22ste Verslag en Overzicht van de ^O-jarige werkzaamheid DER Inrichting voor Ooglijders, Spinostraat, Amsterdam.

29ste Verslag van de Vereeniging tot iiet verleenen van hulp aan minvermogende ooglijders van Z.-Holland,nbsp;gevestigd te Rotterdam.

2�^� Jaarlijksch Verslag van de Inrichting tot het behandelen EN VERPLEGEN VAN BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE ooglijders te Groningen.

Verslag over 1894 van de kostelooze Amsterdamsche POLIKLINIEK Afdeeling ,,Oogziekten�.

Verslag van de 6*^� en 7*^� Vergadering van het Neder-LANDSCH Oogheelkundig Gezelschap, gehouden 16 Dec. 1894 IN HET Nederlandscii Gasthuis voor Ooglijdersnbsp;(met plaat), en 9 Juni 1894, te �s Graveniiage.

door Dr. W. Koster Gz.

NANT LE SERVICE SANITAIRE DES CIIEMINS DE FER ET DE LA NAVIGATION, PREMI�RE PARTIE.

door Dr. A. Reddiiigius.

von Dr. W. Koster Gzn.

ZES-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

omtrent het geldelijk heheer yaii de Vereeniging �HE� NEDERLA�DSCH GASTHUIS YOOR BEHOEFTIGE BHnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDEESover het jaar 1894,nbsp;mtgehracht door den Eentmeester-Secretarisnbsp;Mr. D. Eagay, namens Eegenten, ter Vergadering vannbsp;Bestuurderen op 1 Juli 1895.

Wederom is het tijdstip daar, waarop ingevolge het voorschrift der statuten aan Uwe Vergadering een Verslag moet worden gedaan, omtrent den finantieelen toestand onzernbsp;Vereeniging.

Ter beoordeeling van dezen toestand hebben wij de eer U de rekening en verantwoording der verschillende fondsen overnbsp;het jaar 1894 over te leggen.

Uit de gewone rekening zal U terstond blijken, dat eene juiste beoordeeling omtrent den finantieelen toestand, vooralnbsp;voor de toekomst, moeielijk is, door de omstandigheid datnbsp;slechts sedert zes maanden de exploitatie in het nieuwe gasthuis heeft plaats gehad.

Deze rekening, begonnen met een batig saldo van � 882.54�, sluit met een nadeelig saldo van f 20.47�, zoodat eene achteruitgang van f 902.72 heeft plaats gehad.

Bij nauwkeurige vergelijking der verschillende onderdeelen van uitgaven, blijkt dat, zooals in ons vorig Verslag werdnbsp;in uitzicht gesteld, in het tegenwoordige Gasthuis vele uit-

terwijl bovendien door vermeerdering van het inwonend personeel met zes personen, de dagelijksche kosten van onderhoud, aanmerkelijk zullen verhoogd worden.

Over het afgeloopen jaar wijst het Hoofdstuk �Verpleeg-kosten� aan, dat meer werd ontvangen, doch dal er aanzienlijk minder verpleegdagen waren, dan in 1893. Het laatste vindt zijn oorzaak in den tijd van overgang van het oudenbsp;naar het nieuwe gebouw: tegen het einde van het eerstenbsp;halljaar, werden zoo weinig mogelijk pati�nten opgenomen,nbsp;wier verblijf van langen duur zou zijn.

Het eerste wordt verklaard, door het grooter aantal verpleegden tegen f 2.� per dag en door het toenemen van pati�nten voor de klasse a f 3.�.

De bijdragen van Begunstigers verschilden slechts weinig met het vorige jaar. Zij waren iets lager, hoewel het aantalnbsp;der Begunstigers grooter was.

Wij mogen dus met ingenomenheid vermelden dal het aantal belangstellenden is toegenomen, dank de ijverige bemoeiingen onzer Commission en Correspondenten.

quot;Voor de belangen onzer verpleegden blijven wij bet noodzakelijk achten dat de bijdragen niet verminderen, maar zoo mogelijk toenemen.

Een grooter aantal Begunstigers kwam voor in de Afdee-lingen Amersfoort, Vreeswijk c. a. en Kuilenburg.

Het Hoofdstuk �Renten� is in 1894' zeer verminderd en zal over het thans loopende jaar nog lager zijn.

Voor den bouw van het Gasthuis, met aanleg der centrale verwarming en der gas- en waterleiding, is bijna het geheelenbsp;kapitaal verbruikt.

Het mag dus van het grootste belang beeten, dat ook deze bron van inkomsten, allengs wederom worde versterkt; bet isnbsp;daarom bijzonder aangenaam dat wij in staat zijn, onder denbsp;kapitaal-rekening, U straks mededeeling te doen van enkelenbsp;giften en legaten, ook reeds in dit loopende jaar aan hetnbsp;Gasthuis gemaakt.

Wegens het verstrekken van hulpmiddelen voor het Universitair onderwijs in de oogheelkunde werd de Rijksbijdrage van f 5000.� in 1894 genoten.

In een vorig Verslag konden wij reeds mededeelen dat de Provinciale Staten van Utrecht voor 1895 eene subsidie vannbsp;/ 2000.� hadden toegekend; thans vermelden wij met ingenomenheid, dat ook voor het jaar 1896, deze subsidie totnbsp;hetzelfde bedrag is toegestaan.

Wat de uitgaven in 1894 betreft, zoo bleken verschillende posten hoogere eischen te stellen dan vroeger. Geheel nieuwnbsp;was de post voor brandstof en voor bediening' van het verwarmingstoestel; de waterleverantie en het gasverbruik wijzennbsp;belangrijk hoogere cijfers aan, terwijl het personeel voor denbsp;verpleging en voor den dagelijkschen dienst moest wordennbsp;uilgebreid.

Zij bestond uit de Heeren F.�s Jacob, Dr. I. A. C. Oudemans en Jhr. Mr. Dr. A. D. van Riemsdijk.

Na accoordbevinding en vergelijking met de bescheiden, heeft deze Commissie de Rekeningen geteekend.

Wij hebben de eer de goedgekeurde Rekeningen aan Uwe Vergadering over te leggen met het voorstel die ook doornbsp;Uwe goedkeuring te bekrachtigen, en tevens de Commissienbsp;voor bare welwillende bemoeiingen dank te zeggen.

Waaronder f 395.67quot; aan gedane voorschotten, en � 18.80 aan ver-pleeggelden met verschotten over 1892.

Waaronder f 379.52 aan gedane voorschotten, en �55.� aan verpleeggelden met verschotten over 1893.

liet aantal verpleegden was 43 meer dan in 1893: dat der verpleegdagen, waarvoor vergoeding werd genoten, 550nbsp;minder.

In hel Verslag over '1893, konden wij TJ reeds verschillende belangrijke mededeelingen doen over hetgeen in den aanvang van 1894 heeft plaats gehad.

Ter Algemeene Vergadering, op 7 Juli 1894, werden Bestuurderessen, Bestuurders en Correspondenten in hetnbsp;nieuwe Gebouw rondgeleid, alsmede de oud-leerlingen ennbsp;leerlingen, die op dien dag het in het vorige Aderslag uitvoerignbsp;vermelde geschenk der medaillons van Donders, von Graefenbsp;en VON Helmholtz hebben aangeboden.

Van den Heer Mr. H. Roij.aards van Scherpenzeel ontving het Gasthuis een goed gelijkend portret in olieverf van wijlennbsp;Prof Donders ten geschenke.

In dit jaar werden wij verrast met een basreli�f in brons door den beeldhouwer P. Pander te Rome vervaardigd, ennbsp;aan het Gasthuis aangeboden door den Heer en Mevrouwnbsp;DE Grandmont�IIuBRECHT. Het basi�elief stelt Prof Dondersnbsp;voor, onderwijs gevende aan eenige leerlingen.

Hieronder waren 108 lijders ii � 2.�^ per dag, met 1246 verpleegdagen en 6 lijders A/� 3.� �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�

De uitvoering is fraai; aan het kunstwerk is reeds een waardige plaats in het Gebouw aangewezen.

In het najaar werd van den Heer Mr. C. de Wilde een gedeelte grond aangekocht, gelegen achter den tuin van onsnbsp;gebouw, langs eene aldaar geprojecteerde straat, ten eindenbsp;de wijze van exploitatie van dat terrein ten allen tijde in denbsp;hand te hebben. Het is voorloopig, door eene schuttingnbsp;omheind, bij den tuin getrokken.

Eerst in dit jaar heelt de overdracht van de straat langs den spoorwegdijk aan de Gemeente plaats gehad, nadat doornbsp;den lieer de Wilde voldaan was aan de hem opgelegde voorwaarden om de sloot, daar aanwezig, te dempen en door eennbsp;ijzeren hek te vervangen.

Als bijdragen van Begunstigers werden door tusschenkomst van Ileeren Correspondenten en Secretarissen van plaatselijkenbsp;Commissien of direct per postquitantie ontvangen :

Deze giften zijn van 1029 Begunstigers.

B. Kapitaalfonds.

In het vorig Verslag maakten wij melding van eene testamentaire beschikking waarbij het Gasthuis voor % tot erfgenaam was benoemd. Deze zaak werd in 1894 niet ten einde gebracht en het is ook thans nog niet te voorzien,nbsp;wanneer dit zal geschieden.

De legaten van wijlen Mejuffrouw C. M. Klijweg te �s Gra-venhage, Mevrouw de Weduwe 11. ,1. van Mauiuk, geb. van Ulpiien te Aimhem en van den Heer F. Nieuweniiuijzfnnbsp;alhier; werden in ontvangst genomen, terwijl het Gasthuis eennbsp;legaat groot f 3000.� ontving van wijlen Mr. F. K. Bosch,nbsp;te Utrecht overleden.

Dezer dagen werden wij verblijd met het bericht, dat een legaat groot f 2500.� was besproken door wijlen den Heernbsp;W. J. van Heusde te Nieuw'er Amstel.

Als Bestuurderessen werden ingeschreven de Dames Snellen te Zeist; het Dames Comit� der Tentoonstelling, Mevrouwnbsp;H. de Petit te Haarlem en Mejuffrouw P. Boas te �s Gravenhage.

cn het huis op de hoek van de Voorstraat uit de hand verkocht voor de som van f 25000.� te zamen, aan de Heeren C. W. SouTENDiJK en E. J. van Sciiaik alhier.

Ten behoeve van het Bouwfonds werd naar die Rekening overgebracht eene som van f 13979.25'^.

Een eerste hypotheek, groot � 10000.� op landerijen gelegen op het eiland Wieringen, rentende �/o �

Op dit fonds werd voor bouw en inrichting van het nieuwe Gasthuis in 1894 eene som van � 63839.27-�'�betaald; dit fondsnbsp;werd op 31 December gesloten, terwijl de verdere nog tenbsp;betalen termijnen op het Kapitaalfonds zullen worden geboekt.

Een dubbelen band der dankbaarheid hield ons aan onzen ge�erden Mede-besluurder, wijlen Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk,nbsp;gebonden.

In de eerste plaats zijne onverdeelde liefde voor onze Stichting. Bij zijn vele werkzaamheden is het hem nooit te veel geweest, als we zijn hulp kwamen vragen. Door zijn heldernbsp;inzicht, zijn groote kennis, zijne rijke ervaring, ook op hetnbsp;gebied van administratie en van het aangaan van overeenkomsten , heeft hij aan ons Gasthuis groote diensten bewezen.nbsp;In zijne adviezen sprak altijd de warme begeerte onzer Stichtingnbsp;nuttig te zijn.

In de tweede plaats ook heeft hij in zijne betrekking tot de Maatschappij tot Exploitatie van Staalsspoorw^egen mij ennbsp;ons Gasthuis ten hoogste aan zich verplicht. Reeds sedertnbsp;1874 is hij de belangrijke tusschenpersoon geweest voor eenenbsp;overeenkomst tusschen de Spoorweg-maatschappijen en onsnbsp;Gasthuis, betreffende de keuring en de herkeuring van hetnbsp;gezichtsvermogen der beambten, en evenzeer betreffendenbsp;hunne behandeling en verpleging bij oogziekten.

Ge herinnei�t U hoeveel Donders hechtte aan deze zorgen. �Ik zal niet rusten� � zoo sprak hij in het 20�'� Verslag �nbsp;�alvorens door al onze spoorweg-maatschappijen waarborgennbsp;�zijn gegeven voor de veiligheid van het verkeer, in zoovernbsp;�het gezichtsvermogen daarin betrokken is�.

En weldra had Donders �t eerst bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, vooral dooi� de vriendelijkenbsp;bemoeiingen van v. Riemsdijk, de gewenschte medewerkingen het juist inzicht in het belang dezer zaak gevonden; �Denbsp;�ernstige wdl� � zoo schreef hij � �om door een deugdelijknbsp;�personeel de veiligheid van het verkeer te verzekeren, denbsp;�orde en regelmaat, met bekwamen spoed, bij het onderzoeknbsp;�in acht genomen, kunnen niet hoog genoegd worden geroemd.�

'17

Ook later is � bij de organisatie dezer belangen �� van Riemsdijk de invloedrijke Insschenpersoon, de ziel dezer belangen gebleven, en beeft zich een samenwerking en weder-zijdsclie hulp ontsponnen tusschen spoorwegmaatschappijen ennbsp;het Gasthuis voor ooglijders, die ook aan laatstgenoemd tennbsp;goede moest komen. Inderdaad is dit een belangrijk deelnbsp;van ons werken geworden.

Bij de keuring en herkeuring doen zich zeer belangrijke vraagstukken voor, en de behandeling en verpleging dernbsp;beambten levert ons een rubriek van meer ontwikkeldenbsp;pati�nten, hetgeen � zooals ik U nader wensch aan tenbsp;toonen, � ook aan het onderwijs ten goede moet komen.

Verder heeft Donders, zeer te recht, ingezien dat het samenvoegen van deze twee groote nationale belangen eennbsp;nieuwe waarborg zou zijn voor de instandhouding van hetnbsp;algemeen Nederlandsch karakter van deze Stichting.

Ik heb die beschouwing ten allen tijde beaamd, en toen Donders mij de directie van het Gasthuis had overgedragen,nbsp;heb ik niet geaarzeld ook den mij daarbij aangeboden titelnbsp;van Adviseur-Oogheelkundige van de Spoorwegmaatschappijennbsp;te aanvaarden.

Ik had mij voorgesteld voor dit verslag U van de geschiedenis dezer bemoeiingen een en ander mede te deelen. Ook mij zelven waren, vooral van het eerste begin � thans reedsnbsp;sedert een twintigtal jaren, � enkele feiten ontgaan. Niemandnbsp;zou ik beter om inlichting kunnen vragen dan van Riemsdijk.nbsp;Thans v��r 14 dagen liet ik daarvoor belet bij hem vragen;nbsp;maar hij kwam dadelijk bij mij, en dien Zondag-morgen hebbennbsp;we lang in oude herinneringen ons verdiept. Allerminstnbsp;dachten we er aan, dat dit bezoek ons laatste afscheidnbsp;zou zijn.

hebbend dossier. �Ik had aanvankelijk gedacht� � zoo schreef hij � �U afschriften van de allereerste correspondentienbsp;�met den Raad van Toezicht en met Prof. Donders te doennbsp;�toekomen; maar het blijkt nu, dat die correspondentie eennbsp;�geheelen bundel zou vormen. Daarom geloof ik dat T bestnbsp;�zal zijn U inzage te geven van het dossier, waaruit Unbsp;�duidelijk zal worden, hoe de loop der geschiedenis isnbsp;�geweest.�

Spreekt niet uit dit eenvoudig briefje ten volle zijn vriendelijke en altijd dienstvaardige verschijning?

Vergunt mij, dat ik omtrent de geschiedenis van het onderzoek naar het gezichtsvermogen van spoorwegbeambten U hier een en ander in herinnering breng.

Dit belangrijk onderwerp is hier te lande �t eerst ter sprake gebracht in een vergadering der Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht. Dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;October 1874 werd door

den Voorzitter der Inspecteurs-vergadering, Dr. J. Penn, te Amsterdam, diesbetreffend een schrijven gericht aan de Regee-ring, welk schrijven in handen is gesteld van den Raad vannbsp;Toezicht op de spoorwegdiensten.

Deze trad hierover in correspondentie met de Direction der verschillende Spoorwegmaatschappijen.

Aanvankelijk deden zich bij de Directi�n overwegende bezwaren op tegen den wensch om het toezicht op de beambten verder uit te breiden, omdat men meende te kunnen volstaannbsp;met de bepaling van art. 21 �dat tot de benoeming vannbsp;�ambtenaren, zoomede van beambten en werklieden, dienbsp;�be�edigd worden, niet wordt overgegaan, v��i�dat doornbsp;�overlegging van een door het Gemeentebestuur hunnernbsp;�woonplaats gelegaliseerde verklaring van een geneeskundigenbsp;�o. a. uitdrukkelijk blijkt, dat zij vrij zijn van Daltonisrne

�(kleurhlindheid).� Tegenover een periodiek onderzoek, zooals door den Raad van toezicht werd bedoeld, wees men opnbsp;het bezwaar van groote kosten, van stoornis in den dienst,nbsp;terwijl men ook vreesde, dat, bij afkeuring, overigens geschikte beambten zouden worden verwijderd.

Na eenige overweging kwam het Bestuur der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen tot bel besluit liierom-trent bet advies in te winnen van den Iloogleeraar Donders.nbsp;Deze stelde zich onmiddellijk bereid, om, na met de eiscbennbsp;der spoorwegdienst op praktisch terrein eenigermate zich tenbsp;hebben bekend gemaakt, omtrent de daaruit voortvloeiendenbsp;vragen zijn gevoelen bekend te maken.

In bet begin van 1875 werden door hem, onder medewerking van de Directie, op het terrein der Lunetten te Utrecht, proeven genomen over het hei�kennen der signalen,nbsp;zoowel bij bet normale oog, als bij ziekelijke afwijkingen.nbsp;Daarbij werd vergeleken bet onderscheidingsvermogen voornbsp;kleuren en van vormen. Het bleek dat niet all��n bet aangeboren Daltonisme, maar ook verschillende andere gezicbts-stoornissen het onderscheiden van kleuren kan belemmeren.nbsp;Bovendien kan bij sommige vormen van gezichlszwakte (Am-biyopie) bet onderscheidingsvermogen voor kleuren snellernbsp;afnemen dan dat voor vormen.

De beantwoording der vraag, aan welke eiscben het gezichtsvermogen der spoorwegbeambten moet voldoen, wordt boofd-zakelijk beheerscbt door den afstand binnen welken een trein tot stilstand kan worden gebracht, nadat bet sein vannbsp;aonveiligy) is gezien. Uit de waarnemingen bleek bij dienbsp;proefnemingen, dat het normale oog, onder gemiddelde voov-waarden, de meeste seinen niet veel verder waarneemt, dannbsp;de afstand bedraagt, binnen welken een trein in volle vaartnbsp;tot stilstand kan worden gebracht. Donders kwam hiermede

tot de conclusie, dat het keuren en evenzeer het periodiek herkeuren door een daartoe aangesteld deskundige als eennbsp;dringend vereischte moet worden beschouwd. De vraag werdnbsp;daarbij gesteld of bedoeld onderzoek van den Raad van toezicht zal moeten uitgaan, dan w�l, of de moreele verplichtingen zelfs de finantieele belangen voldoenden waarborg zullennbsp;geven, zoodat deze regeling door Spoorwegdirecti�n zelvenbsp;naar eisch zal worden behartigd?

Omtrent een en ander werd, namens de Regeering, een nader advies gevraagd van de Inspecteurs voor geneeskundignbsp;staatstoezicht. Op do vergadering van M October, 1876 werdnbsp;een door den Heer Dr. L. Ali Cohkn geredigeerd rapportnbsp;vastgesteld, -w^aarvan de conclusie luidt: �(?�/ telken j are, ennbsp;((door een speciaal daartoe van Recjeeringsivege aangesteldennbsp;((deskundige het op de treinen en langs de spoorwegen dienst-�doende personeel zal worden onderzocht op Ametropie ennbsp;�Daltonisme, en dat hetzelfde onderzoek ook zal geschiedennbsp;�bij het in dienst treden van nieuwe beambten. Mocht ernbsp;�intusschen overwegend bezwaar bestaan om de keuring vannbsp;�alle in dienst tredende beambten aan ��n deskundige op tenbsp;�dragen, dan is althans wenschelijk, dat met deze keuringnbsp;�worden belast de Spoorwegartsen, en w�l, in �t bizonder,nbsp;�een zeker aantal onder hen, 'die daarvoor het meest ge-�schikt worden geacht. Daarbij werd het denkbeeld uitge-�sproken, dat de persoon, aan wien het toezicht op ditnbsp;�onderzoek zou worden toe vertrouwd, misschien een bizon-�der Inspecteur zou kunnen zijn, in den zin der wet vannbsp;�1 Juni 1865 (Staatsblad n�. 58).�

De Directie van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen maakte inmiddels een aanvang om, in overleg met Prof. Dojnders, haar personeel aan een nauwkeurignbsp;onderzoek naar het gezichtsvermogen te onderwerpen.

Aanvankelijk werden, als proef, de beambten van de lijn Utrecht�Boxtel aan liet Gasthuis voor ooglijders onderzocht.nbsp;Later werden Artsen en Oogartsen aangewezen om, in denbsp;verschillende deelen des lands, het gebeele personeel, ennbsp;evenzeer nieuwe beambten aan eene keuring te onderwerpen.nbsp;T wij leiachtige gevallen zouden naar het Gasthuis voor ooglijders worden verwezen. AA^eldra kon een verslag wordennbsp;uitgebracht over de keuring van 2203 personen.

In Nederland waakt de Commissie van toezicht op de spoorwegen, over al hetgeen tot mouvement, tot weg ennbsp;werken, tot tractie en materieel, tot wissels en seinen, betrekking heeft; ten opzichte van de waarborgen der validiteitnbsp;van het personeel beeft deze ook zich met de Regeering innbsp;overleg gesteld, en zich beijverd de Directies van alle Spoorwegmaatschappijen aan te bevelen om volgens gelijke regelen,nbsp;als bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegennbsp;waren toegepast, een onderzoek der oogen aan bekwamenbsp;artsen op te dragen. Door schier alle Maatschappijen werdnbsp;daaraan voldaan. All��n de Directie der Nederlandsche Rhijn-spoorwegmaatschappij bleef aanvankelijk in gebreke. �Ennbsp;�toch� �� schreef Donders 122�*� verslag G. v. 0.) bladz. 15 �nbsp;�staat �t vast, dat onder haar personeel 3 �j, schuilt, dat,nbsp;�wegens gebrek aan gezicbtsscherpte of aan kleurenzin, nietnbsp;�de gewenschte waarborgen levert voor veiligheid. Moge zenbsp;�niet op al te onzachte wijze worden wakker geschud.�

Ten allen tijde, verklaarde Donders zich bereid in twijfel-achlige gevallen zijn adviezen te verleenen. Daarbij stelde hij het Gasthuis voor ooglijders voor het onderzoek beschikbaar.

Ook met de w'etenschappelijke vraagstukken, die zich hierbij voordoen, heeft Donders zich ernstig bezig gehouden. In denbsp;vergadering van het Utrechtsch Genootschap van 25 Juni 1875

gaf hij een overzicht van de verschillende methoden der bepaling van het kleuronderscheidingsvermogen; en, bij gelegenheid van het internationaal Geneeskundig Congres, dat in 1879 te Amsterdam is gehouden, bracht hij een ontwerp-reglement voor keuring en herkeuring ter tafel, hetgeen zounbsp;kunnen dienen tot grondslag voor keuringsontwerpen in denbsp;verschillende landen.

Zoo werd toen reeds door Donders dit onderwerp lot �en internationale kwestie gemaakt.

De keuring van nieuw aan te stellen personeel, wat betreft �t gezichtsvermogen, geschiedt thans uitsluitend door eeiiigenbsp;daartoe aangewezen deskundigen en oogheelkundigen, ook aannbsp;het Nederlandse!) Gasthuis voor oogiijders, waar de belanghebbenden zich kunnen aanmelden alle werkdagen, des �s morgens tusschen 8 en 11 ui�e. Zij, die bij eerste keuring zijnnbsp;afgekeurd, kunnen, mits binnen zes weken, eene revisie-keui'ing aanvragen, welke dan plaats vindt aan het Neder-landsch Gasthuis voor oogiijders onder direct toezicht vannbsp;den Adviseur-Oogheelkundige.

Herkeuringen geschieden, te beginnen met het 45�'� levensjaar, om de 5 jaar; bovendien, na ziekten en ongevallen en bij nader omschi�evene omstandigheden.

Voor oogheelkundige behandeling en eventueel noodige verpleging kunnen de spoorwegbeambten worden gedirigeerdnbsp;naar dit Gasthuis, en alhier op de vastgestelde voorwaardennbsp;voor rekening der Spoorwegmaatschappijen worden verpleegd.

Alles is op denzelfden voet geschoeid gebleven, zooals Donders dit heeft ontworpen.

Maar stilstand ware achteruitgang. Het is duidelijk, dat in deze richting nog meer blijft te doen.

Bij onze keuringen ontmoeten we dikwijls gebreken van het oor of andere redenen van invaliditeit.

De g�neeskundige dienst, de hygi�nische voorzorgen, die den beambte voor bet ongeschikt worden, moeten behoeden,nbsp;eischen strengere controle en eene meer volledige organisatie.

Niet minder gewichtig, dan de hechtheid van bruggen en tunnels, dan de constructie en het onderhoud van het rollendnbsp;materieel en van de rails, dan de deugdelijkheid van bakensnbsp;en signalen is �de validiteit van het verantwoordelijk personeel.�

Evenals de geneeskunst van den krijgsdienst een afzonderlijke tak van wetenschap is geworden, zoo krijgt ook deze zorg eene eigene beteekenis. Men zou haar kunnen noemen:nbsp;�de geneeskunst en de hygi�ne van de groote vervoermiddelen.�

gewicht te doen hechten. Eenige autoriteiten op dit gebied hebben den wensch geuit, dat eene internationale Conferentienbsp;hieromtrent zou worden bijeengeroepen. Ook mijne hulpnbsp;heeft men daarbij gevraagd. Omdat ik deze taak beschouwnbsp;als de voortzetting van het werk van Donders; en omdat mennbsp;aan ons land de eer toekent, dat hier het onderzoek naar hetnbsp;gezichtsvermogen het eerst goed is geregeld geweest, heb iknbsp;gemeend mij aan die opdracht niet te mogen onttrekken.

In een volgend Verslag hoop ik U mede te deelen, welke uitkomsten deze pogingen zullen hebben opgeleverd.

Aan bewijzen van welwillende gevoelens jegens ons Gasthuis heeft het ook dit jaar niet ontbroken. De Heer Rent-meester-Secretaris heeft U de namen genoemd, waarmede ons album van begunstigers � het schoone geschenk van Mevrouwnbsp;D. G. Bingham � in het verloopen jaar is verrijkt geworden,nbsp;en ook nu reeds hebben wij ruimschoots gelegenheid vooruitnbsp;te loopen op het volgende Verslag, door U mededeeling te

doen van giften, die ons in den aanvang van dit jaar zijn geworden. Het zij mij vergund mijn persoonlijken danknbsp;hier te voegen bij dien namens het College van Heerennbsp;Regenten.

Behalve de geldelijke bijdragen, die langs verschillende wegen aan de behoeftige lijders ten goede komen, wijzen wenbsp;dankbaar op menig geschenk.

Het groote en het kleine wordt gaarne aanvaard, om wat het is, maar ook om de bedoeling van den schenker. Eennbsp;dankbare pati�nt, die hier hulp had gevonden � hij was eennbsp;bloerakweeker van beroep � kwam in �t voorjaar ons vragennbsp;of hij een der perken van onzen tuin van rozen mocht voorzien. We hebben zijn vriendelijk aanbod gaarne aanvaard ennbsp;beschouwen ze, in den dubbelen zin, als rozen op onzen weg.

Bij het binnenkomen van de hoofddeur wordt uw oog getrokken naar de sierlijke breede opgang tot de klinische afdeeling. Uwer aandacht w�l waard, is daar een kunststuk aangebracht.

Het is een door den Nederlandschen beeldhouwer P. Pander te Rome vervaardigd en in brons gegoten bas-relief, waaropnbsp;de grondlegger van ons gesticht op den voorgrond treedt.nbsp;De figuur van Donders is treffend, zooals hij daar is afge-beeld, doceerende te midden zijner leerlingen.

�Wij hopen� � zoo schreven de vriendelijke schenkers, de Heer en Mevrouw Grandmont-IIubrecht � �dat dit ge-�denkteeken, door U voor �t Gesticht moge aangenomen worden,nbsp;�en dat het daar als blijvend ornament vastgemetseld totnbsp;�het nageslacht zal spreken van onzer aller erkentelijkheidnbsp;�dat wij den beroemden grondlegger van Uw Gesticht heb-�ben mogen liefhebben en vereeren, allermeest in zijnenbsp;�toewijding aan de lijdende menschheid.�

Zal ik U bezig houden met de opsomming van de geschenken en aankoopen, waardoor ons Gasthuis met den dag rijker en doeltreffender wordt?

Liever vraag ik U, straks �t Gasthuis zelf te bezichtigen, en U te verheugen in het welslagen der Inrichting en in denbsp;vroolijke en weltevreden stemming der lijders, die genietennbsp;van de ruimte en de doelmatige inrichting der slaapzalen, vannbsp;de breede corridors, waar zij, als ze niet aan bed zijn gebonden,nbsp;gezellig bijeen zijn, van de luchtige balcons, van den thansnbsp;w'eder vergrooten tuin, van de gezellige tuinkamer, waar zijnbsp;dagelijks van 12 tot 1 ure hunne bezoeken mogen ontvangen.

Het is een genot te zien, hoe allengs onze Stichting wordt wat zij zijn moest, �t Geheel � ik moet �t dagelijks erkennen � voldoet aan al onze verwachtingen.

Het nieuwe Gasthuis herinnert in zijn aanleg aan onze oorspronkelijke Stichting, maar alles is grooter, ruimer,nbsp;fraaier, vollediger! Meer en meer aan alle eischen beant-woordend. Maar dat snel opwasssend en veel belovend troetelkind geeft ook zijn bezwaren.

W�l ben ik er van bewust geweest, dat met dubbele afmeting ook de werkzaamheden zouden verdubbelen; maarnbsp;de ervaring leert mij thans, dat een tweemaal grooter Gasthuis viermaal meer zorgen geeft, en dat ook de ernst dernbsp;zorgen in het quadraat toeneemt.

Vooral in den aanvang was dit het geval: meubileering, verlichting, verwarming moesten worden ingericht en verbeterd.

Ik zou hier gevaar gaan loopen te vervallen in bet opsommen van klachten, en U mededeeling te doen van aanvankelijkenbsp;ontoereikendheid der centrale verwarming, van een lift, dienbsp;nog steeds in liet ongereede is, en het meest ernstige van al;

van onvoldoend geconstrueerde plafonds, van die zwevende muren, die ons als zoovele zwaarden van Damocles bedreigen.

Ze hebben ons veel zorgen, veel moeite, veel geld gekost, liet is bier de zuinigheid geweest, die de wijsheid heeft bedrogen , want voor enkele onderdeelen van het bestek is, ternbsp;vermijding van kosten, de deugdelijkheid van materieel en vannbsp;constructie niet voldoende gewaarborgd geworden. Maar laatnbsp;mij niet voortgaan met klagen en liever deze opsomming vannbsp;rampen uitstellen tot een volgend verslag, in de hoop, datnbsp;er dan kan worden vermeld, dat het ontbrekende zal zijnnbsp;aangevuld en het gebrekkige hei�steld.

Reden voor dank toch blijft er te over! Omtrent het personeel heb ik niet anders dan lof; zoowel voor mijne mede-geneesheeren, als voor het dirigeerend en het verplegend personeel.

Een woord van lof ook aan onze pati�nten. Van de buiten-landsche Collega�s, die ons bezoeken, verneem ik telkens, dat ze �t meest zijn getroffen door het docile en vertrouwendenbsp;van hun karakter. Zelfs is onze wijze van opereeren daarmede in verband gebracht, en heeft men bew'eerd datnbsp;sommige onzer methoden all��n voor onze phlegmatischenbsp;landgenooten toegepast kunnen worden. Maar ook de buiten-landsche pati�nten, die bij ons w'orden behandeld, houdennbsp;zich hier goed.

Ik schrijf zulks daaraan toe , dat wij zooveel mogelijk trachten pijn te voorkomen, hetgeen mogelijk is, als rijkelijk en lang genoeg en tijdig de niet genoeg te waardeeren cocainenbsp;aangew'end w'ordt. Waar de cocaine niet toereikt, aarzelennbsp;wij niet chloroform te geven.

Voor belangrijke operati�n, zoo ze uitstel dulden, wachten w'e gaarne een dag, opdat de pati�nt eerst door den langernbsp;aanw�ezige gerust gesteld worde.

Ter verklaring van de goede gezindheid bij de pati�nten aan ons Gasthuis reken ik ook, dat zij niet uitsluitend behoorennbsp;tot de armlastige en geheel onontwikkelde klasse.

Menig meer beschaafde vraagt hier onze kostelooze hulp. Voor verpleging en huisvesting kunnen deze naar verkiezingnbsp;f 2 of /� 3 betalen. Alleen zij, die door armbesturen zijnnbsp;aanbevolen, worden verpleegd voor f \ , dat is ongeveer denbsp;helft van den kostenden prijs.

Zooverre onze hulpmiddelen toelaten, geven we kostelooze verpleging in die gevallen, waar geene andere wijze hulpnbsp;is te verschaffen.

Aanvankelijk had ik wel eens gevreesd, dat het toelaten van meer beschaafden zou schaden aan de bereidwilligheidnbsp;om beschikbaar te zijn voor het onderwijs, maar het tegendeel is het geval. Bij menschen van meerdere ontwikkelingnbsp;uit zich, in den regel, het gevoel van verplichting om, innbsp;dank voor de ontvangen hulp, ten dezen onze wenschen tenbsp;voorkomen. Ook zijn de beschaafden beter te onderzoekennbsp;en te ondervragen over de waargenomen ziekteverschijnselen.nbsp;Dit alles komt bij het onderwijs ook aan de toehoorders tennbsp;goede. Wij hadden herhaaldelijk pati�nten uit de gezinnennbsp;van predikanten, onderwijzers, apothekers en artsen. Ja,nbsp;zelfs is bij ons van cataract geopereerd een gepensioneerdnbsp;lloofd-officier van �t 0. I. Leger, die door welwillende beschikking van het Cabinet onzer ge�erbiedigde, altijd weldadigenbsp;Koningin-Regentes naar ons Gasthuis was gedirigeerd. Meerderenbsp;ontwikkeling bij onze pati�nten danken we mede voor eennbsp;groot deel aan de reeds boven besproken verpleging vannbsp;spoorweg-beambten.

Met ingenomenheid mogen we constateeren, dat ook in andere opzichten onder onze pati�nten een ordentlijke,nbsp;tevredene en kalme gemoedsstemming regel is. Ongetwijfeld

hangt dit samen met de liefdevolle zorg, die ze van de zijde onzer verpleegsters ontmoeten. Reeds dadelijk bij de eerstenbsp;aankomst op de polikliniek worden ze opgewacht door onzenbsp;vriendelijke volontair-hulpverpleegsters, die eiken morgennbsp;tusschen 8 en IS ure aan het Gasthuis komen, blijkbaarnbsp;gedreven door aangeboren en erfelijke roeping, verlangendenbsp;om arme ooglijders behulpzaam te zijn. Aan hun ook ditnbsp;jaar weder onzen welgemeenden dank!

Een arme Noorweegsche blinde werd ons gebracht. Hij was per stoomboot van Bergen naar Rotterdam gekomen,nbsp;omdat hij van ons Gasthuis had gehoord en bij ons hulpnbsp;hoopte te vinden.

Wij constateerden, dat een oog onherroepelijk was verloren en ter wille van het andere moest worden verwijderd. Het tweede oog zouden wij dan merkbaar kunnen verbeteren.nbsp;Er was dus heel wal met hem te bespreken; maar hij vei�-stond ons niet, noch wij hem. Dadelijk mochten we hulpnbsp;vinden bij Noorsch sprekende Dames, die de goedheidnbsp;hebben gehad, eiken dag ons als tolken bij te staan. Het oognbsp;is belangrijk verbeterd; en de pati�nt is dankbaar naar Noorwegen vertrokken, dankbaar vooral aan de vriendelijke tolken.

Een hoog vereerend blijk van waardeering heeft ons den 6 September verrast, toen het Gasthuis het groote voorrechtnbsp;heeft mogen genieten van een bezoek van H. M. onze ge�erbiedigde Koningin-Regentes. W�l moest ik H. M. mijn leedwezen betuigen, dat onze Inrichting toen nog niet geheelnbsp;gereed was, en evenmin er op berekend, een zoo hoognbsp;bezoek naar den eisch te ontvangen.

Niettemin was het ons een ware trots, dien wij metingenomenheid hebben aanvaard, in de gelegenheid te zijn H. M.

te toonen, wat het Gasthuis beloofde te worden. Een waar leest was het voor ons personeel van directie en verplegingnbsp;de eer te mogen genieten aan IL M. voorgesteld te worden,nbsp;en een treffende feestdag was het voor de aanwezige pati�nten,nbsp;toen eik hunner uit de Koninklijke hand een bloementuilnbsp;mocht ontvangen.

Dit hernieuwd blijk van H. M.�s belangstelling in ons Gasthuis zal ten allen tijde bij ieder onzer in dankbare herinnering blijven.

Mij rest nog de taak U de statistische cijfers van het ver-loopen jaar te melden. Er hebben zich 4702 pati�nten aangemeld, en w�l 2437 mannen en 2265 vrouwen.

Het aantal consulten bedroeg 24680, d. i., verdeeld over 310 werkdagen, ruim 79 per dag.

Er zijn 547 pati�nten verpleegd geworden (315 mannen en 232 vrouwen) met 9462 verpleegdagen; bijgevolg gemiddeldnbsp;26 per dag, met gemiddeld 17 verpleegdagen voor ieder.

Evenals in de vorige jaren vinden we alle kerkgenootschappen vertegenwoordigd, ongeveer in dezelfde verhouding als hunne talrijkheid in den lande:

In klasse B tegen betaling van f 2.� per dag, werden 107 pati�nten opgenomen, met 1246 verpleegdagen; en in klasse Gnbsp;a f 3. �, 46 pati�nten met 72 verpleegdagen.

Nu er in het nieuwe Gasthuis meerdere afzonderlijke kamers beschikbaar zullen zijn, zal de opname in deze klassen allengsnbsp;toenemen.

Deze schijnbaar dorre cijlers worden sprekende getallen, als we ze met die van de voorafgaande jaren vergelijken.

Niettegenstaande de bezwaren van het verhuizen en het betrekken van een nog niet afgewerkt gebouw, zijn de cijfersnbsp;klimmende gebleven.

De grootere afstand heeft geen bezwaar opgeleverd, en, zooals we meenden te mogen voorzeggen, neemt vooral hetnbsp;aantal der verpleegden, nu we over voldoende ruimte mogennbsp;beschikken, in het oogvallend toe. We mogen getuigen, datnbsp;onze Stichting in groei en bloei toeneemt en in alle opzichtennbsp;voortgaal te beantwoorden aan zijn doel en aan Uwe verwachting.

Statistiek der oogziekten, in ket jaar 1894, ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij 4702 lijders.

diphtherina . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ........

Trachoma papillare......

// nbsp;nbsp;nbsp;folliculare......

// diflbrmans......

Irritatio conjunctivae......

Ecchymosis // nbsp;nbsp;nbsp;......

Polypi nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

Ulcus conjunctive.......

Lupus nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;corneaenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Neoplasmata // nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Corpora aliena // nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Symhlepharon........

Pterygium.........

Ophth. scroph. (plyctaenulae et ulcera) Herpes zoster n. trigemini ....

Anaesthesia.........

Hyperaesthesia (dolores).....

Keratitis diffusa (e lue congenita) . nbsp;nbsp;nbsp;.

n ulcerosa .......

n punctata.......

// infectiva.......

Ulcus c. hypopyo.......

// rodens.........

Keratosphacelus........

Maculae corneae........

� nbsp;nbsp;nbsp;conseoutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

// nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Obscurationes corp. vitrei .... Haemorrhagia n n ....nbsp;Cysticerci //nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....

192

Dacryocystitis, stenosis ductus lacr. Absoessus sacci lacrymalis . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Myopie met stoornis Ilypermetropie met stoornisnbsp;Astigmatismus n //nbsp;Anisometropia gravior. . .

Extractie van senile cataract . Extractie van geluxeerde lens .nbsp;Lineair-extraotie van cataract .nbsp;Discisienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//

De refractie werd bij 5759 oogen bepaald. Bij 1386 oogen bleek E; bij 383 M 3 of zwakker; bij 486 M sterker dan 2; bij 3117 H 3 ofnbsp;zwakker; bij 734 H sterker dan 3; bij 538 As 2 of zwakker; bij 335nbsp;As sterker dan 3.

INRICHTING voor 00GLIJDER8

Spinozastraat, Amsterdam.

BESTUUR:

JiiB. Mr. F. HOOFT GRAAFLAND, Voorzitter. H. J. DE MAEEZ OYENS, Pennine;meester.

Me. A. J. van vollenhoven, Secretaris. Prof. Dr. W. M. GUNNING, Oeneesheer-Pirecteur.nbsp;De. Jb. van GEUNS.

Inwonende DIRECTRICE:

Cousiilteerencl Geneeskundige: Dr. S. DE RANITZ. �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heelkundige: H. TIMMER, Arts.

GENEESKUNDIGEN:

VERSLAG OYer 1894,

9/L^

Ik begin mijn verslag met de mededeeling van een paar gebeurtenissen, waarvan gij het verklaarbaar vinden zult dat ik behoefte gevoel ze reeds nu ter sprake te brengen, ofschoon zij eerst innbsp;het jaar 1895 plaats grepen.

Den 5en van deze maand overleed de Heer J. G-. van dee Mbuibn. Een borstlijden met opvolgende hersenaandoening maakte, na eennbsp;ziekte van omstreeks 4 weken, een einde aan zijn leven. Hij wasnbsp;nog maar 34 jaren oud. Gedurende ruim tw�� jaren als assistentnbsp;aan de Inrichting werkzaam, heeft hij door zijne uitgebreide kennisnbsp;en groote practische bekwaamheid, zijn ijver en ernstige plichtsbetrachting, aan de Inrichting en aan het onderwijs hoogtewaar-deeren diensten bewezen en is hij mij persoonlijk tot grootennbsp;steun geweest bij de vervulling mijner dubbele taak. Eenvoudig,nbsp;oprecht, vriendelijk, altijd hulpvaardig, wist hij zich in den kringnbsp;waarin hij zich dagelijks bewoog, bij zijne collega�s en het verdernbsp;aan de Inrichting werkzame personeel bemind te maken. Maarnbsp;ook bij de zieken die daar hulp kwamen zoeken en die hem alsnbsp;humaan en kundig arts met groot vertrouwen te gemoet kwamen.nbsp;Met weemoed en dankbaarheid zullen wij hem blijven gedenken.

In de tweede plaats moet ik u mededeelen, dat onze ama-nuensis-boekhouder Jacob Gissee ernstig ziek is. Z�� ernstig, dat er groote vrees bestaat dat ook hij van ons zal worden weggenomen. Van de vestiging der Inrichting af was hij aan haarnbsp;verbonden. Hij vervulde zijne veelomvattende taak met talent,nbsp;rusteloozen ijver en voorbeeldelooze toewijding. Ieder die gelegenheid vond den braven en bescheiden man en zijn werk van nabijnbsp;gade te slaan, achtte hem hoog. Ook ik geloof te mogennbsp;zeggen dat ik hem steeds heb gewaardeerd en voor zijne groote aanhankelijkheid aan mijn persoon ben erkentelijk geweest. Maar nooitnbsp;heb ik het zoo diep gevoeld, welk een onschatbaren steun ik innbsp;hem bezeten heb en hoe innig de banden zijn, die mij aan hemnbsp;verbinden, als nu ik hem � reeds maanden lang � bij den dage-

lijkschen arbeid moet missen. � Nog is er eenige hoop op zijn behoud. Hoe hartelijk zou ik mij verheugen voor zijne liefhebbende vrouw, voor zijne pleegdochter, voor wie hij, zelf kinderloos, innbsp;waarheid een vader was, voor onze Inrichting, indien die hoopnbsp;mocht worden verwezentlijkt.')

Na deze droevige inleiding ga ik over tot het doen van eenige mededeelingen, allereerst betrekkelijk de

Van de polikliniek werd door 11.760 personen gebruik gemaakt tegen 10.990 in �93 dus door 760 meer, en wel:

� � nbsp;nbsp;nbsp;� Weteringschans �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........_ nbsp;nbsp;nbsp;502__

Daaronder kwamen voor: 4242 mannen, 4683 vrouwen on 2825 kinderen beneden 12 jaren, d. i. resp. 299, 329 en 132 meer dan in �93.

2992 M. 3387 Yr. en 2057 K. = 8436, terwijl 1250 � 1296 �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� 768 � = 3314

Het aantal adviezen in � 300 dagen gegeven, bedroeg: 46.646 of bijna 4 per hoofd en ruim 160 per dag.

Onder de leden van Ziekenfondsen komen 4923 leden van het Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam voor, tegen 4584 innbsp;�93 d. i. 339 meer en 1884 leden van 20 andere ziekenfondsen.nbsp;Behalve 1060 personen behoorende tot de 2e en 3e categorie, die

als zoodanig steeds kosteloos kunnen worden ingeschreven, werden 286 personen kosteloos tot de poliklinieken toegelaten, dus niet meernbsp;dan 2 7o-

De bruto-opbrengst der poliklinieken heeft bedragen: �6634.30. Aan brillen werd �1792.75'� uitgegeven.

Van do 11760 ingeschrevenen leden: aan aandoeningen van het bindvlies dor oogleden in het algemeen (1) . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2718 d. i. 23. %

waarvan 3 m. op de 2e kl. B en 3 m., 1 v. en 7 k. op do 3e klasse. Het aantal verpleegdagen bedroeg:

( 7 pat.)........ 68 d. i. 9.7 per hoofd

,op nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klasse

;; nbsp;nbsp;nbsp;^6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�

n nbsp;nbsp;nbsp;!gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�

n nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�

A	{ 18 � ). .	...... 235 �	13 nbsp;nbsp;nbsp;�
B	(31 � nbsp;nbsp;nbsp;,	...... 384 �	12.4 �
	(592 � ). .	......11572 nbsp;nbsp;nbsp;�	19.6 �	�

Hulp. V. Minv. Oogl. � 1836 ~ Armb. en Liefd. Inst. ^ 1183 �nbsp;de Gein.-gasthuizen � 7045 �nbsp;do Iiir. voor Oogl. � 108 �

Gemiddeld \verdon verpleegd op de 3e klasse bijna 32 per dag tegen ruim 34 in het vorige jaar.

Het aantal grootero oporati�n bij de verpleegden op do 3e klasse verricht, bedroeg 271. Daaronder kwamen- voor:

De exploitatiekosten der Inrichting hebben in hot afgeloopen jaar /'20,752.30 bedragen, de gewone inkomsten (na aftrok dernbsp;jaaiiijksclie bijdragen ad /'2364.50) / 22,001.34, zoodat dit jaar voornbsp;het eerst do Inrichting geheel in do kosten van haar onderhoudnbsp;kon voorzien en bovendien nog een saldo van �1248.98 overhield.nbsp;Een resultaat dat de verwezenlijking schijnt van het in velernbsp;oog onbereikbare ideaal, dat aan de oprichters der Inrichting bij harenbsp;oorspronkelijke organisatie voor den geest stond, maar dat toch nognbsp;niet als zoodanig mag worden beschouwd, zooals straks nadernbsp;blijken zal (verg, pag. 20).

In het aan de Inrichting werkzame personeel is dit jaar groote verandering gekomen. Aan Mej. Chae-box, die gedurende 3 jarennbsp;met trouw en. ijver onze directrice bij het huishoudelijk beheer ternbsp;zijde stond, werd op haar verzoek met 1 Augustus een eervol ontslagnbsp;uit hare betrekking verleend. Zij is thans als ziekenverpleegster innbsp;de Inrichting voor ooglijders te �s Gravenhage, onder directie vannbsp;Dr. Bouvin, werkzaam. Wij moeten de redenen billijken die haar totnbsp;deze verandering van werkkring bewogen en wensclien haar innbsp;haar nieuwen werkkring van harte alle goeds toe.

Van meor ingrijpenden aard zijn de veranderingen voortvloeiende uit het mij, op mijn verzoek, op 16 September jl. verleende eervolnbsp;ontslag als hoogleeraar aan de Universiteit. Het gevolg daarvannbsp;toch was: vooreerst, dat met dien datum ook de Kliniek voor vannbsp;Gemeento-wege verpleegde ooglijders uit de Inrichting werd verwijderd. Daardoor werd het aantal verpleegden op de 3� klassenbsp;met gemiddeld 25 verminderd en moest aan een onzer verpleegsters, Mej. Koek en aan Mej. Ekgelbeets, linnenjufvrouw, opnbsp;1quot; November onder dankzegging voor de door haar bewezen trouwenbsp;diensten een eervol ontslag worden verleend.

In de tweede plaats werd om dezelfde reden aan de beide mij ten dienste van het onderwijs toegevoegde assistenten, die mij tevensnbsp;bij de ziekenbehandoling op de polikliniek en de kliniek ter zijdenbsp;stonden, een eervol ontslag verleend. Met groote dankbaarheid zalnbsp;ik steeds terugdenkon aan den steun en de ijverige medewerkingnbsp;mij persoonlijk ruim twee jaren door beiden verleend en voor denbsp;voortreffelijke diensten door hen ook aan de Inrichting bewezen.nbsp;Tot mijno vreugde verklaarde do hoor v. d. Mb�len zich bereidnbsp;om, met goedkeuring van het Bestuur, ook voor �t vervolg zijnenbsp;diensten als assistent aan de Inrichting te blijven wijden. In verband met zijne voorgenomene vestiging als oogarts hier ter stedenbsp;werd hem op zijn verlangen tevens een zelfstandige werkkring opnbsp;de polikliniek der Inrichting aangewezen. Reeds waren de daartoenbsp;noodige maatregelen genomen en bekend gemaakt � toen de doodnbsp;hem uit ons midden wegnam. Wat den Heer Blaauw betreft, dezenbsp;besloot om, na vooraf (den October) te zijn gepromoveerd ennbsp;daarna in het huwelijk te zijn getreden, een werkkring buiten hetnbsp;vaderland te zoeken. Hij is thans als oogarts te Buffalo in Noord-Amerika gevestigd. Moge hem daar met zijne echtgenoote een innbsp;elk opzicht gelukkige toekomst zijn weggelegd.

In verband met de vermindering van het aantal pati�nten op de 3'- klasse heeft ook het dienstpersoneel eenige verminderingnbsp;ondergaan.

Ook in den dienst op de poliklinieken is eene wijziging gekomen. � Dr. V. Eijnbbbk, die met 1quot; Januari zijne betrekking als hoofd der stedelijke polikliniek voor ooglijders heeft neergelegd,nbsp;wenschte zijne polikliniek aan de Inrichting in de morgenuren tenbsp;kunnen houden. Ter voldoening aan dat verlangen wordt denbsp;dienst op de morgen-polikliniek, die vroeger door mij alleen (metnbsp;mijne assistenten) werd waargenomen, thans om den anderen dagnbsp;door Dr. v. Rijnbeek en mij verricht.

Dr. V. Eijnbjsbk heeft zich welwillend bereid verklaard om voor-loopig ook zijne namiddag-polikliniek, die doorDr. van der M�sulen zou zijn overgenomen, aan te houden.

Aan bewijzen van belangstelling heeft het der Inrichting ook in het afgeloopen jaar niet ontbroken. Behalve geschenken innbsp;geld onder den vorm van jaarlijksoho bijdragen, busgelden, giftennbsp;en legaten ten bedrage van ruim f 8000 (in liet flnanti�el verslagnbsp;nader gespecificeerd), mocht zij zich verheugen in de ontvangstnbsp;van eeue gipsbuste van Prof. Donders door Joiian Kklleb vannbsp;Dr. C. E. Daniels, boekwerken ton behoeve van de bibliotheek,nbsp;kinderspeelgoed, kinderkleeren van den Heer en Mej. vanWulefbnnbsp;Palthe, Mej. Chabbon en Mej. Geeth; van Paasohbrood van denbsp;Fabriek op de Vijzelgracht. Wij betuigen , daarvoor onze oprechtenbsp;erkentelijkheid.

Met grooten dank heb ik hier ook nog te berichten, dat wijlen do Heer Fis�hel, in November 1894 te Haarlem overleden, onzenbsp;Inrichting tot universeelo erfgename hoeft benoemd � na aftreknbsp;van eenigo legaten. Plot nauwkeurige bedrag dier erfenis is echter op het oogenblik nog niet bekend en zal daarom eerst in lietnbsp;volgende Jluauti�ol verslag kannen worden medegedeeld.

Ten slotte een woord van dank aan allen, die, in verschillende betrekkingen aan de Inrichting verbonden, door hun ijver on toewijding zooveel tot den geregoldon on goeden gang van zakennbsp;hebben bijgedragen. Ik mag niet nalaten dien dank in�t bijzondernbsp;te brengen aan onzen tweedon boekhouder den lieer Somebwil,nbsp;die gedurende do langdurige ziekte van den Hoer Gisseenbsp;doet wat in zijn vermogen is om diens gemis zoo weinig mogolijknbsp;voelbaar te maken. En evenzeer aan don Heer Beker wiens be-langelooze werkzaamheid steeds hoog door ons wordt gewaardeerd en ons vooral in dezen tijd zeer te stade kwam.

Mij rest thans naar aanleiding van het 20-jarig bestaan �) der Inrichting een blik met U te slaan op haar verleden. Ik wenscli

*) Wel is waar werd de polikliniek (gelegenheid tot loopende behandeling, uitsluitend voor minvermogenden) reeds den 4en Mei en de kliniek (gelegenheid tot verpleging in het gesticht voor allenbsp;standen) den 16 November 1874 geopend. Maar het jaar 1875 wasnbsp;het eerste, waarin de Inrichting in roMc werkzaamheid was. Daaromnbsp;vangen wij met dit jaar ons overzicht aan.

mij daarbij aan te sluiten aan �t geen in het verslag over 1884 over de resultaten barer 10-jarige werkzaamheid wej'd gezegd.

Vooral' ga eeiie korte herinnering aan het doel der Inrichting, zooals dat den stichters voor den geest stond, on do wijze waaropnbsp;men naar do bereiking daarvan wenschte te streven.

Do Inrichting voor ooglijders word in liet loven geroepen om te voorzien in do behoefte aan oogheelkundige hulp die er in Amsterdam vooral ouder minvernwgeriden bestond. Daaronder wordennbsp;verstaan: arbeiders, dienstbodon on zij die daarmede maatschappelijk gelijk staan. Terwijl do mcervormog�nden in staat zijn innbsp;hunne behoefte aan oogheelkundige hulp persoonlijk te voorziennbsp;en de onvermogondon kosteloos tot de gomeentolijke kliniek onnbsp;polikliniek voor ooglijders werden toegelaten, konden de wmvor-mogenden 20 jaron geleden zich die hulp alleen verschaffen doornbsp;ze 6f kosteloos bij do oogartsen te gaan vragen of door zich totnbsp;dit doel onder do genoeskundig-bedooldon te doen opnemon.

Nu is het ontvangen van kostolooze geneeskundige hulp, juist om hot feit dat daartoe velen gedwongen worden, die overigens innbsp;staat zijn om in hunne eigene behoeften te voorzien, moor dan eonigenbsp;andere vorm van bedoeling aan ernstige bedenkingen onderhevig.

Hot is do roeping der co�peratie, om, in verband mot langs anderen weg to bereiken verbeteringen in den toestand dor zoogcn.nbsp;arbeidende klasse, ook aan dezen misstand (als aan zoovele andere)nbsp;een einde te maken. Reeds onder de bestaande omstandighedennbsp;zoude zij daarin ongetwijfeld veel verbetering hebben kunnennbsp;aanbrengen. Voor zooveel do behoefte aan oogheelkundige behandeling en verpleging naar de eischen des tijds betreft, zou hotnbsp;alvast voor de bestaande Ziekenfondsen, vooral indien zij zichnbsp;daartoe onderling aaneensloten, volstrekt geen onbereikbaar ideaalnbsp;zijn geweest daarin te voorzien. Althans in Amsterdam. Daarnbsp;er evenwel alle grond bestond voor de verwachting dat denbsp;besturen dier fondsen niet licht uit eigen beweging tot oen dorgolijkennbsp;maatregel zouden overgaan en het hier inderdaad eone zeer dringendenbsp;behoefte gold, werd de Inrichting voor ooglijders gosticht. Met omnbsp;aan genoemde besturen hunne taak uit de handen te nemen, maarnbsp;om hun de vervulling daarvan geniakkelijker te maken. Was eenmaal zoodanige inrichting in werking getreden, dan -- zoo hooptenbsp;men � zouden die besturen zich ongetwijfeld beijveren om zichnbsp;van hare diensten ten behoeve hunner leden te verzekeren. Daardoor zou tevens een heilzame prikkel worden uitgeoefend op die

minvermogendon^ die geen leden van Ziekenfondsen zijn, om tot het lidmaatschap toe te treden.

Maar niet tot de minverinogendon alleen wenschte de Inrichting hare taak te beperken. Ook het bost ingerichto woonhuis biedtnbsp;in sommige gevallen van oogziekte geen geschikte gelegenheid totnbsp;behandeling en verpleging aan. Zoodanige gelegenheid wen.schtenbsp;zij ook voor mecrvermogenden open te stellen.

Ook aan de verzorging der geheel onvermogenden � voor zooverre daartoe in de voor hen bestemde inriclitingeii geen gelegenheidnbsp;mocht bestaan of aan de door onze Inrichting te verleenen hulpnbsp;om bijzondere redenen de voorkeur mocht worden gegeven,nbsp;wenschte zij zich 7�et te onttrekken. Als beginsel werd daarbijnbsp;aangenomen: nooit een arme af te wijzen, maar hem desnoodsnbsp;kosteloos te behandelen en te verplegen.

Eindelijk wenschte de Inrichting, ofschoon in de eerste plaats voor do inwoners van Amsterdam bestemd, hare deuren ook voornbsp;buiten Amsterdam woonachtige lijders open te stollen.

Op deze wijze wenschte de Inrichting er, met inachtneming van haar hoofddoel, naar te streven om zooveel mogelijk tennbsp;algemeenen nutte werkzaam te zijn. Eeno onbekrompen opvattingnbsp;van dit doel bracht verder, naar het gevoelen der oprichters, medenbsp;dat zij niet alleen voor ieder toegankelijk behoorde te zijn, maarnbsp;evenzeer dat ieder zich daar kon doen behandelen door dennbsp;geneesheer zijner keuze. En daarom werd de bepaling gemaaktnbsp;dat � voor zoover ruimte en tijd dit zouden gedoogen � aan all�nbsp;erkende .oogartsen hier ter stede, die dit mochten begeeren, gelegenheid zou worden gegeven om nevens den geneesheer-directeurnbsp;on geheel onafhankelijk van hem, zoowel op de polikliniek als opnbsp;de kliniek oogzieken te behandelen. Natuurlijk geheel onder eigennbsp;verantwoordelijkheid.

De overwegingen waarvan bij de stichting der Inrichting voor ooglijders werd uitgegaan brachten mede, dat het haar strevennbsp;moest zijn om de door haar te verleenen hulp zooveel mogelijknbsp;door de belanghebbenden zelve te doen bekostigen �n aan denbsp;geneeskundigen door wier tusschenkomst die hulp zou wordennbsp;verstrekt daarvoor een billijk honorarium te doen toekomen.nbsp;Daartoe werd bepaald dat niet alleen door de meervermogenden,nbsp;op de Ie en 2e klasse der kliniek, maar ook door de minvermo-genilen, zoowel op de polikliniek als op de 3e klasse der klinieknbsp;eene geldelijke bijdrage zou worden verstrekt, waardoor de te

Gaan wij thans na in lioeverre de Inrichting aan het doel waarmede zij werd gesticht, heeft beantwoord.

Uit tabel I blijkt dat hot aantal meervermogenden die (uitsluitend als verpleegden op de Ie en 2e klasse) in de Inrichting hulp zochtennbsp;niet groot is geweest � het bedroeg niet meer dan 16.6 % vannbsp;de gezamenlijk verpleegden (8949) � en in den loop der j aren slechtsnbsp;weinig is toegenomen. Van deze lijders waren 44 % in en 56 %nbsp;huilen Amsterdam woonachtig.

Toch geloof ik dat dit aantal groot genoeg is om te mogen beweeren, dat de Inrichting ook voor deze klasse van burgers innbsp;eene werkelijke behoefte heeft voorzien, al is die behoefte ook gebleken minder groot te zijn dan men zich aanvankelijk voorsteldo.

Het aantal minvermogenden en onvermogenden waaraan de Inrichting hulp heeft verleend is daarentegen, zooals uit Tab. II en III blijkt (zie bijlage), zeer groot geweest en heeft bovendien gedurendenbsp;de jaren �86�Dl zoowel op de polikliniek als op de kliniek 2 Vernaainbsp;meer bedragen dan dat in de jaren �75��84 1)

9 Op de polikliniek bedroeg dit aantal volgens het verslag over 1884 niet 31718 maar 36358. Daaronder waren echter ook de reedsnbsp;in 1874 behandelde personen begrepen, die ik hier, om tot eenenbsp;juistere vergelijking van beide 10-jarige tijdperken te komen, hebnbsp;weggelaten.

Van deze lijders waren op de polikliniek 87.5 % en op de kl�riek 74.2 % uit Amsterdam afkomstig. Onder de gezamenlijk ingeschrevenen uit Amsterdam staan do leden van ziekenfondsen met eennbsp;cijfer van 61.9 % op den voorgrond. Niet minder dan V-, daarvannbsp;waren leden van het Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdamnbsp;(A. Z. A.) terwijl V4 tot de leden van 20 andere ziekenfondsennbsp;behoorden.

Omtrent de verhouding van het aantal miMvermogenden tot dat der owvermogonden valt het volgende op te merken.

De mmvennogenden vormen op de polikliniek (Tabel II) de over-groote meerderheid. Van do behandelden uit Amsterdam bedroog hun aantal 86 %. (Vergelijk omtrent de buiten Amsterdam wonenden de noot bij Tabel II).

Op do kliniek (Tab. III) daarentegen vormen zij eene, zij �t ook geringe miiidorhoid (49.2 % tegenover 50.8 % onvormogonden).nbsp;Maar dit is alleen te wijten aan do verplaatsing van de klinieknbsp;van voor rekening dor gemeente verpleegde ooglijders te Amsterdam naar do Inrichting, in 1883. Een maatregel die, in strijdnbsp;mot de bedoeling, tot September 1894 bestendigd worden moestnbsp;en .waardoor hot aantal bedeelden onder de verpleegden, op denbsp;3e klasse na �85 mot ]iiet minder dan gemiddeld 250 por jaar isnbsp;toegonomon. Ware deze maatregel niet genomen dan zouden ooknbsp;op de kliniek de minvermogenden ongetwijfeld in do meerderheidnbsp;zijn geweest. Daarvoor pleit ook dat hun aantal v��r �85 72 5%nbsp;bedroog om na dien tijd tot 36 % te zinken.

Wat de onvermogenden betreft, die op de polikliniek worden behandeld, hun aantal is, in aanmerking genomen dat zi] kosteloosnbsp;worden toogelaten, zeer gering geweest. Onder de behandelden uitnbsp;Amsterdam bedroeg hot slechts 14 %. Bovendien is het van 17 %nbsp;v��r �85 tot 12 % na �85 gedaald. Dat dit aantal op de klinieknbsp;veel grooter was, is stellig daaraan te wijten, dat do toegangsprijsnbsp;tot de polikliniek (� 1 per drie maanden) voor de meesten geennbsp;bezwaar opleverde, terwijl de verpleging op de 3e klasse (� 1.25nbsp;daags) voor velen hunner zoo bezwarend was, dat zij verplichtnbsp;waren zich tot dit doel onder de geneeskundig bedeelden te doennbsp;opnemen.

Uit het voorafgaande blijkt dus dat de Inrichting hoofdzakeli]k ten behoeve van minvermogenden is werkzaam geweest.

Intusschen mag ik niet nalaten er op te wijzen, dat hun aantal zoowel op de polikliniek als op de kliniek kleiner zou geweest zijn,nbsp;ware �t niet dat van beide gelegenheden in toenemende mate en

vooral onder hen die buiten Amsterdam wonen, misbruik is gemaakt door personen die in maatschappelijken zin �orew de minvermogenden staan. Een misbruik dat vooral in groote steden, ook innbsp;het buitenland, van alle voor min- en oiivermogenden bestemdenbsp;zieken-inrichtingen wordt gemaakt en dat vooral in Engeland eennbsp;bedenkelijken omvang bereikt heeft. Nog niet lang geleden werdnbsp;daarop in een Engelsch vakblad in eene reeks van mededeelingennbsp;onder den titel van �a gigantic medical abuse� ¹) de aandacht gevestigd. Het geldt hier een misbruik dat niet alleen uit een moreel oogpunt afkeuring verdient, maar waardoor ook de belangennbsp;van de aan die inrichtingen werkzame geneeskundigen en vannbsp;die Inrichtingen zelve, op den duur ernstig worden bedreigd. Iknbsp;mag daarom niet nalaten daarop nogrnaals^) en met den meestennbsp;ernst te wijzen en mijne meening omtrent de oorzaken van datnbsp;misbruik en de middelen om het te keer te gaan mede te deelen.

Er zijn er die zich aan dat misbruik schuldig maken uit onwetendheid. Maar de groote meerderheid doet het met bewustheid. Daaronder komen er voor die aldus redeneeren; �men betaalt nunbsp;eenmaal voor de verlangde hulp en waarom zou men zich die dannbsp;niet zoo goedkoop mogelijk trachten te verschaffen?� Van eenignbsp;gewetensbezwaar schijnt bij hen geen sprake te zijn. Maar gelukkig vormen deze de minderheid. De meesten weten zeer goednbsp;dat zij verkeerd doen � maar de noodzakelijkheid (of wat zijnbsp;daarvoor houden) dwingt er hen toe. Inderdaad, het aantal isnbsp;groot van hen voor wie, schoon zij niet tot de minvermogenden �nbsp;in den hier bedoelden zin � behooren, de behandeling op hetnbsp;private spreekuur van den oogarts en de verpleging in eene ziekeninrichting te bezwarend is. Althans indien zij � zooals tot dusverre het geval is � de daaraan verbonden kosten rechtstreeks ennbsp;persoonlijk moeten voldoen. En daarom mag men er hen vooralsnognbsp;niet te hard om vallen dat zij zich laten verleiden om, ten einde aannbsp;dit bezwaar te ontkomen, misbruik te maken van eene gelegenheidnbsp;die voor hen niet bestemd is. Maar wel is het noodig dat denbsp;aanleiding tot dat misbruik worde weggenomen. En het aangewezen middel daartoe is: de stichting eener vereeniging, die zichnbsp;ten doel stelt om � evenals de bestaande ziekenfondsen dit voornbsp;hunne mm-vermogende leden behooren te doen � ook aan meer-vermogenden, die daaraan behoefte hebben, langs co�peratieven

Een reusachtig misbruik op geneeskundig gebied. Bij herhaling deed ik het reeds in deze verslagen.

weg niet alleen oogheelkundige, maar ook andere geneeskundige hulp en, waar �t noodig is, verpleging in zieken-inrichtingen tenbsp;verzekeren. Het bestek van dit verslag gedoogt niet op dit onderwerp nader in te gaan. Alleen dit wensch ik nog hierbij tenbsp;voegen dat onze Inrichting gaarne elke ernstige poging zal ondersteunen die ter bereiking van dit doel mocht worden in hetnbsp;werk gesteld.

Gaan wij thans na op welke wijze in de kosten van behandeling en verpleging der minvermogenden werd voorzien- Boven (p. 10)nbsp;werd herinnerd dat het doel der Inrichting medebrengt dat denbsp;door haar te verleenen hulp zooveel mogelijk door de belanghebbenden worde bekostigd. Daartoe werd bepaald, dat ook dooide minvermogenden, zoowel op de polikliniek als op de klinieknbsp;eone geldelijke bijdrage zou worden verstrekt, tot dekking van denbsp;te hunnen behoeve te maken kosten. Die bijdrage werd vastgesteld; voor de polikliniek op � 1 waarvoor �t recht verkregennbsp;wordt op geneeskundige behandeling gedurende drie achtereenvolgende maanden en � waar de geneeskundigen deze noodignbsp;achten � een bril; voor de verpleging op de kliniek op �1.25 pernbsp;dag. Men zag natuurlijk zeer wel in dat de meerderheid niet innbsp;slaat zou zijn die kosten � vooral die van verpleging � rechtstreeks te voldoen, maar men rekende er op dat zij voor zoovernbsp;het leden van ziekenfondsen gold, daartoe van lieverlede doornbsp;tusschenkomst dier fondsen in staat zouden worden gesteld. Om ditnbsp;te bevorderen werd aan de Besturen dier fondsen voor hunnenbsp;leden 30 quot;/o korting op den toegangsprijs tot de polikliniek toegestaan. Maar afgezien van het A. Z. A. (waarmede reeds v��rnbsp;dien tijd een ander contract was aangegaan) werd van dienbsp;vergunning slechts door de Besturen van 3 ziekenfondsennbsp;gebruik gemaakt. Onder deze laatste evenwel zijn er die aannbsp;hunne leden restitutie geven van de op de polikliniek te makennbsp;kosten.

Voor de verpleging op de kliniek echter worden, voor zoover mij bekend is, van de bestaande ziekenfondsen slechts door jwee,nbsp;te weten: �Eendracht maakt macht� te Weesp en �Tot plaatselijk nut� te Zaandam, die ik daarvoor gaarne hulde breng, denbsp;kosten aan hare leden vergoed. Wel werd circa 15 jaren geledennbsp;door mij een plan ontworpen om dit voor het A. Z. A. zonder tenbsp;diep ingrijpende veranderingen in zijne organisatie mogelijk tenbsp;maken, welk plan de goedkeuring van den toenmaligen penningmeester dier Inrichting, wijlen den Heer Van Bossk, mocht weg-

dragen en waarvan door dezen een voorstel werd gemaakt � dat echter, door het Bestuur werd verworpen. Wel is voor een paarnbsp;jaar in den boezem van dat bestuur zelf deze zaak weder ondernbsp;anderen vorm aan de orde gesteld. Maar sedert is daarvan nietsnbsp;meer vernomen. Moge het Bestuur van deze schoone en overigensnbsp;zoo voortreffelijk georganiseerde instelling en dat der overigenbsp;ziekenfondsen in Amsterdam er spoedig in slagen om een eindenbsp;te maken aan den misstand dat hunne leden, voor zoover zij �nbsp;niet alleen ter behandeling van oogziekten maar ook van anderenbsp;ziekten � verpleging in zieken-inrichtingen behoeven, gedwongennbsp;zijn om, zooals thans feitelijk het geval is, daartoe tot de openbarenbsp;of bijzondere liefdadigheid hun toevlucht te nemen ').

Wanneer men rekening houdt met den maatsohappelijken toestand der z.g. arbeidende klasse, dan wekt het inderdaad verbazing dat er onder deze omstandigheden nog zoovelen gevonden werdennbsp;die in staat waren hunne eigene verpleegkosten te voldoen. Uitnbsp;tabel III toch blijkt dat dit aantal van de verpleegden uit Amsterdam van �75 tot �94 gemiddeld 46.9%, v��r �85 zelfs 66.7% ennbsp;dat der buiten Amsterdam wonende verpleegden gem. 83.4%, v��rnbsp;�85 zelfs 87% bedroeg. Wel is waar zijn deze cijfers om de opnbsp;pag. 12 en 13 genoemde en de op pag. 16 sub 1�. nog te vermeldennbsp;redenen te hoog. Maar al brengt men ze tot de helft terug dannbsp;zouden ze naar �t mij voorkomt toch nog aanzienlijk mogen heeten.nbsp;Q-root genoeg in elk geval, om, bij de stellige wetenschap dat zijnbsp;door uitbreiding van den werkkring der ziekenfondsen of co�peratienbsp;onder anderen vorm nog belangrijk hooger kunnen worden opgevoerd, de verwachting te wettigen dat ook hier eene volledigenbsp;toepassing van het -beginsel der �self-help� blijken zal volstrektnbsp;geen utopie te zijn. Vooral in verband met de resultaten die vannbsp;steeds ruimere toepassing der co�peratie ook op ander gebied mogennbsp;worden verwacht.

Nog op een paar andere bijzonderheden wensch ik de aandacht te vestigen. Uit tabel III blijkt dat het aantal voor eigen rekening

Van de 379 leden van A. Z. A. die van�86�94 in de Inrichting voor ooglijders werden verpleegd, verkeerden 323 d.i. 86 �/o in dit geval.nbsp;� Volgens mij welwillend door den Heer Stuupff, directeur vannbsp;het Binnen-Gasthuis verstrekte inlichtingen, behoorden van de 5272nbsp;personen die van Augustus �94 tot Aug. �96 in de gasthuizen dernbsp;gemeente werden opgenomen, 704 d.i. 13.3 % tot de leden vannbsp;ziekenfondsen.

verpleegden uit Amsterdam na 1885 van 66 7 % tot 33.4 % is gedaald, terwijl het onder hen, die buiten Amsterdam woonden,nbsp;slechts weinig is afgenomen. De redenen daarvan zijn gelegen:

lo. in de verplaatsing van de stedelijke kliniek voor ooglijders naar de Inrichting. Daardoor toch is niet alleen het aantal bedeeldennbsp;rechtstreeks belangrijk toegenomen. Maar die maatregel heeft ernbsp;ongetwijfeld tevens aanleiding toe gegeven dat door vele minvermogenden misbruik gemaakt is van de groote vrijgevigheid waarmede door het Burgerlijk Armbestuur te Amsterdam ook aan hennbsp;die niet tot de geneeskundig-bedeelden behooren, bewijzen totnbsp;kostelooze verpleging in de gasthuizen worden uitgereikt (verg. denbsp;noot op pag. 15);

2o. in de stichting (in�78) van de Vereeniging �Hulp voor minvermogende ooglijders� wier werkzaamheid � in strijd met hare oorspronkelijke bedoeling � onder den drang der omstandighedennbsp;van lieverlede het karakter eener gewone �bedeeling� heeft aangenomen. Het gevolg daarvan is geweest, dat tot de sterkenbsp;stijging van het aantal personen, dat voor rekening dezer vereeniging is verpleegd (van 16.3 % v��r tot 60.1 % na 1885) velennbsp;hebben bijgedragen, die zonder hare hulp zelf hunne verpleeg-kosten zouden hebben voldaan.

Tot mijn leedwezen moet ik mij, om niet te uitvoerig te worden tot de eenvoudige meded�eling der voorafgaande, naar ik meen niet onbelangrijke bijzonderheden bepalen. Wellicht kom ik daaropnbsp;elders uitvoeriger terug.

Uit het voorafgaande is gebleken dat onze Inrichting op groote en steeds toenemende schaal inzonderheid ten behoeve vannbsp;minvermogenden is werkzaam geweest. Ik geloof er bij te mogennbsp;voegen dat zij veel nut heeft gesticht. Maar het is uit den aardnbsp;der zaak niet mogelijk dit nauwkeurig met cijfers te staven,nbsp;allerminst in een verslag dat hoofdzakelijk voor niet-geneeskun-digen bestemd is. Ik zal mij daarom tot een paar mededeelingennbsp;bepalen.

Het aantal grootere operaties gedurende haar 20-jarig bestaan in de Inrichting verricht, heeft omstreeks 4800 bedragen, waarvannbsp;2000 v��r en 2800 na �85. Dit laatste cijfer zou nog grooter zijn,nbsp;ware �tniet dat daaronder, voor zooverre de laatste jaren betreftnbsp;alleen de op de 3e klasse verrichtte operaties begrepen zijn,nbsp;terwijl daaronder voor �85 ook die op de Ie en 2e klasse opgenomen zijn.

Sedert lang was het bekend, dat onder de minvermogende bewoners van. de z.g. Jodenbuurt op groote schaal eene endemie van ooglijden heerscht. Maar eerst sedert de Inrichting in werking tradnbsp;zijn de aard on de omvang van die endemie en hare beteekenisnbsp;voor Amsterdam aan het licht gekomen. Daardoor werd denbsp;stoot gegeven tot een nader onderzoek omtrent het voorkomennbsp;dier oogziekte op de openbare lagere scholen, omtrent hare oorzakennbsp;en de middelen tot hare bestrijding, waartoe door de opzettelijknbsp;tot dit doel in het leven geroepen �Commissie tot bestrijding dernbsp;besmettelijke oogziekte onder minvermogende Isra�lieten� krachtignbsp;werd medegewerkt.

Na al wat omtrent een en ander door mij in deze verslagen is gezegd, zal ik daarover thans niet verder uitweiden en mij bepalennbsp;tot enkele opmerkingen naar aanleiding van het hier volgendenbsp;ov'erzicht van het aantal lijders aan bedoelde oogziekte die op denbsp;polikliniek werden behandeld. Die ziekte omvat twee vormen: denbsp;besmettelijke slijm- en etterafscheidende ontstekingen van hetnbsp;bindvlies der oogleden, en het Trachoom, eene eigenaardige ontaarding van het bindvlies, die, hoezeer op zich zelve niet besmettelijk,nbsp;'voor het oog dat daardoor getroffen wordt, in hooge mate gevaarlijk worden kan, en in zeer vele gevallen indien al niet totnbsp;volslagen blindheid dan toch tot belangrijke vermindering vannbsp;het gezichtsvermogen leidt. Ofschoon beide uit verschillende oorzaken ontstaan, komt het Trachoom bij de op do poliklinieknbsp;behandelde lijders meestal met slijm- of etterafscheiding gepaardnbsp;voor. Bij de beoordoelmg van de in de tabel voorkomende getallennbsp;moet worden in het oog gehouden, dat op alle groote polikliniekennbsp; 25 a 30% lijders aan besmettelijke bindvlies-ontstekingen ennbsp; 1 % lijders aan Trachoom voorkomen. Deze cijfers zijn dus tenbsp;beschouwen als de ongeveere uitdrukking van den normalen-toestand

dat v��r �85 onder de niet-Isra�lieten het aantal lijders zoowel aan besmettelijke bindvlies-ontstekingen als aan Trachoom als te grootnbsp;te beschouwen is;

dat het aantal aan beide ziekten lijdende Isra�lieten daarentegen nog oneindig grooter was;

dat ook onder de niet-Isra�lieten na �85 het aantal lijders aan beide vormen schier regelmatig is afgenomen en zelfs tot benedennbsp;het normale is gedaald.

door Isra�litische kinderen worden bezocht^ gedurende de jaren 1880�1889 van 40 tot 30 % is verminderd^ terwijl dat op denbsp;Isra�lietisclio bewaarschool in 1881 76 %, in 1888 65 % en in 1892nbsp;50 % bedroeg en dat op de Isra�lietische bijzondere school (Talmudnbsp;Tora) van 53.2 % in 1881 tot 18 % in 1893 is gedaald;

dat de hdogere graden van Trachoom, waardoor vroeger zoovele oogen blind werden gaandeweg zeldzamer worden; ')

dan bestaat er inderdaad alle grond om aan te nemen dat de endomio in de Jodenbuurt van lieverlede zoowel in om vang als innbsp;hevigheid afhoemt. Dat onze Inrichting op dit resultaat niet zondernbsp;invloed is geweest, zal zeker door niemand^ die van nabij met denbsp;geschiedenis dier ondemie bekend is, worden betwijfeld.

Omtrent de finanti�'ele geschiedenis der Inrichting wensch ik het volgende op te merken-

Toon � nu 25 jaar geleden � wijlen de hoogleeraren C. B. Tilanus en Van Q-euns zich met don verslaggever vereenigdennbsp;om pogingen te doen ten einde eene Inrichting voor ooglijders,nbsp;inzonderheid voor minvermogenden (in den door hen bedoeldennbsp;zin) in het leven te roepen, gingen zij uit van de overtuiging, datnbsp;zoodanige inrichting eigenlijk door de belanghebbenden zelve behoordenbsp;te worden gesticht en onderhouden. Het eerste moest echter, zelfsnbsp;in eene stad als Amsterdam, als onmogelijk worden beschouwd ^).nbsp;Zou zij dus tot stand komen dan moesten althans de gelden totnbsp;hare stichting benoodigd, uit vrijwillige bijdragen worden bijeengebracht. Dit is dan ook geschied. Ook de aanzienlijke kastennbsp;eener later noodig gebleken vergrooting der Inrichting en van dennbsp;aankoop van een deel van den haar omringenden tuin werden doornbsp;legaten en giften gedekt. En met innigen dank herdenken wijnbsp;allen, dooden en nog levenden, met enkele uitzonderingen allennbsp;inwoners van Amsterdam, die daartoe hebben medegewerkt. Maarnbsp;men achtte het niet onmogelijk om de kosten van onderhoud doornbsp;de belanghebbenden te doen dragen � al ontveinsde men zichnbsp;geenszins dat dit als een ideaal moest worden beschouwd, waarvannbsp;de verwezenlijking eerst in eene verre toekomst mocht wordennbsp;verwacht.

�) Zie Dr. Josephus Ji�ta in de �Geneeskundige Courant� van 22 October 1893.

Nu zou men met het oog op het feit, dat de exploitatie-rehening over 1894 met een batig saldct van meer dan � 3000 sluit, kunnennbsp;meenen dat dit ideaal reeds � bereikt, ja overtroffen is. Dit isnbsp;echter geenszins het geval. Immers dit saldo is alleen daardoornbsp;verkregen, dat de geneeskundigen hunne diensten' op de polikliniek en op de 3e klasse dor kliniek nog immer kosteloosnbsp;verleenen en dat voor de verzekering van een pensioen bijnbsp;ouderdom of invaliditeit aan de bij do Inrichting werkzame beambtennbsp;nog niet is gezorgd. Leemten, waarin bij gebreke van de noodigenbsp;middelen tot dusverre nog niet kon worden voorzien. Daarbijnbsp;komt nog dat de verwijdering dor van gemeentewege verpleegdenbsp;ooglijders uit de Inrichting (zie pag. 7) waardoor het aantal verpleegden op de 3o klasse met ongeveer 25 per dag is afgenomen,nbsp;ongetwijfeld tot aanzienlijke vermeerdering der verpleegkosten,nbsp;in verhouding tot do te ontvangen vorpleeggelden, leiden zal. Metnbsp;het oog op een on ander is de finantioelo toestand lang niet zoonbsp;gunstig als het geval schijnt te zijn en blijft do Inrichting ooknbsp;in do toekomst dringende behoefte gevoelen aan den steun vannbsp;buiten, haar tot dusverre op zoo onbekrompen wijze verleend.

Maar ook al mocht do flnantieele toestand der Inrichting, nadat zij aan al hare verplichtingen zal hebben voldaan, even gunstignbsp;blijven als thans hot geval schijnt te zijn, dan zal toch hot ideaalnbsp;niet bereikt mogen heeten v��rdat de kosten van onderhoud, vOornbsp;zooverre het de minvermogenden betreft, inderdaad door honzelvenbsp;worden gedragen. En daarvan is het nog verre af.

�och zijn do reeds verkregen uitkomsten van dien aard, dat ons geloof aan de mogelijkheid der verwezenlijking van dat ideaalnbsp;na 20 jaren nog in het minst niet is verzwakt.

Bedrieg ik mij niet, dan zal men uit de voorafgaande mededee-lingen den indruk hebben overgehouden, dat de Inrichting voor ooglijders gedurende haar 20-jarig bestaan aan eene werkelijkenbsp;behoefte heeft voldaan en, althans in hoofdzaak, aan hare bestemming heeft beantwoord.

Die mededeelingen getuigen tevens van den gestadigen bloei waarin de Inrichting zich heeft mogen verheugen.

Dien bloei meen ik voor een deel te mogen toeschrijven aan hare organisatie en haar onafhankelijk karakter.

Wat het laatste betreft, herhaal ik uit volle overtuiging, wat ik voor 10 jaren zeide; �Is vrijheid voor het individu voorwaarde tot

ontwikkeling, ook voor instellingen als de onze is, vrij, d. w. z. zich zelve ten wet (autonoom) te zijn, onontbeerlijk om tot vollenbsp;ontplooiing van haar eigenaardig karakter nn daardoor tot bloeinbsp;te kunnen komen. Het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijdersnbsp;zou nooit geworden zijn wat het is, indien het van Staat of Gemeente afhankelijk geweest ware. Ook voor onze Instelling zounbsp;ik het als een groot gevaar beschouwen, indien zij ooit gedwongen werd zich zoodanige afhankelijkheid te getroosten.� Maar dienbsp;onafhankelijkheid^ ik ben er nog dieper van overtuigd dan vroeger, ze brengt ook hare gevaren mede. Het lot van vrije instellingen toch is in veel hoogere mate afhankelijk van de personennbsp;die met de behartiging harer belangen belast zijn, dan dat vannbsp;Staats- of Gemeente-instellingen. En ook in dit opzicht is onzenbsp;Inrichting zeldzaam gelukkig geweest. Het is met een gevoelnbsp;van innige dankbaarheid dat ik dit uitspreek. Eene naderenbsp;toelichting daarvan zou eischen dat ik in persoonlijke waar-deeringen trad, waarvan ik mij kieschheidshalve wensch tenbsp;onthouden.

Ik eindig dit overzicht met de woorden waarmede ik dat over de 10-jarige werkzaamheid der Inrichting besloot:

�Wanneer allen, die aan onze Inrichting verbonden zijn, welke ook de taak zij die hun is aangewezen, blijven samenwerken om dienbsp;Inrichting meer en meer te doen beantwoorden aan het schoonenbsp;doel, waarmede zp werd tot stand gebracht, dan zal er voorzeker,nbsp;als in �t verleden, ook in de toekomst zegen op hare werkzaamheid rusten.�

STATISTIEK DER OOGZIEKTEN

mEIOHTmG voor OOGLIJDERS

te AMSTERDAM,

gedurende het jaar 1894.

REKE��IM� EI YEEAITWOOEDIIG 1894.

EXPLOITATIE-REKENING.

UITGAVEN.

1�er Huishouding.........� nbsp;nbsp;nbsp;6964.91

� Salarissen............ � nbsp;nbsp;nbsp;4903.73*

� Wasch.............. 1012.3igt;*

� nbsp;nbsp;nbsp;Vuur................ � nbsp;nbsp;nbsp;573.43

� nbsp;nbsp;nbsp;Licht................ � nbsp;nbsp;nbsp;795.08

� nbsp;nbsp;nbsp;Water............... � nbsp;nbsp;nbsp;71.20

� nbsp;nbsp;nbsp;Belastingen.......... � nbsp;nbsp;nbsp;391.90

� Huisraad............. � nbsp;nbsp;nbsp;259.32*

� nbsp;nbsp;nbsp;Kleeding.............. � nbsp;nbsp;nbsp;321.27

� nbsp;nbsp;nbsp;Schrijfbehoeften......� nbsp;nbsp;nbsp;18.57*

� nbsp;nbsp;nbsp;Drukloon en Boeken.. �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;476.48

� nbsp;nbsp;nbsp;Advertenti�n......... ,, nbsp;nbsp;nbsp;2.55

� Onderhoud van het Gebouw................ � nbsp;nbsp;nbsp;1193.�

� nbsp;nbsp;nbsp;Onderhoud van den Tuin �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;162.95

� Onderhoud van het Huis-

� nbsp;nbsp;nbsp;raad................. � nbsp;nbsp;nbsp;145.35

� Apothekersrekeningen.. � 1111.22* � Geneeskund. voorwerp. � 2025.17nbsp;� Buitengewone uitgaven �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;324.90*

� nbsp;nbsp;nbsp;Voordeelig Saldo..... � nbsp;nbsp;nbsp;3613.48

� 24365.84

P.M. In het bezit der Vereeniging bevinden zich � 8000 SJ % Pandbrieven Amsterdamsche Hypotheekbank en � 3000 3^ % Pandbrieven Maatschappijnbsp;voor Hypothecair Crediet in Nederland met uitkeering.

Giften en Legaten in 1894.

Legaat van Wijlen Mejuffrouw J. E. Helmcle . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� BOO.�

LEGAAT.

Dengenen, die onze Inrichting bij Testament willen gedenken, wordt de volgende formule aanbevolen.

�Ik verklaar te legateeren aan de Vereeniging tot Oprichting en �Instandhouding van een Gesticht tot behandeling van Ooglijders,nbsp;�inzonderheid Minvermogende, te Amsterdam, de Som van.......�

(Desverkiezende voege men hierbij; �Vrij van alle rechten en onkosten, ook van het recht van successie�.)

II. BEHANDELDEN OP DE POLIKLINIEK. (*) TOTAAL 119.114.

1-4 � ^ O p - 3 01 1	1 i n � G CD .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;01 o �D e ~ nbsp;nbsp;nbsp;O � N S� P	%	2 G o � 50 � a '� P G S (D	%	3 ^ . O �t-H � � O) � fl lt;E .S O) �� o-bd-S	%	4 � � lt;D A ^ -� quot;�i CD S CD ic; 0) g �	%	5 ' s a Ts � o �	%	6 SI'S G �	%	7 CD lO ce -J-3 o	8 G ^ g o g o � lt;Xgt; rG -iJ O oi oi O lt;D	%
1875-1884	16144	52.6	9083	29.6	4357	14.2	1079	3.6	30663	88.4	4055	11.6	34718	672	1.9.
1885-1894	48426	65.9	16070	21.9	4795	6.5	4242	5.7	73533	87.2	10863	12.8	84396	1396	1.65
Totaal. . . .	64670	61.9	25163	24.1	9152	8.9	5321	5.1	104196	87.5	14918	12.5	119114	2068	1.7

1 en 2) uit Amsterdam = 89723 = 86 % 3 en 4) �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 14473 = 14 %

procenten hebben betrekking niet tot de onvermogenden (die als zoodanig kosteloos worden toegelaten), maar tot de gezamenlijke minvermogenden, dus van hen die in de termen vielen om voor den toegang tot de polikliniek eenenbsp;geldelijke bijdrage te betalen (kol. 1, 2 en 6) maar dit niet deden. � De buiten Amsterdam woonachtige behandeldennbsp;zijn allen als minvermogenden aangemerkt, omdat het aantal bedeelden onder hen (waarvan bovendien geen aan-teekening werd gehouden) z�� gering is dat het zonder bezwaar kon worden verwaarloosd.

y EREENIGING lOT HET

GEVESTIGD TE j^OTTERDAM,

Negen en twintigste Verslag,

LOOPENDE OVER HET JAAR 1894.

Negen en twintigste Verslag

VAN HET BBSTUDK HEB VEREENIGING TOT HET VEELEENEN VAN HDLP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDEES VOOR Z � I D-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, LOOPBNDEnbsp;OVER HET JAAR 1894.

Weder is een jaar in de geschiedenis onzer Stichting ver-loopen, dat voor ons verslag weinig buitengewoons te vermelden aanbiedt. Alleen werden eenige lokalen van bestemming veranderd;nbsp;onze Geneesbeer-Directeur doet daarvan mededeeling in zijnnbsp;verslag. In de inrichting van het gebouw is nu de ruime ennbsp;doelmatige verdeeling der lokalen tot stand gekomen, dienbsp;Dr. DB Haas � en wij met hem � reeds lang gewenscht hebben,nbsp;en het isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eenenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voldoening tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kunnen getuigen, dat het

gesticht, waarin hij zoo onvermoeid werkzaam is, aan de door hem gestelde eischen thans zooveel mogelijk voldoet.

Het cijfer, nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onze begunstigers tot de inkomsten der

Vereeniging bijdroegen, steeg van � 3371.� in 1893 tot � 3399.50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1894nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en wijst dusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weder eenigen vooruitgang

aan. Maar nbsp;nbsp;nbsp;ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der pati�ntennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;steeg van 4643 tot 4905,

De overige cijfers, op de behandelde pati�nten betrekking hebbende, zijn in het verslag van onzen Direoteur-Geneesheernbsp;opgenomen (zie Bijlage A.)

� mej. C. M. Kmjweg, te �s-Gravenhage . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� 1500.�

,, nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zwijndrecht........,, nbsp;nbsp;nbsp;10.� ¹)

Van onze geldleeningen van 1881 en 1891 werd ��ne obligatie van � 500.� bij elke uitgeloot.

Bij het nazien der nommers bleek echter, dat het aandeel in de eerste uitgeloot, reeds vroeger ten geschenke was ontvangen.

Op 1 Januari 1895 bedroeg dus de geldleening yan 1881 nog per resto � 7000.� en die van 1891 � 29000.�

In de algemeene jaarlijksche vergadering van Begunstigers, op 28 Maart 1894, werd het aftredende bestuurslid, de heernbsp;C. A. E. VAN Lede herkozen. Tot ons leedwezen heeft echter

Na afsluiting der rekening -werd nog voor het jaar 1894 ontvangen van de gemeente Ouderkerk a/d. IJsel f 10.�. Dit bedrag wordt op het volgendenbsp;dienstjaar verantwoord.

� 6 �

de heer van Lede gemeend voor die herbenoeming wegens drukke bezigheden te moeten bedanken.

In de daardoor noodig geworden tweede algemeene vergadering, op 13 October 1894 gehouden, werd de heernbsp;Mr. J. VAN Hb�kelom met algemeene stemmen als bestuurslidnbsp;gekozen, welke betrekking door hem werd aanvaard.

Met den lof, door onzen Directeur-Geneesheer aan Mej. VAN Zelm, den heer J. H. Logbmann en het dienstpersoneelnbsp;toegebracht, kunnen Bestuurders zich gaarne vereenigen.

Hoe Dr. de Haas steeds meer moeite en tijd aan zijn lievelingsstichting ten koste geeft, het is ons allen ten vollenbsp;bekend. Waar door hem op zoo onberispelijke wijze eenenbsp;Inrichting bestuurd wordt, die wij � zonder vrees voor tegenspraak � een model in haar soort kunnen noemen, sprekennbsp;wij ten slotte den wensch uit, dat allen, die zijne nuttige werkrnbsp;zaamheid willen steunen, ons op onbekrompen wijze daartoenbsp;in staat mogen stellen.

G. H. VAN DAM.

J. H. HENKES Jr.

W. J. KRAEMER.

Negen en twintigste Verslag

VAN DB VEEBIOHTINGEN VAN DEN DIRIGEBRENDEN GE-NEESHBBR-OOGHEELKUNDIGB DER VEEBENIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLI.IDERSnbsp;VOOR ZUID-HOLIiAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM,nbsp;LOOPBNDE OVER HET JAAR 1894.

Het gezamenlijk aantal adviezen aan deze lijders gegeven bedraagt 32681 of gemiddeld 6.66 voor lederen pati�nt.

De polikliniek � het spreekuur � werd 307 werkdagen gehouden, en wel van �s morgens 8 uur af, om te eindigen, alsnbsp;de laatste der te 9|- uur aanwezige lijders geholpen was. Datnbsp;het werkelijk einde meestal elf uur en later wordt, kan wedernbsp;blijken uit de mededeeling dat 146 maal het aantal bezoekersnbsp;boven het gemiddeld cijfer van 66 klom, dat het maximumnbsp;bezoekers op ��n dag 101 bereikte, en op ��n morgen innbsp;December 31 pati�nten zich voor �t eerst aanmeldden.

Tot de kliniek moeten gebracht worden 154 personen, aan hun huis of tijdelijk verblijf bezocht, en 256 lijders, die in denbsp;Inrichting geheele verpleging erlangden.

Gemiddeld werden 28.4 personen per dag verpleegd; het maximum op ��n dag bedroeg 37.

Het aantal verpleegdagen was 10390. Voor 68 lijders met 1576 verpleegdagen werd door henzelve, voor 10 lijders metnbsp;387 dagen door particulieren, voor 42 lijders met 2156 dagennbsp;door kerkelijke of burgerlijke armbesturen eene tegemoetkomingnbsp;in de kosten ad 60 centen daags gedragen of toegezegd, 6271nbsp;verpleegdagen van 136 lijders bleven geheel voor rekening dernbsp;Vereeniging. � Daarenboven werden gedurende 17 dagen tweenbsp;moeders tijdens de verpleging barer znigelingen in de Inrichtingnbsp;gehuisvest.

De gemiddelde verplegingsduur was in het afgeloopen jaar voor rekening der lijders zelve 23.2, voor rekening van particulieren 38.7, voor rekening van armbesturen 51.3, voor onzenbsp;rekening 46.3, voor allen gezamenlijk 40.6. De betrekkelijknbsp;lange verplegingsduur in onze Inrichting vindt hare verklaringnbsp;in de omstandigheid, dat bijna uitsluitend hoogst ernstigenbsp;gevallen worden opgenomen, wat bevestigd wordt door het naarnbsp;verhouding der verpleegden groote aantal noodzakelijkenbsp;operati�n, en onder deze meer in het bijzonder door die ternbsp;verwijdering van voorgevallen regenboogvlies en van dennbsp;geheelen oogbol.

Terwijl de geneeskundige behandeling en zoowel geneesmiddelen als verbandstukken zonder eenige vergoeding worden verstrekt, wordt voor de noodige brillen in den regel denbsp;kostende prijs terug ontvangen.

673 mannen en 858 vrouwen; 1237 werden tegen vergoeding door de belanghebbenden zelve, 284 voor rekening van derden,nbsp;10 voor onze rekening uitgereikt.

Op de polikliniek werden 65 vreemde lichaampjes van onder de oogleden, 646 dergelijke voorwerpjes uit bet hoornvlies ofnbsp;de andere voorste deelen van het oog verwijderd, en 151nbsp;kleinere operati�n verricht.

Op de kliniek staan 320 grootere operati�n opgeteekend. Zij waren verdeeld als:

Bij het verrichten der kleinere en der groote operati�n werd telkens 7 maal algeheele bedwelming van den lijdernbsp;toegepast; in alle andere gevallen was plaatselijke verdoovingnbsp;meer dan voldoende om pijn buiten te sluiten.

Verbranding door warmte is 22 maal, door kalk 23 maal waargenomen, terwijl verder nog onder behandeling kwamennbsp;139 gevallen van lichte, 78 van zware verwonding.

Het telken jare versckijnende groote aantal zware verwondingen verdient bijzondere aandacht. De nu vernielde gevallen waren verdeeld over de rechterzijde met 31, over denbsp;linker met 47. Van 43 oogen werden slechts een paar vliezen door-hoord, van 35 nagenoeg alle deelen meer of minder verbrijzeld,nbsp;terwijl in 10 dezer oogen nog een stuk metaal aanwezignbsp;was. In het geheel gingen hiervan 27 oogen onherroepelijknbsp;verloren.

Hoeveel ongeschiktheid tot arbeiden deze cijfers vertegenwoordigen is moeilijk onder woorden te brengen. Wie in een bedrijf vast werkzaam was, treedt gewoonlijk daarin weder op,nbsp;al is het sommigen vooral in den aanvang lastig met het eenignbsp;overgebleven oog voldoende over afstand te leeren oordeelen omnbsp;bruikbaar werk te kunnen leveren; meestal hebben denbsp;patroons zooveel medegevoel met hun werkman, dat zij hemnbsp;hierbij te gemoet komen. Wie intusschen geen ambacht uitoefent, doch slechts als los werkman optreedt, ondervindtnbsp;veelal moeite om weder aan den slag te komen.

Dit onderwerp zou hier niet afzonderlijk zijn besproken, als ik niet meende er een wenk aan te kunnen toevoegen, dienbsp;veel onheil kan voorkomen. Lang niet alle ernstige verwondingennbsp;ontstaan door het bewerkte materiaal; dit heeft zelfs in denbsp;minderheid der gevallen schuld. Meestal moet de schuldnbsp;geschoven worden op den toestand, waarin het gebruiktenbsp;gereedschap verkeerde, toen het ongeluk plaats had. Zoowelnbsp;de beitel als de hamer worden, waar zij elkander voortdurendnbsp;raken, onzuiver; zij �krijgen een braam� en ten slotte vliegtnbsp;van zulk een braam eene schilfer af, en deze veroorzaakt het

ongeluk. Vandaar dat wie zijn gereedschap goed in orde houdt minder gevaar loopt eene verwonding te bekomen. Daarom zounbsp;ik dan ook de patroons willen wijzen op het nut om toezichtnbsp;te doen houden over de in hun werkplaatsen in gebruik zijndenbsp;gereedschappen.

Toen in het vorig jaar de lokalen der vroegere polikliniek afgewerkt en door de verpleegde kinderen in beslag genomennbsp;waren, is het gebruik zoodanig ingericht, dat een lokaal voornbsp;dagverblijf bestemd is, en dat enkel de andere lokalen metnbsp;bedden bezet zijn. Nu in het afgeloopen jaar de mannenen vrouwen-afdeelingen mede eene afdoende herstelling hebbennbsp;ondergaan, is ook daar de scheiding tusschen dag- en nachtverblijf voor wie niet voortdurend te bed moeten bljjven, ingevoerd ; in een lokaal van lederen vleugel bevinden zich over dagnbsp;de niet te bed liggende mannen en vrouwen; in de anderenbsp;vertrekken dierzelfde vleugels staan de bedden en vinden zij,nbsp;voor wie stilte een eerste vereischte is, een veel rustigernbsp;ligplaats. Wij mogen verwachten, dat de jaarlijksche onderhoudskosten van lokalen en huisraad door deze veranderde gebruikswijzenbsp;een gunstigen invloed zullen ondergaan.

De zorg voor de verpleging zoowel als voor de huishouding is met dezelfde toewijding en kalmte door de Directrice, Mej.nbsp;VAN Zelm, waargenomen en het dienstpersoneel blijft haarnbsp;voorbeeld volgen.

Ook de amanuensis, de Heer Logemann, houdt de uitgebreide administratie der polikliniek in goede orde.

Bij de samenstelling van dit verslag heb ik nogmaals de indrukken ondervonden, die de werkzaamheden van het afge-loopen jaar hebben teweeggebracht. Mogen daaronder enkelenbsp;onaangename herinneringen zijn, zij zijn te niet gegaannbsp;onder den invloed der verblijdende uitkomsten, welker aantalnbsp;verhoudingsgewijze steeds toeneemt. Ik mag dan ook wedernbsp;eindigen met een ontboezeming van dankbaarheid voor hen,nbsp;die de Vereeniging steunen, waardoor zij mij in staat stellennbsp;zoovele minder met aardsolie goederen bedeelden te helpen, alsnbsp;op eenigerlei wijze bun gezichtszintuig bedreigd wordt.

Alphabetische Staat,

AANTAL PEBSONBN, DIE DIT DE ONDEESCHEIDENB GEMEENTEN VAN Z�ID-HOLLAND IN 1894 BIJ DBnbsp;VBEEENIGING INGBSCHBEVEN ZIJN.

OVER ZICHT

DER REKENING EN VERANTWOORDING VAN 03SrT-Vquot;^l�Ta ST EN �CJIT�O-^A.F VOOR DB VEREBNIGING TOT HBT VBRLEENEN VAN H�LP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR ZDID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM,

over het negen en twin- tigste dienstjaar 1894.

GEWONE UITGAVEN:
1. Onderhoud der vaste goederen.........	� 1364	70
2. nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van het meubilair.........	� 666	91
3. Kleeding, bed- en tafelgoed, waschloon.....	� 862	1514
4. Verwarming, verlichting, water.........	� nbsp;nbsp;nbsp;853	81
5. Voeding...................	� nbsp;nbsp;nbsp;4978	58
6. Salarissen van het dienstpersoneel.......	� nbsp;nbsp;nbsp;1794	65
7. Geneesmiddelen en verbandstukken.......	� nbsp;nbsp;nbsp;1178	56
8. Brillen en kunstoogen.............	17	50
9. Instrumenten.................	� 12	�
10. Administratiekosten, jaarverslag enz.......	� 606	17
11. Rente en aflossing der leeningen........	� 1810	�
\	� 14145	0314
BUITENGEWONE UITGAVEN.
12. Nadeelig slot der gewone ontvangsten en uitgaven	� 1092	7514
13. Uitgaven aan het oude gebouw........	� nbsp;nbsp;nbsp;2400	�
14. Batig slot...................	� nbsp;nbsp;nbsp;29	8414
	� 8522	60
Rotterdam, 31 December 1894.

GEWONE ONTVANGSTEN;
1. Jaarlijksehe bijdragen.............	� 3399	50
2. Subsidie van de provincie Zuid-Holland.....	� nbsp;nbsp;nbsp;3000	�
3. nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� gemeente Rotterdam......	� nbsp;nbsp;nbsp;3550	�
4. nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� andere gemeenten in Zuid-Holland .	� nbsp;nbsp;nbsp;530	�
5. Restitutie van verpleegkosten.........	� nbsp;nbsp;nbsp;1912	70
6. Renten en andere baten............	� 660	08
7. Nadeelig slot................. v	., nbsp;nbsp;nbsp;1092	75*4
	� 14145	03'A
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN;
8. Batig slot van het vorig dienstjaar.......	� 140	4014
9. Giften voor eens:
A. Legaten..................	� 2600	�
B. Schenkingen................	� nbsp;nbsp;nbsp;250	�
C. Gelden in de bussen............	� nbsp;nbsp;nbsp;89	86 1^
10. Opbrengst van verkochte effecten.......	� nbsp;nbsp;nbsp;442	33
� 3522		60

Mr. J. VAN GENNEP, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester.nbsp;HENDK. C. DE WOLFF, Secretaris.

BEGRO OTING

VAN 03SrT�VA.lsrGrSX EN XJITGjf^AF VOOR DE VEREENIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR Z�ID-HOLLAND, GEVESTIGD �E ROTTERDAM,

over het dertig- ste dienstjaar 1895.

Mr. J. VAN GENNEP, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester.nbsp;HENDR. C. DE WOLFF, Secretaris.

Botter da m.

Crol (J. B.)

Grol (W. J.)

Dam (C. H. van)

Dam (��, H. van)

Dam (W. A. C. van)

Denekamp (Dr. M.)

Dobbelmann (L. R. H.) Doovemans (Gr. W.)

Dorp (W. A. van)

Driessen (A.)

Dnpken (M. J.)

Dnpont (J. M.)

Dutilh (Dr. J. M.)

Ebbeler (E. J.)

Ebeling (F.)

Eek (P. E.)

Embden (H. J. Meerkamp van) Erp (W. A. van)

Ea (Mevr. de Wed. G-. L. van) Eauchey (H. A.)

Florijn (A. G.)

FrauQois (J. J.)

Fulxri (Dr. A. D.)

Ga7.an (S.)

Geerling (Mej. H.)

Gennep (G. J. C. van) Gleichman (Jan J.)

Gogarn (J. H. A.)

Grewen (C.)

Groenewegen (Arts C.)

Groot (Anton H. M. de)

Haan (Dr. J. Vroesom de)

Haas (A. de)

Haas (Dr. J. H. de)

Halbertsma (Dr. S. J.)

Hansen (A. C. R.)

Hartevelt A.Hz. (A.)

Hartevelt (Dr. A. C.)

Hartog (W.)

Havelaar (C. G.)

Havelaar (Mej. G.)

Havelaar (Mej. J.)

Havelaar Jr. (P.)

Hazenberg (Mr. A. J.)

Heel (J. J. Marie van)

Held Jr. (A. den)

Helderman (Mevr. de Wed. A.) Henkes (H.)

21 �

� 25 �

Kralingcn.

Krimpen a/d. lek.

Krimpen a/d. IJsel.

Leiden.

Maarsen.

Melissant.

Middelharnis.

Kolff G.O.Mz. (C.)

Korteweg (S. L.)

Slis (J. J.)

Slis (P. L.)

Tiieuwediep.

Thomson (B. H.)

Nienwerkerk a/d. IJsel.

Mijnlieff (L.)

Nieuw-HelYoet.

Hein (j. W.)

Jiieuw-Lekkerland.

Kros (Dr. P. M. S.)

Smit Jz. (A.)

Smit van Nieuwlekkerland (L.)

Nienwe-Tonge.

Hers (Chir. F.)

Kieuwpoort.

Duitshoff (Arts A. M. W.)

Nijmegen.

Bijlert (W. A. van)

Mijs, Kolf! (Mevr. de quot;Wed. A. D.) Nicolai (Arts C.)

Oldenzaal.

stork (O. T.)

Oostburg.

Henry (Dr. H, B. Maal)

Oosthuizen.

Boerlage, Plemp (Mevr. C. P.)

Ond-Beierland.

Burgerlijk Armbestuur.

Kok (J. M.)

Lodder (Dr. K.)

Weel (Mevr. de Wed. A. van)

INLICHTING VOOL OOGLIJHELS

Verslag van den Geneesheer-Directeur.

Als vervolg op het verslag van het Bestuur, over het at'geloopen jaar, kan ik U het volgende mededeelen omtrentnbsp;de behandeling en verpleging.

Er werd in 1894 aan B756 personen hulp verleend, van, welken 1096 ook in vorige jaren de inrichting bezochtnbsp;hadden. Deze 3756 personen ontvingen 16000 adviezen ennbsp;daar het spreekuur op 301 dagen gehouden werd, was hetnbsp;gemiddelde aantal bezoekers 53 daags (53.1). Dit gemiddeldenbsp;aantal werd 139 maal overschreden. Deelt men het aantalnbsp;adviezen door het aantal pati�nten, dan ontving ieder gemiddeld 4 adviezen (4.2). Geheel juist is dit cijfer niet,nbsp;daar het alleen de adviezen op de polikliniek betreft ennbsp;daarbij niet zijn geteld de adviezen aan de verpleegden innbsp;huis, met 3384 verpleegdagen dus 16000 -f- 3384 = 19384nbsp;adviezen, dus ruim 5 per patient.

Men heeft wel eens gevraagd, in welke maanden het bezoek het grootst is en of de weersgesteldheid of ooknbsp;andere oorzaken invloed op de frequentie hebben.

Onderstaand tabelletje geeft hierop het antwoord: Januari 1294 consulten Juli ')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1023 consulten

Mij komt het voor, dat bij strenge koude het bezoek geringer is en dan alleen voor dringende aandoeningen �nbsp;vooral bij pati�nten van buiten � hulp verlangd wordt.nbsp;Ongunstig op het bezoek werkt ook influeiiza-epidemie (zulksnbsp;werd ook op buitenlandsche klinieken geconstateei�d), daarnbsp;door het aantasten van geheele gezinnen, soms geleidersnbsp;voor de oogzieken ontbreken en de influenza zelf nauwelijksnbsp;afzonderlijke oogaandoeningen doet ontstaan.

Van de 3756 pati�nten waren er 539 uit andere gemeenten van Zuid-Holland, o. a. uit Delft 182. Nog waren er 18nbsp;uit andere gemeenten van het Rijk.

Er werden 939 brillen voorgeschreven. Op de polikliniek werden 148 maal vreemde lichaampjes van het hoornvliesnbsp;of van het bindvlies der oogleden verwijderd. Het aantalnbsp;kleinere operaties, opening van abcessen, splijting vannbsp;traanwegen, wegnemen van gezwelletjes enz., bedroeg 102.

Wij hadden weder het voorrecht, dat de Heer J, J. F. Moet ons alle door hem verstrekte geneesmiddelen ennbsp;verband-benoodigdheden, met groote vrijgevigheid geheelnbsp;gratis leverde. Afgezien van het groote gemak mag ik hiernbsp;niet onvermeld laten, hoezeer ons zulks een groot finant�eel

') De twee laatste weken van Juli werd slechts di�iemaal per week spreekuur gehouden.

Van den Heer W. L. C. AVeimar alhier ontvingen wij een Sphaero-Curvim�tre van Heilmann ten geschenke, ooknbsp;al weder een zeer praktisch instrument, dat op eenvoudigenbsp;en juiste wijze terstond de sterkte van een bril bepaalt.

Op de polikliniek waren het weder de dames Cl. Bienpait, M. Gall� en E. Holtius, die hun tijd er aan gaven, omnbsp;mij op de jjolikliniek behulpzaam te zijn, terwijl Dr. Beukemanbsp;en Dr. Eaber gedurende mijne afwezigheid de welwillendheid hadden de behandeling der pati�nten op zich te nemen.

Mijn vriendelljken dank ook aan Jonkvr. J. van den Santheuvel, die steeds bereid was hulp te verleenen bijnbsp;de pati�nten, wanneer een der zusters afwezig was.

91 mannen met 1413 verpleegdagen 114 vrouwen -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1971nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_

de gemiddelde duur der verpleging w'as dus 16.5 dag. Aan 94 personen met 1911 verpleegdagen wnrd de verplegingnbsp;en behandeling geheel kosteloos verstrekt, terwijl 18 personen met 569 verpleegdagen slechts de helft of een deelnbsp;der verplegingskosten betaalden. AVer der in de poliklinieknbsp;ingeschrevenen w'erden in het R.-C. Ziekenhuis verpleegd.

In den afgeloopen zomer werden de muren en plafonds van de patienten-kaniers, de badkamers en de vestibule ennbsp;corridors geheel afgewerkt en geschilderd. Daardoor hebbennbsp;wij groote uitgaven gemaakt (die echter niet wederkeeren),nbsp;waardoor de rekening met een belangrijk te kort sluit.nbsp;Het kwam ons echter beter voor achter elkaar alles innbsp;orde te brengen, dan bij gedeelten, waardoor, zooals tenbsp;begrijpen is, telkens zich groote moeielijkheden voordoennbsp;door het tijdelijk buiten gebruik stellen van ziekenkamersnbsp;enz. Wij vertrouwen, dat de daadzakelijke sympathie voornbsp;onze Inrichting ons spoedig in staat zal stellen deze linan-cieele nioeielijkheid te boven te komen. En wij twijfelen ernbsp;geen oogenblik aan. Voor 5 jaren begonnen met een paarnbsp;groote giften, waaronder den grond waarop het gebouwnbsp;staat, waren velen bez�eid om door meerdere giften en toezegging van jaarlijksche bijdragen te steunen. Zoo kwamnbsp;de kliniek tot stand. In die 5 jaren werden 17134 pati�ntennbsp;behandeld, 769 pati�nten opgenomen en 737 grootere

operati�u verricht. Belangrijke cijfers, die het antwoord zijn op de vraag naar de bestemming van hetgeen onsnbsp;geschonken werd voor het dool, waarvoor wij het vroegen.

Herdenk ik die vijf jareii, dan komen mij zoovele gelukkige dagen voor den geest, maar ook dagen vannbsp;moeielijkheden en bezwaren, waarin ik den steun van hetnbsp;Bestuur nooit te vergeefs inriep, om mij van raad te dienen.nbsp;De grootste moeielijkheden zijn wij te boven, het zijn denbsp;eerste jaren van oprichting en ontwikkeling en do nu volgendenbsp;zijn die van verdere ontwikkeling en instandhouding ennbsp;voor die toekomst doe ik een vernieuwd beroep op denbsp;medewerking en belangstelling van het Bestuur en de Leden

TWEEDE JAARLIJKSCH VERSLAG betreffende de verpleging en het onderwijs in denbsp;Inrichting tot behandeling en verplegingnbsp;van behoeftige en minvermogende Oog-lijders te Groningen, over het jaar 1894,nbsp;door den Geneesheer-Directeur Prof. Dr.nbsp;M. E. Mulder.

Het is voor mij een aangename taak, dit jaar wederom verslag te geven omtrent de verpleging en het onderwijs in de Inrichtingnbsp;tot behandeling en verpleging van behoeftige en minvermogendenbsp;Ooglijders alhier.

Wat vooreerst het aantal pati�nten betreft, zoo bedroeg dit in het afgeloopen jaar 1337, dat is 165 meer dan in het jaarnbsp;1893.

Uit de hieronder volgende cijfers blijkt, dat het aantal tienten vooral in de laatste jaren steeds stijgende is.

in 1880 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	. 631	1888	. . 835
1881 . .	. 635	1889	. . 774
1882 . .	. 624	1890	. . 745
1883 . .	. 572	1891	. . 870
1884 nbsp;nbsp;nbsp;. .	. 665	1892	. . 963
1885 . .	. 646	1893	. . 1172
1886 . .	. 724	1894	. . 1337
1887 nbsp;nbsp;nbsp;. .	. 831

terwijl het zich laat aanzien, dat ook dit jaar het vorige weer zal overtreffen.

Het geheele aantal consulten in 1894 bedroeg 10,422, dat is verdeeld over de 260 dagen, waarop de polikliniek werd gehouden, ongeveer 40 per dag. Rekent men echter dat velenbsp;pati�nten, in de stad woonachtig, 2 a 3 malen daags in do

Het aantal verpleegden bedroeg dit jaar 136, n.1. 72 mannen en 64 vrouwen, met 3837 verpleegdagen.

� nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n (enucleationbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bulbi) 8.

Kleinere operaties, zooals paracentese van de cornea, operaties aan de traanwegen, verwijdering van vreemde lichamen uit hetnbsp;oog, operatie van chalazion enz., zijn niet afzonderlijk vermeld.

Ten opzichte van deze statistiek moet worden medegedeeld, dat het aantal der vermelde ziekten grooter is dan het aantalnbsp;pati�nten, daar op ��n oog verschillende ziekten kunnen aanwezig zijn, maar ook beide oogen weer kunnen verschillen.nbsp;Wij hebben n.1. getracht bij iederen patient zooveel mogelijk denbsp;verschillende ziektetypen weer te geven, vandaar dat de somnbsp;daarvan aanmerkelijk grooter is dan het aantal pati�nten.

Evenals in het vorige jaar is ook dit jaar de Inriehting zeer aan het onderwijs ten goede gekomen. Door het vrij groot aantalnbsp;pati�nten, die voor het grootste gedeelte door de studenten dernbsp;laatste studiejaren kunnen worden onderzocht, hebben ze gelegenheid in betrekkelijk korten tijd de meest voorkomende ziekte-vormen te zien en zich in de verschillende methoden van onderzoek te oefenen.

Vooral aan de oefeningen in het oogspiegelen en aan het onderzoek van refractie-anomalien wordt betrekkelijk veel tijdnbsp;besteed, daar dit de grondslag moet vormen van bijna iedernbsp;onderzoek en eenige vlugheid en zekerheid daarin slechts doornbsp;langdurige oefening kan worden verkregen.

Sedert jaren zijn we gewoon de oefeningen in het oogspiegelen niet meer te doen bij pati�nten, maar bij jongens en meisjesnbsp;uit de behoeftige klassen met uitwendig gezonde oogen, die voor

eene betrekkelijk kleine geldelijke belooning niet alleen gaarne daartoe bereid zijn, maar zelfs dikwijls in zulk een aantal opkomen, dat we velen teleurgesteld moeten terugzenden.

Deze methode, die wel eenige geldelijke opoffering eischt, acht ik veel beter dan, zooals gewoonlijk gebeurt, directe oefe-ning bij pati�nten, die niet alleen dikwijls met tegenzin zichnbsp;door de studenten laten onderzoeken , maar ook door een herhaald onderzoek allicht nadeel ondervinden.

Is eenmaal een zekere vaardigheid verkregen, dan kost een verder onderzoek bjj pati�nten betrekkelijk weinig moeite.

De oefeningen in het oogspiegelen werden 3 malen per week gehouden des avonds van 6 tot 7 uur, telkens voor een groepnbsp;van 12 � 14 studenten.

Voor de polikliniek kunnen de pati�nten zich iederen werkdag, behalve des Dinsdags, van 8i^�10 uur aanmelden; meestalnbsp;wordt het echter elf uur of half twaalf voordat alle pati�ntennbsp;zijn behandeld.

Konden wij in ons vorig verslag er met voldoening op wijzen, dat de regeering de noodige gelden had toegestaan voor eennbsp;assistent en dat eene offici�ele benoeming weldra zou volgen,nbsp;aan die verwachting is sedert voldaan door de benoeming vannbsp;Dr. R. Kijlstra alhier.

Met veel genoegen hebben wij die benoeming gezien, en wij hopen, dat Dr. Kijlstra, evenals tot nog toe, al zijne krachtennbsp;mag wijden aan de behandeling van de vele �oglijders, die bijnbsp;ons hulp komen zoeken, en dat hij ook weldra gedeeltelijk denbsp;cursussen in het oogspiegelen en in het onderzoek naar denbsp;functiestoornissen van het oog op zich zal nemen.

Sedert het vorige jaar is hierin geen verandering gekomen en wij hopen, dat ook Dr. A. Peikema, niettegenstaande zijn vertrek naar elders, lid daarvan moge blijven.

Ik kan niet nalaten hierbij aan genoemde Heeren mijnen har-telijken dank te betuigen voor de wijze, waarop zij steeds bereid zijn de belangen der Inrichting te bevorderen.

Evenals het vorige jaar kunnen wij verklaren, dat deze niet bepaald ongunstig is. Wel stijgen jaarlijks de uitgaven,nbsp;zoowel voor het onderwijs als voor het personeel, en neemtnbsp;het aantal contribuanten telken jare eenigszins af, doch aan dennbsp;anderen kant stijgen ook de inkomsten door de meerdere restitutie, die wij ontvangen voor verplegingskosten, omdat hetnbsp;aantal pati�nten stijgt.

Toen dan ook naar aanleiding van den bouw van een nieuw academisch ziekenhuis aan ons door H.H. Curatoren de vraagnbsp;werd gericht, of niet daaraan tevens eene afdeeling voor Oogheelkunde zou moeten worden toegevoegd, waarbij dan denbsp;tegenwoordige inrichting zou komen te vervallen, hebben wijnbsp;gemeend van dat aanbod geen gebruik te moeten maken. Welnbsp;zouden wij daardoor worden ontheven van vele beslommeringen,nbsp;die noodzakelijk verbonden zijn aan het beheer van onze inrichting en zouden wij voor de toekomst verzekerd zijn, maar aannbsp;den anderen kant zijn daaraan ook vele nadeelen verbonden.

Afgezien toch van de belangrijk hoogere uitgaven, die door de stichting van eene oogheelkundige afdeeling met alles watnbsp;daarbij behoort, aan het eventueel te bouwen academisch ziekenhuis zouden zijn verbonden, waardoor de moeilijkheden, dienbsp;nu reeds vrij groot zijn, aanmerkelijk zouden stijgen en wellichtnbsp;tot een langduriger uitstel zouden aanleiding geven, zijn wij vannbsp;oordeel, dat eene oogheelkundige afdeeling, zooals b.v. te Leidennbsp;het geval is, minder goed in een academisch ziekenhuis past.

Het meer huiselijk karakter, dat onze inrichting draagt, maakt ten eerste, dat de pati�nten veel eerder tot opnemingnbsp;overgaan, terwijl ook de mindere formaliteiten eene spoedigenbsp;opneming niet in den weg staan, �t geen vooral bij ooglijdersnbsp;zoo noodzakelijk is, omdat een kort uitstel hier vooral zulkenbsp;treurige gevolgen kan hebben.

Bovendien dienen oogljjders, die lichameljjk dikwijls betrekkelijk gezond zijn, meerdere vrijheid te genieten, vooral met �toog op de buitenlucht, dan aan pati�nten in een algemeennbsp;ziekenhuis kan worden toegestaan.

Met vertrouwen gaan wij dus de toekomst te gemoet, en mochten zich met der tijd finanti�ele bezwaren voordoen, dannbsp;verwachten wij, dat de hulp niet zal uitblijven.

Intusschen houden wij steeds het oog gericht op zuinigheid in het beheer en trachten zooveel mogelijk telken jare een weinignbsp;af te lossen van de schuld, ten bedrage van � 13,500, die nognbsp;op de inrichting rust.

Hierachter geven wij een gedetailleerd verslag van de inkomsten en uitgaven over het afgeloopen jaar.

Zooals reeds in het vorige jaarverslag werd vermeld, is de heer H. G. Priem onder den titel van Controleur, belast met allenbsp;administratieve werkzaamheden Met ijver en nauwgezetheidnbsp;heeft hij, als altijd, zich van deze taak gekweten.

Ook in de Gezusters Antonijsen, die het vorige jaar als huis-meesterossen werden gekozen, blijken wij eene goede keuze te hebben gedaan. Met ware toewijding kwijten zij zich van barenbsp;taak en trachten op alle wijzen het leven te veraangenamen vannbsp;de pati�nten, die in de Inrichting worden verpleegd.

Uitgaven.

Brandstoffen..............

Licht................

Wegens administratie...........

Aankoop en onderhoud van meubilair.....

Voor de wasch . nbsp;nbsp;nbsp;:....... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Werkloon en diverse uitgaven.......

Maatschappij der waterleiding ........

Aankoop, vracht en onderhoud van Instrumenten .

Aankoop voor de bibliotheek........

Medicamenten.............

Aan belastingen............

Traktement aan het personeel........

Rente van f 13.500 (hypotheek enz.).....

Voor voeding.............

Buitengewone uitgaven..........

Hout en steenen (verbouwen der veranda) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Voor aflossing van schulden........

f 195	49
- 121	39�
- 128	55�
- 250	87
- 112	72
- 136	94�
- nbsp;nbsp;nbsp;40	00
- 197	79�
- 384	85
- 252	83�
- nbsp;nbsp;nbsp;74	94�
- 600	00
- 600	00
- 1602	62
- 564	74
- nbsp;nbsp;nbsp;58	09
- 500	00 -
� 5821	85

LEDEN EN DONATEURS.

Lohman (Jhr. Mr. W. H. de Savornin), Lohman (Fr. L. W. M. de Savornin),nbsp;Modderman (Dames C.),

Swinderen (Jhr. W. A. A. de Marees van) Swinderen (Jhr. Q. P. A. de Marees van)nbsp;Swinderen (Jhr. Mr. 0. Q. van),

STATUTEN van de VEREENIGING - inrichting tot behandeiing en verpleging van minvermogende ooglijders te Groningen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;bevordering van het onderwgs in de oogheelkunde aan denbsp;Universiteit.

De gelden tot dat doel vereischt, worden gevonden door jaar-lijksche bijdragen van corporatien en particulieren, giften, legaten en vergoedingskosten van een deel der pati�nten.

Leden zijn zij, die eene jaarlijksche contributie van minstens �5, of eene gift in eens van minstens f 100, tot het instandhouden der inrichting bijdragen.

Donateurs zijn zij, wier contributie minder dan � 5 bedraagt of die eene kleinere som dan f 100 in eens aan de inrichtingnbsp;schenken.

De Inrichting wordt bestuurd en vertegenwoordigd door eene Commissie van 5 leden en een geneesheer-directeur.

De leden der Commissie worden door de leden gekozen, uit eene voordracht van 3 personen, door het bestuur opgemaakt.

Jaarlijks treedt ��n der leden van de Commissie af, maar is weder verkiesbaar.

Geneesheer-directeur is hij, die belast is met het geven van onderwijs in de oogheelkunde aan de Universiteit.

Het geheele inwendige beheer der Inrichting zoowel als de verdeeling der werkzaamheden Yan het bestuur, wordt geregeldnbsp;door huishoudelijke reglementen door het bestuur vast te stellen.

Eens in het jaar worden de leden ter algemeene vergadering opgeroepen. Bij die gelegenheid wordt een verslag gegeven vannbsp;den staat der inrichting gedurende het afgeloopen jaar en voorzien in de vervulling der vacatures in het bestuur.

Het bestuur belegt, zoo dikwijls het dit noodig acht, eene buitengewone vergadering der leden, waartoe deze minstens 8nbsp;dagen v��r den dag, waarop zij gehouden wordt, opgeroepennbsp;worden, met vermelding van het bijzondere doel der vergadering.

De vergadering der leden besluit over de opheffing der inrichting voor ooglijders op voordracht van het bestuur.

Het voorstel tot opheffing moet minstens 8 dagen v��r den dag, waarop de vergadering, waarin het behandeld zal worden,nbsp;gehouden wordt, aan de leden zijn rond gezonden.

In geval van ontbinding wordt aangaande het besteden der overgebleven gelden en bezittingen door de vergadering der ledennbsp;beslist, alles behoudens de bepaling van artikel 1702 B. W.

De vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen en twintig jaren en elf maanden.

AFD�ELING OOGHEELKUNDE van de Polikliniek te �s-Gravenhage.

Deze afdeeling mocht zich sedert de opening op 2 October 1893 direct in het bezoek van eenige pati�nten verheugen,nbsp;welker aantal steeds toenemende was en een enkelen ochtendnbsp;zelfs 42 bedroeg.

Gevestigd in eene kamer van bescheiden ruimte, was zij slechts van het allernoodigste meubilair en van de eenvoudigstenbsp;hulpmiddelen voor onderzoek voorzien; in dit laatste kon, danknbsp;zij den verbeterden finantieelen toestand, spoedig eene veranderingnbsp;ten goede aangebracht worden.

�s Ochtends te negen uur beginnende, zjjn we, dank zjj de welwillende en nauwgezette hulp van de Dames verpleegsters,nbsp;meestal te half elf uur klaar.

Er meldden zich aan, van 1 Oct. '93 tot 30Sept.'94, 1079 pati�nten, aan wie 5623 adviezen werden verstrekt, d. i. ongeveernbsp;19 per dag en 5.2 per hoofd.

Ter verpleging, voor operatieve behandeling werden in het R.-C. Ziekenhuis en in de particuliere Ziekeninrichting van Mej.nbsp;Schalkwijk, Barentzstraat, 10 polikliniek-pati�nten, (met 130nbsp;verpleegdagen) opgenomen en, waar noodig, kosteloos verpleegd,nbsp;waarvoor ik mijn welgemeenden dank betuig.

Door dezen spreek ik tevens mijn vriendelijken dank uit aan Mejuffrouw A. Verheijs, die de goedheid had de noodige oog-verbanden te verschaffen.

Trichiasis Entropion .nbsp;Blepharadenitisnbsp;Hordeola palp.nbsp;Abscessus palp.nbsp;Chalazionnbsp;Verrucae

Conjunctiva.

� membranacea � iollicularisnbsp;� granulosanbsp;Trachoma differ mansnbsp;^ papillarenbsp;Lupus cenjunctivaenbsp;Ophthalmia | ulcera et phlyctaenulae 1nbsp;scrofulesa | corneae et conj. jnbsp;Ecchymosis conj.

Cornea.

Sclerotica.

Chorioiditis disseminata � areolaris .nbsp;Chorio-retinitis ....nbsp;Atrophia chorioideae (M. grav.) .

Retina.

Apoplexia retinae Eetinitis pigmentosa .

Ablatio retinae ....

Opticus.

Congestie papillae Atrophia papillae e causa spin.

� nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� cerebr

� nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;idiopathica

Emboli vasorum retinae Amblyopia toxica

� e causa latente .

Anopsia ....

Lens

Cataracta senilis completa �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;incipiens

� nbsp;nbsp;nbsp;zonularis cong.

p nbsp;nbsp;nbsp;traumatica .

^ nbsp;nbsp;nbsp;consecutiva .

Aphakia

� c. obscur. capsulae

Corpus vitreum

Obscurat, corpor. vitrei Inflltrat. purul. .

Atrophia bulhi . Phthisis �nbsp;Anoplithalmosnbsp;Contusio bulhinbsp;Crlaucoma acutumnbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chronicum

Operati�n.

VERSLAG

AFDEELING OOGZIEKTEN,

� Zesde Vergadering van het Ncderlandsch. Oogheelkundig Gezelschap, gehouden op Zondag 16 December 1891 in liet Nederlandscli Gasthuis voor Ooglijdersnbsp;te Utrecht.

Op uitnoodiging van den Eere-Voorzitter, Prof. h. snellen, vereenigden zich ten IIV2 nre een groot aantal Leden in het Nederlandsch Gasthuisnbsp;voor Ooglijders, ten einde van het nieuwe gebouw kennis te nemen ennbsp;daarna eenige operation bij te wonen.

De operatie-kamer is op de bovenste verdieping, zeer ruim en geheel � aan muren, zoldering en vloer � donker beschilderd, zwart met donker grijsnbsp;afgezet. Het licht komt uitsluitend van ��n groot raam aan de noordzijde,nbsp;hetgeen bovendien bij gedeelten door donkere gordijnen kan worden afgesloten.

Het operatie-veld wordt hierdoor all��n door zijdelings invallend licht beschenen, terwijl verdere reflexie-beelden op de cornea worden vermeden.

De donkere omgeving werkt kalmeerend op het oog van den operateur en van den pati�nt. Voor den laatste ontstaat bovendien het voordeel, dat, ooknbsp;bij gering gezichtsvermogen, tegen den donkeren wand de vlam eener kaarsnbsp;kan worden gezien, hetgeen een onschatbaar hulpmiddel is, om den pati�ntnbsp;in de gewenscbte richting te doen flxeeren. Schijnbaar een kleinigheid,nbsp;hechtte Prof. snellen veel gewicht aan deze toepassing, die hij dankte aannbsp;een opmerking van pkies�ley smith, tijdens diens laatste bezoek aan hetnbsp;Gasthuis voor Ooglijders.

De leden volgden met belangstelling het verloop van een reeks van ope-rati�n: o. a. twee cataract-operati�n, zonder iridectomie, met vorming van een conjunctiva-lap, die de wond spoedig en volledig afsluit. Deze afsluiting acht snellen van belang ter voorkoming van latere infectie van buiten.nbsp;Zij wordt door hem ook toegepast bij verwondingen van de sclero-corneaal-grens, door het overleggen van een conjunctiva-lap, nadat het epitheliumnbsp;rondom de wmnd is afgekrabd, ten einde spoedige vastgroeiing te verkrijgen.

Een dezer cataract-pati�nten was een diabeticus. Snellen maakte vooraf opmerkzaam, hoe daarbij het pigment van de achtervlakte der iris gemakkelijk loslaat, hetgeen ook hier werd bevestigd.

Snellen gebruikt bij cataract-operati�n geen ooglidhouder, maar doet de oogleden door een assistent openhouden, met de vingers of met gevensterdenbsp;ooglid lepels.

Coca�ne, en bij wijde pupil ook pilocarpine, wordt v��r de operatie ingedroppeld; de coca�ne reeds een halfuur vooraf, opdat ook de iris ongevoelig W'orde.

Behalve strabisme-operatie, exstirpatie, iridectomie, werden ook twee sclerotomie�n verricht, evenzeer subconjunctivaal, door eerst een conjunctiva-wond te maken en de punt van de lans onder den cornealen conjunctiva-rand door te brengen.

Snellen deelde mede, dat hij bij glaucoma veelal de voorkeur geeft aan sclerotomie boven iridectomie, omdat men bij de eerstgenoemde operatie denbsp;nuttige werking behoudt van de samentrekking van den spincter iridisdoornbsp;aanwending van myotica.

( 512 )

ten half-2 de vergadering van het Oogheelkundig Leesgezelschap gehouden, en ten ruim 2 ure de oflici�ele Vergadering geopend in de ruime en fraainbsp;georneerde collegekamer van het Gasthuis voor Ooglijders.

De Voorzitter, Prof. n. dover, gaf dadelijk het woord aan den Eere-Voorzitter, die een hartelijk woord van welkom aan de Leden toeriep.

Hij dankte Prof. dover voor de welwillendheid, waarmede hij had toegestaan, om deze Vergadering te Utrecht te doen houden.

Nu het Gasthuis gereed is, stelde hij er veel prijs op, de Leden van het Oogheelkundig Gezelschap hier te mogen ontvangen, ook om hen nogmaalsnbsp;den dank te betuigen voor het groote blijk van belangstelling en sympathie,nbsp;dat de stichting heeft ontvangen van leerlingen en oud-leerlingen, die innbsp;het Oogheelkundig Gezelschap rijkelijk zijn vertegenwoordigd.

De bustes van helmholtz, v. gkaefe en donders wijzen er op, welken geest men hoopt in het Gasthuis te zien voortleven.

Het Gasthuis heeft ook van elders veel belangstelling genoten, blijkens de bezoeken van huitenlandsche collega�s, geschenken en vooral het besluit van het Internationaal Oogheelkundig Congres, onlangs te Edinburghnbsp;gehouden, waar schier met algemeene stemmen werd besloten, dat hetnbsp;eerstvolgend Congres in 1899 zal sainenkomen te Utrecht.

Tot organiseerend Comit� zijn daartoe benoemd: de Voorzitter en de Eere-Voorzitter van het Oogheelkundig Gezelschap, in samenwerking metnbsp;den Voorzitter en den Secretaris van het voorgaand Congres, Dr. robbrtsonnbsp;en Dr. berrv, beiden Hoogleeraren te Edinburgh.

Spreker vraagt reeds thans den steun en de medewerking van alle Neder-landsche oogheelkundigen. Zeker zal de moeilijke taak, om oen Internationaal Congres te oi�ganiseeren, een bolwerk vinden in de eenheid onzer vakmannen, zooals die beoogd en bevorderd wordt door een steeds in bloei toenemend Oogheelkundig Gezelschap.

Dr. VAN MOLL biedt een proefdruk aan van de door Prof. snellen en hem bijeengebrachte verzameling van Keurings-reglementen, die de eischen regelen, welke worden gesteld aan het gezichtsvermogen van de aspiranten voornbsp;burgerlijke en militaire betrekkingen. Er zal spoedig tot afdrukken wordennbsp;overgaan. Enkele leemten zullen weldra zijn aangevuld.

M.M. H.H.! Eeeds in 188o had ik er dikwijls over nagedacht of de gewone enucleatio hulbi niet kon worden vervangen door een meer conservatievenbsp;methode, nl. door eenvoudig, na wegneming der cornea, de contenta van hetnbsp;oog met een scherpen lepel te verwijderen en de sclerotica met de aanhechting der spieren enz. te laten zitten. Keeds was ik begonnen deze operatienbsp;op konijnen voor te bereiden, toen een mijner leerlingen, de Heer daubanton,nbsp;mij om een onderwerp verzocht voor een dissertatie. Ik stelde hem toennbsp;voor, dit onderwerp ter hand te nemen en daarbij deze operatie uit tenbsp;voeren op het cadaver, op gezonde konijnenoogen en op konijnen, bij wienbsp;kunstmatig, door het inbrengen van purulente stoffen in het oog, een panophthalmitis was opgewekt. Uit al deze proeven bleek weldra dat deze operatie

(513 )

zeer goed was uit te voeren, en omtrent de daaraan verbonden vo�rdeelen werd in de inleiding der dissertatie 1), die ook geheel mijn meening uitdrukte, het volgende medegedeeld:

1�. �Zal ze, zooals ons bij proeven op konijnen is gebleken, veel gemakke-�lijker zijn uit te voeren dan de gewone enncleatio bulbi, omdat men niet �noodig heeft de verbinding van het oog met de conjunctiva, de spieren ennbsp;�den nervus opticus los te maken, maar, na wegneming van de cornea, slechtsnbsp;�de contenta v^an het oog met een scherpen lepel behoeft te verwijderen,nbsp;�wat zeer gemakkelijk gaat.

2quot;. �Zal het later te dragen kunstoog een veel grootere beweeglijkheid kun-�nen verkrijgen, omdat de aanhechting der spieren niet behoeft te worden �losgemaakt, terwijl door het overblijven van een kleine stomp het invallennbsp;�van het bovenste ooglid min of meer zal worden tegengegaan.'

3quot;. �Wordt hierbij de geheele conjunctiva gespaard, wat bij de gewone �enucleatio bulbi niet in die mate het geval zal zijn, hetgeen ook van grootnbsp;�gewicht is voor het te dragen kunstoog.

4quot;. �Kan deze operatie waarschijnlijk ook met succes worden toegepast in �gevallen, waarbij men tot dusver niet gaarne de overigens zeer gewenschtenbsp;�enucleatio bulbi verricht, nl. bij panophthalmie. Zooals ons nu bij proevennbsp;�op dieren is gebleken, is een uitlepeling van het oog, zelfs bij hevige panoph-�thalmie, een operatie, die niet alleen gemakkelijk is uit te voeren, maar dienbsp;�ook in korten tijd alle ontstekings-vei�schijnselen doet verdwijnen. De eenigenbsp;�vraag is, of bij den mensch deze operatie evengoed kan worden toegepastnbsp;�als bij dieren en of ze niet alleen even voldoende is ter voorkoming vannbsp;�sympathische ontsteking van het andere oog als een gewone enucleatio, maarnbsp;�ook, of in de operatie zelve geen gevaar voor het andere oog ligt opgesloten.

�Wat het eerste punt betreft, de uitvoerbaarheid, uit analogie met de door �ons genomen proeven op konijnen, gelooven wij, dat ook bij den menschnbsp;�aan de operatie geen bezwaren zijn verbonden. Wat het tweede punt be-�treft, het gevaar voor sympathische ophthalmie, zoo is het te verwachten,nbsp;�dat wanneer alle contenta van het oog zijn verwijderd, glasvocht, retina,nbsp;�chorio�dea, corpus ciliare en iris, er al even weinig vrees zal bestaan voornbsp;�sympathische ophthalmie van het andere oog, als wanneer tevens de scle-�rotica werd verwijderd, die als een vrij indifferent bestanddeel van het oognbsp;�wordt beschouwd. Dit is trouwens een punt, dat door proeven op dierennbsp;�niet is uit te maken, maar waarover de practijk uitspraak zal moeten doen.�

Aan het slot der dissertatie wordt, bij de opsomming der indicaties als ons oordeel uitgesproken, dat de exenteratio bulbi, behalve bij intraoculaifenbsp;tumoren, de enucleatio geheel kan vervangen, misschien zelfs bij reeds uitgebroken sympathische ophthalmie.

�AVat eindelijk de gevallen betreft, w'aarin reeds sympathische irritatie, of, �erger nog, sympathische ontsteking op het gezonde oog aanwezig is, zoonbsp;�schijnt het wel bedenkelijk een operatie, die vooral bij sympathischenbsp;�iriitatie zoo uitstekend werkt, te vervangen door een andere, waarvan men

4 nbsp;nbsp;nbsp;( 514 )

�nog niet alle voor- en nadeelen kent, maar toch zouden wij ook hier de �exenteratio bulbi niet minder ge�ndiceerd achten. De ontsteking immers gaatnbsp;,,blijkbaar steeds uit van den tractus uvealis en het is niet in te zien, waaromnbsp;�bij volledige verwijdering daarvan er meer aanleiding bestaat tot voortdu-�ren der irritatie, dan wanneer terens de sclerotica werd verwijderd�.

Zooals gij ziet zijn in deze beschouwingon, voordat de naam exenteratio bulbi nog bestond, zoowat alle voordeelen en indicaties van de exenteratienbsp;aangegeven; alleen ontbrak nog maar de toepassing bij den menseb, waartegen ik eenigszins opzag, terwijl ik bovendien van oordeel was, dat er welnbsp;spoedig iemand zou opdagen, die de operatie bij den mensch zou uitvoeren.

Intusschen, voordat de dissertatie geheel was afgedrukt, deelde a. graefe in de Versammlung Deutscher Naturforscher und Aerztel) mede, dat hijnbsp;eenige malen de exenteratio bulbi had verricht bij panophthalmie, hoofdzakelijk met het doel om meningitis te voorkomen, daar hij twee gevallen hadnbsp;gezien van panophthalmie waarbij, na enucleatio bulbi, meningitis met leta-len uitgang was gevolgd.

Verder strekte zich bij graefe voorloopig de indicatie niet uit, terwijl wij daarentegen dit punt wel van belang achtten, maar aan de exenteratio bulbinbsp;daarentegen een veel grootere uitbreiding wilden geven, geheel zooals zenbsp;zich later heeft ontwikkeld.

Zooals gewoonlijk gaat met Hollandsche dissertaties, wanneer ze niet worden vertaald of gerefereerd, is daarvan weinig notitie genomen en ofschoon aannbsp;GRAEFE terstond een exemplaar is toegezonden, is ze in het latere werk vannbsp;BUNGE over exenteratio bulbi slechts even vermeld en is het vaderschap dernbsp;exenteratio bulbi aan graefe gebleven.

Intusschen is de exenteratio bulbi in de laatste 10 jaren veel verricht; � zelf heb ik ze in 40 gevallen bij verschillende vormen van oogziekten toegepast � en wanneer wij deze voegen bij de 750 vermeld in het laatste werkjenbsp;van woLKOMiTSCH 2), dan staan ons ongeveer 800 gevallen ten dienste.

Wat is nu gebleken omtrent de verschillende punten, die wij in de meer theoretische beschouwingen hebben opgesteld?

1�. De grootere bewegelijkheid van het kunstoog en het minder ingevallen zijn van het bovenste ooglid.

Hieromtrent zijn wel alle operateurs eensdenkend. Van alle kanten hoort men, en ook door mij is dit steeds geconstateerd, dat de excursies van hetnbsp;glazen oog veel grooter zijn dan na enucleatie. Dit is niet te verwonderen,nbsp;omdat de aanhechting der spieren niet wordt losgemaakt, en dus de bewegingen van den conjunctiva-zak, of liever van de omslagsplooi, waarop denbsp;randen van het glazen oog rusten, veel grooter is dan bij de enucleatie,nbsp;waar enkele spieren soms geheel teruggetrokken zijn en de beweging zeernbsp;gebrekkig is.

1) nbsp;nbsp;nbsp;A. Ueaefe, Hnucleation oder Exenteration? Tageblait der 57. Versammlungnbsp;deutscher Naturforscher und Aerzte. Magdeburg, 1884.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Exenteratio bulbi von Dr. roed. eljsabeth wotKOMi�scn. Basel und Leipzig, 1894.

( 515 ) nbsp;nbsp;nbsp;5

toenemen, door de stomp grooter te maken, zoo bijv. mules door het inbrengen van een glazen kogel in de ledige sclera-holte, b�nge door een dito van ivoor enz. Behalve dat de kogel dikwijls later wordt uitgestooten, geloofnbsp;ik, dat men daarmee den pati�nt meer plaagt dan helpt, en dat al dezenbsp;proeven ook wegens gevaar voor sympathische ophthalmie, zooals in 2 gevallen van CROSS wordt vermeld, moeten worden opgegeven.

Ook het invallen van het bovenste ooglid is na exenteratie veel geringer dan na enucleatie, zooals mij en anderen herhaaldelijk is opgevallen.

Uit een cosmetisch oogpunt meen ik dus dat de exenteratie verreweg te verkiezen is boven enucleatie, vooral wanneer de bulbus ziekelijk vergrootnbsp;was. In een paar gevallen met vrij sterk vergrooten bulbus heb ik zulknbsp;een uitstekend resultaat verkregen, als na enucleatie niet was te verwachten.

2�. De gemakkelijkheid in de uitvoering. Ofschoon ik dit voor een ophthalmo-loog van professie betrekkelijk gering schat, zoo kan het toch van groot belang zijn voor den medicus, die niet bepaald ophthalmoloog is en zich in de noodzakelijkheid ziet, bijv. een oog, dat zwaar verwond is, te verwijderen, zonder den pati�nt bloot te stellen aan een dikwijls lange en be-zwaarlij ke reis.

Bovendien is het mij, en ook anderen, gebleken, dat de pati�nten veel gemakkelijker tot de operatie overgaan, wanneer men hen meedeelt, datnbsp;men niet het gehcele oog, maar alleen den inhoud wil verwijderen.

Over dit punt is wel het meest gediscussieerd en het was dan ook daarom, dat GRABFE het eerst de exenteratio bulbi verrichtte. Nu weet ik wel, dat de opinies over het gevaar voor meningitis na enucleatie zeer verschillen, en dat velen van oordeel zijn, dat niet zoozeer de operatie de schuld isnbsp;van de meningitis, als wel de reeds te voren opgetreden infectie van dennbsp;orblta-inhoud, en daarom juist bij panophthalmie zoo vroeg mogelijk enu-cle�eren, maar toch geloof ik, dat het gevaar voor meningitis na enucleatie,nbsp;wanneer wij de geheele literatuur nagaan, niet is te ontkennen.

Nemen wij dit eenmaal aan, dan staat het theoretisch bij mij vast, dat de exenteratio bulbi hier veel minder kans geeft op infectie dan de enucleatie,nbsp;waarbij men de lENON�sche kapsel en de geheele orbita blootlegt, vooralnbsp;wanneer de bulbus reeds is doorgebroken of gedurende de operatie berst.

Reeds eenige malen heb ik bij panophthalmie de exenteratie verricht en evenals andere operateurs geconstateerd, dat de ontstekingsverschijnselennbsp;snel afnamen en er een uitstekende stomp voor een kunstoog overbleef.

Tot dusver is er ook nog geen enkel geval van meningitis na exenteratie bij panophthalmie medegedeeld. Bij dit punt moet ik nog opmerkzaamnbsp;maken op een verschil in de wijze van opereeren tusschen mij en de meestenbsp;andere operateurs. In de reeds vermelde dissertatie heb ik aaugegeven, datnbsp;men alleen de cornea langs den limbus moet verwijderen, wat zeer gemakkelijk gaat, door de eene helft met een mesje af te snijden en de anderenbsp;helft met een schaar af te knippen, terwijl daarentegen grabfb, b�nge ennbsp;de meeste anderen eerst de conjunctiva rondom de cornea losmaken en dannbsp;een smallen ring van de sclerotica mede wegnemen. Om 2 redenen acht iknbsp;die methede minder goed:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;omdat men onnoodig een gedeelte van de

( ai6 )

conjunctiva, al is dit nog zoo weinig, wegneemt en 2� omdat men daardoor de TENON�sche kapsel min of meer opent en het gevaar voor infectie vergroot, wat vooral bij panophthalmie is te vermijden. Dit losmaken van denbsp;conjunctiva en het wegnemen van een smallen ring van de sclerotica wordtnbsp;nu weliswaar gedeeltelijk daarom gedaan, om de conjunctiva en de scleroticanbsp;stevig te kunnen dichtnaaien en de kans op infectie van de sclera-holte tenbsp;verminderen, doch mijns inziens is dit niet noodig.

Nadat de operatie zooveel mogelijk onder antiseptische cautelen is uitgevoerd en de sclera-holte en de conjunctiva-zak nogmaals met een oplossing van sublimaat zijn uitgespoeld, wordt door mij geen sutuur aangelegd, maarnbsp;na een weinig jodoform in den conjunctiva-zak te hebben gepoederd, het oognbsp;met 10 pCt. boorzalf verbonden en bij het verwisselen van het verband denbsp;conjunctiva-zak telkens goed met sublimaat schoongemaakt. De openingnbsp;van de cornea sluit zich daarbij spoedig, evenals of ze was dichtgenaaid�nbsp;en mochten er al gedurende de operatie infectie-kiemen zijn binnengedrongennbsp;of deze door de operatie niet alle zijn verwijderd, zooals bij panophthalmienbsp;wel niet is aan te nemen, dan zullen ze mijns inziens minder kwaad verrichten, dan wanneer ze door het dichtnaaien als het ware zijn opgesloten.

B�nge hecht aan dit dichtnaaien ook vooral daarom veel gewicht, omdat zich dan binnen de sclera-holte een bloed-coagulum zal vormen en daardoornbsp;de stomp grooter zal blijven. Intusschen wordt na verloop van tijd denbsp;stomp gaandeweg kleiner, en ik ben overtuigd dat er op den duur in denbsp;grootte van de stomp geen verschil zal zijn, of men de sclera-holte heeftnbsp;dichtgenaaid of niet.

Iets anders is het, wanneer men den inhoud van het oog zooveel mogelijk in zijn geheel wil bewaren, ten einde dien anatomisch te kunnen onderzoeken. In dit geval zal men de door b�nge aangegeven methode kunnennbsp;gebruiken, ofschoon dan de voordeelen der exenteratie voor een deel verloren gaan, en het zeker beter zou zijn de enucleatie toe te passen.

A priori is het natuurlijk moeilijk te zeggen, of er in de exenteratie eenig gevaar ligt opgesloten voor het andere oog, dat wil zeggen of ze zelve aanleiding kan geven tot sympathische ophthalmie.

De ervaring van de laatste 10 jaren heeft daarover echter reeds voldoende uitspraak gedaan. Wanneer wij de 2 gevallen uitzonderen van cross, dienbsp;evenwel ontstonden, nadat een glazen kogel in de sclera was gebracht, dannbsp;is er tot dusver geen enkel geval van sympathische ophthalmie vermeld.nbsp;Mocht dit evenwel een enkele maal spoedig na de operatie voorkomen, dannbsp;zou dit nog niet pleiten tegen de exenteratie, daar zulks ook een enkelenbsp;maal wordt waargenomen na de enucleatie.

5�. Indicatie. Wat de indicatie betreft, bepaalde contra�ndicaties bestaan er tegen exenteratie bulbi niet, wanneer men uitzondert sterk atrophischenbsp;bulbi en intraoculaire tumoren.

Tot dusver heb ik de exenteratie niet uitgevoerd bij reeds bestaande sympathische ophthalmie; door anderen daarentegen is ze ook hierbijnbsp;oogenschijnlijk met niet minder succes verricht dan de enucleatie. Bijnbsp;sympathische ophthalmie zou ik echter het liefst bij de oude methode

( 517 )

blijven, 10 omdat bij zulke ernstige gevallen het cosmetisch effect, dat voor mij de hoofdindicatie is voor de exenteratie, geheel op den achtergrondnbsp;treedt, en 2� omdat de reactie, die zoo dikwijls na exenteratie optreedt, nietnbsp;onverschillig kan zijn voor een reeds sympathisch aangedaan oog.

Waar ik de exenteratie echter bepaald zou aanbevelen, dat is bij oude menschen met atheromateuse veranderingen van de arteries en bij glaucomanbsp;absolutum haemorrhagicum.

Een nadeel van de enucleatie hierbij is vooi'al de sterke bloeding, die in enkele gevallen niet alleen gevaarlijk kan worden voor den pati�nt, maarnbsp;ook aanleiding geeft tot enorme zwelling van den orbita-inhoud en hetnbsp;dragen van een kunstoog soms onmogelijk maakt.

Ook bij exenteratie kan in deze gevallen de bloeding sterker zijn dan gewoonlijk, doch deze is dan gemakkelijk te stelpen, terwijl althans denbsp;bloeding in het weefsel der orbita wordt vermeden.

Een bezwaar, aan de exenteratie bnlbi verbonden, is gebleken te zijn de somtijds vrij sterke reactie, bestaande in chemosis van de conjunctiva bulbinbsp;on van het bovenste ooglid, soms gepaard met hevige pijn. Niemand zalnbsp;ontkennen, dat dit een nadeel is, dikwijls aan exenteratie verbonden, en hetnbsp;laat zich begrijpen dat daarom verschillende ophthalmologen de voorkeurnbsp;geven aan de enucleatie. Wanneer we echter weten, na een ervaring vannbsp;ongeveer 10 jaren, dat deze reactieve verschijnselen, hoewel onaangenaamnbsp;voor den pati�nt, geen gevaar schijnen op te leveren, daar tot dusver nognbsp;geen enkel letaal geval werd vermeld, dan geloof ik dat ze niet opwegennbsp;tegen de voordeelen, die de exenteratie uit een cosmetisch oogpunt aanbiedt.

Zooals bekend is, schrijft knapp de chemosis toe aan thrombose van de vena ophthalmica, uitgaande van de openstaande venae vortiCosae, maarnbsp;bewezen is deze hypothese niet, en in elk geval is die thrombose dan tochnbsp;vrij onschuldig. Sommigen hebben getracht die chemosis, waarvan we denbsp;oorzaak nog volstrekt niet weten, te bestrijden, zoo bijv. qu.vi�a door denbsp;binnenvlakte der sclera met het ferrum candens te cauteriseeren, pincenbsp;door de sclera-holte aan te strijken met carbol 96 pCt. Beiden willen hiervannbsp;voordeel hebben gezien, doch voorloopig hecht ik daaraan niet veel ennbsp;'vind ik het middel erger dan de kwaal.

Vraagt men ten slotte of ik de exenteratie bulbi als algemeene methode zou willen invoeren ter vervanging van de enucleatie, dan zou ik daaropnbsp;ontkennend antwoorden.

Voorloopig zou ik ze alleen willen toepassen in de 4 volgende gevall�n, bij panophthalmie;

2quot;. bij oude menschen met atheroom der arteries of met glaucoma haemorrhagicum absolutum;

3quot;. bij zware vei'wondingen, met perforeerende wond, waar de exenteratie dikwijls r�eds half is verricht;

4�. in alle gevallen, waar het cosmetisch effect van belang is, waar de pati�nten er op gesteld zijn een kunstoog te dragen, dat zooveel mogelijknbsp;overeenkomt met een natuurlijk oog. Overal waar dit laatste van mindernbsp;belang is en waar het er hoofdzakelijk om te doen is, den pati�nt spoedignbsp;te helpen, blijf ik de enucleatie toepassen.

8 nbsp;nbsp;nbsp;( 518 )

Aan de discussie wordt deelgenomen door Prof. snellen en de Heer PABER. De eerste heeft op grond van ervaring bezwaar, om de operatie aannbsp;niet-ophthalmologen aan te raden. Op de vragen van den Heer pabee antwoordt de Spreker, dat chloroform narcose wordt toegepast en dat de holtenbsp;niet wordt getamponeerd.

M.M. H.H.! Zooals U bekend is, uitte ik in mijn dissertatie de veronderstelling dat het voorvlak van de lens tijdens de accommodatie ongelijkmatig gekromd zou zijn. Door de metingen van tscherning werd deze onderstelling juist bevonden; het feit is dus geconstateerd, al verschillen wij ook van gevoelen over de verklaring er van.

De vraag naar den vorm van het voorste lens vlak in gewone omstandigheden scheen mij nu toe niet van belang ontbloot te zijn. Prof. lebek, met wien ik er over sprak, moest bekennen, dat het hem verwonderde, dat er nooitnbsp;andere metingen verricht waren dan van het centrum. Hij raadde mij aan,nbsp;dit vraagstuk uit te werken, als ik er gelegenheid toe had; hijzelf zounbsp;daarover ook onderzoekingen doen.

In afwachting van de resultaten van lebee�s onderzoek, ben ik zoo vrij mijn bevindingen mee te deelen; veel is het niet, wat ik geven kan.

Voorzoover mij bekend, is de grootte van den straal van het voorste lensvlak slechts op ��n wijze berekend, en wel uit de grootte van het beeld, dat door een voorwerp van bekende afmetingen op een bepaalden afstand gevormd wordt. Men kan voor die metingen den toestel van v. helmholtznbsp;of dien van ja val en schiotz gebruiken. Daar ik echter geen dezer instrumenten bezit, liet ik mij door een instrumentmaker hier ter stede een andernbsp;apparaat vervaardigen, dat ik U hierbij vertoon. Het apparaat kan nietnbsp;bogen op fraaie en nauwkeurige bewerking, maar men moet roeien met denbsp;riemen, die men heeft.

Het doel is: een beeldje van 3 mM. op het voorste lensvak te krijgen. Door een eenvoudige berekening 1} kennen wij de grootte en de j laats van

1) Hierbij voeg ik de berekeningen, waarop de constructie van het instrument berust.

:Fig. 1.

( 619 )

het beeld, dat zich in den kijker van dit lensbeeldje vormt; in ons geval is dat beeld 4 mM. Op de plaats van beeldvorming bevestig ik op eennbsp;glasschijfje een stukje papier van 4 mM. en zoo ben ik in staat het beeldnbsp;op het voorste lensvlak met dit stukje papier te vergelijken. Zijn beidenbsp;�even groot, dan weet ik, dat het gemeten beeldje 3 mM. is. In plaats vannbsp;het voorwerp, waarvan het beeld op de lens afkomstig is, een vaste plaatsnbsp;te geven, om dan door vergrooten of verkleinen het beeldje te veranderennbsp;'�(jAVAL en scHioTz), heb ik het voorwerp beweeglijk gemaakt; is het beeldjenbsp;kleiner dan 3 mM., dan schuif ik het voorwerp dichter bij de lens; is hetnbsp;grooter, dan verder af. Met dit werktuig kan men den straal tot op tiende-deelen van 1 mM. nauwkeurig bepalen. Ik had gehoopt, het ook voornbsp;corneaal-metingen te kunnen gebruiken, doch dat is mij tegengevallen.nbsp;Slechts bij die personen, die hun oog goed in rust kunnen houden, kan hetnbsp;corneaal-beeld nauwkeurig gemeten worden. �och heb ik mij, bij gebreknbsp;aan een toestel van javal, in vele gevallen met mijn instrument beholpen.

Niettegenstaande de nauwkeurigheid, waarmee ik kon meten, kon ik toch de vraag, die ik mij gesteld had, niet oplossen. De uitkomsten der metingen waren z�� ongelijk, dat het onmogelijk was daaruit gevolgtrekkingen tenbsp;maken. Bij een lens bijv. vond ik verticaal 10.7, horizontaal 11.2mM. straal;

Berekening van de grootte van dit beeld. V (beeld op cornea) rr 3 mM.nbsp;r ; r' rz AB:BC.

Berekening: afstand van het voorwerp, waarvan het corncaal-heeld gemeten wordt 4ot dit beeld bij verschillende stralen, van de cornea.

Fig. 2.

( 520 )

toen ik haar W omdraaide: verticaal 11, horizontaal 11.2 mM.; zoo ging het telkens. Het was mij niet mogelijk den top juist te vinden, en even onmogelijk, precies in denzelfden meridiaan te blijven. Daarin lag natuurlijknbsp;de oorzaak der fouten. Elke zijdelingsche afwijking van een hoofdmeridiaannbsp;geeft een kleiner beeld, dus ook een kleiner straal, omdat de meridiaan,nbsp;waarin het beeld dan valt, ligt in ee;-i vlak, dat niet door het middenpuntnbsp;van den denkbeeldigen bol gaat, waarvan liet voorvlak der lens een segment is. Slechts dan zouden wij het beeld steeds in een hoofdmeridiaannbsp;krijgen, als wij de leus konden laten draaien om het middenpunt van diennbsp;bol. Metingen in het levend menschenoog zullen in dit opzicht veel nauwkeuriger kunnen zijn, daar het draaipunt van het oog ongeveer samenvaltnbsp;met het middenpunt van het voorste lensvlak (13V2 mM. achter cornea).nbsp;Omdat ik met metingen van het beeld mijn doel niet bereiken kon. vroegnbsp;ik mij af, of liet niet mogelijk zou zijn gipsafgietsels van het voorste lensvlak te maken. Na eenige bezwaren overwonnen te hebben, ben ik daarinnbsp;naar mijn meening geslaagd.

Na cornea en iris geheel verwijderd te hebben, plaats ik het oog in een. bakje, z�� dat de lens verticaal staat. Met opzet plaats ik de lens op dezenbsp;wijze, daar er dan z.m goed als geen drukking door het gips op haar wordt uitgeoefend. Men verkrijgt nu een negatief afgietsel. Gemakkelijk is het, omnbsp;van parafiue, zooals ik in den beginne deed, of van gips een positief afgietselnbsp;te maken. Ik laat U hierbij eenige gipsvormen zien, welke het halve voorvlaknbsp;nauwkeurig en scherp weergeven. Met een potlood kan men nu de krommingnbsp;van het voorvlak precies afieekenen, zooals uit bijgaande teekeningen blijkt.nbsp;Fig. 3^_

Eenvoudig is het om van zulk een boog het middenpuntnbsp;te bepalen, en dan blijkt het,nbsp;dai een cirkel uit dit middenpuntnbsp;met de gevonden straal getrokken, precies samenvalt met dennbsp;geteekenden bcog. Dit was althans het geval bij de lensnbsp;van het rund en bij de 2nbsp;menschenlensen, die ik onderzocht.

Uit deze bevindingen mag ik m. i. de conclusie trekken,nbsp;dal het voorvlakvan de ontspannen lens gelijkmatig gekromd is.nbsp;Of dit bij de lens in gespannennbsp;toestand anders is, zooalsnbsp;�SCHEEKiNG beweei't, kan iknbsp;noch bevestigen, noch ontkennen ; later hoop ik hierop terugnbsp;te komen.

( 521 )

Vrouw K., 61 jaar, verscheen voor het eerst aan de polikliniek op 10 April j.1., en vertoonde blindheid van het rechter oog, ontstaan na heftige hoofdpijnen,nbsp;gepaard met braken, in Febr. 1894. TOD=: 3, pupil onregelmatig verwijd,nbsp;ondiepe oogkamer, diffuse troebeling van lens en glasvocht, V 0.

Refr. Oc. sin. � Hm. 4, Vis z:: ��/g, T=n, Cat. inc. Pati�nte vertoonde zich nu en dan, en het bleek, dat zich op het i'echter oog een coinplele cataractnbsp;ontwikkelde, terwijl het linker oog normaal bleef tot �O Oct., toen pati�ntenbsp;als een blinde werd binnengeleid. Het linker oog vertoonde een sterkenbsp;pericorneale injectie, chemosis, ondiepe oogkamer, wijde onregelmatige pupil,nbsp;en was steenhard; Vis = quot;�^/son. Deze toestand had zich in 24 uur ontwikkeld, gepaard met hoofdpijn en braken.

Voorgeschreven werd 6 m. d. indroppelen met 2 pCt. pilocarp. sol.,�s avonds morphine inj., bedrust, boorverband.

Ik trachtte pati�nte voor operatieve behandeling te doen opnemen in een ziekeninrichting, waarvoor toen echter geen plaats was, zoodat ik beslootnbsp;ze thuis te behandelen. 2 Nov. ging ik haar bezoeken om een sclerotomi�nbsp;te verrichten, vond toen tensie iets minder hoog, terwijl weder vingers onderscheiden konden worden en hoofdpijnen gering waren. Dit, in verband metnbsp;slechte localiteit en verlichting, deden mij voorloopig van operatief ingrijpennbsp;afzien en een afwachtende houding aannemen. Voor ruime defaecatie werdnbsp;gezorgd; de ingestelde behandeling werd gecontinueerd en wel met succes;nbsp;want 7 Nov. waren alle glaucoom-verschijnselen verdwenen. Tn, pupilnbsp;klein en bijna volkomen rond, terwijl de visns weer was als vroeger. Bijnbsp;eenige dagen later ingesteld onderzoek bleek fundus oculi normaal te zijn.nbsp;Voorzichtigheidshalve liet ik pati�nte de eerste dagen nog 3 in.d. met pilocarpine indruppelen.

Mej. V., 42 jaar, heeft sedert ruim 20 jaar een geregelde behandeling trot-seerende, muco-pninlente afscheiding der oogleden, gepaard met pUotophobie en verminderden visus.

22 .Juli 1893 zag ik pati�nte voor het eerst, toen wms status praeseiis: conj. mucipara grav. Argyrosis. Refr. Hm 2.5 D.

De conj. palpebrarum waren geheel zwart; die der bovenoogleden vertoonden bovendien enkele gezwollen papillen en een paar dw'ars verloo-pende cicatrices.

De conjunctivae bulbi waren grauw-zwart gekleurd en aan de overgange-plooien wmren enkele kleine brides.

De ingestelde therapie was droppelen op de omgekeerde oogleden met jod. kalic. sol. (eerst 40 pCt. later 26 pCt.), en daarna afspoelen met aqua.

De secretie verminderde spoedig en was 2 Nov. op het linker oog geheel ge�indigd, terwijl het rechter oog na enkele �xacerbaties eerst in April 1894nbsp;geheel zonder afscheiding was.

( 522 )

Ondertussclien was de visus op beide oogen nog teruggegaan, tot op O. S. en �'/21 op O.D., terwijl de gezichtsvelden, die concentrisch beperktnbsp;waren, zoodanig waren verkleind, dat ze nauwelijks 10quot; naar de verschillendenbsp;richtingen waren uitgestrekt.

Met indroppelen van jod. kalic. werd ge�indigd, en pati�nte kreeg 2-maal �.s weeks een subcutane inj. van nitr. strychu. (3 tot 5 mgr.), gedurende 3nbsp;maanden, terwijl daarna de oogen 2-maal per week gefaradiseerd werden.

De visus verbeterde langzaam aan, zoodat deze in Sept. j.1. was, links =i��/is r = �'/g; de gezichtsvelden waren uitgebreid tot 20quot;; accommodatie bedroegnbsp;rechts 6 d., links 4 nagenoeg en toch geeft pati�nte aan, dat ze n�ch metnbsp;haar bril (S -t- 2.6), n�ch met 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6 (welk glas ze voor nabij prefereert) ge

wonen druk kan lezen; hoogstens wordt 1.5 vmn sneluen�s letterproeven gelezen, van 1.25 worden �f eenige w'oorden van een regel gelezen en het overige vloeit in elkaar, �f, zoo er ��n regel gelezen wordt, kan het beginnbsp;van den volgenden niet gevonden worden.

Van Sept. tot Oct. nam de visus weer af, sedert is hij weer verbeterd, zoodat hij medio Nov. en ook nu nog is: �.S.**/!� (wat in verband met denbsp;op dat oog aanwezige mac. corneae normaal is te noemen), O.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ge

zichtsveld linker oog 30quot;, rechter oog ruim 40quot;. Nu wordt Sn. 1.25 gelezen met -f- 5 van 1 enkele woorden, terwijl accommodatie toch voldoende is.

Eerst het niet kunnen lezen aan simulatie of nerveuse asthenopie toe-schrijvende, ben ik daarvan ten deele teruggekomen. Het bleek mij n.1., dat wanneer ik het fixati�-punt verkleinde, het gezichtsveld naar evenredigheidnbsp;ook kleiner werd, zoodat bij fixatie-punt van 1 mM. in diam. het veld maarnbsp;enkele graden bedroeg; dit maakt het lezen natuurlijk zeer moeilijk.

X Uitbreiding van het gezichtsveld van O. D. temporaalwaarts, na correctie der refractie-afwijking met S 2.5 1).

Bovendien nog de opmerking, dat na correctie der refractie-afwijking het gezichtsveld het grootst i.s en dat na enkele bepalingen het veld niet zeernbsp;duidelijk verkleinde.

( 523 )

Wij hebben in dit geval dus kleiner worden van gezichtsveld, bij accom-modatieve inspanning en bij het zien van kleinere voorwerpen.

Hij wil hier niet de behandeling van de lichtere gevallen van ulcus met hypopyo bespreken, die door desinfectie, occlusief verband en atropinenbsp;spoedig tot genezing zijn te brengen, maar meer in het bijzonder de zwaardere gevallen, waarbij, niettegenstaande alle toegepaste middelen, het ulcnsnbsp;voortschrijdt en de etter in de voorste oogkamer vermeerdert, totdat eindelijknbsp;de doorbraak van de cornea het ziekteproces doet eindigen. Ongelukkigerwijze is dan gewoonlijk de cornea, zoo al niet geheel, dan toch voor eennbsp;groot gedeelte verwoest, hetgeen aanleiding geeft tot schrompeling van hetnbsp;voorste gedeelte van het oog, leucoma of staphyloma, in elk geval tot verliesnbsp;van gezichtsvermogen. Het feit, dat het ziekteproces na doorbraak der cornea tot stilstand komt, bracht sabmisch op het denkbeeld, deze doorbraaknbsp;kunstmatig te doen plaats hebben op een tijdstip, dat de cornea nog weinignbsp;geleden had. Volkomen is deze naar saemisch genoemde behandelingswijzenbsp;geenszins en ze werd verdrongen door de cauterisatie, die in Duitschland nognbsp;veel in zwang is, maar hier en in Frankrijk plaats heeft moeten makennbsp;voor de meest verschillende methoden, o. a. tinctura jodii na uitkrabben metnbsp;scherpen lepel, langdurig occlusief verband, ja zelfs zuurstof onder 150 at-mospheeren druk (gillet de grandmont). De gunstige werking van denbsp;perforatie der cornea op het ziekteproces moet, volgens Spreker, gezochtnbsp;worden in de opheffing der verhoogde spanning en denbsp;herstelling der circulatie in de cornea. Hij tracht daarom hetzelfde tenbsp;bereiken met ruime paracentese in het gezonde gedeelte van de cornea,nbsp;hetgeen het voordeel heeft, dat de wond zich dan dadelijk sluit en niet,nbsp;zooals bij de operatie van saemisch, tot prolaps of synechie aanleidingnbsp;geeft. Bovendien kan daarna, zonder gevaar voor verhooging der tensie,nbsp;atropine aangewend en zoodoende de iris tot rust gebracht worden. Alsnbsp;bewijs, dat deze methode werkelijk goede resultaten oplevert, wordt de volgende ziektegeschiedenis medegedeeld.

Een jonge man was gedurende een maand door zijn medicus wegens ulcus c. hypopyo behandeld, dat niettegenstaande de goede zorgen voortschreed,nbsp;zoodat bij zijn opneming in het Gasthuis voor Ooglijders het ulcus de halvenbsp;cornea bedekte. De tensie was merkelijk verhoogd .Na coca�ne-indruppelingnbsp;werd paracentese gedaan, waarbij zooveel etter uitgelat en werd, als zondernbsp;veel inannpulaties naar buiten kwam, daarna, atropine en verband. Dennbsp;volgenden dag was het hypopyon veel verminderd, het oog rustiger en denbsp;tensie ujrmaal. De paracentese-wond werd met stilet weder geopend ennbsp;waterachtig vocht met etter uitgelaten. Na een week werd de overblijvendenbsp;etter, die grootendeels geresorbeerd was, door een nieuwe paracentese verwijderd, waarop pati�nt ontslagen kon worden. Een later uitgevoerde optischenbsp;iridectomie verbeterde den visus nog aanmerkelijk.

Deze methode zal vooral in het begin-stadium nuttig effect hebben; helaas, komen de meeste pati�nten eerst wanneer de cornea grootendeelsnbsp;verwoest is.

( 524 )

Prof. MULDER heeft veel nut van s^emisch�s operatie gezien. Hij spoelt den conjunctiva-zak met aqua chlorata uit en appliceert gaarne zeer lieete com-pressen, gewoonlijk elk uur gedurende vijf minuten.

Faber heeft, evenals de Spreker, van een lanssteek guu.stigen invloed oj) het ziekteverloop waargenomen.

De Heer blok doet een mededeeling: Ooer den invloed der coca�ne op het ge-nezings-proees van comeaalwonden.

In den feestbundel, opgedragen aan Prof. schiess-gemuseus, verscheen van de hand van Dr. mellingee een mededeeling, waaruit bleek, dat het coca�ni-seeren ten behoeve van oogheelkundige operaties een nadeeligen invloed uitoefent op het genezingsproces van corneaal-wonden. Daar mij in de praktijknbsp;niets van zulk een nadeeligen invloed was gebleken en ook andere collega�snbsp;dezelfde ondervinding hadden oqvgedaan als ik, mits men tijdens het coca�nisee-ren de oogen laat sluiten, heb ik getracht op experimenteele wijze na te gaan,nbsp;wat er waar is van de mededeeling van Dr. mellinger. Te dien einde maaktenbsp;ik bij een konijn, onder streng antiseptische voorzorgen, na coca�niseeringnbsp;op ��n oog, een insnijding, die vrij diep in het corneaal-weeefsel indrong ennbsp;deed dit ter controle eveneens op het andere oog, dat echter niet gecocaini-seerd werd. Beide operaties werden gedurende 5 achtereenvolgende dagennbsp;op verschillende plaatsen herhaald, z��danig, dat de gemaakte insnijdingennbsp;evenwijdig aan elkaar liepen.

Den 6den dag werden beide oogen ge�xstirpeerd, op dezelfde wijze gehard en ingesloten. Daarna werden coupes gemaakt van beide corneae, welkenbsp;loodrecht stonden op de reeks gemaakte insnijdingen.

Na gelijksoortige kleuring bleek, dat er microscopisch geen verschil in het genezingsproces op de twee oogen was te constateeren, hetgeen desnbsp;te gemakkelijker was na te gaan, daar de verschillende incisies, gedurende

5 nbsp;nbsp;nbsp;achtereenvolgende dagen herhaald, als het ware een doorloopend beeldnbsp;gaven van de wijze, waarop het genezingsproces bij dergelijke corneaalwon-den plaats heeft.

Laat men, tijdens het ongevoelig worden, het oog ongedekt door de oogleden, dan droogt het corneaal-epitheel uit; hierin ligt mogelijk de grond waardoor de Schrijver van genoemd artikel tot zijn conclusies is gekomen.

De ontstane verschillen zijn dan echter niet te wijten aan de coca�ne, maar aan de wijze, waarop men haar toepaste.

Dr. WBSTHOPP merkt op, dat ook mellinger heeft getracht experimenteel zijn bewering te bewijzen.

6 nbsp;nbsp;nbsp;jaar, met een mager, bleek uiterlijk, doch overigens gezond. De ouders

deelden mede, dat zich sedert 7 nbsp;nbsp;nbsp;8 weken een gezwel op het oog had ont

wikkeld. Bij onderzoek vertoonde zich op den bulbus ter hoogte van den onderrand van den m. r. internus tusschen de caruncula en de cornea eennbsp;cyste ter grootte van een grauwe erwt, ovaal van vorm, ter breedte vannbsp;12 mM. en ter hoogte van 9 mM. Eerst werd gedacht aan een sereuse cyste.

( 525 )

maar de vaatontwikkeling op de conjunctiva pleitte daartegen. Spreker dacht toen aan een dermo�dcyste, daar deze meermalen op dien leeftijdnbsp;voorkomt, en dacht het allerlaatst aan een cysticercus, daar deze in Nederland nog niet was voorgekomen. Spreker raadde aan het gezwel weg tenbsp;nemen, hetgeen den volgenden dag onder chloroform-narcose plaats had. Denbsp;conjunctiva werd met een pincet opgenomen, met de histouri werd eennbsp;incisie gemaakt, en nadat er een weinig troebele vloeistof was uitgeloopen,nbsp;werd de cyste zeer gemakkelijk met een lepel uitgenomen. De cyste bleeknbsp;toen te zijn een cysticercus cellulosae, waarvan de kop met het zuigapparaatnbsp;duidelijk zichtbaar was. Het exemplaar wordt door Spreker vertoond.

Hoewel de cysticercus, vooral in Duitschland, maar ook in Frankrijk, Engeland en Oostenrijk dikwijls is waargenomen in de oogholten, vooral in he:^ glasvocht en onder het netvlies, zoo is het voorkomen onder de conjunctivanbsp;zeer zeldzaam, en in ons land is dit het eenige geval, zoover Spreker bekendnbsp;is. Omtrent de aetiologie kan Spreker mededeelen, dat het kind zelf nietnbsp;geleden heeft aan taenia solium, doch de vader kort te voren wel.

Anamnese. De Heer X. meldde zich in Juni 1888 als pati�nt aan. Leef-f'jf^ 'll jaar. Sinds 2 jaar was zijn linker oog reeds lijdend. Voor eenige maanden had hij in Suriname een operatie ondergaan, waai'schijnlijk ptery-gium-operatie. In Juni 1888 werd zulks ook hier gedaan, terwijl een kleinenbsp;tumor aan den buitenkant der cornea met draad omsnoerd en aldus verwijderd werd. V. O D S was Hm 0.5.

In Maart 1894 vertoonde pati�nt zich opnieuw met een kleinen tumor aan de onderzijde en een ulcus aan de temporaalzijde der cornea. Dit ulcusnbsp;werd uitgekrabd en conjunctiva eroverheen gelegd. V. O s = quot;��/soo-

De cornea was totaal ondoorschijnend, pijnlijk, veel irritatie, projectie verkeerd; tot exstirpatie wordt overgegaan in April 1894.

De bulbus werd gehard in m�ller�s vloeistof, in cello�din ingesloten en gesneden, daarna gekleurd met haematoxiline en eosine.

In het praeparaat zien wij een sterke woekering van het epitheel der cornea, voornamelijk van ��n kant komende, diep in de cornea indringen, deze echter niet perforeeren. In de diepere deelen van het oog is nergensnbsp;eenige epitheel-woekering te vinden, hoewel de tumor reeds ongeveer 6 jaarnbsp;bestaan had. In de tumor-massa zijn enkele epitheel-parels te vinden.

Behalve eenige infiltratie van het corpus ciliare en iris, synechiae poste-riores, en eenige bloedingen in de chorio�dea, zijn de weefsels normaal. Aan de Peripherie der retina vinden wij een gedeelte in cysto�de degeneratienbsp;overgegaan.

Meestal gaan zij uit van de cornea-scleraalgrens en blijven gewoonlijk oppervlakkig, zoodat na verwijdering van den tumor of van den bulbus,nbsp;desnoods met exenteratio orbitae, recidiven zeldzaam zijn.

Dr. BouviN deelt het volgende geval mede van parti'�ele emholie der aft. centralis retinae.

( 526 )

Een meisje van 14 jaar komt 10 Oct. j.1. �s^morgens te O'/j uur met de klacht, dat zij 2 uur geleden plotseling een wolk voor het rechter oog had gekregen.nbsp;Bij onderzoek bleek, dat de visus slechts excentrisch bedroeg, niet tenbsp;verbeteren met glazen. In de retina was een wit exsudaat (sterk oedemanbsp;van de retina) zich uitstrekkende van de papilla tot in en om de gele vleknbsp;Naar beneden en buiten ziet men 2 takken der arteria centralis retinae, dienbsp;afgebroken bloedstolsels hebben.

Oogenblikkelijk werd massage toegepast en deze nog denzelfden avond herhaald. Den volgenden ochtend was het exsudaat in het netvlies bijnanbsp;geheel verdwenen, de gezichtsscherpte op V24 centraal gekomen. Het hartnbsp;was normaal, de urine eveneens. Den volgenden dag weder massage, denbsp;troebelheid in het netvlies is geheel verdwenen en de circulatie in de takkennbsp;der art. centralis hersteld, terwijl alleen de buitenste tak klein van lumennbsp;blijft.

Vier dagen later was de visus geworden, terwijl er alleen eenige beperking van het gezichtsveld naar binnen bleef te constateeren.

Merkwaardig is dit geval, om den jeugdigen leeftijd van pati�nte en de spoedige verbetering na massage.

Prof. DoiJEE, Over een geval van dreigende sympaihisehe ophthalmie. 2 October jl., �s middags 6 uur, komt de vijftienjarige H. bij mij aan huis, vergezeld vannbsp;zijn vader. Het rechter oog is verbonden en hij doet mij het volgende verhaal.

Een uur te voren, bij het verlaten der Burgerschool, is hem door een zijner medescholieren een kastanje geworpen tegen zijn rechter brilleglas en datnbsp;met zulk een kracht, dat het glas verbrijzeld en het oog verwond werd, zoo-dat alle gezicht daaruit verloren was.

Pati�nt is myoop van 3 en droeg een corrigeerenden bril. Onmiddellijk begaf hij zich, door een kameraad geleid, naar het Ziekenhuis en daar werdnbsp;hem een voorloopig verband aangelegd. Thans komt hij bij mij om verderenbsp;hulp. Bij het losmaken van het verband blijkt mij dat de cornea gescheurd is en dat het glasvocht naar buiten vloeit, zoodat ik onmiddellijknbsp;het verband weer aanleg en hem aanraad naar huis en te bed te gaan ondernbsp;vermijding van iedere inspanning. Zoodra mogelijk hen ik te zijnent en innbsp;de gelegenheid het oog nauwkeurig te onderzoeken. Geen pijn.

Er vloeit geen glasvocht meer af. De cornea is gescheurd tot in de ciliair-streek toe. Er prolabeert eenig iris-weefsel. Met den aseptisch gemaakten vinger strijk ik voorzichtig over de cornea-wond en ontwaar geen glas ofnbsp;eenig vreemd lichaam.

Ik knip de geprolabeerde iris af, reinig de wond en bepoeder haar met jodoform, bedek daarna het oog met watten gedrenkt in Vsooo sublimaatnbsp;en leg over het geheel een aluminium dop, die onder ijs gehouden w'ordt.nbsp;Verder beveel ik de meest absolute rust aan.

Er openbaart zich in het verwonde oog niets buitengewoons. De wond sluit zich, doch de licht-perceptie, aanvankelijk goed, daalt tot herkenningnbsp;van licht en donker. Geen pijn bij druk, geen veranderde tensie.

Bij onderzoek na 10 dagen blijkt de cornea-wond te zijn gesloten onder vorming van een litteeken en daarachter cataracta traumatica. Het ijs

( 527 )

wordt achterwege gelaten, een drukverband aangelegd, sulfas atropin ingodruppeld en jodoform ingepoederd.

Langzamerhand ontwikkelt zich een gevoeligheid voor licht in het linker oog, vooral des morgens bij het wisselen van het verband, zonder dat meerderenbsp;gevoeligheid in het verwonde oog of ook veranderde tensie daartoe aanleiding schijnt te geven. Na consult met Prof. snellen wordt als proef aanbevolen verwijdering van iederen prikkel op het zieke oog, coca�ne inplaats vannbsp;atropine en geen jodoformpoeder meer.

In weerwil van een getrouwe opvolging blijft de gevoeligheid van het gezonde oog voor licht aanhouden en volgt 3 Nov. de exstirpatie van hetnbsp;gewonde oog onder chloroform. Bij het ontwaken uit de chloroform-narcosenbsp;is de gevoeligheid voor licht geheel geweken, 14 dagen later bezoekt pati�ntnbsp;geheel hersteld de school weder. Het onderzoek van het ge�xstirpeerde oognbsp;volgt later.

Als inleiding toont hij holle vormen van bas-reliefs, die bij doelmatige verlichting en op vereischten afstand bij voorkeur als reliefs worden gepro-jici�erd.

Evenzoo zijn er bekende afbeeldingen, bijv. die van een doorzichtigen cubus of van een naar voren of naar achteren gevouwen blad papier.

Bij zulke figuren, all��n in omtrek, zonder schaduw of omgeving, komt een afwisselende projectie tot stand, zoodat dezelfde opstaande kanten dannbsp;eens aan de voorzijde, dan weder aan de achterzijde worden gezien.

Spreker toont verschillende figuren, waar deze afwisseling van projectie gemakkelijk is waar te nemen.

Vooral is deze verandering der figuur gemakkelijk te zien, waar, bij de constructie, de regelen van perspectief zijn verzuimd. Maar een volledige verklaring vindt men hierin niet, want ook bij zuiver perspectief geteekendenbsp;figuren doet deze omkeering zich voor.

Nevenstaande figuur kan hol en bol worden gezien. Ziet men naar een lijn, die men naar voren pro-jici�ert, en blijft men onbewegelijk fixeeren, dannbsp;neemt de retinale perceptie door netvlies-vermoeienisnbsp;af, de lijn wordt onduidelijker en begint daarbijnbsp;naar achteren te wijken. Beweegt men nu het oog,nbsp;en valt die lijn op een ander gedeelte van het netvlies, dan wordt dezelfde lijn eensklaps duidelijker en treedt daarmede naar voren. Dit spel herhaalt zich regelmatig.

Minder duidelijk, maar toch ook, vertoont zich dit spel bij volkomen onbewegelijk fixeeren. Dit kan worden verklaard door de afwisseling in de functie van het netvlies, die, zooals Spreker elders heeft aangetoond, duidelijk wordt waargenmen in donkere omgeving, met zeer zwakke lichtbeelden,nbsp;bijv. van lichtgevende verw, welke waarnemingen in de dissertatie va�nbsp;Dr. BOSSCHA zijn medegedeeld,

( 528 )

De door Prof. gunning aangekondigde voordracht over de besmettelijkheid van het Irachoom wordt op voorstel van den Voorzitter verdaagd en zal nquot;. 1 opnbsp;de agenda van de volgende vergadering worden geplaatst. Daarentegen doetnbsp;Prof. GUNNING thans een mededeeling omtrent een geval van corpus alienumnbsp;{een stukje ijzer) in het netvlies. Aanvankelijk was dit met den oogspiegel waarnbsp;te nemen op l'/j papil-breedte van de gezichtszenuw verwijderd. Thansnbsp;is het onzichtbaar geworden, waarschijnlijk in het glasvocht nedergedaald.nbsp;Wat te doen?

Prof. SNELLEN herinnert aan de met succes bekroonde pogingen om met een zeer sterken electro-magneet in het oog gekregen stukjes ijzer te extraheeren.nbsp;In casu zou hij een afwachtende houding aannemen.

Op den IBden Nov. 1.1. vervoegde zich op de Kostelooze Amsterdamsche Policliniek, afdeeling Oogziekten, jufvrouw W. met haar dochtertje cathaeinanbsp;(Nquot;. 1313), oud 2'/2 jaar, om mij te raadplegen omtrent haar kind.

Het kind komt aan de hand der moeder de kamer binnen, het hoofd naar rechts gedraaid houdende. Voor mij staande blijft het hoofd steeds naarnbsp;rechts gedraaid; met de handen het hoofd vasthoudende en de moeder rechtsnbsp;van het kind plaatsend, en het nu door de moeder latende roepen, blijktnbsp;mij, dat het rechter oog niet naar buiten bewogen kan worden. Het blijftnbsp;precies in het midden onbewegelijk staan, terwijl het linker oog geheelnbsp;in den binnenhoek komt. De bewegingen van het rechter oog naar boven,nbsp;binnen en beneden zijn goed en normaal. Er bestaat dus een volkomennbsp;paralyse van den rechter nervus abducens. Het draaien van het hoofd naarnbsp;rechts is hiervan een gevolg en dient om het optreden van dubbelbeeldennbsp;te vermijden. Ophthalmoscopisch is niets abnormaals waar te nemen.

Niet wetende wat de oorzaak dezer paralyse kon zijn, verzocht ik Dr. VOUTE, die in hetzelfde gebouw, op denzelfden tijd met mij, zijn spreekuurnbsp;voor kinderziekten houdt, het kind te willen onderzoeken. Hij deelt mijnbsp;omtrent dit onderzoek het volgende mede: �Het is het 7de kind van eennbsp;�vader van 37 en oen moeder van 35 jaar, die.beiden gezond zijn. Kunstma-�tig in het eerste levensjaar grootgebracht,' had het in lichten graad rachitis.nbsp;�Geen spoor van lues.

�Steeds gezond, werd het kind v��r 14 dagen plotseling ziek met heftige �koorts. Nadat deze toestand 3 dagen had geduurd, was aan de moeder denbsp;�eigenaardige hoofdstand opgevallen en had zij daarom een oog-arts geraad-�pleegd. Het kind was anders zoo weinig ziek geweest, dat de moeder haarnbsp;�huisdoctor niet had geconsulteerd. Het physisch onderzoek leerde, dat ernbsp;�een vrij uitgebreide linker top-pneumonie bestond. Het hoesten was zeernbsp;�gering. Geen koorts; overige organen allen gezond.�

Zeven dagen later was de pneumonie zeer duidelijk aan het teruggaan. De bewegelijkheid van het oog naar buiten was grooter gew'orden. Vijf dagennbsp;later was er oimieuw groote verbetering opgetreden, die hand aan hand gingnbsp;met een opvallende vermindering der bestaande abducens-paralyse.

Den 7den December was alleen links achter boven een zeer geringe dom-jiing en ivas de paralyse ook zoo goed als verdwenen.

( 529 )

Wij hebben in dit geval met een abducens-paralyse te doen,'die ontstaat, nadat eenige dagen te voren een uitgebreide top-pneumonie zich ontwikkeldnbsp;heeft. Op het oogenblik, dat de pneumonie een groote uitbreiding verkregennbsp;heeft, is de paralyse volkomen en, al naarmate do pneumonie in resorptienbsp;overgaat, vermindert de paral3'se om na volkomen resorptie geheel te verdwijnen.

Een causaal verbaad schijnt hier wel te mogen worden aangenomen, te meer omdat geen andere oorzaak, zooals lues, hier kan worden aangetoond.

In de mij toegankelijke literatuur vind ik omtrent dit verband geen melding gemaakt. Alleen zegt oppenheim, dat oculomotorius-verlamming na pneumonie is waargenomen, zonder hiervan een verklaring te geven.

Nu meen ik evenwel toch, dat het mogelijk is dit verband op grond van een analogon te mogen aannemen.

Na diphtheritis zien wij ook vaak verlamming der accommodatie optreden. Donders was de eerste, die dit verband aantoonde. Algemeen is men vannbsp;gevoelen, dat deze verlamming een gevolg is van intoxicatie der zenuw, dienbsp;de accommodatie beheerscht door de toxinen, welke gevormd worden doornbsp;den diphtherie-bacil.

Hoe deze intoxicatie plaats heeft en waarom na diphtheritis bij voorkeur enkele zenuwen worden verlamd, weet men niet en een verklaring hiervoornbsp;is ook vooralsnog niet te geven.

Het feit echter, dat na ziekte-processen, waarbij tengevolge van infectie met bacillen toxinen in het bloed worden opgenomen, welke toxinen zenuw-verlammingen kunnen veroorzaken, geeft ock in ons geval het recht om eennbsp;causaal verband aan te nemen tusschen pneumonie en abducens-paralyse,nbsp;te meer daar het genezings-proces gelijken tred er mee hield ; en waar mindernbsp;toxinen in het bloed kwamen door het kleiner worden van den infectiehaard in de long, ging de verlamming ook gelijkmatig terug om geheel tenbsp;verdwijnen, nadat geen toxinen meer gevormd werden.

Het zal dus zaak zijn om in den vervmlge, bij oogspierverlammingen, meer aandacht te schenken aan mogelijke intoxicatie, en te onderzoeken, of een ofnbsp;ander infectie-proces, waarbij toxinen in het bloed circuleeren, ook de oorzaak kan zijn.

Ten slotte wordt als plaats voor de vergaderingen in 1895 �s-Gravenhage aangewezen, en wordt tot Voorzitter gekozen Dr. bouvin, tot Onder-Voorzitternbsp;Dr. JDDA en tot Secretaris-Penningmeester de Heer blok.

� 1de Vergadering van hel Nederlamdsch Oogheelkundig OezeUchap, gehouden op Zondag 'J Juni 1895 in de Inrichting voor Ooglijders te �s-Gravenhage.

De Voorzitter, Dr. bouvin, opende de vergadering met een kort, maar harto-lijk woord van welkom aan de aanwezige leden en aan Dr. hillemans, die als gast tegenwoordig w'as.

Dr. WES�iio�F opende de rij der voordrachten met een demomtratie van een pati�nt met totale verlamming der drie takken van den n. trigem. dextr.,nbsp;ontstaan door een gumma van het gangl. Gasseri. Bij dezen lijder was tevensnbsp;aanwezig een eigenaardige trophische stoornis in de cornea van het rechternbsp;oog, welke hoofdzakelijk bestond uit een overproductie van epithelium.nbsp;De rand hiervan kon worden opgelicht van het onderliggende corneaal-weef-sel. Tensie normaal. Er was geen eigenlijk gezegde keratitis neuroparaly-tica. Deze zou ontstaan in die gevallen, waar tevens de sympathicus gelae-deerd is.

Prof. STRAUB zag na een traumatische doorsnijding van den langen wortel van het ganglion ciliare een verdikking der oonj. bulbi optreden, tengevolgenbsp;van hypertrophie der vaten en releveerde de overeenkomst dezer observatienbsp;met de resultaten, welke winklee verkreeg na doorsnijding van den n. ischi-adicus. In het geval van Prof. stkaub was de cornea vrij, maar zeer vulne-rabel: de geringste prikkeling (bijv. door sublimaat-solutie) was reeds voldoende,nbsp;om een laesie te veroorzaken.

Dr. VAN MOLL zag een lijder, bij wien een gedeelte van een gangl. Gasseri door operatie was verwijderd (de masseter werkte normaal; de cornea, conjunctiva en supraorbitaal-streek niet geheel ongevoelig) en die daarna paralyse van oculomotorius en facialis der zelfde zijde kreeg. �rochlearis ennbsp;abducens waren normaal. Er ontstond geen keratitis neuroparalytica. Welnbsp;traden er, tengevolge van den lagophthalmos, nu en dan erosies van denbsp;cornea op.

Prof. DoiJEE merkte op, dat hij bij de oi)eratie van dezen laatsteu pati�nt tegenwoordig was geweest en dat het gangl. Gasseri wel degelijk geheel wasnbsp;verwijderd.

Vr. M., oud 66 jaar, meldt zich 5 Nov. 1894 aan met een verwonding van het linker oog. Volgens haar zeggen had zij zich met het linker oog drienbsp;dagen geleden, bij het oprichten na bukken, tegen een deurklink gestootennbsp;en terstond daarna hevige pijn in het linker oog gehad, terwijl er veel vochtnbsp;uit het oog was weggevloeid.

Er blijkt een groote gescheurde wond van de sclera, op 2 mM. van den corueo-scleraal-rand geweest te zijn, die nu gesloten is'met weinig pigment innbsp;de wond. De voorste oogkamer is voor meer dan de helft met bloed gevuld,nbsp;zoover te zien is, mist men boven de iris, de fundus is door troebelhedennbsp;niet waar te nemen, � � 3, visus; beweging van de hand op 1 meter.

Therapie; drukverband, na eerst het oog omzichtig met bespeeld te hebben, bedrust.

( 232 )

glasvocht, T. normaal, goede licht-perceptie. Onder rust, drukverband en 1 a 2Xdgs. atropine verbeterde zich de toestand zoo ver, dat men 15 Nov.,nbsp;nadat de bloeding in de voorste oogkamer nagenoeg volkomen geabsorbeerdnbsp;was, zich overtuigen kon, dat de geheele iris afgescheurd was en lens ennbsp;lenskapsel eveneens ontbraken. Opmerkelijk was de langzame absorptie vannbsp;een klein bloed-coagulum, dat 15 Februari nog zichtbaar was.

Spreker toont aan pati�nte nog de resten van het cicatrix, juist op de plaats van praedilectio, waar gewoonlijk rupturen der sclera door stomp geweld ontstaan n.1. door den canalis Schlemmii; vandaar ook de sterke bloeding, die ernbsp;gewoonlijk bij ontstaat.

De Heer blok zag voor korten tijd eveneens een geval, waar door trauma tegen O D., de sclera boven de cornea, op de plaats van praedilectie wmsnbsp;ingescheurd, doch de conjunct, intact was gebleven. Nadat het bloed uitnbsp;de voorste oogkamer geresorbeerd was, bleek de iris geheel te zijn verdwenen en vervangen door een kleurloos net vormig schermpje, dat hier ennbsp;daar met bloed-coagula was bedekt. Lens niet te bespeuren. Visus na 1 maand;nbsp;handbew. op 5 M. Het oog werd hard en staphylomateus en moest verwijderd worden. (Glaue. sec.).

Dr. RIJNBEEK zag een aniridie, die ontstaan was, doordat een leek de door een cornea-wond geprolabeerde iris voor een corp. alien, aanzag en dezennbsp;prolaps met de rest van de iris geheel verwijderde. Het oog bleef desondanksnbsp;uitstekend.

Prof. GUNNING zag in een blind oog de iris, geheel afgescheurd en ietwat geschrompeld, in de voorste oogkamer liggen.

Spreker�s oordeel over deze quaestie rust uitsluitend op gegevens, ontleend aan de clinische waarneming. Trouwens van haar alleen kan naar zijn mee-ning een beslissend antwoord op de vraag: is het trachoom besmettelijk ofnbsp;niet ? worden verwacht.

Voor de groote meerderheid der ophthalmologen is die vraag geen vraag meer. Schier algemeen toch wordt de besmettelijkheid van het trachoomnbsp;als een w�lbewezen feit beschouwd. Spreker licht dit door aanhalingen uitnbsp;enkele der nieuwste leerboeken en andere geschriften toe.

Zoo verklaart � om slechts dezen te noemen � fucus, wiens gezag te recht hoog staat aangeschreven, en wiens uiteenzetting het gevoelen van denbsp;meerderheid der nieuwere schrijvers volkomen juist teruggeeft (Lehrhuch dernbsp;Augenheilkunde, 4de Editie, 1894):

�Das Trachom ist, gleich der acuten Bleiinorrhoe, eine Entz�ndung der �Bindehaut, welche durch Infection entsteht, und ein eitriges infecti�ses Se-�cret liefert�. S. 73.

�Die Bindehaut sondert� (n.1. bij de beide vormen : het papillaire en het granuleuse trachoom) �ein eitriges Secret ab, dessen Menge in den frischennbsp;�Fallen reichlich ist. In iilteren Fallen, sowie in solchen welche schleichendnbsp;�verlaufen, ist es dagegen sehr sparlich� (maar toch steeds aanwezig). S. 75.

�Das Trachom entsteht ausschliesslich durch Infection von einem anderen �trachomkranken Auge�. S. 82.

( 233 ) nbsp;nbsp;nbsp;3

�gefahr, welche ein bes�mmter Fall mit eich bringt, in geradem Verlialt-�iiisse ziir Stiirke der Secretion�. S. 82.

�Wo kein Trachomkranker sich be�ndet, ist aucli eiiie Ausbreitung der �Krankheit unm�glicli�. S. 87.

Inderdaad verklaringen, die aan beslistlieid en duidelijkheid niets te wensclicn overlaten.

Tot de weinigen, door wie die oijvatling niet wordt gedeeld, beliooren onder de ouderen o. a. aelt (v��r 1875) en fokster, onder de jongeren swan

Ook naar Spreker�s meening berust liet dogma der besmettelijkheid van het trachoom op dwaling. Een meening, die, indien hij zich niet bedriegtnbsp;� met uitzondering van Dr. westhoek� gedeeld wordt door allen, die metnbsp;hem gelegenheid hadden, het in Amsterdam endemisch heerschende trachoom te bestudeeren.

Onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent door Dr. van rijnbeek, Dr. i�LANTBNGA en Dl'. Bi.AAuvv in hun dissertaties, en door hemzelven bij verschillende gelegenheden is medegedeeld, geeft Spreker een schets van denbsp;wijze, waarop het trachoom zich ontwikkelt, in hoofdzaak hierop neerkomende ;

In het 1ste stadium vertoont de conjunctiva, voornamelijk in het tarsale gedeelte van het bovenooglid, kleine vlekjes, door snellen �macusculae�,nbsp;later �labeculae� genoemd, die zich in het 2de stadium tot grauwachtige, opnbsp;gekookte sago of kikvorscheneieren gelijkende korreh 1) ontwikkelen en innbsp;de overgangsplooi tot een meer diffuse infiltratie ineenvloeien. In het 8denbsp;stadium breidt zich het proces van de conjunctiva op den tarsus uit, ennbsp;ontstaan er in beide diepingrijpende weefselveranderingen met de daarvannbsp;afhankelijke bekende gevolgen: atrophia conjunctivae et tarsi, entropion enz.

In den regel wordt ook de cornea onder den vorm van den z.g. pannus trachomatosus in het proces betrokken, soms reeds in het Iste stadium,nbsp;maar gewoonlijk eerst later.

Slijm- of eUcrafscheiding komt bij het trachoom ah zoodanig niet voor. Zij behoort dus niet tot de essenti�ele, van het trachomateuse proces onafscheidelijke verschijnselen. Toch w'ordt zij, vooral in de latere perioden van dat

Het trachoma verloopt steeds chronisch. Het �acute� trachoom der auteurs is niet anders dan een complicatie met acuten catarrh of acute blennorrhoe.

1) V^roeger was Spreker gewoon, nevens het trachoma granulare nog een trachoma papillare te onderscheiden, waarbij de ruwheid der conjunctivanbsp;van zwelling van het z.g. corp. papillare afhankelijk is. Waar beide vormennbsp;tezamen voorkomen, werd dan van een trachoma mixtuni gesproken. Daarnbsp;evenwel het trachoma papillare clinisch een gansch ander karakter vertoontnbsp;dan het granulare en, waar van het terecht gevreesde trachoom sprake is,nbsp;alleen de laatste vorm bedoeld wordt, acht Spreker het met Dr. blaauwnbsp;beter, met den naam van trachoom. alleen dat proces te bestempelen, waarbijnbsp;zich korrels in de conjunctiva vormen. De toevoeging �granulare� kan dannbsp;vervallen.

( 234 )

op de conjunctiva inwerkende prikkel van het verblijf in door de samenleving van veel menschen in beperkte ruimte bedorven, lucht tot het ontstaan van trachoom reeds voldoende is. In elk geval wordt daardoor een dispositienbsp;daartoe opgewekt. Dikwerf evenwel werken tot het ontstaan van trachoomnbsp;nog allerlei andere prikkels mede. Dit blijkt vooral in die gevallen waarnbsp;tengevolge van langdurig inwerkende eenzijdige prikkels, bijv. traumatanbsp;(verkeerd gerichte cili�n, incrustaties van Meiboomsche klierbuisjes) keratitis (vooral de z.g. scrophuleuse vormen) enz., op het daardoor getroffennbsp;oog tevens trachoom ontstaat. Tot die prikkels behooren ook het afscheidings-product van verschillende vormen van conjunctivitis.

Bevorderd wordt het ontstaan van trachoom door onreinheid, slechte voeding, misschien ook door constitutioneele afwijkingen en ras-verschillen.

Deze voorstelling van de ontwikkeling van het trachoom, die, zooals men ziet, bijna op elk punt diametraal tegenover die van f�ohs c. s. staat isnbsp;geenszins nieuw. Ze is integendeel zeer oud. In hoofdzaak komt zij overeennbsp;met die, welke reeds in 1848 door arlt van het naar hem dusgenoemdenbsp;trachoma Arltii werd gegeven en waartoe ook onze Eere-Voorzitter kwam, opnbsp;grond van het in 1860 door hem op verzoek der Kegeering ingestelde onderzoek naar de in de Rijksgestichten Veenhuizen en Ommerschans heerschendenbsp;oogziekte, een onderzoek waarbij Spreker het voorrecht had hem te assisteeren.nbsp;Ofschoon die voorstelling door ablt in 1875 weer werd verlaten, komt zijnbsp;Spreker nog altijd voor de eenige te zijn, die met de feiten in overeenstemming is.

Daar, volgens die voorstelling, het trachoom ah zoodanig niet met slijm-of etterafscheiding gepaard gaat, moet het als niet besmettelijk worden beschouwd. Immers op goede gronden mag worden aangenomen � zooals dan ook door pucks c. s. (zie boven) geschiedt � dat de onderstelde smetstofnbsp;van het trachoom alleen door een eventueel aanwezig secreet van het eenenbsp;oog op het andere kan worden overgebracht.

Toch wordt bij het trachoom, vooral in de latere periodes, zeer dikwerf afscheiding waargenomen. De aanwezigheid der korrels nl. maakt, dat denbsp;conjunctiva in een toestand van verhoogde gevoeligheid geraakt voor allenbsp;invloeden, die ook op het normale oog tot het ontstaan van secerneerendenbsp;ontstekingen der conjunctiva kunnen aanleiding geven.

Voorts kan de aanwezigheid eener chronische slijm-etterachtige conjunctivitis tot het ontstaan van trachoom aanleiding geven. Een interessant geval van dien aard werd nog onlangs medegedeeld door hoor (Klin. Monatsbl. f.nbsp;Augenh., April 1895). Hier. treedt dus het trachoom als gevolg van besmettingnbsp;op. Dat echter het trachoom oorzaak van besmetting zou kunnen zijn, is nietnbsp;alleen om de afwezigheid van afscheiding onaannemelijk, maar wordt ooknbsp;door de ervaring niet bewezen.

Ter toelichting dezer laatste stellingl) moet Spr. zich bepalen erop te wijzen; 1�. dat trachoom jaren lang oj) ��n oog bestaan kan, zonder dat het andere

1) Uitvoeriger bespreking daarvan vindt men in het voortreffelijke artikel van Dr. josephus jitta in de Geneesk. Courant van 22 �ct. 1893, getiteld ; �Isnbsp;�trachoom oorzaak of gevolg van besmetting�.

( 2;!rgt; )

aangedaan wordt; 2� dat langdurige, zelfs intieme samenleving van trachoom-lijders met gezonden kan plaats hebben, zonder dat deze laatsten traehoom krijgen; 3� dat besmetting door aan slijm-etterafscbeiding lijdende trachoom-zieken in den regel op het besmette oog wel catarrh of blennorrhoe, maarnbsp;geen traehoom te voorschijn roept. Feiten, die al zijn ze geenszins absoluutnbsp;bewijzend, toch sterk tegen de besmettelijkheid van het traehoom pleiten.

De strijd over het al of niet besmettelijk zijn van het traehoom wordt dus geheel beheerscht door de vraag: of het traehoom ah zoodanig met afscheiding van een slijm-etterachtig secreet gepaard gaat of niet. Een vraag, wiernbsp;beantwoording geenerlei bijzondere kennis of hulpmiddelen vereischt en dusnbsp;geacht mag worden binnen het bereik te liggen van iederen geneeskundige.nbsp;Gesteld nu, dat werkelijk die vraag, zooals Spreker meent, in ontkennendennbsp;zin moet worden beantwoord, hoe is het dan mogelijk, dat de meerderheidnbsp;der ophthalmologen daarop een bevestigend antwoord geeft.

Dit inderdaad zonderlinge feit vindt, volgens Spreker, zijn verklaring in de verwarring, die er nog immer bestaat ten opzichte van de begripsbepalingnbsp;en de nomenclatuur der besmettelijke oogziekte, die gedurende en na denbsp;Napoleontische oorlogen epidemisch heeft geheerscht. Spreker kan daaromtrent hier niet verder uitweiden en moet zich bepalen er aan te herinneren,nbsp;dat die verwarring er ten slotte toe geleid heeft, dat men de twee bestand-deelen, waaruit die oogziekte bestond �blennorrhoe en traehoom � voor eennbsp;en dezelfde ziekte heeft verklaard. Merkwaardigerwijze was het aklt, denbsp;grondlegger der oude, volgens Sprekers oordeel in hoofdzaak nog immernbsp;juiste, leer van het traehoom, die daartoe in 1875 het initiatief naml).

Volgens aklt�s gewijzigde opvatting � waarbij zich de meerderheid der tegenwoordige ophthalmologen aangesloten heeft � is dus traehoom nietsnbsp;anders dan chronische blennorrhoe. Daar nu de blennorrhoe onder allenbsp;omstandigheden besmettelijk is, werd ook de besmettelijkheid van het tra-choom tot dogma verheven.

Tot bevestiging en instandhouding van het geloof aan dat dogma droeg voorts niet weinig bij de omstandigheid, dat de meeste lijders aan traehoom,nbsp;die zich om behandeling aanmelden, dit doen wegens (bijkomstige) catarrhennbsp;of blennorrhoe�n of hoornvlies-aandoeningen.

Om het traehoom goed te leeren kennen, moet men het bestudeeren onder omstandigheden, die het mogelijk maken de ziekte van hare eerste beginselennbsp;af nauwkeurig na te gaan. Wanneer gelegenheden daartoe, als die welkenbsp;de endemic van traehoom te Amsterdam aanbood, minder zeldzaam warennbsp;geweest dan het geval schijnt, of wanneer men van die gelegenheden eennbsp;ruimer gebruik had gemaakt, dan zou naar Sprekers overtuiging de opvatting, waartegen hij opkwam, reeds lang tot de geschiedenis behooren. Dannbsp;zou men tot het inzicht zijn gekomen, dat het traehoom reeds bij voorkeurnbsp;bij kinderen beneden de 10 jaren ontstaat en tot volledige ontwikkelingnbsp;komt en niet langer blijven vasthouden aan het dogma van de (betrekkelijke)nbsp;immuniteit van kinderen tegen traehoom. Dan zou men hebben waar-

2.�U)

genomen, dat het ontwikkelingspvoces van het trachoom z��r langzaam en zonder ontstekings-verachijnselen verloopt, dat daarbij geen slijm-etter-afselieiding, noch eenige andere afwijking dor conjunctiva voorkomt, datnbsp;tengevolge van een en ander het proces reeds jaren kan hebben bestaan,nbsp;v��rdat de lijders de hulp van den geneesheer inroepen. Kortom, dan zonnbsp;men in hoofdzaak tot de oude leer van ari.t zijn teruggekeerd en oen ojivatting hebben prijs gegeven, die toch niet te handliaven is zonder dat mennbsp;daarbij in tegenspraak met ziclizelf, ja tot ongerijmdheden komt.

Immers, het was aan fuciis c. s. reeds lang ni^ ontgaan, dat er tal van gevallen van trachoom voorkomen, die, krachtens de wijze waarop zij zichnbsp;ontwikkelen en de verschijnselen, die zij vertoonen, volkomen ovei'eenkomennbsp;m�t het trachoom, zooals dit door Spreker was geschetst. Hoe deze gevallennbsp;volgens de heerschende opvatting moeten w'orden verklaard is een raadsel.nbsp;Men heeft ze, in tegenoverstelling van het met ontsteking gepaarde �acute�,nbsp;met den uaam van �chronisch� trachoom bestempeld en daardoor voorwaarnbsp;de zaak niet duidelijker gemaakt. Immers, iudien trachoom chronische blen-norrhoe is, dan is chronisch trachoom dubbel-chronische blennorrhoe, maarnbsp;altijd blennorrhoe. Rn een van de kenteekenen der bedoelde gevallen is, datnbsp;daarbij geen afscheiding wordt waargenomen!

Volgens FUCHS komen deze gevallen in Egypte, ook bij kinderen, zelfs op zeer groote schaal voor. Aan de mededeeling, dat die gevallen niet tengevolgenbsp;van een acute ontsteking �sondern allmalig, unmerklich� ontstaan, voegtnbsp;hij deze merkwaardige woorden toe: �sowie dies bei uns f�dr das Trachom dienbsp;Hegel isl�. Men is geneigd te Vragen : waarom dan deze gevallen ook niet alsnbsp;het ware typische trachoom beschouwd en de ontstekingachtige gevallen alsnbsp;complicaties daarvan met een secerneerende ontsteking?

l)at het vraagstuk der al of niet besmettelijkheid van het trachoom ook voor de praktijk van groot gewicht is, spreekt van zelf. Immers indien hetnbsp;trachoom besmettelijk is, dan is ook de uitspraak van fuchs �Vollstiindigenbsp;,.Absonderung der Trachomkranke von den (lesunden ist das erste Erforder-�niss der Hygiene� volkomen gerechtvaardigd. De ter voldoening van diennbsp;eisch noodige maatregelen grijpen echter zoo diep in het maatschappelijknbsp;leven en de individueele vrijheid in, dat ze grootendeels onuitvoerbaar zijn.nbsp;Wie zich daarvan overtuigen wil, leze wat daaromtrent door cohn in zijnnbsp;�Lehrbuch der Hygiene des Auges� wordt medegedeeld. Men mag dus gerustnbsp;aannemen, dat het voor het meerendeel dier maatregelen wel bij een aanbevelingnbsp;gebleven zal zijn. Maar al ware het ook mogelijk ze in alle gestrengheid toenbsp;te passen, dan nog zouden zij geheel onvoldoende zijn, om bij het heerschennbsp;van zoogenaamde trachoom-epidemie�n (of endemie�n) het werkelijk bestaandenbsp;gevaar te l)ezwe)-en, omdat daardoor de niet aan trachoom maar wel aan slijm-etterafscheiding lijdende, en dus hoogst hesmettelijke personen, niet zoudennbsp;worden getroffen.

Is daarentegen het trachoom niet besmettelijk, dan zal men door hij het heerschen van besmettelijke oogziekten de daartegen te nemen maatregelennbsp;van toepassing te verklaren op hen, die aan slijm-etterafscheiding lijden,nbsp;onverschillig of zij tevens aan trachoom lijden of niet allen treffen, die voornbsp;hun omgeving gevaarlijk zijn, maar ook hen alleen.

( 237, )

De tijd laat echter niet toe ons verder op dit belangrijke onderwerp in te gaan.

Dr. jiT�A zegt, dat ook van een pathol.-anat. en bacteriol. standpunt geen bewijzen voor de besmettelijkheid van bet trachoom zijn gevonden. Hijnbsp;beschouwt trachoom slechts als een symptoom van allerlei slepende aandoeningen der conjunctiva.

Dr. FABEK meent, dat het ��nzijdig voorkomen van het trachoom geen bewijs is tegen de besmettelijkheid er van. Evenmin als het ��nzijdig voorkomen van blennorrhoea conj. iets bewijst tegen haar besmettelijkheid.

Dr. juDA weet niet wat trachoom eigenlijk is en wil zich onthouden van een oordeel over de al of niet besmettelijkheid er van.

Dr. WBSTHOFF houdt echter het trachoom voor een der meest besmettelijke oogziekten en wijst o. a. op de groote ravages, die het heeft gemaakt innbsp;Belgi�. Waarom zijn er bovendien trachoom-vormige streken, wanneer ernbsp;niet een bijzondere oorzaak voor het trachoom zou zijn? Waarom is er innbsp;Botterdam zoo weinig trachoom en in Amsterdam zooveel ?

Na eenige discussie, waaraan Prof. gunning en Dr. wbsthoff deelnemen, releveert Dr. .jitta nog, dat de trachoom-epidemie in Amsterdam sterk afneemt

Dr. VAN MOLL houdt een voordracht over het gezamenlijk optreden van atrophia nerv. optici, adipositas met amennorrhoea, tengevolge van eenvoudigenbsp;atrophie der genitali�n. Als bijdrage tot onze geringe kennis van het ontstaannbsp;van atrophia n. optici niet zonder belang.

Spreker wijst erop, dat omtrent den samenhang van stoornissen in de geni-taalsfeer en atroph. n. opt. niet veel is bekend, en dat daarenboven de oogheelkundige gevallen gynaecologisch slecht zijn onderzocht. Wat bekend is, vermeldt hij in het kort en gaat dan over tot mededeeling der 3 ziektegevallen van personen van 26, 33 en 35-jarigen leeftijd, die alle drie de atrophienbsp;van de genitali�n met amenorrhoea, de adipositas en de atroph. n. opticinbsp;met gezichtsveldbeperking gemeen hebben. Chronologisch beginnen alle drienbsp;met amenorrhoea, daarop volgt de adipositas en eindelijk de atroph. vannbsp;den n. opt. Prof. teeub heeft alle drie onderzocht en eenvoudige atroph.nbsp;der genitali�n geconstateerd, die met ontsteking niets te maken had. Hetnbsp;is geheel dezelfde atr. als de klimacterische, en voor zoover het den uterusnbsp;betreft ook als die, welke na castratie optreedt. Het tweede symptoom: denbsp;adipositas was een algemeene, en in ��n geval trad die van den buik meernbsp;bijzonder op den voorgrond. Het derde symptoom: de atr. n. opt. was in allenbsp;drie gevallen de zg. genuine atr., d. i. verkleuring van den nerv. opt. zondernbsp;veranderde groote bloedvaten.

Vervolgens beschouwt Spreker de ziekte-symptomen ieder afzonderlijk en in haar onderling verband, en komt tot de conclusie, dat men misschiennbsp;niet zoozeer de directe oorzaak der verschijnselen in de atrophie dernbsp;genitali�n moet zoeken, maar tot een anterieure oorzaak; de gestoordenbsp;innervatie der menstruatie moet opklimmen. Er bestaat een centrum vannbsp;zenuwwerkdadigheid, dat van invloed is op de menstruatie, iedere prikke^

238 )

van sensibelen of van vasomotorischen aard kan daarop werken. Ook langs de baan der zintuigen, ja ook door psychische indrukken kan invloed opnbsp;dat centrum worden uitgeoefend. Als' dat nu eenmaal gestoord is, kan denbsp;genitaal-atrophie ontstaan.

En is deze eenmaal tot stand gekomen, dan kan zulks een omstemming in het geheele organisme veroorzaken, een algemeen verminderde zenuw-werkdadigheid, waardoor verzwakking van het ontledingsvermogen der cellennbsp;optreedt, direct een vet-meiamorphose, de^ adipositas, wordt ingeleid. Path,nbsp;anat. onderzoek zal aautoonen, of ter verklaring der oog- en hersenaan-doening ook een vervetting der zenuwcellen aanneembaar is.

Prof. g�RAUB meent, dat de samenhang van atrophia n. optici met de voorafgegane stoornissen der menstruatie niet voldoende bewezen is.

Dr. swAR� ABRAHAMsz vindt het niets bijzonders, dat bij iemand, wiens genitali�n atrophi�ereu, ook toevallig een atrophie der gezichtszenuwen kannbsp;ontstaan. Beide toestanden kunnen zeer goed een gevolg zijn van een tro-phische stoornis in het zenuwstelsel, zonder van elkaar afhankelijk te zijn.nbsp;Men ziet toch in zulke gevallen ook dikwijls de hoogere psychische functiesnbsp;lijden, de zintuigen atrophi�ercn enz.

Dr. VAN MOi.n, sprekende over de kenrings-reglenienten, stelt voor een permanente Commissie te benoemen, die tot taak zal hebben;

1quot;. veranderingen in de bestaande reglementen op te sporen en l)ij te voegen:

2quot;. om aan de Begeering of aan particuliere personen van advies te dienen bij wijzigingen der reglementen;

3quot;. om de beginselen, waarop die reglementen steunen, hun doeltreffendheid aan het Oogheelkundig Gezelschap mede te deelen en te bespreken;

4quot;. om bij de Regeering of bij particulieren het aanstellen van goede reglementen uit te lokken.

Tot leden dezer Commissie werden benoemd; Prof. snellen, Dr. van molt, en Dr. swart abrahamsz.

Prof. DOiJER geeft daarop de volgende beschrijving van een wegens vrees voor sympath. ophthalmie ge�xstirpeerd oog.

JAnker oog. Genezen wond van de cornea. Geringe ontsteking van alle deelen van het oog. Macroscopisch biedt het oog niets bijzonders aan.

Microscopisch; Cornea. Het epitheel op de voorvlakte heeft overal normale breedte. Op de plaats der verwonding liggen de cellen der onderste laag iets verder uiteen dan elders. Van deze plaats uit gaat een celrijkenbsp;strook (epitheel?) een eindweegs in schuinsche richting in het cornea-weefsel.

Membrana Bowmanni intact, substantia propria is stei'k vezelig, de lyniph-spleten zijn wijd, geen vascularisatie. Membrana Descemeti met endotheel normaal.

De Fontana'sclie ruimte met het ligamentum pectinatum is verdwenen, in den hoek der voorste oogkamer vindt men een geringe hoeveelheid gestoldnbsp;exsudaat met enkele losliggende, goed geconditionneerde chromocyten.

Canal� Schlemrnii is samengevallen; de omgeving er van is celrijk en met pigment ge�nfiltreerd.

Corpus eiliare wat celrijk, zonder verdere afwijkingen. De aequatoriale spier is weinig ontwikkeld en niet scherp van de andere spier afgescheiden.

( 239 )

Lmskapsel. Aan de voorzijde normaal, aan de achterzijde troebel en eenigs-zins geplooid.

Chorididea plaatselijk met gering leucocyten-infiltraat, op welke plaatsen in den regel ook een gestold exsudaat ligt tusschen chorio�dea en retina.nbsp;Daarbij zijn dan ook veelal de staafjes en kegeltjes afgescheurd en vormennbsp;met het exsudaat een verwarde massa. Er is dus plaatselijk solutio retinae.

De inacula lutea is gezwollen, speciaal de reticulaire laag tusschen de twee korrellagen in.

De ora serrala is gezwollen, bevat collo�de bollen; van uit de ora gaat een bloedstreep naar de achterpool van de lenskapsel, bestaande uit goede chro-mocyten en enkele leucocyten.

Lens. Buitenste vezels zijn smal, de daarop volgende zijn vooral in het aequatoriale gedeelte wat uiteengevvekeii en fijn korrelig. Aan de voorstenbsp;pool vindt men de vezels ver uit elkander liggende in een groep bijeen metnbsp;groote collo�de bollen daar tusschen.

Prof. STKAUB memoreert een geval, waar een door stomp geweld gekneusd oog, na schijnbaar genezen te zijn, ten slotte moest worden weggenomennbsp;wegens sterke irritatie, welke deed vreezen voor sympath. ophthalmie. Bijnbsp;ondsrzoek bleek, dat de iris zat ingeklemd in een scheur aan de binnenzijdenbsp;van de sclera, welke niet tot het buitenoppervlak was doorgegaan. Dezenbsp;inklem r ing was oorzaak van de langdurige prikkelingsverschijnselen. Daarnbsp;in het geval van Prof. doyek van een pathol.-anat. standpunt geen verklaring voor de bestaande overgevoeligheid gevonden is, vraagt Spreker ofnbsp;hier niet iets dergelijks geconstateerd is.

Prof. STEAUB spreekt over amblyopic. Hij heeft een statistiek opgemaakt van 170 amblyopen, die hij bij gelegenheid van militaire keuringen heeft ontmoet en getracht na te gaan welke de betrekking is van anisometropie, gemis van binoculair zien en scheelzien tot de amblyopie. De drie genoemdenbsp;gebreken gingen in zeer vele gevallen met de amblyopie gepaard; zij werdennbsp;evenwel te menigvuldig gemist om voor oorzaken van amblyopie te kunnennbsp;worden gehouden. Zoolang men ��n gemeenschappelijke oorzaak voor allenbsp;gevallen meent te mogen zoeken, kan men de genoemde afwijkingen, wiernbsp;Samenhang met de amblyopie duidelijk is, slechts voor gevolgen der amblyopie houden. Waar komt dan de congenitale amblyopie van daan? Sprekernbsp;herinnert aan de onderzoekingen van naumoff, die de oogen van 50 doodgeboren kinderen onderzocht en bij de helft er van bloedingen in de cho-ro�dea aantrof en aan de ervaring van de oogheelkundigen, dat traumata,nbsp;die het oog comprimeeren, niet zelden een kleine verticale scheur in dennbsp;Wand van het oog ter plaatse van de fovea centralis teweeg brengen. Dezenbsp;zaken spreken voor de mogelijkheid, dat gedurende den partus de onvoldoende beschermde oogen door de sterke drukking, die zij ondergaan, eennbsp;kleine scheur in de choro�dea nabij, de fovea centralis verkrijgen, waardoor

( 240

de macula lutea wordt gelaedeerd. Hoe het zij, er is voldoende grond om in deze richting een nader onderzoek in ^e stellen.

Dr. H. SNELLEN JR. Vraagt, of er in de door hem bestudeerde gevallen geen centraal scotoom geconstateerd was, hetgeen toch bij litteekens in de mac.nbsp;lutea het geval moet zijn.

De Heer blok zag in een vijftigtal gevallen zeer groote verbetering der amblyopie na het gebruik van passende glazen en oefening van het amblyopenbsp;oog. Herhaaldelijk was dit ook het geval na strabotomie, soms zelfs dan,nbsp;wanneer het oog excentrisch fixeerde. Hij moet voor de groote meerderheidnbsp;der gevallen vasthouden aan de diagnose: amblyopia ex anopsia.

lquot;. een eigenaardig geval van kerat. profunda, waarbij de epitheliumlaag geheel intact is, het infiltratie-proces gevolgd door vaatontwikkeling alleennbsp;in de substantia propria corneae zetelt en voortschrijdt met een vertikalennbsp;rand. In de laatste dagen is nasaalwaarts van het centrum der cornea eennbsp;speldeknopgroote troebeling ontstaan, die behalve het struma ook hetnbsp;epithelium betreft. Er is geen iritis; aetiologisch is alleen te constateeren,nbsp;dat pati�nte nu en dan koorts had en een bijzonder vochtig huis bewoont;

2�. een pati�nt, die door trauma een sterke bloeduitstorting in het glas-vocht kreeg. Na eenige maanden was de visus weer^quot;*/,;, terwijl toch het glasvocht nog z�� troebel is, dat men absoluut geen details van den fundusnbsp;oculi kan zien.

De Heer van genderbn stort demonstreert een ophthalmometer van ja val, waaraan hij ten ^ehoeve der verlichting twee gloeilampjes heeft laten bevestigen. Het voordeel hiervan is: bruikbaarheid bij slecht daglicht ennbsp;vermijding van hitte.

Het onderwerp over door verschillende pigmenten getinte glazen, waarvoor ik eenige oogenblikken uw welwillende aandacht verzoek, is niet nieuw, �itgeput is het geenszins. Het is onze plicht er meer aandacht aannbsp;te schenken, nu wij in het bezit van doelmatige instrumenten hun werkingnbsp;kunnen nagaan. Nog steeds schrijven wij ze voor, het bijna aan de prudentie van pati�nt of brillenverkooper overlatende de keuze te doen. Wij gaannbsp;dus vreemd en onoordeelkundig te werk. en nemen bijv. platte of bolle,nbsp;kiezen dan eens blauwe, dan w�eer neutrale, ja zelfs gele en andere gekleurde glazen, schrijven die in een lichte, middelmatige of donkere nuancenbsp;voor, en weten feitelijk te weinig van de qualiteit der glazen, o. a. hoeveelnbsp;licht zij absorbeeren; wij weten nauwlijks welk licht onze glazen doorlaten.nbsp;Iedere poging om hierin meer klaarheid te brengen, zal mijns inziens toenbsp;gejuicht moeten worden, daar men er toch steeds op uit moet zijn, om opnbsp;een rationeele wijze voorschriften te geven, die tegemoet moeten komennbsp;aan het behoud der oogen. Hoe wij positieve, negatieve en cilindrischenbsp;glazen moeten voorschrijven, weten wij allen, dat heeft donders ons geleerd.nbsp;Wij kennen hun werking wiskundig nauwkeurig.

( 241

waarbij de optische werking in maat wordt uitgedrukt, zal wel de oude nummering verdringen. Waarom nu onze gekleurde glazen zoo stiefmoederlijk behandeld? Het komt ons vreemd voor, hoe ons oog, beschermd doornbsp;een groote hoeveelheid bruin pigment in retina en tunica uvea, waarbij hetnbsp;zich zelfs over den rand der pupil uitstrekt, hoe deze natuurlijke bruinenbsp;kleurstof nooit de gedachte aan de hand heeft gedaan om een dergelijkenbsp;kleurstof aan onze glazen of andere grondstoffen toe te voegen. Bezitten wenbsp;voorts niet in de macula een gele kleurstof, waarin een groot deel der blauwenbsp;en violette stralen geabsorbeerd worden ? Men zou zoo zeggen, dat kon mennbsp;de fuscine of die gele kleurstof van den mensch in voldoende hoeveelhedennbsp;afscheiden en ze door oplossing dienstbaar maken aan het pigmenteerennbsp;van glazen, deze glazen de meest geschikte zouden zijn.

De natuur toch geeft de kleurstof aan, waarom die kleurstof niet aangewend ? Doch het pigment, hoewel kristallijn is een eigenaardige stof en tot nu toe is het ons niet gelukt het in zijn natuurlijke kleur op te lossen.nbsp;Doch hierover later.

voN Geafb schreef met voorliefde blauwe glazen voor, later kwam er een tijd, dat men riep; weg met de blauwe � rookzwart (London smoke, vervesnbsp;neutres) moet de kleur zijn. In de laatste tijden gaat men weer aan gelenbsp;glazen zijn aandacht schenken. (Javal, Fieuzal verres gris-jaunes). Wisdmakknbsp;leerde ons immers den invloed der ultra-violette stralen op de voorste medi�nnbsp;van het oog kennen. De positieve resultaten, die hij verkreeg, zijn voor onsnbsp;een vingerwijzing om ook waarde te hechten aan de inwerking van de mindernbsp;breekbare stralen, stralen dus van grootere golflengte op het oog. In diennbsp;geest zouden deze onderzoekingen ook uitgebreid kunnen worden. In iedernbsp;geval dient men te weten de werking van het glas, dat men voorschrijft.

Welke overwegende redenen nu den oogarts er toe mogen leiden deze of gene glazen te verkiezen, het is voor hem van het grootste gewicht, wilnbsp;hij niet in merg en been empiricus blijven, zijn gekozen glazen rationeelnbsp;voor te schrijven. Daarvoor zal hij de quantitatieve eigenschappen van dienbsp;glazen hebben te bestudeeren. In de eerste plaats dan moeten wetennbsp;hoeveel licht zijn glazen doorlaten; in de tweede plaats welke lichtsoorten ernbsp;doorheen gaan.

In mijn proef tot het verkrijgen van een rationeel voorschrift voor gekleurde glazen, stel ik mij nu voor om eerst de lichts-absorptie van de meest gebruikelijke glazen photometrisch te bepalen, om daarna spectroscopischnbsp;na te gaan welke lichtsoorten zij door laten. Vervolgens hoop ik deze eigenschappen te toetsen aan die van het natuurlijk beschuttingsmiddel in hetnbsp;oog, het bruine pigment en de gele kleurstof in de macula.

Aan mijn aanvrage om stukken gekleurd glas, waaruit de zoogenaamde getinte of gekleurde brillenglazen geslepen werden, te leveren, voldeden denbsp;Heeren benoist en berthiot, te Parijs en een fabriek in Rathenow. Uit denbsp;Fransche fabriek kreeg ik 14 neutrale, 10 blauwe en 9 gele glazen.

De Eathenower fabriek zond 4 neutrale glazen, gemerkt A, B, C, D, 8 blauwe glazen, gemerkt A', Aquot;, A, B, C, D, E, F, 1 geel glas, 2 roode glazen, 1 violet,nbsp;1 groen en eindelijk nog 2 zwarte glazen, waarvan het ��n geen, het ander

( 242

alleen weinig licht doorliet. De glazen der Fransche fabriek munten uit boven de Dintsche door fijnheid van gla^ en van kleur.

Om nu de absorptie van het licht door die glazen na te gaan, hadden we natuurlijk instrumenten noodig, waarmede wij in de eerste plaats de gezamenlijke bewegings-energie der zichtbare stralen van een bepaalde lichtbronnbsp;of van een bepaalden lichtbundel konden meten, om vervolgens, wanneernbsp;eenmaal de intensiteit van dat licht in getallen uitgedrukt was, na te gaan,nbsp;hoeveel van dat licht verloren ging door die glazen. Floe, in de tweedenbsp;jdaats, deze gekleurde glazen zich in hun absorbtie tegenover monoehroma-tische lichtsoorten gedragen, dus, hoe de absorbtie in het objectieve spectrum plaats greep, hoop ik U later mede te deelen.

Voor Uiijn proeven heb ik leoxhard weber�s photometer gebruikt, een instrument van vernuftige constructie en sedert jaren in het Laboratoriumnbsp;der Gezondheidsleer te Amsterdam aanwezig. Hoewel de inrichting van ditnbsp;instrument reeds verouderd is, bleek het toch geschikt te zijn, om de tenbsp;stellen vragen door exacte waarnemingen op te lossen.

In Juli van het jaar 1883 beschreef leonhakd weber in wiedemann�s J finalen zijn oorspronkelijk instrument, dat later nog wijzigingen onderging, o. a. door het inbrengen van het samengestelde LUMMER-BRODHux�sche prismanbsp;Door dit prisma komen de beide waar te nemen gezichtsvelden niet naast,nbsp;doch in elkaar te liggen. Het aldus veranderd instrument heb ik niet gebruikt, maar mij nog van het oorspronkelijke bediend.

Het principe, het naast elkaar brengen van twee diffuus verlichte vlakten en die te brengen tot gelijke helderheid, bereikt men toch zoowel op denbsp;eene als op de andere wijze,

Weber construeerde zijn apparaat, omdat de v��r dien tijd in gebruik zijnde photometrische methoden een directe verhouding der intensiteitennbsp;van twee lichtbronnen van ongelijke kleur niet aangaven. Tot dien tijdnbsp;werd die verhouding aangegeven door de intensiteits-verhoudingen in denbsp;enkele deelen barer spectra te bepalen en dan door summatie van die verhoudingen de totale Intensiteit berekend.

Bij mijn onderzoekingen kwam het er nu op aan, om, na bepaling van de ntensiteit van een bepaalde lichtbron of van bepaalde lichtbundels, ditzelfde licht door onze gepigmenteerde glazen te laten strijken, om daarnanbsp;een tweede intensiteits-bepaling van dit in kleur of helderheid veranderdnbsp;licht te doen, waarna wij konden nagaan, hoeveel van de intensiteit vannbsp;de oorspronkelijke lichtbron verloren ging, d. i. hoeveel licht er geabsorbeerd werd.

De heterochromatische photometrie is volgens helmholtz zeer moeilijk, zelfs bij zeer geringe verschillen van kleur, zooals dit bij vlammen van verschillende temperaturen voorkomt en bij electrische gloeilampen van verschillende stroomdichtheid. Bij licht met grooter kleurverschil kan mennbsp;het echter een eind verder brengen. Groote voordeelen voor deze bepalingen hebben onderzoekers met een dichromatisch kleurstelsel (bijv. roodrnbsp;groen-blinden). Weber wist echter deze bezwaren te boven te komen, doornbsp;als volgt te redeneeren. De beoordeeling op gelijke helderheid van tweenbsp;onmiddellijk naast of in elkaar gelegen vlakken van dezelfde kleur kan met

(24a)

groote scherpte door het oog waargenomen worden en schijnt voor roode kleuren zeer gemakkelijk te zijn. Nu laat een tamelijk donkerrood doornbsp;koperoxydule gekleurd glas nagenoeg alleen het spectrale rood door, het isnbsp;dus zoo goed als monochromatisch, en wanneer we dus, in plaats van denbsp;totale intensiteit, de intensiteit voor een bepaalde kleur bepalen, dan geraken we tot eenzelfde resultaat.

Het voor het roode licht gevonden resultaat moet dan nog met een factor k vermenigvuldigd worden. Nu is deze k voor vlammen met rooder lichtnbsp;dan het normaallicht kleiner danl, voor meer witte vlammen grooter dan 1.nbsp;Wanneer we dus de intensiteit van lichtbronnen, die een andere kleur hebben dan het benzine-licht of de normaalkaars, willen meten, dan wordt denbsp;eigenlijke instelling op gelijke helderheid met behulp van een voor hetnbsp;oculair gelegen rood glas gemaakt en de verkregen waarde dier intensiteitnbsp;gemultipliceerd met de voor iedere lichtsoort gevonden waarde van k.

De qnantitatieve verhouding tnsschen verschillend groote lichthoeveelhe-den kan het oog niet herkennen, zonder gebruik te maken van verdere objectieve hulpmiddelen, waaronder een methode is, om de helderheid innbsp;bekende verhouding te verminderen door bijv. den afstand tnsschen lichtbron en verlicht object te veranderen, zooals in den photometer van noii-OUER, LAMBERT, BUNSEN, LUMMER-BRODHUN. Vooi'ts doOr AUBERt�s episkotister.

Webek nu bereikt hetzelfde, door het licht door poi'celeinen glazen, waar-, van de absorbtie vooraf bekend is, te laten strijken.

Weber�s photometer bestaat nu uit een vasten en een bewegelijken tubus, die loodrecht op elkaar staan. Door den vasten tubus valt licht van eennbsp;fijn reguleerbare petroleum-benzine vlam door een verschuifbare melkglas-plaat tot in den bewegelijken tubus, en wordt aldaar door een in de rechternbsp;helft van dien tubus zich bevindend prisma gereflecteerd naar het oculair,nbsp;dat zich aan een der uiteinden van den bewegelijken tubus bevindt. Ijoornbsp;de andere helft van laatstgenoemden tubus stroomt licht van een anderenbsp;lichtbron, welk licht door een stel van melkglasplaten afgezwakt kan worden. Ook dit licht kan door het oculair waargenomen worden.

Wij zien dus door dit oculair een ovaal gezichtsveld, waarvan de rechter helft het door de hypotenusa-vlakte van het prisma gereflecteerde licht uit den vasten tubus ontvangt en de linker helft het licht van denbsp;te onderzoeken lichtbron. Door de raelkglasplaat in den vasten tubus tenbsp;verschuiven in de richting van de benzine-vlam of terug naar den bewegelijkennbsp;tubus en kan gelijkheid der beide gezichtshelften verkregen worden. Voornbsp;metingen moet nu bekend zijn: 1quot;. de lichtsterkte der-benzine-kaars in verhouding tot de lichteenheid en 2quot;. hoeveel licht de melkglasplaten absor'beeren.

Indien de benziiie-kaars de lichteenheid was, dan weiden de berekeningen eenvoudiger, doch zooals men weet worden in verschillende landen alsnbsp;lichteenheid verschillende normaalvlammen aangenomen, bijv.

De Duitsche normaalvlam wordt geleverd door een paratfine-kaars, waarvan het smeltpunt 55quot; C. moet zijn en waarvan 7 gram parattine bij 50 inM. vlamhoogte in ��n uur moet verbranden.

De Engelsche normaalkaars bestaat uit spermaceti en moet bij 45 mM. vlamhoogte in het uur 7.78 gram spermaceti verbranden.

( 244

De M�iicliener normaalkaars is een stearinekaars, die bij 50 mM. vlam-hoogte 10,2�12 gram stearine in het uui^ verbruikt.

Voor wetenschappelijke onderzoekingen wordt nu de HEFNBR-ALTENBCK�sche lamp als lichteenheid veel gebruikt, zoo ook bij de metingen met wbbbr�snbsp;photometer. Deze lichteenheid vertegenwoordigt de lichtkracht eener vrijnbsp;brandende vlam, die uit de 8 mM. diameter breede doorsnede van een metnbsp;amylacetaat verzadigde ronde kous opstijgt en een vlamhoogte heeft vannbsp;40 mM. Deze vlam brandt bij voldoenden toevoer van lucht minstens 10 minutennbsp;na het ontsteken buitengewoon gelijkmatig. Even gelijkmatig brandt hetnbsp;bulplicht, de benzine-kaars in den vasten tubus van den photometer aanwezig en waarvan de vlam op een vlamhoogte van 20 mM. gebracht wordt.

V��r wij nu de intensiteit (J) van een lichtbron willen bepalen, moeten we de constante -verhouding kennen tusschen de benzine-vlam van 20 mM.nbsp;en de amylacetaat-vlam van 40 m.M. vlamhoogte en hebben wij die verhouding gevonden, dan moet met die constante de genoemde I van de lichtbron er later mede vermenigvuldigd worden. Bij het bepalen dier constantennbsp;in een donkere kamer viel het mij op, dat mijn gevonden waarde nietnbsp;overeenkwam met de opgegevene in de constanten tabel, die bij den photometer behoort. De fout bleek daarin te zitten, dat de kamer niet voldoendenbsp;donker was. Daarom liet ik een kleine transportabele donkere kamer maken,nbsp;waarin het licht van de normaal-vlam geplaatst werd, welk licht langs eennbsp;van binnen dof-zwart gemaakten cylinder naar de melkglasplaat in den be-wegelijken tubus van den photometer stroomde. Het licht van de normaal-vlam was toen onder dezelfde condities gebracht als het licht van de benzine vlam en alle storende reflectie-stralen, die de I van de te meten lichtbron konden verhoogen, werden dus geweerd. Dit gaf een beter resultaat.nbsp;Deze transportabele donkere kamer werd nu van een goede ventilatie en eennbsp;hoogen schoorsteen voorzien.

Bij het bepalen nu van een relatieve hoeveelheid licht had ik voorts een lichtbron noodig van gelijke kleur als de benzine en amylacetaat-vlam ennbsp;kon daarna, in het bezit van zulk een lichtbron, dit licht door onze gekleurde glazen laten strijken om te zien hoeveel licht er van geabsorbeerdnbsp;werd.

Hiervan scheen mij de Fransche lichtstandaard, de Carcellamp, zeer geschikt. Deze lamp, brandende met een rond kousje, waarheen gezuiverde raapolie door midi^el van een uurwerk regelmatig toegevoerd wordt, brandtnbsp;gedurende een paar uren bijzonder constant. De spectra van alle hierbovennbsp;beschreven vlammen zijn gelijk.

Het meten der intensiteit van de vlam van deze Carcellamp, die dus dezelfde kleur had als de benzine- en de amylacetaat-vlam, geschiedde nu als volgt:

Nadat de benzine-kaars in den vasten tubus de aangegeven hoogte van 20 mM. had verkregen, en de brandende Carcellamp in de transportabelenbsp;donkere kamer is geplaatst, wordt de bewegelijke tubus naar deze te onderzoeken vlam gericht en vervolgens de afstand van het midden der vlamnbsp;tot aan de in den bewegelijken tubus gebrachte melkglasplaat n�. 3, waarnbsp;op het licht dier vlam valt, gemeten. Deze afstand wordt R genoemd. Nu

( 24r

zal men door het oculair de rechter helft van het gezichtsveld donkerder of lichter dan het linker waarnemen. De verscliuifbare melkglasplaat (dienbsp;hetzelfde absorptie-vermogen heeft als bovengenoemde plaat nquot;. 3) wordt nunbsp;door een schroef zoolang in de richting naar of van de benzine-kaars afnbsp;bewogen tot beide gezichtshelften gelijke kleur hebben. Blijft het linkernbsp;gezichtsveld helderder dan het rechter, dan kunnen andere genummerdenbsp;melkgla.splaten met bepaalde constanten voor een meerdere ab,sorbtie in deanbsp;bewegelijken tubus toegevoegd worden. Ook had men den afstand van ilenbsp;vlam kunnen vergrooten. Blijft het linker gezichtsveld donkerder, dan moetnbsp;men den afstand R kleiner maken. Met buitengewone scherpte herkent mennbsp;dan de gelijkheid in kleur en helderheid van beide gezichtshelften. In ditnbsp;geval van volle kleurgelijkheid komt het er niet op aan of men met ofnbsp;zonder gekleurde glazen v��r het oculair door instelling gelijke helderheidnbsp;maakt. Na zich overtuigd te hebben, dat de lengte der vlam van de benzine-kaars gelijk 20 mM. gebleven is, leest men aan de zich aan den vastennbsp;tubus bevindenden millimeter-schaal af, hoever het verschuifbare melkglasnbsp;verwijderd is van de benzine-vlam. Dit is de afstand r.

Aangezien de intmsile�en van 2 lichtbronnen nu omgekeerd evenredig zijn met de vierkanten der afstanden, hebben we dus :

1= X a,

waarbij R en r de afstanden zijn van de beide lichtbronnen in centimeters, vermenigvuldigd met C, de constante voor de melkglasplaat in den bewegelijken tubus.

Nadat ik dus in het bezit was van een vaste constante lichtbron van gelijke kleur met de vlam van amylacetaat-lamp en benzine-kaars, viel hetnbsp;gemakkelijk een bepaalde (relatieve) hoeveelheid licht van die lichtbronnbsp;te meten en vervolgens dit licht te laten strijken door neutrale (rookzwarte)nbsp;glazen, waarvan de absorptie in alle deelen van het spectrum gelijkmatignbsp;plaats greep. Het gemeten licht van de Carcellamp was bij 7i:=70cM. ennbsp;r = 10.3 (de gemiddelde uit 10 metingen voor on aan het einde der proefneming), volgens de formule

R. was in dit geval de afstand van het midden der vlam tot aan de melkglasplaat n*'. 3. V��r de lichtbron en wel op 5 cM. afstand v��r de vlam werden nu de rookzwarte glazen geplaatst. Voor onze vergelijkingen was dusnbsp;als hoeveelheid licht, waarvan we uitgingen, noodig de gemeten waarde bijnbsp;R � bbcM.. De I werd op laatstgenoemden afstand volgens bovenstaandenbsp;formule nz; 10.83, een waarde in lichteenheden uitgedrukt, waarmede dusnbsp;ge�xperimenteerd werd.

Na voorplaatsing van successievelijk 8 verschillende rookzwarte Fransche glazen werd de 7 teruggebracht:

In de laatste jaren is het vraagstuk omtrent de functie der staatjes en kegels in de retina, alsmede omtrent de beteekenis van het net-vlies-purper en van het netvlies-geel, met vernieuwden ijver opgevat,nbsp;en onderscheidene theorie�n zijn reeds opgesteld om de veranderingennbsp;te verklaren, welke het netvlies ondergaat onder de inwerking vannbsp;licht van verschillende sterkte en golflengte, tevens met het strevennbsp;om alle bekende feiten van lichts- en kleurs-perceptie onder ��n gezichtspunt te vereenigen. Ik heb hier vooral het oog op de laatstenbsp;mededeelingen van A. koenig 1), hillebrand 2), ebbingha�s 3) ennbsp;vos KRIES4).

Het spreekt vanzelf, dat er bij alle onderzoekingen over dit onderwerp twee vragen van het grootste gewicht zijn: T�. hoever strekt zich het gebied van het �Sehpurper� uit in de omgeving der foveanbsp;centralis en in de peripheric der retina, en 2�. hoe groot is denbsp;oppervlakte in en om de fovea centr. waar all��n kegels wordennbsp;aangetroffen ?

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber den menscldichen Sehpurpiir nud seine Bedeutungfur dasSehen.nbsp;Sitzungsber. der K. Fr. Acad. der Wimnsch. zu Berlin. 1894, XXX. 'uni.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber die specifische Helligkeit der Fari)en: Sitzungsber. der K. K.nbsp;Acad. der Wissensch. zu (Vien, Mathern. Naiurwissensch. Klasse XCVIIl. Abt.nbsp;3; Febr.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Theorie des Farbensehens. Zeitsekr. f. Psych, und Physiol, der Sinnes-organe. V. 3 u. 4.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber den Einfiuss der Adaptation auf Licht- nnd Farbenenipfindting,nbsp;und �ber die Funktion der stabellen. Ber. der Naturf. Gesellsch. zu Freiburg, i. B. Bd. IX. Heft 2.

( 359 )

Door do onderzoekingen van boll, k�hne e. a. is het terrein van hot z.g. staafjesrood vrij wel omsclii�even. Zoekt men echter een antwoord op de tweede vraag, zoo vindt men overal aangegeven, dat denbsp;fovea centralis all��n kegels bevat, doch verdere maten omtrent denbsp;uitgestrektheid der staafjesvrije zone ontbreken. De physiologennbsp;moesten zich dus tevreden stellen met de breedte, welke voor denbsp;fovea als holte worden aangegeven, en bij alle proeven, die ten doelnbsp;hebben de functie der staafjes en kegels afzonderlijk te onderzoeken,nbsp;wordt steeds verondersteld, dat eerst buiten het kleine netvliesgroefjenbsp;de staafjes beginnen.

Terwijl ik mij, in het vorige jaar, naar aanleiding der boven geciteerde mededeelingen, in het laboratorium van Prof. lebbe bezighield met eenige experimenten omtrent het kleurlooze spectrum, en het bekende phaenomeen van p�rkinje, kwam ik tot de overtuiging,nbsp;dat de mededeeling der resultaten dezer onderzoekingen all��n dannbsp;eenige waarde kon hebben, indien het gebied der staafjesvrije zonenbsp;in de fov. oentr. nader bekend was; ik besloot derhalve te beproevennbsp;de grootte dezer zone te meten, zoodra ik het materiaal daartoe zounbsp;kunnen machtig worden.

Gedurende mijn verblijf te Parijs was ik in de gelegenheid deze metingen uit te voeren. Indien tijd en plaats zulks toelieten werdennbsp;de o�gen in versehen toestand onderzocht. Het stukje netvlies datnbsp;de fovea bevatte, werd in een uitgeslepen objectglas gelegd, en zoodanig met een dekglas bedekt, dat de vlakte der staafjes en kegelsnbsp;tegen het laatste lag aangezogen. Zoo noodig werd eeuig glasvochtnbsp;toegevoegd om de vochtige kamer geheel te vullen 1). Was het nietnbsp;mogelijk dadelijk tot het onderzoek der bulbi over te gaan zoo worden deze in Pormol lOpCt. gehard en na 2 a 3 dgn. onderzocht.nbsp;Daar het microscopisclie beeld der retina in haar geheel dan nietnbsp;scherp genoeg is om do verschillende elementen duidelijk te kunnennbsp;onderscheiden en ook do coupes, loodrecht op het vlak der retinanbsp;aangebracht, niet geschikt bleken om voor meting te dienen, vervaardigde ik coupes door het netvlies evenwijdig aan zijn oppervlaktenbsp;te snijden, waarbij de volgende methode werd aangewend. Een stuknbsp;kurk van zeer goede (lualiteit werd eerst met den microtoom zoolangnbsp;gesneden tot de bovenvlakte geheel glad was, en daarna op dezenbsp;vlakte het stukje netvlies in cello�dine ingebed. Zoodoende geluktenbsp;het me coupes te verkrijgen, welke de fovea in haar geheelen omvang getroffen hadden. In deze preparaten zijn de staafjes en kegelsnbsp;zeer scherp van elkaar te onderscheiden 2).

1) Prof. K�iiNE wendde deze methode aan bij het onderzoek van het netvlies voor andere doeleinden. Voor de vriendelijke raadgeving deze methode bij mijn onderzoek te volgen, betuig ik Z. 11 Gel. hier nogmaals mijn dank.

'2) Vele kindero�geu, bleken na de harding ongeschikt te zijn voor meting daar de retina zich in plooien gelegd had. Dit wordt daardoor veroorzaakt,nbsp;dat de scl�ra zich na detr dood veel meer samentrekt dan de retina.

( 860 )

1�. Oog van een kind van 2.5 md.; aequatoriale diameter 20 mM.; in verschen toestand onderzocht 1 uur na den dood :

horizontale � nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�..... 0.874 nbsp;nbsp;nbsp;�

breedte der fovea, gemeten tot waar de kransen van staafjes om de kegels beginnen, in vertikale en horizontale richting...............1.84 nbsp;nbsp;nbsp;�

In het centrum der fovea was bij dit preparaat een kleine opening ontstaan van 46 u ; daar buiten lagen de kegels zeer regelmatig in rijen.

2�. Oog van een kind van 2 md.; aequatoriale diameter 18 mM. In verschen staat onderzocht 1 uur na den dood :

3**. Oog van een kind van 2.5 md.: aequatoriale diameter 20 mM.; onderzocht na harding in 10 pCt. formol, vervolgens gesneden evenwijdig aan de vlakte der retina;

grootste lineaire afstand tusschen 2 plaatsen in de coupe der fovea, waar all��n kegels voorkomen . . . 0.552 mM.nbsp;breedte van een enkelen kegel in de fov. centr. bijna,

ruimte door 1 kegel ingenomen in de fovea .... 4.4 �. (gemiddelde van 8 metingen van rijen van kegels).

De kegels staan bijna tegen elkander aan, of laten slechts een smalle ruimte open, zooals ook nog kan blijken uit de waarde voornbsp;de breedte van 1 kegel gevonden.

In de onmiddellijke omgeving der fovea, d. i. daar waar gewoonlijk tusschen 3 elkaar begrenzende kegels een staafjes geplaatst is, ennbsp;waar ook hier en daar tusschen 2 kegels een staafje voorkomt, wisselt de breedte dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kegelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.4 tot 5.1 tJ.

De door donuers het eerst waargenomen postmortale contractie der cho-rio�dea heeft bij het kinderoog in zeer hooge mate plaats; bij aequatoriale doorsnijding van een versch kinderoog (van ca. 1 jaar) trekt .zich de chor.nbsp;ongeveer 1.6 mM. naar beide zijden terug, ten opzichte van den rand dernbsp;Bclera. Men bedenke hierbij, dat ook de sclera zich reeds heeft verkort.

4 nbsp;nbsp;nbsp;( 461 )

Afgezien van de plaats door staafjes ingenonien, werd hier de afstand tusschen 2 kegels iets grooter ghvonden dan in de meer centralenbsp;gedeelten der fovea.

Nog verder van het centrum der fovea verwijderd^ en w�l daar, waar om de kegels een krans van staafjes staat, en in de tusschen-ruimten van 3 kegels zich dikwijls 2 a 3 staafjes bevinden, komennbsp;op een lengte van 110// 16 tot 17 kegels voor, zoodat hier de gemiddelde onderlinge afstand van de centra der kegels 6.7/4 bedraagt;nbsp;de breedte van ��n kegel wisselt hier van 4.4 tot 5.5 //. De breedtenbsp;van een staafje is hier V� of minder van die der kegels.

4�. Oog ge�nuclieerd wegens secundair glaucoom en sedert lang blind: voorkomen der fovea normaal;afkomstig van 20-jarigenpati�ntnbsp;(onderzocht na harding in 10 pCt. Formol; coupen zoo goed mogelijknbsp;evenwijdig aan het vlak der retina gelegd, echter nog zonder aanwending der boven aangegeven methode;

Grootste liniaire afstand tusschen 2 plaatsen in een coupe der fovea, waar all��n kegels voorkomen, 0.901 mM. Hierbij moet iknbsp;opmerken, dat, gelet op de verhoudingen in de overige preparaten,nbsp;deze afstand eerder te klein is gevonden dan te groot:

o nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22 �

5 nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tt_11_r nbsp;nbsp;nbsp;22 �

Direct aan de staafjeslooze zone grenzende, d. i. daar, waar hier en daar een enkel staafje voorkomt, hebben de kegels een breedte vannbsp;4.4 /4; enkele iets meer. Op een lengte van 110// staan hier 19 totnbsp;20 kegels, wat voor den ouderlingen afstand der centra der kegelsnbsp;een waarde geeft van 5.6 //.

Op een aftand van 1.1 niM. van het centrum der fovea wisselt de breedte der kegels van 4.4 tot 5.5 a. Op een lengte van een 110/�nbsp;staan hier 12 tot 16 kegels ; de gemiddelde afstand der centra dernbsp;kegels is dus hier 7.9//. De kegels zijn hier door kransen van staafjes omringd; de breedte van een staafje wordt geschat op 1/4 of minder van die der kegels.

Tot recht begrip van de mecingen dezer vier oogen heb ik nog slechts het volgende op te merken. Het is mogelijk, dat in datnbsp;gedeelte der fovea, hetwelk ik als �staafjesvrij� heb aangeduid,nbsp;enkele staafjes voorkwamen; op enkele plaatsen stond n.1. geheelnbsp;afzonderlijk tusschen al de scherp begrensde kegels een veel kleinernbsp;elementje, dat volkomen aan een staafje herinnerde, en bij verschillende instelling van het microscoop zijn zelfde breedte behield, waar-

uit dus blijkt, dat we niet met een kegel te doen hadden, die op een ander niveau was geplaatst. Andere methoden heb ik niet aangewend om de identiteit van zulk een elementje vast te stellen. Innbsp;allen geval echter waren deze vormen zeer zeldz lam; over de geheelenbsp;lengte der staafjesvrije zone kwamen er niet meer dan 1 of 2 voor.

Als �zeer weinig staafjes voerende zone� heb ik verder dat gedeelte aangeduid, waar het aantal staafjes, in betrekking tot dat der kegels,nbsp;zeer gering was, en waar, naar mijn schatting, op een getal vannbsp;10 tot 15 kegels slechts een enkel staafje voorkwam. De grens, welkenbsp;hier bij de meting werd getrokken, is natuurlijk eenigszins willekeurig, daar het aantal staafjes allengs toeneemt tot aan de zone,nbsp;waar de onafgebroken kransen beginnen.

Vergelijkt men met elkander de maten van de staafjesvrije en van de weinig staafjesvoerende zonen, bij de verschillende oogen, dannbsp;ziet men, dat er hoewel geen gelijkheid, toch een zekere overeenstemming bestaat; men kan naar mijn meening voor de zone, waarnbsp;de functie der kegels hoofdzaak is, een breedte van 0.8 mM. aannemen, terwijl men, indien de aard van het experiment dit toelaat,nbsp;die breedte tot 0.5 mM. kan terugbrengen, daar men dan zuiver denbsp;functie der kegels van die der staafjes en kegels heeft gescheiden.nbsp;Zeer wenschelijk schijnt het me echter deze metingen over een grooternbsp;aantal oogen uit te breiden.

Vergelijkt men de breedte van de staafjesvrije zone met die van de fovea, als holten gemeten, dan blijkt, dat de laatste veel kleinernbsp;is. K�IjLIKEr geeft voor de breedte van het kuiltje aan 0.18 totnbsp;0.225 mM.; henle 0.2 niM.; schultzb 0.2 mM.; k�hnt horiz. 0.2 mM.,nbsp;en vertic. 0.15 mM.; wadsworth vond 0.4 tot 1 mM., al naar denbsp;diepte waar gemeten werd. Ook dimmer 1) vond veel grootere waarden dan de oudere onderzoekers, daarbij metende, van de plaats, waarnbsp;de eerste verdunning der retina begint; bij 5 vertrouwbare metingennbsp;wisselde de breedte af, van 1.4 tot 2 mM. Deze laatste cijfers zijnnbsp;meer in harmonie met mijn metingen omtrent het voorkomen vannbsp;de staafjes in de fovea.

Voor de breedte der kegels en staafjes werden door anderen de volgende waarden gevonden 2): Koelliker voor de kegels der macula lutea 4.5 tot 5.4 ; m. schultze 2 tot 2.5 H. muller 1.5 totnbsp;2pi; WELCKER 3.1 tot 3.6 (i. Voor de breedte der staafjes 3) vondnbsp;M. SCHULTZE 2 ft; WELCKER 1.75 H. MULLER 1.5 tot 1.8/*; KRAUSEnbsp;voor de binnenleden der staafjes 1.8 tot 2.2 voor de buitenledennbsp;1.3 tot 1.8/*.

Vergelijkt men de door mij gevonden waarden met de bovenstaande getallen, zoo blijkt dat ze het meest overeenkomen met de resultaten

1) nbsp;nbsp;nbsp;Dimmkr, Beitrdge zur Anatomie und Phydologie der Macula iutea. Wien 1894.

Examen d�admission et r�examen des employ�s au point de vue des fonctions visuelles dans Ie service des chemins de fer.

D�ja en 1853, Georges Wilson, en Ecosse, appela l�attention sur Ia n�cessit� qu�il y a d�examiner et de r�exa-miner s�rieusement l��tat des fonctions visuelles du personnelnbsp;des chemins de fer et de la navigation.

En 1872, A. FaVRE fit un essai de ce genre, en France, Parmi 7^8 employ�s de chemin de fer examin�s par lui, ilnbsp;trouva 42 sujets avec une chromatopsie d�fectueuse. Phi Su�de,nbsp;Ie c�l�bre physiologiste Fritjhof Holmgren donna unenbsp;vigoureuse impulsion a la question; pendant que dans 1�Am�riquenbsp;du Nord, Joy Jeffries, de Boston, s�occupa �nergiquement dunbsp;m�me sujet. Les travaux parus en Angleterre ont �t� r�unis dansnbsp;Ie �Report of the council of the British medical associationnbsp;on the efficient control of railway servants eyesight. London.nbsp;Harrison aud sons, 1892.� En Allemagne vient de paraitrenbsp;une brochure importante intitul�e: �Ueber das Sehverm�gennbsp;der Eisenbahnbeambten,� par Paul Silex, de Berlin.

Ici, en Hollande, la question fut pos�e pour la premi�re fois, dans la r�union des Inspecteurs sanitaires de l��tat. A la suite de la r�union du 8 oct. 1874, Ie Pr�sident, Dr. J. PENN, d�Amsterdam, adressa au Gouvernementnbsp;une lettre touchant cette question, lettre qui fut transmise aunbsp;Conseil de surveillance des services de chemin de fer, qui, de

son c�t� et au nom du Gouvernement, saisit de la question les Directions des difif�rentes Compagnies et Soci�t�s denbsp;chemins de fer.

Au d�but, les directions oppos�rent toutes sortes d�objec-tions au d�sir tendant a �tendre l�inspection m�dicale au dela du r�glement en vigueur (art. 21), et congu de la mani�renbsp;suivante : ^qu�avant de nommer des employ�s ou hommes denbsp;tache asserment�s, ceux-ci devront pr�senter un certificatnbsp;m�dical, l�galis� par l�autorit� communale et constatant quenbsp;les candidats ne sont pas daltoniens (aveugles pour les couleurs).�

Aux examens p�riodiques, demand�s par Ie conseil de surveillance, on objecta les frais consid�rables qui en r�sulteraient,nbsp;les troubles p�riodiques du service, puis Ia consid�ration quenbsp;de cette mani�re on pourrait �carter du service des fonction-naires d�ailleurs tr�s aptes.

La Soci�t� pour l�exploitation des chemins de fer de l��tat, finit par demander l�avis du Professeur DONDERS surnbsp;la question en litige. Ce dernier commenga imm�diatementnbsp;ses recherches, en s�orientant tout d�abord pratiquementnbsp;sur les exigences du service des chemins de fer, et ennbsp;d�duisit diverses questions. Au commencement de l�ann�enbsp;1875, avec Ie concours de la Direction, il fit sur Ienbsp;terrain des fortifications ,,les Lunettes�, a Utrecht, des exp�-riences sur lesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;distances auxquellesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;des yeux, les unsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nor-

maux, les autres anormaux, distinguent des signaux. II fixa son attention d�une part sur la distinction des couleurs, et d�autrenbsp;part sur la distinction des formes. II r�sulta de ces recherchesnbsp;que la distinction des couleurs peut �tre d�fectueuse, nonnbsp;seulement dans Ie cas de daltonisme cong�nital, mais encorenbsp;a la suite de divers autres troubles visuels. Surtout dans cer-taines formes d�amblyopie, Ie pouvoir de distinction pour lesnbsp;couleurs peut diminuer plus vite que celui pour les formes.

Dans la question de savoir quelle acuit� visuelle doit �tre exig�e des fonctionnaires du chemin de fer il faut avoir surtout �gard aunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;temps qui s��coulenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;entre l�arr�tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d�unnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;train

et l�apparition nbsp;nbsp;nbsp;du signal. II parutnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a DONDERSnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;que,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dans

les circonstances habituelles, la plupart des yeux normaux ne distinguentnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pas les signaux beaucoup plusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;loinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;que

l��tendue suffisante et n�cessaire pour arr�ter un train lanc� a toute vitesse.

Donders en conclut a la n�cessit� urgente d�un examen et de r�examens p�riodiques, auxquels devrait proc�der unnbsp;m�decin au courant de ces sortes de questions. Ici se pr�sentenbsp;Ie point de savoir si eet examen doit �tre organis� par Ienbsp;Conseil de surveillance, ou bien si on peut laiser ce soin auxnbsp;Compagnies de chemin de fer, en admettant que l�obligationnbsp;morale et les int�r�ts mat�riels seraient pour elles des excitantsnbsp;suffisants a eet effet.

Le Gouvernement demanda un nouvel avis sur cette question aux Inspecteurs sanitaires de l�Etat (Inspecteurs voornbsp;het geneeskundig Staatstoezicht). A la r�union de ces Inspecteurs, tenue le 17 octobre 1876, on arr�ta un rapport r�dig�nbsp;par le Dr. Ali COHEN, et qui porte comme conclusion : �Quelenbsp;personnel actif sur les trains et le long des lignes doit �trenbsp;examin� au point de vue de l�am�tropie et du daltonismenbsp;par un homme comp�tent sp�cial, d�sign� a eet efifet par lenbsp;Gouvernement, et que le m�me examen est n�cessaire pournbsp;chaque agent entrant nouvellement dans le service; et que, s�ilnbsp;�tait impossible de faire examiner tous les nouveaux agentsnbsp;par une seule et m�me personne comp�tente, il serait a d�sirernbsp;que eet examen fut conti� a des m�decins de chemins de fer,nbsp;de pr�f�rence a un certain nombre d�entre eux, reconnus lesnbsp;plus aptes a eet effet, tandis que le controle de ces examensnbsp;devrait �tre confi� a un Inspecteur sp�cial, dans le sens de lanbsp;loi du I�' juin 1865 (Staatsblad No. 58).

Entretemps, la Direction de la Soci�t� pour l�exploitation des chemins de fer de l��tat continua, de concert avec lenbsp;Prof. Donders, a soumettre ses agents a un examen minu-tieux au point de vue des facult�s visuelles.

lin premier lieu, les agents de la ligne Utrecht-Boxtel furent soumis a un examen a Utrecht, au �Gasthuis voor Ooglij-ders�. Plus tard on donna mission a 12 m�decins et oculistesnbsp;d examiner dans les diff�rentes regions du pays tout le personnel des chemins de fer, tant les agents en service que lesnbsp;nouveaux agents. Les cas douteux devaient �tre envoy�s anbsp;Utrecht, a l�Institut ophthalmique (Gasthuis voor Ooglijders).

II existe aux Pays-Bas une Commission (gouvernementale) d�inspection des chemins de' fer, qui surveille s�rieusement toutnbsp;ce qui regarde les transports, la voie, les ouvrages, la traction et Ie mat�riel, les excentriques et les signaux. Quant anbsp;ce qui regarde l�examen du personnel, cette commission, d�ac-cord avec Ie Gouvernement, s�empressa de recommander auxnbsp;Directions de chemins de fer �de confier l�examen des facult�snbsp;visuelles a des m�decins capables, suivant des r�gies, sembla-bles a celles introduites par la Soci�t� d�exploitation des chemins de fer de l�Etat. Presque toutes les Directions de cheminnbsp;de fer se conform�rent a cette recommandation. Seule la Direction des chemins de fer n�erlandais du Rhin (Nederlandschenbsp;Rhijnspoorweg) r�sista au d�but. �Et cependant,� �crivit DONDERS (22�� Verslag G. v. O. p. 15) �il est certain que 3 �/(,nbsp;�de ce personnel n�offrent pas les garanties voulues, a causenbsp;�de d�fectuosit�s, soit de 1�acuit� visuelle, soit de la chroma-�topsie.�� Et ailleurs (20^�� Verslag G. v. O. blz. 14): �Je nenbsp;�cesserai de r�clamer aussi longtemps que toutes nos Com-�pagnies de chemins de fer n�offrent pas les garanties vouluesnbsp;�de s�ret� dans 1�exploitation, en tant que ces garanties d�pen-gt;dent des fonctions visuelles du personnel employ�.�

Donders n�a du reste cess� de se d�clarer pret a offrir son avis pour les cas douteux, et a eet effet il offrit lesnbsp;ressources du �Gasthuis voor Ooglijders� pour proc�der anbsp;ces examens.

Donders s�est aussi occup� s�rieusement des diff�rentes questions qui se pr�sentent dans ces examens. Dans la r�unionnbsp;de la Soci�t� scienti�que d�Utrecht du 25 juin 1875, il donnanbsp;une id�� g�n�rale des diff�rentes m�thodes propres a d�ter-miner la chromatopsie. Au congr�s m�dical international denbsp;1879, a Amsterdam, il d�veloppa un projet de r�glementnbsp;pour l�examen d�admission et pour les examens ult�rieurs,nbsp;projet qui pourrait servir de base aux projets analoguesnbsp;dans les diff�rents pays. De cette mani�re la question futnbsp;d�embl�e iuternationali.s�e par DONDERS.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Quels r�glements et prescriptions ont �t� arr�t�s dans

eet ordre d�id�es par Ie Gouvernement?

A part les essais tent�s par Ie conseil d�Inspection, essais signal�s plus haut, presque aucune prescription touchant I�exa-men des facultes visuelles n�est �man�e des r�gions gouver-nementales n�erlandaises.

L�article 96 de l�arr�t� royal du 27 oct. 1875 (feuille no. 183), qui renferme une r�glementation g�n�rale du service des cheminsnbsp;de fer, porte �que tous les fonctionnaires et employ�s doiventnbsp;savoir lire et �crire.� Et e�est tout.

L�arr�t� royal du 26 mai 1890 (feuille No. 93) renfermant un r�glement g�n�ral du service d�exploitation des lignes denbsp;chemins de fer, sur lesquelles ne passent pas de trains denbsp;grande vitesse, d�termine (art. 78) de plus �que tous lesnbsp;�fonctionnaires doivent jouir d�une bonne acuit� visuelle, pournbsp;�autant que cel est n�cessaire a I�exercice convenable denbsp;�leurs fonctions.� Bien que le daltonisme ne soit point nomm�nbsp;ici, il est clair qu�en vertu de ce r�glement, l�infirmit� ennbsp;question exclut 1�individu atteint des services, qui exigent lanbsp;distinction des signaux color�s.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Quelles mesures ont �t� prises par les soci�t�s ou entre-

prises priv�es?

Sur toutes les lignes de chemins de fer hollandais sont en vigueur des r�glements tr�s complets, qui ont �t� revus anbsp;diverses reprises, conform�ment aux desiderata du moment.nbsp;Actuellement il manque encore une prescription imposant denbsp;loin en loin, p. ex. tous les cinq ou dix ans, une r�vision desnbsp;r�glements.

Conform�ment aux prescriptions r�glant la mati�re, 1�examen du personnel nouveau est confi� a un des m�decinsnbsp;qualifi�s sp�cialement et d�sign�s a eet effet, sur avis de

�l�aviseur-ophthalmologiste.�

Les exigences pour le service de machiniste sont plus strictes que pour les autres services.

L�examcn a lieu d�apr�s des r�gies fixes; il s��tend a la r�fraction, a l�acuit� visuelle, a la chromatopsie et au champ

visuel. Toute affection progressive de l�organe visuel est cause d�exclusion, m�me si elle ne produit actuellement aucuiinbsp;trouble.

Lors de l�examen d�adnjission, les exigences sont plus grandes que lors du r�examen ; on adinet qu�il faut Ie moins possiblenbsp;avoir a cong�dier des fonctionnaires entendus et exp�riment�s.nbsp;Aussi Ie port de lunettes, proscrit a l�examen d�admission,nbsp;est tol�r� lors du r�examen.

L�examen d�admission est confi� a divers m�decins d�sign�s a eet effet. Les r�examens doivent se faire avec l�interventionnbsp;de I�aviseur-ophthalmoiogiste, d�sign� sp�cialement.

Les candidats rejet�s lors du premier examen peuvent en appeler a un examen suppl�mentaire dans un d�lai denbsp;6 semaines; ce second examen doit se faire avec interventionnbsp;de l�aviseur-ophthaimologiste.

Le premier examen a lieu avant la nomination a une place quelconque. Les r�examens ont lieu a. a partir de la 45��nbsp;ann�e, tous les cinq aiis; b. apr�s des maladies, des accidents,nbsp;et en diverses autres circonstances.

m�ment au r�glement de la Compagnie pour l�ex-ploitation des chemins de fer de l�Etat. Les r�gle-ments des autres Compagnies sont calqu�s sur celui-la.

L�exp�rience a d�montr� que depuis que l�examen d�admission est s�rieux, les examens ult�rieurs ne font plus gu�re d�couvrir d�incapables. II est a remarquer aussi qu'en g�n�ralnbsp;les fonctionnaires eux-m�mes reconnaissent le bien fond� etnbsp;l�utilit� de ces examens. II arrive assez souvent que des fonctionnaires, atteints r�cemment d�une infirmit�, r�clamentnbsp;eux-m�mes le r�examen et �ventuellement leur cong� d�finitif.

�. Existe-t-il des Comit�s, �manant soit du Gouvernement, soit de {�initiative des Soci�t�s et Compagnies priv�es,nbsp;qui s�occupent d� �laborer, de pr�parer, de perfectionnernbsp;OU de g�n�raliser des prescriptions reconnues bonnes ?

Le Gouvernement n�erlandais a une tendance tr�s manifeste a confier la r�glementation de l�examen d�admission et des

r�examens, et en g�ii�ral tous les soins relatifs a la validit� du personnel, a l�initiative et a la prudence des Compagnies,nbsp;et cela d autant plus qu�au fait cette organisation r�pond auxnbsp;exigences l�gitiines. Si a l�avenir les Compagnies se relanbsp;chaient dans leurs soins, Ie Conseil de surveillance serait lanbsp;pour intervenir dans une question aussi importante, qui estnbsp;tout a fait de sa comp�tence.

g. Dans quella mesure un accord international peut-ii con-tribuer a atteindre ie but?

Notre Conf�rence a cru utile de tenter un essai pour r�unir les prescriptions �dit�es par les diff�rents pays, afin de pouvoirnbsp;confronter et comparer les r�sultats obtenus sur des terrainsnbsp;divers. En pr�sence du d�veloppement progressit et consid�-rable du trafic international par chemins de fer, il devient denbsp;plus en plus n�cessaire d�avoir partout autant que possiblenbsp;les m�mes signaux, exigeant partout Ie m�me degr� de visibilit�.

Un point qu�il serait surto�t important d��lucider moyen-nant l�exp�rience acquise dans les pays divers, est Ie difficile probleme de la d�termination quantitative de la chromatopsie.nbsp;Les promoteurs de la Conf�rence croient devoir recommandernbsp;cette question comme objet de communication et de discussion.

II.

L�examen d�admission et Ie r�examen dans la navigation.

service des pilotes (art. 5), les candidats doivent pr�senter un certificat �manant d�un m�decin de la marine ou d�un m�decinnbsp;militaire, constatant qu�ils sont sains, vigoureux, sans infirmit�nbsp;corporelle, et mentionnant sp�cialement l�examen des facult�snbsp;visuelles notamment au point de vue de la chromatopsie.

27/28 Sept. 1891, No. 227, Ie candidat doit pr�senter un certificat, �manant d�un des hommes comp�tents d�sign�s parnbsp;Ie Ministre, et constatant:

Le Gouvernement n�a pris de dispositions que pour les surveillants et gardiens des lignes et du r�seau t�l�graphique lenbsp;long des voies ferr�es; ce sont, en effet, avec les Ing�nieursnbsp;du Conseil du Surveillance, les seuls fonctionnaires de I�Etat,nbsp;faisant du service sur les lignes. Les conditions exig�es ne senbsp;rapportent qu�a I�admission, mais elles sont expos�es d�unenbsp;mani�re tr�s d�taill�e dans un arr�t� de son Exc. le Ministrenbsp;des Travaux publics, du Commerce et de I�lndustrie en date dunbsp;12 sept. 1894, n�. 24045. L�usage de la voix murmur�e �einfachnbsp;abgewandte� est present. On exige en g�n�ral une acuit�nbsp;auditive de 6 m�tres d�un c�t�, de 4 m�tres de I�autre pournbsp;cette voix, que ce soit I�oreille droite ou gauche qui entendenbsp;le mieux. On abaisse cette limite a deux m�tres pour quel-ques cas sp�ciaux, a la condition que I�autre oreille puissenbsp;entendre la voix murmur�e a une distance de 8 m�tres.

No pcuvenl etre aditiises Ics pcrsonncs alteiiites do:

N.B. Les sujcts pr�sentant un r�tr�-cissement cong�nital du conduit auditif externe peuvent �tre admisnbsp;a condition que l�acuit� auditivenbsp;pour la voix murmuvce venant denbsp;c�t�, mesur�e s�par�ment pournbsp;chaque oreille, soit du c�t� anormalnbsp;au moins de 2 m�tres et de 8nbsp;m�tres au moins de 1�autrc c�t�.

N.B, Les sujets pr�sentant des infiltrations calcaires ou des cicatrices du tympan peuvent �tre admis, s�ilnbsp;n�existe plus d'inflammation, et sinbsp;l�acuit� auditive, mesur�e a partnbsp;pour chaque oreille, est, pour lesnbsp;mots prononc�s a voix murmur�enbsp;et de c�t�:

de 2 m�tres au moins du c�t� attaint et de 8 m�tres au moins de 1�autre c�t�.

perforations tympaiiiques, alors qu�il n*y a plus traces d�inflammation, etnbsp;que ces perforations sont unilat�-rales, peuvent �tre admis, a condition que l�acuit� auditive mesur�enbsp;a part pour chaque oreille, soitnbsp;pour des mots murmur�s de c�t�:

N.B. Les sujets attaints d�inflammation de I�oreille moyenne ou interne peuvent �tre admis, si le processusnbsp;inflammatoire a achev� son evolution et si Tacuit� auditive satis-fait aux conditions g�n�rales, indi-qu�es dans la colonne A,

Malgr� cette description d�taillce, Ie nonibre de personncs qui peuvent reniplir ces conditions est considerable. On estnbsp;cependant assur� d�une acuit� auditive de 6 m�tres au moiusnbsp;d�un c�t�; mais comrne ^ela est a peine suffisant pour Ienbsp;service des appareils t�l�phoniques employ�s Ie long desnbsp;lignes et pour Ie controle des fils, Ie r�glement impose encorenbsp;line �preuve t�l�phonique sp�ciale.

Des recherches, entreprises par la Commission qui a r�dig� Ie r�glement, ont �tabli qu�avec une acuit� auditive d�un m�trenbsp;pour la voix murmur�e, on comprend a peine un mot de tempsnbsp;en temps; avec une acuit� auditive d�un m�tre et demi, onnbsp;entend d�ja des s�ries de mots, mais avec des interruptions ;nbsp;avec une acuit� de deux m�tres on distingue la plupart des motsnbsp;isol�s, mais sans rapports entre eux; c�est avec une acuit�nbsp;de quatre m�tres pour la voix murmur�e qu�il devient possiblenbsp;de suivre, en y pr�tant toute son attention, la lecture d�unnbsp;formulaire; avec une acuit� de six m�tres pour la voix murmur�e,nbsp;cela entraine encore des difficult�s; il faut une acuit� de sept m�tres pour la voix murmur�e pour pouvoirt�l�phonercouramment.

Les soci�t�s de chemins de fer ne s�occupent pas encore assez de l�ou�e des employ�s. Le formulaire, qui doit �tre rempli anbsp;l�admission d�esemploy�s et des ouvriers des deux grandes Compagnies de chemin de fer, mentionne bien en termes g�n�rauxnbsp;l��tat normal des fonctions, mais il n�y est point express�mentnbsp;parl� de l�ou�e. On ne peut done admettre que ce pointnbsp;soit suffisamment examin�.

C�est seulement, lorsqu�il existe des l�sions capables de devenir a la longue une menace pour la vie, telles que lesnbsp;otorrh�es chroniques, que le m�decin aura des motifs suffisantsnbsp;pour refuser l�admission du sujet. II nous parait cependantnbsp;qu�il serait de la plus grande importance pour la s�curit� dunbsp;service que l�on exigent des machinistes et du personnel desnbsp;manoeuvres quelques conditions d�termin�es pour le sens denbsp;l�ou�e au m�me titre qu�on en exige pour la vue. Si nous nenbsp;nous trompons point, ces exigences devraient �tre du genrenbsp;de celles �tablies par S. Exc. le Ministre des Travaux publicsnbsp;du Commerce et de 1�Industrie, pour les conducteurs de malles-courriers sur les chemins de fer, qui sont aussi employ�s de l�Etat.

Ces exigences ne sont rien moins qu�exag�r�es (4 m�tres de chaque c�t� pour la voix murmur�e �einfach abgewandte�,nbsp;OU bien i m�tre d�un c�t� et 8 m�tres de l�autre), mais ellesnbsp;garantissent en tout cas contre les troubles profonds de lanbsp;fonction.

Les ordres donn�s de vive voix, ou par les signaux des locomotives et du cornet d�alarme, les sonnettes et les sifflets, pourront en g�n�ral �tre compris. Sans cette disposition la garantienbsp;ferait d�faut, car la surdit� par affection de l�oreille moyennenbsp;emp�cherait souvent d�entendre les tons de la grande octavenbsp;et les tons situ�s au-dessous de cette octave, tandis que lanbsp;surdit� labyrinthique, a laquelle les machinistes sont si expos�s,nbsp;fera entendre moins nettement Ie son des sifflets et desnbsp;sonnettes.

Etant donn� la grande fr�quence de ces deux esp�ces d�al-t�ration de l�ou�e chez les employ�s du train, on doit vive-ment souhaiter que l�on maintienne les exigences formul�es ci-dessus et que l�on renouvelle de temps en temps l�examennbsp;otologique, comme on Ie fait pour l�acuit� visuelle.

En ce qui concerne la navigation priv�e, Ie Gouvernement n�a pris de mesures appropri�es, au point de vue de l�ou�e,nbsp;que pour les machinistes a bord de navires marchands, ennbsp;taut que ces machinistes sont astreints a l�examen fix� parnbsp;un arr�t� royal du 18 mars 1891 (Moniteur n�. 76).

Par d�cision minist�rielle en date du 2 mai 1891, les exigences, auxquelles doivent satisfaire les candidats au moment OU ils se pr�sentent a l�examen, sont fix�es comme suit:

chaque c�t� s�par�ment, a un m�tre de distance, l��preuve �tant institu�e de la mani�re que void: Lenbsp;m�decin se placera derri�re le candidat et de c�t�;nbsp;l�oreille la plus �loign�e �tant bouch�e, le m�decinnbsp;prononce a voix murmur�e des nombres ou d�autresnbsp;mots, que le candidat doit r�p�ter.

nonc�e quelconque du conduit auditif externe, du tympan, de l�oreille moyenne, ou de l�oreille interne.

amenant, soit im abaissement de l�acuit� auditive au-dessous des limites fix�es a la lettre A, soit un �cou-lement purulent, une otorrh�e.

II r�sulte de la premi�re disposition que l�on doit recourir a la voix murmur�e, dite �doppelt abgewandte�. Une oreillenbsp;normale pergoit cette voix dans des appartements de dimensions ordinaires, m�me lorsque l'examinateur s��loigne autantnbsp;que possible. Ici Ie m�decin doit se rapprocher a un metre dunbsp;candidat, d�o� il r�sulte, qu�un certain degr� de surdit� peut �trenbsp;tol�r�; mais Ie d�faut de rigueur de cette disposition se trouvenbsp;contrebalanc� par ce fait, que les deux oreilles doivent subirnbsp;cette �preuve. A ce point de vue, Ie r�glement est bien plusnbsp;s�v�re que Ie reglement militaire, qui est obligatoire pour tonsnbsp;les officiers, machinistes et subalternes de la marine R. N. etnbsp;aussi pour les pilotes. Ce r�glement tol�re une diminution denbsp;l�ou�e pour la voix murmur�e �einfach abgewandte� jusqu�anbsp;I metre, a la condition qu�il n�existe aucune alt�ration visiblenbsp;de Torgane de l�ou�e (Arr�t� royal du 2 novembre 1883,nbsp;moniteur 151, r�glement A. Serie B. n�. 115.)

I.a seconde des dispositions, signal�es ci-dessus, vise sur-tout Fotorrli�e et d�autres affections tr�s importantes, pouvant a la longue menacer la fonction auditive et diminuer ainsi lanbsp;s�curit� du service.

Ainsi qu�il a �t� dit, les machinistes doivent subir un examen otologique seulement au moment de conqu�rir leurnbsp;diplome. Dans Ie m�me ordre d�id�es on a projet� de faire,nbsp;a 1�occasion de 1�examen de machinistes d�ja en service, desnbsp;recherches sp�ciales en vue de connaitre la perte �ventuellenbsp;de la perception des sons �lev�s. II serait d�sirable que cenbsp;projet fut mis en ex�cution. Si quelque jour on se d�cide anbsp;entrer dans cette voie, il serait important de fixer toute sonnbsp;attention sur ce point; l�on sait, en effet, que les anciens machinistes pr�sentent tr�s souvent, tout comme les chaudronniers,nbsp;une diminution du champ auditif, portant sur les sons �lev�s;nbsp;d�autre part un certain nombre de sons, produits par la machine,nbsp;et que Ie machiniste doit �tre capable de percevoir au pointnbsp;de vue de la s�curit� du service, correspondent pr�cisementnbsp;a cette partie de l��chelle des sons.

Les soci�t�s particuli�res n�ont pris jusqu�ici aucune disposition quelconque au point de vue de 1�organe auditif. De m�me, les nombreux �tablissements pour la formation desnbsp;pilotes et des matelots, dont la Hollande est fi�re, n�exigentnbsp;sous ce rapport de leurs �l�ves aucune condition sp�ciale biennbsp;d�termin�e.

On peut bien admettre que la prudence de la direction �cartera les sujets manifestement sourds, car partout on exigenbsp;un examen corporel; mais les degr�s plus l�gers de surdit�,nbsp;m�me si cette surdit� parait devoir �tre progressive, ne serontnbsp;pas reconnus sans examen �ad hoe� ; situation tr�s pr�judiciablenbsp;tant pour les personnes en cause que pour la s�curit� du service.

II serait, croyons-nous, a souhaiter pour cette raison que l�on exigent toujours de sujets, appel�s a remplir des fonctionsnbsp;entrainant de lourdes responsabilit�s, des conditions tout a faitnbsp;analogues a celles d�termin�es par son Exc. le Ministre desnbsp;Travaux publics pour les machinistes de la marine marcliande.

Concernant la sant� g�n�rale les conditions ne sont pas formul�es exactement et il faut admettre que, ou cela a lieu,nbsp;cette mesure n�aura jamais, pour le service, une aussi grandenbsp;importance que l�int�grit� des sens.

Un examen exact et justifi� sera d�une grande importance, quand il s�agira du r�glement de la pension, comme cela senbsp;fait pour Ics employ�s de l��tat (R�solution de S. Exc. le ministrenbsp;des travaux publics, du commerce et de I�industrie d.d. 12 Sept.nbsp;1894 No. 2604 T.) Cependant plus un certain personnel seranbsp;sain, moins grands seront les changements, les d�placcmentsnbsp;etc. etc., qui ont lieu annuellement dans ces emplois, ou Thommenbsp;est responsable. Il nous parait qu�une inspection exacte desnbsp;employ�s, en ce qui concerne leur sant� en g�n�ral, aurait aussinbsp;une bonne influence sur la s�curit� du service,

Navigation. Jusqu�ici le gouvernement n�a lanc� que quel-ques d�crets applicables a la navigation particuli�re.

En premier lieu les employ�s de l�Etat, qui forment le service du pilotage et des garde-c�tes, sont soumis a unnbsp;r�glement �dict� par d�cret minist�riel.

officier de sant� de l�arm�e ou de la marine royale. L�inspection doit prouver que leur constitution est saine et forte et qu�ilsnbsp;n�ont pas de d�fauts corporels. Ordinairement les officiers denbsp;sant� inspecteurs prennent, dans leur r�solution, Ie r�glementnbsp;militaire comme guide; c�tte mani�re de faire donne toutesnbsp;garanties, car, quoiqu�il renferme quelques petits d�fauts, ce r�glement militaire, apr�s des ann�es de mise en pratique, a par-faitement atteint son but.

Ensuite a l�Ecole navale d�Amsterdam Ie gouvernement a d�cid� que les �l�ves, nouvellement regus, passeront l�inspec-tion devant les docteurs de l��tablissement, mais on n�indiquenbsp;pas la r�gie ou les d�tails selon lesquels l�inspection aura lieu.

Les soci�t�s et entreprises particuli�res ont toujours par elles m�mes r�clam� Ie controle m�dical.

Quelles mesures ont �t� prescrites par les Soci�t�s ou les entreprises ?

La Soci�t� de Navigation N�erlandaise, Ie Mail Royal des Indes N�erlandaises, Ie Lloyd de Rotterdam et l�Oc�an, fontnbsp;avant chaque voyage, inspecter les passagers ordinaires, parnbsp;un docteur de leur Compagnie ; il en est de m�me pour Ienbsp;personnel des Paquebots de la Soci�t� Royale, avant qu�ilnbsp;soit envoy� aux Indes.

D�apr�s les r�glements des diff�rentes institutions servant a l��-ducation des marins, les candidats passent la visite m�dicale ou bien il faut qu�ils soient porteurs d�un certificat, d�livr� par un m�decin.

Les Ecoles Navales d�Amsterdam, de Rotterdam, de Gro-ningue, de Harlingen, du Helder, de Delfzijl, de Terschelling et l�Ecole des matelots de la Soci�t� Royale pour les coursesnbsp;a voile et a rame d�Amsterdam.

Dans les Soci�t�s o� ces inspections ont lieu in extenso les r�sultats sont efficaces et suffisants. Sur les vaisseaux o�nbsp;1��quipage, lors de l�engagement, ne passe pas l�inspection,nbsp;ceux qui ont appartenu a une des Soci�t�s cit�es ci-dessus ontnbsp;du moins pass� une visite, mais il n�existe pas de controle surnbsp;leur capacit� ult�rieure.

MIGROPIE,

�r. R. A. REDDINGIUS.

Over micropie,

De micropie bij accommodatie-parese, die ik op uitnoodiging van prof, snellen tot voorwerp van eennbsp;onderzoek maakte, is, hoewel sinds lang bekend, opnbsp;zeer uiteenloopende wijze verklaard, en nog geene dernbsp;gegeven verklaringen is afdoende gebleken de warenbsp;te zijn.

Omdat over de oudere beschouwingen eene kritiek door DONDERS is gegeven, die ik straks vermeld, kannbsp;ik daarover kort zijn.

Alleen wil ik opmerken, dat reeds oribasius spreekt over kleinzien bij mydriasis, en johnston ') zegt, datnbsp;Belladonna, als ze niet blind maakt, bewerkt, dat men

de voorwerpen kleiner ziet. Door wells werd het eerst ingezien dat de werking van Belladonna berustnbsp;op een verlamming dei' accommodatie.

1�. Op de maat van den gezichtshoek, en bij grooten gezichtshoek bovendien op de beweging vannbsp;het oog, die vereischt wordt om de gezichtsas achtereenvolgend van het eene op het andere einde van hetnbsp;voorwerp te richten.

2�. Op het oordeel over den afstand, die naar velerlei gegevens wordt geschat; Vroegere ervaring, tusschen-geplaatste voorwerpen, neiging der gezichtsassen totnbsp;elkander. Veider op grooten afstand: Scherpte dernbsp;omtrekken, kleur, verlichting, enz.

Doch � zegt DONDERS � geldt het kleine voorwerpen, wier grootte, bij gelijkheid van vorm, zeer verschillend is, zoodat vroegere ervaring hier te kort schiet, dan oordeelen we over den afstand uit de hier ver-

Philosophical Transactions. 1811. Tom. 1. p. 378. Ned. Lancet 2de serie. Ode jaavg. 1850, pag. 607.

eischte inspanning der accommodatie. Die inspanning moet verhoogd worden indien het oog plotseling vermindering van refractie heeft ondergaan zooals dat hetnbsp;geval is bij indroppeling van belladonna. Terwijl denbsp;gezichtshoek dezelfde blijft, concludeert men uit denbsp;sterkere inspanning der accommodatie dat de gezienenbsp;voorwerpen naderbij zijn, dan werkelijk het geval is,nbsp;en het gevolg daarvan is, dat men ze kleiner ziet.

�Deze verklaring kan, mijns inziens, aan geen twijfel �onderhevig zijn. Evenzoo, wanneer een emmetroopnbsp;�door een concaaf glas ziet, schijnen de voorwerpennbsp;�zeer verkleind. Voor een deel berust dit op de wer-�king van het glas, waardoor de gezichtshoek werkelijknbsp;�kleiner wordt, maar voor het grootste deel is zulksnbsp;�zeker afhankelijk van de sterkere inspanning van hetnbsp;�accommodatievermogen. Daarom is ook de verkleiningnbsp;�het sterkst voor nabijgelegen voorwerpen.�

De meening van p�rkinje, dat verlamming van enkele gedeelten van het netvlies tot micropie zounbsp;leiden, bestrijdt donders op grond, dat daarbij sommigenbsp;beelden geheel of gedeeltelijk zouden moeten ontbreken.

Evenzoo weerspreekt donders de meening van ruete, dat de micropie, bij beginnende amaurose, zou zijn

toe te schrijven aan het minder helder zien der voorwerpen , evenals een donker veld op witten grond kleiner schijnt dan een wit veld op donkeren grond.nbsp;Dit feit is wel juist, maar de hierbij waar te nemennbsp;verandering der schijnbare grootte is zoo gering, datnbsp;ze door de meeste menschen nauwelijks wordt waargenomen. Bovendien � zoo merkt donders op �nbsp;zou dan bij algemeene afname der lichtswaarnemingnbsp;ot der verlichting een zwart veld op witten grondnbsp;schijnbaar grooter moeten worden, terwijl zulks nietnbsp;het geval is.

Er bestaat dus volgens donders geen grond het subjectieve verschijnsel van micropie aan eenigerleinbsp;aandoening van het netvlies toe te schrijven. Waarnbsp;micropie voorkomt, moet men onderzoeken of er ooknbsp;vermindering van den brekingstoestand is ingetreden.nbsp;Wordt dit geconstateerd, dan is van het verschijnselnbsp;rekenschap te geven.

Toch zijn netvliesveranderingen hoogstwaarschijnlijk de oorzaak van de micropie door von graefe , moorennbsp;en anderen beschreven bij retino-clioiioiditis luetica.nbsp;Exsudaten zouden het hier zijn die de kegeltjes dernbsp;macula lutea uit elkaar hebben gedrongen.

In een opstel in het Ned. Lancet, aan het vermelde onmiddehjk voorafgaand, en handelend over accommo-datievermogen, had donders de resultaten van verschillende physiologen door nauwkeurige optometrischenbsp;proeven bevestigd en aangetoond dat het verminderdnbsp;brekingsvermogen niet rechtstreeks uit de verwijdingnbsp;van de pupil als zoodanig voortvloeit, maar slechtsnbsp;middellijk daarmee in verband staat.

Warlomont, die een geval had gepubliceerd,') waarbij de palient door belladonnaindruppeling denbsp;menschen als dwergen, de paarden zoo groot als honden had gezien, betwijfelt de juistheid dezer verklaring van donders; en hij zegt die niet te begrijpen.nbsp;Vooreerst is hij niet overtuigd dat de refractie van hetnbsp;oog door indroppeling van belladonna vermindert. Ennbsp;in de tweede plaats meent hij dat de maat der inspanning van het accommodatievermogen aan onzenbsp;waarneming moot ontsnappen: sC�est un de ces actesnbsp;�insensibles et involontaires, qui �chappent a la per-�ception et dont 1� �nergie plus ou moins grande doitnbsp;��tre inaperpue.�

') Annales d�oculistique. T. XXIX. p. 378. h Annales d� oculistique T. XXX. p. 317.

Meer nog dan door deze opmei'king zien we donders ge�rgerd door warlomont�s poging om ter verklaringnbsp;van het verschijnsel'eene redeneering te stellen, dienbsp;onwillekeurig herinnert aan de bekende �Virtus dormi-tiva� van opium in �le malade imaginaire.�

))Jusqu� a plus ample inform�,� � zegt warlo-MONT � �j� admettrais volontiers que la belladonne �exerce sur Ie syst�me nerveux, dans des circonstancesnbsp;�donn�es, une action dynamique, qui en modifie lesnbsp;�perceptions, de fapon a faire paraitre a celui que ynbsp;�est soumis, les objets plus petits qu� ils ne sont ennbsp;�r�alit�.�

))Nooit vond ik� � schrijft donders � �schooner �gelegenheid tot imitatie in macaronilatijn van moli�re�snbsp;�bekende satyre: �Quare opium facit dormire.�

Aanvankelijk was donders dus stellig overtuigd dat de micropie op onjuiste projectie moet berusten.

Naar zijne voorstelling moest de oorzaak dier verkeerde projectie gezocht worden in de grootere inspanning van de accommodatie die vereischt wordt, als deze door mydriatica ten deele is verlamd; want hetnbsp;zou niet de accommodatie zelve zijn, maar de innerva-tie daartoe, waarvan we kennis nemen.

Het zou een soortgelijk verschijnsel zijn, als op te merken is bij acute parese van een oogspier. Telkensnbsp;kan men zich daarbij overtuigen dat b.v. een patientnbsp;met parese van den abducens als hij een object volgtnbsp;in de lichting, waarin de verlamde spier werken moest,nbsp;zich bedriegt in de plaats waar dit object zich bevindt.nbsp;Hij moest het oog veel verder gedraaid hebben dannbsp;hem mogelijk was , en projicieert dus verder in dezelfde richling.

Donders grondde zijne hypothese over afstandsbepa-ling voornamelijk op drie feiten, en wel:

Dit gaf hem hiervoor echter slechts onzekere resultaten, omdat hij erkennen moest, dat er een verkleining dernbsp;netvliesbeelden bij in 't spel was, en hij niet kon aangeven, in welke mate deze zijn invloed daarbij doet gevoelen.

Hij zag namelijk in 1868 toevallig dat gele strepen op blauwen grond schijnbaar niet in een vlak daarmeenbsp;liggen, maar als tralies naar voren treden, en dat bijnbsp;hoofdbeweging er zelfs als gevolg van het uitblijvennbsp;van de verwachte parallactische een schijnbewegingnbsp;ontstaat. Hij schreef dit ook toe aan de accommodatie-inspanning, die voor minder brekende lichtstralen (rood,nbsp;geel) in hoogere mate vereischt wordt als voor denbsp;sterker brekende (groen, blauw).

Deze analogie, en vooral dit laatste feit, was voor DONDERS het meest positieve bewijs voor de juistheidnbsp;zijner hypothese:

dat uit de mate van accommodatie-inspanning tot den afstand van het object kan worden geconcludeerd.

Eenige jaren later (1853) ontdekte ook f�rster de belladonna-micropie en gaf er dezelfde verklaring aannbsp;als DONDERS, eene verklaring, die tot nog toe bijna

Op deze wijze wordt ook een micropie verklaard, die wordt beschreven door panum ')� Heze zegt dat

hij zelf gedurende gedeeltelijke aethernarcose, bij voortgezet fixeeren van een object, dat allengs kleiner zag worden en zich verder verwijder-en, tot het geheelnbsp;verdween, om dan weer langzaam grooter te wordennbsp;en naderbij te komen Iets dergelijks, zegt bij, isnbsp;door sommige menschen waargenomen, als ze langzaamnbsp;inslapen; verder constant in den haschischroes en somsnbsp;bij cerebraalaandoeningen.

Hier zou het kleiner worden van den invloed van den wil op de verslapte accommodatie-spier de redennbsp;zijn.

Bij proeven met homatropine bleek mij dat de mi-cropie eigenlijk alleen optreedt in het accommodatie-gebied en het sterkst is in de nabijheid van het punctum proximum, waar dus de innervatie voor accommodatie het sterkst wordt ingespannen. Binnen het p. prox. neemt men de micropie ook waar, maar ze wordtnbsp;spoedig door het diffuus zijn van het beeld mindernbsp;overtuigend. Naar het p. remotum gaande, wordt hetnbsp;voorwerp scherp gezien, maar d� micropie verdwijntnbsp;des te meer, naarmate minder accommodatie voor hetnbsp;scherp zien noodig is.

Bij volledige verlamming, zoo dat geen acc. gebied meer bestaat, kan nog wel de innervatie tot accommodatie bestaan. Eb na een ruime indruppeling metnbsp;scopolamine kon ik nog evengoed als bij parese denbsp;micropie constateeren.

Bij sommige anisometropen, die gewoon zijn bet myopisch oog alleen voor zien in de nabijheid, hetnbsp;hypermetropische alleen voor de verte te gebruiken,nbsp;komt het voor, zooals ik zelf een geval zag, dat ze,nbsp;het hypermetrope oog voor dichtbij zijnde voorwerpennbsp;instellende, deze altijd kleiner zien dan met het anderenbsp;oog. Voor denzelfden afstand wordt hier klaarblijkelijknbsp;voor beide oogen achtereenvolgens een verschillendenbsp;mate van accommodatie-inspanning vereischt.

Bij oude menschen, die sedert lang geen accommodatie meer bezitten, treedt na indruppeling geen micropie op.

Analoog hieraan schijnen de verschijnselen die een emmetroop waarneemt met een oog ziende door eennbsp;concaaf glas dat dicht voor het oog is geplaatst.

Hoe sterker het concave glas is, des te meer accommodatie is er noodig om het te overwinnen en ook des te sterker is de micropie die er bij wordt opgemerkt.

Door een concaaf glas wordt het acc. gebied verder van liet oog af geplaatst en het blijkt nu ook motnbsp;een sterk glas dat de raicropie wordt waargenomennbsp;op grooten afstand.

Weer een andere micropie wordt beschreven door schirmer'): Beginnende presbyopen bemerken somsnbsp;micropie bij het zien van voorwerpen, geplaatst in denbsp;nabijheid van hun p. prox. Voor de hand ligt denbsp;verklaring dat ze hunne accommodatie sterker moetennbsp;inspannen dan ze het betrekkelijk kort geleden op diennbsp;afstand gewoon waren.

Een indruppeling met pilocarpine maakt door den kramptoestand waarin het de accommodatie-spierennbsp;brengt, dat voor de accommodatie minder innervatie

Toch is DONDERS zelf later op zijne verklaring der micropie en zijne hypothese over afstandsbepaling terugnbsp;gekomen.

Een der verschijnselen namelijk, die hij had verklaard door verschil van accommodatie-inspanning was geblekennbsp;aan andere oorzaken te moeten worden toegeschreven.

Door EiNTiiovEN wercl in zijn dissertatie ') aangetoond dat het verschijnsel bij kleurverschil is toe te schrijvennbsp;aan stereoscopische ^fs'erking, die ontstaat door asym-metrischen bouw van ieder oog, terwijl beide oogennbsp;ten opzichte van elkaar ongeveer symmetrisch zijn,nbsp;waardoor op beide oogen de meest brekende stralennbsp;meer binnenwaarts of meer buitenwaarts afwijken.

Een gevolg van dit schijnbaar meer naar voren staan van rood, moet zijn, dat even groote blauwe figurennbsp;grooter schijnen, volgens de theorie dat de groottenbsp;bepaald wordt door het produkt van netvliesbeeld ennbsp;geschatten afstand. En bij het schijnbaar meer naarnbsp;voren staan van blauw, juist andersom.

Het gelukte mij dit grootteverschil, dat naar ik meen nog niet is beschreven, op te merken. Wanneer betnbsp;verschil in accommodatie de reden was van bet grootteverschil, had ik natuurlijk in be.de gevallen blauwnbsp;grooter moeten zien, en bad ik het ook kunnen opmerken met een oog, wat mij niet gelukte.

Toen EiNTHOVEN had aangetoond dat het verschijn-') Vertaald in v. gbaefe�s Archiv Bd. XXXI. 4. S. 320.

sel, hoewel het verschil van accommodatie-inspanning er nog een ondergeschikte rol in kan spelen, evenwelnbsp;niet daarop berust, maar te verklaren is door stereoscopic tengevolge van excentrische plaatsing der pupil,nbsp;constateerde donders dit in 1886 in Heidelberg ^) , ennbsp;erkende daarbij dat nu ook de verklaring der micropienbsp;uit verschil van accommodatie-inspanning hem niet meernbsp;bevredigde:

))Nach den hier mitgetheilten Resultaten ist der �Accommodations-impuls als Factor der Abstandsvor-�stellung sehr problematisch geworden. Zweierleinbsp;�Thatsachen schienen darin ihre Erklarung fmden zunbsp;�k�nnen, die Micropsie bei Accommodationsparese undnbsp;�der Einfluss der Farbe auf die Beuitheilung dernbsp;�Dislanz. Sie waren um so interessanter, als die Ac-�commodation dabei isolirt, ohne Aenderung der Con-svergenz auftritt. Und eben ihrer Verschiedenheitnbsp;�wegen, schienen sie einander um so mehr zu st�tzen.nbsp;�Die letztere hat aber jetzt eine andere Erklarungnbsp;�gefunden. Hat der Accommodationsimpuls dabei nochnbsp;�irgend einen Einfluss, jedenfalls ist er dabei Neben-

))sache. Und so wird auch die Ei'klarung der Mikropsie �aus grosseren Accommodationsimpuls, die schon ausnbsp;�anderen Gr�nden ^augezweifelt wurde, nicht mehrnbsp;sbefriedigen.�

Eene andere verklaring gaf hij evenwel niet, terwijl in de discussie die op deze mededeeling volgde, denbsp;bewering van javal, dat het verschijnsel verklaardnbsp;moet worden uit de werkelijke verkleining van hetnbsp;netvliesbeeld tengevolge van naar achteren verplaatsingnbsp;der lens, door hem niet werd w'eersproken.

Wel zegt hij nog dat de onderzoekingen van Dr. EiNTHOVEN en van hem, vermeld in het slot van hetnbsp;opstel van dezen in v. graefe�s Archiv, nog niet totnbsp;een einde zijn gekomen.

Einthoven namelijk had daarin reeds gesproken over de wenschelijkheid een mogelijke verkleining der netvliesbeelden, hoewel hij die onwaarschijnlijk achtte, tenbsp;bestudeeren.

die van donders en f�rster vermeld, maar aan de juistheid blijkt door sommigen te worden getwijfeld.

Bij dezen stand van zaken komt het ons niet on-wenschelijk voor de bestaande beschouwingen over micropie zooveel mogelijk aan objectief onderzoek tenbsp;toetsen.

In de eerste plaats is de vraag te beantwoorden of de micropie berust op werkelijke verkleining van hetnbsp;netvliesbeeld, dan of ze zal moeten worden toegeschreven aan projectie op korteren afstand. Ook zou hetnbsp;nog mogelijk kunnen zijn dat beide verklaringen gelijktijdig gelden.

In de eerste plaats hebben we gezocht naar een middel om de grootte der netvliesbeelden te vergelijkennbsp;bij denzelfden persoon met twee gelijke oogen, terwijlnbsp;het eene oog normaal blijft en het tweede door indrup-peling van mydriatica de duidelijke verschijnselen vannbsp;micropie vertoont.

Einthoven wil in zijne dissertatie, door dubbelbeelden te doen optreden met behulp van een prisma met den hoek naar boven of beneden, de netvliesbeelden direkt met elkander te vergelijken.

We hebben deze methode beproefd, maar stuitten op overwegende moeilijkheden. De beide oogen zijnnbsp;nu niet voor donzelfden afstand geaccommodeerd en innbsp;hetzelfde vlak hebben we dus een scherp met eennbsp;dii�uus beeld te vergelijken. Of wel, we accommodeerennbsp;eerst voor het eene, dan voor het andere beeld, maarnbsp;dan is er van directe vergelijking geen sprake meer.nbsp;Want er is tijd noodig om van den eenen in dennbsp;anderen accommodatie-toestand over te gaan.

Voor het emmetropisch oog zou bij het zien op afstand dit bezwaar vervallen, maar bij herhaalde proeven bleek ons dat de micropie bij het zien op afstandnbsp;niet wordt waargenomen. Al dadelijk eene aanwijzing,nbsp;dat de micropie waarschijnlijk niet berust op re�elenbsp;verkleining van het netvliesbeeld.

De proef van javal, door hem meegedeeld in Heidelberg en waarop hij zijne theorie van het achteruitgaan der lens grondt, wordt daar aldus beschreven:

))Mit der Micropsie kann man folgenden Versuch ))machen. Wenn Sie eine sehr schwache Atropinl�sungnbsp;))in das eine Auge eingetraufelt haben und dann beimnbsp;�Lesen zwischen sich und das Buch einen Stift halten,nbsp;�dann sehen Sie den Stift in gekreuzten Doppelbildern.nbsp;�Jedes von den Doppelbildern des Stiftes bildet einen

�d\irchsichtigen Scliirm wie einen Nebel. Dann sehen ))Sie aiif den Zeilen zwei Nebelstreifen, und die Sacbenbsp;�ist so bescbaffen, dass Sie im linken Theil binocularnbsp;�sehen, hinter dem ersten Streifen sehen Sie nur mitnbsp;))dem linken Auge, dann zwiscben den zwei Streifennbsp;�wieder binocular, und hinter den rechten Nebelstreifennbsp;�sehen Sie den Druck nur mit dem rechten Auge undnbsp;sganz rechts wieder binocular.

�\Venn Sie unter diesen Umstanden einen Druckbogen ))ansehen, so bemerken Sie dass die Micropsie ganz gutnbsp;�wahrzLinehmen ist. Wenn sie zum Beispiel im rechtennbsp;�Auge eingetraufelt haben, und also nur mit dem rechtennbsp;�Auge im rechten Nebelstreifen sehen, so sehen Sienbsp;�alle Buchstaben hinter diesem gekreuzten rechtennbsp;�Doppelbild schr viel kleiner als alle anderen. Das istnbsp;�also jedenfalls ein Beweis, dass in diesem Fall dienbsp;�Mikropsie gar nichts mit den Convergenz zu tbunnbsp;�hat, indem beide Augen ganz richtig auf das Buchnbsp;�convergiren,

�Soviel steht also fest, dass die Mikropsie gar nichts �mit dem Urtheil der Distanz zu thun hat. Sie sehennbsp;�alle Buchstaben ganz genau in derselben Distanz; vonnbsp;�diesen Buchstaben sind eine ganze Reihe, die sehrnbsp;))viel kleiner sind, und da haben Sie nicht die Vor-

�stellung, dass ein Theil der Buchstaben naher sei. �Icb bin �berzeugt, die Eiklariing ist in einer Dislo-))cation der Linse nach hinkten zn suchen.�

Onder de beschreven omstandigheden bemerk ik, op een oog ingcdriippeld, niet zoo gemakkelijk door tenbsp;lezen als normaal. Ik kan de letters in het rechtschenbsp;dubbelbeeld wel scherp zien, maar bemeik daarvoornbsp;telkens eenigen tijd noodig te hebben, en zelfs voel iknbsp;hier telkens eene sterkere inspanning optreden. Iknbsp;kan dus javal volstrekt niet toegeven dat hij bewezennbsp;heeft, dat de micropie volstrekt niets te maken heeftnbsp;met de convergentie.

Maar ook heb ik bezwaar tegen het gewicht dat aan de schatting van den afstand bij deze proef wordt gehecht. Javal krijgt den indruk dat de letters in het

rechtsche dubbelbeeld precies op denzelfden afstand staan als de andere. Voor mij is die indruk niet zoonbsp;zeker, en wanneer ik van den werkelijken afstand nietsnbsp;weet, schat ik dien bij micropie over �t algemeen veelnbsp;te klein. Anderen weer geven aan daaibij alles op tenbsp;groeten afstand te willen projicieeren. Ik kan mijnbsp;voorstellen dat men, in de vaste overtuiging dat hetnbsp;vel papier vlak is, een onbewust gemaakte en voor de

groottebepaling reeds gebruikte voorstelling van nader-bijzijn van de letters weer laat varen.

Ik meen daarom weinig waarde te mogen hechten aan deze afstandsbepaling als middel om het al ofnbsp;niet gelijk blijven der netvliesbeelden, dus ook eennbsp;mogelijke verplaatsing van de lens, te beoordeelen.

Een andere methode moet dus worden gezocht om de grootte der netvliesbeelden te beoordeelen, en welnbsp;het liefst een objectieve , zoodat alle psychische voorstellingen die invloed zouden kunnen hebben, worden buitengesloten.

In plaats van het netvliesbeeld van een waargenomen object te projicieeren en die projectie te meten, kannbsp;de projectie van de blinde vlek een gereed middel zijnnbsp;om de door ons gestelde vraag te beantwoorden.

Door eenige oefening gelukte het de omtrekken der blinde vlek met betrekkelijke juistheid te omschrijven. Bepalen we nu de projectie op een vlak opnbsp;vaststaanden afstand, dan zal, bij verandering van hetnbsp;optisch stelsel in het oog, zoo belangrijk dat ze overeenstemt met de waargenomen micropie, een duidelijke

Een aantal malen heb onder de bier aangegeven omstandigheden mijn blinde vlek laten omscbi'ijven,nbsp;terwijl ik, door inbijting in een monle, lioofdbewegingnbsp;belette, en kwam daarbij, ook door het veikrijgen vannbsp;hetzelfde resultaat bij Dr. L. tot de stellige overtuiging,nbsp;dat geen merkbaar verschil in grootte en in vorm isnbsp;aan te toonen na de aanwending van mydriatica, terwijlnbsp;daarbij micropie duidelijk wordt waargenomen.

Intusschen is de omschrijving van de blinde vlek niet gemakkelijk. Er zijn kleine spelingen daarin,nbsp;waarvan ik niet kan zeggen of ze moeten worden verklaard door onwillekeurige bewegingen van het oog,nbsp;dan wel door verschil van waarnemingsvermogen on- 'nbsp;der de verschillende omstandigheden aan de grenzennbsp;der papilla nervi optici.

Vooral treedt het bezwaar op den voorgrond wanneer men bij een aantal personen deze proefneming wenschtnbsp;te herhalen.

Eenvoudiger en gemakkelijker bleek het mij als object te nemen den afstand van de gele vlek tot aan de binnengrens der blinde vlek op een horizontale lijngemeten.

Omdat bij een zelfde persoon de blinde vlekken niet geheel symmetiisch gevormd en geplaatst zijn, hebbennbsp;we telkens een en hetzelfde oog aan de proef onderworpen, d. i. dus voor en na indruppeling.

Yolgens de onderzoekingen van h�ltzke heeft cocaine geen verlammende werking op de accommodatie;nbsp;naar mijne ei�varing geeft ze ook geen micropie.

liet best aan het doel beantwoordt de indruppeling van een druppel eener solutie van 1 deel hydrobro-mas homatropini op 100 water; we kregen zoo meestalnbsp;na een half uur een voldoend resultaat, terwijl de lastigenbsp;verschijnselen na eenige uren weer zijn verdwenen.

Niet door alle personen die ik indruppelde werd het phenomeen dadelijk geconstateerd. Enkelen bemerktennbsp;het verschijnsel eerst nadat ze een paar malen tevergeefs hadden bepioefd het te zien. Ik kreeg dennbsp;iudruk dat sommigen eerst na eenige oefening kunnennbsp;leeren kleinzien. Zelf bemei'k ik, na daarover verscheidene proeven te hebben genomen, het verschijnselnbsp;veel gemakkelijker dan in het begin.

In den regel hebben we onze waarnemingen gedaan op afstanden van 0.2, 0.6 en 2 meters.

We geven hier een overzicht van de door ons verkregen cijfers. Alleen voor die na indruppeling genomen op 0.6 en 0.2 M. geldt, dat daarbij tegelijk op dien afstand micropie van het fixatiepunt werd geconstateerd, zooals bleek uit vergelijking met bet anderenbsp;normale oog. Op 0.2 M. lag bet gefixeerde punt innbsp;de meeste gevallen binnen het punctum proximum. Opnbsp;2 M. werd er geen micropie geconstateerd.

De twee getallen stellen de meest uiteenloopende voor van minstens vier opnemingen, en drukken innbsp;millimeters de lengte uit van de bedoelde projectie opnbsp;een vlak loodrecht op de gezichtsas, en dat achtereenvolgens werd geplaatst op de verschillende afstanden,nbsp;gemeten van af de cornea.

Ter controle van deze proeven heb ik ook een paar waarnemingen gedaan terwijl w'erkelijk het optisch systeem veranderd werd door het te vermeerderen metnbsp;een negatief glas, voor het oog geplaatst, terwijl doornbsp;sterkere accommodatie het brekingsverscbil werd opgeheven. In dat geval zal er werkelijk een verkleiningnbsp;der netvliesbeelden, en dus een vergrooting der geprojecteerde afstanden moeten ontstaan.

Bij deze proeven heb ik het lastige inbijten in een moule achterwege gelaten, en liet de bevestiging vannbsp;het hoofd zoo nog al eens te wenschen over, waaraannbsp;ik de grootere schommelingen toeschrijf.

De getallen voor 0.2 M. gevonden zijn grooter dan het tiende deel van die voor 2 M. De reden daarvannbsp;is, dat de afstanden zijn gemeten van af de cornea ennbsp;niet van af de gele vlek. De lengte van het oog ernbsp;bij in aanmerking nemende, komt zelfs bij deze vrijnbsp;ruwe proeven voldoende uit, dat het knooppunt bijnbsp;accommodatie naar voren gaat.

Nauwkeuriger ingericht en bij vele personen genomen, zou deze proef misschien waarde hebben als proefondervindelijke bevestiging van den door vonnbsp;HELMHOLTZ dooi� middel van berekening gevonden afstand,nbsp;waarover de knooppunten van het oog bij accommodatienbsp;naar voren gaan,

In ongeveer f der gevallen zijn de cijfers na indrup-peling iets grooter dan die voor de indruppeling, echter zoo weinig, dat voldoende blijkt, dat er niet valt te denken aan verkleining der netvliesbeelden, die daarentegen bij aanwending van negatieve glazen wel wasnbsp;aan te toonen.

Tot ware appreciatie van de bovengemelde proeven met behulp van de blinde vlek, wordt echter nog ver-eisctit dat we ons een voorstelling maken omti�ent dennbsp;graad der micropie bij aanwending van homati'opine ennbsp;bij het zien door een concaaf glas.

Een juiste bepaling dier verkleining bleek aan groote moeilijkheden ondei'hevig te zijn.

Vooreerst is de micropie niet altijd even sterk. Bij achtereenvolgens genomen waarnemingen kunnen tekortkomingen van het geheugen op een dwaalspoornbsp;brengen.

Dan nog vinden we een nieuwe moeilijkheid in het schatten van den afstand waarop het beeld wordt ge-pr�ojicieerd. Als men zich een voorwei�p dichtbij denkt,nbsp;schijnt het kleiner, en als men zich van het eerstenbsp;geen rekenschap geeft, geeft het kleiner zijn weer denbsp;voorstelling van grooteren afstand. Meerdere factorennbsp;kunnen tot het vormen der conclusie over afstand bij-di�agen, en het is mogelijk dat voor het oordeel overnbsp;absolule grootte slechts een der factoren heeft meegewerkt.

Daarin ligt klaaiblijkelijk de reden van het feit dat sommigen zich de micropisch geziene voorwerpen verdernbsp;afdenken dan ze werkelijk zijn, en ik geloof dus niet

dat dit laatste kan gelden als argument tegen de ac-commodatie-hypothese over micropie, zooals wel is beweerd.

�Betrachten eines Gegenstandes sobald eine wacbsende �Accommodation hierzu erforderlich ist, derselbe nichtnbsp;�allein kleiner zu werden, sondern auch weiter fort-.�zur�cken scbeint, deun das successive kleiner wei'dennbsp;�eines Gegenstandes ist dor gew�hnlichen Erfahrungnbsp;�entsprechend, nur auf die zunehmende Entfernungnbsp;�des Gegenstandes zur�ckzufuhren. So tritt das dienbsp;�Mikropsie begi�ndende Urtheil gi�sserer Nahe ganznbsp;�unter die Schwelle, und es erklart sich ungezwungennbsp;�das sonst paradoxe Phanomen gloichzeitigen Anttretensnbsp;�der Micropsie met Fernerr�cken des Gegenstandes.�

Intusschen hebben we getracht ons zooveel mogelijk van het verschijnsel rekenschap te geven.

Terwijl op de afstanden, waarop ge�xperimenteerd werd, mijn linkeroog duidelijk micropie vertoonde.

plaatste ik mij voor den optometer van donders. In de middelste sleuf werd een stuk carton verticaal zoonbsp;geplaatst, dat daardoor over voldoenden afstand de gezichtsvelden van beide oogen werden gescheiden. Gedurende deze proeven hield ik telkens een der beidenbsp;oogen gesloten. Mij werden nu vierkante stukjes papiernbsp;voorgebouden, waarvan ik de grootte niet kende ennbsp;wel juist boven de beide buitenste der drie sleuven.nbsp;Ik nam waar welke van beide mij den grootsten blik-hoek scheen te hebben, door afwisselend een der oogennbsp;te openen, terwijl vooraf, onder afsluiting van beidenbsp;oogen , de afstand der vieiliantjes was vei�anderd.

Op een oogenblik dat de blikhoeken der beide vierkantjes mij even groot toeschenen en ik het linker dichterbij schatte, stond voor het linker oog een vierkantje met een zijde van 1.5 cM. op een afstand vannbsp;26.75 cM. en voor het rechter een met een zijde vannbsp;1 cM., op een afstand van 18 5 cM.

Op een ander moment zag ik de blikhoeken der vierkantjes gelijk en ook den afstand schatte ik evennbsp;groot. Op 30,5 cM. van het linkeroog stond er toennbsp;een van 2 cM. afmeting en op 25 5 cM. van het rechternbsp;een van 1.5 cM.

te kiezen, dat ze feitelijk op denzelfden afstand van mijne oogen stonden, toen ik aangaf ze onder denzelfden blikhoek te zien, mas^r den afstand van het linkernbsp;ongeveer het | te schatten van dien van het rechter.nbsp;Voor het linker bleek toen te staan een vierkant vannbsp;3 cM. en voor het rechter een van 2.25 cM lengte.

Uit deze drie proeven blijkt dat ik bij deze micropie de voorwerpen kleiner zag en ze dichterbij projicieerde.nbsp;Uit het laatste bovendien dat ik de absolute grootte

moest hebben geschat en dat ik dat verschil verkregen had ongeveer voor de helft door den blikhoek te verkleinen en voor de andere helft door den afstand tenbsp;klein te nemen.

Iets onnauwkeuriger, maar op minder omslachtige wijze, heb ik op de volgemle wijze den graad van micropie bij het zien door een concaaf glas geschat.

Ik constateerde een negatief glas van � 6 D , dicht voor het oog gehouden, nog door accommodatienbsp;te kunnen overwinnen, wanneer ik zag naar een voorwerp op een afstand van 35 cM. Nu hield ik letter-

proeven van verschillende grootte naast elkaar en bezag ze beurtelings rnet het gewapende oog alleen en metnbsp;bet ongewapende alleen. Zoo kon ik een verkleiningnbsp;constateeren van ongeveer 2 malen.

Toch blijkt uit de verkregen cijfers dat de verkleining van het netvliesbeeld door een glas van � GD, dichtnbsp;voor het oog gehouden, slechts J a I bedraagt.

Dit bevestigt dus de meening van donders, dat de verkleining bij concave glazen niet geheel op rekeningnbsp;kan worden gesteld van de verkleining der netvlies-beeldcn.

Door bovenstaande beschouwingen meenen we ons gerechtigd te mogen achten tot het besluit, dat de verklaring der micr�opie door mydriatica niet ^ en van dienbsp;door concave glazen ten minste in hoofdzaak niet, is tenbsp;zoeken in kleiner worden van de netvliesbeelden.

Alles, naar ons toeschijnt, wijst er op, dat het kleinzien berust op onjuiste pr�ojectie. Wordt een netvliesbeeld van een bepaalde grootte op kleineren afstandnbsp;geprojecteerd dan waarop het waargenomerr object zichnbsp;bevindt, dan wor-dt het beeld kleiner gezien, en omgekeerd.

Ik herinner bier b.v. aan het grooter zien van een object of persoon indien men dien ziet in het niveaunbsp;van een perspectivisch geschilderd panorama. Volgensnbsp;een bekend verliaal ontstond een ware paniek ondernbsp;de toeschouwers, toen een kat langs een dergelijk tafereel heen liep. Onwillekeurig projicieerde men het diernbsp;in het perspectivisch geschilderde land.schap, en scheennbsp;het de afmetingen te verkrijgen van een tijger.

Wanneer, terwijl we naar den helderen hemel zien, een insect kort voor ons oog voorbijvliegt, en daarbijnbsp;slechts onduidelijk wordt waargenomen , wordt dit beeldnbsp;vaak als dat van een op grooteren afstand voorbijvliegenden vogel geprojecteerd.

De vraag is nu waaraan die onjuiste projectie , die zooals nu gebleken is, de oorzaak is van het verschijnsel, haar ontstaan te danken heeft.

Blijkens de nieuwere handboeken wordt hiervoor algemeen aangenomen de innervatie voor accommodatie. Donders echter is dat �sehr problematisch� gaannbsp;vinden.

De volgende twee door mij gevonden feiten schijnen mij toe voldoende te bewijzen dat donders terecht aan

1�. Wanneer ik beide oogen ingedruppeld heb, ondervind ik bij het nabijzien w^el moeilijkheid om scherp in te stellen, maar met eenige inspanning gelukt hetnbsp;soms toch, en, binoculair ziende, kan ik dan geennbsp;micropie constaleeren, die echter dadelijk optreedt bijnbsp;sluiting van een der beide oogen.

Deze proef heb ik met hetzelfde i�esultaat bij vele pati�nten, die ik voor diagnostische doeleinden indruppelde, herhaald, terwijl ik constateerde dat ze in staatnbsp;waren om met een oog, blijvende op denzelfden afstand,nbsp;micropie waar te nemen.

2�. Wanneer ik voor beide normale oogen concave glazen plaats en binoculair zie, krijg i\. slechts zwakkenbsp;micropie, die echter sterker wordt bij het sluiten vannbsp;een oog.

Omdat, zoowel bij het binoculair als bij het monocu-lair zien, de oogen scherp waren ingesteld, was er bij beide proeven voldoende accommodatie verkregen en welnbsp;door middel van een grooter dan gewone maar bepaaldenbsp;mate van innervatie , die volkomen gelijk bleef bij hetnbsp;overgaan tot monoculair zien. '

Dc micropie is hier dus ontstaan zonder eenige verandering . van accommodatic-inspanning.

Bij volkomen paralyse, wanneer ik even goed mi-cropie opmerk, heeft deze proef, omdat scherp instellen dan onmogelijk is, geen waarde. Ik meen echter gerustnbsp;de bovenstaande conclusie bij parese ook tot de paralysenbsp;te mogen uitbreiden.

Nu de innervatie van de accommodatie onvoldoende is gebleken ter veiklaring van het phenomeen, hebbennbsp;we ons de vraag te stellen waarop ze dan moet berusten.

We hebben bierboven reeds vermeld hoe donders aangeeft dat verschillende factoren tot het bepalen vannbsp;afstand samenwerken; terwijl bij dit in hoofdzaak zochtnbsp;in het accommodatiegevoel, noemt hij voor nabijzijndenbsp;voorwerpen nog: vroegere 'ervaring, tusschengeplaatstenbsp;voorwerpen en neiging der gezichtsassen tot elkander.

Hoewel hij later aan den laatsten factor meer gewicht ging hechten dan aan de accommodatie, dacht dondersnbsp;er toch niet aan bij micropie; want hij zegt, zooalsnbsp;ik reeds heb aangehaald, dat: ))die Accommodation da-�bei isolirt, ohne Aenderung der Convergenz auftritt.�

de verklaring van micropie we onze aandacht ook hebben te vestigen op wijziging der convergentie.

Inderdaad bestaat er eene micropie die is verklaard door relatief te groote convergentie-inspanning.

Wanneer men namelijk voor een der oogen of voor beide, prisma�s plaatst met de ribbe naar den neus gekeerd , ziet men, fei�wijl de oogen daarbij een meernbsp;convergeerenden stand aannemen , binoculair de voorwerpen dichter bij en kleiner.

Reeds H. meijer heeft metingen gedaan en zag dat, wanneer werkelijke grootte van het voorwerp ennbsp;afstand gelijk bleven, de schijnbare grootte ongeveernbsp;in dezelfde mate afneemt als de hoek van convergentienbsp;aan groeit.

Indien we prisma�s met de ribbe naar den neus gekeerd voor het oog zetten, ontstaat niet slechts verhoogde convergentie maar tevens wordt binoculair een plat vlak uitgebold gezien.

gestelde vormverandering die men kan opmerken bij het zien met een oog door een prisma. Daar in onsnbsp;geval, met twee tegengestelde prima�s, de beelden innbsp;beide oogen symmetrisch zijn vervormd, ontstaan ernbsp;stereoscopische parallaxen, z��, dat men komt tot denbsp;voorstelling van een gebogen vlak.

De vraag deed zich nu voor of de micropie die bij het zien door prisma�s ontstaat, misschien aan dienbsp;vormverandering is toe te schiijven.

Een onderzoek in die richting ingesteld, overtuigde mij dat dit niet het geval is.

Deze prisma-micropie en mijne waarneming dat er bij accommodatie-parese met twee oogen niet, met eennbsp;oog wel micropie optreedt, wezen mij nu den weg totnbsp;het volgende.

Ik druppelde iemand in op beide oogen en liet hem naar een nabij gelegen voorwerp zien , zoodat hij hetnbsp;scherp zag. Ik bedekte met de liand een zijner oogennbsp;maar zoo dat ik het oog nog kon zien. Nu zag ik hetnbsp;bedekte oog binnenwaarts afwijken en bijna op hetzelfde oogenblik gaf hij aan de micropie te constateeren.nbsp;Ik nam de hand weg en zag dat het oog plotselingnbsp;den eersten stand weer ging innemen. Op hetzelfdenbsp;oogenblik was de micropie verdwenen.

Deze persoon vertoont objectief oningedruppeld deze strabismus convergens latens niet op denzelfden afstand.nbsp;Evenmin deden dat verscheidene andere personen opnbsp;wie ik ter controle de proef herbaalde.

Hoogstwaarschijnlijk is het, dat de micropie door concave glazen , die reeds in zoovele opzichten met dienbsp;door parese overeenstemt, ook in mijn laatste proefnbsp;met haar zal meegaan.

Door de proef in die richting te modificeeren, kreeg ik werkelijk dezelfde resultaten als bij parese.

Met een verder onderzoek over het wezen der micropie hen ik nog bezig, en bepaal mij daarom thans tot de volgende conclusie :

De micropie, verkregen door paresis accommodationis of door concave glazen {de eerste geheel, de laatstenbsp;slechts voor een groot deel), berust, evenals de micropienbsp;bij prisma's, op een te klein schatten van den afstand.

Beweeglijke suliconjunct. kysteu behooren, volgens de literatuur, tot de groote zeldzaamheden, en het is m. i. niet ongepast, een waarneming van dien aard in dit Tijdschrift mede te deelen.

In Juni 1.1. kwam op de polikliniek van het hled. Gasthuis voor Ooglijders, vrouw G., oud 53 jaren, onze hulp inroepen voor eennbsp;tumor, die in deii laatsten tijd grooter begon te worden en nu en dannbsp;hinderde bij het zien. Pati�nte wist geen oorzaak, als trauma ofnbsp;anderszins op te geven en voelde zich overigens volmaakt gezond.nbsp;Bij inspectie vond ik een boonvormige tumor aan de ondergrens dernbsp;cornea, lichtrose van kleur en zonder irritatie-verschijnselen in dennbsp;omtrek.

De tumor was duidelijk fluctueerend en gemakkelijk te verschuiven onder de conjunctiva, tot zij stuitte tegen de pinguecula. Het wasnbsp;duidelijk, dat wij te doen hadden met een subconjunctivale kyste.nbsp;Na incisie van de conjunctiva kwam de kyste door verschuiving naarnbsp;de opening onbelemmerd naar buiten. Daar zij in grootte en vormnbsp;herinnerde aan een cysticercusblaas, werd ze hierop onderzocht, maarnbsp;met negatief resultaat. De inhoud bestond uit een collo�de vloeistof.nbsp;Waarin lymphecellen, terwijl de wand uit epitheelcellen bestond. Innbsp;de meeste leerboeken (fuchs, smidt-rimpler, michee) vindt mennbsp;slechts melding gemaakt van kysten in het conjunctivaal weefsel, ennbsp;Worden onderscheiden die, welke uitsluitend verwijde lymphbonennbsp;zijn, en verder de retenti�-kliertjes in de omslagplooi, uitgaande vannbsp;de KRA�SSE�sche kliertjes en de traumatische kysten subconjnnctivaalnbsp;slechts de cysticercus.

All��n LANDOLT vermeldt in zijn Trait� complet d^ophthahnologie een soortgelijke waarneming en differenti�ert dan ook tusschen kysten in het conjunctivaal weefsel en de subconjunctivale. Ook bijnbsp;zijn waarneming vond hij bij onderzoek slechts enkele lymphcellen,nbsp;terwijl de wand uit platte cellen met kernen bestond. De cysticercusnbsp;zou, volgens hem, vaak prikkelings-verschijnselen geven in den omtreknbsp;en veelal vergroeid zijn met het omliggende weefsel.

Ueber die percipirende Schiclit der Netzhaut beim Menschen.

In einer vorlaufigen Mittlieiluiig') haben die Herren Prof. Dr. Arthur K�nig und Dr. Job. Zuinft die interessante Mittheilung gemacht, dass das Licbt von ver-schiedener Wellenlange in verschiedenen Schichten dernbsp;Netzhaut percipirt werde, und zwar um so weiter nachnbsp;aussen, je grosser die Wellenlange des betreffenden Lichtes ist.

So weit ich weiss, sind die genannten Autoren die Ersten, welche den Gedanken gehabt haben, dass m�g-bcher Weise nicht alle Farben in derselben Schicht dernbsp;Retina zur Empfindiing gelangen; man hat letzteres bisnbsp;jetzt eigentlich immer als Thatsache angenommen, ohnenbsp;dass der definitive Beweis dafiir geliefert ware. Dennochnbsp;hangen, wie auch K�nig und Zumft hervorheben, mitnbsp;diesem Problem so viele wichtige Eragen der Licht- undnbsp;Earbenlehre zusammen, dass der Versuch dasselbe zu l�sennbsp;eine dankbare Aufgabe ist.

�) Ueber die lichtempflndliche Schicht in der Netzhaut des menschlichen Auges. Sitzungsberichte der konigl. preuss. Akademienbsp;der Wissensch. zu Berlin; Mai 1894, XXIV.

Herr Professor Leber, auf dessen Anregung ich diese Arbeit unternahm, theilte mir'mit, dass er nicht im Standenbsp;gewesen sei, den von K�nig und Z urn ft angegebenennbsp;Versuch nachzumachen, weil es ihm nicht gelungen war,nbsp;durch ein Diaphragma mit zwei feinen Oeffnungen einnbsp;doppeltes Bild der Aderfigur zu erhalten. Dies wollte auchnbsp;niir, selbst nach tviederliolten Bem�bungen, nicht gehngen.nbsp;Die Versuchsanordnung Ton K�nig und Zunift bestehtnbsp;darin, dass man im vorderen Brennpunkt des Auges einennbsp;mit zwei feinen L�chern versehenen Schirm hin- und her-bewegt; hierbei fallen zwei Lichtb�ndel in�s Auge, welchenbsp;zwei Schattenbilder der Ketzhautgefasse auf der lichtper-cipirenden Schicht der Netzhaut entwerfen. K�nig undnbsp;Zumft fanden die Distanz der Doppelschatten bei ver-schiedenfarbigem Licht ungleich gross; aus den gefun-dejien Werthen war der Abstand des Gefasses von dernbsp;])ercipirenden Schicht leicht zu berechnen. Angaben �bernbsp;die Distanz der beiden L�cher fehlen, ich habe daher dienbsp;Versuche bei den verschiedensten Distanzen, zwischennbsp;und 10 mm angestellt, aber, wie gesagt ohne dass dernbsp;Versuch mir gelungen ist. Mit Hilfe der ersten vonnbsp;H. M�ller angewandten Methode, die wie die �brigennbsp;zuerst von Purkinje angegeben worden ist, wobei mittelsnbsp;einer Convexlinse eine Stelle der Sklera intensiv beleuchtetnbsp;wird, gelang es mir zwar sehr gut, ein Doppelbild dernbsp;Gefassfigur hervorzurufen, es schien mir aber unm�glich dienbsp;Distanz der Doppelschatten genau zu messen, wiewohl dienbsp;feinsten Gefasschen bei dieser Versuchsanordnung ungemeinnbsp;scharf hervortreten. Statt einer Linse wurden hierbei ein-fach zwei in einem Gestell schief zu einander befestigtenbsp;Linsen benutzt.

Es giebt aber noch andere Versuche, welche im Stande sind, die Eichtigkeit der Angaben von K�nig und Zumftnbsp;zu pr�fen. Herr Prof. Leber kam auf den Gedanken,'dassnbsp;man die Erage dadurch entscheiden k�nnte, dass man ein-

fache Gefassschatten auf einem lialb rotheii halb blaueii Felde erzeugte und das Locb in der Eicbtung der Tren-nuugslinie der Farben bewegte. Die Gefassschatten musstennbsp;dann, im Falie K�nig und Zumft Fecbt batten, aufnbsp;beiden Felderu eine ungleicb grosse Parallaxe zeigen, undnbsp;zwar im selben Verbaltniss wie sicb die Abstande der rotb-und der blauempfindenden Scbicbt vom Gefass verbalten.nbsp;Prof. Leber steilte zuerst den Versucb so an, dass oberbalbnbsp;einer zwiscben zwei Glasplatten gefassten d�nnen Scbicbtnbsp;von ammoniakaliscber Kupfersulfatl�sung eine rotbe Glas-platte aus Kupferoxydulglas angebracbt wurde, wobei dasnbsp;rotbe Glas die blaue Fliissigkeit gerade beriihrte. Dienbsp;Gelassschatten sind auf diesem Grunde sebr gut hervor-zurufen, wenn man den Apparat gegen das Licht bait.nbsp;Dass die Farben rein waren, davon batten wir uns mittelstnbsp;des Spectroskops iiberzeugt. Ebensowenig wie Prof. Lebernbsp;konnte icb bier einen Unterschied in der Scbnelbgkeit dernbsp;Bewegung der Gefassschatten beobachten. Ob man dasnbsp;Loch schnell oder langsam voi' dem Auge bin und hernbsp;schiebt, immer bewegen sicb die Schatten auf dem rothennbsp;und auf dem blauen Felde mit genau derselben Scbnellig-keit. Da nun K�nig und Zumft fiir die roth- und blau-percipirenden Scbicbten einen Abstand vom Gefass ge-funden haben resp. von 0,4402 und 0,3796 mm, d.. b. un-gefahr von 0,44 und 0,38 mm, so miissten aucb die Ge-schwindigkeiten der Bewegung, falls K�nig und Zumftnbsp;Becbt batten, sicb wie diese Zablen verbalten, also wienbsp;22:19. Es Hesse sicb nun dariiber streiten, ob dies nochnbsp;ein wabniebmbarer Unterschied ist. Um dies zu entschei-den, babe icb die Bewegungen mit einem kleinen, bier nebennbsp;abgebildeten Apparate nachgemacht und gefunden, dass einnbsp;soldier Unterschied in der Geschwindigkeit geradezu in�snbsp;Auge springend ist. In der Oeffnung eines Holzbrettchensnbsp;aefh ist eine Milchglasplatte defg angebracbt. Vor diesernbsp;k�nneii die kurzen Holzstabchen It und I, welcbe an zwei

beweglichen Kupferdraliten befestigt sind, mittelst des Hebeis ahc auf und nieder bewegt �^^erden. Das Verhaltniss dernbsp;Geschwindigkeiten der Bewegung kann man wechseln, wennnbsp;man die Drahte hm und cw an anderen Stellen des Hebeisnbsp;festmaclit, wobei man dann die Punkte so wahlt, dass ihre

Abstande vom Drehpnnkt a sich verballen wie die zu unter-suchenden Geschwindigkeiten. Die Milcbglasplatte wurde angebraclit, urn die Aehnlichkeit mit dein Gefassschatten-versuch grosser zu machen.

Aus diesen Versuchen geht also hervor, dass wir die Ergebnisse von K�nig und Zumft nicht bestatigen konnten.nbsp;Wenn �berhaupt ein �iiterschied in der Distanz der Ge-fasse der Betina von den roth und blau percipirenden Elementen best�nde, so m�sste er so klein sein, dass er sichnbsp;bei diesen Versuchen der Wahniehmung entzieht, deunnbsp;wenn man ihn messen k�nnte, w�rde er sich wenigstensnbsp;durch eine ungleiche Parallaxe sichtbar machen lassen.

Audi mit Spectrallicht habe ich denselben Versuch angestellt und daf�r die folgende Einrichtnng getroffen.nbsp;Ein Kastchen von nngefiihr 10 cm H�he und Breite undnbsp;5 cm Tiefe besteht an den vier schmalen Seiten aus Holz;nbsp;die zwei einander gegen�herhegenden grossen Seiten sindnbsp;aus Milchglas hergestellt. Weiter ist das Kastchen durchnbsp;eine verticale Scheidewand, parallel den zwei anfrechtnbsp;stehenden schmalen Seiten, ganzlich in zwei gleichgrosse

Raume getlieilt; die Sclieidewand besteht aus v�llig un-durchsichtigem, schwarzem Papier, welches straff ausge-spannt ist, so dass die Trennungslinie der beiden Halfteu des Milchglases ganz gerade und scharf ist. Wird jetztnbsp;die eine Milchglasplatte auf der einen Seite der Trennungs-linie mit rothem, auf der anderen mit blauein Licht be-leucbtet, welches man aus dem Sonnenspectrum durch einennbsp;mit zwei Spalten versebenen Schirm ausgeschaltet hat, sonbsp;erscheint die gegen�berliegende Platte gleichinassig be-leucbtet, und zwar auf der einen Halfte blau, auf der anderennbsp;roth, durch eine feine scharfe, scbwarze Linie getrennt.nbsp;Stellt man bier wieder denselben Yersucb an, so zeigennbsp;die Gefassschatten immer eine gleich grosse Parallaxe.

Als ich die interessante Mittheilung von Konig und Zumft gelesen batte, legte ich mir bald die Prage vor,nbsp;in wie weit die verschiedene Brechbarkeit der verschiedenennbsp;Farben an der ungleicb grossen Distanz der Doppelschattennbsp;betheiligt sein k�nnte. So viel aus der vorlaufigen Mittheilung K�nig�s und Zumft�s zu entnehmeu ist, habennbsp;diese Autoren den m�glichen Einfluss derselben nicht innbsp;Betracht gezogen, oder der Kleinheit wegen ausser Achtnbsp;gelassen. Der Werth dieses Factors ist aber grosser alsnbsp;man von vomberein glauben m�chte; wir werden dabernbsp;die kurze Berechnung folgen lassen.

Sei das Auge emmetroj^isch fiir blaue Strahlen, so wird eiii von dem vorderen Brennpunkt ausgehendes blaues Licbt-biindel parallel durch deti Glaskorper geben. Wenn also innbsp;Fig. 2/quot;' dervordere Brennpunkt ist, und 0 ein Gefass der Retina,nbsp;welches wir der Einfachbeit wegen in der Hauptaxe wahleii,nbsp;so wird ein in e stehendes kleines Loch, bei Beleuchtungnbsp;mit blauem Lichte, einen Strahlenkegel durcbgeben lassen,nbsp;welcher von 0 auf der Retina einen Schatten in a entwirftnbsp;und zwar so dass ao parallel der Nebenaxe Ttl ist. Dasnbsp;fiir Blau emmetropische Auge ist fiir Roth bypermetropisch.nbsp;Wird dasselbe Loch e mit rothem Licht beleuchtet, so

treteii tlie von ihm ausgehenden Stralileii divergent durch den Glask�rper; das Licht �oniint scheinbar von einemnbsp;Punkt der Nebenaxe l\ dasselbe Gefass o entmrft in die-sem Strahlenb�ndel einen Schatten in a, also naher dernbsp;Hauptaxe, indem der schattenwerfende Strahl von l hernbsp;zu kommen scheint. Wenn also ein kleines Loch von f

D' r

Bei deu Versuchen iiber die Schatteuparallaxe mit Spectralfarbeii, welche wir oben beschrieben haben, wurdenbsp;das mittlere Blau und Roth angewaiidt Fiir ineiiie Augeiinbsp;babe ich, nach der v. Helmholtz�schen Bestiminungsweise,nbsp;mittelst eiues feinen punktf�rmigeu Loches, f�r die ge-iiannten Farben einen Refractionsuuterschied gefunden vonnbsp;1,336 D, woraus dann fiir den Abstand des Puiiktes g vom

lien ist. D' wu�d dann = 749 -j- 5 = 754 mm. Vernach-lassigen wir weiter in unserer Formel den Werth x, wel-cher uiigefahr =0,3 mm ist, und also gegen D' nicht in Betracht kommt, so haben tvir

�754~-PT5~'5();99^

die Grossen der Verschiebung des Gefassschattens bei rothem und bei blauem Licht verhalten sich, bei derselben Verschiebung des Loches, wie 50 zu 50,99 also ungefahr wienbsp;50; 51.

Wir sehen hieraus, dass das Roth eine kleinere Pa-rallaxe erzeugt als das Blau, dass also, falls K�nig und Zumft Recht batten die verschiedene Brechbarkeit desnbsp;farbigen Lichtes noch einen Theil des Einflusses der Dicken-differenz der Schichten verdeckeu m�sste.

Aiif der anderen Seite haben wir aber jetzt zu er-kliiren, warum bei dem von uns angestellten Versuch mit zwei farbigen Feldern die Schatten auf der blauen Seitenbsp;keine gr�ssere Parallaxe zeigen als auf der rothen. Die

Saclie ist einfach die, dass der Unterschied in der Ge-schwindigkeit nicht gross genhg ist, um zur Wahmehmung zu gelangen. Mit deni vorher beschriebenen Apparat istnbsp;dies leicht zu demonstriren.

Bei Erwahnung der ersten Methode von H. M�ller zur Erzeugung der Aderfigur heben K�nig und Zumft hervor,nbsp;dass diese Methode nicht genau genug sei, um den Ahstand

Fig. 3.

des schattenwerfenden Gef asses von der percipu'enden Schicht zu messen. Ich kann dieser Behauptung nur beipflichten,nbsp;wenn es uns um die genaue Kenntniss dieser Distanz zunbsp;thun ist. Ganz anders verhalt sich aber die Sache, wennnbsp;wir untersuchen wollen, ob eine oder mehrere Schichtennbsp;der Retina das Licht zur Empfindung gelangen lassen.nbsp;Bei schrag durch die Netzliaut tretenden Strahlen m�sstenbsp;sich namlich eine Dickendifferenz der Schichten sehr starknbsp;geltend machen, und zwar als eine Verschiebung des Schat-tens bei Benutzung von verschiedenen Earben.

Wenn z. B. in obenstehendem Schema in L ein scharfes Lichtbildchen auf dem ausseren Theil der Skleranbsp;entworfen wird, so w�rde ein Gefass o f�r rothe Strahlennbsp;einen Schatten entwerfen in 1^, und f�r blaue Strahlen innbsp;4i, und diese beiden Schattenfiguren w�rden nach aussennbsp;resp. nach s,. und projicirt werden. Wenn nun das

Linsenbildchen L gerade am Aequator des Auges ent-worfen wird, so schneidet der Strahl Lo die Hauptaxe iingefahr unter einem Winkel von 45�. Dabei ist dannnbsp;der zur Wahmehmung gelangende IJnterschied in der Lagenbsp;auf der Eetina al/,i genau so gross wie die Distanz dernbsp;beiden Schichten in der Netzhaut. Weil nun K�nig undnbsp;Zumft gemessen haben, dass dieser Abstand fur die roth-und die blaupercipirende Schicht 0,0606 mm betragt, sonbsp;wiirde dies, auf 3 m projicirt, einen Unterschied in der

Wir haben nun den Versuch in folgender Weise an-gestellt. Der Kopf wird durch Einbeissen in ein Zahn-brettchen fixirt, das Auge nach der Nase hin gedreht, in welcher Richtung als Fixirpunkt eine Kerze auf 3 m Ent-fernung aufgestellt ist. 5 cm von der Sklera entfernt be-findet sich auf der temporalen Seite des Kopfes eine Con-vexhnse von 20 D. Diese Linse ist bis auf eine verticalenbsp;Spalte von 2 mm Breite und 10 mm Hohe von einemnbsp;kleinen Schirm bedeckt und kann in einem kleinen Holz-rahmen niit dem Schirm in verticaler Eichtung hin- undnbsp;hergeschoben werden. Lasst man jetzt Spectrallicht aufnbsp;die kleine Oeffnung in der Linse fallen, so entsteht einnbsp;scharfes Bildchen davon auf der Sklera und man brauchtnbsp;nur eine ganz minimale Verschiebung der Linse anzuwen-den, urn die jetzt erzeugten Gefassschatten dauernd zunbsp;machen. Neben der Kerze, welche fixirt wird, steht einenbsp;Flasche oder ein Lampen cylinder, worin die Kerze reflec-tirt wird, und dessen Lichtbildchen man zur Markirungnbsp;irgend eines beliebigen Gefassschattens benutzen kann; amnbsp;besten wird ein Gefass in der Kahe des Fixationspunktesnbsp;gewiililt. Lasst man jetzt langsam die verschiedenen Spec-tralfarben iiber die Linsen�ffnung sich hinbewegen, so kannnbsp;inan Imobachten, ob der Schatten in Bezug auf das reflec-tirte Kerzenbildchen sich bewegt. Wir haben gefunden,

dass die Lage der Gefassschatteii immer dieselbe bleibt. Wenn auch bei einer gewisse^ Stellung der Linse die Ge-fassfigitr zuweilen eine sehr kleine horizontale Verschiebungnbsp;macht, 80 kommt sie doch immer wieder an dieselbe Stellenbsp;zur�ck. F�r die verschiedenen Farben ist die Figur nichtnbsp;gleich scharf, f�r Violett meist nur schwach sichtbar; f�rnbsp;den Theil des Spectrums von Roth bis Blau ist das Resul-tat des Yersuches aber unzweifelhaft.

Steht bei ineinem Aiige das Lichtbildchen 11 mm vom Comealrand, linear gemessen, so ist der Versuch amnbsp;sch�nsten. Nehmen wir den Radius des Auges =11 mm,nbsp;die Cornealbreite ebenfalls =11 mm an, so w�rde dasnbsp;Licht also gerade unter einem Winkel von 45� auf dienbsp;Gefasse in der Gegend der Macula einfallen.

Je weiter das Lichtbildchen nach hinten auf der Sklera zu stehen kommt, um so grosser w�rde der Einfluss dernbsp;Schichtendistanz werden, wie ein Bliek auf die Figur sofortnbsp;lehrt. Wircl der Winkel mit der Axe =60�, d. h. stehtnbsp;das Linsenbildchen auf des halben Augenumfanges vonnbsp;dem hinteren Pol, so w'�rde die Verschiebung die doppeltenbsp;sein m�ssen, also 24,24 mm, auf 3 m projicirt, wie einenbsp;einfache Berechnung sofort zeigt. Durch die Lider wirdnbsp;dann der Versuch aber etwas schwieiiger, auch erscheinennbsp;die Gefassschatten weniger scharf. Herr Professor Leb ernbsp;�berzeugte sich, dass bei seinem Auge keine Verschiebungnbsp;eintrat, auch nicht wenn das Skleralbildchen 1,5 cm vomnbsp;Comealrand entfernt war.

Auch nach der dritten Methode zur Erzeugung der Gefassschatten lasst sich etwas auffindeu, was gegen dienbsp;von K�nig und Zumft gemachte Wahrnehmung spricht.

Sei L ein Licht, das in l ein Bildchen im Auge ent-wirft, so muss sich das objective Bild auf der Pigment-zellenschicht der Retina entwerfen, weil ja die Netzhaut f�r Licht durchgangig ist. Sowohl f�r rothes wie f�r blaues

Licht wird es an derselben Stelle stehen, niir mit mehr Oder weiiiger diffnseu Randern, je nachdem das Auge furnbsp;L accommodirt ist oder nicht. Dieses Retinabildchen I,nbsp;das also nach K�nig und Zumft nahezu in der roth-empfindenden Schicht der Netzhaut liegt, entwirft von dennbsp;(lefassen Schatten, und wemi es verschiedene percipirendenbsp;Schichten gabe, so wiirden die Schatten eines und des-selben Glefasses an verschiedenen Stellen zur Empfindungnbsp;kommen, je nach der Farbe des Lichtes. Fiir Roth witrdenbsp;z. B. 8� die Empfindungsstelle sein, fiir Blau 8. Und nach

aussen projicirt wiirde dies sich wieder als eine andere Richtung bei der Wahrnehmung kundgeben; der Schattennbsp;Tom rothen Licht wiirde in b' gesehen, der Schatten vomnbsp;blauen in b. Man kann sich nun einen solchen Schattennbsp;auswahlen, der bei rothem Licht denselben Stand zur

Wenn weiter S' und 8 in die Nahe der Macula lutea fallen, ist |_ 88quot;8� rechtwinkehg, und also A 88�8quot; ahnhchnbsp;/\Tcab', Avodurch

1st a = o, d. h. erscheint der Schatten hei blauem Lichte gerade an der Fixationsstelle, so wird:

Nehmen wir f�r x bei i�othem iind blauem Lichte den AVerth von 0,06 mm und setzen tvir J.= 1000 mm, sonbsp;k�nnen wir d berechnen.

AVeil nun das Licht L nat�rlich nur aus einer Kich-tung kommt, so mussen S und S' immer auf derselben Seite der Axe liegen, und ebenso bleibt auch d immer grossernbsp;als a\ der kleinste AA^erth den a haben kann ist o, undnbsp;daf�r wird, wie wir berechnet haben d = 63,3 mm. R�cktnbsp;der Schatten bei rothem Licht noch naher an den Fixir-punkt, so w�rde dieser Gefassschatten bei blauem Licht

nicht mehr erscheinen k�nnen. Man sieht weiter aus der Figur, dass a und a' gleichzeitig grosser und kleinernbsp;werden und dass der Unterschied zwisclien beiden am gr�sstennbsp;ist, wenn a = o ist.

Die Ausfiihrung des Versuches geschah in folgender Weise. Fine Convexlinse von 20 D wird mit einem Schirmnbsp;bedeckt, in welchem sicli eine centrale Oeffnung befindetnbsp;Ton 3 mm Breite und ungefahr 5 mm Hohe. Die Linsenbsp;ist wieder in einem grosseren Schirm vertical verschiehhar.nbsp;Der Kopf tvird durch Einbeissen fixirt und das Auge innbsp;einer Entfernung von 10 cm so aufgestellt, dass das Lichtnbsp;von der temporalen Seite her durch die Pupille fallt. Esnbsp;wird dann ein scharfes Lichthildchen auf der Betina ent-worfen, wenn die Linse mit Spectralfarben beleuchtet wird.nbsp;Das Auge fixirt jetzt einen Punkt, in�glichst nahe an demnbsp;Spalt im Heliostaten gelegen und durch leichte Bewegungnbsp;der Linse werden die Gefassschatten hervorgerufen. Mannbsp;wahlt sich dann ein Gefass aus, das auf demselben Ab-stand vom Pixirpunkt liegt, wie der Spalt des Heliostatennbsp;und beobachtet, ob bei Verschiebung des Spectrums fibernbsp;die Linsen�fihung eine veriinderte Lage der Gefassschattennbsp;eintiitt. Zur Orientirung kann man sich den gewahltennbsp;Schatten auch wieder durch ein kleines, schwaches Lichtnbsp;markiren. Der Versuch ist weit schwieriger anzustellen alsnbsp;der vorhergehende, weil bei Fixirung nahe an der Liclit-quelle die Schatten verschwinden, oder die viel feinerennbsp;direct vom einfallenden Licht erzeugten, auftreten. Audinbsp;treten bei Beleuchtung der Iris oder eines Theiles dernbsp;Sklera oben oder uuten die vorher beschriebenen Schattennbsp;auf und verdecken das viel schwachere Bild der anderennbsp;Schatten. Weiter muss ffir Roth der Spalt des Heliostatennbsp;viel kleiner gemacht werden als ffir Blau, um die Ader-figur sichtbar zu machen. Am besten dilatirt man auchnbsp;die Pupille mit Homatropin, weil bei zu enger Iris�fhiungnbsp;der Versuch nicht gelingt. Wenn ich auf einer 1,20 in

entfernten Wand einen Puiikt fixirte, der eine Distanz von 30 cm von der Lichtquelle l^tte, so konnte ich bei dennbsp;Farben von Eoth bis zur Girenze des Violett die Gefass-schatten ziemlich gut wahrnehmen, und eine Verschiebungnbsp;war dabei nicht zu constatiren.

schied bestande. Fiir Eoth und Blau ware nach K�nig und Zumft a; = 0,06 mm, A ist bei unserem Versuchnbsp;1200 mm und a' = 300 mm, also die Verschiebung

Dies w�rde jedenlalls auf den kleinen Abstand von 1,20 m ein sehr ins Auge springender Unterschied sein mussen.

Bei rothem Licht einen Gefassschatten zu walden, der auf 63 mm Entfernuug vom Fixirpunkt lag, gelang mir nurnbsp;imvollkommen; jedenfalls sah ich aber bei blaueni Lichtnbsp;den Schatten dann nicht am Fixirpunkt erscheinen.

Auch dieser Versuch spricht also gegen die von K�nig und Zumft v or genommenen Messungen.

Bei dem Versuch mit dem halb rothen halb blauen Felde hatte ich bemerkt, dass bei Bewegung des Lochesnbsp;vor dem Auge' eine starke Verschiebung der blauen gegennbsp;die rothe Seite stattfand. Auch gingen bei Bewegung desnbsp;stenopaischen Loches nach dem blauen Felde hin die Farbennbsp;aus einander, so dass ein dunkler Streifen zwischen ihnennbsp;lag, wahrend sie bei Bewegung nach dem Eoth hin sichnbsp;�ber einander schoben, so dass auf der Grenze die Misch-farbe henmrgerufen wurde. Bei der Berechnung, ob diese

ungleicli grossen, von der verschiedenen li'arbenrefraction abhangigen Verschiebungeu nicht dienen k�nnten, um dienbsp;Befunde von K�nig und Zumft zu controliren, steilte sichnbsp;heraus, dass wirklich ein sehr gut messbarer Unterschiednbsp;besteken m�sste f�r den Fall dass nur eine, oder dassnbsp;inehrere percijDirende Schichten verhanden waren. Alleinnbsp;es trat eine Schwierigkeit ein, welche schliessHch diese Ver-suche werthlos erscheinen liess. Bei der Annahme, dassnbsp;nur eine percipirende Schicht besteht, ergab die Berech-niing f�r die Verschiebung zweier farbiger Felder gegen

A � Entfernung der farbigen Felder vom Hauptpunkt, V = Distanz des Hauptpunktes vom Knotenpunkt,nbsp;s = gegenseitige Distanz der beiden percipirendennbsp;Schichten,'

B = Refractionsunterschied der benutzten Farben, aus-gedr�ckt ais Abstand des Fernpunktes f�r die eine Farbe, wenn das Auge f�r die andere emmetropischnbsp;ist. Weiter

In diesen Formeln k�unte man f�r B den Werth ein-setzen, welcher zu berechnen ist aus den Brechungsindices der Farben f�r destillirtes Wasser, da die Brechungsver-haltnisse der Augenfl�ssigkeiten davon nicht erheblich ab-

weichen; man m�sste aber daim im Stande sein, bei den Versnellen die Wellenlar^e des benutzten Lichtes genaunbsp;zu messen. Dies ist nun bei der gewahlten Anordnung dernbsp;Versuche schwer m�glieh. Es lage daher nahe, den Refrac-tionsunterschied f�r die verschiedenen Earben subjectiv zunbsp;bestimmen, und diesen Werth zur Berechnung zu benutzen.nbsp;Allein f�r den Fall, dass mehrere percipirende Schichtennbsp;bestanden, muss an diesem subjectiven Werth noch einenbsp;Correction angebracht werden. Denn wenn z. B. Rothnbsp;gegen Blau einen Refractionsunterschied zeigt von 1,336 D,nbsp;wie ich f�r meine Augen gemessen habe, so m�sste innbsp;Rechnung gezogen werden, dass die rothen Strahlen 0,06 mmnbsp;weniger weit nach yorn vereinigt zu werden brauchten, umnbsp;mit den blauen subjectiv dieselbe Refraction zu zeigen, undnbsp;also muss der f�r dieseii Abstaiid berechnete Unterschiednbsp;in Dioptrieen noch zugezahlt werden. Dies giebt f�i� 0,06 mmnbsp;0,2 D und es ware dann also der Refractionsunterschiednbsp;� 1,536D. Dieser latente Refractionsunterschied machtnbsp;nun, dass die AVerthe x und x� einander ziemlich gleichnbsp;bleibeu, und da daim beide beinahe genau mit den Mes-sungen bei den Versuchen stimmen, kann maii daraus keinennbsp;weiteren Schluss ziehen. Die Messungen wurden ausge-f�hrt, indem beobachtet wurde, wann die Breite zweier nebennbsp;und �ber einander stehender gefarbter Felder so getroffennbsp;war, dass bei dem aussersten Stand des Loches die beidennbsp;Felder genau einen Streifen bildeten. Die Breite der Feldernbsp;war dann gleich der Verschiebuiig. Ich habe diese Versuche hier etwas ausf�hrlicher mitgetheilt, weil die Methodenbsp;umgekehrt dazii dienen kann, den Refractionsunterschiednbsp;zweier Farben zu iintersuchen. Man kann dann auch stattnbsp;der Felder feine mit Spectralfarben beleuchtete Spalten benutzen und beobachten, wann diese eine Linie bilden.

Fr. Dimmer, Beitr�ge zur Anatomie und Physiologie der Macula lutea des Menschen. 1894. S. 119.

worden, um die Distanz des Geiiisses von der percipirenden Schicht zu be-stimmen. Dieselbe besteht darin,nbsp;dass die Parallaxe des Schattens beinbsp;einer bestimmten Verschiebnng desnbsp;Loches gemessen wird. F�r unserenbsp;Zwecke, wo es so geiiau darauf an-kommt, einen kleinen TJnterschied zunbsp;beobachten, ist diese Methode nichtnbsp;brauchl)ar, weil, wie Dimmer selbernbsp;hervorhebt, die Messung gew�hnliclinbsp;viel grosser ausfallt als der Wertlinbsp;in Wirklichkeit ist. Auch m�sste,nbsp;um den Einfluss der verscliiedenennbsp;Refraction etc. mit in Betracht zunbsp;ziehen, die Eorrael etwas complicirternbsp;Averden.

Noch eine andere Methode habe ich versucht, welche ich in K�rzenbsp;mittheilen will, weil sie f�r die ge-w�hnliche Berechnung der Gefass-distanz von der Netzhaut sehr gutnbsp;zu brauchen ist. Sie besteht darin,nbsp;dass gewissermassen die Geschwindig-keit der Parallaxe gemessen wird.

Auf einem Maassstab if' ist in f ein kleiner mit stenopaischemnbsp;Loch versehener Schirm befestigt.

Der Stab kann um i gedreht werden, und bewegt sich also mit, tvenn dasnbsp;Loch im vorderen Brennpimkt innbsp;horizontaler Eichtung hin und hernbsp;bewegt Avird. Auf dein Stab stehtnbsp;ofquot; = x; ef' = d; i/ = L- id=l-,nbsp;hfquot; = Fquot;, hf = F�, kh = v, Aveiter

ein Schirm cclc, der darauf verschoLen werden kann, und vertical zur Axc ger^chtet ist. Wenn das Augenbsp;�ber dem Schirm hin eineu Punkt in der Feme fixirt, sonbsp;k�nnen die Gefassschatten, auf den Schirm projicirt, beob-achtet werden. Weil nun die Bewegung von d um sonbsp;hingsamer ist in Bezug auf f�, je naher d an i heram-�ckt,nbsp;so kann man den Schinn so aufstellen, dass die durch Bewegung des Loches in f' erzeugten Gefassschatten geradenbsp;dieselbe Geschwindigkeit haben wie der Schinn, auf dennbsp;sie fallen, indem man beohachtet, ob sie gegen ein auf demnbsp;Schirm angebrachtes Zeichen sich noch verschieben.

In der Figiu' ist der Fall gezeichnet, dass die Gefassschatten mit dem Schirm dieselbe Geschwindigkeit haben: der Schatten auf der Retina bewegt sich von a nach a,nbsp;ausserlich scheinbar von c nach c', und der Schirm eben-falls von c nach c. Wir wollen nun of' berechnen.

Licht aiif dem Schiriii still bei ?=55 bis 60 cm, also ware x = 0,35 bis 0,43 mm.

Zur Berechnung der SchichtendifFei�enz der Netzhaut ist aiich diese Methode lange nicht genau genug. Es batnbsp;daher aucb keinen Zweck, die f�r diese Messungen berech-neten Eormelii mitzutheilen.

Noch viele andere Versuche giebt es, bei welchen der Unterscbied im Abstand der percipirenden Schicht vomnbsp;Gefass sich geltend macht; so z. B. bei der Messung dernbsp;Boppelbilder der Pupille, bei der Bestimmung der Distanznbsp;zweier Gefasse auf der Betina u. s. w., weil aber die Aus-

f�hrung der Versuche keine genaueren Kesultate giebt, kann die Berechnung hier unterbleiben.

Zum Schluss ihrer Abhandlung sagen K�nig und Zumft mit vollem Recht, dass viele Earbentheorien nichtnbsp;baltbar sind, wenn das Licht verschiedener Wellenliingenbsp;nicht in einer Schicht zur Empfindung gelangt. Doch mussnbsp;ich hier bemerken, dass unter dieser Voraussetzung auchnbsp;die Young-Helmholtz�sche Theorie bei der Erklarungnbsp;einiger einfachen Thatsachen ihre Schwierigkeiten habennbsp;w�rde.

Lasst man namlich von einem PunktP(Pig.6) monochro-matisches Licht in�s Auge fallen, und zwar durch ein peripher vor die Iris gehaltenes Loch d, so w�rde dieser

Nehmen wir jetzt nach der Young-Helmholtz�schen Farbentheorie 3 empfindliche Fasergattungeu an, so w�rdenbsp;z. B. ein rother Strahl in f� eine rothempfindende Fasernbsp;am meisten en'egen, es w�rde aber auch in a eine gr�n-empfindende und in h eine violettempfindende Faser eiregtnbsp;werden; weil nun aber in Bezug anf den Knotenpuukt dienbsp;Orte diesel� drei erregten Fasern nicht mehr in einer Linienbsp;liegen, so m�ssten neben dein rothen Punkt zwei schwachere,nbsp;resp. grline und violette Punkte erscheinen. Ja noch vielnbsp;sonderbarer verhalt es sich mit gelbem Licht; dies w�rdenbsp;nach der erwalmten Theorie in seine zwei Componentennbsp;roth und gr�n zerlegt werden in�ssen, und iiberdies m�sstenbsp;noch ein schwacher violetter Punkt daneben erscheinen. Beinbsp;dilatirter Pupille ist der Winkel, den der Strahl mit dernbsp;Hauptaxe bildet, gross genug, um den Abstand von J) bis enbsp;so gross zu machen, dass verschiedene Zapfen getroffennbsp;werden. Denn ist c7i = 3,5 mm, f'e nach K�nig undnbsp;Zumft =0,075 mm (f�r Both und Indigo) f''h = F�=20,nbsp;so ist he-.ch � efquot; '-hf',

also sehr gen�gend, um zur A�ahrnehmuug zu gehangen. Es zeigt sich nun aber von allen zu erwarteuden Zer-legungen der Farben und vom Erscheinen farbiger Bandernbsp;gar nichts, wenn man bei erweiterter Pupille eine mit Spec-trallicht beleuchtete enge Spalte durch ein excentrisch gehaltenes feines Loch betrachtet. Man sieht nur zuweilennbsp;eine Verschiebung der Linie, wenn das Loch vom Centrumnbsp;nach der Peripherie geschoben wird, aber die Farbe bleibtnbsp;immer monochromatisch und die Spalte scharf begrenzt.

Ganz klar ist es mir auch nicht, wie K�nig und Zumft behaupten k�nnen, dass die Young-Helmholtz�-

sche Theorie in volleni Eiiiklang niit den von ihnen ge-inachten Beobachtungen steht, da sie wenigstens vier Schichten berechnet haben, wahreiid die Young-Helm lioltz-sche Theorie sich h�chstens nur mit drei vertragen w�rde. M�ssten tvir doch sonst finden, dass Farben, die aus zweinbsp;Urundfarben zusamniengesetzt sind, an zwei verschiedeiiennbsp;Stellen percipirt werden, nicht aber wie K�nig findet, annbsp;einer dritten, zwischen diesen beiden gelegeneii Stelle.

Dass AVeiss, welches nacli Young-Helmholtz doch aus den drei Grundfarben gebildet wird, wohl zur Messungnbsp;der Doppelbilder verwendet werden konnte, wahrend Purpiu-eine sehr verwickelte Figur lieferte, indem vier gegen ein-ander verschobene Aderfiguren entstanden, scheint luir auchnbsp;nicht in volleni Einklang mit der genannten Theorie zu stehen.

Eine letzte Bemerkung, welche ich zu diesem Gegen-stand maclieu m�chte, besteht darin, dass mehr tiach der Peripherie, wo schon unter normalen Verhaltnissen das Lichtnbsp;schrilg durch die Netzhaut dringt, von einem Unterscliiednbsp;der Projection, bei Betrachtung von verscliiedenen Farben,nbsp;welche von einem und demselbeu Punkt herkommen, nichtsnbsp;beobachtet worden ist. Ich stimme aber sofort bei, wennnbsp;man sagt, dass eben die Peripherie der Hetzhaut nicht alsnbsp;Object I'iir die hier er�rterten Versuche dienen darf. Innbsp;der Gegend der Macula lutea, wo die Versuche angestelltnbsp;wurden, ist die radiare Lage der Stabchen und Zapfen innbsp;Bezug auf den Augenmittelpuukt von keinem Einfluss mehrnbsp;auf das Besultat der Berechnung.

AViewohl ich also nicht im Staude war, den AYrsuch, worauf K�nig und Zumft ilire Berechnungen griinden,nbsp;nachzumachen, wegen des Fehlens deijenigen Angaben,nbsp;worauf es mir fiir das Gelingen anzukommen scheint, sonbsp;nieine ich doch, dass die in diesem Aufsatz vorgefiihrteunbsp;Versuche einen ziemlich starken Gegenbeweis liefern, undnbsp;es somit sehr unwalirscheinlich ist, dass die Liclitstrahlennbsp;von verschiedener AVellenlange in verschiedenen Schichten

der Netzliaut percipirt werden. Jedenfalls k�iinte die Distanz der verschiedenen Schicfcten keine erhebliche sein. Sonbsp;lange nicht scharfere Methoden init Gewissheit einen Tiefen-unterschied beweisen, w�rden wir also an dem alten Satz,nbsp;dass die .Empfindung in einer einzigen Schicht der Netz-haut stattfindet, festhalteu k�nnen.

Als die hier vorgef�hrten Versuche abgeschlossen waren, erfuhr Professor Leber durch eine mtindliche Mittheilungnbsp;des Herm Prof. K�nig, dass die gegenseitige Distanz dernbsp;beiden L�cher bei dem von K�nig und Zumft angestell-ten Versuch 1�1,5 mm betragen batte. Wir wiederholtennbsp;jetzt unsere Bem�bimgen und benutzten wieder weisses sowoblnbsp;wie monochromatisches Licht, aber weder Professor Lebernbsp;noch ich konnte die Doppelbilder bervorrufen. Um diesennbsp;negativen Befund zu erklaren, gingen wir noch etwas nabernbsp;auf die besonderen Verhilltnisse des Versuches ein undnbsp;kamen zu folgendem Resultat.

Ein gegenseitiger Abstand der punktf�rmig gedachten L�cher von 1,5 mm w�rde von einem Gefass, das 0,4 mmnbsp;vor der percipirenden Schicht gelegen ist, ein Doppelbildnbsp;von 0,03 mm gegenseitiger Distanz der Schatten auf dernbsp;Betina bervorrufen. Hierbei ist aber das Gefass als einenbsp;mathematische Linie betrachtet; da es aber in Wirklicb-keit eine gewisse Breite bat, so muss, um die wahre Ent-fernung der Gefassschatten von einander zu kennen, nochnbsp;die Breite des Gefassschattens von dem gefundenen Werthnbsp;abgezogen werden. Bei Benutzung eines punktf�rmigennbsp;Loches ist die Breite des Schattens auf der Betina gleicbnbsp;der Avirklicben Breite des Gefasses. Ich messe nuU ftirnbsp;mein Auge itngefahr eine Breite des Schattens von einemnbsp;Gefasse in der Nillie der Fovea, auf eine Tafel in 8 mnbsp;Entfernung projicirt, von 1�2 mm. Kehmen Avir 1 mmnbsp;an so ergabe dies f�r die Scbattenbreite auf der Betinanbsp;10

distanz wirklicli 0,03 � 0,002 = 0,028 mm. Projicireu wir dieses Doppelbild auf eine Flache in 1 m Entfernimg, sonbsp;wiirde der scheinbare Abstand der Doppelbilder gleichnbsp;0 028

K�nig und Zumft geben nun an, dass sie ein Gefass beobaclitet haben, welches 0,8 mm ober- oder unterhall)nbsp;der Macula lutea lag. Dies wiirde auf die Flache in 1 m

unter- oder oberhalb des Fixirpunktes geben. Als wir nun unsere Sehscliarfe in dieser Gegend der Netzhaut priiften,nbsp;ergab sich, dass wir auf 50 mm Distanz vom Fixirpunktnbsp;noch im Stande waren, zwei schwarze Papierstreifen, welchenbsp;eine gegenseitige Distanz von 2 mm batten, als solche zunbsp;erkennen. Von Messen eines Unterschiedes im Abstandnbsp;konnte weder bei Professor Leber, noch bei mir die Petlenbsp;sein. Diese Berechnung ist ausgef�hrt fiir eine Locher-distanz von 1,5 mm, und zwar ihrer innereu Bander; nimmtnbsp;man statt 1,5 nnr 1 mm nnd ferner die Gefassdistanz vonnbsp;der.percipirenden Schicht nicht so gross wie K�nig undnbsp;Zumft gefunden, sondern nur 0,3 mm, so wiirden aufnbsp;0,8 mm Entfernung von der Macula lutea die Doppel-schatten, welche auf der Betina eine Distanz von 0,015 mmnbsp;und auf 1 m projicirt eine solche von 1 mm haben, als einnbsp;einziger Schatten erscheinen. Fiir meine Augen uament-lich ist 30 mm vom Fixirpunkt die Grenze, worauf iclinbsp;noch ebeu zwei Linien in einer gegenseitigen Entfernungnbsp;von 1 mm auf einer 1 m vom Auge entfernten Tafel getreimtnbsp;erkennen kann. In einer Distanz von 5,3 mm vom Fixirpunkt, d. h. an der Stelle, wo K�nig und Zumft gemessennbsp;haben, erscheinen mir die zwei Linien nur als eine einzige.

Jetzt bleibt aber noch immer die Frage offen, warum wir mehr in der Nahe der Macula die Doppelschatten nichtnbsp;hervorrufeu k�nnen. Allerdings ist das Feld, worauf die

Doppelbilder liegen k�nnen, ziemlich klein, denn nur wo die beiden Pupillenbilder au| der Retina �bereinander liegen,nbsp;k�nnen �berhaupt Doppelschatten entstehen. Dabei mussnbsp;noch ber�cksichtigt werden, dass bei Bewegung der L�chernbsp;im vorderen Brennpunkt auch die Pupillenbilder auf dernbsp;Retina sich verschieben und also fortwahrend andere Ge-fiisse der Retina sich doppelt zeigen m�ssten, denn bei sonbsp;kleinen Verschiebungen der L�cher, dass dabei immer einigenbsp;Gefasse in beiden Lichtb�ndeln Schatten werfen, hort beinbsp;mir wenigstens die ganze Erscheinung der Gefassfigur auf.nbsp;Eine Verschiebung von ungefahr 2 mm ist flir midi wenigstens nothwendig.

Macht man die gegenseitige L�cherdistanz grosser, so werden theoretisch die Abstande der Gefassschatten einesnbsp;Doppelbildes gr�sser, allein die Pupillenbilder decken ein-ander viel weniger und der Versuch wird dann erst rechtnbsp;practisch unausf�hrbar.

Dies Alles k�nnte einigermassen erklaren, warum die Erscheinung der Doppelbilder nicht auftritt; wir w�rdennbsp;demnach die Schatten in der unmittelbaren Nahe der Foveanbsp;nicht wahrnehmen, weil die Dauer ihres Bestellens zu kurznbsp;Die wahrnehmbare Gefassfigur w�rde dann auf der

einen Seite von dem einen, auf der anderen Seite von dem anderen Loch erzeugt werden. E�r mich stimmt dies in sonbsp;weit, dass ich durch zwei in entgegengesetzter Richtuiig sichnbsp;verschiebende L�cher die zwei Halften der Gefassfigur sichnbsp;einander nahem, oder sich von einander entfernen sehe.nbsp;Selir leicht ist es aber nicht, diese Erscheinung hervorzurufen.

Wenn wir zwei L�cher iin vorderen Brennpunkt hin und her bewegen, so sehen wir meist die Gefassfigur selirnbsp;sch�n, gerade so deutlich wie mit einem Loch. Dies be-ruht wohl darauf, dass man selir geneigt ist, durch einnbsp;Loch hindurch zu schauen, und das andere peripher zunbsp;bringen, wobei das Letztere alsdann central keine Gefassfigur mehr entwirft.

Nach deii Uiitersuchungen von Dimmer wiirde die Gefiissdistanz von der percipirenden Schicht in der Gegendnbsp;der Fovea viel kleiner sein als bis jetzt gemessen wurde,nbsp;und zwar ungefahr 0,08 mm. Nach wiederholter Beohach-tung der Gefassparallaxe bekam ich auch die Ueberzeu-gung, dass man bei Messungsversucben im Anfang immernbsp;viel zii grosse Wertbe findet f�r die Parallaxe, weil dasnbsp;Auge dann immer die FTeigung bat, sich mitzubewegen.nbsp;Ich fand nachher, dass eine Verschiebung des Loches ininbsp;vorderen Breunpunkt von 3 mm eine Verschiebung dernbsp;Geftissschatten in der Nahe der Fovea, auf eine Tafel innbsp;8 m Entfemung projicirt, von 10, b�cbstens 15 mm er-zeugt. Dies ergiebt f�r die Gefassdistanz von der percipirenden Schicht 0,12 mm. Ich finde es aber sehr scliwer,nbsp;Messuugen dieser Pai�allaxe anzustellen, weil die viel geringere periphere Sehscharfe sehr storend wirkt. Legen wirnbsp;dieseii Wertli der Berechnung des Doppelschattens zunbsp;Grimde, so linden wir f�r die gegenseitige Distanz dernbsp;Schatten auf der Betina 0,006 mm. Ziehen wir hiervonnbsp;wieder die Breite des Gefasses = 0,002 mm ah, so ist dienbsp;wirkliche Distanz =0,004, und also auf 1 ni projicirt

weiter f�r die Breite der gefasslosen Stelle in horizontaler Bichtung 2 cm, auf 1 m Entfemung. Bestimme ich jetztnbsp;auf 1 cm vom Fixirpunkt nieine Sehscharfe, so werden zweinbsp;Linien in einer gegenseitigen Entfemung von 0,7 mm nochnbsp;eben als solche erkannt. Es w�rden denmach zwei Schatten,nbsp;welche eine gegenseitige Entfemung von 0,27 mm habennbsp;gewiss nicht als Doppelschatten wahrgenommen werdennbsp;k�nnen; erst wenn die gegenseitige Distanz der Schattennbsp;ungefahr dreimal grosser ware, w�rden sie als Doppelschatten erscheinen. Daf�r ist aber eine gegenseitige Distanznbsp;der L�cher von 3 mm nothwendig, wohei es, wie wir ohennbsp;gesehen haben, wieder sehr schwer ist, die Bilder der Pupille

auf der Retina gen�gend weit �ber einander fallen zu lassen. Audi bei k�nstlidi erwei^erter Pupille ist es rair aber nienbsp;gelungen, einen Doppelschatten zu beobacbten; man m�sstenbsp;hieraus sdiliessen, dass entweder die hier vorgeMiiie Er-klarung nidit die richtige ist, oder dass die Distanz desnbsp;Gefassschattens von der perdpirenden Schidit in AVirklidi-keit noch kleiner ist, als f�r meine Augen gemessen wurde.

Ich verhelde mir nicht, dass es also noch nicht ganz aufgekliirt ist waruin wir die Doppelschatten nicht her-vorrufen k�nnen. Ich glaube aber, dass die zuletzt ge-gehene Erklarung die meiste Wahrscheinlichkeit f�r sichnbsp;hat. Ich hezweifle sehr, oh solche individuelle Unterschiedenbsp;der peripheren Sehscharfe hestehen k�nnen, dass Hen-Zuinft die Doppelschatten nicht nur gesehen hat, son-dern sogar hat messen k�nnen. Jedenfalls bin - ich sehrnbsp;dai-auf gespannt, mit der ausf�luiicheren Darstellung dernbsp;von ihm angestellten Versuche hekannt zu werden.

Nachdem diese Arbeit schon zum Druck gegeben war, erschien �ber die Versuche von Zuinft und K�nig einenbsp;Kritik von Heirn Johannes Gad^) in Berlin. Verfassernbsp;war nicht in der Lage einen experimentellen Gegenbeweisnbsp;zu liefern, er kommt aber auf Grund von theoretischen Be-trachtungen zu dein Schlusse, dass die von Herrn Zuinftnbsp;angestellten, und von K�nig bestatigten Messungeu �problematischquot; sind. An der M�glichkeit, dass die Doppelschatten �berhaupt wahrgenommen werden k�nnen, wirdnbsp;von Herrn Gad nicht gezweifelt. Er hebt aber hervor,nbsp;dass die Sehscharfe an der Stelle der Retina, wo die vonnbsp;K�nig und Zuinft angeblich wahrgeiionimenen Doppel-

Der Energieumsatz in der Retina, von Joliannes Gad. Arch, f. Physiologio 1894. Heft 5 ii. 6, S. 492.

schatten ihr Bild entwerfen, nicht ausreicht, um Unter-schiede in der gegenseitigen Distanz der Doppelschatten messen zu k�nnen. F�r die Unterschiede zweier auf einandernbsp;folgenden Schichten wiirde sogar eine Sehscharfe, wie sienbsp;in der Fovea besteht, nicht ausreichen.

Der Ansicht des Herrn Gad, dass bei der ersten von H. M�ller zur entoptischen Wahrnehmung der Gefiiss-schatten benutzten Methode nur die Schatten der grosserennbsp;Gefasse der Netzhaut zur Wahrnehmung gelangen, wasnbsp;schon 0. Becker^) angegeben hat, muss ich im Einklangnbsp;mit den Angaben von H. M�ller-) selbst entschieden ent-gegentreten. Ich halte diese Methode, bei welcher durchnbsp;eine Sammellinse Licht auf einer Stelle der Sklera con-centrirt wird, �berhaupt f�r die scharfste, um alle Gefassenbsp;der Netzhaut sichtbar zu machen. Wiewohl ich durch Be-wegung eines stenopaischen Loches in der vorderen Brenn-ebene die Gefassfigur in der Nahe der Fovea scharf genugnbsp;beobachten kann, um den Verlauf der einzelnen Aestenbsp;zeichnen zu k�nnen, so ist mir dies doch bei der ersterennbsp;Methode entschieden viel leichter, well die Bilder vielnbsp;scharfer sind und nicht dann und wann verschwinden.

Beitrage zur Lehre Yom Grlaukom.

Experimentelle �iitersucluiiig aus dem Laboratorium von Professor Leber zu Heidelberg.

Bei eiuer kritiscben Betraclitung der verscbiedeiieii Glaukomtheorieen stosseii wir noch immer auf viele Pragen,nbsp;�worauf die klinische Beobacbtung keine gen�gende Antwortnbsp;zu geben vermag, welche aber vielleicht durcb Versuchenbsp;am Thierauge der L�suiig eineti Schritt naher gebrachtnbsp;werden k�nnen. Zu diesen unentschiedenen Streitfragennbsp;ist auch der Einfluss des totalen oder partiellen Verschlussesnbsp;der Vortexvenen zu rechnen; auf Auregung des Herrnnbsp;Professor Leber habe ich deshalb eine Beihe von Experimenten dar�ber angestellt, durch welche ich jetzt imnbsp;Stande zu sein glaube, diese wichtige Erage wenigstensnbsp;annahernd zu beantworten.

Die Unterbindung der Vortexvenen ist schon mehr-mals vorgenommen worden, theilweise mit B�zug auf die Ijehre vom Glaukom, theilweise zu anderen Zwecken. Allein

viele Versuclie fielen nocli iu eine Zeit, wo sehr oft septische Processe das Krankheitsbild complicirten, und ausser-dem erstreckte sich die Beobachtuiig �ber viel zu kurze Zeit, als dass man �ber die weseiitlichen Folgen der Unter-bindung sich ein klares Urtheil biitte bilden k�nnen.

Tb. Lebev^) unterband beiiii Kanincben samintliclie Venae vortieosae and land, dass danacb der Augendruek bis 41 � SlniiuHgnbsp;stieg. Der Zweck der Unterbindung war, zu beobachten, obnbsp;bei dem gesteigerten Augendruek Filtration durcli die Hornhautnbsp;binduvcli stattfande. Ueber die weiteren Folgen der Unterbindungnbsp;meldet Leber, dass niebt nur eine enorm starke venose Hyper-aeniie der Iris und Aderbaut auftrat, sondern dass das Gewebenbsp;fast gleicbmassig von rotben Blutkorpercben durebsetzt wurde,nbsp;weicbe dureb die Gefasswandungen bindurcb geti'eten waren.nbsp;Ausserdein warden Blntanbaufungen an der Oberllacbe von Irisnbsp;und Ciliaifortsatzen wabrgenoinmen, welobe augenscbeinlicb durebnbsp;Zen �eissung kleinerer Gelasse zu Stande gekonnnen rvareii. Audinbsp;in der vorderen Kanimer saininelte sieb Blut an.

Bei Unterbindung einer oder einiger Wirbelvenen bescbrilnkte sicli die Staining ganz sdiaii auf den Tbeil der Iris und die-jenigeii Ciliarfortsatze, weldie diesen Venen entspracben. Trotznbsp;des Circulus lenosus Hovii, welclier didit binter dem Ciliai--muskel die collaterale Verbindimg der Gefassgebiete der Venaenbsp;vortieosae vermittelt, bielt diese locale Hyperaeniie drei Tage an,nbsp;uin am vierten Tag v�llig zu versebwinden, wie besonders sebonnbsp;bei albinotischen Kaninclien wahrgenommen werden konnte. Einnbsp;Oedem der Bindeliaut, weldies ebenfalls aufgetreten war, ver-schwand wabrend derselben Zeit. Niii' die vorderen Ciliarvenennbsp;blieben an dem entspredienden Theil des Bulbus noch stark aus-gedelint.

1) Tb. Leber, Studi�n �ber den Fl�ssigkeitswechsel im Auge. V. Graefe�s Archiv XIX., 2. S. 141. 1873. Th. Leber, Die Circulations- und Ernahrungsverhaltnisse des Auges. In Graefe undnbsp;Saemiscb�s Handb. der Augenb. Bd. II. Th. 2. S. 356.

'^) Adolf Weber, Die �rsache des Glaukoms. v. Graefe�s Archiv XXIIT. 1. 1877.

voi'ticosae, um zu erforsclien, ob in dem Verschluss oder in der Verengerung dieser Gefasse die^Ursache des Glaukoins zu suchennbsp;sei. Er beobaclitete beiin Kaninchen, naelidem diese Venen unter_nbsp;bunden waren, sclinelle Drncksteigerung, Anlegen des peripberennbsp;Irisrandes an die Cornea, Blutnng in die vordere Kaminer,nbsp;Prominenz und AusdeJmiing des Bulbus. Die HornJiaut behieltnbsp;ibr Get'�hl. Naeli 2 bis 3 Tagen liatte sicli ein pericornealernbsp;Geiasskranz und leicbte Cheniosis ausgebildet. Nacli 5 Tagennbsp;liatte die Corneabreite von 12 (am gesunden Auge) bis 12,75 mninbsp;zugenoininen. Die Prominenz und Spannung des Bulbus nalimennbsp;jetzt ab; das Blut in der vorderen Kammer wurde resorbirt,nbsp;und es zeigte sick Eiter in der Pupille. Dieser letztere wurdenbsp;resorbirt und es tand sich dann eine ausgebreitete Glask�rper-eiterung.

Solioeler^) kam bei seinen Versnellen �ber Scliliessung der Wirbelvenen beiin Kaninchen zu ganz anderen Resultaten.nbsp;Wnrdeii diese \'enen durch Ingaturen verschlossen, so wurdenbsp;nur eine Drucksteigerung von im Mittel 2 mm Hg beobachtet,nbsp;und der Druck sank bald auf den Ausgangspunkt zur�ck. AVur-den hingegen die Vortexvenen, dort wo sie aus der Sklera treten,nbsp;durch das Gl�heisen verschlossen, so trat eine Druckerh�hungnbsp;von 18 mm Hg auf; auch hier erlblgte baldiges Absinken odernbsp;Stillstand. Schoeler fasst die Druckerh�hung im zweiten Falienbsp;auf als Folge der Contraction des Skleralgewebes durch dienbsp;locale Verbrennung. Als Beweis dat�r giebt er an, dass nachnbsp;25 Min. der Drnck nur noch um 3 mm Hg erh�ht war.

Audi die Druckh�he, welche beiin Kaninchen erforderlicli ist, um den Ausfluss aus den Wirbelvenen zu hemmen, wurdenbsp;von Schoeler geinessen, und f�r das Kaninchenauge gleichnbsp;215 mm Hg gefunden, walirend die Retinalgefasse schon durchnbsp;einen Druck von (18, resp. 73 mm Hg zum Verschluss gebrachtnbsp;werden konnten. Wahrnehmungen, die sich �ber einige Tagenbsp;ausdehnten, linden sich in der Arbeit von Schoeler nicht vor.

Bei seinen Untersuchungen �ber die Ciroulationsverhaltnisse im Auge bestimmte auch Schuiten^) manometrisch den Augen-

B Schoeler, Experimeiitelle Studi�n �ber Fl�ssigkeits-ausscheidung aus dem Auge. v. Graefe�s Archiv Bd. XXV. 4. 1879.

M. W. von Schuiten, Experimeiitelle Untersuchungen �ber die Circulationsverlialtnisse des Auges. v. Graefe's Archiv Bd.nbsp;XXX. 3. S. 39. 1884.

ilrack beiiii Kaniiiclien, naclidem die Wirbelvenen diircli Ligaturen geschlossen waren. �Icli constatirtequot;, so tlieilt er uns niit, �bei Ligatur zweier Venae vorticosae eine Steigerung' ron 27nbsp;auf 52 mm, von allen vieren auf G5, in einein anderen Falienbsp;anf 60�80. Zugleicli selir starke Pulsation und Hyperamie desnbsp;Anges. Sclioeler's Angabe, dass die Idgatur der Venae vorticosae eine Drucksteigerang von im Mittel nur 2 mm bedinge,nbsp;ist also off�nbar unricbtig�.

Adam�kP bestimmte manometrisoli den Augendruck bei Katzen, naclidem die Vortexvenen unterbunden waren. Er be-obaclitete eine Drucksteigerung bis zu 90 mm Ilg. Uer normale llruck bei der Katze betriigt nacli Adam�k 25 rara.

Arlt^) fand bei �nterbindung einer oder zweier Vortexvenen beim Kaninclien die locale Stauung anwesend, konnte jedocli keine erli�lite Spannung des Bulbus, keine deutliclie Ei-Meiterung oder Entrundung der l�upille, keine Tr�bung desnbsp;Kammerwassers oder der Cornea constatiren. Vierzelm Tagenbsp;nacli der �nterbindung erscliien in allen Fallen die Iris undnbsp;das gauze Auge wieder wie vor der Operation.

Ulricli�) bat einige gelungene Versuclie gemaclit �ber den Verscliluss der Venae vorticosae beim Kaninclien. Er sali alsnbsp;Folge desselben Drucksteigerung auftreten, jedocb wurde diesenbsp;iiiclit mit dem Manometer bestimmt.

M�ller¹ ²), welclier �ber gr�ssere Versuclistliiere veif�gte, unterband beim Pferde die Vena ophtlialinica. Die Tbiere wurdennbsp;8 Tage am Leben gelassen. Bei der Section tand er die Venanbsp;oplitb. durcb einen Thrombus verscblossen und peripber von dernbsp;Unterbindungsstelle blutleer. Weil das venose Blut durcb grossenbsp;Collateralgetiisse abfliessen konnte, wurden Drucksteigerung odernbsp;sonstige krankhal'te Erscbeinungen gar nicht wabrgenommen. Nurnbsp;etwasUeberf�llung der Venae vorticosae konnte festgestellt werden.

Andere Beobachtungen �ber die Folgen der �nterbindung einiger oder aller Vortexvenen babe icb in der Literatur nichtnbsp;gefimden. Ad. Weber und Arlt baben ibre AVabrnebmungen

Adam�k: De l��tiologie du Glaucome in Annales d'Ocn-listique 58. pag. 8. 1867.

Ferd. Arlt, Zur Lehre vom Glaukom. Wien 1884. S. 113. R. Ulricli, Neue TJntersuclmngen �ber die Lympbstr�mungnbsp;im Auge, Arcli. f�r Augenheilkunde Bd. XX. 3. S. 288.

ttber etwas liingere Zeit ausgedehnt. Allein bei dem Yersucli von AYeber trat Glask�rpereiterung ein und die von Arlt an-gestellten Versuclie erstreckt^n sieli nur auf die Unteri)indungnbsp;einer und zweiev Vortexvenen, wobei nacli 14 Tagen der Ver-siicli als beendet betracbtet wurde.

Als Versuclistliier wurde nur das Kaninclien gebrauclit. Bei jedem Tliier wurden beide Augen ^�er\vendet, jedocli meistensnbsp;nicht zur selben Zeit, so dass in vielen Fallen langere Zeit einnbsp;iiormales Auge desselben Thieres zum Vergleicli der an demnbsp;anderen Auge auftretenden Erscbeinungen dienen konnte. Dienbsp;Operation wurde nat�rlich unter allen Vorsichtsmassregeln dernbsp;Antisepsis vorgenommen; die Instrumente und Faden Avurdennbsp;gekocht, die llaut in der Umgegend des Auges mit Sublimat-l�sung 1: 1000 gewaschen und der Conjunctivalsack mit Subli-matl�sung 1: 5000 ausgesp�lt. Zur Anasthesirung wurde 5nbsp;Cocainl�sung verwendet. �m die Austrittsstellen der Venae vort.nbsp;aus der Skiera aufzufinden, wurde der Bulbus zmveilen einennbsp;Augenblick luxirt. Um das Auge in der richtigen Stellung zunbsp;halten, wurden unter dem Muse. reet. sup. oder int', feine llak-chen eingeschlagen, an welchen mit Faden ein Paar kleine Ge-wichte befestigt waren. Zu beiden Seiten des Rectus sup. odernbsp;int', wurde in der Gegend des Aequators ein meridionaler Sclinittnbsp;\ on ungefahr 10 mm Lange gef�hi-t und weiterliin die Venennbsp;hauptsaclilich durch Prapariren mittelst zweiev Pincetten bloss-gelegt. llie IVunde wurde auch Avieder durch derartige Hak-chen auseinander gehalten. Mit Ililfe dieser k�nstlichen Assistenten kann man die Operation ganz gut allein machen; mannbsp;hat dabei noch den A^ortlieil, auf dem kleiuen Operationsfeldenbsp;von keiner assistirenden Hand belilstigt zu werden. War dasnbsp;Gefasschen aufgefunden, so wurde eine feine anatomische Pincettenbsp;mit stumpfeu Spitzen unter ihm dui'chgef�hrt, ein ganz d�nnernbsp;Faden mit dieser gefasst und durchgezogen. Der Faden wurdenbsp;sofort gekn�pft, und, die zwei erst�n Versuclie ausgenommen,nbsp;die Vene central von der Unterbindungsstelle mit der Scheerenbsp;durchschnitten. Die Conjunctivahvunden wurden nur in dennbsp;zwei ersten Fallen vernaht, in den andei�en einfach sich selliernbsp;�berlassen. Die Blutung bei der Operation ist sehr gering-fttgig; die Wunden heilen in einigen Tagen und es bleibt

�in festzustellen, wie das Verhaken des Abflusses des ven�-sen Blutes aus dem Auge am Ende des Versuches war, wurden in beinalie allen Fallen die Gefasse von der Aorta ascendensnbsp;aus mit gel�stein Berlinerblau oder Berlinerblau-Gelatine injicirt,nbsp;in einigen Fallen aucli zugleich die Injection der Venen von dernbsp;Vena cava superior aus versuclit, wozu als Injectionsmassenbsp;Zinnober-Gelatine benutzt wurde. Nacli der Injection wm'denbsp;zuweilen der ganze Kopfj sonst die enucleirten Augen in 10 �/(,nbsp;Formoll�sung gehartet. Um das Verhalten der Venen und Arteri�n der Retina und der Cliorioidea besser wahrnelimen zunbsp;k�nnen, wurden in vielen Fallen diese Haute vorsichtig losprapa-rirt und auf einein Objecttrager kadi ausgebreitet, wobei mannbsp;ain Besten noch einige meridionale Einsclmitte macht, um dienbsp;Faltenbildung zu vermeiden.

Da einige Glankomtheorieen sich sowohl auf Schliessung als auf Stauung im Gebiet der Vortexvenen st�tzen, so wurden ent-weder zwei, drei oder vier der genannten Venen unterbunden.

Der Verlauf der Versuche war ein sehr constanter. Es hat daher keinen Zweck, hier alle Versuche genau zu be-schreiben. Ich werde den llauptverlauf f�r jeden der drei Falie mit-theilen und nur die hier und dort aufgetretenen Abweichungennbsp;erwahnen. Der Druck im Auge wurde walmend des Versuchsnbsp;mit dem Fick�schen Ophthalmotonometer^) bestimmt und amnbsp;Ende desselben mit dem Leber�schen Doppelmanometer, insofernnbsp;die Thiere nicht spontan gestorben waren. Der Einfachheitnbsp;wegen werde ich die mit dem Ophthalmotonometer gewonnenennbsp;Werthe mit n mm Hg Fiek und die mit dem Manometer ge-fundenen n mm Hg Manom. bezeichnen.

Sofort nachdem, in der angegebeiien AVeise, alle Venae vorticosae unterbunden sind, f�lilt sicli das Augenbsp;sebr hart an: der Druck ist meist =70 mui Hg Fick..nbsp;Die vordere Ka�uiner ist abgekacht, besonders in der Peripherie. Die Cornea ist aniisthetisch, wahrscheinlich alsnbsp;Vachwirkung der Cocainaniisthesie. Die Piipille ist weit,

') Eine kleine Kritik �ber dieses Instrument ersclieint weiter linten im gleiclien Hefte dieses Archivs.

rund und reagirt nicht. Die Iris ist stark liyperamisch, was besoiiders bei albinotisclien Tbieren stark ins Augenbsp;fiillt. Bei pigmentirter Iramp; fallt besonders der ausgedelintenbsp;Circi�us iridis major auf. Die Peripherie der Iris ist deut-lich nach der Cornea hin vorgebuchtet, was der starkennbsp;Sehwellnng iind Bliit�berf�nung des corpus ciliare ent-spiicht. Bei Albinos ist dieses als ein dunkler, der Hinter-flache der Iris aufliegender K�rper sehr deutlich zu sehen.nbsp;Die Medien des Auges siiicl noch gaiiz Mar. Die Vettennbsp;sowohl wie die Arteri�n der Netzhaut sind starker gef�llt.nbsp;Die Papilla nerv. optie, ist etwas r�thlich und ein wenignbsp;geschwollen; die Pander sind weniger scliarf, und die normale Excavation ist meist schon verkleinert. Bei Albinosnbsp;sind die Gefasse der Chorioidea viel weniger schart wahr-zunehmen, und der Eundus sieht dunkler roth und mehrnbsp;diffus aus. Dies ist wohl der Ausdehuung der Capillar-gefasse der Chorioidea zuzuschreiben. Die grossen Yeiien-stamme der Chorioidea erscheinen uur wenig dicker als vornbsp;der Unterbindung.

In der ersten halben Stunde nach der Operation andert sicli das Bild in so weit, dass die Kammer nochnbsp;flacher wird, die Schwellung und P�thung der Papille zu-nimmt und auf die Markfl�gel �bergreift und dass dienbsp;Excavation der Papille sich noch mehr verkleineii.

Der Druck im Auge iiimmt noch zu. Die Empfind-lichkeit der Cornea kehrt tlieihveise zur�ck; es tritt ein Oedem der Conjunctiva bulbi auf, welches wahrscheinlichnbsp;allein dem operativen Eingriff in der Umgebung des Augesnbsp;zuzuschreiben ist. Die Medien des Auges scheinen einnbsp;rvenig diffus getr�bt.

40 bis 50 Minuten nach der Unterbindung Averden deutliche Tr�bungen auf der vorderen Linsenflache sicht-bar; es sind mehr oder Aveniger dunkle, ziemlicli scliarfnbsp;begrenzte Streifen, welche beinahe vertical �ber die Linsenbsp;ziehen. Die ScliAvellung der Markfl�gel und der Papille

iiinimt nocli immer zii, die Grenzen Averden selir difius, die Farbe dunkler roth. Die Arteri�n und Venen der Retina sind nocli verscldeiert zu sehen; beide siud nocli nielirnbsp;:ds normal gef�llt. Die Gefasse der Cliorioidea sind nurnbsp;noch diffus Avahrzuuelimen, der gauze Fundus leuclitet A'ielnbsp;dunkler rotli; die Medien triibeu sich mehr. Die vorderenbsp;Kammev ist riel dacher, besonders die Perijjlierie der Irisnbsp;ist stark vorgebuchtet. Auf der Flache der Iris ersclieinennbsp;jetzt, meist unten ain deutlichsten, rotlie P�nktchen. Dienbsp;Pupille AAurd etAvas enger und unregelmassig eckig voiinbsp;Form; sie reagii't noch immer nicht. Das Kammei'AAmssernbsp;ist noch klar. Es erscheint aber jetzt unten in der vorderen Kammer ein scliAvach r�thlicher Schimmer. Dasnbsp;A.uge ist fortAvahrend sehr hart und dehnt sich aus. Dienbsp;Cornea bleibt klar, ihre Empfindlichkeit ist zAveifelhaft. Dienbsp;Tr�bung der vorderen Linsenllache nimmt rasch zu; dienbsp;anfanglichen Streifen werdeii breiter und dunkler; ZAvischennbsp;ihnen lagern sich mehr diffuse Triibungen uud bald ist dernbsp;Fundus des Auges der Beobachtung entzogen. So langenbsp;die Papille aber sichtbar Avar, zeigten sich die genaujitennbsp;Veranderungen an derselben progressiv. Die Auflagerungnbsp;auf der Linse ist noch einige Zeit zu durchleuchten;nbsp;StiAnden nach der Unterbindung ist der Fundus aber ganznbsp;dunkei; die Tr�bung der vorderen Linsenflache ist dannnbsp;deutlich als ein blutiges Exsudat zu erkennen. Auf dernbsp;Iris treten zuAveilen etAvas gr�ssere, diffuse Blutungen auf,nbsp;Avelche sich langsam �ber deren Flache Aveiter verbreiten.nbsp;Hit der Tr�bung der vorderen Linsenflache Hand in Handnbsp;tritt ein Hyphaema auf, Avelches aber �berall 1�2 mmnbsp;vom Cornealraiid entfernt bleibt; ein Berveis also, dass dienbsp;ScliAvellung des Corp. cil. so weit gediehen ist, dass dienbsp;Iiisperipherie der Cornea gilnzlich anliegt. Das Hyphaemanbsp;ninnnt langsam zu, bis zuletzt fast die gauze vordere Kammernbsp;mit Blut gef�llt ist. Dies ist meist nach 2 � 3 Stundennbsp;der Fall. Das Aiige ist dann stark ausgedehnt, es steht

aus der Orbita liervor, imd scheint bei Driick schmerz-haft. Die Empfiiidlichkeit der Cornea ist jetzt deutlich Torhanden; die Horiihaut ist ganz klar, im Ganzen abernbsp;auch vergr�ssert. Das Auge f�blt sicli noch immer sehrnbsp;hart an: Druck = 65 mm Fick.

Die ausserlichen Symptome des Auges aiidern sich in den folgenden Stun den wenig mebr. Das Conjunc-tival�dem nimmt noch etwas zu, erreicht zuweilen eine Ite-trachtliche H�he, geht aber nach 24 Stunden bald zur�ck.

Vier Stunden nach der Operation wurde eiu Ver-such abgeschlossen und der Druck mit dem Manometer l.)e-stimmt; ich fand 68 mm Hg Manom., wahrend ich einen Augenblick vorher den Druck = 64 mm Hg Fick ge-funden batte. Hier besteht also eine schone TJeljereinstim-mung zwischen beiden Messungen. Nachdem der Drucknbsp;10 Minuten lang auf 68 mm Hg stehen geblieben und dienbsp;Communication zwischen vorderer Kammer und Manometernbsp;immer vollkommen gut erhalten geblieben war, wurde dernbsp;Druck im Manometer auf 132 mm Hg erh�ht, bei offenernbsp;Verbindung mit dem Auge. Der Druck sank schnell, inner-halb einer Minute auf 93 mm Hg, wobei 10 cbmm Fl�ssig-keit aus dem Manometer ins Auge hineingetrieben wurdeu,nbsp;und dann allmahlich im Verlaufe von 10 Minuten aufnbsp;68 mm, worauf der Augendruck wieder stehen blieb.

Zuweilen sind nach Unterbindung aller Venae vorti-cosae die Stauungserscheinungen im Auge viel gering-f�giger. Es tritt Drucksteigerung ein und auch die �brigen mitgetheilten Symptome, allein die kleinen Blutungeii undnbsp;die Diapedesis von rothen Blutk�rperchen aus der Irisnbsp;fehlen, und es tritt nur eine leichte Tr�bung der Linse auf.

Dieser Unterschied fiudet seine Ursache darin, dass nicht alle V. v. richtig unterbunden sind, oder dass selirnbsp;kleine, mehr peripher einm�ndende Zweigchen der V. v.nbsp;die Circidation theilweise unterhalten und stiirkere Stauungs-vorgange verhitten. Besonders wenn die Gefasse nach der

Uiiterbindung nicht mit der Scheere diirchtrennt sind, bleibt oft der Totaleffect der Operation aiis. Nachdem mir diesenbsp;Einiliisse klar geworden waren, und bei der Operationnbsp;immer darauf geachtet wurde, die Unterbrechuag des yeiio-sen Blntstromes vollkommen zii Stande zu bringen, bliebennbsp;auch niemals die starken Stauungserscheinungen aus.

Am ersten Tage naoh der Uiiterbindung hat die Spannung des Anges gew�hnlich schon etwas abgenommen;nbsp;das Auge steht noch ans der Orbita hervor und ist schmerz-haft bei Druck. Die Iris liegt noch peripher an die Cornea aiigedriickt; die Pupille ist, so weit sichtbar, durclinbsp;bhitiges Exsudat verschlossen; die Farbe der Iris ist etwasnbsp;dunkler, bei Albinos blaulich roth. Die Cornea, welchenbsp;betrachtlich vergrossert ist, zeigt eine leicht blauliche Filr-bung, welche von ganz feinen, dicht gedrangt liegendennbsp;Streifen und Piinktchen herriihrt. Diese Triibung der Cornea ist fast gleichmassig, in der Peripherie nur eine Spurnbsp;starker, als central. Sie nimmt rasch zu und bietet imnbsp;Ganzen das Bild einer Keratitis parenchymatosa dar. Amnbsp;Bande der Cornea tritt meist am dritten Tage nach dernbsp;Uiiterbindung eine sehr feine Gefassbildung auf, welchenbsp;allmahlich welter liber dieselbe hinschreitet, wahrend grosserenbsp;Gefasse sichtbar werden. Der Gefassring schreitet vonnbsp;alien Seiten gleichmassig nach dein Centrum der Corneanbsp;fort, iiberzog aber nur in einem Falie die ganze Hornhaut.nbsp;Die gr�sste Breite, welche der Bing erreicht, wechselt vonnbsp;2-�4 mm. Die Peripherie blasst am ersten ab, dann folgennbsp;die iibrigen Parthieen, und mit dem Zuriickgehen der Gefassbildung nimmt auch die Cornea wieder ilir normalesnbsp;Aiissehen an; zuweilen blei ben einige centrale Maculaenbsp;ziiriick. Das Bild dieser Keratitis parenchymatosa ist genaunbsp;dasselbe wie es von Wagenmann^) bei seinen Versuchen

*) A. Wagen man n, Experimentelle Untersuchungen fiber den Einfluss der Circulation in den Netzhaiit- und Aderhautgefilssen auf

�her die Eolgen der Durchsclmeidiing der Arteriae ciliares am Kaninchenauge beoltachtet wiirde. Nicht nur stimmtnbsp;die von ilim gegebene Beschreibimg des Krankheitsbildesnbsp;mit der bei meinen Versuchen beQ|)acliteten Keratitis �bereiii,nbsp;sondern Herr Professor Leber, der die von Wagenmannnbsp;aiigestellten Versuche mit verfolgt batte, bestatigte auchnbsp;die Gleicbheit der beiden Entz�ndungsformen. Yielleicbtnbsp;ist der Process bei meinen Versuchen meist etwas wenigernbsp;intensiv. Nach zwei bis drei Wochen ist 'die Gefilsshautnbsp;gew�hnlicb wieder ganzlich abgeblasst und nur zuweilennbsp;bleiben einige gr�ssere Gefasse, welche nacb einer Maculanbsp;liinziehen, langere Zeit sichtbar. Complication mit Horn-bauteiterung, wie sie von AVagenmann beschrieben ist,nbsp;wurde nur in einein Ealle und dort nur in sebr massigemnbsp;Grade beobachtet.

Die Conjunctivahvunclen beilen in einigen Tagen. Bei der Heilung nimmt man an pigmentirten Versuchstbieren,nbsp;die von Leber in seinem AVerke iiber die Entz�nduug be-scliriebene Lockerung und Verbreiterung des Pigmentsaumesnbsp;wabr, welcher sich mit der Vernarbung der AVunde in dernbsp;Conjunctiva wieder mehr oder minder verschmlilerte.

Mit dem Auftreten des Paunus der Cornea Hand in Hand werden stiirker ausgedehnte pericorneale Gefassenbsp;sichtbar. Die Arteri�n nebmen ihren Ausgang hauptsacb-lich aus den oberen und unteren geraden Augenmuskelnnbsp;und die Venen kebren aucb wieder nacb diesen Stellennbsp;ziu��ck. Diese grossen Gefasse bleiben auch noch sichtbar,nbsp;wenn der Pannus der Hornhaut verscbwunden ist, wiewohlnbsp;bei den verschiedenen Versuchen in sebr verschieden starkemnbsp;Grade.

Die vordere Kammer wird am dritten bis f�nften �age nacb der Oiteration weniger flacb. Das Blut-(lie Erniihrung des Auges, etc. v. Graefe's Arch. f. Oplithalm.nbsp;XXXVI. 4. 1890.

coagulum in clerselben fangt an sicli zu resorbiren, niid die grosse Cornea wird noch etwas mehr vorgebuclitet. Dienbsp;Peripherie der Iris liegt noch der Hornhaut an, bildet abernbsp;mit dem tibrigen Theil der Iris einen deutlichen Winkel,nbsp;so dass die Kammer central tiefer ist als normal. Mit dernbsp;foi'tschreitenden Resorption des Blutes und des Exsndatesnbsp;wird die vordere Kammer immer tiefer, und anch die Peripherie der Iris tritt etwas von der Cornea zur�ck. Dasnbsp;Hyphaema sinkt jetzt bis zum Rande der Hornhaut; dienbsp;letzten Reste desselben bleiben aber sehr lange liegen, oftnbsp;zwei bis drei Monate; am Ende wurde es aber doch nochnbsp;total resorbirt.

Das blutige Exsiidat in der Pupille resorbirt sich ent-weder ganzlich, so dass der Eundus wieder sichtbar Avird, und die Iris wieder frei beweglich ist, oder es bleiben vielenbsp;hintere Synechieen, mit oder ohne Tr�bungen der vorderennbsp;Linsenkapsel. Bei einigen Versuchen hatte sich schon innbsp;den ersten Wochen eine diffuse Tr�bung der Linse ent-Avickelt, so dass nach der Resorption des Exsndates in dernbsp;Pupille die Linse katarakt�s zu Tage trat.

Die Irisveranderungen sind bei Albino�s am besten zu verfolgen. In den ersten Tagen nach der Operation istnbsp;die Earbe blaulich roth, und das Gewebe nicht zu durch-leuchten. Der Circulus iridis major ist fortwahrend starknbsp;gef�llt. Mit der Resorption des Exsndates in der vorderennbsp;Kammer und dem Verschwinden des Pannus der Hornhautnbsp;wird auch die Iris blasser. Am Pupillarrande ist sie amnbsp;ersten zu durchleuchten, die Peripherie bleibt langere Zeitnbsp;undurchgangig f�r das aus dem Eundus kommende Licht.nbsp;Dann Avird auch der periphere Rand d�nner und endlichnbsp;auch die mittleren Theile, so dass nach circa l^a Mouatnbsp;die ganze Iris eih grauweisses Aussehen hat und bis aufnbsp;radiar verlaufende Streifen f�r lacht durchgangig ist. Sienbsp;ist dann ganz atrophisch, d�nn und flacli, und nur die Ge-f�sse sind sehr deutlich in dem Gewebe zu erkennen. Der

Cil'culixs iridis major ist nocli stark gef�llt, uiid das Blut scliimmert roth durch die Wandung des Gef asses liindurch.nbsp;Zuweilen ziehen von der vorderen Plache der Iris dickerenbsp;Gefasse zu den Besten des Exsudates auf der vorderennbsp;Flache der Linse, so dass das �risgewebe fast oline Be-grenzuiig in das Bindegewebe in der Pupille �bergelit. Beinbsp;freier Pupille bleibt die Reaction auf Licht der dann jeden-falls weniger atropliischen Iris erhalten. Die Iris der pig-inentirten Kaninclien bekom int nacli der Operation einnbsp;etwas dunkleres Aussehen; deutliche Veranderungen sindnbsp;an derselben nachher nicht walirzunelimen.

Die Veranderungen der Linse treten nacli sehr verscliiedenen Zeitabschnitten ein. Bei einera Auge bestandnbsp;19 Tage nacli der Unterbindung der V. v., als die Pupillenbsp;beinalie exsudatfrei war, sclion diffuse weisslicligr�ne Lin-sentr�buug. Bei einem anderen trat auch nacli 4 Slonateiinbsp;keine Katarakt auf. Dieses letztere Auge batte aber auchnbsp;nicht im Aufang die starken Stauungserscheinungen gezeigt;nbsp;es ist das einzige von f�iif Augeii, welche ich mehrerenbsp;IMonate liindurch nacli der Unterbindung aller V. v.nbsp;beobachtete, welches keine Kataraktbildung zeigte. Beinbsp;den anderen vier Augen wurde die Linseiitr�biiiig sicht-bar resp. 14, 19, 38 uiid 90 Tage nacli der Operation.nbsp;Das klinische Bild der Kataraktbildung war in dieseiinbsp;Fallen auch nicht dasselbe. Wahrend sie in den Fallen,nbsp;WO die Tr�bung nacli 19 und 90 �agen auftrat, das Bildnbsp;eiiier diffuseii, milchigen Tr�bung der ganzen Linse darbot,nbsp;waren bei den Augen, wo nacli 14 und 38 Tageii dienbsp;ersten Veranderungen sichtbar wurden, erst sehr scharfnbsp;uinschriebene Speichen und Punkte walirzuiiehmen, wahrendnbsp;die Kataraktbildung uur sehr laiigsain fortschritt. Aller-dings muss hierbei bemerkt werden, dass'bei den zwei erst-genannten Augen die Beobachtung durch die Beste desnbsp;Exsudats in der Pupille sehr erschwert war.

vorderen Corticalscliichten wahrgenommen, ungefahr 4 mni vom Centrum der Linse entfernt. Es waren sehr feine,nbsp;durclisichtige, radiar gestellte Speiclien, welclie selir nalie annbsp;der Oberflache der Linse gelegen waren, so dass es oft sehrnbsp;schwer war, zu erkennen, ob wirklich Tr�bungen in der Linsenbsp;verlagen, oder ob die verdere Linsenkapsel durcli Reste dernbsp;hinteren Synechieen getr�bt war. Eigenth�mlich f�r diesenbsp;Streifen war es aucli, dass sie sehr wenig an Grosse zunahmennbsp;und oft wieder viel undeutlicher zu sehen waren. Zur selhennbsp;Zeit oder, wie bei einem Auge beobachtet wurde, viel spater,nbsp;treten Tr�bungen in der hinteren Corticalschicht auf, und zwarnbsp;ebenfalls ungefahr 3 bis 4 mm vom Centrum der Linse entfernt, so dass bald eine ringf�rmige Figur in deren Anordnungnbsp;zu erkennen ist. Die ersten Anfange bilden feine, scharfnbsp;umschriebene, dunkele K�gelchen von verschiedener Grosse.nbsp;Nachher treten auch hellere K�gelchen auf, welche in Grappennbsp;zusammenliegen und zuweilen auch wieder verschwindeu.nbsp;Die Katarakt bildet sich im Ganzen sehr langsam weiter.nbsp;Einen Eall habe ich so weit verfolgen k�nnen, bis sich innbsp;der hinteren Corticalis ein dunkler, scharf uinschriebenernbsp;Ring gehildet batte, welcher im Allgemeinen unregelmassigenbsp;Gestalt zeigte. Am hinteren Pol waren ebenfalls sehr umschriebene Tr�bungen aufgetreten, wahrend die vordere Corticalschicht nur sehr schwache, radiare Tr�bung zeigte. Directenbsp;Uelmrgange von dieser hinteren Corticalkatarakt in die diffuse,nbsp;totale Katarakt habe ich noch nicht beobachten k�nnen. Ichnbsp;habe noch ein Thier im Leben, wo die erste Tr�bung dernbsp;Linse am 25. October 1894 d. i. 38 Tage nach der Unter-hiudung aller V. v. wahrgenommen wurde, und wo heutenbsp;am 9. Januar 1895 nur eine, zwar sehr deutliche, aber dochnbsp;wenig entwickelte, ringf�rmige hintere Corticalkatarakt he-steht. Der hintere Pol ist noch ganz frei; nur verbluft innbsp;den hinteren Corticalscliichten ein heller Streif, und zwarnbsp;von linten nasal nach oben temporal. Aiisserhalb der ring-f�rmigen Tr�bung ist dieser Streif niclit zu verfolgen. Die

vordere Corticalscliicht zeigt einige radiare Triibiingen, aii der Stelle wo melir peripher sehr feine hiiitere Synecliieennbsp;bestellen. Ich lioffe, �ber diesen Fall spater nocli berichtennbsp;zu k�nnen.

Vier bis zelin Tage nach 'der Unterbindung war in vielen Fallen die Resorption des Exsudates auf der vorderennbsp;Linsenkapsel so weit fortgescliritten, dass die Pupille f�rnbsp;Licht wieder durchgangig war. Der Fundus des Auges ivarnbsp;aber dann noch nicht zu sehen; die Pupille leuchtete dunkel-roth. Nach und nach wurdeii die Medien klarer, so dassnbsp;nach 12 bis 20 Tagen das Verhalten der tieferen Augen-theile beobachtet werden konnte. Die Markfl�gel sammtnbsp;dem Nervus opticus waren dann diffus begrenzt und dunkel-roth, die Gefasse auf denselben zu erkennen, die Papillenbsp;nur sehr diffus begrenzt. Der iveitere Theil des Fundusnbsp;war sehr dunkelroth, ohne dass daselbst Formen walirge-notnmen werden konnten. An den folgenden Tagen wurdenbsp;das Bild sclinell deutlicher, wahrend die dunkelrothe Far-bung zur�ckging. Die Papilla nerv. opt. wurde etwas mehrnbsp;begrenzt, und eine Audeutung von Excavation wurde sicht-bar. Auf den Markfl�gelu hoben sich die Gefasse mehr ab;

man konnte jetzt diese als Venen erkennen, wahrend von den Arteri�n nur hier und dort eine kleine Andeutung zunbsp;sehen war. Die Markfl�gel sind zuweilen peripher sehrnbsp;schmal, und liegen dann mehr nach vorn als der �brigenbsp;Theil der Retina. Faltenf�miige Retina-Abl�sungen k�nnennbsp;jetzt wahrgenomnien werden, sowohl in der Peripherie, wienbsp;in der Gegend der Markfl�gel. Bei pigmentirten Kaninchennbsp;zeigen sich abwechselnd neben einander Stellen in der Cho-rioidea, wo Pigmentatrophie und Pigmentablagerung statt-gefunden hat. Der Fundus bekommt dadurch das Aussehennbsp;wie nach einer abgelaufenen Chorioiditis. Bei Albino�snbsp;sind wenig Veranderungen in der Chorioidea zu beobachten.nbsp;Mehr oder weniger dunklere Stellen treten zuweilen hervor,nbsp;auch kleinere Flecken, welche wie diffuse Blutungen aus-

sehen. Die Austrittsstellen der Venae vorticosae zeigeii keine Besonclerheiteii; die Getiisse der Cliorioidea sind viel-leiclit etwas breiter als im normalen Auge, der Fundus ininbsp;Ganzen bleibt vielleiclit etwas dunkler roth.

Das Bild des Augengrundes andert sicli in den folgen-den Woclien in so weit, dass die r�th�clie Parbe der Mark-fl�gel und Papille durch Orange ins Graugellje �bergeht. Die d�nnen Venen der Eetina werden etwas scharfer begrenzt,nbsp;die Arteri�n werden etwas deutlicher sichtbar, bleiben abernbsp;fadenf�rmig. Die. Excavation des Selinerven wird wiedernbsp;deutlicher, aber nicht melir so umschrieben, wie beim normalen Kaninchen. Nach und nach werden Markfi�gel undnbsp;Papille blassgrau, die Fasern der Markfi�gel treten deutlichernbsp;hervor und werden sparlicher, so dass die Cliorioidea anfangt,nbsp;durchzusclhmmern. Die Atrophie schreitet sehr langsamnbsp;weiter, aber die Markfi�gel k�nnen nach drei Monaten fastnbsp;ganz verscliwiiiden. Bei dem Auge, wo nach lilngerer Zeitnbsp;keine Katarakt eintrat, blieben auch die Markfi�gel intact.

Der Augendruck sinkt nach der starken Steigerung, welche sofort nach der Operation auftritt, in den erstennbsp;Tagen nach der Unterbinduug schon bedeutend herab, umnbsp;liald subnormal zu werden. Die Curven IX OS und IIODnbsp;gebeu eiue bessere ITebersicht �ber den Verlauf der Herab-setzung des Augendruckes als eine lange Beschreibung. Innbsp;der Figur sind auch einige Wahrnehinungen mit demnbsp;Pick�schen Tonometer an eineni normalen Auge einge-zeichnet; man bemerkt, dass auch hier bedeuteude Schwan-kungen vorkommen, welche gewiss nicht Beobachtungsfehlernnbsp;zuzuschreiben sind^). Ich muss nur noch bemerken, dassnbsp;die Zahlen, welche am normalen Auge gewonnen wurden,

1) Der normale Augendruck scheint bei Kaninchen ziemlich stark zu wechseln. Ob dies von psycliisclien Einfl�ssen und damitnbsp;verbimdenen Aenderungen der Circulation abhangig ist, will ich dahinnbsp;gestellt sein lassen. .Tedenfalls hangt es aber nicht ab von der Span-niing des Musc. retractor bulbi, weil die Erhohung bleibend ist und

relativ zii lioch sind, weil der Bulbus, \vo die vier V. v. unterbundeit sind, betrachtlich grosser ist als eiu nornialesnbsp;Auge und desshalb der Fehler, welcher durcli die Aiilegiing

der Platte immer bervorgerufen wird, d. li. die dadurcli ver-iirsaclite Drucksteigerung geringer aiisfallt. Bei einem Auge (IX O. S.) wurde 22 Tage nach der Unterbiiidung einDrucknbsp;YOii 24 mm Hg. Manoni. gefunden, wahrend eineii Augen-blick vorlier der Druck zu 14 mm Hg Pick bestimmt war.nbsp;Dieser Unterschied weist meiner Ansicht nach darauf hin,nbsp;dass die Bulbush�llen sehr leicht ausdehnbar, und die Pil-trationswege des Auges durch die vorausgegangene starkenbsp;Pl�ssigkeitsausscheidung mehr als normal durchgangig geworden waren. Das Auge f�hlte sich mit dem Finger auchnbsp;viel weicher als normal an. Vier Monate nach der Unter-bindung wurde der Druck bei II O. D. gleich 14 mm Hgnbsp;Manom., bei II O. 8. gleich 28 mm Hg Manom. gefunden.

sonst in einigen Minuten der Druck durch erh�lite Filtration wieder liinabsinken lu�sste.

Das letztere Auge batte viel geringere Staiiungserscheinungen gezeigt, und wie erwalint auch keine Katarakt bekommen.nbsp;Langer als vier Monate wurde bis jetzt kein Aiige be-obacbtet; diejenigen Augen aber, wo fr�bzeitig Katarakt auf-getreten war, zeigten weiterbin keine Yeranderimgen mebr,nbsp;der Druck blieb etwas subnormal und ungefabr constant,nbsp;von weiteren Ernabrungsst�rungen war nicbts zu bemerken,nbsp;leb balte es aucb aus nacbber mitzutheilenden Gr�nden f�rnbsp;wabrscbeinlicb, dass selbst nacb langerer Zeit das Krank-lieitsbild sicb nicbt mebr andern wimle.

Wie aus der Bescbreibung des Krankbeitsverlaufes ber-�\ orgebt, liegt in den erstenWocben nacb der Unterbindung die Ernabrung des Auges ganz darnieder. Man m�sstenbsp;biernacb erwarten, dass die Weicbbeit des Auges dauerndnbsp;und progressiv ware, und der Bulbus, nacbdem er dasnbsp;Stadium der Pbtbisis durcbgemacbt bat, in totale Atropbienbsp;�berginge. Allein wir baben gesebeu, dass nacb einigennbsp;Wocben eine R�ckbildmig der meisten Krankbeitssym23tomenbsp;eiutritt, und die Ernabrung des Auges sicb wieder bebt.nbsp;Dies lasst fast mit Sicberbeit darauf scbliessen, dass dienbsp;v�llig unterbrocbene Circulation in der Aderbautnbsp;auf irgend welcbe Weise wieder in Gang gekommennbsp;ist. Besonders um zu erforscbeii, wo und wie sicb collaterale Blutbabnenentwickelt batten, wurdenInjectionennbsp;derBlutgefasse mit Berlinerblaugelatine von den Arteri�nnbsp;aus und mit Zinnobergelatine von den Venen aus vorge-iiommen. Es Avurde bierdurcb festgestellt, dass in allennbsp;Fallen feine Gefasszweigcben an der Stelle dernbsp;Emissarien der Yortexvenen die collaterale Circulation vermittelten. Die Injectionsmasse, welcbe vonnbsp;den Arteri�n aus in die Venen vorgedrungen war, Avurdenbsp;immer in der ganzen Lange des Emissariums wabrgenommennbsp;und konnte meist aucb nocb eine kleine Strecke ausserbalbnbsp;des Auges verfolgt werden. Oft war mit unbewaffnetemnbsp;Auge dann scbon eine Fortsetzung der Yena vorticosa in

eiii oder zwei diiniie Getasschen, welche sicli nacli vorn in den Musculus rectus sup. oder inf. uinbogen, oder naclinbsp;hinten �ber dein Musc. retractor bulbi ihren Verlauf nahmen,nbsp;deutlich wahr zu nehmen. Mit der Loupe waren fast aus-nalnnslos au allen Stellen, wo' die Venen durcli die Skleranbsp;traten, feiiie Aestclien zu beobachten, nur an einigen wenigennbsp;Vortexvenen konnte ich keine collateralen Verbiudungen fest-stellen. Die rotlie Injectionsmasse, welche in die Venennbsp;eingespritzt wurde, erreichte meist das Auge nicht. �snrnbsp;in einein Falie war eine Vena vorticosa da, wo sie in dernbsp;Sklera lag, mit Berlinerblau von der Aorta aus injicirt,nbsp;wahreud das collaterale Gefasschen und ein kleiner Theilnbsp;der Vene ausserhalb des Bulbus mit Zinnober von der Venanbsp;cara superior aus injicirt worden waren.

Gr�ssere collaterale Gefasse, welche vom Corpus ciliare aus durch die Sklera treten und eine ausgiebigere Verbin-dung mit dem Plexus venosiis und den Conjunctival- undnbsp;Muskelgef assen herstellen k�unteu, habe ich durch die Injection nicht nachzuweisen vermocht. Bei Serienschnitteunbsp;in frontale!' Richtung faiid ich die normalen sehr feiuen Ge-fasschen, welche vom Ciliark�rper durch die Sklera naclinbsp;aussen treten, und die von Leber beschrieben worden sind,nbsp;injicirt, eine Ausdehnung derselben konnte aber nicht fest-gestellt werden.

Sehr deutlich injicirt und augenscheinlicli erweitert waren immer die Gefasschen, welche in der Gegend dernbsp;Papilla nervi optici einen Zusammenhang des Gefassgebietesnbsp;der Retina und der Chorioidea vermitteln.

Nach Abschluss des Versuches wurden die Augen in 10 �/o Formol gehai-tet; dies hat den grossen Vortheil, dassnbsp;nach einigen Tagen, wenn das Auge halbirt wird, die Ge-webe noch ihre normale Farbe und Form behalten haben.

Makroskopisch waren folgende Veranderungeu zu verzeichneu. In dem Auge, welches vier Stundennbsp;nach der Unterbindung zur Untersuchung kam, fand

sicli eiu grosses Blutcoagulum im Centrum der vorderen Kammer, welches diese fast ganz ausfl�lte. Die Iris warnbsp;dick, r�thlich und lag in der Peripherie �ber eine Breitenbsp;von ca, 3 mm der Sklera und Cornea au. Das Corpus ciliarenbsp;war sehr stark geschwollen und auch an der Hinterflachenbsp;mit Blut bedeckt. Die vordere Linsenkapsel war besondersnbsp;an den Tbeileii, wo sie der Iris anlag, mit blutigem Bxsu-dat belegt; in der Ebene der Pupille war sie viel klarer;nbsp;jedocb lagen auch hier unregelmassige Massen an ihrernbsp;Oberflacbe, welche bei schwacber Vergr�sserung als Blutnbsp;zu erkennen waren. Die Substanz der Linse schien normal;nbsp;auch die hiutere Linsenkapsel und ebenso der dask�rpernbsp;zeigten keine wesentlicben Veranderungen. Nur in der Hahenbsp;der Papilla nerv. opt. lag im Glask�rper eine kleine blutigenbsp;Flocke. Die Chorioidea war stark verdickt; sie lag abernbsp;�berall regelmLissig der Sklera an und Blutextravasate warennbsp;nicht wahrzunehmen. Die Retina war stark gefaltet undnbsp;geschwollen; im Bulbus liegend sab sie weisslicb aus; alsnbsp;sie aber auf einem weissen Teller ausgebreitet wurde, warnbsp;die Parbe deutlicb r�tblicb braun. Bei starker Vergr�sserungnbsp;waren viele rothe Blutk�rpercben in ibr zu erkennen. Dienbsp;Papilla nerv. opt. schien etwas geschwollen; die Excavationnbsp;normal. Die Venae vorticosae ausserbalb des Bulbus warennbsp;bis zur Unterbinduugsstelle stark gefiillt und ausgedebnt.nbsp;Auch die Arteriae ciliares waren stark gefiillt. An dernbsp;Eintrittsstelle des Kervus opticus batten kleine Blutungennbsp;stattgefunden.

Das Auge, welches nacb drei Wocben untersucbt wurde, batte noch Exsudat in der Pupillarebene, die Linsenbsp;war klar. Nur die Retina zeigte noch einige Veranderungen,nbsp;indem noch einige Ealten in derselben vorbanden waren.

Nacb vier Monaten wurden noch faltenf�rmige Re-tin aabbebungen constatirt; bei einem Auge fand sich hinter der totalen diffusen Linsentriibung eine vollstiindige trichter-f�rmige Retinaabl�sung. Die Iris war ganz diinn und

atrophiscli. Auffallend war bei Albinos schoii makroskopiscb das Vorhanclensein eines gelbbraunen Pigmentes in der Clio-rioidea und in der Retina. Die Sehnervenexcavation warnbsp;niemals auffallend von den normalen Befunden bei Kanin-chen verschieden. Ausdehnun^ der Selineiwenscheide konntenbsp;ebenfalls nicbt festgestellt werden.

Bei mikroskopisclier Untersiicliung eines Auges, welches vier Stunden nach der �nterbindung aller Venaenbsp;vorticosae enucleirt worden war, fiel z�erst die colossalenbsp;Ausdehnung des Corpus ciliare, der Iris und der Chorioideanbsp;auf. Das erstere war in der Peripherie stark nach aussennbsp;vorgebuchtet, so dass die Iris iiber eine betraclitliche Langenbsp;der Cornea angepresst lag. Die Ciliarfortsatze batten ebenfalls sehr viel an Volumen zugenommen, die Chorioideanbsp;batte stellenweise eine gr�ssere Dicke als die Sklera er-reicht. Das Gewebe von Corpus ciliare, Iris und Chorioideanbsp;Avar gleichmilssig mit rotlien Blutk�rperchen durchsetzt,nbsp;welche beinahe �berall so dicht an einander gepresst waren,nbsp;dass die einzelnen Pormeti derselbeii nur sehr schwer er-kannt werden konnteu. An einzelnen Stellen war es deut-lich, dass che Gefasse der Chorioidea stark ausgedehnt undnbsp;ganz mit rothen Blutk�rperchen vollgepfropft waren; es konntenbsp;aber nicht mit Gewissheit festgestellt werden, ob dies �berallnbsp;in der Gefasshaut der Pali war; die Wandungen der Gefassenbsp;Avareu nicht �berall zu verfolgen, nur die Pigmentirung bobnbsp;sich auf dem rothen Untergrund scharf ab. In der vorderennbsp;Kammer lagen ebenfalls grosse, aus zusammengeklebtennbsp;rothen Blutk�rperchen bestehende Massen; dazAvischen Avarennbsp;auch einige Aveisse Blutk�rperchen, an der Kemfarbungnbsp;mit Haematoxylin zu erkennen. Au der Hinterflache dernbsp;Iris und in der hinteren Kammer bis in die Gegend dernbsp;Zonula Zinnii dieselben aus rothen Blutk�rperchen bestellenden Massen. Der Glask�rper hatte sich nach dernbsp;Seite der Retina und der hinteren Linsenfliiche zusammen-gezogen; gr�sstentheils Avar dies Avohl postmortale Erscheinung,

(la beim Durchscliueicleii des Bulbus der Glask�rper makro-skopisch ungefi-ibr normale Beschaffenheit zeigte. Eine Y er-diclitung desselben war jedocli in der Gegeild des Ciliar-k�rpers mit Gewissheit festzustelleu, wie die fibrilliire Structur und die dunklere Eiirbung deutlich zeigten; auch lagen vielenbsp;rothe Blutk�i�perchen in dem Glaskoiper angeliauft.

Aul'der iiineren Pliiche der Betina waren nur wenige rothe Blutk�rperchen zu finden; etwas niehr fan den sich dieselbennbsp;in der Umgebung der Papilla nervi optici vor, wo auch einige innbsp;die Excavation des Sehnerven eingedrungen waren. Eigent-liche Blutungen konnten nirgendivo nachgewiesen werden.nbsp;Tafel I Fig. 1 stellt den vorderen Abschuitt eines Augesnbsp;aus dieseni Stadium dar.

Auffallend war ebenfalls das freie Pigment und die Pigmentzellen, welche in der vorderen und hinteren Kammernbsp;�berall zwischen den rothen Blutk�rperchen eingelagert waren.nbsp;Die freien Pigmentk�rnchen und -Stabchen waren theilweisenbsp;in lieukocyten aufgenommen.

Die Pigmentzellen, welche offenbar von dem Pigment-epithel der hinteren Irisflache und der Ciliarfortsatze stammten, und welche augenscheinlich mit den austretenden rothennbsp;Blutk�qierchen foidgeschwemnit waren, zeigten vielfach Form-veranderung und besonders feine Fortsatze, in welchen auchnbsp;die Pigmentk�rner eine Strecke weit eingelagert w'areii. Esnbsp;tanden sich weiter sowohl pigmentu�te Zeilen, deren Kernnbsp;noch zu erkennen war, als solche, wo der Kern nicht mehrnbsp;nachgewiesen werden konnte, neben ganz freien Pigment-k�mchen und -Stabchen, welche aber noch die Anordnungnbsp;wie in einer Zelle behalten batten.

In vielen Praparaten fanden sich kleine Risse in der vorderen Linsenkapsel und Linsensubstanz, worin ebenfallsnbsp;Pigmentzellen und rothe Blutk�rperchen zu verfolgen waren,nbsp;wahrend au der innereu Seite der Kapsel auch verschiedenenbsp;von denselben Gebilden sich vorfanden. Auch in dennbsp;vorderen Abschnitten des Glask�rpers bis auf die Peripherie

der Netzhaut waren einige Pigmentzelleii zu beobacliten. Nacli llingerer Betrachtung dieser letzten Befunde halte iclinbsp;es f�r wahrscheinlich, dass hier postmortale Veranderungennbsp;vorliegen. Um dies mit Gewissheit festzustellen, m�sstenbsp;man die Augen in toto einhetteli itnd schneiden, dazu fehltnbsp;mir aber jetzt die Gelegenheit.

-Die B-etina war im Ganzen etwas dicker als normal; besonders aber war die Schicht der Stabchen sehr verandert;nbsp;die Elemente derselben waren durch Transsudat stark aus-einandergedrangt und die ganze Retina an vielen Stellennbsp;dadui�ch ahgehoben, so dass sie oft einen welligen Yerlanfnbsp;hatte. Audi die Reihen von Stabchen, welche hier nnd dortnbsp;ganz frei an der inneren Seite des Pigmentepithels lagen,nbsp;zeigten denselben Verlauf; augenscheinlich hatten sie durchnbsp;Zerrung von feinen Verbindimgen mit Retina und Chorioi-dea diese Lage erhalteu. Audi die aussere K�rnerschichtnbsp;hatte an vielen Stellen ihre Form verloren; sie war etwasnbsp;gelockert uiid nach der Chorioidea hin vorgehuchtet. Innbsp;der sehr verLinderteii Stabchenschicht lagen verschiedenenbsp;langliche Kerne, welche zuweilen zu zwei und drei durchnbsp;d�nne Paden mit einander verbuuden waren. Sie machtennbsp;den Eindruck, als ob es Kerne der ausseren K�rnerschichtnbsp;waren, welche durch die Abl�snng der Retina von ilirernbsp;Stelle gezogen und in die Lange gedehnt waren.

Das Pigmentepithel der Retina ivar an vielen Stellen gelockert, und sowohl ganze Pigmentzelleu als Pigment-stabchen waren an vielen Stellen, besonders in den ausserennbsp;Schichten der Netzhaut zu sehen.

Drei Wochen nach der Uiiterhindung aller Vortexvenen hatte sich das Bild entsprechend der klini-schen Beobachtung ganz verandert. Iris, Corpus ciliarenbsp;und Chorioidea haben wieder ihre normale Eorni ange-nommen und zeigen nichts Auffallendes; nur sind die Kernenbsp;im Gewebe beden tend vermehrt, und auch einige rothenbsp;Blutk�rperchen, welche ziemhch ihre Porm behalten haben.

liegen liier imd dort zwisclien den Zeilen. Nur die Iris-periplierie ist mit der Sklera iin Kammerwinkel verwacli-sen, jedocli ohne Zwischenlagerung von Bindegewebe; an vielen Stellen liegt zwisclien Iris und Sklera eine diinnenbsp;Schicht von zellenhaltigem Gewehe. Die Verwachsung istnbsp;nicht iiberall total, hier und dort sind deutlich Heine Liickennbsp;zu erkennen. Die Cornea zeigt nur wenig Veranderungen;nbsp;ini Eandbezirk liegen in der oberflachlichen Schicht kleinerenbsp;und gr�ssere Gefasschen; das Epithel der Cornea ist etwasnbsp;unregelmassig angeordnet und stellenweise verdickt. Dienbsp;ganze Hornhaut ist etwas dicker als normal; in den peri-pheren oberflachhchen Schichten und auch pericorneal he-steht leichte kleinzellige Infiltration. Das Endothel dernbsp;Membrana Descemetii hat insoweit Veranderung erfahren,nbsp;dass die Kerne sehr unregehnassige Gestalt bekommennbsp;haben, imd oft hufeiseu- oder ringf�rmig sind, indem dasnbsp;Chromatin der Kerne sich nach der Peripherie derselbennbsp;zusamniengezogen hat.

Die grossten Veranderungen finden sich in der Retina. An vielen Stellen sind alle Schichten derart verandert, dassnbsp;die Structur fast gar nicht mehr erkaniit werden kann; sienbsp;ist im Ganzen sehr verdtinnt. Am stiirksten hat die Stabchen-schicht gelitten, welche nieist ganz zerstort und durch eiiinbsp;reticulares fibrillares Gewebe ersetzt ist.

Hier und dort besteht Verwachsung der Chorioidea mit der Retina; an anderen Stellen dagegen sind seichtenbsp;Netzhautabl�sungen verhanden, wahrend der Raum zwiscliennbsp;Retina und Chorioidea durch ein amorphes Exsudat aus-gefiillt ist. Die Stiitzfaseru der Ketzhaut sind starker ent-wickelt und auf der inneren Seite der Retina hat sich einnbsp;tlaches Ketz von Bindegewebsfasern ausgebildet. Pignient-korner und Pigmentzellen der Epithelschicht hegen an ver-schiedenen Stellen zwisclien den Gewebselemeiiten, undnbsp;zwar sehr unregelmassig vertheilt. Die vorher beschriebenennbsp;spindell�rniigen Kerne mit Auslaufern liegen hier und dort

wieder zwischen Chorioidea iind Retina. Die Papilla iiervi 4ptici ist verdickt uiid stelit betrachtlicli �ber die Placbenbsp;der Retina vor; die Excavation ist nicht abnorm; das Binde-gewebe des Sebnerven ist reiclihaltiger an Kernen.

Bei albinotischen Kanincb^n wird an selir Terscbie-denen Stellen ein gelbbraunes, structurloses Pigment ge-fnnden; es liegt in grosseren oder kleineren Kl�mitchen zusammen, und es zeigt sicb bei genauer Betrachtung, dassnbsp;es in grossen kernhaltigen Zeilen aufgenommen ist. Es istnbsp;hamatogener Katur, da es mit Scliwefelammonium die Eiseii-reaction giebt. Am meisten flndet es sicb im Corpus ciliarenbsp;und in der Chorioidea, tritt aber aucb auf in der Retina,nbsp;in der Iris und sogar in der Sklera am Limbus corneae.

Die Chorioidea der Albino�s zeigt, wenn sie flach aus-gebreitet betrachtet wird, in der Schicht unter den Epi-thelzellen eine Menge Kerne, welclie wieder ring- oder hiifeisenf�rmige Gestalt haben und welclie augenscheinlichnbsp;den Endothelzellen der Choriocajiillaris angeh�ren.

In den spateren Stadi�n der ITnterbindung aller Venae vorticosae treten wenig Aenderungen in dem mikro-skopischen Bilde auf. Kur ist zuweilen die Retina totalnbsp;abgel�st und die Destruction derselben in allen Pallen nochnbsp;weiter geschritten. Die Linse zeigt viele Veriinderungen,nbsp;welche weiter unten beschrieben werden sollen.

Das hamatogene Pigment wird in grosseren IMassen in der Chorioidea und auch in der Retina angetroffen. Dienbsp;Injection der Gefasse mit Berlinerblaiigelatine zeigt normale P�llung der Venae vorticosae und der Arteriae cilia-res. Auch die P�llung des Capillarnetzes scheint normal.nbsp;Die rothen Blutk�rperchen sind jetzt �herall aus den Ge-weben des Auges verschwunden.

Die vordere Kammer ist tiefer geworden und ungefabr normal; die periphere Irisverwachsung ist noch vorhanden,nbsp;jedoch ist die homogene Zwischenschicht verschwunden undnbsp;liegt die Iris der Sklera ohne Einlagerung von Zwischen-

gewebe an; uur eiiie geringe Proliferation der Endotliel-zellen der Membrana Descemetii bat dort stattgefuuden.

Bulbusabschnittes eines Auges, welches drei Monate nacli der Unterbindung aller Vortexvenen enucleirt wurde. Serien-schnitte dieses Auges ergaben, dass nicht �berall die Irisnbsp;80 weit anlag wie in der Abbildung, uud die Verwachsinignbsp;stellenweise auch wohl fehlte.

Die mikroskopische Untersuchung derkatarak-t�sen Linsen ergab Polgendes: Bntsi^rechend dem scliarf umschriebenen Eing in der hinteren Coiticalis wurde 3�4 mmnbsp;von dem hinteren Linsenpol entfernt eine scharf begreiiztenbsp;Tr�bnng gefuuden, welche ein mehr weissliches Aussehennbsp;hatte und durch Hainatoxylin sehr wenig geiarbt wurde.nbsp;Es lagen hier unregehnassig gebuchtete Linsenfasern undnbsp;Myelinkugeln durcheinander; nach hinten endete die Tr�-bung mit einem convergirenden B�ndel von Linsenfasernnbsp;in kurzer Entfernung von der hinteren Kapsel; an diesernbsp;Stelle war Epithel auf der letzteren und auch in den an-srenzenden Schichten nachzuweisen. Der Eaum zwischen

der Kapsel und d�r Tr�bung zeigte homogene Structur; nur einige duukler gefarbte Gebilde von der Grosse undnbsp;Eorm eines weissen Blutk�rperchens waren darin zu erkennen. Am hinteren Pol hatte sich ebenfalls Kapselepi-thel gebildet, und zwischen Linsenfasern und Kapsel lagnbsp;eine homogene Schicht, worin nur miissig viele Myelin-k�gelchen zu sehen waren. Die corticale Linsensubstanznbsp;hatte sich mit Hamatoxylin gut gefarbt, der Kern der Linsenbsp;hatte dagegen keinen Earbstoff aufgenommen. Die Kernenbsp;der Linsenfasern waren schwach gefarbt. Den blassennbsp;radiaren Tr�bungen der vorderen Corticalis entsprechend,nbsp;konnten nur Spalten mit einigen Myelink�gelchen verzeich-net werden. Die vordei�e Kapsel war stark verdickt, xindnbsp;zwar durch Auflagerung einer Schicht an der inneren Seite,nbsp;welche durch eine scharte Linie gegen die alte Kapsel he-

greiizt war. Das Epitliel der vorderen Kapsel war diimi nnd stellenweise niclit zu erkennen.

Die ganze Eorm der Linse war noch normal. Fig. 3 nnd Fig. 4 auf Taf. I sind nach Schnitten ans diesemnbsp;Stadium der Katarakt gezeichr\^t.

Die Linsen, in welchen sicli totale Katarakt aus-gebildet batte, zeigten erstens bedeutende Zunahme der Grosse; besonders der Durclimesser von vorn nach hintennbsp;war viel langer als normal, so dass die Form der Linsenbsp;beinahe einer Kugel ahnlich war. Fig. 5, Taf. II zeigtnbsp;einen verticalen Meridionalschiiitt derselben bei lOfachernbsp;Vergr�sserung. Die Substanz der Linse war noch von gutnbsp;zusammenhangender Consistenz, j edoch war sie viel weichernbsp;als normal. Bei schwacher Vergr�sserung fiel sofort einnbsp;Kiss auf, weicher sich in den hinteren Schichten der Linsenbsp;gebildet hatte und sich bis in den Kern fortsetzte. Vonnbsp;diesem giebt die Figur eine bessere Vorstellung als einenbsp;liingere Beschreibiing. Die grossen Spalten, welche sichnbsp;an der hinteren Corticahs weit �ffnen, sind mit einer homogenen Masse ausgef�llt, worin nur am Bande der Linsen-substanz sehr deutlich viele zerfallene Fasern zu erkennennbsp;sind und viele Myelinkugeln angehauft liegen. Besondersnbsp;an den peripheren Enden der Spalte in der Nahe dernbsp;Kapsel und gerade an der Stelle, wo in den ersten Stadi�nnbsp;die scharf umschriebene Tr�bung gelegen war, befindennbsp;sich sehr viele Beste von zerfallener Linsensubstanz. Innbsp;der vorderen Corticalis und weiter an vielen Stellen dernbsp;mehr centralen Theile der Linse sind auf dem verticalennbsp;Meridionalschnitt ebenfalls kleinere Spalten und Bissenbsp;wahrzunehmen, welche auch mit Myelinkugeln und zer-fallenen Fasern und weiter mit einer homogenen Masse ge-f�llt sind.

Horizontale Meridionalschnitte durch die andere Halfte derselben Linse, welche die Praparate f�r die Zeichnungnbsp;Fig. 5 lieferte, ergaben ein Bild wie in Fig. 7, Taf. II.

AVil' sehen claraus, class der horizontale Eiss in der hinteren Linsensubstanz sich bis in die Peripherie fortsetzt;nbsp;sehr periphere Sagittalschnitte ergaben, dass die Spalte ainnbsp;Aequator der Linse viel weniger klafFend war. Aus dernbsp;Fig. 7 sehen mr weiter, dass in der vorderen Linsensubstanz ebenfalls ein Eiss aufgetreten ist und zwar ein ver-ticaler, der sich wie die peripheren Schnitte ergeben, unge-fahr �ber '/s verticalen Durchmessers erstreckt. Nachnbsp;der temporalen Seite der Linse klafft die Spalte sehr wenig;nbsp;sie ist sogar ausserhalb der Meridionalschnitte gefallen; nachnbsp;der nasalen Seite aber ist sie besonders in der Corticalisnbsp;breiter.

Das Epithel der vorderen Kapsel ist an vielen Stellen in Wucherung begriffen, oft liegen viele unregelmassigenbsp;Schichten �bereinander. An anderen Stellen ist das Epithel d�nn und die Kerne haben sich nur schwach gefiirbt.nbsp;Die vordere Kapsel ist stark verdicht durch Auflagerungnbsp;von homogener Substanz. Zwischen der vorderen Kapselnbsp;und der Linsensubstanz, so wie in deni vorderen Eiss dernbsp;Linse liegt wieder eine homogene Substanz und hier undnbsp;dort Myelinkugeln und zerfallene Linsenfasei�n. Die hinterenbsp;Kapsel zeigt �berall ein unregeliniissiges, mehrschichtiges,nbsp;aus grossen Zeilen bestellendes Epithel. Die Kapsel selbstnbsp;ist sehr gebuchtet und erscheint dicker als normal. Dienbsp;Kerne der Epithelzellen haben sich mit Hamatoxylin gutnbsp;gefarbt; die Linse ist durch diesen Earbstoff iin Ganzennbsp;stark gefarbt, nur der Kern hat etwas weniger Earbstoffnbsp;aufgenommen, wahrend einige Myelinkugeln in der hinterennbsp;Corticalis ganzlicli imgefarbt sind. Die Kerne der Linsen-fasern ain Aequator haben keine dunklere Farbung als dienbsp;Umgebung angenommen. Mit Jod und Gentianaviolettnbsp;zeigen die homogenen peripheren Schichten der Linsenbsp;schwache amyloidahnliche Eeaction.

Ich hoffe spater �ber die Kataraktbildung, besonders �ber die Zwischenstadien und die �berreife Katarakt

Ganz verscbieden von den Folgen, welcbe nacb Yer-scbluss aller Vortexveneir auftreten, sind die Aenderungen, welcbe man wabrnimmt, wenn nnr zwei oder drei diesernbsp;Venen unterbunden werden. Sofort nacb der Operationnbsp;f�blt sicb das Auge etwas barter oder aucb normal an.nbsp;Die unterbundeiien Venen zeigen sicb opbtbalmoskopiscbnbsp;nicbt deutlicb ausgedebnt; der ganze Fundus scbeint einnbsp;wenig dunkler rotb. Die Gefasse der Retina sind entwedei'nbsp;normal, oder die Venen etwas geseb wollen, und die Arteri�nnbsp;ein wenig enger als normal. Die Papille ist zuweilen einnbsp;wenig diffuser begrenzt. Die Cornea ist, sobald die Cocain-anaestbesie aufgeboben ist, normal empbndlicb. Die Irisnbsp;zeigt die meisten Veriinderungen. Der Circulus iridis majornbsp;ist stark gef�llt, die Periphere der Iris etwas nacb aussennbsp;vorgebuebtet, der Scbwellung des Corpus ciliare ent-spreebend. Bei Albinos ist deutlicb eine locale Hyperaemienbsp;der Iris wabrzuuebmen, in jenen Tbeilen, welcbe den unter-bundenen Venen entspreeben. Besonders das Corpus ciliarenbsp;ist bei Durcbleucbtung der Iris an jenen Stellen, wo dienbsp;Venen gescblossen sind, sebr deutlicb viel dunkler. Dienbsp;Pupille reagirt, jedocb oft sebr langsam. Meist ist sienbsp;etwas oval, und zwar sab icb eiumal den langsten Dureb-messer vertical steben. Gew�bnlicb ist die Pupille weit,nbsp;jedocb oft aucb f�r einige Zeit eng. Die vordere Kammernbsp;bleii)t normal; es treten keine Blutungen uitd keine Tr�-bungen der vorderen Linsenkapsel auf. Uur in eineninbsp;Fall sail icb am Tage nacb der Uuterbindung einennbsp;ringf�rmigen .Belag auf der Vorderflilcbe der Linse. Esnbsp;war aber bier die Operation' bei luxirtem Bulbus ausge-l�brt worden, was auf die Stauungsersebeinuugen einen

Ein�uss geliabt liabeii ka�iii. Die Conjunctiva zeigt bald nacli der Unterbindung ein Oedem, meist starker auf dernbsp;Seite, WO die Bindehaut eingesclinitten wurde. Audi diesnbsp;ist wohl wieder als Folge der Verletzung der Conjunctivanbsp;aufzufassen. Die Verbreiterung und Lockerung des Pig-mentsaumes tritt auch bier auf.

An den folgenden Tagen beilen die Conjunctiva-wunden schnell. Die Cornea bleibt Mar, nur am Bande ent-stebt zuweilen ein diffirs getr�bter Saum; es treteii starkere pericorueale Gefasse auf, welcbe wieder dunner werden undnbsp;verscbwinden, wenn die Conjunctiva ganz abgeblasst ist.nbsp;Die Erscbeinungen ain Auge bleibeu sebr geringf�gig; ge-w�bnlicb werden die Betinalgefasse einige Zeit d�nner,nbsp;besonders die Arteri�n, docb nacb 14 Tagen sind aucbnbsp;diese wieder nonnal. Die locale Hyperaemie der Iris verseb windet in den ersten Tagen; dagegen bleibt dieselbenbsp;ani Corpus ciliare bei Albino�s sebr lange siebtbar; beinbsp;Durcbleucbtung sebeint die unterbundene Seite dunkler.nbsp;Die Pupille bebalt ibre Beaction auf Licbt; in ein paarnbsp;Fallen blieb sie ein en Monat lang bis zum Ende desnbsp;Yersuebes ein wenig oval.

Das Yerbalten des Augendruckes war aucb einiger-niassen wecbselnd. Zuweilen trat zuerst ein Sinken des intraocularen Druckes ein, wobei sieb das Auge ganz weiebnbsp;anf�blte; daim bob sieb die Spannuug wieder, um sogarnbsp;einige Zeit den normalen Druck zu �bersebreiten. In dennbsp;nieisten Fiillen stieg der Druck in den ei'sten Tagen ziein-licb bedeutend, worauf die Spannung nacb k�rzerer odernbsp;langerer Zeit wieder zur Norm zur�ckkebrte. Die Druck-steigeruug war aber niemals mit Erscbeinungen, wie wir sienbsp;beim Glaukom ivahrnebmen, verbunden; die Pupille reagirtenbsp;auf Licbt und war niebt auffallend weit, die Cornea warnbsp;niebt anaestbetiscb, das Auge sab ausserlicb ganz normalnbsp;aus. Das Einzige, was zuiveilen wabrzunebmen war, istnbsp;eine zeitweise geringere F�llung der Arteri�n der Betina.

Die Excavation blieb normal; uur in einem Ealle, dem-selben, \vo in den ersten Tagen sich ein wenig Exsudat auf der vorderen Linsenkapsel zeigte, bat die Breite der Excavation walirend des Versuclies zugenommen. Der Augen-druck blieb in diesem Falie langere Zeit etwas �bernormal.nbsp;(I. O. S.) Man muss aber mit der Deutung der vorhan-denen Excavation des Sehnerven bei Kanincben sehr vor-sichtig sein, weil am normalen Auge so grosse Vertiefungen

ro zo M 1/0 M 00 nbsp;nbsp;nbsp;70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;00 oo 700nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7/0 IgjO /JO

der Papille vorkommen, dass man sie beim Glaukom nicht schoner Av�nschen k�nnte.

In der Figur sind drei Curven eingezeichnet, welclie den Verlauf des Druckes bei diesen Versuchen illustrirennbsp;sollen. Ich muss uur noch dazu bemerken, dass auch diesenbsp;Zahlen, im Verhaltniss zu denen, welche nach der Unter-bindung voii vier Venen gefunden vvurden, zu gross sind;nbsp;das Auge behalt namlich nach Yerschluss von 2 odernbsp;8 Venen seine nat�rliche Grosse bei.

Bei einem Auge vvurde 7 Tage nach der Unterbindung dreier Venen der Versuch abgebrocheu und der Druck iranbsp;Auge gleich 19 mm Hg Manom. gefunden. Bei einem

zweiteii Auge fancl icli 29 Tage nach der Unterbindung von 3 Venen einen Druck von 28 mm Hg Manom.

Bei zwei anderen Angen wnrde 111 Tage nach der Unterbindung von 3 Venen der Druck gefunden resp. gleichnbsp;31 mm Hg und 28 rnm Hg Manom.

Diese letzten Augen, welche also beinahe vier Mona.te beobachtet worden waren, batten in den l�tzten drei Monatennbsp;keine Veranderuiigen mehr gezeigt und salien vollkommennbsp;normal aus, sowolil ausserlich wie ophthalmoskopisch.

Audi bei diesen Versuclien wurde, sobald das Tliier get�dtet oder gestorben war, die Injection der Blutgetassenbsp;rorgenommen. Gerade wie bei Unterbindung aller Venennbsp;wurdeii auch hier feine collaterale Gefasschen an der Stellenbsp;der Emissarieii in der Sklera nachgewiesen. Auch hiernbsp;batte sich die Vene nicht durch Thrombose verschlossen,nbsp;die aus den Arteri�n eingedruugene Injectionsmasse warnbsp;bis ausserhalb der Sklera zu verfolgen.

Die makroskopische Untersuchung der Augen von dieser Versuchsreilie ergab fast nur Verandenmgen imnbsp;Corpus ciliare und in der Iris. In zwei Fallen, wo dienbsp;zwei oberen Venen liei albinotischen Kaninchen unterbun-den waren, hatte besonders die obere Halfte des Corpusnbsp;ciliare, aber auch derselbe Theil der Iris bei durchfallen-dem Lichte eine rostbrauue Farbe, ivie von veranderteninbsp;Blut heiT�hrend. Die Unterbindung war hier 9, resp.nbsp;25 Tage vorher ausgef�hrt worden. Kach 40 Tagen warnbsp;liei einem anderen Albino, wo 3 Venen unterbunden waren,nbsp;elienfalls braune Farbung des Corp. ciliare zu erkennen,nbsp;111 Tage nach der Unterbindung von drei Venen war innbsp;einem Falie auch die Betina und Chorioidea an einigennbsp;Stellen leicht pigmentirt, und auch das Corpus ciliare hattenbsp;hier oben und unten braune Stellen, wahrend die nasalenbsp;und temporale Seite schwacher gefarbt war. Die Injectionsmasse hatte meist alle Gefasse gut gef�llt, in den unterbunden und nicht unterbunden gewesenen Gebieten ohne

lliiterschied; wo solches nicht der Fall war, betrat es nicht vorzugsweise die iinterbundenen Getassgebiete.

Mikroskopisch wurde besonders auf der Seite, wo die Venen unterbunden waren, braungelbes, in Zeilen iindnbsp;Zellenauslaufern eingeschlossenes\Pigment in der Iris, abernbsp;hauptsachlich im Corpus ciliare und in der Chorioideanbsp;angetrolFen. Die Blutgefasse der Iris und des Corjtus cil.nbsp;waren an nicht injicirten Augen auf der unterbundenennbsp;Seite mit Blut �berf�llt, wahrend die �brigen tast leernbsp;waren. An injicirten Augen war die Injectionsinasse auchnbsp;in die Gebiete sehr gut eiiigedrungen, wo sonst die Blut-�berf�llung zu sehen war. Die unterbundenen Gefassge-biete nehinen also doch an der Circulation Theil, wieuohlnbsp;in geringerem Grade, als in normalem Zustande, wie dienbsp;Blut�berf�llung beweist. Die Gefasse der Chorioidea zeigtennbsp;keine Besonderheiten; vielleicht waren die Venen auf dernbsp;unterbundenen Seite etwas erweitert. In der Chorioidea,nbsp;welche flach ausgebreitet wurde, zeigten sicli die vorher er-wahnten hufeisenf�rmigen und ringf�rmigen Kerne dernbsp;Choriocapillaris. Das Bindegewebe zwischen den Gefassennbsp;schien etwas kernhaltiger auf der unterbundenen Seite.nbsp;Die Peripherie der Iris war nicht verwachsen mit derSklera;nbsp;nur waren auf der unterbundenen Seite immer mehr Iris-ziihne zu finden, als auf der anderen. Die Ketzhautnbsp;war am meisten verandert. Sowohl auf der Seite, wo dienbsp;Gefasse unterbunden waren, als auf der anderen, hatte besonders die Schicht der Stabchen sehr gehtten. Aunbsp;eiuigen Stellen bestanden kleine Netzhautabhebungen, wahrend an anderen die ganze Retina so verandert war, dass dienbsp;einzelnen Schichten nicht mehr erkannt werden konnten.nbsp;Die Sttitzfasern waren starker als normal entwickelt. Dasnbsp;Pigment der Epithelschichte zeigte wieder Fortsatze nachnbsp;innen, und Pigmentzellen lagen in der Retina.

Die Raume zwischen Ketzhaut und Chorioidea waren mit zerfallenem Fibrin gef�llt, worin an vielen Stellen noch

Reiheu you ganz lose liegenden Stabellen zu erkennen waren. Dazwischen wurden an vielen Stellen wieder dienbsp;lilnglichen Kerne gesehen, welche ziiweilen wieder zu zweinbsp;oder drei niit einem schmalen Strang zusammenhingen.nbsp;Das Gewebe der Iris und des Corpus ciliare war deutlichnbsp;verdiclitet durcli Bildung von feinen Bindegewebsfasern.

Wiewohl in den Kallen, wo alle Venen unterbunden Avaren, und nachlier sich ein Collateralkreislauf ausbildete,nbsp;alle Bedingungen f�r eine Stauung im ganzen Gefassgebietnbsp;der Cborioidea gegeben sind, so kann man dem immernbsp;die Thatsache entgegenhalten, dass die im Anfang aufge-ti�etenen liocbgradigen Stauungserscheinungen die normalennbsp;Verhaltnisse ganzlich geandert liaben. Dm daher in allennbsp;Vortexvenen eines normalen Auges eine Hemmung desnbsp;ven�sen Abfiusses zu bewirken, wurden zuerst zwei Venaenbsp;vorticosae unterbunden, und nacli zwei Woclien die zweinbsp;�brigen. An ZAvei Augen, Avelche ich in dieser Weise be-liandelte, traten nur die Erscheinungen auf, AAue sie beinbsp;�nterbindung ZAveier oder dreier Venen besebrieben wordennbsp;sind. Es batten sieb also wabrscbeinlicb nacb 2 Woebennbsp;an den unterbundenen Stellen sebon collaterale Gefass-verbindungen ausgebildet, Avelcbe nacb 14 Tagen, alsnbsp;die anderen Venen gescblossen Avurden, so viel Blut abzu-f�bren vermoebten, dass die starken Stauungsersebeinungennbsp;ausblieben.

Bei zwei anderen Kanincben wurden d�nne Kaden unter den Venae vorticosae durcbgef�brt, und die Endennbsp;zusammengekn�pft, dass unter jeder Vene eine Kaden-scb�nge lag, welcbe so lang Avar, dass das Ende bis innbsp;den Conjunctivalsack reiebte. leb vermutbete, dass dienbsp;AnAvesenbeit des Kadens an und f�r sieb sebon die Ab-fubr des ven�sen Blutes bemmen Av�rde. Die Augen wur-

den ill diesem Zustande 9 Tage lang beobachtet. Es traten aber keine neiinenswerthen Erscheinungen auf. Jetzt wurdenbsp;bei einem der Tliiere, naclidem es fest aufgebnnden war,nbsp;an den Fadensclilingen vermittelst feiner Hakchen Gewiekte Yon 10 bis 20 gr au%eliangt, welche eine Stundenbsp;lang die Fadensclilingen so stark hervorzogen, dass dienbsp;Vortexvene ganz versciilossen sein musste. Die Gewiektenbsp;zogen in der Eioktung der Gesicktslinie an dein Auge,nbsp;indem die Eaden, woran sie aufgekangt waren, �ber einenbsp;horizontalgestellte Stange gefLihrt wurden. Wahrend dernbsp;Belastung war das Auge stark gespannt, der Druek fort-wilkrend = 64 mm Hg Fick ain linken Auge, undnbsp;80 mm Hg F'iek am rechten. Hack Entfernung der Gewiekte sank der Druek schuell wieder, und die Spannungnbsp;des Auges wurde normal. Es waren noch keine blei-benden Veranderungen im Auge aufgetreten. In den folgen-den Tagen waren nur schwacke Erscheinungen an dennbsp;Hetinalvenen und Arteri�n zu beobackten, wie bei Unter-bindung von 2 oder 3 Venen, doch blieb das Yerkaltennbsp;des Auges weiterhin normal. Nach 8 Tagen wurde dasnbsp;Tkier get�dtet; die Injection der Gefasse ergab, dass dernbsp;venose Abfluss an der Stelle der Vortexvenen nur nochnbsp;durek sehr dunne Aesteken vermittelt wurde. Bei deninbsp;zweiten Kaninchen wurdeii ebenfalls weiterhin keine Ak-weichungen vom normalen Verkalten wakrgenommen.

Bei einem anderen Yersuckstkier wurden die Schliugen, sofort nachdem sie unter die Venen durckgef�krtnbsp;waren, mit Gewichten von 10 bis 20 gr belastet. Diese bliebennbsp;eine Stunde lang hangen; in dieser Zeit waren die Symp-tonie des Yerseklusses aller Vortexvenen aufgetreten; dasnbsp;Auge war gross und hart, der Druek gieich 64 bis 70 mmnbsp;.Hg Fick. Die Iris war mit blutigen P�nktchen dureh-setzt, die Kaniinerperipherie durek Anlageruiig der Irisnbsp;aufgehobeii, die vordere Linsenflacke getr�bt, so dass dernbsp;Fundus ganz verschleiert war; in der vorderen Kammer eiii

Hypliaema. Zehn Minuten nacli der Entfernimg der Gewiekte war die Sjjannung wieder normal, 20 bis 26 mm Hg Fick. An den folgendeii Tagen tr�bte sieb die Cornea,nbsp;und wurde das Auge weieber. Nacb 3 Tagen wurden dienbsp;Fadenseblingen nocbnials mit Gewichten verseben undnbsp;wahrend einer balbeu Stunde angezogen. Es trat bierbeinbsp;nur etwas Spaniiungserb�bung auf; nacb Entfernung dernbsp;Gewiekte wurde der Di�uck bald wieder normal. Dienbsp;Seblingen wurden jetzt so nahe an den Vortexvenen wienbsp;in�glich mit der Sebeere abgetragen. Der Verlauf desnbsp;Yersuebes war ini Grossen und Ganzen wie bei Unter-biudung aller Venen. Ein Stadium grosser Weichbeitnbsp;folgte, nacb welcbem die Spanuung wieder ungefabr normalnbsp;wurde. Nacb 68 Tagen war das Auge sebon langerenbsp;Zeit vollstandig ruhig; wegen Hornhauttr�bungen Avar dernbsp;Fundus nur undeutlicb zu seben. Der Augendruck Avurdenbsp;gleich 25 mm Hg Manom. gefuiiden. Die Geiassinjectionnbsp;zeigte, dass alle Vortexvenen gescblossen waren, und nurnbsp;feine collaterale Zweigchen an ihrer Stelle das ven�se Blutnbsp;abf�hrten.

Bei vier weiteren Augeii wurde versucht, von aussen, oblie Eiiischneidiing der Conjunctiva, die Vortexvenen einigenbsp;Zeit zu comprimiren. Ich benutzte dazu erstens zwei Holz-pincetten, deren Branchen durch ein verschiebbares Gummi-bandchen zusamniengedr�ckt wurden. Au den Enden, wo-init sie auf dein Auge rukten, ivaren feine bladelspitzennbsp;angebraebt, welche verh�teten, dass die Pincetten wiedernbsp;von dein Auge abrutsebten. Jede Pincette Avurde auf demnbsp;luxirten Bulbus applicirt und comprimirte eine nasale undnbsp;eine temporale Vene, resp. eine obere und eine untere. Dienbsp;Pincetten diirfen nur so stark auf das Auge dr�cken, dassnbsp;der Augendruck sofort niebt h�her als 40 bis 50 mm Hgnbsp;Fick steigt; ist der Druck iin Anfang viel h�ber, so ka�mnbsp;aiicb das arterielle Blut niebt in das Auge eiiitreten, undnbsp;man bat keine Sicherbeit, dass der Druck durch Filtration

von Augenfl�ssigkeit wieder so weit sinken^ kann, class der arterielle Blutstrom nicht mehr zur�ckgehalten wird.

Bei einem Auge wurden einfach die Yenen wahrend einer halben Stunde comprimirt, bis die Kammer flacbernbsp;wurde, und Aer Tage nacbher ^nocb einmal. Es tratennbsp;keine wesentlichen Yeraiiderungen dabei auf, auch nichtnbsp;nach 10 Tagen. Bei einem anderen Auge wurden wabreiidnbsp;Stunden die Pincetten applicirt, und nachdem sie V4 Stundenbsp;gelegen batten, die vordere Kammer punktirt. Es kam baldnbsp;zu sehr starker Stauung mit Blutung in der Iris undnbsp;Extravasat in der vorderen Kammer. lm weiteren Verlaufnbsp;dieses Yersuches trat nichts Bemerkenswerthes auf; dernbsp;Augendruck wurde bald wieder normal, daim einige Zeitnbsp;subnormal, um wieder zur Norm zur�ck zu kehren. Dasnbsp;Blut in der Kammer resorbirte sicb; der Fundus blieb un-sicbtbar wegen Tr�buugen im Glask�rper hinter der Linse.nbsp;Auch mit zwei elastischen Scblingen, welcbe an einem Ge-stell befestigt waren und von oben und unten um dennbsp;Bulbus gelegt wurden, babe ich die Vortexvenen compri-rairt. Die Scblingen waren durcb ein St�ckchen Holz� sonbsp;weit ge�ffnet, dass die Arteriae ciliares nicht oder nur selirnbsp;wenig gedr�ckt wurden. Wiewobl die Applicirung wieder-bolt wurde und die Dauer der Compression abwechselte,nbsp;traten niemals Erscbeinungen ein, welcbe von den bei dernbsp;�nterbiiidung zweier oder dreier Vortexvenen beobacbtetennbsp;Symptomen wesentlich verschieden waren. Zu erwillinennbsp;ist nur, class die Venen durcb diese Compression nicht zer-st�rt wurden. Einmal fand sicb ein Varix au der Aus-trittsstelle einer Vene von ca. 1,5 mm Breite und 3 mmnbsp;Liinge. Nur die Conjunctiva wurde an der Stelle, wo dienbsp;Scblingen dr�ckten, etwas narbig.

Bei mikroskopiscber �ntersuchung dieser Augen wurden nur wenige Veranderungen gefuncleu, oder solche,nbsp;welcbe schon bei 'der Beschreibung der Augen, wo zweinbsp;oder clrei Vortexvenen geschlossen waren, erwahnt worden

Interessant ist vor allem die constant auftretende Pigmentbildnng, sowolil bei Unterbindung zweier odernbsp;dreier als aller Venae vorticosae. Bei Albinos ist selbst-verstandlich der Nachweis ain deutlichsten; wir liaben esnbsp;hier offenbar mit eineni haematogenen Pigmente zu thrin,nbsp;welches nach und nach aus den rothen Blutk�rperclien ent-steht, die beim Auftreten der Staining in das Gewebe ein-wandern. Daf�r spricht besonders, dass bei den Aiigen,nbsp;WO nur zwei obere Venen gesclilossen waren, es sicli fastnbsp;aiisschliesslich in jenen Theilen der Iris, des Corpus ciliarenbsp;und der Retina und Chorioidea fand, welchen diese Gefassenbsp;angeh�ren. Audi die Parbe, die Form der K�rner undnbsp;Schollen und die Reaction sprechen daf�r, dass dieses Pigment aus den rothen Blutk�rperclien gebildet ist.

Die Pigmentveranderiingen, welche bei pignientirten Kaninchen ophthalmoskopisch schoii sehr deutlich sichtbarnbsp;werden, sind wohl als Wanderungen des Retinalpignientesnbsp;aufzufassen, wodurch es an einigeii Stellen verschwindet odernbsp;theilweise entfernt wird, wahrend es sich in anderen Theilennbsp;der Chorioidea anhiiuft. Ebenso verhalt es sich mit dernbsp;AVanderiing des Pigmentepithels der Retzhaut und der Irisnbsp;und des Corpus ciliare. Dieser letzte Process ist vonnbsp;Capauner ausf�hrhch verfolgt worden; derselbe trittnbsp;namlich ebenfalls auf nach Durchschneidung einiger Ciliar-arterien, wie Berlin und Wagenmann gei�nden haben.nbsp;Meine Befunde scheinen das Ergebniss von Capauner zunbsp;st�tzen, dass die Pignientzellen diircli eigene Bewegung ilirenbsp;Stelle verlassen.

1) Capauner, Das Zustandekommen der Netzhautpigmentirung. Bericht �ber die 23. Vers. der oplitli. Gesellschaft in Heidelberg 1893.

Die Itetraclitliche Atrophie der Stilbclienschicht, welche aiu aiisgesprochensten iii den Augen anftritt, wo alle Venennbsp;unterbunden sind, sowie die �brigeii Veranderinigen dernbsp;Detina sind ein neuer Beweis daf�r, dass die Ernalirungnbsp;der Netzhaut, besonders der percij^renden Blemente, von deinnbsp;Capillarnetz der Cliorioidea aus stattfindet. Die Atropinenbsp;des Nervus opticus mit den Markfl�geln ist wolil liaupt-siichlicli als Aiisdruck dieser Ati'opliie der Netzhaut aufzu-fassen. Zwar wurden auch die eigenen Blutgefasse der Netz-haut verandert gefimden und waren besonders die Netzhaut-arterien immer fadenf�rmig, wenn vier Venen geschlossennbsp;waren, allein beim Kaninchen erstrecken sicli diese bekannt-lich nur iiber die Gegend der Markdiigel; wir k�nnen nichtnbsp;annehmen, dass die hiermit verbundene Ernahrungsst�rungnbsp;allein eine Atropine der Nervenfasern herbeif�hren w�rde.

Besonders wichtig scheint mir das Auftreten der Keratitis parenchymatosa nach Verschluss aller Vortexvenen und die Heilung desselben, wenn collaterale Gefassverbin-dungeii ausgehildet sind. Die Untersuchimgen von Wagen-mann iiber die Durchschneidung der Arteriae cihares habennbsp;es sehr wahrscheinlich gemacht, dass diese noch nicht gilnz-lich verstandene Krankheit mit Ernahrungsst�rungen undnbsp;Entz�ndungen der Chorioidea und des Corpus ciliare zu-sammenhangt. Dass bei der Schliessung des ven�sen Ab-flusses aus diesen Gebieten dasselbe Krankheitsbild zur Be-obachtung kommt, ist eine neue St�tze f�r diese Annahme.nbsp;Zwar wurden, wie Wagenmann angiebt, bei seinen Ver-suchen auch wohl immer einige Venae vorticosae mit durch-schnitten, allein der Verschluss von drei Vortexvenen ruftnbsp;die Keratitis parenchymatosa nicht hervor, und bei Wagen-mann�s Versuchen ist also die Hornhautentz�ndung wirk-lich die Folge der arteriellen Ischaemie. Auch ist dasnbsp;ganze Krankheitsbild bei unseren Versuchen so sehr vonnbsp;dem bei Durchschneidung der Arteriae ciliares auftretendennbsp;Bilde verschieden, dass hier an eine Verwechselung nicht

zii deuken ist. Man k�nnte meinen, dass die Verletzung der Conjunctiva TJrsache der Keratitis ware. Icli habenbsp;midi aber oft �berzengt, dass ringf�nnige Diirchscbneidungnbsp;nnd Abtragung der Conjunctiva bulbi init v�lbger L�sungnbsp;aller Muskelanbaftungen am Corneoskleralrande keine Tr�-bung der Cornea nacb sicb ziebt. JSTur bei der Heilung dernbsp;Wundeii kommt eine sebr scbwacbe Tr�bung am Kandenbsp;der Hornbaut vor.

Die Kataraktbildimg bei tjiiterbindung allerVenen muss ebenfalls als Ernabrungsst�rung aufgefasst werden.nbsp;AVenn die Linsentr�bung scbon in den ersten Wocbeii nacbnbsp;der Operation anftritt, ist dies gewissermassen leicbt ver-standlicb. Etwas scbwieriger wird die Erklarung, wennnbsp;wabrend der bocbgradigen StauungsvQrgange die Linse klarnbsp;bleibt und sicb erst nacbber allmablicb Katarakt aus-liildet. Wir m�ssen dies wobl so auffassen, dass imAnfangenbsp;des Versucbes der venose Abfluss des Blutes nicbt voll-kommen gewesen ist, so dass die Ernabrung der Linse nocbnbsp;eben stattfinden konnte. Die spateren Polgen der Stauung,nbsp;die Verinebrung des Bindegewebes in Cborioidea und Corpusnbsp;ciliare k�nnen dann die Ausscbeidung von Ernabrungsfl�ssig-keit beeintracbtigen, wie auch aus der niedrigen Spannungnbsp;des Auges bervorgebt, und die Eolge der ungen�gendennbsp;Ernabrung ist die langsame Linsentr�bung.

Es ist bemerkenswerth, dass das Bikt der totalen Katarakt fast genau mit dem der Katarakt �bereinstimmt, welcbe durcb Einverleibung von Kapbtbalin bei Kanincben bervor-geruten werden kann. Die von Panas�) seiner Arbeit bei-gef�gte Zeicbnung der totalen Katarakt stimmt fast voll-standig mit der Linsentr�bung, wie icb sie beobacbtet babe.nbsp;Nur sind die Risse, welcbe in dem binteren Tbeil auftreteunbsp;und bis in den Kern vordringeu, nicbt so scbarf umscbrieben,nbsp;wie icb sie gefunden babe (Tafel III, Eig. 1 und 2). Wo

�) Pau.as: Etudes sur la nutrition de Toeil. Archives d�Oph-thalmologie. Tome VII. 1887. pag. 97.

die Kataraktbilduiig spater auftritt und sehr langsam fort-schreitet, sehen tvir, dass liauptsachlich ein ringf�rmiger Bezirk in der hinteren Corticalis den Sitz der ersten Tr�-bungen bildet, wie dies von Mag mis�) bei seinen Versuchennbsp;�ber Naphthalinkatarakt beschrie^en worden ist. Ancli ainnbsp;hinteren Pol tritt eine Tr�bung auf, wahrend die Streifennbsp;in der vorderen Corticalis anfangs sehr unhedeutend bleiben.nbsp;Die Bildung einer Epithelschicht auf der inneren Seite dernbsp;hinteren Linsenkapsel sowohl wie die Proliferation der Epi-thelzellen an der Innenseite der vorderen Kapsel sind eben-falls ganz in Uebereinstimmung init den Erscheinungen beinbsp;der Bildung der Kaphthalin- und der Alterskatarakt. Was dienbsp;Meinung von Panas betrifft, dass die Kataraktbilduiig alsnbsp;eine Polge der Ernahrungsst�rung der Betina aufzufassennbsp;ware, so bin icli im Einklang mit Hess�) der Meinung,nbsp;dass der Kataraktbilduiig vielmelir eine von der Aderhautnbsp;ausgehende Ernahrungsst�rung zu Grunde liegen d�rfte.

Voii grossem Interesse scheint inir auch die Thatsache, dass nach Unterbindung aller Vortexvenen die Peripherie der Iris mit .der Sklera verivachsen kann.nbsp;Aus der Beschreibung der Versuche geht hervor, dass schonnbsp;nach einigen Stunden das Corpus ciliare so ausgedehnt ist,nbsp;dass die Irisperipherie an die Sklera und Cornea ange-dr�ckt wird.

Zwar geht, wie Fig. 1 und 2 zeigen, diese Verklebung nachher theilweise zur�ck, doch bleibt immerhin an vielennbsp;Stellen eine sehr deutliche Verwachsiing der Iris ini Ka�nmer-winkel bestellen. Seriensclmitte durch ein solches Auge er-geben, dass die Verlegung des Ka�nmerwinkels nicht �berallnbsp;gleich weit ausgedehnt ist; au vielen Stellen fehlt dieselbe

1) H. Magnus, Experimentelle Studi�n �ber die Ernahrung der Kr}'stallliiise und �ber Kataraktbildung. v. Graefe�s Archivnbsp;XXXVI. 4.

C. Hess, De la cataracte iiaphtalinique. Revue g�nerale d�ophtlialmologie. Torae VI. Xr. 9.

sogar. Diese seciindare Venvachsung cler Iris veranlasste micli besonders, die spateren Yersuche iiber temporarennbsp;Verschluss der Vortexvenen anzustellen. Ich wollte dasnbsp;Anliegeii der Iris hervorrufen, oline die Gefasse dauernd zunbsp;schliessen. Dies ist mir aber nicht gelungen. Die Ver-wachsung der Lds mit der Sklera findet, wie schon mitge-theilt wurde, ohne Zwischenlagernng von Bindegewebe statt.nbsp;Dies scheint mir darum wichtig, weil an diesen Augen mitnbsp;dem Manometer angestellte Filtrationsversuche ergaben, dassnbsp;die Fltissigkeit aus der vorderen Kammer normal schnellnbsp;filtrirte. Ich will dies hier nur constatiren und kann nichtnbsp;weiter auf diese Thatsache eingehen.

Durch die Untersuchungen von Leber ist festgestellt, dass die Augenfliissigkeit das Auge hauptsachlich im Kam-merwinkel verlasst. Schliessung oder Verengerung diesernbsp;Abfuhrwege muss unbedingt Drucksteigerung zur Folgenbsp;haben. Alan hat oft dagegen angefiihrt, dass die vorderenbsp;Augenkammer beim Glaukom nicht vertieft ist, was sie dochnbsp;sein miisste, wenn das Hinderniss an ihrem Ausgange gelegen ist. Vom theoretischen Standpunkte betrachtet istnbsp;dies in so weit richtig, dass bei langsamerer Str�mung ausnbsp;der hinteren in die vordere Kammer die Iris etwas wenigernbsp;nach vorn gespannt sein miisste. Ich glaube aber nicht,nbsp;dass diese Verschiebung der Iris eine wahrnehmbare seinnbsp;k�nnte, deun wenn der Druck iin Glask�rper und der innbsp;der vorderen Angenkammer nicht messbar verschieden sind,nbsp;wie ich gefunden habe, so kann auch die Spannung dei�nbsp;Iris nach vorn, welche durch die Fl�ssigkeitsstr�mung ver-ursacht wird, keine messbare sein. Yom practischen Standpunkte betrachtet hat aber der Yei�schluss der Abfuhrwegenbsp;der Fl�ssigkeit aus der vorderen Kammer so viele anderenbsp;Folgen, dass die Abflachung cler Kammer uns gar nicht zunbsp;wundern braucht. So wird z. B. durch einen hohen Druck,nbsp;der inittelst einer Canule rait langem Schlauch und Trichternbsp;in der vorderen Kammer des Auges eines lebenden Kanin-

chens langere Zeit uiiterlialten tvird, dieser Rauin nicht er-weitert, sondern verengt. Bei einein Druck von 100 ram Hg, der wiihrend einer halben Stunde nnterhalten wurde,nbsp;sail ich die vordere Kammer auffallend flach werden. Walir-scheinlich ist die Haiiptursache di^ Hyperaemie des Corpusnbsp;ciliare, welches die Iris nacli vorn driingt.

IJieser letzte Versuch soil nicht als Beweis angef�hrt werden, dass beim mensclilichen Glaukom die Verleguugnbsp;des Kammerwinkels secnndar und die Drucksteigerung pri-rallr ist; ich habe ihn nur citirt, nin es begreiflich zu machen,nbsp;dass Verschluss der Filtrationswege und flache vorderenbsp;Kammer einander nicht ausscliliessen. Esistsehrwahrscheiii-lich, dass die vordere Irisverwachsung, besonders wemi dabei viel Bindegewebe gebildet ist, den Abfluss des Kammer-wassers aus deni Auge bemint. Gesetzt nun, es kiime beimnbsp;nienschlicheu Auge vor, dass Stanung in allen Vortexvenennbsp;eine Verwachsung der Irisperipherie hervorriefe, welche durchnbsp;Eetention der Augenfl�ssigkeit Glaukom ei�zeugte, so m�sstenbsp;doch immer die Verlegung des Kammerwinkels als die letzte,nbsp;die wesentliche Ursache der Krankheit betrachte! werden.nbsp;In diesem Siune aufgefasst, halte ich es f�r wahrscheinlich,nbsp;dass in nianchen Fallen von Glaukom die Krankheitser-scheinungen durch Stauung in den Vortexvenen verschlimmertnbsp;und besonders weniger der E�ckbildung zuganglich werden.

Als Hauptergebniss dieser Versuche iiber den totalen oder partiellen Verschluss einiger odernbsp;aller Vortexvenen k�unen wir behaupten, dass in keineranbsp;Fall ein Krankheitsbild wahrgenommen wurde odernbsp;ein Symptomencomplex zu Stande kam, welchenbsp;wesentlich an die beim mensclilichen Glaukomnbsp;auftretenden Erscheinungen erinnerten.

Die acute Dnicksteigerung, welche bei Unterbindung aller Venen auftritt, ist kein Glaukom im eigentlichen Sinne,

weil sie nach sehr kurzer Zeit spontaii sich zur�ckbildet und in Hypotonic �bergeht, und weil sie nicht lange genugnbsp;dauert, um die f�r Glaukom charakteristischen Folgezustiindenbsp;des gesteigerteii Druckes hervorzurufen.

Der temporiiren Drucksteigerung, welche uacli der Unterbindung zweier oder dreier Venen auftritt, kann mannbsp;noch weuiger den Namen Glaukom beliegen, weil die Drucksteigerung hier das einzige krankhafte Symptom ist, undnbsp;alle anderen fehlen.

Es ware zu erklaren, warum in diesen letzteren Fallen nicht andere Symptome des Glaukoms, sei es auch nurnbsp;vor�hergehend, wahrgenommen wurden. Bekanntlich erklartnbsp;man sich alle Krankheitserscheinungen des Glaukonia simplex einfach aus den abnormen Yerhaltnissen, welche durchnbsp;den erh�hteu Druck ini Innern des Auges hervorgerufennbsp;werden. Wenn die Drucksteigerung wirklich allein die TJr-sache ist, wodurch solche erhebliche St�rungen auftreten,nbsp;so ist es also sehr wahrscheinlich, dass die temporilre Er-li�hung des Druckes nach Unterbindung zweier oder dreiernbsp;Vortexvenen nicht lang genug angehalten hat oder nichtnbsp;gross genug war, um dasselbe Krankheitsbild zu erzeugeii.nbsp;Allein ich glaube, dass man bis jetzt eiiien wichtigeii Factor,nbsp;der bei der Drucksteigerung eine Rolle spielt, zu wenig be-achtet hat, welcher ebeufalls das Ausbleiben von weiterennbsp;Symptomen in diesem Falie erklaren kann. Es wird nara-lich nach meiner Meinung voii sehr viel Gewicht f�r dienbsp;Ernahrung des Auges sein, oh die Drucksteigerung durchnbsp;Retention oder durch Hypersecretion von Lymphe in clemnbsp;Auge bedingt wird. Ini ersteren Falie wird der Stoffwechselnbsp;des Auges in hohem Grade leiden, denn auf der einen Seitenbsp;Averden die Stoffwechselproclucte ungenligend aus clem Augenbsp;abgef�hrt, wahrend auf der anderen Seite die Ausscheiclungnbsp;von ernahrender Lymphe aus den Blutgefassen in clem Augenbsp;gehemmt ist. Bei der Druckerh�hung durch Hypersecretionnbsp;niiissen ivir unterscheiden zAvisohen derjenigen, welche durch

active und derjenigeu, welche durch passive Hyperaemie hervorgerufen wird. Bei der letzteren wird die Aussclieidungnbsp;von Lymplie in das Auge vermehrt sein mussen, und ebensonbsp;auch die Abfulir derselben aus dem Auge. Es wird alsonbsp;gar kein Mangel au eigentlichen ernahrenden Bestandtheilennbsp;auftreteii, und die Stoffwechselproducte werden reiclilicli ab-gef�lirt werden, weil der ganze El�ssigkeitsweclisel zuge-nommen bat. Audi die Zufubr von Sauerstoff und die Ent-fernung von Koblensaure aus den Geweben wird nicbt ui e b rnbsp;beeintracbtigt sein als in dem Falie, wo die Drucksteigerungnbsp;durcb Retention von Augenlymphe bervorgerufen wird, weilnbsp;111 beiden Fallen ungefabr dieselbe Quaiititat Blut das Augenbsp;in der Zeiteinbeit durcbfliesseii wird; demi wilbreiid bei dernbsp;ven�sen Stauuiig diese Blutmeiige etwas kleiner als normalnbsp;sein wird, durch Verengeruiig der Ausflussstellen des ven�sennbsp;Bliites, wird die Drucksteigerung, welche durch Retentionnbsp;von Lymplie bedingt ist, die normalen Gefasse coiiiprimiren,nbsp;und dadurcb den Zufluss von Blut nacb dem Auge ver-riiigern. Zwar bat aucb der relative Gebalt des Blutes annbsp;Sauerstoff einen Einfluss auf deii Austauscb des letzterennbsp;gegen Koblensaure aus den Geweben, allein die Gr�sse desnbsp;Gesammtquerschnittes des Gefassgebietes ist ebeiifalls vonnbsp;grossem Einfluss auf diesen Process und deshalb wird iiinbsp;den beiden genannten Fallen die Gewebeatbninng des Augesnbsp;wohl ungefabr gleich gross sein.

Die arterielle Hyperamie, welcbe ebenfalls eine Hypersecretion bervornifen kanii, wird begreiflicberweise dem durch St�rung der Ernahrungsverbaltiiisse noch Velnbsp;weniger schaden k�nnen, als die venose Staiiimg.

Weiin wir jetzt wieder zii unserem Ausgaiigspiinkte zur�ckkehren, so w�rde also die temporare, verbaltnissmassignbsp;geringe Drucksteigerung, welcbe nacb Unterbindung dreiernbsp;oder zweier Yortexveiien wahrgenommeii wurde, daruni keiiienbsp;Glaukomerscheinungen bervorgerufen baben, weil die Er-nahrung des Auges nicht gestort war und der Driick nicbt

eine clerartige H�lie eireicht liatte uncl die Drucksteigerung nicht lange genug anhielt, dass dieselbe an und f�r siclinbsp;die Ernalirungsprocesse beeinflussen koniite.

Auf Grund von der vorliergehenden Auseiiiandersetzung scheint es mir ebenfalls w�nscheiiswerth, nicht jede Druck-steigening als Glaukom zii bezeichnen. Den letzten ISTaniennbsp;sollte man meiner Ansicht nach nur gebrauchen, wenn dernbsp;bekannte Symptomencomplex verhanden war. Wenn wirnbsp;einmal ini Besitze eines Instrumentes sind, welches �ber dienbsp;Spannung der menschlichen Augenkapsel genaue Auskunftnbsp;giebt, so k�nnte sich herausstellen, dass hei vielen Augen,nbsp;welche keine erheblichen Krankheitserscheinungen darbieten,nbsp;der Tonus des Bulbus ebenso gross ist, wie in vielen Fiillennbsp;von Glaukoma simplex.

Wenn es also richtig ist, dass das Auge durch Betention von Lymphe viel inehr leiden muss als durch Hypersecretionnbsp;derselben, wenn auch beide Processe eine gleiche intraocularenbsp;Drucksteigerung hervori�ufen k�nneii, so geht daraus hervor,nbsp;dass wenn wir �berhaupt nur eine Ursache f�r das Glau-koni annehmen wollen, eine Retentionstheorie zur Erklarungnbsp;der Krankheitserscheinungen viel mehr Wahrscheinlichkeitnbsp;f�r sich hat als eine Hypersecretionstheorie.

Wenn wir die Kesultate dieser Versuche am Kaninchen-auge auf die Verhaltnisse des menschlichen Auges �ber-tragen d�rfen, und ich sehe keinen triftigen Grund, waruin dies nicht der Fall sein k�nnte, so folgt daraus, dass dienbsp;Glaukomtheorieen, welche als priniare Ursache dernbsp;Kraiikheit eine Stauung im Gebiete der Venaenbsp;vorticosae annehmen, nicht haltbar sind.

Birnbacher und Czermak^) haben als priinare Ui'-sache eine Entz�ndung in der Chorioidea angenommen, welche sich auf dieWenae vorticosae und in die Emissarien

d A. Birnbacher und W. Czerniak, Beitriige zur patliolo-gisclien Anatomie und Pathogenese des Glaukoms. v. Graefe�s Arch, f. Ophthalm. XXXII. 2 und 4. 1886.

diesel� Venen in der Sklera fortpflanzt. Naclilier soil eine Proliferation der Endotlielzellen der Venae vorticosae ent-stehen, ivelche zu totaler oder partieller Obliteration diesernbsp;Gefasse Mirt. I)ie Heinmung des veii�sen Abflusses ausnbsp;der Cliorioidea ruft Stauiingsersclieiniingen hervor nnd dasnbsp;Krankheitsbild des Glaukoms kann ilirer Aiisiclit nacli ausnbsp;dieser �rsache erkliirt werden. Neue Versuclie �ber dienbsp;Folgeii der Staining sind von diesen Autoren nicht gemachtnbsp;worden; sie f�hren besonders die von Scliult�n geinaclitennbsp;Versuclie �ber Unterbindiiiig der Venen als Beweis an, dassnbsp;daiiernde Driicksteigeriing folgen ni�sse. Auch die An-lieftung und Verwachsiing der Irisperiplierie init der Cor-neoskleralgrenze wollen Birnbaclier und Czerniak nichtnbsp;aufgefasst haben als eine durcli Druck entstanclene Ver-wachsung. Sie lassen dabei eine wirkliche priinilre Ent-ziindung die Haiiptrolle spielen.

Dass der erli�lite Druck die Ursache der Entz�nduiig in den Emissarien und der Endoplilebitis sein k�nnte,nbsp;weisen Birnbaclier und Czerinak entschieden zur�ck.nbsp;Als Beweis daf�r wird von ilinen angef�lirt, dass oft einigenbsp;Vortexveiien entz�ndet oder geschlossen waren, die anderennbsp;aber sich als vollkommen normal darboten. ISlaclilier battenbsp;Birnbacher 1) Gelegenlieit, einen frisclien Fall von Glaii-koni zu untersiichen. Er fand dabei, dass nirgeiids Ent-ziinduug ini Fontana�sclien Eauin bestand, und aiicli iiurnbsp;�/g der Irisperiplierie mit der Comeo - Sklera verwaclisennbsp;war, wobei dann der eigentliclie Kammerwinkel noch immernbsp;frei blieb. Die Chorioiditis und Endoplilebitis einiger Vor-texvenen wiirden aber angetroffen. Daher meint Birnbacliernbsp;auf die Letzteren noch mehr Gewicht legen zu mussen.

Zunachst ist hier zu bemerken, dass die von Schuiten gemachten Versuclie sich �ber sehr kurze Zeit er-

*) Birnbaclier, Beitrag zur Anatomie des Glaucoma aoutum. Festschrift. Graz 1890.

streckten; es handelt sich dabei mir um eiiie nianometrische Bestimmiuig. Wie sclion hervorgehoben wiu�de, ergabennbsp;meine Versncbe gar keinen Auhaltspnnkt f�r die Glau-komtbeorie von Birnbacber mid Czermak. Wir sindnbsp;also gen�tbigt, die von diesen Autoren bescbriebeiien Ent-z�ndungsvorgange an den Vortexvenen nnd in der Cborioi-dea als nebensacblicbe Processe aufzufassen, die sicb zurnbsp;Drncksteigerung vielleicbt secundar, vielleicbt coordinirtnbsp;verbalten. Dafiir spricbt auch, dass von anderen Unter-sucheni diese Endophlebitis der Venae vorticosae keines-wegs als ein constantes Vorkommniss beim Glaukom ge-funden wurde.

Priestley Smithi) machte die mikroskopische Unter-sucbung von 10 Augen, welche durch primares Glaukom, uiid von 3, welcbe durch secundares Glaukom verlorennbsp;gegangen. waren, nnd konnte keinen grossen Unterscbiednbsp;constatiren zwiscben dem Verbalten der Venae vorticosaenbsp;bei diesen Augen und bei deneii eines gesunden Auges.nbsp;A. AV. Stirling^) untersuchte die Cborioidea und die Vortexvenen bei 20 Augen, welche wegen primarem Glaukomnbsp;enucleirt worden waren, und fand nur in drei von den unter-suchten Augen Veranderungen aii den Vortexvenen. Innbsp;allen anderen Pallen war an diesen Gefassen nicbts Ab-normes wabrzunehinen. In 11 von den 20 Augen, wurdenbsp;Entz�ndung der Cborioidea constatirt; dies spricbt sebrnbsp;dafiir, dass sowohl die Chorioiditis wie die Endophlebitisnbsp;nebensacbbcbe Processe oder wobl tbeilweise Eolgen dernbsp;Ernabrungsst�rungen im Auge sind und dass es nur vonnbsp;der Intensitat derselben und von dem Zeitpunkte der Enucleation des Auges abhiingt, ob die Entz�ndung schon auf

'0 Alex. W. Stirling, An Inquiry into the condition of the vortexveins of 20 eyes enucleated for primary Glaucoma. Ophth.nbsp;Hosp. Rep. Vol. 13. 1893.

die Emissarieii der Venen �bergegriffen hat, oder dieselben noch als normal angetrolFen werden.

Auch Ulrich') konnte die Untersuchungen von Birn-bacher und Czerinak nicht bestatigen. Er meint daher, dass die von ihnen vertretene Glai^kointheorie nur f�r einigenbsp;wenige Ealle zutrifft.

Von den alteren Glaukointheorieen ist es besonders die von Adani�k, welche sich mit dem Einflusse der Stauungnbsp;in den Vortexvenen beschaftigt. Die von diesem Antornbsp;angestellten Versuche �ber den Verschluss aller Venen sindnbsp;iin Anfange dieses Aufsatzes erwahnt. Auf Grund diesernbsp;Befunde sieht Adam�k die Hauptursache des Glaukomsnbsp;in der abnormen Blutvertheilung im Auge und keineswegsnbsp;in der Drucksteigerung, welche nach seiner Ansicht nie-mals im Stande ist, die Circulation im Auge in der Weisenbsp;zu beeintrachtigen, wie dies beim Glaukom wahrgenom-men wird.

Auch Adam�k hat den Effect der TJnterbindung aller Vortexvenen nicht langer beobachtet, als die manometrischenbsp;Bestimmung erforderte. Die weiteren Folgen sind geradenbsp;das Gegentheil von Glaukom. Weiter muss ich bemerkennbsp;dass Adam�k bei seinen Versuchen die Conjunctiva undnbsp;die Anheftungen der geraden Muskeln des Auges, somitnbsp;auch die vorderen Ciliararterien und Venen, v�llig durch-trennte, und dass also der manometrisch gefundene Drucknbsp;nicht ganz als Effect der Unterbindnng der Vortexvenennbsp;aufzufassen ist.

Derselben Ansicht wie Adam�k ist Stellwag von Carion. Nur f�gt dieser noch hinzu, dass die Elasticitatnbsp;der Sklera einen regulirenden Einfluss auf den Augendrucknbsp;haben m�sse. Gefasslahmungen sollen nach diesem Autornbsp;meist den Ausbruch des Glaukoms herbeif�hren.

h �lricli, Kritik neuerer Glaukomtheorieen. Arch. f. Augen-he�kunde XXVI. 1893.

Audi auf secundarem Wege, liaben Einige gemeint, k�niite eine Stauung in den Yenae vorticosae auftreten.nbsp;Nach Eoser^) soil eine spontane Drucksteigerung die Aus-trittstellen der Yenae vorticosae in der Sklera coinprimiren,nbsp;die dadiirdi liervorgerufene venose Stauung soil eine weiterenbsp;Druckerh�huiig bewirken, wodurch auch wieder die Yortex-venen gedrUckt werden, uud also ein Circulus vitiosus ent-steht. Es ware demnacli also jedes Auge fortwalirend dernbsp;Gefahr eines Giaukonianfalles ausgesetzt.

Yon Schoen^) in Leijizig ist eine Glaukomtbeorie aufgestellt worden, wobei er besonderes Gewicht auf dennbsp;Tonus des Ciliarmuskels legt. Dieser Muskei soil uamhchnbsp;vermittelst sehr feiner Fasern, welche in der Chorioideanbsp;verlaufen, seinen eigentlichen Ansatz an der Lamina cri-brosa haben und der Tonus des Muskels soil eine fort-wilhrende Spannung der Chorioidea bewirken und verhin-dern, dass das Corpus ciliare und die Linse nach vorn ge-driingt werden. Tritt eine Parese oder eine Paralyse desnbsp;Muskels ein, so dringen Linse und Corpus ciliare nachnbsp;vorn und hemmen den Abfluss von Fl�ssigkeit aus deinnbsp;Auge. Eine logische Folge der Parese des Ciliarmuskelsnbsp;ist dann der Yerlust der Spannung der Chorioidea. Sonbsp;weit ich geseheii habe, ist das Letztere und die m�glichernbsp;Weise dadurch eintretende St�ruiig in der Circulation dernbsp;Aderhaut nirgends von Schoen besonders betont worden.nbsp;Jedoch behauptet er�) in einer Prioritatsverwahning gegennbsp;Straub, dass die Lehre von der Spannung der Chorioideanbsp;niit allen ihren Folgerungen bez�ghch des Aiigendrucksnbsp;und des Glaukoms zuerst von ihm aufgestellt und begr�ndet

worden sei, imd es ist m�glicli, dass dies in einer Arbeit gescliehen ist, welche mir nicht unter die Augen kam.

Straub 1) hat bei seiner Glaukomtheorie das Haupt-gewicht gelegt auf die Spannung der Chorioidea. Dieselbe soil im normalen Auge durch den Tonus des Ciliarmuskelsnbsp;so stark gespannt sein, dass sie den ganzen iiitraocularennbsp;Druck tragt, und dadurch sollen seiner Ansicht nach dernbsp;perichorioideale Lymphraum und die Austrittstellen dernbsp;Vortexvenen gegen den Druck des Auges gesch�tzt sein.nbsp;-Der Verlust des Tonus des Ciliarmuskels soil danu Drucknbsp;auf die Vortexvenen herbeif�hren, weil die Aderhaut dennbsp;Augendruck nicht mehr triigt, und die dadurch verursachtenbsp;Stauung in Blutgefassen und Lymphraum soil das Bild desnbsp;Glaukoms hervorrufen.

Hancock^) hat vor langerer Zeit die Behauptung auf-gestellt, dass eine arthritische Affection der Blutgefilsse den Musculus ciliaris in bestandigen Spasmus versetzen sollte,nbsp;und dass in Folge dessen durch die Verlnndung des Corpusnbsp;ciliare mit der Chorioidea secundar eine ven�se Stauungnbsp;im Auge auftreten m�sste. Hiernach w�rde also durchnbsp;Spasmus des Ciliarmuskels bewirkt werden, was nach Schoennbsp;und Straub die Parese des Muskels zur Folge Iiaben soil.

Diesen vier letzteren Glaukomtheorieen kaun ich das Resultat meiner Versuche entgegenhalten. Dieselbeu zeigen,nbsp;dass, obwohl eine Stauung erh�hte Secretion giebt, diesenbsp;durch erh�hte Filtration aus dem Auge wenigstens so weitnbsp;compensirt werden kann, dass nur eine massige Druck-.steigerung oder auch normaler Druck besteheji bleibt,nbsp;wahrend von Glaukomsymptomen nicht die Rede ist. Dienbsp;Glaukomtheorie von Schoen w�rde dadurch also eines der

*) M. Straub, �eber das Gleichgewiclit der Gewebs- und Fl�ssigkeitsspannung im Auge. In v. Graefe�s Arch. f. Ophtlialm.nbsp;XXXV. 2. 1889.

Momente, welche von ihr als Ursaclie der Drucksteigerung betrachtet werden, verlieren; die Vorstellungeii von Eosei�,nbsp;Hancock und Straub �ber die in Rede stehenden Ver-haltiiisse werden dadurch aber ganz uiihaltbar.

Kehren wir jetzt zu unserein Ausgangspunkte zur�ck, so k�nnen wir den Satz aufstellen, das s jede Glaukom-theorie, welche als wesentliche Ursache derKrank-heit eine Stauung in den Yortexveiien annimmt, seinbsp;es durch primare Erkrankung derselben, oder seinbsp;es durch auf ihren Wandungen lastenden Druck,nbsp;durch experimentelle Wahrnehmungen am Thier-auge nicht bestatigt wird.

IT.

F�r seine Behauptung, dass die Chorioidea eigentlich den intraocularen Druck tragt, und die Sklera nur alsnbsp;Schutzvorrichtung bei pl�tzlicher starker Drucksteigerungnbsp;dient, bat Straub auch experimentelle Beweise beizu-bringen versucht. Er sclmitt nainhch beim lebenden Kanin-chen ein kleines Fenster aus der Sklera, in der Glegendnbsp;zwischen den Venae vorticosae und dem Cornealrande,nbsp;wahrend der Druck ini Auge durch Verbindung init einemnbsp;Manometer bestimmt und geregelt werden konnte, und nahmnbsp;wahj�, dass die Chorioidea sich nicht aus der Oeffnung vor-buchtete, wenu der normale Augendruck nicht �berschrittennbsp;wurde. Besonderen TVerth legt Straub auf die Stelle, wonbsp;das Loch in der Sklera angebraclit wird. Er sah namlich,nbsp;dass die Chorioidea auch bei normalem Druck nach aussennbsp;gepresst wurde, wenn die Oeffnung der Sklera so gelegennbsp;war, dass die Chorioidea sich au der Stelle gegen dienbsp;Sklera verschieben konnte. Machte er aber die Oeffnungnbsp;der Sklera an einer Stelle, wo die Chorioidea durch dienbsp;austretenden Vortexvenen und durch die Insertion desnbsp;Musculus ciliaiis am Sklerocomeali�ande fixirt ist, so blieb

nach Straub die Vorbuchtuiig aus. Zunachst muss ich liierzu bemerken, dass schon die Beobachtungen von Straubnbsp;beweisen, dass die Chorioidea nicht im Stande ist, den normalen Augendrnck zu tragen, demi ware dies der Fall, sonbsp;k�nnte weder die Form, noch die,Stelle des Loches in der

Sklera auf das Besultat des Versuches Ein�uss haben. Ich liabe aber, weil die Sache mir wichtig schien, die Versuchenbsp;wiederholt, und fand, dass auch daim noch, wenn der Drucknbsp;im Auge mit dem Manometer auf 0 gestellt wurde, die

Die Versuche wurden folgendermassen angestellt. Die Can�le des Leber�schen Manometers wiirde in die vorderenbsp;Kammer eines Kaninchenauges eingef�hrt und der Augen-druck bestimmt; er betrug 33 mm Hg. Dann wurde dienbsp;Sehne des Musculus rectus superior durchschnitten undnbsp;zur�ckgeschlagen; zwischeii den Austrittsstellen der Venennbsp;und dem Oornealrande wiu�de jetzt ein viereckiges Fensternbsp;ans der Sklera mit Schonung der Chorioidea ausgesclmitten,nbsp;von 3 mm Seite in meridionaler und von 4 mm in aqua-torialer Richtung. Die Chorioidea w�lbte sicli sofort starknbsp;aus der Oefihung hervor; dann wurde schnell der Augen-druck mittelst des Manometers herabgesetzt, um zn er-mitteln, welchen Druck die Gefasshaut �berhaupt tragennbsp;konnte, ohne ihre normale Lage zu verlassen; dabei wurdenbsp;gefundeu, dass selbst wenn der Druck bis auf 0 gesmikennbsp;war, die AV�lbung der Chorioidea noch immer grosser Avar,nbsp;als die AV^�lbung der iunereu Sklerafliiche. Weil mannbsp;gegen diesen Versuch den Einwaud machen k�nnte, dassnbsp;der normale Druck, dessen Wirkung die Chorioidea alleinnbsp;einen Augenblick ausgesetzt war, deren Elasticitat beein-tr�chtigt haben k�nnte, wurde bei dem zweiten Auge des-selbeu Thieres so verfahren, dass, nachdem der Augen-druck mit dem Manometer gleich 24 mm Hg gefundeu war,nbsp;der Druck im Auge auf 0 herabgesetzt und jetzt die Oeff-nung in der Sklera angebracht wurde. Die Seitenlange

�war bei dieseni Loche 2 mm iii meiidionaler mid 4 mm iii �quatorialer Ricbtung. Auch hier lag l)ei eiiiem Drucknbsp;= 0 die Chorioidea sclion in der Oeffnung der Sklera, beinbsp;2 mm Hg sclion ausserhalb der ausseren Oberflaclie, willi-rend sie bei 25 mm Hg ungefahr 1,5 mm aus der Oeffnung Yorgebuchtet wurde. Bei z-wei anderen Augen -svurdennbsp;die Versuche wiederbolt, oline das Auge uiit dem Manometer zu verbinden. Audi hier lag beim normalen Augen-druck die Chorioidea ungefahr 1 mm aus der Sklerawunde,nbsp;�wahreiid bei punktirter Kammer die Gefasshaut sich nichtnbsp;ganzlich innerhalb des Auges zur�ckzog.

Wie'wohl die Heilung und der -weitere Verlauf dieser Skleradefecte beim Kaninchenauge mit der eigeiit-lichen Frage �ber die Tragkraft der Chorioidea und dernbsp;Eetina -wenig zu thun haben, so scheint es mir doch interessant, die dar�ber geniachten Beobachtnngen hier niit-zutheilen.

Am ersten Tage, nachdem das Pensterchen ;ius der Sklera geschnitten war, hatte das Auge eine Spanuung vonnbsp;10 mui Hg Fick; che verdere Kammer war etwas flachei';nbsp;die Chorioidea lag etwas Aveuiger iveit in der Skleraivundenbsp;vor. In den folgenden Tageii anderte das Bild sich inso-weit, dass die Conjunctiva anfing, in der Umgebung desnbsp;Skleradefectes mit derselbeii zu verwachseii; das Auge ivurdenbsp;liald normal gespannt (Druck = 25 bis 30 mm Hg Fick),nbsp;Drei Wochen nach der Operation ivar die Sklerawunde ganznbsp;mit Conjunctiva und Bindegewebe bedeckt; die Bedeckungnbsp;war widerstandsfahig uiid die durch das Gewebe durch-schininiernde Aderhaut ivar nur sehr wenig �ber die ausserenbsp;Flache der Sklera vorgebuchtet. lm Verlauf von 3,5 Mo-naten entstand au der Stelle der Operation ein leichtesnbsp;Staphylom der Sklera und das Gewebe innerhalb der fr�herennbsp;Sklera wunde war ungetahr 1 mm �ber die Umgebung vorgebuchtet.

die Chorioidea eingeschnitten worden, nachdem der Versuch �ber die Tragkraft derselben beendigt war. Aucb hier zeigtenbsp;die Heiluiig uiigefahr denselben Veiiauf; nur blieb in dennbsp;ersten Tagen das Aiige weicher (Druck 8 bis 12 mm Hgnbsp;Fick) iind eine helle Blase blieb eit^ige Tage in der Wuiidenbsp;der Chorioidea sicbtbar. Zwei Wocben nacb der Oiierationnbsp;war die Spannung des Auges normal und die Wnnde initnbsp;Conjunctiva und Bindegewebe bedeckt. Irn Verlauf voiinbsp;3,5 Monateii entstand aucb hier ein kleines Stapbylom dernbsp;Sklera und leichte Vorw�lbung des Augeninhaltes au dernbsp;Stelle des Skleradefectes.

Die mikroskopiscbe Untersucbung dieser Augen zeigte, dass in dem Falie, wo nur die Sklera entfernt war, dienbsp;Chorioidea noch eine Kuppe bildete, welche die Kr�inmungnbsp;der normalen Aderhaut in der Fmgebung des Loches uinnbsp;0,95 mm �berragte. Die Chorioidea tvar ausserlicb bedecktnbsp;mit einer Schicht von iieugebildetem Bindegewebe, welchenbsp;eine Dicke vou 85 ^ batte. Die Schicht sah dem normalennbsp;Skleragewebe sehr ahnlich, nur lagen die Lamellen regel-massig �bereinander, und das Gewebe war verhiiltnissmassignbsp;reich au Kernen. Die gauze aussere Flache des Augesnbsp;war in dieser Gegend mit einer d�nneren Schicht vonnbsp;straffem Bindegewebe bedeckt, welche eine Dicke von 25 //nbsp;batte, und auch Keste der Conjunctiva waren in der Um-gebung zu erkennen. Die Sklera, welche das fr�here Lochnbsp;in derselben begreiizte, war etwas dicker als weiter entferntnbsp;und mass 425 bis 560 fi. Die staphylomat�se Chorioideanbsp;war etwas verd�nnt; au einer Stelle, gerade da, wo dienbsp;Ausbuchtung der Aderhaut anting, wurde ein kleiner Kissnbsp;in derselben gefnnden, in welchen Skleragewebe hiueinge-wachsen war; etwas weiter entfernt liatte sich die Supra-chorioidea von der Adei�haut abgel�st und bildete eine kleinenbsp;Kui)f)e �ber der Flache der letzteren. Die Retina war hunbsp;Bereich des Staphyloms sehr verandert; die Schicht dernbsp;Stabchen war giinzlich verschwunden, und auch der �brige

�lieil der iN^etzliaut sehr uiiregelmassig gebildet und stark verd�nnt. Aii einigen Stellen bestand chorioretinale Yer-�\vaehsung, an anderen v�llige Abl�sung der Netzhaut. Dasnbsp;Pigment der Retina war durch alle Schichten derselbennbsp;zerstrent, und auch in der Umgebung des Staphyloms warnbsp;die Netzhaut verandert und besonders das Pigment in allenbsp;Theile derselben eingedrungen. Die Pigmentzellen zeigtennbsp;an vielen Stellen langere Auslaufer.

Bei dem Auge, wo auch die Chorioidea eingeschnitten war, wurden dieselben Veranderungen der Aetzhaut vorge-funden; an der Stelle, wo die Aderhaut perforirt war, bestand in dem Staphylom der Chorioidea eine zweite Aus-buchtung, in welche sich die Reste der Retina fortsetzen;nbsp;dieselben bestanden hauptsachlich aus grossen runden undnbsp;auch mehr lilngliclien Kernen. Das Staphylom der Chorioidea �berragte hier die Kr�mmung der Aderhaut in dernbsp;Plmgebung um 0,95 mm, das totale Staphylom dieselbe umnbsp;1,24 mm. An einer Stelle bestand eine sackf�rmige, seit-liche Ausbuchtung �ber dem Loch in der Aderhaut; dieselbe entsprach wahrscheinlich dem Yorfall des Glask�rpersnbsp;nach dem Einschneiden der Chorioidea. Die Bedeckung diesesnbsp;Sackes war sehr d�nn, namlich 68 (i\ die Decke des �brigennbsp;neugebildeten Skleraabschnittes betrug 136 /lt;. Die Skleranbsp;auf der Seite des fr�heren Loches hatte eine Dicke vonnbsp;3)90 bis 475 und war ebenfalls etwas dicker als dienbsp;angrenzenden Theile. Bei diesem Auge �berragte das Staphylom ausserlich die normale Kr�mmung der Sklera umnbsp;0,88mm; bei dem zuerst beschriebenen betrug dies 0,55 mm.

Die Heilung dieser k�nstlichen Defecte der Sklera, der Chorioidea und der Retina stimint veilig �berein mit dennbsp;Beobachtungen, welche dar�ber bei Yerletzungen des mensch-lichen Auges gemacht worden sind. Ein sehr interessanternbsp;Fall ist von Julius Duffingi) beschrieben worden; die

Augenli�lleii waren hier doppelt perforirt durch eine Stich-sage, welche unten am Cornealrande in das Auge einge-drungen war und oben dicht hinter der Ora serrata die Bulbuskapsel wieder perforirt batte, jedoch ohne die Conjunctiva zu durchbohren. Die letztere Wunde war durchnbsp;Neubilduiig eines skleraahnlichen GFewebes von der Dickenbsp;der normalen Sklera gescblossen worden; es batte sicb annbsp;dieser Stelle ein 'grosses Staphylom gebildet. F�r weiterenbsp;Einzelheiten und auch f�r die Literatur �ber experimentellenbsp;und accidentelle Sltleraverletzungen verweise ich auf dienbsp;genannte Arbeit.

Diese Yersuche scheinen mir zur Gen�ge zu beweisen, dass weder die Chorioidea noch die Retina im Stande sind,nbsp;einen nennenswertben Theil des intraocularen Druckes zunbsp;tragen. Nur so viel ist zuzugeben, dass m�glicberweise dienbsp;Chorioidea etwas gespannt und ein wenig ausgedehnt ist^nbsp;wahrend die Sklera unter dein normalen Drucke stebt, undnbsp;in diesem Falie k�nnte man bebaupten, dass diese kleinenbsp;Spannung der Chorioidea einen geringen Theil des intraocularen Druckes trage.

Allein ich glaube, dass sowohl an der Aussenseite wie an der Innenseite und im Gewebe der Chorioidea einenbsp;Lymph-Spannung besteht, welche von dein intraocularennbsp;Drucke nicht viel verschieden sein kann, da Beide Functionennbsp;des Blutdruckes sind. Ebenso stelle ich mir vor, verhaltnbsp;es sich mit der Retina, und es kann claher von einemnbsp;Tragen des intraocularen Druckes in dem Sinne, dass sienbsp;nicht den ganzen auf ihrer inneren Seite lastenden Drucknbsp;nacli aussen fortpflanzen, nicht die Rede sein. H�chstensnbsp;k�nnten sie etwas zusamniengepresst werden, doch eben weilnbsp;die Lymphe �berall in dem Gewebe ungefahr dieselbenbsp;Spannung haben wird, wie der intraoculare Druck, kann

meines Erachtens auch dies als ausgesclilossen betraclitet werden. Nur auf den Elementen, aus welclien das Gewebenbsp;besteht iind welclie als solche nicht melir von Lymplie durch-str�mt A\^erden, iastet anf allen Seiten der intraoculare Dnick.'nbsp;Kurz formulirt k�nnen wir also sagen: nur wenn die Lymplienbsp;auf der ausseren Seite der Chorioidea resp. der Retina nnternbsp;einem etwas geringeren Druck anlangte ocler abgesondertnbsp;w�rde als anf der inneren Seite derselben,Lware es m�glich,nbsp;dass ein kleiner Tbeil dieses Druckunterschiedes yon dernbsp;Chorioidea resp. von der Retina getragen w�rde.

Ob nicht der Tonus,; sondern die Contraction des Ciliar-muskels im Stande ist, der Chorioidea temporal- eine Span-nung zn verleilien, hangt ab von der Dehnbarkeit dieser Membran. Dar�ber waren bei Thieren mit einem gut ent-wickelten Ciliarmiiskel Versuche anzustellen.

Den Ausgangspunkt der Yersuche von Straub bildete eine Wahrnehmnng von Donders^), nach welcher in demnbsp;normalen menschlichen Auge, welches sofort nach der Enucleation mit dem Messer halbirt wird, die Chorioidea sichnbsp;etwas zusammenzielit, so dass ein schmaler Saum dernbsp;inneren Skleraflilche am Rande des halben Bulbus sichtbarnbsp;wird. Dies beweist, wie Donders hervorhebt, dass die Chorioidea eine gewisse Siiannung hat. Donders meinte, dassnbsp;wahrend des Lebens die Spannung der Chorioidea gewissnbsp;noch gr�sser sein m�sste, well die Muskelb�ndel der Gefiissenbsp;und des Ciliark�rpers einen Tonus besitzen. Straub be-obachtete beim Durchschneiden von normalen Augen, dassnbsp;die Chorioidea besonders im vorderen Alischnitt des Bulbusnbsp;von der Sklera sich abhob, und schloss daraus ebenfalls,nbsp;dass die Chorioidea eine Spannung habe. Dieser Schlussnbsp;scheint mir weniger siclier, deun ivie leiclit kann beimnbsp;Schneiden eine kleine Abl�sung der Chorioidea entstehen

b Donders, Die Anomalien der Refraction und Accommodation des Auges. Wien 1866. p. 320.

und etwas Fl�ssigkeit zwischen Sklera und die letztere eindringen, wodnrch das Bild einer Contraction der Chorioidea vorgetilusclit werden kann. Es fallt mir auch auf, dassnbsp;Straub, der die angebliche Spannung der Chorioidea deinnbsp;Tonus des Ciliarmuskels nnd nicht der eigenen Elasticitatnbsp;derselben zuschreibt, diese EetractiiJn der Aderliant begreif-lich tindet, denn mit dem Tode hort doch wohl der Tonusnbsp;des Muskels ebenfalls auf.

Wie gesagt, schliessen meine Versuche eine minimale Spannung der Chorioidea nicht aus. Auf der anderen Seitenbsp;aber glaube ich, dass auch die Wahriiehm�ng von Dondersnbsp;nicht beweist, dass die Chorioidea einen sehr kleinen Theilnbsp;des intraocularen Druckes tragt. Denn wahrend des Lebensnbsp;sind die Blutgefasse derselben nicht nur in der Breite,nbsp;sondern auch in der Langsrichtung ausgedehnt, wodurchnbsp;das Gewebe der Chorioidea gespannt wird. Doch diesenbsp;Spannung lastet nicht auf dem Innern des Auges, sondernnbsp;wird von dem Blutdruck getragen.

Um zu beobachten, wie diese Verhiiltnisse beini Kanin-�chen liegen, wurde wahrend des Lebens wieder ein vier-eckiges Eensterchen von 4 mm Seite aus der Sklera ge-schnitten, und nachdem die Vorbuchtung der Chorioidea einen Augenblick beobachtet worden war, das Auge punktirt,nbsp;worauf die Vorbuchtung viel geringer wurde, aber dochnbsp;noch deutlich sichtbar blieb, Jetzt wurde das Thier durchnbsp;Chloroform get�dtet; in den ersten Secunden nach demnbsp;Tode nahm die Vorbuchtung noch weiter ab, und lialdnbsp;�berragte die Chorioidea die innere Fliiche der Sklera nichtnbsp;mehr. Das Auge Avurde vorsichtig enucleirt und mit demnbsp;Messer ein meridionaler Schnitt durch die Augenh�llen ge-f�hrt, worauf das Auge weiter mit der Scheere halbirtnbsp;wurde. An dem Bande der Sklera, wo der Messersclmittnbsp;gefallen war, hatte sich die Chorioidea deutlicls etwas zur�ck-gezogen, so dass ein schmaler Se.uni der Sklera, welchernbsp;noch mit etwas braunem Pigment bedeckt war, sichtbar

wurde. Die Retina dagegen lag bis zum Eande der Schnitt-flache und zeigte sogar hier und dort kleine Falten. Das frische Auge des Kanincliens ist mit dem Messer nichtnbsp;wolil ganzlich zu halbiren, weil die Hiillen zu d�nn sind;nbsp;daher musste aucii noch die Scheere benutzt werden, nndnbsp;WO diese die sammtlichen Augenh�llen durchtreuiit hatte,nbsp;zog sich die Cliorioidea nicht zuriick, weil durch den Drucknbsp;der beiden Klingen der Scheere die Sklera und die Cho-rioidea wahrscheinlich etwas an einander gepresst waren.

Dieser Versuch scheint mir zu beweisen, dass die von Donders beobachtete Zusammenziehung der Chorioideanbsp;nach dem Tode der Elasticitat der Gefasswande zuzu-schreiben ist. Es ware aber in�glich, dass auch die postmortale Contraction der Muskelfasern der Getasse und desnbsp;Corpus ciliare sich an dem Zustandekommen der Erscheinungnbsp;betheiligten.

AVir k�nnen also mit Gewissheit sagen; in dem normalen Auge hat die Chorioidea, und zwar verm�ge der iu ihr verlaufenden Blutgefasse, eine gewisse Spannung; diesenbsp;Sjjannuug �bt aber keinen Druck aus auf das Innere desnbsp;Auges, so dass durch dieselbe der perichorioideale Raumnbsp;theilweise dem intraocularen Druck entzogen werden k�nute,nbsp;denn sie wird durch den Blutdruck im Gleichgewicht gehalten.

Ob in dem normalen Auge die Chorioidea als Ganzes vielleicht eine kleine Spannung besitzt, so dass sie wirklichnbsp;einen geringen Theil des intraocularen Druckes tragt, da-r�ber waren mit geeigneten Methoden weitere Versuche an-zustellen.

Ich habe auch die Retina bei dieser Betrachtuug mit herangezogen, weil neulich von Kicolai') die Angabe ge-macht worden ist, dass die normale Netzhaut einen Theil

des Augeiidruckes tragen soil. Er scliloss dies aus Mes-suiigen �ber die Dicke der Retina am todten Kaninchen-niid Proschauge mit und ohne Punktion der vorderen Kammer. In dein Auge, wo die Kammer bald nach dem Tode punktirtnbsp;war, wurde die Retina dicker gefunden als in dem anderennbsp;Ange desselben Thieres. Nicolai' meinte nun, dass diesnbsp;niclit anders als durcli Zusammenziehung der Flaclie nachnbsp;mit Dickenzunahme der entspannten Ketzhant zii erkliirennbsp;ware. In dem Auge bleibt namlich einige Zeit nach demnbsp;Tode ein Dritck bestehen, und dieser wurde in dem einennbsp;Auge durch die Punktion aufgehoben.

Ich habe diese Versuche wdederliolt und kann die von Nicolai gemachte Beobachtung bestatigen ^).

In der folgenden Tabelle sind die Werthe eingetragen, w^elche ich f�r die Dicke der Netzhautschichten an �ber-einstimmenden Stellen von zwei Augen desselben Thieresnbsp;gefunden habe. Das eine Auge wurde sofort, nachdem esnbsp;aus der Orbita des durch Chloroform get�teten Kaninchensnbsp;entfernt war, in 3 V2 pfocentige L�sung von rauchendernbsp;Salpetersaure gelegt; das andere Auge wurde nach demnbsp;Tode erst an der Hornhaut punktirt, dann enucleirt undnbsp;in dieselbe Hartungsfl�ssigkeit gelegt. Zwisclien der Punktionnbsp;der vorderen Kammer und dem Einlegen in die Salpetersaure waren ungefahr drei Minuten vergangen. (Tabellenbsp;s. S. 91.)

Aus den obenstehenden Zahlen ist erstens ersichtlich, dass die Chorioidea in dem nichtpuuktirten Auge bedeu-tend dunner gefunden ivurde als in dem punktirten, wie-w'ohl nicht immer im selben Verhaltniss. Dasselbe kannnbsp;gesagt tverden von den einzelnen Schichten der Netzhaut;nbsp;nur bei einer Messung (5 mm unterhalb des Nerv. opt.)nbsp;wurden die innere K�rnerschicht und das Ganglion opticuinnbsp;mit den Nervenfasern in dem nicht punktirten Auge ein

Die hier anzuf�hrenden Versuche wurden schon in derNederl. Tijdschrift voor Geneeskunde ver�ffent�oht.

wenig dicker gefunden. Eiii bestimmtes Gesetz, wonach einige Schichten der Hetina fast unverandert und dienbsp;�brigen verdicht sein sollten, wie dies Nicolai aufgestelltnbsp;bat, hahe ich bei meinen Messungen nicht entdeckennbsp;k�nnen.

Ich hahe auch Messnngen angestellt an zwei Augen, welche durch Hartung in kochendem Wasser fixirt wordennbsp;waren und kam hier zu demselben Resultat, wiewohl dienbsp;Unterschiede der Dicke auch hier nicht �herall gleich grossnbsp;waren. Die Hartung auf diese Weise giebt ebenfalls sehrnbsp;schone Priiparate der Netzhaut. Eigenth�mlich ist es, dassnbsp;bei den so behandelten Augen die Innen glieder der Stabellen sich mit Eosin sehr stark farhen, wahrend die Aussen-glieder viel weniger Earbstoff annehmen. .Es gieht dies einnbsp;Bild als oh eine neue Schicht zwischen Stabehen und ausserenbsp;K�rner eingelagert ware. Bekanntlich werden auch mitnbsp;Carniin die Innenglieder der Stabehen gefarbt, wahrendnbsp;die Aussenglieder keinen Earbstoff aufnehmen. An Augen,nbsp;welche direct nach dem Tode in Formol gehartet waren,nbsp;konnte ein �nterschied in der Dicke der Netzhaute nichtnbsp;nachgewiesen tverden, wiewohl die Netzliant hier gut gehartet

war. quot;Wurde, iiach der Angabe voii Nicolai, einige Stuiideii gewartet, iiachdem das eiiie Auge punktirt war, und dannnbsp;die Hartuiig mit 10 �/o Formol angefangen, so war dienbsp;Schicht der Stahchen schon so verandert, dass von Messungnbsp;keine Rede sein konnte. Die anderen Schichten warennbsp;unregelmilssig, zeigten aber an l�eiden Augen keine auf-fallenden Unterschiede.

Aus diesen letzten Versuchen geht hervor, dass das H artungsmittel Einlluss auf das Auftreten der Erscheinimgnbsp;bat. Die Mittel, welche am schnellsten harten, wie Sal-petersaure und kochendes Wasser, haben also sehr wahr-scheinlich die Netzhaute zu einer Zeit fixirt, wo der Unter-schied der Dicke noch bestand, wilhrend das im Vergleichnbsp;mit den genannten Mitteln etwas langsamer wirkende Formol die Retina erst fixirte, als der Unterschied zwischennbsp;Ijeiden schon wieder verschwunden war. Dass die Art dernbsp;Einwirkung der Hartungsmittel bei dem punktirten Augenbsp;eine andere sein sollte als bei dem nicht punktirten, undnbsp;dass daraus die Unterschiede der Dicke vielleicht erklartnbsp;werden k�imten, kommt mir unwahrscheinlich vor. Nicolainbsp;hat schon daran gedacht und bei der Punktion daraufnbsp;geachtet, dass die Stich�ffnung in der Cornea klein warnbsp;und schrilg durch dieselbe verhef, so dass die Saure dortnbsp;nicht schneller eindringen konnte als irgendwo sonst.

Wie ich schon gezeigt hahe, kann f�r die Erkliirung dieser Beobachtung die Spannung der Retina im lebendennbsp;Auge nicht herangezogen werden. Ich glauhe aher, dassnbsp;auch ohne dies zu thun, f�r die Erscheinung eine sehr ge-n�gende Erkliirung gegeben werden kann. Wenn das Thiernbsp;get�tet worden ist, so bleibt im Inneren des Auges einnbsp;Druck von 10�15 mm Hg bestehen. Wird bei dem einennbsp;Auge die vordere Kammer punktirt, so wird der Druck innbsp;demselben = 0 und das Auge wird in dem Zustande worinnbsp;es ist verharren. In dem anderen Auge aber Avirkt dernbsp;Druck noch fort und dies wird zur Folge haben m�ssen,

tlass aus dem Gewebe imd den Gefassen der Retina und Chorioidea Fl�ssigkeit ausgepresst wird, weil sowolil dienbsp;Lymphspannuiig wie der Blutdruck in denselben mit deinnbsp;Tode anfgeh�rt baben. Wir in�ssen also, wenn das Augenbsp;kiirz nacb dem Tode schnell gehartet wird, die Retina undnbsp;die Cboi�ioidea in dem nicht punktirten Auge dunner findeiinbsp;als in dem punktiiten Auge. Wahrend also nach Nicolainbsp;die geringere Dicke der Netzhaut des nicht punktirten Augesnbsp;der im Leben entspricht, ist vielmehr die Netzhautdickenbsp;des punktirten Auges als die normale airzusehen und dienbsp;des nicht punktirten Auges ist als postmortal verandert zunbsp;betrachten. Daf�r spricht auch die schiefe Lage der Stabeken in dein letzteren Falie, worauf schon Nicolai auf-merksam machte. Hat der Druck sich dui�ch Filtrationnbsp;ausgeglichen, so k�nnen die Chorioidea und die Netzhautnbsp;wieder Fl�ssigkeit aufnehmen und ihre fr�liere Form zur�ck-bekommeii. Dasselbe kann stattfinden, wenn das Hartungs-mittel diese Haute zu spat erreicht.

Eiu Theil des iutraocularen Druckes bleibt nach dem Tode noch langere Zeit bestellen. Bei einem Kaninchennbsp;war der Druck wahrend des Lebens 41 mm Hg Manom.,nbsp;sofort nach dem Tode 14 mm und ungefahr eine Stundenbsp;nachher noch 8 mm. Bei zwei anderen Augen land ichnbsp;beim Leben einen Druck von 24 resp. 31 mm und sofortnbsp;nach dem Tode 11, resp. 15 mm Hg Manom. Selbstver-stiindlich wurde bei diesen Versuchen das Auge wahrendnbsp;des Sterbens uiid weiter nach jeder Bestimmung von demnbsp;Manometer abgeschlosseii.

Wenn gegeu die hier gelieferte Erklarung l�r die von Nicolai gefundene Thatsache keine Einwande zu machennbsp;sind, so w�rden wir also an der alten Vorstellung, dassnbsp;Sklera und Cornea den intraocularen Druck im eigentlichennbsp;Sinne tragen, festlialten k�nnen.

des Manometers immer in die vordere Kammer eingef�hrt. ]\I an k�unte also noch den Einwand machen, dass -vvennnbsp;aucli der Druck in der vorderen Kammer herabgesetztnbsp;war, solches doch nicht im Glask�rper der Fall zu seinnbsp;brauchte. Hier�her gieht der folgende Abschnitt diesernbsp;Arbeit Anfschluss.

Ueber diese Frage besteken noch immer die verschie-densten Ansichten. 8o viel ich gesehen habe, sind niir von L. Bellarminoff 1) Versuche angestellt worden, umnbsp;zu entscheiden, ob zwischen diesen beiden ein �nterschiednbsp;besteht. Bellarminoff bestimmte niit dem Schult�n�-scheii Manometer 2) an beiden Augen desselben Thieres dennbsp;Angendruck, am einen Auge in der vorderen Kammer, amnbsp;anderen Auge im Glask�rperranm, und x�egistrirte dienbsp;Schwankungen des Druckes unter verschiedenen Bedingungennbsp;mit seinem photograjxhischen Apparat. Br kam zu demnbsp;Schluss, dass kein �nterschied zwischen beiden besteht.nbsp;Hierzu muss ich bemerken, dass bei dieser Methode kleinenbsp;Unterschiede des Druckes in der vorderen Kanrmer und imnbsp;Glaskorperraum gar nicht zur Beobachtung kommen werden;nbsp;zweitens aber findet man den Augendi-uck bei beiden Augennbsp;desselben Thieres in der vorderen Kammer geniesseu oftnbsp;sehr verschieden, was wohl mit rvechselnden Circulations-x erhaltnissen zusammenhangt, welche wieder leicht aus den

*) L. Bellarminoff, Anweiidung der graphischen Methode bei Untersucliung des iiitraocularen Druckes. Arob. f. d. ges. Pbysio-logie Bd. XXXIX. S. 449.

Ueber die Brauchbarkeit des Scbult�n�schen Manometers s. die folgende Arbeit von mir in diesem Hefte des Archivs.

abnorineii Verlialtnissen, worin sicli das Versuchstliier be-findet, zii erklaren sind. Nim ist es klar, dass wenn wirk-licli ein Unterscliied zwischen Glask�rperdruck und Druck in der vorderen Kammer bestande und der Druck iin einennbsp;Auge wirklich b�lier war als in dem anderen, nacli dernbsp;Methode von Bellarminoff der Druck iin Glask�rjjer undnbsp;in der vorderen Kammer als scheinbar gleich gefundennbsp;werden k�nnte.

Audi giebt die Einrichtung zum Kegistriren des Augen-druckes keinen Aufschluss �ber die Druckscliwankungen. Bellarminoff photographirt namlicli die Bewegungen dernbsp;Luftblase, welclie sich iii dem Thermometerrolir des Schul-t�n�schen Manometers befindet.

Weil nun die Verschiebung dieser Luftblase nicht der Druckschwankung entspricht, so bestimmt Bellarminoffnbsp;nach Ablauf des Versuches, welcher Druck in dem Augenbsp;besteht, wenn die Luftblase jedesmal an ihren Anfangs-punkt zur�ckgebracht wird und benutzt die auf diese Weisenbsp;gewonnene Scala um die wirklichen Druckschwankungeiinbsp;mittelst der Curve zu bestimmen. Dies ist aber nicht rich-tig; deun wenn der Druck im Auge steigt, tritt sofort Fl�s-sigkeit aus dein Bulbus und die Luftblase wird nach aussennbsp;verschoben; durch die Verschiebung im engen Thermo-nieteiTohr steigt aber der Druck im weiten Maiiometerrohrnbsp;nicht merkbar, und so lange die Umstlinde, welche dennbsp;h�heren Druck im Auge bedingen, anhalten, tritt immernbsp;mehr Pl�ssigkeit aus dem Bulbus in das Manometer ein.nbsp;Diese ausgetretene El�ssigkeitsmenge iv�rde aber unter normalen Verlialtnissen nienials auf einmal in dem Auge ent-halten gewesen sein; durch erh�hte Filtration ware einnbsp;grosser Theil wieder aus dem Auge eutfernt worden, undnbsp;der im geschlossenen Auge wirklich erh�hte Druck hiittenbsp;auch Avieder die Secretionsvorgiiiige beeinflusst und zivarnbsp;herabgesetzt. Die von Bellarminoff berechneten Druck-h�hen sind also entweder viel zu gross oder viel zu

Reine Resultate �ber die Druckschwankung unter ver-schiedenen Verlialtnissen bekommt man nur dann, wenn jedesmal das Auge von dem Manometer abgeschlossen uiidnbsp;niir dann einen Augenblick die Communication zwiscbeunbsp;Auge und Manometer hergestellt wird, wenii man detinbsp;Druck bestimmen will. Um Druckschwankungen zu regi-striren, kann man erst recht kein weites Manometerrolirnbsp;benutzen; man braucht dann ein m�glichst diinnes Queck-silbermanometer oder ein geschlossenes Luftmanometer, daniitnbsp;durch eine kleine Menge Rl�ssigkeit, welche das Auge ver-lasst, sofort der Druck im Manometer steigt. Man k�nntenbsp;dann die Bewegung der Hg-Oberflache oder der Fl�ssigkeits-sarde, welche mit dem Auge iu Verbindung steht, photo-graphiren. Allein genau wird der Druck dabei nie ge-messen.

Um den Augendruck, der im Glask�rper und in der vorderen Kammer besteht, mit einander vergleichen zunbsp;k�unen, schieu mir nur ein Weg der richtige, namlich der,nbsp;dass man abwechselnd die beiden Raume desselben Augesnbsp;mit dem Manometer in Verbindung setzt. Dies wurde er-reicht durch ein T-Rohr, mit Tf�rmig durchbohrtem Halmnbsp;an der Theilungsstelle. Bin Ende des Rohres stand mitnbsp;dem Manometer in Verbindung, das zweite mittelst einernbsp;Can�le von 1,5 mm Durchmesser des Lumens mit demnbsp;Glask�rper in der Niihe des Corp. ciliare und das drittenbsp;Ende mittelst der nadelf�rmigen Canule mit der vorderennbsp;Kammer. Die Einf�hrung der Can�len war ohne Verlustnbsp;von Kammerwasser oder Glask�rper gelungen; wiihrendnbsp;dieses Vorganges war das Manometer von den beiden Raumennbsp;und auch diese gegenseitig abgeschlossen. Durch zweck-massige Drehung des Glashahnes wurde jetzt das Manometer mit dem Auge in Verbindung gebracht und der Drucknbsp;in der vorderen Kammer bestimmt. Wahrend das Mano-

meter imveranderten Stand beliielt, wurde jetzt der Glas-liahn gedrelit, so dass der Glask�rperramn mit dein Manometer in Yerbinduiig trat und zugleicli die vordere Kammer abgesclilossen wurde. Dabei trat nun gar keine Aenderungnbsp;in dem Stand der Hg-Saule ein. Die Communication durcbnbsp;die Can�len war beiderseits eine vorz�glicbe. Wilhrendnbsp;�/.t Stuiiden, in denen icb das Auge in dieser Lage be-obachtete, war nipmals eine Aenderung im Stand des Queck-silbers wahrzunehmen. Der Druck stieg wahrend des Ver-suches von 21 mm auf 24 mm Hg und zwar absolut gleicb-inassig in beiden Haumen. Nacb Stunden wurde dernbsp;Druck in der vorderen Kammer mittelst des Manometersnbsp;bis auf 50 mm Hg gesteigert. Dreliung des Glashabnesnbsp;zeigte, dass der Druck im Glask�rper ebenso viel ge-stiegen war. Daim wurde der Druck im Glask�rper bisnbsp;auf 100 mm gesteigert, und aucli jetzt wieder erwies sichnbsp;der Druck in der vorderen Kammer um ebensoviel erh�lit,nbsp;als iin Glask�rper.

Aus diesein Versuch gebt also zweifellos ber-vor, dass zwiscben dem Druck in der vorderen Kammer und im Glask�rperraum kein nacbweis-barer Unterscbied bestebt. Die Linse mit der Irisnbsp;bilden also im Auge eine vollkoinmen beweglicbe Scbeide-wand, durcb welche etwaige Dmcksteigerungen im einennbsp;oder anderen Kanm sofort �bertragen werden. Wenn mannbsp;beim Kanincbenauge, dessen vordere Kammer mit demnbsp;Manometer in Verbindung stebt, den Druck bis auf 0 mmnbsp;herabsetzt, so bleibt immer nocb etwas Fl�ssigkeit in dernbsp;vorderen Kammer, es muss also der Druck im Glask�rpernbsp;dann gleich Kuil sein. Man kann aucb wahrnebmen, weimnbsp;man ein normales Auge punktirt, dass nicbt sofort die Irisnbsp;ganzlich an der Cornea anliegt, dies tritt erst bei offeuernbsp;Wunde nach einigen Secunden ein, wenn das sicb ansam-melnde, neu gebildete Kammerwasser binter der Iris, dicsenbsp;nacb vorn drangt.

lm Anschluss au diese Versuche sei es mir eiiaubt, noch ein Paar Bemerkungen �ber einige Streitpunkte dernbsp;jetzigen Glaiikomtheorieen hinzuziif�gen.

Es wird von manchen Autoren noch nicht als sicher-gestellt betrachte!, ob die El�ssigkeit, welche aus dem Corpus ciliare abgeschieden wird, ihren Weg durch die Pupille nach der vorderen Kammer nimmt, oder ob sie die Irisnbsp;quer durchsetzt und so die Kammer erreicht.

Man hat das Letztere daraus schliesseti wollen, dass Ferrocyankalium, welches einem Thiere sitbcutan eingespritztnbsp;wird, nach dem es in die hintere Kammer durch die Blut-gefasse ausgeschieden worden ist, seinen AVeg quer durchnbsp;die Iris nach der vorderen Kammer nimmt, wie durchnbsp;Fixirung mit einem Ferrisalze nacligewiesen werden kann.nbsp;Auch mittelst Injectionen von Fluorescin hat man dasselbenbsp;beobachtet. Die Versuche sind zuerst von Knies^), nach-her von �lrich^), Ehrlich und Pfl�ger*) angestelltnbsp;worden; Ad. Weber s), Schol er und �hthoff�) konntennbsp;die Besultate nicht bestatigen. Leber�) hat oft bestritten,nbsp;dass die mit diffundirbareir Salzen und Farbstoffen ange-stellten Versuche einen Kachweis f�r die Lymphstr�mungennbsp;im Auge liefeni k�nnten, und ich kann diesem Urtheil nurnbsp;beipflichten. Wenn man einmal beobachtet, wie schnell z. B.nbsp;Ferrocyankalium durch eine dicke Membran diffundirt, wird

�) Ad. Weber, Transact, of the Internat, med. Congress. VIL Sess. London 1881. Vol. III. p. 76 ff.

Leber, S. u. A. die Discussion �ber den Vortrag von Greeff bei der 23. Vers. der Oplitli. Ges. zu Heidelberg 1893.

man es begreiflicli findeii, dass bald, nachdem das Ferro-cyankalinm in die hintere Kammer gelangt ist, dieses durch Diffusion quer durch die Iris in die vordere Kammer dringt.nbsp;Dies kann aber der Fall sein, olnie dass der Lymphstromnbsp;im Auge diesen Weg zu nehmen braucht. Bei der Diffusion tritt nur der Farbstoff oder das Salz durch die Tren-nungswand und keine Fl�ssigkeit.

Bei oberflachlicher Betrachtung scheint der Weg durch das grosse Loch der Pupille der nat�rlichste, den dienbsp;Augenfl�ssigkeit nehmen k�nnte, um aus der hinteren innbsp;die vordere Kammer zu gelangen. Allein die Verhaltnissenbsp;sind bei naherer Ueberlegung doch nicht so einfach.

Besonders Ulrich i) hat darauf hingewiesen, dass die Linse mit der Iris ein bewegliches Septum bildet, und dassnbsp;die erstere in die Oeffnung der letzteren genau einpasst.nbsp;Solange die Linse nicht von der Zonula zur�ckgehaltennbsp;wird, und dies ist nach Ulrich beim Auge nie der Fall,nbsp;so bildet dieses Septum eine Trennungswand zwischen dernbsp;vorderen und der hinteren Kammer. In einer spaterennbsp;Arbeit^) meint Ulrich, dass die Augenfl�ssigkeit nur sehrnbsp;schwer zwischen Linse und Iris hindurchtreten k�nne; jenbsp;h�her der Augendruck ist, um so uiidurchgangiger meintnbsp;er, muss dieser Weg sein. Der Hauptstrom soil dann durchnbsp;die Iriswurzel treten.

Die meisten Ophthalmologen haben sich dieser Ansicht nicht angeschlossen; sie nehmen an, dass der Lymphstromnbsp;nur durch die Pupille seinen Weg nimmt.

Ich habe versucht, diesen Streitpunkt der L�suug ePvas niiher zu bringen. Erstens steilte ich folgenden Yersuch an.nbsp;Ueber einen Glastrichter von ca. 13 cm Dirrchmesser dernbsp;Oeffnung wurde eine nicht allzn leicht dehnbare Gummi-

R. Ulrich, Ueber die Ernilhrung des Auges, v. Graefe�s Arch. 1'. Ophthalm. XXVI. 3.

membran gespaiiut, welche iu der JVIitte eiiie kreisf�rniige Oeffnung von 2,5 cm Durchmesser batte. . Auf diese Oeff-nung wurde ein Gummiball you 5 cm Durchmesser gelegt,nbsp;der beinahe ganz mit Wasser gef�llt war, so dass er ebeiinbsp;in Wasser untersaiik. Das Ganze wurde mit einem Tricliternbsp;Yon 15 cm Durchmesser der Oeffnu'iig �berdeckt; der zweitenbsp;Tricliter griff also etwas �ber den ersten, und die dadurchnbsp;eutstehende E,imie wurde mit Siegellack vollgegossen. Aunbsp;den R�hren der beiden Tricliter wurden dann langere Gummi-schliiiiclie aiigebracht und jeder mit einem anderen Tricliternbsp;yerbunden, welche aii einem Stativ befestigt waren. Dasnbsp;Ganze wurde mit Wasser gef�llt, wahrend dessen der Ballnbsp;von der Oeffnung entferiit wurde. Das Wasser stand dannnbsp;in den beiden Reservoirs iiat�rlich gleicli hoch. Wurde jetztnbsp;der Ball durch Schiefhalten des Apparates wieder aufnbsp;die Oeffnung gebracht, so konnte aii der Seite dei' Meiu-bran, wo der Ball sich befand, ein Ueberdruck hergestelltnbsp;werden, der sich nicht mehr ausglich. Ein Beweis also,nbsp;dass der Ball so genau die Oeffnung abscliloss, dassnbsp;keine Fl�ssigkeit hindurchtreten konnte. Jetzt wurden dienbsp;zwei zusammengekitteten Trichter gedreht, bis die treniiendenbsp;Membraii vertical stand. Der Ball, wiewohl durc^ keinenbsp;St�tze zurUckgehalten, blieb in der Oeffnung hangen. Dienbsp;Membran war nat�rlich nach der Seite des geringerennbsp;Druckes convex. Wurde jetzt durch Hebuug des einennbsp;Trichters der Druckunterschied geringer gemacht, so wurdenbsp;die Convexitilt der Membran entsprechend geringer. Dernbsp;Ball blieb aber immer in der Oeffnung hangen. Bei einemnbsp;Druckunterschiede von 10 mm Wasser hing er noch ganznbsp;fest in der Oeffnung, um erst hinauszufallen, als der Druckunterschied zwischen beiden Seiten der Membran gleichnbsp;.Null wurde.

Man kann den Versuch auch anders anstellen, indem man den Schlauch auf der Seite des geringeren Druckesnbsp;abklemmt und nacli und nach Wasser von dieser Seite aus

in den Trichter liiiieinpresst. Die Membran wird danii inehr und mebi' zur�ckgedrangt nnd zieht sicli znsammen. Dernbsp;Druck ist danu ebenfails jedesmal auf der convexen Seitenbsp;der Membran kleiner als auf der concaven Seite iind zwarnbsp;genau uni die Spanuuug der Membran. Erst wenn dienbsp;letztere keiiie Spaimiuig mehr bat, d. h. nabezn flacli istnbsp;und anfangt zu scblottern, fallt der Ball ab. Ich liabenbsp;aucli ein kleineres Augenschema angefertigt, wo die Zonulanbsp;durcb vier elastische Fildeii vorgestellt wird, welcbe beinbsp;starkem Ueberdruck den Ball sogar zur�cklialteii Avollten,nbsp;allein ich glaube, dass das erstere instructiver ist, weil dernbsp;Ball abfilllt, wenn er nicht mehr durch den Ueberdruck innbsp;der Oetfnung festgehalten wird.

Es fragt sich jetzt, ob beim lebenden Auge dieselben Verhiiltnisse gefunden werden, wie bei unserem schema-tischen Auge. Statt des Balls haben wir die Linse,nbsp;deren ObeiHilche ebenfails glatt ist, und welche iiach vornnbsp;oder nach hinten bewegt werden kann. AVir nehmen diesnbsp;z. B. wahr bei Punktion der vorderen Augenkamnier; dienbsp;Linse tritt danu stark nach vorn und die Iris wird nachnbsp;vorn convex. Man darf daraus aber nicht schliessen, dassnbsp;im normalen Auge die Zonula fast ohne Aufwand voiinbsp;Kraft ausgedelmt werden kann, demi bei der Aufhebung desnbsp;Druckes im Auge wird derUmfang der hinteren Augenh�lleunbsp;verkleinert und es wiire m�glich, dass dadurch auch dienbsp;Anheftungastellen der Zonula mehr nach vorn verlegt w�rden.nbsp;Die Bewegung der Iris und Linse nach vorn bei Punktionnbsp;der vorderen Kammer ist eben der Aiisdruck dieser Volums-verkleinerung des hinteren Abschnittes des Auges. Jeden-falls aber werden unter normalen Verhaltnissen die Linsenbsp;und die Iris an eiuaiider gepresst, wie aus der grosserennbsp;Tiefe der vorderen Kammer nach Entfernung der Linse ausnbsp;dem Auge hervorgeht. Die Iris selbst ist eine elastische,nbsp;gespannte Membran, auf beiden Seiten derselben stehtnbsp;El�ssigkeit und es kommt jetzt also nur darauf an, ob die

Flilclie der Iris, welche der Linse anliegt, so eben und schmiegsam ist, dass zwischen beiden keine Capillarspaltennbsp;iibrig bleiben. 1st dies letztere der Fall, so kann die Fl�s-sigkeit arts der hinteren Kammer unni�glich durch die Pu-pille die vordere Kammer erreiclien; denn jede Druck-steigerung in der hinteren Kanmier pflanzt sich gleichmassignbsp;im Glask�rperraiim fort, weil die Zonula keine geschlossenenbsp;Membran ist, und also keine seitliche Spannung annehmennbsp;kann. Die Iris dagegen w�rde einen Tlieil der Druck-steigerung tragen, und eben der Druckunterschied, welchernbsp;dadurch in der vorderen und in der hinteren Kammer ent-stehen m�sste, w�rde die Linse fortwahrend in der Pupillenbsp;festhalten. Es w�rde nicht auf die H�he des Druckes imnbsp;Auge ankommen, ob die Linse mit Kraft in die Oeffnungnbsp;der Iris eingepresst w�rde, sondern nur auf den Unterschiednbsp;der Druckh�hen in der vorderen und der hinteren Kammer.nbsp;Dieser Druckunterschied hangt ab von der Schnelligkeit,nbsp;womit, und der Quantitat, in welcher die Augenfl�ssigkeitnbsp;abgesondert wird; und dies hiingt begreiflicherweise wiedernbsp;zusammen mit der Schnelligkeit, womit die Fl�ssigkeit dasnbsp;Auge verlassen kann. �eberlegen wir jetzt, welche That-sachen beim normalen Auge daf�r sprechen und welchenbsp;dagegen, so ist zuerst hervorzuheben, dass zwischen deinnbsp;Druck in der vorderen Kammer und im Glask�rper keinnbsp;messbarer Unterschied festgestellt werden konnte. Diesnbsp;spricht sehr gegen einen Verschluss der Pupille durch dienbsp;Linse.

Man k�nnte aber behaupten, dass die Fl�ssigkeits-str�mung so langsam, und der andere Weg, auf welchem das Kammerwasser die vordere Kammer erreiclien kann,nbsp;so durchgangig ware, dass ein messbarer Druckunterschiednbsp;�berhaupt nicht entstehen k�nnte.

F�r den totalen Verschluss der Pupille durch die Linse spricht der Umstand, dass aucli bei dauernder Verschiebuiignbsp;der Iris nach vorn, z. B. bei der peripheren Irisverwachsung

des Glaukoms, oder bei ausgebreiteten vorderen Synechieeii die Linse doch immer an der Iris auliegeir bleibt; die naclinbsp;vorn gespanute Zonula m�sste in dem Falie freier Communication zwisclien der vorderen und der hinteren Kammernbsp;die Linse doch wieder in ihre alte Stellung zur�ckziehen;nbsp;denn wiewohl es m�glicli ist, dass der gallertige Glask�rpernbsp;bei acuten Aenderungen des Druckes die Linse nach vornnbsp;drangt, so ware dies bei langerem Bestellen einer Linsen-verschiebung nicht wohl als Ursache derselbeii anzusehen.

Ich habe versucht, diese Frage auf einem anderen Wege zu entscheiden. Wenn die Iris der Linse genau anliegt,nbsp;so werden k�rnige Farbstoffe, welche in die hintere Kammernbsp;oder in den Glask�rper eingef�hrt werden, nicht in dienbsp;verdere Kammer gelangen k�nnen. Geloste Farbstoffe da-gegen d�rfen nicht zur�ckgehalten werden. Kach diesemnbsp;Principe, welches von Leber bei seinen Versuchen �ber dienbsp;offene Verbindung der vorderen Kammer mit Blutgefassennbsp;angeivandt wurde, habe ich in den Glask�rper des ebeii ge-t�dteten Kaninchens eine Mischuug von Carmin und Berlinernbsp;Blau mittelst einer dicken Can�le, welche mit einem Schlauchnbsp;und einem Trichter verbunden war, unter constantem Drucknbsp;eingespritzt. Die Druckh�he �berstieg 25 bis 30 mm Hgnbsp;nicht. Kach ungefahr 5 Stunden war zuerst eine Farbungnbsp;des Kammerwassers und eine leichte pericomeale rothenbsp;Farbung wahrzunehmen. Die Farbe des Kammerwassersnbsp;war violett, wahrend die zum Filtriren benutzte Mischuugnbsp;�berwiegend blau aussah. Kach 15 bis 24 Stunden wurdennbsp;die Augen vorsichtig in Salpetersaure von 3,5 �/o gehangt,nbsp;wahrend die Can�le in dem Auge gelassen wurde. Dienbsp;Saure fallt so wohl das Carmin als das Berliner Blau. Kadinbsp;Tst�ndiger Hartung wurden die Augen in Wasser ausge-sp�lt, in Alkohol entwassert und nach Entfernung desnbsp;hinteren Bulbusabschnittes iii Celloidin eingebettet.

Die mikroskopische Untersuchung dieser Bulbi ergab, dass �berall in der vorderen Kammer feiiie blaue K�rnchen

gelegen waren; der Glask�rper und die hintere Kammer waren dunkelblau gefarbt, und aucli so weit eine Si^altenbsp;zwischen Linse und Iris bestand, war diese mit Blau aus-gef�llt. In kiemen Lucken zwischen Linse und Iris warnbsp;nieist ein wenig Blau wabrzunehmen. In der Iris belandennbsp;sich keine blaue K�rner, und im Kammerwinkel h�rtenbsp;genau die blaue Farbuiig auf. Bei zwei Schweinsaugennbsp;wurde ebenfalls blauer Farbstoff in der vorderen Kammernbsp;nachgewiesen, nachdem auf dieselbe Weise der gemisclitenbsp;Farbstoff in den Glask�rper eingespritzt worden war.

Aus diesen Versuchen sclieint mir hervorzugetien, dass jedenfalls ein Theil der Augenfl�ssigkeit seinennbsp;Weg durch die Pupille nimmt. Dass der rotlie Farbstoff die vordere Kammer in so viel gr�sserer Quantitat er-reicht bat, ist kein Beweis daf�r, dass ein Strom durch dienbsp;Iris gegangen ist; wie obeii gezeigt wru�de, kann der Farbstoff durch die Iris diffundirt sein, ohne dass dabei Fl�ssig-keit �bergetreten ist.

Gemeinschaftlich mit Dr. Bentzen habe ich auch beim lebenden Kaninchen einige hierher gehorige Versuche ge-macht. Wir spritzten mittelst einer Pravaz�schen Spritzenbsp;20 cbmm concentrirte Berlinerblaul�sung hinter das Corpusnbsp;ciliare und die Iris, indem die Spritze am Aequator desnbsp;Auges eingestochen und so weit vorgef�hrt wurde, bisnbsp;die Irisperipherie erreicht war. Wahrend des Spritzeusnbsp;wurde die Canule ein wenig zur�ckgezogen und dann ausnbsp;dem Auge entfernt. Hierdurch wurde erreicht, dass f�rnbsp;den Farbstoff ein offener Weg bestand bis in die hiuterenbsp;Kammer, ohne dass wahrend des Spritzeus der Farbstoffnbsp;durch die Pupille in die vordere Kammer gelangte. Spritztnbsp;man mehr als 20 cbmm ein, so tritt der Farbstoff pl�tzlichnbsp;durch die Pupille in die vordere Kammer, und zwar meistnbsp;unten, auch weun oben die Can�le eingef�hrt wird. 1stnbsp;aber der Farbstoff richtig hinter dem Corpus ciliare eingef�hrt, so tritt er auch nach 24 Stunden nicht in die vordere

Ka�nmer �ber. jSTach Veiiauf dieser Zeit treten so deut-liclie Entz�ndungserscheinungen auf, dass weitere Be-obachtiing f�r unseren Zweck keineii Wertli mehr batte. Bei einem Albino kann man sehr genau beobachten, wennnbsp;der Earbstoff binter der Iris liegt. Wir baben uns durcbnbsp;Punktion der vorderen Kammer und stossweises Zur�ck-dr�ngen der Linse niit einer Sonde �berzeugt, dass wenig-stens in der ersten Zeit der Parbstoff durcb die Pupille innbsp;die vordere Ka�nmer �bertreten kann.

Diese Versuche scbeinen theilweise gegen eine freie Communication zwiscben der vorderen und der binterennbsp;Kammer zii sprecben, icb m�cbte aber den beim todtennbsp;Auge angestellten Versucben grosseren Wertb beilegen, weilnbsp;es sebr wabrscbeinlicb ist, dass der Parbstoff in Exsudatnbsp;eingeb�llt ist, elie der langsame Lympbstrom ibn bis in dienbsp;vordere Kammer weitergef�brt baben kann. Sehr leicbtnbsp;l�sbche Substanzen, wie Saurefuchsin, treten sehr scbnellnbsp;durcb die Pupiille, auch wenn sie binter die Linse einge-spritzt werden. Wir baben weiter beim lebenden Tbier innbsp;der Gegend des Corpus ciliare eine Canule in den Glas-k�rper eingef�hi�t und mit constantem Druck, wahrend zweinbsp;Stunden, eine Miscbung von Berlinerblau und Saurefuchsinnbsp;eingespritzt. AViewohl dabei ca. 150 cbmm El�ssigkeit insnbsp;Auge eiiigedrungen rvaren, so war doch rveder rotbe nochnbsp;blaueEarbung in der vorderen Kammer zu eiitdecken. Audinbsp;langere Zeit nacbber trat kein Parbstoff zu Tage; nur Ent-z�ndungserscbeinungen wurden wahrgenommen. Es scbeintnbsp;mir nicht thunlicb, aus diesen Yersuchen einen Scbluss aufnbsp;den Weg der Lymphstr�mung im Auge zu zieben.

Eolgende �eberlegung f�hrte zu einigen anderen Versu chen. Wenn die Augenfl�ssigkeit aus der binteren nacb der vorderen Kammer nur die Pupille passiren kann, sonbsp;muss v�lliger Verscbluss dieses Weges eingreifende Ver-anderungen des normalen Auges zur Folge baben, wie diesnbsp;auch gew�hnlich angenommen wird. Die Iris mit der Linse

miissten nach vorn r�cken imcl die verdere Kammer sicli gilnzlicli entleeren; denn wiewohl durch das Anlegen dernbsp;Irisperipherie aii die Cornea der Abfluss des Wassers ausnbsp;der vorderen Kammer nur langsam stattfinden w�rde, sonbsp;ware nicht zu erwarten, dass die Filtration aus derselbennbsp;schon v�llig gehemint sein k�nn^^e, ehe die Kammer sichnbsp;entleert hatte. Der Druck im Auge m�sste bedeutendnbsp;steigen und der Bnlbus selber alle Erscheinungen der Druck-steigerung darbieten.

Die Vei'suclie wurden folgenderweise ausgeftilirt. Ziierst wiirde versuclit, den ganzen PupillaiTand der Iris in eine centrale Scbnittwunde der Hornhaut hinein zu zieken und zur Ver-wachsung zu kringen. Durcli langsames Anzieken der Iris mittelstnbsp;selir feiner Hakcben gelang dies insoweit, dass die Iris in dernbsp;AVunde festgelialten wurde. Allein es zeigte sicli, dass aucb innbsp;einem Falie, der anfangs vollkommen gelungen schien, in dernbsp;Periplierie eine kleine Irisdialyse aufgetreten war, wodurcli dernbsp;Eifolg also vereitelt wurde. Bei einem anderen Auge wurde ver-suclit den Pupillairand der Iris mit der Linse zur Verwacksungnbsp;zu kringen. Um dies zu erreieken, wurde durck eine centralenbsp;Scbnittwunde der Cornea von 3 mm Lange eine feine anatomische Pincette in die vordere Kammer eingef�krt und der Randnbsp;der Iris durck Fassen und Driieken mit der Pincette in seinemnbsp;ganzen Umfange verletzt. In den ersten Tagen nack der Operation trat eine plastische Iritis auf, wakrend die Pupille mitnbsp;Exsudat verscklossen war, welches auck mit der Corneawundenbsp;zusammenking. Die Iritis heilte in einigen Tagen, das Exsudatnbsp;in der Pupille resorbirte sick und die vorderen Synechieen lostennbsp;sick. Der Fundus war zu sehen und der Druck des Augesnbsp;vollkommen normal. Die Pupille war etwas unregelmassig undnbsp;reagirte gai' nicht auf Licht; es bestanden effenbar �berall hinterenbsp;Synechieen. Nach 20 Tagen wurde bei dem sonst normalennbsp;Auge wieder Reaction der Pupille wahrgenommen, ein Beweisnbsp;also, dass auck die kinteren Synechieen gelost waren. Audi aufnbsp;diesem Wege gelangte iek also nicht zum Ziele. Indem ick nunnbsp;gewissermassen wieder zu der ersten Methode zuriickkehrte, gelang es mir zuletzt, durck Einziehung der Iris in versckiedenenbsp;periphere Scknittwunden der Cornea in drei Sitzungen den ganzennbsp;Pupillan-and der Iris mit der Hornhaut zur Verwacksung zu

bringen. Dadurch war es ebenfalls m�glicli, den Fundus zu beobachten; nacb einiger Zeit tr�bte sieh aber das centrale St�eknbsp;der Cornea, welches innerlialb der ringf�rmigen Narbe gelegennbsp;war. Der Durchmesser dieses Einges von vorderen Syneehieennbsp;betrag ungefalir 5 mm. Der klinische Verlauf dieses Versuchesnbsp;war f'olgender. In den ersten Wochen wahrend der Heilung dernbsp;Prolapse blieb das Auge weicli; das centrale Corneast�ck warnbsp;anasthetisch; die Form der Cornea als Folge des operativen Ein-

gehoben. Nachdem die Gorneanarbe abgeblasst war, f�hlte sich das Auge imgelahr normal gespannt an; von Staphylom warnbsp;nirgendwo etwas zu sehen. Leider trat jetzt ein starker Con-junctivalkatarrli auf, durch welchen die Narbe wieder in Ent-z�ndung gerieth, und der einer langwierigen Behandlung nichtnbsp;weichen wollte. Wahrend dieser Periode ti-at Staphylom desnbsp;centralen Corneast�ckes auf, am starksten am unteren Rande dernbsp;Narbe. Mit dem Finger f�hlte sich das Auge gut gespannt an;nbsp;die Bestimmung init Fick�s Tonometer konnte begreiflichernbsp;Weise nicht gemacht werden.

Dieser einzige Versuch, wobei es gelungen war, die Iris mit der Cornea zur Verwachsung zu bringen, so dassnbsp;vordere und liintere Kammer keine directe Communicationnbsp;mehr mit einander haben konnten, beweist f�r die Eiit-scbeidung der Frage, ob die Iris f�r Fl�ssigkeit durcbgangignbsp;ist, nicbt riek Deun wiewobl Staphylom der Cornea auf-getreten ist, was man als Ausdruck der Drucksteigerungnbsp;auffassen k�nnte, so kann man immer den Einwand machen,nbsp;dass die Narbe durcb die Entz�ndung weniger widerstands-fiibig geworden sei uiid dem normalen Augendruck nach-gegeben babe. Weitere Versucbe sind bier also notbwendig,nbsp;wozu mir aber augenblicklicb die Gelegeiibeit feblt.

Weim der Lympbstrom von der binteren nacb der vorderen Kammer die Iris quer durcbsetzte, m�sste alsonbsp;das Irisgewebe sebr leicbt f�r Augenfl�ssigkeit durcbgangignbsp;sein, denn wie gesagt, bestebt zwiscben dem Druck in dernbsp;vorderen Kammer und im Clask�rper kein messbarer Unter-scbied. Der einzige Weg, um dies zu entscbeiden, schien

niir, mit Irisst�cken, welche den Aiigen gr�sserer Thiere entiiommen waren, Filtrationsversuche anzustellen. Dienbsp;Ochsenaugen sind dazu sehr geeignet. Bindet iiiaii aufnbsp;eins der effenen Enden eines B�lircliens von 3 mm Durch-messer ein Stiick Iris eines ganz frischen Ochsenauges auf,nbsp;so kann man in das Bohr so 'viel Koclisalzl�sung vonnbsp;0,75 eingiessen, bis ein Druck von 20 mm Hg erreiclitnbsp;ist. 1st der Versuch gut gelungen, so halt das Irisgewebenbsp;diesen Druck eine Viertelstunde sehr leicht aus, ohne dassnbsp;aiich nur eine Spur Fl�ssigkeit filtrirt; nach Verlauf diesernbsp;Zeit langt das Wasser in dem Bohr meist an zu sinken,nbsp;erst langsam, dann allmahlich schneller, um nach einernbsp;halben Stunde sehr schnell zu lallen, bis das Bohr lastnbsp;ganz leer ist. Giesst man dann eine Mischung von Tuschenbsp;und Koclisalzl�sung aul, so lault diese auch wieder sehrnbsp;schnell durch das Irisst�ck, und zwar ohne dass die Tuschenbsp;zur�ckgehalten wird; dies beweist also, dass in der Irisnbsp;kleine Bisse entstanden sind.

Man kann denselben Versuch mit einem Stiick Chorioidea wiederholen und bekommt dasselbe Besultat. Einen kleinerennbsp;Druck z. B. von 5 bis 10 mm Hg hiilt sowohl die Iris wienbsp;die Chorioidea Stunden lang aus, ohne zu zerreissen. Umnbsp;das Austrocknen der Gewebe zu verhUten, werden dienbsp;uiiteren Enden der B�hrchen in ein Uhrschalchen mit Koch-salzl�sung eingetaucht.

F�llt man derartige B�hrchen mit einer 2 �/g-L�sung von Ferrocyankalium bis ein Druck von 10 bis 15 mm Hgnbsp;erreicht ist, und stellt dann die Iris oder die Chorioidea innbsp;ein Schalchen mit destillirtem Wasser, so bemerkt man,nbsp;dass die Fl�ssigkeit in den B�hrchen solort anlangt, zunbsp;steigen und zwar in einer Minute 2 bis 3 mm. In weiterennbsp;5 Minuten steigt sie dann noch einige Millimeter und bleibtnbsp;dann bald aul derselben H�he stehen. In dem Uhrschalchen kann schon nach einer Minute Ferrocyankalium nach-gewiesen werden. Bei dem Versuche mit der Chorioidea kann

man anch ein weiteres Rohr benutzen, weil von diesem Gewebe natiirlich gr�ssere St�cke zur Verf�guiig stehen.nbsp;Diese letzteren Versuche zeigen also, dass das Gewebe dernbsp;Iris uiid der Chorioidea einen sehr guten Dialysator bildet,nbsp;dass sehr leicht Salzmoleciile von der einen Seite iiach dernbsp;anderen hin�bertreten, wof�r dann Wassermolec�le ausge-tauscht werden.

Weiin schon an todten Augeii keine Filtration durcli das Irisgewebe und zwar bei einem .Druck von 5 bis 20 mmnbsp;Hg nachgewiesen werden kann, so sclieint es mir sehr un-wahrscheiulich, dass eine solclie im lebenden Auge bei sehrnbsp;geringeni Ueberdruck vorkominen kann. Fiir mich sindnbsp;diese Versuche daf�r beweisend, dass der Lymphstrom dienbsp;Iris nicht quer durchsetzt, und dass der bei den fr�hernbsp;erwahnteii Experimenten gefundene sogenannte Filtrations-streifen ein Ausdruck ist von der Dialyse, welclie zwischennbsp;dem schon Salze enthaltendeii Wasser der hinteren Kammernbsp;und dem noch salzfreien AVasser der vorderen Kammernbsp;stattfindet. Dass der Streifen in der Iris ziemlich um-schrieben ist, stimmt damit �berein, dass die salzhaltigenbsp;Lymphe au einer Stelle in gr�sster Menge und zuerst dienbsp;Iris ber�hrt.

Indent ich das Kesultat dieser Untersuchuiigen zu-sammenfasse, meine ich also bewiesen zu haben, dass die Fl�ssigkeit auf dem AVege aus der hinteren naclt der vorderen Kammer die Oeffnung der Pupille passirt; dass sienbsp;aber nur diesen AVeg nehmen kann, muss durch weiterenbsp;A^ersuche bestatigt werden.

Demnach ware, um zum v�lligen Verstandniss des Glaukoms, besonders der vei�schiedeiien Formen desselben,nbsp;zu gelaitgen, in Zukunft der Beschaffenheit des Irisgewebes,nbsp;besonders aber dem gegenseitigen Verhalten der hinterennbsp;Irisflache und der Linse mehr Beachtung zu schenken, rvienbsp;dies schon theilweise voii Ulrich geschehen ist.

noch Avenig beachtet worden ist, m�clite ich hier hinweisen, niimlich auf die Ponn des Bulbus. Wie ich in einer anderennbsp;Arbeit 1) glaube nachgewiesen zu haben, ist die Form desnbsp;Auges von grossem Einflusse auf das Volumen der Fl�ssig-keit, welches in dasselbe aufgenommeii werden kann, ehenbsp;eine bestimmte Druckerb�bung Angetreten ist. Je inehrnbsp;die Form der Augenh�llen der Kugelgestalt ahnbch ist, umnbsp;so mehr muss der Augendruck steigen, wenn ein getvissesnbsp;Quantum Fl�ssigkeit in demselben abgesondert oder zuilick-gehalten wird, denn bei einer Kugel kann Zunahme desnbsp;Inbaltes nur erfolgen durch Ausdehnung der Wandung.nbsp;Besonders wichtig scheint mir diese Thatsache darum, weilnbsp;bekanntlich die Form des Auges beim Hyperinetropen sebrnbsp;verschieden ist von der beim Myopen, und weil aucb dienbsp;Disposition zu Glaukom bei diesen beiden Kategorieen vonnbsp;Ametropie so ausserordentlicb verschieden ist. Mit grossernbsp;Wahrscheinlichkeit wird von vielen Autoren angenommen,nbsp;dass beim glaukomat�sen Process ein Circulus vitiosus auf-tritt, dass die Drucksteigerung neue Drucksteigerung erzeugt,nbsp;oder den Ausgleich derselben verhindert; man bat zumnbsp;Vergleich wohl den Vorgang einer Hernia incarcerata ber-angezogen. Wenn also die letzte Ursache des Glaukomsnbsp;in einem Auge eine Vermehrung des Inbaltes hervorruft, sonbsp;wird diese in dem kugelf�rmigen, hypermetropischen Augenbsp;viel leicbter zum Status glaucomatosus f�hren als in demnbsp;langlichen Bulbus des Myopen.

Noch ein anderer Abschnitt des Auges scheint mir bei der Beurtheilung der Krankbeitserscheinungen von grossernbsp;Bedeutung, namlicb die ganze Gegend in der Umgebungnbsp;der Hornhaut. Acute sowohl wie schleicbende Krankheits-processe in der Conjunctiva und in der Sklera, sowienbsp;xlenderungen der Gefasswandungen des Circulus venosus

k�nneu auf die Resorption der Pl�ssigkeit aus der vorderen Ka�nmer von gx�ossem Einflusse sein.

Bei Kaninchen ruft circulare Durchschneidung der Conjunctiva um die Cornea und Durchtrennung aller vorderen IMuskelansatze, somit aller vorderen Ciliargefasse, nacli dernbsp;Heilung der dunden eine selir betraclitliclie Drucksteigerungnbsp;liervor, welclie mit dem Pick�sclien Ophthalmotonometernbsp;constatirt werden kanu und sich durch Verengerung dernbsp;Retinagefasse kund giebt. Mehrere Wocheii bleibt ein Drucknbsp;von 50 � 60 mm Hg Pick bestellen, wahrend die Arteri�nnbsp;der Netzhaut einige Zeit hindurch fadenf�rmig sind. Bei f�nfnbsp;Augen, WO ich diesen Process beinahe drei Monate lang ver-folgte, kehrte das Auge nach und nach zur Norm zur�ck,nbsp;d. h. die P�llung der Blutgefasse der Netzhaut wurde wiedernbsp;besser, wiewohl noch etwas Spannungserh�hung bestellennbsp;blieb. Wahrscheinlich haben sich in diesen Pallen iieuenbsp;Blutgefasse ausgebildet, welche die Piltration wieder ver-mittelten. Die verdere Kammer dieser Augen war normalnbsp;oder ein wenig flacher; ausserlich waren keine weiterennbsp;Abweichungen zu verzeichnen. Dass Krankheitsiirsachennbsp;aus der circumcornealen Gegend unschwer den Kammer-winkel erreichen und eine Verwachsung der Irisperipherienbsp;hervorrufen k�nnen, scheint mir auch sehr wohl an-nehmbar.

Weiin ich durch diese Arbeit die L�suiig der Glaukom-frag� einen kleinen Schritt weiter gebracht habe, so ver-danke ich dies in er ster Reihe dem Donders - Pond, welcher mir die Mittel verschaffte, um langere Zeit unge-st�rt in auslandischen Laboratorien zu arbeiten. Den Herrennbsp;Curatoren, insbesondere Herm Professor Snellen, bin ichnbsp;daf�r zu grossem Dank verpflichtet. Ich verdanke es weiternbsp;meinem Aufenthalt in Heidelberg, wo das freundliche Ent-gegenkommen und die fortwahrende Anregung des Herrnnbsp;Professor Leber es mir erm�glichten, mich in vielen Rich-

Erklarung der Abblldungen auf Tafel I�11.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Taf. I. Meridionalsolinitt eiiies Auges, welches 4 Stundennbsp;naoh der Unterbindimg aller Vortexvenen enucleirt wurde.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Taf I. Meridionalsolinitt eines Auges, welches 3 Monatenbsp;naoh der Unterbindung. aller Venen enucleirt wurde.

Taf. I. Meridionalschnitt vertical (lurch die Linse eines Auges, 3 Monate naoh der Unterbindung aller Venen.

Taf I. Sagittalsohnitt derselben Linse wie Fig. 3. Beide bei lOfacher lin. Vergrosserung.

Taf II. Dieselbe Linse (Fig. 3 u. 4) von hinten gesehen. Ringf�rniige Tr�bung der hinteren Cortiealis, mit hinterernbsp;Polarkatarakt. Vergr. 5fach lin.

Fig. 6. Taf II. Verticaler Meridionalschnitt durch die Linse eines Auges, 4 Monate nach der Unterbindung aller Venen. Vergrosserung lOfach lin.

Taf 11. Sagittalschnitt derselben Linse. Vergr. lOfach lin. Taf II. Hoi�izontalschnitt meridional durch dieselbe Linse.nbsp;Vergr. lOfach lin.

Beitrage zur Tonometrie iiiid Manometrie des Auges.

Ueber das Fiek�sche Ophthalmotonometer, nebst Angabe einer verbesserten Modification desselben.

Bei meinen Versnellen fiber die Folgeii der Uiiter-bindung der Venae Yorticosae bei Kaninchen') babe icli bei-iiabe regelmassig das .Fick�sclie Tonometer (1) angewandt, urn das Verhalten des Augendruckes in den verscbiedeneiinbsp;Stadi�n zu prfifen. Obwohl dieses Instrument im Vergleiclinbsp;mit den frfiher construirten Tonometern einen erheblicheunbsp;Fortschritt darstellt, giebt es doch zu verschiedenen Ein-wiinden Anlass, und es ist deshalb ein Bedfirfniss, die Ge-nauigkeit der damit vorgenommenen Messungen kennen zunbsp;lemen. Ich m�cbte dalier hier eine kurze Kritik des In-strumentes und einige damit angestellte Controlversuchenbsp;folgeu lassen.

plangeschliffenen, runden Platte von bestimmtem Durch-messer, welche so stark auf das Auge gedr�ckt wird, dass ihr Pand ringsum die Bulbiisoberflaclie eben genau ber�hrt.nbsp;Der Druck, der von aussen her auf die Platte ausge�btnbsp;wird, ist dann gleich dem Gegendruck, der im Inneren desnbsp;Auges auf der plangedr�ckten Fltlche ruht, und die Dimen-sionen des Apparates sind so gewahlt, dass bei der an-gegebenen Einstellung 1 gr Druck genau 2 mm Hg entspricht.

1) Ein erster Eehler des Instrumentes ist, dass die Platte zu gross ist, als dass man, wie Pick annimmt, dienbsp;AVandspannung der Sklera oder der Cornea vernachlassigennbsp;k�nnte. Ein Durchmesser der Platte von ungefahr 7 mmnbsp;giebt bei einem Radius des Bulbus von 13 mm keine der-artige Abplattung, die sicli gewissermassen in die angrenzen-

lialtnisse in tvirklicher Grosse dargestellt. Innbsp;einem Punkte p des Bulbus, der genau an demnbsp;Rande der Platte gelegennbsp;ist, wirkt die AVandspannung in der Richtung der Tangente pa, die in diesem Punkte an dem Kreise gpr gezogen ist. Diese Kraft pa liat einen endlichen AVerth; sienbsp;ist in jedem Punkte des Umkreises der plangedr�cktennbsp;Elilche gleich der Kraft, womit zwei neben einander gelegene Punkte der Sklera auseinander gezogen werden.nbsp;Zerlegt man die Kraft pa in eine Componente p6, welchenbsp;parallel zur Platte verliiuft, und eine Componente jgt;c, welchenbsp;senkrecht auf derselben steht, so wird die Kraft ph durchnbsp;die correspondirende in dem Punkt q aufgehoben, wahrendnbsp;die Kraft pc dem intraocularen Druck^ntgegen wirkt. Dienbsp;Kraft P, welche gefordert wird, um die Platte eben �berall

anzuclr�cken, ist also nicht gleich dem auf der Flache pq lastenden intraocularen Druck, sonderii kleiner als dieser,nbsp;weil die Componente j?c der Wandspannung ebeufalls einennbsp;Theil dieses Druckes tragt. Dieser Fehler des Instrumentes-ist schwer zu andern, weil eine viel kleinere Platte nurnbsp;einen sehr geringen Druck in Grammen braucht, um amnbsp;normalen Balbus benutzt zu werden. Allein man k�nntenbsp;dann die Feder viel schwacher inachen, wodurch der Aus-schlag derselben wieder grosser werden w�rde, und sodannnbsp;Bruchtbeile von Grammen genau angezeigt werden k�nnten;nbsp;ein Gramm k�nnte dann z. B. 4 oder 5 mm Hg entsprechen.

Immerbin wird aber ein Fehler bestellen bleiben, und dieser wird um so grosser sein, je kleiner der Radius dernbsp;Cornea oder der Sklera ist. Besonders weil diese bei ver-schiedenen Individuen so sebr verschieden sind, nicht nur,nbsp;wenn das Auge durch Krankheit verandert ist, sondernnbsp;auch unter normalen Verhaltnissen, wird dies immer einnbsp;sehr st�render Factor bleiben. Einigermassen ist dem Ein-fluss des Unterschiedes in den Diinensionen der verscbie-denen Augen dadurcb abzuhelfen, dass man bei grossennbsp;Augen eine grosse und bei kleinen Augen eine kleinerenbsp;Platte benutzt.

2) Ich finde bisher nicht erwahnt, dass die Dicke der Sklera oder Cornea auf das Eesultat der Messuug vonnbsp;Einfluss ist. Nehmen wir auch an, dass diese Augenh�llennbsp;absolut biegsam und unausdebnbar sind, so ist doch immernbsp;die innere Flache derselben, auf welche die Fl�ssigkeitnbsp;dr�ckt, kleiner als die aussere plangedr�ckte Flache. F�rnbsp;die Berechnung ware also die Correction anzubringen, dassnbsp;die zwiscben den Radien gelegene innere Flache niit demnbsp;Quecksilberdruck niultipbcirt w�rde, wozu dann noch einnbsp;�heil der senkrecbt auf die aussere Platte gerichteten Com-ponente des Druckes in der Umgebung zuzuzahlen ware.nbsp;Bei dem hohen specifischen Gewicht des Hg macht diesnbsp;scbon etwas aus. 1st z. B. ah die Tonometerplatte, welche

ebeii anliegt, so ist a'b� die iniiere plaiigedriickte Fliiche, �worauf der Augendruck senkrecht lastet. Auf das an-greiizende Flachenst�ck b'c dr�ckt er ebenfalls senkrecht,nbsp;und zwar in jedem Punkt. Nehmeii wir an, dass b'c plannbsp;ist und cbe Pichtung der Tangente in seiner Mitte d hat,nbsp;so konnen wir den Gesamnitdru^k de auf die Placlie b'cnbsp;zerlegen in eine Componente d f, die senkrecht auf dienbsp;aussere Platte gerichtet ist, und iii eine Componente dg,nbsp;die parallel zu der Platte verlauft. Diese Letztere wird

nun, in Verbindung mit derselben Componente der anderen Seite, das Bestrebeu haben, die iniiere Skleraflache ab' zunbsp;dehnen und zugleich die Plache b'c etwas der Eichtungnbsp;der Flilche a'b' zu nahem, wodurch dann die Componentenbsp;df auch wieder etwas vergr�ssert wird. Die Kraft dfnbsp;wiirde, wenn die Annahme von der Unausdehnbarkeit dernbsp;Augenh�llen richtig wiire, uur von der innereu Wand desnbsp;Auges getragen werden.

F�r den Fall der absoluten Unausdehnbarkeit, von welchem Fick bei seinen Berechnuiigen ausgeht, m�sstenbsp;also euie Platte von der Grosse a'b' statt ab iii .Pechnuug

gebracht Averden, Avoraus hervorgeht, dass durch diesen Ein-fliiss der Augendruck ebenfalls niedriger gefunden Avird, als er in Wii�klichkeit ist; denn bei der Bereclmung des Aixgeu-druckes wird durch Einftihrung eines zu grossen Werthesnbsp;f�r die Platte, der Druck in Grammen auf jedem cbmmnbsp;zu klein gefunden. Eactisch sind aber die Sklera und dienbsp;Cornea etAA'as dehnbar, und folglich Avird auch ein kleinernbsp;Theil der Componente df auf die Platte ab dr�cken.

3) nbsp;nbsp;nbsp;E�r die Begr�ndung der Theorie geht Herr Bud.nbsp;Arm. Piek a�ou der Voraussetzung aus, dass das Augenbsp;vollkommene Kugelgestalt habe und Amllkommen biegsame,nbsp;aber unausdehnbare Wandungen besitze. Diese Annahmenbsp;ist geAviss nicht haltbar. Unter den K�rpern von gleichernbsp;Oberflliche besitzt die Kugel den gr�ssten Inhalt, folglichnbsp;ist das mit Pl�ssigkeit gef�llt gedachte, schematische Augenbsp;init unausdehnbarer Wandung gar nicht eindr�ckbar, sogarnbsp;nicht, AA^enn der Anfangsdruck gleich Null Avare. Ein nurnbsp;sehr geringer Grad A'on Behnbarkeit der AVand Av�rde zurnbsp;Polge haben, dass ein kleiner Eindruck nur mit grossemnbsp;AufAvand Amn Kraft hervorgerufen Averden k�nnte u. s. aa^.,nbsp;Avobei dann der Druck im Auge nat�rlich sehr stark zu-iiehmen m�sste.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Am Ende der theoretischen Betrachtungen hebtnbsp;Piek hei�A'or, dass es m�glich wamp;re, dass unter dein Ein-fluss des Apparates der Druck im Auge sich ilnderte.nbsp;Nachdem die Grosse des Segmentes, um Avelches der Inhalt des Auges nach Piek verringert AAurd, berechnet undnbsp;als zu vernachlassigeu betrachtet Avorden ist, meint Ver-fasser, dass sein Princip also einAvurfsfrei dastehe. Ichnbsp;glaube dagegen, dass hier der gr�sste Pehler des Apparates zu suchen ist. Denn AA^enn es auch richtig ist, dassnbsp;der Inhalt des Segmentes erst abgezogen Averden muss, sonbsp;hat Herr Pick vergessen, dass ein Druck auf die einenbsp;Seite einen Gegendruck iiotliAvendig macht, AA'elcher ebenfalls eine Verringerung des Inhaltes bcAvirkt. Der Druck

ruht hier zwar auf einer grosseren Fliiche, welclie gewisser-massen halbkugelige Gestalt hat, doch eine Verringeruiig des Inhaltes muss erfolgen und wird nicht viel von dernbsp;durch die Platte verursachten verschieden sein.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Ueberdies tritt, weil die Skleralwand eben nicht abso-lut biegsam ist, eine Verk�rzung des Durchmessers in dernbsp;Richtung des Druckes eiii, nicht nur um die Suinine dernbsp;H�hen der eingedr�ckten Theile, sondern sogar dariiber,nbsp;weil wegen der mangelnden Biegsainkeit der Druck dernbsp;Platte sich auch auf die angrenzenden Theile der Bulbus-oberflache �bertragt. Hierdurch wird der Inhalt des Bulbusnbsp;wei ter verkleinert, denn wenn die Kugelgestalt verlorennbsp;geilt, kann dieselbe Wand viel weniger Fl�ssigkeit in sichnbsp;beherbergen. Es muss also entweder die Sklera sich aus-dehnen, oder Fl�ssigkeit den Bulbus verlassen.

6) nbsp;nbsp;nbsp;R. A. Fick stellt sich nun vor, dass die, aus deinnbsp;Bulbussegmente fortgedrangte Fl�ssigkeit leiclit irgendwonbsp;einen Raum finden kann, ohne das der Augendruck erh�litnbsp;wird. Denn er sagt, dass wohl ungefahr 15 cbmm Blutnbsp;uiid Lymplie aus dem Auge gedrangt werden (bei der An-legung des Tonometers); doch wenn dies so ware, w�rdenbsp;dies sclion beweisen, dass der Druck erh�lit wird, dennnbsp;sonst w�rde das Blut und die Lymplie sich �berhauptnbsp;nicht fortdrangen lassen. Weiter meint er, dass durch dennbsp;Touometerdruck die Sklera etwas entspannt wird, und sichnbsp;seitlich ausbiegen kann. Dies ist inir unverstandlich; wienbsp;schon hervorgehobeii wurde, bat die Kugel den gr�sstennbsp;Inhalt hei derselben Oberflache, und ihre Formveranderungnbsp;kann nur die Spannung der Wan dung erh�hen. Dochnbsp;besser, als hier�ber zu theoretisiren, kann man versuchen,nbsp;wie sich die Sache beiiii lebenden Thier wirklich verhalt.nbsp;Ich habe nun wiederholt beobachtet, dass, um 10 cbmmnbsp;Fl�ssigkeit in ein normales Kaninchenauge einzupressen,nbsp;ein viel h�herer Druck als der bestellende nothwendig ist.nbsp;Mit dem Leber�schen Manometer, eineni sehr genauen In-

strumeiit, bei dem jeder Theilstrich der R�hreii 1 cbmm Fl�ssigkeit entspricht, kann man sich leicht �berzeugen,nbsp;dass, weiin der Druck normal 25 mm Hg ist, der Drucknbsp;bis anf 40 mm gesteigert werden muss, um 10 Theilstriclienbsp;Wasser ins Auge zu pressen. Bei verscliiedenen Kanin-chen findet man dies nun wohl etwas verschieden, abernbsp;jedenfalls muss der Druck erheblicb erli�ht werden. Esnbsp;dauert auch immer einige Minuten, bis diese Drucksteigerungnbsp;sich wieder ausgeglichen hat. Hun ist zwar das Kanincheu-auge kleiner als das menschliche, aber aus dem Versuclinbsp;geht hervor, dass man 15 cbmm Fl�ssigkeit keiiieswegsnbsp;als eine zu vemachlassigende Grosse betrachten darf.

Meiner Ansicht nach, nimmt auch die Ausdehnung der Sklera einigermassen au der Vergr�sserung des Bi�-businhaltes Theil. Ich werde am Ende dieses Aufsatzesnbsp;naher darauf eingehen. Oh die Abweichung von der Kugel-gestalt beim Auge eine dei�artige ist, dass eine blosse Form-Teranderung viel mehr Baam schaffen k�nnte, ohne dassnbsp;eine Ausdehnung der Wandung hiuzu kame, kann ich hiernbsp;nicht entscheiden.

Ich will jetzt kurz die Controlversuche inittheileu, woraus besser, als aus allen theoretischen Betrachtungennbsp;hervorgeht, dass das Fick�sche Ophthalmotonometer �bernbsp;den wirklichen Druck im Auge keine ganz zuverlassigenbsp;Auskunft giebt. Die von R. A. Fick und A. Fick ge-machten Probeversuche sind, meiner Ansicht nach, mit un-geeigneten Instrumenten angestellt. Denn diese Experimentatoren benutzten einen Druckapparat, wobei gr�sserenbsp;elastische E�hren, und auch eine, zum Theil mit Luft ge-f�llte Flasche verwendet wurden. Auch waren die Abmes-sungen des Apparates,' soweit ich sehen kann, zu gross, umnbsp;kleine Druckanderungen �berhaupt anzuzeigen. Der Haupt-fehler bei den Probeversuchen ist aber, dass das Augenbsp;wahrend der Applicirung des Tonometers nicht von demnbsp;Manometer abgeschlossen wurde. Es geht aus den vorge-

f�hrteii Zalileii uur liervor, dass die Anualime; es bestelit aul beiden Seiten der Platte, wenn diese eben angedr�cktnbsp;ist, derselbe Druck, ungefahr richtig ist. Denn wievolilnbsp;der Manometerdruck nicht abgelesen wurde in dem Augen-blick, als das Tonometer in situ war, so wurde bei dennbsp;grossen Dimensionen der K�hrs und Plasche, der Drucknbsp;im Manometer durcli die aus dem Auge austretende Pl�ssig-keit nur wenig gesteigert.

Ein ganz frisches, noriuales Scliweiiisauge, liegt in einer Schale 8, welche niit feuchtem Pliess23apier derartnbsp;gef�llt ist, dass der Bulbus gleichmassig auf der ganzennbsp;unteren Elilche ruht. Die Canule c ist in die vorderenbsp;Kammer gestochen worden und ist durcli eiueu d�nnen,nbsp;aber dickwandigen Guminisclilauch von 1 cm Liinge mitnbsp;dem Manometerrohr verblinden. Alle Luft ist entfernt,

iind ich liabe mich �berzeugt, class der kleine Scblancb eineii Druck voii zieinlicher H�he ohne jegbchen Feliler triigt.

In dein Auge wird jetzt mittelst der beiden Wasser-reservoirs O und Cr ein Druck tou ed' mm Hg erzeugt, und zugleich in dein ersten Eobr das Quecksilber gleicbnbsp;boch, auf a nnd b, gestellt. Jetzt wird der Halm H sonbsp;gedrebt, dass das Auge abgescblossen ist. Das Tonometernbsp;T, in einem Stativ K aufgestellt, wird so weit vorgescboben,nbsp;bis cbe Platte P eben anliegt, und der Druck in Grammennbsp;abgelesen. Dann wird eine Klenmie h angebracbt, welchenbsp;verbindert, class die Platte ibren Stand wieder verlassennbsp;kaun, und jetzt schnell der Halm ge�ffnet, wodnrch dienbsp;Communication mit dem Manometer wieder bei�gestellt ist.nbsp;Es tritt dann Fl�ssigkeit aus dem Auge aus, welche a undnbsp;d nacb unten, und b und e nach oben drangt. Wird nunnbsp;mittelst der Spitze G so viel Pl�ssigkeit eingetrieben, bisnbsp;das Quecksilber wieder auf a und b steht, so enthalt dernbsp;Bulbus wieder ebensoviel Fl�ssigkeit als vor dem Oeffneunbsp;des Hahnes und der jetzige Druck im Manometerrohr dd'enbsp;giebt die Spaunung an, welche in dem Bulbus bestand, alsnbsp;das Tonometer angedr�ckt war.

I. Ganz frisclies Seliweinsauge. Caniile des Manometers in der vorderen Kamnier.

	Druck mit dem Ophthalmotonometernbsp;gemessen
Wirklicher Druck im Auge	Druck mit dem Ophthalmotonometernbsp;gemessen	w�hrerid der Anwendung desnbsp;Tonometers
1) nbsp;nbsp;nbsp;31 mm Hg 2) nbsp;nbsp;nbsp;20 � �	42 mm Hg	51 mm Hg
1) nbsp;nbsp;nbsp;31 mm Hg 2) nbsp;nbsp;nbsp;20 � �	18 � �	26 � �
3) 25 �	22 nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j,	41 � �
4) 40 ,, nbsp;nbsp;nbsp;�	40 � nbsp;nbsp;nbsp;�	47 � nbsp;nbsp;nbsp;�
5) 29 � nbsp;nbsp;nbsp;�	38 � nbsp;nbsp;nbsp;�	43 � nbsp;nbsp;nbsp;�
6) 28 � �	28 � �	33 � nbsp;nbsp;nbsp;�

NB. Bei 1) nnd 2) lag das Auge auf einer planen Fliiclie.

II. Ganz frisclies Schweinsauge. Oan�le des Manometers in vorderen Kammer.

122

III. Ausgeraumtes Schweinsauge mit Quecksilber gefullt. In den Opticus ist ein gebogenes Glasrolir eingebunden, um zunbsp;verli�ten, dass das Quecksilber mit dem Metall des Manometersnbsp;in Ber�hrung kommt. lm Glasrolir steht das Hg uiigefahr sonbsp;hocb, wie der b�cliste Punkt des Bulbus. Um alle Fl�ssigkeitnbsp;auszufiltriren, wurde der Bulbus erst 10 Minuten bei 50 mm Hgnbsp;beobachtet, dann 5 Minuten ausgeruht bei 0 Hg, und dann dernbsp;Versucli angefangen.

IV. Ausgeraumtes Schweinsauge mit Knoolien�l gefiillt. In den Opticus ist ein nach oben stebendes Glasrolir eingebunden,nbsp;so dass das Oei oben bleibt.

Die Yersuclie III und lY wurden angestellt, um eineii Bulbus zu haben, der gar nicht filtrirt. Mit dem Hg gelang dies beinahe vollkommen. Herr Professor Leber, dernbsp;niir vorschlug, den Yersuch so einzurichten, meinte, dassnbsp;nicht ausgeraumte Augen zu schnell filtriren w�rden, uninbsp;genaue Resultate zu geben. Die nicht ausgeraumten Augennbsp;stehen den normalen Yerhaltnissen aber viel naher, undnbsp;desshalb haben die dainit angestellten Yersuche wieder mehrnbsp;Werth. Bei dem mit Hg gef�llten Auge war deutlichnbsp;wahrzunehmen, dass das nicht gespannte Auge eine anderenbsp;Form hatte als das gespannte. Mehr noch als bei dernbsp;Betrachtung zeigte sich dies bei der Drucksteigerung mitnbsp;dem Manometer, da es bei einer Druckerh�hung von O aufnbsp;22 mm 89 cbmm Quecksilber in sich aufnahm.

Betrachten wir die gewonnenen Zahlen naher, so stellt sich heraus, dass �berall der Manometerdruck wahrend dernbsp;Application des Tonometers viel h�her Avar, als im ruhendeunbsp;Auge; dass also durch die Anwendung des Tonometers dernbsp;Augendruck gesteigert A\urd. ^Yeiter sind die Zahlen, Avelchenbsp;das Instrument angegeben hat, ziemlich wechselnd, das einenbsp;IVlal mehr mit dem wirklichen, das andere mehr mit demnbsp;geanderten Augendruck �hereinstimmend, woraus mir her-vorzugeheu scheint, dass die Benutzung des Tonometersnbsp;sehr schwierig ist,.indem es nicht immer genau zu sehennbsp;ist, Avann die Platte �berall anliegt. Ich hatte, bevor ichnbsp;diese Controlversuche anstellte, langer als 4 Monate tag-taglich mit dem Instrument gearbeitet, und die ungleichen Resultate k�nnen dab er nicht zukurzerUebung zugeschrieben Averden.

Beobaclituiig, immer etwas Fl�ssigkeit aus dem Auge, und es wurden also die Werthe, welche den Druck im compri-mirten Auge angeben, factiscli kleiner gefunden, als sie innbsp;A�irklichkeit sind. Man sielit ancli, dass bei h�herem Drucknbsp;der Unterscbied zwisclien den Zablen der ersten und dernbsp;dritten Reilie kleiner ist, als ^bei niedrigem, was deinnbsp;schnelleren Filtriren im ersten Falie entspriclit. Durcli dienbsp;sub. 1 und 2 genannten Einfl�sse wird der intraocularenbsp;Uniek zu klein gemessen, wie wir geselien liaben; durclinbsp;den hier genannten Factor linden wir den Wertli zu gross;nbsp;die Fehler des lustrumentes heben einander also theilweise auf.

Wir bestimmen mit dem Fick�schen Ophthalmotonometer, gerade so wie mit dem tastenden Finger, ob der zu uutersuchende Bulbus leicht oder schwer noch ein gewissesnbsp;Quantum Fl�ssigkeit aufnehmen kann. Diese m�glichenbsp;Baumvergr�sserung ist abhangig: 1. von der Abweichungnbsp;der Form des Bidbus von der Kugelgestalt; 2. voii dennbsp;Elasticitatscoefficienten der Augenh�llen; 3. von dem bestellenden Druck im Auge; 4. von der Biegsamkeit dernbsp;Ski era nnd der Cornea; 5. von der Schnelligkeit, wondtnbsp;etwas Fl�ssigkeit das Auge verlassen kann. Wenn mannbsp;das Tonometer langere Zeit am Auge applicirt, so kannnbsp;man die Fehler kleiner inachen, indem die Druckerh�hnng,nbsp;welche durcli die Application -hervorgerufen wurde, sichnbsp;allmablig ausgleicht; allein der wahre Drnck kann dabeinbsp;doch nicht gefunden werden. Denn, liiitte man die Plattenbsp;ganz angedr�ckt, so wiirde sie z. B. nacli 5 Minntennbsp;in die Sklera- oder Corneaflache eingesunken sein, undnbsp;hatte man sie nicht weit genug angedr�ckt, so w�rde dernbsp;Druck noch zu hoch bleiben. Durch Ansprobiren walirendnbsp;liingerer Zeit k�nnte man dann zwar den Einfluss dernbsp;meisten st�renden Factoren beseitigen, allein der von dernbsp;Wandspannung und der von der Dicke der Sklera undnbsp;Cornea herr�hrende Fehler bleibt bestehen. Ueber dennbsp;wirklichen Druck im Auge kann nur das Manometer Auf-

schluss geben; wenn die feine Can�le ricbtig durcli die Cornea hindurchgestochen ist, sodass die Kriimnumg dernbsp;Hornbaut nicht geandert wird, und das Instrument ganznbsp;zuverlassig ist, so finden wir hier den waliren Druck.

F�r gew�hnliche Versuche kann man das Manometer aber nicht an wenden, und weil wir f�r den, mittelst desnbsp;Fingers bestimmten Druck, nur sieben Stufen haben, sonbsp;scheint mir das Fick�sche Tonometer das einfachste Instrument, um die f�nf oben genaunten Factoren in einernbsp;Zahl auszudr�cken. Wiewohl Ad. Weber eigentlich aufnbsp;die Prioritat der Erfindung des Priiicips Anspruch machennbsp;kanu, so geb�hrt doch den Herren Fick das grosse Ver-dienst, dasselbe in einer Weise zur Verwenduug gebrachtnbsp;zu haben, welche die Benutzung m�glichst einfach macht.nbsp;Das Fick�sche Ophthalmotonometer hilft einem grossennbsp;Bed�rfniss ab, welches bis jetzt, weniger in der Praxis, alsnbsp;wohl bei experimentellen Arbeiten gef�hlt wurde.

Ich habe hier nur meine Meinung �ber das genannte Tonometer auseinandersetzen wollen, und habe die �brigen,nbsp;demselben Zweck dienenden Instrumente gar nicht erwahnt.nbsp;Man schliesse daraus nicht, dass ich diese als ganz werthlosnbsp;betrachte. Theoretisch � erreicht man mit allen ungefahrnbsp;dasselbe ^), allein das hier versuchte ist weitaus am braucli-barsten, und es ware daher zu w�nschen, dass es bei allennbsp;Experimenten �ber Druck und Drucksteigeruug des Augesnbsp;Anwendung finden m�chte. Durch ausserlich auf den Bul-bus applicirte Instrumente ist es, meiner Meinung nach,nbsp;unm�glich, jemals den wahren Augendruck zu bestimmen.

Es ist nun neuerdiugs in diesem Archiv eine Arbeit erschienen von Ostwalt�), der ebenfalls das Fick�schenbsp;und auch das Maklakoff�sche Tonometer einer experiinen-

�) Ilierbei wird nat�rlich vorausgesetzt, dass die Graduirung der Scala durch Versuche au einer abgeschlossenen Kapsel, worinnbsp;der Druck bekannt ist, gewonnen worden ist.

tellen Kritik unterzogen hat. Ostwalt hat aber, gerade wie Fick selbst, unterlassen, den Druck mittelst des Manometers in dem Aiigenblick zu bestimmeii, wo das Tonometer in situ war. Und wiewolil er imn meint, dass dernbsp;durcb Applicirung des Tonometers hervorgerufene Messungs-feliler kaum in die Wagschale t�llt, wenn die abgeplattetenbsp;Stelle nicht zu gross ist, so muss ich ihm ebenfalls vor-balten, dass eine subjective Meinung �ber dieseFrage iiichtsnbsp;entscheiden, sondern uur das Experiment hier Aufschluss gebeunbsp;kann. Ich verweise daher auf das fr�her Mitgetheilte. Die vonnbsp;Ostwalt vorgeuommene �geuaue wissenschaftliche Controlequot;nbsp;des Fick�schen Ophthalmotonometers kann also meiner Ansicht nach tiber die Brauchbarkeit dieses Instrumentes durch-aus nichts entscheiden. Es geht daraus nur wieder hervor,nbsp;dass das Gesetz: bei einer plangedr�ckten Flache besteht aufnbsp;ihren beiden Seiten derselbe Druck, annahernd richtig ist.

Die Aenderung, welche Ostwalt an dem Fick�sclien Tonometer angebracht hat, namlich der Schieber, welchernbsp;seine Stelle behalt, wenn die Feder zur�ckgeht, scheint mirnbsp;auch keine Verbesserung. Erstens ist eine viel zu grossenbsp;Kraft erforderlich, um den Schieber in Bewegung zu setzen,nbsp;und zweitens geschieht es bei der Benutzung des Tonometers sehr ofl, dass man etwas zu weit eindr�ckt und dienbsp;Feder dann wieder etwas zur�ckgehen lasst, ehe die richtigenbsp;Stellung gefunde�i ist. Der Schieber w�rde dann aber aufnbsp;dem h�chsten Puukt stehen bleiben. Ein guter Indicatornbsp;'ware nat�rlich ein grosser Vortheil, wenn man auch beinbsp;liingerem Gebrauch ziemlich gut lernt, das Instrument einennbsp;Augenblick ruhig zu halten und die Scala abzulesen. Amnbsp;einfachsten scheint es mir, eine kleine Vorrichtung anzu-bringen im Bereich des Bingfingers, wodurcli die gebogenenbsp;Stange, welche die Platte tragt, festgehalten werden kann,nbsp;wenn der richtige Stand getroffen ist. Durch einen kleinennbsp;Hebei, der die Stange auf eine Unterlage festdr�ckt, ist diesnbsp;leicht einzuiichten.

In der Werkstatte von Herrn Jung in Heidelberg ist nach unseren Angaben ein Tonometer angefertigt Avordeu,nbsp;welches die Fick�sche Construction der Hauptsache nachnbsp;l)eihehalt; es weicht aber erstens darin ab, dass die Federnbsp;schwacher ist, so dass die ganze Scala, welche eine Langenbsp;von 40 mm hat, einem Druck von 20 grnbsp;entspricht. Die Scala ist angebracht aufnbsp;der Stange, welche die Platte tragt; durchnbsp;diese Anordimng wird eine Scala wie annbsp;dem Fick�schen Tonometer �berll�ssig,nbsp;und die m�gliche Reibung des Indicatorsnbsp;an der Scala fallt fort. Zweitens sind demnbsp;Instrument drei Platten von verschiedenernbsp;Grosse beigef�gt, welche bei 1 gr Drucknbsp;resp. 2, 3 und 4 mm Hg entsprechen;nbsp;die Durchmesser der Platten, welche leichtnbsp;an- und abgeschraiibt werden k�nnen,nbsp;sind resp. 6,8, 5,6 und 4,8 mm. Aufnbsp;der Scala stehen zwei Eintheilungen �her-einander; bei der einen ist ein Gramm-Theilstrich in zwei gleiche Theile, beinbsp;der zweiten in drei gleiche Theile ge-theilt; dadurch wird die Ablesung wesent-lich erleichtert. Drittens ist eine Fang-einrichtung anderUnterfliiche angebracht,nbsp;welche durch nebenstehende Zeichnungnbsp;verdeutlicht Avird. Die plane Stange,

Avorauf die Scala eingeschnitten ist und welche bei a im Durchschnitt gesehen Avird, beAvegt sich zAvischen zwei Federnnbsp;h und c, welche beim Anfang der Application des Instru-nientes durch den Knopf d auseinander gehalten werden.nbsp;Dieser Knopf ist auf einer Stange dJi befestigt, welche zwischennbsp;ZAvei Fassungen e und �, mittelst des Hebeis hg hin- undnbsp;hergeschoben Averden kanu. Sobald die Platte richtig annbsp;dem Auge anliegt, gen�gt eine kleine Ber�hrung des Hebeis

\md die Federii zusammenspringen zu lassen, wodurch die Scala a in ilirein Stand fixii't wird, uiid der Druck nachhernbsp;abgelesen werden kann. Die Lange lm des Instruinentesnbsp;ist etwas grosser gew�ihlt, damit das Ende m noch innbsp;der Holdhaud gest�tzt werc]^n kann. Icli glaube, dassnbsp;bei dieser E�orm und Eiurichtung des Tonometers die ikn-wendung besonders f�r Aerzte, welche nicht tagtaglichnbsp;mit dem Instrument arheiteu, wesentlich erleichtert seinnbsp;d�rfte.

Zum Schluss dieses Abschnittes sei es mir erlaul)t, noch einen Augenblick auf die Geschichte des Priiicips dernbsp;neuen Ophthalmotonometer einzugehen. Unbestreitbar warnbsp;Ad. Weber der erste, der den richtigen Weg angah.nbsp;Schon im 6. Bande vou Zehenders klin. Monatsbl. lesennbsp;wir S. 405: �Es kann aiis der Elasticitatslehre bewiesennbsp;werden, dass bei Ahflachung eines heliebigen Kugelsegmentesnbsp;der elastischeii Bulbush�lle bis zu dessen Basis, der aufnbsp;die Iimenflache dieses Segmentes wirkende AViderstandnbsp;(hier der intraoculare Druck) allein getragen wird von demnbsp;die Ahflachung bewirkeuden lustruinente und geuau aus-gedr�ckt ist durch die Kraft, mit welcher diese Abflachuugnbsp;erzeugt wird. 1st es also m�glich, ein Instrument herzu-stellen, welches bei Erzeugung einer solchen Abflachuugnbsp;geuau den Moment anzeigt, wo dieselbe bis zur Basis desnbsp;anfanglichen Kugelabschnittes gediehen ist, und zugleichnbsp;die Grosse des hierzu verbrauchten Druckes registrirt, sonbsp;wird damit die Aufgabe, die hydrostatischen Verhaltnissenbsp;des Bulbus rein f�r sich zu messen, gelost sein. Undnbsp;dieser Forderung glaube ich durch mein Iiistrument gen�gtnbsp;zu haben��). Leider war das Letztere niclit der Fall. Ich

�) In V. Graefe�s ArcMv XIII. 1., p. 203 spriclit Ad. Weber sich ebenfalls �ber ein neues Tonometer aus, jedocb ist bier vonnbsp;dem noeim Princip noch gar nicht die Rede. Es handelt sich hier

kann hier nicht naher auf die Beschreibung des Instrumentes eiiigeheii, man sehe dar�ber im Handbuch vou Graefe undnbsp;Saemiscb(5) nacb, wo auch die Abbildung zu finden ist.nbsp;Man wird daim aucb leicht einseben, dass bei einem wei-chen Bi�bus z. B. die kleine mittlere Platte scbon einennbsp;viel tieferen Eindruck in die Augenb�llen gemacbt babennbsp;kann, als eben der Grrundflilclie des Stiftes entspricbt, ebenbsp;die zwei Tastf�sscben auf der Sklera angelangt sind. Dr�cktnbsp;man das Instrument so weit auf, bis die Enden der zweinbsp;F�sscben mit der Grundflacbe des Stiftes in einer Ebenenbsp;liegen, so wil'd meistens die Sklera in der Umgebung dernbsp;Tastf�sscben eingedr�ckt sein, und die Wandspannung istnbsp;dann nicht gleich Null. Weiter erwahnt Weber gar nicht,nbsp;dass aucb sein Tonometer den Druck wabrend der An-Avendung andert; merkw�rdigerweise verurtheilt er kurz vor-lier das Monnik�sche und spater das Snellen�sche Tonometer, eben Aveil diese den Druck im Auge andern. Auchnbsp;Priestley Smith (13) hat dasselbe Princip aufgestellt undnbsp;durcb Versucbe an einem Schema binreicbend best�tigt ge-funden; jedocb fand er, dass die AnAvendung desselben innbsp;der Praxis sebr viel ScliAvierigkeit baben Av�rde, Avesbalbnbsp;danach kein Tonometer constniirt Avurde.

Viel spater bat Imbert(6) dieselbe Theorie, Avorauf das Eick�sche Tonometer beruht, auseinander gesetzt. Ernbsp;f�brt dieselbe Eormel au Avie Weber; jedocb bat er sicbnbsp;gar nicht auf das praktische Gebiet der Tonometrie begeben.nbsp;Maklakoff(2) Avar derErste, der eine bessere Amveiidungnbsp;des Priiicips erfand; jedocb ist die Application seines Tonometers zeitraubeud, und die damit geAvonnenen Besultatenbsp;sind ungenau.

Pick erfand dann beinahe zur gleicben Zeit Avie Mak-lakoff das jetzige, einfacb und leicht auzuAvendende Tn-strunient.

clarum, zu beobacliten, wann ein Stift anfiingt, oine Formveriinderung der Bulbuswand hervorzurufen.

TI.

Wiewolil die einfache Construction des Fick�schen Tonometers eine sehr zu schiitzende Eigenschaft desselbennbsp;ist, so bin icb nacb langerer Erfahrung doch zu dem Eesultatnbsp;gekommen, dass bei einer etwas complicirteren Zusammen-stellung ein Instrument zu machen ware, welches auf dem-selben Principe beruhte, und wobei sowohl die Anwendung,nbsp;als die Ablesung des gefundenen Druckes noch leicbternbsp;stattfinden k�nnte. Icb steilte an das Instrument die An-forderung, dass es selbst anzeigen ni�sste, wann eine Plattenbsp;von einer gewissen Oberflache eben �berall die Sklera odernbsp;Cornea ber�hrt, und dass es in diesem Stande den Indicator, welcber anzeigt, wie viel Druck in Grammen daf�rnbsp;bej�itzt worden sind, in Bezug zu der Scala fixirte, so dassnbsp;man das Instrument vom Auge entfernen und daim dennbsp;Druck ablesen kann.

i\Iittelst der folgenden Einricbtung nieine icb diesen doppelten Zweck erreicht zu baben.

Eine Platte a ist auf� einer Stange ah befestigt, diese Stange ist durcli zwei L�eher in der H�lse cd gef�brt und mit diesernbsp;durcli die in der Zeiclmung sicbtbare Spiralfeder verhuilden; dienbsp;Letztere ist oben an der H�lse und unten an der Stange befestigt. und wird also zusammengedrUckt, wenn die H�lse lixirtnbsp;ist und auf a ein Druck lastet. Mit der Stange ah ist einenbsp;d�nne, platte Feder fgh verbunden, welebe von n bis g kleinenbsp;Zilbne tragt und bei h in einem senkrecht zu ihrer LiingSricbtungnbsp;gestellten Stift h endet. An dem unteren Ende der H�lse istnbsp;ein Stift e befestigt, der als Inibcator dienen kann und welcbernbsp;in dem liuhestand der Feder fgh zwiscben zwei Zalme derselbennbsp;eingreift. Urn das untere Ende der Stange ah und die Platte anbsp;ist ein Cylinder angebracbt; in deniselben befindet sich ein Lock,nbsp;durcli welches der Stift h durebtritt, ivenn der andere Hand desnbsp;Cylinders hl und die 1�latte a gerade in einer Ebene liegen. Wirdnbsp;die Federnacli innen ziir�ckgedrangt, so kann der Cylinder �Vsnbsp;�ber die Platte a gescboben werden, der Stift h ruht dann gegennbsp;die innere Flaclie des Cylinders und der Indicator e stelit frei

von den Zalmen ng. Der Cylinder ihlm verscliiebt sioh sehr leiclit �ber die Platte a, und die Kraft der Feder fg ist so gering,nbsp;dass, wenn der Stift h auf der inneren Flache des Cylinders ruht,nbsp;derselbe noch durcli einen Druok von 1 gr um dienbsp;Platte verechoben werden kann. Die Keibung dernbsp;Stange al in der H�lse ei, ist sehr gering, aucli beinbsp;horizontaler Lage des Instrmnentes. Um die H�lsenbsp;gh ist eine langere H�lse op geschoben, welche dazunbsp;dient, das Instrunientchen wie eine Schreibfedernbsp;in der Hand festzuhalten. Einige Theile des Appa-rates sind aus Aluminium gearbeitet, so dass dienbsp;Platte niit Stange u. s. w., welche an das Auge an-gedr�ckt wird, noch nicht 3 gr wiegt. Die Scala istnbsp;f�r den horizontalen Stand eingesclmitten ,� f�r dennbsp;verticalen Stand sind dann 3 gr zu dem gefundenennbsp;Werth zuzuzahlen.

Um jetzt eine Hestimmung au dem Auge aus-zul�hren, wird der Cylinder ihlm �ber die Platte a vorgeschoben, was einfach dadurch geschieht, dassnbsp;man das Instrument vertical halt und auf die Federnbsp;fg dr�ckt. Man nimmt dann das Tonometer wie eine 3, 'li:nbsp;Schreibfeder lose in die Hand und stellt den Randnbsp;des Cylinders z. B. bei horizontaler Lage des Insti'u-mentes auf die Cornea. Man sieht und f�hlt leicht,nbsp;oh der Ring �berall anliegt, und dieser hat aus mecha-nischen Gi-�nden auch das Bestreben, die Corneanbsp;flbei-all zu ber�hreu. Sobald dies der Fall ist, schiebtnbsp;man das 'ronometer in der Richtung seiner Langsaxenbsp;langsaui voi�; die 1�latte a fangt dann an, den inner-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;

halb des Ringes gelegenen Theil der Cornea all- Fig. 5. malilich plan zu dr�cken, und der Cylinder wird �bernbsp;die Platte zur�ckgeschoben. Sobald die Platte soweit vorgedrungennbsp;ist, dass sie in einer Ebene mit dem inneren Rand des unterennbsp;'rheiles des Cylinders angekommen ist, tritt der Stift h durch dasnbsp;Loch in dem Cylinder, die Feder fg springt nach aussen undnbsp;der Stift und Indicatoi� e wird znischen zwei Zalmen der Federnbsp;fq gefangen, wodurch die Stange sich nicht mehr gegen die H�lsenbsp;verechieben kann.

Wenn man das Ausschnellen der Feder hort, nimmt man das 'Ponometer ah und kann auf der Scala ablesen, wie vielnbsp;Druck in drammen gebraucht worden ist. Die ganze Bestimmungnbsp;dauert nur ein paar Secunden, und man kann einige hinter ein-

Die Grosse der Platte ist bei diesein Instrument so ge-wahlt, dass der Durclimesser der �effnung des Cylinders 6,5 mm misst; weil der Rand desselben nat�rlich nicht absolut recht-winkelig ist, so kann man annehmen, dass der Durclimesser desnbsp;Xilangedr�ckten Tlieiles ungefaliix 6,8 mm beti-agt, und in demnbsp;Falie entspricht 1 gr Druck 2 mm Hg Druek lm Auge.

In einem Schweinsauge konnte mittelst einer dicken Glas-k�rpercan�le, welclie nach der Einf�lirung noch einige Zeit im hinteren Absohnitt des Bulbus herunigedreht wurde und welchenbsp;mit einem Gummischlauch und Trichter verbunden war, jedernbsp;beliebige Dnick hergestellt werden. Hart an dem Ende dernbsp;Canule lag eine Klemme, so dass, wenn dieselbe geschlossen war,nbsp;das Auge sich ganz wie eine normale abgeschlossene Augen-kapsel verhielt. Der Trichter und Schlauch waren mit Kochsalz-l�sung von 0,75 �/o gef�llt; unmittelbar vor jeder Bestimmungnbsp;des Druckes mit dem Tonometer wurde die Klemme einen Augen-blick ge�fthet und sofort wieder geschlossen; dieH�he derWasser-saule gab also jedesmal den Druck in dem abgeschlossenen Augenbsp;an; weil die Bestimmung mit dem Tonometer auch nur ein paarnbsp;Secunden in Ansprueh nahm, so konnte also hier kein nennens-werther Fehler durch llltration aus dem Auge entstehen. Ich tandnbsp;folgende Werthe als Mittel von je 5 Bestimmungen.

Aub diesel' Tabelle geht liervor, dass bei dem Druck von 5 mm Hg der Druck in Grammen genau die Hiilftenbsp;des Quecksilbei'druckes betrug. Bei den anderen Zahlennbsp;sieht man aber einen selir starken Einduss der Drucker-li�liung im Auge durch die Auwendung des Tonometers,nbsp;und zwar viel mehr liervortretend als fr�lier bei dem Eick-sclien Tonometer gefunden wurde, weil hier die Bestimmung

viel weniger Zeit erforderte, theilweise durcli die andere Einriclitung des Versuches, tlieilweise durch die leichterenbsp;Handhabung des Instrumentes.

Wird das Tonometer an einem Schweinsauge versucbt, das init dem Manometer fortwahrend freie Communicationnbsp;beliiilt, so werden ganz andere Wertbe gefunden. In dernbsp;folgenden Tabelle sind die Eesultate, welcbe icb bei dem-selben Schweinsauge bekam, wahrend zuerst das Auge mitnbsp;dein Manometer in offener Verbindung stand und dann vonnbsp;demselbeu abgescblossen wurde, neben einander eingetragen.

Aus dieseu Zablen ist ersichtlicb, dass bis zu einem Druck von 40 mm Hg das Tonometer den Druck im Auge,nbsp;wenn dieses mit dem Manometer in offener Verbindungnbsp;steht, anniihernd geuau angiebt, denn jedes Graiiim ent-spricht 2 mm Hg. Bei b�beren Druckstufen wird der Drucknbsp;mit dem Tonometer zu gering gefunden, was wahrscbeinlicbnbsp;der b�beren Wandspannung am Bande der Platte iii diesennbsp;Pallen entspricbt. Die dritte Beibe der Tabelle beweistnbsp;aucb wieder, dass der Druck ini abgesclilossenen Auge durchnbsp;die Anwendung des Tonometers betrachtlich steigt.

Tonometer ein Druck von 20 gr gefunden; beim normalen menschlichen Auge ein Druck von ca. 17 gr. Messungen annbsp;patliologisclien Augen sind noch nicht in gen�gender An-zahl ausgefiihrt worden, ich hoffe dar�ber spater zu berichten.

Wie bei der Kritik des ^^ick�schen Tonometers hervor-gehoben wurde, bestimmen wir nach dem neuen Princip nicht den wirklichen Druck im Auge, sondern die von ver-schiedenen Factoren abhangige Raumvergr�sserung, welchenbsp;bei Druck auf das Auge stattfinden kann. Ich m�chtenbsp;darum vorschlagen, den Tonus des Auges nicht mehr innbsp;Millimetern Quecksilber auszudr�cken, sondern einfach innbsp;Grammen durch die Zahl, wie sie mit dem Tonometer gefunden wird.

Ich glaube, dass dieses neue Tonometer besonders am menschlichen Auge leichter zu appliciren ist als das Fick-sche Instrument, und dass die damit gewon nenen Resultatenbsp;constanter sein werden.

AViewohl meiner Ansicht nach die Manometrie des Auges heutzutage einen gewissen Grad von Vollkommenheitnbsp;erreicht hat, so tauclit doch zuweileu hier und dort dienbsp;Meinung auf, dass man mit dem ManometCT den Augen-druck nicht annahernd genau bestimmen k�nne.

Auch Ostwalt beschreibt in seiner vorher citirten Arbeit einige misslungene Versuche, den intraocularen Drucknbsp;manometriscli zu bestimmen, und wiewohl er uur die vonnbsp;Schuiten angegebene Methode, namlich die Einf�hrungnbsp;einer mit einem Manometer verbundenen Can�le in dennbsp;Glask�rperraum versucht hat, so fiihlt er sicli berechtigt,nbsp;zu behaupten, dass es �unumst�sslich�* feststeht, dass wurnbsp;zur Zeit kein Mittel besitzen, um mit Hilfe eines Mano-

meters �absolut geiiau� den Druck ini Auge zu messen. AVenn Herr Ostwalt die Worte �absolut genau� w�rtliclinbsp;auffasst, so wird nat�rlich keiner diesem widersprechen, weilnbsp;allen uuseren Wahrnehmungen Fehler anliaften; doch dassnbsp;wil� bis in Millimeter Hg den Augendrnck manometrischnbsp;messen k�unen, davon kann Jeder sich �berzeugeii, weiinnbsp;er uur die richtigen Instrumente zur Verf�gung bat nndnbsp;eine giite Methode anwendet.

Vor Alleni muss man den I)ruck nicht im Glask�rper-raum bestimmen, sondern in der vorderen Kammer. Ich habe mich niederholt �berzeugt, dass die von Schuiten(7)nbsp;angegebene Can�le zur Einf�hrung in den Glask�rper, nichtnbsp;geeignet ist, eine freie Communication niit dem Inhaltenbsp;des Bulbus herzustelleii. Die von mir angewandte hattenbsp;genau die Form, und sogar nocli ein etwas weiteres Lumen,nbsp;wie die von Schuiten beschriebeue. Ich �berzeugte michnbsp;durch Einf�hrung eines entsprechenden Messingdrahtes, dassnbsp;die Can�le �berall denselben Durchniesser hatte. F�hrtnbsp;man sie am ausgeschnittenen Thierauge neben dem Opticusnbsp;oder in der Gegeild des Corpus ciliare ein, so zeigt sichnbsp;immer, dass wohl Fl�ssigkeit durch dieselbe aus demnbsp;Manometer iiis Auge hineingetriebeii werden ka�in, dassnbsp;diese aber das Auge nicht mehr zu verlassen vermag,nbsp;�oder doch niir spurweise, weil der Glask�rper die Oeffnungnbsp;abschliesst. Beim frischen Schweius- und Kaninchenaugenbsp;nimiiit man dasselbe wahr. Bei eiueni eben exstirpirtennbsp;Bulbus eines Kaninchens, wo die Can�le neben dem Opticus lag, steilte ich den Aiigendruck mittelst des Manometersnbsp;erst auf 25 mm Hg, schloss dann das Auge ab, steilte dennbsp;Druck im Manometer auf 0 und �ffiiete jetzt wieder dienbsp;Communication mit dem Auge. Es blieb das Qiiecksilbernbsp;daim genau stehen wie es stand, es trat also keine Spurnbsp;von Fl�ssigkeit aus dem Auge aus. Derselbe Versuch wurdenbsp;wdederholt mit einem Druck von 100 mm Hg, und es tratennbsp;hierbei nur 5 mm Theilstriche Fl�ssigkeit aus, was einem

Yoliim von 5 cbmm entspriclit. Das Auge blieb steinhart-(Ier Druck in Hg noch 80 min.

Der Glask�rper ist also nicht d�niifl�ssig genug, um durch eine Can�le von 0,75 mm Oeffnnng frei hindurchnbsp;treten zii k�nnen. Bei gewissen Stellungen der Can�le trittnbsp;zinveilen anf einen Augenblicl^ etwas bessere Communicationnbsp;ein, doch um f�r Messungen zu dienen, ist die Can�le nichtnbsp;brauchbar. Dass die Oeffnnng der Can�le frei iin Glask�rper lag, davon �berzeugte ich inich durch Abtragen desnbsp;vorderen Theiles des Bulbus, wahrend dieser in situ blieb.nbsp;Audi war von Gerinnungeu in der Can�le nicht die Rede,,nbsp;da liei kleinera Druck sofort grosse Tropfen die Oeffnungnbsp;verliessen.

Dass Professor Schuiten trotzdem mit einer Glas-k�rper-Can�le Druckmessungen hat aiistellen k�nnen, muss ich mir so erklaren, class er viel weitere Can�len ben�tzt,nbsp;aber deren Maasse nicht richtig angegeben hat. Dickerenbsp;Can�len als mit einem Linnen von 0,75 mm kann man abernbsp;nicht ins Auge einf�hren, ohne solche St�rungen hervorzu-rufen, class zuverlassige Yersuche nicht m�glich sind. Audinbsp;muss ich im Allgemeinen bemerken, class eine Can�le,nbsp;welche im Glask�rper liegt, unzweifelhaft mehr die normalennbsp;Ernjilirungsvorgange und Druckverhaltnisse im Auge storennbsp;muss, als eine, welche in die vordere Kammer eingef�hrtnbsp;ist. Es ist sehr sch�n, wenn Professor Schuiten an einnbsp;iMauouieter die Anforderung stellt, class _die Reizung dernbsp;Cornea fortfallen muss, allein er muss keine starkere Reizungnbsp;des Auges daf�r an die Stelle setzen. ITnd class einenbsp;Durchbohrung von Sklera, Chorioidea und Retina in dernbsp;Nahe des Corpus ciliare mit einer dicken Can�le, derennbsp;Spitze frei im Glaskorperraum beweglich ist, mehr Reizungnbsp;des Auges liervorrufen muss, als eine nadelf�rmige Can�le,nbsp;welche test in der vorderen Kammer liegt, dar�ber kannnbsp;meines Erachtens kein Zweifel bestehen. Yon Reizerschei-nungen, ivie Schuiten angiebt, habe ich nie etwas be-

merken k�nneii. Wahrscheiiilicli wurcle von Schult�ii eine zii dicke Caniile ben�tzt. Die im biesigeii Laboratoriumnbsp;gebraiicbten Can�len baben eiiien ausseren Durcbmessernbsp;von 0,7 mm, nebmen also beinabe keineii Haum ein. Werdennbsp;sie vor der Anwendung mit Scbmirgelpapier abgerieben, sonbsp;dass sie v�llig glatt sind, so sind sie sebr leicbt mittelstnbsp;eines pincettenf�rmigen Nadelbalters einzuf�bren und vonnbsp;Verlust von aucb nocb so wenig Kammerwasser ist dabeinbsp;nie die Lede. Die Communication durcb die freie Oeff-nung bleibt Stunden lang eine vorz�glicbe, wenn mannbsp;nur darauf acbtet, walmend der Versucbe kein Kammer-wasser in der Can�le stehen zu lassen, weil sonst durcbnbsp;Fibrinausscbeidung allmablicb Verstopfung des Lumens dernbsp;Can�le eintritt.

Von einigen Experimentatoren ist verlangt worden, dass als Beweis einer guten Communication Pulsbewegungen aunbsp;der Quecksilbersaule zu sehen sein mussen. Ich kann diesnbsp;nicbt zugeben. Oft babe icb keine Pulsbewegung wahrge-nommen bei Versucben, wo eine ideale Communication mitnbsp;dem Auge bestand. Vielmebr babe icb den Eindruck be-kommen, dass tlie Pulsbewegung des Quecksilbers erst daimnbsp;und nur da auftritt, wo. das Auge etwas gereizt war. Ebensonbsp;wenig bilde icb es beweisend f�r freie Communication desnbsp;Augeninbaltes mit dem Manometer, wenn bei einer in dennbsp;Glask�rper eingefblirten Can�le an dem Quecksilber Puls-scbwankungen wahrgeiiommen werden k�nnen. Kleine Druck-scbwankungen pflanzen sicb namlicb aucb durcb eine elastiscbenbsp;Membran weiter, und als solche kann man die vor der Oeff-nung der Can�le liegende Glask�rpersiibstanz betracbten.nbsp;Man kann aucb beobacbten, dass, wenn bei einem todtennbsp;Auge ein sebr kraftiger Druck mit den Fingern auf dienbsp;Sklera keine Fl�ssigkeit aus dem Auge hinaus zu treibennbsp;vermag, docb ein sebr scbwacber Druck mit dem Fingernbsp;sicb als eine kleine Bewegiing der Quecksilbersaule kundnbsp;giebt.

Um zuverlassige Resultate bei der Ophtlialiiiomano-inetrie zu erhalteii, braucht man weiter ein zweckmassig eingerichtetes Manometer. H. H�ltzke (8) geb�hrt das Ver-dienst, zuerst ein Instrument angegeben zu haben, womitnbsp;man den Augendruck genau bestimmen konnte. Nur fehlennbsp;an seinem Manometer einige^Einrichtungen, welche dennbsp;Gebrauch wesentlich erleichtern und eine schnelle und ge-naue Ablesuiig des vorhandenen Druckes m�glicb niachen.nbsp;Unabhangig von H�ltzke bat Scbult�n ein Manometernbsp;angegeben, welcbes ebenfalls bezweckt, den Druck kennennbsp;zu lemen, wenn weder Fl�ssigkeit aus dem Auge berausnbsp;nocb bineingetreten ist; docb baften seinem Instrumentnbsp;mebrere Febler an. Erstens bat er als eigentlicbes Manometer ein dickeres Glasrohr angewandt, und dies auf dernbsp;einen Seite mit einem Capillarrohr verbunden. Dadurcbnbsp;entstehen auf eiuer Seite die Febler, welcbe einem Capillar-robr immer anbaften, und diese werden nicbt durcb einenbsp;gleicbwertbige Einriclitung auf der anderen Seite compensirt.nbsp;Zweitens bat das weite Hobr den Nacbtbeil, dass, wennnbsp;der Druck nicbt genau getroffen ist, ein betracbtlicbesnbsp;Quantum Fl�ssigkeit das Auge verlassen oder in dasselbenbsp;bineintreten kann, weil eben diese Yorgange in dem weitennbsp;Robr auf die H�be des Quecksilbers wenig oder gar keinennbsp;Einfluss aus�ben. Drittens ist f�r ein Manometer einenbsp;Luftblase in einem Thermometerrobr als Indicator nicbtnbsp;geeignet. leb babe mieb �berzeugt, dass sogar in einemnbsp;Eobr von 0,5 mm Durebmesser das Wasser, besonders beinbsp;stossweiser Bewegung der Fl�ssigkeitssaule, an einer Luftblase von 30 mm Lange vorbeiscbl�pft, und zwar in be-trachtlicber Menge. Weiter scheinen inir aucb unn�tbig vielenbsp;Gummiscblaucbe bei der Zusammensetzung des Instrumentesnbsp;verwendet worden zu sein. Obwobl dicke Gummiscblaucbenbsp;einen kleineren Febler geben, so d�rfen sie doch f�r genauenbsp;Versuche nicht in zu grosser Lange und Anzahl benutzt werden.nbsp;Zuletzt muss ich noch bemerken, dass es gerade wie bei

H�ltzke�s Instrument sehr nnbequem ist, die H�he der AVassersauleu immer mit in Bereclmung briugen zu m�ssen.nbsp;Der Hauptfehler bei Scliult�n�s Verfahren ist aber, wienbsp;schon liervorgelioben wurde, der Gebrauch eiiier Glask�rper-caii�le.

Alle diese Dehler sind von Leber bei der Construction seines Manometers vermiedeu worden. Man findet die Be-schreibung seines Instrumentes in der Arbeit von G. Rind-fleiscli (9) in diesem Arcbiv. Ich muss nur dazu bemerken, dass man eine Klenime zur Abscliliessung desnbsp;Gummischlauches bei der Can�le nicht braucht, weil dernbsp;T-Hahn f�r alle Zwecke vollstandig gen�gt. Bei diesemnbsp;Manometer wurde die Form des H�ltzke�sclien Instrumentes der Hauptsache nach beibehalten, weil gegen einnbsp;einfaches Manometer, mit einem Quecksilber - Reservoirnbsp;linten, verscbiedene technische Einwande zu machen waren.nbsp;AVeiter wurde oben an dein Manometerschenkel zur rechtennbsp;Seite das kleine AVasserreservoir angebraclit, wodurcli dasnbsp;AVasserniveau an den beiden offenen Enden des Instrumentes immer die gleiche H�he bat. Dadurcli wird dienbsp;Ablesung sehr erleiclitert. Man braucht nur die H�he dernbsp;Quecksilbersaule abzulesen und nachher f�r alle gefundenennbsp;AA^erthe die Correction anzubringen, dass f�r das specifischenbsp;Gewicht des Hg nicht 13,5 sondem 12,5 in Rechnungnbsp;gezogen wird. Es steht namlich auf der linken Seite immernbsp;eine AFassersaule von der H�he der Hg Saule, welclie dennbsp;Druck aiigiebt, inelir als auf der rechten Seite. Unent-behrlich ist weiter bei den meisten Versuchen die obertialbnbsp;des Halmes angebraclite Spritze. Feliler durch Capillar-wirkung bestellen bei diesem Instrument nicht, weil diesenbsp;sicli beiderseits in dein �berall gleichweiten Rolir aufheben.nbsp;Das Rohr bat �brigens noch eine AA^eite, dass 1 mm H�henbsp;1 cbmm Inhalt entspriclit.

Diircli eine geiinderte Einriclitung ist es neuerdings gelungen, das Doppelmanometer entbebrlicli zu machen^und

statt dessen ein einfaches Manometer mit Quecksilberreser-voir zu bemitzen, indem die Stopfb�clise neben dem Manometer aufgestellt imd in ihrem unteren Tlieil mit Queck-silber, in ihrem oberen mit Wasser gef�llt wurde. Dadurch wird erreicht, dass der metallene Stempel iind die �brigennbsp;Theile, welche aiis Metall ang^fertigt werden mussen, nichtnbsp;mit dem Quecksilber in Ber�hrung kommen. Prof. Lebernbsp;wollte sich ein Manometer einrichten lassen, womit mannbsp;ziigleich genaii den Augendruck bestimmen, und auch messennbsp;k�nnte, wie viel cbmm in der Zeiteinheit bei constanten!nbsp;Druck aus dem Auge filtrirten. Um das Letztei�e m�glichnbsp;zu machen, muss man entweder in einem calibrirten Pohrnbsp;die Verschiebung der Fl�ssigkeitssaule ableseu k�nnen, odernbsp;im Stande sein, eine markirte Stelle in der Pl�ssigkeits-siiule wieder nacb ihrem Ausgangspunkte zur�ckzuf�bren,nbsp;und die daf�r eingepresste Menge Pl�ssigkeit zu messen.nbsp;Um bei constautem Druck filtriren zu k�nnen, muss dasnbsp;Manometer so weit sein, dass das Steigen resp. Sinkennbsp;des Quecksilbers verschwindend klein ist gegen die H�benbsp;des angewandten Druckes.

Um eine Stelle in der Fl�ssigkeitssaule zu markireu, braucht man einen zuverlassigen Indicator, d. h. einennbsp;solcben, an dem die Fl�ssigkeit nicht vorbeiscbl�pft. Wirver-sucbten als Indicator in einem calibrirten Rohr: 1) eine Luft-blase in einer Wassersaule; dieselbe giebt fast keinen Pehlernbsp;bei langsamer, gleicbmassiger Bewegung der Fl�ssigkeit; beinbsp;stossweiser Bewegung, wie sie bei Schliessung und Oeflnungnbsp;eines Halmes auftritt, wenn der Druck auf beiden Seitennbsp;desselben verscbieden ist, treten erbebliche Febler auf;nbsp;2) einen Tropfen Oei oder Petroleum in einer Wassersaule;nbsp;derselbe emulgirt sicb sebr bald mit dem Wasser, und istnbsp;also unbraucbbar; 3) eiii horizontales Robr, welches tbeilsnbsp;mit Quecksilber, tbeils mit Wasser gef�llt war; das Wassernbsp;dringt sogar in einem Robr voii 1 mm Durchmesser desnbsp;Lumens noch oberball) des Quecksilbers vor; 4) eine kleine

aus Wachs und Siegellack angefertigte Kugel, welclie das-selbe specifisclie Gewicht hatte wie Wasser und fast genau in das mit Wasser gef�llte ilohr passte; auch dies gabnbsp;bei schnellerer Bewegung erliebliche Fehler. Wir glaubtennbsp;dann eine befriedigende Methode darin gefundeii zu haben,nbsp;dass beim Anfang des Filtrationsversuches das Quecksilbernbsp;auf der Seite des Auges gerade auf die Grenze ein-gestellt wird, wo ein d�nnes Bohr in einen weiten Ballonnbsp;�bergeht. Wahrend des Filtrirens verbreitet sich dasnbsp;Quecksilber dann auf dein Boden des Aveiten Gefasses,nbsp;ohne dass der Druck merklich steigt; ist der Versuchnbsp;beendet, so kann man mittelst eiiier Spritze das Quecksilber an seine fi��here Stelle zuriickdriingen und in deinnbsp;dunnen, calibrirten Schenkel des Manometers behiifs dernbsp;Messung aufsteigen lassen. l)ie Aiisf�hrung hat abernbsp;unseren Erwartungen nicht entsprochen, so dass f�r Fil-trationsversuche, wo keine raschen DruckscliAA�ankungen vor-kommen, doch eine Luftblase in einer horizontalen Wasser-saule als Indicator vorzuziehen sein d�rfte.

Versuche �ber die Elasticitat der Augenkapsel und �ber das Verhaltniss von Volumszunahme und Form-veranderung des Auges zu der H�he des intraocularennbsp;Druckes.

Es schien mir nothwendig, diese vorstehenden Be-merkungen �ber Manometrie vorauszuschicken, ehe ich zur hlittheilung meiner �ber die Elasticitat der Sklera gemachtennbsp;Versuche �bergehe. Es ist namlich �ber diesen Gegen-stand, soAA^eit ich gesehen habe, noch sehr AA'enig gearbeitetnbsp;AA'orden; und gerade die Avenigen Versuche, welche man innbsp;der Literatur antrifft, sind von Schuiten mit seinemnbsp;Manometer Amrgenommen. Zwm' hat Ad. Weber (10)nbsp;schon viel fr�her die Elasticitat von Streifen menschlicher

Ski era zu bestimineii versuclit, allein die Verlialtnisse sind am intacteii Bulbus, wo die Spannung die Sklera innbsp;allen Flachenrichtungen auszudebiien strebt, doch etwasnbsp;andere.

Schuiten (7) bestimmte am Himde- und Kaninclien-auge, wieviel Fl�ssigkeit bei either gewisseu Druckerb�hung in das Auge hineintrat. Dabei wurde der Druck jedesmalnbsp;vou 1 mm Hg an gesteigert, und wieder auf 1 zuriickge-f�hrt. Um den durch die Filtration verursacbten Fehlernbsp;zu eliminiren, nahm er den mittleren Werth von demnbsp;Volumen der Fl�ssigkeit, welches in das Auge eintrat, undnbsp;demjenigen, welches wieder aus dem Bulbus zur�ckkehrte.nbsp;Die Can�le des Manometers wurde in das, an dem Opticusnbsp;aufgehangte Auge, neben ersterem in den Glask�rper ein-gef�hrt.

Auf die Einwande gegen die Glask�rpercan�le branche ich nicht zur�ckzukommen. Ich kann nur noch hinzuf�gen,nbsp;dass es sehr viel Kraft erfordert, um durch eine frei imnbsp;Glask�rper liegende Can�le von 1,5 mm Durchmesser desnbsp;Lumens den Inhalt eines frischen Schweinsauges auszu-presseii.

Was die Besultate der Versuche betrifft, so ist zu bemerken, dass Schuiten kein Hecht hat, die gefundene Volumzunahme bei jedem Druck als elastische Dehnbar-keit des Bulbus zu deuten. Bekanntlich haben die Augennbsp;von Hunden uiid Kaninchen keine reine Kugelgestalt, be-sonders nicht, wenn sie bei einem Druck von einem mm Hgnbsp;an einem Punkte ibrer Oberflache aufgehangt sind. Wirnbsp;haben daher bei diesen Versuchen immer mit zwei Factorennbsp;zu rechnen, erstens mit der Gestaltsanderung des Bulbusnbsp;well dieser dauach strebt, der Kugelgestalt sich zu nahem,nbsp;und zweitens mit der elastischen Ausdehnuug der Augeii-h�llen. Der erste wird sich besonders bei den niedrigerennbsp;Druckstufen geltend maclien, der zweito bei den h�heren,nbsp;und es wird von dem Verhaltniss zwischen diesen Iteiden

Factoren abhangen, ob sie in einer Curve der Voliimzii-nahme gesondert sichtbar werden k�nnen.

Um zn untersuchen, in wie weit die Elasticitat der Augenh�llen und die Eormveranderung des Bnlbus an dernbsp;Volumzunahme des letzteren bei einer gewissen Drucker-h�hung tbeilnehmen, habe icli versucbt, ausserlich bei Ka-ninchen- und Scbweins-augen den Dnrchniesser desnbsp;Auges in drei senkrecbtauf-einander stellenden Kich-tungen bei verscbiedenennbsp;Eruckli�lien zu messen. Iclinbsp;bediente mich dabei folgen-der Tnstmmente.

Uni das enucleirte Kaninclienauge zu messen, wurde nebenstebendernbsp;Jasterzirkel ben�tzt; dienbsp;Abbildung, in ballier wirk-licher Grosse hergestellt,nbsp;macht eine ausf�hrliche Be-schreibnug unn�tbig. Annbsp;den Enden a und b befin-den sich zwei feine Spitzen,nbsp;welche es m�glich inaclien,nbsp;wahrend des Versuclies ge-

nan dieselben Stellen zu behalten. Die Branclien hd und ae drelien sich um die Axe c. Ein kleiner Maass-stab dli liegt bei e zwiscben zwei glatten Nadein, undnbsp;ist bei d um eine Axe drelibar. Das Ganze ist aus leicli-tem, harten Holz angefertigt, und die Bewegungen in dennbsp;Punkten c, d und e linden mit sehr wenig Reibung statt.nbsp;Um die Distanz des Bnlbus bis zur Axe c messen zunbsp;k�nnen, kann man noch einen kleinen Maassstab fg ein-legen, der durcb eine linienf�rmige Oeffnung in der Mitte

Um beim lebenden Kanincbenauge den yerticalen und horizontalen Aequatnrialdurchmesser zti messen, kann mannbsp;dasselbe Instrument benutzen. F�r den Durcbmesser vonnbsp;der Cornea oder von dein Limbus bis zur Opticusgegendnbsp;gebrauchte ich nebenstebeiides Instrument. Das Princip

ist dasselbe. Die eine Brancbe ist bier aber gerade, die anderenbsp;f�lirt au ilirem Ende eine ge-bogeiie Nadel ad, welcbe hinternbsp;dein Auge vorgescboben werdennbsp;kanu, wenn die Muskeln durcb-trennt sind. Die Maasse sindnbsp;so gewiihlt, dass, -vvenn ah un-gefiibr dem Durcbmesser desnbsp;Auges entspricbt, hf ungefabrnbsp;senkrecbt auf dem Maassstabenbsp;ge steht. ge ist in dieseuinbsp;Stande auch ungefiihr parallelnbsp;ah. Die Verschiebung von fnbsp;ist danu fast genau der Gr�ssen-zunahme des Durchiuessers proportional. Zur constanten Fi-xirung ein und desselben Punktes ist in h auch wiedernbsp;eine schiefgestellte Nadelspitze angebracht.

Um ganz geringe Langenzunahmeu des Durchiuessers zu messen, babe icb folgende Einricbtung getroffen. Aunbsp;das eine Ende eines 30 cm langen ThermometeiTohrs vonnbsp;sehr engem Lumen ist eine tricliterf�rmige Erweiterung vonnbsp;2,5 cm Durcbmesser angeblasen. Auf die Tricliter�ffuuiignbsp;wird eine Gummimembran befestigt, jedocb obne dieselbenbsp;wesentlicb zu spannen. Auf die elastische Membran wirdnbsp;in der Mitte ein Scheibcben Carton von 1 cni Durcbmessernbsp;geklebt, welches in seinem Centrum eine stumpfspitzige

Niidel voii 1 cm Lange tragt. Der Trichter wird mit ge-farbter Fl�ssigkeit soweit gef�llt, dass im Aiifang des Tlier-mometerrohres ebenfalls eine kleine Fl�ssigkeitssaule stelit. Fine kleine Verscbiebung der Nadel nach innen wird annbsp;diesem Instrument durcli eine sehr grosse Verscbiebung dernbsp;Fl�ssigkeitssaule iin d�nnen Rohr angezeigt. Die Theilungnbsp;auf dem Rohr muss man mit eiiier geeigneten Einricbtungnbsp;mittelst Mikrometerschraube lierstelleii. Bei den von mirnbsp;benutzten Apparaten entspriclit 1 mm Verscliiebuiig dernbsp;Nadel nach innen ungefahr 180 mm Verscbiebung dernbsp;Fl�ssigkeit im Tbermometerrobr.

Die Anwendung dieses Messtrichters gescbiebt auf folgende AVeise. Bei dem zu untersuchenden Auge wirdnbsp;die Nadel des Manometerrohres in die vordere Kammernbsp;eingef�hrt; der Bulbus wird danu, mit der Cornea nacbnbsp;obeu, auf drei stuinpfe Spitzen, welche unweit Ton einandernbsp;senkrecbt in einem Brett befestigt sind, gelegt, derart, dassnbsp;der Sehnerr zwischen den drei Spitzen stebt. Der Drucknbsp;im Bulbus wird daim niedrig gestellt, z. B. auf 5 mm Hg.nbsp;�m jetzt den verticalen Durchmesser des Auges zu messen,nbsp;wil'd von der einen Seite der Stift eines Messtrichters, dernbsp;auf demselben Brett befestigt ist, genau gegeii die Skleranbsp;gestellt, obne dass derselbe aucb nur den geringsten Ein-driick in den Bulbus macht. Auf der entgegengesetztennbsp;Seite ist ein unbewegbclier Stift aiigebracbt, der aucli nurnbsp;eben das Auge beiFlirt. Der horizontale Durchmesser desnbsp;xluges wird zur selben Zeit auf dieselbe AVeise zwischennbsp;einen Alesstrichter und eine feste Spitze gelegt. Um dennbsp;Durchmesser vom Centrum der Cornea bis ziim Opticusnbsp;zu messen, wird auch die Cornea noch mit der Spitze einesnbsp;Trichters in Ber�hrung gebracht. Das Rohr desselben ist abernbsp;dreiinal rechtwinklig umgebogeii, wodurch der Theil, der zuninbsp;Alessen benutzt wird, wieder horizontal verlauft und zwarnbsp;in derselben H�he wie das Niveau der elastischen Membraii.

nuug habeii, ka�in man die Apparate etwas weiter vor-schieben, so dass die Membranen durch Druck auf die Skleraoberflacbe eine Spur eingedr�ckt werden. Dies ka�mnbsp;geschehen, ohne dass ein Eindruck in den Bulbus hervor-gerufen wird, weil es die Rigiditat der Sklera verh�tet.nbsp;Diese Anordnung ergiebt den Vortbeil, dass aucb eine Ver-k�rzung des Durchmessers (inrch Verschiebung der Fl�ssig-keit angedentet Avird.

Ich babe diese Glastricbter bis jetzt niir bei frisclien Schweinsangen beimtzt; diese Augen zeigten ni�nlicb einenbsp;sebr ins Attge springende Zunabme des optico-cornealennbsp;Durcbmessers, w�brend mit dem Messzirkel absolut keinenbsp;Aendernng der aequatorialen Durcbmesser nacbzuweisen war.nbsp;Es kam mir dabei darauf an, zu seheii, ol) eine Verk�rznngnbsp;dieser Durcbmesser vielleicbt erfolgte wabrend der Yobnns-zunabme und dafiir wnrden die empfindlicben Messtricbternbsp;angefertigt. Wenn icb spater Gelegenheit babe, normalenbsp;menscblicbe Augen auf die Ausdebnuug der Sklera zunbsp;untersucben, so rverde icb nocb viel gr�ssere Tricbter be-mxtzen, um die Bewegung der elastiscben Membran m�g-lichst obne Widerstand erfolgen zu lassen. Die Empfind-licbkeit des Apparates wird dadurch nat�rlicb aucb nocbnbsp;erh�bt.

Bei den Versucben mit den Zirkeln wurde aucb m�glicbst darauf geacbtet, dass die Spitzen keinen Eindruck in die Sklera bervondefen. Man w�rde sonst nat�rlicb zu ganz falscben Resultaten kommen, da bei Druck-erh�hung der Eindnick verscbwindeti, und dies sich jetzt alsnbsp;Ijiingenzunahme des beReffenden Durcbmessers kuudgebennbsp;w�rde.

Vacb dieser Auseinandersetzung kanu ich zur Mit-tbeilung der Resultate meiner Messungen �bergehen.

Die nebensteliende Tabelle giebt die an einem Scbtveins-auge gewonnenen Resultate. Andere Augen ergaben alm-

40 mm B = 0,5 mm N;

90		B =	1	5J	JV
55		B =	0,5		N;
120		B =	1		A
110	5?	B =	0,5		N;
190	JJ	B =	1		N

liche Resultate. Ich finde es aber genaiier, hier keine Mittel-Averthe anzugeben, tveil dadurch eigenth�mlicbe Erschei-nungen verborgen werden k�nnten. Ich komme darauf spater zur�ck.

Man siebt also, dass bei dem Schweiusauge fast nur der optico - corneale Durchmesser zunimint und zwar reellnbsp;um ungefahr 1 mm. Die anderen Durchmesser bleiben bisnbsp;zu einem Druck von 80 mm Hg constant, wetm wir dienbsp;Verschiebung von 1 min im Tliermometen�ohr bei dernbsp;Messung des verticalen Aequatorialdurchmessers vernach-lassigen. Hieraus geht hervor, dass die aquatorialeu Durchmesser durch Ausdehnung der elastischen Augenh�llennbsp;ebensoviel an Lange zunehmen, als sie durch Annaherungnbsp;des Bulbus an die Kugelgestalt abnehmen. Nur bei sehrnbsp;hohen Druckstufen libertrifft der erste Werth den letzterennbsp;an Grosse. Wie zu envarten war, wird endlich einenbsp;Druckh�he erreioht, wobei die Form des Bulbus dernbsp;Kugelgestalt m�glichst ilhnlich ist, in unserem Eall belnbsp;160 mm Hg. Bei h�herem Druck kann Yolumzunahmenbsp;nur erfolgen 'durch Ausdehnung der AVand, und zwarnbsp;jetzt in allen Richtungen, wie wir auch in der Tabellenbsp;sehen.

Beim lebenden Kaninclien wurden der lioriz. Aequatorial-Dnrchmesser, der horiz. Durchmesser ara Cornearande, der optico-corneale Durchmesser, und der Abstand vomnbsp;nasalen Cornearand bis zur temporalen Opticusseite geinessen.nbsp;Die geraden Augenmuskeln wurden sammt der ganzen Conjunctiva erst vom Bulbus lospraparirt, wobei die Venaenbsp;vorticosae geschont wurden. Auch einige Fasern vom Retractor wurden durchtrennt. Ich fand folgende Werthe:

Mit dein kleinen Maassstab konnte ich keine Aendernng des Abstandes von der Axe des Apparates ziun Scheitelnbsp;der Cornea nachweisen weder beim Messen des ilquatorialennbsp;Durchmessers, noch beim Messen des Dnrchmessers desnbsp;Auges am Limbus corneae. �m nachzuweisen, ob bei dernbsp;Ausdehuung die Kr�mmung der Cornea sich anderte, wurdennbsp;die Kr�inmungsradien bei einigen Augen mit dem Ophthalmometer von Javal bestimrat. Bei einem Versuch mitnbsp;eiuer Glask�rpercan�le wurde der Radius gleich 6.683 mninbsp;gefunden bei einem Druck von 30 mm Hg, und gleichnbsp;6.726 mm bei einem Druck von 160 mm Hg. Der Versuchnbsp;konnte dann nicht mehr wiederholt werden, weil die ein-gepresste Fl�ssigkeit das Auge nicht mehr durch die Glas-k�rpercan�le verlassen konnte. Vor und nach dem Durch-schneiden der Recti war der Radius = 6.683 mm.

Bei einem zweiten Auge wurde die Canule vertical durch die vordere Kammer gef�hrt. Der horizontale Kriim-

mungsradius wurde gemessen, und sowohl bei einemDruck voii 30 als von 120 mm Hg = 5.959 mm gefunden. Esnbsp;zeigte sich hier auch, dass durch die Einf�liruiig der nadel-f�rmigen Can�le die Kr�mmung der Cornea nur eine Spm�nbsp;geiindert war. Bei einem dritten Auge, wo ebeufalls cbenbsp;Can�le vertical in der vorderen Kanimer lag, anderte siclinbsp;der Radius bei einer Druckerli�bung von 30 auf 120 mmnbsp;Hg von 6.285 mm in 6.209 mm.

AVeil, Avie Avir aus der Tabelle sehen, der Hurchmesser des Auges am Cornearande bei Ausdehnung dieser Bulbinbsp;constant blieb, so d�rfen wir aus den fast constanten Maassennbsp;des Corn�aradius schliessen, dass die Cornea sicb ebenfallsnbsp;nicht inessbar ausgedebnt bat.

Von AA. Eissen (11) sind �ber die Hornhautkr�mmung bei Drucksteigerung selir ausf�hrliche Versuche angestelltnbsp;Avorden; als Versuchstbier Avurde das Kaninchen ben�tzt;nbsp;die Resultate Avaren sebr verschieden. Druckerb�bungennbsp;um 25 mm Hg Avurden aber meistens nicht obne Gestalt-veranderung ertragen. Jedenfalls aber AVirrden die Unter-schiede in der Lange des Radius auch von diesem Experimentator sehr gering gefunden.

Die alteren Versuche von Schelske(14) �ber denselben Gegeustand Avurden an enucleirten Augen angestellt. Ernbsp;fand, dass bei Drucksteigerung von 0 bis 150 mm Hg dienbsp;Kr�mmung der Cornea zuAA'eilen starker, bei Drucksteigerungnbsp;von 150 bis 250 mm Hg meist dauernd AAueder geringernbsp;Avurde. Die Vergr�sserung des Radius Avar sehr verschieden,nbsp;meist aber sehr gering.

Bei dem eben exstirpirten Kaninchenauge k�nnen be-greiflicherweise die Skleramaasse genauer gemessen Averden, besonders der optico - corneale und der verticale Aequa-torial-Durchniesser. Ich erhielt bei einem Auge, avo zuerstnbsp;schnell die Volumzunahme bei verschiedenem Druck gemessen Avar, folgende AVerthe.

AVenn wir diese Werthe vergleichen mit denen, welche beiiii lebenden Kanincben gefanden wurden, so f�llt imsnbsp;sofort der TJnterschied auf, dass be�n letztereii die ilqua-torialeii Durchmesser bei einer Drucksteigerung �ber 25 inninbsp;Hg noch bedentend an Lange zugenommen haben, wahrendnbsp;beim todten Auge bei derselben Drucksteigerung diesenbsp;Durcliniesser fast unverandert blieben, odernur sehr geringenbsp;Veranderung zeigten. Auf der anderen Seite ilndert sicbnbsp;der optico-corneale Durchmesser beim lebenden Auge fastnbsp;nicht, wahrend das exstirpirte Auge in dieser Ricbtung be-deutend an Llinge zunimmt. Dieselbe Erscbeinung habennbsp;wir beim ScliAveinsauge wahrgeirommen.

Die Maasse beim lebenden Thier, wiewohl au verschie-denen Augen gewonnen, legten die Vermutliung uabe, dass der enucleirte Bulbus eine andere Fonu haben k�nnte alsnbsp;das Auge in der Orbita beim lebenden Thiere. Ich habenbsp;darum an vier Augen Messungen angestellt, um diesennbsp;Puidvt zu entscheiden.

Wenn wir die Tabelle aut der folgenden Seite n�her betrachten, so sehen wir, dass die Form des Bulbus sichnbsp;nicht Avesentlich ilndert bei der Durchschneidung der Muskelnnbsp;ujid des N. opticus Aviihrend des Lebens und ebensowenignbsp;durch Auf horen des Blutdruckes in den Getassen. Theoretisch genommen mussen diese Faktoren einen Einfluss haben.

doch praktisch zeigt es sich, dass die Form der Sklera an und f�r sich fest genng ist, uiu deren Eimvirkung Widerstand zunbsp;leisten. Die kleinen Unterschiede bei den Maassen ni�ssen alsnbsp;Fehler angesehen werden; es wurde hier nat�rlich jedesinalnbsp;der kleine Messzirkel abgenommen und in einein anderennbsp;Durchmesser wieder angelegt. ^ Bei Nr. 2 warden nichtnbsp;nur die Augenlider abgetragen, sondern auch der Orhital-rand mit einer starken Scheere theilweise resecirt, um beimnbsp;rullenden Bulbus die Messung anstellen zu k�nnen. Beinbsp;1, 3 und 4 wurde der Bulbus zuweilen eine Spur aus dernbsp;_Orbita hervorgezogen, um das Instrunientchen anlegen zunbsp;k�nnen.

Aus diesen letzten Messungen geht auch hervor, dass wir die Messungen ain enucleirten Kaninchenauge, welchenbsp;selhstverstandlich immer genauer sind als am Auge in dernbsp;Orbita, ohne erheblichen Fehler auf das lebende Augenbsp;�bertragen k�nnen.

Wir mussen jetzt noch verfolgen, wie die Volumzu-nahme des Bidhus sich bei den verschiedenen Druckstufen verhalt. Ich habe hier auch wieder mit dem Schweins-und Kaninchenauge experimentirt. In der folgenden Tabellenbsp;sind die Besultate zusammengestellt. (s. S. 153.)

Wie aus der Tabelle ersichtlich ist, sind die Yersuche so angestellt, dass eine bekannte Quantitat Fl�ssigkeit insnbsp;Auge hineingepresst, und dann der dabei entstehende Drucknbsp;ahgelesen wurde. Es wurde angefangen mit einem Drucknbsp;von 1 nmi Hg. In h�chstens 5 Secunden war jedesmalnbsp;das bestimmte Quantum mit der Stempelschraube des Manometers in das Auge eingepresst, und der Druck bestimmt.nbsp;Der Druck wurde dann wieder auf 1 mm zur�ckgestellt,nbsp;und eine weitere Bestimmung gemacht. Jedesmal wonbsp;zwischen den Volumzahlen ein Strich steht, wurde vonnbsp;einem h�heren Druck ausgegangen, so resp. von 40, 80, 110nbsp;u. s. w. Die kleine Quantitat Fl�ssigkeit, welche in dennbsp;5 Secunden aus dem Auge liltrirte, kann vernachlassigt

werden. Ich habe hier mir zwei voii den Versuchen init-getheilt und keine Mittelwerthe aus den angestellten Versuchen gezogen, weil bei der Volumzunahme constant einige Unregelmassigkeiten vorkommen, welche meines Erachtensnbsp;nicht als Fehler aufgefasst werden k�nnen. Am besten

zeigt sicli dies, 'wenii wir die gefuiideiieii Wertlie in einer Curve aufzeichneii. Die Linie, welclie in uebeusteliendernbsp;Pig. 8 die Voluiuzunahme des Scliweinsauges in cbmninbsp;pro min Hg Drucksteigerung angiebt, sinkt erst selir schnellnbsp;nach unten, um bei 13 mm Hg pl�tzHch wieder zu steigen.nbsp;Solche Hebungen deuten nach ^meiner Meinung auf einen

pl�tzlich iiberwundenen Widerstand bin, denn bei demselben Bulbus sab icb diese Unregelmassigkeit fast genau an der-selben Stelle der Curve wdeder auftreten, wenn die ganzenbsp;Bestiinmung nacb Ablauf der ersten wdederbolt wurde.

An den anderen Curven (Fig. 9), welcbe die totale Volumzunabnie darstellen, seben wdr erstens aucb den Aus-druck der genannten Unregelmassigkeiten, und zweitens, dassnbsp;die Volumzunabme bei einer Drucksteigerung von 1 bis

20 bis 30 mm Hg am starksten ist und proportional der Druck-h�he, mil allmahbch abzunehmen bis zu einer Druckh�he von 40 bis 50 mm Hg, wo sie wieder anfangt, der Druck-steigerung proportional zu werden. Wenn wir jetzt bedenken,nbsp;dass die Veranderung der Augendurchmesser sich ebenfallsnbsp;bei den niedrigen Druckstufen ajfi meisten zeigte, und zwarnbsp;vorwiegend in einer Axe, wahrend bei h�herem Druck dienbsp;Ausdehnung des Bulbus kaum messbar war, so liegt dernbsp;Schluss auf der Hand, dass die anfanglicbe betrachtlichenbsp;Volumzunalime hauptsachlich der Form veranderung des Bulbus zuzuschreiben ist, welclier danach strebt, die Kugel-gestalt anzuuelimeii, wahrend die kleinere Volumzunalimenbsp;bei den b�heren Druckstufen wirklicli der Ausdelinung dernbsp;Augenh�llen zuzuschreiben ist. Es steht auch ganz im Ein-klaiig mit den bekannten Gesetzen der Elasticitat, dass beinbsp;massiger Belastung, d. h. hier bei nicht ungew�hnlich holiernbsp;Drucksteigerung, die Ausdehnung der Druckh�he proiior-tional ist.

Ein weiterer Beweis dafiir, dass die anfangliche starke Volumzunahme der Form veranderung zugeschrieben werdennbsp;kann, zeigen die Curven vom Schweins- und Kaninchenaugenbsp;wenn man sie f�r denselben Inhalt berechnet. Das Kaninchenauge hat einen Inhalt von ca. 3000 cbmm, das Schweins-auge von ca. 6000 cbmm bei 0 mm Hg. Wenn wir alsonbsp;die beim Kaninchenauge gefundenen Werthe verdoppelnnbsp;und die Curve zeichnen, so k�unen wir diese mit der vomnbsp;Scliweinsauge vergleichen, weil bei beiden der Ausgangs-punkt danu ca. 6000 cbmm ist. Wir sehen daraiis, dassnbsp;die beiden Curven im Anfang fast denselben Weg nehmen;nbsp;dies weist darauf hin, dass hier nur Form veranderung imnbsp;Spiel ist. Nachher �bersteigt die Curve vom Kauinclien-auge die vom Scliweinsauge betriichtlich an H�he, wasnbsp;damit stimmt, dass die d�nnere Kaninchensklera durch einennbsp;bestimmten Druck relativ viel mehr ausgedehnt wird.

Bulbus an der nadelf�rniigen Can�le, welche in die verdere Ka�niner eingef�hrt war, aufgeliangt. Icli habe inicli �ber-zeugt, dass bei dieser Versuchsanordnung die Schwere desnbsp;Bnlbus keinen Einfluss bat auf die Ferm der Sklera. Wennnbsp;ich bei ein nnd demselben Auge zuerst die Bestimmungnbsp;niacbte, wahrend das Auge in der Luft hing, nnd nachher,nbsp;wenn der Bulbus in Kochsalzl�sung ven �/� untergetauchtnbsp;war, wobei also die SchAvere keinen merklichen Einfluss habennbsp;kounte, so bekam ich dasselbe Besultat; die Curven diesernbsp;Messungeu deckten einander fast vollstiindig.

Icli beanspruclie nicht, in diesem Aufsatz auch uur einigeruiassen den Gegenstand der Ausdehnung der Augen-li�llen nnd der Eormveranderung des Bulbus ersch�pft zunbsp;haben. Es bestellen aber �ber diese Vorgange noch so nnklarenbsp;Ansichten, und.seit den Arbeiten Schult�n�s (7, 12) bat mannbsp;so oft die beiden zusaniinengeworfen, dass es mir erw�nschtnbsp;schien, schon jetzt die Resnltate dieser Versuche hier init-zutheilen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;A. Fick, Ueber Messung des Bruckes im Auge. Arch. f.nbsp;die ges. Phys. Bd. XLII.

Rud. Arm. Fick, Ein neues Ophthalmotonometer. Inaugural-Dissertation. W�rzburg, 1888.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Maklakoff, L�Opli�ialmotonometrie. Arch. d�Oplitlialino-logie V, 1885.

3) nbsp;nbsp;nbsp;F. Ostwalt, Ophtlialmotonometrische Studie, v. Graefe�snbsp;Arcli. Bd. XL. Th. 5. 1894.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Ilandb. der Augenli. von Graefe u. Saemiscli. Th. III.nbsp;S. 190, Snellen u. Landolt, Ophthalmotonometrie.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Imbert, Th�orie des Ophthalmotonom�tres, Archives d�Oph-thalmologie. 1885. V.

7) nbsp;nbsp;nbsp;M. W. V. Schult�n, Experimentelle Untersuchungen �bernbsp;die Circulationsverhaltnisse des Auges, v. Graefe�s Arch.nbsp;XXX. 3. 1894, p. 6.

8) nbsp;nbsp;nbsp;H. H�ltzke, Experimentelle Untersucliungen �ber dennbsp;Di'uck in der Augenkammer, v. Graef'e�s Arch. XXIX.nbsp;2. S. 5. 1883.

eitrigen Chorioiditis auftretende Herabsetzung des intraocu-laren Druckes. v. Graefe�s Arch. XXXVIII. 2. S. 221. 1892.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%

10) nbsp;nbsp;nbsp;Ad. Weher, Die �rsaehe des Glaukoms, v. Graefe�snbsp;Arch. XXIII. 1. S. 23. 1887.

12) nbsp;nbsp;nbsp;M. W. af Schult�n, Experimentela och kliniska under-s�kningar betraffande Hjarnskador och deras inflytante panbsp;�gats cireulationsf�rhallanden. Akademisk Afhandling. Helsingfors, 1882.

14) nbsp;nbsp;nbsp;E. Schelske,Ueberdas VerhaltnissdesintraocularenDruckesnbsp;und der Hornhautkr�mmung des Auges, v. Graefe�s Arch.nbsp;Bd. X. Th. 2. 1864.

4.	Aan	Transport . f tractementen, loonen enz.:	2436.41	f	2220.47
a.	))	geneeskundig personeel. . -	1400.�	-	1349.98
t/.	))	administratief personeel. . -	775.�	-	963.33
c.	))	dienstpersoneel .... -	1313.50	-	1488.25
5.	�	voeding, verw�arming enz. -	7225.31	-	8064.65
6.	�	kleeding en meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;. -	1666.56	-	3507.72
7.	))	kosten van beheer ... -	962.47	-	1448.14
8.	�	chemicali�neninstrumenten -	1816.06quot;	-	2.552.09
9.	�	onderwijs......-	54.�	-	�
10.		voordeelig saldo .... -	882.54quot;	-	�

	Als giften in eens.	Als jaarlijksche giften.
Dr. A. H. C. VAN Driel, Amersfoort . . .		f 58.50
Otto van der Vies, Amsterdam.....		- 172.50
J. Vlaanderen, Geneesheer, Apeldoorn . .		- 11.�
Dr. I. I. Homoet, Arnhem en omstreken . .	r 11--	- 386.�
Mej. A. VooRTH�iJSEN, Baarn.......	- 10.�	- nbsp;nbsp;nbsp;77.50
Dr. J. Verstee�, Barneveld........		2.50
Mej. Helena Hinlopen, Beek.......		- nbsp;nbsp;nbsp;62.50
Dr. 0. A. L. Jacobse Boudewijnse, Bennekom		7.50
C. B. Revers, Arts, Bergen op Zoom . . .		-
B. VAN DE Werk, Zalt-Bommel......		- nbsp;nbsp;nbsp;23.50
Dr. A. H. Kdijper, �b Bosch, Oosterhout. .		- nbsp;nbsp;nbsp;25.�
J. J. Schalt �Totaris, Breukelen......		- nbsp;nbsp;nbsp;35.50
Dr. I. A. VisscHER, Brielle........		-.-

	1	0 Klasse.		, 2o Klasse.			Totaal
Jaekn.	. ^ S o lt; ^ _ O s o	faD � 'S s � -S 1 1	Totaal.	. ^ S o lt; a �	� 1^1 03 CC =5 Gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S � 4 nbsp;nbsp;nbsp;�	Totaal.	le en 2o Klasse.
75-84	88	119	307 '	179	265	434	641
86-94	95	140	3�amp;	241	271	513	747
76--94	183	259	443	420	526	fgt;4�	1388

Uit Amsterdam 5615 = 74.2 %.		75- 85-	84 = 94 =	A. MINVERMOGENDEN. 1468 = 39.2 %. 2263 = 60.8 %. Totaal 3(21-					= 49.2 %.		B. ONVERMOGENDEN. 75-84 = 647 = 60 %.nbsp;86-^94 = 3193 = 40 %.nbsp;Totaal 3840nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.8 %.					Totaal A en B 7561.
Buiten Amsterdam						zA		lt;D			G ?i ce � d cdquot;� ^ � i-i		P U ^ ^ G 01 � ^.2 ^5 S op,.
woonachtig 1946 = 25.8 %. Totaal 7561.		B . fn ^ .SP fi lt;D -g O O tgt;	%	G G �Gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;D ^ ^ � P ^ G ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o bi ^ O o ^ ft	%	2 ^ :rrgt; ^ s 0 CD d	%	gt; .G 'ft (H B 01�1 0 o g !gt; ^	%	0 H	G ?i ce � d cdquot;� ^ � i-i	%	P U ^ ^ G 01 � ^.2 ^5 S op,.	%	G 0 H	^ w ^ G g 0 Eh lt;1	% A.	% B.
s	1875
c3	tot	683	66.7	94	9.2	167	16.3	80	7.8	1024	184	47.3	205	62.7	389	1413	72.5	27.6
	1884'
1	1885
lt;	tot	505	33.4	64	4.2	911	60.1	35	2.3	1515	174	6.4	2513	93.6	2687	4202	36	64
P	1894
Totaal . .		1188	46.9	158	6.2	1078	42.8	115	4.1	2539	358	11.6	2718	88.4	3076	5615	45,2	54.8
G	1875
2 o .	tot	377	87	44	10	�	�	18	3	434		258		�	258	692	62.8	87.2
S O 50 1 1 - �g ^	1884
S O 50 1 1 - �g ^	1885 tot	608	81.3	'75	10			65	8.7	748		506			506	1254	69.7	40.3
m	1894
Totaal . .		985	83.4	119	10	-	-	78	6.6	1182	-			-	764	1946	60.7	39.3
Totaal generaal		2173	58.2	277	7.5	1078	29	193	5.3	3721	-			-	3840	7561	49.2*50.8 1

Wirklicher Pruck im Auge	Druck mit dem Tonometer gemessen	Druck im Manometer wahrendnbsp;der Anwendung
1) 8 mm Hg	14 mm Hg	14 mm Hg
2) 14 � nbsp;nbsp;nbsp;�	20 � �	20 � �
3) 17 � nbsp;nbsp;nbsp;�	26 � �	26 � �
4) 13 � nbsp;nbsp;nbsp;�		25 � nbsp;nbsp;nbsp;�
5) 15 � nbsp;nbsp;nbsp;�	18 � �	23 � nbsp;nbsp;nbsp;�
6j 15 � nbsp;nbsp;nbsp;�	10 � �	28 � ,,
7) 15 � nbsp;nbsp;nbsp;�		21 � �
8) 15 � nbsp;nbsp;nbsp;�	17 � nbsp;nbsp;nbsp;�	20 � �
9) 26 � nbsp;nbsp;nbsp;�	26 � �	35 � nbsp;nbsp;nbsp;�
10) 26 � �	40 � nbsp;nbsp;nbsp;�	35 ,, nbsp;nbsp;nbsp;,,
11) 41 � nbsp;nbsp;nbsp;�	42 � nbsp;nbsp;nbsp;�	59 � �
IQ 25 � nbsp;nbsp;nbsp;�	29 � nbsp;nbsp;nbsp;�	41 � nbsp;nbsp;nbsp;�
13) 25 � nbsp;nbsp;nbsp;�	94: ,, nbsp;nbsp;nbsp;,,	35 � nbsp;nbsp;nbsp;�
14) 25 � nbsp;nbsp;nbsp;�	38 ,, nbsp;nbsp;nbsp;,,	39 � nbsp;nbsp;nbsp;�
15) 25 � nbsp;nbsp;nbsp;�	31 � �	45 � nbsp;nbsp;nbsp;�
16) 45 � nbsp;nbsp;nbsp;�	54 � nbsp;nbsp;nbsp;�	57 � nbsp;nbsp;nbsp;�
17) 45 � nbsp;nbsp;nbsp;�	60 � �	66 � �
18) 45 � nbsp;nbsp;nbsp;�	58 � nbsp;nbsp;nbsp;.,	68 ,, ,,
19) 45 � nbsp;nbsp;nbsp;�	62 � �	67 nbsp;nbsp;nbsp;� j,

iiiitis liaemnrrhagica	3.
Torpor retinae acutus (hemerallopie)	2.
Solutio retinae	6.
Scotoma centrale	5.
� nbsp;nbsp;nbsp;scintillans	1.
Papillitis	3.
Atrophia papillae	6.
Neuritis optica	2.
� nbsp;nbsp;nbsp;retro-bulbaris	3
Amblyopia congenita (gravior)	3.
Ualtonismus	3.
Tumor orbitae	4.
� iutraocularis (sarcoma)	1.
Abscessus palpebrae superioris	4.
� nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inferioris	1.
Carbunculus palpebrae super.	1.
Illepbaritis ciliaris (Blepharaclinitis)	137.
Hordeola	33.
Madarosis	6.
Vernauwde traanpunten	8.
Vergroeiing van de traanpunten	1.
Ectropion van de traanpunten	8.
Verstopping van het traankanaal	56.
Dacryocystitis acuta	7.
Eczema palpeblarum	12.
� nbsp;nbsp;nbsp;nasi	22.
� nbsp;nbsp;nbsp;faciei	6.
Lupus nasi	2.
� faciei	2.
Chalazion	2.
Tumor palpebrae superioris (sarcoma)	1.
Epithelioma palpebrarum	2.
Trichiasis (distichiasis)	23.
Entropion	6.
Ectropion palpebrae inferioris	24.
� nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;superioris	2.
Blepharo-phimosis	2.
Blepharo-spasmus	3.
Tic convulsif	2.
Ptosis congenita	2.
Strabismus convergens	42.

VERSLAGEN EN BIJBLADEN

iS05.

mm

INHOUDSOPGAVE.

door Dr. W. Koster Gz.

door Dr. A. Reddiiigius.

von Dr. W. Koster Gzn.

von Dr. W. Koster Gzn.

von Dr. W. Koster Gzn.

ZES-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG,

2.

6.

10

Deze giften zijn van 1029 Begunstigers.

B. Kapitaalfonds.

14

'17

21

24

25

26

Statistiek der oogziekten, in ket jaar 1894, ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij 4702 lijders.

33

34

35

INRICHTING voor 00GLIJDER8

Spinozastraat, Amsterdam.

BESTUUR:

Inwonende DIRECTRICE:

GENEESKUNDIGEN:

VERSLAG OYer 1894,

9/L^

STATISTIEK DER OOGZIEKTEN

mEIOHTmG voor OOGLIJDERS

te AMSTERDAM,

gedurende het jaar 1894.

23

REKE��IM� EI YEEAITWOOEDIIG 1894.

EXPLOITATIE-REKENING.

INKOMSTEN.

UITGAVEN.

KASSA.

Giften en Legaten in 1894.

LEGAAT.

m

;■'. ..'-.v.'■■••■/• ■lt;'lt;;■

yi$^. nbsp;nbsp;nbsp;- I

■\w-

m

kïc*’. ■

y EREENIGING lOT HET

GEVESTIGD TE j^OTTERDAM,

Negen en twintigste Verslag,

LOOPENDE OVER HET JAAR 1894.

Negen en twintigste Verslag

��

�i

� 6 �

G. H. VAN DAM.

J. H. HENKES Jr.

W. J. KRAEMER.

Negen en twintigste Verslag

�l

Alphabetische Staat,

OVER ZICHT

over het negen en twin- tigste dienstjaar 1894.

Mr. J. VAN GENNEP, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester.nbsp;HENDK. C. DE WOLFF, Secretaris.

BEGRO OTING

over het dertig- ste dienstjaar 1895.

Kijlago E.

Botter da m.

21 �

22

Aalsmeer.

Alblasserdam.

Aineide.

Amsterdam.

Apeldoorn.

Arnhem.

Asperen.