-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

ÜET

¦TTo^9

NEDERLANDSCH GASTHUIS




TE pTRECHT.

28«te, 29«te, 30«te, en 32'^^® JAARLIJK8CH VERSLAG,

met N ’. 21/32 der

WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN. nbsp;nbsp;nbsp;'

Gedrukt bij J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.

-ocr page 4- -ocr page 5-

INHOUD.

JAAKLIJKSCHE VERSLAGEN met statistiek over de jaren 1887, 1888, 1889 en 1890, door Prof. H. Snellen.

WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Ueber eiue eigenthümliclie Sorto dioptilscher Bilder, von

Dr. Cab,l Koller.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Objectieve strabismometrie, door Dr. L. P. Dentz.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Do lympliwegen van het hoornvlies, door M. Straub.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Aanteekening over het ligamentum peotinatuni, door M. Sieaub.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Over de uittrekking van het achterste gedeelte van het oog bij

voortschrijdende bijziendheid, door M. Stbaub.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Eene kleurstof als hulpmiddel voor de diagnostiek van hoorn-

vlies-aandoeningen, door M. Straub.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Myotica en Sclerotomie bij glaucoom door Prof. H. Snellen.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Periooulair neoplasma in conjunctiva en in orbitaal weefsel, door

J. L. Dobbebke.

9. nbsp;nbsp;nbsp;De bepaling van astigmatisme met den ophthalmometer van

Javal-Schjötz, door Dr. L. P. van der Spil.

-ocr page 6-

10. nbsp;nbsp;nbsp;Traumatische splijting-der lens, met beperking der resorptie, ten

gevolge van afsluiting der lenswond door geprolabeerde glasvooht-membranen, door H. M. C. Kesslee.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Skiascopie, door H. Ssellen Jr.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Bijdrage tot de pathologisoha anatomie van het glaucoom, door

M. Straub.

13. nbsp;nbsp;nbsp;De toestel van Dr. Graïama voor de herkenning van voorge

wende gezichtszwakte op één oog, beschreven door M. Straub.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Hypopion-Keratitis door enting van Aspergilles flavescens

door Dr. E. H. Halbertsma.

15. nbsp;nbsp;nbsp;De blinden in Nederland, door Dr. J. C. van Dooeemaal.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Een knijpbril voor cylinderglazen, door C. Nicolaï.

17. nbsp;nbsp;nbsp;Bijdrage tot de pathologische anatomie en physiologie der Cyolitis,

door M. Straub.

18. nbsp;nbsp;nbsp;Iets over liet gebruik van Creoline in de oogheelkunde, door

Dr. L. F. Dentz.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Glaucoom. Eene bladzijde uit de geschiedenis der nieuwere oog

heelkunde, door Prof. H. Snellen.

20. nbsp;nbsp;nbsp;Lichtstheoriën. Openingsrede van het derde Nederlandsch natuur-

eu geneeskundig Congres, door Prof. H. Snellen.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Operatieve verwijdering van een ijzersplinter van de achtervlakte

der cornea, door Dr. H. J. Kessler.

22. nbsp;nbsp;nbsp;Pathologisch-anatomisch onderzoek van de bij Beri-beri voorko

mende veranderingen in liet netvlies, door Dr. H. J. Kessler.

23. nbsp;nbsp;nbsp;Onwillekeurige medebeweging van een -ptosiseh ooglid bij andere

spierbewegingen, door D. J. Blok.

-ocr page 7-

NEDERLAND8CH GASTHUIS

¦FlI 1 iimiiii ÖÖGiiiS

TE

UTRECHT.

Aclit-en-twintigste ’V'erslag.

6 Juni 1887.

3Iet het 21»te luiiimie]' der wetenscliappelijke hijbladen.

Gedrukt bij J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.

-ocr page 8- -ocr page 9-

ACHT-EN-TWINTIGSTE JAARÜJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging en liet onderwijs in HET HEDERLASDSCH GASTHUIS YOOR OOG-LIJDERS over liet jaar 1886, ter vergaderingnbsp;van Bestnnrders en Bestnurderessen, te Utreciitnbsp;den 6'*'’quot; Juni 1887, nitgebraclit door dennbsp;Geneeslieer-Directeur, Prof. H. Snellen.

Het uitbrengen van het jaarlijksch verslag moge somtijds eene moeielijke, ja weemoedige taak zijn te achten, —nbsp;ditmaal aanvaard ik mijne opdracht met een licht gemoed.nbsp;Ik heb geene enkele ramp of droevig verlies te vermelden,nbsp;noch ook bezwarende kwestiën of sti’ijdvragen in het lichtnbsp;te stellen.

De geschiedenis van dit jaar is de ongestoorde voortzetting van het verledene: een verleden vol goede en liefelijke herinneringen, die mij juist nu te levendiger voornbsp;den geest staan, omdat het heden 25 jaren is geledennbsp;dat ik het voorrecht had door uwe vergadering te wordennbsp;geroepen op te treden als eerste geneesheer dezer Stichting. Gretig, met ietwat jeugdigen overmoed, aanvaarddenbsp;ik die gewichtige opdracht; maar ik deed dit te eerder,nbsp;omdat de grondlegger van ons Gasthuis, die voorloopig hetnbsp;Directeurschap zou blijven w'aarneraen, zich bereid verklaarde , mij als consuleerend geneesheer ter zijde te staan.

Voor mij persoonlijk was het eene gewichtige gebeur-

-ocr page 10-

tenis, die over mijne verdere loopbaan en levenstaak zou beschikken, omdat aan uwe opdracht de voorwaarde wasnbsp;verbonden, dat ik de gewone geneeskundige praktijk zounbsp;vaarwel zeggen, om mij uitsluitend te wijden aan de studienbsp;en de behandeling van het oog.

Het gewicht van dit keerpunt moge tot verschooning en verklaring strekken, als ik U vergunning vraag, ternbsp;inleiding van het 28®*® verslag, eenige oogenhlikken bij ditnbsp;25-jarig verleden te wijlen, en hierin aanleiding vindt, eennbsp;en ander uit het S'*® jaarlijksch verslag in herinnering tenbsp;brengen en te vergelijken met den toestand van heden.

Ik heb het voorrecht gehad de geheele geschiedenis van het Gasthuis mede te maken. In den aanvang was iknbsp;de inwonende assistent, weldra de tweede geneesheer.

Volgens een wèl doordacht plan had Donders de oprichting ontworpen. Zóó goed was dit ontwerp, dat thans, nu de spoedig naderende 30-jarige termijn eene herzieningnbsp;der statuten wettelijk voorschrijft, geen wezentlijke verandering blijkt noodig te zijn.

Een overwegenden invloed op het spoedig succes hebben de goede zorgen van den onvermoeid ijverigen Suermannbsp;gehad, die de laatste jaren van zijn lang en verdienstelijknbsp;leven aan het tot stand brengen van het Gasthuis heeftnbsp;gewijd.

Met den dood van Suerman en het aftreden van Donders als dirigeerend geneesheer, het 4**® jaar na de stichting,nbsp;kan het tijdperk van wording en eerste ontwikkeling vannbsp;het Gasthuis als afgesloten worden beschouwd. En denbsp;jeugdige I®*® geneesheer vond toen alles gereed en in gang.

Ook uit dit oogpunt acht ik het jaar 1862 aangewezen om ter gelijking te dienen van de verdere ontwikkelingnbsp;onzer Stichting.

-ocr page 11-

Hel toenemen van den bloei dankt hel Gasthuis in de eerste plaats aan de voortdurende zorg van het collegenbsp;van Regenten. Als voorzitter werd Suerm-VN vervangennbsp;door den Heer H. Roij.vards van Sciierpenzeel , die welnbsp;heeft bewezen dal hij, nevens het voorzitterschap, ooknbsp;Suerman’s liefde en zorg voor het Gasthuis heeft overgenomen.

Het zij mij vergund thans enkele cijfers te noemen en daarnaast die van het 3**® verslag te vermelden.

Het aantal behandelde lijders bedroeg in 1886 in het geheel 2773, en wel 1489 mannen en 1284 vrouwen,nbsp;die gezamentlijk 20757 maal werden gezien, d. i. gemiddeld 16 consulten voor elk; 120 patiënten meer dan in 1885.

Het derde verslag meldt dat het cijfer over 1861 was gestegen tot 1052. De polikliniek is dus nu ruim 2.5nbsp;malen grooter geworden.

Het aantal verpleegden bedroeg in 1886 380, waarvan 216 mannen en 164 vrouwen, met 8516 verpleegdagen,nbsp;d. i. 23 gemiddeld per lijder.

Vergelijken we deze cijfers met die van 1861, dan vinden we toen 298 verpleegden, met merkelijk hooger aantalnbsp;verpleegdagen en wel 10894, gemiddeld 30 voor elk.

Op het verschil der verhoudingen van kliniek, polikliniek en verpleegtijd komen we nader terug.

Ten opzichte van de herkomst der lijders is de verdeeling als volgt:

Stad Utrecht nbsp;nbsp;nbsp;behandelden 1127 verpleegden 26

Provincie Utrecht nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;457nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44

„ nbsp;nbsp;nbsp;N.-IIollandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;233nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23

„ nbsp;nbsp;nbsp;Z.-Hollandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;284nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46

„ nbsp;nbsp;nbsp;Gelderlandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;280nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;75

-ocr page 12-

Provincie N.-Prabanl behandelden 238 verpleegden 104 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Overijsselnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;72nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27

,, nbsp;nbsp;nbsp;Zeelandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

,, nbsp;nbsp;nbsp;Frieslandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

,, nbsp;nbsp;nbsp;Drenthenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

„ nbsp;nbsp;nbsp;Limburgnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6

Groningen

Buitenland


2773

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.

Alle kerkgenootschappen waren vertegenwoordigd:

1630 Protestanten.

904 Roomsch-Catholieken en Oud-Rooinschen. 117 Israëlieten.

122 onbekend.

In 1862 was de herkomst der lijders:

Uit Utrecht (stad en prov.) behandelden 525 verpleegden 41

N.-Holland

64

55

19

Z.-Holland

181

80

Gelderland

7?

125

7?

66

N.-Brabant

51

7?

21

Overijssel

??

17

77

11

Zeeland

10

7?

4

Friesland

20

95

15

Drenthe

34

77

31

Limburg

ïï

1

7’

1

Groningen

cgt;

O

59

0

Buitenland

59

21

77

2

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.

1052

55

291

De toename der behandelden is vrij regelmatig over alle provinciën verdeeld, maar het sterkst spreekt ze voornbsp;U trecht.

-ocr page 13-

liet aantal verpleegdagen is niet toegenomen. De verklaring is niet moeielijk te vinden. We zijn daar in de eerste plaats door onze plaatsruimte gebonden. liet maximumnbsp;was spoedig bereikt en bet aantal verpleegden kon slechtsnbsp;worden vergroot door de gemiddelde duur der verplegingnbsp;te verkorten.

De verhooging der verpleegkosten, waartoe in uwe vergadering van Mei 1884 werd besloten, heeft dan ook geen merkelijken invloed gehad op het aantal verpleegdagen.nbsp;Schier algemeen wordt beaamd dat de verpleegkosten innbsp;overeenstemming mogen zijn, met hetgeen voeding ennbsp;verpleging werkelijk kosten.

Van geen kant is daartegen bezwaar geopperd dan alleen door het Bestuur der Aalmoezenierskamer van Utrecht.

Bij missive van 9 Juni 1886 werd door deze reductie gevraagd van de kosten van verpleging, en wel op grondnbsp;dat dergelijke reductie haar door het stedelijk ziekenhuisnbsp;wordt verleend.

Het is echter niet moeielijk te betoogen dat het stedelijk ziekenhuis.in geheel andere verhouding staat tot de stedelijke armverzorging dan ons Gasthuis. De kosten van hetnbsp;stedelijk ziekenhuis worden voor een groot deel uit stadskas betaald. De goedkoopere verpleging der Utrechtschenbsp;lijders aldaar is dus illusoir, want het tekort komt tochnbsp;ten laste der gemeente, terwijl aan het Gasthuis voor oog-lijders elk tekort door partikuliere bijdragen moet wordennbsp;bestreden.

Het aantal verpleegden voor rekening der Utrechtsche Aalmoezenierskamer is trouwens betrekkelijk gering. Innbsp;1886 20 lijders met 610 verpleegdagen.

Eenige verwondering mag het baren, dat dezelfde Aal-nioezenierskamer hierbij niet schijnt te hebben opgemerkt

-ocr page 14-

dat het Gasthuis voor ooglijders groole zorg on belangrijke kosten ten allen tijde haar uit de hand heeft genomen. Uit de stad Utrecht zijn op onze polikliniek dit jaar 1127nbsp;lijders behandeld en van deze zouden voorzeker de meerderheid ten laste der armenverzorging zijn gekomen. Hetnbsp;bedrag der kosten van behandeling en van de hen kosteloosnbsp;verstrekte geneesmiddelen overtreft verre het bedrag dernbsp;reductie, waarop de Aalmoezenierskamer voor zich aanspraak wilde maken.

Door uwen maatregel van 1884 om de verpleeggelden meer in overeenstemming te brengen met wat de verpleging werkelijk kost, is de toestand der financiën onzernbsp;Stichting, die dreigde onhoudbaar te worden, meer tennbsp;goede gekeerd.

Vergelijken we ook hier den tegenwoordigen toestand met dien volgens het derde verslag:

De staat der ontvangsten bedroeg van verplegingskostennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;overnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1861 ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5066.05,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;over 1886 ƒ 8597.21

„ jaarlijksche bijdragen nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4632.39,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ - 4768,90

„ geleende gelden nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;579.04,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ „ -.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;batig saldo vorig jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;695.46

„ nbsp;nbsp;nbsp;renten van kapitaalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 3153.16

Totaal. . ƒ10267.49 nbsp;nbsp;nbsp;ƒ17216.72

Het verdient opmerking dat het cijfer van jaarlijksche bijdragen in 25 jaren tijds ongeveer hetzelfde bleef ennbsp;niet is toegenoraen, ook al zijn de polikliniek en de daaraan gebonden kosten allenks 2.5 malen grooter geworden.

Bewijs dus, dat voor de bestrijding der exploitatiekosten op de jaarlijksche bijdragen niet al te veel mag wordennbsp;gerekend.

Een heuglijk verschijnsel is dat thans de post van

-ocr page 15-

„geleend geld” of „tekort” plaats maakte voor die van „batig saldo”. Alléén daarbij kan de toekomst onzer scboonenbsp;instelling vrij zijn van zorg. Werkelijk verzekerd zal denbsp;toekomst eerst zijn, als ons kapitaal zoodanig aangroeit,nbsp;dat uit de renten alle dringende uitgaven kunnen wordennbsp;bestreden.

Met dankbaarheid mogen we vermelden, dat door gewaardeerde schenkingen en legaten ons kapitaal, en daarmede de zekerheid voor onze toekomst, jaarlijks met eenige regelmaat accresceert.

Het aantal grootere operatiën bedroeg in hel verloopene iaar 280, hetgeen 80 meer is dan in 1861.

De uitkomst der operatiën, met hunne tallooze verscheidenheid, is moeielijk in cijfers te brengen; maar zeker is, dal we te dien opzichte het allermeest zijnnbsp;vooruitgegaan.

Dank zij de betere kennis omtrent de oorzaken van ontsteking en de vereischten om die te voorkomen, behoort het mislukken eener operatie door de vroeger zoozeernbsp;gevreesde ettering thans tot de zeldzaamheden.

Maar ook, nu we met cocaïne het oog ongevoelig kunnen maken, kan men driester en met meer juistheid de verschillende kunstbewerkingen doen.

De cocaïne heeft haren roem blijven handhaven en wordt meer en meer gebruikt, vooral nu de vroegere exorbitantnbsp;hooge prijs niet meer in den weg staat.

De cataract-operatie b. v. geschiedt, zoo men zorg draagt tijdig met cocaïniseeren te beginnen, zonder dat de patiëntnbsp;ook zelfs de aanraking van mes en schaar heeft bemerkt.

Bij nieuwe geneeswijzen gebeurt het maar al te dikwijls, dat naast de voordeelen later niet verwachte bezwaren aan

-ocr page 16-

den dag komen. Zoo begonnen we het gebruik der cocaïne met eenigen schroom. En werkelijk bleek dat bij zeernbsp;krachtige aanwending eene troebeling van het hoornvliesnbsp;kan ontstaan. Van verschillende zijden waarschuwde mennbsp;daarom tegen overmatig gebruik; en trachtte men hierinnbsp;eene aanwijzing te vinden, dat de gevoelszenuwen tevensnbsp;eene voedingswerkdadigheid aan de weefsels verschaffen.

Maar, even als bij de oogontsteking die pleegt te ontstaan na dooi’snijding of afsterven van de gevoelszeniiw van hetnbsp;oog, was hier spoedig het bewijs te leveren, dat de troebelheid van het hoornvlies ontstaat door verdrooging, als denbsp;afscheiding van tranen en het knipperen der oogleden nietnbsp;meer door de reflecteerende werking van de gevoelszenuwnbsp;worden teweeggebracht. Men behoeft dan ook slechtsnbsp;het oog vochtig te houden en te beschutten, om alle verandering van het hoornvlies te voorkomen.

Ook de operatiën aan het ooglid worden onpijnlijk gemaakt door cocaïne vooraf in het celweefsel te spuiten.

Zelfs de exstirpatie van den oogbol hebben we herhaaldelijk verricht na inspuiting van cocaïne in de oogholte. Hetnbsp;voorbereidend gedeelte der operatie, het losmaken vannbsp;de conjunctiva en het klieven der peezen van de oogspierennbsp;wordt daarbij onpijnlijk. Alleen het doorsnijden van denbsp;langs de gezichtszenuw verloopende gevoelszenuwen gafnbsp;telkens eene oogenblikkelijke pijn. De cocaïne wei’kt blijkbaar bij voorkeur op de zenuw'uiteinden. Misschien ook,nbsp;dat de waterachtige oplossing in de grootere zeniwstammennbsp;moeielijker doordringt.

Een enorm voordeel is het intusschen, dat we de aanwending der tijdroovende en altijd zorgeischende chloroform-narcose zooveel meer mogen beperken.

-ocr page 17-

11

Het rijke materiaal van ons Gasthuis heelt dit jaar weder mogen strekken tot nut van tal van studeerenden, en ooknbsp;van eenige binnen- en buitenlandsche collega’s, die onsnbsp;Gasthuis met een bezoek hebben vereerd. Onder de laatstennbsp;commemoreer ik twee Japansche collega’s Dr. Zatzajanbsp;Enouye en Dr. Huza Miaka.

De meest welkomen gasten zijn ons altijd zij, die niet een vluchtig bezoek brengen, maar die zich ten doelnbsp;stellen een tijd lang als volontair-assistent onze werkzaamheden te deelen. Als zoodanig hadden we het voorrechtnbsp;den Heer P. Schijff, officier van gezondheid in Ned.nbsp;Indiën, tijdens zijn verlof hier te lande, gedurende ruimnbsp;een half jaar bij ons te zien.

Bij het toenemend aantal studenten in de geneeskunde werden onze lokalen te klein voor de theoretische lessen.nbsp;Zooals ik in mijn vorig verslag bij voorbaat mocht inede-deelen, werd ik door de welwillendheid van mijn collega

VAN OvERBEEK DE Meijer in Staat gesteld hierin te voorzien.

Dank zijner gastvrijheid heb ik gedurende den winter in zijne ruime collegekamer aan het ziekenhuis gedoceerd.nbsp;Behalve de meerdere ruimte vond ik daar het voordeel,nbsp;dat ik voor mijn onderwijs over morgenuren kon beschikken.nbsp;Een bezwaar daarentegen leverde het ontbreken van allenbsp;hulpmiddelen van onderwijs, terwijl de groote afstandnbsp;tusschen de beide gasthuizen het overbrengen daarvan bijnanbsp;ondoenlijk maakte.

Op mijne aanvrage hebben Curatoren den Universiteit een gunstig gelegen lokaal aan de Hoogt te mijner beschikking gesteld.

Zoo is thans — door noodzaak gedrongen — een eerste

-ocr page 18-

1“2

slap gedaan om eenige scheiding te maken Uisschen het Gasthuis voor ooglijders en het Universiteits onderwijs.

Ernstig doet zich de vraag op of nog meerdere scheiding niet gewenscht ja noodzakelijk kan worden? Is er waarborg, dat de betrekking van Universiteits-hoogleeraar ennbsp;die van den Geneesheer-Directeur altijd in één persoonnbsp;vereenigd zullen blijven? En behoort het wel tot denbsp;roeping onzer Stichting om de verplichting, die de Staatnbsp;tegenover den student heeft te vervullen, haar ten vollenbsp;uit handen te nemen?

Aan alle Universiteiten, hier te lande en elders, behoort de oogheelkunde als deel der geneeskunde te wordennbsp;onderwezen. Mij komt het voor dat er geen reden bestaat,nbsp;waarom de Staat ook aan deze Universiteit daarvoor niet denbsp;.vereischte hulpmiddelen zoude verschaffen.

Onze Instelling zij en blijve eene geheel zelfstandige en onafhankelijke inrichting, naast en ter aanvulling van hetnbsp;Universiteits onderwijs, ten bate van oudere candidaten ennbsp;geneeskundigen, die zich meer specieel aan de studie dernbsp;oogheelkunde willen wijden.

In het geneeskundig personeel had in 1886 geene wijziging plaats. De assistent-artsen Dr. Roller en Dr. L. F. Dentz bleven zich met ijver en toewijding kwijten van denbsp;door hen aanvaarde taak.

Het pathologisch-anatomisch onderzoek van het rijke materiaal onzer kliniek werd ook dit jaar weder opgedragen aan den Heer M. Straub, die deze taak welwillendnbsp;heeft op zich genomen.

De groote collectie van geëxstirpeerde oogbollen werd dit jaar met een 25tal vermeerderd. In onze verzamelingnbsp;wnren oogen, die een kwart eeuw op onderzoek hebben

-ocr page 19-

13

gewacht. Aanvankelijk scheen het, dat ze in zoo lang tijdsverloop hunne waai’de voor het onderzoek zoudennbsp;hebben verloren; maar het bleek, dat juist de zeer langdurige inwerking van chroomzuur, waarin ze bewaardnbsp;werden, het middel is om bijzonderheden in de structuurnbsp;van het glasvocht aan bet licbt te brengen, die tot hiertoenbsp;aan ander onderzoek waren ontsnapt.

Nadere mededeeling hieromtrent zien w'e van de hand van den Heer Straub te gemoet.

Den verderen inhoud der w^etenschappelijke bijlagen wenscb ik aan het slot van dit verslag te vermelden.

Den 7'*®“ April van dit jaar had ons Gasthuis een feestelijk aanzien. Hoewel dit eigentlijk in het eerstvolgend verslagnbsp;zou te huis behooren, kan ik niet nalaten bij anticipatienbsp;daarvan reeds bier melding te maken. Dien datum warennbsp;25 jaren verloopen, sedert onze verdienstelijke Amanuensisnbsp;P. Goenee zijne betrekking aanvaardde. Dat trouwe ennbsp;wezentlijke verdiensten wmrden gewaardeerd, bleek onzennbsp;jubilaris, toen hem op zijn zilveren feestdag een welverdiendnbsp;huldeblijk werd aangeboden door Assistenten, Laborantennbsp;en Studenten, die in den loop dezer lavart eeuw de ervaringnbsp;opdeden van zijne hulpvaardigheid, toewijding en geschiktheid. Ook namens Regenten werd hem eene gratificatie metnbsp;loffelijk getuigschrift als blijk van waardeering uitgereikt.

Ook bet administratief personeel bleef in 1886 onveranderd. Uit het verslag van den heer Rentmeester-Secre-taris zal blijken, dat ons Gastbuis tegenwoordig op voortreffelijke wijze woi’dt beheerd.

Onze Instelling geeft inderdaad slechls reden tot lof.

-ocr page 20-

Beheerend en geneeskundig' personeel wedijveren in toewijding en behartiging barer belangen. Het aantal van ben die hulp vragen is altijd toenemend en de middelen omnbsp;hen hulp te verschaffen vermeerderen en verbeteren.

Alles ware zonneschijn, indien niet ééne zwarte wolk de lichtzijden benevelde. Die zwarte wolk is de achteruitgang,nbsp;het dreigend verval van ons oud gebouw. Groote onderhoudskosten zijn nauwelijks in staat om de bruikbaarheidnbsp;te rekken, en het gebrek aan ruimte spreekt overal luide.

De behoefte aan een nieuw gebouw wordt meer en meer dringend. Uitvoerig werd U hieromtrent het betoog geleverd in een door den Heer Donders expresselijk daarovernbsp;uitgebracht rapport in uwe vergadering van 6 Juni 1882.nbsp;Ik behoef U wel niet in herinnering te brengen, dat ingevolge machtiging' uwer vergadering een plan rverd ontworpen , eene schetsteekening gemaakt en de kostennbsp;geraamd. Omtrent de plaats, waar het nieuwe Gasthuisnbsp;zou kunnen verrijzen, werd met het gemeentebestuurnbsp;onderhandeld.

ge

In hare vergadering van 19 Juni 1884 besloot de

meenteraad voor dit doel beschikbaar te stellen den zuidelijken hoek, singelzijde van het Sterrebosch, tegen den zeer billijken koopprijs van f 7.50 per centiare. Aan datnbsp;besluit werd intusschen de voorwaarde verbonden, dat,nbsp;indien binnen den tijd van vijf jaren de bedoelde bouwnbsp;niet zal hebben plaats gehad, de beschikking over de terreinen weder aan de gemeente terugkomt.

Naast het kapitaalfonds is een bouwfonds aangelegd en elk jaar mogen we ons verheugen, dat door schenkingennbsp;of legaten en door het toetreden van nieuwe Bestuurderennbsp;onze beschikbare middelen vermeerderen, maar alsnog zijn

-ocr page 21-

Vi

die, helaas, niet toereikende ora den nieuwen bouw thans reeds te ondernemen.

«Wie veel verlangt» — zoo eindigt Donders het boven aangehaalde rapport — «moet op teleurstelling zijn voor-

«bereid.»...... «Blijkt voor het oogenblik het doel

«niet bereikbaar, dan worde gewacht op eene betere toe-«komst. Door stelselmatig vast te houden aan de begin-«selen, die tot dusverre onze richtsnoer waren, moet die «toekomst eenmaal aanbi’eken. Mij zou het dan niet meernbsp;«gegeven zijn, de vervulling mijner wenschen te aan-«schouwen; maar als troost kan ik de overtuiging mede-«nemen, dat de vervulling niet zal uitblijven.»

Intusschen moest in de dringende behoefte aan meerdere ruimte worden voorzien. Een denkbeeld om het bestaandenbsp;gebouw hooger op te trekken bleek onuitvoerbaar, omdatnbsp;de toestand van een deel van het muurwerk dit niet toelaat.

In de bestuursvergadering van 21 October 1886 hebben Regenten daarop goed gevonden het belendend huis, datnbsp;reeds sedert 1864 het eigendom onzer Stichting was, tenbsp;doen ontruimen en in gebruik te nemen.

Men is thans bezig dit in gereedheid te brengen en in het volgend jaarlijksch verslag hoop ik u mede te deelennbsp;hoe daar met eiken voet gronds gewoekerd zal zijn, omnbsp;in ons plaatsgebrek te voorzien.

Maar het is een palliatief geneesmiddel, en een meer afdoende maatregel blijft noodig.

Thans nu aldra eene 30 jarige toeneming van den bloei onzer Instelling de deugdelijkheid barer grondlagen zalnbsp;hebben bewezen, i-ekenen we ook op verderen steun.

-ocr page 22-

16

Ik wenschte in de eerste plaats een beroep te doen op U, Dames Bestuurderessen, die reeds menig bewijs hebtnbsp;gegeven van uwe belangstelling in ons Gasthuis en in hetnbsp;lot onzer arme verpleegden.

Wilt ons helpen ook anderen op te wekken uw voorbeeld te volgen.

Zoodra het aantal Bestuurderessen het aantal Bestuurders evenaardt, zullen we in staat zijn met den houw van eennbsp;nieuw Gasthuis te beginnen.

Moge dit spoedig zoo zijn!

Bij het ter perse gaan van dit Verslag (21 Juni) komt het treffend bericht van het overlijden van den Nestornbsp;van het College van Regenten, Prof. G. J. Loncq.

Hij was sedert 1862 Honorair Bestuurder en werd in de Vergadering van 28 Mei 1866 tot Regent benoemd.

Eene warme belangstelling voedde hij ten allen tijde voor ons Gasthuis, zooals ook bij zijne laatste wilsbeschikkingnbsp;mocht blijken, waarbij door hem een legaat van /’SOOO.—nbsp;aan het Gasthuis werd toegekend.

Zijne nagedachtenis zal hij ons en bij velen in dankbare herinnering blijven.

-ocr page 23-

JAARLIJKSCH VERSLAG omtrent het geldelijk Mieer, met overlegging der rekening en verantwoordingnbsp;over het jaar 1886. door den Eentmeester-Secretaris, Mr. D. Eagay, namens Heeren

Regenten nitgehracht.

Wij mogen het Verslag over de geldelijke aangelegenheden van het Gasthuis, evenals ten vorigen jare, beginnen met denbsp;aangename mededeeling, dat de Rekening over 1886, metnbsp;een voordeelig saldo sluit, zoodat de daaromtrent gekoesterdenbsp;verwachtingen zijn verwezenlijkt.

Het beheer werd ook thans met gepaste zuinigheid gevoerd, terwijl geene buitengewone uitgaven zijn vereischt geworden.

Het bedrag der bijdragen van Begunstigers is door bedanken en overlijden wederom verminderd. Vermeerdering, daarentegen, mag vermeld worden voor Zeist, Kollum, Arnhem,nbsp;Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Bergen-op-Zoom, Delftnbsp;en Baavn. Een woord van dank aan de Correspondenten ennbsp;plaatselijke Commissiën voor hun arbeid in het jaar 1886 isnbsp;hier zeker op zijne plaats. Mogen zij ook voor het vervolgnbsp;met dezelfde belangstelling de belangen van bet Gasthuisnbsp;blijven bebartigen!

Ter verzekering van een gunstigen fmantieelen toestand zal, bij behoud van het tegenwoordig aangenomen cijfernbsp;voor verplegingskosten, nog steeds een aanzienlijk cijfer aannbsp;bijdragen van begunstigers vereischt blijven.

Te meer is dit bet geval, nu voor bet jaar 1887 de post van ontvangst ad /bOO.— voor huur van gebouwen komt te

-ocr page 24-

\8

vervallen.' Heeren Regenten toch hebben besloten de woning bij het Gasthuis in gebruik te nemen, tot het verkrijgen vannbsp;meerdere ruimte, in afwachting tot een nieuw Gasthuis zalnbsp;verrijzen.

Bovendien gaat daarmede eene uitgave gepaard tot in orde brengen dezer woning, die de exploitatie-rekening van hetnbsp;volgende jaar zal drukken.

De rekening over 1886 is nagezien en in orde bevonden door dezelfde Commissie van Bestuurders als ten vorige jare,nbsp;daartoe door de Algemeene Vergadering benoemd, zijnde denbsp;Ileeren F.' ’s Jacob, Prof. Dr. J. A. C. Oubemans en Prof.nbsp;Dr. W. Koster.

A. Verplegingsfonds.

I. De

ontvangsten

bedroegen:

1886.

1886.

1.

Aan saldo van vorig jaar. .

f

698.45quot;

2.

»

verpleeggelden. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

f

8850.40'-‘

-

8597.21quot;

3.

»

bijdragen van Begunstigers

4823.15

-

4767.90

4.

»

renten van kapitalen. .

-

2912.77''gt;

-

2803.16quot;

5.

huur van gebouwen. .

-

500.—

-

350.—

f 17086.33

f 17216.73quot;

n. De uitgaven

bedroegen:

1885.

1886.

1.

Aan nadeelig saldo vorig jaar.

f

1190.55

2.

»

onderhoud v. gebouwen.

-

1491.27quot;

f

628.28quot;

3.

»

grond- en andere be-

lastingen.....

-

209.19

-

206.42quot;

4.

»

tractementen, loonen enz.

a. I

geneeskundig personeel .

-

1083.33

-

1187.50

-ocr page 25-

19

h. administratie.....

f

608.33

f

675.—

c. dienstpersoneel ....

-

1461.60

-

1444.49

5.

Aan voeding, verwarming enz.

-

6533.77=

-

6841.65=

6.

» kleeding en meubelair .

_

1488.24

-

1612.20=

7.

» kosten van beheer . nbsp;nbsp;nbsp;.

-

751.14=

-

656.98

8.

» chemicaliën en instrumenten ......

1570.44

1440.84=

9.

)) onderwijs.....

-

46.27=

10.

» voordeelig saldo . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

-

098.45=

-

2477.07=

f 17086.33 nbsp;nbsp;nbsp;/’ 17216.73=

Uit deze rekening blijkt alzoo, dat het voordeelig saldo /quot;2477.07= bedraagt, gevende, na aftrek van het saldo, waarmede dat jaar werd begonnen, een overschot van ƒ 1778.62.nbsp;Niettemin telt bet aantal verpleegdagen in 1886 412 mindernbsp;dan in 1885, en zijn dientengevolge de ontvangsten op hetnbsp;hoofdstuk verpleeggelden aanmerkelijk lager. Ook zijn denbsp;posten 5 en 6 der uitgaven niet af- maar toegenomen. Alsnbsp;een der redenen hiervoor mag gelden, dat het inwonendenbsp;personeel vermeerdering beeft ondergaan.

liet aantal verpleegden was 2 meer dan in 1885.

Aan onze Directrice komt hulde toe voor haar beleid en uitstekende zorg. Geene klachten werden over voeding ofnbsp;verzorging vernomen.

Omtrent de ontvangsten moet nog vermeld worden, dat de post aan ontvangen renten kleiner is dan in 1885, waarvannbsp;eene mindere rente van in prolongatie geplaatste gelden ennbsp;plaats gehad hebbende conversiën de oorzaken zijn.

De post ,,liuur van gebouwen” is niet volledig ingekomen, wegens min geregelde betaling van den huurder. Het achterstallige wordt echter in de rekening van dit jaar aangezuiverd.

-ocr page 26-

20


De verpleeggelden bedroegen:


ƒ2.-

per

dag

voor

¦ 42

verpleegdagen.

ƒ 1.50

»

»

»

49

»

ƒ 1—

»

»

»

8209

»

ƒ 0.50

»

»

»

49

»

Gratis

186

))


De kosten van verpleging waren in 1886:

voor eigen rekening........210 lijders met 4200 vcrpleegdagen.

voor rekening van nbsp;nbsp;nbsp;spoorweg-maatsehappijen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;particulieren.....16

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemeentebesturen ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;51

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diaconieën en armbesturennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liefdadigbeidsstichtingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28

kosteloos............_9_

Totaal .... 380 lijders met 8619 verpleegdagen.

Als bydragen van Begunstigers werden ontvangen door lusschenkomst van II. II. Correspondenten en Secretarissennbsp;van plaatselijke Commissiën:


127

468

1264

1609

769

186


Als gitten

Als jaarlijksche

in eens.

giften.

Dr. A. H. G. VAN Driet., Amersfoort.........

f 52.50

Otto van der Vies, A.msterdam...........

f 3.^.-

- 272.50

J. Vlaanderen, Geneesheer, Apeldoorn.......

- 10.50

Dr. I. I. Homoet, Arnhem en omstreken.......

- 417.-

Dr. D. VooRTHUUSEN, Baarn.............

- 27.50

Dr. J. Versteeg , Barneveld.............

- nbsp;nbsp;nbsp;5.-

Dr. P. A. VAN DER Kbtten , Beek...........

- 35.-

Dr. A. G. Th. Becking, Bennekom..........

- 15.-

- 15.-

Dr. A. J. W. VAN Anrooij , Zalt-Bomraêl.......

- 19.-

Dr. A. H. Kuuper , ’s Bosch, Oosterhout.......

- 42.50

Notaris J. J. Sghaly, Breukelen...........

- 48.-

Dr. I. A. VisscHER, Brielle ..............

- nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. H. Waszink, Arts, Delft..............

- 33.-

Dr. G. H. Roessingh , Deventer............

- nbsp;nbsp;nbsp;5.-

H. G. Anderson, Apotheker, Dieren.........

- nbsp;nbsp;nbsp;5.50

Dr. F. DElhez, Dordrecht...............

f 25.-

- 178.-

Dr. G. P. E. Wedekind, Elburg...........

- 23.50

J. F. X. Hamer, Geneesheer, Franeker........

- nbsp;nbsp;nbsp;7.50

Dr. N. I. F. VERSCHOOR, Goes.............

- 40.-

*) Van deze zijn er 94 alsnog niet betaald.


-ocr page 27-

2]

Als giften in eens.

Als jaarlijksche giften.

H. W. G. KONING, Gouda...............

r 28.-

Dr. H. J. F. Giesbërs, Grave.............

- nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. I. A Moli. , ’s Gravenhage............

- 715.-

I. P. Israels, Groningen .................

- 10.50

Jhr. I. W. M. VAN DE Poll, Haarlem.........

- 159.50

Mr. D. VAN Meurs, Harderwijk............

- 15.-

Dr. D. H. Wildschut Rijnders, Hengelo.......

- nbsp;nbsp;nbsp;5,~

Ds. A. G. VAN Anrooij, Kampen...........

- 54.-

Ml\ A. J. Andueae , Kollum..............

- 15.-

Dr. Jac. Baart de la Faille, Leeuwarden.....

- 154.50

B. J. Kruseman , Loenen...............

- 17.50

........... Maarssen............

- 22.50

I. H. Slot , Meppel..................

- 24.75

Dr. S. Dobeelaer de Wind, Middelburg.......

- 82.50

Dr. D. DE Bruijn, Mijdrecht.............

- 15.-

.......... , Neede..............

- 10.-

Dr. J. Schut, Nunspeet................

- n.50

A. Marcus , Nijkerk............

- 20.-

Dr. J. VAN Hoek, Nijmegen..............

- nbsp;nbsp;nbsp;56.-

Dr. N. S. KONING, Oosterbeek.............

- 12.50

Dr. A. J. A. Thomas, Renkum............

f 12.50

- 10.-

Dr. P. Boodt, Rhenen................

- 15.-

Dr. H. L. Braam , Rossum..............

- 13.50

M. J. M. Ruijchaver, Rotterdam............

- 140.-

Dr. -P. F. Küthe , Tiel.................

- 25.—

I, F. Jansen, Tilburg.................

- 53.50

Rentmeester-Secretaris, Utrecht............

f 606.54‘

-1257.40

Dr. Aalbertsberg , Velp...............

- 123.50

Dr. Mensonides, Vianen................

- 14.-

.........., Vreeland.............

- 10.-

Dr. C. Nolen, Vreeswijk, IJsselstein, Schoonhoven. .

- 29.—

W. M. L. VAN Goudoever, Wageningen.......

- nbsp;nbsp;nbsp;7.50

.........., de Bildt.............

- 42.fO

W. 1. L. Verbeek , Geneesheer, Wijk bij Duurstede. .

- 12.50

W. C. Holm, Zeist, Driebergen............

r 5.-

- 179.-

Dr. A. J. VAN Rhijn, Zutphen.............

- 44.-

Dr. Th. Schaepman, Zwolle..............

- 40.25

Deze giften zijn van 1220 Begunstigers.

B. Kapitaalfonds.

Het kapitaalfonds werd dit jaar vermeerderd met de navolgende legaten, welke reeds voorloopig vermeld zyn in ons vorig Jaarverslag.

Van Mevr. A. Nooijen geb. Tjeenk te Andel. /' 1000.—

-ocr page 28-

1000.-- 2000.-

Van Mevr. Domela Nieuwenhuus Mevek te Zeist Van Mevr. de Wed. Dr. Aschheim—Moms. .nbsp;terwijl op een vroeger legaat van Mevrouwnbsp;de Weduwe Zuyderstroom Rodel, werd ontvangen, door ophouden van vruchtgebruik, een

- 782.59

bedrag van.............

- 684.04-’--

Aan giften van verschillende personen, waaronder eene ad f 500.—, werd ontvangen . nbsp;nbsp;nbsp;.

Als stichters werden ingeschreven Dr. van der Elst te Malang, Dr. J. F. Manikus te Kaapstad

en A. R. Jolles te Arnhem .......- 150.—

Als Bestuurder werd ingeschreven de Koninklijke Vereeni-ging «Het Nederlandsch ïooneel,» wegens het door deze Vereeniging gestorte bedrag ad f 337.18, van eene ten batenbsp;van het Gasthuis gegeven Tooneelvoorstelling.

Deze belangstelling in het Gasthuis verdient afzonderlijke vermelding, en wij herhalen gaarne openlijk den dank, diennbsp;wij aan den Raad van beheer hebben gebracht.

Moge dit voorbeeld in het algemeen navolging vinden, tot steun der vele pogingen om het Gasthuis de plaats te doennbsp;behouden die het inneemt, vooral om het doel, daarmedenbsp;beoogd, te helpen bevorderen en te vermeerderen.

Voor 1887 kan reeds melding worden gemaakt, dat legaten zijn ontvangen van wijle Mejonkvr. Molière , groot f 500.—nbsp;en van wijlen de Heer Gosschalk te Arnhem, groot f 1000.—.

Verder mag voor het nu loopende jaar met ingenomenheid worden vermeld, dat als Bestuurderesse werd ingeschrevennbsp;Mevrouw C. Snellen-Bryan alhier.

C. Het bouwfonds.

Dit fonds is vermeerderd met de renten van het afzonderlijk kapitaal van f 20000.—, en met f 400, zijnde 2 “/o bij denbsp;conversie ontvangen der 4 7o Werk. Schuld, voor welke bedragen fondsen zijn aangekocht.

-ocr page 29-

Statistiek der Oogziekten, in het jaar 1886, hij 2777 Ujders.

186

1

10

14

2

0

2

12

74

63

4

1

1

1

92

0

8

8

324

0

0

1

14

57

0

12

4 13

133

30

5 2

üpktlialmia catarrhalis.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;angularisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;externa.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ blennorrhoioa........

„ purulenta neonatorum.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;membranaoea........

„ nbsp;nbsp;nbsp;diphthorina...........

„ nbsp;nbsp;nbsp;tuberculosa.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumaticanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vulneranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cicatrices,

cauterisatio)........

Traclioma papillare


follicnlare.......

„ difformans.......

Irritatie conjunetivae.......

Ecchymoses „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Xerophthalmia......• . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Lupus conjunetivae s. corneao . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;,, „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

Corpora aliena,, nbsp;nbsp;nbsp;„ „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

Angioma conj. bulbi.......

Symblepharon.........

Pterygium..........

Ophth. scroph. (phlyctaenulae et ulcera)

Herpes zoster trigemini......

Anaesthesia..........

Hyperaesthesia (dolores)......

Keratitis diffusa (e lue congenita) . .

„ ulcerosa ........

„ nbsp;nbsp;nbsp;. punctata........

Ulus c. hypopyo........

„ rodens..........

Keratosphacelus........

Maculae corneae.........

Leucoma.......... •

Stapliyloma corneae, kerectasia . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Pistula corneae.........

-ocr page 30-

24

Cornea conica.........

Incrustatio corneac.......

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Iritis ............

Synneoliiae posteriores; atresia pnpillae

Synneohia anterior.......

Prolapsus iridis . ........

Iridocyclitis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........

Chorioiditis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........

Cyclitis sympathica .......

Neoplasmata uveae.......

Tumor cystious iridis.......

Irideremia..........

Coloboma congenitum uveae .... Ruptura chorioideae .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Albinismus..........

Glaucoma. . .........

Cataracta senilis completa . . nbsp;nbsp;nbsp;...

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ inoipiens.....

„ mollis........

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica........

„ nbsp;nbsp;nbsp;consecutiva (secundaria) .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica.......

„ pyramidalis......

„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita) ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Aphakia ............

„ nbsp;nbsp;nbsp;0. obso. capsulari.....

Disloeatio lentis.........

Coloboma „ nbsp;nbsp;nbsp;........

Obsourationes corp. vitrei, ... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Haemorrhagia „ nbsp;nbsp;nbsp;.....

Cysticeroi . „ nbsp;nbsp;nbsp;......

Synchysis scintiUans ..... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ,

Retinitis nbsp;nbsp;nbsp;apoplectica .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..... ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;diffusa ........

„ nbsp;nbsp;nbsp;morbi Brigthii.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Ablatio retinae.........

Scotoma scintiUans.......

-ocr page 31-

Neuritis nervi optici......

Atrophia papillae.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ . tabetica ....

Vascularisatio papillae n. optici . nbsp;nbsp;nbsp;.

Amblyopia toxica . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ diabetica......

Hemiopia...........

Anopsia..........

Merg vlam men .........

Emboli vas. retin ......

Daltonismus....... .

Episcleritis, sclerotitis ant. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Euptura s. cicatrix sclerae . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Sclerectasia anterior et aequatorialis

Buplithalmos........

Protmsio bulbi........

Panophthalmitis.......

Neoplasmata bulbi s. nervi optici .

Morbus Basedovii...... .

Ectopia bulbi........

46

Ati'ophia „ nbsp;nbsp;nbsp;........

Phthisis „ nbsp;nbsp;nbsp;........

Microphthalmos congenita . . . .

Anophthalmos........

Tumor orbitae........

Abscessus .........

„ sinus frontalis.....

Caries, periostitis.......

Blepharadenitis........

Hordeolum palp........

Chalazion „ nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Verrucae „ nbsp;nbsp;nbsp;...

Abscessus „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Traumata nbsp;nbsp;nbsp;.......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Coloboma cong. palp. . . nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

Blepharophimosis .......

Ectropion . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Entropion, dygtichiasis . , . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Madarosis....... .

Emphysema palp . ... ... nbsp;nbsp;nbsp;.

-ocr page 32-

26

Neoplasmaia palp........

Polypi conj..........

Lupus palp. .........

Angiomata palp.........

Exanthemata .........

Ptosis............

„ cutanea .........

Epicauthus....... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Morhi gl. laorymalis.......

Dacryo-oystitis, stenosis ducti lacr.

Abscessus sacci lacrymalis.....

Eistvila „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

138

Strabismus convorgens......

„ nbsp;nbsp;nbsp;divergens .......

„ nbsp;nbsp;nbsp;deorsnm- s. sursumvergens.

Blepharospasmi clonici......

Nystagmos..........

Asthenopia muscularis......

Paresis nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ocnlomotorii......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abducentis.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trochlearis.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis........

Simulatie...........

Myopia met stoornis.......

Hypermetropia met nbsp;nbsp;nbsp;stoornisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Astigmatismus „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Anisometropia gravior......

Paresis acoommodationis.....

Presbyopia..........

Asthenopia acoommodativa.....

Extractie van cataract......

Lineair-extraetie van cataract. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Disoisie nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Disoisie van nastaar.......

Iridectomie.........

„ van geprolabeerde iris .

Pterygium-operatie......

Solerotomie wegens glaucoma . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Tenotomie.........

Vddrlegging van pecs.....

-ocr page 33-

27


0

1

-1

1

20

0

25

2

2

Plosis-operatie......

BJepliaroplastiek.....

Symblepharon-operatie . . . Blepliarophimosis operatie . .

Entropion-operatie.....

Ectropionuaden......

Exstirpatie van oogbol . . nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ tumoren . .

Extractie van vreemd lichaam

l)e refractie werd bij 3119 oogen bepaald. Bij 574 oogen bleek E; bij 218 M2 of zwakker; bij 296 M sterker dan 2; bij 1174 H 2 of zwakker,nbsp;bij 398 H sterker dan 2; bij 315 As 2 of zwakker; bij 144 As sterker dan 2.

{In 1886 loerden 1358 brillen voorgescltrevenl)

-ocr page 34-

VAN HET

NEDERLANDSCH GASTHUIS

VOOK

BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE

OOGLIJDERS.

6 Juni 1887.

Onder begunstiging van

Z. M. DEN KONING DER NEDERLANDEN.

II. DE KONINGIN DER NEDERLANDEN.

Geneesheer-Directeur.

Prof. Dr. H. Snellen.

Regenten.

Prof. Dr. P. C. Donders, Voorzitter.

Mr. H. Ro ij aards van Sober penzoel.

Prof. Dr. G. J. Loncq.

Mr. E. du Mareliie van Voorthuijsen.

Dr. M. I m a n s.

Prof. Dr. D. D o ij e r.

Prof. Mr. O. W. O p z o o m e r.

Rentmeester-Secretaris.

Mr. D. R a g a y.

Inwonende Directrice.

Mevrouw Jager—v an der Cliys.

Assistent-Geneesheeren.

Dr. O. Keiler.

E. Paber, Arts.

-ocr page 35-

29

Bestuurderessen.

Arenberg, H. D. H. de Hertogin van nbsp;nbsp;nbsp;Brussel.

Hoijer , geb. Beinhold; Mevr. E. nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Pekelharing, geb. Hoijer, Mevr. C. G. nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.

Honaards , geb. Swellengrebel, Houair. H. J. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Snellen, geb. Bryan, nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Spiering, Dames. nbsp;nbsp;nbsp;ïiel.

Sprenger, geb. Bijleveld, nbsp;nbsp;nbsp;Mevr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Twiss, Mejonkvrouw nbsp;nbsp;nbsp;E.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht,

ïwiss, geb. Snermondt, Mevr. de Wed. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Bestuurders.

Anthonie-Gasthuis, College van H.H. Voogden van het St. Utrecht. Berlin, Prof. Dr. W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Boer, Mr. W. R. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Donders, Prof. Dr. E. nbsp;nbsp;nbsp;C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Doijer, Prof. Dr. D. nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Doijer, Huibert nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Doijer, Eduard nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Eloyen-Gasthuis, Broederschap der Regenten van het Utrecht. Enschedé en Lonneker, Het Ziekenfonds vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enschedé.

Gempak, Dr. Ito (Houw Sei), Lijfarts van den Mikado. Tokei (Japan.) Greve, Dr. H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaya.

Grothe, Mr. J. A. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Haerten, Dr. J. L. H. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Horst, Dr. B. A. E. J. ter nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.

Indië, Vereeniging tot bevordering dor Geneeskundige

Weteiischap in Nederlandsch- nbsp;nbsp;nbsp;Batavia.

Insinger, H. A. nbsp;nbsp;nbsp;Baarn.

Jacob, Z. E. de ond-Gonverneur-Gencraal van Ncd.

Indië, E. ’s nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Janssens, Jhr. Mr. H. nbsp;nbsp;nbsp;G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.

Janssen, E. Wquot;. directeur der Deli-Maatschappij nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Jonge van Ellemeet, Jhr. Mr. W. C de nbsp;nbsp;nbsp;Oostkapelle.

Knobbelsdorff, Baron van nbsp;nbsp;nbsp;Wijhe.

Labouchère, S. P. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Luijken, Dr. J. A. nbsp;nbsp;nbsp;Genderingen.

Maasz, H. H. W. nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.

Maes, Dr. H, G. nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.

Nederlandsch ïooneel,” De Koninklijke Vereeniging „Het Amsterdam. Opzoomer, Prof. Mr. C. W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Orde, de Ridderlijke Duitsche, Balije van nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Pekelharing, Dr. A. nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.

Roijaards van Scherpenzeel, Mr. H. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Roijaards van den Ham, Mr. W. J. • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Salomons, Dr. A. nbsp;nbsp;nbsp;Paramaribo.

Snellen, Prof. Dr. H. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Staatsspoorwegen, Maal schappij tot Exploitatie van Utrecht.

-ocr page 36-

ïeijler’s Sticliting,

30

Haarlem.

Utrechtscli Studentenkoi-ps, het

Utrecht.

Voorihuijsen, Mr. E. du Marohie

van

Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. G. J. M. van

den Haag.

Wertheim, A. 0.

Amsterdam.

M^esthoff, Dr. C. H. A.

Amsterdam.

Honoraire Bestuurders.

Andel, Dr. A. H. van

Medemblik.

Arnzenius, Dr. A. K. W.

Samarang.

Beijen, Dr P. quot;VV. A.

’s Gravenhage.

Berns, Dr. A. W. C.

Amsterdam.

Breesnee, Dr. T.

Sommelsdijk.

Burg, Dr. C. L. van der

Leiden.

Cornelissen, Dr. P. J.

Buitenzorg.

Coster, Dr. P. H. Blom

’s Gravenhage.

Costerman, G.

Zeist.

Eist, Dr. A. van der

Ned. Oost-Iudiö.

Eijk, Dr. A. van

Heusden.

Paille,' Dr. Jac. Baart de

Leeuwarden.

Peijffer, Dr. G. H. de

Woerden.

Pock, Dr. H. C. A. L.

Utrecht.

Gewin, Dr. AI.

Delden.

Gunning, Prof. Dr. W. M.

Amsterdam.

Gutteling, Dr. C.

Batavia.

Haastert, Dr. J. K. van

Soerabaya,

Hamer, J. P. X.

Leeuwarden.

Homoet, Dr. .T. J.

Arnhem.

Horst, Dr. S. van der

Amsterdam.

Imans, Dr. M.

Utrecht.

Juda, Dr. M.

Amsterdam.

Koster, Prof. Dr. W.

Utrecht.

Krol, Dr. W.

Dordrecht.

Knijper, Dr. A. M.

’s Hertogenbosch.

Laidlaw Purves, Dr. W.

Londen.

Ledeboer, Dr. L. 11. E.

Samarang.

Loeff, Dr. W. Hvrtgers van der

Leiden.

Lonoq, Prof. Dr. G. J.

Utrecht.

Lubacli, Dr. D.

Kampen.

Maats, Dr. C.

Arnhem.

Manikes, Dr. J. P.

Kaapstad.

Moll, Dr. J. A,

’s Gravenhage.

Mulder, Dr. M. E.

Groningen.

Noorduiju, Dr. 0.

Nijmegen.

Oudemans, Prof. Dr. J. A. C.

Utrecht.

Pameijer, Dr. J. K.

Place, Prof. Dr. Th.

Tiel.

Amsterdam.

Poll, Jhr. J. W. M. van de

Haarlem.

Prahl, Dr. J.

Amsterdam.

llijnbei-k, Dr. N. van

Amsterdam.

Schmidt, Dr. P. J. J.

Botterdam.

-ocr page 37-

31

Zeist.

Rotterdam.

Maarsen.

Wijk bij Duurstede. Goes.

Pan (Erankrijk.) ’s Gravenhage.nbsp;Middelburg.nbsp;Leeuwarden.

Snellen, Dr. K.

Stemberg, Dr. N. J. A. O.

Strick van Linsclioteu, Jlir. Mr. J. C. Verbeek, Dr. W. J L.

Verschoor, Dr. N. J. F.

Voogt, Dr. J. E. de Wely, Dr. D. L. vannbsp;Wind, Dr. S. Dobbelaer denbsp;Ypeij, Dr. N.

Bijgekomen Stichters en Stichteressen sedert 1 Januari 1886.

Malang.

Arnhem.

Kaapstad.

Eist, Dr. van der Jolles, A. R.nbsp;Manikus, J. E.

I üsr n O xj ID

VAN HET

21“*'’ Nummer der Wetenschappelijke bijbladen.

Sorte dioptrischer Bilder. Von

eine eigenthümliche

Ueber

Dr. Caul Roller.

Een verwijderd voorwerp, gezien door een positief cylindrisch glas, dat vertikaal op vereischten afstand van het oog wordt gehouden,nbsp;vertoont zich als een spiegelbeeld.

Draait men het cylindrisch glas, dan draait ook het beeld in dezelfde richting, maar tweemaal sneller.

Dit beeld kan, als zoodanig, niet op een scherm worden opgevangen en is dus geen volledig reëel beeld. Op den geconjugeerden brandpuntsafstand blijkt het te bestaan uit eene reeks van brand-lijnen, evenwijdig aan de as van het glas. Gaan nu de lichtstralennbsp;verder door een positief spherisch glas (b. v. de lens van het oog),nbsp;dan ontstaat een omgekeerd beeld van deze brandlijneu, dat aaiigo-vuld wordt met het reëel beeld, gevormd door de stralen, die evenwijdig aan de as van het cylindrisch glas ongebroken daardoor lieennbsp;zijn gegaan.

Deze verschijnselen, alsnog niet voldoende geanalyseerd, worden hier naar de methode der descriptieve geometrie uiteengezet en verklaard.

Objectieve Strabismometrie. Door Dr. L. F. Dentz.

Na een historisch overzicht van de methoden ter bepaling van den graad van het scheelzien volgt de beschrijving van een door dennbsp;Schrijver ontworpen toestel, dat door hem Akrometer wordt genoemd.nbsp;Een kijker wordt zoodanig tegenover het afgeweken oog ingesteld,nbsp;dat een boven de as en boven de spil, waarom de kijker draait,nbsp;aangebrachte vlam in het midden van het gezichtsveld en legenovornbsp;het midden van de pupil gereflecteerd wordt gezien. De richtingnbsp;van den kijker geeft dan de richting aan van do vizierlijn, en uit

2.

-ocr page 38-

32

liet versolül in richting der vizierlijn van beide oogen verkrijgt men, mits rekening houdende met den vereischten couvergentiehoek, dennbsp;scheelzienhoeL

Indien bij convergeerend scheelzien de neus in den weg komt, gebruikt Schr. een kleinen spiegel, die vertikaal op liet frontaalvlaknbsp;tusschen oog en neus wordt opgesteld.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De lympliwegen van het hoornvlies. Door M. Straub.

Het hoornvlies, dat zijne doorschijnendheid ontleent aan de afwezigheid van bloedvaten, wordt gevoed door voedingsvocht, dat aan bloedvaten uit den omtrek wordt ontleend.

Naar de voorstelling van von llEcimKGiiATJSEN nemen velen aan (Waldeijbr, Schwalbe), dat de zoogenaamde hoornvlieslicliaampjesnbsp;de kanalen vormen, waardoor dit voedingsvocht zich beweegt. Doornbsp;onderzoekingen naar verschillende methoden levert Stratjb de bewijzen, dat deze opvatting onjuist is, en dat de hoorn vlieslichaampjes, overeenkomstig de voorstelling van Ranvieb on vannbsp;Enamp;elmann', vaste bindweefselcellen zijn. Hot voedingsvocht vindtnbsp;dan zijn weg buiten deze elementen om, niet in scherp begrensdenbsp;kanalen, maar in weefselspleten, die zich bevinden tusschen denbsp;vezelbundels, waaruit het hoornvlies bestaat.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Een progressief systeem van schoolbanken. Door TI. Snellen.

De houding van den leerling, zooals die ter wille van do hygiëne van het oog wordt vereischt, zal het meest bevorderd worden doornbsp;juiste afmetingen van de onderdeeleu der schoolbank.

S, heeft bij tal van scholieren in staande en zittende houding maten genomen. De afstand van kuiekuil tot voetzool en van kniekiiil totnbsp;rugvlak zijn gelijk, en wel 1/3.5 van de lichaamslengte. De hoogte vannbsp;de ellebogen boven het zitvlak bedraagt gemiddeld van de lengte.

Voor de onderdeeleu van bank en van tafel wordt door S. als maatstaf aangenomen de hoogte van de bank. Hij wenscht voornbsp;den knaap van 1 meter lengte:

Hoogte van de bank.........(100 °j^) — 0.280.

Diepte van de zitting.........(15 °lo) = 0.214.

Hoogte van rand van tafelblad, alsook van leuning, boven de bank.........(00 nbsp;nbsp;nbsp;= 0.172.

Dit is het kleinste nummer van bank, dat op de school wordt gebruikt; voor de volgende nummers worden de cijfers alle telkensnbsp;met *'/io vermenigvuldigd. Zóó verkrijgt hij acht banknummers,nbsp;waarvan de hoogte voor elk bedraagt: I 0.280, I10..314, III 0.34G,nbsp;IV 0.380, V 0.418, VI 0.400, VII 0.500, VIII 0.557.

In plaats van het opschuivend tafelblad van Schildbach en Kenze geeft S. een tafelblad, dat bij het lezen met dubbel stelscharnierennbsp;schuiusch opgesteld wordt, terwijl bij het schrijven het tafelblad omnbsp;oene zijdelingsche spil scheef gesteld wordt, zoodat de linkerzijde,nbsp;als steun voor den linker elleboog den leerling het meest nadert.

Deze vorm van schoolbank, met — wat hoofdzaak is — juiste afmetingen, is reeds op verschillende scholen ingevoerd en blijkt aannbsp;de gestelde eischen te voldoen.

-ocr page 39-

PP

m


HET

NEDERLANDSCH GASTHUIS

VOOR

. iiLu j



Li


GEVESTIGD

ïLegen-en-twintigste Jaarlijkscli Verslag.

Met het 22“*® nummer der Wetenschappeiyke Byhladeu.

Gedrakt bij J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.

-ocr page 40- -ocr page 41-

NEGEN-EN-TWINTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

omtrent liet geldelijk bekeer van de Vereenigiiig „HET EEDEELANDSCH GASTHUIS VOOR HEHOEP-TIGE m MINVERMOGENDE OOGLIJDERS,” overnbsp;het Jaar 1887, door den Rentmeester-Secretarig,nbsp;Mr. D. Ragay, naineng Hoeren Regenten, ternbsp;vergadering van Bestuurders, nitgebracbt dennbsp;11*“=“ Juni 1888.

In de twee voorgaande jaren kon bij het uitbrengen van het Verslag betreffende de geldelijke aangelegenheden worden medegedeeld, dat de rekening een belangrijk voordeelignbsp;saldo aanwees. Gelukkig kan ook over het Jaar 1887 opnbsp;een batig slot worden gewezen, doch in vergelijking met denbsp;voorgaande jaren is het gering.

Het huishoudelijk beheer werd niettemin op zuinige wijze gevoerd; doch de hoogere uitgaven werden doornbsp;buitengewone werkzaamheden veroorzaakt. Zoo eischte denbsp;inrichting van het in eigen gebruik genomen huis, hoeknbsp;Voorstraat — waardoor ook de vroeger genotene huurprijsnbsp;verviel — eene belangrijke uitgave, evenals het schilderennbsp;van de geheele bezitting zoowel van den voor- als van dennbsp;achtergevel. Het Hoofdstuk «Onderhoud van gebouwen» isnbsp;dan ook ongeveer f 1750 hooger dan in 1886. Uit dezelfde oorzaak is ook over dit jaar de post «kleeding ennbsp;meubilair» hooger dan in 1886.

-ocr page 42-

Tegenover deze hoogere uitgaven stonden tegelijkertijd verminderde ontvangsten. Ondanks een bijna gelijk aantalnbsp;verpleegden, was de vei’pleging dezer personen van kor-teren duur, waardoor de verpleeggelden met bijna f 500nbsp;zijn verminderd.

Het bedrag der bijdragen verminderde door bedanken en overlijden wederom met ongeveer f 250. Bij betnbsp;doorzien der vcrscbillende posten, waaruit de baten dernbsp;rekening zijn samengesteld, zal men duidelijk ontwaren, datnbsp;de bijdragen van begunstigers alsnog eene onmisbare bronnbsp;vormen, om aan het beginsel van bet Gasthuis te blijvennbsp;voldoen.

Naast onzen dank aan de Correspondenten en plaatselijke Commissiën voor hunne welwillende zorgen, wenschen wijnbsp;dan ook er op aan te dringen, dat men zooveel mogelijknbsp;zal trachten door het aanwinnen van nieuwe Begunstigersnbsp;de geleden vermindering aan te vullen.

De rekening over 1887 is nagezien en in orde bevonden door de daartoe ten vorigen jare benoemde Commissie, zijndenbsp;de Ileeren: F. ’sJacob, Dr. W. Koster en Dr. J. A. C.

OUDEMANS.

A. Verplegingsfonds.

I.

De ontvangsten bedroegen:

1887.

2477.07-’' 8100.68nbsp;4527.65nbsp;2944.02nbsp;98 —

1886.

1.

2.

3.

A.

5.

Aan saldo van vorig jaar . . f 698.45’' » vei’pleeggelden .... - 8597.21nbsp;» bijdragen van Begunstigers. - 4767.90nbsp;» renten van kapitalen . . - 2803.16’'nbsp;» huur van gebouwen . . -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;350.—

/•17216.73'- /•18148.02''

-ocr page 43-

II. De uitgaven bedroegen:

1886.

1887.

1. Aan nadeelig saldo vorig jaar .

—¦

2.

»

onderhoud v. gebouwen .

f

628.28quot;

f 'iWlMfo

3.

ygt;

grond- en andere belastingen

-

206.42quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;209.84

4.

»

tractementen, loonen enz.:

u. aan geneeskundig personeel .

-

1187.50

- 1500.—

b.

» administratief personeel .

-

675.—

- nbsp;nbsp;nbsp;775.—

c.

» dienstpersoneel . . . .

-

1444.49

- 1548.97quot;

5.

Aan voeding, verwarming enz.

-

6841.65quot;

- 7182.42

6.

»

kleeding en meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;.

-

1612.20quot;

- 2072.51quot;

7.

))

kosten van beheer . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

-

656.98

-• 834.32quot;

8.

»

chemicaliën en instrumenten

-

1440.84quot;

- 1348.79quot;

9.

»

onderwijs......

-

46.27quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;52.54quot;

10.

»

voordeelig saldo ....

-

2477.07quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;244.96

ƒ17216.73quot;

/¦ 18148.02quot;

Uit dc overgcleg'de rekening blijkt, dat bet voordeelig saldo /' 244.96 bedraagt, welke som iels hooger zoudenbsp;zijn geweest, wanneer enkele toegezegde bijdragen warennbsp;ingekomen, die nu op de rekening van het aanstaande jaarnbsp;zullen worden gebracht.

Zooals reeds werd opgemerkt, was het aantal verplccg-dagen aanmerkelijk kleiner dan in het vorige jaar, doch bleef het aantal verpleegden zich ongeveer gelijk. Er warennbsp;5 minder dan in 1886.

Een woord van dank is hier op zijne plaats voor de goede zorgen van Mevrouw de Directrice, die steeds van dennbsp;vroegen morgen tot den laten avond met uitstekend beleidnbsp;werkzaam is.

-ocr page 44-

De verpleeggelden bedroegen:

/' 2.— per dag voor 224 verpleegdagen. /' 1.—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Gratis nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;181nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Alzoo te zamen 7661 verpleegdagen.

De kosten van verpleging waren in 1887:

voor eigen rekening........172 lijders met 3221 verpleegdagen.

71

644

1251

1388

905

181

voor rekening van nbsp;nbsp;nbsp;spoorweg-niaatschappijennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;particulieren.....31

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemeentebesturen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.* .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diaconieën en armbesturennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liefdadigheidsstichtingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43

kosteloos 7, van welke 3 eerst voor eigen rekening, 4

. . 375 lijders met 7661 verpleegdagen.

Als bijdragen van begunstigers werden ontvangen door tussebenkomst van II. H. Correspondenten en Secretarissennbsp;van plaatselijke Conirnissiën:

Totaal. .

Als giften in oens.

f 20.

Als jaarlijksche giften.

f

52.50

234.—

.

10.50

.

417.—

-

32.50

-

5.—

.

35.—

-

10.—

.

10.-

-

27.50

19.—

.

37.50

.

48.—

.

2.50

-

29.50

-

10.—

-

5.50

Dr. A. H. 0. VAN Dkiel, Amersfoort . . .

Otto van deb Yies, Amsterdam.....

J. Ylaandeben, Geneesheer, Apeldoorn. . Dr. 1.1. Homoet , Arnhem en omstreken. .

Dr. D. Yoobthuijsen, Baarn.......

Dr. J. Yeksteeg, Barneveld...... .

Dr. P. A. VAN DER Ketten, Beek . . . . Dr. A. G. Th. Becking, Bennekom . . . ,

............. Bergen op Zoom

.........., de Bildt......

Dr. A. J. W. VAN Aneooij, Zalt-Bommel . Dr. A. H. Kuijpeb, ’sBosch, Oosterhout. .

Notaris J. J. Schaly, Breukelen.....

Dr. I. A. Yisscher, Brielle........

J. H. Waszink, Arts, Delft .......

Dr. G. H. Koessingh, Deventer......

H. C. Anderson, Apotheker, Dieren . . ,

-ocr page 45-

Als giften in eens.


Dr. P. Delhez, Dordrecht.........

Dr. G. P. E. Wedekind, Elburg......

......^ nbsp;nbsp;nbsp;, Praneker......

Dr. N. I. P. Verschoor. Goes.......

H. nbsp;nbsp;nbsp;W. G. Konino, Gouda.........

Dr. H. J. P. Giesbers, Grave.......

Dr. I. A. Moll, ’sGravenhage.......

I. nbsp;nbsp;nbsp;P. Israels, Groningen..........

Jhr. I. W. M. VAN DB Poll, Haarlem ....

Mr. D. VAN Meurs , Harderwijk.......

Dr. D. H. Wildschut Kijndbrs, Hengelo . . Di. S. Stratingh Tresling, Hilversum . . .

Ds. A. G. VAN Anrooij, Kampen......

Ml'. A. J. AndreAB, Kollum

Dr. Jac. Baart de la Faille, Leeuwarden .

B. J. Kruseman, Loenen....... . . .

.........., Maarssen.......

I. H. Slot, Meppel............

Dr. S. Dobbelaer de Wind, Middelburg. . .

Dr. D. DE Bruijn, Mijdrecht........

............, Neede......

Dr. J. Schut, Nunspeet . , . . ......

A. Marcus, Nijkerk Dr. J. VAN Hoek, Nijmegen .

Dr. N. S. Koning, Oosterbeek.

Dr. A. J. A. Thomas, Renkum Dr. P. Boodt, Khenennbsp;Dr. H. L. Braam, Rossumnbsp;M. J. M. Ruijchaver, Rotterdamnbsp;Dr. P. P. Küthb, ïielnbsp;I. P. Jansen, Tilburgnbsp;Rentmeester-Seoretaris, Utrechtnbsp;Dr. Aalbertsberg , Velp.

Dr. Mensonides, Vianen

........¦ •, Vreeland

Dr. C. Nolen, Vreeswijk, IJsselstein, Schoonhoven ..................

W. M. L. VAN Goudoever, Wageningen. . .

.........., Woerden.......

W. I. L. Verbeek, Geneesheer, Wijk bij Duurstede

W. C. Holm, Zeist, Driebei'gen Dr. A. J. VAN Rhijn , Zutphennbsp;Dr. Th. Schaepman, Zwolle .


f 3.50


ƒ 243.8P


f 9--


Deze giften zijn van 1185 Begunstigers.


Als jaarlijksche giften.

194.— 15.—

7.50 35.—nbsp;28.—

2.50 654.—

13.—

154.50 15.—

2.50 2.50nbsp;54.—nbsp;15.—

149.50

17.50

22.50 24.75

82.50

17.50 10.—

11.50

17.50 51.—

12.50

17.50

12.50

13.50

140.50

22.50 51.—

1246.65 127.—nbsp;niet ingekomen.nbsp;f 7.50


12.50 170.25

44.—

35.50


-ocr page 46-

B. Kapitaalfonds.

Het KapitaaUbiids werd dit jaar vermeerderd met de navolgende legaten, waarvan gedeeltelijk reeds in het vorig verslag kon worden mededeeling gedaan.

f 500.—

- nbsp;nbsp;nbsp;469.95

- nbsp;nbsp;nbsp;1000.—

- nbsp;nbsp;nbsp;BOOO.—

- nbsp;nbsp;nbsp;1000.—

- nbsp;nbsp;nbsp;250.—

- nbsp;nbsp;nbsp;50.—

- nbsp;nbsp;nbsp;50.—

- nbsp;nbsp;nbsp;276.31quot;

Mejonkvrouwe Molière te Utrecht .... De lieer J. F. Gossciialk te Amsterdam .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

» nbsp;nbsp;nbsp;A. H. Evers te Amsterdam . . .

» nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Dr. G. J. Loncq te Utrecht .

» Verstolk Völcker te Loosduinen . Als Bestuurderesse werd in het Album ingeschreven Mevrouw C. Snellen, Bryan, met .nbsp;Als Stichter de Heer P. Schijff te Dordrecht.nbsp;Als Stichteresse Mevrouw de Wed. S. Janssen,

geh. Tichelaar te Apeldoorn......

Aan giften van verschillende personen werd ontvangen een hedrag van........

De vermeerdering van het Kapitaalfonds moge steeds gelijkmatig voortgaan. Ten duidelijkste blijkt toch, dat de verpleeggelden en bijdragen alleen niet voldoende zijn, omnbsp;op dezelfde wijze ten nutte der minvermogenden werkzaamnbsp;te blijven, maar dat de renten daartoe eene groote bijdragenbsp;moeten leveren.

Voor het jaar 1888 kan worden melding gemaakt, dat als Bestuurder en Bestuurderesse zijn ingeschreven op den 70®“nbsp;verjaardag van Prof Donders : Diederik Doijer en Jeannettenbsp;Alexandrine Doijer te Leiden. Wij herinneren daarbij metnbsp;ingenomenheid er aan, dat thans negen namen van hetnbsp;gezin van den Heer Prof Dr. D. Doijer, als Bestuurders ofnbsp;Bestuurderessen, in het Album zijn ingeschreven.

-ocr page 47-

Verder mag bij voorbaal reeds nu worden vermeld, dat als Bestuurderesse is ingeschreven geworden sedert 1 Jan. 1888nbsp;Mevrouw de Douaricre Baronesse van Nagell , geboren Baronesse VAN Pallandt van Beerse te Zwolle, en als Stichtersnbsp;en Stichteressen zijn ingeschreven; Dr. M. J. Bouvin tenbsp;’s Gravenhage, Mr. A. J. Roijaards te Amsterdam en Mevrouwnbsp;de Wed. 11. F. M. van Lansciiot, geb. Kraemer te ’sHerlo-genbosch.

C. Het Bouwfonds.

Dit londs is in 1887 vermeerderd met een gilt van/'250, geschonken door Dr. F. D. A. C. van Moll te Rotterdam,nbsp;die als Bestuurder is ingeschreven en eene van f 60 doornbsp;Alejonkvrouwe S. Sirtema van Grovestins, terwijl verder denbsp;renten van het Kapitaal weder daarbij zijn gevoegd.

Het fonds bedraagt met ultimo Decemberl887: f 22571.23. Met Juni van het volgende jaar zal de termijn zijn versti’eken,nbsp;binnen welke het Gasthuis de bevoegdheid heeft, om de daartoenbsp;in het Sterrebosch aangewezen gronden van de Gemeentenbsp;Utrecht te koopen en te bebouwen. Er zal met ernst moetennbsp;worden overwogen, welke maatregelen kunnen worden genomen ter aanvulling van het kapitaal, dat hiertoe vereischtnbsp;wordt.

-ocr page 48-

NEGEN-EN-TWINTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in HEÏ EEDEËLAÜDSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS, overnbsp;het Jaar 1887, ter vergadering van Bestuurders,nbsp;te Utrecht den 11^®“ Juni 1888, uitgebracht dooiden Geneesheer-Directeur, Prof. H. Snellen.

Gaarne kwijt ik mij weder van de laak, die mij door Art. 12 wordt opgelegd, om u verslag te doen zoowel omtrent denbsp;resultaten van verpleging en behandeling der lijders, alsnbsp;omtrent het aan de Instelling gegeven onderwijs.

Vergun mij te beginnen met de opsomming van eenige dorre, maar van bloei getuigende cijfers.

Het aantal behandelde lijders bedroeg in het afgcloopen jaar 2829, van welke 375 werden verpleegd. Over de 28nbsp;voorafgaande jaren was het gemiddeld cijfer van behandeldennbsp;1777 en van verpleegden 363.

De polikliniek is nog steeds toenemende: in dit jaar 56 meer dan in het vorige, en 1032 hooger dan het gemiddeldenbsp;cijfer van de 28 voorafgaande jaren.

Van de 2829 behandelden waren 1552 mannen en 1277 vrouwen.

Het geheele getal consulten bedroeg 18958, d. i., verdeeld over 310 weekdagen, gemiddeld 61 consulten per dag.

Van de 375 verpleegden waren 216 mannen en 159 vrouwen,

-ocr page 49-

11

mot 7661 verpleegdagen; d. i. gemiddeld 21 verpleegdagen per dag, met gemiddeld 20 verpleegdagen voor ieder.

Buitendien werden 25 patiënten buiten liet Gasthuis verpleegd, met 461 verpleegdagen.

Ten opzichte van de herkomst der lijders is de verdecling als volgt:

Stad Utrecht nbsp;nbsp;nbsp;behandelden 1130 verpleegden 29

Provincie

Utrecht

))

528

»

24

))

Z.-IIolland

))

331

42

))

Gelderland

))

284

»

76

))

N.-Brabant

»

226

»

103

»

N.-lIolland

»

168

»

15

))

Overijssel

ygt;

80

39

)) ,

Zeeland

»

24

))

17

»

Drenthe

»

17

))

7

))

Friesland

»

13

»

5

))

Limburg

»

11

))

8

»

Groningen

»

2

»

1

Buitenland

))

15

»

2

Totaal.

.

. 28quot;^

))

375

Alle kerkgenootschappen waren vertegenwoordigd:

1683 Protestanten.

900 Roomsch-Catholieken en Oud-Roomschen.

121 Israëlieten.

125 onbekend.

Opmerkelijk is hoe de verhouding van bovenstaande cijfers met die der vorige jaren overeenkomt.

Er werden 294 grootere operation verricht, d. i. 14 meer dan in 1886.

Van 4260 oogen werd de refractie bepaald. 528 werden

-ocr page 50-

12

astigmatisch gevonden.

In het geheel zijn in dit jaar 1361

hrillen voorgeschreven.

Verschillende hrillcnverkoopers, zoowel hier ter stede als elders, hehhen zich bereid verklaard de aan het Gasthuis voorgeschreven brillen tegen fabrieksprijs te leveren. Met waar-deering mogen we constateeren, dat in den regel daaraan metnbsp;groote stiptheid is gevolg gegeven. Met het oog op de verschillende leveranciers hebben we ons — meer dan vroeger —nbsp;beijverd de voorschriften der brillen duidelijk te omschrijven,nbsp;zoodat een ieder gemakkelijk begrijpt, hoe het nummer ennbsp;de afstand der glazen, de vorm van het brillestel, de richtingnbsp;der assen van cilindrische glazen, enz. door ons worden bedoeld.

Ziehier het model onzer voorschriften;

Bril, Knijpbril, Lorgnet

afstand

nabijheid

voor

ten behoeve van.........

Linker glas Itechter glasnbsp;Nuance

Afstand van dc centra der glazen

Helling dor as van cilindrisch glas (ach ter vlakte):

linker glas


rechter glas midden


midden


waarts ........... graden.


graden.


waarts


zijde


zijde

Vorm van brillestel

voorgeschreven, den.................................door.


De leverancier gelieve het voorschrift terug te geven en copic te bewaren.

Prijs van bril ... ƒ nbsp;nbsp;nbsp;Te leveren door:

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ knijpbril. . „

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ lorgnetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. „

-ocr page 51-

iS

De uitkomsten van behandeling zijn in het algemeen moeilijk in cijfers weer te geven. Maar eiken dag doen wij de ervaring op, dat de uitvoerige wijze van onderzoek, die bij onsnbsp;wordt gevolgd en die den tijd en de kracht van een talrijknbsp;geneeskundig personeel in beslag neemt, aan menigen lijdernbsp;ten goede komt.

Sedert het belendende huis bij het Gasthuis is bijgetrokken , wordt over eenige meerdere ruimte beschikt. De vroegerenbsp;Regentenkamer is nu geheel voor de praktijk beschikbaar,nbsp;zoodat in twee aaneengrenzende lokalen vier artsen gelijktijdig kunnen werkzaam zijn. Verder zijn er thans twee wachtkamers , eene voor de verpleegden en eene voor de patiëntennbsp;der polikliniek. De inwonende Assistent vindt een meernbsp;geschikt verblijf in het nieuwe gedeelte. Eene doelmatigenbsp;badkamer, die het Gasthuis 28 jaren lang heeft gemist, isnbsp;niet alléén een zeer onmisbaar reinigingsmiddel, maar ooknbsp;tevens een groot hulpmiddel ter genezing van menige ziekte.

Sedert het in gebruik nemen van bet bijgebouw is de toestand van ons Gasthuis veel verbeterd, en do meerdere uitgaven,nbsp;die hiervoor worden vereischt, brengen woekerwinsten opnbsp;in zake de bereiking van het doel onzer Instelling.

In de nieuwe Statuten onzer Vereeniging zal in art. 1 en 2 worden omschreven, dat zij niet alléén stichting en instandhouding , maar ook uitbreiding beoogt van het Gasthuis, datnbsp;een tweeledig oogmerk heeft: a. het verleenen van geneeskundige hulp, b. het geven van onderwijs.

Het eerstgenoemd oogmerk is in het bestaand gebouw wel voor geene merkelijke uitbreiding meer vatbaar. De beperktenbsp;ruimte duldt geene uitbreiding, noch van polikliniek noch

-ocr page 52-

van verpleging. Quantitalieve toename moet hier noodzakelijk leiden tot qualitatieven achteruitgang.

Uitbreiding' daarentegen is mogelijk en noodig in het tweede oogmerk van ons Gasthuis: het geven van onderwijs. En ooknbsp;dit heeft eene hoog philanthropische bedoeling.

De 3000 ooglijders, die jaarlijks in het Gasthuis hulp komen vragen, vormen slechts eene kleine fractie van allenbsp;behoeftige en minvermogende lijders, voor wie hulp wordtnbsp;vereischt.

Het schoonste oogmerk is dus tal van oogartsen te voi’men, die zich over ons Vaderland zullen verspreiden.

Aan de Nederlandsche Universiteiten wordt thans heter dan vroeger voorzien in het onderwijs in de oogheelkunde, voor-zooverre elk geneeskundige die behoeft. Maar er bestaal geenenbsp;Universitaire school, die het vormen van specialiteiten in oogheelkunde beoogt.

Daartoe kunnen de liefdadigheidsinstellingen worden dienstbaar gemaakt. En dit zij het schoonste doel van ons Gasthuis!

Met het oog hierop vermeld ik met ingenomenheid, dat hel College van Degenten heeft goedgevonden, dat het genee.s-kundig en doceerend persooneel werd vergroot, zooals ditnbsp;wordt bedoeld in art. 21 van ons Reglement.

Uw eerste Geneesheer wordt thans op uitstekende wijze bijgestaan door den Heer E. Faber als tweede Geneesheer ennbsp;door den Heer W. F. Wagtiio als derde Geneesheer. Voor hetnbsp;histiologisch onderzoek mogen wij blijven rekenen op de hooggewaardeerde medewerking van den Heer M. Straub, dienbsp;levens Docent is aan den nieuw ingestelden applicatie-cursusnbsp;voor militair-geneeskundigen; maar wiens erkende werkkrachtnbsp;toelaat beide posten met eer te vervullen.

Het behoeft wel geene verklaring, waarom ik met ingenomenheid vermeld, dat voor inwonenden Assistent de keus is

-ocr page 53-

15

gevallen op den Student-candidaat II. Snellen .Ir. , thans Semi-arts, Doctorandus.

Bovendien is, meer bepaald voor het Universitair-onderwijs, aan den Iloogleeraar in oogheelkunde van Rijks wege eennbsp;Assistent toegevoegd. Daartoe werd de Heer .1. L. Dobberkenbsp;aangewezen, die op even loffelijke wijze als de genoemdenbsp;Geneesheeren zijne betrekking behartigt.

Het Universitair-onderwijs en dat van het Gasthuis voor Ooglijders werken elkander wederkeerig in de hand.

Eene bepaalde overeenkomst tusschen bet Rijk en onze Vereeniging bestaat alsnog niet; maar aan de ééne zijde steltnbsp;het Gasthuis met de grootste vrijgevigheid hare vele hulpmiddelen beschikbaar ten dienste van het Rijksonderwijs;nbsp;aan de andere zijde duldt de Regeering, dat de Iloogleeraar,nbsp;bijgestaan door den Rijksassistent, zijne beste krachtennbsp;mede ten bate van het Gasthuis doet strekken.

Behalve de theoretische lessen in oogheelkunde, die elders in een Rijkslokaal worden gegeven, stelt het Gasthuis zijnenbsp;ruimten beschikbaar voor de praktische oefeningen dernbsp;studenten.

Praktische cursus kunnen met vrucht slechts door een beperkt aantal Studenten worden gevolgd.

Aanvankelijk werden de Candidaten naar de jaren gescheiden; maar ook daarbij bedraagt elke rubriek een dertigtal toehoorders.

Om dit getal te verdeden, worden thans de Candidaten van elk studiejaar in drie afdeelingen gesplitst en drie cursus gelijktijdig gegeven, waartoe het grooter doceerend persooneel ennbsp;de beschikking over meerdere lokalen ons in staat heeft gesteld.nbsp;De lieer Straub leidt in één lokaal het histiologisch onderzoek;

-ocr page 54-

in een tweede lokaal geven de Ileeren Dobberke en Wagtiio den oogspiegel-cursus, terwijl in een derde lokaal de lieernbsp;Faber met mij het klinisch en operatief onderwijs behartigt.nbsp;Ontegenzeggelijk worden op deze wijze met de meeste vruchtnbsp;de praktische oefeningen bevorderd.

Ileb ik voor het geneeskundig en doceerend persooneel, dat mij ter zijde staat, niet dan lof en reden tot dank; —nbsp;met ingenomenheid vermeld ik ook de huishoudelijke administratie.

Deze mag voortreffelijk worden genoemd, dank zij de toewijding en plichtsbetrachting, zoo van de beambten, als van het dienstpersooneel.

Het denkbeeld, om de huishoudelijke administratie in vrouwelijke handen te stellen, heeft in alle opzichten aan onze verwachting voldaan.

Liever dan hier in uitvoerige beschrijving Ie treden, richt ik de uitnoodiging aan Bestuurderessen en aan de liefdadigenbsp;Vrouwen van Nederland, die van hare belangstelling in onzenbsp;Instelling dikwerf blijk hebben gegeven, om ons Gasthuis tenbsp;komen zien en zelf te oordeelen.

Wij hebben te blozen, wanneer wij aan den vreemdeling ons oud en verouderd en ondoelmatig gebouw toonen; maarnbsp;met trots wijzen we er op, hoe, ook onder ongunstigenbsp;omstandigheden, door lieldevolle zorg en toewijding veelnbsp;goeds kan worden gewrocht.

-ocr page 55-

I üsr lï o xj ü

22*‘* Nummer der weteiiscliappelijke Bpladen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Aanleekeningen over het ligamenliim pectinatum en denbsp;eindiging der membrana Descemetii. Door S. Straub.

Bij liet paard en liet rund vindt men in de periferie van dc oogkamer kegelvormige vezelbuiidels, die daar als palissaden tusschcn iris en cornea gesteld zijn on op eigenaardige wijze midden in do membrana Descemetii eindigen. Deze palissaden (ligamontum pectinatum)nbsp;ontbreken bij den monsoli; maar een bindweefselring in de membrananbsp;Descemetii wordt door Schr. geduid als een rudimentair ovoi'blijfselnbsp;daarvan.

Sclir. heeft vooral mot behulp van het polarisaticmicroscoop de stuctuur hier nador ontleed.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Over de uitrekking van hel achterste gedeelte van liet oognbsp;bij voortschrijdende bijziendheid, door M. Straub.

Dc _ bepaling van den graad der bijziendheid met behulp van den oogspiegel en die door middel van gezichtsproeven verschilt somtijdsnbsp;aanmerkelijk. Dit is daaraan toe te schrijven dat men met dennbsp;oogspiegel niet aan de gele vlek, maar aan den rand van denbsp;gezichtszenuw de refractie bepaalt.

Schr. heeft in eene reeks van gevallen bet vcrscliil van diepte-ligging^ van zenuwvlak oii van gele vlek vergeleken en komt tot do conclusie dat bij lichte bijziendheid de rand van de gezichtszenuwnbsp;veelal dieper ligt, terwijl bij toenemende bijziendheid do gele vloknbsp;betrokkelijk meer naar achteren wijkt.

.3. Eene kleurstof als hulpmiddel voor de diagnostiek van hoornvliesaandoeningen. Door M. Straub.

De epiteliumlaag, die het hoornvlies bedekt, belemmert dc absorptie van vloeistoffen. Vernietiging van het epitelium, zooalsnbsp;door verbranding, corrosie door hoete stoom of door verwondingnbsp;wordt veroorzaakt, stelt hot eigenlijk weefsel van het hoornvliesnbsp;bloot aan de opname van daarmede in aanraking gebrachte stoffen.

Een sprekend bewijs daarvoor, en tevens oen middel om het verlies

-ocr page 56-

18

van epitelium te constateeren wordt gevonden in eene verzadigde oplossing van fluorescine in O.Sn/o carbonas natricus. Dit geeft eenenbsp;intensief groene verkleuring, waar het epitelium ontbreekt. Dezenbsp;kleuring is onscliadelijk, onpijnlijk en is een uur na de aanwendingnbsp;weder geweken.

quot;Vroeger werd het verlies van epitelium aangetoond door de vermindering van het gevoel bij aanraking; maar de genoemde kleuring is een veel gemakkelijker middel om de grootte van het defect ennbsp;tevens om den gang van de regeneratie na te gaan.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Myotica en Sclerotomie bij glaucoom. Door H. Snellen.

Het glaucoom vernietigt door steeds toenemende hardheid van deir oogbol het gezichtsvermogen, Een glaueomateus oog gaat onfeilbaarnbsp;te gronde, indien niet het proces tijdig wordt gestuit, v. Gbaefe leerdenbsp;dat dit geschieden kan door irideotomie. De werking dezer operatienbsp;ligt wel in hoofdzaak in de perifere hoornvliesnede.

Met behoud van de iris kan men het gewenscht resultaat verkrijgen door sclerotomie, wanneer gelijktijdig pupilvernauwende middelen, zooals eserine of pilocarpine, worden aangewend.

Schr. deelt hieromtrent eene reeks van waarnemingen mede in de verschillende stadia van glaucoom.

In een geval, waar de iris door vroegere verwonding geheel ontbrak , kreeg hij door sclerotomie en myotica hetzelfde gunstig resultaat.

Schr. zoekt de verklaring van de gunstige werking van het aanwenden van myotica bij sclerotomie daarin, dat de contractie van ciliairspier en van iris de binnenranden van de sclero-corneaalsnedenbsp;uiteenhoudt. Deze gapende binnenwond in de overigens weinignbsp;permeabele membrana Descemetii zou dan subintreeren voor de gestoorde functie van de dichtgedrukte Pontaansche ruimten.

De astigmatische verkromming van het hoornvlies, die na deze operatie constant voorkomt, spreekt voor het blijvend uiteenwijkennbsp;Van de membraan van Descemet, hetgeen trouwens ook door autopsienbsp;wordt bevestigd.

In sommige gevallen, waar beide oogen moesten geopereerd worden, werd irideotomie op het eene oog met sclerotomie onder aanwendingnbsp;van myotica op het tweede oog vergeleken, en was in die gevallennbsp;de uitkomst ten gunste van de laatstgenoemde geneeswijze.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Perioculair neoplasma in conjunctiva en orbitaal celweefsel.nbsp;Door J. L. Dobberke.

Goedaardige gezwellen kunnen somtijds een dreigend karakter aannemen, zoowel door verandering van den aard van het weefselnbsp;als door de plaats en de uitgebreidheid der ontwikkeling.

Het hier beschreven geval is van beiden een voorbeeld; eene aanvankelijk goedaardige polypeuse aandoening der conjunctiva neemt allengs een meer sarcomateus karakter aan en verspreidt zich zoozeernbsp;om en achter den bulbus, dat exstirpatie van het oog en geheelenbsp;exenteratie van de orbita onvermijdelijk wordt.

De operatie geschiedt door eene snede langs den orbitaalrand, be-

-ocr page 57-

d9

halve aan de binnenzijde. De orbitaalinhoud wordt met de oogleden omgeslagen en daarna van de oogleden afgepraepareerd, zoodat dezenbsp;weder konden gehecht worden. Later wordt een door den Heer Mullernbsp;vervaardigd peetvormig, gesloten kunstoog tusschen het grannleerendenbsp;weefsel en de oogleden ingebracht.

(1. Tinctura.Todiiop de anaesthetische cornea. Door H. Snellen.

De gemakkelijkheid, waarmede op het dierenoog door verschillende microphyten en schimmels ulous oum hypopio wordt teweeg gebracht,nbsp;en evenzoo het veelvuldig voorkomen daarvan bij den mensch nanbsp;kleine, maar septische.traumata, duiden op den eisch van eene diepnbsp;ingrijpende antiseptische behandeling.

Beter dan cauteria en de gebruikelijke jodium- of kwikhoudende zalven acht Schr. het tinotura jodii, dat diep in het weefsel indringt,nbsp;vooral waar het epitelium is vernietigd.

Tegen de pijnlijkheid gebruikt hij de erythroplileine, door L. Lewin ontdekt, maar in de oogheelkunde met weinig enthousiasme ontvangen.nbsp;Wèl wordt de langdurig anaesthetische werking erkend, maar mennbsp;vreest de toepassing, omdat de eerste aanwending prikkelt en ernbsp;tal van schadelijke gevolgen zijn medegedeeld. Het eerste voorkomtnbsp;Schr. door vooraf cocaine aan te wenden on het tweede wordt verklaardnbsp;door den juist gewensohten langdurigen auaesthetischen toestand.nbsp;Evenals bij trigeminu.sparese schrijft hij de schadelijke werking toenbsp;aan trauma en uitdrooging, die door beschutting met vochtig drukverband kunnen worden voorkomen.

De behandeling bestaat dus in achtereenvolgende aanwending — met de vereischte tussohenruimten — van cocaine, erythroplileine,nbsp;tinctura jodii, glycerine, water, vochtig drukverband.

Ter voorkoming van iritis worden tevens mydriatica gebruikt. Door deze behandelingswijze werd door Schr menige vroeger gevreesdenbsp;keratosphacelus spoedig tot staan gebracht.

-ocr page 58-

Statistiek der Oogziekten, in het jaar 1887, hij 2829 lijders.

lf.7

8

7

17

2

4

0

11

136

1

1

0

1

102

0

9

13

275

0

0

0

13 56

6

11

3

14 168

üplitlialraia catarrhalis.............

,, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;angularisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;externa.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoica............

„ purulenta neonatorum.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;meinbranacea............

„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina.............

„ nbsp;nbsp;nbsp;tuberculosa.............

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumaticanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ruineranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cicatrices, erosioues,

cauterisatio)............

Traoboma papillare..............

„ nbsp;nbsp;nbsp;folliculare..............

„ difformans........... •

Irritatie conjunctivae..............

Ecobymosis „ nbsp;nbsp;nbsp;..............

Xeropbtbalmia................

Lupus conjunctivae s. corneao..........

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„...........

Corpora aliena „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„...........

Angioma conj. bulbi..............

Symblcpbaron..........-.....

Pterygium.............. ¦ nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Opbtb. scropb. (pblyctaenulae et uleera).......

Herpes zoster n. trigemini............

Anaesthesia.................

Hyperaestbesia (dolores).............

Keratitis diffusa (e lue congenita).........

„ nbsp;nbsp;nbsp;ulcerosa ...............

„ nbsp;nbsp;nbsp;punctata...............

Ulcus c. hypopyo...............

„ rodens......'..........

Keratosphacelus...............

Maculae corneae...............

-ocr page 59-

Leuconia...........

Staphyloma cornoae, kerectasia . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Pistula coriieac.........

Cornea conioa.........

Incrustatio corueae.......

Iritis............

Synueohiao postoriores; atresia pupillao

Synnechia anterior.......

Prolapsus iridis.........

Iridocyclitis..........

Chorioiditis..........

Oyclitis sympathica ........

ïnmor oystious iridis.......

Irideremia..........

Coloboma congenitum uvcac ....

Iluptura chorioideae.......

Albinismus..........

Glaucoma..... .....

Cataraota senilis completa.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ incipiens.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis........

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;consecutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis......

„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Aphakia...........

„ c. übso. capsulari.....

GisloQatio lentis........

Coloboma „ nbsp;nbsp;nbsp;........

Obscurationes corp. vitrei.....

Hacinorrhagia „ nbsp;nbsp;nbsp;„.....

Cystioeroi nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Synchysis soiutillaus.......

lletiuitis apoplcctioa.......

:i6

4

4

1

1

46

39

32

8

3 50

1

1

4 3nbsp;0nbsp;0

23

60

92

10

1

20

12

2

15

21

18

5 0

13

3

0

0

3

-ocr page 60-

22

Ketinitis diffusa......

„ nbsp;nbsp;nbsp;morbi Brigthii....

„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia)

Ablatio retinae.......

Scotoma scintillans.....

Neuritis nervi optici.....

Atrophia papillae......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ tabetica . . .

Vascularisatio papillae n. optici .

Amblyopia toxica .....

„ diabetica.....

Hemiopia.........

Anopsia . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ¦.....

Mergvlammen.......

Emboli vas. retinae.....

Episcleritis, sclerotitis ant. . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Kuptura s. cicatrix sclerae. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Sclerectasia anterior et aequatorialis

Euphthalmos........

Protrusio bulbi. .......

Panophthalmitis .......

Neoplasmata bulbi s. nervi optici .

Morbus Pasedovii. nbsp;nbsp;nbsp;......

Ectopia bulbi........

Atrophia .........

Phthisis .........

Microphthalmos congenita ....

Anophthalmos........

Tumor orbitae........

Caries, periostitis orbitae ....

Absoessus orbitae.......

„ sinus frontalis.....

Plepliaradenitis Hordeolum palpnbsp;Chalazion „nbsp;Verruoacnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

2

8

10

20

1

7

40

1

26

1

1

6

2

0

15

0

3

2

3

1

2

1

1

38

3

39 2nbsp;1nbsp;2nbsp;0

155

36

8

4

-ocr page 61-

23

Absoessus palp. . . '.......

Traumata „ nbsp;nbsp;nbsp;.........

Coloboma cong. palp.......

Ectropion............

Entropion, ])ystichiasis......

Madarosis...........

Emphysema palp...... . . .

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;........

Angiomata „ nbsp;nbsp;nbsp;. .......

Exanthemata „ nbsp;nbsp;nbsp;........

Ptosis nbsp;nbsp;nbsp;„.........

Morbi gl. laorymalis.......

Dacryocystitis, Stenosis ducti lacr. Abscessus saccinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lacrymalisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Fistula „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Strabismus convergens.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;divergens ........

„ nbsp;nbsp;nbsp;deorsum- s. sursumvergens

Blepharospasmi clonici.......

Nystagmos............

Asthenopia muscularis.......

Paresis nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotorii.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abducentis........

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;troohlearis........

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis.........

Myopic met stoornis........

Ilypcrmetropie met stoornis.....

Astigmatismns „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Anisometropia gravior.......

Paresis acoommodationis......

Presbyopia............

Asthenopia accommodativa.....

15

50

0

14

19

G

6

4 0nbsp;7

5 1

121

G

5

141

2

2G

3

2

11

0

2

54

Gl

IG

22

15

504

18G

-ocr page 62-

24

O p e r a t i ë u.

Extractie van cataract.........

Lincair-extractie van cataract.......

Eiscisie nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.......

„ van iiastaar..........

Iridoctomio.............

„ van gcprolabcerde iris.....

Ptcrygium-operatio..........

Sclcrotomio wegens glaucoma.......

ïonotomie.............

Voorlegging van pees.........

Ptosis-operatie............

Elepharoplastiek...........

Symblcpharon-oporatio.........

Elcpliaropliymosis-oporatie........

Entropion-operatic...........

Eotropionnaden............

Exstirpatic van oogbol.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ tumoren........

Exontcralio orbitae.........

Extractie van vreemd lichaam......

De refractie word bij 4360 oogen bepaald. Bij 506 oogen bleek E; bij 178 M2 of zwakker; bij 293 M sterker dan 2; bij 1330 H 2 ofnbsp;zwakker, bij 365 H sterker dan 2; bij 392 As 2 of zwakker; bij 136 Asnbsp;sterker dan 2.

(/« 1887 werden 13G1 brillen eoorgeschreoen.')

-ocr page 63-

NEDERLANDSCH GASTHUIS

voon

ÏIGE EN MINVERMOGENDE

o o G L IJ D E R S.

11 Juni 1888.

Onder begunstiging van

Z. M. DE KONING DEK NEDERLANDEN.

H. M. DE KONINGIN DER NEDERLANDEN.

Geneesheer-Directeur.

Prof. Dr. H. Snollen.

Regenten.

Prof. Dr. F. C. Donders, Voorzitter.

Mr. H. 11 o ij a a r d s van S o li c r p c n z o e 1. Mr. D. du Marcliie van Voort liu ij son.nbsp;Dr. M. I m a n s.

Prof. Dr. D. D o ij e r.

Prof. Mr. C. W. Opzoomor.

Dr. J. L. H. H a e r t o n.

Rentmeester-Secretaris.

Air. D. 11 a g a y.

Inwonende Directrice.

Mevrouw J agor—van dor Chys.

-ocr page 64-

26

Geneeskundig en Doceerend Personeel.

Prof.'Ur. H. Snellen, 1ste Geneeslieor.

E. Eaber, Arts, nbsp;nbsp;nbsp;‘2de

W. E. Wagtho, Arts, 3de nbsp;nbsp;nbsp;„

M. Straub, Arts, Histioloog.

J. L. Dobberke, Arts, Universiteits-Assistcnt.

H. Snellen Jr., inwonend Assistent.

Bestuurderessen.

Arenborg, H. U. H. de Hertogin van nbsp;nbsp;nbsp;Brussel.

d’Aulnis do Bourouill, geb. 'Twiss, Vrouwe Baronnesse Utreolit.

Doijer, geb. Itoinliold, Mevr. E. nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Doijer, Jeannette Ale.xandrine nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Nagell, Vrouwe Douairière Baronesse van, geb. Baronnesse

van Pallandt van Boerse nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.

Pekelharing, geb. Doijer, Mevr. C. G. nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.

Iloijaards, geb. Swellengrebel, Vrouwe Douairière H. J. Utrecht. Snellen, geb. Bryan, Mevr. C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Spiering, Mejonkvrouwe E. nbsp;nbsp;nbsp;Tiel.

Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr. nbsp;nbsp;nbsp;Ütreclit.

ïwiss, geb. Suermondt, Mevr. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Bestuurders.

Berlin, Prof. Dr. W. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Boor, Mr. W. R. nbsp;nbsp;nbsp;Utreeht.

Donders, Prof. Dr. F. C. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Doijer, nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Dr. I).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Doijer, nbsp;nbsp;nbsp;Hubertnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Doijer, nbsp;nbsp;nbsp;Eduardnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Doijer, nbsp;nbsp;nbsp;Dioderiknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

Greve, nbsp;nbsp;nbsp;Dr. H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaya.

Grothe, Mr. J. A. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Haerten, Dr. J. L. H. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Horst, Dr. B. A. F. J. ter nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.

Hosei, Dr. Ito, Lijfarts van den Mikado. nbsp;nbsp;nbsp;ïokei (Japan.)

Insinger, H. A. nbsp;nbsp;nbsp;Baarn.

’s Jacob, Z. E. de oud-Gouvcrnour-Goneraal van Ned.

Indie, F. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Janssens, Jhr. Mr. H. G. C L. nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhago.

Janssen, F. W. Directeur der Deli-Maatschappij nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Jonge van Ellemeet, Jhr. Mr. W. O. de nbsp;nbsp;nbsp;Oostkapelle.

Kiiobbclsdorlf, Baron van nbsp;nbsp;nbsp;Wijhe.

Labouchère, S. P. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Luijken, Dr. J. A. nbsp;nbsp;nbsp;Genderingen.

Maasz, H. II. W. nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.

-ocr page 65-

27

Maes, Dr. H. G.

Arnhem.

Moll, Dr. E. D. A. C. van

Rotterdam.

Opzoomer, Prof. Mr. C. W.

Utrecht.

Pekelharing, Dr. A.

Groningen.

Roijaards van Scherponzeel, Mr. H.

Utrecht.

Roijaards van den Ham, Mr, W. J.

Utrecht.

Salomons, Dr. A.

Paramaribo.

Snellen, Prof. Dr. H.

Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. E. du Marcliie van Voorthuijsen, Mr. G. J. M. van

Wertheim, A. C.

Utrecht, den Haag.nbsp;Amsterdam.

Westhoff, Dr. C. H. A.

Amsterdam.

Corporatiën-Bestuurders.

Leeuwarden.

Utrecht.

Enschede.

Amsterdam.

Amsterdam.

Utrecht.

Utrecht.

Haarlem.

Utrecht.

Batavia.

St. Anthonie-Gasthuis, College van H.H. Voogden van het Eloyen-Gastlmis, Brooderschaja der Regenten van hotnbsp;Enschedé en Lonneker, het Ziekenfonds vannbsp;Hollandsohe IJzeren Spoorwegmaatschappij,nbsp;Ncderlandsoh Tooneel,” De Koninklijke Vereenigiug „Hetnbsp;Orde, Balije van de Ridderlijke Duitsohenbsp;Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie vannbsp;Teijler’s Stichting,

Utrechtsch Studentenkorps,

Vereeniging tot bevordering der geneeskundige Wetenschap in Nederlandsch Indië,

Honoraire Bestuurders.

Mcdemblik.

Samarang.

’s Gravenhago. Amsterdam.

’s Gravenhage. Sommelsdijk.nbsp;Laag Soeren.nbsp;Buitenzorg.

’s Gravenhage. Zeist,

Ned. Oost-Indië.

Heusden.

Leeuwarden.

Woerden.

Utrecht.

Delden.

Amsterdam.

Batavia.

Soerabaya.

Leeuwarden.

Arnhem.

Amsterdam.

Andel, Dr. A. H. van Vrutzenius, Dr. A. K. W.nbsp;Bcijen, Dr. P. W. A.nbsp;Berns, Dr. A. W. C.nbsp;Bouvin, Dr. M. J.nbsp;Breesnee, Dr. ï.

Burg, Dr. C. L. van dor Cornelissen, Dr. E J.nbsp;Coster, Dr. E. H. Blomnbsp;Costerman, G.

Eist, Dr. A. van der Eijk, Dr. A. vannbsp;Eaille, Dr. Jac. Baart donbsp;Eeijffer, Dr. Q. H. denbsp;Eock, Dr. H. C. A. L.nbsp;Gewin, Dr. M.

Gunning, Prof. Dr. W. M. Gutteling, Dr. C.

Haastert, Dr. J. K. van Hamer, J. E. X.

Homoet, Dr. J. J.

Horst, Dr. S. van der

-ocr page 66-

28

Imans, Dr. M.

Utrecht.

Juda, Jlr. M.

Amsterdam.

Koster, Prof. Ilr. W.

Utrecht.

Krol, Dr. W.

Dordrecht.

Knijper, Dr. A. M.

’s Hortogenbosch.

Laidlaw Purves, Dr. W.

Londen.

Ledeboer, Dr, L. R. E.

Samarang.

Loeft', Dr. W. Rutgers van der

Leiden.

Lubacli, Dr. D.

Kampen.

Maats, Dr. C.

Arnhem.

Manikus, Dr. J. E,

Kaapstad.

Moll, Dr. J. A.

’s Gravenhage.

Mulder, Dr. M. E.

Groningen.

Noorduijn, Dr. C.

Nijmegen.

Oudemans, Prof. Dr. J. A. 0.

Utrecht.

Pameijer, Dr. J. K.

Tiel.

Place, Prof. Dr. ïh.

Amsterdam.

Poll, Jhr. J. W. M. van de

Haarlem.

Prahl, Dr. J.

Amsterdam.

Iloijaards, Mr. A. J.

Amsterdam.

Rijnberk, Dr. N. van

Amsterdam.

Schmidt, Dr. P. J. J.

B otterdam.

Schijff, P. Arts, Off. v. Gcz.

Ned. Oost-Indië.

Snellen, Dr. K.

Zeist.

Strick van Linschoten, Jhr. Mr. J. C.

Maarsen.

Verbeek, Dr. W. J. L.

Wijkbij Duurstede.

Verschoor, Dr. N. J. P.

Goes.

Voogt, Dr. J. E. do

Pau (Praukrijk.)

Wely, Dr. D. L. van

’s Gravenhage.

Wind, Dr. S. Dobbelaer do

Middelburg.

Bijgekomen Stichters en Stichteressen sedert 1 Januari 1886 1).

Bouvin, Dr. M. J. nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravciihagc.

Jansson, Mevr. de Wed. S., gcb. ïioliolaar, nbsp;nbsp;nbsp;Apeldoorn.

Jolles, A. K, nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem,

van Lanschot, Mevr. de Wed. II. 1’. M., gcb. Kracmer ’sHertogonboscli. Iloijaards, Mr. A. J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Sohijff, P. Arts, Off. v. Goz. nbsp;nbsp;nbsp;Ned. Oost-Indië.

Sirtema van Grovestins, Mejonkvrouw S. nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravonhage.

1

Zie de volledige lijst in hot 27ste Jaarverslag, Mei 1886, blz. 28.

-ocr page 67-

STATUTEN

VAN DE VEREENIGING „HET NEDERLANDSCII GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS”.

VASTGESTELD, BEHOUDENS DE KONINKLIJKE GOEDKEURING, IN DE BESTUURSVERGADERING VAN H JUNI 1888.

Art. 1. De Vereeniging stelt zich ten doel de stichting, instandhouding en uitbreiding van het Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende Ooglijders.

Art. 2. liet Gasthuis is en blijft gevestigd te Utrecht.

Art. .3. Het oogmerk van het Gasthuis is tweeledig: a. liet verleenen van geneeskundige behandeling aannbsp;behoeftige en minvermogende ooglijders, die voornbsp;herstel of vei’betering vatbaar worden geacht, hetzij met opneming en verpleging in het Gasthuis (alsnbsp;patiënten der stationaire kliniek), hetzij zonder dienbsp;opneming (als patiënten der polikliniek);nbsp;h. Het geven van onderwijs, theoretisch en praktisch,nbsp;in de oogheelkunde, waaraan zoowel de poliklinieknbsp;als de stationaire kliniek worden dienstbaar gemaakt. Tot dit onderwijs wordt elk belangstellendenbsp;op nader te bepalen voorwaarde toegelaten.

Art. 4. Bestuurders, onder welke benaming ook Be-stuurderessen worden begrepen, zijn allen die 250 Gulden of meer tot stichting, instandhouding of uitbreiding dernbsp;Instelling bijdragen of hebben bijgedragen. Zij wordennbsp;onder dien titel in het album der Instelling vermeld.nbsp;Voor elke bijdrage van 250 Gulden wordt een diploma opnbsp;naam van den gever uitgereikt. Deze diploma’s kunnennbsp;op naam van anderen worden overgeboekt, voor welke

-ocr page 68-

30

overschrijving eene som van 100 Gulden voor elk diploma ten behoeve der Instelling wordt uitgekeerd. Elk bezitternbsp;van een diploma brengt eene stem uit als Bestuurder; hetnbsp;bezit van meer dan één diploma geeft echter geen rechtnbsp;tot meer dan ééne stem.

Art. 5. Onder den naam van Stichters worden al diegenen in het album opgeteekend, die van 50 tot 250 Gulden tot stichting, instandhouding of uitbreiding dernbsp;Instelling bijdragen of hebben bijgedragen. Daalt het aantal Bestuurders beneden -25, dan worden op voordrachtnbsp;van Regenten, uit drietallen van Stichters, door de Bestuurders zoovelen gekozen, als noodig is om het aantalnbsp;Bestuurders op minstens 30 te brengen. Op voordrachtnbsp;van Regenten kunnen ook honoraire Bestuurders wordennbsp;benoemd, met gelijke rechten als de overige Bestuurders.

Voor de Bestuurders, uit de Stichters gekozen, en voor de honoraire Bestuurders, is de betrekking van Bestuurdernbsp;geheel persoonlijk en kan niet op naam van anderennbsp;worden overgebracht.

Art. 6. Leden der Vereeniging zijn al diegenen, welke den titel van Bestuurder dragen.

Art. 7. Het beheer en de regeling der Instelling worden door de Bestuurders opgedragen aan een Collegie vannbsp;Regenten en aan een Geneesheer-Directeur.

Art. 8. De Regenten worden gekozen door de Bestuurders uit een drietal, door Regenten opgemaakt. Jaarlijks treedt een der Regenten af, maar is wieder verkiesbaar.

Art. 9. Regenten stellen zich in verband met Correspondenten en met de gewestelijke en gemeentelijke Commissiën, die zich buiten de stad Utrecht hebben gevormd of zichnbsp;zullen vormen. Deze bevorderen de belangen der Instelling.nbsp;De Correspondenten en de Leden dezer Commissiën komennbsp;bij voorkeur in aanmei’king, om als honoraire Bestuurdersnbsp;te worden voorgedragen.

Art. 10. De Geneesheer-Directeur wordt door Bestuurders benoemd uit een tweetal, door Regenten voorgedragen.

Art. 11. Het geheele inwendige beheer der Instelling wordt door huishoudelijke reglementen geregeld.

Art. 12. Jaarlijks, omtrent het einde der maand Mei, worden de Bestuurders door Regenten tot eene gewonenbsp;vergadering opgeroepen, waarin ook de Geneesheer-Directeur

-ocr page 69-

3i


zitting en adviseerende stem heeft. In deze vergadering komen ter tafel:

opgaaf der veranderingen, die in het personeel van Bestuurders, Stichters, Correspondenten en innbsp;de gewestelijke en gemeentelijke Commissiën hehbennbsp;plaats gehad;

het jaarlijksch verslag der Regenten omtrent het gevoerd heheer, met overlegging der rekening en verantwoording, die door drie Bestuurders of doornbsp;hunne plaatsvervangers, allen benoemd in en doornbsp;de vergadering van het vorige jaar, vooraf is nagezien en bij accoordbevinding door de vergaderingnbsp;wordt goedgekeurd;

het jaarlijksch verslag van den Geneesheer-Directeur, zoowel omtrent de resultaten van verpleging ennbsp;behandeling der lijders, als omtrent het aan denbsp;Instelling gegeven onderwijs.

De onder b en c genoemde verslagen worden gedrukt en daarvan aan de Bestuurders, aan denbsp;Stichters, aan de Correspondenten en aan de Ledennbsp;der gewestelijke en gemeentelijke Commissiën, aannbsp;de Inrichtingen voor geneeskundig onderwijs ennbsp;aan alle erkende geneeskundige Lichamen ennbsp;Vereenigingen een exemplaar gezonden;nbsp;de benoeming van Regenten en, zoo noodig, vannbsp;Bestuurders;

alle verdere voorstellen, die tot de Instelling betrekking hebben, hetzij van Regenten, hetzij van Bestuurders, hetzij van Correspondenten of gewestelijke of gemeentelijk Commissiën, hetzij vannbsp;den Geneesheer-Directeur.

voorstellen van Bestuurders, van Correspondenten, van Commissiën en van den Geneesheei’-Directeur, dienbsp;minstens ééne maand vóór het houden der vergaderingnbsp;aan de Regenten zijn medegedeeld, worden in de vergadering behandeld. Regenten hebben het recht de behandeling van een voorstel aan te houden, wanneer dienbsp;mededeeling niet tijdig heeft plaats gehad. Hetzelfdenbsp;geldt van voorstellen, die, zonder voorafgegane mededeeling aan Regenten, tijdens de vergadering worden gedaan.

Art. 13. Regenten beleggen eene buitengewone vei-


a.


b.


c.


d.


e.


De


-ocr page 70-

32

gadering, zoo dikwijls zij die noodig achten. Zij zijn verplicht die te beleggen hoogstens binnen ééne maand, nadat zij daartoe óf door den Geneesheer-Directeur óf doornbsp;zes Bestuurders, met juiste omschrijving van het doel dernbsp;verlangde vergadering, zijn uitgenoodigd. Tot de buitengewone vergadering worden Bestuurders minstens acht dagennbsp;vóór den dag, waarop zij wordt gehouden, opgeroepen,nbsp;met vermelding van het bijzondere doel der vergadering.

Art. 14. Bestuurderessen alléén kunnen zich in de vergadering doen vertegenwoordigen door een Bestuurder of door eenig lid eener gewestelijke of gemeentelijke Commissie. Niemand kan echter in eenig geval meer dannbsp;drie stemmen uitbrengen.

Art. 15. De bepalingen van den tienden titel van het derde boek van het Burgerlijk Wetboek zijn, voor zoovernbsp;daarvan bij de bovenstaande artikelen niet is afgeweken,nbsp;geheel van toepassing op de Vereeniging.

Art. 16. De Vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen-en-twintig jaren en elf maanden.

Na afloop van dit tijdvak wordt de Vereeniging geacht op nieuw te zijn ingegaan voor een tijdvak van 29 jarennbsp;en 11 maanden, aanvangende 22 Juli 1888 en eindigendenbsp;21 Juni 1918.

Art. 17. Wijziging in deze statuten of verlenging van den tijd van bestaan worden aan de Koninklijke goedkeuring onderworpen.

De goedkeuring kan slechts van die wijzigingen w'orden gevraagd, welke met tweederde der uitgehrachte stemmennbsp;zijn aangenomen in eene vergadering van Bestuurders,nbsp;nadat deze minstens twee weken te voren van de voorgestelde wijziging kennis hebben bekomen.

-ocr page 71- -ocr page 72-

!




-ocr page 73-

HET

NEDERLANDSCH GASTHUIS

GEVESTIGD

TE PtI^EGHT.

Dertigste Jaarlijksch Yerslag.

29 JULI 1889.

Gedrukt bij J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.

-ocr page 74- -ocr page 75-

AAÏT DE ïfAGEDAOHTEAIS

E. C. DONDERS,

DEN BAANBREKER OP HET GEBIED DER PIIYSIOLOGISCHE OOGHEELKUNDE ,

DEN GRONDLEGGER VAN HET OOGHEELKUNDIG ONDERWIJS IN NEDERLAND ,

DEN STICHTER VAN HET NEDERLANDSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS

WORDT DIT DERTIGSTE JAARVERSLAG IN DANKBARE HERINNERING OPGEDRAGEN.

-ocr page 76- -ocr page 77-

DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging 'en het onderwijs in HET MDEELANDSCH GASTHUIS VOOK BEHOEFTIGE m MINVERMOGENDE OOGLIJDERS, overnbsp;het Jaar 1888, ter vergadering van Bestuur-deren, den 29®*™ Jnli 1889 nitgehracht door dennbsp;Geneesheer-Directeiir, Prof. l)r. H. Snellen.

M. H.!

De Jaarlijksche Algemeene Vergadering van Bestuurderen heeft mede ten doel, telken jare een terugblik te slaan opnbsp;de geschiedenis der Stichting in het afgeloopen jaar, dezenbsp;te vergelijken met haar verleden, en daaraan de eischennbsp;voor het heden en voor de toekomst te toetsen.

Meer dan ooit noopt ons tot zoodanige beschouwing deze dertigste Jaardag, omdat hiermede een omschreven tijdperknbsp;wordt afgesloten.

We staan thans aan het einde van het tijdperk, waarin Donders den eersten stoot gaf tot de oprichting, en optradnbsp;eerst als dirigeerend Geneesheer, toen als Directeur, tennbsp;slotte als Voorzitter van het College van Regenten, maarnbsp;altijd als de ziel van de Stichting, welke hij eenmaal noemde; ’)nbsp;lt;(c?e verwezenlijking eener gedachte, hem, lief geworden als

‘) De Vestiging van het Ned. Gasth. v. oogl., 1858, blz. 1.

-ocr page 78-

en:

^^de appel van zijn oogigt;, lt;L vurig sten vjensch.D

') lt;s.de vervulling van zijn


Op deze eerste Vergadering' van Bestuurderen, na den dood van den gevierden Grondlegger, zij het mij vergundnbsp;onzen terugblik uit te strekken tot de geschiedenis der eerstenbsp;wording van ons Gasthuis, en — ge gevoelt het — sprekennbsp;over de stichting dezer Instelling is spreken over Donders.

Donders is de grondlegger geworden van het onderwijs in de oogheelkunde hier te lande, doordien zijn physiologischnbsp;streven en werken hem tot de studie van de verschijnselennbsp;van het oog hadden gebracht, terwijl hij juist daar velenbsp;aan de orde gestelde vraagstukken ontmoette, die zijn onderzoekenden geest bij uitnemendheid moesten aantrekken.

Het komt mij niet onbelangrijk voor hier de vraag te stellen, wat de eerste schreden zijn geweest, die Dondersnbsp;op het oogheelkundig terrein heeft gezet, en wat al medegewerkt heeft om zijn streven juist in deze richting te leiden?

Gedurende 35 jaar had ik het voorrecht Donders ter zijde te staan. Bij de beantwoording der gestelde vragen mag iknbsp;dus een en ander aan eigen ervaring ontleenen. Maar eennbsp;rijkere bron leveren zijne talrijke geschriften.

Aan Donders werd in 1842, op 24 jarigen leeftijd, nadat hij eerst te Vlissingen en daarna te ’s Hage als Militair-ge-neeskundige was opgetreden, het onderwijs in de Anatomienbsp;en Physiologie opgedragen aan de Militair-geneeskundigenbsp;school, w'aar hij vroeger zijne opleiding had genoten.

I) De ^Vestiging van het Ned. Gasth. v. oogt., 1858, blz. 2.

-ocr page 79-

In dien tijd zijn van de hand van Donders tal van vertalingen van geneeskundige werken verschenen. Hij vertaalde gaarne; zijn werkkracht en werklust, maar ook meer mate-rieele drangredenen noopten hem daartoe. Zeker hebbennbsp;de veelvuldige en met zorg bewerkte vertalingen veel bijgedragen tot de ontwikkeling van twee zijner kenmerkendenbsp;talenten: zijn meesterschap over de taal en zijne veelzijdigenbsp;kennis van de geneeskundige litteratuur.

Onder de door hem bewerkte vertalingen wordt eene belangrijke plaats ingenomen door Ruete’s Leerboek der ophthal-mologie (1845), een boek, waartoe hij zich voelde aangetrokken om de physiologische opvatting die aan de bewerking ten grondslag lag, door Wagner genoemd: «eme meisterhaftenbsp;Darstellung der Physiologic des Auges.-» Donders vatte dezenbsp;taak breed op en de Hollandsche vertaling van Ruete, eennbsp;lijvig boekdeel van 840 bladzijden, werd ten deele geheelnbsp;vrij bewerkt, en verder met tal van aanteekeningen verrijkt.nbsp;In de voorrede zegt Donders «dat hij zich vleide daarmedenbsp;«te zullen bijdragen tot eene wetenschappelijke ontwikkelingnbsp;«van de kennis der oogziekten, waaraan, ook bij ons, ge-«brek aan physiologische kennis van het gezichtsoi’gaan, overnbsp;«het algemeen, schijnt in den weg te staan.»

De bewerking van Ruete’s handboek is van grooten invloed geweest, bovenal voor Donders zelven.

Terwijl toch naast uitgebreide studiën over algemeene physiologie, waarvan de resultaten door hem zijn neêrgelegdnbsp;in de met A. F. Baüdüin in •1851 uitgegeven «Handleidingnbsp;tot de natuurkunde van den gezonden mensch,» menig puntnbsp;van de physiologie van het oog door hem werd bewerkt,nbsp;is veelal de aanleiding daartoe terug te brengen tot denbsp;vertaling van Ruete’s handboek.

De eerstvolgende bijdragen van Donders op oogheelkundig

-ocr page 80-

gebied vinden we gepubliceerd in het geneeskundig Tijdschrift «het Nederlandsch Lancet,» waarvan hij met zijn mededocen-ten Ellerman en Jansen sedert i845 de redactie had aanvaard.

Het is opmerkelijk, hoe in die eerste opstellen betreffende Oogheelkunde reeds dadelijk worden gevonden die vraagstukken, op welker gebied Donders zich in zijn verder wetenschappelijk streven zoozeer verdienstelijk heeft gemaakt.

Belangrijk is de herlezing dier eerste publicatiën, die zich kenmerken door terugzetting der bespiegelende methode tennbsp;bate van waarneming en onderzoek, en die alle bijdragen zijnnbsp;tot de historische ontwikkeling van de juistere voorstellingennbsp;op dit gebied.

Onder de rubriek van: «Physiologische en pathologische aanteekeningen van gemengden aard» vinden we van Dondersnbsp;in den 2^® jaargang van het Lancet (1846—1847) de volgende titels:

De bewegingen van het menschelijk oog.

Over entoptische gezichtsverschijnselen en derzelver toepassing voor de herkenning van ooggebreken.

Over het verband tusschen het convergeeren der ge-zichtsassen en den accomraodatietoestand der oogen.

Tot de studie der bewegingen van het oog werd Donders gebracht door eene opmerking van Ruete, betreffende denbsp;door Hueck verdedigde en toen algemeen aangenomen stelling, dat de verticale meridiaan bij helling van het hoofdnbsp;verticaal zou moeten blijven door middel van volkomen compen-seerende rolbeweging der oogen. Ruete bestreed deze op theoretische bespiegeling gegronde stelling, en beweerde adat denbsp;avalschheid van Hueck’s meening voldoende blijkt uit den standnbsp;«.der nabeelden bij beweging van de oogen en van het hoofd.ygt;

Het denkbeeld van Ruete , om de nabeelden te gebruiken

-ocr page 81-

9

lot het bepalen van den stand der oogen bij zijdelingscbe helling van het hoofd, werd door Donders toegepast op denbsp;ontleding van het zeer ingewikkeld en toen nog geheelnbsp;braakliggend vraagstuk der oogbewegingen.

Door dit experimenteel onderzoek heeft hij voor de oogbewegingen bij evenwijdige kliklijnen eene bepaalde wet kunnen vaststellen. Deze wet van Donders is niet directnbsp;van toepassing bij convergentie. Daarbij stuitte hij op verschijnselen, die weder aanleiding hebben gegeven tot veelvuldige en langdurige proefnemingen, die na vele jaren doornbsp;hem en ook door zijne leerlingen ‘) zijn voortgezet.

De minder volkomen uiteenzetting der entoptische gezichts-verschijnselen in Rüete’s handboek gaven Donders aanleiding in het Lancet een uitgewerkt overzicht te geven van Listing’snbsp;arbeid over dit onderwerp, in diens «Beitrage zur physiolo-gischen Optik,» Gottingen i845. Terwijl toen de oogspiegelnbsp;nog niet bekend was, moest eene methode wel belangstelling vinden, waarbij de troebelingen in lens en giasvocbtnbsp;konden zichtbaar worden gemaakt.

Donders onderzocht de troebelingen in eigen oog en de veranderingen, die ze ondergaan, hij teekende ze naar denbsp;methode a double vue, en bepaalde naar de wijze vannbsp;Brewster hunne diepteligging.

Van dit onderzoek zegt Moleschott terecht adat het mog steeds het heste is, wat over d,it onderwerp is verschenen.))

Een ander vraagstuk uit dien tijd betrof de verhouding van de accommodatie tot de convergentie. Tegenover Porterfield

1) nbsp;nbsp;nbsp;T. D. A. D. VAN Moll , Oyer de normale incongruentie der netvliezen,nbsp;1874. En M. E. Mulder, Over parallelle rolbewegingen der oogen, 1874.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Jac. Moleschoti’s Vortrage n». 1.5, 1888, S. 24 en de Gids vannbsp;Mei 1888 , blz. 210.

-ocr page 82-

10

en Joh. Müller -verdedigden Volkmann en Ruete de voorstelling, dat deze in zekere mate van elkander onafhankelijk kunnen zijn. Donders bracht dit vraagstuk dadelijk op experimenteel terrein, en stelde in het licht, dat men, door het achtereenvolgend voor de oogen plaatsen van verschillende positieve en negatieve glazen, bij eiken graad van convergentie de hoegrootheid der beschikbare accommodatie quantitatief kan bepalen.

Toen daarop in het volgende deel van het Lancet door den Physiker F. W. C. Krecke aan Donders de vraag werd voorgelegd of niet aan sommige vormen van scheelzien met prismatische glazen tegemoet ware te komen, vond Donders daarinnbsp;dadelijk aanleiding, die prisma’s te gebruiken om bij bepaalden graad van accommodatie de convergentie door prisma’s tenbsp;wijzigen, en aldus de afhankelijkheid van convergentie ennbsp;accommodatie van elkander langs tweeden weg te bepalen.

Zoo werd reeds in de jaren 1847 en 1848 de grond gelegd tot de studiën van Donders over accommodatie, convergentie en de daarin gelegen oorzaken van strabisme, dienbsp;later zoo groote beroemdheid erlangden.

Nog dient hier te worden vermeld, dat Donders op den vernuftigen voorslag van Krecke om prismatische glazen totnbsp;genezing van strabisme te doen strekken, aan het slot vannbsp;ditzelfde betoog antwoordde (Lancet III, blz. 245): «dat hiernbsp;«alléén de praktijk zich eene beslissende uitspraak mag aan-«matigen.» «En,» zoo vervolgt hij, «ook deze praktischenbsp;«toetsing zou ik volgaarne op mij nemen. Mocht een mijnernbsp;«kunstgenooten mij de gelegenheid willen bieden, de hiernbsp;«voorgestelde behandeling gezamentlijk met hem in aanwen-«ding te brengen, ik zou hem dankbaar zijn en van dennbsp;«lijder geene andere eischen doen, dan zich in het bezitnbsp;«te stellen der dienstig geoordeelde brillen.»

-ocr page 83-

Ziedaar de eerste schrede — in 1847 — van den toen 29jarigen Docent in Anatomie en Physiologic in de richtingnbsp;naar het terrein van Klinische oogheelkunde.

Intusschen werd Donders lot Buitengewoon hoogleeraar benoemd; niet omdat er eene vacature bestond, maar omnbsp;zijne buitengewone en dadelijk algemeen erkende verdiensten. Hem werd geen afzonderlijk leervak opgedragen;nbsp;maar hij stelde zich tot taak de leemten in het onderwijsnbsp;aan te vullen, die in eene Faculteit, bestaande uit niet meernbsp;dan drie leden 1), lichtelijk waren aan te wijzen.

Zoo doceerde Donders Gerechtelijke geneeskunde, Alge-meene pathologie, Weefselleer en Algemeene biologie, tot welke laatste ook gebracht werd de Physiologie van hetnbsp;gezichtszintuig met toepassing op de ziektekunde van het oog.

In verband daarmede werden allengs ook enkele, maar slechts weinige patiënten aan zijn laboratorium onderzochtnbsp;en den studenten getoond.

Een nieuwe spoorslag was noodig om Donders verder in de richting der oogheelkunde te trekken, en inderdaadnbsp;hebben eigenaai’dige gang en samenloop van omstandighedennbsp;daartoe geleid.

In 185i tijdens de 1®1® wereldtentoonstelling zou Donders Londen bezoeken, en hij maakte er zich eene illusie van,nbsp;aldaar de beroemdheden op physiologisch gebied te ontmoeten.nbsp;Hij bezocht Bowman, dien hij uit «Todd amp; Bowman’s Physiological anatomy and physiology)-) als een grondig onderzoeker der weefselleer had leeren waardeeren, en dien hij

1

ScHROEDEE, VAN DER Kolk doceerde toen Physiologie en Anatomie, VAN Goudoever Chirurgie en Obstetrie, LoscqKlinische geneeskunde ennbsp;de Leer der geneesmiddelen.

-ocr page 84-

12

nu zou terug vinden mis den oogarts bij uitnemendheid, «.wetenschappelijk hoven alle anderen en opereerende, zooalsnbsp;«wellicht niemand vóór of na hem.ygt;

Hij vond daar ook Friedrich von Jaeger, den beroemden Weener Ophthalmiater; maar bovenal werd voor bem vannbsp;beteekenis de kennismaking met den jeugdigen Alrrechtnbsp;Graefe, die, reeds bekend met Londen, voor Donders eennbsp;leidsman werd door de wereldstad, maar ook een leidsman,nbsp;die hem verder zou voeren naar bet gebied der praktischenbsp;oogheelkunde.

«Onder de gunstigste omstandigheden geplaatst» — zoo beschrijft hem Donders — «en met eene voor zijnenbsp;«krachten schier te warmen ijver bezield, heeft Graefe opnbsp;«nog jeugdigen leeftijd eene zeldzame kennis opgedaan,nbsp;«die hij, na een driejarig buitenlandsch verblijf, op hetnbsp;«punt staat voor zijn vaderland ten beste te geven. Oogheel-«kunde is zijne lievelingsstudie. Hij heelt daaraan een breedennbsp;«physiologischen grondslag gegeven, en hechte steenen voornbsp;«den ophouw aan de Pathologische anatomie ontleend. Niemandnbsp;«heeft zooveel bijgedragen om mijn leven te Londen aange-«naam en vruchtbaar te maken als Graefe.»

«Een maand lang leefden wij met elkander, om als broe-«ders te scheiden. William Bowman en Albrecht Graefe «als vrienden te hebben verworven werd een onwaardeerbarenbsp;«schat op mijn levensweg.»

«Hier sloten wij een vriendschap, die op hare trouw mocht «bogen, wijdden geheele dagen en halve nachten aan hetnbsp;«wisselen over oogheelkundige onderwerpen en zagen zoo-«doende weldra een tweede band gesloten om namelijk in

*) Donders’ Gedenkboek, blz. 124.

'D Nederlandsoh Lancet, 3'gt;' Jaargang, blz. 313 en Gedenkboek, blz. 125.

-ocr page 85-

iS

«gelijken geest naar hetzelfde doel te streven: de bevordering «der oogheelkunde.»

Ik zou willen voortgaan u van dit onovertroffen reisverhaal woorden van Donders zelven af te schrijven; maar ik verwijs u naar het oorspronkelijke. Ge vindt deze «Aan-teekeningen uit Londen en Parijs» in het deel, 3'^® serienbsp;van het Nederlandsch Lancet, ISS'l—4852.

Meer bezielde en bezielende beschrijving eener wetenschappelijke reis is niet te denken.

Herhaaldelijk komt Donders er op terug, welken grooten invloed deze reis op zijne verdere loopbaan heeft gehad. Hijnbsp;wenschte datzelfde voorrecht ook aan anderen toegekend,nbsp;en, mijns inziens, ligt in de genoemde «Aanteekeningen»nbsp;reeds de kiem en de verklaring van de beschikking, die hijnbsp;gegeven heeft aan het hem op zijn 70-jarig jubilee aangeboden kapitaal: namelijk de renten daarvan te doen strekken om jonge mannen van aanleg, bij voorkeur vroegerenbsp;assistenten bij het onderwijs in Ophthalmologie en Physio-logie, in staat te stellen in het buitenland te zoeken, watnbsp;hij er zelf zoo ruimschoots gevonden had.

Wèl werkte alles mede om Donders’ bezoek aan Londen vruchtbaar te maken: «Bowman en ik,» —¦ zoo schrijft hijnbsp;1, c. blz. 448 — «vernamen nog van Graefe, dat de doornbsp;«Physiologen en Physici evenzeer geschatte Helmholtz eennbsp;«werktuig had uitgedacht om in de diepte van het oog hetnbsp;«netvlies in al zijne bijzonderheden waar te nemen. Werdnbsp;«destijds, toen Graefe ons kortelijk ’t beginsel verklaarde,nbsp;«waarop de oogspiegel berustte, onze aandacht hoog gespan-«nen, — Helmholtz’ beschrijving en de voorloopige kennis-«making met zijn werktuig strekten niet tot teleurstelling.»

-ocr page 86-

14

Na de terugkomst werd aan het physiologisch laboratorium met den oogspiegel gezien en het waargenomene in teekeningnbsp;gebracht en reeds in 1853 was daar onder leiding van Dondersnbsp;door A. C. VAN Trigt eene dissertatie over den oogspiegelnbsp;bewerkt, die schier alles bevat, wat we tot heden daarvannbsp;hebben geleerd.

Geen wonder, dat de geneesheeren van hier en elders patiënten toezonden, om naar die nieuwe methode te wordennbsp;onderzocht en herkend.

En al spoedig werd de toch reeds bekrompene ruimte aan het oude physiologisch laboratorium op de Hoogt geheel ennbsp;al ontoereikend.

Eene kamer daartegenover werd gehuurd. Met de candi-daten in de geneeskunde zag Donders toen dagelijks eenige patiënten.

Het onderzoek en de bespreking der uiteenloopende gevallen werd al spoedig een practisch college, — en zóó ontstond, door natuurlijke ontwikkeling, de eerste Oogheelkundige kliniek en het eerste Speciaal oogheelkundig onderwijs hier te lande, zooals het in de geschiedenis der algemeenenbsp;oogheelkunde, ten allen tijde, met roem zal worden herdacht.

Het was in dien tijd — 1853 — dat ik het voorrecht had, als leerling, de persoonlijke kennis van Donders tenbsp;maken. Ik was door G. .1. Mulder bij hem aanbevolen.nbsp;We kenden zijne groote vermaardheid en we wisten hoenbsp;hooge eischen hij aan zijn leerlingen stelde. Het was dannbsp;ook niet zonder schroom, dat wij — mijn vriend en studiegenoot W. M. Gunning en ik — na het eerste college onzenbsp;opwachting bij hem maakten.

Hij ontving ons met zijne bekende innemendheid en dadelijk drukte hij ons op het gemoed dat het volgen

-ocr page 87-

i5

zijner colleges slechts een gering deel onzer wederzijdsclie betrekking moest zijn. Hij wees ons elk eene plaats in zijnnbsp;laboratorium. Levendig staan mij zijne woorden voor dennbsp;geest, waarvan we den zin terugvinden in het Ned. Lancet,nbsp;2“*® serie jaargang, blz. 570, en die ik hier weergevennbsp;mag, omdat zij geheel het kenmerk van zijn onderwijs dragen:

«Eindelijk moeten wij vooral eigen onderzoek aanbevelen.....

«Hier geldt vooral het vouloir c’est pouvoirs) en verder blz. 592: «waar men van waarneming en allijd weder van waar-«neming uitgaat, zijn droomen niet bestand, zij ontvallennbsp;«allengs, soms plotseling, en, wil men er dan nog eens naarnbsp;«grijpen, dan tast men in het ledige.»

De band tusschen leerling en leermeester was spoedig gelegd. Meer vertrouwelijk werd onze omgang, nadat Dondersnbsp;mij had uitgenoodigd hem te zijnen huize gezamenlijk metnbsp;mijn vriend J. A. Moll, bij het zien van eenige privatenbsp;patiënten behulpzaam te zijn. Wij verkeerden van toen af,nbsp;in het middaguur, bijna dagelijks met Donders en zijn vriendelijk en gastvrij gezin.

De Oogheelkundige kliniek, eenmaal met ernst aanvaard, nam spoedig toe, en de behoefte drong zich op, enkelenbsp;minvermogende lijders te verplegen. Het Cholera-gasthuisnbsp;werd daartoe welwillend door het Stedelijk bestuur tijdelijknbsp;ter beschikking gesteld. Maar de stichting van een afzonderlijk gasthuis werd een eisch, eene behoefte. In Engelandnbsp;had Donders de groote ziekenhuizen gezien, met het opschrift: ^Supported by voluntary contributions.)'! — Liefdadigheidsinstellingen, tevens dienstbaar aan het onderwijs. Ziedaar het ideaal!

Geholpen door de alom dankbaar erkende hulpvaardigheid

-ocr page 88-

16

van onzen oudsten Regent, Mr. II. Roijaards van Scherpenzeel, was spoedig eene commissie samengesteld, en — dank zij vooral de belangstelling en toewijding van den Oud-hoogleeraar Suerman, die zulks tot zijne laatste levenstaaknbsp;wilde stellen, was het vereischte kapitaal weldra bijeen.

Eene ruime woning, die aanvankelijk aan alle eischen voortreffelijk kon voldoen, werd aangekocht. Donders tradnbsp;op als Dirigeerend geneesheer. Ik was de eerste Inwonendenbsp;assistent. Een dertigtal bedden werd in gericht en was spoedig bezet.

Donders heeft toen, gedurende het daarop volgende viertal jaren, zich met hart en ziel aan de beoefening der prac-tische oogheelkunde en aan de behartiging der eischen van het Gasthuis voor ooglijders gewijd.

In 1862 gaf het overlijden van den Hoogleeraar Schroeder VAN DER Kolk eene nieuwe wending aan zijn streven. Dondersnbsp;werd toen Gewoon hoogleeraar met de officiëele opdracht vannbsp;het onderwijs in de Physiologie. Een nieuw physiologischnbsp;laboratorium zou worden gebouwd.

In de notulen der Vergadering van Regenten, op 14 Mei 1862, vinden we van Donders de mededeeling, dat het overlijden van Schroeder van der Kolk hem andere vakken vannbsp;onderwijs en nieuwe verplichtingen oplegt, en dat hij daaromnbsp;hesluiten moet, evenals hij dit reeds voor zijne particulierenbsp;consultatiën heeft gedaan, ook aan het Gasthuis voor oog-lijders',^ de behandeling in hoofdzaak aan een ander op tenbsp;dragen; zoodat hij verder uitsluitend als Directeur en als Con-sulteerend geneesheer wenscht op te treden.

De verantwoordelijkheid van Eerste geneesheer werd toen aan mij opgelegd, terwijl een Inwonend assistent mij ternbsp;zijde werd gesteld.

J,


-ocr page 89-

17

Maar ook daarna bleef Donders met hart en ziel aan het Gasthuis gehecht. Dit spreekt duidelijk uit de jaarlijks doornbsp;hem uitgebrachte verslagen, aan welke taak hij zich eerst innbsp;1883 — en noode — onttrok. Het was hem eene behoeftenbsp;jaarlijks te getuigen, telkens met nieuwe warmte en gloed,nbsp;van zijne onverbreekbare gehechtheid aan het Gasthuis voornbsp;ooglijders en van zijne dankbaarheid aan hen, die tot denbsp;stichting en instandhouding de hand wilden bieden.

In denzelfden zin gevoelden wij thans ons geroepen, ter inleiding van dit dertigste Verslag, te herdenken wat Dondersnbsp;voor het Gasthuis is geweest.

Donders in zijne volle waarde te schetsen en een ovei'zicht te geven van al wal hij op wetenschappelijk gebied heeftnbsp;gewrocht en gewerkt, gaat hier ons bestek en onze krachtennbsp;te boven.

De betrekking van Hoogleeraar in de physiologic en van Geneesheer aan het Gasthuis. voor ooglijders was allengsnbsp;te meer onvereenigbaar geworden, omdat de werkzaamheden der kliniek met ongemeenen spoed zich vermeerderden.nbsp;Elk jaarverslag vermeldt toename van het aantal patiënten.

Indien men het thans verstreken tijdvak van 30 jaren in drie tijdvakken verdeelt, dan levert de statistiek voor het eerstenbsp;tiental jaren een gemiddeld cijfer van 1260, het tweede tientalnbsp;van 1738 en het derde tiental van 2556 patiënten per jaar.

In het laatstverloopene jaar hadden we 3.5 maal meer patiënten dan in het eerste jaar.

Duidelijker dan cijfers geeft eene graphische lijn de voorstelling van deze toename.

2


-ocr page 90-

18

In bijgaand schema duidt de lijn B het jaarlijksch aantal behandelden aan, en de lijn V het aantal der verpleegden.

*-=======------mnei

¦¦¦¦¦¦¦¦¦¦¦¦¦«¦¦¦¦¦I

¦¦¦¦¦¦¦¦¦¦¦BRnBagSi!

BBBflBBHBBUBÜIRBBBggg

bbbbbbbbkbbbbbbbbbb__

¦¦¦¦•SMRBfJBBIMBBBBBBBI

BBBRBKSSMBBIIBIBBBBBBBI

BBBUBBBBBBBUBBBBBBBB!

BBBBBBBBBBBIIBBBBBBBBI

bbbbbbBbbbbiibbbbbbbbi

BBBBSBBBRSSiSSBBBBBBBn y BaBBBBBBilBBlIBBSBBBSBP

BBBBBBBBBBBIIBBBBBBBBI

O (M nbsp;nbsp;nbsp;CD 00

CO 00 00 CO GO

Behoudens kleinere schommelingen is de eerste lijn steeds stijgend; de tweede daarentegen hlijft van ongeveer onveranderde hoogte. De verklaring is niet moeielijk: voor denbsp;verpleging bereikten we al spoedig het maximum, dat onsnbsp;voorloopig gebouw kon bevatten. Voor de poliklinische behandeling is men niet evenzeer aan de beschikbare ruimtenbsp;gebonden.

Ter aanduiding, hoe de gang van zaken in het thans verstreken jaar is geweest, moge hier worden ingelascht de statistiek over 1888 van behandeling en verpleging.

-ocr page 91-

19

liet aantal behandelde lijders bedroeg in het afgeloopen jaar 3037, van welke 425 werden verpleegd. Over de 29nbsp;voorafgaande jaren was het gemiddeld cijfer van behandeldennbsp;1820 en van verpleegden 366.

De polikliniek is nog steeds toenemende, in dit jaar 208 meer dan in het vorige, en 1217 hooger dan het gemiddeldenbsp;cijfer van de 29 voorafgaande jaren.

Van de 3037 behandelden waren 1650 mannen en 1387 vrouwen.

Het geheele getal consulten bedroeg 21768, d. i., verdeeld over 310 weekdagen, gemiddeld 70 consulten per dag.

Van de 425 verpleegden waren 217 mannen en 208 vrouwen, met 9022 verpleegdagen; d. i. gemiddeld 25 verpleegdennbsp;per dag, met gemiddeld 21 verpleegdagen voor ieder.

Buitendien werden 54 patiënten van elders buiten het Gasthuis verpleegd, met 800 verpleegdagen.

Ten opzichte van de herkomst der lijders is de verdeeling behandelden 1297 verpleegden-41

Stad Utrecht

Provincie Utrecht

»

512

»

30

» nbsp;nbsp;nbsp;Z.-IIolland

»

333

»

45

» nbsp;nbsp;nbsp;Gelderland

»

327

»

102

» nbsp;nbsp;nbsp;N.-Brabant

»

189

»

83

» nbsp;nbsp;nbsp;N.-Holland

»

188

»

12

» nbsp;nbsp;nbsp;Overijssel

»

111

))

66

)) nbsp;nbsp;nbsp;Zeeland

))

22

»

16

» nbsp;nbsp;nbsp;Limburg

»

16

»

11

» nbsp;nbsp;nbsp;Friesland

»

14

»

7

» nbsp;nbsp;nbsp;Drenthe

»

10

»

6

» nbsp;nbsp;nbsp;Groningen

»

3

»

0

Buitenland

))

15

»

6

Totaal.

3037

»

425

als volgt:

-ocr page 92-

-20

Alle kerkgenootschappen waren vertegenwoordigd:

1923 Protestanten.

950 Roomsch-Catholieken en Oud-Roomschen.

125 Israëlieten.

39 onbekend.

Opmerkelijk is hoe de verhouding van bovenstaande cijfers telkens met die der vorige jaren overeenkomt.

Er werden 347 grootere operatiën verricht, d. i. 53 meer dan in 1887.

Van 3980 oogen werd de refractie bepaald; 626 werden astigmatisch bevonden.

In het geheel zijn dit jaar 1580 brillen voorgeschreven.

Het tweezijdig oogmerk van het Gasthuis werkt elkander wederzijds in de hand: wanneer er aan een grooter getalnbsp;lijders hulp wordt verstrekt, zal ook het materiaal voornbsp;onderwijs en wetenschappelijk onderzoek rijker worden. Denbsp;laatst bedoelde strekking der Instelling is niet het minderenbsp;deel. Naarmate de aanstaande artsen meer in oogheelkundenbsp;zullen worden ontwikkeld, en, vooral, naarmate er meerderenbsp;speciaal gevormde oogartsen voor de verschillende gedeeltennbsp;van ons vaderland beschikbaar zijn, zullen ook die ooglijdersnbsp;gebaat worden, welke door gezondheidsredenen of om fman-cieele bezwaren verhinderd zijn hier hulp te komen zoeken.

Aan alle Nederlandsche hoogescholen, wordt thans speciaal onderwijs in Oogheelkunde gegeven; maar aan geen wordtnbsp;zóó groote kliniek en zóó voldoende beschikking over hulpmiddelen verstrekt als hier, waar de particuliere liefdadigheidnbsp;samenwerkt met het van Regeeringswege gegeven onderwijs.

De beste, ja men mag zeggen, de eenige wijze van

-ocr page 93-

21

den oogarts is het gedurende geruimen tijd optreden als Assistent-geneesheer en Docent aan eenenbsp;meer uitgebreide ziekenverpleging.

Ook Donders w'as hiervan doordrongen en het was in overleg met hem, dat in de laatste jaren meerdere uitbreidingnbsp;is gegeven aan het Geneeskundig en Doceerend personeelnbsp;van ons Gasthuis.

In het afgeloopen jaar werd ik ter zijde gestaan door den Heer E. Faber als Tweede geneesheer; den Heer Dr. L. P.nbsp;VAN DER Spil als Derde geneesheer, den Heer M. Straubnbsp;als Histioloog, den Heer H. Snellen Jr. als Inwonendnbsp;assistent en den Heer W. F. Wagtho als Universiteits-assistent.nbsp;Bovendien heeft de Heer H. M. C. Kessler, Med. doctorandus, gedurende het geheele jaar, als Volontair-assistent, zichnbsp;verdienstelijk gemaakt. Ook vele Candidaten der geneeskundenbsp;waren bij onze werkzaamheden behulpzaam.

Het geneeskundig en doceerend personeel heeft ook weder dit jaar voor mij het Directeurschap eene aangename en opwekkende taak doen zijn. Ik kan niet nalaten hier dank uitnbsp;te spreken voor den ijver, de toewijding en de aangenamenbsp;samenwerking, waarin allen hebben gewedijverd.

Is het te verwonderen dat ik tegen het tijdstip opzie, waarop sommigen ons zullen verlaten, om hunne hier gekweekte talenten elders ten nutte te doen zijn?

Ook voor het personeel van administratie, verpleging en bediening heb ik niets dan lof. Het is mij ook dit jaarnbsp;weder eene aangename plicht ons aller dank uit te sprekennbsp;aan de Directrice voor hare voortreffelijke zorgen. Haarnbsp;doordacht en meer en meer krachtig beheer geeft onsnbsp;de overtuiging dat zij ten volle berekend zal zijn voor denbsp;directie van een op ruimer schaal gebouwd Gasthuis voornbsp;ooglijders.

-ocr page 94-

22

Onze hulpmiddelen, zóó voor onderzoek en behandeling, alsook die voor het onderwijs zijn in voldoenden staat.nbsp;Eene groote aanwinst deed onze boekerij, doordien Dondersnbsp;ons het grootste gedeelte van zijne oogheelkundige bibliotheeknbsp;heeft vermaakt. Met dankbaarheid hebben we dit laatstenbsp;blijk van zijne gevoelens jegens deze Stichting aanvaard.

Veel goeds, inderdaad, hebben we te roemen! Toch is ons Gasthuis voor ooglijders nog slechts een begin van watnbsp;het worden moet. De verpleging van lijders moet gelijkennbsp;tred kunnen houden met de toename van het aantal patiënten,nbsp;dat zich aanmeldt.

Ons gebouw is te klein. Het veroudert en wordt bouwvallig en de tijd is niet verre, dat we het zullen moeten verlaten.

Dagelijks weder ervaren we de droeve waarheid van de woorden van Donders in zijn 23®‘® Verslag, 1882: We mogennbsp;(s.het niet ontveinzen, dat ons Gasthuisvroeger onze trots —nbsp;lt;iwat de eischen der verpleging betreft, niet meer zich metennbsp;lt;ikan met de inrichtingen, hier te lande en elders ’) tot standnbsp;igebracht.))

Donders’ geliefkoosd denkbeeld om een nieuw gebouw te

*) In Noord-Duitschland zijn in de volgende Universiteitssteden nieuwe oogheelkundige Klinieken gebouwd:

In 1874

te Gottingen voor f .'50.500

1876

„ Breslau

„ nbsp;nbsp;nbsp;- 91.000

1878

„ Königsberg

„ nbsp;nbsp;nbsp;- 135.000

»

1884

„ Halle

- 155.000

»

1885

„ Marburg

„ nbsp;nbsp;nbsp;- 123.000

1887

„ Greifswald

„ - 220.000

1889

„ Kiel

„ nbsp;nbsp;nbsp;- 105.000

In ingeland hebben alle steden, waar geneeskundige scholen bestaan, uitgebreide, veelal voortreffelijk ingeriebte oogheelkundige Gasthuizen,nbsp;schier alle door vrijwillige bijdragen gesticht en onderhouden.

-ocr page 95-

23

zien verrijzen, blijft ook onze dierbaarste wensch, want zonder een doelmatig gebouw mist onze «Vereenigingygt; *) haar doel en derft zij ten slotte haren grond van bestaan.

Maar onze hoop blijft op de toekomst gevestigd.

Boogt niet ons Gasthuis op de belangstelling van velen ? — Immers het album van Begunstigers, Stichters en Bestuurdersnbsp;telt een 2000-tal namen!

En, waar zoovele kleinere gaven van algemeene deelneming getuigen, zullen we daar niet van enkelen, die de bedoelingnbsp;van ons Gasthuis beamen, ook grootere giften mogen vragen ?

Indien een twintigtal van Nederland’s milde handen de «bescherming» van het bouwfonds van ons Gasthuis willennbsp;aanvaarden, dan zal eene inrichting kunnen verrijzen, zooalsnbsp;Donders die heeft beoogd: voor den lijder een toevlucht,nbsp;die alles geeft wat tot afweering van droeve blindheid kannbsp;strekken, voor de wetenschap eene kweekschool, die daartoe nieuwe krachten en nieuwe hulpmiddelen schept!

Van oudsher is Neêrland’s mildheid bekend: eene schoone roeping vond hier de liefdadigheid in het verzachten van hetnbsp;treurige lot van den blinde! Maar is het niet eene veelnbsp;schoonere roeping om blindheid te helpen voorkomen?

Mogen dan Moleschott’s ®) woorden bevestiging vinden, adat het Gasthuis voor ooglijders zal zijn een monumentumnbsp;aaere perennius, dat zoolang zal bloeien, als er ooglijders zijn,nbsp;aen zoolang zal groeien als Nederland mannen als Huygensnbsp;aen Donders weet te schatten.^

1) nbsp;nbsp;nbsp;Statuten, art. 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jaarverslag, blz. 29.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Reglement, art. 2ff.

2) .De Gids, Mei 1888, blz. 213, en Mor.ESCHOTi’sVortrage, N'’.15,s. 30

-ocr page 96-

24

Alvorens ik eindig, heb ik U te wijzen op een geschenk, dat het Gasthuis, ter herinnering aan Donders, van zijnenbsp;verwanten mocht ontvangen. Het is de beeldtenis vannbsp;Donders, zooals we hem tijdens de wording dezer Stichtingnbsp;hebben gekend. Groote waarde als kunstwerk heeft ditnbsp;schilderstuk niet; maar het is, uit dien tijd, eene voortreffelijke gelijkenis. En zoo gaarne stellen we hem onsnbsp;voor, zooals hij was, toen hij voor ruim 25 jaren voor hetnbsp;Gasthuis leefde en werkte.

Onwillekeurig komt hier Donders mij voor den geest, zooals hij in 1862, in de 3*^® Algemeene Vergadering vannbsp;Bestuurders, het portret van Suerman, waarnaast thans hetnbsp;zijne eene plaats vindt, overdroeg aan Regenten.

Vergunt mij dat ik in uwe herinnering terugroep, hoe Donders daarbij van zijne diepe vereering voor Suermannbsp;getuigde.

Ook weel ik geen betere wijze om tbans uitdrukking aan eigen gevoelen te geven, dan de woorden, waarmede Dondersnbsp;de herdenking van Suerman besloot, hier tot de onzen tenbsp;maken en ze aan Donders zelven te wijden:

lt;iln de harten van velen hehhen zijne weldaden een onver-ngankelijk gevoel van dankbaarheid nagelaten^ dat zich uiten «.wil in daden. Welnu! met overtuiging mag ik het uitspreken:nbsp;«door de ontwikkeling dezer Instelling te bevorderen, kwijtnbsp;«men zich van die dankbaarheid en brengt men de schoonstenbsp;«hulde aan zijne nagedachtenis !ygt;

-ocr page 97-

DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

omtrent het geldelijk Beheer van de Vereeniging „HET ÏIEDEHLAÏIDSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE m imVERMOGEÏfDE OOGLIJDERS,” overnbsp;het Jaar 1888, nitgehracht door den Rentmeester-Secretaris Mr. D. Ra gay, namens Heerennbsp;Regenten, ter Vergadering van Bestuurderen opnbsp;29 Juli 1889.

Bij het uitbrengen van het Verslag' betreffende de geldelijke aangelegenheden kan in de eerste plaats worden medegedeeld dat het Jaar 1888 sluit met een Batig Saldo, dat hoewel niet belangrijk toch grooter is dan dat van hetnbsp;vorige boekjaar.

Het huishoudelijk beheer werd gevoerd op de vorige zuinige wijze, toch waren, door het grooter aantal verpleegden, denbsp;uitgaven natuurlijk grooter.

Het onderhoud der gebouwen vereischte dit jaar een aanmerkelijk lager cijfer. Dit bedraagt ƒ 841.97®, waarondernbsp;is begrepen de post voor het aanbrengen van den nieuwennbsp;uitgang in de Bagijnenstraat.

De ontvangsten waren hooger dan het vorige jaar. Alléén

-ocr page 98-

het Hoofdstuk «Bijdragen van Begunstigers» verminderde wederom met ongeveer f 155.—. Voornamelijk werd ditnbsp;door overlijden veroorzaakt, toch kwamen ook velen voor,nbsp;die voor verdere deelneming bedankten.

Wegens het onmisbare dezer Bijdragen in het Finantieele beheer onzer Vereeniging, is deze vermindering zeer tenbsp;betreuren en mag opnieuw met ernst op versterking vannbsp;het aantal Begunstigei’s worden aangedrongen.

Niettemin moet aan de plaatselijke Commissien en Correspondenten dank worden gebracht voor hunne belangelooze zorgen ten dienste van het Gasthuis en de wijze waarop zij hunnenbsp;taak vervullen.

Leeuwarden, Arnhem, Botterdam en Delft komen voor met een verhoogd cijfer van bijdragen.

De rekening over 1888 is nagezien, met de bescheiden vergeleken en in orde bevonden door de daartoe in de laatstenbsp;Algemeene Vergadering benoemde Commissie, bestaande uitnbsp;de Heeren: F. ’sJacob, Dr. W. Koster en Dr. J. A. C.

OUDEMANS,

A. Verplegingsfonds.

De ontvangsten bedroegen:

1887.

1888.

1.

Aan saldo van vorig jaar . nbsp;nbsp;nbsp;.

f 2477.07^ f

244.96

2.

»

verpleeggelden ....

- 8100.68 -

9316.70

3.

))

bijdragen van Begunstigers

- 4527.65 -

4371.40

4.

»

renten van kapitalen . nbsp;nbsp;nbsp;.

- 2944.62 -

3064.93=^

5.

»

huur van gebouwen . nbsp;nbsp;nbsp;.

- nbsp;nbsp;nbsp;98.— -

nihil.

ƒ 18148.02=^ /16997.99'‘

-ocr page 99-

27


II.


De uitgaven bedroegen;

1887.

Aan nadeelig saldo vorig jaar nbsp;nbsp;nbsp;—

)) onderhoud v. gebouwen .

)) grond- en andere belastingen » tractementen, loonen enz.;nbsp;aan geneeskundig personeel .

» administratief personeel .

» dienstpersoneel ....

5. Aan voeding, verwarming enz.


1.

2.

3.

4.


a.

b.

c.


6.

7.

8.

9.

10.


f 2378.65 - 209.84


1500.—

775.—

1548.97-'‘

7182.42

2072.51quot;

834.32quot;


kleeding en meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;.

kosten van beheer . nbsp;nbsp;nbsp;. .

chemicaliën en instrumenten - 1348.79 ’

onderwijs......- nbsp;nbsp;nbsp;52.54’

voordeelig saldo.... - 244.96


1888.

f 841.97quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;198.68quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;1583.33quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;791.66

- nbsp;nbsp;nbsp;1536.43

- nbsp;nbsp;nbsp;7451.49

- nbsp;nbsp;nbsp;1610.99quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;863.55quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;1486.37quot;

- nbsp;nbsp;nbsp;81.74

- nbsp;nbsp;nbsp;551.75quot;


ƒ18148.02quot; ƒ16997.99quot;

Uit deze rekening blijkt dat het voordeelig Saldo de som van ƒ 551.75’ bedraagt.

Het aantal verpleegdagen waarvoor vergoeding werd genoten, was 1214 meer, terwijl 50 verpleegden meer werden opgenomen dan in 1887.

De verpleeggelden bedroegen;

ƒ 2.— per dag voor 254 verpleegdagen. ƒ 1.50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

ƒ 1.— nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8343nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

ƒ 0.50 nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5)

Gratis nbsp;nbsp;nbsp;dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;324nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Alzoo te zamen 9018 verpleegdagen, terwijl 4 verpleegdagen a ƒ!.- nog niet zijn ingekomen.

-ocr page 100-

28

De kosten van verpleging waren in 1888:

210 lijders met 3222 verpleegdagon.

spoorweg-maatseliappijen 13 nbsp;nbsp;nbsp;„

„ 337

3gt;

particulieren.....43 nbsp;nbsp;nbsp;„

„ 1181

JJ

gemeentebesturen... nbsp;nbsp;nbsp;67nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ 2111

33

diaconieën en armbesturen 39 nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;607

liefdadigbeidsstiobtingen. 46 „

„ 1340

33

.........7 „

„ nbsp;nbsp;nbsp;324

33

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 425 lijders met 9022 verpleegdagen.

voor eigen rekening

kosteloos

Het grooter aantal verpleegden vereischte natuurlijk grootere zorgen. Dank de onvermoeide werkzaamheid en de toewijding van Mevrouw de Directrice wei’d echter alles op denbsp;heste wijze geregeld en mocht alles naar wensch slagen.

Met waardering rekenen wij het een plicht hiei’van in dit verslag gewag te maken.

Als bijdragen van Begunstigers werden ontvangen door tusschenkomst van H. H. Correspondenten en Secretarissennbsp;van plaatselijke Commissiën:

Als giften in eens.

Als

jaarlijksche

giften.

Dr. A. H. E. VAN Driel, Amersfoort. . . .

f 52 50

Otto van der Ties, Amsterdam .....

- 226 50

J. Vlaanderen, Geneesheer, Apeldoorn . .

- nbsp;nbsp;nbsp;10.50

Dr. I. I. Homoet, Arnhem en omstreken . .

- 396.50

Dr. D. VOORTHUIJSEN, Baarn.......

- nbsp;nbsp;nbsp;27.50

Dr. J. Versteeg, Barneveld. . ......

5 —

Mej. Helena Hinlopen, Beek.......

- nbsp;nbsp;nbsp;35.—

Dr. A. G. Th. Becking, Bennekom ....

- 10.—

quot;W. E. Waghto, Arts, Bergen op Zoom. . .

7.50

Dr. A. J. W. VAN Aneooij, Zalt-Bommel. .

- nbsp;nbsp;nbsp;19.—

Dr. A. H. Kuijper. ’sBosch, Oosterhout . .

- nbsp;nbsp;nbsp;30.—

Notaris J. J. Schaly, Breukelen......

- nbsp;nbsp;nbsp;45.50

Dr. I. A. VISSCHER, Brielle........

2.50

J. H. Waszink, Arts, Delft........

- nbsp;nbsp;nbsp;36 —

Dr. G. H. Roessingh, Deventer......

- 10.—

H. C. Anderson, Apotheker, Dieren ....

5.50

-ocr page 101-

Als giften in eens.


Als

jaarlijksohe

giften.


Dr. F. Delhez, Dordrecht.........

Dr. Gl. P. B. Wedekikd, Blhurg......

Dr. J. Koman, Goes............

H. nbsp;nbsp;nbsp;~W. G. Koning, Gouda.........

Dr, H. J. F. GiesbERS, Grave.......

Dr. I. A. Moll , ’s Gravenhage.......

I P. Israels, Groningen.........

dhr. I. “W. M. VAN DE Poll, Haarlem . . .

Mr. D. VAN Mburs, Harderwijk......

Dr. D. H. Wildschut Kijnders, Hengelo . Dr. S. Stratingh Tresling, Hilversum. . .

Ds. A. G. van Anrooij, Kampen.....

Mr. A. J. Andreab, Kollum........

Dr. Jao. Baart de la Faille, Leeuwarden.

B. nbsp;nbsp;nbsp;J. Kruseman, Loenen.........

I. nbsp;nbsp;nbsp;H. Slot, Meppel............

........... Middelburg.....

Dr. D. DB Beuijn, Mijdrecht.......

G. nbsp;nbsp;nbsp;Beins, Geneesheer, Keede.......

Dr. J. Schut, Kunspeet..........

W. F. VAN Brkel, Kijkerk........

Dr. J. VAN Hoek, Kijmegen........

Dr. K, S. Koning, Oosterbeek.......

Dr. A. J. A. Thomas, Renkum......

Dr. P. Boodt, Khenen..........

Dr H. L. Braam, Kossum........

M. J. M. Ruijchaver. Rotterdam.....

Dr. P. F. Küthb, Tiel..........

I. F. Jansen, Tilburg...........

Rentmeester Secretaris, Utrecht.......

Dr. Aalbertsbeeg, Velp.........

H. nbsp;nbsp;nbsp;J. Thorbecke, Tianen.........

Dr. C, Kolen, Vreeswijk, IJsselstein, Schoonhoven .................

quot;W. M. L. VAN Goudoever, Wageningen . .

C. nbsp;nbsp;nbsp;M. Snellen, Arts, Wijk bij Duurstede. .

W. C. Holm, Zeist, Driebergen......

Dr. A. J. VAN Rhijn, Zutphen......

Dr. Th. Schaepman , Zwolle........


ƒ 11.-


1.485


- 137.535


- 100.-


f 175.—

- nbsp;nbsp;nbsp;15 —

- nbsp;nbsp;nbsp;30.—

- nbsp;nbsp;nbsp;20.

2

- nbsp;nbsp;nbsp;580.

- nbsp;nbsp;nbsp;13.

- nbsp;nbsp;nbsp;137,

- nbsp;nbsp;nbsp;15.

2 2.

- nbsp;nbsp;nbsp;34

- nbsp;nbsp;nbsp;15.

- nbsp;nbsp;nbsp;179,

- nbsp;nbsp;nbsp;15,

- nbsp;nbsp;nbsp;22.

- 82

- nbsp;nbsp;nbsp;17

- nbsp;nbsp;nbsp;25,

- nbsp;nbsp;nbsp;11,

- nbsp;nbsp;nbsp;17,

- nbsp;nbsp;nbsp;54.

- nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;- 20,

- 10.

- nbsp;nbsp;nbsp;13

- nbsp;nbsp;nbsp;148,

- nbsp;nbsp;nbsp;25,

- nbsp;nbsp;nbsp;51,

- nbsp;nbsp;nbsp;1288.

- 111.

- nbsp;nbsp;nbsp;15,


50

50


50

50


50

50

50

50

50

50

50


65

50


. I2i“:

ren.)


19.50 10.—

12.50 180.—

41.50 35 75


Deze giften zijn van 1163 Begunstigers.

In het jaar 1888 overleed de Heer Dr. W. J. L. Verbeek, Correspondent te Wijk bij Duurstede, en is in zijne plaatsnbsp;opgetreden de Heer Arts C. M. Snellen aldaar.


-ocr page 102-

30

De Heer Dr. P. A. van der Ketten te Beek zag zich genoodzaakt als Correspondent te bedanken; thans heeft aldaar Mejufvr. H. Hinlopen zich daarmede willen belasten.

De Heer Dr. Mensonides bedankte wegens vertrek als Correspondent te Yianen en de Heer H. .T. Thorbecke had de welwillendheid in diens plaats op te treden.

De Heer W. F. van Erkel heeft zich bereid verklaard, ter vervanging van wijlen den Heer A. Marcus, te Nijkerknbsp;onze belangen te behartigen.

B. Kapitaalfonds.

Het Kapitaalfonds ontving in 1888 geene legaten, zoodat slechts vermeerdering is ontstaan door de inschrijving vannbsp;nieuwe Bestuurders en door giften van Stichters en doornbsp;verschillende andere Bijdragen voor ééns.

Als Bestuurders of Bestuurderessen werden in het Album ingeschi'even:

Dr. H. A. Middelburg te Leeuwarden. . . f 250.— Dr. A. Roorda Smit, Hoogleeraar te Cordova. - 300.—

Diederik Doijer te Leiden.......- nbsp;nbsp;nbsp;250.—

Jeannette Alexandrine Doijer te Leiden. . - 250.— Douairière Bar®®® van Nagell , geb. Bar®®® vannbsp;Pallandt van Beerse te Zwolle (als nieuwe

bijdrage.).............- nbsp;nbsp;nbsp;100.—

Als Stichters:

Dr. M. J. Bouvin te ’s Hage......- nbsp;nbsp;nbsp;50.—

De Heer H. H. W. Maasz te Rotterdam . . - nbsp;nbsp;nbsp;50.—

De Heer D. J. Oppenheim te Rotterdam . . - nbsp;nbsp;nbsp;50.—

De Heer N. N. te Zeist.......- nbsp;nbsp;nbsp;100.—

Als Stichteressen:

Mevr. de Weduwe IL F. M. van Lanschot, geb. Kraemer te ’s Bosch........- nbsp;nbsp;nbsp;50.—

-ocr page 103-

31

50.-

60.

50.

Mevr. Jansen, geb. Tichelaak.....

Mevr. Pauline Herz te Keulen.....

Mevr. D. J. Oppenheim, geb. H. E. Schouten Aan giften van verscbillende personen werdnbsp;ontvangen.............- 610.02

In 1888 werden afgelost 2 pandbrieven Holl. Hyp.-Bank, elk groot f 1000 4 “/o en werden aangekocht:

f 7000 SVj % gemeente Utrecht en f 1000 3*2 7o gemeente Amsterdam.

Bij voorbaat kan worden medegedeeld, dat in het loopende jaar een legaal groot f 1000, onder den last van vruchtge-brui-k, is ontvangen van Mejufvr. A. Zimmermann te Wageningennbsp;en een groot f 3000, van den Heer Dr. A. II. Dobbelaernbsp;DE Wind te Middelburg.

C. Bouwfonds.

In 1888 werd het fonds vermeerderd met een bedrag van f 774.45 aan renten.

Het bestaat op uitquot;. December 1888 uit:

20 oblig. Werkelijke Schuld SVj 7o ƒ 1000,

1 nbsp;nbsp;nbsp;» Gemeente Utrecht SVj 7o /quot;IGOO,

1 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gemeente Amsterdam S'/^ 7o ƒ 1000,

7 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 7o Stad Amsterdam 1874 met loting/'100

en een batig Saldo van f 639.97®.

-ocr page 104-

I nsr lï o TT ID

VAN HET

23**' en 24**' INummer der wetenschappelijke Bijbladen.

De bepaling van astigmatisme met den ophtlialinometer van Javal-ScHJÖTz. Door Dr. L. P. van dek Spie.

De operatieve behandeling van ptosis, door verkorting van de pees van den levator palpebrae. Door Prof. Dr. H. Snellen.

Eene nieuwe methode van symblepharon-operatie. Door Prof. Dr. H. Snellen.

Traumatische splijting der lens, met beperking der resorptie, ten gevolge van afsluiting der lenswond door geprolabeerde glasvocht-membranen.nbsp;Door H. M. C. Kesslek.

Skiascopie. Door H. Snellen Jk.

Bijdrage tot de pathologische anatomie van het glaucoom. Door M. Stkalb.

De toestel van Dr. Gbatama voor de herkenning van voorgewende ge-zichtszwakte op een oog. Beschreven door M. Sieaiib.

Hypopion-Keratitis door enting van Aspergilles flavoscens. Door Dr. B. H. Halbektsma.

-ocr page 105-

Statistiek der Oogziekten, in het jaar 1888, hij 3037 lijders.

189

2

2

15

1

1

0

202

01

1

0

1

1

121

0

8

5

310

0

1

0

17

49

4

10

2

3

170

Oplithalmia catarrhalis.............

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aiigularisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;externa.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrlioica............

„ purulenta neonatorum.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;meinbranacea............

„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina.............

„ nbsp;nbsp;nbsp;tuberculosa.............

„ nbsp;nbsp;nbsp;feaumaticanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vulneranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;et cicatrices,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;erosiones,

cauterisatio)............

Traclionia papillare.

„ folliculare „ diiforinansnbsp;Irritatio conjunctivaenbsp;Eccbymosis „

Xeroplithalinia . .

Lupus conjunctivae s. corneae ....

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . . .

Corpora aliena,, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Angioma conj. bulbi.......

Symblepharon .........

Pterygium...........

Opkth. scroph. (pblyctaennlae et ulcera)

Herpes zoster n. trigemini.....

Anaestliesia..........

Hyperaesthesia (dolores)......

Keratitis diffusa (e lue congenita) . nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;ulcerosa ........

„ nbsp;nbsp;nbsp;punctata........

Ulcus c. hypopyo........

„ rodens ..........

Keratosphacelus.........

Maculae corneae......

3

-ocr page 106-

34

Leuooma..........

Staphyloma corneae, kerectasia . nbsp;nbsp;nbsp;.

Mstula corneae........

Cornea conica . nbsp;nbsp;nbsp;.......

Incrustatio cornea.......

Iritis............

Syneohiae posterioros; atresia papillae

Synechia anterior.......

Prolapsus iridis........

Iridocyclitis.........

Chorioiditis.........

Cyclitis sympathioa.......

Tumor cysticus iridis.......

Irideremia..........

Coloboma congenitura uveae . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Kuptura chorioideae......

Albinismus.........

Glaucoma..........

Cataracta senilis completa .... „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ incipiens ....

,, nbsp;nbsp;nbsp;mollis........

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;consecutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica......

» nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis......

„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Aphakia...........

„ c. obsc. capsulari . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Dislocatio lentis.......

Coloboma „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Obscurationes corp. nbsp;nbsp;nbsp;vitreinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

liaemorrhagia „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Cysticerci „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Synchysis sointillans......

lletinitis apoplectioa......

4.G

2

3

2

1

54

77

34

15

2

54

3

3

3

2

0

1

43

C5

118

8

1

10

II

2 15nbsp;22nbsp;II

G

0

15

3

0

0

7

-ocr page 107-

35

lletinitis diffusa........

„ morbi Brigthii.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia) .

Ablatio retinae........

Scotoma sciiitillans.....

Neuritis nervi optici......

Atrophia papillae.......

,) nbsp;nbsp;nbsp;„ tabetica . t . .

Vasoularisatio papillae ii. optici . nbsp;nbsp;nbsp;.

Amblyopia toxica.......

„ diabetica......

Hemiopia..........

Anopsia..........

Mergvlammen........

Emboli vas. retinae......

Glyoma retinae........

Episcleritis, sclerotitis ant.....

Kuptura s. cicatrix sclerae .... Sclerectasia anterior et aequatorialis .

Buplithalmos.........

Protrusio bulbi........

Panophthalmitis........

Neoplasmata bulbi s. iiervi optici. nbsp;nbsp;nbsp;.

Morbus Basedovii.......

Ectopia bulbi.........

Atrophia „.........

Phthisis ..........

Microphthalmos congenita ....

Anophthalmos........

Tumor orbitae........

Caries, periostitis orbilae ....

Abscessus orbitae.......

„ sinus frontalis.....

Blepharadeuitis........

Hordeolum palp........

Chalazion ,, nbsp;nbsp;nbsp;.......

3

2

r,

27

1

8

40

1

22

1

1

8

1

0

12

Ü

4

5 4nbsp;2nbsp;2nbsp;2nbsp;1

30

4

29

4

1

2

1

137

12

11

-ocr page 108-

36


Verrucae palp........

Abscessus „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Traumata „ nbsp;nbsp;nbsp;........

Coloboma cong. palp.......

Ectropion.........

Entropion, Dystichiasis.....

Madarosis.........

Emphysema palp........

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Angiomata „ nbsp;nbsp;nbsp;.....• .

Exanthemata „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Ptosis nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

Morbi gl. lacrymalis.....

Dacryocystitis, Stenosis ductus laer. Abscessus sacci lacrymalis .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Fistula „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...


Strabismus convergens......

„ nbsp;nbsp;nbsp;divergens......

„ nbsp;nbsp;nbsp;deorsum- s. sursumvcrgens

Elepharospasmi clonici.....

Nystagmos..........

Asthenopia muscularis......

Paresis nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotorii.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abdueentis......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;troehlearis......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis.......

Myopie met stoornis......

Hypermetropic met stoornis. . . . Astigmatismus „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ . . . .

Anisometropia gravior.....

Paresis accommodationis.....

Presbyopia..........

Asthenopia aocommodativa ....


2

27

94

0

21

20

3

1

2

1

1

0

1

100

1

7


147


2

20

2

2

10

1

4

101

75

28

23

4

567

244


NJi


-ocr page 109-

37

Operatie 11.

44

12

13

15

60

18

1

3

24

50

3 1

23

9

1

5

19

4 36

4

]

1

1

Extractie van cataract........

Lineair-extraotie van cataract......

Eiscisie nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

„ van nastaar.........

Iridectomic . nbsp;nbsp;nbsp;-..........

„ nbsp;nbsp;nbsp;van geprolabecrde iris ....

Iridotomie.............

Ptorygium-operatie.........'.

Sclerotomie wegens glaucoma......

Tenotomie.............

Voorlegging van pees.........

Ptosis-operatie...........

Blepliaroplastiek...........

Symblepharon-operatio.........

Stapliyloma-operatie.........

Blepharopliymosis-operatie.......

Entropion-operatie..........

Eetropionnaden...........

Exstirpatio van oogbol........

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ tumoren........

Exenteratio bulbi..........

„ nbsp;nbsp;nbsp;orbitae..........

Extractie vreemd lichaam.......

Bc refractie werd bij 3980 oogon bepaald. Bij 753 oogen bleek E; bij 308 M2 of zwakker; bij 346 M sterker dan 2; bij 1522 H 2 ofnbsp;zwakker, bij 425 H sterker dan 2; bij 441 As 2 of zwakker; bij 185 Asnbsp;sterker dan 2.

(In 1888 werden 1580 brillen voorbeschreven.')

-ocr page 110-

NEDERLANDSCH GASTHUIS

BEHOEFTIGE EN JIINVERMOGEXDE

OOGLIJDERS.

29 Juli 1889.

Onder begunstiging van

Z. M. BEN KONING DEB NEDERLANDEN.

II. M. DE KONINGIN DEB NEDERLANDEN.

Geneesheer-Direcleur.

Prof. Dr. H. Snellen.

Regenten.

Mr. E, du March ie van Voorthuijsen, Voorzitter. Mr. H. Roij aards van Sclierpenzeel.

Br. AI. I m a n s.

Prof. Dr. D. D o ij e r.

Prof. Mr. C. M'’. O p z o o m e r.

Br. J . L. H. H a e r t e n.

Prof. Br. Th. W. E n g e 1 m a n n.

Rentmeester-Secretaris.

Mr. B. 11 a g a y.

Inwonende Directrice.

Mevr. J a g e r—v an der Chys.

-ocr page 111-

39

Geneeskundig en Doceerend Personeel.

Prof. JÜr. H. Snellen, nbsp;nbsp;nbsp;1ste Geneeslieer.

E. Eaber, Arts', nbsp;nbsp;nbsp;2lt;ie „

Er. L. P. van der Spil, Olf. v. Gez. 1ste O. I. L., Sde „

W. P. W a g t h o , Arts , IJniversiteits-Assistent.

M. Straub, Arts, Histioloog.

H. Snellen Jr., Arts, inwonend Assistent.

Bestuurderessen.

Brussel.

Utrecht.

Leiden.

Leiden.

Zwolle.

Groningen.

Utrecht.

Utrecht.

ïiel.

Zeist.

Utrecht.

Arenberg, H. D. H. de Hertogin van

d’Aulnis de Bourouill, geb. ïwiss, Vrouwe Baronesse

Doijer, geb. Heinliold, Mevr. E.

Eoijer, Jeannette Alexandrine

Nagell, Vrouwe Douairière Baronesse van, geb. Baronesse van Pallandt van Beersenbsp;Pekelharing, geb. Doijer, Mevr. C. G.nbsp;lloijaards, geb. Swellengrebel, Vrouwe Douairière H. J.nbsp;Snellen, geb. Bryan, Mevr. C.

Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr. Twiss, geb. Suermondt, Mevr.

Spiering, Mejonkvrouwe E.

Bestuurders.

Amsterdam.

Utrecht.

Leiden.

Leiden.

Leiden.

Leiden.

Soerabaya.

Utrecht.

Utrecht.

Zwolle.

Tokei (Japan.) Baarn.

Utreeht.

’s Gravenhage.

Amsterdam.

Wijhe.

Amsterdam.

Genderingen.

llotterdam.

Arnhem.

Berlin, Prof. Dr. W.

Boer, Mr. W. 11.

Doijer, Prof, Dr. D.

Doijer, Hubert Doijer, Eduardnbsp;Doijer, Diederiknbsp;Greve, Dr. H.

Grothe, Mr. J. A.

Haerten, Dr. J. L. H.

Horst, Dr. B. A. E. J. ter

Horsei, Dr. Ito, Lijfarts van den Mikado.

Insinger, H. A.

’sJacob, Z. E. de oud-Gouverneur-Generaal van Ned. Indië, P.

Janssens, Jhr. Mr. H. G. C. L.

Janssen, P. W. Directeur der Deli-Maatschappij Knobbelsdorff,, Baron vannbsp;Labouohère, S. P.

Luijken, Dr. J. A.

Maasz, H. B,. W.

Maes, Dr. H. G.

-ocr page 112-

40

Middelburg, Dr. H A.

Tieeuwarden.

Moll, Dr. F. D. A. C. van

Rotterdam.

Opzoomer, Prof. Mr. 0. W.

Utrecht.

Pekelharing, Dr. A.

Groningen.

lioijaards van Scherpenzeel, Mr. H.

Utrecht.

Hoijaards van den Ham, Mr. W. J.

Utrecht.

Roorda Smit, Prof. Dr. J. A.

Cordova.

Salomons, Dr. A.

Paramaribo.

Snellen, Prof. Dr. H.

Utrecht.

Voortliuijsen, Mr. E. du Marchie van

Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. G. J. M. van

den Haag.

iVertheim, A. C.

Amsterdam.

Westhoff, Dr. C. H. A.

Amsterdam.

Corporatiën-Bestuurders.

St. Antlionie-Gasthuis, College van H.H. Voogden van liet Leeuwarden. Eloyen-Gasthuis, Broedersoliap der Kegenten van het Utrecht.nbsp;Enschedé en Lonneker, het Ziekenfonds vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enschedé.

Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij, nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Nederlandsoh Tooneel” De Koninklijke Vereeniging „liet Amsterdam. Orde, Balije van de liidderlijke Duitschenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van Utrecht. Teijler’s Stichting,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem.

Utrechtsoh Studentenkorps, nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Vereeniging tot bevordering der geneeskundige Wetenschap in Nederlandsoh Indië, nbsp;nbsp;nbsp;Batavia.

Honoraire Bestuurders.

Andel, Dr. A. H. van

Medemblik.

Arntzenius, Dr. A. K. W.

Samarang.

Beijen, Dr. P. W. A.

’s Gravenhage.

Berns, Dr. A. W. C.

Amsterdam.

Bouvin, Dr. M. J.

’s Gravenhage.

Breesnee, Dr. ï.

Sommelsdijk.

Burg, Dr. 0. L. van der

Laag Soeren.

Cornelissen, Dr. E. J.

Buitenzorg.

Coster, Dr. F. H. Blom

’s Gravenhage.

Costerman, G.

Zeist.

Eist, Dr. A. van der

Ned. Oost-Indië.

Eijk, Dr. A. van

Heusden.

Faille, Dr. Jac. Baart de

Leeuwarden.

Feijffer, Dr. G. H. de

Woerden.

Fock, Dr. H. C. A. L.

Utrecht.

Gewin, Dr. M.

Delden.

Gunning, Prof. Dr. W. M.

Anisterdam.

Gutteling, Dr. C.

Batavia.

Hamer, J. F. X.

Leeuwarden.

Homoet, Dr. J. .1

Arnhem.

-ocr page 113-

Horst, Hr. S. van der

Amsterdam.

Iraans, l)r. M.

Utrecht.

Juda, Dr. M.

Amsterdam.

Koster, Prof. Dr. W.

Utrecht.

Krol, Dr. W.

Dordrecht.

Knijper, Dr. A. M.

’s Hertogenbosch.

Laidlaw Purves, Dr. W.

Londen.

Ledeboer, Dr. L. R. E.

Samarang.

Loeff, Dr. W. Rutgers van der

Leiden.

Lubaeh, Di-. D.

Kampen.

Maats, Dr. C.

Arnhem.

Manikns, Dr. J. P.

Kaapstad.

Moll, Dr. J. A.

’s Gravenhage.

Mulder, Dr. M. J.

Groningen.

Noorduijn, Dr. 0.

Nijmegen.

Oudenians, Prof. Dr. J. A. C.

Utrecht.

Pameijer, Dr. J. K.

Tiel.

Place, Prof. Dr. ïh.

Amsterdam.

Poll, Jlir. J. W. M. van de

Haarlem.

Pralil, Dr. J.

Amsterdam.

Roijaards, Mr. A. J.

Amsterdam.

Rijnberk, Dr. N. van

Amsterdam.

Selimidt, Dr. P. J. J.

Rotterdam.

Scbijff, P. Arts, Off. v. Gez.

-Batavia.

Snellen, Dr. K.

Zeist.

Strick van Linsclioton, Jhr. Mr. J. C.

Maarssen.

Verschoor, Dr. N. J. P.

Goes.

Voogt, Dr. J. E. de

Pau (Prankrijk.)

Wely, Dr. D. L. van

’s Gravenhage.

Stichteressen.

Athlone, Gravin van

Ellekom.

Beaufort, Jonkvrouwe de

Utrecht.

Biclion Visoh, Jonkvrouwe M. J.

’s Gravenhage.

Borski, Jonkvrouwe M. S. A.

Amsterdam.

Brakell tot den Brakell, J. Barones van

Arnhem.

Bruin, Mevrouw de

Middelburg.

Gastro, geb. Teixeira de Mattos, Wed. M. Henriquez de Amsterdam.

Eeghen, geb. A. C. Huijdecoper, Wed. P. van

Amsterdam.

Gevers van Endegeest, Mevrouw

Endegeest.

Goltz, geb. des Tombe, Douairière Gravinne v.

’s Gravenhage.

Herz, Mevrouw Pauline,

Keulen.

Holmberg de Beckfeldt, Jonkvrouwe Clara

’t Loo.

Huijdecoper, Jonkvrouwe G. M. J.

Amsterdam.

Ittersum, geb Sandberg, Baronesse van

Utrecht.

Jansen, Mevr. de Wed. S., geb. Tichelaar,

Wiesbaden.

Janssens, geb. Arriëns, Mevrouw

’s Gravenhage.

Kaa, Jonkvrouwe A. G. van der

Dordrecht.

Korteweg, Mevrouw

Middelharnis,

Lansehot, Mevr. de Wed. H. P. M. van, geb. Kraemer,

’s Hertogeubosph,

Lidth de Joude, Mevrouw 0. C. A. van

Tiel,

-ocr page 114-

42

];ijklama a Nijeholt, Joukvrouwe Meerteii j Mejufvrouw C. C. vaanbsp;Mendes, Mejuffrouw R,

Oppenheim, geb. H. E, Soholten, Mevrouw Sillem, Mevrouw

Sirtema van Grovestins, Mejonkvrouw S. Yvoy, Jonkvrouwe d’

Zuijlen van Nijevelt, Vrouwe Douairière van

Stichters.

Akersloot van Houten, K. A.

Anlnis de Bourouill, Prof. Mr. J. Baron d’ Baelde, R.

Beer, 8. J. de Beets, Prof. Dr. Nioolaasnbsp;Berg, H. P. J. van dennbsp;Berkhout, Jhr. Mr. P, J. vannbsp;Blanokenhagen, Mr. O. M.

Blussé van Zuidland, P.

Boelens van Eijsinga, Jhr. Mr. van Boers, de Wit

Boeije, Jhr. L. M. Soliuurbecque Borski, J.

Bosch, Mr. W. J. M.

Bosch van Drakensteiu, Jhr. Mr. L. E. H. J. Bouvin, Dr. M. J.

Bruins, L. de Bunge, J.

Bunge, J. P G.

Bunge, J. W.

Buijs Ballot, Prof. Dr. C. H. D.

Bijlandt, Mr. C. J. E. Graaf van Bijleveld, Mr. E. P.

Canneman, E.

Chabot, J. A.

Christoffelse,

Citters, Jhr. van Clercq, denbsp;Cordes, E. W.

Cramerus, E. W.

Criellart, J. W. A.

Driessen, W. A,

Dussen, Jhr. B. van der Duijn, E. M. Baron van dernbsp;Eeghen, O. P. vannbsp;Eeghen, J. vannbsp;Enschedé, Mr. J. J. C.

Etty, Th.

Everwiju, A. L.

Gevaerts van Simonshaven, Jhr. P. O. H.

Gey van Pittius, Luit. Kol, A. R. W.

Utrecht.

Gouda.

Amsterdam.

Rotterdam.

Amsterdam.

’s Graveuhage. Amsterdam.

’s Graveuhage.

’s Gravenhage. Utrecht.nbsp;Rotterdam.nbsp;Utrecht.

Utrecht.

Samarang.

Amsterdam.

Utrecht.

Dordrecht.

Leeuwarden.

Neerlangbroek.

’s Gravenhage. Amsterdam.nbsp;Utrecht.nbsp;Amsterdam.

’s Gravenhage. Beek.

Amsterdam.

Amsterdam.

Rotterdam.

Utrecht,

’s Gravenhage. Nijmegen.

’s Gravenhage.

Rotterdam.

Enspeijk.

Twello.

Amsterdam.

Samarang.

Amsterdam.

Rotterdam.

Soerabaya.

’s Gravenhage.

’s Gravenhage.

Amsterdam.

Amsterdam.

Soerabaya.

Arnhem.

Arnhem.

’s Gravenhage. Ned. Oost-Indië.

-ocr page 115-

43

Glaser, J. S.

Sainaraug.

Golden berg, C. A. G.

Heventer.

Hacke van Mijnden, Mr. Henri

Amsterdam.

Haeften, Jlir. C. G. ran

Soerabaya.

Heeckeren, Mr. C. W. B. van

Samarang.

Heineken, 'VV.

Amsterdam.

Hoeven, Hr. P. Templeman van der

Utrecht.

Houthuijsen, E. van

Samarang.

Hugenpotli tot Aerdt en Berenclauw, Baron van

Zevenaar.

lusinger, J. H.

Jacob, Mr. E, H. ’s, oiid-Commissaris des Konings

Amsterdam.

in de Provincie Utrecht

’s Gravenhage.

Jacob, E. E. ’s

Utrecht.

Jacobson, U. J.

llotterdam.

Joohems, Mr. J.

’s Gravenhage.

Jolles, A. 11.

Arnhem.

Joncheere van Harmelen, A. de

Harmelen.

Jong, Hr. de, voor Mevr. A. de M., Hr. Ed. S.

’s Gravenhage.

Jonge, Jhr. ~W. A. C. de

’s Gravenhage.

Jurgens, J.

Oss.

Kattendijke, Mr. J. M. Baron Huijssen van

Arnhem.

Kielstra,

Eo (Eriesland.)

Kleiweg, de Erven J.

Hillegersberg.

Kolff, C. G.

llotterdam.

Kolff, C. J. van Santen

llotterdam.

Kolff, H. II. A.

Koopmans, Mr. 11.

llotterdam.

Haarlem.

Kooij, Jan

Bunschoten.

Korte, Jhr. E. L. W. de

’s Gravenhage.

Kreenen, Hr.

Zwolle.

Kymmell, Mr. P.

Leeuwarden.

Langerhuizen , Lz., P.

Huizen.

Ledeboer, Bz. L. V.

llotterdam.

Lels, Murk

Alblasserdam.

Lindeboom, L.

Zwolle.

Loopuijt, A.

Schiedam.

Luden, J.

Lijoklama a Nijeholt, J. A.

Amsterdam.

’s Gravenhage.

Lijnden, Mr. K. W. Baron van

Middelburg.

Mees, J. H.

llotterdam.

Mees, 11.

llotterdam.

Mees, 11. A.

llotterdam.

Meijen, J. P._

Middelburg.

Miohiels van Kessenioh, J. A H.

lloermond.

Modern, Charles

Homburg.

Moll, JBz., J.

’s Gravenhage.

Mnller, Joan

Amsterdam.

Muralt, Jhr. Mr. J. L. B. de

Utrecht.

Mijnlief, Az., E.

Nieuwerkerk aau den IJssel.

Mijnlief, Az., G. M.

Nieuwerkerk aan don IJssel.

-ocr page 116-

Mijnssen, J. J.

Amsterdam.

Mijnssen, J. W.

Amsterdam.

Naamen van Eemnes, Mr. A. van

Zwolle.

Nahuijs, Mr. Baron

Arnhem.

Nauta, Star

Sappemeer.

Nepveu, 0.

Amersfoort.

Neuteboom, P.

Wij he.

Nionhuis.

Amsterdam.

Oppenheim, D. J.

Rotterdam.

Ondheusden, van

Woerden.

Pauw van Wieldrecht, Ridder C.

Zeist.

Plate, Jr. J. G.

Samarang.

Poel, Mr. J. D. van der

Ameide.

Potter, J. de

’s Gravenhage.

Quarks van Ufford, Jlir. L. J.

Haarlem.

Rau van Gameren, Mr. J.

Arnhem.

Riemsdijk, Jlir. Mr. I)r. A. 1). van

Utrecht.

Riemsdijk, Jhr. Air. J. C. M. van

Utrecht.

Roëll, W. P. Baron

’s Gravenhage.

Roijaards, Mr. A. J.

Amsterdam.

Rosenthal, George

Amsterdam.

Rueb, 0.

Rotterdam.

Salomonson, Herman

Samarang.

Salomonson, M. Wertheim

Almeloo.

Santheuvel, Jhr. Air. H. 1j. W. van den

Dordrecht.

Santheuvel, Jhr. Mr. P. 11. J. van den

Dordrecht.

Soheltinga, Dr. M. de Blocq van

Oranjewoud.

Schimmelpenninck, Jhr. Mr. P. J. C.

Amsterdam.

Sehluter, A. H.

Utrecht.

Schober, Mr. J. H.

Putten.

Schwartzenberg on Hohenlansberg, P. Baron thoe

Zeist.

Smit, Jz., J.

Kinderdijk.

Smit, L.

Kinderdijk.

Snouck Hurgronje,

Middelburg.

Soesman, Ï.

Samarang.

Sterling, Mr. J. J. Uijtwerf

Utrecht.

Stoop van Zwijndreoht, A.

Dordrecht.

Straal, M. van der

Rotterdam.

Straal, N. van der

Rotterdam.

Suermondt, B.

Aken.

Swinderen, Jhr. Mr. van

Rijs.

ïhiebout, Mr. J.

Zwolle.

Tiedeman, J. M.

’s Gravenhage.

ïienhoven, Mr. G. van

Amsterdam.

Veeckens, van den Broek

Samarang.

Veldwijk, Mr. R.

Arnhem.

Verbroek, G. J.

Dordrecht.

Ver Loren, Mr. G. J.

Utrecht.

Virulij, J. P.

Gouda.

Voorhoeve, Hz., J.

Rotterdam.

Voorhoeve, J. A. C.

Rotterdam.

Vordcn, Ed.

Samarang.

-ocr page 117-

45

Dordrecht.

’s Gravenhage.

Saniarang.

Arnhem.

’s Gravenhage.

Dtrecht.

Samarang.

Almen.

ïiel.

Oegstgeest.

Vos van Hagenstein, A.

Vos van Nederveen Cappel, Mr. C. L. de Voute, Mr. Caesarnbsp;Vrolik, Dr. A.

Waal, E. de Waller, Mr. H.

Warneoke,

Wassenaer, K. G. O. Baron van Wessem, J. O. D. vannbsp;Willink, J. H.

Yvoy van Mijdreclrt, Mr. D. M. M. Baron d’Hangest d’ ’s Gravenhage.

Corporatiën-Stichters,

Arnhem.

Nieuwe Tongeren

Nijmegen.

Nijmegen.

Sneek.

Zalt-Bommel.

Het Burger-Weeshuis

Commissie van Heel- en Vroedmeosters,

llegenten van het Oud Burger-Gasthuis.

De beide Weeshuizen,

Voogden van het Old Burger-Weeshuis,

Het groot Bommelsch Gasthuis,

Nederlandsch tandheelkundig Genootschap.

Begunstigers.

Alkemade.

A. \Y. E. Gunning.....ƒ 2.50

Alkmaar.

Dr. W. E. Mensonides .... ƒ 5.—

Almeloo,

F. M. van Heijst.....ƒ 2.75

Amerongen.

Dr. S. H. Coolhaas.....ƒ 2.50

Amersfoort en omstreken.


Collegie van Oud-Catholieken .

• /

10.—

J. de Louter......

2.50

B. van Driel ......

2.50

W. L. Scheltus.....

2.50

J. Wesseling......

2.50

N. Wesseling......

2.50

Jhr. Nepveu......

5.—

Y. van Vlooten.....

• nbsp;nbsp;nbsp;55

2.50

J. B. H. Vermolen ....

• nbsp;nbsp;nbsp;55

2.50

C. B. Kok.......

• nbsp;nbsp;nbsp;55

2.50

W. A. Croockewit ....

• nbsp;nbsp;nbsp;55

2.50

Wed. H. Gr. van den Berg. .

• nbsp;nbsp;nbsp;55

2.50

van Werkhoven en Co. .

¦ nbsp;nbsp;nbsp;55

2.50

K. H. van Persijn ....

55

2.50


Mr. Sasse van Isselt. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Jhr. Mr. A. M. P. Sandberg . . . Broedelet......


Amsterdam.


Julhis G. Bunge......

G. nbsp;nbsp;nbsp;H. donbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Marez Oyons.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. P. J. Teding van Berkhout.

H. nbsp;nbsp;nbsp;H. Momma......

W. E. Rijnbonde......

H. de Ncttfvillc......

J. N. W. nbsp;nbsp;nbsp;C. Siebiirghnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

A. C. Wertheim......

H. nbsp;nbsp;nbsp;P. G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kratzensteinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

J. J. Kluppel.......

.T. J. P. van Herzeele nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

R. Wnste........

Mej. A. C. Cruijs.....

da Cosla Gomez de la Penba.

W. Berlin........

.Tonkvr. C. Warin......

J. E. Rosen.......

I. nbsp;nbsp;nbsp;J. van Mekren......

W. H. Gunning......

•T. A. Langenhnizen.....

Jhr. Mr. J. W. van loon .

Mr. G. van Tieiihoven . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.


2.50

2.60

2.50


5.— 0.—nbsp;„ 5.

., nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ 5. ¦ „ 2.50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3-

„ 10.-,, 10.— „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.60 „ 2.B0nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;3.

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ 5.-,, nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ 10.-„ 10.—


-ocr page 118-

46


A. R. van Bel.

M. Otto van der Ties .

Dr. A. W. C. Bcrns.

Bt.-Kol. J, A. Schiiurman . . Blankert ....

. . van Hasselt .

.Thr. J. J. de Pesters Dr. G. van Brakel .

Max Weber.....

Ds. D. Pijzel.....

Mej. Margot W. Hesse .

Dr. J. C. Costerus .

M Wertheim Salomonson Mr. A. J. Roijaards .

Dr. J. Reicher.

Mr. S. M. S. de Ranitz Mevr. Wed. Texeiia de Miitthos

Apeldoorn.

A. nbsp;nbsp;nbsp;Verkouteren......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.—

. nbsp;nbsp;nbsp;. Hugenholtz......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

. nbsp;nbsp;nbsp;. Miirman.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

.1. E. Claringboiild.....1-—

J. nbsp;nbsp;nbsp;Ylaanderen Bz......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Arnhem en omstreken.


6.—

5.—

12.—

2.50

2.50

2.50

2.50

5. —nbsp;3,—

3. —nbsp;2.50

4. —nbsp;5 —

50.—

2.50

6. —nbsp;10.—


Douair. B®®® vaii Pallandt Mej. Breijtspraak .

Vrijmetselaars Loge . nbsp;nbsp;nbsp;.

quot;Wed. Vissclier....

Wed. G. A. van Tricht.

J. nbsp;nbsp;nbsp;Buijs......

K. nbsp;nbsp;nbsp;J. Stok.....

C. K. de S^art , nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

J. KiiMe.....

Wed. A. C. Beelaerts van Emm

hoven.....

Mr. I. H. de Bruijn Br. J. J. Homoet.

Jhr. Ortt van Schonanwen S. Crommelin ....

Mevr. Wed. Woltersom.

G. nbsp;nbsp;nbsp;S. Verburgtnbsp;Mej. E. A. Weerts .

Wed. C. W. van Hasselt

H. nbsp;nbsp;nbsp;van Alphen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

M. van Bijsewijk Hz. .

Wed. C. J. Sleyster . nbsp;nbsp;nbsp;.

Dames W. Staats Evers F. J. J. Frowein .

Mej. G. C. Sleijster . nbsp;nbsp;nbsp;.

C. Balck.....

Bouair. B®®«Huissen v. Kattendijke


ck


5. —nbsp;2.50

10..—

6. —nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;6.—nbsp;2.50nbsp;2.50

5.—

5.—

5.—

3.—

2.50

5.—

2.50

2.60

3.—

2.60

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.60

5.—


Wed. I. Kuijk.....

Z. A. Eeckbont ....

W. Baron van Heeckeren

Enghuizen.....

Mevr. Wed. H. M. Wilier Baron 1. I. L. Creirtz .

Wed. Schorer Croes .

Douair. E. A. Baud . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

I. nbsp;nbsp;nbsp;I. van Vollenhoven .

Mr. I. P. Bijleveld . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Ds. van Hattem ....

Mevr. I. D. Velsberg . nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. .T. E. van Loenen .

M. C. Wurfhain ....

Mevr. Wed. B. Roos-Boetz

J. nbsp;nbsp;nbsp;van Dijkshoornnbsp;Wed. Mevr. Gr. P. Everts .

Wed. H. van Leeuwen .

C. W. Graaf van Limburg Sti Jhr. C. H. A. Molleriis.

W. Baron van Brakel .

W. Prowcin.....

Mr. J. J. Smits ....

Wed. I. W. Rösener-Manz .

Jbr. Mr. Leo van Nispen .

0. I. van der Haer .

Dr. C. Maats.....

L. A. I. W. Baron Sloet van de Beel Mej. Visser-lloiiricius .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mevr. van Maurik van Ulphe

H. C. Berends.....

Wed. J. J. van Braam .

Mevr. M. C. le Jeune .

B. nbsp;nbsp;nbsp;Kopersmit.....

Erenle A. W. Mollerus .

Mr. E. H. Karsteu .

E. J. Eijkeu Sluiters 1'. C. H. Baron van ïuijll

Serooskerken ....

J. 1’. Blaauw.....

Mevr. Wed. H. R. Boonen J. A. van Heloma .

A. W. Huidecoper . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

A. Lens.......

H. van Reigersberg Vcrsluys Mr. J. A. Wdllinge Brantsma

C. nbsp;nbsp;nbsp;L. A, J. Ridder Huijsseu van

Kattendijke......

Dr. H. W. C. de Jong.

Mr. Everard Scboidius .

Dr. I. H. C. Roosemeyer .

Baron Mollerus van Westkerke Mevr. Douair: Horra Siccama


2.50

5.—


10.— 2.50nbsp;2.50nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;3.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.60nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;10.—nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 10.-„ nbsp;nbsp;nbsp;5.

„ 2.60 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

» nbsp;nbsp;nbsp;5. •

„ 2.50 „ 2.50nbsp;„ 2.50nbsp;„ 2.50nbsp;„ 2.60nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 10.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ 2 60 „ 2.50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—


-ocr page 119-

47


A. Spriiijt.......

C. Gr. Barou van Heemstra . Mr. I. S. Hijmans ....nbsp;Mr. A. H. Philipse ....

Mr. H. W. G. Ras . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. L. M. de Sitter. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Dr. J. J. Storm van’s Gravesande Mr. W. J. Triebels ....

J. P. Baron d’Hangest d’Yvoy J. Wilhelm Frowein ....nbsp;Mevr. Wed. Jnlins Frowein .nbsp;Mevr. Smits—Heinecke .

Mej. C. C. Poggenbeek ,

P. Ettij........

C. van Suchtelen van de Haare

G. nbsp;nbsp;nbsp;W. Koning......

L. nbsp;nbsp;nbsp;H. Sprenger .....

M. nbsp;nbsp;nbsp;Temminck......

H. nbsp;nbsp;nbsp;P. Wurfbain.....

G. J. Engelberts.....

Mr. C. W. A. Baron van Haersolte A. M. A. van den Wall Bake

L. W. Boeije......

L. J. Daendels.....

Wed. A. Diemont ....

E. W. Heyblom.....

Dr. H. G. Maes.....


2.50

2.50

2.50

2.50

6.—

2.50

2.50

2.50

2.60

2.60

2.50

2.—

2.60

5.—

2.50

10.—

2.50

2.60

2.60

2.50

5. —nbsp;2.50

6. —nbsp;2.50nbsp;2.50

50.—


Baarn.

Mevr. Wed. Paine Sticker .

. . . Hamel.....

Mej. E. Van der Horst .

Jhr. Mr. B. Ph. de Beaufort Jhr. Rutgers van Eoozenburgnbsp;Mevr. Wed. J. Mculman .

Barneveld.

Dr. J. Versteegh.....

Beek.

Dr. P. A. van der Ketten .

Jhr. J. van Lennep .

A. van Waaijenburg.

A. A. Lamme.....

. . Loseeaat Vermeer

L. de Brnijn.....

Mr. H. Maritz van Crayensteijn Afej. Helena Hinlopen .

Mej. Cornelie Hinlopen. .

Mej. Schellen.....

W. van Berckel ....

Arie Lamme.....

P. W. H. Maritz van Crayenstein


/ 10.-„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ 2.50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.60 „ 6.—


ƒ B.-


2.60 2 50nbsp;2.50

5. —nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.60

6. —nbsp;2.50nbsp;2.60nbsp;2.50nbsp;2.50


Beemster.

Dr. J. Maats.......f 2.50

Mej. C. W. Maats.....„ nbsp;nbsp;nbsp;6.—

Beetsterzwaag.

Jhr. J. A. Lijcklama a Nijeholt . ƒ 5.—

R. nbsp;nbsp;nbsp;Baron van Lijnden .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Algemeen Armbestuur . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—¦

Bennekom.

A. W. Baron van Borsele ... ƒ 5.— Mevr. Taats van den Berg geb.

van Doesborg......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

A. G. Th. Becking, arts. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. - „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Bergen-op-Zoom.

Dr. Hermus.......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

A. J. C. de Roock.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. G. Verselewel de Witt Hamer. „ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Bergum.

S. nbsp;nbsp;nbsp;Hanncma.......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Oud Beijerland.

H. nbsp;nbsp;nbsp;W. Kok......./ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

De Bildt.

Mejonkvr. Muller Alassis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Mevr. Douair; van den Bosch . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Jhr. J. van den Bosch ....,, nbsp;nbsp;nbsp;5.—

P. Baron van Boetselaar . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Jhr. D. de Blocq van Haersma

de With.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Bloemeudaal.

Mevr.v. Arkel-Strick v.Linschoten. ƒ 2.50

I. nbsp;nbsp;nbsp;W. M. Rijnbende.....„ nbsp;nbsp;nbsp;6.—

Breda.

Wed. C. Gerdenier geb. Pons. . ƒ 2.50

Dr. Ingenhousz......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Breukelen.

N. Pran5ois Snel......f nbsp;nbsp;nbsp;5.—¦

Wed. J. Krook......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.—

J. nbsp;nbsp;nbsp;J. Schaly........ 2.60

Mej. Kasteleijn......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Wed. H. van der Linden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.60

W. J. de Bruijn....... 1-—

P. A. Matthes......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. Douair. H. M. Ram . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—¦

H. D. Willink van Collen. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.—

K. nbsp;nbsp;nbsp;Enthoven.......5._

M. A. van Maanen nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. A. Mijnlieff...... 3,50

Mr. H. E. Vos......2.50


-ocr page 120-

48


Brummen.

Ch. W. Marin, notaris. ... ƒ 2.50 Baron de Vos van Steenwijk .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Brielle.

Mr. H. P. de Kanter .... ƒ 2.50

Budel.

J. A. H. Jansen......f 2.50

Bussum.

Mevr. van der Menlen-Mansvelt . ƒ 3.—


Charlois.


H. de Groot .....

J. Broeksinit.....

It. Vermaat.....

Mevr. Oijpenheim Scholten.

Delft.

Mevr. Milders. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mevr. Gugel .

Mevr. van Marken .

Notaris Post Uiterweer . . Mnnnikreedenbsp;Dr. J. H. Maszinfc .

Mevr. Goedkoop—van Nelle Mevr. Leindorink ....

Mevr. V. Nooten—van dor Broggen Mevr. van der Leeuw—de Fremery

Mevr. Brester.......

Mevr. Vroede—van der Mandele.

Mevr. Krans.......

Mevr. W. O. A. Lans ....

Deventer.

Mevr. P. Baumlianer—Petmenger.

Me]. P’. van der Mnelen

Mej. J. Bussemaker.....

Dieren.

Dr. W. C. van Lokhorst . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

H. C. Anderson......

Dinxperloo.

A. Boers........

W. A. Boland.......

Wed. G. J. Heesen—Boland .

Dirksland.

Dr. C. W. Werner.....

Doetichem.

A. M. Z. van Beniniol ....


2.50

2.50

2.50

5.—


3.—

1.—

2.—

3.50 3.—nbsp;5.—

2.50 2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;1.—nbsp;2.50


ƒ 3-50 „ 2.50nbsp;„ 6._


ƒ 3.-„ 2.50


ƒ 2.50 „ 2.50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50


/ 5.-/ 2.50


Doesburg.

Donair. W. J. A. Baron van Schuijlenborch.....

Doorn.

Jhr. Mr. R. de Beaufort .

Dordrecht.

Mr. J. E. B. L. Maritz van Crayen-

stein........

H. O. W. de Kat van Barendrecht Jhr. T. J. A. van den Santheuvelnbsp;J. J. Stronck ....

J. A. Vos van Hagestein J. O. W. P. Rens .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. J. J. Rens . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Wed. D. B. de Kat . nbsp;nbsp;nbsp;.

J. A. den Bandt van Hekelingen Mej. A. W. Kouwens .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

D. Pij zei......

Jonkvr. Gevaerts van Nuland

Dames Dclhez.....

A. Balen......

A. J. Verbeek van der Sande Mej. M. J. Vriesendorp

C. nbsp;nbsp;nbsp;G. de Kat .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

A. Stoop J. Az. van Zwijndrecht A. Stoop

P. J. de Kanter Jr.

T. van der Linden S. H. M. van Gijnnbsp;Wed. A. de Grootnbsp;Wed. A. G. de Vosnbsp;Mr. G. P. A. Struijknbsp;W. van der Kooglinbsp;J. Schijff .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. A. den Bandt Wed. A. H. Kuipers

D. nbsp;nbsp;nbsp;W. Stoop .

H. J. Dirks


P. Lebret .

W. P. Schnabel J. H. Lebret .

H. ’t Hooft. .

R. nbsp;nbsp;nbsp;Gips Dz.

D. Tijssens. nbsp;nbsp;nbsp;.

H. Vriesendorp Jr.

S. nbsp;nbsp;nbsp;Crena de Jonghnbsp;Wed. J. R. van dernbsp;Jacques Zadoks

C. P. Schoch . nbsp;nbsp;nbsp;.

M. Kemp . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Ph. Zadoks Sz.


Ijinden


/ 5--

/ 5.-

/ 5.-


6.-5.— 3.—nbsp;3.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.60nbsp;2.60nbsp;2.60nbsp;5.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;5.—nbsp;2.—nbsp;2.—nbsp;2.—nbsp;2.—nbsp;2.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.—nbsp;1.^-1.—nbsp;1.—nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;10.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;2.50


-ocr page 121-

49


Dr. F. A. Th. de Lenz • nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ƒ

Dr. W. Kroll ....

H. B. de Roo ....

Dr. F. Delhez....

Dr. J. J. Haverdroeze .

Mej. A. van Schüfgaarde Dr. V. W. Cowan .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Driebergen, Zeist en omstreken.


G. Costernian......

Mevr. Douair. Jbr. Huijdekoper

J. Kooy......, nbsp;nbsp;nbsp;.

Wed. J. H. Lehmann J. A. van der Mersch .

Jhr. E. de Pesters .

Dr. K. Snellen.

Mr. C. B. Labouchère .

W. C. Holm ....

Dr. J. W. C. Ermerins.

Mevr. A. H. R. Sprenger—Bijleveld J. J. Meder . .

Douair. van Swindereu Mej. de Grave. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mevr. Douair. Vis .

A. Vosmaer.

J. J. Wallaud .

Mevr. Douair. Jhr. Mr. E. H.

de Geer.

Mej. C. Schütz Mevr. Douair. Ciotterbooke Patiju


van Kloetinge—Calkoen .

15.-

Mr. Ciotterbooke Patijn v. Kloe-

tinge.........

10.—

Mevr. Bsse Quarles de Quarles .

2.50

M. van Marwijk Kooy ....

5.—

N. J. Moiithaan......

2.60

Jhr. Mr. Six.......

2.50

J. Kuijtenbrouwer.....

3.—

Jhr. F. van Reenen.....

6.—

Mevr. Douair. P. A. Pols .

2.50

Jhr. O. J. Sickinghe.....

3.—

Freule van Wassenaer ....

2.50

Mr. D. Duquesne van Bruchem .

2.50

Mej. G. E. Uhlenbroeck:

5.—

Mevr. C. S. v. Ewijck v. Leeuwen

5.—.

Mr. Kooijman......

6__

Mr. W. H. J. Baron v. Heemstra

5._

11. M. (jildemeester van Hall.

2.60

Mr. C. Bijleveld......

10.—

Mejonkvr. d’Hangest d’Yvoy .

2.50

Mej. JVl. W. van VoUenhoven.

2.50

Duurswolde.

Algemeen Armhestmir ....

f

2.50


Ede.

Mevi. Wed. Dr. J, O. C. van Wezel

Mej. H. Thomas......

Mr. G. W. Graaf van Rechteren van Appeltern.....

Elburg.

H. W. Greveu.......

Mevr. Wed. Mollerus van Eek

van Overbeek......

Wed. G. A. Hoefhamer.

Dr. Wedekind.......

Geertruida Wedekind ....

Ellekom.

Mevr. de Gravin Bentinck.

Eist.

A. D. Sipman.......

Dames C. I’ranken.....

Eraneker.

A. A. Land........

Mej. Fontein.......

G-eertruidenberg.

. . Verkouteren......

Dr. C. ten Bosch Az.....

Goes.

Dr. W. J. F. Terschoor.

Mr. P. van Kerkwijk Lenshoek

Dr. J. Kooman.....

Z. D. van der Bilt Lamotte .

J. A. A. Fransen van dor Putto

J. van Heel......

J. T. van Kakeheeke Mr. W. van Voorst Vader.

Mevr. van der Meer Mohr. Armbestuur......

Gorineliem.

.1. C. J. Ariéns ....

Gorredijk.

de Hervormde Diakonie.

Algemeen Armbestuur .

Gouda.

H. W. G. Koning . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

W. J. Fortuin Drooglever .

J. Fortuin Drooglever . nbsp;nbsp;nbsp;.

M. A. G. Vorstman . nbsp;nbsp;nbsp;. .

. . . Noothoven van Goor .

Wed. G. B. van Goor .

L. F. Leijds.....

Ds. H. P. Schim van der Loeff


ƒ 2.50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50


/ 2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

., nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.60 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50


ƒ 2.50

ƒ 2.60 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50


ƒ 2.50 ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50


/ 2.50 „ 2.50


2.60

2.60

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

5.—


f 2.60

ƒ 2.50 5._


2.50

3.—

2.50

2.50

2.60

2.50

2.50

2.60


-ocr page 122-

50

ƒ B.-„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

ƒ 25.— „ 10.-„ 10.-„ 10.-„ 10.-„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;B.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;B,—

„ 5.-„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ B.-„ 5.-„ nbsp;nbsp;nbsp;3.—

„ nbsp;nbsp;nbsp;3.-

„ 2.50 „ 2.50nbsp;'„ 2.50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.50 „ 2.50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.50 „ 2.50nbsp;„ 2 50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2 50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

.. nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Grave.

Mejonkvr. A. ï. de Larnioy .

Dr. H. J. F. Giesbcrs . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

’s Gravenliage.

W. F. Baron Roëll ....

Dr. F. J. Blom Coster . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Douair. Mr. F. L. W. de Koek Douair. Gravinne Goltz.

C. J. van der Oudermeulen . Mevr. A. G. M. Asser-Asser .nbsp;Jonkvr. Visch Bickon .

Dr. J. Moll, Jzn.....

•Thr. J. W. A. Eoëll. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. W. R. Baron van ïuijll van

Serooskerken.....

Jhr. E. W. van Weede.

Donaix. Jhr. J. A. Bepelaer .

W. C. A. Staring .... Mr. J. C. van de Kasteele. .nbsp;Mr. G. de Vries, Az. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

L. M. Schuurbecque Boeije . Jhr. A. C. Bassecour Gaan .

W. Graaf' van Limburg Stinim A. en C. des Tombes .

Douair. Eepelaer van Spijkenisse H. M. de Vries ....

Wed. Keurenner Washington Jbr. E. E. R. Lycklama a Nyeho]nbsp;Mr. C. H. B. Boot ...

Mr. F. W. Baron van der Duijn Jbr. Mr. N. de Gijzelaar .nbsp;Dames Drijfhout van Hooft' .nbsp;Mevr. Rappart—van der Hoopnbsp;.T. D. van Herwerdennbsp;Mr. E. J. Lastdrager

Dr. J. A. Moll.....

Mevr. Wed. Mr. J. W. D. Pape Mr. J. W. Romer ....

A. F. C. Seboevers .... Mejonkvr. A. P. Vaillant .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. J. J. van Geuns .

Jhr. J. H. Gevers .... Mejonkvr. Trip van Zontlandt

E. W. Vermey Az.....

Mejonkvr. E. de Langen .

W. van Gordt......

Dr. L. K. Beijnen .... Jhr. J. K. W. Quarles van Utforcnbsp;Mr. C. A. van der Kemp .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Baron van Heeckeren van Keil Dr. van Heggen Zijnen .

Wed. H. E. Verwey Mejan

L. nbsp;nbsp;nbsp;M. de Haan......

Mejonkvr. van Hogendorp .

Jhr. H. C. van der Wijck . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Douair. Jhr. W. Boreel v. Hogelande W. A. Hattinga Raven.

Mevr. Douair. Jacobson.

Douair. v. Karneheek—Rochussen Douair. dWhlaing van Giesenburgnbsp;Baron van Znijlen van Nijeveltnbsp;Jhr. F. de Casembroot .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mejonkvr. Krantz.....

M. nbsp;nbsp;nbsp;Kruijtj Az......

Jhr. Melvill van Carnbée . nbsp;nbsp;nbsp;.

O. M. J. Morrees ....

J. Mouton en Zonen.

A. E. Post, Off. V. Gez. .

Jhr. Mr, J. Roëll ....

M. G. J. E. Graaf van Bylandt

G. nbsp;nbsp;nbsp;de Vos.......

A. C. Baron Bentinck .

F. Gediking (Scheveningen)

Wed. Mevr. E. G. Boeses—Falck Mr. G. J. H. van Voorthnijzennbsp;Mr. O. W. Star Nnmannbsp;Mr. J. P. R. ïak van Poortvlietnbsp;Mevr. S. de Brouwer v. Hogendorp

H. nbsp;nbsp;nbsp;M. G. Koolhaas.....

J. de Potter.......

Douair. Bsse Schimmelpenninck

van der Oye—van Hoevelaken

Dr. D. L. van Wely.....

J. C. de Koek van Leeuwen . Mevr. Wed. C. J. S. Neys v. Oyennbsp;MeVr. Douair. Klerck-v. H ogend orpnbsp;Mr. J. G. Gleichman

Mr. C. D. Asser.....

Jhr. Ml’. C. J. van Byma.

Dr. J. Lunsingh Tonekens.

Mevr. Wed. Viruly v. Poederoijen Mej. A. J. de Witte van Cittersnbsp;Mevr. Wed. Strnben

Douair. Vrick......

Dr. G. P. van Tienhoven .

J. W. T. Ridder Huijsen vai

Kattendijke......

A. E. H. Roëll.....

J. G. C. Wiemans ....

Jhr. W. Six......

Jhr. Mr. P. A. van den Velden Lt. Gen. van Willes ....nbsp;Mevr. Wed. Bsse van Hardenhrocknbsp;Mevr. Wed. FiSscher—Pit .

2.50 „ 2 50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.

„ 2.50 10.-„ 10-„ 10.-„ 10.-„ 10.—nbsp;5—nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

2.50 2 50

2.50

2.50

2.50 2.50nbsp;3.—

10.— 5.—nbsp;2.50nbsp;5.—nbsp;10.—nbsp;5.—nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;5.—nbsp;5.—nbsp;5.—

6.—

5.—

3.—

2.50

5.—

2.50

7.-

1.—

2.50

5.—

2.B0

2.50

5. —nbsp;2.50

10.—

6. —nbsp;2.50nbsp;2.50nbsp;5.—nbsp;2.50nbsp;5.—


-ocr page 123-

Mej' C. A. A. A. Baron de Vos

van Steenwij k......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;g.—

A. 0. W. Barncombe Sanders. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Dr. M J. Bouvin.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Dr. W. A. J. van Geuns . . . nbsp;nbsp;nbsp;5.—

J. M. Vreeswijk......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. H. de Jong......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. J. Coert.......„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

G, F. Enger.......B.—

J. F. Augier.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

E. nbsp;nbsp;nbsp;L, J. van Dijk.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. Douair. Godefroy nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.—

Douair. de la Sarraz—v. Rappard. „ 10.—

W. Hooglandt......... 2.50

Mr. E. Z. L. van der Kemp . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

R. A. W. Slniter......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jhr. Mr. P. J. Elout v. Soeterwoude „ B.—

Mej. Wagenaa.r......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. C. P. Pans Koolhaas nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Mr. C. P. D. Pape.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

A. nbsp;nbsp;nbsp;Baron Schimmelpenninck van

der Oye van Nyenbeek. . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

F. nbsp;nbsp;nbsp;N. Nieuwenhuijzen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Kolon. Wildeman......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jhr. Mr. J. F. Humalda v. Eysinga ,, nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Jhr. J. C. P. E. van Meeuwen . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25.—

Jhr. A. P. C. van Karnebeek. . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. E. Raggazzi—v.d. Wall Bake „ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

R. Eyssonius de Waal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

P. W. A. Beyen......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mr. 0. J. H. Graaf van Limburg

Stiriim........„ nbsp;nbsp;nbsp;3.—

Mevr. Wed. Plantinga Evekink . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.50

Mevr. Wed. Dr. W. Bosch . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. nbsp;nbsp;nbsp;A. Kolff........„ nbsp;nbsp;nbsp;2.60

K. nbsp;nbsp;nbsp;A. Ronibach......,, nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mr. A. J. Brouwer.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.—

Mr. A. H. Gulderaondt Wegeman „ 10.— W. J. O. Sluyter......„ nbsp;nbsp;nbsp;3.—

Groningen.

3hr. Mr. W. C. A. Albarda van

Ekensteiu......./ nbsp;nbsp;nbsp;3.—

¦Thr. G. Albarda Menkema. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. D. Vissering......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. Ali Cohen.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

B. nbsp;nbsp;nbsp;A. Poulie.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Haarlem.

Mevr. Wed. A. Meijlinck ... ƒ 2.50 Mr. J. P. van Wickevoort Crom-

melin ........„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. van Westerkappel.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jhr. J. W. M. van de Poll . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

A. van Stralen ...... nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50'

Teijlers Stichting......„ nbsp;nbsp;nbsp;50.—

P. Elfers........„ nbsp;nbsp;nbsp;1.-—

A. C. Kruseman......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. Smeding—Bredius nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

P. Dijserinck.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mr. N. G. Knoop Koopmans nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mr. T. T. L. Prins.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Mr. H. Enschede......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

D. J. W. Bonwmeester. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jonkvr. M. L. J. Quarles van

UlFord........„ nbsp;nbsp;nbsp;2.60

Jhr. P. N. Quarles van Dtford nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. H. Michelsen......„ nbsp;nbsp;nbsp;1.60

J. van der Vlugt......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.—

J. M. Daudey.......„ nbsp;nbsp;nbsp;0.50

Ch. Binger........« nbsp;nbsp;nbsp;1. —

Dr. J. B. Wijnhoff.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mej. N. J. Westenenk . nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Dr. C. Bkama.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

. . Gerdessen.......„ nbsp;nbsp;nbsp;3.—

Ds. D. G. Escher......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dames Ahhing.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Vrouwe Mock.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.60

Vronwe C, van de Poll. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Vrouwe A. del Court tot Krimpen nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr, Insinger—Borski . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. Westerauwen van Metercn—

Insinger........„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mej. Wesselink......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr, Douair. Speelman nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

W. K. Loeff.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mej. P. W. van Wezel. nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Haaksbergen.

A. M, G. ten Hoopen—Scheij nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

D. J. ten Hoopen.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Harmelen.

G. A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bnddingh......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

G. A. nbsp;nbsp;nbsp;Bnddingh......„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

D. 0. nbsp;nbsp;nbsp;Heldewier......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

G. J, nbsp;nbsp;nbsp;de Joncheere.....,, nbsp;nbsp;nbsp;2.50

A. de nbsp;nbsp;nbsp;Joncheere van Harmelen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Jhr. D. C. van Lennep . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

D. Robbemond.......,, nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Hardinxveld.

Dr. A. B. J. Lulofs.....ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

C. B. Wisboom......2.50

Harderwijk.

Dr. D. van Meurs.....ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Ds. C. P. Hattink.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

IT, Numans geneosbeev nbsp;nbsp;nbsp;2.50


-ocr page 124-

52

H. van Ment.......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

H. G. Goossens......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. Ij. ï. Dentz .....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.60

Heeg.

Dr. Pollius I'erwerda .... nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Heerewaarden.

Diakonie Hervormde Gemeente nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

’s Heerenberg.

G. nbsp;nbsp;nbsp;Baron van Hugenpothnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

. , Kouwenterg......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Hendrik nbsp;nbsp;nbsp;Idonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ambacht.

Dr. W. Coert.......ƒ3.—

Hengelee.

Dames Snetklage......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

’s Hertegenbeseh.

Jhr. J. B. Verkeijen.....ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. A. H. Kuyper......2.50

Donair. Baron. jP. G. J. van

Rijckevorssel......,, nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. L. ï'. Pompe....... 2.60

Mr. P. A. J. van Lansckot . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jhr. P. van Meeuwen . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mr. A. J. A. van lanschot . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jhr. Bosch van Drakensteyn . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Heinkenszand.

Mr. J. C. K. van der Bilt . nbsp;nbsp;nbsp;. ƒ 2.50

Hemrik.

Algemeen Armbestuur .... ƒ 2.BO

Hentenisse.

J. J. van Arenthals.....ƒ nbsp;nbsp;nbsp;1.^—¦

H. nbsp;nbsp;nbsp;A. A. Baron Collot d’Escury. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Hnlst.

Dr. Callenfels.......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jutphaas.

E. J. Idenburg, arts.....f nbsp;nbsp;nbsp;2.50

G. C. D. Baron van Hardenbroek. „ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Kampen.

Dr. A. G. van Anrooy . nbsp;nbsp;nbsp;... f 10-—

Mej. L. J. Radijs ...

Dr. Jan de Vries. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mevr. de Vries—Groote Mevr. Jonkers—Radijs .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Dr. J. Huber.....

Ds. J. H. A. Micholsen. .

R. Verhoeven.....

Mr. J. Nanuinga Uiterdijk.

C. W. A. A. Engelenbergnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.—

E. Gritter Doublet.....„ nbsp;nbsp;nbsp;1.—

C. nbsp;nbsp;nbsp;J. van den Ent.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Kinderdijk.

Jan Smit V.......f nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Koedijk.

M. N. Melchior......f nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Kollum.

D. nbsp;nbsp;nbsp;H. Andrea.......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Mr. A. J. Andrea.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

H. Eskes........„2.50

Mej. Wed. Dijkstra.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

E. nbsp;nbsp;nbsp;C. Andrea........ 2.50

Kortezwaag.

Algemeen Armbestuur nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dr. J. Alingh Prins.....„ nbsp;nbsp;nbsp;1.'—

Koog aan de Zaan.

Dr. Stephan Bruiniug nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,50

Kloetinge.

Mevr. de Hazohomme nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

P. de Backer.......„2.50

Kruiningeii.

J. Vreeke........f nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Langezwaag.

Algemeen Armbestuur ....

ƒ

5.—

Hervormde Diakonie.....

2.50

Laren.

Mevr. Smit—Tak Brouwer . nbsp;nbsp;nbsp;.

f

2.50

Leeuwarden.

G. W. Metz.......

f

2.50

J. C. Baron van Harinxma thoe

Harinxma.......

5.—

Jonkvr. Bsse vau Heemstra . nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Jhr. T. J. J. Van Eysinga . nbsp;nbsp;nbsp;.

5.—

Douair. Jhr. Mr. W. A. Engelen.

2.50

Dr. Jac. Baart de la Eaille .

2.50

Mevr. Wed. C. W. H. Buma .

5.—

Mr. W. J. Baron van Welderen

Rengers........

3.—

J. J. G. van Wicheren....

2.50

Dr. H. A. Middelburg ....

2.50

J. Draisma van Valkenburg .

tquot;)

2.50

Wed Dr. N. Ypey.....

-i’i

2.50

Jonkvr. Gevaerts......

1'!

2.50

K. Posttumus.......

t'!

3.—

Dr. van der Scheer.....

2.60

Dr. M. van Genus.....

2.50


-ocr page 125-

53

Freule dn Tour van Bollincbavc,

ƒ

3.50

H. H. Meualda......

3.B0

Mevr. Douair. Audringa de Kem-

peuaer........

5.—

J3. i:^ Baron van Harinxma tlioe

Sloten ........

2.50

Dr. N. Keeling Brouwer . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5.—

Tb. Reijnders.......

3.50

Dr. J. A. Romer......

3.50

Dr. S. Meindersma.....

3.50

S. Stellingwerf Beintema . nbsp;nbsp;nbsp;,

3.50

R. Bloembergen, Ez.....

3.50

Mr. Bloembergen, Bz.....

2.50

Jhr. Mr. J. M. van Beiima .

3.50

Mr, Hora Albarda.....

3.50

P. Lycklama a Nijeholt.

11

3.50

Hidde P. N. Halbertsma . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Mr. D. van Hettinga Tromp .

11

2.50

Mejonkvr. P. A. J. Rinia van

Nauta..... . nbsp;nbsp;nbsp;.

3.50

H. Kuipers........

11

3.50

Mr. E. Attema.......

11

3.50

Leiden.

Pierre Dri essen......

ƒ

2.50

Mej. D. C. de Genestet.

11

10.—

D. Hartevelt.......

5.—

Mevr. C. G. Huet—Bienfait .

5.—

Prof. W. P. R. Snringar .

3.50

Dr. Scbrattenkerk.....

11

2.50

Lent.

Douair. Schimmelpenninek-Fabrieius f

3.50

Lippenhuizen.

Algemeen Armbestuur ....

f

5.—

Hervormde Diakonie.....

11

2,50

Loenen.

Jhr. A. H. Clifford.....

f

.3,50

W. J. Doüde van Troostwijk .

11

5.—

B. J. Kruseman......

3.50

Mej. A. van Veeren.....

2.50

Wed. E. van Beusekom.

2.50

Lunteren.

Ds. C. d. van den Ham

ƒ

5.—

Luxwolde.

Algemeen Armbestnur ....

ƒ

2.50

Maarssen.

Jhr. Ml*. Huijdecoper v. Maarsseveen

f

5.—

Me). Abels........

3.50

Dr. P. Bos........

2.B0

Jhr. J. C. Strick van Linschoten

11

5.-

Maassluis.

Dr. Titsingti.......f

Medemblik.

Dr. S. Breuning Doedes ... ƒ

Meppel en omstreken.

Th. H. Slot . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mej. J. de Jonge. .

Dr. R. J. C. Stoffels A. de Yisser .

Dr A. Helbing Prins

J. nbsp;nbsp;nbsp;Theunissen .

Mevr. Wed. C. A. Smit,

Dr. 1. J. N. van Setten

Middelburg.

Mr. N. C. J. Snonck Hnrgronje Wed. van der Peen .

I. nbsp;nbsp;nbsp;J. I. Sprenger .

Mej. van den Broeke Dr. S. Dobbelaar de Windnbsp;P. M. de ligny .

K. nbsp;nbsp;nbsp;G. Vis .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

J. nbsp;nbsp;nbsp;Tak Brouwer Mz

Mej. A. Hisser F. Brmerins .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mej. J. Tak . nbsp;nbsp;nbsp;.

D. Verbuist. . nbsp;nbsp;nbsp;.

D. Jeras.

J. nbsp;nbsp;nbsp;C. van den Broekenbsp;Mej. Anna Tak ,

Mej. M. S. Tak .

Mr. A. J. van Eekelen.

0. P. J. Buteux .

Mr. J. de Premery M., Volkrijk Liebertnbsp;Mevr. Wed. de Maret Taknbsp;Ds. J. H. Gerlacbnbsp;Mr. E. Fokkernbsp;Note. B. A. Verhey

K. nbsp;nbsp;nbsp;Jacobson Sz. .

Herman Boosen .

Mevr. Wed. Lautsteer Mr. P. J. P. van Voorst Vader

J. nbsp;nbsp;nbsp;P. van Visvliet .

Mevr. Wed. de Kanter Mevr. Wed. Picke

Mydreeht,

K. nbsp;nbsp;nbsp;van Wielingen Hz. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

J. nbsp;nbsp;nbsp;C. de Voogt ....

K. nbsp;nbsp;nbsp;Verdam......

Dr. D. de Brnijn. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3.50

a.50

3.76

3.76

3.75

3.75

3.75

3.75

3.75

3.75

3.50

3.50

3.50

3.50

3.50

3.50 3.50nbsp;5.—nbsp;3.50nbsp;3.50nbsp;3.50nbsp;3.50nbsp;3.50nbsp;3.50nbsp;3.60

3.50

2.50

3.50

3.50

3.60

2.50

2.60 3.60nbsp;2.B0

1.50 1.—

3.50

2.50

2.50

3.50

3.50

2.50 2.50

2.50

3.50


-ocr page 126-

54


II. J. H. vau dor Heijden .

Jhr. K. van Wieringen . nbsp;nbsp;nbsp;,

L. nbsp;nbsp;nbsp;A. van der Meulen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Neede.

G. Beins.......

V. d. Graaf, Burgemeester A. H. ter Weemenbsp;Diakonie Herv. Gemeente .

Dr. J. Drooglever I'ortuijn

G. nbsp;nbsp;nbsp;ten Hoopoii ....

de Provisorie.....

Notaris Verbeek ....

J. P. H. te Koe.....

Nieuwer Amstel

J. llooseboom.....

Nieuw Lekkerland.

Jan Smit Jr........ƒ

Nunspeet,

Dr. 1'. J. Schut....../

A. van der Hurk......„

Mevr. quot;Wed. Schut—Peeck. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

J. van Osselen......„

Nijkerk,

H. nbsp;nbsp;nbsp;van der Plier......ƒ

P'reule van Lijnden.....„

Mr. Kets Colenbrander . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

P'reule C. M. d’Hangest d’Yvoy nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Dr. Neeb........„

Nijmegen.

Mevr. 'SVed. Everwijn .... nbsp;nbsp;nbsp;ƒ

Dr. C. Noorduijn......„

P. Leeudertz 'Wz......„

Wed. Gussink’lo—Most. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Wed. Wijkerheld Bisdom—van der

Btugghen.......„

Mej. M. S. M ounier.....„

H. I. J. Greviuk......„

Dr. J. P. Berends.....„

Dr. J. P. van den Berg . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Jhr. 11. W. J.. van Pabst van

Bingerden ....... „

Dr. W. J. Kolff.......

J. A. Visser........

C. Wagtho.........

Ds. J. van Hoek......„

Jhr. Mr. W. van de Poll nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

A. M. van Voorthuijzen nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Dames van Voorthuijzen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

M. nbsp;nbsp;nbsp;C. Böthlingh......„

J. O. van Bijleveld.....„

Mevr. Spoor—Hoijer.....„

2.50 2.50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

/ 2.50 2.50nbsp;„ 2 50nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;1.50

1--

ƒ 2.50

2.50

3.—

3.—

2.50

2.50

2.50

2.50

5.—

2.50

2.50

2.60

2.50

2.60

2.50

5.—

1.—

2.50

2.60

2.50

2.50

2.50

2.50

2.60

2.60

2.50

5.—

2.50

2.50

3.—

Oostdongeradeel. .

Gemeente Bestuur.....ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Oosterbeek.

Dr. N. S. Koning.....f nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mejonkvl. van Eamerns Bvienen. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

P. M. Pranssen......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. Drabbe........„3 50

. . . Hamming......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Oosterhout.

Mr. Z. H. Post......ƒ 2.50

Opsterland.

Gemeente Bestuur.....ƒ 5.—

Prinsenbage.

Dr. M. Batenburg.....ƒ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Putten.

1'. J. M. Aylva Baron v. Pallandt ƒ 5.—

Purmerend.

Dr. J. J. Maats......f nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Pijnakker.

W. van Schie.......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. Sonneveld.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Renkum en omstreken.

Dr. A. J. A. Thomas . nbsp;nbsp;nbsp;... f 2.50

Dr. IJzendijke.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mej. P. J. Ploem.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

G. J. Mijnlieff.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.60

Mevr. Knuttel.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. Ie Maitre.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

.... lugt, arts...... 2.50

Bbenen.

Dr. P. Boodt.......ƒ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. Wed. P. H. Roghair . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.60

D. Saudbriuk.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. Schimmelponninck—Steengracht ........„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—

G. C. Tielenius Kruijthoff. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Rossem.

J. H. van der Velden .... ƒ 2.50 Baron van Randwijok .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

G. van Thiel.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2 50

W. P. de Vries Wz.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Diakonie Hervormde Gemeente . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.—

Rotterdam.

Armenfonds der familie Antheunis. ƒ 7.50 W AlInUnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 —

L.'W. Ledeboe’r, Bzn. nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Dames W. J. en L. P. Ruijchaver „ nbsp;nbsp;nbsp;2.60

-ocr page 127-

Mr. G. C. Burger.....

J

10.—

B. H. A. Kolff......

2.50

Rudolph Mees......

2.50

P. J. Cantzlaar, Jr.....

2 50

Pr. J. Vroesom de Haan . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Mevr. Wed. ïh. L. W. Muller .

2.50

Dl. J. H, de Haas.....

2.50

Foo Smit........

2.60

Br. S. Birnie.......

2.50

Br. F. J. J. Schmidt ....

10.—

Oolm. Astro.......

2.50

Doaair. M. E. Havelaar

2.50

Ml'. A. E. Croockewit ....

2.50

M. J. M. Ruychaver ....

2.60

Mej. B. M. B. Burger ....

11

10.—

G. 1. C. van Gennep ....

10.—

B. L. J. Burger......

10.—

Mevr. Wed. Ruijchaver—Banga .

11

6.—

H. F. Kolff........

2.50

G. L. H. Wendelaar.....

10.—

Mej. S. M. M. Ruijchaver. . nbsp;nbsp;nbsp;.

2 50

Mej. A. A. Bordewijk ....

2.50

Isaak de Jongh ......

11

5.—

W. N. A. Kroller......

2.50

Mevr. Eagel.......

11

3.—

Ml'. A. C. van Rossem ....

2.50

Mevr. Kuijcliaver—van Rossem .

11

2.50

Rijswijk (Z.-H.)

Jacques van der Kun, Jr.

ƒ

5.—

Sappemeer.

De Heer en Mevr. Star Nouta—

Wijkerkeld Bisdom ....

ƒ

2.50

Scboonhoven.

Mr. G. L. van Oosten Sliiigelandt

/

2.50

Dr. D. van Oosten Slingelandt .

2.50

A, J. van der Kop.....

2.—

Dr. Gailandet Huet .....

2.60

Mr. de Jonge van Ellemeet .

11

2.60

Siegerswolde.

Algemeen Armbestuur ....

f

2.60

Sommelsdijk.

Dr. E. Breesnee......

f

2.50

Sliedrecht.

J. G. Veenenbos......

f

2.50

Stavenisse.

Plaatselijk armbestuur ....

f

2.B0

Biakouie armbestuur.....

2.50

55

Streyen.

Br, H. B, Nes ....

Tiel.

Mej. E. Spiering. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

J. M. F. van Everdingen Mr. B. Post ....

Br. P. E. Kütlie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. A. van Wessem.

Mr. L. H. J. Philips .

Mr. N. J. van Luttervolt Mevr. quot;Wed. Yersteegh—Evekinknbsp;Mevr. O. C. A. van Lidth de Jendenbsp;Tilburg.

J. F. Jansen.......

J. H. A. Biepen......

A. A. Mutsaers......

H. Swagemakers......

C. Eras.........

H. F. K. van der Voort . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

J. B. Brouwers......

Mevr. Wed. P. P. Pollet .

A. nbsp;nbsp;nbsp;J. van Spaendonck . , . .

L. nbsp;nbsp;nbsp;F. van Spaendonck . . . .nbsp;H. van der Voort—van der Schrieek

G. nbsp;nbsp;nbsp;Pollet de Herion.....

Leo Swagemakers......

Theodor Strater......

M. nbsp;nbsp;nbsp;Brouwers.......

Vincent Bogaers ......

J. Vrancken.......

Wed. Charles van Boren .

B. nbsp;nbsp;nbsp;J. F. Box.......

B. nbsp;nbsp;nbsp;Smulders.......

Utrecht.

Mevr. Bouair. J. Baron Taets van Amerongen van—Natewischnbsp;Mr. H. Ameshof ....

Mevr. Bouair. Jhr. Mr. M. M. Asch van Wijck .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

H. nbsp;nbsp;nbsp;W. Arendzen ....

H. H. Abeling.....

Jhr. T. J. W. van Breugel

C. nbsp;nbsp;nbsp;Bahnsen......

A. Bastiaanse.....

Mejonkv. A. C. de Beaufort Mr. W. J. M. Bosch .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. W. R, Boer ....

Guill. van den Broeke .

Mevr. H. A. van de Wall Bake Prof. Br. C. H. B. Buijs Ballotnbsp;Br. P. Q. Brondgeest .

f 10.-

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.60

2.50

5.—

2.50

2.50

2.50

3.—

2.60

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

3.—

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

2.50

f 2.50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;5.

„ 2.60 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

« 5-

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 5.-2.50 „ 15-„ 10.-„ 5.-

-ocr page 128-

56

Jlir. H. P. C. Bosch v. Drakeiisteijii

ƒ

5.—

Mevr. S. M. van Hengst van

W. J. van Beeck Calkoen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

2.50

Naamen........

/• 10.—

Mevr. 11. I). Brandon . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

2.50

Douair. H. A M. Junius v. Hemert-

Prof. Dr. N. Beets.....

Taets van Amerongen .

10.—

Jhr. Mt. C. A. Godin de Beaufort

5.—

P. P. Baron van Heerdt .

5.-

Mr. 0. M. Blankenhageii .

2.50

J. Heijkamp.......

5.—

Mr. J. W. Beaujon.....

10.—

Dr. E. Hanlo.......

2.f0

Mr. G. H. van Bolhuijs ,

6,.—

Mr. A. C. van Heusde ....

5.—

Wed. J. J. van den Broek—Carp

2.50

Prof. Mr. H. J. Hamaker . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Mr. C. G. Berger van Hengst .

5.—

Prof. Dr. H. van Herwerden . nbsp;nbsp;nbsp;.

2,50

Mr. J P. B. Baert.....

7.50

Wed. Mr, J. van Hall—Marcella.

2.50

Mr. W. van Binsbergen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Mevr. van Hengst—Fontein Ver-

Dr. H. Brom.......

3.—

schuur ........

3 —

E, H, Boxman......

5 —

A. C. d^Hamecourt.....

2.50

H. A. van Beuningen .

5.—

H. J. Harting Bank.....

1.50

Mevr. Wed. Bervoets ....

2.50

Prof. Dr. A. W. Hubrecht. . nbsp;nbsp;nbsp;.

2.60

Mevr. Boxman—Winkler .

5.—

Dr. S. K. Hulshof.....

S.—

Mej. A. H. de Bruine ....

Mevr. Huijdecoper—Luden.

10.—

P, H. Coblijn.......

2.60

Dr. A. J. de Jongh.....

2.50

Mej. E. M. A. Ie Clercq . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1.—

A. B. de Joncheere.....

2.50

J. L. Cluysenaer......

2.50

Dr. P. J. Idenburg.....

2.60

Mr. M. Crommelin.....

4.—

Mr. E. H. ’s Jacob.....

10.—

Prof. Dr. I. J. Doedes ....

3.—

Mevr. Jager—van der Chys . nbsp;nbsp;nbsp;.

10.—

H. van Dijk.......

3.—

H. JB. Kok, pastoor.....

2.60

Mr. G. A. van Doorn ....

3.—

J. M. Korsten.......

Prof. H. C. Dibbits.....

2.50

Dr. D. Koert.......

2.50

A. G. C. Dodt......

2.50

J. W. de Kolf, arts.....

2.60

0. Doekzen........

2.50

L. J. van Toulon van der Koog.

2.50

Dr. Th. Dentz.......

2.50

Prof. Dr. J. P J. van der I.ith.

2.50

Mej. van Ewijck......

5.—

Dr. J. R. E. van Laer ....

2.50

J. C. van Belde

2.50

J. J. de Lepelaar......

5.—

Dr. J. C. van Eeten ....

5.—

Dr. C. A. Lamping.....

5.—

Prof. Dr. Th. W. Engelmann. .

2.50

Dr. C. Lens.......

2.50

P. M. Panthaleon Baron v. Eek.

6.—

Mr. J. de Louter......

3.—

E. M. Frijlinck......

2.60

Wed. Dr. H. C. Millius . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Mr. R. A. Palck......

2.50

M. Muller........

2.50

J. D. Oortman Gerlings

2.50

Jhr. Mr. J. L, A. Martens .

.10.—

J. C. de Graaf......

5.—

Dr. A. P. van Mausvelt . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3.—

Mr. J. A. Grothe......

16.—

Mr. C. E. Mercus.....

10.—

Prof. Dr. L. C. van Goudoever .

10.—

Dr. C. Mulder......

2.50

J. J. Goetsch.......

2.50

Jhr. Mr, J. L. B. de Muralt.

5.—

J. G. Geelkerken......

2.—

Maatsch. tot Expl. v. Staatspoorw.

50.—

Prof. Dr. C. H. C. Grinwis . nbsp;nbsp;nbsp;.

5.—

Dr. A. Th, Moll.....

2.50

Mr. S. J. van Geuns ....

5.—

Mr. E. Melvil Baron v. Lijnden.

2.50

Jhr. Mr. Godin de Pesters. . nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

J. P. C. Menger......

3.—

Dr. J. A. Guldenarm ....

2.50

Dr. H. E. Moltzer.....

5.—

Dr. J. L. H. Haerten ....

3.—

Mr. N. F. van Nooten ....

2.50

W. P. Hiele.......

5.—

J. G. L. Nolst Trenité. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.60

Mr. E. A. van Hall.....

2.50

Mr. W. van Nellesteijn....

2.50

Prof. Dr. T. Halbertsma .

2.50

A. W. Nieuwenhuizen , nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Wed, Jhr. A. J. J, v. d. Heuvel.

3.65

E. A. Ogtrop.......

2.50

Pirma J. J. Harte.....

2.60

Mr. C. W. Opzoomer ....

2.50

G. van Hilten.......

2.50

Dr. P. W. Onnen.....

2.50

-ocr page 129-

57


Prof. Dr. J. A. C. Oudemaus Douaire H. van de Poll—Pierron

Mr. A. Pit.....

Mej. Pols . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Dr. C. A. Pekelharing .

Mevr. Godin de Pesters Mr. P. M. Roijaards en Zustersnbsp;W. G. Rutgers.

Mr. H. Roijaards v. Scherpeuzeel.

Ml’. W. J. Roijaards v. d. Ham.

Wed. Roijaards—Swellengrebel

P. W. van Rossem.....„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Douair. J. P. C. Baron v. Rheede tot ter Aa—Gillotnbsp;Jhr. Mr. Dr. A. D. v. Riemsdijknbsp;Dr. N, W. P. Rauwenhof .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Douair. van Rappard—Engelke Dr. P. Z. Reneman ....

Mr. D. Ragay.

P. H. Ritter Mej. P. A. Roijaards .

Mej. E. A. J. Roijaards Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijknbsp;R. C. armbestuur

A, Sinkei......

Dr. A. A. H. Suijck. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Graaf van Limburg Stirum.

G* C. Baron van Snouckaert van

Schauburg ......

J. W. Schubart.....

G. H. van der Sandt . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Mr. W. G. P. A. van Sorgen.

J. W. Stous Sloot ....

J. J. Schonenberg.....

Douair. Mr. A. P. Baron Sloet van Zwanenburg .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Jhr. Schuurbeque Boeije . nbsp;nbsp;nbsp;,

W. C. Schimmel.....

Jhr. D. G. Hora Siccama .

Mevr. Wed. van Schermbeek ,

Mej. A. C. Hora Siccama .

Douair. Hora Siccama—Hora

Siccama.......2.50

A. C. Spruyt.......„2.50

J. T. Swenker.......„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Jhr. Mr. J. des Tombe. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

W. van Teylingen van Kamerik . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.—

Dr. P. Templeman v. d. Hoeven „ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mevr. Douair. W. Twiss . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.-—

Prof. Dr. S. Talma.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Mevr. d’Aulnis nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bourouill-Twiss „100.—

Mej. E. Templeman v. d. Hoeven „ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

A. Tepe........ • nbsp;nbsp;nbsp;d


Mej. J. G. Vissclier.....

Douair. Jhr. J. J. Lampsins van den Veldennbsp;Mr. G. J. VerLoren.

Douair. van Vredenburg geb.

Lijnden......

R. VerLoren van Themaat.

Mr. E. du Marchie v. Voorthuiz Mevr. de Beaufort—Voet .

Dr. P. E. Vos.....

H. P. Vlaming Kiebert. .

B. A. Verheul.....

J. G. W. Wolterbeek .

Dr. K. F. G. van Woerden J. Wolbers .

P. W. van de Weijer H. C. Wesseling..

Jonkvr. van Weede Dames Wenckebachnbsp;Prof. Dr. H. Wefers Bettink

A. nbsp;nbsp;nbsp;W. 'Wichers .

Dr. C. Winkler .

Dr. D. G. Winkler

B. nbsp;nbsp;nbsp;W. Wttewaal .

Ureterp.

Algemeen Armbestuur ....

Vechten.

Jhr. Strick van Linschoten van Rijnnauwen.......

Velp.

Mr. de Roo v. Westmaas J. L. van den Berg .

Jhr. E. Brantsen .

Mevr. HolFkes.

Mej. A. Haijnnga Dr. G, Fabius.

Mr. A. H. Brandt .

Mevr. Havelaar . nbsp;nbsp;nbsp;.

Notaris Schröder .

Dames van den Brink W. Prins ....

. . . van Keenen .

Mevr. van Hees .

Mevr. Wed. van Gulpen Dr. C. C. J. Teerlinck ,

Mr. H. van de Kooi Mcrr. van Spreekens.

Mej. B. E. van Dijk,

Mej. Lnden.

A. Walkart Ameshof.

Mej. D. C. Ament .


f 2.50


2.50 2 50nbsp;10.—nbsp;2.50nbsp;5.—nbsp;2.50


f 5.-


f 5.-


-ocr page 130-

58


R. W. J. Ketjen......

f

5 —

Mej. N. N........

D

10.—

Arts Aalbersberg......

3.—

Dames de la Dontaine Scbluijter.

2.50

Mevr. Avelingh'Engeleii

2.50

Mevr. Wed. Avelingh-Centen . nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Mej. Larcher Houth.....

2,50

Mevr. Wed. Avelingli—de Bidder.

2.50

Mevr. Huijsseii van Cattendijke— Luden........

10.—


Veenhuizen.

J. Bosman.......

Veenendaal.

Ur. G. L. Martinius. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Vianen.

J. Mijnlieff , Az.....

G. nbsp;nbsp;nbsp;M. Hobus......

H. nbsp;nbsp;nbsp;J. Thorbeckc.....


Vleuten.

S. 1’. W. H. van Bijloveld

Vlissingen.

Jos. van Kaalte......

P. L. Horneman.....,

Vorden.

Ml'. J. J. Brants van den Wilden-


/¦ 2.50

/• 5.-

f 2.50 „ 2.60nbsp;„ 2.50

/¦ 5.—


f 2.50 „ 2.50


borch ........

f

2.60

Vreeswijk.

G. J. Teljer.......

f

2.50

Dr. C. Nolen.......

2.50

Vreeland.

Mej. A. W. Beukers.....

f

2.50

Th. de Veer.......

5.—

Wageningen.

Mevr. H. J. W. Wuuder . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

f’

2.60

T. Persant Snoep. arts. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

W. M. C. van Goudoever . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

Dr. S. Moll......

i-)

2.60

Weesp.

W. Bruin........ . nbsp;nbsp;nbsp;.

f

1,—

. . . van Dockum . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2 50

Dr. C. de Rooy......

2,50

Wilnis.

Joh. Scheepens.......

f

2.50

Wirdum.

Dl’. Th. Beekhuis......

f

2.60


Winkel.

H. W. Melcliior......

Ter Wispel.

Algemeen Armbestuur ....

Woerden.

Dr. G. H. de Peijffer .... G. Callenfels.......

Woudenberg.

Dr. L. H. 1’. Creutzberg. .

Wijk bij Duurstede.

B. G. van Heijst......

Dr. W. M. J. C. Bapidoth . nbsp;nbsp;nbsp;.

J. van Marionhoff.....

J. V. M. van Toulon van der Koog Dr. W. J. L. Verbeek ....


Wijk aan Duin.


J. Boreel


Wijnjeterp.

Algemeen Armbestuur . Hervormde Diakonie. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

IJsselstein.

Mevr. Wed. Croockewit-Beynen N. Immink.......


Zaandam.

Dr. J. Mulder......

Zaandijk.

Dr. J. Mulder . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Zalt-Bommel.

Dr. van Anrooij .

E. P. Lenshoek .

B. nbsp;nbsp;nbsp;van de Werk .

Mevr. de Voogt . nbsp;nbsp;nbsp;.

Dr. H. Eoodhuijzen Jr.

H. A, van de Garde.

Mevr, Wed. Versteegh D. E. Pleyte .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Fred. Philips . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

C. nbsp;nbsp;nbsp;F. van Anrooy

Zetten

Ds. H. Pierson . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.


Zierikzee.

Jhr. Mr. F. J. Boddaert .


ƒ 2.50 f 5—


f 10.-

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50


f 2.50


/¦ 2.50 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ nbsp;nbsp;nbsp;2.50

„ 2.60 „ 2.50


f 2.50


f 2.50 „ 2.60


ƒ 2.B0 ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.50


¦9


f 2.50 f 2.50


f 2.50 2.—nbsp;2.—nbsp;2.—nbsp;2.—nbsp;1.—nbsp;1.60nbsp;2.—nbsp;2 —nbsp;2.—


f 2.60 f 2.50


-ocr page 131-

59

ZutpRen.

Zwaluwe.

Ml’, W. .1. Swaving . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

f

2.50

Dr. W. K. M. Götte ....

2.50

Dr. H. W. van Kiin . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2.50

L. H. F. van Heeckeren . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

A. van Heeckeren van de Wierse

))

2.50

2.50

Zwolle en omstreken.

Dr. J. G. van Griethuizen

2.50

Mr. A. van Naanien van Eeinnes

2.50

H. Umbgrove.....

2.50

Dr. Th. Schaepman.....

5.—

eb. Henny.......

2.50

W. G. J. Storm Bnijsingh. . nbsp;nbsp;nbsp;.

,,

2.50

H. J. Weyers......

2.50

W. J. Bndde.......

K

2.50

B. Tegelman......

2.50

J. H. Stokkentreeft.....

2.50

Ad. Mispelblom Beijer .

2.50

Dr. J. J. Kreenen.....

10.—

J. H. Kiesonw......

1.—

Dr. B. ter Horst......

Mej. E. Harmsen.

2.50

C. Piek .........

2.50

Mr. J. Ph. VerLoren .

2.50

H. T. M. Koster. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3.—

Dr. A. J. van Rijn . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3.—

Mej. W. S. Fockema .

5.—

Ter dankbare herinnering herhalen we hier de in de 29 vorige verslagen reeds vermelde erOatingen en legaten,nbsp;die ten bate van het kapitaal-fonds zijn ontvangen, of dienbsp;daaraan, na afloop van vruchtgebruik alsnog ten goede zullennbsp;komen:

Zoodanige hooggewaardeerde schenkingen genoot het Gasthuis van wijlen:

in 1801, Jonkvrouwe Baronesse van Lynden van Lunenburg;

„ 1865, den Heer Barend Symons, te Arnhem;

Mejuffrouw Anna Henrietle Meijer, te Amsterdam;

„ 1806,

„ 1867, „ 1808,

„ 1869, „ 1870,

Vrouwe Gesina Elisabeth Hödel, Wed. van den Heer Adrianus Zuyderstroom;nbsp;den Heer Hetterscheij, Med. l)r. Utrecht;nbsp;den Heer Nottebohm te Rotterdam;

Dr. E. Ondenhoff, te Utrecht;

Mevrouw de Wed. Soeters, geb. van Herwerden; den Heer M. L. Pincoffs, te Rotterdam;

1871,

Jonkvrouwe Jjycklama a Nijeholt; den Heer J. J. H. Antheunis te Rotterdam;nbsp;den Heer Cool te Voorburg;nbsp;den Heer L. Dupper, Wz. te Dordrecht;

Mevrouw de Wed. Bicher;

Mevrouw Voerman, geb. Moll;

Mevrouw de Weduwe Bieruma Oosting, geb. Cats; in 1872, Mevrouw Sehneevoogt, geb. Donker Curtius;

Jonkvrouwe Beelaarts van Blokland, te Dordrecht;

-ocr page 132-

60


in 1872, „ 1873,nbsp;„ 1874,

„ 1875, „ 1877,


1878,

1879,


„ nbsp;nbsp;nbsp;1880,

„ nbsp;nbsp;nbsp;1881,


1882,


1883,

1884,


„ 1885,

„ 1886, „ 1887,


Jonkvrouw Boellaerd te Utreclit; den Heer Blom te Utrecht;

Mevrouw de Wed J. Lentfrink, geb. Koolhaas, te Hoeticlicm ; den Heer Bravenboer te Hillegersberg;nbsp;deu Heer J. W. Loggen, te Barneveld;

Donairière Baronesse Speijart van Woerden te Utrecht; den Heer Baron de Vos van Steenwijk te Zwolle;nbsp;den Heer H. A. van den Wall Bakè;nbsp;den Heer Jacobson te ’s Hage;

Mejuffrouw Knoop te Rotterdam;

Mevrouw de Wed Chr. J. Minnen, geb. van Hijk;

den Heer K. A. Nolthenius te Breukelen;

den Heer J. K. Dietz te Zulphen;

den Heer A. B. van der Vies, te Amsterdam;

den Heer Johan Hendrik Willem Lindeman te Utrecht;

den Heer Mr. J. H. Stellingwerf Slagt, te Utrecht;

Mevrouw Staats Boonen, geb. Borski, te Amsterdam

Mejuffrouw Anna ten Dal, te Utrecht;

den Heer G. K. Vervoort Ie Doesburgh;

den Heer Mr. Wiardus Willem Buma, te Leeuwarden;

Mejuffrouw M. S. G. Cramer, te Zeist;

den Heer Mr. H. G. Swaving, te Zutphen;

Mejuffrouw H. C. Kontein, te Amersfoort; den Heer L. H. Viruly, te Delft;

Vrouwe GeertruiBisschop, Wed. Evert Jan Wolters, te Zutphen; den Heer W. J. Burger, Wzn., te Rotterdam;

Mejuffrouw Bogaers, te Rotterdam; den Heer Mr. W. A. Wielink, te Arnhem;nbsp;den Heer J. H. van Schermbeek, te Utrecht;nbsp;den Heer M. B. van Leer, te Gouda;

Mevrouw de Weduwe P. Bravenboer, te Hilligersberg;

den Heer Mr. W. N. Lantsheer, te ’s Gravenhage;

den Heer de Haart, te Utrecht;

den Heer J. van der Veen Valck, te Kampen;

den Heer C. Webbers, te ’s Hage;

Mevrouw C. H. de Swart, te Arnhem;

den Heer J an Bosch van Drakenstein, te Bunnik;

Mejonkvrouwe van der Haer, te Utrecht;

Mevrouw A. Nooijen geb. ïjeenk;

Mevrouw Domela Nieuwenhuijs, Meijer, te Zeist;

Mevrouw de Wed. Dr. Aseheim, Moris, te Utrecht;

Mejonkvrouwe Molière, te Utrecht;

den Heer J. P. Gossohalk, te Amsterdam;

den Heer A. H. Evers, te Amsterdam;

den Heer Prof. Dr. G. J. Lonoq, te Utrecht;

don Heer Verstolk Völcker, te Loosduinen.


-ocr page 133-

STATUTEN

VAN DE VEREENIGING „HET NEDERLANDSCII GASTHUIS VOOR REHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS”.

GOEDGEKEURD RIJ KONINKLIJK EESLUIT VAN 3Ü JULI '1888, n“.

Art. i. De Vereeniging stelt zich ten doel de stichting, instandhouding en uitbreiding van het Nederlandsch Gasthuisnbsp;yoor behoeftige en minvermogende Ooglijders.

Art. 2. Het Gasthuis is en blijft gevestigd te Utrecht.

Art. 3. Het oogmerk van het Gasthuis is tweeledig:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Het verkenen van geneeskundige behandeling aannbsp;behoeftige. en minvermogende ooglijders, die voornbsp;herstel of verbetering vatbaar worden geacht, hetzijnbsp;met opneming en verpleging in het Gasthuis (alsnbsp;patiënten der stationaire kliniek), hetzij zonder dienbsp;opneming (als patiënten der polikliniek);

b. nbsp;nbsp;nbsp;Het geven van onderwijs, theoretisch en praktisch,nbsp;in de oogheelkunde, waaraan zoowel de poliklinieknbsp;als de stationaire kliniek worden dienstbaar gemaakt.nbsp;Tot dit onderwijs wordt elk belangstellende op nadernbsp;te bepalen voorwaarde toegelaten.

Art. 4. Bestuurders, onder welke benaming ook Bestuur der essen worden begrepen, zijn allen die 250 Gulden of meer tot stichting, instandhouding of uitbreiding der Instellingnbsp;bijdragen of hebben bijgedragen '). Zij worden onder diennbsp;titel in het album der Instelling vermeld. Voor elke bijdragenbsp;van 250 Gulden wordt een diploma op naam van den gever

*) Volgens Art. 2«. van het Reglement worden als „Beschermers” onderscheiden de Bestuurders, die 5000 Gulden hebben bijgedragen lotnbsp;stichting, instandhouding of uitbreiding der Instelling.

-ocr page 134-

62

uitgereikt. Deze diploma’s kunnen op naam van anderen worden overgeboekt, voor welke overschrijving eene somnbsp;van 100 Gulden voor elk diploma ten behoeve der Instellingnbsp;wordt uitgekeerd. Elk bezitter van een diploma brengt eenenbsp;stem uit als Bestuurder; het bezit van meer dan één diplomanbsp;geeft echter geen recht tot meer dan ééne stem.

Art. 5. Onder den naam van Stichters worden al diegenen in het album opgeteekend, die van 50 tot 250 Gulden tot stichting, instandhouding of uitbreiding der Instelling bijdragen of hebben bijgedragen. Daalt het aantal Bestuurdersnbsp;beneden, dan worden op voordracht van Regenten, uit drietallen van Stichters, door de Bestuurders zoovelen gekozen,nbsp;als noodig is om het aantal Bestuurders op minstens 30 tenbsp;brengen. Op voordracht van Regenten kunnen ook Honoraire bestuurders worden benoemd, met gelijke rechtennbsp;als de overige Bestuurders.

Voor de Bestuurders, uit de Stichters gekozen, en voor de Honoraire bestuurders, is de betrekking van Bestuurdernbsp;geheel persoonlijk en kan niet op naam van anderen wordennbsp;overgebracht.

Art. 6. Leden der Vereeniging zijn al diegenen, welke den titel van Bestuurder dragen.

Art. 7. Het beheer en de regeling der Instelling worden door de Bestuurders opgedragen aan een Collegie van Regenten en aan een Geneesheer-Directeur.

Art. 8. De Regenten worden gekozen door de Bestuurders uit een drietal, door Regenten opgemaakt, .laarlijks treedt een der Regenten af, maar is weder verkiesbaar.

Art. 9. Regenten stellen zich in verband met Correspondenten en met de gewestelijke en gemeente-lijke Commissiën, die zich buiten de stad Utrecht hebben gevormd of zich zullen vormen. Deze bevorderen de belangen der Instelling. De Correspondenten en de Ledennbsp;dezer Commissiën komen bij voorkeur in aanmerking, omnbsp;als Honoraire Bestuurders te worden voorgedragen.

Art. 10. De Geneesheer-Directeur wordt door Bestuurders benoemd uit een tweetal, door Regenten voorgedragen..

Art. 11. Het geheele inwendige beheer der Instelling wmrdt door huishoudelijke reglementen geregeld.

-ocr page 135-

63

Art. 12. .laarlijks, omtrent het einde der maand Mei, worden de Bestuurders door Regenten tot eene gewonenbsp;vergadering opgeroepen, waarin ook de Geneesheer-Directeurnbsp;zitting en adviseerende stem heeft. In deze vergaderingnbsp;komen ter tafel;

a.

opgaaf der veranderingen, die in het personeel van Bestuurders, Stichters, Correspondenten en in denbsp;gewestelijke en gemeentelijke Gommissiën hehhennbsp;plaats gehad;

het jaarlijksch verslag der Regenten omtrent het gevoerd beheer, met overlegging der rekening en verantwoording, die door drie Bestuurders of doornbsp;hunne plaatsvervangers, allen benoemd in en doornbsp;de vergadering van het vorige jaar, vooraf is nagezien en bij accoordbe vinding door de vergaderingnbsp;wordt goedgekeurd;

het jaarlijksch verslag van den Geneesheer-Directeur, zoowel omtrent de resultaten van verpleging ennbsp;behandeling der lijders, als omtrent hel aan denbsp;Instelling gegeven onderwijs.

De onder b en c genoemde verslagen worden gedrukt en daarvan aan de Bestuurders, aan denbsp;Stichters, aan de Correspondenten en aan de Ledennbsp;der gewestelijke en gemeentelijke Gommissiën, aannbsp;de Inrichtingen voor geneeskundig onderwijs en aannbsp;alle erkende geneeskundige Lichamen en Vereenigin-gen een exemplaar gezonden;nbsp;de benoeming van Regenten en, zoo noodig, vannbsp;Bestuurders;

e.

alle verdere voorstellen, die tot de Instelling betrekking hebben, hetzij van Regenten, hetzij van Bestuurders, hetzij van Correspondenten of gewestelijke of gemeentelijk Gommissiën, hetzij van den Geneesheer-Directeur.

De voorstellen van Bestuurders, van Correspondenten, van Gommissiën en van den Geneesheer-Directeur, die minstensnbsp;ééne maand vóór het houden der vergadering aan de Regenten zijn medegedeeld, worden in de vergadering behandeld. Regenten hebben het recht de behandeling van eennbsp;voorstel aan te houden, wanneer die mededeeling niet tijdignbsp;heeft plaats gehad. Hetzelfde geldt van voorstellen, die,

-ocr page 136-

64

zonder roorafgegane mededeeling aan Regenten, tijdens de vergadering worden gedaan.

Art. '13. Regenten beleggen eene buitengewone vergadering, zoo dikwijls zij die noodig achten. Zij zijn verplicht die te beleggen hoogstens binnen ééne maand, nadat zijnbsp;daartoe óf door den Geneesheer-Directeur óf door zes Bestuurders, met juiste omschrijving van het doel der verlangde vergadering, zijn uitgenoodigd. Tot de buitengewonenbsp;vergadering worden Bestuurders minstens acht dagen vóórnbsp;den dag, waarop zij wordt gehouden, opgeroepen, met vermelding van het bijzondere doel der vergadering.

Art. 14. Bestuurderessen alléén kunnen zich in de vergadering doen vertegenwoordigen door een Bestuurder of door eenig lid eener gewestelijke of gemeentelijke Commissie.nbsp;Niemand kan echter in eenig geval meer dan drie stemmennbsp;uitbrengen.

Art. 15, De bepaling van den tienden titel van het derde boek van het Burgerlijk Wetboek zijn, voor zoover daarvannbsp;bij de bovenstaande artikelen niet is afgeweken, geheel vannbsp;toepassing op de Vereeniging.

Art. 16. De Vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen-en-twintig jaren en elf maanden.

Na afloop van dit tijdvak wordt de Vereeniging geacht op nieuw te zijn ingegaan voor een tijdvak van 29 jarennbsp;en 11 maanden, aanvangende 22 Juli 1888 en eindigendenbsp;21 Juni 1918

Art. 17. Wijziging in deze statuten of verlenging van den tijd van bestaan worden aan de Koninklijk goedkeuringnbsp;onderworpen.

De goedkeuring kan slechts van die wijzigingen worden gevraagd, welke met twee derde der uitgebrachte stemmennbsp;zijn aangenomen in eene vergadering van Bestuurders, nadatnbsp;deze minstens twee weken te voren van de voorgesteldenbsp;wijziging kennis hebben bekomen.

-ocr page 137-

HET

NBDERLAND8CH GASTHUIS

VOOR

miIGE i IimillI ÖÖGIIJMS

GEVESTIGD

TE PtF(ECHT.

Een-en-dertigste Jaarlijkscli Yerslag.

2 JUNI 1890.

Gedrukt bij J, VAN BOEKHOVEN , te Utrecht.

-ocr page 138- -ocr page 139-

EEN-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging en liet onderwijs in *HET MDERLANDSCH aASTHÜIS VOOR BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS, overnbsp;het daar 1889, ter vergadering van Bestnur-deren, den 2'^®quot; Juni 1890 uitgebracht door dennbsp;Geneesheer-Directeur,.Prof. Dr. H. Snellen.

M. H.!

Gaarne aanvaard ik de mij opgedragen taak U verslag te doen, zoowel omtrent de resultaten van verpleging ennbsp;behandeling der lijders, als omtrent het aan de Instellingnbsp;gegeven onderwijs.

In het afgeloopen jaar hebben zich 3392 lijders aangemeld, van welke 454 ter verpleging zijn opgenomen. Over de 30 voorafgaande jaren was het gemiddeld cijfernbsp;van behandelden 1860 en van verpleegden 368.

Het aantal patiënten blijft toenemen; het bedroeg in het afgeloopen jaar 355 meer dan in 1888, en is ruimnbsp;tweemaal grooter dan het gemiddeld cijfer van de 30nbsp;voorafgaande jaren.

In het volgend schema duidt de lijn B het jaarlijksch aantal der behandelden aan, en de lijn V het aantal dernbsp;verpleegden.

-ocr page 140-

COOOOC^ nbsp;nbsp;nbsp;ODOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;GOOCN

(;0 'ïD CO CD CO nbsp;nbsp;nbsp;COnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;GO GO GO CD 05 05

, 00 CO nbsp;nbsp;nbsp;COnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CO

^ nbsp;nbsp;nbsp;THnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T-Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I-«

Van de 3392 behandelden waren 1767 mannen en 1625 vrouwen.

Het aantal consulten bedroeg 21944; d. i., verdeeld over 310 werkdagen, gemiddeld 73 per dag.

Van de 454 verpleegden waren 255 mannen en 199 vrouwen, met 9719 verpleegdagen; bij gevolg gemiddeldnbsp;26 verpleegden per dag, met gemiddeld 21 verpleegdagennbsp;voor ieder.

Buitendien zijn 52 patiënten van elders buiten het Gast-liuis verpleegd, met 694 verpleegdagen.

-ocr page 141-

Ten opzichte van de herkomst der lijders is de verdeeling als volgt:

Stad Utrecht

1366

behandelden

41

verpleegden

Provincie Utrecht

599

»

43

»

» nbsp;nbsp;nbsp;Z.-Holland 406

»

51

»

» nbsp;nbsp;nbsp;Gelderland 406

))

103

))

)) nbsp;nbsp;nbsp;N.-Brabant 233

»

89

))

» nbsp;nbsp;nbsp;N.-Holland 173

»

18

»

» nbsp;nbsp;nbsp;Overijssel

117

»

52

))

» nbsp;nbsp;nbsp;Zeeland

23

13

»

D nbsp;nbsp;nbsp;Limburg

23

»

18

»

» nbsp;nbsp;nbsp;Drenthe

16

»

6

))

)) nbsp;nbsp;nbsp;Friesland

10

)gt;

6

»

» nbsp;nbsp;nbsp;Groningen 5

»

1

))

Buitenland

15

»

13

»

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3392

»

454

»

liet gezamenlijk aantal patiënten uit stad en provincie Utrecht is 9 7» gestegen. Voor het overige komt de toename uit de zuidelijke provinciën; uit Zuid-Holland metnbsp;eene stijging van 22 7„, uit Gelderland van 23 7o, uitnbsp;Limburg van 43 7o- Voor de noordelijke provinciën isnbsp;de verhouding der cijfers nagenoeg dezelfde gebleven.

Alle kerkgenootschappen waren vertegenwoordigd:

2093 Protestanten.

1095 Roomsch-Catholieken en Oud-Roomschen.

180 Israëlieten.

24 onbekend.

Onder de verpleegden voor eigene rekening waren er 27, met 600 verpleegdagen, in de klasse B. Deze ontvangennbsp;de behandeling evenzeer kosteloos; maar voor de verpleging betalen zij f 2 per dag.

-ocr page 142-

Ook op de polikliniek komen vele patiënten, die niet tot de behoeftigen behooren, maar die toch Ie weinignbsp;vermogend zijn om private consulten te begeeren.

Reeds de titel van ons Gasthuis duidt aan, dat hare weldadige werking ook voor de minvermogenden bedoeldnbsp;is. Wij stellen het ons daarom tot taak om voor dezenbsp;de onaangename gelijkstelling met werkelijk behoeftigennbsp;zoo gemakkelijk mogelijk te maken.

Indien we meerdere kleine vertrekken voor klasse B konden inrichten, dan zou voorzeker daarvan een ruimnbsp;gebruik worden gemaakt.

Uit den aard der zaak moeten tegenover deze klasse van lijders de belangen van het onderwijs eenigzins andersnbsp;worden opgevat, dan tegenover de werkelijk behoeftigen ,nbsp;voor wie de kostelooze verpleging op zich zelf reeds eennbsp;voorrecht is, waarbij van hen, ten bate van het onderwijs, hoogere eischen mogen worden gesteld.

Uit een ander oogpunt is de handhaving van klasse B ook niet van belang ontbloot. Boor het opnemen innbsp;deze klasse toch zullen niet alléén de lijders worden gebaat,nbsp;maar tevens zal het hooger bedrag van verpleeggeldennbsp;een tegenwicht vormen tegenover de hoogere uitgaven,nbsp;die stellig zullen vereischt worden, als wij een grooternbsp;gasthuis verkrijgen.

Er zijn in het verloopen jaar 367 grootere operatiën verricht, d. i. 20 meer dan in 1888 en 62 meer dan hetnbsp;gemiddeld cijfer der 30 voorafgaande jaren.

Het is schier onmogelijk een juist statistisch overzicht te geven van de uitkomsten van operatiën. Elke operatie

-ocr page 143-

is een op zich zelf staand feit. Er is rekening te houden met vele complicatiën van het oog en van de constitutie.nbsp;Verder is er groote verscheidenheid in den aard der afwijking. En, ongelijke grootheden kan men bezwaarlijk metnbsp;elkander vergelijken.

In het algemeen mogen we zeggen, dat de vooruitgang op het operatieve gehied daarin bestaat dat we meerderenbsp;zekerheid hebben ten opzichte der indicatiën. Dank zij denbsp;beschikking over nieuwe hulpmiddelen van onderzoek wordennbsp;de complicatiën en de aard en de hoegrootheid der afwijkingnbsp;met meerdere juistheid bepaald.

Zóó kan men bij de cataract, door onderzoek van lichts-perceptie en van projectie, door het bepalen van de tensie van het oog, door het nagaan van anamnese en van con-stitutioneele verschijnselen met voldoende zekerheid vaststellen, of in de diepte van het oog achter de cataractnbsp;ook andere afwijkingen zullen worden gevonden.

Verder wordt door physisch onderzoek de meerdere of mindere vastheid van de lens, hare grootte en hare geaardheid beoordeeld, ten einde daarnaar de methode vannbsp;opereeren te bepalen.

Bij de cataract-operatie is de vraag aan de orde, of men al dan niet het regenboogvlies intact laten zal?

In de eerste jaren geschiedde aan het Gasthuis voor ooglijders bijna uitsluitend de klassieke extractie zondernbsp;iridectomie.

In chirurgischen zin scheen het veel schooner, door het sparen van de iris eene ronde centrale pupil te verkrijgen.

Aan dat streven waren echter nadeelen verbonden. Zóó lichtelijk gebeurde het dat, na eene onberispelijke lap-extractie, later de iris in de wond prolabeerde, waaraannbsp;verkeerde kromming der cornea gebonden is en waardoor

-ocr page 144-

levens gevaar ontstond voor ontsteking en, in menig geval, voor verlies van het oog.

De onzekerheid van het verder verloop der cataraet-operatie was destijds, voor menigen oogarts, na elke operatie, de bron van bezorgdheid en van angstige spanning.

Het was eene ware uitkomst, toen in 1865 von Graefe optrad met zijne liniaire methode met iridectomie, waarvannbsp;men, op von Graefe’s groote authoriteit, mocht verwachten dat ze vele gevaren zou doen ontgaan.

En werkelijk, in menig opzicht bevestigde zich deze gunstige voorzegging, en een twintigtal jaren is schiernbsp;overal uitsluitend von Graefe’s methode gevolgd.

Toch herdacht daarbij menig operateur met een soort van heimwee de vroegere, in chirurgischen zin, meer idealenbsp;operatie, waarbij in de gunstig verloopende gevallen eennbsp;veel schooner oog werd verkregen. En de vraag bleefnbsp;ons bezig houden, óf niet op meer conservatieve wijzenbsp;het uitzakken van de iris kon worden voorkomen?nbsp;Sedert hebben we in dien zin eene groote schrede voorwaarts gedaan.

Nu we door de cocaïne het oog ongevoelig maken, kan de vorm der lapsnede met meer precisie worden gemaaktnbsp;en kan men aan den uitwendigen wondrand een conjuncti-vaallapje laten blijven, waardoor veel spoediger eene hechtenbsp;verbinding wordt verkregen.

Ook hebben we thans de pilocarpine, waardoor de tonus van het iris-weefsel wordt verhoogd, zoodat het uitzakkennbsp;van de iris schier geheel kan worden voorkomen. Bovendien kunnen we, dank zij den onschatbaren aanstoot vannbsp;Lyster , door antiseptische middelen genoegzaam alle gevaarnbsp;voor infectie ontgaan.

En , zóó zijn we weder tot de oude extractie zonder

-ocr page 145-

iridectomie teriiggekeei'd, en verheugen we ons dagelijks in hare schoone en thans meer zekere uitkomst.

Het ongevoelig' maken der cornea door cocaïne heeft eene geheel nieuwe therapie te onzer beschikking gesteld.

Bij infectieve ulceratie der cornea is tinctura jodii het allerkrachtigste antisepticum. Vroeger noopte de grootenbsp;pijnlijkheid daarvan de aanwending tot de meest dreigendenbsp;gevallen te beperken. Thans wenden we het veelvuldignbsp;aan op het gevoelloos gemaakte ulcus, terwijl het daarnanbsp;met glycerine wordt weggespoeld, zoodat ook slechtsnbsp;geringe pijnlijkheid nablijft.

Eene andere nieuwe operatie, die we herhaaldelijk met goed gevolg aangewend hebben, moge hier kortelijk wordennbsp;vermeld. Bij totaal symblepharon, d. i. geheele vergroeiingnbsp;van ooglid met oogbol, helpt het losmaken alleen dan, alsnbsp;men een der wondvlakten met een epithelium-vormendnbsp;weefsel bedekt. Men heeft daarvoor van elders genomennbsp;slijmvlies-lappen gebruikt; maar alle ongesteelde lappennbsp;versterven allicht, en in elk geval hebben ze altijd neigingnbsp;om te krimpen en daardoor ontoereikend te worden. Wenbsp;hebben nu beproefd, daartoe de dunne huid van het ooglid te bezigen. Een huidlap van de vereischte groottenbsp;wordt buitenwaarts van het ooglid omschreven en losgemaakt, terwijl naar de zijde van het ooglid, een steelnbsp;gespaard blijft. Onder die steel wordt door de geheele diktenbsp;van het ooglid eene knoopsgatvormige wond gemaakt,nbsp;waardoor de huidlap wordt doorgetrokken, om dan tegennbsp;de binnenvlakte van het ooglid te worden vastgehecht. Denbsp;uitkomsten overtroffen onze verwachting. De huidlap isnbsp;onder gunstige condities, en kan, zonder gevaar van afster-

-ocr page 146-

10

ven, zeer dun worden genomen. Onder den invloed der tranen neemt het huid-epitelium allengs meer het karakternbsp;van slijmvlies-epitelium aan.

Het voorschrijven van den vereischten bril is een belangrijk deel der oogheelkundige therapie. Menige lijder wordt daardoor in staat gesteld zijne werkzaamheden tenbsp;hervatten, waartoe hij niet meer in staat dacht te zijn.

Maar er is meer. Door tijdige aanwending van den juisten bril kan velerlei schade voor het oog worden voorkomen.nbsp;Dr. Schoen in Leipzig beweert dat zoowel glaucoom alsnbsp;cataract worden bevorderd door overinspanning der accommodatie. Zijne verklaring van de wijze, waarop dezenbsp;schadelijke invloed zou tot stand komen, heeft terechtnbsp;veelvuldig twijfel en bestrijding ontmoet. Maar onze ervaring pleit er wèl voor, dat het feit waarheid bevat. Indien zich dit nieuwe gezichtspunt bevestigt, dan zal, dunktnbsp;ons, de verklaring gezocht moeten worden in de stoornisnbsp;van vochtsbeweging en voeding, door afsluiting van denbsp;perilenticulaire ruimte, die bij accommodatie-inspanningnbsp;noodzakelijk moet ontstaan, zoodra de lens zijne contrac-tiliteit gaat verliezen.

Er zijn in het afgeloopen jaar 1862 brillen voorgeschreven.

Van 4647 oogen werd de refractie bepaald; 880 werden astigmatisch bevonden.

De vroeger tijdroovende bepaling van astigmatisme is veel verkort door een practisch instrument, hetgeen daartoe door ScHiÖTZ en Ja val is ontworpen. De samenstellingnbsp;van dit instrument leverde echter bezwaar op, doordiennbsp;deze berekend is op een dubbelbrekend kristal van bepaalde sterkte, terwijl die kristallen schaarsch werden en

-ocr page 147-

bezwaarlijk meer te vinden waren. Nu is het onzen bekwamen Werktuigkundige Kagenaab gelukt, door samenstelling van twee prisma’s, overeenkomstige dubbelbreking kunstmatig te verkrijgen; terwijl hij door verschuiving der kristallen tegenover elkander den graad der breking geheel naarnbsp;eisch regelen kan. Tal van deze instrumenten worden nunbsp;van uit Utrecht overal heen verzonden.

Met dezen astigmatismometer wordt het astigmatisme van het hoornvlies bepaald. Bij hoornvlies-operatiën blijktnbsp;de breking in de richting naar de wond te verminderen.nbsp;Daarom hebben we hier tot stelregel telkens het hoornvlies-astigmatisme, vóór elke operatie, te bepalen, en, door denbsp;keuze der richting van de operatie, zijn wij dan veelalnbsp;in staat bestaand astigmatisme te verminderen of voornbsp;nieuw astigmatisme te vrijwaren.

Eene nog schoonere taak dan het herstellen van ziekten of gebreken is het voorkomen daarvan. De verbeterdenbsp;oogheelkundige therapie stelt ons daartoe dikwijls in staat.

Yroeger was de meest veelvuldige oorzaak van blindheid de purulente aandoening der oogleden, die bij oud en jong,nbsp;ja vooral bij pasgeboren kinderen menigmaal voorkomt.nbsp;Thans geldt de stelling dat al deze gevallen — alléén metnbsp;uitzondering van bijzondere complicatiën — worden hersteld,nbsp;als men de medicatie tijdig en naar eisch kan instellen.

Door het meer algemeen worden van tijdige zorg en doelmatige behandeling moet de statistiek van den aardnbsp;onzer blinden eene groote verandering ondergaan.

Ook de aard der gebreken, die we op onze kliniek waarnemen, verandert van karakter.

Als voorbeeld diene, hoe de wandstaltige vervorming van het oog door uitzetting van cornea en sclerotica (staphyloma)

-ocr page 148-

12

thans veel zeldzamer wordt gezien. In onze eerste jaarverslagen komt deze bij 2 a 3 °/o ^er patiënten voor; in 1861 zelfs 47 maal onder 1052 lijders, d. i. 4.5 °/o-Thans daarentegen zijn in het jaar 1889 op 3037 patiëntennbsp;slechts 10 gevallen voorgekomen, d. i. 0.3 °/o, of ruimnbsp;13 maal zeldzamer dan vóór 20 jaren. Ja, de ergere gevallen, vroeger veelvuldig, zijn thans zóó zeldzaam, datnbsp;daardoor in het demonstratief onderwijs eene lacune isnbsp;ontstaan, waarover wij intusschen allerminst ons beklagen;nbsp;integendeel wij juichen over deze zegepraal der nieuwenbsp;oogheelkunde.

Eene andere oorzaak van blindheid, die, evenzoo door tijdige behandeling kan worden voorkomen, is de dicht-groeiing (atresie) der pupil door verwaarloosde iritis. Dezenbsp;nu komt in het genoemde jaar 1861 bij 1052 lijdersnbsp;66 maal voor, d. i. ruim 6 °l^, en in 1889 bij 3037 lijdersnbsp;46 maal, d. i. 1.5 °/o of viermaal minder dan vóór 20 jaren.

Het zou eene interessante studie zijn om de verandering van de statistiek der verschillende ziekten over vele jarennbsp;te vergelijken, maar eene strenge beoordeeling levert bijnanbsp;onoverkomelijke bezwaren, omdat men niet alléén dennbsp;aard der afwijking, maar ook de hevigheid en den graadnbsp;van ontwikkeling zon hebben te vergelijken.

Wij moeten ons daarom bier tot slechts een paar grepen bepalen.

Het aantal verwaarloosde gevallen wordt minder, maar daarom zijn ernstige en belangrijke zieken niet zeldzamer.nbsp;Integendeel meer nog dan in uitgebreidheid neemt de klinieknbsp;toe in gewicht.

Ongetwijfeld is dit door dezelfde gunstige omstandigheid te verklaren, namelijk daardoor, dat de kennis der oogheelkunde meer algemeen eigendom wordt, zoodat elk genees-

-ocr page 149-

i3

kundige de gewone gevallen weet te behandelen, maar alléén voor ernstige toestanden de specialiteiten te hulp roept.

Daarin ligt tevens eene vingerwijzing, dat van onze kliniek niet kan worden verwacht, dat aldaar alles zal wordennbsp;genezen. Het is de schaduwzijde van onze taak dat wenbsp;somtijds het droeve vonnis «te laat» of «onherstelbaar»nbsp;hebben te vellen. Toch kan ook daar veel leeds wordennbsp;verzacht; met vertrouwen dragen we dan onze taak overnbsp;aan de werkinrichtingen voor onherstelbare blinden.

Het moeielijkst is hulp te verkrijgen voor hen, die nog niet tot de blinden kunnen worden gerekend, maar wiernbsp;gezichtsvermogen zóózeer is gedaald, dat ze gewoon werknbsp;niet kunnen verrichten. Er bestaat groote behoefte aannbsp;eene school of oefenplaats, waar deze ongelukkigen werknbsp;kunnen leeren, dat weinig gezichtsvermogen vereischt,nbsp;met [het] doel hen zóó in staat te stellen, ten slotte,nbsp;behoudens eenige hulp in het aanschaffen van materieelnbsp;en in'; het afzetten van hun arbeid, op eigen wiekennbsp;te drijven.

Ons Gasthuis voor ooglijders heeft een tweeledig doel: het verleenen van hulp aan behoeftige en minvermogendenbsp;lijders, maar ook tevens het geven van onderwijs en hetnbsp;bevorderen der kennis, die tot het eerstgenoemde doelnbsp;nieuwe krachten en nieuwe hulpmiddelen schept.

Niet altijd is het gemakkelijk, of ligt het voor de hand, deze dubbele strekking wederzijds in overeenstemming tenbsp;brengen.

Treedt al te zeer de zorg voor het onderwijs op den voorgrond, en verheugt men. zich in de belangstelling vannbsp;een toenemend aantal hoorders, dan ziet men al spoedignbsp;eene afname van het cijfer der patiënten.

-ocr page 150-

In de verschillende Universiteits-klinieken heeft, men zich dan ook genoopt gezien, geheel kosteloos te verplegen,nbsp;en ook dan nog verneemt men de klacht, dat op dennbsp;tijd der practische examens, waarbij een langdurig onderzoek door minder geoefenden wordt vereischt, zich mindernbsp;patiënten vertonnen.

Eene goede klinische inrichting eischt noodzakelijk, dat er eenige scheiding zij tusschen onderwijs en verpleging.nbsp;Er is eene afzonderlijke gehoorzaal voor het onderwijs noodig,nbsp;waarheen de patiënten gedirigeerd worden, die de Genees-heer-Directeur daarvoor aanwijst. Dat lokaal moet van uitnbsp;den hoofdingang direct zijn te bereiken, zonder dat denbsp;stroom der toehoorders het gasthuis heeft te doorloopen.nbsp;Voorat thans, bij het steeds klimmen van het aantal belangstellenden , is zoodanige regeling noodig, wil men ordenbsp;en regelmaat handhaven in de toch reeds samengesteldenbsp;huishoudelijke administratie van een gasthuis.

In de eerste plaats wordt dus ruimte vereischt, — veel meer ruimte dan het tegenwoordige gasthuis ons biedt.nbsp;Daarom is in onze laatste jaarlijksche verslagen telkens denbsp;grondtoon onzer beschouwing geweest het betoog van denbsp;noodzakelijkheid van een geheel nieuw en grooter gebouw.

Met dankbaarheid mogen we thans vermelden, dat onze wenschen gehoor en weerklank hebben gevonden.

Het reglement heeft de zorg voor de uitbreiding van de finantiëele bronnen opgedragen aan het College van Regenten.nbsp;Deze hebben reeds vele malen gevraagd en veel ontvangen.nbsp;Aan hunne zorgen danken wij het gasthuis, zooals het nunbsp;is. Voor het bijeenbrengen van de middelen ter verderenbsp;uitbreiding was hulp van buiten dringend gewenscht.

Tot dit doel hebben zich de Dames Bestuurderessen onzer

-ocr page 151-

15

Stichting met andere Dames, in menschlievendheid wedijverend, vereenigd, en dit gezamenlijk streven is met den schoonsten uitslag bekroond.

Ik loop gevaar hier het gebied te betreden van den woordvoerder namens het College van Regenten; maarnbsp;voorzeker is het ook den Geneesheer-Directeur vergundnbsp;hier zijnen warmen dank te betuigen. De ernst en denbsp;toewijding, waarmede deze schoone taak werd aanvaard,nbsp;vervulde ons aanstonds met de hoop en het vertrouwen,nbsp;dat, waar eene edele vrouwenschaar voorgaat, het langnbsp;gewenschte doel ten slotte geheel zal worden bereikt.

Aan het gevoel van nieuwe dankbaarheid voegt zich nu het gevoel van nieuwen plicht.

Tot hiertoe was het ons streven te woekeren met ons gebrekkig gebouw en met de beperkte ruimte en zooveelnbsp;mogelijk den schadelijken invloed van veel gebrekkigs tenbsp;ontgaan. Thans bezien we met een ander oog die gebreken;nbsp;we zoeken ze op en geheel vervult ons de vraag, hoenbsp;deze bij nieuwen bouw kunnen worden vermeden.

Het nieuwe bouwplan beheerscht nu ons denken en doen. Zooveel mogelijk trachten we elders nieuw gebouwdenbsp;gasthuizen en ontwerpen te zien. We vergelijken ze metnbsp;eigene ervaring, opdat we gereed zullen zijn met onsnbsp;oordeel, wat en hoe moet worden gebouwd, zoodra hetnbsp;zeer gewenscht succes uwer fmanciëele bemoeiingen onsnbsp;daartoe zal roepen.

Het zou voorbarig mogen heeten, indien ik thans reeds eene uitvoerige omschrijving wilde geven van watnbsp;ik meen dat in een nieuw Gasthuis voor oogiijders moet

-ocr page 152-

worden gevonden. Toch kan ik bezwaarlijk dit onderwerp geheel onaangeroerd laten. Ik vraag U vergunning reedsnbsp;nu in enkele trekken te schetsen, wat, naar mijne meening,nbsp;aan een programma van eischen ten grondslag' moetnbsp;worden gelegd.

Aan de voorzijde van het hoofdgebouw, met den gevel naar hel noorden, verlangen wij gelijkvloers 3 ruimenbsp;lokalen, door schuifdeuren verbonden, opdat ze ooknbsp;gezamenlijk kunnen worden gebruikt.

Lokaal n*^ 1, onmiddellijk aan den hoofdingang grenzend, is voor het onderwijs bestemd. Hier worden de daartoenbsp;aangewezen patiënten onderzocht en besproken. Langsnbsp;den wand zijn ruime kasten, die de hulpmiddelen vannbsp;onderzoek bergen.

In lokaal n® 2 worden de poliklinische patiënten ontvangen. In de kasten aan den wand staan de registers van de 31 verloopene jaren.

Lokaal n® 3 dient voor de behandeling van de in het Gasthuis ter verpleging opgenomene lijders. De ervaringnbsp;heeft geleerd, dat het dringend noodig is scheiding te houdennbsp;tusschen de in- en uitwonende lijders.

Aan de achterzijde dezer lokalen zijn donkere oogspiegel-kamers. Langs deze is een uitgang, welke voert naar een breeden corridor met openslaande ramen, aan den zuidernbsp;gevel, welke corridor of galerij tevens als wachtkamernbsp;dienst doet.

De ingang voor de buitenpatiënten is aan de zuidzijde, t^enover de hoofdingang, waardoor geneeskundig personeelnbsp;en studenten binnengaan.

Op de eerste verdieping dezelfde verdeeling: in het midden de operatiekamer, comrauniceerend aan de eene

-ocr page 153-

17

zijde met de slaapzaal voor de geopereerde mannen, aan de andere zijde met die voor de geopereerde vrouwen.

Boven de oogspiegelkamers zijn waschkamers en verblijfplaatsen voor de verpleegsters.

Daarachter even als beneden corridor met balcon, die als wandelgang dienst doet.

De operatiekamer is door een binnentrap van uit den gehoorzaal direct te bereiken.

Op de tweede verdieping evenzoo 3 lokalen: een voor mannen, een voor vrouwen, het derde voor kinders;nbsp;tevens daaraan grenzende waschkamer en verblijf voor denbsp;verpleegster. Daarachter weder de corridor, hier van tafelsnbsp;voorzien, opdat er de maaltijden kunnen worden gebruikt.

Deze grootere lokalen eischen eene hooge verdieping, en zijn daarom in een hoofdgebouw bijeengebracht.

Verder bevat een zijvleugel de kleinere vertrekken met lagere verdieping. Hier dient een sousterrain voor denbsp;oekonomische doeleinden; de begane grond voor de woningnbsp;van de directie, van den in wonenden geneesheer, van dennbsp;portier en voor de regentenkamer en bibliotheek. Op denbsp;eerste verdieping zijn kleinere kamers voor klasse B ennbsp;voor verdere lijders, die meer afzonderlijk moeten wordennbsp;verpleegd.

Bij eventueel noodige uitbreiding kan aan de andere zijde van het hoofdgebouw een overeenkomstige vleugelnbsp;worden gebouwd.

Met het oog hierop wordt een ruim terrein vereischt, dat bij voorbaat dienst doet ter vergrooting van den tuin.

Trappen, waterleiding, verwarming en vele andere vraagpunten zullen bij het opmaken van schetsontwerpen nadere overweging vereischen.

Voor het oogenblik wensch ik mij te beperken u in

• nbsp;nbsp;nbsp;3

-ocr page 154-

18

breede trekken te hebben ontvouwd, wat, naar mijne meening, in een nieuw Gastliuis voor ooglijders mag worden geeischt.

Meer nog dan voor het gebouw wordt het succes van ons streven bepaald door het 'geneeskundig en verder dienstdoend personeel.

Aan het Nederlandsch Gasthuis voor ooglijders had ik te dien opzichte niet anders dan reden tot dank.

Voorzeker zou onze stichting niet zijn geworden, wat ze is, indien ik niet ten allen tijde en ook thans door uitstekende krachten werd ter zijde gestaan.

De meerderheid der oogartsen van Nederland zijn oud-assistenten en leerlingen van ons Gasthuis. Vele hunner zijn mannen van beteekenis en alle wedijveren in hetnbsp;verder verspreiden van het heil, dat onze stichting beoogt.

Het opnoemen hunner namen ware hier overbodig en onbescheiden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Alléén vraag ik verlof om, op dezen herinneringsdag en van uit deze plaats, een waardeerenden groet toe tenbsp;roepen aan mijn vriend en vroegeren mede-assistent Dr.nbsp;M. E. Mulder, die in deze week het hoogleeraarsambt innbsp;de oogheelkunde te Groningen aanvaardt.

Door zijne benoeming komt thans aan alle Nederlandsche Universiteiten de oogheelkunde tot haar recht, en w'ordt zenbsp;als deel van het Ilooger Onderwijs, door leerstoelen vertegenwoordigd.

Vergeten wij niet, dat door de stichting van dit Gasthuis de eerste stoot is gegeven tot het doen opnemen en erkennen van de oogheelkunde als speciaal vak bij hetnbsp;Nederlandsch Universitair ondei'wijs!

-ocr page 155-

19

Moge onze schoone Stichting ten allen tijde haren eersten rang blijven behouden, en door nieuwe uitbreiding, doornbsp;rijke hulpmiddelen, door de heilzame samenwerking vannbsp;menschenmin en wetenschap in beteekenis toenemen, ennbsp;meer en meer worden eene waardige eerzuil voor onzennbsp;grooten Leermeester, die hier den grondslag heeft gelegdnbsp;voor de ontwikkeling der Nederlandsche oogheelkunde.

-ocr page 156-

EEN-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

omtrent het geldelijk Beheer van de Vereeniging „HET ÏIEDERLANDSCH ÖASÏHÜIS YOOR BEHOEFTIGE m MINVERMOGENDE OOGLIJDERS,” overnbsp;het jaar 1889, uitgebracht door den Rentineester-Secretaris Mr. D. Ra gay, namens Heerennbsp;Regenten, ter Vergadering van Bestunrderen opnbsp;2 Jnni 1890.

Ter voldoening aan artikel 12 der Statuten, breng ik U namens Regenten een kort Verslag uit omtrent hetnbsp;gevoerd Beheer in 1889.

De fmantiëele toestand en de verkregen uitkomsten mogen over dit boekjaar gunstig genoemd worden. De gewonenbsp;rekening sluit ook over 1889 met een batig saldo.

Ondanks het grooter aantal patiënten, werd door het voortdurend zuinige huishoudelijk beheer het hoofdstuknbsp;voeding, verwarming, enz. slechts weinig vermeerderd.

Het onderhoud der gebouwen bedroeg een Is^er cijfer dan in het vorige jaar.

De ontvangsten waren hooger dan in 1888.

Het aantal verpleegden a f 2.— per dag nam aanmerkelijk toe, zoodat deze klasse van verpleging zich in een aanzienlijken vooruitgang mag verheugen.

De bijdragen der Begunstigers verminderden slechts met een gering bedre^, door dat vele bijdragen, die door overlijden of bedanken ophielden, door nieuwe werden aangevuld.

Toch ware het wenschelijk dat deze bepaald onmisbare bron van inkomsten, althans dezelfde bleef, omdat de

-ocr page 157-

21

handhaving der lage verpleegkosten ondoenlijk zal blijken, wanneer de overige inkomsten verminderen.

Wij blijven daarom met ernst aandringen op versterking van het aantal Begunstigers.'

Aan de plaatselijke Commissiën en Correspondenten brengen wij gaarne dank voor hunne belangelooze zorgennbsp;voor het Gasthuis.

Leeuwarden, Arnhem, Baarn, Zeist-Driebergen, Overijssel, Tilburg, Kampen, Amsterdam en Delft, komen op den staat van Bijdragen met een hooger cijfer dan innbsp;1888 voor.

De Rekeningen over 1889 werden nagezien door dezelfde Commissie als ten vorigen jare, die daartoe in de alge-meene vergadering was benoemd.

Zij bestond uit de Heeren: F. ’s Jacob , Dr. W. Koster en Dr. J. A. C. Oudemans.

Na vergelijking met de daarbij behoorende bescheiden, werden de rekeningen in orde bevonden en ten blijkenbsp;daarvan door de Commissie onderteekend.

De totaalcijfers der verschillende rekeningen en hoofdstukken zijn als volgt:

A. Verplegingsfonds.

I. De ontvangsten bedroegen:

1888. nbsp;nbsp;nbsp;1889.

. f 244.96 f 551.75'-verpleeggelden .... - 9316.70 - 10171.20quot;1 bijdragen van Begunstigers - 4371.40 - 4336.02nbsp;renten van kapitalen . . - 3064.93quot; - 3147.68nbsp;diverse ontvangsten. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nihil -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37.55

1. nbsp;nbsp;nbsp;Aan saldo van vorig jaar

2. nbsp;nbsp;nbsp;»

3. nbsp;nbsp;nbsp;»

4. nbsp;nbsp;nbsp;»

5. nbsp;nbsp;nbsp;»

f 16997.99quot; f 18244.21

1

Waaronder / 368.20® aan gedane voorschotten.

-ocr page 158-

II. De uitgaven bedroegen:

1888.

1889.

nadeelig saldo vorig jaar

onderhoud van gehouwen . f

841.97=

755.69=

grond- en andere belastingen -

198.68=

-

194.81 =

tractementen, loonen, enz.:

geneeskundig personeel . -

1583.33=

-

1875.—

administratief personeel . -

791.66

-

875.—

dienstpersoneel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -

1536.43

-

1519.60

voeding, verwarming, enz. -

7451.49

-

7671.55=

kleeding en meubilair. nbsp;nbsp;nbsp;. -

1610.99=

-

1677.47

kosten van beheer ... -

863.55=

-

1628.29=

chemicaliën eninsti’umenten -

1486.37=

-

1576.21 =

onderwijs......-

81.74

-

4415

voordeelig saldo. . nbsp;nbsp;nbsp;. . -

551.75=

-

426.41 =

/• 16997.99= ƒ 18244.21

Uit deze rekening blijkt dat het voordeelig Saldo f 426.41 = bedraagt.

Het aantal verpleegdagen waarvoor vergoeding werd genoten, was 509 meer, terwijl 29 verpleegden meer dan in 1888 werden opgenomen.

De verpleeggelden bedroegen:

f 2.—¦ per dag voor 600 verpleegdagen.

- 1.— nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8656nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Gratis nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;463nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Alzoo te zamen 9719 verpleegdagen,

waarvan het bedrag voor 53 verpleegdagen a f — nog niet is ingekomen.

-ocr page 159-

voor eigen rekening . voor rekening van spoorweg maatschappijennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;particulieren.....37

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemeentebesturen ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diaooniën en armbesturennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ liefdadiglieidsstichtingen. 59

terwijl kosteloos werden opgenomen ... nbsp;nbsp;nbsp;14

Zooals reeds straks is medegedeeld, nam het aantal verpleegden in klasse B zeer toe. Het sedert twee jarennbsp;in eigen gebruik genomen huis aan de Voorstraat droegnbsp;er toe bij, om aan de meerdere aanvragen te kunnennbsp;voldoen, doch het blijkt ook hier meer en meer, hoenbsp;hoog noodzakelijk 'het is, dat er meerdere ruimte wordenbsp;verkregen en tevens eene betere gelegenheid om dezenbsp;klasse van verpleegden afzonderlijke vertrekken te verschaffen. Door kalm overleg en flink beleid wist echternbsp;Mevrouw de Directrice de beschikbare ruimte doelmatignbsp;aan te wenden. De toenemende huishoudelijke zorgen, waarnbsp;meer verpleegden aanwezig zijn, maar ook de voortdurendenbsp;uitbreiding der polikliniek, eischen steeds meerdere werkzaamheid.

Met een woord van waardeering mag hier worden vermeld, dat steeds met onverflaauwden ijver door mevrouw de Directrice hare taak wordt vervuld, en bovendien tijdnbsp;wordt gevonden om een deel der fmantieele boekhouding,nbsp;op de meest accurate wijze bij te houden.

-ocr page 160-

24

In de huishouding staat de Adjunct-Directrice haar op lofwaardige wijze ter zijde.

Als Bijdragen van Begunstigers werden ontvangen door tusschenkomst van H.H. Correspondenten en Secretarissennbsp;van plaatselijke Commissiën:

Als giften

Als

jaarlijksche

giften.

52.50 229.—

10.50 399.50

32.80

2.50

57.—

10.—

- nbsp;nbsp;nbsp;19.—

- nbsp;nbsp;nbsp;30.—

- nbsp;nbsp;nbsp;45.50

2.50

- nbsp;nbsp;nbsp;41.—

5.—

5.50

- nbsp;nbsp;nbsp;170.—

- nbsp;nbsp;nbsp;15.—

- nbsp;nbsp;nbsp;25.—

. nbsp;nbsp;nbsp;25.50

. 573.— .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.50

- 113.50 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15.-

38.—

12.50 187.—

15.—

19.25

78.50

17.50 25.—

11.50 20.—

Dr. A. H. E. VAN Driel , Amersfoort. . . .

Otto van der Vies, Amsterdam......

J. Vlaanderen, Geneesheer, Apeldoorn . . Dr. I. I. Homoet , Arnhem en omstreken . .

Dr. D. VooRTHUiJSEN, Baarn.......

Dr. J. Versteeg, Barneveld........

Mej. Helena Hinlopen , Beek.......

Dr. C. A. L. JacobsbBoddewijnsb, Bennekom W. F. Waghto , Arts, Bergen op Zoom . .nbsp;Dr. A. J. W. VAN Anrooij, ZaltBommel. .nbsp;Dr. A. H. Kuijper, ’s Bosch, Oosterhout. .

Notaris J. J. Schaly, Breukelen......

Dr. I. A. Visscher , Brielle........

J. H. Waszink, Arts, Delft........

Dr. G. H. Boessingh, Deventer......

H. C. Anderson, Apotheker, Dieren. . . .

Dr. F. Delhez , Dordrecht.........

Dr. G. P. B Wedekind, Blburg......

Dr. J. Kooman , Goes...........

H. nbsp;nbsp;nbsp;W. G. Koning , Gouda.........

Dr. H. J. F. Gibsbers , Grave.......

Dr. I. A. Moll , ’s Gravenhage.......

I. nbsp;nbsp;nbsp;P. Israels , Groningen.........

Jhr. I. W. M. VAN DE Poll , Haarlem . . .

Mr. D. VAN Meurs , Harderwijk......

Holm , Hengelo (Overijssel)........

Dr. S. Stratingh Tresling, Hilversum . .

Ds. A. G. VAN Anrooij, Kampen.....

Mr. A. J. Andreae , Kollum.......

Dr. Jac. Baart de la Faille , Leeuwarden

B. J. Krusbman , Loenen.........

I H. Slot , Meppel............

Dr. A. VAN DER SWALME, Middelburg . . .

Dr. D. DE Broun , Mijdrecht........

G. Beins , Geneesheer , Neede.......

Dr, F. J. Schot , Nunspeet........

W. H. VAN Erkel, Nijkerk........

-ocr page 161-

25

Als giften in eens.

Als

jaarlijksohe

giften.

Dr. J. VAN Hoek , Nijmegen........

ƒ 51.50

Dr. N. S. KoNlïta. Oosterbeek.......

15.-

Dr. A. J. A. Thomas , Renkum......

- nbsp;nbsp;nbsp;25.—

Dr. P. Boodt , Rhenen..........

- 10.—

Dr. H. J. Braam , Kossum........

8.50

M. J M. Buijchaveb , Botterdam.....

- nbsp;nbsp;nbsp;143.—

Dr. P. F. Küthe , Tiei..........

- nbsp;nbsp;nbsp;25.—

I. F. Jansen , Tilburg..........

- nbsp;nbsp;nbsp;53.50

Rentmeester-Secretaris, Utrecht.......

f 265.575

- 1263.52

Dr. Aalbebtsbeeg , Velp.........

3.—

H. J. Thoebeoke, Yianen.........

5.—

Dr. C. Nolen , Vreeswijk , IJsselstein, Schoonhoven .................

- nbsp;nbsp;nbsp;19.50

W. 31. L. TAN GrODDOEVEB, Wageningen . .

- 10.—

C. M. Snellen , Arts, Wijk bij Duurstede. .

- nbsp;nbsp;nbsp;15.—

W. G. Holm , Zeist, Driebergen......

- 190.—

Dr. A. J. VAB Rhijn, Zutphen......

- nbsp;nbsp;nbsp;39.-

Dr. Th. Schaepman , Zwolle........

- nbsp;nbsp;nbsp;40.75

Deze giften zijn van ld63 Begunstigers.

In het jaar 1889 overleed de Heer Dr. A. II. Dobbelaer DE Wind, Correspondent te Middelburg, en is in zijnenbsp;plaats opgetreden de Heer Dr. A. van der Swalme aldaar.

De Heer Dr. A. G. Th. Becking zag zich door vertrek naar elders genoodzaakt als Correspondent te Bennekomnbsp;te bedanken. In zijne plaats trad op Dr. C. A. L. Jacobsenbsp;Boudewijnse aldaar.

Te Hengelo (Overijssel) heeft zich de Heer Holm welwillend bereid verklaard om als Correspondent werkzaam te zijn.

B. Kapitaalfonds.

Het Kapitaalfonds ontving in 1889 de reeds in het vorige verslag voorloopig vermelde legaten. Van Mejufvrouwnbsp;A. Zimmerman te Wageningen ad f 1000.—, onder dennbsp;last van vruchtgebruik en van den Heer Dr. A. H. Dobbe-

-ocr page 162-

26

LAER DE Wind te Middelburg ad f 3000.—. Dit laatste is in den loop van het jaar ontvangen en belegd geworden.

Vermeerdering is verder ontstaan door de inschrijving van nieuwe Bestuurders en Stichters en door verschillendenbsp;bijdragen voor ééns.

Als Bestuurderesse werd in het Album ingeschreven; Mevrouw de Weduwe Donders—IIubreciit te

f 250.-

- nbsp;nbsp;nbsp;50.-

- nbsp;nbsp;nbsp;50.^

- nbsp;nbsp;nbsp;100.-

- nbsp;nbsp;nbsp;25.-

- nbsp;nbsp;nbsp;100.-

- nbsp;nbsp;nbsp;50.-

- nbsp;nbsp;nbsp;100,-

- nbsp;nbsp;nbsp;50.-

- nbsp;nbsp;nbsp;50.-

- nbsp;nbsp;nbsp;50.--¦ 50.-

- nbsp;nbsp;nbsp;10.-

- nbsp;nbsp;nbsp;25.-

- nbsp;nbsp;nbsp;10.-

De Heer A. A. II. Boissevain te Amsterdam . - 300.— Douairière Bar®*'® van Nageel , geb. Bar®®® vannbsp;Pallandt van Beerse te Zwolle.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mevrouw Jansen—Tichelaar . nbsp;nbsp;nbsp;.

» JanssensArriens te ’s Hage

Mej. Meijer Cluwen......

Mr. M. J. Pijnappel te Amsterdam .

De Heer Simon Gaastra te Workum » S. Hingst te ’s Hage . . .

» nbsp;nbsp;nbsp;6. J. Verrroeck te Dordrecht.

» nbsp;nbsp;nbsp;J. Smit Jz. te Kinderdijk

)) nbsp;nbsp;nbsp;Mr. Eeckiiout te Zwolle.

» nbsp;nbsp;nbsp;H. II. W. Maasz te Botterdam

» nbsp;nbsp;nbsp;Dr. VAN Belkum te Noordeloos

» nbsp;nbsp;nbsp;W. Tul te Zwolle ....

» nbsp;nbsp;nbsp;Borret te Klundert ....

Verschillende dezer giften waren, evenals die hij het Bouwfonds vermeld, het gevolg van cene poging doornbsp;Regenten in het najaar van 1889 gedaan, om door toezending eener circulaire aan de hoogst aangeslagenen innbsp;den lande, deze op te wekken tot het schenken eenernbsp;bijdrage om daardoor het groote doel, de stichting vannbsp;het nieuwe gebouw, een schrede nader te komen.

-ocr page 163-

27

Het daarvoor benoodigde kapitaal was echter aan het einde van 1889 nog op verre na niet aanwezig. Hoewelnbsp;niet in het Verslag over dit jaar te huis beboerende,nbsp;mogen Regenten zich de aangename taak niet ontzeggennbsp;en kunnen niet nalaten reeds nu te vermelden, dat in het

! dames hier ter stede het trachten het ontbrekende

begin van dit jaar door

te

initiatief is genomen, om kapitaal bijeen te brengen.

Met grooten ijver, geene moeite en opoffering te veel achtende, hebben zij alom in den lande aan de Neder-landsche dames eene oproeping gericht tot medewerking,nbsp;terwijl door het houden van eene met ongekend schoenennbsp;uitslag bekroonde Fancy Fair, aan alle stadgenooten denbsp;gelegenheid is gegeven van hunne belangstelling te doennbsp;blijken.

Binnen kort zal het juiste bedrag bekend worden, van hetgeen is bijeengebragt ?).

Is dit cijfer nog niet voldoende om tot onmiddelijken bouw over te gaan, toch stelt het de verwezenlijking vannbsp;het denkbeeld, binnen een niet lang tijdsverloop in uitzicht. In allen gevalle zal het nieuwe Gasthuis, ten dienste

*) Aan Heeren Regenten is afgedragen geworden vanwege het Damescomité ƒ25285.725 en als opbrengst der Fancy Fair ƒ22331.825.

1000.—

ƒ 4000.—

500.—

11

3500.-

300.—

11

300.—

290.—

11

290.—

250.—

11

4750.—

200.—

11

1800.—

150.—

11

150.—

120.30

11

120.30

100.—

11

3900.—

60.-

11

360.-

Het bedrag van ƒ25285.725 is op de volgende wijze bijeengebracht: 4 giften van ƒ 1000.-

7

‘ nbsp;nbsp;nbsp;tlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tt

^ nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11

1 nbsp;nbsp;nbsp;tt

tt 11 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11

1 nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11

^ nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11

39 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

6 nbsp;nbsp;nbsp;„

-ocr page 164-

28

van het schoone doel: verpleging van ongelukkigen en geven van onderwijs, voor het grootste deel zijn totnbsp;stand gekomen, door de toewijding der beide dames, dienbsp;het initiatief tot de gedane oproeping hehben genomen,nbsp;en van diegenen die aan hare roepstem hebben gehoornbsp;gegeven.

Het nieuwe Nederlandsch Gasthuis voor ooglijders zal in werkelijkheid door bijdragen uit geheel Nederland totnbsp;stand zijn gebracht.

Onzen oprechten dank voor alles wat gedaan is, en waardering voor alle moeite en opoffering ten behoevenbsp;van ons Gasthuis, hetgeen ons zoo zeer ter harte gaat,nbsp;wenschen wij reeds nu in dit Verslag uit te spreken.

Voor het jaar 1890 kunnen reeds nu worden vermeld als nieuw ingeschreven Bestuurderessen, Bestuurders, Stichteressen en Stichters, de in de hierbij gevoegde Staten opnbsp;pagina 37—45 met een * aangeteekende personen.

23 giften

van

ƒ

50.—

ƒ 1150.—

7

11

11

40.—

11

280.—

90

11

11

11

25.—

11

2250. -

2

11

1,

11

23.62

11

47,24

8

11

11

11

20.—

11

160.-

5

11

11

11

15.—

11

75.—

96

11

11

11

10.—

11

960.—

2

11

11

11

7.50

11

15.—

32

11

11

11

5.—

11

160.—

4

11

11

11

3.—

11

12 —

11

11

11

11

2.50

11

27.50

1

11

11

11

2.—

11

2.—

2

11

11

11

1.—

11

2.—

diverse collecten

11

974.685

te

zamen . .

, / 25285.725

daarenboven met tijdsbepaling 1 gift van ƒ 500.—, 1 gift van ƒ200.— en 1 voorwaardelijke gift van ƒ 500.—.

De circulaire, welke door de Dames is toegezonden, is als Bijlage achter dit Verslag afgedrukt.

-ocr page 165-

29

Verder kan nog worden medegedeeld, dat in den loop van dit jaar legaten zijn besproken door Mefufvrouwnbsp;Ruychaver te Rottei’dam ad f 50.—, onder den last vannbsp;vruchtgebruik, en door den heer P. Stoltenkamp te Alphennbsp;aan den Rijn, ad f 500.—.

In 1889 werd afgelost 1 obligatie 4 “/o gemeente Amsterdam, en aan de conversie der Hollandse he Ijzeren Spoorweg Maatschappij werd deelgenomen.

C. Bouwfonds.

In 1889 werd het fonds vermeerderd met een bedrag van f 801.50 aan renten en f 550.50 aan giften.

Het bestaat op uit® December 1889 uit:

20 oblig. Werkelijke Schuld 3V, «/„ f 1000.— ,

1 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gemeente Utrecht S'/a 7o f '1000.—,

1 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam S'/j “/o f 1000.—,

7 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 ®/g Stad »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1874 met loting/¦ 100.—

en een batig Saldo van f 977.65®.

-ocr page 166-

Statistiek der Oogziekten, in het Jaar 1889, kij 3392 lijders.

Ophthalmia eatarrhalis................

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;angularis externa........

„ nbsp;nbsp;nbsp;biennorrhoica...............

„ purulenta neonatorum...........

„ nbsp;nbsp;nbsp;memhranaoea...............

„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina................

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica (vulnera et cicatrices,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;erosiones,

eauterisatio)...............

Trachoma papillare..................

225

„ nbsp;nbsp;nbsp;follioulare..................

„ nbsp;nbsp;nbsp;dilFormans.................

Irritatio conjunctivae.................

Ecchymosis „ nbsp;nbsp;nbsp;.................

Polypi conjunctivae..................

Lupus conjunctivae s. corneae.............

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.............

Corpora aiiena,, „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.............

Symhlepharon....................

Pterygium......................

Ophth. scroph. (plyctaenulae et ulcera).........

Herpes zoster n. trigemini...............

Anaesthesia..................

Hyperaesthesia (dolores)................

Keratitis diffusa (e lue congenita)...........

„ ulcerosa ...................

„ punctata...................

„ infectiva...................

Ulcus c, hypopyo...................

„ rodens.....................

Keratosphaoelus...................

Maculae corneae...................

-ocr page 167-

31

Leucoma.............

Staphyloma corneae, kerectasia. . . .

Fistula corneae...........

Cornea coniea...........

Incrustatio corneae.........

Iritis ...............

Synechiae posteriores; atresia pupillae .

Synechia anterior. . . ¦......

Prolapsus iridis...........

Iridocyclitis............

Chorioiditis............

Cyelitis sympathioa.........

Tumor cysticus iridis........

Iridereinia.............

Coloboma congenitum uveae.....

Iluptura chorioideae........

Albinismus.............

Glaucoma.............

Oataracta senilis completa......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ incipiens......

„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis..........

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;cousecutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica........

„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis........

„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....

Aphakia..............

„ c. obso. capsulari......

Uislocatio lentis..........

Coloboma „ nbsp;nbsp;nbsp;..........

Obscurationes corp. vitrei......

Haemorrhagia „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

Oysticerci nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

Synchysis sointillans.........

Retinitis apoplectica....... . . .

-ocr page 168-

32

Retinitis difFasa............

„ morbi Brigthii.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia) ....

Ablatio retinae.............

Scotoma scintillans...........

Neuritis nervi optici...........

Atrophia papillae............

Vascularisatio papillae n. optici......

Amblyopia toxica............

„ diabetica...........

Hemianopsia..............

Anopsia................

Simulatio................

Retina leporina (JFibrae medullares retinae)

Emboli ras. retina........

Glyoma retinae........

3

3

4

38 1

5

39 1

30

1

3

11

1

1

1

1

Episcleritis, sclerotitis ant . Sclerectasia anterior et aequatorialis

Buphthalmos.......

Protrnsio bulbi......

Panophthalmitis......

Neoplasmata bulbi s. nervi optici .

Morbus Basedovii......

Ectopia bulbi.......

Atrophia ........

Phthisis ........

Microphthalmos congenita .

Anophthalmos.......

Tumor orbitae.......

Caries, periostitis orbitae

Abscessus orbitae......

„ sinus frontalis.


12

3

3

2

3


49


1

57

6

2

2

2


Blepharadenitis Hordeolum palp.nbsp;Chalazionnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Verrucae nbsp;nbsp;nbsp;„

172

21

12

1

-ocr page 169-

Abscessus palp........

Traumata „ nbsp;nbsp;nbsp;.......

Encanthus.........

Lagophthalmos........

Ectropion.........

Entropion, Dystichiasis.....

Madarosis.........

Emphysema palp.......

Neoplasmata ........

Angiomata „.......

Xanthalasma „.......

Ptosis..........

Morbi gl. lacrymalis......

Daoryohystitis, stenosis ductus lacr, . Abscessus sacci lacrymalisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Fistula „ nbsp;nbsp;nbsp;„ •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Strabismus oonvergens.....

173

„ nbsp;nbsp;nbsp;divergens......

„ nbsp;nbsp;nbsp;deorsum- s. sursumvergens.

Blepharospasmi clonici.....

Nystagmos.........

Asthenopia museularis.....

Paresis nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotorii.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abducentis......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;troohlearis......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis.......

Myopie met stoornis......

Hypermetropie met stoornis. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Astigmatismus „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Anisometropia gravior.....

Paresis accommodationis.....

Presbyopia.........

Asthenopia aocommodativa nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

-ocr page 170-

34

Operatie n.

Extractie van cataract................

Lineair-extractie van cataract............

Discisie nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............

„ van nastaar................

Iridectomie....................

„ van geprolabeerde iris..........

Paracenthesis corneae................

Pteryginm-operatie.................

Sclerotomie wegens glaucoma...... .....

Tenotomie.....................

Voorlegging van pees................

Ptosis-operatie...................

Blepharoplastiek..................

Symblepharon-operatie................

Staphyloma-operatie.................

Blepharophymosis-operatie..............

Entropion-operatie.................

Ectropionnaden. ..................

Exstirpatie van oogbol...............

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ tumoren...............

Exenteratio bulbi..................

Neurotomie....................

De refractie werd bij 4647 oogen bepaald. Bij 909 oogen bleek E; bij 328 M 2 of zwakker; bij 431 M sterker dau 2; bij 1635 H 2 ofnbsp;zwakker, bij 464 H sterker dan 2; bij 668 As 2 of zwakker; bij 212 Asnbsp;sterker dan 2.

(Zn 1889 werden 1862 brillen voorgeschreven.')

-ocr page 171- -ocr page 172-

36

Geneeskundig en Doceerend Personeel.

H. Snellen Jr., Arts, inwonend Geneesheer.

1). J. Blok, Arts, 1ste Assistent-Geneeslieer.

H. W. Schreuder, Arts, 2de Assistent-Geneeslieer.

H. M. C. Kessler, Histioloog.

Bestuurderessen.

Aremberg, H. D. ïï. de Hertogin van.......Brussel.

d’Aulnis de Bourouill, geb. Twiss, Vronwo Baronesse Utrecht.

*Beaufort, Mejonkvr. C. de............Utrecht.

Bingham, geb. J. Brain, Mevr. C. H........Utrecht.

*Boetzelaar van Oosterhout, geb.de Beaufort, Baronesse v. Amersfoort.

Jtoijer, geb. Reinhold, Mevr. E..........Leiden.

Doijer, Jeannette Alexandrine...........Leiden.

Uoijer, Phoebe Elisabeth.............Ijeiden.

Donders, geb. Hubreoht, Mevr...........’s Graveuliage.

*Engelmann, Paula Maria.............Utreclit.

*Grothe, geb. ïwiss, Mevr A...........Zeist.

Nagell, geb. Baronesse van Pallandt van Beerse, Vrouwe

Douairière Baronesse van............Zwolle.

*Panhuijs, geb. Looxnia, Mevr. ï. nbsp;nbsp;nbsp;van.......Groningen.

Pekelharing, geb. Doijer, Mevr. O nbsp;nbsp;nbsp;G........Groningen.

*Quarles van Ufford, geb. Twiss, Mevr.......Utrecht.

Itoijaards, geb. Swellengrebel, Vrouwe Douairière H. J. Utrecht. *B.oijaards van Scherpenzeel, geb. van Naamen, Mevr. Utrecht.

*Koëll, geb. de Beaufort, Mevr. E.........’s Gravenhage.

Snellen, geb. Bryan, Mevr. O...........Utrecht.

Spiering, Meionkvrouwe E.............Tiel.

Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr...........Zeist.

*ïwiss, geb. Aubm, Mevr.............de Bildt.

ïwiss, geb. Suermondt, Mevr...........Utrecht.

*Voorst van Beest, geb. Ruijsch, Mevr. van .... Utrecht. *Voorthuijsen, J. C. A. du Marchie van......Utrecht.

Bestuurders.

*d’Aulnis de Bourouill, Mr. J. Baron........Utrecht.

^Beaufort, Mr. J. P. de..............Utrecht.

Berlin, Prof. Dr. W...............Amsterdam.

Boer, Mr. W. R.................Utrecht.

Boissevain, A. A. H...............Amsterdam.

Doijer, Prof. Dr. D................Leiden.

Doijer, Hubert.................Leiden.

Doijer, Eduard .................Leiden.

Doijer, Diederik.................Leiden.

*Engelmann, Dr. Th. W..............Utrecht.

-ocr page 173-

37

*Engelmann, Erans W...............Utrecht.

*Geuiis, Mr. S. J. van..............Utrecht.

Greve, Dr. H..................Soerabaya.

Grothe, Mr. J. A.................Utrecht.

*Grothe, A. L..................Zeist.

Haerten, Dr. J. L. H..............Utrecht.

Horst, B. A. E. J. ter..............Zwolle.

Hosei, Dr, Ito, Lijfarts van den Mikado......Tokei (Japan.)

Insinger, H. A..................Baarn.

’s Jacob, Z. E. de ond-Gouvernenr-Generaal van Ned.

Indie, E....................Utrecht.

Janssens, Jhr. Mr. H. G. G. L......... . . ’s-Gravenhage.

Janssen, P. W., Directeur der Deli-Maatschappij . . Amsterdam.

Knobbelsdorff, Baron van.............Wijhe.

Labouchère, S. P.................Amsterdam.

Luijken. Dr, J. A.................Genderingen.

Maes, Dr. H. G.................Arnhem.

Middelburg, Dr. H. A..............Leeuwarden.

Moll, Dr. E. D. A. C. van............Ilotterdam.

Opzoomer, Prof. Mr. C. W............Utrecht.

Pekelharing, Dr. A................ Groningen.

*Quarles van Ufford, Jhr. E............Utrecht

*Roëll, Jhr. Mr. J................ ’s Gravenhage.

Iloijaards van Scherpenzeel, Mr. H.........Utrecht.

Iloijaards van den Ham, Mr. W. J.........Utrecht.

Mloijaards, Mr. W. H. J.............Utrecht.

?Iloijaards, J. S..................Utrecht

?Iloijaards, A................... Utrecht.

?Iloijaards, H. J..................Utrecht.

Roorda Smit, Prof. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. J. A...........Cordova.

Salomons, Dr. A.................Paramaribo.

Snellen, llrof. Dr. H...............Utrecht.

?ïwiss, Mr. J. E. W............... de Bildt.

?Voorthuijsen, H. E. J. E.............Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. E. du Marchie van.......Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. G. J. M. van..........den Haag.

?M^ertheim, A. C......... Amsterdam.

Westhoff, Dr. C. H. A..............Amsterdam

Corporatiën-Bestuurders.

St. Anthonie-Gasthuis, College van H. H. Voogden

van het...................Leeuwarden.

Eloyen-Gasthuis, Broederschap der Regenten van het Utrecht Enschedé en Lonneker, het Ziekenfonds van .... Enschedé.

Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij......Amsterdam.

Nederlandsch ïooneel” De KoninklijkeVereeniging „Het Amsterdam. ?Het Utrechtsch klein gemengd Koor a Capella . . . Utrecht.

Orde, Balije van de Ridderlijke Duitsche......Utrecht.

Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van . Utrecht.

-ocr page 174-

38

ïeijler’s Sticliting,................Haarlem.

Utreohtsoli Studentenkorps.............Utrecht.

Vereeniging tot bevordering der geneeskundige Wetenschap in Nederlandsch nbsp;nbsp;nbsp;Indië...........Batavia.

Honoraire Bestuurders.

Andel, Dr. A. H. van........... Medeinblik.

Arntzenius, Dr. A. K. W...........Samarang.

Beijen, Dr. P. W. A. ............’s Gravenhago.

Berns, Dr. A. W. O.............Amsterdam.

Bouvin, Dr. M. J..............’s Gravenhage.

Breesnee, Dr. ï.............. Sommelsdijk.

Burg, Dr. O. L. van der..........Laag Soeren.

Cornelissen, Dr. P. J............Buitenzorg.

Coster, Dr. P. H. Blom...........’s Gravenhage.

Costerman, G...............Zeist.

Bist, Dr. A. van der............Ned. Oost-Indië.

Bijk, Dr. A. van.............Heusden.

Baille, Dr. Jac. Baart de...........Leeuwarden.

Beijffer, Dr. G. H. de............Woerden.

Bock, Dr. H. C. A. L............Utrecht.

Gewin, Dr. M...............Delden.

Gunning, Prof. Dr, W. nbsp;nbsp;nbsp;M...........Amsterdam.

Gntteling, Dr. C..............Utrecht.

Hamer, J. B. X....... Leeuwarden.

Homoet, Dr. J. J..............Arnhem.

Horst, Dr. S. van der..........Amsterdam.

Imans, Dr. M............. Utrecht.

Juda, Dr. M.............Amsterdam.

Koster, Prof. Dr. W...........Hilversum.

Krol, Dr, W.............Dordrecht.

Knijper, Dr. A. M............’sHertogenbosch.

Laidlaw Purves, Dr. W”^..........Londen.

Ledeboer, Dr. L. R. B..........Samarang.

Loeff, Dr. W. Rutgers van der.......Leiden.

Maats, Dr. C.............Arnhem.

Manikus, Dr. J. B............Kaapstad.

Moll, Dr. J. A............. • ’s Gravenhage.

Mulder, Dr. M. E............Groningen.

Noorduijn, Dr. C............Nijmegen,

Oudemans, Prof. Dr. J. A. C........Utrecht.

Pameijer, Dr. J. K...........Tiel.

Place, Prof. Dr. Th...........Amsterdam.

Poll, Jhr. J. W'^. M. van nbsp;nbsp;nbsp;de........Haarlem.

Prahl, Dr. J.............Amsterdam.

Roijaards, Mr. A. J,..........Amsterdam.

Rijnberk, Dr. N. van..........Amsterdam.

Schmidt, Dr. B. J. J...........Rotterdam.

Schijff, P. Arts, Off. v. Gez.........Batavia.

Snellen, Dr. K.............Zeist.

-ocr page 175-

39

Strick van Ijinschoten, Jhr. Mr. J. O.......Maarssen.

Verschoor, Dr. N. J. F..........Goes.

Yoogt, Dr. J. E. de..........Pan (Frankrijk.)

Wely, Dr. D. L. van..........’s Gravenhage.

Stichteressen.

’s Gravenhage. Ellekom.

Utrecht.

Driebergen.

Lensden.

Utrecht.

Amsterdam.

’s Gravenhage. Maartensdijk.nbsp;Amsterdam.nbsp;Arnhem.nbsp;Middelburg.

’s Gravenhage. Rotterdam.nbsp;Amsterdam.

Velp.

Amsterdam.

Workum.

Endegeest.

’s Gravenhage. Loosdreoht.

Jutphaas.

Keulen.

’t Loo.

Amsterdam.

Arnhem.

Utrecht.

Apeldoorn.

’s Gravenhage. Dordrecht.nbsp;Oosterbeek.nbsp;Middelharnis.

’s Hertogenbosch. Amsterdam.

Tiel.

Utrecht.

Koudekerke.

Gouda.

Amsterdam.

Amsterdam.

Rotterdam.

Rotterdam.

Utrecht.

*d’Ablaing van Moersbergen, Mevr. de Douairière.

Athlone, Gravin van..........

Beaufort, Jonkvrouwe de.........

*Beaufort—Sniinia, Mevr. de........

*Beaufort van Eeghen, Mevr. W. H. de

*Beuningen—Brain, Mevr. van........

Beeck Vollenhoven, Mejufvr. van......

Biohon Visch, Jonkvrouwe M. J.......

*Boetzelaar—Sohuijlenburg, Mevr. de Baronesse van .

*Borski, Jonkvrouwe M. S. A........

Brakell tot den Brakell, J. Baronnes van ....

Bruin, Mevrouw de..........

*Bouvin—Boddaert, Mevr..........

*Burger, Dames H. en B..........

Castro, geb. Teixeira de Mattos, Wed. M. Henriquez de

*Dijk, Mejufvr. B............

Eeghen, geb. A, C. Huijdecoper, Wed. P. van. .

*Gaastra, Mejufvr. Yffke.........

Gevers van Endegeest, Mevrouw......

Goltz, geb. des Tombe, Douairière Gravinne v. . *Haoke van Mijnden, geb. Deking Dura Mevr. .nbsp;*Hardenbroek van Lokhorst, geb. de Geer van llijn-

huizen, Baronesse van.........

Herz, Mevrouw Pauline......

Holmberg de Beokfeldt, Jonkvrouwe Clara. Huijdecoper, Jonkvrouwe G. M. J. .

*Huyssen van Kattendijke, Mevr.

Ittersum, geb. Sandberg, Baronesse van Jansen, geb. Tichelaar, Mevr. de M'^ed. S..

Janssens, geb. Arriëns, Mevrouw Kaa, Jonkvrouwe A. Q. van dernbsp;*Kneppelhout, geb. van Braam, Mevr. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Korteweg, Mevrouw........

M. van

Lansehot, geb. Kraemer, Mevr. de Wed. H. F *Leeuwen—Matthes, Mevr. van ....

Lidth de Jeude, Mevrouw O. C. A. van .

Lijklama a Nijeholt, Jonkvrouwe......

*Lijnden—de Bruijn, Mevr. do Gravinne van . nbsp;nbsp;nbsp;.

Meerten, Mejufvrouw C. O. van......

Mendes, Mejufvrouw R...........

*MesBchert van Vollenhoven—van Lennep, Mevr. .

?Muller—van Rijckevorsel, Mevr......

Oppenheim geb. H. E. Scholten, Mevrouw .

?Pols, Mejufvr. Nancy.........

-ocr page 176-

*Quiiitus, Mejonkvr. Agnes........Groningen.

*Kagay—van Lidth de Jende, Mevr......Utreclit.

*Sohermbeek, Mevr. de Wed. van......Utreclit.

Silleni, Mevrouw.............Amsterdam.

Sirtema, van Grovestins, Mejonkvrouw S.....’s Gravenhage.

*ïaets van Amerongen van de Natewiscli, Baronesse

Douairière.............Utrecht.

*Taets van Amerongen, Mejonkvr. M. A. Baronesse . Utrecht. *Versteegh., geb. Evekiuk, Mevr. de Wed. C. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ïiel.

*Welderen Rengers—Looxma, Mevr. de Baronesse van Leeuwarden.

*Wertheim, Mejufvr. M..........Amsterdam.

Yvoy, Jonkvrouwe d’............Amsterdam.

Zuijlen van Nijevelt, Vrouwe Douairière nbsp;nbsp;nbsp;van. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ’s Gravenhage.

Stichters.

Akersloot van Houten, K. A..........’s Gravenhage.

*Andreae, D. H..............Kollum.

Aulnis de Bourouill, Prof. Mr. J. Baron d’ . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Utrecht.

Baelde, R................Rotterdam

*Baert, Mr. J. P. B.............Utrecht.

*Beaufort, Jhr. Mr. B. Ph. de.........Baarn.

*Beaufort, Mr. A. J. de...........Leusden.

*Beaufort, J. B. de.............Woudenberg.

Beer, S. J. de..............Utrecht. ,

Beets, Prof. Dr. Nicolaas...........Utrecht.

Berg, H. P. J. van den...........Samarang.

Berkhout, Jhr. Mr. P. J. van.........Amsterdam.

*Blanokenhagen, Mr. O. M........... Utrecht.

Blussé van Zuidholland, P...........Dordrecht.

Boelens van Eijsinga, Jhr. Mr. van.......Leeuwarden.

Boers, de Wit..............Neerlaugbroek.

Boeije, Jhr. L. M. Schuurbecque.......’s Gravenhage.

Borski, J................Amsterdam.

Bosch, Mr. W. J. M............Utrecht.

Bosch van Drakenstein, Jhr. Mr. L. E. H. J. . . nbsp;nbsp;nbsp;. Vechten.

*Bowman Bart E. R. S, Sir William......London.

Bruins. L. de..............Beek.

Bunge, J.................Amsterdam.

Bunge, J. P. G..............Amsterdam.

Bunge, J. W...............Rotterdam.

*Bundten, P. A. .............Amsterdam.

*Burg6r, A. J. E.............. Rotterdam.

Bijlandt, Mr. C. J. E. Graaf van........’s Gravenhage.

Bijleveli Mr. E. P.............Nijmegen.

Canneman, E...............’s Gravenhage.

Ohabot, J. A...............Rotterdam.

Christoffelse...............Enspeijk.

Citters, Jhr. van.............ïwello.

Clercq, de................Amsterdam.

Cordes, E. W. ....... • . • nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Samarang.

-ocr page 177-

41

Crainerus, E. W..............Amsterdam.

Criellart, J. W. A.............Rotterdam.

Driessen, W. A..............Soerabaya.

Dussen, Jlir. E. vaa der..........’s Gravenhagc.

Eeckhout, Mr. E. J.............Zwolle.

Eeghen C. P. van.............Amsterdam.

Eeghen, J. van..............Amsterdam.

*Eeten, Dr. J. 0. van............ Utrecht.

Enschedé, Mr. J. J. nbsp;nbsp;nbsp;C............Soerabaya.

Etty, Th.................Arnhem.

Everwijn, A. L..............Arnhem.

*Eiisinga, Jhr. Mr. T. nbsp;nbsp;nbsp;J. J. van........Leeuwarden.

Gaastra, Simon..............Workum.

*Geer, 0. W. B. B. Baron do.........’s Gravonhage.

Gevaerts van Simonshaven. Jlir. P. O. H.....’s Gravenhage.

Gey van Pittius, Luit. Kol. A. R. W......Ned. Oost-Indie.

Glaser, J. S...................Samarang.

Goldenberg, C. A G...............Deventer.

Hacke van Mijnden, Mr. Henri.........Amsterdam.

Haeften, Jhr. C. G. van.............Soerabaya.

*Haerten, Dr. J. nbsp;nbsp;nbsp;L. H............Utrecht.

*Hamburger, A. D..............Utrecht.

Heeokeren. Mr. C. W. B. van..........Samarang.

Heineken, W..................Amsterdam.

*Heijkamp, Aartsbisschop Joh..........Utrecht.

Hingst, S....................’s Gravenhage.

Hoeven, Dr. P. nbsp;nbsp;nbsp;Templeman van der.......Utrecht.

Houthuijsen, B. nbsp;nbsp;nbsp;van...............Samarang.

Hugenpoth tot Aerdt en Berenolauw, Baron van . . Zevenaar. *Hnijdecoper van Nigtevecht, Jhr. Mr. J. E. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Utrecht.

Insinger, J. H..................Amsterdam.

*Imans, Dr. M...............Utrecht.

Jacob, Mr. E. H. ’s, oud-Commissaris des Konings

in de Provincie Utrecht............’s Gravenhage.

Jacob, E. E. ’s.................Utrecht.

Jacobson, L. J..................Rotterdam.

Jochems, Mr. J.................’s Gravenhage.

Jolles, A. R...................Arnhem.

Joncheere van Harmelen, A. de.........Harmelen.

Jong, Dr. de, voor Mevr. A. de M., Dr. Ed. S.. . ’sGravenhage.

Jonge, Jhr. W. A. nbsp;nbsp;nbsp;0.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de............ ’sGravenhage.

Jurgens, J....................Oss.

Kattendijke, Mr. J. M. Baron nbsp;nbsp;nbsp;Hnijssen van .... Arnhem.

Kielstra....................Ee (Eriesland.)

Kleiweg, de Erven nbsp;nbsp;nbsp;J...............Hillegersberg.

«Kol, H. nbsp;nbsp;nbsp;E................Utrecht.

Kolff, nbsp;nbsp;nbsp;C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G...................Rotterdam.

Kolff, nbsp;nbsp;nbsp;C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Santen............. Rotterdam.

Kolff, nbsp;nbsp;nbsp;D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A..................Rotterdam.

Koopmans. Mr. R................ Haarlem.

Kooij, Jan...................Bunschoten

Kreenen, Dr.. nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.

-ocr page 178-

Kymmell, Mr. nbsp;nbsp;nbsp;P.................Leeuwarden.

Langerliuizen, nbsp;nbsp;nbsp;Lz.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P...............Huizen.

Ledeboer, Bz. nbsp;nbsp;nbsp;Ij. V...............Botterdam.

Leis, Murk..................Alblasserdam.

Lindeboom, L..................Zwolle.

Loopuijt, A...................Schiedam.

Luden, J....................Amsterdam.

*Lijcklama a Nijeholt, Jbr...........Beesterzwaag.

Lijcklama a Nijeholt, J. A............’s Gravenhage.

Lijnden, Mr. ll. W. Baron van.........Middelburg.

Lijnden, Mr. B. Melvil nbsp;nbsp;nbsp;Baronnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van.......Utrecht.

¦*Mansvelt, l)r. nbsp;nbsp;nbsp;A. P.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van..........Utrecht.

Mees, J. B...................Botterdam.

Mees, B....................Botterdam.

Mees, B. A...................Botterdam.

Meijen, J. P...................Middelburg.

Miohiels van Kessenioh, J. A. H..........Boermond.

Moll, J.Bz., J..................’s Gravenhage.

Muller, Joan..................Amsterdam.

Mijnlief, Az., P.................Nieuwerkerk aan

den IJssel.

Mijnlief, Az., G. M................Nieuwerkerk nbsp;nbsp;nbsp;aan

den IJssel.

Mijnssen , J. J..................Amsterdam.

Mijnssen, J. W.................Amsterdam.

Naamen van Eemnes, nbsp;nbsp;nbsp;Mr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van........Zwolle.

Nahuijs, Mr. Baron...............Arnhem.

Nauta, Star..................Sappemeer.

*Nellesteijii, Mr. W. van...........Utrecht.

Nepveu, O....................Amerfoort.

Neuteboom, P..................Wijhe.

Nienliuis....................Amsterdam.

Oppenheim, D. J.................Botterdam.

Oudlieusden, van................Woerden.

*Pallandt van Oud-Beijerland, W. Baron van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Arnhem.

Pauw van Wieldreeht, Bidder C..........Zeist.

*Peletier, B................Utrecht.

*Pierson, Mr. N. G.............Amsterdam.

*Pit, Mr. A. A...............Utrecht.

Plate, Jr. J. G..................Samarang.

Poel, Mr. J. D. van der..........Ameide.

Potter, J. de..................’sGravenhage.

Pijnappel, M. J.................Amsterdam.

Quarles van Ufford, Jhr. L. J........... Haarlem.

Bau van Gameren, Mr. J.............Arnhem.

*Beiger, B................Utrecht.

*Bibbius Peletier, G.............Utrecht.

*Biemsdijk, Jhr. Mr. Dr. A. D. van.......Utrecht.

Biemsdijk, Jhr. Mr. J. C. M. van.........Utrecht.

Boëll, W. P. Baron...............’s Gravenhage.

Boijaards, Mr. A. J...............Amsterdam.

Bosenthal, George...............Amsterdam.

-ocr page 179-

4.quot;?

Kueb, C.....................Rotterdam.

Salomonson, Herman...............Samarang.

Salomonson, M. Wertlioim............Almeloo.

*Sandt, Rirma G. H. van der.........Utrecht.

Santheuvel, JLr. Mr. H. L. nbsp;nbsp;nbsp;W. van den.....Dordrecht.

Santhenvel, Jhr. Mr. P. H. nbsp;nbsp;nbsp;J. van den......Dordrecht.

Scheltinga, Dr. M. de Blocq van .........Oranjewoud.

Schimmelpenninck, Jhr. Mr. nbsp;nbsp;nbsp;P. J. C........Amsterdam.

*Schimmelpenninck van der Oye van Nyenheek, A. Baron Utrecht.

Schliiter, A. H.................Utrecht.

Schoher, Mr. J. H................Putten.

Sohwartzenherg en Hohenlansherg, P. Baron thoe . Zeist.

Smit, Jz., J...................Kinderdijk.

*Smit van Nieuw-Lekkerland, L.........Kinderdijk.

Snouck Hurgronje................Middelburg.

Soesman, ï.................. . . Samarang.

Sterling, Mr. J. J. Uijtwerf...........Utrecht.

Stoop van Zwijndreoht, A............. Dordrecht.

Stork, J. E. . .................Hengelo.

Straal, M. van der...............Rotterdam.

Straal, N. van der...............Rotterdam.

Suermondt, B..................Aken.

Swinderen, Jhr. Mr. van.............Rijs.

Thiebout, Mr. J.................Zwolle.

ïiedeman, J. M.................’s Gravenhage.

Tienhoven, Mr. G. van.............Amsterdam.

Veeckens, van den Brock............Samarang.

* nbsp;nbsp;nbsp;Veldwijk, Mr. R................. Arnhem.

Verbroeck, G, J. J................Dordrecht.

VerLoren, Mr. G. J...............Utrecht.

*VerLoren van Themaat, Dr. nbsp;nbsp;nbsp;R.........Utrecht.

* nbsp;nbsp;nbsp;Verschuur, Mr. W. A. Baron........'s Gravenhage.

Virulij, J. P...................Gouda.

Voorhoeve, Hz., J................Rotterdam.

Voorhoeve, J. A. C................Rotterdam.

Vos van Hagenstein, A...........Dordrecht.

Vos van Nederveen Cappel, Mr. C. L. de . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ’s Gravenhage.

Voute, Mr. Caesar............Samarang.

Voute, Ed................Zeist.

Vrolik, Dr. A...............Arnhem.

Waal, E. de...............'s Gravenhage.

Waller, Mr. H..............Utreeht.

Warneeke................Samarang.

Wassenaer, K. G. O. Baron nbsp;nbsp;nbsp;van.......Almen.

?Wertheim, A. C..............Amsterdam.

Wessem, J. C. D. van...........ïiel.

Willink, J. H...............Oegstgeest.

*Winter, C. de..............Utreeht.

Yvoy van Mijdrecht, Mr. D. M. M. Baron d’Hangest d’ ’s Gravenhage.

-ocr page 180-

Corporatiën-Stichters.

Het Burger-Weeshuis............Arnhem.

Commissie van Heel- en Vroedmeesters.....Nieuwe Tongeren.

llegenten van het Oud Bnrger-Gasthuis.....Nijmegen.

De beide Weeshuizen............Nijmegen.

Voogden van het OM Burger-Weeshuis.....Sneek.

Het groot Bommelsoh Gasthuis........Zalt-Bommcl.

Nederlandseh tandheelkundig Genootschap ....

Bijgekomen Begunstigers sedert 29 Juli 1889.1)

Assen, H. van..............Zwolle.

Beaufort, Jhr. Mr. W. H. de.........Driebergen.

Beijma, Jhr. Mr. C. L. van..........Leeuwarden.

Court van Krimpen. Mr. nbsp;nbsp;nbsp;M.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;del.......Haarlem.

Daendels, Ij. J...............’s Gravenhage

Damen, J.................Cothen.

Diemont, Z. F. C..............Putton.

Dommer van Poldersveld, Jhr. G........Beek.

Dommer van Poldersveld, Jhr. J.........Beek.

Dooremaal, Dr. nbsp;nbsp;nbsp;van............’s Gravenhage.

Dooren, Adolphe van............Tilburg.

Druif, Dr. W...............Kampen.

Dijk—Koster, Mevr. van...........Apeldoorn.

Eindhoven, W...............Leiden.

Engelenberg, P. H. C............Kampen.

Geer, Lode wijk de.............Velp.

Gerlings, Mr. C...............Utrecht.

Gladbeek, A. Henri van...........Helmond.

Gladbeek, Mejufvr. Wilhelmina van.......Helmond.

Groeningen—Roelofz, Mevr...........Delft.

Haaren, F. van..............Beek.

Hamburger, A. D..............Utrecht.

Hamster, A. J...............Noordbroek.

Herzveld, Mr. L..............Arnhem.

Hinlopen, Mejufvr..............Beek.

Hoijer, A. H........... .... Wijk bij Duurstede

Hoytema, D. van.............Kuilenburg.

Jacobse Boudewijnse, Dr. O. A. L........Bennekom.

Jager, E.................’s Gravenhage.

Jong, G. J. de..............Gouda.

Koeken, Emile..............Arnhem.

Lansohot, F. A. nbsp;nbsp;nbsp;van............’s Hertogenbosch.

Libourel, Notaris.............Beek.

Lookeren Campagne, D. van.........Helmond.

Lugt, Arts.................Kenkum.

Maritz van Craijenstein, nbsp;nbsp;nbsp;F. W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H........Beek.

Maritz van Craijenstein, nbsp;nbsp;nbsp;Mejufvr.........Beek.

1

Zie de volledige lijst in het 30ste jaarverslag, 29 Juli 1889.

-ocr page 181-

Naman, Harbrink.............Baarn.

Pesters, 0. C. G. de............Groesbeek.

Polak, 8. H................Gouda.

Pool, Meijer...............Rotterdam.

Post—van der Burg Merk, Mevr.........Delft.

Prince, G.................Gouda.

Prinsen, Wed. P. .............Helmond.

Rietstap, Mr. ï. M. T............Rotterdam.

Rovers, Dr. M. A. N............Beek.

Rijckevorsel, Jhr. A. J. A. van........’s Gravenliage.

Scliellwald, J. H..............Zwolle.

Seliuurbeque Boeije, Jlir. Mr. M. J........Zierikzee.

Selle, P. E. G...............Utrecht.

Servatius, A. H.. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-...........ïerwolde.

Snellen, Arts...............Wijk bij Duurstede

Snellen, Dames..............Zeist.

Stork, J. E................Hengelo.

Surie Brender a Brandis, G. J.........Amsterdam.

Swalme, Dr. A. van der . nbsp;nbsp;nbsp;..........Middelburg.

ïhurkow, Mr. C. T. P............’s Gravenliage.

Veen, Mr. van der.............Beek.

Voogt—van der Cliijs, Mevr. N. A. de......Wageningen.

Wehry, George.............. Valkenburg.

Wellenbergli, H. J.............' Oosterbeek.

Wttewaal, B. W..............Utrecht.

Wulfften Palthe, R. van...........Almelo.

Wulfften Palthe, W. van...........Hengelo.

-ocr page 182-

ÜTEECHT, April 1890.

Van algemeens bekendheid is het, dat het tot de lievelingsdenkbeelden van onzen grooten Donuees behoorde een naar de eischen van den tegenwoordigen tijd ingericht Nederlandsch Gasthuis voornbsp;Ooglijders in Utrecht te doen verrijzen.

Om dit gebouw tot stand te brengen vertrouwde hij op de milddfulig-heid van het Nederlandsohe Volk. „Dit zal niet in gebreke 'blijven” heeft hij meermalen gezegd; „het zal aan mijn roeptem gehoor geven.”nbsp;Helaas, die roeptem kan niet meer tot U komen.

Maar zult gij daarom zijn vertrouwen op U beschamen? — Eene schare van Nederlandsche vrouwen komt thans tot U met de bede:nbsp;„Helpt ons!” Sedert jaren moeten in het thans bestaande gebouw,nbsp;wegens gebrek aan ruimte tal van lijders, die verpleging noodig hebben,nbsp;worden afgewezen. Het gebouw is slechts een zeer oud woonhuis; hetnbsp;eischt klimmende kosten van onderhoud en is gebrekkig ingericht.nbsp;Het is ongunstig gelegen wegens den grooten afstand van andere voornbsp;medisch onderwijs bestemde inrichtingen. En dit is een dagelijksnbsp;terugkomend bezwaar. Immers dit Nederlandsch Gasthuis voornbsp;Ooglijders, waarin thans jaarlijhs 3000 patiënten, herkomstig uit allenbsp;oorden van Nederland, behandeling vinden, is tevens de uitgebreidstenbsp;praktische leerschool voor oogartsen in ons Vaderland in verhand metnbsp;Universitair Onderwijs. „Onze instelling” — zoo schreef Dondeesnbsp;in 1883 — „vormde leerlingen, die elders instellingen in het levennbsp;riepen van gelijke strekking, leerlingen, die door geheel Nederland ennbsp;ook buiten zijne grenzen arm en rijk hun diensten boden, en wist doornbsp;bevordering der wetentschap aan die diensten waarde bij te zetten. Ditnbsp;haar streven kwam der geheele menschheid ten goede. Inderdaadnbsp;strooide als instelling van onderwijs onze stichting zaden uit die op hetnbsp;veld der liefdadigheid een rijken oogst beloofden, en die verwachtingnbsp;niet hebben beschaamd.”

De ondergeteekenden achten thans den tijd gekomen tot een poging om het werk van Dondees tot voltooiing te brengen. Zij hebben haarnbsp;voornemen aan Heeren Begenten der Inrichting nlfedegedeeld en vannbsp;hen de meest erkentelijke toejuiching ontvangen.

Het nieuwe Gasthuis, te bouwen in overeenstemming met de eischen der wetenschap, beantwoorde dan eindelijk, meer en heter dan hetnbsp;oude, aan het doel; „Voor den lijder een toevlucht, die alles geeft watnbsp;tot afwering van droeve blindheid kan strekken, en voor de wetenschap

-ocr page 183-

47

een kweekschool, die daartoe nieuwe krachten en nieuwe hulpmiddelen schept'”

Nog ongeveer ƒ80.000.— moeten worden bijeengebracht, en dan kan, met behulp van het reeds beschikbare kapitaal, hetgeen zoo vurignbsp;verlangd wordt tot stand te komen.

Giften en inschrijvingsbilletten gelieve men te zenden aan Baronesse d’Aulnis de Boükodill, geb. Twiss (Utrecht, Maliesingel 34). Overnbsp;de toegezegde sommen zal door haar worden beschikt in de eerstenbsp;helft der maand Mei e. k., tenzij de gelden eerder mochten zijnnbsp;toegezonden.

Bestuurderessen van liet

NederlandscJi Gasthuis voor Ooglijdsrs:

Amersfoort:

Amsterdam:

Arnhem:

Baarn:

Be Bilt: Bunnilc:

Briehergen:

's OravenJiage:

/E. Bar“® d’Aulnis de Bourouill, geb. Twiss. Mevr. Bingham, geb. Brain.nbsp;iMevr. Doijer, geb. Eeinhold.nbsp;iMej. J. A. Doijer.

|Mej. P. E. Doijer.

'DouaP' Bar*“ van Nageel, geb. Bar*’quot;’YANPALLANDT VAN Beerse.nbsp;jMevr. Pekelharing, geb. Doijer.

[Mevr. Botaards, geb. Swellengrbbel.

' Mevr. Snellen , geb. Br tan.

Mevr. Sprenger, geb. Bijleveld.

\Mevr. Twiss, geb. Sübrmondt.

Barquot;™ VAN Boetzblaer van Oosteriiout,

geb. DE Beaufort. Mevr. VAN Leeuwen, geb. M.wthes.

Mevr. Mbsschert van Vollenhoven,

geb. VAN Lennep.

Mevr. Quack, geb. van Heükelom.

Mevr. Stokvis, geb. Wertheim. Mej. M. TVertheim.

geb. Bar®*® van Balveren. geb. van Eck. ,

O. M. Bar™quot; van Verschuer,

Mevr. DE Beaufort,

Mevr. DE Pesters, geb. van Marwijk Koot.

Bar”quot; VAN Hardenbroek, geb. de Pesters van Cattenbroek.

Mevr. DE Beaufort, geb. van Sminia.

Mevr. Bouvin, geb. Boddaert.

Mevr. E. Jacobson.

Mevr. Moll, geb. Bonebakker.

-ocr page 184-

48

Movr. Quarles van Upfobd, geb. Gravin van Limburg Stirum.

Mevr. Röell, geb. de Beaufort.

Gi-oningen: nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. T. van Panhuys, geb. Looxma.

Jonkvrouwe A. M. Quintus.

Ilaarhm: nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. Del Court van Krimpen, geb. Koell.

JntpJmas: nbsp;nbsp;nbsp;Bar’®' VAN Hardebroek van Lookhorst,

geb. DE Geer van Eijnhuizen.

Leeuwarden:. Mevr. van Eijsinga, geb. Bar®' van Welderen Eengers.

Bar®' VAN “Welderen Bengers, geb. Looxma. Lensden:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. de Beaufort, geb. van Eeghen.

LoosdreeJd: nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. Hacke van Mijnden, geb. Déking Dura.

Mam-fensdijk: nbsp;nbsp;nbsp;Bar”' van Boetzelaer, geb. van Schuylenburcii.

lillenen: nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. Schimmblpenninck, geb. Steengracht.

ItoUerdam; nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. PIoeufft, geb. Barquot;” d’Aulnis de Bodroutll.

Mevr. M. C. Muller, geb. van Kijckevorsel. Spankeren:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Barquot;” van Shemen, geb. Leembruggen.

Lh-eclit: nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. van Leuningen, geb. Brain.

Mevr. Blanckbnhagen, geb. de Bruyn.

Mevr. Boer, geb. Vollenhoven.

Mevr. Bosch van Oud-Amelisweerd ,

geb. VAN DE Poll. Mevr. Brondgbest, geb. Mulder.

Mevr. Engelmann, geb. Brandes.

Mevr. VAN Hengst, geb. van Naamen.

Mevr. Huïdecoper van Nigteveoht, geb. Luden. Mevr. Pit, geb. van Gedns.

Mevr. Ragay, geb. van Lidth de Jeude.

Mevr. Reiger, geb. van der Linden.

Mevr. VAN Riemsdijk, geb. de Kook.

Mevr. Royaards van den Ham, geb. 15ar*‘' Taets VAN Amerongen.

Mevr. Royaards van Scherpenzeel,

geb. VAN Naamen.

Barquot;quot;' SCHIMMELPENNINCK VAN DER OyE VAN Nyenbeek, geb. VAN Bronkhorst.

Mevr. Uytwerp Sterling, geb. van den Bosch. Mevr. Du Marchie van Voorthuysen,

geb. Wttewaall van Stoetwegen.

-ocr page 185- -ocr page 186- -ocr page 187-

TWEE-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging en bet onderwijs in HET NEDEELANDSCH GASTHUIS VOOE BEHOEFTIGE EKnbsp;MINFEEMOGENHE OOGLIJDEES, over het jaar 1890,nbsp;ter vergadering van Bestuurders, te Utrecht dennbsp;22®'®“ Juni 1891, uitgebracht door den Geneesheer-Direc-teur, Prof. H. Snellen.

M. H.!

De mij opgedragen taak U jaarlijks verslag Ie doen omtrent de verpleging en het ondei'wijs over het afgeloopennbsp;jaar geeft lichtelijk aanleiding in herhalingen te vervallen.nbsp;Meermalen is het mij voorgekomen dat ik mij voornamnbsp;op een of ander punt U meer in het bizonder opmerkzaamnbsp;te maken, en dat ik mij tijdig had te herinneren dat iknbsp;in een der vorige verslagen zulks reeds uitvoeriger hadnbsp;ter sprake gebracht.

Er zijn intusschen herhalingen, die telkens weder door mij gaarne gezegd en, voorzeker, door U gaarne vernomennbsp;worden.

Als zoodanig' wijs ik U in de eerste plaats op de jaarlijks terugkomende klimming van de graphische lijn, die hetnbsp;aantal behandelde patiënten voorstelt. Dat cijfer steeg in

-ocr page 188-

het jaar 1890 tot 3588, terwijl het in het voorafgaande jaar slechts 3392 bereikte.

In het afgeloopen jaar hebben zich viermaal meer lijders aangemeld dan in het eerste jaar.

De toename is zóó regelmatig, dat we er op mogen rekenen dat ze zal blijven voortgaan, tenzij we door gebreknbsp;aan w'erkkracht of door gebrek aan beschikbare ruimte,nbsp;er toe genoopt zullen worden die klimming moedwillignbsp;tegen te gaan.

Gedurende de eerste jaren van het bestaan onzer Inrichting kon de oogheelkundige kliniek gemakkelijk in de morgenuren door één geneesheer worden afgedaan, zooals zulksnbsp;dan ook gewoonlijk, afwisselend door Prof. Donders en doornbsp;mij, placht te geschieden.

Toen Donders in 1862, na den dood van Schroeder VAN der Kolk, door uitbreiding van zijn werkkring opnbsp;het gebied van physiologisch onderwijs, zieh genoopt zagnbsp;zijn taak bij de oogheelkundige kliniek tot consultatieve hulpnbsp;te beperken, bleek het alras noodig dat mij een Candidaatnbsp;in de geneeskunde tot assistent zou worden toegevoegd.

, Thans zijn drie geneesheeren aangesteld en hebben deze de handen vol, om tusschen 9 en 12 ure gereed te komennbsp;met het onderzoek en de behandeling der oogiijders.

Voor het oogenblik zijn de werkzaamheden zóó verdeeld, dat de inwonende geneesheer, H. Snellen .Ir. , de in hetnbsp;Gasthuis verpleegde lijders behandelt, terwijl van de Polikliniek de mannen door den geneesheer Dr. H. J. Kessler ennbsp;de vrouwen door den geneesheer T. Verweij worden gezien.

Bij elk moeielijk geval wordt mijne hulp ingeroepen. Hierbij heb ik telkens gelegenheid op te merken, dat denbsp;Polikliniek niet slechts in aantal, maar meer nog in belangrijkheid toeneemt.

-ocr page 189-

Bij dien toenemenden arbeid komt ons goed te stade de medewerking van candidaat-artsen en jengdige artsen, vannbsp;hier en van eldei’S — die op onze nitnoodiging zich komennbsp;aanmelden, om als volontair-assistenten behulpzaam te zijnnbsp;bij het toepassen der verschillende middelen van onderzoek;nbsp;hetgeen tevens voor hen de beste — ja de eenige weg is,nbsp;om zich in de kennis der oogheelkundige praktijk tenbsp;bekwamen.

Dat voor de behandeling van een vierdubbel aantal patiënten, door een evenredig vermeerderd geneeskundig personeel,nbsp;met toename van het aantal leerling-assistenten, meerderenbsp;ruimte wordt vereischt, spreekt wel van zelf, en het isnbsp;voorzeker eene overtollige herhaling het hier op nieuw uitnbsp;te spreken, dat — thans ook ten bate der Polikliniek —nbsp;het stichten van een nieuw gebouw meer en meer eennbsp;dringende eisch wordt.

Spreekt deze noodzakelijkheid luide in de toename der Polikliniek, even duidelijk maar ernstiger spreekt zenbsp;in het stationnair blijven der cijfers van het aantal dernbsp;verpleegden.

Spoedig na de oprichting van onze Stichting was hel gebouw gevuld, veelal meer dan de hygiënische eischennbsp;zulks gedoogen. Ontegenzeggelijk zal de lijn van hen,nbsp;voor MÜe opname gewenscht ware, evenzeer stijgen, alsnbsp;die van het aantal poliklinische patiënten, en het kost onsnbsp;telkens moeite opname te weigeren. Maar «ultro possenbsp;nemo tenetur.» We zijn aan den kubieken inbond onzernbsp;lokalen gebonden.

Zoodra wij voldoende ruimte tot onze beschikking hebben, zal de evenredigheid tusschen Kliniek en Polikliniek zichnbsp;spoedig herstellen.

-ocr page 190-

Bovenal doet het ons leed, als de ruimte te kort schiet voor het opnemen in klasse B van de minvermogendenbsp;lijders, meer beschaafde armen, die wel kostelooze behandeling verlangen, maar die onder betaling van eenigszinsnbsp;hoogere verpleegkosten, op afzonderlijke verpleging aanspraaknbsp;maken.

Van de 3588 lijders, die zich in 4890 hebben aangemeld waren 1941 mannen en 1647 vrouwen.

Het aantal consulten bedroeg 25.338; d. i., verdeeld over 310 werkdagen, gemiddeld ruim 81 per dag.

-ocr page 191-

Van deze consulten zijn er 1093 in de namiddag-uren verstrekt. Deze namiddag’s Polikliniek strekt niet alleennbsp;ten bate van patiënten, die in de morgenuren zich nietnbsp;hebben kunnen aanmelden; maar ze is ook ingesteld tennbsp;verzoeke van belangstellende candidaten in de geneeskunde,nbsp;die in de morgenuren door de chirurgische klinieken verhinderd zijn de oogheelkundige Polikliniek te bezoeken.

Er zijn 4.14 lijders (232 mannen en 182 vrouwen) verpleegd geworden, met 9155 verpleegdagen; bij gevolg gemiddeldnbsp;ruim 25 per dag, met gemiddeld 22 verpleegdagen voor ieder.

Buitendien werden 37 patiënten van elders buiten het Gasthuis verpleegd, met 563 verpleegdagen.

In dezen tijd vindt men schier overal verdeeldheid en scheiding door kerkgenootschappelijke richtingen. Nietnbsp;alzoo in ons Gasthuis, waar verschillen op politiek- ofnbsp;kerkelijk gehied opgaan in een eendrachtelijk verlangen ennbsp;streven tot herstel en behoud van het voor ieder evennbsp;kostbare gezichtsvermogen. Alle kerkgenootschappen vindennbsp;we dan ook ongeveer evenredig aan hunne talrijkheid vertegenwoordigd :

2220 Protestanten.

1208 Roomsch-Catholieken en Oud-Gatholieken. 139 Israëlieten.

21 Onbekend.

Ten opzichte van de herkomst der lijders was de ver-deeling in 1890 als volgt:

Stad Utrecht nbsp;nbsp;nbsp;1437 behandelden 36 verpleegden

Provincie nbsp;nbsp;nbsp;Utrechtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;754nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;Z-Hollandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;361nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

. 2552

Transporteeren.

140

-ocr page 192-

Transport. . . 2552 nbsp;nbsp;nbsp;140

Provincie Gelderland 355 behandelden 74 verpleegden »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N.'Brabantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;259nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;97nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;N.-Hollandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;233nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;Overijsselnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;114nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;Zeelandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;Limburgnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;Drenthenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;Frieslandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;Groningennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Buitenland nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

414

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 3588

Het komt mij niet onbelangrijk voor, hier een overzicht te geven van de herkomst der lijders over de thans ver-loopen 32 jaren:

behandelden 22.862 verpleegden 575

))

Buitenland

Utrecht

»

9.842

» nbsp;nbsp;nbsp;929

Z.-Holland

»

7.784

» nbsp;nbsp;nbsp;1.785

Gelderland

))

7.109

» nbsp;nbsp;nbsp;2.393

N.-Brabant

»

4.775

» nbsp;nbsp;nbsp;2.433

N.-Holland

))

5.018

» nbsp;nbsp;nbsp;1.009

Overijssel

»

2.063

gt; nbsp;nbsp;nbsp;1.095

Zeeland

))

1.047

» nbsp;nbsp;nbsp;653

Drenthe

427

» nbsp;nbsp;nbsp;214

Friesland

»

691

» nbsp;nbsp;nbsp;388

Limburg

))

195

)) nbsp;nbsp;nbsp;123

Groningen

»

173

» nbsp;nbsp;nbsp;72

»

506

)) 166

Totaal . . . 62.492

11.835

Stad Utrecht

-ocr page 193-

Uit de bovenstaande cijfers spreekt duidelijk het algemeen Nederlandsch karakter van het Gasthuis voor ooglijders.nbsp;De helft van het aantal der behandelden komen van buitennbsp;de Provincie Utrecht.

Maar tevens spreekt uit deze cijfers dat het voor de gemeente niet zoo geheel van belang ontbloot is, of zulknbsp;eene algemeen Nederlandsche Stichting al dan niet in dezenbsp;plaats zal gevestigd blijven.

Niet alleen toch heeft deze speciale Inrichting, ook zonder dat ze een onderdeel werd van de Rijks üniversiteit, totnbsp;hare bekendheid en roem medegewerkt, en heeft ze talnbsp;van geneeskundigen hierheen getrokken; maar buitendiennbsp;verschaft de mutatie der patiënten reeds eenige verhoogingnbsp;van de beweging in de stad.

In de 32 jaren toch hebben zich gemiddeld per jaar aangemeld:

uit nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad Utpecht ., .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.714 lijders,

uit nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verdere provincienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 307nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

uit nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;andere provinciënnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.915nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

uit nbsp;nbsp;nbsp;het buitenland ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Daar ieder patient gemiddeld 7 malen komt en in doorslag een geleider medebrengt, gaf dit in deze 32 jaren een in- en uitgaan van ongeveer 875.000 personen; en, verdeeld over 310 werkdagen, voor het jaar 1890 eene mutatienbsp;van 162 personen daags.

Een 700-tal geneesheeren van elders uit Nederland of uit het buitenland hebben ons Gasthuis bezocht en hebbennbsp;daartoe voor korteren of langeren tijd in de Hotels of opnbsp;huurkamers gewoond.

De stad heeft dus wel eenig materieel nut van ons Gasthuis; maar bovenal is daardoor gebaat het armlastig deel der bevolking, dat dagelijks de beste poliklinische oogheel-

-ocr page 194-

iO

kundige hulp geheel kosteloos ter beschikking heeft; terwijl het gemeentelijk armbestuur de behartiging dezer zaak totnbsp;hiertoe zoo gering heeft geacht, dat ze bezwaar vindtnbsp;armlastige ooglijders behulpzaam te zijn in het verkrijgennbsp;der Yoorgeschreven geneesmiddelen.

De vraag in hoeverre het Gasthuis voor ooglijders eene algemeen Nederlandsche, dan wel eene plaatselijke instellingnbsp;moet worden geacht vindt hare beantwoording niet slechtsnbsp;in de herkomst van de lijders en van de leerlingen, dienbsp;daar baat komen zoeken; maar ook, en niet minder, innbsp;de herkomst der gelden, waarvoor het werd gesticht ennbsp;wordt onderhouden.

Yan de Bestuurders en Bestuurderessen en Honoraire Bestuurders waren er volgens het 31®*® Yerslag;

Uit Utrecht. . . 40 Van elders ... 81.

Nog sterker spreekt het algemeen Nederlandsch karakter uit de statistiek van de herkomst der Stichters en Stichteressen :

Uit Utrecht. . . 40 Van elders . . . 204.

Volgens het dertigste jaarverslag bedroeg de som der jaarlijksche giften van de Begunstigers, die in Utrechtnbsp;wonen, 5.3 % der ontvangsten over hetzelfde jaar.

') Te Amsterdam zijn voor de gemeentelijke armverzorging speeiale oogartsen aangesteld. Te ’sHage en te Groningen worden van gemeentewege toelagen verstrekt aan de daar bestaande particulierenbsp;inrichtingen voor ooglijders. De kleinere gemeenten trekken geldennbsp;uit om hunne ooglijders naar Utrecht of elders te laten reizen; tenbsp;Tilburg en Enschedé b.v. worden daaraan belangrijke sommen besteed.

-ocr page 195-

11

Yergelijkt men het bedrag der fondsen, ook door giften en erflatingen, dat uit Utrecht en elders wordt ontvangen,nbsp;met de voordeelen, die hier en elders door de bevolkingnbsp;daarvan worden genoten, dan valt de schatting der directenbsp;voordeelen verre ten bate van Utrecht. Het is ons daaromnbsp;een genoegen te kunnen constateeren, dat ook het verderenbsp;Nederland — zij het dan indirect — partij trekt van denbsp;aan onze Stichting verleende materieele ondersteuning.nbsp;Onze school strekt nl. over geheel Nederland hare weldoende hand uit door bemiddeling barer leerlingen, metnbsp;de meesten van welke zij — zeer ten nutte van beidenbsp;partijen — in voortdurende verbinding blijft.

Alle leerstoelen in Oogheelkunde zijn bezet door leerlingen onzer Inrichting: te Leiden Prof. D. Dover , te Amsterdam Prof. W. M. Gunning, te Groningen Prof. M.nbsp;E. Mulder en aan de Rijks Universiteit te Utrecht uwnbsp;Geneesheer-Directeur, die er zich gaarne op beroemt nognbsp;steeds de leerling te blijven aan de schepping van ons allernbsp;leermeester, den grondlegger dezer Instelling.

In schier elke grootere stad van Nederland vinden we oogartsen, die de leerlingen zijn der Utrechtsche school.nbsp;We denken daarbij aan Dr. M. J. Bouvin te ’s Ilage;nbsp;Dr. M. JuDA en Dr. C. H. A. Westiioff te Amsterdam;nbsp;Dr. W. F. DE Haas, Dr. F. D. A. C. van Moll en de Artsennbsp;W. F. Wagtho en D. J. Blok te Rotterdam; Dr. H. A. Middelburg en den Geneesheer J. F. X. Hamer te Leeuwarden;nbsp;Dr. C. Maats te Arnhem; Arts C. Nicolai te Nijmegen ennbsp;Arts E. Faber te Deventer.

Voor Nederlandsch-Indië wijzen wij op Dr. E. Greve, Dr. L. P. VAN DER Spil en Dr. H. M. C. Kessler.

Deze allen, en velen met hen, noemen zich gaarne Oud-leerlingen der Utrechtsche Oogheelkundige school. Allen

-ocr page 196-

12

zijn ze gedurende geruimen tijd als Assistent-Geneesheer ot' als Yolontair-Assistent aan het Gasthuis voor ooglijdersnbsp;werkzaam geweest.

Op algemeen klinisch gebied, inzonderheid bij somtijds moeielijk te ontcijferen hersenlijden, kan de nauw'keurigenbsp;kennis van het oogspiegelonderzoek nieuw licht verschaffen.nbsp;Geen wonder dan ook dat we onder onze leerlingen er aantreffen, die met het oog op hun aanstaanden klinischennbsp;loopbaan, een tijd lang bij ons als Leerling-Assistent zijnnbsp;werkzaam geweest. Onder velen wijs ik u op onzen Oud-assistent J. L. Dobberke, thans geneesheer aan het Krankzinnigen gesticht te Rosmalen en arts H. M. Schreuder,nbsp;thans l'^*® Assistent bij het klinisch onderwijs aan de Rijksuniversiteit te Utrecht.

Niet alleen uit Nederland , maar ook uit alle landen en werelddeelen ontvangt ons Gasthuis dikwijls een Oudleerlings-groet, zooals van Dr. E. Landolt en Dr. D. E. Sulzer tenbsp;Parijs, Prof. J. P. Nuel te Luik, Dr. Frans Mannhardt te Hamburg, Dr. W. Nicati te Marseille, Prof. H. Knapp te New-York, Dr. J. F. Manikus te Pretoria, Prof. J. A. Roorda Smitnbsp;te Cordova, Dr. John Green te St. Louis, Dr. Ito Hosei,nbsp;lijfarts van den Mikado te Tokei in Japan.

In ons album van buitenlandsche gasten vinden we een 700tal namen van bekende oogartsen, die kwamen om denbsp;inrichting van ons oogheelkundig onderwijs te zien,.maarnbsp;die ook van hunne ervaring menige leerzame mededeelingnbsp;in ruil gaven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

We rekenen het steeds als een groot voordeel, zoowel voor ons zelven als voor onze leerlingen, waanneer we hiernbsp;beroemde vueemdelingen mogen begroeten, en . evenzoo,nbsp;wanneer jonge oogartsen van elders hier hunne klinischenbsp;kennis komen vermeerderen.

-ocr page 197-

13

liet doel van onze Stichting — ziedaar een ander ondei-werp, dat in schier elk onzer Verslagen herhaling vindt, maar waaraan niet genoeg kan worden herinnerd — is omnbsp;behoeftige en minvermogende ooglijders te hulp te komen,nbsp;blindheid te genezen en blindheid te voorkomen; en alsnbsp;een hoofdmiddel daartoe strekt het tweede doel: de bevordering van het onderwijs in de oogheelkunde. Nergensnbsp;meer dan bij oogziekten geldt de regel dat spoedige hulpnbsp;dubbele waarde heeft. Daarom moeten er overal, in allenbsp;deelen van het Vaderland, geneeskundigen worden gevonden,nbsp;die voldoende op de hoogte zijn van de kennis der oogheelkunde, om ten minste de eerste hulp te kunnen aanbrengen.

In het achtste Jaarverslag, 1867, herinnerde Donders aan de uitspraak van Himly, dat ieder arts oogarts moet zijn.nbsp;Vóór het optreden van Donders was dit in Nederlandnbsp;allerminst het geval. Oogheelkunde als speciaal vak vannbsp;onderwijs was hier toen geheel onbekend, het was slechtsnbsp;een verwaarloosd onderdeel van de Chirurgie. Het strevennbsp;van Donders om dit onderwijs en deze tak van studie totnbsp;zijn recht te doen komen, heeft ten volle het doel bei’eikt.

Het was Donders, die hierin het eerst heeft voorzien, toen hij ons Gasthuis als particuliere inrichting van liefdadigheid , naar de Engelsche beginselen bekostigd door vrijwilligenbsp;bijdragen, wist dienstbaar te maken om deze leemte vannbsp;het onderwijs aan te vullen.

Hierdoor heeft de nieuwe oogheelkundige wetenschap, die sedert de ontdekking van den oogspiegel was ontstaan,nbsp;hier spoedig haren weg gevonden en ontstond hier eennbsp;kweekplaats van wetenschap, die overal de aandacht ennbsp;belangstelling heeft getrokken.

Bovenal is dit werk van Donders een ware weldaad voor

-ocr page 198-

14

Nederland geworden, omdat hierdoor veel vroeger, dan zulks anders het geval zou zijn geweest, de oogheelkundenbsp;als speciaal vak van universitair onderwijs is erkend geworden. Bij de wet van 1876 was ze een leervak, dat minstensnbsp;aan één der Universiteiten zou worden gegeven (art. 43);nbsp;maar spoedig daarop werd ze als examenvak erkend, zoowel voor de Universiteits- als voor de Arts-examens, ennbsp;werd daarmede noodig dat aan alle Universiteiten oogheelkundige klinieken werden ingesteld en leerstoelen opgericht.

In zooverre was toen het doel bereikt dat de grondlegger onzer Stichting zich had voorgesteld. Indien het Gasthuisnbsp;voor ooglijders thans ophield te bestaan, dan zou de Staatnbsp;voortgaan in het onderwijs van oogheelkunde voor allenbsp;toekomstige Artsen te voorzien, en in zooverre is hieraannbsp;Himly’s eisch voldaan, dat ieder arts, in zekere mate, ooknbsp;tot oogarts zal worden bekwaamd.

Maai- met het bereiken van dit onschatbaar succes, heeft. Donders’ schepping hare beteekenis en baar gewicht nietnbsp;verloren.

Afgezien van het groote nut, dat ons Gasthuis blijft behouden, als instelling van weldadigheid, heeft het ooknbsp;thans nog een belangrijke rol te vervullen uit het oogpuntnbsp;van onderwijs.

Indien wij nader ingaan op den bovengenoemden eisch van Himly, dat ieder arts ook oogarts zij, zal het duidelijknbsp;worden, dal noch Himly noch Donders daarmede konnbsp;bedoelen, dat ieder arts zou moeten doordringen in denbsp;moeielijkste vraagstukken der oogheelkunde, of dat hij denbsp;ervaring en de geschiktheid zou moeten bezitten om denbsp;fijnere oogoperatiën naar eisch te verrichten.

Ook wanneer de oogheelkunde meer en meer tot hel algemeen goed van eiken geneeskundige zal gaan behooren,

-ocr page 199-

45

zullen er toch specialiteiten noodig blijven, en, naarmate deze zich hooger ontwikkelen, zal hier de wetenschapnbsp;bloeien, en zal tevens de kans toenemen dat eventueelnbsp;openvallende leerstoelen met Nederlandsche oogartsen kunnen worden aan gevuld.

Kweekscholen voor specialiteiten in de oogheelkunde zijn van Rijkswege alsnog niet te verwachten, maar ons Gasthuisnbsp;voor ooglijders zal aan dezen eisch kunnen voldoen. Ziedaarnbsp;het schoone doel, waarnaar onze Stichting thans heeft tenbsp;streven.

Bovendien gaat onze Vereeniging voort haar materiaal en hare hulpmiddelen ter beschikking te stellen voor hetnbsp;Universitair onderwijs. Zij doet dit geheel vrijwillig. Ennbsp;juist in dat vrijwillige ligt hare kracht. Zij alléén beslistnbsp;in hoeverre en waar die mildheid gevorderd wordt, ennbsp;hoever zij deze mag uitstrekken zonder aan hare verderenbsp;roeping te kort te doen.

Dg opleiding van specialiteiten in oogheelkunde, omvat een gebied van kennis, grooter en ruimer dan door eennbsp;mensch kan worden omvat. De meest uiteenloopendenbsp;vakken van kennis ontmoeten hier elkander: physischenbsp;Optiek en Mathesis, Anatomie en Physiologie, Pathologischenbsp;Anatomie en Bacteriologie, Klinische en Operatieve talenten,nbsp;alles, zoowel wat het oog als wat den geheelen menschnbsp;betreft; want naast den eisch van Himly, dal ieder artsnbsp;tevens oogarts zij, staat evenzeer de eisch dat ieder oogartsnbsp;in den uitgebreidsten zin als arts worde ontwikkeld.

Aan eene school voor de speciale oogheelkunde wordt dus een geheel kader Docenten vereischt. Reeds bij denbsp;stichting werd dat ingezien, en het Reglement van 4858

-ocr page 200-

'16

spreekt in art. 21 van geneeskundig en doceerend personeel. En hiermede overeenstemmend luidt art. 19 van het tegenwoordig Reglement (vastgesteld 1 Nov. 1888): «Het geneeskundig personeel bestaat uit Geneesheeren en Leeraars.»

Voor het oogenblik staan als zoodanig, naast den Genees-heer-Directeur, de inwonende Geneesheer H. Snellen Jr., die vooral het klinisch en operatief onderwijs behartigt,nbsp;de Geneesheer H. J. Kessler , die meer bizonder de patho-logisch-anatomische onderzoekingen dirigeert, de Geneesheernbsp;T. Verwey, die de verschillende methoden van onderzoeknbsp;demonstreert, en de Volontair-Assistent C. L. Van Steeden, dienbsp;de leiding der namiddags Polikliniek op zich neemt.

Gedurende het wintersemester had de Privaatdocent in natuurkunde, Dr. W. H. Julius het geven van een cursusnbsp;over physische Optiek op zich genomen; maar door zijnenbsp;benoeming tot Hoogleeraar te Amsterdam werd dit plannbsp;verijdeld. Thans hebben eenige onzer leerlingen eenenbsp;overeenkomstige uitnoodiging gericht aan den Heer Dr. J.nbsp;L. Hoorweg, Leeraar aan de Hoogere Burgerschool, dienbsp;zich, tegen het aanstaand semester, daartoe bereid heeftnbsp;verklaard.

In de richting van het hooger streven van onze Ver-eeniging, om een leerschool te vormen voor specialiteiten in oogheelkunde, ligt nog een ruim veld van arbeid open.nbsp;Haar bestaan gedurende de thans verloopen 32 jaren isnbsp;slechts als voorbereiding tot dit doel te beschouwen.

Tot bereiking daarvan rekent zij op de milde medewerking van Particulieren en van Corporatiën. Elke gift, zoo kleinnbsp;als groot, zal met de meeste dankbaarheid worden aanvaard.

Maar bovenal.behoeft onze Vereeniging voor hare moeielijke taak volkomen vrijheid van handelen, en nimmer zal zij

-ocr page 201-

17

eenigerlei gift aanvaarden, waaraan men belemmerende voorwaarden zou willen verbinden.

Behalve een uitgebreid geneeskundig en doceerend personeel en een samenvloed van een groot aantal belangrijke patiënten eischt een leerschool voor speciale oogheelkundenbsp;een doelmatig gebouw.

Dat het tegenwoordige Gasthuis, wat grootte en geschiktheid aangaat, in allen deele te kort schiet, werd ü in de Algemeene Vergadering van Juni 1882 door Donders zelvennbsp;uiteengezet. Elk woord, toen door Donders vermeld, geldtnbsp;nog thans. Maar bovendien is in deze negen jaren denbsp;grond tot klagen belangrijk verhoogd.

Ik heb ü reeds gewezen op de voortdurende toename van het aantal patiënten. In 1888 bleek de ruimte tenbsp;klein voor het toenmalig getal van 2300 patiënten, ennbsp;thans hebben we er 3588, d. i. ruim de helft meer dannbsp;het aantal destijds bedroeg.

Met het uitzicht op nieuwen bouw zijn in deze negen jaren de herstellingen en het onderhoud van het oudenbsp;gebouw zooveel mogelijk beperkt. Hierdoor dreigt onsnbsp;Gasthuis — voorheen onze trots en onze roem — allengsnbsp;meer en meer ons tot een bron van ergernis te worden.

Ingevolge herhaalde opdracht van de Vergaderingen van Stichters-Bestuurders heeft uw Geneesheer-Directeur zichnbsp;beijverd plannen voor nieuwen bouw voor te bereiden.

Zoowel binnen- als buitenslands heb ik vele gasthuizen gezien en met deskundigen geconfereerd en gecorrespondeerd. Tal van projecten van gebouwde en ontworpennbsp;ziekenhuizen heb ik te mijner beschikking gehad. Op hetnbsp;internationale geneeskundig Congres te Berlijn, in 1890,

2

-ocr page 202-

i8

hadden we een afzonderlijke bijeenkomst van oogheelkundigen, die zich meer bizonder met dit onderwerp hebben bezig gehouden.

Met behulp dezer voorlichtingen en onder bijstand van eene daartoe door het College van Regenten aangewezennbsp;Commissie, bestaande uit de Heeren Prof. Th. W. Engel-MANN en Prof. D. Dover, onder voorlichting van den bekwamen Architect, den Heer D. Kruijf, is een bouwplannbsp;lot stand gekomen, dat de goedkeuring van Regenten heeftnbsp;mogen erlangen.

In het algemeen staan daarbij de volgende beginselen op den voorgrond;

De gevelzijde van de gehoorzalen, van operatiekamer en van de werkplaats voor mikroscopisch onderzoek is gerichtnbsp;naar het noorden, opdat hel directe zonlicht niet store.

Een voldoende terrein moet beschikbaar zijn, opdat aan die zijde het licht niet kan worden beperkt.

De Polikliniek moet aan een uiteinde van het gebouw hare plaats vinden en geheel afgescheiden zijn van denbsp;verblijven der verpleegden.

In een zijvleugel, aan het andere uiteinde, plaatse men de oeconomie: keukens en directie.

De operatiekamer en de verblijven der geopereerden moeten op eene afzonderlijke verdieping worden geplaatst;nbsp;geheel buiten aanraking van bronnen van infectie. Wijnbsp;achten daarvoor de bovenste verdieping het meest geschikt.

Op elke verdieping wenschen we ruime corridors met opene balcons.

De afdeeling voor mannen, voor vrouwen en voor kinderen moeten door afzonderlijke trappen te bereiken zijn, en tennbsp;allen tijde geheel van elkander kunnen worden gescheiden.

Bij het Gasthuis behoort een ruim terrein, met het oog

-ocr page 203-

i9

op latere uitbreiding, en gelegenheid om de herstellende lijders bezigheid te verschaffen.

Hierbij acht ik van groot belang, dat zoodanige occupatie tevens strekke om arme blinden, die slechts ten deelenbsp;kunnen herstellen, arbeid te leeren, dien zij met geringnbsp;gezichtsvermogen kunnen blijven verrichten.

Een kostbaar gebouw, zooals hier wordt vereischt, plaatse men op een terrein, waarvan men zich het onaantastbaarnbsp;bezit heeft verzekerd. Aan terrein dat — zij het ooknbsp;kosteloos — in bruikleen zou worden gegeven, mag nietnbsp;worden gedacht. Evenmin late men zich door gunstige aanbiedingen verleiden daarbij verbindtenissen aan te gaan, dienbsp;de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der Stichting innbsp;gevaar zouden kunnen brengen.

Aan het terrein is verder de eisch te stellen dat het gunstig gelegen zij, gemakkelijk te bereiken voor de uit denbsp;plaats zelve en de van elders komende patiënten. Denbsp;nabijheid van een spoorwegstation en van tramlijnen is vannbsp;het grootste gewicht.

In den omtrek van het Gasthuis moet gelegenheid zijn voor het wonen van de geneesheeren, en vooral behoortnbsp;de Geneesheer-Directeur zijn verblijf en zijne verdere bezigheden in de nabijheid van het Gasthuis te kunnen plaatsen.

Wenschelijk is verder dat het Gasthuis niet te verre zij verwijderd van aanverwandte inrichtingen van onderwijs.

In verband met dit laatste, hadden Regenten, bij de keuze van terrein, het oog gevestigd op den Zuid-Oostelijkennbsp;hoek van het Sterrebosch, hetgeen niet verre is verwijderdnbsp;van het Stedelijk Ziekenhuis, waar de Üniversiteits-Kliniekennbsp;alsnog zijn gevestigd.

-ocr page 204-

20

Door de welwillende beschikking van het gemeentebestuur is dit terrein, tegen een koopprijs van f 7.50 per meter,nbsp;lijdelijk voor ons disponibel geweest; maar op het verzoeknbsp;namens Regenten om de daartoe bepaalde termijn te verlengen, werd bij besluit van 6 Juni 1889 ongunstig beschikt.

Onder datum van 13 Maart 1891 werd door Regenten bij den Gemeenteraad opnieuw aangevraagd, op welke voorwaardennbsp;thans de vrije beschikking van bedoeld terrein zoude kunnennbsp;worden verkregen. Langdurige onderhandelingen hebben nietnbsp;tot een gewenscht doel kunnen leiden. En het laat zich aanzien , dat de bezwarende voorwaarden er toe zullen leiden, datnbsp;Regenten de aanvrage voor dit terrein terug hebben te nemen.

Bezwaarlijk zal eenig terrein alle voordeelen in zich ver-eenigen. De ligging van het Sterrebosch lachte ons toe om de nabijheid van het Ziekenhuis, hetgeen het verband tusschennbsp;onze Stichting en het Universitair klinisch onderwijs in denbsp;hand zou hebben gewerkt.

Een ander terrein, dat ons aangeboden wordt, mist het voordeel van die nabijheid; maar is verder allergunstigstnbsp;gelegen, nabij een der stations en langs twee tramlijnen tenbsp;bereiken, gelegen in het schoonste en gezondste gedeeltenbsp;der stad, waar ruime gelegenheid bestaat voor het wonennbsp;van Docenten, Leerlingen en Assistenten en waarheen sedertnbsp;eenige jaren de stroom der bevolking is gericht, waarnbsp;in ’t bijzonder ook de studenten in de geneeskunde, blijkensnbsp;de statistieke opgaven van den studenten-almanak over denbsp;laatste 10 jaren, meer en meer gaan wonen.

Ook het oude Gasthuis ligt op grooten afstand van het stedelijk Ziekenhuis; de ervaring in 32 jaren heeft geleerd,nbsp;dat zulks geen onoverkomelijke bezwaren oplevert.

Maar de moeielijkheid van de keuze van terrein stond

-ocr page 205-

21

niet alleen. Stellig zouden we destijds, toen het terrein aan het Sterrebosch tegen den prijs van ƒ 7.50 per ? meternbsp;te onzer beschikking was gesteld, tot den bouw zijn overgegaan, ware het niet dat het bouwfonds voor groot erenbsp;plannen ontoereikende bleek.

Sedert dien is door schenkingen en erflatingen het kapitaal onzer Vereeniging belangrijk gestijfd; en niet weinig heeft daartoe bijgedragen het hooggewaardeerde strevennbsp;van eenige Nederlandsche vrouwen, die in het voorgaandenbsp;jaar met ernst en toewijding de belangen van ons bouwfonds hebben behartigd.

Ook dit jaar hebben we weder dank te brengen aan velen. Maar ik laat de vermelding daarvan over aan dennbsp;woordvoerder namens Regenten.

Alléén zij het mij vergund mijn persoonlijken dank bij dien van Regenten te voegen aan Mevrouw de Echtgenootenbsp;van onzen Yoorzitter, die met en door het verschaffen vannbsp;een onschatbaar kunstgenot, tot den welstand van hetnbsp;bouwfonds in belangrijke mate heeft bijgedragen.

Donders heeft de liefde voor zijne stichting aan het huis Engelmann gelegateerd. Wij zijn dankbaar voor de warmtenbsp;en toewijding, waarmede dit legaat door hen wordt aanvaard.

De behartiging der belangen van ons Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders in do handennbsp;van onzen Voorzitter en de belangstellende zorgen van hetnbsp;College van Regenten, waarbij gevoegd de erkenning, waaropnbsp;onze Stichting door geheel Nederland zich beroemen mag,nbsp;geven den waarborg dat haar een schoone toekomstnbsp;verzekerd blijft, en dat wij den grootschen taak, die thansnbsp;ter onzer beslissing ligt, met vertrouwen mogen aanvaai’den.

-ocr page 206-

TWEE-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

omtrent het geldelijk Beheer van de Vereeniging „HET NEDERLAHDSCH GASTHUIS A^OOE BEHOEFTIGE EHnbsp;MIHVERMOGEBDE OOGLIJDERS ” over het Jaar 1890,nbsp;uitgehracht door den Reiitmeester-Secretaris Mr. D.nbsp;Eagaj, namens Heeren Regenten, ter Vergaderingnbsp;van Bestnurderen op den 22sten Jvmi 1891.

Ingevolge de bepalingen van art. 12 der Statuten, wordt ü hiernevens Verslag gedaan, omtrent het geldelijk Beheernbsp;in het jaar 1890, en tevens overgelegd de daarover opgemaakte Rekening en A^'erantwoording.

Onze mededeelingen kunnen niet, als in de laatste jaren, aanvangen met de vermelding van een batig saldo.

De algemeene rekening over 1890 sluit met een nadee-lig saldo van ongeveer f 500.

Wel is waar zijn eenige gelden voor verpleging nog niet ingekomen, doch daar staat tegenover dat na afsluiting der rekening is gebleken, dat een der leveranciersnbsp;had verzuimd zijne rekening van ongeveer f 75 in tenbsp;zenden.

Deze minder gunstige uitkomst vindt hoofdzakelijk hare oorzaak in een minder aantal verpleegdagen dan in 1889,nbsp;niet alleen tegen ƒ 1.—, maar ook tegen /¦2.—• per dag.nbsp;Tegen 600 in 1889, waren in 1890, slechts 389 verpleegdagen a f 2.—.

De algemeene ziektetoestand in den aanvang van 1889

-ocr page 207-

23

en van de daarop volgende maanden deed de opname aanmerkelijk dalen.

Het hoofdstuk Bijdragen van Begunstigers is slechts weinig minder dan het vorige jaar, terwijl de renten vannbsp;kapitalen iets zijn toegenomen.

De uitgaven zijn ongeveer gelijk aan die van het jaar 1889. Het hoofdstuk «voeding en verwarming» en datnbsp;het van dienstpersoneel eischten een hooger bedrag; daarentegen waren de andere hoofdstukken lager.

De bijdragen kwamen geregeld binnen, dank de zeer te waardeeren zorg van Ileeren Correspondenten en vannbsp;de plaatselijke Commissiën. Regenten wenschen hun daarvoor ook bij dit verslag op nieuw hunnen dank te verzekeren.

De afdeelingen Haam, Zeist-Driebergen, Arnhem, Zut-phen, ’s-Gravenhage, Goes en Delft komen voor met een hooger bedrag aan bijdragen. In vele andere echter namnbsp;het cijfer, door overlijden of bedanken, belangrijk af.

De rekening werd nagezien door de Commissie daartoe ten vorigen jaren door U benoemd.

Zij bestond uit de Ileeren F. ’s Jacob, Dr. J. A. C. Oude-MAiNS en Dr. W. Koster.

Na vergelijking met de bescheiden wordt geadviseerd tot goedkeuring der rekening, waarmede wij Uwe vergadering voorstellen zich te vereenigen.

Enkele gemaakte opmerkingen zullen bij eene volgende rekening worden in acht genomen.

De rekening zelve is naar hare hoofdstukken als volgt verdeeld:

-ocr page 208-

24

A. Verplegingsfonds.

I, De Ontvangsten bedroegen:

1890.

f 426.41®

1889.

1. Aan saldo van vorig jaar . . / nbsp;nbsp;nbsp;551.75®

verpleeggelden

-10171.20® - 9348.19®*

bijdragen van Begunstigers - 4336.02 - 4296.65 renten van kapitalen . . - 3147.68 - 3202.30nbsp;diverse ontvangsten . . -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37.55 -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

nadeelig saldo .... - nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 495.04

/’18244.21 /¦ 17768.60 11. De uitgaven bedroegen:

1889.

1890.

nadeelig saldo vorig jaar .

onderhoud van gebouwen f

755.69=^

f

704.89®

grond- en andere belastingen -

194.81®

-

194.41

tracteraenten, loonen enz.:

geneeskundig personeel . -

1875.—

-

1895.84

administratief personeel . -

. 875.—

-

875.—

dienstpersoneel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -

1519.60

-

1606.71

voeding, verwarming enz. -

7671.55®

-

8314.54®

kleeding en meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;-

1677.47

-

1554.51®

kosten van beheer . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -

1628.29®

-

1042.51

chemicaliën en instrumenten -

1576.21®

-

1492.73®

onderwijs......-

44.15

-

137.46

voordeelig saldo .... -

426.41®

-

/¦ 18244.21 /¦ 17768.60

Deze rekening sluit derhalve met een nadeelig saldo van ƒ495,04.

'Waaronder ƒ 287.19^ aan gedane voorschotten.

-ocr page 209-

25

Het aantal verpleegden was 40 minder dan in 1889, terwijl het aantal verpleegdagen waarvoor vergoeding werdnbsp;genoten, 479 minder bedroeg.

De verpleeggelden zijn berekend tegen:

ƒ 2.— per dag voor 387 verpleegdagen.

-1.— nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 8390nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Gratis nbsp;nbsp;nbsp;dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;378nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Alzoo te zamen 9155 verpleegdagen,

waarvan het bedrag van f i03.— voor 103 dagen nog niet is ingekomen.

Er is alzoo in 1890 voor 8674 dagen verpleeggeld betaald.

De kosten van verpleging kwamen ten laste van:

voor eigen rekening

voor rekening

van

spoorweg-maatsohappij en.

6

11

11

150

11

particulieren.....

27

11

11

545

11

gemeentebesturen. . nbsp;nbsp;nbsp;. .

38

11

11

867

11

diaooniën en armbesturen.

85

n

11

2468

*’

11

liefdadigheidsstiehtingen.

24

11

11

860

terwijl kosteloos werden opgenomen. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

20

11

11

378

Totaal

214 lijders met 3887 verpleegdagen.

414 lijders met 9155 verpleegdagen.

Op nieuw is het ons een genoegen U te kunnen vermelden, dat Mevrouw de Directrice met denzelfden ijver hare dikwijls moeielijke taak blijft vervullen.

In den zomer van 1889, maakte eene ongesteldheid het noodzakelijk dat zij eenige weken in het buitenland,nbsp;in eene andere luchtstreek, verkeerde.

Gedurende dien tijd werden hare werkzaamheden, niet alleen wat betreft de huishouding, maar ook de geheelenbsp;boekhouding betreffende de patiënten, met veel beleid en

-ocr page 210-

26

tot groote tevredenheid waargenomen door de Adjunct* Directrice.

Het huis op de Voorstraat hleef voortdurend goede diensten bewijzen; daardoor wordt de gelegenheid totnbsp;opname van verpleegden der 2” klasse iets ruimer.

Niettemin blijkt toch meer en meer de weinige geschiktheid der in gebruik zijnde gebouwen. Groote reparatiën en veranderingen zullen daaraan noodzakelijk worden,nbsp;zoodat eene spoedige verrijzing van het nieuwe Gasthuisnbsp;eene bepaalde behoefte wordt.

Elke geldsom thans voor het oude gebouw besteed, komt later bij een verkoop niet terug.

Als bijdragen van Begunstigers werden door tusschen-komst van Heeren Correspondenten en Secretarissen van plaatselijke Commissiën ontvangen:

Als giften in eens.

Als

jaarlijksche

giften.

Dr. A. H. C. VAN Deiel, Amersfoort. . . .

f 50.—

Otto van der Yies, Amsterdam.....

- 194.—

J. Vlaanderen, Geneesheer, Apeldoorn . .

- 13.50

Dr. I. I. Homoet, Arnhem en omstreken .

- 414.50

Dr. D. VoORTHUiJSEN, Baarn.......

- 37.50

Dr. J. Versteeg, Barneveld........

- nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mej. Helena Hinlopes, Beek.......

- 59.—

Dr. C. A. L. JACOBSE Boudewijnse, Bennekom

- 12.50

Dr. A. J. W. VAN AnrOOIJ, Zalt-Bommel. .

- 19.—

Dr. A. H. Kuijper, ’s Bosch, Oosterhout. .

- 30.—

Notaris J. J. SCHALY, Breukelen......

- 45.50

Dr. I. A. VisscHER, Brielle........

- nbsp;nbsp;nbsp;2.50

J. H. Waszink, Arts, Delft........

- 50.—

Dr. G. H. Roessingh, Deventer......

- 10.—

H. C. Anderson, Apotheker, Dieren ....

- nbsp;nbsp;nbsp;5.50

Dr. P. Delhez, Dordrecht.........

- 156.50

Dr. G. P. E. Wedekind, Elburg......

_ -,-

Dr. J. Koman, Goes...........

- 37.50

H. W. G. Koning, Gouda.........

- 23.—

Dr. I. A. Moll , ’s Gravenhage......

- 577.50

I. P. Israels, Groningen.........

8.—

-ocr page 211-

Als

jaarlijksche

giften.

f 103.50

- nbsp;nbsp;nbsp;12.50

- nbsp;nbsp;nbsp;40.50

- nbsp;nbsp;nbsp;45.50

- nbsp;nbsp;nbsp;33.—

- nbsp;nbsp;nbsp;12.50

- nbsp;nbsp;nbsp;172.—

- nbsp;nbsp;nbsp;12.50

- nbsp;nbsp;nbsp;19.25

- nbsp;nbsp;nbsp;73.50

- nbsp;nbsp;nbsp;17.50

- nbsp;nbsp;nbsp;25.—

- nbsp;nbsp;nbsp;11.50

- nbsp;nbsp;nbsp;20.—

- nbsp;nbsp;nbsp;51.50

- nbsp;nbsp;nbsp;10.—

- nbsp;nbsp;nbsp;25.—

- nbsp;nbsp;nbsp;10.—

8.50

- nbsp;nbsp;nbsp;140.—

- nbsp;nbsp;nbsp;25.—

- nbsp;nbsp;nbsp;53.50

- nbsp;nbsp;nbsp;1155.65

- nbsp;nbsp;nbsp;105.—

5.—

- nbsp;nbsp;nbsp;19.50

7.50

- nbsp;nbsp;nbsp;15.—

- nbsp;nbsp;nbsp;197.50

- nbsp;nbsp;nbsp;44.50

- nbsp;nbsp;nbsp;28.25

Als giften in eens.

f 100.— -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;202.50

Jhï, I. W. M. TAN DE Poll, Haarlem . . .

Mr. D. VAN Meues, Harderwijk......

Dr. L. P. Dentz, Helmond . .......

Dr. H, Holm, Hengelo (Overijssel).....

Dr. S. Stbatingh Tebsling, Hilversum . .

Ds. A. Gr. VAN Aseooij, Kampen.....

Mr. A. J. Andreae, Kollum.......

Dr. Jac. Baaet de la Faille, Leeuwarden

B. nbsp;nbsp;nbsp;J. Krdseman, Loenen.........

I. H. Slot, Meppel............

Dr. A. VAN DER SwALME, Middelburg . . .

Dr. D. DE Bruijn, Mijdrecht.......

G-. BEINS, Geneesheer, Heede.......

Dr. F. J. Schut, Kunspeet........

W. F. VAN Brkel, Kijkerk........

Dr. J. VAN Hoek, Hijmegen........

Dr. H. S. Koning, Oosterbeek.......

Dr. A. J. A. Thomas, Renkum......

Dr. P. Boodt, Rhenen..........

Dr. H. L. Braam, Rossum........

M. J. M. Rüijchaver, Rotterdam.....

Dr. F. P. Küthe, Tiel..........

I. nbsp;nbsp;nbsp;F. Jansen, Tilburg..........

Rentmeester-Secretaris, Utrecht......

Dr. G. Fabius, Velp...........

H. J. Thorbecke, Yianen.........

Dr. C. Holen, Yreeswijk, IJsselstein, Schoonhoven .................

AY. M. L. VAN Goudoever, Wageningen . .

C. nbsp;nbsp;nbsp;M. Snellen, Arts, Wijk bij Duurstede .

J. nbsp;nbsp;nbsp;0. Clotterbooke Patijn van Kloetinge ,

Zeist, Driebergen............

Dr. A. J. VAN Rhijn, Zutphen......

Dr. Th. Schaepman, Zwolle. . •.....

Deze giften zijn van 1141 Begunstigers.

De Heer Dr. Giesbers, correspondent te Grave is overleden, evenzoo de Heer W. C. Holm te Zeist, welke sedert tal van jaren de belangen van het Gasthuis met groote zorgnbsp;had behartigd.

De Heer J. C. Clotterbooke Patijn van Kloetinge heeft zich bereid verklaard aldaar als correspondent op te

-ocr page 212-

28

treden. De Heeren Dr. Roessingii te Deventer en Dr. Nolen te Vreeswijk hebben wegens vertrek bedankt.

Deze Heeren zijn vei’vangen door de Heeren E. Faber, arts te Deventer en C. M. Snellen, arts te Wijk bij Duurstede.

Deze laatste plaats zal alsnog een niemve correspondent behoeven. Er werden te Helmond en Maastricht nieuwenbsp;cori’espondentschappen gevestigd, en zijn aldaar opgetredennbsp;de Heeren Dr. L. F. Dentz en Dr. J. H. J. Schreinemacher.

B. Kapitaalfonds.

In het verslag' over 4889, werd reeds vermeld dat door den Heer P. Stoltenkamp te Alphen a/d. Rijn een legaatnbsp;groot f 500.— was besproken. Dit bedrag is ontvangen.

Alsnog werd vermaakt een legaat groot /’lOOO.— door wijlen Mejuffrouw Happé alhier, hetwelk is ontvangen.

Het Gasthuis ontving voorts een legaat groot f 400.— van wijlen Mejuffrouw A. Hisser te Middelburg en werdnbsp;tot erfgenaam benoemd voor deel in de nalatenschapnbsp;van wijlen Ds. A. Dekker te Apeldoorn.

Met dankbaarheid vermelden wij deze beschikkingen. Verschillende nieuwe Restuurders en Stichters zijn ingeschreven, als gevolg der een vorig jaar rondgezondennbsp;circulaire van het Dames-comité, waarvan in het verslag overnbsp;4889 reeds met dankbetuiging melding is gemaakt en vannbsp;wie de namen in de bijgevoegde lijsten zijn opgenomen.

Buitendien zijn nog te vermelden als Stichteressen:

Mevrouw Janssen—tichelaar......f 50.—

Mevrouw de Weduwe J. B. Broekmaat , Lochem - 400.—

Als Stichters:

Jhr. J. Ridder de Steers, Maastricht . . nbsp;nbsp;nbsp;. - 400.—

400.-

J. E. Stork te Hengelo

-ocr page 213-

29

H. J. Ekker te Hengelo......

Dr. J. Noyon te Zwolle . nbsp;nbsp;nbsp;......

Jhr. L. VAN Nispen van Sevenaer, Arnhem

P. Langerhuizen , Huizen......

R. Baron van Lijnden, ’s Hage .... Jhr. A. G. Wesselman, Helmond .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mr. D. J. C. VAN Lennep, Weenen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

De ütrechtsche Velocipède-club ....

Als Bestuurder werd ingeschreven:

300.—

De Corporatie genaamd: «Het Gemengd Koor a capella» onder leiding van Jhr. Mr. J. C. M.nbsp;VAN Riemsdijk te Utrecht........

Dit koor had de welwillendheid de opbrengst van een harer bekende voortreffelijke uitvoeringen beschikbaar tenbsp;stellen voor het Gasthuis.

Prof. Dr. D. Doijer deed opnieuw eene Bestuurderesse inschrijven en wel zijn dochtertje Ph. E. Doijer te Leiden.nbsp;Aan giften voor eens werd ontvangen van:

Mevrouw Berkhouts—van Oldenbarneveldt Boumeester te Veenendaal .

De Heer Mr. J. L. Marggraff, Vucht »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dintzgreve, Hengelo .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

» nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Rombach, Rotterdam .

» nbsp;nbsp;nbsp;G. J. VAN Belkum, Noordeloos

» nbsp;nbsp;nbsp;J. Damen, Cothen ....

» nbsp;nbsp;nbsp;J. VAN Rietschoten, Rotterdam

» J. H. Borret , Klundert. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

)) nbsp;nbsp;nbsp;A. VAN Rijckevorssel , Helmond.

D nbsp;nbsp;nbsp;J. Raijmakers,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;P. Fentener VAN Vlissingen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

De Kon. Ned. M. Fabriek, nbsp;nbsp;nbsp;»

-ocr page 214-

30

De

Heeren

Blijdesteijn amp; Co.,

Hengelo.

f 25.—

»

J. F. Schouten amp; Zoon,

))

- 20.—

De

Heer

E. Jannink Gz.,

))

- 15.—

De

Heeren

C. Rossingh amp; Zoon,

))

- 20.—

»

Gebr. van Heek,

»

- 10.—

De

Heer

Tattersall Holdiworth ,

»

- 7.50

»

J. Hazenberg,

»

- 7.50

»

C. Paurichter,

))

- 5.—

De

Heeren

E. Ter Kuile amp; Zoon,

))

- 10.—

De

Heer

Dr. A. Kosters,

))

- 25.—

))

Ter Horst,

»

- 2.50

»

Kortebos ,

»

- 2.50

In

1889 ¦

werden afgelost eene oblig.

3'G Vo

gemeente


Utrecht, groot ƒ 1000.—, drie oblig. 5 Vo Rusland 1866 a f 1000.— en een pandbrief 4 Vo HoO. Hyp. Bank anbsp;/¦lOOO.— en vervangen door /¦ 1000.— 3'/^ V Utrechtnbsp;en ƒ 4000.— 3^, V obligatien Nederland.

Reeds nu kan worden medegedeeld dat aan het Gasthuis in 1891 een legaat, groot /quot;bOO.— is besproken door wijlennbsp;Jhr. Lycklama a Nijeholt te Beetsterzwaag.

C. Bouwfonds.

Het Bonwfonds vermeerderde door de gelden in 1889 bijeengebracht, als opbrengst der gehouden Fancy Fair ennbsp;der verspreide circulaires, en door verschillende andere giften.

Te zaraen bedroeg deze vermeerdering ƒ 48877.62.—,

en van rente net f 1541.50.

Hoewel beboerende tot het verslag over 1891 mogen wij toch dit verslag niet eindigen, zonder dankbare vermeldingnbsp;van eene nieuwe bijdrage voor den voorgenomen bouw.

Op initiatief van Mevrouw E. Engelmann—BRANDES,ver-

-ocr page 215-

31

eenigden zich met haar, de Heeren Prof. J. Joachim uit Berlijn en J. W. Messchaert en J. Röntgen uit Amsterdamnbsp;tot het geven van een Kamermuziekavond in het Gebouwnbsp;van Kunsten en Wetenschappen.

Een groot getal personen gaf gehoor aan de roepstem van deze Kunstenaars, en verschaften daarmede aan zichnbsp;zelve een zeldzaam muziekaal genot en aan het Gasthuisnbsp;eene zeer welkome bijdrage.

Regenten hebben gemeend in overeenstemming met uwe wenschen te handelen door aan Mevrouw Engelmann ennbsp;aan de drie bovengenoemde Heeren, de diploma’s vannbsp;Honoraire Bestuurderesse en Bestuurders uit te reiken.

-ocr page 216-

STATUTEN

VAN DE VEREENIGING „HET NEDERLANDSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS”.

GOEDGEKEURD BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN 30 JULI 1888, n“. 23.

Art. 1. De Vereeniging stelt zich ten doel de stichting, instandhouding en uitbreiding van het Nederlandsch Gasthuisnbsp;voor behoeftige en minvermogende Ooglijders.

Art. 2. Het Gasthuis is en blijft gevestigd te Utrecht.

Art. 3. Het oogmerk van het Gasthuis is tweeledig;

a. nbsp;nbsp;nbsp;Het verkenen van geneeskundige behandeling aannbsp;behoeftige en minvermogende ooglijders, die voornbsp;herstel of verbetering vatbaar worden geacht-, hetzijnbsp;met opneming en verpleging in het Gasthuis (alsnbsp;patiënten der stationaire kliniek), hetzij zonder dienbsp;opneming (als patiënten der polikliniek);

b. nbsp;nbsp;nbsp;Het geven van onderwijs, theoretisch en praktisch,nbsp;in de oogheelkunde, waaraan zoowel de poliklinieknbsp;als de stationaire kliniek worden dienstbaar gemaakt.

Dit onderwijs zal zooveel mogelijk in verband zijn met het onderwijs aan de Rijks Universiteit.

Tot dit onderwijs wordt elk belangstellende op nader te bepalen voorwaarde toegelaten.

Art. 4. Bestuurders, onder welke benaming ook Be-stuurderessen worden begrepen, zijn allen die 250 Gulden of meer tot stichting, instandhouding ofuitbreiding der Instellingnbsp;bijdragen of hebben bijgedragen i). Zij worden onder dien

1) Volgens Art 2a. van het Reglement worden als „Beschermers” onderscheiden de Bestuurders, die 5000 Gulden hebben bijgedragen totnbsp;stichting, instandhouding of uitbreiding der Instelling.

-ocr page 217-

83

titel in het album der Instelling vermeld. Yoor elke bijdrage van 250 Gulden wordt een diploma op naam van den gevernbsp;uitgereikt. Deze diploma’s kunnen op naam van anderennbsp;worden overgeboekt, voor welke overschrijving eene somnbsp;van lüO Gulden voor elk diploma ten behoeve der Instellingnbsp;wordt uitgekeerd. Elk bezitter van een diploma brengt eenenbsp;stem uit als Bestuurder; het bezit van meer dan één diplomanbsp;geeft echter geen recht tot meer dan ééne stem.

Art. 5. Onder den naam van Stichters worden al diege • nen in het album opgeteekend, die van 50 tot 250 Gulden totnbsp;stichting, instandhouding of uitbreiding der Instelling bijdragen of hebben bijgedragen. Daalt het aantal Bestuurdersnbsp;beneden 25, dan worden op voordracht van Regenten, uitnbsp;drietallen van Stichters, door de Bestuurders zoovele gekozen,nbsp;als noodig is om bet aantal Bestuurders op minstens 30 tenbsp;brengen. Op voordracht van Regenten kunnen ook Honoraire Bestuurders worden benoemd, met gelijke rechtennbsp;als de overige Bestuurders.

Voor de Bestuurders, uit de Stichters gekozen, en voor de Honoraire bestuurders, is de betrekking van Bestuurdernbsp;geheel persoonlijk en kan niet op naam van anderen wordennbsp;overgebracht.

Art. 6. Leden der Vereeniging zijn al diegenen, welke den titel van Bestuurder dragen.

Art. 7. Het beheer en de regeling der Instelling worden door de Bestuurders opgedragen aan een Collegie van Regenten en aan een Geneesheer-Directeur.

Art. 8. De Regenten worden gekozen door de Bestuurders uit een drietal, door Regenten opgemaakt. Jaarlijks treedt een der Regenten af, maar is weder verkiesbaar.

Art. 9. Regenten stellen zich in verband met Correspondenten en met de gewestelijke en gemeentelijke Gom missiën, die zich buiten de stad Utrecht hebben gevormd of zich zullen vormen. Deze bevorderen de belangen der instelling. De Correspondenten en de Ledennbsp;dezer Commissiën komen bij voorkeur in aanmerking, omnbsp;als Honoraire Bestuurders te worden voorgedragen.

Art. 10. De Geneesheer-Directeur wordt door Bestuurders benoemd uit een tweetal, door Regenten voorgedragen.

3

-ocr page 218-

u

Art. 11. Het geheele inwendige beheer der^ Instelling wordt door huishoudelijke reglementen geregeld. ;;|

Art. 12. Jaarlijks, omtrent het einde der maand Mei, worden de Bestuurders door Regenten tot eene gewonenbsp;vergadering opgeroepen, waarin ook de Geneesheer-Directeurnbsp;zittmg en adviseerende stem heeft. In deze vergaderingnbsp;komen ter tafel:

a. opgaaf der veranderingen, die in het personeel van Bestuurders, Stichters, Coi’respondenten en in denbsp;gewestelijke en gemeentelijke Commissiën hebbennbsp;plaats gehad;

h. het jaarlijksch verslag der Regenten omtrent het gevoerd beheer, met overlegging der rekening en verantwoording, die door drie Bestuurders of doornbsp;hunne plaatsvergangers, allen benoemd in en doornbsp;de vergadering van het vorige jaar, vooraf is nagezien en bij accoordbevinding door de vergaderingnbsp;wordt goedgekeurd;

c. nbsp;nbsp;nbsp;het jaarlijksch verslag van den Geneesheer-Directeur,nbsp;zoowel omtrent de resultaten van verpleging ennbsp;behandeling der lijders, als omtrent het aan denbsp;Instelling gegeven onderwijs.

De onder 6 en c genoemde verslagen worden gedrukt en daarvan aan de Bestuurders, aan denbsp;Stichters, aan de Correspondenten en aan de Ledennbsp;der gewestelijke en gemeentelijke Commissiën, aannbsp;de Inrichtingen voor geneeskundig onderwijs en aannbsp;alle erkende geneeskundige Lichamen en Vereenigin-gen een exemplaar gezonden;

d. nbsp;nbsp;nbsp;de benoeming van Regenten en, zoo noodig, vannbsp;Bestuurders;

e. nbsp;nbsp;nbsp;alle verdere voorstellen, die tot de instelling betrekking hebben, hetzij van Regenten, hetzij van Bestuurders, hetzij van Correspondenten of gewestelijkenbsp;of gemeentelijke Commissiën, hetzij van den Geneesheer-Directeur.

De voorstellen van Bestuurders, van Correspondenten, van Commissiën en van den Geneesheer-Directeur, die minstensnbsp;ééne maand vóór het houden der vergadering aan de Regenten zijn medegedeeld, worden in de vergadering behan-

-ocr page 219-

35

deld. Regenten hebben het recht de behandeling van een voorstel aan te houden, wanneer die mededeeling niet tijdignbsp;heeft plaats gehad. Hetzelfde geldt van voorstellen, die,nbsp;zonder voorafgegane mededeeling aan Regenten, tijdens denbsp;vergadering wordeu gedaan.

Art. '13. Regenten beleggen, eene buitengewone vergadering, zoo dikwijls zij die noodig achten. Zij zijn verplicht die te beleggen hoogstens binnen ééne maand, nadat zijnbsp;daartoe of door den Geneesheer-Directeur óf door zes Re-stuurders, met juiste omschrijving van het doel der verlangde vergadering, zijn uitgenoodigd. Tot de buitengewonenbsp;vergadering worden Bestuurders minstens acht dagen vóórnbsp;den dag, waarop zij wordt gehouden, opgeroepen, met vermelding van het bijzondere doel der vergadering.

Art. 14. Bestuurderessen alléén kunnen zich in de vergadering doen vertegenwoordigen door een Bestuurder of door eenig lid eener gewestelijke of gemeentelijke Commissie.nbsp;Niemand kan echter in eenig geval meer dan drie stemmennbsp;uitbrengen.

Art. 15. De bepaling van den tienden titel van helderde boek van het Burgerlijk Wetboek zijn, voor zoover daarvannbsp;bij de bovenstaande artikelen niet is afgeweken, geheel vannbsp;toepassing op de Vereeniging.

Art. 16. De Vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen-en-twintig jaren en elf maanden.

Na afloop van dit tijdvak wordt de Vereeniging geacht op nieuw te zijn ingegaan voor een tijdvak van 29 jarennbsp;en 11 maanden, aanvangende 22 Juli 1888 en eindigendenbsp;21 Juni 1918.

Art. 17. Wijziging in deze statuten of verlenging van den tijd van bestaan worden aan de Koninklijke goedkeuringnbsp;onderworpen.

De goedkeuring kan slechts van die wijzigingen worden gevraagd, welke met twee derde der uilgebrachte stemmennbsp;zijn aangenomen in eene vergadering van Bestuurders, nadatnbsp;deze minstens twee weken te voren van de voorgesteldenbsp;wijziging kennis hebben bekomen.

-ocr page 220-

Statistiek der Oogziekten, in ket jaar 1890 , kg 3588 üjders.

321

3

10

25

2

1

3

172

112

2

3

2

1

183

7

8

336

1

L

1

11

57

1

1

27

3

11

129

Ophthalmia catarrhalis................

„ angularis externa........

„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoioa...............

„ purulenta neonatorutn...........

„ nbsp;nbsp;nbsp;membranaoea...............

„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina................

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica (vulnera et cicatrices, erosiones,

cauterisatio)................

Trachoma papillare..................

„ nbsp;nbsp;nbsp;folliculare.................

„ nbsp;nbsp;nbsp;difformans.................

Irritatio conjunctivae.................

Ecchymosis „ nbsp;nbsp;nbsp;.................

Polypi conjunctivae..................

Lupus conjunctivae s. corneae.............

Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.............

Corpora aliena „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.............

Symblepharon....................

Pterygium......................

Ophth. scroph. (plyctaenulae et ulcera).........

Herpes zoster n. trigemini...............

Anaesthesia.....................

Hyperaesthesia (dolores)................

Keratitis diffusa (e lue congenita)...........

„ nbsp;nbsp;nbsp;ulcerosa ...................

nbsp;nbsp;nbsp;punctata...................

„ nbsp;nbsp;nbsp;infeotiva...................

Ulcus c. hypopyo...................

„ rodens.....................

Keratosphaoelus....................

Maculae corneae...................

-ocr page 221-

37

35

Leucoma............

Staphyloma corneae, kerectasia. . .

Kstula corneae..........

Cornea conioa..........

Incrustatio corneae........

Iritis..............

Synechia posteriores ; atresia pnpillae

Synechia anterior.........

Prolapsus iridis..........

Iridocyclitis...........

Chlorioiditis...........

Cyclitis syrapathica........

Tumor oystious iridis.......

Irideremia............

Colohoma congenitnm nveae ....

Ruptura chorioideae........

Alhinismus............

Glaucoma............

Cataracta senilis completa.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ incipiens.....

„ mollis . . . .'.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica........

„ nbsp;nbsp;nbsp;consecutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Aphakia.............

„ c. obsc. capsulari.....

Dislocatio lentis.........

Coloboma „ nbsp;nbsp;nbsp;.........

Obscurationes corp. vitrei.....

Haemorrbagia „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Cysticerei nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Synchysis sointillans........

Retinitis apoplectioa........

-ocr page 222-

Ketinitis diffusa............

„ morbi Brigthii.........

„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia) ....

Ablatio retinae.............

Scotoma sointillans...........

Neuritis nervi optici..........

Atrophia papillae............

Vascularisatio papillae n. optici......

Amblyopia toxica............

„ diabetica...........

Hemianopsia..............

Anopsia................

Simulatio...............

Ketina leporina (ïibrae medullares retinae)

Emboli vas. retina...........

Glyoma retinae.............

Episcleritis, sclerotitis ant.........

Sclerectasia anterior et aequatorialis . . .

Bnphtalmos..............

Protrusio bulbi.............

Panophthalmitis............

Neoplasmata bulbi s. nervi optici.....

Morbus Basedovii............

Ectopia bulbi..............

27

Atrophia „..............

Phthisis „..............

Microphthalmos congenita........

Anophthalmos.............

Tumor orbitae.............

Caries, periostitis orbitae........

Abscessus orbitae............

„ sinus frontalis.........

Blepharademitis.............

Hordeolum palp............

Chalazion „ nbsp;nbsp;nbsp;............

Verrucae „ nbsp;nbsp;nbsp;......... . . . .

-ocr page 223-

Abscessus palp Traumata „

Encanthus Lagopthalmosnbsp;Ectropion

Entropion, Dystiohiasis Madarosisnbsp;Emphysema palpnbsp;Neoplasmata „

Angiomata „

Xanthelasma „

Ptosis

Alorbi gl. lacrymalis Dacryocystitis, stenosis ductus lacr,nbsp;Abscessus sacci lacrymalisnbsp;Fistula „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Strabismus convergens .

„ divergens „ deorsum- s. sursumvergensnbsp;Blepbarospasmi clonicinbsp;Nystagmus

Asthenopia muscularis Paresis n. oculomotoriinbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abduoentis

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trochlearis

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis

Myopie nbsp;nbsp;nbsp;met stoornis

Hypermetropie met stoornis Astigmatismus „

Anisometropia gravior Paresis accommodationis.

Presbyopia

Asthenopia accommodativa

-ocr page 224-

40

Operatie n.

Extractie van cataract .... Lineair-extractie van cataract .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Discisie nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ van nastaar.....

Iridectomie........

„ van geprolabeerde iris Parenoenthesis oorneae ....

Eteriginm-operatie......

Sclerotomie wegens glaucoma . nbsp;nbsp;nbsp;.

Tenotomie.........

Vóórlegging van pees.....

Ptosis-operatie.......

Blepbaroplastiek.......

Symblepharon-operatie ....

Stapbyloma-operatie.....

Blepbarophymosis-operatie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Extractie van vreemd liehaam. .

Entropion-operatie .....

Eotropionnaden.......

Exstirpatie van oogbol .... „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ tumoren....

Syndesmoplastiek......

Exenteratio bulbi......

Neurotomie........

De refractie werd bij 4778 oogen bepaald. Bij 754 oogen bleek E; bij 338 M 2 of zwakker; bij 377 M sterker dan 2; bij 1935 H 2 ofnbsp;zwakker; bij 506 H sterker dan 2; bij 658 As 2 of zwakker; bij 211nbsp;As sterker dan 2.

(In 1890 werden 1810 brillen voorgeschreven.)

-ocr page 225-

VAN HET

NEDERLANDSCH GASTHUIS

VOOB

BEHOEFTIGE ElV MLWERMOGEiNDE

OOGLIJDERS.

22 Juni 1891.

Onder begunstiging van

H. M. DE KONINGIN BEGENTESSE DER NEDEKLANDEN.

Geneesheer-Directeur.

Prof. Dr. H. Snellen.

Regenten.

Prof. Dr. Th. W. Engelmann, Voorzitter.

Mr. E. du Marchie van Voorthuijsen.

Mr. H. Roij aards van Scherpenzeel.

Dr. M. I m a n s.

Prof. Dr. D. D o ij e r.

Prof. Mr. C. W. Opzoomer.

Dr. J. L. H. Haerten.

Rentmeester-Secretaris.

Mr. D. il a g a y.

Inwonende Directrice.

Mevr. J li g e r—v an der Chys.

-ocr page 226-

42

Geneeskundig en Doceerend Personeel.

H. Snellen Jr., Arts, inwonend Geneesheer.

Dr. H. J. Kessler, Arts, 2lt;ie Geneesheer en Histioloog.

P. Verwey, Arts, Sde Geneesheer,

Bestuurderessen.

Aremberg, H. D. H. de Hertogin van.......Brussel.

d’Aulnis de Bouronill, geb. Twiss, Vrouwe Baronesse Utrecht.

Beaufort, Mejonkvr. C. de.............Utrecht.

Bingham, geb. J Brain, Mevr. C. H........Utrecht.

Boetzelaar van Oosterhout, geb. de Beaufort, Baronesse v. Amersfoort.

Doijer-, geb. Beinhold, Mevr. E...........Leiden.

Doijer, Jeannette Alexandrine...........Leiden.

Doijer, Phoebe Elisabeth.............Leiden.

Donders, geb. Hubrecht, Mev............’s Gravenhage.

Engelmann, Paula Maria.............Utreeht.

Grothe, geb. Twiss, Mevr. A............Zeist.

Nagell, geb. Baronesse van Pallandt van Beerse, Vrouwe

Douairière Baronesse van............Zwolle.

Panhuijs, geb. Ijooxma, Mevr. T. van........Groningen.

Pekelharing, geb. Doijer, Mevr. nbsp;nbsp;nbsp;0.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G........Groningen.

Quarles van Ufford, geb. Twiss, nbsp;nbsp;nbsp;Mevr........Utrecht.

Boijaards, geb. Swellengrebel, Vrouwe Douairière H. J. Utreeht. Boijaards van Scherpenzeel, geb. van Naamen, Mevr. Utrecht.

Roëll, geb. de Beaufort, Mevr. E..........’s Gravenhage.

Snellen, geb. Bryan, Mevr. C............Utrecht.

Spiering, Mejonkvrouwe E.............Tiel.

Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr...........Zeist,

Twiss, geb. Aubin, Mevr..............de Bildt.

Twiss, geb. Suermondt, Mevr............Utrecht.

Voorst van Beest, geb. Buijsch, Mevr. van.....Utrecht.

Voorthuijsen, J. O. A. du Marchie van.......Utrecht.

Bestuurders.

d’Aulnis de Bourouill, Mr. J. Baron........Utrecht.

Beaufort, Mr. J. E. de..............Utrecht.

Berlin, Prof. Dr. W................Amsterdam.

Boer, Mr. W. R..................Utrecht.

Boissevain, A. A. H................Amsterdam.

Doijer, Prof. Dr. D................Leiden.

Doijer, Hubert..................Leiden.

Doijer, Eduard..................Leiden.

Doijer, Diederik.................Leiden.

Engelmann, Dr. Th. W...............Utrecht.

-ocr page 227-

Engelmann, Praus W...............Utrecht.

Geuns, Mr. S. J. van...............Utrecht.

Greve, Dr. H...................Soerahaya.

Grothe, Mr. J. A.................Utrecht.

Grothe, AL...................Zeist.

Haerten, Dr. J. L. H...............Utrecht.

Horst, B. A. P. J. ter ..........ZwoRe.

Hosei, Dr. Ito, Lijfarts van den Mikado......Tokei (Japan.)

Insinger, H. A..................Baarn.

’s Jacob, Z. E. de oud-Gouverneur-Generaal van Ned.

Indie, P....................Utrecht.

Janssens, Jhr. Mr. H. G. C. L...........’s-Gravenhage.

Janssen, P. W., Directeur der Deli-Maatschappij. . . Amsterdam.

Knobbelsdorff, Baron van.............Wijhe.

Labouchère, S. P.................Amsterdam.

Luijken, Dr. J. A.................Genderingen.

Maes. Dr. H. G..................Arnhem.

Middelburg, Dr. H. A...............Leeuwarden.

Moll, Dr. P. D. A. C. van...........Botterdam.

Opzoomer, Prof. Mr. C. W.............Oosterbeek.

Pekelharing, Dr. A................Groningen.

Quarles van Ufford, Jhr. E.............Utrecht

Koëll, Jhr. Mr. J.................’s-Gravenhage.

Koijaards van Soherpenzeel, Mr. H.........Utrecht.

Boijaards van den Ham, Mr. nbsp;nbsp;nbsp;W. J.........Utrecht.

Boijaards, Mr. W. H. J.............. Utreclit.

Boijaards, J. 8..................Utrecht.

Boijaards, A..................Utrecht.

Boijaards, H. J..................Utrecht.

Boorda Smit, Prof. Dr. J. A............Cordova.

Salomons, Dr. A..................Paramaribo.

Snellen, Prof. Dr. nbsp;nbsp;nbsp;H................Utrecht.

ïwiss, Mr. J. E. nbsp;nbsp;nbsp;W................de Bildt.

Voorthuijsen, H. E. J. P..............Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. E. du Marchie van........Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. G. J. M. van.......... den Haag.

Wertheim, A. C..................Amsterdam.

Westhoff, Dr. C. nbsp;nbsp;nbsp;H. A...............Amsterdam.

Corporatien-Bestuurders.

St. Anthonie-Gasthuis, College van H. H. Voogden

van het....................Leeuwarden.

Eloyen-Gasthuis, Broederschap der Begenten van het Utrecht.

Enschedé en Lonneker, het Ziekenfonds van.....Enschedé.

Hollandsche IJzeren S;TOorwegmaatsohappij......Amsterdam.

Nederlandsch ïooneel” De Koninklijke Vereeniging „Het Amsterdam. Het Utrechtsch klein gemengd Koor a Capella. . . . Utrecht.

Orde, Balije van de Bidderlijke Duitsclie......Utrecht.

Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van . . Utrecht.

-ocr page 228-

44

Teijler’s Stichting.................Haarlem.

Utreehtsoh Studentenkerks.............Utreelit.

Vereeniging tot bevordering der geneeskundige Wetenschap in Nederlandsch Indië...........Batavia.

Honoraire Bestuurderessen.

Engelmann—Brandes, Mevr. .E...........Utrecht.

Honoraire Bestuurders.

Andel, Ur. A. H. van..............Medemblik.

Arntzenius, Dr. A. K. W..............Samaraug.

Beijen, Dr. P. W. A................’s Gravenhage.

Berns, Dr. A. W. O................Amsterdam.

Bouvin, Dr. M. J.................’s Gravenhage.

Breesnee, Dr. T..................Sommelsdijk.

Burg, Dr. C. L. van der.............Laag Soeren.

Cornelissen, Dr. P. J...............Buitenzorg.

Coster, Dr. B. H. Blom..............’s Gravenhage.

Costerman, G...................Zeist.

Eist, Dr. A. van der...............Ned. Oost-Indië.

Eijk, Dr. A. van.................Heusden.

Faille, Dr. Jac. Baart de.............Leeuwarden.

Feijffer, Dr. G. H. de..............Woerden.

Fock, Dr. H. C. A. L..............Utrecht.

Gewin, Dr. M...................Delden.

Gunning, Prof. Dr. W. M.............Amsterdam.

Gutteling, Dr. C..................Utreold.

Hamer, J. F. X..................Leeuwarden.

Homoet, Dr. J. J.................Arnhem.

Horst, Dr. S. van der..............Amsterdam.

Imans, Dr. M...................Utrecht.

Juda, Dr. IVI............ ......Amsterdam.

Joachim, Prof. J.................Berlijn.

Koster, Prof. Dr. W................Hilversum.

Krol, Dr. W...................Dordrecht.

Knijper, Dr. A. M.................’sHertogenbosoh.

Laidlaw Purves, Dr. W..............Londen.

Ledeboer, Dr. L. B.. B^.............Samarang.

Loeff, Dr. W. Rutgers van der..........Leiden.

Maats, Dr. C...................Arnhem.

Manikus, Dr. J. F.................Kaapstad.

Messohaert, J. M.................Amsterdam.

Moll, Dr. J. A..................’s Gravenhage.

Mulder, Dr. M. E.................Groningen.

Noorduijn, Dr. C.................Nijmegen.

Oudemans, Prof. Dr. J. A. C............Utteoht,

Pameijer, Dr. J. K................Tiel.

Place, Prof. Dr. Th................Amsterdam.

-ocr page 229-

45

Poll, JKr. J. W. M. van de............Haarlem.

Pralil, l)r, J...................Amsterdam.

Roijaards, Mr. A. J................Amsterdam.

HSntgen, J....................Amsterdam.

Rijnberk, Dr. N. van...............Amsterdam.

Schmidt, Dr. P. J. J................Rotterdam.

Sohijff, P Arts, Off. v. Gez.............Batavia.

Snellen, Dr. K...................Zeist.

Striok van Linschoten, Jhr. Mr. J. C........Maarssen.

Verschoor, Dr. N. J. F...............Goes.

Voogt, Dr. J. E. de...............Pan (Prankrijk.)

Wely, Dr. D. L. van...............’s Gravenhage.

Stichteressen.

d’Ablaing van Moersbergen, Mevr. de Douairière. . . ’s Gravenhage.

Athlone, Gravin van...............Ellekom.

Beaufort, Jonkvrouwe de.............Utrecht.

Beaufort—Sminia, Mevr. de............Driebergen.

Beaufort van Eeghen, Mevr. W. H. de.......Leusden.

Beuningen—Brain, Mevr. van...........Utrecht.

Beeck Vollenhoven, Mejufvr. van..........Amsterdam.

Bichon Visch, Jonkvrouwe M. J...........’s Gravenhage.

Boetzelaar—Schuijlenburg, Mevr. de Baronesse van. . Maartensdiji.

Borski, Jonkvrouwe M. S. A............Amsterdam.

Brakell tot den Brakell, J. Baronnes van......Arnhem.

Bruin, Mevrouw de................Middelburg.

Bouvin—Boddaert, Mevr..............’s Gravenhage.

Broekmaat, Mevr. de Wed. J. B..........Lochem.

Burger, Dames H. en B..............Rotterdam.

Castro, geb. Teixeira de Mattos, Wed. M. Henriquez de Amsterdam.

Crommelin—Sytzama Mevr. G. A. A.........Velp.

Dijk, Mejufvr. B..................Twello.

Eeghen, geb. A. C. Huijdecoper, Wed. P. van . . . Amsterdam.

Gaastra, Mejufvr. Yffke..............Workum.

Gevers van Endegeest, Mevrouw..........Endegeest.

Goltz, geb. des Tombe, Douairière Gravinne v. . . . ’s Gravenhage.

Hacke van Mijnden, geb. Deking Dura Mevr.....Loosdreoht.

Hardenbroek van Lokhorst, geb. de Geer van Rijnhuizen, Baronesse van..............Jutphaas.

Huyssen van JVattenuijJce, Mevr...........Arnliem.

Ittersum, geb. Sandberg, Baronesse van.......Utrecht.

Jansen, geb. Tichelaar, Mevr. de Wed. S......Apeldoorn.

Janssens, geb. Arriën, Mevrouw..........’s Gravenhage.

Kaa, Jonkvrouwe A. G. van der..........Dordrecht.

Kneppelhout, geb. van Braam, Mevr.........Oosterbeek.

Korteweg, Mevrouw................Middelharnis.

Jjanschot, geb. Kraemer, Mevr. de Wed. H. E. M. van ’sHertogenbosch.

-ocr page 230-

46

Leeuwen—Matthes, Mevr. van...........Amsterdam,

Lidth. de Jende, Mevrouw de Wed. O. C. A. van . . Tiel.

Lijklama a Nijeholt, Jonkvrouwe..........Utrecht.

Lijnden—de Bruijn, Mevr: de Gravinne van.....Koudekerke.

Meerten, Mejufvrouw C. 0. van..........Gouda.

Mendes, Mejufvrouw R...............Amsterdam.

Messehert van Vollenhoven—van Lennep, Mevr. . . . Amsterdam.

Muller—van ilijckevorsel, Mevr...........Rotterdam.

Oppenheim geb. H. E. Scholten, Mevrouw......Rotterdam.

Pols, Mejufvr. Nancy............... Utrecht.

Quintus, Mejonkvr. Agnes.............Groningen.

Ragay—van Lidth de Jeude, Mevr.........Utrecht,

Schermbeek, Mevr, de Wed. van..........Utrecht.

Sillem, Mevrouw.................Amsterdam,

Sirtema, van Grovestins, Mejoukvrouw 8.......’s Gravenhage.

ïaets van Amerongen van de Natewisch, Baronesse

Douairière...................Utrecht

Taets vad Amerongen, Mejonkvr. M. A. Baronesse. . Utrecht.

Versteegh, geb. Evekink, Mevr- de Wed. C.....Tiel.

Welderen Rengers—Looxcna, Mevr. de Baronesse van Leeuwarden.

Wertheim, Mejufvr. M...............Amsterdam.

Yvoy, Jonkvrouwe d’...............Amsterdam.

Zuijlen van Nijevelt, Vrouwe Douairière van.....’s Gravenhage.

Stichters.

Akersloot van Houten, K. A............’s Gravenhage.

Andreae, D. H..................Kollum.

Aulnis de Bourouill, Prof. Mr. J. Baron d’.....Utrecht.

Baelde, B....................Rotterdam.

Baert, Mr, J. E. B................Utreeht.

Beaufort, Jhr. Mr. B. Pb. de...........Baarn

Beaufort, Mr. A, J. de..............Leusden.

Beaufort, J. B. de................Woudenberg.

Beer, S. J. de..................Utrecht.

Beets, Prof. Dr. Nioolaas.............Utrecht.

Berg, H. P. J. van den..............Samarang.

Berkhout, Jhr. M. P. J. van...........Amsterdam.

Blanckenhagen, Mr. O. M.............Utrecht.

Blussé van Zuidholland, P.............Dordrecht.

Boelens van Eijsinga, Jhr. Mr. van.........Leeuwarden.

Boers, de Wit................• . . Neerlangbroek.

Boeije, Jhr. L M. Solmurbecque..........’s Gravenhage.

Borski’, J.....................Amsterdam.

Bosch, Mr. W. J. M...............Utrecht.

Bosch van Drakenstein, Jhr. Mr L. E. H. J.....Vechten.

Bowman Bart E. R, S., Sir William........London.

Bruins, L. de..................Beek.

Bunge, J.....................Amsterdam.

Bunge, J. P. G..................Amsterdam.

Bunge, J. W...................Rotterdam.

-ocr page 231-

47

Burger, A. J. B..............llotterdam.

Bijlandt, Mr. C. J. E. Graaf van........’s Gravenhage.

Bijleveld, M. E. P..............Nijmegen.

Ganneman, E...............’s Gravenhage.

Cliabot, J. A.. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............E,otterdam.

Christoffelse................Enspeijk.

Citters, Jhr. van.............. Twello.

CJercq, de................Amsterdam.

Cordes, E. W...............Samarang.

Oramerus, E. W..............Amsterdam.

Oriellart, J. W. A..............B-otterdam.

Driessen, W. A...............Soerabaya.

Dussen, Jbr. E. van der...........’s Gravenhage.

Eeokhout, Mr. E. J.............Zwolle.

Eeghen, C. P. van.............Amsterdam.

Eeghen, J. van..............Amsterdam.

Beten, Dr J. C. van............Utrecht.

Ekker, H. J................Hengelo.

Enschedé, Mr. J. nbsp;nbsp;nbsp;J. C............Soerabaya.

Etty, Th. ... nbsp;nbsp;nbsp;............Arnhem.

Everwijn, A. L..............Arnhem.

Eijsinga, Jhr. Mr T. J. J. van........Leeuwarden.

Gaastra, Simon........... . nbsp;nbsp;nbsp;. Workum.

Geer, C. W. E. B. Baron de....... . ’s Gravenhage.

Gevaerts van Simonshaven, Jhr. P. O. H......’s Gravenhage.

Gey van Piitius, Luit. Kol. A. B-. W.......Ned. Oost-lndie.

Glaser, J. S................Samarang.

Goldenberg, C. A. G.............Ueventer.

Haeke van Mijnden, Mr. Henri........Amsterdam.

Haeften, Jhr. C. G. van...........Soerabaya.

Haerten, Dr. J. L. H............Utrecht

Hamburger, A. D..............Utrecht.

Heeokeren, Mr C. W. B. van.........Samarang.

Heineken, W. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•....... Amsterdam.

Heijkamp, Aartsbisschop Joh..........Utrecht.

Hiiigst, S.................’s Gravenhage.

Hoeven, Dr. P. ïempleman nbsp;nbsp;nbsp;van der.......Utrecht.

Houthuijsen, B. van . nbsp;nbsp;nbsp;...........Samarang

Hugenpoth, tot Aerdt en Berenclauw, Baron van . nbsp;nbsp;nbsp;. Zevenaar.

Huijdecoper van Nigteveoht, nbsp;nbsp;nbsp;Jhr. Mr. J. El.....Utrecht.

Insinger, J. H...............Amsterdam.

Imans, Dr. M^. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ^............Utrecht.

Jacob, Mr. E. H. ’s, oud-Commissaris des Konings

in de Provincie Utrecht..........Amersfoort.

Jacob, E. E. ’s..............Utrecht.

Jacobson, L. J...............Rotterdam.

Jochems, Mr. J...............’s Gravenhage.

Jolles, A. H................Arnhem.

Joncheere van Harmelen, A. nbsp;nbsp;nbsp;de........Harmelen.

Jong, Dr. de, voor Mevr. A. de M., Dr. Ed. 8. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ’s Gravenhage.

Jonge, Jhr. W. A. C. de...........’s Gravenhage.

Jurgens, J................Oss.

-ocr page 232-

48

Kattendijke, Mr. J. M. nbsp;nbsp;nbsp;Baron Huijssen van .... Arnliem.

Kessler, Dr. H. M. O............Utrecht.

Kielstra..............¦ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Ee (Eriesland.)

Kleiweg, de Erven J.............Hillegersberg.

Kol, H. E................Utrecht.

Kolff, C. G................Kotterdam.

Kolif, C. J. van Santen.......... . Kotterdam.

Kolff, D. H. A..............Rotterdam.

Koopmans, Mr R..............Haarlem.

Kooij, Jan................Bunschoten.

Kreenen, Dr................Zwolle.

Kymmell, Mr P..............Leeuwarden.

Langerhuizen, Ijz., P..............Huizen.

Ledeboer, Bz. L. V.............Rotterdam.

Leis, Murk................Alblasserdam.

Lennep, Mr. D. J. C. van..........Weenen.

Lindeboom, L...............Zwolle.

Loopuijt, A................Schiedam.

Luden, J.................Amsterdam.

Lijcklama a Nijeholt, nbsp;nbsp;nbsp;Jhr...........Beesterzwaag.

Lijcklama a Nijeholt, J. A...........’s Gravenhage.

Lijnden, Mr. R. W. Baron van........Middelburg.

Lijnden, R. Baron van...........Utrecht.

Lijnden, Mr. R. Melvil nbsp;nbsp;nbsp;Baron van.......'s Gravenhage.

Mansvelt, Dr. A. P. van...........Utrecht.

Mees, J. R................Rotterdam.

Mees, R.................Rotterdam.

Mees, R. A................Rotterdam.

Meiien, J. P................Middelburg.

Michiels van Kessenich, nbsp;nbsp;nbsp;J. A. H.........Roermond.

Moll, J.Bz., J...............’s Gravenhage.

Muller, Joan .... nbsp;nbsp;nbsp;..........Amsterdam.

Mijnlief, Az., P...............Nieuwerkerk nbsp;nbsp;nbsp;aan

den IJssel.

Mijnlief, Az., G. M.............Nieuwerkerk aan

den IJssel.

Mijnssen, J. J...............Amsterdam.

Mijnssen, J. W...............Amsterdam.

Naamen van Eemnes, Mr. A. van........Zwolle.

Nahuijs, Mr. Baron.............Arnhem.

Nauta, Star................Sappemeer.

Nellesteijn, Mr. W. van...........Utrecht.

Nepveu, C................Amersfoort.

Neuteboom , P...............Wijhe.

Nienhuis.................Amsterdam.

Mspen van Sevenaar, Jhr. L. van.......Arnhem.

Noyon, Dr. J...............Zwolle.

Oppenheim, D. J..............Rotterdam.

Oudhousden, van..............Woerden.

Pallandt van Oud-Beijerland, W. Baron van .... Arnhem.

Pauw van Wieldrecht, nbsp;nbsp;nbsp;Ridder O........Zeist

Pelletier, B................Utrecht.

-ocr page 233-

49

Pierson, Mr. N. G..............Amsterdam.

Pit, Mr. A. A...............Utrecht.

Plate, Jr. J. G........ ......Samarang.

Poel, Mr. J. D. van der...........Ameide.

Potter, J. de...............’s Gravenliage,

Pijnappel, M. J...............Amsterdam.

Quarles van Ufford, Jhr. L. J.........Haarlem.

liau van Gameren, Mr. J...........Arnhem

Reiger, B.................Utrecht.

Ribbius Peletier, G.............Utrecht.

Riemsdijk, Jhr. Mr. Dr. A. D. van.......Utrecht.

Riemsdijk, Jhr. Mr. J. C. M. van.......Utrecht.

Roëll, W. P. Baron............’s Gravenliage..

Roijaards, Mr. A. d.............Amsterdam.

Rosenthal, George ............Amsterdam.

Rueb, C.................Rotterdam.

Salomonson, Heaman............Samarang.

Salomonson, M. Wertheim..........Almeloo.

Sandt, Pirma G. H. van der.........Utrecht.

Santheuvel, Jhr. Mr. H. W. L. van den.....Dordrecht.

Santheuvel, Jhr. Mr. P. H. J. van den......Dordrecht.

Scheltinga, Dr. M. de Blocq van........Oranjewoud.

Sohimmelpenninck, Jhr. Mr. P. J. 0.......Amsterdam,-

Schimmelpenninck van der Oye van Nyenbeek, A. Baron Utrecht.

Schliiter, A. H...............Utrecht.

Schober, Mr. J. H..............Putten.

Sohwartzenberg en Hohenlansberg, P. Baron thoe . nbsp;nbsp;nbsp;. Zeist.

Smit Jz., J................Kinderdijk.

Smit van Nieuw-Lekkerland, L.........Kinderdijk.

Snouck Hurgronje.............Middelburg.

Soesman, ï................Samarang.

Sterling, Mr. J. J. Uijtwerf..........Utrecht. ,

Stoop van Zwijndrecht, A...........Dordrecht.

Stork, J. E............... Hengeloo.

Straal, M. van der.............Rotterdam.

Straal, N. van der.............Rotterdam.

Suermondt, B...............Aken.

Swinderen. Jhr. Mr. van...........Rijs.

Thiebout, Mr. J..............Zwolle.

Tiedeman J. M...............’s Gravenhage.

ïienhoven, Mr. G. van...........Amsterdam,

Yeeokens, van den Broek..........Samarang.

Veldwijk, Mr. R.............Arnhem.

Verbroeck, G.J.J.............Dordrecht.

VerLoren van Themaat, Dr. R. . nbsp;nbsp;nbsp;.......Utrecht.

Verschuur, Mr. W. A. Baron.........’s Gravenhage.

Virulij, J. P.....•..........Gouda,

Voorhoeve Hz., J..............Rotterdam.

Voorhoeve, J. A. C.............Rotterdam.

Vos van Hagenstein, A. . nbsp;nbsp;nbsp;;.........Dordrecht.

Vos van Nederveen Cappel, Mr. C. L. de.....’s Gravenhage.

Voute, Mr. Caesar.............Samarang.

-ocr page 234-

50

Voute, Ed.................Zeist.

Vrolik, Dr. A.............' . nbsp;nbsp;nbsp;. Arnliem.

Waal, E. de . nbsp;nbsp;nbsp;.............’s Gravenhage.

Waller, Mr. H..............Utrecht,

Waruecke................Samarang.

Wassenaer................Almen.

Wertheim, A. C..............Amsterdam.

Wesselman van Helmond, Jhr. A. G.......Helmond.

Wessem, J. C. 1). van...........Tiel.

Willink, J. H..........., nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Oegstgeest.

Winter, C. de . nbsp;nbsp;nbsp;.......... . Utrecht.

Yvoy van Mijdrecht, Mr. J). M. M. Baron d’Hangest d’ . ’s Gravenhage.

Corporatiën-Stichters.

Het Burger-Weeshuis............Arnhem.

Commissie van Heel- en Yroedmeesters......Nieuwe Tongeren

Regenten van het Oud Burger-Gasthuis.....Nijmegen.

Ue beide Weeshuizen............Nijmegen.

Voogden van het Old Burger-Weeshuis......Sneek.

Het groot Bommelsch Gasthuis.........Zalt-Bommel.

Nederlandsch tandheelkundig Genootschap.....

Bijgekomen Begunstigers sedert 29 Juli 1889. 1)

Assen, H. van.............. Zwolle.

Beaufort, Jhr. Mr. W. H. de.........Driebergen.

Beelaerts van Benthuizen, G. C. O........Arnhem.

Beijma, Jhr. Mr. C. L. van..........Leeuwarden.

Bogaers en Zonen.............Helmond.

Brakell Doorwerth, J. W. E. Baron van.....Arnhem.

Brakell Doorweerlh, J. G. W. Baron van.....Arnhem.

Brakel, A. Baron van............Renkum.

Cambier van Nooten, N. E. nbsp;nbsp;nbsp; ......Lopik.

Carp , O.................Helmond.

Carp, J. A................Helmond.

Chijs, L. P. van der............Amsterdam.

Court van Krimpen, Mr. M. G. del.......Haarlem.

Daendels, L. J...............’s Gravenhage.

Damen, J................Cothen.

Diemont, Z. E. C..............Putten.

Delden, P. van..............Hengelo (O.;

Dommer van Poldersveld, Jhr. nbsp;nbsp;nbsp;G........Beek.

Dommer van Poldersveld, Jhr. nbsp;nbsp;nbsp;J........Beek.

Dooremaal, Dr. nbsp;nbsp;nbsp;van............’s Gravenhage.

Dooren, Adolphe van............Tilburg.

Druif, Dr. W. . nbsp;nbsp;nbsp;.............Kampen.

Dijk—Koster, Mevr. van...........Apeldoorn.

Eijk, Dames van..............Baarn.

1

Zie de volledige lijst in het 30ste jaarverslag, 29 Juli 1889.

-ocr page 235-

51

Eindhoven................Leiden.

Ekker, H. J................Hengelo (O )

Ekker, E.................Hengelo (ü.)

Engelen, Douairière Jhr. Mr. W. A.......Zutphen.

Engelenberg, P. H. O............Kampen.

Geer, Lodewijk de.............Velp

Gerlings, Mr. O..............Utrecht.

Gladbeek, A Henri van...........Helmond.

Gladbeek, Mejufvr. Wilhelmma van.......Helmond.

Grevesteijn van Heijst, E. M..........Zutphen.

Groeningen—lloelofz, Mevr..........Delft.

Haaren, E. van..............Beek.

Hamburger, A. D..............Utrecht.

Hamster, A. J...............Noordbroek.

Heijst, Mevr. de Wed van........... Wijk. b. Duurst.

Herzveld, Mr. L..............Arnhem.

Hinlopen, Mejufvr..............Beek.

Holier, A. H...............Wijk bij Duurst.

Hoytema, D. van.............Kuilenburg.

Holm, H.................Hengelo (O.)

Jacobse Boudewijnse, Dr C. A. L........Bennekom.

Jager, G.................’sGravenhage.

Jong, G. J. de..............Gouda.

Koeken, Emile..............Arnhem.

Lansohot, E. A. van........... ’sHertogenbosch.

Lefebure, A................Amsterdam.

Libourel, Notaris.............Beek.

Lookeren Campagne, D. van......... Helmond.

Lugt, Arts...............B,enkum.

Maudele, Mejufvr. J. van der.........Delft.

Maritz van Craijensteijn, E. W. H........Beek.

Maritz van Craijensteijn, Mejufvr........Beek.

Monchy, D. A. de.............Hengelo (O)

Muralt, Ereules de............Utrecht.

Numan, Harbrink.............Baarn.

Pesters, G. C. G. de............Groesbeek.

Pesters, Jhr. G. J..............Beek.

Polak, S. H............ ... Gouda.

Pool, Meijer...............llotterdam.

Post—van der Burg Merk, Mevr........Delft.

Prince, G.................Gouda

Prinzen, A................Helmond.

Prinzen, Ez. W...............Helmond.

Rietstap, Mr. ï. M. ï........ . nbsp;nbsp;nbsp;. Rotterdam.

Rovers, Dr. M. A. N.............Beek.

Rijckevorsel, Jhr. A. J. A. van....... ’s Gravenhage.

Santman, H. H...............Hengelo (O.)

Santman, L................Hengelo (O.)

Sohellwald, J. H..............Zwolle.

Schuurbeque Boeije, Jhr. Mr. M. J........Zierikzee.

Selle, E. E. G...............Utrecht.

Servatius, A. H..............ïerwolde.

-ocr page 236-

52

Snellen, 0. M. Arts............ Vreeswijk.

Snellen, Dames..............Zeist.

Steijns, H. M. J. E.............Helmond.

Stork, J. E................Hengelo.

Surie Brender a Brandis, G. J.........Amsterdam.

Swalme, Dr. A. van der . nbsp;nbsp;nbsp;..........Middelburg.

ïienhoven, P. van.............Arnhem.

Thurkow, Mr. C. T. E............’s Gravenhage.

Veen, Mr. van der.............Beek.

Veeren—de Jong van Beeck en Donk, Mevr. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Helmond.

Voogt—Van der Chijs, Mevr. N. A. de.....Wageningen.

Vlissingen, H. L. E. van...........Helmond.

Wehry, George..............Valkenburg.

Wellenberg, H. J..............Oosterbeek.

Wesselman van Helmond, Jonkvr. A. H......Helmond.

Wttewaal, B. W..............Utrecht.

Wulfften Palthe, R. van...........Almelo.

Wulfften Palthe, W. van...........Hengelo.

Zehender, Erans C. L......... ¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦ Hengelo (O.)

-ocr page 237-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder.

(Ein Beitrag zur Theorie der Cylinderlinsen.)

Von

Dr. Carl Koller,

Zur Zeit Assistenzarzt am Nederl. Gasthuis voor Ooglijders zu Utrecht.

BEELIN.

Hermann Peters. 1886.

-ocr page 238-



• gt; nbsp;nbsp;nbsp;r'\'' -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\:


^ iri 1%: '

7 ’ '!-)¦

* •

#

.s

! i J .V? ^ :

t!



ÉCA-. nbsp;nbsp;nbsp;..V


-jf 3^5^—¦-iV



-ocr page 239-

Grelegentlich einer dioptrischen Aufgabe, die ich mir ge-stellt hatte, habe ich mich viel mit Cylinderlinsen be-schaftigt und hierbei ganz zufallig eine Keihe von Pha-nomenen beobacbtet, die durch ihre paradoxen Eigenschaften mein Interesse in hohem Grade fesselten, und die, soweitnbsp;ich habe in Erfahrung bringen können, bisher nicht be-kannt waren. — Da alle dioptrischen Erscheinungen vonnbsp;nichts anderem abhangig sind als von der geometrischennbsp;Gestalt der brechenden Medien, deren relativen Abstandennbsp;und Brechungsindices, so konnten jene Phanomene nurnbsp;besondere, bisher nicht in Betracht gezogene Specialfallenbsp;darstellen, auf welche die allgemeiuen Eegeln tiber Cylinderlinsen anzuwenden waren. — Indem ich mich abernbsp;bemühte die Erscheinungen zu analysiren, erschloss sichnbsp;mir die theoretisch interessante Thatsache, dass man ver-mittelst besonderer Veranstaltungen dioptrische Bildernbsp;erzeugen könne, die eine merkwürdige Mittelstellungnbsp;zwischen den reellen und virtuellen Bildern einnehmen. —nbsp;Dieser Umstand hat mich zur Publication der vorliegen-den Arbeit veranlasst. Zur Fesstellung der im Folgendennbsp;anzuwendenden Termini will ich vorerst Einiges über die

1

-ocr page 240-

2 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Carl Koller.

Cylinderlinsen sagen, hierauf die in Eede steheuden Phano-mene beschreiben und in einern dritten Abschnitte die Analyse derselben geben.

A. Die Cylinderlinsen.

Cylinderlinsen nennt man gemeinhin Linsen, von deren zwei optisch wirksamen Begrenzungsflachen min-destens die eine cylindrisch gekrümmt ist, wahrend dienbsp;andere plan, cylindrisch oder auch spharisch sein kann. —nbsp;Die am meisten gebrauchlichen (einfache Cylinderlinsen) stellen Abschnitte eines Glascylinders dar, dienbsp;parallel zur Achse geftihrt sind — demgemass ist dienbsp;eine Flache eben, die andere cylindrisch. Da hei diesennbsp;Plancylinderlinsen so wie auch bei alien anderen die cy-lindrische Flache convex und auch concav sein kann, sonbsp;ergeben sich als Haupt-Unterabtheilungen; Convex- undnbsp;Concavcylinderlinsen.

Als Linsenaxe (optische Hauptaxe) ist diejenige Linie anzusehen, welche auf beiden Begrenzungsflachennbsp;senkrecht steht. Bei den einfachen Cylinderlinsen ent-sprechen dieser Definition alle (untereinander parallelen)nbsp;Cylinder-Eadien, welche in dem „axialen Hauptschnitte”nbsp;liegen.

Axe schlechtweg heisst die Eichtung parallel der Cylinderaxe (oder auch erzeugenden Linie); eigentlich istnbsp;dies nur ein kurzer Ausdruck ftlr die die Cylinderaxe undnbsp;Linsenaxe enthaltene Ebene — den axialen Haupt-schnitt.

Maximaler Hauptschnitt1) heisst jeder ebene Schnitt der Cylinderlinse, der die Leitlinie enthalt; jeder maximale

1

Ich werde im Polgenden diese Bezeichnung gebrauchen, analog der Nomenclatur, welche z. B. fiir dreiaxige Ellipsoïdenbsp;(astigmatische Hornhaut) gebrauchlich ist: Maximaler und mininbsp;maler Hauptschnitt (Meridian der starksten und sohwachstennbsp;Kriimmung).

-ocr page 241-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. g

Hauptschnitt ist senkrecht zur Cylinderaxe so wie zum axialen Hauptschnitt.

Zu den einfachen Cylinderlinsen werden ausser den plancylindrischen auch noch solche gerechnet1), derennbsp;beide Grenzflachen cylindrisch gekriimmt sind, wobei dienbsp;Achsen der beiden Cylinder parallel sein müssen. Sienbsp;stehen zu den plancylindrischen Linsen in analogem Verhalt-nisse wie die plansparischen zu den bispharischen Linsen; —nbsp;es sind auch bier die gleichen Variationen moglich.

Bicylindrische Linsen heissen Linsen mit zwei cylindrischen Grenzflachen, deren Achsen sich rechtwinklignbsp;kreuzen; da eine derartige Linse sich immer durch einenbsp;spharisch-cylindrische Linse gleicher Wirksamkeit ersetzennbsp;lasst und ausserdem die Herstellung schwierig ist, so sindnbsp;die bicylindrischen Linsen nicht im Gebrauch.

Die spharisch-cylindrischen Linsen haben wie schon der Name besagt eine spharische und eine cylin-drische Grenzflache; man kann sich eine solche Linsenbsp;combinirt denken aus einer planspharischen und einer plancylindrischen, die mit den ebenen Grenzflachen aneinandernbsp;gelegt sind.

Die Cylinderlinsen werden seit 25 Jahren ganz all-gemein von den Augenarzten zur Correction des „reguMren Astigmatismus” angewendet. — In den gewöhnlichennbsp;Brillenkasten befindet sich je ein Satz plancylindrischernbsp;Convex- und Concavlinsen von V») 1» IVsi 2, 2V2, 3, 8^/2,nbsp;4, 472, 5, 572, 6 Dioptrien, (respective von 2000, 1000,nbsp;666, 500, 400, 333 , 285 , 250, 222 , 200, 181, 167 Millimeter Brennweite). — Den Brechungsindex des Glasesnbsp;mit 1,5 angenommen sind diese Linsen also Abschnittenbsp;von Glascylindern von resp. 1000 , 500 , 333 , 250 , 200nbsp;166, 142, 125, 111, 90, 83 Millimeter Kadius.

1*

1

Ich folge hier der von Bonder’s „Anomalien der Refraet. und Accommodat. d. Aug.” gegebenenen Eintheilung

-ocr page 242-

4 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Carl Roller.

B. Einige Cylinderlinsen-Phanomene.

1. Wenn man eine Convex - Cylinderlinse von sechs Dioptrien (167 Mm. Hauptbrennweite)’1') mit ausgestrecktemnbsp;Arme (also 35—40 Cm. vom Auge) vor sich hinhalt, dienbsp;Cylinderaxe vertical gestellt, und durch die Linse eine innbsp;der Entfernung von einigen Metern (mindestens 1 Meter)nbsp;befindliche verticale Linie betrachtet, so sieht man die-selbe zwar nicht ganz scharf aber mit hinreichender Deut-lichkeit. — Ertheilt man nun der Linse eine Drehung umnbsp;ihre Axe (Linsenaxe), so beginnt die Linie ihren Ort zunbsp;verandern; sie rotirt in gleichem Sinne wie die Linse, abernbsp;mit grosserer Geschwindigkeit; wenn die Linse sich umnbsp;45° gedreht hat, so scheint die Linie horizontal zu stehen,nbsp;und wenn die Linse eine Viertel-Rotation (90°) gemachtnbsp;hat, dann steht die Linie wieder vertical. Dreht mannbsp;weiter, so setzt die Linie in gleichem Sinne ihre Rotationnbsp;fort, immer in der Art, dass sie sich genau zweimal sonbsp;schnell dreht als die linse. — Angesichts dieser paradoxen Erscheinung könnte man der Vermuthung Raumnbsp;geben, es sei nicht das Bild jener Linie, das die be-schriebene Drehung mache, sondern etwa eine Brennlinie;nbsp;abgesehen davon, dass dagegen die Drehungsgeschwindig-keit spricht, kann man sich durch den Versuch vomnbsp;Gegentheil' iiberzeugen. Macht man namlich in jenenbsp;Linie zwei Zeichen in angemessener Distanz, so wirdnbsp;man sehen, dass es wirklich das Bild jener Linie selbstnbsp;ist, das sich dreht.

1

Die Erscheinungen lassen sich auch mit Cylinderlinsen von grosserer und geringerer Brennweite, etwa innerhalb dernbsp;Grenzen von 25—15 Ctm., mit hinreichender Deutlichkeit hervor-hringen. — Um in die Massangahen nicht überilüssige Complication hinein zu bringen, wahle ich die Linse von 6 Dioptriennbsp;= 167 Mm. Brennweite (ca. 6 Pariser Zoll nach alter Bezeich-nung). — Das Auge des Beobachters ist immer als emmetropischnbsp;und nicht accommodirt gedacht.

-ocr page 243-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. 5

Zwischen je zwei aufeinander folgenden Phasen, in denen die Linie in ihrer natürlichen Stellung erscheint,nbsp;wird man den Unterschied linden, dass die Linie einmalnbsp;scharf, das andere Mal etwas verschwommen ist; dasnbsp;letztere dann, wenn Cylinderaxe und Linie parallel sind. —nbsp;Beobachter, die ein deutliches Bewusstsein von ihrer Accommodation haben, werden linden, dass sie bei starker Accom-modationsspannung die Linie auch in der zweiten Stellungnbsp;scharf sehen können.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Wenn die angegebenen Distanzen nicht einge-halten werden, dann ist die Erscheinung verandert; Wennnbsp;namlich die Entfernung der Linse von der Linie kleinernbsp;ist als etwa 15 Cm. (also z. B. 10 Cm.) ebenso auchnbsp;wenn die Entfernung der Linse vom Auge nur etwa 12 Cm.nbsp;Oder weniger betragt, dann verursacht Rotation der C.-Linsenbsp;nicht eine gleichsinnige Rotation der Linie sondern einenbsp;Pendelbewegung derselben, und zwar wahrend einer vollennbsp;Linsenrotation zwei voile Pendelbewegungen der Linie. —nbsp;Geht man wieder von der Stellung aus wo C.-Axe undnbsp;Linie parallel sind und dreht dann die Linse, so machtnbsp;die Linie vorerst eine Excursion im entgegengesetztennbsp;Sinne, erreicht bei Drehung der C.-Linse urn 45“ ihrenbsp;grösste Amplitude, kehrt dann zurück und ist nachnbsp;Drehung der Linse um 90“ in ihrem vorigen Stande —nbsp;hat also wahrend einer Viertel-Rotation der Linse einenbsp;halbe Pendelbewegung gemacht. Dreht man die Linsenbsp;weiter, so geht nun die Linie in demselben Sinne mit,nbsp;erreicht nach einer Achteldrehung der Linse wiedernbsp;ihren aussersten Stand, um nach einer weiteren Achteldrehung wieder in ihrer Anfangsstellung zu sein. —nbsp;Zwischen je zwei aufeinander folgenden Phasen, in denennbsp;die Linie an ihrem wirklichen Orte gesehen wird, sindnbsp;dieselben Unterschiede bezuglich Scharfe des Bildes zunbsp;bemerken, wie in Yersuch I.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Das in II beschriebene Phanomen wird von einer

-ocr page 244-

6 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Carl Koller.

Concav-Cylinderlinse in alien Distanzen hervorgebracht' — mit dem Unterschiede, dass die Pendelbewegung in aliennbsp;Phasen die entgegengesetzte ist als in II.

IV. Bei dem Versuche I ist in Folge davon, dass eine Linie als Object gewablt wurde, eine wichtige Theil-erscheinung der Beobachtung entgaiigen, die sich erstnbsp;zeigt, wenn man bei iibrigens gleicher Versuchsanordnungnbsp;einen asymmetrischen Gegenstand betrachtet. Nehmennbsp;wir z. B. ein im Profil gezeichnetes Portrat zum Objecte;nbsp;die Distanzen seien die gleichen wie in I, die Cylinderaxe:nbsp;1) vertical. — Durch die Linse sieht man ein zwar nichtnbsp;scharfes, aber immerhin recht deutliches Bild; das Bildnbsp;ist aufrecht wie das Object; es hat aber das Merkwiirdige,nbsp;dass Eechts und Links vertauscht sind, dass es sich zunbsp;dem Objecte verhalt wie das durch einen Planspiegel ent-worfene Bild. Das heisst: Wenn man von der nicht voll-kommenen Scharfe und von den möglicherweise geandertennbsp;Grössendimensionen absieht — Umstfinde die, wie ichnbsp;spater zeigen werde, sich vollkommen corrigiren lassen —nbsp;so ist das Bild dem Objecte congruent, kann aber mitnbsp;diesem nicht zur Deckung gebracht werden. — Drehtnbsp;man nun die Linse, so zeigt das Bild ein ganz gleichesnbsp;Verhalten wie vorher die Linie. 2) Wenn die Cylinderaxenbsp;um 45® gegen die Verticale geneigt ist, steht das Bildnbsp;horizontal — Object und Bild kehren sich die gleichennbsp;Seiten zu. 3) Steht die Cylinderaxe horizontal, so stehtnbsp;das Bild auf dem Kopfe, rechts und links sind aber nichtnbsp;vertauscht: kurz in jeder Stellung ist dieses dioptrischenbsp;Bild ein „Spiegelbild” des Objectes. Zwischen jedem Objecte und seinem „Spiegelbilde” lasst sich eine Symmetrie-Ebene construiren; bei einem wirklichen Spiegelbilde (Bildnbsp;einesPlanspiegels) fallt die Symmetrie-Ebene mit derSpiegel-ebene zusammen. — Suchen wir in unserem Falie die idealenbsp;Symmetrie-Ebene auf, so finden wir Folgendes: In der An-fangsstellung (Cylinderaxe vertical) ist die Symmetrieebene

-ocr page 245-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder.

vertical; ia der zweiten Stellaag (Cjliaderaxe 45® gegea dea Horizoat) steht das Bild horizoatal uad kehrt demnbsp;verticalea Objecte die gleicbe Seite zu: die Symmetrie-Bbeaenbsp;ist also am 45® gegea beide geaeigt, geaaa wie dienbsp;Cjliaderaxe; ia derdrittea Stellaag (Cjliaderaxe horizoatal)nbsp;steht das Bild aaf dem Kopfe; die Symmetrie-Ebene istnbsp;horizoatal, wieder so wie die Cjliaderaxe. la jeder Stellaagnbsp;wird die ideale Symmetrie-Ebeae zwischea Object aadnbsp;Bild darch eiae Ebeae dargestellt, die die Cjliaderaxe aadnbsp;die optische Axe enthalt — diese Ebeae aber habea wirnbsp;als axialea Haaptschnitt defiairt.

Gaaz ebeaso wie das beschriebeae Bild aaserer Cjliaderliase warde sich beziiglich Stellaag aad Drehuags-geschwiadigkeit das Bild eiaes Plaaspiegels verhalten, dernbsp;am die Verbiadaagsliaie voa Beobachter aad Object alsnbsp;Axe derart gedreht wttrde, dass Spiegelebeae aad Axenbsp;jederzeit parallel siad.

Gaaz aaalog verhaltea sich aach die Bilder, welche maa erhalt, weaa maa darch eia gleichscheakliges rechtwinkligesnbsp;Prisma parallel der Hypotheaaseafiache hiadarchsieht,1)nbsp;wobei eben die HypotheaaseaJlache als Spiegelebeae wirkt.

Was aan die Dimensionea des Bildes anbelangt, so wird maa Polgeades bemerkea: Darch Vor- aad Zarilcb-schiebea der Liase ia der Eichtaag der optischea Axenbsp;wird maa leicht eiae Stellaag fiadea, ia der das Bild beziiglich aller seiaer Dimeasioaea sich gleichmassig verhult; grössere oder geringere Entferaang der Liase vomnbsp;Aage bewirkt eine Verzerrang des Bildes, so zwar dassnbsp;bei grösserer Entferaang die Dimension in der Eichtaagnbsp;der Cjliaderaxe überwiegt, bei geringerer Entferaang dienbsp;Dimension in darauf senkrechter Eichtaag; wenn also bei-spielsweise Object and Linsenaxe vertical stehen, so istnbsp;im ersten Falie das Bild in die Lange verzogen, im zweitennbsp;Falie in die Breite.

1

Helmholtz, Handb. d. physiol. Ophth., S. 476.

-ocr page 246-

Dr. Carl Koller.

Concavcylinderlinsen geben überhaupt nie derartige spiegelbildartige Bilder, und die durch Concavcylinder hin-durchgesehenen Objecte sind immer in der Eichtung der Cy-linderaxe unverandert, in darauf senkrecbter verschmachtigt.

V. Man zeichne auf ein Blatt Papier zwei sicb recht-winklig kreuzende Linien, zur Unterscheidung von un-gleicher Farbe — etwa blau und roth; wenn man nun die Zeichnung auf den Tisch legt, die Convex-Cylinder-Linsenbsp;von 6 Dioptrien in einem Abstande von weniger als 20 Cm.nbsp;(etwa 15) darüber halt und nun mit einem Auge ausnbsp;einer Höhe von 60—80 Cm. (von der Tischflache aus ge-rechnet) durch die Linse auf die Zeichnung sieht, so bemerkt man folgendes: — Der von jenen 2 Linien ein-geschlossene Winkel erscheint nur dann als rechter, wennnbsp;die Linsenaxe mit einer jener Linien parallel ist; drehtnbsp;man die Linse, so beginnen beide Linien jene Pendel-bewegung, welche schon in II beschrieben wurde; da sichnbsp;die 2 Linien aber (wie gleichfalls aus genauer Beobachtungnbsp;des Phanomen II zu ersehen ist) immer in entgegen-gesetzten Phasen der Bewegung befinden, so wird jedernbsp;der 4 rechten Winkel, nach einander spitz und stumpf —nbsp;(wobei natürlich zwei aneinander stossende Winkel sichnbsp;entgegengesetzt, zwei gegeüberliegende sich gleichartignbsp;verhalten). — Stumpfwinkelig wird immer jenes Quadranten-paar, in das die Cylinderachse eintritt, spitz dasjenige, ausnbsp;welchem sie austritt.

Halt man die Cylinderlinse etwa 21 Cm. über der Zeichnung mit dem Kreuze (das Auge wieder 40—60 Cm.nbsp;über der Linse) und richtet man die Cylinderaxe so, dassnbsp;sie mit jeder der Linien einen lt; von 45® einschliesst, sonbsp;werden die rothe und blaue Linie durch die Linse hin-durch als vollkommen parallel neben einander gesehennbsp;(oder vielmehr diejenigen Stücke der Linien, die man durchnbsp;die Linse hindurch sehen kann). — Die Eichtung dernbsp;Linien erscheint rechtwinklig auf die Cylinderaxe, ihr gegen-

-ocr page 247-

üeber eine eigenthümliche Sorts dioptrischer Bilder. 9

seitiger Abstand kann verscbieden gross sein und hSngt davon ab ob, ein dem Durchkreuzungspunkte naherer odernbsp;fernerer Abscbnitt der Zeichnung betracbtet wird. — Richtetnbsp;man das Auge auf den Durcbkreuzungspunkt, so deckennbsp;sicb die Linien; lasst man die Visirlinie an der Halbirungs-linie eines Quadrantenpaares dahingleiten oder giebt mannbsp;der Linse eine entsprecbende Verscbiebung, soiiahern odernbsp;entfernen sicb die Linien von einander, immer parallelnbsp;bleibend; im Durcbkreuzungspunkt wecbseln sie die Seite.1)

Um sicb eine exacte Vorstellung darüber zu bilden, wie die bescbriebenen Erscbeinungen zu Stande kommen,nbsp;wird man nacb der allgemeinen Methode der Dioptriknbsp;auf die Elemente zurttckgeben müssen und die Frage zunbsp;beantworten haben, welcher Art ein Punkt unter den ge-gebenen Verbaltnissen abgebilget oder geseben wird.

Wie sicb die Strahlen eines leucbtenden Punktes bei ihrem Durcbgange durch eine Cylinderlinse verbatten, istnbsp;in den Arbeiten über die Theorie der Cylinderlinsen aller-dings wiederholt Gegenstand der Darstellung gewesen;nbsp;doch will ich mir erlauben wegen der Gleichförmigkeitnbsp;der Bebandlung mit diesem einfachen Probleme zu beginnen. Daran wird sicb dann die üntersuchung über dienbsp;Wirksamkeit einer aus einer Cylinder- und einer sphariscbennbsp;Linse bestehenden Combination anschliessen, welcher Fallnbsp;eben in den bescbriebenen Phanomenen gegeben ist.

C. Erklarung der Erscbeinungen.

Methode der Darstellung.

Zur Bebandlung der vorliegenden dioptriscben Auf-gaben babe ich die Methode der „darstellenden Geometrie” gewahlt, indem ich bierbei einem Rathe gefolgt bin, den

‘2

1

Cylinder- und Sattelspiegel bringen ganz analoge Erschei-nungen hervor, wie die bescbriebenen; jene sind etwas allgemeiner bekannt, indem man bisweilen in Jahrmarktsbuden und dergleichennbsp;Gelegenheit bat, sie zu sehen.

-ocr page 248-

10

Dr. Carl Roller.

F. E. Reusch in seiner „Theorie derCylinderlinsen”, Leipzig, Teubner, gegeben hat. — Die „descriptive Geometrie” stelltnbsp;bekanntlich Punkte, Linien, Flachen und Körper durch ihrenbsp;Projectionen auf ein System von 2 (respective 3) gegennbsp;einander senkrechten Ebenen dar. — Dass es zulassig ist,nbsp;Bildobjecte und brechende Flachen durch ihre Projectionennbsp;darzustellen, innerhalb dieser Projectionen nach dioptrischnbsp;gflltigen Eegeln Constructionen vorzunehmen, und ausnbsp;den Resultaten dieser Constructionen in der Flache dienbsp;Raumgebilde wieder aufzubauen, bedarf keiner weiteren Er-örterung, da ja die analytische Geometrie, welche im Wesennbsp;das Gleiche thut, die klassische Methode der Dioptrik ist. 1)

I. Abbildung eines Leuchtpunktes durch eine Cylinderlinse.

a) De'r Leu chtpunkt liege in der Ebene des axiolen Hauptschnittes.

Man denke sich eine einfache Cylinderlinse in Bezug auf ein Projectionssystem von zwei gegen einander senkrechten Ebenen derart orientirt, dass der eine Hauptschnitt,nbsp;z. B. der maximale der Ebene I, der andere, also dernbsp;axiale der Ebene II parallel sei. In Folge dessen stelltnbsp;sich die Cylinderlinse in der Projection I mit kreisbogen-formiger (Leitlinie), in Projection II mit geradlinigernbsp;Begrenzung (erzeugende Linie) dar. (Siehe Fig. 1 und 2.)

Ein von einem Leuchtpunkte ausgehendes Strahlen-btischel kann man sich nun in eine Anzahl von unter einander divergenten Strahlenfachern derart zerlegt denken,nbsp;dass ihre Ebenen sammtlich auf Projectionsebene II senk-

1

111 alien folgenden Figuren sind die Projectionen von Licht-strahlen und Linsen auf zwei gegen einander senkrechte Ebenen dargestellt. Die in jeder Figur wiederkehrende, die Zeichnungnbsp;halbirende horizontale Linie ist die Durchschnittslinie jener zweinbsp;Ebenen. Von diesen mag die untere als in der Ebene des Papiersnbsp;liegend vorgestellt werden, die obere dagegen soil man sich umnbsp;die Durchschnittslinie wie um ein Charnier gedreht denken, bisnbsp;sie auf der unteren senkrecht steht.

-ocr page 249-

üeber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. H

recht stehen; jeder solche FS,cher hat dann in Ebene II eine gerade Linie zur Projection, und die Divergenz dernbsp;Facher unter einander wird durch die Divergenz diesernbsp;.Geraden dargestellt.

Die Projectionen der verschiedenen Strahlenfacher Fig. 1.

auf Ebene I fallen alle zusammen, was ohne weiteres ein-leuchtet, wenn man sich das Strahlenbüschel in anderer Weise zerlegt denkt, namlich in eine Eeibe von Fachern,nbsp;die auf Ebene I senkrecht stehen.

Fig. 2.

Die zwei Projectionen sind nun gesondert zu behandeln. In Projection I haben wir einen Querschnitt dernbsp;Cylinserlinse vor uns, der sich durch nichts von dem

2*

-ocr page 250-

12

Dr. Carl Koller.

Querschnitt einer spharischen Linse unterscheidet. Die Projection des Leuchtpunktes liegt auf der optischen Axenbsp;dieses Linsenquerschnittes, gemass der Voraussetzung,nbsp;dass der Leuchtpunkt im axialen Hauptschnitte liege. —,nbsp;Der von diesem Punkte ausstraUende Pacher wird durchnbsp;die Linse in Einem Punkte der Axe zusammengebrochen,nbsp;welcher dem Leuchtpunkte in Bezug auf den Linsenquer-schnitt conjugirt ist und dessen Lage durch die Eormeln:

f a F F '' ^Ir q n.r.p/ gegeben ist. — Der gebrochene Strablenfacher stellt dienbsp;Projection I aller Strahlen nach ihrer Brechung und dernbsp;Vereinigungspunkt die Projection aller Vereinigungsortenbsp;der Strahlen dar.

Betrachten wir nun Projectionsebene II;

In dieser Ebene erscheinen die Begrenzungsflachen der Cylinderlinse als zwei parallele gerade Linien, geradesonbsp;als ob eine Platte mit plauparallelen Flachen vorlage. Strengnbsp;genommen würden der cylindrischen Flache nicht bloss Einenbsp;sondern eine ganze Anzahl von geraden Linien als Projectionnbsp;zukommen/entsprechend der vom Bande gegen die Mittenbsp;zunehmenden Dicke der Linse. Es kann dies jedoch ver-nachlassigt werden, wenn man hier die in dioptrischennbsp;Ableitungen gebrauchliche Einschrankung macht, dass dienbsp;Dicke der Linse überhaupt eine geringe sei, und dassnbsp;Randstrahlen, sowie Strahlen von allzu schiefer Incidenznbsp;auszuschliessen sind.

Das homocentrische Lichtbüschel wird in dieser Projection durch eine Anzahl von aus einem Punkte diver-girenden Strahlen reprüsentirt — deren jeder die Projection eines Strahlenfüchers ist. — Die Strahlen dieser Projection erleiden keine Veranderung ihrer Richtung,nbsp;nur eine geringfügige Verschiebung, die gemass der ge-machten Einschrankung unberücksichtigt bleiben kann.nbsp;Aus der Sprache der Construction in Worte übersetzt

-ocr page 251-

1761)61 6ine 6ig6nthümliche Sort6 dioptrisch6r Bild6r. 13

heisst dies: Die einem Facher angehörenden Strahlen bleiben auoh nach ihrer Brechung in der Cylinderlinsenbsp;insgesammt in der Ebene ihres FSchers.

Fassen wir dieErgebnisse beider Projectionen zusammen:

Gemass Projection I werden die Strahlen eines jeden Fachers, die ja zufolge Projection II auch nach dernbsp;Brechung in der Ebene ihres Fachers verbleiben, wiedernbsp;in Einem Punkte vereinigt; — die Vereinigungspunkte dernbsp;verschiedenen Facher aber liegen in einer zu Ebene I senk-rechten Geraden, was daraus folgt, dass alle diese Punktenbsp;die gleiche Projection I haben:

Das von einer Cylinderlinse entworfene Bild eines im axialen Hauptschnitte gelegenen Punktes ist eine, gleich-falls in diesem Hauptschnitte gelegene, zur Cylinderaxenbsp;parallele gerade Linie — die Brennlinie. Die Brenn-linie kann reell und auoh Tirtuell sein, je nach demnbsp;Werthe und Vorzeichen der in den Gleichungen (Seite 180)nbsp;vorkommenden Grössen — ganz homolog den Bildpunktennbsp;sparischer Linsen. — Die Lange der Brennlinie hangtnbsp;hauptsachlich ab von dem OefFnungswinkel des in Betrachtnbsp;kommenden Lichtbüschels und der Summe respectivenbsp;Differenz der conjugirten Brennweiten; unter Umstandennbsp;kann sie auch von der Grösse des angewendeten Linseii-stückes (in axialer Kichtung) beeinflusst werden.

Wenn man das durch eine Convex-Cylinderlinse entworfene Bild eines Leuchtpunktes durch einen an passender Stelle angebrachten Schirm auffilngt, so erhalt man thatsachlich eine der Cylinderaxe parallele Lichtlinie;nbsp;die Linie macht natürlich jede Rotation der Linse mitnbsp;gleicher Geschwindigkeit mit.

Für die raumliche Auffassung wichtig erscheint noch folgende TJeberlegung:

Nach ihrer Vereinigung in der Brennlinie divergiren die Strahlen wieder; sie gehen aber von der Brennlinienbsp;nicht so aus wie die Strahlen von einer leuchtenden Linie.

-ocr page 252-

14

Dr. Carl Koller.

Jeder Punkt der Brennlinie kanu Straklen nur in seiner Eigenschaft als Durchkreuzungspunkt entsenden.

Veriangert man die in jedem Punkte der Brennlinie sich kreuzenden, also je einem Facher angehörenden Strahlen nach rückwarts (vergl. Fig. 3), so liegen auchnbsp;diese Verlangerungen insgesammt in der Facher-Ebene.

Die Ebenen der einzelnen Facher aber schneiden sich gemass der Disposition in einer geraden durch dennbsp;Objectpunkt hindurchgehenden Linie, welche sich mit dernbsp;Cylinderaxe rechtwinkelig kreuzt. — Durch diese Linie

Fig. 3.

also miissen alle Strahlen hindurchgehen, wenn man sie nach rückwarts veriangert, oder sie haben alle eine solchenbsp;Richtung, als wenn sie von dieser Linie ausgehen würden.nbsp;Da diese Linie der virtuellen Durchkreuzung ein noth-wendiges Supplement für jede Brennlinie, ob reell, obnbsp;virtuell, darstellt, so will ich sie im Folgenden „supple-mentare Brennlinie” nennen.

b) Der Leuchtpunkt liege nicht in der Ebene des axialen Hauptschnittes.

Die Orientirung der Linse gegen das Projections-system sei die gleiche wie vorher, folglich sind auch die Projectionen der Linse die gleichen wie früher. — Das

-ocr page 253-

TJeber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. 15

von dem LeucMpunkte ausgehende Strahlenbüscliel denken wir uns wieder in eine Anzahl von Strahlenfachern zer-legt, deren Ebenen auf E II senkrecbt steben, die dahernbsp;alle dieselbe Projection I baben. Eür diese Projection istnbsp;es ganz so, als batten wir den Querscbnitt einer spbariscbennbsp;Linse vor uns und einen Leucbtpunkt, der nicbt auf dernbsp;optiscben Axe dieser Linse (Projection des axialen Haupt-scbnittes) liegt. (Vergl. Eig. 4). Die Strablen aucb einesnbsp;solcben Punktes werden bekanntlicb wieder in einem Punktenbsp;vereinigt, der auf der entsprecbenden Nebenaxe gelegen ist.

Kg. 4.

Das vom Bildpunkte auf die optische Axe gefallte Lotb scbneidet dieselbe in einer Distanz von der Linse,

die durcb die Eormel 4 4- — = 4 gegeben ist; der Ab-

I nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J:

stand des Bildpunktes von der optiscben Axe berecbnet sicb durcb die Proportion Lo: Lb = a: f.

Für die Projection II liegen die Verbaltnisse ganz so wie in dem früberen Falie; die Linien, deren jede die Projection eines Strablenfacbers darstellt, erleiden in demnbsp;Langsscbnitte der Linse keine Eicbtungsveranderung,nbsp;woraus wiederum folgt, dass die Strablen eines jeden

-ocr page 254-

16

Dr. Carl Koller.

Fachers auch nach ihrem Durchgange durch die Cylinder-linse in der Ebene dieses Fachers verbleiben.

Da alle Strahlenfacher die gleiche Projection I haben, und die Projection sammtlicher Vereinigungsorte auf Ebene Inbsp;ein Punkt ist, so milssen die Vereinigungspunkte der ein-zelnen Strahlenfacher in einer Geraden übereinander liegen,nbsp;die auf Ebene I senkrecht — zur Cylinderaxe parallel ist:nbsp;— Das durch eine Cylinderlinse entworfene Bild einesnbsp;nicht im axialen Hauptschnitte gelegenen Punktes ist alsonbsp;gleichfalls eine zur Cylinderaxe parallele Brennlinie; ausnbsp;den oben angegebenen Formeln berechnet sich leicht dernbsp;Abstand dieser Brennlinse vom axialen Hauptschnitte; des-gleichen ergiebt sich daraus, ob die Brennlinie reell odernbsp;virtuell ist. Wenn die Brennlinie reell ist, dann liegt sienbsp;auf der entgegengesetzten Seite des axialen Hauptschnittesnbsp;als der leuchtende Punkt und zwar um so welter davonnbsp;entfernt, je welter der leuchtende Punkt vom Hauptschnittenbsp;abliegt.

Abbildung eines ebenen Objectes durch eine Cylinderlinse.

In den zwei behandelten Fallen sind die Anhaltspunkte gegeben, um das durch eine Cylinderlinse entworfene Bildnbsp;eines Objectes zu construiren: das Bild wird aus einernbsp;Reihe von Brennlinien bestehen müssen, die sammtlichnbsp;untereinander und der Cylinderaxe parallel sind, und derennbsp;Lange von den früher angegebenen Umstanden abhangignbsp;ist; die Brennlinien aller Objectpunkte, die in einer zurnbsp;optischen Axe senkrechten Ebene liegen, werden in einernbsp;gleichfalls zur optischen Axe senkrechten Bildebene gelegen sein.

Wenn man thatsachlich ein leuchtendes Object — etwa eine Lampe der Abbildung durch eine Convex-Cylinder-linse unterwirft, so entsteht in der der Objectentfernungnbsp;(in Bezug auf den Linsenquerschnitt) conjugirten Distanznbsp;als Bild jenes Objectes ein System von Brennlinien; man

-ocr page 255-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptriacher Bilder. 17

kann dieses Bild auf einem Schirme aufFangen. Sammt-liche Brennlinien sind der Cylinderaxe, also auch unter-einander parallel und liegen je auf der entgegengesetzten Seite des axialen Hauptschnittes als der entsprechendenbsp;Objectpunkt. — Die Brennlinien sind alle ungefahr gleichnbsp;lang, da ihre Lange bei diesem Versucbe bauptsacblichnbsp;von der Grösse (Lange) des Linsenstttckes abhangt, wennnbsp;anders der Bedingung genügt ist, dass Strablen von allzunbsp;schiefer Incidenz ausgeschlossen sind und falls nicht etwanbsp;ein Diaphragma angewendet wurde. In Folge dieses Ver-haltens decken sich die Brennlinien jener Punkte, derennbsp;gegenseitiger Abstand der Linsenaxe parallel ist und dasnbsp;aufgefangene Bild hat nur eine ganz entfernte Aehnlich-keit mit dem Objecte. — Es erscheinen nur diejenigen

Linien des Objectes im Bilde wieder als solche, die der

*

Linsenaxe parallel verlaufen.

Ganz anders gestaltet sich die Sache, wenn man das durch die Cylinderaxe entworfene Bild nicht mittelst einesnbsp;Schirmes auffangt, sondern die Strahlen ungehindert weiternbsp;gehen lasst, um sie dann der Brechung in einer sparischennbsp;Linse (oder den Medien des Auges) zu unterwerfen.

Die constructive Behandlung gestattet nicht eine der-artige Allgemeinheit als die Kechnung; ich werde mich daher bei diesem etwas complicirten Probleme auf speci-elle Falie beschranken, wie sie eben in den beschriebenennbsp;Versuchen vorliegen.

11. System, bestehend aus einer Convexcylinder-und einer spharischen Linse.

(Entfernung beider jedenfalls bedeutend grosser als die Summe ihrer Brennweiten.)

Fiir die nun folgenden Falle werde die Annahme ge-macht, dass sich hinter einer Convexcylinderlinse noch eine spharischc Linse (oder das Auge) befinde, derart dassnbsp;1) die optischen Axen beider zusammenfallen 2) dass die

-ocr page 256-

18

Dr. Carl Roller.

spharische Linse um mehr als ihre Brennweite von jener zur optischen Axe senkrechten Ebene entfernt sei, in dienbsp;das Cylinderlinsenbild zu liegen kommt. — Was die erstenbsp;Bedingung betrifft, so habe ich schon friiher erwahnt, dassnbsp;als Linsenaxe der Cylinderlinse jeder Cylinderradius geitennbsp;kann, der im axialen Haiiptschnitte liegt; die zweite Bedingung enthalt gleichzeitig schon eine Beschrankung fürnbsp;die. Lage des Objectpunktes.


Die Orientirung der Cylinderlinse sei die gleiche wie vorher; die Projectionen I und 11 der spharischen Linsenbsp;sind congruent. (Vergl. Fig. 5). In Ebene I ist für dienbsp;spharische Linse der auf ihrer Axe gelegene Punkt alsnbsp;Objectpunkt zu betrachten, welcher die Projectien dernbsp;Brennlinie ist. — In dem diesem Punkte conjugirten Ab-stande werden die Strahleu dieser Projection nach ihrernbsp;Brechung in der spharischen Linse wieder in einem Punktenbsp;vereinigt. — Hieraus folgt das der Vereinigungsort desnbsp;ganzen Lichtbüschels im Kaume entweder auch ein Punktnbsp;Oder eine auf Ebene I senkrechte Gerade sein muss, zwischennbsp;welchen Möglichkeiten Projectien II zu entscheiden hat.

-ocr page 257-

Ueber eine eigenthiimliche Sorte dioptrischer Bilder. 19

In Projection II ist fttr die spharisclie Linse die Projection des ursprünglichen Leuchtpunktes das Object, da ja die Strahlen dieser Projection in ihrer Kiclitung durchnbsp;die Cylinderlinse nicht beeinflusst worden sind; in dernbsp;jenem Puntte conjugirten Distanz wird die spharischenbsp;Linse die Strahlen dieser Projection wieder in einem Punktenbsp;vereinigen, woraus wiederum folgt, dass das ganzeBtlndelnbsp;als raumlichen Vereinigungsort entweder einen Punkt odernbsp;eine auf Ebene II senkrechte Gerade hat; dariiber mussnbsp;Projection I entscheiden.

Die zwei Vereinigungspunkte in I und II haben nicht gleichen Abstand von der spharischen Linse; vielmehrnbsp;muss der in II naher an derselben liegen, da der zugehörigenbsp;Objectpunkt auf der andern Seite der Linse weiter ent-fernt ist als der in I; es können daher jene zwei Punktenbsp;nicht die Projectionen eines und desselben Punktes imnbsp;Kaume sein, sie sind ein jeder die Projection einer anderennbsp;Geraden, die auf Ebene I respective II senkrecht stehen,nbsp;einander im Eaume rechtwinkelig kreuzen und derennbsp;kürzester Abstand auf der optischen Axe gelegen ist.

Zu dem gleichen Kesultat leitet auch folgende Ueber-legung: Nach dem Durchgange durch eine Convexcylinder-linse haben die Strahlen eines leuchtenden Punktes eine solche Eichtung als wenn sie von der Brennlinie ausgehennbsp;warden; sie gehen aber yon dieser nicht nach alien Eich-tungen aus, sondern nur derart, dass sie auch als von dernbsp;„supplementaren Brennlinie” kommend aufgefasst werdennbsp;können. — Denkt man die reelle Brennlinie als Objectnbsp;fflr die spharische Linse, so folgt daraus, dass in conjugirternbsp;Distanz ein reelles Bild da von entsteht, also eine kleinenbsp;Linie, die der Cylinderaxe parallel ist. (Diese unterscheidetnbsp;sich allerdings noch in einem wichtigen Punkt von dem reellennbsp;Bilde einer leuchtenden Linie — namlich in der Lange).nbsp;Denkt man hingegen die Strahlen als von der supplementaren Brennlinie ausgehend, so folgt daraus, dass in einer

-ocr page 258-

20

Dr. Carl Koller.

dem Orte dieser letzteren conjugirten Distanz ein reelles Bild der supplementaren Brennlinie entstehen muss, alsonbsp;eine kleine Linie deren Richtung auf die Cylinderaxe senk-recht ist. Sammtliche Strahlen des leuchtenden Punktesnbsp;gehen also, nachdem sie unser Linsensystem passirt haben,nbsp;nacheinander durcb zwei einander rechtwinklig kreuzendenbsp;Linien bindurcb, die vollkommen analog sind den Sturra-schen Brennlinien, bekanntlicb den Vereinigungsortennbsp;eines bomocentriscben Licbtbündels nacb seiner Brechungnbsp;in einem dreiaxigen Ellipsoid. Die Distanz zwiscben dennbsp;Brennlinien — somit den Ort der dicbtesten Ziisammen-drdngung aller Strablen — wird nacb Sturm die „Brenn-strecke” genannt. — Die Art, in welcber der Querschnittnbsp;eines Strahlenbündels (vorausgesetzt dass er vor dernbsp;Brecbung kreisförmig war) auf dieser Strecke sicb aus dernbsp;ersten Brennlinie in eine Ellipse, dann einenKreis, dannnbsp;wieder eine Ellipse, dann endlicb in die zweite Brennlinienbsp;verwandelt, ist so baulig der Gegenstand der Darstellungnbsp;gewesen, dass icb bier daruber weggeben kann.

Dagegen will icb einiges über die Umstande sagen, welcbe dieLange und den Abstaud derBrennlinien bestimmen,nbsp;da dies für die Scbarfe des Bildes von wesentlicbem Ein-fluss ist und überhaupt die Tbatsache erklart, dass einenbsp;Linsencombination von bescbriebener Art einigermassennbsp;scbarfe Bilder liefert.

Auf die Lange der Brennlinien baben folgende Umstande Einfluss (vergl. Eig. 5):

1) nbsp;nbsp;nbsp;Sie sind urn so kürzer, je kleiner der Oeffnungs-winkel des Strahlenbüscbels ist; natürlicb werden sie auchnbsp;kleiner gemacbt durcb ein an beliebiger Stelle des Systemsnbsp;angebracbtes Diapbragma;

2) nbsp;nbsp;nbsp;um so kürzer, je kürzer die Brennstrecke ist.

Die Brennstrecke aber ist um so kürzer:

3) nbsp;nbsp;nbsp;je kleiner die Hauptbrennweite der sphariscbennbsp;Linse ist;

-ocr page 259-

Ueber eine eigenthümliohe Sorte dioptrischer Bilder. 21

4) je weiter sowoM leuchtender Punkt als sein Cylinderlinsenbild von der spharischen Linse abliegen.

Der Einiluss, den die Grosse des Oeffnungswinkels bat, leuchtet von selbst ein.

Ad. 2. Nennen wir den Abstand der ersten Brenn-linie vom optischen Centrijm der spharischen Linse a, den der zweiten b; den Durchmesser der Linse (der hier dennbsp;Querschnitt des Lichtbundels bestimmen mag) d, so ist

die Lange der Brennstrecke = b — a;

die Lange der ersten Brennlinie Bi = nbsp;nbsp;nbsp;’

(b — a) . d

die Lange der zweiten Brennlinie B2

Wie diese Gleichungen zeigen, steht die Lange der Brennlinien in geradem Verhaltnisse zur Lange dernbsp;Brennstrecke.

Ad 3 und 4. Es sei die Entfernung des Objectpunktes vom Centrum der spharischen Linse =0; die Entfernungnbsp;seines Cylinderlinsenbildes vom Centrum der Linse = c;nbsp;die Hauptbrennweite der spharischen Linse = F.

Dann bestehen die Gleichungen:

a 1 , 1

---1- nbsp;nbsp;nbsp;— -fr und--1- quot;T— = TT

0 a P e b nbsp;nbsp;nbsp;F

111 , 1,1 1

Daraus erhalt man:

P . 0


0 —F F . c (0 -


b

F)


c — F F . 0 (c


F)


(0 — F) (c — F) F^ (0 — c)


~ (0 — F) (c — P)

Aus letzterer Gleichung ist ersichtlich, dass die Lange der Brennstrecke sehr rasch zunimmt, wenn die Hauptbrennweite der spharischen Linse wachst; ferner ist darausnbsp;zu ersehen, dass die Brennstrecke um so kleiner wird, je


-ocr page 260-

22

Dr. Carl Koller.

grosser 0 nnd c an und für sich sind, also je welter Objectpunkt und Cylinderlinsenbild von der spharischen Linse abliegen;nbsp;und dass sie um so kleiner wird, je kleiner 0 — c ist,nbsp;also je naher jene zwei Punkte aneinander liegen.

Die Lange der Brennlinien und Brennstrecke von Objectpunkten, die nicbt auf der optischen Axe liegen,nbsp;hangt in gleicher Weise von denselben Umstanden ab;nbsp;die Ableitung ist um ein Weniges complicirter.

Filr das Zustandekommen eines mOglichst scharfen Bildes (mOglichst kleine Brennlinien und kurze Brennstrecke) sind also Polgendes die günstigsten Bedingungen:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Geringe Oelfnung des Lichtbundels.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Grosse Entfernung des Objectpunktes.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Grosse Entfernung des Cylinderlinsenbildes.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Gegen die beiden letzteren Grössen vergleichsweisenbsp;kleine Brennweite der spharischen Linse.

Wenn diese günstigen Bedingungen thatsachlich erfüllt, also Brennlinien und Brennstrecke verschwindend kleinnbsp;geworden sind, dann wird das Bild eines in der optischennbsp;Axe gelegenen Leuchtpunktes beinahe wieder ein Punktnbsp;sein und bezüglich seiner Lage sich nicht von dem nurnbsp;durch die spharische Linse (ohne Mitwirkung der Cylinder-linse) erzeugten Bilde unterscheiden; denn der Ort dernbsp;ersten Brennlinie ist von der Cylinderlinse ganz unabhangig.

h) Der leuchtende Punkt liege zwar nicht auf der optischen Axe, aher im axialen Hauptschnitt.

Die Orientirung der Cylinder- und spharischen Linse sei die gleiche wie früher. — Es muss bemerkt werden,nbsp;dass, wahrend eine einfache Cylinderlinse Einen axialen,nbsp;aber unendlich viele einander parallele maximale Haupt-schnitte besitzt, eine Combination wie die unserige auchnbsp;nur Einen maximalen Hauptschnitt hat, namlich denjenigen,nbsp;welcher die optische Axe enthalt. Der Leuchtpunkt liege

-ocr page 261-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. 23

also im axialen Hauptschnitte und auf einer Seite des maximalen, in einer Entfernung, die der frtlher gestelltennbsp;Bedingung bezüglich des Ortes Geniige thut, an dem dasnbsp;Cylinderlinsenbild zu liegen hat.

In Ebene II (vergl. Fig. 6) ist die Projection des Leuchtpunktes Objectpunkt für die spharische Linse, danbsp;ja die Strablen dieser Projection in der Cylinderlinse keinenbsp;Brechung eiieiden; sie werden in Eineni Punkte wiedernbsp;vereinigt, der nach bekannten Eegeln auf der Nebenaxe,nbsp;an der anderen Seite der optischen Axe zu suchen ist

(Lothpunkte auf der Axe in conjugirten Entfernungen, Lothe selbst diesen proportional).

In Ebene I ist die auf der optischen Axe gelegene Projection der ursprünglichen Brennlinie Objectpunkt fttrnbsp;die spharische Linse. — In der conjugirten Distanz, dienbsp;grosser ist als die entsprechende in II (nümlich des Loth-punktes auf der optischen Axe), werden die Strahlen diesernbsp;Projection wieder in Einem Punkte gesammelt.

Die Vereinigungspunkte in I und II können nicht Projectionen ein und desselben Punktes im Eaume sein,nbsp;sie sind wiederum ein jeder die Projection einer aufnbsp;Ebene I resp. 11 senkrechten Geraden.

-ocr page 262-

24

Dr. Carl Koller.

Sammtliche Strahlen des leuchtenden Punktes passiren nach ihrem Austritte aus dem System zwei einander imnbsp;Eaume rechtwinkelig kreuzende Gerade, woven die demnbsp;System nahere zur Cylinderaxe rechtwinkelig, die entfernterenbsp;ihr parallel ist. Beide Brennlinien liegen auf der anderennbsp;Seite des maximalen Hauptschnittes als der leuchtendenbsp;Punkt und ihr kfirzester Abstand, die Brennstrecke, liegtnbsp;im axialen Hauptschnitte auf demjenigen Strahle, dernbsp;sowohl die Cylinder- als die spharische Linse ungebrochennbsp;passirt.

Nehmen wir an, dass in Folge der auf Seite 190 ge-nannten günstigen Bedingungen Brennlinien und Brennstrecke verschwindend klein seien, dann wird das Bild eines im axialen Hauptschnitte gelegenen Punktes beinahenbsp;wieder ein Punkt sein und heziiglich seiner Lage sich sonbsp;verhalten, als oh es nur durch die spharische Linse, ohnenbsp;Mitwirkung der Cylinderlinse, erzeugt ware.

Von einer Eeihe von Objectpunkten, die wir uns im axialen Hauptschnitte auf einer der Cylinderaxe parallelen,nbsp;also zur optischen Axe senkrechten Geraden gelegennbsp;denken, werden die ersten Brennlinien derart angeordnetnbsp;sein, dass die Aufeinanderfolge ihrer Schnittpunkte mitnbsp;dem axialen Hauptschnitte gleichfalls auf einer zurnbsp;Cylinderaxe parallelen Geraden gelegen ist; der Inbegriffnbsp;aller dieser Brennlinien ist also ein zur Objectlinienbsp;paralleles schmales Band. — Die zweiten Brennlinien der-selben Objectpunkte kommen alle, indem sie sich in ihrernbsp;Langsrichtung theilweise decken, auf eine gerade Linienbsp;zu liegen, die auch der Cylinderaxe parallel ist. — Einnbsp;in der Ebene der ersten Brennlinien aufgestellter Schirmnbsp;wird nach dem Gesagten ein verwaschenes Bild dernbsp;Objectlinie auffangen, ein in der Ebene der zweiten Brennlinien belindliches ein scharfes; befindet sich an Stelle dernbsp;spharischen Linse ein für die Objectlinie eingestelltesnbsp;Auge, dann ist die Ketina gleichwerthig dem ersten

-ocr page 263-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. 25

Schirme, eine der Cylinderaxe parallele Objectlinie erscheint rerschwommen; wird das Auge für das naher gel^enenbsp;Cylinderlinsenbild accommodirt, dann ist die Eetinanbsp;gleichwerthig jenem zweiten Schirme, die Linie erscheintnbsp;scharf. — Es ist hiermit eine in Versuch I erwahnte Sr-scheinung erklart.

c. Der leuchtende Punkt liege zwar nicht auf der optischen Axe, aber im maximalen Hauptschnitte.

In Ebene I liegt die Projection des Objectpunktes (vergl. Fig. 7) seitlich von der optischen Axe (jener Linie,

Pig- 7.

welche die 'Projection des axialen Hauptschnittes ist); die Strahlen werden vorerst durch die Cylinderlinse wiedernbsp;in Einem Punkte vereinigt (Projection der ursprünglichennbsp;Brennlinie), der auf der anderen Seite der optischen Axenbsp;liegt als der Objectpunkt. — Nach der Durchkreuzungnbsp;gelangt ein Theil der Strahlen in die sphkrische Linsenbsp;und wird hinter derselben noch einmal in einem Punktenbsp;gesammelt, welcher wiederum auf der anderen Seite dernbsp;optischen Axe als der secundare Objectpunkt, also auf derselben Seite liegt als der leuchtende Punkt.

In Ebene II liegt die Projection des Objectpunktes

-ocr page 264-

26

Dr. Carl Koller.

auf der optischen Axe (Projection des maximalen Haupt-schnittes). — Die Strahlen passiren die Cylinderlinse, ohne eine Brechung zu erleiden und werden durch die sphUrischenbsp;Linse wieder in Einem Punkte der Axe (maximalernbsp;Hauptschnitt) vereinigt, der an die spharische Linse nahernbsp;heranliegt, als der entsprechende Punkt in Ebene IInbsp;(namlich der Lothpunkt des Vereinigungspunktes auf dernbsp;optischen Axe).

Sammtliche Strahlen des leuchtenden Punktes passiren nach ihrem Austritte aus dem System zwei ein-ander rechtwinklig kreuzende Gerade, woven die erste zur Kichtung der Cylinderaxe senkrecht, die zweite parallelnbsp;ist. — Beide Brennlinien liegen auf derselben Seite desnbsp;axialen Hauptschnittes als der leuchtende Punkt; ihrnbsp;kUrzester Abstand — die Brennstrecke liegt im maximalennbsp;Hauptschnitte.

Wenn wiederum in Folge der mehrgenannten gün-stigen ümstanden Brennlinien und Brennstrecke ver-schwindend klein werden, dann ist das Bild eines im maximalen Hauptschnitte befindlichen Leuchtpunktes einnbsp;gleichfalls im maximalen Hauptschnitte, auf derselbennbsp;Seite der optischen Axe gelegener Punkt. Der Lothpunktnbsp;des Bildes auf der optischen Axe befindet sich in gleicher Ent-fernung von der spharischen Linse, als oh die Cylinderlinse nicht verhanden ware; die Lage des Bildes auf demnbsp;Lothe selbst kann nach Umstanden eine sehr verschiedenenbsp;sein. (Siehe weiter unten.)

Von einer Keihe von Objectpunkten, die wir uns im maximalen Hauptschnitt auf einer zur Cylinderaxe senk-rechten Geraden gelegen denken, werden die ersten Brennlinien einander theilweise deckend auf einer ahnlichennbsp;Geraden zu liegen kommen; die zweiten Brennliniennbsp;werden in ihrer Gesammtheit ein dieser Linie parallelesnbsp;schmales Band formen. — Auf einem gegen die optischenbsp;Axe senkrechten in der Ebene der ersten Brennlinie be-

-ocr page 265-

üeber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. 27

findlichen Schirme (oder der Ketina eines für die Object-, linie eingestellten Auges) entsteht ein scharfes Bild dernbsp;Objectlinie; auf einem in der Ebene der zweiten Brenn-linien befindlichen Schirme (oder der Ketina eines Auges,nbsp;welche für das naher gelegene Cylinderlinsenbild accommo-dirt ist) entstebt ein verschwommenes Bild.

In dieser Beziehung verhalt sich also das Bild einer 2ur Cylinderaxe sentrechten (im maximalen Hauptschnittenbsp;gelegenen) Linie gerade umgekehrt als das einer znrnbsp;Cylinderaxe parallelen (im axialen Hauptschnitte situirten).nbsp;— Aus dieser Verschiedenheit erkiart sich gleichfalls einenbsp;in Versuch I erwahnte Erscheinung.

d. Der leuchtende Punkt liege weder im axialen noch im maximalen Durchschnitte.

In Ebene I sind die Verhaltnisse ganz die gleicben wie im vorigen Falie; der Vereinigungspunkt liegt alsonbsp;auf derselben Seite der optischen Axe (Projection desnbsp;axialen Hauptschnittes) als der Objectpunkt (vergl. Fig. 8).

In Ebene II liegt die Projection des leuchtenden Punktes gleichfalls auf einer Seite der optischen Axe

-ocr page 266-

28

Dr. Carl Koller.

(Projection des maxirnalen Hauptschnittes); die Strahlen passiren die Cylinderlinse ohne Brechung zu erleiden undnbsp;werden jenseits der spharischen Linse in einem *Panktenbsp;wieder gesammelt, der auf der anderen Seite der optischennbsp;Aïe liegt.

Diese zwei Vereinigungspunkte haben ihre Lothpunkte auf der optischen Axe in verschiedener Entfernung vonnbsp;der spharischen Linse und zwar liegt der in II naher annbsp;dieselbe als der in I. — Die Vereinigungspunkte sindnbsp;wiederum Projectionen der bekannten Brennlinien. — Dienbsp;Lothpunkte sind wie in den Mheren Fallen den Loth-punkten von Objectpunkt respective Cylinderlinsenbildnbsp;(in Bezug auf die spharische Linse) conjugirt.

Wenn wiederum Brennlinien und Brennstrecke auf ein Minimum reducirt sind, dann ist das Bild einesnbsp;leuchtenden Punktes, der in keinem von beiden Haupt-schnitten liegt, wieder nahezu ein Punkt; es liegt ebensonbsp;weit vom maximalen Hauptschnitte entfernt und auf der-jenigen Seite desselben, als es durch die spharische Linienbsp;allein bedingt wird; es liegt aber auf derselben Seite desnbsp;axialen Hauptschnittes, wie der Objectpunkt und in einernbsp;Entfernung vom axialen Hauptschnitt, die von der Entfernung des Gylinderlinsenbildes von diesem abhangig ist.

Bild einer zur optischen Axe senkrechten Object-Ebene.

Aus der bisherigen Darstellung ist klar geworden, dass sammtliche Strahlen eines wo immer gelegenen Punktesnbsp;nach ihrem Austritte aus unserer Linsencombination zweinbsp;einander im Eaume rechtvrinkelig kreuzende Gerade —nbsp;die Brennlinien passiren müssen. — Die Entfernung dernbsp;ersten Brennlinie von der Hauptebene der spharischennbsp;Linse ist der Entfernung des Objectpunktes von dieser Ebene

-ocr page 267-

Ueber eine eigenthümliche Sorte dioptrischer Bilder. 29

conjugirt; und die Entfernung der zweiten Brennlinie von der Hauptebene ist conjugirt der Entfernung des Cylinder-linsenbildes von eben derselben Ebene. — Daraus folgt,nbsp;dass die ersten Brennlinien aller jener Objectpunkte, welchenbsp;in einer zur optiscben Axe senkrecbten Ebene gelegen sind,nbsp;gleichfalls in einer zur optiscben Axe senkrecbten Ebenenbsp;liegen; ebenso die zweiten Brennlinien. Bei dem Eintrittenbsp;der mebrfacb erwabnten gilnstigen Bedingungen werdennbsp;die Strablen je eines Objectpunktes wieder nabezu in jenbsp;einem Bildpunkte vereinigt und es entstebt somit vonnbsp;einer als Object gedachten, zur optiscben Axe senkrecbtennbsp;Ebene ein ebenes gleicbfalls zur optiscben Axe senkrecbtesnbsp;Bild.

Wie aus den früberen Erörterungen bervorgebt, bat ein derartiges Bild bezüglicb der Lage der Bildpunktenbsp;folgende Eigenthümlicbkeiten: Jeder Bildpunkt liegtnbsp;auf derselben Seite des axialen und auf der ent-gegengesetzten Seite des maximalen Haupt-scbnittes als der entsprecbende Objectpunkt.

Die einzelnen Bildpunkte in jeder zur Cylinderaxe senkrecbten Linie folgen aufeinander in derselben Reiben-folge wie die Objectpunkte; in jeder zur Cylinderaxenbsp;parallelen Linie folgen sie aufeinander in umgekebrternbsp;Reibenfolge als die Objectpunkte. — Dieses reelle Bildnbsp;ist in einer Ricbtung ein aufrecbtes in der darauf senkrecbten Richtung ein umgekebrtes; es kann daber mit demnbsp;Objects nicbt zur Deckung gebracht werden, selbst wennnbsp;man es jenem an Grösse und Proportionen vollkommennbsp;gleich macht, was sehr wohl möglich ist.

Ueber die Ricbtung, in welcher das Bild ein aufrecbtes, in welcher es ein umgekebrtes zu sein bat, ent-scheidet die Stellung des axialen Hauptscbnittes, somit der Cybnderaxe zum Objecte: — die Stellung des Bildesnbsp;hangt von der Stellung der Cylinderaxe ab. — Da wahrendnbsp;einer vollen Rotation der Cylinderlinse um ibre optische

-ocr page 268-

30

Dr. Carl Koller.

Axe die Cylinderaxe zweimal vertical und zweimal horizontal steht, so erklart sich daraus, dass das (mit Hiilfe von noch einer sphhrischen Linse erzeugte) Bild wahrendnbsp;derselben Zeit in verticaler Bichtung zweimal aufrecht undnbsp;zweimal verkehrt steht, also zwei volle Umdrehungen macht.nbsp;Auch bedarf es keiner weiteren Erklarung, dass verticalenbsp;Linien horizontal und horizontale vertical erscheinen, wennnbsp;die Cylinderaxe gegen sie eine Neigung von 45® hat,nbsp;(Dies geschieht auch viermal wahrend einer Linsen-umdrehung).

Es ist hiermit das spiegelbildartige Verhalten und die Drehungsgeschwindigkeit der in Versuch I und IV be-schriebenen Bilder erklart. — Hierzu muss nur nochnbsp;folgendes bemerkt werden: Wenn, wie in diesen Ver-suchen, die brechenden Medien an Stelle der in unserernbsp;Darstellung angenommenen spharischen Linse treten,nbsp;dann gilt natürlich von den Retinalbildern alles bishernbsp;Gesagte. — Dadurch aber, dass die Eetinalbilder nachnbsp;aussen projicirt werden, entsteht eine kleine Aenderung:nbsp;Das nach aussen projicirte Bild eines in derselben Weisenbsp;durch eine Convex-Gylinderlinse gesehenen Objectes ist innbsp;der Richtung der Cylinderaxe ein aufrechtes in daraufnbsp;senkrechter Richtung ein umgekehrtes.

Ueber die Proportionen des Bildes.

Bei Beschreibung des Versuches II ist erwahnt worden, dass man durch Verschiebung der Cylinderlinse langs dernbsp;optischen Axe die Dimensionen des Bildes derart andernnbsp;kann, dass sie einmal in richtiger Proportion, das anderenbsp;Mal in verschiedener Verzerrung erscheinen. — Der Grandnbsp;hiervon ist leicht einzusehen. — Ich habe nachgewiesen,nbsp;dass das Bild unserer Combination in der Richtung dernbsp;Cylinderaxe eine solche Grösse hat, als ob es nur durchnbsp;die spharische Linse erzeugt ware; die Bildgrösse in dieser

-ocr page 269-

Dimension ist also einfach aus Objectgrösse, Objectent-fernung und Brennweite der spbarischen Linse zu be-rechnen.

In der auf die Cylinderaxe senkrechten Ricbtung ist die Bildgrösse von anderen Umstanden abhkngig, indemnbsp;bier das Cylinderlinsenbild als Object für die spharischenbsp;Linse zu betrachten ist; der Abstand zweier Bildpunktenbsp;in dieser Richtung berechnet sich aus: dem Abstaude dernbsp;ihnen im Cylinderlinsenbilde entsprechenden Brennlinien,nbsp;der Entfernung des Cylinderlinsenbildes von der spbarischennbsp;Linse und aus deren Brennweite.

Zwei Brennlinien können nun einen derartigen Abstand von einander haben, dass sie vom optiscben Centrum der spbarischen Linse aus gesehen um einen ebenso grossennbsp;Winkel von einander entfernt sind, als die ihnen entsprechenden Objectpunkte; in diesem Falie sind alle Dimen-sionen des Bildes denen des Objectes proportionirt. Einenbsp;einfache Ableitung ergiebt, dass die verschiedenen in Betracht kommenden Grössen folgende Beziehung habennbsp;Dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E

müssen: nbsp;nbsp;nbsp;worin E die Entfernung des Ob-

^ j c nbsp;nbsp;nbsp;Üi - u

jectes vom Centrum der spbarischen Linse, D den Abstand der optischen Centra von spharischer und Cylinder-linse und F^ die Hauptbrennweite der Cylinderlinse be-deutet.

Wenn E so gross ist, dass D dagegen nicht wesent-lich in Betracht kommt, wie beim Versuche IV, dann muss, um ein unverzerrtes Bild zu erhalten, D ungefahrnbsp;= 2 Fo gemacht werden.

Grössere Annaherung der Cylinderlinse an die spharische vergrössert das Bild in der Richtung quer auf die Cylinderaxe, grössere Entfernung der Cylinderlinse verschmalert esnbsp;in derselben Richtung.

-ocr page 270-

Dr. Carl KóUer.

Es ist wohl hier am Platze die Erscheinung des Parallelwerdens zweier gekreuzter Linien in Versuch V zunbsp;erklaren. — Ich kann mich kurz dahin fassen, dass diesnbsp;ein Vergrösserungsphanomen ist; bei diesem Versuchenbsp;bleibt die Dimension in der Eichtung der Cylinderaxe un-gerandert, die darauf senkrechte aber erscheint ungeheuernbsp;vergrössert; hierdurch erscheinen die kleinen Abschnittenbsp;der Linien, die gleichzeitig sichtbar sind, in gleicher undnbsp;daher in paralleler Eichtung in die Lange gezogen.

üeber stigmatische Cylinderlinsenbilder.

Die von einem leuchtenden Punkte ausgehenden Strahlen haben nach dem Durchgange durch eine Convex-cylinderlinse einen derartigen Verlauf, dass sie erstensnbsp;von der, der Cylinderaxe parallelen, reellen Brennlinienbsp;ausgehend gedacht werden können, zweitens aber auchnbsp;aufgefasst werden können als von der „supplementarennbsp;Brennlinie” kommend, die rechtwinklig zur Cylinderaxenbsp;durch den leuchtenden Punkt selbst hindurchgeht. —nbsp;Wenn wir die in unserer Darstellung bisher beobachtetenbsp;Methode, ein Strahlenbüschel zu zerlegen, beibehalten, sonbsp;hat folgende Anschauung Platz:

Von den versehiedenen Punkten der Brennlinie gehen Strahlenfacher aus, deren Ebenen sammtlich zum axialennbsp;Hauptschnitte senkrecht stehen, und die alle von dernbsp;supplementaren Brennlinie aus divergiren. — Gemassnbsp;dieser Ausstrahlung aus zwei versehiedenen Orten habennbsp;die Strahlen nach ihrer Brechung in einer spharischennbsp;Linse zwei differente Vereinigungsorte — die erste undnbsp;die zweite Brennlinie. — Je naher jene zwei Orte annbsp;einander liegen, desto mehr mussen auch die Brennliniennbsp;an einander rücken und in demselben Maasse muss dasnbsp;Bild an Stigmatismus gewinnen.

Es giebt thatsachlich ein Mittel, die reelle und die supplementare Brennlinie einander naher zu bringen.

-ocr page 271-

Ueber eine eigenthiimliche Sorte dioptrischer Bilder. 33

Wenn man mit der Convexcylinderlinse eine Coucav-cylinderlinse derart vereinigt, dass ihre A,xen sich rechtgt;-winklig kreuzen, so wird der Ort der reellen Brennlinie dadurch nicht verandert nnd auch die Divergenz dernbsp;Strahlen jedes einzelnen Fachers erleidet keine Yer-anderung; die Strahlenfacher selbst aber convergirennbsp;rückwarts nun nicht mehr nach der „supplementarennbsp;Brennlinie”, sondem nach einer naher gelegenen virtuellennbsp;Brennlinie, deren Entfernung durch die Brennweite dernbsp;Concavcylinderlinse bestimmt ist. — Es können auf diesenbsp;Weise reelle und virtuelle Brennlinie einander sehr nahenbsp;gebracht und das Bild, ganz abgesehen von den frtthernbsp;erwahnten günstigen Bedingungen, beinahe vollkommennbsp;scharf gemacht werden. — Es ist dies aber auch mitnbsp;theoretischer Vollkommenheit möglich.

Wenn man hinter der Convexcylinderlinse eine Concavcylinderlinse derart anbringt, dass die Cylinderaxen beider sich rechtwinklig kreuzen und die Linsen um die Summenbsp;ihrer Brennweite von einander entfernt sind (vergl. Fig. 9nbsp;auf folgender Seite), dann durchsetzen die Strahlen einesnbsp;fernen Lichtpunktes in folgender Weise das Linsensystem:

Die verschiedenen Strahlenfacher haben an eben dem-selben Orte ihre virtuelle Vereinigung, an dem sich die Strahlen jedes einzelnen Fachers realiter durchkreuzen.nbsp;Nach ihrem Austritte aus einer solchen Combinationnbsp;haben alle Strahlen eines Punktes wieder eine solchenbsp;Kichtung, als wenn sie von einem Punkte kamen, der innbsp;der gemeinsamen Brennebene beider Cylinderlinsen liegt. —nbsp;Jeder Punkt eines derartigen Bildes hat die be-merkenswertbe Eigenthümlichkeit, dass er fiirnbsp;eine Anzahl von Strahlen (namlich die im maximalennbsp;Hauptschnitt der Convexlinse gelegenen) reeller Bild-punkt, ffir eine andere Anzahl von Strahlen (die imnbsp;axialen Hauptschnitte der Convexlinse gelegenen) virtuellernbsp;Bildpunkt, für alle anderen Strahlen heides theil-

-ocr page 272-

34

Dr. Carl Koller.

weise ist. — Strenge genommen gilt dies nur für sehr entfernte Objectpunkte, doch praktisch hat es für allenbsp;Geltung, deren Entfernung nicht so gering ist, dass dienbsp;Distanz der Linsen von einander dagegen wesentlich innbsp;Betracht kommt.

Fig. 9.

Was nnn die Dimensionen des Bildes hetrifft, so sind dieselhen denen des Objectes proportionirt, wenn folgendenbsp;Beziehung besteht;

Ef P ,,,

— E — f

worin E die Entfernung des Objectes von der Convex-cylinderlinse, f die Hauptbrennweite derselben, (p die der Concavcylinderlinse bedeutet. — Diese Formel besagt,nbsp;dass für jede Object-Entfernung und jede Convexcylinder-linse von bestimmter Brechkraft eine Concavcylinderlinsenbsp;von bestimmter Brechkraft (in angegebener Weise situirt)

*) Diese Formel erhalt man, indem man die Bildgrösse für Convex- und Concavlinse aus den entsprechenden Ent-fernungen, jede für sich berechnet und dann einander gleich-setzt.

-ocr page 273-

Ueber eine eigenthüsoliche Sorte dioptrischer Bilder. 35

erforderlich ist, um den Bildern alle Verzerrung zu be-nehmen. — Ferner ist daraus ersichtlich, dass bei einer gegen die Brennweite der Linsen vergleichsweise grossennbsp;Object-Entfernung das gewiinschte Kesultat dann eintritt,nbsp;wenn Convex- und Concavcylinderlinse gleiche Brenn-weiten haben. Die Bedingungen ftlr vollkommene Scharfenbsp;und beinahe vollkommene Proportionalitat der Bilder sindnbsp;also die gleichen.

Icb babe die eben beschriebene Linsencombination thatsachlich anfertigen lassen1) und als Ocular nochnbsp;eine schwache spharische Linse zugefflgt, da das Bildnbsp;dem Auge sonst zu nahe liegt, um deutlich sichtbarnbsp;zu sein.

Das Instrument liefert vollkommen scharfe, unver-zerrte Bilder, welche übrigens alle Eigenschaften der in Versuch IV erwahnten besitzen.

Zu bemerken ware noch, dass sich der Astigmatismus und die Verzerrung der Cylinderlinsenbilder noch innbsp;anderer Weise corrigiren lassen: namlich durch eine dernbsp;ersten Convexcylinderlinse gleich starke und von jenernbsp;um die doppelte Brennweite entfernte gleichfalls convexenbsp;Cylinderlinse mit parallel gestellter Axe. — lm Wesennbsp;ist diese Correction mit der früher beschriebenen identisch;nbsp;denn eine Convexcylinderlinse kann ersetzt werden durchnbsp;die Combination von einer Concavcylinder- und einernbsp;spharischen Linse, welche beide der ersteren gleiche Brennweite haben.

Der Umstand, dass ein Linsensystem von der zweiten Art stigmatische Bilder liefert, lasst auch eine von der

1

Bei dem Mechaniker D. Kagenaar, Utrecht, Physiologisches Institut, sind solche Linsencombinationen in einfacher Ausstattungnbsp;zu haben.

-ocr page 274-

36'

Dr. Call

unserigen etwas verschiedene. Betraohtungi uud Er-„ klarung zu.

Es sei mir noch gestattet, zn bemerken, dassiich den Herren Professor Leber und Dr. Nordmann aus-Helsingfors für treflfende Bemerknngen in dieser^ Sache.nbsp;sehr verpflichtet bin.

-ocr page 275-

OBJECTIEVE

STRABISMOMETRIE,

L. F. DENTZ.

De nieuwere oogheelkunde berust niet alléén op waarneming der bestaande anatomische toestanden ,nbsp;maar ook op de bepaling der functiën en der func-tioneele stoornissen.

Zij bepaalt de gezichtsscherpte, de refractieano-malieën , de grootte van het accommodatievermogen, de kleurperceptie , den lichtzin , de tensie.

Al deze bepalingen hebben te meer Avaarde, naarmate ze met scherpte worden vastgesteld en in vaste maten kunnen worden uitgedrukt.

Eene functioneele stoornis, alleszins geschikt om met scherpte te worden gemeten, is het scheelzien.

In vele gevallen stelt men zich hier tevreden met eene approximatieve bepaling. Toch zal de beant-Avoording van menig vraagstuk alléén door nauwkeurignbsp;meten Avorden beantwoord.

Is in een bijzonder geval het scheelzien werkelijk concommitteerend, d. i. is de afwijking bij elke

-ocr page 276-

38

blikrichting dezelfde ? Is de secundaire afwyking van het tweede oog geheel gelijk aan die vannbsp;het gewoonlijk afwijkende? Welke is de gang vannbsp;het effect der operatie , zooals dat na tenotomie vannbsp;den internus in den regel later toeneemt en van dennbsp;externus af neemt? Welken invloed hebben de verschillende wijzigingen der operatiemethode, zoowelnbsp;bij peesdoorsnijding, als bij naar vorenlegging van denbsp;aanhechting ?

Al deze vragen en zoovele meer kunnen slechts worden beantwoord door nauwkeurige bepaling vannbsp;den scheelzien hoek.

Hebben wij voldoende hulpmiddelen om deze bepalingen snel, gemakkelijk en toch met de vereischte nauwkeurigheid te doen , en welke zijn de moeielijk-heden, die wij hierbij kunnen ontmoeten ?

In een en ander meende ik een geschikt onderwerp te vinden voor mijne dissertatie , zoodat ik mij hebnbsp;voorgesteld een kritisch overzicht te geven van denbsp;verschillende methoden ter bepaling van het scheelzien, en eene poging te wagen om leemten, die hiernbsp;en daar bestaan, aan te vullen of althans in het juistenbsp;daglicht te stellen.

Ten einde mijn onderwerp eenigermate te beperken , bepaalde ik mij tot de methoden van objectief onderzoek , daar toch de waarneming door dubbelbeeldennbsp;bij het gewoon scheelzien, zonder paresc, in den regelnbsp;niet is toe te passen.

-ocr page 277-

In 1839 was door Dieffbnbach i) de eerste scheelzienoperatie verricht; maar zyne methode —nbsp;de myotomie — was niet geschikt om naar de hoegrootheid der afwring te worden geregeld en allerminst was hy meester van het eindeffect. Werd denbsp;spier onvolledig doorgesneden , dan was de verbeteringnbsp;in den regel onvoldoende, terwijl bij geheele doorsnijding ten slotte totale insufficientie van de spiernbsp;en afwijking in tegengestelden zin werd verkregen.

Deze operatieve behandeling kwam spoedig in discrediet en daarmede evenzeer alle klinische waar-deering van het scheelzien.

Het was VON Graefb , die ons leerde, dat het scheelzien op oporatieven weg kan worden bestredennbsp;naar eene methode , die toelaat het effect naar eisch

ff Diefpenbach. Ueber das Schielen , 1842. S. 22.

2) Eeitrage ziir Lehre vom ScMelen und von der Scliielope-ratioii von Dr. A. von Graefe. Aroli. f. Ophth. ITI, 1. S. 177.

-ocr page 278-

40

te vermeerderen of te beperken , namelijk door niet de spier, maar de pees zeer nabij de sclerotica afnbsp;te snijden , zoodat deze in verbinding blijft met denbsp;Tononsclie kapsel en de conjunctiva.

Door de conjunctivale wond te verkleinen , kon het effect worden verminderd , terwijl door inknip-ping van conjunctiva en Tenonsche kapsel de nieuwenbsp;aanhechting van de pees meer naar achteren wordtnbsp;gelegd.

Dadelijk stelde vON Graefe op den voorgrond , dat hier alles aankomt op de zoo nauwkeurig mogelijke schatting van de hoegrootheid der afwijkingnbsp;vóór en na de operatie.

Ter bepaling van de vereischte verplaatsing der aanhechting van de pees , wenschte hij in lineairenbsp;maat de afwijking van het oog te leeren kennen.

Het is duidelijk, dat hem spoedig moest blijken , dat de vereischte verplaatsing van de pees geen gelijken tred houdt met de lineaire maat van hetnbsp;scheelzien; want niet alléén wordt de plaats vannbsp;inwerking van de spier eene andere , maar ook denbsp;elastische verhoudingen van de spier zelve, zoowelnbsp;als van haar antagonist, worden gewijzigd.

In zooverre bleek dus de lineaire bepaling van het scheelzien haar doel te missen en voor de juistenbsp;bepaling der afwijking, alsmede van het effect dernbsp;operatie, kon deze methode slechts approximatievenbsp;resultaten verschaffen.

Intusschen, als eerste poging tot bepaling van den graad van het scheelzien, moet hare historischenbsp;beteekeuis worden erkend.

-ocr page 279-

41

Von Graefe laat het fixeerende oog rechtuit ziennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;teekentnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderooglidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den stand

van nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;middennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;corneanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan. Dit punt wordt

met nbsp;nbsp;nbsp;behulp vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;passernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van uit denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ooghoeken

op het nbsp;nbsp;nbsp;onderooglid van hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afgewekennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oog over

gebracht , terwijl daarnaast het midden van de afgeweken cornea wordt aangegeven. De onderlingenbsp;afstand dezer twee punten levert de lineaire maatnbsp;van het scheelzien.

Door anderen , Laurence /) Meijer ,®) Gale-ZOWSKIwerden kleine instrumenten aanbevolen , om gemakkelijker en nauwkeuriger deze lineairenbsp;afwijking te meten. VoN Graefb zelf daarentegennbsp;erkent, dat hier van werkelijk meten geen sprakenbsp;is, en dat dit hulpmiddel slechts toelaat de groottenbsp;van de afwijking te schatten.

Deze uitspraak is zóó waar, dat wij van menig geval, medegedeeld in den hoogst belangrijkennbsp;arbeid van von Graepe , thans nauwelijks kunnennbsp;beoordeelon met welken graad van scheelzien wijnbsp;daar te doen hebben.

Het licht gekromde ooglid, waarop de lineaire afwijking wordt afgelezen , houdt het midden tusschen boog en tangens. In beide gevallen zou men daar-

The

-ocr page 280-

42

enboven den afstand van de plaats van meting tot het draaipnnt van het oog moeten kennen, welkenbsp;zeer verschillend zal zijn hy verschil van lengte vannbsp;den oogbol en bij meerdere of mindere protrusie vannbsp;het oog.

Scheelzien berust op abnormale richting van een der gezichtslijnen, zoodat de gezichtslijnen der beidenbsp;oogen elkander niet in het gefixeerde punt snijden.

De scheelzienhoek wordt bepaald door het verschil tusschen de richting van de gezichtslijn van het afgeweken oog en de richting, die deze gezichtslynnbsp;voor het binoculair zien zou behoeven.

Het scheelzien moet dus in graden worden uitgedrukt en bijgevolg ligt het voor de hand , om tot maat van het scheelzien een graadboog aan te wenden.

Op het voetspoor van Yalentin , die bij zich zelf de bewegingen van het oog met behulp van eennbsp;gegradueerden cirkel bepaalde, is door Schuurmannbsp;in het Gasthuis voor Oogtijders te Utrecht in 1863nbsp;eene reeks van onderzoekingen ingesteld, omtrent denbsp;excursie in het horizontale vlak bij de verschillendenbsp;graden van refractie en wel met behulp van eennbsp;gegradueerden cirkel, waarbij zoo nauwkeurig mo-

b J. B, Schuurman. Vergelijkend onderzoek der beweging van het oog bij emmetropie en ametropie. Academisch proefschrift.nbsp;Utrecht 1863.

-ocr page 281-

43

gelijk liet draaipunt van liet oog moest samenvallen met het centrum van den cirkel.

Sedert wordt naar hetzelfde principe de scheel-zienhoek bepaald. Men maakt daartoe met voordeel gebruik van den perimeter van Förstbb : Hetnbsp;afgeweken oog wordt in het centrum geplaatst;nbsp;indien het tweede oog een punt van den perimeter-boog fixeert, geeft de straal, die dit punt met hetnbsp;centrum verbindt, de richting aan , die de gezichts-lijn moest hebben. De vraag is nu, naar welknbsp;punt van den boog het afgeweken oog gericht is.nbsp;Voor de gezichtslijn zelve is dit veelal niet objectief te bepalen. Men volgt dus den indirectennbsp;weg en bepaalt de richting van eene andere as vannbsp;het oog. Als zoodanig kan dienen de groote as dernbsp;corneaalellips, die in den regel samenvalt met denbsp;optische as van het oog. De hoek, die deze met denbsp;gezichtslijn vormt, wordt ^ « genoemd.

Deze hoek is op tal van oogen het eerst door Donders gemeten.

WoiKOW heeft later de aandacht er op gevestigd, dat bij die onderzoekingen werd uitgegaan van hetnbsp;draaipunt van het oog, zoodat eigenlijk niet vergeleken wordt de groote as der corneaalellips met denbsp;gezichtslijn, maar wèl de optische as met de fixatielijn,nbsp;die het gefixeerde punt met het draaipunt van het

1) F. O. Donders. On tlie anomalies of accommodation and refraction of tlie eye. p. 181.

WoiNOW. Weitere Beitrage zur Kenntniss des Winkels «. Arch. f. Ophth, Baud 16. S. 325.

-ocr page 282-

44

oog verbindt. Womow stelde voor, dezen hoek 7 te noemen.

Bij de objectieve bepalingen van de richting van het oog spreekt nu de een vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en de ander

van ^ 7. De waarheid is, dat deze hoeken in den regel nauwlijks verschillen. Bij het zien op afstandnbsp;worden fixatielijn en gezichtslijn evenwijdig, zoodatnbsp;dan het verschil uit dat oogpunt geheel wegvalt.nbsp;Naarmate het gefixeerde punt dichterbij komt, zullennbsp;7;^ « en 7 meer gaan verschillen.

Landolt heeft laatstelijk doen opmerken , dat men in de praktijk, als regel, noch 7^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, noch 7/ 7

in rekening brengt.

Voor practische waarneming toch levert het bezwaar op, zoowel den top, als de middellijn van de corneanbsp;te bepalen. Veel gemakkelijker is het, den straalnbsp;der cornea op te zoeken, die samenvalt met hetnbsp;centrum van de pupil. Door Helmholtz is dezenbsp;richting do visierlijn genoemd. Bij practische waarneming ter objectieve bepaling van den standnbsp;van het oog, dient deze visierlijn, zoodat men alsdannbsp;voor den scheelzienhoek met het verschil van richting van visierlijn en van fixatielijn heeft rekeningnbsp;te houden.

') Traité complot d’oplilhalniologie par L. de Wecker et E. Landolt. til 3.

Mouvement des yeux par Landoi.t et Ei'Eiion. 18S7. p. 816. II. voN Helmholtz. Handbuch der I’hysiologischen Oplik.nbsp;1866. S. 93.

ld. ibid. 2® Auflage. 1886. S. 116.

Archives f. Ophthalm. and Otol. IV. p. 373. 1874.

-ocr page 283-

45

Landolt stelt voor, dezen laatstgenoemden hoek, y- te noemen. Dit voorstel achten wij zeer aannemelijk , omdat hierdoor de strijdvraag van ^ « ofnbsp;^ 7 wordt afgesneden en men tevens de wei’kelijkenbsp;waarneming weergeeft; het verschil dezer drienbsp;hoeken is echter in den regel zoo gering, dat het dikwijls nauwlijks der moeite waard schijnt daarbij stilnbsp;te staan.

^ j£ is meestal positief, d. i. de visierlijn ligt buitenwaarts van de fixatielijn. Bij convergeerendnbsp;scheelzien moet deze hoek dus worden bijgeteld, bijnbsp;divergeerend scheelzien worden afgetrokken.

De gang van onderzoek is de volgende:

, Men stelt Forsïers perinieterboog of een overeen-komstigen boog horizontaal en plaatst den patiënt zoodanig, dat het afgeweken oog in het centrumnbsp;komt te staan.

Op verschillende wijze kan men zorg dragen voor zooveel mogelijk onbewegelijke bevestiging van hetnbsp;hoofd. Met voordeel maakt Landolï hierbij gebruiknbsp;van de methode, den patiënt een op de vereischtenbsp;hoogte aangebracht plankje met de tanden te doennbsp;vasthouden {y,inhijtenquot;).

Met het tweede, goed gerichte oog laat men oen bepaald punt fixeeren; men zoekt nu de richting vannbsp;de visierlijn van het afgeweken oog, door eenenbsp;kleine vlam langs de binnenvlakte van den boog tenbsp;bewegen, totdat men, met één oog daarover heennbsp;ziende, de vlam voor het midden der pupil gereflecteerd ziet.

Kan het scheelziende oog fixeeren, zoo laat men

-ocr page 284-

46

daarna het goedgerichte oog sluiten en met het afgeweken oog hetzelfde object aanzien. Nu wordtnbsp;op dezelfde wijze als zooeven de visierlijn bepaald.nbsp;Het verschil van richting der visierlijn, in de beidenbsp;waarnemingen, die op den boog dadelijk kan wordennbsp;afgelezen, is de scheelzienhoeh.

Indien het afgeweken oog niet kan fixeeren, heeft men te bepalen, waar de lijn, die het centrum vannbsp;den perimeter met het waar te nemen object verbindt,nbsp;en, waar de vizierlijn den boog snijdt, daarvan hetnbsp;verschil op den boog af te lezen en dan ^ z volgensnbsp;schatting in rekening te brengen.

Door sommigen (Schweigger , Hirschberg en anderen) wordt aanbevolen niet het afgeweken oog,nbsp;maar het midden van de basaallijn (de lijn, die denbsp;draaipunten der beide oogen verbindt) in het centrumnbsp;van den perimeter te plaatsen.

Uit den aard der zaak zal daarbij de bovenbeschreven waarneming foutief worden, maar die fout is, bij bepaalde grootte van basaallijn, voor eikennbsp;hoek te constateeren en kan bij de aflezing in rekening worden gebracht.

Cl. DU Bois Reymond ®) geeft daarvoor het volgende schema: binnen 6® mag de fout gelijk 0® wordennbsp;gesteld; bij meerdere afwijking neemt de waarde

‘) ScHWEiGGEE. Lelirbuoli der Augenlieilkunde. 1880. S. 155. Dk. Cl. du Bois-Reymond. Uebov Soliielmessung. Ceiitralblattnbsp;für practische Augenlieilkunde. Januari 1886.

*) 1. c. S. 3.

-ocr page 285-

47

langzaam toe, zoodat zij bij 45quot; bijna 1® bedraagt; allengs wordt de fout dan grooter, zoodat zij bij 90®,nbsp;indien zoodanige afwijking voorkwam, 6® zou bedragen.

Als voordeel wordt hierbij aangegeven , dat men , zonder verplaatsing van het hoofd, objectief achtereenvolgend op heide oogen kan bepalen, hoe een reflexie-beeld tegenover de pupil staat bij fixatie van dat oog,nbsp;en hoeveel graden van den perimeterboog men denbsp;vlam moet verplaatsen om het beeld op dezelfde plaatsnbsp;te brengen, in dien met het andere oog wordt gefixeerd.

Mij schijnt het toe, dat de eerstgenoemde methode de voorkeur verdient.

Laïidolï past voor aflezing van den scheel-zienhoek de methode toe, die door Javal is aanbevolen voor approximatieve bepaling van / . nbsp;nbsp;nbsp;^

waarbij deze hoek verdubbeld wordt afgelezen: terwijl het afgeweken oog in het centrum van den pori-meterboog staat, plaatst hij het licht in den perimeterboog , waar deze door de visierlijn moest wordennbsp;gesneden, en zoekt nu het punt van den boog, waarnbsp;men die vlam in het midden voor de pupil gereflecteerd ziet.

Charpbntiee noemt hierbij als voordeelen:

') Annali di Ottalmologia, 1873, t. I. Ann. d’Ocul. ï. LXXV. 1875. p. 63.

Du Strabisme, par Ie Dr. Javal. Ann. d'ooul. T. LXIV. 1871. p. L14.

•^) Dr. A. Charpentier. Nouveau procédé pour determiner Tangle du strabisme. Ann. d'Oeul. T. LXXIX. 1878. p. 30.

-ocr page 286-

48

1°. dat liet oog van den waarnemer niet door de nabylieid van de vlam wordt gestoord, 2®. dat doornbsp;de dubbele grootte van den hoek de fout van aflezingnbsp;kleiner wordt, 3“. dat men de vlam op verschillendenbsp;hoogte binnen den perimeterboog kan plaatsen.

den weg zal

Een nadeel is ontegenzeggelijk, dat bij strabismus convergens de neus hier eerder innbsp;komen.

Bij elke methode van bepaling van den scheelzien-hoek met den perimeter , zal bij strabismus convergens de neus sommige bepalingen onmogelijk maken.

Voor dit geval werd door Snellen *) het gebruik van een prisma aanbevolen: „Quand on setrouveennbsp;„presence d’un strabisme convergent tres prononcé ,nbsp;„Ie nez peut devenir un obstacle a la mensuration.nbsp;„Dans ce cas, on prend un prisme puissant, a sommetnbsp;„dirigé vers la ligne médiane et placé dans une posi-„tion et a une distance détcrminées sur Tappareil. Onnbsp;„précise alors la direction de l’oeil a travers Ienbsp;„prisme, de la même manière que sans prisme. Lanbsp;„deviation qu’il indique est connue par une tablenbsp;„dressée a l’avance , et 1’on en fait la deduction.'

Wij stuiten hier op het bezwaar, dat de werking van het prisma eene andere is, naarmate van de richting, waarin men er door ziet. Voor elke waarnemingnbsp;moet men dus de deviatie door het prisma proefonder-

') Snellen et Landolt. Métrologie. Traité complet d’opli-thalmologie par L. de Weckeii et E. Landolt. 1880. I. p. 914. Graefe und Saemiscii. 1874. Bnd. III. S. 238.

-ocr page 287-

49

vindelyk vaststellen. Eenvoudiger komt het mij voor, waar zulks mogelijk is, een spiegel te gebruiken.

Na eenige proefnemingen heb ik mij overtuigd, dat in dat geval het best voldoet, een spiegelvlak tenbsp;plaatsen tusschen het oog en den neus, vertikaal opnbsp;het frontaalvlak. Tot dit doel heb ik een spiegelhrilnbsp;samengesteld, die in hoofdzaak bestaat uit eene op dennbsp;neus rustende stang , evenwijdig aan het frontaalvlak,nbsp;terwijl twee ronde, loodrecht op die stang staandenbsp;spiegeltjes daarop kunnen worden verschoven.

Plaatst men de spiegels op een kwart van de ba-saallijn, binnenwaarts van elk der oogen, dan komt beiderzijds het spiegelbeeld van het convergeerendenbsp;oog op het midden der basaallijn. In dit geval wordtnbsp;dus het hoofd zoodanig geplaatst, dat het middennbsp;van de basaallijn met het centrum van den perimeternbsp;samenvalt.

Deze bril (zie de plaat, hg. 3) bestaat dus : uit eene stang AB , waarlangs twee platte spiegels Gr ennbsp;H kunnen worden heen en weder verschoven en doornbsp;middel van de schroeven E en D vastgezet. Daarnbsp;Ee en Dd buisvormig zijn en de stang AB rond is,nbsp;is het mogelijk de spiegels in de richting van vorennbsp;naar achteren, loodrecht op AB , te bewegen. Hetnbsp;geheel rust als een gewoon brillenstel op beide oorennbsp;en door middel van een boog K op den neus. Doornbsp;het aanbrengen van de schroef C , is men in staatnbsp;K I zoowel naar boven en beneden , als naar vorennbsp;en achteren te verplaatsen ; of wel om hare vertikalonbsp;as te draaien.

Daar de spiegels afzonderlijk worden bewogen, kan

-ocr page 288-

50

men ook by asymmetrie van het gelaat er voor zorgen , dat zij loodrecht op het frontaalvlak ennbsp;op den vereischten afstand van het oog wordennbsp;gesteld.

Het is van belang de spiegels van metaal te nemen, daar men bij glazen spiegels , beelden van voor- ennbsp;van aehtervlakte verkrijgt. Ook bleek noodignbsp;een scherm tusschen lichtbron en oog tc plaatsen,nbsp;om te vermijden dat een reflexiebeeld direct op denbsp;cornea wordt gevormd.

Bij het doen der proefnemingen (waarvoor wij een masker gebruikten, waarin kunstoogen in convergee-renden stand bevestigd waren) overtuigden we ons,nbsp;dat de fout, die de spiegel veroorzaakt, gering isnbsp;en zeer zeker binnen de verdere fouten van waarneming blijft.

Waar deze bril kan worden gebruikt, voldoet hij ons beter dan het prisma; maar in vele gevallen ontbreekt de ruimte, die voor de toepassing wordtnbsp;vereischt.

Bij eene convergentie grooter dan ± 45° verdwijnt de cornea achter den karunkel.

Bij sterken graad van convergentie, waar bril noch prisma kan worden gebruikt, kan het reflexiebeeldnbsp;(Snellen 1. c. p. 914) op den rand der corneanbsp;worden ingesteld „et ensuite, par une deuxièmenbsp;„observation, pour laquelle l’oeil est amené plusnbsp;„en dehors , on determine 1’angle compris entre Ienbsp;„bord de la cornée et son centre, a partir du pointnbsp;„de rotation. La som me des deux angles donnenbsp;„1’angle de strabisme.”

-ocr page 289-

mm


51

De ophthalmotropometer van Snellen ‘) heeft ten doel de waarneming met den perimeter , zooals dienbsp;hierboven beschreven werd, nauwkeuriger te maken.nbsp;S. wil het corneaalbeeld door een kyker beschouwen , teneinde zich meer zekerheid te verschaffen ,nbsp;dat het oog van den waarnemer gericht blijft innbsp;de richting van den straal, die door het lichtnbsp;en het lichtbeeld wordt bepaald. Het vlammetjenbsp;wordt nu aangebracht boven de as van den kijker.

Bij het gebruik van den kijker blijkt dadelijk, dat het draaipunt van het oog zich nauwkeurignbsp;moet bevinden in het centrum van den boog, waarlangs de kijker wordt bewogen. Indien dit niet hetnbsp;geval is, komt de cornea, bij draaiing van het oog,nbsp;buiten het gezichtsveld. Het levert lichtelijk vele bezwaren op, het draaipunt van het oog, door verplaatsing van het hoofd, op de goede plaats tenbsp;krijgen. Gemakkelijker bleek het te zijn het hoofdnbsp;onbewegelijk te bevestigen, daarentegen den verderennbsp;toestel verplaatsbaar te maken.

Tot dit doel is in den tropometer de boog vervangen door twee horizontale staven, die om eene zelfde spil worden gedraaid. Eene dezer draagtnbsp;eene vertikale staaf, waarop het vizier, waarover hetnbsp;afgeweken oog het gefixeerde object zou moeten waarnemen ; de andere staaf draagt den kijker metnbsp;het licht. Het draaipunt van dezen toestel komtnbsp;onder de kin van den patiënt en kan gemakkelijlc

y Graefe iiiid Sakmiscii 1874. S. 230. DI5 Wecker et Lakdolt 1880. p. 913.

-ocr page 290-

52

iiaar rechts en naar links, alsook naar voren en achteren worden verschoven. Is eenmaal het waargenomen oog, by het rechtuitzien, in het midden van het gezichtsveld , dan behoeft alleen te worden geconstateerdnbsp;of het draaipunt van den toestel in de richting vannbsp;voren naar achteren met dat van het oog samenvalt.nbsp;Waar zulks het geval is, hlyft bij draaiing van dennbsp;kijker, als het oog altijd het objectief blijft flxeeren,nbsp;het hoornvlies in het midden van het gezichtsveld.nbsp;Geschiedt dit niet, dan vallen de draaipunten nietnbsp;samen en moet de toestel naar voren of achterennbsp;worden verplaatst, totdat zulks weder het geval is.

De tropometer levert stellig nauwkeuriger resultaten , dan de waarneming met den perimeter, maar de bepaling is tijdroovend en geeft slechts dan denbsp;vereischte nauwkeurige aanwijzing, als het oog innbsp;staat is te hxeeren, en dit is bij scheelzien veelvuldignbsp;niet het geval.

Zooals de naam aanduidt, dient de Ophthalmotropometer dan ook meer om de zijwaartsche bewegingen van het oog te bepalen, dan wel om als Strabismometer dienst te doen.

JaVAL ') opperde ’t eerst het denkbeeld den graad van het scheelzien op eene andere wijze uit tenbsp;drukken. Hij wil den afstand bepalen, waarop denbsp;gezichtslijnen elkander snijden, en de omgekeerdenbsp;verhouding van dezen afstand als maatstaf aannemen.

Ann. d’Ocnl. T. LXV. p. 124. 1871.

-ocr page 291-

5S

„Cette notation du strabisme aurait I’avantage de „fournir une expression facile de I’amplitude de lanbsp;„yision binoculaire.”

Yoor de bepaling der convergentie en der conver-gentie-breedte, is het denkbeeld om den afstand als maat aan te nemen door Nagel opnieuw aanbevolen en tot methode uitgewerkt, meer bepaaldnbsp;met het doel om eene vergelyking mogelyk te makennbsp;tusschen accommodatie en convergentie. Door Nagelnbsp;wordt daarbij, in overeenstemming met het systeemnbsp;der dioptrieën, als eenheid aangenomen de convergentienbsp;naar een in de mediaanlijn gelegen punt, op één meternbsp;afstand, gemeten van uit het draaipunt van een dernbsp;oogen. Indien men den afstand der twee oogen alsnbsp;constant aanneemt, zijn de convergentiehoeken omgekeerd evenredig aan de afstanden, waarop hino-culair wordt gefixeerd.

Voor de convergentie heeft deze methode veelvuldig navolging gevonden. Daarentegen is minder acht geslagen op den voorslag van Jayal ook hetnbsp;scheelzien in afstanden uit te drukken.

In 1884 werd door George A. Berry de voor-deelen uiteengezet van het meten van scheelzien op overeenkomstige wijze, als zulks door Nagel voor

Mittheilungen aus der ophtlialmiatrisclien Klinik in Tübingen. Heft I. S. 63 und 333. 1880.

The Ophthalmic Review. Vol. III. Nquot;. 33 p. 193 , and No. 88 p. 363.

-ocr page 292-

54

de convergentie werd ingevoerd. Hij oppert het denkbeeld op de mediaanlijn de punten te zoeken,nbsp;waarnaar de twee oogen convergeeren, en hetnbsp;scheelzien uit te drukken door de omgekeerde verhouding der afstanden van deze twee punten tot aannbsp;het midden van de hasaallyn. Dit laatste vondnbsp;bestrijding hij A. S. Patton'): de door Berrynbsp;genomen afstand is de cosinus van den convergentie-hoek, waaraan men niet den hoek evenredig mag stellen.

Trouwens Berry noemt zijne bijdrage eene „sugges-tioti”. Tot de uitvoering daarvan is hij niet gekomen.

Ik heb eene poging gedaan om Nagel’s methode van bepaling der convergentie toe te passen op hetnbsp;meten van den scheelzienhoek, maar stuitte daarbijnbsp;op verschillende bezwaren. Het meten van dennbsp;afstand van het draaipunt van het oog naar hetnbsp;gefixeerde punt, daarna het opzoeken van het.puntnbsp;der mediaanlijn, waarnaar het afgeweken oog isnbsp;gericht, geschiedt moeilijk met de vereischte nauwkeurigheid. Nog moeilijker worden deze waarnemingen , wanneer wij den scheelzienhoek bij zijdelingschenbsp;blikrichting willen vaststellen.

Indien men de richting der fixatielijnen kan vaststellen, is het voldoende deze met de vereischtenbsp;convergentie te vergelijken, en vereenvoudigt mennbsp;het vraagstuk door den eisch te ontgaan van hetnbsp;opzoeken van het punt in de mediaanlijn , waarnaar

*) The Ophthalmic Review. .Vol. III. No. 38. p. 360.

-ocr page 293-

55

het afgewekeii oog is gericht, en van hel bepalen van den afstand van dit punt tot aan het draaipuntnbsp;van het oog.

Bij eene reeks van proefnemingen bleek mij , dat het niet onmogelijk is de richting van de visierlijnnbsp;te bepalen met een kijker, indien men dezen op hetnbsp;oog richt en zóó instelt dat men door den kijker hetnbsp;refiectiebeeld van den kijker of van eene daarbovennbsp;aangebrachte vlam op de cornea juist voor het midden van de pupil ziet gereflecteerd.

Wèl leveren verschuiving en gelijktijdige draaiing van den kijker een eigenaardig bezwaar op, maarnbsp;na eenige oefening bleek dit niet onoverkomelijk,nbsp;vooral indien men gebruik maakt van een kijkernbsp;met een ruim gezichtsveld, zoodat het waargenomennbsp;beeld niet te spoedig daar buiten treedt.

liet is duidelijk, dat men evengoed de richting van den kijker kan vergelijken met eene lijn evenwijdignbsp;aan het frontaalvlak, als met de richting loodrechtnbsp;daarop. En daar men in het eerste geval nietnbsp;gebonden is aan den afstand tot het oog, vervaltnbsp;het bezwaar, dat het tweede oog door den kijkernbsp;belemmerd wordt in het fixeeren van het object.

Wij hebben ons ten doel gesteld langs dezen weg een strabismometer te construeeren, waarbij men nochnbsp;de juiste ligging van het draaipunt van het oog, nochnbsp;den afstand van het draaipunt tot aan de plaats vannbsp;observatie , zooals dit bij gebruik van den perimeternbsp;noodig is , behoeft te zoeken.

-ocr page 294-

56

De perimetercirkel is hier vervangen door eene tan-gentiale. lijn , gevormd door eene staaf, evenwijdig aan het frontaalvlak. Langs deze staaf is een draaibarenbsp;kijker verschuifbaar, boven welks draaipunt zich eennbsp;lichtje bevindt. Deze kijker wordt zóólang naar rechtsnbsp;of naar links verschoven, totdat men, met het blootenbsp;oog over de vlam heenziende , deze voor het middennbsp;der pupil gereflecteerd ziet. Alsdan wordt dekijkernbsp;ingesteld en gedraaid, zoodat de vlam voor het midden van de pupil, zich in het midden van het gezichtsveld bevindt. Met een daartoe aangebrachtennbsp;graadboog wordt afgelezen , welken hoek de kijkernbsp;met de tangentiale lijn vormt; men vindt dan hetnbsp;complement van den scheelzienhoek. Door den wijzernbsp;loodrecht op den kijker te stellen, terwijl het 0 puntnbsp;in de richting van de tangentiale lijn ligt, leest mennbsp;direct den hoek af.

Op dezelfde wijze kan de richting der visierlijn van het tweede oog worden bepaald.

Het verschil in richting der visierlijnen van de twee oogen, verminderd met den gevorderden convergentie-hoek, en met ¦/. van heide oogen, levert dennbsp;scheelzienhoek.

Indien men met Javal aan de afwijking buitenwaarts eene negatieve waarde toekent, geldt deze uitdrukking niet alleen voor convergeer^nd, maar ooknbsp;voor divergeerend scheelzien.

Fixeert het goedgerichte oog rechtuit en op afstand,

*) Ann. d’ooul. T. LXV. p, 125.

-ocr page 295-

57

dan geeft de positieve of negatieve introversie van de fixatielijn van het afgeweken oog direct dennbsp;scheelzienhoek.

Bi] het zien in de nabyheid of hy zydelingschen blik kan in den regel de richting èn afstand van fixatienbsp;van het goedgerichte oog gemakkelyk worden geconstateerd , zoodat men dan slechts de visierlyn vannbsp;het afgeweken oog heeft te zoeken.

*) Snellen stelde voor, convergentie en divergentie uitsluitend te bezigen voor de richting der twee oogen tegenover elkander ,nbsp;en daarentegen de richting van elk oog afzonderlijk tegenover hetnbsp;mediaanvlak, positieve of negatieve introverüe te noemen.

-ocr page 296-

Alvorens tot de beschryving van den strabismo-meter over te gaan, vrensch ik het principe, waarop de constructie berust, eenigszins nader toe te lichten.

In hg. 1 zij AD een rechter fixeerend , BD' een linker, binnenwaarts afgeweken oog en KL de tangen-tiale lyn , waarlangs de kijker F met eenen loodrechtnbsp;daarop staanden wijzer FH bewogen wordt. Yerdernbsp;zijn D en D' de draaipunten van de oogen , terwijlnbsp;X = 0 stellende, waarbij fixatielijn en visier-lijn samenvallen,) DGr en D'C de visierlijnen zijn.

-ocr page 297-

59

DE is de lijn , welke voor het zien op afstand de visierlijn van BD' behoorde te zijn.

BD'E zal hier de scheelzienhoek zijn; maar het verschil in richting der beide lijnen DG ennbsp;D'C kan ook aangeduid worden door ^ DOD',nbsp;daar, zooals uit de teekening blijkt, ^ BD'E ennbsp;^ DCD' verwisselende binnenhoeken zijn.

Door nu den kijker zoodanig te stellen en te draaien, dat eene boven zijn draaipunt geplaatstenbsp;vlam , voor het midden der pupil gereflecteerd, in hetnbsp;midden van het gezichtsveld van den kijker geziennbsp;wordt, vindt men uit den stand van dezen laatstenbsp;ten opzichte van de tangentiale lijn, ^ C EL gelijknbsp;aan het complement van den scheelzienhoek , want:nbsp;Z DCD' ^ ECG = 90“ — Z CEL.

Daar de wijzer E H loodrecht staat op de as van den kijker, geeft de stand van dezen wijzer, tennbsp;opzichte van K L, den eigenlijken scheelzienhoeknbsp;aan, dus:

ZHel = zbd'e.

Ook blijkt dadelijk uit de teekening, hoe men bij divergens op overeenkomstige wijze te werk gaat.

Zij (flg. 1) B' D' het buitenwaarts afgeweken, linker oog, D' I de visierlijn en E' M uit punt E'nbsp;evenwijdig getrokken aan D' E dan is:

^ B' D' E = den scheelzienhoek = / D' E' M, terwijl het verschil in richting tusschen den kijker ennbsp;K L, nl. ^ D' F' K, wederom het complement vannbsp;den scheelzienhoek en ^ H' F' L die hoek zelf is ,nbsp;want:

Z H' F' L = ^ D' F' M.

-ocr page 298-

60

Men ziet, hoe men bij strabismus convergens den tophoek van den driehoek D C D' meet, en hoe mennbsp;dit doet bij divergens met den hoek, die gelijk isnbsp;aan den tophoek van den driehoek, welke gevormdnbsp;wordt door de basaallijn D D' en de, achter hetnbsp;hoofd verlengd gedachte, visierlijnen D Gr en D' I.

Op grond hiervan heb ik dezen toestel akrometer genoemd.

Om aan te toonen hoe met den spiegelbril het bepalen van den scheelzienhoek met den akrometernbsp;geschiedt, moge fig. 2 dienen.

1) TO cix^ur, de top.

-ocr page 299-

61

Zij D A on D' B even als in fig. 1 liet rechter en linker oog van een naar binnen strabeerende 5nbsp;N S de projectie van den neusrug, waardoor denbsp;fixatielijn D' C wordt onderschept; P Q de plattenbsp;spiegel, geplaatst op een kwart van de basaallijnnbsp;D D', dan zal het spiegelbeeld D ' B' van het oognbsp;D' B, met zijn draaipunt Dquot; boven het midden vannbsp;den neusrug vallen.

De afbeelding toont aan, hoe door het gebruik maken van den spiegelbril een strabismus convergensnbsp;veranderd wordt in een divergens van gelijke grootte.

De lijn Dquot; C' is dan de richting van de visierlijn, in welke de kijkeras zal komen te staan en waardoornbsp;men den hoek van afwijking kan atlezen.

Wat boven (pag. 50) gezegd is omtrent het plaatsen van een scherm tusschen het oog en de lichtbron moge hier eene toelichting vinden.

Laat F de vlam zijn, die zich op den kijker bevindt, dan zal die bijvoorbeeld in F' gereflecteerd en in den spiegel in Fquot; gezien worden, hetgeennbsp;natuurlijk de waarneming kan bemoeilijken. Eennbsp;scherm Y Z zal dit kunnen verhinderen.

Om de metingen behoorlijk te verrichten is , zooals gezegd, een lichtje op den kijker geplaatst. Hier isnbsp;dus gebruik gemaakt van de methode, zooals die doornbsp;Snellen werd aangegeven, om een licht in hetnbsp;door de optische as van den kijker gaandenbsp;vertikale vlak te plaatsen, en wel zóó, dat de vlamnbsp;boven het draaipunt van den kijker is geplaatst,nbsp;hetgeen het voordeel oplevert, dat het licht blijft staan,

-ocr page 300-

62

wanneer men den kijker draait, zoodat de instelling van liet licht vooraf met liet bloote oog kan geschieden.

Proefnemingen, of met het reflextiebeeld van eene schijf nauwkeuriger het midden van de pupil is vastnbsp;te stellen, hebben we opgegeven, omdat de verlichtingnbsp;van zoodanige schijf in de toepassing overwegendenbsp;moeilijkheden opleverde. Ten slotte bleek de aanwending van eene kleine vlam het doelmatigst.

Na het voorafgegane zal het wel onnoodig zijn , het gebruik van den akrometer (zie de plaat, hg. 4)nbsp;anders dan zeer in het kort aan te duiden.

De toestel wordt zoodanig voor den patiënt geplaatst, dat de lat CD evenwijdig is aan het frontaalvlak.nbsp;Deze kan langs AB naar voren of achteren wordennbsp;verschoven.

Op lat CD is naar rechts en links verschuifbaar het plankje E, dat voorzien is van eene graadver-deeling. In het midden daarvan staat eene vertikalenbsp;spil FG, die een horizontalen kijker IGr draagt. Aannbsp;de onderzijde is deze spil van een wijzer W voorzien , die op de graadverdeeling de richting van dennbsp;kijker aanduidt. De wijzer staat op 0°, als de kijkernbsp;vertikaal staat op het frontaalvlak.

Boven den kijker, in het verlengde van de spil FGr, is de gasvlam K aangebracht.

De patiënt steunt met de infra-orbitaalranden tegen de punten O en P en met de kin op het plaatje N;nbsp;met behulp van schroef Q kunnen deze steunpuntennbsp;hooger en lager geplaatst worden, terwijl het plaatje Nnbsp;ook afzonderlijk verschoven kan worden.

-ocr page 301-

63

Terwijl nu de patiënt een bepaald punt fixeert en de waarnemer met één oog over het achter denbsp;vlam geplaatste plaatje L naar het afgeweken oognbsp;ziet, wordt E naar rechts of links bewogen, totdatnbsp;het beeld der vlam vóór het midden der pupil komtnbsp;te staan. Daarna wordt de kijker IGr zoodanignbsp;gedraaid en ingesteld en zoo noodig E nog een weinignbsp;verschoven , dat het heeld van de vlam in het middennbsp;vóór de pupil en in het midden van het gezichtsveldnbsp;van den kijker wordt gezien.

De richting van de visierlijn wordt dan aangegeven door de richting van den kijker en kan met behulpnbsp;van den wijzer op de graadverdeeling worden afgelezen.

-ocr page 302- -ocr page 303-

Fig. 4.



NIKUK. HOF-DRlt;jK.(STRfm.


-ocr page 304-

^ •




â– f' nbsp;nbsp;nbsp;'

1 ...

Lsfquot;'






f l_




#:





mm ^m‘myy



- ''Wu-ty-g








-ocr page 305-

OveryeAruU )tit het MaanAblad voor Nataurweienschappen. No. 4, 1887.

De lymphwegen van iiet hoornvlies.

M. STBADB, oir. v. gez.

De tot voor korten tijd bijna algemeen geldige opvatting van den bouw van het eigenlijke hoornvliesweefsel was in de eer.ste plaats gegrond op het negatievenbsp;zilverbeeld. Het door nitras argenti zichtbaar gemaakte stelsel van anasto-moseerende lichaampjes werd door von Recklinghausen voor het beginnbsp;van het lymplivaatstelsel gehouden en „sapkanaaltjes” genoemd.

Dientengevolge stelde men zich voor dat tusschen de, door een vaste kleefstof verbonden hoornvlies-fibrillen, de hoornvlies-lichaampjes zouden zijn uitgespaard als anastomoseerende ten deele door een cel gevulde holten; in denbsp;door de cellen overgelaten ruimte zou de lymphe haar weg vinden. Dezenbsp;voorstelling paste geheel in het toenmaals aangenomen schema van den houwnbsp;van het bindweefsel, waarvoor het heen als prototype gold.

Toen echter ten gevolge der onderzoekingen van Ran vier algemeen eene andere opvatting van het bindweefsel zich haan brak, mocht de twijfel gerechtvaardigd heeten of de tot dusverre heerschende meening wel de juistenbsp;was, te meer daar reeds lang vóór Ranvier’s onderzoekingen His (1862)nbsp;gewichtige bezwaren tegen v. Recklinghausen’s interpretatie van hetnbsp;zilverbeeld had ontwikkeld en Engelmann (1867) het hoornvlies op eenenbsp;wijze beschreven had, die geheel met Ranvier’s theorie van het bindweefsel strookt, maar toen weinig ingang vond.

In zijne Legons d'anatomie générale (1881) heeft Ran vier nu ook met on-heteekenende afwijkingen en toevoegsels Engelmann’s beschrijving aangenomen, zoodat het zeer opmerkelijk mag heeten dat Wald eye r indeFransche bewerking van zijne histologie der cornea (1883) de oudere meening staandenbsp;hield; evenzoo Schwalbe in zijne Anatomie der Sinnesorgane (1883).

Reeds de gedurende eenige uren voortgezette waarneming van het hoornvlies van den kikvorsch in waterachtig vocht moet tot de overtuiging leiden dat de zoogenaamde .sapkanaaltjes tot in hunne fijnste vertakkingen geheelnbsp;door celprotoplasma zijn opgevuld. Dit wordt nog duidelijker gemaakt doornbsp;bruinkleuring van het praeparaat met jodiumdampen (Rollett) of doorbetnbsp;versche hoornvlies met 7,5°/o suikeroplossing te behandelen (En gel mann,nbsp;Talma). De zwerfcellen bewaren in suikeroplossingen van deze concentratie dennbsp;door amoeboïde beweging voortgebrachte grilligen vorm, waarin ze gedoodnbsp;werden; de hoornvlies-lichaampjes blijven onveranderd en zijn duidelijker dannbsp;in waterachtig vocht; slechts de fijne zenuwvezels worden onduidelijk. Innbsp;zwakkere oplossingen gaat lietbecdd spoedig verloren, in zeei’sterke verandert

-ocr page 306-

65

de vorm der hoornvlieslichaampjes en trekken zich de zwerfcellen tot sterk lichtbrekende kogels samen (Talma).

Zelfs het door impregnatie gevormde negatieve beeld kan als steun voor de nieuwere beschouwing van het hoornvlies worden aangevoerd. Indien denbsp;hoornvlies-lichaampjes lymphkanalen waren, zouden zij toch in de eerstenbsp;plaats de impregneerende oplossing moeten opzuigen en zou men eerder dannbsp;het gevormde negatieve beeld hunne positieve impregnatie moeten verwachten.

Wat de impregnatie met salpeterzuur-zilver betreft zou men kunnen aan-neinen dat het zout wel is dóórgedrongen in de sapkanaaltjes maar alleen het in de tusschenstof gedrongen gedeelte wordt gereduceerd, door eenenbsp;bijzondere aan de tusschenstof toekomende reduceerende kracht. Wegens dezenbsp;mogelijkheid is voor ons doel eene andere impregnatie meer bewijzend, wiernbsp;chemisrae eenvoudiger is en ook buiten het dierlijke weefsel telkens oogen-blikkelijk kan tot stand komen; namelijk de impregnatie met Berlijnsch blauw,nbsp;welke geschiedt door het hoornvlies achtereenvolgens met oplossingen vannbsp;ferridcj'ankalium en ferrosulphaat te behandelen. Leber impregneerde op dezenbsp;wijze in enkele proeven het hoornvlies van het levende dier en beveelt denbsp;methode tot verder gebruik aan. Hare toepassing leverde ons nevens eenigenbsp;niet geheel onbelangrijke bezonderheden over den Ij'mphweg der cornea, boofd-zakelijk door enkele toevallig voorgekomen afwijkingen der gewone impregnatienbsp;voldoenden steun voor de boven gegeven toelichting van het proces der impreg-tiatie: opzniging der impregneerende vloeistoffen in de lymphwegen.

Ook door mij werd gevonden dat het epithelium de opneming der ijzer-zouten in Imogen graad bemoeielijkt. De zouten dringen tusschen de epitheel-cellen door naar binnen, zoodat, na kort durende indroppeling der oplossingen het epithelium onder het mikroskoop eene blauwe teekening van samenhangende veelhoeken vertoont, als een honigraat. Principieel geschiedt dit volgensnbsp;hetzelfde proces dat ook bij de impregnatie van het eigenlijke hoornvliesweefsel optreedt: de levende cellen nemen niets op; de interstitien voeren denbsp;vloeistoffen verder. Wordt echter het epitlielium gedood, dan dringen denbsp;zouten ook in de cellen en bewerken allereerst kernkleuring.

Voor de impregnatie van het eigenlijke hoornvlies weefsel is het doelmatig van te voren het epithelium te verwijderen. Dit kan geschieden door voortgezet indruppelen der ijzerzout-oplossing (5 ferridcyankalium), doorbeetnbsp;water, zwak zuur of heeten waterdamp. Nu wordt de ingedruppelde oplossingnbsp;snel door de ontbloote bovenste lagen opgezogen. Men wascht snel af, druppelt de tweede oplossing in (5 °/^ ferrosulphaat), wascht weder af, extirpeertnbsp;het oog en fixeert korten tijd in verdunden alcohol. Op deze wijze wordtnbsp;een volkomen negatief beeld verkregen, dat slechts een of twee lagen vannbsp;hoornvlies-lichaampjes bevat. De impregnatie kan bedorven worden doornbsp;diffusie der zouten in de gedoode cellen, doch bij doelmatige toepassing staatnbsp;zij bij de ziver-rnethode niet acbter.

Van de diepste lagen van het hoornvlies verkrijgt men een goed beeld.

-ocr page 307-

66

wanneer het vlies zeer zorgvuldig uitgesneden en in eene der ijzerzontoi)-lossingen gelegd wordt; na korten tijd v'ascht men het jmaeiiaraat at' en brengt het voor een oogenhlik in de complementaire oplossing, wascht wedernbsp;af en controleert het resultaat hij zwakke vergrooting. Is de inwerking niet

Fig. 1.


-ocr page 308-

67

ning eene zeer merkwaardige en gewichtige; zij wordt door Fig. 1 wedergegeven: in de gekleurde laag is het blauw niet gelijkmatig verdeeld; het sterkst is het in de nabijheid der hoornvlies-lichaampjes voorhanden. Vlak naast betnbsp;hoornvlies-lichaampje is de kleuring donkerblauw, naar het lichaampje toenbsp;door een scherpe donkerder lijn begrensd ; naar de andere zijde wordt denbsp;kleuring langzamerhand zwakker om eindelijk te verdwijnen, zoodat de ge-heele teekening gelijkt op die, waarmede veeltijds in atlassen de zee in denbsp;nabijheid der kusten wordt aangegeven, waarbij dan het hoornvlies-lichaampjenbsp;een eiland voorstelt.

Ware deze impregnatie in „sapkanaaltjes” ontstaan, dan mocht worden verwacht dat de blauwe vlekken naar buiten toe scherp begrensd zouden zijn.

Het blauw bevindt zich niet boven of onder de cellen, maar slechts in den omtrek der vlakke lichaampjes, in eene uiterst dunne laag, derhalve niet innbsp;maar tusschen de lamellen.

Klaarblijkelijk hebben zich de zoutoplossingen daarheen begeven waar zij den geringsten weerstand vonden, alzoo tusschen de lamellen in de nabijheidnbsp;der lichaampjes, waar door de dikte der lichaampjes twee aangrenzende lamellennbsp;om zoo te zeggen van elkander worden getild. Later wordt de geheele breedtenbsp;der interlamellaire ruimte gelijkmatig gevuld.

Op dwarse doorsneden van hoornvliezen van zoogdieren ziet men dat de fibrillenbundels op vele plaatsen uit elkander geweken zijn, voornamelijk innbsp;de nabijheid der hoornvlies-lichaampjes. Deze bekleeden echter steeds slechtsnbsp;een gedeelte van den wand der zoo gevormde holte. De scheuren zijn in harenbsp;lengte door de dwars overkruisende bundels beperkt. Zij zijn op verschillendenbsp;plaatsen en bij verschillende behandeling der hoornvliezen niet even groot. Zijnbsp;zijn kleiner naarmate het hoornvlies beter is gespaard en zijn in werkelijkheidnbsp;wel niet meer dan zeer fijne weefselspleten. Bij het hoornvlies-oedeem zijnnbsp;zij zeer uitgestrekt, bij secundaire gezwellen worden deze holten het eerst doornbsp;de woekerende cellen gevuld ¦); zij worden bij het afscheuren van lamellennbsp;geopend en dit had reeds aanleiding kunnen geven hen als lymphruimten tenbsp;beschouwen. Schweiger-Seidel heeft deze ruimten aan in alcohol gehardenbsp;oogen geinjicieerd en als lymphwegen van het hoornvlies beschreven.

Deze door de preparatie sterk vergroote ruimten zijn zonder twijfel analoog aan die welke bij den kikvorsch werden gevonden, daardoor gewijzigd dat bijnbsp;den kikvorsch de lamellaire bouw, bij de zoogdieren de fasciculaire bouw vannbsp;het hoornvlies op den voorgrond komt. Overal tusschen de bundels stroomtnbsp;de lymphe het gemakkelijkst nabij de vaste cellen.

Op dwarse doorsneden van de meeste geharde hoornvliezen kan worden waai’genomen dat de inter-fasciculaire ruimten in de middelste lagen het wijdst,nbsp;in de bovenste lagen het nauwst zijn; dit moet van invloed zijn op het lymphe-

*) InPachenstecher en Genth’s Path. Anatomiaclien atlas van het oog wordt zulk een geval afgeheeld op Plaat XIII.

-ocr page 309-

68

vervooi'. Daar de epitheliëii beiderzijds geen toe- of af voer van voedende lyinplie toelaten, moet deze noodzakelijk aan den lioornvliesrand binnentredennbsp;en daar ook het vlies weder verlaten, In den regel zullen bepaalde lagennbsp;van het hoornvlies voor den aanvoer, anderen voor den afvoer gebezigd worden, hoewel waarschijnlijk de stroomrichting der Ij’-mphe zich onder omstandigheden kan omkeeren. Uitproeven van Pflüger met fliiorescine is bekendnbsp;dat in de oppervlakkigste hoornvlieslaag de stroom altijd centripetaal is.nbsp;Daarentegen zag ik de fluorescine, welke in eene diepe centrale hoornvlies-wonde gebracht was, zich door de diepere lagen in een steeds grooter wordenden ring naar den hoornvliesorntrek voortbewegen. Deze werd na ongeveernbsp;zes uren bereikt. Het centrum van den ring was spoedig kleurloos geworden.nbsp;Later gelukte het expei’iment niet meer, waarschijnlijk omdat door de openingnbsp;der cornea en door de prikkeling in den regel te ongunstige voorwaardennbsp;worden geschapen.

Het gelukt niet door insteek-injectie de lymphwegen te vullen, wel zoogenaamde corneal tubes van B o wman, welke, zooals overtuigend is aangetoond, artefacten zijn. Bij de rat heeft Ran vier evenwel door injectie dergelijke omnbsp;de lichaampjes gelegen ruimten gevuld, als zij door de negatieve impregnatienbsp;aan de achtervlakte van het kikvorsch-hoornvlies kunnen worden zichtbaarnbsp;gemaakt. Ran vier wijst er op dat ook bij de impregnatie met zilver denbsp;bruine kleur aan den rand der vaste hoornvliescellen het sterkst is.

Eene op de Bowmansche buizen gelijkende teekening vond ik bij de impregnatie van een ontstoken kikvorsch-hoornvlies.

Dit was door centrale cauterisatie met lapis infernalis in ontsteking gebracht en na twee dagen gedurende korten tijd aan de impregnatie met Berlijnschnbsp;blauw onderworpen. Weder waren de zouten slechts in de bovenste lagennbsp;gedrongen, maar niet overal in gelijke hoeveelheid; het gecauteriseerdenbsp;centrum is nagenoeg vrij gebleven. Om dit ongekleurde gedeelte heen bevindtnbsp;zich een sterk blauwe ring, welke in de breedte 3 -4 hoornvlieslichaampjesnbsp;in hun normalen afstand beslaat. Buiten dezen kring is het hoornvlies doornbsp;fijne, evenwijdige, blauwe lijntjes doortrokken, welke in nagenoeg gelijkenbsp;afstanden dicht naast elkander licrgen. De lijntjes zijn afgebroken door kleine,nbsp;onregelmatige vlakken die ongeveer den vorm der vaste hoornvliescellennbsp;hebben en zetten zich aan de andere zijde van dit defect weder nauwkeurignbsp;in dezelfde richting voort.

In het praeparaat zijn meerdere systemen van deze evenwijdige lijnen voorhanden, waarvan elke twee aangrenzende loodrecht op elkander staan,nbsp;hetgeen, bij kleine vergrooting (bij welke geringe diepte-verschillen aan denbsp;waarneming ontsnappen) een fijn geruite teekening teweeg brengt. Bij sterkere

*) Er bekoort eenig geluk toe eeu praeparaat als dat welks beschrijving bier aanvangl te bekomen, daar gewoonlijk de ontstoken cornea geheel als een normale wordt geïmpregneerd; bij de kunstmatige keratitis hebben alzoo de vaste cellen wel zeer weinig met denbsp;ontsteking te maken.

-ocr page 310-

69

vergrooting ziet men dat zulk een lijnenstelsel zeer weinig dieper ligt dan bet naast aangrenzende ; tusscben beide ligt een lamel.

Bij gebruikmaking van den condensor van Abbó zonder diapbragina, waarbij, zooals bekend is, slechts bet kleurenbeeld zichtbaar blijft, worden tegelijknbsp;de niet ingestelde lijnenstelsels flauwer, zoodat men één stelsel afzonderlijknbsp;kan beschouwen. Dan wordt bet nog veel duidelijker dan fig. 2 (niet bijnbsp;Abhé'sche verlicbting geteekend) dit toont, dat de door de streping vrijgelatennbsp;ruimten tamelijk nauwkeurig overeenkomen met vaste hoornvlieslichaampjes.nbsp;De gekruiste lijnstelsels raken elkander slechts bij uitzondering, boewel hunnenbsp;afstanden nauwelijks meetbaar zijn. Op een plaats van het praeparaat steldenbsp;ik achtereenvolgens vijf geheel vrije lijnstelsels in. Het hoornvlies is overvuldnbsp;met zeer vele in het praeparaat door Bisrnarck-bruin gekleurde zwerfcellen,nbsp;welke in fig. 2 niet zijn aangebracht.

Op enkele plaatsen, waar de zoutoplossingen wat langer ingewerkt hebben is een gewoon negatief beeld der vaste cellen ontstaan.

De verklaring van het praeparaat is niet moeielijk. In het centrale door de cauterisatie gedoode gedeelte vindt geene lymphopneming plaats.

In de daaromheen gelegen, door vele controversen bekende prikkelingszone is daarentegen de vloeistofwisseling zeer groot, waarvan de donker blauwnbsp;gekleurde ring getuigt.

In het overig gedeelte der ontstoken cornea worden door de blauwe lijnen interflbrillaire kanalen aangetoond, welke zich het eerst met de inpregneerendenbsp;oplossing gevuld hebben.

Deze kanalen moeten wat nader worden besproken. Zij zijn geen interfas-ciculaire ruimten in den zin van Ranvier. Zoo diep als deze dringen zijniet in de lamel, zooals blijkt uit de boven beschreven onafhankelijkheid dernbsp;kruisende lijntjes. Indien de lijntjes de geheele dikte der bundels besloegen,nbsp;zouden de kruisenden elkander moeten raken en werkelijke ruitjes moetennbsp;vormen.

Fijne spleten als de hier gevondene ti’eft men ook aan bij geheel andere behandelingswijzen van het kikvorsch-hoornvlies.

Men kan ze te voorschijn roepen door naar Ranvier het hoornvlies gedurende een kwartier droog op 55° te verwarmen en daarna met jodium-dampen te behandelen in de vochtige kamer. E n gel mann zag meermalen ten duidelijkste dat achter eene snel in de richting der fibrillen voortkruipendenbsp;zwerfcel een tamelijk lang kanaal zichtbaar bleef, dat geheel den vorm, denbsp;richting en de helderheid had van een ietwat verwijde spleet tusschen denbsp;fibrillen. In weinige minuten sloot het zich zonder een spoor na te laten.nbsp;Dergelijke door zwerfcellen geopende spleten krijgt men het menigvuldigstnbsp;te zien in de peripherie van het hoornvlies. De spiesvormige ruimtennbsp;worden door goudchloried gefixeerd zoowel in normale als in groot getal innbsp;ontstoken hoornvliezen. Dikwijls bevatten zij de zwerfcel nog. Ook in onsnbsp;keratitis-praeparaat zijn de interflbrillaire spleten waarschijnlijk door de talrijkenbsp;zwerfcellen geopend; de uiteengedrongen, weeke fibrillenbundels nemen zoo

-ocr page 311-

70

spoedig hun ouden vorm niet weder aan en wel des te minder snel als de gevormde kanalen voor een vergroot lymph vervoer dienen.

Zekere vormen van etterige infiltratie met perforatie van het hoornvlies zijn voor de studie van de lyraphwegen zeer geschikt. Daar de infiltratie opnbsp;verschillende plaatsen verschillend sterk is, kan men de overgangen van hetnbsp;normale tot de dichte infiltratie nevens elkander aantreffen. In dwarsenbsp;doorsneden van zulke hoornvliezen ‘) Iaat zich aantoonen dat de in het hoornvliesnbsp;gedrongen zwerfcellen zich tusschen de bundels bevinden. In betrekking totnbsp;de ligging der bundels toonen deze praeparaten groote overeenkomst metnbsp;die van normale hoornvliezen. De bundels wijken hier evenals daar in denbsp;reeds boven aangeduide wijze uiteen: slechts zijn in normale hoornvliezennbsp;de open ruimten kunstmatig door de praeparatie verwijd, in de pathologischenbsp;daarentegen met cellen gevuld. Evenals bij verschillende behandeling denbsp;ruimten in normale hoornvliezen verschillend groot uitvallen, hangt in hetnbsp;ontstoken hoornvlies hunne uitzetting van den graad der infiltratie af.

Een tweede reeks praeparaten wordt vervaardigd door afscheuring van lamellen, wat evenwel bij deze geïnfiltreerde hoornvliezen niet zoo gemakkelijknbsp;is. Terwijl men met een sterk pincet het hoornvlies aan den rand va.sthoudt,nbsp;pelt men eerst met eene discisienaald de membrana Bescemeti af, waaraannbsp;reeds eenigc voor het onderzoek zeer bruikbare lapjes blijven hangen. Daarnanbsp;schilt men dan zoo dun mogelijk kleine vliesjes af. In deze praeparaten vindtnbsp;men, waar de infiltratie matig was zeer lange spiesvormige ruimten metnbsp;ééne rij van zwerfcellen gevuld. Deze ruimten liggen op regelmatige afstandennbsp;en de in verschillende niveaus gelegene kruisen zich evenals in ons kikvorschnbsp;hoornvlies. Bij sterke infiltratie neemt eerst het aantal, later het gehaltenbsp;aan cellen dezer spiesen toe, welke ten slotte vlak naast elkander komennbsp;te liggen, en tot hreede handen worden, die zich evenzoo kruisen, alsdevezel-himdels waartusschen zij gelegen zijn. Deze ongelijkmatige infiltratie van hetnbsp;hoornvlies heeft de heteekenis van een experiment; zij leert over de lymphwegennbsp;van het hoornvlies hetzelfde wat wij op andere wijze reeds hadden gevonden.

De lymphe vloeit in het hoornvlies niet in scherp begrensde kanalen uitgespaard in de vast verkleefde grondsuhstantie, doch is in tegendeel niet aan vaste grenzen gebonden. Even als een stroom met vlakke oevers zijn bedding hijnbsp;sterken aan voer naar behoefte verwijdt, zoo kan ook de lymphe haar gewonenbsp;baan verwijden; bij matigen toevoer neemt zij slechts dat deel van de spletennbsp;tusschen de bundels in dat het naast aan de hoornvlies-lichaampjes grenst,nbsp;hij sterkeren toevloed neemt zij ook verderaf gelegen gedeelten dezer weef-selspleten in beslag en dringt de bundels verder uiteen.

‘) In den Atlas van Pagenstecher en Genth op plaat 1 afgebeeld. Utrecht, Maart 1887.

-ocr page 312- -ocr page 313-

Overgedrukt uit het vTijdschr. d. Ned. Dierk. Vereen.” 2^^ Serie, Dl. II. All. 1,

AANTEEKENING

OVER HET

LIGAMENTUM PECTINATUM

EN DE EINDIGING DER

MEMBRANA DESCEMETI

DOOR

M. STEAUB

Officier van Gezondh. te Utrecht.

-ocr page 314- -ocr page 315-

AANTEEKENING OVER HET

LIGAMENTÜM PECTINATUM EN DE EINDIGING DER lEMBRANA DESCEMETI

M. STRAUB

Off. V. Gez. te Utrecht.

Met Plaat I.

In ziektegevallen, gepaard gaande met vermeerdering der intra-oculaire drukking, wordt byna standvastig eene meer of min uitgebreide verkleving van den omtrek der iris met het hoornvlies aangetroffen. In vele dezer gevallen heeft het wegnemen van eennbsp;stukje iris een reddenden invloed. Ter verklaring dezer feiten isnbsp;veelvuldig een histologisch onderzoek van den hoek der voorstenbsp;oogkamer ingesteld.

Eene waarneming, welke ik bij gelegenheid van een zoodanig onderzoek deed, schpnt mp eene korte vermelding waardig te zgn,nbsp;te weten dat de palissadevormige uitloopers der iris (Irisfortsatzenbsp;IwANOïF en Rollett) bij paard en rund de membraan van Desce-MET niet geheel doorboren, doch in dit vlies op eigenaardige wgzenbsp;eindigen. Eene bijzondere aantrekkelykheid wordt aan dit onderwerp verleend door de fraaie wijze, waarop de bedoelde verhoudingen met behulp van het polarisatie-mikroskoop kunnen worden gedemonstreerd.

-ocr page 316-

Het is bekend dat bg paard en rund in den boek der voorste oogkamer zich kegelvormige vezelbundels (palissaden) van de irisnbsp;losmaken die zich nagenoeg loodrecht op de membraan van Dns-CEMET plaatsen en dit vlies binnendringen. Zg begrenzen als eennbsp;kolonnade (ligamentum pectinatum) de geheele voorste oogkamernbsp;en stellen deze met de achter hen gelegen lymphruimten van hetnbsp;corpus ciliare (ruimten van Fontana) in verbinding. De voet dezernbsp;palissaden wordt door eene kokervormige voortzetting der membraan van Descemet bekleed. Zg zijn geheel met dikwgls gepig-menteerd endothelium bedekt. Achter de palissaden zet zich denbsp;membraan verder voort, treedt met minder regelmatig geplaatste,nbsp;kleinere palissaden in verbinding en lost zich eindelijk op in eennbsp;elastisch net- en balken werk, dat voor een klein deel met denbsp;sclera, grootendeels echter met de ciliairspier samenhangt ^).

Tot zooverre verhoudt zich de streek bij paard en rund gelgk. Voor het verdere noodzaken verschillen tot eene afzonderlijke beschrijving.

Bij het paard zijn de palissaden in verschillende meridianen op verschillende wgze ingeplant. In den verticalen meridiaan zgn zgnbsp;naar buiten van den hoornvlieszoom geplaatst en gepigmenteerd,nbsp;in den horizontalen meridiaan bereiken zij even naar binnen vannbsp;den hoornvlieszoom de membraan en zijn arm aan pigment. Vannbsp;daar dat aan het levende dier in de richting der ooglidspleet hetnbsp;witte ligament door het hoornvlies heen zichtbaar is; in den loodrecht daarop staanden meridiaan daarentegen het zwarte ligamentnbsp;achter de sclera verborgen ligt. Men ziet ter weerszijden de irisnbsp;door een sikkelvormigen grauwwitten zoom begrensd, waarin denbsp;kopjes der palissaden als witte puntjes en streepjes te onderscheiden zijn. De symmetrie van het paardenoog is niet beperkt totnbsp;de genoemde deelen, maar strekt zich tot het geheele oog uit,nbsp;zoodat het symmetrie-vlak door den horizontalen of verticalennbsp;meridiaan gevormd wordt. Slechts het zijdelings intreden der gezichtszenuw stoort de symmetrie (Fig. 1).

1) Bij het paard staan gemiddeld 5 palissaden op 1 mm., hij het rand 10 palis-saden op 1 mm.

-ocr page 317-

De streek waar het ligamentum pectinatum niet of weinig ge-pigmenteerd is, leent zich het best tot histologisch onderzoek. Op doorsneden merkt men op, dat de in de membrana Descemetinbsp;gedrongen vezelbundels tot op korten afstand der voorste oppervlakte naderen doch in geen enkele doorsnede deze bereiken. Opnbsp;eenvoudiger wijze vervaardigde praeparaten leeren hetzelfde:

Men scheurt met eene discisienaald de membrana Descemeti van het hoornvlies en zet deze scheiding voort tot aan de anderenbsp;zijde van den hoornvlieszoom en van de aanhechtingsplaats vannbsp;het ligamentum. Dan snijdt men met eene fijne scherpe schaarnbsp;de palissaden nabij de membraan af, maakt het praeparaat losnbsp;van de naburige weefsels en legt het in veel glycerine op eennbsp;objectglas met het ligamentum naar onder gekeerd. Stelt men bijnbsp;matige vergrooting met de mikrometerschroef de verschillendenbsp;onderdeelen van het praeparaat in, dan kan in de eerste plaatsnbsp;worden vastgesteld, dat het hoogste punt der in de membraan gedrongen irisuitloopers in een lager niveau gevonden wordt dannbsp;de buitenvlakte der membrana Descemeti, welke aan fijnkorrelig pigment of pigmentcellen kenbaar is.

Tevens ziet men hoe de verschillende palissaden binnen in de membraan van Descemet ombuigen en onderling samenhangennbsp;door verbindingsstukken, welke evenwijdig met de oppervlaktenbsp;verloopen. In praeparaten waar de achtervlakte der M. Descemeti naar boven gekeerd is, bestudeert men deze verbindingsstukken het best. Zij loopcn zeer uiteen in dikte en pigmentgehalte;nbsp;gedeeltelijk verloopen zij in de richting van een parallelcirkel vannbsp;het oog, gedeeltelijk naderen zij meer of min een meridiaan.nbsp;Waar zij de achtervlakte der membraan nabijkomen, zwelt dezenbsp;plaatselijk aan, zoodat de halve koker van glasvlies, welke denbsp;bundel van achter omgeeft als een bergrug zich boven het overigenbsp;der membraan verheft. Ontelbare fijne evenwijdige lijntjes zijn denbsp;uitdrukking van een laagsgewijzen bouw, die elders in de M. Descemeti slechts door maceratie kan worden aan het licht gebracht.

Naar achter toe neemt de dikte der M. Descemeti snel af en houdt zy eindelijk op. In hare plaats treedt een net van balken,

-ocr page 318-

6

die nagenoeg evenwgdig loopen met den hoornvliesrand. Zp vormen anastomoseerende dunne cylindrische strengen (12—20 (/,), die weder uit fijne lagen bestaan en in een centraalkanaal (2,5—4.5nbsp;jOi) eenig bindweefsel herbergen.

Het bindweefsel is evenmin als dat der vroeger beschreven verbindingsstukken door kleurmiddelen of andere chemische agentiën te bereiken. Daarom levert het gepolariseerde licht een welkomnbsp;reagens. Zooals te verwachten was, vindt men den centralennbsp;streng dubbelbrekend, den wand enkelvoudig brekend. In hetnbsp;donkere gezichtsveld ziet men daarom slechts het in de as dernbsp;strengen bevatte weefsel verlicht.

Vooral praeparaten uit het niet gepigmenteerde gedeelte geven fraaie objecten voor het onderzoek in gepolariseerd licht. Daarnbsp;het bindweefsel slechts loodrecht op de richting der vezels dubbelbrekend is, leent zich het eene praeparaat daartoe meer dannbsp;het andere. Zoo was in het praeparaat der Figuur 3a den top dernbsp;palissade in gepolariseerd licht gedeeltelijk donker, omdat de richtingnbsp;der vezels te veel de optische as van het mikroskoop nabgkwam.

Ook bij het rund dringen de zeer regelmatig geplaatste palissaden tot nabyi de voorste oppervlakte in de membraan van Des-CEMET, zonder deze te bereiken. De in de membraan geboorde kanalen zijn scherp kegelvormig, zoodat het aantal der naar binnen gedrongen fijne vezels langzamerhand verminderen moet,nbsp;hetzp door samensmelten van vezels, hetzij door hunne aanhechting aan den wand van het kanaal. Slechts een zeer fijne bundel blpft eindelyk over. Deze buigt zich ongeveer loodrecht omnbsp;en vereenigt zich met een anderen bundel van fijne vezels, die innbsp;de dikte der M. Descemeti ingesloten ligt en een parallelcirkelnbsp;rondom de voorste oogkamer beschrpft. De verbindingsstukkennbsp;zpn hier dus anders dan bp het paard gevormd. Zij zijn meernbsp;zelfstandig, terwijl zij bij het paard geheel door de palissadennbsp;worden geleverd (Fig. 4).

Het is opmerkelpk dat een tweede reeks kleinere palissaden, welke regelmatig achter de eerste ligt, zich anders gedraagt en

-ocr page 319-

wel zóó als de iris-uitloopers van het paard. Zp hangen door dunne bogen te samen, welke ten deele buiten, ten deele in hetnbsp;glasvlies verloopen.

Om de beschreven structuur waar te nemen, heeft men een geschikt object noodig, namelijk een nagenoeg pigmentloos oog. Met discisienaald en fijne schaar kan men daarvan gemakkelijknbsp;goed verstaanbare praeparaten vervaardigen , die deels aan de voor-,nbsp;deels aan de achterzijde moeten worden bezichtigd.

Een enkele pigmentcel, bij jonge dieren een regelmatig endothelium , doet de ligging van de voorste oppervlakte van het glasvlies kennen, zoodat men zich gemakkelijk overtuigt dat de iris-uitloopers zoover niet reiken. Het gepolariseerde licht is vooral zeer nuttig om het eindigen van de palissaden der eerste reeksnbsp;na te gaan. De omhuigende vezels en die van den beschrevennbsp;circulairen bundel zpn fijn en weinig lichtbrekend. In het pola-risatie-mikroskoop worden zij glanzend wit, wanneer elk onderdeel van de juiste zpde verlicht wordt.

Bij den mensch treden de eerste veranderingen in de membrana Descemeti reeds Vj mm. vóór de aanhechting der iris op. De en-dothelcellen worden kleiner, zóó klein dat het endothelium eennbsp;dicht tapijt van vlak aaneenstaande kernen vormt. Te dezer plaatsenbsp;worden gewoonlijk de bekende locale verdikkingen der Descemetinbsp;gevonden, die zich voordoen als op de achtervlakte van het vliesnbsp;gelegen fijne, glasheldere druppels.

De zone der kleine endotheliën is 0.2 mm. breed. In hare tweede helft bestaat de M. Descemeti reeds uit twee lamellen,nbsp;die beide met endothelium bekleed zijn. De bovenste lamel lostnbsp;zich spoedig op in een net met wijde mazen, welks vezels 2—7nbsp;dik zpn en langwerpige endotheliën dragen. Dit net ligt los opnbsp;de volgende lamellen. In den hoek der voorste oogkamer buigtnbsp;het zich om en gaat op de iris over. Daar het slechts ééne laagnbsp;vormt, is het in den regel op goed meridionale doorsneden nietnbsp;te zien. Henle echter heeft het in zijne Anatomie afgebeeld innbsp;een zeer scheef verloopende doorsnede. De reactie van het gepo-

-ocr page 320-

Ri

lariseerde licht toont dat het net werkelgk van de M. Descemeti afstamt, en geen bindweefsel is.

De dieper liggende lamellen, die eveneens in gepolariseerd licht donker blijven, vormen samenhangende, doorboorde platen, dienbsp;bestaan uit eerst meridionaal, later transversaal gerichte vezels.nbsp;Nabij den hoek der oogkamer breiden zij zich waaiervormig uitnbsp;en deelen zich verder. Daar het aantal verbindingen hier zeernbsp;toeneemt, gaat het karakter van platen verloren en vormt zichnbsp;uit de gezamenlijke platen een caverneus elastisch weefsel, datnbsp;voor een klein deel in de iris opgaat, grootendeels echter tot aanhechting voor de ciliairspier dient.

Bovenstaande beschrijving van den hoek der voorste oogkamer bij den mensch is grootendeels slechts eene herhaling van VONnbsp;Kücken’s voortreffelijke verhandeling ^), die wel dikwpls aangehaald, doch niet genoeg bekend is geworden. Ik zoude haar nietnbsp;hebben herhaald, wanneer ik niet hier ter plaatse behalve denbsp;reeds beschreven bijzonderheden een eigenaardigen kringswijs ver-loopenden bindweefsel bundel in de M. Descemeti had aangetroffen,nbsp;die ik als analogen van het ligamentum pectinatum van paardnbsp;en rund meen te mogen beschouwen.

Wanneer met de discisie-naald het periphere gedeelte der mem-brana Descemeti zoo zuiver mogelijk van het hoornvlies wordt afgelicht, dan vertoont het gekleurde, in glycerine gelegde prae-paraat in de eerste plaats het net der achterste lamel, de glaskogels en de endotheliën. In het polarisatie-mikroskoop ontdektnbsp;men daarenboven een glanzende streep, die wat nader moet worden beschouwd. (Fig. ^d).

Zij ligt bijna V2 mm. van den hoek der oogkamer verwijderd, op de plaats waar de membraan begint zich te verdeelen, ennbsp;loopt parallel met den rand van het hoornvlies. Wat hare verhouding in gepolariseerd licht reeds deed vermoeden, kan mennbsp;ook bij gewone verlichting waarnemen: zij bestaat uit een plattennbsp;bindweefselbundel, op sommige plaatsen dik genoeg om gemak-

1) Onderzoekingen gedaan in het physiolog. labor, der Utrechtsche hoogeschool. Ie Reeks VU. 1855.

-ocr page 321-

9

kelyk te worden waargenomen, op andere plaatsen zoo yl dat het gepolariseerde licht een welkom hulpmiddel van onderzoeknbsp;is. De bundel is gemiddeld 60 hreed en altyd zoo dun, datnbsp;hy plaats vindt tusschen de twee juist gevormde lamellen. Aannbsp;gekleurde praeparaten, waarin door zorgzame behandeling hetnbsp;endothelium bewaard is gebleven, kan men met de mikrometer-schroef eerst het achterste endothelium, dan den hindweefselhun-del, eindelijk het endothelium der tweede lamel instellen.

Men kan zich nauwelijks voorstellen dat deze, naar het schijnt, standvastige hindweefselring (ik vond hem in de 4 daarop onderzochte oogen) bij draagt tot de functie der membraan van Desce-MET. Het verdient opmerking dat de ring op dezelfde plaats ligtnbsp;waar ook bij dieren in de zelfstandigheid dezer membraan eennbsp;hindweefselring wordt aangetroiïen, die hier een deel uitmaakt vannbsp;het ligamentum pectinatum. Het ligt voor de hand te vermoeden,nbsp;dat de aanwezigheid van den ring uit de ontwikkeling moet wordennbsp;verklaard, met andere woorden dat de marginale hindweefselring dernbsp;menschelijke memhrana Descemeti een rudimentair ligamentumnbsp;pectinatum voorstelt, dat van de iris gescheiden is, hetzij hij denbsp;ontwikkeling van het individu, hetzy hij de ontwikkeling der soort.

Wat daarvan ook zij, het staat vast dat eene met het ligamentum pectinatum der dieren overeenkomstige verbinding in het menschelijk oog ontbreekt. Deze afwijking in houw hangt nauwnbsp;met twee andere samen, welke het menschelijke oog van hetnbsp;dierlyke onderscheiden, te weten dat de iris hy den meusch nietnbsp;uit vezelhundels is samengesteld en dat de membraan van Desce-MET zich reeds in platen heeft opgelost* vóór zij de iris bereikt.nbsp;Bij den mensch hecht zich de iris verder naar achter aan dannbsp;bij paard en rund. Het analogon van den hoek der menschelijkenbsp;voorste oogkamer moet bij deze dieren gezocht worden ter plaatsenbsp;waar de membraan van Descemet zich in elastische platen ennbsp;balken heeft opgelost. Waar bij de dieren palissaden en de Fon-tana’sche lymphruimten worden gevonden, bestaat bij den menschnbsp;de voorste oogkamer nog onbeperkt.

Juni 1887.

-ocr page 322-

VERKLARING DER FIGUREN.

Pig. 1. Toont nevens elkander den verticalen (V.) en horizontalen (H.) meridiaan van het paardenoog.

In V ligt het lig. pectin, achter de ondoorzichtige solera, de iris is breeder en draagt een marginale pigmentwoeke-ring, het corpus ciliare is slanker; de orbiculus is breedernbsp;dan in H.

Pig. 2. Rand der M. Descemeti van het paard van achter gezien.

C. hoornvlieszijde.

Naar rechts zijn de loodrecht ingeplante palissaden vlak aan de membraan afgeknipt; naar links vormen de ten deelenbsp;schuin ingeplante palissaden tal van anastomosen in de zelfstandigheid der membrana Descemeti.

De fijn gestreepte deelen vormen een wal die zich verheft boven de overige deelen der membraan.nbsp;aaa, Plaatsen waar palissaden uit de M. Descemeti treden.

Pig. 3. Doorsnede van in de M. *Descemeti gedrongen palissaden bij het paard.

c. nbsp;nbsp;nbsp;hoornvlies-zijde.nbsp;s. sclera-zijde.

Pig. 4. De twee reeksen palissaden bij het rund.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Voorste reeks. De spitsen buigen in het binnenste der membraan in den aldaar verloopenden fijnen bindweefselbun-del c om.

b. nbsp;nbsp;nbsp;afgescheurde rand der M. Descemeti.

d. nbsp;nbsp;nbsp;verbindingen der tweede reeks palissaden, welke deels innbsp;het glasvlies, deels er op liggen.

Pig. 5. Rand der M. Descemeti bij den mensch, van achter gezien. aa. hoek der voorste oogkamer.

-ocr page 323-

11

b. nbsp;nbsp;nbsp;onveranderde endotheliën.

c. nbsp;nbsp;nbsp;zone der kleine endotkeliën en glaskogels.

d. nbsp;nbsp;nbsp;eerste splijting der M. Descemeti, tegelijk de plaats waar denbsp;bindweefselring gevonden wordt.

De achterste lamel vormt het net ff.

Bij ee is deze en de bindweefselring weggelaten om den oorsprong der tweede lamel te toonen, waarmede de overige lamellen overeenkomen.

De bindweefselring is ten deele duidelijk te zien, ten deele dun of niet terug te vinden ; aan den rand van het prae-paraat bij d. treden echter de fijne vezels weder te voorschijnnbsp;welke in het gepolariseerde licht dubbelbrekend worden gevonden.

-ocr page 324- -ocr page 325-

tijdschrift DFAl NED. DIERK. VEREEN. Nieuwe Reeks Deel ü.

IT. I.


-ocr page 326- -ocr page 327-

PI. IA.

Fiff. J.

TIJDSCHRIFT DER NED. DIERK. VEREEN. Nieuwe Reeks Deel ïï..

y 't ,

KV'f'

‘ ¦', nbsp;nbsp;nbsp;„ Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/gt; - Af

° „ *“.• nbsp;nbsp;nbsp;«. J I; ft„. r \ A AFnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f

f ' .-¦ nbsp;nbsp;nbsp;/ V

'•¦VÖW*A nbsp;nbsp;nbsp;..Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a *.ƒ

•A 4aU %-f K-N,

*.*


•' /

. cgt;xgt;-^aU/-lt;:lt;gt; , ^AX^lt;y

-ocr page 328- -ocr page 329-

11

OVER DE UITREKKING VAN HET ACHTERSTE GEDEELTE VAN HET OOG BIJ VOORTSCHRIJDENDE BIJZIENDHEID.

M. STRAUB, ArU, Off. v. Gez.

Door wiskunstige berekening zocht matthiessen 1) den vorm van het netvlies, waarbij voor het periphere zien dezelfde brekingstoestand bestaan zou als in het middelpunt van duidelijk zien. Hij vond, dat het netvlies, om aannbsp;dezen eisch te voldoen, eene met de sclerotica nagenoeg concentrische bolvormige oppervlakte zou moeten vormen. Deze theoretisch gewenschte vormnbsp;van het percipiëerend oppervlak kan naar de wetten van den hydrostatischennbsp;druk bij homogeen gebouwde oogwanden ontstaan en is dan ook regel in hetnbsp;normale oog.

Met den oogspiegel overtuigt men zich gemakkelijk, dat het achter den aequator gelegen gedeelte van het netvlies in hypermetropische en emmetropi-sche oogen op alle plaatsen gelijken brekingstoestand bezit. Met het sterkstenbsp;glas, waarmede het zenuwvlak nog scherp wordt gezien, kan men de vaten innbsp;hun verloop overal volgen. Een halve dioptrie méér, en niets is scherp ge-teekend gebleven.

Deze overeenstemming van theorie en werkelijkheid bestaat echter niet meer aan den aequator van het oog en in het nog meer naar voren gelegen netvliesgedeelte. Stamméshaus 2) vond hier het netvlies van het emmetropische oognbsp;hypermetropisch geplaatst.

In het bijziende oog stemt de kromming van het netvlies niet met het theoretisch verlangde overeen, omdat de oogvliezen in de achterste ooghelft

1) nbsp;nbsp;nbsp;Aychiv, filT O^ktkahttologie, Bd, XXV,

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem, XX.

-ocr page 330-

12

( 358 )

zijn vervormd. Het is een bekend feit, dat de met den oogspiegel bepaalde graad der bijziendheid somtijds zeer verschillend gevonden wordt, naarmatenbsp;op eene meer peripheer of meer centraal gelegen plaats van den grond vannbsp;bet oog wordt ingesteld. De daarbij waargenomen verschillen kunnen zóó grootnbsp;zijn, dat aan de achterste pool van het oog sterke bijziendheid en aan de peri-pherie emmetropie of zelfs hypermetropie gevonden wordt (weiss) 1). Wijnbsp;mogen deze vervorming van bijziende oogen eene rekking heeten, zonder daardoor op de verklaring van het ontstaan der vervorming vooruit te loopen.

Deze rekking kan ten gevolge hebben, dat de gele vlek en het zenuwvlak zich ten opzichte van het brekend stelsel van het oog op verschillenden afstand bevinden. Daar het zenuwvlak in den regel als voorwerp voor het bepalen der refractie met den oogspiegel genomen wordt en er inderdaad in dennbsp;ooggrond geen beter voorwerp daarvoor te vinden is dan de fijne vaatjes aannbsp;den temporalen papil-rand, zoo volgt hieruit, dat de ophthalmoscopische bepaling der bijziendheid niet die nauwkeurigheid heeft, welke deze methode voornbsp;de emmetropie of hypermetropie aanbiedt.

De temporale rand der zenuwschijf is ongeveer 3 mM. van het centrum der gele vlek, welker refractie wij willen bepalen, verwijderd. Hirschbebg 2) vondnbsp;het hierdoor veroorzaakt verschil, ook bij bijziendheid van matigen graad,nbsp;somtijds gelijk 1 D. Zeer gewoon is het een verschil van 0.5 D. te vindennbsp;tusschen de aan de papilla N. optici bepaalde refractie en die met glazen gevonden.

Br zijn echter gevallen, waarbij het verschil in diepte een belangrijker verschil in brekingstoestand veroorzaakt. Zoo vond schnabel 3) in vijf gevallen de aan de blinde vlek bepaalde refractie sterker dan de functioneel bepaalde.nbsp;Het grootste verschil bedroeg 2.5 D. Tscherning 4) vermeldt een myoop vannbsp;4 Dioptriën, wiens refractie door hem en door een collega met den oogspiegelnbsp;op emmetropie werd bepaald.

Bij het geneeskundig onderzoek van „ter constateering van oogziekte” in het hospitaal opgenomen miliciens der laatste twee lichtingen, werd doornbsp;mij bij eeuigen dier oogzieken een aanmerkelijk verschil in refractie tusschennbsp;papilla N. optici en gele vlek gevonden. Dit gaf mij aanleiding, meerderenbsp;myopen uit dit oogpunt te onderzoeken. In de nu volgende reeks van gevallennbsp;werden slechts diegenen opgenomen, waar de opgaven bij het subjectief onderzoek vertrouwbaar waren of juist bleken, en waar het objectief onderzoek zeernbsp;nauwgezet, in den regel bij herhaling, kon geschieden. De beide eerstbeschre-ven gevallen onderwierp ik aan de controle van Di. c. kolleb, assistent aannbsp;het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, die mijne waarneming bevestigde.nbsp;Het laatstbeschrevene werd op de kliniek van het Nederlandsch Gasthuis aangetroffen door Dr. kolles, die zoo goed was er mijne aandacht op te vestigen.

Met ophthalmoscopisch bepaalde refractie is bedoeld die van de kleine vaten, welke aan den temporalen rand de zenuwschijf juist verlaten hebben.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem, XXXI.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Deutsche Zeitschrift fUr praktische Medicin, 1877.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv für Ophthalmologie, XX.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid. XXIX.

-ocr page 331-

( 359 )

I. V. E., oud 19 jaar, loteling. linker oog visus = 1.

refractie: met glazen en ophthalmoscopiscli: Emmetropic, rechter oog visus = ^ na correctie =

refractie : met glazen : Myopie = 2 D.

ophlhalm.: Myopie = 3.5 D.

Het aanvankelijk zoo opvallend verschil tusschen beide bepalingen wordt door den oogspiegel bij herhaald onderzoek opgelost, daar de rekking van dennbsp;grond van het oog gemakkelijk te constateeren is. Eeeds op eene papil-breedtenbsp;afstands van het zenuwvlak worden de netvliesvaten scherp gezien met eennbsp;negatief glas van 2.5 D., terwijl van het zenuwvlak uitgaande de bijziendheidnbsp;in alle richtingen gelijkmatig afneemt; hoe verder weg van de papil, des tenbsp;zwakker glas is er noodig om scherp in te stellen ; eindelijk is er zeer peri-pheer geen glas meer noodig om de netvliesvaten helder waar te nemen.

Geen myopische atrophie; doch aan de buitenzijde der papil is het vaatvlies veel minder pigmentrijk en donkerrood.

II. W., oud 19 jaar, loteling.


,'jr; na correctie v. =


rechter oog


linker oog v. =


beide oogen: refractie: met glazen; M. -= 2.5 D.

ophthalm.: M. = 4 D. geen choroïdeaal-atrophie.

III. nbsp;nbsp;nbsp;K., oud 19 jaar, loteling.

r. o.: V. = na correctie = 4-

refractie: met glazen : M. == 4 D. cataracta zonularis partialis.

1. o.: V. = na correctie = |.

refractie: met glazen, ook na mydriasis M. = 4 D.

ophthalm., n „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M. — 6 D.

geen choroïdeaal-atrophie.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;V., oud 20 jaar, milicien,nbsp;r. o.: V. = amblyopic.

refractie : met glazen = ?

ophthalm : M. = 6 D.

1, o.: V. = 1.

refr.: met glazen = E., na mydriasis Hyperraetropie = 0.5 D, ophthalm.: M. = 1.5 D.

M. = 0.6 D. (vaten buiten de papil), refr. ophth. na mydriasis : M. =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 D. (omtrek der papil).

E. (vaten buiten de papil), geen atrophie der choroïdea.

V. nbsp;nbsp;nbsp;d. B., oud 20 jaar, milicien,nbsp;r. o.; v. -= amblyopic.

refractie: met glazen = ?

ophthalm,: M. = 8 1).

-ocr page 332-

14 nbsp;nbsp;nbsp;( 360 )

1. o. : V, = 1.

refr.i met glazen: E.

na mydriasis: H. — 0.6 D.

ophth.: M. = 1 a l.B D. (1 wat te weinig, met 1,6 zeer helder), ophth. na mydriasis: M. == 1 a 1.6 D.nbsp;geen atrophie in de choroïdea.

VI. B., oud 20 jaar, muzikant.

beide oogen : v. = na correctie v. = |. refractie: met glazen: M. = 8 D.

ophthalm.: M. = 6.6 D.

scherp begrensde circumpapillaire atrophie der choroïdea.

VII. Mej. V., oud 26 jaar.

r. o.: V. = na correctie v. =

7 D. ; 4 D.

4 na eorrectie v. =


as M. 0.6 D., max. venicaal.


refr.; met glazen: M.

ophthalm. : M. =

1. o.: V.

refr.: manifest.: M. = 6 D. ophthalm : M. = 4 D.

aan de temporale zijde op beide oogen scherp begrensde atrophische sikkel.


as M. 0.6 D., max. verticaal.


VII. S., oud 14 jaar, één grootvader, de vader en één broeder bijziende; heeft ook de groote corneae, wijde papillen en diepe voorste oogkamers, welkenbsp;aan vele myopen eigen zijn, zoodat het mij ongeloofelijk voorkwam, toen denbsp;familie mij verzekerde, dat hij niet bijziende is.

beide oogen; v. = 1.

refractie: manifest: E.

ophthalm. : M. = 1.6 D. na mydriasis: refractie: manifest: H. = 0.6 D.

ophthalm.: M. = 1 D.

IX. K., oud 13 jaar.

r. o.: V. = -gV na correctie v. = ^

refractie : manifest: M. = 4.6 D.

ophthalm.: M. = 1.6 a 2 D.


1. o.: V. = na correctie v. = 4 refractie als rechts.

beide oogen niet scherp begrensde circumpapillaire atrophie der choroïdea.

Ter beoordeeling der menigvuldigheid van het niveau-verschü zij opgemerkt, dat de beschreven gevallen de meerderheid der door mij onderzochte gevallennbsp;van bijziendheid vormen, en ten tweede, dat alle gevallen werden opgenomen,nbsp;in welke het verschil gelijk. 1 D. of hooger gevonden werd.

-ocr page 333-

( 361 ) nbsp;nbsp;nbsp;15

De opgesomde gevallen zijn gemakkelijk te overzien in de volgende tabel;

Geval.

Refr.

gele vlek.

Refr.

papilrand.

Verschil.

Atrophie der Cho-roïdea ?

III

M. = 4 D.

M. z= 8 D.

2 D.

geene.

n

M. = 2.6 ,

M. zz 4 nbsp;nbsp;nbsp;„

1.6 »

»

I

M. = 2 nbsp;nbsp;nbsp;,

M. zz 3.5 „

1.5 ,

beginnende diffuse.

IV

E.

M. zz 1.5 „

1.6 ,

geene.

vm

»

M. zz 1.5 „

1.6 „

u

V

n

M. zz 1.6 „

1.6 „

w

VII 1. 0.

M. = 6 D.

M. zz 4 nbsp;nbsp;nbsp;,

— 1 .

scherp begrensd, temporaal.

VI

M. nbsp;nbsp;nbsp;S ,

M. zz 6.6 „

— 1.6 „

scherp begrensd, cir-cumpapillair.

IX

M. rz: 4.5 „

M. zz 2 nbsp;nbsp;nbsp;„

— 2.6 ,

niet scherp begrensd, circnmpapülair.

VII r. 0.

M. zz 7 nbsp;nbsp;nbsp;„

M. zz 4 nbsp;nbsp;nbsp;,

- 3 nbsp;nbsp;nbsp;,

scherp begrensd, temporaal.

Uitgaande van de waarden van het gemiddelde oog, die gezegd worden ook

te gelden voor de as-myopie, waarvan hier sprake is, kan men gemakkelijk het werkelijk diepte-verschil berekenen, dat aan ééne dioptrie beantwoordt.nbsp;Hierdoor kan men zich eene voorstelling vormen van de grootte der ophthal-moscopisch gevonden vervorming, al moge aan de verkregen cijfers niet te veelnbsp;waarde worden toegekend. De berekening leert, dat in een emmetropisch oognbsp;een niveau-verschil van nagenoeg 0.26 mM. gelijk staat met 1 Dioptrie. Ditnbsp;cijfer mag ook bij geringe brekingsafwijking worden aangenomen; voor sterkerenbsp;refractie-afwijkingen mag het niet gelden, daar het aan ééne dioptrie beantwoordend niveau-verschil met het toenemen der hypermetropie afneemt, daarentegen voor stijgende waarden van bijziendheid aangroeit.

Passen wij dit cijfer toe op de door ons bij myopie gevonden niveauverschillen, dan vinden wij het grootste verschil (van | niM.) in geval Vli r. o.; in het geval van tscherning moet het verschil zelfs 1 mM. hebbennbsp;bedragen, hetgeen zeer veel mag heeten voor den korten afstand van gezichtszenuw tot gele vlek.

De verschillen in refractie vallen niet altijd in dezelfde richting. In eenige oogen is de bijziendheid der papil grooter; in andere die der gele vlek. Daarbijnbsp;is op te merken, dat de laatstbedoelde gepaard gaan met atrophie der cho-roïdea, en tevens in het algemeen de gevallen van sterkere bijziendheid zijn.

rondom de gezichtszenuw

Bij de beschrijving der gevallen is slechts enkele malen melding gemaakt van het niveau van andere plaatsen dan de twee genoemde. Door het verloopnbsp;der vaten met den oogspiegel te volgen, kou in eenige gevallen worden vastgesteld, dat de lichte uitrekking van het achterste oogsegment in alle richtingen

zeer regelmatig was. Tn andere gevallen evenwel

-ocr page 334-

( 362 )

gedragen zich verschillende vatea anders, zoo^at mocht worden besloten tot de aanwezigheid eener onregelmatige uitzetting.

In het bijzonder mag worden gewezen op de gevallen, waarbij eene regelmatige, om de gezichtszenuw gegroepeerde, uitzetting werd gevonden, terwijl functioneel de oogen emmetropisch zijn. Deze myopische bouw ging in tweenbsp;gevallen (IV en V) met sterke myopie van het andere oog, in één geval metnbsp;myopie van familieleden (Vil) gepaard.

Uit de beschreven wiarnemingen valt af te leiden, dat men, om zeker te gaan, ophthalmoscopisch de bijziendheid aan de macula zelve moet bepalen,nbsp;hetgeen bij kunstmatige accommodatie-verlamming zeer wel kan geschieden.nbsp;Van de vrijheid, welke door de militair-geneeskundige keuringsvoorschriftennbsp;gelaten wordt, om den graad van bijziendheid met den oogspiegel te bepalen,nbsp;moet een omzichtig gebruik worden gemaakt, en bij de zwakkere graden vannbsp;bijziendheid mag de myopie slechts op de aangeduide wijze worden bepaald.

In de tweede plaats zij opgemerkt, dat de vervorming van de achterste ooghelft een op de dagelijksche kliniek zeer wel waar te nemen verschijnselnbsp;is. De geoefende bepaalt in enkele oogenblikken de refractie van den papil-rand, van het c. q. voorhanden atropisch deel der choroïdea en van verschillende gedeelten der netvliesvaten, waardoor hij zich een oordeel kan ormennbsp;over het voorhanden zijn en over de uitgebreidheid en graad eener rekkingnbsp;der oogvliezen. Tot eene gewenschte individualiseering der gevallen van myopienbsp;zal het veel bijdragen, als geregeld op dit verschijnsel wordt acht gegeven.

Waarneming van een zeer groot aantal gevallen zal over de klinische betee-kenis van het verschijnsel licht moeten verspreiden. Waarschijnlijk zal het blijken van nut te zijn voor de prognose der progressieve bijziendheid.

Reeds werd er op gewezen, dat bij zwakkere myopie het zenuwvlSk, dus het ontleedkundig middelpunt van de achterste oogstreek, het meest naar achter ligt, terwijl bij sterkere myopie het physiologisch middelpunt, de gelenbsp;vlek, meer achterwaarts ligt dan het zenuwvlak. In de tabel zijn de gevallennbsp;gerangschikt naar den graad en de richting van het diepte-verschil.

Wellicht vormt het positieve of negatieve verschil een tegenstelling van twee soorten van bijziendheid: zwakkere niet-progressieve en sterkere progressieve.nbsp;Daartegen spreekt, dat in gevallen met positief verschil het andere oog sterknbsp;inyopisch gevonden wordt.

Wellicht ook is deze reeks van gevallen eene ruwe afspiegeling van de ontwikkeling van één enkel geval, zoodat de gevallen, waar het verschil als positief is aangeteekend, vroegere tijdperken voorstellen in de ontwikkeling der bijziendheid, dan de gevallen waar het verschil negatief wordt gerekend. Naar dezenbsp;onderstelling zou het in de eerste levensjaren emmetropisch oog aanvankelijknbsp;aan de zenuwsohijf worden uitgerekt en bij de ontwikkeling der myopie hetnbsp;centrum der rekking gaandeweg naar buiten verplaatst. Eerst is alleen nog denbsp;papil bijziende (IV, VIII, V); daarna zijn de papil en de macula beide myo-pisch, met overwegende myopie der eerstgenoemde (I, II, III); later verplaatstnbsp;zich de sterkste bijziendheid met de ontwikkeling der choroïdaal-strophie naarnbsp;de streek der gele vlek (VI, VII, IX).

Deze voorstelling biedt het voordeel aan, dat de duistere dispositie tot

-ocr page 335-

17

( 363 )

rekking, welke moet worden aangenomen ter verklaring der progressieve myopie, niet aan de streek der gele vlek alleen bekoeft te worden toegekend.

Neemt men een algemeen gering weerstandsvermogen van de achterste oog-streek aan, dan is het begrijpelijk, dat aanvankelijk eene rekking der geheele streek plaats grijpt. Hoe dunner echter de oogbolwanding door de reeds totnbsp;stand gekomen rekking geworden is, des te meer zal de rekkende kracht opnbsp;het minst beschermde punt, de achterste oogpool, zijn invloed doen gelden,nbsp;en daardoor het niveau-verschil voortdurend grooter maken.

Utrecht, Juli 1887.

(Overgedrukt uit het A'ed. Tijdschrijt voor Geneeskunde. Jaargang 1887, 2de Deel.)

-ocr page 336- -ocr page 337-

BENE KLEURSTOF ALS HULPMIDDEL VOOR DE DIAGNOSTIEK VAN HOORNVLIES-AANDOBNINGEN,

Mededeeling uit het Nederlandsch Oasthuis voor Ooglyders te Utrecht,

M. S T E A U B,

Off. V, Gez,

Wanneer het hoornvlies van een proefdier g:edurende een uiterst kort oogen-blik aan de werking van heeten stoom wordt blootgesteld, verandert het ge-heele epithelium in een grauw wit vliesje, dat van de hoornvlies-oppervlakte door een zachte drukking kan worden weggeschoven. Daaronder komt dan denbsp;cornea propria, nog door de membrana Bowmanni bedekt, te voorschijn evennbsp;doorzichtig en glad, als ware het epithelium er nog op bevestigd.

Voor een onderzoek naar de lymph-wegen van het hoornvlies 1) heb ik bij konijnen en kikvorschen dikwerf het epithelium op deze wijze verwijderd ennbsp;daarna oplossingen van verschillende kleurstoffen en chromogenen ingedruppeld.nbsp;Terwijl het intacte hoornvlies de kleurstoffen nauwelijks en in elk geval pasnbsp;na zeer langdurige inwerking opneemt, dringt in de epitheellooze membraan denbsp;kleurstof oogenblikkelijk in, zoodat de aangewende vloeistof snel moet wordennbsp;afgewasschen om eene voor microscopisch onderzoek te sterke kleuring te voorkomen.

Onder de gebezigde kleurstoffen behoorde ook het fluorescine, dat in den laatsten tijd veelvuldig voor experimenteel onderzoek aangaande den lymph-stroom in het oog is gebruikt, eene kleurstof, wier alcalische oplossingen bijnbsp;doorvallend licht eene roode, bij opvallend licht nog in sterke verdunningennbsp;eene fraaie groene kleur bezitten. Een druppel der geheel onschadelijke oplossing 2) kleurt den bodem van een ulcus corneae of een door corrosie vannbsp;epithelium ontbloot hoornvlies-gedeelte intensief groen, terwijl de met epithelium bedekte omgeving kleurloos blijft. Na een uur is de kleurstof wedernbsp;geheel verdwenen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Maandblad voor A'atuurwetensch. 14Je jaargang en du bois-reymond’s Archivnbsp;Anat. Abth. 1887.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Geconc. fluorescine in */j pCt. soda-oplossing.

-ocr page 338-

20

( 318 )

Enkele malen heb ik van deze eigenschap gebruik gemaakt om na te gaan of bij een patiënt een epitheel-verlies voorhanden was. Terwijl aldus meestalnbsp;eene betrekkelijk weinig beteekenende aanvulling van het langs anderen wegnbsp;vastgestelde wordt verkregen, gaf in het volgend geval deze methode van onderzoek een beslissend resultaat, waar andere onderzoekings-methoden in hetnbsp;onzekere moesten laten:

Een jeugdig werkman had het ongeluk door het ontploffen van een spiritus-lampje den heeten damp van den kokenden spiritus tegen de oogen te krijgen. Aanvankelijk scheen het, dat slechts de conjunct!vae hadden geleden ; er isnbsp;zwelling en roodheid der conjunctivae en ook eene matige zwelling van hetnbsp;subconjunctivale weefsel. Beide hoornvliezen zijn volkomen helder en doorzichtig.

Echter trekt aan het linker oog een fijn grauw cirkelvormig streepje de aandacht, dat, op het hoornvlies gelegen, de grens tusschen hoornvlies en solera markeert. Dit streepje herinnerde mij levendig aan de epitheel-looze hoornvliezennbsp;mijner proefdieren en deed den twijfel rijzen of wellicht het corneaal-epitheliumnbsp;door de cauterisatie zou zijn verloren gegaan, in welk geval het streepje denbsp;grens van het defect zou aanduiden. Hoe zekerheid te verkrijgen?

Een druppel fluorescine-oplossing bracht deze vraag oogenblikkelijk tot klaarheid. Terwijl de kleurstof in het rechteroog nergens indrong, vertoonde het ge-heele hoornvlies-oppervlak aan het linkeroog onmiddellijk na de indruppeling een krachtige groene verkleuring, zoodat de diagnose epitheel-verlies daardoor wasnbsp;vastgesteld met eene zekerheid, die langs anderen weg niet ware te verkrijgennbsp;geweest. Het komt mij voor, dat de scherpte van het verkregen resultaat eennbsp;korte mededeeling van dit eenvoudig hulpmiddel voor de diagnostiek rechtvaardigt.

Ook voor de verdere waarneming van het ziektegeval bewees de fluorescine niet onbelangrijke diensten. De regeneratie kon stap voor stap worden gevolgd.nbsp;Eeeds daags na het trauma was zij in gang, zooals kon worden afgeleid uitnbsp;een zeer smallen sikkel van het hoornvlies-oppervlak, naar boven en buitennbsp;gelegen en ad maximum 1 mm. hoog, die vrij bleef van kleurstof.

Den tweeden dag bereikte de groene vlek reeds nergens meer den hoorn-vlies-rand, doch bleef er overal minstens 1 m.m. en hoogstens 3 m.m. van verwijderd. Bij uiterst scherp toezien kon een verheven zoompje worden opgemerkt, dat de grens vormt van het geregenereerde opperhuidje. Op dit tijdstip werd geconstateerd, dat de epitheel-looze plek gevoelloos is en daarentegennbsp;het geregenereerde epithelium ook zijn gevoel heeft terug bekomen.

Na drie dagen teekende de fluorescine-oplossing al weder een kleinere figuur op het hoornvlies. Midden op het vlies wordt door de kleurstof een onregelmatig veelhoekje te voorschijn geroepen, welks grootste afmeting niet meer dannbsp;3 m.m. bedraagt. Het zoompje van het epithelium is eveneens naar binnennbsp;verplaatst en gemakkelijker te zien dan den vorigen dag. Ook nu is alleennbsp;het defect gevoelloos.

Vier dagen na het trauma bleef de kleurstof werkeloos en was derhalve het epithelium teruggekeerd. Terwijl het hoornvlies de eerste drie dagen nauwelijks eene verandering in doorschijnendheid had ondergaan, was nu in hetnbsp;centrum een klein plekje duidelijk troebel, zoodat een geringe immigratie van

-ocr page 339-

21

( 319 )

leucocythen te dezer plaatse mocht worden aangenomen. Ook het gevoel was in dit gedeelte nog niet hersteld.

Den vijfden dag waren ook deze sporen van troebelheid geweken. Het gevoel echter keerde zoo snel niet terug. Na tien dagen waren nog enkele millimeters nabij het centrum ongevoelig voor aanraking.

Bij eene bespreking der zoo even beschreven waarneming is mij de vraag gedaan of wellicht toch het trauma slechts een oppervlakkig deel van het epithelium kan hebben weggenomen met sparing der diepere lagen. Daartegen kan vooreerst worden aangevoerd, dat de regeneratie van den omtrek af vóór totaalnbsp;verlies pleit; de diepste laag der epitheliën is de meest actieve en zou denbsp;regeneratie zonder hulp van de peripherie over de geheele vlakte gelijktijdignbsp;hebben bewerkstelligd.

In de tweede plaats drong de kleurstof te snel in om zelfs de aanwezigheid van één laag epitheel-cellen aannemelijk te maken. Het is een algemeene eigenschap der levende cel voor onze kleurstoffen ontoegankelijk te zijn. Alleen denbsp;tusschenstof, hier de kleefstof tusschen de cellen is permeabel en deze vormtnbsp;een zeer klein oppervlak voor de opzuiging. Eén laag dezer dek-epitheliënnbsp;zou evenmin snel de kleurstof doorlaten als het endothelium der membrananbsp;Descemeti zulks doet.

Eindelijk heb ik nogmaals hetzelfde ziektebeeld bij een konijn op beide oogen opgewekt en mij daarbij vergewist, dat het geheele epithelium was verwijderd. Het afgestooten huidje werd daartoe in vele plooien op het objeot-glas gelegd. Aan de optische doorsnede der plooien kon ik mij van de volledigheid der epitheel-vliesjes overtuigen.

Ofschoon hier de stoom iets te lang had ingewerkt en daardoor de hoornvliezen niet helder waren gebleven, stond dit de snelle regeneratie niet in den weg. Op het linker oog was na 4 dagen het epithelium volledig teruggekeerd,nbsp;op het rechteroog een dag later. Ook hier schreed de regeneratie regelmatignbsp;van den omtrek naar het centrum voort.

Tegenover deze gevallen staat een ander, dat tegenwoordig in de kliniek wordt behandeld, waar voor drie maanden het epithelium door cauterisatie metnbsp;kalk verloren ging en thans nog het centrum der cornea onbedekt is. Denbsp;langzaam voortkruipende regeneratie greep van de peripherie af onder sterkenbsp;vaatvorming plaats. Ik meen het verschil van dit geval met de vroeger vermelde waarnemingen aan het verlies der membrana Bowmanni te mogen toeschrijven. Omgekeerd zou dan in de voorspoediger verloopende gevallen denbsp;membrana Bowmanni den gunstigen bodem voor de zoo merkwaardig vluggenbsp;regeneratie vormen.

lt; Uvergedi ukt uit het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, Jaargang 1888, 1ste Deel.)

-ocr page 340-

' nbsp;nbsp;nbsp;‘t--- nil inwnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦aiUMnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦: ‘ aoxas'

• nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.i'lalKiax: JJi Xi.a' : I xih

:aa'i /i,-; nbsp;nbsp;nbsp;io«! u . iï; . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,i.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: {]

¦'oii ne-Tuw tf3T38b aaiJsf;?: .¦sa-ial Xniu l ias eins a/.-, ,, nbsp;nbsp;nbsp;¦.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, i-/. .

.T'quot;i. ¦.¦xijBi'. if ' V nbsp;nbsp;nbsp;ini' Iuu;. J'-.r ' s'sn gt;ui

”©s j'h f'n KI nbsp;nbsp;nbsp;risvsTiiTK .i .-'s ¦ ods 'i-i::

-6i)Jiqa :!;;d ir:;’! hsh. giiiBhmqqo nas «Jrioquot;? : ria :n! ‘ ¦ fles' n:i;gt;-a.iuiüfi .a8;sicl aiaqwL lai) sniieqs ir'-ii;.-LBi-toi 'lili- 'iif y ¦i-'Jmi, f.gt;;; nnv axJ/rraas^aT ¦ I; li-;.: i ¦nbsp;c:L i'r-x aa 'Vx'Joj-; xsum al) fi n'iiiaiiiiqa i“i v .

' l'rijjag ;;ji -,amp;I0 en9fiqjl;,-q -i.i rti

ssasan -¦i;:; jiH.

1 ri'y; i Jii-üilss'; lo iisfib .¦-i-'W iKJbstinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a'iiil

¦ ;gt;¦[;!(¦ nahlOT J31-rt!0!)7 !gt; ;‘i '•lt; y-iT!'inbsp;1!.! ¦;;i)rgt;''\ ei;

. idniï

fi/Dii,¦ '-I k)--iS rno ni laae si 'joiari ea ah «ao'xb'alfieiq ¦:.)¦ vv,i eb iil -n: ii-j r.”n-,ni';\‘fi af/j ai ImH .i.sJbo! a; gt;l;ü'majitiiti: iieilsa'i'.in.i.riqn ¦ƒ;¦.¦ ¦ .quot;s', i!.quot;,/ ¦nbsp;oil iirs'ilü .im:-. !)l ar;Ifi)liirlt;5'jo}iTO naftoxai;; ,1» ssii.i -.c.iv iin aLna.’-'i ¦ , aiairianbsp;teixov axor *ijuf rn-iaq ïi ii''(!3n ;'.h iiarloagn) 'iofainbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ab lai-'¦ .i;'!- r (i;V

•'¦js.-: •pél;! tiaS .*‘tiprti.-ïqo sii loor stsfyiiqijn iii in • ,nn.) Bfiinbu; !i. '.ni;- ft.ialüiiisii.ua hjil fin ünbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ojatuaii ah bn; i e f •.•¦ niis

. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-flWnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«a i euus i(I

el;! - ! qo .quot;rr.'to'l nse plt;t W9i»cf9ftfsM eb'tfssisrf- nbsp;nbsp;nbsp;jfjttdfelöai-

gt; rs' c;ijilquot;i!ncTe eb-aiiin Ssl); JbEi nbsp;nbsp;nbsp;: -qr-i; ilf - :a f,-.'iS»teqo ixs-e--.

- Je-T si -Si'i'; nbsp;nbsp;nbsp;. • v* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i I .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'•

aieifiSiC' , - . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t,.!;:

.ro'ai)i;-;' VO Keij»!!',.niJine '.--'v jiKïdgifei -nicoi! :.bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!-quot;n piieï amp;J sjni ün • ilt;- ;n, -itinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;;;mfoaK)

us/i :;f ‘shf eij.'nsri9p';T olhm ah .lin hiinja .nav-.fdng .:-,n vi ¦; b-: nbsp;nbsp;nbsp;; ii;i

,inoöiift’ppins} pil.aHov xniqin;iJiqe Jen nbsp;nbsp;nbsp;lai lt;v,‘: ;¦ m.- -i-jjini! ieii qO .«a'ii

siïmanepai ah bayinae ïair. gt;ijCgt; i ¦ flee' gotnajüo. . «o ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ .noov liijiiiJiiaa- Jj(f ïimIiT TeSSjhiO il:!'i ui;'/

iaiüi!;; ;:h fii ^'hioo7iquot;.r-; r Jft!» /lehiiK fiaa JüijJa. nöhfivög nbsp;nbsp;nbsp;. sh vj'IOv. it ix

tof ¦ h'-.ïi'i 'iBO^oob jT!iii!-iii:icS i;i!l nei u'i.”Tr‘ fliïh nxgt;ï iHf.-/,' jlii-.'t-ac/ied inicw OÜ “laiadco naiiTcia T;.h imriifioa j'wi ptiti anmil tmnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;réii'.d

ehailqii'Kf 9fc iicv ff'-e'ip eL'-'- nbsp;nbsp;nbsp;öhii-gt;fT/!n:i' •¦¦»¦( ian.

'ey frev-r'’ jib niv/ Irilsei v/ j r.-:.-rn ;!I ! .atiirt-i' piiitiin;/i.-n'/ fi.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I 'l-i ,- fl-n i'ij ii-,piunT''aï«AW ' a;.i, :;i

.i(.i l'i'ii nbsp;nbsp;nbsp;,-i'ai .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'¦ lt;ii imh i o\ in-iajlr.^rtiO .a ivpiiiaS

¦; .n'i 'I','. nu nbsp;nbsp;nbsp;1-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦ -i «iien.riaJi iitnr-ifrwoll ¦.nimam

-ocr page 341-

MYOTLCA EN SCLERÖTOMTE BIJ GLAUCOOM,

H. SNELLEN.

Het normale oog toont eene grooto stabiliteit van ten-sie. Waarneembare afwijking duidt al spoedig op stoornis, die door verdere ziekteverschijnselen zal worden gevolgd.

Toch zijn er tal van invloeden, van in- en nitwendigen oorsprong, die op de spanning moeten inwerken.

Evenals voor de lichaamstemperatuur zijn hier regulatoren, die stoornissen opheffen of voorkomen.

Veelvuldige aanvoer van arteriëel bloed langs talrijke van elkander onafhankelijke wegen en evenzoo verschillende ''ifvOenvepmnbsp;voor het veneuse bloed en de vochten van het oog makennbsp;opheffing van spanningsstoornissen mogelijk; den regula-torischen invloed heeft men te zoeken in de elasticiteit dernbsp;omhulsels, die door de contractiele spiervezelen der uveanbsp;wordt verhoogd en onderhouden. Vermeerdering vannbsp;intraoculairen druk leidt tot verhooging van spanningnbsp;der omhulsels, en deze — binnen bepaalde grens —nbsp;weder tot bevordering van de veneuse circulatie en vannbsp;den afvoer der vochten.

De overweging, dat de elastische spanning der omhulsels door het contractiele weefsel der chorioidea wordt verhoogd, heeft doen vragen hoe de intraoculaire drukkingnbsp;zal worden veranderd, als tijdelijk die spierwerking wordtnbsp;opgeheven of vermeerderd.

-ocr page 342-

23

Met het oog hierop is veel v^uldig. onderzocht wat de invloed zal zpn van inydriatische ot' myotische werking ?

Eene merkwaardige tegenstelling ten dezen ontmoet men bij het normale oog en het oog met abnormaal verhoogde spanning.

In het normale oog wordt noch met de vingertoppen, noch met de ons alsnog ten dienst staande tonometers hijnbsp;myose en bij mydriase verschil van tensie gevonden.

Men verwachtte andere uitkomsten van de meer gevoelige manometrische bepaling der voorste oogkamer bij het dier; maar ook hier komen zoo weinig sprekendenbsp;resultaten aan het licht, dat zelfs de uitkomsten der verschillende onderzoekers met elkander in strijd zijn.

Adamück en Wegneu vonden door myotica ver-hooging; v. Hippel en Grüxhagen geen invloed. Adolf Weber ¦‘) constateerde vermindering van spanning in denbsp;voorste oogkamer. Pflüger leidt uit zijne laatste proefnemingen af, dat eserine verhoogt en pilocarpine verlaagt.nbsp;IIoLTZKE en Graser “) concludeeren, dat de vernauwingnbsp;der pupil de tensie verlaagt, maar dat voor ’t overigenbsp;eserine eene tensie-verhoogende werking bezit. F. Stocker i)nbsp;vindt met eserine eerst verhooging en daarna, als denbsp;pupil haar maximum van vernauwing bereikt, daling dernbsp;tensie tot beneden de oorspronkelijke spanning. Met pilocarpine verkrijgt hij aanvankelijk schommelingen, waarvannbsp;de resultante verhooging is; daarna verlaging.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Centralljl. f. meel. Wissensch. 1866, no. 36.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Arob. f. Ophth. XII ii. S. I.

Ibidem XIV m. S. 219.

*) Ibidem XXIII i. S. 1.

Arob. f. Augen- u. Obrenb. II. 2.

6) Arob. f. Opbtb. XXIX ii. S. 1.

Ibidem. XXXIII I. S. 105.

-ocr page 343-

24

Tegenover deze negatieve of onzekere uitkomsten bij het normale oog, ziet men bij het oog met abnormaalnbsp;verhoogde tensie telkens zeer in het oog loopende verandering ; door mydriatica verhooging en door myoticanbsp;verlaging der tensie.

J^roefneming op dieren is hier buitengesloten, omdat we alsnog geen middel bezitten om bij het dier blijvendnbsp;abnormale verhooging teweeg te brengen. Het onderzoeknbsp;is dus beperkt tot de clinische waarneming.

Laqüeur’s 1) gewichtige ontdekking, dat myotica de abnormaal verhoogde tensie doen dalen, vindt meer ennbsp;meer toepassing en waardeering, thans ook in verbandnbsp;met operatieve behandeling.

Op tweeërlei wijze kan men de uitkomsten van therapeutische waarneming ontleden: door het leveren van statistische overzichten van talrijke feiten, of door hetnbsp;omschrijven van enkele typische en nauwkeurig waargenomen gevallen. Ik heb mij voorgesteld hier de laatstgenoemde metliodo te volgen.

De pathologische anatomie heeft ons alsnog geene opheldering gegeven omtrent het prodromaal stadium van glaucoma. T Is het tijdperk, waar abnormale tensie-ver-hooging optreedt zonder organische verandering van blij-venden aard: circulatie-stoornis, kenbaar aan uitzettingnbsp;dor voorste perforeerende vaten, verwijding der pupil,nbsp;lichte eu voorbijgaande troebeling van het hoornvlies ennbsp;daaraan gebonden nevel- en kransenzien, en bij oxacerba-tie visus interruptus en snpraorbitaal-pijn.

Bij elke verheffing der tensie is hier het myoticum een waar panacee. Langen tijd kan daardoor de verderenbsp;voortgang van het glaucoom worden gestuit.

b Arch. f. Ophth. XXm III. S. 149.

-ocr page 344-

25

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. H. i) no. 106, 1887, 47 jaren, lieeft sedert anderhalf jaar op één oog prodromaal-symptomen van glaucoom,nbsp;thans ook sedert een half jaar op het tweede. Maar — zooalsnbsp;ze ons mededeelde — daarvoor heeft ze verder geen hulpnbsp;gevraagd, want ze weet bij ervaring, dat ze alsnog eiken aanvalnbsp;met pilocarpine kan bedwingen.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;No. 367, 1888, 68 jaar. In 1880 werd het rechter oognbsp;wegens glaucoma apoplecticum geëxstirpeerd. Voor het tweede,nbsp;dat eenige verhooging van tensie vertoonde, werd pilocarpinenbsp;aanbevolen. Sedert is patiënt, zonder uitzondering, drie a viernbsp;malen daags daarmede voortgegaan, twee jaren lang met goednbsp;gevolg, totdat 10 Maart 11. tijdens eene larynx-catarrh eens.nbsp;klaps tijdelijke blindheid ontstond. Den volgenden dag was ernbsp;belangrijke verhooging van tensie, die ook onder krachtigernbsp;aanwending van pilocarpine niet wilde wijken. Fundus niet tenbsp;onderscheiden. Na irideotomie bleef de tensie normaal en werdennbsp;de media doorschijnend.

Ook in de verdere stadia van glaucoom kan het myo-ticum van nut zijn. De voorste oogkamer wordt nu ondieper, de periferie van de iris nadert de cornea ennbsp;belemmert den afvoer van het waterachtig vocht door denbsp;Pontaansche ruimten (Max Knies ^), A. Webeu ’*). Ernbsp;ontstaat allengs meerdere excavatie der papil en beperkingnbsp;van het gezichtsveld. Bij elke verheffing van tensie kannbsp;deze door myotica worden verminderd; maar ook ondernbsp;voortgezette aanwending wordt de bulbus hard. Wachtnbsp;men totdat de myose heeft uitgewerkt, en droppelt mennbsp;daarna op nieuw in, dan heeft het myoticum weder meernbsp;effect, maar intusschen is het proces voortgeschreden.

') Als bijdrage voor herediteit is hier te vermelden, dat patiënte’s moeder op denzelfden leeftijd aan glaucoom heeft geleden (H.vrFMXN’snbsp;di.ssertatie, bl. 43, XIV). liet linker oog werd wegens totaal glaucoom geëxstii-peerd, terwijl het rechter oog met excavatie en diagonale beperking, na irideotomie in 18.78, dertig jaren stationnairnbsp;is gebleven. Thans bestaat alienatio mentalis.

2) Aroh. f. Oplitli. XXII III. S. 163.

8) Ib. idem XXIIl i. SI.

-ocr page 345-

26

In den regel wordt nu door iridectomie de voortgang gestuit. Dikwijls ook kan door sclerotomie dit doel worden bereikt (Sïellwag von Cariox, Quaglino, de Weckee.).nbsp;Daarbij worden myotica gebruikt met het doel prolapsusnbsp;van de ii'is te voorkomen. Ik meen, dat hier ook in eennbsp;ander opzicht gunstige werking van het luyoticum mochtnbsp;worden verwacht. En berust dan niet misschien hetnbsp;verschillend oordeel over het nut der sclerotomie opnbsp;de al of niet voldoende toepassing der myose?

V. Geaei'e gt;) verklaarde zich ten krachtigste tegen het denkbeeld de iridectomie door sclerotomie te vervangennbsp;of ook de verklaring van het effect der iridectomie in denbsp;sclero-corneaal snede te zoeken. Maar destijds was nietsnbsp;bekend van het nut van het myoticum, en te minder vannbsp;de combinatie dezer beide teusie-verminderende werkingen.

De sclerotomie sluit latere iridectomie niet buiten, en reeds voorlang heb ik gemeend, dat men meer nog, dannbsp;veelal geschiedt, met de minder ingrijpende kuur moet beginnen. In de volgende gevallen, waar de twee oogeunbsp;gelijktijdig moesten worden geopereerd, nam ik mij voor,nbsp;ter vergelijking, het eene oog aan iridectomie, het tweedenbsp;aan sclerotomie met myose te onderwerpen.

(3) Wed. de M. 193, 1888, 55 jiiiir, heeft sedert October 1887 wegens prodroinaal-glaucoom driemaal daags pilocaipinenbsp;aangewend. 23 Februari, nadat toen de aanwending 18 urennbsp;was nagelaten, constateerde ik: OS. H. 4, Y = %i,T ^.

01). H 4.5, V = %, ï -1- 2.

Beide oogen vertoonen excavatio papillae en diagonale beperking, het linker meer dan het rechter. Na pilocarpine, verminderingnbsp;der tensie. 24 Februari: beide oogen T 1- 1. Linker oog iridectomie, rechter oog sclerotomie na herhaalde indroppeling vannbsp;inlocarpine. Lanssteek bovenwaarts met breede lans, op beide

oogen gelijk. ,

® O D Imker

Aan het roelitei' oog herstelt zich de oogkamer eerst na zes b Arch. f. Ophth. XV. ii. S. 252.

-ocr page 346-

27

rechter


dagen: Aan het linhcr is de wond ’s avonds gesloten. De tensie is op heide oogen niet weder hoven de normale gekomen. De

. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rechter

visus verbetert het spoedigst op het -linkei' oog. Na 14 dagen

OD. V = '‘/8. Tn.

26 Maart: OS. V = ®/ia, OD. V — met redueeerende glazen. Beide oogen hebben acquisiet astigmatisme van ongeveer tweenbsp;dioptriën, maximum horizontaal.

In een ander geval van meer acuut glaucoom op beide oogen wordt deze vergelpkende behandeling evenzoo toegepast.

4) Wed. V. d. K., no. 272, 1888, 60 jaar, heeft links sedert acht dagen, rechts sedert twee dagen hevige supraorbitaal-pijnnbsp;en kransenzien, algemeen on welzijn en hooge mate van apathie.nbsp;Beide oogen V — Geen beperking, T 2.

18 Februari. Alle twee uur pilocarpine. Tensie en Visus verbeteren.

23 Februari. OS. V = T D OD. V nbsp;nbsp;nbsp;T -f 1.

Dienzelfden dag OS. iridectomie, OD. sclerotomie na herhaalde indroppeling van pilocarpine.

Lanssteek met breede lans, bovenwaarts op beide oogen gelijk. Geen chloroform en geen cocaïne. Op het linkeroog komt eennbsp;weinig bloed in het pupilvlak. Op het rechter oog vernauwtnbsp;de pupil sterk, op het oogenblik dat het waterachtig vocht wegvloeit. 's Avonds blijkt, dat de wonden gesloten zijn. Twee dagen lang blijven de pupillen sterk vernauwd, zonder nieuwenbsp;indroppeling. Na vier dagen is de visus merkelijk verbeterd,nbsp;naiir het patiënte voorkomt, op beide oogen gelijk.

5 Maart. OS. V = '‘/u, As. 2.

OD. V = %, As. 1.5.

Tensie normaal, geen excavatie, geen beperking. Rechts kleine synechia posterior aan de binnen-benedenzijde.

19 April. OS. V. nbsp;nbsp;nbsp;As 1.5. T n.

OD. V. nbsp;nbsp;nbsp;As 1.5. Tn.

Deze beide gevallen strekten ter vergelijking van de sclerotomie met myose en de iridectomie. Wat den in-

-ocr page 347-

28

vloed op de tensie aangaat, was de uitkomst gelijk. Op de oogen niet sclerotomie werd betere gezichtssclierptenbsp;verkregen; hiertoe kan intussclien ten deele hebben bijgedragen, dat het laatst aangetaste oog, bij beide patiënten,nbsp;met sclerotomie werd behandeld.

Niet elke sclerotomie geeft een blijvend effect. Maar hetzelide geldt van iridectoinie (verg. geval (i.). Intiisschennbsp;dikwijls geeft sclerotomie radicale herstelling. De eerstenbsp;sclerotomie, door mij verricht, heeft nu sedert 20 jaren,nbsp;zonder recidive, het gewenschte gevolg gehad.

5) Mevrouw P. te L., no. bO, 1808, werd 12 April 1868 door mij in hare woonplaats bezocht. Ik vond eene 61-jarige damenbsp;met intlaniinatoir glaucoom sedert drie dagen, waaraan supraorbi-taal-pijn en kransenzien voorafgegaan was, hevige pijn, roodheidnbsp;en chemose. Pu2hl zeer verwijd; oogkamer ondiep, V V^o.nbsp;Tweede oog is sedert jaren atrojihisch. Tot iridectomie wordtnbsp;besloten. De lanssteek is breed en normaal, maar door de grootenbsp;wijdte der [lupil is geen ü’is te vatten. In strijd met het plannbsp;blijft de oiJeratie beijerkt tot sclerotomie. Sjjoedig volgt verbetering van gezichtsscherpte. De tensie is nooit weder verhoogd.nbsp;De 81-jarige jiatiënte kan thans nog lezen en heeft alle genotnbsp;van haar oog.

Dit gunstig effeet van sclerotomie was mij niet ten bewijze, dat zij ten allen tijde de iridectomie kon vervangen. Vóór het nut der myotica werd erkend, heb iknbsp;de sclerotomie meestal bepaald tot de gevallen, waar reedsnbsp;iridectomie zonder blijvend resultaat was verricht.

6) Wed. M. no. 72!1, 1881, 46 jaar, komt met recidiveerend glaucoom. Zij is vóór drie jaar door een collega op beide oogennbsp;geopereerd. Coloboom onberispelijk. Drie jaren geen symiffomennbsp;bemerkt. Thans sedert drie dagen kransenzien, beiderzijdsnbsp;su23raorbitaal-i3ijn en vermindering van zien.

27 Maart. OS. M. 8, V = T 2. Geen beperking, geen excavatie. Cornea licht troebel. 01). V Vs, T 2, sterkenbsp;excavatie. Cornea troebel. Na eserine vermindert de tensie, blijft drie

-ocr page 348-

29

dagen normaal en wordt onder voortgezette myose weder 2.

3 nbsp;nbsp;nbsp;April. Na herhaalde aanwending van eserine, sclerótomienbsp;op heide oogen benedenwaarts tegenover de vroegere iridectomie. .nbsp;Blijvend effect. Tensie tot heden, 20 April, niet weder verhoogd.

Myotica verminderen ook de tensie bij chronische iritis serosa met diepe oogkamer.

7) Betje H, no. 317, 1888, dienstmaagd, 25 jaar, komt 25 Januari met klachten van supraorbitaal-pijn, kransenzien ennbsp;vermindering der geziohtsscherpte.

OS. E, V = T 2. OD. Ml. V = Via, T 2.

Op beide oogen kleine exsudaten op de achter vlakte der cornea, oogkamer diep, geen synechiën, links vlokken in het glasvooht.

30 Januari. Sclerotomie op beide oogen na 23hocarpine. Daarna T n.

2 Februari. Rechts een dropiiel duboisine. Hierojo stijgt de tensie tot 2, hetgeen twee dagen zoo blijft.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Februai'i is hetzelfde oog ’s nachts gestoten door de handnbsp;van een kind. Volgenden morgen vind ik de tensie — 2, bloednbsp;in de oogkamer. Uit vrees voor iritis wordt eenmaal atroijinenbsp;ingedroppeld. De tensie stijgt en is den volgenden morgen 2.nbsp;Pilocarpine en tweede sclerotomie. Met het waterachtig vochtnbsp;komt het bloed; daarna nieuwe bloeding, die met zorg wordtnbsp;verwijderd. Sedert is de tensie Tiiet weder verhoogd.

26 Maart. OS. Asm. 2 (max. hor.) V — “/g. Tn.

OD. Asm. 4 (max. hor.) V = “/g. Tn.

16 Ajoril. V en T als 26 Maart.

Geen excavatie, geen beperking.

Volgens de anamnese was acquisite lues buiten te sluiten, hereditaire twijfelachtig. Met het oog oji de desoemetitis ennbsp;vlokken in het glasvooht waren kleine giften sublimaat ennbsp;later joodkali gegeven.

In bovenstaand geval is tweemaal verhooging van tensie door mydriatica ontstaan, telkens verbetering door myotica, ten slotte blijvende herstelling door sclerotomie metnbsp;myose.

-ocr page 349-

30

Enkele malen, Oij glaucoom met iritis, scheen het, dat de myose het ontstaan van synechia posterior bevordert. Een maligne verloop heb ik nooit daarbij ziennbsp;ontstaan. Eén geval heb ik ontmoet, waar door indrop-peling van pilocarpine verhooging van tensie ontstond,nbsp;zonder uitwendige symptomen van ontsteking.

8) De heer E., no. 1903, 1887 is op het linkeroog in 1886 door Dr. Moohen van cataract geopereerd, benedenwaarts, zoo-als blijkt uit eeiie duidelijke corneale cicatrix. Verder is er eennbsp;kleine cicatrix aan de buitenzijde, blijkbaar van latere discisionbsp;cajrsulae. De iris is vergroeid met de kapsel en heelt eennbsp;atrophisch aanzien. Patiënt heeft twee jaren goed gezien, maarnbsp;had laatstelijk prodomaal ghiucoom op ditzelfde oog.

16 December. O.S. Aphakie, H. 9 O Ash. 3, max. hor. T 1. OD. normale cataract, T n.

Patiënt verhaalt, dat het oog tijdelijk veel harder werd, nadat een collega hem pilocarpine had gegeven. Ter overtrriging werdnbsp;deze proef herhaald. Na een droppel pilocarpine werd de tensienbsp;van T 1 tot T 2 en vermeerderde de sup)raorbitaal-pijn.nbsp;Deze grootere hardheid houdt twee dagen aan. Dan wordtnbsp;bovenwaarts sclerotomie verricht. Het waterachtig vocht isnbsp;troebel. Na het herstellen der oogkamer is het pupilvlaknbsp;zwarter en is de iris scherper te zien. De visus verbetert ennbsp;de tensie zag ik niet weder verhoogd.

In November ontving ik bericht, dat het oog minder goed zag; doch door ziekte was patiënt verhinderd te reizen. 20nbsp;November is hij aan pneumomie overleden.

In de latere stadia van glaucoom zijn myotica een hulpmiddel tot het vaststellen der prognose. Indien de pu2hl vernauwt en de tensie merkbaar vermindert, dan kan vannbsp;operatie nog effect worden verwacht.

(9). Wed, W., n”. 480/1888, 7.5 jaren, zeer amiemisch en debiel, heeft het rechteroog sedert driejaren door glaucoma verloren. Linker oog thans sedert eenige weken glaucomatens met consecutief algemeen lijden, dat haar van de reis had weerhouden.nbsp;30 Maart: OS, V ~ o. T -j- 3. OD twijfelachtig lichtper-

-ocr page 350-

31

ceptie, zeer beperkt, T 3. Na voortgezette aanwending van eserine vernauwt links de pupil en vermindert de tensie.nbsp;Tevens keert de eetlust terug en verdwijnen nausea en slapeloosheid. Iridectoinie aanbevolen. 2 April: Lanssteek bovenzijde na cocaïne en pilocarpine. Pupil nauw. Er komt weinignbsp;waterachtig vocht.

Bij het aanvatten der iris vloeit opnieuw vocht naar buiten. Na het afknippen profuse bloeding, het bloed wordt met zorgnbsp;verwijderd. Ten slotte blijft slechts een weinig bloed in hetnbsp;pujoilvlak en op de iris.

8 Maart: T n, V = 0.3/60.

IS Maart: T n, V = i/60, klein, concentrisch gezichtsveld.

Het rechter óog, sedert 3 jaar blind, blijft door eserine onveranderd. nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Ook bij iridereniie kaïi glaucoma ontstaan. V. Geaei'e conimeinoreert twee gevallen, waar hij glaucomateuse ex-cavatie zag ontstaan.

In liet onderstaand geval van traumatische iridereniie veriiiiiiderde herliaaldelijk de hardheid door iiiyotica ennbsp;week zij geheel na sclerotouiie met myose.

(10) I)e Heer A., nquot;. 392/1888 was 12 October 1862 door een stokslag verwond. 16 October zag ik hem met totale hae-mophthalmos, en een cicatrix corneae aan de bovenzijde. Bloednbsp;resorbeert allengs. 31 Oct. V = 2/200.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 Nov. V = 6/200,

10 Nov. V = 8/200. Er blijkt toen totale iridereniie. Aequator van de lens is te zien. 24 April 1864, H 1/20, V = 20/70.nbsp;Tensie niet opgeteekend, maar volgens herinnering normaal.

In 1870 beginnen, na een stoot tegen hetzelfde oog, aanvallen van supraorbitaal-pijn met hardheid van het oog. Patiënt wordt elders behandeld met inorphine-injecties en paracentesen.nbsp;Januari 1872 wordt hier eserine voorgeschreven. Hierdoor vermindert de tensie, V := 1.5/60. In 1886 wordt tegen telkensnbsp;zich herhalende irritatie cocaïne beproefd. He pijnen worden daardoor bedwongen, maar de visus vermindert en de hardheid neemtnbsp;toe. In Juli 1887 sclerotomie na cocaïne en pilocarpine, metnbsp;breede lans bovenzijde, zeer perifeer. Onmiddellijk daarop ver-

1) Arch. f. üphth. XV II S. 153.

-ocr page 351-

32

ontrustende vermindering der tensie, T — 3, welke drie dagen aanhoudt. Daarna langzame toeneming der tensie tot de normale, die .sedert zonder verhooging is gebleven.

Fundus was reeds geruimen tijd niet te zien door verduistering van de achtervlakte der lens; cornea aan de buitenzijde oppervlakkig troebel als bij areus senilis. De aequator dernbsp;lens is vooral aan de buiten-beneden zijde te zien.

Wanneer ook bij afwezigheid van de iris door myotica vermindering van tensie wordt verkregen, zoo kan dezenbsp;invloed wel alléén worden gezocht in den iii. ciliarisnbsp;Hoe kan contractie dezer spier den voclitsafvoer bevorderen ?

De circulaire vezelen werken in dezelfde richting als de contractie van de pupil, naar de as van het oog. Daardoor moet de ba.sis van het corpus ciliare binnenwaartsnbsp;worden getrokken. Contractie van de meridionale vezelennbsp;zal de voorste aanhechting achterwaarts en do achterstenbsp;aanhechting voorwaarts trekken. Indien door verhoogdenbsp;spanning de uvea tegen de sclera wordt gedrukt') en de

’) Do voorstelling, dat de uvea tegen de sclera kan worden gedrukt, wordt door innxu.\i;iiEit en Czekhvck weersproken ; „Auf „den einzelnen Gewebselemonten des Uvealtractus bistet also naehnbsp;„allen Richtimgeu gleicher f’lüssigkeitsdruek, imd als Ganzos auf-„gefasst kann man keineswegs sagen, dass der Uvealtractus an dienbsp;„ Sclera angedrückt werden könnte, ebensowenig als ein Schwaïum.nbsp;„der sich mitten in einer hochgespannten Flüssigkeit befindet,nbsp;„compn-imirt wird.quot; (Arch. f. Ophth. XXXIl ii, S. 120.) Deze vergelijking is stellig onjuist. De aiiatoniisclie dispiositie der uvea, vooralnbsp;aan het corpus ciliare, bewijst, dat de afscheiding uit de bloedvatennbsp;vooral binnenwaarts jjlaats heeft; het glasvocht kan onder omstandigheden, bij opneming van leucooyton en andere .stoften (b.v. bijnbsp;verwonding der lens) door veranderd osmotisch aequivalent ccnenbsp;aan de spranning der bloedvaten onevenredige spranning verkrijgen.nbsp;Ih uvea zelve vei’houdl, zich dan. evenals de elastische wand dec arterie.

In do „.inoDialies of accoitiDiodalioii and refractionquot; 1864 schrijft Donders liet verder voortschrijden van scleroctasie toe aan hetnbsp;verlies van den elastischen weerstand der atropihisclie chorioidea.nbsp;(1. c. S. 381): „To the elastic resi.stance of the chorioidea, I thinknbsp;„essential importance must be attached.quot;... „Bij virtue of this

-ocr page 352-

33

verschuifbaarheid vermindert, zal de contractie te meer zich aan de voorzyde doen gevoelen en door trekking aannbsp;den voorwand van den canalis Schlemmii het daarachternbsp;gelegen weefsel ontspannen.

Een deel van de radiaire vezelen eindigt naar voren in de vezelen der membrana Descemeïii. Zullen nu niet bijnbsp;sclerotomie, door de sterke myose, de achterste lamellennbsp;van de cornea meer uiteen worden getrokken, zoodat eenenbsp;gapende wond zal ontstaan in de door haar endotheliumnbsp;imperuieabele DEscEjiEr’sche membraan ?

Voor het uiteenwijken der binnenste lamellen van de cornea pleit de afplatting, die na elke operatie in denbsp;richting der wond zich vertoont en ook na genezing dernbsp;oppervlakkige laag blijft bestaan, waardoor na boven- ofnbsp;benedenwaartsche operatie atypisch astigmatisme ontstaat i).

OoJi bij ectasie van de wond, die somtijds na operaties, vooral bij verhooging van tensie, ontstaat, bestaat denbsp;dunne wand uit de oppervlakkige lagen.

In de laatste theorie van het glaucoom, die van Sciiöx ^), „tension it boars a part of the pressure of the fluid of the eye,nbsp;„which now does not act entirely upon the sclerotic.quot;

Op deze uitspraak bouwt M. Straub eene beschouwing, dat glaucoom kan bestaan in verzwakking van het spierstelsel der uvea. ^Ned. TijdscAr. v. Gen. ri'*. id, 8 Oct. 1887, biz. 400.)

Bij het onderzoek der hier geëxstirpeerde glaucoinateuse oogen constateerde Straub vermeerderde aankleving dor chorioidea aannbsp;de sclera, die aan de achterzijde begint.

In denzelfden zin zegt Hciiön (Arch. f. Ophth. XXX i S. 201): „Wahr-„scheinlich lastet der Glaskörperdruck, welcher schliesslich eine „Function des Blutdruckes ist, unter normalen Verhilltnissen nichtnbsp;„auf der Sclera.quot;

') SciiöN (1. c. P. 228) leidt uit zijne statistische gegevens af, dat op hoogeren leeftijd meer dan op jeugdigen leeftijd atypischastig-niatisnie wordt gevonden, zoodat hij ook het oorneaal astigmati.smenbsp;„wandelbarquot; noemt. Onze cijfers bevestigen zulks niet, tenzij mennbsp;de geopereerde oogen medetelt.

Arch. f. Ophth. XXX i S. 241.

-ocr page 353-

34

wordt de oorzaak gezoclit in de vermoeidheid na overin-spanning der accommodatie: ,/Jede andauernde Accommo-//dations-Anstrengung disponirt in gewissem Grade zu Glaucoma' .... ,/Plötzlich versagt ein Theil der Accom-,/modationsmuskeln, namlich die innern Meridional- undnbsp;ydie Ringfasern, welchen der Dienst zufiel, das Vordi'in-//gen des Linsensystems zu verhiiten. Damit ist der acutenbsp;vGlaucomanfall verhanden.'^'

Deze wijze van beschouwing zou doen verwachten, dat ook in het normale oog elke mydriase glaucoom moestnbsp;doen ontstaan. Schön maakt zich hiervan kortelijk af:nbsp;ffAuf die Wirkungsweise der Alcaloïde will ich nichtnbsp;//eingehn.quot;

Elke theorie moet aan alle clinische feiten worden getoetst. In zooverre acht ik de kennis van de werking der myotica niet alléén belangrijk om hare therapeutischenbsp;waarde, maar ook als hulpmiddel tot ontleding en goednbsp;verstand van het glaucomateuse proces.

8) Aroh. f. Opth. XXXI IV, S. 30.

-ocr page 354-





■J nbsp;nbsp;nbsp;,gt;■%•:lt;♦ V ■ v'v-

; *:'^^v


,/ .



..’Ir'^'‘'


lV.



-ocr page 355- -ocr page 356- -ocr page 357-

PERI-OCULAIR REOPLASMA IN CONJUNCTIVA EN ORBITAAL CELWEEESEL,

DOOE

J. L. BOBBERKE.

Was ’t reeds voorlang de gewoonte van een Idiniscli standpunt de tumoreh te verdeelen naar het belang, datnbsp;hun verloop heeft in betrekking tot het leven van dennbsp;patiënt, zoo kan ’t ons niet verwonderen, dat de pathologische anatomie er naar streefde dit klinische begripnbsp;aan anatomische gegevens te verbinden. In den beginnenbsp;scheen dit ook werkelijk te zullen gelukken, doch weldranbsp;werden gevallen bekend en in ’t eerst als bizondere zeldzaamheden beschouwd, waaruit bleek, hoe oorspronkelijknbsp;goedaardige gezwellen plotseling een geheel kwaadaardignbsp;verloop kunnen nemen. Het vroegst werden bekendnbsp;gevallen van maligne enchondromen, daarop van fibro-men, myomen en tegenwoordig bestaat er slechts eennbsp;zeer gering aantal tumoren, bij welke niet eenmaal eennbsp;boosaardig verloop is waargenomen. Het eigenaardigenbsp;van al deze gevallen is echter dat de maligne tumor innbsp;histiologischen bouw niet verschilt van den oorspronkelijknbsp;goedaardigen tumor. In andere gevallen echter ziet mennbsp;ook den histiologischen bouw zich wijzigen en den oorspron-kelijkeu vorm ' overgaan in een verwanten tumor-vorm

-ocr page 358-

36

van malignen aard. Zoo ziet men adenomen van de mamma in carcinoom overgaan, uit naevi melanosarcomennbsp;zich ontwikkelen, zoo recidiveert soms een geëxstirpeerdnbsp;fibroom als sarcoom.

Het te beschrijven ziekte-geval sluit zich aan bij de gevallen uit de laatste categorie. Een oogenschijnlijk meernbsp;hardnekkig dan gevaarlijk gebrek : multiple polypen dernbsp;conjunctiva, zag men overgaan in een snel metastasen-vormend sarcoom.

Den 5 Juli 1887 meldde zich in de kliniek van het Ned. Gasthuis voor Ooglijders ter behandeling aan : Mina H., oud 9nbsp;jaar. Bij den eersten oogopslag reeds kon het niet twijfelachtignbsp;zijn, om welke reden zij hulp kwam zoeken. In de ooglid-spleet van het rechter oog wordt het wit van het oog geheelnbsp;verborgen door een groot aantal dichtaaneengesloten kleine doorschijnende, gele of lichtroode blaasjes, die de oogleden van dennbsp;bulbus aflichtende, aan het oog een gezwollen aanzien geven.

Beze blaasjes waren het eerst voor anderhalf jaar bemerkt en voor een jaar door den behandelenden medicus afgeknipt, maarnbsp;daarna weder teruggekomen.

Nader onderzoek leert dat zoowel van de conjunctiva bulbi, ter weerszijden van de cornea, als van de bovenste en benedenstenbsp;overgangsplooien, blaasjes — oogenschijnlijk met helder, geelachtignbsp;vocht gevulde kysten — uitgaan, die door een smalleren of bree-deren steel met de conjunctiva samenhangen en hoogstens enkelenbsp;millimeters diameter bezitten.

Den 21 Juli werden deze blaasjes alle afgeknipt. Microscopisch onderzoek leerde, dat zij geen vrij vocht doch een zeer vocht-rijk weefsel bevatten ; los bindweefsel met een slechts weinig te groot aantal leucocyten.

Eeeds negen dagen later begon zich recidive te openbaren.

De nieuw gevormde blaasjes werden van tijd tot tijd weggeknipt en toen zij weer op tal van plaatsen tegelijk zich vertoonden,nbsp;werd besloten (9 Dec.) nog eens zeer volledig al het nieuwnbsp;gevormde weg te nemen.

Hetgeen nu is weggeknipt heeft niet meer het doorschijnend uiterlijk der eerste blaasjes. Het zijn kleine polypen, vaster dannbsp;vroeger en breeder op de conjunctiva ingeplant.

-ocr page 359-

37

Bij microscopisch onderzoek blijkt, dat de rijkdom aan cellen zeer is toegenomen. Groote, eenkernige cellen liggen dicht aan één,nbsp;in een spaarzaam voorhanden fijn stroma met platte kernen opgesloten.

Het epitheel zet zich niet als vroeger gelijkmatig over de oppervlakte voort, doch vertoont tal van instulpingen, die mucus bevatten en als eenvoudige klieren zouden kunnen worden opgevat. Ook denbsp;dikte van den epitheelwand is toegonomen, terwijl een groot aantalnbsp;der daarin bevatte cellen eigenaardig veranderd zijn; ze zijn groot,nbsp;opgezwollen en gevuld met eenen zich niet kleurenden sterknbsp;lichtbrekeuden inhoud, terwijl de kern geheel tegen den wandnbsp;gedrukt is ; ze zijn mueeus gedegenereerd.

Het infiltrant laat het centrum der kleine polypen vrij, maar bevindt zich voornamelijk in de papillen, die tusschen de instulpingen voorhanden zijn.

Dit onderzoek deed reeds voor eene meer ernstige gezwel-vorming vreezeii- en niet zonder zorg zag men den 20 Dec. de kleine patiënte naar huis vertrekken, wel is waarnbsp;zonder polypen, doch met eene verdikte, door fijne korrelsnbsp;fiuweelachtige conjunctiva. Reeds den 5 Januari 1888nbsp;keert zij terug. Het ernstig karakter der aandoeningnbsp;is intusschen duidelijk geworden.

Het bovenooglid is oedemateus gezwollen, de veneuse banen sterk gevuld. Het oog protubereert en om den ge.lieelen bulbusnbsp;neemt de palpeerende vinger een grooten weerstand waar, die zichnbsp;tot diep in de orbita voortzet. Op de conjunctiva vertonnen zichnbsp;weder eeuige polypen, terwijl de conjunctiva vooral aan de onderzijde nog sterker geïnfiltreerd is. Gedurende het vernieuwd verblijf van de patiënte in het gasthuis breidt zich de nieuwvormingnbsp;snel uit; het oog protubereert meer en meer en de visus, die totnbsp;nu toe ®/34 bedroeg, begint snel te verminderen, zoodat hij dennbsp;9 Febr. reeds op V24 gezonken is, voor een deel waarschijnlijknbsp;tengevolge van corneaal-astigmatisme.

Door dit alles wordt meer en meer duidelijk, dat een spoedige exenteratio orbitae de aangewezen behandeling is, al doet denbsp;betrekkelijk groote gezichtsscherpte nog aarzelen. Het toenemend

-ocr page 360-

38

oedeem dei oogleden, dat aan het oog*een zeer wanstaltig aanzien geeft, maakt het van den anderen kant weer gemakkelijker bij denbsp;familie op operatie aan te dringen.

Den 18 Febr. wordt door Prof. Snellen tot de operatie overgegaan.

De exenteralie geschiedde volgens de methode, die het eerst door Langenbeck is uiigevoerd en hier verscheidene malen werdnbsp;loegepast. De sneevoering werd gcn'.aakt langs den orbitaalrand,nbsp;de binnenzijde uitgenomen, zoodat de huidlap mot breede basisnbsp;aan de ncus'ijde bevestigd bleef. Langs den orbitaalrand werdnbsp;het ecbveefsel met schaar en bistouii losgemaakt en zoo snel totnbsp;in de diepte doorgedrongen De Nervus opticus werd doorgekniptnbsp;en met hem de arteriën der orbita, waardoor eene profuse bloeding ontstond. Twee arteriën werden onderbonden en de verderenbsp;bloeding door tamponneering spoedig tot staan gebracht, het oognbsp;met de tnmormassa van de huid losgemaakt en verwijderd, evennbsp;zoo de conjunctiva, uitgenomen het den tarsus bckleedend gedeelte dat volkomen gezond bleek te zijn. De huid werd daaropnbsp;weder teruggeslagen en gehecht. In de holte werd ruim jodoformnbsp;gestrooid, daarna een lange dunne draineerbuis, als een spiraalnbsp;opgerold, ingebracht cn het geheel met in sublimaatoplossing gedrenkte watt.en bedekt.

De huidwond was reeds vier dagen later per primain intentio-nem genezen, de draineerbuis werd eenige malen vernieuwd en vervolgens door een watten-tampon vervangen ; onder deze voorzorgen genas de wond uitnemend, zoodat toen in het laatst vannbsp;Maart de patiënte ons verliet, het resultaat der operatie nog steedsnbsp;bevredigend kon heeten. Vóór alles is zeker van belang, dat zichnbsp;tet nu toe geen recidive vertoonde. De huidlap is slechts zeernbsp;weinig geschrompeld, de oorspronkelijk groote holte door granu-latie-weefsel gedeeltelijk opgevuld.

Wegens de afwezigheid van een conjunctivaalzak, zou het dragen van een kunstoog van gewonen vorm bezwaarlijk zijn. Daarom werd aan den Heer Müli.er uit Wiesbaden opgedragen een kunstoog te vervaardigen van den vorm van een gesloten glazennbsp;bol, eenigszins peervormig met liggend ovale voorvlakte, ten eindenbsp;de draaiing te voorkomen, in de verwachting ook dat door dennbsp;druk dien dit voorwerp uitoefent, de verdere vorming van bindweefsel in de orbita zal tegengegaan worden. De Heer Müllernbsp;slaagde uitnemend in de uitvoering van deze opdracht.

-ocr page 361-

39

Het geëxstirpeerde oog met de tumor-massa werd van vet eii bindweefsel ontdaan en vertoonde zich toen op denbsp;wijze waarvan wij in bijgaande fig. eeue voorstelling trachten te geven. Op het voorste gedeelte der sclera rusten drie

ï'jguiir I.

t t'

...r

1, t', t ' tnmormassa; c. tumor op cornea-scleraalgrens; v. yet-massa.

knobbels die van elkander geheel gescheiden zijn, twee kleinere zijn aan de boven- en buitenzijde en één zeernbsp;groote is tegen het binnengedeelte der sclera gelegen.

Deze tumoren zijn niet alleen ten opzichte van elkaar zelfstandig, ook met den balbus en met de conjunctivanbsp;hangen ze slechts door zeer los bindweefsel samen; denbsp;geheele tnmormassa ligt dus vrij in 't losse cel- en Vet-weefsel der orbita, Buiten deze groote tumoren vindtnbsp;men nog eenige erwtgroote knobbels om den N. opticusnbsp;gelegen en door los bindweefsel met dezen verbonden.

Het weinige wat van de conjunctiva aan liet pracparaat overgebleven is, is gelijkmatig verdikt. Op de cornea-scleraalgrens vindt men aan den buitenwand een kleinen platten tumor, die juistnbsp;door deze plaatsing zeer onze aandacht trekt, daar, gelijk bekendnbsp;is, vele der maligne tumoren, die aan het oog voorkomen, juistnbsp;op deze grens hun oorsprong nemen.

-ocr page 362-

40

Dit gezwel vertoont nagenoeg gehed denzolfden bouw, welke in de laatste onderzochte recidiven gevonden werd, wij herkennennbsp;dergelijke cellen in een fijn stroma gelegen. Aan de buitenzijdenbsp;is hij geheel bedekt door eene voortzetting van het epitheel dernbsp;cornea, dat hier en daar instulpingen in de tumor-massa zendt.nbsp;Ter zijde van den kleinen tumor vindt men de sterk verdiktenbsp;conjunctiva bulbi, haar epitheel is bijna geheel verloren gegaan,nbsp;hier en daar vindt men nog slechts enkele celgroepjes, waarvannbsp;de meeste cellen mueens gedegenereerd zijn. Het sub-conjunctivalenbsp;weefsel bestaat uit zeer vaatrijke bindweefsel-balken, waartusschennbsp;het tumor-weefsel zich ten deele vooatzet,

De drie groote tumoren om den bulbus bestaan grootendeels uit dezelfde bestanddeelen. Tusschen de zeer cellenrijke partijennbsp;komen evenwel breede blndweefselbalken voor, waarin de grooterenbsp;vaten voorhanden zijn en vanwaar het fijne stroma tusschen denbsp;tumor-cellen uitgaat. De door uitpenseelen verkregen losse cellennbsp;zijn onregelmatig van vorm, hier den ronden, daar den spoelvor-migen vorm naderende, met korte, grovere of fijnere uitloopers.

Het is moeilijk dit gezwel in het systeem der tumoren eene plaats aan te wijzen. De dicht opeengehoopte, ongelijk groote,nbsp;den ronden vorm naderende cellen met spaarzame tusschenstof doennbsp;de schaal naar groolcellig rondcelsarcoom overhellen; de zelfstandigheid der vaten, de platte kernen, die in de tusschenstof wordennbsp;gevonden, zouden den tumor tot een lymphoom kunnen stempelen.

In de nieuwere literatuur vond ik twee gevallen, die eenigermate met het beschrevene overeenkomst vertoonen.nbsp;Ze werden respectievelijk waargenomen door Verneuil ennbsp;Redard (1). In het geval van Verneuil vindt men ooknbsp;exophthalmus, chemosis en aan de buitenzijde van hetnbsp;oog een tumor, die het voorkomen heeft van een epithe-lioom. Achter de geheele conjunctiva bulbi wordt door

(') Verneuil.Cös rare de lymphadénome perioculaire et de la conjonc-tive, enucléation, guérison. Gaz. des Hóp. LIII p. 145.

Hedaed. Sur un cas rare de lynphadénome perioculaire et de la con-jonctive, enucléation, guérison, Recueil d Ophth, p. 193.

-ocr page 363-

41

palpatio een tumor waargenomen ; claarby bestaat amaurosis en atrophie van den N. opticus. De diagnose wordt op sarcoom gesteld en de tumor met den bulbus geëx-stirpeerd. By microscopisch onderzoek werd echter denbsp;diagnose van sarcoom veranderd in die van lymphade-noom. Van het geval van Redaed is my niets bekend,nbsp;dan de titel zijner beschrijving.

-ocr page 364- -ocr page 365- -ocr page 366- -ocr page 367-

DE BEPALING VAN ASTIGMATISMS MET DEN OPBTHAL-MüMETER VAN JAVAL-SCHJÓTZ.

Wiuineer wij ons Ijezighouden mtt het bepalen van visas en refractie van p;( ziclilszwakken, gebeurt het maar al te ilikwijls, dat wij door liet aanwendennbsp;van positieve of negatieve glazen den visits slechts ten deele kunnen verbeteren.nbsp;Dikwijls geven dan de fouten, die de patiënt maakt bij het lezen der optotypennbsp;ons gegronde vermoedens, ja soms zekerheid, dat geheel of ten deele astigraa-tisnie oorzaak is van de verminderde gezichtssoherpte.

Methodes en toestellen te over, o:n het astigmatisme te ontdekken en de richting der hoofdmeriuianen en den grind der afwijking aan (e tooneii. Iknbsp;io;n’. slechts op ¦. 1“. het beproeven van cylinderglazen, 2». de sterflgiiur vannbsp;otiEEN, 3®. de halve ster van snellen, 4'. de dubbele cylinderlens van stokes,nbsp;5“. de methode van donders en airy, 6’. de oplometer van jayal, 7quot;. denbsp;letterproeven van pray en heymann, 8”. de retinoskopie van cuignett, en 9“.,nbsp;last not least, het onderzoek der refractie met den oogspiegel.

Al deze methoden hebben hare bezwaren; bij de subjectieve berusten die veelal daarop, dat de dikwijls verstindelijk gering ontwikkelde patiënten nietnbsp;witen aan te geven, wat eii hoe zij zien. De retinoskopie en het refractie-bepalen met den oogspiegel eischen veel oefening, willen do resultaten aanspraak op nauwkeurigheid maken.

De zitplaats van het astigmatisme is in hoofdzaak in de cornea 1). Sedert wij dit weten, is het rationeel om bij het vermoeden op astigmatisme de kromming der cornea in hare verschillende meridianen te onderzoeken. Met behulpnbsp;'^an den ophthalmometer van helmholtz kan deze kromming in de veerschillende meridianen met groote nauwkeurigheid wordeu bepaald, maar voor denbsp;Pmktijk is die methode te tljdroovend. Do keriitoskoop, ook zooals deze doornbsp;HiRsciiBERG is gemodificeerd, geeft geen voldoend nauwkeurige resultaten.

In 1881 werd door javal en sciuöiz eeno wijziging van den ophthalmometer HELMHOLTZ geconstrueerd, die dezen zeer geschikt maakt voor snelle bepaling van het corneaal-astigmatisme, en zoowel den graad der refvactie-afwijkingnbsp;nis (Ie richting der hcofdmeridiatien met voldoendo nauwkeurigheid erueert.nbsp;Even als in den ophthalmometer van iielmholtz gaat javal van het principenbsp;dat spiegelheeldcn op bolle spiegels in rechte verhouding staan tot dennbsp;krominings-radius hunner oppervlakte. De relatieve grootie dier beelden in denbsp;heide hoofdmeridianen der cornea worden gemeten, en op eene empirischenbsp;schaal afgeli'Zfiii.

1) Middelburg, Utrecht 1863.

-ocr page 368-

( 359 )

Kiguur 1.

Schematische doorsnede van dpii ’¦•Jiker 1/4 gr.

A en B figuren, dwarasnede.

A' en B' idem op vlak gezien.

C en B. Objecticf-lenzen

E. Stel draden, plaats voor het omgekeerde beeld.

G. Boog.

B. Oculair.

./. Kalkspaatkristil.

K. Tubns met

i. Rraadboog.

lu het kort wil ik eerst den to(stel beschrijven (/ie figuur 1) en daarna hare toepassing aangeven. Het instrument bestaat in lioofdzaak uit eennbsp;horizontalen kijker, die om verschdlende assen kan draaien en dus gemakkelijknbsp;op liet boornvliis van hit te onderzoeken oog kan worden gericht. Aan diennbsp;kijker is een graadboog G onbewegelijk bevestigd, die met den kijker medenbsp;draait en daarbij immer in het vlak blijft van de verschillende meridianen dernbsp;cornea. De radius van den genoemden graadboog is ongeveer 35 centimeters .nbsp;en het middelpunt wordt verondersteld samen te vallen met het beeldpunt dernbsp;hoornvlies-oppervlakte. Er zijn twee verplaatsbare figuren op aangebracht, waarvan de vorm en plaatsing op nevensgaande figuur is aangegeven {A en B).nbsp;Deze heide figuren zijn bestemd om beelden op de cornea te doen vormen,nbsp;waarvan de onderlinge afstand kleiner zal zijn, naarmate het hoornvlies sterkernbsp;gekromd is. Evenals in den ophthalmometer van UELMiior/rz wordt de groottenbsp;van het rtflexie-beeld door verdubbeling gemeten. Daartoe bracht Javal innbsp;den kijker een duhbelbrekend kalkspaatkristal / van groole dikte aan, en plaatstenbsp;het tusscln n de beide objectief-knzen t' en D, zoodanig, dat de hoofdsnedenbsp;van dit kristal in hetzelfde vlak ligt als bovenvermelde graadboog. Do invloednbsp;van dit kristal zal, daar het op denzelfden afstand van de lenzen en van de

-ocr page 369-

( 360 ) nbsp;nbsp;nbsp;5

hoornvliesbeeldjea blijft, en met den kijker en graadboog mede roteert, immer onveranderlijk zijn 1).

Bij het onderzoek van den patiënt wordt diens hoofd onbewegelijk in een daartoe aangebracht raam geplaatst; onderzoekt men het rechter, dan bedektnbsp;men het linker, en omgekeerd. Men lette er op, dat de patiënt het hoofd rechtnbsp;houdt, en dat hij bij het fixeeren geen divergentie- of convergentie-bewegingennbsp;behoeft uit te voeren; het scheef houden van het hoofd zou ons kunnen misleiden omtrent den werkelijken stand van den horizontalen en vertikalen meridiaannbsp;der oogen; bij divergeeren en convergeeren ontstaan rolbewegingen der oogen,nbsp;die hetzelfde nadeel op de juistheid der waarneming zouden uitoefenen.

De patiënt fixeert het objectief van den kijker; de onderzoeker brengt aan den toestel die verplaatsingen aan, als noodig blijken om het beeld der corneanbsp;in het midden van het gezichtsveld te brengen en de cornea-beeldjes scherp te doennbsp;zien. Thans neemt men de beeldjes der figuren en op de cornea verdubbeld waar, en ziet men dus 4 figuren naast elkander. In de eerste plaats zal mennbsp;nauwkeurig toezien of deze alle vier op één lijn staan. Het is de gewoontenbsp;om bij het onderzoek met javal’s toestel de figuren eerst op den graadboog innbsp;horizontalen stand te bn ngeu, omdat de horizontale hoornvlies-meridiaan meestalnbsp;de zwakst gekromde is. Wanneer nu blijkt, dat de 4 besproken beeldjes wélnbsp;zichtbaar zijn, maar niet juist op éém basis schijnen te staan, moet men dennbsp;graadboog met figuren langzaam links of rechts opdraaien, totdat dit wél plaatsnbsp;vindt. Slechts in twee meridianen van het astigmatische oog staan de viernbsp;beeldjes juist op ééne lijn, n. 1. in den zwakst en in den sterkst gekromden.

Is het onderzochte oog astigmatiscb, dan ziet men, reeds bij de minste draaiing van den kijker om zijn as, dat de vier beeldjes niet meer op ééne lijn schijnennbsp;te staan. Is de kijker 90“ gedraaid, dan moet dit wederom het geval zijn.nbsp;De afstand, dien de beddjes thans ten opzichte van elkaar hebben in dennbsp;nieuwen stand (wij veronderstellen hier den vertikalen) is afhankelijk van denbsp;kromming der cornea in dezen meridiaan. Is de krommings-radius hier geringer,nbsp;zoo worden de afstanden van V naar a', en van h naar a geringer, en moetennbsp;alsdan de beeldjes a' en h ten deele over elkaar heenschuiven (zie figuren 2 en 3).

Figuur 2. Sehematisch gezichtsveld vau dea kijker iu den zwakst brekendeu meridiaan

der cornea opgenomen.




1) Door den mechanicus kagenaae aan het Pbysiologisch Laboratorium der ütrechtsche Hoogeschool worden toestellen als die van javal-schjütz vervaardigd, waarin het kalk-spaatkristal. dat niet altijd in voldoende afmetingen en zuiverheid Ie verkrijgen is, vervangen is door een samenstel van prisma’s, dat geheel overeenkomstige dubbelbeelden doetnbsp;ontstaan.

-ocr page 370-

( 361 )

Figuur 3, Schematisch gezichtsveld \an den kijker in den sterkst brekenden meridiaan

der cornea opgeuomen.




Hoe meer ze elkaar s-aaii liedekken, des te sterker is hier de cornea-krommins. jA.'VAt, heeft zijne filt;rnren zóó -rpconstrueerd, dal onjrpvrcr voor elk trapje vannbsp;l)cel(l b, ’t welk in den stand, die met de sterkste kromminu- van het hoornvliesnbsp;overeenkomt, is bedekt door beeld a', beantwoordt aan ééne dioptrie corncaal-astio'matisme.

Verondersteld dat men, zooals figuur 3 aanduidt, bij het onderzochte oojr, het coineaal-asti^matisine heeft g'evondon, dan dient men nogt;r het verschil vannbsp;richting van sterkste en van zwakste krommin»- pan te geven; meestal is ditnbsp;verschil juist 90’. De richting is af te lezen op den cirkelgraadboog L. Dezenbsp;heeft in de hier vervaardigde instrumenten zijn nidpiint in het zenith; vannbsp;daar uit telt men naar rechts cn links tot aan den horizontaal OOquot;. Tc Utrechtnbsp;werd deze wijze van registratie der richting van do hoofdmeridianen van hetnbsp;astiomatisrae het eerst annhevolen, en ze wordt daar immer gevolgd. Beweegtnbsp;zich het bovendeel van den meridiaan van sterkste kromming naar de rechterzijdenbsp;van den patiënt, dan worden de graden positief ( ) geteld, en naar linksnbsp;negilief (—). Deze aflezing is eenvoudiger en rationeeler dan van 0quot; totnbsp;ISOquot;, enz.

Keeren wij nog een oogenblik terug tot de wijze, waarop met den toestel gemanoeuvreerd wordt. Het geval kan zich voordoem, dat men toevalligerwijzenbsp;den graadboog Q eerst ingesteld heeft in den meridiaan van sterkste kromming. Heeft men dan de figuren juist geplaatst en daarna den kijker 90’ gedraaid, dan vindt men de beeldjes b en a' niet over elkaar lieengeschovon,nbsp;maar van elkaar verwijderd, omdat nn ten gevolge van de mindere hoornvlieskromming het 1)0,;hl van den g aadhoog gelegen tusscheii A en B grooter is.nbsp;Zooals reeds hierboven vermeld is, moet men dan in dezen laatsten stand denbsp;figuren A m B gaan stellen, totdat hare dubbelbceldjes staan als in figmir 3nbsp;en daarna d.n kijker 90’ draaien, om dan uit het aantal trappen, tot welke denbsp;twee figuren zich overdekken, den gr.aad van liet astigmatisme der cornea afnbsp;te lezen 1).

Is men zoover gevorderd, en weet iren in hoeverre er hoornvlies-astigmatisme bestaat, en hoe de richting der hoofdmeridiauen is, dan is het onderzoek metnbsp;cylinderglazcn veel gemakkelijker geworden. Bij eenige oefening eischt het onderzoek met JAVAi/s toestel op beide oogen niet meer dan twee a drie minu-

1) tl) Je nieuwe toestellen, waarvan javal op het Heidelbcrger Congres 1888 de wording heeft voorspeld, zal men door driedubbele breking en veranderden vorm der figuren in staat zijn in één stand van den graadboog alle gegevens af te lezen. (Verg. Berichtnbsp;siehenfer periodiamp;cher internaiionater Opthalmologen-CongreSy 1888, S. 25),

-ocr page 371-

( 362 ) nbsp;nbsp;nbsp;7

ten. Beproeft men daarna, in hoeverre de patiënten met cylinderglazen verbetering krijgen, dan vindt men dat die glazen bijna immer zivakker blijken dan de astigmometer aangeeft, maar dat de vereisclite richting van de assennbsp;der glazen juist overeenstemt.

Tot hiertoe bedoelde ik bij mijne bespreking alleen het nangel)oren regelmatig astigmatüme 1). Onregelmatig astigmatisme ten gevolge van cornea co-nica, maculae corneae, litteekens enz., ontdekt men eveneens onmiddellijk met JA,Val’s toestel. Beziet men door den kijker zoodanig oog, dan blijken denbsp;corneaal-beeldjes geheel vertrokken van gedaante. Maar ook dan nog kan mennbsp;met den toestel de meridianen van zwakste en sterkste kromming bepalen, omnbsp;daarop afgaande te trachten door glazen of stenopaische spleten het gezichtsvermogen te verbetei’en.

In al deze gevallen kon men hetzelfde bereiken door middel der vele in den aan vang van dit opstel genoemde methodes. Waar is dit; maar dan duurt hetnbsp;onderzoek veel langer, en de stand der meridianen is veel minder scherf aaunbsp;te geven.

Ook in die gevallen, waar het gezichtsvermogen zeer gereduceerd is, bijv. tengevolge van centrale hoornvlies-vlekken of atresie van de pupil, ja zelfs l)ijnbsp;glaucoom en obscuralio lentis, kan het van veel belang zijn, alvorens men iri-deciomie, sklerotomie of extractio lentis doet, te weten hoe de cornea in harenbsp;verschillende periphere deelen gekromd is.

Het is met javal’s toestel gemakkelijk aan te toonen, dat na sklerotomieën en keratotomieën, ook dan wanneer men zou meenen, dat de wond zeer zuivernbsp;en geheel lineair genezen is, de kromming der cornea belangrijke veranderingennbsp;ondergaat. Na elke operatie vindt men, dat de hoornvlies-kromming in diennbsp;meridiaan is afgenomen, die verticaal staat op de hoornvlies- of peesvliessnede;nbsp;nog langen tijd ondergaat deze kromming verandering, maar hare afwijkingennbsp;blijven immer in denzelfden zin.

Uit het laatste volgt, dat de mogelijkheid bestaat, het astigmatisme langs operatieven weg te herstellen of althans te verminderen. Intusschen zal men,nbsp;in den regel, bij verder gezonde oogen, huiveren om operatief in te grijpen,nbsp;waar men met behulp van glazen kan volstaan.

Geheel anders wordt de zaak, wanneer men toch operatief moet te werk gaan. Dan is het van groot belang, dat men het verschil in breking in denbsp;verschillende hoornvlies-meridianen niet doet toenemen; maar dat men integendeel opereere in de richting, waarbij de snede loodrecht staat op de meridiaannbsp;van sterkste kromming, ten einde dan tevens het astigmatisme op te heffen ofnbsp;te verminderen.

Aan de kliniek van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders heeft Prof. SNELLEN het bij zijne operatiën tot regel gesteld, dat vooraf de kromming vannbsp;het hoornvlies wordt bepaald, om daarnaar de richting van de hoornvlies-snedenbsp;te regelen, voor zooverre andere indicatiën daarmede zijn in overeenstemmino-

te brengen.


Dit nieuwe gezichtspunt van de waarde der objectieve bepaling van het


cor-


1) Eene geringe noteering van hoogstens 0.5 dioptrie vindt men ook bij individuen met vollen visus zeer vaak.

-ocr page 372-

( 363 )

iicaal-iistigmatisme gaf mij aanleiding tot deze beschrijving; en ik achtte deze thans te meer aangewezen, nu de ophthalmometer van javal-SCHJÖtz door dennbsp;Heer kagenaar zonder de raoeielijk verkrijgbare kalkspaat-kristallen wordtnbsp;vervaardigd, en gemakkelijker onder ieders bereik ia gekomen.

Utrecht, Januari 1889. nbsp;nbsp;nbsp;van der spie.

(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Geneeshunde. Jaargang 1889, 1ste Deel).

-ocr page 373-

TRAUMATISCHE SPLIJTING DER LENS, MET BEPERKING DER RESORPTIE, TEN GEVOLGE VAN AFSLUITINGnbsp;DER LENSWOND DOOR GEPROLABEERDEnbsp;GL AS VOCHT-MEMBRANEN.

Waar een lens verwond wordt, zal zij, naarmate de wond aan de voorzijde of aan de achterzijde ligt, door het waterachtig of door het glasachtig vochtnbsp;worden geïmbibeerd, en binnen niet al te lang tijdsverloop, geheel of gedeeltelijknbsp;tot resorptie komen, terwijl de snelheid en volledigheid van dit proces hoofdzakelijk afhankelijk zal zijn van den leeftijd van het individu.

Het effect van de discisie der lens, ter behandeling van aangeboren cataract berust hierop.

Grijpt deze verwonding plaats door de voorste lenskapsel, dan verloopen im-bibitie en resorptie in den regel snel, door de achterste lenskapsel langzamer ; onder bepaalde omstandigheden echter kan het effect zich tot een circumscriptenbsp;lenstroebeling bepalen.

Ik was in de gelegenheid eene verwonding der lens waar te nemen, waarbij niettegenstaande de voorste en achterste lenskapsel en de gekeele lens warennbsp;gekliefd, geene of slechts geringe resorptie heeft plaats gegrepen, alhoewel denbsp;patiënt ten tijde der verwonding zeer jong was, en dus in alle opzichtsn denbsp;voorwaarde voor resorptie zoo gunstig mogelijk scheen.

Als oorzaak van dit bijna onveranderd blijven van het volumen der lens vind ik, als meest voor de hand liggende verklaring, de afsluiting der lenswondnbsp;door de vliezen uit het glasachtig lichaam.

Sedert eenigen tijd weten wij 1), dat in het glasvocht membranen voorhanden zijn, die van de ora serrata ontspringen en aldaar zeer vast verbonden zijn metnbsp;het epitheel en de onderliggende lamina vitrea choroïdeae. Deze membranennbsp;richten zich ten deele achterwaarts, om zich ter plaatse der papilla n. opt. tenbsp;insereeren, doch veel minder hecht dan aan de ora serrata; anderdeels verloopen zij voorwaarts, de bocht der zonula zinnii volgend; krommen zich langs denbsp;achtervlakte der lens, om allengs meer evenwijdig aan het CLOQüET’sche kanaalnbsp;eveneens de papilla n. opt. te bereiken.

Deze membranen, corpus vitreum, sensu strictiori, zijn door zijdelingsche dunnere vertakkingen of splitsingen onderling verbonden, en laten zoodoende tus-schen zich kamers ontstaan, opgevuld met lymphe, humor vitreus.

Verder zien we, dat bij verschillende pathologische toestanden van het oog

1) SiKAUB, Bijdrage tot de kennis van het glasachtig lichaam. DoNDBBS-hundel,

-ocr page 374-

het glasachtig lichaam samenvalt (waarbij de humor vitreus zich begeeft naar de ruimte, welke tusschen de retina en buitenste glasvocht-membraan open komt),nbsp;daarbij steeds aan de ora serrata bevestigd blijvende, terwijl de achterste insertienbsp;der membranen aan de papilla nerv. opt. meestal loslaat en dus de membranen vóór in de glasvochtruimte in het vlak der ora serrata komen te liggen,nbsp;de voorste tegen de achtervlakte der lens. Bij uitgebreide verwondingen vannbsp;het oog, die tot verlies der lens en prolaps van het corpus vitreum in de wondnbsp;aanleiding geven, ziet men gewoonlijk een dergelijke collaps ontstaan: collapsusnbsp;corp. vitrei traumaticus. Bij de genezing blijven de glasvociitvliezen in hetnbsp;hoornvlies-litteeken geklemd, en vormen tegen elkaar aangedrukt een min of meernbsp;vaste kegelvormige massa, wier basis door de ora serrata begrensd wordt en.nbsp;wier top in de cicatrix ligt.

In het te beschrijven geval was het middelste gedeelte der lens bij het trauma verloren gegaan, doch het periphere gedeelte en de verscheurde lenskapsel achtergebleven. Het geeollabeerde en prolabeerende glasachtig lichaam bekleedde denbsp;lenswonde en vrijwaarde de zijdelingsche lensresten voor den oplossenden invloednbsp;van omringende lymphe. Daardoor werd het mogelijk, dat in een oog, dat innbsp;de prilste jeugd werd verwond, de resorptie eener over een groot oppervlaknbsp;verwonde lens, gedurende twintig jaar, tot op het tijdstip der exstirpatio bulbinbsp;uit kon blijven. De beschrijving van dit geval volge thans.

Balbas nquot;. 417, uit de collectie van het jaar 1886, van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, stond ingeschreven als te hebben toebehoord aan J. H. IN ’T v. oud 27nbsp;jaar, landbouwer van beroep, die sedert zijn 7de jaar, na verwonding door een riet op hetnbsp;linker oog blind was.

In bovenvermeld jaar, vervoegde hij zich aan de polikliniek met klachten over hinder van het licht, irritatie en congestie van het rechter oog, hetgeen de indicatie was totnbsp;exstirpatie van het linker oog, met Vis. = 0 en Tensie 1.

Dit oog vertoonde uitwendig een liniaire cicatrix corneae met synechia anterior in het verloop der cicatrix, doch niet over de volle lengte. Na den bulbus aequatoriaal doorgesneden te hebben constateerde men, dat de retina aan de onderzijde had losgelaten,nbsp;4e lens verkalkt, het corpus ciliare licht gezwollen, de iris atrophisch was, terwijl denbsp;choroïdea een atrophisehe plek vertoonde. Thans, dos 2 jaar ruim in MÜLLEn’sch vochnbsp;bewaard, is aan het praeparaat nog slechts dui4elijk te zien de cicatrix corneae, reikendenbsp;van een punt van den corneo-scleraal-grens, bijna door het midden der cornea, tot op ongeveer 2 mM. van den schuins daartegenover liggenden corneo-scleraal-rand. Ondoorschijnend verkleind glasvocht onttrekt de achten lakte der lens of wat zich ter plaatse der leus-mocht bevinden aan de waarneming. De voorste helft van den bulbus sneed ik door innbsp;eene richting loodrecht op die van de cicatrix en zag nu ter weerszijden der oogas gelegen twee stukken der lens, 4ie door een van achter de lens komende, tot aan de corneanbsp;reikende en met deze versmolten streng, gescheiden zijn.

Elk dezer beide lichamen heeft een afgeronden vorm, hetgeen bedriegelijk den indruk teweeg brengt alsof er twee afzonderlijke lensjes waren. De beide helften werden in toto gekleurd, de eene in lithion-carmijn, de andere in haematoxyline, en inge-smoltcn in parafine. Van de serie coupes, die ik hiervan vervaardigde moge een vijftalnbsp;als de meest sprekende, hier beschreven worden.

“ De meest periphere coupe, naar de zijde, waar het litteeken den rand der cornea niet geheel bereikte heeft vrijwel een normaal aanzien.

2“. Een weinig meer naar het centrum, doch nog niet in het pupilvlak, krijgt men 2 lensstukken te zien, het een zeer groot in vergelijking \ot het andere. Van deze viel

-ocr page 375-

in de vorige coupe blijkbaar slechts het grootste stuk in het snijvlak. Beide stukken lyn geheel met kapsel omgeven, uitgezonderd aan de zijden, die naar elkaar toegekeerdnbsp;zijn, waar de kapsel vrij eindigt. De kapsel van de kleinste helft strekt zich nog uitnbsp;¦halverwege over den afstand tusschen beide stukken; hier is dus een gedeelte der len»nbsp;verloren gegaan, en het epitbeel, dat van de kapsel losliet daar, waar zij open lag, heeftnbsp;zich tegen de hier vrij liggende lensmassa aangelegd, zoodat deze rondom door epitheelnbsp;omslüten is. Nu ziet men duidelijk het glasachtig lichaam zich voorwelven tusschen beidenbsp;lenshelften, echter niet tot aan de achterviakte der iris, doch ver genoeg, om het vrijenbsp;einde der achterste lenskapsel voortstuwend, zich tegen het open gedeelte der grooterenbsp;lenshelft aan te leggen. In dit glasachtig lichaam zijn de spaarzaam met lencocythennbsp;geïnfiltreerde en gevasiïulariseerde membranen duidelijk waar te nemen, terw'iji het dichtstnbsp;tegen elkaar gedrongen zijn die, welke ter plaatse van het ontbrekende Jens-gedeeltenbsp;gelegen zijn. De roNTANA^sche hoek is merkbaar verkleind.

3^. Weer verder naar het centrum, dicht bij den rand van het pupilvlak is de grootte der lensstukken ongeveer gelijk, is de ienskapsei der helft correspondeerende met hetnbsp;kleinste stak der vorige coupe niet meer zoo ruim, en liggen beide naar elkaar toegekeerde zijden der lensmassa’s tegen het glasachtig lichaam aan, dat nu verder voorwaart»nbsp;reikende, de achterviakte der iris bereikt en hiermede vergroeid is. Tevens ziet mennbsp;de voorvlakte der iris en achterviakte der cornea overbrugd door een massa, die geheelnbsp;het aspect heeft van de evengenoerade glasvochtstreug. In het cornea-weefsel is geennbsp;onderscheid meer te maken tusschen litteeken en normaal weefsel, alleen is ter plaatsenbsp;der gewezen wond het corneaal-epitheel verdikt. Ook in deze coupe is de FOUTANA’schenbsp;hoek zeer klein en oogkamer ondiep.

4“. Een coupe, even in het pupilvlak vallend, stelt ons in staat de glasvochtstreug te verv agen, zooals deze voorwaarts loopt, en tusschen de irisranden die hier een gemeen*nbsp;schappelyke synechie vormen, de cornea bereikt. Hier nu is juist de aodere lenshelftnbsp;kleiner; haar kapsel is gedeeltelijk zonder lensinhoad, doch opgevuld met glasvocht-mem-branen, die zijdelings vóórdringen, scherp tegen de lensresten aanliggen en deze afsluiten.

5®. Deze coupe eindelijk, midden in het pupilvlak vallend, toont de iris weder vrij van de cornea, doch te eener zijde nog verkleefd aan de streng van glasvliezen; het glasachtignbsp;lichaam begeeft zich als een vrije streng naar de cornea, in haar voorste gedeelte doornbsp;temggeslagen m. descemetii bekleed; de lenskapsel is op beide helften een weinig ruimnbsp;Tn het voorste gedeelte dicht bij de cornea is deze streng duidelijk gevasculariseerd.

Dit gedeelte van het praeparaat toont zeer veel overeenkomst, met een door ALT 1gt;

1) Wbcakk et LANDOLT, Traité complet. Tome II, pag. 201.

-ocr page 376-

beschreven geval, waarin na perforatie der cornea en uittreding der lens door de wond, bet glasaehtig lichaam zich vereenigt met de cornea, waarbij de membrana Descemetiinbsp;zich aan den wondrand terugslaat en zich een eiudweegs tegen de glasvochtstreng aanlegt.nbsp;De streepen, die in de teekening in de richting der streng verloopeu, zijn ongetwijfeldnbsp;dezelfde glasvochtmembranen.

Evenzoo geven pagenstbchee en genth 1) een geval te aanschouwen, hetgeen een soortgelijken toestand voorstelt als dat van alt, met dien verstande, dat behalve de lens hier bovendien de iris gemist wordt, en dat de overgang van het corneaal-weefsel in dat dernbsp;glasvochtstreng hier duidelijk te onderscheiden is.

De verdere conpes toonen alle duidelijk twee leushelften, waarvan de onderlinge verhouding minder juist was na te gaan, daar ze bij het snijden uit het praeparaat vielen en de teruggebleven kapsel niet duidelijk meer hun vorm aangeeft.

In geen der coupes heb ik woekering van het kapsel-epitheel kunnen waarnemen en evenmin het zoo karakteristieke buitenwaartsehe omkrullen der leuskapsel, die daar waarnbsp;zij vrij was, gestrekt of golfsgewijze, als een wimpel in den wind, lag. Tevens vertoondennbsp;de lensstukken op hun voorvlakte overal pigmeut-resten van de iris, die zelve zeer dunnbsp;bleek te zijn. Op de glasmembraau der choroïdea zijn menigvuldige glaskogels waar tenbsp;nemen.

Trachten wij ons thans een voorstelling te maken van de wijze, waarop de verwonding tot stand is gekomen en hoe het proces tot den beschreven eindtoestand is kunnen geraken.

Het riet, dat het trauma teweeg bracht, heeft een klieving der cornea en splijting der lens veroorzaakt, terwdjl door de sterke drukking op het oog,nbsp;het waterachtig vocht en het gekneusde gedeelte der lens snel uit het oognbsp;zijn geperst, zoodat het glasachtig lichaam in de ontstane ruimte drong, en innbsp;de hoornvlieswond werd geklemd.

Zoo konden dus twee periphere stukken der lens in het oog achterblijven, die naar den aequator toe nog door normale lenskapsel begrensd bleven ennbsp;naar de oogas toe door de naar voren gedrongen glasvochtmembranen bedekt,nbsp;waardoor zij voor resorptie zijn behoed. Het ligt voor de hand, dat daarbij denbsp;membranen, welke in normalen toestand de achtervlakte der lens volgen, voornamelijk in het spel waren; zij moeten het eerst in de wond gedrongen worden tengevolge der verhoogde spanning, die door het inwerkend geweld werdnbsp;veroorzaakt.

Het nabij de cornea gelegen gedeelte van het glasachtig lichaam heeft geheel het aspect van bindweefsel aangenomen en gelijkt bij onze wijze van behandelingnbsp;in doorsneden op cornea-weefsel; zelfs is de overgang van het eene weefsel innbsp;het andere niet scherp te onderkennen. De in de glasvochtstreng verloopendenbsp;vaten, ontnemen er zoo mogelijk nog meer het gewone aspect aan, en alleennbsp;haar overgang in de achter de lens liggende membranen, doen haar ontstaannbsp;uit glasachtig lichaam ontwijfelbaar herkennen.

Utrecht. nbsp;nbsp;nbsp;h. m. c. kesslee.

1) Pagbnstboheb uud genth. Atlas, plaat II, figa 4.

-ocr page 377-

SKIASCOPIE.

De objectieve bepaling van de refractie wordt in den laatsten tijd, behalve met den oogspiegel in rechtstandig of omgekeerd beeld, veel gedaan volgensnbsp;eene door cuignet aangegeven methode, die onder de namen kerato-, retina-,nbsp;papilla-, plianta- of skiascapie is beschreven.

Deze methode berust op het feit, dat men, met een oogspiegel gewapend, op een afstand van b. v. 1 meter, een oog beziende, bij kleine rotatiën vannbsp;den spiegel om de vertikale as eene schaduw over het verlichte pupilvlak zietnbsp;glijden, en wel, wanneer men een concaven spiegel 1) gebruikt, in dezelfdenbsp;richting van de rotatie bij myopische oogen, waarvan het verste punt naderbijnbsp;ligt dan het oog van den waarnemer, en in tegengestelde richting bij emme-tropische en hypermetropische oogen.

Is de beweging der schaduw in dezelfde richting van de rotatie en nadert men het te onderzoeken oog, dan wordt de schaduw minder donker en harenbsp;beweging geringer en is op zekeren afstand niet meer waar te nemen; wordtnbsp;de afstand nog kleiner, dan keert de beweging om : de schaduw gaat dan innbsp;de tegengestelde richting als de spiegel.

De overgangsplaats is het punctum remotum van het onderzochte oog.

Wil men een hypermetropisch oog bepalen, dan maakt men, door daarvoor een convex glas te plaatsen, dit eerst myopisch, om dan op de bovenvermeldenbsp;wijze te werk te gaan.

1) Bij eeii sterk concaven spiegel is het effect van de rotatie omgekeerd aan dat met den platten spiegel, omdat bij dezen als lichtbron geldt het virtneele beeld achter dennbsp;spiegel, en bij genen het reëele beeld vóo'r den spiegel, en dus bij het naar rechts rotee-ren van een concaven spiegel de lichtbron naar rechts, bij een platten spiegel daarentegennbsp;naar links verplaatst wordt.

-ocr page 378-

( 32 )

Om aêtigmatisme te bepalen moet men de refractie in de twee hoofdmeridianen afzonderlijk onderzoeken.

De in den laatsten tijd meest gebruikelijke wijze van toepassing dezer methode is aangegeven door baker 1). Hij plaatst zich op 1 meter afstand, terwijl hij den patiënt een bril met -1- 1 heeft opgezet. Is bij rotatie van dennbsp;coucaven spiegel geeno schaduw zichtbaar, dan is de patiënt emmetropisch ;nbsp;beweegt de schaduw zich in denzelfden zin, myopisch, in tegengestelden zinnbsp;hypermetropisch. Men verwisselt dan het opgezette brilglas, totdat geene schaduw meer verschijnt, en het verschil van het gevonden glas met -f 1 geeftnbsp;den graad der refractie aan.

Gordon norrie 2), daarentegen, brengt door voorgezette glazen het punctum remotum ongeveer op 20—25 cm. en bepaalt dan den afstand, waarop hij de schaduw ziet verdwijnen, en leest dien afstand af op een bandmaatje,.nbsp;welke afstand dan, in verband met het gebruikte glas, de refractie aangeeft.

Wat de verklaring van het verschijnsel aangaat, zoo wijst reeds de verscheidenheid van namen er op, dat men het daarover niet ééns is geweest. De uitvinder cuigneï meende, dat de schaduw op de cornea ontstond, maar konnbsp;geen bevredigende verklaring vinden.

Landoet 3) zocht de verklaring in het beeld van de lichtbron, dat — min of meer scherp — op de retina van het onderzochte oog gevormd wordt, ennbsp;dat weer een omgekeerd reëel beeld vormt op den afstand van het punctumnbsp;remotum.

Dit beeld beweegt zich werkelijk in de richting, die men waarneemt bij de skiascopie; maar accmomodeert men voor dat beeld, dan ziet men het verschijnsel niet; zelfs is dit het struikelblok voor de beginners. Om het verschijmelnbsp;goed waar te nemen, moet men voor het pupilvlak van het onderzochte oognbsp;accommodeeren.

Leroy 4) herkende den waren oorsprong van het schaduwbeeld, als ontstaan door de grens der pupil van den waarnemer. Om dit duidelijk te makennbsp;moge het volgende dienen. Gesteld de te onderzoeken patiënt is emmetropisch.nbsp;De waarnemer verlicht door middel van eene lichtbron, die hij naast zijn oognbsp;houdt, een punt van den fundus. Dit punt zal, daar het oog emmetropischnbsp;is, een bundel evenwijdige stralen terugzenden in de richting van de lichtbronnbsp;en wordt dus door den waarnemer niet gezien : het pupilvlak is donker. Verplaatst men nu de lichtbron in de richting van het waarnemende oog, dannbsp;zal er een oogenblik komen, dat een gedeelte van den stralenbundel door denbsp;pupil in het oog treedt en dus waargenomen wordt, terwijl de overige lichtstralen daarbuiten vallen en niet gezien worden. Men zal dus een lichtbeeldjenbsp;zien komen op het pupilvlak en wèl, zooals uit de figuur blijkt, van de tegenovergestelde zijde.

1) nbsp;nbsp;nbsp;lieitHoscopy. Americ» Journ. of Opkth, ï, p.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Om ikiaskopi ugeskr. f, laege,

3) nbsp;nbsp;nbsp;Traité complet ^opklhalm. III, p. 265.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Rettue générale d'ophihalm.

116.

-ocr page 379-

( 33 )

Is de lichtbron voor het midden van de pnpil van den tvaarnemer, en is deze pupil even groot als, of grooter dan die van den patiënt, zoo zal hetnbsp;geheele pupilvlak verlicht zijn ; is de pupil van den waarnemer kleiner, dannbsp;worden de periphere stralen niet waargenomen, men ziel dan de pupil alsnbsp;eene lichte schijf met donkeren rand.

Op dezelfde wijze verhouden zich hypermetropische oogen en myopische, waarvan het P. K. verder dan het oog van den waarnemer ligt. Indien hetnbsp;P. B. tusschen beide oogen ligt, zoo zullen het eerst die stralen door denbsp;pupil gaan en gezien worden, welke aan de zijde, waar het licht is, uit denbsp;pupil van den patiënt treden. Het lichtbeeldje zal zich dus over het pupilvlak bewegen in denzelfden zin als de lichtbron.

Fig. 2.

Valt het P. E. samen met het pupilvlak van den waarnemer, dan zullen, bij beweging van het licht, alle stralen tegelijk door de pupil gaan, en dusnbsp;de pupil van den patiënt eensklaps geheel verlicht zijn. Bij de quantitatievenbsp;bepaling der refractie zoekt men juist dit punt.

Uit deze verklaring blijkt, dat het lichtbeeldje, in verhouding tot het geheele pupilvlak, des te kleiner is, naarmate de pupil van den patiënt grooter en dienbsp;van den waarnemer kleiner is, en in die mate is ook het P. E. gemakkelijkernbsp;te vinden.

-ocr page 380-

( 34 )

Op de vraag, welken oogspiegel men bij de skiasoopie moet gebruiken, diene tot antwoord, dat voor eene schei pe tegenstelling van licht en donker vereisohtnbsp;wordt, dat het gedeelte van de retina van den patiënt, dat verlicht wordt,nbsp;zoo klein mogelijk zij, en om dit te verkrijgen moet men de lichtbron plaatsen in het P. E. De platte spiegel voldoet daaraan het minst, een sterknbsp;concave spiegel vrij wel; aan dezen eisch voldoet het meest een convexe spiegelnbsp;met kleinen focaal-afstand.

En wat de verdere toepassing aangaat, zoo dunkt mij dat het beste is, het / punctum remotum met behulp van glazen te brengen tusschen 35 en 80 cm.nbsp;(zijnde P. E. van M. X sn 1.36), dan den juisten afstand van het P. E. metennbsp;en hieruit de refractie bepalen. Dit heeft voor boven de methode van bakernbsp;(zie boven), dat men minder glazen behoeft, terwijl men bovendien bij de methodenbsp;van BAKER zelden het punctum remotum treft, maar uit de glazen, met welkenbsp;het lichtbeeldje zicli nog in eene richting en met welke het zich in de tegenovergestelde richting begint te bewegen, de gemiddelde schatten moet.

Ten slotte wil ik er nog op wijzen, dat, terwijl de skiascopie gemakkelijker is en minder oefening vereisoht, het boven de andere methoden ook het grootenbsp;voordeel oplevert, dat de accommodatie van den waarnemer geen bron vannbsp;fouten kan worden, zooals zulks lichtelijk het geval is bij de bepaling dernbsp;' refractie met den oogspiegel in het rechtstandige beeld.

HERMAN SNELLEN JR.

-ocr page 381-

BIJDRAGE TOT DE PATHOLOGISCHE ANATOMIE VAN HET

GLAUCOOM,

M. S T E A U B.

Een groot deel van de aandacht der oogheelkundigen wordt in de laatste jaren geboeid door het glaucoom. Ben breede schaar van schrijvers trachttenbsp;door klinische waarnemingen, door pathologisch-anatomische en experimenteelenbsp;onderzoekingen in de duisternis door te dringen, welke het wezen dezer ziektenbsp;nog omsluiert. Desniettemin zijn wij na de klassieke verhandelingen, welkenbsp;den grond der glaucoom-leer legden, niet vele feiten rijker geworden. Tweenbsp;pathologisch-anatomische ontdekkingen zijn het voornaamste wat op dit gebiednbsp;de latere jaren hebben gebracht.

Vooreerst weten wij door knies 1) en a. wf.bek 2), dat het meest peri-phere deel der iris zich in de meerderheid der gevallen tegen het hoornvlies legt. Deze verschuiving is niet eene verplaatsing der iris alleen, maar eennbsp;voortdringen van het geheele intra-oculaire septum (lens c. annexis en iris);nbsp;de glasvochtruimte wordt vergroot en do voorste oogkamer daarentegen ondieper.nbsp;De verplaatsing kan zóó ver gaan, dat de voorste oogkamer geheel verstrijktnbsp;en de iris vlak tegen het hoornvlies komt te liggen.

In de tweede plaats vonden czeemak en birnbacheii 3), dat in een aantal glaucoom-oogen de vasa vorticosa, ter plaatse waar zij de sclera doorboreu,

1) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv far Ophthalmologie, Bd. XXII.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem, Bd. XXIII.

8) Ibidem, Bd. XXXII.

-ocr page 382-

( 214 )

gedeeltelijk worden gesloten door eene woekering van den aderwand, welke zij met endarteriitis obliterans vergelijken.

Deze beide veranderinaen zijn behalve de reeds langer bekende uitholling der gezichtszenuw de tot dusverre beschreven anatomische kenmerken van hetnbsp;glaucoom. Het onderzoek eener reeks glaucomateuse oogen bracht nog eennbsp;vierde kenmerk aan het licht. De bedoelde eigenschap der glaucomateuse bulbi,nbsp;welker mededeeling en bespreking het doel van dit opslel is, onderscheidt zichnbsp;van het zoo even opgesomde drietal, daardoor, dat zij eeiie negatieve is. Mennbsp;mist namelijk in de oogen met verhoogde tensie iets, wat in normaal gespannennbsp;oogen constant gevonden wordt. Bespreken wij ter verduidelijking de bedoeldenbsp;positieve eigenschap der normale oogen.

Wanneer een oog met normale spanning zoo behoedzaam mogelijk (onder 0.6 pCt. zout-solntie met een zeer scherp mes) meridionaal wordt doorgesneden,nbsp;dan vindt men onmiddellijk na de doorsnijding, dat de choroïdea zich in haarnbsp;voorste gedeelte van de sclera heeft teruggetrokken, zoodat er eene ruimtenbsp;tussohen de beide vliezen is ontstaan. Deze ruimte begint reeds vlak achternbsp;de voorste insertie der ciliair-spier, en verbreedt zich snel, om een weinignbsp;vóór den aequator bulbi haar grootste breedte van ongeveer 1 mm. te bereiken. Verder naar achter wordt zij langzaam smaller en houdt ongemerkt opnbsp;te bestaan, ter hoogte waar de doorboringen der vasa vorticosa gelegen zijn.

Ten einde deze typische vervorming te ontgaan, geeft de histoloog in den regel er de voorkeur aan, do bulbi in hun geheel te verharden en daarna doornbsp;te snijden. Dan wordt do retractie der choroïdea voorkomen. Doch nietnbsp;immer.

Enkele malen werd ondanks deze voorzorg toch eene ruimte tusschen sclera en choroïdea opgemerkt. Dit kwam voor bij bulbi met verminderde spanningnbsp;— hypotonische oogen. In deze oogen had blijkbaar gedurende het leven eenenbsp;dergelijke retractie plaats gegrepen als na den dood bij doorsnijding van bulbinbsp;met normale spanning wordt veroorzaakt.

Oogen met vermeerderde spanning daarentegen gedragen zich bij deze behandeling als normale. Om het door ons bedoelde verschil tusschen deze beide categorieën waar te nemen, is het noodzakelijk, de oogen in versakennbsp;toestand aan het onderzoek te onderwerpen. Slechts op deze wijze kan hetnbsp;blijken, dat in oogen, welke gedurende het leven verhoogde tensie bezaten, denbsp;retractie der choroïdea of niet aanwezig of in uitgebreidheid verminderd is.nbsp;Dit feit werd geconstateerd in acht 1) gevallen van hypertonie, waarbij moetnbsp;worden opgemerkt, dat dit getal alle gevallen van glaucoma omvat, die uitnbsp;dit gezichtspunt werden onderzocht.

Geval I. Corpus alienum. lieclinaüo lentis trmmatien. Glaucoma secundarium.

De smid G., oud 48 jaren, werd vóór 10 jaren door een stukje ijzer aan het rechter oog verwond. Het aanvankelijk sterk ontstoken oog was na een maand weder genezen,nbsp;waarna patiënt met het oog weder zien kon, hoewel minder goed dan met het linkernbsp;oog. Later nam het gezicht langzaam af.

Tien dagen geleden kreeg hij pijn in het oog en voorhoofdspijnen, waarom hij zich onder behandeling stelde.

l) Sedert voegde zich nog een geval daarbij.

-ocr page 383-

( 215 )

Br wordt een heldere cornea gevonden, met een enkel wit puntje aan de achtervlakte; astigmatisch l.g5 mar. horizontaal; diepe voorste oogkamer, klaar humor aqueus;nbsp;atrophische iris met zeer nauwe pupil, die door exsudaat is verstopt; sterke iridodoneais;nbsp;T 4- 2 ; geen licht-perceptie.

Het oog wordt geëxsUrpeerd en vertoont den volgenden toestand: een uiterst klein gaatje doorboort de iris in haar onderste gedeelte; op daarmede overeenkomstige plaatsnbsp;ligt achter de iris op de otbicnlaiis ciliaris vastgekleefd en van het naburige pigmentnbsp;nauwelijks te onderscheiden, een klein vreemd lichaam, dat door den electromagneet wordtnbsp;aangetrokken. De hoek der voorste oogkamer is vrij; de leus, donkerbruin van kleur ennbsp;nog in de cenigszins geplooide kapsel besloten, ligt los in de glasvochtruimte; glssvochtnbsp;dnn vloeibaar. Netvlies vast met chuioïdea verbonden ; ongelijke pigmentverdeeling geeftnbsp;de binnenste oogvliezen een getijgerd aanzien. De cltoróldea is vlak tegen de sclera gelegen en trekt eich daarvan^ ook uren na de doorsnijding van het oog, niet teritg, Denbsp;papilla N. optici is niet uitgehold.

Uitvoerig mikroskopisch onderzoek bevestigt, dat de hoek der voorste oogkamer vrij is, en dat de toegang van het waterachtig vocht tot don wand vau het in alle coupes zichtbarenbsp;i soHLEMM’sche kanaal onbelemmerd moet geweest zijn; ook mikroskopisch wordt geen exea-vatie der gezichtszenuw gevonden. Het netvlies is sterk verdund, gangliënccllen en korrels zijnnbsp;afwezig ; ecu tamelijk los weefsel van spoelvorraige cellen en vaten is alles W'at vau hetnbsp;netvlies overblcef. Dit weefsel is vast met de choroïdea vergroeid en hier en daar ge-pigmeuteerd. Op sommige plaatsen is een fijn vezolachtig weefsel ontstaan tusscheu denbsp;lamina vitrea choroïdeae en hot netvlies. Elders ontbreekt het pigment-epithelium. Denbsp;chordidea neemt aan deze veranderingen van het netvlies geen deel; met name vindennbsp;ook de pigmentveranderingeu haar oorzaak niet in aandoening der naburige gedeelten dernbsp;choroïdea. De choroïdea. is nergens door exsudaat of nieuwgevormd weefsel met de aeleranbsp;vast verhouden eu vertoont daarentegen bijna overal een geheel normaal aanzien. Eeuenbsp;uitzondering wordt alleen gemaakt door de wortels der doorborende vasa vorticosa, welkenbsp;door witte bloedlichaampjes in groot getal zijn omgeven. Deze infiltratie strekt zich echternbsp;niet verder uit dan de grootste aderstammen in de onmiddellijke nabijheid der vaia vorticosa. De wand der vasa vorticosa zelf is normaal.

Dpicrisis. Klaarblijkelijk heeft het vreemde lichaam, dat vóo'r tien jaren in het oog drong, daarin eene operatie verricht, die vroeger somtijds ter behandeling van cataractnbsp;plaats vond: reclinatio lentis. Bij ondervraging van den patiënt d.aaromtrent, schijnt tenbsp;blijken, dat hij vroeger de in het glasvociit zwevende lens van tijd tot tijd entoptischnbsp;heeft waargenomen, intusschen zijn de secundaire processen waarom men van dezo operatienbsp;heeft afgezien, niet uitgeblcven. De mechanische invloed der bervegelijke lens kan voornbsp;de ontaarding van het netvlies, die zeer slepend moet opgetreden zijn, worden aansprakelijk gesteld. Veel raoeilijker valt het verband van het vreemde lichaam en de gerecli-nee.rde lens tot de opgetveden bypertonie te begrijpen.

Van de kenmerken, welke het glnucorna in zijne primaire en secundaire vormen eigen zijn, vinden wij slechts de afwezigheid van retractie der choroïdea terug.

De exsudaat-vorining in de nabijiieid der perforatic-openingen kan slechts van zeer recenteu datum zijn en bestaat waarschijnlijk niet langer dan tien dagen. Hare localisatienbsp;wijst eerder op veneuse stuwing dan op iiifiammatie.

Geval II. Suphthalmos.

Het linker oog van v. D. B., ISjarig meisje, is op halfjarigen leeftijd rood geworden en daarna langzamerhand gvooter geworden dan normaal. Thans puilt het oog sterk uit ¦nbsp;vooral het hoornvlies is sterk gewelfd en bevat een witte, gevasciilariseerde vlek. Diepenbsp;voorste oogkamer. Tensie normaal. Gezichtsscherpte tot lichtontwaring gedaald.

Na de exstirpatie en doorsnijding van het oog wordt de voorste oogkamer zeer diep

-ocr page 384-

4 nbsp;nbsp;nbsp;( 216 )

gevonden; de hoek der oogkamer is vrij. Heldere lens; sterk vergroote en diep uitgeholde papilla N. optici.

De sclera is dun; de choröidea trekt sich niet van de sclera terug. De gemiddelde diameter van den sterk uilgezetten, ongeveer bolvormigen balbus bedraagt 33 mm.

Mikroskopisch onderzoek bevestigt de afwezigheid van de knies-wBBEa’sche weefsel-verscliuiving. Er liggen enkele bundels sclera-weefsel tusschen den canalis schlf.mmii en de platen der M. Descemetii. De wanden der vasa vorticosa perforantia vertoonen geenenbsp;woekering, doch overeenkomstig met de rekking van den geheelen oogwaud is het door-boringskanaal zeer lang en dun geworden. Het glasachtig lichaam vult slechts de voorstenbsp;helft der glasvochtruimte aan. Nergens in choroïdea of glasvocht exsudaat.

Epicrisis. Buphthalmos is het glaucoom der kinderjaren. De tensie behoeft daarbij niet waarneembaar te vermeerderen, omdat de voortdurende rekking der oogbolwanden hetnbsp;optreden eeuer belangrijk verhoogde teusie verijdelt. Nevens sterke uitholling der genbsp;zichtszenuw en de afwezigheid van retract e der choroïdea, ontbreekt de sluiting van dennbsp;hoek der oogkamer geheel.

Bij de gewichtige rol, welke het scHLEiiii’schc kanaal voor de resorbtie van het waterachtig vocht vervult, ia het uiterst opmerkelijk, dat deze vena in het onderzochte oog niet op de normale plaats gelegen is, d w. z tusschen de sclera en de buitenste plaatnbsp;der M. Descemetii, doch scleraal-bundels tusschen de ader en de genoemde plaat zijn in-geschoveii. Terwijl de op talrijke plaatsen doorboorde elastische lamellen in den hoeknbsp;der voorste oogkamer aan de lymphe vrijen toegang tot de i aderwand verschaffen, kunnennbsp;de scleraalbundels hier slechts de filtratie belemmeren. In hoever deze hinderpaal vannbsp;beteekenis is, valt moeilijk te beoordeelen. Nu zijne aanwezigheid met eene in de eerstenbsp;jeugd ontdekte ziekte samenvalt, is het geoorloofd aan een raogelijken samenhang tenbsp;denken.

Geval III. Diabetes. Glaucoma chronicum.

V, E, oud 63 jaar, heeft sedert lgt;/2 jaar afneming der gezichtsscherpte op beide oogen. V. o. d. “ -/jjj V. o. s. rr Veo; Emmetropie. T. o. d. =: -f- 2; T. o. s. — -t- 3.nbsp;Gezichtsveld rechts naar boven buiten beperkt; links concentrische beperking. Patiëntnbsp;wordt met pilocarpine, phiebotomie, op het rechter oog met sclerotomie behandeld, zonder dat het proces tot taan komt. Terwijl aanvankelijk de veranderde voedingswijze eennbsp;gunstigen invloed op den algeraeenen toestand uitoefende, trad later groote debiliteit innbsp;en overleed patiënt aan uitputting, drie weken na zijne opneming.

Bij de obductie, welke 12 uren na den dood werd verricht, wenschte Prof. snellen deze zeldzame gelegenheid te bezigen om den toestand van de afvoerende aderen en vannbsp;den sinus cavernosns te onderzoeken. Hier werd niets abnormaals gevonden. Slechts bestond er z.g. arteriitis der carotis, waardoor de veneuse circulatie in den sinus niet gestoord kou zijn.

Alleen het linker oog wordt versch ingesneden. Hier wordt do peripherie der iris tegen de cornea liggende gevonden. Glaucomateuse excavatie der gezichtszenuw. Denbsp;choröidea trekt zich alleen van het voorste derde gedeelte der sclera terug. Ook heeft denbsp;retractie in veel verminderde mate plaats, in evenredigheid met hare mindere extensiteit.

Epicrisis. Waar zich de zeldzame gelegenheid voordoet, om een glaucomateus oog, dat iu vivo nog zag, te onderzoeken, konden wij ons voorbereiden de pathologisch-anatomischenbsp;verschijnselen minder ver gevorderd te vinden dan in een door het glaucoom verblindnbsp;oog. De waarneming van dit geval is echter niet direct vergelijkbaar met de anderenbsp;gevallen. Èn door de lange agonie, èn door het tijdstip der obductie, 12 uren na dennbsp;dood, èu door de manipulaties van deu bulbus bij het onderzoek der orbits, verkeerde denbsp;bnlbus in andere conditie dan de overige, welke tot onderzoek kwamen.

Geval IV. Glaucoma.

Vrouw D., oud 62 jaar, heeft in November 1887 hevige hoofdpijnen gehad en brakin-

-ocr page 385-

(217)

het rechter oog r:: 0; T. — nbsp;nbsp;nbsp;3;

gen ; thans (Maart 1888) is de gezichtsscherpte op behandeling met sclcrotomie en iridectomie zonder gevolg.

Bij de exstirpatie worden bloedingen in glasachtig lichaam en netvlies gevonden; de netvliesbloedingen van ongelijken ouderdom en door klenrsverschillen te onderscheiden.nbsp;De iris-peripherie ligt tegen het hoornvlies ; geen retractie der choroidea; glancomatensenbsp;cxcavatie van den N. opticus.

Geval V. Qlaucoma secundarium.

Een 24-jarig meisje heeft voor 5 jareu ontsteking aan het rechter oog gekregen met supra-orbitaalpijn. Het hoornvlies draagt eene macula en is plaatselijk uitgezet; de voorstenbsp;oogkamer is diep; verhoogde spanning: T — -f- 3; geen lichtontwaring.

Na exstirpatie en doorsnijding wordt de volgende toestand gevonden:

De uitwendige configuratie van den oogbol wijst op myopischen bouw. In de streek der gele vlek is de sclera uitgezet. De diameter van deze uitzetting tot aan den topnbsp;der cornea gemeten bedraagt 28,5 m.m.

De voorste oogkamer is diep en niet door iris-verplaatsing gesloten. De lens is op een kleine rest na verdwenen. Deze rest hangt door eene verkalkte massa met het eentraalnbsp;gedeelte van het hoornvlies te zamen. De papilla N. optici ia pathologisch geëieaveerd.nbsp;Nabij de gele vlek ontbreekt op enkele plaatsen het pigment der choroidea. De choroideanbsp;trekt zich na de doorsnijding niet terug, welk verschijnsel aan eenige aanwezigen kan wordennbsp;gedemonstreerd. Na eenige minuten openbaart zich eene zeer geringe retractie in de nabijheid van den aequator bulbi. Deze neemt langzaam toe, breidt zich naar voren uit en wordtnbsp;ten slotte, ongeveer 10 minuten na de doorsnijding, gelijk aan de typische normale retractie.

Getal VI. Synechia anterior. Glaucoma secundarium.

Een 51-jarige vrouw heeft sedert 6 jaar een blind oog. De tensie bedraagt -j- 3, Aan het anatomisch praeparaat wordt gevonden synechia anterior over '/s van de oogkamernbsp;nitgestrekt. Overigens is de hoek der oogkamer vrij. Het hoornvlies is ter plaatse vannbsp;de synechie wit en gevasculariseerd. Peripheer cataract; diepe glancomatense eicavatie.

De choroidea laat niet los van de sclera.

Geval VII. Melanosarcoma choro'ideae. Glaucoma secundarium.

Een 46-jarig man heeft sedert 11 weken veel pijn aan het rechter oog. Het hoornvlies is helder en laat de iris doorschijnen, die er in haar geheel vlak tegen aangedrukt is. Innbsp;de middelwijde pnpil vertoont zich eene troebele lens. T -j- 3. Exstirpatie.

Voorste oogkamer geheel afwezig. Troebele lens is dik vloeibaar. Trechtervormige solutie retinae. Dun vloeibaar bloed tnsschen netvlies en choroidea. Eenige millimeters tempo-raalwaarts van de pupil verheft zich uit de choroidea een daarmede vast verbonden deelsnbsp;grijze, deels zwarte tumor, ter grootte van een kleine erwt, die door een dun steeltje metnbsp;den netvlies-treehter is verbonden.

De choroidea trekt zich niet van de sclera terug. Bij mikroskopisch onderzoek blijkt het gezwel melano-sarcoma te zijn.

Geval VllI. Glaucoma.

V. D. H., 70-jarig man, had in 1888 op het rechter oog V 0 ten gevolge van atrophia papillae ex neuritide. In Maart 1888 had hij sedert 10 dagen pijnen in het oog en innbsp;het hoofd. T ~ 3. Exstirpatie. Het meest peripherisch gedeelte der iris ligt vlak tegennbsp;het hoornvlies aan; de voorste oogkamer is daarmede overeenkomstig ondiep. Solutio retinae

-ocr page 386-

( 218 )

De cJwróidea treld niet van de sclera tegt;~ug. Bij mikroskopiscli onderzoek wordt het Inmen van het soHLEiiM’sche kanaal open gevonden. Ook iu de mikroskopische praeparaten ianbsp;de iris-verschniving voorhanden. Terwijl bij makroskopisch onderzoek reeds werd aangenomen, dat de iris en de cornea slechts mechanisch tegen elkaar waren geplaatst, zondernbsp;verkleving of exsudaat-vorming, werd dit mikroskopiseh geheel bevestigd.

De venen en ten deele ook de capillaiien van de geheele choroïdea worden sterk met bloed gevnld gevonden. In zeer scheef gesneden doorsneden der choroïdea nabij de papilnbsp;kwam een groot gedeelte der diepste vaatiaag van de ehoroïdea in de conpe. Deze laagnbsp;nu was zóózeer met bloed gevuld, dat zij buiten verband met de overige praeparaten beschouwd of elders gevonden, voor eene doorsnede van een typisch angioom had kunnen gelden.

Vasa vorticosa zonder waarneembare afwijkingen. In een klein deel van het gecollabeerde glasvocht, hetwelk zich in den trechter van het losgelaten netvlies bevindt, zijn niterstnbsp;dunwahdige vaten voorhanden, wier samenhang met een choroïdeaal-vat kan worden aangetoond. In seriën van coupes ziet men een glasvochtvat, het epithelium ciliare, later denbsp;lamina vitrea doorboreu, en zich met een op de buitenvlakte der vitrea verloopend vatnbsp;vereenigeu.

Eecapltuleerende vinden wij de characteristica van het gliiucoom-oog in de opgesomde gevallen in de volgende frequentie terug:

Ontbreken van de samenkriraping

Geval nbsp;nbsp;nbsp;1.

neen.

ja.

Geval II.

neen.

ja-

Geval III.

ja-

ja.

Geval IV.

ja.

ja-

Geval nbsp;nbsp;nbsp;V.

neen.

ja.

Geval VI.

ja-

ja.

Geval VII.

ja.

ja-

Geval VIII.

ja.

ja-

Septura-verschuiving. der choroïdea. Uitholling der zenuw.

neen.

ja-ja-

ja.

ja-ja.

?

?

Naar deze reeks te oordeelen is de afwezigheid of vermindering der samenkrimping van de choroïdea, na doorsnijding van den bulhus, het meest standvastige der glaucooin-kenmerken.

De nadere beschouwing- der medegedeelde eigenschap van het glaucomateuse oog leidt tot een tal van vragen omtrent hare mechanische, klinische en pathologische beteekenis, welker beantwoording ons in het domein der hypothesenbsp;zou moeten voeren. Dit is geenszins een verboden gebied, allerminst in denbsp;glauccom-vraag, waar de vaak doch niet immer genezende iridectomie nognbsp;altijd op eene verklaring van haren invloed wacht en de hoop mag wordennbsp;gevoed, dat een beter inzicht in hare werking de indicaties der operatie ennbsp;hare wijze van uitvoering beter dan thans zal loeren omschrijven. Ik zal in-tusschen te dezer plaatse slechts datgene aanstippen, wat voor het goed verstaan van het verschijnsel van belang is.

Vooreerst bewijst het terugtrekken der choroïdea van het normale oog, dat dit vlies iu het gesloten oog een eigen spanning bezit. Gedurende het levennbsp;is de spanning, ten gevolge van den tonus der ciliair-spier en van de vaat-spieren, ongetwijfeld nog grooter 1). Deze spanning der choroïdea bewijst,

1) Vgl. DONDERS, Over de myopie en hare behandeling, 1866, p. 80.

-ocr page 387-

( 219 )

dat het vaatvlies een deel der intra-ooulaire drukking draagt en moet ten gevolge hebben, dat de peiichoroïdea, waarin de groote aderen van het oognbsp;gelegen zijn, gedeeltelijk aan de intra-oculaire drukking wordt onttrokken 1).

Uil de afwezigheid van deze samenkrimpiug der choroïdea bij het glaucoom kan worden afgeleid, dat de choroïdea hare spanning verloren heeft en alzoonbsp;hare veerkracht is verzwakt. Dit is des te opmerkelijker, omdat de histolo-gische bouw der choroïdea van het glaucomateuse oog geen verandering ondergaat, welke dit verschijnsel zou kunnen verklaren. Moge al de hoeveelheidnbsp;leucocj'ten vermeerderd zijn, zoo kan deze wijziging althans zeer beperkt blijven ; geen exsudatie of nieuwvorming van weefsel verklaart den samenhingnbsp;van sclera en choroïdea. Bij de voorbereiding voor het mikroskopisch onderzoek worden deze vliezen licht weer gescheiden, en dan blijft er niets meernbsp;over wat op de vroegere vereeniging wijst.

In glaucomateuse oogen genieten alzoo de peri-choroïdeale aderen niet dezelfde bescherming als in het normale oog, terwijl zij voor den richtigcn gang dernbsp;circulatie een krachtiger steun zouden behoeven. De vermindering der elasticiteitnbsp;van de choroïdea moet bijdragen tot het ontstaan van stuwingsverschijnsolennbsp;van de zijde der venae vorticosae.

De veneuse stuwing, welke de hooge drukking vergezelt, is den clinici niet ontgaan (stellwag von gabion). In twee der zooeven beschreven oogen,nbsp;werden de teekenen van min of meer acute veneuse stuwing met het mikroskoopnbsp;aangetoond. In een derde wijzen talrijke bloedingen op een zelfde oorzaak. Denbsp;vraag rijst: In welke mate draagt de elasticiteitsvermindering dor choroïdeanbsp;bij tot het ontstaan der stuwing? Neemt zij daaraan een belangrijk aandeel ofnbsp;treedt haar invloed op den achtergrond tegenover de comprimeerende werkingnbsp;der intra-oculaire drukking zelve? Deze vraag hangt te zamen met eene andere:nbsp;Op welk tijdstip der ontwikkeling van''het glaucoma treedt de elasticiteitsvermindering op? Is zij een vroegtijdig symptoom, wellicht met het ontstaan dernbsp;hooge drukking reeds sameugaand, of is het verschijnsel franchement secundairnbsp;en slechts een eigenschap der ver voortgeschreden glaucomen, voor welke exstir-patie door een of andere bijkomende reden geïndiceerd is? In het eerste gevalnbsp;zou het van veel grooter beteekenis zijn dan in het laatst gestelde geval.

Hoewel uit den aard der zaak slechts verblinde glaucoom-oogen worden geëx-stirpeerd, leveren onze gevallen toch wel stof tot beantwoording der gestelde vragen. Geval I en VII stellen ons in staat iets naders omtrent het tijdstipnbsp;van ontstaan van de verslapping der choroïdea te ervaren.

op

het gezwel waarschijnlijk niet door middel van een dezer drie factoren de verhoogde drukking zal hebben teweeggebracht.

In geval VII mag de verhoogde lymphe-drukking beslist als secundair worden opgevat, als een uitvloeisel van de gezwelvorming in het achterst gedeelte vannbsp;het oog. De zenuw-uitholling, de verplaatsing van het septum en de verslappingnbsp;der choroïdea, de typische begeleiders van de verhoogde drukking, zijn aanwezi-Wat hgt meer voor de hand dan de gevolgtrekking, dat deze drie verschijnselennbsp;hunne beurt gevolgen van de drukkingsverhooging zijn, alzoo tertiair, daar

1) Vgl. p. 154.

van het Eerste Eed. Natuur- en Geneeskundig Congres, 1887,

-ocr page 388-

( 220 )

In geval I vinden wij blindheid tengevolge van eene atrophia retinae, welke aan het glaueomateuse proces zeker lang is voorafgegaan, daar de atrophie dernbsp;zenuw-elementen een zeldzaam hoogen trap heeft bereikt. Deze blindheid speeldenbsp;ons een oog in handen, dat anders waarschijnlijk nog niet zou zijn geëxstirpeerd,nbsp;met eene zeer recente drukkingsvermindering. Van de typische glaucoom-ken-merken is hier alleen het elasticiteitsverlies der ohoroïdea aanwezig; de uithollingnbsp;der gezichtszenuw, de sluiting van den hoek der oogkamer, benevens veranderingen der perforeerende aderen ontbreken ten eenen male. Hoewel ook ditnbsp;geval geen recht geeft om de verslapping der choroïdea voor primair aan tenbsp;zien, leert het ons toch, dat dit verschijnsel een meer standvastige begeleidernbsp;der hooge drukking is dan de andere, welke zooeven werden genoemd, en metnbsp;het vroegste ontstaan der verhoogde drukking samengaat.

Er is onder onze gevallen nog een oog van bijzonder belang:

Wij vinden in geval V eene totale verslapping der choroïdea, die echter na een tiental minuten voor eene normale samenkrimping plaats maakt. Dit gevalnbsp;komt mij gewichtig voor, omdat het afschildert, wat vermoedelijk gebeurd zounbsp;zijn, indien in vivo eene sclerotomie gedaan ware. Dan zou de intra-oculairenbsp;drukking evenals bij de doorsnijding van het geëxstirpeerde oog tot 0 gedaaldnbsp;zijn en de choroïdea zou zich hebben kunnen herstellen.

Het verdient opmerking, dat tijdelijke verslapping der choroïdea nog op andere wijze zou kunnen worden opgeheven, namelijk door de aanwending van myotica.nbsp;Zou niet samentrekking der ciliair-spier aan de choroïdea hare spanning kunnen hergeven en zoodoende de belemmerde circulatie in de perichoroïdea weder kunnennbsp;vrijmaken? Mij dunkt, geval V geeft ons eene vingerwijzing, boe de werkingnbsp;der myotica bij glaucoom zou kunnen worden verklaard.

Utrecht, Juni 1888.

lOvergedrakt uit het JSed. Tijdschrift voor Geneeskunde. Jaargang 1888, 2de Deel.)

-ocr page 389-

De toestel van Dr. GrRATAMA

voor de herkeiiiiiiig' van voorgewende geziclitszwakte op één oog.

Beschreven door M. STRAUB,

Officier van Gez. 2» Klasse.

Door onderzoekingen van Dondeus en Mac Gillavby is liet bekend geworden dat de acconiodatie en convergentie nietnbsp;absolnnt van elkander afhankelijk zijn. Zoo kunnen bij evenwijdige gezichtsassen normale oogen voor een afstand van | M.nbsp;worden ingesteld. Omgekeerd is een lichte graad van convergentie inogelijk zonder inspanning der acconiodatie. Deze laatstenbsp;eigenschap der oogspierstelsels wordt toegepast in een toestel,nbsp;hetwelk wijlen Dr. K. W. Geatama bezigde tot ontmaskeringnbsp;van voorgewende gezichtszwakte oji één oog.

Door licht convergeerende buizen wordt naar letterproeven gezien, die op den gebruikelijken afstand van 5 a 6 Meternbsp;zijn opgehangen. Wanneer het kruispunt der gezichtslijnen aannbsp;deze zijde der letterproeven gelegen is, worden de rechtsnbsp;gelegen voorwerpen met het linkeroog gezien, de links gelegennbsp;voorwerpen met het rechteroog. Deze overkruising komt nietnbsp;tot waarneming. Men meent hel rechts gelegen voorwerp metnbsp;hel rechteroog, het links gelegen voorwerp met het linkeroognbsp;te zien.

De onjuiste beoordeeling van het waargenome is daaraan te wijten dat de oogen niet gewoon zijn elk verschillende voorwerpen te zien en daardoor de oefening missen om in dennbsp;gemeenschappelijken gezichtsindruk het aandeel te onderscheidennbsp;dat aan elk oog afzonderlijk toekomt. De objecten worden te

-ocr page 390-

10

juister plaats gezien; de dwaling zetelt in de localisatie van het waarnemend zintuig, evenzoo als sommige stoffen, dienbsp;men meent te proeven, in waarheid worden geroken.

Deze optische dwaling is de valstrik, welke in den bedoelden toestel van Dr. Gbatama aan de simulanten gespannen wordt.nbsp;Met behulp van dit werktuig kan niet alleen in vele gevallennbsp;de vraag worden beantwoord of er bedrog werd gepleegd,nbsp;doch tevens de visus van het quasi zwakke oog worden bepaald op dezelfde wijze als zulks door de keuringsregle-menten wordt voorgeschreven en in de oogheelkundige praktijknbsp;gebruikelijk is.

Door de welwillende toestemming van Mevrouw de Weduwe Geatama—Ribbius is het mij vergund deze praktische vindingnbsp;van den scherpzinnigen geleerde openbaar te maken. Ik zounbsp;mij zeer gelukkig achten, wanneer dit opstel daartoe konnbsp;bijdragen, den toestel van Dr. Geatama eene plaats in onzenbsp;armamentaria te bereiden.

Het Militair Hospitaal te Utrecht bezit een exemplaar, dat van het door den uitvinder zelven gebezigd model in ondergeschikte punten afwijkt. Met dezen toestel deden wij te Utrechtnbsp;onze ervaringen op en leerden gaandeweg de beste wijze vannbsp;aanwending kennen. Ik ben genoodzaakt dezen gewijzigden toestel aan de beschrijving ten gronde te leggen, omdat ik hetnbsp;oorspronkelijke slechts een enkele maal zag en dus niet naarnbsp;eisch zou kunnen weergeven. Het vernuftig gevonden beginselnbsp;staat evenwel zoo zeer op den voorgrond, dat men mij denbsp;kleine afwijkingen, die tot de zaak weinig afdoen, wel zalnbsp;willen vergeven. Had ik voor drie jaren kunnen voorzien datnbsp;het mijne taak zou worden den toestel te beschrijven, dan zounbsp;ik mij stellig geene wijzigingen hebben veroorloofd.

Bij de constructie werden de afmetingen zoo berekend dat het gezichtsveld van elke oogbuis op een afstand van 5 a 6nbsp;Meter iets meer dan een letterbord van Snellen bedraagt.

-ocr page 391-

11

lig. 1 geeft een denkbeeld van den vorm van het instrument. Twee van binnen zwart gemaakte , vierkante, evenwijdige buizen zijn aan de oog- en voorwerpzijde door schuifjesnbsp;(a. a.; b. b.) begrensd, waarin langwerpig vierkante vensters


cn

:n

behulp der schuifjes kan de toestel voor verschillende oog-afstanden en verschillende graden van convergentie worden ingesteld. De evenwijdigheid der breedere buizen biedt hetnbsp;voordeel aan, dat de convergentie wordt gemaskeerd. Denbsp;afmetingen blijken uit Fig. 2.

-ocr page 392-

12

By de eerste proefnemingen werd voor elke buis een letter-bord van Snellen opgehangen. De toen verkregen uitkomsten waren om verschillende redenen slecht;

1 ö kan de onderzochte persoon de gezichtsscherpte van beide oogen vergelyken;

2® voelen de jeugdige, met een goed acconiodatie-vermogen begaafde personen, die tot onderzoek komen, de onevenredigheid van accomodatie en convergentie en sluiten daarom lichtnbsp;één oog. De illusie moet zoo volkomen zijn, dat de onderzochten niet de behoefte gevoelen dit experiment, hun bestenbsp;verdedigingsmiddel, te nemen;

3“ hebben de bedriegers bijna altijd een zwakker oog, welks gebrek zjj verergeren. Ontbreekt hun het binoculaire zien, dannbsp;fixeeren zij met het beste oog; het andere wijkt af en krijgtnbsp;in de macula geen beeld van de letterproeven. Zij kunnen dusnbsp;oprecht verzekeren met dit oog zeer weinig te zien.

Om deze redenen is het noodig slechts aan het zwakke of quasi zwakke oog een object aan te bieden eii voor het anderenbsp;een wit bord te plaatsen.

De manier, waarop het apparaat voor het onderzoek gebruikt wordt, is de volgende:

De ter constateering opgenomen persoon wordt geoogspiegeld en met den oogspiegel de refractie bepaald; dan snel de gezichtsscherpte op verschillende afstanden bepaald en eventueelnbsp;de passende corrigeerende glazen voorgehouden, niet te lang,nbsp;opdat het onderzoek geen cursus in het simuleeren worde.nbsp;Indien nu voor beide oogen een verschillende gezichtsscherptenbsp;is aangegeven, wordt de toestel in een nevenvertrek gereednbsp;gemaakt. De objecten: twee letterborden van Snellen en eennbsp;blanco-bord van dezelfde afmeting glijden in lussen overnbsp;koorden; zoodat ze gemakkelijk kunnen worden verplaatst. Opnbsp;5 of 6 Meter afstand staat de toestel op een tafeltje, doornbsp;plankjes of boeken opgehoogd en met een gewicht bezwaard,nbsp;opdat verschuiving niet zal storen. De schuifjes aan de oog-

-ocr page 393-

13

zijde worden zoo ver mogelijk uitgetrokken (tenzij de onderzochte persoon een zeer korten oogen-afstand heeft, waarnaar de stand der klepjes door meting moet worden geregeld); denbsp;schuifjes aan de voorwerpzijde zooveel mogelijk naar de me-diaarlijn geschoven. Daarna worden de letterborden zoo geplaatstnbsp;dat het zwakste oog letters zien kan, het sterkste oog hetnbsp;blanco-bord. Nu wordt de patiënt binnen gebracht; hij plaatstnbsp;zich op een stoel achter den toestel en men noodigt hem uitnbsp;te lezen. Een van de deugden van het instrument is dat mennbsp;aan deze uitnoodiging klem bij kan zetten door de lettersnbsp;met den vinger aan ie tvijzen.

Valt de patiënt niet door de mand, dan wordt hij den volgenden dag eerst met eveniüijdigen stand der optische assen onderzocht en daarna weder met den stand van den vorigennbsp;dag. Menigeen bezwijkt bij dit herhaalde onderzoek, die dennbsp;eersten dag zich goed hield. Is de simulatie geconstateerd,nbsp;dan is het zaak die ontdekking voorloopig stil te houden, ennbsp;pas na een ander, voor de leus ingesteld onderzoek, b. v.nbsp;wanneer men den patiënt zeer scherp in de oogen gezien heeft,nbsp;de ontdekking van het bedrog te kennen geven. Dit is noodignbsp;om den toestel niet in een slechten naam te brengen.

Evenwijdige optische assen worden verkregen door de schuitjes aan oog- en voorwerpzijde in denzelfden stand te plaatsen.nbsp;Zet men nu voor het beste oog de letters, dan wordt daardoornbsp;het wellicht opgewekte wantrouwen van den onderzochtennbsp;persoon overwonnen.

Bij den toestel, die in het Militair Hospitaal te Utrecht voorhanden is, bevinden zich nog twee prisma’s van 3®, dienbsp;met den brekenden hoek naar buiten nabij de oog-sluitplaatnbsp;in het verloop der buizen geplaatst, de convergentie der ge-zichtsassen overbodig maken. De oogen zien dan met evenwijdige gezichtsassen elk een eigen beeld. Daar men evenwelnbsp;bij evenwijdige assen gewoon is met beide oogen éénzelfde,

-ocr page 394-

14

verwijderd voorwerp te zien, worden de onderling verschillende beelden, die tengevolge van de samenstelling van den toestelnbsp;op de netvliezen gevormd worden op elkander geprojecteerd.nbsp;Hiernit vloeien meerdere methoden tot ontmaskering voort.nbsp;Men kan twee letterborden als object gebruiken, die elk voornbsp;zich onleesbaar zijn en pas als zij op elkaar geplaatst wordennbsp;letters of woorden vormen; men kan twee goede doch verschillende letterborden ophangen, die te samen voor een persoon met twee goede oogen niet te ontcijferen zijn, dochnbsp;waarvan de werkelijk zwakzichtige er slechts één ziet en dusnbsp;zonder moeite leest.

Deze wijziging van den toestel is evenwel minder bruikbaar dan zij lijkt; daar men binoculair moet kunnen zien om denbsp;beelden goed op elkaar te plaatsen en de meerderheid dernbsp;simulanten, die, zooals boven i-eeds werd herinnerd, een bestaand gebrek overdrijven, niet binoculair zien kan.

Hieruit blijkt tevens het voordeel van den toestel van Dr. Gbaïama zonder prisma’s boven den stereoscoop van Rükoiiaedt ;

ook voor het gebruik van dit laatste instrument is binoculair zien een vereischte.

De toevoeging der prisma’s schijnt mij dan ook toe voor het ontmaskeren van simulatie volkomen overbodig te zijn.nbsp;Voor een ander doel hebben de prisma’s evenwel beteekenis,nbsp;n.1. het onderzoek of binoculair zien bestaat.

Utrecht, September 1888.

-ocr page 395- -ocr page 396- -ocr page 397-

HYPOPION-KERATITIS

DOOR ENTING VAN

ASPEKaiLLES EEAVESCENS.

Dr. E. H. lALBERTSMA.

I.

De wyze van ontstaan van het iilcus euni hypopio.

Bij sommige verzweringen van het hoornvlies treedt etter in de voorste oogkamer op. Over de wijze,nbsp;waarop deze ettervorming tot stand komt, loopennbsp;de meeningen zeer uiteen.

Roser 1) onderscheidde het eei’st als hypopion-zweren eene soort van uitgebreide, ondiepe ulcera met eene eigenaardige ring- of sikkelvormige troe-heling van den rand en met troebelen bodem, waarmede ettervorming in de voorste oogkamer gepaardnbsp;gaat. Hij neemt aan, dat het hypopion zijn ontstaan

1) Archiv für Ophthalmologie. Bd. II. Ueber die Hypopion-Keratitjs 1855.

1

-ocr page 398-

17

aan de keratitis te danken heeft; er zoude eene „Dursclischwitzung des Faserstoffs” uit de ontstokennbsp;cornea, met vorming van etter of ook met stollingnbsp;van het exsudaat in de voorste oogkamer plaatsnbsp;grijpen. Verder zoude de op den bodem der voorstenbsp;oogkamer zich bevindende ettermassa een prikkelnbsp;op de iris uitoefenen, tengevolge waarvan ook dezenbsp;aan het proces deelneemt, echter zoo, dat de iritisnbsp;altijd secundair is.

Hetzelfde klinische beeld wordt door Weber i) geheet anders verklaard. Hij meent, dat de zitplaatsnbsp;van de etter aanvankelijk in het hoornvlies zelvenbsp;gelegen is en niet in de voorste oogkamer en spreektnbsp;daarom] van „necrotisch Hornhautabsces.” Laternbsp;kan hypopion zich daarbij voegen, ten gevolgenbsp;van een doorbraak van het absces naar achteren,nbsp;nu eens door eene kratervormige opening der mem-brana Descemetii ter hoogte van het absces, dannbsp;weer door een fistelgang, die in de hoornvlieszelfstandigheid verloopt en dikwijls eerst aan het

-1) Idem. Bd. VIII. Ein Beitrag zur Lehre von den Hornhaut-abscessen, 1862.

-ocr page 399-

18

laagste gedeelte der voorste oogkamer daarin uitmondt. Het gelukte hem, volgens zijne opgave, zoodanig kanaal tot aan de doorbraak der membrana Descemetii te sondeeren.

De inzichten van Arlt ’) zijn hiermee in zooverre in overeenstemming, dat ook hij het begin van hetnbsp;proces tot een absces terogbrengt en de vormingnbsp;van een ulcus als secundair beschouwt. Eennbsp;samenhang van hoornvliesabsces met hypopion, zoo-als Weber meende aangetoond te hebben kon hijnbsp;echter niet constateeren. Hypopion wordt door hemnbsp;geheel op rekening van de iris gesteld. Hij is dannbsp;ook het gevoelen toegedaan, dat men nooit eenenbsp;etterverzameling in de voorste oogkamer aantreft,nbsp;zonder gelijktijdige iritis.

Horner 2) is van meening, dat de geheele leer der hoornvliesabscessen, zooals die door Weber ennbsp;Arlt is ontwikkeld, op eene dwaling berust. Tennbsp;onrechte hebben deze aangenomen, dat zich in de

1) nbsp;nbsp;nbsp;Idem. Bd. XVI. Zur Lehre der Hornhautabscesse, 1870.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Bokowa. Ueber Hypopion-Keratitis. Inaug.-Dissertationnbsp;Zurich, 1871.

1*

-ocr page 400-

19

cornea zelve etter ophoopt; het proces is altijd een zweer en nooit een in het hoornvlies zittend absces.nbsp;Daar de etter zich vrij ontlast, kan van etterophoo-pingen en verzakkingen in de cornea geen sprake zijn.

Klinische waarneming met behulp van zij de-lingsche verlichting en punctiën der voorste oogkamer gaven Horner de overtuiging, dat innbsp;alle gevallen van hypopion-keratitis de etternbsp;achter de cornea, op de achtervlakte der membrananbsp;Descemetii, zich ophoopt en van daar naar benedennbsp;zakt. De zoogenaamde fistels van Weber, dienbsp;de hoornvliesaandoening en het hypopion .verbinden, zag hij ook wel, doch wanneer boven hetnbsp;ulcus de voorste oogkamer werd gepuncteerd, ontlastte zich alle etter tegelijk met het waterachtignbsp;vocht, zonder een spoor van troebelheid, ter plaatsenbsp;van den schijnbaren fistelgang achter te laten, welnbsp;een bewijs, dat in het hoornvlies zelf zich geennbsp;etter bevonden had.

Verder heeft Horner meermalen gevallen van hypopion-keratitis waargenomen, zonder eenig ver-I schijnsel van irisaandoening, zoodat ook de opvatting van Arlt hem niet houdbaar voorkomt.

-ocr page 401-

Integendeel beschouwt lüj met Roser de hoornvliesaandoening zelve altijd als het punt van uitgang van het hypopion.

Marie Bokowa heeft in hare dissertatie Horner’s standpunt uitvoerig meêgedeeld en door nauwkeurige klinische waarnemingen en experimenten op dieren toegelicht.

Het onderzoek van recente gevallen van hypopion-keratitis leerde, dat behalve het aan de oppervlakte der cornea voorkomend defect met zijne troebelenbsp;omgeving, ook nog in de diepte eene troebelenbsp;exsudaatmassa voorkomt , die van eerstgenoemdenbsp;door eene heldere zone gescheiden is. Deze exsudaatmassa, wat meer uitgebreid dan de oppervlakkigenbsp;aandoening, ligt niet in de cornea, maar tegen harenbsp;achtervlakte in de voorste oogkamer. Zij is hetnbsp;uitgangspunt van de ettervorming.

Proeven, die door Bokowa op dieren werden genomen schijnen deze zienswijze te bevestigen.nbsp;Na eene krachtige aanwending van caustica op hetnbsp;centrum van het hoornvlies, ontstond na weinigenbsp;uren een fibrine neêrslag op de achtervlakte dernbsp;membrana Descemetii; later komen van den rand

-ocr page 402-

21

der cornea etterlichaampjes tot in de nabijheid van het ulcus, tusschen de lamellen der cornea.nbsp;In het stolsel zelf zijn eveneens leukocyten aan tenbsp;toonen, die zich aanvankelijk in eene zone rondomnbsp;de verwonde plaats rangschikken, later de geheelenbsp;achtervlakte bedekken en zich op den bodem dernbsp;oogkamer verzamelen.

Is de cornea met nitras argenti getoucheerd, nadat eerst een ulcus is gemaakt, dan worden innbsp;het hypopion fijne zilverkorrels aangetroffen, hetzijnbsp;vrij, hetzij in de etterlichaampjes opgenomen. Daarnbsp;nergens anders in de cornea zilver te vinden isnbsp;dan in de omgeving van het ulcus en direct daarachter, moeten de korrels dezen kortsten weg vannbsp;het ulcus naar de voorste oogkamer hebhen gevolgd.

Tot zooverre de oudere geschiedenis van het ulcus cum hypopio. Terwijl de ontwikkeling van hetnbsp;hypopion volkomen duidelijk in het licht scheen tenbsp;zijn gesteld, werd bij de ontdekking van de oorzaak der aandoening, van de infectieuse agentia,nbsp;alles weder op losse schroeven gezet.

Nadat Eherth en na hem Leber o. a. hadden

-ocr page 403-

22

aan getoond, dat entingen met diphteritische en septische stotten in de cornea van konijnen eenenbsp;intensieve hypopion-keratitis teweegbrengen , lag hetnbsp;voor de hand, dat men zou trachten na te gaan ,nbsp;op welke wijze van uit het geïnfecteerde cornea-wondje zulk eene snelle werking der septische stolfennbsp;tot stand komt.

Ware de zienswijze van Horner over het ontstaan van het hypopion juist, dan zouden volgens Stromeyeri), die bij Leber werkte, waarschijnlijk ook de septische stoffen, ten minste voor eennbsp;deel, hun weg direct naar de achtervlakte van hetnbsp;hoornvlies nemen en van tiier uit hunne werking opnbsp;de aangrenzende deelen van het oog uitoefenen.nbsp;Zijne proefnemingen bevestigden dit echter niet,nbsp;daar entingen met hypopionetter zonder gevolgnbsp;bleven. Het resultaat dezer proeven brengt hemnbsp;dan ook tot eene andere zienswijze over het ontstaan van het hypopion.

De cornea toonde zich in alle gevallen, waar de enting was gelukt met leukocythen geïnfiltreerd, de

1) Archiv für Ophthalmologie. Bd. XIX, 1873.

-ocr page 404-

23

door Horner op de membrana Descemetii waargenomen zone vond ook hij steeds terug. Met de door Horner gegeven verklaring barer wijze vannbsp;ontstaan kon hij zich niet vereenigen. Het bleeknbsp;toch dat de in de cornea gedrongen lenkocythennbsp;hoofdzakelijk in het voorste gedeelte worden gevonden; soms werd bij de membrana Descemetii geennbsp;enkel etterlichaampje waargenomen en in vele gevallen was het endotheel intact gebleven.

Meestal kon hij verder eene etterachtige infdtratie der iris constateeren, doch bij enkele proeven wasnbsp;ook hiervan geen spoor te ontdekken. Eene directenbsp;of fistuleuze doorbraak kon hij nooit aantoonen. Denbsp;ziepswijze van Schweigger, dat de etterlichaampjesnbsp;door hunne zwaarte tusschen de cornea en de membrana Descemetii (waar het weefsel het meest los is)nbsp;naar beneden zouden zakken, is volgens Stromeijernbsp;ook onjuist, daar hier geene lenkocythen werdennbsp;gevonden.

Daarentegen vond hij gestadig eene ophooping van etterlichaampjes in de mazen van het ligamentumnbsp;pectinatum, in den hoek der oogkamer, en komtnbsp;dus tot het resultaat, dat de bron van de etter

-ocr page 405-

24

van het hypdpion te zoeken is in het aan den hoek van de voorste oogkamer grenzende gedeeltenbsp;van het corpus ciliare en den circulus venosus.

Experimenten door Hoffmann ') ingesteld deden hem in de eerste plaats veranderingen aan denbsp;endotheliumlaag der mernbrana Desceraetii zien;nbsp;cauteriseerde hij de voorvlakte der cornea met nitrasnbsp;argenti of chloorzink, zoo vond hij steeds op denbsp;mernbrana Descemetii tegenover de plaats van prikkeling een fijn neerslag van fibrine. Was echternbsp;met infectious materiaal eene meer progressievenbsp;ontsteking opgewekt, dan vond bij spoedig eenenbsp;verzameling van leukocytlien en wel boofdzakelijknbsp;tegenover de plaats van prikkeling tusschen denbsp;beide lagen van endotheelcellen (?), die hij aangeeftnbsp;steeds bij zijne proefdieren, konijnen en katten tenbsp;hebben gevonden. Bij bet onstaan van het hypopionnbsp;waren meestal, ook op diezelfde plaats, de endotheelcellen met de daar tusschen gelegen leukocytlien

1) Bericht über die 17e Versaramluug der ophthalmoiogischen Gesellschaft, Heidelberg 1885. Ueber Keratitis und die Entstehungnbsp;des Hypopion.

-ocr page 406-

25

verdwenen; de etterlichaampjes hadden zich dan rondom het defect gei'angschikt.

Nu het hem verder bij zijne proeven was gebleken dat hij, evenals Stromeijer de opvatting vannbsp;Horner niet mocht bevestigen, omdat hij nooitnbsp;vóór de membrana Descemetii eene opeen hoopingnbsp;van leukocythen vond, wel daarachter, zoodra zichnbsp;een sterk tibrine-neerslag had gevormd, dat verdernbsp;van eene doorbraak naar achteren geen sprake konnbsp;zijn, komt hem de zienswijze van Stromeijer ennbsp;Leber omtrent het ontstaan van het hypopion alsnbsp;het meest waarschijnlijk voor, echter met deze afwijking, dat de witte bloedlichaampjes tusscben denbsp;twee endotheellagen de achterste zitplaats der ontsteking bereiken en van hier uit in de voorste oogkamer geraken.

Dit verklaart volgens Hoffmann veel beter de gevallen van hypopion-keratitis, waar eene ver-bindingsstreng bestaat tusscben de aangedane plaatsnbsp;der membrana Descemetii en het hypopion zelve;nbsp;was het juist, dat de witte bloedlichaampjes directnbsp;uit de randvaten in het humor aqueus kwamen,nbsp;dan zou ter verklaring van bovengenoemde gevallen

-ocr page 407-

26

moeten worden aangenomen, dat er eene eigenaardige attractie tusschen het fibrine-neêrslag en de leukocythen bestaat, waardoor zij als het ware uitnbsp;het humor aqueus daar worden gepraecipiteerd omnbsp;dan later in de voorste oogkamer terug te vallen.

In overeenstemming met Stromeijer kon ook hij steeds eene ophooping van witte bloedlichaampjesnbsp;bij de randvaten constateeren.

Hess 1) bracht door entingen eener zeer kleine hoeveelheid Staphylococcus pyogenes aureus eenenbsp;keratitis tot stand, R.eeds spoedig na de entingnbsp;vond bij leukocyten, die met coccen waren gevuld,nbsp;wier aantal toenam als het ulcus ging genezen.nbsp;Sommige van deze met coccen gevulde leukocythennbsp;waren zelfs tot aan de membrana Descemetii en innbsp;de voorste oogkamer te vervolgen, waaraan Hesènbsp;bizonder gewicht hecht voor de strijdvraag naar dennbsp;oorsprong van den etter in de voorste oogkamer.

Zijne waarneming stelt het volgens hem geheel buiten twijfel, dat de etterlichaampjes in de voorstenbsp;oogkamer uit de cornea afkomstig zijn en bewijst

1) Virchow’s Archiv Bd. CX. Zur Phagocythen lehre.

-ocr page 408-

27

dat de membrana Descemetii in pathologischen toestand witte bloedlichaampjes kan doorlaten.

In eene voorloopige rnededeeling eindelijk van Michel‘) verwerpt deze, op grond van proevennbsp;door G. Rindfleisch ingesteld, de uitkomsten dernbsp;proeven van Hoffmann en Hess, en komt tot eenenbsp;andere conclusie over de werking van Staphylococcus aureus op de cornea.

Volgens hem oefent de enting eene chemische werking uit; „eine Durchwanderung” der membrananbsp;Descemetii door leukocythen of coccen werd nooitnbsp;waargenomen.

De werking der cultuur uit zich door eene zich over het geheele voorste gedeelte van het oog uitstrekkende fibrineuze etterachtige ontsteking, wiernbsp;producten door de mazen van het ligamentum iridisnbsp;der voorste oogkamer komen en hier als hypopionnbsp;verschijnen.

Onder de nieuwere schrijvers sluit zich dus sledhts één, die het onderwerp ter loops behandelt (Hess)

1) Sitzungsberichte der Würzbui'ger Pliys. Med. Gesellschaft '1888. Ueker septische Impikeratitis.

-ocr page 409-

28

aan de theorie van Horner aan, De anderen laten de infectie stof den geheelen weg door de corneanbsp;alleggen, om aan den rand van het hoornvlies denbsp;voorste oogkamer te bereiken en van daar uit denbsp;ettering op te wekken.

Voornemens zijnde een onderzoek naar de patho-genese van het hypopion in te stellen, achtten wij het niet geraden, tot eene eenvoudige herhalingnbsp;der vroegere experimenten over te gaan. De lijnrecht tegenovergestelde resultaten der verschillendenbsp;onderzoekers immers toonen, dat de heoordeelingnbsp;der door infectie met pathogene bacteriën verkregennbsp;objecten niet zonder moeielijkheid is.

Het kwam ons voor, dat het niet ondoelmatig zou zijn, het onderzoek van het door schimmelsnbsp;opgewekte hypopion, aan dat van den meer gewonen vorm te doen voorafgaan. Leber i) tocb deeldenbsp;in 1879 een door bem waargenomen geval medenbsp;eener hypopion-keratitis, ontstaan ten gevolge vannbsp;infectie van het hoornvlies door eene schimmelsoort.

1) Archiv für Ophthalmologie. Bd. XXV, 1879,

-ocr page 410-

‘29

Hi] slaagde er in de schimmeldraden in iiet zieke oog aan te toonen , ze buiten het oog te kweekennbsp;(waarbij door microscopisch onderzoek der fructifi-catie bleek, dat de schimmel tot de aspergillussoortnbsp;behoorde) en eindelijk met de zoo verkregen sporennbsp;bij proefdieren weder keratitis aspergillina cum hy-popio op te wekken. Op eene herhaling dezernbsp;proeven vestigden wij het oog. Zoowel de meerderenbsp;grootte der pathogene schimmels, als de onverbrokennbsp;samenhang der myceliumdraden deed ons hopen, datnbsp;de door hen doorloopen weg gemakkelijker zou zijnnbsp;na te sporen, dan die der zooveel kleinere en tot eennbsp;zelfstandig leven neigende cocci.

Van dit denkbeeld uitgaande hebben wij bij konijnen met eene in ons bezit gekomen pathogene schimmelsoort, nl. aspergillus tlavescens, keratitisnbsp;opgewekt en daarbij in de eerste plaats de aandachtnbsp;gevestigd op de voorwaarden, waaraan moet zijnnbsp;voldaan, om eene infectie tot stand te brengen; tennbsp;tweede trachten wij den weg op te sporen langs welkennbsp;het ziektemakend agens de voorste oogkamer be-eikt, ten derde onderzochten we uit welke bron de innbsp;de voorste oogkamer gevonden etter stamt. Onze

-ocr page 411-

30

verwachting werd in zooverre niet beschaamd, dat de door ons gekozen infectiestof werkelijk de opge-somde voordeelen bleek te bezitten, terwijl daarenboven de langzame ontwikkeling der door deze schimmelsnbsp;opgewekte keratitis cum hypopio ons voor het onderzoeknbsp;der verschillende tijdperken zeer te stade is gekomen.

Nadat een niet onbevredigend antwoord op de gestelde vragen was verkregen, werd nog in enkelenbsp;experimenten nagegaan in hoeverre het gevondenenbsp;zou mogen worden toegepast op de meer gewone,nbsp;door bacteriën veroorzaakte hypopion-keratitis. Hetnbsp;viel ons na de bij keratitis aspergillina cum hypopionbsp;opgedane ervaring niet moeielijk in te zien, dat denbsp;uitkomsten der geciteerde schrijvers minder tegenstrijdig dan wel onvolledig zijn, en dat de tegenstrijdigheid niet in de juistheid der waarnemingen,nbsp;doch in de interpretatie daarvan zetelt.

Aan de mededeeling onzer onderzoekingen, gaat een kort overzicht der literatuur over pathogenenbsp;schimmels vooraf.

-ocr page 412-

Pathogene schimmels.

Grohé en Block gt;) deelden in 1870 als resultaat van een reeks door hen verrichtte experimentennbsp;het verrassende feit mede, dat de twee het meestnbsp;over de aarde verspreide schimmels nl. Penicillinmnbsp;glaucum en Aspergillus glaucus gevaarlijke parasietennbsp;zouden zijn; schimmelsporen, welke op de eene ofnbsp;andere wijze in de bloedbaan van warmbloedigenbsp;dieren werden gebracht, ontkiemden allerwege ennbsp;brachten den dood der dieren in weinige dagen teweeg.

Verschillende schrijvers hebben deze proeven

1) Berliner klinische Wochenschrift tSTü.

-ocr page 413-

32

herhaald, doch hel resultaat van Grohé en Block konden zij niet bevestigen.

Grawitz ') o. a. injicieerde sporen niet alleen van penicillium en aspergillus, maar ook van anderenbsp;schimmelsoorten in het bloed, in de groote sereuzenbsp;lichaamsholten, in het subcutane vetweefsel en spierweefsel, alles zonder gevolg; alléén zag hij bijnbsp;injectie van Oïdium lactis in het glasvocht eenenbsp;ontwikkeling van schimmeldraden optreden, doornbsp;eene etterachtige onsteking gevolgd.

Ter verklaring dezer negatieve uitkomst voerde Grawitz aan, dat de omstandigheden, waarondernbsp;de schimmels buiten het lichaam groeien, hemelsbreed ver.schillen van die, welke het levende lichaamnbsp;aanbiedt.

In eene latere proefreeks 2) trachtte hij hieraan tegemoet te komen door schimmels reeds buitennbsp;het lichaam te doen groeien onder voorwaarden,nbsp;welke meer nabij komen aan die van het dierlijkenbsp;lichaam; met name trachtte hij de schimmels, die

1) nbsp;nbsp;nbsp;Virchow’s Archiv. Bd. LXX, iSll.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Idem. Bd. LXXXI, 1880.

I

-ocr page 414-

33

oorspronkelijk op vaste, zuur reageerende voedingsstof bij kamertemperatunr groeiden, aan vloeibare alkalische voedingstof te gewennen, die op lichaamstemperatuur gehouden werd. Dit scheen wondervolnbsp;te gelukken. Uitgaande van een niet pathogenenbsp;soort van penicillium, verkreeg bij na 12 a 20nbsp;generaties eene variëteit, die bij injectie in hetnbsp;bloed met zekerheid eene algemeene mycosis teweegbracht. De sporen dezer variëteit, zegt Grawitz,nbsp;zijn dezelfde als die van de maligne schimmels,nbsp;waarmeê Block enGrohé onderzochten; deze zouden door eene toevallige omstandigheid de schadelijkenbsp;variëteit onmiddellijk in handen hebben gekregen.nbsp;Deze proefreeks scheen van groote beteekenis tenbsp;zullen worden voor de infectieleer Immers zij slootnbsp;zicb geheel aan de theorie van Niigeli omtrentnbsp;de veranderlijkheid der bacteriënsoorten aan, welkenbsp;veronderstelt, dat de microörganismen, naarmate vannbsp;de hen aangeboden voedingsstof, nu eens deze dannbsp;gene fermentatie ot ziekte teweegbrengen en zichnbsp;van geslacht tot geslacht meer aan hunne nieuwenbsp;functie adapteeren.

De tegenstanders dezer theorie, die de bacteriën-

-ocr page 415-

34

soorten even weinig veranderlijk achten als de soorten der hooger georganiseerde planten, verhieven hunnenbsp;stem tegen deze zienswijze van Grawitz. Zij vroegennbsp;waar toch de schimmels in de experimenten vannbsp;Grohé en Block en in het inmiddels meêgedeeldenbsp;geval van Leber de voorwaarden zouden hebben gevonden, door Grawitz voor de accomodatievekwee-king noodig geacht. In hunne voorstellingen paste hetnbsp;beter aan te nemen, dat in stede van eene patho-gene en niet pathogene variëteit derzelfde schimmel-soort, er tweeërlei soorten van schimmels zoudennbsp;bestaan, waarvan de eene pathogeen, de anderenbsp;onschadelijk zoude zijn. Grawitz’ culturen vannbsp;niet pathogene schimmels zouden dan met pathogenenbsp;verontreinigd zijn geweest.

Koch en Gaffkyi) ytelden zich nu ten taak te onderzoeken of er schimmels zijn, die zonder kwee-king in Grawitz’ zin patliogene eigenschappen bezitten. Terwijl Grawitz 12 a 20 generaties voornbsp;omkweeking behoefde en Kranhals, die zijne onderzoekingen met succes herhaalde, reeds bij de

1) MiUheilungen aus dem Kaiserl. Gesundheits Ambt,Bd. 1,1881.

-ocr page 416-

35

generatie pathogene schimmels verkreeg, verwachtten zij, dat bij eene gelukkige keus der schimmelsoortnbsp;de eerste cultuur wel zou blijken pathogeen te zijn.nbsp;Hunne proefnemingen bevestigden deze verwachting; zij verkregen op door gelatine vast gemaaktnbsp;pruimendecoct in de broedstoof bij 39^ onmiddelijknbsp;eene soort van aspergillus, die, hoewel op zuren voedingsbodem groeiende, even pathogeen bleek te zijn,nbsp;als het „omgekweekte” penicillium van Grawitz.

Sporen hiervan, direct in het bloed geinjicieerd, veroorzaakten eene mycosis generalis. Zij kwamennbsp;aldus tot de gevolgtrekking, dat bij de proeven vannbsp;Grawitz geene verandering van onschadelijke schimmels in pathogene had plaats gehad, maar dat er eenenbsp;verontreiniging der culturen van penicillium had plaatsnbsp;gevonden door aspergillen, die van nature pathogeennbsp;zijn. Het kan geene verwondering baren, dat zich tus-schen Grawitz ter eene en Koch en Gaffky’) ternbsp;andere zijde eene heftige polemiek ontspon. Kochnbsp;legt Grawitz ten laste, dat hij bij zijne experimentennbsp;geene bizondere maatregelen heeft genomen, om

1) Berliner klinische Wochenschrift, 1881, N®. 45, 46 en 52.

-ocr page 417-

36

verontreiniging te voorkomen, dat hij niet heeft nagegaan, of de door hem in de organen gevondennbsp;myceliumdraden behoorden tot de schimmels, dienbsp;hij voor de accomodatieve kweeking heeft gebruikt,nbsp;dat hij, zooals Koeh en Gaffky het karakteristieknbsp;uitdrukken, ,,Aussaat und Ernte” niet heeft vergeleken en daardoor niet heeft ontdekt dat er peni-cillium glaucum gezaaid en aspergillus glaucus geoogst was. Verder is het eene bizondere eigenschapnbsp;van de aspergillen, waarmeê hunne experimentennbsp;werden gedaan, om zich in warm gehouden culturen in te dringen en, indien nu een cultuur,nbsp;zooals bij de kweeking van Grawitz, weken langnbsp;warm wordt gehouden, dan is het zeer waarschijnlijk, dat zulke van nature pathogene schimmelsnbsp;tusschen de bij 37° slecht gedijende culturen vannbsp;penicillium geraken.

Ongetwijfeld is door Koch én zijne school in dezen strijd de overwinning behaald. De grootenbsp;zorgvuldigheid, die hunne proeven kenmerkt, heeftnbsp;het hen gemakkelijk gemaakt Grawitz’s touten tenbsp;ontdekken.

Toch waren ook hunne resultaten niet zonder


-ocr page 418-

37

fout. Aan Lichtheim i) was het gegeven de leemten, welke nog door Gaffky en Koeh waren overgelaten, aan te vullen en te verbeteren.

Eene toevallige omstandigheid had er hem toegebracht het vraagstuk der pathogene schimmels ter hand te nemen. Toen hij zich nl. vroeger bezignbsp;hield met experimenten over de gevolgen van ure-teren-onderbinding, gebeurde het een tijdlang geregeld, dat in de nier, waarvan de ureter onderbondennbsp;was, schimmeldraden werden gevonden. Hij vermoedde toen, dat deze behoorden tot de meest gewonenbsp;schimmels, nl. Penicillium glaucum of Aspergillusnbsp;glaucus, waarvan de sporen toevallig op de ondernbsp;bindingsdraden waren gekomen en zich daar haddennbsp;ontwikkeld. Hij slaagde er niet in de schimmelsnbsp;te determineeren en, toen hij dit later wilde beproeven, waren de oude draadjes opgebruikt en metnbsp;nieuwe kon hij het vroegere resultaat niet verkrijgen,nbsp;al waren deze ook opzettelijk met schimmelsporennbsp;geinfecteerd.

1) Berliner klinische Wochenschrift. '1882.

-ocr page 419-

38

Hieruit meende Lichtheim te mogen opmaken, dat hij met eene minder veelvuldig voorkomendenbsp;soort had te doen gehad.

Na het onderzoek van Gravvitz over de accomo-datieve kweeking, vroeg hij zich af, of hij misschien ook met eene toevallig geaccomodeerde soort zijnnbsp;eerste resultaat had verkregen. De proeven, dienbsp;hij in dit opzicht nam, konden dit echter niet bevestigen.

Ook hem bleek, dat de meeste der door Grawitz aangegeven maatregelen om pathogene schimmelsnbsp;te verkrijgen overbodig waren. Slechts de lichaamstemperatuur scheen eene bepaalde voorwaarde tenbsp;zijn, daar alle bij kamertemperatuur gekweektenbsp;schimmels onschadelijk bleken te zijn, de in denbsp;broedstoof verkregene echter reeds dadelijk dennbsp;hoogsten graad van boosaardigheid toonden. Toennbsp;hij nu kennis had genomen van de resultaten vannbsp;Koch en Gaffky kon hij deze aanvankelijk bevestigen. De pathogene schimmels waren steeds asper-gillus, met penicillium kon hij nooit ziekte opwekken.nbsp;Zijne pathogene aspergillen groeiden welig in denbsp;broedstoof, penicillium daarentegen kwam daarin

-ocr page 420-

39

nooit voort. De maligniteit der schimmels moest echter ook nog aangetoond worden aan culturen,nbsp;die bij kamertemperatuur waren gegroeid. Hij verkreeg deze, door de aspergillus uit de broedstoofnbsp;langen tijd bij kamertemperatuur te kweeken. Zijnbsp;hadden, zelfs na maanden, niet in boosaardigheidnbsp;geleden. Maar dit was nog niet voldoende. Gaarnenbsp;wenschte Lichtheim de maligniteit der aspergillennbsp;te bewijzen aan culturen, die nooit met de broedstoof hadden kennis gemaakt. Dat viel niet zoo gemakkelijk, als na de opgaven van Gaffky mochtnbsp;worden verwacht. Exemplaren van Aspergillus glau-cus bleken niet pathogeen te zijn! Na lang zoekennbsp;gelukte het hem, eene kleine cultuur eener hem totnbsp;dusverre onbekende aspergillussoort te vinden, dienbsp;even pathogeen was, als de bij lichaarntemperatuurnbsp;gekweekte.

Hier was de fout gevonden van Gaffky’s onderzoekingen. De niet pathogene aspergillen onderscheidden zich van de pathogene door de meerdere grootte en den vorm van conidiën, door de grootte dernbsp;sporen, door een krachtigeren groei van het mycelium.nbsp;Bij cultuurproeven onderscheidden zij zich ook van

-ocr page 421-

40

elkaar door de voorwaarden van groei; de grootere soort kon hij in de broedstoof niet tot ontwikkelingnbsp;brengen, terwijl deze bij de kamertemperatuur betrekkelijk welig groeit.

De botanicus de Bary, tot wien Lichtheim zich wendde, bevestigde, dat niet de kleine pathogenenbsp;aspergillus, maar de groote niet pathogene soortnbsp;de aspergillus glaucus was. Is de pathogene groenenbsp;schimmel niet de aspergillus glaucus, dan is hetnbsp;niet te verwonderen, dat zoovele schrijvers te vergeefs getracht hebben, aspergillus glaucus in hetnbsp;lichaam tot ontwikkeling te brengen, dat de koudenbsp;culturen van Grawitz aspergillus glaucus bevattennbsp;en toch onschadelijk waren, en dan wordt het begrijpelijk , waarom de pathogene aspergillus zoonbsp;zelden, de glaucus zoo dikwijls in de culturen bijnbsp;kamertemperatuur werd aangetroffen.

De litteratuur naslaande, vond Lichtheim, dat enkele in het dierlijk lichaam waargenomen schimmels identisch waren met de door hem gevondenenbsp;pathogene soort en dat deze van Fresenius reedsnbsp;den naam fumigatus had ontvangen.

Nu het uit zijne proeven duidelijk was gebleken,

-ocr page 422-

41

dat de aspergillus glaucus even onschadeïïjk is voor konijnen als penicillium, kunnen ook vroegerenbsp;schrijvers hunne pathogene werking hiermee nietnbsp;hebben verkregen en meende Lichtheim te mogennbsp;aannemen, dat Koch en Gaffky ten onrechte hadden gemeend, met den meest verbreiden aspergillusnbsp;glancus te hebben gewerkt. Uit eene correspondentie met Koch, van overzending van culturennbsp;vergezeld, bleek nu, dat men in het laboratoriumnbsp;te Berlijn twee pathogene schimmels bezat, denbsp;aspergillus fumigatus en de aspergillus flavescens.

Van nu af gold het slechts nog meerdere pathogene schimmelsoorten te zoeken, en men vond er onder de aspergillen en onder de mucorineén innbsp;vrij groote getale. Alle hebben zi] gemeen, dat zijnbsp;bij lichaamstemperatuur goed groeien, bij gewonenbsp;kamertemperatuur daarentegen niet. Op dit laatstenbsp;maakt de beschreven aspergillus fumigatus eene uitzondering, die bij kamertemperatuur langzaam groeitnbsp;en die door zijne gelijkenis met aspergillus glaucusnbsp;de oorzaak der vergissingen van Koch, Gaffkynbsp;en aanvankelijk van Lichtheim is geweest.

-ocr page 423-

111.

Eigen onderzoek.

Onze proeven werden alle op konijnen genomen, ten deele volwassen ten deele halfwassen dieren.nbsp;Als infectiemateriaal werd, voor zooverre de schimmels aangaat, uitsluitend gebruik gemaakt van dennbsp;aspergillus üavescens. Deze schimmelsoort vormtnbsp;aanvankelijk geelgroene, later groene culturen, denbsp;sporen zijn half zoo groot, als die van aspergillusnbsp;glaucus. Zij groeit het best op broodpap, waaraannbsp;een weinig suiker is toegevoegd, niet bij kamertemperatuur, welig daarentegen in de broedstoof bij 37°.

Van de sporen werd in gesteriliseerde bouillon eene suspensie gemaakt en deze suspensie voor denbsp;infectieproeven gebezigd. De instrumenten werdennbsp;vóór bet gebruik uitgegloeid of, voor zooverre hun

-ocr page 424-

43

aard dit niet toeliet, in sublimaat gedésinfecteerd. Wij klommen achtereenvolgens van de geringstenbsp;laesie van het hoornvlies tot de sterkere op; innbsp;de eerste plaats trachtten wij van uit een eenvoudignbsp;epitheelverlies infectie tot stand te brengen.

PROEF I.

Volwassen konijn. Op één oog met ooglidhouder oogleden uiteengehouden, het hoornvlies een oogen-hlik blootgesteld aan een zwakken stroom vannbsp;heeteu waterdamp, voortgebracht door een inhalatie-toestel. Het epithelium werd daardoor in het centrum melkachtig troebel en kon door een zachtennbsp;druk met den vinger worden verwijderd. Op de aldusnbsp;van epithelium ontbloote cornea werd herhaaldelijknbsp;met de bouillonsuspensie van aspergillussporen gedruppeld. Het andere oog op gelijke wijze behandeld.nbsp;Het herstel van het epithelium grijpt binnen weinigenbsp;dagen plaats, zooals bij aanwending van fluorescine ')nbsp;gemakkelijk blijkt. Geene keratitis.

1) M. Straiib. Eene kleurstof als hulpmiddel voor de diagnostiek van hoornvlies-aandoeningen. Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde, 1888.

-ocr page 425-

44

In de tweede experiment werd getracht nevens het epitheelverlies eene laesie der Bowmanschenbsp;membraan te bewerken.

PROEF 11.

Jong konijn, in chloroformnarcose met een Beer’s mesje in het centrum van het hoornvlies het epitheelnbsp;weggekrabd en met de punt van het mesje , het blootgelegd hoornvlieslaagje op eenige plaatsen heleedigd.nbsp;De aspergillussporen worden in het defect ingewreven,nbsp;zonder dat zich daardoor keratitis ontwikkelde.

Toen ook deze behandelingswijze onvoldoende was gebleken, werd besloten, nevens het epitheel ennbsp;de membrana Bowmanni, ook de meest oppervlakkige lagen van de cornea propria te verwijderen.

PROEF III.

In chloroformnarcose wordt met een Beer’s mesje de top van het hoornvlies glad afgesneden, zooals bijnbsp;de operatie van keratoconus geschiedt, en het defectnbsp;met drooge aspergillussporen ingewreven. Het zelf-

-ocr page 426-

45

standigheidsverlies verandert in de eerste dagen na het trauma in eene atonische zweer, zonder neigingnbsp;tot progressie, de peripherie der cornea blijft helder,nbsp;geene pericorneale injectie, geen hypopion.

Na de negatieve uitkomst der voorafgaande proefnemingen bleek de noodzakelijkheid om de schimmelsporen op meer afdoende wijze binnen het hoornvliesweefsel in te voeren, en werd besloten eene suspensie der sporen tusschen de lamellen der corneanbsp;in te brengen.

PROEF IV.

In een gesteriliseerd Pravaz’spuitje wordt eene houillon-suspensie van sporen van aspergillus flavescensnbsp;opgezogen; de punt van de canule in het hoornvlies van een jong konijn gestoken en door kleinenbsp;stoeten voorzichtig, evenwijdig met — en dichtnbsp;onder de voorvlakte van de cornea, voort geschoven.nbsp;Nadat de opening der canule voor het grootstenbsp;gedeelte, doch niet geheel, in de hoornvlies-massanbsp;was voortgedrongen, werd door een zachten druk opnbsp;den zuiger, de suspensie uitgedrukt en de canule,

-ocr page 427-

46

terwyl met spuiten werd voortgegaan, voorzichtig uit de wond getrokken.

Om de laesie der cornea zoo gering mogelijk te doen zijn, is de opening der canule bij deze injectienbsp;niet geheel in de cornea gebracht, zoodat er nooitnbsp;eenige drukking van beteekenis in de uitvloeiendenbsp;bouillon kon ontstaan.

2i'« dag. Steekkanaal licht troebel.

dag. Steekkanaal sterk troebel, grauw wit, vrij scherp begrensd, eenige pericorneale injectie.

5de (Jag. Troebeling van het steekkanaal sterk toegenomen en eenigzins uitgebreid. De geheele cornea is licht troebel. De pericorneale injectie naar bovennbsp;sterk toegenomen; elders verdwenen.

6de dag. Ulcus corneae ter 'plaatse van het steekkanaal ; een smalle zoom etter op den bodem der voorste oogkamer.

De bodem van het ulcus is wit, daaromheen bevindt zich in de diepste lagen der cornea eene grauwwittenbsp;zone van 2 m.m., die tengevolge van de excentrische ligging van het ulcus tot aan den bovenrandnbsp;van de cornea reikt. De troebelheid in het overigenbsp;gedeelte der cornea iets toegenomen, zeer sterke

-ocr page 428-

47

injectie van het randvaatnet in het bovenste gedeelte van den cornea-omtrek. Het konijn wordt gedood ennbsp;de bulbus geexstirpeerd.

Het oog wordt verticaal door midden gesneden en in de voorste oogkamer eene taaie ettermassa gevonden , die den vorm van een segment der voorste oogkamer ook na verwijdering behoudt, en overal van dennbsp;wand zeer gemakkelijk loslaat, behalve aan een kleinnbsp;plekje, nagenoeg in het midden van de achtervlaktenbsp;der cornea tegenover het ulcus, waarmee de ettermassa door een dunne steel vast samenhangt. Alleennbsp;deze steel bevat schimmeldraden.

Eéne hoornvlieshelft wordt in verschen toestand microscopisch bij zwakke vergrooting onderzocht. Daarbij werden geene schimmeldraden gevonden, hetgeen tennbsp;deele aan de ondoorschijnendheid van het hoornvliescentrum moet worden toegeschreven, ten deele daaraan, dat bij deze eerste proef de cornea alleen vannbsp;uit de voorvlakte werd onderzocht.

PKOEF V en VI.

Bij een halfvolwassen konijn wordt op beide oogen tusschen de lamellen der cornea, iets boven het een-

-ocr page 429-

48

trum, op dezelfde wijze als bij Proef IV beschreven is, eene geringe hoeveelheid van aspergillus flavescensnbsp;ingebracht.

2de dag. Steekkanaal licht troebel.

4de dag. Een weinig slijmafscheiding op beide con-junctivae, steekkanalen grauwwit, hoornvlies licht troebel, vrij sterke pericorneale injectie. Rechteroog pupil nauw. Iris vertoont radiaire zwarte strepen, die aannbsp;deze membraan een geplooid voorkomen geven.

5de dag. Slijmafscheiding der conjunctivae toegenomen , troebelheid in het steekkanaal eveneens.

6de dag. Slijmafscheiding gelijk gebleven, ulcera in het hoornvlies ter hoogte der beide steekkanalen.nbsp;Hypopion op de beide oogen. Achter in de corneanbsp;bevindt zich eene dergelijke grauwwitte zone, als bijnbsp;Proef IV werd waargenomen, door een minder troebelenbsp;laag van het ulcus gescheiden.

Het konijn wordt met chloroform gedood, en beide corneae voorzichtig langs den rand los- en ingekniptnbsp;en met het epithelium naar beneden, op een object-glas gelegd. Ia de beide voorste oogkamers bevindtnbsp;zich eene taaie exsudaatmassa, die overal gemakkelijknbsp;van den wand loslaat, behalve van een enkel plekje

3

-ocr page 430-

49

van de achtervlakte van het hoornvlies, dat tegenover het ulcus gelegen is, en waarmeê het hypopion door middel van een dun steeltje vast verbonden is.nbsp;Dit steeltje wordt dicht bij het hoornvlies doorge-knipt en de praeparaten in glasvocht eerst bij zwakkere, later bij sterkere vergrooting onderzocht.

In het middelste gedeelte van de achtervlakte van beide hoornvliezen, derhalve op de plaats, waar hetnbsp;ulcus in de cornea propria gelegen is, wordt een dunnbsp;vliesje gevonden, dat ten deele uit ettercellen, maarnbsp;grootendeels uit een dicht vilt van myceliumdradennbsp;bestaat en waarin de steel van het hypopion overgaat. Van den rand van dit vliesje gaan enkele langenbsp;schimmeldraden uit, die in nauw contact met de en-dotheelcellen der membrana Descemetii treden. Hetnbsp;slanke verloop dezer draden maakt het waarschijnlijk,nbsp;dat zij op de oppervlakte van dit endothelium ver-loopen.

De ondoorschijnendheid van het centrale gedeelte der cornea maakt het niet mogelijk, den toestandnbsp;van het endothelium op de sterkst aangedane plaatsnbsp;te beoordeelen; buiten dit vliesje is het endotheliumnbsp;overal aanwezig, maar met leukocythen geinfiltreerd.

-ocr page 431-

50

Deze leukocythen schijnen zich te bevinden in de kitmassa, die de endotheelcellen verbindt; zij zijnnbsp;het meest talrijk nabij het centrum, nemen naarnbsp;den omtrek snel in aantal af, terwijl het buitenstenbsp;gedeelte van het hoornvlies normaal endotheliumnbsp;draagt. In het centrum is de toestand van denbsp;cornea propria niet te beoordeelen, aan de peripherienbsp;wordt eene geringe infiltratie met leukocythen dochnbsp;geene schimmels gevonden; slechts in dat gedeeltenbsp;der hoornvliezen, dat in vivo naar voren ligt, is denbsp;infiltratie dichter. De corneae worden op stukjesnbsp;kurk uitgespannen en in alcohol gehard.

Door het hoornvlies van het linkeroog worden transversale coupes gelegd, waarin eene kleuring der schim-meldraden in Löffler’sche oplossing onvolkomen gelukt. Het belangrijkste, wat in die praeparaten kan wordennbsp;geconstateerd, is, dat tusschen de membrana Descemetiinbsp;en de achterste hoornvlieslamel zich eene infiltratienbsp;met leukocythen bevindt in het niveau van het ulcus,nbsp;waardoor de membrana Descemetii als het ware vannbsp;het hoornvlies ter dezer plaatse is lösgepraepareerd.

Het tweede hoornvlies wordt met eene discisie-naald

gelamelleerd en de lamellen met azijnzuur behandeld.

3*

-ocr page 432-

51

Oók in de geinfiltreerde hoornvlieslagen wordt een betrekkelijk gering aantal schimmeldraden gevonden.nbsp;Het grootste gedeelte der sporen is niet ontkiemd,nbsp;van enkele ontkiemde sporen ziet men lange schimmeldraden uitgaan.

De laatste drie experimenten hebben ons geleei’d, dat de tussclien de lamellen der cornea proprianbsp;gebrachte sporen van aspergillus flavescens keratitisnbsp;cum hypopio kunnen opwekken. Wij vonden innbsp;bet hoornvlies zelf eene matige ontvv'ikkeling vannbsp;schimmels, daarentegen een zeer welige wasdom opnbsp;de achtervlakte; hier vonden wij het vliesje vannbsp;Horner en Bokowa terug, innig met het hypopionnbsp;verbonden. De wijze van verspreiding der schimmelsnbsp;op de achtervlakte van het hoornvlies maakt hetnbsp;zeer waarschijnlijk, dat de schimmels in het middelste gedeelte der cornea de memhrana Descemetiinbsp;hebben geperforeerd.

Intusschen rees de bedenking of onze wijze van infectie niet te ruw was geweest, daar toch denbsp;mogelijkheid bestond, dat bij het inbrengen dernbsp;canule de membrana Descemetii had geleden. Was

-ocr page 433-

52

dit het geval, dan kon het geene verwondering baren, dat de schimmels van uit het midden dernbsp;cornea in de voorste oogkamer waren gegroeid.nbsp;Wij besloten dus in een volgend experiment voorzichtiger te werk te gaan en daarbij zorg te dragen,nbsp;dat bij het verrichten der infectie de kans van eenenbsp;verscheuring der membrana Descemetii zoo geringnbsp;mogetijk werd.

PROEF YII.

Bij een halfvolwassen konijn wordt met eene scherpe discisie-naald, in de substantia propria van het hoornvlies, centraal, zoo dicht mogehjk onder de voorstenbsp;oppervlakte, een zakvormig wondje gemaakt en hierinnbsp;schimmelsporen gespoten.

Het verloop der infectie is hetzelfde als in de vorige drie proeven.

Ha zes dagen trad hypopion op. De cornea wordt, na exstirpatie van den hulhus, afgeknipt en, met denbsp;achtervlakte naar hoven, voorzichtig in glasvocht uitgebreid.

-ocr page 434-

53

Ook hier wordt het aan schimmels rijke Horner’sche vliesje gevonden, weder door een dunne steel metnbsp;het hypopion verbonden; ook hier slanke schimmel-draden, welke van daar naar den om trek uitgaan,nbsp;terwijl het voorloopig twijfelachtig is of zij op ofnbsp;onder het endotheel der memhrana Descemetii ofnbsp;zelfs aan hare voorvlakte verloopen.

Het hoornvlies wordt op kurk gespeld en in alcohol gehard; daarna wordt de memhrana Descemetii metnbsp;eene discisie-naald van het hoornvlies losgepraepareerd,nbsp;dubbel gevouwen en in azijnzuur en glycerine onderzocht. Op den rand der plooi wordt de memhrananbsp;Descemetii en haar endothelium in optische doorsnedenbsp;opgezocht. Nu hlijkt het, dat de lange schimmel-draden, welke hier ter plaatse verloopen, zich op hetnbsp;endothelium bevinden (vergelijk Fig. 1).

Aan dit praeparaat kon verder worden nagegaan, hoe zich de leukocythen verhouden tot de endotheel-cellen der memhrana Descemetii. Fig. 2 doet zien,nbsp;dat de zwerfcellen zich bevinden in de kleefmassa dernbsp;endotheelcellen en door toename in breedte, de endo-theelcellen als het ware op zij schuiven. Nabij het ulcusnbsp;zijn de leukocythen zeer talrijk en nemen de overhand

-ocr page 435-

54

over de endothelien; hoc meer men de peripherie nadert, des te geringer wordt hun aantal.

Het laatste experiment deed de waarschijnlijkheid tot zekerheid klimmen, dat bij de keratitis asper-gillina cum hypopio het infectieuse agens ongeveernbsp;ter hoogte, waar zich in het hoornvlies de sterkstenbsp;aandoening bevindt, de membrana Descemetii doorboort, en tevens dat daar ter plaatse ettercellen uitnbsp;de cornea in de voorste oogkamer geraken. Daarmedenbsp;was geenzins gezegd, dat al de etter van het hypopionnbsp;uit deze bron zou voortkomen, en bleef tevens denbsp;wijze, waarop de schimmels de membrana Descemetiinbsp;doorboren, nog in het duister gehuld.

Het scheen waarschijnlijk, dat deze beide punten zouden worden opgehelderd, indien het gelukte eennbsp;goed kleuringsmiddel voor de schimmels te vinden.

Het was gebleken, dat de Löffler’sche oplossing van methyleenblauw onvoldoende was om schimmels in het hoornvlies op te sporen. Wijnbsp;waren daarentegen zoo gelukkig in de gewonenbsp;Kfeinenberg’sche haematoxylin-oplossing een bruikbaar kleurmiddel te vinden.

-ocr page 436-

55

PEOEF VUL

Bij een volwassen konijn wordt op dezelfde wijze als bij proef VII een zakvormig hoornvlieswondje gemaaktnbsp;en met een uitgegloeide platinadraad hierin schimmelsporen gebracht. Na vijf dagen was, met opvallend licht,nbsp;op de achtervlakte van het hoornvlies ter hoogte vannbsp;het wondje, het Horner’sche vliesje zeer duidelijk waar-tenemen (terwijl nog van geen hypopion bleek). Hetnbsp;oog wordt geexstirpeerd, in Müller’sche vloeistofnbsp;gelegd, deze door alcohol vervangen, en eindelijk hetnbsp;oog in toto in de met aluin verdunde Kleinen-berg’sche haematoxyline-oplossing gekleurd. Van hetnbsp;gekleurde praeparaat wordt door middel van parafine-insluiting en microtoom eene groote reeks van microscopische doorsneden vervaardigd.

Vooreerst wordt in deze doorsneden aan het voorste derde gedeelte van het hoornvlies het wondkanaalnbsp;met grootendeels niet ontkiemde sporen terug gevonden. Van daar uit gaan schimmels vrij wel loodrecht op de richting van het oppervlak van hetnbsp;hoornvlies naar de achtervlakte; tusschen de lamellennbsp;van het hoornvlies bevindt zich in de nabijheid van het

-ocr page 437-

56

wondkanaal, een exsudaat van witte bloedlichaampjes, verreweg het sterkst ter hoogte van het wondkanaalnbsp;en rondom het randvaatnet der cornea, tevens ooknbsp;tusschen de achterste hoornvlies-lamellen en de daardoornbsp;losgemaakte membrana Descemetii. ïe dezer plaatsenbsp;is in het hoornvlies de ontwikkeling van de schimmelsnbsp;verreweg het sterkst; blijkbaar is hier de voorvlaktenbsp;der membrana Descemetii bezet door een rijk netnbsp;van myceliumdraden.

Deze schimmels deurboren op tal van plaatsen de membrana Descemetii, in zoo groeten getale, dat nabijnbsp;het centrum in elke doorsnede een of meer doorboringennbsp;voorkomen. Deze doorboring grijpt niet zoodanig plaats,nbsp;dat de schimmels in een ruim kanaal liggen; ernbsp;ontbreekt aan de zelfstandigheid der m. Descemetiinbsp;niet meer dan het strikt noodige om de schimmel-draden doortelaten. Zij zijn eng gevat in de massa dernbsp;membrana Descemetii. Pig. 3 geeft enkele van zulkenbsp;doorboringen te zien. Dikwijls toont eene sterkerenbsp;opeenhooping van lenkocythen, zoowel aan de binnen-als aan de buitenvlakte der membrana Descemetii aan,nbsp;waar zulk eene doorboring moet worden gezocht. Hetnbsp;is echter niet overal even gemakkelijk den doorborenden

-ocr page 438-

57 schimmeldraad in zijn verloop te vervolgen, omdat zijnbsp;slechts zelden juist in het vlak der coupe ligt, ennbsp;daarenboven de schimmeldraad, vóór zijn intreden ennbsp;na zijn uittreden, zich niet van de oppervlakte dernbsp;membrana Descemetii verheft, maar daarover voortkruipt , op de wijze als in Fig. 1 is afgeheeld.nbsp;Ook in deze doorsneden is het duidelijk, dat hetnbsp;endothelium der membrana Descemetii het rijkst metnbsp;leukocythen is bedeeld tegenover de plaats der sterkstenbsp;hoornvliesaandoening en dat, op dezelfde wijze als denbsp;schimmels de membrana Descemetii doorhoren, ooknbsp;eenige leukocythen zich een weg banen.

Ter beoordeeling van de herkomst van het exsu-daat in de voorste oogkamer is een nauwkeurig onderzoek van de verdeeling der leukocythen, die zichnbsp;daar bevinden, noodzakelijk. Dit wordt bizondernbsp;gemakkelijk gemaakt, doordien de geheele voorstenbsp;oogkamer een net van fibrinedraden bevat, dat allenbsp;bestanddeelen vast houdt op de plaats, waar zij zichnbsp;gedurende het leven bevonden. Het fibrinestolselnbsp;is, althans ten deele, kunstmatig. Na de exstirpatienbsp;van het oog zagen wij plotseling de geheele inhoudnbsp;der voorste oogkamer licht troebel worden, terwijl

-ocr page 439-

58

vóór de exstirpatie zich alleen eene troebele massa bevond op het midden der aehtervlakte van hetnbsp;hoornvlies; daarmee komt overeen, dat te dezernbsp;plaatse eene fijnkorrelige ongekleurde massa gevonden wordt, terwijl elders zich een ijl net van fibrine-draden bevindt.

Behalve deze fibrineuze massa bevat de voorste oogkamer schimmeldraden en ettercellen; de schimmels stralen van het midden der aehtervlakte van de mem-brana Deseemetii divergeerend in de voorste oogkamernbsp;uit, tot nabij het pupil vlak. Het zijn vertakte, vacu-olen bevattende draden, die nabij het centrum dernbsp;membrana Deseemetii het dichtst bijeenliggen, terwijlnbsp;er noch in het bovenste, noch in het onderste derdenbsp;gedeelte der voorste oogkamer voorkomen. De ettercellen bevinden zich ten deele in het onderste gedeelte der doorsnede; zij vormen daar een hypopion,nbsp;dat bij onderzoek in vivo nog niet was waar tenbsp;nemen; ook in het overige gedeelte der doorsnedenbsp;zijn zij meer spaarzaam, niet gelijkmatig verspreid.

Het meest zeldzaam zijn de ettercellen op het midden der aehtervlakte van de membrana Deseemetii.nbsp;Dit is de eenige plaats, waar het groote fibrinestolsel

-ocr page 440-

59 met den wand der voorste oogkamer samenhangt; denbsp;troebele massa die in vivo hier zoo duidelijk werdnbsp;waargenomen, wordt dus gerepresenteerd door denbsp;fijnkorrelige fibrinemassa en de schimmeldraden, dienbsp;zij insluit. De deels kunstmatige, deels natuurlijkenbsp;fibrinemassa, die een afgietsel der voorste oogkamernbsp;vormt en zich bij de harding wat heeft verkleind ennbsp;daardoor overal, behalve op de zoo straks genoemdenbsp;plaats, van den wand der oogkamer is teruggetrokken,nbsp;vormt een kegel met stompen top, waarvan de basisnbsp;gekeerd is naar iris en pupilvlak, en de top naar hetnbsp;midden van de achtervlakte van het hoornvlies. Innbsp;den top bevinden zich de meeste schimmels, in hetnbsp;laagst gelegen gedeelte van de basis het hypopion;nbsp;de meerderheid der ettercellen bevindt zich, afgeziennbsp;van het hypopion, langs den voorsten wand der voorstenbsp;oogkamer en langs het benedenste gedeelte der iris.nbsp;Het hypopion heeft alzoo twee bronnen, een stroomnbsp;van cellen, die langs het hoornvliesvlak en eennbsp;stroom van cellen, die langs de iris afzakt. Ooknbsp;de naar boven gelegen hoek van de oogkamernbsp;bevat een klein getal ettercellen, die in de mazennbsp;der Fontana’sche ruimte zijn opgehoopt. Veel beter

-ocr page 441-

60

dan eenige beschrijving geeft Pig. 4 de verdee-ling der ettercellen in de voorste oogkamer weer. Zij doet ons met een oogopslag zien, dat een deel vannbsp;het hypopion uit de Pontana’sche ruimte afkomstig isnbsp;en langs het achtervlak van het hoornvlies naar beneden zakt, dat een ander kleiner deel door de ge-infiltreerde en sterk hyperaemische iris wordt afgescheiden. Nog leert zij ons het opmerkelijke feit, datnbsp;de schimmeldraden de ettercellen als het ware aantrekken. Op eenigen afstand van de membrana Des-cemetii vinden wij geen enkelen schimmeldraad ofnbsp;hij is door een meervoudigen koker van ettercellennbsp;omgeven.

De zoo even beschrevene praeparaten hebben ons gelegenheid gegeven waar te nemen, in de eerstenbsp;plaats, langs welken weg de infectiestof de voorstenbsp;oogkamer bereikt, in de tweede plaats, welke denbsp;bronnen zijn van het hypopion. Het nu te beschrijven experiment dient grootendeels slechts tot naderenbsp;bevestiging van het gevondene; het wijkt in zoonbsp;verre van het vorige af, dat het een later tijdperknbsp;der aandoening leert kennen.

-ocr page 442-

61

PEOEF IX.

Jong konijn. Enting door inspuiting met Pravaz’-spuitje als in proef lY, V en VI. Met het bloote oog zichtbaar hypopion op den 6deii dag. Exstirpatie; harding in Müller’sche vloeistof en alkohol, kleuring innbsp;toto met haematoxyline-oplossing.

De voornaamste uitkomsten van het microscopisch onderzoek, geheel overeenkomstig met dat van Proefnbsp;VIII, zijn in het kort de volgende: Ulcus corneae centrale met infiltratie tusschen omliggende lamellen,nbsp;infiltrant in het midden van het hoornvlies tusschennbsp;de achterste lamel en de membrana Descemetii, dienbsp;uiteen geweken zijn. Matige infiltratie door de geheelenbsp;cornea heen, eene dichte opeenhooping van witte bloedlichaampjes rondom het randvaatnet der cornea, vooralnbsp;in het bovenste gedeelte. In het hoornvlies zelf betrekkelijk weinig schimmels, een dicht net van schimmelsnbsp;op de «voorvlakte der membrana Descemetii; bijna innbsp;elke coupe van het ulcus gaan, min of meer duidelijk , schimmels door de membrana Descemetii heen.nbsp;Schimmeldraden en ettercellen op de achtervlakte dernbsp;membrana Descemetii en van daar in de voorste oog-

-ocr page 443-

62

kamer uitstralende, konien voort uit het middelste derde gedeelte van jhet hoornvlies en reiken tot aannbsp;de voorste helft van de diepte der oogkamer. Hetnbsp;hypopion vult het onderste derde gedeelte der oogkamer; ook daarhniten zijn overal leukocythen verspreid. Bijna alle schimmeldraden zijn door een kokernbsp;van dicht-op-een gedrongen ettercellen omgeven, ennbsp;daardoor in de gekleurde praeparaten reeds met hetnbsp;bloote oog zichtbaar.

De iris is sterk hyperaemisch en dichter geinfil-treerd dan in het vorige geval; het aantal leukocythen aan de oppervlakte der iris diens overeenkomstig talrijker. Ongetwijfeld is hier het aandeel, dat de irisnbsp;aan het hypopion neemt, grooter dan in het vorigenbsp;geval.

In de Pontana’sche ruimte bestaat infiltratie, doch minder sterk dan in het vorige geval.

Dit is het eenige punt, waarin de overeenstemming van de thans beschreven praeparaten en die van denbsp;vorige proef niet volkomen is.

Hoewel ongetwijfeld door variatie in de wijze

-ocr page 444-

63

van proefneming, de pathogenese der keratitis cum hypopio aspergillina nog nader liad kunnen worden bestudeerd, meenden wij ons met het totnbsp;dusverre verkregene tevreden te moeten stellen ennbsp;eindigden daarom deze proevenreeks.

In een tweede reeks van proeven wekten wij ulcus corneae cum hypopio op met behulp van dennbsp;zeer virulenten streptococcus pyogenes, welke wasnbsp;gekweekt uit een absces, hetwelk tot lymph au go'itisnbsp;aanleiding bad gegeven. Bij deze proeven zagennbsp;wij de feitelijke mededeelingen van vroegere onderzoekers bevestigd; wij zien er van af ze in extensonbsp;mede te deelen; het zij voldoende te vermelden, datnbsp;in eenige gevallen eene zeer geringe hoeveelheidnbsp;van eene streptococcen-cultuur in de bovenste lagennbsp;van het hoornvlies centraal werd geënt, en datnbsp;daarvan een sterk hypopion reeds na twee dagennbsp;het gevolg was.

Ter wille van eene later te houden vergelijking der door schimmels en bacteriën opgewekte processen stippen wij het volgende aan. Een der onderzochte oogen werd geëxstirpeerd, vóór zich nog hypo-

-ocr page 445-

64

pion had gevormd. Daarin bevond zich op het midden van de achtervlakte, tegenover de plaats, waar innbsp;het hoornvlies het ulcus gelegen is, een dun vliesjenbsp;uit ettercellen bestaande, terwijl overigens de oogkamer ook bij microscopisch onderzoek vrij vannbsp;ettercellen is. De membrana Descemetii in hetnbsp;sterkst aangedane middelste gedeelte van het hoornvlies draagt derhalve aan hare achtervlakte hetnbsp;Hornersche vliesje; aan hare voorvlakte nu vindennbsp;wij dezelfde infiltratie terug, die wij in de asper-gillusoogen hadden opgemerkt. Hier bevindt zichnbsp;weêr eene laag leukocythen tusschen de achterstenbsp;lamel van de cornea en de membrana Descemetii,nbsp;overigens is de infiltratie van de cornea nog maarnbsp;weinig voortgeschreden. Eene sterkere ophoopingnbsp;van leukocythen bevindt zich slechts in de oppervlakkigste lagen rondom het ulcus en, verre vannbsp;daar aan de peripherie in de nabijheid der rand-vaten. De zone tusschen het ulcus en de achterstenbsp;lamel van het hoornvlies deelt dus niet in de sterkenbsp;infiltratie.

Eindelijk wenschten wij nog kortelings na te gaan of eene ontsteking van het hoornvlies, door een

-ocr page 446-

65

chemisch gif veroorzaakt, zich naar de voorste oogkamer voortplant. Daarvoor gebruikten wij oleum therebint, Bij de proeven van Ruys i) was gebleken,nbsp;dat terpentijn, in de voorste oogkamer gebracht, aldaar tot eene sterke opbooping van leukocytbennbsp;aanleiding geeft. Wij gebruikten nu ditzelfde middelnbsp;om een hoornvlieszweer tot stand te brengen ennbsp;spoten eene tamelijk groote hoeveelheid in het hoornvlies. Het op deze wijze gevormde ulcus was nietnbsp;van hypopion vergezeld.

\) Academisch Proefschrift, Utrecht 1887.

-ocr page 447-

IV.

Verkregen uitkomsten.

De in het vorig hoofdstuk beschreven experimenten geven ons in de eerste plaats gelegenheid, om hetnbsp;verloop der keratitis cum hypopio aspergillina tenbsp;schetsen:

Wanneer tusschen de lamellen van het hoornvlies van een konijn sporen van aspergillus flavescensnbsp;worden ingebracht, dan komt een klein deel vannbsp;die sporen tot ontkieming. De schimmeldradennbsp;groeien gedeeltelijk tusschen de lamellen der cornea,nbsp;maar zij zijn in hun groei volstrekt niet aan denbsp;interlamellaire spleten gebonden, integendeel, hetnbsp;grootste gedeelte groeit dwars door de lamellen heen ,nbsp;naar de voor- en voorat naar de ach ter vlakte van

4*

-ocr page 448-

67 het hoornvlies toe. Hehhen zij eenmaal de mem-brana Descemetii bereikt, dan vinden zij tusschennbsp;deze membraan en de achterste lamel der corneanbsp;gelegenheid tot weliger ontwikkeling en makennbsp;daar, de membrana Descemetii als het ware vannbsp;de cornea lospraepareerende, een dicht net vannbsp;schimmeldraden. Deze schimmeldraden worden doornbsp;de membrana Descemetii slechts weinig opgehouden, een niet gering aantal doorboort dit glasvliesnbsp;en geraakt zoo in de voorste oogkamer. Zij breidennbsp;zich over de achtervlakte der membrana Descemetiinbsp;uit en vormen daarop, tegenover de plaats van infectie, een vliesje, hetwelk, nevens een dicht viltnbsp;van schimmeldraden, leukocythen bevat. Van ditnbsp;vliesje gaan lange schimmeldraden uit, die voornbsp;een deel over de oppervlakte van het endotheel dernbsp;membrana Descemetii heenkruipen, voor een deelnbsp;vrij in het lumen der voorste oogkamer uitgroeiennbsp;en zich daar vertakkend, tot nabij het pupilvlaknbsp;doordringen, waarbij zij evenwel tot het centraalnbsp;gedeelte der oogkamer beperkt blijven.

De schimmelvorming geeft tot een rijkelijk uittreden van witte bloedlichaapjes aanleiding. In de

-ocr page 449-

68

eerste plaats ontstaat er eene sterke, met het bloote oog nauwelijks van bloeding te onderscheidennbsp;hyperaemie aan de rand vaten van het hoornvliesnbsp;en dringen, van daar uit, witte bloedlichaampjes hetnbsp;hoornvlies binnen. De eerste dagen, gedurende welkenbsp;de groei der schimrneldraden tot het hoornvliesnbsp;beperkt blijft, is eene sterke infiltratie aan den omtrek van het hoornvlies in de onmiddelijke nabijheidnbsp;der randvaten voorhanden, en zijn de leukocythen ,nbsp;die in de cornea doorgedrongen zijn, betrekkelijknbsp;veel geringer in aantal. De schimmeldiaden gevennbsp;echter plaatselijk tot eene sterkere ophooping vannbsp;leukocythen aanleiding. Het meerendeel der schimmels, die in het centum van het hoornvlies voorvoorhanden zijn, worden door witte bloedlichaampjesnbsp;omgeven, hoewel er enkele schimmels in alle doorsneden worden gevonden, welke vrij zijn geblevennbsp;van eene dergelijke omhulling. Reeds hij zeer kleinenbsp;vergrooting (Fig. IV) vindt men in het gekleurdenbsp;hoornvlies streepjes, bestaande uit door leucocythennbsp;omgeven schimrneldraden, welke hunne zichtbaarheid aan de leucocythen te danken hebben. Tusschennbsp;de achterste lamel van het hoornvlies en de mem-

-ocr page 450-

69

brana Descemetii, waar de schimmels zoo talrijk zijn, is deze infiltratie eveneens bizonder sterk.

Evenals de schimmels de membrana Descemetii doorboren, zoo doen dit ook de witte bloedlichaampjes. Wel is waar hebben wij nooit een leukocythnbsp;op zijn weg door die membraan waargenomennbsp;(in geen enkele onzer praeparaten zagen wij ernbsp;een in de doorsnede), toch laat de beschrevennbsp;verdeeling der witte bloedlichaampjes geen twijfelnbsp;over, of er treden er talrijke van uit het infiltraat,nbsp;dat zich op de voorvlakte der membrana Descemetiinbsp;bevindt, de voorste oogkamer binnen.

Het meest overtuigend zijn zulke praeparaten, waar aan beide oppervlakten der membrana Descemetii in eene overigens zeer weinig van het normale afwijkende omgeving, zich een klein infiltraatnbsp;bevindt, dat aan weerszijden een schimmeldraadnbsp;bevat. Ook pleit hiervoor de wijze, waarop innbsp;de endotheellaag der membrana Descemetii denbsp;leukocythen zijn verdeeld. Deze plaatsen zich in denbsp;kleefmassa der endotheerlslen, zijn in het centrumnbsp;van het hoornvlies het sterkst in aantal, nemen naarnbsp;de Peripherie sterk in aantal af, om eindelijk het

-ocr page 451-

70

endothelium van het meest periphere gedeelte intact te laten, zoodat het hypopion hier geheel vrij isnbsp;van den wand der oogkamer. Na het doorhorennbsp;van de membrana Descemetii en haar epitheliumnbsp;treden zij in de voorste oogkamer, en vormennbsp;daar met de schimmels het vliesje van Horner ennbsp;Bokowa.

Heeft de schimmelvorming de voorste oogkamer bereikt, dan treedt ook in deze eene grootere vorming van etter op, die zich hoofdzakelijk verzamelt op den bodem der voorste oogkamer. Dezenbsp;etter wordt voor het kleinste deel langs den aan-geduiden weg door het hoornvlies zelf geleverd,nbsp;voor een ander deel komt zij voort uit de vaten,nbsp;die in de nabijheid der Fontana’sche ruimte gelegen zijn. De daardoor geleverde ettercelten. vullen eerst deze ruimte en geraken van daar innbsp;de voorste oogkamer. Zij zakken langs de achter-vlakte van het hoornvlies naar beneden. Een derdenbsp;bron van etter vormt de iris; ook dit lacunenrijkenbsp;weefsel wordt matig met ettercelten geïnfiltreerd;nbsp;deze vinden gemakkelijk hun weg in de voorstenbsp;oogkamer en vermeerderen het hypopion.

-ocr page 452-

71

De in de oogkamer zwevende schimmels zijn grootendeels door een koker van ettercellen omgeven.

De beschreven pathologisch-anatomische waarnemingen geven ons aanleiding tot een aantal opmerkingen omtrent de pathologische processen, die in het met schimmelsporen geïnfecteerde oog wordennbsp;afgespeeld.

Vooreerst treft ons eene tegenstelling tusschen het betrekkelijk gering aantal schimmels, die innbsp;het hoornvlies tot ontwikkeling zijn gekomen en denbsp;welige wasdom van de schimmels in de voorstenbsp;oogkamer. Slechts een klein deel van de in hetnbsp;hoornvlies gebrachte sporen ontkiemt in een tijdsverloop van een vijftal dagen, terwijl in kortoren tijd in de voorste oogkamer eene rijke cultuurnbsp;wordt gevormd. Moet de reden van dit onderscheidnbsp;worden gezocht in den vasteren voedingsbodem ennbsp;den weerstand, welke hij aan de ontwikkeling biedt,nbsp;of in een snelleren afvoer der stofwisselingsproduc-ten, die zonder twijfel in de voorste oogkamernbsp;plaats grijpt?

-ocr page 453-

72

In de tweede plaats hebben wij in onze praepa-raten (wij kunnen er bijvoegen, ook die van de met streptococcen en de met terpentijn behandelde oogen)nbsp;gevonden, dat tussclien de achtervlakte der corneanbsp;propia en de voorvlakte der membrana Descemetii,nbsp;in het aangedane gebied eene wijde spleet ontstaat,nbsp;die voor de ontwikkeling der microorganismen zeernbsp;gunstig is en die met schimmels en leukocythen innbsp;dichten getale wordt gevuld. Het standvastig voorkomen van deze spleetvorming, terwijl toch denbsp;diepere lagen van bet hoornvlies, die daaraan onmid-delijk grenzen, geenzins in zoo sterke mate zijnnbsp;aangedaan, maakt bet waarschijnlijk, dat wij hiernbsp;met een in het normale leven voor den lymphe-afvoer niet onbelangrijke weefselspleet te doennbsp;hebben. Wij weten dat de epithelien, zoowel betnbsp;meerlagig epitheel der voorvlakte als het enkelvoudig endotheel der membrana Descemetii, aan denbsp;lympbcirculatie een zeer grooten weerstand in dennbsp;weg leggen (Leber) i); anderzijds weten wij, dat denbsp;randvaten der cornea bet weefsel van lympbe voor-

1) Archiv lür Ophthaliaologie, Bd. XIX en XX.

-ocr page 454-

73 zien, die in de voorste lagen centripetaal het vaat-looze weefsel binnendringt (Pflüger) *), zoodat denbsp;gevolgtrekking gerechtigd is, dat de diepere hoornvlieslagen het weefselvocht naar den rand terugvoeren 2). De in onze pathologische gevallen verwijde achterste weefselspleet van het hoornvlies,nbsp;voert in het normale oog dus waarschijnlijk eennbsp;groot deel van de terugstroomende lymphe af. Hiernbsp;vinden onze schimmels een gebied, waarheen zijnbsp;dikwijls regelrecht groeien, en na een moeitevolnbsp;afgelegden weg, een gunstig terrein voor hunnenbsp;ontwikkeling vinden. Van hier doordringen zij denbsp;membrana Descemetii.

Ten derde is het opmerkelijk, dat de zwerfcellen, terwijl deze door het geheele hoornvlies in matigenbsp;hoeveelheid zijn verspreid, zoodat zij daar eenenbsp;lichte troebeling teweegbrengen, in de onmiddelijkenbsp;nabijheid der schimmels sterk zijn opgehoopt,nbsp;zoodat moet worden aangenomen, dat deze eene

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zehender’s Klin. Monatsbl. f. Augeiiheilkunde 188'2.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dubois-Reyraon d’s Archiv für Anat. u. Physiol., physiolnbsp;Abth. 1883,

-ocr page 455-

74

aantrekking op de witte bloedliciiaampjes uitoefenen of dat de ingedrongen witte bloedlichaampjes hennbsp;opzoeken. In de voorste oogkamer is bet niet anders;nbsp;de ettercellen, die van den bovensten omtrek en vannbsp;de iris naar beneden vallen, hechten zich aan denbsp;schimmeldraden, waar zij deze ontmoeten, zoodatnbsp;in de gekleurde praeparaten bij geringe vergrooting,nbsp;ja zelfs op sommige plaatsen met het bloote oog,nbsp;kan worden aangetoond, waar zich schimmeldradennbsp;bevinden. Deze verhouding tusscben schimmeldraden en zwerfcellen roept ons de theorie vannbsp;Metschnikoff omtrent phagocytose voor den geest.nbsp;Het is verleidelijk de verkregen praeparaten in diennbsp;zin uit te leggen, dat zij ons het beeld leveren vannbsp;een strijd, die tusschen de ingedrongen ziektekiemennbsp;en het organisme wordt gevoerd.

Er is eene bizonderheid in onze praeparaten, die wij in het bovenstaand overzicht niet hebbennbsp;vermeld, omdat zij ons hier beter op hare plaatsnbsp;scheen, en die er op schijnt te wijzen, dat dezenbsp;strijd niet zonder verlies wordt gevoerd. Immersnbsp;in den regel vinden wij in de nabijheid der schimmels slechts weinig intacte zwerfcellen, daarentegen

-ocr page 456-

75 een groot aantal korrels van verschillende grootte,nbsp;die kernkleuring aannemen en die voor de overblijfselen van te gronde gegane witte bloedlichaampjes moeten worden gehouden. Op welke wijze denbsp;schimmels deze vernietiging volbrengen, kan alsnognbsp;niet worden aangegeven. Scheikundige en toxicologische onderzoekingen der stofwisselingsproductennbsp;van rnicrorganismen, welke in den laatsten tijd zijnnbsp;verricht (Brieger, Leber, i)) maken het zeer waarschijnlijk dat de levende infectie-stoffen langs chemi-schen weg ziekte teweeg brengen. De stofwisselings-producteu onzer schimmels zouden naar deze veronderstelling in de eerste plaats door werking op dennbsp;ver afgelegen vaatwand diapedese veroorzaken, innbsp;de tweede plaats de tot de schimmels genaderde,nbsp;leukocythen te gronde richten. Daarmede zounbsp;strooken het feit, dat in de voorste oogkamer,nbsp;waar de afvoer der stofwisselings producten gemakkelijk gaat, de detritus zeldzaam is, veelvuldig daarentegen in het hoornvlies, waar de stofwisselingsproducten niet zoo snel kunnen worden weggevoerd.

1) Fortschritte der Medium. 1888.

-ocr page 457-

76

In de vierde plaats geeft de langzame ontwikkeling van het proces ons gelegenheid, gemakkelijker dan bij de infectie met streptococcen, de pathoge-nese van het hypopion te volgen. Het onderzoeknbsp;van het zieke oog in levenden toestand bij zijde-lingsehe verlichting, in verband met de pathologisch-anatomiscbe bevinding doet ons besluiten, dat, zoolang de schimmelvorming tot het hoornvlies beperktnbsp;blijft, de voorste oogkamer vrijblijft van exsudaat;nbsp;nauwelijks hebben de schimmels, in het midden vannbsp;de achtervlakte der cornea, hunne intrede in denbsp;voorste oogkamer gedaan, of een snel toenemendnbsp;exsudaat wordt in het waterachtig vocht afgescheiden. Het valt ons niet moeielijk bij dezen vorm vannbsp;ulcus cum hypopio met zekerheid vast te stellen,nbsp;dat er onderscheid moet worden gemaakt tusschennbsp;den weg, dien de infectiestof neemt om de voorstenbsp;oogkamer te bereiken en den weg langs w'elken hetnbsp;exsudaat daarin binnendringt.

De exsudaatvorming in de voorste oogkamer is dus vergelijkbaar met die in het hoorn vlies weefsel:nbsp;wanneer in het midden van het hoornvlies eene infectiestof zich ontwikkelt, stroomen de leukocythen allerwege

-ocr page 458-

77 uit de randvaten toe, terwijl het humor aqueus vrijnbsp;blijft; wanneer de smetstof de voorste oogkamer, eveneens centraal, bereikt, wordt ook zij gevuld door eenenbsp;exsudaalmassa, die in de naburige vaten van de iris ennbsp;van den hoek der voorste oogkamer ontstaan. In beidenbsp;gevallen kunnen wij ons deze werking op afstandnbsp;al weder slechts voorstellen als door een chemischnbsp;gif teweeggebracht. Deze door Michel geuitte onderstelling is te eerder gerechtvaardigd, nu onlangsnbsp;door Leber uit de culturen van pathogene staphy-lococcen, een zoodanig gif is afgescheiden.

Eindelijk ïs de doorboring der membrana Desce-metii een opmerkelijk verschijnsel. Voor ons was het ten minste een niet verwacht feit, dat de stevigenbsp;membï’ana Descemetii een zoo weinig beteekendenbsp;weêrstand aan den schimmeldraad zou bieden. Hetnbsp;levensproces der schimmels brengt blijkbaar denbsp;membrana Descemetii tot oplossing; de wijze vannbsp;doorboring doet eerder aan eene chemische dan aannbsp;eene mechanische werking denken.

Slaan wij ten slotte nog eenmaal het oog op de literatuur van het ulcus cum hypopio, dat doornbsp;bacterieën wordt veroorzaakt, dan kunnen wij con-

-ocr page 459-

78

stateei eii, dat onze onderzoekingen eene bevestiging leveren van de in vóór-bacteriologischen tijd verkregen resultaten van Horner en Bokowa. Het Hor-ner’scbe vliesje, dat naar onze meening in denbsp;literatuur te veel uit het oog werd verloren, vondennbsp;wij steeds terug zoowel in de oogen, die met schim-meldraden als die met streptococcen waren gein-fecteerd.

Terecbt leidde Horner uit het bestaan van dit vliesje af, dat het ziektemakend agens tenbsp;dezer plaatse de voorste oogkamer bereikt; te eerdernbsp;nog zou hij deze conclusie gewettigd geacht hebben,nbsp;indien bij, zooals Hoffmann ook vond en zooalsnbsp;wij altijd konden bevestigen, het exsudaat door eennbsp;steel met het vliesje had verbonden gezien.

De resultaten van Hess geven voor de bacterieên-infectie hetzelfde, wat wij voor de schimmels constateerden ; deze toonen aan dat ook daar de infectie-stof in het centrum van het hoornvlies de mem-brana Descemetii doordringt en aldus in de voorste oogkamer aankomt. Minder gelukkig wasnbsp;Hess, waar bij meende daarmede tevens den oorsprong van den hypopionetter te hebben gevonden;

-ocr page 460-

79

wij zagen dat de hier doortredende leukocythen slechts voor een zeer klein deel voor het hypopionnbsp;aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Stromeyer en Michel, die meenen dat de ontstekingswekkende stoffen van uit den hoek dernbsp;voorste oogkamer hypopion teweegbrengen, hebbennbsp;geen onderscheid gemaakt, tusschen de infecties tofnbsp;en het exsudaat, terwijl toch het hoornvlies eennbsp;voorbeeld is, dat de plaats waar het exsudaat gevormd wordt en de plaats, waar de infectiestofnbsp;woekert niet identisch behoeven te zijn. Ook heeftnbsp;Michel het Horner’sche vliesje over het hoofd gezien.

Hiermede zijn wij aan het eind gekomen van onze korte uiteenzetting. Nu de moderne bacteriologie ons een groot aantal bacteriën als oorzaaknbsp;van ziekte heeft leeren kennen, en de methodennbsp;tot het opsporen van nog vele andere pathogenenbsp;microorganismen zoo gemakkelijk heeft gemaakt,nbsp;is de tijd gekomen om nader te onderzoeken hoenbsp;het organisme zich tegenover de ingedrongen ziektekiemen verhoudt. Nadat wij, zooals Virchow ditnbsp;geestig heeft uitgedrukt, zoo geruimen tijd, door den

-ocr page 461-

80

Abbé’schen verlichtingstoestel bet beeld der zieke weefsels opzettelijk hebben uitgewischt, wordt betnbsp;tijd, het diaphragma weder in bet toestel te leggennbsp;en ook het zieke weefsel, het eigentlijke object vannbsp;den patholoog daarbij in liet oog te vatten.

Daartoe levert het bovenstaande eene bescheidene bijdrage.

-ocr page 462- -ocr page 463-

Q' . â– 


-ocr page 464- -ocr page 465-

DE BLINDEN IN NEDE BLAND,

DOOB

Dr. J. C. VAN DOÜEEMAAI.

Er zijn oji dit oogenblik in Europa ongeveer 300 000 blinden, en van dezen zijn er ongeveer 100 000, die niet blind hadden behoeven te worden.

Wanneer men de extra-kosten dezer buiten noodzaak blind gevvordeuen op 26 cents per dag rekent, en daarbij in aanmerking neemt, dat elk per dag voornbsp;25 cents minder produceert dan een ziende, dan kosten de 100 000 overtolligenbsp;blinden aan Europa ƒ 50 000 per dag.

Wij zien hier op nieuw de woorden bewaarheid, die Dr. ROCll.iKi) op het Haagsche Congres uitsprak: «II n’y a rien de plus dispendieuse que la mala-„die, si ce n’est la mort”.

Gaat men bovendien na, welke som van naamloos leed deze 100 000 noodlottige blinden vertegenwoordigen, dan kan het voorzeker niemand verwonderen, dal er zich in het binnen- en buitenland vereenigingen hebben gevormd,nbsp;met het doel om het lot der blinden te verzachten en blindheid te voorkomen.

Onder deze vereenigingen behoort in de eerste plaats de Society for the Prevention of Blindness genoemd te worden, waarvan de ziel is Dr. M. both, dien wdj het voorrecht hadden op het Hygiënisch Congres te ’s Hage te leorennbsp;kennen.

Door deze Vereeniging werd een prijs van 2000 fr. uitgeloofd voor het beste

-ocr page 466-

antwoord op de vraag: Les causes de la cócité et les moyens pratiques de la prévenir.

Bijna gelijktijdig verscheen een ander boek over blindheid, n.1.: Die Blind-heit, iJire Entstehung und Hire VerMtung, von Dr. hügo magnus, Prof. in de oogheelkunde aan de Universiteit te Breslau.

Wat men ook nog over dit onderwerp moge schrijven, aan Prof. magnos komt de eer toe, het eerste klassieke statistische werk over blindheid te hebbennbsp;geleverd.

Den grondslag van magnus’ boek vormen 3528 ziektegeschiedenissen van even zooveel onherstelbare patiënten met blindheid der beide oogen.

Daar het mij gebleken is, dat men zich niet zoo gemakkelijk kan voorstellen wat een cijfer van 2638 blinden wel beteekent, herinner ik er aan, dat ditnbsp;cijfer ongeveer overeenkomt met het aantal blinden, dat in Europa gemiddeldnbsp;op 4 millioen personen voorkomt. Ons land verkeert echter in gunstiger conditiën. Hieromtrent heb ik in mijn op het Hygiënisch Congres te ’s Hagenbsp;gehouden voordraeht: Les préjugés convme cause de la cécilé, het volgende vermeld ; //Si ce chitfre de 2528 aveugies correspondait au nonibre des aveugles,nbsp;II que compte la Hollande, même alors nous n’aurions pas a nous plaindre, carnbsp;//de toutes les nations du globe il n’y en aurait qu’une seule dans des condi-//tions plus heureuses que nous : ce seraient les Aniéricains du Nord.

//Ce nombre de 3538 aveugles pour notie population de quatre millions //donnerait six aveugles sur dix mille femtnes, et a-peu-près sept aveugles surnbsp;//dix mille hommes, c’est-a-dire 13 aveugles sur 20 000 hommes et femmes,nbsp;//iiorabre inférieur a celui du Dannemaic, qui en a 16.6; de la Erance, lanbsp;//Belgique et la Prusse, qui en ont 16; de l’Italie, qui en a 20; de 1’Espagne,nbsp;//qui en a 33, et de la Einlande, qui en a 44.6.

//Mais la Hollande est, quant aux aveugles, d’après Ie recensement de 1869 //dans une position tout-a-fait exceptionnelle. Le nombre des aveugles dansnbsp;//la Néerlande ne s’élève pas a 4 aveugles sur dix mille femmes, et a 5 aveu-,/gles sur dix mille hommes, ce qui fait pour notre population de 4 millionsnbsp;//1800 aveugles”.

Laat ons nu nagaan wat Prof. magnus van den buitengewoon gunstigen toestand van ons vaderland zegt. Op bladz. 83 ti’effen ons de volgende woorden :nbsp;//Niederlatid (1869) scheint uuter allen Europaischen Staaten die geringstenbsp;//Blindenquote von 4.46 zu haben, vvomit allerdings keineswegs gesagt seinnbsp;//Soll, dass es thatsachlich auch die wenigsten Blinden zahle; vielmehr düvfte,nbsp;//wie dies auch mavb betont, die Erhebung von 1869 vielleicht doch keinenbsp;//zure’.cheude gewesen sein. Eür das mannliche Geschlecht gilt die Quote 4.99nbsp;//für (las wcibliolie 3.94. Auch hier tritt die nlimliche Erschduung auf, dienbsp;//wir bereits iu Spauiën, Erankreich und Italiën gefunden hatten, dass iiamlich,nbsp;//(Le melir südlichen Proviuzen einen auffallend hohen Blindensatz haben : sonbsp;//ist derselbe lür Limburg 9.6 und für Noord-Brabant 7.05. Die nördlichcnnbsp;„Provinzcn haben den niedrigsten Bliudenstand”.

Eu bij MAYii, op wien magnus zich beroept, vinden we:

//Eine sehr geringe Bliudenquote zeigen die Niederlaiide (4.46) und Oester-//reich (6.56).

//Da in den Niederliinden zugleich auch eine sehr geringe Zahl von Taub-

i.


-ocr page 467-

„stummen ermittelt ist, so treten die Zweifel an der Vollstiindigkeit der dof-«tigen Erhebungen über die Gebrecblichen in den Vordergrund” 1).

Dit komt echter weinig overeen met hetgeen wij bij denzelfden schrijver op blz. 84 vinden : „Mit sehr geringen Taubstummenquoten erscheinen die Nie-ffderlande (3.35) und Belgiën (4.39). Bei den jSTiedcrlanden kehrt zwar dasnbsp;„oben vorgebrachte Bedenken gegen die Vollstiindigkeit der Erhebung wieder.nbsp;;/Da aber auch Belgiën mit einer ganz niederen Taubstummenquote auftritt,nbsp;„darf man kaum bezweifeln, dass beide Lander in der That nur eine geringenbsp;//Verbreitung der Taubstummheit haben. Wenn der Leser sich erinnert, dassnbsp;„in Süddeutschland auf Diluvium und Aluvium im Allgeraeinen gleichfalls nurnbsp;„geringe Taubstummenquote nachgewiesen sind, wird er dieses Ergebniss nichtnbsp;„aufialiig finden”.

Wanneer wij nagaan wat füchs, wiens arbeid, zooals men weet, op het Congres te ’s Hage is bekroond, over deze qnaestie heeft gezegd, dan blijkt,nbsp;dat FUCHS deze merkwaardige statistieke quaestie buiten beschouwing heeft gelaten en genoemde feiten in het geheel niet vermeldt.

Vragen wij verder hoe het komt, dat mayr en magnüs zoo verbaasd zijn over het gering aantal blinden in Nederland, dan luidt het antwoord hierop,nbsp;dat deze schrijvers slechts rekening gehouden hebben met het aantal blindennbsp;in 1869, en niet, zooals behoorde, het aantal blinden in 1859 en 1869 heeftnbsp;vergeleken.

Wij zullen thans deze cijfers geven, waaruit, volgens onze bescheiden mee-ning, nog al het een en ander te leeren valt.

BLINDEN.

Telling 1869.

Telling 1869. Blind- Na de geboortenbsp;geboren, blind geworden.

M.

V.

T.

M.

V.

M.

V.

T.

Noord-Brabant

126

87

213

9

12

168

123

303

Gelderland

193

89

282

12

1

147

98

258

Zuid-Holland

161

184

346

10

6

88

100

203

Noord-Holland

173

171

344

8

12

129

130

279

Zeeland

41

38

79

8

1

36

44

Utrecht

89

62

141

7

3

60

88

108

Friesland

66

41

107

3

1

27

21

52

Overijssel

93

73

166

4

2

]2

9

27

Groningen

67

35

102

1

3

31

18

63

Drenthe

18

18

36

2

0

4

7

13

Limburg

104

73

177

6

2

116

85

30»

Totaal

1131

861

1992

70

42

808

673

1693

In 1869 bedroeg het aantal blinden in Nederland 1992 op eéne bevolking van 3 308 712 zielen. Nederland stond dus in 1859 volstrekt niet aan hetnbsp;hoofd der verschillende landen, maar kwam eerst na Amerika, Beieren enz.nbsp;Zie den hier volgenden staat;

1) Die Verbreitung der Blindheit, der Taubdummheit u. s. te. in Batjern, von Dr. GEOKG MAYK, München 1877.

-ocr page 468-

B L

INDE

N.

Telling 1859,

Getal.

Reden tot de bevolking.

Amerika

12 635

1

op

2 489

Beieren

2 362

1

//

1 986

Prins-Edwards-Eüand

43

1

ti

1 880

New-Scotland

185

1

U

1 788

Pruissen

10 205

1

ft

1 738

Oldenburg

167

1

ff

1 720

Nederland

1 992

1

ft

1 661

Hannover

1 196

1

ff

1 579

Denemarken

1 710

1

ff

1 623

Wnrtemberg

1 198

1

ff

1436

New-Eoundland

86

1

ff

1 426

Zweden

2 566

1

ff

1 419

Saksen

1 606

1

ff

1 386

België

3 676

1

//

1 233

Hessen-Darmstadt

696

1

ft

1 231

Engeland

20 248

1

ft

994

Frank rijk

37 413

1

ff

938

Piemont

5 683

1

ft

887

Savoye

614

1

ff

884

Noorwegen

2 769

1

ff

540


Staten.

Inwoners.

Blinden.

Verhouding op 10 000 inw

Nederland

3 576 080

1 693

4.46

Noord-Amerika

24 805 065

11 648

4.65

Oostenrijk

20 394 980

11 329

6.65

Engelsohe Bezittingen 1 in Noord-Amerika |

Prins-Edwards-Eüand (

471 414

347

6.07

New-Foundland nbsp;nbsp;nbsp;\

New-Scotland nbsp;nbsp;nbsp;'

Zwitserland

2 669 147

2 032

7.61

Denemarken

1 864 496

1 465

7.86

Zweden

4 168 625

3 359

8.06

België

4 629 660

3 675

8.11

Frankrijk

36 102 921

30 214

8.36

Dultschland

39 862 133

35 048

8.79

Engeland

31 631 212

31169

9.84

Italië

26 413 132

26 826

10.15

Spanje

16 668 631

17 379

11.09

Hongarije

16 417 327

11 623

12.01

Noorwegen

1 701 756

2 320

13.63

Finland

2 732 621

3 891

22.46


Van 1869 tot 1869 is lt;le bevolking toegenomen met 266 388 personen, liet aantal blinden daarentegen afgenomen met 399 (van 1 992 tot 1 593), waardoornbsp;Nederland eerst nu aan het hoofd der reeks kwam te staan. Zie den nu volgenden staat :

É

-ocr page 469-

Indien men bedenkt, dat de groote werkzaamheid van donders, vooral op het gebied van oogheelkundig onderwijs en van zorg voor betere behandelingnbsp;aan hulpbehoevende ooglijders, tusschen 1859 en 1869 ligt, kan dit niemandnbsp;verwonderen.

Tot enkele opmerkingen geven de cijfers bovendien ook nog aanleiding ;

1“. zien wij, dat niet alle provinciën in 1869 een geringer aantal blinden hebben, dan in 1859.

Zoo is bijv. Noord-Brabant geklommen van 81S tot 303. en Limburg van lïB tot 309. Wat mag hiervan de oorzaak zijn? Wanneer men eennbsp;blik werpt op de graphische voorstelling van magnus, voorkomende in denbsp;Comptea rendus van het V. Internationaal Hygiënisch Congres te ’s Hage,nbsp;dan ziet men, dat de voornaamste oorzaak van blindheid (ruim 10 pCt.)nbsp;ophthalmia neonatorum is. Deze ziekte nu wordt in Koomsche landen mindernbsp;aan de ware oorzaak toegeschreven, dan in Protestantsche landen. Want mennbsp;begrijpt, dat een Koomsche moeder, wier kind men eenige uren na de geboorte naar de kerk heeft gebracht, zich lichter tevreden stelt met de uitspraak, dat haar kind koude heeft gevat, dan een niet-Koomsche moeder, wiernbsp;kind de kamer niet heeft verlaten. Aan het vatten van koude toch wordtnbsp;de ophthalmia neonatorum nog steeds door leeken toegeschreven, en daardoornbsp;wordt de preventieve behandeling verwaarloosd. Zooals altijd is ook hiernbsp;weder het vooroordeel van het tegenwoordige geslacht het oordeel der bevoegdenbsp;mannen uit het vorige tijdperk. Immers vinden wij bijv. bij jüngken, dienbsp;terecht beschouwd wordt als de laatste der oudere ophthalraologeii, S. 235;nbsp;,/Die Augenblennorrhoe der Neugebornen ist bei weitem am haufigsten dasnbsp;„Product einer Erkaltung, welcher das zarte Leben gleich naoh, oft wahrendnbsp;„der Geburt ausgesetzt war”.

Mochten de blind en-cijfers voor Noord-Brabant en Limburg ook dit jaar ongunstig uitvallen, dan zou een onderzoek naar de oorzaken daarvan in denbsp;allereerste plaats noodig zijn.

Waaraan de vermeerdering van het aantal blinden in Zeeland (79—89) is toe te schrijven, verklaar ik niet te weten, tenzij aan het meer afgelegenenbsp;van deze provincie en aan het ontbreken van speciëele oogheelkundige hulp.nbsp;Mocht in dien toestand geen verbetering gekomen zijn, dan zou men daaruitnbsp;tevens mogen besluiten, dat Zeeland nog wel degelijk behoefte heeft aan eennbsp;afzonderlijken Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht.

Als 2quot;. oorzaak vinden wij op de graphische voorstelling van magnüs trachoom en blennorrhoea adultorum (9.49 pCt.), en dit doet ons onmiddellijknbsp;denken aan de Eijksgestichten Ommerschans en Veenhuizen, en ook aan Overijssel en Drenthe (166.27 — 36.13).

Nergens komt, hetgeen op het gebied van hygiëne der oogea tusschen 1858 en 1869 is verricht, sterker uit dan juist hier.

In 1860 werd Prof. snellen belast met een onderzoek naar het heerschen van oogziekten in de Rijksgestichten, waar hij op eene bevolking van 5213nbsp;verpleegden 822 ooglijders vond, en wel 210 te Ommerschans, de overigen tenbsp;Veenhuizen. Van dezen leden aan trachoom 554, aan ophthalmia granulosa 234,nbsp;aan andere vormen van oogziekten 34. Bij 149 was de cornea reeds aangetast.nbsp;Op zijn voorstel werd aldaar een oogheelkundige dienst georganiseerd en in

-ocr page 470-

1869 de belangrijke maatregel genomen van opheffing der weezeninrichting inkrimping der bevolking, volkomen afzondering der ooglijders enz. Ten gevolge van deze maatregelen is de toeneming van het aantal blinden aldaarnbsp;belangrijk .beperkt

Als 3de oorzaak, met 8 pCt. blinden, vinden wij de ziekten der cornea. Komt er in Ne[lerland ooit eene goede statistiek van de oorzaken der blindheid,nbsp;dan zal men vooral in deze rubriek een grooten vooruitgang kunnen waarnemen,nbsp;en wel 1“. als gevolg van onze nog steeds verbeterende weezenverpleging,nbsp;2”. als gevolg van den invloed onzer vacantie-koloniën, zoowel op het land,nbsp;als langs de kusten. Terecht toch heeft katz ons het volgende aphorismenbsp;gegeven: „Hornhautgeschwüre in der .lugend, — wiederholte Eückfalle beinbsp;«der Arbeit, — Erblindung”.

En dit voert ons tot de traumatische blindheid, die in de statistiek van MAGNUS op 10.7 pCt. wordt berekend.

In het rapport omtrent de blinden in Engeland wordt met zekeren trots opgegeven, dat het aantal verwondingen door weversspoelen, dank zij de verbeterde inrichting der machines, belangrijk is afgenomen, zoodat bijv. in Manchester het aantal dezer verwondingen in 1884 nog 21, in 1885 slechts 9 bedroeg. In Engeland komen onder de traumatische blinden 4.B pCt. met sympa-tische ophthalmic voor. Hoeveel bij ons? Wanneer men deze rubriek aandachtignbsp;doorwerkt, dan komt men tot de overtuiging, dat een geneeskundig Eabrieks-Inspecteur ook wel eenen werkkring kan vinden.

l)e laatste kolom, die onze aandacht verdient, is die van blindheid door pokken. Hoe groot zou het aantal blinden nog wel zijn in Nederland, dienbsp;hun ongeluk aan de pokken te wijten hebben ? Wat zou wel de leeftijd zijnnbsp;van den jongsten pokken-blinde ? Was die gevaccineerd ? met gevolg ? gere-vaccineerd ?

Van de 34 blinden uit de statistiek van magnüs was geen enkele gerevacci-neerd en 10 waren niet-gevaccineerd. Zooals men weet, moest vroeger'/s gedeelte der blinden op rekening van de pokken gesteld worden.

Het ware gemakkelijk aan te toonen, dat tegenover het meerendeel der hier genoemde oorzaken van blindheid door juiste en tijdig aangebrachte genees-en oogheelkundige hulp, de droevige afloop kan worden voorkomen.

Aan het streven van donders danken we het, dat hier te lande reeds sedert SOjaren het onderwijs in de nieuwe oogheelkunde werd ingevoerd, en dat daardoor meer en meer degelijke hulp onder het bereik van een ieder zal komen.

In een der Jaarverslagen van het Gasthuis voor Ooglijders te Utrecht heeft DONDERS gezegd : «De statistiek zal het uitwijzen, dat het aantal blinden innbsp;«de laatste 20 jaren is afgenomen”. Aan een dankbaar volk de plicht om ditnbsp;woord te helpen bevestigen !

’s Hage 15 Augustus 1889.

^Overgedrukt uit het Ned. Tydschrift voor Geneeshtnde. Jaargang 1889, 2de Deel).

-ocr page 471- -ocr page 472- -ocr page 473-

EEN KNIJPBRIL VOOR CYLINDEHGLAZEN.

Dikwijls wordt aan den oogarts door patiënten met astigmatisme de vraag gedaan : of de oylinderglazen, die zij noodig hebben, niet even goed in eennbsp;knijpbril kunnen worden geplaatst? Gewoontijk luidt het antwoord ontkennend.nbsp;Immers het meerendeel der gebruikelijke knijpbrillen geeft geen waarborg, datnbsp;de as lier oylinderglazen den vereischteu stand zal behouden. Wel bestaan ernbsp;knijpbrillen, bepaaldelijk voor oylinderglazen gemaakt, zooals de pince-ncz Mo-tais en de pince-nez correcteur van de Société des lunettiers te Parijs. Bijnbsp;beide soorten, die trouwens niet veel verschillen, bestaat het bezwaar, dat denbsp;verbinding der beide glazen niet voldoende onbuigzaam is, zoodat de glazen,nbsp;evenals bij de gewone knijpbrillen, niet in één zelfden stand worden gehouden.nbsp;In den laatsten tijd is er door bovengenoemde Société een pince-nez in dennbsp;handel gebracht, die dit laatste bezwaar opheft. Om te verkrijgen, dat denbsp;glazen den gevvenschten stand behouden, zijn deze door een onbuigzamenbsp;brng verbonden. Terwijl bij de gewone soorten de brug tegelijkertijd de veernbsp;is, moet hier een afzonderlijke veer worden aangebracht, die de pince-nez opnbsp;den neus vastklemt. Deze knijpbrillen kunnen niet worden dichtgevouwen, ennbsp;daardoor zijn ze onhandige instrumenten, die, mijns inziens, op den duur nietnbsp;zullen voldoen.

Ik heb nu getracht deze bezwaren op te heffen. Hierbij voeg ik de teeke-ning van den op mijn aanwijzing vervaardigden knijpbril voor oylinderglazen. Fig. I stelt dien voor in den gewonen toestand ; %. II, toegeslagen. Uiterlijknbsp;verschilt hij al zeer weinig van de gewone soorten. De glazen zijn verbondennbsp;door een stevige brug (a), waardoor verandering in de richting der as onmogelijknbsp;is. In het midden van de brug is een scharnier aaugebracht, waardoor hetnbsp;mogelijk wordt gemaakt om de twee helften van den bril op elkander te leo-o-ennbsp;(fig. II). Het is duidelijk, dat de knijpbril nu even gemakkelijk in een étui

-ocr page 474-

8


kan worden gestoken als de gewone soorten. Het scharnier is zoo ingericht, dat de draaiing der tweenbsp;helften alléén naar voren, d. i. vannbsp;de oogeu af, kan geschieden, wel tenbsp;verstaan, als men er op let om het glasnbsp;met het ringetje (b) rechts te dragen.nbsp;De veereii (c) zijn onderaan de glazen bevestigd, evenals bij de pince-r.ez van de Société. Aan de neus-zijde {d) zijn zij bekleed met kurk;



daardoor wordt het vaststaan van den knijpbril bevorderd, en bovendien wordt de drukking op den neus minder.

Bij het voorschrijven van deze pinee-nez moet natuurlijk met den afstand der pupillen en met den vorm van den neus rekening worden gehouden.

Een ander voordeel van dezen vouwbaren bril is, dat zij ook, zonder ten volle geopend te zijn, kan worden aangewend, waarbij dan aan den eisch wordtnbsp;voldaan, dat ook bij sterke convergentie elk oog loodrecht door het glas ziet,nbsp;hetgeen bij sterke glazen niet van belang is ontbloot.

In hoever deze knijpbril in de praktijk zal voldoen, moet de tijd leeren. l^én bezwaar is zeker de hoogere prijs; maar waarschijnlijk zal die wel lagernbsp;kunnen worden gesteld, als de aftrek grooter worden mocht. Men moet echternbsp;ook niet vergeten, dat een knijpbril met cylinderglazen altijd een soort weeldeartikel is; met een bril is men goedkooper en ook nog beter geholpen.

De firma w. b. günïher alhier levert den boven beschreven knijpbril.

Nijmegen, September 1889. nbsp;nbsp;nbsp;c. nicolaï.

NASCHEIFT.

Onder het afdrukken, zie ik in nquot;. 6 van de Revue générale d'OpMlialmologie 1889, dat LIEBEEICII dezen zomer een dergelijk lorgnet heeft aanbevolen.nbsp;Nijmegen, December 1889.

(Overgedrukt uit het Red. Tijdschrift voor Geneeskunde. Jaargang 1889, 2de Deel).

-ocr page 475-

BIJDRAGE TOT DE PATHOLOGISCHE ANATOMIE EN PHYSIOLOGIE DER CYCLITIS.

Naar eene voordracht, gehouden in de Vergadering van het geneeskundig 'personeel aan het Nederlandsch Oastlmis voor Ooglijders te Utrecht,

M. STRAUB,

Arts, Oficier vm Gezondheid Þ klasse.

M. H.!

De diagnose „Oyclitis’’ wordt niet zelden ten onrechte gesteld, en in andere gevallen ten onrechte voorbijgegaan. Deze gebrekkigheid onzer diagnostieknbsp;wordt gemakkelijk verklaard uit de omstandigheid, dat het corpus ciliare zichnbsp;aan het onderzoek met opvallend licht, en aan dat met doorvallend licht onttrekt en dus de diagnose niet aan directe bezichtiging van het zieke orgaannbsp;kan worden ontleend. Zoo ergens, dan kan hier een nauwkeurige pathologisch-anatomische kennis den clinicus bij de diagnose behulpzaam zijn. Daarom durfnbsp;ik u met vrijmoedigheid de resultaten mededeelen, welke het anatomisch onderzoek van eenige gevallen van cyclitls heeft opgeleverd.

Er is nog een reden waarom ik het waag op uw belangstelling te rekenen. Zonder twijfel staan de voorstellingen omtrent het wezen van het cyclitischnbsp;ontstekingsproces op het punt een grondige herziening te ondergaan. Daartoenbsp;draagt in de eerste plaats de omstandigheid bij, dat onze kennis omtrent denbsp;oorzaak der ontstekingsprocessen in het laatste tiental jaren zoo belangrijk isnbsp;uitgebreid door de samenwerking van een leger van bacteriologen en patholo-

-ocr page 476-

10

gen. In de tweede plaats wordt het corpus ciUare, de zitplaats der ontsteking, door ons met een ander oog aangezien dan voorheen. Het is niet meer alleennbsp;de verbinding tusschen iris en choroïdea, waarop beider ontstekingen zich kunnen voortplanten; het is in onze voorstelling het alscheidingsorgaan van het water

achtig lichaam en van glasvocht geworden. Ten minste — laat ons voorzichtig


zijn — meer en meer wordt ons die opvatting door steeds degelijker argumenten en experimenten opgedrongen. Eindelijk draagt de tornomende kennis van den bouw van het glasachtig lichaam, waarheen het cyclitisch exsudaat wordtnbsp;gestuwd, er toe bij, om ons inzicht in het cyclitisch proces helderder te maken.

Ik behoef u niet te zeggen, dat de geëxstirpeerde oogen, welke werden onderzocht, tot een zeer ver stadium der ziekte wareij gekomen, en dat deze ontredderde oogen hun belangrijkheid slechts daaraan hebben te danken, dat zij ons op het spoor brengen van de processen, die zijn voorafgegaan.

Het onderzochte materi enlkan in twee rubrieken worden gebracht: oogen met een acute, purulente cyclitis, en oogen met een zoogenaamde plastischenbsp;cyclitis, met langzaam beloop.

Over de purulente cyclitis heb ik slechts weinig mede te deelen; uit een anatomisch oogpunt beschouwd is de vorm eenvoudig. Wij vinden irr denbsp;vaatlaag van het corpus ciliare, welke centraalwaarts van de spier en op denbsp;lamina vitrea gelegen is, een dichte infiltratie met leucocyten. Merkwaardignbsp;is het, dat de hier uit de vaten getreden cellen aanvankelijk niet in de weef-selspleten van het corpus ciliare of van de choroïdea dringen, maar integendeel den oogenschijnlijk moeielijker weg, door de lamina vitrea en het ciliairnbsp;epithelium heen, naar het glasachtig lichaam inslaan. Ton minste, in de ge-exstirpeerde oogen vinden wij een rijkelijk purulent exsudaat, dat, van hetnbsp;corpus ciliare uit, min of meer diep in het glasachtig lichaam is doorgedrongen, terwijl tegenover het belangrijk exsudaat, dat in het glasvocht gevondennbsp;wordt, het aantal leucocyten, dat een anderen weg heeft gevolgd, slechts gering is. Dit kleiner deel begeeft zich in de spleten, die tusschen de bundelsnbsp;van de ciliair-spier overblijven, en bereikt langs dezen weg den hoek der voorstenbsp;oogkamer. Ziedaar in hoofdzaak het anatomisch beeld der purulente cyclitis.

Langer zal ik stilstaan bij de chronische cyclitis. Zooals u bekend is, wordt het voornaamste anatomisch attribuut van dit proces beschreven als een exsudaat rondom de lens en in het voorste gedeelte van de glasvochtruimte hetwelk door sommigen (f. eaab 1) en heezog cael 2) ) als verschrompeld corpus vitreum wordt aangeduid. De onderzochte bulbi hebben mij in staat gesteld deze opvatting te bevestigen. Daarenboven vertonnen zij nog eenigenbsp;andere constante kenmerken, die voor de waardeering van het proces van belang zijn, en waarop tot dusver, voorzoover mij bekend is, de aandacht nietnbsp;is gevestigd. Ik zal vooreerst de anatomische afwijkingen, die in zoodanigenbsp;oogen worden aangetrolfen, beschrijven, en daarna pogen een verklaring vannbsp;het ontstaan dier afwijkingen te geven.

1) nbsp;nbsp;nbsp;F. Raab, Ueber das amanrotisebe Katzen-Auge, Archiv f. Ophih., Bd. XXV, 3, 1879.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Heezog Carl, Zri- Anatomie und Physiologie des Glaskörpers, Ibid., Bd. XXIV,nbsp;3, 1878.

-ocr page 477-

11 1. OEDEMA CHOBOÏDEAE.

I'ig- 1' nbsp;nbsp;nbsp;Eeeds geruimen tijd was het mij opgeval

len, dat in oogeii met verminderde tensie de periclioroideale weefselspleten aanmerkelijknbsp;verwijd zijn. Later merkte ik op, dat in denbsp;groote meerderheid der oogen, waarin deze verwijding werd aangetroffen, cyclitis bestond.nbsp;Terwijl in een normaal oog de spleet tus-II f—' schen choroïdea en sclera een capillaire wijdtenbsp;in deze cyclitis-oogen met millimeters gemeten (Fig. 1—3).nbsp;is het sterkst in het corpus ciliare en houdt op in hetnbsp;gedeelte der sclera (Fig. 1). Terwijl de elastische lamellen

heeft, wordt zij Deze verwijdingnbsp;achterste derde

der choroïdea in hot normale oog \lak tegen elkander zijn gelegen, wijken zij in onze pathologische gevallen ver uiteen, zoodat de microscopische doorsnedennbsp;in menig opzicht den bouw der normale choroïdea verduidelijken. De vloeistof,nbsp;welke in deze verwijde lymph-ruimte gedurende het leven voorhanden is, moetnbsp;een klare en gewoonlijk zeer eiwitrijke lyraphe zijn. Immers in onze praeparatennbsp;zijn de perichoroïdeale mazen ledig of met een gestolde eiwitmassa gevuld.nbsp;Oin het beschreven oedema der choroïdea te constateeren, moet men de geënu-cleëerde oogen niet versch doorsnijden, daar dan een verbreeding der spleetnbsp;tusschen sclera en choroïdea ook in normale oogen als artefact optreedt. Tietnbsp;is noodig de oogen eerst eenige weken in mülleb’s vocht te harden; indiennbsp;nu na de doorsnijding een verwijding wordt gevonden, dan bestond zij reedsnbsp;gedurende het leven.

De belangrijke daling van de iritra-oculaire drukking, welke in het hier onderzochte stadium der cyclitis nooit ontbreekt, geeft een eenvoudige verklaringnbsp;van het oedema choroïdeae aan de hand. Normaliter draagt de choroïdea hetnbsp;grootste gedeelte der intra-ocnlaire drukking 1). Wanneer de drukking afneemt,nbsp;kan de choroïdea zich samentrekken. Dit geschiedt reeds in het doode oognbsp;tl 11 gevolge der elasticiteit, cn kan in het levende oog te eerder plaats vinden,nbsp;omdat daar de tonus der bloedvaten en der ciliair-spier tot de gezamenlijkenbsp;elasticiteit bijdraagt. Slechts moet in het levende oog eerst ruimte wordennbsp;gemaakt door uittreding van een deel der glasvocht-lymphe. Het verschijnselnbsp;zal daarom in het levende oog langzamerhand tot stand komen, ook omdatnbsp;anderzijds de in de choroïdea of, meer sclieinatisch uitgedrukt, de tusschen choroïdea en sclera gevormde ruimte, door terughouding van anders geresorbeerdenbsp;lymphe moet worden aaugevuld.

De retractie der choroïdea van het levende oog komt ook voor, wanneer er geen cyclitis bestaat, bij door andere oorzaken ontstane hypotonie. Wanneernbsp;de gegeven verklaring juist is, moet de retractie ook in voorbijgaand hypoto-nische oogen tijdelijk voorhanden zijn, indien de hypotonie niet van al tenbsp;korten duur is. Ik wensch dit toe te passen op verwonde oogen, en hoop bij

1) Stkaub. Over het evenwicht der weefsel- en vloeistofspanningen in het oog. Dit Tijdtehrift, Dl. I. hlz. 213, 241.

-ocr page 478-

12

een andere gelegenheid uiteen te zetten, in hoeverre deze opmerking voor de theorie der sympathische ophthalmie van belang is.

11. COLLAPSUS CORPORIS VITREI.

Sedert vijf jaren bezit ik microscopische praeparaten v.in een oog met cyclitis, waarin het bekende glasvocht-exsudaat zeer goed te bestudeeren is. Het mochtnbsp;mij langen tijd niet gelukken eenig inzicht te verkrijgen in dit samenstel vannbsp;vliezen, vaten en leucocyten, totdat een juistere voorstelling van de vliezen vannbsp;het glasachtig lichaam 1) mij het middel leverde om den bouw van dit zoogenaamde plastische exsudaat te verklaren. Eenmaal met den bouw van hetnbsp;glasachtig lichaam bekend, viel het mij niet moeielijk in te zien, dat er bijnbsp;de chronische cyclitis een toestand ontstaat, die ik met den naam van collapsnbsp;van het glasachtig lichaam heb aangeduid.

Fig. 2. nbsp;nbsp;nbsp;In een typisch geval (tig. 1) vin

liggende

exsudaat te bevatten. In alle oogen met min of

den wij in de glasvochtruimte van een zoodanig oog, een trechter- ofnbsp;kegelvormige massa, die in vorm gelijkt op den trechter eener totalenbsp;sohitió retinae, die eveneens tot basisnbsp;de ora serrata, en als top de papillanbsp;n. optici heeft. Deze heg el bestaatnbsp;uit de opeengedrongen glasvocJitvliezen.nbsp;Tnssclien den kegel en het netvliesnbsp;is een ruimte, waarin de humor vitreus, niet meer door vliezen omsloten, vrij voorkomt 2). Het buitenstenbsp;vlies van den trechter is de mem-brana limitans hyaloïdeae, die, nognbsp;altijd aan haar normale insertiën,nbsp;ora serrata en papilla, verbonden is,nbsp;doch nu in plaats van convex, naarnbsp;buiten concaaf is gewelfd en eennbsp;breede ruimte tusschen zichzelf ennbsp;het netvlies openlaat. Wanneer denbsp;insertie aan de papilla n. optici loslaat, trekken alle vliezen zich geheel in het voorste gedeelte dernbsp;glasvochtruimte terug (tig. 2 en 3),nbsp;en vormen dan te zamen de als ;/Cycli-//tische Schwarte” of //membrane cyolitique” beschreven, tegen de lens aan-massa, die nu blijkt geenszins het exsudaat te zijn, doch slechts het

r chronische cyclitis,

I) Straub. Bijdrage tot de kennis van het glasachtig lichaam. J)oiiDERS-Bundel 1888. SI) Verg. Dr. eeik nordenson, Die Netzhautablösung, Wiesbaden, 1887, S. 239.

H. Pagenstecher, v. Or. Arch. f. Ophth., 1876, Bd. XXll. 2, S. 282.

-ocr page 479-

13

welke ik heb onderzocht, kwam, hetzij trechter-vormige, hetzij membraan-vormige collaps van het glasvooht voor. Het lijdt voor mij geen twijfel of de collapsnbsp;behoort tot het typische beeld der chronische cyolitis.

Omtrent het microscopisch aspect der cyclltis-membraan zal ik hier slechts een enkel woord mededeelen. Wij vinden nevens de glasvochtvliezen leiicocytennbsp;in grooter of geringer getal en daarenboven tal van nieuw-gevormde vaten,nbsp;waaronder nevens venen en capillaria ook arteriën met longitudinaal en dwarsnbsp;verloopenden spierrok!

Uit de onderzochte gevallen, die het proces in verschillende stadiën zijner ontwikkeling vertoonen, laat zich de geschiedenis van het glasachtig lichaamnbsp;gedurende het beloop der chronische cyolitis als volgt oonstrueeren:

Het giasaehtig lichaam krimpt langzamerhand ineen, zoodat het kleiner wordt, dan de glasvochtruimte en ten slotte nog slechts een klein deel daarvan inneemt.nbsp;Deze verkleining komt daardoor tot stand, dat het vocht tusschen de glasvocht-vliesjes vermindert in hoeveelheid, zoodat de vliesjes elkander kunnen naderennbsp;en ten slotte, óp elkander liggende, één membraan vormen, die tegen de achterste lensoppervlakte ligt en in de streek van het corpus ciliare aan den balbus-wand is bevestigd.

De witte bloedcellen, welke de vaten van het corpus ciliare verlaten en in het corpus vitreum dringen, l)lijven daarin gevangen, zoodat, wanneer de collapsnbsp;is ingetredeii, niet de geheele glasvochtruimte, maar alleen het geoollabeerdenbsp;glasachtig lichaam wordt geïnfiltreerd. Zoolang de ontsteking heftig is, worden denbsp;glasvLiezen nauwelijks tusschen de leucocyteu herkend. Neemt de ontstekingnbsp;af, dan treden zij weder op den voorgrond (Fig. 2).

Van den cyclus uit, treden arteriën, venen en capillairen in het gecollabeerde glasachtig lichaam. Wanneer de ontsteking afneemt, hoopt zich in deze vatennbsp;een zóó groot aantal leucocyteu op, dat er veel meer witte dan roode bloedlichaampjes zijn en de bloedstroom aanmerkelijk moet worden vertraagd. Isnbsp;de ontsteking voorbij (fig. 8), dan wordt het exsudaat geresorbeerd, de vatennbsp;verdwijnen en de glasvliezen blijven in gecollabeerden toestand, als getuigennbsp;der cyclus-ontsteking terug.

Het normaliter in één rij geplaatste cylinder-epitbelium van het corpus ciliare gaat gedurende het ontstekingsproces woekeren, zoodat het een 6 tot 7-voudigenbsp;laag vormt. Na afloop der ontsteking blijft het, zelfs na vele jaren, uit eennbsp;grooter aantal lagen bestaan.

De rand van het netvlies vormt in alle oogen met chronische cyclitis een plooi (fig. 1—3), welke in de cyclitis-membraan is opgesloten en blijkbaar doornbsp;de trekking der membranen is teweeggebracht. Deze plooivorming is de eerstenbsp;schrede op den weg naar de solutio retinae, die zoo dikwerf de chronischenbsp;cyclitis compliceert.

Wat het corpus ciliare zelf betreft, zoo wordt ook in deze chronische gevallen het exsudaat hoofdzakelijk iu de vaatlaag gevonden en zijn de lymph-spletennbsp;van de daaraan buitenwaarts gelegen deelen van cyclus en choroïdea slechtsnbsp;weinig geïnfiltreerd. Belangrijk is de waarneming, dat ook de vaten van hetnbsp;corpus ciliare, als de ontsteking in heftigheid is verminderd, sterk met wittenbsp;bloedlichaampjes worden gevuld, die dicht aaneeuliggen en voor . de circulatienbsp;slechts een zeer smalle geul overlaten.

-ocr page 480-

14

III. HYPOTHESE OMTRENT HET ONTSTAAN VAN DEN COLLAPSUS CORPORIS VITREI.

Hoe komt de collaps tot stand ?

Ik vvensoh hier een poging le wagen, om een verklaring van zijn ontstaan te geven. Daarbij plaats ik mij op het standpunt, dat hot corpus ciliare hetnbsp;afscheidingsorgaan van de oog-lymphe is, en verder, dat dit secretie-orgaan, bijnbsp;de chronische cyclitis qua talis, ernstig lijdt.

I’ig- 3. nbsp;nbsp;nbsp;De eerste stelling zal ik hier niet nader bespreken.

Zij ligt aan de meeste der nieuwere onderzoekingen over de vloeistofstrooming in het oog ten grondslag. Dennbsp;kraohtigsten experimenteelen steun ontleent, naar mijnenbsp;meening, deze opvatting aan een wel is waar ruwe, maarnbsp;evenwel gewichtige proef van deutschmann, die konijnen-oogen, waar hij iris en processus ciliares had uitgerukt,nbsp;in weinige dagen zag atrophiëeren, zoodat er noch oogkamers, iiocli glnsvochtruimte meer aanwezig was 1).

De tweede stelling behoeft nadere toelichting. De afneming der lymphe-afscheiding bij do chronische cyclitis wordt aaiigetoond door de sterke hypotonie, welke haarnbsp;altijd vergezelt, en door de waargenomen verstopping dernbsp;ciliaire vaten met leiicocyten. Deze verstopping van hetnbsp;vaat-lumen moet eensdeels de circulatie belemmeren; anderdeels mag zij echter als het gevolg eener slechte circulatie worden aangezien, zoodat de verzwakking dernbsp;circulatie aan de verstopping voorafgaat. Eindelijk magnbsp;er op worden gewezen, dat, waar de ontsteking de vaat-laag van het corpus ciliare aandoet, deze juist het eigenlijke afscheidingsorgaannbsp;treft, zoodat als functio laesa de belemmering der afscheiding to verwachten is.

Voor de verdere uiteenzetting moet ik een andere proef van deutschmann nader bespreken. Wanneer het waterachtig vocht uit de voorste oogkamer vannbsp;een pas gestorven lijk met een pravaz’ spuitje wordt opgezogen, zoodat denbsp;iris vlak tegen de cornea komt te liggen, dan wordt er opnieuw waterachtignbsp;vocht gevormd. Na een drietal uren is de voorste oogkamer weder aanwezig,nbsp;alsof er niets gebeurd was. Deze proef kan daarna nog eenmaal, soms nognbsp;tweemaal worden herhaald. Deutschmann doet terecht opmerken, dat hetnbsp;geregenereerde waterachtig vocht in het lijk slechts uit het glasachtig lichaamnbsp;afkomstig kan zijn, en dat uit dit experiment voor de vloeistofstrooming in hetnbsp;levende oog geen leering is te putten. Integendeel zal in het normale, levendenbsp;oog het corpus vitreum wel weinig of niets met de vorming van waterachtignbsp;vocht hebben uit te staan.

Hoe staat het echter met het zieke oog? Wij zeiden reeds, dat in het aan chronische cyclitis lijdende oog de normale afscheiding van waterachtig vocht moet hebben geleden. Hier is dus een overeenstemming, of ten minste een gelijkenis

t) Deutschmann. Archiv für Ophthalmologie, Bd. XXVI, 3, 1880. Bij het konijn zitten de processus ciliares op de achtervlakte der iris, en worden bij de niet moeielijk tenbsp;verrichten afscheuring der iris medegenomen.

-ocr page 481-

15

tusschen het doode oog en het cyclitis-oog. Zoude ook in dit laatste niet de regeneratie van den'geresorheerden humor aqueus op kosten, en ten nadeelc vannbsp;den humor vitreus geschieden?

Door welke kracht wordt in het doode oog de humor aqueus uit de glas-vochtruimte in de ledige voorste kamer overgebracht? Van overdruk kan geen s])rake zijn. Ik geloof integendeel, dat de wanden der voorste oogkamer eennbsp;zuigkracht uitoefenen. Dj haar begrenzende weefsels, die hun normale elasticiteit nog niet hebben verloren, zoeken, naar deze voorstelling, den vroegerennbsp;vorm weder aan te nemen en zdó wordt glasvocht opgezogen op dezelfde wijzenbsp;als een leeggedrukte ballonspiiit lucht of vloeistof opzuigt door de neiging vannbsp;haar wand om tot den ballon-vorm terug te keeren.

Ditzelfde opzuigend vermogen zouden de wanden der levende voorste oogkamer in hoqgere mate kunnen uiioefeuen dan die der doode. Wanneer alzoo de afscheiding van kamei vocht beneden deresorptie blijft, moet de lymph-stroomnbsp;van het glasvocht zich omkeeren en humor vitreus in de voorste kamer overgaan.

In het levende oog zoude het verschijnsel veel minder beperkt zijn dan in het doode, daar de opgezogen lymphe door het chorio-capillair-gebied kannbsp;worden aangevuld. Langzamerhand zoude dus het geheele corpus vitreum geledigd worden en de toestand van collaps ontstaan.

Zooals gezegd is, grondt zich deze hypothese op de onderstelling, dat in het chronisch cyclitische oog de afscheiding van humor aqueus is verminderd. Iknbsp;zou de aanwezigheid van den collaps van het glasachtig lichaam, het aanliggennbsp;van het geledigde glasachtig lichaam tegen den voorsten wand der glasvocht-ruimte en de netvliesplooi, die altijd in de cyclitis-membrnan begrepen is alsnbsp;nadere bewijzen voor deze onderstelling willen aanzien.

Stellig gelden, zoowel de medegedeelde feiten, als de daaraan vastgeknoopte beschouwingen, slechts voor de latere stadiën van het proces en zijn waarschijnlijk de verhoudingen in het eerste, acute stadium juist omgekeerd.

Ik stel mij voor, dat door de in den aanvang in het glasvocht woekerende organismen een hyperaemie van het corpus ciliare ontstaat, gevolgd doornbsp;exsudalie van plasma en bloedlichaampjes, welke in de glasvochtruimte overgaan en hypertonie veroorzaken. Ten gevolge der exsudatie wordt de pathogenenbsp;werking der micro-organismen verzwakt, deels door het wegspoelen der stof-wisselingsproducten, deels door phagocytose. De hyperaemie houdt op te bestaan en, als geen genezing plaats vindt, neemt, door verstopping der vatennbsp;en door opvulling der weefselspleten met leucocyten, de transsudatie der oog-lymphe af. Het stadium der hypotonic vangt aan. De resorptie gaat echternbsp;in verminderde mate voort, en de voorste oogkamer, niet meer voldoende doornbsp;het corpus ciliare gevoed, begint het glasachtig lichaam ledig te zuigen. Ditnbsp;collabeert en zou een vrije ruimte tusschen zichzelf en het netvlies moeten vrijnbsp;laten, als niet het chorio-capillair-gebied in het aanvullen der ruimte voorzag.

Een nadere toelichting van dit schema, hoop ik in een volgende vergadering aan uw aandacht te onderwerpen.

-ocr page 482-

16

VERKLARING DER AFBEELDINGEN.

Vig, 1. Oog van een kind van 4Vo jaar met bijna reactie-looze cyclitis. T — 3. Oedeem der choroïdea; trechtervormige collaps van het corpus vitreum. Bij a plooi vannbsp;den netvliesrand.

7ig. 2. Genezende cyclitis bij een kind van 2 jaar. Na trauma hypopion, dat 12 dagen later geresorbeerd is. Nog 10 dagen later wordt het oog geëxstirpeerd. Het exsu-daat uit het gecollabeerde corpus vitreum is grootendeels geresorbeerd; alleen op de achterste pool der lens bevindt zich nog een massa vervallen leucocyten, die waarschijnlijk innbsp;zoogenaamde cataracta polaris posterior zou zijn overgegaan. Bij a plooi van den net-vliesraud, die reeds bezig is in solutio retinae over te gaan.

'Fiq. 3. Oog van een 67-jarig individu, dat voor vele jaren ontstoken was en thans wegens irritatie van het andere oog is geëxstirpeerd. De collaps van het glasachtig lichaam,nbsp;de plooi van den netvliesrand bij a en de vele lagen van het ciliair-epitheel wijzen ernbsp;op, dat de vroegere ontsteking een cyclitis is geweest.

Utrecht, 15 September 1889.

tOvergedrukt uit Ixet t^ed. ^Tijdschrift voor Geneeshtnde^ Jaargang 1889, 2de Deel).

-ocr page 483-

IETS OVER HET GEBRUIK VAN CREOLINE IN DE OOGHEELKUNDE.

Naai' aanleiding van twee artikelen van Dr. purtscheb, en Dr. merbl in het Centralblatt fiir Augenheilkuude (pag. 69 en 237, 1888) over het gebruiknbsp;Van creoline in de oogheelkunde besloot ik de werking daarvan bij scrophuleusenbsp;ophthalmie te beproeven. Het 8-jarig zoontje van J. te Harderwijk had iknbsp;reeds gedurende vier maanden vruchteloos voor een ophthalmia scrophulosa behandeld. Hij leed vooial aan sterke photophobie, welke noch voor cocaine,nbsp;noch voor eenig ander middel wilde wijken. Gedurende 8 dagen druppeldenbsp;ik 2 maal daags een oplossing of liever emulsie, van quot;/i pCt. creoline in, en na verloop van dien tijd was de aandoening, op een lichte conjunctivaal-injectie na,nbsp;volkomen genezen, terwijl, na voortgezet gebruik, ook de conjunctiva haar normaal aanzien hernam. Twee maanden later trad er een recidief op, doch innbsp;enkele dagen was deze onder aanwending van creoline geweken.

Het hierboven beschrevene gaf mij aanleiding om bij scrophuleuse oogziekten de creoline in samenwerking met atropine en cocaïne meer algemeen aan tenbsp;wenden, en thans, sedert ongeveer 1 jaar, heeft het mij in gem eaW der doornbsp;mij behandelde gevallen in den steek gelaten.

Bij verschillende patiënten met overeenkomstige aandoening op beide oogen, appliceerde ik op het eene oog creoline, terwijl het andere met de gewoonlijknbsp;aanbevolen middelen werd behandeld.

Creoline behaalde altijd de overwinning. Ik durf dit middel gerust een specificum tegen scrophuleuse ophthalmieën te noemen.

Bij conjunctivitis mucipara daarentegen verdienden de verschillende adstrin-gentia de voorkeur.

In twee gevallen van conjunctivitis blennorrhoïca deed creoline onschatbare diensten. Ook bij trachoom kreeg ik uitmuntende resultaten, zelfs in zeernbsp;verouderde processen. Het aantal gevallen is evenwel te gering, dan dat iknbsp;hierover iets met zekerheid zou kunnen vermelden. Het tot nog toe verkregen succes doet mij echter hopen, dat de pijnlijke behandeling van het uitdrukken der trachoom-korrels of het toucheeren met sulph. cupri (vooralnbsp;pijnlijk in zijn nawerking) wellicht te vermijden zal zijn.

-ocr page 484-

18

In The American Journal of ophthalmology (Jan. 1889) schrijft alt, dat over het geheel creoline niet hoven sublimaat te verkiezen is (uitgezonderd bij keratitis phlyctaenulosa en parenchymatosa), ook niet bij aandoeningen van dennbsp;traanzak. Dit laatste moet ik beslist tegen.spreken, die gevallen uitgezonderd,nbsp;waar beenaandoening de oorzaak is.

In den laatsten tijd had ik versehillendc patiënten met dacryocystitis onder behandeling en in alle gevallen beantwoordde de creoliiie aan mijn verwaehting.nbsp;Ter controlecring werd eerst gedurende een week dagelijks de gewone methode

toegepast, n. 1. doorspoelen 1) met

sublimaat, hetwelk nu eens eenig, dan

weder geen succes had. Daarna begon de creoline-behandeling, en met een geheel ander resultaat; in 6 van de bovengenoemde gevallen was de purulente afscheiding in twee dagen geweken, terwijl in de overige gevallen korter of langernbsp;tijd, van één tot twee weken, daartoe vereischt werd. Dientengevolge wordtnbsp;teg nwoordig ereoline direct door mij aangewend en wel als volgt:

Na het splijten van het traanpunt wordt de traanzak met het spuitje van ANEL met Y» pCt- creoline uitgespoten. Dit is niet pijnlijk, tenzij het mengselnbsp;met de conjunctiva in aanraking komt. Wanneer er nu geen vocht door denbsp;neus komt, wordt den volgenden dag met de sonde-behandeling in verband metnbsp;de injecties begonnen, totdat het kanaal weder doorgankelijk is; zoo het blijktnbsp;dat er beenige vernauwing is, wordt voortgegaan met sonde^ron. Zijn eenmaalnbsp;de stricturen opgebeven, dan is mijn verdere behandeling gebaseerd op de eigenschap van creoline, om in iedere sterkte geraakkelijk emulsiën te vormen.nbsp;Giet men toch een druppel er van in een glas met water, dan ziet men dezenbsp;zich in ontelbare draden verdeelen en, zonder schudden, aan het water eennbsp;gelijkmatige kleur geven.

Met een anel’s spuitje voer ik nu enkele druppels van een I pCt.-solutie in den traanzak; later wanneer de aandoening verbetert, druppel ik sleehts metnbsp;een gewoon druppelbuisje in, er slechts voor zorgende, dat de vloeistof in hetnbsp;tranenmeer blijft en niet over de wang wegvloeit. De hierop volgende, sterkerenbsp;traan-secretie en de vochten in het traankanaal doen dan verder hun werking.nbsp;De creoline vermengt zieh met deze vochtei; en kruipt als het ware naarnbsp;den traanzak. Ten bewijze dat dit waar is, liet ik de patiënten den neusnbsp;snuiten en ik ko:i dan zeer duidelijk de lucht van de creoline in den zakdoeknbsp;waarnemen. Ik ben tot deze behandeling gekomen uitgaande van het idee,nbsp;dat iedere overtollige mechanisehe beleediging nadeelig voor de genezing moetnbsp;zijn. En bij elke sonde-behandeling of doorspuiting, hoe voorzichtig ooknbsp;verricht, zal men den wand hier of daar kunnen beleedigen en dus aan denbsp;infectie-kiemon gelegenheid geven om opnieuw voort te woekeren.

Hier zij opgemerkt, dat ik bij bovenbeschreven behandeling toch enkele malen, maar slechts bij hooge noodzakelijkheid, het traankanaal ter reiniging doorspuitnbsp;met het instrumentje van anel.

De resultaten, die ik op deze wijze verkreeg, waren werkelijk verrassend.

1) Deze doorspoeling volgens de methode, die ik in der tijd aan het Ned. gasthuis voor ooglijders leerde kennen, wordt als volgt bewerkstelligd; Een holle tubns-Sonde, waaraannbsp;door middel van een elastieke buis een spuit is bevestigd, wordt in het traankanaal gebrachtnbsp;en, al spuitende, langzaam teruggetrokken.

-ocr page 485-

19

Na één week ongeveer was de patiënt reeds zooveel beter, dat hem kon worden voorgesclireven van de vloeistof (‘/^ pCt.) op de gewone wijze een drietal keereunbsp;daags aan den binnenooghoek in te druppelen.

Het gebruik van de creoline, vooral in sterkere emulsies, heeft daarentegen een bezwaar en wel do groote pijnlijkheid; cocaïne zelfs weigert in de meeste gevallen haar hnlp. De pijngewaarwording is zeer verschillend bij verschillendenbsp;individuen. Na een drietal minuten is meestal alle pijngevoel geweken en bevinden de patiënten zich veel «verlicht”.

Men zij er op bedacht, bij het maken van de emulsies om geen hard water te gebruiken; bij gebruik van dit laatste 1) zetten zich spoedig droppels geconcentreerde creoline in de vloeistof af, welke hevige pijn veroorzaken en wellichtnbsp;schadelijk zouden kunnen werken.

Ik maakte steeds gebruik van het praeparaat van pea.rson.

Helmond, November 1889. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. L. F. dentz,

Arts.

1) Bij toevoeging van een weinig kalkwater in een emulsie van creoline, ziet men deze laatste zich afscheiden en naar den bodem zakken.

(Overgedrukt uit het T^ed. Tijdtekrift voor Geneeskunde, Jaargang 1890, late Deel).

-ocr page 486- -ocr page 487- -ocr page 488- -ocr page 489-

GLAUCOMA.

EETÏE BLADZIJDE DIT DE GESCHIEDENIS DEK, NIEDWEBE OOGHBELKDNDE.

Voordracht, gehouden in de Algemeene Vergadering te Utrecht van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst,nbsp;den isten Juli 1890,

(op uitnoodiging van het Hoofdbestuur).

DOOK

Dr. H. SNELLEN,

Hoogleeraar te Utrecht.

De snelle vlucht, die de nieuwere oogheelkunde in onzen tyd heeft genomen, gaf ons het voorrecht een afgerond gedeelte barer geschiedenis als ooggetuige mede te maken.

Voor den geschiedschrijver is zulks ongetwijfeld een voordeel; maar aan de andere zijde loopt hij daardoor gevaar lichtelijk al te uitvoerig te worden.

In de reeks der elkander opvolgende phasen eener zich snel ontwikkelende wetenschap zijn een tal van beschouwingen en opvattingen voorbijgegaan, die thans als onjuist zijn ter zijde te stellen ; maar voor hem, dienbsp;deze als toeschouwer of medearbeider heeft bijgewoond, zal het moeitenbsp;kosten, ze ongerept voorbij te gaan, omdat ze indertijd hem zooveel belangnbsp;hebben ingeboezemd, en omdat hij uit eigen aanschouwing weet, hoe ooknbsp;de vroegere dwalingen hebben bijgedragen om voor de juistere kennis dennbsp;weg te banen.

Gaarne heb ik gevolg gegeven aan de vereerende uitnoodiging van het Hoofdbestuur om hier voor ü op te treden, en een en ander uit de wordingsgeschiedenis van het glaucoma, als klinisch ziektebeeld, in uwe herinnering terug te roepen. Maar ik heb dadelijk begrepen, dat, wilde ik dienbsp;taak in haar volle breedte opvatten, ik ja geheele boekdeelen voor ü zounbsp;hebben te ontvouwen.

Ik heb mij daarom voorgenomen in breede trekken alléén de voornaamste

-ocr page 490-

fata

dezer fiistorie hier ter tafel te brergen.

Dit mede ter verontschuldiging, wanneer ik sommige ook gansch niet onbelangrijke punten onaangeroerd voorbijga.

Wij hebben het glaucoom van een duister en raadselachtig proces tot een scherp omschreven en wèl bekend ziektebeeld zich zien ontwikkelen,nbsp;waarvan de behandeling thans tot de meest dankbare geneeswijzen magnbsp;worden gerekend; terwijl in eeu tijd, dien velen onzer zich herinneren,nbsp;het glaucoom voor een absoluut ongeneeslijke ziekte heeft gegolden.

De ouderen, die van de vorige eeuw en reeds hippoceates 1) kenden alléén den einduitgang van het ziekteproces, n.1. de met blindheid gepaardnbsp;gaande geelgroene verduistering van het pupilvlak, die bij de wijde pupilnbsp;en ondiepe oogkamer eene secundaire catavact|.van gansch eigenaardig aspectnbsp;gaf te zien.

Zoo vinden we in boerhaave’s »Z)p Morbis Oculorumquot; het glaucoma alleen vermeld onder den titel /,De Cataracta”, als cataraet, die met pijn ontstaat ennbsp;met verlies van lichtsperceptie eindigt ;

,/Dolores magni profundi diuque tolerati in fundo oculi et pertinaees, ali-„quando cataractam faciunt; tandem enini evanescit splendor oculi, oritur ,/Color opacus, et fit cataracta 2).

,/Si humor ibi collectus colore tlesinit in fiavum, viridern, nigrum etc., erit //Cataracta spuria. Tales vero cataractas nemo veterum attingere voluit” 3).

Boerhaave doet daarbij opmerken, dat, als het oog door secundaire cataract blind wordt, de pupil onbewegelijk is:

//Hinc oritur duplex casus quando in nonnullis cum visu mobilis iris per-//sistit, in aliis immobilis fit cum caecitate” 4).

Van het eigenlijk kenmerk van het glaucoom, de hardheid, spreekt boer-HAAVB niet.

Een eeuw later, in 1831, lezen we bij fabtni 5) van de steenachtige hardheid van den oogbol.

De verhoogde spanning van het oog is het eerst naar waarde geschat door w. MACKENZIE 6), den groeten Engelschen oogarts, in wiens beroemdnbsp;handboek (1830) wij menige beschouwing vinden, die eerst veel later begrepen en tot haar recht is gekomen.

Mackenzie geeft eene uitvoerige differentiëeldiagnose tusschen de senile en de glaucomateuse cataract, o. a. -. »The eyeball always feels firmer thannbsp;//natural; while in cataract, it presents its usual degree of resistance tonbsp;,/the pressure of the finger” 7).

In de 4de Editie van zijn handboek (18.14) beschrijft Mackenzie het acuut

1) nbsp;nbsp;nbsp;Aphorismi, Sect. Ill, 31.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Heem. Boerhaave. Praelectiones puhlicae de morbis ocidorum. Editio altera. Farisiisnbsp;1748, p. 107.

3) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. p. 139.

4) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. p. 112.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Eabini, Boctrina de morbis oculorum, 1831

6) nbsp;nbsp;nbsp;W. Mackenzie, A pracüal treatise on the diseases of the eye, 1830.

7) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. p. 672.

-ocr page 491-

3

glaucoom m,et de hevige ontstekingsverscligiiselen als acute chorioiditis 1) en geeft daarbij ook reeds de medicatie: //Paracentesis of the cornea,nbsp;or of the sclerotica, affords great relief of pain”. Grlaucoom, dat allengsnbsp;in snbacuut en acuut glaucoom overgaat, noemt hij hydrops van het glasachtig lichaam: 21 „There is pain in the eye from the very commence-//ment. It daily increases in violence, and spreads to the half of the head,nbsp;„to the teaths and to the neck. At last the patient becomes almostnbsp;„mad with the pain, and calls upon the surgeon to evacuate the contentsnbsp;„of the eye. Beer saw a man who did this for himself with his penknife”.

En verder: 3) When the finger is placed on such an eye, it feels as „hard as pebble, indicating that serous effusion has taken place into thenbsp;„vitrious body, augmenting the contents of the eyeball beyond their normalnbsp;„quantity”,

De door Mackenzie aanbevolen en toegepaste behandeling van het glaucoom door paracentese, hetzij van sclera, hetzij van cornea, is van 1848 tot 1858 veelvuldig door desmarres te Parijs toegepast, met denzelfdennbsp;uitslag als door Mackenzie : tijdelijke, maar slechts zeldzaam meer blg-vende verbetering.

De prognose bij glaucoma bleef even ongunstig als ze in 1842 door siCHBL was omschreven : 4)

„11 n’existe point d’exemple avéré de guérison du glaucome.

„Les observations de guérison du glaucome ou d’amélioration du glaucome „par des opérations doivent avoir pour base des erreurs de diagnostic ou lanbsp;„confusion dans la terminologie”.

Het zou voor aebreoht von graepb weggelegd blijven om weldra deze infauste prognose op de meest schitterende wijze te logenstraffen.

Maar daartoe was eerst noodig de betere kennis van de ziekteverschpn-. selen, die voorafgaan aan de degenescentie van het oog, waarin het absoluutnbsp;glaucoma eindigt.

De groote ontdekking van helmholtz, de oogspiegel, 1851, wees daartoe den weg.

De uitkomsten van het oogspiegelonderzoek beantwoordden echter aanvankelijk niet aan de verwachting. Lens en glasvocht bleken, tijdens de eerste stadia, veel meer doorschijnend, dan men had gedacht, en er bleeknbsp;niets van de uitgebreide chorioïdaal-processen, waaruit theoretische bespiegeling het glaucoma had opgebouwd, en die in een bijzonder geval vannbsp;secundair glaucoom door arlt 5) pathologisch-anatomisch was geconstateerd geworden.

Jacobson 6) publiceerde in 1853 eene dissertatie over het ophthalmoscopisch onderzoek bij glaucoma en kwam uitsluitend tot negatieve resultaten.

1) 1. c. 4de Ed. p. 570.

3) 1. c. 4de Ed. p. 696.

3) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. 4de Ed. p. 570.

4) nbsp;nbsp;nbsp;SlcHEt, Propositions sur Ie glaucome, Annalea d'oculistique, 1842.

6) Aklt, Zur pathologischen Anatomie des Auges. Prager Vierteljahrachrift, 1847, S. S3, 6) Juiius Jacobson, De glaucomate, Maa, inaug. Königsberg, 1853.

-ocr page 492-

Ed. Jaeger 1) beschreef eene eigenaardige verandering der papillen bij het glaucoma, die wij thans als excavatie kennen, maar die hij pseudo-scopisch voor bolvormige uitzetting aanzag.

Ook V. GRAEPE 3) deelde aanvankelijk die dwaling, waartoe zijne theoretische beschouwing van de inflammatoire natuur van glaucoma aanleiding gaf. Hij verwachtte exsudatie en vaatuitzetting in den opticus en zag de excavatie voor de verwachte bolvormige uitzetting aan.

Adolp weber 3) zette daartegenover uiteen hoe men in het oog de diepteligging kan bepalen, nl lquot;. door de paralactische beweging bij hetnbsp;waarnemen van uit verschillende richting, en 2“. uit het verschil van lenzen, die men behoeft om in het rechtstandig beeld op verschillende dieptenbsp;scherp te zien.

Heinrich müller 4) gaf de eerste anatomische ontleding van de glau-comateuse excavatie papillae.

Verder werd toen door v. gr.aepe 5) ontdekt den veneusen en arteriëelen pols aan de papilla, welke laatste alleen bij groote hardheid van het oognbsp;wordt waargenomen.

Donders 6) toonde aan, dat men dezen arteriëelen pols ook bij gezonde oogen kan voortbrengen door allengs toenemend op het oog te drukken,nbsp;terwijl er dan, juist op het oogenblik dat de pols ontstaat, tijdelijke blindheid optreedt.

Coccius 7) vond hierin een maatstaf voor de tensie van het oog: naarmate het oog harder is, ontstaat te spoediger, reeds bij geringe drukking met den vinger op het oog, de arterie-pols.

Het hoofdsymptoom van het glaucoma, de verhoogde spanning, werd nu ijverig bestudeerd.

Bowman ging na, hoeveel graden van afwgking men op het gevoel, met twee vingertoppen, kan onderscheiden, en vond dat men, uitgaande vannbsp;het normale, met afdoende zekerheid, in beide richtingen drie graden kannbsp;herkennen; dus: ~ 1, — 2, — 3 en -j- 1, 2, -j- 3.

Sedert is er een uitvoerig streven geweest om objectief en zelfregistree-rend de tensie te bepalen. Theoretisch is vastgesteld, hoe dit geschieden kan; maar in de praktijk blijft bowman’s bepaling de voorkeur behouden,nbsp;en wèt, omdat de tonometers tot hiertoe te samengestelde instrumentennbsp;zijn, die bovendien lichtelijk in wanorde geraken; en verder leverde totnbsp;hiertoe alle instrumenteeie bepaling het bezwaar op, dat zulks den patiëntennbsp;onaangenaam is, en knijpen der oogleden veroorzaakt, hetgeen aanleidingnbsp;geeft tot tijdelijke verhooging der tensie. Aan dit laatste bezwaar kan men.nbsp;echter thans door aanwending van cocaïne tegemoetkomen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ed. Jaeger, JJeber Staar und Staaroperaiionen. Wien, 1854-.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv f. O, I i, S. 373.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Jrchiv ƒ. O. II I, S. 141.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Jrchiv /. O. IV. I, S. 377.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Jrchiv ƒ, O. I. I, S. 373. Ibidem, I. ri, S. 299.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Jrchiv f. O. T. II, S. 75.

7) nbsp;nbsp;nbsp;E. A. Cqccius, Opkthalmometric und Spannunffsmestunff, Leipzig, 1872,

-ocr page 493-

Tntusschen ging v. graefe voort de gevolgen van glaucomatense verhooging der tensie te ontleden. Neemt de tensie snel toe, dan ontstaat liet zoogenaamd acuut glaucoom met de bekende heftige verschijnselen: hevigenbsp;supraorbitaal-pijn met misselijkheid en algemeene depressie, verwijding dernbsp;pupil, ondiepworden van oogkamer, troebeling van de media van het oog,nbsp;ongevoelig worden der cornea, en eensklapsche vermindering van het gezichtsvermogen, en beperking van hel gezichtsveld, somtijds zelfs tijdelijk geheelnbsp;verlies van lichts waarneming.

In den regel neemt de aanval spoedig in hevigheid af, om dan echter op nieuw op te treden en na meerder of minder talrijke recidieven ten slottenbsp;te leiden naar den einduitgang van het proces met geelgroene verduistering van de lens en onherstelbare blindheid. Somtijds komen ook dannbsp;nog aanvallen, die voeren kunnen tot neci'ose en perforatie der cornea, metnbsp;chorioidaal-bloeding en de allerheftigste pijnen, waar dan alleen exstir-patie of geheele ontlediging van den bulbus hulp kan brengen.

Andere malen is het verloop minder heftig. Met het verlies van het gezichtsvermogen ontstaat dan uitzetting van de sclerotica, bij voorkeurnbsp;aan den aequator van het oog. Is die sclereclasie eenmaal tot stand gekomen, dan blijft het oog in den regel verder rustig.

De ongunstige uitgangen van het acuut glaucoom worden thans veel zeldzamer waargenomen, dank zij onze meerdere kennis van de voorafgaande verschijnselen en van de middelen om die te bestrijden.

De verdere kennis van de aetiologie en therapie danken we, in de eerste plaats, aan het streven van v. gbaefr.

Als prodromaal symptomen beschrijft v. graefe de aan den aanval voorafgaande verschijnselen, die, zonder blijvende stoornis, nog geheel kunnen voorbijgaan Ze zijn lichte verhooging der tensie van het oog, begin vannbsp;excavatie en arterie-pols aan de papilla, en, als subjictieve gewaarwording,nbsp;supraorbitaal-pijn, visus interrnptus en hot zien van regenboogkransen omnbsp;de vlam. Deze laatste zijn interferentie-spectra, door tioebe ing van hetnbsp;epithelium der cornea, overeenkomende met het beeld van de vlam, als n:ennbsp;die door beslagen of met lycopodium bestrooid glas waarneemt 1).

Allengs volgen dan meer blijvende veranderingen: de hardheid, pupil-verwijdingquot; en excav;itie nemen toe. Er ontstaat gezichtsveldbeperking. De vorm en de wijze van voortschrijden dier beperking is destijds vooralnbsp;hier nagegaan, door uaffmaNS 3), onder leiding van donders

En nu de therapie? Alle verschijnselen wijzen er op, dat het glaucoom in hoofdzaak bestaat in overvulling van den oogbol.

Ook aan v. gbaefe scheen het dus aangewezen de paracentese te beproeven.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ten onrechte werd dit verschijnsel aanvankelijk aan troebeling van de lens toege-sohreven. Verg.; ï. c. dondeks. Klenrenzien, Ned. Lancet II 6. 1851, p. 609.

2) nbsp;nbsp;nbsp;J. H. A. Hammans, Bijdrage tot de kennis van het glaucoma. Utrecht, 1860.

-ocr page 494-

6

Blykbaar heeft v. graefe daarbij geen kennis gedragen van de vroegere, hierboven vermelde proefnemingen van Mackenzie en van uesmarres.

Zijn resultaat was geheel overeenstemmig: tijdelijke vermindering der verschijnselen; maar in den regel spoedig recidieven. In een groot aantalnbsp;gevallen verkreeg hij slechts bij twee eene meer blijvende verbetering.

V. Graefe had opgemerkt, bij zijne studiën over den invloed der iridec-tomie op het oog, dat bij stapbylomateuse oogen, die gemeenlijk te hard zijn, door iridectomie de tensie blijvend vermindert, en dat daarbp hetnbsp;staphyloma in grootte afneemt.

Deze waarneming bracht hem er toe om ook bij glaucoom de iridectomie te beproeven. „In Juni 1856 wandte ich das Verfahren zuerst, und vonnbsp;„dann ab, besonders auf die oben als acutes Glaucom geschilderten Falienbsp;„an. Die unmittelbare Effecte steilten sich sofort als sehr günstignbsp;„heraus” 1).

V. GraEFe’s verdere observatiën leerden dat het effect der iridectomie het meest verzekerd is, als deze zeer perifeer en breed wordt gemaakt, en datnbsp;daarvan vooral nut te wachten is in de gevallen van acuut glaucoom,nbsp;waarbij tijdens de operatie groote hardheid bestaat.

Aan V. graefe danken wij veel, wat betreft de nadere kennis der verschijnselen; van onschatbare waarde is zijne ontdekking, dat het deletairnbsp;verloop van het ziekteproces door iridectomie kou worden gestuit.

Maar wat is nu de verklaring van de werking dezer operatie, en wat is de aetiologisehe beteekenis van het glaucoom?

Twee vragen, die innig samenhangen.

V. Graefe 2j heeft den aard van het glaucoom gezocht in een ontstekings-proces, dat van ziekelijk veranderde bloedvaten zou uitgaan. Voor hem is dan ook het type van het glaucoo u in het acute acces te zoeken.

Donders, daarentegen, vatte de acute verschijnselen als secundair op en als een gevolg der verhoogde spanning onder den invloed van vasomoto-rische zenuwwerking; tot welke beschouwing hij vooral geleid werd doornbsp;de toenmaals zooveel opgang makende proeven van claüde Bernard, betreffende den invloed van zenuwprikkeliug op speekselklieren.

Terwijl v. graefe 15 jaren lang, met de heilrijksie gevolgen, bij duizendtallen van lijders, het glaucoom door iridectomie heeft bestreden, heeft hij daarbij te vergeefs getracht den sleutel dezer bijna mysterieuse wi]zenbsp;van genezen te vinden.

In zijn laatsteir arbeid 3), kort voor zijn dood, geeft hij een overzicht van zijn streven, juichende over het nut, dat zijne operatie teweeg bracht,nbsp;maar treurende over het vergeefsche zijner pogingen om de werking daarvan te verklaren.

„lm Allgemeinen lastet über der Aetiologie des Glaucoms noch das alte

-ocr page 495-

„''unkel, trotz der Forschungen so vieier Beobachter, die ihre Aufmerk-«samkeit dem Gegenstand in der iSeuzeit zngewandt haben”. Enevenzoo; „Hinsichtlich 1) der Theorie der Glaucomoperation, so ist sie, trotz manchernbsp;„Bemühungen, nicht erheblich gefördert worden” 2). Nog sterker wordtnbsp;het gebrek aan verklaring gekarakteriseerd door schweigqeb 3), den leerling en opvolger van v. grabfe : » the Wirkung der Iridectomie bei Glaucomnbsp;//ist eben ledighch ein Erfahrungssatz; über die Art und Weise dernbsp;//Wirkung wissen wir, was bei einem chirurgischen Eingrifif gewiss sehrnbsp;//merkwürdig ist, eben so wenig wie über die Ursachen des Glaucoms. .'¦.atür-//lich aber besitzen wir für beides eine ansehnliche Menge von Theoriënnbsp;//und Hypothesen”.

//Wir wollen darüber hinweg gehen; -wer sich gewöhnt hat mit der har-,/ten aber gesunden Kost der einfachen Thatsachen zufrieden zu sein, tragt //kein Verlangen danach auf dürren Haide der Speculation sich im Kreisenbsp;„herum zu bewegen”.

In waarheid, er was behoefte aan nieuwe gegevens en nieuwe feiten, alvorens het ontwerpen eener theorie aan de orde mocht komen.

In de 20 jaren, die sedert den dood van v. gkaepe zijn verloopen, is inderdaad menige steen tot dien bouw bijeengebracht

In de eerste plaats was voor ichting noodig van de zijde der Physiologie. Hoe geschiedt de voeding en de vochlbeweging in het gezonde ooo-?

Een tal van physiologische studiën, waarbij bovenaan staat de klassieke arbeid van th. lerer «Studiën iiber den Plusdgkeitswechsel im Ange” 4;nbsp;hebben nader aan het licht gesteld, hoe het vaatrijk corpus ciliare alsnbsp;het secretie-orgaan voor het oog is te beschouwen. De nieuw afgescheidennbsp;vochten staan in osmotisch verband met het in dunne vliezen beslotenenbsp;glasvocht. Aan de achterzijde van het oog is bovendien eene geringe wisseling van vochten tusschen het glasvocht en scrwacbe's lymph-wegen aannbsp;den n. opticus. Maar de hoofdstroom der vochten gaat langs de lens, doornbsp;het pupilvlak naar de voorste oogkamer, om daar m den hoek van iris ennbsp;cornea te worden opgenomen tusschen de vezelen van het ligamentum pec-tinalum, om vandaar te aiffundeeren i n te filtreeren naar het adernet vannbsp;den plexus venosus van het sciiLEMu’sche kanaal.

Een directe verbinding van de voorste oogkamer met lymph-wegen, die SCHWALBE in het canalis schlemmii had meenen te zien, bestaat niet.

Van het zenuwstelsel is niet dan indirecte werking aan te toonen.

De spanning der vochten regelt den afvoer, zood.it bij vermeerderde secretie toeneming van exosmose compenseerend zal optreden.

Zoo vond A. WEBER 5) na atbinding der venae vorticosae bij het konijn

1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. S, 229.

2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. S. 252.

3) nbsp;nbsp;nbsp;A. Th. C. Sohweigqei?, Veter Glaucoma-\%H. Volkmann’s, Klin. Vortrage,^.\tSM,

ges.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv f. 0. XIX, II, S. 87, 1873. Eu verder in graëee-saemisch, Handbuch dernbsp;II, 2, S. 302,

5) Adolf Webes, Die Ursache des Glaucoms. Archiv J. 0. XXllI, 1, S. 81.

-ocr page 496-

8

bloedovervulling van het inwendige oog met groote vermeerdering der spanning, maar slechts tijdelijk. Door vermeerderde circulatie langs collaterale wegen en door verhoogden afvoer van vochten wijkt de tensie-ver-hooging spoedig.

Onder de kritiek dezer feiten vervalt het meerendeel der boven aangeduide speculatieve beschouwingen over de theorie van het glaucoom.

Maar van niet minder gewicht waren de gegevens, die van de zijde der pathologische anatomie zouden worden gebracht.

Het meest gewichtige feit, dat het onderzoek van glaucomateuse oogen oplevert, is de aaneenkleving van de irisbasis met de hoornvliesperipherie.

Van deze ontdekking wordt de prioriteit gewoonlijk toegekend aan hein-EiCH MÜLLER, die reeds in 1858 schreef: «Die Iris adhiirirt mit ihrem Ci-„liariand fest am Mornhautrand, wahrend sie vom Ciliarkörpter sehr leicht „abreisst” 1). En elders; „Die Iris baftete mit ihrer Peripherie fester annbsp;„der Sklera als am Ciliarkörper, wie es bei dergleichen Pallen haufig dernbsp;„Fall ist” 2).

Bij de groote beteekenis, die deze waarneming ter verklaring van het glaucoom heeft verkregen is het wel waard hier te commemoreeren, —nbsp;wat ik nergens verder in de litteratuur vermeld vond, — dat dondersnbsp;reeds drie jaar vroeger in het Nederlandsch Lancet 3), onder zijne path,nbsp;anat. aanleekeningen vermeldt, no. II: „Verkleining der voorste oogka-„mer, door vergroeiing der peripherie van de geheele voorvlakte der irisnbsp;„met de achtervlakte der membrana Descemetii, eenvoudig door aanlegging,nbsp;„ten gevolge van verhoogde drukking, bij exsudatie-processen in de achterstenbsp;„deelen van het .oog.”

Maar noch door donders, noch door heinrich Müller werd de pathologische beteekenis hiervan begrepen, omdat de physiologic toen nog niet aan het liont had gebracht, dat juist in dien hoek de normale filtratie dernbsp;overvloedige oogvochten moet plaats vinden.

Eerst 25 jaren na deze eerste waarneming van donders werd genoegzaam gelijktijdig door knies 4) en door adolf weber 5) uepubliceerd, en als eenenbsp;hoogst gewichtige ontdekking begroet, de mededeeling, dat deze verklevingnbsp;van den voorsten oogkamerhoek een constant verschijnsel is bij het typisch glaucoom met ondiepe oogkamer.

Knies constateerde deze bevinding bi] 15 door hem onderzochte glaucomateuse oogen.

Adole weber bewees de beteekenis van deze afsluiting van den filtratie-hoek door ze bij dieren kunstmatig daar te stellen door het inspuiten van olie in de voorste oogkamer, waarbij dadelijk glaucomateuse hardheidnbsp;ontstaat.

1) nbsp;nbsp;nbsp;ArcUv f. O. IV, II, S. 22.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv f. O. IV, 1, S. 366.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Derde Serie, vijfde Jaargang I8.5S. bladz. 44

4) nbsp;nbsp;nbsp;ArcUv f. O. XXII, m, S. 163nbsp;B) ArcUv f. O. XXIII, 1, S. 1.

-ocr page 497-

Knies bouwde hierop de theorie, dat het glaucoom zou bestaan in eene adhaesieve ontsteking Tan de iris-peripherie, dat alzool): „die Entzündungnbsp;„der Umgebung des Sohlemm’schen Canals als das Primare und nicht ledig-„lich als Polge einer Druckerhöhung im (dlaskörper auf zu fassen sei”.

Hoe gewichtig de ontdekking van dit pathologisch-anatomisch feit mocht wezen, de geheele verklaring van het glaucoom wordt door de voorstellingnbsp;van KNIES niet geleverd. Integendeel, de moeielijkheid werd daardoornbsp;slechts verplaatst; vanwaar toch die typi-che adhaesieve ontsteking?

En bovendien nog een ander bezwaar. Indien de vechtstroom eerst aan den voorste 00rkamerhoek wordt gestuit, waarom dan geen diepe oogkamer.

Inderdaad komt er een bepaalde vorm van atypisch glaucoom voor, de iritis serosa, waarbij fibrineus exsudaat aan de voorste-oogkamerwandennbsp;wordt afgezet en waarbij hardheid van het oog met diepe oogkamer ontstaat.

Meer plausibel is de voorstelling van adolp webee, die de adhaesie als secundair verschijnsel beschouwt en haar toeschrijft aan drukking van eennbsp;abnormaal gezwollen corpus ciliare.

Maar vanwaar nu die zwelling van het corpus ciliare ?

Dikwijls leveren therapeutische middelen de gegevens om een ziekteproces nader te doen kennen. Het toedienen van een efEcaas geneesmiddel isnbsp;een physiologisch experiment, waarvan de uitkomst moet medetellen bij denbsp;ontleding van het voor ons liggend ziekteproces.

Zoo zou noodzakelijk het feit, dat door iridectomie de glaucomateuse hardheid wordt opgeheven, kunneti leiden tot-, en samengaan met de toen nog gezochte verklai'ing van het glaucoom.

Hoogst gewichtig was ook de ontdekking van een ander therapeutisch middel, dat de hardheid bestrijdt, en dus therapeutisch, maa« ook aetiolo-gisch van gewicht worden kon.

Het was reeds aan v. graepe 21 gebleken, dat atropine in de meeste gevallen schaadt. Niet alleen toch, dat door de overmatige verwijding dernbsp;pupil, die bij glaucoom door roydriatica ontstaat, iridectomie onmogelijknbsp;wordt; maar ook door de mydriasis zelve wordt eensklaps eene toenemingnbsp;van de hardheid met al hare schadelijke gevolgen opgewekt.

Laquede 8) in Straatsburg stelde zich ;le vraag voor, in hoeverre door myotica wellicht ook hier eene tegengestelde werking van de mydriaticanbsp;zou worden verkregen ?

De uitkomst beantwoordde aan zijne verwachting: Waar abnormale ver-hocging der tensie bestaat, vermindert de spanning, zoodra door myotica vernauwing der pupil wordt teweeggebracht.

Sedert dien i.s de aanwending der myotica van onschatbare waarde geworden bij de behandeling van glaucoom. Het geeft een middel aan de hand om ongestraft, ja met voordeel, de operatieve behandeling tot gele-

1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. S. 197.

Centralbl. der med. Wies. 1876. u”. 24.

2) nbsp;nbsp;nbsp;ArcUv f. O. XIV, II, S. 117.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv f. O. XXIII, III, S. 149.

-ocr page 498-

10

gener oogenblik uit te stellen; het maakt de operatie gemakkelijker; maar ook bovendien kin de myotisohe werking den gunstigen invloed der operatie belangrijk in de hand werken 1).

Toch hebben zich aanvankelijk tal van stemmen verheven tegen de aanwending van myotica bij glaucoom; de aanvankelijke verbetering door het geneesmiddel lijdt tot gevaarlijk uitstel der operatie, terwijl de gunstigenbsp;werking in vele gevallen slechts tijdelijk is. Onder het gebruik —ja, somtijds blijkbaar door krachtige myose, treedt enkele malen eensklaps ver-hooging der tensie met hare deletaire werking op.

Nadere ervaring heeft dan ook geleerd, dat het myoticum een tweesnijdend zwaard is. .Door de vernauwing der pupil verwijdt het de Pontaan-sche ruimten en bevordert zóó de absorpsie; maar het doet meer: vooral bij krachtige en herhaalde aanwending geeft het spasme der accommodatie, die, zooals we nader zullen zien, onder sommige omstandigheden tenbsp;duchten is.

De conclusie is dus, dat de aanwending van zwakke myotica eene onwaardeerbare aanwinst levert in de therapie van het glaucoom; dat ze op zich zelve echter in den regel onvoldoende blijkt, en dat te sterke aanwending somtijds gevaarlijk kan worden 2).

De invloed der mydriatica en der myotica op de glaucomateuse spanning kan, in verband met de absorptie in de Pontaansche ruimten, op geleidelijkenbsp;wijze worden verklaard. De verdikking van de iris bij mydriasis bevordertnbsp;de sluiting van den oogkamerhoek, terwijl bij vernauwing van de pupil denbsp;iris uit dien hoek wordt weggetrokken. Deze voorstelling der feiten bevestigt tevens op eclatante wijze, dat de verklaring van het glaucoma nietnbsp;in vermeerderde secretie van vochten, maar in belemmerde resorptie tenbsp;zoeken is.

Pkiesilv Smith, thans een der eerste autoriteiten in zake de studie van het glaucoom, sluit zich aan bij de opvatting van auolf vvebek, dat denbsp;adhaesie van de iris-peripherie, onder bepaalde omstandigheden, het gevolgnbsp;zal zijn van abnormale drukking der processus ciliares: »the ciliary pro-,/Cessus push forward the irisbase and are often themselves pushed forwardsnbsp;/,by an advance of the lens and zonula” 3).

Naar de voorstelling van pkiestleï smith zal eerie groote lens praedis-poneeren voor glaucoom; en inderdaad vindt hij bij onderzoek van een groot aantal glaucomateuse oogen de gemiddelde maat der lens grooter dannbsp;in het normale oog.

Hij doet daarbij opmerken, dat de lens, ontstaan uit de cuticulaire epiblast, evenals alle cuticulsir weefsil, het geheele leven lang, door celvermeerderingnbsp;blijft groeien, zoodat de hns tot op den hoogsten leeltijd in grootte blijtt

1) nbsp;nbsp;nbsp;H. Sneii-bn, Myotica en Scleroiomie. '^iomY.KS-feestbundel 1888, bladz. 405.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Het is daarom, dat wij de sterker werkende ,.serine altijd vervangen door hetnbsp;zwakkere pilocarpine, dat bovendien het voordeel oplevert, dat het niet, zooals eserine,nbsp;aan schimmelvorming onderhevig is,

3) nbsp;nbsp;nbsp;Bericht Uber den Vlllten intern. Oyhth. Congress, Heidelberg 1888, S. 236.

-ocr page 499-

11

toenemen. Door een groot aantal metingen vindt hij deze stelling bevestigd en het is, volgens zijne voorstelling, hieraan toeteschrijven, dat de voorbe-schiktheid voor glaucoom met den leeftijd toeneemt, terwijl de jeugd daarvoor genoegzaam geheel is gevrijwaard.

Bij zijne metingen vond hij verder, dat bij glaucomateuse oogen de cornea betrekkelijk klein is. Oogen met kleine corneae zullen dus voornbsp;glaucoom gepredisponeerd zijn.

Volgens zijn statistiek ten opzichte van het geslacht zijn mannen en vrouwen in ongeveer gelijke verhouding voorbeschikt voor het chronischnbsp;glaucoom, terwijl de vrouwen bovendien een hooger statistisch cijfer leverennbsp;voor de acute aanvallen van het inflammatoir glaucoom.

Deze vallen bij de vrouw vooral samen met den climacterischen leeftijd, als aanleidende oorzaak.

Onder deze voorbeschikkende omstandigheden, kan alles wat congestie naar het oog teweegbrengt, oorzaak worden van het uitbreken van dennbsp;aanval: „Congestion of the uveal tract involves enlargement of the ci-»liary processus, and this, if it be extreme, or it the space at the disposalnbsp;„of the processes be insufiiciei t, leads to compression of the filtration-„angle” 1).

De Vi'aag is veelvuldig gedaan in hoeverre overinspanning der accommodatie aanleiding kan geven tot het ontstaan van glaucoom.

Eeeds in 1854 telde m.vckenzie onder de door hem opgegeven oorzaken van glaucomateuse chorioiditis: »Overuse of the eyes on minute objects” 3).

Vgf-en-twintig jaar later, 1874, herhaalde o. e. walker deze stelling, daarbij bewerende, dat overinspanning der accommodatie direct aanleidingnbsp;kan geven tot intraoculaire ontsteking, zonder dat hij den aard van zoodanignbsp;proces nader omschrijtt: „The long continued overaction of the ciliary musclenbsp;//begets it in an irritable state, which only wants some provocation to developnbsp;„an active inflammation” 3).

W. ScaoEN 4) in Leipzig had de verdiensten het eerst statistisch aan te tojnen hoe dikwijls het ontstaan van glaucoma samenvalt met verzuimnbsp;van h(t gebruik van den vereischten bril.

Zijne verklaring van de wijze van ontstaan dezer schadelijke werking schijnt mij al even onvoldoende en onwaarschijnlijk als die van walkeu.nbsp;Hij meent nl. dat na de overinspanning der accommodatie eensklaps eenenbsp;verslapping der spiervezelen zal ontstaan, hetgeen ten gevolge zou hebbennbsp;dat dan de lens naar voren wordt verplaatst.

Op het Vilde internationale Congres te Heidelberg 1889, heb ik uiteengezet, wat, naar mijne meening, de invloed der accommodatie kan zijn.

Bij jeugdig accommodatie-vermogen neemt de lens bij het zien in de

1) nbsp;nbsp;nbsp;The illustrated medical news. III 1889, n®. 32, p. 101.

2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. 4 th. Edition, p. 571.

3) nbsp;nbsp;nbsp;G. B. Walkeb, Essays on ophthalmology. London. 1879, p. 63.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Dr. W. Schoen, Die Accommodations-Ueberanstrengung und deren Folgen, Archiv f,nbsp;0. XXXIII. 1. S. 196,

-ocr page 500-

12

nabijheid in middellijn ongeveer evenredig af' aan de afneming van de middellijn van deti zich samentrekken den ciliairkrans.

De perilenticulaire ruimte blijft dus hier ongeveer onveranderd en de spanning der zonula Zinnii blijft dezelfde.

Geheel anders wordt het, als de lens bij hoogeren leeftijd hare elasticiteit verliest; het lumen van den ciliairkrans blijft zich vernauwen, maar de lens blijft haren vorm en afmeting behouden. Noodzakelijk moeten daardoor de processus ciliares tegen de lens worden gedrukt en zal de zonulanbsp;Zinnii moeten verslappen.

Deze beschouwing vindt hare bevestiging in de pathologisch-anatomische bevinding van pkiesïley smith 1):

»ln such cases the ciliary processus are in close contact anteriorly with „the iris, internally with the margin of the tem, or, if no longer in contact,nbsp;„their wedge-like shape shows that in the living eye they have been tightlynbsp;„pressed between these structures”.

Ii dien het bovenstaand betoog juist is, dan zal het tijdig en met overleg corrigeeren van refractie- en accommodatie-anomalieën wel degelijk kunnennbsp;strekken om glaucomateuse aandoeningen te voorkomen.

De nuttige werking der iridectomie is aanvankelijk toegeschreven aan het nitsnijden van het stukje iris. Anderen hebben gemeend, dat de hoofdzaaknbsp;bestaat in de eigenaardige wond, die daarbij aan den scleraalrand moetnbsp;gemaakt worden.

Stelwag von carion heeft het eerst de iridectomie door sclerotomie vervangen.

In vele gevallen wordt daardoor een blijvend effect verkregen; vooral, indien tevens myotica vóór en na de operatie worden aangewend.

Ook indien het nader bevestigd zal worden, dat de beteekenis der operatie in de sclerotomie is te zoeken, zal het toch veelal noodig zijn iridectomienbsp;daaraan te verbinden, omdat bij verhoogde tensie de iris lichtelijk prolabeerlnbsp;en omdat deze daarenboven het volledig afvloeien van het waterachtignbsp;vocht kan belemmeren.

Bepalingen van de kromming der cornea vóór en na sclerotomie of iridectomie hebben ons doen zien, dat door de operatie, inzonderheid bij hardheid van het oog, afplatting der cornea wordt verkregen. Deze afplatting kan niet ontstaan, zonder ectasie ook van den scleraalrand. Bij uitwijkingnbsp;der sclera zal het tegen de lens gedrukt corpus ciliare daarvan wordennbsp;afgelicht. Het is in deze ectasie dat, naar mijne meening, de beteekenis vannbsp;de glauooom-operatie is gelegen.

Het zal u zijn gebleken, dat onze kennis van het glaucoma, indien dan ook nog niet in alle opzichten volledig, toch hemelsbreed verschilt van onzenbsp;vroegere theorieën en dat inzonderheid de therapie eene zegepraal van denbsp;nieuwere oogheelkunde mag worden genoemd.

1) The illustrated medical news 1889, III ii“. 31, p. 76.

-ocr page 501-

13

Ten einde dit verschil te doen uitkomen, verzoek ik U nogmaals een 32-tal jaren mede terug te gaan en uit dien tijd het handboek van desmarres 2de editie 1) op te slaan, waar hij ten opzichte der prognose tot het volgendenbsp;besluit komt:

;,Le glaucome amène toujours tót ou tard la perte compléte et incurable „de la vue dans l’oeil qu’il attaque, et Ie plus souvent il frappe les deuxnbsp;„yeux, a des distances plus ou moins éloignées. Je ne pense pas qu’onnbsp;„puisse obtenir une amélioration soutenue dans eette maladie, dont ordi-„nairement Ie traitement Ie mieux dirigé ne peut entraver Ie progrès”.

1) L. A. Desmarkes, 1858, p. 737.

Traité théorique et pratique des yeux, Deuxième edition, T. III,

-ocr page 502- -ocr page 503- -ocr page 504- -ocr page 505-

OPENINGSREDE VAN HET DERDE NEDERLANDSCH NATUUR- EN GENEESKUNDIG CONGRES,

gehouden op Vrijdag 3 April 1891 te Utrecht^

Prof. H. SNELLEN. Voorzitter van het Congres.

Na een kort woord van welkom aan de opgekomen Leden van het Congres en hunne dames zegt de spreker:

Eene schoone gave is het herinneringsvermogen. Het vergunt ons, het verledene op nieuw te doorleven en het levert een rijke maatstaf ter be-oordeeling van het heden.

Onverklaard is het proces der herinnering, en aan eene poging, het te analyseeren, zal de wetenschap zich voorloopig niet wagen. Maar dagelijks ervaren we, dat het sluimerend geheugen door adaequate indrukkennbsp;ontwaakt.

Nu ik hier vele oude bekenden en vrienden voor mij zie, doemen de herinneringsbeelden op van vroeger samenzijn. En evenzoo roept de overeenkomst van plaats en omgeving ons het beeld voor den geest van hen, dienbsp;wij hier hebben gezien, die wij hier zouden wenschen.

Velerlei herinnert ons hier aan de twee schoone dagen )), toen wij DONDERS en BUTS BALLOT als 7ü-jarige jubilarissen feestelijk hebben begroet. Maar, helaas, daar tegenover staan de twee sombere dagen 2), toennbsp;wjj hen onze laatste hulde hebben gebracht.

1) nbsp;nbsp;nbsp;28 Mei 1888 en 16 November 1887.

2) nbsp;nbsp;nbsp;24 Maart 1889 en 3 Februari 1890.

-ocr page 506-

Ie gedachte zien wij hen weder, de vriendelgke gestalten, die belang stelden in alles wat de ontwikkeling van kennis bevordert, die altijd dennbsp;eersten rang innamen, waar de vertegenwoordigers van verschillende richting en roeping bijeen zijn, om op wetenschappelijk gebied te geven ennbsp;te ontvangen.

Beiden geniaal bij uitnemendheid, streefde dondeks onvermoeid om de natuurkunde cijnsbaar te maken aan de leer van het leven, en de leernbsp;van het leven aan de geneeskunst; en buys ballot om op het gebied vannbsp;mathesis en physiea nieuw licht te ontsteken en daarin voor de metereo-logie rijke en nieuwe toepassingen te vinden.

Met de opening dezer bijeenkomst zij onze eerste gedachte eene dankbare herinnering aan de nagedachtenis van donders en buys ballot, de alomnbsp;gevierde Medestichter» van ons Congres.

Bij een terugblik op de ontwikkeling der wetenschap verwijlt onze gedachte gaarne bij de groote mannen, die aan die ontwikkeling hebben medegewerkt. En met een gevoel van ontzag noemen wij de namen vannbsp;hen, aan wie de wetenschap de ontdekking der natuurwetten dankt.

Aantrekkelijk is ten allen tijde de beschouwing, hoe die voortgang onzer kennis tot stand is gekomen, en wij vragen ons af, wat de eigenschappennbsp;waren, waardoor de grondleggers der nieuwe wetenschap hun verhevennbsp;standpunt hebben bestegen.

Groot is de verscheidenheid van karakter en van talent bij de cory-pheeën van wetenschap; elk heeft zijn eigenaardige ontwikkeling, elk zijn eigen neiging en hoedanigheden, elk zpn arbeidsveld. Maar bij allenbsp;mannen van beteekenis vindt men de combinatie van werfkracht en vannbsp;genialiteit.

Op welk gebied ook, de geschiedenis leert, dat elke schrede voorwaarts berust op door arbeid bijeengebrachte kennis. Maar die kennis der dingennbsp;heeft op zich zelve slechts betrekkelijke waarde. Het is het genie, datnbsp;ze groepeert, ze weet te gebruiken, daarop nieuwe stellingen en nieuwenbsp;vraagstukken bouwt

Er bestaat dikwijls neiging, bij het verklaren van groote ontdekkingen, te spreken van toeval en van geluk. De fortuin echter is niet de bron,nbsp;maar slechts de aanleiding; en schier altijd is het goed, geluk terug tenbsp;brengen tot talent en verdiensten.

Donders sprak gaarne van de voorrechten, door het lot hem beschoren, en, zijn voorspoed dankende aan zijn goed gestarnte, roemt hij o. a., datnbsp;op het voor hem juiste tijdstip helmholtz den oogspiegel ontdekte 1).

Maar dat goede gestarnte had evenzeer voor ieder ander geschenen, en elk Nederlandsch arts had den oogspiegel te zijner beschikking; maarnbsp;het is de werkzame geest van donders geweest, die den oogspiegel innbsp;zijn hand het middel heeft doen zijn tot tal van ontdekkingen op hetnbsp;gebied der physiologie en pathologie van het oog.

1) -Rede, op 28 Mei 1888, bladz. 16, en Nederlandsch Lancet, ode jaargang, bladz. 313,

-ocr page 507-

3

En het is zijn helder inzicht geweest, dat hem deed begrijpen, hoe in dien oogspiegel de grondslag ligt van de nieuwere oogheelkunde, zooals hijnbsp;die tot een zegen en tot roem van ons land heeft gemaakt.

Nieuwe gezichtspunten ontstaan veelal niet zoo snel als voor oppervlakkige waarneming schijnt. Elke ontdekking staat in verband met anderen, die vooraf zijn gegaan. En veelal was een langdurig ontwikkelingsprocesnbsp;noodig, alvorens nieuwe inzichten waarde en waardeering hebben gevonden.

Toen in 1678 de geniale huijghens den grondslag had gelegd voor de undulatie-theorie van het licht, is er een 140-jarigen kampstrijd metnbsp;newton’s emissie-theorie noodig geweest, alvorens de ware vorm der undu-latie zich aan het genie van yocno openbaarde 1).

Zelden heeft eene periode van de ontwikkeling der natuurkunde zoovele beroemde namen naast, maar ook tegenover elkander geplaatst.

Vergunt mij, dat ik nog over eenige oogenblikken beschik, ten einde in uwe herinnering de hoofdpersonen terug te roepen, om n elke dit belangrijk tijdperk der historie zich groepeert.

In 1675 had de Deensche astronoom olaf roemee, uit de retardatie van het verschijnen en verdwijnen van de manen van Jupiter, de snelheidnbsp;van het licht berekend, en hij vond die 1925Ü0 mijlen per seconde; eennbsp;uitkomst, die later, door waarnemingen langs dezen weg, vrij nabij werdnbsp;bevestigd.

Hier UI ede velde hij het vonnis over de stelling van descaetes, dat het licht een immediate invloed op afstand zou zijn.

Huijghens zoekt een mechanische verklaring, in overeenstemming met het geluid, dat op undulatie berust; maar bij de vergelijking van licht ennbsp;geluid heeft hij met een belangrijk verschil te rekenen. Het licht beweegtnbsp;zich 900 000 maal sneller dan het geluid.

De geleiding moet dus een geheel andere zijn. Volgens huijghens is het niet de materie die trilt, maar de ether, die elk atoom omgeeft ennbsp;tusschen de atomen vrijelijk doordringt, zooals young dit later herhaalt :nbsp;„the ether passes through the solid mass of the earth, as the wind passesnbsp;„through a grove of trees”.

Ter beoordeeling van de kleinheid der atomen, die men zich daarbij te denken heeft, komt huijghens aan ons voorstellingsvermogen te gemoet:nbsp;„11 ne faut pas du reste trouver estrange ces difiérents degrez de petitsnbsp;„corpuscules, ni leur extréme petitesse Car bien que nous ayons quelquenbsp;„penchant a croire que des corps a peine visibles sont desja presque aussinbsp;„petits qu’ils Ie peuvent estre, la raison nous dit que la mesme proportion,nbsp;„qu’il y a d’une montagne a un grain de sable, ce grain Ie peut avoir anbsp;„un autre, et celui cy encore a un autre et cela autant de Ibis qu’onnbsp;„voudra” 2).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Young’s brief aan abago, 12 Januari 1817.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Discown de la pesantetir. Pag. 103.

-ocr page 508-

4

Door de ether-trilling verklaart hui.tghex' de rechtlijnige voortplanting van het licht, de reflexie en refractie. Ook woroK,, door een hulp-theorienbsp;van splitsing in spherische en spheroïde golven, de door bertholini gevonden dubbelbreking — „l’étrange refraction du Oridallin d’ldande” —nbsp;duidelijk gemaakt

Voor velerlei echter schiet hcjijghens’ voorstelling der longitudinale ether-trillingen te kort, inzonderheid voor de verklaring der kleuren :nbsp;„en tout ce qui regarde les couleurs, en quoy personne jusqu’iey ne peutnbsp;„se vanter d’avoir réussi” 1).

„Enfin” — zoo gaat hij voort in den toon der bescheidenheid, die een nieuwen eisch stelt asn onze waardeering — „il reste bien plus a cher-„cher touehant la nature de la lumière, que je prétens d’en avoir décou-„vert, et je devray beaucoup de retour a celuy qui pourra suppleer a cenbsp;„qui rue manque icy de connoissance”.

Tegenover huijghens staat newton met zpn corpnsculaire of emissie-theorie. Zonder hypothetisclien ether laat hij ondenkbaar kleine deeltjes van uit de lichtbron worden voortgeslingerd. Zij doorloopen het luchtledig, de lucht en elk doorschijnend medium.

De kleuren berusten op verschil van afmeting en verschil van snelheid der corpuskels

Een kraclitigen steun voor zjjn voorstelling vindt newton in zijn baanbrekende ontdekking, dat een bundel wit licht door het prisma in een reeks of spectrum van kleuren wordt ontbonden, onder den invloed vannbsp;het glas op de grootere snelheid der lichtdeeltjes, verschillend naar hunnbsp;grootte.

Een gedeelte van het spectrum, op nieuw opgevangen op een prisma, spreidt dezelfde kleur nauwelijks verder uiteen; en er ontstaat geennbsp;nieuwe kleur.

Dit is het „experimentum crueisquot; van newton, een uitdrukking, ai,n BACO ontleend: het experiment, dat evenals het kruis aan den weg eennbsp;nieuwe richting zal aanwijzen.

De twee theorieën van huijghens en van newton vinden elk haar aanhangers en haar bestrijding, en allengs zal zich, inzonderheid bij het volgend geslacht, een warme strijd gaan ontwikkelen.

Een essentieel onderscheid in de toepassing van beide theorieën is. dat die der undulatie een vertraging en die der emissie een versnelling eischtnbsp;van het licht in de vastere media.

Maar het was toen nog niet gelukt om de snelheid van het licht op tellurische afstanden te bepalen Eerst veel later heeft zoodanige bepalingnbsp;ten gunste der undulatie beslist; maar het was eerst nadat uit anderenbsp;gezichtspunten een gewijzigde undulatie theorie de beslissende overwinningnbsp;had behaald

In hoofdzaak richt zich aanvankelqk de vraag naar de opvatting, welke

t) Traité de la lumière. Préfaco.

-ocr page 509-

dezer beide theorieën het best de verklaring zal geven voor de verschillende feiten, en in welke dus de mathematicus den leiddraad vindt voor zijn berekening?

He groote wiskundige eulbk legt aan zijn arbeid den unduleerenden ether ten gronde, en hij zoekt daaruit niet alléén het licht, maar ook reeds denbsp;warmte en de electriciteit te ontleden.

Robert hooke staat evenzoo aan de zijde van hdijghens, en opmerkelijk is, dat hij in 1692 spreekt van trillingen, loodrecht op de richting vannbsp;voortplanting; maar hij laat dit vèr-dragend denkbeeld los, omdat hemnbsp;alsnog de gegevens ontbreken, waarin de bewijzen dezer stelling hunnbsp;grondslag zullen vinden ; en hooke houdt zich aan de strenge ervaringsleer, die geen onbewezen speoulatiën duldt.

Hooke stelt zich scherp tegenover de emissie-theorie, en meer nog scherp tegenover newton zelven. Hij beschuldigt dezen van plagiaat ennbsp;van onjuiste mededeeling. Over de theorie van kleur-dispersie in dunnenbsp;platen ontstaat een zóó verbitterde strijd tusschen deze twee geleerden,nbsp;dat NEWTON in 1675 verklaart, niets meer over licht te zullen publiceerennbsp;zoolang HOOKE leeft. En newton heeft woord gehouden; maar hookenbsp;leefde nog 27 jaren, en zóó werd de uitgave van newton’s nOptica” totnbsp;1794 verschoven.

Een overeenkomstig heftig optreden tegen newton ontmoeten wij in de geschiedenis later nog eens, en w^el van de zijde van den groetennbsp;dichter-natuurkundige goethe, wiens optreden in dezen, blijkbaar, weleernbsp;onjuist is geduid.

G-oethe komt met kracht op tegen de eenzijdige opvatting van newton, dat de kleuren zouden berusten op verschil van breekbaarheid der verschillende lichtstralen.

Volgens goethe ontstaan de kleuren in het oog, en hij geeft zeer juiste opmerkingen over de tegenstelling van wit en zwart, over subjectievenbsp;lichtverschijnselen en over contrast-werking en harmonie der verschillendenbsp;kleuren.

Maar goethe dwaalde, toen hij meende, dat hij deze beschouwingen als argumenten tegen newton kon doen gelden. Hij ziet over het hoofd, datnbsp;hij een ander gebied heeft betreden. Hier heerscht voor goethe eennbsp;spraak-verwarring door de dubbele beteekenis van het woord uUcM”,nbsp;namelijk die in physischen en die in physiologUchen zin.

Door zijn onbere,deneerd optreden tegen newton heeft goethe de physici van zijn tijd tegen zich in het harnas gedreven. Thans wordt goethe’snbsp;II Tarhenlehre” weder meer, maar uit een ander gezichtspunt gewaardeerd.

Deze „Farbenlehre” heelt namelijk den aanstoot gegeven tot de studie der kleur-perceptie. En, even als vroeger op physisch gebied de theorieënnbsp;van hüyghens en van newton, zoo staan heden op physiologisch gebied die van young-helmholtz en die van kering, met scherpe tegenstelling tegenover elkander.

Hoe verre de leer van het licht en de leer van de lichtsperceptie uiteen liggen, blijkt reeds daaruit, dat slechts een betrekkelgk klein deel vannbsp;het physische licht door het oog wordt gepercipieerd.

-ocr page 510-

Dank zij de ontdekkingen, van hekschel, in 1800, voor de warmtestralen, en van ritter, in 1801, voor de chemische of ultraviolette stralen, nemen wij langs indirecten weg kennis van het onzichtbarenbsp;licht, dat voor de meeste lichtbronnen belangrijk grooter is dan hetnbsp;zichtbaar gedeelte.

Kn zelfs zijn de grenzen van het zichtbaar spectrum niet voor alle overigens normale oogen gelijk. Vooral voor het rood en groen is voornbsp;sommige oogen de perceptie beperkt of belemmerd. En met het ontbreken dezer hoofdkleuren ontbreken dan evenzeer alle nuancen, die doornbsp;vermenging van deze met de overige kleuren ontstaan.

Tegenover een zoodanige beperking van de functie van een orgaan, is het niet ondenkbaar, dat ook een toeneming van waarnemingsvermogennbsp;kan ontstaan, en het is niet ongerijmd te veronderstellen, dat het gezichtsorgaan door allengs voortgaande evolutie een hooger georganiseerde per-ceptibiteit zal bereiken, zoodat wellicht een ver nageslacht de voor onsnbsp;onzichtbare stralen zal kunnen zien.

Br is o. a. in het voorkomen van gekleurde lenzen in het netvlies der vogels, alle grond om te vermoeden, dat sommige diersoorten, in dezenbsp;richting van ontwikkeling, ons vooruit zijn gestreefd.

Nadat huijghens en hooke van het tooneel waren getreden, kwam de undulalie-theorie meer en meer op den achtergrond. Voor de verklaringnbsp;van menigerlei lichtverschijnsel bleek de theorie van emissie zich beter tenbsp;leenen dan die der longitudinale ether-trilllng. Ja, een eeuw later schijntnbsp;huijghens’ theorie weldra tot de geschiedenis te zullen behooren, totdatnbsp;toen een tweede huijghens verschijnt, die — weder uitgaande van denbsp;analogie van licht en geluid — nieuwe gezichtspunten opent, welke totnbsp;een hernieuwde, alles verklarende undulatie zullen leiden.

Het is THOMAS YOUNG, het grootste genie van zijn tijd, in 1733 te Milverton in Engeland geboren. Evenals huyghens geeft hij, van zijnnbsp;eerste jeugd af, de blijken van ongewonen aanleg. Van beider kindsheidnbsp;worden wonderen verteld, zij lezen met hun tweede jaar, spreken ongemeen vroeg verschillende talen, beiden beoefenen bij voorliefde de mathe-mathische studievakken. Beiden zijn als jongeling reeds als schrijvers bekend.nbsp;Young gaf als student zijn bekende „Observations on vision”. Hij is innbsp;alle richtingen van wetenschap ontwikkeld. Op zeer verschillend gebiednbsp;heeft YOUNG zich onderscheiden : mechanica, optica, warmteleer, aciistica,nbsp;theoretische chemie, bloedsbeweging, statistiek, dichtheid der aarde, zwaartekracht, oorzaken van ebbe en vloed; hij maakt zich beroemd door hetnbsp;vinden van den sleutel tot ontcijfering der Egyptische Hieroglyphen; hijnbsp;is een uitstekend musicus, een goed schilder en een befaamd kunstrpder.nbsp;Zijn devies is; „Ken alles”, en inderdaad, hij kent en hij kan alles —nbsp;schier alles; Vant aan het ziekbed — hij is ook geneesheer — is hij eennbsp;slecht medicus, afgetrokken en te geleerd. De geneeskunst is hem te onzeker en te weinig geschikt om in wiskundigen vorm te worden gebracht.nbsp;Bij de opening zijner lessen in het St. George-Hospitaal te Londen spoortnbsp;ij zijn leerlingen aan, veel kennis en veel diploma’s te verwerven „wantquot;.

-ocr page 511-

7

zegt hij,

„in de groote loterij der geneéakund heeft een die 10 biljetten „heeft meer kans van slagen, dan een die er maar 5 bezit”.

Een iweede leemte in zijn talenten is, dat hij de gave mist, om zich door minder ontwikkelden te doen verstaan en waardeeren. Tijdens zijnnbsp;leven worden zijn talenten veel te weinig erkend, hetgeen een bron vannbsp;leed voor hem wordt, en medewerkt tot zijn vroegtijdigen dood.

Zoo smaalt de invloedrijke Sir william brougham op den arbeid van young, en verwijt in de Edinburgh-Review aan de Royal-Society, dat dezenbsp;zulk oppervlakkig, niets beteekenend schrijven publiceert. Vooral is hemnbsp;een grief, dat young weder de verdediging opneemt van die onzinnigenbsp;undulatie-theorie — the strange theory —, die reeds vóór een eeuw doornbsp;NEWTON is te niet gedaan.

Van alle zijden vindt young miskenning Zijn diepzinnig streven wordt belachelijk gemaakt. Zijn tijdgenooten vergeven hem niet, dat hij zichnbsp;durft steden tegenover een laplace, een biot, een malus, een brewster,nbsp;zoovele Corypheeën op het gebied van het licht, maar die allen uitgaan vannbsp;het beginsel van newton.

En eerst recht zullen deze verdrietelijkheden hem drukken, als hij bij de toepassing van hüyghens’ theorie onoverkomelijke moeielijkheden ontmoet, zoodat ten slotte zijn zelfvertrouwen en het geloof in de taak, dienbsp;hij heeft aanvaard, aan het wankelen wordt gebracht.

Intiisschen gaat young voort met veel omvattenden arbeid. Nu experimenteert hij over het geluid en toont aan, dat twee samenval'ende tonen elkander ophelfen of versterken, al naarmate ze in dezelfde of in tegengestelde golvenphase samenvallen. Hij noemt dit de itderfereaUe vannbsp;het geluid.

Hij stelt de vraag of ook bij het licht zoodanige interferentie is le vinden. Het antwoord zal hem de toetssteen zijn, of werkelijk het licht op golving berust? Hij vindt dit op de meest overtuigende wijze bevestigd,nbsp;en ontdekt hiermede op nieuw de diffractie-verschijnsels, die grimaldinbsp;veel vroeger had gezien, maar niet begrepen; en die, toen ook newton tenbsp;vergeefs had beproefd ze te verklaren, als op zich zelf staande feiten onopgemerkt waren gebleven.

Grimaldi had gezien, dat als een lichtbundel door een kleine opening op een scherm valt, er concentrisch lichtere en donkere ringen ontstaan.nbsp;Young verklaart, hoe door buiging van het licht stralen samenvallen en doornbsp;phasen-verschil elkander opheffen of versterken. Evenzoo verklaart hij denbsp;kleuring van dunne platen door interferentie. Van de lichtstralen, doornbsp;de voor- en achtervlakte teruggekaatst, zullen sommige elk-mder versterken, anderen elkander vernietigen.

Op uitvoeriger schaal en met een onovertroffen talent van experimenteer en worden deze proeven herhaald en uitgebreid en nader verklaard door FRESNEL; maar het blijft de verdienste van young ze op nieuw aan hetnbsp;licht te hebben gebracht; zooals de wel versneden pen van arago innbsp;young’s levensbericht het bondig samen vat: „les interlérences que grimaldi

-ocr page 512-

«aper^ut Ie premier, qui plu? tard exercèrent inutile,ment Ie genie de newton, «et dont la théorie compléte était, réservée a fresnel, .... mais c’est anbsp;„YOUNG qu’ appartient Fhonneur d’avoir ouvert la carrière, c'est lui qui, Ienbsp;„premier, a commence a débrouiller ces hieroglyplies de 1’optique”.

Tot de meest sprekende uitkomsten van fresnei/s voortgezette studie der interferentie behooren die van zijn onderzoek, in samenwerking met arago,nbsp;naar de verhouding van gepolariseerd licht tot de interfentie.

Zij vinden, dat gepolariseerd licht nu eens niet, dan weder wèl interfereert, en de gewichtige slotsom, waartoe hunne onderzoekingen leiden, is, dat in een en hetzelfde vlak gepolariseerde lichtbundels interfereerennbsp;als gewoon licht, dat daarentegen twee lichtbundels, die in loodrechte richtingen gepolariseerd zijn, in het geheel geen interferentie veitoonen.

In deze verschijnselen liggen de bewijzen, dat het licht uit undulatie mes transversale trilling moet bestaan. En, wat aan hooke bad ontbroken, zal fresnel, bij voortgezette proefnening, ongetwijfeld hi“r vinden,nbsp;klaar het is de geniale blik van ïoong, die deze conclusie dadelijk doorziet.

Onmiddellijk, nadat hij kennis heeft genomen, van fresnel’s en arago’s interferentie-proeven met gepolariseerd licht, schrijft hq, 12 Januari 1817,nbsp;aan arago, dat in de uitkomst dezer proeven voor hem duidelijk spreekt,nbsp;dat het licht op tranversale trilling berust.

Fresnel aarzelt aanvankelijk, en eerst na 4 jaar zendt hij beschouwingen in denzelfden zin aan de .Académie de Paris, die echter eerst in 1827 deze in hare Mémoires publiceert, en dan nog met reserve, wat de conclusie betreft.

Lapl-vce en poisson noemen het denkbeeld van transversale trilling in eene elastische vloeistof absurd. Fresnel w'ijkt daarvoor niet, want nietsnbsp;belet aan den ether de elastische eigenschappen van vast lichaam toe tenbsp;kennen.

Ether is een hypothetisch medium, waarvan de eigenschappen aan de theorie worden ontleend. „Ether” zegt grove 1) „is a most convenientnbsp;„medium for hypothesis: thus, if to account for a given phenomenon, thenbsp;„hypothesis requires, that the ether be more elastic, it is said to be morenbsp;„elastic; if more dense it is said to be more dense; if it be required bynbsp;„hypothesis to be less elastic, it is pronounced to be less elastic, andnbsp;„so on.”

Intusschen geeft de yoüng—FRESNEL’sehe voorstelling van transversale trillingen den sleutel tot verklaring van alle licht-en kleurverschijnselen, dienbsp;thans door theoretische constructie in alle opzichten duidelijk worden. Ja, meernbsp;dan dat: op theoretischen grond voorspelde conclusies worden door de waarneming bevestigd.

Een voorbeeld, aan arago 2; ontleend, moge hier vermelding vinden; bij de bestrijding van fres.nel toont een zijner medeleden der Académienbsp;aan, dat uit, de fromules van fresnel kan worden afgeleid, dat de schaduw van een klein rond scherm in het centrum even helder verlicht

1) nbsp;nbsp;nbsp;W. E. Grove 27ie Correlation of the physical forces. 1867. p.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Oeuvres completes d’ARAGO. I. p. 167.

178.

-ocr page 513-

9

moet zijn, als of het scherm er niet was, en dat acht hij paradox. Maar FKESNEL toont aan, dat de proef den eisch bevestigt. Door buiging en interferentie van het licht is het centrum van de schaduw juist zooveelnbsp;verlicht, als de berekening had voorspeld.

Evenzoo worden, door de herschapen undulatie-theorie met transversale trillingen, alle verschijnselen verklaard ; de diffractie van dunne platen en de kleurverschijnselen bij dubbelbreking, Brewster’s polarisatie doornbsp;reflexie en see.beck’s polarisatie door het turmalijn en, eindelijk ook, denbsp;interferentie-verschijnselen, waarop haar ontstaan was gebouwd.

„ünd alle diese Wirkungen” — zoo recapituleert tyndall 1) — „die ohne „den theoretischen Schlüssel, den menschlichen Geist in einem Gewirr vonnbsp;„Erscheinungen ohne Harmonie oder Zusammenhang lassen wiirden, werdennbsp;„durch die üiidulationstheorie organisch zusammengefasst.”

De geniale inzichten van een young en de onvergelijkelijke talenten van een feesnel hebben het werk voltooid, waartoe een hüyghens vroeger dennbsp;grondslag had gelegd.

Maar daartusschen ligt een 140-jarig tjjdperk van veelzijdigen arbeid.

Elke greep in de geschiedenis, zij het een vluchtig overzicht, dan wel een diepere studie der détails, zal ons leeren, dat de wetenschap harennbsp;voortgang niet aan toeval, niet aan intuïtie ontleent, maar dat ze de vruchtnbsp;is van den aaneengeschakelden arbeid van velen.

Moge ook ons Congres een bladzijde vullen in de geschiedboeken van het heden, die van vruchtbare samenwerking en van liefde tot dennbsp;arbeid getuigt!

Ik verklaar het 3de Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres geopend.

Ij JoHAN Tyndall, Das Licht. Herausgegeben von G. Wiedeemann. S. 229.

(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Geneesk., Jaarg. 1891, Iste Deel).

-ocr page 514- -ocr page 515- -ocr page 516- -ocr page 517-

OPERATIEVE VERWIJDERING VAN EEN IJZERSPLINTER VAN DE ACHTERVLAKTE DER CORNEA.

Het aantal gevallen van verwijdering van ijzersplinters uit den bulbus oculi door middel van den electro-magneet, in de laatste jaren telkens met ophefnbsp;vermeld, blijft klein in vergelijking met het groot aantal gevallen, waarbij hetnbsp;oog door stukjes ijzer wordt verwond.

Mag de reden hiervan eensdeels daarin gezocht worden, dat in vele gevallen het vreemde lichaam op eenvoudige wijze met naald en pincet kan wordennbsp;weggenomen; anderdeels komt het ook voor, dat de electro-magneet machteloosnbsp;en ontoereikend blijkt en men genoodzaakt is om verder operatief in te grijpen.

Een dergelijk geval deed zich dezer dagen voor op de cliniek van het Neder-landsch Gasthuis voor Ooglijders.

Den 14deD October meldde zich aan de 42-jarige fabrieksarbeider P. B., uit Rosendaal, wien drie dagen te voren, bij het smeden van^kond ijzer, een stukje ijzer was in het oognbsp;gevlogen. Het corpus alienum zat in de onderste helft der cornea en was zóó diep doorgedrongen, dat het met het pincet niet kon gevat worden Ook met den electro-magneet konnbsp;het niet geëxtraheerd worden, zelfs niet, nadat met een scherpe naald het cornea-weefselnbsp;boven het vreemda lichaam was ingesneden, zoodat het waterachtig vocht begon weg tenbsp;vloeien. Voor de helft zat het in het cornea-weefsel, terwijl de andere helft in de voorstenbsp;oogkamer uit het cornea-weefsel uitstak. Het epitheel was op de plaats, waar het vreemdenbsp;lichaam zat, verloren gegaan en de cornea in de onmiddellijke omgeving daarvan geïnfiltreerd.nbsp;Er ontstond chemosis, die in de daarop volgende dagen toenam, en hyperaemie der iris.

De expectatieve behandeling werd voortgezet, totdat den 20sten October een licht hypopyon was waar te nemen. Blijkbaar was het door het vreemde lichaam opengehouden wondkanaal hier de porte d’entrée voor de infectie. Prof. snellen besloo nu om den volgenden morgen het vreemde lichaam operatief te verwijderen. Patiënt werd daartoe innbsp;diepe chloroform-narcose gebracht, terwijl tevens herhaaldelijk esn sterke oplossing vannbsp;cocaïne werd ingedroppeld. In het onderste buitenste quadrant der cornea werd een smallenbsp;lans zoodinig door de cornea gestoken, dat de punt tot onder het vreemde lichaam werdnbsp;voortgeschoven. Een poging om dit laatste door druk met de lanspunt naar voren doornbsp;het wondkanaal terug te drukken, leidde niet tot het beoogde doel. De lans werd nu

-ocr page 518-

2 nbsp;nbsp;nbsp;( 770 )

ternggetrokken en de pince a coulisse van Notia de Lisieux aangewend 1). Gesloten inge-braclit werd het in de voorste oogkamer geopend; de ijzersplinter werd daarmede gevat en langs den zelfden weg uit het oog verwijderd.

Bij de verschillende tempo’s der operatie was, dank zij de sterke narcose, telkens slechts zeer weinig waterig vocht weggevloeid, zoodat toen het vreemde lichaam was verwijderdnbsp;de oogkamer nog matig gevuld bleek. Noch iris, noch lenskapsel waren door het scherpenbsp;vreemde lichaam gelaedeerd. Bij nader onderzoek bleek dit te zijn een fijne ijzersplinternbsp;2 mM. lang, '/s “tM. breed met spitse scherpe uiteinden, die circa 5 milligram woog.

Alle pogingen om den ijzersplinter met den magneet te verwijderen langs den weg, waardoor hij was binnengedrongen waren bier vruchteloos gebleken. Verwijding van het wondkanaal moest, als te gevaarlijk, worden opgegeven, omdatnbsp;daarbij lichtelijk het vreemde lichaam in de voorste oogkamer zou wordennbsp;doorgedrukt.

Voorzeker zou men hebben kunnen beproeven het met behulp van deu elec-tromagncet van binnen uit te verwijderen; maar de wond had daartoe veel grooter moeten zijn, waarbij door het wegvloeien van het waterachtig vochtnbsp;stellig meer gevaar voor de iris en wellicht ook voor de lens zou zijn ontstaan.nbsp;De kleine afmetingen van het als lithothrypter geconstrueerde instrumentje vergunden een slechts kleine opening met een smalle lans te maken, waarbij denbsp;operateur met overleg zeer schuins de lamellen der cornea kliefde, zoodat denbsp;wond volstrekt geen neiging kreeg om open te blijven, maar integendeel doornbsp;de drukking der oogvochten zelve werd gesloten.

Na de verwijdering van het vreemde lichaam werd het oog spoedig rustig. Het hypopyon en de chemose waren den volgenden dag verdwenen; de pupilnbsp;bleef onder aanwending van atropine gemakkelijk verwijd. Alleen eischte denbsp;hoornvlies-infiltratie eenigen tijd om geresorbeerd te worden.

Utrecht, 11 November 1890. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. H. j. kessler.

1) Dit instrnment, hetwelk oorspronkelijk werd aangegeven om de lenskapsel te scheuren, gelijkt geheel op een litbotrypter in miuiatunr.

(Overgedrukt uit het Ned. Tydschrift voor Geneeslcunde, Jaargang 1890, 2de Deel).

-ocr page 519-

PATHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDEKZOEK VAN DE BIJ BERI-BEKI VOORKOMENDE VERANDERINGENnbsp;IN HET NETVLIES,nbsp;dr. pi. j. k e s s l p: k.

Officier van Gezondheid 1ste klasse O. I. L. {Met een plaat).

In het geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, Deel XXIX, Aflevering 4, deelde ik destijds eenige door mij in den fundusnbsp;oculi van beri-beri-lijders waargenomen veranderingen mede. Iknbsp;moest mij toen bepalen tot bet uitspreken van een vermoeden omtrentnbsp;den aard dier veranderingen, daar deze slechts door een pathologischnbsp;anatomisch onderzoek konden worden vastgesteld en mij daartoe toennbsp;tijd en gelegenheid ontbraken. De gelegenheid voor dit onderzoeknbsp;werd mij geboden in het Nederl. Gasthuis voor Ooglijders te Utrecht.nbsp;De resultaten daarvan laat ik hier volgen.

Het onderzoek betrof twee bulbi, welke door mij korten tijd na den dood geëxstirpeerd werden bij de dwangarbeiders P. A. en P. L.,nbsp;die in het civiele Etablissement voor zieke dwangarbeiders te Oeloenbsp;limau Manis, wegens beri-beri opgenomen en aldaar aan die ziektenbsp;overleden waren. Genoemde lijders zijn in mijn bovengenoemdenbsp;mededeeling vermeld, respectievelijk onder n®. 26 en n®. 10 der daarbij gevoegde tabel. De in vivo ophthalmoscopisch waargenomen verschijnselen waren bij beiden zeer karakteristiek:

Bij P. A. (n”. 26) bleeke, wazige papil, met wazige randen, slecht gevulde, zeer nauwe arteriën en sterk gevulde gekronkelde venen;nbsp;langs de vaten breede witte randen. Hier en daar een enkele, zeernbsp;kleine bloeding in de retina. Visus O D S = ^/e..

-ocr page 520-

( 323 )

Bij P. L. (n®. 10) bleeke papil, slecht gevulde, nauwe arteriën, normaal gevulde venen; witte randen langs de vaten. Visus O D 8 = ®/6.

De bulbi werden in MÜLLER’sche vloeistof gehard en daarna doorgesneden, verder gedeeltelijk in celloïdine, gedeeltelijk in paraffine ingesmolten en onderzocht. Na doorsnijding bleek macroscopisch:

Bij bulbus n”. 26 de scheede van den nervus opticus niet opvallend verwijd, de n. opticus niet verdikt, de papilla n. optici gezwollen, de retina in de omgeving der papilla n. optici sterk verdikt,nbsp;in de voorste helft veel minder; de retinale vaten lagen als hetnbsp;ware in verdiepingen der retina, terwijl deze aan beide zijdennbsp;der vaten verhoogde ruggen vormde. De perichoroïdale lymph-ruimte was tot achter den aequator verwijd; eveneens waren denbsp;lymph-spleten in de sclera om den nervus opticus veel wijder dannbsp;normaal.

Bij bulbus n®. 10 de opticus-scheede niet opvallend verwijd, de n. opticus schijnbaar dikker dan normaal, de papilla n. opticinbsp;gezwollen, eveneens de omgevende retina, echter op verre na niet innbsp;die mate als bij bulbus n®. 26; bij de ora serrata was de retina normaal dik. De perichoroïdale lymph-ruimte en de lymph-spleten innbsp;de sclera om den nervus opticus waren sterk verwijd.

Bij het microscopisch onderzoek bleek nog bovendien, dat bij beide bulbi de scheede van den n. opticus duidelijk verwijd was;nbsp;de retina was oedemateus, in n*^. 26 in meerdere mate dan in n^. 10,nbsp;terwijl vooral in de gedeelten der retina in de omgeving der papilnbsp;dit oedeem sterk sprekend was.

Zooals uit de hierbij gevoegde teekening, welke ik naar een gedeelte van een mijner praeparaten maakte, blijkt, vertoont dit oedeem zich voornamelijk in de zenuw-vezellaag, de gangliën-cellen, de binnenste korrellaag en de tusschen-korrellaag. De buitenste korrellaagnbsp;was vrij wel normaal. Wat betreft de laag der tactiele elementen,nbsp;deze was, zooals bij de meeste bulbi, die op de gewone wijze in MÜLLER’sche vloeistof worden gehard, op vele plaatsen óf aan de choroïdeanbsp;blijven hangen óf bij het praepareeren verloren gegaan.

Op sommige gedeelten echter was ze nog aanwezig en wel toevalligerwijze op plaatsen, waar het oedeem in de overige lagen der retina zeer sterk was. Daar was de laag der tactiele elementen volkomennbsp;normaal. Het oedeem der retina bleek daaruit, dat in de genoemdenbsp;lagen de weefsel-elementen uit elkander waren gedrongen, waardoornbsp;onregelmatige holten zijn ontstaan. De membrana hyaloïdea was opnbsp;verschillende plaatsen opgelicht door een exsudaat, waarin noch detritus, noch vorm-elementen waren waar te nemen. Sommige der groo-tere retinale vaten waren omgeven door een scheede van fibrillairnbsp;of lamellair weefsel, waarin zeer weinig cellen werden waargenomen.nbsp;Deze scheede was door een groote ruimte van de adventitia der vatennbsp;gescheiden. De hierbij gevoegde teekening n®. 2 geeft de doorsnedenbsp;van een dergelijk vat weer.

-ocr page 521-

( 324 ) nbsp;nbsp;nbsp;3

Op de plaats waar grootere vaten in de retina liepen, waren de buitenste lagen der retina meer naar buiten gedrongen, waarschijnlijknbsp;het gevolg van de overvulling van vat en vaatscheede. Daar toch,nbsp;waar de vaten een duidelijk verwijde scheede vertoonden, was hetnbsp;verschijnsel het meest sprekend.

Verschijnselen van ontsteking werden door mij in de retina niet gevonden. Het intraoculaire gedeelte van den n. opticus was gezwollen en ging glooiend in de, eveneens gezwollen, omgevende retinanbsp;over. Het interfibrillaire bindweefsel van het retrobulbaire gedeeltenbsp;van den n. opticus was niet rijker aan cellen dan normaal. In hetnbsp;intraoculaire gedeelte echter was duidelijk een vermeerdering vannbsp;lymph-cellen in het interfibrillaire bindweefsel waar te nemen. Tevensnbsp;waren de spleten in dit weefsel veel wijder dan normaal. Evenzoonbsp;de ruimten tusschen de vezels der lamina cribrosa, welke buitengewoonnbsp;wijd waren. Ook was de piaal-scheede van den n. opticus duidelijk verwijd. We hebben dan ook hier te doen met een zuiver oedeemnbsp;van den n. opticus.

Dit oedeem van retina en n. opticus bij volkomen afwezigheid van ontstekingsverschijnselen is m. i. het gevolg van een overmatigenbsp;vulling van de lymph-ruimten der hersenen. Langs de scheede vannbsp;den n. opticus zou dan deze lymph-stuwing worden voortgeplantnbsp;tot in het interfibrillaire bindweefsel van den n. opticus en denbsp;lamina cribrosa, terwijl bij toenemende stuwing ook de lymph-ruimtennbsp;der retina worden verwijd. De hier en daar op dwarse doorsnedennbsp;van retinale vaten waargenomen ruimten, welke door een uit fibrillairnbsp;of lamellair weefsel bestaanden wand zijn omgeven, meen ik dan ooknbsp;te moeten houden voor perivasculaire lymph-scheeden, die door abnormale lymph-stuwing verwijd zijn. Dat tengevolge van een dergelijkenbsp;lymph-stuwing geen verhooging van tensie werd waargenomen, kannbsp;geen verwondering wekken, daar de afvoerwegen van de lymphenbsp;langs het voorste gedeelte van den bulbus intact zijn, getuige de innbsp;beide onderzochte bulbi waargenomen sterke verwijding der peri-choroïdale lymph-ruimte.

Utrecht, 18 Juni 1891.

(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Geneest, Jaarg. 1891, 2de Deel).

-ocr page 522-

• vV V'- nbsp;nbsp;nbsp;■


h:


..m; nbsp;nbsp;nbsp;quot; «;-!‘S-

^•■l!.!'.^'

..... '. nbsp;nbsp;nbsp;.Vquot;.:'


â–  i.


v.TK'vV' ■ :• .■■■■' - nbsp;nbsp;nbsp;■■



-ocr page 523-

Jfed-Tijdsdir. t. Geneeskunde, 1891. Dl.ü.N? 7.


C.Mooy.Lüh.

D!*H.J.KESSLER-PATHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDERZOEK VAN DE BIJ 8ER1-BERI VOORKOMENDE VERANDERINGEN IN HET NETVLIES.

-ocr page 524- -ocr page 525-

ONWILLEKEURIGE MEDEBEWEGING VAN EEN PTOSISCH OOGLID BIJ ANDERE SPIERBEWEGINGEN,

DOOR

D, J. BLOK.

Daar de acta over de oorzaak der anomalie van onwillekeurige medebewegingen van een ptosisob ooglid bij andere spierbewegingennbsp;nog niet zijn gesloten, zij het mij vergund nog 2 gevallen te voegennbsp;bij de 13, die reeds beschreven zijn; te meer, daar een dezer beidenbsp;gevallen zich van alle te voren vermelde onderscheidt door een ongemeen groote uitbreiding der anomalie, en daardoor misschien bijzonderen steun kan verleenen aan een der verklaringen, die voornbsp;het ontstaan er van zijn gegeven.

In 1883 beschreef maecus gum 1) een geval van „congenital „ptosis with pecular associated movements of the affected lid” bijnbsp;een 15-jarig meisje. Bij elke beweging van de onderkaak naar vorennbsp;of naar rechts, had een geassociëerde contractie van den linkernbsp;musc. levat. palpebr. sup. plaats.

De Commissie, in wier handen deze mededeeling ter onderzoek werd gesteld, constateerde, dat er bij het meisje aanwezig was:

1®. contractie van den m. levat. palp. sup. sin., geassociëerd aan die van den m. pteryg. ext. sin. (niet omgekeerd) ;

2®. verminderde actie van den levator, vergeleken met de actie der andere, door den n. oculomotorius geïnnerveerde spieren;

3®. onvolkomen relaxatie van den levator bij zacht sluiten der oogleden;

4®. geringere pupil-wijdte aan de linker, dan aan de rechter zijde.

1) Transactions of the Ophthalm. Society of the ün. Kingdom, Vol. III, p, 283.

-ocr page 526-

( 288 )

De Commissie beschouwde als oorzaak, dat de levator niet in zijn geheel zou geïnnerveerd worden van den n. oculomotorius uit, maarnbsp;gedeeltelijk ook door die vezels van de trigeminus-kern, die ook den

m. nbsp;nbsp;nbsp;pteryg. ext. sin. innerveeren. Dit verklaart de geassooiëerde werking van levator en pteryg. ext. en de onvolkomen ptosis bij rustnbsp;en bij beweging. De onvolkomen relaxatie bij zacht sluiten dernbsp;oogleden zou haar oorzaak vinden in de partiëele innervatie vannbsp;den levator door den n. trigeminus. De vernauwing van de linkernbsp;pupil zou het gevolg zijn van abnormale verdeeling der oculomoto-rius-vezels over de door haar geïnnerveerde spieren, zoodat, aangenomen dat de ooulomotorius-kern het normaal aantal gangliën-cellennbsp;bezit, een deel der cellen, die normaliter voor de beweging van dennbsp;levator bestemd zijn, in dit geval verbonden waren met den sphincter iridis. De laatste zou dus te veel krijgen, wat de eerste te weinig had, en daardoor zou de pupil nauwer zijn dan ze anders is.

Heel schoon is deze verklaring niet, wat het laatste gedeelte betreft. Zij neemt aan de eene zijde een abnormale inmenging van den trigeminus in het gebied van den oculomotorius aan, en aan denbsp;andere zijde een abnormale verdeeling der gangliën-cellen van denbsp;oculomotorius-kern over de onderdeden daarvan.

In 1887 kwam helfreich 1) met twee nieuwe gevallen voor den dag. Het waren meisjes, in beide gevallen met ptosis op één oognbsp;en tevens medebeweging van het ptosische lid bij het kauwen. Bijnbsp;een dier patiënten was er bovendien insuffic. musc. reet. sup. vannbsp;hetzelfde oog. Heen van beide vertoonde overigens eenige verderenbsp;anomalie der oogspieren. Helfreich beschouwde eveneens als oorzaaknbsp;een innervatie van den levator uit 2 bronnen. Haast het gewone in-nervatie-gebied (kern van den oculomotorius) zou nog een gedeeltenbsp;van de facialis- of trigeminus-kern medehelpen, om den levator totnbsp;contractie te brengen. Hij neemt aan, dat (bijna analoog aan denbsp;wisseling van vezels, die de uit de kern van n. oculomotorius en

n. nbsp;nbsp;nbsp;abducens ontspringende fibrillen bij hun passage door de z.g.nbsp;achterste langsbundels van het verlengde merg dikwijls vertoonen)nbsp;in bovengenoemde gevallen bij uitzondering uit de kern van eennbsp;der zenuwen, die zich naar den m. biventer maxillae begeven (n.nbsp;facialis en trigeminus), een zeker aantal zenuwvezels in den achtersten langsbundel van de medulla oblongata en daarmee in de oculo-motorius-baan overgaan, zonder met het oculomotorius-centrum zelfnbsp;nader in contact te komen. Het oculomotorius-centrum zou in ditnbsp;geval in zijn voorste gedeelte (dat m. ciliaris en sphinct. irid. in-nerveert) en zijn middengedeelte (dat de meeste der overige, doornbsp;den oculomotorius verzorgde spieren innerveert) normaal, in zijnnbsp;achterste gedeelte echter minder ontwikkeld zijn en gecompleteerd

1) Ber. über d. XIX. Versammlung. d. Ophthalm. Oesellsch. in Heidelberg, 1887 (Sitzung 16 September).

-ocr page 527-

( 289 ) nbsp;nbsp;nbsp;3

worden door een nabijgelegen centrum. Als zoodanig koos helfeeich, met het oog op den eigenaardigen loop van het begin ran den n.nbsp;facialis, deze zenuw, daar ze toch den achtersten buik van dennbsp;biventer innerveert.

Bekkhaedt 1) neemt, evenals hblfrbich, een onvolkoinene ontwikkeling van het ooulomotorius-centrum aan, maar legt den nadruk op den trigeminus als eompleteerende bron, daar de voorste buiknbsp;van den biventer, evenals de m. mylo-hyoideus, de voornaamste naar-beneden-trekkers van de onderkaak zijn en door den trigeminus ge-. innerveerd worden (de genio-hyoid., die dezelfde werking kan geven,nbsp;wordt door den n. hypogl. geïnnerveerd). Bebwhaedt herinnert aannbsp;de proeven van Hmsm en volckees omtrent de functies der verschillende doelen van de oculomotorius-kern, en bedenkt men nu,nbsp;dat een niet onbelangrijk gedeelte van den mot. trigeminus-wortel uitnbsp;de gangliën-cellen komt, die gelegen zijn in de omgeving van dennbsp;aquaeductus Sylvii, dicht boven de oculomotorius-kern, zoo is hetnbsp;niet moeilijk toe te geven, dat, naast éénzijdige gebrekkige ontwikkeling van een deel dier laatste kern, een evenzoo ongewonenbsp;vicariëerende verzorging door de dichtbijgelegen mot. trigeminus-kern kan geleverd worden. De mogelijkheid eener medewerking vannbsp;de facialis-kern op analoge wijze wordt door beenhaept echter niet

geheel en al ontkend.

Andere mondelinge en schriftelijke mededeelingen van frankel, FUCHS, UHTHOFF 2), JUST 3), O. BULL 4), VOÏf KBUSS 5), LAQUEUB 6),nbsp;proschkauer 7), gaven nagenoeg dezelfde reeds opgesomde verschijnselen in dergelijke gevallen, echter in verschillende combinaties.

In twee gevallen was o. a. de ptosis afwezig (zooals in dat van fuchs 8), waar dus geen onvolkomen ontwikkeld ooulomotorius-centrum kan worden aangenomen). In acht gevallen ontbrak de me-debeweging bij beweging van de onderkaak op zijde of naar voren.nbsp;Ie eén geval was er combinatie met insutf. m. reet. int., in drienbsp;andere met insuff. m. reet. sup. A?/® gevallen komen echter hierinnbsp;overeen, dat het bovenooglid (meestal het linker) naar boven gaat,nbsp;als de mond geopend wordt.

Zoo was het ook in de beide gevallen, die ik in het Gasthuis voor Ooglijders te Utrecht mocht waarnemen. Zij kwamen voor bij twee

1) nbsp;nbsp;nbsp;Centralhlatt f. Nervenh. XI. n®. 16, 1888,

2) nbsp;nbsp;nbsp;£erl. Min. Woehensehr. 1888, u®. 36.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem, no. 44.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv ƒ. Oplithalm. 1888, XII, 2.

6) Wien. klin. Woehensehr. 1889, n”. 4.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Centralhl. ƒ. prakt. Augenh. 1890, S. 317.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem, 1891, S. 97.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Klin. Monatbl. f. Augenh. 1888, 3, 191.

-ocr page 528-

4 nbsp;nbsp;nbsp;( 290 )

broers 1), wier vader 3 jaar te voren was overleden ten gevolge van een malignen tnmor, uitgaande van het zeefbeen.

De eene patiënt (Gers., 17 jaar oud) vertoonde ptosis palp. sup. O.8., coir, follic. O.D.S. Beiderzijds V “/g E. Pupillen gelijk wijd, reageeren goednbsp;en gelijk op licht. Accommodatie- en overige oogspieren normaal. De linkernbsp;iris, die blauw is, vertoont 2 sector-vormige bruine pigment-verkleuringen.nbsp;Ook in fundo niets abnormaals.

Beweegt G. de onderkaak eenigszins krachtig naar beneden of naar rechts, dan wordt het ptosische linker ooglid met één ruk opgelioht, omnbsp;eenigszins langzamer te dalen, zoodra hij den mond in normale positie ’nbsp;brengt of de spieren, die de onderkaak naar beneden trekken, verslapt. Denbsp;oogspleet wordt op het hoogst van het verschijnsel nagenoeg, echter nietnbsp;geheel, ad maximum verwijd. Het sterkst geschiedt de medebeweging alsnbsp;het oog naar beneden gericht is. Ziet G. sterk naar boven, dan brengen denbsp;kaakbewegingen geen afwijking in den stand van het nog eenigszins ptosischenbsp;ooglid meer te weeg. Evenmin is dit het geval, als hij het oog geslotennbsp;houdt en dan de onderkaak sterk beweegt. Contracties van andere spierennbsp;hadden geen invloed. Patiënt beweert, dat hij het van de geboorte af heeftnbsp;gehad, maar dat het langzamerhand toenam, tot het ongeveer op zijn 10denbsp;jaar den nu nog bestaanden graad bereikte. ¦—•

Do tweede patiënt, Jacques G., oud 10 jaar, vertoont eveneens ptosis O.S., hoewel in minderen graad dan zijn broer. Beiden echter beweren, dat denbsp;ptosis, evenals de medebeweging, bij den jongsten G. toeneemt.

De medebeweging is flink aanwezig bij het actief openen van den mond, en als patiënt sterkere bewegingen maakt, ook bij het naar voren of naarnbsp;rechts bewegen van de onderkaak. Daarbij ontstaat zij ooh bij het slikken ofnbsp;bij eenvoudige slikbeweging en hij het opblazen van de gesloten mondholte. Zij is hetnbsp;sterkst bij neergeslagen blik, en afwezig als G. sterk naar boven ziet of denbsp;oogleden sluit.

Visus O.D.S. zonder glazen = % f., met —0.25 — %. Pupillen gelijk wijd, reageeren gelijk, doch iets langzaam op licht. Accommodatie- en overigenbsp;oogspieren normaal.

In beide gevallen vinden wij dus:

1®. Ptosis O.S., die in de vroege jeugd toenemende is.

2®. Medebeweging van het linker bovenooglid bij verschillende spierbewegingen.

Graan wij na, welke de spieren en haar innerveerende zenuwen zijn, die de medebeweging veroorzaken, dan vinden wij:

A. Voor het actief openen van den mond: m. biventer (n. trig, en n. fac.), m. mylohyoïd. (n. trig.), m. genio-hyoïd. (n. hypogl.), platysm.nbsp;myoïd. (n. facial.). Deze beweging is slechts voor een klein gedeeltenbsp;toe te schrijven aan het plat. myoïd. en voor een nog kleiner deel

1) In het geval van gunn hadden de grootvader en alle andere familieleden een asymmetrie van de palpebrae superiores.

-ocr page 529-

( 291 )

aan den eveneens door den facial, geïnnerveerden achtersten buik van den biventer, welke laatste, dubbelzijdig werkende, alleen denbsp;mondopening wijder vermag te maken, wanneer onderkaak en tongbeen gefixeerd zijn, en dan door zijn contractie den schedel met denbsp;bovenkaken om een frontale as naar achter doet draaien, waardoornbsp;de bovenkaak van de onderkaak wordt verwijderd (hyrtl). De bijnbsp;bet actief openen van den mond innerveerende zenuwen zijn dus innbsp;boofdzaak: n. trigeminus en n. hypoglossus.

B. nbsp;nbsp;nbsp;De beweging van de onderkaak naar voren geschiedt door denbsp;beide mm. pterygoïdei externi (n. trigem.).

C. nbsp;nbsp;nbsp;De beweging naar rechts door den m. pteryg. ext. sin. en m.nbsp;pteryg. int. dext. Bij zeer krachtige bewegingen in die richtingnbsp;treden ook in werking bet platysm. myoïd. dext. en m. mylo-hyoïd.nbsp;sin. (n. trig.).

D. nbsp;nbsp;nbsp;Bij het slikken komen achtereenvolgens tal van spieren innbsp;werking. Maakt men alleen slikbeweging, zonder speeksel of andernbsp;vocht of vaste stoffen in den pharynx te brengen, dan komen hierbijnbsp;slechts de willekeurige spieren in actie (landois, Physiologie, Dl. I,nbsp;p. 285, uitgave 1880), en daar deze slikbeweging op zichzelve bijnbsp;Jacques Gl. reeds voldoende is, om de medebeweging van den levatornbsp;te doen plaats hebben, hebben wij slechts te maken met de volgendenbsp;spieren;

a. nbsp;nbsp;nbsp;m. orbicul. oris. (n. fac.), die den mond sluit;

b. nbsp;nbsp;nbsp;m. masseter, pterygoïdei en tempor, (n. trig.), die de onderkaak tegen de bovenkaak vastzetten;

c. nbsp;nbsp;nbsp;m. long. et transvers. sup. et inf. linguae (n. hypogloss.). Zijnbsp;drukken de tong successievelijk van voren naar achteren tegen hetnbsp;harde gehemelte aan;

d. nbsp;nbsp;nbsp;m. stylo-gloss. (n. hypogl.) en palatogloss. (n. gloss.-phar.).nbsp;Deze sluiten de mondholte van achteren af en beletten op die wijzenbsp;den bolus in den mond terug te keeren;

e. nbsp;nbsp;nbsp;m. tensor veli palat, molk (n. trig.) en de overige spieren vannbsp;het zachte gehemelte (n. fac.), waardoor het zachte gehemelte gespannen en tegen den achterwand van den pharynx wordt aangedrukt, welke achterwand zelf weer door den bovensten constrict,nbsp;pharyng. naar voren wordt gebracht. Deze spieren sluiten te zamennbsp;de neus-keelholte af van den pharynx.

E. nbsp;nbsp;nbsp;Bij het opblazen van de gesloten mondholte komen in actie:

a. m. orbicul. oris (n. fac.) als sluiter van den mond;

h. wangspieren (n. fac.), die aan de opgeblazen wangen een steun verleenen:

c. nbsp;nbsp;nbsp;m. tensor veli pal. molk (n. trig.) en de overige spieren vannbsp;het weeke gehemelte (n. fac.), die de neus-keelholte van de mondholte afsluiten;

d. nbsp;nbsp;nbsp;exspiratie-spieren.

AVij hebben bij al deze spier-contracties dus te maken met deun.

-ocr page 530-

( 292 )

trigeminus, n. facialis en n. hypogloss. Meestal zijn n. trigem. en n. facial, gecombineerd; bij de zij- en voorwaartsche bewegingennbsp;van de onderkaak zijn bet ccbter alleen de mm. pterygoid., die innbsp;werking treden en is dus de n. trigem. de innerveerende zenuw.nbsp;Het ligt dus voor de hand, om met bernhardt den n. trigeminusnbsp;aan te zien als die zenuw, die in verbinding is met den m. lev.nbsp;palp, sup., en wel op de wijze, zooals bernhardt die beschreef. Vannbsp;een wisseling van zenuwvezels tusschen n. trig, en n. ocul. kannbsp;geen sprake zijn, daar de levator wel omhoog gaat, wanneer denbsp;trigem. geprikkeld wordt, maar niet ook de trigem. wordt geprikkeld, wanneer dit met den oculomotorius geschiedt.

De ptosis kan, zooals helfreich, bernrardt e. a. reeds aangaven, hierdoor worden verklaard, dat de oculomotorius, die normaliternbsp;beiderzijds een gelijk sterken impuls tot contractie voor de levatorennbsp;overbrengt, in de onderhavige gevallen voor den linker levator eennbsp;zwakkeren impuls geleidt, omdat hij dezen slechts gedeeltelijk inner-veert, en hierdoor minder krachtsontwikkeling te voorschijn roept,

, waardoor de op te heffen last (het ooglid) links minder sterk omhoog gaat dan rechts, bij een gelijken stand der oogen.

Dat de onwillekeurige opheffing (de medebeweging) toeneemt in de jeugd, kan daaraan liggen, dat de personen in quaestie, wegensnbsp;het eigenaardige van het verschijnsel, zich, door het telkens te herhalen, oefenen; daardoor zal, primo, de geleiding langs de zenuwbanen, die naar de gebruikte spieren gaan, gemakkelijker worden,nbsp;en zullen die spieren meer worden ontwikkeld, analoog aan de wijze,nbsp;waarop vele personen zich kunnen oefenen in het innerveeren langsnbsp;de gewoonlijk weinig geïsoleerd gebruikte zenuwbanen voor denbsp;spieren, die het oor bewegen. De eigen zwaarte van het ooglid,nbsp;trekkende aan een gedeeltelijk onvoldoend geïnnerveerde spier, zounbsp;tevens oorzaak kunnen zijn, dat die spier meer en meer wordt uitgerekt en daardoor de ptosis toeneemt.

De medebeweging treedt het duidelijkst op, als de levator geheel verslapt is (bij het naar beneden zien); geraakt hij gedeeltelijk innbsp;contractie, zooals bij de onderhavige patiënten geschiedt, wanneernbsp;zij rustig voor zich uit zien, dan wordt het verschijnsel iets mindernbsp;sterk, om geheel op te houden, wanneer het oculomotorius-gedeeltenbsp;van den levator sterk wordt gecontraheerd (bij het sterk naar bovennbsp;zien). Eigenaardig blijft het dan echter, dat een krachtige innervatienbsp;van het trigeminus-gedeelte geen toeneming van de oogspleetwijdtenbsp;doet ontstaan, hetgeen toch het geval zou moeten zijn, als men eennbsp;onvolkomen ontwikkeling van het oculomotorius-centrum laat com-pleteeren met behulp van het motorische trigeminus-centrnm —eennbsp;opmerking, die reeds door o. bull 1) is gemaakt — tenzij men aan-neme, dat bij zulke sterke prikkelingen van het oculomotorius-centrum

1) Archiv f. Ophthalm. 1888, XII. 2.

-ocr page 531-

( 293 )

ook de zoo nabij gelegene, tot den levator beboorende gangliën-cellen van het trigeminus-centrum worden geprikkeld en dus de geheelenbsp;levator in actie wordt gebracht.

Hoewel de medebeweging met een ruk gaat, en dus den indruk maakt van krachtig te zijn, is zij dit blijkbaar niet bijzonder, daarnbsp;het sluiten van het oog door contractie van den orbicularis reedsnbsp;voldoende is, om het oplichten van het bovenooglid door medebeweging tegen te gaan.

Ten slotte zij nog vermeld, dat er een geval is gepubliceerd door adamük 1), waarin bij elke sterkere beweging der kaken tijdensnbsp;het kauwen, beide bovenoogleden sterk naar boven gingen. Tegelijknbsp;ontstond exophthalmos. Hield de beweging der kaken op, dan verdween het verschijnsel langzamerhand en werd de stand der oogennbsp;weer normaal. Dit werd verklaard uit een eigenaardige verhoudingnbsp;der venae, die uit de oogkassen komen, tot de kauwspieren. Volgens GURWITSCH zon een groot aantal dezer verbindings-venae vlaknbsp;bij de kauwspieren liggen en deze soms doorboren. Zijn nn toevallignbsp;die doorborende venae groot en voeren zij dus veel bloed uit denbsp;oogkassen weg, dan kan door contractie der kauwspieren, die zijnbsp;doorboren, afsluiting dier venae en veneuse stuwing in de oogholten ontstaan, waarvan exophthalmos het gevolg kan zijn Waaromnbsp;de oogleden echter de op-en-nedergaande beweging maken, wordtnbsp;daardoor niet verklaard; wel zullen door het uitpuilen der oogennbsp;de oogspleten wijder moeten worden, maar een opheiïing door leva-tor-werking wordt niet door stuwing in de oogholten teweeggebracht.nbsp;Misschien hebben wij dus hier te maken met een beiderzijdsche,nbsp;dubbele innervatie der levatoren, zooals die hierboven is besproken,nbsp;gecombineerd met de anomalie der venae, zooals die door guewitschnbsp;als bestaanbaar is aangetoond.

6 Jnli 1891.

1) Klin. Monatbl. f. Augenh, Mai 1888, S. 191.

(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschnft voor Oeneesk., Jaarg. 1891, 2de Deel).

-ocr page 532-

y-'

^: .- gt; nbsp;nbsp;nbsp;^xio^fjjiaanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.jHST.^ja^tixrlg . 'iQfr

Ei*.;... nbsp;nbsp;nbsp;S/ï,Q0ii!9f^^')^T; iiatri?ti|go-^^^^^

‘ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'•¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ^ •l^iP'BS a^ ' IHJgak ’^;rif| .

J^y Mi^ioo'Ph nbsp;nbsp;nbsp;'•W-'¦quot;'•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

-gn^arioi-,xi«y ?j;4aïr'.^^F .?w i!'vFalt;--igt;' nbsp;nbsp;nbsp;.

;fv, nbsp;nbsp;nbsp;u.;;

LS^'- ' , nbsp;nbsp;nbsp;JÓ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.:

, llOSÏI’^atrÓ^O^i^i^^^S ,fj^^ •, : '. ;-.;ü;o;i;; plgt; - t.; ' 3 ': rof -v-

- ^coOiJ'^:Qig;^;Pf nbsp;nbsp;nbsp;r^ci-pü:

i-: •

,. .v' ',':1 ¦ nbsp;nbsp;nbsp;O-';'

¦' ' nbsp;nbsp;nbsp;¦' ;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. fc; -.v_

Sy_»le|fBP'quot;'****quot;**'''''**' ' ¦¦' «--~^i'quot;i ¦ luixpi I ¦nwnnnMi

-Vjei.''; ¦J'jquot;';-

-ocr page 533- -ocr page 534-