De tyd en heeft noyt weghgenomen
|
|||||||||||||||||
ö
|
|||||||||||||||||
0
SU
3
|
|||||||||||||||||
8
> ú
tu
X) |
|||||||||||||||||
3
rC
O
c
|
|||||||||||||||||
p-
|
|||||||||||||||||
o
B |
|||||||||||||||||
o
CO
|
|||||||||||||||||
èýýðýëî iifiz Ä2 ^íð^ö we/\\
|
|||||||||||||||||
D E
|
|||||||
GEWAANDE
ADVOCAAT,
K L U C H T S P t L.
|
|||||||
- A
Te A M S TE RD A M,
By;Johannes Oosterwyk, Böekyerkooper
op den Dam, 1717. Met Privilegie, ^y
|
|||||||
VERTOONERS.
Jonker Blyhert. Vryer vanhabel.
IZA3EL.
Aucustïn. Vader van habe].
KaiiLofizi. Broeder van Auguftya.
Haagsche Barent.
Schout.
Meïndert.
Dienders. Stom.
|
|||||
COPTE
|
|||||
GOPYE -vande PRIVILEGIE.
DE Staten van Holland enWèuvriefland,.D»«> te wietin, Alfo ons
is vertoont by de Erfgenamen vauAlbertus Magnus,dat zySup- plianten,verkregen hebbende het regt vafl deCopve,ofteOftroy van de Weduwe van Albertus Magnus en deffelfs Erfgenamen, by Onä opdenagtftenjanuary 1698. aan haarSuppliantên verleent,orri alleen, met uytfluytinge van allen andere, te mogen drukken de Comedien en Liederen van ïels, breder blykende by Copye van het Oftroy aan Ons geè'xhibeert, en alfo die tyd nu geè'xpiteeit was, en zy Supp) ianten be- dugrwaren,dateenigebaatfoekende menfehen, die Comedien en Lie- deren van Pels fouden mogen nadrukken, tot groot nadeel van de Sup- plianten,fo keerden zy Supplianten haai tot Oiis.veifoekendedat Wy 2e goétheyt geliefden te hebben, om de Supplianren by continuatie te o&royercn,voor gelyken tyd van vyftien Jaren,deComedien enLiede- ren van pels.hamentlyk.GebruykenMisbruyk,de bed togen Mof.Roe- Jand, PelsMinnefangen,twee Deeltjes, Cinna, Hollantle Fransman, Ifigenia, Filebout ofüöäer, Gedwongen Huweiyk, J uvenalis tiende Berifptdigt,Otto VsniusBygedigt.Tiranny vanEygenbaat.Andrqma-- che,Mälle Wedding.Agrippa,Spoökent Weeuwtje, Gelyke Tweeling, OrondatusenStatira, Oratius,berenifie, Agamemnon, Bayefet,Fedra en Hipolitus.Huwelyken Staat,Conftantyn de Groot, de Debauchant. Arminius,Lubbert Lubbert fe,deVreck,Conradyn,Jodeiet,lngebeelde Zieke, Temiftokles,OfFe,Amadis,Cadmus Opera, Strateniffe, Plyrers, Heraklius.Crifpyn Medicyn,Poëet,Officier en Mufikan!,DidoosL>ood en Julfus.Criipyn Juffrouw en Notaris,Schilder der Liefde, Alchimift» de ViyerindeKift,Voor-enNafpe], Studente Leven, betaald Bedrog, belaghelykejonker.parisen Helena,HuweIykfluy ten.de goede Vrouw; ontrouwe Voogd,de Gewaande Advocaat,de j>leydJuffrouw,deR.ouw, Wanhebbelyke Liefde, ontrouwe Kantoor-knegt, Romanfieke juffer; VerlooreSchildwagt, deSchynheylige, de Gedigten van Pluymer, al- leen te mogen drucken, doen drucken, uytge/en ofte vetkobpen, mee verbod aan allen andexen, om de voorgemelde Comedien ofte Liede- ien, in't geheel ofte ten deelen, naar te drucken , ofteeideis naarge- drukt zynde, binnen defe Landen te brengen , ofte ook te doen druc- ken.uyt te geven,ofte te verkopen,op de verbeurte van de nagcdrnkte, ingebragte ofte verkofte exemplaren, ende verder foodanige groote poet: als wy zouden gelieven daar tegens te ftatueien. ZOIS'T, dat wy de zaakc en 't verzoek voorfebreveu overgemerkt hebbende, ende genegen wezende ter bede van de Supplianten, uit onze rechte weterr- fchap, Souvercine magt ende Authoriteit dezelve Supplianten gecon- lenteert, geaccordeert ende geo&röyeert hebben, conienteeren, ac- cordeeren , ende oftroyeeren haar mits deezeu , dat zy by continuatie, gedurende den tyd van vyftien eerft agtereenvojgende jaren de voorfz, Comedien en Liederen, genaamt Gcbruyk en Alisbmyk, de bedrooge Mof, Roeland, Pels Minnezangen, twee Deeltjens,Cinna, Hollandfe Fransman, Ifigenia, Filebout of Oofter, Gedwonge Huweiyk, Juvena- lis tiende Berifptdigt, Otto Vacuius Bygedigt, Tiranny van Eygenbaat, Andtomache, MaUc Wedding, Agrippa, Spoökent Weeuwtje. Gelyke ïweeling , Orondatus en Statira, Oratius, ISerertiffe , Agamemnon, bayefet, Fcdri en Hipolims, HuwelykeJi Staat, Conftautyn, de Groot, Al 6f |
||||
de Debauchant, Arminius, Lubbert Lubbertte, de Viek, Contadyn ,
Jodelet.ingebeeldeZieke.Temiftokles.OffejAmadis.Cadmus Opera, Stratenifle, Plyters, Heraklius, Crifpyn Medicyn, Poeeet, Officier en Mufikant, Didoos Dood en Julfus, Crifpyn Juffrouwen Notaris. Schilder der Liefde, Alchimift, de Vryer in de Kift, Voor- en N afpel, Studente leven, betaald Bedrog, belaghelyke Jonker, Paris en Helena, Huwelylc fluyten.de goede Vro>.iw,ontrouwe Voogt.de gewaande Advo- caat , de Mcyd Juffrouw, de Rouw, Waniiebbelyke Liefde, ontrouwe Kantoor-knegt.Roraanfieke Juffrouw, Verloore Schildwagt, de Schyn- heyllge,en de Gedigten van Pluymer.binnen den voorfz.onzenLande alleen zullen mogen dmkken,doen drukken.uirgeeven ende verkopen, verbiedende daarom alle ende eenen iegelyken de vopifz. Comedien enLiederen,in't geheel ofte ten decle naar te drukke.ofte elders naat- gedrukt, binnen den zelven onzen Lande te brengen, uit te geven ofte re verkoopen; op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte, ofte verkochte ilxemplaaren, en een boete vandrie hondert guldens daar en boven te veibeilren , te appüceeren een derde part voor den 6'fficier, diedecalangedoenzal, eeudeidepaitvoor den Armen dei plaatfe daar 't calus voorvallen zal, en 't relterende derde part voor de Supplianten; alles in dien veiftande,dat wy de Supplianten met dezen onze Oäroy e alleen willende giatificeeren tot verhoedinge van haare ichade, door 't nadrukken van de voorlz, Comedien en Liederen, daar door in geenigen deeie verftaau den inhouden van dien te autho- rizeeren ofte te advoneren, ende veel min defelve onder onze protec- tie cndcbefche'rmiuge, ecnig meerder credit, aanzien, ofte reputatie te geeven,nemaaroe Supplianten, in cas daar inneiets onbehoorlyks zoude influeeren, alle her zelve tot haren laften zullen gehouden we- zen te verantwoorden, tot dien einde wel expreflelyk begeetende, dat byaldienzy dezen onzen Od oye voorde voorfz, Comedien еи Liederen zullen willen ftellen , daal van geen geabbrevieerde ofte ge- contrahecrdemeiuie zullen raoRen maaken, nemaar gehouden wefen het zelve Ouioy in 't geheel ende zonder eenigeomiflie daar voor te drukken, ofte tedoen drukken, ende dat zy gehouden zullen zy neen Exemplaar van de vootlz, Comedien en Liedeten, gebonden ende wel geconditioneert, re brengen in de Bibliotheek van onze Univerfiteyt tot Leiden, ende daar van belioorlyk te doen blyken ; alles op pcene van 't effeft van dien te vcrliezenjEnde ten einde de Supplianten dezen onzen Confente en Oftroye mogen genteten als naar behooien, laften wy ailen ende een irgely ken dien 't aangaan mag, dat zy de Supplian- ten van den inhoude van dezen doen, laten, ende gedoogen, tuftelyk. vredelyk ende volkomentlyk genieten en gebrayken, ceffereiide alle belet ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onzen grooten Zegele, hieraandoenhangen, den negentienden Oftober, in't Jaar onzes Heeten, en Saligmakers zeventien honden en dertien. A. H E 1 N S 1 U S, Vt,
Ter Ordonnantie van de Staten, SIMON van BEAUMONT,
De Erfgenamen van de Weduwe AlbertMagnus, hebben het Regt van de boyenftaande privilegie, aangaande dit SPEL , afgedaan en gettanfporteerc aan, entenbeboeve van Johannes Oqstsäwitk, fcotkverkoopertot Amfteidam. |
||||
Pag. f
D E
GEWAANDE
ADVOCAAT,
KLUCHTSP'EL.
EERSTE T 0 0 N E E L.
Barent.
Wyze: 'kVong'tweeMeesjes, &c. JWd'ren leeren menfchen zingen, Maar die konfl die loupt om broot, Ik leer heeften kleyn en groot, Maar V zyn ookgeen viondre dingen, IVant veel heeften hebhen geeft, En veel menfchen uior-den heeft, O! de Opera had hier wel gebleeven,
Indien zy hadden maar gegeeven, Zo weinig aan elk Operift, Als ik geef, nouis'thaargemift. Ziet die Kaftraat, ter goeder trouwen, Kan ik met zes paar duiten houwen Een volle week, en allen daag Loopt hy nog met een y olie maag. Ikheb'ertwaalef, 'tzynkoraalen, Die zingen gelyk Nagtegaalen, Maar als ik deezen oronbaar Geieertheb, is myn troep heel klaar, Ë 3 Kom,
|
||||
6 DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Kom, kom laat ik jou ftem probeeren.
Regtopjelyf', wiljyregtleeren. Ziet dat 's Be deur, en dat 's Be mol. Zingt met my, ut, re, mi, fa, fol. Nog eens, kom wakker, niet te kikken. Let op de nooten, op de mikken; Ik zal de maat liaan, repje ras. Zing jy fuperus, ik de bas. Voize, LaatLouysdeFrance, &c.
Ut, re, mi, fa, fol, la la, Dat is regt een Opera, Zozo, dat gaat heen, *t Zal na de e zen, beeter weezen, "Zozo, dat gaat heen, Ik ben Paris, jy Heleen. TJVEDE 'TOONEEL. I
Jonker Bl y hart, Baren t.
Jonker. WEIHaagfe Barent, dat is raar,
Leert hier het eene beeft het aar ? Barent. Die eeuw, heer Jonker, is verfleeten, Ik ben geen beeft meer, moet j e weeten« Ik leer nou beeften een voor een, Wiljyookleeren? 'kbentevreen. Zo ik dit beeft kan leeren klappen, Hoefik geen Schoenen meer te lappen. Wat kom jy hier doen uit den Haag ? Jonker.
Ik kom hier trouwen. ( Barent.
Wat de plaag?
Maar aan een Weeuw, of aan een Vry fter ? Jon-
|
|||||
4
|
|||||
KLUCHTSPÊL
Jonker. * Wel Haagfe Barend, benjybyfter. Die flooten loop ik altyt mis,
Daar iemant in verdronken is. Ba re NT. Maarheeftze mannetjes met kraagen ? Jonker.
Geen Amftel Juffer kan behaagen Een Haagenaar, als door haar geld: De Meyt is ryk, en wel geftèlt, Een eenig kind. Barent.
Maar wie zal 't weezen ?
Jonker. Dat ftaat in deezen briefte leezen. In 't zwaantje naaft het groene hek. Bar F.N T. ^ O, doet dat niet, de vaar is gek. Jonker.
Daar lydt my weynigh aan geleegen 't Geit kan de gekheyt overweegen.: De wysheyt loopt nou ftom langs ftraat, Het geit alleen heeft nou de praat. . De vrouwen, 'dié niet veel en weeten, Die worden voor fluweel verfleeten. Maar is 't een huyshen kuys en ftil ? Barent.
Het is een hen, die leggen wil. Jonker. Maar wie belet haar dan te trouwen ? Barent.
Haar Vader, want die wil haar houwen. \ De Vryers hier tot Amfterdam Agthyteftyf, te lomp, te lam,
Het moet een Haagenaart) e weezen. |
|||||||
Jon-
|
|||||||
A4
|
|||||||
DE GEWAANDE ADVOCAAT.
Jonker.
Heel goet, dan ftaat my niets te vreezen. ?k Ben een gebooren Haagenaar, Gelykjeweet. Barent.
Dat is wel waar, Maar daar zal veel aan j qu ontbreeken - Hy wil geen yryer hooren fpreeken, Of't moet zyn een geleerde vent, Een Advocaat, die wetten kent. Jo NKER.
Maar hoor, zy is aan my verbonden
Door. deezen brief, my toegezonden Zelf van haar Vaders eigen hand. Barent.
Ik wed, dat hy de brief verbrandt, Wanneer hy komen zal te hooren, Dat jy geen brief van Profefforen Hebt, die j ou maakt tof Advocaat, Want hy is gek, enopftinaat; Jy zult hem nimmermeer believen, Al hadje hondert zulke brieven, Maar trek naar Harderwyk, en laat, Jou vaardig maaken Advocaat; Want een blaauwbeflè brief kan maaken Dat jy zult aan zyn Dochter raaken. Daarom vertrek vry daadlyk, heer, Komt over veertien dagen weer. Jonker.
Ik zal die zotheythem verkeren, Hy zal my zelf nog promoveeren Tot Advocaat. Barent.
Ziet watje doet«
JONKE R.
De gekken zyn voor loozen goet
|
||||
K L U C H T S P E L. 9
BA RE NT.
Daar komen na haar alle daagen
Wel meer als hondert vryers vraagen,
Die roemen van haar groote magt,
Of van haar rykdom, of geflagt;
Door dat zoo meenigmaal te hooren,
Leent hy aan niemant meer zyn ooren,
Ten zy dat hy is Advocaat,
Die hy dan door zyn Broeder laat,
Ofhy geleert is, ondervraagen,
En deeze Broer is gek volflaagen;
Die alle vryers, 't zy wie 't zy,
Schoon datze wyzer zyn a] s hy,
Voor gekken uit maakt, dat zy fchroomen,
Om immermeer weerom te komen.
Jonker.
Wel ik weet raat voor zulk gebrek, ^ 'k Zal hem geneezen, met een trek. Bare NT,
Kan ik jou helpen, wilt maar fpreeken, Jy weet ik kan de Haagfe ftreeken. Jonker.
Voorzeker, maar blyft dicht by huis. ■ Barent.
Ik breng maar deeze fchoenen t'huis , Dan kom ik weer; je moet niet vleijen, Hy laat hem daar door niet verleijen. Maak van jou (legten ftaat beklag. Zie daar, daar komt hy voor den dag. DERDE t G\ 0 N E E L.
Jonker, Augusiyk.
Jonker. 't £~ë Eluk komt my zoo Ûó ontmoeten,
VJ Nu ik myn vriend u mag begroeten. A f .Augus
|
||||
io DE GEWAANDE ADVOCAAT,
A U G U S J Y N.
Zytgymyn vriend? hoe kan dat zyn? I
Ikkenjeniet.
Jonker.
HeerAuguftyn.
'k Ben lang geweeft uw vriend voor deezen- Äugest YN.
Ik zeg, monfieur, dat kan niet weezen, Ik z ag u nooyt, dat ik u zweer. - Jonker.
'k Zag u ook nimmermeer, myn heer, Maar ik had egter voor genoamen Als vriend, in huy s u by te koomen, 'k Moeft a~n u zelf een boodfchapdoen. Augustyn.
Diebootfchap kan ik ligtvermóen. Jonker.
Weet dat myn Vaar een ryke Vrek was, I En door zyn gierigheyt heel gek was,
Een Edelman van naam zeer groot, Die my zyn goet liet na zyn Dood. Maar ik heb geit, en goed, en haven, Kort na zyn dood met hem bcgraaven: Gelyk hy fpaarde. dag en nacht, Heb ik het ook weer door gebragt. Vrou Venus ftal my door haar oogen, En Bachus door zyn lek're toogen, De teerling ende gladde kaart Verflonden, dat hy had gefpaart. Zo dat voor u (laat t'uwer eeren, Eenvogcl zonder n: lt ot veeren? Maar ik heb in dat vuyl gedrang Geleert veel kohfteri van belang, Ik heb veel deugden aaflge wonnen, Die u, myn heer, behaagen können. Ik ben voorvegter laat en vroeg |
||||
KLUCHTSPEL.
Zoo op de ftraat, als in de kroeg,
'k Roep al de Nikkers by hun naamen, Veel meer, als al de moffen t'faamen. Ik lieg en fpreek ook zelden waar, Ik ben een valfche dobbelaar, En wilt gy hoören wat voor Boeken Het zyn, die ik ga onderzoeken, Het Boloneefche hontj e, dat Is een Juweel voor deeze ftadt, Dan Jonker Moezel, die voor deezen, In rang wou d'aldereerfte weezen, 't Vermaak des houwlyks, dat is lief, De Meyden duyvel, gaauwe Dief, Den Haaglèn Ligtmis onzer tyen, Als ook de Franlche mïnneryen, Ook de openhertige Juffrouw; De onkuyfehe Hageta ontrouw, Bedurven Koopman, en verreezen Hippolitus, wel waard te leezen: Debiegtvan'thuw'lyk, wel bekent Als ook de reukloozen Student. Al wie een Ligtmis tracht te weezen,. Die moet voor al die Boeken leezen. ■ G, die zyn noodig aan de j eugd. Zy leeren leeven zonder deugd. Nou weet ik andren braaf te knellen Met het Baarlannen en Menellen. Met kinkenove, paflèdie, Ik ïpeel nou regt al wat ik zie. Aügustyn.
Zo, zo. Jonker.
Ik gauyt beurzen fnijen. Ik mag geen eerbre maagden lyen, Ik ran ie 's avonts aan op ftraat, En zo er my een tegen ftaat, |
||||
!2 DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Die Iaat de kap en diamanten,
Metgoude ringen en pendanten. Ikfteek, ik kerf, ikfteel, ik buit, Ik gooy by nagt de glaazen uit. De kroegen weet ik op te fchikken, Zo, dat daar elk voor my moet fchrikken. Ik ga in 't Schouwburg met een roes, Daar raas ik als een dolle droes, Dat die zy n in de Bak gezeeten, Onmogelyk niet können weeten, Wat dat men fpeelt, door myn gerügt,; Verandert Treurfpel in een Klugt. Ik bruy myn waerelt wel met vreugde. Augustï«.
Maak eens een end van al joudeugden. Jonker.
Ik hoordehe eden van een Vrind, Als dat gy hebt een eenig kind, Van twintig jaar, met fchoone leden. Die gy wout graag ten Egt befteeden, Die gy zult geeven, die haar trouwt Een heelen h al ven ton met gout. Äugest YN.
Zo is't ook. Jonker.
Maar myn ingewanden, Vanliefde en trouwals Etna brandden, Toen ik dat hoorde, want dat geit Nam my terftont in zyn gewelt. Augesty N. Gy zoud alleen om 't geld dan trouwen ? Jonker.
Welzeker; want een wyf te houwen, Die kaal is, 6 dat's al te gek, Dat is maar warmoes zonder fpek. Al had jou Dochter neus noch ooren, Zoo
|
||||
/
KLUCHTSPEL.
Zo zou ze my nogtans bekooren,
Al s ik j ou Dochter heb getrouwt,
Hout haar by u, geeft my maar 't gout
Heer Augufty n, 'k moet regt uit fpreeken,
My komt geen Wyf, maar geld t'ontbreeken;
Dat is alleen der Minnaars aas,
Wie anders trouwt is zot en dwaas.
Men trouwt uit liefde, maar och armen !
Wie zal zich by de liefde warmen ?
Uw Dochter was gelukkig, heer,
Dat zymy kreeg.
Augustïn.
Maar fint wanneer?
Jonker. Hoe veilig zou uw geltj e weezen By my, daar elk een voor moet vreezen ? Geen dief, geendóbb'laar, nog geen hoer Zaagt gy uw daagen op myn vloer. Elk fchuwt my als Kompaan den rover. Ik heb voor hoer nog boef niet over. Ik kan de laagen, het geweld, Enftrikken, diedewaereltftelt, Om maar d'onnoos'len mee teplaagen, Maar ik ben vry voor al die laagen; Dies ben ik ook verzeekert, gy Uw Dochter geeven zult aan my. Myn Snyer heeft de maat genoomen Van 't Bruigoms kleed, hy zal ftraks koomen Hier met den Winkelier om 't geld, Dat hem zal worden toegeteld Vanu, maar weet, gy zult het trekken Van onze hooft fom, 't zal verftrekken Inmindring, als gy hebt gezegt, Van 't geen ge uw Dochter geeft ten Egt. Ook komt hier 't Brabants wyf van kanten, De Juwelier, van Diamanten , |
||||
DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Om hun betaling: ik heb nou
Het alles klaar tot onzetrouw.
Elk was geneegen my te borgen,
Zoo dra ik zey,dat ik op morgen,
Zou trouwen met uw Dochter.
AüGUSTYN.
Goet.
Jonker. Myn knegt heeft reets, wie my in't bloed
Beftaan, genood, omtavondtfaamen Tot u went eens een dag te raamen Van onzetrouw. August yn.
Is dat het al i Dat ik daar nouvanhooren zal ? JONKEP.
Ja! daarom ben ik hiergekoómen.
Augustyn.
Nu gy die moey ten hebt genoomen, Zoo neemt de moey te ,en gaat weer heen. Stel Snyer en zulk fóort te vrêen. De Juwelier voor zyn pendanten, En't wyf uyt Brabant voor haar kanterf, Myn Dochters hou'lyks geit leyt klaar,. En is gereed, maar niet voor haar. Zeg ook ,datt'avondtiwevrindetï By my geen eeten zullen vinden. Voor zulk een Vry er, met verlof,: Als gy zyt, is het hier fpit of. Jonker. Wel wat zal ik hier nog beleeven, Augustyn.
Ik meen myn Dochter niet te geeveft Een, die in zulke deugden leeft, Een,die zyn goed verhinkelt heeft; Een,die 't nu van de roof moet haaien, |
||||
KLUCHTSPEL.
Een, die durft borgen, niet betaalen; Een pypenftelder openbaar, Een dief, een valfchen dobbelaar: Een, die niet doet als maagden kraaken Al znlke vryers moet ik wraaken. Jonker.
Wel dat ftrydttegens alle reen. AUGUSTÏN.
Gyhebtmynzingehoort, gaheén.
Jonker.
Myn heer, ik heb het al geloogen, Een eerlyk man ftaat voor uw oogen t Een, die gezet, gematigt leert, Een, die veel geit en rykdom heeft: Een Heer, een Edelman gefchaapen, 'k Voer tien quartieren in myn wapen, Een open helm heeft myn kasket: Ikben een Ridd r Baronnct. AüGliSTÏN,
Waarom dan 't eerfteniet vcizweegen ?
JONKtR.
Myn heer, ik had bericht gekregen,
Dat alle vryers een voor een Hier liepen wis een blaauwen fcheen, Die ophun deugd en rykdom roemen, Dies dorft ik my niet eerlyk noemen. August yn.
't Is waar, ikzienaargeldnocheer, Maar naar geleertheyt, dat is meer j Geleertheyt fchat ik boven allen, De ftaat op eer en geld kan vallen, Daar een geleert man blyft in ftaat; Hoor, het moet ãóï âåï Advocaat. Zytgy een Advocaat? laat hooren. Jonker.
Neea. |
||||
ãá DE GEWAANDE ADVOCAAT,
AUGUSTYN.
Wil my dan niet meer verftooreri,
Hou my niet langer voor uw gek. Jonker.;
Ik zal gehoorzaam zym Augustyn.
Vertrek.
VIERDE ï 0 0 N E E L.
Jonker,Ba rent.
Jonker.
IK zal diegekheyt u verkeren,
En Haagfchen Barent promoveerem Barent.
Wel Jonker Blyhert, is 't niet regt i Gelyk als ik u had gezegt ? Is hy niet gek in alle deelen ? Jonker.
Kom, jy moet nu voor vryerfpeelen* Ikmaakje daadlyk Advocaat; Jy weettot zulke zaken raad. Jy bent bekwaam voor wys te loopen. Jy hebt de waereld braaf doorkroopen. Barent.
Watmoeftikdoen? watmoeftikzyn? Jonker.
Een Advocaat. Spreekje ookLatyn? Barent.
Myn heer, gelyk u dat bekent is, Zo wel een lappef hier gewent is. Maar fprak ik dat, was 't dan al wel ? Jonker.
Hoor, jy moet gaan naar Izabel. Kom fteekje vaardigh in de veeren. Â
|
||||
KLUCHTSPEb 17
Baren ã.
Maar hebje ook Advocaate kleeren f Jonker. Zie, datje een zwarte rok flegts huurt.
BA RE NT.
Goet, ik weet raadt: hier in de buurt,
Woont Saar de uytdraagfter, die voor deezeri. Plagt heer Torquatus meyd te weezen i Die heeft ten minften aan dien heer Een rok verdient, ja nogh wel meer. Maar hoor, ik dien myn naam te weeten. Jonker.
Gy zult myn heer Barnardo heeten. Bar e NT;
Barnardo? goet; ikbentevrêen. Zie, daar ftapt heer Barnardo ïñåø Ik zal gelyk een axter klappen. Jonker.
jy kent wat meer als fchoeneu lappen. Barent.
Maar, Jonker Bly hert, met verlof, Neem doch beleeft uw hoed eerft of i Eer jy myn ampt noemt. Jonker.
Zeg my waarom ?
Barent.
Dat is refpektum perzonarum. Weet, dat Barnardus is Monfieur, Ofwel myn heer de Reprateur, Het zyn voorwaar geen kleenezaaken j Veel ouwe dingen nieuw te maaken. Jonker.
Ziet maar, dat jy jou niet verpraat, Zeg maar: Ego fum Advocaat. Die woorden zulje moeten weetett- |
|||||
B Ba-
|
|||||
i8 DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Barent.
Die woorden heb ik al vergeeten. Jonker..
Ego fum Advocaat. Barent.
Hoe? wat? Jonker.
Ego fum Advocaat. Barent.
Ik vat. Het zal aan my nou niet ontbreeken, Jonke R.
Maar laat ik j ou eerfl: hooren fpreeken, Of jy op 't Prononsjeerenlet. Barent.
Ego fum Advocaat. Jonker.
Dat's net.
Geen Advocaat kan klaarder fpreeken, Daar zal aan jou nou niets ontbreeken. Barent.
Nou ben ik niet verwondert, dat Ik hier zie zweeven door de ftad, Geheele bosjens Advocaaten: Nou weet ik mê geleert te praaten. Ben ik waarachtig Advocaat ? Jonker.
V oorzeeker, maar wanneer j e gaat, Zomoetjeitaadigzien, en flappen Als Advocaat vol weetenfchappen. Barent.
Ik weet tot zulke zaaken raadt. Jonker.
Zegt maar, Ego fum Advocaat, Opalies dat joukomtte vooren, J e zult dien ouwen gek bekooren. |
||||
K L Ü C H T S P E L. 19
Barent.
Maar ik wil weeten hoeveel gy
My toelegt voor сіеег' fnakery. Jonker.
'k Zal u , als gy het hebt bedreeven, Tien filvre ducatonnen geeven. Barent.
Tien ducatonnen ? dat 's goet geld: Ik zal jou helpen als een held. Jonker.
Gy moet niet bly ven in gebreken. Ik ga de Vaar en Dochter fpreeken 5 GyzuItmynBroederzyn, gaheen, Maar komt haaft weer. Barent.
Ikbentevrèen.
Jonker B lyhert klopt aan de deur van Auguflym V Y F D E Г 0 0 N E E L>
Jonker, Aügustyn.
Jonker. MYn Heer, ik kom u nogh eens fpreeken..
AUGUSTÏN. Het moet u aan 't verftant ontbreek en,
Of aan memory. Jonker.
Gyïpreektregt.
AuGUSIÏS.
Weet, gy niet,wat 'er is gezegt ь
Toen gy uw afïbheyd hebtgenoomen ? Als dat gy nooit zoud weder koomen. Is 't ü vergeeten ? wel ik zeg Vertrek, en blyfvoor eeuwigh wcgh. Jonker.
Waarom ik weer kom, dat zyn zaaken s Die u gelukkign können maak en. B i Myfl
|
||||
ãî DE GEWAANDE ADVOCAAT.
Myn Broeder, zynde een Advocaat, Geleert in de alderhoogfle graad i Die wysheit fchaft, als veel Doftoren, En Boeken fchryft naaft Profefforen, Is hier gekoomen , hy begeert, Dat gy hem met den naam vereert Van Schoonzoon, ãî 't u kan gevallen. August yn.
Geleertheit fchat ik boven allen. Maar flus waart gy een eenigh kind, Hebt gy een Broer ? 6! dat 's verzint.' Jonker.
Dat zeid ik , om uw gunft te krygeri. Die vryt, die moet zo veel verzwygen. August yn.
Maar is hy al, gely k gy zegt ? Jonker. Hy kent het Roomfch en Duitfche regt. Zyn gaven hebben geen gebreken, Hy kan gelyk een engel fpreeken , En brengen wysheit in den Raadt, Als Raadsheer, en als Advocaat,- Hy is een Cicero volflaagen; Hy kan zich al s een hoov' ling draagen ; Hy is in fchoonheit een Adoon, A u G u s T Y N.
Zo dat zo is, wordt hy myn Zoon. Jonker.
Hy heeft, dit moet ik u verklaaren, Vier duizend guldens allejaaren, Om te verteeren, of noch meer. August yn.
Heel goet, 6 dat behaagt my zeer, Nooit kan het geld de koop verbreeken; Ik zal mynDochter daar van fpreeken ? Hoor Izabelle kom hier dra. ZESDE
|
||||
/
K L U C H T S P E L. zr
ZESDE T O O N E E L.
IZABEI,Au.GUSTY N, JONKER.
IZABEL. WAt 's uw believen heer Papa ?
AUGUSTYN. Nu zult gy aan een Heer geraaken,
Die ons zal zeer gelukkig maak en. 't Is een geleert, wys Advocaat, Die als een Engel plyt en praat; In wysheit moet hem yder wyken, In fchoonheit heeft hy geen gelyken. Hy is ook ryk niet waar ? Jonker.
Gewis.
I Z A B E L.
Zodeiltgy, Jonker Bly hert mis?
Augusty N.
Dat is een loshooft zonder oordeel, Aan dezen Heer doen wy groot voordeel, Want Jonker Blyhert uit den Haag V ergeet het komen hier van daag, Gelyk 'tgezeid was, om te trouwen; Hy breekt zyn woord, wilt gy het houwen ? I z A B e L.
Wel jy verandert als de wind. Augustym. Hoor, dat verfta jy niet myn kind. Maar 'k moeft uw Broeders naam eerft wecten ? Jonker.
Barnardo werd die heergeheeten. 't Is heer Barnardo, die in 't land Vermaart is door zyn groot verftand; Als Raadsheer weet hy zich te draagen. AUGUSTYN.
Dat zal myn Dochter wel behaagen,
B 3 Zy
|
||||
ãã DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Zy eert met my alleen 't verftant.
Jonker.
Daar komt hy, geef hem vry de hand. ZEVENDE t 0 0 N E E L.
IZABEb, AUGUSTYN, JONKER , B ARE NT.
AUGUSTYN. DIeHeeriswys, dat zal niet miiTen,
Dat kan ik aan zyn (lappen giffen. Zyn ftadig ã³åï en braaf gelaat G etuigt, dat hy is Advocaat. Barent.
Myn Heer, indien gy zyt de Vader Van kabel, zo kom ik nader, En geef u myn geleerde hand. Jonker.
Maar doet jou fchootsvel aan een kant; Belegt voorzichtig uwe zaaken. Barent.
Hy 7 iet, of hy een paart wil maaken, Die ouwe gek. ik word vervaart. AUGUSTYN.
Myn kind, ik heb u wel bewaart.
Bare nt.
Dat 's waar, want ik kan Schoenen lappen. Augustyn.
Dat is een Heer vol wetenfchappen. Jonker.
Neem hem de hoed af, fpreek dan voort, Latyn. Barent.
Ik kan geen enkel woord. Hoezeidje flus ? dat moeftik weeten. Het is my al den brui vergeetcn. Jonker.
Egofum. |
||||
/
KLUCHTSPEL 23
Barent.
* Nego fum... maar hoe meer ?
Jokker.
Advocates. Barent.
Ik ken het Heer. Wie ik ben, luftudattehooren? Ik ben een Advocaat gebooren. Ego, Ego fum Advocaat, En dat ook in de hoogde graat, Niet als 'er veel zyn, neen verzeek er, Die maar ftudeeren in de beker. Ik weet de regels in het regt, Gelyk als Plato heeft gezegt, En Ariftoteles befchreeven, Dat 's my als in de pap gegeeven. Maar hebt gy Seneca gek ent, * Dat was een duvel van een vent,
Die deed de Turken voor hem zwigten,
Hoor, daar moet j y de hoed voor ligten. Hy neemt hem de hoed af.
't Was myn Patroon, die ik ook vier; Hoor Heer, dat is de mode hier. Augustyn. Die mode zou j e moeten laaten. Barent.
Dat is 't gebruik der Advocaaten. Kent gy den Ridder Don Quifot, Ofgiergen Warnar met zyn Pot, Of't meurfe Besje leugenachtig. Augustyn. Myn Heer, die ken ik niet waarachtig. \ Barent. OfPoliphemus, elk s verdriet.
Augustyn. Myn Heer ik ken hem zeker niet. B 4 ÖA-
|
||||
2,4 DE GEWAANDE ADVOCAAT, ,
Barent. Of Alexander, waereld winder ?
AUGUSTYN.
Myn Heer, dien ken ik nogh veel minder.
Barent.
Dat die nog leefden al te faam, Zy (turven zonder roem en naam; Men zou hun namen nimmer noemen ; Maar elk zou heer Barnardo roemen i Dat is wel zeker: weet dat zy In wysheit kinders zyn by my. JaPlato, Cato, al die Heeren, Die zouden by my komen leeren Ik weet van alle ding het pit, Wat krachten in het pikdraad zit, Ik weet ook door myn weetenfehappen, De fcheeye Schoenen regt te lappen. Jonker.
Myn Broeder mengelt, als een fnaak, Geleerde wysheit met vermaak. Diegaaf is hem als aangebooren. Barent.
Kanu, myn Engel, dat bekooren ? AuGUSTYN.
Spreekt gy veel taaien, net, en klaar?
Ba rent.
HetHollands als een Hagenaar. Ik laat my in het Frans zo hooren , Gelyk een buijgeraan de Loire. De botte en platte Waalfche taal Spreek ik gelyk een Luiker Waal De Vlaamfc deunen kan ik zingen, Gelyk de oprechte Bruggelingen, Hans pigpags taal; die aan den Ryn, Spreek ik, gelyk een Agrippyn. Ik heb een pint Hebreeuws gedronken, Door
|
||||
/
KLUCHTSPEL
Door hun Rabbynen ingefchonken. Van't oude Griex fteekt my de walg , Om dat haar P verheelt een galg. Het Engels kan ik grondig fpreeken, Zonder myn kaaken eens te breek en. Het Portugees, datfpreekikglad, UitKolifenfy, vatjedat? Ik heb een koffer mee genomen Vol nieuw Latyn van 't ouwe Romen. Een hoed vol heb ik maar, myn Heer, Oprecht Kaldeeuws, daar was niet meer. Ook fpreek ik glad, en zonder ftooten, Gelyk een kinkel boer van Slooten, Van Ouderkerk en Amftelveen, Die taaien fpreek ik heel gemeen. Uit decze fpraaken kan ik weeten, Als 't heet is, datmen licht kan zweeten, Als 't kout is ,datmen loopt na't vuur, Wanneer de druiven bly ven zuur, Dat dan de wyn niet zoet kan vallen. Ik ben Magifter boven allen , In veel Hiftorien vermaart, Ik weet van 't vier Heemskinders paard, Al watze van zyn daaden fchryven, Ik weet van Pa' 7'en, VanFloris \ v rif iancie flenr,
Die boeken ke : i is: deur en deur. AUGUSÏÏN.
Wi t renten hebt gy in te komen ?
Barent.
Behalven 't geld van Moeis en Oomen, Vierduizend guldens is myn ftaat. AUGUSTYN.
AanftaandeSchoonzoon, Advocaat,
Wat w'ilt gy voor du wary geeven, Aanlzabelle. |
||||
26 DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Barent. By myn leeven,
Krygt zy de al waardige Krifpyn,
En na myn dood noch al het myn. Augusty K.
Wat of hy met Krifpyn mag meenen ? Jonker.
Die is de groot fte van zyn fteenen, 't Is een juweel, gezet in't gout, Dat hy voor Izabelle houd- Augustïn.
Maar Heer, hebt gy ook wat kontanten, Gereed voor andre diamanten ? Barent.
Neen niet een fraiver, benjemal. Augustïn.
Hoe, heeft uw Broeder niet met al? Jonker.
Hy heeft geen fmivers, is zyn zeggen, Maar hy heeft ducatonnen leggen, Wel twee drie duizend op zyn kant. Augustïn.
Kom Izabelle ryk uw' hand. IZABEL.
Maar Vader zal ik met hem paaren ?
Augustïn.
Maar zeg ik, hier niet veel te maaren. IZ ABE L.
Is hy al van een goed gerügt ?
Augustïn.
Vangt deezen veugel in de vlugt. Steek uit jou hand: jy zult hem trouwen. I ZABEL.
Ik hoop het zal jou tavond rouwen.
Maar och! wat heeft hy aan zyn hand? |
|||||
Au-
|
|||||
/
KLUCHTSPEL
AUGUSTYN.
Zottin, dat is een diamant.
Barent.
Hetis het hoosjevoor hetkerven Van'tpikdraad. Jonker.
Wel, hydoetmyfterven,
Diebotte duivel. Hoor Juffrouw, Als hy een pen verfnyen zou, Zo heeft hy in zyn hand gemeeden; Dat is't verband. Augustyn.
Wel dat heeft reeden.
MynHeer, gy zult myn Schoonzoon zyn. Barent.
En jy myn Schoonvaar Auguftyn. Wat zal myn Engel vreugde raapen, By my, een Advocaat, te llaapen. Alwaar gy gaat, myn Engelin, Zyt gy Mevrouw Advocatin. Augustyn. Ik ga myn Broeder hier eens haaien, Want die ïpreekt alderhande taaien, Om eens te hooren, of gy 't regt Verftaat, gel yk gy hebt gezegt; Want hebt gy logentaal gefprooken, Zo is dees Huwlyx Band verbrooken. Barent.
Maar hoe is uw heer Broeders naam ? Augustyn.
'tlsKarloflfie, die de faam Wel drie fchoft werk geeft alle dagen Slechts met zyn gaaven om te draagen, Voor hem ftaat de alderwy fte (lom, Hy is Magifter Artlium. 'k Zweer, als gy voor hem zult verfchynen, |
||||
2% DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Dat uw geleertheit zal verdwynen. ó Karlofifie is een geeft! Ba rekt.
De zulke die bemin ik meeft. En ik zal eens na huis toe (lappen, Om een paar Schoenen af te lappen , En dan my n Huisraad altemaal, Hier brengen uit myn groote zaal; Want wy zyn cens,myn uitgeieezèn, En zo moet ook ons Huisraad weezen. En gy myn Broeder, blyf, en praat Met Izabelle, die ik laat In u bewaring. Jonker.
't Zal gefchieden,
Heer Broeder heeft maar te gebieden. Barent.
Vaar wel mon keur, vaar wel Papa. Augustyn.
Vaar wel heer Schoonzoon,keer tog drai ACHTSTE T 0 0 N E E L.
■ I Zabel, Jonker. Jonker.
SChoone Izabelle, uw groot vermoogen
Trof my door uw bekoorlyke oogen, Gy hebt myn j eugdig hert doorgrieft. Ach Izabelle ik ben verlieft. Verfchoon my dat ik met uw Vader, Wat boert, ik hoop hem hier door nader Tebrengen tot de reediykheit. Hy heeft my u alleen ontzeit, Om dat ik ben, moet ik u derven, Geen Advocaat, dit doet my fterven. I z A B e L,
Zo doet hy yder.dat is waar, Tot
|
||||
/
K L U C HJT SPEL.
Tot myn verdriet, en hertzeer; maar
Wat zal ik doen ? ik dagt voor deez en Eens JonkerBlyherts Bruid te weezen. Maar nu trouw ik tot myn bederf Een zotten Advocaat: ik ft erf. Uw Broeder zal, ik ben vol vreezen, Nogh gekker, als myn Vader, weezen. Ach Jonker Blyhert, waar vertoeft Gy zo lang? ach ik ben bedroeft. Zult gy uw Vaders woord niet houwen ? Jonker.
Zoud gy met Jonker Blyhert trouwen ? IZABEL.
Die heeft myn Vaders woord en hand,
O ! dat 's een Heer van groot verftand. En, na dat hy my is befchreeven, Ishy eenHoov'linginwel leeven. Ik had gehoopt van deezen dag, Dat hy hier komen zoude! ach! acb Jonker.
Maar Izabelle, laat my hooren ^ Waarom hebt gy myn Broer verkoorcn., Daar gy waart Jonker Blyherts Bruid ? I ZABEL.
Myn Vader fcheid 'er tienmaal uit,
En tienmaal, tienmaal, alledaagen: Hy neemtze al aan,diena my magen, Dat Advocaaten zyn, die hy Dan onderzoeken laat, ofzy Geleert zyn, maar myn Heer, die allen Tot nogh toe zyn te licht gevallen. Gelyk ik hoop, uw Broeder ook Verdwynen zal, gelyk de rook. Jonker.
Had jonker Blyhert hier gekomen, Zou hy van hemzyn aangenomen, |
||||
DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Tot Schoonzoon na zyn Broeders raad, Al was hy fchoongeen Advocaat ? IZABEL.
Oneen, dathadhyniettehoopen.
Jonker.
Gy zult het anders afzien loopen, Gy word zyn Bruid nog deezen dagh. IZABEL.
Ik wenfte heer, dat ik dat zag.
Hy is een heer van groot vermoogen.
Jonker.
Zie Jonker Blyhert voor uw oogen; Zo ik betuig met deeze Brief, Zytgy myn echt verknogte Lief, Aan my in eigendom gegeeven, Ik ben, myn tweede ziel, uw leeven, Uw Minnaar, en uw Bruidegom. I ZABEL.
Myn Engel, zyt hier wellekom,
Ai red my eenmaal uit de banden, En (brikken van myn Vaders handen. Hy Hingen my, zyn eenig kind, Met trouwen, als een dwarrel wind. Jonker.
Hier is de ruftphats van uw zinnen, Ik zal u eeuwig trouw beminnen. IZ ABEL.
Maar hoe zal 't met uw Broeder gaan ?
Jonker.
Zaagt gy dat voor myn Broeder aan ? O neen, het is een van jou buuren, 'tlsHaagfeBarent. IZABEL.
Watte kuuren.
Hoe onze Barent in die ftraat, Gekleedgelyk een Advocaat ? |
||||
/
K L U C H T S P E L
Ik kan uw oogwit niet doorgronden. Jonker.
Die heb ik na u toe gezonden, Om maar te toonen, hoe de fchyn Verbeeld veel dingen, die niet zyn. Veel menfchen eeren deezer dagen, De kleeren meer, als die ze draagen, Of eeren 't lichaam om het kleed. IZABEL.
Weet, dat ik nogh uw wit niet weet.
Jonker.
Dit zal nu HäagfeBarent leeren, Hoe dat een gek, door mooje kleeren Te draagen, voor een wyzen gaat, Hoe 't kleed ook maakt een Advocaat, Voor die de tytel maar wil draagen, Gelyk m'er veel ziet deezer dagen. En om uw Vader klaar en breed, Die maar op 't Advocaate kleed Verflingert fchynt te zyn, door deeze Bedriegeryen te geneezen. Maar gy moet nogh na myn befluit U draagen als myn Broeders Bruid. I ZABEL.
Ik zal my naar uw welbehaagen
In dit vreemt voorval wyflyk draagen.
Jonker.
Verfchoon myn al te ftout beftaan, De liefde heeft my dit geraan. Ik ga uw Vader nogh eens ïpreeken, Opdatwe ons aanflag niet verbreeken: Vaar wel myn Engelin tot flus. IZABEL.
Vaar wel myn Engel met een kus.
|
||||
3Z DE GEWAANDE ADVOCAAT,
NEGENDE T 0 0 N E E L.
Barent, met een Kruiwagen en een Koffer.
WAt moet een, die de koft wil winnen ,■
In deeze waereld al beginnen ? Ik ben lakey geweeft, Soldaat, NouLapper, Kruyer, Advocaat, Dit laatften och! ik zou fchier vreezen, Zal nogh het alderflechtfte weezen. Dit leid my zeker in den zin, Ik kray nou recht het Rafphuis in. Kourafie, wat s'er aan bedreeven? 'k Mag denken, ik ben fchaap gebleeven,- Ik fluit voor zulken plok geen mond, Tienducatonnen, 't is geen ftront. Schoonelzabelle, doet maar open, Ik zweet van 't kruyen, en van 't loopen. TIENDE T 0 0 N E E L;
Barent, Izabel. Barent. ZYt van uw Bruidegom gegroet.
IZ ABEL. Maar hoe ? kruid gy uw eigen goed ?
Barent.
Weet dat al de Ad vocaaten kruyen, Dat zal ik j ou daar na beduy en, Als jy myn wyf zyt, ik jou man , Jy weet niet, hoe ik kruyen kan: Het zal jou wonder wel behangen, Want ik zal kruyen, jy xult draagen; IZABEL.
Maar mag ik al jou Huisraad zien ?
Barent-
Voorzeker, dat zal voort gefchien. |
|||||
IZ A
|
|||||
/
KLUCHTSPEL; 33
IZABEL.
Ontfluit de kift, nou niet te vreezen.
Ditfchynt de Voddemart te weezen. Maar Bruidegom, wat wil dit zyn? Bar e NT.
Dat is de al waardige Krifpyn. Dat is Krifpyn vol weetenfchappen; Hy leert fchoenmaaken, en fchoenlappen. Hy 's van ons gilde ons Opperheer, Om dat hy ftal by nagt het leer, Waar van hy daags de fchoene maakte, Die dan aan d'armen voeten raakten. I ZABEL.
Maar dit gelykt een linne zak.
Barent. Wel Bruid, dat is myn Bruigoms pak. I ZABEL.
'k Zag zwarter linnen nooit myn dagen.
Barent.
Dat doet ik heb het lang gedraagen. Zes maanden loop ik met een hemd, En'tblyftzo wit___ I ZABEL.
Dat is niet vrcmd
Maar Bruidegom, wat wil dit weezen ? Barent.
Dat was myn fondaags kleed voor deezen., Iz ABEL.
Maar wat is dit, wel dat ftaat fchoon ?
Barent. Twee OJJe Hoorens;
Dat is een Hoorendraagers kroon, Het pluimpje van de koekernoeten, Die men gemeenlyk zo ziet groeten, 'k Verecrze aan jou myn Egtgefpan. Izabel.
Die geeven vrouwen aan haar Man, C Ik
|
||||
34 DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Ik heb dit fierfel niet van nooden,
De mannen draagent, 't is de moden. Maar lief daar komt myn Vader aan, , Met Oom. Б A R f, N T.
Dan is 't geen tyd te (laan. Ik ga, wilt gy nu de oorzaak weeten, 'k Heb nogh wat Huisraad, t'huys vergeeten, Zeg Vader, ikkomdaatlykweer. ELFDETOONEEL.
August-yn, Karlofisi, Jonker. Karlofisi.
MAar dat verwondert my nogh meer,
Zofchielyk, zonder my, wat reden? Augustyn. Hoor broer, men moet het yzer fmeeden Terwylhetheetis, hyisryk, Geen Wyze leeft 'er zyns gelyk, Hy fpreekt wel honderd vreemde taaien, Jy zult 'er zelver in verdwaalen. Karlofisi. MortalibusDoétrinaeft honari omnibus. De wetenfchappen zyn meer waard, Als alle fchatten op der aard. Daarom verlang ik bove maatcn, Om met myn nieuwe Neef te praaten. •TWAALFDE T 0 0 N E E L.
Augustyn,Karlofisi,Jonker,Barent.
Augustyn. DAar komt hy, ziet zyn wyze treên,
Geleerdheyd ftraalt uyt al zyn leen. Hy zal u ver de loef af [teeken. Karlofisi. Die wys is fpreekt, en hoord graag fpreeken. Ba-
|
||||
/
KLUCHTSPEL. 3j
Barent.
Het zaad van wysheyd, Heer dat leyd In de eedele ftilfwygentheyd. Karlofisi.
Heer Broeder, metüw welbehaagen, Laat toe dat wy el kaar wat vraagen, Het fpitft de geef ten meer en meer, Quifteltjuffitia, mynHeer? Barent.
Hoe zal ik deeze vraag ontleggen ? Jonker.
Het is Regtvaardigheid te zeggen. Barent.
Myn Heer dat is Rechtvaardigheyd. K A R L O F I S I.
Heer Neef, gy hebt zeer wel gezeyd.
Barent.
Heer Oom, hoord, noumoetikwätvraagen. K А R L O F I S 1.
Vraag wat u luft, 't zal my behaagen.
Barent.
Antwoort my nu een s kort en dra, Verklaar, quideftjuftitia. Karlofisi.
.] uftitia eft conftans & perpetua voluntas jus fuum cuiqüe tribuendi, Te willen elk het zynegeevën. Barent.
MynHeer, dathebjeklaarbefchreëvên. K A R L o f i s i.
Dat heeft Juffiliiam gezegt, En van die Wet de grond gelegt, 't Jus, van Juftiniam gegeéven, Werd Regt, Regtvaardigheid bcfchreeven. Barent.
Myn Heer, gy hebt een groote geeft» C i Kar-
|
||||
3<5 DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Karlofisi.
Dien Imperator is geweeft, De inftelder van 't regtveerdig leeven, Gelyk in 't Korpus-itaat gefchreeven, DoorBartel, Baldes, TiophieL B ARENT.
Die Heeren ken ik, bymezieb
Karlofisi. Mefates, Jafon, Hipolitcs, Mafcordes. Barent.
En Aran en Tites. Karlofisi. Grondleggers zyn die, zo elk zegt, Van 't onwaardeerlyk Roomfe Regt. Hebt gy de fleutel van Requeften ? Van Teftamenten en Areften ? Vanfeffiebrievenklaarenblood? Die hier zo noodig zyn als brood. Vcrftaat gy 't woord wel van mandaten ? Leeft gy hét boek wel van Plakaaten r" Weet gy van Reformatie wel ? Van mandement in Cas de appel? Al deexe fleutel moet gy weeten. Barent.
Ik hebze nou juift t'huis vergeeten. Karlofisi.
Kent gy grive aminima ? Barent.
Heer Karlofifi ik xegja. Karlofisi.
Kent gy garant wel in raau axie ? Barent.
Ja, maar ik ben niet van die faxie. Karlofisi.
Weet gy wel wat Dekreeten zyn > Ba-
|
||||
/
KLUCHTSPEL. 37
Barent.
Kend gy het Wetboek van Krifpyn ?
Dat boek zo groot in wey tfe tittelen, Beftaat in twintig Hoofdkapittelen, Waar van dat de eerften alle zes, Befchry ven de Spanriem, Snymes, Pikgaaren., Borfflap, en Klopfcheenen, Spanelfen, Likhoud, en Wetfteenen. En de andre veertien fchryven kloek, VanNyptang, Handleer, Schorteldoek, VanBuygwas, Kurk, Priem, endemeeften, VanBorftels, Elfen, envanLeeften. August YN.
Gaan wy in huis, laat dat Latyn, Myn Heer voor die geleerde zyn. Ik ben al moe van hen te hooren, Ons by zyn mögt hen ook verirooren. DERTIENDE T 0 0 N E E L.
Karlofisi, Barent. Karlofisi. DE boeken van Juftiniaan,
Die können op den Dam niet ftaan, NoghopdeBeurs, ja ik derf zeggen, Men moefl nogh eens de Stad uitleggen, En gaan vergrooten Amfterdam. Indien zyn Boekenkas hier kwam. Ik heb daar van met dees myn oogen, Al leen gezien de Catalogen In plano, groot na dat ik gis, Gelyk de Reus in 't Doolhof is Barent. Krifpyn heeft meer en grooter boeken, Elk blad is groot tien fchorteldoeken, De Letter O die is zo groot, Gelyk de hcele Weereldkloot, C 3 Die
|
||||
38 DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Die op 't Stadthuisftaat, en de woorden,
Zyn dik en lang, als kabelkoorden. Karloeisi.
De boeken van Juftiniaan, Die hebben ons meer dienft gedaan. Barent.
En dat Krifpyn niet had gefchrecven., Zo zou meil zonder laarzen leevcn, En loopen zondermuyl offchoen, Gelyk de Barrevoeters doen. Karlofisi.
Juftiniaan, ay hoord myn reeden, Bragt aan de heele waereld vreeden. Karlofisi.
Lceanaar ik zeggen zal uw ooren, Ofgy zult na myn vuyflea hooren, O jy zult voelen door myn flaan, De wetten van Juftiniaan. Barent.
Kom ik het Wetboek eens t'ontvouwen, Van myn Krifpyn, ik zal je touwen, Voel, dat 's een kragtig Argument. Karlofisi.
Wel hei, watdrommcl fcheelt de Vent. Baren t.
Jy krygt door myn Krilpyns vermoogen, Een dikke Neus met twee blaauw Oogen. Karlofisi.
Ik ben fchier dood,, myn hoofd, myn gat, Myn arm, myn been, myn neus is plat. Bär ent kruypt uit het kleed.
'k Moet echter ook een kansje waagen, Daar, daar en daar, datzyneerftflaagen. Juffi-
|
||||
/
KLUCHTSPEL. -
Juftinianus doet jou dat; Veeg nou aan jou Krifpyn j e gat. Sta op, ftaop, ikfchenkje'tleeven, Ik zal joumyngenadegeeven, Myn gramfchap is gedaan, ik zweer. Maar hoe? hyheeftgeenalemmeer. Hier is geen menfch, 'k begin te vreezen, Het zal gewis de duyvel weezen. Och Broeder kom, myn angfi: is groot. Kom hier de duyvel die is dood. Of't is een geelt, dat wil ik zweeren. Of nachtgefpook in menfche kleeren. Myn hert begint te beeven, ik Word angftig, ach! ik fterfvan fchrik; Want zo't een geeft is, och! ochlacy! Zo komt hy hier tot myn Temtacy. VEERTIENDE ÏOONEEL,
Augustyn, Karlofisi.
Augustyn.
Mx\ar heeft het vraagen wel gegaan ?
Heeft hy in alles u voldaan ? Spreekt hy niet alderhande Taaien ? Karlofisi.
Ay laat ik eerft myn azemhaalen. VIF? I E N D E Г 0 0 N E E L.
Augustyn, Karlofisi, Barent. Barent. IK kruip weer aardig met een fnap.,
Gelyk te vooren in myn Kap. Augustyn. Is hy niet waardig hoog gepreezen! Karlofisi.
Die Vent dat zal de Duyvel weezen, Ik floeg hem tot hy nederviel; C 4 |
||||
4P DE GEWAANDE ADVOCAAT,
En ziet toen had hy lyf nogh ziel. Bakent.
Ben ik een Geeft, wat moogje droomen ? Karlofisi.
Men zal jou hangen, gy moogt fchroomen. Men weet voor tovenaars hier raad. Barent.
Dat 's mis, ik ben een Advocaat, Ik gametgoeCommiffiekaapen. AUGUSTYN.
Dvar komt de Schout, met al zyn knaapen.
ZESTIENDE T 0 0 N E E L. Augustyn,Karlofisi,Sc н o ut, Meyn-
DIüt, entweefiommen. Karlofisi.
'"T",Er goeder uur Heer Officier, X Brengttoghdietovenaarvanhier,
"En doet hem op den Dam verbranden. Schout.
KomvathemMeyndert, by de handen. Geef u gevangen op myn woord, Geef u gevangen, zeg ik voort. Karlofisi. Daar ftaat hy nou, ik zag nooit Hechter, Zofchrikt de Duyvel voor de Rechter. Schout.
Men knevelt hem ter deeg. Meynder r.
Ik zal.
Maar Heer wy hebben niemendal- Schout.
Hy is ons nochtans niet ontlóopen. Meynder T.
Myn Heer hy is dit kleed ontkroopen Schout.
|
||||
/
KLUCHTSPEL, 41
Schout.
Ontkroopen, hoe is hy 'er uyt ? Jazeker, ódieloozeguyt- Kom mannen, wakker niet te draaien, Men moet de Duyvelachterhaalen. AUGUSTYN.
Kom zoeken wy in deeze ftraat,
Men moet hem vangen, 't gaat zo 't gaat.
ZEVENTIENDE TOONEEL«
B A R E N T.
ZY willen my voor promoveeren,
Tot Advocaat, de galg vereeren. 'k Wenfch Jonker Blyhert met zyn gat, Eens opeen fcharpen heekel zat. Maar zagt, ik moet hier niet lang klappen Onnut, ik moet weer fchoene lappen. Hy zingt, en laptjchoenen. Weet dat Haag f e Har ent haat. Zo tejpeelen Advocaat. 4 ÏVens dat jonkers gat, 0 die Rekel, ■ Op eenhekel, 'xlf 'ens dat jonkers gat, 0j> een fcharpen heekel zat. AC II TIEND E T 0 0 N E E L.
Augustyn, Kar. lof is 1, Bakent. AUGUSTYN.
MAar Barentbuur, heb jy hier ook
Gezien, een Geeft, ofNachtgefpook, Ik deeze ftraat te loopen waaren ? Barent,
'k Weet van geen Geeft nogh Toveuaaren. Augustyn.
Dan was't de Duy vel. C 5- Ba-
|
||||
4i DE GEWAANDE ADVOCAAT,
Barent. Jamlflchien,
De Duy vel laat hem niet meer zien. Karlofisi.
Hoe, is dit Barentbuur, weideeze, Zal de Advocaat Barnardo weezen, Wel Heer Barnardo zit jy hier ? Heer Schout, Heer Schout, Heer Officier. Bare nt.
Loop, laat de Schout zyn Besje zoenen. Karlofisi.
Daar zit de duy vel, hy lapt fchoenen, Nou weet ik zeker, en't is waar, De duy vel is eenKonftenaar. Barent. Mat mag die ouwe gek al fnappen; De Duy vel kan geen fchoenen lappen NEGENTIENDE TOONEEL.
Barent,Aug u STY n,K arlofisi, Schout,
Meyndert, gevolg. D Karlofisi.
Aar zit de Toovenaar ik zweer.
Barent.
Wel ik bezweer jou tienmaal meer, Bcnik een Geeft, wel wagt jou handen, Of anders zal ik die verbranden. Schout.
Ik ben myn Heer den Officier. Barent.
En ik ben Haagfe Barent hier. Schout.
Kom Barent geef j ou voort gevangen. Barent.
Bruy hier van daan, en laatje hangen. Schout.
|
||||
KLUCHTSPEL. 43
Schout.
Jy leeft jou Buuren tot verdriet.
Kom vat hem. Meyndest.
Och! Heer ik durf niet. 't Was Haagfe Barent wel voor deezen, 't Zal hou de Droes in lpefie weezen, Karlofisi.
Och! gryphem, 't is een Tovenaar. Barent.
Dat licgj c, voelj e dat niet klaar. Jou ouwe gek, voel, dat'Sgeenloogen, Wat tover Riemen al vermoogen. Schout.
VatMeyndcrt, vat hem, houd hem vaft. Meïnpeiit.
Hy'sweg. Schout.
Men volg dien Houten gaft, TWINTIGSTE TOONEEL,
IZABEL, JoNKBR, BaRENT.
M Jonker.
Y dunkt ik heb gerügt vernomen.
I Z A П E L. 'k Zie Haagfe Barent ginder komen. Hoe gaan de zaak en, Barentbuur? Baren t.
Zo t'Advocaaten dat valt zuur. Jonker.
My dunkt daar hoor ik weer gerügten. Barent.
Och Haagfe Barent die moet vlugten. Ik weet niet meer als deeze lift, Tekruypen ia myn eygen kift. Schout
|
||||
44 DE GEWAANDE ADVOCAAT.
Schoot, van binnen. Men neem den Tovenaar gevangen. Ba RENT, uit de Kift.
Eerft hebben, en dan op te hangen. EENENTWINTIGSTE TOONEEL.
Jonker, Izabel, Schout , Mevneert,
Augustyn, Karlofisi,
Б A R E N T , Gevolg.
Schout.
HY moet hier zyn, elk toont zyn plicht,
Of hy betovert my 't gezicht: Zoekt wakker, ziet wel uyt uw oogen, Ik bennooit meer als nu bedroogen. B A R E N T, van achter de Scherm.
Hoe zoekje hier de Tovenaar ? Kom voelt hem daar, endaar, endaar. Schout.
Daar 's weer de Tovenaar verfcheenen, Men vat hem aan. Meyndert.
Hyisverdweencn.
Schout. Komt mannen zoek hem over al, 'k Zweer hy ons niet ontloopen zal. TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL.
Jonker, Izabel, Augustyn, Karlo-
fisi, Barent. Augustyn.
IK ben ontdek, die razernyen,
Heer Broeder, moet ik om u lyen. Jonker. Wel Barent, wel jy maakt het raar. Schout, van binnen. Men vat, men vangt den Tovenaar. Ba-
|
||||
/
KLUCHT§PEL. 4J-
Barent.
Hiet jy dat raar, in ben vol fchroomen,
Och! och! ik ziede Schout weer komen. Ik hou my noch aan de eerfte lift. Augustyn. Heer Schout hy is in deeze kift. DRIEENTWINTIGSTE TOONEEL.
Schout, Meyndert, Augustyn, Kar-
LOFisi, Jonker, Izabel.
Schout.
DAn is hy in zyn dood gekrooperï.
Kom Meyndert maak de Kift voort open. Meyndert. Ik zal, maar och! ik fchrik en beef. Hyis'erniét, zo waar ik leef. Het zal gewis de Duy vel weezen. Schout.
Wat duy vel ftaat de gek te vreezen. Ik heb deTovery verftaan, De Kift kan daar ook open gaan, Komzethemzo, daar is hy open. Hy zal ons dan niet licht ohtloopen. Barent, van binnen. Men vangt den Tovenaar, grypaaa De Schelm zal ons nu niet ontgaan. Schout.
Kom Mannen volg my onverleegen, Neem elk braaf in de vuift uw Degen. VIERENTWINTIGSTE TOONEEL.
Augustyn, Karlofisi, Jonker,
Izabel, Barent.
IBar ent.
K kruyp weer in myn voorig gat. Au-
|
||||
4б DE GEWAANDE ADVOCAAT,
August y№.
Heer Officier hy is al vat. Hy is weer in de Kift gedooken. FTFENTIVINTIGSTE TOONEEL.
Augustyn,Karlofisi,Jonker,Izabel,
Schout,Meyndek t,B a r e n t, en gevolg. Schout.
DAn is zyn vonnis uitgefprooken.
Bezet de Kift met alle man* Kom Mey ndert gry p hem nou maar an. Doe open, vat hemby de läppen. Mey ndert.
Myn Heer hy zal my niet ontfnappen. K ARLOF1SI.
Zyn Tooveryen hebben uy t.
Schout.
Maak op de Kift. Augustyn.
Daar ftaat de Guyt
Heer Schout, wil deeze Boef niet (paaren. Karlofisi.
Verbrand hem als de Toovenaaren. Barent.
'k Zeg hou jou handen van me gat, Ofanderskrygje, voeljedat, Schout.
Stap uit de Kift, ik wil j ou z weeren, Ik zaljoupotfenjou verleeren. Heb jy jou Paternofters klaar ? Komt Mannen grypt hem by het haar, JoNkER.
Gemak, wilt al die moeiten fpaaren Heer Karlofi fl, wil bedäaren, En gy Heer Schout, wat gy hiët iiet Gebeu-
|
||||
KLUCHTSPEL 47
Gebeuren, isdoormygefchied.
Dat 's Haagfe Barent, die voor deezen Uw Schoenelapper pleegt te weezen» HeerAuguftyn, die heb ik nou Gehuurt, op dat hy eenmaal jou, Door zyue lift, enfnakeryen, Zou van uw zotte zin bevryen, Van dat ge uw Dochter, die daar ftaat, Wilt dwingen aan een Advocaat. Nu is u middagklaar gebleeken , Wat gekken dat 'er können fteeken, In 't Advocaate kleed, dat 's klaar. Augustyn.
Die waarheid Heer, is al te waar. Maar waaromhebtgy dit verzonnen, En deeze zotterny begonnen ? Jo NKER.
Om dat ik Jonker Blyhert ben.
Daar is uw Brief. Augustyn.
Wel, ik beken,
Ik heb u deeze Briefgefchreev en, En zal u ook myn Dochter geeven. Myn zinnen zyn heel omgekeert, U w fchranderheit heeft my geleert, Geen Advocaat zal my meer trekken, Want onder haar zyn ook veel gekken. KaRLOFISI.
Wat zegt gy Broeder Auguftyn ?
Augustyn.
Hoort gyzyt gek, en die zo zyn. Nu zult gy Jonker Blyhert trouwen. Izabel.
Zo gy uw woord maar komt te houwen. Augustyn.
Hy heeft myn woord, mynhert, mynfchrift. IZA-
|
||||
48 DE GEWAANDE ADVOCAAT^
IZABEL.
Heb dank Heer Vader voor die gift.
Schout.
Wie ãಠmyn moeiten my betaalen ? ÄUGUSTYN.
Kom in, ik zal u wel onthaalen ?
Barent.
Heer Karlofifi, dit 's verdraait, Gy ftaat als ik, wy ãóï bekaait. Veegvryjougat aan al je boeken. Karlofisi.
'k Zoude geleertheit wel vervloeken, Jonk er.
Wel Haagfe Barent goej e knegt, Daar is uw loon. Barent.
Wel Heer dat 's regt j
Nu weet ik ook dat Advocaaten, Hun geld verdienen maar met praaten. |
||||||||
EINDE.
|
||||||||
-öl- 44 -.;
|
||||||||