-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-

•■Si


V -


/ ■



M'


l; ^ ^ :■


•V ■






MMÉÜiil







-ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11-







m


'■-i''=V;


••'Vi'

■ fci;-







\V'


■r^:,


- -



^4i-44:


y-S'. -i'-.,-;


'■4.V


; Fli .-



■ V'itf - ■.


^ '-F-





. %







-ocr page 12- -ocr page 13-

DRIE-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in HET NEDEELANDSCH GASTHIS VOOR BEHOEFTIGE ENnbsp;MIMERMOGENDE OOGLIJDERS, over het jaar 1891,nbsp;ter vergadering van Bestuurders, te Utrecht dennbsp;25sten 1892, uitgebracht door den Geneesheer-Directenr, Prof. H. Snellen.

ill. H.!

Schijnbaar is het eene overbodige taak, die Art. 12 onzer Statuten aan uwen Geneesheer-Directeur opdraagt.

In den regel toch zal, wat hij U te melden heeft, aan uwe belangstelling niet zijn ontgaan, en het is geen zeernbsp;dankbare taak om mede te deelen, wat U reeds ten vollenbsp;bekend is.

Desniettegenstaande is het van belang dat er jaarlijks een overzicht worde opgemaakt en te boek gesteld van den gang-van zaken niet alleen wat den materieelen toestand aangaat,nbsp;maar ook wat den gedachtegang en de beschouwingen betreft,nbsp;die bij de ontwikkeling en uitbreiding der Stichting hebbennbsp;ten grondslag gelegen.

Het tweeledig oogmerk van het Gasthuis, zooals dit in Art. 3 van der Statuten is omschreven, werd ten allen tijde

-ocr page 14-

Maar de

in deze 33 jaren streng in liet oog gehouden.

groote uitbreiding van beide richtingen heeft in de bizonder-heden niet onbelangrijke verandering van opvatting en van uitvoering noodig gemaakt.

De 32 jaarverslagen, die voor ons liggen, leveren den grondslag om dit te bevestigen.

De eerste toespraak van Donders bij de vestiging, het tienjarig verslag in 1869 en het 25-jarig overzicht in 1884nbsp;leveren, bij overeenstemming in hoofdzaak en bedoeling,nbsp;menige tegenstelling in de bizonderheden, die men ten onrechtenbsp;als inconsequentin zou duiden. Evenzoo, wanneer eenmaalnbsp;het 50-jarig bestaan zal worden herdacht, dan moet noodzakelijk de toestand en de waardeering der bizonderhedennbsp;weder een geheel andere zijn dan die van heden.

Want de ontwikkeling eener inrichting als deze is niet die van een werktuigelijk raderwerk, dat met een regelmatignbsp;tiktak ongestoord voortgaat. Integendeel, ze is veel meernbsp;als een organisch leven, waar alle gedeelten op elkandernbsp;inwerken; maar ook somtijds het een ter wille van het andernbsp;moet worden ten achter gesteld.

Overal toch '), zoowel in de menschenwereld als in de natuur in t algemeen, zien we ontwikkeling hand aan handnbsp;gaan met verandering; alles accommodeert zich naar denbsp;omstandigheden, om aldus met die omstandigheden in har-monie te blijven.

Het eerste tiental jaren van het bestaan van het Gasthuis kenmerkte zich door eene groote stabiliteit. De verklaringnbsp;daarvan is niet verre te zoeken. Het onderwijs en de verpleging, het beheer en de dagelijksche dienst waren bij de

1) lOlt;Je Verslag, 1869, blz. 39.

-ocr page 15-

oprichting met zooveel zorg en met zooveel beleid inge-steld, dat in de eerste tien jaren geene verandering werd gevorderd. Voor een gering aantal lijders voldeed het gehouwnbsp;aan alle vereischten.

Het gehouw zoo verklaarde Donders hij de vestiging ) beantwoordt volkomen aan t oogmeik. Het uitwendig voorkomen is eenvoudig maar voegzaam, be-scheiden maar niet onaanzienlijk. De indeeling der lokalennbsp;kon allest^ins doelmatig getroffen worden; het huis scheennbsp;voor ons doel gebouw te zijn.

Spoedig had zich een belangrijk aantal lijders aangemeld; maar het aantal nam aanvankelijk niet in overmatige wijzenbsp;toe. Het gemiddeld aantal per jaar bedroeg in de eerste tiennbsp;jaren 1260, en was het tiende jaar niet hooger dan 1450.

Bij zoo geleidelijke uitbreiding bleef de ruimte der lokalen toereikend. Een beperkt aantal geneeskundigen en evenzeernbsp;een gering bedienend personeel was voldoende, en in verbandnbsp;daarmede was er weinig mutatie of verandering. Overal vertoont zich de rustige ontwikkeling van een goed onderlegdnbsp;plan:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de oorspronkelijke statuten zijn nog hare statuten,

de reglementen, hare reglementen, en Regenten hebben geen grond gevonden U eenigerlei wijziging voor te stellen. ....nbsp;Alles heeft hetzelfde aanzien behouden. Dezelfde portiernbsp;opent U de deur; de bedienden zijn de oude bedienden,nbsp;gekozen uit de verpleegden, die genoegzaam hersteld zijn

om hier goede diensten te kunnen bewijzen......De

eerste Geneesheer en ook de Directeur, uw verslaggever, zijn op hunne plaats gebleven. Wisseling was er alleen tennbsp;aanzien der internen. En z behoorde het, want deze zijn

') Blz. 14.

2) Het lOde Verslag, 1869, blz. 39.

-ocr page 16-

bestemd om de hier verkregen kennis elders ten nutte der Maatschappij aan te wenden.

De nieuwe op den oogspiegel gebouwde oogheelkunde had aanvankelijk eene ongemeen schoone en daardoor meer gemakkelijke taak, want elke greep, elke blik met den oogspiegelnbsp;omvatte eene nieuwe ontdekking.

Het onderwijs in de oogheelkunde was te meer aantrekkelijk, omdat men daarbij eene nieuwe wetenschap zich zag ontwikkelen, en te meer opwekkend, omdat de nog nietnbsp;als examenvak voorgeschreven studie uitsluitend de meernbsp;belangstellenden tot zich trok. Als zoodanig had de Docentnbsp;onder zijn gehoor eenige Studenten van de verschillende Uni-versiteiten, maar ook Geneesheeren van hier en elders, ooknbsp;van buitenslands, die hierheen kwamen om van de nieuwenbsp;Inrichting van onderwijs partij te trekken.

De geschiedenis van' het eerste oogheelkundig onderwijs in Nederland valt geheel samen met de wordingsgeschiedenis vannbsp;het Gasthuis voor ooglijders.

Wl had reeds de verdienstelijke Iloogleeraar Andries Mulder een aanvang gemaakt met de oprichting eener specieelenbsp;Kliniek voor ooglijders ook hier ter stede; maar, helaas,nbsp;zijn te vroegtijdige dood onttrok hem aan deze taak.

Donders had als Iloogleeraar in de physiologie reeds verschillende vraagstukken op het gebied der physiologie van het oog tot het onderwerp zijner studie gemaakt; maar het wasnbsp;eerst de ontdekking van den oogspiegel in i 851, die hem metnbsp;patinten in aanraking bracht.

Verder was de kennismaking met Albrecht van Graefe ')

D Aanteekeningen uit Londen en Parijs. tederlandsch Lancet, 3de Serie, 1ste deel. 1851.

-ocr page 17-

vooi hem een nieuwe spoorslag om zich ook aan de behandeling van ooglijders te wijden, en z de stichting dezer Inrichting voor te bereiden, waarbij de belangstelling en toewijding van den Oud-hoogleeraar Serman in de eerste plaatsnbsp;hem behulpzaam was om van de Nederlandsche liefdadigheidnbsp;het voor dit doel vereischte kapitaal te verwerven.

liet Gasthuis eenmaal opgericht trok allengs meer patinten tot zich en legde door het bijeenbrengen van belangrijke gevallen den meest afdoenden grondslag om eene inrichting vannbsp;onderwijs te worden.

Als zoodanig werd het hare taak om de leemte aan te vullen, die al te lang in het geneeskundig onderwijs zou blijvennbsp;bestaan, en inzonderheid om gelegenheid te geven tot hetnbsp;opleiden van specialiteiten in deze nieuwe tak der geneeskunst.

In betrekkelijk korten tijd waren op verschillende punten van het vaderland kweekelingen dezer instelling als oogartsennbsp;gevestigd, die, elk in zijne omgeving, met de moeder-stich-ting medewerkten tot het philantropisch doel om over geheelnbsp;Nederland, en ook verder, hulp aan behoeftige ooglijders tenbsp;verschaffen.

Maar het was er verre van af, dat het steeds toenemend aantal leerlingen het werk van de moeder-stichting uit handennbsp;zou nemen. Integendeel het blijkt uit de verslagen, dat juist uitnbsp;de plaatsen, waar zich leerlingen hadden gevestigd, een grooternbsp;toevloed van lijders, en inzonderheid van meer belangrijkenbsp;gevallen zich naar het Gasthuis bewoog. De algemeene belangstelling in oogheelkunde werd opgewekt eil de toevloed zoowelnbsp;van lijders als van leerlingen bleef in klimmende mate stijgen.

Intusschen zou het niet uitblijven dat juist door dien toenemenden bloei zich bezwaren zullen gaan opdoen,

De aanvankelijke ruime en doelmatige lokaliteiten worden

-ocr page 18-

ontoereikend. De uitbreiding eischt nieuwe kosten, en de geldmiddelen blijven niet in evenredige mate toenemen.

Meerdere geneeskundige hulp en een uitgebreider dienstpersoneel worden vereischt.

Een en ander spreekt ten duidelijdste nit het 25 jaarlijk-sche Verslag.

Het aantal patinten is meer dan verdubbeld. Was het gemiddeld aantal in de eerste 40 jaren 1233 per jaar; in denbsp;daarop volgende 15 jaren is het gemiddeld aantal 2879.

In het eerste jaar van het bestaan van het Gasthuis hadden zich 873 lijders aangemeld, in het 25 jaar 2581. Dat isnbsp;bijna driemaal meer. En die stijging is blijven voortgaan,nbsp;zoodat het cijfer in het thans verloopene jaar 3738 bedraagt,nbsp;d. i. bijna maal meer dan in het eerste jaar.

En het zijn niet de lichte gevallen, die de toeneming der cijfers verschaffen. Integendeel bij het onderwijs blijkt telkensnbsp;dat het aantal belangrijke gevallen vermeerdert. Als eennbsp;voorbeeld diene dat in het eerste jaar 19 cataract-operatinnbsp;en 8 tenotomin werden verricht, en in het verloopene jaarnbsp;55 cataract-operatin en 40 tenotomin.

Naarmate het Gasthuis in bloei toenam, moesten de finan-cieele verhoudingen ongunstiger worden. Gedurende de eerste 25 jaren toch waren de verpleegkosten zoo laag gesteld, datnbsp;daarvoor de uitgaven niet konden worden bestreden. Hoenbsp;meer verpleegdagen, des te hooger het te kort.

Met het oog op de fmantiele omstandigheden besloten H.H. Regenten ten slotte, in 1883, gebruik te maken van denbsp;bevoegdheid, hun reeds een paar malen op de Bestuurs-vergade-ring toegekend, om het verpleeggeld, desgevorderd, te verhoogennbsp;van f 0.60 op f 1.. Noode zoo schrijft Donders

) 25Bte Verslag, 1884, blz. 20.

-ocr page 19-

c(werd daartoe besloten. Mijn ideaal was veeleer geweest, bij ruimer middelen, het verpleeggeld te kunnen verminderennbsp;en de kostelooze verpleging iuimer toe te passen.nbsp;Intusschen de nood dwong om maatregelen te nemen, dienbsp;overeenstemming zouden kunnen brengen tusschen de afname

der inkomsten, door het verminderen der jaarlijksche bijdragen, en het toenemen der noodzakelijke uitgaven.

Het oude gebouw eischte meer en meer kosten van onderhoud.

Voeg daarbij ), dat sedert 20 jaren de eischen eener goede ziekenverpleging in t algemeen zeer zijn gestegen. Mennbsp;verlangt ruime goed geventileerde en op doelmatige wijzenbsp;verwarmde lokalen, gelegenheid tot afzondering van besmet-telijke gevallen en van lijders die rust of verblijf in hetnbsp;donker behoeven. Aan dat alles is in de laatste 20 jarennbsp;ontegenzeggelijk, in het belang der verpleging, elders meernbsp;en meer voldaan. Het resultaat is wij mogen hetnbsp;niet ontveinzen dat ons Gasthuis, vroegernbsp;onze trots, zich, wat de verpleging betreft,nbsp;niet meer meten kan met inrichtingen vannbsp;gel ij ken aard, hier te lande en elders tot standnbsp;gebracht.

In de meest dringende behoefte aan ruimte werd eeniger-mate voorzien door het besluit van de Vergadering van Regenten van 21 October 1886 ^), waarbij besloten werdnbsp;het kleine huis, belendende het Gasthuis, dat reeds sedertnbsp;1864^ het eigendom onzer Stichting was, te doen ontruimennbsp;en in gebruik te nemen. De regentenkamer en bibliotheek,nbsp;het verblijf van den inwonenden geneesheer, de werkkamer

gt;) 23ste Verslag, 1882, blz. 18. 'D 28ste Verslag, 1887, blz. 15.

-ocr page 20-

l

en de badkamer werden daarheen verplaatst. De toestand van het Gasthuis werd hierdoor merkelijk verbeterd '), zoodatnbsp;de meerdere uitgaven, die hieraan noodzakelijk waren gebonden, als woekerwinsten zijn te beschouwen, in zake de bereiking van het doel dat met onze instelling wordt beoogd.

Tntusschen ook deze maatregel was slechts een palliatief. De toename van het aantal lijders, zoowel als van dat dernbsp;leerlingen, de hoogere eischen voor verpleging deden thansnbsp;reeds sedert tien jaren H.H. Regenten er op bedacht zijn,nbsp;hoe op afdoende wijze in verbetering zou kunnen wordennbsp;voorzien.

Inderdaad herdenken wij nbsp;nbsp;nbsp;het tienjarig tijdperk van een

streven om den bouw van een nieuw Gasthuis voor te bereiden.

Het is niet onbelangrijk aan dat tijdsgewricht een terugblik te wijden.

Laat wij daartoe u verwijzen naar het 23* Verslag, waar Donders zijne plannen tot verbeteiing en uitbreiding' vannbsp;het Gasthuis uiteenzette.

Met een beroep op voorafgaande Verslagen wordt daar de noodzakelijk van voorziening in meerdere ruimte betoogd.

In de eerste plaats was reeds in overweging genomen het denkbeeld van verbouwing van het oude gebouw. Eennbsp;gedeelte van het muurwerk laat echter te wenschen over.nbsp;De benedenlokalen zijn te klein, zoodat een geheel nieuwenbsp;bouw noodig zou worden. Daartoe nu is het terrein wedernbsp;te beperkt.

In verband daarmede overlegden we om een belendend terrein aan te koopen aan de Plompetorengracht, waarvannbsp;de uitgestrekte tuin aan dien van ons Gasthuis grenst.

gt;) 29ste Verslag, 1888, blz. 13.

-ocr page 21-

II

Door Regenten weid aan den eigenaar een met de waarde overeenkomstig' bod gedaan '); maar terwijl liet antwoord nognbsp;werd afgewacht, werden wij verrast door het bericht, datnbsp;het pand door de Gemeente Utrecht was aangekocht, om ernbsp;een openbai'e school te bouwen.

Bij nieuwen bouw moest, trouwens, zoo mogelijk, naar gunstige ligging worden gestreefd. Ruimte, frissche lucht,nbsp;onbelemmeid hemellicht zijn hoofdvereischten. Daar de meerderheid der patinten van elders komt, is de ligging nabijnbsp;een der stations, aan de tram- en andere hoofdwegen vannbsp;groot belang.

Eindelijk werd ook op de wenschelijkheid gewezen, dat het nieuwe gebouw meer in de nabijheid zou komen vannbsp;het Universitair-Ziekenhuis, omdat ten allen tijde in het oognbsp;is gehouden, dat er zooveel mogelijk verband behoort te zijnnbsp;tusschen het onderwijs aan onze Instelling en dat aan denbsp;Rijks-Universiteit.

In zijne voorstellen zette Donders uiteen, hoe aan al deze eischen het best kon worden voldaan aan de uitgebreidenbsp;terreinen van Puntenburg, waarvan de Stad Utrecht toennbsp;juist door aankoop eigenaar was geworden en waarvan zenbsp;slechts een deel voor eigen gebruik noodig had.

Op voorstel van Donders werd dan ook in diezelfde Vergadering door Bestuurderen besloten om bij het Gemeentebestuur de noodige stappen te doen, ten einde beschikking te verkrijgen over een gedeelte van Puntenburg.

Regenten stelden zich daarop in verband met Burgemeester en Wethouders, bij wie zij aanvankelijk de grootste bereidwilligheid mochten vinden om aan ons verlangen bevordelijknbsp;te zijn.

') 23ste Verslag, 1882, blz. 21.

-ocr page 22-

12

Tijdens deze onderhandelingen bleek intusschen, dat de Directie van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen er hoogen prijs opstelde dezelfde terreinen in eigendom te verkrijgen, en door zeer krachtige argumenten vannbsp;die zijde werden onze belangen op den achtergrond gedrongen.

Toen werd door het Dagelijksch Bestuur der Gemeente ons in overweging gegeven om bij den Gemeenteraad aanvragenbsp;te doen voor den zuidoostelijken hoek van het Sterrebosch.

Inderdaad leverde dit terrein het voordeel op van nader bij het algemeen Ziekenhuis te zijn gelegen; hoewel wenbsp;niet konden ontveinzen, dat de grootere afstanden tot hetnbsp;Spoorw'egstation en tot de tramwegen een groot bezwaarnbsp;moesten opleveren.

Bij de schaarschte van gelegenheid om te bouwen, die aan alle eischen voldoet, besloten Regenten zich bij hetnbsp;Gemeentenbestuur aan te melden met een verzoek, de beschikking over het bedoelde terrein te mogen verkrijgen.

Regenten toch begrepen dat zij eerst een terrein moesten bezitten, alvorens de fmitieve bouwplannen te kunnen ontwerpen, en dat men met plannen en raming van kostennbsp;gereed behoorde te zijn, alvorens een nieuw beroep opnbsp;Nederlands milddadigheid te doen, ten einde het alsnognbsp;ontoereikende bouwfonds te helpen aanvullen.

Na eenige onderhandelingen besloot de Gemeenteraad, in hare zitting van 19 Juni 1884, het terrein aan Regenten ternbsp;beschikking te stellen tegen den niet overmatigen prijs vannbsp;f 7.50 per centiare, met de bezwarende conditie evenwel,nbsp;dat, indien de bedoelde bouw binnen den tijd van vijf jarennbsp;niet zou zijn voleindigd, de beschikking over de terreinennbsp;aan de Gemeente zou terugkomen, en nog wel met verliesnbsp;van de gestorte gelden ten nadeele van den kooper.

Het Bestuur van het Gasthuis voor ooglijdeis ontwierp

-ocr page 23-

'1^

voor het bedoelde terrein, onder welwillende medewerking van den stedelijken architect, den Heer C. Vermeijs, eennbsp;voorloopig bouwplan, en heelt daarop een vernieuwd beroepnbsp;gedaan op de medewerking van belangstellenden, waartoe hetnbsp;in de eerste plaats zich richtte tot de Geneeskundigen innbsp;Nederland, met de bede, dat elk zijne omgeving opwekkenbsp;om door liefdegaven de uitvoering dezer plannen te helpennbsp;schragen. '

Vele onzer kunstbroeders gaven aan deze roepstem gehoor en versterkten ons in de overtuiging dat de stichting vannbsp;Donders op de sympathie van Nederlands geneeskundigennbsp;mag rekenen. Aan hunne pogingen toch dankten we denbsp;inschrijving van belangrijke giften, die tot op 12 Juli 1883nbsp;ongeveer f 19.000 bedroegen en bovendien hadden we aan hennbsp;te danken het toetreden van niet minder dan 153 begunstigers,nbsp;met eene gezamenlijke bijdrage van ongeveer / 500 per jaar.

Deze nieuwe fondsen, met dankbaarheid aanvaard, waren intusschen niet voldoende om in de door het Gemeentebestuur gestelde conditin te mogen treden; en de door denbsp;Gemeeteraad gestelde termijn verstreek, zonder dat tot dennbsp;aankoop van het terrein aan het Sterrebosch was overgegaan.

Regenten wendden zich toen, bij missive van 13 Maart 1891, tot het Gemeentebestuur met het verzoek dien termijnnbsp;te verlengen, of wl om den prijs te bepalen, waarvoor denbsp;onbelemmerde beschikking over het terrein zou kunnennbsp;worden verkregen.

Het eerste verzoek werd van de hand gewezen. Het terrein zou echter te onzer beschikking kunnen komen voor den prijs van f ib per centiare. Buitendien nog wilde het Gemeentebestuur het terrein in bruikleen afstaan; met de voorwaardenbsp;echter dat de Gemeenteraad de verhouding van het Gasthuisnbsp;tot het onderwijs van Rijkswege zou hebben te regelen.

-ocr page 24-

Dl


Op geen dezer voorstellen meenden Regenten te mogen ingaan. De prijs van f io per centiare scheen haar te hoog,nbsp;te meer toen hen een ander in sommige opzichten nognbsp;gunstiger terrein werd aangeboden voor den prijs van f Gnbsp;per centiare; aan welk aanbod zij ten slotte de voorkeurnbsp;hebben gegeven.

De verhouding toch van het Gasthuis voor ooglijders tot het Rijks-onderwijs is eene zaak van te teederen aard en vannbsp;te groote waarde, dan dat de beslissing daarover aan dennbsp;Gemeenteraad, die verder geheel buiten de directie onzernbsp;Instelling staat, kon worden opgedragen.

In de plannen tot verbetering en uitbreiding van het Gasthuis voor ooglijders schreef Donders voor tien jaren *) betreffende zijne waardeering der beteekenis van de onafhankelijkheid zijner stichting:

((Wat aan onze Instelling haren stempel gaf was hare onaf-hankelijkheid. Onder controle der Regenten, handelde de ((Directeur vrij en onbelemmerd binnen de grenzen dernbsp;statuten. Zoodoende nooit tijdverlies, nooit ergernis, nooitnbsp;misverstand. De verpleging werd geregeld, zooals ze in hetnbsp;belang der minvermogenden doelmatig voorkwam, het onder-wijs, zooals het de meeste vruchten zou afwerpen: vrijenbsp;toegang voor alle belangstellenden, hetzij Nederlander ofnbsp;vreemdeling, student of bevoegd praktizijn, vrije toegangnbsp;tot al wat er te doen, te zien, te hooren was. Gelooft gij,nbsp;dat de Instelling gelijke vruchten zou hebben afgeworpen,nbsp;gelijken invloed zou hebben uitgeoefend, indien ze door dennbsp;Staat wettelijk geregeld, door ministeriele besluiten geregle-menteerd ware geweest?

En zal de Instelling eene toekomst hebben, aan haar ver-

1) 22ste Verslag, 1882, blz. 23.

i

-ocr page 25-

15

leden gelijk, dan moet haar vrijheid en onafhankelijkheid verzekerd blijven, dan moet zij haar nieuwe krachten ont-vangen uit de hand der liefdadigheid, die haar in het levennbsp;riep.

De grondlegging' van

het Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders vindt hare voornaamste beteekenis in den invloed dien zij middelijk en onmiddelijknbsp;gehad heeft op de invoering van het oogheelkundig onderwijsnbsp;in Nederland.

Yr hare stichting was het onderwijs in de oogheelkunde slechts een veelal verwaarloosd onderdeel der algemeene heelkunde.

Nergens bestond hier eene specieele kliniek, bij de examens werd de kennis der oogheelkunde als eene bijzaak beschouwd,nbsp;en, in verband daarmede, bleef ook de belangstelling der aanstaande artsen maar zeer beperkt.

Allengs werd dit anders, toen het Gasthuis voor ooglijders van alle zijden leerlingen tot zich trok, die aldaar medewerkten de nieuwe richting dezer tak der geneeskunde verdernbsp;op te bouwen, en die zich op verschillende punten van hetnbsp;Vaderland vestigden om ook aldaar de belangstelling in denbsp;oogheelkunde op te wekken.

Het is wel mede daaraan toe te schrijven, dat bij de wet van 1876 de kennis der oogheelkunde onder de examen-vakkennbsp;weid opgenoemd.

Wl werd ze aanvankelijk vermeld onder de vakken, die slechts aan ne Universiteit een leerstoel eischten; maar de aan onsnbsp;Gasthuis ontleende belangstelling maakte weldra noodig dat aannbsp;alle Universiteiten niet alleen een Leeraar aangesteld maar datnbsp;tevens eene gelegenheid voor klinisch onderwijs ingericht werd.

Van staatswege werd het eerst te Leiden de leerstoel bezet,

-ocr page 26-

16

en wl door benoeming' tot Hoogleeraar van een Oud-leerling onzer Stichting, onzen gevierden Regent Dr. D. Doijer; nadatnbsp;iw Verslaggever verklaard had zich tot de aanvaarding daarvan te zeer aan het Gasthuis voor ooglijders te Utrechtnbsp;verbonden te achten.

Voor het klinisch onderwijs in oogheelkunde werden tevens in het algemeen Ziekenhuis 28 bedden beschikbaar gesteld.

[(

De kosten daarvan hebben in de laatste vijfjaren ^), per dag en bed, gemiddeld f 2.16^ bedragen; zoodat, in geval dezenbsp;bedden de helft van het jaar bezet blijven, aldaar een bedragnbsp;van f 10.568 per jaar wordt besteed.

Hier te Utrecht werd de leerstoel voor oogheelkunde in het jaar 1877 ingesteld; maar voor de hulpmiddelen van het onderwijs werd van regeeringswege niets gedaan, terwijl het Neder-landsch Gasthuis voor ooglijders daarin alsnog bleef voorzien.

Sedert het onderwijs in de oogheelkunde wettelijk was voorgeschreven, en sedert deze tak der geneeskunde zoowelnbsp;bij de theoretische als bij de practische artsexamens gevraagdnbsp;werd, klom het aantal leerlingen tot een veel hooger cijfer.

Deze gang van zaken stemde alleszins met het oogmerk onzer Stichting overeen; ja zij rekent dit als de belangrijkste zegepraal van haar streven, dat de studie der oogheelkunde aldusnbsp;onder het bereik van elk aanstaand geneeskundige werd gebracht.nbsp;Maar aan de andere zijde maakte de ongemeene toeloop vannbsp;leerlingen, vooral in verband met het steeds klimmend aantalnbsp;patinten, dat het Gasthuis een onoverkomelijk bezwaar ontmoette in de beperking barer ruimte.

Ten slotte werd het geheel onmogelijk om, zonder ver-waarloozing van alle eischen van verpleging en van onderwijs.

1) nbsp;nbsp;nbsp;lOde Verslag, 1869, blz. 23.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In 1887 f 2.01, in 1888 f 2.12, in 1889 f 2.16, in 1890 f 2.41nbsp;in 1891 f 2.13.

-ocr page 27-

d7

het geven der Universiteitslessen aan het Gasthuis voort te zetten.

Op onze aanvraag bij H.H. Curatoren der Rijks-Universiteit te Utrecht werd hieraan tegemoet gekomen, door met denbsp;meeste welwillendheid beschikking te verleenen over een Univer-siteits-lokaal aan de Hoogt, in het vroegere physiologischenbsp;laboratorium van Donders.

Een eigenaardigen indruk maakte het mij, als leermeester op te treden in hetzelfde vertrek, waar ik het eerste onderwijsnbsp;van Donders had genoten, en waar ik hem had gezien, toennbsp;hij door eerste toepassing van den oogspiegel van Helmholtznbsp;den grondslag legde van zijne eigene oogheelkundige loopbaannbsp;en daarmede de wording dezer Stichting en de invoering hiernbsp;te lande van het oogheelkundig onderwijs wist voor te bereiden.

Deze maatregel maakte het aanvankelijk weder mogelijk om de behandeling der ooglijders en het geven van onderwijsnbsp;ongestoord gelijktijdig te doen voortgaan.

Maar het bleek weldra dat deze regeling slechts eene provisoire en gebrekkige kon zijn.

Aan de eene zijde bleef aan het Gasthuis voor ooglijders de ruimte ook thans nog te beperkt, en aan de andere zijdenbsp;leverde de Universiteits-inrichting aan de Hoogt het bezwaarnbsp;op, dat het materieel voor het onderwijs aldaar ten eenennbsp;male ontbrak, terwijl het vereischte niet dan met moeite ennbsp;nadeel van uit het Gasthuis daarheen vervoerd werd.

Het is noodig, dat beiderzijds op afdoende wijze wordt voorzien. Het Gasthuis voor ooglijders behoeft een nieuwnbsp;gebouw en het Universitair-onderwijs eene geheel nieuwenbsp;inrichting.

Zal in beider behoeften atzonderlijk worden voorzien, of zal men trachten beider belangen in overeenstemming tenbsp;brengen en te vereenigen?

2

-ocr page 28-

18

Het voorbeeld van Leiden heeft aangetoond dat de exploitatie van eigen kliniek groote kosten eischt, en aan de andere zijde zou het Gasthuis voor ooglijders, indien het een nieuwnbsp;gebouw op ruime schaal naar de eischen des tijds zal daar-stellen, behalve het daartoe bestemde bouwfonds meer dannbsp;eene ton gouds moeten onttrekken aan haar kapitaal, waarvan de interessen, a f 5000 berekend, voor de exploitatienbsp;onmisbaar zijn.

Onderhandelingen tusschen Curatoren der Universiteit en Regenten van het Gasthuis hebben eene overeenkomst voorbereid, waarbij de Regeering in het genoemde tekort, doornbsp;eene jaarlijksche toelage, zal te gemoet komen; terwijl hetnbsp;Restuur van het Gasthuis het nieuw gebouw zoodanig wilnbsp;inrichten, dat in alle eischen van het onderwijs kan wordennbsp;voorzien zonder dat de philantropische behandeling der oog-lijders daardoor schade zal lijden.

En daar de overeenkomst een opzegbare zal zijn, kan het Gasthuis den waarborg barer onafhankelijkheid voor de toekomst ten volle behouden; en anderzijds zal de Regeeringnbsp;evenzeer verzekerd zijn, dat er aan de eischen van het onderwijs voldaan wordt, indien zij zich het recht voorbehoudtnbsp;om met bepaalden termijn de overeenkomst te kunnen doennbsp;eindigen.

Er bestaat alle grond om te verwachten dat aan deze plannen geene beletselen zullen in den w'eg worden gelegd.

Thans nu de onbeperkte beschikking over een terrein was verkregen, kon het ontwerpen van bouwplannen met ernstnbsp;W'orden aanvaard.

Regenten besloten de uitvoering der teekeningen en het opmaken van het bestek op te dragen aan den Architect D.nbsp;Kruyf te Utrecht, onder toezicht en aanwijzing eener Gom-

-ocr page 29-

i9

missie, bestaande uit de Heeren Th. W. Engelmann , D. Doijer en den Geneesheer-Directeur.

Aan het gedrukt

De teekeningen leggen we U hier voor.

Yerslag zullen, in verkleind formaat, worden toegevoegd de platte gronden van het terrein en van het gebouw en denbsp;opstand van den voorgevel.

De voorgevel is naar het

Het terrein is 3205 groot.

zuiden gericht, evenwijdig met de Biltstraat en uitziende op de Bleijenburgstraat, zoodat het gebouw van uit de Biltstraatnbsp;zichtbaar zal zijn.

Ten opzichte van de verdeeling zijn aan de beginselen, die U in het vorig Verslag ) werden ontvouwd, streng vastgehouden.

Door de hoofddeur in het midden van het front komen Geneesheeren en Studenten binnen, en gaan door de vestibule naar de collegezaal. Deze staat in verband met tweenbsp;oogspiegelkamers en met de zijdelings aangrenzende praktijk-zalen, waar de patinten worden onderzocht.

Verder bewegen de Studenten zich niet door het gebouw, tenzij ze door de Docenten naar de ziekenzalen of de operatiezaal worden geleid.

De operatiezaal is op de tweede verdieping, waar alle bronnen van infectie het gemakkelijkst kunnen worden geweerd.

De operatiezaal en de groote ziekenzalen zien uit naar het noorden, omdat het directe zonlicht bij voorkeur wordt vermeden.

De westzijde van het gebouw is bestemd voor de mannen, de oostzijde voor de vrouwen en de oostelijke zijvleugel voornbsp;de kinders. Voor elke afdeeling is een afzonderlijke trap.

De poliklinische patinten komen aan de westzijde van het

32ste Verslag, 1891, blz. 19.

-ocr page 30-

20

gebouw direct in de wachtkamer; een afzonderlijke tuin iamp; te hunner beschikking.

Van uit de wachtkamer gaan ze door eene antichambre naar de poliklinische zaal, waar de dagelijksche behandelingnbsp;wordt toegepast. Daarnaast is nog een afzonderlijke kamer,nbsp;voor meer privaat onderzoek.

De patinten der polikliniek blijven geheel buiten aanraking van het verdere Gasthuis en van de verpleegden, dan alleennbsp;in de collegezaal, waar ze voortdurend onder toezicht zijn.

In den zijvleugel vindt men verder de kamer van den Geneesheer-Directeur , het verblijf van den inwonenden Geneesheer , de woning en het bureau van de Directrice, de Regentenkamer en de Bibliotheek, en eene werkkamer voor patho-logisch-anatomisch onderzo e k.

Voor waterleiding, gaslicht en centrale verwarming is gezorgd. De keuken, met de kelders, is in het sousterrain,nbsp;en staat door een lift met de verdiepingen in verband.

Het gebouw, met inbegrip van aankoop van het terrein en van de centrale verwarming, wordt begroot op/l60.000.

De hooggeroemde Nederlandsche milddadigheid en verder de overeenkomst met Curatoren der Rijks-Universiteit zullennbsp;ons in staat stellen deze kosten te bestrijden.

Zoo moge verrijzen het nieuwe Gasthuis als een toevluchtsoord voor behoeftige en minvermogende ooglijders, als een kweekplaats voor studie en nieuwe wetenschap, maar ooknbsp;als een waardig Monument, aan den gevierden Grondleggernbsp;in dankbare herinnering gewijd!

ARj rest nog de taak U mededeeling te doen omtrent de mutatie der ooglijders.

-ocr page 31-

21

De schematische figuur sluit zich bij die der vorige jaren aan, d. i. met stadige klimming van het getal lijders dernbsp;polikliniek, en met stationnair blijven van het aan de beschikbare ruimte gebonden aantal verpleegden.


Er hebben zicb in bet verloopen jaar 3738 lijders aangemeld en wel 2094 mannen en 1644 vrouwen.

Het aantal consulten bedroeg 24679, d. i. verdeeld over 310 werkdagen ongeveer 80 per dag.

Van deze consulten zijn er 1020 in de namiddag-uren verstrekt. Deze namiddags polikliniek strekt niet alleen ten

-ocr page 32-

22

die in de morgenuren zich niet hebben ook ingesteld ten verzoeke

bate van patinten, kunnen aanmelden; maar ze isnbsp;van belangstellende Candidaten in de geneeskunde, die in denbsp;morgenuren door de chirurgische klinieken verhinderd zijnnbsp;de oogheelkundige polikliniek te bezoeken.

Er zijn 425 lijders (238 mannen en 487 vrouwen) verpleegd geworden, met 7821 verpleegdagen; bij gevolg gemiddeldnbsp;ruim 20 per dag, met gemiddeld 18 verpleegdagen voor ieder.

Buitendien werden 27 patinten van elders buiten het Gasthuis verpleegd, met 513 verpleegdagen.

Alle kerkgenootschappen vinden we ongeveer evenredig aan hunne talrijkheid vertegenwoordigd:

2330 Protestanten.

1235 Roomsch-Gatholieken en Oud-Catholieken.

140 Isralieten.

33 Onbekend.

Ten opzichte van de herkomst der lijders was de verdee-

ling in 1891 als volgt: Stad Utrecht

1763

behandelden

40

verpleegden

Provincie

Utrecht

582

))

68

Z.-Holland

412

44

Gelderland

309

66

))

N.-Brabant

283

102

))

))

N.-Holland

241

31

))

Overijssel

74

))

30

Zeeland

30

14

))

))

Limburg

19

,))

17

Drenthe

6

))

2

Friesland

7

6

))

Groningen

4

2

Buitenland

8

))

3

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3738

))

425

-ocr page 33-

23

Het onderwijs valt voor een groot deel samen met het Universitair onderwijs, en daar dit laatste alsnog niet in hetnbsp;Gasthuis, maar aan de Universitaire lokalen op de Hoogt wordtnbsp;gegeven, behoort de meer uitvoerige bespreking daarvan hiernbsp;nauwelijks te huis.

Eene uitzondering maakt hierop het practisch klinisch ondei-wijs, dat gedurende alle vacantin in het Gasthuis voor oogtij ders wordt gegeven.

Juist, omdat anders de uren der polikliniek veelal samen vallen met de klinische en chirurgische lessen aan het Ziekenhuis , stellen vele Studenten er hoogen prijs op gedurende denbsp;vacantin de polikliniek bij te wonen. Daar de beperkte ruimtenbsp;het onmogelijk maakt alle te gelijk toe te laten, wordt eene in-deeling gemaakt, zoodat telkens een achttal zich kan aanmelden.

Zooveel mogelijk wordt hen de gelegenheid gegeven, door eigen onderzoek en bepaling met de verschillende hulpmiddelen, zich in de diagnostiek en de behandeling te oefenen.

Enkelen die zich meer specieel met de kennis der oogziekten wenschen vertrouwd te maken, hetzij als hulpmiddel voor denbsp;meer wetenschappelijke toepassing der algemeene geneeskunde,nbsp;hetzij zij zich voorstellen later als specaliteiten op te treden,nbsp;vragen vergunning ook buiten de vacantin de kliniek bij tenbsp;wonen.

Gaarne geven we daaraan gehoor en stellen we hen in de gelegenheid als vrijwillig-assistent bij het onderzoek en denbsp;behandeling werkzaam te zijn.

De beste, ja de eenige leerschool, die in staat stelt om later zelfstandig als specialiteit te kunnen optreden, bestaat in hetnbsp;waarnemen gedurende geruimen tijd van het assistentschapnbsp;bij eene kliniek of polikliniek.

Deze betrekking blijkt dan ook zeer gewaardeerd te worden, en veelvuldig krijgen we daarvoor aanvraag, ook uit het buiten-

-ocr page 34-

24

land. Voor het oogenblik is als zoodanig bij ons werkzaam Dr. W. C. H. Nahmmacher, op oogheelkundig gebied leerlingnbsp;van Prof. Berlin te Rostock. Den i Oct. e.k. zal hij vervangen worden door Dr. Krger , leerling en sedert 2 jarennbsp;assistentarts bij Prof. Saemisch te Bonn.

Op verzoek van den Minister van Marine zijn gedurende de wintermaanden bij ons gedetacheerd geweest en tevens alsnbsp;volontair-assistenten opgetreden de Officieren van Gezondheidnbsp;der klasse Dr. B. Snellen en J. Aaltsz.

Met genoegen herdenken we de zes maanden, die zij met ons zijn werkzaam geweest.

Van den inspannenden arbeid aan de kliniek is ontegenzeggelijk de meest aangename taak het geven van onderwijs, hetgeen tevens is en ongetwijfeld ten allen tijde zal blijven nbsp;het schoonste en nuttigste oogmerk dezer Stichting.

-ocr page 35-

DRIE-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

omtrent het geldelijk beheer van de Vereeniging HET EEDERLAIDSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE ENnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDERS, over het Jaar 1891,nbsp;nitgebracht door den Rentmeester-Secretaris Mr. D.nbsp;Ragaj, namens Heeren Regenten, ter Vergaderingnbsp;van Bestunrderen op 25 Juli 1892.

Wederom is een jaar voorbijgegaan, en rust op ons de plicht U, ingevolge art. 12 der Statuten, een Verslag uit tenbsp;brengen omtrent het geldelijk beheer.

Wij hebben de eer U daarvoor in de eerste plaats de Rekening en Verantwoording over 1891 over te leggen, ennbsp;voegen daaraan de volgende mededeelingen toe.

Moesten wij de Algemeene Rekening over 1891 aan vangen met een nadeelig Saldo, zoo is het in den loop van dit jaarnbsp;niet mogen gelukken dit Saldo in te halen, maar hebbennbsp;integendeel de uitgaven de ontvangsten weder sterk overtroffen.

De Rekening over 1891 sluit dan ook met een zeer belangrijk nadeelig Saldo. Oorzaken voor deze minder gunstige fmantieele uitkomst zijn te vinden in vermindering der inkomsten: van verpleeggelden, ongeveer 900. en vannbsp;Bijdragen ongeveer f SOO..

De uitgaven verschillen weinig met die van het vorige jaar.

-ocr page 36-

Tegenover enkele hoofdstukken, die mindere uitgaven ver-eischten, staan het onderhoud der gebouwen en de chemicalin en instrumenten, die te zamen een uitgave vannbsp;/ 750. meer vroegen.

De verpleeggelden, klasse B, a /2. per dag, waren hooger vorige jaar, maar die ad f 1. per dag, warennbsp;ongeveer f 1450 lager.

Als oorzaak daarvoor geldt ook in groote mate, dat de toestand van het tegenwoordige gehouw noodzakelijk maakt,nbsp;geene verpleegden op te nemen, tenzij dit bepaald dringendnbsp;noodig is.

Het Hoofdstuk der Bijdragen is wederom verminderd. Het is te betreuren dat deze geldelijke steun, die werkelijk uit denbsp;fmantin niet kan gemist worden, door aanvulling van degenennbsp;die overlijden of bedanken door nieuwe begunstigers, althansnbsp;niet op een zekeren vasten voet is te behouden.

De bijdragen kwamen ook in 1891 zeer geregeld binnen en Heeren Correspondenten blijven zich steeds belangeloosnbsp;deze moeite en zorg getroosten.

Een woord van dank voor dit alles in deze vergadering, doet ons eene aangename plicht vervullen!

De afdeelingen Amersfoort, Baarn, Deventer, Amsterdam, Goes, Gouda, Nimspeet en Beek, wijzen een hooger bedragnbsp;in bijdragen aan, doch vele andere verminderden sterk.

De rekening is nagezien geworden door eene Commissie daartoe door U ten vozlgen jare benoemd, bestaande uit denbsp;Heeren F. sJacob, Dr. J. A. C. Oudemans en Jhr. Mr. Dr.nbsp;A. D. VAN Biemsdijk.

Zij adviseert tot goedkeuring der Rekening en Terantwoording.

De Algemeene of Huisrekening is naar hare hoofdstukken verdeeld, als volgt:

-ocr page 37-

A. Verplegingsfonds.

De Ontvangsten bedroegen

1890.

1891.

1.

Aan

saldo van vorig jaar . nbsp;nbsp;nbsp;. /'

426.41

/'

2.

verpleeggelden .... -

9.348.

-

8453.951 2

3.

))

bijdragen van Begunstigers -

4296.65

-

3981.40

4.

))

renten van kapitalen . nbsp;nbsp;nbsp;. -

3202.30

-

3432.24

5.

))

diverse ontvangsten. . nbsp;nbsp;nbsp;. -

-

6.

nadeelig saldo .... -

495.04

-

2217.46

/l 7768.60

18085.06

11. De Uitgaven bedroegen :

1890.

1891.

1.

Aan

nadeelig saldo vorig jaar . /'

f

495.04

2.

onderhoud van gebouwen -

704.87^

-

1192.20

3.

))

grond- en andere belastingen -

194.41

-

194.41

-4.

tractementen, loonen enz.:

a.

geneeskundig personeel . -

1895.84

-

1791.67

b. Tgt;

administratief personeel . -

875.

-

875.-

i

))

dienstpersoneel .... -

1606.71

-

1528.38

5.

))

voeding, verwarming enz. -

8314.54

-

7647.79

6.

kleeding en meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;-

1554.51

-

1553.62

7.

))

kosten van beheer . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

1042.51

-

838.10

8.

))

chemicalin en instrumenten -

1442.73

-

1788.44

9.

onderwijs......-

137.46

-

180.39

10.

voordeelig saldo . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -

-

'17768.60 n8085.06

Deze rekening sluit derhalvamp; met een nadeelig saldo van f 2217.46\

1

Waaronder 287.195 aan gedane voorschotten.

2

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ 244.85nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

-ocr page 38-

28

Het aantal verpleegden was 11 meer dan in 1890: dat der verpleegdagen, waarvoor vergoeding werd genoten 1258nbsp;minder.

De verpleeggelden zyn berekend tegen:

/' 2. nbsp;nbsp;nbsp;pernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dag voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;546 verpleegdagen.

f 1.50 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

f 1. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6955nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

Gratis nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;302nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

Alzoo te zamen 7821 verpleegdagen.

Hiervan is een bedrag van f 13. voor 13 verpleegdagen, als oninvorderbaar moeten worden al'geschreven.

De 103 dagen welke in het vorige verslag vermeld zijn geworden als nog onbetaald, zijn in den loop van dit jaarnbsp;ingekomen, evenals een kleine post over 1889, ad f 44.35.

De kosten van verpleging kwamen ten laste van:

voor eigen rekening.........212 * lijders met 3,S53 verpleegdagen.

voor nbsp;nbsp;nbsp;rekening van spoorweg-maatsohappijen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;particulieren.....24 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;489nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemeentebesturen ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;964nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diaoonin en armbesturen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2036nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liefdadigheidsstichtingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;594nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

terwijl kosteloos werden opgenomen ... nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;302nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

. 425 lijders met 7821 verpleegdagen.

Totaal .

Bij vernieuwing mogen wij een woord van dank wijden aan de goede zorgen van mevrouw de Directrice, dienbsp;behalve hare veelomvattende taak bij de dagelijksche verpleging en behandeling der patinten, bovendien een gedeelte der finantieele aangelegenheden en der boekhoudingnbsp;omtrent de verpleegde lijders, met nauwkeuiigheid behartigt.

Hieronder waren 33 lijders ii f 2. per dag.

-ocr page 39-

29

Aan het gebouw werden enkele zeer noodzakelijke repara-tin verricht, die al lang uitgesleld, toch niet konden wachten, totdat het gebouw wordt verlaten.

Ter voorbereiding van den bouw van het nieuwe Gasthuis voor ooglijders, werd nadat de onderhandelingen met hetnbsp;Gemeentebestuur, omtrent afstand van grond in het Sterren-bosch waren afgesprongen onderzoek gedaan naar eennbsp;geschikt terrein.

Uit verschillende aangeboden terreinen werd, als het meest doelmatige, gekozen een stuk bouwgrond aan de Bleijenburg-straat gelegen.

Dit terrein, ter grootte van 3032 AP., werd van den eigenaar Mr. C. de Wilde gekocht voor de som van f 18192.nbsp;terwijl later nog een klein gedeelte ter grootte van 84 AP.nbsp;voor een bedrag van f 504. werd bijgekocht.

Onder den koopprijs is begrepen het ophoogen der wegen rondom het terrein gelegen, met de kosten voor rioleeringnbsp;en bestiating, welke aan de gemeente moeten worden voldaan.

Tegelijkertijd werd een begin gemaakt met het ontwerpen van een plan voor den bouw, en dit werk opgedragen aannbsp;den Heer D. Kruyf, architect alhier.

Regenten benoemden uit hun midden eene bouwcommissie, bestaande uit de Heeren Prof. Dr. Th. Engelmann , Prof. Dr.nbsp;D. Doijer en Prof. Dr. H. Snellen, om den Heer Kruyf denbsp;noodige aanwijzingen te doen omtrent de inrichting van hetnbsp;gebouw en de daaraan te stellen eischen. 1

1

De plannen voor de inrichting van het inwendige gebouw en voor den gevel, zijn in het voorjaar gereed gekomen en door Regentennbsp;goedgekeurd.

De vereischte stappen welke ingevolge de bouwverordening noodig zijn, zijn hij het gemeentebestuur gedaan en het is dus te voorzien datnbsp;spoedig tot de aanbesteding zal kunnen worden overgegaan.

-ocr page 40-

30

De bouwkosten worden als het plan in zijn geheel wordt uitgevoerd geraamd op f 130.000 waarbij alsdan nog komtnbsp;f 12000 voor de centrale verwarming, terwijl eerst laternbsp;zal blijken wat voor de inwendige inrichting noodig zal zijn,nbsp;boven hetgeen het tegenwoordige gebouw bezit.

De inrichting van het nieuwe gebouw is grooter dan wel voor de verpleging noodig is, omdat ook het onderwijs zijnenbsp;eischen van ruimte stelt.

Op voorstel van den Geneesheer-Directeur zijn, met het oog hierop, door Regenten plannen beraamd om de hoogerenbsp;uitgaven door bijzondere middelen te dekken.

Als Bijdragen van Begunstigers werden door tusschenkomst van Heeren Correspondenten en Secretarissen van plaatselijkenbsp;Commissin ontvangen :

Als giften in eens.

Als

jaarlijksohe

giften.

Dr. A. H. C. VAN DjiiEL, Amersfoort. . . .

f 53.50

Otto van der Vies, Amsterdam.....

- 214.50

J. Vlaanderen, Gteneeslieer, Apeldoorn . .

- 11.

Dr. I. I. Homoet, Arnhem en omstreken .

- 413.50

Mej. A. VooRTHUiJSEN, Baarn.......

- 55.50

Dr. J. Versteeu, Barneveld........

- nbsp;nbsp;nbsp;2.50

Mej. Helena Hinlopen, Beek.......

- 63.50

Dr. C. A. L. Jacobse Boijdewijnse, Bennekom

- 10.

O. B. Revers, Arts, Bergen op Zoom . . . Dr. A. J. W. VAN Anrooij, Zalt-Bommel. .

- 16.

Dr. A. H. Kuijper, s Bosch, Oosterhout. .

- 27.50

Notaris J. J. Schaly, Breukelen......

- 40.50

Dr. I. A. Visschee, Brielle........

_ _,_

J. H. Waszink, Arts, Delft........

- 41.

E. Faber, Arts, Deventer.........

- 17.50

H. C. Anderson, Apotheker, Dieren ....

- nbsp;nbsp;nbsp;5.50

Dr. P. Delhez, Dordrecht.........

- 147.

Dr. D. P. E. Wedekind, Elburz......

_ _.-

Dr. J. Koman , Does...........

- 40.

H. W. G. Konino, Gouda.........

- 25.50

Dr. I. A. Moll, s Gravenhage......

- 563.

-ocr page 41-

31


Als giften in eens.

Als

jaarlijksche

giften.

I. P. Israels, Gtroningjen.........

f

8.

JKr. I. W. M. VAN DB Poll, Haarlem . . .

98.50

Mr. D. VAN Metjes, Harderwijk......

-

12.50

Dr. L. F. Dentz, Helmond . .......

-

35.50

Dr. H. Holm,.Hengelo (Overijssel).....

-

45.50

Dr. S. Steatingh Tresling, 'Hilversum . . Ds. A. G. VAN Anrooij, Kampen.....

-

-.-

-

28.

Mr. A. J. Andreae, Kollum.......

-

12.50

Dr. Jac. Baart de la Faille, Leeuwarden

niet

ingekomen

B. J. Kruseman, Loenen.........

-

12.50

I. H. Slot , Meppel............

-

16.50

Mr. E. Fokker , Middelburg........

-

68.50

Dr. D. DE Bruijn, Mijdrecht.......

-

17.50

Gr. Beins, Geneesheer, Keede.......

-

25.

Dr. F. J. Schut, Kunspeet........

-

14.50

W. J. VAN Erkel, Kijkerk........

-

15.

Dr. J. VAN Hoek, Nijmegen........

-

51.50

Dr. N. S. Koning, Oosterbeek.......

-

7.50

Dr. A. J. A. Thomas, Renkum......

-

'20.

Dr. P. Boodt, Rhenen.........

-

7.50

Dr. H. L. Braam, Rossum........

-

8.50

M. J. M. Ruijchaveb, Rotterdam.....

-

140.

Dr. F. P. Kthe, Tiel..........

.

25.

I. F. Jansen, Tilburg..........

-

46.

Rentmeester-Secretaris, Utrecht......

.

1106.15

Dr. G. Fabius, Velp...........

-

100.

H. J. Thorbecke, Vianen.........

-

5.

C. M. Snellen, Arts, Vreeswijk, IJsselstein,

Schoonhoven ..............

-

19.50

W. M. L. VAN Goudoever. Wageningen. .

-

5.

onder Utrecht

J. C. Clotterbooke Patijn van Kloetinge ,

Zeist, Driebergen............

-

195.

Dr. A. J. VAN Rhijn, Zutphen......

-

37.

Dr. Th. Schaepman, Zwolle........

-

28.25


Deze giften zijn van 1044 Begunstigers.

De Heer Dr. A. van der Swalme te Middelburg heeft als Correspondent aldaar bedankt; in zijne plaats is bereidwillignbsp;opgetreden de Heer Mr. E. Fokker.

B. Kapitaalfonds.

De in het vorige Verslag reeds voorloopig vermelde legaten werden ontvangen: van Mej. Hisser tot een bedrag van f 100..


-ocr page 42-

32

Van wijlen Mevrouw de Weduwe Messchert van Vollenhoven, geboren van Lennep te Amsterdam, van f 200..

Van wijlen den Heer Jhr. J. A. Lycklama a Nijeholt te Beesterzwaag, van f 500..

Eveneens werd het 74 o gedeelte in de nalatenschap van wijlen Ds. Dekkers te Apeldoorn, ten bedrage van 12010.50,nbsp;ontvangen.

Onder dit bedrag is eene eerste Hypotheek groot 10000. rentende S'/a /o ep gronden op het eiland Wieringen tennbsp;laste van J. Nz. Mulder.

Als Bestuurderesse werd ingeschreven Elisareth Catharina Doijer, dochter van onzen Mederegent, voor de som vannbsp; 250..

Als Stichteresse Mevrouw de Weduwe S. Jansen, geb. Tichelaar, met 50. en als Stichters de Heer J. A. Carp, te Helmond met f 100. en J. M. Enderl, te Utrechtnbsp;met 50.. Deze laatste is weinige maanden daarnanbsp;overleden.

Giften werden nog ontvangen van:

De Kon. Nederl. Machinefabriek te Helmond . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.

De Heer J. A. M. Everts aldaar.......- nbsp;nbsp;nbsp;10.

Mejufv. DE Bosson te Groningen.......- nbsp;nbsp;nbsp;15.

De Heer J. H. H. Borret te Klundert.....- nbsp;nbsp;nbsp;10.

Baron van Avlva van Pallandt......- nbsp;nbsp;nbsp;5.

Mr. J. G. de Bruijn...........- nbsp;nbsp;nbsp;5.

Van N. N...............- nbsp;nbsp;nbsp;5.

In 1891 werden verkocht 4 obligatin % Nederland, elk groot f 1000., ten behoeve van betalingen voor dennbsp;aankoop van bouwterrein. Dit bedrag moet later met hetnbsp;Bouwfonds worden verrekend.

Nieuwe legaten werden niet ontvangen.

-ocr page 43-

C. Bouwfonds.

Aan het slot van ons vorig verslag mochten wij dankbaar en met ingenomenheid vermelden den gunstigen uitslag vannbsp;eene Soiree van Kamermuziek, ten bate van dit fonds gegeven door Mevrouw E. EngelmannBrandes, met medewerking van de Ileeren Prof. J. Joachim uit Berlijn, J. M.nbsp;Messchaert en J. Rntgen te Amsterdam. De opbrengstnbsp;dezer Soiree ad f J 332.75 werd aan het fonds afgedragen.nbsp;Verder mochten wij ontvangen;nbsp;een gift van f 2000. onder letter Z uit Amsterdam;nbsp;van f 1000. van Executeuren van de nalatenschap vannbsp;wijlen den Heer Rudolf Lehmann te Amsterdam;

van f 1000. van Mevrouw de Weduwe Mr. G. J. Verloren VAN Themaat geb. Mejonkvrouwe E. C. J. de Pesters; van f 50. van Dr. Kessler.

Aan renten vermeerderde het bouwfonds met f 2499..

Hoewel behoorende tot een volgend verslag is het ons aangenaam reeds nu te kunnen mededeelen, dat een gift vannbsp;f 1000. is ontvangen van onzen Mederegent den Heernbsp;Mr. H. Roijaards van Scherpenzeel namens zijne overledenenbsp;echtgenoote, en een gift groot /SOO. van Mevrouw Bingham,nbsp;geboren Brain te Utrecht.

-ocr page 44-

Statistiek der oogziekten, in ket jaar 1891, bij 3738 lijders.


Ophthalmia oatarrhalis.............

nbsp;nbsp;nbsp; angularis externa......

nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoica............

pnrulenta neonatorum.........

nbsp;nbsp;nbsp;membranacea............

nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina.............

nbsp;nbsp;nbsp;traumatica (vulnera et cicatrices, erosiones,

oauterisatio)............

Trachoma papillare........ .....

nbsp;nbsp;nbsp;follioulare..............

difformans..............

Irritatie conjunotivae..............

Eoohymosis nbsp;nbsp;nbsp;..............

Polypi nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..............

Lupus conjunotivae s. corneae..........

Neoplasmata nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........

Corpora aliena nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....... ...

Symblepharon................

Pterygium.................

Ophth. soroph. (plyotaenulae et ulcera).......

Herpes zoster n. trigemini............

Anaesthesia........ ........

Hyperaesthesia (dolores)............

Keratitis diffusa (e lue congenita).........

ulcerosa..... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

nbsp;nbsp;nbsp;punctata...............

nbsp;nbsp;nbsp;infectiva...............

TJlcus c. hypopyo...............

rodens.......... ....

Keratosphaeelus............ . nbsp;nbsp;nbsp;.

Maculae corneae...............


395

3

6

22


2

97


84

2


189

4

3

326

1

2

1

12

36

4 1

16


9

.160


I

-ocr page 45-

35


Leucoma..........

Staphyloma corneae, kerectasia . nbsp;nbsp;nbsp;.

istula corneae........

Cornea conica........

Incrustatio corneae.......

Iritis . nbsp;nbsp;nbsp;. ,........ -

Synechiae posteriores; atresia pupillae.

Synechia anterior.......

Prolapsus iridis.......

Iridocyclitis.........

Chorioiditis.........

Cyolitis sympathica......

Tumor cysticus iridis.....

Irideremia . nbsp;nbsp;nbsp;........

Coloboma oongenitum uveae . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Iluptura chorioideae......

Albinismus.........

Glaucoma..........

Cataraota senilis oompleta....

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;incipiens ....

nbsp;nbsp;nbsp;mollis.......

nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.......

nbsp;nbsp;nbsp;oonsecutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

nbsp;nbsp;nbsp;traumatica.......

nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis......

nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Aphakia...........

c. obso. capsulari.....

Dislocatio lentis........

Coloboma nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........

Obscurationes corp. vitrei.....

Haemorrhagia nbsp;nbsp;nbsp;.....

Cysticerci nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Synohysis scintillans.......

Retinitis apoplectica.......


12

3

1

2


42

.52

20

15

4

42

2


30


81

148

4

1

13 10

1

14 24nbsp;12

6


22

3


-ocr page 46-

36

ttetiuitis diffusa..........

morbi IBrighthii.......

nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia). . . .

Ablatio retinae...........

Scotoma scintillans .........

Neuritis nervi optici.........

Atrophia papillae..........

Vasoularisatio papillae n. optici.....

Amblyopia toxica..........

diabetica.........

Hemianopsia...........

Anopsia.............

Simulatio.............

Hetina leporina (Kbrae medullares retinae).

Emboli vas. retina.........

Glyoma retinae...........

Episcleritis, sclerotitis ant.......

Sclerectasia anterior et aequatorialis .

Euphthalmos..........

Protrusio bulbi...........

Panophthalmitis..........

Neoplasmata bulbi s. nervi optici . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Morbus Basedovii.........

Ectopia bulbi...........

Atrophia nbsp;nbsp;nbsp;...........

Phthisis ...........

Microphthalmos congenita......

Anophthalmos..........

Tumor orbitae..........

Caries, periostitis orbitae......

Absoessus orbitae.........

sinus frantalis......

Blepharadenitis...........

Hordeolum palp..........

Chalazion .........

Verrucae ...........

1

4

5

18

23

45

40

2

IS

2

35

2

50

2

151

22

16

4

-ocr page 47-

37

Abseessus palp. .......

Traumata .........

Enoanthus.........

Lagopthalmos........

Ectropion..........

Entropion, Dystichiasis.....

Madarosis..........

Emphysema palp........

Neoplasmata .......

Angiomata .......

Xanthelasma ,,.......

Ptosis...........

Morbi gl. laorymalis......

Dacryocystitis, stenosis ductus laor. Abscessus saoci lacrymalis. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Fistula nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Strabismus convergens......

nbsp;nbsp;nbsp;divergens.......

,. nbsp;nbsp;nbsp;deorsum- s. sursumvergens.

Blepharospasmi clonici......

Nystagmos ..........

Asthenopia muscularis......

Paresis nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotorii......

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abducentis.......

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trochlearis......

nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lacialis........

Myopie met stoornis.......

Hypermetropic met nbsp;nbsp;nbsp;stoornisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Astigmatismus nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Anisometropia gravior......

Paresis accommodationis.....

Presbyopia..........

Asthenopia accommodativa.....

13 65

1

1

9

29

4

3 1nbsp;0nbsp;0

14 1

99

5

4

220

3

29

13

2

5 1nbsp;3

130

81

66

29

6

686

360

-ocr page 48-

38

Operatie n.

Extractie van cataract .... Lineair-extractie van cataract .nbsp;Uiscisienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

van nastaar.....

Iridectomie........

nbsp;nbsp;nbsp;van geprolabeerde iris

Parencentliesis corneae ....

Pterigium-operatie......

Operatie van fistula corneae . nbsp;nbsp;nbsp;.

Sclerotomie wegens glaucoma . nbsp;nbsp;nbsp;.

Tenotomie.........

Voorlegging van pees.....

Ptosis-operatie.......

Blepharoplastiek.......

Symblepharon-operatie .... Staphyloma-operatie .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Blepharophymosis-operatie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Extractie van vreemd lichaam. .

Entropion-operatie .....

Eotropionnaden.......

Exstirpatie van oogbol .... nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; tumoren. .

Syndesmoplastiek......

Bxenteratio bulbi......

Neurotomie........

46

9

8

30

45

13

8

2

1

13

40

2

2

3 1nbsp;5nbsp;2nbsp;1

24

2

19

4 2nbsp;0nbsp;0

282

De refractie werd bij 4113 oogen bepaald. Bij 640 oogen bleek E; bij 207 M 2 of zwakker; bij 266 M sterker dan 2; bij 1739 H 2 ofnbsp;zwakker; bij 502 H sterker dan 2; bij 534 As 2 of zwakker; bij 219nbsp;As sterker dan 2.

(In 1891 werden 1953 Irillen voorgeschreven.')

-ocr page 49-

NEDERLANDSCH GASTHUIS

VOOK

BEHOEFTIGE m MINVERMOGENDE

OOGLIJDERS.

25 Juli 1802.

Onder begunstiging van

H. M. DB KONINGIN EEGBNTBSSB DER NEDERLANDEN.

Geneesheer-Directeur.

Prof. Dr. H. Snellen.

Regenten.

Prof. Dr. Th. W. Engelmann, Voorzitter.

Mr. E. du Marchie van Voorthuijsen.

Mr. H. Roij aards van Scherpeuzeel.

Dr. M. I m a n s.

Prof. Dr. D. D o ij e r.

Prof. Mr. C. W. Opzoomer.

Dr. J. L. H. H a e r t e n.

Jhr. Air. 1. C. M. van E, i e m s d ij k.

Mr. D. E, a g a y.

Rentmeester-Secretaris.

Mr. D. E a g a y.

Inwonende Directrice.

Mevr. J a g e rv an der Chys.

-ocr page 50-

40

Geneeskundig en Doceerend Personeel.

Dr. H. Snellen Jr., Arts, inwonend Geneesheer.

Dr. W. O. H. N a h in m a c h e r.

J. M. Croookewit.

Bestuurderessen.

Aremberg, H. D. H. de Hertogin van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Brussel.

dAulnis de Bourouill, geb. Twiss, Vrouwe Baronesse Utrecht.

Beaufort, Mejonkvr. C. de..........Utrecht.

Bingham, geb. J. Brain, Mevr. C. H.......Utrecht.

Boetzelaar van Oosterhout, geb. de Beaufort, Baronesse v. Amersfoort.

Doijer, geb. Reinhold, Mevr. E.........Leiden.

Doijer, Jeannette Alexandrine.........Leiden.

Doijer, Phoebe Elisabeth...........Leiden.

Doijer, Elisabeth Catharina..........Leiden.

Grammont, geb. Hnbrecht, Mevr. B.......s Gravenhage.

Engelmann, Paula Maria...........Utrecht.

Grothe, geb. Twiss, Mevr. A..........Zeist.

Jansen, geb. Tichelaar, Wed...... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Nagell, geb. Baronesse van Pallandt van Beerse, Vrouwe

Douairire Baronesse van..........Zwolle.

Panhuijs, geb. Looxma, Mevr. T. van......Groningen.

Pekelharing, geb. Doijer, Mevr. C. G.......Groningen.

Quarles van Ufford, geb. Twiss, Mevr......Utrecht.

Roll, geb. de Beaufort, Mevr. E........sGravenhage.

Snellen, geb, Bryan, Mevr. C..........Utrecht.

Spiering, Mejonkvrouwe E...........Tiel.

Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr.........Zeist.

Twiss, geb. Aubin, Mevr...........de Bildt.

Twiss, geb. Suermondt, Mevr..........Utrecht.

Voorthuijsen, J. C. A. du Marchie van......Utrecht.

Bestuurders.

dAulnis de Bourouill, Mr. J. Baron.......Utrecht.

Beaufort, Mr. J. P. de...........Utrecht.

Berlin, Prof. Dr. W.............Amsterdam.

Boer, Mr. W. R..............Utrecht.

Boissevain, A. A. H.............Amsterdam.

Doijer, Prof. Dr. D.............Leiden.

Doijer, Hubert..............Leiden.

Doijer, Eduard........ .....Leiden.

Doijer, Diederik..............Leiden.

Engelmann, Dr. Th. M............Utrecht.

Engelmann, Prans W............Utrecht.

-ocr page 51-

Geuns, Mr. S. J. van............Utrecht.

Greve, Dr. H...............Djember.

Grotlie, Mr. J. A..............Utrecht.

Grothe, A. L...............Zeist.

Haerten, Dr. J. L. H............Utrecht.

Horst, B. A. D. J. ter...........Zwolle.

Hosei, Dr. Ito, Lijfarts van den Mikado.....okei (Japan.)

Insinger, H. A................Baarn.

s Jacob, Z. E. de oud-Gouverneur-Generaal van Ned.

Indie, E................Utrecht.

Janssens, Jhr. Mr. H. G. C. L..........s-Gravenhage.

Janssen, P. W., Directeur der Deli-Maatschappij . nbsp;nbsp;nbsp;. Amsterdam.

Knobbelsdorff, Baron van...........Wijhe.

Labouchre, S. P..............Amsterdam.

Luijken, Dr. J. A..............Genderingen.

Maes, Dr. H. G..............Arnhem.

Middelburg. Dr. H. A............Leeuwarden.

Moll, Dr. . D. A. C. van..........Botterdam.

Opzoomer, Prof. Mr. C. W..........Oosterbeek.

Pekelharing, Dr..............Groningen.

Quarles van Ufford, Jlir. E...........Utrecht.

Boll, Jhr. Mr. J..............s-Gravenhage.

Boijaards van Scherpenzeel, Mr. H........Utrecht.

Boijaards van den Ham, Mr. W. J.......Utrecht.

Boijaards, Mr. W. H. J...........Utrecht.

Boijaards, J. S...............Utrecht.

Boijaards, A................Utrecht.

Boijaards, H. J..............Utrecht.

Boorda Smit, Prof. Dr. J. A..........Cordova.

Salomons, Dr. A..............Paramaribo.

Snellen, Prof. Dr. H.............Utrecht.

Twiss. Mr. J. E. W.............de Bildt.

Voorthuijsen, H. E. J. E...........Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. E. du Marchie van......Utrecht.

Voorthuijsen, Mr. G. J. M. van........den Haag.

Wertheim, A. C............. . Amsterdam.

Westhoff, Dr. O. H. A............Amsterdam.

Coporatin-Bestuurders.

Leeuwarden.

Utrecht.

Ensched.

Amsterdam.

Amsterdam.

Utrecht.

Utrecht.

Utrecht.

Haarlem.

St. Anthonie-Gasthuis, College van H. H. Voogden

van het................

Bloyen-Gasthuis, Broederschap der Begeuten van het Ensched en Lonneker, het Ziekenfonds van ....

Hollandsohe IJzeren Spoorwegmaatschappij.....

Nederlandsch Tooneel De Koninklijke Vereeniging Het Het Utrechtsch klein gemengd Koor a Capella .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Orde, Balije van de Ridderlijke Duitsche.....

Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van. . Teijlers Stichting..............

-ocr page 52-

Utrechtse]! Studeatenkorps..........Utrecht.

Vereeniging tot bevordering der geneeskundige Wetenschap in Nederlandsch Indi........ Batavia.

Honoraire Bestuurderessen.

iingelmannBrandes, Mevr. E.........Utrecht.

Honoraire Bestuurders.

Andel, Ur. A. li. van............Medemblik.

Arntzenius, Ur. A. K. W...........Samarang.

Beijen, Ur. P. W. A ...........s Gravenhagc.

Berns, ]tr. A. W. 0.............Ereiburg.

Bouvin, Ur. M. J..... ........s Gravenhagc.

Breesnee, Ur. .............. Soinmelsdijk.

Burg, Ur. C. L. van der...........Laag Soeren.

Cornelissen, Ur. E. J............ Buitenzorg.

Coster, Ur. F. H. Blom...........s Gravenliagc.

Costerman, G..........,.....Zeist.

Eist, Ur. A. van der ............Ned. ost-lndi.

Eijk, Ur. A. van..............Heusden.

Eaille, Ur. Jac. Baart de...........Leeuwarden.

Eeijffer, Ur. G. IL de............Woerden.

Eock, Ur. H. C. A. L............Utrecht.

Gewin, Ur. M...............Uolden.

Gunning, Prof. r. W. M...........Amsterdam.

Gutteling, Ur. C..............Utrecht.

Hamer, J. E. X..............Leeuwarden.

Llomoet, Ur. J. J..............Arnhem.

Horst, Ur. S. van der............Amsterdam.

Imans, Ur. M...............Utrecht.

Jnda. Ur. M. ................ Amsterdam.

Joachim, Prof. J..............Berlijn.

Koster, Prof. Ur W.............Hilvereum.

Krol Ur. ................Uordrecht.

Knijper , Ur. A. M.............sHertogenbosch.

Laidlaw Purves, Ur. W............Londen.

Ledeboer, Ur. L. It. E............Samarang.

Loelf, Ur. W. Ilutgers van der........Leiden.

Maats, Ur. C...............Arnhem.

Manikus, Ur. J. E.............Pretoria.

Messohaert, J. M..............Amsterdam.

Moll, Ur. J. A...............s Gravenhage.

Mulder, Ur. M. E.............Groningen.

Noorduijn, r. C..............Nijmegen.

Oudemans, Prof. Ur. J. A. C..........Utreolit.

Pameijer, Ur. J. K.............Tiel.

Place, Prof. Ur. h.............Amsterdam.

Poll, Jhr. J. W. M. van de..........Haarlem.

-ocr page 53-

43

Prahl, Dr. J................Amsterdam.

Rooijaards, Mr. A. J.............Amsterdam.

Rntgen, J................Amsterdam.

Rijnberk, Dr. N. van............Amsterdam.

Schmidt, Dr. R J. J.............Rotterdam.

Sohijff, P., Arts, Off. v. Gez..........Batavia.

Snellen, Dr. K...............Zeist.

Striok van Linsclioten, Jhr. Mr. J. C.......Maarssen.

Verschoor, Dr. N. T. F............Goes.

A'oogt, Dr. J. . de............Fau (Frankrijk.)

quot;Wely, Dr. D. L. van............s Gravenhage.

Stichteressen,

dAblaing van Moersbergen, Mevr. de Douairire . nbsp;nbsp;nbsp;. s Gravenliage.

Athlone, Gravin van............Ellekom,

Beaufort, Jonkvromve de...........Utrecht.

Beaufort van Eeghen, Mevr. H. de......Leusden.

BeuningenBrain, Mevr. van.........Utrecht.

Beeek Vollenhoven, Mejufvr. van........Amsterdam.

Bichon Visch, Jonkvronwe M. J.........s Gravenhage.

BoetzelaarScliuijlenburg, Mevr. de Baronesse van. . Maartensdijk.

Borski, Jonkvronwe M. S. A. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....Amsterdam.

Brakell lot den Brakell, J. Baronnes van ..... Arnhem.

Bruin, Mevrouw de.............Middelburg.

BouvinBoddaert, Mevr...........s Gravenhage.

Broekmaat, Mevr. de M'ed. J. B.........Lochem.

Burger, Dames H. en B...........Rotterdam.

Gastro, geb. eixeira de Mattos, Med. M. Henriquez de Amsterdam.

CrommeliiiSytzama, Mevr. G. A. A.......Velp.

Dijk, Mejufvr. B..............

Dijckmeester, geb. Evekiuk, Mevr. C.......iel.

Eeghen, geb. A. C. Huijdecoper, Med. P. van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Amsterdam.

Gaastra, Mejufvr. Yffke...........Yi orkum.

Gevers van Endegeest, Mevrouw........Endegeest.

Goltz, geb. des Tombe, Douairire Gravinne v. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. s Gravenliage.

Hacke van Mijnden, geb. Deking Dura, nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Loosdreeht.

Harden broek van Lokhorst, geb. de Geer van Rijnhuizen, Baronesse van...........Jutphaas.

Herz, Mevrouw Pauline ...........Keulen.

Jlolmberg de Beckfeldt, Jonkvronwe Clara.....t Loo.

Huijdecoper, Jonkvrouwe G. M. J........Amsterdam.

Huyssen van Kattendijke, Mevr.........Arnhem.

Ittersum, geb. Sandberg, Baronesse van. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Utrecht.

Jansen, geb. Tichelaar, Mevr. de YV^ed. nbsp;nbsp;nbsp;S.....Apeldoorn.

Janssens, geb. Arrin, Mevrouw........s Gravenhage.

Kaa, Jonkvrouwe A. G. van der........Dordrecht.

Kneppelhout, geb. van Braam, Mevr.......Oosterbeek.

Korteweg , Mevrouw.............Middelharnis.

Lanschot, geb. Kraemer, Mevr. de YY'ed. H. F. M. van s Hertogenbosch. LeeuwenMatthes, Mevr. van...........Amsterdam.

-ocr page 54-

44

Lidth de Jeude, Mevrouw de Wed. O. C. A. van . . Tiel.

Lijklama a Nijeholt, Jonkvrouwe..........Utrecht.

Lijndende Bruijn, Mevr. de Gravmne van.....Koudekerke.

Meerten, Mejufvrouw C C. van..........Gouda.

Mendes, Mejufvrouw it..............Amsterdam.

Mullervan Rijckevorsel, Mevr...........Rotterdam.

Oppenheim geb. H. E. Scholten, Mevrouw......Rotterdam.

Pols, Mejufvr. Nancy...............Utrecht.

Quintus, Mejonkvr. Agnes.............Groningen.

Ragayvan Lidth de Jeude, Mevr.........Utrecht.

Schermbeek, Mevr. de Wed. van..........Utrecht.

Sillem, Mevrouw.................Amsterdam.

Sirtema, van Grovestins, Mejonkvrouw S.......s Gravenhage.

Taets van Amerongen, Mejonkvr. M. A. Baronesse. . Utreclit. Welderen RengersLooxma, Mevr. de Baronesse van Leeuwarden.

Wertheim, Mejufvr. M...............Amsterdam.

Yvoy, Jonkvrouwe d...............Amsterdam.

Zuijlen van Nijevelt, Vrouwe Douairire van.....s Gravenhage,

Stichters.

Akersloot van Houten, K. A............s Gravenliage.

Andreae, D. H..................Kollum.

Aulnis de Bourouill, Prof. Mr. J. Baron d.....Utrecht.

Baelde, R....................Rotterdam.

Baert, Mr, J. P. B................Utrecht.

Beaufort, Jhr. Mr. B. Ph. de...........Baarn.

Beaufort, Mr. A. J. de..............Leusden.

Beaufort, J. B. de................Woudenberg.

Beer, S. J. de..................Utrecht.

Beets, Prof. Dr. Nicolaas.............Utrecht.

Berg, H. P. J. van den..............Samarang.

Berkhout, Jhr. M. P. J. van............Amsterdam.

Blanckenhagen, Mr. O. M.............Utrecht.

Bluss van Zuidholland, P.............Dordrecht.

Boelens van Eijsinga, Jhr. Mr. van..........Leeuwarden.

Boers, de Wit..................Neerlangbroek.

Boeije, Jhr. 1. M. Schuurbecque..........s Gravenhage.

Bosch, Mr. W. J. M...............Utrecht.

Bosch van Drakenstein, Jhr. Mr. L. E. H. J.....Vechten.

Bowman Bart E. R. S., Sir William . .......London.

Bruins, L. de..................Beek.

Bunge, J.....................Amsterdam.

Bunge, J. P. G................. . Amsterdam.

Bunge, J. W...................Rotterdam.

Burger, A. J. E.................Rotterdam.

Bijlandt, Mr. C. J. E. Graaf van.........s Gravenhage.

Bijleveld, M. E. P..............Nijmegen.

Canneman, E...............s Gravenhage.

Carp, J. A................Helmond.

Chabot, J. A.. nbsp;nbsp;nbsp;..............Rotterdam.

-ocr page 55-

45

Christoffelse................ Enspeijk.

Citters, Jhr. van...............wello.

Clercq, de................Amsterdam.

Cordes, E. W...............Samarang.

Oriellart, J. W. A..............Rotterdam.

Driessen, W. A...............Soerabaya.

Dussen, Jhr. E. van der...........s Gravenhage.

Eeokhout, Mr. E. J.............Zwolle.

Eeghen, J. van..............Amsterdam.

Eeten, Dr J. C. van............Utrecht.

Ekker, H. J................. Hengelo.

Ensched, Mr. J. J. C............Soerabaya.

Etty, h. ... nbsp;nbsp;nbsp;............Arnhem.

Eijsinga, Jhr. Mr. T. J. J. van........Leeuwarden,

Gaastra, Simon........... . nbsp;nbsp;nbsp;. Workum.

Geer, C. W. E. E. Baron de.........s Gravenhage.

Gevaerts van Simonshaven, Jhr. P. O. H......s Gravenhage. .

Gey van Pittius, Luit. Kol. A. B. W.......Ned. Oost-Indie.

Glaser, J. S.................Samarang.

Goldenberg, O. A. G.............Deventer.

Hacke van Mijnden, Mr. Henri........Amsterdam.

Haeften, Jhr. C. G. van...........Soerabaya.

Haerten, Dr. J. L. H............Utrecht.

Heeckeren, Mr. C. W. B. van..........Samarang.

Heineken, W. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..........Amsterdam.

Hoeven, Dr. P. empleman van der.......Utrecht.

Hout.huijsen, B. van . nbsp;nbsp;nbsp;,......... . Samarang

Hugenpoth, tot Aerdt en Berenclauw, Baron van . nbsp;nbsp;nbsp;. Zevenaar.

Hui.jdeooper van Mgtevecht, Jhr. Mr. J. E.....Utrecht.

Insinger, J. H...............Amsterdam.

Imans, Dr. M...............Utrecht.

Jacob, Mr. E. H. s, oud-Gommissaris des Konings

in de Provincie Utrecht..........Amersfoort.

Jacob, E. E. s..............Utrecht.

Jacobson, L. J...............Rotterdam.

Jochems, Mr. J...............s Gravenhage.

Jolles, A. R. . nbsp;nbsp;nbsp;..............Arnhem.

Joncheere van Harmelen, nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Harnielen.

Jong, Dr. de, voor Mevr. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Ed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s Gravenhage.

Jonge, Jhr. W. A. O. de...........s Gravenhage.

Jurgens, J................Oss.

Kattendijke, Mr. J. M. Baron Huijssen van .... Arnhem.

Kessler, Dr. H. M. O., Off. van Gez.......Soerabaija.

Kielstra, Off. v. Gez. O. I. L..........Haarlem.

Kleiweg, de Erven J............ . Hillegersbrg.

Kol, H. E................Utrecht.

Kolff, C. G................Rotterdam.

Kolff, C. J. van Santen...........Rotterdam.

Kolff, D. H. A............ . nbsp;nbsp;nbsp;. Rotterdam.

Koopmans, Mr R..............Haarlem.

Kooij, Jan................Bunschoten.

Kreenen, Dr................Zwolle.

-ocr page 56-

46

Kymmell, Mr P..............Leeuwarden.

Langerhuizen, Lz., P.............Huizen.

Ledeboer, Bz. L. V.............Hotterdam.

Leis, Murk................Alblasserdam.

Lindeboom, L...............Zwolle.

Loopuijt, A................Scliiedam.

Luden, J.................Amsterdam.

Lijcklama a Mjeholt, Jhr. . nbsp;nbsp;nbsp; ........Beesterzwaag.

Lijcklama a Mjeholt, J. A...........sGravenliage.

Lijnden, Mr. K. W. Baron van........Middelburg.

Lijnden, R. Baron yan...........Utrecht.

Lijnden, Mr. R. Melvil Baron nbsp;nbsp;nbsp;van.......s Gravenhage.

Mansvelt, Dr. A. P. van...........Utrecht.

Mees, J. R...............Rotterdam.

Mees, R................. Rotterdam.

Mees, R. A................Rotterdam.

Meijen, J. P................Middelburg.

Michiels van Kessenich, J. A. nbsp;nbsp;nbsp;H.........Roermond.

Moll, J.Bz., J...............s Gravenhage.

Muller, Joan..............Amsterdam.

Mijnlief, Az., P..............Nieuwerkerk aan

den IJssel.

Miinlief, Az., G. M.............Nienwerkerk aan

den IJssel.

Mijnssen, J. nbsp;nbsp;nbsp;J...............Amsterdam.

Mijnssen, J. nbsp;nbsp;nbsp;W...............Amsterdam.

Naamen van nbsp;nbsp;nbsp;Eemnes, Mr. A. van........Zwolle.

Nauta, Star................Sappemeer.

Nellesteijn, Mr. W. van...........Utrecht.

Nepveu, C................Amersfoort.

Neuteboom P...............Wijhe.

Nienhuis.................Amsterdam.

Mspen van Sevenaar, Jhr. L. nbsp;nbsp;nbsp;van.......Arnhem.

Noyon, Dr. J...............Zwolle.

Oppenheim, D. J. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..........Rotterdam.

Oudheusden, van..............Woerden.

Pallandt van Oud-Beijerland, W. Baron van .... Arnhem.

Pauw van Wieldrecht, Ridder nbsp;nbsp;nbsp;C........Zeist.

Pelletier, B...............Utrecht.

Pierson, Mr. N. G..............Amsterdam.

Pit, Mr. A. A...............Utrecht.

Plate, Jr. J. G..............Samarang.

Poel, Mr. J. D. van der...........Ameide.

Potter, J. de...............s Gravenhage.

Pijnappel, M. J............... Amsterdam.

Quarles van Ufford, Jhr. L. J.........Haarlem.

Reiger, B.................Utrecht.

Ribbius Peletier, G.............Utrecht.

Riemsdijk, Jhr. Mr. Dr. A. D. nbsp;nbsp;nbsp;van.......Utrecht.

Riemsdijk, Jhr. Mr. J. 0. M. nbsp;nbsp;nbsp;van.......Utrecht.

Roll, W. P. Baron............s Gravenhage.

-ocr page 57-

47

Koijaards, Mr. A. J.............Amsterdam.

Rosenthal, George ............Amsterdam.

Rueb, C.................Rotterdam.

Salomonson, Heaman............Samarang.

Salomonson, M. Wertheim..........Almeloo.

Sandt, Rirma G. H. van der.........Utrecht.

Santheuvel, Jlir. Mr. H. W. L, van den.....Dordrecht.

Santheuvel, Jhr. Mr. P. H. J. van den......Dordrecht.

Seheltinga, Dr. M. de Blocq van........Oranjewoud.

Sohimmelpenninok, Jhr. Mr. P. J. nbsp;nbsp;nbsp;C.......Amsterdam.

Schimmelpenninck van der Oye vanNyenbeek, A. Baron Utrecht.

Schlter, A. H...............Utreeht.

Schober, Mr. J. H..............Putten.

Schwartzenberg en Hohenlansberg, P. Baron thoe . nbsp;nbsp;nbsp;. Zeist.

Smit Jz., J................Kinderdijk.

Smit van Nieuw-Lekkerland, L.........Kinderdijk.

Snouck Hnrgronje.............Middelburg.

Soesman, T................Samarang.

Sterling, Mr. J. J. Uijtwerf..........Utrecht.

Stoop van Zwijndrecht, A...........Dordrecht.

Stork, J. E............... Hengeloo.

Straal, M. van der.............Rotterdam.

Straal, N. van der............. Rotterdam.

Suermondt, B...............Aken.

Swinderen. Jhr. Mr. van...........Bijs.

hiebout, Mr. J..............Zwolle.

Tiedeman J. M...............s Gravenhage.

Tienhoven, Mr. G. van..........s Gravenhage.

Veeekens, van den Broek..........Samarang.

Veldwijk, Mr. R.............Arnhem.

Verbroeck, G. J. J.............Dordrecht.

VerLoren van Themaat, nbsp;nbsp;nbsp;Dr. R. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.......Utrecht.

Verschuur, Mr. W. A. Baron.........s Gravenhage.

Virulij, J. P...............Gouda.

Voorhoeve Hz., J..............Rotterdam.

Voorhoeve, J. A. C.............Rotterdam.

Vos van Hagenstein, A. . nbsp;nbsp;nbsp;:.........Dordrecht.

Vos van Nederveen Cappel, Mr. C. L. de.....s Gravenhage.

Voute, Mr. Caesar.............Samarang.

Voute, Ed................Zeist.

Vrolik, Dr. A...............Arnhem.

Waal, E. de . nbsp;nbsp;nbsp;.............s Gravenhage.

Waller, Mr. H.......... .... Utrecht.

Warneoke................Samarang.

Wassenaer................Almeu.

Wertheim, A. 0..............Amsterdam.

Wesselinan van Helmond, Jhr. A. G.......Helmond.

Wessem, J. C. D. van...........Tiel.

Willink, J. H............ . Oegstgeest.

Winter, C. de............Utrecht.

Yvoy van Mijdrecht, Mr. D. M. M. Baron dHangestd . s Gravenhage.

-ocr page 58-

48

Corporatin-Stichters.

Het Burger-Weeshuis............Aruhein.

Commissie vau Heel- eii Vroedmeesters......Nieuwe Tongeren

Regenten van liet Oud Burger-Gasthuis.....Nijmegen.

He beide Weeshuizen............Nijmegen.

Voogden van het Old Burger-Weeshuis......Sneek.

Het groot Bommelsch Gastliuis.........Zalt-Bommel.

Nederlandsoh tandheelkundig Genootschap.....

Bijgekomen Begunstigers sedert 29 Juli 1889. 1)

........Zwolle.

........Driebergen.

O........Arnhem.

........Leeuwarden.

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Helmond.

. Arnhem.

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Arnhem.

Assen, H. van.....

Beaufort, Jhr. Mr. W. H. de Beelaerts van Benthuizen, G. Cnbsp;Beijma, Jhr. Mr. O. L. van .

Bogaers en Zonen ....

Brakell Doorwerth, J. W. B. Baron van Brakell Doorweerth, J. G. W. Baron van

Brakel, A. Baron van............Renkum.

Cambier van Nooten, N. E..........Lopik.

Carp , C.................Helmond.

Cai-p, J. A................Helmond.

Chijs, L. P. nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der............Amsterdam.

Court van Krimpen, Mr. M. G. del.......Haarlem.

Daendels, L. J...............s Gravenhage.

Hamen, J................ Cothen.

Diemont, Z. F. C..............Putten.

Helden, P. van ..............Hengelo nbsp;nbsp;nbsp;(O.j

Hommer van Poldersveld, nbsp;nbsp;nbsp;Jhr. G........Beek.

Dommer van Poldersveld, nbsp;nbsp;nbsp;Jhr. J........Beek.

Dooremaal, Dr. van............s Gravenhage.

Dooren, Adolphe van............Tilburg.

Druif, Dr. W...............Kampen.

DijkKoster, Mevr. van...........Apeldoorn.

Eijk, Dames van..............Baarn.

Eindhoven................Leiden.

Ekker, H. J...............Hengelo nbsp;nbsp;nbsp;(O.)

Ekker, E.................Hengelo nbsp;nbsp;nbsp;(O.)

Engelen, Douairire Jhr. Mr. W. A.......Zutphen.

Engelenberg, P. H. C............Kampen.

Geer, Lodewijk de.............Velp

Gerlings, Mr. C.............. Utrecht.

Gladbeek, A Henri van...........Helmond.

Gladbeek, Mejufvr. Wilhelmina van ....... Helmond.

Grevesteijn van Heijst, F. nbsp;nbsp;nbsp;M..........Zutphen.

GroeningenRoelofz, Mevr..........Delft.

Haaren, F. van..............Beek.

Hamburger, A. D..............Utrecht.

1

Zie de volledige lijst in het 30ste jaarverslag, 29 Juli 1889.

-ocr page 59-

49

Hamster, A. J...............Noordbroek.

Heijst, Mevr. de Wed van..........Wijk. b. Duurst.

Herzveld, Mr. L..............Arnhem.

Hinlopen, Mejufvr..............Deek.

Hoijer, A. H...............Wijk bij Duurst.

Hoytema, D. van.............Kuilenburg.

Holm, H.................Hengelo (O.)

Jacobse Boudewijnse, nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. L.........Bennekom.

Jager, G.................s Gravenhage.

Jong, G. J. de..............Gouda.

Koeken, Emile..............Arnhem.

Lansohot, P. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van............sHertogenbosoh.

Lefebure, A................Amsterdam.

Libourel, Notaris.............Beek.

Lockeren Campagne, D. van.........Helmond.

Lugt, Arts...............Benkum.

Mandele, Mejufvr. J. nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der.........Delft.

Maritz van Graijensteijn, P. nbsp;nbsp;nbsp;W. H........Beek.

Maritz van Graijensteijn, Mejufvr........Beek.

i Monchy,.D. A. de.............Hengelo (O)

Muralt, Preules de.............Utrecht.

Numan, Harbrink.............Baarn.

Pesters, G. C. G. de............Groesbeek.

Pesters, Jhr. G. J..............Beek.

Polak, S. H............ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Gouda.

Pool, Meijer...............Rotterdam.

Postvan der Burg Merk, Mevr........Delft.

Prince, G.................Gouda.

Prinzen, A................Helmond.

Prinzen, Pz. W...............Helmond.

Rietstap, Mr. . M. T...........Rotterdam.

Rovers, Dr. M. A. N............Beek.

Rijckevorsel, nbsp;nbsp;nbsp;Jhr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. J. A. van........s Gravenhage.

Santman, H. H...............Hengelo (O.)

Santman, L................Hengelo (O.)

Schellwald, J. H..............Zwolle.

Sehuurbeque Boeije, Jhr. Mr. nbsp;nbsp;nbsp;M. J........Zierikzee.

Selle, P. E. G...............Utrecht.

Servatius, A. H..............erwolde.

Snellen, C. M. Arts. ..... .....Vreeswijk.

Snellen, Dames..............Zeist.

Steijns, H. M. J. E.............Helmond.

Stork,. J. E................Hengelo.

SurieBrender a Brandis, Mevr. G. J.......Amsterdam.

Swalme, Dr. A. van der...........Middelburg.

Tienhoven, P. van.............Arnhem.

hurkow, Mr. C. T. P............s Gravenhage.

Veen, Mr. van der.............Beek.

Veerende Jong van Beeok en nbsp;nbsp;nbsp;Donk, Mevr. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Helmond.

VoogtVan der Chijs, Mevr. nbsp;nbsp;nbsp;N. A. do.....Wageningen.

Vlissingen, H. L. P. van...........Helmond.

Wehry, George..............Valkenburg.

ii

-ocr page 60-

50

Wellenberg, H. J. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..........Oosterbeek.

Wesselmau van Helmond, Jonkvr. A. H......Helmond.

Wttewaal, B. W..............Utrecht,

Wulfften Palthe, B. van...........Almelo.

Wulfften Palthe, W. van...........Hengelo.

Zehender raus, C. L............Hengelo (O.)

Bijgekomen Begunstigers sedert 22 Juni 1892.

Brinkerink, Mej. D. A............Neede.

Eijsselsteijn, Offic. v. Gez., G..........Utrecht.

Eschauzier de Hertogh, Mevr..........Baarn.

Everts Lamme, Mevr......... . nbsp;nbsp;nbsp;. Beek.

Everwijn Lange, Mr. G. C..........Haarlem.

Eaber, E. Arts......'........Deventer.

Goseling........... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Baarn.

Laan, Mej................Baarn.

Leeuwen, Eerstens van...........Tilburg.

Loenen, Mej. G. O. van...........Nunspeet.

Loenen, Mr. J. E. van...........Utrecht.

Pitlo..................Beek.

Paine Strieker, Mevr. Dudok de Wit......Baarn.

Paine Strieker, W..............Baarn.

Spruijt Jz., M...............Gouda.

Voort, Mej. V. van der...........Tilburg.

Voorthuijsen, Dr. W. J............Baarn.

Umbgrove, Mr. J. H. E........... Arnhem.

-ocr page 61-

INHOUD.

Drie-en-dertigste jaarlijksch verslag met statistiek over HET JAAR 1891 ,

door Prof. H. Snellen.

Over den aard en den omvang der nieuwere oogheelkunde,

door Prof. H. Snellen.

Hermann von Helmholtz,

door Prof. H. Snellen.

InTERVAGINAAL FIBRO-SARCOOM van den NERVUS OPTICUS,

door Dr. H. J. Kessler.

Bijdrage tot de morphologie van de papilla nervi optici,

door Dr. H. J. Kessler.

Een bizondere vorm van aangeboren cataracta zonularis,

door Dr. H. J. Kessler.

door Herman Snellen Jr.

Een Skiascoop,

Netvliesaandoeningen bij Naphtaline-vergiftiging,

door Herman Snellen Jr.

Over de accommodatie en convergentie bij zijdelingschen blik,

door Dr. Gr. van E ij s s e 1 s t e ij u.

Bijdrage tot de physiologie van den nervus opticus,

door Dr. Gr. Gr rijns.

-ocr page 62-

I

I


'

WT5


*'^'y,quot;-!i,' 'I

V...



r ::


.'V : ''


. ..i.





mh.





-ocr page 63- -ocr page 64- -ocr page 65-

Aanzienlijke en Hoog Geerde Vergadering,

Vertegenwoordigers der Regeering van Staat en van Stad, Bestudrderen, Hoogleeraren en Studenten dezer Universiteit,

Gij allen, die door Uwe tegenwoordigheid den luister dezer bijeen

KOMST VERHOOGT !

Zeer Gewenschte Toehoorders!

Bij de snelle ontwikkeling en den vooruitgang op het gebied der natuurwetenschappen bestaat er t allerminst gebrek aan stof ter bespreking en herdenking.

In het tijdperk, dat wij zelven hebben doorleefd, ontmoeten we tal van belangrijke ontdekkingen en van nieuwe beschouwingen, die wij danken aan de Groote Mannen,nbsp;wier genie en werkkracht onze bewondering wekken.

Het ligt in den aard der zaak. dat ieders aandacht en belangstelling het eerst worden getrokken naar die feiten,nbsp;welke van invloed op eigen werkkring zijn geweest.

Als zoodanig staat voor den oogheelkundige op den voorgrond de reuzenarbeid van Helmholtz op het gebiednbsp;der physiologie van het oog.

Hermann von Helmholtz, wiens 70-jarig jubilee de wetenschap onlangs, op den 2^ November 1891, heeft gevierd, neemt als scherpzinnig denker en als geniaal waarnemernbsp;eene eerste plaats in. Van zijne juistheid van inzicht en

-ocr page 66-

2

helderheid van voorstelling getuigde Donders) dat ze hem schier aan onfeilbaarheid deden gelooven.

Van den beginne af lag Helmholtzs neiging geheel in de richting der mathematische wetenschap; maar hij was de zoonnbsp;van een Gymnasiumleeraar met beperkte middelen, en daardoor zag hij zich genoopt zijn loopbaan te beginnen alsnbsp;student in de geneeskunde, aan het Militar-geneeskundignbsp;Friedrich-Wilhelm-Instituut te Berlijn. Und zoonbsp;schreef hij later wass darin von Zwang lag,nbsp;muss ich schliesslich als ein Glck preisen.

Voorzeker loven wp het als een geluk en als een onschatbare aanwinst voor de geneeskunde, dat Helmholtz in de richting der physiologic werd getrokken; wantnbsp;eenmaal op dat terrein gebracht, heeft hij daar, vooralnbsp;op het gebied der zintuigenleer, een geheel nieuw lichtnbsp;ontstoken en tal van destijds schpnbaar onoplosbarenbsp;vragen bewerkt, zooals dit alln door zijn onvergelijkelijknbsp;genie kon worden aanvaard.

In 1847, dus op 26 jarigen leeftijd, ontwikkelde Helmholtz in zijne beroemde verhandeling eber die Erhaltungnbsp;der Kraft een nieuw uitgangspunt van natuurbeschouwing, hetgeen op zich zeil reeds voldoende was, om hem ondernbsp;de beroemdheden van den eersten rang te doen rekenen.

Hoe nieuw deze denkbeelden waren, bewijst de tegenspraak die ze ontmoetten. ,Ik was niet weinignbsp;verwonderd zoo schrijft hij over het slechtenbsp;onthaal dat mij wachtte, ook zelfs in den kring der des-kundigen. De opneming van mijne verhandeling in Pog-gendorffs A.nnalen werd mij geweigerd, en onder denbsp;leden der Berlijnsche Academie was het alleen de mathe-matikus C. C. J. Jacobi, die zich mijner aantrok. Roemnbsp;en aanzien waren destijds met de nieuwe overtuigingnbsp;niet te erlangen, veeleer het tegendeel.

-ocr page 67-

De verdiensten van Helmholtz komen te meer uit, als men in overweging neemt in welk tijdperk hij optrad.nbsp;Tegenover de ontluikende natuurwetenschap stond nognbsp;in eer en aanzien de Philosophie der reinen Vernunft,nbsp;die met minachting neerziet op de methode van waarneming en rekening.

Immers T was niet lang geleden, dat Schopenhauer^) zijn raetaphysisch-philosophisch standpunt in vergelijkingnbsp;met dat van den natuuronderzoeker een Montblanc noemdenbsp;tegenover een molshoop. En doelende op Fresnels haan-hrekende proeven en berekeningen over de interferentieverschijnselen van gepolariseerd licht, waaruit Thomasnbsp;Young concludeerde, dat licht moet hestaan uit aether-trilling in transversale richting, schreef Schopenhauernbsp;de volgende, zijn standpunt kenmerkende woorden:nbsp;Ueber die Polarisation des Lichtes haben die Franzosennbsp;nichts als unsinnige Theorien aus der Undulations- undnbsp;der homogenen-Lichterlehre, nebst Rechnungen die sichnbsp;auf nichts grnden. Stets sind sie eilig, nur zu messennbsp;und zu rechnen, halten es fr die Hauptsache, Und Ienbsp;calcul! Ie calcul! ist ihr Feldgeschrei, Aber ich sage:nbsp;o Ie calcul commence, lintelligence des phenomnesnbsp;cesse.

Grove tegenstelling! Aan de ne zijde de aanmatigende, nog steeds gevierde autoriteiten op het gebied der me-taphysische philosophie, en daartegenover in jeugdigenbsp;kracht: der neue naturwissenschaftliche Geist, der keinernbsp;Tradition mehr glauben, sondern sich auf eigene Erfahrungnbsp;stellen wollte.

Onder de vele en groote ontdekkingen van Helmholtz nam, naar zijne meening, eene bescheidene plaats in dienbsp;van den oogspiegel. In 1851 verscheen van hem eene

-ocr page 68-

kleine brochure: Beschreibung eines Augenspiegels zur Untersuchnung der Netzhaut im lebenden Auge. Dezenbsp;verhandeling zoo begint de voorrede behelst denbsp;beschrijving van een optisch instrument, waarmede mo- gelijk wordt gemaakt het netvlies zelf en de lichtbeelden,nbsp;die daarop gevormd worden, te zien en te herkennen. )nbsp;En zoo voegen wp er thans bij daarmedenbsp;werd de grondslag gelegd voor eene geheel nieuwenbsp;wetenschap.

Met het 70-jarig jubilee van Helmholtz herdacht de nieuwere oogheelkunde haar 40-jarig bestaan.

Het zij mij vergund in enkele trekken te schetsen, hoe uit den arbeid van Helmholtz de nieuwere oogheelkundenbsp;ontstond, en hoe deze zich kenmerkt door het wetenschappelijke van haren aard en door de snel toenemendenbsp;uitbreiding van haar gebied.

De vraag waarom, onder gewone omstandigheden, de pupil zich zwart voordoet, had aanleiding gegevennbsp;tot tal van aprioristische overwegingen en onjuiste voorstellingen.

Helmholtz stelde in het licht, dat de oorzaak van dit verschijnsel te zoeken is in de eigenaardige brekings-toestanden van het oog. Evenals bij alle systeemei! vannbsp;brekende vlakten moeten de lichtstralen, die van denbsp;lichtbron naar het netvlies gaan, langs denzelfden wegnbsp;teruggaan. Daar het waarnemende oog slechts weinignbsp;licht reflecteert, blijft de waargenomen pupil zwart,nbsp;totdat de spiegel eene voldoende hoeveelheid licht innbsp;het oog werpt, juist in de richting, waarin de waarnemer ziet.

Verder bleek het aan Helmholtz, dat er in vele

-ocr page 69-

gevallen meer noodig is dan de verlichting, en dat, om het netvlies scherp te zien, corrigeerende glazen wordennbsp;vereischt, al naarmate de brekingstoestand n van hetnbsp;waargenomen oog n van het waarnemende oog zulksnbsp;vordert.

Omgekeerd zal uit de glazen, die in elk bijzonder geval noodig zijn, de aard der breking kunnen blijken.

Met de toepassing van de bekende wet der geconjugeerde brandpuntsafstanden op den gang der lichtstralen in het oog, was de optiek een physisch vraagstuk geworden.

Behalve de brekings-indices der vochten en weefsels, moest hierbij de juiste kromming zoowel van het hoornvlies als van de lens worden bepaald.

Helmholtz ontwierp daartoe een werktuig, dat in vindingrijkheid bij den oogspiegel niet achterstaat en ook thans nog eene uitgebreide practische toepassing vindt.

Het is de ophthalmometer, waarmede de grootte der spiegelbeelden kan worden gemeten, teneinde daaruitnbsp;de kromming der brekende vlakten te berekenen.

Bij het onderzoek van verschillende oogen vindt hij, dat de kromming van het hoornvlies in twee op elkander loodrechte meridianen dikwijls aanmerkelijk verschilt,nbsp;waardoor dan eene astigmatische breking ontstaat, zooalsnbsp;reeds Thomas Young en later ook Airy dit bij eigen oognbsp;hadden ontdekt, maar dat sedert dien als een uiterstnbsp;zeldzaam verschijnsel werd beschouwd, en dat we eerstnbsp;met den ophthalmometer op objectieve wijze hebben leerennbsp;bepalen.

Bij de observatie van de lens van het oog, ontdekte Helmholtz dat de spiegelbeelden op hare voorvlakte bijnbsp;het dichterbij zien kleiner worden, ten gevolge van toeneming der kromming, en dat in deze vormverandering

-ocr page 70-

der lens de sleutel ligt tot oplossing van de vele uiteen-loopende meeningen over den aard der accommodatie.

Het verdient hier vermelding, dat een onzer landge-nooten, de verdienstelijke en veelbelovende, de te vroeg gestorven Cramer, vriend en studiegenoot van Donders,nbsp;langs anderen weg dit gewichtige feit had ontdekt. Janbsp;zelfs, wat het tijdstip van publicatie betreft, mocht hij opnbsp;prioriteit zijne aanspraak doen gelden, hetwelk dan ooknbsp;door Helmholtz, nadat hij kennis had genomen vannbsp;Cramer s in het Hollandsch geschrevene verhandeling, tennbsp;volle werd erkend. )

Omtrent het mechanisme der accommodatie ontwierp Helmholtz eene theorie, die nog steeds de algemeennbsp;gangbare is, en in hoofdzaak door geen feit wordt weersproken.

Zoo werd door Helmholtz de leer der refractie en accommodatie voor het physiologische oog als een nieuwenbsp;wetenschap gegrondvest.

Thans, nu dat alles zoo eenvoudig en als van zelf sprekend voor ons ligt, wordt het eenigszins moeilijk naarnbsp;waarde te schatten hoeveel werk, hoeveel eigen onderzoek en juistheid van inzicht voor eiken schakel van dezenbsp;keten werden vereischt, waarbij ) Helmholtz voor zich opnbsp;den voorgrond had gesteld dat elke conclusie, die slechtsnbsp;eenigermate van gewicht was te achten, door eigen waarneming moest worden toegelicht en niet dan na volledignbsp;experimenteel onderzoek mocht worden vastgesteld.

Het ligt voor de hand, dat deze methode van onderzoek moest worden overgebracht op het klinisch gebied. Tal vannbsp;vraagpunten doen zich daarbij voor: statistisch moet wordennbsp;nagegaan hoe veelvuldig en in welken graad physiologischenbsp;verscheidenheid en pathologische afwijking van refractie

-ocr page 71-

en accommodatie voorkomen; de oorzaken daarvan en het verband met de verdere functin van het oog, inzonderheidnbsp;ook de invloed dezer anomalin op de samenwerking dernbsp;beide oogen, moeten worden ontleed, zoo ook de verderenbsp;gevolgen, die uit refractie- en accommodatiestoornissennbsp;ontstaan, en de wijze waarop in elk bijzonder geval daarinnbsp;door hulpmiddelen kan worden voorzien.

Ziedaar het gebied, waaraan Donders in de eerste plaats zijne talenten heeft gewijd. Met de hem eigen helderheidnbsp;van inzicht en groote mate van arbeidskracht heeft Dondersnbsp;hier een geheel van kennis bijeengebracht, hetgeen daarinnbsp;met den physiologischen arbeid van Helmholtz overeenstemt, dat van beiden moet worden getuigd, dat er sedertnbsp;dien niets op af te dingen, noch ook iets wezenlijks aannbsp;toe te voegen bleef.

Het was voor zijn statistische studin, dat Donders bij alle patinten, die zich meer en meer bij hem aanmeldden,nbsp;de refractie en de accommodatie wilde bepalen.

In de eerste plaats volgde uit dat onderzoek, dat anomalin veel menigvuldiger en in veel hooger mate voorkomen, dan men had kunnen verwachten. Maar bovendien bleek alras, dat deze nasporing van onberekenbaar nutnbsp;zou worden voor de onderzochte personen. Telkens wedernbsp;deden zich gevallen voor, waar de patint, gewoon aannbsp;een beperkt gebruik van zijn gezichtsvermogen, zulks metnbsp;gelatenheid had gedragen, maar zich nu onverwachts innbsp;staat zag gesteld door eenvoudige aanwending van glazennbsp;over een geheel onbelemmerd gebruik der oogen tenbsp;beschikken.

Er was nog meer. De ervaring leerde bovendien, dat menige ziekte van het oog te spoediger voor de behandeling week, als te gelijkertyd door de aanwending van

-ocr page 72-

8 .

de juiste glazen aan de inspanning van het oog te gemoet wordt gekomen.

En z werd het de taak van den oogarts orn bij eiken lijder, ook wanneer deze om geheel andere klachtennbsp;komt, de refractie en de accommodatie te bepalen, en tenbsp;beslissen welke hulpmiddelen hij bij inspannend en arbeidnbsp;behoeft.

Deze opvatting van de roeping der oogheelkundige kliniek maakt hare taak tot een zeer tijdroovenden arbeid; maarnbsp;zij geeft de voldoening dat ze daarmede een heilzaamnbsp;tegenwicht helpt verschaffen aan de eischen, die door denbsp;maatschappelijke ontwikkeling schier overal aan de indivi-dueele arbeidskracht in steeds toenemende mate wordennbsp;gesteld, en die zich ook in de overspanning der oogennbsp;doen gelden.

De ontdekking van den oogspiegel bracht tevens in andere opzichten een geheelen omkeer in het standpunt der oogheelkunde te weeg.

Het was een heerlijke tijd schrijft Donders iedere blik met den oogspiegel in het oog geslagen, was eennbsp;verrassing... Moeielijk kan ik den indruk teruggeven,nbsp;die mij aangreep, toen ik voor het eerst die wonderbarenbsp;zenuw van het oog, in hare volle levenswerkdadigheid,nbsp;gevoed door het stroomend bloed, voor mij zag. Znbsp;diep in de werkplaats des levens was het denmensche-lijken blik nog niet vergund geweest door te dringen.nbsp;Dit was de indruk op allen, die het prachtig verschijnselnbsp; aanschouwden, en onder den prikkel der nieuwheid wenschtenbsp;ieder dit te zien.

Schier in elk geval van vermindering van het gezichtsvermogen, dat niet door glazen is te herstellen, leerde het onderzoek met den oogspiegel, de oorzaak

-ocr page 73-

9

daarvan kennen, als het gevolg van onvolkomen doorzichtigheid der middenstoffen, of wel van ziekelijke verandering der weefsels van het inwendige oog.

Van alle zijden kwamen beschrijvingen van ziekelijke afwijkingen, die in het oog werden ontdekt. Ieder beijverde zich, waar zich de gelegenheid daartoe voordeed,nbsp;die nieuw onfdekte weefselveranderingen histologisch nanbsp;te gaan. En z ontstond als met een tooverslag denbsp;nieuw^e wetenschap der oogheelkundige pathologie.

Bovendien bleek in tal van gevallen, dat het onderzoek met den oogspiegel niet alleen van groote beteekenisnbsp;w^as voor het onderzoek van het oog zelf, maar dat denbsp;oogspiegel ook als diagnostisch hulpmiddel kon dienennbsp;voor de herkenning van den algemeenen ziektetoestand.

De aanwezigheid van tuberculeuse of andere infecties kon met den oogspiegel worden geconstateerd. Evenzoonbsp;die van bloedvaatziekten, diabetes, nierziekten, hersentumoren, ruggemergslijden.

De oogspiegel bleef daardoor niet uitsluitend het eigendom van den oogarts; maar Aveldra werd deze ook een wapen in de hand van eiken modernen geneesheer.

En onder den invloed van steeds klimmende belangstelling stpgt deze nieuwe tak der geneeskunde tot een hoogte van ontwikkeling, die durch ihre Schnelligkeitnbsp;und die Art ihres wissenschaftlichen Gharakters vielleichtnbsp;ohne Beispiel in der Geschichte der Medicin dasteht.

Kenmerkend en veelbeteekenend was het voor den arbeid van Helmholtz, dat hij zijn werkkring altijd stipt heeftnbsp;beperkt tot de physiologische zijde van het vraagstuk.nbsp;In al zijn werken ook niet n zinsnede, niet n gedachte, die hem op klinisch gebied zoude voeren.

Toch heeft het streven van Helmholtz nog onschatbare

-ocr page 74-

to

bijdragen voor de verdere ontwikkeling der klinische oogheelkunde geleverd.

Tien jaren arbeidens wijdde hij aan de bewerking zijner pbysiologische Optiek. Zijne experimenteele onderzoekingen, door mathematische bewerking en historischenbsp;studie toegelicht, hebben een nieuw tijdperk geopendnbsp;voor onze kennis van de physiologic van het zien. Ennbsp;daarmede heeft hij tevens den grondslag gelegd voornbsp;het klinisch onderzoek van de functioneele afwijkingennbsp;van het oog.

Want de methode van onderzoek van het physiolo-gische oog behoeft slechts geringe wijziging, om ze ook voor klinische waarneming dienstbaar te doen zijn, ennbsp;bovendien ligt in de juiste kennis der pbysiologische grensnbsp;het uitgangspunt en de maatstaf voor de bepaling vannbsp;elke pathologische stoornis.

Terwijl het objectief onderzoek met den oogspiegel ons het beeld geeft van de weefselverandering in het inwendige oog, leert het meer gevoelige functioneele onderzoek de waarde en de beteekenis dier veranderingen kennen.

De oogheelkundige school, door Donders hier gesticht, heeft zich ten allen tijde juist daardoor onderscheiden ennbsp;gekenmerkt, dat ze, meer dan zulks elders geschiedt, gewichtnbsp;legt op het functioneel onderzoek, bedoelende doornbsp;dagelijksche bepalingen het ziekteproces op den voet tenbsp;volgen, nauwkeuriger dan het objectief onderzoek ditnbsp;vermag.

Tot het ontwerpen dezer methoden hebben de physio-logische studin den grondslag geleverd, en ook uit dit gezichtspunt geldt Helmholtz de buide, door de Heidel-berger Ophthalmologische Gesellscbaft in 1858,) ternbsp;herinnering aan de ontdekking van den oogspiegel, hemnbsp;gebracht:

-ocr page 75-

11

Dem Schpfer neuer Wissenschaft, dem Wohl-thater der Menschheit!

De belangrijkste functie Yan het oog is de onderscheiding van vormen, waarvan de verklaring ontleend wordt aan de mozaiekvormige aaneenschakeling der percipieerendenbsp;elementen van het netvlies.

In het netvliesbeeld worden twee punten van elkander afgescheiden erkend, als minstens n niet aangedaan element daartusschen blijft. De afmeting van de kleinst waarneembare distantie van twee punten in het netvliesbeeldnbsp;komt dan ook overeen met de breedte der netvlieskegels,nbsp;zooals het microscopisch onderzoek die heeft bepaald.

Waar de gezichtsscherpte vermindert, worden grootere netvliesbeelden vereischt, en om twee punten van elkandernbsp;afgescheiden te zien, moet er een grooter aantal elementen zich daartusschen bevinden. Wederkeerig geeft ditnbsp;het middel aan de hand, om uit den kleinsten gezichtshoek eene maat voor de hoegrootheid der gezichtsscherptenbsp;vast te stellen.

Helmholtz had er op gewezen, dat evenwijdige lijnen, afwisselend zwart en wit, en overal van gelijke breedte,nbsp;door het physiologische oog onder een minimalen gezichtshoek van 60 secunden, voor elke lijn, worden herkend.nbsp;Wordt de hoek kleiner, dan vertonnen deze lijnen zichnbsp;hier en daar rozenkransvormig verdikt. Waar de lijnnbsp;twee netvlieselementen raakt, doet deze zich tweemaalnbsp;dikker voor, dan waar slechts n element wordt bedekt.

Dergelijke evenwijdige lijnen leveren, beter dan afzonderlijke punten, een geschikt hulpmiddel op, om de gezichtsscherpte te bepalen.

Op praktisch gebied stuit men hier echter op het bezwaar, dat de bewering van de onderzochte personen

-ocr page 76-

12

dat zij de lijnen al dan niet scherp onderscheiden, geen voldoend objectieven waarborg oplevert.

Het lag bij gevolg voor de hand uit zulke lijnen, in dezelfde afmetingen, letters en gemakkelijk te omschrijvennbsp;figuren te construeeren, die onder overeenkomstigen gezichtshoek kunnen worden gezien.

De gezichtsscherpte drukken we nu uit in den kleinsten gezichtshoek, waaronder die letters worden herkend ennbsp;genoemd, of, eenvoudiger geformuleerd: in de verhouding van den afstand waarop deze Op to typennbsp;nog worden herkend, tot den afstand waarop zenbsp;zich onder den vastgestelden standaardboek ver-toonen.

Deze methode van omschrijving der gezichtsscherpte is thans overal dezelfde, en wordt alom op alle kliniekennbsp;gebruikt. Op elke oogheelkundige kliniek is dit het eerstenbsp;onderzoek, dat bij eiken lijder wordt ingesteld. De bepalingnbsp;van de gezichtsscherpte heeft aan de oogheelkundige klinieknbsp;eene gelijke beteekenis, als aan het ziekbed de waarneming der temperatuur.

De herkenning van vorm blijft bij zeer uiteenloopende graden van verlichting vrij wel onveranderd. Binnen zekerenbsp;grenzen Fechner stelde dit ook voor andere zintuigelijke waarneming als wet vast zijn de waarnemings-verschillen onafhankelijk van de absolute sterkte dernbsp;indrukken.

Bij maximale en ook bij minimale verlichting is deze wet echter niet van toepassing. Aan een bewolkten hemelnbsp;kunnen de schaduwpartijen onveranderd dezelfde blijvennbsp;bij verschillende sterkte van daglicht; maar bij helderenbsp;zomerzon verkrijgen ook de meer donkere wolken hetnbsp;maximum van waarneembaar licht, en de geheele lucht ver-

i

-ocr page 77-

13

toont een schitterend wit. Men behoeft dan slechts een donker glas voor de oogen te plaatsen, en de schakeeringennbsp;treden weder tevoorschijn. Daarentegen bij steeds afnemendenbsp;verlichting, nadert de meest heldere groepeering de grensnbsp;van waarneembaarheid en alles wordt een gelijkmatignbsp;donker.

Er is meer onderscheid in sterkte van licht, dan men in het algemeen neiging heeft te denken. Naar eenenbsp;opgave van Helmholtz is heldere zonneschijn 150.000nbsp;maal sterker dan maneschijn, en in beider licht kunnennbsp;we ons vrijelijk bewegen.

Zwart fluweel, door sterk zonlicht beschenen, is witter dan het witste papier bij maanlicht; maar we noemennbsp;toch het fluweel zwart, omdat we het vergelijken metnbsp;de even sterk verlichte omgeving; en het papier blijftnbsp;voor ons wit, omdat de voorwerpen daaromheen nognbsp;minder licht reflecteeren.

Geheel anders wordt het, wanneer men gelijktijdig of kort na elkander verschillende graden van verlichtingnbsp;vergelijkt. Ieder weet bij ervaring hoe donker een halfnbsp;gesloten kamer ons toeschijnt, als we uit het helderenbsp;zonnelicht naar binnen gaan. Menigmaal kan het voorkomen dat alsdan de ooglijder, die voor het half donkernbsp;is geadapteerd, den arts moet geleiden.

Allengs gemiddeld in een kwartier tijds herstelt zich het onderscheidingsvermogen, en het schijnbaar absolute donker wordt eene voldoende verlichting om bij tenbsp;lezen.

Wat geschiedt bij deze adaptatie voor de verlichting? Ongetwijfeld moet hierbij eene belangrijke veranderingnbsp;plaats grijpen in den voedingstoestand van het netvlies.

Inderdaad hebben ontdekkingen uit den lat eren tijd ons geleerd, dat hier waarneembare weefselverandering

-ocr page 78-

14

kan aangetoond worden. In 1876 vond Franz Boll in Rome dat de retina in het donker van eene pur-perroode kleurstof is doortrokken, die in het lichtnbsp;verbleekt en wl te sneller, naarmate het lichtnbsp;intensiever is.

Zelfs kan men door het laten inwerken van omschreven lichtbeelden op het netvliesrood duidelijk waarneembare optogrammen ontwerpen. Zoo zou men werkelijk, door onderzoek onmiddelijk na den dood, het bewijsnbsp;kunnen levei'en of het oog al dan niet naar de lichtzijdenbsp;gekeerd is geweest, welk feit met eenige Amerikaanschenbsp;overdrijving aanleiding heeft gegeven tot het sensatie-bericht, dat men in het oog van den vermoorde de beeltenis van den moordenaar had gezien.

Een tweede niet minder belangrijke ontdekking van denzelfden Boll leerde ons, dat onder den invloed vannbsp;het licht het netvliespigment zich verplaatst.

De pigmentlaag, die in het donker aan de buitenzijde van de percipieerende laag van het netvlies ligt, dringt tusschennbsp;de elementen in, en daalt tot aan de binnenleden dernbsp;kegels, als om ze meer van elkander te scheiden.

Bovendien werd alhier in 1884 door van Genderen Stort, die onder leiding van Engelmann werkte, eennbsp;nog helangrijker feit ontdekt, namelijk dat de kegelsnbsp;zelven onder den invloed van het licht zich bewegennbsp;en van vorm veranderen.

Ziedaar een geheel nieuw veld van onderzoek en beschouwing, hetgeen in de toekomst ook voor de pathologie van groote beteekenis kan worden; want bij sommigenbsp;ziekten van het netvlies vermindert dit vermogen dernbsp;adaptatie voor de verschillende graden van verlichting.

De verhouding van het oog tot het licht heeft ten allen

-ocr page 79-

15

tijde den menschelijken geest beziggehouden. Reeds in den oudsten tijd ontmoeten we pogingen om dit vraagstuk op te lossen.

De eerste voorstelling is geweest dat eene kracht, van het oog uitgaande, de voorwerpen bereikt en het verbandnbsp;met de buitenwereld daarstelt.

Democritus, vier eeuwen vr onze jaartelling, opent een nieuw tijdperk met het begrip dat het licht aan denbsp;lichtbron ontstaat, en als fijnste deeltjes langs de porinnbsp;der zintuigen de psychische perceptie bereikt.

Plato spreekt het eerst van eene samenwerking van oog en van licht, ofschoon zijn dichterlijke beschouwingennbsp;nog veel van physische begrippen verschillen:

Van de organen schiepen de Goden het eerst de lichtdragende oogen. Zij ontwierpen een orgaan, dat vannbsp;het vuur niet de eigenschap heeft van te branden, maarnbsp;wel om een mild, aan eiken dag passend licht te ver-spreiden. Zoodra nu het instroomende licht het uit-stroomende opneemt, en het gelijke zich met het gelijkenbsp;verbindt, dan ontstaat in de richting der oogen eennbsp;(zichtbaar) lichaam, daar waar het inwendige licht metnbsp;het uitwendige ineensmelt.

Tot aan de eerste helft dezer eeuw ontmoeten we omtrent licht en kleur de meest verwarde begrippen.

Goethe stelde in zijne Farbenlehre op den voorgrond dat de kleuren in het oog en niet daarbuiten ontstaan,nbsp;want ook andere prikkels, galvanische stroom en mechanische inwerkingen doen kleurswaarneming ontstaan. Uitvoerig gaat hij na hoe, als nabeeld van sterk licht,nbsp;kleursindrukken ontstaan. De verschijnselen van contrast en harmonie van kleuren zet hij op verdienstelijkenbsp;wijze uiteen; maar ongelukkig put hij uit deze phy-

-ocr page 80-

16

siologische feiten de gronden om Newtons leer omtrent de physische zijde van het vraagstuk te bestrijden ennbsp;komt daarmede op een dwaalspoor van redeneering, datnbsp;ten slotte niet meer is te volgen.

Veelal ontmoet men op dit gebied eene spraakverwarring, doordat voor de physiologische lichts- en kleursin-drukken en voor het physische licht dezelfde naam wordt gebruikt, en men vergeet dat kleur eerst kleur wordt innbsp;het netvlies, maar daarbuiten aethertrilling van eene bepaalde golflengte is.

Helmholtz baande ook op dit gebied den weg voor juister inzicht.

Hij ontdekt dat het mengen van kleur en het mengen van kleurstof niet hetzelfde is. Tot hiertoe had men uit denbsp;menging van kleurstoffen tot de samenwerking van kleuren besloten. En het uitgaan van deze onjuiste prae-missen moest noodzakelijk tot de meest onjuiste conclu-sin leiden.

Bij het gereedmaken van een collegeproef zag hij toevallig door eene glasplaat naar eene blauwe vlakte, terwijl door datzelfde glas geel licht werd gespiegeld. De gelijktijdige waarneming van geel en van blauw gaf hemnbsp;den indruk van wit. Op allerlei wijzen kan deze proefnbsp;worden herhaald: geel en blauw, op eene snel draaiendenbsp;schijf naast elkander aangebracht, vermengt zich tot wit.

Kleurstoffen daarentegen geven bij menging niet eene toevoeging, maar wel eene onttrekking van licht. Wanneernbsp;wit licht door een blauw glas gaat, wordt het licht alleennbsp;daardoor blauw gekleurd, dat de gele stralen door hetnbsp;blauwe glas worden geabsorbeerd.

Zoo ook bij gekleurde vlakten onttrekt de kleurstof de tegengestelde kleur aan het opvallende licht. Mengt

-ocr page 81-

17

men nu b. v. gele en blauwe verven dooreen, dan absorbeert de gele kleurstof de blauwe lichtstralen en de blauwe de gele, terwijl alleen het bijgemengde groennbsp;overblijft; maar een groen van weinig saturatie.

Meer heldere kleuren verkrygt men, als men kleurs-gewaarwordingen doet samenvallen, zooals de mozaiek dit beoogt, en zooals de nieuwe schilder manier der franschenbsp;pointistes het - eigenaardig effect weet te verkrijgen, waarvan Toorop ons onlangs hier enkele proeven te zien gaf.

Kleine gekleurde stippen, mozaiekvormig bijeengevoegd, op den vereischten afstand gezien, geven daar, waar denbsp;waarneming ineenvloeit, de lichteffecten van ware menging van kleur.

Langs overeenkomstigen weg bestudeerde Helmholtz de menging der prismatische kleuren; maar aanvankelijknbsp;gelukte het hem niet een inzicht in den samenhang dernbsp;veelvuldige verschijnselen te vinden.

Niet alln de groote dichter Goethe, maar ook alle physici en physiologen van dien tijd hadden hier hetnbsp;hoofd gestooten. Ich schliesse mich hier ein, schrijftnbsp;Helmholtz weil ich selber mich lange Zeit damitnbsp;abgemht habe, ohne eigentlich dem Ziele naher zu kommen, bis ich endlich entdeckte, dass eine berraschendnbsp;einfache Lsung des Rathsels schon im Anfange diesesnbsp;Jahrhunderts gefunden und langst gedruckt zu lesen war.

Deze oplossing van het vraagstuk was van denzelfden Thomas Young, die ook den eersten stoot had gegevennbsp;tot ontcijfering van het raadsel der Egyptische Hieroglyphen.

Thomas Young behoorde tot de scherpzinnigste menschen van zijn tijd. Ja zoover was hij zijn tijdgenooten innbsp;ontwikkeling vooruit, dat zijn werken en streven doornbsp;niemand ten volle werd begrepen en gewaardeerd, en zijnenbsp;verhandelingen bleven vergeten en begraven onder het stof

-ocr page 82-

18

der folianten van de Royal-Society, om eerst door eene latere generatie op nieuw te worden ontdekt.

Young toonde aan dat het onaannemelijk is, dat iedere kleur en iedere tint in het netvlies door eigen trillingennbsp;vertegenwoordigd zouden zijn, en hij vroeg zich af,nbsp;welk wl het geringste aantal van hoofdkleuren kon zijn,nbsp;waaruit, door combinatie in alle denkbare verhouding, denbsp;oneindige verscheidenheid van indrukken op te bouwennbsp;zou zijn.

Naar Youngs beschouwing waren daartoe drie specifieke werkingen of energin voldoende, als men daarvoor aanneemt de roode, groene en violette gewaarwording.

Youngs drie-energintheorie werd door Helmholtz nader ontwikkeld, en aan al zijne waarnemingen en ontdekkingen getoetst. Wederkeerig vond hij in de theorie dennbsp;leiddraad om orde te brengen in zijne nieuwe methodenbsp;van experimenteel onderzoek, betreffende de combinatinnbsp;en de contrastwerkingen der kleuren.

Helmholtz is nog heden de warme verdediger en de gevierde vertegenwoordiger dezer theorie, waaraan ooknbsp;zijn naam onafscheidelijk is verbonden.

Ongetwijfeld zal ten allen tijde de Young-Helmholtz-theorie een der gewichtigste phasen vertegenwoordigen in de geschiedenis van de ontwikkeling onzer kennis op ditnbsp;gebied. En, mocht ook al de theorie niet onaantastbaarnbsp;blijken te zijn, dan zal toch steeds als gewichtig en baanbrekend erkend blijven de onschatbare vermeerdering vannbsp;kennis, die wij hier, aan de hand dezer theorie, aan Helmholtz hebben te danken.

Tegenover de YouNG-HELMHOLTz-theorie staat thans de kleurentheorie van Hering.

De groote feiten, die door het experimenteel onderzoek

-ocr page 83-

19

van Helmholtz direct werden toegelicht, berusten in de eerste plaats op de verschijnselen van menging en vannbsp;contrastwerking der kleuren.

Ten opzichte der menging verhouden de kleuren zich tegenover elkander op zeer verschillende wijze. Rood kannbsp;met geel en met blauw, en evenzoo geel met roodnbsp;en met groen tot samengestelde kleuren worden gemengd.nbsp;Daarentegen is de gelijktijdige waarneming van rood ennbsp;van groen ^ en zoo ook van geel en van blauw niet mogelijk. Paarsgewijze heffen deze als kleur elkander op.nbsp;Het rood en het groen, en evenzoo het geel en het blauwnbsp;geven, gelijktijdig gezien, den indruk van grijs of vannbsp;getemperd wit.

Deze zelfde kleurenparen verhouden zich ook eigenaardig tegenover elkander, wat de contrastwerking betreft.

Als men helder rood aanziet en daarna de oogen sluit, ontstaat een negatief nabeeld van groen en omgekeerd. Een helder hlauw geeft een geel, en een heldernbsp;geel een blauw nabeeld.

Behalve deze opvolgende contrastverschijnselen ontstaat ook simultane contrastwerking van naast elkander waargenomen kleuren.

Op deze hoofdverschijnselen van menging en van contrastwerking baseert Hering zijne theorie. In plaats van de drie energin van Helmholz neemt hij er vier aan,nbsp;maar die, twee aan twee, als de tegengestelde werkingnbsp;van een en dezelfde functie moeten worden opgevat.

Naar Herings theorie kan de perceptie van alle kleuren en tinten opgehouwd worden uit de twee function, denbsp;rood-groene en de geel-blauwe; waarbij ook het zwart ennbsp;het wit als physiologische tegenstelling zijn op te vatten,nbsp;en niet, zooals Helmholtz het bedoelde, als een gradueelnbsp;verschil van eene enkelvoudige functie.

-ocr page 84-

20

Deze twee theorin staan thans tegenover elkander. Het nieuwere geslacht der Ophthalmologen zien wi] tennbsp;dezen in twee kampen verdeeld; beide hunne wetenschappelijke opvattingen volgende, maar bovendiennbsp;wellicht ook door persoonlijke sympathin geleid.

Terwijl de eene partij zich onafscheidelijk verbonden voelt aan de historische autoriteit van een Young en eennbsp;Helmholtz, schaart de tegenpartij zich gaarne onder hetnbsp;vaandel van den scherpzinnigen en even scherpen Hering,nbsp;in wien zij den vertegenwoordiger der meest modernenbsp;wetenschap eeren, die wat er in Helmholtzs beschouwingen naar psychologische verklaringen zweemt, als tra-ditioneele overlevering over boord werpt.

Ontegenzeggelijk heeft de theorie van Hering het voordeel, dat zij gereeder voorstelling geeft om de verschijnselen der stoornissen van het kleuronderscheidingsvermogen tenbsp;ontleden. Dalton was de eerste die dit gebrek heeftnbsp;beschreven, zooals hij dit bij zichzelven ontdekte; terwijlnbsp;het dan ook naar hem Daltonisme genoemd wordt. Innbsp;verreweg de meeste gevallen, bestaat het Daltonisme innbsp;gebrekkige onderscheiding van rood en van groen. Roodnbsp;en groen worden onderling en ook met grijs verward.nbsp;Bevat de roode kleur geel of de groene kleur blauw, dannbsp;wordt de eerste voor geel en de tweede voor blauwnbsp;aangezien.

De Daltonist heeft een vereenvoudigd kleurenstelsel: voor hem bestaan alle kleuren uit geel en blauw en de mengsels van beiden met zwart of met wit.

Maatschappelijk verkreeg het onderzoek naar het kleuronderscheidingsvermogen eene veel hoogere beteekenis, sedert op de spoorwegen en bij de scheepvaart meer kleur-signalen in gebruik zijn genomen. Het is hier natuurlijk

-ocr page 85-

21

noodig uit het personeel der beambten de kleurblinden te weren.

Deze kleurblindheid komt in sterkeren of minderen graad betrekkelijk veelvuldig voor. Men rekent dat zenbsp;bij 5 /o der mannen wordt gevonden, maar zonderling bij vrouwen zeer zeldzaam.

In enkele zeldzame gevallen komt totale kleurblindheid voor, waarbij niet alln de rood-groene, maar ook denbsp;geel-bauwe functie ontbreekt. Er wordt dan alln nognbsp;maar zwart en wit onderscheiden, en zoo iemand zietnbsp;geen onderscheid tusschen eene kleurrijke bquarel en eenenbsp;sepiateekening.

Ook bij sommige ziekten van het gezichtsorgaan ontwikkelt zich somtijds vermindering van kleur onderscheidingsvermogen.

De bepaling der kleurperceptie speelt eene gewichtige rol bij het klinisch onderzoek; en ook uit dit gezichtspuntnbsp;blijft de verdere ontwikkeling van het physiologisch leerstuk der kleuren voor de oogheelkunde van het hoogstenbsp;belang.

Nergens komen de physisch-physiologische wetenschappen en de psychologische beschouwingen nader met elkander in aanraking dan op het gebied der zintuigelijke waarneming.

En hand aan hand daarmede ontstaat er ook lichtelijk een verband tusschen de leer der hersenziekten en denbsp;oogheelkunde.

Bij hersenaandoeningen komen veelal waarneembare veranderingen van de gezichtszenuw voor, en de oogspiegel is bijgevolge een vruchtbaar hulpmiddel ter herkenning dezer ziekten.

Boucht heeft hierop zijne leer der cerebroscopie ge-

-ocr page 86-

22

vestigd en met Fransche voortvarendheid wordt de oogspiegel door hem als hersenspiegeh' geduid.

Trouwens de retina behoort naar den aard harer structuur en naar de wijze van haar ontstaan tot hetnbsp;hersenweefsel: Die Netzhaut ist nichts anderes als einnbsp;an die Peripherie gerckter Theil des Gehirns.

Hier zetelt de eerste phase der perceptie van het netvliesbeeld in de mozaiekvormig aaneenliggende staafjes en kegels, die naar telling en rekening van F. Salzer,nbsp;voor elk oog op drie millioen zijn te schatten. Uit denbsp;bovenvermelde waarnemingen omtrent den kleinsten gezichtshoek moet worden aangenomen, dat in de gelenbsp;vlek elk dezer elementen met ne zenuwvezel samenhangt.

Aan de periferie schijnen daarentegen met elke vezel groepen van elementen te correspondeeren; wmnt hetnbsp;onderscheidingsvermogen van vorm neemt sneller af ddnnbsp;het aantal elementen en ook dan de lichtswaarneming,nbsp;terwijl bovendien uit denzelfden arbeid van Salzer is gebleken, dat het aantal vezelen in de gezichtszenuw 7 anbsp;8 malen kleiner is dan het aantal staafjes en kegels.

Correspondeeren nu deze netvlies-organen met omschre-vene centrale elementen van perceptie in de hersenen?

Ziedaar eene belangrijke vraag, die een eersten stap aanduidt op het ondoorgronde en alsnog ondoorgrondelijke gebied der cerebrale functin.

Onderzoekingen uit den laatsten tijd en inzonderheid de veel besproken experimenten van Hermann Munk schijnennbsp;die vraag in bevestigenden zin te beantwoorden.

Met bewonderenswaardig geduld en met vastberadenheid heeft Munk dit onderwerp behandeld. Ongelukkig is hijnbsp;daarbij in zijne conclusin het gevaarlijke vaarwater dernbsp;speculatieve beschouwing niet geheel kunnen ontgaan.

-ocr page 87-

23

Munk opende den schedel van een hond onder de ver-eischte aseptische voorzorgen, en uitgaande van de voorgegane proeven van Fritsch en Hitzig en die van Ferrier^*), vindt hij na herhaalde proefneming het gedeelte van de hersenschors, dat met het gezichtsorgaannbsp;in verband staat.

Als na het wegnemen dezer gezichtsspheer de schedelwond genezen is, herstelt zich de hond verder volkomen. Allnnbsp;wat het zien aangaat, vertoont hij gansch eigenaardigenbsp;verschijnselen. Het dier ziet blijkbaar wl, maar het schijntnbsp;de vroeger goed bekende zaken niet te herkennen: hetnbsp;eten en den drinkensbak loopt hij voorbij, en bedreigingnbsp;met de zweep laat hem onverschillig.

Na voortgezette oefening leert hij al deze voorwerpen weer kennen. Munk is hier dadelijk met eene verklaringnbsp;gereed. De spheer, die hij heeft weggenomen, was nietnbsp;die van perceptie, maar die van het geheugen der gezichtsindrukken. Het dier ziet wl, maar hij kent denbsp;beelden niet meer en is gelijk aan een blindgeborene,nbsp;wien eensklaps het gezichtsvermogen wordt gegeven. Hetnbsp;dier is geestelijk blind, seelenblind. Met deze conclusie was Munk blijkbaar op de klippen van voorbarigheid en van phantasie gestrand.

De verdere experimenten van Munk zelven hebben dit bewezen.

Bij denzelfden hond heeft hij ook de gezichtsspheer der andere zijde weggenomen. Het dier wordt nu geheelnbsp;en onherstelbaar blind. Noch door tijd, noch door oefening herstelt zich het herkenningsvermogen. Verder namnbsp;hij bij verschillende proefdieren telkens zeer kleine gedeeltennbsp;van de gezichtsspheer weg. Verwijderde hij alleen het centralenbsp;gedeelte, dan wordt de gele vlek van het dier blind,nbsp;en naarmate hij de verwonding zijdelings uitbreidt, ont-

-ocr page 88-

24

staat ook, tegenover correspondeerende plaatsen van het netvlies, gezichtsveldsbeperking.

Het blijkt dus, dat in alle richtingen de retinale perceptie correspondeert met de cerebrale,- der Art, dass benach-barten Netzhautelementen immer wahrnehmbare Rinde-elemente entsprechen. )-

Het is hiermede duidelijk, dat ter verklaring van het eigenaardige optreden der dieren geene Seelenblindheitnbsp;behoefde aangenomen te worden; ze waren belemmerd innbsp;hunne bewegingen door de beperking van het gezichtsveld, totdat ze allengs excentrisch leeren waarnemen,nbsp;zooals ook de ervaring bij ooglijders met gezichtsveldsbeperking ons zulks dikwijls doet zien.

Het is er verre van verwijderd, dat we het verloop der zenuwvezelen, van af de hersenschors tot aan hetnbsp;oog, nauwkeurig zouden kennen. Een langdurige strijdnbsp;heeft er bestaan en is nauwelijks beslist over de vraagnbsp;in hoeverre de beide oogzenuwen achter het oognbsp;in het chiasma elkander geheel of ten deele overkruisen.

Het lag voor de hand te verwachten dat hier eene scheiding zou plaats hebben van de zenuwvezelen, dienbsp;van ne hersenhelft komen, om zich over de beidenbsp;oogen te verdeelen. Reeds Newton had dit waarschijnlijknbsp;geacht, op grond der halfzijdige beperking van de beidenbsp;oogen, bij ziekte van ne hersenhelft.

Maar het feit moest ook anatomisch worden bewezen. Onderzoekingen van Riesiadegki, Mandelstamm en vooralnbsp;die van Michel toonden aan, dat de zenuwvezelen in hetnbsp;chiasma z dooreen geweven verloopen, dat eene dusdanige scheiding niet overtuigend kon worden aangetoond,nbsp;ja dat, integendeel, bij behandeling met kleuringsmethoden

-ocr page 89-

25

het verloop der vezelen eerder op totale overkruising wijst. Bij lagere dieren is het onderzoek veel gemakkelijker. Bij visschen verloopen de beiderzijdsche zenuwennbsp;geheel gescheiden. Bij amphibin en bij vogels loopennbsp;ze laagsgewijze door elkander, maar zijn ze nog gemakkelijk te vervolgen. Bij al deze dieren vindt men totalenbsp;overkruising. .

Op grond dezer vergelijkende waarneming en in verband met het resultaat van zijn microscopisch onderzoek van het rnenschelijk chiasma, blijft Michel de totalenbsp;overkruising verdedigen.

Gudden heeft de verdienste hier door experimenteel onderzoek eene beslissing te hebben mogelijk gemaakt. Hij nam bij een pasgeboren dier een oog weg, waardoor denbsp;verdere ontwikkeling van de overeenkomstige zenuwvezelennbsp;wordt gestuit en deze atrophieeren. Evenzoo sneed hijnbsp;een der tractus optici door, boven het chiasma, en verkreeg daardoor atrophie van het perifeere gedeelte.

Guddens onderzoekingen, door latere waarnemingen bevestigd en uitgebreid, hebben in deze aanvankelijknbsp;duistere kwestie het gewichtige feit aan het licht gebrachtnbsp;dat, in zake de geheele of gedeeltelijke overkruising,nbsp;verschil bestaat bij de verschillende diersoorten, en wlnbsp;dat, naar een vaste wet, de verdeeling van ne zenuwnbsp;naar de beide oogen vollediger wordt, naarmate er zichnbsp;meer binoculair zien heeft ontwikkeld.

Bij de visschen, amphibin en vogels, waar de oogen ter zijde van het hoofd zijn geplaatst, vindt men totalenbsp;overkruising. Bij het konijn, den hond en den aap allengs meerdere semidecussatie, naarmate de oogen meernbsp;in een vlak komen te liggen; terwijl bij den mensch denbsp;ongekruiste bundels zich tot de gekruiste ongeveer alsnbsp;2 tot 3 verhouden.

-ocr page 90-

26

Deze verschijnselen zijn belangrijk voor de lokalisatie der hersenstoornissen, zoodat het verband van de ver-schillende takken der geneeskunde met de oogheelkundenbsp;zich ook hier weder doet gevoelen.

Evenals op het gebied der algemeene geneeskunde, zien we ook bij de oogheelkunde de Therapie in tweerlei vormnbsp;optreden; in de eerste plaats als de rationeele toepassingnbsp;der wetenschap, uitgaande van de vastgestelde diagnosenbsp;en van de wl gepreciseerde kennis van het ziektebeeld alsnbsp;ook van de bekendheid met den aard en de werking vannbsp;het geneesmiddel; in de tweede plaats neemt ze, alsnbsp;empirische Therapie, somtijds een meer onafhankelijknbsp;karakter aan.

In de geschiedenis der geneeskunde komt het veelvuldig voor, dat het toevallig vinden van eene geneeswijze de aanleiding is geweest, die het ziekteproces nader heeftnbsp;doen kennen. Ja in menig geval konden wij de vereischtenbsp;curatie als positieve kennis beschouwen, terwijl de aetio-logie van het ziekteproces en de wijze van werking vannbsp;het medicament alsnog geheel in het duister lag.

Een sprekend voorbeeld hiervan levert de oogheelkunde, te meer der vermelding hier waard, omdat ze ons voertnbsp;naar eene andere zijde van het oogheelkundig terrein.

Door de nauwe betrekking der ontluikende oogheelkunde tot de physiologie, bleef ook aanvankelijk de phy-siologische richting bij de verdere ontwikkeling haar invloed doen gelden,, getuige de arbeid van Donders, Bowman e. a.

Van groot belang was het, dat ook de klinische richting hare rechten zou doen gelden.

In die richting staat ontegenzeggelijk bovenaan het onvermoeide en onovertroffen streven van v. Graefe.

-ocr page 91-

27

V. Graefe, die zijn oogheelkundige loopbaan tijdens de ontdekking van den oogspiegel begon, was de klinikernbsp;bij uitnemendheid. Waar het gold het verband daar tenbsp;stellen tusschen de physiologische diagnostiek met klinische, therapeutische en operatieve toepassing, neemtnbsp;V. Graefe overal de eerste plaats in. Geene geneeswijzenbsp;op oogheelkundig gebied, waaraan zijn naam niet tennbsp;allen tijde zal .blijven verbonden.

Een belangrijk onderzoek werd door hem ingesteld naar de werking der iridectomie. Waar door plaatselijkenbsp;verduistering van het hoornvlies of door troebeling vannbsp;het pupil vlak de doorgang van het licht was belemmerd,nbsp;zag hij na iridectomie steeds verbetering van het gezichtsvermogen. Bij nauwkeurige observatie van een grootnbsp;aantal dezer gevallen bemerkt hij dat daarenboven eenenbsp;in het oogloopende verbetering wordt verkregen in dienbsp;gevallen, waar het oog vr de operatie te hooge tensienbsp;vertoonde. Hij ontdekt dat abnormale verhooging dernbsp;tensie door iridectomie kan worden bestreden.

Uitgaande van deze feiten, stelt v. Graefe zich de vraag of deze geneeswijze van toepassing zou kunnen zijn opnbsp;het inflammatoir glaucoma, dat blijkbaar in hoofdzaaknbsp;op snelle toename der intraoculaire spanning berust.

Het inflammatoir glaucoma was de meest gevreesde van alle oogziekten. Onder de heftigste ontstekingsverschijnselennbsp;en ondragelijke pijnen gaat dikwijls in weinig uren hetnbsp;gezichtsvermogen teloor.

En, pijnlijk voor den geneesheer, zijne wetenschap schoot hier te kort. ,Je ne pense pas schreef Des-MARRES ) quon puisse obtenir une amlioration soutenue dans cette maladie, dont ordinairement Ie traitementnbsp;Ie mieux dirig ne peut entraver Ie progrs.

-ocr page 92-

mm

28

En nog stelliger had reeds vroeger Sichel ) hel uitgesproken: II nexiste point dexeraple avr de gurison du glaucome. Les observations de gurison du glau-come OU damlioratio.i du glaucome par des oprationsnbsp;doivent avoir pour base des erreurs de diagnostic ou lanbsp;confusion dans la terminologie.

Niet zonder aarzeling stelt v, Graefe zich de vraag of hier de ontspannende werking der iridectomie mag worden beproefd.

De ongunstigste omstandigheden voor de operatie heeft men hier bijeen.

Toch heeft v. Graefe het ondernomen.

De patient Gase is een der velen, die met deze gevreesde ziekte zich bij hem aanmeldt. Het rechter oog is reeds vroeger onder dezelfde verschijnselen verlorennbsp;gegaan. Het linker oog is thans sedert zeven dagen aangetast, het gezichtsvermogen is verloren, er bestaat zelfsnbsp;geen perceptie van licht. De patient, die uit de ervaringnbsp;aan het andere oog het verloop der ziekte kent, rekentnbsp;zich tot de onherstelbare blinden, en roept alleen hulp innbsp;om van de ondragelijke pijnen te worden verlost.

Den nbsp;nbsp;nbsp;December 1856 verricht v. Graefe de iri

dectomie, voor de eerste maal met deze bedoeling.

De uitkomst overtreft alle verwachting. Op hetzelfde oogenblik zijn de pijnen verdwenen, de verhoogde spanning is blijvend geweken, het oog herstelt zich allengs,nbsp;en wat ook v. Graefe niet had durven hopen, hetnbsp;gezichtsvermogen verbetert zoo verre, dat na vijf maandennbsp;een gewone druk gelezen kan worden.

Voorzeker de grootste zegepraal, die in de operatieve heelkunde ooit werd verkregen.

Sedert dien stond weldra dit geval niet alleen; want het glaucoma is eene veelvuldig voorkomende ziekte.

-ocr page 93-

29

Buizende en duizende oogen zijn door v. Graefe's operatie voor een wissen ondergang behoed. Enljarennbsp;lang heeft v. Graefe zelf schier dagelijks de operatie herhaald.

In de laatste verhandeling, die v. Graefe ook in zijn laatste levensjaar heeft geschreven, geeft hij eennbsp;overzicht van de groote resultaten door deze ontdekkingnbsp;verkregen; maar met weemoed voegt hij er aan toe, dat hetnbsp;hem niet is mogen gelukken, noch van de oorzaken vannbsp;de glaucomateuse hardheid, noch van de wijze, waaropnbsp;de iridectomie daaraan te gemoet komt, zich ook slechtsnbsp;eene voorstelling te maken,

,ilm Allgemeinen lastet ber der Aetiologie des Glau-coms noch das alte Dunkei, trotz der Forschungen so vieler Beobachter, die ihre Aufmerksamkeit dem Gegen-stand in der Neuzeit zugewandt haben.

Mochten die Frchte derartigen Untersuchungen recht bald der Wissenschaft entgegen getragen werden, undnbsp;gleichzeitig die Klinik auf irgend einen glcklichen Wegnbsp;zur Frmittelung der rsache des primaren Glaucomsnbsp;gerathen.

Thans 30 jaren later mag men zeggen, dat in de hoofdzaak aan den wensch van v. Graefe is voldaan; maar het glaucoma blijft nog steeds een onderwerp van studie.

Bij een zij het ook slechts oppervlakkig overzicht van de geschiedenis der nieuwere oogheelkunde mag nietnbsp;over het hoofd worden gezien, dat ze in zich op hadnbsp;genomen de oudere oogheelkunde, die zich meer uitsluitend bepaalde tot het uitwendig zichtbare oog; maar dienbsp;reeds, zoowel op het gebied der ziektekunde als dat dernbsp;geneeswijzen, eene betrekkelijke hoogte had bereikt.

Toch geeft ook hier dit 4-jarig tijdperk grooten vooruitgang te zien.

-ocr page 94-

30

Het zijn vooral twee ontdekkingen, die hier op den voorgrond treden. In de eerste plaats, de onschatbarenbsp;weldaad van Listers leer van asepsis, die ons dennbsp;invloed van uitwendig aangebrachte infectie deed kennen,nbsp;en ons den weg wees, hoe dien te voorkomen en tenbsp;bestrijden.

En daarnaast evenzeer van de hoogste waarde de lokale anaesthesie, waarvan wij de toepassing in denbsp;oogheelkunde verplicht zijn aan Carl Roller uit Weenen,nbsp;die tijdelijk onze stadgenoot is geweest.

Dank zij deze twee ontdekkingen heeft de oogheelkunde, vooral op het operatieve gebied, een geheel nieuw tijdperknbsp;betreden, nu ontsteking niet meer is te vreezen, ennbsp;bovendien het anders zoo bewegelijke en gevoelige orgaannbsp;als een dood lichaam kan worden bewerkt.

De operatieve techniek erlangde daardoor eene mate van volkomenheid, die de stoutste verwachtingen van vroeger verre heeft overtroffen.

Ik heb getracht met eenige grepen uit de geschiedenis der nieuwere oogheelkunde U haren grondslag te schetsen.

Zij werd opgebouwd uit de aanverwante vakken van stndie, en in hare toepassing blijft zij daarmede verbonden.nbsp;Dit waarborgt haar wetenschappelijk karakter.

Uitgaande van nieuwe onderzoekingsmethoden, voortbouwende op tal van verbeterde hulpmiddelen en nieuwe geneeswijzen, kenmerkt zij zich door steeds verdere uitbreiding van haar gebied, alras te veel om door n-zelfden beoefenaar, in de groote verscheidenheid barernbsp;richtingen, overal met denzelfden aanleg te wordennbsp;behartigd.

De nieuwere oogheelkunde eischt physische en physio-logische studie, uitgebreiden en tijdroovenden histologischen

-ocr page 95-

31

arbeid, waarnemingstalent voor objectieve en functioneele diagnostiek, klinische en operatieve ervaring.

En bovenal wordt van den beoefenaar der nieuwere oogheelkunde den moed gevorderd om groote verantwoordelijkheid te aanvaarden. Geen dag toch dat desnbsp;naasten levensgeluk niet hangt aan de zekerheid vannbsp;zijne hand en aan de juistheid van zijn blik.

Terwijl de gneeskunde het behoud van het leven beoogt, bedoelt de oogheelkunde een schier nog hooger belang,nbsp;strevende naar het hehoud en de herstelling van het lichtnbsp;der oogen, des levens eerste vreugde, meer waard dannbsp;alle schatten der aarde.

Want beter dood, dan leven zonder licht!

-ocr page 96-

AANTEEKENINGEN.

Richtigkeit der Einsicht und der Darstellung, die einen fast an Unfehlbarkeit knnte glauben lassen. F. G. Donders, Rede in der Festsitzung der ophth. Ges., Heidelberg 1886, S. 37.

V. Helmholtz. Das Denken in der Medecin. 1877, S. 6.

V. Helmholtz. Wissensch. Abhandl. I, S. 74.

Einen Mojtblanc neben einem Maulwurfshaufen. Arthur Schopenhauer.

Von ihm ber ihn. Von Frauenstadt und Lindner. Berlin 1863, S. 653.

Verder; eber das Sehen und die Farben. Dritte Auflage. S. 88.

V. Helmholtz, Das Denken in der Medicin. S. 1.

Vergelyk: v. Helmholtz. Das Sehen des Menschen. 1855, S, 9.

F. C. Donders, Astigmatisme en cylindrische glazen. 1862, Blz. 126.

V. Helmholtz. Physiol. Optik. 1867, S. 121.

V. Helmholtz. Popul. Wissensch. Vortrage. II, S. 4.

Aan het Ned. Gasth. v. Oogl. werd in 1891 bij 4113 oogen de refractie bepaald, en 1953 brillen voorgeschreven. Bij 753 der onderzochte personen werd storend astigmatismenbsp;gevonden.

Tiende jaarlijksch Verslag, Gasth. v. Oogl., Blz. 28.

V. Helmholtz. Popul. wiss. Vortr. 1876, 11, S. 5.

Opthalmometrologie von H. Snellen und E. Landolt. Graefe-Saemisch III, 1874.

Festsitzung der ophth. Gesellsch. Heidelberg, 1886, S. 41.

H. Snellen. Optotypi ad visum determinandum. Editio prima, 1862. Editio undecima, 1892. V. Helmholtz. Pop. wiss. Vortr. II, S. 57.

Arch, f. Anat. u. Phys., 1877.

Platos Timaeds. Caput XVI.

Licht wird erst Licht, wenn es ein sehendes Auge trifft; ohne dem ist es nur Aether-schwingung.quot; v. Helmholtz. Das Sehen des Menschen, S. 18.

V. Helmholtz. Popul. wiss. Vortr. II, S. 47,

Otto Becker. Ueber Augenkrankheiten mit Rcksicht auf Lokalisation von Hirnleiden.

Gompt. rend. Amsterd. Congres 1880. P. 39,

22)

Fritz Salzer. Sitz. Ber. K. K. Acad. d. Wiss. LXXXI, 1880.

Fritz u. Hitzig. Ueber electrische Erregbarkeit des Grosshirns. Reicherts u. Dubois-Reymonds Archiv. 1870, S. 300.

Ferrier. Experiments on the brain of monkeys. London 1875.

L. A. Dsmarres. Trait thorique et pratique des yeux. 2me Edition III, P. 737.

SicHEL. Propositions sur Ie glaucome. Annales doculistique. 1842.

Arch. f. Ophth. III, II 1857, S. 512.

Arch. f. Ophth. XV. 1869. S. 512.

Koning Oedipus van Sophokles. Vertaald door H. van Herwerden. 1891, Blz. 48.

-ocr page 97- -ocr page 98- -ocr page 99-

HERMAKN YON HELMHOLTZ.

Den Sisten Augustus 1891 herdacht Hermann von Helmholtz zijn TOsten geboortedag, toen in stilte, op huiselijke wijze.

Maar het 70-jarig jubilee van een hblmholtz vindt belangstelling in wijderen kring. Het is een vijftig jarig jubilee van de wetenschappelijke wereld; want 50 jaren lang heeft helmholtz, als denbsp;meest invloedrijke natuuronderzoeker onzer eeuw, de wereld doornbsp;zijn ongevenaarde talenten verbaasd en tot een diep gevoel vannbsp;erkenning en dankbaarheid gedwongen.

Uit alle landen, alle werelddeelen spreekt drang en behoefte om hulde te brengen aan den grooten jubilaris. Overeenkomstig diensnbsp;wensch is daartoe de datum van 2 November vastgesteld, en hedennbsp;stroomen van heinde en verre de vertegenwoordigers der mathematische, physische en physiologische wetenschappen naar Berlijn omnbsp;voor henzelven en namens hun landgenooten de betuiging van erkentelijke bewondering aan de voeten van den Heros van het natuuronderzoek neder te leggen.

Ons, dien het niet gegeven wordt mede op te gaan, is het een behoefte op heden levendig ons voor den geest te roepen het beeldnbsp;van den diepen Denker, den genialen Waarnemer en Experimentator, het mathematisch Genie, boven allen uitmuntende door onbegrensde vindingrijkheid en buitengewone algemeene ontwikkeling.

Velen onzer hadden het voorrecht hem te zien, hetzij toen hij voor een 25-tal jaren ons land heeft bezocht, hetzij op een der vele congressen of bijeenkomsten, waar hij veelvuldig het woord heeft gevoerd;nbsp;want HELMHOLTZ stelt zich tot levenstaak, niet slechts om te werken,nbsp;maar ook om zijn weten ten bate zijner tijdgenooten te doennbsp;strekken.

Hiervan getuigen zijn Populare wissenschaftliche Vortrage en de door hem uitgegeven Vortrage und Heden. Wie kent niet zijnnbsp;nWissenschaftliche Abhandlungen, twee groote deelen, uit een bon-

-ocr page 100-

4 nbsp;nbsp;nbsp;( 662 )

derdtal yerhandelingen bijeengebracht, waarin n de physioloog n de physicus n de mathematicns een goudmijn van wetenschapnbsp;vinden. E^og meer algemeen treft men zijn twee grootere werkennbsp;aan das Handbuch der physiologischen Optik en die Lehre vonnbsp;den Tonempfindungen.

Und sohlagen wir, zoo sprak donders in de Festsitzung der Oph-thalmologische Gesellsohaft te Heidelberg, 9 Aug. 1886, jetzt das vor 30 Jahren erschienene Handbuch auf, dann sind wir, auf demnbsp;gegenwartigen Standpunkt der Wissenschaft, erstaunt ber einenbsp;Richtigkeit der Einsicht und der Darstellung, die einen fast an Un-^fehlbarkeit knnte glauhen lassen.

Die het voorrecht gehad heeft meer speciel zich leerling van HELMHOLTZ te mogen noemen, weet welk een bezielend leermeesternbsp;hij was, en hoe hij tot eigen onderzoek wist aan te sporen.

Helmholtz stelde hooge eischen aan zijn onderwijs: Denn ein Professor steht unter einer sehr wirksamen Disciplin. Er ist ge-nthigt jahrlich den ganzen Umfang seiner Wissenschaft so vorzu-tragen, dass auch die grossen Kpfe der nachsten Generation, dienbsp;schon unter seinen Zuhrern stecken, befriedigt sind. {Festsitzung.,nbsp;1886, S. 46).

Maar ook zij, die hem slechts nmaal zagen, behielden een diepen indruk van de breedgeschouderde krachtige figuur, de groote heldere oogen met doordringenden, maar tevens welwillenden blik.nbsp;Aan den grooten welgevormden schedel met ongemeen breed voorhoofd de oogen hebben een onderlingen afstand van 68 mM.nbsp;(Phys. Optik. 8. 715) beantwoorden voorzeker evenredig grootenbsp;hersenen. Als een darwin is hij edel, bescheiden, eenvoudig ennbsp;beminnelijk.

Hermann ludwig Ferdinand von helmholtz werd 31 Augustus 1821 in Potsdam geboren. Zijn vader was aldaar Leeraar aan hetnbsp;Gymnasium.

Meine Neigung und mein Interesse waren von frher Jugend an der Physik zugewendet. Mein Vater, ein in recht knappen Ver-haltnissen lebender Gymnasiallehrer, aber ein Mann, der die hoch-fliegende wissenschaftliche Begeisterung der FiCHTEschen Philoso-phie nnd der Ereiheitskriege sich lebendig bewahrt batte, erklartenbsp;mir, so leid es ihm selber thun mochte, Physik sei keine Wissen-schaft, die einen Lebensunterhalt gewahren konne damals warnbsp;sie das in der That nicht - aber wenn ich Medicin studiren wolle,nbsp;so wrde ich anch Eaturwissenschaften treiben knnen. Nun, alsnbsp;moderner Mensch, der, wo er auch hinfallt, immer auf die Fssenbsp;fallen muss brigens auch warten gelernt hat nahm ich dienbsp;Lage, wie sie war und studirte einstweilen Medicin. Diess erwiessnbsp;sich schliesslich als ein Gewinn. (Festsitzung, 8. 45). Voorzekernbsp;als een winst voor de geneeskunst en de physiologie, want menig

-ocr page 101-

( 663 ) nbsp;nbsp;nbsp;5

punt heeft hij op dat gebied toegelicht, hetgeen alleen een niathe-matisch genie zou kunnen aanvaarden.

Hij studeerde te Berlijn aan het Friedrich Wilhelm Institut als aanstaand Militair-Geneeskundige. Op 21-jarigen leeftijd promoveerdenbsp;hij op een Dissertatie: De fabrica syntematis nervosi evertebratorum.nbsp;Daarop is hij een jaar Militair-Assistent aan de Charit te Berlijnnbsp;geweest en dan van 1843 tot 1848 Militair-Arts hij het Kegimentnbsp;Huzaren te Potsdam.

In het rustige garnizoensleven zet hij zijn studin voort en blijft in verband met de Berlijner wetenschappelijke wereld en zijnennbsp;grooten leermeester johannes muller en met zijn beroemde tijd-genooten du bois eetmord, virchow, brcke, ludwig, schwann,

TRAUBE, EEMAK, REICHERT, VON GRAEFE, MAX SCHLTZB.

In een physisch gezelschap, dat deze toekomstige Coripheen der wetenschap te Berlijn hebben gevormd, treedt helmholtz den 22stennbsp;Juli 1847, dus op 26-jarigen leeftijd, op met zijn beroemde verhandeling:nbsp;^Ueher die Erhaltung der Kraftquot;. De denkbeelden daarin ontwikkeld, die een geheel nieuw uitgangspunt der natuurbeschouwing zullennbsp;vormen, waren voorbereid door de werken van hvghens en newton,nbsp;en door leibnitz theorie van het arbeids-aequivalent der beweging.

Wel werden gelijktijdig maar onafhankelijk van elkander, ook door JOULE in Engeland en door julius eobert mater in Duitschlandnbsp;overeenkomstige denkbeelden geuit; maar aan helmholtz wordtnbsp;terecht de verdienste toegeschreven het eerst fundamenteel en baanbrekend te hebben aangetoond, dat alle kracht berust op beweging,nbsp;en dat warmte, licht, electriciteit, magnetisme en chemische affiniteitnbsp;verschillende vormen zijn van n zelfde arbeids-vermogen, waarvannbsp;de overgang van den eenen in den anderen volgens vaste in getallennbsp;uit te drukken wetten plaats vindt, waarbij van het oorspronkelijknbsp;arbeidsvermogen niets verloren gaat.

Hoezeer deze denkbeelden nieuw waren, bewijst de tegenstand, die ze bij de deskundigen vonden; Ich war einigermassen erstauntnbsp;ber den Widerstand, den ich in den Kreisen der Sachverstandigennbsp;begegnete; die Aufnahme meiner Arbeit in poggendorffs Awnafeu.nbsp;wurde mir verweigert und unter den Mitgliedern der Berlinernbsp;Akademie war es nur c. G. J. jacobi, der Mathematiker, der sichnbsp;meiner annahm. Ruhm und aussere Prderung war in jenen Zeitennbsp;mit der neuen Ueberzeugung nicht zu gewinnen; eher das Gegentheil,nbsp;(IFfss. Abhandl. I, S. 74).

Intusschen blijft het streven van helmholtz het principe van de omzetting van kracht ook in de physiologic toe te passen, en hijnbsp;levert de bewijzen voor de door becquerel geopperde meening, datnbsp;in de werkende spier chemische omzettingen plaats grijpen, die warmteontwikkeling bewerken.

Hij meet de snelheid van den zenuwstroom, en met het naar ludwigs graphische methode ingerichte myographion de bewegingen van denbsp;gennerveerde spier.

-ocr page 102-

( 664 )

Dank zij de waardeering, die helmholtz streven gevonden heeft bij JACOBI, voT HUMBOLDT, en vooral bij zijnen leermeester johannesnbsp;MiiLLER, den festen, unerschiitterlichen zooals helmholtz hem noemt,nbsp;wordt hij ontslagen van drie hem nog opgelegde jaren van militairennbsp;diensttijd, en hij is achtereenvolgend in 1848 Leeraar en Assistentnbsp;aan het Anatomisch Museum te Berlijn; van af 1849 Professor tenbsp;Koningsberg, ter vervanging van brcke; van 1855 tot 1858 Professornbsp;in Physiologie en Anatomie te Bonn. Daarna was zijn benoemingnbsp;naar Heidelberg een groote stap voorwaarts, omdat hij daar uitsluitend Physiologie zal doceeren, en ook over een Laboratorium beschikt,nbsp;en wl onder n dak met kirchhopf en bunssbn.

In Heidelberg, 1858 tot 1871, heeft helmholtz zich aan zijn beroemde studin over optiek en akustiek gewijd. Heen onderwerp in de leer van lichts- of geluidswaarneming, waar helmholtz geennbsp;nieuwe gezichtspunten heeft gegeven.

Het streven en werken van helmholtz heeft ontegenzeggelijk een grooten invloed gehad op de ontwikkeling en den arbeid van donders. Op het gebied van optiek en akustiek ontmoetten elkandernbsp;dikwijls hun wegen.

Bij veel verschil is er menig punt van overeenkomst in richting. Beiden beginnen met den prikkel van financiele bezwaren, beidennbsp;studeeren als militair-geneeskundigen en beiden beginnen hun loopbaan met de beoefening van de geneeskunde, ofschoon hun neigingnbsp;en hun gezichtseinder naar meer exacte wetenschap gericht is.

Beiden stellen in hun natuurstudin, tegenover de nativistische beschouwing, de empiristische theorie, die alles uit de ervaring tracht te verklaren, en zoo den grondslag legt tot de nieuwere psychologie.

Beiden bestudeeren elk op hun wijze de leer der breking van het oog en der accommodatie, de leer der complementaire kleuren ennbsp;der kleur-perceptie, de irradiatie en de dispersie, de leer van dennbsp;horopter en van de oogbewegingen, en op akustisch gebied, denbsp;studie van het ontstaan der vocalen, die den sleutel geeft tot denbsp;kennis van taal en spraak.

Onder de vele en groote uitvindingen van helmholtz neemt, naar zijn schatting, een bescheidene plaats in, die van den oogspiegel.

In 1851 verscheen de kleine brochure: Beschreibung eines Augen-spiegels, zur IJntersuchung der Netzhaut im lebenden Auge. Vorliegende Abhandlung, zoo begint de voorrede, enthiilt dienbsp;Beschreibung eines optischen Instruments, durch welches es mg-lich ist, im lebenden Auge die Ketzhaut selbst und die Bildernbsp;leuchtender Krper, welche auf ihr entworfen werden, genau zunbsp;sehen und zu erkennen.

Met dit kleine instrument en in deze eenvoudige beschrijving legt

-ocr page 103-

( 665 ) nbsp;nbsp;nbsp;7

HELMHOLTZ de toen nog gebrekkig begrepen physische verhouding van het oog tot het licht voor ons bloot. Maar er is meer, hij opentnbsp;een nieuwe wereld voor de diagnostiek der oogziekten en legt zoonbsp;den grondslag tot het gebouw der nieuwere oogheelkunde.

Op den hiermede door helmholtz gewezen weg, heeft donders vele zijner lauweren verdiend.

Terwijl donders daardoor meer naar de toegepaste wetenschap wordt getrokken, zien wij helmholtz terugkeeren naar het gebiednbsp;zijner eerste neigingen. I^a den dood van magnus te Berlijn in 1871,nbsp;wordt hij in diens plaats tot Hoogleeraar in de physica benoemd, ennbsp;op mathematisch-physisch gebied handhaaft hij steeds den roem zijnernbsp;genialiteit en zijner werkkracht.

Sedert 1887 heeft helmholtz het Hoogleeraarsambt neergelegd en is hij benoemd tot President van de Physikalisch-technischen Reiohs-anstalt in Charlottenberg, een nieuwe inrichting uitsluitend aannbsp;de bevordering der physische wetenschappen gewijd, waarop Duitsch-land terecht zich beroemt en waaraan het met trots den naam vannbsp;den meest beroemden landgenoot verbindt.

Aan ui terlijke eerbewijzen heeft het helmholtz niet ontbroken. De eerste Ridderorde, die hem werd toegekend was die van onzenbsp;Rederlandsche Leeuw in 1858. In 1871 werd hij tot Gieheimer Regie-rungsrath benoemd, in 1883 werd hij tot den Adel verheven en onlangsnbsp;riep een eigenhandig schrijven van den Keizer hem tot Wirklichernbsp;Greheimrath, met den titel van Excellenz.

Op heden, 2 November, stroomen tal van huldebetuigingen en nieuwe titels tot hem.

Bij de groote ovatie hem gebracht, komen de namen voor van schier alle bekende grootheden op het gebied van natuurkunde, vannbsp;wiskunde, van oogheelkunde, van muziek en van taal, en met waar-deering mogen wij 'constateeren dat ook Nederland daarbij zich nietnbsp;onbetuigd heeft gelaten.

Utrecht, 2 Nov. 1891. nbsp;nbsp;nbsp;H. snellen.

(Overgedrukt uit het Ned, Tijdschrift voor Geneesk-, Jaarg, 1891, 2de Deel).

-ocr page 104-

i ' nbsp;nbsp;nbsp;' '

:' nbsp;nbsp;nbsp;'Wj'.jtw ..i. gt; 'j

' ''yv;. . nbsp;nbsp;nbsp;..

^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JV*/

, '; hm-'

. nbsp;nbsp;nbsp;,.-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;',^'V''

: .'i nbsp;nbsp;nbsp;T^

r f' ' iT'~' t'1 '

, T 'N. O:



.....,v(gt;in,;:/.v ,

'; gt; ' , 'fr''^ f'


y; -.-u-f.:,/'^^ff'lt;i...,a^.r-.gt;^;--, nbsp;nbsp;nbsp;'

i' -:Wv,ni., nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V.. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''||j

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. _ %ll


t-


%



S '. '*


^'1-

-ocr page 105- -ocr page 106- -ocr page 107-

INTERVAGINAAL FIBRO-SARCOOM VAR DER RERVS

OPTICUS,

Dr. H. J. KESSLER. Officier van Gezondheid 1ste hl. O. I. L.nbsp;[Met een plaat).

Radat leber 1) de wenschelijkheid had betoogd van een verdeeling der intra orbitale tumoren in die, welke zich ontwikkelen binnen denbsp;buitenste scheede, hetzij van het parenobym der zenuw zelf, hetzijnbsp;van de binnenste scheede uitgaande, en die, welke hun oorsprong nemennbsp;in de overige weefsels der orbitale holte, was willemer 2) de eerste,nbsp;die uit de toen bestaande literatuur de mededeelingen omtrent denbsp;eigenlijke opticus-tumoren verzamelde. Hun aantal bepaalde zich totnbsp;twintig gevallen, en daarvan zijn er twee z oppervlakkig vermeld,nbsp;dat het twijfelachtig is, of het wel eigenlijke opticus-tumoren waren.nbsp;Hij voegde er twee door hem zelf waargenomen gevallen aan toe.

Herhaaldelijk komen na dien tijd in de literatuur meer of minder nauwkeurige mededeelingen voor omtrent gezwellen van de gezichtszenuw, zoodat op het oogenblik het aantal tot 65 is gestegen.

PoNCET 3) kwam, naar aanleiding van een door hem zelf ingesteld microscopisch onderzoek van een fibroma nervi optici, na een critische

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zehendees Klin, Monatsbl. . A. Jalirg, XII, S. 444, noot.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv. f. 0. Bd. XXV, S. 161.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Archif dOphth. 1881, p. 620.

-ocr page 108-

4 nbsp;nbsp;nbsp;( 782 )

studie van de op dit onderwerp betrekking hebbende literatuur, tot de conclusie, dat de tumoren der gezichtszenuw konden worden gerangschikt in twee hoofdgroepen. Tot de eerste en belangrijkste groep,nbsp;die der fibromen, rekende hij die tumoren, welke ontstaan uit hetnbsp;inter- en intrafasciculaire bindweefsel en uit de zenuwscheeden: denbsp;fihro-sarcomen, myxomen en melanotische gezwellen.

De tweede groep omvatte de gliomen en glio-sarcomen, als ontstaande uit het neuroglia-weefsel. Later meende straub 1) naast deze twee groepen nog een groep van gemengde tumoren te moetennbsp;aannemen, waartoe dan die tumoren zouden moeten gerekend worden, waarin zoowel de neuroglia, als het interstitiele weefsel totnbsp;vorming van het tumor-weefsel hadden medegewerkt.

Dezer dagen werd ik in de gelegenheid gesteld, een tumor van den nervus opticus microscopisch te onderzoeken, en daar de resultaten daarvan gedeeltelijk een aanvulling zijn van de genoemde me-dedeeling van steaub, acht ik een eenigszins uitvoeriger beschrijvingnbsp;niet onbelangrijk.

M. V. A., 6 jaar oud, uit O., was den 3den Juni 1.1. opgenomen in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders. De moeder heeft anderhalf jaarnbsp;geleden voor het eerst bemerkt, dat het linker oog meer uitpuilde dannbsp;het rechter. Dit verergerde voortdurend, zonder dat het kind er pijn vannbsp;had, tot er een hooge graad van exophthalmos was ontstaan, zooals die bijnbsp;de opneming werd geconstateerd. De bulbus is vrij wel recht naar vorennbsp;gedrongen, slechts een weinig naar buiten en beneden. De bewegingen vannbsp;den bulbus geschieden om een normaal gelegen draaipunt, en zijn naar boven,nbsp;zoowel binnen- als buitenwaarts, matig beperkt. Beneden- en beneden-zij-waartsche bewegingen kunnen goed worden uitgevoerd. Bij het sluiten dernbsp;oogleden wordt de oogbol alsnog geheel bedekt, waarbij het bovenste ooglidnbsp;sterk wordt gerekt en de oogspleet zich aan de onderzijde van den vooruitstekenden oogbol bevindt. Wanneer men met den vinger onder den bovensten orbitaal-wand naar achteren palpeert, voelt men een vaste massa, welkenbsp;niet met het been in verbinding staat, maar naar achter zich uitstrekt ennbsp;niet te vervolgen is tot een aanhechtingsplaats. Volgens de gebrekkige opgaven van het kind, zou nog tot op drie M. handbeweging worden waargenomen. Uit later onderzoek bleek echter, dat deze opgave cum grano salisnbsp;was op te nemen, en is het waarschijnlijk, dat het oog toen reeds geheelnbsp;blind was. Visus O. D. was zz %.

Uit het ophthalmoscopisch onderzoek bleek, dat de medin helder waren, de venen der retina sterk gevuld, en de papil licht wazig. Overigens zijn geennbsp;veranderingen waar te nemen. De diagnose werd gesteld op tumor nervinbsp;optici, 1quot;. omdat pijn afwezig was, 2quot;. wijl de visus sterk was verminderd, zoonbsp;niet geheel opgeheven, en 3quot;. wegens de eigenaardige verplaatsing van den

1) Wetemch. Bijbladen r. h. 27. Jaarverslag v. h. Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, of geaefbs Archiv f. Ophth, Bd. XXXII, S. 205.

-ocr page 109-

Ned.Tydschr. v. Geneeskunde, ISGl.Dl.II.N 24.


A. Tujnor natuurlijke grootte;nbsp;gestippelde lijhrii = dr Kerims opticusnbsp;in zgn verloop door den Tiunor.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Doorsne-deK.optu:. Inj Foramen ovale..





Cellen door tlis.sociaUe uifihn Tumorverkregen,-AKcrnvezch, B.Fascicidatre cellen fvaarvan mtloopers afgebroken, C. Moedercel in etnbsp;uitiooper. K dwars doorc/esr/edennbsp;fasciculaire cel. fschgf/eJ


Dtvarsdoorsuededeor Nervusopllcus op J mM achter den Bidbus. op do plaats waar de. gelykmaiigenbsp;verdikking weer in den spoelvcrtn orergaat.




ktgxormk'iise plek in den Tiinwr om den Nervus buitenMe piaalschede.


CMoog.Zttk

D H.J.KESSLER-INTERVAGINAAL ViRBO-SARCOOM VAN DEN NERVUS OPTICUS.


-ocr page 110- -ocr page 111-

( 783 ) nbsp;nbsp;nbsp;5

bulbuB recht naar voren, waarbij de beperking der, beweging z gering is, dat zij volkomen verklaard kan worden uit de verplaatsing van den bul-bus, terwijl bij een orbitaal-tumor met aandoening van spieren en peri-bulbair weefsel veel grooter bewegingsstoornis zou aanwezig zijn.

Den 7den Juni werd door Prof. snellen, in chloroform-narcose, eerst de bulbus gexstirpeerd. De daarachter liggende tumor ligt zoo goed alsnbsp;vrij in den spier-conus der orbitaal-holte, slechts hier en daar met het omgevende losse weefsel door gemakkelijk te verscheuren adhaesies verbonden.nbsp;Nadat deze waren verscheurd, werd met de enucleatie-schaar de zenuw zoonbsp;dicht mogelijk bij het foramen opticum gekliefd, waarop de tumor gemakkelijk kon worden verwijderd. De bloeding was aanvankelijk niet veel meernbsp;dan bij een gewone exstirpatio bulbi.

Wegens de spanning der conjunctiva, ten gevolge van daarachter liggend bloed-coagulum, werden de hechtingen eerst na 7 dagen weggenomen. Veertien dagen na de exstirpatie was patinte hersteld.

De tumor is spoelvormig, 4.5 cM. lang, en heeft op het dikste gedeelte een doorsnede van 2,5 cM. De consistentie is pseudo-fluctueerend. Het gezwel is besloten in de durale scheede van den nervus opticus, welke laatstenbsp;over de geheele lengte van den tumor in het midden daarvan is waar tenbsp;nemen. Op doorsnede is de kleur van het tumor-weefsel grijsachtig geel,nbsp;terwijl de zenuw zich door een lichtere tint onderscheidt. Op dwarsenbsp;doorsnede is in de zenuw duidelijk een netwerk van witte strengetjes waarnbsp;te nemen. Bij schrapen met het mes over de snedevlakte wordt slechts zeernbsp;weinig weefsel losgelaten en zoo goed als geen vocht.

Na harding van den tumor in MULLBasche vloeistof, daarna achtereenvolgens in alcohol van verschillende sterkte, werd het verder onderzoek ingesteld naar den aard van het tumor-weefsel. Zoowel op dwarse doorsnede als op die in de lengterichting blijkt, dat dit laatste zich uitbreidt tusschennbsp;de piale en durale scheede der zenuw.

De zenuw zelf is spoelvormig verdikt, in dier voege dat zij, direct achter den bulbus reeds iets dikker dan normaal, centraalwaarts in omvang toeneemt, om, na in het midden van den tumor haar grootste dikte (Hm M. innbsp;doorsnede) bereikt te hebben, in de nabijheid van het foramen opticumnbsp;weder tot haar normalen omvang terug te keeren. De eigenaardige kleur ennbsp;de regelmatige in de lengterichting loopende weefselbundels der zenuwnbsp;maken het gpmakkelijk haar door den geheelen tumor te vervolgen, evenalsnbsp;de beide scheeden der zenuw, die op dwarse doorsnede overal door haarnbsp;circulair loopende bundels te herkennen zijn.

Door de snedevlakte van den geharden tumor af te krabben, verkreeg ik een kleine hoeveelheid weefselstukjes, waarin te vinden waren:

lquot;*. Langgestrekte vezels, voorzien van een kern en met vertakte uiteinden. Het protoplasma dier cellen is helder, slechts om de kern een weinig korrelig.

2quot;. Groote ronde cellen met meerdere kernen, sommige met, andere zonder uitloopers.

3. Kleine ronde cellen, wier kern bijna geheel en al de cel opvulde, (zie Plaat).

-ocr page 112-

( 784 )

Op verschillende doorsneden van den in cellodine ingesmolten tumor, welke met haematoxyline of aluinkarmijn en met eosine behandeld -Warennbsp;bleek het tumor-weefsel zich hoofdzakelijk uit te breiden in de intervaginalenbsp;ruimte der zenuw. De beide zenuwscheeden waren in het centrale zoowelnbsp;als in het periphere uiteinde van het gezwel vrij van vreemde weefsel-elementen. Slechts hier en daar waren in de binnenste lamellen der duraal-scheede en in de piaal-scheede kleine, ronde cellen met groote kernen opgehoopt. Dit kunnen echter voor het grootste gedeelte lymphcellen zijn geweest. In het meer centraal gelegen gedeelte van den tumor echter was denbsp;piaal-scheede vrij sterk met tumor-weefsel doorwoekerd, hoewel zij nergensnbsp;geheel door het nieuwgevormde weefsel was verdrongen. In dat gedeeltenbsp;waren ook in de zenuw zelf, in de gehypertrophierde interfasciculaire bundels, tumor-cellen waar te nemen.

De beide scheedeu van de zenuw, en zoowel die bindweefselstrengen, welke de beide scheeden met elkaar verbinden, als die, welke van de pianbsp;uit tusschen de zenuwbundels zich begeven, waren overal verdikt.

Door kleuring met WBiGBETsche haematoxyline-oplossing blijkt, dat in de zenuw alle zenuw vezels zijn geatrophierd, zoowel in het midden als in denbsp;periphere gedeelten van den tumor. De verdikte interfasciculaire bindweefselstrengen omgeven hier en daar nog plekjes, waar eenige neuroglia-cellen zijn waar te nemen.

Het tumor-weefsel bestaat uit spoelvormige cellen, welke, in grootere en kleinere bundels vereenigd, elkaar in verschillende richtingen kruisen, ennbsp;waartusschen de meer ronde cellen van verschillenden vorm, zooals zij bijnbsp;het schrapen van het weefsel verkregen werden, zijn verstrooid.

Naarmate men meer het centrale gedeelte van den tumor nadert, verminderen de lange spoelvormige cellen en nemen de groote cellen met meerdere kernen en de korte spoelvormige cellen in aantal toe.

Bloedvaten waren over het algemeen in matige hoeveelheid aanwezig; het meest in die gedeelten van den tumor, welke grensden aan de zenuwscheeden.nbsp;Gedifferentieerde wanden konden door mij slechts hier en daar wordennbsp;waargenomen; dan in den vorm van hyaline membranen. Meestal echternbsp;waren om de vaten kleinere fasciculaire cellen meer opgehoopt, zoodat hetnbsp;den indruk maakte, alsof het vat door een dichten bundel cellen was ingesloten. Hier eii daar waren kleine myxomateuse plekjes aanwezig. Eenigenbsp;groote cellen met meerder uitloopers vormden een stelsel van kleine holten, in hun geheel door bundels fasciculaire cellen ingesleten, (zie Plaat).

Het aantal dezer plekjes was beperkt. Enkele bloeduitstortingen, -waardoor onregelmatige holten waren ontstaan, schenen van recenten datum. Zij vertoonden toch weinig veranderde bloedlichaampjes of bloed-pigment, maarnbsp;hoofdzakelijk onveranderde roode bloedlichaampjes.

Op grond van het resultaat van dit onderzoek meen ik te mogen concludeeren, dat de tumor was een fibro-sarcoom, hoofdzakelijk bestaande uit tot bundels vereen igde spoelvormige cellen, waartusschennbsp;groote plasma-cellen en kleine sarcoom-cellen verspreid zijn, terwijlnbsp;hier en daar kleine myxomateuse plekjes niet ontbreken, zonder

-ocr page 113-

( 785 )

echter aan den tnmor daardoor een eigenaardig myxomateus karakter te geven. De oorsprong van den tnmor moet m. i. gezocht worden in de intervaginaal-trabekels, de uitbreiding vond hoofdzakelijk plaatsnbsp;in de intervaginaal-ruimte; slechts in het meer centrale gedeelte vannbsp;den tumor was de tumor-massa ook voortgewoekerd in de piale scheede.nbsp;De zenuwvezels zijn door druk geatrophierd. De daaropvolgendenbsp;sterke woekering van de interfasciculaire bindweefsel-bundels is oorzaak van de vermeerdering van omvang van den nervus opticus zelf.nbsp;De tumor behoort dus tot die groep van tumoren van den nervusnbsp;opticus, welke niet ontstaan uit de neuroglia, de groep der fibromennbsp;(poncet) of dre der interstitiele tumoren (strab). Als vertegenwoordiger dezer groep noemt strab slechts de fibromen en myxomennbsp;en spreekt niet van sarcomen. Ik meen dus, dat hij deze fibro-sarco-men onder de fibromen wil gerangschikt zien. M. i. behooren ze daarnbsp;echter niet thuis blijkens de elementen waaruit ze zijn samengesteldnbsp;en den eigenaardigen bouw, bijv. de eigenaardige ophooping van jongenbsp;spoelvormige cellen om de vaten, waaraan geen wand of hoogstensnbsp;een hyaline membraan als wand is waar te nemen.

De prognose voor het hier vermelde geval moet infaust gesteld worden, daar het niet gelukte zooveel van de zenuw weg te snijden,nbsp;dat de snede in het gezonde gedeelte der zenuw viel. Blijkbaar wasnbsp;de nieuwvorming reeds op het intra-craniele gedeelte van de gezicht-zenuw overgegaan.

Utrecht, October 1891.

(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Oeneesh, Jaarg. 1891, 2de Deel).

)

-ocr page 114-

quot;”•gt; lt; V ■ ■' ■■. quot;.'«fiwu.■ *;■.!-im^' W nbsp;nbsp;nbsp;^'1^ g^


W-


'4


-m.


:~Him



■■4

-ocr page 115-

I


BIJDEAGE TOT DE MOEPSOLOGIE VAN DE PAPILLA

NEKYI OPTICI,

-ocr page 116-

-ocr page 117-

BIJDEAGE STOT DE MOEPHOLOGIE VAN DE PAPILLA NERVI OPTICI,

DOOR

Dr. H. J. K E S S L E E, Officier van Gezondheid 1ste hl. O. I. L.

Is de kennis van de anomalien in den vorm der organen in het algemeen van belang voor de diagnose van pathologische toestanden,nbsp;in bijzondere mate is dit het geval daar, waar de veranderde vormnbsp;van het orgaan een meer belangrijke plaats inneemt in de symptomatologie der verschillende ziektetoestanden. Bij de aandoeningennbsp;van den nervus opticus is dit zeer zeker het geval.

Het streven om die kennis te vermeerderen, heeft in de laatste jaren geleid tot eenige belangrijke mededeelingen omtrent anomaliennbsp;in den vorm van het intra-oculaire gedeelte dier zenuw. Eenige daarvan vertonnen, ondanks kleine verschillen, zooveel overeenkomst,nbsp;dat men reeds spoedig geneigd was, deze soort van vormveranderingnbsp;als typisch te beschouwen 1).

De door mij bedoelde anomalie is die, waarbij de papilla nervi optici, onafhankelijk van de physiologische excavatie, een atypische, excentrisch gelegene excavatie vertoont.

Sinds 1884, toen stood 2) het eerst de opmerkzaamheid daarop vestigde, werden achtereenvolgens door sziLi 3), randall 4), ma-CKROCKi 5), PELTESOHN 6) en RUMSCHEWiTSCH 7) dergelijke door hen

1) nbsp;nbsp;nbsp;SziLi. Centralblatt f. praktische Augenheilkunde, 1889, S. 44.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zehekdees Klinche MonatsU. B. XXII, S. 285.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Centralblatt f. praktische Augenheilkunde, 1887, S. 1, en Wiener medicinischenbsp;Presse, 1888, n. 20.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Transactions of the American Ophthalm. Society, 1887.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Centralblatt f. praktische Augenheilkunde, 1888, S. 264.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid. 1888, S. 339.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid. 1889, S. 134.

-ocr page 118-

4 nbsp;nbsp;nbsp;( 306 )

waargenomen gevallen gepubliceerd. Het betrekkelijk klein aantal in een zoo lang tijdsverloop (in het geheel werden er 8 in denbsp;literatuur vermeld) toont, hoe zeldzaam deze anomalie voorkomt;nbsp;want hoewel niet alle patinten in elke cliniek ophthalmoscopischnbsp;worden onderzocht, is dit toch zeer zeker het geval met diegenen,nbsp;die, zij het ook slechts zeer geringe, refractie-anomalien vertonnennbsp;of waarvan de gezichtsscherpte minder is dan 1. En dit aantal isnbsp;legio.

Ik vind daarin aanleiding het volgende geval, hetwelk ik eenigen tijd geleden waarnam, hier nader te vermelden.

Gr. Z, boekbindersgezel, 16 jaar oud, kwam in behandeling met klachten over asthenopia accommodativa.

V. O. S. met S ~ 3 C C - 1.5 = /is- nbsp;nbsp;nbsp;'Vquot;- O. D. met S 4- 4 == %s.

Bij het ophthalmoscopisch onderzoek bleek, dat de medin helder waren en dat op O. D. een partiele excavatie in de papil aanwez^ was, zooals opnbsp;nevensgaande teekeiiing is aangegeven.

In de temporale helft van de papil, op circa P. D. van den rand -wijderd, was bij onderzoek in het rechtopstaande beeld een elliptische excavatie waar te nemen, iets meer dan yy P. D. breed, met steile randen.

-ocr page 119-

( 307 ) nbsp;nbsp;nbsp;5

De Ibodem der holte vertoonde een sterke parallaktische beweging ten opzichte van de oppervlakte der papil. Deze laatste was, met -f-3 D nog duidelijk zichtbaar, terwijl het diepst gelegen deel der uitholling eerst metnbsp;1 D duidelijk zichtbaar werd.

De excavatie had dus een diepte van 1.3 mM. De vaten ontsprongen uit het midden der papil aan de nasale zijde der holte, terwijl de vena temporalis inferior langs den wand der excavatie is waar te nemen, zoodat bijnbsp;instelling op het diepste punt der holte het middelste stuk van het vatnbsp;duidelijk wordt gezien. Het aspect van dit vat maakt het waarschijnlijk,nbsp;dat de vena centralis zich op het diepste gedeelte der excavatie in tweenbsp;takken verdeelt, waarvan de eene naar de nasaal-zijde, de andere naar denbsp;benedenzijde der papil is gericht. Het gezichtsveld was normaal. De fundusnbsp;van het linker oog vertoonde geen abnormiteiten.

Bij vergelijking van dit geval met de reeds vroeger vermelde blijkt, dat in alle gevallen de excavatie van ronden of ovalen vormnbsp;excentrisch gelegen was, meestal in de temporale, slechts tweemaalnbsp;in de nasale helft der papil. De breedte varierdevan VsVtP-D.,nbsp;de lengte bereikte nooit 1/2 P. D., terwijl de diepte (in de gevallennbsp;waar ze kon bepaald worden) wisselde tussohen 1 en 2 mM. Meestalnbsp;viel de rand der excavatie met dien der papil samen; tweemaal wasnbsp;de holte iets meer naar het centrum der papil verschoven.

In de twee gevallen, waar het gezichtsveld vernauwd gevonden werd, kon slechts eenmaal (stood) de beperking, een scotoom tusschennbsp;fixeer-punt en blinde vlek, aan de excavatie worden toegeschreven.

In het andere geval (mackrocki) was eveneens op het andere oog, waarvan de fundus niets abnorms vertoonde, een beperking van hetnbsp;gezichtsveld aanwezig, zoodat het zeer onwaarschijnlijk is, dat de excavatie daarmede iets te maken had. De oogen, waarop de excavatienbsp;werd waargenomen, waren meestal hypermetroop, een enkele maalnbsp;emmetroop. De gezichtsscherpte was tweemaal normaal, eenmaal beternbsp;dan op het andere oog, hetwelk geen abnormiteit vertoonde; in tweenbsp;gevallen wordt ze niet opgegeven en tweemaal werd ze mindernbsp;gevonden dan op het andere oog, terwijl de vergelijking in een dernbsp;gevallen, door szili vermeld, niet mogelijk was, omdat het andere oognbsp;maculae corneae had.

Aan hypothesen omtrent den aard en het ontstaan dier atypische excavatin heeft het niet ontbroken, maar geen enkele geeft voldoende uitlegging voor alle waargenomen gevallen.

Stood (1. c.) meende, dat de afwezigheid der lamina cribrosa op een scherp omschreven plek de oorzaak was, dat de normale intra-oculairenbsp;drukking een uitholling der zenuw op die plaats deed tot stand komen.nbsp;Bij het door hem waargenomen geval was de bodem van de holte nietnbsp;te zien en kan dus daarvoor een dergelijke verklaring aannemelijknbsp;zijn geweest. Voor die gevallen echter, waar de bodem zichtbaarnbsp;was en een diepte van hoogstens 2 m.M. werd gevonden, is het nietnbsp;recht duidelijk, waarom bij geheele afwezigheid der lamina cribrosa

-ocr page 120-

( 308 )

de uitholling daar tot stilstand kwam en zich niet verder uitstrekte in de zenuw, waar de weerstand betrekkelijk gering is. Omtrent hetnbsp;voorkomen in de buitenste temporale en nasale gedeelten der papilnbsp;geeft deze opvatting ook geen klaarheid.

Eandall zag in de beschreven anomalie een analogon van het coloboma nervi optici, en hoewel hij niet zoo ver wil gaan het voornbsp;een coloboom van kleine dimensie te verklaren, acht hij het toch nietnbsp;onwaarschijnlijk, dat het blijken zal van dezelfde oorzaken afhankelijknbsp;te zijn, als dit laatste. Een dergelijke opvatting zou men kunnennbsp;huldigen, voor zooverre men aanneemt, dat de bulbus een draaiingnbsp;om zijn as maakt, en zoo de vroeger naar beneden gerichte oogspleetnbsp;naar buiten komt te liggen (ammon).

De nasaal gelegen holte zou dan het uiterste gedeelte, de temporaal gelegen holten zouden een meer peripheer gedeelte van de spleetnbsp;zijn. Deze opvatting heeft boven de eerste van stood en die vannbsp;MACKROCKi voor, dat ze niet in conflict komt met de waargenomennbsp;eiten.

Deze laatste neemt ter verklaring van het waargenomene aan, dat de lamina cribrosa in die gevallen, waar hij de anomalie waarnam,nbsp;zwak was aangelegd, maar slechts daar aan de normale intra-oculairenbsp;drukking toegegeven heeft, waar de lamina cribrosa niet gesteund werdnbsp;door het bindweefsel, hetwelk de vaten begeleidt. Daardoor verklaart hijnbsp;ook het voorkomen der excavaties in de vaatlooze gedeelten der papil.nbsp;De gevallen waarin vaten in de excavatie zelf loopen (randall,nbsp;RUMSCHEWiTCH en het hier vermelde geval) zijn met een dergelijkenbsp;opvatting echter in strijd.

Randalls theorie is de eenige, die voor alle gevallen een verklaring geeft.

Zonder de mogelijkheid te verwerpen, dat men in de genoemde gevallen te doen heeft met een aangeboren anomalie, meen ik, datnbsp;de opvatting, welke onwillekeurig het eerst in ons opkomt bij hetnbsp;beschouwen van een dergelijk ophthalmoscopisch beeld, namelijknbsp;dat wij hier te doen hebben met een physiologische excavatie, welkenbsp;bij uitzondering excentrisch ontstond, in schns 1) theorie omtrentnbsp;het ontstaan der physiologische excavatie genoegzamen steun vindt.nbsp;Volgens dezen wordt gedurende de accommodatie door de achterstenbsp;peesvezels der meridionale spierbundels van het corpus ciliare eennbsp;trekking uitgeoefend op den bindweefselring, die van de binnenstenbsp;scheede van den nervus opticus uit deze zenuw tot aan de retinanbsp;begeleidt, en het achterste aanhechtingspunt der ciliair-spier is.

Deze spanning der meridionale spier is bij hypermetropen grooter dan bij emmetropen, bij myopen is zij gering. De lamina cribrosa,nbsp;oorspronkelijk naar voren een weinig concaaf, wordt, wanneer dienbsp;spanning sterker wordt en voortdurend inwerkt, plat en naar alle

1) Archiv f. Ophthalmologie, Bd. XXXI, Abth. 4, S. 1.

-ocr page 121-

( 309 ) nbsp;nbsp;nbsp;7

zijden peripheer gerekt. Het gevolg hiervan is, dat de peripheer gelegen zenuwvezels ter hoogte der lamina cribrosa een sterke bochtnbsp;vertoonen.

Ik heb bij eigen praeparaten van oogen met sterke physiologische excavatie dit verschijnsel, waarop schn wijst, duidelijk kunnennbsp;waarnemen. Deze rekking der buitenste zenuwvezels naar de Peripherie beschouwt schokt als de oorzaak van het ontstaan der physiologische excavatie, en hij vindt voor deze opvatting verder nog eennbsp;steun in de waarneming, dat hij bij 76 hypermetropen en astigmatieinbsp;slechts 5 gevallen vond zonder physiologische excavatie.

Daar nu van de vermelde gevallen met excentrische excavatie de meeste hypermetroop waren, kunnen wij aannemen, dat ook daarnbsp;de spanning der meridionale spiervezels van het corpus ciliare buitengewoon groot is geweest, en ten gevolge daarvan ook de laminanbsp;cribrosa peripheer uitgerekt werd.

Wanneer wij nu aannemen, dat bij uitzondering in deze oogen niet het centrum der lamina cribrosa, maar een excentrisch gelegennbsp;gedeelte het minst weerstand heeft kunnen bieden, dan moet hetnbsp;ontstaan eener excavatie daarvan het noodzakelijke gevolg zijn. Tenbsp;meer is deze wijze van ontstaan aannemelijk, omdat in sommige gevallen een centrale excavatie in het geheel niet bestond, en daar,nbsp;waar zij werd aangetroffen, zeer vlak was.

Aan het anatomisch onderzoek van dergelijke in vivo goed geconstateerde gevallen blijft het voorbehouden, een juist denkbeeld omtrent het wezen en ontstaan dezer anomalie te geven.

Utrecht, 2 Januari 1892.

(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor OeneesL, Jaarg. 1892, 1ste Deel).

-ocr page 122-




i



-ocr page 123-

EEN BIJZONDERE VORM VAN AANGEBOREN CATARACTA ZONLARIS,

De. H. J. K E S S L E B. Officier van Gezondheid Isie KI. O. I. L.

S. E., 16 jaar oud, heeft van zijn geboorte af slecht gezien. Het gezichtsvermogen werd voortdurend slechter, zoodat de jongen niets kon leeren. Thans bestaat strabismus convergens, nystagmus en cataracta zonularis opnbsp;beide oogen. Met het linker oog telt hij vingers, op twee, met het rechternbsp;oog op vijf M.

De verduistering der lens vertoont een eigenaardigheid, welke nader de attentie trekt. Behalve de peri-nucleaire lichtgrijze laag, waarin zeer fijnenbsp;radiaire streepvorming is waar te nemen, differentieert zich duidelijk eennbsp;tweede ondoorschijnende, grauwe zone, die door een smalle laag doorschijnendnbsp;lensweefsel van de vorige is gescheiden. Deze zone is z dun, dat ze slechtsnbsp;als ring wordt waargenomen, daar ze, op de vlakte gezien, niet dik genoegnbsp;is om den indruk van dofheid te geven. Behalve deze dubbele corticaal-staar bestaan er in de voorste en in de achterste corticalis drie wigvormige,nbsp;dichte troebelingen, welke als klaverblaadjes met de punt naar de pool dernbsp;lens en met het breede uiteinde naar den aequator zijn gericht.

In het rechter oog is in het verlengde van elk dier wigvormige troebelingen, op den aequatorialen rand der perinucleaire troebele laag, een wit plekje waar te nemen, ten gevolge van locale sterkere dofheid. Zoowel aannbsp;de voor- als aan de achterzijde laten ze tusschen elkaflr een smalle, doorschijnende ruimte over, die overeen komt met den stand van de ster-figuur.

-ocr page 124-

( 714 )

In het linker oog is de troebeling iets sterker; overigens zijn de vlekjes in de corticalis evenzoo gelegen als in het rechter oog. Het daartusschennbsp;gelegen, doorschijnend gebleven weefsel vertoont zich nog slechts als drienbsp;streepjes.

Dienzelfden dag vertoonde zicli nog een andere patinte, een meisje van 12 jaar, met cataracta zonularis, bij wie eveneens op het rechternbsp;oog dergelijke troebelingen in de voorste corticalis zijn waar te nemen;nbsp;het beeld is hier echter veel minder duidelijk.

SuLZER deelde in zehbndbes KI. Monatsbl. XXIVer Jahrgang 99, n. 535, een dergelijk geval mede, waargenomen bij een Javaanscheiinbsp;jongen. Hier bestond, naast een dichte centrale troebeling met verkalking, eveneens een tweede grauwe rand. De achterste corticalis was troebel, de voorste corticalis vertoonde drie grijze lijnen,nbsp;loopende in de ruimten tusschen de lijnen der normale ster-figuur,nbsp;en convergeerende naar de voorste pool der lens. In de nabijheidnbsp;der pool waren ze het breedst en verkalkt, en liepen dan, al dunner wordende, naar den aequator lentis, dien ze echter niet geheelnbsp;bereikten.

Uitgaande van de opvatting, dat deze grijze strepen de op een of andere wijze meer geprononceerde ster-figuur moesten zijn, meende hijnbsp;de abnormale ligging dier figuur te moeten toeschrijven aan eennbsp;aangeboren anomalie van den patint, of misschien wel aan denbsp;mogelijkheid, dat bij het Maleische ras de lensvezels juist omgekeerdnbsp;zouden loopen als bij de blanke rassen (!).

De troebelingen in de corticalis, in deze drie gevallen waargenomen, hebben ongeveer alle dezelfde richting. Ze komen daarin overeen, dat ze de ster-figuur vrijlaten. Het is dus hoogst waarschijnlijk, dat we hier te doen hebben met analoge veranderingen, en dannbsp;is een persoonlijke anomalie, hoewel niet absoluut uit te sluiten,nbsp;toch m. i. niet a prior! aan te nemen. De veronderstelling, dat eennbsp;bijzondere ligging der lensvezels bij den Maleier de oorzaak vannbsp;het verschijnsel zou zijn, vervalt door de door mij waargenomen gevallen geheel. Het ligt, dunkt me, meer voor de hand, aan te nemen,nbsp;dat dezelfde veranderingen, die in de meer centraal gelegen lagennbsp;periodisch, onder welken invloed dan ook, hebben plaats gevonden,nbsp;later intra vitam in een meer periphere corticale laag zijn opgetreden,nbsp;en hier, door de eigenaardige rangschikking der lens-vezels, een bijzonderen vorm hebben aangenomen. Dat die troebelingen daarbijnbsp;den vorm der ster-figuur zouden aannemen, was niet te verwachten.nbsp;Of men de opvatting van dbutschmanr (v. graefes Arch. f. D.,nbsp;XXXII, 2r Bd.) wil huldigen, die op grond zijner onderzoekingennbsp;aanneemt, dat de veranderingen bij c. zonularis hoofdzakelijk bestaannbsp;in opvulling der lensvezels met myelin-druppels, gepaard met innbsp;kleinere spoelvormige spleten opgchoopten, glanzenden detritus, dannbsp;wel of men met schirmer {Arch. f. O., Bd. XXXV, Abth. III, en

-ocr page 125-

( 715 ) nbsp;nbsp;nbsp;3

Bd. XXXVI, Abth. I) aanneemt, dat een spleet-vorming tussohen de yezels der lens de hoofdoorzaak is van het ontstaan der verduistering in de oataracteuse zone, in beide gevallen heeft men denbsp;cataracteuse troebeling in de corticale lagen te wachten op de plaats,nbsp;waar de lensvezels het minst vast aan elkaar zijn gehecht, omdatnbsp;daar eerder spleetvorming plaats vindt en de vezels zelf den invloednbsp;van de tusschen hen opgehoopte vloeistof het eerst zullen ondervinden.

Ik meen dan ook, dat op die wijze de waargenomen veranderingen moeten verklaard worden.

Utrecht, October 1891.

//

(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Geneesk.j Jmrg. 1891, 2de Deel).

-ocr page 126-

EEf SKIASCOOP.

In het Gasthuis voor ooglijders wordt tegenwoordig een skiascoop 1) gebruikt, die op de wijze van een dubbele loupe a recouvrement aannbsp;beide zijden 4 glazen bevat, aan de eene zijde 1, 2, -j- 3 ennbsp; 4, welke bij combinatie de verschillende waarden van 1 tot 10nbsp;geven, bijv. 2 met 3 samen = 5; 4- 1, 2 en 3 samennbsp;= 6 enz. Aan de andere zijde bevinden zich op overeenkomstigenbsp;wijze 1, 2, 3 en 4, die bij combinatie de waarde van 1nbsp;tot 10 geven.

Hiermede is het bezwaar tegen de methode van baker, n.1. dat men zooveel glazen noodig heeft, opgeheven. Het verdient aanbeveling den afstand van 1 M. op 80 cM. te stellen, waarbij men dan metnbsp;de linkerhand de glazen voor het oog van den patint kan houden,nbsp;terwijl men met de rechterhand den oogspiegel hanteert. Hierbijnbsp;moet men in plaats van 1 dioptrie natuurlijk 1.25 droptrien bij denbsp;gevonden myopie optellen en van de gevonden hypermetropic aftrekken.

A^'oor de voorstanders van de andere methode zijn aan het stel haakjes aangebraclit, waaraan men een bandmaatje kan bevestigennbsp;waarop de dioptrien zijn aangegeven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hermak snerlek jr.

1) Deze skiascoop is verkrijgbartr bij p. w. iiikle te TTtreclit, 9,50. (Ovei'gedrukt uit het iVerf. Tijdschrift voor Geneesk., Jaarg. 1892, 1ste Deel).

-ocr page 127-

NETVLIES-A ANDOENINGBN

BIJ

NAPHTALINE-VERGIFTIGING.

DOOK

Dr, HERMAN SNELLEN Jr.

-ocr page 128- -ocr page 129-

HOOFDSTUK I.

In Juni 1886 deelde Bouchard aan de Acadmie de Mdecine mee, dat hij, bij het herhalen dernbsp;proeven van Rossbach over het desinfecteeren vannbsp;den tractus intestinalis met naphthaline, bij konijnen,nbsp;na gebruik van naphthaline gedurende 5 tot 20nbsp;dagen, op beide oogen cataract had zien ontstaan.

Naar aanleiding hiervan werden door Dor proeven genomen op drie konijnen en 2 cavias. Als dosisnbsp;gaf hij 1 gram naphthaline op 1 kilogram dier, ennbsp;diende het met melk vermengd door de maagsondenbsp;toe, of bracht drooge kristallen zver naar achterennbsp;in de mondholte, dat zij door slikbeweging naar denbsp;maag werden gevoerd.

Al zijne konijnen kregen cataract, de cobayas niet; deze laatste stierven spoedig. Bij de konijnennbsp;merkte hij tevens op dat de cataract niet de eerstenbsp;verandering in het oog was, maar dat de retinanbsp;vr dien tijd talrijke ronde witte plekjes vertoonde.

') Revue gnrale dophlh. 87 n. 1.

-ocr page 130-

die, zooals bij onderzoek bleek, uit witte bloedlichaampjes bestaan en soms kristallen bevatten. De autopsie leerde hem dat deze ophoopingen van wittenbsp;bloedlichaampjes niet alleen in de retina, maar ook,nbsp;en vooral, in de chorioidea en in bijna alle visceralenbsp;organen voorkwamen.

Hield hij, na het optreden van de vlekken in de retina, vrdat de cataractvorming ontstond, met denbsp;toediening van naphthaline op, dan ontwikkelde dezenbsp;laatste zich niet. De vlekken in de retina ondergingen echter een verandering.... zij werden rood, eerstnbsp;aan de peripherie, vervolgens over hun geheele uitgestrektheid, evenwel soms met uitzondering van hetnbsp;centrum, hetgeen in dat geval wit bleef. De fundusnbsp;scheen daardoor, als bij pernicieuse anaemie, bedektnbsp;te zijn met haemorrhagien. Het ontstaan der vlekkennbsp;schrijft Dor toe f aan talrijke emboli f aan zoovelenbsp;ontstekingshaarden ; ze waren, volgens hem, hetnbsp;gevolg van een verandering van het bloed, terwijl de cataract hier zou veroorzaakt worden doornbsp;voedingsstoornis, evenals dit bij diabetes en bijnbsp;phosphaturie voorkomt.

Wat de cataract aangaat, deze vertoonde zich eerst als franjes (franges minces), aan de peripherienbsp;der lens en in de richting van de kern; daarnanbsp;verduistering van de perinucleaire lagen en tennbsp;slotte van de geheele lens.

-ocr page 131-

Bouchard vond bij nieuwe proeven, die hij in vereeniging met Charrin heeft genomen, naphthaline innbsp;de urine, en wl verbonden met zwavel. Hij kwamnbsp;daardoor tot de hypothese, dat de naphthaline zounbsp;werken door zwavelonttrekking. Proeven met anderenbsp;zwavelonttrekkende stoffen , als phenylzuur en phenyl-zure soda, gaven echter negatieve resultaten.

Terzelfder tijd werden hierover ook proeven genomen door Panas '), die daarin een oplossing hoopte te vinden van het vraagstuk der voedingnbsp;van het oog. Evenals Dor vond hij dat de lensverduistering werd voorafgegaan door vlekken in denbsp;retina; bovendien zag hij kristallen in het glasvocht,nbsp;die het aanzien hadden van synchisis scintillans.nbsp;De vlekken in de retina, die verspreid optraden,nbsp;eindigden met samen te vloeien; daarna trad eennbsp;gestreepte verduistering der lens op, van den aequatornbsp;naar de polen, die zich verder ontwikkelde tot eennbsp;matgrijze weeke cataract.

Anatomisch vond hij in t glasvocht, behalve de genoemde kristallen, ophoopingen van leucocythen.nbsp;Verder tweerlei exsudaten, een tusschen glasvochtnbsp;en retina en een tusschen de staafjes- en kegellaag ennbsp;het pigmentepitheel, in welke exsudaten zich dezelfde

gt;) Societ de Biologie, sance du 18 Dc. ISSf).

^) Acadmie de mdeoine, sance du 8 Pvr. 1887.

-ocr page 132-

kristallen en overeenkomstige ophooping van leuco-cythen vertoonden, als in het glasvocht. De retina was ter plaatse van de vlekken oedemateus, in eennbsp;later stadium echter geretraheerd en sterk adhaerentnbsp;aan de chorioidea. De vormelementen waren veranderd en het pigment verplaatst en het glasvochtnbsp;totaal losgelaten. Eerst daarna vertoonde zich denbsp;cataract, die 'dus altijd gepaard gaat met de grovenbsp;veranderingen der retina. De chorioidea vertoondenbsp;slechts in het laatste stadium veranderingen.

Cornea, sclerotica, conjunctiva, iris en corpus ciliare bleven absoluut normaal. Hieruit maakt Panasnbsp;de gevolgtrekking dat de voeding der lens afhankelijknbsp;is van de retina en van het glasvocht; als banennbsp;voor het voedingsvocht denkt hij zich daarbij: eennbsp;ruimte tusschen glasvocht en retina en een intra-retinale ruimte, zooals die aangeduid worden doornbsp;de twee exsudaten. Een abnormaal eiwitgehalte innbsp;het waterachtig vocht, dat hij bij de cataractvormingnbsp;vond, zou er op wijzen dat de lymphstroom uit denbsp;lens zich richtte naar de voorste oogkamer.

Deze bevindingen van Panas worden grootendeels weersproken door die van Hess ^). Synchisis scintillansnbsp;vond Hess nooit, wl talrijke kristallen in de retina,nbsp;die men er voor zou kunnen houden; maar hij kon

') B,evue gnrale dopMhalm. 87 n. 9.

-ocr page 133-

gemakkelijk aantoonen dat zij tot de retina behoorden. De vlekken in de retina zag hij in enkele gevallen reedsnbsp;na 10 tot 16 uren optreden, t eerst aan de beneden-zijde der retina. Bij doorgezette toediening vermeerderden zij, werden grooter en vloeiden in elkaar,nbsp;totdat zij den geheelen fundus innamen met uitzondering van een horizontale strook, die, uitgaandenbsp;van de pupil, als een lint over de retina lag.

Bij het openen van een oog, na het eerste optreden van de vlekjes, dus ongeveer 24 uren na de eerstenbsp;dosis, vond hij de vlekjes, die zich ophthalmoscopischnbsp;glinsterend-wit hadden voorgedaan, chocolade-bruin ,nbsp;in een normale bleeke retina. Hij verklaarde ditnbsp;verschijnsel uit sterke reflex bij t oogspiegelen vannbsp;vacuolen in de retina, terwijl het diJuse licht hetnbsp;daaronder gelegen pigment laat zien.

Na harding in Miillersche vloeistof bleek het dat de retina overal gemakkelijk van de pigmentlaag losliet,nbsp;behalve juist ter plaatse van de vlekken, waar zijnbsp;sterk adhaereerde; er is dus geen exsudaat, zooalsnbsp;door Panas was beschreven. Het pigment-epitheel ondernbsp;de plekken was veranderd en het pigment is in denbsp;retina gedrongen, waarin hij een overeenkomstigenbsp;beweging meende te zien, als er onder den invloednbsp;van het licht plaats heeft.

De ophoopingen van cellen, beschreven door Dor, kon hij noch in het oog noch in eenig ander orgaan

-ocr page 134-

ontdekken, evenmin als de haemorrhagien van de retina.

De cataract zag hij optreden 8 tot 36 uren na de eerste toediening, en bijna altijd vr de eerstenbsp;veranderingen in de retina.

De eerste veranderingen in de lens bestaan in het optreden van stralen, die van den aequator naar denbsp;achterste pool gaan, waarschijnlijk overeenkomende metnbsp;de franges-minces van Dor. Hij merkte hierbij nog op,nbsp;dat deze stralen bij kleine bewegingen van den spiegelnbsp;zich nu eens helder refiecteerend dan weder donkernbsp;voordeden. De lens zelf was dan nog helder, maarnbsp;vertoonde na 2 of 3 dagen aan den aequator verduisteringen, die zich volgens den loop der vezelennbsp;uitbreidden.

Aan deze zoo uiteenloopende beschouwingen over het wezen en de oorzaak der naphthaline-verande-ringen kwam Kolinski ) nog een nieuwe voegen.nbsp;Volgens zijn meening is de cataract niet alleen secundair aan de aandoeningen van het oog, maar zou zijnbsp;het resultaat zijn van een geheele rij van abnormalenbsp;processen in het gansche organisme.

Als eerste symptomen vond hij bloedextravasaten in het corpus ciliare, in de chorioidea en zelfs in denbsp;sclera. Ophthalmoscopisch bij albinos eerst vaatverwij-

*) Arohiv f, Ophthalm. XXXV 2 en Archives de Physiologie 90 n'gt;. 2.

-ocr page 135-

ding, rood worden der intervasculaire ruimten, dan, na eenigen tijd, witte vlekken, die, als glinsterendenbsp;punten beginnende, allengs grooter worden, daarnanbsp;loslating van het corpus vitreum, vorming vannbsp;troebelingen en membranen in t glasvocht. Tegelijkertijd optreden van kristallen voornamelijk op denbsp;retina en op de zoo even genoemde membranen,nbsp;maar ook op de lenskapsel en zelfs in de cornea.

Het aanzien van den fundus vergeleek hij met dat van retinitis albuminurica, behalve dat de grenzennbsp;der vlekken hier onduidelijker zijn.

Microscopisch zag hij bloedingen in de chorio-capillaris, welk bloed tussehen de staafjes en kegels dringt, waardoor het pigment wordt afgelicht. Dezenbsp;bloedingen werden door hem ook in de chorioideanbsp;propria gevonden, vooral aan den aequator.

De retina vond hij oedemateus, terwijl de staafjes en kegellaag niet te herkennen zijn in een korreligenbsp;massa, waarin hij met eosine gedegenereerde bloedlichaampjes aantoonde. De kristallen zag hij in denbsp;reticulaire of binnenste korrellaag, nooit in denbsp;buitenste lagen. Tengevolge van al deze veranderingen trad dan de cataract op.

Op het voorkomen van de haemorrhagien en het binnendringen van bloed in de retina en het daarnanbsp;optreden van cataract bouwt hij een nieuwe voedings-theorie op, die hij aldus weergeelt (/Archives, bid. 247):

-ocr page 136-

Het voedingsvocht van het oog richt zich van de chorioidea, dwars door de retina, in het glas-vocht, vanhier gaat het in de lens en naar denbsp;voorste oogkamer. Het waterachtig vocht verlaat denbsp;voorste oogkamer gedeeltelijk door filtratie door denbsp;cornea, gedeeltelijk wordt het geresorbeerd door hetnbsp;spatium Fontanae, het kanaal van Schlemm en denbsp;ciliairaderen.

Ten slotte heb ik nog de experimenten van Magnus te vermelden, die met behulp van den Lupenspiegelnbsp;de veranderingen van de lens nauwkeurig naging, maarnbsp;de retinaal-veranderingen buiten beschouwing laat.

Bij de cataract-vorming neemt hij twee stadia aan. In het eerste stadium, hetgeen, bij toediening vannbsp;5 gram per kilo dier, na 10 uur optreedt, krijgt denbsp;oppervlakte der lens, zoowel aan vr- als achterzijde ,nbsp;een gerimpeld voorkomen (franges minces van Dor,nbsp;Speichen van Hess, wellenformige BeschatFenheit vannbsp;Kolinski). Deze rimpels vertonnen zich als glashelderenbsp;banden, die radiair van den aequator naar de polennbsp;gaan, aan den aequator breed zijn en naar de polen toenbsp;dunner worden. Hij beschrijft het proces als een schrom-peling, overeenkomende met uitgedroogde of met salpeterzuur behandelde lenzen. Bij het leggen in waternbsp;nam de lens in het eerste stadium haar vroegeren

1) Archiv f. Ophthalm. XXXVI, 4.

-ocr page 137-

vorm weer aan. Hij meende daarom dit stadium aan te gering watergehalte van het bloed te moeten toeschrijven ; proeven hieromtrent genomen gaven echternbsp;negatieve resultaten.

Het tweede stadium is dat der werkelijke verduistering, die meestal 1 dag, soms 2 tot 3 dagen later optreedt, en begint aan de achtervlakte, dichtnbsp;bij den aequator, dien ze echter vrijlaat. Dezenbsp;troebeling verspreidt zich snel over de geheele achtervlakte; soms echter laat ze plekjes over, waardoornbsp;men den fundus nog kan zien.

Als oorzaak van de cataract-vorming neemt Magnus, evenals Dor en Kolinski, veranderingen in hetnbsp;bloed aan.

-ocr page 138-

HOOFDSTUK 11.

De in het vorige hoofdstuk genoemde onderzoekers hebben voornamelijk de veranderingen in de lensnbsp;nagegaan, terwijl de overige deelen van het oognbsp;slechts onvolledig werden onderzocht. Mij kwamennbsp;juist de veranderingen in den fundus meer interessantnbsp;voor, daar zulke processen den patholoog-anatoomnbsp;betrekkelijk zeldzaam in banden komen.

Evenals de meeste andere onderzoekers heb ik uitsluitend op konijnen geexperimenteerd. Bij denbsp;dosis naphthaline, zooals die door Dor is aangegeven,nbsp;nl. 1 gram op 1 kilo dier per dag, zag ik slechts innbsp;enkele gevallen cataract optreden, zoodat ik de veranderingen ongestoord met den oogspiegel kon nagaan.

De naphthaline, die ik gebruikte, was zooals zij in de apotheek verkrijgbaar is, en de toedieningnbsp;geschiedde eerst, eveneens naar het voorschrift vannbsp;Dor, door de naphthaline als zoodanig, of met broodnbsp;tot een pil gekneed, achter in de mondholte te brengen.nbsp;Later echter gaf ik de voorkeur aan het gebruik

-ocr page 139-

11

van de maagsonde, waardoor de naphthaline, door mucilago gummi arabici in water gesuspendeerd, innbsp;de maag werd gebracht.

Wat de volgorde van de veranderingen in het oog aangaat, verhielden mijn konijnen zich al zeer verschillend. Hierdoor laat het zich dan ook verklaren, waaromnbsp;de eerste onderzoekers, die slechts op weinige dierennbsp;onderzochten, zoo verschillende resultaten kregen.

Sommige konijnen stierven na korteren of langeren tijd zonder de minste veranderingen in het oog tenbsp;hebben vertoond; andere hadden reeds na 24 uurnbsp;beginnende cataract, die in een paar dagen z toenam,nbsp;dat de fundus niet meer te zien was; weer andere vertoonden de uitgebreidste fundus-aandoeningen zondernbsp;de minste lens verduistering; tenslotte waren er dienbsp;beide verschijnselen vertoonden. Al dadelijk kunnennbsp;wij dus het causaal verband, dat er volgens Panasnbsp;tusschen de veranderingen in retina en lens zounbsp;bestaan, uitsluiten. Dat beiden het gevolg zijn vannbsp;n zelfde oorzaak is echter zeer waarschijnlijk ennbsp;moet worden gezocht hetzij in de veranderde voedings-verhoudingen, hetzij in directe inwerking van de naphthaline of van een derivaat daarvan.

Daar de lens niet direct door vaten wordt gevoed, scheen het mij aangewezen eerst de retina en denbsp;chorioidea te onderzoeken, en daarbij tevens te lettennbsp;op veranderingen in het corpus ciliare, waarvan de

-ocr page 140-

12

voeding der lens wellicht afhankelijk kan zijn.

De verandering in den fundus, die men gewoonlijk het eerst waarneemt, is het optreden van kleinenbsp;ronde plekken, die bij gepigmenteerde konijnen zichnbsp;eerst bleek-rose voordoen, maar spoedig glanzend-witnbsp;worden. Bij albinos daarentegen zijn zij licht-roodnbsp;en laten de daarondergelegen vaten doorschemeren.

De verklaring van dit verschil is, dat de haarden (zie bladzijde 5) rood zijn, maar door de talrijke vacu-olen (zie pathologisch onderzoek), sterk reflecteeren.nbsp;Bij gepigmenteerde konijnen wordt veel licht geabsorbeerd , en dus weinig licht door de diepere lagennbsp;terug gezonden, zoodat men alleen het door de voorstenbsp;lagen gereflecteerde witte licht ziet; bij albinosnbsp;daarentegen ziet men de sclera en chorioidaal-vatennbsp;doorschemeren. De witte plekken van Panas, Dor ennbsp;Hess en de roode van Kolinski zijn dus identisch.

Deze haarden treden verspreid over den geheelen fundus op; het gedeelte om de papil blijft het langstnbsp;gespaard, maar ten slotte ziet men ze ook in denbsp;mergstralen. Bij voortgezette toediening vergrootennbsp;zij zich concentrisch, waarbij men dan dikwijls denbsp;versche roodere rand kan onderscheiden van hetnbsp;witte centrum. Raken twee haarden elkaar, dannbsp;conflueeren zij tot een 8 vormige figuur; conflueerennbsp;er meerderen, dan ontstaat een onregelmatige figuurnbsp;met gekartelde randen. Ze kunnen zoodoende den

-ocr page 141-

13

geheelen fundus innemen, slechts hier en daar een plekje overlatende, dat nog de normale kleur heeftnbsp;behouden. Vervolgens worden de haarden prominent,nbsp;verliezen alle teekening en zien er wollig uit. Houdtnbsp;men met de toediening der naphthaline op, dan heeftnbsp;er een regressief proces plaats, dat echter nooit totnbsp;restitutio ad integrum leidt.

De haarden worden weer vlakker, hernemen een glanzend-witte of geel-roode kleur, waarin eenigenbsp;teekening komt; de grenzen worden donkerder, omnbsp;tenslotte een donkeren pigmentrand te vormen, zoodatnbsp;de fundus het beeld van chorioiditis disseminatanbsp;weergeeft. Ook vindt men enkele pigmentplekkennbsp;zonder wit centrum, (zie plaat I, 3.)

Dit is zeker hetzelfde, wat Dor beschreven heeft als roodworden der haarden en wat hij voor hetnbsp;optreden van haemorrhagien hield.

Was de geheele fundus in het proces betrokken, dan neemt bij het herstellen de fundus het voorkomen van chorioiditis diffusa aan, of krijgt mennbsp;een partieele of totale loslating van het netvlies.nbsp;(Geval XIV, plaat I, 4.)

Een tweede verandering, die echter niet constant voorkomt, is het optreden van kristallen. In enkelenbsp;gevallen heeft dit na voortgezette toediening vannbsp;naphthaline plaats, zonder dat andere verschijnselennbsp;zijn voorafgegaan. (Geval XII na 10 dagen, geval

-ocr page 142-

14

IX na een maand.) Een ander maal werden eerst de bovenvermelde vlekken opgemerkt, en hoewelnbsp;met naphthaline-toediening werd voortgegaan, vermeerderden deze niet, maar traden de kristallen op.nbsp;Dikwijls kwamen zij bij konijnen, waarbij haardennbsp;waren, ook te voorschijn, nadat men met naphthaline-voeding had opgehouden. De kristalvorming is dus eennbsp;op zichzelf staand proces, en staat niet in rechtstreeksnbsp;verband met de haardvorming. Het schijnt mij toe datnbsp;het veeleer als een regressief proces is op te vatten, daarnbsp;het f optreedt, wanneer reeds de naphthaline-voedingnbsp;heeft opgehouden, f wanneer na langdurige voedingnbsp;het dier ongevoelig tegen naphthaline is geworden.

Dat de dieren voor het middel werkelijk ongevoeliger worden is niet alleen klinisch aan te toonen, doordat er geen nieuwe haarden meer worden gevormd, en dat de cataract, wanneer deze in tbeginnend stadium aanwezig was, teruggaat; maar hetnbsp;blijkt ook uit de hoeveelheid naphthaline in de urine.

Teneinde nategaan, hoelang het duurt, vrdat de naphthaline door de nieren wordt afgescheiden,nbsp;heb ik van enkele konijnen, die 2 gram naphthalinenbsp;hadden gekregen, om de 4 uren de urine onderzocht ).

') De urine, die na de naphthaline toediening uitgeseheiden wordt, is in tegenstelling met normale konijnen-nrine sterk zuur en donkernbsp;gekleurd. Om naphthaline daarin aan te toonen stonden mij de volgendenbsp;methoden ten dienste;

-ocr page 143-

15

De eerste 4 uren werd nog geen naphthaline afgescheiden, tusschen 4 en 8 uren na de voeding een spoor, het maximum daarentegen viel tusschen 12 ennbsp;16 uren na de toediening. Daarna nam de afscheidingnbsp;af, en was de urine na 2 dagen geheel vrij. Gaat mennbsp;geregeld voort met een dagelijksche toediening vannbsp;2 gram, dan vindt men een maximum ongeveer 12nbsp;uren na de derde toediening; daarna neemt de hoeveelheid snel af, om van af den 6*^ of T**quot; dag allengsnbsp;langzamer te blijven afnemen. Deze vermindering vannbsp;naphthaline in de urine is een bewijs van de verminderde opname. Men zou de bedenking kunnen maken,nbsp;dat de nieren misschien z veranderd waren, dat zijnbsp;geen naphthaline meer afscheidden , maar dan zou mennbsp;een ophooping van N. in het lichaam moeten krijgen ,nbsp;en daarbij vermeerderde aandoeningen in het oog.

Men moet dus aannemen dat deze kristallen of naph-

1*gt;. De methode van Penzoldt (Archiv. f. experim. Path. 21). Laat men een spoor naphthaline-houdende urine op geconcentreerd zwavelzuur vloeien, zoo ontstaat op de grensvlakte dezer twee vloeistoffen eennbsp;donker groene verkleuring, die op beide vloeistoffen overgaat. Dezenbsp;groene kleur maakt spoedig weer voor andere verkleuringen plaats.

S*'. De methode van Edlefsen. Voegt men bij 56 cc urine 34 druppels ohoorkalk-oplossing en een paar druppels zoutzuur, zoo wordtnbsp;het mengsel geel. Vorvolgens schudt men de urine met aether en brengtnbsp;deze laatste op een waterige oplossing van resoroine (1 proc.). Met eennbsp;paar druppels ammoniak wordt de resorcine groen, om bij toevoegingnbsp;van salpeterzuur rood te worden.

Hoewel beide methoden zeer gevoelig zijn, is door mij bij voorkeur van de tweede gebruik gemaakt, daar men hierbij uit de saturatie dernbsp;roode verkleuring eenigszins het naphthaline-gehalte ka.n bepalen.

-ocr page 144-

16

thaline-derivaten zijn, die door het gezonde voedings-vocht neergeslagen worden, of dat het andere stoffen zijn, die door de naphthaline in oplossing gehouden ,nbsp;bij vermindering van het N. gehalte neerslaan.

De derde verandering, de cataractvorming, is door de meeste schrijvers, maar voornamelijk doornbsp;Magnus, z uitvoerig behandeld, dat ik hierover kortnbsp;kan zijn. Evenals Magnus (zie bladzijde 8) moet iknbsp;daarbij twee stadia onderscheiden. In t eerste stadiumnbsp;vertoont de lens aan voor- en achtervlakte radairnbsp;loopende streepjes, die zich, van dicht bij dennbsp;aequator, meer of minder ver naar de polen uitstrekken. Bij nauwkeuriger onderzoek blijkt het dat dezenbsp;streepen rimpels in de kapsel zijn. Dit verklaart hetnbsp;door Hess beschreven feit, dat deze strepen bijnbsp;verschillende verlichting zich nu eens helder-reflec-teerend dan weer donker voordoen. Houdt men opnbsp;met het toedienen van naphthaline, dan verdwijnennbsp;de strepen totaal, om bij nieuwe toediening weernbsp;tevoorschijn te komen.

In het tweede stadium ziet men werkelijke lenstroe-belingen, en wl het eerst en voornamelijk aan de achtervlakte, niet gelijkelijk over de geheele achtervlakte , maar in vlekken, welke vooral dicht bijnbsp;den aequator het eerst optreden, maar overigensnbsp;weinig regelmaat vertonnen. Deze verduisteringennbsp;worden grooter, maar blijven oppervlakkig. De

-ocr page 145-

17

geheele lens, behalve juist deze achtervlakte, blijft helder. De verduisteringen zijn scherp begrensd, ennbsp;laten de tusschengelegen gedeelten volkomen helder,nbsp;zoodat men den fundus nog goed kan zien, al is bijnanbsp;de geheele achtervlakte verduisterd.

In dit stadium verdwijnen de striae, die int eerste stadium waren ontstaan.

De overige organen schenen in den regel geen anatomische veranderingen te ondergaan. In denbsp;urine trof ik nooit andere abnormale bestanddeelennbsp;aan dan de naphthaline. Ook de makroscopischenbsp;sectie van gestorven dieren gaf negatieve resultaten,nbsp;behalve in een geval, waar ik een peritiflitischnbsp;absces, en een ander geval waar ik bloedingen innbsp;den maagwand vond.

De meeste konijnen vermagerden wel onder de naphthaline-toediening, maar herstelden zich nadatnbsp;daarmede werd opgehouden.

-ocr page 146-

WAARNEMINGEN.

Geval I. Grijs konijn. Dagelijksche toediening van 2 gram naphthaline, die, met brood tot een pil gekneed , achter in den mond wordt gebracht. Nanbsp;vier dagen lichte ronde vlekken in den fundus. Denbsp;lens vertoont streepjes, die van de peripherie uitgaannbsp;en naar de polen zijn gericht. Bij bewegingen vannbsp;den oogspiegel zijn deze streepjes afwisselend helder-reflecteerend of donker. De vlekken in de retinanbsp;nemen dagelijks in aantal toe, worden grooter ennbsp;nemen onregelmatige vormen aan. Na 10 dagen :nbsp;verduistering van de achterste lenskapsel aan denbsp;onderzijde, welke zich snel over de geheele achter-vlakte uitbreidt, zoodat na 14 dagen de fundus nietnbsp;meer te zien is. Den 17'^ dag wordt het konijnnbsp;dood in zijn hok gevonden.

Geval 11. Albino konijn. Toediening met maag-sonde van naphthaline in water gesuspendeerd. Later wordt om een betere suspensie te krijgen aan hetnbsp;water mucilago gummi arabici toegevoegd. Deze

-ocr page 147-

19

methode wordt bij alle volgende gevallen toegepast. Dit konijn vertoont na 4 dagen enkele roode plekken, welke stationair blijven, totdat, na 8 dagen,nbsp;t konijn sterft.

Geval III. Grijs konijn. Eenmaal toediening van 2 gram. Volgenden dag kleinere en grootere plekken in de retina, als bij I. Hierna wordt, wegensnbsp;afwezigheid, de toediening gestaakt. Na 1 jaar zijn denbsp;meeste van deze plekken glinsterend-wit, de anderenbsp;licht-rood, allen omgeven door een breeden pig-mentrand, terwijl ook pigmentvlekken voorkomennbsp;zonder wit centrum. Tusschen het pigment enkelenbsp;als kristalletjes glinsterende puntjes. (Zie plaat I, 3.)

Geval IV. Albino. Dagelijksche dosis 2 gram. Derden dag vertoont de retina bleekroode plekjes,nbsp;waaronder de chorioidaalvaten te zien zijn. Dezenbsp;plekken nemen toe en vloeien in elkaar, tot er slechtsnbsp;kleine gedeelten van normalen fundus overblijven.

Na twaalf dagen vertoonen zich vliezen in het glasvocht, die zich uitstrekken van den fundus totnbsp;aan de lens. Niettegenstaande op dezelfde wijze metnbsp;naphthaline-toediening wordt voortgegaan, verminderen de vliezen weer; het glasvocht wordt geheelnbsp;helder, waarna het blijkt dat de roode vlekken plaatsnbsp;hebben gemaakt voor enkele wollige witte plekken.nbsp;Na vijf weken sterft het konijn

Geval V. Albino. Na dagelijksche doses van 2 gram

-ocr page 148-

20

gedurende 7 dagen sterft het konijn zonder dat eenige veranderingen in het oog waren op te merken.

Geval VI. Grijs konijn. Na drie weken vertonnen zich op kristalletjes gelijkende punten vr den fundus.nbsp;Deze nemen in aantal toe, totdat de geheele fundusnbsp;bezaaid is met glinsterende punten. Den 25* dagnbsp;wordt het konijn gedood.

Geval VIL Zwart konijn. Den 2^ dag zijn op de lens van beide oogen aan den rand ongelijknbsp;brekende radiaire stralen waar te nemen. Deze ^nbsp;vermeerderen en schrijden meer naar de polen voort.nbsp;Den 7** dag sterft het konijn.

Geval VIII. Zwart konijn als VIL Derden dag: optreden van randstralen, na 10 dagen verduisteringennbsp;aan de achterste kapsel, na 14 dagen nog slechts eennbsp;klein gedeelte doorzichtig; na 16 dagen achtervlaktenbsp;der lens totaal verduisterd.

Gevallen IX en X. Kristallen in de retina, in het eerste geval na vier weken, in het tweede nanbsp;twee weken; voor het overige geen afwijkingen.

Geval XL Grijs konijn, na elf dagen witte vlekken, na 14 dagen blijven deze vlekken stationair en treden er kristalletjes op, die bij voortgezette toediening in aantal toenemen.

Geval XIl. Lichtbruin konijn. Na tien dagen, in de retina lichte plekken en enkele kristalletjes.

Geval XIII en XIV. Lichtbruine konijnen met

-ocr page 149-

21

lange hangende ooren. Deze blijken zeer gevoelig te zijn en reageeren reeds 24 uur na de toedieningnbsp;van slechts 1 gram. De tweede toediening had eerstnbsp;drie dagen later plaats. 24 uur daarna weer nieuwenbsp;erupties, terwijl de oudere concentrisch toenemennbsp;en witter zijn, en zich door een iets donkerdernbsp;randje van de nieuwere afscheiden. Deze nieuwerenbsp;haarden vloeien hier en daar ineen, vooral bij XIV.nbsp;(Zie plaat.)

Konijn XIII wordt in dit stadium gedood.

Bij XIV wordt met de toediening voortgegaan. De plekken conflueeren tot zij den geheelen fundusnbsp;hebben ingenomen, waarbij de oudere plekken nietnbsp;meer te onderscheiden zijn. Alleen het gedeelte omnbsp;de pupil heeft nog de normale kleur. Hierin komennbsp;ook enkele kleinere witte plekjes voor.

De naphthaline-toediening wordt verminderd tot op 1 gram om den anderen dag, en na een week wordtnbsp;ze gestaakt. Er beginnen zich pigmentkorrels in denbsp;retina te vertoonen, welke zich vermeerderen ennbsp;zich hier en daar ophoopen. Thans is het procesnbsp;tot stilstand gekomen, en vertoont het konijn op hetnbsp;linkeroog het beeld van chorioiditis diffusa en opnbsp;het rechter van totale solutio retinae. (Zie plaat I, 4.)

Geval XV. Halfwassen grijs konijn. Na de eerste dosis van een gram treden geen veranderingen innbsp;fundo op. Volgenden dag tweede dosis, van 2 gram ,

-ocr page 150-

22

waarop den derden dag lichte vlekken in fundo te zien zijn en de lens randstralen vertoont. Hiernanbsp;wordt de toediening 3 dagen gestaakt. Den dagnbsp;is de lens weder geheel helder, en de urine vrijnbsp;van naphthaline. Weder toediening van 2 gram. Nanbsp;24 uur heeft de lens op nieuw randstralen, en zijnnbsp;er versche erupties in den fundus. Aan de peripheric vloeien de haarden ineen, bij de pupil komennbsp;zij geisoleerd en in vertikale rijen voor. De oudenbsp;haarden zijn wit gekleurd met eenigermate gepig-menteerden rand, de nieuwe zijn meer rose. Innbsp;dit stadium wordt het rechteroog onder chloroformnbsp;gexstirpeerd. Met naphthaline toediening wordt voortgegaan , totdat den 14'* dag de achterste lenskapselnbsp;van het linkeroog ondoorzichtig wmrdt, waarop ooknbsp;dat oog gexstirpeerd wordt.

Verder dienen hier nog eenige gevallen vermeld te worden, waarbij de naphthaline-toediening gestaaktnbsp;werd, omdat de proefdieren zelfs na geruimen tijdnbsp;geen afwijkingen in het oog vertoonden, of omdatnbsp;zij duidelijke teekenen van ziekzijn gaven, zondernbsp;dat echter het oog aangedaan was.

-ocr page 151-

MIKROSKOPISCH ONDERZOEK.

Het pathologisch-anatomisch onderzoek van de retina levert groote bezwaren op. Indien de elementennbsp;der retina niet onrniddelijk na den dood gefixeerdnbsp;worden, ondergaan zij postmortale degeneraties, dienbsp;het stellen van een diagnose nmogelijk maken. Mennbsp;zou daarom den bulbus moeten openen, opdat hetnbsp;fixatievocht direct op de retina kan inwerken. Hetnbsp;doorsnijden van den bulbus heeft echter dit tegen,nbsp;dat daarbij de retina loslaat, waardoor men ze nietnbsp;in verband met pigment-epitheel en chorioidea kannbsp;beschouwen. Bovendien is bij konijnen de lens eennbsp;gioote hinderpaal daar zij het grootste gedeelte vannbsp;het oog inneemt en bij het doorsnijden sterk aannbsp;het mes kleeft, waardoor de verschillende deelen uitnbsp;hun verband worden gerukt.

Van de verschillende methoden, door mij beproefd om deze bezwaren te ontgaan, voldeed mij het bestenbsp;de fixatie in toto in Flemmings vloeistof en geleidelijke naharding achtereenvolgend in alcohol van

-ocr page 152-

24

30 7o, 60 Vo, 90 Vo en absoluten alcohol. Op deze wijze kreeg ik van gezonde oogen praeparaten, waarbij nbsp;de retina tot in haar fijnste bijzonderheden goed tenbsp;herkennen was.

De aldus behandelde en in celloidirie gesneden oogen, welke intra vitam de in het vorige hoofdstuknbsp;beschreven lichte vlekken in het eerste stadium vertoond hadden, gaven onder het mikroskoop scherpnbsp;omschreven haarden in een overigens gezonde retina

te zien. Deze haarden nemen de geheele dikte van de retina in, ook aan den rand, zoodat hun grenzennbsp;evenwijdig zijn aan de steunvezelen.

Terwijl de gezonde retina gemakkelijk van de pigmentlaag loslaat, is zij ter plaatse van de haardennbsp;altijd adhaerent. Verder is zij daar gezwollen en zijnnbsp;de elementen uit elkaar gedrongen, zoodat de haardennbsp;doorschijnender zijn dan de gezonde retina.

In overeenstemming met de concentrische vergroo-ting der haarden zijn de veranderingen in het centrum verder voortgeschreden dan aan den rand.

De verschillende lagen met sterke vergrooting nauwkeuriger onderzoekende, vond ik dat in dit eerstenbsp;stadium al de elementen, hoewel zeer veranderd,nbsp;nog te herkennen waren, en kon ik constateerennbsp;dat er geen witte of roode bloedlichaampjes in denbsp;retina ingedrongen waren, zooals Dor en Kolinskinbsp;meenden te vinden. Evenmin kon ik ooit een exsu-

-ocr page 153-

25

daat ontdekken, als door Panas tusscken retina en glasvocht en tusschen retina en pigmentlaag beschreven was.

De staafjes- zijn vooral in het midden van een haard sterk geschrompeld, zoodat de li mi tans externa,nbsp;dicht tegen de pigmentlaag ligt. De pigmentcellennbsp;hebben hun vorm behouden, maar het pigment ligtnbsp;opgehoopt aan de naar de retina gekeerde oppervlakte.

De buitenste korrels hebben geheel hun structuur verloren en zijn, in plaats van dwars gestreept, egaalnbsp;gekleurd, en van ovaal zijn ze rond geworden. Ooknbsp;liggen zij niet als in de gezonde retina regelmatig, maarnbsp;hier meer opgehoopt daar verder uit elkaar, zoodatnbsp;er smalle lacunen ontstaan. De binnenste korrellaagnbsp;heeft een zelfde verandering ondergaan. De korrelsnbsp;zijn egaal bruin en liggen sterk geschrompeld tegennbsp;het steun weefsel aan, zoodat daartusschen grootenbsp;vacuolen worden gevormd. De binnenste reticulairenbsp;laag is in overlangsche vezelen gespleten, terwijl vannbsp;de twee binnenste lagen nog slechts hier en daar eennbsp;geschrompelde gangliencel of iets van een Mllerschenbsp;vezel is te zien. Uitsluitend aan de randen dernbsp;haarden vertoont het steun weefsel, vooral de Mllerschenbsp;vezelen, een groot aantal door het osmiumzuur zwartnbsp;gekleurde stipjes. Daar zij alleen door osmiumzuurnbsp;zwart gekleurd werden, zijn zij als een vettige degeneratie van de bindweefselachtige elementen te

-ocr page 154-

26

duiden. Waarschijnlijk is dit de allereerste verandering , daar ik ze tusschen nog normale zenuwelementen vond.

Hoewel bij albinos de haarden zich ophthalmos-copisch zoo geheel anders voordoen, zijn zij, onder het mikroskoop bekeken, volmaakt gelijk met denbsp;hierboven beschrevene. Het verschil van voorkomennbsp;is dus alleen in het al of niet aanwezig zijn van hetnbsp;pigment te zoeken.

De chorioidea vertoont in dit stadium geen andere afwijkingen, dan misschien uitzetting van de grooterenbsp;vaten. Evenmin kon ik in iris, corpus ciliare ofnbsp;sclera eenige afwijking, exsudaat of extravasaat ontdekken. Doordat ik den bulbus opende, alvorensnbsp;met alcohol na te harden, hield ik het corpus vi-treum adhaerent aan de retina. De glasvochtmem-branen verliepen normaal, en waren vrij van vreemdenbsp;bestanddeelen.

In het tweede stadium, waarbij de haarden, zoowel van gepigmenteerde konijnen als van albinos, eennbsp;wollig wit aanzien hadden en meer prominent waren,nbsp;was de destructie van de retina z ver gegaan, datnbsp;slechts een onherkenbare detritusmassa met enkelenbsp;vetdruppels was overgebleven. Deze detritusmassanbsp;bevindt zich tusschen hyaloidea en pigmentlaag of,nbsp;waar ook deze laatste gedestrueerd is, tusschennbsp;hyaloidea en chorioidea. Deze detritusmassa wordt

-ocr page 155-

27

geresorbeerd, waardoor in een nog later stadium de hyaloidea tegen de pigmentlaag of tegen de chorio-idea aan komt te liggen.

Ten slotte' heb ik de haarden onderzocht in het stadium, dat zij, geruimen tijd na het staken vannbsp;naphthaline-toediening, geheel gepigmenteerd warennbsp;of een gepigmenteerden rand met wit centrumhadden.

In beide gevallen was de retina daar totaal verdwenen , en lag de hyaloidea f tegen de pigmentlaag f tegen de chorioidea aan- Aan de randen liep de retina dun uit naar de haarden toe, waarbijnbsp;limitans externa en hyaloidea samenvloeiden. Innbsp;dit spits uitloopende gedeelte zijn de\etina-elementennbsp;niet te herkennen, maar reeds op korten afstand vannbsp;de haarden zijn de Mllersche vezelen en de zenuw-elementen meer normaal en is ook de staafjeslaagnbsp;weer aanwezig.

Behalve dat de buitenste korrellaag aan den rand van de gezonde retina smaller is dan op plaatsennbsp;die verder van de haarden verwijderd _^zijn, zijn denbsp;verschillende lagen volkomen gelijk aan die van eennbsp;gezonde retina. In den omtrek van de haarden vondnbsp;ik, in een overigens normale retina, holten, dienbsp;overeenkomen met de door Iwanoff het eerst beschreven verandering van de retina, welke hij oedemanbsp;retinae noemde, maar waaraan quot;men later den beternbsp;passenden naarn van cysteuze degeneratie o-eo-even

-ocr page 156-

28

heeft. In andere praeparaten vond ik dergelijke holten, welke gevormd en opgevuld waren doornbsp;kristallen, waarover hieronder uitvoeriger zal wordennbsp;gehandeld.

De haarden zelve hebben hun donker voorkomen te danken aan woekering van de pigmentcell en,nbsp;waardoor een tweede laag wordt gevormd. Van dezenbsp;twee lagen bekleedt de eene de chorioidea en denbsp;andere de hyaloidea, waaraan zij ook adhearentnbsp;blijven, terwijl zij onderling f niet samenhangen fnbsp;door de behandeling hun samenhang verliezen. Dikwijls is er een duidelijke omslagsplooi van de eenenbsp;op de andere laag te zien.

Bij de haarden, die intra vitam een wit voorkomen hadden terwijl slechts de rand gepigmenteerd was, blijkt dat niet alleen de retina, maar ook denbsp;pigmentlaag verdwenen is, zoodat dan de hyaloideanbsp;tegen de pigmentlooze choriocappillaris aanligt.

De kristallen (zie bladz. 13) komen voornamelijk in de overigens normale retina voor, waar zij alleennbsp;mechanisch het weefsel schijnen te verdringen, zoodatnbsp;dikwijls eene op een kapsel gelijkende verdichtingnbsp;van het omliggende weefsel gevormd wordt.

Behalve in de buitenste laag, liggen zij onregelmatig verspreid in alle lagen van de geheele retina, ennbsp;zijn meestal zeer talrijk.

Door de vriendelijke hulp van Professor Wichmann

-ocr page 157-

29

ben ik in staat gesteld de volgende beschrijving te geven van den kristalvorm:

De kristallen zijn kleurloos, vrij sterk lichtbrekend en vertoonen zich in rechthoekige of ruitvormigenbsp;doorsneden of in straalsgewijze gegroepeerde agregaten.

De eerstgenoemden bereiken een lengte van 0.027 mM., zijn echter ook geen enkelvoudige individuen, maar bestaan uit uiterst kleine plaatjes.nbsp;Zij dooven gepolariseerd licht daarom ook niet gelijkelijk uit. Het maximum van de uitdoovingshoeknbsp;bedraagt 11 De kristallen behooren daarom totnbsp;een scheefassig systeem, waarschijnlijk tot het mono-klinische. Zij zijn optisch negatief. In evenwijdignbsp;geporaliseerd licht vertoonen de plaatjes levendigenbsp;interferentiekleuren.

De straalsgewijze gegroepeerde aggregaten vertoonen de zelfde optische eigenschappen als de zooeven genoemde plaatjes. Zij hebben meer of min een elliptische vorm, waarvan de langste diameter op 0.042 mm.nbsp;bepaald werd. De naar buiten divergeerende plaatjesnbsp;vertoonen daar, waar zij zich van elkaar scheidennbsp;soms kristallijnen omtrekken.

De chemische samenstelling van deze kristallen is mij nog onbekend, daar zij niet tot een bekendenbsp;kristalvorm behooren, en het niet wel mogelijk isnbsp;ze voor chemische analyse te isoleeren.

-ocr page 158-

BESLUIT.

Alvorens tot eene conclusie te komen omtrent de oorzaak van de veranderingen in het oog bij naphthaline vergiftiging, zij het mij vergund de uitkomsten van mijne onderzoekingen hier kort weer tenbsp;geven.

In de eerste plaats heb ik kunnen constateeren, dat naphthaline onder den eenen of anderen vormnbsp;van uit den tractus intestinalis in het organismenbsp;wordt opgenomen, en langs de nieren weer wordtnbsp;uitgescheiden.

Tengevolge van deze opname van naphthaline treden locale degeneraties der retina op, welke bijnbsp;voortgezette toediening van naphthaline de geheelenbsp;retina kunnen innemen.

De gedegenereerde retina-elementen vervallen tot korrelige nekrotische massa, welke vervolgens ge-resorbeerd wordt. De pigrnentcellen vermeerderennbsp;zich dan. Bij sterkere aandoeningen echter wordennbsp;ook de pigrnentcellen vernietigd en heeft de woekeringnbsp;alleen aan den rand van den haard plaats.

-ocr page 159-

31

Het proces is dus eene necrobiose van de retina en moet volgens mijne meening toegeschreven wordennbsp;aan directe inwerking van de naphthaline of eennbsp;derivaat daarvan op de retina.

Van exsudatie toch, zooals door Panas werd beschreven tusschen retina en glasvocht en tusschen retina en pigmentlaag, heb ik nooit eenig spoor kunnennbsp;ontdekken, evenmin van ophoopingen van leucocy-ten in de retina, waaraan Dor het ontstaan dernbsp;haarden meende te moeten toeschrijven; ook kan denbsp;meening van Kolinski, dat de oorzaak moet gezochtnbsp;worden in bloedingen van de choriocapillaris, waarbijnbsp;het bloed in de retina dringt en deze verwoest, nietnbsp;juist zijn. Dan toch zou pigmentlaag en staafjes-en kegellaag uit elkander gedrongen moeten zijn,nbsp;terwijl bij mijne onderzoekingen deze laag geschromnbsp;peld was en sterk aan de pigmentlaag adhaereerde.nbsp;Bloedingen heb ik noch in chorioidea noch in corpusnbsp;ciliare ooit kunnen vinden.

Wat de cataract-vorming aangaat, zoo is deze niet secundair aan de veranderingen in de retina, maarnbsp;evenals deze laatsten het gevolg van de inwerkingnbsp;der napthaline.

Het eerste stadium, dat der randstralen, schrijf ik toe aan verandering der osmotische verhoudingnbsp;binnen en buiten de lens. Daar de voorste ennbsp;achterste oogkamer in open verbinding met elkaar

-ocr page 160-

32

staan, werkt dit proces evenzeer in aan de voor- als aan de achter vlakte. Wanneer bii het staken dernbsp;napthaline-toediening het waterachtig vocht weernbsp;normaal wordt, en dus het osmotisch evenwichtnbsp;hersteld wordt, verliest de lens weder zijn rimpels.

Dit feit zoowel als het helder blijven van de lens bewijzen tevens dat er in het eerste stadium nog geennbsp;destructie voorkomt. Het tweede stadium, dat dernbsp;verduistering van de achtervlakte is als destructienbsp;op te vatten. De reden, waarom deze bijna uitsluitendnbsp;de achtervlakte der lens aandoet, moet gezocht worden in de omstandigheid dat het voedingsvocht innbsp;de voorste oogkamer snel ververscht wordt, terwijlnbsp;achter de lens waar deze wisseling veel langzamernbsp;is, het naphthalinegehalte meer constant blijft ennbsp;dus sterker op de lens inwerkt.

Ik geloof daarom, in tegenstelling met Magnus, die een lymphestroom aan de achtervlakte van denbsp;lens laat intreden in een zone niet ver van dennbsp;aequator, dat de lens zoowel aan de voor- als aan denbsp;achtervlakte gevoed wordt.

-ocr page 161-

VERKLARING DER PLATEN.

PLAAT 1.

Figuur 1. Oogspiegelbeeld, ontnomen aan geval XIII, 24 uur na de tweede toediening van naphthaline. De nieuwenbsp;haarden oriigeven concentrisch de oudere, waarbij zij op verschillende plaatsen ineenvloeien, of treden op in gedeelten,nbsp;die door de vorige erupties vrij waren gelaten.

Figuur 2 stelt de haarden voor bij een albino konijn. De haarden zijn bleekrood en laten de chorioidaalvaten drschemeren.

Figuur 3. Fundus van geval III, een jaar na de toediening. Pigmentophoopingen met of zonder wit centrum. Hier en daarnbsp;komen enkele kristallen voor.

Figuur 4. Omgekeerd beeld van XIV. De retina is geheel losgelaten en vormt een verticalen wand, gaande van de papilnbsp;naar de achtervlakte der lens. De vrijgekomen chorioidea laatnbsp;hare vaten doorschemeren. In het centrum van den fundus bevinden zich eeuige haarden, zooals in figuur 3 zijn aangegeven.

PLAAT 11.

Figuur 1. Band van een haard in het eerste stadium. Links de gedegenereerde retina-elementen, rechts de gezondenbsp;retina; hiertusschen enkele steunvezelen, die vettige degeneratie vertoonen.

Figuur 2. Een haard in het laatste stadium. De retina is geheel verdwenen. Het pigmentepitheel is gewoekerd en bekleedtnbsp;ook de menbrana hyaloidea.

Figuur 8. Straalsgewijs gegroepeerde aggregaat van kristal-letjes in de retina.

-ocr page 162- -ocr page 163-

Pl.l.





.?.(ELLEfrjJv AD.AT.DEL.

ZithDJ(C.G-rooi. ir.

i


-ocr page 164- -ocr page 165- -ocr page 166- -ocr page 167-

OVEf^ DE

ACCOMMODATIE EN CONVEE^GENTIE

BIJ ZIJDELINGSCHEN BLIK

Db. g. van eijsselsteijn.

-ocr page 168- -ocr page 169-

INLEIDING.

,,So far as the range of accommodation for both eyes extends, the state of accommodation of the eye correspondsnbsp;to a definite convergence of the visual lines. Thus thenbsp;emmetropic eye, with parallel visual lines, is accommodated for infinite distance; with a convergence at 8quot; fornbsp;a distance of 8, etc..

Unmistakably, therefore, a connection exists between convergence of the visual lines and accommodation.

Aldus begint Prof. Donders in zijn werk: On the anomalies of accommodation and refraction of the eye ') het derde hoofdstuk, waarin wordt gehandeld over het verband, dat er bestaat tnsschen accommodatie en convergentie der gezichtslijnen.

Hij voegt er aan toe, dat reeds Porterfield en Jon. Mller de opmerkzaamheid hierop hadden gevestigd.nbsp;Deze echter hielden, zoo het schijnt, dit verband voornbsp;absoluut en causaal, zoodat slechts n accommodatietoe-

') Edited by the new Sydenham Society, London 1864.

-) A treatise on the Eye. Vol. I p. p. 410 et seq. Edinburgh 1759. 3) Vergleichende Physiologic des Gesichtssinnes. 1826. p. 216.

-ocr page 170-

stand of graad van convergentie raogelijk was voor den daarmede overeenkomstigen graad van convergemie of ac-commodatietoestand. Volckman had reeds aangetoond, datnbsp;zulk een noodzakelijk verband niet bestond, en DoNOEnsnbsp;zelf gaat nu in genoemd hoofdstuk na, welke de grenzennbsp;zijn, binnen welke accommodatietoestand en graad vannbsp;(onvergentie voor ieder punt (bij t rechtuit zien) kunnennbsp;varieei'en. Hij onderzocht of men een bepaald punt, datnbsp;men fixeert, duidelijk blijft zien, wanneer men zwaknbsp;concave of convexe glazen voor de oogen plaatst? Even-zoo stelde hij een onderzoek in, in hoeverre men bet gefixeerde voorwerp duidelijk kan blijven zien, als mennbsp;zwak abduceerende of adduceerende prismata voorde oogennbsp;plaatst? Uit het eerste geval zou blijken of, bij onveran-derden graad van convergentie, de accommodatietoestandnbsp;veranderlijk kan zijn, terwijl uit de tweede proef zounbsp;volgen, binnen welke grenzen, bij onveranderden accommodatietoestand, de convergentie kan worden gewijzigd.

De beantwoording dezer vragen beeft Donders trachten vast te stellen met behulp van den door hem gewijzigdennbsp;Optometer van Hassner (Drager Vierteljahrsschrift 1851.nbsp;Bd. 32. p. 166). Deze bestaat uit een langwerpig houtennbsp;blad, horizontaal gesteld op een voetstuk. Dit blad wordtnbsp;in de lengte doorsneden door drie evenwijdige gleuven,nbsp;die ieder 30 mM. van elkander verwijderd zijn, zoo-dat de afstand van de twee buitenste gleuven ongeveernbsp;beantwoordt aan den gemiddelden pupilafstand van volwassen personen. In die gleuven kan een koperen staafnbsp;worden voortgescboven, die juist boven de gleuf een vertikaalnbsp;staafje draagt. Op dit staafje bevindt zich een draaibarenbsp;bolle cylinder, waarbinnen fijne draden aan elkander evenwijdig zijn gespannen.

-ocr page 171-

Aan eene der smalle zijden van het tafelvlak is een insnijding aangebraelit, waarin de neus van den waarnemer plaats vindt. Aan de zijden zijn vizier-kijkertjes aangebraelit,nbsp;waarin zich een kruis bevindt van twee draden, wier kruispunt bij het doorheenzien moet samenvallen met den randnbsp;van de cornea van den waarnemer. Ter zijde van de lengte-gleuven zijn twee maatschalen aangehracht, waarop mennbsp;den afstand kan aflezeii van de gespannen draden tot aannbsp;de basis der cornea: de eene schaal voor het zien rechtuit bij monoculaire bepalingen, de andere schaal voor hetnbsp;zien met convergentie bij binoculaire waarnemingen.

Met dezen toestel kunnen r (punctum rernotum) en p (punctum proximum) voor ieder oog afzonderlijk en voornbsp;beide oogen, binoculair, worden bepaald. Om nu tevensnbsp;de grenzen te kunnen meten, binnen welke, bij n bepaalden graad van convergentie, de accommodatie veranderlijk kan zijn (relatieve accommodatie), zijn op het tafelvlak,nbsp;vr de oogen van den waarnemer, gesleufde koperennbsp;ringen aangebracht, waarin gemakkelijk holle en bollenbsp;glazen kunnen worden geplaatst. Deze zijn tevens zdanignbsp;te verstellen, dat men ze, bij lederen graad van convergentie, ten naaste bij loodrecht op de gezichtslijnen kannbsp;plaatsen. Onder het achtereenvolgend aanwenden van sterkere concave of convexe glazen, worden nu de maximale en,nbsp;de minimale graad van accommodatieve inspanning bepaald,nbsp;bij lederen graad van convergentie. Het op die wijze verkregen relatieve punctum proximum duidde Donders aannbsp;door j, , het punctum rernotum door r,.

Bij ieder paar oogen van ongeveer gelijke condities on-deischeidt Donders:

'I. den grootsten afstand van duidelijk zien R.

2. den kleinsten

binoculair zien P^.

-ocr page 172-

6

3. nbsp;nbsp;nbsp;den absoluut kleinsten afstand van duidelijk zien bijnbsp;het convergentie-maximum P.

4. nbsp;nbsp;nbsp;den relatief kleinsten afstand van duidelijk zien bijnbsp;iedere gegevene convergentie P^.

5. nbsp;nbsp;nbsp;den relatief grootsten afstand van duidelijk zien bijnbsp;iedere gegevene convergentie jRi-

en bij berekent de drie volgende formules, die drie verschillende waarden van accominodatiebreedto vertegenwoordigen , n.1.:

1 _ J___

A ~ P nbsp;nbsp;nbsp;R-

1 1

P.

J___

p, nbsp;nbsp;nbsp;r;

Uit proefnemingen bij een 15 jarigen emmetroop en een daarnaar getrokken curve, bleek bet aan Donoers, dat denbsp;relatieve accommodatie-breedte, gerekend van af bet ziennbsp;met evenwijdige bliklijnen, eerst grooter wordt, dan eennbsp;tijd lang ongeveer stationair blijft, om daarna steeds kleiner te worden, tot zij bij bet convergentie-maximum = is.nbsp;Verder is in een emmetropiscb oog bij evenwijdige ge-

zichtslijnen 4- geheel positief '), bij toenemende convergen-

tie neemt het negatieve deel snel toe, weldra ten koste van

1


1. de absolute


2. de binoculaire nbsp;nbsp;nbsp;--


i?.-


i

3. de relatieve nbsp;nbsp;nbsp;--


het positieve en eindelijk wordt, bij 36 convergentie.


17


geheel negatief.

Donoers trekt uit bet voorgaande de voor de praktijk

Het positieve deel van de relatieve ace. strekt zich uit van punctum fixum tot ji, het negatieve van punctum fixum tot r^.

-ocr page 173-

belangrijke conclusie (bldz. 114): that the accommodation can be maintained only lor a distance, at which, in referencenbsp;to the negative, the positive part of the relative range ofnbsp;accommodation is tolerably great.

Bij de verschillende refractie-toestanden is de verhouding tusschen convergentie en relatieve accommodatie-breedte verschillend. Bij myopie kan bij het maximum van convergentienbsp;nog een krachtige inspanning van de accommodatie plaatsnbsp;hebben. Sterke myopen hebben dus bij hun convergentie-maximum nog eene accommodatie-breedte disponibel, ennbsp;wel des te meer, naarmate de convergentie meer beperkt

1 . .

is. Het negatieve deel van ^ is in t gebied van het binoculair zien bovendien zeer gering. Anderzijds is de convergentie dikwijls zeer beperkt. Hieruit besluit Donders (bldz. 120):

In the higher degrees of myopia, the difficulty of maintaining binoculair vision does not proceed from tension of accommodation, but rather from difficulty of convergence.

Bij hypermetropen is de relatieve accommodatie-breedte zeer groot. Deze neemt bij toenemende convergentie tamelijk gelijkmatig af. Bij een convergentie van 16 a 17 vondnbsp;Donders het positieve deel = 0, zoodat alln het negatievenbsp;overblijft. Van af het absolute tot het manifeste punctumnbsp;remotum bedraagt het positieve deel bij parallelle gezichts-lijnen slechts de helft van het negatieve. Van hier af wordtnbsp;het positieve deel allengs grooter, tot zich bij eene convergentie van 5 de verhouding omkeert. Hieruit besluitnbsp;Donders, dat oogen met zulk een hypermetropie niet langnbsp;achtereen kunnen zijn geaccommodeerd voor het snijpuntnbsp;hunner gezichtslijnen. Uit een bijgevoegde graphische voorstelling trekt hij verder de conclusin (bldz. 123):

-ocr page 174-

1. nbsp;nbsp;nbsp;That, with parallel visual lines, the emmetropic eyenbsp;can bring into action about ,'3, the myopic only ^1,,,^, thenbsp;hypermetropic, on the contrary, of its total power ofnbsp;accommodation.

2. nbsp;nbsp;nbsp;That, with slight convergence, the myopic eye can accommodate much less, the hypermetropic on the contrary,nbsp;much more (but also must do so) than the emmetropic.

3. nbsp;nbsp;nbsp;That, with stronger convergence, the accommodationnbsp;of the myopic eye can still increase much, that of thenbsp;hypermetropic only a little.

De oorzaak van de verschillende accommodatiebreedten bij verschillende refractietoestanden, meent Donders tenbsp;moeten zoeken en te kunnen vinden in de gewoonte:

,,The cause of difference is at once apparent: it is the result of practice. The myopic eye has learnt to convergenbsp;in a certain degree, without bringing its power of accommodation into action in the same proportion as the emmetropic eye. Thereby the binocular farthest point, althoughnbsp;seen at a tolerably considerable convergence, remains almostnbsp;as far from the eye as the absolute farthest point. But onnbsp;the other hand, the eye has not practised itself with slightnbsp;convergence to bring a relatively great part of its accommodation into action, because it has had no necessity tonbsp;do so. The hypermetropic eye, on the contrary, found itselfnbsp;obliged, in order to see accurately , even with parallel visualnbsp;lines, to put its power of accommodation on the stretch,nbsp;and it has brought itself so far in that respect, that it isnbsp;no longer in a position to become completely relaxed, thatnbsp;at least on every effort to see, the act of accommodationnbsp;takes place involuntarily. As further, with increasing convergence , a disproportionately great part of the range otnbsp;accommodation must always come into action, it is not

-ocr page 175-

strange that the relative range of accommodation has been considerably displaced.

Tot staving van zijn betoog, dat oefening en gewoonte het verschil in accommodatiebreedte veroorzaken, geeft Dondersnbsp;drie bewijzen:

1. Het gebruik van positieve of negatieve glazen is reeds na verloop van enkele uren van invloed op de accommodatiebreedte van het emmetropische oog.

2. De relatieve accommodatiebreedte van ametropen verschuift zich, nadat zij eenigen tijd corrigeerende glazen hebben gedragen en nadert die van emmetropen.

3. Wanneer bij het klimmen der jaren, nog vr de eigenlijke presbyopie intreedt, de accommodatiebreedtenbsp;kleiner wordt, komt de graphische voorstelling van dezenbsp;meei overeen met die van het hypermetropische oog.

-ocr page 176-

EIGEN ONDEI^ZOEK.

Het voorgaande geeft in het kort weer, wat Donders in zijn klassiek werk heeft gezegd over den samenliangnbsp;van convergentie en accommodatie, over de mogelijkheid omnbsp;dien samenhang op te heffen en over de grenzen daarvan in de drierlei refractie-toestanden.

Al zijne proeven zijn genomen, terwijl de waarnemer recht voor zich uit ziet. Dit was noodzakelijk, wilden beidenbsp;oogen zich onder dezelfde condities bevinden. Bij het zijdelings zien nl. worden de eischen voor ieder oog verschillend , omdat dan de afstanden van punctum fixum tot iedernbsp;oog afzonderlijk niet gelijk zijn, en dus ook voor beidenbsp;oogen het verband van accommodatie en convergentie nietnbsp;geheel gelijk kan zijn.

Ongetwijfeld mag het van het grootste belang worden geacht, na te gaan, hoe het, bij zijdelingsche blikrichting,nbsp;zal gesteld zijn met de puncta proxima et remota en metnbsp;de verhouding tusschen accommodatie en convergentie.

Op aansporen van mijn hooggeachten Promotor heb ik

-ocr page 177-

ii

mij gewaagd op dit tol dusver vrijwel onbetreden gebied. Het zal mijn streven zijn, in de volgende bladzijden, zoonbsp;beknopt mogelijk mede te deelen, wat tot hiertoe de vruchtnbsp;van dit onderzoek is geweest.

Het onderzoek had vooreerst ten doel bet bepalen van puncta proxima bij verschillende graden van zijdelingschennbsp;blik. Daar het nemen der verschillende proeven voor dennbsp;waarnemer uiterst vermoeiend is, heb ik mij tevredennbsp;gesteld met het bepalen der puncta proxima alln, ennbsp;alsnog de puncta remota buiten rekening gelaten.

Tot dit doel heb ik gebruik gemaakt van een instrument dat Prof. Snellen voor dergelijke onderzoekingen had latennbsp;vei'vaardigen. Hierop kunnen alle puncta proxima et iemota,nbsp;zoowel bij zijdelingschen blik als bij rechtuit zien, wordennbsp;bepaald en het werd daarom door hem, naar analogie vannbsp;den boven beschreven optometer van Donders, Panopto-meter genoemd. Met dezen Panoptometer zijn al mijnenbsp;proeven genomen. Een korte beschrijving er van kan hiernbsp;ter plaatse niet ongewenscht zijn.

Het instrument bestaat uit een tafel, waarvan het horizontale blad hooger en lager kan worden gesteld. Het blad zelf heeft den vorm van een half cirkelvlak. Boven het middelpunt daarvan is een aanzetstuk aangebracht, waarop denbsp;kin van den waarnemer zal steunen.

Van uit het middelpunt van den halfcirkel loopen sleuven door het tafelvlak, die een graadverdeeling aangeven telkens van 10 graden. In die sleuven kan een metalennbsp;staafje worden voortgeschoven, waarop ik voor mijn doelnbsp;een vertikaal schijfje heb geplaatst, dat hooger en lagernbsp;kan worden gesteld.

Op dit schijfje zijn gestippelde lijnen aangebracht, die, daar het schijlje draaibaar is om de vertikale as, in iedere

-ocr page 178-

12

gewenschte vertikale richting kan worden gebracht. De stippen, waaruit de lijnen zijn samengesteld, wit op zwartennbsp;of zwart op witten grond, zijn hoekig, onregelmatig, maarnbsp;scherp omschreven.

Dit schijfje gebruikte ik bij het bepalen van puncta remota. Voor t opsporen van puncta proxima liet ik een van denbsp;middelste stippen fixeeren. Nog liever gebruikte ik hiervoornbsp;een plaatje, waarop zich slechts ne ster met zeer kortenbsp;stralen bevond.

Op het tafelvlak zijn verder homocentrische halfcirkels aangebracht, die respect. 10, 20, 30 cM. lengte tot straalnbsp;hebben, zoodat men gemakkelijk en snel met een in miM.nbsp;verdeeld maatje, ter lengte van 1 dM., den afstand kannbsp;aflezen van ieder punt in elk der sleuven tot aan het middelpunt van. den cirkel.

Met behulp van dezen toestel kan men zoowel bij zijdelings zien, als bij rechtuitzien, de puncta proximanbsp;et remota bepalen. .Men kan telkens nauwkeurig den afstand meten tusschen den voet van het ruitertje (overeenkomend met het gefixeerde punt) en het middelpunt dernbsp;halfcirkels (overeenkomend met het midden der grondlijn).nbsp;Daarna kan men door middel van een los of aan den voetnbsp;van het ruitertje bevestigd maatje, den afstand meten vannbsp;den voet van het ruitertje naar deelstreepjes, die overeenkomen met de projectie van het draaipunt van elknbsp;der oogen.

Methode van onderzoek.

Bij iedere proefneming moet het tafelvlak z zijn ingesteld , dat de waarnemer de kin gemakkelijk kan plaatsen boven het middelpunt van den halfcirkel, en tevens hetnbsp;hoofd kan houden in den primairen stand. Dan zorge men

-ocr page 179-

13

dat het sagittaalvlak van den waarnemer saraenvalle met den radius, die loodrecht staat op de basis van den half-eirkel en dat zijne grondlijn daaraan evenwijdig ligt. ') Isnbsp;het hoofd nu eenmaal in dezen stand gebracht, dan gevenbsp;men acht, dat deze stand gedurende den geheelen gang-van het onderzoek niet in t minst worde gewijzigd.

Thans wordt het schijfje van het ruitertje op gelijke hoogt gesteld met de oogen van den waarnemer. Eerst bepaaltnbsp;men dan het punctum proximum bij rechtuitzien, door hetnbsp;ruitertje, in de sleuf van 0, centripetaal langzaam en gelijkmatig voort te bewegen. Zoodra de waarnemer hetnbsp;sterretje onduidelijk begint te zien, geeft hij dit te kennen.nbsp;Nadat men, door dit een paar malen te herhalen, overtuigd is van de juistheid der waarneming, meet men dennbsp;afstand van het punctum iixum naar het midden van denbsp;grondlijn. Dan bepaalt men op dezelfde wijze t punctumnbsp;proximum bij het zien 10 naar rechts, vervolgens bij 20=,nbsp;30, 40, eindelijk evenzoo bij 10, 20, 30, 40 naar links.

Bezwaren bij bet onderzoek.

Aan het onderzoek met den Panoptometer zijn eenige moeielijkheden verbonden, die vooral in tbegin den onderzoeker niet weinig afschrikken en hem aan de waarde dernbsp;verkregen cijfers, zouden doen twijfelen.

Deze moeielijkheden zijn echter met eenige volharding en geduld, bij nauwkeurig waarnemen, wl te overwinnen.

Wil men n.1. overtuigd zijn, dat men op de juistheid

1) Men beoogt hier dat het nulpunt overeenkome inet het midden der grondlijn , die de twee draaipunten vereeuigt, terwijl bij de waarnemingen van Donders het nulpunt beantwoordt aan het midden der lijn, die de middelpunten van de bases der beide corneae vereenigt.

-ocr page 180-

der verkregen uitkomsten mag staat maken, dan dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De condities, waaronder zich de waarnemer bevindt,nbsp;moeten voor elke serie proeven dezelfde blijven.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het oogenblik, waarop het gelixeerde object onduidelijknbsp;begint te worden, moet met stiptheid worden aangegeven.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Vermoeidheid tengevolge van overinspanning dient tenbsp;worden voorkomen, omdat bet punctum proximum daarbijnbsp;aanzienlijk verder af verplaatst wordt.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Telkens moet het ruitertje in ne richting en welnbsp;liefst centraalwaarts worden bewogen.

Allereerst is het noodzakelijk dat alle cijfers eener serie proeven in ne zitting worden verkregen. Hierdoor allnnbsp;kan men aan de eerste voorwaarde voldoen.

De verlichting moet daarbij gelijkmatig blijven. Bij snel afwisselende helderheid van den hemel worden de waarnemingen veranderlijk en onbetrouwbaar.

Aan de tweede voorwaarde kan slechts worden voldaan, wanneer men zich met het proefnemen beperkt tot personen , die in de zaak belang stellen, en zich de inspanningnbsp;willen getroosten, die vereischt wordt om de puncta proximanbsp;zoo zuiver mogelijk aan te geven. Het te fixeeren objectnbsp;moet z zijn, dat het onduidelijk worden daarvan gemakkelijk kan worden waargenomen.

Gespannen draden of lijnen, die wit of zwart zijnde, scherp uitkomen tegen een zwarten of witten achtergrond, blekennbsp;mij in dit opzicht lang niet zoo goed te voldoen als gestippelde lijnen of een scherp uitkomend sterretje. Hierbijnbsp;namelijk springt reeds de minste graad van vervloeiingnbsp;onmiddellijk in t oog, terwijl het moeielijker is met juistheid aan te geven wanneer een rechte lijn iets breeder ennbsp;onduidelijker gaat worden.

-ocr page 181-

15

Vermoeidheid tengevolge van overinspanning kan t best worden vrkomen, wanneer men den waarnemer aanspoortnbsp;om, telkens na het bepalen van het punctum proximum,nbsp;recht voor zich uit in de verte te zien. Is voor het punctumnbsp;proximum drie maal dezelfde plaats aangegeven, dan con-ti'oleere men niet langer, maar plaatse men het ruitertjenbsp;10 zijdelings, terwijl men intusschen den waarnemer tijdnbsp;gunt om zijne oogspieren te ontspannen. Men make dennbsp;baan van het ruitertje niet noodeloos lang, daar dit slechtsnbsp;onnoodige inspanning eischt.

Den afstand van punctum proximum tot ieder der beide draaipunten afzonderlijk mete men in geen geval tijdensnbsp;het onderzoek, maar eerst, wanneer dit in zijn geheel isnbsp;afgeloopen. Steeds zorge men bij t bepalen van het verstnbsp;punt, dat de gestippelde lijnen horizontaal gesteld zijn ennbsp;men draaie het schijlje z, dat het loodrecht sta op denbsp;lijn, die zijn middelpunt vereenigt met het midden dernbsp;grondlijn.

Op deze wijze gelukt het met den Panoptometer inderdaad betrouw'bare resultaten te verkrijgen. Het spreekt echter van zeil, dat kleine fouten niet zijn te ontgaan. Hetnbsp;is n.1. reeds op zichzelf nmogelijk om bij herhaalde bepalingen zich altijd evenveel in te spannen.

Bovendien treedt, ondanks de beste voorzorgen, toch wel eenige vermoeidheid in, en de toenemende inspanning,nbsp;die deze zoekt te corrigeeren, is daaraan niet altijd evenredig.

De nu volgende proeven werden alle genomen bij vol daglicht, op 4 M. afstand van het venster, waarheennbsp;de waarnemer met het gezicht was gekeerd. Waar ditnbsp;laatste niet het geval was, zal zulks afzonderlijk wordennbsp;vermeld.

-ocr page 182-

i6

Proefnemingen.

Bij de mededeeling mijner tot hiertoe verkregen uitkomsten , begin ik met de vermelding van de gemiddelden van verschillende waarnemingen, telkens bij eenzelfde persoon. De waarnememers waren alle artsen ol oudere can-didaat-artsen. In het kort zal bij iedere proef, zoo mogelijk,nbsp;de leeftijd der waarnemers, hun gezichtsscherpte en de afstand hunner pupillen worden vermeld. Ter bekorting ennbsp;om het overzicht gemakkelijker te maken, zullen in nenbsp;rij alle verkregene getallen van eene geheele proefnemingnbsp;worden geplaatst, zdanig dat het middelste vet gedruktenbsp;cijfer het punct. prox. aanwijst bij rechtuitzien, de daarnaast geplaatste cijfers naar links en naar rechts achtereenvolgens de naaste punten aangeven bij blikrichtingnbsp;telkens 10 graden zijwaarts en wel naar links en -\-naar rechts.

Eerste proef; gemiddelde van vele waarnemingen, genomen bij V. E. 25 jr. V OD met 0,5 = /6. V OS met 0,25 = Pupilafstand = 66 ram.

Blikrichting: 40 30 20 10 0-I-10 20 30-H 40 Puncta proxima: 30 22 16 13 12 12,5 15 18 26

Hier verplaatst zich het binoculaire naaste punt des te verdei van het oog naarmate de blikrichting meer zijdelings afwijkt.

Tevens zien we, dat bij het naar links zien dit in meerdere mate het geval is dan bij het naar rechts zien. Aangezien deze serie het gemiddelde voorstelt van een groot aantal waarnemingen, zijn de hier voorkomende getallennbsp;bij uitstek betrouwbaar. Komen er in de nu volgendenbsp;reeksen in t oog loopeude afwijkingen voor, dan duidennbsp;deze niet altijd op merkwaardige verschijnselen, maar is

-ocr page 183-

17

daarbij veelal te denken aan fouten in de waarneming, die, ondanks alle voorzorgsmaatregelen, moeten binnennbsp;sluipen.

Tweede proef.

Pupilaf-

P. J. 26 jr. V OD en V OS met stand = 62 mm.

30'quot; 20 10 20 16 12

0 10 20'quot; 30 40 9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp; 40

Puucta proxima 23

De beide laatste getallen naar rechts zijn hier grooter dan men, naar de twee voorgaande cijfers, zou mogennbsp;verwachten. Dit is waarschijnlijk te verklaren uit de intredende vermoeidheid. Dergelijke onregelmatigheden kwamen bij mijne eerste proefnemingen meer voor dan later.

Derde proef.

S. 23 jr. V OD en V OS met een zwak pos. cil. glas = /e. Pupilafstand 60 mM.

Blikrichting; nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-f 10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-j- 20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-f 30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40

Puncta proxima; nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.

S. klaagde buitengewoon over de inspanning, die hij van zijne oogen moest vergen, zoodat ik ter nauwernoodnbsp;de helft van de bepalingen kon doen. Dat zijn punctumnbsp;proximum zich bij het zijdelings zien zoo weinig veranderde, is gedeeltelijk wel toe te schrijven aan ongelijkmatige inspanning, waarschijnlijk niet daaraan, dat hijnbsp;monoculair ging zien. Want behalve dat dit dan nog dichterbijnbsp;zou zijn gekomen, pleit hiertegen dat ook de nu volgendenbsp;waarnemer, die in dit werk ongemeen geoefend is, in zeernbsp;sterke mate in staat blijkt te zijn om binoculair zijdelingsnbsp;betrekkelijk dichtbij duidelijk te zien.

2

-ocr page 184-

18

Vierde proef.

Dr. B. eerste ads. a/h. G. v. 0., 32 jr. V OD en V OS met 0,25 =

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp;_40 30 20'= 13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 10 20 30 40

Puncta proxima: nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17

liitusschen is dit slechts aan enkelen gegeven, zooals blijkt uit de volgende bepalingen.

Vijfde proef

II. 26 jr. V OS met s 2 O c 0,5 as boriz. en V OD met -1,5 = Ie-

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp; 40 30 20 10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 20 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 40

PuBcta proxima; 32 nbsp;nbsp;nbsp;25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26

Het laatste getal 40 naar rechts, was bier niet wel te bepalen, wegens vermoeidheid en de onzekere opgave bijnbsp;uiterste inspanning.

Zesde proef

4 Ie-

R. 26 jr. V OD met - 1 '/a = ^U V OS met - 1H Pupilafstand 68.

Blikrichting; 40 30 20 10 0 10 20 30 40 Puncta proxima: 25 19 14 12 II 11,6 13,5 17 22

Zevende proef

1,5

y os met

B. 29 jr. V OD mets 1,5 0 c 0,25 = '/e. Pupilafstand 60.

Blikrichting: 40 30 20 10 0* 10 20 30 40 Puncta proxima: 25 21 17,5 15 14 14,5 17 20 23

Achtste proef

N. 29 jr. Ilypermetroop rechts van 0,75 links van 0,5.

Blikrichting: 40 30 20 ~ 10 0 10 20 30 40 Puncta proxima: 26,5 20 19 18 IB,5 16,7 17,5 18,5 21

-ocr page 185-

19

De getallen 18 en 2 verraden hier allicht fouten in de waarneming, zooals die zoo moeielijk zijn te ontgaan.

Negende proef.

l,5 = /e.

30 40 18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25,5

11. 26 jr. V OD en V OS beide met

20 14

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp; 40 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30 20 10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 -

Puucta proxima: 23 nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9,2

Tiende en elide proef.

B. 23 jr. E. Pupilafstand 64.

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp; 40 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30 20 10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 10 20 30 40

Puncta proxima: nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

Tijdens het onderzoek was B. met den rug naar het venster gekeerd; de wijdte zijner pupillen was 16 (OS)nbsp;en 17 (OD), volgens bepaling met den pupillometer. Eennbsp;volgend onderzoek, denzelfden middag gedaan, waarbij B.nbsp;naar het licht was gekeerd (pupilwijdte 9) gaf het volgendenbsp;resultaat:

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp; 40 30 20 10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 H- 10 20 30 40

Puncta proxima: nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11,5 11,3 10,8 11,8 14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16 23

In t algemeen beschouwd , zijn deze getallen kleiner dan de vorige. Dat die naar rechts in dit opzicht afwijken , meennbsp;ik te mogen toeschrijven aan vermoeidheid, tengevolge vannbsp;de langdurige inspanning op n namiddag.

Twaalfde proef.

M. Emmetroop. Pupilafstand 7 mM.

0 10 20 30 40 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24

Blikrichting: 40 3020 10 Puncta proxima; 18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16

Dertiende proef.

B. 38 jr. Emmetroop. V '/c-

-ocr page 186-

20

Blikrichting: 40o _ 30o aOo lOo 0^ lOc 20o 30 40o Pnncta proxima; 18 15 14 14 13,5 14 16 15 16

Een accommodatievermogen tot op 13.5 cM., dus van 7.5 dioptrin is voor iemand van 38 jaren betrekkelijk groot.

Veertiende en vijftiende proef.

t. B. H. 28 jr. E. F'/e- Pupilafstand 65 mM.

Oo -f- lOo 4- 20o 30o -|- 40o II 13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25

Blikrichting ; nbsp;nbsp;nbsp; 40o 30o 20^ lOo

Puncla proxima: 35 nbsp;nbsp;nbsp;28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

Hierbij was de waarnemer van het licht afgekeerd; de wijdte zijner pupillen bedroeg links 17, rechts 18. Eennbsp;op denzelfden middag gedaan onderzoek, waarbij t gelaatnbsp;naar het venster was gekeerd (pupilwijdte 7 a 8) gaf totnbsp;uitkomst:

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40o 30o nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20o nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lOonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Qo 4~ lOo nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30onbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 40o

Pnncta proxima: nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10,6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

Ook hier laat zich de pupilwijdte, bij verschillende mate van verlichting, gelden evenals in het tiende en elfde geval.

Dat men echter ook resultaten in tegengestelden zin kan verkrijgen, blijkt uit twee proeven, genomen bij

V. D. 25 jr. E. F/. Afstand der pupillen 57.

Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp; 40o 30o nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20o nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lOonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oo lOo -pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-f- 40o

1 nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II 11,4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

Puncta proxima; | nbsp;nbsp;nbsp;^ g g ^

Hierbij is de eerste proef genomen met het gelaat naar het venster gekeerd (pupilwijdte 7), de tweede omgekeerdnbsp;(pupilwijdte 13). De hemel was toen schitterend wit ennbsp;deed het oog pijnlijk aan. Ook bij mij zelven de proefnbsp;nemende, vond ik het naaste punt bij rechtuitzien dichterbij , wanneer ik van het licht was afgekeerd.

Achttiende en negentiende proef

N. 25 jr. E. F/,.. Afstand der pupillen 64,

-ocr page 187-

21

lOo 20o 30o 40o 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24

11,5 nbsp;nbsp;nbsp;16


Blikrichting: nbsp;nbsp;nbsp;40o-

I 20

Puncta proima; j


lOo

11


-30o 20o 14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

13,5 11,5 nbsp;nbsp;nbsp;11


Oo

10,7

10,6


24

20


11

11


Deze beide reeksen zijn op denzelfden middag' genomen als de twee vorige. De beide waarnemers waren emmetroop,nbsp;hadden volle gezichtscherpte en waren beiden even oud.nbsp;De uitkomsten der proefnemingen komen zeer wel met elkander overeen. Ook in bet laatste geval zijn de cijfers, verkregen, terwijl de waarnemer van het licht af zag, kleinernbsp;dan de daarmede overeenkomstige, verkregen bij zien tegennbsp;t licht in.

Terwijl dus gewoonlijk een vernauwde pupil de beelden langer scherp doet uitkomen, schijnt het, dat een al tenbsp;felle verlichting in dit opzicht meer schade dan voordeelnbsp;aanbrengt.

Nog uitvoeriger en nauwkeuriger dan in bovenvermelde waarnemingen, heb ik bij mij zelven eenige waarnemingennbsp;gedaan, die trouw^ens met de bij de anderen genomenenbsp;in hoofdzaak overeenstemmen.

Ten einde draaiing van het hoofd te voorkomen, heb ik mij bediend van de bekende methode van inbijting in was.

Ik zal nu niet alle door mij genomene proeven opsommen met hunne resultaten, die nit den aard der zaak wel eens een weinig uiteenloopen, in hoofdzaak echter overeenstemmen , maar er mij toe bepalen om in het kort te vermelden , wat ik bij het nemen der proeven heb waargenomen.

Beweegt men het ruitertje van uit de peripherie cen-traalwaarts, dan komt er een oogenblik, waarop het beeldje onduidelijk wordt, teivvijl men bet zich met de uiterstenbsp;scherp kan laten uitkomen. Gaat nu

-ocr page 188-

het ruitertje langzaam en gelijkmatig voort, dan ziet men dat er een dubbelbeeld optreedt, waarvan de beide beelden zich steeds verder van elkaar bewegen.

Het diffuus worden van het beeld en het zich vormen van dubbelbeelden gaat bij mij zoodanig gepaard, dat iknbsp;niet met zekerheid vermag te zeggen of ik inderdaad diffuus ga zien, dan wel of ik slechts een onaangename gewaarwording verkrijg, die optreedt bij het van elkaarnbsp;schuiven der beide beelden.

Nemen wij b.v. een compleet stel getallen, verkregen bij eene proefneming onder inbijting:

Blikrichting: 40o 30o 20o lOo Qo lOo -|- 20o -j- 30o 4* 40o PuncUpros.; 30 20 15 12,5 11,5 12 13,5 15 24

Bij rechtuit zien ligt hier het punctum prox opll,5cM. afstand van het midden der grondlijn. Bij verdere naderingnbsp;van het ruitertje schuiven zich twee beelden van elkandernbsp;af, die beide in toenemende mate diffuus worden.

Bij l' afwijking naar links heeft de vorming van het dubbelbeeld plaats op 12.5 cM. van het midden der grondlijn. Het rechterbeeld (hier en in t vervolg wordt bij denbsp;plaatsbepaling gerekend van de kant van den waarnemernbsp;uit) is terstond diffuus, het linker blijft nog een oogenbiiknbsp;vrij scherp, om at zeer spoedig ook onduidelijk te worden.nbsp;Steeds blijft hel linkerbeeld echter scherper geteekend dannbsp;het rechter. Bij sluiting van het linkeroog bemerkt mennbsp;dat daaraan het rechterbeeld beantwoordt.

Het zijn gekruiste dubbelbeelden.

Bij 20quot; afwijking vindt men t binoculaire punctum proxi-rnum, of liever t naaste punt van enkelvoudig zien op 15 cM. De beide beelden, die dan van elkaar schuiven,nbsp;zijn duidelijk omschreven, hel rechter wordt al spoedignbsp;diffuus, liet linker op ongeveer 12 cM. afstand eerst.

-ocr page 189-

23

Bij SO afwijking ligt het naaste punt van enkelvoudig zien op 20 cM. Dan krijgt men een duidelijk dubbelbeeld,nbsp;waarvan het rechter beeld scherp omschreven blijit tot 17,nbsp;het linker tot 12 ongeveer.

Bij 40 naar links zien vond ik hier het naaste punt van binoculair enkelvoudig zien met groote inspanning opnbsp;30 iM. Het rechter dubbelbeeld bleef een tijdlang scherp,nbsp;het linker dwaalde te ver af om het te kunnen volgen.

Bij het zijdelings naar rechts zien gaat alles toe op dezelfde wijze. Er vormt zich een dubbelbeeld op de plaats doornbsp;de getallen der serie aangeduid. Het beeld, geprojecteerdnbsp;van het verst verwijderde oog (hier dus het linker oog,nbsp;het rechter beeld) is ook hier het helderst en blijft betnbsp;langst scherp omschreven.

Bij alle proefnemingen, op bovengemelde wijze genomen verkreeg ik overeenkomstige resultaten.

-ocr page 190-

BESCHOUWINGEN.

In het algemeen treft het ons in de bovenvermelde procl-nemingeri, dat het punctum proximum bij zijdelingschen blik verder af wordt verplaatst, en wel des te sterker,nbsp;naarmate de bliklijnen meer zijdelings afwijken. Hieropnbsp;werd reeds bij de eerste proefneming onze aandacht gevestigd. Alle waarnemers hadden volle gezichtsscberpte, denbsp;meeste waren emmetroop, sommige myoop. (Proeft, 5,6,nbsp;9,) enkele in geringen graad bypermetroop (Proef 3, 4, 8.)

Ten einde na te gaan of er verschil bestaat tusscben de drie refractietoestanden, ten opzichte van de naaste puntennbsp;bij zijdelingschen blik , kan men bet gemiddelde bepalennbsp;van al de bovenvermelde vertegenwoordigers van elk diernbsp;drierlei refractin, of wel kan men van ieder de typennbsp;uitkiezen, die t zuiverst den refractietoestand vertegenwoordigen. Vergelijken wij b.v. voor emmetropic de drienbsp;laatste met de en voor myopie en denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en

8ste proeven voor bypermetropie. Hieruit kan blijken dat, zooals voor de band ligt, bij rechtuitzien bet punctumnbsp;proximuin voor myopen t meest nabij , voor byperrnetropennbsp;t verst af ligt. Tevens echter (indien wij uit dit kleine aan-

-ocr page 191-

25

tal eene conclusie mogen trekken) komt daarbij aan het licht, dat de algemeen geldige regel van t verschuivennbsp;van het naaste punt naar de peripherie hij zijdeliugschennbsp;blik, krachtiger spreekt bij myopen dan bij emmelropen ,nbsp;en het zwakst bij hypermetropen.

Wanneer ik de gevallen 2, 5, 6, 7 en 9 bijeen voeg, die in mijne waarnemingen de sterkere myopen vertegenwoordigen, dan krijg ik de volgende gemiddelde cijfers:nbsp;25,5 20 15 12,5 II 12,5 15,5 20 24.

Bij deze spreekt het effect van het zijdelings zien sterker dan bij de gezamenlijke verdere gevallen, die emmetroopnbsp;zijn of daartoe naderen:

De gemiddelde cijfers van de overige 15 gevallen luiden:

quot; 22 17 14,3 12,8 12 12,6 14,2 16,6 20,6.

Terwijl wij meenen dit als feiten te mogen vaststellen, komen wij thans tot de vraag:

Iloe komt het dat, bij zijdelingschen blik, bet punctum proximum verder af komt te liggen, d. i: de beschikbarenbsp;convergentie en accommodatie kleiner worden?

Bij monoculair zien blijft ook bij verschillende blikricli-ting het naaste punt afhankelijk van den graad der accommodatie. Daarbij kan de neus, indien deze hoog is en indien de oogen diep liggen, den blik naar de neuszijde beperken. Bij verschillende proefnemingen is het mij overtuigend gebleken, dat het punctum proximum bij monoculair zien bij zijdelingschen blik niet verschuift.

Wl liet zich dit a priori verwachten, maar zekerheidshalve heb ik mij daarvan ook experimenteel overtuigd. De uitvoerige vermelding der cijfers van deze proefnemingennbsp;zou vrij nutteloos plaats en tijd vorderen en wil ik daaromnbsp;achterwege laten.

-ocr page 192-

26

Wat het vennogen betreft om zijdelings te zien, vond ik, dat ik met elk oog zonder groote inspanning slechtsnbsp;43 a 45 zoowel nasaalwaarts als temporaalwaarts de blik-lijn kon richten. Daaraan is het dan ook wel toe te schrijven,nbsp;dat in de voormelde proeven de uitkomsten, verkregennbsp;hij 40 zijdelingsche afwijking, t minst te vertrouwen zijn;nbsp;het binoculaire zien kon soms slechts bij tusschenpoozennbsp;en met de grootste inspanning plaats hebben, terwijl hetnbsp;streven daarnaar somtijds zelfs te vergeefs was. Sommigennbsp;(met name de hypermetropen) schijnen het hierin verdernbsp;te kunnen brengen dan de myopen.

Indien wij nu de alstanden van de monoculaire naaste .punten vergelijken met die der binoculaire naaste punten,nbsp;zoo blijkt het dat deze geenszins samenvallen. Het lagnbsp;voor de hand te verwachten dat het binoculaire naastenbsp;punt, gemeten van uit het midden der grondlijn, zich bijnbsp;zijdelingschen blik een weinig verder af zou verplaatsen,nbsp;door het dichterbij komen van n der oogen. Zal hetnbsp;punctum proximum binoculare samenvallen met het mono-culair naaste punt van n der oogen? Uit onze proevennbsp;blijkt dat bet steeds verder wijkt dan dat van het dichtstbijnbsp;zijnde oog. Er blijft derhalve niets anders over dan de redennbsp;van het verschijnsel te zoeken in het binoculair zien als zoodanig , hetzij dan in de accommodatie, hetzij in de zijdelingsche convergentie of mogelijk wel in deze beiden vereenigd.

Bij het zijdelings zien komen beide oogen op ongelijken afstand van het gefixeerde punt. Nu zou het ten eerstenbsp;kunnen zijn dat hierbij slechts voor n van de beide afstanden werd geaccommodeerd. Slechts n beeld, op hetnbsp;netvlies van het daaraan beantwoordende oog , zou dannbsp;met duidelijkheid worden gezien en hei. andere diffuirsnbsp;zijn. Ook hel uit deze twee samengestelde beeld zou diffuus

-ocr page 193-

27

zijn, tenzij het onduidelijke beeld in den wedstrijd der gezichtsvelden zou worden buitengesloten, zoodat eigenlijknbsp;inonoculair werd gezien.

Ten tweeden zou het mogelijk wezen dat, met wegvalling van iedere samenhang tussciien convergentie en accommodatie , ieder oog voor zich kon zijn geaccommodeerd voor het waargenomen object. Dan kreeg men twee scherpe n%tvliesbeelden en de binoculaire waarneming zou ooknbsp;een duidelijke zijn.

In dit geval moest het dichtstbij zijnde oog een gedeelte van zijne negatieve relat. accommodatie, het andere oognbsp;een deel van zijne positieve relat. accommodatie in werkingnbsp;brengen, leder oog ware dan voor het gefixeerde punt ge--accommodeerd. Alles wordt hier beheerscht door de vraag,nbsp;in hoeverre twee oogen ongelijk kunnen accommodeeren,nbsp;waarbij dan tevens de samenhang tusschen accommodatienbsp;en convergentie moest worden opgeheven.

In het eerste dezer twee gevallen zou het schijnbaar binoculaire, maar inderdaad monoculaire naaste punt moetennbsp;samenvallen met het monoculaire naaste punt van n oognbsp;en wel in de eerste 30 afwijking met dat van het dichtstbij zijnde oog, terwijl bij 40quot; het onvermogen van hetnbsp;andere oog om verder nasaalwaarts te draaien zich zounbsp;doen gelden.

De in het tweede geval vereischte ongelijke accommodatie der twee oogen, wordt door andere proeven zeer onwaarschijnlijk gemaakt, en werd op grond van overtuigend experiment genegeerd door Dr. Carl Hess tegenover ScHNELLER, (Arcli. 1'. Oplitli. XXXVIl '1 S 258.)

Zeker is het dat, bij hel vaststellen van het naaste punt bij zijdelingschen blik, de eerste stoornis, die men bemerkt, het ontstaan is van een dubbelbeeld.

-ocr page 194-

In welken toestand bevinden zich de beide oogen op het oogenblik dat zich het dubbelbeeld gaat vormen en waaromnbsp;wordt dit gevormd? Dit zijn de belangrijke vragen, dienbsp;wij ons ter beantwoording hebben gesteld.

Neem ik de gemiddelde van mijne 20 waarnemingen, dan verkrijg ik de volgende cijfers:

22.9 nbsp;nbsp;nbsp;'17,9 14,54 12,74 11,7 12,55 14,5 17,4 20,25nbsp;berekend naar een gemiddelden afstand van de oogen

der waarnemers van 63 mM. geeft dit als afstand tot bet gefixeerde punt voor het rechter oog:

24,8 19,6 15,9 13,6 12 12,3 13,65 16 18,3 voor het linker oog:

22,4

20.9 nbsp;nbsp;nbsp;16,5 13,8 12,6 12 13,4 15,8 19,2nbsp;of uitgedrukt in dioptrin:nbsp;voor het rechter oog:

5,41

4 5,1 nbsp;nbsp;nbsp;6,3 7,3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,33nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,25

voor het linker oog:

4,46

4,8 6 nbsp;nbsp;nbsp;7,25 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,33nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,21

Uit de gemiddelde cijfers, door mij uit alle bovenvei-melde proefnemingen verkregen, blijkt dus, dat bet dubbelbeeld opkomt, zoodra de afstand van eik der oogen tol het gefixeerde object zooveel gaat verschillen, datnbsp;dit verschil de waarde van ongeveer 1 Dioptrie vertegenwoordigt.

Keeren we nu terug tot de vroeger gestelde vragen, dan komen wij tot de volgende beschouwingei:

liet optreden van dubbelbeelden, op het moment dat de twee beelden ongeveer een dioptrie gaan verschillen, doetnbsp;bij ons de gedachte rijzen, dal hierin do oorzaak van lietnbsp;opgeven der convergentie zou kunnen liggen.

-ocr page 195-

29

Intusschen zou dan noodzakelijk liet verschijnsel moeten wijken, wanneer men het verschil in retractie der beidenbsp;oogen door glazen opheft. En dit is in geenen deele hel geval.

Wanneer ik voor het verst verwijderde oog een negatief ot voor.het dichtstbijgelegen oog een positief glas van inbsp;dioptrie of tegelijkertijd voor t eerste 0,5 en voor hetnbsp;tweede 0,5 d. plaats, dan wordt het vereenigen dernbsp;twee beelden, die nu elk voor zich scherper uitkomen, nietnbsp;gemakkelijker en het naaste punt van binoculair duidelijknbsp;zien blijft in denzelfden zin afwijken van dat bij het rechl-uitzien ').

Het ongelijke van de afstanden der beide oogen of wat daarmede gepaard gaat het ongelijke van de twee netvliesbeelden, verklaart niet dan ten deele de beperking vannbsp;de accommodatie bij zijdelingschen blik. We hebben dusnbsp;de aandacht te vestigen op de bewegingsfunctin.

Uit proeven telkens met n oog blijkt dat de beweging in de vereischte richting voor elk oog afzonderlijk mogelijknbsp;is. Maar liiernit volgt dat de convergeerende functie, waarvoor een afzonderlijk centrum mag worden aangenomen,nbsp;hier kan verhinderd of ten minste bemoeielijkt zijn.

In de eerste plaats kan hier een mechanische belemmering optreden.

Plaatst men bij het recht voor zich uitzien een vinger tegen de binnenzijde van hel oog, zoodat de zijdelingschenbsp;monoculaire beweging maar zeer weinig gestoord wordt,

') Wanneer het naaste punt van binoculair duidelijk zien op 11,7 van het midden van de basaallijn ligt, dan bedraagt, bij een afstand der oogen vannbsp;elkander van 63 mM., het verschil van afstand der beide oogen tot het gefixeerde punt bij 10 = 0.71, bij 20 = 1.4, bij 30 = 2.1, bij 40 = 2.8,nbsp;uitgedrukt in dioptrische waarden.

-ocr page 196-

30

dan zien we de meer subtiele convergentie-functie dadelijk gestoord en er ontstaan dubbelbeelden.

Hetzelfde zien we bij lichte orbitaaturaoren, ook zelfs bij progressieve myopie. De verlenging van den bulbus geeft,nbsp;bij betrekkelijk geringe stoornis in de monoculaire beweging, insuffieientie van de convergentie.

Bij zijdelingsche blikrichting krijgt men dan ook het eerst het onaangenaam gevoel en de belemmering in de beweging in het zich nasaalwaarts richtende oog, hetgeennbsp;ter wille der convergentie een grootere zijdelingsche beweging te maken heeft dan het andere oog.

Behalve het mechanische moment treedt hier waarschijnlijk ook op de factor, die door Donders voor de convergentie hij het rechtuit zien zoozeer op den voorgrond is gesteld, n.1. de oefening.

Uit de grootte van de bekende objecten en andere gegevens, schat het oog den afstand en onmiddelijk wordt de convergentie daarnaar ingericht.

Evenals de geoefende halwerper de vereischte kracht tot den worp onmiddelijk weet te schatten, wordt door ver-kregene en erfelijke ervaring de convergentie dadelijk juistnbsp;ingesteld. Maar die oefening bestaat in den regel uitsluitend voor het rechtuit zien.

Hoogst opmerkelijk is hier dat met de stoornis der convergentie ook de accommodatie belemmerd wordt. Er is een innig verband tusschen convergentie en accommodatie,nbsp;hetgeen naar mijne opvatting bij zijdelingschen blik nognbsp;duidelijker uitkomt dan bij het rechtuit zien.

Ik heb nog beproefd het heeld van het rechter en linker oog afzonderlijk nauwkeuriger te onderscheiden, door naar

-ocr page 197-

31

de methode van Snellen gt;) voor liet eene oog een rood, voor het andere een groen glas te plaatsen en daarbij alsnbsp;object een radiaire figuur op zwarten grond te bezigen, dienbsp;nit roode en groene lijnen bestaat. Wij stuiten hier echternbsp;op de raoeielijkheid, dat de gekleurde glazen te veel lichtnbsp;absorbeeren, en het is mij alsnog niet gelukt een metliodenbsp;te vinden, waarbij men, onder vereisclite fijnheid van gekleurde lijnen, een voldoende lichtsterkte kan verkrijgen.

Ook heb ik mij, zooals boven reeds is aangewezen, voor-loopig moeten bepalen tot het onderzoek naar het naaste punt bij zijdelingschen blik. Het vermoeiende en tijdroovendenbsp;der proeven beeft mij verhinderd, alsnog deze waarnemingen uit te breiden. Maar ik reken hel reeds der moeitenbsp;waard te mogen mededeelen, dat bij zijdelingschen bliknbsp;het verm,ogen tot convergeeren belemmerd wordt en datnbsp;daaraan gebonden is een vermindering van het vermogennbsp;om de accommodatie in te spannen.

') Zehenders Monatsblatter. Jahrgang 1877. S, 303.

-ocr page 198- -ocr page 199-

Overgedrukt uit de Onderzoekingen Tierde Reeks, I, 3.

BIJDRAGE TOT DE PHYSIOLOGIE VAN DEN NERVUS OPTICUS

DOOR

a GRIJNS.

INLEIDING.

Wanneer wij de ontwikkeling van de gezichtszenuw en het netvlies als uitstulping van Het voorste hersen-blaasje volgen en wij dus zien, dat de retina ontoge-netisch als een deel der schors is op te vatten, dannbsp;moeten wij ons den nervus opticus als connectief denkennbsp;en valt het ons moeilijk, in de gezichtszenuw nietnbsp;evenals in alle banen, die schorsdeelen verbinden,nbsp;geleiding aan te nemen in twee richtingen.

De histologische bouw van den opticus laat zelfs tweerlei zenuwvezelen onderscheiden, dunnere, dienbsp;de meerderheid uitmaken, en dikkere, die in veel geringer aantal voorkomen, en versterkt hierdoor hetnbsp;vermoeden, dat den opticus eene dubbele functie toekomt.

Echter schijnt men gemeend te hebben, dat de gezichtszenuw met het overbrengen van lichtindrukken naar de hersenen een zoo gewichtig werk volbracht,nbsp;dat het onbillijk zou zijn, naast deze functie nognbsp;eene andere van haar te eischen.

-ocr page 200-

De vraag, of er eene centrifugale leiding in den opticus voorkomt, is tot voor korten tijd niet eens gesteld, veel minder onderzocht. Te minder was er aanleiding de zuiver sensitieve functie der gezichtszenuwnbsp;te betwijfelen, sedert men in het ganglion ciliare eennbsp;centrum voor de beweging van de pupil vond en dusnbsp;de opticus van deze taak bleek vrijgesteld.

Toch zijn in het oog reeds eenigen tijd, behalve accommodatie en pupil verandering, bewegingen bekend,nbsp;die onder invloed van het licht tot stand komen ennbsp;door de elementen waarin zij voorkomen in nauwernbsp;verhand tot den opticus schijnen te staan; het zijn denbsp;vormveranderingen van de kegels en de verplaatsingnbsp;van het pigment.

De pigmentbeweging werd door Boll *) die der kegels door van Grenderen Stort ontdekt.

Deze bewegingen geschieden wel gedeeltelijk onafhankelijk van den nervus opticus, zooals Hamburger door proeven over doorsnijding dezer zenuw

1) nbsp;nbsp;nbsp;F. Boll. Zur Physiologie des Sehens u. der Parhenempfindung.nbsp;Berliner akad. Monatsber. 11 Jan. 1877. Autoreferaat in Centralbl.

' f. wiss. Medicin. 1877. blz. 405. Zur Anat. u. Physiol, der Netzhaut. Arch. f. (Anat. u.) Physiol. I. 1877. blz. 4.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Th. W. Engelniann. Bewegingen der kegels van het netvliesnbsp;enz. (ontdekt door van Genderen Stort). Proc. verb, van denbsp;Zitting der K. Akad. v. Wetensch. te Amsterdam, Afd. Natuurk.nbsp;29 Maart 1884. Onderz. physiol, lab. Utrecht. III. E. D. IX.nbsp;blz. 143. 1884. van Oenderen Stort. Bewegingen van denbsp;elementen der retina onder invloed van het licht. Ibidem III. X. 2.nbsp;blz. 183. 1887.

3) nbsp;nbsp;nbsp;D. J. Hamburger. De doorsnijding van den nervus opt. bgnbsp;kikvorschen in verband met de beweging van pigment en kegelsnbsp;onder invloed van licht en dnister. Feestbundel Donders-jubileumnbsp;blz. 284. 1888. Onderz. physiol, lab. Utrecht. III. E. XI. blz.nbsp;58. 1889.

-ocr page 201-

bewees; maar aan den anderen kant vond Engelmaan )gt; bij verlichting van bet eene oog de kegels en het pigment in het andere oog ook lichtstellingnbsp;aannemen, en dat deze meebeweging na vernietigingnbsp;der hersenen verdween. Wel meent A. E. Fick *)nbsp;de proeven van Engelmaan op grond van eigennbsp;onderzoekingen te moeten tegenspreken, en verklaartnbsp;hij, dat het positieve resultaat, door E, verkregen,nbsp;berust op indringen van sporen licht in het bedektenbsp;oog; daar echter de beweging bij vernietiging van denbsp;hersenen uitblijft, moeten wij wel aannemen, dat hiernbsp;eene reflectorische beweging van het andere oog uitnbsp;wordt opgewekt; want het is niet denkbaar, dat er juistnbsp;in die gevallen, waarin de hersenen ongeschondennbsp;bleven, wel licht in het andere oog zou gedrongennbsp;zijn, in die, waarbij de hersenen vernietigd werden,nbsp;daarentegen niet.

Waar wij dus dit eene feit, dat op een centrifugale werking van den opticus wijst, vastgesteld mogennbsp;achten, ligt het voor de hand, naar meerdere feitennbsp;te zoeken. Het kwam er slechts op aan, eenen nieuwennbsp;weg in te slaan, en deze weg scheen reeds vooruitnbsp;aangewezen.

Hol mgren ) en onafhankelijk van hem Dewar en MKendrick ) hadden gevonden, dat van het

1) nbsp;nbsp;nbsp;Th. W. Engelmann. Pflgers Archiv. Bd. 35 S. 498 ff. 1885.

2) nbsp;nbsp;nbsp;A. E. Fick. Viertaljahrsschr. der naturf. Ges. Zurich. 1890.nbsp;Jahrg. 35 Heft I. Von Graefes Archiv fr Ophthalm.nbsp;XXXVII, 2. 1891.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Upsala Lakerefrenings Prhandlingen. Vol. Vnbsp;(187071 No. 5 p. 419) later vertaald in TJnters. d. physiol.nbsp;Inst. Heidelberg Bd. II u. III.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Dewar and MKendriek. Transactions of the E. Society ofnbsp;Edinburgh vol. XXVII Peb. 6th 74.

-ocr page 202-

oog en van het netvlies stroomen zijn af te leiden, die onder invloed van. licht schommelingen vertoonen.

Holmgren vond^ dat de door hem aequator genoemde , ongeveer in t midden tusschen den geometri-schen aequator en de intrede van den opticus gelegen parallelcirkel, de grootste negativiteit bezit, en geeftnbsp;de meest voorkomende electriciteitsverdeeling op dennbsp;bulbus nauwkeurig aan.

Khne en Steiner *) hebben deze onderzoekingen herhaald en uitgebreid en vastgesteld, dat bij de retina gewoonlijk de staafj eszij de negatief is tegenovernbsp;de vezelzijde en hiermede overeenkomstig aan dennbsp;bulbus de aequator negatief tegenover de cornea.

Zij vonden verder, dat het afgeleide oog bij verlichting eene stroomschommeling laat aantonnen, waarbij de aequator meer negatief wordt, en eene evenzoo gerichte schommeling bij het verdwijnen van het licht,nbsp;wanneer dit eenigen tijd had aangehouden, en dat denbsp;richting van deze schommelingen onafhankelijk is vannbsp;de richting van den bulbus- of van den retinastroom.

He schommelingen, door invallen van licht teweeg gebracht, zijn van dien aard, dat zij een samengesteldnbsp;proces doen vermoeden; en het ligt voor de hand tenbsp;denken, dat de bewegingsverschijnselen in de retinanbsp;evenals alle tot nog toe ontdekte bewegingen met elec-trische verschijnselen gepaard zullen gaan.

Men mag dus de verwachting koesteren, langs re-flectorischen weg electromotorische veranderingen in de retina te kunnen opwekken. Het aantoonen vannbsp;deze veranderingen zou een nieuw bewijs voor de centrifugale leiding van den opticus leveren, daar men niet

1) Khne u. Steiner^ Unters. d. physiol. Instit. zu Heidelberg. Bd. III u. IV. 1880 en 1881.

-ocr page 203-

wel mag aannemen, dat een reflex door eene sensibele baan naar de peripberie geleid zou worden, vooralnbsp;niet, daar tot nog toe alle experimenten over dit onderwerp een negatief resultaat opleverden.

Het was daarom, dat ik op aanraden van Prof. Engelmann besloot, in deze richting een onderzoeknbsp;in te stellen. Dat ik bij dit onderwerp wat verder bennbsp;gegaan dan het oorspronkelijke plan was, is het gevolgnbsp;van de vele nieuwe uitzichten, die zich voor onsnbsp;openden.

Mijne onderzoekingen hebben zieh zoodoende wel wat meer in de breedte dan in de diepte uitgestrekt, ennbsp;het schijnt alleszins wenschelijk, verschillende, slechtsnbsp;even aangeroerde punten verder te vervolgen. Moestnbsp;ik mij, daar mijn tijd beperkt was, op sommige punten tot het slechts even aanroeren beperken, misschiennbsp;zullen anderen hierdoor worden aangespoord, op dennbsp;door mij ingeslagen weg voort te gaan, en het verdernbsp;brengen dan ik.

HOOFDSTUK I.

Inrichting der proeren.

Daar de ligging van ons laboratorium aan eene vrij drukke straat en een tamelijk bevaren singel zeer ongunstig is voor nauwkeurige galvanometerwaarnemingen,nbsp;heb ik aanvankelijk getracht, van den capillairelectro-meter gebruik te maken, om de verwachte electromo-torische veranderingen aan te toonen. Ik heb daartoenbsp;de door Chr. Loven beschrevene inrichting gevolgd,nbsp;maar ben er in een paar weken niet in geslaagd, een

-ocr page 204-

instrument te verkrijgen, dat betrouwbaar genoeg was voor onze vrij subtiele onderzoekingen, en heb daarom,nbsp;ten einde niet te veel tijd met mijne voorbereidendenbsp;maatregelen te verliezen, mijne toevlucht toch tot dennbsp;spiegelgalvanometer moeten nemen. Om aan den storenden invloed van voorbijgaande rijtuigen en schepennbsp;zooveel mogelijk te ontkomen, heb ik een groot deelnbsp;mijner waarnemingen des nachts gedaan, daar er dannbsp;in den regel slechts weinig passeert en men dus gedurende langen tijd achtereen de verplaatsingen vannbsp;het schaalbeeld ongestoord kan volgen.

De galvanometer G (een spiegelboussole van Wiedemann) rust op eene aan den muur van het vertrek bevestigde console en neemt daardoor minder sterknbsp;deel aan trillingen, door loopen in huis veroorzaakt.

De kijker K met de schaalverdeeling sch staat op 3 M. afstand van den spiegel.

De vochtige kamer met het praeparaat is geplaatst in een zijvertrek, dat geheel donker kan worden ge-

-ocr page 205-

maakt. In de vocktige kamer bevinden zich, behalve de spons tot vochtig houden der lucht, een stel du Bois-Reymondsche onpolariseerbare electroden P en Pj ennbsp;een paar kleine gloeilampjes E en *).

De kleipunten der onpolariseerbare electroden worden met kikkerlong overtrokken, die, na in alcohol bewaardnbsp;te zijn geweest, gedurende eenige uren in physiologi-sche keukenzoutoplossing vertoefd heeft.

Van de electroden P en Pj gaat de draadleiding uit het kastje en door den scheidingsmuur der beidenbsp;vertrekken naar de tafel van den waarnemer, en welnbsp;die van P naar de slede c van den compensator G.nbsp;De stroom treedt bij b weer den compensator uit ennbsp;begeeft zich naar de Pohlsche wip IFj (met ingelegdnbsp;kruis). Pj is direct met de andere pool der wip verbonden. Uit de wip gaan verder twee draden naarnbsp;eenen kwiksleutel s en van hier onder de tafel door,nbsp;vervolgens omhoog naar den bovendorpel van het deurkozijn tusschen de beide kamers, langs dezen dorpelnbsp;naar twee klemschroeven op de galvanometertafel ennbsp;van deze in den galvanometer G. De stroom, van hetnbsp;praeparaat tusschen de electroden uitgaande, kan dusnbsp;door omleggen van de wip TUj in den galvanometernbsp;omgekeerd worden. Door sluiten van den kwiksleutelnbsp;s kan eene nevensluiting in de electrodenleiding aangebracht worden. Van deze nevensluiting (de sleutelnbsp;zelf) is de weerstand oneindig klein tegenover diennbsp;van den galvanometer; is dus de sleutel s gesloten,nbsp;zo'o gaat geen stroom door den galvanometer. Men kan

1) Engelmann in de Onderzoekingen van het Physiol. Lab. te Utrecht. Derde reeks. X, 2de stuk blz. 173174.

-ocr page 206-

dus steeds het milpunt van den galvanometer bepalen, ook al is het praeparaat ingesteld.

Door den compensatordraad gaat de stroom van eene cel van DaniellD. In deze keten zijn behalve de compensator opgenomen: eene Fobische wip {W^ met kruis,nbsp;een stroomsleutel (sj) en eene groote weerstandshanknbsp;(J?) van Siemens en Halske, zoodat de stroomrichting en de stroomsterkte in den compensatordraad naarnbsp;verkiezing kunnen worden geregeld, verder nog eennbsp;kleine klos met dikken draad, dienende tot bepalingnbsp;der graduatieconstante van den compensator.

Men vindt de laatste op de bekende wijze, door de intensiteit van den stroom in de hoofdleiding galvano-metrisch te bepalen, eens met, eens zonder compensatornbsp;in de leiding. Men heeft n.L, zoo men den weerstandnbsp;in den compensatordraad = Re, den weerstand in denbsp;hoofdleiding R, de potentiaal valling in den compensatordraad = F en de electromotorische kracht vannbsp;de batterij = E noemt:

V

Stroomsterkte in den compensatordraad:

Stroomsterkte in de hoofdleiding met compensator: E

R -)- Re

Stroomsterkte in de hoofdleiding zonder compen-sator:

R

Verder heeft men, als de uitslagen op de schaal met den kijker zijn afgelezen (dus de tangenten van dennbsp;dubbelen hoek, die, zoolang deze klein zijn, evenredignbsp;mogen gesteld worden aan die van den enkelen hoek)nbsp;indien de afgelezen uitslagen S en Sj genoemd worden:

-ocr page 207-

oiB:{B-\-Bc) = S:S,, wijl de

tangenten der spiegeluitslagen evenredig zijn aan de stroomsterkten.

V E ..

Verder moet ^ = vr-i^ zijn, daar de compensator sic -ti P -tic

een deel van den gesloten geleider uitmaakt en in alle punten van eenen gesloten geleider de stroomsterktenbsp;even groot moet zijn. Men vindt dus:

r-.E = Bo:B-\-Bc-=iS,8):S^ (1) of

(2).

r=E ^~^'

Daar in (1) E en Bc constant is, wordt V alleen gewijzigd als B gewijzigd wordt, wat door de weer-standsbank kan geschieden.

De platinadraad van den compensator is homogeen en heeft overal dezelfde doorsnede. De potentiaal in dennbsp;draad moet dientengevolge vallen volgens eene rechtenbsp;lijn en het potentiaalverschil van twee punten op den

draad is dus gelijk aan F X ^ gt; waarin a hun afstand

en l de lengte van den draad is.

Op deze wijze vonden wij voor eenen weerstand Bf =100 van de bank de graduatieconstante, d. i. hetnbsp;potentiaalverschil voor 1 mM compensatordraad, =nbsp;0,00003 Daniell.

Voor = 50 : 0,00005, voor J?, = 20 : 0,0001.

Wordt nu de electrodenleiding Pd TF, s G IFj P, gesloten, dan ontstaat tusschen c en amp; eene nevensluiting. Zoolang de weerstand in die nevensluiting zeernbsp;groot is in vergelijking tot die in het stuk compensatordraad hc en dit is altijd het geval, daar in denbsp;nevensluiting de 14400 windingen van de boussole en

-ocr page 208-

10

de weerstand der onpolariseerbare electroden met dien van bet praeparaat aangetroiFen worden zoo zal denbsp;nevensluiting den weerstand tusschen amp; en c niet merkbaar verminderen, en dirs geen invloed uitoefenen opnbsp;den vorm van de potentiaalvalling in den compensator;nbsp;men leest dus op den compensator direct de electro-motoriscbe kracht af, die men in de electrodenketennbsp;inbrengt door verschuiven van de compensatorslede.

De galvanomter wordt gevoelig gemaakt door het compenseeren van het aardmagnetisme, waarbij wijnbsp;alleen met de horizontale componenten hebben te maken.nbsp;Voor de compensatie gebruikte ik drie magneten, waarvan er twee op de tafel bij den galvanometer lagen,nbsp;met hunne assen zooveel mogelijk evenwijdig aan dennbsp;magnetischen meridiaan, en met hunne polen tegengesteld,nbsp;en wel zoodanig, dat hunne lengte-as ongeveer door hetnbsp;verlengde gaat van den cocondraad, waaraan de spiegelnbsp;hangt. Zij liggen vlak bij elkaar. De derde magneet isnbsp;een vrij sterke en ligt op de tafel naast den kijker.nbsp;Het eerste paar wordt zoo lang heen en weer geschoven, tot de schommelingen van den spiegel voldoendenbsp;langzaam worden en de spiegel ongeveer naar den kijkernbsp;gericht is; door draaiing van den magneet bij dennbsp;kijker wordt nu de spiegel nog zooveel verplaatst, datnbsp;het nulpunt van het schaal-beeld met den kruisdraadnbsp;van den kijker samenvalt.

De batterij (B) voor de gloeilampjes bestaat uit twee kleine cellen van G-rove (onder glasstolp). De dradennbsp;er van uitgaande vertakken zich beide in tween ennbsp;gaan zoowel in de wip TV, als in de wip W,^ waaruitnbsp;de kruisdraden zijn weggenomen. Van uit gaannbsp;twee draden naar het gloeilampje E, van uit Wi eveneens twee naar het gloeilampje E^. Door omslaan der

-ocr page 209-

11

wippen kan ik dus naar willekeur E of E^ of beide laten gloeien.

Om zooveel mogelijk inductie te voorkomen, zijn alle tot eei; zelfden stroom beboorende draden, die in eikaarsnbsp;nabijheid loopen, om elkaar gewonden, zoodat de gaandenbsp;en de terugkomende stroom even groote, maar tegengestelde werkingen , in de omgeving doen gelden.

Ten einde de verlichting naar verkiezing te kunnen beperken tot eene bepaalde plaats, is bij een dernbsp;gloeilampjes de volgende inrichting aangebracht.

De platina-draden van het gloeilampje zijn, voor ze in den arm van het statief komen, door een kurkjenbsp;gestoken, dat in een van binnen zwart gemaakt koperen buisje geschoven is. Dit buisje is 5 cM. lang en eindigt in een aanzetstuk van eboniet met kleiner lumen,nbsp;dat conisch toegespitst is.

Wil men alleen het oog verlichten, dan wordt de eboniet-ring op de cornea gezet, en een vochtig lapjenbsp;fluweel over het buisje en om den hal ven kop gelegd.

Het was bij deze inrichting onmogelijk, ook na langer verblijf in het donker, als het lampje in de buis brandde, ergens op de huid of in het andere oog vannbsp;het dier licht te zien.

Deze inrichting werd gekozen, om verlichting van het afgeleide oog zoo mogelijk geheel uit te sluiten. Denbsp;eenige weg, langs welken op deze wijze nog licht innbsp;het niet direct verlichte oog kon komen, was doorbetnbsp;pigment en de sclera van het verlichte oog, de schenbsp;delbeenderen tusschen beide oogen en het pigment vannbsp;het andere oog.

Het is waar, dat men bij verlichting van eenen gexstir-peerden bulbus, ook bij bedekken van den opticusstomp, wanneer het oog in een donker scherm is geplaatst.

-ocr page 210-

12

licht in het oog waarneemt. Wanneer men echter ziet, hoe uiterst zwak het licht is, dat van eene heldere vlam op die wijze wordt doorgelaten, en daarbijnbsp;bedenkt, dat deze kleine fractie voor de tweede pig-mentlaag nog in het kwadraat verheven moet worden,nbsp; afgezien nog van de absorptie en terugkaatsingnbsp;in de ruimte tusschen de twee oogen dan kan mennbsp;van het op die wijze indringend licht geenen al tenbsp;groeten dunk hebben.

Hoe wij overigens ook nog eenen invloed van deze mogelijk doordringende minimaalhoeveelheid licht konden uitsluiten, zal later blijken.

Om te zien, in hoeverre wellicht warmtestraling of inductie invloed op het praeparaat hadden, kon denbsp;opening van het buisje met eenen stanniol-dop geslotennbsp;worden, zoodat geen licht, maar wel stralende warmtenbsp;kon uittreden.

Voor het prikkelen met inductieslagen en het teta-niseeren, moest de inrichting een weinig veranderd worden.

De compensatie- en observatie-inrichting bleef hetzelfde.

Van de wippen Wi en TT, blijft verbonden met de batterij; wordt deze wip omgelegd, dan gaat denbsp;stroom der batterij achtereenvolgens door den tetano-motor van Heidenhain en den electromagneet van denbsp;primaire inductieklos van een sledetoestel van du Bois-Reymond. Gaat nn de stroom door den tetanomotor,nbsp;dan gaat hij ook door den electromagneet van de inductieklos. Deze trekt dan het anker van de veer vannbsp;het inductietoestel aan en verbreekt den stroom vannbsp;eene Daniell, die door de veer en de primaire inductieklos naar de cel terug gaat, en doet eenen inductiestroom

-ocr page 211-

13

ontstaan in de secundaire klos. Intusschen Was ook in den tetanomotor de stroom verbroken en daardoor denbsp;electromagneet van het inductietoestel niet meer magnetisch; de veer springt dus weer terug en sluit dennbsp;stroom van de Daniell opnieuw. Door deze veer heelnbsp;zwak en het anker heel licht te nemen, volgt denbsp;veer zeer gemakkelijk de bewegingen van den tetanomotor , en hebben we dus een middel om het aantalnbsp;inductieslagen te regelen.

Van de secundaire spiraal gaan de draden naar wip W^, en als deze behoorlijk ligt, door de draden vannbsp;het gloeilampje E naar de vochtige kamer.

Het gloeilampje E is weggenomen en in plaats daarvan een bijzonder statiefje gesteld.

Dit statiefje bestaat uit eene eboniet-plaat, waarop zich twee glazen zuiltjes verhetfen; tusschen deze tweenbsp;is in eene koperen klemschroef een rechthoekig omgebogen ebonietplaatje van een paar mM. dikte horizontaal aangebracht. Het plaatje bevat dicht aan het eindenbsp;eene bolschijfvormige doorboring, waarin een gexstir-peerd oog z kan liggen, dat de cornea door de onderste opening even heen komt.

Aan de glazen zuiltjes zijn door klemschroeven vast te zetten looden armpjes verschuifbaar. Deze armpjes dragen aan hun einde eenen ring, waarin eene kurk gestokennbsp;is, die door eene naald doorboord wordt. De naaldennbsp;zijn tot dicht bij de punt met schellak vernist ennbsp;verbonden met de einden der draden van de secundaire klos.

Zijn nu de naalden in den opticus geplaatst, dan kan men door middel van wip TV, en een tusschen denbsp;Daniell en de primaire klos opgenomen kwiksleutel eenennbsp;afwisselenden stroom door de primaire klos krijgen;

-ocr page 212-

14

legt men nu ook nog wip 11^4 om, dan wordt de opti-eus getetaniseerd.

Blijft wip W3 geopend, zoo gaat geen stroom door den electromagneet; sluit men nu met wip , dannbsp;kan men met bekulp van den kwiksleutel enkele slui-tings- en openingsslagen geven,

De inductie-toestel wordt zoo lang gedraaid en verschoven, tot hij op zich zelf geene afwijking van den galvanometer meer veroorzaakt; dan wordt hij vastgezet.

Aan deze inrichting werd daarom de voorkeur gegeven , omdat zij veroorloofde zonder assistent te werken, wat vooral hij mijne nachtelijke waarnemingen, waarvoor ik moeilijk hulp kon vinden, zeer wenschelijknbsp;was. Alleen mijne proeven over chemische prikkelingnbsp;heb ik niet zonder hulp kunnen nemen.

Na eenige zwarigheden gelukte het mij, de inrichting zoo ver te krijgen, dat van de draadleidingen in de verlichte kamer geene inductie op de galvometer-keten aangetoond kon worden. De eenige inductie,nbsp;die dan nog overbleef, was in de donkere kamernbsp;zelve.

Men kan wel, door de draden zoo goed mogelijk te isoleeren en ze onafhankelijk te houden van den voch-tigen bodem, er in slagen haar zeer klein te maken,nbsp;maar geheel gelimineerd is ze slechts zelden.

Dit vindt zijne oorzaak hierin, dat bij het instellen van het praeparaat de electroden zoowel als de gloeilampjes (resp. de draadleiding der naalden) altijdnbsp;verplaatst worden, en daardoor telkens weer eenigenbsp;inductie mogelijk wordt. Ik heb daarom steeds na eenenbsp;serie proefnemingen, terwijl al het overige hetzelfdenbsp;bleef, de electroden met de minst mogelijke verplaat-

-ocr page 213-

15

sing en zoodanig, dat ze in hetzelfde vlak bleven, tegen elkaar gezet, en daarna de inductie bepaald.

Men mag aannemen, dat de op deze wijze gevonden inducties zoo weinig van die bij bet ingestelde prae-paraat verschillen, dat de hierdoor ingevoerde foutnbsp;binnen de grenzen der waarschijnlijke fout van iederenbsp;waarneming blijft en dus geene bijzondere stoornis wekt.nbsp;Wij zullen trouwens zien, dat bij de meeste proevennbsp;dit verschil geheel niet in rekening behoeft te wordennbsp;gebracht.

De onpolariseerbare electroden werden eiken dag opnieuw in orde gebracht.

Bij het meten van kleine schommelingen werd door omleggen van de wip TFj (Fig. 1) steeds gezorgd,nbsp;dat de waar te nemen uitslag tegengesteld was aannbsp;de eigen beweging der schaal tengevolge van de decli-natieverandering; op deze wijze kon, mits er geennbsp;storingen in de omgeving waren, gemakkelijk eenenbsp;verplaatsing van Y mM. worden geconstateerd.

Aan de cellen werd zeer veel zorg besteed; de po-reuse potjes bleven altijd minstens 24 uur (die der Daniells tot ze geene blauwe kleurstof aan het waternbsp;meer afgaven) in een waterbad geplaatst, en werden daarna op eenen verwarmden oven gedroogd. Het zink werdnbsp;steeds goed geamalgameerd gehouden en eene cel vannbsp;Daniell nooit langer dan 3 uur achtereen gebruiktnbsp;zonder eene versche poreuse pot en ander zwavelzuurnbsp;te nemen.

Voor de proeven op donker-praeparaten werden de glazen wanden der vochtige kamer met zwarte taf bekleed , om te voorkomen, dat, bij het verlaten van denbsp;kamer, licht door de geopende deur tot het praeparaatnbsp;doordrong.

-ocr page 214-

16

Het vervaardigen van donkerpraeparaten geschiedde bij het licht van eene kleine lantaarn, die slechts aannbsp;ne zijde eene ruit had. Vr deze ruit waren tweenbsp;platen van donkerrood glas aangebracht, die alleennbsp;rood licht doorlieten. De vlam was zoo geregeld, datnbsp;de lichtsterkte juist voldoende was, om, wanneer iknbsp;mij eenige minuten aan het zwakke licht gewend had,nbsp;de bij dit licht zwarte huid van de lichtere roode vannbsp;huid ontdane deelen te onderscheiden.

De lichtpraeparaten werden eerst, nadat zij geprae-pareerd waren, in het donker gebracht; enkele, waarvan dit nader vermeld zal worden, bevonden zich gedurende de waarneming in zwak licht.

Meestal werd op gecurariseerde kikkers gexperimenteerd. Curare toch heeft geen invloed op de pigmenten kegelbeweging, zoolang de dosis niet zoo groot is, dat paralysis cordis optreedt. Het hart werd daaromnbsp;in alle proeven, waarbij curare toegepast was, na afloop der proeven genspecteerd.

Chloroform en aether werden aanvankelijk eenige malen toegepast. Daar echter van deze vergiften denbsp;specifieke werking op de retina onbekend is, heb iknbsp;ze in het vervolg liever vermeden.

Bij deze onderzoekingen kwamen voornamelijk drie methoden van praepareeren op den voorgrond, die iknbsp;hier reeds wil beschrijven.

In de eerste proeven werden alleen de bovenoogleden en de membranae nictitantes weggesneden; later werdnbsp;de huid om het oog met sublimaat gedood of ook welnbsp;weggepraepareerd. De circulatie bleef in deze gevallennbsp;behouden.

Bij andere series, waar de circulatie niet behouden bleef, werd de huid van den kop en het slijmvlies

-ocr page 215-

17

van de bovenkaak zooveel mogelijk weggepraepareerd, daarna door den kop met eene schaar eene snede geknipt, die door het voorste deel van den kop, vlaknbsp;voor de oogen, dan langs deze tusschen bovenkaak ennbsp;oogbol en vervolgens met eene bocht door het rotsbeennbsp;(zoodat de annulus tympanicus wordt weggeknipt) naarnbsp;achteren tot aan de wervelkolom, die ten slotte ooknbsp;wordt doorgeknipt. Men krijgt zoodoende een prae-paraat, dat noch huid noch slijmvlies bevat.

Voor proeven over directe prikkeling werd een oog met de omliggende weeke deelen uit den schedel verwijderd. Hiertoe werden de beide oogleden losgeprae-pareerd en verwijderd, dan een stukje uit de bovenkaaknbsp;gereseceerd en vervolgens door knipjes langs dennbsp;oogkuilrand het oog met spieren en een zoo lang mogelijk stuk opticus uit den kop genomen. Dan wordennbsp;met een fijn chirurgisch pincet en eene kromme schaarnbsp;de spieren van het oog verwijderd, zoodat slechts denbsp;zenuw overblijft.

Daar volgens onderzoekingen van E. Steinach i) de iris bij batrachirs niet mee beweegt met die vannbsp;het andere oog, konden wij electromotorische kracht,nbsp;van irisbeweging uitgaande, negeeren; te meer, daarnbsp;volgens de onderzoekingen van Khne en Steiner*)nbsp;de voorste ooghelft zeer weinig invloed op de electri-sche verschijnselen uitoefent.

Het scheen de voorkeur te verdienen, met prikkeling langs reflectorischen weg te beginnen, daar wij de het meest met physiologische overeenkomendenbsp;prikkels kunnen aanwenden, door op het andere oog

1) nbsp;nbsp;nbsp;Pflgers Archiv. Bd. 47. 1891. S. 289.

2) nbsp;nbsp;nbsp;TJnters. aus d. physiol. Inst, der Univ. Heidelberg. Bd. 4.nbsp;Hft 1/2. 1881. S. 40 ff.

-ocr page 216-

18

den adaequaten prikkel te laten werken. Bovendien zijn de proeven met directe prikkeling niet reckts-streeks bewijzend voor centrifugale werking van dennbsp;opticus, daar positive resultaten bier, zooals wij laternbsp;zullen zien, ook op andere, zij het ook minder waarschijnlijke wijze kunnen gexpliceerd worden.

HOOFDSTUK II.

Invloed van licht op de huidstroomen.

Daar het reeds sedert lang bekend is, dat het centrale zenuwstelsel, ook van dieren als kikvorschen, wier weefsels overigens zeer lang zonder voeding prikkelbaar kunnen blijven, indien het beroofd wordt vannbsp;de circulatie, spoedig zijne physiologische eigenschappennbsp;verliest, heb ik mij er direct op toegelegd te onderzoeken met instandhouding van den Moedsomloop.

Hiertoe dienden gecurariseerde, enkele malen genarcotiseerde kikkers.

Heeds bij de eerste proeven, op Rana temporaria genomen, bleek, dat bij verlichting van het eene oog,nbsp;van het andere eene stroomschommeling kon wordennbsp;verkregen, die in den regel dezelfde richting had alsnbsp;die bij directe verlichting van het oog (behalve eenigenbsp;niet genoteerde gevallen Proef 18); en die verdweennbsp;als de opticus van het verlichte oog werd doorgesneden (Proef 4, 5, 6), en waarbij verlamming van denbsp;irisbeweging met atropine (Proef 8) geenen invloed opnbsp;de schommeling had. De uitslagen waren weliswaarnbsp;klein (24 schaaldeelen), maar daar het juist in dennbsp;paartijd der temporaria was (half April), eenen tijd,

-ocr page 217-

19

waarin deze dieren zeer weinig duurzame praeparaten leveren, en op alle prikkels (erotische uitgezonderd)nbsp;veel minder sterk reageeren, mocht dit niet verwonderen. Gelukkig waren spoedig Ranae esculentae verkrijgbaar, die zeer sterk reageerden.

Reeds bij de eerste (Proef 9), die onderzocht werd, vielen twee dingen in het oog. In de eerste plaats,nbsp;dat de stroom van het afgeleide oog gedurende gerui-men tijd aanmerkelijk steeg; in ongeveer een half uurnbsp;van 0,0126 tot 0,0300 Daniell. *) Toen daarop de kamernbsp;waarin zich het praeparaat bevond, verlicht werd,nbsp;daalde de stroom langzamerhand tot 0,0039, om, zoo-dra het weer donker werd, te stijgen.

Ook de veranderingen bij verlichten van het niet afgeleide oog waren bijzonder groot in vergelijkingnbsp;met de voorgaande. Zij varieerden van 12 tot 20 schaal-deelen, wat overeenkomt met eene electromotorischenbsp;kracht van 0,00060,0009 D. Bij andere waren denbsp;uitslagen nog grooter: tot ruim 60 schaaldeelen ofnbsp; 0,0029 D (zie tabel II).

Ook de ruststroom *) klom tot eene ongekende hoogte.

In sommige gevallen (Proef 10 b.v.) was compensatie onmogelijk, zelfs wanneer in de weerstandsbank de weerstand nul was.

Daar deze electromotorische krachten de aan uitgesneden bulbi gevonden waarden zoo verre overtroffen, de grootste door Khne en Steiner aange-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor deze serie was de polarisatie der electroden niet opge-teekend; de cijfers hebben dus wel een relatieve maar geen absolute waarde.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dunkelstrom van Khne en Steiner.

3) nbsp;nbsp;nbsp;L. c. blz. 100.

-ocr page 218-

20

geven waarde is 0,00914 D moest wel de gedachte zich aan ons opdringen, dat hier nog andere dannbsp;retina-stroomen in het spel waren.

Bij de grootte der zich hier ontwikkelende krachten, die zelfs die van spieren schenen te overtreffen, moest iknbsp;wel denken aan den invloed van huidstroomen. Het wasnbsp;toch bekend sedert de onderzoekingen van dn B oi s-Reymond, later nitgebreid door Roeber, Engel-mann, Hermann, Luchsinger, Bach en Oehler *),nbsp;dat in de huid van de meeste dieren sterke stroomen voorkomen, die gewoonlijk van binnen naar buiten gerichtnbsp;en vooral bij dieren met sterk ontwikkelde huidslijm-klieren zooals Ranae bijzonder krachtig zijn. Verdernbsp;was gevonden, dat deze huidstroomen onder den invloednbsp;van zeer verschillende prikkels aanzienlijke veranderingen ondergaan. En waar nu tusschen oog en huid,nbsp;vooral bij de kikkers, in sommige opzichten nauw verband bleek te bestaan, moest men aan de mogelijkheid

1) E. du Bois Reymond j Untersucliungen ber thier. Electri-citat. Bd. II. Ie Halfte. blz. 202. Bd. II. 2e Halfte. blz. 920.1860.

Roeber, Electromot. Verhalten der Froschhaut bei Keizung ihrer Nerven. Eeichert u. du Bois Eeymonds Arch. 1869. Hft 6.nbsp;S. 638 -648.

Engelmann, De huidklieren v. d. Mkvorsch. Onderz. ged. in het physiol, lab. Utrecht. Derde K. I. 1872. blz. 52,195. Ibid.nbsp;II. 1873. blz. 1.

Hermann, ber die Secretionsstrme und die Secretreaction der Haut bei Prschen. Pflgers Archiv. Bd. XVII 1878. blz. 291.

Hermann und Lmchsinger, ber Secretionsstrme der Haut bei der Katze. ibid. blz. 310.

Hermann und Lmhsinger, ber Secretionsstrme anderZunge des Frosches u. s. \v. ibid. blz. 460.

Back und Oehler, Beitrage zur Lehre von den Hautstrmen. Pflgers Archiv. Bd. XXII. 1880. blz. 30.

-ocr page 219-

21

denken, dat eene reflexwerking van Het oog op de huidstroomen kon plaats kebben.

Ik volgde voor bet afleiden van den buidstroom de reeds door Hermann aangegeven methode; etsennbsp;van een gedeelte met sublimaat en daarna afspoelennbsp;met pbysiologiscb keukenzout. De eene electrode wordtnbsp;dan op de met sublimaat behandelde stroomlooze huidnbsp;gezet, de andere op de intacte.

Laat men bet sublimaat niet zoo lang inwerken, dat de onder de huid gelegen spieren aangetast worden,nbsp;zoo vindt men bijna zonder uitzondering de gezondenbsp;huid negatief tegenover de uitgebetene.

Het eene gloeilampje werd aanvankelijk zoo gezet, dat bet alleen bet rechteroog kon verlichten; het linkeroog werd met zwart fluweel bedekt, en bet andere gloeilampje zoo geplaatst, dat het ongeveer symmetrisch tennbsp;opzichte der electroden stond en de huid goed verlichtte.

Bij de latere proeven stond op elk oog een lampje of verlichtte het eene lampje slechts een oog, het tweedenbsp;het andere oog en de huid gelijktijdig.

Ik vond op deze wijze in de eerste plaats, dat de huid-stroom in het donker gedurende geruimen tijd stijgt. Soms zoo sterk, dat het opnemen van eene tweede Daniell innbsp;de compensatorketen noodig was, om te kunnen compon-seeren.

Bij langer aanhoudende verlichting der oogen daalde de buidstroom, om na het uitdoven van het licht weernbsp;te stijgen. Verlichting van de huid alleen door de gloeilampjes of het licht van eene heldere gasvlam (bij bedekte oogen) had geen merkbaren invloed.

Bij het invallen van licht in het oog bleek, dat een sterke schommeling van den buidstroom optrad.

Gewoonlijk is zij eene versterking van den bestaanden

-ocr page 220-

22

stroom (Proef 10, 11, 14, 16a, 18c, 19 gt;)) soms echter eene verzwakking (Proef 12, 13). In enkele gevallennbsp;gaf verlichting van het eene oog een tegengestelden uitslag dan verlichting van het andere (Proef 16c, 18amp;, 29).

De schommelingen zijn hier meestal sterke; uitslagen van 300400 schaaldeelen waren hier geen zeldzaamheden.

Dikwijls was de uitslag door verlichting van het eene oog aanzienlijk grooter dan de door het andere oog opgewekte ; in de eerste proeven was meestal het rechter,nbsp;in de latere ook wel het linkeroog het meest werkzame.

Mogelijk is het, dat de plaats, waar mijn lamp stond bij het praepareeren, hierop van invloed geweest is.nbsp;Gewoonlijk stond die aan mijn rechterzijde en verlichtenbsp;dus, daar de vorsch hij het praepareeren met den kopnbsp;naar mij toe lag, hoofdzakelijk het linkeroog. In de laterenbsp;proeven (o. a. 76) heb ik de lamp met opzet links gezet.

Men kan dus aan eene afstomping van de retina door sterk licht denken; ofschoon eene afstomping, dienbsp;na ruim een half uur rust nog niet verminderd is,nbsp;niet erg waarschijnlijk is. Evenzeer echter kunnennbsp;beide oogen zich ongelijk gedragen.

Mijn aantal waarnemingen is te klein om in dit opzicht te beslissen.

Voor vermoeidheid zou echter nog pleiten, dat bij langdurige verlichting of bij snel op elkander volgende,nbsp;korte verlichtingen de reflectorische schommeling steedsnbsp;kleiner wordt en zelfs tot nul kan dalen.

Dat de schommelingen de eene maal een andere richting hebben, dan de andere maal, is niet zoo heelnbsp;bevreemdend.

1) Tabel IIIX.

-ocr page 221-

23

Ala men de opgaven over direkte prikkeling der kuidzenuwen nagaat, vindt men dienaangaande bij verschillende autoren nog al verschil. R o eb er vond eennbsp;vermindering van den huidstroom, Hermann, Bachnbsp;en Oehler nemen een versterking als regel, een verzwakking als uitzondering aan. Engelmann vondnbsp;als regel een versterking, door een kort durende verzwakking voorafgegaan.

Men denkt bij het lezen van de beschrijvingen dezer proeven onwillekeurig aan die, welke over prikkelingnbsp;van vaatzenuwen genomen zijn, waar ook (bij prikkeling van den n. Ischiadicus b.v.) nu eens verwijding dannbsp;weer vernauwing optreedt. Men stelt zich hierbij voor,nbsp;dat dit afhangt van de bestaande prikkelingstoestandnbsp;der vaatzenuwen; is in de vasoconstrictores de tonusnbsp;gering zoo treedt vernauwing op; in het tegenovergestelde geval, wanneer hun tonus zeer hoog, of volgensnbsp;de voorstanders der centrifugaal geleidende vasodila-tatoren, de tonus van deze zeer laag is, geeft prikkeling een verwijding.

Iets hiermede analoogs vond onlangs Wedensky bij prikkeling der spierzenuwen.

Denken wij ons nu den bouw van de huidklieren en hunne morphologische veranderingen zooals ze doornbsp;Engelmann *) beschreven zijn, zoo bunnen we onsnbsp;voorstellen, dat ook hier de toestand van de klierennbsp;vr de prikkeling bepaalt, welke reactie op de prikkeling zal volgen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;M. N. Wedensky: Ueber die Beziehungen zwischenEeizungnbsp;und Erregung im Tetanus. (Eussisck!). 1886.

Idem: De faction excitatrice et inhibitoire du nerf en dessche-ment sur Ie muscle. Comptes rendus. 22 Dec. 1890.

2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c.

-ocr page 222-

24

In elk geval blijkt iiit mijne proeven, dat op verlichting van het netvlies de huidstroom refleetorisch reageert.

Den invloed van directe verlichting der huid op de huidstroom onderzocht ik slechts voor licht van geringenbsp;intensiteit. Misschien heeft zeer sterk licht wel eennbsp;merkbaar effect.

Daar ik voor mijn onderwerp de huidstroomen slechts als bijzaak beschouw, en hen alleen onderzocht om tenbsp;weten, of ik hen al dan niet uit te sluiten had, bennbsp;ik op dit punt niet verder ingegaan.

Toch verdient dit onderwerp ruimschoots een nadere studie, daar geen der geciteerde onderzoekers bij hetnbsp;waarnemen der huidstroomen van kikvorschen aan mogelijke lichtinvloed gedacht schijnt te hebben.

Om nu na te gaan of in het afgeleide oog stroom-lissen van deze enorme schommelingen konden doordringen , heb ik voor een paar gevallen bepaald, welken invloed doorsnijding van den N. opticus van het afgeleide oog op de schommelingen had.

Het doorsnijden van de gezichtszenuw is bij kikkers zeer gemakkelijk. Als men eene kleine insnijding in hetnbsp;slijmvlies van de mondholte maakt even achter denbsp;plaats, waar de oogbol doorschemert, dan ziet men dennbsp;m. retractor bulbi voor zich. Deze snijdt men in denbsp;richting der vezelen in, buigt nu met een krommenbsp;schaar (de voor iridectomie gebruikelijke scharen zijnnbsp;hiervoor zeer geschikt) de vezelen uit elkaar en gaatnbsp;met geopende schaar in den oogkuil. Men kan nu gemakkelijk voelen, of men den opticus tusschen de schaarnbsp;heeft en dezen doorknippen.

Tabel XI en XII geven ieder twee rijen waarnemin-

-ocr page 223-

25

gen voor en na doorsnijding van den gezichtszeniivf.

In beide gevallen was de geheele kophuid met sublimaat behandeld, het mondslijmvlies echter niet.

De stroomschommelingen op verlichting van het andere oog blijken in deze gevallen na de doorsnijding niet tenbsp;verdwijnen. Wel is er een zeer sprekende veranderingnbsp;op te merken.

Blijkt uit tabel XI (Proef 13), dat voor de doorsnijding van de gezichtszenuw slechts een zeer zwakke, 46 schaaldeelen niet overtreffende, soms geheel uitblijvende positieve schommeling optreedt, na de doorsnijding vindt men plotseling negative schommelingennbsp;van 2040 schaaldeelen.

In tabel XII treden eveneens voor de doorsnijding negative veranderingen van 410 schaaldeelen op, dienbsp;na doorsnijden van den opticus ruim tweemaal zoo grootnbsp;worden (1622 sc.)

Wij moeten dus hieruit twee dingen afleiden. In de eerste plaats, dat een groot gedeelte der waargenomennbsp;veranderingen niet van processen in het oog afhankelijk is, maar door stroomgevende elementen buiten hetnbsp;oog in deze gevallen misschien van het slijmvliesnbsp;van de mondholte meer nog dan van de kophuid nbsp;veroorzaakt worden. Maar tevens kan men aan de gevolgtrekking niet ontkomen, dat na het doorsnijdennbsp;van den opticus een factor uitgevallen is, waardoor denbsp;stroomschommeling door stroomlissen, welke van buiten af in het oog komen, in teerste geval geheel, innbsp;t tweede gedeeltelijk werd gecompenseerd, doordat dezenbsp;er zich algebrasch mede summeerde; en dan moet ditnbsp;eene positive schommeling van den hulhusstroom geweest zijn.

-ocr page 224-

26

HOOFDSTUK III.

Reflexen op den BuUbusstroom.

Werd liet in het voorgaande hoofdstuk hoogstwaarschijnlijk gemaakt, dat er een reflex van het eene oog op het andere bestaat, zoo bleek toch aan dennbsp;anderen kant, dat groote schommelingen bij de tot nognbsp;toe gevolgde methode kunnen voorkomen, die niet opnbsp;rekening van werkingen in het netvlies van het afgeleide oog mogen worden gesteld; en ik moest dus uitzien naar een wijze van onderzoek, waarbij de huid- ennbsp;slijmvliesstroomen geheel uitgesloten konden worden.

Theoretisch stonden hiertoe drie wegen open:

1. kon ik den kikker geheel van huid en slijmvlies ontdoen;

2. kon ik de huid en het slijmvlies met geconcentreerde sublimaatoplossing stroomloos maken;

3. leverde de op blz. 16 beschreven methode volkomen huid- en slijmvliesvrije praeparaten op.

Elk dezer drie handelwijzen heeft hare eigenaardige bezwaren.

Het wegpraepareeren is lastig, omdat zoowel slijmvlies als huid aan de kaken, aan de neus en aan de ooren, stevig vergroeid zijn. Bovendien worden bij ditnbsp;villen vele vrij groote bloedvaten doorgeknipt, ennbsp;moet men dus tot liquor stypticus zijn toevlucht nemen.

Op deze wijze sluit men dus niet met volkomen zekerheid de huidstroomen uit; terwijl bovendien metnbsp;het chloretum ferricum een prikkel ingevoerd wordt,nbsp;waarvan niet bekend is, of hij invloed op de stroomennbsp;aan de oppervlakte heeft.

Bij het toepassen van sublimaat loopt men, vooral

-ocr page 225-

27

bij het behandelen van het slijmvlies, gevaar, dat het gemakkelijk diifundeerende zout doordringt in het oognbsp;en daardoor de reactie van de retina verloren gaat.

Tegen de derde methode is het bezwaar, dat bij het ophouden van den bloedsomloop in de hersenen deze spoedig hare functie zullen verliezen, en dus de reflexennbsp;spoedig zullen verdwijnen.

Eene combinatie van de eerste en tweede methode scheen wel goede praeparaten te kunnen leveren; maarnbsp;het is niet gemakkelijk te beoordeelen, of het sublimaatnbsp;lang genoeg en toch niet te lang ingewerkt heeft. Iknbsp;heb daarom deze manier wel enkele malen gevolgd;nbsp;maar meestal den voorkeur gegeven aan op de laatstenbsp;wijze verkregen praeparaten.

Daar het van te voren te verwachten was, dat de reflexen na het ophouden van den bloedsomloop veelnbsp;zwakker zouden zijn dan tijdens het leven, kwam hetnbsp;er op aan, de overige voorwaarden zoo te kiezen, datnbsp;men de grootst mogelijke reactie kon verwachten.

Nu was reeds uit de proeven van Khne en Steiner bekend, dat donkeroogen gevoeliger zijn voor en grooter uitslagen geven bij verlichting dan lichtoogen.

Het lag dus voor de hand, op donkeroogen te expe-rimenteeren.

Onder donkeroogen, donkerpraeparaten etc., versta ik in navolging van van Grenderen Stort oogennbsp;(praeparaten etc.) _ van dieren, die nadat zij eenige urennbsp;in helder diffuus daglicht hadden vertoefd, een halfnbsp;tot anderhalf uur in t donker bewaard bleven.

Zoolang ik levende kikkers waarnam, was het niet noodig hen in het donker te praepareeren, daar mennbsp;hen eenvoudig na het instellen eenigen tijd in het donker laat liggen.

-ocr page 226-

28

Thans kon dit met het oog op de vergankelijkheid van het centrale zenuwstelsel niet meer geschieden,nbsp;en moest dus bij het boven (blz. 16) beschreven zwakkenbsp;roode licht worden gewerkt.

Was het praeparaat gereed, dan werd het eene oog afgeleid en het andere met de blz. 11 beschreven inrichting verlicht.

Daarbij werd er op gelet, of er ook licht waar te nemen was in de ruimte tusschen het afgeleide oognbsp;en het os frontoparietale. Daar er in deze ruimte zooveel halfdoorschijnend wit weefsel is, zou men hiernbsp;altijd een lichtschemer moeten waarnemen, zoodra ernbsp;eene merkbare hoeveelheid licht van het eene oog innbsp;het andere doordrong.

Deze schemer werd slechts een paar malen gezien, en dan was altijd aan te toonen, dat er licht langsnbsp;het oog was gegaan, omdat het buisje niet goed voornbsp;het midden van de cornea stond of omdat voor kleinenbsp;oogen een te groote ebonietring aan het einde dernbsp;buis stond.

Het tweede lampje werd zonder buisje zoodanig geplaatst, dat het ten opzichte der electroden nagenoeg symmetrisch stond en diende alleen om na te gaan, ofnbsp;het oog nog wel op direct licht reageerde en tevens omnbsp;eenigszins eene maat te hebben voor het afnemen vannbsp;de gevoeligheid van het afgeleide oog.

Is het praeparaat eenmaal behoorlijk ingesteld, dan wordt de vochtige kamer dichtgeschoven en het taf-scherm er voorgehangen.

Hieronder volgen de gemiddelden der op deze wijze verkregen cijfers voor tien praeparaten.

De geheele rij getallen vindt men in tafel XIIIXXII.

In kolom A der onderstaande tafel vindt men den

-ocr page 227-

29

uitslag bij verlichting van het niet afgeleide oog vr, in kolom B den uitslag na het doorsnijden van dennbsp;opticus. Kolom G geeft de waargenomen uitslag nadatnbsp;de electroden tegen elkaar geplaatst waren; kolom Dnbsp;de verschillen tusschen A en i?, dus het aandeel innbsp;de 'schommeling dat langs den opticus van het afgeleide oog werd opgewekt.

De uitslagen zijn positief gerekend als de aequator meer negatief wordt en zijn uitgedrukt in mM. van denbsp;schaalverdeeling.

Het aantal waarnemingen, waaruit de gemiddelden genomen zijn, varieert van 6 tot 10.

A.

Vr doorsnijding.

B.

Na doorsnijding.

C.

Inductie.

D.

Verschil A en B.

7,14

2,37

2,-

4,77

2,14

2,36

-2,-

4,50

inconstant

niets

1,83

0,50

0,5

1,33

2,58

0,93

1.65

3,83

1,45

1,-

2,38

1,89

1,08

1)

0,81

0,86

0,58

niet opgeteekend

0,27

0,25

1,70

-1,6

1,45

3,50

1,06

1,

2,44

Duidelijker nog dan deze gemiddelde waarden spreken de tabellen zelf, waar men herhaaldelijk ziet, dat de kleinste waarde vr de doorsnijding grooter is dannbsp;de grootste na de doorsnijding van den opticus.

Een eigenaardig geval is dat van proef 50 waarin toevallig de opticus wel even geknepen, maar niet doorgeknipt was. Ik merkte dit pas, toen ik, nadat ik mijnenbsp;waarnemingen gesloten had, nazag of werkelijk de

-ocr page 228-

30

zenuw gekliefd was. Men vindt het geheel in tafel XXIII.

Vr de (poging tot) doorsnijding van de gezichtszenuw was de gemiddelde uitslag -j- 5 hij snel dalende ruststroom. Daarna was de uitslag aanvankelijk nagenoeg 0 en steeg in 20 minuten tot 5.

Men moet hier dus wel aannemen, dat de lichte kneuzing de geleiding in de zenuw tijdelijk heeft opgeheven, maar dat zij zich langzamerhand heeft hersteld.

Aan eene serie van licht-praeparaten, die ik onderzocht, vr ik tot de donker-praeparaten o verging, kon ik op een paar uitzonderingen na, waar ze zichnbsp;op het laatst ontwikkelde (proef 35), geen duidelijknbsp;verschil voor en na de doorsnijding aantoonen. Welnbsp;was af en toe de schommeling voor de doorsnijdingnbsp;grooter dan daarna, maar dat was juist hij gevallennbsp;waarbij vrij groote inductie-invloeden in het spel waren,nbsp;zoodat zij minder vertrouwen verdienen. In gevallennbsp;waarin de inductie geheel vermeden was, ontbraknbsp;meestal ook de reactie.

Dat de reflex bij lichtpraeparaten veel zwakker is dan bij donkerpraeparaten, blijkt volkomen duidelijk.nbsp;Ik meen echter, dat men niet mag besluiten, dat denbsp;reflex bij lichtpraeparaten niet bestaat.

Dat de positieve schommelingen in de proeven op_ blz. 29 niet zeer groot zouden zijn, konden we van tenbsp;voren verwachten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Dat in enkele gevallen de reflexen zoo heel klein zijn, is daaraan te wijten, dat enkele kleinere exemplaren gebruikt werden, die eenige dagen in cylinder-glazen bewaard waren.

Het bestaan der reflex kan echter veilig als bewezen aangenomen worden, daar het ondenkbaar is, dat een

-ocr page 229-

31

verschil dat door toe val ontstond altijd dezelfde richting zou hehhen.

Hoewel het reeds uit de voorgaande proeven duidelijk is, dat de verkregen verschillen der uitslagen afhankelijk moeten zijn van eene werking langs den opticus,nbsp;en hierbij doordringen van licht in het andere oog nietnbsp;in t spel kan zijn, immers de voorwaarden voornbsp;het doordringen van licht in het afgeleide oog zijn nanbsp;de doorsnijding minstens even gunstig als voor diennbsp;tijd, toch kwam het ons gewenscht voor, een paarnbsp;proeven te nemen, waarbij een andere prikkel dannbsp;licht op het niet afgeleide oog werd aangebracht. Hetnbsp;meest geschikt hiervoor achtten wij de chemische prikkelsnbsp;daar bij electrische altijd de stroomlissen en de uni-polaire afleiding zich als dreigende spoken verheffen.

Daar echter chemische prikkels niet zonder eenige verlichting aan te brengen zijn, besloten wij in dezenbsp;proeven de circulatie te behouden, en kozen voor hetnbsp;elimineeren van huid en slijmvliesstroomen de gecon-hineerde methode (hlz. 27.)

Bij een gecurariseerden kikker, bij welken op deze wijze de huidstroomen zijn uitgesloten, wordt het eenenbsp;oog evenwijdig aan den cornea-rand opengeknipt ennbsp;lens en glasvocht verwijderd. Het andere oog wordtnbsp;afgeleid met de eene electrode aan den aequator, denbsp;andere op de cornea.

Het praeparaat bevindt zich in een zwak verlichte kamer. De hulbusstroom wordt gecompenseerd en gedurende eenigen tijd zijne veranderingen waargenomen.nbsp;Is hij nagenoeg constant geworden, of althans regelmatig dalende, dan wordt door den assistent eenkeu-kenzoutkristal in het oog gebracht en het effect

-ocr page 230-

32

hiervan afgelezen. Daarna wordt het kristal er weer uitgenomen en het oog met physiologische keukenzout-oplossing uitgewasschen.

Op deze wijze vonden wij, dat chemische prikkeling van de retina van het eene oog in het andere oognbsp;een positieve schommeling van den gewonen stroomnbsp;geeft, die zich langzaam verheft en langzaam weernbsp;daalt.

Was voor de proef de gezichtszenuw van het afgeleide oog doorgesneden, of waren de hersenen vernietigd, dan vertoonde zich die schommeling niet,zoodat blijkt wat a priori ook reeds onmogelijk scheennbsp;anders te kunnen zijn dat geen directe irritatie vannbsp;het netvlies van het afgeleide oog door dilfundeerendnbsp;keukenzout hierbij in het spel was.

Zoo werd bijvoorbeeld gevonden:

(Proef 70). Vrij groote gecurariseerde Eana esculenta; kophuid zoover mogelijk weggepraepareerd, de restnbsp;met sublimaat behandeld. Eechter oog geopend; linkernbsp;oog afgeleid. Linker electrode aan den aequator, rechter aan de cornea. Aequator negatief.

De electromotorische kracht wordt van minuut tot minuut afgelezen (voor zoo verre geen magnetischenbsp;invloeden de waarnemingen storen) en in Daniells uitgedrukt.

lOi^dO'

0,00372

10Hamp;

42'

0,00309

47'

43'

0,00300

48'

44'

0,00303

51'

45'

0,00294

52'

0,00273 0,00273nbsp;0,00270nbsp;0,00261nbsp;0,00258

Thans wordt een keukenzoutkristal in het rechter oog gebracht:

-ocr page 231-

33

10*gt;52'15quot;

0,00257

10'54'30quot;

0,00270

30quot;

0,00256

55'

0,00300

53'

0,00258

30quot;

0,00312

30quot;

0,00260

56'

0,00303

54'

0,00265

57'

0,00294

Er treden onregelmatiglieden op.

Het kristal wordt er nu uitgenomen (hierbij werden de electroden iets verplaatst, waarna de electromoto-rische kraht 0,00225 was). Na uitwasschen werd denbsp;stroom weer regelmatiger en daalde bij door tot 0,00198,nbsp;waarna bij tusscben 0,00195 en 0,00201 bleef schommelen.

Thans werd eerst keukenzout, later zwavelzuur op de huid gebracht; echter werd hiervan geen invloednbsp;op den hulhusstroom bespeurd: hij bleef schommelennbsp;tusscben 0,00198 en 0,00201.

Licht in het afgeleide oog (het aansteken van een lucifer) gaf nog een uitslag van 20 schaaldeelen.

(Proef 72). Eene groote Eana esculenta wordt ge-curariseerd en als die van proef 70 behandeld. Linker oog afgeleid. Aequator negatief. De electromotorischenbsp;kracht van den hulhusstroom werd met tusschenpoozennbsp;van ongeveer en minuut opgeteekend. Tijd niet genoteerd :

0,00495 0,00513 0,00516 0,00519 0,00522

nbsp;nbsp;nbsp;0,00525 na eene langere pauze 0,00576 0,00576,nbsp;toen werd zout in het niet afgeleide oog gedaan ennbsp;vertoonde zich na eene korte latente periode een snellenbsp;stijging: 0,00588 0,00591 0,00618 0,00639 nbsp;0,00657. Hierop werd het kristal weggenomen en hetnbsp;oog met physiologische keukenzoutoplossing uitgespoeld;nbsp;tijdens deze bewerking daalde de stroom weer: 0,00657

nbsp;nbsp;nbsp;0,00633 0,00624 0,00621 0,00603 enz.

3

-ocr page 232-

34

Opnieuw keukenzout in het oog gaf geen nieuwe positive schommeling; waarschijnlijk omdat de retina van het eerste zout te veel geleden had; zij was ten minstenbsp;troebel geworden.

Ook in dit geval was van de huid op het oog geen reflex aan te toonen.

Dat de reactie in deze proeven veel langzamer verloopt dan bij verlichting van het oog, is geheel in overeenstemming met het verloop der reactie op chemische prikkels bij andere zenuwen; ook daar is de werkingnbsp;veel langzamer dan die van electrische of mechanischenbsp;prikkels.

De laatste beide proeven bevestigen dus de voorgaande volkomen, en men mag dus voor bewezen houden, dat er een door den galvanometer aan te toonen reflex bestaat van het eene oog op het andere, en dat die reflexnbsp;door de gezichtszenuwen gaat.

HOOFDSTUK IV.

Directe prikkeling van den nervus opticus.

Waar het aldus gelukt was, een centrifugale werking van de gezichtszenuw aan te toonen, lag het voor denbsp;hand, eenige proeven over direkte prikkeling van dennbsp;nervus opticus te nemen.

Hiertoe werd van de op bladzijde 17 beschreven inrichting gebruik gemaakt.

Voor de proeven over chemische prikkeling werden de naalden uit het statiefje weggelaten.

De afleiding geschiedde steeds met eene electrode

-ocr page 233-

aan de cornea en eene dicht achter den geometrischen aequator.

Wanneer de stroom rustig daalde of constant was, werd geprikkeld en het effect nagegaan.

Wij zullen met de proeven over chemische prikkeling beginnen. Deze vallen in twee groepen, n.1. die op gexstirpeerde oogen, en die op kikkers waarbij hetnbsp;chiasma do'or opening van het schedeldak was blootnbsp;gelegd. Bij deze proeven werden lichtpraeparaten gebruikt en was het praeparaat in een matig verlichtnbsp;vertrek. De assistent zat in het zijvertrek voor denbsp;geopende vochtige kamer, terwijl de deur half opennbsp;stond. Als prikkels werden gebruikt kleine keuken-zoutkristallen, suikeroplossing, glycerine en alcohol.nbsp;De oplossingen werden met een fijn penseel op de zenuwnbsp;gebracht en gezorgd, dat er slechts zoo weinig vochtnbsp;aan het penseel was, dat het op de vochtige huidnbsp;slechts een druppeltje ter groote van een kiemen speldenkop achterliet. Daar de resultaten der prikkelingnbsp;nog al uiteenloopende zijn, deel ik ze wat uitvoeriger mede.

De schommeling wordt positief gerekend, als de aequator meer negatief wordt; de nummers zijn die van het protocol.

[56] Electrodenstroom 0,00024 D linker electrode negatief.

G-root exemplaar van Dana esculenta. Bulbus van spieren ontdaan. Linker electrode aan den aequator;nbsp;aequator negatief.

Om sneller te experimenteeren werd slechts zoover gecompenseerd, dat de scala in het veld van den kijkernbsp;bleef. De electromotorische kracht bleef tijdens hetnbsp;onderzoek tusschen 0,00600 en 0,00240 D. De aequator

-ocr page 234-

36

is negatief. Aanvankelijk daalt de stroom sterk, later langzamer. Zoodra de daling langzaam en regelmatignbsp;geworden is, wordt een klein keukenzout-kristal op dennbsp;opticus-stomp gelegd.

Hierbij treedt eene positieve schommeling (-}- S) van 15 scbaaldeelen op en blijft de stroom sterker dan tenbsp;voren; uitwasschen doet hem weer dalen. Op het opleggen van een nieuw kristal volgt weer eene -|- S, kleiner dan de vorige. Na eenigen tijd treden onregelmatigenbsp;schommelingen op, die door uitwasschen voor een regelmatig dalen van den stroom plaats maken.

[57] Vrij groot exemplaar van Rana esculenta. De bulbus gepraepareerd als de voorgaande. Aequator negatief. Toen het dalen van den stroom langzaam ennbsp;regelmatig geworden was, werd een keukenzoutkristalnbsp;op het uiteinde van den opticus gelegd. Na een latentenbsp;periode van 1 Sec. eene -|- S (25 schaaldeelen). Denbsp;spiegel gaat slechts enkele schaaldeelen terug. Na wegnemen van het kristal en afwasschen daalt de stroomnbsp;aanvankelijk snel tot beneden de waarde, die hij voornbsp;de prikkeling had, daarna langzaam en regelmatig alsnbsp;in het begin.

Een tweede kristal geeft weer -f- S (9 schaaldeelen), bij langer liggen onregelmatige schommelingen, dienbsp;voor uitwasschen wijken.

Een derde kristal geeft geen -|- S meer; maar geeft snel aanleiding tot onregelmatige schommelingen, dienbsp;na uitwasschen ophouden.

[60] Electrodenstroom = 0.

Groot exemplaar Rana esculenta. Linker oog gepraepareerd en afgeleid.

Cornea negatief, electromotorische kracht van den

-ocr page 235-

37

bulbusstroom 0,00276. Suiker geeft S (30 sc) Na uitwasscben keert de stroom om.

[61] nbsp;nbsp;nbsp;Eleetrodenstroom = 0.

Rechter oog van denzelfden vorsch.

Aequator negatief.

Electromotorische kracht van den ruststroom (E) = 0,00213; glycerine op den opticus S (200 sc), daarnanbsp;sterke schommelingen.

Uitwasschen: de rust hersteld.

E = 0,00120. G-lycerine op den opticus: S (220 sc), daarna langzaam terug. Uitwasschen.

E = 0,00000. Glycerine op den opticus: -}quot;S(100sc) Stroom blijft eenigen tijd stijgen. Uitwasschen.

E = 0,00006. Aequator negatief; glycerine op den opticus heeft geen effect meer.

[62]

Groot exemplaar Rana esculenta. Linker oog gex-stirpeerd en afgeleid. Aequator negatief.

E = 0,00555. Glycerine op den n. opticus geeft S (15 sc). Praeparaat afgespoeld in physiologische keu-kenzoutoplossing.

E = 0,00225. Glycerine op den n. opt.: S (80 sc), praeparaat afgespoeld in physiol, keukenzoutoplossing.

E = 0,00213. Glycerine op den n. opt.: nbsp;nbsp;nbsp;S (30 sc)

hierna wordt weer afgespoeld en glycerine op de sclera op eenigen afstand van den opticus gebracht.

Na een niet zeer korte latente periode S: (300 sc) (langzaam). De electroden worden nu tegen elkaar gezet.

E = 0,00126. Glycerine op de electrode geeft een uitslag van 15 sc.

[63] Nieuwe longspitsen opgezet, eleetrodenstroom = 0. Rechter oog van denzelfden vorsch, op dezelfdenbsp;wijze behandeld. Aequator negatief.

-ocr page 236-

38

E = 0,00690. Grlycerine op den opticus: S (15 sc); afgespoeld.

E = 0,00501. Glycerine op den opticus: S (20 sc); Glycerine op de sclera: S (170 sc) zeer langzaam ennbsp;met vrij groote latente periode. Praep. afgespoeld, elec-troden tegen elkaar: E = 0,00000. Het oog weer ingesteld.

E = 0,00390. Alcohol op den opticus: S (45 sc). Alcohol op de sclera S (40 sc).

Daar de verschillende uitslagen zoo sterk uiteen loepen , scheen het wenschelijk de plaats, waar op de sclera de prikkel werd aangehracht ten opzichte van denbsp;electroden aan te geven, om te zien in hoeverre dezenbsp;van invloed is op het resultaat op den galvanometer.nbsp;Wij hielden ons hierbij streng aan het opbrengen vannbsp;zoo weinig vloeistof, dat deze niet door het vormennbsp;van een laagje om den oogbol, een verandering in denbsp;nevensluiting, die door de vochtige oppervlakte vannbsp;het oog gevormd wordt, kon geven. Ik geef van dezenbsp;proeven (6469) een tabellarisch overzicht, daar dannbsp;gemakkelijker een heerschende regelmaat kan wordennbsp;opgemerkt.

In Fig. 2 punten; a en

zijn P en Pj de afleidende electroden 1) de plaatsen waar geprikkeld werd.

In en proef werden de beide plaatsen van prikkeling tusschennbsp;de electroden genomen; de eenenbsp;dicht bij P de andere nabij Pj ;nbsp;de uitslagen waren hierbij in den-zelfden zin ( 15 en 10) ennbsp;tegengesteld aan die van prikkeling van den opticus.

-ocr page 237-

39

O

U p

g

i-s

Z c gt;

s

o

o

H w

07

P

Ph

3 p-

S 5

C fl c

^ ^ z

fl

gt; o

Ph

CO

S ^

^ S'

g

S

hC) ^

S 'S

3 ,d

S

g

gt;

64

0,00606

glycerine

7 (blijft la-

geringe daling

9, stijgt weer

ger)

0,00432

sneller stijgen

8

4

0,00390

5

15

8

65

0,00699

ygt;

-P20

16

jgt;

-f- 22 daarna

aanzienlijke

stijging door

daling gevolgd

0,00642

X

versneld dalen

8

0,00693

stroom daalt

30 met 5

10 snel dan

voorslag

langz. tot 180

66

0,01320

suiker

17 met -p 5

8

-11

voorslag

0,00752

))

5

5

7

12 met -p 3

voorslag

67

0,00540

))

3

-P 22 stijgt nog

niets

langzaam na

68

0,00960

alcohol

13

20

9

15

0,00585

ygt;

12

3

5 met -p 4

voorslag

8 daarna5

69

0,01005

))

8 * 6

8

14

-P12 nbsp;nbsp;nbsp;4

0,00612

))

20 met -p 7

3

10

voorslag

Daar bij deze proeven, omdat de opticus zoo kort is, altijd nog gedacht kan worden, dat bij het prikkelen van de oogzenuw een beetje van de stof, waarmee geprikkeld werd, op de sclera gekomen is, hebbennbsp;wij nog een paar malen het chiasma nervorum opti-corum blootgelegd en dit geprikkeld met keukenzout-kris tallen.

Hierbij vonden wij tweemaal eene positieve schommeling van den stroom, beide met een latente periode van ongeveer twee secunden. In t eene geval bedroeg

-ocr page 238-

40

de uitslag 60 (proef 71), in t andere 30 schaaldeelen (proef 72).

In de derde proef (74) daalde de aanvankelijk zeer langzaam afnemende stroom na ket opleggen van ketnbsp;kristal plotseling zeer sterk, keerde om, en steeg denbsp;krackt van den omgekeerden stroom zelfs tot 0,00753,nbsp;terwijl die van den normalen stroom te voren 0,00180nbsp;was. De pupil was in dit geval zeer wijd. Het oog gafnbsp;kij invallend lickt de normale sckommeling.

Bij deze proeven is ket niet denkbaar, dat directe werking van ket zout op de retina plaats keeft, daarnbsp;ket stuk van den vertikalen sckedelwand, dat blijftnbsp;staan, ket onmogelijk maakt, dat ket zout ziek in denbsp;rickting van ket oog verplaatst, bekalve door diffusienbsp;in de weefsels, en de snelkeid van dit proces te kleinnbsp;is, om in zulk een korten tijd een prikkelende koeveel-keid zout in de retina over te brengen.

Eindelijk iets over directe electriscke prikkeling. Ook kier loopen de resultaten vrij ver uiteen. Eerstnbsp;werd met enkele inductie-slagen geprikkeld. Hierbijnbsp;werden over t algemeen deze wetten gevonden:

l. De openingsslagwerkt sterker dan de sluitingsslag. 2. Volgen eenige slagen elkaar vrij snel op, dannbsp;versterken zij elkanders werking.

Ik wil kier sleckts enkele waarnemingen citeeren, voldoende om een voorstelling van de feiten te geven.nbsp;De nummers tusseken kaakjes zijn die uit ket protocol.nbsp;Alleen proeven waarbij geen inductie in t spel wasnbsp;zijn medegedeeld. beduidt een versterking, eennbsp;vermindering van den normalen bulbusstroom.

[51] Het oog is gesoleerd, de naalden staan in den opticus vlak bij elkaar op 1 mM. afstand van den bulbus.

-ocr page 239-

41

Rolafst. 60 mM. sluitingsslag: geen effect; openingssl.-j-10

nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 9

nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tinbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 6

))50 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 15

r^O^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 21

nbsp;nbsp;nbsp;60 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 9

[53]

Rolafstand 40 mM. sluitingsslag: 3; openin gsslag: 23 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 21

n nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 20

Zeer dikwijls gaat aan de openingssckommeling een kleine negatieve voorslag vooraf.

Faradiscke prikkeling gaf o. a. de volgende resultaten :

Rolafstand 50 Faradiseeren geeft 20, opkonden 30 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 33,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 22

Houdt de faradisatie lang aan, dan treedt een langzame daling van den aanvankelijk gestegen stroom tijdens ket prikkelen op.

De snelkeid, waarmede de prikkels op elkaar volgden , kad een merkwaardigen invloed op de optredende sckommeling.

Al dadelijk vond ik, dat, terwijl een matige frequentie der slagen een positieve verandering gaf, een grootere frequentie geen, een nog grootere een negatieve uitslag gaf.

Zoo vond ik b.v., door gebruik te maken van den teta-nomotor, wiens beweging ik eenige malen registreerde, om ongeveer ket aantal slagen te weten:

[54]

Rolafstand 110 mM. Enkele sluitingsslag geen effect. Enkele openingsslag geen effect. Faradiseeren met 30nbsp;openingen per sec 20, na ophouden: terug tot 0.

-ocr page 240-

42

Rolafstand 110 mM. Sluitingsslag niets. Openings-slag niets.

Faradiseeren met 30 openingen per sec. 25, na ophouden: tot 0 terug.

Faradiseeren met 60 openingen per sec -f- 5, na ophouden: tot 0 terug.

Rolafstand 90 mM. Sluitingsslag niets. Openingsslag niets.

Faradiseeren met 30 openingen per sec. 100 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i 60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niets

nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 90

daalt zeer spoedig tot 50.

Bij nog grooter aantal openingen (dat met den tetano-motor niet met zekerheid te verkrijgen was en daarom niet door registreeren bepaald kon worden, ging denbsp;uitslag in een negatieve over.

Zoo ook in proef 53.

Geringe frequentie: 25.

Frequentie 60: 5.

Zeer groote frequentie 50, met vrij groote latente periode.

Ik heb de vermelding van de proeven over electri-sche prikkeling tot het laatst bewaard, omdat ten opzichte van de centrifugale functie van den opticus dezen de minste bewijzende kracht toekomt. Bij de kortheidnbsp;van den opticus bij kikkers is het zeer moeilijk volnbsp;te houden, dat in de retina geen stroomlissen komen,nbsp;wanneer men een inductieslag door de gezichtszenuwnbsp;voert.

Maar ook al neemt men bij deze proeven een direkte prikkeling van de retina aan, dan verdienen ze tochnbsp;alleszins vermeld te worden. Doch hierover in het volgende hoofdstuk.

-ocr page 241-

43

Tegen de proeven over direkte prikkeling van den opticus kan behalve de mogelijkheid van gelijktijdigenbsp;prikkeling van het netvlies, die in enkele gevallennbsp;zeker uitgesloten is, nog een bezwaar worden ingbracht. Daar ten minste bij kunstmatige prikkels nbsp;de zenuwen ,in beide richtingen geleiden, zal ook, alnbsp;ware de opticus een zuiver sensitieve zenuw, een prikkel , ergens op haar aangebracht, naar het oog wordennbsp;voortgeleid.

Beschouwen we nu met Hermann de vezelzijde van het netvlies als natrliche Langschnitte , denbsp;staafjeszijde als natrliche Querschnitte der opticusvezelen , dan is te verwachten , dat van uit den opticusnbsp;eene schommeling kan opgewekt worden van den retina-stroom.

Hoe echter bij deze beschouwingswijze het feit ban verklaard worden, dat de schommeling van teeken kannbsp;veranderen bij verandering van den vorm van dennbsp;prikkel, ja zelfs bij dezelfde prikkelingswijze, is mijnbsp;een volkomen raadsel.

Mijns iuziens gaat het dan ook niet aan, den samengestelden bouw van het netvlies met een rij evenwijdig gerangschikte enkelvoudige zeuuwvezelen te vergelijken.

Waar wij zoovele ganglincellen ontmoeten, en de overgang van de vezel in de cel volstrekt geen eenvoudige is, hebben wij geen recht a priori aan te nemen,nbsp;dat in deze organen de geleiding in beide richtingennbsp;zoude plaats kunnen hebben; vooral niet, waar wijnbsp;weten, dat bij prikkeling van den spier geen stroom-schommeling in de innerveerende zenuw is aan tenbsp;toonen, en dat in den reflexboog (door het ruggemerg)nbsp;de richting van het geleidingsproces niet omkeerbaar is.

Of echter aan de verschijnselen, in dit hoofdstuk behan-

-ocr page 242-

44

deld, een centrifugale functie van den opticus beantwoordt , kan eerst door vergelijking met andere proeven blijken.

HOOFDSTUK V.

Besluit.

Waar ik tbans aan bet einde van de mededeeling mijner proeven gekomen ben, zij het mij vergund, nognbsp;even een blik terug te werpen op wat wij behandelden.

Men verwachte niet, dat ik hier zal trachten, de gevonden uitkomsten tot een geheel te vereenigen, ofnbsp;eene theorie op te stellen, op mijne proeven gebaseerd.nbsp;Integendeel, wanneer ik het voorgaande herlees, ennbsp;mijne protocollen telkens weer doorzie, dan lokt mijnbsp;niets tot vereenigen, en komt veeleer steeds weer hetnbsp;idee in mij op, dat de lezer zal vragen; multa annbsp;multum ?

Het is met de vragen aan wier oplossing wij werken als met het arbeidsvermogen; men kan het omzettennbsp;in andere vormen, men kan het splitsen; maar vernietigen kunnen wij het niet. Als wij meenen een vraagnbsp;opgelost te hebben, hebben wij er slechts twee of meernbsp;andere voor in de plaats gesteld.

Wij kunnen onze wetenschap als een kleine kern in het oneindige, dat wij niet weten, beschouwen; bijnbsp;eiken stap, dien wij voorwaarts doen in het onontgonnen gebied, wordt het te doorzoeken veld grooter.

Vatten wij kort samen, wat wij in het voorgaande

-ocr page 243-

45

behandelden, en knoopen we er een enkele beschouwing aan vast.

In de eerste plaats vonden wij een merkwaardig verband tusschen netvlies en huid.

De huidstroom ondervindt een sterken invloed bij het invallen van licht in het oog. Terwijl het licht opnbsp;de huid zeef weinig invloed heeft.

Dit verschijnsel zou in hooge mate onze verwondering gaande maken, als wij niet wisten, dat de hoofdbron van de electrische verschijnselen, die wij in de huid-waarnemen, in de huidklieren moet worden gezocht. Het is toch bekend, dat de met de secretie dernbsp;huid in verband staande stroomen door zeer vele omstandigheden wijzigingen ondergaan. Zoo werd b.v. doornbsp;Tarchanoff *) gevonden, dat vermeerderde hersenarbeid bij den mensch met eene versterking der huid-stroomen in den thenar gepaard gaat. Bij den kikvorschnbsp;ontstaan contracties der huidklieren en in verbandnbsp;daarmede sterke schommelingen der huidstroomen uiterstnbsp;gemakkelijk langs reflectorischen weg, b.v. door mechanische, electrische, thermische of chemische prikkeling van verwijderde plaatsen der huid. *) Waaromnbsp;zou dan verlichten van het oog, dat toch zeker eennbsp;versterking van de werkzaamheid in de hersenen tennbsp;gevolge heeft, geen invloed op deze stroomen hebben?

Een directen invloed van verlichting van de huid

1) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv. f. d. ges. Physiol, etc. von E. Pflger. Bd. 46,1890,nbsp;blz. 46.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Th. W. Engelmann, de huidklieren van den kikvorsch. Onderzoek. phys. lab. Utrecht. III. E. I. blz. 220 vlg. 1872. nbsp;Ibid. n. blz. 42 vlg. 1873.

-ocr page 244-

46

kan men verwachten, voor zooverre men aan de pig-mentcellen een aandeel in de huidstroomen toeschrijft. De rangschikking dezer cellen schijnt mij echter nietnbsp;te eischen, dat hunne stroomen elkaar versterken; ennbsp;het blijft dus de vraag, of zij wel een belangrijke rolnbsp;bij het ontstaan der hnidstroomen spelen. De uiterstnbsp;geringe invloed van directe verlichting van de huidnbsp;op de huidstroomen pleit er evenwel niet volstrektnbsp;tegen, daar volgens de proeven van Sir Josephnbsp;Lister *) de pigmentcellen van het oog uit (reflecto-risch) een sterker werking ondervinden dan hij directenbsp;verlichting. Ook worden wij onwillekeurig herinnerd aannbsp;de kleursveranderingen bij sommige vischsoorten ^), dienbsp;eene kleur aannemen overeenkomstig met die van dennbsp;grond, waarboven zij zich bevinden. Enkele individuennbsp;vond G. Pouchet onafhankelijk van de kleur van dennbsp;bodem, en deze bleken blind te zijn. Dus ook hier denbsp;invloed van het licht op de huid reflectorisch doorbetnbsp;oog, niet direct.

Waarom zich beide oogen in onze proeven zoo vaak verschillend gedroegen, blijft ondanks de op blz. 22nbsp;gegeven poging van verklaring raadselachtig. En hetnbsp;zou zeer de moeite waard zijn, eens nader te onderzoeken of werkelijk deze verhoudingen blijven bestaan,nbsp;als men de toevallige invloeden beter beheerscht, dannbsp;ik tot nog toe heb gedaan. Ware dit het geval, dannbsp;zou men evenzeer rechtsche en linksche vorschen moe-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Jos. Lisfcr, Philos. Transact. Vol. 148. hlz. 627. London. 1859.

2) nbsp;nbsp;nbsp;O. Pouchet^ Compt. rend. T. 72. blz. 866. 1871. Journ.nbsp;de 1Anat. et de la Physiol, par Eobin. T. 8. blz. 71. 1872, nbsp;Ibid. blz. 401. Ibid. T. 10. blz. 558. 1874. Wiener med.nbsp;Jahrbcher. I. blz. 42. 1874.

-ocr page 245-

47

ten onderscheiden, als men rechtsche en linksche men-schen heeft.

In de tweede plaats vinden we eene reflex van het eene oog op het andere door de heide optici.

Het bestaan van soortgelijke reflexen wordt nog niet algemeen erkend. Nog altijd houden sommigen aan denbsp;uitsluitend sensitive functie vast. Onlangs nog deeldenbsp;Fick *) een aantal proeven mede om het eenige feit,nbsp;dat het aannemen van een geleiding in de richtingnbsp;naar het oog toe noodzakelijk maakt n.1. de doornbsp;Engelmaan gevonden reflex van het eene oog op denbsp;pigment- en kegelbeweging in het andere tegen tenbsp;spreken.

Fick schrijft, zooals in onze inleiding reeds werd vermeld, het positieve resultaat, door E, verkregen,nbsp;toe aan kleine hoeveelheden licht, die in het onderzochtenbsp;oog waren doorgedrongen en op die wijze lichtstellingnbsp;veroorzaakt zouden hebben. Volgens hem zou reeds hetnbsp;licht van een zeer zwakke natronvlam, als het eennbsp;oogenblik inwerkt, lichtstelling ten gevolge hebben, dienbsp;zich langzaam ontwikkelt, nadat het licht reeds verdwenen is en na ongeveer een kwartier haar maximumnbsp;zou hebben bereikt.

Mij dunkt, a priori reeds moet men dit wantrouwen. Wanneer de kortstondige inwerking van een zoo geringe hoeveelheid licht, dat het aan onze waarnemingnbsp;ontsnapt, voldoende is om lichtstelling te geven, dannbsp;moet in de natuur (vooral bij die op het land levendenbsp;dieren wier oogleden zeer doorschijnend zijn) altijd lichtstelling voorkomen. Ook in onze dichtstbewolkte win-

1) A. E. Fick. V. Graefes Archiv. 1. c.

-ocr page 246-

48

temachten wordt het immers nooit volkomen donker op het veld; maar altijd kan men nog wel de grenzennbsp;tusschen hoornen en lucht waarnemen.

Hoe men zich nu kan voorstellen, dat in de natuur een hewegingsorgaan zou ontstaan, wanneer de voorwaarden, waaraan zijne beweging gebonden is, nooitnbsp;aanwezig zijn, is mij volkomen duister.

Trouwens uit de door Engelmann genomen con-trole-proeven, waarbij de opticus van het niet verlichte oog werd doorgesneden, en dan de beweging uithleef,nbsp;blijkt duidelijk genoeg, dat hier geen bij ongeluk doorgedrongen licht in het spel geweest is.

Waar het nu mij gelukt is, langs galvanischen weg een reflex aan te toonen van het eene oog op het andere, die door de gezichtszenuwen gaat, hebben wijnbsp;een nieuw bewijs voor de centrifugale leiding van den opticus, en staat het door Engelmann gevonden feitnbsp;niet langer alleen.

Thans iets over directe prikkeling van de gezichtszenuw. Wij bespraken de waarde van deze proeven als argument voor de centrifugale functie van dennbsp;opticus reeds kort aan het einde van het vorige hoofdstuk. Ik houd het er echter voor, dat, al moge in enkelenbsp;gevallen direkte prikkeling van de retina hebben plaatsnbsp;gehad, we toch meestal met geleiding langs den opticusnbsp;te doen hadden.

Bijzonder opmerkelijk is het, dat de richting van de stroomschommeling nu eens positief dan weer negatiefnbsp;was, onafhankelijk van de stof waarmede werd geprikkelde Met hoeveel omzichtigheid ook onze prikkelsnbsp;werden aangebracht, het wisselende bleef, en wij moesten dus de oorzaak in het praeparaat zelve zoeken.

-ocr page 247-

49

Het eerst daclit ik aan de mogelijkheid, dat slechts een gedeelte van de opticusvezelen kon geprikkeld zijn,nbsp;niet alle tegelijk.

Daar de vezelen van de gezichtszenuw zeer regelmatig gerangschikt zijn, en zij, op de lengtedoorsnede gezien, over grooten afstand evenwijdig loopen, is hetnbsp;waarschijnlijk, dat die, welke van een zelfden sectornbsp;van het netvlies komen (de papilla nervi optici alsnbsp;centrum van verdeeling genomen), in den opticus innbsp;elkanders nabijheid blijven, en men kan zich dan voorstellen, dat aan prikkeling van een gedeelte van denbsp;dwarsche doorsnede van de gezichtszenuw een procesnbsp;in een bepaalden sector van de retina beantwoordt.

Op deze wijze zou het mogelijk zijn, het wisselende van de richting der schommelingen te verklaren, daarnbsp;aan de eene zijde van het oog de netvlieselementennbsp;juist omgekeerd staan dan aan de diametraal er tegenover liggende plaats. Ik nam daarom de proeven overnbsp;directe prikkeling van de retina door de sclera heen,nbsp;maar vond mijne vooronderstelling niet bevestigd, daarnbsp;dikwijls bij prikkeling van diametraal tegenover elkander gelegene plaatsen de afwijkingen in denzelfdennbsp;zin waren. Men moet dus wel aannemen, dat in de retinanbsp;zelve de oorzaak van het wisselende in de richtingnbsp;der stroomschommelingen gelegen is.

Nader wordt dit bevestigd door de proeven over faradisatie van den opticus; waarbij wij zagen, dat,nbsp;terwijl de plaats van prikkeling dezelfde bleef, denbsp;schommelingen toch verschillend teeken hadden innbsp;verband met de frequentie der inductieslagen.

Bij dit wisselende in het effect der prikkels, dringt zich onwillekeurig de voorstelling aan ons op, datnbsp;we hier niet met eene enkelvoudige bron van electro-

4

-ocr page 248-

50

motorische krachten te doen hebben; maar dat er minstens twee moeten zijn, wier werkingen tegengesteld zijn. Nemen wij nog aan, dat deze bronnen iedernbsp;haar eigen latente periode hebben, en dat de prikkelbaarheid en de gevoeligheid voor eenen bepaalden vormnbsp;van prikkeling van de eene onafhankelijk zijn van denbsp;andere, dan is het duidelijk, dat nu eens de eene dannbsp;weer de andere grooter electromotorische kracht zalnbsp;ontwikkelen, en dat de richting van den uitslag, diennbsp;wij aan den galvanometer waarnemen, hiervan zalnbsp;afhangen of de eene dan wel de andere het krachtigstnbsp;reageert.

De gecompliceerde houw van het netvlies geeft ruimschoots plaats voor deze onderstelling, en zij lacht ons nog meer toe, daar zij tevens een verklaring geeft vannbsp;een reeds vroeger waargenomen verschijnsel, dat totnbsp;nog toe, voor zoo ver mij bekend is, onverklaard bleef.nbsp;Alle onderzoekers over retina- en bulbns7stroomen gevennbsp;aan, dat de rustende stroom dikwijls omkeert (ik vondnbsp;het zelf ook menigmaal), maar geen enkelen schijnt ditnbsp;bijzonder getroifen te hebben. Toch is het een nagenoeg op zich zelf staand feit; noch in spieren nochnbsp;in zenuwen wordt ooit *) de dwarsche doorsnede positiefnbsp;tegenover de overlangsche; de stroom mag schommelingen vertonnen, zelfs tot nul zinken, omslaan doet hij

1) De zeldzame gevallen, waarin de kunstmatige dwarsche doorsnede van spieren zwak positief tegenover de natuurlijke overlangsche doorsnede gevonden werden (E. du Bois-Keymond, ber das Gesetznbsp;des Muskelstroms u. s. w. Arch. f. Anatomie u. s. w. 1863. blz. 685)nbsp;kunnen misschien door pathologische veranderingen aan de spierennbsp;veroorzaakt zijn. Het verschijnsel is later zelden teruggevonden; ennbsp;bovendien was hier de dwarsche doorsnede van het begin af positief;nbsp;er trad geen verandering van teeken op.

-ocr page 249-

51

niet. Nemen wij echter twee tegengestelde stroomen in de retina aan, dan hangt het er slechts van af, welkenbsp;de sterkste is, en heeft het omslaan van den stroomnbsp;niets bevreemdends meer.

De invloed van het tempo der faradische prikkels wordt nu ook zeer begrijpelijk. Wanneer wij eene spier-zenuw prikkelen met den faradischen stroom, dan ziennbsp;wij, indien het aantal slagen per secunde stijgt, eerstnbsp;tetanus optreden, die aanvankelijk hij stijgende frequentie sterker wordt, bij nog grooter aantal slagennbsp;spoedig (door vermoeid worden der spier) weer voornbsp;verslapping plaats maakt, terwijl wij eindelijk hetnbsp;stadium bereiken, waarin de spier op het faradiseerennbsp;juist zoo reageert als op eenen constanten stroom. Zoonbsp;zal waarschijnlijk ook het effect van faradisatie op iedernbsp;onzer electromotoren in de retina aanvankelijk met denbsp;frequentie stijgen, maar een maximum bereiken en dannbsp;weer dalen. Wanneer nu deze maxima niet op dezelfdenbsp;plaats liggen, zal eerst de eene dan de andere dennbsp;grootsten uitslag geven. Waar de beide krommen, dienbsp;de effecten voor verschillende frequentie voorstellen,nbsp;elkaar snijden zal geen uitslag worden waargenomen.nbsp;Dat is in de beschreven proeven dus bij ongeveer 80nbsp;prikkels in de secunde.

Er is nog iets, dat voor den meervoudigen oorsprong van de electromotorische krachten in de retina pleit,nbsp;maar dat ik hier slechts terloops kan aanstippen,nbsp;daar ik het objectieve bewijs er voor niet ban leveren,nbsp;omdat mij de middelen ontbraken mijne spiegelbewe-ging te registreeren.

Wanneer men herhaaldelijk de positieve schommeling bij direkte verlichting van het afgeleide oog waarneemt,nbsp;kan men zich niet onttrekken aan de voorstelling, dat

-ocr page 250-

52

de opstijgende tak van de lijn, die de spiegelbeweging zou weergeven, niet, zooals bij de enkelvoudige spiercontractie en bij de geprikkelde zenuw, een enkelvoudige kromme, maar een kromme met meerdere maximanbsp;is, wat er op schijnt te wijzen, dat wij ook hier nietnbsp;met een enkelvoudig proces te doen hebben.

Door het primitive van mijne inrichting voor het aanbrengen van electrische prikkels en het regelennbsp;van hunne frequentie, heb ik slechts het bestaan vannbsp;verschil in reactie bij verschillende frequentie kunnennbsp;constateeren, zonder nauwkeurige metingen te kunnennbsp;doen. Ik ben echter overtuigd, dat een meer omvangrijk onderzoek over dit punt van veel belang kan worden voor de physiologie der retinastroomen, daar doornbsp;deze feiten een weg is gewezen om de verschillendenbsp;galvanische processen verder van elkaar te isoleeren.nbsp;Of bij deze proeven de opticus of de retina geprikkeldnbsp;wordt, is uit dit oogpunt beschouwd van minder belang, daar het toch in beide gevallen processen in denbsp;retina zijn, die de stroomen geven, en het wisselen dernbsp;richting van den uitslag ook bij direkte prikkeling vannbsp;irritabele organen iets geheel nieuws is.

Ten slotte nog een paar opmerkingen van meer al-gemeenen aard;

Ik heb de beschrijving van de inrichting mijner proeven wat uitvoeriger gemaakt, in de eerste plaatsnbsp;om de betrouwbaarheid mijner waarnemingen beter tenbsp;doen uitkomen, maar tevens om het anderen, die zenbsp;zouden willen herhalen, geraakkelijk te maken op dennbsp;door mij ingeslagen weg voort te gaan.

De waargenomen schommelingen in den bulbusstroom

-ocr page 251-

53

kenmerken zich allen door een langzamer verloop dan die, welke bij spieren of bij zenuwen waargenomennbsp;worden. Ook is de latente periode meestal grooter,nbsp;soms zelfs vrij aanzienlijk. Dit geldt zoowel voor de re-flectoriscb als voor de direkt opgewekte schommelingen.nbsp;Op grond van deze feiten mogen wij, naar mij dunkt,nbsp;in deze schommelingen niet de uitdrukking zien vannbsp;het perceptieproces in het oog. Immers wij moeten voornbsp;de processen hij het zien een groote snelheid postu-leeren, om te kunnen verklaren, dat er slechts zoonbsp;korten tijd verloopt tusschen het invallen van licht ennbsp;het waarnemen er van. Ook bij vorschen gaat dit zeernbsp;snel, zooals blijkt uit het feit, dat zij vliegende insek-ten met de tong kunnen vangen: de perceptie, denbsp;apperceptie en de innervatie der tongheweging moetennbsp;dus geheel afloopen in den tijd, gedurende welken hetnbsp;insekt binnen hun bereik blijft. Veeleer voelen wij onsnbsp;geneigd, om de oorzaak dezer stroomschommelingennbsp;voor een groot deel te zoeken in de motorische veranderingen, die het invallen en verdwijnen van licht innbsp;het oog te voorschijn roepen.

Wij kennen tot nog toe in de retina, behalve elec-trische, drierlei processen, die onder invloed van het licht tot stand komen; photo-chemische, dat zijn denbsp;chemische veranderingen door licht in het staafj esroodnbsp;teweeg gebracht; photo-mechanische, de bewegingennbsp;der kegels en van het pigment, en (photo)-appercepto-rische, die de beweging doen ontstaan welke, langs denbsp;oogzenuw voortgeleid, in de hersenen als licht wordtnbsp;gepercipieerd. De photo-chemische processen schijnennbsp;weinig invloed op de retinastroomen te hebben; althansnbsp;in de proeven van Khne en Steiner met op ijsnbsp;bewaarde donkervorschen, bij welke het staafjesrood

-ocr page 252-

54

niet gevormd wordt, waren de stroomschommelingen en de gevoeligheid van het netvlies niet merkbaarnbsp;minder, dan bij gewone donkerkikkers.

Waar nu ook nog reden schijnt te bestaan, om de apperceptorische processen voor het grootste aandeelnbsp;uit te sluiten, blijven ons alleen de photomotorischenbsp;over.

De vooronderstelling, dat de motorische processen de hoofdbronnen zouden zijn der electrische verschijnselen,nbsp;strookt zeer goed met hetgeen wij omtrent de bewegingsverschijnselen in de retina weten. We hebben hiernbsp;toch met vrij langzaam verloopende bewegingen te doen,nbsp;en de ervaring aan spieren en zenuwen heeft geleerd,nbsp;dat indien wij de omstandigheden zoo regelen, dat denbsp;contractie en de geleiding vertraagd worden (b.v. doornbsp;afkoeling) ook de electrische veranderingen langzamernbsp;worden. Bij de onwillekeurige spieren, die zich zeernbsp;langzaam contraheeren, hebben de actiestroomen eennbsp;veel minder steil verloop.

Voor de reflectorische schommelingen kunnen wij moeielijk anders, dan motorische processen als oorzaaknbsp;aannemen. Van een reflex op de photo-chemische isnbsp;niets bekend, en bovendien hebben deze toch zoo weinignbsp;invloed op den bulbusstroom. Apperceptorische processennbsp;zijn a priori reeds hoogst onwaarschijnlijk, zooals wijnbsp;reeds boven zagen, en bovendien pleit het volgendenbsp;er tegen.

Men kan zich niet wel denken, dat een appercep-torisch proces in de retina plaats heeft, zonder dat dit (zoo althans de opticus intact is) aanleiding geeft totnbsp;lichtperceptie.

Om nu te bewijzen, dat geen lichtperceptie in het niet verlichte oog plaats heeft, dient de volgende proef.

-ocr page 253-

56

In de donkere kamer werd een mijner gloeilampjes met ket beschreven buisje, waarin een diaphragma metnbsp;kleine opening gezet was, zoo opgesteld, dat de lichtbundel van bet lampje wel mijn eene, maar niet mijnnbsp;andere oog kon treffen, terwijl de stroomsleutel innbsp;mijn bereik was. Sloot en opende ik nu beurtelingsnbsp;den stroom, dan nam ik nooit een lichtschemer metnbsp;bet niet verlichte oog waar, ook niet, wanneer ik mijnenbsp;convergentie veranderde, om te zien of misschien eennbsp;locale lichtschemer (indien de reflex zich tot de cor-respondeerende punten van het andere netvlies mochtnbsp;bepalen) door samenvallen met het reele lichtbeeldjenbsp;in het gezichtsveld bedekt werd.

Eindelijk meen ik, dat ook bij de verschijnselen, die bij direkte verlichting van het afgeleide oog wordennbsp;waargenomen, den motorischen processen een groot aandeel toekomt.

Men kon geneigd zijn, in de positieve schommeling na het verdwijnen van licht de galvanische uitdrukking te zien van het zoogenaamde eigen lichtnbsp;van het netvlies, dat na verlichting altijd sterkernbsp;is, en van de nabeelden, en haar dus als van ap-perceptorischen aard beschouwen. Dit is echter nietnbsp;noodzakelijk. Integendeel! ik kan mij best voorstellen,nbsp;dat het eigen licht en de nabeelden ) hunne verklaring vinden in de motorische verschijnselen, vooral innbsp;de beweging der kegels. Waar wij meenen voldoendenbsp;gronden te hebben, om de apperceptie der lichttrillingen

1) Ik heb hierbij alleen de nabeelden in het donker op betoog, voor de nabeelden op matten grond kan de lichtprikkel van hetnbsp;fond het eigenlicht van de retina vervangen.

-ocr page 254-

56

in de buitenleden te localiseeren, terwijl de kegel-beweging in de myoden geschiedt, en we dus een contractie zien tot stand komen tusscben de plaatsennbsp;van apperceptie en die van perceptie, een contractie,nbsp;die, van electromotoriscbe processen vergezeld, in denbsp;geleidende stof zelve plaats beeft, kunnen we ons gemakkelijk voorstellen, dat bij die contractie een prikkelnbsp;naar de hersenen wordt voortgeplant en daar als lichtnbsp;uitgelegd.

Stellen wij ons het ontstaan van nabeelden op deze wijze voor, dan is het duidelijk, hoe we positieve ennbsp;negatieve nabeelden moeten krijgen. Het is een voornbsp;alle tot nog toe onderzochte irritabele elementen geldende regel, dat een niet te sterke korte prikkel eennbsp;verhoogde prikkelbaarheid achterlaat, een langer innbsp;werkende of een heele sterke verminderde. Wanneernbsp;nu een beeld op de retina geworpen werd, dan zullennbsp;na het verdwijnen van het licht twee dingen mogelijknbsp;zijn: f de prikkelbaarheid van de door het beeld ge-trofPen vezelen is nog in het stadium van verhooging,nbsp;zij reageeren dus sterker op de kegelbeweging dan denbsp;omgeving, en er ontstaat een positief nabeeld; f zijnbsp;is reeds in het stadium van vermindering, reageerennbsp;dus minder sterk dan de omgeving, en er ontstaat eennbsp;negatief nabeeld. Voor kleuren geldt hetzelfde (zoonbsp;men slechts op de complementaire let), alleen is hetnbsp;oog voor kleuren spoediger vermoeid dan voor licht,nbsp;en ontstaan dus spoediger negatieve nabeelden.

Ik acht echter den tijd nog niet gekomen, om op dergelijke hypothesen verder in te gaan. Er is nognbsp;veel te veel te onderzoeken, om nu reeds te trachtennbsp;het gevondene te verklaren. Vooral zou dunkt mij hetnbsp;volgende in aanmerking moeten komen:

-ocr page 255-

57

1. Uitbreiding mijner proeven over reflexen van het eene oog op het andere op meerdere, vooral warmbloedige dieren.

2. Het registreeren der electromotorische veranderingen in de retina zoowel bij direkte als bij reflectorische prikkeling.

3. Nauwkeurige quantitative bepalingen over den invloed van de kleur van het licht, zoowel bij direkte als bij reflectorische prikkels; waarbij de intensiteit van het licht tevens gemeten wordt.

4. Uitbreiding mijner proeven over directe elec-trische prikkeling van den n. opticus en van den bulbus.

5. Bepalingen omtrent den invloed van temperatuur en van zenuwgiften op deze schommelingen.

Het eerste brengt zeer groote vivisectorische moeie-lijkheden mede en eischt veel oefening. Men moet natuurlijk, onder curare werkend, kunstmatige ademhaling onderhouden; de opticus is minder toegankelijknbsp;dan bij batrachirs, en de huidstroomen zullen wel nietnbsp;zoo gemakkelijk met volkomen zekerheid uit te sluitennbsp;zijn. Echter is het niet zoo heel onwaarschijnlijk, datnbsp;bij dieren, die associatie der beide oogen hebben, nauwer verband tusschen beide retinae bestaat en daarmeenbsp;sterker reflexen.

Voor het registreeren zal waarschijnlijk de capillair-electrometer, zoo als zij door Loven beschreven wordt, het best geschikt zijn, daar de meniscus geen eigennbsp;schommelingen vertoont, zoolang de uitslagen niet alnbsp;te groot worden. Men heeft dan nog slechts een cameranbsp;met bewegend clich aan den tubus van het mikroskoopnbsp;te verbinden. Den capillair-electrometer gevoelig ge-

-ocr page 256-

58

noeg te maken, zal voor een mechanicus wel niet zoo bezwaarlijk zijn.

Elke dezer onderzoekingen zal ongetwijfeld veel tijd en moeite kosten. Maar wij mogen toch hopen, op dezenbsp;wijze een groote schrede verder te zullen komen in hetnbsp;nog zoo duistere gebied der physiologic van het netvlies.

Tabellen.

In de hier volgende tabellen zijn de volgende eenheden aangenomen:

De tijd is opgeteekend in uren en minuten.

De electromotorische krachten zijn gemeten in honderdduizendste deelen van de electromotorische kracht van een cel van Daniell.

De uitslagen bij verlichting zijn aangegeven in mili-meters van de schaalverdeeling.

De correctie voor polarisatie der electroden is in de kolom aangebracht.

O. S. is het linker, O. D. het rechter oog.

Tabel I.

Groot exemplaar van Eana esculenta (proef 9) heeft 24 uur in een oplossing van hydrobromas atropininbsp;vertoefd pupillen wijd, ongevoelig voor licht.

Injectie van /jo c.c. curare-oplossing *).

Linker oog gepraepareerd (volgens blz. 16) en afgeleid.

De polarisatie der electroden was te voren niet gemeten. De electromotorische kracht van den rustenden stroom is dus niet bekend. Hij steeg tot kort voor hetnbsp;einde der proef; toen daalde hij weer.

1) Voor alle injecties werd dezelfde oplossing gebruikt.

-ocr page 257-

59

Tijd.

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Licht weg.

2.35'

13

terug tot 0

Verlichting 0. S. geeft

2.40'

12 daalt spoedig tot 8

. 0

20 tot 40. licht weg: geen S, maar

2.50'

12

2

de daling is zeer

3.

10

5

langzaam.

3.10'

13

3

3.20'

18 daalt spoedig tot 12

3

3.30'

15 daalt tot 8

4

3.40'

20 ,11

6

3.50'

18 , ,11

9

4.

19 nbsp;nbsp;nbsp;,14

8

4.5'

17 nbsp;nbsp;nbsp;, 11

9

Tabel II.

Groot exemplaar van Rana esculenta (proef 15). Injectie /ip c.c. curareoplossing.

Linkeroog op de beschreven wijze afgeleid. Kikker om 2.20 in t donker.

Tijd.

S g

S gt;9 0? ba

S e t. 3 s

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

O nbsp;nbsp;nbsp;-O

ii.Sgs

Licht.

Licht weg.

2.25'

735

70.daalttot57

terug tot 0

Verlichting O. S.

2.30'

603

66 , nbsp;nbsp;nbsp;,32

20

geeft 4 tot 20. licht weg 3

2.35'

507

80 , nbsp;nbsp;nbsp;,56

0

2.40'

438

72 , nbsp;nbsp;nbsp;50

0

vrij langzaam.

2.45'

459

68 nbsp;nbsp;nbsp;,47

0

bloedcoagulum v.

2.50'

1173

72 , nbsp;nbsp;nbsp;, 60

daalt tot 20

O. S. verwijderd.

2.55'

1308

80 , nbsp;nbsp;nbsp; 50

spontane schommelingen.

-ocr page 258-

60

Tabel III.

Kleine Rana esculenta (proef 11) gecurariseerd; de kophuid met sublimaat stroomloos gemaakt, eene electrode aan den kop, eene aan bet os sacrum. Intacte buidnbsp;negatief.

Tijd.

S

S' s

e C o g onbsp;P gt; isnbsp;i quot;co

r* HD

.2 OS

Verlichting van bet rechter oog.

Verlichting van het linker oog.

Aanmer

kingen.

Licht.

Licht weg.

Licht.

Licht weg.

2.5'

3528,

8

0

3

2

Reactie

2.15'

3618,

3

-bzeer klein

3

zeer klein

zeer lang-

2.25'

3888

2

1 )) nbsp;nbsp;nbsp;n

3

4

zaam.

2 35'

4104

3

4-3

4

5

Tabel IV.

Middelgroot exemplaar Rana esculenta (proef 12) injectie c.c. curare-oplossing.

Op den kop een plek met sublimaat behandeld eene electrode op deze plaats, eene op de mgbuid.

Intacte buid negatief.

Tijd.

. S .

SCO g c o

Verlichting van het rechter oog.

Verlichting van het linker oog.

w 2.C

Licht.

Licht

weg.

Licht.

Licht

weg.

5.

5.3'

3045

3186

20

?

20

5

6.6'

3759

S nietgroot

6.10'

3990

6.13'

4096

22

0

Aanmer

kingen.

Huid blgvend verlicht,nbsp;stroom blijftnbsp;stijgen,nbsp;licht weg.nbsp;verlichting vannbsp;de huid heeftnbsp;geen effect.

-ocr page 259-

61

Tabel V.

Vrij kleine Rana esculenta (proef 13) injectie van Q c.c. curare-oplossing. Eene electrode op de metnbsp;sublimaat behandelde kophuid, de andere op de intactenbsp;rughuid.

Tijd.

S

OI

S' s

P s 2

f5 P

-2 ^ cn 2 t:

Verlichting van het rechter oog.

Verlichting van de huid.

Aanmer

kingen.

Licht.

Licht

weg.

Licht.

Licht

weg.

2.35'

165

80

0

5

0

2.40'

165

78

0

3

0

2.45'

216

76

0

1

0

2.50'

294

78

0

1.5

0

2.55'

324

73

0

1.75

0

3.

384

74

0

2

0

Tabel VI.

Vrij groot exemplaar Rana esculenta (proef 16) is den vorigen dag met c.c. curare-oplossing ingespoten.

Op den linkervoorpoot bij het ellehoogsgewricht een plek met sublimaat behandeld.

Eene electrode op deze plek, de andere aan het uiteinde van den poot.

-ocr page 260-

62

Tijd.

S

. (D .

o'^ 6 cao

S 5 o

2 gt; is i3 w

w

Verlichting van het rechter oog.

Verlichting van het linker oog.

Aanmer

kingen.

Licht.

Licht

weg.

Licht.

Licht

weg.

12.35'

1715

30(15)

0

4

0

De cijfers tus-

12.40'

1550

30(17)

0

8

(0)

0

schen haak-

12.45'

1270

30(18)

0

5

0

jes geven de

12.50'

1070

31(20)

0

11

(4)

0

plaats, waar

12.55'

845

30(15)

0

11

(1)

0

het spiegel-

1.

700

32(20)

0

9

0

sfflfln.

1.5'

505

31(21)

0

12

(4)

0

1.10'

497

32(22)

0

8

(2)

0

1.15'

336

32(24)

0

12

(6)

0

1.20'

242

29(20)

0

13

(7)

0

De rechter voorpoot wordt nu op de zelfde wijze behandeld en afgeleid.

1.50'

966

39(18)

0

1.55'

663

28(18)

0

9

0

2.

522

30(18)

0

8

0

2.5'

450

32 (22)

0

-11 (7)

0

2.10'

282

29(20)

0

-13 (9)

0

2.15'

201

32(23)

0

-14(11)

0

Bij de opening blijkt, dat het hart niet meer klopt.

Tabel VIL

Vrij groot exemplaar Rana esculenta (proef 18). Injectie 0.6 c.c. curare-oplossing. Beide voorpooten aan het boveneinde met sublimaat behandeld.

Linker voorpoot afgeleid.

De eene electrode aan den onderarm op intacte huid.

De andere op de met sublimaat behandelde plek.

-ocr page 261-

63

Tijd.

S

. O

pi

ii

o -s- -1 =

Verlichting van het rechter oog.

Verlichting van het linker oog.

Aanmer

kingen.

Licht.

Licht

weg.

Licht.

Licht

weg.

1.25'

7280

10

0

2

0

1.30'

7434

buiten

0

4

0

de scala

1.35'

7742

s

0

5

0

1.40'

7854

0

3

0

1.45'

8064

4

0

1.47'30'

8316

5

0

1.50'

8414

ver bui-

0

scala.

Electroden

aan den rechtervoorpoot

, als boven.

2.45'

2072

58

0

3

0

2.55'

2884

60

0

5

0

3.

2940

70

0

7

0

beide oogen

eenigen

tgd ver-

3.5'

335

_

.

licht.

3.10'

287

60

0

10

0

licht weg.

3.15'

245

60

0

5

0

3.17'30''

217

64

0

4

0

3.20'

224

59

0

3

0

Tabel VIII.

Vrij groot exemplaar van Rana esculenta. Injectie 0.7 C.C. curare-oplossing. Voorpooten met sublimaat behandeld en afgeleid als boven.

Linker voorpoot.

Tijd.

S

s

c c o c c onbsp;E

o -S

W

ja

Verlichting van het rechter oog.

Verlichting van het linker oog.

Aanmer

kingen.

Licht.

Licht

weg.

Licht.

Licht

weg.

12.10'

12.15'

12.20'

12.25'

12.35'

5138

5320

5600

6258

6426

1 buiten r scala.

nbsp;nbsp;nbsp;J)

0

0

0

0

0

4 8

stijgt sneller 10nbsp;?

0

0

even stil

0

0

-ocr page 262-

64

Bij het afleiden van den rechter voorpoot waren de stroomen bijzonder sterk, zoodat ze met ene cel nietnbsp;te compenseeren waren, dat is dus grooter dan 0.4nbsp;Daniell. Misschien kwamen er hier spierstroomen hij doornbsp;te diepe inwerking van het sublimaat.

De schommelingen zijn zeer groote voor O. D. buiten de scala voor O. S. 20 tot 30. beiden positief.

Tabel IX.

Vrij groot exemplaar van rana eseulenta (proef 20). inj. 0.7 c.c. curare-oplossing. Voorpooten behandeldnbsp;als boven.

Rechter voorpoot afgeleid.

Tijd.

S

o' S P 2

S'quot;-

CJ *0

g-3 w 2.C

Verlichting van het rechter oog.

Verlichting van het linker oog.

Aanmer

kingen.

Licht.

Licht

weg.

Licht.

Licht

weg.

1.10'

2112

240(170)

0

niets

0

cf. tabel

1.12'30'

2320

240(185)

0

5

0

VI.

1.15'

2400

240

0

1

0

1.17'30''

2490

225(160)

0

3

0

1.20'

2560

220 (110)

0

2

0

1.22'30'

2585

225

0

1

0

1.25'

2680

234

0

2

0

1.27'30''

225

0

14

5

Linker poot afgeleid.

De stroom is niet te compenseeren, zelfs niet met twee cellen in den primairen keten.

Met eene hulpscala werd gevonden, dat verlichting van het rechteroog een sterke, verlichting van hetnbsp;linker bijna geen schommeling veroorzaakt.

Tabel X.

Vrij groot exemplaar van Rana eseulenta (proef 76), nogal krachtig; vertoont echter de verschijnselen van

-ocr page 263-

65

een in het begin van den zomer hier veelvuldig voorkomende ziekte, waarbi] gangraen van de huid optreedt. De behandeling is dezelfde als in de vorige proeven.nbsp;Linker poot afgeleid.

Tijd.

C

o' S

SCO

o g 2

.2-g'3

Vrlichting van het rechter oog.

Verlichting van het linker oog.

Aanmer

kingen.

Licht.

Licht

weg.

Licht.

Licht

weg.

10.30'

3384

10.33'

3528

even stil stijgt dan

blijft

f 10

0

weer door

stijgen

10.35'

3915

stijgt

11

0

sneller

10.37'

zeer

stijgt iets

12

0

klein

10.40'

4835

2

stijgt door

20

0

Tabel XI.

Rana esculenta vrij klein exemplaar (proef 13). Injectie van 0,5 c.c. curare-oplossing.

Linker oog gepraepareerd en afgeleid. De vorsch is om 11.52 in t donker gebracht.

Tijd.

. g . g = snbsp;s s

III

W g s

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Licht weg.

11.55'

39

3

2

Verlichting van O.

12.

45

?

?

S. geeft: 20

12.5'

159

?

?

licht weg: 6.

12.10'

306

0.5

0.25

12.15'

531

niet duidelijk

niet duidelijk

12,20'

825

stijgt sneller

12.30'

1410

n

12.35'

1758

J)

staat even stil

12.40'

2139

0.5

0.5

-ocr page 264- -ocr page 265-

67

Tabel XIII.

Groot exemplaar van Rana esculenta (proef 38) beeft eenige uren in het donker gezeten- Is daarna een halfuur in het licht geweest en ingespoten met 0.8 c.c.nbsp;curare-oplossing, daarna weer in het donker terug gebracht en na ongeveer een half uur bij zwak roodlichtnbsp;gepraepareerd (cf. blz. 16 huidvrije praeparaten zondernbsp;circulatie).

Linker oog afgeleid.

Tijd.

C

. O .

o- S

S S

S o

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

2 ^ *3

t; 5 *2 w 2 2

ja

Licht.

Licht weg.

1.10'.

150

3

0

Licht in O. S. geeft;

1.12'30''

135

4

0

45 licht weg';'.

1.15'

138

2

0

geen S.

1.17'30'

114

7

0

1.20'

99

7

0

1.22'30'

87

8

0

1.26'

76

9

0

Nervus opticus sinister doorgesne-

1,35'

1.40'

99

2

0

den.

120

3

0

1.42'30''

141

2.5

0

Electroden tegen

1.45'

150

2

0

elkander. Ver-

1.47'30'

163

3

0

lichting van het

1.50'

150

2

0

rechter oog geeft:

1.52'30'

150

2

0

2; licht weg:

1.55'

144

2.5

0

niets.

Tabel XIV.

Vrij groot exemplaar van Eana esculenta. Donker-praeparaat volgens blz. 16. (proef 40).

-ocr page 266-

68

Linker oog afgeleid.

Waarnemingen met bepaalde tusscbenpoozen konden niet worden gedaan door de vele storingen.

De compensatie werd daarom ook slecbts nu en dan afgelezen.

Aequator positief.

Tijd.

C

. 0) .

oj, S c c onbsp;g c o

2

we

Verlicbting van bet rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Licht weg.

4.20'

366

?

?

Licht in 0. S. geeft:

4.30'

852

1

stroom blijft

4 licht weg:

stijgen

niets.

2

0

2

0

2.5

0

3

0

4.40'

993

1.5

0

2

0

4.45'

1098

2

0

3

0

Nervus opticus si-

nister doorgesne-

4.65'

633

1.5

0

den.

2

0

3

0

Licht O.S. geeft: -f 3.

3

0

Electroden tegen

1.5

0

elkaar geeft: licht

2.5

0

in 0. D. 2.5 licht

3

0

in 0. S. niets.

Tabel XV.

Middelmatig exemplaar van Eana esculenta (proef 43). Praeparaat als boven.

Linker oog afgeleid.

Aequator negatief.

-ocr page 267- -ocr page 268-

70

Tabel XVIL

Vrij groot exemplaar van Rana esculenta (proef 45). Injectie 0.8 c.c. curareoplossing.

Praeparaat als boven.

Linker oog afgeleid.

Aequator positief.

Tijd.

s

. .

I'S s

SCO BJ o

2

.{2

w S

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Licht weg.

5.20'

393

houdt even op

stijgt sneller

Licht in O. S. geeft:

met stijgen

26. lichtweg; 0.

5.22'30'

0.5

0

5.25'

555

2.5

0

5.27'30'

627

1

0

5.30'

708

8(5)

0

5.32'30quot;

798

8(4)

0

5.35'

3

0

M. opticus sinister

doorgesneden.

5.40'

210

1

0

5.45'

300

1

0

1.25

0

Electroden tegen el-

2

0

kaar. Licht O. D.

1.5

0

geeft: 1.

Tabel XVIII.

Vrij klein exemplaar van Rana esculenta (proef 46). Gecurariseerd en gepraepareerd als boven.

Linker oog afgeleid.

Aequator positief.

-ocr page 269-

71

Tijd.

S

agt; .

1 = 1

t; quot;g

S-o w g S

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Licht weg.

7.55'

303

2

Verlichting 0. S.

7.57'30quot;

2

geeft: 8; licht

8.

324

2

weg: 3.

8.2'30'

1.75

8.5'

345

1.5

8.7'30'

2

8.10'

348

2

N. opticus sinister

doorgesneden.

8.20'

303

1

Electroden tegen el-

8.22'30'

1

kaar: licht 0. D.

8.25'

312

1.25

geeft: 1.

Tabel XIX.

Klein exemplaar van Rana esculenta. Is eenige dagen in een cylinderglas bewaard (proef 47).

Praeparaat als boven.

Linker oog afgeleid.

Aequator negatief.

Tijd.

C

. 01 .

S

c fl o

5 o

5;=

S 3

w 2 S

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Lichtweg.

9.

78

1

0

Licht in O. S. geeft:

9.2'30'

0.75

0

6. lichtweg; 1.

9.5'

75

1

0

9.7'30'

1

0

9.10'

36

1

0

9.12'30'

0.75

0

9.15'

- 93

0.5

0

N. opticus sinister

9.20'

168

4

blijft staan

doorgesneden.

9.25'

1

0

Electroden tegen

9.27'30''

0.25

0

elkaar. Licht 0. D.

9.30'

66

0.5

0

geeft: 0.5.

-ocr page 270-

72

Tabel XX.

Vrij groot exemplaar van E.ana esculenta (proef 48). Injectie van 0.7 c.c. curareoplossing.

Praeparaat als boven.

Linker oog afgeleid,

Aeqnator negatief.

Tijd.

C

. .

O'S s

c fi o

s ?

^ o ^

w 2 S

Jas

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Licht weg.

9.27'30'

489

1

1

Licht 0. S. geeft;

9.30'

0.5

0

15; licht weg: 3.

9.32'30'

435

1

0

De inductie is ge-

9.35'

1.5

0

corrigeerd.

9.37'30''

401

2

1

9.40'

3

1

9.42'30''

341

0.5

1.5

9.45'

1.5

1.6

9.52'30'

684

1

0

9.55'

0

0

9.57'30'

567

0.5

0

10.

1.25

0

Licht in 0. S. geeft:

10.2'30quot;

533

1

0

16; lichtweg: 6.

Tabel XXL

Vrij groot exemplaar van Rana esculenta, (proef 49). Injectie van 0.7 c.c. curare-oplossing.

Praeparaat als boven.

Linker oog afgeleid.

Aeqnator positief.

-ocr page 271-

73

Tijd.

s .

quot;o H

S Bo

1 S|

o ^

0) -2 cc

Verlichting van het rechter oog.

Aanmerkingen.

Licht.

Licht weg.

3.40'

174

3.5

0

Licht in 0. S. geeft:

3.42'30quot;

2.5

0

9. licht weg: 0.

3.45'

99

3

0

3.47'30''

2.5

0

3.50'

- 48

3.5

0

3.52'30quot;

45

6

0

N. opticus sinister

doorgesneden.

3.57'30'

4- 222

1

0

4.

1

0

Electroden tegen el-

4.2'30quot;

210

1

0

kaar. Licht 0. D.

4.5'

237

1.25

0

geeft: 1.

N.B. Tabel XXII vervalt.

Tabel XXIII.

Vrij groot exemplaar van Rana esculenta (proef 50). Injectie van 0.7 c.c. curare-oplossing.

Praeparaat als boven.

Linker oog afgeleid.

Aequator negatief.

Tijd.

. s .

i

o gt; S

Verlichting van rechter oog.

het

Aanmerkingen.

Licht.

Licht

weg.

3.15'

111

4

0

Verlichting O. S.

3.20'

48

3

terug tot 2

geeft: 13.

3.22'30

4

W

1

3.25'

12

2

??

2

3.27'30'

4

0

3.30'

18

3

2

Getracht den n., op-

ticus sinister door

B.srsoquot;

21

0.75

0

te snijden.

3.40'

1

0

3.42'30'

132

1

0

3.45'

1.5

n w

0

Electroden tegen el-

3.47'30quot;

138

2

n 7)

0

kaar. Licht O. D.

3.50'

5

y) n

0

geeft: 0.75.

-ocr page 272- -ocr page 273- -ocr page 274- -ocr page 275- -ocr page 276-

UITTREKSEL uit de Statuten en het Reglement van de Vereeniging Het Nederlandschnbsp;Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders.

De Vereeniging stelt zich ten doel de stichting, instandhouding en uitbreiding van het Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders.

Leden der Vereeniging zijn al diegenen, welke den titel van Bestuurder dragen.

Bestuur d e r s zijn allen, die 250 Gulden voor het doel der Vereeniging hebben bijgedragen. Als Beschermersnbsp;worden onderscheiden de Bestuurders, die 5000 Guldennbsp;hebben bijgedragen tot stichting, instandhouding of uitbreiding der Instelling.

De zorg voor de uitbreiding van de finantieele bronnen der Vereeniging is aan de Regenten, aan de Correspondentennbsp;en aan de Comfnissin opgedragen. Zij tracbten bel verkrijgen van jaarlijksche bijdragen n van giften inns tenbsp;bevorderen. Deze zorg wordt daarenboven aan al de Begunstigers der Instelling aanbevolen.