De tyd en heeft noyt weghgenomen
|
||||||||||||||
ü
s
|
||||||||||||||
c
V
V V
X) |
||||||||||||||
8
>
T3
|
||||||||||||||
n
ET O Cu
Ol |
||||||||||||||
o
2
o |
||||||||||||||
o
|
||||||||||||||
�������� ofiz Xz }���� }�?�\
|
||||||||||||||
LYS AN DER
E N
K A L I S T E.
Bly- eyndend- Treur- fpel.
EERSTE DEEL.
Door
Mr. J O A N. BLASII�S,
Rechts-Geleerde.
QnodfeqmWiftigio: quodfugit, ipfif�qnef','~^'y^^
|
|||||||
s
|
|||||||
t'Arri�erdi-m, By Jacob Lefcaille, op den Middeldaai,
naaft de Vismarkt, 166$. |
|||||||
ш*>
|
|||||
I N Н O U D.
Een Ridder, ivuft van aart, geeckte Schoonheyt minde.
Hy kan noch door verdienfl, noch liefde uytkgmfl vinde'. Nu jaagts' hem, als Diaan ; nu vlucht/e f�lf als Hinde. Uwee Mede-vrjersfijn nu vyanden, dan vrinde'. ik. durft om mtns-genotfich alles onderwinde'.
Aiin-veynf�n van'exn vrouw doet Adinnaars oog verblinde*. |
|||||
Op de Bootfeerfels
< Van Me-Iuffer
CATHARINA QJJESTIERS.
Edidititmumeras fyecies, yartimqm figttras
Rmulit mtiquas, partim nova monjlra creavit � \\/£? Myron, Weg met uw vergulde kalven j
Uw koprekanft quam door Aufoon in eer. Cy geit by ons aan iAmftel maar ten halven. Gy waart 'er eer alleen, nu ßnd'er meer. t-en Maagdlijk breyn gaat 't manliik vaak te boven'
Of geit infneeg vernuft al even duur.
tiier moet de glans van Myron s naam verdoven. Syn lof voor u verdwynt als "was voor't vuur.
Wie kan 't bootfeerde "Werk naar eyfch beogen ?
t \Xyfwerkfil en de kunfiflemt over een.
1 Is al lolmaakt. bet buygen of verhogen Isjuyft gevormt nu 't beeld Aer menfche leen.
t Is ongequetfi van wefen. 'tfy il: onder,
Of opwaarts fie, of boven, elk is beft.
Wyl 't ongequetfi QueiHers gevalt, is 't wonder Dat Pafos wicht noyt heeft haar borft gequeft.
Doch f e keen reex van veelderhande kind ren , '
Die s ongehuwt, als Moeder op moet vo'en.
Dees teehng doet haar Maagdom niet vermind'reno t Enftaat geen Maagt fo veylig na te doen. VVie dunkt 'et vreemt, dat ik 't bootfeerde werk,
Schoon fielelocs, met ���� van kindersfterk ? De Moederfelf die Maagt is, Catharijn Geboft, enfeyt, dat dit 'haar kinden fijn. Jqan. Blasivs, Adv'.
hz PER- |
||||
PERSONAADJEN.
Henrik de Groot, Konicgk van Vrankri jk, &c,
Ѵогиш . Vader ? udianzn ^-
Orante, Moeder^ J
Kdi�e, Gemalin van Kleander, Dochter van Dwite en Omw<t
Sufter van Lidian.
Olinde, ") �sufler f^nfcheEdel-Iuffcrs.
van lyfander, J
Kleander, Gemaal van Kdi�e. ") Lyfander, Minnaar van Kdi�e. |
Lidian, Soon van Vorilas en Orante, Broeder I
van Kalifle, Minnaar van Olinde, ^Franfche Ridders.
Klairange, Minnaar van Olinde, j Veronte, jongfte Broeder van Kleander,
Alcidon, Minnaar van Argire, J Klcridam Edelman vanden Koningk.
Tolidoor, Hoveling, Neef van Kloridan. Klarinde, Staat-Iuffervan Kdi�e. Tyro, Dienaar van Dorilaf. Xrifpijn, Dienaar van Kleander. Garint, Dienaar van Lyfander. VArmes, Dienaar van Kloridan. Tai'te van den Koningk. Tiode. Tiloe, geheyme Briefdrager tuf�chen Lyfander en Kali�e. S^Worftelaar,
SlS^rave, Swijgende.
Gevolg van den Koningk.
Drie VVorftelaars. Vier Braves. Het Tooneel is in en om P a r y s.
|
|||||
L Y S A N'
|
|||||
L-YS -ANDER
E N
K A L I S T E.
|
|||||
HET EERSTE BE DRY F.
Lyfonder in jagers kleding.
K fag baquamer tijt dan defe noyt mijn dagen
Om borftelige Swijns en Harten na te jagen. Daar komt Kleander. 'k veyns. Kleander in jagers kleding. Krifiiijn,
tyf. Heer Ridder fijt gegroet.
tde. Den Hemel u beichut. Mijn Heer fijt gy gemoet,
Om op de lagt te gaan in. Hartenrijke bemde' ? tyf. De tijt fulx niet en lijt, 't geen ik wel eer beilemde,
Doch daadlijk tree ik na, en lal 't bejaagde fpoor Vervolgen.X/.Spoeyt wat aamwy gaan u yv'rjg voor. bin- Lyfinder.
Ik jaag ook we] een Hart, maar leyder! heel een ander. Mijn Hartejagt en d'uw verfchcelt veel van elkander Gy jaagt een hart in 't woudt: Ik jaagh dat fuyver Hart 't \Velk in het Frans geweft ftaag aangebeden wart. Uw Hart, uw' Gemalin ; die praal van minlijkheden, Die eerbare Kalift, die net geftelde leden, Het parelrijke Ooft noyt fo veel parels geeft, Als defe fchone vrouw een hoop van fchoonheyd heeft. Wie fach oyt fchoonder licht dan hare gitte ooghies, Gekt in marmer wjt mee net bemoeydebooghjes ? A 3 Haar
|
|||||
Г7~
|
||||||
* LYSANDER-
Haar kaakjes als een roos. haar halsje als een f waan.
Haar voorhooft als de Son. haar borsjes als de Maan. Haar mondje als koraal. haar Alabafter tantjes. Haar lipjes als robijn, haar poesle blanke hantjes. Elk haartjen op haar hooft fchijnt fijn getrokken gout. Wien of foo'n fchoone vrouw niet ftark gekluyftert hout? Ik voel mijn hart ontmant door liefde tot die Schone. 't Is beft ik wildfchud foek. � Dochter van Latone Verfel mijn blaakend hart. Kalifte ga my voor, Gy fijt het rechte Hart, toon my het rechte fpoor. Bin. Kalifte. Beronte.
Kal. Hoe wort het vlug gediert op defen dach beftreden Door dienaars van Diaan. Ik wouw eens derwaarts tre- Om 't jachtgetier te fien: Beronte gaat gy mee ? (den Ber. Ia fufter, 'k wilde wel fo 'k u geen hinder dee. Kal. Ik tal 'et my voor eer. Ber. ik my voor vriendfchap achten.
Kd. Ik hoor gebas. Ber. En ik een ftem. Kd. Laat ons hier wachten. Zyfander uyt 'et bofch komende.
Ik dool en dwaal van 't fpoor; Ik voel mijn fiel ontftelt.
Mijn hart is by Kalift, en 't lichaam is in 't velt. Waterdrifjes, groene bomen Met uw koel en fwoel geruyfch,
Moft Lyf�nder herwaarts komen? Moft Kalifte bly ven t'huys ?
Moet ik dan mijn jonge leden, En het bloeyen van mijn tijt,
In vrouw-Venus choor belleden Met een aangewende vlijt?
Moet ik dan my felf verdelgen Door mijn eygen hartenleet?
Kan Kalifte fulx verfwelgen Die mijn trouwe liefde weet ?
Uwe
|
||||||
*
|
||||||
en K A L I S T E. j-
Uwe fchoonheyd, � Kaufte,
Geef ik hier de oorfaak in.
Dat ik vaak mijn leven mifte,
Doet de derving van uw Min.
Kan hy noyt uw' hart verweeken Die d'er doet al 't geen gy hiet ? Paft gy niet op minlijk fmeeken? Acht gy uw Lyfander niet ?
Ay Kalifte laat my voelen D'alderwreetfte helfche pijn,
Laatmy eens mijn min verkoelen Dat ik mag uw' dienaar fijn.
Gy die my mijn Hart doorgriefde Door uw fchoonheyd fond er ga ,
Ay! gedenk doch aan mijn liefde, Eer ik meer en meer verga. hin. Eer. Lyfander fo het fchijnt moet noch in liefde fmoren.
Kd. Dat bleek wel aan fijn klacht. Ber. Koftgydieduyd- lijk horen ?
Kd. Ik hoorden iets; niet veel.�«-.Het was een bang geluyt. Kalifte 't was op u; en op �w' min geduyt.
Kd. Beronte hoe.' op my ? dat fult gy noyt betoonen. Een Hy is op u verlieft, gy kunt u niet verfchonen. Uw liefde doet 'et, dat Lyfander mager wort.
Ы. Uw fnode fpijtigheyt mijn fiel tot gramfchap port. Ber. Hoe! is het dan een fchand in minnebrand te blaken ? Kd. Sorntijts, fomtijts weer niet. Ber. Ay... Kd.So gy niet Uw terginge, ik fweer dat ik 't vergelden fal. (wilt flaken Eer. Nu houwt u niet fo vreemt, men weet 'et immers al. Kd. Beronte (hoer uw tong: gy fult 'et noch befuren, Ik wouw ik middel wift hem uyt de ftad te fturen , Gy foudt mijn onfchult fien. Ber. Vrouw fufter, kan ik u In d'een of d'ander faak iets dienen, feght het nu. So gy gevallen hebtin 't affyn van Lyfander, Schrijft hem een ftuurfe brief, terwijl uw man Kleander Noch uyt is. geeftfemy. 'k beloof uby mijneed A 4 Dat
|
||||
% L � S A N D E R
Dat ik s'hem geven fal daar niemant af en weet.
Kal. Ik keur die raat voor goet. Ber. Men molt dan hier niet bly ven.
����� /poey my voort na huys,en falfe daatüjk fchrijven.fó». Kleander. Lyfander.
Kle. Mijn Heer de jagt was goet. Zyfi Voor u, maar niet
voormy: Diaan maakt my bedroeft, maar u verheught en bly. Kl.Hoe fo mijnHeer?z»CHoe fo?gy hebteen hart gevangen,
£n ik liep gins en weer met grotelijx verlangen, En vont'er echter geen. Kle. Ik hebt Krifpijn gedaan, Die brengt het na mijn huys. Kom laat ons Tarnen gaan , So kunt gy'r eens bellen. Lyf. Ik volg' uw goet begeren. Kauft, gy fijt 'et Hart, gy doet my t'uwaarts keren. bin. Kalifie. Beronte.
Kal. Beronte, daar 's de brief, maar geeftfe ftil aan hem. Ber. Ik fal uw wil voldoen. Ik hoor daar al fijn flem : Nu raakt Lyftnder voort, daar ik fo lang na trachte;
"Want Vrankrijks Adeldom hem ftedig op wil wachte,
En jk word niet geé'ert, het geen my vaak verdroot.
Ik help hem dan van hier, waar door mijn eer vergroot.
Lyftnder. Klennder. Kalifte. Beronte.
Lyf. Heer Ridder, fijt gedankt voor 't vriendelijk onthalen,
En voor bewefen eer. Kl. Ik kan u noyt betalen De vrienrfchap en de gunft, die gy my ftaag betoont. Lyf, 'k Verdiende noyt die eer waarmee gy my bekroont.
U\y dienaar Heer Beronr. Berome fteekt � s Ber. Ik d uwe Heer Lyftnder. lyfander de brief in de iak.
Lyf. Mevrouw ik büjf uw ilaaf.Uvv dienaar Heer Kleander.
Kal. Mijn Heer uw dienares. KL En ik uw dienaar blijf,
Lyf. 'k Beveel my in uw gunft, voogdeflè van mijn lijf.
|
||||
Lyfmdtt
|
||||
eaKALISTE. »
|
|||||
Ly [ander we?hgaande trekt met fyn neuf-
doek de brief uyt de fik. Wat valt hier ? ah ? een brief.Wie heeft die brief gefchre- Hy fy van vvien hy fy, dees kus fy hem gegeven, (ven ? Beronte is 't van u ? o neen! ik heb gemift. Ik breek hem fiddrend op. 't Is van Mevrouw Kalift. Ik kns die letteren die my in luft doen fwemmen. Welaan.Ik lees.Ik kan mijn vreugdig hart naeuw temme. Brief van Kaliste.
'Een Minnaar die der klaagt in t bofch
De weetheyd van een lieve Vrouwe, Vie klaagt veeltijts te vry en los
Het geen hem namaals moet berouwen. Hy meent dat hem daar niemand fiet,
En dat hem niemand daar kan horen. Maar ach ! den Hemel hem verjpiet,
En brengt et yder een ter oren. Geen Menfch heeft my iets toegevoert,
t Geen gy de Boffen voor dorfl fhtytrn, Ik heb WW klnhten felf beloert,
Dlefchenen my in 't hart te byten. De telgen tuygen altefaam
Hoe gy mijn kuysheyd hebt gclaßert j Gy fijt een Ridder wel van naam ,
Maarfy ! �� daden fijn verbafiert. Ey ! dat gy foekt een echte Vrouw
Tot overfpeeldery te brengen , Vrouw Veflucu rey bewaart mijn Trouw l
En Wil uw voorneem noyt gehengen. Den Hemel met uw fchand bevlekt
Die vaak KW klachten heeft gefpeten , Houdt voor mijn man, uwfeyt bedekt t
En doet 'et my dleenig Weten. Indien 't mijn vrienden kernt ter oor,
A f y
|
|||||
i© LYSANDER
Sy füllen 't ongelijk voort "Wreken,
Vw laven gy gewis verloor. Men fouw uw b.trt-aar afdoen fieken.
Lyfinder, 'k ra u ds een vriend Wilt in uw jeyle liefde deyfcn ;
Maak dat men u bier nergens vint,
Maar wilt ierflcnt van hier verreyfen.
Is dit die �����-brief ? O hemel! moet 't gefchiên , En.moet ik, fchone vrouw, om uwe liefde vlièn ? Doen ik u fo veel fchand, en fo veel hoon en hinder ? Acht gy Lyfander niet, ik acht u noch veel minder. Swijg, Twijg, vermeetle tong! gy kunt haar niet verfmaän, Sy heeft u duyfentwerfhaar vriendfchap kond gedaan. Wel aan ik volg uw lad en dreygende geboden. Ik reys terftont van hier. niet dat men my fouw doden ; Dat is myn vrees niet; neen ! al quammer uyt een wel Opboden vreemt gefpuys, ja duyvels van de hel, En wouden my alleen om uwent wil ontlijven , Ik fouw hun onverfaagt weer in haar afgrondt drijven. Ik reys daar me dan heen tot vord'ring van mijn min, Al fijt gy uyt mijn oog, noyt komt gy uyt mijn fin. bin, Kleander, Crifpijn.
KL Sal ik mijn waarde vriend Co fchïchrelijk ontberen.
Hoe fal my fijn vertrek en affijn t'elkens deren.
Maar is 't al waar Crifpijn?C«j^ O ja,ik fweer 't uw Heer.
Beront heeft 't my gefeyt, ik fey 't u daad lijk weer.
Kl.O noodlot al te wreedlmen heeft noch naauw gesproken Van vriendfchap of fe wort flux door de nijt gebroken.
Mijn dienaar, voort ga heen,gy weet wel waar hy woont,
En bid Lyfander, dat hy my die eer betoont,
En my noch eens befoek eer dat hy wil vertrekken.
Ik moet hem iets geheyms en fonderlirigs ontdekken.
G ij}. Mijn Heer ik volg uw laft. Kle. Nu wort my wel ont- Waarom mijn goede vriend Lyfander fo vertrekt, (dekt
Ik ga, en wacht hem t'huys.
Lyf*�'
|
|||
en K A L I S T E.
|
||||||
12
|
||||||
Z)fander. Cri/pijn , in en uytt
Ik Tal fo daadlijk komen. Ik ben met nieuwe vrees op 't nieuw weer ingenomen.
Lyfander hoehvat 's dit?befwijkt gy?neen. Houw moed,, 't is geen manhafte fiel, die fich felf vrefen doet. \Vat of 'er gaanden is ? ik word van angft geprikkelt. Kaufte heeft miffchien my nu in fchand'gewikkelt Door 't melden van de klacht tot mijn en haar berouw. Daar woont die eerbaerhey t. Hy klopt, Lyfander. Kalifie.
Lyf- O overfchone vrouw!
Uw dienaar heeft my flus uy t laft van Heer Kleander
Ontboden, ishyt'huysMevrouw? ■^- Ia Heer Lyfander.
Maar ftelt u wat geruft, hy heeft rerftont gedaan. Een Ridder hem befoekt en die fal daadlijk gaan. Zyf. Ik wacht heel garen, en ten kan my nimmer rouwen
Wanneer ik ben verfelr met fo een fiere vrouwe. Ik fouw al fijn verreyft en uyt 'et land gegaan, Ten waar uw lieffte Man my had de weet gedaan Noch eens te �������.��/.���! woud gy fo van ons wij- ken? ^��� word gedwongen.XeLGy gedwongen?door wat blij-
■^Sie daar,door defe brief.gy weet'er mooglijk van.(ken?
ln haar [elven. Kal. Dit is mijn eygen hand. Ik bend'er fchul-
digh an.
O hemel! Zy/Hoe Mevrouw.'heb ick u fo verfchrokkea
Door 't toonen van dees brief?hoe wort gy fo betrokken
Met fchaamroot op't geficht? Is't ook rni°chien uw
*""'� Lyfander, braven Helt, te reyfèn uyt 'et land (hand?
Endwaaien als Ulys in andere geweften , �Behoud my by mijn eer, en is voor u het befte. Veel kibb'len geit hier niet. doch hing de faak aan my. Ik dacht 'er niet meer aan, maar fprak u daadlijk vry, ik
|
||||||
LY SANDER
Ik heb u niet alleen, doen gy waart harten jagen
In 't bofch,maar and're meer,feer droevig horen klagen« Die trachten anders niet dan uwen eed'len roem En mijne eerbaarheyt te plukken, als een bloem. Sy gaan Kleander na, uw klacht hem aan te brengen , Maar d'hemel fy gelooft die wil het niet gehengen. Doch Heer, gy hoont mijn man die u te eeren placht, En mijne huwlijx-trouw wort vuyl van u veracht. lyf. Mevrouw, mijn vyand felf en fal niet kunnen feggen, Dan dat ik alletijt getracht heb te weerleggen Kleanders vrintfchaps-gunft met fuyv're vriendlijkheycL- Noch dat ik t'eenger uur uwfchone eerbaarheyd Veracht heb, maar ik heb u als een Afgodinne Standtvaftelijk geviert, en met oprechte finnen Gedient, tot fpijt van veel. En heb ik niet alleen Met onvervalften ernft uwgodheyd aangebe�n ? Belijt'et vry. maar ach ! kon Icarus beteug'len De hitte van de Son voor 't fmelten van fijn vleng'len ? O neen Mevrouw ! � neen ! veel min kan uw geficht, Het welk door gulde glans verdooft het Sonne-licht, Van iemand fijn gefien, die niet terftont moet blaaken Tot fpijt van Cyther�, op uw vergulde kaaken. Heb ik dan iets geklaagt, ik wiert 'er toe getergt, Uw fchoonheyd'had de fchult, die heeft 'et my gevergt, Den liftigen Cupid heeft my in 't bofch getrokken, En daar in eenfaamheyd de woorden uyt doen lokken. Ha kleyne guyt, ik fweer, ik fal uw eenfaamheyd Noyt.weder (beken, neen! gy hebt my eens verleyt. Men kan Mevrouw niet meer dan leggen; dat ik minne. Ik volg die oude wet van goden en godinnen. Is 't minnen fchellemftuk ? en noch lbo'n fchone vrouw? Dat Pafos Koningin fo fchoon wel welen wouw. Indien den dondergod Inpijn noch was te vinden, Ik fweer Mevrouw, ik fweer, dat hy u wel beminde j Ik wed hy wierd hervormt,door 't prikklend minnevief» In Regen, en in �ek, in Satyr, Swaan, of Stier,
Veran*
|
||||
en K A L I S T E. 13
Verand'ring van gedaant en fpu hem niet verdrieten
Als eertijts, om all�eri-uw liefde te genieten. So dit die fchande.is daargy fooverpeynft, So ken ik grote fchuit; en feg noch onbeveynft Dat my mijn leven lang die ichande niet fal rouwen. Ik wil mijn leven niet dan tot uw dienft behouwen. En fo 'k meer levens had door goden gunft, dan ien, Dan Touwt gy trouwe dienft van my, uw dienaar, iien. Ik liever 't leven mis, dan gy fouw 't eerloos leven. Ik wil my dan Mevrouw uyt uwe ftad begeven, Niet dat ik als een guyt dan t'enemaal de eer Van n te dienen mis, maar dat ik flechs ontbeer Een wijl uw lief geficht, ik fal u ondertuffen Met een gewenfchte dienft verfeflen, ende kuflen De dralen van de Son, en prenten my vaft in , Dat die de fchaad'wen fijn van d'uwe, mijn Godin. Gy fuk u midlerwijl dan over my, och arme! Wen gy uw dienaar mift, wel weder eens erbarmen, :«/. Mijn Heer, uw gulle gunft die gy te mywaarts toont Moet met een dankbaar hart en vriendfchap fijn beloont. Leert nu ni defe tijt Kaufte beter kennen, Die niemant kiefen fouwfof d'heme! moet my Ichennen) En niemandt minnen dan allenig u mijn Heer, Indien 't my wierd vergunt door wetten van de Eer. Sijt hier dan me getrooft, ik fa! u noyt verachten, Maar houden lief en waart, de droefhey t van uw klach- ten Sal my na defen dag geftaag fijn ingeprinr. Ik f\veer, dat u Kaiift in eerbaarheden mint. Nu is de befte raad dat gy wilt elders dwalen, Betonte fouw uw klacht Kleander licht verhalen, H~y heeft die me� gehoon, gy weet dat hy u haat, Betonte is u vals, hy alles onderftaat Om uwen Adeldom en vrome naam te krenkken. Daar komen fy juyft aan. nu wilt hier aan gedenkken, En klaagt noyt weer in 't bofch,gy foudt a f�lfs verra�n, kImk-
|
||||
LY SANDER
|
||||||
t4
|
||||||
KiSJtnder. Beronte. Kalifie. Lyfinder.
Xl. Verfchoont 'et my mijn Heer dat ik u hier liet ftaan.
Lyf.hl wachten ik u fchoon/k (tont doch niet heei verlaten. Ber. Kaufte was 'er by. men faghfe immers praten. XL Maar Ridder, is 't al vaft dat gy verreyf�n fult ? Lyf. Ia Heer, 't is al beftemt. mijn krop is fo vervult ' Met ingefwolgen ny t dat ik niet meer kan fwelgen» Xl. Wie doet u defe nyt ? Lyf. Ik fouw hem licht verdelgen Indien 't mijn vriend niet was. Kl. Mijn Heer, noem my
Ik fal de wreeker fijn van foo'n vervloekte fiel.(dien fiel,
lyf. 'k Beveel aan u de wraak, gy fult 'et noch wel weten. Xl. Ik /al de wraak voldoen. Lyf. Ik falfe noyt vergeten. Mijn Heer, 't is meer dan tijt om op de reys te gaan.
Vaar wel mijn vriend,en neem my voor uw dienaar aan.
Xl. Ik blijf de uwe Heer. Lyf Den Hemel wil u fparen. Str. En u op uwe reys voor ongeluk bewaren. Xy/.Mevrouw ik blijf uw ilaaf.ica/.Mijn Heer uw Dienares. Lyf. 'k Beveel my in uw gnnft. Kal. Gedenkt aan mijne les. Lyf. Met uw verlof, vaart wel. KIe. Daar gaan die wakkre leden. 't Hart fprir.gt, wanneer men fier dien eed'len Ridder tre-
KalAk ken geen Ridders meer van fo een friffe moed. (den. Ber.Gy feght'er, maar waarom?x7.Den hemel hem behoed. Dorilas. Tyro. Hartogh. Batalje. vier Braves, al vechtende.
Dor. Verraars ! een oude man fo lebendig te befpringen ? . Gy fijt dan wie gy fijt, ik Iaat my nimmer dwingen.
Bart. 't Sa makkers! 't fa val aan.Tyro.Een leyt'er al gevelr,, Bat. Ik wreek my op de guyr. voort geef de fak met geit. Lyfmder, Garint. DoriUs. Tyro.
Gar.O broek men vecht daar fo.Lyf.wat is'er aan bedreven? Gzr.\ Wou noch mijn eyerkorf niet graag ten befte geven. Lyf. Verraders voort van hier, dat u de donder (la. Gar. Sla toe mijn Heer, fla toe, men vraagt 'er aars niet na. Lyf.
|
||||||
en K A L I S T E. *|
*yf. Leg daar vervloekte gayt.Gar.Sy fetten 't op een lopen.
y*"'. Ia 't lopen is ons beft, ons leven fou 't bekopen, bin. tyfi Mijn Heer, ik fta voor u. Gm. Monfieur ik ben u vrient. ®°>- Ik ben aan uw verplicht. Tyro.Gy hebt mijn dienft ver- %THoe is 't? fijt gy geWont?wilt gy ons nu begeven? (dient. ^or- Waar of mijn vrienden fijn ?'die fijnd'er licht gebleven. ��' Houw moed mijn Heer, houw moed, uw voik komt wel te recht.
üor. Demoed befwijktmy, ach! T.yf. Hoe quam 't gy aaa 't gevecht?
%>or. Mijn Heer ik weet 'et niet, den hemel moet 'et feggen. Ik wil u we! in 't kort mijn levens loop ontleggen.
Normandjen heet het landt, daat mijn geboorte was.
Mijn woonplaats is Belair, mijn naam is Dorüas.
Ik heb in vreemt geweft mijn leven opgehouwen ,
Tot ik noch eyndelyk in Vrankrijk quam te trouwen.
Orante heet mijn vrouw. Ik ben een vader van
Twee kinderen, met naam Kauft' en Lidian.
Op huyden trok ik iiyt de koninglijke wallen,
En word hier met mijn volk fo fchellems overvallen.
G*»v Dieluydiehy daar noemt die fijnd'er noch welaan. *��. Hoe weetje'r. G^.Hoe ik''t weet ? wy komend'er van \Vy waren huyden noch ten huyfe van Kleander. (daan.
Tyi-o. Wieisnw'Ionkerdan? Gar. Men noefiïthem Heer
Lyfander. (waagt >
~^�°. Dien Held van welkers naam hetgantfche Vrankrijk
"■� Maar Ridder, fo men my nu moegelijk eens vraagt
Wie dat my byftand bood , 'k wouw gy my kondfehap
deede', bat ik't haar feggen kon.Lyf.Men kent my in geen ffeden.
jk ben een fïecht foldaat, by yder een gehaat.
P°ch laat wy elk ons reys vervorderen, 't wort /paar.
*k fa] u onderweeg van d'nwe iets verhaalen.
{"<"■� Ik kan noyt na verdienft uw dienftbaarheyd betalen. # Hou dienaars ! fleept die guyts wat verder in het bofch. «n loop ter vlug voor uy t, en fchaf ons elk ons Ros. bin.
Alcidon,
|
||||
I�Eg-"
|
||||
i<s LYSANDER
Alcidon. Lidittn.
'Ale. Mijn Heer ik Tal de (aak Kkirange wel ontvouwen. Lid. 1k fal my midlerwijl hier in 't geboomte houwen. Ale. Hier woont hy. Hy klopt. Kh.irange.
Ale. Goede vriend, den Hemel u behoed*.
Kl. Umeede. Ale. Lidianu vriendlijk groeten doet,
En wacht u hier in 't bofeh om in gevecht te treden. , 't Souw u van hem al lang gefeyt fijn, maar om reden
Heeft hy 't van dag tot dag al willens uytgefrelt. Nu wort 'et u door my uyt fijnen naam gefpelt. Gelieft dies op uw Zy noch ymandt te verkiefen Tot hulp, of gy de kamp quam 't mooglijk te verliefen; Hy heeft ook een tot hulp. Al.lk neem de kampvecht aan» My is mijn leven noyt een blyder maar gedaan. Ik fal in 't open velt mijn vriend te vrede ftellen; Maar dat my noch tot hulp een twede fonw verf�llen Sulx acht ik niet van no�n.'k vertrouw my op uW woort» Ale. Gy antwoort my, gelijk een Edelman behoort.
Ik trieede uytgedaagt fouw 't felve antwoort geven. Doch echter Heer, gy weet 't gebruyk is hier gebleven, Dat niemand t oyt en vecht een degen tegen een , Maar heeft een twede hulp; fouw ickdan nu alleen Lyfander, flil uytkomende, luyfterf'
Met handen in de fak u twe fo vechten laten ?
O go�n ! hoe foumen my in 't affijn al bepraten.
XI. De hulpers helpen noyt, maar fien.hoe 't al volend. .Ale. Wy fouden mee fo doen, men is hier fo gewent. Wilt dies een trouwe vriend aan uwe zy vervoegen.
So luyt fijn eyfchjgy kunt hem licht daar mee vernoegen-
Lyfander. Klairange. Alcidon.
�$f Gy Heeren fijt gegroet in defe morgentijt.
Wat is 'et voor een ідак daar gy fo over �trijt ? Of is 'f
|
||||
en K A L I S T E. 17
Of is' 'teen faak van bloed?laat my uw twedrachtrechte,
Verhaal my uw krakkeelvik fal 't rechtvaardig flechten. ***'. Ik heb een Heer belooft dat ik hem brengen wouw
Na eygen wil en eyfch, by feek're fchone vrouw. Nu maant hy om die daat, die fou nu fyn bevvefe Al overlang, ja felf nu daadlijk, maar ik vrefe Dat fy al fluymerend op 't ledekant noch leyt. *$/� Mijn Heer ik loof u wel in 't geen gy hebt gefeyt.
Mijn keurigoog�et graag een overfchone vrouwe. Dat ik haar ook mocht fien, woud gy 't my wel vertrou- *'� Dien eyfch wort ц ontfeyt. Gy weet de regel wel, (we?
Een rechte Minnaar lijt noyt twede met-gefel. (g'ren» "^'c- Mijn Heer gy fyt een Man aan wien men niet kan wey-
Dies fo uw luu tot haar noch hoger komt te fteyg'ren, Sult gy fe huyden fien, 't wort u van my belooft Al eer de gulde Son in Thetis fchoot verdooft., *-yfi 'k Neem uw beloften aan. Doch om u kond te maakea
Dat ik'er luft toe heb, fo weet dat ik de faaken Waarom gy herwaarts quamt, ja al uw praat wel weet. En of Klairange u uw bootfchap weyg'ren deed*, Om dat ik defen dag eerft by hem t'huys fouw komen, So wort die doch van my als 'eygen aangenomen. 'c- So gaat'et na mijn fin. Nu wort'er aangerecht Van twee paar Edelli�n een moedig kampgevecht. '■ Welaan ! indien't moet fijn, gaat Lidian dan halen. ~*lc- Hy ftaat hier al in 't bofch. Kl. Wy f�llen fonder drale*
Ons flux daar vinden doen, wy krijgen ons geweer. "*k» Wy wachten met verdriet. Hou Lidian I
Lidi.m wj 'et bofch.
*j*. Mijn Heer! ^Hy fa] met noch een vriend fich daadlijk hier doen vin« gefacht op uw piflool en degen.Lid.Vrouw Olinde (de. D,e. ons toe dit gevecht d oor uwe liefde pord , celcherm my, ay! dat ik fijn overwinnaar word. fcndatik,., AU. Stil. houw op. ik fiefe herwaarts treden. 4 B LyfrnAtr^ |
||||
is LYSANDER
|
|||||
Zyfander, Klairange. Lidian. Al�don.
Kl. Wie heeft my uytgedaagt ? Lid.lk deed. Kl. En door wat Lid. Ik heb al langen rijt daar reden toe befpeurt. (reden? Klair. Ik meerder reen dan gy. wat of my hier gebeurt! Lid. Ik ftrijde voor Cypres om vrouw Olindes liefde. Ik ly geen metgefel. Kl. Dewijl 't u fo geliefde So trek vry 't wam bays uyt tot aanvang van de ftrijt. Ik ftrijde voor Olind; mijn min geen makker lijt. Lyf. Mijn Heer, wy mogen ons ook mjdlerwij! ontkleden. Alc. Dat doen ik. Lyf. Laat hun faam , wy f�llen zijwaarts treden.
Lid. Olinde ! Kim, Ach Olind ! Lid. Help die uw liefftenis. Kla. Mevrouw help my uw flaaf.-Ш.НеІр die uw dienaar is. Lidian en Klairange op elkander gefchoten hebbende, vechten [amen in 't blote hemt. Xl. Ontfangk dien flagh. Lid. Houw daar de weerftuyt. Lyf. Is uw degen Geflepen als de mijn, fo ftaat my moedig tegen. Dit is mijn twede ftrijt fint gifter avond iaat.' 'Alc. Ik hyg na ftrijt. Ly fander en Alciion vechten mede in 't hemt.
sLyf.Alc. Val aan! Lyf.Sta Ridderdaargyftaar. Li.Tk acht uw kling niet veel. Kl.lk d'uwenoch veel minder. Lyf. Houw daar. Alc. Ik ben gewont, dien fteek die de� my hinder. Alcidon valt. Z^Hoe Ridder fnenvelt gy? Alc. O go�n! ik kan niet meer.
Lyf. Wy fijn geen vyanden, wy vechten maar om eer. J Gy hebt mijn bloed geplengt, 'k moet 't uwe weder plenge.
Lid.Geef u gewonnen. -K/.Neen. Lid. Dat u de blixem fcnge Of geef mijn kling weerom. Lyf. Gy Heeren ey! bedaart, Uw 'even is 'uw hier meer dan uw fterven waart. Gy fijt bey even gaauw, en even edelmoedig. Ay ft�ek uw lemmers op, de kamp wort al te bloedig , �eo
|
|||||
ea K A L I S T E: ij«
Een is 'er al half doot. Kl. Beken dan Lidian
E*at mijne moedigheyd u overwinnen kan,
En'r leven heeft vereert. Lid. Al foud ikdaadlijkfnever»
So fal ik nu noch noyt u bidden om mijn leven.
Al of ik fonder kling en fonder wapens ben,
Ik echter u doch niet voor overwinnaar ken.
*?� Ey houwt het leven dan, en blijft onoverwinlijk.
�. Ik dank u daar niet voor; doch evenwel uw minlijk
En Ridderlijk befcheytrny overwonnen heeft. 4f' Niet meer als vyanden, maar weer als vrienden leeft.
^. Alcidon vriendt, hoe is't? Lyf. Befprengt hemmee
wat water. **fe.Ay my! K/.Schep moet mijn vriend. Ak.Ay my! had gy
wat later Gekomen met dit nat, ik had al dood geweeft. Garint ѵ����� uyt.
G*. Mijn Heer! Lyf. Wat is 'er gaans? Gxr. Ik ben voor ons bevreeft. Al 't hof is op de been en /bekt die Edellieden ,E)ie uyt fijn om gevecht, 't is tijt voor ons re vlieden. "t. Het vluchten is ons beft, want fo den Koning vond..« ■�� Gy Heeren maakt eerft weer een vriendelijk verbont. ■alcidon rijft, ey rijft, 't is tijt om weg te vluchten. � Ik rijs, doch fwak van leen. Kl.' Ten is geen tijt van
£ fuchten. s>f' Elkfweer nu by fijn kling een eed van trouwigheyd.
� fweren. Lid. De dender Lyf. Hem verplet Kl. Dieuytdees > -Alc. vriendfebzp fcheyi. Xh Ik vlugt voort na Parys. KL Ik fal meê derwaarts
l r ., Spoeden. Kl �?��.ѵѵ�1 "Y Heeren faam. Lid. Den Hemel u behoede«
�al v!clc*on v'riend vaar wel, vaar wel Heer Lidian. c- Vaar wel. �. Vaar wel mijn Heer, ik vlucht na Beau. plan. |
|||||
Bï HET
|
|||||
го LYSANDER
HET TWEDE BEDRYF.
Dorilas. Klemder. Kalifle. Beronte. Tyro. Lidian.
Dor./~\ Hemel wouwt gy dan mijn foon fo laten wonden!
v^v Olinde hebt gy iuft in hare kamp gevonden ? Vervloekte minnenyt, wat brouwt gy ons. al quaat.
Kl. Heer Vader, 't is miflchien maar uytgeftroyde praat. Dor.O neen ; ik ben 't bewuft.Het quam my iemandt fcggen Die d'eene van haar vier in 't boich gequetft fag leggen.
Ber. Is hy gewont, 't is juyft geen doodelijke fteek. Dor. Mijn kinderen vaar wel, tot ik u weder fpreek. Lidian met de rechter arm in eenfluyer.
Heer Vader, d'oppergo�n u by gefontheyd fparen.
Kleander en Kalift den Hemel u bewaare.
Dor. Sijt gy 't mijn Soon ? of niet ? LidAk ben 'et Vader, ja. Dor. Sijt welkom waarde Soon. Kl, Den Hemel geef gena Aan u mijn waarde Broer. Kal. uw Sufter doet u groeten.
JBer. Sijt welkom Heer, gy doet uw Vaders druk verfoeien. Kal. Gebruykt gy Lidian die fluyer tot zieraat ? Lid. Ia Sufter; maar hoe dat > Kal. Om datfe heerlijk ftaat. Doch echter fo my dunkt 't en is niet om die rede.
Gy bruykt uw linker handt, het welk gy nimmer dede.
XI fchort iets aan uw arm.
Lid. 't Is waar vrouw Sufter, want Ik kreeg een finkinge in dees mijn rechter handt,
En weet geen raat daartoe, noch d'oorfprong van het
quellen. Dor. Ik weet wel raat, en kan de oorfpronk wel vertellen. Doch fegt 'et liever felfs, en weeft voor ons niet vals,
Of anders krijgt gy weer Klairange aan uw hals.
Lid. Wijl gy de faak al weet, kan ik fe niet verbergen. Ik heb geftre�n, 't is waar, ik de� Klairange tergen
Door vriend Alcidon die ons moedig famen bracht.
Alcid on wiert gequetft, en ik waar al verkracht
Doof
|
||||
en K A L I S T E. tr
Door 't nemen van mijn dolk, ten fy den Heer Lyfander
My byftand had gedaan; hy fcheyd' ons van elkander. Hy recht Alcidon op. Wy f woeren famen peys. Alcidon is noch krank.^En ik trok voort op reys. Tjro. Dat was Lyfander ook die ons laatft byftand dede.
Gelooft 'et vry mijn Heer, ik weet 'et. Dor.Doot wat re- den? �ty. Sijn dienaar feyde doen fijn Ionkers naam aan mijn.
t><"'. Ik loof niet dat 'er meer fo brave Helden fijn.
*& Hy is foo'n ed'len Heer als Vrankrijk oyt befchouwde.
Lyfander was mijn vriend, op wien ik wel vertrouwde Mijn leven, lijf,en fiel. Nu is hy, dat tny fpijt So weg getrokken; fij! Kd. Gelijk de fchrale nijt ���� opgefwollen wrok een haatfter is van denghde, So leeft ook menig menfeh die ons Lyfanders vreugde Mifgunt, door bitfe haat tot afgunft aangeport. **>■. 't Is my niet vreemt, dat hy van u geprefèn wort.
■^d. Waarom doch ?Ber. Hy's een Heer die and're gaat te
In Ridderlijke daan, een yder moet hem loven, (boven In 't kort fijn dapperheyd die huysveft in uw fin. *■'«£. Men doet veel om de Deugt. ���-.�� meer noch om de
*^.Van eer en achtbaarheyd.Bw.En geyle overfpelen. (min.
Men kend Lyfander wel. Kal. Hy is bekent by velen. ***� Maar hoe? in eer of deugt ? Kd. In allebeyde. Ber.ïsecn,
Kaufte, met verlof, hy heeft niet een van tween. *'� Beronte houwt doch op Lyfander fo te finalen;
Hy 's edeler dan gy : gy kunt by hem niet halen. *er- Kleander wift gy maar het geen Beronte weet
Uw fiel fouw meer tot haat dan prijfen fijn gereet. *'� Wat weet gydan? fpreekop. Kd. Beronte kan maar
laft'ren , |
|||||||
He,
|
En tracht Lyfanders moed dus doende te verbaft'ren.
|
||||||
r' Kaufte tergt my niet, of anderfins, ik fweer ,
,f/'laa' � alu m'n tot mindring van uw eer. «.Ik acht uw dreygen niet.i?«-.uw trotsheyt fal u rouwen. � 'l" l4* Wy treden in,om 't middagmaal te houwen. Bin. B 3 Qmint
|
|||||||
Щ LYSANDER
|
|||||
Gstrint d �ngende met een Brief, voys : Vclyphemtu &C»
i. Viva Bacchus noble baf�n Met jouw glafen, Hey! wat is jouw wynrje braaf. Kon ik noch een vaantje fluypen, 'k Wouw fo fuypen Trots de befte Duytfe Graaf. 2. Weg met al de lompe vryers, 'tSijnmaarfnyers, Yder gaat al even grof. Ik fny liever onder 't hoedje, Voet aan voetje, Drie man feven armen of &c. So moet ik altemet eens fingen onderweeg, Want fwijg ik altijt ftil, fo is 'et ook geen deeg. Ik loof mijn maag wel denkt de keel is opgehangen, Ik ben fo niet gewent na t'eten te verlangen. Ia wel wiens fchult is dat! dat doet die lompe brief, Wat doet Lyfander ook al moeyten om een lief? En ik fijn knecht ken wel fo menig Meysje krijgen. Sy lopen my felfs na als Honden die d'er hijgen; Maar ik en achtfe niet. Souw ik foo'n kofte doen En moeyte als mijn Heer Lyfander om een foen ? Dat doen ik niet. Hy heeft weer fo veel uytgegeven Aan pennen, int, papier, eer 't briefje was geichreven. Een oortjes pen, een blank papier, een duyt aan inkt, Een duyt aan zy, een duyt aan lak.... dat vryen ftinkr. Die kollen gaan te hoog, dan komt hy my noch quellen En feyt, ik moet die brief per pofto gaan beftellen. Daar me� fo moet ik voort. Ik krijghfe van mijn Heer En fmulfe fo eerft wat, dan krijgts' een ander weer, Die geeftfe aan Klarind', Klarinde aan Kaufte. Al komt de boo wat laat, de boo doch n�mmet mifte. Hier ben ik al aan 't huys, wel dat komt feeker goet. Hier woont 'et Hecrfchap die de Brief beft elien moet, Hy klopt. Щ
|
|||||
en K A L I S T E. 2.3
Fdoe doet de deur open.
Holla Filoe! �, Wat heeft u herwaarts aan gedreven ? Gar- Die ketting en die brief moet gy Klarinde geven." Ik wacht hier na befcheft. Die ketting is voor dy. *?� Ik'dankje. Gar. Loop gauw heen. Fil. Ik benje flux weer by. bin. Kleander. Dor il'a-s. Lidian. Ѣ�����. in läget s kleding.
**■ Mijn Heer 't is meer dan tijt de hartjagt aan te vangen. ■**°�. Ik voel my feer belulh Lid. En ik heb groot verlangen« »e.Uw laatftevangft was goetJaat ons weer derwaarts gaan« *�� Dewijl gy 't fo begeert, neem ik de voortocht aan. bin. Kalifie. Klarinde.
*?� Mevrouw, Filoe is daar, en brengt aan u dit fchrijven. *«.'. Waar is hy ? Kl. Voor de deur, Kal, Wel laat hem daar wat blijven. Me-vrotfw, ��-ѵ����ѵ, Ka'.iß. Het Opfchrift luyt aan mijn. Het fegel ken ik niet. van wien of dit mag fijn ? Ik openfe. ik beef. en denk op d'een en d'ander. O Hemel! wat is dit ? 't is van den Heer Lyfander. Ik lees de letteren van defen eed'len Heer. Brief van Lysander aan Kaliste.
Kalifie praal van deugde', Kalifie al mijn vreugde , Den Hemel u behoed. Kalifie al mijn leven , Kalifie teilt vergeven, Het geen de Liefde doet. Kal, Wel hoe? wat fal dit fijn Lyfander ? 'k lees al meer. Mijn vreughdig hart "wort naar ; Mijn ganfche lichaam trilt; mijnherßen-vat teord f\v.w ; Mijn band en vingers beven ;
■�"/'�firoomend bloed beflremt j mijngeefl kan ������� leven. Dit doet de heugenis
van ute bezaUigheén, die ik eümdigh mis, B 4, &
|
||||
s* LYSANDER
Is dit dan uw behagen ,
Dat [ich mijn jonge fiel fo derelijk moet plagen ? Mijn lijden tijt aan tijt
Soekt mindering by u die d'eorfaak daar van fijt. Hoe heb ik kunnen houwen
Mijn leven,[onder u fo lang eens aantefchouwen ? Gy hebt geen lufl daar aan ,
Dat ik ufchtijvenfouw 't geen ik heb uytgefiaan. Niet valt my fwtar te lijden.
Ik wilde Wel voor u »Is voor Helenaßrijden. Schreef ik « dit of dat,
Gy leet ook licht dien druk dien ik te lijden had. Ik bid wilt my ���� geven
Verlo/fing in mijn pijn tot redding van mijn leven. Doet echter niet te kort
tlw trouwe eerbaarheyt die doch befproken Word. Sult gy dit w.yg ren kunnen ?
O neen! gy moogt die beè uw vyand wel vergunnen. Xalifle eed'Ie Vrouw ,
Vergun my dat ik Weer uw fchoonheyd eens aanfchouw. Al Was 't bj duyflre nachten
Dat gy my iuwaarts riep, 'kjouw tot den dag niet wachte». Mijn Ven valt uyt mijn hand,
Uw lof een Dichter eyfi van deftiger verft and. Ey wilt my dm verfchonen
Dat ik geen eer genoeg uw fchoonheyd kon betonen. 'k Verwacht dan uw hefcheyt,
Dat my een vonnis van mijn doot of leven feyt. Al ben ik buytenlander,
Ik blijf'doch Ed'le vrouw Uw' trouwe flaaf
Lysander.
Kal.
|
||||
en KALISTE. �
Kal. Hy wil, gelijk hy is, mijn trouwe dienaar blijven.
Wat ftaat my hier te doen ? fal ik hem antwoord fchrij- ven ? (niet. Hoe! antwoord fchrijven ? neeh , dat lijt mijn kuysheyd Hoe ! antwoord fchrijven ? ja, fijn moed my fulx gebiet. So ik hem antwoord fchreef, ik ging mijn eer te buyten , En fouw verborge trouw van man en vrouw ontfluy ten. So ik hem niet en fchrijf fo maakt hy fich een graf. Sal ik dan derven doen, die my het leven gaf? Ik word aan d'eene zy van Trouw en eerbaarheden, Aan d'ander zy van min en edelheyt beftreden. Wat zyde kies ik ? ach ! Lyfander ik wel wouw Dat ik u dienen kon en bly ven echter trouw. Maar hoe Kaufte! hoe! begint uw fiel te fuften ? I-aat gy van fo een faak uw moedig hart verbluffen ? Ontwaak mijn fiel,ontwaak.Sijn beê moet fijn volbracht5 Uw trouwe eerbaarheyd en werd doch niet verkracht. Lyfander fijt getrooft, ik fal uw wil verfaden. Doch meer niet dan de deugt en eerbaarheyd my raden, t Is nu de rechte tijt, mijn vrienden fijn ter jagt. Ik fal hem dan ontbiên hier tegen defen nacht. bin, Dorilat. Kleander. Lidian. Beronte.
l'd. jvjijn Heer, weet gy geen plaats om voor de fomervla- Te fchuylen, want men kan niet in de regen jagen. gen e- Ik weet fo wel een huys, maar 't is niet al te groot. or' Het is licht groot genoeg. Her. Men doet al veel door noot. ^ ƒ� Gy Heeren volgt my na, hier wonen goede buren. regen houwt weer op.Ztor.Dat fal fo lang niet duren.
■*"«� Hier'is 't. Hy klopt. znnt, Uyt 'et hup van Moe. Doriltn. Kleander. Lidian. Beronte,
*!* G°ên dach mijn Heer. Kle. Garint wat doeje hier ? kl � ^1100^ een ��� toebak en drink een kroesje bier. «.Hoe quam je hier in huys? G^r.Ik quam 'er fo in flappen. B J Kis.
|
||||
i<$ LYSANDER
Kis. Wat hebje hier te doen? Gar. Dat durf ikje niet klappen.
Kl. Nu f�g maar. Gar.lz: mijn Heer die heeft my uyt de ftad
En uyt fijn diepft gejaagt. KL Waarom ? Gur.Wel weet ik
Hy weet 'et felver niet. Ey, doe my nornv die grati (dal?
En ftuur my na hem toe met een Rekommandati.
XL Maar feg nu dan ter deeg wat dat je hem mifde�. Gar. Ik gaf een ander knegt foo'n flinkfe A.B.C. En daarom moft ik voort. Was dat fo veel bedreven ?
Kl. Is 't fo, fo wil ik u noch wel een briefje geven. Gar. 't Is by me folen fo. Kl. Wel komt te Beauplaan Wy gaan nu weer ter jagt, en haak 'et daar van daan.
Gar. Ik heb fo lang geen tijt. Die kans fouwmy ontwijken, Daar is een ander al die gaat 'er licht me ftrijken.
En komik t'avond niet io ben ik't hagje quijt.
Eyfchrij f hier dan een Brief. Kl. Ik heb fo lang geen tijt.
Gar. Moy Heertje doet'et nouw. Kl. Waar fal ik dan me L fchrij ven ?
dr. Ik falje dadelijk met al het tuyg gerijven, bin. Dor. Dit kunje lichtlijk doen. KL ikfchrijverfomaarin Het geen my ftaande voets kan komen in de fin.
Garint mei papier en Int uyt. lnficb felf. Gar. Ik lieg al louter aan, en fal d'er al by blijven. Sie daar mijn Heer 't is puyk. Kle. Waar fal ik nu op
fchrij ven, Hier is noch ftoel noch bank, we! dat komt feekerfijn.
Gar. Kom fchrijf dan op mijn rug, ik fal de tafel fijn. Kleander fcbriift de Brief ob fijn rug.
Kl. Sie daar's de brief. Houw valt. Gar. Den Hemel wilje lonen Dat gy een arrem knegt die vriendfchap komt betonen.
Lid. Garint, groet uwen Heer uyt onf�r aller naam. Gar. Ik dank uyt fijnen naam de Heeren altelaam. j�er. Dejagttijtisvoorby. Bor. Ik heb my kort beraden Met Lidian re gaan langs de�s beg�nne paden
Na 't Hof Fontainebleau, keert gy na Beauplaan.
KL Den Hemel u geley, wy f�llen t'hnyswaarrs gaan. Ьі* Blo«
|
||||||
en K A L I S T E *7
|
|||||
Filoe. Garint,
^"■f- Wat dee 'k die Heeren al geveynfde leugens horen.
Filoetje benje daar, ik docht je waart verloren.
*% Daar is de Brief. GarJk Was met Kleander hier gequelt. Maar 'k heb hem fo,ik fweer 't, wat op de mouw ge/pelt.
k Sal op een ander tijt die klucht u wel verhalen.
Vaarwel, vil. Vaar wel Garint. Gar. Ik durf niet langer
dralen. Kali�e.
Ha Moeder van de min wat kunt gy onheyl bro�n! Ik docht Kleander fou mijn vrienden uydey doen, Iuyft komt hy met Beront allenig thuyswaarts treden. Mijn Vader en mijn Broer fijn famen weg gereden. I.yf�nder is van my op def� hoop ontbo�n, Dat niemant t'huys fou fijn. Ha wrede minnego�n Waarom geeft gy hun luft (o dra weer t'huys re komen ? Hebt gy nu door haar komft my niet mijn eer benomen ? Schaft nu ook weder raat dat ik mijn Eer niet mis. k Weet raat.Maar zachtlwie 's daar?Kleander,naa ik gis. En met Beront verfelt. Ik fal my droevig veynfen. Kleanier. Beronte, Kali�e.
*'■ Kaufte lieve fiel, waar toe fo fwaar gepeynfen ?
Hoe, is uw fiel ontftelt ? hoe is 'et, fijt gy krank ? Ser- De krankheyt die fy heeft weet fy vrouw Venus dank. Hoe is 't Kalifte ? Kal. Лу uw vragen valt my moeylijk. &� Dcreden van mijn vraag die valt my ook verfoey lijk. "'� Wat fegt gy daar? Eer. Niet dan dat my uw krankheyt deert.
'�Mijn lieffte, foekt de ruft eer fich het quaad vermeert.
Begeeft u voort te bed, gy foud u fellef nind'ren.
j/* ^ed fal haar fiekteniet., maar wel haar luftvermin-
>?r, i° тУ v'oort te ruft; flaap gy dees nacht allien. (dren.
. '� De Krankheyt licht befmet.'k beloof u 't fal gefchi�n.�j».
Lyfan-
|
|||||
iX LYSANDER
|
|||||
Lyfander.
So heeft vrouw Cyther� mijn droeve minneplagen
Om d'eerbare Kalift in 't eynde ga geflagen. Ik dank haar dat fy my noch gunftig is geweeft. U dank ik vrouw Kalift, u dank ik aldermeeft, Dat gy een kranke fiel niet t'enemaal laat fterven. Nu gy my trouw bewijft, fult gy mijn trouw niet derven. De tijd die nadert vaft dat ik daar wefen moet. Waar is de waarde Brief die my ontbieden doet ? Ha Brief! ha lieve Brief, gy moet my welkom welen. Ik kan u niet genoeg door groote vreugde lefen. Ik kus de waarde hand die dit gefchreven heeft. Ik lees u andermaal, waar door mijn Siel herleeft, Brief van Kaliste aan L� sander.
Lyfander Vrankrijks pronk en eer,
Ly'fander dien de Goden minnen , Lyfander uytverkoren Heer,
Lyfander -vriend van WW vriendinne. Gelijk ik tegen fin flus htb gekregen Uw fchriftelijk begeer,
So geef ik u hier "weer
Ook tegen fin en wil mijn antwoord tegen. Bet oom uw lufi by tijts die u kanfchaden , En ey� van my niet meer
Dan trouwe deugt en eer ,
So tonen u de go�n altijtgenade» Verhaal uw dienfien niet fo vaak beWefen , Daar fijn getuyqtn van.
Mijn broeder Lidian
En vader hebben [eer uw mied geprefen. Ah Cypris my uw dienflfi t'elkens Jpelde , So wierd min hart beklemt,
En heb nu vaft befiemt
Mei weer verdienfi uw dienfien te vergelden. |
|||||
en K A L I S T E. Ц
E» wijl gy my nu bid maar eens iaanfchowwen ,
En dat het niemand uwe/.
So toon ik my gereet,
t-nfiae 't u toe, gy moogt op'my vertrouwen. Ik fie neen beter tyt nujuyfl voor ogen , Dan defe voor ons tween ,
Want ik ben th:iys alleen ,
Mijn vrienden fijn te faam op rep getogen. tyyiNu fpreek ik met mijn Nymph tot fpijt van al de goden.
Mevrouw ik volg uw laft, gy hebt 'et my geboden. Z)fander defe nacht
De Hof poort openflaat,
Xali�e u verwacht, Wanneer t elf uren flaut.
Komt dan vrymoedig aan Maar t aangelicht vermomt,
Klarinde die/al flaan Aan 't poortje tot gy komt,
Ik wenfehtegy 't al wifie. Uw
dienares
K A r. i s T e.
lyf- Ha Schone! noemt u niet Lyfanders dienares,
i-yfander is uw flaaf, en gy fijn meefteres. Ha letters van mijn Lief! fonwt gy u van een ander Doen lefen dan van my ? hoe dra waart gy Kleander' Te beurt gevallen: ay: had niet mijn knecht Garint ■Tot nut van u en my een loofe vont verfint. |k moet Kleanders brief noch evenwel eens lefen Dan kan mijn bange fiel noch veel geru�er wefen. Ha trouwe knecht Garint, ik heb 't u toegefeyt AJat ik ц ]onen fa] voor defe trouwigheyd: Gy lult, om defe dienft, voortaan mijn pagie blijven. Ik lees al lachende mijn Heer Kleanders fcjjrijven. Brief
|
||||
LYSANDER
|
|||||||
3*
|
|||||||
Brief van Klean der aan L y s a n d e R«
'Mijn Heer tyfander, Waarde vrind,
Ven Hemel doet u groeten.
Ons quam ter�ont ontmoeten
Uw afgedankte« knecht Garint, 'Ellendig hy ons klaagde
Dat gy niet meer fijn lonker fijt, Maar hem onnofel, dat hemfiijt So toornig van u jaagde.
Hyfey wnarom fulx Wasgefchiet, Hy WM deflraf onwaardig,
Dies toont hyfich weer vaardig
Te doen, al t geen gy hem gebied '. Wilt hem diefchult vergeven
Neemt hem weer aan, het is hem het, Hy is voortaan voor it gereet Te fierven en te leven.
VVy bidden u dan altefaam VVilt "Weer fijn lonker worden , *
Sijn droeve klacht ons porden
Dat Wy t verfoeken uyt fijn naam» VVy alle Heer l.yfander ,
(Diegy te Bleau Fontaine vint 'her morgen) bidden voor Garint» Vaar Wel.
Uw Vriend
K LEANDER.
Lyf. Kleander laat g'u fo bedriegen van een knecht ?
Die leugen is tot nut fijns Ionkers angerecht, En Cypris ftak 't hem in. Maar zacht! mijn rijt die nadert, Ik fie aan 's Hemels kreyrs het Starlicht al vergadert. 'kHeblangal onderweeggeweeft; hoelaatof'tis. De Help my 6 Paphos \vigt,dat ik my niet vergis. k'°k fbat«. Daar flaat de minne klok. 't Is elf, ik moet vertrekken; Doch eeri�:moet defe grijns mijn aangeficht bedekken.W. KaUM
W,-
|
|||||||
en K A L � I S T E.
|
|||||||
3»
|
|||||||
Kalifle in een Ledekant leggende. Klarinde.
^"|> Klarinde ga nu heen, ontfluyt de achterpoort:
Het floeg daar daadiijk EJf, ik heb 'et felf gehoort. 5**- Ik wacht hem. als hy komt/al ik hem binnen laten?
«■al. Maar laat hem fachtjes in, en Tonder veel te praten.
Ik min hem om fijn da�n. vrouw Vefta berg mijn eer! Cypres befcherm mijn trouw. Kierinde аяп de Voort. Lyfander.
*�'� Kom in, kom in, mijn Heer.
Lyf- Waar is Mevrouw Kaliit ? waar is haar man Kleander ?
*^ Te bed, maar elk alleen.
Kali�e. Lyfander,
-''/"� Mevrouw. Kal, Mijn Heer Lyfander.
n�cb felven.Lyf.Bewaar my goede go�n.dat ik in defe nacht Kaliftes eerbaarheyd niet ichandelijk verkracht, t Geflonkker uws gefichts doet my mijn ogen luyken , En kunnen 't licht niet meer gelijk voorheen gebruyken. ^ '� Lyfander doe my d'eer en fet u op dees ftoel. yf' Ik ben die eer onwaart, die ik van u gevoel. *» Mijn Heer, indien gy wift hoe ik in defe dagen Alleen om uwent wil mijn eerbaarheyd dorft wagen. ^ wierd voorwaar van u hier namaals meer bemint, ^rti mijn genegehtheyd die gy te uwaarts vint, *^an om mijn fchoon geficht't welk gy fo hebt geprefen l ^ant die tot ons geluk niet t'huys en fouden welen, ~'lcfijn juyft bey in hnys, Kleander en Beront. jndien gy boven gingt gy haar daar beyde vondt. jK wift geen beter raat tot vord'ring uwer luften iJan feggend ; Ik was krank en moft allenig ruften, want dacht ik by my felfs, indien ik dit niet doe, p denke Lyfander licht ik ben fijn vriendfehap moe, ■n denk niet aan mijn Briefen trou wgegeven woorden:
oleander en Beront fey, dat 'et fo behoorden Dat
|
|||||||
|ï LYSANDER
Dat ik allenig fliep. Sy gingen daar me heen ,
En ik bleef in 't Salet op 't iwanedons alleen.
'k Wouw liever defe nacht Kleander nier aanfpreeken ,
Dan dat ik tegens u fou mijn beloften breeken.
Lyf. Mevrouw iknaauwlijx weet, of ik't geloven mag.
Kd. Ik fweer 't u by de uur van mijn geboorte dag.
Kleander klopt aan de deur.
XyyiWie klopt daarlfy Mevrouwbw ontrouw is gebleeken.
Gy had u wel op my heel anders kunnen wreeken
Dan door dees middel; maar gy wouwt miflehien Me-
vrouw, Dat het Kleander meê fijn leven koften fouw.
Kal. By d'hemel ik u fweer, dat ik fulx nimmer dachte, Mijn fiel noyt fo een trots befcheyd van u verwachte.
Lyf. Ik fterf om uwent wil. Kal. Ik ken my fonder fchulr.
Lyf. Kalifte.....Kal.Hier 's geen nood.I.yfander hebt gedult.
Lyf. Ik ben niet bang, ó neen,laat iemand maar verfchijnen.
Kd. Lyfander bergt u doch hier achter mijn gordijnen.
Ik ben verfèekert dat Kleander u niet vind.
Hy klopt weeraan-
Lyf. Ik berg mijn leven niet. Kal.Gy bergt mijn eer. ly/:Kla-
rïnd- ^� roePt Klarinde.
Daar 's iemand aan de deur, 't fal licht Kleander wefen,
Laat hem maar in , gy hoeft voor ons gantfeh niet te vrefen. Kalifte trekt hare Gordijnen toe. Lyfander fchuylt 'er achter'
Klarinde doet de deur open. Kleander in een nacht-t abb art.
ղ��.��� Heer,Mevrouw die flaapt,en heeft een foete ruft.
Ey wekt haar niet. Kle. Ik moet Klarind, ik ben belufl Te weten hoe fy vaart, en of haar fiekten mind'ren. Kalift; mijn hart; ontwaakt. Kal. Wie durft mijn flaapluft hind'ren ?
Kle. Kalifte lief, ik ben 't. Kal. Hebt gy mijn flaap beloert ?
KIe. Ik quam heel ongeruft te weten hoe gy voert.
Xa/.Mija krankheyd neemt al af. K/.Dat is my lief te horefl'
Kd.Maiï'
|
||||
en K A L I S T E. 33
*"'� Maar, waarde Heer, waarom komt gy mijn flaap ver-
ftoren ? *'e- Ik droomden iets van u in een gelijkenis,
Dat maakte my benaauwj. Kd. Verhaal my wat het is. *'e. Ik droomde, dat een Braak u met gewelt quamfihaake'.
Daar meê ontwaakten ik. nu dacht ik dat de draake Miifchien uw krankheyd was, die u het leven nam, Daarom, verkore fiel, was 't dat ik by u quam. &#. Ik dank god iEfculaap voor mind'ring van mijn krank-
heyd. We. Nu ben ik weer getrooft, nu fy de godheyd dank feyt.
Ik ga daar meê dan heen. mijn (iel is heel verblijt, Dat gy mijn wederhelft ten deel gebetert fijt. Vaar wel met dele kus. Kleander binnen» &rf. Vaar wel, mijn Heer, tot morgen.
Klarinde fluyt de deur. ����� fald'er wel voor forgen. S'is toe Mevrouw. Kal. Ga heen. ��������, Lyfander. Kaliße,
£?� Vergeeft my kuyfe Vrouw
Dat ik uw dierb're een flus niet geloven wouw. 'kBeken ik heb gefaalt, ja..... Kal. Ridder, ey wilt rijfen.'
■Leert nu na defen tijd Kaliftes trouw te prijfën ,
En fijt verfeekert, dat gy nimmer vinden fult, Mijn harte tegens u met vuyl verraat befmult. ty- Ik weet 'et wel Mevrouw, gy fijt my feer genegen.
^'. Gy weet 'et, wel waarom /preekt gy my dan fo tegen?
lyf' Dat deß mijn hevigheyd, ik weet ik heb mifdaan.
Vergeeft 'et my, ik bid. Kal. Ik denk 'er niet meer aan. lyf' Een kus Mevrouw, een kus kan al de twift verfnflen.
Hy kult haar,
*�1- Gy maakt 'et al te grof. Lyfander is dat kuffen ? Lyf' Heeft oyt Endimion Diaan'met meerder luft, Of Venus haar Adoon, als ik Kauft, gekuft ?
O neen! maar moet gy dan mijn luft (b dra befnoeyen?
ïk wenfchte,dat mijn tong aan d'uvve vaft wouwgroeyen.
|
||||
34 LYSANDER
En dat uw Siel met mijn, die op de lippen ftond ,
Door onderling gekus gemaakt had een verbond.
Kal. Uw be� was my te fien, of flechts alleen te fpreeken ; Dat heb ik a belooft, en 't is ook fo gebleeken.
Houwt u hier tne� geruft, uw be� is u voldaan.
En raakt my als gy deed niet meer oneerlijk aan.
Lyf. Vooghdefl� van mijn fiel, kan 't kuflen u fo deren ? 'k Heb u gekuft, 't is waar; maar 't was een kus in eeren.
Vergeeft 'et my, dat ik fo veel beva�ighe�n
In dees gewenfte tijt wel fien fouw, en niet een
Tot bluffing van mijn min helacy! fouw genieten.
En lbo ik 't niet en dee, m�gt gy my mooglijk hieten
By yder een, tot fpot, een derfniet als hy ken.
Mijn yverige min is fterker als ik ben.
Kal. Ha fnode minnaar! fy! fult gy my fo vergelden Die angft waarin ik my om uwent wille ftelde ?
Vertrek Lyfander; voort! vertrek hier uyt de faal.
Of lijt dat ik het licht uyt uwe oogen haal.
Sult gy met foo een fchand mijn eerbaarheyd bevlekken?
Vertrekt, of ik f�l voort uw fchelmery ontdekken.
Staat gy fo na mijn eer ? Klarinde! Lyf. Stil. ay ftil.
Klar'mde. Lyfander. Kali�e.
Kal. Hier is een f�helm die my mijn eer verkrachten wil.
Kla. Mevrouw, ey fijt geruft, Lyf. Kalifte, ik wil vlieden. By d'Hemel ik u fweer, u fal geen leet gefc'hieden.
Stelt u re vre�n Mevrouw, ik voor u neder kniel,
En bid dat gy 't vergeeft. Kal. Wegeervergeten fiel.
Voort ruym u uyt mijn huys.ik roep mijn man Kleander«
Lyf. Vergeeft'et my Mevrouw. Kla. Ik ra u Heer Lyfander Dat gy haar toorn ontwijkt.
■Kal. Wegfchelm. Kla. Vertrekt mijn Heer. Lyf. Ik ga Mevrouw, ik ga, gy fiet my nimmer weer. |
||||
en K A L I S T E. ^
tri *
*� Ik blijf hier by Mevrouw en durf niet van haar fchey-
T den. 'Уі' Moet ik dan f� alleen rrry van de trappen leyden ? Pf�nder gaat in donkere alleen weg, met de Piltool in de hand, en
ftnrykelt dat de Piltoollos fchiet. Hier is een flimme tree daar rtoot ik licht�jk aan.
Help Hemel! mijn Piftool ontfpringt my, ik moet gaan. Lyf. bin.
Kleander, met een degen en fakkel uyt.
Kriipijn! Beronte! op!
Krifpijn, met een fakkel en degen uyt,
C'ify. Wat is mijn Heers believen ?
*-le- Help, nachtgewelt! Beronte mee met een degen en fakkel uyt,
e'^ Wat deert u broeder ? Kle. Hier fijn dieven.
"""�Waar fijnfe? Kle.Hiev in huys.Ber.Hebt gyfe hier gefien ? ^le; Ik twijffel, evenwel ik hoord' haar op de bien. ■ ■J'fp- Indien s'er fijn geweeft fo fijnfe licht verfcholen. e' Sy vielen van de trap, en fchoten met Piftolen.
jf' Kalifte flaapt noch al, en weet niet wat 'et was. e- Beronre wekt haar niet, s'is noch niet wel te pas. **■ Heer Broeder my dunkt beit, dat yder weer ga flapen. e* Als iemandt iet verneemt roep dan terftont om wapen. |
|||||||
C2
|
|||||||
HET
|
|||||||
$4 LYSANDER
HET DERDE BEDRYF.
Lyfander. Lidian. Klair ange. Alcidon.
Lyf. Gy Heren uwe komft die maakt mijn hart verblijt,
En uwgefontheyd meeft. Ak.'k Souw al voor langen tijd Hier by u fijn geweeft, 't en waar mijn kranke leden Van 't laafte kampgevecht mijn reys my ftaaken deden. Klair. En ik heb na mijn Vriend Alcidons wond gebeyt
Tot diegenefen was. Lid. Hetgeen ik heb gefeyt Mijn Heer houwt dat voor wis. Lyf. So heeft dien Groten Ons weder overal vergunt een vrye woning ? Koning Lid. Voor u en voor ons al. Mijn Vader was fo dra
Niet in des Konings hof, of bad hem om gena. Sijn bee wierd toegedaan, doch moft hem eerft verklaren Waar door wy tot de twift en ftrijt gekomen waren. Mijn vader deed 't. Doen fey den Koning Henderijk ; , Gena wort hun vergunt; want dit is 't rechte blijk
Van Ridderlijke deugt en edelmoedigheden. 'k Vereer hun als voorheen haar oude vryigheden. Lyf. Gy hebt mijn fiel verplicht door defe blyde maar.
Klair. Nu fijn wy weder vry en buyten al gevaar.
Lyf, Wanneer is dit gefchiet. Lid. Mijn Heer 't gefchiede
heden : Aan't Hof Fontaine Blean. Nu komen wy gereden
Om u als Bontgenoot dit mee te doen verftaan, En faamen om die reen na Surters huys te gaan. 'Alc. Lyfander fo 't u lud, ik bid u ay gaat mede.
Hy bedenkt ficfi'
Klair. Ga na Kleander mee. Lyf, Wel aan, ik ben te vrede<
Doch fo Kleander aan dees laafte nacht gedenkt, l" fi�* Ofietwesmy verwijt't geen my mijn eere krenkt, So fal ik dadelijk van hier ten oorlog trekken, En affcheyt nemende de reden elk ontdekken. J Gy Heeren fijt gy ree, fo gaan-wy, ik ga veur.
Ah. Wy toefden maar na u. Lid. Hier fijnwe aan de deur.
Kimden
|
||||||
�� � � L I S T E.
|
|||||||
37
|
|||||||
Oleander. Kalifle. Lyfander. Lidian. Beronte. Alcidon. Klairange.
*'e» Den hemel u befchut. iDat ik u heb gevonden
Gefönt en fris van moed, genden van de wonden Dat is my lief.^fc.Mijn Heer de wond en was niet groot. Al Was 't wat pijn, 't en was geen voorboó van de dood. Lid. Een Ridderlijk gemoed moet noyt door pijn verfmach-
Of pijn fchoon pynlijk is,hy moet de pijn niet achten.(ten. ■^ Mijn Heer hebt gy niet nieuws ? Kle. Ia Ridder nieuws
Het geen my defè nacht felf uyt 'et bedde joeg. (genoeg tyfi Mevrouw hier is geklapt, en 't fal ons eeuwig rouwen.
Sachjes tegen Kalilte.
*«�� guytliC/�.���� fo 't u lufl: wil ons de faak ontvouwen.
'e* Hier waren defe nacht of dieven in 't falet Of moordenaars..fo*/.Ik voel mijn hart door vrees verfet. ty£ Mevrouw. Kal. Dit is uw fchult. Lyf.Ey wilt 'et my ver-
fchonen. Weer fachj ��� e' Wy fprongen uyt 'et bed en quamen ons vertonen,
boen was 'er niemand meer, maar waren t'huys al uyt, boch hoord' ik een Piftool los fchieten van een Guyt. '""■�Kent gy hun niet,foud gy hun nergens kunnen vinden? e' Klarinde fey my flus, 't was ïemandt van mijn vrinden. In iïch felf.
�� Nu leyt mijn eer ter neer, nu reys ik daadlijk voort.
�1> Lyfander hebt gy van die dieven niet gehoorr. ? �� Mevrouw in 't minfte niet. Kal. Waart gy d'er meê niet onder ?
yf- Siet gy my daar voor aan ? dat doet my grootlijx won- der. 4lc' Mijn Heer hebt gy niet nieuws hoe 't met den Oorlog > gaat ? "*p ^rins Maurits fo men feyt verwint de Spaanfche Staatj ^n yeltheer Spinola word vaak ter vlucht gedreven.
�^� is uyt Rijnberk, dat belegert is, gefchreven. "'r' So Maurits Spinolaas flach-ordens meermaals flaat, 50 fijt gewis, dat hy Rijnberk wel haaft verlaat, C 3 Lid.
|
|||||||
3« LYSANDER
Lid. So proeft dan Spinola tot fpijt van 't moedig Spanje
De Nederlantfche moed, en d'heyrkracht van Oranje. Kl. 'k Heb menigmaal gewenft te fijn een flecht Soldaat,
Wanneer men wederzijts'de legers fo verflaat. Ber. Ik wilde nu wel eens na 't angftig Rijnberk rijden ,
En tegens Graaf Buquoy met tieer Bethune ftryden. Ik ben te Beauplaan, maar 't hart is by de Prins. Lyf. Helthaftige Beront, indien gy fijt van fins
Gradivus Oorlogs-koets met wapens na te volgen, Ik fal u als een vriend verfellen on verbolgen. ѣ��. Ik gefp het harnas aan en pleng het Spaanfche bloed.
Lid. Beronte heeft mijn fiel vereert met nieuwe moed.
Maar Ridder is 't uw ernfl om in de krijg te keren ? Lyf. Ia Heer, het is mijn ernft, 'k wil vader Mavors ei en.
Vaar wel dan. Lid. Neen mijn Heer, gy word van my verfelt. in Gch felfs- Lyf. 'k Moet leven fonder fchand, of fterven als een Held.
Khir. Mijn Heer gy fijt een Held, ik fal u noyt verlaten.
Jcllw moedigheyd mijn vriend komt mijn gemoed bepra-
En tart my mee ter krijg. Het fy hier d an hoe 't fy, (ten, Ik volg mijn moedig hart en Maurits oorlogs ry. Lyf. Nu fijn wy vijf in tal, al uyrgelefèn Heeren.
Mijn Heer gy kunt (eer licht 't getal van ons vermehren, Kleander fo 't u hift, wy fijn te läam bekend, Verfel ons. Kal. Snode fiel, dat u den Hemel fchend , Sijt gy uw leven moe, laat hem het fijn behouwen. I.yfander, defe reys fal u noch vaak berouwen. Lyf. Mevrouw, 't gefchiet tot fpijt van uwen euv'len moed<
'k Wil fien of mijn vertrek u geen verdriet en doet. Klean. I.yfander, 'k ben beducht; ik wouw u wel verfellen
Tot vriendfehap, en ik wouw Kaufte niet ontftellen. Lyf. Gy Heeren fijt gy ree, de reyfens rijt komt aan.
' Mevrouw ik blij f uw flaaf. Kd. I.yfander mag welgaan« xle. Gy Heeren treet in huys, ik moet my noch berade.
Itó.Mijn fufter lief, vaar wel. /����� Hemel geef u g'nade<
jilremad binnen, ����ѵ�� LyßmM
|
|||||
enKALISTE, 3*
|
|||||
Lyfandej m Kalifie.
*yA Mevrouw dat ik vertrek gefchiet om uwent wil j
Op dat ik uwen toorn dus doende weder ftil.
Vergeet uw haat Mevrouw; ik wil weldaadlijk fterven ,
Indien ik door mijn dood weer mag uw gunft be�rven,
uyt uw geficht als oorfaak van mijn leer; Op dat gy midlerwijl uw toorn en haat vergeer.
Iupijn fy mijn getuyg, het heeft my vaak ge/peten.
Kal. De toorn en haat op u die kan ik licht vergeten. tyfi Gelijk ik ben verlieft op uwe minlijkheyd. So fult gy fijn verlieft op mijne moedigheyd.
Vaar wel Mevrouw. Kal. Vaar wel. Lyf. Den hemel wil u
fchonen Dat gy my namaals moogt uw oude gunft betonen.I^i.
Xalifle.
Daar gaat dien eed'len Heer, daar gaat Lyfander heen.
Mijn vrienden volgen hem, en ik blijf hier alleen;
Hy gaat, en 't is mijn fchult, mijn wrev'le fin t'ontwijken.
Lyfander 'k fal u noyt mijn ftuurshey t meer doen blijke.
Lyfander hoort gy niet ? Lyfander keer weerom.
Ik bid u by mijn trouw, en by uw Adeldom.
Ik haal u, neen, � neen. ik fouw mijn kuysheyd honen.
Ik haal u, ja, � ja, ik wil u min belonen.
O neen. o ia. o neen. hoe is 't mijn fiel ? wat 's dit ?
Hoe! fuft gy? neen,fchep moed. vrouw Venus ay ! ik bid
Wilt mijn verflauwde fiel een eerb're middel fchenkke
bat ik mijn trouwe naam en kuyfche echt niet krenkke,
En aan Lyfander doch mijn wedermin bewijs.
Maar zacht; wie's daar?
Klarinde.
Mevrouw, twe juffers van Parijs Verfoeken om de eer van u te mogen fpreeken, ty fijn in 't voor lalet. Kal, 'k Moet my 't voor eere reken C 4 Wan.
|
|||||
40 LYSANDER'
Wanneer ik word verfocht van 't fchone Iufferdom.
Klarinde ga voor heen, en feg haar dat ik kom. bin. Kalifte. Olinde. Argire.
Xaï.MejufFers uw befoek doet nieuwe vriendfchap bloeyen.
■�»£.��� kapt de wortels af wen bomen niet meer groeyen.
Doch fo men in een telg noch hoop van vruchten fpcurt, Men plant de Boom op 't nieuw en word voor goed ge- keurt. De fuy v're vriendfchap, die ons eertijts dee verbinden , Daar fijn geen vruchten van ter weereld meer te vinden. De vriendfchaps boom verwelkt, die gy niet gade flaat, Maar die tot aan de grond geheel verfterven laat. Kal, Mevrouw ik ken my vry, mijn wenfchen en begeren
Dat ftrekte maar tot d'eer van u te mogen eren. 'Arg. Ik wenfchte nimmer meer dan dat ik vvefen mocht
Mevrouw haar dienares, ha! heb ik vaak gedocht, Waar is die oude tijt dat wy vriendinnen waren. Maar ach de tijt verloopt veel fnelder dan de baren. ��/.Mevrouw indien gy fpreekt van 'tgeen gy hebt gedacht,
So heb ik menigmaal na vriendfchap mee getracht: De plaats heeft niet vergunt de vriendfchap te verfpreidc. Ol. De plaats kan 't lichaam wel,maar niet de harten fchey-
den. Kal.Gy had mijn lichaam niet,maar 't hart dat had gy ftaag.
Ol. O neen Mevrouw, dat is 't, waar over dat ik klaag.
Kal. Nu fijn wy dan te faam, laat ons te faamen blijven,
En met betaamde vreugt de droeve tijt verdry ven. Die vriendfchap die van ons tot herwaarts is verfuymt, Laat die op defe plaats weer worden ingeruymt. 'Arg.Mevroaw dit is mijn wenfch,ik wil mijn hart wel gevx<
Ol. Laat dit fo fijn Mevrouw, laat ons hier namaals leven
Verbonden hart aan hart door ware vriendfchaps trouW« Kal. Dees kusjes fijn getuyg dat ik uw vriendfchap houw.
Ol. En defe wederzijds. Arg. En dele vriendfchap leren.
Kal. So leert vrouw Cythere door kuilen vriendfchap ��
Klarinde. (ren- KUriï'
|
||||
en K A L I S T E. g*
|
|||||
Klarinde.
*^». Ed'le vrouw. Kal. Ga brengt, gelijk gy weet,'
Een kaartspel in de faal. Klar, Mevrouw 't is al gereet. ���. Mejuffers kieft uw plaats, laat ons de vreugde queken,
Tot dat wy weder eens ons bloedverwanten fpreken. �^g.Syn die niet t'huys? Kd.O neen.Lyfander en mijn Man,
Alcidon en Beront', Klairang' en Lidian Sijn faam na Maurits heyr voor Rynberk uytgereden , En 't is al lang geleên. ol. Hoe fiel ik my te vreeden 1 Hoe quam die Ridders doch den oorlog in de fin ? Fy Lidian! is dit mijn dank voor wedermin ? Had gy my oyt gefey t dat gy te krijg wouwt trekken, Ik had u noyt mijn trouw en weermin doen ontdekken. Ha Lidian .' fijt gy van mijne liefde fchuw ? Ga denk niet meer aan my, ik denk niet meer aan u. ■^��.�� hoop Mevrouw fy haait weer füllen t'huyswaarts ke-
■4*g. Ikfal Alcidon dan fijn woord gedenken leren. (ren.
Dat heeft hy niet belooft, doen hy fo menig eed Van trouw my fweren dorft. Kal. 't Is hun bey mooglijk leet. °J- Indien 't fo was Mevrouw,hy had 'et wel doen weten.
*�'. 'k Ben meê beklagens waart, en 't heeft my vaak gefpe-
Dat ik mijn twede fiel fo droevig derven moet. (ten, Hoe meer men klaagt, hoe meer de klacht u klagen doet. Mejuffers, maakt een end van 't twiftig minkrakkeelen. **>£.Ik denk 'er niet meer ���.���/.Mejuffers laat ons fpeelen
* En foeken tijdverdrijf door handling van de kaart.
Geen minnaar is de klacht van fijn meeft'reflè waart. Wat fpeelt Mevrou voor fpel? O/.De Franfe jufter-fpelen. Zal. En gy Mevrouw Argier ? Arg. Geen fpel kan my ver-
ïchelen. ***� Indien 't Mejuffer luft, fo fpelen \vy I.a Bét.
-*rg- Hoe veel een yder fpel ? AV.Hoe veel ? ol. Een Piftoler.
al- Mejuffer 'k neem de eer de kaarten om te delen. De Harten Vrouw is troef,men moet nootfaaklijk fpelen. C j ol. Daar
|
|||||
� L � S � N D E R.
Ol. Daar is de Harten Heer. Een minnaar fonder min.
Arg. Olinde wint 'et fpel. Kal, Dit is een goet begin.
Ol. Ik win met Harten Heer, en moet hem doch verliefen.
Arg. De Harten Heer kan licht een Harten Vrouw verkiefé,
Kal. Argire maak begin. ol. dit 's mijn. ���� win het fpel.
't Was nu geen Harten Heer, en daarom won ik wel.
O/. Wat is'er troef Mevrouw ? de Heer of Vrouw van
Ruyten? (fluyten.
Arg. De Heer. Kal. Die komt u toe. Arg.la. 't fal op my wel
Kal. Men fpeel. Daar 's troef. Arg.\k win 't, om dat 'et Ruy-
Alcidons min is bros en brijfelt als het glas. (ten was.
Klarinde.
Mevrouw hier is een boó, die 's van Parijs gelope"
Uyt Koningklijke laf! en al het hof, op hope Dat hy u fpreken mocht. Kal. Dit word hem niet beier. Klar, Sal ik hem halen ? Kalla, breng hem hier in 't falet. "Bode. Kalifie. Olinde. Argire.
Bode. Ik kom met uw verlof, 'k ben van Parijs op heden
Uyt Koningklijk bevel om uwent wil gereden. Ses Ridders onbekent, in onfe Franfe kuft Nu onlangs aangelant, begaaft met grote lufl Om worftelen om prijs en lancen ftuk te breeken, En fpelen met geweer en na de Ring te fïeken, Die nebben d'Edelliên van Vrankrijk uytgedaagt Tot dees verhaalde ftrijt, waar van de werelt waagt. . x<j/.Waar fal de Strijdperk fijn? en wanneer fal 't beginnen ? jsAMevrouw men fal terftont een aanvang maaken,binnen
In 't Koningklijke Hof. de plaats word al bereyt, De worftelaars fijn reê. des Koningks Majefteyt Sal op 't verfoek van hun daar tegenwoordig wefen. Men wacht flechts naar uw komft. ten is geen faak van - vrefen,
Voldoet der Ridders bee, gy word 'er toe genood. Kal. Mejuffers dunkt 't u goet, dat vvy aan defe Bood
Beloven
|
|||
en K A L I S T E. ^3
Beloven onfe komft ? Arg. Ik heb 't al aangenomen.
°'. Mevrouw belooft'et vry. Kal.Wy f�llen lamen komen. &de. Ik dank het Iufferfchap voor d'aangenomen eyfch. Ik fal de boodfchap do�n.JG^.Geluk op uwe reys.Bod.ti».
�Arg. Wat oft voor Ridders (�jn.?o/.'k Looft Engelantfe Hee- Die munten altoos uyt in 't breken van de fpeeren. (ren,
�Arg. Sy fijn'Ses in 't getal, en hebben uytgetart. So dat dees worfteling met lof voltrokken wart.
Kal. Me-juffers, 't word al tijt ons op de reys te geven. De boo fey; al was re�, de plaats was al befchreven.
Ol. Wanneer gy wilt Mevrouw: wy willen daadlijk voort. Mijn Paarden en Karos ftaan achter voor uw poort.
■Arg. Mevrouw gelieft 'et u-dat wy aan 't reyfen raaken ? Kal. Mejufter, 'k volg uw wil, ik ga my vaardig fnaaken. De Koningk met fijn Gevolg.
K:n. Doen Rome Rome was door Koningklijk beftier,'
Elk bralden'op-de buyt van ftandart en laurier. Natuur had hun de kunft van ftrijden ingegeven, Wanneer geen Romer �rect, dan fcheen hy niet te leven, Was 't niet in 't open velt tot got Auguftus eer, So was 't door worfteling en breeken van de (peer. Die Romulijnfcheaart is d'Engelfchen en Gallen , Wat fpeer en lans betreft, als erf te beurt gevallen. Hier fijnd'er tweemaal drie van edelmoedig hart Die hebben d'Adeldom van Vrankrijk uytgetart, Om worft'len wederzijts tot fpijtderRomulijnen. Kalifle. Olinde. Argire. Klarinde. &c.
Ha fiere Infferfchapgy komt te recht verfchijnen.
Hy let haar in geftoelt.
�k bid bekket die plaats tot eer der worfteling. Kal. Verfchoont uw dienares fo fy een faal beging. X°». MijnPagie. Pagieitf. pagie. Majefteyt. Коп.Шк heeft al plaats genomen,
Ga fegt de wordelaars fy moeten daadlijk komen. bin, en "weder uft. Pagie.
|
||||
44 LY SANDER
ïagie. Ontfachelijke Vorft, fy nad'ren wederzijd,
Elk Ipóed fich op 'et meeft tot d'uytgedaagde ftrijd. ճ������. Lyfander. Lidian. Beronte. KÏairange. Alcidon, -vermomt.
Kloridan. Toskano. Dion,met noch dne Worflelaars. Lyf. Wie is 'er onder u, die met gefineerde leden
Gemoedigt een voor een in worfteling durft treden ?
Klor. Wy. Lyf. Hoe veel fijnd'er? Klor.Ses.Lyf.Hcbt gy u wel bedacht?
Klor. Hebt gy u wel bedacht?Zy/.Wy fteunen op ons macht. Klor. Wy mee, fo wel als gy. Lyf. Kom , wilt niet langer wachten. Sy wor-
Ontkleetufoalswy. t'fa! toon nu uwe krachten. <b-'lci>-
Kle. Wie worftelt tegens my. Tosk. Ik. Kle.Kreupel gy? kom an. (man.
Lid. Ik daag u. Dion. t'fa val aan. Ber.Men worftel man met
Sy Worflelen fes tegen fes.
ʲ��.�� vyand leyt geveltje. Mijn vyand leyt verflagen. ��.�� vyand fpreekt niet meer.KZ.De mijne wil vertfagen. Tw.ïupijn! Kle. Sta op. Tos.hy my. Lid.lk heb de overhand. Lyf. Leg daar. Klo. Neen. weeran.' fa; ik ben noch niet ver- mant. O va\\Lyf.Moet gy rpy nu niet voor uw Meefter houwen?
Kon. Wat fijn 't voor worftelaars?men doefe voort befchou- Jndien 't fijn vreemdelings en voeren d'overhand , (wen.
So bieden and're (ès haar fiux weer tegenftand.
Sy nemen haar gryns af.
fy/lTen fijn geen vreemdelings.maar 't fijn uw onderdanen. Kle. Ons' edelmoedigheyd quam ons tot worft'len manen. Kon. Mijn vrienden fijt gegroet. Kal. Help Hemeü't is mijn Lyfander, en mijn Broer. o/. Klairang' en Lidian (man,
Syn faam verfelt, ó goon! Arg. Alcidon mijn beminde.
Kle. Dat u den Hemel fpaar. Lid.Kldr. Leef lang Mevrouw Olinde. Kal. Lyfander en Beront' en Lieffte fijt gegroet. Alc. Argire fchone Nymph, den Hemel u behoed. o;. Ik
|
||||
eu K A L I S T E. Щ
c'. Ik dacht gy fouwt voortaan in d'oorlog fijn gebleven.
*M.Uw fchoon geficht Mevrouw heeft ons te rug gedreven. ^°n. Hoe is 't vriend Kloridan ? hoe is 't gy worftelaars ? ■&er. Heer Koning wel te pas, maar 't hart is vol gevaars. kon. Mijn dienaars draag hun weg, een yder na fijn woning. Ik keer na mijn Paleys. vaar wel.
i-yf. Kleand. Ber. Lid. Ah. Klair. Lang leefde Koning, bin, Kleander. Kdi�e. Ly�mder. Olinde. Lidian. Klairange,
Argire. Alcidon. Beronte. �
X-Uand. Mijn vrienden my dunkt beft na Beauplaan te gaan.
blinde. Mijn Heer 't is al te fpa, en denkt daar nu niet aan, Maar doet my dele eer en gunft en vriendl�jkheden,
En wilt voor dele maal in mijne kamers treden.
Mijn huys is tot uw dienft. Kal. Mevrouw ik dank u feer.
r4ind. Ey gunt aan my die eer. Kal. Kleander, en gy Heer Watdunkt u?LyCMy,Mevrouw,ik acht 'et my voor eere.
kleand. Ik mede. o/.Volgt my dan, 'kfalu de wegen leren. Hier fijn wy in 't Salet. Arg. Gy doet ons grote eer.
kal. 't Is unverdient. Ol. O neen. een yder fet fich neer. Elk wil dicht by Olinde fitten.
***. Klairange andermaal, gy fult uw liefde laten,
Of fo gy minnen wilt, fo mint haar, maar met maten. Lidian trekt Klairange ter zij den.
Olinde is voor my en anders niet een menfch.
Cy mint dan wat gy mint, noyt komt gy tot uw wenfch.
xiair. Olinde is voor my, gy hoeft haar niet te vleyen. **d. Al fijn uw fielen eens, ik fal u lichaams fcheyen. yair. Gy fcheyden? Lid.Ia ik.ik. Kkir.O! krachtelofe Man. **fc Was 't niet in dele faal gy kreegt 'er proeven van. *k*. Daar's weer een nieuwe twift om и Mevrouw Olinde. yaatbyhun. olind. Gy Heeren fijt geruft, gybeyde fijt mijn j t vrinden. Ш. LYeen meer ai d'ander. ol. Neen. gy fijt bey even lief. of'\^ftee*uw woorc*en> maar ky �suwhartendief.
J- Neen Lidian, oneen, Kom fet u by my neder Een
|
||||
Ч<3 LYSANDER
Een yder aan een zy, gy wordt dan vrienden weder.
Ik falnoch u noch hem toe fpreeken, dan te rr.et.
So wordt u minnenijt allengskens wel verfet.
Lyfander Heer, hoe is 't ? nu moet ik u wat quellen.
Sal u uw eygendom en vryheyd fteets verfellen ;
En fult gy dan altoos onoverwonnen gaan ?
Is 't mooglijk, dat u noyt de minnedrift komt aan ?
Gy fijt fo braven Heer als ymandt oyt kon wenfchen.
Maar 't fchijnt Cupido is vervaart voor grote menfchen.
" Geen dier hoe wreet het is, of't weet wel van de min. Hebt gy voor u alleen dan fo 'n byfond're fin ?
Wy mogen ons met recht wel ongelukkig noemen ,
En namaals niet fo feer op onfe fchoonheyd roemen.
Door dien uw killend hart in 't minfte niet en blaakt,
En doch aan andere een minnend'y ver maakt. (ven.
Lyf. Mevrouw op fuik een vraag kan ik geen antwoord ge-
Arg. Wel meent gy dan Mevrouw, dat fulke Heeren leven En t'enemaal bevrijt van heete minnepijn,
En Pafos Heyligdom niet onderdanigfijn ?
O neen, Mevrouw, o neen. Ik weet dat Heer Lyfander
So wel ontfteken is door liefde als een ander.
Een ander minnaar maakt bekent fijn minnebrand,
Maar hy Mevrouw, hy houd fijn l�efde in de band.
Dies hoe hy meerder tracht haar vlammen te verbergen ,
Hoe hem allengs in 't hart die vlammen heeter tergen.
Lyf. Indien god Mars niet kan Cupidoos fchicht verfmaen, Hoe kan ik als een menfeh Cupido wederftaan ?
En of ik fey; mijn hart door liefde is gekluyftert,
So is 'er doch geen Nymph.die na mjjn klachten luyftert.
Arg. Mijn Heer hoe weet gy dat ? Lyf.Wijl ik 't verfekert fy. Arg. Niet al te wel; miflchienfithierindefery Een juffer, die verheugt om uwe min fouw wefen.
Nu weet fy 't lichtlijk niet; fy fouw uw wondt genefen
Met balfem, die uw hart tot eygen baat begeert.
Kd. Lyfander, kaft ik haar die u fo heeft beheert, |
|||||||||
En fo mijn tuffchenfpraak haar weermin kon verbinden
|
;
|
||||||||
,en K A L I S T E. Щ
Gy fouwt om uwent wil my altijt yvrig vinden.
hf. Of fchoon degodheyd felfs en d'aldere�lfte vrouw
Haar ftene boef�m kne�n, en voor my fpreken wouw, t En kon doch noytgefcl�i�n, haar fchone dengt-prieelen En mijn verdienften van elkander veel verfchelen. ■Kleand. Lyiander blaakt van min die niet te bluffen is.
°'. Wijl hy fijn liefde houwt voor een geheymenis,
Maar die door uytftel doch in 't end wel fal ontkleden,: So laat ons midlerwijl ter avondmaeltijd treden. *<rf. Doch wijl gy nu ter tijt van hare naam fijt fchuw,
So heb ik echter doch een kleyne be� opu, , En daar me� raakt gy vry.Zyy^Laat uw gebod my hoorend Het word voldaan, ik ben tot uwen dienft gebooren. *<U. Wel aan, vereert ons dan een kort beweegend liet
Ter eerder mengel-jeugtdie gy hier faamen fiet; En liefde van de vrouw, die u uw hart kan fteelen. Paar dan uw Org'le-keel met klank van fchel'e Veelen. ^УА Ik neem gewillig aan 't geen my Mevrouw geboot.
t Lly twerkfel is my kleyn, fchoon 't fchijnt voor artd're groot,
k Wil oock veel liever nu met fpeelen fchand inleggen, Dan wrev'lig uw gebod, 't welk reed'lijk is, ontf�ggen. '�Sie daar,daar 's een Viool.lyf.Wat Toon?fc?/.Repicavan.' yf' Elk volg my met fijn ftem.kte.Het fal gefchi�n.hef an. Toon : Жеркяѵап.
I. Hypolite!
Defchoonfte onfertijd , Gevalt'et u, dat ik mijn hart verflijt, Het welk ik heb uw fchoonheyd toegewijt ? Moet ik dan eynd�jk fterven,
^ En erven ue droeve dood voor blijde wedermin ?
Kom wrange Goodje, ;
Kom met uw bootje,
Laateen minnaar in,
2. Lieven
|
||||
4S LYSANDER
2. Lieven Engel
Ik haat my felfs, nu 'k fie Dat gy de gunft verwerpt, die 'k u aanbiè.
't Is beft, dat ik uw wrevelheyd ontvliê. Nu al uw minlijk lonkken, En pronkken, Uw trouwde flaaf helaas! onttrokken fijn, Vloek ik de Weereld, Die fichbepeerelt Met een foet fenijn.
3. GrooteGoden!
Wat dicht fy in haar fin , Dat fy my fterven doet wijl ik haar min ',
Die 'k minnen fal, fo lang ik leeven vin ? Doch fo gy my, ó Schoone, Kunt toone Hun fonde, die uvv trouwe Liefde boon j So doet gy blonde De meefte fonde Dat gy fijt fo fchoon.
Kk.Hond op, mijn Heer,houd op, uw fpeelkunft te volvoe- ren , (ren« s'Heeft krachts genoeg,de fiel der vrouwen-fex t'ontroe- Lyf. Dit raakt my lelfaan't hart. Ol. Hy 's al van min doorgrieft. (lieft.
Kom laat ons difchwaart gaan. KW.Mevrouw, wen u ge'
Lärmes trekt Lyfander in 't ingaan by 't lijf.
Lar. Heer Ridder met verlof.Mijn Heer ftaat gins in 't don'
ker, (ker ?
En wouw een woort of twee u fpreken.iy/^Wie's uw lort'
Waar is hy? £�>-.ͳ�� voor dem.Lyf.lk kom hem daadlij!'
by. Lyfander gaat in huys en haalt een degel1'
Polidoor. Lärmes, -vier Braves. Lyfander. (��'
Pol. Mijn makkers paft wel op. Lyf. Mijn Heer ontboot �
Pol, Ia, ik heb 11 ontboón. Lyf. Hebt gy my iets t'ontleggen - |
||||
en K A L I S T E. �9
Ik ken u niet. Tol. Ik wel. mijn degen fal't u fèggen.
Spitsbroeders (a.Lyf.Verraarslvan lbo een hoop beklemt. Gy fuk my niet ontgaan, uw fneuv'len is beftemt. Sta guy ts. v ������� met fakkel en degen.
*"�. Wat is 'er gaans ? Lyf. Een reex van fnode fcheltnen.
^.Help! help hier fijn verraärs, met glinfterende helmen. ■���. Waar fijnfe! Lyf. Hier, houw moed. Klairange. Lidian. Kleander. Alddon, met fakkel en degen»
**d. Verraders, voort van hier.
*'«� Wat houwt my dat ik haar niet flux ten afgrond ftier ?
^yßl.eg daar vervloekte fielt.-^Zc. Waar fijnfe daar gebleven?
^fe.Houw daar, daar is uw loon.Po/.Ik fal ual doen fneven
*-yfi Daar is uw dootfteek.fo. Lid.Leg daar, gy duy vels erf.
*fe. Wat fijt gy voor een gatölyf.Help HemeÜhelpük derf.
^c.Weg fijnfejhoe mijn Heer kunt gy 't niet langer harden ?
*-yf' Mijn lichaam is gefcheurt door fteek op fteek aan flar-
^ecind. Voort feg my wie gy fijt. (den.
*f*m. Een dienaar van een man.
*'**. Hoe heet die man?fpreek ��.���-.'t Is jonker Kloridan.
■KIe. Waarom quamt gy terftont ons al ter neer te leggen ;
En Heer Lyfander'eerft?Z«»-.Mijn Heer.ik fal 't ufeggenj Lyfander heeft al t'hans voor 's Konings Majefteyt ��� Ionker Kloridan in't worft'len neer geleyt, En daarom komt de Neef van Kloridan dit wreken. "W. Lyfander heeft hem ook daarom ter neer gefteken. Daar leggend'er al vier met welverdiende pijn. Dit is der fchelmen loon. gymoetde vijfde fijn". ie»v». Ay my 1 Kleand. t Is nu te laat. Hoe is 't, mijn vriend
Lyfander? zyf- Ik fwem in 't laauwe bloedt van my en van een ander.
■Daar bloên mijn wonden weer. ik kan niet langer ftaan". *l<md. Rijft Heer, wy füllen voort verreyfen na Beauplaan.
|
|||||
D HET
|
|||||
LYSANDER
|
|||||||
f®
|
|||||||
HET V I E HD E BEDRYF.
Klairange in een vmfier leagende.
E En Minnaar nimmer denkt op ongeftuyme vlagen,
Maar durft 'et al tot eer van fijn Meeft'refi� wagen, So doet Heer Lidian, na dat ik heb gehoort, Die komt hier alle nacht aan Vrouw �lindes poort. Nu fal ik defe nacht fe]f op fijn komfte paffen, En komt hy nu, ik fweer, ik f�l hem fo v�rrafien. Maar zacht, wien hoor ik daar ? is 't Lidian ? hy is 't. Lidim*
So is Kleander met Beronte en Kalif! En Heer Lyfander weer na Beauplaan gereeden ; Wy and're fijn noch hier in al de moeylijkheden. Klairange feyt my wel dat hy fijn min betr�urt, Maar heeft omtrent haar huys een Kamer doch gehuurt. Dit maakt hem feer verdacht: en of hy haar al minde Of niet, 't was evenveel, hy fouw geen wedmin vinde'.- Hier is Oiindes huys. hier heeftfemyontbo�n. Ik fluyt de poort felf op. Geleyt my goede go�n. Klair. Hy gaat 'er in. ga heen. byd'oppermacbtjkfwerc , 'k Sal Lidian en haar die valfcheyd wel vereren. Hier neem ik h em dan waar; ey, d at hy nu 'Daar cjuans, Mijn fiel vol felle toorn brant in een lichte vlam. Hoe kan ik doch mijn hart om langer uytff�l Vergen. Daar komt dien minnaar aan, ik lal my hier verbergen. Lidian op defira�t. Olinde op een GalMy>
uyt de deur gamde.Lidkn. Ha noodlot al te wreet>dat ik weer
fcheydenmoet!
Vaar wel mijn fiel, vaar wel. olin. Den №mel u behoed*
Ik durf niet langer ffean. Siet, Phcebe ons beloften.
Lid. Vertoeft Goddin, ey toeft, 't geficht w�rd my verduy*
Wanneer ik u ontbeer, uw flonkkerend geeilt (fterc
Ver*
|
|||||||
en K A 'L 1 S T E. ïï
Verdooft, wanneerm' u fiet, de filv're maan haar licht.
� Vaar wel lief Lidian. Lid. Hoe fal ik fcheyden kunnen ?
indien ik fcheyden moet wilt my een bee vergunnen. � Ik fal. Lid. Dat is Mevrouw, doet my die laatfte eer,
*-n fmijt uw trouwe flaaf uw lieve neufdoek neer, En dat ik-defe nacht die leg in dele armen,
Op dat s' in plaats van u mijn minnend hart verwarme.' '� Beminde i idian mijn neufdoek helpt u niet. Sy wilfe neer' Doch evenwel wyl gy 't u dienares gebiet fmijten.' So doen ik 't, offe ichoon uw vlammen niet kan bluffen.
�2(��11� Mevrouw,gy moft die r.eufdoek eerfl: eens kuffen.
°'- Ik kus u waarde doek, ik kus u andermaal: Sy fmijtfe
, En fchenks' aan Lidian tot mind'ring van fijn quaal. neer" 'd. Syt welkom fachte doek, mijn fiel en kan niet ruften Eer" dat ik vind die plaats die vrouw Olinde kuften, ^f« Vaar wei mijn Lidian, ik durf niet langer ftaan.
4 Vaar wel mijn Cy theré,mijn Pallas,mijn Diaan. ol.lin. Klmrtmge, Lidian. *btk. ��� fpfeek ]k Lidian, al fouw 't my eeuwig rouweiii
Gy heb uw.disrb're eên niet Ridderlijk gehouwen. En hebt gy by Mevrouw Olinde niet geweeft ? .Ontkent 'et niet, men fiet u alle nachten meeft. '*� Het is wel tegen d'eed dieik u heb gefproken, Maar ey hebt mv beloften eden eerft gebroken. kfr. Mijn eed gebroken ? neen. Dat ben ik niet gewent.' Dies iegtmy.hoe, en waar, datikdiehebgefchent. 't* Gy feyde my wel eer, dat gy Olinde hate, En datg' om narent wil wel wouwt Parijs verlate, E>och fietmen dat gy dicht by hare woning woont. �.� dit dan niet uw eed gefcheurt, en my gehoont ?
"""� Wel aan Heer Lidian, acht my te fijn na defen Jjw vyand, niet uw vriend. Lid. Ik fal uw dienaar welen l Doch d'eden diemen doet fijn al niet even groot, j, want d'eene breekt Cypres, de and're breekt de Dood.
pT" �- SeS u dan eens voor a!> vergeet Mevrouw Olinde ," «n blijft van haar ѵ�� daan, of foó ik u daar vinde.....
D 2 ��
|
||||
$i L Y S A N D E R.
Lid. Wat fouwt gy doen ? Kldr.lk fweer dat ik my wrekefl
fouw.
Lid. Op wie mijn Heer ? op my ? of op die fchone vrouw? Klair. Ha fnode ! (art gy my? het fouw uw leven gelden. ; Lid. Ik ben mee uyt de (lam van Ridderlijkke Helden. Uw dreygen geit niet veel, gy maakt my niet vervaart.
Xhir. Sijt gy van Helden bloet, fo toont u Helden aart. j Lii. Ontbloot u na den eys, ik wil als Ridder vechten. Het geen de min niet kan, dat moet de kling beflechren«
Sy vechten in 'them'J'
Alcidon alleen, J
So heeft Argire dan mijn klachten op het laatft
Door vreugde van dees nacht in 't kille hart geplaatft. Ik mag my wel te recht noch over u verblijden , Dat gy melyden hebt met al uw minnaars lijden. Volhart in min Mevrouw, en weeft voortaan niet fchutf» Gedenk alleen aan my, ik denk alleen aan u. Maar zachtlwat hoor ik hier,terwijl ik t'huyswaart wan' Men drijft in 't bloote hemd de blanke wapenhandel.(de' Ik fcheyfe, 't fy wie 't fy. Lidian, T&airmge. Alcidon.
Lid. Houw daar die degen kus.
Klair. Ontfang de wedergalm. Alcidon komt by haar,
Gy Heeren wel hoe dus ?
Wel moet ik dan altoos u in de wapens vinde J
't Sy vroeg of fpa, alleen uyt liefde tot Olinde ?
Ten paft geen Ridders wel, dat men om eene vrouw
Geftaag als vyanden malkander haten louw.
Wie heeft van tween de/chult ? wiltmy uwtwedracb
'k Beloof u als een vriend, dat ikle by fal leggen, (fegg�1'
Lid. Mijn Heer ik lijde noyt, dat my een Ridder tart.
Klair. Ik lijde noch veel min dat ik gelaftert ward.
|
|||
r �� K A L I S T E. �
<lc. Wilt gy Olinde dan tot wederliefde dwingen ?
~ neen dat kan niet fijn, dat fijn geen ed'le dingen.
^»y Heeren flaat gy toe, datai Olinde fchey ?
... **■ Tal haar halen gaan. Wat fegt gy allebey ? '*� Voor my, ik (ia 't u toe.ik laat haar 't vonnis fchrijven. c' Dien vrouw Olinde kiefl die fal haar minnaar blijven;
£n die fy niet en kieft, die mag dan elders gaan.
'^ Ik keur uw voorflag goed. Klair. Die koop neem ik niet So uw ymand over ons een laatfte oordeel vellen, (aan.
Die 'k weet dat meer na d'een dan d'ander zy kan hellen?
Dat lyd ik niet. Ah. Mijn Heer, wat wilt gy dat men doe?
*W. Ik wil.....maar evenwel, ik fta haar vonnis toe.
"J hadt'er uyt'er huys. Ah. Ik haal Olinde hier.
Olinde. Alcidon.
**fc. Mevrouw gy moet haar vechten , Door kiefing van de een voor uw gemaal, beflechten. Olinde. Ahidon. Lidian. Kldrange. H. Gy Heeren, 't is my leet dat ik u altijt vin In onderling krakkeel om 't nut van weder-min. Doch wijl gy 't vonnis eyft vervolgens mijn gewifien, So moet ik foo in 't kort uw minnend' y ver fliflen .- Die fichlangft kan van my houwen, Dien fiu ik door 't Huwlijk trouwen : ���� die 't eerfl mijn min weer vkyt, Dien Vort Wedermin ontfeyt. Dit is mijn laatfte wil die ik daar aan u leg ; Dies diemijn Trouw begeert, blij f't langfte van my wes;. ■41c. Dit vonnis moet gefchiên. Alcidon leyt Olinde weer in
*W. Wat vonnis was oyt wreder? huys'
Vaar wel hoogwaarde Vrouw,gy fiet my nimmer weder.
Gy waart mijn Meefteres, ik ben uw flaaf geweeft. Bin. **d. Dees uytfpraak van Mevrouw maakt my mijn fiel be- deelt. Olinde wrange Nymph, Wat komtgy onheyl ftroyen. Ik trek uyt uw geficht uw vonnis te voitoyen. D 3 Ik was
|
||||
щ
|
||||
54 LYSANDER
Ik was. en ben uw flaaf, ik dank u voor die eef.
> ^Vaarwel, vaar wel voor 't laaft, gy fiet my nimmer weer< time*
Al�ion uyt Olindes huys komende. Hoe! fijn die Heeren weg ? wat fien ik hier gebeuren,
i Ik moet haar vlugge vlucht fo dad'lijk na gaan /peuren. Kdifle. Lyfinder, in een hdekant leggende.
Kal. tyfander fijt gegroet. Hoe fijt gy nu te pas ?
Lyf. Ik blijf d'ellendige Lyfander die ik was.
Kd. Uw krankheyd die gy voelt, die is u toebefchoren
Na 't menfchelijk vernuft uyt Goddelijke toren. Want was 't geen ftout beftaan nu onlangs aangerecht, Doen gy my fchennen woud tot fchennis van mijn Echt ? Een eerbaar Huwlijk fweeft de Goden ftaag voor ogen < Die willen nimmermeer Echt-Ichenn�fl� gedogen. Dit is des Hemels ftraf die u in fchennis vond. Ik felf van die nacht af waar noyt ter deeg gelood. Daarom foo bid ik u wilt uwe liefde fnuyken, En wetten va n de Trouw en eerbaarheyd gebruyken. °k Beloof u wederom, mint my fo veel gy kunt, Maar meer nier, dan mijn eer ons wedermin vergunt. 'Zyf. Den Hemel heeft my noyt in over/pel bevonden,
Maar defe krankheyd fbruyt uyt mijn ontfange wonden* Ik was door Artzen kanft noch naauwlijk weder fris, Of gy geeft my terftont weer nieuwe hindernis. Mevrouw ik magu wel met recht ondankbaar noemen» En my, naar uw begeer, ter diepen afgrond doemen. Is dit vergeldinge ? fy! word ik fa geloont ? Voor al mijn trouwe dienft fo dikmaals u betoont ? En waar 't niet beft geweeft, dat ik van (node fielen My in fo menig ftrijt had moedig doen ontfielen ? Ik had uw ftunrl�n aart die gy te kennen geeft, En uw' ondankbaarheyd nu nimmermeer beleeft, (kend^' 't Hart knaagt my, datikoyt foo fchoon een vrotffl* lupijn, gun my mijn dood, of niind'ring van elende. .'' |
||||
en K A L 1 S T L' tS
*^.Mijn Heer gy doet mijn naam en achtbaerheyd te kort>
Mits ik ondankbare van u geheten word. 't Is waar, dat gy wel vaak in vyandlijke {lagen En bloedig kampgevecht uw leven darde wagen. 't Is waar gy hebt mijn Broer, mijn Vader, en mijn Man Haar leven wel geredj maar wilt gy daarom dan Dat ik voor fuik uw dienft mijn Heylge Echt fouw fchen- En dat my yder voor Lyfanders boel fou keuren ? (ren, Den Hemel my bewaar voor die verkeerde fin. Dies Heer Lyfander 'k bid, vermindert uwe min Te my waarts, s'is onnut, dat kunt gy licht bedenken. Houw op mijn Huwlijx trouw en Echt voortaan te kren- ken. Vergeet uw geyle Iuft en liefde op te vo�n. Ik f�g 't u eens voor al, ik wil, noch fal't niet doen. bin. Ly�mder alleen.
Ondankbare Kauft! ik wil wel daadlijk fterven ,
En 't lichaam lid tot lid aan ftukken laten kerven , Indien gy na mijn dood uw leven houden moogt. Dan wprd ik noyt van u lichaamlijk weer beoogt: , Maar mijn ontfielde rif dat fouwt gy fteets fien fweven Om weerwraak van mijn dood en onbarmhartig fneven. Hoe! is een man geteelt om dat hy 't korfel bloed Der vrouwelijke Sex geftaag verfwelgen moet ? Hoe of een minnaars hert fo na de liefde luyftert ? Die hem met ftaal gebid gelijk een paart bekluyflert. Maar faeht Lyfander, facht, mijn fiel, ay ! neem gedult, Gy laftert haar vergeefs, gy hebt volkomen fchult. Gy doet haar eer te kort en vriendfehap van Kleander j Gy fijt beftraffens waart, en ach! gy ftraft een ander. Vergeeft my fchoone vrouw, dat ik uw eer milllee. Her geen de liefde ried doet my in't harte wee. Houw op mijn fielj'houw op; 'k hoor iemand herwaarts fpoeden.
Mijn vrienden fijt gegroet. D 4 Klem'
|
||||||
tYSANDERr
|
||||||
r*
|
||||||
Kleander. Bereute, Alcidon. Kdifle,
Kk. Den Hemel u behoede:
Hoe vaart uw krankheyd al, vermeerts'of neemtfe af? Lyf. Ik dank den hemel die mijn krankheyd mind'ring gaf.
Ber.De fpraak mijn Heer kan die uw krankheyd overladen ?
Lyf.Ay Heer in 't minfte niet, het fpreeken kan niet fchaden.
Alc. Mijn'Heer met uw verlof, dat ik verhalen mag
Het geen my is gebeurt in 't krieken van den dag. Ontfet u niet, de maar is droevig die 'k fal melden. Nu onlangs quam ik gaan uyt klaverrijke velden, In 't krieken van Auroor, en fpoeyde t'huyswaarts aan. Doen fach ik onderweeg tw� Heeren famen Haan En vechten, recht voor't huys van d'Edelvrouw Olinde, 'kTrattoe.om fien wie't was.helaasldoenwaaren'tvrin- Klairang' en Lidian die ftreden om Mevrouw (de'. Olinde, wie van tween haar dienaar wefen fouw.
't Quam fo ver, dat fy 't aan Olindes kiefing ftelde', Die over hun geen keur, maar droevig oordeel velde. Dit vonnis maakten doen die Heeren bey fo boos, Dat yder met ter vlucht een andre Son verkoos. Ik ben haar na geweeft, maar heb hun niet gevonden. Lyf. Die altebange maar veroorlaakt nieuwe wonden.
Ber. Mijn Heer fte] u geruft. Lyf, Ik fet my, op mijn Ros.
Staat uyt 'et bed op«
En ren mijn vrienden na door water en door bofch.
Vaarwel gy Heeren faam. den Hemel fy uw hoeder. Vaar wel Mevrouw Kauft, ik hoop dat ik uw Broeder, Of mooglijk allebey in weynig dagen vin. Dees voorgenomen reys gaat die niet na uw fin ?
Sachjes tegen Kaufte.
Ik trek van felf nu weg, gy kunt niet beter wenfchen ,
En foek om u mijn dood in 't ftaal van bofe menfchen. Xd.Mijn Heer,gy hebt ons vaak door uwen dienft verplicht» En dankbaarheyd hoe groot doch voor uw dienfte° fwicht. |
||||||
en K A L I S T E. '47
Al wa^wmoedigheyd tot noch toe quam t'onrdekken
Is aangenaam geweeft, maar lacy! dit vertrekken
Gevalt ons 't minfte niet, maar doet ons wee en fpijt.
*n fich feive. z^Kalifte fy! dat gy fo vol van valsheyd fijt. Hoe kan uw quade fiel fich weer fo vriendlijk tonen ?
Ha fhode! veynfery fchynt heel in u te wonen.
Gy altemaal vaart wel, ik hol mijn vrienden na.
*fe. Mijn Heer, ik ben gereet dat ik fo met u ga. tyf. Neen Heeren, neen, büjf t'huys, 't gefelfchap kan ons Want rijden wy te faam al op de felfde paden, (fchaden.
En niemand vint hun, is ons reyfen niet om niet ?
Ik reys daarom alleen, gy and're meé, en fiet
Of gy haar vinden kunt in d'een of d'ander fteden.
't Is beft dan elk alleen byfond're weg gereden.
Vaar wel jk neem mijn reys recht op Burgundjen ���.��«
Kd. Moet dan dien ed'len Heer nu weder van ons gaan ? �.��� vriend en wil niet graag een goeden vriend verlieten» Ik meen om harent wil ook fo een reys te kiefen.
üer. Ik foek haar te Parys of plaatfèn daar omtrent. �Alc. En ik fal haar eer lang gelijk als onbekent In Engeland, en dan in Nederland gaan foeken.
Xle. Ik fal 't Latijns geweft en al de Spaanfche hoeken Doorfnuffelen, om fien of ik'haar vinden kan.
Vind ik Klairange niet, licht vind ik Lidian.
Xal. Mijn Hart, ik ben ontftek dat gy van huys wilt reyfen. �.\ Moet fijn,mijn I.iefik kan mijn opfet niet doen deyfen. Her. Wy blijven famen t'huys,vrouw bufter fijt geruft. Xle. Vaar wel Beront. Mijn lief vaar wel, voor 't laaft gekuft. Alcidon vriend vaar wel, tot wy ons weder fpreken.
Een aangevangen reys moet nimmer blijven fteken.
�Ah. Vaar wel Mevrouw, vaar wel, ik fet my ftraks te paart. Vaar wel. Ber. Mijn vriend vaar wel. Kal. Iupijn u al be-
waart. Ly/ander in Burgitndien.
Ik voel mijn fiel geneygt en 't krankke hart beftreden,
Om 't goddelijk befluyt met vierige gebeden
D f Te
|
||||
І% LYSANDER
Te danken voor mijn komft in �ees Burgundfcne \va!.'
Hier weet ik woont van ouds een Geefteiijk getal N Van Capncyners en van Barrevoeters orden, �kklop dan aan de Poort, en wil haar broeder worden, Khirange roept van binnen.
ДѴіе klopt daar. Lyf. 't Is goet vriend. Ikbend'ermaar
alleen. Klairange in Capucyners gervaat. Lyfanier.
KI. Den Hemel fegen u. Wat porren u voor reen
Dat gy aan 't Kloofter klopt? Lyflk kom by u ter kerken,
En bid u dat gy wilt mijn fvvakke geeft verfterken, ЖІ. Sijtgydan krank? Lyf. Geweeft.
Xl. Waar vong uw fiekte aan,
Enheeftfelanggeduurt? Lyf. Ik kreegfe te Beauplaan, En s'heeft een wijl geduurt;ik was weer fris na 'k miende, Begaf my dies op reys te foeken na twee vrienden, Die om een liefde- ftrijt ft�fwijgens fijn gevlucht. Nu rijdend van Parys omtrent een ander lucht Gevoelden ik terftont verniewing in mijn qu�len; En 't fcheen als of ik wouw mijn laatfte adem halen. Ik braakte langs de weg (verlof dat ik 't u meld) Intkokcrs, viflchen, haar, gev�gelt, naald en fpeld, Loot, fpieflen, fpijkers, ft�en, en arm en vinger-ringen. 't Is waar het geen ik feg, daar fiet gy al die dingen. Kl. Helaas! hier is't, dit is een onderaarts bedrog, (noch?
Lyf. Ik fweer 't u, 'k hebt gebraakt.xk. Wel Ridder leeft gy
Lyf. Ik voel my half oritfi�lt, dies wouw ik 's hemels reyen
Met vaften en gebe�n om mijn gefontheyd vleyen. ' Wanneer ik dan ben vry van dele fware ftraf,
So wil ik ftaande voets wel dalen in het graf. Wanneer men heeft geleeft.fo moet men eyndlijk fterven» KU. Gy fult met uw gebe�n den hemel wel be�rven.
Den hemel wil doch niet dat enig menfch verga , Maar fchenkt hem, die hem bid', de eeuwige gena. " 'Lyf. Doch
|
||||
en K A L I S T E �
�yf. Doe i wenfd' ik eer men my in 't nare graf fouw Reken
Dat ik met blijfchap weer mijn vrienden bey mocht fpre-
. ken. My dunkt ik wierd gefond. Maar laas! nu is mijn hart
Met dubb'le angft bda�n. Kl.'k Heb deernis met u fmart.
Lyf.Ha Hemel! vond ik hun, ik fouw dan daadlijk worden Een dienaar van uw Ktrk, en Broeder van uw Orden.
Eerwaarde Vader, ey, hebt gy hier noyt gefien
In 't Kloofter defe twee gevluchte Edelii�n ?
KU. Ten is niet lang gele�n, doen is hier een gekomen, En heeft dees Orden me� als Broeder aangenomen.
Lyf. Godvruchte Vader, hoe dat ik u meer bekijk Gy word dien Edelman hoe langs hoe meer gelijk.
Ik loof dat ik wel eer met u in and're kleren
In't Koninglijk Parys de wapens placht t'hanteren.
Inficbfelf. Dit is Klairange felf, indien ik niet en mis. Inficbfelf. KUir. My dunkt hoe langs hoe meer, dat dit Dy- fander is.
Lyf. Ey melt my uwe naam, of mag ik die niet weten ? Klak. De Ridders die gy foekt hoe plagt gy die te heten ? Lyf. Den een Klairange heet, en d'ander I.idian. Maar na my dunkt gy fijt Klairange (elf. KUir. Ik kan
Inficbfelf. Niet langer fwijgen, neen,'k moet my te kennen geven, I.yfander uwen vriend Klairang' is noch in 't leven.
Hier ftaat hy voor uw oog, ik ben om u verheugt.
Sijt welkom waarde vriend.
Lyf Mijn vriend, ik fchrey van vreugt. Ik ben mijn krankheyt qiiyt en fchijn in kift te fwemmen.
KUir. Wijl ik u fie mijn vriend, kan'ik mijn vreugt niet tem- men. �yf Maar vrind Klairange, ey hoe quamt gy hier toch toe Dat gy in 't Kloofter gingt. КІяігЛк was de weerelt moe.
^Voorwaar mijn vriend,gy waart gelukkiger dan and're, Dat oy fo dadelijk uw leven koft verand'ren.
KUir, jen fpeet my noyt, dat ik de weerelt fo verliet, Want
|
||||
*> LY 'S ANDER
Want al wat weerelts is, is ydelheyd en niet. i \
Jyf. Och koft ik mijn gemoed oock van de weereid rijten ? Maar foo ik *t huyden de�, het fouw my morgen fpijten.
Klair. Mijn vriend tree by my in, en werp u op de vloer, En (lort daar uw gebedn als Kloofters medebro�r.
So fal den hemel felf uw krancke leen genefen,
En gy Tuit 's Kloofters vriend,en 's weerelts vyand wefen.
Lyf. Ik volg u willig na. maakt my 't geloof fo ftijf, Dat ik de weerelt haat en in een Kloofter blijf. Ып.
Alcidon alleen.
So is dees lange reys van my vergeefs begonnen, En die ik heb gefocht, en heb ik niet gevonnen. Waar fijt gy vrinden?fpreekt. noem flechts het verftedal, Ik fweer u by mijn trouw dat ik u halen fal. Al waart gy in de hel by d'onderaartf� volcken, Ik haald'er u van daan door kracht van fcharpe dolken. Heeft Orpheus met fijn Lier fijn vrouw Euridice Weer uyt de hel gerooft, kan ik niet door de fbee Van dele naakte kling uw uyt die poel ontf�tten, Tot fpijt van Cerberus ? Wat duy vel fouw my letten ? Ey leg dan waargy fijt. Ik blijf al even wijs, En dool al foekende, en keer weer na Parys. Un. Lyfander in Tettegrims gewant. Klairange.
Mijn vriend ik dank u feer voor 't hey lig onderrechten,
Ik hoop dat my niet meer de weerelt fal bevechten. Klair. Den Hemel u behoed Lyfander waar gy gaat.
Lyf. Vaar wel. ik fpoey mijn reys na 't Kloofter Montfer-
raat. |
||||||
HET
|
||||||
en KALISTE. <si
HET VYFDE BEDRYF.
Lj[ander. Kleander in 'Bedelaers gewxat.
Klea. CO wouw den Hemel dan, mijn trouwen Heer Ly-
«3 fander, Dat ik uw vinden fouw.Iy/iMijn goede vriend Kleander,
Hoe quamt gy hier ter plaets in Bedelaers gewaat ? Wat is de reen dat het fo deerlijck met u ftaat ? ղ��. 't En is niet met mijn wil. Ik fal't u niet verfwijgen,
Wanneer, en hoe, en waar ik 'tonluk quam te krijgeu. Ik reyfde (kort naar u) na Napels, en van daar Na Romen en Livorn, daar wierd ik voort gewaar Een ftercke Bark, die na Marfilien woude varen, Daar fetten ik my in en kruyfde door de baren. Een Rover van Argiers ontrent by Genua Ontmoeten ons helaas! en gaf ons volck geen g'na; Maar klampten flux aen boort, en fmeet de bijlen over. Wy wierden overmant van defen fnoden Rover. Hy nam ons fonder keur voor fijn gevangens aan, En kleden ons naakt uyt, daar moft een yder ftaan Voor fijn geficht als flaaf; wy waren in fijn handen. 't Vermeeftert fchip van ons liet hy moetwillig branden« Hy feylden weder voort, wy moften alle meê. Doen rees een onweer op de Barceloonfe zee. (pen, Ons fchip wierd omgeftolpt, 't volck wierd in zee gewor-
En fturven meeftendeels door 't foute water florpen. Voort feylden op ons aan door't ongeftuymig weer, Een Maltifche Galey en hulp ons uyt de Meer: Dees voerd" ons aan hec land en deed' ons weder hopen,' En liet na kort beraat elck weer in vryheyd lopen. E>us doende quam ik hier na 't kloofter Montlèrraat. tyf' Het jammert my, dat u 't geluk fo tegen gaat.
Xlea. Ik wilde nu wel graag na Beauplaan weer keeren:
Maar ach ! ik heb geen geit om op de reys te teeren. fyf. Mijn vrind vertoeft my wat, wy reyfen famen t'huys,
'k Moet
|
||||
ki LYSAND1R _
'k Moet eerft in't kloofter gaan,endanken 't heyllg KruyS
Met dankbare gebeên voor mijn gefonde lede , Vervolgens de oeioft die ik Klairange dede. (broer ? jrfea.'Waar is hy doch?£y_/.Hy 's in een klooder.Klea.En mijn
En hebt gy niet gehoort hoe die fot noch toe voer ? Lyf O neen, in 't minfte niet, hy is miflchien geworden
Een broeder van de Mis en Heremyter orden. Ga meed'in't kloofter, kom, men vind hem daar mif- Dit is de befte wijs om J .idian te fien. (fchienj Xlca. Ik fal de Heremyts elk om een aalmoes vragen,
En mijn verloren reys als Bedelaer beklagen. Hier fijnvve aan de poort, ik fpreek de broeders an. Lidian roept ѵ�� binnen.
Wie klopt daar aan de ����?�.��� arm verdreven man. Lidian in Heremyts kleding. Kleander. Lyfa?ider.
Xfe.Ikeyfch door noot geperft eenaalmoes.wilt nietdeyfcn.
Ik wilde graag weer t'huys, maar heb geen gek te reyfen.
InJïchfiïf.Lid.Lyfonder en mijn Broer! waar fijt gy twee van
daan. tegen malkander.
Klea. Dit 's Lidian.Zy/:Hy is 't. Klex.Wy fijn van Beauplaan.
lid.Wzt doet gy hier ter plaats?£y/rWy komé om ons leven
Aan 't goddelijk autaar en 't kloofter t'overgeven. Lid. Wat's d'oorfaak van uw komft? ʳ��. Twee Heeren die
ter vlucht Uyt Vrankrijk fijn verreyft; wy fijn voor hun beducht, En foeken overal, doch kunnen hun niet vinde, Dit deê de liefde van een fchone maagt Olinde. Lid. Kent gy uw vrienden wel als gyfè weder fiet ?
Klea. Ia Vader, ja, heel wel. Lid.Hoe, kent gy my dan niet ?
ʲ���� twijffel. Lid.Soxider prnyk lult gy my beter kennen«
Ly/.��. Lidian! mijn vriend. Ltd. Mijn Heer. KUa.Mijn tra-
nen rennen Van blyfehap op de vloer gelijk een vvatervloet. Mijn Lidian heb dank, dat gy u vinden doet, lidt
|
||||
ca K A L I S T E. <y
lid. Waatis mijn metgefe! Klairange? Ly/.Dk is troofter
Van een verflaauwd'e fiel in 't Capucijnen kloofter In 'tBurgundeefche land. Klea.Ey, laat dit kloofter ftaan, En reys met ons weer t'hwys na 't lieflijk Beauplaan. lid. O broeder neen, oneen, ik fouw mijn eed bederven, Ik heb alree belooft in 't kloofter hier te fierven.
tyf. GeenHeremyten dracht komt foo een Ridder toe« lid. Ik ben de ydelheyd der yd'Ie wereld moe. XU.i. Al breekt gy fuik een eed, gy fult u fiel niet krenken-, lid. Treet vrinden by my in, ik fal my eens bedenken. En fo 't my word vergunt, fo reyftmen daad'lijk voort, En gaan om korter weg ftil uyt de achter-poort, binnen. Alcidon alleen.
Ik dank de goede Go�n dat ik de filte ftromen ,
En rovers op mijn reys fo veylig ben ontkomen. Ik dank u Majaas foon, gy waart mijn fcherrem-heej". Nu vind ik beft gera�n dat ik mijn wederkeer Bekent maak aan Mevrouw Argire en Olinde^ Den hemel heeft gewilt dat ik u t'i�am louw vinden* Olinde. Argire. Alcidon.
~§l. Mijn Heer fijt wellekom. Arg. Alcidon fijt gegroet."
�41c. Mejufl:ers uwe ilaaf, in voor, en tegenfpoet. <V. Hoe is uw reys vergaan Phebt gy niet kunnen vinden Uw vrienden diegy focht?^fc.O neen Mevrouw Olinde.
�4rg. O neen mijn Heer?hoe 's dit ? hoe ftaat gy fo beducht? "41c. Mijn vrienden fijn helaas! my t'eenemaal ontvlucht. Moet ik ellendige mijn vrienden dan fo derven ? . So wenfeh ik my ter dood en wil gewillig fterven. '� Hebt gy dan op uw reys niet van de twee gehoort ? pk- Gehoort? � neen, felfs niet het alderminfte woort. egens оіШе. Arg. Dit is uw fchult. ol. Ha Go�n! is dit dan uw begeeren
■ Dat ik de oorfaak ben van 't fneuv'len van die Heeren. - % Mijn lief, ey feg in ernft waar hebt gy haar befpeurt ? Alc,
|
||||
�4 LYSANDER
Alt. Ik wenfch,een fel gediert mijn rif aan flarden fcheurr,
So'k weet waar dat fy fijn, of waar ik haar moet foeken» Vergeeft 'et my Mevrouw, dat ik fo gruwlijk vloeke. Ik heb heel Engeland en Hollands vruchtb're grond Doorfnuffelt, en ik fweer dat ik hun nergens vond. 'k Heb and're elders heen te foeken 1 aft gegeven, Maar niemand weet 'et noch, waar datfe fijn gebleven. 'Arg. Hebt gy hun ook gefocht te Beauplaan ? Ak. � neen.
Ik trek flux op de reys. o/.Wy reyf�n t'famen heen. bim. Lyfander. Kleander. Lidian.
Zyf. Hier is het kloofter en die geeftelijke orden ,
Daar vriend Klairange is me� broeder van geworden. Ik klop. Klairange van binnen'.
Wie klopt daar ? Lyf Ik. kent gy Lyfander niet ?
Klairange vriend. Klairange. Lyfander. Kleander. Lidian.
Lyf. Mijn Heer, die twee die gy daar fiet 'egens Klairange.
Is Lidian en Heer Kleander, uw bekenden, tegens Klea»d^ Dat is Klairange felf, de bron-a�r van elenden. enLl ian Klair. Ha wonderbaarlijk lot! ha waarde Lidian,
Ik dank den hemel felf, dat ik u eyndlijk van. X/«*.Klairange oude vriend.iwf.Ey wilt niet meer gedenken
Aan 't gene dat wel eer uw eere dede krenken. De hoon die ik u deed door onfe minne-nijt, Quam door 't verliefde hart, doch t'onrecht, ik belijd't j Maar 't heeft my na dien tijd wel duyfentmaal gefpeten > Ik bid u dan mijn vriend, wilt d'oude wrok vergeten. Klair. Kloekmoede Lidian, geef mijn verliefde fiel
De fchult, dat ik uw min met ftrijden moeylijk viel; Ik denk niet meer aan haat, noch geyle minnekluchteo' Ik weet Olinde dank dat fy my dede vluchten. Nu benik vry en vrank van 's werelds goochel-fpel. |
||||
en K ALiST E. ft
Wat is de werelt doch ? een lichte waterbel*
Gy hebt de felve fin, ik fie't wel aan u allen. : Gy fijt de werelt af, den hemel toe gevallen. ^e. Om 's werelts vyandfchap ben ik fo niet gekléet,:
Maar 't is om uwent wil, dat ik een Ichipbreuk leed; pnr. Om my mijn Heer ? �/e.Omu; dochwatikimmef
dede Is teeken van mijn onbeveynfde vriendlijkhede. iyf. Dit heeft men, ja veel meer, om u al üytgeftaan �
't Is billijk dan mijn vriend vergeldinge t'ontfaan. XUir. Wat wilt gy dat ik doe ? Lyf. De tijt niet te verfpillenj
So doet ons flechts fo veel als Lidian te willetu ֳ��. 'k Beloof ü't fal gefchiên.
Lyf. Komgeefudanopreys
Met ons na Beauplaan. Hoeaarfeltgy? ʳ���. Dieeys Strijt tegen 's hemels wil, dié wil dit niet gehengen. Lyf Gy hebt 'et ons belooft, gy moet 'et ook volbrengen.
Verfoek uw affcheyt vry, gy moet nu met ons gaan. *&»r. Treet in,ik fal my met ons Broeders eens beraan.tó*
Kdifle. Olinde; Argire. Alcidon te ѣ�������.
*�/. Ik voel mijn droevig hart door uwe komft herboren ,
Om van de vluchtelings een blijde maar te horen. Ey feg my waar fy fijn. Mc. En eyft van my geen maar« Wanneer ik aan hun denk fo word het hart my fwaar. Ik ben hen na geweeft, doch koft haar nergens vinde, Gelijk ik heb verhaalt Argire en Olinde. ol' Wy reyfden herwaarts aan, om iets van vf ouw Kalift
. Te horen, maar helaas I die hoop is ons gemift.
"^"S- Lyfander, mijn vriendin, is die noch niet gekomen ?
Gy weet 'er mooglij k af. Kal.lk heb hem niet vernomen* iüarinde.
Mevrouw uw Moeder komt, ik hebfe al gefien.
JJe koets ftaat al voor deur. KaU Is ly allien. *W< Allien, Unnau E �����
|
||||
té LYSANDER
|
||||||
Orante. Kaliße. Olinde. Argire. Aïtidcn.
Kal. Vrouw Moeder fijt gegroet, o/. Sijt welkom vronW
Orante. Arg. Gy word verwellekomt Mevrouw aan alle kante.
Orcm. 'k Ben bly, dar ik u vind gefond en fbnder kruys:
Kauft' waar is uw man?£a/.VtPuw Moeder hy's van huys Na Napels en Co ѵ����.��������� hem ook onluk over In 't reyien hier of daar van land of water-rover ? Ik beb fo iets gehoort. Kal. Ik weet 'er ganfch niet van. . Gy maakt mijn hart benauWt.yfrg.Daar komt Beronte an
Met vrouw Ambris' verièlr. o/.Nu lälmen tijding weten. Ambrifi. Beronte. Orante. Kaliße. Olinde. Argire. Alcidon.
Utr. Mejuffer defê kus die doet u welkom heten.
Ambr. Beronte niet te veel. Den Hemel fpaar u al,
Vergeeft mijn ftout beftaan, dat ik a overval. Den edelen Beront deemy ter kamer komen. Kal. Llw k onift heeft ons Mevrouw met blyfehap ingenomc.
Her. Mevrouw neemtdefèplaats, en ruft uw moede leen.
Ambr. Ik dank n Heer. Ol. Mevrouw, gy komt nvt verre
fteên , En hebt gy nietgehoort van twe gevluchte Heeren ? Kun vluchten gins en weer doet onfe ramp vermeeren. 'Ambr. Waar dat die Ridders fijn Mevrouw dat weet ik niet.
Edoch mijn reyfen is om haren 't wil gefchiet, Om dat Lyfander hun fo y v'rig na gaat jagen. Hy heeft Bnrgundien doorreyft voor menig dagen, En ik én fprak hem niet, dies kom ik herwaart an, En lïe of ik mijn Broer Lyfander vinden kan. Klarinde.
Mevrouw hier is een man van Heer Kleanders wegen,
Die brengt een tijding daar u veel is aangelegen. Kal. Wel lèy t hem dadelijk hier by uns in de faal. in en ���» |
||||||
Lyfander»
|
||||||
en U LISTE.
|
|||||||
«?
|
|||||||
Lyfander. Ambrife. Beronte. Orante. Kdiße.
Olinde. .Argire. Alcidon. fy/?Mejufrers fijt gegroet.^w;£j-.Dit lijkt mijn Broeders taal.
Lyfander ! Broeder! ey ! kunt gy u fo verkleden ? %al.\k kan mijn minnedrift en mijn genegentheden"1 haar feIf-
Te fijnwaarts naauwelijx verbergen, en ik moer. 't Geficht van hem mijn hart in liefde blaken doet. OZ.Sijt welkom braven Helt. Arg. Den Hemel fy uw hoeder.
Orant. Sijt welkom twede So on, ik falu als een Moeder
Beminnen, fijt gegroet verloffer van mijn Man , En leven gever van mijn Sone Lidian. �.��� Heer,fijt gy die man die my woud tijding brengen
Van mijn Kleander ? Lyf. Ia; Mevrouw,ey wik gehengen Dat ik in 't kort verhaal hoe 't met Kleander ftaat. Doen ik, gelijk gy fiet, in Pellegrims gewaat Na 't kloofter Montferraat verreyfde, onderwegen Quam my een Bedelaar en arme flave tegen , Die fey my, hoe dat hy in reyfens wederkeer Van Napels had gefien Kleander uwen Heer. Sy reyfden famen na de Livornoifche gronden , Alwaar fy flux een Bark na 't rijk Marfilien vonden, Daar voeren fy mee heen; maar wierden aan de ftrant Voor Genua helaas! fo jammerlijk vermant. Een Rover van Argiers nam hun gevangen mede! En defe, doen hy haar na d'Afrikaanfche ftede Wouw voeren, fmeet haar om door 't ongeftüymig weer By Barcelonien, in d'engte van die Meer/ Deen quam 'er een Galey van Malta afgevaaren , Die vilten al dit volk, halfdood fchier,' uyt de baren. Hy komende aan land, fo fchonk een Spaanfen Heer Als O verfte, hun al de oude vrydom weer. *<rf. Waar is dien armen Haaf, die u dit wilt t'ontvouwen ?
ty> 't � een die defe reys my quam gefelfchap houwen.
Doch fo Mevrouw dien flaaf te fpreeken heeft vermaak, Hy lal u fèlf veel meer vertel len van de faakt E 2 Kd,
|
|||||||
4SS LYSANDER
Кя!, Mijn Heer waar is de flaaf ? Lyf. Ik kan hem ftraks w'�
vinnen; ~Mag ik hem halen ? Kal. Ia. Ey breng hem by ons binnen. hy haalt hem«
Kleander. Lyfander. Kalifle. Orante. Olinde. Argire.
Ambrife. Beronte. Alcidon. Kal. Is dit den flaaf ? Lyf. O ja. Kal. Kent gy Kleander wel'
Kien. Ia. Kal. 't Is Kleander (elf; helpgo�n! mijn levens wel Door blyfchap word verftopt; omhels my met uw arme, En wilt mijn koude leen door uwe komft verwarmen. Кіея. Getrouwe tweede fiel, met mijne tTaam vereent $ Heeft oyt Penelope van blyfchap meer gevveent, Doen haren fchranderen Ulyf��s naar het enden Der twintig-jaar'ge reys en blo�ndekrijgs-.elenden, Weer t'huyfwaarts by haar quam in onbekent gewaat ? O neen, geen vrouvven-beelt.... Kal. Voel hoe mijn hart my flaat. Klairange in Capucijns gewaat. Kleander. Kalj�e. Lyfander.
Orante. Argire. Ambrife. Oltnde. Alcidon. Beronte. Klak. Gy juffers pronk en praal der Franfe lelybloemen,
Vergun dat ik my mag uw fchoonheyts dienaar noemen»
'Alc. Klairange ha! mijn vriend'. Klair. Olinde mijn Godin. Ol. Mijn uyrgeblufle brand ontvonkt weer door de Min. In haar felfr
rArg. Sijt welkom braven Heer, gy doet Olinde blaken.
Ambr. Uw komften kunnen ons als doot weer levend ma? ken.
Khir. Mevrouw neem my uw flaef weer in uw gunften an. o/.Geen gunft werd u ontleyt. Oran. Waar blijft foonLidian? Kal. 't Was uw beloofde plicht mijn broeder, Heer Lyfan- der, Te halen weder t'hnys fo wel als enig ander.
Lyf. 't Is waar ge�erde vrouw. ?k vond hem te Montferraar> Alwaar hy mee my iprak in Heremyts gewaat.
|
||||
ca K A L I S T E. fe
Hy fey; hy wilde noy t weer komen hier te lande,"
So hem die wreede vrouw, die hem wel eer uytbande, Niet weder in ontbood, fo lang dat niet gefchiet So blijft hy daar hy is. JrtoV.Mevrouw befpeurt gy niet Dat u ontbod ons al vermaak fal fijn en voordeel ? Voldoe uw vonnis nu en ftreng gefproken oordeel. Roep Lidian weerom, gy fijt 'er toe verplicht, 0f anders wort uw fiel met valfche Trouw betichr. En hebt gy niet gefeyt; Hy (btew de Ikffle heten Die 'tlangfl kon -van ttfijn t Is 't vonnis u vergeten? Ons niet. roep hem weerom. Tk heb u eerft beoogt, Op dat gy tegens hem u uytfpraak houden moogt. Kal. Olinde mijn vriendin, wat heeft uw fiel bewogen
Tot fuik een wreet befluyt ? kunt gy Mevrouw gedogen Dat Broeder Lidian in 't kloofter fterven fal ? Is uwen boef�m fteen ? waarom wilt gy ons al Berooven van mijn Broer, de befte onfer vriende' ? Heeft hy u yts misdaan 't geen fulck een ftraf verdiende ? Toon een medogend hart. Orante.lk heb maar eene foon Door 's Hemels gunft gebaart, hoe! willen dan de Go�n Dat ik dat enig hart door uwe wrevelheden Verliefen fal ? oneen, fijtgy noch niet tevreden Nu gy Klairange hebt gemaakt tot Capucijn; Wilt gy noch dat mijn Soon een Heremyt fal fijn ? Olin- Mijn angftig hart dat fchijnt van rouw te willen
breken; ' Nu Wy eikandere niet mede mogen fpreken. Wierd hy als andre ook hier in 't falet gebracht, Dan foud gy fien Mevrouw hoe ik dien Ridder acht. Ik wenfch dat hy hier was, of fo ik hem koft vinden....» Lyf. Genoeg Mevrouw, genoeg. Ik wil my onderwinden
Om halen Lidian, dat yder een hem fiet. Hy fal hier daad'lijk fijn, indien 't Mevrouw gebied., Sie daar, daar komt hy felf. |
|||||||
5.3
|
|||||||
Lidian.
|
|||||||
70 LYSANDER
|
|||||
Lidiw in Heremijts geviaat. Orante. Kleander. Kalifle. Lyf/Ф
der Olinde. Klairange. Argire. Alcidon. Ambri-
fe. Bercnte. Garint. Klarinde. Kri/pijn,
Kai. Ha Lidian mijn Broeder!
Lid.Mi)x\ fa�er.Omnt.Ach! mijn foon.ZrW.Mijn fiel-bemin«
de Moeder. 'Arg. Sijt welkom Lidian. l�.Ambrife fijt gegroet.
Her. Vriend Lidian. Ale.Mijn Heer. IM. Godinn� van mijn
leven, Ik val voor ute voet. Ay wilt uw flaaf vergeven Sijn noyt verdiende ftraf; acht gy mijn dienden niet So vaak voor u betoont ? fo bid ik B, befiet Dit geeftelijk gewaat om uwen 't wil gekregen, �Laat mijn betraant geficht uw toornig hart bewegen j Vergeefc my mijne faal, of laat my daadlijk do�n. Ol. Rijft Ridder Lidian, rijft edelen Adoon.
Lid. Ik rijs door Venus hand. Ol. U parflen geene reden
Dat gy uw dienares met fuik ootmoedigheden Om een vergifnis vleyt, gy hebt my noyt mifdaan. Maar dit 's uw fchult (is 't fchult) fo menigmaal begaan Dat gy uw dienftbaarhecn te veel aan my betoonde. Die ik ondanb're fy.' noyt na behoren loonde. Dies word mijn blank geficht met fchaamroot over* fpreyt,
Wijl gy uw dienares om yets onnodigs vleyt. Lyf. Olinde fchone maagt, is u noch niet gebleeken
Hoe dat Heer Lidians hart tot uwaarts is ontfteken Door fuyv're minne-gloet ? heeft hy u oyt gehoont Door blinde minnenijt, hy bid datgy 't verichoont. Xlfiir. Bcraat u niet Mevrouw om 't geen gy eertijrs fcyde,
Ik wil om Lidian uyt uwe liefde fcheyde. Niet dat gy moogljjk denkt, dat ik uw fchoor.heyt haat; Neen, neen Mevrouw, ik fal noch altijd vroegen fpaat Aanbidden uwe fchoont', die Lidian verdiende; Hy is uw liefde waart na 't oordeel aller vrienden. |
|||||
en K A L I S T E. 71
Ik fta vrywillig af, ontfangt hem van mijn hand,
En bluft aan wederfijts uw lichte liefde brand.
Ik wenfch u 's hemels gunft: wilt t'faam in liefde leven.
®hnd. Hoe word mijn minnend hart door minnedrift ge- dreven ! '■***. Erbarmt uw flaaf Mevrouw; Klairangeis tevre�n. ^rg' Ducht gy Mevrouw? hy is u minnaar nu alleen. Ik heb u voorgegaan, ik kon 't niet langer laten.
°Ы. Wat hebt gy dan gedaan ? Arg. 'k Heb frusjes onder 't praaten Alcidori wedermin �n hu wli jks-trotrw belooft.
Ol. Gy word door 't huwelijk vanial uw vreugt berooft. ■*&� 't Moet eens doch fijn Mevrouw, 't fijn al gebaande gangen.
%er. Mevrouw wilt Lidian niet langer doen verlangen. lid. Beheerfter van mijn fiel, gun my dat ik u dien , Gy hebt mijn minneplicht f� menigwerf gefien.
Gun my, dat ik my mag uw flaaf en dienaar noemen.
Ik fweer Mevrouw, ik fweer, (of d'bemel my verdoeme)
Dat gy noyt vinden fult getrouwer flaaf dan my.
Ik wil om uwent wil de heliche raferrty
trekt AfcicJons kling uj'C
(Gebied 'et maar) terftond m�t defe dolk beflechten,
En voor fo 'n Polyxeen als een Achilles vechten. *upyn.... olind.Houw op mijn Heer, ik ken uw trouwe min.
Ik noem u mijn Gemaal, noem my uw Gemalin, vJntfang dees vinger-ring, die fal getuygnis geven / V гл'^ met u' m,"Jn ^e^'nu ^erven W'I en 'even.
*' � Dees onderlinge kus verbint ons wederfijd. cer'r ~?s fl'ft een huwlijks trouw de dolle minnenijd.
c'r r' !par"u'e IS v00r niy. Gar. Laat los, of't felje romven. n/P- Ik fchey 'er fo niet of. Gar.Wd hey ! ik wille trouwen. K v°k" Khr'Stil vryers'ffiI'iebcnc te onbefchoft i
KU n^i ,nc'cn van °e bank, het vleys is al verkoft. ?« � Is beft van ftonden aan uw huwlijk te voltoyen, So
|
||||
71 LYSANDÉR en KALISTE.
So kan noch nijt noch haat uw minnevuur verftroyen;
���� wenfch uw dubb'le twee de vreugde, die oyt menfch Begeerde in fijn echt.
blinde. Lidian. Argire. Akidon. Wy danken voor UW wenfch. Lyf. Die beyde minnaars fien haar minne-vracht voor han- den. Maar gy laat my helaas! in liefdevlam verbranden.
fachjens tegen elkandei*.
Mijn hart als Exm gloeyt. Kal. Ey fiel dit uyt uw fin,
Verwek geen achterdocht, maar fwijgnu van de min.
Lyf. Dit dubbel paar Mevrouw ftrek u een wettig voor- beeld Van trouw verdiende min. wie doemt 'et ? geen. nu oor-
deelt , Of ik u flauwe dienit en liefde hebt betoont.
't Is billijk, gy mijn min met huwlijks weermin loont.
Kal. 't Is waar, gy minde my ftandvaftig menig maande, Ik droeg u weermin, maar mijn echte kuysheyd waande
Uw doelwit vreemt. uw liefd' op hoop noch üytftel ly.
De tijd verandert veel, ooklicht (wie twijffelt ? ) my.
Klair. Geluk dees dubb'Ien echt; den hemel fy uw troofter, Vaart wel mijn vrienden t'faam, ik reys weer na mijn
kloofter. Arg. Ik dank Cypres voor d'Echt, Alc. Ik dank voor wedermin'. ol. Ik dank voor mijn Gemaal.
Lid. Ik voor mijn Gemalin. I» Liefd' Bloejend''
|
|||||
E Y N D E.
|
|||||