L Y SAND ER
i E N -
I KALIST E.
Bly- eyndend- Treur-fpel.
TWEEDE DEEL. Door
M\ J'OAN. B LA SUIS, Rechts-Gcleerde.
Sttperanda omniïFórtmafercndo eß. |
||||||
Amßtrditm, By Jacob Lefcailk, Bockverkooper op
den Middeldam, naaïl de Vismarkt, гббу |
||||||
INHOUD.
Hier lijd de Onfchdd laß, en Kloekhejd word bedijfe't.
Een wow word man, een Heer word bedelaar en knecht.
J)e min door achter-klap in minne-nijd verwijjelt, Enßrijd met Ouders, e» met Reeden, en met Recht.
Oprechte Trouw -verwint, en Lijdfaambeyd baart vreugde. Wie mint/ßantvaßig min m kuphejd, eer, en deugde. |
|||||
O P-
|
|||||
O P D K A G T
-AAN
DE E, M E V R O \V, M E V R O W ANNA van der BVRCH,
Waarde Gemalin van de E. Achtbaarc
en Geftrenge Heer
MYN HEER en Mr. GEERAARD van HOOGEVEEN/
Rechts-GeleerJe, en Hoofd-Officier der
Steede Leyden. Oemrij kke Mevrovv,
|
|||||
Dit tweede Tooneel-fpel neemt
aanvang ter plaatfe daar Lyfandet deftormendes ongevals doetber- flen op het hoofd van die gene, die de felve eerfl verwekte, wanneer hy om Kloridans uyt- daging te voldoen,hem met wapens in devuyft onder het boom-loof, in fodanig' een ftaac bejegende, dewelkkefulkke ongevallen voort- teelde, die niet minder doodlijk waaren aan den verwonnen, als aan den verwinner, aan- * i geilen
|
|||||
gefien.de eene fijn keven moeft verliefen met
fijn eer,en de ander door rechts-dwang foude geperfr worden met beldcede oogen, en een naakt-ontblootc nek door des Scherp-rech- ters fcherpe kling het laatfte tipje van fijn lee- ven op het fchavot ( de laatfte troon der min- der-ftaatfe ftaatfuchtigheyd ) fonder eerc te endigen. Hier uyt ipruyten gruwlijke moor- den , -doodelijkkegevanggeniflen , en afgrijs- lijke verraderyen, alles door heevige wraak- fucht, woedende gramfchap /doordringende kloekmoedigheyd , bitfen haat, ongerechte bcfchuldingcn, eygen-baatfe afgunft,onmatigc ontrouw , groote blyfchap en hooge droef- heyd. Mijn rijm-veder, na de afhandelinge hunner aangenaame bejegeningen , blyde kenniflcn , ftantvafte -minne-kooferven en eerbaare tegenftree vingen in ons voorig eerftc deel,doopt fich althans in deonverganklijke int van haare uytgeftortebloed-wellen, wanneer Lyfander en Kalifle, de geellèlen der Fortuyn noch niet ontworftelt hebbende, gedwongen wierden te ftryden tegens argwaan, tegens het Recht, tegens haar Ouders, en tegens fich felf. De nijdige lafter-tongen wiften fo veel uyt te werkken, dat defe twee , die foo veel in de deugd op elkander vermochten , (dat het hem
|
||||
hem maar eene faak geweefl: fchecn haar aan
te klampen en te verwinnen, als geen uytftel hebbende , tuflchen fijn tegenwoordigheyd en haar nederlaag, (indien de eerbaarheyd hun geen andere wetten had ingefcherpt ) met minne-nijd en voor-oordeel van wederzijdfche ontrou ingenoomen wierden , en dienvol- gende op de ydele, en lichte lucht-geruchten fcheyd-fchriften over en weer deeden be- ftellen , welkers letteren echter (fchoon de kropmetjaloefyverv.uk was) door de neer- biggelende traantjes byna uytgewift wierden, ten waar in fommige plaatfen, daar die ge- droogt waaren, of daar hunne mond, die even- wel met kuflen drukkende, het geweld van haar droevig oog-water, afgetrokken en af- Sefoogcn hadde. Na dat nu de Fortuyn , als Cen onveranderlijke vyandin der deugden, §een plaagen voor hun meer machtig was uyt te lftden, verkree^en fy ffilftand, en weer veree-
J1gt üjnde, en eerbre tweejaarige minne-vlaa-
pen ftantvaftigh uytgeftaan hebbende,beurden У baar hoofden, foo lang van een wolk vol on-
jukken onderdrukt, weer moediger op, en °°r het lang-beyvert huwelijk eyndelijk
10fch verknocht weefende, fielden fy'fich pal Sen het ongeftuyme noodgeheym, nu ge-
* 3 hart
|
||||
hart mee de muur van haar eendrachtige rug-
gen , als ten ende haarer vryagien, alle onge- nuchten fchrap af te weeren. Het geduld van mijn beloften ten ende ge-
rekt lijnde, kon ik niet langer opfehorten, mijn kunft-lievende Landfaaten dit jongfte geval van Lyfander in fijn ballingfchappen, en Kaliße in haar weduwlijke ftaat tot haar tweede trouw-dag toe 5 door een tweede deel by het cerfte te voegen. Of dit gedeelte dan fo goe- de vergenoeging aan den aanfehouwer, als welhetcerfte, verfchaffen fal, lullen de ver- toondagen uytwijfen •, mislukt het, ten waare geen wonder, overmits het my hier meer aan tijd als luft gehapert heeft, aangefien ik flechts de na-middags uuren en laate avond-ftonden, die aan de andere faakkenvan mijn Rechts- beroep wel fo brnykkelijk nietwaaren, hier toe befteede. U E. acht het voor geen roekkeloofe ver-
waantheyd of overdwaals beftaan , dat ik het voorhoofd mijner blaaderen van haar gerijmde gefchichten met de luyfter Uwer E. naam AoC pronkken: de loflijke vrymoedigheyd, die allc ' foort van menfehen , doch , fo men weet, 06 Rechts-Geleerden en Themis Priefters meeft word toegefchrecven, deelde my fo veel va^ |
||||
haar aart mcedc, dat ik U E. fuikken offer te
brengen onderftond. Daar benevens porde rnv meede aan de dankbaarheyd, die ik U E. van fo veel jaaren herwaarts voor onverdiende gunfl: n fchuldig ben. Ik befpeurde de vroo- rne inborft en gulle genegentheyd van U E. en U E- Gemaal al van die tijd aan, dat ik met mijn Heer uw Neef, door eene woonftad, eene fchool-gang, eene letter-oeffening, eene Pallas-dienft, en evenveelheyd van jaaren fo Verbonden leefde, dat ik ontfteltenis gevoel, fo wanneer ik indachtiq- word, hoc het onver- fetlijk noodgeheym dien Edelen Jongeling, dien fehlenderen Rechts-Geleerde , dien recht- fchaapen CMarcellm in 't midden van fijn weereld-reyfen fijn begönne levens-draad te Bourdeaux in Frankrijk nu voor i z maanden afknipte, en hem daar in het graf dompel- de , waar op noch tot een ongeveynft teck- *en van onfe fonderlinge onderlinge vriend- schap , volgens fijn verfoek en de voorforg van Щп Heer uw AchtbaareEchtgenoot, mijn ^atijnfche Graf-Regels aldaar ingebeytelt en "ytgebeeltfijn. Keurt UE. dcfe proef van clankbaarheyd te Ideen, befïet dan maar mijn . " 3 ten welkkers aanfien, die gadeloos groot Is- Ongeacht dan etlijke ingefloope mis-ftel- m 4 lingen,
|
||||
lingen, twijffel ik niet, of U E. fal deeCc twee
in hun bedroefde dagen onder de vleugelen haarer goedertierene befcherming aannee- men, en door hunne koeftering noch een def- tiger vrucht, daar mijn Kallioop meêfwan- ger gaat, ook te gelijk fo koefteren, dat die vol- draagen,evenwel geen wanfehepfel verbeelde. Uw onthaal dan aan mijne mishandelde min- ne-pleegende Gelieven fal my verbinden om met een diepe eerbiedenis uw beleefde hoog- waardigheyd, dankbaare genegentheyd ver- der toe te draagen, wanneer het my als in uw dienft-bende levende, maar vergunt.fy3 my te noemen, daar ik geftadig na yver, ■ M. E - V R O W,
's Graven-Hagc, op defen
13 van Graimaand mijn geboorte-dag, 1662. U E.
Dmkbaare Vrind en plicht-vaardige Dienaar
Joan. Blasius, Adv1-
|
|||||
op
|
|||||
Op de
KUNST-WERKKEN van de Ed. Mevrow
PETRONELLA van ZYL,
Gemalin van de Ed. Heer
Mr. ADAM van KALDENBACH,
Rechts-Geleerde, Burger-meefteren Raad der Stede
Zutphen, en tegenwoordig Gecommitteerde ter vergadering van de H. M. Heeren Staaten der vrye vereenigde Nederlanden. k Ex omni parte fecuta "Deitn.
NU my de Haagfche Ro] en Themis, Recht-Godinne,
Geeft vrytocht aan mijn finne', Kies ik weer ander nut, en lever mijn Gedicht Elk na beloofde plicht. Schoon Recht-en Vaarfè-kund ,bey nut is, elk doch oor- Dat dit vermaakt, dat voordeelt; (deelt, En dat vermaak met recht voor 't Recht als voordeel wijk. Ik doe van beyde blijk. Van 't Recht fel mijne vriend \V e s ò-Í o v e N,uvve Neeve, GeruygeniiTe geeve': En dat ook dichtkunfr, als vermaak,mijn breyn bewoont, Lysanders fpe] vertoont. Voldoet u fijn geval in het twee-jaarig vryen Noch niet aan alle zy'en, So lees, acht gy het waart, mijn Menge l-D iC h te n Daar valt wat wonders voor. (door, Maar hoe! waar toe foo diep mijn hoofd-fchat opgegraven? Die menfchelijke gaven Keur ik te g'ring voor u een Bovenaardfche vrow, Die"'t al verbeetren low. *4 ik
|
|||||
é
|
|||||
Ik geef dan alles op , en feg niet wat ik rijmde,
Of eertijds faamen lijmde; 't Was Ionggelinge drift en onbearbeyd werk Ver buyten Phcebüs kerk. Maar nu ik fchijn geplaatft, niet als wel eer op d'aarde, Veel boven mijne waarde, In 't midden van uw Saai, die als een Heemel hangt, Voel ik mijn hart geprangt Om na vermoogen u voor dat geluk te loonen. Gy moet de daad verfchoonen , Heeft die mijn wil noch uw verdienden niet voldaan. Neemt wil voor 't weefen aan. Dus maakt vermaak en nut.en 'tRijm en 'tRecht ons fchran- En 't een belet geen ander. (der, Ik fpan de fnaar dan op, en voor Me-vrouw van Zijl
Sing ik in nieuwe ftijl. Van waar maak ik begin tot mijn Gefangen ?
Ontbrak my eertijds ftof, hier is te veel.
Of lal ik van uw hand Mevrouw ontfangen , Waar voor ik, en waar op, mijn dichten queel?
Van u maak ik begin, by u fy 't ende. O Zutphm ! hoe word uw geluk benijd,
Dat gy vrouw Petronel het eenre kende, Die in uw fchoot verkreeg haar eerfte tijd.
Ons Holland is beroemt door fchrandre Maagde' En vrouwen, welkkers breyn is we! doorwrocht:
Dat het den heemel niet, ó fpijt! behaagde, Dat fy op onfe grond wierd voortgebrogt!
Het ftrijdbaar Gelderland, dat veel te hart was Voor reedre Maagde-fïelen, queekt' haar op;
Daar wierd fy al de praal, dat vee? een fmart was , Van 't Iufferfchap, die Gode-lieve pop.
Daar wierd haar Huwlijx-band door d'Echr-God Hymen Geknoopt met haar Staat-rijke Kaldeneach.
Daar teelde fy haar krooft door 't fiele-lijmen , Befcheenen van Co meenig blijde dag. |
|||||||
»
|
|||||||
Ä
|
|||||||
De roem van Ãî vee1 lux moft Holland derven.
Maar om die grenflen van die Vrouwe-Son,
Die luyfter, niet als nijdig heel t'onterven Send't lot haar na dexlkaag, dien Pelion.
Aanvaard vereerde Stad die nieuwe gunften, En dien n met dat gadeloos geluk.
Omhels en eer haar wetenichap en kunften , Daar ik met al de manfchap my voor buk.
Voorfichte huys- lorg haar niet Hechts vermaarde, Noch wijle kindertucht, noch eerbaarheyd,
Noch vroomheyd, noch haar deugd, daar fy ftieê paarde, Noch vuur'geGods-dienft Hechts haar naam verfpreyt:
Maar ook te faam haar kunftbre oeflêningen, Daar fy de weereld en haar feif meê ciert.
Ik voe! mijn onmacht om haar lof te fingen. Hoe vaak heb ik in mijn gemoed geviert,
En fwijgend aangebeên haar vlugge ving'ren , Wen ik beiag haar Glaafen, veel in tal!
Wie fou niet op die Diamant verfling'ren , En meer noch op die hand, die künftig, al
Wat Ceres, Bacchus of Cypres kan fchenkken, Of andere Godheèn, uyt te beelden weet?
Of ook Prins VVilhem felf (waart! tegedenkken) So levend met haar ftift in Glaajhi fheed?
Hier blijft haar kunft niet by. de wakkre Geeften Sijn niet te dwingen; neen. deyvergrucyt.
Een geeftig breya op alles weet te leeftcn. Haar drift en haar vernuft blijft onvcrmoeyt.
Nu grijptfe na de Scbtar, en doet de dooden Als leevend fchijnen op haarfny-fafier.
Daar danft een Nymfe-rey met huve-Godex. Gints nefteit Ondier in de hooien, hier
De -vogels door de lucht op pennen drijven. Had ik een pen der Mmtuamfche ³³ѵ.ø,
Noch viel ik veel te fwak haar lof te fchrijven. Van dit verlaad, vat fy de ïëôê aan
Daar ÐëÖò eens Arv.chnc voor deê (wichten, |
||||
De bloem bralt op haar geur en fpikkeling
Die fy borduurt. Natuur fietfich betichten Dat Pales beemd geen fchoonder blos ontfing.
So kan een vrouw de mannen achterhaalen, Wiens onkund in de kunft hun fchaamen doet.
Noch laat fy niet haar vrye geeft bepaalen , Maar treed het Negen-tal ook te gemoed,
En vliegt met vinger-tuk, als radde fcKimmen, De Cymbel langs en voegt het al na eys:
Wen ik vermerk dat daalen en dat klimmen, Of't hart vliegt op, is't nodig dat ik deys.
Hier ftemt fy met haar Maat-Gefangen tuffen, Die onverhoeds opborlen uyt de borft.
Geen lekker hoeve-nat hoeft haar te bluffen Daar fy voor lang verfaade mee haar dorft.
Wat treed fy hoog in S'ophokleefche Laarfen ! Hoe fvvanger is haardichtpm na de kunft!
Wat fmeed s' op 't aanbeeld van haar Geeft al warfen ! Hoe mild begiftigd' haar Apolloos gunft !
Natuur die eed Ie' vrouw fchiep tot een wonder, Een wonder, dat de bitfe eeuw verduurt.
Die brave fchranderhevd verfchuylt ffch onder Haar weefèn, daar Diaan haar glans van huurt.
Bewaar dit koftlijk pand, ó 's Gravenhage; Een pand fo vol verfcheyde waardigheên:
Viert gy haar na behoor, fy wil haar dage' Haar Zutphen noyt om woonfteê weer betreen.
Haar kunft vereenigt met haar deugd en feeden , Haar dienft tot haar Gemaal, en d'Opper-God,
Die fal de Dood, die 't al vertreed, vertreeden, En fchenkken haar het namaals g'nade lot.
MED IT A ND O.
Ioan. Blasius, Adv»
|
||||||
'sGravenhage, den 28 Sptokkel.
1662. |
||||||
O 5 DE
Alte hoog-dravende Heusheyd
van den Achtbaaren, feer geleerden Heer
en Meefter Joannes blas ins,
Advocaat yoor den Ed. Hove van
Holland &c. W Aar om doch Blasius verheft gy fo mijn lof}
Toom hier uiv tochten in, en roem op beet er ft of ^enkjomen wat te hoogßjn vrienden lofivil heffen, ^en vyand doet fijn bef om teuendcel ts irffèn: Want ivind ontfleekt het VitHr en brand na onß luß, ■Maar й de ivindte fler'^fó Mord het nytgeblafi. |
||||||||||
Petronei.la van Zyl.
|
||||||||||
^"•"•eïiiuige
" Sprokkel. |
||||||||||
, Hen
JÓÓ2,
|
||||||||||
De
|
||||||||||
De Ed. Heer
|
||||||||
JAKOB WESTERßAA'N,
Ridder , Heer van Brand wijk en Gybland &c.
Op het tweede Deel van LYSANDER en KALISTE,
Uytgegeven door den Hoogh-geleerden en geeftigen
Heer JOANNES BLASIUS,
Rechtsgeleerde &c. DE trouwe liefde van Lysander en Kaliste
Heeft Blastus gebragt voor defen op 'c tooncel: Den kijker, die een ftuk van fijn vernoegen mille. Voldoet hy nu, en geeft hem hier het tweede Deel. Dus fal de liefde van dees twee Gelieven leven
So lang 'er iemand is die trouw en eer bemint, Nu haer die foete pen heeft op een nieuw befchreven, , Eb uytdruckt met een on-verganckelijcken int. |
||||||||
Op Okkenbur» den
24 Maart, 1662. |
||||||||
J
|
||||||||
De E. Heer en Meester
KORNELIS ÂÎÅÓ,
Advokaat-Fiskaal en Prokureur-Generaal
over Holland,Seeland en Vriesland, Op't
aerdigh S C H O U W-S P E L van LYSANDER en KALISTE,
Geftek door den Heer
Mf JOAN. BLASIUS,
Rechtsgeleerde.
yiïlefd, in 't volkx gewoel, op WW tonneel door-dringen ?
VVie, voor Lyfander ? "wie, voor uw Kaufte fingen f VViefeggen iets ter eer van uw ge~ eert gedicht, Dat voor geen Grieckfche, voor geen Iioomfihe rijmen [wicht? *1 brachten moer ten toon die teere zielen quefien,
*tu Woedende Medecn, dan bloedige Thyeflen,
En wat voor grouw len meer op aerdefijn gebeurt, Hier ouderen verdaen, daer kinderen verfcheurt ; *4<ier ghyfpreekt vande min, van hooffche liefde-vlagen >
dijk ick plagh te doen in mijne jonge dagen , VVanneer uk cock de Veel van Venus heb gercert, Sta dat een Blonde Maeghd mijn finnen had vervoert. Ѵßåã dat is nu voorby, en als een roock verfloven,
* dat ick heb geleert mijn God aUten te loven , ■**« Pfalmen, die wei-eer een groot e Coningh ftngh , Oaer med! hy vander aerd tot in den Hemel drongh. Jj'n ben ick naegevolght, hoewel met traege fchreden,
at'n my heeft vertrapt al 's Wereldsydelheden. óÓ dichte, wien het lufl, en woel' in 't aerdfihe roet j ■°tieens den Hemel proeft, dien 4Wrd myt VVetrtldfiet. Hafise, 24. Matt. 1662.
PER-
|
||||
PERSONAADJEN.
|
|||||
Henri!; de Vierde, Koning van Vrankrijk &c.
lakob de Eerlte, Koning van Engeland &c. ^Adrafte, Vader van Lyfander en ^Ambnfe. Dorita/, Vader ? ",. ,n ■ , •■
„ ' , >van K-alifie en Ltdian.
Orante, Moedere; v '
tXahfle, Gemalin van KUandtr, Dochter van Dorilat en Îãëï³å, Suftcr ѵàß
Ltdian.
^Ambrife, Dochter van ^Adraßs, Suftcr van Lyfindcr. Hypolite. "] Vtinde, verlooft aan Ltdian. ^Franfchc Edel-Iufters.
^Argire, verlooft aan ^Atadon. J Varafyue, Oom en Voogd over Kleandcr. l\leander, Gemaal van tXaliße. Lyfander, Soon van bJdrafie, Broeder vaji Ëãë³/rife, Minnaar ") Beronte, jongfte Broeder van KJeander, Minnaar van ^Ambnfe. I Franlche
Ltdian, Soon van Dort/as cn Orante, Broeder van Kai'ße , ver- f Ridders. looft aan Olmde. \
yAlcidin, verlooft aan ^Argire. J
KJoridan, ~\
Chryfmte, Oom over Luciddn , >Franfche Hovelingen.
Lucidan,Vlex.{\AnUiryfante, j Gerymï <C Franlcne Edelluyden.
Minos, Koning Henrix Kamp-Rechter.
Leon, Minnaar van KJartnde,
KJartnde, Staat-InfFer van Kalifiü.
Erifile, Staat-Iuffer van Hypohte.
'Betonde, een Vlces-houwers Wijf.
Vagie van den Koning van Engeland.
Krijpijn, Dienaar van KJe.inder.
Knndatc , cerft Onder-Cipier in liet gevangen-huys van Parijs,) en tuuM«
Dienaar van Lyfander.
Damet'u, Pagie van I(l?ridan,- in vrouwe kleeding. ,''^"f''^Dienaars van't eevangcn-huys te Parijs.
Charles,} à ü ' ' ^Arkas, een kind om 't lot te trekken.
Venus.
t\upidt>. ,
Een G'■••/?.
Swijgende.
4. Turxe Kamp-vcchtcrs.
4. Engelicne Kamp-vechtere. 1. Lakkey van Lyfander.
2. Lakkeycn van wildden.
Het Tooneel is in en om P ë r y s.
|
|||||
L Y S A N D E R
E N
K A L I S T E.
|
||||||
HET EERSTE Á E D R Y F.
Kleander. Lyfander. Betonte. Lidian. Alcidon. Leon,
Kleand. ^ØéÃ^« En ga dan faam verfelt ter heyl'ge Mis*
gy Heeren, De dag-fon maant ons aan om tempel- waart te keeren. ' Men vier den Heemel-voogd met vieri- ge gebeên. binnen. Hametis in vrouwe kleding trekt Lyfander van achteren by 't lijf.
t>am. Heer Ridder. Lyf. Iuffer,'hoe! wat porren u voor reen
Hier te verfchijnen? Dam. dit.dees faamgevouwde bladen* *yf. Komt my ae nieuwe Son met nieuwe forg beladen 1 Uytdaag Brief van Kloridan
aan Lysander. Defi Pagie, die ick, om by u te geraken met minder achterdocht van
*!»« en mijne vrieriden, in lujferüjk gewaat heb doen verkleden ,fd it "W dit briefje tonen de plaats daar ik u in 't hemd verwacht, finder "■nder gefelfihap, als mijnpiflool en degen, om verhad te hebben van 't bloed, 'f geen gy Ѵßï my genoten hebt. Ik "Weet Wel, dat gy 't kl'oek- »loedig gedaan hebt,en [onder voordeel. Maar om niet gelafiert te i»or~ **n , dat ik min gevoelig ben van "wegen mijn ongeluk , als die gene, *te geflorven fijn om het hai e te wreken. Éneyndelijk om my liever te "Voegen naar het gemeen gevoelen, dan om mijn efgen u voldoen , fac A ben
|
||||||
LYSANDER
|
|||||
ben ik gedwongen, hetfelve "weder te halen met dm degen, 't geen gy
door "worfieling 'verkreegt. Nie! dat ik bmr handel toeßem , noch dat ik dwwefihelde, maar ik "wil het venvyt ontvluchten , 't geen men mf fon kunnen doen,dat ik laat 'wi\n eer onder de handen v^n eenfoo bra- ven Ridder , die noyt eenige eerlijke m.mier , em my defelve "weder tt gunnen, "Weygeren fl. Ons gevecht (ten minfie vzn тцп zijde ) [al van geen andre ficht fijn , als van de gene, die door de glory voort- komt, om dewelke de grootfie gemoederen altijt het leven verachten moeten. Klorïdan.
Lyf. Wel. ik fal ftaande voets hem antwoord fchryven.
Wacht. binnen, Dametis alleen.
Dus veynftmen fnó bedrog in vrouwelijke dragt.
Hy groet oiy feer beleeft, en gift niet, dat Dametis Een Pagie van natuur in dit geleende kleed is. . Lyfander met de Brief uyt.
Lyf. Houw daar een vol befcheyd. en feg, dat ik terftond
Sijn antwoord weer verbey. ito».Het fal gefchiên. binnen, Lyf. Mïfgond
Den Hemel mijn geluk en ftilfhnd in ellenden? Vervloekte Kok! die my op gifter avond fchende, En dulle kervel hebt voor peterfeel gekookt. Mijn fiedent ader-nat van Felle toren rookt. Licht denkt nu Kloridan, het welk mijn eer te naging , Dat ik mijn krankheyd veyns, om dus fijn kloeke daging T'ontvluchteii. neen. welaan, een fpitfe vlijm fal my De mid-aär op dees arm doorboren, tot ik vry Na raad der Artzen op gefontheyd mag betrouwen; So lang fal't muffe bed mijn giftig rif om vouwen, binnt*' Kloridan, Chryfante,
Klor, Het moedjg antwoord van Lyfander luvt alfoo :
AntwoorP
|
|||||
en K A L I S T E. 3
Antwoord van Lysander aan Kioriban.
Ik weet niet, wat verhaal gy voorgeeft te willen trekken uyt een leer,
t geen ti niet gedaan u , ntdten het de wille alleenig is , die misdoet, en d xt ik 't r.iet m de fin gehad hibbe, om u te misdoen. My dunkt, dat gy tt t onrecht beklaagt over een/aake , diegy [elf bekent niet te kunnen laßeren. Ook/al ik dit altijd bekennen, dat het voordeel 't geen ik van tt ln de voornevaüe tvorfieling gehad heb, eerder gekomen it door WW quade fortuyn.als door uwjwakhe/d;en eer door min geluk,als mijn kloekmoe- digheid. Ik bin met foo gevoelend leetwz/en inger.omen , om dat ik van Uw bloed gehad hebbe,dat ik behoud, ns mi n eer,u gaarne van t mijne "Wedergeven [oude om u te voldeen.Gy fijt al te verfiandig.om u tot de. gevoelens van een ander meer te laten bewegen , als tot uw eygen reed- Ujkheyd ; en gy hebt meer moeds en eers, ds dat gy u voor fielt per/onen, "Welkers geheugenis beter "waar te niet gedaan , dan haar voorbeeldge- Volgt. Ik fiel ts al de/e dingen voor , overmits ik uw vriend/chap hoog achte, en dat gy niet anders 'wilt geloven , als dat uw eer in geen ander handen,dan in duWefijn kan. En om mijn genegentheyd te voegen by . de gene,die de Koning u toedraagt, en om min natuurlijke gehoorfaam- heyd.en de begeerte,om hem (tl eerende ) te behagen.behalven uw ver- dienften,die my daar toe verbinden,/oo is min tegenwoordig wen/chen, * anders te vreede te mogen fielten, dan met d.en de^en.Niet te min./oo gy de/e redenen niet aanneemt, foo /ent my een edslman.op wiens woord 2k ti dan mag vergenoegen. Want men /ou my lichtvaardig en reuke- 'oos achten, by aUien ik , ( eens ter nauwer ncod het leven behouden hebbende op het Woord van een Juffrouw van mijn gsfel/chap afgaande) tegtr.woordigh uyt defiadging op het woord van uw letteren. I.ÏSANDÊR.
X-lcr.Wat dunkt u^aii 't gefchrift? Chrif.Het voegt hem.want
hy noó Een kampvecht weygerr.wen de rijd het kan gehengen. fóv.Ik wacht uw weêrkomft Wier.Chrifi'k Sal hem uwbood- fchap brengen. Chryfante wordende van een Lakqey in de kamer gewefen,en
Ly fander te bed fiende, wil weer Uil weg gaan.' ^hry/.O g0ön j Lyfärider krank ? Lyfander fchuvft de gordyn op. lyf. Wie daar ? chryfi, ik, Ridder, ik. A 2 tyf.
|
||||
4 LYSANDER
Lyf. Bekleed deesßoel. Waireên van uw befoek? chrif. lk
fchrik Miin eerite voorneem,om uw krank geval,te mellen : Ik (al met uw verlof iets anders u vertellen. Lyf. Vergeeft'et my, mijn Heer, de fiekt' is niet foo groot
" Dat fy uw nieuwe maar te hooren, my verbood. Voldoet uW laft; ik weet een deel al door mijn jonge. Waart gy hier eer geweeft, de (kak was al voldongè'. Chnf. Ik kon op gift'ren niet, en gy van daag noch rmh:
Want na de kamer tuygt foo hebt gy drankken in. Lyf. Dat 's Waar, doch echter een , die met het nabedenkken
Sich felf vahvhet gevaar fijns levens niet laat krenkken, Siet fijn gefbntheyd (die veel minder is) noyt an. Chnf. Want tonder 't leven men gefondheyd derven kan,
. Maar 't leven fonder de gefondheyd noyt verliefen. • Men kan in defe faak, niet dit, voor dar, verkielèn.
Ey Ridder wacht dan na uw oude frifle ftaat. Lyf. Hoe! fijt gy te gelyk mijn vyand en mijn Raad ?
Ik weet, mijn Heer, gy komt van Kloridan,den Ridder, En of gy mooglijk waant, dat ik uyt vrefe fidder, 1 En veyns voor hem my krank, 't was yde'. misverftand. Met d'artzeny in 't lyf, en d'arrem in de band, Sal ik bevredigen mijn vyand; 'k ben l.yfander. Chrif. Wyl dit uw wil is, wel, verkies dan ook een ander,
Een uw vertrouwde vriend, die my bevecht uyt deel. Lyf, Ik heb geen vrienden, want ik heb'er al te veel.
Hier fijnder dry of vier, daar die voor dees fouw willen, Dat wierd geen kamp,maar (lag,'t was volk.en tijd verfpÜ' Maar, komt my Kloridan niet doodlijk te verdaan, (len- Soo fal ik, op uw eyfch, u felf weer tegenftaan. (dig* CU«/Wel aan , men tree dan uyt: gy d'overhand fytwaaf'
Lyf. Waar is nu Kloridan ? Chrif. Sie daar,hy ftaat al vaardig'
" Verlof, dat ik hem fpreek.
Chryfemte Kloridan iets in 't oor «eltiyftcrt hebbende, feyt overluyt •'
Ik tree ter zyden af.
XlorM**1'
|
|||
en K ALI S T E. т
|
|||||
Kloridan. Lyfander met £arm in eenßuyer.
Klar. Heer Ridder, wijl Apol u krankke leden gaf,
En u de kamp onttrekt, laat ons de tijd verftellen, 't Was u ontijdig,, my oneerlijk u te vellen. lyf. Neen Ridder Kloridan, 't is nodig dat men ftry ;
Want gy mijn vriendfchap wraakt. Hoe! fouden twee.als Het veld verlaten, en elkanders rif niet kerven ? (wy, 't Was fchand. Hier moet van ons een winnen, en een fter- Klor. Nu wel Lyfander, nu ontkleed u; maar beïïet (ven.
Hoe u bekomen fal mijn gunft, die gy verftiet. lyf. My walgt uw gunft, ik fal noyt gunft aan u befteede.
Sy vechten in 't hemd, naa Yloofèn van piftolen, met degens.
Klor. O wond! ikfterf. Ach! ach!
Chryfante.
Siet hier mijn Heer een tweede.
lyf. Chryfante, fijt gemoed, of't felve lot u trof.
dry f. Verwint gy my, gy wint een onvergankbre lof.
Sy vechten. Chryfante valt.
Zhryf. Sacht Ridder, facht, mijn bloed fpat bruyffelijk. 6
goden! lyf. Ik vrees gevaar omtrent dees twee doorluchte doden.
Mijn lemmer met hun bloed belemmert, werp ik weg, En erf de ftale kling van Kloridan. leg, leg Verflagen edel paar, ik moet a!s balling fcheyden. Uw degen Kloridan fal eeuwig my ge'eyden. bin. Beronte, Leon.
t-eon. De faak lijt fwaren laft. Langs dees gebaande baan
Sag ik Lyfander met Chryfante bos-waart gaan. tr- Gints leggen lijken. Ach ! het lichaam van Chryfante. *e».Siet hier het dootgeraamt van Kloridan! .Be-.Wie kante Bloeddorftig regens xiïLeon. Wiens dolk leyt hier gefchaart? nfichfelf. Lyfander dees' uw kling wort u ter eer bewaart, v Hy verbergt Lyfanders degen, dat het niemand fiet. ^Mijn vriend Chryfante rijft,reykt my uw klamme handê.
A 3 Chryf, |
|||||
6 , LYSANDER
Chryf. Niet onrechtvaardiger dan ymand aan re rande
Met kamp-gevecht: en niet rechtvaardiger als God. * 't Eerft mijt; het tweede vleyt om een genadig lot ^oor mijn verflage fiel. Ons aanval is verfadigt. Ik fterf. 1 .yfander heeft fich tegen ons verdadigt. Wy waren fchuldig.Ach.' Áåã.Ìåï draag, met flaau geficht Dees lijken fteêwaart in, en toori de laatfte plicht. bin. Alcidon. Klettnder. Lyfinder. Lidim.
Kleand. Mijn vriend, ons Vrouwefex is dadelijk vertrokken
Naa 't welig Beauplaan, de droeve ongelokken Hun lokten eerft voor uyt. Lyf. Met wie verfèlt ? Klean. Beront. (hier vond
Mc Uw vlucht maakt ons beducht. Lid. Want fo men u
Uw leven liep gevaar. Ly/.Mijn vrienden laat ons fpoeden. Den heemel wil voor ramp mijn ballingfchap behoeden. Kleand. Men reys dan na mijn huys; en gy van daar fo voort
Na d'oude Vlaamfche kuft,daar niemand van u hoort.fe. Leon aUeenig.
Hun aftrek van Parijs kon mijn verblijf niet Maken.
Dees laatftgevonde kling vereyfte nieuw vermaken.
Verbey Klarinde, bey. Eer lang fa! Beauplaan
My welkom heeten, en gy c,ierlijk aangedaan,
Als Venus haaren boel, my lodderlijk omhelfen.
Mijn Leydftar gy my leyt langs dees gefchore elfen. Ûï<
Een Geefl.
Dus klom ik opwaarts uyt het krielend fielgefpuys
Indachtig aan mijn vriend Kleander. Hier is't huys. Ik klop. Krifpijn de deur open gedaan en nieroü"*
*■ gefien hebbende doet weer toe.
van hin. Kleand. Krifpijn, wie 's daar ? Krifp. 'k Sie niemand'
Geefl. Dit's de tweede. Krifpijn doet ep, envind mem*""' van Ûï. Kleand. Wie klopt 'er ? Knfi. Niemand Heer.
Geeft. Hy moft te voorfchijn treden. Dit is de derde klop, en laatfte, ^ ie ik ken. Kleand^
|
||||||
en K A L I S T E.
|
|||||||
7
|
|||||||
Kleander in een nacht-tabbaan doet lèlf op.
We«». Wie maakt dit nachtgetier? Gee/?.Aanfchouwtme, wie Kleander fijt gegroet, dus kom ik ѵÿîã de morgen. (ik ben.
ik forge voor mi]n "\viord, gj voor WW fiel moei/argen.
Vergeet dit yveerelds foetj'want eer dat,/onder fpely
Dry dagen fijn volent, fijt gy al dood. Vmr we/. bin.
Kleand. Ik voel mijn hart benaut door 't fchrikkelijke leggen.
Mijnbreyn befwalkt, ik moet mijn leen te rufte leggen.
Kleander willende binnen gaan ontmoet Kaufte en Varafque.
Kal. Mijn Heer, wie (prak u daar,waarom u welen fchreyt?
Kleand.Een geeft heeft my mijn dood en fterf-uur aangefeyt.
Kal. Hoe! raaskalt u vernuft ? wat geeft kon dit ontleggen ?
xto.Een geeft aan my verplicht; hoor lief, ik fal 't u leggen.
Doen ik laatft Lidian en vriend Klairange focht, Heeft my 't Latijns geweft ter plaatfe aangebrocht, Genaamt Aquapendent, by Napels, daar ik plachte Wanneer ik derwaarts quam gewoonlijk te vernachte. Hier quam ik, en men fey, men had geen bed voor my, Dan op een kamer, daar een ys'lijk ipokery (feyde En geeften dwaalden, 'k Vroeg,waar is mijn waard ? men
Hy 's dood. Doen ik, laat my die kamer vry bereyden. Mijn maaltijd was gedaan, en fittend aan den haard Verfcheen met fakkel-licht mijn overleden waard. Hy quam hoe langs hoe meer bedrukt te mywaarts nad'ren.
Een onbekende fchrik kroop door mijn heete ad'ren ; Doch eyndlijk greep ik moed, fey, goeden avond waard, Men fey my, gy waart doot: fo Js 't, fey hy: hoe! waart Uw lichaam ? vroeg ik, wat doet gy hier tegenwoordig ? Om u te feggen, dat mijn leven my fo moordig En fchellems is ontfchaakt; dus fprak fijn doodfe moed: Nu bid ik, dat gy my, mijn Heer, begraven doet, Ons vriendfchap pleyt voor my. Gy kunt alleen my hei- Men deê mijn lichaam in een bornput overftelpen (pen ; Met hoop van fteenen, ach ! hoe pijnlijk trof men my! Daar leyt mijn lompe romp. Noch eens3mijn Heer,bevry A 4 Mijn
|
|||||||
8 |L Y SAND ER
|
|||||
Mijn lichaam van die put, en doe mijn rif begraven:
Uy t had hy. Ik nam 't aan, en moft met eed en ftaven D'uytwerkfels van mijn woord, en vroeg hem, vriend- Ichap, feg,
Verfwijgt gy my ook yet? neen, feyd' hy, en was weg. ïk fliep, doch nier na eifch. In 't krieken van Auroore Begaf ik my ter put, de waarheyt daar te hoore'. Ik fprakde Rechters aan, men vond geen logentaal, De bornput ftemde met fijn jammerlijk verhaal. Ik liet fijn overfchot van 't lijf in d aarde fteeken. Men moet noch menfch, noch fchim geftaafde eeden breeken.
Mijn waard quam 's andren daags ter felver uure weer, Wel, feyd ik, heb ik niet gedaan, het geen mijn eer Uw fchim beloofde ? hyiey, ja. Ikkpm u vrundfehap Self dankken, kan ik u na mijn geringe kundfehap In 't een of ander land weer dienen, 'k blijf verplicht. Neen feyd ik; 'k was verbaaft door 't lange nachtgeficht. Doch echter fo ik kan fo veel op ц verwerven , Waarfchouwt my, fo gy kunt, dry dagen voor mijn ftcr- Hier meê vertrok hy, en beloofde my die maar. (ven. So droeg de faak fich toe, dat ik verhaal, is waar. Kal. Een geeft-fpraak is onwis. Gy Heeren, 't is het befte Na ons volvoert gefprek van menig vreemt gewefte De ruft te kielen. Varaf. Ik, Mevrouw, door reys vermaft: Verlang'er na. Kal. Ik wijs de faal u toegepaft. bin. Leon.
Klarinde bracht my door déhofpoort hier ter kamer,
Mijn kittlig oogmerk vond geen fchuylhoek oyt be- quamer.
Hier fal het doelwit van mijn liefde fijn geraakt, Het miniijk foet daar my Klarinde mee vermaakt, Sa! ik fo gretig op dees geyle fponde blufièn. Daar gaat de deur in keer. Wie nadert my hier tuffen Met fcheemer fakkellicht ? Lyfanders kling moet uyr. Kalif*
|
|||||
en K A L I S T E.
|
|||||||
9
|
|||||||
Kaliße. Vara/que. Krijpijn die 't licht d/aagt.
Kal. Heer Oom fie daar uw bed. Leon.Sta. af. Kal.Vervloekte
guyt; ' Wie fijtge? flux geef taal. Help dienaars! help! een moor-
Varaf. Wat is't? (der« Kleander in een nuhttabbaard.
Kileand. Wat deert u lief? Leon. Was fy alleen, ik boord 'er
In fich feif.Dees dolk ten boefem in. Kal.Sie daar.JC/^.Wouwc gyonsdoön Hy grijpt hem.
Onlukkig boofwicht ? Leon. Daar Kleander , daar 's uw
loon. binnen. Kleand. Ik waande, dat mijn geeft en naare maar geen nood
had: (had.
Maar ach! de.droefheyd rees doen ik de droeve ftoot
^arafq. Waar is de fchelm gevlucht.die fo een daad beging ?
KHß>. Sijn lichaam vind ik niet, maar dees bebloede kling.
Kkand. Ik fpeur mijn leven op de oever van mijn lippen.
Sijn boodfchap is volbracht. Mijn adem voel ik flippen Ten bangen boefem uyt. Ik kan niet langer ftaan. Vaard' ik onnoofle man dan dus de dood bus aan ? Niet wetend, welker wijs en wie mijn fiel doet vluchten. Vervloekt geweer, een telg van duyfentongenuchten. Lyfander, waarde vriend, moft uw manhafte kling Mijn borft doorboren ? noyt uw achtbaarheyd ontfing Een hoon, of fmaat van my. Kaufte ik befpeurè Geen fwaricheyd, dan Hechts, dat my de doodkomc fcheure'
Van u, mijn lief; gy weet de fterfuur niemand mift. Ik ben verheugt, dat God mijn levens lamp geflift- En eerft heeft uytgebluft. Ik dank den goeden heemel E)ie my een huweüjk gegunt heeft, wiens geweemel So lieflijk, fo volmaakt, en fonder doornen was. Ik bid ii mijn Kauft, ik bid u, niet te ras Mijn dood te wreeken, gy fouwt licht uw leven bluffen 5 A 5: Laat
|
|||||||
LY' SANDER
|
||||||||
10
|
||||||||
Laat dit geweer u niet bedriegen; daar en tuffen
Bemint fijn meefter, dat 's Lyfander, die als vrind Mijn niet kon moorden: Lief, dien Ridder namaals mint, Gelijk ik nevens u Kem altijd vurig minde. O groote God.' laat my by u een ruftplaats vinde: Uw oordeel is bedekt. Hoe quam de moorder aan Dees degen ? help! ik fterf, ik voel 't gevoel vergaan. Amy! ó wee! och! och .' Kal. Help heemel, help Kaufte, Die met het leven van Kleander 't haare mifte. 'k Omhels fijn doode borft, die deerlijk wort befchreyt Van my, fijn wederhelft, in ftille eenfaamheyd. bin. Varafq.S\)n leden fijn verftijfr. de dood quam d'ogen luyken.
Waar is fijn broer? Beront?om 't fchellemftuk te fnuyken. Hoe kroop die vuyle fiel hier dus ter kamer in ? Kleander was my lief, Kleander ik noch min Schoon hem de felle fchicht van Atrops heeft getroffen. Ik was fijn oom en voogd : ik gaf hem d'eerfte ftoffen Van deugd en eer ter hand na bey fijn ouders dood. Nu hier Beront niet is, vind ik my felf genoot ( Hy reyfde onlangs na Burgondjen met Ambrifè.) Door 't rechte Rechters recht een middel te verkiefen Tot wraak van fuik een moord ? Klarinde ! hou! Klarinde.
Mijn Heer.
Varaf. Hier viel niet lang verleen een dikke regen neer Op d'ope plaats, daar ftaan voetflappen in de regen , Ik fagfe flus, wiens fijn 't. Klar. Hier heb ik weynig tegen» De treden fijn van my; het is de kleenfte maat. Varafq. Die weg ter hofpoort leyt, wat deed gy daar fo Ы1- Klar. Ik ben 't geweeft; ik moft de hofpoort open homve - Varafq. Waarom ? Klir. Om 't fel bevel en leggen van Me' vrouwe. (moorder 's' Varafq. Gy revelt. Klar. Neen. Varafq. Seg op, wie dan<•'
Klar. Lyfander, haaren boel; en dat 'et is gewis Befchouwt het moordgeweer,het geen hy heeft verget«^ |
||||||||
en K A L I S T E. ц
Ik heb fo menigmaal, al heeft 'et my gefpeten,
I.yfander 's avonts door de hofpoort ingelokt; En ondervraagt Beront, eén man die nimmer jokt, Den Hemel en dien Heer roep ik tot mijn getuygen. Vamf. Het wettig fware fwaard fal u naeyfch doen buygen, Ik fal Kleander eerft ter aarde doen befteên , Dan voel ik door fijn naam en wraakfucht my beftreên s Om u, doch elk alleen, te boeyen in een kerker , Van 't Koninglijk Parijs, tot ik vermerk een fterker En bondiger bewijs tot lalt van u of haar. De pijnbank brengt te voor wie fchelm of eerlijk waar. |
||||||
HET
|
||||||
/
|
||||||
w L Y S A N D E R
|
|||||||||
HET TWEEDE BEDRYF.
Lyfinder te Brujfel.
Eeft oyt de gulde fon rampfaliger befchenen |
|||||||||
H
|
Dan my ellendige ? mijn onluk nauw verdwenen
Vermeert detegentpoed van mijn angft-val'ge fiel. Och! datKleander, mijn vertrouwde vriend, fo viel, En door de fterke fteek van een verraar moft fneven \ My dunkt Alcidon, dat ik fag uw vingers beven En wagg'len op 't papier, doen gy dees tijding fchreef. Alcidon had gy noch fo friffen moed ? ik beef Om 't foeyelijke feyt door 't lefen van uw lettren. Onfaalge moorder! 'k fal uw breyn-pan heel verplettren, En rijten 't harde hart uyt fijn ontaarde groev'. Ik barft van toornig bloed. Wat houwtme, dat ik toev' ? Ik neem de wraak op my. Ilc raas van droeve droef heyd. Mijn noyt verwijft gemoed in een geprangde fchroef leyt. Men laad de fchuld opmy. Ach ! Tèg verduy velt faad , Seg, waarom noemt men my de bron-aär van het quaad ? Seg, waarom falKalift, fo pijnlijk, fo onfchuldig Ter kerker fitten ? hoe! Mevrouw, fijt gy geduldig In dees getoonde hoon? hoor! hoor! daarfeytfe; fy! 5, Lyfander,fy uwgunft! fy inoo verrader! gy ,, Sijt oorfaak van mijn ramp en mijn gevanggeniffen. ,, Uw vlucht berucht u, en beticht u wis gewiffen. Uyt heeftfe. neen Mevrouw, by d'heemel ik u fweer Dat ik onnofel ben, en fonder fchuld, ja meer Dan een ter weereld; had mijn vuyft niet heer Chryfante En Kloridan mijn dolk ter ribben in doen plante', Waar door ik balling ben, gy faagt mijn onfchuld flux. Doch fchoon ik met een berg vol lijdloos ongeiux Gedrukt word, fal ik doch my na Parys begeven , Tot redden van het uw en miifen van mijn leven, (waar» Vaar wel mijn Bruffel, daar dus lang mijn fchuylho* Kaufte daagt my uyt te fterven faam met haar. **' Kdiß>
|
||||||||
j?jj
|
|||||||||
en K A L I S T E.
|
|||||||||
Kalißc in de Gevanggenïs.
Kalifte.... geen Kalift, d&tyden fijn verlopen,.
Bouw-vallig* avond-uur, wiens opgehoopte hopen Van langgehoopte hoop neêrftorten met een flag. Een wreede vriendebeu!, een naaktgeftroopte dag Verdrayt het flonkkrend licht van'mijn fo heldre dagen. Een weldig onluk komt een welig luk verjagen. Waar is mijn ydle roem ? waar is mijn eernaam nu ? Ik ben voor Phebus, hy is voor Kaufte fchuw. Kleander, ander helft, waft niet genoeg te moeten U miflen ? moet mijn dood fo groot verlies noch boeten? Lyfander ó ! mijn vriend, hoe breekt uw trouwe dienft, Die gy my eertijds deed, dus op, op 't onveriïenft ? Moeit ik d'erkentenis, die 'k u bewees, betalen ? I ylander, kunt gy niet in uw gedachten halen Dat ik gekerkkert fit ? is 't rechte recht verblint, En fiet mijn onfchuld niet ? ontrouwe maagd Klarind' Hoe dorft gy my fo fnoo en lafterlijk betichten ? Beronte, valfche broer, gy lichtlijk kont verlichten Mijn vafte boeye-laft, maar fy ! gy ftemt met haar. Kom langgewenfte dood, kom, kan ik het gevaar, Van fonder fchuld te fijn, en fonder fchand te erven, Door u ontvluchten, kom, ik wil gewillig fterven. Geen ftraf is my te ftraf.Den heemel kent mijn fchuldiw. Berm» f e. Akidon.
*»•. Mijn Heer, 't is wonder dat Lyfander fo vervult
En fwanger is geweeft met fulke fchellemftukken, En dat kaufte is verknogt aan d'ongelukken ? Hy fondigt tegens vriend, fy tegens haar gemaal. ^'«fiL Geen van hun beyden is handdadig aan die faal. > "o. Oft vals was! 'kwouw tot foen dees hals op 't outer leggen. "*'c- Men moetVeen quaad vermoên, of licht geruchten (eg- Van yemand,°die by ons niet tegenwoordig is. (gen Sijn
|
|||||||||
т« LYSANDER
Sijn dappre dapperheyd en deugd maakt rriy gewis
Dat hy onfchuldig is. Ber. Dafquam ikook te peynfen- Maar voor fes maanden heeft Klarinde fonder veynfen My alles toevertrouwt, het geen fy noch verklaart. Alc.Hy foüvv wel antwoord doen,maar.. Be.'t Is ook al ver-
Dat ik te Beauplaan in die bemofle boffen (j.iart Self,met Kalift verfelt,hem hoorde klachten lofïën (liefd*. In naare eenfaamheyt. Ah. Waarom doch ? Ber.Qm haar En dat Lyfander mijn Heer broeder heeft doorgrieft Blijkt aan 't geverwde ftaal, dat is Ly fanders degen. Alc. Geftelt, de laak fo ley, fo feyts' hem weynig tegen.
Want, wat de kling belangt, fo ben ik onderrecht, Die liet hy daar in4 veld naar het geflecht gevecht; En nam het fier rappier van Kloridan, dar heel was. Ber. By defè lijken ik de eerfle naa 't krakkeel was.
Alc. Alleen ? Ber. Neen. Leon ook. AU. Die heeft het licht
gevonden. Ber. Ik fpreek hem daadlijk aan. bint
Alcidom Lyfander.
Zyfi Dus ver noch ongefchonden.
Hier woont Alcid on. Heer, hoe vaart Mevrouw Kauft ?
Hebt gy haar noyt befocht ? Alc. 't Is elkemaal gemift.
Lyf. Hoe vaart haar Rechtfaak ? wie beticht men hier al5 fchuldig?
Alc. Mijn Heer, gy loopt gevaar. Uw min , fo meenigvuldi? De boffen voorgeftroyt, maakt u by elk verdacht,
ïnfichfdf. ij/Mijn liefde elkbekent?ö goónük ben verkracht' 't Is Waar, ik minde haar, Kalift was fchoon en eerlijk.
De minnevlam doorkroop mijn adren, en, tot meer bhp
Van mijn verlieft gemoed, vloog in de boffen uyt;
't Welk, wen ik by haar was, rny op de lippen ftuyt'.
Ik vond verlichting door fuik krachtloos klachte-ІооГеі1'
Alc. Maar Heer, hoe ging 't doen u Klarinde.... Lyf.VJlC' Alc. Haarloofe En afgehechte maagd ter hofpoort binnen riep ?
1 І Lyf.W
|
||||
en K A L I S T E. t$
lyf. Indien Kaliftes eer doen eenig fchipbreuk liep,
Of yetwes wierd gequerft, rrspet my de donder pletten. Kleander bleef geheel. De tafel die de wetten Van onfe vriendkhap hield , bleef ongekneuft, en fchoon. Söuw ik, die hem weieer het leven gaf, hem doön ? •41c. Ik ken uw beyden vry. Lyf. Ik eerder en verweerd'er.
«i/c. Mijn Heer, houwt u hier ftil, wy (preken flusjes meer-
der, binnen, Lyfnder weer uyt.
Ik fluyp ter woning uyt, en gun my fêlf geen ruft
Voor ik de kamer vind, daar my Kaufte kuft
Door ingebeelde waan. Sie daar, fie daar de kerker,
Sie daar de traalje, daar Kalifte quynt; ik werk 'er
Een ingang door het gotidt. Inpijn fijn Danaë
Dus in de toren fprak: ó knnftbregod, verknee
Mijn fchonk- en fpier-rijk rif in fchijn van gulde kronen.
Geen boeyewachter komt fich voor de deur vertonen.
Ik fpreek dees Iuffer aan.
Rtigonde voor de deur fiaende.
lyf. Mejuffer, ey een woord;
Yets tot uw voordeel; daar fijn hondert kronen, hoort: In dit gevangenhuys een Iuffer fit gekkiyftert (duyftert My dicht van maaglchappy, haar Rechtfaak bleef ver- Nam ik die niet ter hand: doch wijl ik haar niet fpreek, En fonder onderrecht my in haar handel fteek, Verfoek ik vriendelijk een dag of twee u kamer, Ik fal u vroom voldoen; ik (peur hier geen bequamer Haar nu en dan een briefte krijgen doen in hand', Hn fo den hemel haar hier uyt-red fonder fchand', Verfëekeru, men fal u tienmaal meer vereeren. л£; 't Geit was onnodig; want voor fulke eedle Heeren Staat hnys en kamer op. Die traalje, die gy fiet, Ь in de vankenis de befte plaats, en niet Dan grooten Adel van Parijsiit daar gevangen, lyf. Ik
|
||||
16 LY SAKDER
|
||||||||
Lyf. Ik hoop door uwe hulp een end in ons verlangen.
Rag. Tree in mijn Heer, tree in, ter kamer op. Ø» Lyfander werpt een brief aan een pen en imkoker vaft gemaakt,-
uyt fijn venfter in haar traaljen , en blijft daar wachten. Lyf. Hier is't. Merkuur beftuur mijn briefin handen van Kalift.
Kalifle in de traalje.
Nu ik den heemel bid met biggelende tranen
En neergeknielde knien,komt hy mijn droefheyd fpancn»
En werpt ter traali in dit faatngelegt papier.
Wat eyft dees fwanefchacht, en dees intkoker hier ?
'k Ontfluyt die lieve brief, en leefle; 't is een ander.
Den hemel wraakt mijn klacht en flopt fijn oor.
Brief van Lysander aan Kalistb
in de GevanggeniSé Cróotachtbare Mevrouyoe
Die ik mijn liefde bood,
Wilt vry op my vertrou\ve Uw leven en WW dood.
|
||||||||
Uw virdrayde tegenfj.
Quam mi<n ïëëã en f\V nar gemoed Niet gelijk bet mi]n befchiimen , Maar als 't mijn en 't «w te famen. Dit is 't meefie in wwfaak, Hoe men uyt de kerkker raak. "k Beb daar toe ?ny moed gegeven, Meer dan tot ontijdig fneven, Meer tot fneven, dan, Mevrouw, Ik ondankbaar dulden foirw , Cy gevaar van eerfoww: lopen. Troofi u met verduldig hopen. D'opper-Godgeen hulp entfeyt Uw en mijn' onnofelheyd. |
||||||||
'kU*
|
||||||||
еи К А L I S T E.
|
|||||||
'7
|
|||||||
'* Heb met defe Brief gefinden , .
Pen en hoher, dat gy kor.de An.Wuord fchrijven, en met een
Al bez/eelen aan die geen
Die het nop onmoogüjk acb:e Ugehoor faam op te wachte. Werp de Brief tér trali uyt ;
Denk niet, wie-dis val te buyt J
Ik fal fiif 'wwfehrift op rapen. Laat ww herjfens firgloosflaben. Houwt a finder kommer. 6}uel
Noyt ttw eygen fiif Vaar wel.
kal. Lyfänder,
Verdedigt gy mijn faak ? ik ken uw hand en fchrift. Poogt gy my arme vrouw van hier te redden ? fchift De nijdfe opfpraak, dat gy fijt Kleanders moorder, Eerft van u, fchoon gy hebt geen fclmlt. Lyf. My dunkt ik hoorder. kal. Want liever ik verkies ontelbre duyfentdoón ,
Dan van een /chuldige mijn eerbaarheyd tot hoon, Ter fvvarten kerkker uyt gered te Worden. Hemel! Wat kies ik ? red hy my, fijn minnelijk gewemel, By menig fchoon verdacht, is krachtiger hewys Dat hy om mijnent wil de moordfteek deê. lkys Voor 't opfet vol gevaar. Sijn moed en moord my nopen.' Sïjn kloek beleyt een deur fet voor mijn vryheyd open. 'k Omhels fijn trouwe dienft, mijn oude vrydom rneeft. De nood hem antwoord fchrijft. lakomo, Charles.
**klk bendcr al geweeft, Sy wil geen hutspot voor een ftooter my verkopen. I cW/.Hoe veel dan ? lak. Een reaal. Ik mag niet langer lopen En rapen geit byeen in 't vangenhuys. Loop jy. Gharl. Wel, hebje my gehuurt ? een ftuyver twee ofdry En maaktje geen Seigneur om ftrax een knecht te houwen. B Kijk
|
|||||||
fS LYSANDER
Kijk groothans. lak. Kleinhans fwijg, 'kfel op jouw bak*
kes touwen.
Ik ben de baas. Ch*rl. Iy fpeuWde meefter over al, Dat fchut ik maat; kom hier jouw ruyntje moet van fta!. Ik breek ons broederfchap, d'een is foo goetals d'ander. lak. Schrap jy al louter an, ja trouwe, jy bent fchrander. Kaufte werpt ftil de brief door de trali.
Daar komt een wifTel-brief afwayen, die neem ik.
Charl. Kom an, weer maats. lak. Duym op. Een loutre fwe- ' Is fchapevleys te duur, fel nu mijn maaltijd welen. ((erik,
Laat fien, wat feyt de brief?
Lyf uyt het veniter fiende. Daar wort mijn brief gelefen. lak. Verftaajet ? Charl. Neen, dat 's hoofs. Lyf. Geef hier, die is mijn brief. Hy flaatfe.
Daar lompe fïege], daar is drinkgelt. lak. Charl. Houwt I
den dief. binnen. Alcidon , Lyfander.
Ak. Mijn Heer, 't was ftout beftaan, hoewel 't u wel gelukte.
Kreegt gy de brief noch ? Lyf la, hy laffe al, ik rukte Met kracht die uyt fijn vuyft, gelijk ik heb vertelt. Ah. Gy hebt u in gevaar, dat dubbelt was, geftelt,
Eerft van gekent te fijn, dan van te fijn gevangen. Lyf. Hoor toe, ik kan mijn luft niet langer doen verlangen.
Antwoord van Kalist e aan Lysander.
Edlen Bidder,
Ik beßwt
Leg enfidder Voor 'tfchavot.
'k Weet gy voelt, hoermei mijn voorfjiraak,
Levend quaad, daar gy de oorfaak Of het Woord van elk af fijt.
Doch ik "weet, wy fijn onfchuldig, Daarom fcheld ik il gedaldig Dees begane misdaad quyt.
|
||||||
en K A L ² S T 'E.
t Is het meeflt in mijn faken
En het fwaarfie, uyt te rakeh. D'aanfiag is niet kleen in als.
Wilt de /kak foo toys beßeeken, Dat, al kom ik uyt te breeken, Gy ufelfniet helpt om hals.
Schoon geen eygen vrees u griefde,
Vreefi om my en om mijn liefde, Ons -verlies is faam gehaakt.
Denk "Wat u gevaar komt dreygen. 'k Voel mijn fiel tot forgen neggen, Schoon gy mijn bekomring Wraakt,
Ik vertrouw op God -voornaamlijk,
Die my met geduld,bequaamlijk, En met moed ver fierken [al.
Hy ز gnädig uyt den donk'ren Sijti rechtvaardighep dcenfionk'ren Over mijn onnoofie val.
Hy beklemt mijn hart infchroeve»
Omflantvaftigheyd te proeven, En ik hoop hy falfe fien.
'k VVeet in defe moori-krakkeelen V niet meerder te beveelen, En niet anders te verbisn
Dan dat gy u\v moedigheden,
Die mijn breyn foo vaak befireden, In dees handd niet gebruykt j
Maar voorfichtig u wilt geven lot de redding van ons leven. 'k Bid u, onder fachtheyd duykt, ■
Wik een nauwe achting nemen ,
Dat mijn brieven niet vervremen,
Want ik leef m fonder forg.
B 2
|
||||
4» LYSANDER
MaarikUyf'van angfl geprikkelt,
Nugy hier fijt ingemkkelt. Stel ûëѵ leven niet te borg. Ak. Wat ftaat u hier te doen r weer voor de kerker, als Uytfinnig Haags te lijn, brengt licht u om den hals.
■ Lyf. Ik (al in Hecht gewaat, als bedelaar, gekleet fijn. Mijn Heer, met uw verlof, ik fal terftont gereet fijn, . En doen gelijk gy weet. Ak. Hy wil als bedelaar binnen. Soo na de kerker gaan al beed lende, en daar Aan vrouw Ragonde weer verfoeken, om Kalifte Dus weer te fchrij ven, en, indien hem dit niet mifte Dan d'onderfte Cipier te fpreeken, om te fien Of hy Kauft voor geld wil leveren; indien De faak wel uytvalt, en gelukt n dit Lyfander, Gy hebt haar huwlijxtrouw verdient, meer als een ander. Ik volg hem fachjes na verfelt met mijn lakqey. Tot vryheyd van Mevrouw den Hemel hem geley. bin, Lyfitnder in Bedelaars kleeren. Alcidon met ten "Lakqey van achteren.
Lyf. Wie kent Lyfander nu in dees gefcheurde kleeren. Dit pookje (leep ik meê, om onheyl af te weeren.
Hier woont devrouw, ik klop, ik ben hier doch bekent.
Ragonde weer gegroet. Ragonde doet open.
Rag. Wel onbefchofte vent,
Wie maakt uw doch foo koen dus op de deur te bonfen?
Van hier, eer ik mijn vnyft u doe aan d'ooren gonfen.
Sie daar 't gevangen-huys, gy fijt 'er dichte by,
Gy valt hier in de brand, als vliegen in de bry.
Raakt gy in 't gat, gy raakt niet over gene brugge
Eer gy als Ridder draagt dry Leiyen op uw rugge.
In fich felf.
Lyf. Ik fchyn haar onbekent. Neen, laffer, neen, geen quaat,
Een woord Ragonde, dat niet tot uw nadeel gaat.
Ik kan u goed doen. Rag. Ta,dat blykt wel aan uw kleerei"
Ik fweer u by fint Ian ik fal u of doen fmeeren,
Sy bokt na heffl'
Of pak u hier van daan. Kom, hebje wat te koop ?
|
||||
en K A L I S T E. »
|
|||||
Kom laat de kettings fien; en hebje niet, foo loop.
lyC Ik ben die Edelman, ik iprak u huyden morgen, En doen gefchïede iets, daaf ik nu weer voor forge j
En daarom ben ik dus als bedelaar gedoft.
Ik doe u voordeel; als die Iuffer is verloft,
Daar ik nu fterk om werk, fal ik u rijk befchenkken.'
Rag. Mijn Heer, ik kon u niet. Eer fouw een yder denkken Dat gy een gauwdief waart. Kom in mijn Heer, kotp, ftil,
Kom, datu niemand fie, ik beef om uwent wil.
Lyfander fijn brief uyt het venlter in haar traliën geworpen
hebbende, loopt daadlijk wefir na beneden. Lyf. Sy heeft de briefj ik fal hier felf na 't antwoord wachten«
Kalifle in de tralie. Dit is de tweede van dien Held, daar ik na trachte.
Den inhoud luyt aldus. Tweede Brief van Lysander aan Kalist?
in de gevanggenis. '/: Heb WW briefje in het midden.
Van 't gevaar felf'opgebeft,
En dees middel weer befift ,
U tejehrijven, en te bidden D'onderße Cipier Kandale,
Vat ik hem in vriendefchyn l
Tot profijt van ons en fijn ,
Mag een "woord effwee verhalt. Wilt hem vry beloften geven
Van vijfhondert kroonen voort»
En terfiont op 't eerfie "woord,
Ook noch duyfent daar beneven. Maar hywaebtfieb my te foppen ;
Want ik hem ontlijven "wouw,
Schoon ik daadlijk fierven fouw-,
lat al had hy duyfent koppen., B 3 Sprtek
|
|||||
ãò. LYSANDER
Spreek hem aan hoe langs, hoefierkker
Wen g'mv avondmautyd eet ,
Hn ten tienen ben ik reed
Mem tefpreeken voorde kerkker, Doch, dit feg ik, niet daar binnen.
Werp uw brief op mijn begeer
Spoedig door decs trali ne«r.
Kort beraat ons tijd doet winnen. Wil de Hemel dit gehengen
Voor 't gevanklijk boey-geWelf,
Moogt gy namaxls door hemfelf
My uw tijding laten brengen. Dit is 't al, kunt gy -verwerven
i Dat hy ugetrouwlijk dient. JV« vaar wel, ik blijf uw vriend
Ѣåó in leven en inflerven. Dit voorneem ftel ik vaft.
Den inborft van Kandaal heb ik al ondertaft.
Hy was voor 't oog tot mijn verloffing feer genegen.
Sy fchrijfr.
Aan fuik een antwoord leyt Lyfander veel gelegen, binnen.
Zyf. O hemel! drijft haar pen, daar ik foo graag na wacht. Alleen voor de deur.
Siet, Titans bruyne fchauw voorfeyt ons reets de nacht.
De fchrik voor naare maar doet mijn geficht befterven. Kal. Daar leyt befcheyd en brief, mijn welvaart of bederven. Door de rralie-
lyf. Ha brief' ik lees u t'hnys.ik wandel hier niet vry. binnen.
Kalifle. Kandale, Kal. Kandale. Kand. Ia mevrouw, ik kom u daadlijk by.
Kal. Gy hebt my laatft belooft hier uyt te laten vluchten;
Gedenkt het n ? Kand. Souw't niet? maar hier is te beduch- ËѴààã gy u in de nacht foo ftrax verbergen fouwt. (tc¹ Kal. Die fwarigheyd is kleen. Een vriend my toevertrouwt
|
||||
en K A L I S T E.
|
|||||||
*S
|
|||||||
Wil my met uw verlof hier uyt de kerker fchaken,
En fonder nacht-geweld of ftraat-gerucht te maken, Hy u van avond met vijf handert kroonen fal Begiftigen, en dan wanneer uw welgeval My in fijn handen ftelt noch duyfent daar en boven. Kand. Wie drommel is foo rijk ? dat kan ik niet geloven.
Kd. 't En is geen arg'waan, en gelooft niet, dat hy liegt.
De kroonen gaan voor uyt. Maar foo gy hem bedriegt Gy fult geen plaats voor u ter wereld veylig vinden, Hy fouw u levendig op 't jammerlijkft verflinden. Kand. Neen, neen, roemruchtbre vrouw, foo waarlijk als ik
Ik fweer, dat ik u flus hem felf in handen geef. (leef, Ik wacht hem voor de poort.x^/.Gedenk uw woord Kan-
dale. Kandale voorde poort van het gevangen-huys. Al wacht ik hier wat lang, hy fal t genoeg betale.
Soo 'n daghuurken wel gaan. Ik loof, wel menig wouw Dat hy dit avond-geld voor my ontfangen fouw. Wat helptme, of Mevrouw daar deerlijk fit gevangen ? Die kroontjes helpen meer. Maar eer ik hem wil langen Moet hy dat duymkruyt eerft my leggen in de hand. Hey, fey Mevrouw van daag, jy bent foo braven quant Daar fijn juweelen voor ontrent fes hondert kroonen, Nu moetje my nwgunft, gelijkje fey, betoonen. Ia, feyd' ik, wel om niet, jy bent te hupfchen vrouw, Als datje hier foo flecht gevangen blijven fouw. Doen feyfe, kom ik los, ik fal u meer begave. Ik nam 't al name. Ia 'k. ó bloed ! het is foo'n brave, En milde vrouw, alreets fes hondert kroonen, en Vijf hondert flus, en dan noch duyfent, wel ik ken Dit al niet tellen. Stil, 't is een en twintig hondert. En noch foo veel belooft ? ja wel, ik fta verwondert Waar 't geld van daan komt; 'k had eerft niet, nu heb ik Soo 't niet miflukt; beydt, ik fel mijn grage keel (veel, Nu goet doen; wat! ik ben nu rijker als de Keyfer. Waar of het heerfchop blijft ? en komt hy niet, ik reys'er Soo daadlyk felf inec weg, my dunkt hy ginder ftaat. B 4 Lyfmde?
|
|||||||
LYSANDER
|
|||||||
è
|
|||||||
Lyfander. Alcidon met een Lakqey.
Ale, Mijn Heer ik wacht u hier, en.fie hoe 't (pel vergaat. Ly fander. Randde. Lyf. Mijn vriend, fijt gy die geen, die dees gevange lufFer
Haar fpijfe brengt? Kmd. Ia Heer. Lyf. Enfeyfyunict of'er
Een na haar vragen quam wat gy hem (eggen fouwt ? Heeft fy van avond u mijn komit niet toevertrouwt ? Kand. Sy ièy,een Ridder fouw my t'avond komen (preken„
Ik weet niet, of gy 't fijt ? Lyf. Ia vriend,ik ben 't; tot teken Neemt vry dit (akje met vijf hondert kroonen aan, En eer fy flusjes my in handen wort gedaan , • -Sal ik noch duyfent u vereereh. Wilt ook loven
Dat, foo gy my bedroogt, ik u fouw 't leven roven. Ik brak u voort den hals, al moft ik aan de galg Door hulp van al de beuls van Vrankrijk. Kand. Heer, ik Van die gedachten,maar ik fvveer u by mijn leven, (walg Dat op de nieuwe markt ik u aan haar fal geven. Lyf. Wanneer ? Kand.Tzn ellef uur. Lyf. Ik wacht u dan met
fmart. binnen. Kalifle in de gevangenis.
Rampfalige Kalift! die foo gekluyflert ward.
Moet een onfchuld'ge fiel foo ftraffe ftrafiën dulden,
Hoe quynt dan een gemoed, "t welk fwanger is met fchul-
De onderde Cipier Kandale had belooft (den ?
Verlofling uyt mijn pijn. De uur is om, er) rooft
Al d'ingebeelde hoop uyt mijn onnoofle herffen.
Mijn dood-uur nadert. Ach ! de zilte tranen perfTen
Mijn hoog beducht gefucht in 't angftig hard op een.
De tiende uur fouw ik onrboeyt fijn, foo het fchcen.
Helaas! die tijd is weg. De elfde doet my hopen.
De elffte fluyt mijn hart, breekt fy de deur niet open._
De wanhoop my beheerft, daar ik mijn graf door delf.
Ik hoop en vrees, Daar (laat de klok. Ik' tel. 't Is elf. Û»ï'
ÊÿïàËå-
|
|||||||
enKALISTE t%
|
||||||
Kaniale, Lyfander. kleiden met een Lakqey van achteren.
Êÿâ^.Ååï reyn gebaande baati mijn Heer,dat is ons voordeel.
tyf. Hoe foo doch ? Kand. De Cipier en ook fijn vrouw, na 'k oordeel, Hart ronken op haar bed begraven in de wijn. Den helfchen Pluto en fijn ega Profèrpijn Sijn jaarlijx eens verheugt. De Beulen en Cipieren Doen Bacchus (hy nu al fmoordronkken,) vreugdïg vieren.
Elk leyt in diepe flaap; ik haal Mevrouw. Lyf. Daar 's geit. Kandale by Kalifie in degevanggenis.
Kand. Mevrouw indien gy wilt in vryheyd fijn gefielt,
Omhels dees goede uur en tijds gelegentheden. I M.Waar is mijn Bloed-vriend ? waar mijn fchaakers ? Kand, Hier beneden. Kal. Wat 's dat ? Kand.Daar rollen van de trappen ketels af. Kd. Och! dat den Heemel ons eerft beyde vryheyd gaf \ Kand. Ik laat de deur Hechts op. Sie daar Mevrouw uw vrin- den. Kalifie. Lyfander. Alcidcn.' Kandale. een Lakqey.
lyf. Syt welkom waarde fiel. Laat ik mijn armen winden
In d'uwe: vlecht u vaft, op dat ons niemand fchey. •Ah. My dunkt niet raadfaam , dat men hier foo lang verbey.
Kal, Vlucht, vlucht mijn vrienden, vlucht, men moet geen
tijd verliefen. lyf. Men fal de eerfte ruft by vriend Alcidon kiefen.
Kand. Vaarwel,ik vlucht voor uyt.Kd.Al is mijn lichaam los,
Mijn hart leyt noch geboeyt. Alc. Ik fal u menig ros BefchafTen, fijt getrooft, of waagt u in een wagen. De mijne u ten dienfi fal reed firn voGr het dagen. Begeeft u eerft met my. Lyf. Wy reyfen dan geruft ï^a Pikardyen, en mijn voor'ge Vlaamfche kuft. birweru |
||||||
Bj HET
|
||||||
г& LYSANDER
|
|||||
HET DERDE BEDRYF.
Amhrife.
IK dank den Majaas foon, die my, en niemand anders
Tot herwaarts byftand deê uyt Miramont. Lyfanders Mijn broeders droeve brief my na Parijs ontbood. Hoe meer ik nader 't huys,hoe meer mijn angft vergroot. Daar woont Alcidon, 'k klop. Lidiw.
Tc Was nauw te Normandyen
Met mijn vrouw moeder in de poorten komen ryen, Ofdaadlijk quam de boó, en bracht my fchrijven van Kalift, mijn fufter; ik nam bly de tijding an: Maar ach! mijn vlugge geeft na 't lefen wierd bedroefder. Men ftelde dag en tijd van wegreys; ik vertoefd'er Niet lang, maar 't moedig Ros bracht my hier te Parijs. Dit was wel eer de ftad van onfe vreugd. Ik ys Wanneer mijn breyn gedenkt aan 't wankkelbaar verkce- Daar huyft Älcidon, 'k fal aan hem en al de Heeren (ren. Mijn t'huyskomft weten doen. Voor de deur. Ambr. Ik klop de vierdemaal. Amhrife. Olinde. Argire. Alcidon. Lidian*
Alc.Sijt welkom vrouw Ambris'. Lid.Daar komt de ganfche
Ik nader. Sijt gegroet mijn hartvertrouwde vrinde. (faal: 'Alc. Sijt welkom Heer. Lid.Hoe is 't mijn foete lief Olinde ?
Ol. De droefheyd heeft byna mijn leven uytgewift.
Lid. Hoe ftaat de Rcchtfaak van mijn fufter, van Kalift ?
Arg. Mijn Heer, de faak lijdt laft, die droevig is te mellen.
Gy moet de tijding van Alcidon hem vertellen. Ol. Beronte heeft terftont, doch niet met ongenucht,
-Aan vriend Alcidon doen verftaan de rappe vlucht Van d'onderfte Cipier, en ook Mevrouw uw fufter, Uyt het gevangenhuys. Lid.Dit maakt mijn hart gerufte- |
|||||
enKALISTE, %7
Ol. Ik had my felf bemoeyr, en groote vlijt gedaan
Hun uyt te loffen; nu dees twee fijn weggegaan , En darden fich vereent ftil rfyt de kerker ri)ten, Komt yder my te fpijt dit voor de ogen fmijten , Als was hun kerkker-vlucht door my alleen gebrouwt. Dat meer is, yder voor de waarheyd vaft vertrouwt, Dat ik hun heb verbergt in d*een of d'ander hoeken, Dies fal Varafqueflus mijn woning doen befoeken. t-id.Wie heeft haar uyrgered ? o/.Lyfander. Lid. Braven held!
-Ambr. Hy haar in vryheyd, ons in blyheyd heeft herftelt.
•drg. Beronte fal terftont Ambri'e komen fineeken.
Ambr. Men ga van hier, ik mag Beronte nu niet ipreeken.
Alcidon geef voor my hem antwoord. AU. Ia Mevrouw. Ol, Mejuffers u re wil, dat ik de voortocht houw. bin.
Ly'fander, enKalifie , in&!ormtmdien.
i-yf. Het drayend avond-uur dus ver ons dede dwalen.
Mijn voorig Bruflèl in de oude Vlaamfche palen Ons deerlijk wierd ontfèyt; ons leven was ver/moort Had niet Kalifte van de Gemalin gehöort Des Franfchen afgefands, dat ons de Koning föchte. De kuft van Vriefland ik van daar rot ruft bedochre. Men reyfde derwaarts ; daar de geur'ge fomertijd Mijn minnend-yver fchiep in keur'ge minnenijd. Een Vriefche Iuffre-pop, een Edelman, Beranger Liefkoofde mijn Kauft, was mijn verblijf wat langer En eeuwig daar geweeft, ik had wel raad gedaan: Kalifte fprak myeerft, fy fag mijn gramfchap, aan, En wilde hergeweft van Vriefland flux verlaten. Men deed'et, ons vertrek Berangers leven bate: Noch echter fpoog hy uyt fijn langvervloekte fiel, Doen hy ons buyten.'s lands fo fchellems overviel. Dus deê het noodgeheym ons her-en der-waarts vluch- Nu fchuylt ons leven in Normandïens gehuchten , (ten. Ses mijlen van Belair,de plaats daar d'óuders fijn Van mijn Kalifte, mijn geëerde fonnefchijn. |
||||
aS LYSANDER
|
||||
Mijn eerbare Kalift, hoe brengt men hun de tijding ?
Kd. Ik brachtde tijding felf indien mijn leven vry ging. Lyfi Te trekken na Belair fo ftaande voets is qnaat. Kal. De ouders weten graag, hoe 't met hun kinders gaat. Lyf. Een blyde boodfchap is voor d'oude ouders grager. Kal. UW ouderlijke fucht word flauw, en langs hoe trager. Lyfi Men ondertaftdoorfchrift het ouderlijk gemoed. ' Kd. De pen maakt fomtijds meer,als eygen woorden goet« Lyfi Wat middel fal hun die met blijfchap doen ontfangen. Kd. Een van uw knechten fal 't haar felf in handen langen. Lyfi Mijn knechten fijn al krank, hun lichaam is gewont, Kd. Indien men mijn gefchrift haar door een ander fond. fyfi Door wie? kom hier mijn lief,ik fal de poft verftrekken» Kd. Gy fouwt door fuik een ampt uw adeldom bevlekken. lyf. De liefde treft het hart, geen uyterlijk gewaat. Êë/.Ååï voorgeworpen fchoon door 't oog ten boefem gaat- Lyfi Mevrouw fag my fo vaak in Ridderlijke kleeden. Kd. Maar ftaat uw voorflag vaft op gronden van de reeden? Lyf, O ja. lang my de brief, ik fpoey fo daadlijk voort. Kd. Mijn ouders, fo gy weet, fijn feer opu geftoort. Lyfi Ik hebte vaak verplicht: uw broeder en uw vader. Kd. Een laatftemifdaad komtde herfiensaltijd nader. Lyfi Ik ben onfehuldig aan de moord by u, en haar. Kd. Ik ken uw onfchuld, uw onnofelheyd is waar. Lyfi Doen vrienden wederfijds elkander goet, men haat 'ef' Kd. Men (chrijft het leet in ftaal, het weldoen in het watef' Lyfi Ik fal hun inborft eerft verfpieden fo ik kan. Kd. Doet echter geen van t ween een hoon of oné'er an. Lyfi Ik fal mijn edel lijfin paagjes kleding fteken. Kd. En fult gy dan aldus onkenbaar met haar fpreken ? Lyfi Vervaardig uw gefchrift, ik waag 'et ons te nut. Kd. Al wat deliefde raad, de Hemel-voogd befchut. ^"' Beronte aan d'etne; Alcidon en Lidinn aan a*ander fijde.
ѣåã. Gy Heeren, Waar is nimf Atnbrife? ey, waarifle?
Ah, Voor defe maal Beront moet gy haar byfijn mifle »- ü |
||||
en K A L I S T Á.
|
|||||||
IS
|
|||||||
Ook bidfe, dat mijn Heer dat niet voor oneer neem,
Dat fy haar lief geficht fo lang van u vervreem ,
Ter tijd gy met haar broer Ly fander fijt bevredigt;
Dan queektfe weer de min. Bir.lk heb hem noyt beledigt.
Ø. Dat bleek wel, doen g'u felf fo yvrig hebt gelet Om mijn vrouw fufter na des Konings ftrenge wet
Op 't fchandelijk fchavot onnofèl te doen fneven.
De faak is welgelukt; was 't anders, 't had u leven»
üer. Mijn leven? wat ? Lid.GekoR. Ber.Door welk een wree- En vriend Lyfander had u in een ogenblik ■ (ker? Lid, Ik,
Dat lafterlijke hooft doen van het lichaam fcheyefi.
tier. Uw dreyging gek niet om vergiffenis te vleyen. Die my vermeeit'ren wil, vermeefter defe dolk.
Ø. Bereute terg my niet. Ik fweer, de duyftre kolk Van 't nevelachtig Styx uw vuyle fiel fäl erven.
ßer. Ik fal mijn gladde kling in al uw aders verven, (gang. Of tem uw Hoogmoed. Lid. Voort gy lekker, keeruw
$er. Ha fnoode! Ac Vrienden, hoe! dit kijven duurt te lang. Dit is geen broeders wraak,dit is geen fufters.voorfpraak.
Eerft foek men Leon, hy is een gewifie oorfaak
Van aldit onheyl; fteek uw wreede lemmers op.
Verdrenk uw vyandfehap in I.ethes drabbig fop.
Kom, fweert, dat..... Lid. Ser. Neen. Alc. Dat....
ѣå-.: Lid. 'wat ? Alc. Dat elk Co lang fal rennen, Tot dat hy Leon vint, en doet fijn fchuld bekennen.
Sy fweeren op de degens.
|b. -, Wy f veeren noyt gefond te keeren ïë Parijs, ti£ S Eer ons den beemd dien vervloekte Leon "wijs. Lyfander in ~Pagies kleding te Belair,
Hier is de woning van haar vader en haar moeder.
Ik klop. Ttoriltu en Orante uyt,
*-yfi Grootachtbre twee, den Hemel fy uw hoeder.
Sijt Sy Heer Dorilas ? Vor. Ia, ik bea 't, Lyf, Deefe brief Schikt
|
|||||||
LYSANDER
|
|||||||
30
|
|||||||
Schikt ii Kaufte, 'k hoop mijn tijding is uw lief.
Der. Sotaamlijk; echter kom, ik fal haar brief eens lefen* Brief van Kauste aan Dorilas
haar vader. Mijn Heer,
Na 't ongeval en al de ramp ,
Waar meed ik leyder ! hadfo fwaren kamp ; Na 't wichtige -verlies van mijn Gemaal, En quaal,
Gevoel ik geen, die te gelijken ii By 't ongeluk, waar door ik treurig mis, XXwgnUegunft, en nu geen vaders min Meer vin.
VVant na de druk, die my had "Meeuw gemaakt Van een, tot wien ik echt lijk heb geblaakt, JEn 't lieffie in het "wijde weerelds rond Bevond,
Was d'aarde my de aldergringfte fchat, En hst verlies van alles wat ik had, Verdraaglijk j fchoon my 't vaderland verfliet 't VVm niet.
Maar doen gf my [o weynig hebt geacht, En ik by u, mijn vader, "waar verdacht, En ik onrtofel had ww v. iendfchxps eer Niet meer.
Dat "was ellyd, die niemand boeter klaagt, Noch merken kan, dan diefe [elf verdraagt. Sogy eenfehets in ww gemoed kunt fien , Mijfchien
Doet dat u ook [o veel medogen aan , ■Als ik daar door heb droefheyd uytgeßaan. Ulv vaders hart my eenig ov'rig was, So ras
Mijn echte troofl my droevig was ontrooft, , |
|||||||
eaKALISTE. • J*
Ik htb na dit, my veel van è belooft
Als vader ■ ivat u dochter had gehoopt Verloopt. Aiijn Heer, gyfijt min vader, en ik bid. Ootmoedig, gy voor my ook Hechter fit 5 Gy "word nu ook ww dochters fivaar gevaar Gewaar.
¹v goedheyd dit een vreemde neyt ontfegt. lkfmeek u om geen gjrtade, òÿàã om recht. E» ik begeer, gy my fo firajfen doet, Als t moet
Geflraftfijn, na de mifdaad dam men my So valslijk mee beticht, niet flechti [o gy Bevint, dat ik geen fchuld heb aan fijn dood , Maflrfoo 't
Niet openbaar en yder blijken ken Dat ik onfchstldig en onnofel ben. Beer vader, vaar lang "Wel. Uii> dochter is 't Kaust'. Úîã. Mijn vriend fo kan de faak,gelijk fy fchrijft,niet wefeßj Want anders was fy noyt ter kerkker uytgevJucht. Haar mifdaad veel befwaart. Sy maakt haar felf berucht Wijl fy verreyft is, met den moorder felf, Lyfander. En is haar onfchuld klaar, fo leg, dat fy verander En Hel haar weer ter plaats, daars' uytgebroken is. Ik fal den Koning felf, verfeeker haar dit wis, Om vryheyd vleyen, bey voor haar, en haar verrader. Ik fal haar namaals fijn een altijd goede vader. Maar dat fy mooglijk denk, ik haar (die haar Gemaal So fchendig moorden liet door een onkriftlijk ftaal, , En daaglijx noch verkeert met hem, die 't heeft bedreven ) Voor dochter houden /al, of wat fy heeft gefchreven Of tranen achten: neen, 't fal mis fijn, feg haar dit. yf Mijn onderdanigheyd uwachtbaarheden bid niet te denkken: ja, ik fweer met heyl'ge woorden
£>at fy noyt overfpel beging, en hy noyt moorden. |
||||
ifl. LYSANDER
So veel als ik verftond, is dit de reden, dat
Sy niet weerleggen kon, waarmee fy wierd beklat, Om dat Lyfanderfich niet na Parijs dorft geven. (ven Dor. Waarom verfcheen hy niet? Lyf.Om dat hy korts het le-
Aan Kloridan en aan Chry fante had gerooft. * è fich. felf Dor. Waar is Kaufte ? LyfZ'is in Vriefland ! (* die 't gelooft.)
Dor. En in gefëlichap van Lyfander, fo ik gifte ?
Lyf. Ik fweer Lyfander nu niet is by uw Kaufte.
Dor. Indien de faak fo leyt, ik haar onfchuldjg houw ;
En reys voor haar te hoof. binnen. Lyf. Dees is aan u, Mevrouw.
ór. Ik lees haar letteren, waar op mijn tranen rennen.
Lyf. in fich felf. Tot hier toe gaat het wel, noch quam my
geen te kennen. Brief Van Kalisté aan OsAhte
haar moeder. Vrouw Moeder,
Doen bet flibberglat geval
Mijn Tgemaal Kleander my ontflal 5 Mi,n blijde vryheyd en mijn eer en al Helaas \ ontroofde,
ѴÓì dit mijn hoogße troofl ( bebalven God jE>2 mijn gemoed) te denkien, hoe gy tot My neygende, een mededogend lot My TVeèr beloofde:
Al ïÿò het nootgeheym mïm dierbrefchat, ̳àã -,vaardfle man; fo "miß ik echter, dat Den heemel my een goede moed.er had Gefond gelaten^
Tin fuik een vader, die fich felf niet min Genegen toont, enflurpt mijn tranen in Sijn vaders hart, noch kan door gramme ßn Sijn dochter haten.
Maar dit Mevrouw, dit viel my veel tefivaar, |
|||
en KALISTE.
|
|||||
Doen ik met harten-leet eerß wierd gewaar ,
Hoegy my in dit doodelijk gevaar Gantfch had vergeten.
En du die geen, diemy dtn heemel gaf Tot ouders, daar ik kreeg mi;n leven af, Als vyanden, een onverfoenbrefiraf My tegen fmeten.
Gelijk Mevrouw dees uw genegentheyd My 't waardfle was.fo ijfe nu verdreyt F.nfchadelijxt, doen gy my hulp ontfeyit. Uw fin verander!
Ik Wat mijn eer, mijnflaat, mijn leven quyt, Indien ik niet was naderhand bevrijt Door hem, dien gy mijnfchand en 't moorden wijt Van mijn Kleander.
Ik hebt gefeyt, vergeeft 'et my Mevrouw, Dat ik uw vyandfchap als oorfaak houw Vanfi veel ongelijk en [warte rouw My overkomen.
Want, doen ikfag, dat eygen ouders my De hand onttrokken m die raferny , Heb ik door lange raad een ander vry Tot hplp genomen.
Ik Wouw niet flerven, eer men hadgehjort Dat ik geenfchuld had aan Kleanders moord, Noch kittlig over/pel my had bekoort Gelijk mm meende.
Dies viel ik in de handen en de bor ft Van hem, die noch was met het bloed bemorfi , Indien fij n lever had daar na gedorft , t Geen Wy beneenden.
Dit is de fchoonfleglans, daar my, o fj>ijt! Hik een mee knelt, dat gy my tegen fijt, En bey mijn vvand: dees uw Wreetheyd bijt Mijn hart aanfiukken.
Ik bid Mevrouw, ik bid vsrfchoont my, ey. |
|||||
4 LYSANDER
Mijn drcefheydduit niet dat ik weer verbey ;
En d'enfihuld port my cum tot ftlk «efchrey In d ongelukken.
Indien gy "wift, hoeveel ik eertijds leed , En noch alihans bier Uiden meet, ik 'weet Gyfchrtkttn, dat gy fuiken kind door j\veet Ter "weereld brachte.
Offchoon ik u niet tot erbarmen ruk , Hebt echter doch een "wetenfehap -ven 'tfluk , En uw gefucht niet "wrceder fy in druk Ah Rechters klachte'.
Hoe ! "weygert dan een moeder haar geficht Te "wenden na ha vr dochter, die beticht En aangcklaagt "woort ? doch voor 't Recht niet fwicht De Nijd te floopen.
Doch "wiltge niet, dat ik my t'wwaarts "Wen , Noem my een vriend, by ëѵ³åï ik beter ben Dan u, die 'k voor m^n echte moeder ken. VVaarfal ik hopen ?
Het nijdig avond-uur, dat my verfliet , Sijn pijlen vry van gramfchap op my fehlet, Indien 't 'er noch heeft ov'rig, die in iet Mijn boefem mifle:
Noyt "woet het dm,fcheon duldeloos in pijn , . Dat ik Mevroww ootmoedig, fender fchïjn , En niet na plicht u"w dienares fouwßjn En kind. Kaliste.
Or. Snik mededogend fchrift verweekt een yfïg hart. Ik ben haar moeder, en ook niet geloochent wart, Dat ik Kalifte, die mijn kind is, niet fouw minnen. Maar wijl gy flusjes feyd, dat flechts Lyfander binnen Parijs verfchynen molt, en dan haar vryheyd quam ; Wy fijn aan hem verplicht. Ons gantfche Franfe (lam Sweet om fijn vrygeley. Maar feg eens, is Lyfander En mijn Kaufte niet geftadig by elkander ? |
||||
en K A L I S T & I?
tyf. Neen, neen, Mevrouw, ik fweer 't, en houwt et voor
Geftelr, fy waren faam; waar wiltge dat fy is, (gewis* Of elders wefen fouw ?^waar kan fy haar begeven Noch beter dan by hem, die 't fteunfèl van haar leven En al haar eer is. O. Ach ! hy heeftfe neêrgevelt. Noyt kanfe weer door hem fo prachtig fijn herfielt. tyf. So 't fchynt. Hy poogde noyt haar eernaam t'overftel-
Hy hielp haar, en hy fal haar tegen yder helpen. (pen j ~ So 't u niet goet en dunkt, dat fy by hem is, nu
Waarom neemt gy haar dan niet weder t'huys by u ? Of wilrgy mooglijk, dat hy haar alleen laat dwalen ? Or. Hoe, Heer Lyfander ? hoe ? kunt gy u fo vermalen
Met een geleende ftcm en knechtelijk gewaat ? tyf. Ontftelt u niet Mevrouw; fy my ter harten gaar.
De deugden van Kauft fijn duyfênd dienften waardig.. En dat gy fèggen moogt, dat deie dienft rechtvaardig En fonder eerkreuk is, fo bid ik, haalt haar t'huys. Ik fweer uw dat vvy bey onfchuldig fijn en kuys. Ojv Was moederlijke haat ter weereld oyt fo krachtig
Die u die beê ontfey ? indien het is waarachtig * Datgy onfchuldig fijt, (ik twijffel daar niet aan)
Wat een vergeldinge dient ü van ons gedaan. tyf. 'k Eyfch geen vergelding,'wilt mijn onfchuld maar ge-
br. Ik kan my langer niet van haar geficht beroven, (loven.
Tree in Lyfander, kom, haar komft wort toegeftaan. bin» Kalifle.
Ik voel mijn kloeke borft met fwarë forg belaän.
Ik heb de trouwe dienft van d'edele Lyfander
So menigwerf befpeurt; fchoon ik mijn vlam verander,
De fijne ftadig gloort. Sijn dienften fijn my waart,
Sijn trouwheyd fchat ik groot. Maar fuik een helden aart
Als hier fijn wijs beleyd manhaftig dorft beginnen ,
Kan d'andre al, na mijn bedunken, licht verwinnen.
In d'eerfte proeven hy met tegen-vyand ftreed r
Nu ftrijd hy metfich felf, en tegen eygen leed.
C 2 ' Daaf
|
||||
3S LYSANDER
Daar keert hy van Belair- Hoc yvrig komt hy draven !
Uw moeyte deert niy. Lyftndcr -verba xfl uyt.
Lyf. Ey, een kusje kan het laven.
Uw wrange moeder is van harde aart ontaart.
Sy ftaat uw t'huyskomft toe. Uw vader, eerft befwaart, Trok na Parijs, om by den Koning te verfchijnen. Uw lukftar rijft ten top, en mijne moet verdwijnen. Kal. Ik geef my dan op reys, en trek fo daadlijk heen.
Lyf. En ik rampfpoedige ! en ik blijf hier alleen.
Kal. ]k fal in dit mijn breyn een eeuwig merrekteeken
Van uw verbintenis en mijne plichten fteeken. Lyf. Gedenk Mevrouw, gedenk aan uw geftaafde eên,
En uw beloften, en uw goê genegentheên , Waar meed uw liefde my te uwaarts heeft verbonden, So niet; mijnlijd/aamheyd word rafèrny bevonden, En mijn belcheydenheyd een dwafe fotterny , De grootfte wanhoop fouw fich voegen aan mijn zy. Щіі. Kunt gy uyt mijn ge/prek of uyt mijn handel denkken
Dat ik mijn opfèt met verandering fouw krenkken ? Ly/ander, hoe hebt gy vergeten wie ik ben ? Of waant uw breyn-vat, dat ik geen Ly/ander ken ? Noyt fal ondankbaarheyd Kalïftes inborft /chennen. Hoe ? fal ons dit vertrek eikander leeren kennen ? Lyf. Uw droeve reys was noyt voor mijn gemoed fb fel,
Indien ik was fo fterk, en /eggen kon, Vaar wel. Mijn droef heyd wierd verkleent, indien iks' u kon klage 't Is trooft, dat ik om u, die meer verdient, dit drage. Ik bid u fchoone Vrouw, by 't heemel-lichte licht Van bey uw lichten, wiens klaartintelind geficht, Offwarte duyfternis ik nimmer kan verdragen, En fié haarklaarheyd thans tot mijn bederrverjagen, Ik bid u andermaal, dat gy my noyt vergeet, In de/è duyfternis, die uw vertrek my deed. Kal. Aanfiet de »ulde fon, aanfiet d'azuren heemel, .,
|
||||
en K A L I S T E. 37
Die fijn getuygen; dees wiens glinfterend geweemel
Ons bruyne kruyn belchynr, eer dempen al haar glans En ryke ïtralen, eer, Lyfander, praal der mans, Ik uyt uw wedermin en f rouwe trouw fal fcheyde'; Indien ondankbaarheyd my tot vergeten leyde, Souvv uw manhaft gemoed my manen doch genoeg, Dat ik veel eeuwen lang aan u gedachten droeg. Doch gy moet weêrfijds noyt my uyt uw hërflens wiflên. Lyf. Eer (wemmen op het land degladgefchubde viflèn, Kd. Eer fal 't vermeerend meer ter grond fijn uytgedroogt, Lyf. Eer fal de wreede wolf by fchapen fijn gedoogt, Kd. Eer fal de fchrande vos met tygers fich verkopplen, Lyf. Eer fal de geurge roos ontfhan uyt diftel-ftopplen, Kd. Eer fal het fnelle hart fich weyden in de lucht, Lyf. Eer fal een regenvlaag doen groeyen rijpe vrucht, Kd. Eer fal een gryphioen met wilde paarden paaren, Lyf. Eer fal een bloode das met fnoode honden waaren, Kat. Eer fal de bange duyf beneft'len d'yfermijn, Lyf. Eer fal de heemel en de aard een Chaos fijn, Kd. Eer ik uw lief geficht en liefde heb vergeten. Lyf. Eer ik uw trouwe trouw en fchoonheyd heb verfmetén. Kd. Vaar wel mijn wederhelft. Lyf. Vaar wel mijn Galateê. Kd. Mijn Ж^оп. Lyf. Mijn Neëer. Kd. Mijn Titan. iy/Mijn Medee. (Heieene. äW.Mijn lafon. LyfMijn Diaan. xW.Mijn Phcebus. Lyf. Mijn
Kd.M\)n Paris. Lyf. Dafne. Kd.Mijn Apollo. Zy/TPolyxeene. Kd. Achilles. Lyf. Hermion'. Kd. Oreftes. Lyf. Peneloop. Kd. Ulyfles. Lyf. Hecuba. Kd. Priaam. Lyf. Mijn Caffioop. Kd. Mijn Cepheus. Lyf. Phyllis. Kd. Mijn Demophoon. I Lyf. Mijp Chioris. (Doris, f ^•Mii'n Neleus.z^Phcedra.JC^.Mijn Hippolytus.iy/.Mijn i
kd. Mijn Thyrfis. Lyf. Andromeed. Kd. Mijn Perfeus., [ Lyf. Mijn CypVes.
^^.Mijn Adoon. Lyf.Dejanïer. Kd.Vaar wel mijn Hercules.' tyf. Mijn Dido. Kd. Mijn Sichil. Lyf. Mijn Hero. Kd. Mijn I Leander. C 3 Lyf. Vax
|
||||
38 LYS ANDER
Õó/Ã Vaarwel mijn fiel Kalift. Êë/. Vaarwel mijn hart T.y-
Lyf. Dit kusje u geley. JCaL Dit kusje liefde fet. (fander.
Lyf Noch een. Kal. Noch een. Lyf. Noch een. Êë?. WatNe-
clar ! Lyf. Wat Hymet! binnen.
Koning Henrik ѵëï Vrankrijk, Dorileu. LucUan, met des
Konings gevolg. Kon. Voor wettig kampgevecht en andre ongelukken
Vergunden ik gena, maar niet voor fchellemltukken Van blood-aarts; 't doet my vreemt, dat gy voor fuik een Vergifnis vleyt,die lang de dood al heeft verdient, (vriend Por. Ik fmeek flechts in de faak van Kloridan, en d'ander,
Waar van fijn onfchuld büjkt.Het moorden van Kleander, Indien hy fchuldig is, ftaat u te ftraffen vry. Kon. Men feyt, hy hier niet aan, maar daar aan fchuldig ff.
Dor. 't Gefchiede alle beyd, in affijn van getuygen,
Indien fijn Majefteyt hem voor het fwaard doe buygen, Is 't nodig, hy fijn faak eerft mondeling verklaar. Doen deie moord ontftond hy noch te Bruflel waar, En d'andre faak leyt dus gelijk ik flus verhaalde. Doch foo de Koning met fijn vryheyd langer draalde, Om dat de twijfel noch uw boefèm heeft verkracht, Soo volgt de middel, die uwKoninglijk geflacht In fuik een faak verkoos, om alle twift te flechten. Men liet d'aanklagers met den aangeklaagde vechten. Luc. Grootmachtiglte Monarch, gun geen vergiffenis
In defe bloed-faak, want Lyfander fuik een is Die felf de dienaars durft het hart ten groef uyt trekken, En fpaart niet een, om dus fijn moorden te bedekken. En wijl de Rechtbank na de rechte waarheyd vraagt, En Dorilas terftond van kampvecht heeft gewaagt, Laat my door daginge hun op Lyfander wreeken. Dor. Des Konings byfijn doet my fwijgen, en u fpreeken.
Maar foo 'k fijn Hoogheyd geen eerbiedigheyd en droeg» Ik fweer dees filvre baard althans had kracht genoeg, Dat geen verradery fijn handel oyt doorgriefde. |
|||||
en K A L I S T E. 3»
En fonder meer bewijs, indien 't de Vorft beliefd?,
Ik ftel my regens u voor hem in 't open veld.
Luc. Uw fpieren fijn verflapt, uw krachten fijn gevelr. UW manflag was my licht. Hoe fouw dien oude fteyg'ren!
't Was beter met uw foon. Maar doch, ik fal 't niet wey-
g'ren. (Kon. Houw maat.
Ъог. Vervoerde lekker. Luc. Ga! gy grijfaard. Dor. 'k Sal...
Swijg gy, en gy, op ftraf van mijne ongenaad.
Lyfander gun ik g'naad : doch binnen twee paar weeken,
Moet hy in 't vlakke veld fijn onfchuld moedig wreeken.
binnen.
Lyfander te Miramont in Burgundien.
Ik meende na Parijs te rijden langs de Seyn: Maar koos de linker hand, niet ver van fint Germeyn , En focht Gaskonje; doen Thouloufè, door Etampe. Hier loft' ik mijn Kandaal uyt dodelijke rampe. Indien ik onderweeg hem niet had hulp geboón, Hy was al aan de galg of onder Franfche doón. Hier is myn Miramont, hier woont mijn grijfe Vader. Kandale, klop, noch eens, daar komt hy fèlf, ik nader. Adrafle uyt,.
tyf. Beminde Vader, die den Heemel lang behoed.
■kir. Sijt gy 't Lyfander ? hoe! wie heeft uw moed gemoet
Te keeren t'huyfwaarts na tien-jaar'ge ballingichappen Als een Ulys ? mijn Soon, fier, fiet, uw Vaders rappe En eertijts jonge leen vint gy verflenft en ouwt. Ik dank de Goón, dat gy het Hof verlaten wouwr. 'k Omhels u, en mijn mond wil u de weikomft geven. Lyf. Het Hof verlaten ? neen, het Hof is ai mijn leven.
■ddr. Heeft dan een ouders hart voortaan geen deel aan u ?
By vreemde fijt gy graag, en van uw ouders fchuw. Uw jaar-tal groeyt ook aan. 't Is tijd om ruft t'aanvaarde, En door een Huwlijk u te binden met een waarde, Een rijke, fchoone, en een jonge maagde-praal. Op dat Burgundjen uyt uw Huwlijk voordeel haal j C 4 En
|
||||
4o LYSANDER
En dat uw nafaat mag dees landen dienft bewij/èn.
Lyf. Heer Vader, met uw gunft, mijn boefem fchijnt te yfert
Voor echtelijk verbond; geen Huwlijk my behaagt. 'Adr. Ik fag, niet lang verleen, een overfchoone maagd
Met wie gy echtelijk verdient alleen te paren. Want Goddeli k cjeraad fiet m' in haar lichaam waren ! Lyf. Schoon haar Minerva feif haar handen had gegont,
En Iuno haar geficht, en Suada hare mond. En Zïthys hare gang, en Venus bey haar borften , Al deed haar oog en fpraak elk om haar weênnin dorften, Al maakt' haar liefde en eenparig hart my tot Een halve, en haar bed tot een gèheelen god, Soo vond ik echter noyt mijn boefem foo verweken, Dat ik uyt liefde om een echt haar aan fouw /preken. 'Adr. Die gaven, en veel meer, alleen haar eygen fijn.
Geloof, s'is een Pandoor in maagdelijke fchijn. Kom, foon Lyfander, kom, u moeder u ontdekken, Sy fal haar inborft en haar deugden u vertrekken. Op morgen fiet gy haar, dan word uw hart verkracht. ]k fal haar mondling felf op onfe Harte-jagt Verfoeken, daarfe komt na volle jager-orden. Gy fulc uyt Sylvïo dan een Myrtillo worden. binnen. Dorilas. Orante. Kalifle.
Dor. Ik fal Lyfander dan ontbieden door dees brief. Hoor, hoede inhoud luyt. Brief van Dorilas aan Lysander.
Mijn Heer, Doen ik ѵегпят dat gy de laflering,
Waarmee men u betichte, Van Heer Kleanders dood door d'overWreede kling Niet darde fuyver -voor ons Vranfche Rechters richte, Wylgy Chryfante had met Kloridan^Woof, En dat WW faken hangen
Aan onfe Konings gm ; heeft my «W eer genoot Dit te verfoeken, tot den handel iiw voldongen.
Deel
|
||||
en K A L I S T E. 4*
Dees Edelman aan u vergifnis tonen fal,
Op dat gy nu onjchttldig
Ook moogt rechtvaardigen Kaliftes droeve val, En uwe achtbaarheyd, gequetß, weer menigvuldig. Al de genegentheyd die ik te haarwzarts draag , Als van natuur haar Vader ,
En die 'k u fchuldig ben, "maar van ik eeuwig waag , Voor my en mijn geflacht in mijn gemoed komt nader. En ik met groot en ernfl verlang u vry tefien. Ik had-u nu gefonden
Mijn Lidian, mijn Soon, uw trouwe vriend, indien . ' Ik hem na mijne komfl hier had aan 't Hof gevonden , Om u te bidden dat gy »iet nalatig waart Weh voor den dag te komen,
En door een kamp-gevecht onnofel u verklaart, Waar toe fijn Majefleyt vier weeken heeft genomen. Orante u bedankken deede. Kalifles brief vint gy hier miede. Ik blijf verplicht, die 'k altijd was Uw vriend
en Dienaar
DORUAS.
0»v S'is goed, s'is quaad, en lief.
bor. Hebt gy uw brief gereet van 't gene dat gy wifte Aan Heer Lyfander? Kal. Ia,Heer Vader. Or.Lees Kalifte. Brief van Kaliste aan Lysander.
Mijn Heer,
Dit komt voor uw geficht
Op 't onverßenß. Hadgy mijn ouders niet verplicht Door menig dienfl,
Enfy aan my dit niet bevolen Omfchaldigheyd, Soo wierd ik doch door minne-kolen Daar toe geleyt, C J De
|
||||
41 LYSANDER
De plicht verfeit genegentheden.
Ook door het deel
Het "welk gy hebt, Word ik beftreden , 1* тцп krakkeel.
Mijns Vaders brieffd u ontvouwen ,• Al wat hy deed.
Oek hoegy ufult moeten houwen In dit ons lest.
Men hoeft u met hier om tefmeeken, De eer uport.
Ik deè uw leen, die noyt befweeken, En moed te kört.
Uw yver brak, om weer te kiefen Die goedenaam ,
Die 't noode-lot heeft doen verkiefen , Aan ons te faam.
Vaar Wel; gedenk aan uw vriendinm En meefieres,
Die eeuwig u getrouw fai minne Als Dienares.
UW Wifte
Kalisti.
Dor. Den inhoud my bevalt. Lyfander raakt' er van.
De tijd lyt geen verfüym, men geeffe d'Edelman. |
|||||
HB
|
|||||
ta K A L I S T E. 43
HET V I E RvD E BEDRYF.
Lyfander. Adrafie met gevolg aan detne, Bypolite en Erifile aan
d'ander xjjde. lyf. f T7 At blijde morgenfon fchiet fijn faffrane ftralen ?
Hyp. W Wat driftigen Apol komt dus in boffchen pralen ? t-yf. Wat onverrfaagt gemoed befchouw ik in 't gevaar ? typ. Wat menfch in ommegang fcheen oyt foo handelbaar ? tyf. Wat maagd was ergens meer volmaakt, en meer oot- moedig? typ. Wat Held was ergens in de liefde meer voorfpoedig ? lyf. Wat Amazoon fchoot oyt gevreefder wapens an ? typ. Wat godlijk oog fach oyt meer fchoonheyd in een man?
Öð. Wat kloekheyd woonde oyt in meer bevallijkheden ? typ- Wat fier- wat groots-heyd heeft mijn boefem meer be- pf. Wat fchichtige Diaan! wat radde Atalant ? (ftretkn ? Öóð. Ik noop een vluchtig hart, en 't mijn wort felf vermant. tyf. Ik nader dees Godin, en fpreek 'er, en bela.ig'er. typ. ThefTalje wijk, daar komt een tweede Meleager. t-yf. Vergode Maagd, wiens deugd en fchoonheydsglat ge-, In 't minnelijke hartgewenfre wonden flaat. (laat
typ. Iupijn deé mijn geficht met fchoonheyd noyt beleggen.
De waarheyd billijk fwicht voor foo een gunftig feggen.
t-yf. Den hemel gunde noytgelegentheyd, om u Mijn plicht verplichte dienft op t'ofFeren, dan nu.
typ. Uw noyt verfchult gemoed aanvaard ik, met genoegen, Ik fal mijn dankb're fiel na uwe dienften voegen.
lyf- Gy hebt in dit mijn hart uw beeltenis gefneên. %.*• Ik noyt foo veel vermögt: mijn krachten fijn te kleen, ^/Laat my graveren in uw borft, die geen doorgriefde, Met vuurge letteren mijn eeuw'ge flraal van liefde.
***•. Dus dnjft een minne-drift, en maakt een wilde dweegj Ik voel my feif vernoegt, nu hy vernoeging kreeg.
ÓË De hartjagt jaagt voorby. Ik läl een hart bejagen, En
|
||||
44 LYSANDER
En met het mijne faam op Pafos autaar dragen , (waaf«
Ter liefde van Mevrouw. Adr. Men neem de jagt-tijd Ik tree met uw verlof de eerfte in 't gevaar. binnen- Menblaalldejagf'
Lyfander al (Iruyckelende uyt het bofih. Wat vreefelijker fwijn doet my de aarde kuffen!
Mijn fterke jagt-fpriet, in dit woedend ondier, tuffen Sijn dubble flag-tand brak. Mijn daal beklonkke kling Tot aan het vaft geveft door bey de fchouders ging. ' Ik troffijn lijf, fo ftijf, maar 't heeft my weer getroffen. Lyfander valt in 't bofch. Daar 's mijn rapier weer aan.
Adr. Wien hoor ik neder ploffen ?
Hyp. Is 't onraat ? Lyf. Neen. Mijn dolk een wrevlig fwijn
Adr. Men keer dan t'huyswaarts. (verwon»
. Hetheele gefelfchap uyt en i"'
Lyf. IkgeleymijnfchooneSon. binnen-
Dorilai. Orante. Kaliße. Argire. Ambrife. Olinde , te Clairvd-
Orante. Wat glimp van reden had Soon Lidian te twiflen ?
Gy riept my na Clairval, verfelfchapt met Kalifte. Der. Hy was nauw weer gekeert in 't Koninglijk Parijs,
Of hoort dat Lucidan fijn vader oudt en grijs Ten kamp had uytgedaagt ter oorfaak van I.yfander. Daagt Lucidan doen weer, en raken aan elkander So hevig, dat het bloed de wegen had bevioert, En wierden beyde op een draag-baar weg gevoert Eerfl in Olindes huys, doen na Mevrouw Ärgire Hier te Clairval, alwaar fy fladig met hun viere Sijn wond bewaakten, dit wat Lidian, ons foon. De Artzen het vertrek aan Lucidan verboón. Nu fijn fy faam vergaart om vreê-verbond te treffen* Sie daar, daar fijnfe bey ; is uw verfchil weer effen ? Lidian. Lucidan.
lm. De twiflen fijn verjaagt. Lid. De vreê-baak is gere№•
Arg,. V*
|
|||
en K A L I S T E. 45
•Arg. Dit paft een eedle fiel. Ambr. Gy u als Ridders draagr.
Luc. De tijd my aanmaant om weer na Parijs te keeren.
Mevrouwen fijt gegroet. Vaart wel, vaart wel gy Hee- ren, binnen. bor. Soon Lidian, de tijd die 's Konings Majefteyt
Voor al de onfchuld van Ly fander had beleyt , Isuyt. De maand is om. Doch tot fijn onfchulds teeken Sijn hem door 's Konings laft op 't nieuw beftemt dry weeken.
Na dit verloop valt hy in handen van het Recht. Nu vind ik goet, gy hem dees tijding brengt,.en fegt De toeftand van fijn ftaat. Wilt binnen my verbeyden Ik fal met meer gefprek hem verder uyt geleyden. lid. Vrouw moeder, fufler.en u al, de Godheyd /paar.
Ik moet de Brief-drig fijn. Altem. Den Heemel u bewaar. binnen.
Dorïldf. Ferrare. Gerion.
bor. So is uw eerfte komft uyt Miramont, gy Heeren ? terr. O ja. So dadelijk. Al wouwt gy hem befweeren Hy echter niet verfcheen. 't Is waar, gy deed genoeg.
t)or. Wat doet Lyfanderdan ? Ten. Een drabbig toverfog Doet hem de forg van eer en vryheyd hier vergeren.
Qer. Een fchoone Amazoon fijn eerfte vrydom fnuykt, En onder haar gebied Lyfander willig duykt.
bor. Vermag haar fchoonheyd veel ? Ger. Mijn Heer, s' is fonder weerga. bor. Hy acht geen eer meer ? fy! dat ik fo voor fijn eer fta. ferr. En noch behalven dat, s' is jong, s' wijs, s' is rijck, En van aaloud geflacht. Dor. Dit is het rechte blijck,
Waarom Ly fander deynft. Was Lidian hier gebleven!
Ik moet Kalifte deel aan defè tijding geven ,
En blijf aan u verplicht, gy Heeren, voor die maar.
Ger. Vaar wel. Ontdek haar niet waar gy die wierd gewaar. binnen.
|
|||||||
KJiße.
|
|||||||
\
|
|||||||
4« LYSANDER
|
|||||
Kaliße.
Als of de vader met haar fprak in 't uytgaai;.
Ik dank u vader voor de goede onderrechting.
Het deert my, dat gy oyt voor hem in een gevecht ging*
O duldelofe fpijt! 'ha dolle raferny
Der blinde minne-nijt! poogt dan den Heemel my
Een fchande op te laan ? wiens inborft was oyt quader ?
Ontrouwe minnaar! fy I.yfander! gy verrader.
Hyperion befchijnt geen vuyler fiel dan d'uw'.
Wat wilde wederwil maakt u van my fo fchuW?
Om Hypolite wort Kaufte fo bedrogen.
Kuntgy, boosaardige ! haar nieuw verdriet gedogen?
Ondankbre! feg waarom en hebt gy niet gewacht
So lang, tot dat mijn eer weer was ten top gebracht,
Of gy in 't minfte weer verfeekert had mijn leven ?
Ik ben tot wanhoop doorgenegentheyd gedreven.
Ha wreede! al mijn Recht nu aan den Rechter hangt.
Mijn endloos lijden mee mijn leven is verlangt.
Ha fnode! gy hebt lang na defè ftaat gedongen ,
Doen gy van Hypolit voor my hebt opgefongen.
Ik waande, gy bedacht die duyftre naam op my ,
Maar ach ! fy d'oorfaak was, dat ik ellendig ly;
En ik onnofel trok my dit tot eygen voordeel.
Gy fuchte niet om my, maar om een ander. Oordeel
Of dit een teeken is van uw geftaafde eên ?
Ik fweer, ik nimmer acht op uw getrouwigheên.
De hemel en de hel en 't onderaards gedrochte,
Indien'er plagen fijn, waar meê fy noyt befochte'
Mijn lijdend ingewand, met nieuwe ftraf my plaag,
Wanneer ik namaals weer na minnaars klachten vraag-
Helaas! Kaufte is d'onlukkigfte ter werreld. .,
Gefwolle oogjes,krimpr.Sacht brakke traantjes,dweffei
Niet langs mijn kuyfch geficht, hy is de vloed onwaar"'
Ik wil nu niemand fien, en niemand op der aard
My nimmer fien fal, wouw den heemel dit gedogen, ^
|
|||||
en K A L I S T E. 47
Ik foinv mijn eygen fclf verbergen voor mijn oogen.
Ik eec mijn hart van fpijt. De ftille eenfaamheyd Heeft my een middel in mijn bittre quaal gefeyt. „ Op! feytfe, op Kauft! begeeft u op ter kamer ,, Van broeder Lidian, geen raad voor u bequamer „ Nu hy verreyft is, ga, daar leyt fijn Ridder-kleed „ Van groen fatijn, borduurt met filvre kant. Wie weet ,, Van dit beflaan? grijp moed. Daar moet gy u meê klede'.
„ Trek al uw kieders uyt, en laatfe daar ter fteede. ,, De fijne trek weer aan : fijn degen op uw zy, „ Sijn hoed en pluym op 't hooft, en daar fijn laarfen by. Dus geeft u op de vlucht met een van vaders paarde'. So fprakfe, en niet meer. Ik fal die raad aanvaarde, En fien waar her geluk en noodlot my vervoert. bin. Adrafle. Zyfinder.
■Adr. Welfoon, heeft Pafos wicht uw vlucht noch niet be-
fnoert ? Of vreefl gy blbode, fpreek, het jawoord te bekomen ? Lyfander, neen, r w faak van my wort aangenomen Indien 't uw Wil maar wil. Lyf. Heer vader, noch de tijd Dié ik tot uwent was, noch dodelijke ftrijd Daar ik meê worftel, my vergunnen om te huwe'. Doch foo 't uw wil is, ik buyg mijnena de uwe. 't Is waar, dat Hypolit is waardiger, om van Een braver fijn gedient, dan ik haar dienen kan. Doch eer ik liefde queek, en noop haar hart met vrye" Vergun my een verioek; dat is, dat ik mag ryen Na 't Hof des Konings, tot herftelling van'mijn eer. 4dr. Dat is, ik reys van hier.en keer dan nimmer weer.
Ik merk uw voorneem nu, daar ik te voorna gifte. Gy fijt betovert door de liefde van Kalifte. Sy u gebracht heeft tot dees fchandelijke pijn. Doet vry uw fin met haar, 't lal noyt de mijne fijn. tuit |
|||||
lyfimd&
|
|||||
LYSANDER
|
||||||
4«
|
||||||
Lyfander blijft alleen.
Hoe wort mijn hert beklemt! men noemt my, langs ho^
quader,
Paar een verftoorde vrouw; hier een verftoorde vader. Daar nam de liefde af, nam hier de liefde aan , Hier rees een blijde vreugd, en daar een naar getraan. Indien ik haar verliet ik fouw mijn eden breken. So niet; een felle toorn mijn vader fal ontfteken. Mijn boefem wort beftreên van vader en van min. Ik worftel deerlijk met haar end, en haar begin. Wat uytkomft füllen my de goede goden geven! 't Is beter fonder min, dan (ondertrouw te leven. Weg Hypolite, weg, ik laat my liever doón , Eer ik Kaufte of mijn ouden vader hoon. 'k Weet middel,bey de gunft van hem,en haar te houwei1, 'k Sal Hypolite gaan befoeken, niet om trouwen , Maar flechts.dat fy een brief mijn grammen vader fchrij>> Dat iknaa 't Hof ben,doch haar Haafen minnaar blijf. bi& Hypolite. Lyfander.
Lyf. Mevrouw de laatfte eer heeft my fo veel verbonde',
Dat ik voor d'andermaal uyt vriendfehap onderftonde U weer befoek te doen. H//>.Mijn heer heeft my verplicht' Lyf. Ik kon de voor'ge tijd, dat ik uw lief geficht
Rampfpoedig mifte, nauw mijn levens draad verlangen >
Dat deed uw purper-root op lelywitte wangen. Byp. Sulk gunft-woord heb ik noyt, uw dienares, verdien1'
Gy uyt uw heusheyt niet als minnaar, maar als vriend- Lyf. Vergeef my fchoone Nymf, uw min heeft meer vei
mogen; Wiens fpitfe flitièn my doordees onfchuldig' bogen So fchichtig troffen in mijn blakerend gemoed. , Byp. Een anders min, dan mijn', uw minne-breffchen v°e
Een anders naam, dan mijn, leyt in uw hart gefchreyco« Lyf. Ik fal mijn glorend hart tot proy u overgeven, , -e„
|
||||||
en K A L I S T E. &
Indien my eene beê van u worttöegeftaan.
tiyp. Mijn Heer, betreftfe my, ik neemfe willig aan.
Lyf. Mijn Lief,ik wilde graag eens na Parijs vertrekken,
Mijn Vader my 't ontfèy.of ik moft eerft ontdekken Aan u mijn minne-gloet; uw Brief getuyg bem nu Hoe ik 'r geluk genoot van minne-fpra,nk men u. Byp. Mijn Heer, dien eyfch is licht, ik falfe ftrak bewerken.
De tijd, die 't al ontdekt, doet my uw inborft merken. Lyf. Vaar wel, en gun mijn mond een minnelijk geblus.
Byj>. Vaar wel met wedergalm, Lyf. Vaar wel met defekus,
Adrs.fle. Lidi.m.
Lid.Dkdeedmen,en noch meer,in d'eerfle twee paar weekê.'
De tijd verliep, men fag van hem noch taal noch teeken. Dry weeken fijn op 't nieuw Lyfander weer vergunt, En fo hy in die tijd niet op en duykt, gy kunt Wel denken.Wat een fchandhy aan fijn naam fäl hechten, Dar andere voor hem, als dard hy fel f nier, vechten. Adr.Hkr was noch Edelman, noch afgefchikte Poft,
Die my de maar bracht, dat Lyfander was verlof!. Gy fijt de eerftej doch Lyfander is vertrokken. Sijn aftrek viel my fwaar, en defè ongelokken Vermeerdert Hypolit door ditgefchrift, fie daar. Brief van Hypolite aan Adraste.
Mijn Heer, Uw Soon heeft my befocht,
Het 'k "jolbrocht.
|
||||||||||
/
|
||||||||||
Hy heeft fijn mins gepegentheyd
My voorgeleyt.
Hy is voor my , op fijn gebecn, Nas tHof gere'm.
Dit meld ik u door defe Brief. Het fy u lief
■Nu hy mijn dienfl , лѵяагот hy bxd, jHeeft aangevat.
D
|
||||||||||
Qnt-
|
||||||||||
5o LYSANDER.
Outfangt mvn hart, èòî toebehoor,
Tot loon hier -jogt.
Verfchitlde plicht e» dankbaarheyd Is u bereyt.
Ik Ui f in al *¹ÿ& gy gebied UW H Y P O L I E T.
'Adr. Eerft trok hy na Bordeaus, daar wort g' hem licht ge'
waar.
Lid, Adrafte,Heer,vaar wel,ik hoop hem daar te vinden. bir>< Dorilos.
Dor. O Goón! dees tegenfpoed mijn leven fal verflinden. Orarrte uyt.
Ik klop, ik krab mijn borft, en roof mijn hoofd het haar.
Dor. Ik ruk dees haaren uyt mijn baard, f o grijs en fvvaar. Or. Gelukkige! dienoytbrachrkindersopdeaarde. Dor. Rampfalige! die oyt fo wreede kinders baarde. Ambrife uyt.
Het kleed van Lidian heeft fy ganfch aangedaan. Olinie uyt.
In 't ftilfte van de nacht is fy van hier gegaan. Argire uyt.
Met laarfen,en fijn kling, met hoed en veder-boffen. Dor. En uyt de ftal gehaalt een van mijn braaffte rollen. Or, Haar fluyer en cieraat leyt lelijk op de vloer. ol. Hier bleef haar rok en kleed voor Lidian haar broéï' Arg. Ha lofe jaloufy , wat kunt gy onheyl brouwen ? Ambr.Dlt om Lyfanders wil ? ik fweer het fal hem rouW^' Or. Wen ik aan 't ftout beftaan gedachtig word,ik ys. Dor.Men foek haar,waarmen wil.ik foek haar te Parys. ^ ' Lidim ti Bordeaux.
Ik heb in ganfch Bordeaux Lyfander niet gevonden. Men % t my,dat hy na de Strijd-perk trok na Lond&'ß |
|||
en K A L I S T & ft
Ik reys dan ook vveêr voort, en foek hem in die ftrijd,
En fal met hem vermomt flag lev'ren, hem te fpijt. Koning lakoh van Engeland en gevolg.
De ftrijd neem aanvang met een klem van reufe-krachtet*,
Men roep d'ltyrdagers, de Befpringers vurig wachten. tag. Elk nadert, wel gemoer. A, Engelfche aan de linker, A. Turchen aan de rechter zijde,uytt
Kon. Tot lof, tot prijs en eer
Der Ridderlijke kamp fal 't edel zijd-geweer Van Koning Artus den verwinnaar fijn gefchonkken, En daar en boven mer een fware keeten pronkken Vol koftelijk geflecnt, een gift voor fijn Meefters'. Dees prijs is "lang gefielt. d'Uytdagers füllen dwers En tegen over hun Befpringers plaats verkiefen; Doch füllen met verlies van ftrijd, de plaats verliefen j En de Befpringers, die in'r perk verwinnaars ftaan, tlytdagers worden in haar plaats. Vangt moedig aan. Sy, vechten, de 4. Turkken ѵаііеіз.
Alcidon en Beronte aan ie rechter zyde tegen fwee Engelfche
aan de linker zyde. -4/c.Daagt gy onsptwee met twee. De z.eerfte Engelfche vallen.
Aan de linker zyde. Ber. \Vy dagen. Gy haar wreeken ? Men vecht regen de twee andere Engelfche aan de rechter zyde,
die verflagen worden. Xo». Wat helden fijn die twee?men doe die Ridders fpreeké.
<lc. Verfchoon ons,komtgy niet voor d'uitkomft ons te fien, ber. Naa 't ende fal men eer en dienft fijn Hoogheyd biên. ■41c Waar fijn Befpringers? hier fijn Dagers. ' Lyfander aan de rechter zyde uyt.
*-yf- Hier ÏS d'eene. men vecht. Alcidon valt.
Wie ÏS de Wreeker ? aan de linker zyde«
*«■• Ik: ik fal uw kracht yerkleene, aan 4e rechter zyde.
D 2 Jjffi
|
||||
I
|
||||
$i LYSANDER
Zyfi Heer Ridder, uwe kracht en moed is als de mijn',
na een kleeii gedaan gevecht.
't Geluk doch my, dan u, meergunfh'g fchijnt te fijn.
Ik bid, fijt nu geruit met uw manhafte proeven. Men vecht niet om elkaar met wonden te bedroeven, Geef dan vrywillïg als verwonnen nu aan my Het geen gy door geweld niet krijgen fult, 't en (y Uwmoedigheyd niet denkt het nood-geval te wijken. Ber.Gy fijt dan wie gy fijt, dit fijn beleefde blijken:
Maar een laatdunkentheyd uw fpraak-lit ook verrukt, Te krijgen door gevley, 't geen door de vuyft mislukt. De eer van defe ftrijd ("al ik u nimmer geven, Dan, dat u duur fal liaan, te faam met dit mijn leven. Lyf.lk wouw u gulle gurifi: en vriendfchap tonen,maar (waar.
Wijl gy beleeftheyd wraakt, neem dan mijn weênvraak Men vechtjBerontc valt-
Leg daar. Kon. Houw Ridder, honw,gy bey waart kloek
en moedig.
Geluk en kracht u helpt, 't welk hem was tegenfpoedig. Twee prijfen füllen nu noch by de eerfte ftaan. Lidian azn de rechter zijde uyt.
Ik nauw hier aangelant, vang ook het kampen aan. (den<
Lyf.lk daag noch eens voor 't laatft. Lid. Ik kom u regent re' Maar 't is my leer, dat gy fo daad'lijk hebt geftreden: Dies fo het u belieft men fiel het uyt, ter tijd Ik meerder eer bevecht, en gy befadigt fijt. Lyf. Sulk een beleeftheyd uw manhaftigneyd komt tonen, Want dele twee verfielt in eene boefem wonen. Ik ben fo flauw niet dat ons' Opper-Majefteyt Een algemeene v/et, voor yder bloot geleyt, < Om ons herroepen fouw. Mep moet geen Vorft bemoei'
Kom, laat ons' helde-vuyft een helde-degen voeren. tid.lk wenfehte, het gevecht ц min had afgëflooft, Doch echter, laat ons fien, wat my't geluk beloofr. h* Men vecht. LWians ftorm-hocd word afgeflagen , waar •)"" van t-yfander gekent wort. -^
|
||||
en K A L I S T 1. ii
Ø Mijn ftormhoed af? Ik fvvicht.Ik ben verwonné.Zj^Rid-
U w moedigheyd moft rrfy u kennen doen,ik fidder (der Dat ik uw manlijk rif fo handlen darde, nu Gebruykt de lauren van kloekmoedigneyd voor n. Ø.ÚËöà Heer,ik dulde noyr, gy met beleefde finnen
En onverfäagde kracht my t'evens fult verwinnen. Ik bid, doet defe fchand en hoon uw vriend niet aan,' Dat hy als winnaar op uw zege-koets fouw ftaan. ï-yf. Ik moet my over u en 't foet geweit beklagen,
Lyfander wil fich niet voor u bedekt meer dragen. lEIk fchuyft fijn helm op.
«i'c. Noch ik voor u. BmNochik. Lyf. Dat ik u al omvang.
Ser. Men vlecht fich als den o!m en wijngaard.eeuwen lang.
kon. Kgea Lyfander. Qy krijgt Verft Artus fwaard uyt han-
den van Prins Wallis, En d'Halsband vol gefteent, die al haar welgeval is, Van de Princefie van ßritanje, tot uw prijs. tegen Ber. Lfd. en Alcidfr
Gy and're dry, die 'k gunft en vriendfehap ook bewijs,
Dry wapens fchenk ik u heel ongemeen in waarde, En uyt mijn eygen fral dry van mijn kloekfte paarde. Gy vier, die d'eerfte waart in 't winnen van de ftrijd, Vier keerens, fwaarin gout, u worden toegewijt, Met een medaalje, daar mijn beeld ftaat in gefheden» Dit 's een verdiende krans voor al die loffijk (treden. De Ridders varen wel, ik keer na mijn Paleys. • De Koning roet al fijn gevolg binnen.
""•'»».Lang leef den Koning! lid. Heer,men geef fich voort
op reys, Üvv eer een ichipbreuk lijt, en komtgy niet te voorfchijn. De tijd is fchier verby. Hoe! ia! d'er geen gehoor fijn ? » Lyfander, vriend, hoe is't? hoeldutgy? ikdanmeê.
üAMen keer na Douvren,en betrouw fich flux op See Met ronde feylen en voor wind naa 't fraye Kalis. j, ontdek my midlerwijl hoe 's Konings recht verhaal is.
*>■• Men fpoey de reys al voort, het wort wel openbaar. I c>God Triton en ²Å00² bewaar ons voor gevaar, binnen.
D 3 . Ka»
|
||||
f4 LYSANDE'R.
Kaliße. Kandak.
Kand. So is't Mevrouw, en doen Lyfander trok na Londen,
Heeft'hy met defe Brief aan u my afgefonden, Van Miramont in't land Burgundjen, na Belaar, Daar ik uw Ouders fprak, en fpijtig wierd gewaar Dat gy gevlucht waart, en waart gy my niet bejegent Hier tuflchen Loncham en Parijs, ik fouw weer wegen 't Onlukkig reyfen na Burgundjen fijn gekeert. - (gcerr- Xtf/.WaarisdeBfief? A'^W.Siedaar. Kal. Ikleesfè met be-
Brief van Lr Sand er aan Kalis XE.
Ik kanu niet, dan door mijn flerven heren ,
Dat het verfcheyden my kun minder deeren
Van ziel en lichaam, dan althans -van u. Doch mits ik 'weet, fchoen nu uw wefen fchuw, J-ioe groot gedeelt u toekomt van mijn leven.,
Sal ik forgvuldelijk daar acht op geven,
Dat uw volkome macht my noyt verdroot, Noch het getal vun dienaars door mijn dood Vermindert word. De oor [aak van mijn klachten
De Wreetheyd van mijn litden dcet ver fachten.
Enfchoon mijn fmert by niemant weerga keurt, En nergens raad noch heslfacm middel Jpeurt, Vertroofl ik my, wanneer ik kom te denkken ,
Dat ik om uwent wil my fo laat krcnkken.
Hetfcboone beeld van uw lieftalligheén Maakt my de grootheyd van min lijden klem, JEn tuygt dat het 'u billijk en met reden ,
Dat d' alderfwaarfte fmert my fiel te vre Jen ,
Nastdien het om defchoonfie fchoonheyd is. Ik bid u, laat my toe, want het is wis, Dat ik mijn woorden door ftiïfwijgenfluyte ;
Want niet fo krachtig u na eyfch te uyte'.
De woorden ook mifdoen eer mij n begrip, Eer ik 't ontvouw met een verliefde lip. ^,, |
||||
en K A L I S T E. Ц
Gy weet, wat wonden »w bevallig oogcn ,
My griefden in het hart, want hun ■vermogen Ik u bekend, Strail uw reßcht op my,
JEnße, "WM fijn en droefh;yd dat ik ly,
En denk, du h ngt a in uw volmaakte gaven, Die d'eerfle oorfaak my Vin quijnengaven. Va ir ivel, mijn Scbooney en nu oordeel uyt
Mijn flamelende (lern en gring geluyt
d' Vytnementheyd van al mijn druk en plagen, Die my beneemt de middel om ie klagen. Laat my niet leven, dan dat ik erken,
Dat eeuwen lang ik
Uw
LYSANDER
ben.
Kal. Ontrouwe! kunt gy dus met uw geveynfde reden
De vuyle ontrouw van uw fnoo gemoed bekleden ? Xand. Mevrouw ik ben bedroeft, dat ik u tijding bracht
Die u het breyn ontroert. Had ik dit oyt gedacht Ik had het noyt befielt. Kal. Dient gy hem nu Kandale ? Xand. O ja Mevrouw, al lang, ik/al u kort verbale'
Wanneer ik by hem quam. Doen hy reed langs deftroom De Seyne, na Parijs, quam hy met ftrenge toom Na onfen Heer Provooft met feven dienaars rennen. Ik kon hem, hy my ook. Na fuik verborgen kennen, Vraegd' hy, Provoqft waar heen met de gevange knecht ? 't Is donderfte Cipier, fey hy, die tegen recht ' De Franfche kerkker met Kaufte is ontlopen, Men brengt hem na Parijs om daadiijk op te knopen. Lyfander doen, ey neciij laat gaan, houw daar, tot loon Sijn twintig Piftolets. Men h'eeftfeniet van noón Sey d'andeV fchobbejak; en eyndlijk na veel praten Sy moften doorgewelt aan hem my overlaten. Daar wierdmen handgemeen. Lyfander fioeg al toe, Ik zulde van het paard en was die leydsluy moe. D 4 Twee
|
||||
f* LYSANDER
Twee fchoot hy plotslijk dood, en d'andre deê hy vluch-
Dus quam ik in fijn dienft na bange ongenuchten. (ten. Kd. Mijn Vriend, gy diend een Heer, die, fo hy is gewent,
De dienft, die elk hem doet, ter weereld beft erkent. Ik wenfeh, dat hy my wouw fo goeden dienaar weien. Als hy Bw Meefter is. Maar hy doet fich belefen Vooreen verrader, ja, de grootfte dïemenwift. Xand. Ey, hoont fijn deugden niet, dat bid ik Vrouw KalifT.
Kal. Hoor hier gy, !b gy niet al uw genegentheden
Die gy te mywaarts droegt nu eertijds, hebt vertreden Door al de ommegang van fuik een Heer, als hy, Kom, feg, bedachtmen oyt een meer verradery A\s dien Ly(ander ? Eerft heeft hy my flim bedrogen , Nu komt fijn Minne-fchnft de tranen af te drogen, En ginder wacht hy op een nieuwe Amazoorij Een Hypolit, een wicht, ó duldeloofe hoon! Kond. 't Is waar, hy fprak haar aan, fijn Ouders te believen}
Maar hy en poogde noyt haar boeièm te doorgrieven , Om haar gebied t'ontgaan trok hy na Engeland Op d'aangefëyde kamp, om fijn onwinb're hand Te kennen doen. Dan hier. Noyt wil hy t'huys weer ko- Eer haar een ander heeft ten Huwelijk genomen, (men, Kal. Ik wilde.dat gy hier een tijd-lang by my bleef,
En lèyd hem dan,hoe veel ik hier voor hem bedreef, bin*
Koning Hemih van Vran!;rijk. Minos. Ark As, en 't gevolg.
Ken. Nu is de vryheyd van Lyfander ganfeh ten ende; De tijd my maande aan om naa 't gevecht te wende'. Waar is de Ridder, die Lyfander heeft gedaagt ? Lucidan aan de linkker zijde gewapend v.yt.
Lutid. Hier is hy Vorft. Kón. WatHeld , of wat I.yfande* Te treden in een kamp met hem,of wat verwante (waag' Om fijn rechtyaarding komt d'uytdaging tegen kante ? |
|||||
Dorilt1'
|
|||||
en K A L I S T E. 47
|
|||||
Dorilas. Adrafle. Kalifle, gewapend, àÿï des Koninp
rechter' zyde uyt. Adr. Dor. Kal. Wy. Elk fijnlfoem te wil. .srwz.Neen Ridders,
gy fijt dry, Men kies door 't blinde lot wie fijn befpringer fy. Men vraag hun namen, en die op papier gefchreven Werp die in een heimet; dit kind fal 't vonnis geven, lin trekken blindeling een briefjen uyt de hoed. Wiens naam het lot bereyt, met defen vechten moet. Mm. Wat naam ? Adr. De Ridder van den Arend. Min. En gy
Ridder? Dor. De Ridder van den Eyk. Kal. Sterk my, ó goón ! ik fidder.
Min.Hoe gy ? Kd.De Ridder van de Emmers.Min.'k. Werp dees
In defen helm, en fie, wie 't lot te beurte val. (al Trek daar een briefje uyt, gy moet eeo vechter maken.
Ark, Een Konings briefje ? Min. Ia.
Arkm de hand noch in de helm hebbende, komt Hypolite in mam~
klederen ook gew.pend uyt. Hyp, Wik u verkiefing ftaken ,
Dit kamp-vecht my betreft, en meer dan defe dry, Word ik niet voorgeitelt, herfta my echter vry Te loten om 't geluk, fo'wel als eenig ander. Kon. Het wort vergunt. Min. Wat naam? Hyp. De Ridder van Lypmder.
Minos haar naam gefchreven en in Jen helm gefmeten hebbende, laat 'er Arkas een uymekken. Hy trekt de naam van Hypolite. Min. Gyfultdeftrijderfijn. Hy/>. Kom Ridder Lucidan ,
'k Vecht voor Lyfanders recht. Lucid. Sijt gygereet? Hyp. Vang an. Kon. Men fteek de flxijd-tromper. Men vecht. Beronte. Alcidon. Lidian,
ier. alleen. Ik dank degoön wy t'hnys fijn,
Miflchien Lyländer en de Schipper noch in kruys fijn 5 Wy bleeven in het fchip, fy fprongen in de boot. D y Íåã
|
|||||
ïS LYSANDER
|
|||||
Het tonw brak, en de boot dreef weg op 't baar-geftoot:
Sy gins, en wy na hier. Den Keemel Ipaar den Koning! Dees die hier vechters fijn verdienen een beloning. Een yder vecht uyt fucht.De een fijn bloed-vriend wreekt, En d'ander dient de fijn'. Kon.Men hoor wat defe (preekt. Ѣег. Ik en een Ridder daar de Vorft op mag vertrouwen ,
Doch hy verfcheen hier niet, kan (eeker (taande houwen Dat Heer Lyfander heeft Chryfant' en Kloridan In 't open veld gevelt gelijk een eerlijk man. Ik fprak Chryfante feif eer dat hy quam te fterven, Verfelt met Leon, die dit niet (al loochnen derven. Hy prees Lyfanders deugd, en fey, hoe't was gegaan. Indien dan dit gevecht wierd iemand toegedaan , 't Was reden dat het my vergunt wierd, om mijn kennis ; Ik vecht om recht en prijs, en niet uyt waan of wennis. Kon. Lyfanders Ridder (eg, waarom koos gy 't geweer ?
Myp. Om dat ik houwden wouw in ftant fijn fuyvre eer.
Kon. Door wat bewijs is u fijn onfchuld aangeraden?
Цур. Door het bewijfèn en fijn roem van fo veel daden.'
Kon. Wat houwt gy Lucidan voor uw verfeekerheyd
Dat haar lyfander door verraad heeft neêrgeleyt ? Luc. 'k Heb geene; maar ik waag mijn leven, tot een tceken,
Dat ik het derven van mijn oom Chryfant dorft wreeken. Kon. Wel Ridder Lucidan houwt u hier namaals ftil.
Ik fpreek Lyfander vry van bey de doón, en wil Dat die fich vlechten (aam, die famen wonwden ftrijden. Men fchuyf de helmen op, engefpde kling ter fijden. Hypolite willende haar helm afnemen , laat een tuyt haars vallen.
Luc. Dees blonde haare-myt ontvalt uw helm Mevrouw ,
Ha! wat een (choone Maagd daar ik mee fireed. Hoe ! Ik tegen fuik een liefde wapens kunnen dragen ? (IbuW Haar oog-ftraa! quetft my meer, als al haar degen-flagen. 'Air. Ha ! mannelijke Maagd met meer dan manne-kracht,
U\v breynpan door de daän de lauwer-blaän verwacht. Kd.. Hoe minlijk groet men haar.' wat liefFelijk omhelfen \
In fich felf-
Lylan-
|
|||||
en K A L I S ï E. T>
Ly fanders ontrouw duurt. Ik berg my in de elfen.
DatisdieHypolit. Ik weer na Loncham vlucht. Het bofch mijn droefheyd kent, en wedergalmt mijn fucht. binnen. Adrafte brengt haar by den Koning.
■Adn Sie machtige Monarch , wat hier een Maagd quam
wagen, Tot foon Lyfanders dienft, en fpijt van al fijn Magen.
Hyp. Dat ik uw handen kus. A'ew.Reykmymvbknkkehand. Waar door nyt kracht van min een held als minnaar
Dit's een manhaftige en nieuwe Amazone, (brand.
De kloekfte daagt fy en ontluyftert al de fchone.
Eerft vochten Ridders voor haar lieffte Iuffers eer,
Nu fwayen Iuffers voor haar Ridders het geweer.
Waar is de derde die met Lucidan wouw kampen ?
AcLr. Heer Koning hy is weg. De heldre vreugde lampen Wijfende op Hypolite.
Die heden fijn ontvonkt, en meeftdoor komft van haar,
Weer flikk'ren, datmen mirt, waard'een of d'ander waar.
A'^.Gy lief kooft defe Nymf,doch,denk ik, voor een ander. Uw levens winter poot de fomer van Lyfander.
Air. Verfchoon my Majefteyt, ik felf begerig ben Te weten, wie hy was, die met verholen ren
Van hier fcheyt, fonder iets aan iemand te ontdekken.
Kon. Mijn Lijfwacht fpoeyt u om dien Ridder na te trekken. Gy Heeren, in der yl de goden vreugde-viert.
God Mars met Ericyn iiw handel heeft beiliert. bin.
|
|||||
HET
|
|||||
if» LY SANDER
|
||||
HET VYFDE BEDRYF.
Alcidon.
DE Ridder, daar de Vorft na vraagde, feyt Kandale,
Was vrouw Kaufte felf, fy houwt haar in de palen Van Loncham, op fijn woort begaf ik my hier heen. Daar is haar woonplaats/k klop.Ik hoorfe felf,na 'k meen. Kalifle "jan binnen.
Wie daar? Alc.Goei vriend, Doet op. Kal. Wat eyft gy ?
Alc. U te fpreken. Kal. Wacht, wacht, ik kom u by. Kalifiegewapend uyt, met een helm voor de ogen.
Ale. in lieh felf. Sy is 't, ik veyns haar teken
Te kennen. Kal. in haar felf. Daar 's mijn vriend Alcidon, 'k veyns ,geen nood. Alcé Sijt gy de Ridder van de "Emmers, die fich bood
Op gift'ren, door het lot met Lucidan te vechte'? Kal. Ia. Luc. Gy hebt wel gedaan, dat gy de wapens hechte
Aan 't lichaam, wijl de vlucht u 't meefte voordeel geeft. Want doen op gift'ren elk fijn Majefteyt beleeft En plichtig had gegroet, vroeg hy, waar is de ander ? Elk, om uw ftil vertrek, fey, dar het was Lyfander. Dies u de Koning heeft doen foeken, om in d'echt Met Hypolit te treên, dan fal de moord, en 't Recht Dat voor Kleander pleyt, u daadlijkfijn vergeven. Ook, bid ik, gy niet meer wilt met Kaufte leven , Haar dartle liefde u bey ongelukkig maakt; Omhels des Konings gunft, die vurig t'uwaarts blaakt. Het is uw ouders eyfch, ay laat u niet verdriete' Om dees Kaliftes wil de echt met Hypoliete. Sy is.. «. Kal. Verrader, fy ! ha ombefchaamde fiel! Raat gy uw vrienden te verraden, 't geen haar fiel Voor aangenaamft verkieft?waar 's uw geweer ontrouwe? Om tegens my uw raad te kunnen ftaande houwe'. Sy fchuyft haar helm op, hy hcxivvt haar arm vaft.
Sier.
|
||||
en K A L I S T E.
|
|||||||
61
|
|||||||
Siet hier by wie gy fijt. En defe kling, ik fweer.....
Au. Sachr, facht, Mevrouw, bedaar. Dit deed ik, u te eer
Te mogen kennen.Ка.Щ\лІ.\ Is waar,de Koning foekt n, En elk vervolgt uw fpoor. Ik bid Mevrouw, verkloekt u, En vlucht van hier. Dat m'u voor Heer Lyfander houw, Is niet; noch minder is van Hypolitcs trouw. Kal. Swijg, fwijg, onlukkige ! laat my alleen, uw fèggen
Kan d'aangenome waan mijn herflèns niet ontleggen, Alc. Wat ik van Hypolit' en 't huwlijk beb ontvouwt
Met u Lyfander, heeft Kandale my vertrouwt. En fo het anders is, kom ftraf my met uw degen, Sie daar mijn blankke borft. Kd. Neen, ik ben u genegen, Vergeef mijn fchelden, ay, Alcidon geef my raad. Ac. De befte is, dat gy dit wapentuyg verlaat,
Enbe.rgtuind'Abdy, d'Abdiflèismijn nichre. ]k fal van defe faak uw vrienden onderrichte', Daar kunt gy veyligft van verwanten fijn befocht. Kal. Tree in, mijn Heer, uw raad word daadüjk uytge-
wrocht. bitmen. Leon als Heremijt op 't gebergte van Gerfity.
Onlukkige! onwaart het licjitelicht des Heemels.
Dien Ridder fo te doón ? Klarinde, vol geweemels, Vol geyl' en gril'ge min, uw liefde my 't gebood. Ik houw mijn leven och! door fijn onnoofle dood. Klarinde, vuyk fiel, ik wenfeh u, dat de aarde Noyt uw geraamte erf; maar dat gy endloos waarde Met rufteloofegeeft, uw naam een fchandvkkfy Vanaldeweereld. Ach! uwminne-kofery Gaf my de middel tot de moord van Heer Kleander. Kleander, nu tot afch, befchuldig noyt een ander Die u de moordfteek gaf, ik Leon was 't alleen. Rampfpoed'ge Leon, nu een Heremyt, beween Uw doodelijke fond door't fchandelijk vermoorden. Mijn traan vermurw' een rots.en hun,die om de boorder%' Gedreven door de See, hier kruyffen voor GerfeVt Den
|
|||||||
<Гь LY SANDER
Den Heemel kaats de galm van't eyland, nu ik fchrey*
binnen*
Adraße. Vorilits. Omnte. Olinde. Lidian. Ambrife. Berome.
Argire. Alcidon , komende by Kdifie in AbdiJJè
gewzxt voor aAbdy.
Alc. Daar is Mevrouw Kalift. Adr. Begaaft met fuik een
fchoonheyd ? Een grootfe minlijkheyd in haar geficht ten toon leyt. Mevrouw, 'k verwonder noyt, dat niemand , die 't geluk Van uwgefprek geniet, ootmoedig nederbuk Voor d'andre weerelds eer. Ik felf noch, die de keten Van 't minnelijk geval nu lang heb afgefmeten , Noyt wenfehte grooter iets, dan dat ik al mijn ftaat En heerlijkheyd verloor, wen ik u ïoet gelaat (nen. Door een mewaarde dienft plicht-fchukiig mocht bedie-
Xd. Uw heusheyd klimt te hoog, om dit geluk te fien, en '
So ik die eer ontfing, 't was om uw achtbaarheyd, Niet om een ydle waan, die my die waardig feyt. Geduchte ouders, ik verfcek met diepe fuchten Dat gy vergeeft de druk en (ware ongenuchten (u bey, Die ik u aan deê. Vor.Kijs.Or. Rijs kind.A'a/.Neen/k houW Tot gy vergifnis geeft, en ftaakt mijn bang gefchrey. O.Rijs dochter,al uw fchuld vergeeftme. ^«^.Vrouw Ka*
Waagt niet van d'oude druk, die dele vreugde fliftc. (lifte oLOns voorfpraak brak de kracht van uwe ouders wenfeb«
Arg. Ik hoop, den Hemel noyt dees bly fchap weer verflens»
lid. Uw eer is ganfeh herfielt. Kd. Ik fal u dank betone'.
Vor. Siet dele Heer, verfelt met noch een Amazone vnfi
Die te Parijs is, en de myg'nis die Beront °p Adraftc Aan 's Konings Majefteyt van uwe onfchuld kond
Gedaan heeft,oorlaak fijn,gy vry weer moogt verfchijne11 In ons Parijs,noch vreeft voor kerkker, noch voor pijnefl» Dan voor den Koning felf, die wil uw Rechter fijn. Kal. Uyt fuik een ware maar ik klaar herboren fchijn.
Adr. Doen ik met vol vermaak, verfelt met Hypoliete
|
||||
en K A L I S T E. «
|
|||||
En I.ucidan, die poogt hnar liefde te geniete',
En Ridder Dorilas laatft na de Louvre ging,
Quam ons een lijf-knaaf> by, op welckers (choiidren hing-
l, w günftrend wapen- tuyg, dat een Vulkaan u fmeede;
Hy tonend dit de Vorft, tey, hoe hywas gereede'
Door Sint Anthonis poort na Loncham, daar hy vond
l)ees wapens in een huys, van niemand doch verltond
De eygenaar van die. De Koning lietle Hellen
Op openbare plaats, tot iemand hem cjnam mellen
Wies'had, doen Lucidan kamp hield met Hypoliet*,
Dees Hypolite ( want fy meende anders niet
Dan 't van Lyfänder was,) verfocht fijn eedle Hoogbeyd
Tot fy de wapens kreeg, wiens meefler elk in 't oog leyt.
- Sy woiiw fijn vyanden bevechten wie d'er dorft,
Maar 't rechten van de faak alleen bleef aan de Vorft. Doen fchonk hy vrygeley aan u en aan Ly/ander, En gaf vergiffenis; gelijk nu al het ander Uw vader Dorilas heeft aan Mevrouw vertelt. En Hypolite gaf haar daad lijk op het veld Met Érifile om Lyfander na te fpeuren. in haar feif. Kal. De naam van Hypolit doet mijn gemoed weer treuren.
Ik dank dien V/eereld-god voor gunft van vry te fijn. Adr. 't Is nodig, dat men flux weer te Parijs verfchijn. bin.
Lyfander te IRo'äan. Kandale, die Leen gevangen leyt.
K.rr.d. So veel beftont Kauft in al de ongelokken.
Eerft is fy na Klairval in mans gewaad vertrokken ,
Doen heeft fy te Parijs geweer aan 't lijf gehecht.
Doen tegen Lucidan geftaan om kampgevecht.
]k dank de goón, dat ik u vind hier te Rouäne.
Dees brief bevoolfe my met uyrgebarfte tranen.
Lyf. Ga rugwaarts wijl ik lees. Brief van Kaliste aan Lïsandek,
Ik my met u verheug, van "wegen d'echte banden £» '* huwelijk, dat gy nu met een ander ßuyt. Hl Indien |
|||||
^п
|
|||||
LYSANDER
Indien mi n byfijn niet beroeren fouw uw bruyd,
Mijn Wegficuw in de faal vm wwe bruyloft landen,
Cmßechts eenflraal te fijn aan uw verkoore fcboonheyd»
Wijl 't [onder uwe ruß tefloren, niet kan fijn, Verlang ik WW livrey te Weten (onder fchijn , Om die te dragen in u affij n mt gewoonheyd.
Te tonen, dat ik nu veel meer gedult vermerkke
In uw verlies, dan uw befit my bad vernoegt. Denk niet, ik u beticht met ontrouw, die my Wroegt *? Want hier door doei gy my de aangenaamfle wer kke'.
Dies ik u liever wil bedankken, dan beklagen,
Gy nimmer my bedroogt. Al wat gy hebt gefeyt ( Voortkomende up facht van uw lichtvaardigheyd ) Getuygde, gy ook mofi lichtvaarde handel dragen.
Maar gy bedroogt u felf, doen gy iets lieflijcks waande
Van my te krijgen, ofmy lichter als gy deed Heel te befitten ; ik verbly my, niet om t leet, Maar dat gu defe weg tot eygen kennis baande.
VVant fchoon uw boosheyd op mijn goedheyd niet kan winnen,
Vermochten doch de een, diegyfo beyligfiwtert, Dat ik in 't ende tot leetwefen wierd gevoert, Wijl ik uw fachten fag uyt diep verliefde finnen ,
Slechts tegenefen door uw onßantvaßigbeede'.
Dit maakt uw ontrouw Waar, die 'k ni?t alleen keur goet,
Maar die ik ook bedank. Ik heb uyt mijn gemoed , Door dees verandering, daar gy nu blijk van deede,
tiet hertfeer uytgewifl, om dat ik ufag dragen Om mijnent wil, een quaal, daar raad ncch hulp toe iRtór.
Haar dank ik, die my heeft bevriit uyt dit gevaar. Ikfpitfe al mijn geefi om d'uwe te belagen.
Maar ik bedank haur dat fy my die laß entlaße.
Geen verd rejaloezy mijn fiel beheerfchen [al, Ik wijk haar graag in 't geen my brengen fouw ten val. Een hartlijk naberouw my, Won ik het, verrafie.
En boven haar verdienfl, die k door uw kiefeng oordeel,
Hebt gy Ьяаг meer als my,ja trouwer ook bemint, |
|||||
~
|
|||||
e KA L I S ï É. fv
En fy bemint u meer, dan ik oyt was gefint.
ïk gun geen qniad, doch heeft dees handeling mier voordeel Dan al uw andre, om geheel my te verbinden Om uW geveynfde en uW [noo genegentheèn Met fuyvre vriendfch.Tj) te erkennen. Om die re'n YVenfch ik, gy in dees dienfi moogt vol genoegen vinden, Die ncyt in mijne was. Ik gfefu, nevens vryheyd, Al ww beloften, en fi menig valfchm eed Nu iememail weerom, dié gy my voormxals deed. Ï)M leeftmen onderling in onvermomde blyhsyd. Tot Wraak van al tiw Ein, en tot voldocnin* viffi Ik u een Eed te doen, die onverbrce'dijk bleef, Te weten, dat fi lang ik hier ip d'aarde leef, ïk eeuwig b'.ijvenfal Uw Dienares
K A L i s T B.
tyf.Ödmk] ó herten wee! Ik naiiwelijx verloft nyt d'ongeftuyme See , Daar ik veel langer dan mijn vrienden heb gedreven* Mag noch niet, ach! in een gewenfehte haven leven. Een die ter Rechtbank gaat, wen 't vonnis is ge velt Om ftraf te fijn geftraft, noyt meerder is ontftelt Als ik nu leyder ! door het lefen van dit fchrijveh. Moet ik dan ëndlöos een ellend'ge Minnaar blijven ? War port haar aan tot fmaat, tot koelheyd en tot fpijt ? Wie hitft met lofiè drift haar op tot Minne-nijd? Hoe komt dees tegèn-itnjd en dees oiievehth'ede' ? Waar was Kaufte doch doens' u dit Briefje dede ? kond. Mijn Heer, te Lonchairv. lyf. Wel. men reys 'er voott na tOÖ. . Sachjeä. Ik lees noch eens*
Hyfolite met Erifile, tuet de wapens ѵяп Kalifiè, a m ((ene zijde;
*iyp. Verraar! ik ben uw liefde moe. Gy my al minnende verlooft waart aan een ander; En nu verlaat gy my ? ondankbare Lyfander ! E Gy
|
|||||
66 LYSANDER
|
||||
Gy fijt onfchuldig, ja, uw kiefing was gefchiet:
Gy vintfe (elf noch goet, en ik en wraak fè nier. Ik foek u landwaart in met wapens van Kaufte. Lyf. Korn nn na Loncham,volg,eer dat'et iemand wifte.
Kmd. Sie daar, mijn Heer, fie daar, daar komt Kaufte (elf.
Lyf. Helpgoón! ik my van vreugd hier niet een graffteê delf.
fchuyft fijn Jvelrn op.
Groot-achtbreVrcuwKalift,verhoortmeeer gy oordeelt. Een laak tenivederzyds bepleyt de Rechters voordeelt- In haar felf.
Hyp. Dit is I.yfander felf, hy waant ik ben Kalift',
Nu veyns ik, die té fijn. Lyf. Ik overlang al wift Dat d'aldertrouwfte Haaf ontfangt de minfte dankkcn. Ook weet ik, datmen u al lang door vallche klankken Ter oor bracht, hoe ik had een Hypolit gevrijr. Ia, ik befocht haar, maar na lange Vader-ftrijd; Ik echter defe Ny mf met y ver noy t beminde, (blinde'. Of fchoon haar fchoonheyd en haar deugd my kon ver- Maar doen ... Hyp. Verrader! ha! Lyf. Ik... Hyp. Gy be- driegt u feer. Ik ben.... Lyf. Wie? Hyp. Lucidan.uw vyand,dit geweer Ontmand' ik uw Kalift, en heb haar weg gefonden Ter plaatfe, waar van daan noyt uytgang is gevonden. Begeert gy rrooft ? wel aan; ik fal u op haar weg Doen wand'len naa haar toe, en foo 'k u nederleg Heb ik de manflag van Chrylante ook gewrooken. Lyf. Uw vuyft houw ftaande , 't geen uw fpraak-lit heeft ge-
Verweer u. Hyp. tfa houw ftant. (fprooken. Sy vechten. Lyfander haar gewont en neërgefmeten hebbende,
wil haar helm aftrekken, om de kop af te houwen , maat
haar vlechten vernemende kent 'er.
Lyf. Leg daar verwonnen. Ha!
Ha goön! 't Is Hypolit. Dat u de donder fla LichtvaardigeKandaal, fult gy my fo verleyde'? Kand. Sy felf had fchuld mijn Heer, dat fy dien lafter fèyde«' Erif. Neen. Gy de oorfaak fijt, dat gy fo onbeleeft Van Hypolite fprak, en haar de eer niet geeft |
||||
en K A L t S T E. èf
Van fchoonfte in het rond, maar prijft Mevrouw Kalifte.
Sy kunnende dien hoon niet lijd faam lijden, wifte Geen beter middel î³ò³ te fneuvlen door mv hand, En gy mögt fijn geknaagt van een ondankbre fchand* Lyf. Mijn Erifile, ey, ik word geport tot vluchten
Verfchoonme by Mevrouw in al haar ongcnuchten. Verfeeker haar, ik noyt meer herten-'eet ontfing, Dan doen ik defe maal ftilfwijgens van haar ging* Ik ben met ftraf en pijn van haar ook weer te vrecde , Söo 'k flechts oyt weer bekom al haar genegenrheede. Ûï. Hyp. Waar is Lyfander ? Erifi Hy Mevrouw ? Hy is al weg.
Hyp- Hoe ! is Lyfander weg daar ik fo deerlijk k-g ?
' En fijy niet eens, vaar wel. Och! word ik fo verlaten ? Hoe woed fijn wrangheyd dus ? Erif. Sijn byfijn kon niet Gy wierd verergert 'fo hy hier noch by u ftond. (baten, Hy was te droevig om uw doodelijke wond. tiyp. Ia droevig: faagt gy wel dat hy een traantje ftorte ?
Of loofde eene lucht ? wilt gy my niet verkorte So volg hem ylings na, en feg, dat hy niet vlucht Van my,van fuik een Maagd, die nimmer heeft geducht Hemdienfttedoen. Eykeer. Ik fal hein hulpfaam welen. In 't Huwlijk met Kalift. Sijn komft kan my genefèn. .En/.Mevrouw ik volg u laft,en keer met hem terftont. bin.
Ûóð. O mannelijke Maagd! fo jammerlijk gewont.
Wat klingen klemden dus met overwreede quaatheyd ? Vlucht hy een Maagd, die dus in een bedroefde ftaat leyt? Haar liefde fpreekt hem vry, en ik ontfchuldig hem. Erifile. Lyfander, Leon en Êàïàÿ³å.
Lyf. Gy hoorde daadlijk noch de boó fijn eygen ftem.
Hy fey, Varafque fouw kampvechten met mijn Vader, Daar moet ik nodig fijn. Erifi Ik bid u,kom doch nader, Sy houwt u geenfins op, gy keert wanneer 't u luft. Lyf. Ik ben voor mijn Kalift en Vader ongeruft.
Wel aan, waar is fy? Ew/.Daar, Lyf.lk fweer u by de goden
tegen Hypolite.
E 2 Geen |
||||
68 LYS ANDER
|
|||||
Geen wil.maar het geweld heeft my de daad geboden.
Nu poogt mijn wil althans u weder te voldoen.
Ik fchenk mijn leven, ja, foo 'k meer heb, u tot foen.
Hyp. Gy in geverwde fchijn uw onfchuld hier verhaalde. Wat deed u Hypolit, dat gy haar fo betaalde ?
Heefts" u te licht gelooft ? mijn wonden fmerten niet,
Noch ik beklaag my om al 't geen hier is gefchiet.
Dit fpijtme, dat gy feyd, voor my alleen te leven.
Lyß 't Is waar ik minde u, maar wierd 'er toe gedreven, Het was mijn Ouders wil. Kaufte was my lang
En ik aan haar verlooft, eer ik mijn eerfte gang
Na uwaarts wende. Ik heb niet alleen die finnen
Dat ik op eene tijd twee Iufïèrs durf beminnen, (toont.
Men vint'er meer. Hyp. 't Is hups. Gy fray uw onfchuld
Door veel mifdaders wort uw mifdaad niet vetfchoont.
Dien Ridder eertmen 't meeft, die nu het beft kan liegen.
't Is hedendaags gebruyk de Iuffers te bedriegen.
Een fulke geeftigheyd is u lang nagefeyt.
Ik vondlè nimmer dan in dees gelegentheyd. (wand'len
Erif. Mevrouw, 'k beloofde hem, hy daadlijk weg mocht Ter kamp weer na Patys.H^.Hoe! wat is daar tehand'len?
y.vif. Varafque en Adraft beginnen een gevecht. Hyp. Neen, neen. Ik ben de eerft die 't fpel heeft opgerecht. Adrafte volgde my; indien twee klagers quamen,
(Ik anders moft alleen) befpringen vvy te famen.
Lyf. So ik hier felf niet was, en Leon, dien gy fiet, Hy maakt de faak ten end' hoe 't alles is gefchiet.
En wil hy niet, 'k fal 't hert hem uyt de boefem halen.
Hyp.Trék op dan na Parijs,men dient hier niet te dralen, bin. Konink Henrik ѵяп Vrankrijk. Kalifle. Olinde. Berentc.
Ambrifi. Argire. gpc. Varafque aan de linker z.yde.
Adraße aan de rechter zyde met Dorilas,Lidian.
Alcidon. Lutidan. Klarindefit alleen.
Varafq. 'k Houw ftaande, en ik heb Adrafte uytgenoot,
Dat Heer Lyfander felf Kleander heeft gedoot, Kcth
|
|||||
en K A L I S T E. 69
|
|||||
Kon. Gelijk als Lucidan fijn Vrienden eer oprechte,
So moet gy beyde voor Kleanders moorder vechte', Die ftrijd wort u vergunt. Var.lkdaag u. Adr.lk befpring. Want noyt Lyfander aan Kleander moord beging. Km. Maak aanvang. Air. Varafq. TTa. Kon. Men fteek de dreunende trompetten. Men vecht- Bypolite. Lyfander. Klarinde ; en Lcongevleugelt.
Hyp. Syn Hoogheyt wil de ftrijd aan wederzijd beletten. Ik ben de Ridder van Lyfander, die fijn recht Heb tegen Lucidan verdedigt door gevecht. Ik ben de eerfte,doen Adrafte is gekomen j 't Is billijk, dat ik eerft voor hem word aangenomen. Waar door ik defe ftrijd beftemt heb, en beftem Uw Hooge Majefteyt beft horen kan van hem. Wij ft op Lyfander.
! Lyf. Van defe, groote Vorft, van deefe, en geen ander WijftopLeon.
Verneemt men het bewijs van 't moorden van Kleander;
En niet van my, wiens hand daar aan onfchuldig is.
Leon. Genade, en geen recht. Ik bid vergiffenis Van uwe Majefteyt, en defe twee gelieven.
Ik moft helaas ! ik moft Kleanders borft doorgrieven.
Ik heb de moord begaan. Klarinde oorfaak gaf.
Wy twee alleen, geen meer, verdienden 's Konings ftraf.
Kkr. Ik vley uw goedheyd Vorft; de Min heeft ons befcha- tlw goedertierentheyd de miflè-daan beg'nadigt. (digt.
Kon. Waar vondmen Leon ? Lyf. Doen Alcidon en Beront, Heer Lidian en Ik uyt Engeland beftont
Na Kalis over See te feyle'n, was 't quaat weder.
De lucht was duyfter en de blixems floegen neder.
De baaren baarden fel. De Schipper felfuyt nood
Verliet fijn bobblend fchip en fprong in 't hobblend boot.
Ik volgd' hem met de kling om weer in 't fchip te treden,
Maar 't fchip en boodje wierd terftont van een gefheden.
Het /chip met 't ander volk quam voort uyt ons geficht.
De golven wierpen ons dan op naa't ftarre-lichr,
E 3 Dan
|
|||||
70 LYSANDER
Dan in den afgrond neer. Wy waren met ons beydc'.
Dienoyt een traan vergoot,in fuik een droef heyd fchrey- Den Hemel heller wierd en Amphitrite fliep. (de, Men kreeg het eyland van Gerfey in't oog, daar liep
Een jongen Hcremijt, men kon hem horen klagen. Men krnyfde voor het ftrand ellendig menig dagen. Doch eyndlijk (meet de bood my, en de fchipper op. Men liep den oever langs, daar greep ik by de kop Dien Leon, defen fiel,en dwong hem mee te reyfen. Mijn degen fprak voor my, wanneer hy fcheen te deyfen. Daar meê fo trokmen voort verloft uyt fo vee! kruys. Wy ylden na Parijs, de fchipper weer na huys. Xok. Ik fiil Klarinde na de Repentijnen fraren, Daar falfe tuffchen vier weerzijdfe blinde muren Voor altijd blijven. En dien Leon word belaft, Mijn Koningrijken en fo ver mijn Scepter taft, ïn eeuw'ge ballingfchap veroordeelt te verlaten. Gy twee aanvaard op 't nieuw uw vryheyd en uw fbi ten. de Koning met fijn gevolg alleen binnen,
Lyfander knielt voor Kalifie, maar fj keert haar om ïÿ Lucid.m.
£y/CMcvromv-,... ik kniel vergeefs,en fpijtlfy keert haar om Na Lncidan. Is hy haar waarder Bruydegom, 'ln fiéh (elf. Die haar flechts dienden als een vyand quam bewijfén ? Acht fy hem meerder dan Lyfander ? Ik moet yfen Wanneer ik denk, hoe licht een vrouwelijke min Adrafte en Dorilas en andere praten îïã³åïèßñÜñï.
Een Minnaar plaatft in 't hart, en werpt hem uyt en in.
Hoe! doet gy my die fchand (ó goón uw ftraf bcftry'er!) In 't oog van fo veel volk, en hem, mijn mede-Vryer ? Uw kluyfters ik verwerp, en ly niet meer uw hoon. Air. Men huwlijk dan aan een uw dochter, en mijn foon. tegen Doriljs-
Lyfander na beraad ik al met blyfchap nader,
Het huwlijk met Kalift vergun ik u als Vader. 'Dor. Kaufte, t is mijn wil, u met Lyfander paar.
lyf, Ik heb aan God belooft in 't laatfte üee-gevaar,
|
||||
åè Ê À L I S T E. 7*
So ik behouden wierd,dat ik na Room,fouw reyfen
Als Pelgrim; my verfchoon doe ik het huwlijk déyfen. Kal. Ik heb aan God belooft, doen ik in't Kloofter was,
En fag het geeftlijk en het weerelds, dat, fo ras Mijn moordfaak waar geënt, ik fouw in't kloofter wonen. Gy Vader, nu ik deys, moet my van d'Echt verfchonen. Air. Doen ik u trouwen wouw nu laatft met Hypoliet
Trokt gy om haar naa 't Hof, nu ik haar echt u bied, Wilt gy na Romen, om met haar ook niet te trouwen. Wel aan, reyft waar gy wilt, ik fal u nimmer houwen Voor Soon, en gy my noyt meer voor uw Vader houwt. Lyfander binnen.
Dor. Kalift gy by Klarind fult worden ingebouwt.
Den heemel help my noyt, fo ik u dit vergeve. Gedenk, hoe 't noodgeheym heeft u en ons gedreve'. bin. Lyßtnder. Kandale.
lyf. Dit fchrift haar aflcheyd fchrijft. Mijn dienaar, daar, ga heen, Beftelt 'et aan Kalift,wiens liefde ik beween. binnen. Kdiflc in haar Kamer,
Mijn hart de Brief begeert, en 'tlichaam fchijnt te vrefèn. Mijn lang verliefde haat doet my fijn letters lefea Afscheyd van Lysander aan Kaliste.
Nadien ik in min breyn beb t åòåòÿÿ³ beßote
Het bitter febey-'aoord u te [eggen voor het leß,
Tin ik niet denkken km , dat gy na [o een grote Ver and 'ring, noch èëѵïãëò, bekent in elk gewefi,
gehouden hebt, en fint diefelvige Kaufte, Die ik heb voormaals fo eerbiedig aangebeen ,
So ducht ik, en mijn fiel lang in 't -verlangen twiße, Hoe ik u noemen fomv. Ik kan nietmeenm, neen ,
Dat ergens fy een taal, die met bemtanie "woorde' ■ De evgenfihappes van ãò onßantvafighsyd
Recht melden kan. Te voor »w fihoanheyd my bekoorde £ 4 Doen
|
||||
74 LYSANDER
Doen ik u godloos heb voor mijn godin gevleyt,
laß eergieriglijk, dat ik de naam ѵяп flave My eygen Wenßhte, en die eer ik achte meer,
Dan d'opperheerfchappy -van weereld en van brave'. Vervoerde fottigheyd ! Wen tny t geheugen Weer
De minfie fihets daar van al lacchend maakt indachtig , De eedle (chaamte my terflond doen fierven fouw,
Waar 't niet, ik fieker wiß, gy hier aan waart deelachtig , Ik was eenvoudig, gy de hooft' enfiimfie Vrouw.
Maar door verwifiing van uw hedendaagfe faaken, En dat uw lieflijke betoov'ring is verby,
(Waar door ik altijd mofi uw mogenthe'engenaken) So is het daarom,ß mijn klacht u laßig [y ,
, Dat ik mijn kracht u toon, en dat ik door dit [chrijven Volmaakt vernoegen krijg, het welk uw fihimp en hoon
Nu laatfl verachte by u mondling te bedrijven. ' kVerfuym dit niet fo fier, gelijk ik u hier toon, Om uwe ach:baarheyd, als door mijn fedigheden. Ik wil niet klagen, want ik ook geen hulp begeer.
Dit feg ik maar alleen, en ben daar mee te vreden ; "X- Sag geen natuur, als d'uw.fo tegenflrijdig meer.
'k Heb u gehoorfaamheyd en groot e dienß bewefi», En diarom heb ik ook ontfangen t meeße leet.
Ik my beticht, uyt wien dit onluk is gerefin , En, dan mijn eygen [elf, geen and" re oorfaak weet.
Ikfoek voldoening door 't vergeten van mi^ n minne j Enfityvering van quad door pijn dis ik nu ly.
Niet de vergelding flechts van mijn getrouwe finnen, Maar ook mijn wddaan ik u quijtfcheld, en bcvry*
Dit 'smiin begeeren, dat gy dit al wilt vergeten; En wijl ik uyt mijn hart uw ßhoone flralen veeg,
Die gy met overvloed алаг dik hebt ingefmeten, Datgy u niet meer noopt, dit ik We;r andre kreeg.
Mijn dienßen fijn voldaan, wilt gy geen heugnis dragen, En myfo weynig acht, dat ik geen reden jfeitr
Om over U in iets te roemen of te klagen. |
||||
en K A L I S T E. 73
So veel beloften, die'k u dwaaflijk fonder keur
ÑåËëÿï heb, fijn cnn'it, en mag die nietgedenkken. Soek nu een ander, die mv tieranny gedoogt.
Stdk een beroving had 1ïó eertijds kunnen krenkken , Waar na nu mijn gemoed fo yvrig heeft gepoogt.
Gy "waart de eenigfie, die mhn gemoed ontßelde, 't Befit van fuik een goed voor my was fchadelijk.
Mijn min was te volmaakt, die gy ondankbre velde , Gy hadfe anders licht omhelfl met meerder blijk.
Gy hebt die noyt bekent, "want die wasfendir ende. Begreept gy die, gy had iets fwax u ingebeelt,
Die d' onßantvaßigheyd uyt uwen boefem wende , En d'alverßindbre tijd heeft die geheel verdeelt.
Helaas \ "waar is de tijd ? "waar fijn die blyde uren, Doen gygoen raad voor u begeerde dan van my t
O gulde tijd ! die 'k nu ellendig moet befuren , Mofi mijn ßantvaßigheyd dees wifling lyden ? fy \
Maar, waarom klaag ik dus ? ikfey, ik wouw niet klage» 2 Neen, neen, veel beter is 't dat ik mijn onluk fw.iyk ,
Eer h iar h ngdurigheyd my meerder komt belagen. Indien een krankheyd door iets tegenßrijdigs duyk,
So moet mijn minne-quaal voor eeuwig van ÿ wefin, ( Want die ontflond eerfi door de lonkken van uw oog )
En door de nacht van uw geßchtfich Wen genefen. Ѵàÿã wel dan Schone, doch niet min {och ! of ik 't toog)
Ondankbare Kaliß ; denk noyt op uw Lypmder , Dan, dat hy [o een is, die met gefpierde kracht
\X ganfeh vergeten ftl en nimmer Weer verander. Dit affcheyd fcheyt my af van malie minne-klacht.
Û. Mijn boefem brouwt berouw. Ik ook mijn leven ftelp
Nu hy het fijn verlieft. O wee! wat flaute.' help. Ambrife. Olind*. Argire.
■dmbr. De ftar van haar geficht is teenemaal verduyftert.
PL De gauwbekroope flauwt' haar wange-blos ontluyftert. E f Ambr.
|
||||
74 LYSANDER
Ambr. Haar lippen, als koraal fo purper, fijn al fwarr.
Arg. Haar leenig borft albaft,noch voorig kloppend hard Beweegt fich. Moeder help! Ambr.Helpl help! Mevrouw Orante. Orante verbaafi uyt.
Orant. Wat is 'er gaans ? Amhr. De dood haar klemt aan al Ie kante'. (bluft. Or. Mijn dochter,mijn Kalift. Arg. Haar licht word uytge-
Kd. Wie geeft mijn rif weer geeft? wie fnuykt mijn foetfte luft? Wat treurige Planeet heeft mijn geboort befchencn ? Hoe! barft mijn hart niet, noch mijn ooglicht door het wenen ? (flaakt. O dood! mijn een'ge hoop, uwkomftmijn droef heyd
Sie daar Mevrouw de brief van hem,die 'k heb gewraakt. Sie hoe ondankbaar my die fnode heeft gefchreven. Orant. Mijn kind geefu te ruft. Kal. Ophoop van daar te fheven. binnen, Ljfander alleen.
Ik ben 't gebergte van Valerjen by fint Kloe Daar ik als Heremijt begon te leven moê. Ik hoor dat Lucidan om mijn Kaliftes krankheyd Kieft Hypolite. die voor hem vrouw Pafos dank fey t. Mijn min tot Hypolit geveynft was en onreyn. Ik volg weer mijn Kalift. Sacht-kabbelende Seyn Wiens drifjes mijn Kalift in d'achter-faal kan fchouwen, Moet ik de oorfaak van mijn lijden u ontvouwen ? Eenfaam Gelang van Lysander.
Toon: Courante fimple. I.
ѣåãîåòñ³å Seyne van Paris
Ѣåѵ²îåÏ door kille komv mctfibotfigys , Speur ik geen reden tot dees naar e klacht ? Di••wrange Sylvia mijn min veracht. |
|||
en K Ä L I S ² £. /f
II.
Vloed-Nymfjes, die door fel ge Welt
De Koningen metflaafß boef on knelt, Seg WMr deoorfaak van mi n kermen vliet, Dut ß baar minnaar bier niet treuren fiet. III. Ach goden] daar voor vrefen moet
Al "wat het [toevend fwerk en "water voed j Hoort gy mijn fing met droeve ooren aan .? Enpoogt ev niet mijn droefheyd by te fiaan ? Rnyft dit die wreede vrouw, wanneer fy komt, te voor«
Verharde rotfen kaatft dees klachten haar ter oor. Kaliße achter een venfier van haar kamer.
K*L Ik hoor Lyfanders dem, ik moet die galm beluyftren.
Toon: Courante la Bare.
I.
Het U helaas ] niet lang vcrle'-n ,
Dat my een Sti'oom-Godin hier quam te vooren. De trowwfle minnaar gaat verloren. Sofprak ha» dcodfi mond met vsel geween. Gaat (egt firn hef, fijn her dem.
O fioete ftroom, dat hy verdiende min , Ke! koude ys ontdoyt door al fijn blaken. Seg Wreede kan h-j u De liefde oyt doen fm aken, bijt voor hem niitfchuyo ?
II. Schoon haar de liefde niet verwint, Wanneer fi n droeve klacht haar komt ter ooren , Dief'al haar boefem doen ontglorml indien fijn pijnhtar leven niet verfint. Hoor\ hoe fy ewl.yfanderfieent Vol droefheydfy haar minnaars dood Ü-ëøïè Lyfän-
|
||||
w:
|
||||
7t L Y S A N D E R
JLyfänder heeft volmaakt geluk ontfangen,
Sy draagt fijn naam in 't hart En toont [e op hzar "wangen Vyt een minne-fmart. I II. Stjn naam leefteevwig ³ïÜãÿã fiel ( Wien ii oyt beeter graf te beurt gevallen ? ) Hy geeft een voorbeeld aan u allen Dat geen meefires haar minnaars min verniel, Hy laat door my dit grafdicht n* :■
Ly/ander leefde voor fijn Sylvia, lïn fnuykte haar te wil fijn jeugdig leven. Hy gaf haar nop genoeg Al mofi hy voor haar [neven, Die hy liefde droeg. Zy.Ha goönlhoe prangen my haar minnelijke. kluyftVen! bin
Kal, Hoe! Sylvia ? wie 's dat ? waar huysveft defe Schoont' ? Neen, neen, Kauft, hy u door defe naam betoont.
Hoe klaagd' hy! 't fcheen fijn min onmogelijk kon deyn-
Neen,neen Lyfiinder,ga,ik ken uw künftig veynfen. ((en.
Ik lal 't u nimmermeer vergeven, wat gy deed.
Neen, ik heb ongelijk Ly/ander. Ia, ik weet
Ik heb de fchuld, ik moet de ftraf daar over dulden.
Niet dan ondankbaarlijk kom ik uw trouw befchulden.
Ik de volmaakfteu van alle minnaars ken.
Ik de ondankbaarfte van alle vrouwen ben. binnen
Koning Henrik van Vrunkrijk en fijn gevolg. Adrafie. Dorilai.
Orante, Kalifie, Ly/ander. Ambrife, Seronte. Oltnde.
Lidian, Hvpolite. Lucidan. Argire, Alcidon.
Erifile. Kandale. &c.
Kon. Elk moet in dapperheyd en deugd Lyfander wijken.
Hy kan in fteek^of loop- of kamp-baan d'eerprijs ftrijken« Het winnen van de Bagg' hem ongemeen verheugt. 'Adr. 't Is deerelijk, ik moet bedroeft fijn in de vreugd.
|
||||
eö K A L I S T E. 77
Ik kom uw Majefteyt om recht, dat recht is, vragen.
Geloofde druk is groot, wanneer de vaders klagen. Ik over hem, mijn foorv. Kon. Wat oorfaak tot u klacht ? '"*&■. Ik heb tot tweemaal toe met Iuftèrs hem getracht _( Wiens liefde meerder hem, als fijne haar was waardig) Te hechten, door een trouw. Hy echter fo boosaardig Is t'elkens my ontfnapt. Hor. Dus klaag ik over haar; •Sy heeft mijn ouderdom gefielt in veel gevaar. Haar ongehoorfaamheyd begeert nti niet t'aanvaarde , Het geen haar eygen fin verkolen bad na Waarde* fy/?t Is waar 't geen vader klaagt. .Schoon ik my willig fiel, Sijn weidaan fijn te veel, dan ik die oyt vergel. De faal verfoenlijk is. 'k Heb nimmer fijn bevelen ' Gewcygert, maar alleen die uyrgeftelt ten deelen. Vergeeft mijn rnifcTaad, die 'k verbeetren fal door trouw. &rf. in fich feif. Tot hier toe gaat 'et wel. Kon. Wat ant» woort gy Mevrouw ?
*^.Het deert my,fy door my oyt druk of droef heyd leden: Maar noyt heeft mijn gemoed haar ongchoorfaamheden Betoonr, hoewel men 't klaagt, dan in een faak alleen, Waar van mijn weduwfchap met duyfent andre reen My vry fprak. Dwingt men my. Ik fal de vry-itand hou- wen. «"».Bedwang van ouders flrijd met vryheyd in het trouwen, [k Ontfla de vaders van hun kinder-macht tot d'echt. k Ontfla de kinders die gehoorlaatnheyd na recht. Korting en fijn gevolg binnen.'
ty' Wijl ik na Co veel ramp d'ondankbaarheyd moet lyden
Van u, die dankbaar waart, om dat ik r'allen tijden Een trouwe minnaar bleef, en mits gy my begroet Met wrevelheyd, die ik onfchuldig dulden moet, Wil ik niet twiften, of'r met recht is. Min haat reden. \Vat gy my doet Mevrouw achtik voor billykheden. Ik toon mijn dienflen niet, die gy fo flecht beloont, k Heb mijn genegentheyd en plicht daar meê betoont. Gedenk Mevrouw aan uw Lyfander fonder fchulden, Dat
|
||||
78 LYSANDER
Dat hy niet droevig is, dat hy foo veel mofl dulden,
Maar bly is, dat hy noyt die ftraf verdient en heeft. Draagt dees getuygenis die u uw Ridder geeft, Dat hy veel langer in fijn leven en bewint fat, Indien hy u,Mevrouw, fo trouwlijk niet bemint had. _ Kal. 't Is waar,ik heb 't belooft, mijn waarde Ridder, rijs f 'k Souw noyt ondankbaar fijn. Soo 'k u die nu bewijs , Het was om oor (aak die gy my daar toe quamt geven. Gy fult, dat fweer ik u, geen norsheyd meer beleven. Wijl dat lijn Hoogheyd en mijn ouders my 't gebiên Sult gy het blijde end van 't lange treurfpel fien. 'k Beveftigh hier voor elk de héyl'ge hivwiijx-eeden Die wy malkander in 't byfonder eertijds dceden. 'k Verkies Lyfander voor mijn hecht geëchte man. . Lyf. Daar fy den Heemel en die Hand getuyge van. Venus en Kupido daden met den Heemel.
■ Ven. Gy die de degen fweyt, en gy Minervaas naaide t
Gy die by Ridders roem, en gy by Juffers haalde , Gy die de dapperheyd, en gy die kuysheyd eert, Gy die het huwelijk, en gy die trouw befweert, Geniet geurenfchte luft, daargy fo lang na haakte. Een aangenaam befit na tnoeyte u genaakte. Ons godheyd u beftraalt, en maakt uw huwlijk bly. Aanvaard de vlammen van weér-zijdfe min van my. Ik deed het koude bloed door warme gloet ontvrieie's Lyfander en Kauft, Beronte en Ambrife, Alcidon en Argier, Olind' en Lidian, En Hypolite met haar minnaar Lucidan Voltrek het rechte touw van echtelijk te trouwen. Kup. Ik fal uw huwelijk in mijn befcherming houwen.
Ik ylde met mijn pijl u eerff ten boefem in. So lang ik fiitfen in dees gulde kooker vin, Sal ik u onderling met waare trouw beflooken» Geen Huwlijk wort, daar ik of moeder is, gebrooker). Ven. Gy vijf vereenigt paar, die ik voor eygen won, ±
|
||||
en K A L I S T E. 7>
Begeeft u op na de Kappelle van Bourbon,
Daar (al mijn Priefter u vijf huwlijken voltoyen. U\v hoogtijd yder god met giften lal beftroyen. Weer met den Heetnel op*
*er. Vrouw Venus waare maar mijn liefd' gelukkig maakt.
*imbr. Dus krijgtmen opentlijk, daar meenig ftil na haakt. ²-ÿñ. Mijn liefde zegepraalt om fcheone Hypoliete. typ. Men moet na rechte fueht ook echte vrucht geniete'. l-yf. Nu is de liefd' gegrieft en 't huwlijk vaft, tot fpijt Úÿ³. Van yder, die het wraakt uyt dolle minne-nijt. tid. Nu lal Vrouw Cyprus tolk ons eeuwig famen knopen. O/.De lang verhoopte hoop doet vreugd op vreugde hopen* ■41c. Het heylig Heyligdom ons ouwe trouw verfterkt. 4rg. In 't werk van fterke echt de Opper-Godheyd werkt* ■kand. En of't geen Venus fey, ik trouw met Erifiele. Wif. Ons bondig huys-verbond rijft uyt verbonde fiele'. 'idr. So gunt den Heemel na tweejarig onweer ruft. tV. Mijn hoogen ouderdom voorfeyteen nieuwe luft. Of. Dus raakt een Palinuur in lang gcfochte haven. i>or, Den fchrand'ren Palameed, kreeg d'eerkrans na veel draven.
■^*-. I.yfander en Kalift' het nodig nood-lot kent. Verdubbelt Bly begin haar'Dubbelt Treur-Spel END.
In Liefde Bt,oejende»
|
|||||||
Op
|
|||||||
Op de Tr A an fjES
Van L Y L I A N
Jjuhrymt decuerepudiczrn.
GEüjk een Soomers Regen-boog,
( Dar water is in een gerönne') Gefpannen voor het licht der Sonne, Den Heemel c,iert, en verft orri hoog: So fijn, ik fèg de faak in 't kort,
So fijn voor ons uw fikre Traantjes, Die gv langs bey uw minne-baantjes, Uw kaakjes, bigglend neder-ftorti
De (traalen van uw klaar geficht,
Die 't lichte licht der Son doet fterven, Die Traantjes met koleurcp verven, Daar Regen-boog, en wolk voor fwichf*
Ey, fchuyft die Traantjes wat ter zy ,
Die Traantjes die mijn gloed vermeeren; Die Traantjes fijn, wie kan het weeren ? Als oly in het vuurby my.
Indien my een in 't hartje gleed,
En 't hartebloed quam om te itookkcn * Mijn ader-nat fou fiedend rookken, Dat nu al is door liefde heet.
, En pleng dan nu geen Traantjes meer s
Speen uw gefchrey, mijn L yliané. , Eergy verdrenkt door fo veel Traane', En ik om u door brand verteer. ' |
|||||
Med
|
|||||