Diese Samnilung von ophthaimologischen Berichten und MUteilungen ist nicht kaiiflich. Sie ivird, soweit der Vorratnbsp;reicht, ophthaimologischen Bihliolhehen zugeschikt, fernernbsp;bekannten Collegen, die sich fiir die niederldndische ophthal-mologische Litteratur mteressieren.
Es sei uns gestattet alien, welche die Freundlichkeit hatlen, uns Ahdrücke Hirer Jahresherichte und Mitteilungen fur diesenbsp;Ausgabe zur Verfugimg zu stellen, an dieser Stelle den bestennbsp;Dank auszusprechen.
Wir sind bestrebt in diesem Werke eine Uebersicht zu geben von dem, was die ophthalmologische Litteratur in Niederlandnbsp;jedes Jahr hervorbringt.
Alle Collegen, welchen dieser Band zugestellt wird, mochten wir freundlichst bitten, auch ihrerseits Abdrücke ihrernbsp;Veröffentlichungen den Verfassern dieser Berichte und Mitteilungen zusenden zu wollen.
Ce Becueil de comptes rendus et de publications ophthal-mologiques ne se trouve pas dans Ie commerce. On Venvoie, autant que Ie permet Ie nombre dquot;exemplaires, aux biblio-théques opthalmologiques et a ceux de nos savants Confrèresnbsp;qui s'intéressent aux publications de l'école ophthalmologiquenbsp;hollandaise.
-ocr page 10-Nous remercions tons ceux qui onl eu 1’obligeance de mettre lews comptes rendus et lews publications a, noire dispositionnbsp;pour être publiés dans ce recueil.
Nous y poursuivons le but de donner le niieux possible un aperfM de ce que la litterature ophlhalmologique a publiénbsp;chaque année en Hollande.
En revanche nous prions nos Collègues qui recevront ce volume de bien couloir envoyer un exemplaire de leursnbsp;publications aux différents collaborateurs de ce recueil.
JUISTE DES pOLLABORATEURS.
Prof. Dr. 11. Snellen, Utrecht.
Prof. Dr. M. E. Mulder, Groningen.
Prof. Dr. W. Koster, Leiden.
Pi’of. Dr. M. Straub, Amsterdam.
Prof. Dr. W. M. Gunning, Amsterdam.
Prof. Dr. W. Einthoven, Leiden.
Dr. R. A. Reddingius , ’s Gravenhage.
Dr. J. H. DE Haas, Rotterdam.
Dr. F. D. A. C. van Moll, Rotterdam.
De Oogheelkundige Kliniek te Maastricht.
-ocr page 11-Bladzijde. •)
1. nbsp;nbsp;nbsp;39®1® Jaarverslag van het Nederlandsch Gasthuisnbsp;VOOR OOGLIJDERS, TE UtRECIIT , OVER HET JAAR 1897,
door den Rentmeester-Secretaris, Mr. D. Rag ay. 3
2. nbsp;nbsp;nbsp;39®1° Jaarverslag van het Nederlandsch Gasthuisnbsp;VOOR Ooglijders, OVER HET JAAR 1897, door
den Geneesheer-Directeur, Prof. Dr. H. Snellen. 13
3. nbsp;nbsp;nbsp;Vijfde jaarlijksch Verslag van de Inrichting tot
BEHANDELING EN VERPLEGING VAN BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE Ooglijders te Groningen , over het JAAR 1897, door
Prof Dr. M. E. Mulder. ... nbsp;nbsp;nbsp;42
4. nbsp;nbsp;nbsp;Statistiek der Oogziekten behandeld op de Polikliniek DER Inrichting voor Ooglijders te Amsterdam,nbsp;Spinozastraat, door
Prof Dr. W. M. Gunning . . nbsp;nbsp;nbsp;02
5. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag over 1897 van de Inrichting voor Ooglijders te ’s Gravenhage , door
Zie de paginatuur onder aan de bladzijden.
-ocr page 12-VI
Bladzijde.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Statistiek der Oogziekten , behandeld aan de alge-MEENÈ HaAGSCHE POLIKLINIEK VAN 1 OCT. 1896 TOTnbsp;1 Ocï. 1897, door
Dr. R. A. Reddingius ... nbsp;nbsp;nbsp;74
7. nbsp;nbsp;nbsp;32®*^® Verslag van de Vereeniging tot het yerleenen
VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VAN ZuiD-IIOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, NaDORSTRAAT 26,
OVER IIET JAAR 1897, doOl’
Dr. J. H. de Haas.....82
8. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag der Vereeniging „Inrichting voor Oog-LiJDERS TE Rotterdam, Leuveiiaven 83, door
Dr. F. D. A. C. van Moll . . 108
9. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag van de te Maastricht gevestigde Inrichting
VOOR OOGLIJDERS IN LiMBURG.........124
10. nbsp;nbsp;nbsp;La determination quantitative du sens CHROMAïIQUE,
PAR LE DoCTEUR
Prof. II. Snellen......136
11. nbsp;nbsp;nbsp;De operatieve rehandeling van Strabisme, door
Prof Dr. H. Snellen .... 144
12. nbsp;nbsp;nbsp;Das Schielen, von
Dr. R. A. Reddingius . . . 152
13. nbsp;nbsp;nbsp;Eine einfache piivsiologische Erklarung fur ver-
SCHIEDENE GEOMETRISCH-OPTISCHE TauSCHÜNGEN, VOU
Prof W. Einthoven .... 156
14. nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsche Oogheelkundige bijdragen, uitgegeven door het Nederlandsch Oogheelkundignbsp;Gezelschap.
Vierde Aflevering 1897, Blz. 1—32.
Vijfde „ nbsp;nbsp;nbsp;1898, „ 1—69.
(Zie afzonderlijke inhoudsopgaven.)
-ocr page 13-NEGEN-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG, omtrent het geldeliik heheer van de Yereeniging „HETnbsp;KEDERLASDSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE ENnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDERS,” over het jaar 1897,nbsp;nitgebracht door den Rentmeester-Secretarisnbsp;Mr. D. Ragay, namens Regenten, ter Vergadering vannbsp;Bestuurderen op 4 Juni 1898.
Namens Regenten vervul ik bij dezen de bij onze statuten voorgeschreven verplichting om jaarlijks een Verslag aan Uwenbsp;Vergadering uit te brengen omtrent den fmantieelen toestandnbsp;onzer Vereeniging. Tevens worden daarbij overgelegd denbsp;rekening en verantwoording over het jaar 1897, van denbsp;Gewone en van de Kapitaal-Rekening.
Ook van het afgeloopen jaar, kunnen Regenten verklaren, dat de fmantiëele toestand bevredigend is. Wel is waarnbsp;konden niet alle noodzakelijke herstellingen en verbeteringennbsp;aan het Gebouw, geschieden, omdat daarvoor geene middelennbsp;aanwezig waren, maar er was ook veel tegelijk te verrichten.
De gelden daarvoor benoodigd uit de inkomsten van één jaar te vinden, is zelfs bij den meest bloeienden toestand eenenbsp;zeldzaamheid.
Wanneer de vaste posten van inkomsten ongeveer hetzelfde blijven, mag ook de toekomst met vertrouwen wordennbsp;tegemoet gezien.
-ocr page 14-Bij hel verminderen der jaarlijksche bijdragen moet daarom worden getracht het hoofdstuk «renten» te doen stijgen. Innbsp;'1897 was dit het geval.
Ondanks eene vermindering der bijdragen met f 130.—, is het totaal der beide hoofdstukken gelijk aan dat in denbsp;rekening van 1896.
Regenten vleien zich dat dit zal voortduren, en dat door giften of legaten het kapitaal voortdurend zal aangroeien.
Eene beschouwing der rekening in bijzonderheden geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Aan onderhoud van het Gebouw werd ongeveer ƒ1000.— meer uitgegeven, dan in het vorige jaar.
Reeds in ons Verslag over 1896, wezen wij op verschillende werken, die moesten worden uitgevoerd.
Het meest dringende was, het optrekken der brandmuren binnen het gebouw en de geheele bevloering van den zolder.
Dit werk is uitgevoerd en in verband daarmede nog eenige werkzaamheden ter grootere beveiliging bij brand en ter verbetering van de ventilatie.
Voorts werden de vloeren op alle gangen en portalen hersteld.
Het verwen van het Gebouw is echter uitgesteld geworden , doch geschiedt in dit jaar.
Eveneens is dit jaar een onderzoek ingesteld naar de wenschelijkheid tot het aanbrengen van brandladders uit elkenbsp;verdieping aan de tuinzijde van het Gebouw, om op dienbsp;wijze de meest mogelijke veiligheid voor de patiënten, bijnbsp;eventueel brandgevaar te verkrijgen.
Voor dit alles zullen groote uitgaven noodig zijn, en het is dus te voorzien dat op dit Hoofdstuk van rekening ooknbsp;dit jaar een aanmerkelijk bedrag zal worden uitgegeven.
Ook in de toekomst zal dit het geval blijven, want
-ocr page 15-behalve dat de nog steeds ruwe binnenmuren zullen moeten worden afgewerkt, heeft zich meernbsp;doen gevoelen aan eene gelegenheid tot afzonderingnbsp;besmettelijke zieken.
Op welke wijze ook daargesteld en hoe zuinig ingericht, wordt daarvoor een helangrijke som geëischt.
Voor geneeskundig en verplegend personeel, werd ten gevolge van de uitbreiding, die daaraan in i896 moest worden gegeven, een bedrag van ruim f 400.— meer gevorderd.
Voor voeding en verwarming werd belangrijk meer uitgegeven: vooral de verwarming eischte groote bedragen.
De oven der centrale verwarming werd in de vorige jaren met een bijzondere soort cokes gestookt. Deze was echter innbsp;•1897, door ongeval in de fabriek, niet te verkrijgen, en nadatnbsp;gebleken was, dat met andere cokes geene voldoende warmtenbsp;kon worden ontwikkeld, moest worden besloten om alsnbsp;materiaal anthraciet te gebruiken. Deze brandstof is echternbsp;kostbaar, zoodat in onderzoek is of door eene veranderingnbsp;in de oveninrichting of in de roosters, niet met eene anderenbsp;brandstof kan worden volstaan.
Voor meubilair enz., werd belangrijk minder uitgegeven.
De ontvangsten waren lager, dan in 1896, omdat ongeveer ƒ 1000.— minder aan verpleeggeld werd ontvangen.
Er werden 55 personen minder verpleegd. Hierdoor zou het nadeelig verschil, waar tevens een 50 tal verpleegdennbsp;minder in de klasse van f 3.— per dag voorkwamen, grooternbsp;hebben moeten zijn, maar dit werd gedeeltelijk ingehaaldnbsp;door eene verpleging in de klasse ad ƒ 2.— per dag, met 125nbsp;dagen meer dan in 1896.
Reeds werd medegedeeld dat de bijdragen van begunstigers iets verminderden.
Door Coramissiën en Correspondenten w^erd evenals vroeger
-ocr page 16-met de meeste welwillendheid voor de belangen der Vereeni-ging gezorgd.
Enkele nieuwe bijdragen werden door hunne bemoeiingen ontvangen.
Regenten spreken, hiervan met ingenomenheid gewagende, hunnen dank daarvoor gaarne uit.
Ook over 1897 wei’d eene Subsidie van / 2000.— van de Provinciale Staten dezer Provincie genoten.
Regenten zijn daarvoor zeer erkentelijk, want uit de TJ overgelegde Rekening blijkt duidelijk dat zonder dien steunnbsp;een geregelde gang van zaken zeer zou worden bemoeielijktnbsp;en een voortdurend blijven voldoen aan kostelooze hulp opnbsp;de Polikliniek en eene verpleging tegen f — voor min- ennbsp;onvermogenden niet mogelijk zoude zijn.
Waar uit deze Provincie ongeveer 64 7o der behandelden en 29 7o der verpleegden afkomstig waren, blijkt dat eenenbsp;verhooging van verpleeggeld of kleine betaling voor behandeling , voor een groot getal personen en corporatiën een grootnbsp;nadeel zoude zijn.
Wij bedoelen niet zoozeer een fmantieel nadeel, maar in veel hooger mate voor die personen en corporatiën zelve.
Immers wanneer, teruggehouden door de kosten, minder oogzieken hulp kunnen vragen, zal het aantal van hen, dienbsp;ongeschikt worden om in hun onderhoud te voorzien, toenemen, en gemeentebesturen of liefdadige instellingen belastnbsp;worden met de kosten daarvan.
Regenten vleien zich dan ook, dat zoolang de toestand der Vereeniging zulks eischt, ter voldoening aan hare schoonenbsp;roeping, op den blijvenden steun der Provincie zal mogennbsp;worden gerekend.
De U ovetYelegde rekeningen zijn door de daartoe in de vorige algemeene Vergadering door U benoemde Commissie nagezien.
-ocr page 17-Deze bestond uit de Heeren F. ’sJacob, Prof. Dr. I. A. C. OuDEMANS en Prof Dr. I. H. Gallée.
Goedgekeurd en door hen onderteekend zijn de rekeningen wederom bij ons ingekomen, en wanneer zoo straks namensnbsp;de Commissie nader rapport aan uwe Vergadering zal zijnnbsp;gedaan, zullen wij ü verzoeken ook uwe goedkeuring daaraannbsp;te verkenen.
Reeds nu is het ons een behoefte der CommÉssie voor hare welwillende hulp dank te zeggen.
De gewone (of huis-) rekening, geeft de volgende cijfers aan.
A. Verplegingskosten.
I.
De ontvangsten bedroegen:
1896.
. f 350.75'^ verpleeggelden .... -17615.63®1nbsp;bijdragen van Begunstigers - 3510.65
1897.
f 462.20 -16607.12®2
- nbsp;nbsp;nbsp;3380.65
- nbsp;nbsp;nbsp;1608.99
- nbsp;nbsp;nbsp;7031.18
- nbsp;nbsp;nbsp;1473.78®
- nbsp;nbsp;nbsp;7000.—
renten van kapitalen diverse ontvangsten .nbsp;nadeelig saldo. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
/¦ 29950.82® /¦ 29090.14® II. De Uitgaven bedroegen:
1896. nbsp;nbsp;nbsp;1897.
2965.97 ® f 3956.69 429.52 -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;341.78'
1. Aan nadeelig saldo vorig jaar . f —
onderhoud van gebouwen. -grond- en andere belastingen -tractementen, konen enz.; geneeskundig personeel ennbsp;personeel voor verpleging. -
Over te brengen . nbsp;nbsp;nbsp;.
2419.83 - 2808.58
f 5815.32® f 7107.05'
Waaronder f 467.13^ aan gedane voorschotten.
Waaronder f 434.12® aan gedane voorschotten.
-ocr page 18-1806. nbsp;nbsp;nbsp;1897.
O ver gebracht . ... f 5815.32® f 7107.05® h.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;administratief personeel. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;800.—¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;800.—
c. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienstpersoneel ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1825.62 ®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1885.72®
5. nbsp;nbsp;nbsp;» voeding, verwarming enz. -10700.24 -12521.93®
6. nbsp;nbsp;nbsp;)) linnenk., meubilair, onderhoud- 6443.72®- 2646.92
7. nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kosten van beheer ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1025.36nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1304.20®
8. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chemicaliën en instrumentennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2878.35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2741.42®
9. nbsp;nbsp;nbsp;» voordeelig saldo .... -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;462.20 -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;82.88
f 29950.82 ® f 29090714”®
Zij sluit met een voordeelig saldo van /' 82.88.
Het aanlal verpleegden was 55 minder, dan in 1896: dat der verpleegdagen, waarvoor vergoeding werd genoten,nbsp;1115 minder.
De verpleeggelden zijn berekend tegen: f 3.— per dag voor 112 verpleegdagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* Hieronder waren 193 lijders è, ƒ 2.— per dag, met 2994 verpleegdagen en 6 lijders h, f 3.— „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;80nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ |
Ons Gasthuis blijft voortdurend door zijne doelmatige inrichting en ligging ten zeerste voldoen.
Aan alle zijden zijn thans nieuwe straten verrezen, die genoegzaam alle zijn bebouwd. Ook aan de overzijde vannbsp;den Spoorweg is een geheel net van stralen ontworpen ennbsp;deels reeds aangelegd en bebouwd.
Als bijdragen van Begunstigers werden in 1897 ontvangen:
Als
jaarlijksohe
giften.
Als giften in eens.
61.—
188.—
12.50 305.50
83.50
2.50 52.—
7.50
30.50
22.50 5.50
128.50
32.50
17.50
371.50
10.50
159.50 12 50
42.50
17.
Dr. I. jVI. Ckoockbwit, Amersfoort.....
Otto van dek Yies, Amsterdam.....
J. VLA.4.NDEREN, Greneesheer, Apeldoorn . . Dr. I. I. Homoet, Arnhem en omstreken .nbsp;Mej. A. A. A. VoORTHUiJSEN, Baarn. . . .
Dr. J. Veesteeg, Barneveld.......
Mej. Helena Hinlopen, Beek.......
Dr. C. A. L. Jacobse Boudewijnse, Bennekom C. B. Revers, Arts, Bergen op Zoom . . .
B. VAN DE Werk, Zalt-Bommel......
Dr. A. H. Kuijper, ’s Bosch, Oosterhout. .
J. J. ScHALY Notaris, Breukelen.....
Dr. I. A. VisscHER, Brielle........
J. H. Waszink, Arts, Delft........
Dr. W. H. Cox, Arts, Deventer......
Dr. W. C. vak Lookhorst , Dieren en Ellecom
Dr. F. Delhez, Dordrecht.........
Dr. J. Kooman Azn. , Geneesheer, Goes . .
G. Prince, Gouda............
Dr. I. A. Moll, ’s Gravenhage......
F. Beugsma, Groningen..........
Jhr. Ch. van de Poll, Haarlem.....
Mr. D. VAN Meurs, Harderwijk......
Dr. L. F. Dbntz, Helmond........
.... Hilversum............
I. nbsp;nbsp;nbsp;W. E. R. S. Kloppers, Arts, Kampen. .
Mr. A. J. Andrea E, Kollum.......
J. nbsp;nbsp;nbsp;Hocke Hoogenboom, Kuilenburg ....nbsp;Dr. Jac. Baart de la Faille, Leeuwarden
B. J. Keuseman, Loenen.........
I. H. Slot , Meppel............
.... Middelburg............
58.—
-ocr page 20-
10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze giften zijn van 919 Begunstigers. |
De Rentraeester-Secretaris mocht ook dit jaar wederom de gewaardeerde hulp in het hem opgedragen heheer ondervinden van Mevrouw de Directrice.
Door langdurige ongesteldheid werd de adjimct-direclrice genoodzaakt hare werkzaamheden aan de directrice overtelaten.
Wij hopen dat zij, na een verlof tot herstel van gezondheid in de buitenlucht, spoedig hersteld zal terug keeren.
Ook in het afgeloopen jaar mocht onze Vereeniging zich in de algemeene belangstelling verheugen.
Meer in het bijzonder uitte die zich in den vorm van geschenken, ten bate van zieken of gebouw.
Dankbaar vermelden wij:
Mevrouw .Iansen , geboren Tichelaar , Mejuffrouw Esser te
-ocr page 21-Zeist, de firma Ldtters alhier, die respectivelijk schonken;
een barometer, een speeldoos en een gipsen beeld in den tuin.
Mej. P. Engelmann, Mej. Hanzon en Jongejuffr. J. Seeuwen gaven speelgoed en poppen ten geschenke.
Mevrouw de Baronesse d’Aulnis de Bourouill geb. Twiss, zond tot twee malen toe chrysantemums.
Mevrouw Bingham en de familie Besier vruchten.
Door Mej. Kroon — eene patiënte — werden verbandjes geschonken, terwijl ons boeken gewerden van de damesnbsp;Bosscha, Muysken, Vrouw Middag (eene verpleegde) en vannbsp;Baron P. F. van Heerdt.
Eindelijk mag nog met dankbaarheid worden vermeld het bezoek van St. Nicolaas op 5 December.
Wij mogen ook over het jaar 1897 ons verheugen, dat het Kapitaalfonds is vooruitgegaan, dank verschillende giften.nbsp;De rente-inkomst wordt daardoor vermeerderd, wat tegenovernbsp;het verlies dat in de niet vaste bijdragen wordt geleden,nbsp;zeer gelukkig is en het evenwicht herstelt.
Er kan niet genoeg en met nadruk op worden gewezen, dat alleen op die wijze, eene voortdurend goede fmantieelenbsp;toestand kan worden verkregen.
Van onderstaande personen werden de giften bovenbedoeld ontvangen:
Door tusschenkomst van Mej. Muysken te Amsterdam ƒ250.— en riOO.—.
Van wijle Mevr. de Wed. I. Kleiweg—Bravenboer te Hillegersberg f 200.—.
-ocr page 22-12
Van twee, personen die niet wenschen genoemd te zijn (onder letters) f 50.— en f 200.—.
Van Prof. Dr. I. A. G. Oudemans ....
» den Heer en Mevrouw Philipsen Prahm » Dr. VAN DER Spil te Batavia ....
» den Heer J. Domisse Cz. te Waalwijk .
» Dr. Maes te Arnhem.......
» den Heer J. J. Geul te Blitar. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
en verschillende kleine giften tot een bedrag van terwijl in de Bussen in het Gasthuis werd gevondennbsp;een bedrag van............-18.3.69-’
Op 31 December 1897 bestond bet kapitaal uit:
f 3500.— 3*4 ®/o Gemeente Utrecht.
- 20000.— 2 gt;4 7o Gert. Werk. Schuld.
700.— 3'4 7o Lot Amsterdam.
Een kapitaal Inschrijving 27^ 7o Grootboek f 10500.—.
Een idem 37o f 5000.— en eene 1® Hypotheek, groot f 10000.— rentende 4^4 7o-
Wij kunnen dit Verslag' eindigen met de mededeeling, dat reeds over 1898, het kapitaal-fonds werd begiftigd met eennbsp;legaat groot f 2000.— van wijlen onzen zoo gewaardeerdennbsp;mederegent Mr. H. Roijaards van Scherpenzeel , en van eennbsp;groot f 500.— van iemand die volgens testamentaire bepaling onbekend moet blijven.
Giften werden geschonken: door Mevr. Bingham /quot;lOO.—, door onbekenden, door tusschenkomst van Dr. I. A. Mollnbsp;te ’s Hage f 500.— en onder de letters N. B. 4 M. f 40.—.
Op deze wijze wordt krachtig medegewerkt tot het doel, hier boven als hoogst noodig aangegeven: «vergrooting vannbsp;het kapitaal en daardoor toename van de vaste inkomsten».
-ocr page 23-NEGEN-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG, betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in HETnbsp;NEDERLANDSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE Mnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDERS, over het jaar 1897',nbsp;ter vergadering van Bestuurders, te Utrecht Zaterdagnbsp;den 4^®quot; Juni 1898 uitgebracht door den Geneesheer-Directeur, Prof. Dr. H. Snellen.
Het is mij een groot voorrecht als Geneesheer-Directeur, U weder welkom te mogen heeten op deze plaats, ter gelegenheid van de negen-en-dertigste algemeene jaarlijkschenbsp;Vergadering.
Ik zeg U dank, dat Ge door Uwe tegenwoordigheid alhier een nieuw bewijs wilt geven van Uwe belangstelling in dezenbsp;Stichting, die steeds voortgaat zich in groei en bloei te ontwikkelen.
We hebben alle reden den 39®*^®quot; jaardag als een feestdag te begroeten.
Maar, helaas, deze juichtoon heeft niet onvermengd mogen zijn.
Ook dit jaar hebben we te wijzen op een ledigen zetel.
Voor de eerste maal missen we hier — noode — onzen Medebestuurder wijlen den Heer Mr. H. Roijaards vannbsp;Scherpenzeel , die gedurende 24 jareh de Voorzitter van hetnbsp;College van Regenten is geweest.
-ocr page 24-De geschiedenis van ons Gasthuis is innig samengeweven, met de belangstellende zorg van den Heer Roijaards. Vergunt mij, dat ik de eerste bladzijden uit de geschiedenis vannbsp;de Vestiging dezer Stichting in uw geheugen terugroep.
Het was in 1858. Donders was overtuigd van de wen-schelijkheid, ja van de noodzakelijkheid om een eigen Gasthuis voor Ooglijders in te richten. Hij had het geschikte gebouwnbsp;gevonden, een ruim en aanzienlijk huis, dat ter verkoopnbsp;was aangeslagen. Het was het gebouw aan het Begijnehof,nbsp;waar gedurende 36 jaren het Gasthuis is gehuisvest geweest.
«Mijn hoofd» — zoo schrijft Donders ‘) — «was vervuld «van het geliefkoosd denkbeeld. Slechts weifelde ik aannbsp;«wien mij het eerst te wenden.»
«Van dezen eersten stap, dit gevoelde ik, hing alles af «Een teleurstelling, een afwijzing zou den moed geschoktnbsp;«hebben, die, wel is waar, op de deugdelijkheid der zaaknbsp;«gegrond was, maar toch ook door zelfvertrouwen, dat alnbsp;«spoedig aan het wankelen zou zijn gebracht, moest gesteundnbsp;«worden».
«Aan een mijner vrienden openbaarde ik mijn denkbeeld, «en — hij wees mij op den man, die, naar zijn overtuiging,nbsp;«slechts van de wenschelijkheid behoefde doordrongen tenbsp;«worden, om de zaak met warmte te omhelzen.»
«Weinige oogenblikken later had ik reeds gelegenheid mijne «gedachten aan den Heer Roijaards vam Scherpenzeel medenbsp;«te deelen.)!
«Aan hem heeft onze Instelling deduurstever-«p lichting. Mij hleef aanvankelijk niets te doen over. De Heer «Roijaards belastte zich met alles. Hij wendde zich tot enkelenbsp;«zijner vrienden, en — weinige dagen later riep hij mij op tot
') De Vestiging van het N. G. v. Oogt. 1859. Blz. 5.
«eene samenkomst met de Heeren H. A. van dkn Wall Bake , «C. W. J. Baron van Boetselaer van Dubbeldam en Mr.nbsp;«J. A. Grothe. Eenparig verklaarden deze zich bereid hunnbsp;«namen, hun invloed en onbekrompen ondersteuning aan hetnbsp;«door mij ontwikkelde plan te verleenen, en een Commissienbsp;«te vormen, ten einde het tot uitvoering te brengen.))
Op verzoek van Donders is als Yoorzitter dezer Commissie opgetreden de Oud-Hoogleeraar Suerman. De twee laatstenbsp;jaren van zijn leven heeft deze waardige Nestor der geneeskundige Faculteit, als Yoorzitter van het College van Regenten,nbsp;aan de belangen van ons Gasthuis gewijd. Na zijn dood werdnbsp;hij als Voorzitter vervangen door den Heer Roijaards, dienbsp;deze betrekking is blijven waarnemen, tot in 1884 Dondersnbsp;als Geneesheer-Directeur is afgetreden, waarbij hij toen, opnbsp;verzoek van den Heer Roijaards, het praesidium heeft overgenomen.
Met den dood van Donders heeft Engelmann die taak aanvaard. Maar, toen in het verloopen jaar Engelmannnbsp;deze Stad heeft verlaten, was het ons een niet geringe vreugde,nbsp;dat de Heer Roijaards dadelijk bereid werd gevonden, alsnbsp;oudste Regent, zijn vroegeren zetel te hernemen; en weldranbsp;zou het 25 jaren zijn geweest, dat hij in die qualiteitnbsp;de belangen van het Gasthuis had bevorderd. Voorzekernbsp;zouden we daarin de aanleiding hebben genomen, om hemnbsp;onze hulde te brengen. Maar het heeft niet mogen zijn. Opnbsp;den 16'^™ Januari 1898 is de Heer Roijaards door den doodnbsp;ons ontrukt.
Thans — en telkens, als we de geschiedenis van ons Gasthuis doorloopen, zullen we h e m dankbaar herdenken.
Onverminderd ons leedgevoel over het verlies van den Heer Roijaards verheugen wij ons als zijn opvolger te mogen begroeten den Heer Jhr. Mr, W. J. M. Bosch van Amelisweerd ,
-ocr page 26-van wien we én als Ctirator der Utrechtsche Universiteit, én als lid van het Bestuur dezer Provincie, én ais lid vannbsp;het College van Regenten de blijken van waardeering en belangstelling voor het doel dezer Stichting mochten ontvangen.
Hel g eb OU w.
Het Gebouw blijft, wat ruimte en indeeling betreft, aan alle eischen voldoen. Met de volste overtuiging mogen wenbsp;daarop toepassen de woorden van Donders '), die destijdsnbsp;bedoeld waren voor het oude, oorspronkelijke Gasthuis, toennbsp;het eerste van dien aard in Nederland:
(dk aarzel niet te verklaren, M. H.! dat deze Instelling «met de beste in Europa bestaande Inrichtingen voor oog-«lijders kan wedijveren.»
En verder:
«Telkens, wanneer ik den drempel betreed van het «gebouw, waarin wij zijn vereenigd, komt het mij voor,nbsp;«alsof ik aan de werkelijkheid nog getwijfeld had, en ik mijnbsp;«nu eerst overtuig, dat onze vurigste wensch is vervuld.»
Hoeveel te eerder zou Donders hier die woorden herhalen.
Met een nieuw gebouw is als met de jeugd. Eenerzijds is de frissche jonkheid een onschatbaar voordeel, anderzijdsnbsp;komt onder zorgen en ervaring, met de jaren, een meerdernbsp;waarborg voor de toekomst. Ons gebouw wordt elk jaarnbsp;beter. Zooals ik U in het vorig Verslag mededeelde, wachttenbsp;ons nog een belangrijke aanvulling van den bouw, die aanvankelijk, wegens gebrek aan geld, was uitgesteld. De geheelenbsp;zolderverdieping was niet bevloerd. Daarin is thans voorzien.
Tevens is daarbij een gewichtige verbetering aangebracht.
1) Donders, De Vestiging. Blz. D L. c. Blz. 2.
-ocr page 27-Twee muren, die tot aan de derde verdieping hel gebouw in drie deelen scheiden, zijn thans op de zolderverdiepingnbsp;tot aan de kap opgetrokken; zoodat de groote ruimte thansnbsp;in drie afzonderlijke lichamen is verdeeld. Bij onverhooptennbsp;brand levert dit een groot voordeel op, omdat men nu hetnbsp;vuur, ten minsten een tijd lang, tol een derde van hetnbsp;gebouw zal kunnen beperken. Te meer is dit van belang innbsp;een Gasthuis, waar een groot aantal ten deele zeer hulpbehoevende patiënten onder onze zorg en verantw'oordelijkheidnbsp;zijn gesteld.
Bij deze gelegenheid is door het aanbrengen van ijzeren stangen voorzien in een te groote uitzetbaarheid van de kap.nbsp;Ook is er van deze verbouwing gebruik gemaakt, om denbsp;ventilatie belangrijk te verbeteren. De toestand van de zolderverdieping en van de kap is thans in de beste orde en tegennbsp;alle eventualiteiten verzekerd.
Alléén mag hier ter herinnering worden opgeteekend dat de vloer van deze verdieping niet is berekend op grootenbsp;belasting, zoodat nimmer de zolders tot bewaarplaats vannbsp;zware meubels of andere voorwerpen mogen worden gebruikt.nbsp;Tal van luchtkanalen komen uit op het zoldervlak; deze zijnnbsp;nu opgetrokken, en tevens is er aan de nok van de kap eennbsp;derde hichtkoker aangebracht, waardoor de zuiging van denbsp;verbruikte lucht uit de zalen naar boven belangrijk wordtnbsp;bevorderd, zoodat ten allen tijde luchtververscbing in hetnbsp;gebouw wordt onderhouden.
Bij deze belangrijke verbeteringen, waarvan de beteekenis niet hoog genoeg kan worden aangeschreven, zijn we veelnbsp;dank verplicht aan onzen Regent, den Heer Ingenieurnbsp;H. J. E. Wenckebach.
Het zij mij vergund, namens het Bestuur, hem hier onze hulde te brengen en hem te danken voor tijd, moeite
2
18
en talent, die hij ten bate van het Gasthuis ter beschikking heeft willen stellen !
Het schilderen van den geheelen buitengevel is thans noodig gew'orden. Door HH. Regenten is de uitvoering daarvannbsp;opgedragen aan de erkende goede zorgen van den Heer G.nbsp;VAN Hilten.
De centrale verwarming van het gebouw voldoet nu aan de gestelde eischen.
Aanvankelijk hadden w'e veel last van het kloppen in de buizen. Er bestond hier een fout van constructie, namelijk,nbsp;dat het condensatie-water door dezelfde buizen, waarlangs denbsp;stoom wordt opgevoerd, naar den ketel moest terugvloeien.nbsp;Waar nu het afgekoelde water met den heeten stoom in aanraking kwam, ontstonden knalgeluiden, die uiterst storendnbsp;waren. Door het aanbrengen van afzonderlijke buizen, voornbsp;den afvoer van het condensatie-w-ater naar den ketel, is innbsp;dit gebrek voorzien.
De kosten eener algemeene verwurming zijn hoog; maar het levert een onberekenbaar voordeel op, dat het gebouwnbsp;overal gelijkmatig verwarmd is, vooral nu we de ruimenbsp;corridors voor dagverblijf van de patiënten gebruiken. Ooknbsp;het gevaar van brand is hierbij stellig veel geringer, dan bijnbsp;het systeem van afzonderlijke kachels.
Geen vreeselijker voorstelling dan die van brand in een ziekenhuis, waar tal van hulpelooze patiënten bijeen zijn. Ernbsp;kunnen dan ook niet te veel voorzorgen worden genomen.nbsp;Op elk der drie verdiepingen hebben we twee brandkranen,nbsp;voldoende voorzien van de vereischte slangen, zoodat de geheelenbsp;verdieping kan worden bespoten.
Alles is in de beste orde, zooals onlangs overtuigend is gebleken, toen in Februari 1.1. onze wakkere Commandant
-ocr page 29-19
van het brandwezen met zijn personeel, op ons vei’zoek, een inspectie en proefneming heelt ingesteld.
Tevens is toen een oefening gehouden met de stoomspuil. Op 23 Februari waren we ’s morgens te 6 ure aan hetnbsp;Dondersplein. Het was een frissche ochtend; een waar genotnbsp;was het te zien, hoe in zeer korten lijd alles in werkingnbsp;was gebracht, en hoe, van alle zijden van het gebouw, denbsp;krachtige waterstraal tot over de nok van de kap kon wordennbsp;gespoten. Alleen de toppen der torens konden niet wordennbsp;bereikt.
Als een gegronde aanmerking bleek bij deze proefneming dat het dak niet gemakkelijk is te bereiken. Er zijn slechtsnbsp;enkele kleine dakvensters, en door de groote hoogte van hetnbsp;gebouw zijn de gewone brandladders te koi t, om van buitennbsp;het dak te beklimmen. Aan dit bezwaar zal worden tegemoetnbsp;gekomen, door de waranda’s en balkons, die aan den achtergevel van het gebouw aan alle verdiepingen aanwezig zijn,nbsp;onderling, van beneden naar boven, met vaste houten laddersnbsp;te verbinden. Tot de buitenzijde van het gebouw zal hetnbsp;vuur niet gemakkelijk doordringen, en de brandweer kannbsp;dan onmiddelijk op het dak zijn, en tevens hebben we nieuwenbsp;uitgangen, om daarlangs de menschen uit het brandendenbsp;perceel naar beneden te brengen. Trouwens we hebben tochnbsp;reeds drie trappen, waarvan twee van steen; maar te veelnbsp;kan hier niet schaden.
Het personeel.
De Geneesheer-Directeur wordt in zijn betrekking bijgestaan door den eersten Geneesheer, die tevens Plaatsvervangendnbsp;Geneesheer-Directeur is. Sedert Maart 1896 is Dr. H. Snellen Jr. als zoodanig aangesteld. Ingevolge besluit van de
-ocr page 30-Vergadering van Regenten van 10 Mei 1897 zal hij eventueel den Geneesheer-Directeur in de Vergadering van Regentennbsp;kunnen vervangen.
Dr. H. Snellen Jr. is thans tien jaar in het Gasthuis werkzaam. Hij is verbonden aan de Universiteit als Privaatdocent. Tevens is hij lid van de Commissie voor het afnemennbsp;der Arts-examens; verder heeft hij zijn eigen privaatpraklijknbsp;in oogheelkunde.
Een en ander is voor ons van belang, omdat daardoor meer waarborg ontstaat dat hij aan het Gasthuis verbondennbsp;zal blijven.
Voor deugdelijke regeling van het beheer eener groote Inrichting, zoo als deze, levert niets zooveel bezwaar op, alsnbsp;veelvuldige verandering van personeel.
Zijn jonger broeder, Arts W. Snellen, heeft thans zijn betrekking van inwonend-Geneesheer hervat, nadat hij eennbsp;jaar lang een overeenkomstige betrekking heeft waargenomennbsp;te Parijs, aan de oogheelkundige kliniek van Dr. E. Landolt,nbsp;die vroeger, in 1872 en 1873, gedurende twee jaren, hiernbsp;is werkzaam geweest.
Ik achtte het voor hem van groot belang dat hij niet uitsluitend één school zou leeren kennen. Rovendien is de gelegenheid voor praktische beoefening van verschillende talennbsp;van hoog gewicht.
In alle opzichten verdient de kliniek van Landolt groote waardeering, ook uit het laatst genoemde gezichtspunt, wantnbsp;behalve het fransche personeel vindt men er steeds tal vannbsp;Engelsch en Duitsch sprekende zoo geneesheeren als patiënten.
Tijdens zijn afwezigheid is de betrekking van inwonend geneesheer tijdelijk waargenomen, eerst door Dr. W. F. denbsp;Vogel, daarna door Dr. W. Mündler, die uit Zürich hierheen was gekomen.
Dr. DE Vogel heeft het voorrecht gehad, onder genot van een stipendium uit het Dondersfonds, na zijn vertrek vanhier, een buitenlandsche reis te maken en vooral in Heidelberg en in Weenen werkzaam te zijn.
Hij is thans op weg naar Indië, waar hij de hier en elders vergaarde kennis in praktijk hoopt te brengen.
Dr. Mündler gaat zich vestigen in zijn Vaderland (Duitsch-land), echter eerst, nadat hij te Parijs eenige klinieken zal hebben bezocht.
Sedert twee jaren is bij ons werkzaam geweest Dr. J. P. VAN der Brügh ; deze heeft zich onlangs te Rotterdamnbsp;gevestigd.
De betrekking van Üniversiteits-Assistent, die laatstelijk aan hem was opgedragen, wordt nu waargenomen door Dr.nbsp;L. J. Lans.
Beiden waren in Leiden gepromoveerd.
Dr. E. R. Williams, die sedert 3 jaren herhaaldelijk bij ons heeft gewerkt, heeft zich in zijn geboortestad. Bostonnbsp;in N. Amerika, gevestigd.
Van de buitenlandsche Assistenten is voor het oogenblik alléén overgebleven Dr. R. Ostermann uit Strassburg. Hij isnbsp;voornemens nog geruimen tijd te blijven, en wil mij behulpzaam zijn om in het Duitsch over te brengen het gedeeltenbsp;van een handboek, dat over oogheelkundige operatiën handelt,nbsp;waarvan ik de bewerking op mij heb genomen.
Opmerkelijk is ’t, hoe hij onze taal snel heeft aangeleerd, en hoe hij die met weinig uitheemsch accent spreekt. Denbsp;reden daarvan is wél, dat, hoewel hij thans Duitscher is,nbsp;zijn moedertaal fransch is geweest.
Sedert het laatste verslag hebben we aan ons Gasthuis nog verschillende bezoeken ontvangen, van welke ik in de eerstenbsp;plaats met ingenomenheid noem Dr. Priestley Smith uit
-ocr page 32-Birmingham, Prof. E. Fuchs uit Weenen, Dr. Amenabar nil Chili, thans tijdelijk in Engeland werkzaam als inwonendnbsp;Geneesheer aan het Wolverhampton-Eye-Hospital; en verder:nbsp;Dr. J. Nooren. — Paramaribo,
Dr. W. Willemsen. — Ned. Indië,
Dr. A. Halbertsma. — Ned. Indië,
Dr. A. Breuer. — London,
Dr. Prahm. — Copenhagen,
Prof. Dr. G. Gradenigo. — Turyn,
Dr. van der Spil. — Batavia,
Dr. Selina Bloom. — New-York,
Dr. G. Waelchli. — Buenos Ayres,
Arts J. C. Blonk. — Ned. Indië,
Dr. Chr. Dong. — St. Gallen,
Dr. W. Thlow. — Berlijn.
Onze beste wenschen vergezellen de vroegere Assistent-geneesheeren, die een tijd lang bij ons werkzaam zijn geweest.
In den regel blijft daaraan wederzijds een aangename herinnering verbonden.
Yeelal wordt er een band gevormd tusschen deze Instelling en bare vroegere leerlingen. Wederzijds worden de jaarlijk-sche verslagen en verdere gescbriften toegezonden en dikwijlsnbsp;sluit een voortgezette correspondentie zich daaraan vast.
Wij rekenen er op vele van onze'oude vrienden hier te zien in 1899, als, voor het eerst in Nederland, het internationale Congres van Oogheelkunde, dat om de 5 jarennbsp;telkens in een ander land bijeenkomt, te Utrecht zal wordennbsp;gehouden; Wij waardeeren het als een groote eer dat wenbsp;het internationaal Congres zullen mogen ontvangen; maarnbsp;niet geheel zonder aarzeling vragen we ons af, of we overnbsp;voldoende hulpmiddelen kunnen beschikken, om bij de
-ocr page 33-vroegere bijeenkomsten, in grootere steden, niet al te zeer ten achter te staan?
Een i'eden van geruststelling is, dat wij thans een Gasthuis voor ooglijders bezitten, dat met trots mag worden getoond.nbsp;Verder hebben Curatoren der ütrechtsche üniversiteit ons denbsp;beschikking gegeven over de fraaie en ruime zalen in hetnbsp;Academie-gebouw.
Van vele kanten woi’dt ons hulp en medewerking toegezegd.
De Hoogleeraren in de oogheelkunde der andere Universi-teiten hier te lande, reiken ons bereidvaardig de hand. Er heeft zich hier reeds een Commissie van receptie gevormd.nbsp;Vele belangstellenden en vrienden stellen welwillend hunnbsp;logeerkamers ter beschikking.
Ook Utrecht’s Studenten, die nooit achterblijven, waar naam en eer van het land moeten omhoog worden gehouden, beloofden ons hun hulp.
Utrecht biedt wèl niet zooveel merkwaardigs aan; maar des morgens komen we bijeen om te werken, en voor dennbsp;namiddag hebben we Scheveningen, den Haag, Haarlem,nbsp;Amsterdam, Baarn en immers ook Marken en de Zuiderzee,nbsp;schilderachtig met haar tjalken en botters.
Maar keeren we terug naar ons Gasthuis!
Naast de Geneeskundigen staan onze Pleegzusters. Onze verdienstelijke Hoofdverpleegster mejuffr. C. W. P. Seeuwen,nbsp;wordt ter zijde gestaan door vier Pleegzusters, mej. A. C. M.nbsp;Gieben, mej. ,1. C. Turenout, mej. J. E. Bannink, mej. H.nbsp;.1. Spit.
Onze patiënten zijn aan hen allen veel dank verschuldigd voor hunne liefderijke zorgen.
Aan de Polikliniek worden wij geassisteerd door drie
-ocr page 34-Leerling-verpleegsters; mej. van Schaik, mej. IIanson en mej. Kornelissen.
Als Amanuensis bij de Polikliniek en bij de Colleges staat onze 70-jarige Goenée steeds op zijn post; altijd nog wakker,nbsp;gedienstig en trouw.
De Administratie der huishouding blijft in de beste handen onder de goede zorgen van mevrouw JSgeb. Ongelukkignbsp;mist zij tijdelijk de hulp barer dochter, aan wie wegensnbsp;ziekte, voor langeren tijd verlof moest worden verleend.
Het verdere dienstpersoneel doet zijn plicht en geeft alle reden tot tevredenheid. Er heerscht in het algemeen eennbsp;gewenschte samenwerking. Hierdoor is het mogelijk, datnbsp;de zaken blijven gaan, ook al mocht er soms een schakelnbsp;in den keten tijdelijk ontbreken.
De beweging, die er heerscht onder de Vrouwen van Nederland, wordt ook door het personeel van het Gasthuis gedeeld. Het betreft nl. de aanstaande tentoonstelling van vrouwen-arbeid, die van 9 Juli tot 21 September aan dennbsp;Scheveningschen weg geopend zal zijn. Een inzending wordtnbsp;bijeengebracht van de voorwerpen, die bij de verpleging vannbsp;oog'lijders in gebruik zijn, zoo ook photographiën van hetnbsp;gebouw en een verzameling van verslagen en statistischenbsp;gegevens.
Een ander onderwerp van gesprekken, dat aan de orde van den dag is, beoogt de gewichtige gebeurtenissen bij denbsp;aanstaande inhuldiging onzer gevierde Vorstin. Plannen wordennbsp;beraamd om ook de verpleegden in de feestvreugde te doennbsp;deelen.
Op den grooten dag zal, onder plechtige huldebetooging aan H. M., in den tuin een wilhelmina-linde worden geplant, die na eeuwen zal moeten getuigen van den opge-
-ocr page 35-wekten geest en van de gehechtheid aan Oranje van ons Gasthuis voor Ooglijders.
Het 0 n d e r w ij s.
Het onderwijs in de oogheelkunde is thans een essentieel onderdeel van het geneeskundig onderwijs. Geen Candidaatnbsp;in de geneeskunde kan zich aan de studie der oogheelkundenbsp;onttrekken. Wij verheugen ons daarover, omdat in denbsp;praktijk de geneesheer telkens zich geroepen moet zien oogziekten te behandelen. Maar er is meer: ook voor de alge-meene diagnostiek is dikwijls de waarneming der verschijnselen aan het oog van onschatbare waarde. En eindelijk is,nbsp;door de rijkdom der hulpmiddelen van onderzoek, nergensnbsp;de methode van de geneeskunde duidelijker omschreven, dannbsp;op het gebied der oogheelkunde.
Het onderzoek, de diagnostiek en de behandeling van het oog vormen een overgang tusschen de exacte wetenschapnbsp;der phvsica en physiologie tot de somtijds meer speculatievenbsp;studie der geneeskunde van het zeer samengestelde organisme. Wij stellen er daarom prijs op dat de oogheelkundenbsp;worde beschouwd als de inleiding tot de studie der geneeskunde.
In het eerste jaar maakt de student in de geneeskunde hier kennis met de hulpmiddelen van onderzoek.
In hoofdzaak berust dit onderzoek op physica en physiologie en het sluit zich gereedelijk aan bij de studie dier voorbereidende wetenschappen.
Het tweede jaar geven we een overzicht van de ziektebeelden en verzuimen daarbij allerminst het verband, dat er bestaat tusschen de ziekten van het oog en de algemeenenbsp;constitutioneele verschijnselen.
In het derde jaar staat de genezing van ziektetoestanden
-ocr page 36-op den voorgrond. Hier zal.de Candidaat leeren, dat hij niet slechts staat tegenover een ziek oog, maar tegenover eennbsp;mensch met oogziekte. Hier vindt hij gereedelijk gelegenheidnbsp;kennis te maken met de eischen der humaniteit.
De knapste oogheelkundige is geen oogarts, als hij niet tevens geneesheer is, in den uitgebreidsten zin van het woord;nbsp;maar ook elke arts moet in zekeren zin oogarts zijn.
Gelukkig bewegen we ons meer en meer in deze richting. De examens zijn een best middel om den student de richtingnbsp;aan te geven, waarin hij werken moet. Thans worden,nbsp;zoowel bij de theoretische universiteitsexamens als bij denbsp;practische artsexamens bewijzen gevraagd van degelijkenbsp;beoefening der oogheelkunde. Tot de uitoefening der geneeskunde wordt geen candidaat toegelaten, die van de ziektennbsp;van het oog en hare behandeling niet minstens evenveel weet,nbsp;als van de ziekten van elk ander orgaan.
Deze eisch is betrekkelijk nieuw. De tijd ligt niet verre achter ons, dat menig medicus niets van oogheelkunde wdst,nbsp;of dat hij, alleen in den allerlaatsten tijd vóór zijn artsexamen,nbsp;daarvan notitie had genomen.
Nog tal van oudere geneeskundigen zijn er, die de meening huldigen dat de oogheelkunde niet ol‘ nauwelijks tot hetnbsp;gebied van den gewonen geneesheer behoort.
We verkeeren hier in een overgangstijdperk, hetgeen weer een eigenaardig gevolg heeft doen ontstaan. De jonge medicus,nbsp;die van oogheelkunde zooveel heeft geleerd, als elk geneeskundige daarvan noodig heeft, komt tegenover oudere collega’snbsp;te staan, die daarvan niets hebben geleerd; en hij acht zichnbsp;een koning op dit gebied.
«In het land'der blinden is één-oog koning». Het gevolg hiervan is, vooral nu daartoe geen officieele promotienbsp;wordt vereischt, dat op vele plaaatsen het aantal specieele
-ocr page 37-27
oogartsen verontrustend dreigt toe te nemen. Inzonderheid is dit in sommige gedeelten van Noord-Duitschland het geval.
Het veld van de specieele oogheelkunde wordt allengs ruimer en breeder. Aan de hulpwetenschappen ontleent zenbsp;nieuwe bronnen van onderzoek en in verscbillende richtingnbsp;breidt de wetenschap zich uit.
Naast de kliniek eischt de pathologische anatomie haar rechten, en weder een geheel andere arbeidsspheer wordtnbsp;gevraagd voor de pbysiologische-optiek.
Een volledige school in de specieele oogheelkunde vordert een regeling, waarbij deze drie geheel uiteenloopende richtingen van arbeid door afzonderlijke Docenten woi’den vertegenwoordigd.
In het aanstaande Congres wenschen we een poging te doen om deze drie richtingen in drie afzonderlijke sectiënnbsp;te scheiden. Dit is een betrekkelijk nieuwe regeling; maarnbsp;wij achten den tijd daarvoor thans gekomen, en zijn welnbsp;overtuigd dat de drie richtingen der oogheelkundige wetenschap,nbsp;elk voor zich, ruimschoots vertegenwoordigd zullen zijn.
De Verpleging.
Het aantal patiënten is ongeveer in dezelfde mate als in het vorige jaar toegenomen.
In 1897 hebben zich 6513 patiënten aangemeld, en wel 3373 mannen en 3160 vrouwen.
Het aantal consulten bedroeg 23849, d. i., verdeeld over 310 werkdagen, ongeveer 77 per dag.
Er zijn 641 patiënten verpleegd geworden (364 mannen en 277 vrouwen), met 13217 verpleegdagen, bijgevolg gemiddeldnbsp;39 per dag, met gemiddeld 20 verpleegdagen voor ieder.
-ocr page 38-Evenals in de vorige jaren vinden wij alle kerkgenootschappen vertegenwoordigd, ongeveer in dezelfde verhouding als hunne talrijkheid in den lande;
3943 Protestanten.
2343 Roomsch-Gatholieken en Oud-Catholieken.
176 Israëlieten.
51 Onbekend.
Ten opzichte van de herkomst der patiënten was de ver-deeling in 1897 als volgt:
3248 behandelden 104 verpleegden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Stad Utrecht
Buitenland
6513 behandelden 641 verpleegden
Totaal.
In 1897 zijn 17 patiënten kosteloos verpleegd, met 217 verpleegdagen.
In klasse A, d. i. k f \.— daags, 425 patiënten met 9894 verpleegdagen.
-ocr page 39-29
In klasse B, tegen betaling van f 2.— per dag, werden i94‘ patiënten opgenomen met 2994 verpleegdagen, en innbsp;klasse Ga/’ 3.—, 5 patiënten met 112 verpleegdagen.
Evenals in het vorig Verslag mogen we hier besluiten met de betuiging dat deze Stichting in bloeienden staat verkeert,nbsp;en dat ze in alle opzichten reden geeft tot voldoening ennbsp;dankbaarheid.
-ocr page 40-Statistiek der oogziekten, in liet jaar 1897. Mj 6513 lijders.
-ocr page 41-Synechiae posteriores; atresia pupillae
Synechia anterior.......
Prolapsus iridis.......
Iridocyclitis........
Chorioiditis........
Cyclitis sympathica.....
Tumor cystious iridis.....
Irideremia........
Iridodialysis........
Coloboma congenitum uveae
Ruptura chorioideae.....
Alhinismus.....¦ nbsp;nbsp;nbsp;. •
Glaucoma........
Cataracta senilis completa .
// nbsp;nbsp;nbsp;// incipiens .
// nbsp;nbsp;nbsp;mollis......
n nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.....
// nbsp;nbsp;nbsp;consecutiva (secundaria)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
// nbsp;nbsp;nbsp;traumatica.....
// nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....
II
Aphakia //
Dislocatio lentis.
zonularis (congenita) . nbsp;nbsp;nbsp;.
c. obsc. capsulari
Obseurationes corp. vitrei . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Haemorrhagia n quot; nbsp;nbsp;nbsp;...
Synchysis sointillans.....
Retinitis apoplectica.....
Retinitis diflusa.......
// nbsp;nbsp;nbsp;morbi Brighthii. . . .
n nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia)
Ablatio retinae.......
Scotoma sointillans......
Neuritis nervi optici.....
Atrophia papillae......
Yascularisatio papillae n. optici. .
Amblyopia toxica......
// diabetica.....
-ocr page 42-Hemianopsia...........
Anopsia.............
Simulatie............
Ketina leporina (Fibrae medullares retinae)
Emboli Yas. retinae........
Glyoma retinae..........
Episcleritis, sclerotitis ant.......
Sclerectasia anterior s. aequatorialis . . nbsp;nbsp;nbsp;.
Bupbtbalmos...........
Protrusio bulbi..........
Panophthalmitis..........
Morbus Basedovii.........
Atrophia bulbi et Phthisis bulbi. . . nbsp;nbsp;nbsp;.
Microphthalmos congenita......
Anophthalmos..........
Tumor orbitae..........
Abscessus orbitae.........
Blepharadenitis..........
Hordeolum palp..........
Chalazion // nbsp;nbsp;nbsp;.........
Verrucae // nbsp;nbsp;nbsp;.........
Abscessus // nbsp;nbsp;nbsp;..........
Traumata n .........
Epicanthus............
Lagophthalmos..........
Ectropion............
Entropion, Dystichiasis.......
Madarosis............
Emphysema palp...........
Angiomata n.........
Ptosis.............
Morbi gl. lacrymalis........
Dacryocystitis, Stenosis ductus lacr. . .
Abscessus sacci lacrymalis......
. Fistula n // nbsp;nbsp;nbsp;......
Strabismus convergens.......
n nbsp;nbsp;nbsp;divergens........
V nbsp;nbsp;nbsp;deorsum- s. sursumYergens. .
309
-ocr page 43-Blepharospasmi clonici
Nystagmos.....
Asthenopia muscularis. Paresisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotorii
n nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abducentis
quot; nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;troohlearis
quot; nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis .
Myopie met stoornis Plypermetropie met stoornisnbsp;Astigmatismus n nnbsp;Anisometropia gravior.nbsp;Paresis accommodationis . ¦
Presbyopia.......
Asthenopia accommodativa .
Operatiën.
Extractie van senile cataract .... Lineair-extractie van cataract ....nbsp;Discisie van cataract of van nastaar .nbsp;Capsulotomie en Iridotomie ....
Irideotomie...........
Sphincterotomie..........
Iridectomie van geprolabeerde iris . .
Parencenthesis corneae.......
Pterigium-operatie........
Sclerotomie wegens glaucoma ....
Tenotomie............
Voorlegging van pees.......
lllepharoplastiek.........
Symblepharon-operatie.......
Staphyloma-operatie........
Blepharophymosis-operatie.....
Entropion-operatie........
Ectropionnaden..........
Exstirpatie van oogbol......
// nbsp;nbsp;nbsp;// tumoren......
Syndesmo-plastiek.........
1
33
1
4
5
a
4
297
270
226
46
7
1425
486
69
22
172
12
68
1
14
26
1
16
84
7
12
5
7
2
40
5
49
Trepanatio sinus frontalis. . . . Extractie van corp. alien, (ijzer).
Epitelioma-operatie.....
Galvanocaustiek ......
Keratotomie (Saemisch) . . . , Sntura Sclerae........
638
De refractie werd bij 8081 oogen bepaald. Bij 1884 oogen bleek E; bij 406 M 3 ot zwakker; bij 645 M sterker dan 2; bij 8077 H 2 ofnbsp;zwakker; bij 1034 H sterker dan 2; bij 538 As 2 of zwakker; bij 497nbsp;As sterker dan 2.
{In 1897 werden 3400 brillen voorgeschreven.)
-ocr page 45-VAN HET
VOOK
BEHOEFTIGE EiV MINVERMOGENDE
4 Juni 1898.
Onder begunstiging van H. M. KONINGIN WILHELMINA.
H. M. DE KONINGIN REGENTES DER NEDERLANDEN.
Prof. Dr. H. Snellen.
Dr. H. Snellen Jr., Arts.
Dr. H. Snellen Jr., Arts. W. Snellen, Arts. |
Dr. L. J. Lans, Arts. Dr. R. Ostermann. |
Eere-Regent. A. Baron Schimmelpenninck van der Oye van de Poll en Nijenbeek. Regenten. Prof. Dr. ïh. W. Engelmann, Eere-Voorzitter. Jhr. Mr. W. J. M. Bosch van Oud-Amelisweerd, Voorzitter, Dr. M. Imans. Dr. J. L. H. Haerten. Mr. D. Ragay. |
D. G. Bingham. H. J. E. Wenckebach. Prof. Dr. W. Koster. Dr. J. A. Moll. Prof. Dr. J. A. C. Oudeinans. Mr. J. Baron d’Aulnis de Bourouill. |
Rentmeester-Secretaris. Mr. D. Ragay. Directrice.Mevr. Jager—van der Chys. |
Hoofdverpleegster.Mej. 0. W. P. Seeuwen. |
Aïemberg, H. D. H. de Hertogin van......Brussel.
d’Aulnis de Bouronill, geb. Twiss, Vrouwe Baronesse. Utrecht.
Beaufort, Mejonkvr. C. de..........Utrecht.
Bingham, geb. J. Brain, Mevr. D. G.......Utrecht.
Boas, Mej. P...............’s Gravenhage.
Boetzelaer van Oosterhout, geb. de Beaufort, Baronesse v. Zeist.
Doijer, geb. Keinhold, Mevr. E.........Leiden.
Doijer, Jeannette Alexandrine . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•.....Leiden.
Doijer, Phoebe Elisabeth...........Leiden.
Doijer, Elisabete Catharina..........Leiden.
Engelmann, geb. Brandes, Mevr. E........Berlijn.
Engelmann, Paula Maria........... Berlijn.
Grandmont, geb. Hubrecht, Mevr. B.......Ede.
Grothe, geb. ïwiss, Mevr A..........Hilversum.
Jansen, geb. Tichelaar, Mevr..... ....
Janssens, geb. Arriens, Mevr..........’s Gravenhage.
Merkus, geb. Calkoen, Mevr..........Utrecht.
Muijsken, Mej. M..............Amsterdam.
Panhuijs, geb. Looxma, Mevr. T. van......Groningen.
Pekelharing, geb. Doijer, Mevr. C. G.......Groningen.
Petit, Mevr. H. de.............Haarlem.
Quarles van Ufford, geb. ïwiss. Mevr......Maartensdijk.
B,oëll, geb. Jonkvrouwe de Beaufort, Mevr. E. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ’s Gravenhage.
Snellen, geb. Bryan, Mevr. C..........Utrecht.
Snellen, Dames..............Zeist.
Spiering, Mejonkvrouwe E...........ïiel.
Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr.........Zeist.
Twiss, geb. Aubin, Mevr...........de Bildt.
Twiss, geb. Suermondt, Mevr..........Utrecht.
Voorthuijsen, L C. A. du Marchie van, Mej. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Driebergen.
d’Aulnis de Bourouill, Mr. nbsp;nbsp;nbsp;J. Baron.......Utrecht.
Beaufort, Mr. J. E. de...........Utrecht.
Berlin, Prof. Dr. W.......... . nbsp;nbsp;nbsp;. Amsterdam.
Bingham, D. G. (Beschermer).........Utrecht. nbsp;nbsp;nbsp;¦
Boissevain, A. A. H.............Amsterdam.
Doijer, Hubert..............Leiden.
Doijer,'Eduard.......... ... Leiden.
Doijer, Diederik ... nbsp;nbsp;nbsp;..........Leiden.
Eiselsberg, Prof. Dr. Ereiherr von.......Königsbergen.
Engelmann, Prof. Dr. Th. W.........Berlijn.
Engelmann, Erans W............Zeist.
Genus, Mr. S. J. van..... ...... Utrecht.
Greve, Dr. H...............Arnhem.
Grothe. Mr. J. A..............Utrecht.
-ocr page 47-f, nbsp;nbsp;nbsp;. Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. • ¦ Hilversum.
Grotte, A L. nbsp;nbsp;nbsp;.......... ¦
Haerteu, Dr. J. L. ............. „ nbsp;nbsp;nbsp;,,
Horst, B. A. B. J. ter...... • ^.......TnVp rTman'l
Hosei, Dr. Ito, Lijfarts van den Mikado......(Japanj
Insinger, H. A.............. ’ -nt a' ^
’s Jacob, Z. E. de oud-Gouverneur-Generaal van iNett.
JaMstns,\.‘Mr.‘H.G.’ C. L.’ '. . ¦ • ¦ ¦ •
Janssen, P. W., Directeur der Deli-Maatsohappij. . •
Kuobbelsdorff, Baron van.............. •
Lnijken, Dr. J. A.................Gendermgen.
Maes, Dr. H. ...................Arnhem.
Moll, Dr. E. D. A. C. van............Rotterdam.
Pekelharing, Dr..................Groningen.
Quarles van Ufford, Jhr. E.............Maartensdijk.
Roëll, Jhr. Mr. .................... Ginvenhage.
lloijaards, Mr. W. H. J..............de Bildt.
Roijaards, Mr. J. S................Arnhem.
Koijaards, Mr. A.................
üoijaards, H. J................... treciit.
Uoorda Smit, Prof. Dr. J. A............Cordova.
Salomons, Dr. A.................Paramaribo.
Snellen, ]?rof. Dr. H................Dtrecht.
Twiss, Mr. J. E. W................de Bildt.
Yoorthuijsen, H. E. J. E. du Marohie van.....Driebergen.
Westhoff, Dr. C. H. A..............Amsterdam.
Corporatiën-Bestuurders.
St. Anthonie-Ga'sthuis, College van H. H. quot;Voogden
van .......................Utrecht.
Bestuur der ïentoonstelling 1891, Het. . • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.
Nederlandsoh ïooneel” De Eoninklijke Vereemging „ nbsp;nbsp;nbsp;¦nj-,.ppi,i
Orde, Balije van de Ridderlijke Duitsohe . ._•••• nbsp;nbsp;nbsp;-ui.’
Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van. . nbsp;nbsp;nbsp;'
ïeijler’s Stichting................ït! „vr
Utrechtsoh Studentenkorps.................
Vereeniging tot bevordering der geneeskundige quot;Weten-
schap in Nederlandsch nbsp;nbsp;nbsp;Indië...........Batavi
¦..*1
-ocr page 48-Andel, Dr. A. H. van......................
Arntzeniiis, Dr. A. K. W.............Amsterdam.
Aiidreae, Mr. A. J................Kollum.
Beijen, Dr. P. W. A...............’s Gravenliage.
Berns, Dr. A. W. O................Preiburg.
Bouvin, Dr. M. J.................’s Gravenliage.
Breesnee, Dr. ï..................’s Gravenliage.
Burg, Dr. C. L. van der............. Laag Soeren.
Coster, Dr. P. H. Blom.............’s Gravenliage.
Eist, Dr. A. van der.......................
Eijk, Dr. A. van.................Heusden.
Paille, Dr. Jac. Baart de.............Leeuivarden.
Peijffer, Dr. G. P. de...............Woerden.
Gewin, Dr. M..................Delden.
Gunning, Prof. Dr. W. M.............Amsterdam.
Gutteling, Dr. C.................Utrecht.
Hamer, J. P. X..................Leeuwarden.
Homoet, Dr. J. J.................Arnhem.
Horst, S. van der................Amsterdam.
Imans, Dr. M..................Utrecht.
Juda, Dr. M...................Amsterdam.
Joachim, Prof. J.................Berlijn.
Koster, Prof. Dr. W................Utrecht.
Krol, Dr. W...................Dordrecht.
Knijper, Dr. A. H................’sHertogenboseh.
Laidlaw Purves, Dr. W..............Londen.
Ledeboer, Dr. L. B. E..............Buitenzorg.
Loeff, Dr. W. Butgers van der.......... Amsterdam.
Maats, Dr. C...................Arnhem.
Manikus, Dr. J. P................Pretoria.
Messchaert, J. M.................Amsterdam.
Moll, Dr. J. A..................’s Gravenliage.
Mulder, Prof. Dr. M. E..............Groningen.
Noorduijn, Dr. C.................Nijmegen.
Oudemans, Prof. Dr. J. A. C............Utrecht.
Pameijer, Dr. J. K................Tiel.
Place, Prof. Dr. Th................Amsterdam.
Prahl, Dr. J...................Amsterdam.
Boijaards, Mr. A. J................Amsterdam.
Böntgen, J....................Amsterdam.
Bijnberk, Dr. N. van...............Amsterdam.
Schmidt, Dr. P. J. J...............Botterdam.
Schijff, P., Arts,................Botterdam.
Snellen, Dr. K...................Zeist.
Strick van Linschoten, Jhr. Mr. J. C........Maarssen.
Voogt, Dr. J. E. de...............Pau (Prankrijk.)
Wely, Dr. D. L. van..............’s Gravenliage.
Wijnliolf, J. A., Arts..............Utrecht.
Dr. Van der Spil................Amsterdam.
-ocr page 49-Prof. Dr. H. O. Dibbits ...........Utrecht.
Mr. B. J. P. Joiissen............Pretoria.
Mr. A. A. Kolff...............Amsterdam,
A. Prinzen................Helmond.
C. Schimmel.............. Utreolit.
Mr. R. Veldwijk ..............Arnhem.
De Nederlandsohe Wielrijdersbond.
^levr. quot;W.................Utrecht. ,
Prof. Dr. J. A. C. Oudemans......... Utrecht.
J. J. Greve................Blitar.Kediri nbsp;nbsp;nbsp;Java
Dr. van der Spil..............Batavia.
Dr. en Mevrouw Philipsen—Prahm.......Indië.
Brnijn, H. G. de..............Breukelen.
Blitz, L. ................Amsterdam.
Bosch van Drakesteijn, Jhr. nbsp;nbsp;nbsp;B.........’s Hertogenbosch.
Brumund, Mej. J. E.............Oosterbeek. nbsp;nbsp;nbsp;.
Brumund, Mej. H. W.......... Oosterbeek.
Bruijn, Mr. J. G..............Beek.
Canter Cremers, G. G. G............ Kuilenburg.
Crena de Jongh, D.............Dordrecht.
Creua de Jongh, Mr. A. C.. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;.....Dordrecht. .
Heusde, Mr. D. J. van............Gouda.
Hondius, P. M. J...............Kuilenburg.
Hoytema, W. J. D.............Kuilenburg.
Idenburg, H................Jutfaas.
Kasteleijn, J. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.............Brenkelen.
Kasteleijn, A. M..............Breukelen.
Kasteleijn, C................Breukelen.
Kindel, H. 0................. Nijmegen.
Korteweg, Prof. Dr. J. A............Amsterdam.
Koch, Dr. J. D. C. . . . . .........Kampen.
Kloppers, J. W. E. li. 8...........Kampen.
Kruit', D. J. de...............Kampen.
Meuten, A. E. M. van der..........Nunspeet.
Meinsma, Mevr. de Wed. ...........Velp.
Nicolai, Dr. C............... Nijmegen.
Plate, geb. Kehrer, Mevr. C. W.......... , Houten.
Schotten, Mr. Ph. W............ . Arnhem..
Sikkes, 11. H. E.,.............. . Kampen.
Voor de volledige lijst, zie het Jaarverslag over 1894.
-ocr page 50-Snel, Mevr................Bréukelen.
ïermeuleii, Mej. M.............Utrecht.
Testas tot Oudwulven, Mevr..........Houten.
Veen, J. C. van der............Baarn.
Wolf, Ds. B. W. J. ............Lopik.
S. Albin.............._ . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Utrecht.
Jhr. Mr. J. A. A. Baud...........Oosterbeek.
D. J. Blok, Arts..............Botterdam.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Brom.................Utrecht.
H. G. Lammerts van Bueren.........Utrecht.
Mej. M. C. Camerling............Hilversum.
Dr. J. M. Croockewit............ Amersfoort.
Dames Druijvesteijn.............Baarn.
P. Pontein................Leiden.
Mevr. van Goudoever............Baarn.
B. nbsp;nbsp;nbsp;J. van dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heijde............Ijeiden.
Pirma Hiele...............Utrecht.
Pirma C. J. van Houten en Zoon........Weesp.
Gom. Kagenaar..............Utrecht.
Mevr. de Wed. J. Klijn...........Helmond.
J. A. Klein..... Kuilenburg.
L. nbsp;nbsp;nbsp;J. Lans...............Utrecht.
IJ. J. Ledel...............Helmond.
C. nbsp;nbsp;nbsp;van Leeuwen..............Rotterdam.
Jhr. A. P. H. J. Moderns ............Arnhem.
P. A. J. Nepveu..............Utrecht.
D. nbsp;nbsp;nbsp;van Nes...............’s Graveland.
Dr. C. Kicolai..............Hijmegen.
Mr. Nolst ïrénite.............Botterdam.
Dr. J. Prince. ..............Hoorn.
Mr. N. de Ridder .............ïiel.
Alevr. Snellen-Brooshooft...........Utrecht.
A. M. Tromp van Holst...........Amersfoort.
J. Uyokruier...............Amsterdam.
J. J. P. Valeton..............Amersfoort.
A. S. Verwoerd..............Kuilenburg.
Prof. Dr. P. A. P. G. Went.........Utrecht.
W. J. Westerouwen van Meeteren.......Botterdam.
Dr. W. Beekhuis.................Lochem.
M. nbsp;nbsp;nbsp;den Bleker..................IJsselstein.
Boekhoudt, Arts.................Soherpeuzeel.
J. M. V. G. Dubois, Arts.............Venlo.
Mej. Marie Diepen................Tilburg.
G. W. van Glabbeek...............Helmond.
Dr. Groeneboom.................Oosterbeek.
-ocr page 51-M. P. van Hoytema................Kuilenburg.
.............• • Toortimijsen
Dr. D. J. Hamburger.............. B^eveld).
G. van der Hoeven .................
Dr. Jaski....................Oosterbeek.
Mevrouw Jorissen—Mossel.............Utree .
Mei. W. Jorissen.................
G. Hasselen Kirchner...............
W. Kersten, Arts.................
J. J. Knap, Arts.................
Me]. Ketelaar...................Noordbroek.
Dr. E. C. van ......................Amsterdam.
Dr. P. J. A. Levedag...............Gouda,
P. van Loon. ..................Vreeswijk.
C. S. Menthen..................Vreeswijk.
Mej. W. E. G. Meisclike.............Htrecht.
Dr. E. C. A. .....................Baarn.
C. Matthijssen.................He mond.
Mevr. de Wed. Matthijssen—van Vlissingen.....Helmond.
G. P. J. Mossel.................Utrecht.
B. Reiger............ ......Utrecht.
Ds. E. Snellen..................Utrecht.
Mej. G. J. Steijn nbsp;nbsp;nbsp;Parvé..............Kampen.
J. Sytzma Gz...................Maastricht.
Tennissen . .'..................Vreeswijk.
Chr. Wegerif..................Apeldoorn.
Mevr. de Wed. J. E. Wertheim—Herzveld.....Wageningen.
Dr. Werndly...................Utrecht.
-ocr page 52-amp;lt;â– ^
Hy 'â– gt;
VIJFDE JAARLIJKSCH VERSLAG betreffende de verpleging en het onderwijs in denbsp;Inrichting tot behandeling en verplegingnbsp;van behoeftige en minvermogende Oog-lijders te Groningen, over het jaar 1897,nbsp;door den Geneesheer-Directeur Prof. Dr.nbsp;M. E. Mulder.
Wederom is een jaar voorbij gevlogen en rust op mij de aangename taak een verslag te geven omtrent de verpleging en het onderwijs in de Inrichting tot behandeling en verpleging vannbsp;behoeftige en minvermogende Ooglijders alhier.
Wat vooreerst het aantal patiënten betreft, zoo bedroeg dit in het afgeloopen jaar 1609, dat is 12 meer dan in het jaar 1896.
Uit de hieronder volgende cijfers blijkt, dat het aantal patiënten vooral in de laatste jaren steeds stijgende is.
Dit toch bedroeg:
in 1880 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 631 |
1889 . |
. . 774 |
1881 . . |
. 635 |
1890 . |
. nbsp;nbsp;nbsp;. 745 |
1882 . . |
. 624 |
1891 nbsp;nbsp;nbsp;. |
. . 870 |
1883 . . |
. 572 |
1892 . |
. . 963 |
1884 . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 665 |
1893 . |
. . 1172 |
1885 . . |
. nbsp;nbsp;nbsp;646 |
1894 . |
. . 1337 |
1886 . . |
. 724 |
1895 . |
. . 1456 |
1887 . . |
. 831 |
1896 . |
. . 1597 |
1888 . . |
. 835 |
1897 . |
. . 1609. |
Het geheele aantal consulten in 1897 bedroeg 11,696, dat is verdeeld over de 260 dagen, waarop de polikliniek werd gehouden , ongeveer 45 per dag. Rekent men echter, dat velenbsp;patiënten, in de stad woonachtig, 2 a 3 malen daags in de
42
-ocr page 54-Inrichting werden behandeld, dan is dit cijfer nog belangrjjk hooger.
Van deze patiënten waren afkomstig uit de;
Gemeente Groningen 1052,
Provincie „ nbsp;nbsp;nbsp;410,
„ nbsp;nbsp;nbsp;Drenthe 112,
„ nbsp;nbsp;nbsp;Friesland 35.
Het aantal verpleegden bedroeg dit jaar 161 , met 4195 ver-pleegdagen, tegen 3931 in het vorige jaar.
Uit de Provincie Groningen 91,
Provincie Drenthe 31 ,
, Friesland 11.
Het aantal grootere operatiën bedroeg 157, n.1.:
Cataract operatie. Extractie lentis nbsp;nbsp;nbsp;32.
Punctie van cataract nbsp;nbsp;nbsp;7.
Discisie van nastaar nbsp;nbsp;nbsp;23.
Iridectomie (vorming van kunstm. pupil) nbsp;nbsp;nbsp;19.
Operaties tegen scheelzien (tenotomie) nbsp;nbsp;nbsp;16.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (avancement musculaire) 2.
Staphyloma operatie nbsp;nbsp;nbsp;2.
Blepharophimosis operatie nbsp;nbsp;nbsp;5.
Plastische operaties en transplantatie v. huid nbsp;nbsp;nbsp;2.
Verwijdering van den oogbol (exenteratio nbsp;nbsp;nbsp;bulbi)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (enucleatio bulbi)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.
Sphincterectomie (wegnemen van den sph. palp.) nbsp;nbsp;nbsp;12.
Ectropion operatie nbsp;nbsp;nbsp;1.
Entropion operatie nbsp;nbsp;nbsp;9.
Prolapsus iridis nbsp;nbsp;nbsp;2.
Kleinere operaties, zooals paracentese van de cornea, operaties aan de traanwegen, verwijdering van vreemde lichamen uit hetnbsp;oog , operatie van chalazion enz. zijn niet afzonderlijk vermeld.
43
-ocr page 55--1897.
STATISTIEK DER OOGZIEKTEN IN HET JAAR Bij 1609 PATIËNTEN.
Conjunctivitis catarrhalis „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;follicularis
„ nbsp;nbsp;nbsp;epidemica
„ nbsp;nbsp;nbsp;neonatorum
„ nbsp;nbsp;nbsp;gonorrhoica
„ nbsp;nbsp;nbsp;phlyctaenosa
24.
Polypus conjunctivae Tumor limbi conjunctivaenbsp;Ecchymosis subconjunctivalisnbsp;Infarcten van de Meyboomsche klierennbsp;Pterygiumnbsp;Trachoma papillarenbsp;„ granularenbsp;» mixtumnbsp;Symblepharonnbsp;Lupus conjunctivaenbsp;Corpora alienanbsp;Yerbranding door kalknbsp;Traumata
Keratitis (phlyctaenulae et ulcera)
„ herpetica (herpes corneae febrilis)
„ nbsp;nbsp;nbsp;dendritica
„ nbsp;nbsp;nbsp;neuro-paralytica
„ nbsp;nbsp;nbsp;parenchymatosanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;luenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;congenita)
^ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;luenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;acquisita)
„ nbsp;nbsp;nbsp;centralis profunda
„ nbsp;nbsp;nbsp;bullosa
Bandvormige troebelheid van de cornea PannuB corneae
Ulcus serpens (ulcus c. hypopyo)
„ rodens Maculae corneaenbsp;Xerosis corneaenbsp;Sclerosis corneaenbsp;Leucoma corneaenbsp;Staphyloma corneaenbsp;Fistula corneaenbsp;Abscessus corneae
44
-ocr page 56-Iritis plastica „ serosanbsp;„ tuberculosanbsp;„ gummosanbsp;Synechiae anterioresnbsp;Irido-dialysisnbsp;Prolapsus iridisnbsp;Occlusio pupillaenbsp;Coloboma iridis congenitumnbsp;Iris tremulansnbsp;Irido-cyclitisnbsp;Irido-chorioiditisnbsp;Ophthalmia sympathicanbsp;Irritatio sympathicanbsp;Miosis spinalisnbsp;Sclerotitis (episcleritis)
Vulnera scleroticae Staphyloma scleroticaenbsp;Buphthalmosnbsp;Chorioiditis disseminatanbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chronica
„ nbsp;nbsp;nbsp;circumpapillaris
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta (panophthalmie)
Atrophia cliorioideae Coloboma chorioideaenbsp;Chorio-retinitis lueticanbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ centralis
Bloeding in het glasvoeht Vlokken in het glasvoehtnbsp;Glaucoma simplex
„ nbsp;nbsp;nbsp;c. inflammatione
„ nbsp;nbsp;nbsp;secundarium
„ nbsp;nbsp;nbsp;absolutum
Atrophia bulbi Aphakie
Aphakia c. cataracta secundaria (nastaar) Cataracta senilis completanbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;incipiens
, nbsp;nbsp;nbsp;congenita (siliquata)
^ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (schichtstaar)
45
-ocr page 57-Cataracta perinuclearis „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;punctata
„ nbsp;nbsp;nbsp;complicata
„ nbsp;nbsp;nbsp;polaris anterior
„ nbsp;nbsp;nbsp;corticalis posterior
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica
„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis
„ nbsp;nbsp;nbsp;cretacea
Luxatio lentis Retinitis luetica
„ pigmentosa „ albuminuricanbsp;„ haemorrliagica
Torpor retinae acutus (hemerrallopie) Solutio retinaenbsp;Glioma retinaenbsp;Embolia art. centr. retinaenbsp;Scotoma centralenbsp;„ scintillansnbsp;Papillitis
Atrophia papillae Neuritis optica
„ retrobulbaris Amblyopia congenita (gravior)nbsp;Daltonismusnbsp;Tumor orbitae
„ intraocularis (sarcoma) Exophthalmos (protrusio bulbi)
Caries orbitae
Caries ossis lacrymalis
Abscessus palpebrae superioris
Blepharitis ciliaris (Blepharadinitis)
Hordeola
Madarosis
Vernauwde traanpunten Vergroeiing van de traanpuntennbsp;Ectropion van de traanpuntennbsp;Verstopping van het traankanaalnbsp;Dacryocystitis acutanbsp;Eistula saccilacrymalis
46
-ocr page 58-6
Ectasia nbsp;nbsp;nbsp;saccilacrymalisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.
Eczema nbsp;nbsp;nbsp;palpebrarumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.
„ nbsp;nbsp;nbsp;nasinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53.
„ nbsp;nbsp;nbsp;facieinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.
Symblepharon nbsp;nbsp;nbsp;3.
Lupus nbsp;nbsp;nbsp;nasinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1*
„ nbsp;nbsp;nbsp;facieinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.
Trichiasis (distichiasis) nbsp;nbsp;nbsp;11-
Ectropion palp, inferioris nbsp;nbsp;nbsp;18.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ superiorisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1-
Blepharo-phimosis nbsp;nbsp;nbsp;2.
Blepharo-spasmus nbsp;nbsp;nbsp;3.
Molluscum contagiosum nbsp;nbsp;nbsp;5.
Tic convulsif nbsp;nbsp;nbsp;3.
Ptosis nbsp;nbsp;nbsp;congenitanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4-
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumaticanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.
Strabismus convergens nbsp;nbsp;nbsp;30.
Insufficientie der recti interni nbsp;nbsp;nbsp;3.
Paralysis musculi nbsp;nbsp;nbsp;trochlearisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1-
recti extern! nbsp;nbsp;nbsp;3.
^ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;recti superiorisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotoriinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1-
Paresis accommodationis nbsp;nbsp;nbsp;4.
Spasmus accommodationis nbsp;nbsp;nbsp;3-
Hypermetropic nbsp;nbsp;nbsp;^34.
Anisometropia gravior nbsp;nbsp;nbsp;13-
Astigmatismus nbsp;nbsp;nbsp;1'^^-
Presbyopic nbsp;nbsp;nbsp;135-
Copiopia hysterica nbsp;nbsp;nbsp;2.
Anophthalmos (post enucleationem) nbsp;nbsp;nbsp;7.
Nystagmos Sinusitis
Ten opzichte van deze statistiek moet worden medegedeeld, dat het aantal der vermelde ziekten grooter is dan het aantalnbsp;patiënten, daar op één oog verschillende ziekten kunnen aan-
47
-ocr page 59-wezig zijn , maar ook beide oogen weer kunnen verschillen. Wij hebben n.1. getracht bij iederen patient zooveel mogelijk de verschillende ziektetypen weer te geven , vandaar dat de som daarvannbsp;aanmerkelijk grooter is dan het aantal patiënten.
Evenals in het vorige jaar is ook dit jaar de Inrichting zeer aan het onderwijs ten goede gekomen. Door het vrij groot aantalnbsp;patiënten, die voor het grootste gedeelte door de studenten dernbsp;laatste studiejaren kunnen worden onderzocht, hebben ze gelegenheid in betrekkelijk korten tijd de meest voorkomende ziekte-vormen te zien en zich in de verschillende methoden van onderzoek te oefenen.
Veel steun ondervond ik bij de behandeling der ooglijders van Dr. R. Kijlstra, op nieuw benoemd tot assistent in de oogheelkunde , die ook gedeelteljjk de oefeningen in het oogspiegelennbsp;leidde en de studenten behulpzaam was in de verschillendenbsp;methoden van onderzoek.
Voor de polikliniek kunnen de patiënten, evenals vroeger, zich iederen dag , behalve des Dinsdags, van 8^ tot 10 uur aanmelden,nbsp;terwijl het meestal 11 uur of half twaalf wordt, voordat allenbsp;patiënten zijn behandeld.
HET BESTUUR.
Gelukkig kunnen wij mededeelen, dat in het afgeloopen jaar geen verandering in het bestuur heeft plaats gevonden.
Het bestaat uit de H.H.:
J. P. VAN Walree, Secretaris-Penningmeester.
J. VAN Houten,
Commissarissen.
Prof. E. J. VAN DEN Ham,
Mr. P. Cleveeinga,
Mr. J. A. Tellegen,
Prof. Dr. M. E. Mulder, Geneesheer-Directeur.
Het is mij een aangename taak aan genoemde H.H. mjjnen hartelijken dank te betuigen voor de wjjze, waarop zij steedsnbsp;bereid zijn de belangen der Inrichting te bevorderen.
PERSONEEL VOOR DE ADMINISTRATIE EN TOEZICHT OP DE PATIËNTEN.
Ook hierin is sedert het vorige jaar geen verandering gekomen. Zoowel de heer H. G. Priem, die onder den titel van Controleur
48
-ocr page 60-8
belast is met de administratieve werkzaamheden , alsook de huis-meesteressen, de Gezusters Antonijsen, hebben zich met ijver van hun taak gekweten en zich in alle opzichten voor de Inrichting verdienstelijk gemaakt.
PLANNEN TOT UITBREIDING EN VERBETERING VAN DE BESTAANDE INRICHTING.
Reeds in het vorige verslag werd er op gewezen, dat het gebouw, wegens den steeds grooter wordenden toeloop van patiënten, die in de Inrichting worden verpleegd, te klein wordt. Het aantal bedden, ten bedrage van 16, is niet alleen bijna steedsnbsp;bezet, maar meer en meer komt het voor, dat patiënten, wegensnbsp;gebrek aan plaats, moeten worden afgewezen, of, om plaats tenbsp;maken voor anderen, te vroeg moeten worden ontslagen.
Dit deed het Bestuur besluiten een plan te ontwerpen ter vergrooting van de bestaande Inrichting en tevens daarin enkelenbsp;hoogst noodige verbeteringen aan te brengen, als :
1“. betere afscheiding tusschen mannelijke en vrouwelijke patiënten.
2quot;. betere verpleging, door het aanstellen van minstens twee bekwame, inwonende pleegzusters.
3quot;. centrale verwarming en betere ventilatie.
Dientengevolge werd door den heer J. J. v. Nieukerken een plan uitgewerkt, waardoor het aantal bedden op 38 werd gebracht,nbsp;n. 1. 32 voor behoeftige en minvermogende ooglijders, die innbsp;’t algemeen op kosten van de gemeente- of armbesturen wordennbsp;verpleegd en nog 6 bedden voor klasse patiënten, terwijl bovendien nog de localen voor polikliniek en onderwijs aanzienljjknbsp;werden vergroot.
De kosten van dit plan werden, alles daaronder begrepen, op ongeveer f 50,000 geraamd.
De Commissie meende dit plan grootendeels te kunnen uitvoeren met behulp van een verhoogd subsidie vanhetRjjk, van de Provincie en Gemeente Groningen, terwijl zij dan zelf, doornbsp;het aangaan eener geldleening, zich de voor den bouw noodigenbsp;gelden zou trachten te verschaffen.
Het plan van het Bestuur was als volgt:
Yan de Provincie en de gemeente Groningen zou gevraagd worden een jaarlijksoh subsidie van f 1200 in plaats van f 800,nbsp;zooals tot dusver werd gegeven, doch bovendien van ieder der
49
-ocr page 61-genoemde corporatien eene som yan f 10,000 in eens, waardoor het te leenen bedrag tot / 30,000 zou worden gereduceerd.
Daartegenover zouden de Gemeente- en armbesturen der Provincie Groningen het recht hebben, alle ooglijders, voor zoover ze onvermogend zijn, op de polikliniek geheel gratis te latennbsp;behandelen, terwijl, ingeval opneming in het gesticht noodzakelijknbsp;werd geoordeeld, f 0,80 per dag voor verpleegkosten zou wordennbsp;berekend.
De verpleegkosten voor buiten de Provincie woonachtige patiënten , die op kosten van gemeente- of armbesturen worden opgenomen of van minvermogende patiënten, die zelf de verpleegkosten moeten betalen, zouden op ƒ 1. a / 1,25 worden gesteld.
Daar de exploitatiekosten van de nieuwe Inrichting, rente en aflossing daaronder begrepen, ongeveer / 3800 jaarlijks meernbsp;zou bedragen dan vroeger, zou het ontbrekende als jaarlijkschnbsp;subsidie van den Staat worden aangevraagd als tegemoetkomingnbsp;in de kosten van het onderwijs, dat geheel aldaar wordt gegeven , en waarvoor een groot aantal patiënten een eerste ver-eischte is.
Deze plannen vonden bij H.H. Curatoren der Rijksuniversiteit, bij H.H. Gedeputeeerde staten der Provincie als ook bij H.H.nbsp;Burgemeester en Wethouders der gemeente Groningen een gunstig onthaal en wij kunnen niet nalaten onzen oprechten danknbsp;te betuigen voor de welwillendheid, waarmee genoemde Collegesnbsp;onze voorstellen hebben ontvangen.
Alleen maakten H.H. Gedeputeerde Staten bezwaar tegen het geven van eene som in eens van f 10.000, maar waren daarentegen wel genegen in plaats daarvan ƒ400 hooger subsidie voornbsp;te stellen , en dit dus te brengen op / 1600, in plaats van denbsp;gevraagde ƒ 1200.
Terwijl H.H. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Groningen wel genegen waren het voorstel der Commissie bij dennbsp;Gemeenteraad te ondersteunen, ingeval ook H.H. Gedeputeerdenbsp;Staten daaraan hunne goedkeuring konden hechten , was het Bestuur van oordeel, na dit besluit van H.H. Gedeputeerde Staten,nbsp;geen verdere pogingen te moeten doen om deze plannen tennbsp;Uitvoer te brengen. Daardoor toch zou door ons eene geld-leening van ongeveer ƒ 50.000 moeten worden aangegaan, waardoor wij , naar ons oordeel, te groote geldelijke verplichtingennbsp;op ons zouden nemen.
50
-ocr page 62-Ontvangsten.
Subsidie van de Provincie Groningen ....
„ H.H. Curatoren der Rijks-Universiteit.
„ van de Gemeente Groningen ....
Contributie van leden en donateurs.....
Restitutie wegens verpleging van 167 patiënten (4195 verpleegdagen) ........
95
Uitgaven.
Brandstoffen..............
Licht...............
Wegens administratie..........
Aankoop en onderhoud van meubilair ....
Voor de wasch............
Werkloon enz.............
Maatschappij der waterleiding.......
Aankoop, vracht en onderhoud van Instrumenten
Aankoop voor de bibliotheek.......
Medicamenten..... ......
Aan belastingen...........
Traktement aan het personeel.......
Rente van ƒ 11.500 (hypotheek enz.) ....
Voor voeding............
Buitengewone uitgaven.........
Voor 6 nieuwe bedden met toebehooren . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Voor aflossing van schulden.......
Voordeelig saldo ...........
/5946 45
ƒ 201 |
33 |
- 115 |
52^ |
- 88 |
90^ |
- 145 |
48^ |
- 116 |
51 |
- 168 |
57^ |
- nbsp;nbsp;nbsp;38 |
75^ |
- 152 |
45 |
- 274 |
75 |
- 303 |
83 |
- nbsp;nbsp;nbsp;65 |
48 |
- 1050 |
00 |
- 485 |
00 |
- 1317 |
44^ |
- 187 |
61 |
- 462 |
00 |
- 500 |
00 |
- 272 |
80 |
/5946 |
45 |
Alberda van Menkema (Jhr. 0.),
Alberda van Ekenstein (Jhr. Mr. W. C. A), Alberda van Ekenstein (Jonkvr.),
Becker (A. H.),
Baart de la Faille (Mevr. de Wed. J.) Bahlmann en Co.
Calcar (Mejuff. C. van),
Calcar (MeVrouw G. van),
Cate (J. J. Vissering ten),
Cleveringa (Mr. P.),
Dull (Mevr. de Wed. C. W.),
Doornbos (N. W.),
Eisen (W. P. A.),
Enschede (Prof. W Feith (Mr. R.),
Feith (Mr. J. A.),
Feith (Dames B. M. C.),
Guyot (Mr. H. D.),
Greven (M.)
Geertsema (Mr. C. C.),
Heukers (J. R.),
Houten (J. van),
Hesseling (Mevr. de Wed. H.), Horst Jr. (E. B. ter) ,
Hoeth (Mejuffrouw),
Hoop (Mevr. de Wed. van der) Haakma Vos (A.),
Hoop (Mr. E. J. van der). Houten (Mevr. de Wed. van).nbsp;Hoop (Mr. J. G. van der),nbsp;Hamel (Prof. A. G. van).
van).
Ham (Prof. F. J. van den), Hasselt (Mevr. de Wed, J. A
55
-ocr page 64-15
Juchter (G.), nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.
Keiser (Dr. F. J.) nbsp;nbsp;nbsp;^
Kooijker (Prof. H. A.), nbsp;nbsp;nbsp;^
Kooij (Dr; K.),
Kruijf (Prof. E. F.),
Lobman (Jhr. Mr. W. H. de Savornin), nbsp;nbsp;nbsp;^
Lobman (Fr. L. W. nbsp;nbsp;nbsp;M. de Savornin),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Modderman (Dames C.), nbsp;nbsp;nbsp;^
Mesdag (Mevr. de Wed. G.), nbsp;nbsp;nbsp;^
Mees (Mevr. de nbsp;nbsp;nbsp;Wed. A.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Meddens (B. J. nbsp;nbsp;nbsp;R.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Mulder (Prof. M. E.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Maclaine Pont (W.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Mulder (Mevr. de Wed. H. K.), nbsp;nbsp;nbsp;Hoogezand.
Mulder (K. H.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Mossinger (J.). nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.
Moordboff (P.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Offerbaus (Mr. J.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Otté (B. J.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Polman Gruijs (Douairière), nbsp;nbsp;nbsp;„
Panbuijs (Jbr. Mr. J. E. A. van), nbsp;nbsp;nbsp;Leek.
Quintus (Mevr. de Wed. W. J.), nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.
Quintus (Mejutf. Y.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Quintus (Mr. Q. J.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Rutgers van der Loeff (Mr. M.1 nbsp;nbsp;nbsp;,
Romkes (Mr. A. W.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Roelfsema (E. J.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Ranneft (Dr. S. B.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Reiger (Prof. W. A.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Reilingh (Dr. H.), nbsp;nbsp;nbsp;„
Roos (A. G.), nbsp;nbsp;nbsp;»
Roijen (Mevr. de Wed. H. J. van) nbsp;nbsp;nbsp;„
Rikkers (C.), nbsp;nbsp;nbsp;»
Swinderen (Jbr. W. A. A. de Marees van) nbsp;nbsp;nbsp;^
Swinderen (Jbr. Q. P. A. de Marees van) nbsp;nbsp;nbsp;,
Swinderen (Jbr. Mr. O. Q. van) nbsp;nbsp;nbsp;„
Swinderen (Jbr. Mr. P. J. van) nbsp;nbsp;nbsp;Assen.
Sicman (H. J.), nbsp;nbsp;nbsp;Groningen
Sitter (Mejonkvr. L. de), nbsp;nbsp;nbsp;„
56
-ocr page 65-57
i
-ocr page 66-Art. 1.
De Inrichting heeft ten doel:
a. de behandeling en verpleging van minvermogende ooglijders,
h. bevordering van het onderwijs in de oogheelkunde aan de Universiteit.
Art. 2.
De gelden tot dat doel vereischt, worden gevonden door jaar-lijksche bijdragen van corporatiën en particulieren, giften, legaten en vergoedingskosten van een deel der patiënten.
Art. 3.
Leden zijn zij, die een jaarlijksche contributie van minstens ƒ5, of eene gift in eens van minstens /100, tot het instandhouden der inrichting bijdragen.
Donateurs zijn zjj, wier contributie minder dan f 5 bedraagt of die eene kleinere som dan / 100 in eens aan de inrichtingnbsp;schenken.
Art. 4.
De Inrichting wordt bestuurd en vertegenwoordigd door eene Commissie van 5 leden en een geneesheer-directeur
Art. 5.
De leden der Commissie worden door de leden gekozen, uit eene voordracht van 3 personen, door het bestuur opgemaakt
Jaarlijksch treedt één der leden van de Commissie af, maar is weder verkiesbaar.
Art. 6.
Geneesheer-directeur is hij, die belast is met het geven van ouderwijs in de oogheelkunde aan de Universiteit.
58
-ocr page 67-18
Art. 7.
Het geheele inwendige beheer der Inrichting zoowel als de verdeeling der werkzaamheden van het bestuur, wordt geregeldnbsp;door huishoudelijke reglementen door het bestuur vast te stellen.
Art. 8.
Eens in het jaar worden de leden ter algemeene vergadering opgeroepen. Bij die gelegenheid wordt een verslag gegeven vannbsp;den staat der inrichting gedurende het afgeloopen jaar en voorzien in de vervulling der vacatures in het bestuur.
Art. 9.
Het bestuur belegt, zoo dikwijls het dit noodig acht, eene buitengewone vergadering der leden, waartoe deze minstens 8nbsp;dagen vóór den dag, waarop zij gehouden wordt, opgeroepennbsp;worden , met vermelding van het bijzondere doel der vergadering.
Art. 10.
De vergadering der leden besluit over de opheffing der inrichting voor ooglijders op voordracht van het bestuur.
Het voorstel tot opheffing moet minstens 8 dagen vóór den dag, waarop de vergadering, waarin het behandeld zal worden,nbsp;gehouden wordt, aan de leden zijn rond gezonden.
In geval van ontbinding wordt aangaande het besteden der overgebleven gelden en bezittingen door de vergadering der ledennbsp;beslist, alles behoudens de bepaling van artikel 1702 B. W.
Art. 11.
De vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen en twintig jaren en e]f maanden.
Goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit d.d. 9 Januari 1892, Stbl. no. 7.
De Minister van Justitie,
(get.) A. E. J. Modderman.
59
-ocr page 68-60
-ocr page 69- -ocr page 70-BEHANDELD OP DE POLIKLINIEK DER
gedurende het jaar 1897.
62
-ocr page 71-
Per transport.. nbsp;nbsp;nbsp;71 (0.75 pCt).. nbsp;nbsp;nbsp;85 YI. Corpus ciliare. CAorio'idea. Atrophia Chorioideae..... nbsp;nbsp;nbsp;3 Coloboma n ..... 1 (0.72 pCt.).. nbsp;nbsp;nbsp;82 VII. nbsp;nbsp;nbsp;Glaucoma. Glaucoma simplex....... nbsp;nbsp;nbsp;43 ;/ inflammat. acut. 12 IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chron. 4 II absolutum....... 2 (0.64 pCt.).quot;^ nbsp;nbsp;nbsp;61 VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Opticus. (0 26 pOt.).r nbsp;nbsp;nbsp;3l) IX. Retina. Hyperaemia retinae...... nbsp;nbsp;nbsp;10 Apoplexia n ...... 14 Eetinitis syphilitica...... nbsp;nbsp;nbsp;1 u nbsp;nbsp;nbsp;albuminur...... nbsp;nbsp;nbsp;5 n nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa..... nbsp;nbsp;nbsp;5 // nbsp;nbsp;nbsp;diabetica....... 1 Atrophia ,/ congen.... 1 Glioma u .......... 1 (0.4 2 pct.)r; nbsp;nbsp;nbsp;48 X. Lens. Cataracta capsularis...... nbsp;nbsp;nbsp;2 n congenita...... nbsp;nbsp;nbsp;15 n zonularis...... nbsp;nbsp;nbsp;2 n mollis........ 2 n punctata....... 1 n senilis........ 136 n polar, ant...... nbsp;nbsp;nbsp;1 II membranacea.. . nbsp;nbsp;nbsp;1 (1.4 pOt.).. nbsp;nbsp;nbsp;161 XI. Corpus vitreum. Obscurationes corp. vitrei. 19 Synchisis scintillans...... nbsp;nbsp;nbsp;1 (0.19 pCt.).^ nbsp;nbsp;nbsp;^2 XII. Bulbus. (0.26 pCt.).. nbsp;nbsp;nbsp;30 XIII. Refractio. (33.4 pCt.). .3778 XIV. Accommodaiio. Paraesis accomraod...... nbsp;nbsp;nbsp;9 (16.9 pCt.).Tl905 |
63
-ocr page 72-
XV. Mmcnli. Strabismus oonvergens. .. ,! (livergens.. , n suprors...nbsp;lasiiffic. m. reet. ext. . n II II int.. Nystagmos.......... Paralysis N. oculomotorii I, N. abducentis . . (1.7 pct.).. 2or XVI. Nerv. tricjem. et facialis. XVII. Organa lacrymalia. Stenosis ductus lacrymalis. 35 Kpipbora............... 50 (1.5 pCt.)Tf78 XVIII. Orhita. Pumor nbsp;nbsp;nbsp;n ....... 1 (0.36 pCt.).. nbsp;nbsp;nbsp;30 XIX. Amblyopia. Amblyopia potatorum ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39 n nbsp;nbsp;nbsp;e nicotin.. n nbsp;nbsp;nbsp;e causa latente „ nbsp;nbsp;nbsp;nervosa..... „ nbsp;nbsp;nbsp;e.x influenza. ,, nbsp;nbsp;nbsp;simulata.... |
Per transport. . . nbsp;nbsp;nbsp;80 (0.73 pCt.).. nbsp;nbsp;nbsp;81 XX. Amaurosis..... 13 XXL AchromMopsia. XXII. Nyctalopia. ... 1 XXIII. Traumata. Corp. alien, sub palpebra Conjunctivitis traumatica . nbsp;nbsp;nbsp;38 Corp. alien, ad corneam. . nbsp;nbsp;nbsp;351 Keratitis traumatica...... nbsp;nbsp;nbsp;71 ;/ conjunctivae..... nbsp;nbsp;nbsp;1 Ruptura eborisideae..... nbsp;nbsp;nbsp;1 Conibustio conjunctivne . . nbsp;nbsp;nbsp;11 Haemorrhagia in corp Cataraota traumatica..... nbsp;nbsp;nbsp;6 Vuln. perfor. bulbi...... nbsp;nbsp;nbsp;8 Combustio /, nbsp;nbsp;nbsp; 1 (5.5 pCt.). .636 |
64
-ocr page 73-KASSA.
685.37®
Per nbsp;nbsp;nbsp;Uitgaven............. ƒ nbsp;nbsp;nbsp;15383.72
„ nbsp;nbsp;nbsp;ITitgezette Gelden..... „ nbsp;nbsp;nbsp;2000.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;Saldo in Kasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op 31 December 1897..........., nbsp;nbsp;nbsp;1528.23®
Aan Saldo in kas op Januari 1897............. ƒ
„ nbsp;nbsp;nbsp;Diverse inkomstennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zie:
Exploitatie-rekening... nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14501.22
„ nbsp;nbsp;nbsp;Giften.............. „ nbsp;nbsp;nbsp;365.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;Legaten.............. „ nbsp;nbsp;nbsp;1150.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;Gekweekte Rente..... „ nbsp;nbsp;nbsp;2210.36
Aan |
Jaarlijksche Bijdragen. |
ƒ |
2020.— |
Per |
Huishouding......... |
f |
4728.78® |
V erpleeggelden...... |
8943.— |
11 |
Salarissen............ |
4182.— | |||
Opbrengst kaarten poli- |
11 |
Wasch.............. |
637.85 | ||||
kliniek.............. |
2448.— |
Vuur................ |
565.39 | ||||
gt;5 |
quot;Restitutie polikliniek |
11 |
Licht................ |
627.54 | |||
van het Algemeen Zie- |
W ater............... |
11 |
63.60 | ||||
kenfonds v. Amsterdam |
500.- |
Belastingen.......... |
370.44® | ||||
Restitutie polikliniek |
Huisraad............. |
493.64® | |||||
vaudeDiaconiederNed. |
Kleeding............. |
47.92 | |||||
Hervormde Gemeente. |
2.50.— |
Schrijfbehoeften...... |
15.24® | ||||
Busgelden........... |
63.82 |
Drukloon en Boeken.. |
405.26® | ||||
Diverse Restitutiën ... |
276.40 |
Advertentiën......... |
17.45 | ||||
Nadeelig Saldo..... |
882.50 |
Onderhoud van het Ge- | |||||
-\ |
bouw,. .............. |
747.83® | |||||
Onderhoud van denTuin |
142.02® | ||||||
Onderhoudvan het Huis- | |||||||
raad................ |
205.28 | ||||||
Apothekersrekeningen. |
31 |
841.75 | |||||
Geneeskund. Voorwerp. |
693.10 | ||||||
11 |
BuitengewoneUitgaven |
11 |
598.59® | ||||
.f |
15383.72 |
ƒ |
15383.72 |
ƒ 18911.95®
f 18911.95®
65
-ocr page 74-TE
’S G R A VE N H A a E.
18 97.
Het is mij een groot genoegen ook weder dit jaar u een en ander te kunnen mededeelen omtrent de behandeling ennbsp;de verpleging dergenen, die hulp in onze inrichting kwamennbsp;zoeken. Dorre cijfers, die wij echter niet achterwege mogennbsp;laten, wil men een totaal indruk verkrijgen van het geheel.
Het aantal der patiënten bedroeg in het afgeloopen jaar 4328 n.1.2048 mannen en 2281 vrouwen. Deze ontvingen 16328nbsp;adviezen en daar het spreekuur op 309 dagen gehoudennbsp;werd, was het gemiddelde aantal bezoekers 53 (52.8) daags.nbsp;Dit gemiddeld aantal werd 160 maal overschreden. Hetnbsp;srootste aantal bezoekers was 92. Deelt men het aantalnbsp;adviezen door het aantal patiënten, dan ontving iederenbsp;persoon gemiddeld 8.7 advies.
De frequentie van het bezoek in de verschillende maanden was als volcrt;
Januari |
1315 |
consulten |
Juli |
1287 |
consulten |
Februari |
1364 |
y) |
Augustus |
2118 |
11 |
Maart |
1680 |
tl |
September |
1439 |
11 |
April |
1448 |
r) |
October |
1235 |
1* |
Mei |
1487 |
November |
1298 |
11 | |
Juni |
1342 |
11 |
December |
1315 |
11 |
66
-ocr page 75-Vail de 4328 patiënten waren er 465 uit 30 verschillende gemeenten van Zuid-Holland buiten den Haag; de meestenbsp;uit Delft, n.1, 193.
In 1897 werden 1238 nieuwe brillen voorgeschreven. Op de polikliniek werden 182 maal vreemde lichaampjes vannbsp;het hoornvlies of van het bindvlies der oogleden verwijderd.nbsp;Het aantal kleinere operaties, splijting van traanwegen,nbsp;opening van abcessen, wegnemen van gezwelletjes enz.,nbsp;bedroeg 104.
In de inrichting werden ter behandeling en verpleging opgenomen 206 patiënten, waarvan:
116 mannen met 1457 verpleegdagen.
90 vrouwen met 2069 nbsp;nbsp;nbsp;„
totaal . . 206 personen „ 3526 nbsp;nbsp;nbsp;„
iedere patiënt had dus gemiddeld ruim 17 verpleegdagen.
Aan 86 personen met 1744 verpleegdagen werd de ver-pleeging geheel kosteloos verstrekt, terwijl 15 de helft of een klein gedeelte der verpleegkosten betaalden.
We hebben dit jaar een statistiek der verschillende oogziekten aan het verslag toegevoegd nbsp;nbsp;nbsp;en hopennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zulksnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
misschien eenigzins anders ingericht nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;telken jarenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te
herhalen.
Het aantal grootere operaties nbsp;nbsp;nbsp;bedroegnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;188.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zij waren
verdeeld als volgt:
Cataract-operatie . nbsp;nbsp;nbsp; 22
Punctie van aangeboren cataract........12
Lineair-extractie............7
Extractie lenskapsel............2
Punctie van nastaar............17
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ lens bij myopie.........6
Plastische operatie.............2
67
-ocr page 76-Staphyloma-operatie............1
Sphincterectomie..............1
Dermoid-cyste der cornea..........2
Paracentesis corneae . nbsp;nbsp;nbsp; 2
Scheelzien-operatie.............56
Exstirpatie van den oogbol..........14
Entropion ................ nbsp;nbsp;nbsp;1
Punctio by solutio retinae..........1
Tumoren der oogleden...........3
Tumor in of by de oogholte.........6
Voorts werd 2 maal in narcose een prolapsus der iris afgeknipt.
De dagelyksche drukte op de Polikliniek is nog eer steigende in vergelijking met andere jaren; door verdeelingnbsp;van den arbeid gelukt het Dr. Hazewinkel en mij toch voornbsp;de patiënten, wier belang natuurlijk medebrengt zoo kortnbsp;mogelijk bij ons te vertoeven, de behandelings-tijd niet tenbsp;lang te doen duren. Door de vriendelijke hulp bij denbsp;administratie van de Polikliniek van de dames M. Gallê,nbsp;N. Hofstede, E. Holtius en Ada Bouvin, die vlug ennbsp;nauwkeurig noteeren al wat omtrent aard en ziekte, verloop der behandeling enz. ter opteekening noodig isnbsp;wordt de arbeid in de ochtenduren bijzonder aangenaamnbsp;en doeltreffend gemaakt. Zij behoeven de verzekering vannbsp;onze erkentelijkheid niet te ontvangen.
Bij de verpleging kwam Mej. C. Oudegeest sinds 1 Oct. als tweede zuster werkzaam, om met Mej. de Koe, die
68
-ocr page 77-roods geruimen tijd die taak op zich heeft genomen, hare zoo gewaardeerde hulp aan de patiënten te Yerleenen.nbsp;Dr. Hazewinkel gaf weder een cursus in ziekenverpleging.
Uit het verslag van het Bestuur zult ge vernomen hebben dat een kamer op den zolder bijgebouwd is. Een grootenbsp;verbetering, terwijl tevens de zolder nog ruim genoeg isnbsp;voor andere doeleinden.
Een woord van dank hier ook weder aan den Heer J. E. F. Moet, die de door hem geleverde medicijnen ennbsp;verbandmiddelen ons kosteloos verstrekte. Dien dank brengnbsp;ik ook aan allen, die onze patiënten het verblijf wisten tenbsp;veraangenamen, door te komen voorlezen en door het zendennbsp;van bloemen, St. Nicolaas en Kerstgeschenken of op anderenbsp;wijze van hunne belangstelling blijken gaven.
Dr. M. J. BOÜVm.
69
-ocr page 78-BEHANDELD OP DE POLIKLINIEK DEK
I. nbsp;nbsp;nbsp;Palpebrae. Abcessus palpebrae ......... 5 Eczema nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 24 Oedema nbsp;nbsp;nbsp;u ......... 18 II. nbsp;nbsp;nbsp;Conjunctiva. Irritatio conjunctivae........ 93 Conjunctivitis catarrhalis......662 n nbsp;nbsp;nbsp;purulenta....... 9 n nbsp;nbsp;nbsp;u neonatorum 34 n nbsp;nbsp;nbsp;follicularis ......187 Conjunctivitis et keratitis scrofulosa 497 Polypus conjunctivae......... 4 Ecchymosis // nbsp;nbsp;nbsp;........ 36 III. Cornea. |
Keratitisherpetica.......... 3 1/ nbsp;nbsp;nbsp;ulcerosa...........113 1/ nbsp;nbsp;nbsp;punctata .......... 4 1/ nbsp;nbsp;nbsp;interstitialis dilYusa ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 Leucoma n nbsp;nbsp;nbsp; 7 Abscessus corneae......., . . nbsp;nbsp;nbsp;6 IV. Sclerotica. V. Iris Iritis simplex............. 52 // (gummata)........... 5 Synechia posterior.......... 32 Occlusio pupillae........... 9 Melano-cyste iridis.......... 1 VI. Corpus ciliare. Chorioidea. |
70
-ocr page 79-71
-ocr page 80-
Amblyopia diabetica ... n simulata...... XX. Amaurosis e Hydrocephalo......... XXI. Hemeralopia . . XXII. Traumata. Corp. alien, sub palpebra sup et corn 182 Erosio corneae............ 39 |
Vulnera corneae ... nbsp;nbsp;nbsp;: . . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 Prolapsus iridis........... 11 Combustio conjunctivae...... 39 Haemorrhagia in camera anter . nbsp;nbsp;nbsp;2 Cataracta traumatica........ 10 Vuln. perfor. bulbi......... n n corneae........ 2 n palpebrae.......‘ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 |
72
-ocr page 81- -ocr page 82-DEE
OOGZIEKTEN
van 1 Oct. 1896 -1 Oct. 1897.
74
-ocr page 83- -ocr page 84-Myopia
Astigmatismus Anisometropianbsp;Presbyopianbsp;Hysterianbsp;Neurasthenianbsp;Cephalalgianbsp;Onderzoek .
Diagnose verloren gegaan
Dermoid- C.
Epicanthus Oornu ad palp.
Abscessus palp.
Eczema palp.
Niotitatio .
Ptosis .
Blepharophimosis Blepharitis .
Hordeolum Chalazionnbsp;Infarct, gland. Mnbsp;Trichiasis .
Madarosis .
Ectropion .
Entropion .
Stenosis duct, lacrym. Fistula sacci lacrymnbsp;Dacryocyst. chron.nbsp;Pterygium .
Irritatio conj. .
Cyst, subconj. .
Corp. alien, ad conj Ecchymosis conj.
Argyrosis conj.
Atrophia conj. e trachom Conjunctiv. acutanbsp;Conjunctiv. chronic.
,, follicul. Trachoma papill.
Maculae corneae.
Pannus corn.
Vasa Hirschberg.
Erosio corn.
Staphyloma corn.
Ulcus corn.
Coloboma irid. artif.
1
2
1
2
3
1
1
1
01
8
8
9
2
1
5
1
8
1
2
1
1
2
2
3
1
2
15
21
26
1
76
3 1nbsp;2nbsp;2
4 7
Coloboma irid. cong.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, lentis et chorioid
Iridodonesis in accommod.
Iritis .
Synechia ant. .
,, post. .
Hyalitis
Atrophia chorioid.
Fibrae medull. .
Oedema ret.
Retinit. punct. albesc.
Vasae contortae.
Venae pulsant. .
Scotoma scintill.
Hyperaemia papill.
Papillitis Aphakia
Cataracta incip.
Cataracta .
,, polaris ant ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zonularis
Obscuratio pupillae Membrana pupill. persever.
Obscuratio corp. vilr.
Myiodesopsie Lagophthalm.
Atrophia bulbi .
Staphyloma sclerae .
Strabismus converg,.
„ nbsp;nbsp;nbsp;diverg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
,, nbsp;nbsp;nbsp;sursumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verg
Nystagmus .
Paresis convergent. .
,, nbsp;nbsp;nbsp;divergentionis
,, accomm. artific Verhoogde irritabiliteit der accomm.?nbsp;Myosis
Spasmus convergent Anisocorie .
Hypermetropia .
Myopia Astigrnatismenbsp;Anisometropianbsp;Presbyopia .
3-
1
1
3 7
10
1
6
1
1
1
4 2,nbsp;1nbsp;2'nbsp;1nbsp;6
13
5 1nbsp;1nbsp;0nbsp;1nbsp;5nbsp;1nbsp;1nbsp;4nbsp;1
21
13
3
4 35
1
1
3
2
1
1
41
22
20
16
10
Dermoid-0.
Mollusc, contag Cholesteat. palpnbsp;Combustio palpnbsp;Oedema palp.
Abseessus palp.
Vulrius palp.
Ptosis .
Blepharospasmus Blepharitis .
Hordeolum .
Chalazion .
Infarct, gland. M.
Trichiasis .
srm.
Eversio punct. lacrym. Combustio canalic. lacrynbsp;Stenosis duct, lacrym.nbsp;Dacryocystitis acut.nbsp;Dacryocystitis chronnbsp;Irritatio conj.
Cyst, subconjunct.
Corp. alien, ad con Ecchymosis conj.
Cauterisatio conj. Conjunctivitis acuta
,, nbsp;nbsp;nbsp;purul. neonat.
,, nbsp;nbsp;nbsp;chron.
,, nbsp;nbsp;nbsp;follic.
Trachoma papill.
„ granul.
corneam
Episcleritis Corpus alienum adnbsp;Mac. corn.
Ophth. scrof.
Cauterisatio corn.
Vulnus corneae ’ Bij 61 van deze patiënten bestond tevens Ecz. scrof.
78
-ocr page 87-Fistula corn.
Erosio corn.
Herpes corn.
Herpes zoster corn.
Ulcus corn.
,, dentritic.
„ cum hypopyo Abscessus corn.
Keratitis profunda Irritatio e rhinit. chron.
,, e causa ignota Iritis .
Irido-cyclitis Chorioiditisnbsp;Chorio-retinitisnbsp;Hyalitis
Atrophia choriod.
Degeneratio in mac. lutea Oedema retinaenbsp;Atrophia ret. pigmentosanbsp;Haemorrhagia ret.
Retinitis Solutio ret.
Amblyopia e causa ignota „ hystericanbsp;,, toxicanbsp;Atrophia papillaenbsp;Erythropsia in aphakianbsp;Cataracta incipiens .
Cataracta .
,, zonularis Obscuratio pupillarisnbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;corp. vitr.
Vulnus sclerae .
Haematoma orbitae Glaucoma chronicumnbsp;Asthenopia hystericanbsp;Asthenopia e causa ignotanbsp;Strabismus convergensnbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;divergens
Paresis nerv. abduc.
,, convergent. .
„ nbsp;nbsp;nbsp;divergent.
„ converg., acc. et pupillae ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;accomm.
„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;artific.
Verhoogde irritabiliteit der accomm.
Hypermetropia
79
-ocr page 88- -ocr page 89- -ocr page 90- -ocr page 91- -ocr page 92-HET BESTUUR DER VEREENIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDEES VOORnbsp;ZDID-HOLLAND, GEVESTIGD TB ROTTERDAM, LOOPENDEnbsp;OVER HET JAAR 1897.
Terwijl wij omtrent alle cijfers, die betrekking hebben op het aantal patiënten en adviezen, op de verrichte kunstbewerkingen, de verstrekte brillen, enz. naar het verslag vannbsp;onzen Geneesheer-Directeur verwijzen, deelen wij U hierondernbsp;de voornaamste cijfers mede, die de bouwstoffen tot onzenbsp;Rekening over 1897 geleverd hebben.
Aan jaarlijksche bijdragen van begunstigers ontvingen wij f 3195.— of f 91.— minder dan ten vorigen jare. Denbsp;bekende oorzaken deden dit bedrag tot ons leedwezen wedernbsp;slinken; in een volgend verslag hopen wij te kunnen mede-deelen, dat een aantal nieuwe begunstigers voor onze Ver-eeniging toegetreden zijn.
Volgens onderstaanden staat ontvingen wij van Provincie en gemeenten de volgende subsidiën:nbsp;over 1897:
van de provincie Zuid-Holland......f 3000.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;,, gemeente Rotterdam......... 3650.—
Alblasserdam......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.—
84
-ocr page 93-
van |
de gemeente Bleskensgraaf en Hofwegen. |
r |
5.- | ||
77 |
77 |
Capelle a/d. IJsel..... |
15.- | ||
« |
77 |
77 |
Dinteloord en Princeland. . |
10.— | |
n |
77 |
77 |
Heerjansdam...... |
77 |
5.- |
Y! |
77 |
77 |
Krimpen a/d. Lek .... |
7? |
10.— |
’5 |
77 |
77 |
Lekkerkerk....... |
77 |
15.- |
V) |
*7 |
77 |
Moordrecht....... |
77 |
10.— |
n |
77 |
77 |
Nieuwer kerk a/d. IJsel . . |
77 |
15.- |
n |
77 |
77 |
Ouderkerk a/d. IJsel . nbsp;nbsp;nbsp;. . |
77 |
10.— |
u |
7? |
77 |
Ridderkerk....... |
10.— | |
n |
77 |
Schiedam....... |
77 |
100.— | |
n |
77 |
77 |
Schoonhoven ...... |
77 |
10.- |
» |
T' |
77 |
Sliedreeht....... |
77 |
25.— |
75 |
77 |
»7 |
Vlaardingen...... |
77 |
50.— |
77 |
77 |
77 |
Zwartewaal....... |
77 |
2._ |
en over 1896:
10.-
van de gemeente Hillegersberg.....
f 500.-„ 500.-500.-
Van een viertal legaten werd ons in 1897 mededeeling gedaan. Wij laten de namen der erflaters en het bedragnbsp;hunner schenkingen hieronder volgen;nbsp;van wijlen den Heer E. L. Jacobson Lz. . . .
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Mejuffr. J. H. Veder, te ’s-Gravenhage
„ den Heer P. H. A. van Wageninge .
,, nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mevrouw de Weduwe A. C. E. Schoon —
VAN Rede, te ’s-Gravenhage......, 1000.—
*) Na afsluiting der rekening werd nog voor het jaar 1897 ontvangen van de gemeente Hillegersberg f 10.—. Dit bedrag wordt op het volgende dienstjaarnbsp;verantwoord.
85
-ocr page 94-— 5 —
De eerste drie werden ons in den loop van het jaar uitbetaald; de ontvangst van het laatste zullen wij eerst innbsp;1898 in onze Kekening kunnen opnemen.
De ontvangen giften waren:
van den Heer Dr. F. J. J. Schmidt.....f nbsp;nbsp;nbsp;500.—
„ de familie van wijlen den Heer M. J. Jacobson „ 250.— „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Spaar- en Hulpkas-Vereeniging, voor een
aandeel in het Kassaldo bij haar ontbinding „ nbsp;nbsp;nbsp;210.—
„ een onbekenden gever, (door tusschenkomst
van Dr. J. H. de Haas).......„ nbsp;nbsp;nbsp;100.—
„ Dr. N. N. (door tusschenkomst van denzelfde) „ nbsp;nbsp;nbsp;50.—
„ den Heer J. H............„ nbsp;nbsp;nbsp;50.—
„ de Heeren J. amp; K. Smit, te Kinderdijk . . „ nbsp;nbsp;nbsp;28.55
„ Mevrouw de Weduwe J. L. Boomer . . . „ nbsp;nbsp;nbsp;25.—
„ het Burgerlijk Armbestuur te Ooltgensplaat „ nbsp;nbsp;nbsp;10.—
in de bussen der Inrichting........„ nbsp;nbsp;nbsp;117.39
in het geheel dus: . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. f 1340.94
Van elke onzer geldleeningen werd weder ééne obligatie van f 500.— uitgeloot. Eéne daarvan werd ons door dennbsp;eigenaar ten geschenke gegeven; wij moeten zijn bepaaldnbsp;uitgedrukt verlangen, om onbekend te blijven, eerbiedigen.
Op 1 Januari 1898 bedroeg dus de geldleening van 1881 per saldo nog f 6000.—, die van 1891 nog f 26000.—
Het Dagelijksch Bestuur bleef in 1897 onveranderd, daar de aftredende Bestuurder, de Heer Mr. W. A. Mees , in
86
-ocr page 95-de Algemeene Vergadering op 25 Maart als Bestuurslid herkozen werd.
Met den meesten lof kunnen wij weder gewagen van onze Directrice, Mejuffrouw Van Zelm, wier nauwgezettenbsp;plichtsbetrachting door ons op hoogen prijs wordt gesteld.
Met denzelfden on vermoeiden ijver, even belangeloos als altijd, wijdt Dr. de Haas zijn beste krachten, zoowelnbsp;aan de vele minvermogende ooglijders, die in ons gestichtnbsp;hulp en verpleging zoeken, als aan het dagelijksch financieelnbsp;beheer der Inrichting.
De Vereeniging, die hij beheert, heeft een eervolle plaats veroverd onder de menschlievende instellingen in Nederland.nbsp;De steun van begunstigers — in onze gemeente en daarbuitennbsp;— is haar echter een onmisbare behoefte. Op dien steunnbsp;blijven wij rekenen; moge onze verwachting niet beschaamdnbsp;worden.
Eotterdam, 2o Februari 1898.
Ml'. J. VAN HEUKELOM, Voorzitter.
Mr. W. A. MEES, Penningmeester.
C. H. VAN DAM.
J. H. HENKES Jr.
W. J. KEAEMER.
L. SANSON.
Dr. H. J. SLEURS.
J. H. VEDER.
HENDR. C. DE WOLFF, Secretaris.
87
-ocr page 96-VERRICHTINGEN VAN DEN DIRIGEERENDEN 6ENEESHEEK-OOGHEELKÜNDIGE DER VEREENIGING TOT HET VERLEENBN VAN HÜLP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR Z UID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, LOÜPENDEnbsp;OVER HET JAAR 1897.
In den loop van het jaar meldden zich voor ’t eerst aan:
In |
Mannen. |
Vrouwen. |
Totaal. | ||
Onbekend. |
Bekend. |
Onbekend- |
Bekend. | ||
Januari..... |
107 |
287 |
85 |
252 |
731 |
Februari..... |
112 |
111 |
115 |
114 |
452 |
Maart...... |
1Ö2 |
127 |
134 |
102 |
525 |
April....... |
131 |
102 |
96 |
66 |
395 |
Mei....... |
144 |
100 |
102 |
64 |
410 |
Juni....... |
125 |
97 |
95 |
55 |
372 |
Juli....... |
144 |
105 |
134 |
66 |
449 |
Augustus..... |
144 |
79 |
83 |
57 |
363 |
September .... |
124 |
84 |
112 |
67 |
387 |
October..... |
147 |
83 |
95 |
52 |
377 |
November .... |
107 |
66 |
97 |
69 |
339 |
December .... |
108 |
58 |
80 |
40 |
286 |
Totaal..... |
1555 |
1299 |
1228 |
1004 |
5086 |
88
-ocr page 97-— 8 —
Van deze patiënten woonden:
in Rotterdam............... 3683
in 109 andere gemeenten van Zuid-Holland. . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1212
in 73 gemeenten van andere provinciën.....186
in 5 plaatsen buiten Nederland........ 5
Te zamen . . 5086
Het gezamenlijk aantal adviezen aan de ingeschrevenen gegeven bedroeg 28041 of gemiddeld 5.51 voor lederen patiënt.
Van deze adviezen kwamen 19813 op de polikliniek, 8228 op de kliniek.
De polikliniek — het spreekuur — werd 308 werkdagen gehouden, en wel van ’s morgens 8 uur af, om te eindigennbsp;als de laatste der te 9 K uur aanwezige lijders geholpennbsp;was. Dat het werkelijk einde dikwijls elf uur en later wordt,nbsp;kan weder blijken uit de mededeeling, dat 157 maal het aantalnbsp;bezoekers boven het gemiddeld cijfer van 64 klom, dat hetnbsp;maximum bezoekers op één dag 89 bereikte, en dat op éénnbsp;morgen in Mei 41 patiënten zich voor ’t eerst aanmeldden.
Tot de kliniek moeten gebracht worden 156 personen, aan hun huis of tijdelijk verblijf bezocht, en 218 lijders,nbsp;die in de Inrichting geheele verpleging erlangden.
Wij vingen het jaar aan met
verpleegden op het aangevangen jaar zijn overgeschreven.
89
-ocr page 98-Gemiddeld werden 21 personen per dag verpleegd; liet maximum op één dag bedroeg 30.
Het aantal verpleegdagen was 7576. Voor 49 lijders met 1500 dagen werd door benzelve, voor 14 lijders metnbsp;452 dagen door particulieren, voor 19 lijders met 737nbsp;dagen door kerkelijke of burgerlijke armbesturen eenenbsp;tegemoetkoming in de kosten ad 60 centen daags gedragennbsp;of toegezegd; 4887 verpleegdagen van 136 lijders blevennbsp;geheel voor rekening der Vereeniging.
De betrekkelijk lange, gemiddelde verplegingsduur van 34.8 dagen vindt als altijd uitsluitend zijne verklaringnbsp;in de omstandigheid, dat slechts ernstige gevallen wordennbsp;opgenomen. Het aantal der grootere operation en het cijfernbsp;der ernstige verwondingen geven daarvan eenig denkbeeld.
Terwijl de geneeskundige behandeling en zoowel geneesmiddelen als verbandstukken zonder eenige vergoeding worden verstrekt, wordt voor de noodige brillennbsp;in den regel de kostende prijs terugontvangen.
üitgereikt zijn in het afgeloopen jaar 1614 brillen aan 677 mannen en 937 vrouwen; 1335 werden tegen geheelenbsp;of gedeeltelijke vergoeding door de belanghebbenden zelve,nbsp;275 voor rekening van derden, 4 voor onze rekeningnbsp;uitgereikt.
Op de polikliniek werden 67 vreemde lichaampjes van onder de oogleden, 789 dergelijke voorwerpjes uit hetnbsp;hoornvlies of de andere voorste deelen van het oog verwijderd, en 226 kleinere operatiën verricht.
Op de kliniek staan 203 grootere operatiën opgeteekend.
90
-ocr page 99-— 10 —
Zij waren verdeeld als:
operatiën tot verwijdering van cataract door extractie 43 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ punctie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nastaar......39
„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vorming van een kunstmatigen oogappelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verwijdering van voorgevallen regenboogvlies ...........6
,, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verwijdering van den geheelen oogbolnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6
„ nbsp;nbsp;nbsp;tegen scheelzien...........78
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ misplaatsten ooglidrand......4
„ nbsp;nbsp;nbsp;totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verwijdering van een vreemd lichaam uit
„ nbsp;nbsp;nbsp;van anderen aard..........3
Bij het verrichten der kleinere en groote operatiën werd 1 en 7 maal algeheele bedwelming van den lijdernbsp;toegepast; in alle andere gevallen was plaatselijke verdoo-ving in staat de gewaarwording van pijn buiten te sluiten.
Verbranding door warmte is 27 maal, door kalk 23 maal waargenomen, terwijl verder onder behandeling kwamennbsp;187 gevallen van lichte, 83 van zware verwonding.
Het verzamelen der aangevoerde cijfers is eene nuttige verplichting, door de statuten mij opgelegd. Het geeftnbsp;aanleiding alles zich nog eens voor den geest te brengennbsp;en uitkomsten van heden met die van gisteren te vergelijken. Als slotsom der vergelijking durf ik vast te stellen,nbsp;dat de Vereeniging door hen, voor wie zij werd in hetnbsp;leven geroepen, wordt gewaardeerd.
91
-ocr page 100-— 11 —
Wel komt in den laatsten tijd weder meermalen voor, dat een gegeven advies tot opneming niet wordt opgevolgd,nbsp;maar op dit verschijnsel heb ik vroeger ook al eensnbsp;gewezen en het geldt dan meestal de armsten of zulkenbsp;personen wier maatschappelijke positie het twijfelachtignbsp;maakt, of zij wel zich onder de minvermogenden zullennbsp;rangschikken. Omdat beide categorieën van personen beboeren tot de veeleiscbenden, wordt hun gemis niet betreurd.
Met de reeds bekende offervaardigheid is onze Directrice, Mej. Van Zelm, voortgegaan de leiding der verpleging ennbsp;der huishouding te voeren.
Verandering van dienstpersoneel had niet plaats; de administratie der polikliniek werd door den amanuensisnbsp;den Heer Logemann by voortduring goed bezorgd.
De rekening over het afgeloopen jaar vertoont de eerste teekenen van de doelmatigheid der veranderingen die in denbsp;vorige jaren na de uitbreiding allengs in de Inrichting zynnbsp;tot stand gekomen.
Dr. J. H. DE HAAS.
Eenvoud in de Inrichting, eenvoud in de administratie, eenvoud bij onderzoek en behandeling der lijders blijft hetnbsp;streven. Zoolang de minvermogende ooglijders uit onzenbsp;omgeving dat blijven op prijs stellen, en zoolang particulieren zoowel als autoriteiten de middelen verschaffen datnbsp;streven te verwezenlijken, zal ik daarin eene aanmoediging zien.
Rotterdam, 23 Januari 1898.
92
-ocr page 101-Bijlage B,
AANWIJZENDE HET
AANTAL PERSONEN, DIE UIT DB ONDERSCHEIDENE GEMEENTEN VAN ZDID-HOLLAND IN 1897 BIJ DEnbsp;VEREENIGING INGESCHREVEN ZIJN.
93
-ocr page 102-13
94
-ocr page 103-''Oor
DE VEEEENIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP
VAN OlST’T'VA.lsrGST EN XJITGA.AÏ’
AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDEHS VOOB ^‘^ID'HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM,
GEWONE ONTVANGSTEN:
Jaarlijksche bijdragen............: f
Subsidie van de provincie Zuid-Holland . . . nbsp;nbsp;nbsp;„
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ gem. Eotterdain-Kralingeii. .
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ aiideregemeenten in Zuid-Holland „
Restitutie van verpleegkosten.........|| „
GEWONE UITGAVEN:
Onderhoud der vaste goederen.....
„ nbsp;nbsp;nbsp;van het menbilair.....
Kleeding, bed- en tafelgoed, waschloon Verwarming, verlichting, water . . . .
Voeding................
Salarissen van het dienstpersoneel . . . Geneesmiddelen en verbandstukken . .
Brillen en kunstoogen.........
Instrumenten..............
Administratiekosten, jaarverslag enz.. . Rente en aflossing der leeningen . . . .
f 12860 nbsp;nbsp;nbsp;49
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN; nbsp;nbsp;nbsp;,
Batig slot van liet vorig dienstjaar......!! nbsp;nbsp;nbsp;f
Giften voor eens:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Legaten.................. „
B. nbsp;nbsp;nbsp;Schenkingen............... „
G. Gelden in de bussen...........i nbsp;nbsp;nbsp;,,
Ontvangen bij aflossing en verwisseling van
135 i 29
BUITENGEWONE UITGAVEN:
12. nbsp;nbsp;nbsp;N adeelig slot der ge wone ontvan gsten en uitgaven
13. nbsp;nbsp;nbsp;Aankoop van effecten............
14. nbsp;nbsp;nbsp;Batig slot..................
f 1172 |
93 L |
„ nbsp;nbsp;nbsp;679 |
24 H |
„ nbsp;nbsp;nbsp;939 |
57 H |
„ nbsp;nbsp;nbsp;867 |
03 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;3798 |
81 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;1574 |
75 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;905 |
45 |
,, nbsp;nbsp;nbsp;50 |
75 |
„ 20 |
30 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;614 |
15 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;2237 |
50 |
f 12860 |
49 H |
f 304 |
41 X |
; „ nbsp;nbsp;nbsp;3009 |
39 |
¦ „ nbsp;nbsp;nbsp;165 |
42 K |
f 3479
23
f 3479 nbsp;nbsp;nbsp;23
Rotterdam, 31 December 1897.
Mr. J. VAN HEUKELOM, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester.nbsp;HENDR. C. DE WOLFF, Secretaris.
Bijlage I).
VAN oisrx'V^lsra-sx en tjixg-^a.X’ ''ook de veeeeniging tot het veeleenen van hulp
AAN MINVEEMOGENDE OOGLIJDEES VOOR ^UlD-HOLLAND, GEVESTIGD TE EOTTEEDAM,
GEWONE ONTVANGSTEN; 1. nbsp;nbsp;nbsp;Jaarlijksche bijdragen............ 2. nbsp;nbsp;nbsp;Subsidie van de provincie Zuid-Holland . . . 3. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» gemeente Eotterdam..... 4. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,, andere gemeenten in Zuid-Holland 5. nbsp;nbsp;nbsp;Restitutie van verpleegkosten......... 6. nbsp;nbsp;nbsp;Renten en andere baten........... 7. nbsp;nbsp;nbsp;Nadeelig slot................. GEWONE UITGAVEN: 1. nbsp;nbsp;nbsp;Onderhoud der vaste goederen..... 2. nbsp;nbsp;nbsp;„ van het meubilair..... 3. nbsp;nbsp;nbsp;Kleeding, bed- en tafelgoed, waschloon 4. nbsp;nbsp;nbsp;Verwarming, verlichting, water .... 5. nbsp;nbsp;nbsp;Voeding................ 6. nbsp;nbsp;nbsp;Salarissen van het dienstpersoneel . . . 7. nbsp;nbsp;nbsp;Geneesmiddelen en verbandstukken . . 8. nbsp;nbsp;nbsp;Brillen en kunstoogen......... 9. nbsp;nbsp;nbsp;Instrumenten.............. 10. nbsp;nbsp;nbsp;Administratiekosten, jaarverslag enz. . 11. nbsp;nbsp;nbsp;Rente en aflossing der leeningen. . . . |
f 14650 I —
BUITENGEWONE UITGAVEN:
12. nbsp;nbsp;nbsp;Nadeelig slot der gewone ontvangsten en
uitgaven.................
13. nbsp;nbsp;nbsp;Onvoorziene uitgaven............
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN:
8. nbsp;nbsp;nbsp;Giften voor eens............
9. nbsp;nbsp;nbsp;Verkoop van effecten.........
Memorie. f 1500
f 1403 96
f 1500
Rotterdam, 25 Maart 1897.
Mr. J. VAN HEÜKELOM, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester,nbsp;HENDR. C. DE WOLFF, Secretaris.
98
Naamlijst
DEK BEGÜNSTIGEEÖ ME HÜNNE JAAR-LIJKSCHE BIJDRAGEN HEBBEN VOLDAAN OVER 1897.
CiJereformeercl Bisri^^er-Weesliuis. iiiestlclit van Oerrit. de Koker.nbsp;liOg^e de drie Koloiiiinen.
Maeliiiief’abriek Katemlreelit.
Maria Catliarina van Jgt;ooreii*s Vrouuen-iTiestieiit v Weldadig-lieicl.
Aeclerduitsclie Hervormde liiaeonie.
K. K. Parockiaal Armbestuur.
te
Zieken- en onderstandskas van bet etablissement Feyenoord.
Bonn (H. J.)
Boot (Mr. C. H. B.) Borgman (P.)
Bosman (F. J, G.)
Bonman (L.)
Bovenkamp (J. G. van den) Breuk el (Mevr. de Wed. B )nbsp;Broeksmit (Dr. J.)
Broes van Dort (Dr. T.) Browne (de Damesnbsp;Browne (T. F.)
Bruijnzeel (C.)
Bunnekamp amp; Mahler Burger (Mej. B.)
Burger (E)
Burgerhout Jr. (H.
Burkens (Dr. J.)
Bus (K.)
Cautzlaar (P. J.)
Castendljk (G. B.)
Chabofc (A. 8.)
Chabot (J. Louis)
Cleeff Tz. (S. vaii)
A)
Aalten (J. S. van)
Abeele (Mej. E. A. vau den)
Abeele (Mej. J. 1*. C. van den)
Abeelen (P. 3. van den)
Arend (Mevr. de Wed. M. G. van den) Astro (Dr. W.)
Baartz (Mr. W.)
Baelde (Mr. P.)
Baer (J.)
Bahlmann amp; Co.
Beekum (A. van)
Beest (Frans ^an)
Beheydt (A.)
Benedictus (W.)
Berger (L.)
Bergh (J. van den)
Besten (L. den)
Beusekom (G. van)
Bie (H. de)
Bladergroen (J. P.)
Blommestein (Mr. J. D. M. van) Boden (E. E. H.)
Boer (Dr, S. den)
Criellaert (J. E)
Critter (de Dames de)
Grol (J. B.)
Grol (W. J.)
Dam (C. H. van)
Dam (H. H. van)
Dam (de Dames van) Denekamp {Dr. M.)nbsp;DobbeJmann (L. R. H.)nbsp;Döoremans (G. W.)
Driessen (A.)
Dupken (M. J.)
Dupont (J. M.)
Dutilh (Dr. J. M.)
Ebbeler (E. J.)
Ebeling (F.)
Ebeliug (R.)
Eek (Mej. O. E.)
Embden (H. J. Meerkamp van) Embden (J. Meerkamp vau)nbsp;Engel (J. P.)
Erp (W. A. van)
Es (Mevr. de Wed. G. L. van) Fauebey (H. A.)
Ficq (F. Joseph)
Florijn {A. G.)
Francois {J. J.)
Fuhri (Dr. A. D.)
Gazan (S.)
Geerling (Mej. H.)
Gerretson Jr. (B. J.)
Gleichman (Jan J.)
Goddard (Dr. Q. J.)
Gogarn (J. H. A.)
Grewen (C.)
Groenewegen (Arts C.)
Groot (Anton H. M. de)
Groot (Mevr. de Wed. H. de) Groot (Dr. J. de)
Haan (Dr. J. Vroesom Haas (A. de)
Haas (Dr. J. H. de)
Halbertsma (Dr. S. J.)
Hansen (A. C. R.)
Hartevelt A.Hz. (A.)
Hartog (W.)
Havelaar (C. G.)
Havelaar (Mej. G.)
de)
Havelaar (Mej. J.)
Havelaar Jz. iP.)
Hazenberg (Mr. A. J.)
Heel (J. J. Marie van)
Hegge (S. J. van der)
Held Jr. (A. den)
Henkes (H.)
Henkes Hz. (J. H.)
Henkes Jr, (J. H.)
Hesselink (Dr. H, G.)
Heukelom (Mr. J. van)
Heus (H. de)
Heijbroek I.Dz. (C. W.)
Heijbroek (M. H.)
Hintzen (G. H.)
Hioolen (Chir. G.)
Hioolen (J. Alex.)
Hoboken (J. \i\n)
Hoeven (H. J. vau der.
Hoeven (Dr. J. vau der)
Hoeven Jr. (Dr. J. van der)
Hoffmann (Mej. C. F. G.)
Hoffmann van Hove (Mevr. de Wed H. M J. Hollertt (Mej. M. A.)
’t Hooft (A. J.)
Hoog Jr. (H. de)
Hoogeweegen (Mevr. de Wed J. H ) Hoogewerff (Mevr. de Wed. H.)
Hoop (de Dames van der)
Hoos (N. J.)
Hoos (Mevr. de Wed. P. F.)
Horst (W. 0. van der)
Ho a wens (H.)
Hoyer (Ed. G, W.)
Hoyer (H. F.)
Hudig Pz. (D.)
Hudig (J.)
Ittmann (de Dames) s’ Jacob (F. B.)nbsp;s’ Jacob (Mr. W. H.)
Jacobson (A. J.)
Jacobson (Alb. L.)
Jacobson (E. J.)
Jacobson Lz. (E. L.)
Jacobson (Mevr. de Wed. J. L.
Jacobson (L. J.)
Jacobson (M. J.)
Jansen (W. J.)
M.) Jonge (Alb. K. de) Jongh (H. de) Jongt (Mevr. de Wed. J. de) Jongt (Josept M. de) Jongt (Louis de) Joode (J. E. de) Jurrewitz (J.) Kallenbach (Dr. F. W. O.) Kam (Gr. M.) Kam (J. H. J.) Kesting (J. F.J Key (G.) Klüsseuer (H. G.) Klüssener (H. J.) Klütgen (J. C.) Knegtmans (J.) Koet (Mevr. J. C.) Kodde (Arts C.) Kolff A.Qz. (C.) Kolff (G.) Kolff Sr. (Mevr. de Wed. G. C. Kolff (Herman) Kors (G. van der) Kortlandt (P. H.) Kraemer (W. J.) Kramers (Dr. H.) Kramers (W. J ) Kroner (J. F. A.) Kruidenier Hz. (L.) Lambert (G. H.) Lambert (H. J.) Lange (L. P. de) Lange (Chr. S. J. W. de) Lange (Dr. W. de) Laurense (André) Lede (C. A. E. van) Ledeboer Jr. (F. W. C ) Leeuw (C. H. van der) Leeuw Jr. (J. J. van der) Leeuw (M. A. G. van der) Lek de Glercq (Mr. J. F. van der) Lent (H. J. van) Limburgh (G. van) Limburgt (Mej. J. G. van) Limburgt (Mevr. de Wed. P. van)nbsp;Limburgh Pz. (P. J. van)nbsp;Limburgh (W. J. van) Linden (A.) |
Linden Dz. (H. van der Lötnis (Tt. P.) Loon (Dr. W. M. van) Lourens Jz. (M. M ) Lucardie (J. P. J.) Luti (J. J. L.) Lycklama a Nijeholt (Dr. T.) Marcelia (Mevr. de Wed. P- A. G.)nbsp;Marcelis (W. M.) Maronier (H. P.) Marree (Mej. C. D. de) Marx (B.) Mees R.Az. (Dr. A.) Mees (Mr. B.) Mees II.Az. (G.) Mees (Mr. H. N.) Mees (J.) Mees (J. J. L.) Mees (Mr. M.) Mees (Mej. M. E. A.) Mees (P. R.) Mees (R.) Mees (R. M.) Mees R.Az. (Dr. R. P.) Mees (Mej. S. A. E. M.) Mees (Mr. W. A.) Metz (Jan) Meurs (J. H. van) Meijer (Aug.) Meijere (Chir. J. D. de) Minderop (Dr. G. J. G.) Minderop J.Hz. (H. J.) Minderop (Mevr. de Wed. J. quot;W. L.] Mispelblom Beijer (Mej. J. C.) Möhl (R.) Moncty (A. de) Moncty Mz. (E. P. de) Moncty Rz. (E. P. de) Moncty (Dr. H. W. de) Moncty (M. M. de) Moncty (S. J. R. de) Muller Sz. (H.) M. Sz. (H.) q.q. Muller (Mevr. de Wed. Tt. L. W.) Muntz (Mr. J. W.) Neurdenburg (Ctir. M. G.) Nooyen (L. J.) Nijgt (J. C.) |
Nijman (N.) Obreen (C. M. C.) Obreen {Mevr. A.) Oppenheim (D. J.) Os {J. H. Grootenboom van) Pennink (J. J.) Peski (Mevr. de Wed. F. H. van) Philippi (Mr. J. G.) Pieters (L. J.) Pieters (W. M.) Plantenga (J. H.) Polak (A. J.' Polak (J. J.) Polak (Arts M.) Poorter (Jos. de) Pot (G. van der) Raalte (Mevr. de Wed. D. van) Kaalte (Mr. E. E. van) Kaalte (M. van) Kaat (A. W. L. de) Rapmnnd J.Lz. (L.) Reballio amp; Zoon (A.) Remij (Alph.) Renswond (J. J. van) Riebert (W.) Robbers (H. J. J.) Robertson Az. (W.) Roder (J. G.) Roelants I'Mej. I. E.) Rombach (Dr. F. K. A.) Rooster (Jan) Rossem (de Dames van) Rossem (Mej. H. van) Rossem (H. A. van) Rossem (N. J. A. C. van) Rueb (Mej. A.) Rueb (Mevr. de Wed. P.) Rutgers (Dr. J ) Ruychaver (de Dames) Ruychaver (M. J. M.) Ruijs (D. T.) Rijken (B. C. A.) Rijken (Mevr. de Wed. J. F.) Rijn (Mevr. de Wed. P. C. J. G. van) Salm (W.) Sanson (L.) Sauveur (T. G. van de Ven) Schalkwijk (TT. W.) Schalkwijk (M.) Schmasen (L.) Schmidt (Dr. F. J. J.) Schrauwen (D. J.) Schreuder (Justus) Schuller (L. J.) Senus (Chir. R. C. van) Sillevoldt (H. H. van) Sinkel (A.) Sleurs (Dr. H. J.) Smit (A.) Smit Jr. (P.) Snitman (E. H.) Spaapen (L.) Sterke (L. de) Stevens (W.) Stok Jz. (J.) Stokvis Jr. (S. B.) Stolk Jz. (A. van) Stolk (B. van) Stolk (G. van) Stolk Az. (J. van) Storm Lotz (D. J. P.) Suermondt Wz. (B.) Sweerts de Landas Wijborgh (C. W. F. P, Baron) Swijndregt (Dames Montauban van) Sijn (D. van) Teixeira de Mattos (Jhr. A. L.) Teixeira de Mattos (Jhr. Dr. E.) Thooft (Herman H.) Thooft (R. P.) Tienhoven (Mr. A. H. van) Toorn (Chir. A. van den) Veder Janz. (Hendr.) Veder (J. H.) Veder (L. W.) Ven (J. A. M. van der) Verburg G.Dz. (G. J.) Vermaas (P.) Versteeven (Mevr. de Wed. J. F.) Viehoff H.Dz. (Mevr. de Wed. C. D.)nbsp;Viruly (C. M.) Viruly Verbrugge (W. A.) Visser (Mevr. de Wed. T. H.) Vleuten (C. W. van) Vogel (N. C.) Vollenhoven (Mej. E. van) |
105
VAN HET BESTUUR DER
over het jaar 1897,
'ne oXèezen /
Het j’aar 1897 bracht in onze inrichting eeno belangrijke verandering ten goede. De inrichting werd verplaatst vannbsp;het pand aan de Jacobusstraat naar de Leuvehaven n“ 83,nbsp;Door de doelmatige inricliting van laatstgenoemd gehonwnbsp;kan op betere en doelmatiger wijze worden tegemoet gekomennbsp;aan de eiscben, welke aan eene Yereeniging als de onzenbsp;mogen gesteld worden. Wij zijn nn in staat in ruimere ennbsp;luchtiger lokalen de hulp te verleenen, welke van ons wordtnbsp;gevorderd en meerdere patiënten te helpen dan vroeger mogelijknbsp;was. Veel hebben wij in deze ook te danken aan den huiseigenaar, die vele verbeteringen, door onzen Gleneesheer-Directeur aangewezen, uit eigen middelen aanbracht. Nietnbsp;minder dank zijn wij verschuldigd aan Mejuffrouw C. van Mollnbsp;die de administratie in de consultatiekamer waarneemt en aannbsp;Dr. A. Seipgens , die in ieder opzicht onzen Geneesheer-Direc-teur ter zijde staat, alle welke werkzaamheden geheel kosteloosnbsp;door beiden worden verricht.
Het personeel kweet zich, gelijk in vorige jaren, voortreffelijk van zijn plicht.
Onze Geneesheer-Direeteur, in de laatste plaats genoemd, komt echter in de eerste plaats, waar sprake is van dankbaarheid, opoffering en liefde tot den naaste. Diens uitgebreidenbsp;werkzaamheden, welke hij, naast zjjne zeer omvangrijkenbsp;praktijk, belangeloos op zich heeft genomen, kunt gij hetnbsp;best beoordeelen nit het hierbij gevoegde verslag over zijnenbsp;verrichtingen, hetwelk tevens doet kennen de uitbreiding vannbsp;de omvangrijke taak onzer Yereeniging.
108
-ocr page 115-Onze Vereeiiiging verstrekte over liet afgeloopen jaar Imlp aan 2648 on- en minvermogende patiënten. In de stationairenbsp;kliniek werden circa 3117 adviezen kosteloos gegeven. Innbsp;onze inrichting werden 181 personen verpleegd met 3010nbsp;verpleegdagen.
Deze cijfers nader toe te lichten achten wij onnoodig; zij toonen zonder eenige toelichting welsprekend aan, hoezeernbsp;aan eene Vereeniging als de onze behoefte bestaat.
Staat daarmede in verhouding de geldelijke steun, welke ons geboden wordt? Aan vrijwillige bijdragen van leden ennbsp;begunstigers ontvingen wij f 826.— en aan giften f 435.64,
te zamen zegge..... f 1261.64. Aan onze leden en hen die
bijdragen en giften, ook in den vorm van kleeding en kinderspeelgoed, verstrekken, onze beste dank. Doch hoezeer wij dankbaar zijn, wij zijn verre van voldaan. Onze rekeningnbsp;over het afgeloopen jaar sluit met een nadeelig saldo vannbsp;f 109.98®. Ondanks de groote zuinigheid was deze uitkomst,nbsp;tengevolge van kosten van verhuizing, niet te vermijden.nbsp;Onder zuinigheid moeten wij helaas verstaan dat wij personen,nbsp;die onze hulp inroepen, moeten afwijzen wegens gebrek aannbsp;gelden. Is zoo een toestand geen schande voor onze Vereeniging, geen schande voor Rotterdam ? Op dan Rotterdammers, helpt ons, steunt ons, gij die veel goed doet, gij dienbsp;dikwijls ook voor minder nuttige doeleinden bijdraagt, op Unbsp;allen doen wij een beroep ten einde het edele doel onzernbsp;Vereeniging te helpen verwezenlijken; door uwe gaven wordennbsp;velen van blindheid gered en genezing aangebracht voor hen,nbsp;die anders het gezicht zouden moeten derven. Toont ons, datnbsp;een beroep op uwe milddadigheid niet vergeefs is geweest ennbsp;zendt het hierbij gevoegde inteekenbiljet, flink ingevuld en doornbsp;U onderteekend, ten spoedigste aan een der Bestuursleden.
In ons Bestuur vond geen verandering plaats.
Het Bestuur,
R. N. J. MIRARDOLLE, Voorzitter.
Mr. C. E. HAVELAAR, Pemiinffmeester.
J. M. A. BICKER CAARÏBN.
J. J. M. BLANKENHEIJM.
JAN HUDIG.
ED. GOOSSENS.
Mr. M. TBIjS , Secretaris.
Rotterdam, Maart 1898.
109
-ocr page 116-VAN DEN
over het nbsp;nbsp;nbsp;jaar zijner verrichtingen.
(^J^ezen /
Toen ik verleden jaar het voorrecht had U een verslag nit te brengen omtrent mijne verrichtingen, kon ik niet bevroeden,nbsp;dat ik dit jaar in een zooveel hetere omgeving het woord totnbsp;U zou mogen richten.
Doch laten we met de statistiek beginnen.
Het jaar dat achter ons ligt, heeft opnieuw de groote behoefte aan onze inrichting bevestigd, want nimmer sedertnbsp;de oprichting werd zulk een groot getal patiënten ingeschrevennbsp;en werd zulk een aantal operaties verricht als dit jaar hetnbsp;geval was.
Hoe moeilijker ons bestaan ook moge zijn, hoevele bijdragen we dus van de patiënten moeten vorderen, tocb neemt hetnbsp;aantal hulpvragenden voortdurend toe. Wel een bewijs vannbsp;de deugdelijkheid onzer stichting. Het is mij werkelijk eennbsp;groot genoegen U daarop te kunnen wijzen! De cijfers, dienbsp;straks volgen, zullen U een beeld geven van het steeds toenemend vertrouwen, de groote vruchtbaarheid der instellingnbsp;en de steeds zich uitbreidende, steeds zwaarder wordendenbsp;taak, die ik heb op mij genomen.
Sedert November 1874 werden in de polikliniek 38360 patiënten, zonder onderscheid van gezindte, ingeschreven; vannbsp;af de oprichting der kliniek werden 2952 patiënten gedurendenbsp;38558 dagen verpleegd, terwijl in het geheel 3220 grootenbsp;operaties werden verricht. {Zie bijlage A.)
Onze Vereeniging verloor door overlijden e. a. vijf leden en begunstigers, maar had daartegenover de aanwinst van
110
-ocr page 117-Het aantal
veertien leden en begunstigers te constateeren. is tot 150 geklommen.
Het aantal on- en minvermogende patiënten, die in
dit jaar ingeschreven werden, bedroeg......2513
tegen 2427 in 1896.
Daarenboven werden voor de Hollandsche Ijzeren Spoorweg-Maatsebappij gekeurd......... 58
Voor de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen ............... . nbsp;nbsp;nbsp;54
Stuurlieden................ 23
Totaal. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2648
Van de patiënten waren er 1707 te Rotterdam woonachtig en kwamen 806 van andere plaatsen, terwijl 1033 tot hetnbsp;mannelijk en 1480 tot het vrouwelijk geslacht behoorden.
Alle lijders worden kosteloos behandeld, en tvamieer zij te arm zijn om de noodige verbandstoffen en medicamenten tenbsp;betalen, worden deze hun ook 7.00 moe'elijk gratis verstrekt.
Op het spreekuur werden 13319 adviezen gegeven, zijnde ruim 5 per patient.
Het getal lijders op 1 Januari nbsp;nbsp;nbsp;1897nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aanwezig was:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;man
nelijke 4, vrouwelyke 3, totaal 7.
In de stationaire kliniek werden verpleegd:
Opgenomen. |
Ontslagen. |
Op 31 December in behandeling. | ||||
Mann. |
Yrouw. |
Mann. |
Yromv. |
Mann. |
Yrouw. | |
1ste klasse ..... |
4 |
5 |
4 |
5 |
- |
- |
2de klasse..... |
21 |
14 |
19 |
14 |
2 |
- |
3de klasse..... |
82 |
55 |
79 |
50 |
3 |
5 |
In de eerste klasse met 105, in de 2de met 446 en in de 3de klasse met 2459 verpleegdagen. Totaal 181 personen metnbsp;3010 verpleegdagen, zoodat iedere patient ruim 16 dagen werdnbsp;verpleegd.
In de stationaire kliniek werden circa 3117 adviezen kosteloos gegeven.
111
-ocr page 118-Het aantal operaties bedroeg:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oogleden.......10
2. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;spieren........50
3. nbsp;nbsp;nbsp;„ het hoornvlies.......15
4. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sclera.........5
5. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iris.........39
6. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lens.........53
7. nbsp;nbsp;nbsp;„ den geheelen oogbol .... 11
8. nbsp;nbsp;nbsp;Andere operaties........16
Paracentesen, klieving van het hoornvlies, splijting en dilatatie der traanwegen, sub-conjunetivale injecties, verwijdering van vreemde lichamen van hoornvlies en oogleden,nbsp;operatie van chalazion, kleine kysten enz. worden niet afzonderlijk vermeld.
Bij de operaties werden de patiënten 49 maal gechloroformeerd , terwijl in andere gevallen van plaatselijke verdoovings-middelen werd gebruik gemaakt.
Vergelijken wij deze cijfers met die van het vorige jaar dan blijkt eene toeneming van patiënten, die het spreekuurnbsp;bezochten met 86, van het aantal verpleegdagen met 50,nbsp;terwijl 765 meer adviezen werden gegeven.
De voortdurend hoogere eischen die aan het personeel gesteld worden, maakt uitbreiding daarvan noodzakelijk, hetnbsp;doet mij leed hierbij te moeten voegen, dat de finantiën zulksnbsp;niet toelaten.
MejulFrouw 0. van Moll neemt nog steeds uit belangstelling de administratie in de consultatiekamer welwillend op zich,nbsp;ik breng haar hiervoor mijn besten dank.
Niet minder ben ik verplicht aan de voortdurende hulpvaardigheid van Dr. A. Seipgens; behalve dat hij bij de operaties assisteert en den lijders bij pijnljjke operaties chloroform toedient, staat hij ieder en morgen een groot deel van zijnnbsp;kostbaren tijd af voor het bepalen van refractieanomaliën,nbsp;gezichtsscherpte enz.
De huismeesteres Mej. Buijs-Hemink kwijt zich steeds met jeugdigen ijver van hare taak, de zusters M. Buus en D. Botnbsp;zijn steeds met groote zorgvuldigheid en toewijding werkzaam
112
-ocr page 119-terwijl ook de concierge Wansink met nauwgezetheid zijn plicht vervult. Zij alleu verdienen een woord van dank.
Van de hulp van de H.H. doctoren Klinkeet, Rombach en Polak, die bij inwendige of chirurgische ziekten, welke toevallig in de inrichting voorkomen, als consulent optreden,nbsp;behoefden wij dit jaar geen gebruik te maken. De stichtingnbsp;blijve hun steeds aanbevolen.
Het huis in de Jacobusstraat, dat steeds verschillende bezwaren opleverde en door de voortdurende uitbreiding van het aantal patiënten geheel ongeschikt was geworden, hebben wenbsp;1 Juni 11. kunnen verlaten.
Het toeval was ons gunstig! Jaren lang hebben wij uitgezien naar een meer geschikt huis, doch nooit konden wij slagen; dan was het te klein, dan te duur, dan te ver vannbsp;het middelpunt der stad verwijderd, en zoo tobden wij voortnbsp;jaren en jaren lang. Toen kwam toevallig het pand Leuve-haven 83 open; een huis op goeden stand, flinke ruimte,nbsp;lage huur, doch zonder tuin. Dit gemis was wel een offer,nbsp;maar wij brachten het, omdat de verbetering in andere opzichten dat offer ruimschoots waard was.
De huur is f 130.— lager dan vroeger, de huisheer bracht met de meeste welwillendheid uit eigen beurs tal van verbeteringen aan, om het huis voor het doel meer passend tenbsp;maken; de ventilatie is veel beter, de ruimte der kamers isnbsp;belangrijk grooter, de consultatiekamer is zóó ruim dat zijnbsp;frisch blijft bij den grootsten toeloop van patiënten, het geheelnbsp;is meer in overeenstemming met de waardigheid onzer Ver-eeniging.
Ik dank U dat ge mij in deze volkomen vrijheid van handelen hebt gelaten, en ben overtuigd dat U dat nimmer zal verdrieten, want de huisgoden zijn ons hier zeer gunstig; ernbsp;rust zegen op de inrichting, zegen in betrekking tot onsnbsp;humaniteitsstreven, maar, zooals de afrekening U zal leeren,nbsp;niet in betrekking tot onze geldelijke aangelegenheden.
113
-ocr page 120-De vrijwillige bijdragen van leden en begunstigers
bedragen................f 826.—
Behalve deze vrijwillige bijdragen werd nog ontvangen van:
de erven van wijlen nbsp;nbsp;nbsp;Mej.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vedeknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;250.—
Mevrouw van N..........- nbsp;nbsp;nbsp;100.—
den Heer J. H..........- nbsp;nbsp;nbsp;50.—
Mevrouw Wed. M. Hissing-Ketting nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.50
Mevrouw Smüldees........- nbsp;nbsp;nbsp;5-—
Mevrouw P. d. .T.........- nbsp;nbsp;nbsp;5.50
Mej. T. ScH...........- nbsp;nbsp;nbsp;5.—
Mej. V. D. Ven..........- nbsp;nbsp;nbsp;2.—
kleine bijdragen.........- nbsp;nbsp;nbsp;10.64
f 435.64 f 1261.64
In verschillende vormen werden ons nu en dan geschenken toegedacht, o. a. kinderkleeding, speelgoed enz., voor dezenbsp;en voor bovengenoemde ontvangsten zeg ik allen mijnennbsp;hartelijken dank.
De afrekening over het afgeloopen jaar {zie bijlage B) geeft tot enkele opmerkingen aanleiding.
Onder de uitgaven is een bedrag van ƒ 166.— aan voeding, medicamenten en verbandstolfen begrepen, welke aan onbemiddelde ooglijders, die deze niet konden betalen, werdennbsp;geschonken. Gelukkig werden wij door bovengenoemde giftennbsp;daartoe in staat gesteld, maar toch konden wij onze rekeningnbsp;dit jaar niet zonder een nadeelig saldo van f 109.98® sluiten.
Neemt men echter in aanmerking, dat verhuizen veel geld kost, dat grootere ruimte het aanschaffen van meerderenbsp;meubelen, kleeden, gordijnen enz. enz. noodig maakt, dannbsp;zult ge even als ik het resultaat niet onbevredigend vinden.
Onder de verpleegdagen zijn eenige honderden van privaat-patienten begrepen; de baten daarbij verkregen werden evenals .altijd, in de kas der Vereeniging gestort.
Naar aanleiding van den toestand onzer finantiën is het mijn plicht een verzoek tot U te richten.
Door de welwillende samenwerking van de verschillende
114
-ocr page 121-personen, die in de inrichting werkzaam zijn met den Ge-neeskeer-Directeur, is het tot heden mogelijk gebleven de salarissen tot een minimum van ƒ 750.— te beperken.
Als hoofd der inrichting mag ik echter van die welwillendheid slechts een bescheiden gebruik maken, en nu zooals ik straks reeds zeide, de te verleeuen diensten steeds grooternbsp;en grooter worden, zal het spoedig noodzakeljik blijken hetnbsp;personeel met een gediplomeerde zuster uit te breiden; denbsp;kosten waarmede daardoor de posten huishouding, bewassching,nbsp;salarissen enz. worden verhoogd, zullen f 500.— bedragen.
Wil dus uw invloed aanwenden om jaarlijks die gelden te verkrijgen.
Ook wensch ik er uwe aandacht op te vestigen, dat het eene alleronaangenaamste gewaarwording is, arme stakkersnbsp;te moeten wegzenden bij de wetenschap dat men ze helpennbsp;kan als er maar geld voor de opneming is. Wanneer hetnbsp;publiek hetwelk geld bijeenbrengt voor allerhande weldadigenbsp;doeleinden en zich soms niet nauwkeurig rekenschap geeft ofnbsp;zijne liefdadigheid niet misplaatst is, of, de vruchten dienbsp;geplukt worden wel opwegen tegen de waarde der verleendenbsp;hulp, wanneer het publiek dan eens wist hoe nuttig wijnbsp;het geld kunnen besteden, gaf het ons ongetwijfeld alles watnbsp;we noodig hebben.
Mocht men er toch steeds om denken hoeveel leed kon worden voorkomen, hoeveel levensgeluk bewaard, hoeveelnbsp;werkkracht behouden door de genezing van het oog, dienbsp;schoone gave des hemels, het edelste zintuig dat wij menschennbsp;bezitten.
Welaan welgestelde, meuschlievende stadgenooten, maar ook gij die buiten Rotterdam woont, zendt gerust uwe armenbsp;beschermelingen naar ons toe, zij zullen geholpen worden,nbsp;maar voeg er het noodige bij om de instelling te kunnen innbsp;stand houden.
De Geneesheer-Directeur,
Dr. P. D. A. C. van MOLL.
Rotterdam, Maart 1898.
115
-ocr page 122-
Bijlage A. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedurende 3 maanden. |
116
-ocr page 123-
Algemeene Eotterdamsche Vereeniging voor Genees-, Heel- en Verloskundigenbsp;Hulp,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. ALSBACH, C, G. „APOLLO”, de Stearine Kaarsenfabriek, Schiedam. BAARTZ, Mr. W., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. BAHLMAKN, J. W., BECKER, H. C. N., *BEEST, P. VAN, *BEHEIJDT, Mej., BERGH, A. S. VAN HEN, *BERGH, SIMON VAN DEN, *BERKEL, W. A. VAN,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ BICKER CAARTEN, J. M. nbsp;nbsp;nbsp;A.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ *BICKER CAARTEN, Mr. G., BLANKENHEIJM, J. J. M.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ *BLOM, Mr. P., nbsp;nbsp;nbsp;„ *BONT amp; ZOON, E. DE, *BOüVIN, Mr. Pn. A. J., *BROEKSMIT, Dr. JAN, *BROES-VAN DORT, Dr., |
BURGERHOUT. H. A., Rotterdam. CAMINADA, Gebr., CLETON, J., COHEN, Wed. L., CRITTER, Dames DE, nbsp;nbsp;nbsp;„ DANTZIG, S. VAN, *DELHEZ, Dr. ,T., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. DOBBELMAN, LOUIS R. II., Rotterd. DORDTMOND-Vas Moll, Mevr. C. VAN Kaatsheuvel. *DROST-Dkost. Mevr. Wed. R. U,, Rotterdam. DRIESSEN, A., DRUIF, Dr., nbsp;nbsp;nbsp;Haije. PRANQOIS, J. J., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. *GAASTRA , J., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. GODDARD, Dr. Q. J., Rotterdam. *GODPROY, W. J., GOOSSENS, En.. GROOT, Ant. H. de, HALBERTSMA, Dr. S. .1., nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' *IIARTEVBLT, E., |
De namen der begunstigers zyn met een * aangegeven.
Artikel 3 der Statuten;
Leden der Vereeniging zijn allen, die door eene jaarlijksche contributie van minstens f 5.— of door eene gift in ééns van minstens f 100.— tot het doet dernbsp;Vereeniging bjjdragen.
Begunstigers zijn zij, wier contributie minder dan f 5.— bedraagt of die eene kleinere gift dan f 100.— aan de Vereeniging schenken.
119
-ocr page 124-HAVELA.A.R, Mr. C. E., Rotterdam. HAVELAAE, J. J.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ L’HEUREUX, Mej. Wed. L. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ HOBOKEN, A. VAN, HOEBEE, J., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht, HOFFMANN VAN HOVE, Mevr. H.W. Rotterdam. HOFMAN, Mej. C. F. G., *HOOGEBOOM, Dr. C. M., Vlaardingen.nbsp;HOOGEWEEGEN, Mr. C. F. A., Rotterd.nbsp;HOOGERHUIS, W. H. VAN ’T,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ HORST, W. C. VAN DER, HÖTTE, A., HUDIG, J., nbsp;nbsp;nbsp;„ INSTITUUT St. EOUIS, Oudenbosch. JONGE, A. E.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DE,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. JONGH, G. J. DB, JURREWITZ, J., KAM, G. M., KLEY, Mr. P. D., KLINKERT, Dr. H., nbsp;nbsp;nbsp;, *KLüTGEN, J. C., nbsp;nbsp;nbsp;„ KOOMAN-Loddek, Mevr. N., Dirhsland. KORTLANDT,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P. H.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. KUIJPEE, H. M. DE, LIMBURGH PzK., nbsp;nbsp;nbsp;P. J. VAN, , LOON, Dr. W. M. VAN, LOON, H. W. VAN, MADRY, Mevr. Wed. J., MARCELIS, J. W. nbsp;nbsp;nbsp;M.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ *MARCELIS-Geewen, Mevr. P. A. G., Rotterdam, MARSCH, Mevr. J. TER, Rotterdam. MARGRY, Mevr. Wed. E. J., MARONIER, Notaris H. P., nbsp;nbsp;nbsp;„ MEES Mzn. , J., nbsp;nbsp;nbsp;„ MEES, Mr. M., MESSCHAERT, Dr, N., nbsp;nbsp;nbsp;, MEI.IER, C. A., nbsp;nbsp;nbsp;„ MILDERS-Ivez Browne, Mevr. M. J., Rotterdam. MINDEROP, Mej. A. J., *MINDEROP J.Hzn. , H. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ *MINDEROP-Grewen, Mevr. J. W. L. Rotterdam. MIRANDOLLE, R. N. L., MOLL, Dr. F. D. A. C. VAN, „ MONCHY Rzn , E. P. DE, MONCHY, Dr. H. W. DE, MONCHY, Mej. M. J. DE, nbsp;nbsp;nbsp;„ MONCHY, Mej. H. W. DE, nbsp;nbsp;nbsp;„ NAHUIJS, Dames VAN, NELISSEN, G. E., OBREEN-Philippi, Mevr. A. G., „ OMMEREN, Mevr. Wed. Ph. VAN, „nbsp;OOSTERZEE, N. VAN, OPHORST CzN., G. A., Dordrecht. PENNINE, J. J.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. PETERS Hzn., D,, PHILIPPUS, T. J., PLATE, G. G., |
120
-ocr page 125-
POLAK-De Jongii , Mevr. M., Botterd. *POLAK DANIELS, Mr. G,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, *POORTEK, Jos. DE, nbsp;nbsp;nbsp;, *BAALTE, Mr. Jos. YAN, nbsp;nbsp;nbsp;„ *KAPMUND .T.Lzn., J., nbsp;nbsp;nbsp;„ BAVENSWAAY, M., RAYENSWAAY, II., RAVENSWAAY, Jongej. A. nbsp;nbsp;nbsp;„ REIIM,Mej., RENIBR, Moj. Wed. H. J. nbsp;nbsp;nbsp;, RENSWOUD-v. D. Engh, Mevr. J. YAN, Rotterdam. REÜCIILIN, Jhr. OTTO, ROMBACH, Dr. E. K. A., nbsp;nbsp;nbsp;, ROMMENIIÖLLER. C. G,, nbsp;nbsp;nbsp;, RONDE, J. DE, nbsp;nbsp;nbsp;Kethel. KOSSEM, P. YAN, nbsp;nbsp;nbsp;Botterdam. BÜYCHHAYER, M. J. M., RUIJS, Dr. J. A., nbsp;nbsp;nbsp;Heerjansdam. *SANDERS. H. F., nbsp;nbsp;nbsp;Botterdam. SAUERBIER GzN., J. F., SCHAAIJ, W. A., nbsp;nbsp;nbsp;, ?SCHABERG, Wed. J. H., SCIIRAUWEN, DIELES J.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ SCHÜÜRBECQUE-BOEIJE, Jhr. Mr. J. Dordrecht. SCIIIJFP, Dr., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. SILLEYOLDT, ANNA A. YAN, „ |
SILLEYOLDT, H. H. YAN, Botterdam. SLUIJS, B. YAN DER, SNEBBELIE, Hoofdingenieur, ’s Haye. STOLK Azn., J. YAN, Botterdam. TEIXEIRA DE MATTOS, Jhr. A. L., Botterdam. TELS, Mr. M., nbsp;nbsp;nbsp;, ?THOMS, W. C., TIIOOFT, R. P., TIIOOFT, Notaris H., nbsp;nbsp;nbsp;„ VALK CzK., Mevr. Wed. A. v. n., Ilaye. VEDER, L. W.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Botterdam. VEDER JzN., IL, VEN, J. A. M. YAN DER, nbsp;nbsp;nbsp;„ YERREIDT, H., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. VERSCHÜRE, Mevr. Wed. D. A., Gemert. VISSER, P., nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht. YOLLENHOVEN, JOAN YAN, Rotterdam. VOOGD, Dr. J., nbsp;nbsp;nbsp;Vlaardinyen. VÜRTHEIM, J., nbsp;nbsp;nbsp;Botterdam. WAART, P. J. VAN DER, nbsp;nbsp;nbsp;„ WESTHOF, Mej. A., WILTON Sr., B., nbsp;nbsp;nbsp;„ |
121
-ocr page 126- -ocr page 127- -ocr page 128-DEK
VEREENIGING TOT HET BLIJVEND VESTIGEN EENER
IN piMBUI^G
GEVESTIGD TE MAASTRICHT.
óK. bB. -uaii 12 91TaaH nbsp;nbsp;nbsp;n. 23,)
DOOR
Druk J. H. Elissen, Maastricht.
,21
-ocr page 129- -ocr page 130-1^
Eerste jaarverslag de verrichtingen van den geneesheer-oogheeikundige der Yereeniging tot het blijvend vestigen eenernbsp;oogheelkundigs Inrichting in Iiimburg, gevestigdnbsp;te Maastricht, looiende van *15 Maart 1897-15 Maart 1898.
De polikliniek werd op 16 April overgebraclit naar de nieuwe woning. Zoowel door het opbergen in denbsp;oude, als door ’t aanbrengen van verbeteringen in denbsp;nieuwe woning kan zij geacht worden gedurende 14nbsp;dagen ontoegankelijk te zijn geweest. Zij is gedurende het jaar na aftrek dezer 14 dagen, bezocht geworden door 394 zich opnieuw aanraeldende personen.
Deze waren voor de grootste helft afkomstig van gemeenten buiten llaastricht, en wel uit de volgendenbsp;plaatsen:
gemeente van over
Beek-Elsloo; Berg-Terblijt; Buggenum- Eckelrade' Grcvenbicht; Gulpen : Maabree ; Meerssen ; Nuth;nbsp;Obbicht: Oirsbeek: Ottersum ; Roermond ; Sclnn-ïien: Simpelveld; Schin op GeulSt. Odiliënberg;nbsp;Voerendaal; Valkenburg^ Velden bij Venlo; ennbsp;'Wittem. — en meerdere andernbsp;de grenzen.
Daar de privaatpraktijk mede werd uitgeoefend in ’t gebouw der Vereeuiging, door de welwillendheidnbsp;van bet dagelijksch Bestuur daartoe afgestaan, zoonbsp;meent verslaggever, volledigheidshalve aan de hiernbsp;volgende statistiek ook de daarop betrekking hebbende
gevallen te
toevoegen.
126
-ocr page 131-Distichïasis^
Entropie»
Blepharadenius
Chalazion
Abscessus
Eczema
Caries
Irrltatio conjunctivae Conjunctivitis catarrhafis
¦» nbsp;nbsp;nbsp;blennorrh, neonat
]» nbsp;nbsp;nbsp;n aduk.
Conjunctivitis tEpbcPFerica Trachoma
Keratitis ulcerosa, non trachoma-tosa, inprimis Seiofuïosa Keratitis parenchimatosenbsp;Maculae, nebulae; facettanbsp;I.eucomanbsp;Staphylomanbsp;Ulcus lt;nim hypopio
EpiskleritBS
Iritis
Syncclria anterior Atresia pupillae
BO 7 6
59
Ischaemia retinae Retinitis pig-mento.canbsp;Ablatio sive solutio retinae
Gataracta incipient »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;completa
« nbsp;nbsp;nbsp;congenita
» nbsp;nbsp;nbsp;mollis
» nbsp;nbsp;nbsp;spuria capsulari gt;
Aphakia
Obscuratii
coirp, vrtrei
Hyperroetropia et asfcigm. Myopia et ast%nxnbsp;Astigmatismusnbsp;Presbyopianbsp;Asthenopia accomm,
» mnscnlaris Strabismus convergens
ParacMS abducentaro
2^
35
3^
Glaucoma inflainmatoria Glaucoma simplexnbsp;Hydrophthalmosnbsp;Atrophia bulbi
Neuritis optica Atrophia papillaenbsp;Retinitis haemorrhagieanbsp;» leuchaemica
Ambfyopia PotaSornm
» e causa latente
conjunctiva
Corpus alienum in cornea
» nbsp;nbsp;nbsp;B in camera ant.
Vulnera comeae Combustio corneaenbsp;Ruptura ehori’oideaenbsp;Luxatio Pentisnbsp;Contusio bulbinbsp;Commotio retinaenbsp;(Mydriasis post traumam)'nbsp;Iridodyalisisnbsp;Totaal
706.
-ocr page 132-Vaa deze gevallen zijn er 131 maal intern verpleegd, maar aangezien er meerderen tot twee en eenigen zelfs tot driemaal werden opgenomen, nanbsp;alvorens, als gedeeltelijk hersteld ontslagen te zijnnbsp;hebben slechts 99 verschillende personen eene verpleging in het huis gehad. Gezamenlijk brachten zijnbsp;1935 dagen in de inrichting door, gemiddeld iederennbsp;keer 14,75 dagen. Elk persoon gemiddeld 19,5 dag.
Het aantal verpleegdagen in het jaar, in verband met de verhuizing op slechts 351 stellende heeft denbsp;inrichting gemiddeld dagelijks 5,5 persoon geherbergd.nbsp;Weken achtereen echter is dit aantal dubbel geweest.
Aan deze 99 lijders is 145 maal eene min of meer ingrijpende operatie verricht. Als zoodanig wordennbsp;namelijk aangemerkt, die na welke de patient minstens 24 uur moet worden te bed gehouden. Metnbsp;medegerekend zijn dus die kleine kunstbewerkingen,nbsp;die op de polikliniek kunnen geschieden en na afloopnbsp;waarvan de patient zich weder naar huis begeeft.
Wel zijn in dit getal 45 gevallen begrepen, die men niet vindt aangegeven in de opgaven der operation der meeste oogheelkundige klinieken, namelijknbsp;13 maal de aanwending der galvanocaustiek, die opnbsp;meerdere klinieken wel ambulatoir geschiedt en 32nbsp;gevallen van toepassing van bet rolpincet — ondernbsp;chloroform nar (wse ¦— bij trachoom, eene manupula-tie, die op vele klinieken, om wetenschappelijke reden,nbsp;niet plaats heeft, maar als men deze aftrekt dan blijvennbsp;er nog 100 operaties over, die op een gezamenlijknbsp;aantal verpleegdagen van 1935 geen slecht flguurnbsp;maken en zeker kunnen aangevoerd worden als bewijs, dat slechts in urgente gevallen, de patiënten ternbsp;verpleging in de inrichting ^ijn opgenomen.
Deze omstandigheid vooral is het, die verslaggever op den voorgrond wenscht te plaatsen, omdat zij dienbsp;beweren dat eene oogheelkundige kliniek in Limburgnbsp;niet bepaald noodzakelljk is in den waan mcchtennbsp;verkeeren dat, nu die inrichting er eenmaal is, ernbsp;ook wel lijders worden opgenoraen, die het, strikt go-
128
-ocr page 133-nomen, wel zonder eene interne verpleging' zonden kunnen stelleii. Deze meening’ dan is zeer bepaaldelijk onjuist.
Voorts wordt liet betrekkelijk groot aantal urgente operaties nog vergroot, doordien liet aantal sclieelzien-operaties zoo g'ering is.
In Limburg is de/e operatie nog niet populair. De boeren zien er liet nut niet van in, bescliouwen haarnbsp;wellicht alleenlijk aan een offer aan de meiischelijkenbsp;ijdelheid. Zij zijn derhalve niet gemakkelijk otmr tenbsp;halen daar\mor opofferingen te doen en zoo vormt hetnbsp;aantal scheelzien-operaties een onbeduidend klein percentage van het aantal verrichte operatie’s in ’t algemeen.
Dit feit moge dus mede aangevoerd worden als be-vijs dat slechts lijders werden opgenomen, of juister gezegd, dat slechts die te bewegen waren omnbsp;zich te doen opnemen, die zelven overtuigd ervannbsp;waren, dat hun gezichtsvermogen ernstig gevaarnbsp;liep.
Evenmin mag de gemiddelde duur der verpleging — 14^4 dag per keer — 197^ dag per persoon, welke, in vergelijking met dien in andere klinieken vannbsp;Nederland zeer kort is, als een gevolg van de mindere belangrijkheid dier gevallen worden aangemerkt.nbsp;Veeleer is de kortere gemiddelde verplegingsduur eennbsp;uitvloeisel vmn de omstandigheid, dat de bevolkingnbsp;noch niet genoeg vertrouwd is met het denkbeeldnbsp;van hospitaal verpleging — vooral niet in eene inrichting, die geen officieel cachet heeft, — en datnbsp;evenmin de Bestuurders van armenkassen nog genoegzaam ervaring te dien opzichte hebben gehad.
Deze laatsten zijn veelal in de meening, dat 't niet zoo erg noodig is, dat zij meer der inrichting — nnnbsp;die er toch eenmaal is — een dienst bewijzen, dannbsp;omgekeerd en dat zij — vóór alles — verplicht zijnnbsp;er voor te waken, dat 't aantal verpleegdagen, datnbsp;zij voor hun beschermeling betalen toch vooral hetnbsp;hoogst noodige met geen enkelen dag overschreidt.
129
-ocr page 134-Aan dezen sterken drang moet wel nu en daii door dan geneesheer toegegeven worden Verder kan 't nietnbsp;ontkend worden, dat deze nog eerder tot toegeveu innbsp;deze genoopt worden zal, zoolang hij niet de vollenbsp;overtuiging heeft, dat de inrichting aan alle hygiënische eischen voldoet. Dit nu is in eene voorloopige gehuurde en niet tot het doel gebouwde woning, ook metnbsp;de beste bedoeling onmogelijk.
Extractie van senile cataract Lineair-extractle van cataractnbsp;Extractie van verdikte lenscapselnbsp;Discisio van cataractnbsp;Discisio van nastaar (*)
Iridectomic
Iridectomie van geprolabeerde iris Parencenthesis corneae .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Pterygium operatie ....
Sclerotomie wegens Glaucoom Tenotomie
Syndesmoplastiek . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Staphyloom-operatie .... Blepharophimosis-operatie .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Entractie van vreemd lichaam Entropion-operatie bovenooglid Snellennbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Thier
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ onderooglid
Ectropionnaden .....
Extirpatie van den oogbal Galvanocaustieknbsp;Incisio corneae
Toepassing van rolpincet of galvanocautèr | ter verwijdering van trachoom-korrels
-ocr page 135-Er zijn in dit jaar 149 brillen voorgeschreven en de refractie werd bepaald in 226 gevallen op circanbsp;415 oogen.
Van de brillen waren 90 Sph. pos.
32 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nég.
5 cil. pos.
10 „ nég.
5 sph. cil. pos.
neg.
pos. en nég.
149 brillen.
van de refractie anomalien werd gevonden
Hypermetropic gelijkelijk beiderzijds 69 gevallen.
,, nbsp;nbsp;nbsp;verschillendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Myopie' nbsp;nbsp;nbsp;gelijkelijknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
n
oogen.
„ nbsp;nbsp;nbsp;vei’schillendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27
Myopie met myop. astigm. nbsp;nbsp;nbsp;33
Hypermetropie met hyperm. astigm. 23 nbsp;nbsp;nbsp;„
Enkelvoudig en gemengd astigm. nbsp;nbsp;nbsp;57nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Bij de 113 oogen op welke astigmatisme werd geconstateerd werd gevonden
op 60 oogen het maximum v. breking vertikaal „ 47nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;binnen 450
„ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op 40o
,, nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ op 700
„ nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;horizontaal
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de overige betreffen dus de gewone voorkomende gevallen, waarvan de frequentie genoegzaam bekend is. |
Wat eindelijk de graden van ametropie betreft, zoo kunnen wij volstaan met volgende cijfers.
131
-ocr page 136-Een paar klinische opmerkingen mogen aan dit verslag nog worden toegevoegd.
Wie zich nog de illusie mocht hebben gemaakt dat Zuid Limburg een trachoom-vrije streek is, kan dezenbsp;gerustelijk opgeven. Er komt veel trachoom voor ennbsp;de gevallen worden niet behandeld. Natuurlijk, denbsp;boerenbevolking kan niet jaren achtereen de poliklinieken te Luik of te Aken bezoeken en vele gevallen pannus, ulcera corneae trachomatosa en vannbsp;trachoma difformans kwamen onder behandeling (zienbsp;statistiek) Wanneer de ziekte nog verkeert in het stadium van zwelling en hyperaemie der conjunctivanbsp;dan hebben wij meermalen een goed resultaat verkregen, met den patient onder chloruform narcose metnbsp;het rolpincet de bovenoogleden, den ciliairrand en denbsp;tarsus flink te kneuzen. De slijmerige inhoud dernbsp;korrels hoopt zich dan voor het rolpincet op en wordtnbsp;met sublimaat weggewasschen. De leeggedrukte kor-rols laten bloedende holtes na die met lapis cuprinbsp;worden gccluteriseerd. Herhaalde malen zagen wij,nbsp;wanneer na acht of tien dagen de zwelling en suggi-latie waren verdwenen, de oogen veel rustiger ennbsp;de reeds boginnende panueuze infiltratie aan den bovenrand der cornea verdwijnen. (1)
Zelfs bij enkele patiënten zagen wij succes van deze behandeling, bij wie de trachoma-infectie zeernbsp;recent was en zich allen vertoonde door eene zeernbsp;lichte ptosis en zeer geringe roodheid en gevoel vannbsp;brandigheid.
Een tweede opmerking geldt de trichiasis-opera-tie zooals die na vele en velerlei wijzigingen ten slotte verricht (2) wordt op de Bürtscheidtsche klinieknbsp;te Aken door Dr. Thiek.
Allerlei wijze van transplantatie van den cilien bodem met gesteelde lappen waren reeds in toepassing gebracht.
132
Zur Operation der Trichiasis Centralblat 1895.
Zie Steiner «Zur Trachoombchandlüng.
Geneesk. tijdschr. voor Ned. Ind. XXXIV. afl. 2.
-ocr page 137-10
Ook waren zelfs ongesteelde lappen getransplanteerd maar moesten menigmaal des doods sterven, wijl zij, toch reeds niet zeer levensvatbaar, nog doornbsp;eene naad moesten evorden geperforeerd. De klassiekenbsp;methode van Snellen om een wigvormig stuk uit dennbsp;tarsus te snijden, met den daarbij aangewenden eigen-aardigen naad met glaskralen, reeds sedert langer dannbsp;25 jaar in Nederland toegepast, is in Duitschland,nbsp;Frankrijk en Eelgië ter nainvernood bekend. Salvonbsp;errore is zij ’t eerst gepubliceerd in het handboeknbsp;Füchs. Nimmer ontmoette ik een buitenlandsch oogarts, die haar kende. Maar ook deze methode, heeftnbsp;hare nadeelen en hare bezwaren. Een nadeel magnbsp;genoemd worden, dat in sommige gevallen, ook bij denbsp;handigste toepassing lagophthalmas ontstaat, of verergert, en ’t lid bijkans niet meer omgeslagen kannbsp;worden ter verdere behandeling. Een bezwaar is, datnbsp;er gevallen zijn, waarin de tarsus niet verdikt maarnbsp;geatrofieerd is, en dus bezwaarlijk een wigvormignbsp;stuk kan worden weggenomen. Zeer terecht wordtnbsp;deze operatie dan ook niet „trichiasis” doch entro-pion-operatie genoemd. Welnu, ook bij entropionnbsp;met distichiasis verbonden kunnen zich gevallen voordoen, waarbij mij de Thier’sch methode verkieselijknbsp;toeschijnt.
In 't kort is zij deze. De cilienrand wordt van den cilien bodem, in de bekende blainve lijn losgemaakt 3nbsp;a 4 mm. diep. Bij ’t openklappen van buiten en binnen blad verkrijgt men eene wigvonnige wond. Daarinnbsp;wordt een lap gelegd ter breedte van 3 a 4 mm., dienbsp;ergens uit ’t bovenlid onder het supercilium is Avegge-nomen. Die lap Avordt in haar AvigAmrmig bed A’astge-drukt door naad lissen, die van te voren — na de splijting — door ciliairrand en gespleten cilienbodem zijnnbsp;aangelegd.
Met een pincet Avordt de lap onder de 4 a 5, te voren met een stomp Averktuig opgehaalde lissen ge-schoA'cn. Op deze Avijze geneest de lap in de Avondnbsp;en men verkrijgt een ruim binnen bekleedsel van hetnbsp;lid met geectropionneerden ciliairrand.
133
-ocr page 138-11
Op voorbeeld van Dr. Thiek hebben wij een viertal malen deze methode toegepast. Driemaal met goed gevolg', Eenmaal hadden wij, niet den ciliairrand losgemaakt van haar bodem, maar do tarsus zelf gespleten. In dat geval was het succes gering. De lap vondnbsp;Avaarschijnlijk op de gespleten klieren geen goedennbsp;voedingsbodem.
Eenmaal zijn we in de gelegenheid geweest om bij een jong mensch de Snellen’sche methode opeen en donbsp;Thier’sche op het ander oog toe te passen.
P. is nog niet geheel genezen, maar het wil ons toeschijuen, dat aanvankelijk het resultaat dit is.
Bij de THiER’sche, lichte ptosis, doch gemakkelijk omslaan van het bovenooglid ter verdere behandeling.
Bij eventueele recidieve na atropine van het binnen bekleedsel van ’t lid, geen bezwaar de operatie te herhalen, Litteeken onder de wenkbrainv.
Bij de SNELLEN’sche, ontegenzeggelijk momentaneel beter succes, ’t oog staat tvijder open, geen litteekennbsp;onder ’t supercilium. Daarentegen, bovenooglid moeie-lijk om te keeren, onmogelijkheid bij recidieve dezelfde operatie ten tweede male te verrichten. Blijft evenwel de mogelijkheid ook dan nog de Thiersche te doen.
Wij achten ons niet gerechtigd een definitief oordeel uit te spreken. Daartoe zullen we wel nimmer gerecJitigd worden. Bescheidenlijk evenwel meenennbsp;WO dat variis inodis benefit en dat we alle dingennbsp;beproevende, het goede moeten behouden.
En hiermede eindigt ondergeteekende dit zijn tweede en laatste geneeskundig jaarverslag.
1 April 1898.
Dr. SWART ABRAHAMSZ.
134
-ocr page 139-K'K'-
- ......................... .l^/gt;'
-orq^^a'll'jx ,''.i'igt;.¥j'J ‘.li' 'iji'ttrr nbsp;nbsp;nbsp;tm-/ !'
‘1mi'gt;y qis! -GÜ .^nn'';'':('fe0!;oi)2' lori nbsp;nbsp;nbsp;!?«}gt;'iiV .ngt;),i
' nbsp;nbsp;nbsp;1. (!i;
j j' ¦ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.!ll‘quot;),’.rgt;l!-'_i 1
.^ha^iio^ {ïiqifii^'-Y'jIv:^. qL yi o-';- nbsp;nbsp;nbsp;\\
^ (13 iijSöqd'9bv!ljjjip.,3''l''''-'lt;»3U'J.i^i Óij d-jfe!. ;la nbsp;nbsp;nbsp;|.‘V'
.. ,^.1,._ nbsp;nbsp;nbsp;Jqjt'qü, Oïbiè'l’óliri'
mo U:ff iod. iiw.ji( ;a3agt;3hq?( b’ G.' iq rgt;i[i '-gt;on ?gt;! ’ .‘ï
¦ nbsp;nbsp;nbsp;.¦li 1il.inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t j-iH gt;Ci,th,iii;.''G^.
^!ogt;{gt;(!ifïTT3, '.rgt;jb nbsp;nbsp;nbsp;aiiiyii gt;-.'UHiUT.aJ); ijit,
ilf^Upirtu.thd OT'gt;(yit)y-iGt bi{.i(i.r,;n3volt;j i .'i! u’w
^'óffiï'ïögö ïilgt;'HW^'v/s'jd svyt:i .bd j .u; , nbsp;nbsp;nbsp;gt; jiaji
¦ nbsp;nbsp;nbsp;b'^ibio'irfi't bi''Ji[gt;!: ' ¦,¦¦¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:.i-i .jk-itv. :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦;¦; i':;
'.-ap'rö fïiiin'.irMibtiriGv ¦ nbsp;nbsp;nbsp;-1)0'V.'? ,'i-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. rgt;b
•' .rtoob ¦;! •1l^:).:'V..'bn' nbsp;nbsp;nbsp;'.!JU; :1K.J hi')!!/:' .y ir-l r)l' 'jav/
-•liK)'}.)ii:iirï:'ii i';;iJi[-r/!Y2 loiü snu nbsp;nbsp;nbsp;[iV/
ibbimijf I )/A ‘tw nbsp;nbsp;nbsp;ban ^irgjtotq^-. tgt;i .tb*
nan-jorn nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nobw»quot;
noqfiff);oH!i -n/- ii\h ¦:, ¦ i nbsp;nbsp;nbsp;«rfbcw
' ’ '''• ¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦ •,/Tofai)órf-)bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/-'«.ni;'d
.¦3f-TH’I977Vy?;( ' ¦¦¦i.i.nujfr^.. ;::.S nbsp;nbsp;nbsp;...Gyj.j,; ü'j
• •' nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ l.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
’¦ \s'
'ni'
135
-ocr page 140-LA DETERMINATION QUANTITATIVE DU SENS CHROMATIQUE.
Discours prononcé a la deuxième Conférence internationale concernant Ie service sanitaire des chemins de fer et de la navigation.,nbsp;Bruxelles., 7 Septembre 1897,
LE ÜOCTEUR H. SNELLEN. Professeur d’ophialmologie d Utrecht.
Souvent on deinande, en ce qui concerne la vision, surtout quand il s’ agit do clioisir Ie personnel du chemin de fer, de porter princi-palenient les intéréts sur la faoulté de distinguer les couleurs.
C’est un tort, car parnii ceux qui sont a refuser pour les chemins de fer, il n’y en a qu’un petit nonibre, qui soient atteints do céciténbsp;incurable des couleurs.
Tons les défauts du pouvoir visuel, aussi los anomalies de la refraction, pcuvent donner lieu k cc refus. I‘ourtant sans conteste,nbsp;il saute aux yeux, quo ceux (pii per(;oivent difficilement los couleursnbsp;a la distance vouluc ne sont pas aptes a nn service oii la couleurnbsp;des signaux constitue un facteur important, et surtout oii on emploienbsp;si fréquerament Ie rouge et Ie vert.
Dans la perception anormale des couleurs, c’est précisément Ie rouge et Ie vert., que l’on signale difficilement, tandis qu’il est trésnbsp;rare que Ie jaune et Ie bleu ne soient pas bien pergus.
Pourquoi done emploie-t-ou des signaux rouges et verts et pas plutót des signaux jaMwes et bleus?
La réponse est fficile: l’emploi de la lumiére blancbe comporte déja celui de la lumiére jaune, car toute lumiére blanche paraitra jaunenbsp;la oil Ie combustible générateur de la fiamme contient de la sonde,nbsp;OU bien ou Pair renferme des particules de charbon ou de la vapeur d’eau.
La couleur bleue de même est inutilisable, paree qu’elle n’cst pas suffisamment lumineuse. Les verres bleus colorent en bleu, pareenbsp;qu’ils absorbent la lumiére jaune et, comme nous Ie savons, la lumiérenbsp;blanche est surtout lumineuse par sa richesse en lumiére jaune.
On doit done se bomer aux signaux rouges et verts., et par conséquent il est nécessaire d’éliminer du personnel ceux qui ne distinguent pasnbsp;d’une manière satisfaisante les nuances rouges et vertes des signauxnbsp;lumineux.
136
-ocr page 141-De prime abord eet examen est tout-a-fait simple: il suffit de dire au candidat que l’on examine, de regarder les lampes en usage. Onnbsp;constate alors s’il reconnait a la distance voulue Ie rouge et Ie vert.
A la Conférence d’ Amsterdam, on a même posé la question de savoir s’il fallait réellement posséder des connaissances en médécinenbsp;pour faire eet examen, et si l’on ne pouvait en charger des employésnbsp;de choix?
Nous avons répondu que l’on pourrait certainement confier eet examen a des employés, quand il ne s’ agissait que de sujets atteintsnbsp;de daltonisme complet, qui ne peuvent pas du tout distinguer Ienbsp;rouge et Ie vert.
Cependant ces cas se présentent rarement lorsqu’il s’agit d’examiner les employés du chemin de fer, paree que ceux-la savent eux-mêmes,nbsp;qu’ils sont ineptes au service.
D’un autre cóté l’examen est difficile et donne beaucoup a réfléchir, quand il s’agit de reconnaitre Ie daltonisme incomplet.
Dans les circonstances favorables les daltoniens incomplets distin-guent facilement les lanternes, paree que les lumières vertes, pour eux, plus encore que pour les sujets normaux, paraissent plus vivesnbsp;que les lumières rouges.
C’est surtout, quand les lanternes, comme c’est Ie cas en Allemagne, sont d’un rouge-violet et par conséquent sont nuancées en bleuatrenbsp;au lieu de l’être en jaunatre.
Cependant, en faisant usage des moyens, qui d’ordinaire sont a notre disposition, il n’est pas difficile a un oculiste de reconnattrenbsp;Ie daltonisme meme incomplet.
En général nous commengons l’examen par les lettres pseudo-isochromatiques de stilling. Nous donnons la préférence a la seconde edition, ou ces lettres sont formées de carrés disposés en mosaïquenbsp;de couleur peu saturée entremêlés de carrés gris.
On montre d’abord la planche oii la lettre ressort en jaune sur fond bleu. Presque tous disfinguent Ie jaune et Ie bleu; cettenbsp;plancbe aussi fera comprendre a l’examiné ce qu’on demande de lui.
On lui montre ensuite des lettres ou figures semblables, mais ou les lettres sont rouges sur fond vert-bronze. Celui qui différencie dif-ficilement Ie rouge et Ie vert ne distingue pas ces lettres ou figures,,nbsp;surtout quand elles sont plagées a une distance notable et ne sont quenbsp;peu éclairées. Si on les lui donne en mains il cherche a les distinguernbsp;en y laissant tomber la lumière sous différents angles. Et, en effet,nbsp;dans Ie cas d’infirmité légere il réussit a distinguer les carrés sombresnbsp;de ceux qui réfléchissent plus de lumière.
C’est un désavantage que ces tables se salissent par l’usage et de-viennent difficiles a déchiffrer; et comme seconde objection, on a fait observer que l’on exige ici une preuve négative. Ne pas reconnaitrenbsp;les lettres et figures pourrait provenir de la maladresse ou del’inin-telligence ou même du manque de bonne volonté du sujet. C’est
137
-ocr page 142-pourquoi il est desirable de laire suivre eette épreuve par une des méthodes qui consistent a mettre ensemble des couleurs de nuancesnbsp;peu différentes, d’après la méthode de holmgren.
Comme il faut des objets de même grandeur et de même reflêt, les laines de holmgreït conserveront la préférence ;-mais on peut aussinbsp;se serrir d’autres objets de couleur, tels que poudres, crayons colo-riés etc., pourvu qu’ils répondent aux conditions ci-dessus: ressem-blance réciproque de forme et de grandeur et absence d’éclat.
La perception incomplete des couleurs pourra ensuite être démon-trée par la présentation des couleurs de contraste, soit par des phé-nomènes simultanés de contraste ou bien par les images secondaires.
Pour Ie daltonisme Ie contraste entre Ie bleu et Ie jaune est beau-coup plus marqué, que celui du vert et du rouge. L’observation de deux couleurs de contraste, telles que celles que donne Ie polarimètrenbsp;de ROSE, surtout comme chibrbt l’a modifié pour l’examen clinique,nbsp;donne un résultat semblable.
Le daltonisme se présente a tous les degrés. Tandis que la cécité compléte des couleurs doit faire conclure absolument a l’incapacité,nbsp;un léger degré d’affaiblissement de la vision des couleurs peut aunbsp;contraire être toléré; surtout quand il s’agit d’employés, dont lesnbsp;connaissances et l’expérience aequises par de nombreuses années denbsp;service peuvent suppléer a ce léger défaut. Si pour ces cas nous vou-lons préciser des régies qui pourront valoir dans tels cas, nous devonsnbsp;avoir recours a une méthode, qui permette de déterminer le degrénbsp;de la perception des couleurs.
La meilleure détermination quantitative du daltonisme est, a notre avis, celle de donders, laquelle consiste dans la détermination denbsp;Tangle sous lequel des disques coloriés peuvent être reconnus surnbsp;fond noir.
En somme, cette méthode est en concordance avec notre méthode pour la détermination de Tacuité visuelle. Mais comme ici beaucoupnbsp;de circonstances interviennent, dont Tinfluence n’est point encorenbsp;précisée, on n’a pas encore réussi a indiquer, comme pour Tacuiténbsp;visuelle, un angle étalon. C’est pourquoi donders a propose de comparer les résultats de chaque détermination avec ceux que Ton obtientnbsp;en examinant une personne considérée comme normale quant a la perception des couleurs, toutes choses étant égales d’ailleurs.
Cette méthode quoiquo comparative présente Tavantage de donner une détermination quantitative. EIlo a surtout Tavantage que lesnbsp;cléments nécessaires a eet examen sont partout a notre portée. Lenbsp;papier a fleurs de toutes nuances est facile a obtenir, et la ou il feraitnbsp;défaut on pourrait se servir de riches couleurs des pétales de fleursnbsp;naturelles. On doit en former des petits carrés ou des disques denbsp;grandeur déterminée et les placer sur un fond noir. On cherchenbsp;alors la distance a laquelle ils sont reconnus par les divers observateurs.
L’examen devient plus objectif, quand on ne se contente pas de
‘138
-ocr page 143-demander rénumération de la couleur, mals que l’on donne en mains a l’observateur une série de disques analogues, afin qu’il les considèrenbsp;de pres sous un angle plus grand, et lui demande de designer Ie disquenbsp;correspondant a celui qu’il a vu a distance.
II m’a paru que cette méthode de détermination quantitative de la perception des couleurs n’a pas en général trouvó l’accueil, qu’anbsp;mon avis elle mérite.
C’est pourquoi je me permets d’entrer ici plus avant dans ce snjet, d’autant plus qu’il s’y présente des points d’interrogation, qui méri-tent bien une méditation plus approfondie.
Permettez-moi de discuter successivement quelques-unes de ces questions.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Bmploiera-t-on comme objets dans l’examen de perception desnbsp;couleurs des carrés coloriés ou bieii plutót des disques'i^
Mon expérience plaide pour Ie choix de disques. Quand on emploie des carrés, aux limites de la perception visuelle les points angulairesnbsp;deviennent d’abord invisibles et se présenten! alors sous l’aspect denbsp;cercles. De plus, les disques sont d’une fabrication bien facile. Différents instruments de forme cylindrique peuvent servir a eet effet.nbsp;J’ai pour cela eu recours a de petits trépans comme ceux que recom-niande bowman pour trépaner la cornée, de même a la sangsue arti-ficielle de heueteloxjpe. Mais des instruments plus grossiers peuventnbsp;être employés, par exemple la pince au moyen de laquelle les cor-donniers et les selliers percent dans Ie cuir des ouvertures circulaires.
On pourrait aussi faire des ouvertures dans une feuillc do papier noir, OU encore on peut prendre des diaphragines appropriés, et lesnbsp;appliquer sur des plans coloriés, mais par ce moyen on court facite-ruont Ie risque de faire apparaitre des ombres par les bords quclquenbsp;peu soulevés. Mieux vaut done coller les disques sur un fond noir.nbsp;Donders recommande pour eet emploi du velours noir mat.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Un deuxieme point, d’une plus ample portée, est celui-ei: pournbsp;enregristrer l’angle limite sous lequel on distingue les disques,nbsp;adoptera-t-on pour type Ie rayon „K” du disque ou bien son carré
En d’autres termes, toutes choses égales d’ailleurs, désignera-t-on la distance a laquelle on reconnait les disques au moyen de la formule L =: rf/D, OU au moyen de la formule K —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?
Donders arrivait a la conclusion que Ie plus simple est de s’en tenir a la formule L—djD^ et de se rap()eler do temps que L = 1/ 7;nbsp;(donders Archiv, f. Ophth. 23, 1877, S. 282).
Déja au Congres précédent on a eftleuré ce sujet et ailleurs aussi nous avons eu 1’occasion d’exprimer nos vues la dessus (bowman’snbsp;Lecture 189(1, Vol. 16 of Ophth. Soc. „Transaclions”. Le cóté pratiquenbsp;de cette question me parait si important, que j’aime a vous demandernbsp;la permission de revenir ici sur ce sujet.
D’après moi, la question est absolument la même dans les deux
139
-ocr page 144-cas: qu’il s’agisse de déterminer l’acuité visuelle ou bien de determiner la perception des couleurs.
Quant a la determination dc Tacuité visuelle, la question a déja été mise a Tordre du jour par vieroedt en 1860. II s’empressait denbsp;démontrer, que ce n’est pas Ie diamètre mais la surface, qu’il fau-drait prendre comme base de l’expression de l’acuité visuelle.
En effet, sur Ie terrain théorique il y a beaucoup a alléguer en faveur de cette these. Dans certaines observations la mesure de lanbsp;superficie est même infaillible. Si nous comparons par exemple desnbsp;carrés de 6 sur 6, a des rectangles de 4 sur 9, la surface est 36 desnbsp;deux cótés; et, de fait, dans certains limites, la netteté avec laquellenbsp;on les voit en distance, est dans ce cas égale pour les deux, en cenbsp;qu’il concerne également la couleur et la forme. Forme et couleurnbsp;sont aussi nettement appréciées pour ces quadrillatères équilatérauxnbsp;que pour ces quadrilatères oblongs, autant que la surface est égalenbsp;pour les deux.
Dans Ie recherche de la proportion entre Ie degré d’éclairagc et Ie pouvoir visuel, on aura problablement a tenir note de la surface.nbsp;Oependant on doit au contraire aussi se rappeler a ce propos quenbsp;la mesure de la surface de 1’image rétinienne ne s’accroit pas ennbsp;proportion exacte de sa grandeur, car, a partir du centre, la rétinenbsp;décroit en valeur fonctionnelle.
Puis nous avons aussi a faire remarquer qu’une partie de l’examen de la vue repose sur les mouvements de l’oeil, et ici on a certaine-ment affaire aux valeurs linéaires.
II n’y a done pas une raison peremptoire pour que chaque résultat obtenu soit rapporto aux mesures des surfaces; et ne l’oublions pas,nbsp;pour toute determination, aussi bien de l’acuitó de la vue que de lanbsp;perception des couleurs, la mesure de l’angle visuel se lit en valeurnbsp;linéaire et ce n’est que par Ie calcul, qu’on trouve la valeur dunbsp;carré.
Dans toute experience, quelle qu’elle soit, il est preferable de noter immédiatement Ie résultat de 1’observation, paree que tout changement peut donner lieu a des fautes et a des oublis, et en mêmenbsp;temps cela rend Ie controle plus difficile.
C’est pourquoi dans la pratique, comme aussi dans les prescriptions de l’examen, aussi bien de l’acuité de la vue que de la perceptionnbsp;dos couleurs, nous continuerons a nous servir des mesures linéairesnbsp;et a lire et a inscire dID, en nous souvenant que nous pouvons tou-jours trouver facilement d'^fD^.
Afin de rendre ma demonstration plus claire, je donne ici la repré-sentation graphique de deux observations de l’accroissement de l’a-cuité de la vue par 1’augmentation du degré d’éclairage. Dans les diagrammes n®. 1 et 3 Tordinate indique Ie degré de la vision ennbsp;valeur linéaire, tandis que dans les diagrammes 2 et 4 la vision est indi-quée en valeur quadratique.
140
-ocr page 145- -ocr page 146-Les lignes a représentent une serie d’observations du Docteur laan; les lignes h de même une serie du Docteur piekema; experiences après adaptation pour l’obscurité.
Les diagrammes 3 et 4 représentent une partie des mêmes observations que 1 et 2, mais a une échelle 30 fois plus grande.
Le degré de l’éclairage est exprimé en chandelles d’étalon.
II est évident que les valeurs de n”. 2 et 4 sont plus grandes; mais il est clair aussi que les sinuosités dans les lignes grapbiquesnbsp;liniaires et quadratiques sont correspondantes, ce qui n’est pas éton-nant, 1’une étant déduite de 1’autre.
3. Dans les examens relatives a la distance a laquelle un disque colorié de grandeur déterminée peut encore être reconnu on trouvenbsp;que l’individu examine, a 1’approche de l’extrême limit(! devient plusnbsp;lent dans ses declarations. Les expressions deviennent indécises;nbsp;tout d’abord il ne sait plus nommer les couleurs; il se penche unnbsp;peu en avant pour observer le disque sous un plus grand angle; ilnbsp;regarde et regarde encore jusqu’a ce que l’éclairage devienne parnbsp;hasard plus favorable pour un instant. Mais, même sans cela ilnbsp;acquiert plus de certitude en regardant longtemps, ce qui se produiranbsp;parfois par des mouvements des yeux. Par les déplacements rapidesnbsp;de l’oeil ou de l’objet on produit successivement le même etfet quenbsp;par l’agrandissement de l’image rétinienne; c’est a dire qu’un plusnbsp;grand nombre d’élémen s rétiniens sera mis au jeu.
Dans le daltonisme de naissance la diminution de la perception des couleurs s’étend a toute la rétine d’une maniére proportionnelle;nbsp;dans le daltonisme acquis elle se limite généralement a une partienbsp;du champ visuel. Ainsi l’amblyopie nicotinique est un daltonismenbsp;limité a la partie centrale de la rétine. Dans ces cas Ia personnenbsp;examinee ne reconnaitra les couleurs que lorsque le mouvement desnbsp;yeux en fera arriver l’image a la périphérie. II faut done dans desnbsp;examens minitieux prendre note du temps exigé pour remarquer etnbsp;reconnaitre les disques coloriés.
Déja dans la Conférence de 1895 a Amsterdam nous avons démontré que l’on peut éliminer cette complication en examinant les disquesnbsp;coloriés (soit a la lumière incidente, soit a la lumière réfractée), ennbsp;interposant de diaphragmes que l’on ouvre et referme plus ou moinsnbsp;rapidement. J’ai ici uu diaphragme a ouverture momentanée, commenbsp;les photographes en emploient, au moyen du quel on peut obtenirnbsp;une exposition de 1 a Vso de seconde.
Des que, par la brièveté du temps, les mouvements de l’oeil sont empêchés, on réduit a un degré moyen d’éclairage, la perceptibiliténbsp;jusqu’a ^/s pour l’oeil normal.
S’agit-il ici de I’influence de la durée de l’énergie fonctionnelle, comme dans le cas des images secondaires, ou est-ce une functionnbsp;d’échange entre les éléments nerveux voisins, qui agissent réciproque-ment par induction alternative ? Tout ga forme un champ de recherches tant cliniques que physiologiques.
142
-ocr page 147-4. Autant pour l’acuité de la vue (juc pour la perception des couleurs, l’intensité de l’éclairage a une grande importance. Avecnbsp;un faible éclairage la puissance visuelle augmente, aussi bien pournbsp;la couleur que pour la forme, avec 1’accroissement de l’intensité.
Pour tous deux il y a d’ailleurs une limite. D’apres Ie sujet des questions posées dans les Conférences précédentes, des expériencesnbsp;ont été faites depuis lors, a ma demande, par mes assistants, messieurs LAAN et PIEKEMA. Le résultat en a été que Ie maximum denbsp;reconnaissance de la forme est assez rapidement obtenu avec l’aug-mentation de l’éclairage. L’oeil est-il placé dans l’obscurité, cenbsp;maximum est déja obtenu par un éclairage de 30 bougies, tandisnbsp;qu’a la clarté du jour un éclairage de 50 bougies donne le maximumnbsp;de l’acuité visuelle.
Dans les expériences d’acuité visuelle, on a done a veiller a ce que l’éclairage atteigne une intensité de 30 a 50 bougies, se quinbsp;s’obtient facilement par un jour clair.
Pour la perception des couleurs on trouve en principe la même chose; mais la limite maxima est bien plus élévée. Par une fortenbsp;intensité l’action de la lumière blanche, qui est liée a toute couleur,nbsp;(herinö’s weisse Valenz) prend une telle importance, que toutesnbsp;les couleurs se résolvent en blanc.
A des degrés moindres d’éclairage Ie minimum angle de perception augmente pen a peu par la diminution de la lumière. A une fortenbsp;intensité l’image rétinienne continue, par irradiation, a garder unenbsp;grandeur déterminée même sous le plus petit angle d’observation.
C’est ainsi que la couleur de certaines étoiles peut être reconnuc.
Ici aussi nous trouvons une preuve quo les questions pratiques se rattaclient nécessairement a des themes scientifiquos.
Pour le moment qu’il nous suffise, comme conclusion de ces con-sidérations, de recommander a ne pas négliger dans 1’examen du Daltonisme partiel la méthode quantitative de donders.
(Üvergeclrnkt uit het Ned. Tijdichrift voor Geneesh., Jaavg. 1897, 2de Deel).
143
-ocr page 148-Overgedrakt uit het Medisch Weekblad van Zaterdag 2 Juli 1898.
Prof. Dr. H. SNELLEN.
De operatieve behandeling van strabisme.
Bij de operatieve behandeling van het scheelzien staan tegenwoordig twee stroomingen tegenover elkander.
Eenerzijds willen sommige oogartsen, ter wille van gemak zoowel voor zich zelven als voornbsp;hunne patiënten, zooveel mogelijk zich bepalennbsp;tot de tenotomie, welke, hoewel met opofferingnbsp;van eenige zijdelingsche beweging van het oog,nbsp;in den regel, zoowel cosmetisch als functioneel,nbsp;een voldoend resultaat pleegt op te leveren.
Daartegenover zijn er, die, vooral op theore-tischen grondslag, ais absoluten eisch stellen, nimmer, zij het ook overmatige bewegelijkheidnbsp;van het oog op te offeren, waar zulks door eenenbsp;meer ingrijpende operatie kan worden behoudennbsp;of verkregen.
Als representant van laatstgenoemde meening staat bovenaan Dr. E. L a n d o 1 t, die in elknbsp;geval van eenvoudig hypemetropisch strabismenbsp;aanwijzing vindt om op beide oogen gelijktijdignbsp;den m. abducens te verkorten of naar voren tenbsp;hechten, al wordt daarbij een nabehandeling innbsp;bed en met verbinden van beide oogen, gedurendenbsp;acht a tien dagen, door hem noodig geacht.
144
-ocr page 149-Met het oog op deze verschillen van opvatting acht ik het niet ongelegen een overzicht te gevennbsp;van de geschiedenis dezer operatie en de eischen
te schetsen, die daarbij aan beide methoden
behooren te worden gesteld.
De operatieve behandeling van het scheelzien is nog betrekkelijk van jongen datum.
De eerste operatie is verricht door D i e f f e n-bach in 1839. op den 20='™ October des namiddags ten 3 ure.
Ik herhaal hier Dieffenbach’s opgave van datum en uur, omdat daaruit spreekt hetnbsp;gewicht, dat door hem aan deze proefnemingnbsp;werd gehecht. Door S t r o m e ij e r was denbsp;mogelijkheid betoogd en op het cadaver aangetoond. Maar het hier aangehaalde geval wasnbsp;de eerste operatie in vivo, die door duizendennbsp;en duizenden is gevolgd geworden.
»Ich gestehe« — zegt daarvan Dieffenbach — »dass das Gelingen dieser ersten Schieloperationnbsp;»die grösste wissenschaftliche Genugthuung war,nbsp;»welche mir jemals in meinem Leben zu Theilnbsp;»geworden ist.«
Maar Dieffenbach wist wel, dat nieuwe zaken tijd en ervaring vorderen, alvorens ze aannbsp;alle eischen zullen voldoen: Hij schrijft zelf innbsp;de voorrede van zijn werk: »nach dreissigJahrennbsp;»wird man vielleicht mitleidig auf diese und dernbsp;»Zeitgenossen ersten Versuche herabblicken«.
En inderdaad, zoo is het geworden. D i e f -fenbach's methode bestond daarin, dat hij de spier zelve doorsneed. Als onmiddellijk gevolg
i) Dieffenbach. Ueber das Schielen und die Hei-lung desselben durch die Operation. Berlin 1842, S. 22.
145
-ocr page 150-verkreeg hij cosmetisch een belangrijke verbetering; maar in de meerderheid der gevallen ontstond insufficientie van de doorgesneden spier veelal met toenemende afwijking van het oog innbsp;de tegengestelde richting xwobei des Auge ganznbsp;»der Macht des Opponenten Preis gegeben ist«.
• En weldra was hij er op bedacht »dies unglück-sliche, die Kunst auf das Höchste compromitti-»rende Ereigniss zu heben und die bitter Ge-staüschten wieder zu beglücken«.
Door Dieffenbach zelf, en nader door J ules Guérin en door A. yon Graefe, isnbsp;aangegeven, hoe in dit euvel kon worden voorzien. De »Guérin-v. Graefe«’sche operatienbsp;daartegen bestond in het los praepareeren vannbsp;de doorgesneden spier, terwijl dan de bulbusnbsp;binnenwaarts wordt gedraaid, en zóó wordt bevestigd gehouden door draden, die aan de peesnbsp;van den antagonist gehecht zijn en met pleis-terstroken over den neus worden bevestigd.
Vooral door v. Graefe werd aangetoond, hoe het nadeel der Dieffenbach’sche operatie kannbsp;worden ontgaan.
Indien men niet de spier doorsnijdt, maar de pees losmaakt, onmiddellijk aan de sclerotica,nbsp;dan verhinderen de verbindingen met de Tenon-sche kapsel, dat de aanhechting al te veel naarnbsp;achteren zal plaats vinden.
Alle wijzigingen van de Tenotomie, die zijn voorgesteld, stellen dezen eisch, dat de Tenonschenbsp;kapsel niet te veel zal worden losgemaakt.
Indien zulks wel het geval is, dan loopt men kans, hoewel in lichtere mate dan bij de Diefien-bach’sche operatie, de afwijking in tegengesteldennbsp;zin te zien ontstaan.
Er is wel geen oogarts, die veel tenotomiën verricht heeft, wien dit ongeval nooit is overkomen.
Want er is nog een tweede oorzaak, die hier schadelijk kan inwerken. Indien namelijk hetnbsp;weefsel rondom de pees te veel wordt gelaedeerd,nbsp;kan er adhaesieve ontsteking ontstaan, waardoornbsp;de pees meer achterwaarts of zelfs de spier aannbsp;het episclerale weefsel zal vastgehecht worden.nbsp;En het is de lengte van de spier, voor zooverrenbsp;deze zich vrij kan bewegen, die de functie vannbsp;de beweging bepaalt.
Naarmate de achterste aanhechting meer nabij of achter den aequator van den oogbol komt, zalnbsp;de bewegelijkheid meer worden beperkt. Zoo kannbsp;men door tenotomie verbetering van den standnbsp;van het oog verkrijgen; maar daarbij tevens eennbsp;insufficientie, die de aanleiding is geweest, datnbsp;sommigen de tenotomie geheel vervangen wensch-ten te zien door verkorting of naar voren hechtingnbsp;van den antagonist.
Bij deze laatste operatie is evenzeer de eisch te stellen, dat niet alléén de bulbus in de ver-eischte stelling moet gebracht worden; maar tevensnbsp;dat pees en spier zooveel mogelijk naar vorennbsp;aan de sclera zullen worden vastgehecht; waarbijnbsp;moet worden voorkomen dat er tevens, meernbsp;achterwaarts, ook aanhechtingen ontstaan.
Tal van wijzigingen zijn er voorgesteld om deze spierversterking te verkrijgen. Ze is onmisbaar in die gevallen waar, zooals boven aangeduid,nbsp;insufficientie was ontstaan. Maar ook is zulksnbsp;het geval, waar door aangeboren parese of doornbsp;gebrekkige ontwikkeling, een scheelzien bestaatnbsp;dat op insufficientie berust.
De verschillende methoden, die hier zijn aan-
147
-ocr page 152-gegeven zijn tot twee rubrieken te brengen: nbsp;nbsp;nbsp;i®,
waarbij de aanhechting van de spier meer naar voren wordt verplaatst (readjustment, Vorlagerung,nbsp;avancement) en 2®, waar de pees door uitsnijdingnbsp;van een gedeelte verkort wordt (Tenectomie).
Als type van de eerste geldt de methode van Critchett. Hij maakt de pees van de pareti-sche spier onmiddellijk van de sclera los, ennbsp;hecht die aan de conjunctiva bulbi, nabij dennbsp;corneaalrand. Om te voorkomen, dat hier inscheuring van de conjunctiva plaats hebbe, steektnbsp;Critchett de naald door een niet te smal gedeelte van de conjunctiva, en bindt dus eennbsp;plooi daarvan tot een bundel te zamen.
Dit voorkomt inderdaad het inscheuren van de conjunctiva. Maar het heeft een ander nadeel.nbsp;Men krijgt hier twee knoopen op elkander, waardoor het lastig wordt deze later te verwijderen.
In den laatsten tijd heb ik hieraan kunnen tegemoet komen, door den draad om de con-junctiva-plooi niet toe te knoopen, maar eenvoudig de naald tweemaal in dezelfde richtingnbsp;door te halen. In de zóó verkregen dubbele lusnbsp;ligt de bundel der conjunctiva stevig, en bij hetnbsp;uitnemen van de naald heeft men alleen éénnbsp;draad door te knippen, om de geheele lus losnbsp;te maken.
Aiideren weder hebben de zaak vereenvoudigd, door den naad niet tot de conjunctiva te bepalen,nbsp;maar de naald door het episcleraal weefsel ofnbsp;zelfs door de sclerotica te steken. Hier is nunbsp;van inscheuren van het weefsel geen sprakenbsp;meer, maar elke laesie van den wand van hetnbsp;oog is niet van gevaar ontbloot.
Bij al deze operatiën kan men ook een adhae-
148
-ocr page 153-sieve ontsteking van het episclerale weefsel zien ontstaan, waardoor het functionneerende deel vannbsp;de spier verkort wordt, zoodat men wèl den oogbol in de juiste stelling brengt, maar toch ooknbsp;een insufficientie van de beweging verkrijgt.
Schweigger heeft de verdienste het eerst doorgevoerd te hebben een methode, waarbij denbsp;pees eenvoudig ingekort wordt. Priestleynbsp;Smith heeft deze operatie verbeterd en vereenvoudigd, waarbij hij vooral beoogt om breedernbsp;aanhechting van pees of spier te voorkomen. Innbsp;het kort bestaat de operatie in de volgende acten:nbsp;Er wordt eene insnede gemaakt in de conjunctivanbsp;onder de pees, die verkort zal worden; dan ooknbsp;in de T e n o n'sche kapsel; nu schuift hij eennbsp;branche van een pincet met ressort onder denbsp;pees, terwijl dan bij sluiting van het pincet,nbsp;daarin pees. Ten o n’sche kapsel en conjunctivanbsp;zijn vervat. Nadat nu naden naar den eischnbsp;boven en onder het pincet zijn doorgestoken,nbsp;wordt al het weefsel dat tusschen het pincet isnbsp;gelegen weggeknipt. Door het toeknoopen dernbsp;draden komt wondvlakte tegen wondvlakte tenbsp;liggen, en van het omliggende weefsel is nietsnbsp;gekneusd, dan wat is weggesneden, zoodat bijnbsp;deze tenectomie de kans op adhaesieve ontsteking met aankleving van meer naar achter gelegen deelen van pees en spier afdoende zijnnbsp;voorkomen.
We zijn in de gelegenheid geweest herhaalde malen ons van de deugdelijkheid dezer aanwijzingen te overtuigen.
Alle operatiën tegen strabisme kunnen en moeten ondersteund worden door oefeningen, i° om insufficiënte spieren te versterken en 2° om door
149
-ocr page 154- -ocr page 155-»1
I
.1 ■• ‘ .â–
Dr. R. A. Re ddill (Tius; Das Scliieleii.
Von Dr. S. A. Eeddingius, Haag.
In der letzten Zeit hat sioh die Meinung, dass die bestellenden Begriffe vom Strabismus, sowohl convergens wie divergeus. nicht richtignbsp;sein können, immer inehr verbreitet. Die stiirkste Aeusserung warnbsp;wohl die von Parinaud im vorigen Jahre: »rEtude de la visionnbsp;binoculaire est a refaire sur des bases iiouvelles.*
Schon seit einigen Jahren babe ich mir das biuoculare Sehen nicht denken können ohne eine Divergenzinnervation, deren Charakternbsp;ich mir nicht als einen minderwerthigen, sondern als einen demnbsp;Charakter der Convergenzinnervation in Bedeutung ganz ebenbiirtigennbsp;vorstellte. Bei der sogenannten rolativen Accommodation und I'usionnbsp;z. B. betrachte ich die Aenderungen in der Divergenzinnervation als derennbsp;einzige Unsache.
Fiir die genaue Pracisirung der Bedeutung der Divergenzinnervation muss ich jedoch verweisen auf einc Monographie, die noch in diesemnbsp;Jahre erscheinen soil. Es will mir scheinen, dass ich auch abgesehennbsp;davon, dem Leser wenigstens meine Ideen iiber Strabismus deutlichnbsp;raachen kann.
Der Unterscliied zwischen den beiden Arten des Sehens, des iilteren monocularen und des in der Entwicklungsgeschichte spater bin-zugekommenen binocularen, liegt in dor Erscheinung von vier Fixations-innervationen, deren ich hier nur zwei zu nennen branche: die Conver-genz- und Divergenzinnervation. Erstere hat als psychisches Aequivalentnbsp;die Wahrnehmung von niilier bei, letztere diejenige von weiter ah.
Bei der binocularen Fixation sind sie immer beide da. und in normalem Zustand sogar in gleicher Intensitat. Dass doch eine Con-vergenzstellung der Augen erzielt wird, erkliirt sich aus der grosserennbsp;Kraft der Convergenzinnervation. Beide Innervationen kommen in sehrnbsp;kleinen Zeitabschnitten abwmchselnd zu Stande, so dass eine Schwingungnbsp;von sehr kleiner Amplitude der Foveola urn den Bildpunkt die eigent-liche binoculare Fixation ausmacht. Beide Innervationen entstehennbsp;eben aus diesen minimalen Verschiebungen der b'oveola, da sie ohnenbsp;sensorische Beize (ungleichnamige und gleichnamige Doppelbilder) nichtnbsp;da sein können.
152
-ocr page 157-Dr. E. A. Eedditigins: Das Schielen.
Bei moiioculai’er Fixation dienen dieselben Fixationsinnervationen. Hier kommen sie jedoch nicht abwech.selnd, sondern zugleich zu Stande,nbsp;in Folge ganz anderer sensorischer Reize (Zerstreuungskreise).nbsp;Eigentlicli sind sie hier ganz überflüssig; die Lateralinnervationennbsp;könnten eine genOgende monoculare Fixation wohl bewirken, und sonbsp;ist es in friiherer Zeit, ehe das binoculare Sehen entstanden war, auchnbsp;wohl gewesen.
Den typischen Strabismus divergens betrachte ich als einen Zurück-gang zum frttheren Zustande, als ein Symptom der Krankheit; Atropine des binocularcn Sehens.
Wo sowohl die centrale als die periphere Sehscharfe eines der Augen lur eine genaue binoculare Fixation ungeniigend ist, so dass dienbsp;binoculare Fixationsimicrvationen nicht mehr gebraucht werden kunnen,nbsp;wird sich die Atropine auch im motorischen Theil dieser Organenbsp;zeigen; die Augen werden nunmehr allein unter dem Einfluss dernbsp;Lateralinnervationen stehen, und die latente Ruhestellung (mit divergentennbsp;Cresichtslinienj wird manifest werden.
Da jedoch bei Sehschwache von einem der Augen auch der Rectus interims des besseren Auges infolge des Fehlens der gewohnlichennbsp;€onvergenziimervationen schwacher werden muss als in normalen Um-standen, da ausserdem nur dieses Auge für das Sehen der sich nasal-warts befindenden Gegenstiinden gebraucht werden kann, erfolgt einnbsp;mehr als normaler Gebrauch der darauf zielenden Lateralinnervation,nbsp;wodurch der Interiius seine normale Starke behalt. Aber diese Lateralinnervation wirkt auch auf den Externus des schlechten Auges undnbsp;itussert sich da als eine relative Hypertrophie dieses Muskels. Damitnbsp;entsteht eine Dislocation aus der Ruhestellung, die allmahlich manifestnbsp;werdend, auch im Schlafe und in der tiefen Narcose bcstehen bleibt.
Hier könnte man mir folgeuden Einw'urf maclien. Wenn ein langer bestellendes monoculares Sehen einen Strabismus divergens zurnbsp;Folge haben muss, warum besteht denn überhaupt em Strabismusnbsp;«onvergens, wobei doch auch nur monoculares Sehen vorkommt.
Sowie aus den uncoordinirten Augenbewegungeii der Neugeborenen hervorgeht, kann da von einem Reifsein der Function des binocularennbsp;Sehens nicht die Rede sein. In vielen Fallen zeigt sich diese Functionnbsp;•erst relativ spat und in einem Alter, das gewiss nicht so weit abliegtnbsp;von dem, worin die Mutter zuerst auf das convergente Schielen dernbsp;.Kinder aufmerksam wird.
153
-ocr page 158-Dr. R. A. Eeddingius: Das Solnelen.
Icli denke mir da eiiie Verspatung in der vollkommenen Ent-wickelung der Function und weil diese Function aus zwei yon einander ganz unabhiingigen Systemen (das der Convergenz und das der Divergenz)nbsp;besteht, kann es sein, dass die Entwicklung des einen mehr als die desnbsp;andern verzogert ist.
Wenn das Convergenzsystem etwas zuriick bleibt kann dadurcli nicht viel Storung entstehen, weil, so wie ich gesagt babe, seine Innervation kraftiger wirkt als die gleichgrosse Divergenzinnervation.nbsp;Hochstens konnte eine sogenannte Insufficienz der Convergenz entstehen,nbsp;und das binoculare Sehen ware dadurcli nicht gefiihrdet.
Bleibt jedocli das schwachere Divergenzsystem etwas zuriick, dann folgt auf die sensorischeii Reize der ungleiclinamigen Doppelbilder einenbsp;motorische Reaction, die nicht in zureichendem Grade von der anta-gonistischen Divergenz im Zaume gehalten wird : die binoculare Fixationnbsp;wil’d nicht zu Stande kommen.
Deshalb ist nach meiner Meinung das Wesen des Strabismus con-vergens im Anfang ein partiolles binoculares Sehen, eine Atrophie der Divergenz.
Besteht diese Schwache der Divergenz nicht zu lange, so kann eine spontane Genesung folgen, sowie man sie thatsachlich beobachtennbsp;kann, und die man nicht aus der Theorie von Donders erklaren kann.nbsp;Dauert jedoch diese Schwiiche der Divergenz einige Zeit, so wmrden innbsp;Folge des Niclitgebrauchs der Divergenzinnervation die Recti interninbsp;ein TJebergewdcht gewinnen über die Externi und so ward allniiililichnbsp;eine relative Hypertrophie der ersteren Muskel eine Dislocation dernbsp;Ruliestellung nach innen zur Folge haben.
Wenn beide Augen gleicli sehtiichtig sind, besteht immer ein Strabismus alternans. 1st jedoch das eine Auge schlecht, dann wirdnbsp;nur das andere gehraucht werden, auch t'iir das Sehen temporalwartsnbsp;gelegener Gegenstande, die beim Strabismus convergens alternans immernbsp;vom ungleichnamigeii Auge gesehen warden. Daraus geht ein grösserernbsp;Gebrauch der betreffenden Lateralinnervation hervor, der wieder einenbsp;relative Hypertrophie des Rectus externus des sehenden und eine desnbsp;Rectus internus des scliielenden Auges zur Folge hat.
Ich sagte, dass im Anfang der Strabismus convergens ein partielles binoculares Sehen sei. Spater atrophirt bei diesen Patiënten auch dasnbsp;Convergenzsystem und es entsteht eine immer betrachtlicher werdeiide
154
-ocr page 159-Dr. E. A. Reddingius; Das Schielcn.
Convergenzparese. Im Grunde ist dann dei' Strabismus convergens iiicht mehr von dem Strabismus divergens verschieden, nur die secun-dar entstandenen Muskelveranderungen haben sich grösstentlieils be-hauptet.
Nacli Sch weigge r sind in 66 der Falie die Patiënten init Strabismus convergens liypermetrop. Wenn icli bedenke, dass die Hyper-metropen aucli in anderen Bezieliungen Augen und damit wahrscbein-lich aucb ein Senwerkzeug besitzen, das eine vollkoramene Entwicklung nicht erreicht hat, kann mich diese grossere Frequenz bei Hyper-metropen nicht wunder nehmen.
Ich gebe zu, dass eine lang genug bestellende Accommodations-parese auch einen Strabismus convergens verursachen k ö n n t e. Diese wiirde sciaskopisch zu constatiren sein, und soviet ich weiss, ist dasnbsp;nicht der Fall.
Dass, wie Donders dachte, die bei Hypermetropen nöthige hohere Accommodationseinspannung den Strabismus convergens veranlasseiinbsp;könnte, glaube ich nicht, weil der sich so leicht anpassende Ciliarmuskelnbsp;bei sehr jungen Individuen, mit ihrem Accommodationsgebiet von un-gefahr 20 D., die wenigen Dioptrien der Hypermetropie leicht bewiil-tigen kann. Ein Hilfsinoment kann es jedoeh sein.
Da die ausgiebigen Lateralinnervationen, sowie in normalen Fallen auch bei Strabismus divergens und convergens vielfach durch einenbsp;Kopfbewegung theilweise uimöthig gemacht werden, folgt im Falie vonnbsp;Strabismus divergens eine habituelle schiefe Kopfhaltungnbsp;nach der Seite des schielenden, im Falie von Strabismus convergensnbsp;eine nach der Seite des sehenden Auges.
Haag, 24. August 1897.
155
-ocr page 160-W. EINTHOVEN. it 22 Textfiguren.)
I N H A L T.
Einleitung. — Verschiedene optische Tauschungen und ihre Erklarung.— Die Grosse der durch das M ü 11 e r-L y e r'sclie Paradoxon verursachtennbsp;oplischen Tiiuschung. — Indirecte Sehseharfe. — Die Grosse der durchnbsp;das P o g g e 11 d o r f f’sche Paradoxon erzeugten Tauschung. — Schluss-betrachtungen. — Anhang I. — Anhang II. — Anhang III.
Einleitüïtg.
Die geometriscb-optisehen Tauschungen, wobei man zwei gleiche Abstande ungleich, gerade Linien gebrochen, paral-lele Linien nicht parallel u, s. w. zu sehen glaubt, sind vonnbsp;vielen Porschern untersucht und erklart worden. Bei nahezunbsp;allen bis jetzt gegebenen Erklarungen hat man psychischenbsp;Erscheinungen in den Vordergrund gestellt. In der Regelnbsp;ist man jedoch erst dann berechtigt, die Psyche zur Hülfe
134
zu rufen, wenn eine einfache physische oder physiologische Erklarung auf Schwierigkeiten stösst.
Hier moge ein physiologisches Moment erörtert werden, das beim Verursachen der erwahnten optischen Tauschungennbsp;wabrscheinlich eine wichtige Holle spielt, wahrend es doch,nbsp;für soweit ich aus der ziemlich umfangreichen Literatur innbsp;Erfahrung bringen konnte, von keinem der Forscher aufnbsp;diesem Gehiete erwahnt wird.
Wenn man eine Figur betrachtet, wird davon in einem und demselben Augenblicke nur ein kleiner Theil deutlichnbsp;wabrgenommen, und zwar derjenige Theil, der im Centrumnbsp;der Retina abgebildet wird. Die übrigen Punkte und Liniennbsp;fallen auf die Netzhautperipherie und werden undeutlichnbsp;gesehen. Lasst man den Bliek über die Figur bin- undnbsp;hergehen, so wird man zwar alle einzelnen Theile hinternbsp;einander scharf wahrnehmen können, aber doch auf keinenbsp;andere Weise, als jedes Mal ein einzelnes Theilchen in einemnbsp;einzelnen Zeitpunkte. In demselben Zeitpunkte muss mannbsp;nothwendig dienbsp;ganze übrige Figurnbsp;undeutlich sehen.
Und weil man sich bei der Ortsbestim-mung einer undeutlich wahrge-nommenen Figurnbsp;durch den Schwerpunkt ihres Netzhautbildes führen lasst,nbsp;wird es möglich, dass Figuren oder Figurtheile von be-stimmter Form beim indirecten Sehen verschoben erschei-nen. Eclautern wAi' dies mit einem Beispiele.
Im M ü 11 e r-L y e r’schen Paradoxen, siehe Fig. 1, scheint von den gleich langen Linien AB und BC die letztere dienbsp;langere zu sein. Fixirt man den Mittelpunkt B, so werden
-ocr page 162-135
die Enden bei A und C indirect gesehen, also unseharf wahrgenommen. Man projectirt das Ende A dem Schwer-punkte des Netzhautbildes gemass mehr nach B hin, dasnbsp;Ende C dahingegen mehr von B weg. AB wird also ver-kürzt, BC yerlangert erscheinen. Fixirt man einen andernnbsp;Punkt, z. B. C,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fig. 2.
so müssen A und B undeutlich gesehen werden,nbsp;wiihrend diesnbsp;ebensowohl fürnbsp;B und C zutrilFt,nbsp;sobald man Anbsp;fixirt, und wohinnbsp;man auch dasnbsp;Auge richtet,nbsp;immer muss dernbsp;Erfolg derselbenbsp;bleiben:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;AB
scheinbar BC gegeniiber ver-kürzt.
Der Eindruck, welchen einenbsp;unseharf wahr-genommene Pi-gur auf unsnbsp;machen muss, kann plastisch vorgestelltj werden, indem mannbsp;sie in Zerstreuungskreisen abbildet.
Obenstehende Figur 2 stellt eine Müller-Lye r’sche Zeichnung i) dar, welche in allmalig wachsenden Zerstreuungs-
1) Die Anfertigung von Phologrammen einer linearen Zeichnung in
kreisen photographirt ist. Man sieht, wie die optische Tau-schung, welche bei der Betrachtung der obersten, scharf abgebildeten Zeichnung zum Vorschein tritt, allmalig zurnbsp;Wirklichkeit wird. Der Scbwerpunkt der Zerstreuungsfigurnbsp;bei A nahert sich in Wirklichkeit dem Scbwerpunkt dernbsp;Zerstreuungsfigur bei B, wahrend das ebenfalls in Zer-streuungskreisen abgebildete Ende C sich von B entfernt.
Diese plastische Vorstellung soli aber nicht mit der Er-klarung selbst verwechselt werden. Die Erklarung tragt nur der verminderten Sehscharfe in der Netzhautperipherienbsp;Rechnung, wahrend die Frage, welchen Ursachen dieselbenbsp;zugeschrieben werden muss, noch einer besonderen Unter-suchung bedarf.
Als erste Ursache für die erwahnte Verminderung der Sehscharfe muss die geringere Netzhautempfindlichkeit be-zeichnet werden, aber zweitens darf man nicht vergessen,nbsp;dass auch die Bilder selbst in der Netzhautperipherie diifus
Zerslreuungskreisen bielet keine Schwierigkeiten dar. Einige Figuren geben schonere Bilder, wenn sie aus schwarzen Linien auf weissena Grunde besteken, andere, wenn sie umgekehrt aus weissen Linien auf schwarzemnbsp;Grunde zusammengesetzt sind. Das muss wohl erklart werden durch dienbsp;Verschiedenheit der relativen Empfmdlichkeit einer photograpbischen Plattenbsp;für Licht von wechselnder Intensitat.
Wünscht man eine scharfe lineare Zeichnung behufs eines Auditoriums in Zerslreuungskreisen auf einen Schirm zu projectiren, so trage mannbsp;dafur Sorge, dass jeder Punkt der Zeichnung eine gteichmassig beleuchtetenbsp;kreisfprmige Zerstreuungsfigur bildet. Ich warf dazu ein scharfes Bild desnbsp;Lichtbrunnens — des Kraters einer Bogenlampe Oder der glühenden Seilenbsp;eines Kalklichtes — auf ein photographisches Objectiv, miltelst welchemnbsp;wieder ein scharfes Bild der Zeichnung auf den Schirm projectirt wurde.nbsp;Nahe am Objectiv befand sich ein Irisdiaphragma, das ein ziemlich gleich-miissig beleuchtetes, kreisförmiges Stück aus dem Bilde des Lichtbrunnensnbsp;scbnitt. Urn das Bild auf dem Scliirme in allmalig wachsenden Zerstreuungs-kreisen erscheinen zu lassen, wird das Objectiv durch gewohnliche Linsennbsp;aus einer Brillendose verstarkt Oder abgeschwacht.
-ocr page 164-Bind. Und insofera die auf der Ifetzhaut vorhandenen Zer-streuungskreise zur Erzeugung der optischen Tauschungen beitragen, kommt unsere plastische Vorstellung mit dernbsp;Wirklichkeit uberein ').
Yerweilen wir erst noch bei dein M ü 11 e r-L y e r’schen Paradoxen und den Erklarungen, welche verschiedene For-scher davon gegeben haben.
Nach Miiller-Lyer selbst wiirde die Ursache fiir eine Anzahl optischer Tauschungen, auch fiir die nach ihm ge-nannten, in zwei „Trugprincipien”, Contrast und Con-fluxion gelegen sein. Die Contrasterscheinungen aufnbsp;manchem Gebiete sind schon lange bekannt, wie Contrastnbsp;zu Folge von Reizen verschiedener Intensitat und verschie-dener Qualitat, und auch Contrast bei Raumempfindungen.nbsp;„Wenn nun,” sagt Miiller-Lyer^), „zwei psychophy-sische Processe, die von benachbarten Reizen ausgelöst werden,nbsp;sich gegenseitig beeinflussen, so lassen sich bezüglich dernbsp;Art, auf welche sie diesen Pinfluss auf einander ausiiben,nbsp;zwei Möglichkeiten denken: indem sie entweder in dernbsp;gleichen oder aber in der entgegengesetzen Richtung aufnbsp;einander wirken können.” Neben der Möglichkeit fiir dienbsp;Erzeugung von Contrast ist also die fiir die Erzeugung vonnbsp;Confluxion gegeben, und das nach Miiller-Lyer ge-nannte Paradoxen ware einfach ein Beispiel der letzteren.
Diese Beweisfiihrung, mag sie auch viel Ansprechendes
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber die reelle Bildverschiebung auf der Netzhaut, welche durchnbsp;Refractionsmangel in Verbindung mit der Stelle des Knotenpunktes undnbsp;der Pupillenflache erzeugt wird, siehe die Schlussbetrachtungen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zeitschr. f. Psychol, u. Physiol, der Sinnesorgane. Bd. 9 S. 3. Siehenbsp;auch 2. Artikel Bd. 10 S. 421—431.
-ocr page 165-haben, befriedigt jedocb nicbt, weil man ja sowobl fiir die Erzeugung von Contrast wie für Confluxion nocb besonderenbsp;Erklarungen verlangt. Es gibt einige Contrasterscbeinungen,nbsp;welcbe tbatsacblicb auf ganz befriedigende Weise zur Auf-klarung gelangt sind, wie z. B. der successive Parbencon-trast, der weder für die Young-Helmbolt z’scbe nocbnbsp;für die Herin g’scbe Parbentbeorie Scbwierigkeit dar-bietet. Viele andere Contrasterscbeinungen sind aber nocbnbsp;ganz und gar nicbt erklart, und am wenigsten kann mannbsp;sich begnügen mit dem Versucbe, eine grosse Anzahl op-tischer Tauscbungen einfach dem Contraste und der Confluxion zuzuschreiben, wenn dabei obne irgendwelche naherenbsp;Erlauterung entweder das eine oder das andere Moment innbsp;den Vordergrund gerückt wird ').
Andere Tbeorieen für die Erklarung der optischen Tau-schung sind von Auerbach, Brentano, Lipps, Wundt, Delboeuf und H e y m a n s gegeben worden ^). Die A u e r b a c b’sche beruht darauf, dass man sichnbsp;zwischen den Schenkeln der Pigur parallel den Vergleichs-linien eine Anzabl anderer Linien denkt, welcbe zur Be-stimmung unseres Urtheils über die relative Lange dernbsp;Vergleichslinien das Ihrige beitragen. Brentano meintenbsp;die Erscheinung zu der Ueberschatzung van scharfen Winkelnnbsp;zurückbringen zu können, aber beide Tbeorieen sind vonnbsp;Lipps und Heymans genügend widerlegt worden ®).
t) Die Worte M ü I Ie r - L y e r’s — a. a. O. Bd. 9 S. quot;15 —, dass Ex-tensionen, wenn sie parallel laufen, in Confluxion treten, und wenn sie in entgegengesetzter Richtung liegen oder senkrecht zu einander stehen, con-trasliren, sind keine Erlauterung, sondern bilden nur den Versuch, dienbsp;besonderen Urastande anzudeuten, unter welchen das eine Mal Contrast,nbsp;das andere Mal Confluxion erzeugt wird.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Siehe die Literaturangaben in M ü 11 e r - L y e r a. a. O. Bd. 9 S. 16 undnbsp;Heymans, Zeitschr. f. Psychol, und Physiol, der Sinnesorgane Bd. 9 S. 221 ƒ.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Siehe Heymans a. a. O. S. 236—242.
-ocr page 166-Die Theorieen von Lipps, Wundt, Delboeuf und H e y in a n 8 beruhen alle auf dem Einfluss unwill-kürlicher, erzwungener Augenbewegungen, oder — fallsnbsp;diese nicbt selbst ausgefiihrt werden — associirter Bewe-gungsYorstellungen. Sie sind meiner Meinung nach nichtnbsp;im Stande, auf einfacbe und geniigende Weise die Resultatenbsp;vieler Messungen zu erklaren, welche von H e y m a n snbsp;mit Hülfe von abgeanderten Miiller-Lye r’schen Figurennbsp;gemacbt worden sind. Anstatt der geraden setzte er Zick-zacklinien in die Figur, — nach den Schenkelenden zognbsp;er in versehiedener Richtung ueue Linien — die Schenkelnbsp;selbst ersetzte er durch gabelförmige Figuren, durch Kreis-bogen, durch Strahlenbiindel u. s. w. Namentlich die Para-doxa mit den gabelförmigen Figuren und den Kreisbogen,
welche ebenso wie die iibrigen modificirten Zeichnungen leicht mit der von uns entwickelten Hypothese in Ueber-einstimmung gebracht werden können, bieten meines Erach-tens den Bewegungstheorieen Schwierigkeiten dar. Wahrendnbsp;wir im letzten Capitel diese Theorieen naher erörtern, be-
-ocr page 167-140
trachten wir jetzt einige andere geometrisch-optische Tau-schungen, von denen eine grosse Anzahl mit Hülfe der von uns entwickelten Hypothese erlautert werden kann.
Es ist eine bekannte Erscheinung, dass eine spitze Eigur kürzer gesehen wird als eine ebenso lange, flach begrenzte.nbsp;In Fig. 3 A ist die horizontale Seite des Rechteckes a hnbsp;ebenso lang wie die grosse Diagonale der Rautea,6i. Diesenbsp;letztere scheint aber kürzer zu sein, weil der Schwerpunktnbsp;des indirect, also undeutlich wahrgenommenen Endes a,nbsp;eine Strecke weit nach der Mitte der Eaute hin verschobennbsp;wird, wahrend das Ende a in a bleibt. Dasselbe tritlt resp.nbsp;für èj und h zu. In Fig. 3 B findet man diese Ansicht mitnbsp;Hülfe von Zerstreunngskreisen plastisch vorgestellt: dienbsp;Tauschung ist hier wieder zur Wirklichkeit geworden.
Eine andere, schon langst bekannte und von hervorra-genden Forschern, Herin g, Kundt, Aubert, Lotze, Volkmann, Helmholtz, Wundt, naher unter-suchte optische Tauschung ') ist diejenige, welche erzeugt wirdnbsp;durch die Vergleichung eines auf dem Papier weiss gelassenennbsp;Raumes mit einem zweiten gleich grossen Raume, in welchennbsp;eine Anzahl von Punkten oder Linien hinein gezeichnet ist.
H e r i n g und Kundt nehmen an, dass vom Auge eine einfache Distanz „nach der Sehne” geschatzt wird, „dienbsp;dem Gesichtswinkel der Distanz im Auge zugehört” ^). Dienbsp;rechte Halfte der Fig. 4 A besteht aus einer Anzahl ein-facher Distanzen 5 sie wird darum nach der Summe dernbsp;zugehörigen Sehnen geschatzt, welche grosser ist als die
1) nbsp;nbsp;nbsp;Siehe die Literatur in Aubert, Physiologie der Netzhaut, S. 264nbsp;bis 268, Bresléu 1865. Weiter noch Helmholtz, Handbiich d. physiol.nbsp;Optik, 2. Aufl. S. 705; Wundt, Grundzüge der physiol. Psychol. 2. Aufl.nbsp;Bd. 2 S. 100—104, 1880 und Bering in Hermann’s Handbuch dernbsp;Physiol. Bd. 3, H. 1, S. 554.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Aubert a. a. O. S. 265.
-ocr page 168-141
einzige Sehne der linken Pigurhalfte. A u b e r t beweist jedoch, dass die nach dieser Hypothese bereehneten Unter-schiede viel geringer sind als die wirklich wahrgenommenen.nbsp;Er schliesst sich der psychischen Erkl irung V o 1 k in a n n’snbsp;u. L 0 t z e’s an, „dass eine Summe extensiver Reize eine in-tensivereEm-pfindung desnbsp;Rauinlichennbsp;hervorbringe, .nbsp;als e i n ex-tensiver Reiz,nbsp;welcher jenernbsp;Summe gleichnbsp;ist” i).
Helmholtz vertritt dienbsp;Ansicht, dienbsp;Tauschungnbsp;sei eine Con-trasterschei-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hering’s Paradoxen.
nung: „dass deutlich zu erkennende Unterschiede bei alien Sinneswahrnemungen grosser erscheinen als undeutlich zunbsp;erkennende Unterschiede von gleicher objectiver Grosse.nbsp;Eine erste Eolge davon ist, dass wir eine getheilte Raum-grösse leicht fiir grosser halten als eine ungetheilte, wellnbsp;die directe Wahrnehmung der Theile uns deutlicher erkennennbsp;lasst, dass die betreffende Grosse so viele und so grossenbsp;Theile enthalte, als wenn die Theile nicht erkennbar abge-zeichnet sind” 2).
Wundt versucht nahezu alle geometrisch-optischen Tiiu-
t) a. a. 0. S. 268. 2) a. a. 0. S. 705.
-ocr page 169-142
schungen durch die Innervationsempfindung bei den Augen-bewegungen zu erklaren. Er erwahnt, dass es anstrengender sein muss, eine gerade Linie fixirend zu verfolgen, alsnbsp;dieselbe Distanz mit freiem Bliek zu durcbeilen. 1st stattnbsp;der Fixationslinie eine Reihe discreter Fixationspunkte ge-geben, so wird die ganze Bewegung gleichsam in einenbsp;Anzahl kleiner Bewegungsanstösse getrennt. Ünd eine solchenbsp;stossweise Bewegung würde wieder anstrengender sein alsnbsp;die continuirlich fixirende Bewegung des Blicks ’).
Die Ton uns selbst entwickelte Hypothese erklart die Tauschung unseres Erachtens einfacher. IJm nicht in Wie-derholungen zu verfallen, weisen wir nur auf Fig. 4 B hin,
Fig. 5.
welche, in Zerstreuungskreisen abgebildet, unsere Ansicht graphisch darstellt.
Die optische Tauschung der Fig. 4 kommt mit vielen anderen Paradoxa überein, von welchen wir in Fig. 5 einnbsp;einziges Beispiel geben. Wiihrend die Linien bei A einnbsp;reines Viereck einschliessen, erscheint die horizontale Seitenbsp;grosser als die verticale. In B ist die Tauschung wiedernbsp;zur Wirklichkeit geworden.
Ij a.a. o. S. 103 ii. 104.
-ocr page 170-Eines der am haufigsten erörteten Paradoxa ist in unten-stehender Pigur 6 A abgebildet.
Die dunne, schrage Linie, Nebenlinie, welche den dicken, verticalen Streifen, Hauptlinie, schneidet, scheintnbsp;gebrochen zu sein, wahrend doch die beiden sie zusammen-setzenden Theile in Wirklichkeit genau eine Gerade darstellen.
Die Erklarungen, welche die verschiedenen Porscher von dieser Tauschung gegeben haben, kommen mit denjenigennbsp;der vorigen Figuren überein:nbsp;die Sehnentheorie von Keringnbsp;und K u n d t, die Innervations-empfindung bei den Augenbewe-gungen von Wundt, wahrendnbsp;Helmholtz seine oben er-wahnte Regel in Anwendungnbsp;bringt, dass eine deutlich abge-grenzte Raumgrösse — hier dernbsp;spitze Winkel — bei der Ver-gleichung mit einer wenigernbsp;deutlich abgegrenzten — hiernbsp;dem stumpfen Winkel — zunbsp;gross erscheint; wir batten alsonbsp;hier wieder eine Art Contrast-erscheinung ’). Durch Contrastnbsp;im gewöhnlichen Sinne des Wortes kann die Erscheinung
t) Für eine ausführliche Literaturangabe vervveisen wir nach Bur-m es ter, Zeitschr. f. Psych, u. Physiol, der Sinne.sorgane Bd. 12 S. .'ISh f. 1896. Von V ol k m a n n, H er i n g (H e r m a n n's Handbuch d. Physiol.nbsp;Bd. 3 H. I S. 580), Guye (Handelingen v. h. 4e Nederl. Nat. en Geneesk.nbsp;congres BI. 236 1893) wird noch die folgende Ansicht naher erörtert. Wirnbsp;sind im tiiglichen Leben durch rechtwinkelige Gegenstiinde umgeben, welchenbsp;rneistentheils perspectivisch gesehen und auf die Netzhaut rait spitzen oder
-ocr page 171-jedoch nicht erklart werden, weil hierdurch, wie W u n d t') richtig bemerkt, kleinere Raumgrössen bei der Vergleichungnbsp;mit grosseren relativ immer zu klein erscheinen müssten,nbsp;was gerade das Gegentheil ist von demjenigen, was wirnbsp;im P o g g e n d o r f fschen Paradoxon beobachten können.nbsp;Helmholtz führt jedoeh noch ein anderes Moment an,nbsp;das er, insofern es mir bekannt ist, nur zur Erklarung dernbsp;P o g g e n d o r f fschen Pigur in Anwendung gebracht bat:nbsp;die Irradiation. Nach einer ausführlichen Beschreibung dernbsp;Tauschung und ihrer Veranderungen bei einigen Abande-rungen der Pigur schliesst er: „Es sind dies nun geradenbsp;die Brscheinungen, welche in diesein Palle die Irradiationnbsp;hervorbringen muss . .. Nahe dem Scheitel der beiden spitzennbsp;Winkel treffen die Zerstreuungskreise der beiden schwarzennbsp;Linien zusammen und verstarken sich gegenseitig; dadurchnbsp;rückt das Maximum des Dunkels in dem Netzbautbilde dernbsp;schmalen Linie dem breiten Streifen naher, und sie erscheintnbsp;gegen diesen hingelenkt” 2).
Diese Auseinandersetzung stimmt volkommen zu unserer Theorie, allein mit diesem Unterschiede, dass, wo Helmholtz auf Irradiation hinweist, wir die Ursache in dernbsp;geringen peripheren Sehscharfe sucben.
Eine grosse Bedeutung kann der Irradiation nicht beige-messen werden, wie von W u n d t *) bemerkt wird, der den Betrag der optischen Tauschung ungefiihr gleich gross findet,nbsp;wenn die breite verticale Linie durcb zwei dünne parallelenbsp;slumpfen Wiiikeln projecUrt werden. Hierdurcli ist die Gewohnheil ent-slanden, wirklich stumpfe und spitze Winkel enlweder gleichfalls für rechtenbsp;zu halten, oder überhaupt spitze Winkel zu gross, stumpfe zu klein zunbsp;schil tzen.
1) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. 107—108,
2) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. 707-708.
3) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. lOé. Siehe auch Burmester a. a. O.
-ocr page 172-Grenzlinien ersetzt wird, wahrend auch Helmholtz selbst zugibt, dass bei den grosser gezeichneten Figurennbsp;Irradiation kaum der einzige Grund ausmachen kann. Aus-serdem müsste unseres Erachtens bei Anwendung vonnbsp;mittelstarkem und namentlieh bei schwachem Lichte dienbsp;Wirkung der Irradiation bedeutend abnehmen.
Unsere Hypothese bat zur Erklarung der Tausehung bei den grossen Figuren mit breiter verticaler Linie keinenbsp;Schwierigkeit. 1st aber die Sehscharfe in der unmittelbarennbsp;Hahe der Hetzhautgrube schon so merklich geringer alsnbsp;im Centrum der Fovea selbst, dass dadurch auch die Tau-schung bei kleineren Figuren mit dünneren Linien undnbsp;Streifen erzeugt werden kann? leb möchte diese Fragenbsp;bejahend beantworten. Wir können sehr scharf entwedernbsp;den Scheitel des einen Winkels oder denjenigen des anderennbsp;in der Figur fixiren, und es ist scbwer anzunehmen, dassnbsp;wir den nicht fixirten Scheitel ebenso scharf wahrnemennbsp;würden als den fixirten. Auch weisen wir auf eine Unter-suchung W e r t h e i m’s hin ’), der die indirecte Sehscharfenbsp;bis nahe am Netzhautcentrum gemessen und gezeigt hat,nbsp;dass diesclbe erst ilusserst schnell, sodann allmalig lang-samer vom Centrum nach der Peripherie hin abnimmt. Innbsp;der von W e r t h e i m publicirten graphischen Darstellungnbsp;wird das Centrum als ein einziger Punkt abgebildet, welchemnbsp;das Maximum der Sehscharfe zuerkannt wird. Zum Schlussnbsp;bedenke man, dass die Zerstreuungskreise im Centrum selbst,nbsp;welche durch geringe Refractions- und Accommodations-fehler erzeugt werden können, das Ihrige beitragen mussen,nbsp;die Tausehung hervorzurufen.
In einem folgenden Capitel erörtern wir die Grosse der optischen Tausehung auch in den Pallen, wo Veranderungen
¦1) Zeitschf. ƒ. Psychol, u. Physiol, d. Sinnesorgane, Bd. 7 S. 183.
10
-ocr page 173-146
in der Figur angebracht werden; insbesondere wird dort die Untersuchung Burmester’s naher erwahnt werden.nbsp;Hier wünscben wir nur auf die Figuren 7 und 8 als Modification der Figur 6 hinzuweiseu.
Figur 7 bedarf kaum eiiier naheren Erlauterung. Die beiden verticalen Linien, welche durch eine schrage ge-
Fisf. 7.
schnitten werden, scheinen nicht parallel zu sein. Auf gleiche Weise wie bei Figur 6 erscheinen die spitzen Winkel ver-grossert, die stumpfen verkleinert.
In der Z ö 11 n e r’schen Figur 8 w'erden die verticalen Hauptlinien, welche wieder nicht parallel erscheinen, jedenbsp;durch eine Anzahl von Nehenlinien geschnitten. Das machtnbsp;die Erklarung etwas verwickelter. Fixirt man einen will-kürlichen Punkt der Figur, so werden die am nachstennbsp;stehenden Stüeke der verticalen Linien nach unserer Hypothese unparallel erscheinen müssen. Die scheinbaren Nei-gungen dieser Stiicke bestimmen unser Urtheil, dass jedenbsp;der Hauptlinien in ihrer ganzen Lange nach derseiben
-ocr page 174-Fig. 8.
RichtuDg abweiche, wahrend unsere falsche Vorstellung durch die weiter stehenden Theile, welche einen zu un-deutlichen Eindruck machen, nicht ge-niigend corrigirt wird. Wenn man dennbsp;Bliek liber die Figur hin- und hergehennbsp;liisst, muss man jedes Mai in der Niihenbsp;des Fixationspunktes andere Stücke dernbsp;Hauptlinien im selben Sinne unparallelnbsp;sehen, wodurch der Eindruck des Nicht-parallelseins bedeutend verstarkt werdennbsp;muss. Dies geschieht auch wirklich. Dienbsp;Erscheinung wird schon von Helmholtz') erwahnt, der auch bemerkt, dassnbsp;bei momentaner Beleuchtung die Tauschungnbsp;entweder ganz schwindet, oder nur nochnbsp;in schwacherem Beste bestehen bleibt.
Z b 11 n e r’s P.ira-doxon.
Ich babe diese letztere Wahrnehmung insofern erbiirten können, dass die Tauschung für mieh bei momentaner Beleueh-tung auch verringert wird.
Der Einfluss der Blickbewegung kommt namentlich dann stark zum Vorschein, wenn man seinernbsp;Fixation mit einer Spitze zur Hiilfe kommt, welche mannbsp;langsam horizontal fiber die Figur hingleiten liisstquot;), wasnbsp;Alles mit unserer Hypothese im Einklang ist ®).
Weiter ist es leicht vcrstiindlich, dass man, um die Tauschung in Stand zu halten, die Hebenlinien nicht zu nahe an einander setzen darf, well ja die verticalen Stfieke, derennbsp;scheinbare Riebtungsveranderung die scheinbare Drehung
1) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 710.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Siehe Heltnholz S. 712.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Sielie auch iiber den Einfluss der Blickbewegung S. 175 dieser Ab-handlung.
-ocr page 175-148
der ganzen Ltnien zur Polge haben muss, zu kurz werden könnten. Wegen derselben Ursacbe scbwindet die Tauscbung,nbsp;wenn die Zeicbnungsebene um eine der Verbindungslinienbsp;beider Augen parallele Linie genügend rückwarts gedrchtnbsp;wird. Die ïfebenlinien bleiben dabei als ziemlicb lange Li-nien auf die Retina projectirt, wiibrend die Projectionennbsp;der Hauptlinien bedeutend verkürzt werden. Scbliesslicbnbsp;nabern sicb im Retinabilde die Nebenlinien j'eder Verticalenbsp;einander dermaassen, dass kaum einiger Zwiscbenraum übrignbsp;bleibt, wodurcb aucb die Ursacbe für die Tauscbung wegfallt.
Von einer Anzabl anderer bekannter geometriscb-optiscber Tauscbungen, welcbe mittelst unserer Hypothese erklartnbsp;werden können, erwahnen wir nur noch Pigur 9.
In Pig. 9 A scheint der um das Viereck gezogene Kreis aus vier gesonderten Bogen zu bestehen, welcbe starker als
die Kreislinie gekrümmt erscheinen, wahrend Pig. 9 JJ unsere Erklarungshypothese wieder graphisch darstellt. Die
-ocr page 176-149
Schwerpunkte der undeutlich wahrgenommenen Retinabilder, welche von jeder der vier Ecken gebildet werden, fallennbsp;innerhalb der mittleren Kreislinie.
Es fallt nicht schwer, von unserer Hypothese ausgehend,
ein neues Paradoxen auszudenken. Man sieht ein Beispiel in Eig. 10.
Die verticalen Linien von Eig. 10 A scheinen zu neigen, und Eig. 10 B stellt unsere Erklarungshypothese wiedernbsp;graphisch dar.
Fig. 11.
Wir schliessen dieses Capitel mit einem optischen Paradoxen, das bis jetzt nur in klei-nem Kreise bekannt war, und das zeigt, wie scheinbar reinnbsp;theoretische Eragen auf uner-wartete Weise eine directe praktische Bedeutung erlangen kennen.
lm Boerhave - Laboratorium zu Leiden ist die Wand des Treppenhauses an der Innen-seite mit Ziegeln ausgekleidet. Grrosse und kleine Ziegel
-ocr page 177-150
wechsela niit einander ab, wie in Pig. 11 abgebildet ist. Die grossen Ziegel sind mit einem schwarzen Rande, dienbsp;kleinen mit einem weissen Rande versehen, wie Pig. 12 J
zeigt. Obwohl die Ziegel sorgfaltig gelegt sind, machen sie
*
den unangenehmen Eindruck, kreuz und quer durch einander zu liegen. Wir weisen auf Pig. 12 B bin, welche
unsere Hypothese wieder graphisch darstellt. In B ist die Tiiuschung von A wieder zur Wirklichkeit geworden.
Um zu untersuchen, ob unsere Theorie zu der Grosse der optischen Tauschung stimmt, werden wir insbesonderenbsp;einige ausführliche und systematische Messungen zweiernbsp;Paradoxa naher behandeln, und zwar erstens die Messungennbsp;Heymans’') an der Müller-Lyer ’schen Pigur,nbsp;sodann diejenigen Burmester’s^) an der P o g g e n-dorff’schen Pigur.
1) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. Bd. 9 S. 221. Eiiie zweile Untersuchung von Heymans a. a.nbsp;O. Bd. 14 S. 101, betreffend die Paradoxa von Loeb und Zöllner wirdnbsp;in dem letzlen Capilel erörtert werden.
2) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O.
-ocr page 178-Weil H e y m a n s’ Messungen die Basis untentstehender Berechnung bilden, folgen wir ganz seiner Nomenclatur.
AB und -B C, siehe Fig. 13, werden Vergleichsli-n i e n genannt, die iibrigen Li-niendie S eh enkel der Figur.
Die Winkel,wel-che die Schenkel mit den Ver-gleichslinienma-
chen, und welche in einer selben Zeichnung alle gleich gross sind, heissen Sehenkelwinkel. Bei der Mes-sung der Grosse der optischen Tauschung wird die Zeich-nung in zwei Theile getheilt, ^ i? und i?,C, siehe Fig. 1311,nbsp;woven jeder auf einem besonderen Stuck Papier. B^G wirdnbsp;unter A B geschoben, sodass die beiden Vergleichsliniennbsp;eine Gerade bilden und die Form ABC Fig. 131 entsteht.nbsp;Indem man mehr oder weniger ansohiebt ’), kann man B Cnbsp;naeh Belieben kürzer oder langer machen ; B C wird darumnbsp;die variable, A B die constante Vergleichslinie genannt, welche letztere in der normalen MjiHer-L y e r’schen Figur 75 mm lang ist. Wenn BC scheinbarnbsp;ebenso lang gemaeht ist wie A B, wird die Grosse dernbsp;optischen Tauschung durch den wirklichen Unterschiednbsp;beider Linien gemessen.
In einer Beihe von bei vielen Individuen ausgeführten
1) Für nahere Einzelheilen siehe man Heymans a. a. 0.
-ocr page 179-152
Messungen untersuchte H e y m a n s erstens, welchen Ein-fluss die Grosse des Schenkelwinkels auf den Betrag der optischen Tauschung habe. Er wendete dabei 9 Figuren an.nbsp;Die constante Vergleicbslinie war jedes Mal 75 mm lang,nbsp;die Schenkel 20 mm, wiihrend die Scbenkelwinkel hinternbsp;einander 10°, 20°, 30°, 40°, 50°, 60°, 70°, 80° und 90° be-trugen. Das entscbeidende Resultat der Messungen lautet,nbsp;dass die Grosse der optiscben Tauscbung dem Cosinus desnbsp;Schenkelwinkels proportional ist.
Dies stimmt vollkommen zu der oben von uns entwickel-ten Hypothese; diese letztere gibt sogar mehr, weil sie zugleich das Mittel bietet, auch die absoluten Grossen dernbsp;optischen Tauschungen zu berechnen. Nimmt man an, dassnbsp;beim Fixiren von B, Fig. 1, die 20 mm langen Schenkelnbsp;der Figur im indirecten Sebfelde nicht mehr von den Ver-gleichslinien getrennt wahrgenommen werden'), und dassnbsp;man die Enden A und C im Schwerpunkt ihrer Zerstreu-ungskreise zu sehen meint, so wird A B um den Betragnbsp;von 1/2 X 20 cos ix verkürzt erscheinen mussen; « bezeichnetnbsp;den Scbenkelwinkel. B C erscheint um denselben Betragnbsp;verlangert, und der Unterschied zwischen A B und B C wirdnbsp;also 20 cos /X mm betragen.
Die folgende Tabelle kann zeigen, inwiefern die von uns berechneten Werthe mit den von Heymans wahrgenom-menen übereinstimmen.
1) Siehe hierüber das folgende Capitel: „Indirecte Sehscharfe”,
-ocr page 180-153
T a b e 11 e 1.
Schenkel- winkel (a) in Graden |
Grosse der optischen Tauschung in mm |
Unterschied zwischen dennbsp;berech netennbsp;u. den wahrge-nommenennbsp;Werthen | |
wahr- genommen |
berechncl | ||
10 |
J8,2 |
19,7 |
1,5 |
20 |
17,4 |
18,8 |
1,4 |
30 |
17,4 |
17,3 |
— 0,1 |
40 |
15,2 |
15,3 |
-1“ 0,1 |
50 |
14,3 |
12,9 |
— 1,4 |
60 |
10,8 |
10,0 |
— 0,8 |
70 |
7,6 |
6,8 |
— 0,8 |
80 |
3,4 |
3,5 |
0,1 |
90 |
-0,2 |
0 |
0,2 |
Die Uebereinstimmung ist derart, dass sie der Theorie eine nicht geringe Stütze verleiht. Mit einer zweiten Mes-sungsreihe bezweckte H e y m a n s , den Einfluss der Schen-kellange auf die Grosse der optischen Tauschung kennennbsp;zu lemen. Dabei wendete er eine Anzabl von Müller-L y e r ’schen Figuren an, deren Schenkellangen von 2,5nbsp;bis 40 mm abwechselten. Die constante Vergleichslinie warnbsp;jedes Mal 75 mm lang, die Schenkel winkel betrugen immernbsp;30°. Das Ergebniss findet man in den ersten zwei verticalen Reihen der nachfolgenden Tabelle 2 wiedergegeben.
\
-ocr page 181-Et'
154
Tabelle 2.
Schenkel- lange in mm |
Grosse der optisehen Tauschung in mrn |
Untevschied zwischen dennbsp;berechnetennbsp;u. den wahrge-noinmenennbsp;Werthen | |
wahr- genommen |
bereclinet | ||
2,5 |
2,7 |
2,2 |
— 0,5 |
5 |
6,3 |
4,3 |
-2,0 |
7,5 |
9,7 |
6,5 |
— 3,2 |
10 |
12,5 |
8,65 |
— 3,85 |
12,5 |
12,7 |
10,8 |
- 1,9 |
15 |
14,1 |
13,0 |
— 1,1 |
17,5 |
16,3 |
15,1 |
— 1,2 |
20 |
15,8 |
17,3 |
1,5 |
. 30 |
18,2 |
26,0 | |
40 |
15,5 |
34,5 |
Unsere Theorie fordert wieder, dass der absolute Betrag der optisehen Tauschung zu berechnen sei. 1st die Schenkel-lange a mm, so muss für den Schenkelwinkel 30*^ dienbsp;optische Tauschung a cos 30° betragen. In der dritten Reihenbsp;obenstehender Tabelle sind die berechneten Werthe erwahnt,nbsp;in der vierten die Untersebiede zwischen den wahrgenom-menen und den berechneten. Lenken wir erst unsere Auf-merksamkeit auf die Resultate hin, welche sich bei dennbsp;Figuren mit kürzen Schenkeln — bis zu 20 mm — ergebennbsp;haben. Wir sehen, dass die Untersebiede zwischen dennbsp;wahrgenommenen und den berechneten Werthen, obwohlnbsp;grosser als in Tabelle 1, doch noch relativ gering genanntnbsp;werden dürfen, was noch deutlicher in einer graphischennbsp;Darstellung hervortritt, siehe Fig. Ié A und B.
Die berechneten Werthe sind durch eine ausgezogene, die wahrgenommenen durch eine gestrichelte Linie angegeben.nbsp;Die Grossen der optisehen Tauschung in Millimetern sind
-ocr page 182-155
auf der Ordinatenachse angegeben, wahrend auf der Ab-scissenachse in Pig. IA A die Schenkel winkel in Graden, in Pig. 14 J5 die Schenkellangen in Millimetern abgemessennbsp;sind. Es fallt ih die Augen, dass die wahrgenommenennbsp;Werthe in der Regel grosser sind als die berechneten. Diesnbsp;muss wahrscheinlich durch den Umstand erklart werden,nbsp;dass der Beobachter, wahrend er seinen Bliek über dernbsp;Pigur hin und her wandern lasst, auch die Punkte, welchenbsp;nur wahrend eines sehr kurzen Moraentes fixirt werdennbsp;können, nicht vollkommen scharf unterscheidet. 1st ausserdem
Fig. 14.
Graphische Darstelliing der wahrgenommenen und der berechneten Grossen der optischen Tauschungen.
sein Bliek nicht auf den Mittelpunkt B gerichtet, so werden die drei Stellen A, B und C gleichzeitig unscharf wahrge-noinmen, wodurch, wie nicht naher auseinandergesetzt zunbsp;werden braucht, die optische Tauschung noch grossernbsp;werden kann.
Eine besondere Besprechung verdienen die Resultate, welche sich mit den langschenkeligen Piguren ergeben haben. üeber-schreitet die Schenkellange gewisse Grenzen, so wachst mitnbsp;weiter zunehmender Schenkellange der Betrag der optischennbsp;Tauschung nicht mehr. Dies wird namentlich deutlich ge-
-ocr page 183-156
zeigt durch weitere von H e y m a n s angestellte Messungen, wobei Schenkellangen von 30 bis 70 mm angewendet wordennbsp;sind. Bei ungefahr 20 oder 30 mm Schenkellange scheintnbsp;also die optische Tauschung einen Grenzwerth zu erreichen;nbsp;die Messungen zeigen weiter, dass die Tauschung bei sehrnbsp;grosser Schenkellange wieder etwas abnimmt.
In Uebereinstimmung mit unserer Theorie müssen zwei ganz verschiedene Ursachen für das Zustandekommen einesnbsp;Grenzwerthes verhanden sein. Erstens kann die Grenze durchnbsp;den Grad der Sehscharfe in der Netzhautperipherie bestimmtnbsp;werden, denn sobald die Schenkel im indirecten Sehfeldenbsp;deutlich getrennt von den Vergleichslinien wahrgenommennbsp;werden, hort die Ursache für das Entstehen der optischennbsp;Tauschung auf. Heben diesem Grenzwerth der ersten Artnbsp;muss aber ein Grenzwerth der zw'eiten Art bestehen, dornbsp;durch eine ganz andere Ursache erzeugt wird. Wenn mannbsp;eine Müller-Lye r’sche Figur betrachtet, deren Schenkel-winkel klein, deren Schenkellangen relativ gross sind, scheintnbsp;im peripheren Sehfelde ein so grosser Theil der Schenkelnbsp;rait den Vergleichslinien zu confluiren, dass die hierdurchnbsp;erzielte optische Tiiuschung bis zu einem enormen Betragenbsp;gesteigert werden würde. Bevor jedoch dieser Betrag erreichtnbsp;werden kann, machen sich verschiedene einschrankendenbsp;Momente geltend, unter welchen die Innervationsempfindungnbsp;der Augenbewegungen wahrscheinlich eine hervorragendenbsp;Stelle vertritt. Indem man die beobachtete Eigur mit dennbsp;Augen so zu sagen betastet, kann man sich, auch ohne dienbsp;Hülfe des vollstandigen Retinabildes, ein Urtheil über dienbsp;relative Grosse der einzelnen Theile bilden. Dieses Urtheilnbsp;kan fehlen, aber wahrscheinlich wird der gemachte Fehlernbsp;niemals mehr als eine bestimmte Anzahl von Procenten dernbsp;wirklichen Liinge der Vergleichslinien betragen. Dies bestimmt den Grenzwerth der zweiten Art. Die optische Tau-
-ocr page 184-157
scliuDg wird bei der Müller-Lyc r'schcn Figur nieinals grosser als 20 bis 25 der Lange der Vergleichslinic.
Ich hoffe spiiter die Grelegenheit zu benutzen, durch be-sondere Messungen zu untersuchen, inwiefern wir mittelst unserer Augenbewegungen im Stande sind, die Liinge vonnbsp;Linien zu beurtheilen, inwiefern also die Augenbewegungennbsp;wirklich für Dasjenige verantwortlich gestellt werden dürfen,nbsp;was wir von ihnen verlangt haben. Inzwischen wünschennbsp;wir darauf hinzuweisen, dass, wo viele andere Porscher innbsp;den Augenbewegungen die Ursache für die Entstehung dernbsp;Tauschung suchen, wir darin eben ein Mittel erblicken, dienbsp;Tauschnng einzuscbranken.
Man kann aus den Messungsergebnissen folgern, unter
welcben Umstiinden jede der beiden Arten des Grenzwerthes erreicht werden muss. In den Anhangen I und II gebennbsp;wir eine ausführliche Berechnung dieser Werthe, wiihrendnbsp;wir uns hier mit den Resultaten begnügen, welche leichtnbsp;und übersichtlich graphisch dargestellt werden können.
In obenstehender Pig. 15 bedeutet AB die 75 mm lange, constante Vergleichslinie ans dem M ü 11 e r - L y e r’schennbsp;Paradoxen, dessen mitte B gerade vor das Gesicht hinge-
-ocr page 185-158
stellt und mit beiden Augen fixirt wird. In diesen Uin-stilnden wird im indirecten Sehfelde Tc noch eben getrennt ven AB wahrgenominen. Ah = 23,86 mm. Wenn man Icnbsp;mit B durch eine Gerade vereinigt, bekommt man dienbsp;geometrische Lage aller Punkte, welche im indirecten Peldenbsp;gleich sehwer wie h von der Vergleiehslinie unterschiedennbsp;werden können '). Hieraus ergibt sich, dass bij einer Müller-L y e r’schen Pigur mit einem Schenkel winkel = 70° dernbsp;Punkt Z, — bei einem Schenkelwinkel = 50° der Punkt mnbsp;eben noch als ein einzelner Punkt wahrgenommen wird.nbsp;Bei diesen Schenkelwinkeln wird also, wenn wenigstens dienbsp;Schenkel lang genug sind, das Maximum der ersten Artnbsp;erreicht, wahrend die Grosse der optischen Tauschung durchnbsp;resp. ylZj = 8,2 mm und ~ 16,0 mm vorgestellt wird.nbsp;Der thatsiichlich gemessene Betrag weicht nur wenig vonnbsp;diesen Werthen ab: Al-^ betragt nach den Wahrnehmungennbsp;H e y m a n s’ 8,6, nach eigenen Wahrnehmungen 9,5 mm;nbsp;Am^ nach H e y m a n s’ Wahrnehmungen 14,3 mm.
An^ gibt das Maximum der zweiten Art wieder, wofür wir 18 mm angenommen haben Zieht man W|Msenkrechtnbsp;zu AB, 80 sieht man unmittelbar aus der Zeichnung, dassnbsp;dieses Maximum der zweiten Art sich geltend machen mussnbsp;für alle diejenigen Müller-Lye r’schen Figuren, derennbsp;Schenkel eine genügende Lange haben und deren Schenkelwinkel ungefahr 45° oder kleiner sind. Nur bei Schenkelwinkeln, welche grosser als 45° sind, kann ein Grenzwerthnbsp;der ersten Art hervortreten.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Dies ist zwar nur annaherend richtig — siehe das folgende Capitel —,nbsp;aber die Abweichungen sind zwischen gewissen Grenzen relativ gering,nbsp;so dass die Vorstellung, welche die Figur gibt, für unseren Zweck genügendnbsp;exact geachtet werden darf.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. die Tabelle '1 S. 153.
-ocr page 186-159
Stimrat die indirecte Schscharfe zu den gefundenen Grenz-werthen ?
Bever wir absolute Werthe des Visus behandelt), unter-suchen wir erst, auf welche Weise dieser im indirecten Sehfelde bei waehsender Entfernung vom Fixationspunktenbsp;abnimmt. Beschriinkt man die Messungen auf einen Theilnbsp;des Sehfeldes, der sich weder zu nahe am Fixationspunkte,nbsp;noch bei der aussersten Peripherie befindet, so darf mannbsp;annehmen, dass der Visus umgekehrt proportional demnbsp;Winkel zwisehen Gesichtslinie und Beobachtungsrichtungnbsp;abnimmt. Dies wird unzweideutig durch mehrere vonnbsp;A u b e r t ’) angestellte Untersuchungen gezeigt, der dasnbsp;Verhiiltniss zwisehen dem Raumwinkel und demnbsp;R
Z a h 1 e n w i n k e 1, für eine bestimrate Zahlengrösse
/j
auf verschiedenen Stellen des Sehfeldes nahezu constant fand. Der Raumwinkel 7? ist der doppelte Winkel zwisehennbsp;der Gesichtslinie und der Beobachtungsrichtung, wahrendnbsp;der Zahlenwinkel Z der Gesichtswinkel ist, unter welchemnbsp;die grössten Dimensionen der noch eben richtig erkennbarennbsp;Buchstaben oder Zahlen gesehen werden.
Bei einem geiibten Auge scheint diese Proportionalitat zwar verloren zu gehen, aber die Abweichungen sind gering.nbsp;In den ersten zwei Reihen untenstehender Tabelle sindnbsp;einige Messungen W e r t h e i m’s a) erwahnt, der nachnbsp;langer Uebung seine eigenen Augen untersuchte. Die Sehschiirfe ist durch ihr Verhiiltniss zum centralen Visus wieder-
1) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. 239.
2) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. 182, Reihe 1 und 3 der Tabelle.
-ocr page 187-160
gegeben, und dieser letztere ist gleich 1 angenomrnen. In der dritten Reihe ist die berechnete Schscharfe erwahnt.
Bei der Berechnung sind wir ausgegangen vom wahrge-nommenen Visus auf 10° Entfernung vom Fixationspunkte, und haben wir angenomrnen, dass der Visus im indirectennbsp;Felde umgekehrt proportional dem Winkel zwischeu dernbsp;Gesichtslinie und der Beobachtungarichtung zunehme. Dienbsp;Tabelle zeigt, dass innerbalb der gewahlten Grenzen dienbsp;Annahme als nahezu richtig betrachte! werden darf.
Tabelle 3.
Entfernung vom Fixalions-' punkte |
Visus im raedialen Sehfelde | |
gemessen |
berechnet | |
5° |
0,333 |
0,4 |
10° |
0,2 |
0,2 |
15° |
0,143 |
0,133 |
20° |
0,1 |
0,1 |
25° |
0,074 |
0,08 |
Wenn wirklich Proportionalitat verhanden ist, muss man erwarten, dass eine Müller -Lye r’sche Pigur, in sebrnbsp;verscbiedenen Entfernungen bctraehtet, immer eine gleichnbsp;grosse optische Tauschung verursache. Um diese Ervvartungnbsp;niiher zu prüfen, steilte ich eine Versuchsreihe mit dreinbsp;Figuren an. Die constanten Vergleichslinien hatten die normale Lange, 75 mm. In der ersten Eigur, x, war dernbsp;Schenkelwinkel 30°, die Schenkellange 9 mm; in der zwei-ten, y, der Schenkelwinkel 20’, die Schenkellange 25 mm,nbsp;und in der dritten, «r, der Schenkelwinkel 70°, die Schenkel-liinge 50 mm. Diese Figuren wurden 11 Personen vorgelegt,nbsp;und zwar, um den Einfluss der vorhergehcndcn Messung
-ocr page 188-161
auf die folgende so gering wie inöglich zu macben, in zwei Versuchsserien, woven die zweite einen Tag oder einennbsp;halben Tag nacb der ersten ausgefübrt wurde. Wabrendnbsp;in der ersten Serie jede Wabrnebmung in kurzer Entfer-nung — 25 bis 40 cm — einer Wabrnebmung in 3 mnbsp;Entfernung folgte, war die Reibenfolge in der zweiten Serienbsp;umgekebrt. Jede Figur wurde also von jeder Person zweimal in kleinerer und zweimal in grösserer Entfernung wahr-genommen. Die Ergebnisse findet man in der untenstehendennbsp;Tabelle vereinigt. Der wahrscheinliche Eehler des mittleren
Werthes wurde nacb der Eormel w
recbnet, worin die Summe der positiv genommenen Abweicbungen des Mittelwertbes, und n die Anzabl vonnbsp;Untersucbungen, in unserem Fall 22, bedeutet.
Tabelle 4.
Einfluss der Entfernung einer Muller-Lyer ’scben Figur auf die Grosse der optischen Tauschung.
Millelwerlh der optischen Tauschung in mm |
Wahrscheinlicher Feliler des Mittelwerthes in mm | |||
in kleiner Entfernung |
in grosser Entfernung |
in kleiner Entfernung |
in grosser Entfernung | |
Figur X |
7,99 |
7,08 |
0,62 |
0,75 |
Figur y |
15,39 |
14,47 |
1,31 |
1,04 |
Figur z |
9,75 |
9,22 |
0,85 |
0,85 |
Wir sehen deutlich aus der Tabelle, dass die Entfernung einer Miiller-Lyer ’scben Figur keinen oder so gutnbsp;wie keinen Einfluss auf die Grosse der optischen Tauschungnbsp;ausiibt, dass also die oben ausgesprochene Erwartung besta-
11
-ocr page 189-tigt wird '). Die kurzen Schenkel der Pigur x werden im peripheren Sehfelde über ihre ganze Lange undeutlich vonnbsp;den Vergleichslinien getrennt gesehen. Rückt man die Pigurnbsp;dem Beobachter naher, so werden die Enden in grösserernbsp;Entfernung vom Netzbautcentrum abgebildet, wo die Seh-scharfe sehr gering ist. Wird die Pigur in grosser Entfernung gehalten, so werden die Enden naher ara Netzhaut-centrum abgebildet, wo die Sehseharfe grosser ist. Aber dienbsp;örösse des Netzhautbildes ist hier der Sehseharfe umgekebrtnbsp;proportional, so dass die Deutlicbkeit, womit die Pigurnbsp;indirect wahrgenommen wird, keine Veriinderung erleidet.nbsp;Damit inuss also auch die Grosse der optischen Tauschungnbsp;unverandert bleiben.
In Pig. y erreiebt die Grosse der optischen Tauschung einen Grenzwerth der zweiten Art, der wahrscheinlich durchnbsp;die Innervationsempfindung der Augenbewegungen bestimmtnbsp;wird. Ist Letzteres thatsachlich der Pali, so wird durch dienbsp;Messungsergebnisse gezeigt, dass man beim Schatzen einesnbsp;Abstandes durch Augenbewegungen immer einen gleichnbsp;grossen relativen Pehler macht oder m. a. W. einen Pehler,nbsp;der proportional dem zu schatzenden Abstande zu- und ab-nimmt.
In Pig. 2 sind die Schenkel von solcher Lange und ist der Winkel von solcher Grosse, dass hier der Betrag dernbsp;optischen Tauschung einen Grenzwerth der ersten Artnbsp;erreicht, der, wie wir oben gezeigt haben, durch den Gradnbsp;der Sehseharfe beim indirecten Sehen bestimmt wird.
Die mit Pig. ^ erhaltenen Ergebnisse veranlassen uns, den
1) Vgl. eine derartige Tabelle in H e y m a n s a. a. O, S. 253. Dieser wen-dete einige Mulle r-Lyer ’sclien Figuren von verschiedener Grosse an welche von jedem Wahrnehmer in gleicher, übrigens von ibm selbst zunbsp;bestimrnender Entfernung von den Augen gehalten wurden.
-ocr page 190-163
absoluten Betrag der optischen Tausohung direct mit der absoluten Sehscharfe in der Netzhautperipherie zu vergleichen.nbsp;Wahrend wir in den Anhangen ausfübrlich die Berechnungs-methode beschreiben werden, erortern wir an dieser Stellenbsp;nur das Resultat. Als Maassstab für die indirecte Sehscharfenbsp;wird der Winkel angenommen, unter welchem zwei Punktenbsp;noch eben getrennt wahrgenommen werden können, nndnbsp;zwar in einer Entfernung = 13° 11' vom Eixationspunkte.nbsp;Die folgende Tabelle gibt eine Uebersicht der verschiedenennbsp;in diesem Maassstabe ausgedrückten indirecten Sehscharfen:nbsp;1. wie dieselben aus den Grossen der optischen Tauschungnbsp;gefolgert, nnd 2. wie sie aus den directen Messungsergeb-nissen einer Anzahl von Porschern berechnet werden können.
Tabelle 5.
Visus im indirecten Sehfelde in 13° 11' Entfernung vom Eixationspunkte. Der Visus ist im Gesichtswinkel ansgedrückt, unter welchem zwei Punkte noch getrennt wahrgenommen werden können.
Aus der Grosse der optischen Tauschung nach eigenen Messnngen berechnet (Müller-Lyer ’sche Eigur,
Schenkel winkel 70°) ............4° 50'
Aus der Grosse der optischen Tauschung nach Messungen von H e y m a n s berechnet (Müller-Lyer ’sche
Eigur, Schenkelwinkel 70°). . . nbsp;nbsp;nbsp;,......4° 21'
(M ü 11 e r - L y e r’sche Eigur, Schenkelwinkel 50°) . nbsp;nbsp;nbsp;3° 17'
Nach nbsp;nbsp;nbsp;directen Messnngen vonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A n b e r t......1° nbsp;nbsp;nbsp;48'
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schadow.....
1° 50'
77 nbsp;nbsp;nbsp;7,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I go 4Q7
-ocr page 191-164
Nacli directen Messungen von Dobrowolsky und j 0° 50'
Gaine......55'
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ W e r t h e i m.....0° 20'
Die durch Klaminern verbundenen Zahlen zeigen die Ergebnisse, welcbe nacb den Wahrnehmungen bei mehre-ren Individuen von ein und demselben Porscher angege-ben sind.
Am meisten muss wohl auffallen, dass die Resultate so sehr von einander abweichen. V olkmann gibt mit 6“^ 12'nbsp;einen 30 bis 40 Mal geringeren Visus an als S c h a d o w ,nbsp;der in einem Pali einen Visus = 11' lindet. Die Messungnbsp;der indirecten Sehscharfe ist keine leichte Sacbe. Abgesehennbsp;von der Schwierigkeit, welcbe im genauen Pixiren gelegen-ist und bei .bleibender Beleuchtung für ein ungeübtes Augenbsp;sehr hoch geschiitzt werden muss, bat man auch noch mitnbsp;einer Anzahl von über die ganze Retina verbreiteten blinden Plecken zu kampfen, von denen einige constant, anderenbsp;nur zeitweise verhanden sind'). Schon sehr bald kann sichnbsp;der Einfluss der Ermüdung geltend machen. Pixirt man dienbsp;Mitte einer Müller-Lyer ’schen Pigur wahrend 5 bisnbsp;20 Seeunden, so kann man beobachten, dass die indirectnbsp;wahrgenommenen Enden der Pigur beim Pixiren plötzlichnbsp;aus dem Gesichtsfelde verschwinden, um nachber wieder fürnbsp;kurze Zeit mehr oder weniger deutlich zum Vorschein zunbsp;treten.
Die Ergebnisse sind ausser von den gewöhnlicben Ein-flüssen, wie Lichtstarke, bleibende oder momentane Beleuchtung, Anwendung von Buchstabeproben oder Drahtgittern u. s. w., noch in hohem Maasse abhangig von der üebungnbsp;des zu untersuchenden Auges, „Der Einfluss der üebung,”
1) Siehe Helmholtz a. a. O. S. 263.
-ocr page 192-165
sagen Dobrowolsky und Gaine '), „kommt zuweilen schon nach dem ersten Versuch zum Vorschein.” Weiternbsp;muss noch erwahnt werden, dass A u b e r t die rathselhaftenbsp;Erscheinung wahrnahm und wiederholt bestatigt fand, dassnbsp;bei constantem Gesicbtswinkel kleine nahe Zahlen leichternbsp;erkannt werden als grosse feme ^). Dobrowolsky undnbsp;Gaine fanden, dass das indirect wahrgenommene Objectnbsp;leichter erkannt wird, wenn man es bewegt als wenn mannbsp;es in Ruhe lasst *). Alle diese Momente zusammen müssennbsp;dazu beigetragen haben, die Resultate so sehr von einandernbsp;abweichen zu lassen.
Der aus der Grosse der optischen Tauschung berechnete Visus, durch Gesicbtswinkel vorgestellt, welche von 4° 58'nbsp;bis zu 3° 17' abwechseln, stimmt am besten zu den Mes-sungsergebnissen
Volkmann’s nbsp;nbsp;nbsp;6° 12',
Königshofer’s nbsp;nbsp;nbsp;3° 40',
Dobrowolsky’s und G a i n e ’ s 2° 55'.
Doch müssen wir zugeben, dass durch die enormen Unter-schiede, welche die directen Messungen der Sehscharfe in der Netzhautperipherie ergeben haben, die feste Grundlagenbsp;fiir unsere Theorie, welche ja in einem constanten, sicherennbsp;Ergebniss gelegen sein könnte, wegfallt. Wir können nurnbsp;feststellen, dass die Messungsresultate der indirecten Sehscharfenbsp;nicht mit unserer Theorie im Widerspruch sind. Dass dernbsp;Visus in der Netzhautperipherie bei verschiedenen Personennbsp;sehr abwechselt und bei ein und derselben Person in sonbsp;besonders hohem Maasse von Uebung abhangig ist, stimmt
1) nbsp;nbsp;nbsp;Pflüger’s Arch. Bd. 12 S. 420.
2) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. 240 und 248.
3) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. 420.
-ocr page 193-166
insofern zu den Messungsergebnissen der Grosse der optischen Tauschung, dass auch hier die Abweichungen zwischen dennbsp;Messungsergebnissen ein und derselben Person ’) viel geringer sind als die Unterschiede, welche in den Eesultatennbsp;bei verscbiedenen Individuen vorkommen, und dass unternbsp;dem Einfluss der Uebung die Grosse der optischen Tau-schung leicht bis auf einen kleinen Bruchtheil des ursprüng-lichen Werthes sinken kann ^).
Einige Porscher haben gefunden, dass die Sebscbarfe im verticalen Meridian in gleicher Entfernung vom Netzhaut-centrum geringer ist als im horizontalen. 1st hiermit innbsp;Uehereinstimmung auch die Grosse der optischen Tauschungnbsp;verschieden, je nachdem man hei der Messung die Yer-gleichslinien der Müller-Lye r’schen Pigur in den einennbsp;oder den andern Meridian rückt?
Dieselben oben schon beschriebenen Figuren, x, y und ¦wurden denselben 11 Personen vorgelegt, und die Mes-sungen wurden wieder in zwei Reihen ausgefübrt. Wahrendnbsp;in der ersten Reihe nach jeder Wahrnehmung mit der constanten Vergleichslinie nach links eine Wahrnehmung mitnbsp;dieser Linie nach oben folgte, wurde in der zweiten Reihenbsp;die constante Vergleichslinie erst nach unten, dann nachnbsp;rechts gehalten. Die Ergebnisse findet man in der unten-stehenden Tabelle vereinigt, worin die wahrscheinlicbennbsp;Fehler wieder auf die oben schon erwahnte Weise be-rechnet sind.
1) nbsp;nbsp;nbsp;1st die Reihe von Messungen klein, so darf angenommen werden,nbsp;dass die Uebung wahrend der Messung nur wenig zunimmt.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vielleicht könnte man beim Prüfen der Theorie einen Schritt weiternbsp;gehen, wenn man bei einer grossen Anzahl von Personen die indirectenbsp;Sehscharfe nach ein und derselben Methode misst, und dann untersucht,nbsp;wie gross die optische Tauschung ist, welche bei jeder dieser Personennbsp;durch eine Reihe von verscbiedenen Figuren erzeugt wird.
-ocr page 194-T a b e 11 e 6.
Einfluss der Richtung, woria eine M ü 11 c r-L y e r’scho Figur beobachtet wird, auf die Grosse der durch sie ver-ursachten optischen Tauschimg.
Mittelvverlh der oplischen Tauschung in mm |
. Wahrscheinlicher Fehler des Mittelwerthes in mm 1 | |||
Vei'gleichs- linicn liorizontal |
Vergleichs- linien vertical |
Vergleiciis- linien horizontal |
Vergleichs- linien vertical | |
Figur X |
6,43 |
8,02 |
0,62 |
0,65 |
Figur |
13,81 |
15,84 |
1,06 |
0,94 |
Figur z |
10,22 |
8,19 |
0,77 |
0,88 |
Es zeigt sich, dass die Grössenunterschiede der optischen Tauschung bei horizontaler und verticaler Lage der Figurennbsp;zu gering sind, um daraus einen zuverliissigen Schluss zunbsp;ziehen. Weil die Unterschiede der Sehscharfe im verticalennbsp;und horizontalen Meridian ebenso wenig gross genannt werdennbsp;können, erscheint es uns auch hier wieder am besten, unsnbsp;zu begnügen mit der Bemerkung, dass die Messungsergeb-nisse nicht mit unserer Theorie im Widerspruch sind.
Nach der genauen Untersuchung') B urm ester’s wird die scheinbare Verschiebung v der beiden Theile der Neben-linie in der Poggendorf f’schen Figur durch die Formel
V — hu cotg w
ausgedrückt, worin k eine Constante, u die Dicke der Haupt-1) a. a, o.
-ocr page 195-linie und lu den Winkel bedeutet, unter welchem die Haupt-linie durch die Nebenlinie geschnitten wird. Ich babe ver-sucht, diese Formel direct aus meiner Hypothese herzuleiten, was mir jedoch nicht gelungen ist. Zwar kann leicht gezeigtnbsp;werden, dass es zu der Hypothese stimmt, dass die Ver-schïebung v sowohl mit u wie mit coig w zunimmt; abernbsp;die Proportionalitat nach der Pormel B u r m e s t e r’s istnbsp;damit nicht bewiesen, und weil die Messungen des Letzterennbsp;an Genauigkeit nichts zu wünschen übrig lassen, thut sich
hier für unsere Hy-pothese eine nicht zu verkennende Schwie-rigkeit auf. Diese istnbsp;jedoch nicht unüber-windlich. Die geringenbsp;indirecte Sehscharfenbsp;würde aller Wahr-scheinlichkeit nach zunbsp;viel grosseren schein-baren Verschiebungennbsp;V Anlass geben, wennnbsp;nicht kraftige Mo-mente wirksam waren,nbsp;wodureh die Grossenbsp;der optischen Tauschung innerhalb relativ enger Grenzennbsp;gehalten wird. Diese Momente — vielleicht die Augenhe-wegungen — machen sich bei der Poggendorffschennbsp;Pigur schon für kleine Grossen von v stark geltend undnbsp;können darum sehr bedeutend zur Bestimmung ihres Werthesnbsp;beitragen. Das ist aus den Erscheinungen ersichtlich, welchenbsp;hervortreten, wenn man die Poggendorffsche Figurnbsp;in der Zeichnungsebene um die Gesichtslinie dreht. Stelltnbsp;man die Kebenlinie vertical, wie in Pig. 16 B, so wird die
-ocr page 196-169
echeinbare Verschiebung, welche in 16 A sehr deutlich ist, ganz oder so gut wie ganz verschwinden, Wir können mit-telst unserer Augenbewegungen die Richtung der Verticalenbsp;80 Bcharf beurtheilen, dass dieselben Ursachen, welche beinbsp;einer anderen Richtung der Nebenlinie eine bedeutendenbsp;scheinbare Verschiebung v erzeugen, jetzt dazu nicht odernbsp;so gut wie nicht mehr im Stande sind.
B.
A.
Es braucht uns jetzt auch nicht mehr zu verwundern, dass die Tauschung in der P o g g e n d o r f f’schen Pigurnbsp;durch die Abanderung Ton Delboeuf, siehe Pig. 17,nbsp;vergrössert wird'). Lenkt man seine Aufmerksamkeit nurnbsp;auf die indirecte Sehscharfe als die ürsache für die Ent-stehung der optisclien Tauschung, ohne die Momente zunbsp;berücksichtigen, wo-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kig. 17.
durch die Grosse der Tauschung einge-schriinkt wird, sonbsp;sollte man in derD e 1-boeuf’schen Pigurnbsp;eine geringere Tauschung erwarten alsnbsp;in der ursprünglichennbsp;P o g g e n d o r f f’schen: die scheinbare Verschiebung desnbsp;einen Schneidepunktes müsste durch eine ebenso grossenbsp;Verschiebung des andern compensirt werden, wahrend nurnbsp;die Richtungsveranderung der kurzen Scbnittlinie für dasnbsp;Zustandekommen der Tauschung verantwortlich gemachtnbsp;werden darf. Weil jedoch die zwei Schenkel einen 'Winkelnbsp;mit einander machen, wird das beschrankende Moment, dasnbsp;sich in der ursprünglichen Poggendorffschen Pigur
1) Vgl. B u r m e s t e r a. a. O. S. 379 f.
-ocr page 197-170
so stark geltend macht, dermaassen abgeschwacht, dass die Grosse der optischen Tauschung doch noch zunimmt.
Durch unsere Hypothese haben wir noch eine Erscheinung kennen gelernt, welche hier mit einem Worte erwahnt werdennbsp;mag. Bewegt man den Bliek über die D e 1 b o e u f’schenbsp;Pigur von einem Schneidepunkte zum andern wiederholtnbsp;hin und wieder, so scheint die Spitze der langen Schnitt-linie sich jedesmal zu verschieben. Sie steht höher, wennnbsp;man sie selbst fixirt, und niedriger, sobald der Bliek wiedernbsp;auf die Spitze der kurzen Schnittlinie gerichtet ist, so dassnbsp;die Tauschung abwechselnd verstarkt und abgeschwachtnbsp;erscheint'). Hie Erklarung liegt in der mehr oder wenigernbsp;unscharfen Wahrnehinung der Spitze der kurzen Schnittlinie, deren scheinbare Richtungsveriinderung ja die einzigenbsp;Ursache der Tauschung' darstellt. Bei der unverandertennbsp;Poggendorff’sehen Pigur kann man etwas Derartigesnbsp;nicht beobachten, weil bier die unscharfe Wahrnehmungnbsp;jeder der beiden Spitzen den gleichen Effect hat.
Wir sind w'eit davon entfernt, zu behaupten, dass alle geometrisch-optischen Tiiuschungen nur durch die geringenbsp;Sehschiirfe in der Netzhautperipherie erkliirt werden rniissten.nbsp;Im Gegentheil halten wir uns davon überzeugt, dass nochnbsp;eine Anzahl anderer Momente bei der falschen Beurtheilungnbsp;von Richtung und Abstand eine Rolle spielen.
1) Der Versuch kann leicht gemachl werden, aber man muss darauf achten, dass man nur urtheilt, wenn jedes Mai der Bliek auf einem dernbsp;Schneidepunkte ruht, — nicht wahrend der kurzen Zeit selbst, dass ernbsp;sich vom einen nach dem anderen Sehneidepunkte hin-oder zuriickbewegt.nbsp;Denn im letzteren Fall macht sich ausserdem noch ein anderer Einflussnbsp;geltend: die Punkte im Raume scheinen in einer der Bewegungsrichtungnbsp;ler Blicklinie entgegengesezten Richtung bewegt zu werden.
-ocr page 198-171
Fi!?. 18.
Paradoxon vou L o e b.
Unter den Tauschungen, welche durch uosere Hypothese nicht erklarbar oder — für einige der hier unten zu er-wahnenden Paradoxen vorsichtiger ausgedrückt — nochnbsp;nicht erklart sind, nennen wir an erster Stelle solche, welchenbsp;wahrscheinlich unter andere Hubriken gebracht werdennbsp;mÜBsen, wie z. B. die scheinbare Form des Himmelsge-wölbes, die scheinbare Grosse vou Sonne und Mond aufnbsp;verschiedener Höhe über dem Horizonte u. s. w. Aber weiternbsp;müssen eine Anzahl von durch unsere Hypothese nichtnbsp;erklarten Paradoxa genannt werden, welche mit den innbsp;dieser Abhandlung erörterten eine grossenbsp;Uebereinstimmung zeigen. Es ist z. B. einenbsp;bekannte Erscheinung, dass verticale Liniennbsp;grosser geschatzt werden als horizontale ’),nbsp;und dass man einen horizontalen Abstandnbsp;ungleich halbirt, wenn er mit einem Augenbsp;gemessen wird ~). Weiter erwahnen wir dasnbsp;Paradoxen von L o e b ^), das wie folgt um-sclirieben werden kann. Wenn man beinbsp;fixirtem Kopfe zwei bewegliche, schmalenbsp;Pappdeckelstreifen a und b, siehe Eig. 18,nbsp;in gewisser Entfernung von einander parallelnbsp;zur Medianebene und den einen scheinbarnbsp;in die Verlangerung des andern legt, wirdnbsp;man die Einstellung ungenau finden, sobald ein dritter pa-ralleler Streifen, c, in die Hahe von h gelegt wird. Wirdnbsp;c rechts von h hingestellt, so erscheint b nach links ver-schoben, wahrend b sich scheinbar nach der entgegenge-setzten Richtung bewegt, wenn c links von b hingelegt wird.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. \V u ndt a. a O. S. 108.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. W u n d t a. a. O. S. 108.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Pflüger’s Arch. Bd. CO S. 509, 1895.
-ocr page 199-172
L o e b erklart die Erscheiaung durch den folgenden Satz; „Zwei Punkte oder Linien mit verschiedenen Eaumwerthen,nbsp;die gleichzeitig der Aufmerksamkeit unterliegen, beein-flussen sich so, als ob sie sich gegenseilig abstiessen, wodurchnbsp;ihr scheinbarer Abstand vergrössert wird.”
Von Wundt is die Aufmerksamkeit auf ein anderes Paradoxon gelenkt, das eine Abanderung der P o g g e n-d o r f f schen Pigur darstellt:
Zwei schrage in der Verlangerung von eiuander gelegene und durch einen olfenen Zwischenraum getrennte Liniennbsp;scheinen gegenseitig verschoben zu sein, siehe Pig. 19.
Fig. 19.
Wir wünschen bezüglich der obengenannten Paradoxa zwei Bemerkungen zu machen. Er-stens, dass die Grosse der optischennbsp;Tauschung bei denselben nur sehrnbsp;gering ist. Burmester*) fandnbsp;die Tauschung im letztgenanntennbsp;W u n d t’schen Paradoxon im ent-gegengesetzten Sinne wie Wundtnbsp;selbst, und sagt; „Die Tauschungnbsp;bei der Streckenfigur ist gering, undnbsp;die Schwankungen in der Beurthei-lung sind ziemlich gross” ®).
Heyraans®) findet die Messung der Grosse der L o e b’-schen Tauschung mittelst ungeiibter Augen sohwer aus-fiihrbar. Er zieht es vor, die Messungen nur mit Hillfe einer einzigen, sehr geübten Beobachterin zu verrichten.nbsp;Und dann zeigt sich auch hier, dass die Grosse der Tau-schung z. B. in Vergleichung mit dem M ü 11 e r-L y e r’schen
\) a. a. O. S. 358 u. 359.
2) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 390.
3) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. Bd. 14 S. 129 f.
-ocr page 200-173
Paradoxen sehr gering ist. Bei den Messungen der L o e b’-schen Figur wurde ein grosses Brett von 82 X 55 cm an-gewendet, auf welchem 55 cm lange, 1 cm breite Kupfer-reifen verschiebbar angebracht waren. Das Maximum der optischen Tiiuschung betrug 2,7 mm, wiihrend die durehnbsp;eine Miiller-Lye r’sche Pigur von derartigen Dimen-sionen erzeugte Tiiuschung mehr als das Zwanzigfache be-tragen wiirde *).
Indessen muss anerkannt werden, dass, sind die Betrage auch klein, hierdurch die Sicherheit der TauscÉung undnbsp;die regelmassige Veranderung bei wechselndem Abstandenbsp;der Nebenlinien nicht beeintrachtigt wird. Die von H e y-m a n s veröffentlichten Messungsergebnisse lassen an Deut-lichkeit und Entschiedenheit wenig zu wiinschen iibrig, undnbsp;wir haben nur darum darauf hingewiesen, dass die Betragenbsp;klein sind, um zu beweisen, dass man ohne Schwierigkeitnbsp;annehmen darf, dass die Ursache fur die optische Tauschungnbsp;eine andere ist. Fiir die Messungen H e y m a n s bezüglichnbsp;der Z Ö11 n e r’sehen Figur gilt dasselbe wie fiir diejenigennbsp;bezüglich der L o e b’sehen.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Berechnung ist auf folgende Weise zu Stande gekommen. Weilnbsp;die halbe Breite des Brettes 41 cm betriigt, werden wir nicht allzu sehrnbsp;irre gehen, wenn wir die zu vergleichenden Abstande — welche vonnbsp;H e y m a n s nicht besonders erwahnt werden —, als mindestens 20, viel-leicht besser als SO cm annehmen. Wir müssen uns nun abfragen, wienbsp;gross die optische Tauschung einer M ü 11 e r - L y e r’sehen Figur ist, beinbsp;welcher ebenso grosse Abstande rait einander verglichen werden müssen.nbsp;Aus Messungen von H e y m a n s (a. a. 0. S. 253) sowohl wie von unsnbsp;selbst (S. 161) hat sich gezeigt, dass die Grosse der optischen Tauschungnbsp;proportional der Lange der constanten Vergleichslinie zunimmt. Bei einernbsp;Vergleichslinie = 75 mm, Schenkeln ::: 20 mm und Schenkelwinkeln —10’nbsp;war die Tauschung im Mittel = 18,2 mm, vgl. Tabelle 1 S. 153. Bei einernbsp;constanten Vergleichslinie = 20 oder 30 cm wurde sie also resp. 52 odernbsp;78 mm betragen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. Bd. 14.
-ocr page 201-174
Zweitens wiinschen wir bezüglieh der im diesen Capitel erörterten Tauschungen zu bemerken, dass der Einfluss desnbsp;indirecten Sehens auf ihre Entstehung noch nicht a priorinbsp;ausgeschlossen zu werden braucht. Wir haben oben schonnbsp;aus einander gesetzt, dass die undeutliche Wahrnehmung innbsp;der Peripherie des Gesichtsfeldes ausser durch die mangel-hafte Function der Netzhaut auch noch durch das Entstehennbsp;thatsachlicher Zerstreuungskreise verursacht wird. Wir pro-jectiren jedes Ifetzhautbild nach Aussen in der Eichtungnbsp;der Linie, durch welche es mit dem Knotenpunkte desnbsp;Auges verbunden wird. Weil die Mitte der Pupille nichtnbsp;mit dem Knotenpunkte zusammenfallt, müssen wir überhaupt das Bild eines Lichtpunktes nur dann richtig nachnbsp;Aussen projectiren, wenn es scharf auf der Netzhaut abge-zeichnet ist. Sobald die Abbildung in einem Zerstreuungs-kreis stattfindet, wird unsere Projection nach Aussen falsch.nbsp;Nur fiir einen Fall muss eine Ausnahme gemacht werden,nbsp;und zwar wenn der Lichtpunkt sich auf der Linie befindet,nbsp;welche die Mitte der Pupille mit dem Knotenpunkte ver-bindet ’). Beim indirecten Sehen müssen wir also Eechnungnbsp;tragen mit reellen Verschiebungen der Zerstreuungsfigurennbsp;auf der Netzhaut. Diese können bei vielen geometrisch-optischen Tauschungen eine Rolle spielen, und wo dienbsp;Grosse der Tiiuschung gering ist, scheint es uns eine noth-wendige Forderung, bevor man zur Behandlung verschie-dener, mehr oder weniger eomplicirter Theorieen übergeht,nbsp;in jedem hesonderen Falie den Einfluss der Bildversehie-bung auf der Netzhaut zu untersuchen.
¦1) Für eine nahere Auseinandersetznng verweisen wir auf zwei frühere Abhandlungen. v. Graefe's Arch. f. Ophthalm. Bd. 31 H. 3 S. 211,nbsp;1885 und P finger’s Arch. Bd. 62 S. 166, 1895. Weiter mag auchnbsp;Schapringer erw.ahnt werden: Zeitschr. f. Psychol, u. Physiol, dernbsp;Sinnesorgane Bd. 5, S. 385.
-ocr page 202-175
Wir erörtern jetzt noch kurz die Augenbewegungen, welche den Grund für die bedeutendsten Theorieen zurnbsp;Erklarung geometrisch-optischer Tauschungen gebildet ba-ben ’). Dabei müssen wir zwischen zwei verscbiedenennbsp;Effecten der Augenbewegungen einen scharfen Unterscbiednbsp;machen. Erstens können wir unsere Aufmerksamkeit aufnbsp;die Bewegung der Lichtbilder auf der Netzbaut lenken,nbsp;wobei es gleichgültig ist, ob eine wirklicbe Augenbewegungnbsp;stattfindet. Das Auge kann sieh hinsichtlich eines still-stehenden Objeotes oder, was auf dasselbe hinauskommt,nbsp;das Object kann sich hinsichtlich des stillstehenden Augesnbsp;bewegen. Wahrend einer Versobiebung der Lichtbilder aufnbsp;der Netzbaut können, wie Helmholtz') zeigte, sehrnbsp;eigenthümlicbe Tauschungen entstehen oder auch schonnbsp;vorhandene Tauschungen bedeutend vergrossert werden.
Aber zweitens müssen wir die hoch entwickelte Inner-vationsempfiudung in Rechnung bringen. Hierin wird bei der wirklichen Ausführung einer Augenbewegung in dernbsp;Regel ein richtiger Maassstab für die Beurtheilung vonnbsp;Ricbtung und Abstand gelegen sein. Allein unter sehr be-stimmten Umstanden könnte dieselbe Tnnervationsempfindungnbsp;uns irreleiten. Auf diesem Grunde bauen Wundt, Lipps,nbsp;D e 1 b o e u f und H e y m a n s die Êrklarung einer Anzablnbsp;von geometrisch-optischen Tauschungen auf, wahrend sienbsp;dabei jedoch die Theorie auf verscbiedene Weise in Einzel-heiten ausarbeiten.
Inwiefern ihre Vorstellungen richtig sind, kann mittelst der Momentanbeleuchtung, wobei Augenbewegungen ausge-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber Contrast als eine Erscheinung, welche selbst noch Erkliirungnbsp;braucht, siehe S. 137.
2) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. S. 712.
-ocr page 203-176
sehlossen sind, untersucht werden. Momentanbeleuchtungen von optischen Paradoxa sind mehrere Male ausgeführt worden.nbsp;Schon Helmholtzi) erwiihnt, dass hierbei die Tauschungnbsp;der Poggendorf f schen Pigur unverandert bleibt. Spiiternbsp;hat ein Referent in den klinischen Monatsblattern diesennbsp;Versuch mit ungefahr dem gleichen Erfolg wiederholt ^).nbsp;Auch wir haben Momentanbeleuchtung angewendet, undnbsp;bei einer grossen Anzahl von Figuren gefunden, dass dienbsp;optische Tauschung in ungefahr demselhen Maasse bestehennbsp;bleibt, wie wenn die Beleuchtung bleibend ist 3). Aber gegennbsp;derartige Wahrnehmungen fiihrt H e y m a n s *) an, dass dienbsp;tliatsachliche Ausfiihrung der Bewegung keine nothwendigenbsp;Porderung fiir die Erzeugung der Tauschung ist; die Be-wegungsv orstellung wiirde dazu schon geniigen.
Allein Messungen werden die grössere oder geringere Bedeutung dieser Behauptung in’s Licht stellen können.nbsp;Diese sind niit den Figuren x, y und vgl. S. 160, ausgeführt worden. Die Versuche wurden wieder in zwei Seriennbsp;vertheilt, welche langere Zeit nach einander gemacht wurden.nbsp;In der ersten Serie folgte jedes Mai und bei jeder Pigur
1) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 710.
2) nbsp;nbsp;nbsp;.Tahrg. 34, S. 174, 1806.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Die Momentanbeleuchtung der Z ö 11 n e r’schen Figur verringert dienbsp;optische Tauschung, vgl. S. 147.
4) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. Bd. 14 S. 114. Hey mans glaubt fiir seine Annahme einenbsp;Stütze zu finden in der folgenden Erscheinung: Fixirt man langere Zeitnbsp;sich bewegende Objecte und richtet dann plötzlich seinen Bliek auf einennbsp;stillstehenden Punkt, so scheint der letztere ebenfalls in Bewegung zu sein.nbsp;Mann muss sich dabei aber abfragen, ob bei dem Versuche, den stillstehenden Punkt zu fixiren, die Augen in Ruhe bleiben. Hat man sich bewegende Objecte fixirt, so werden die Augenmuskeln wahrscheinlich wohlnbsp;auf be.sondere Weise functionirt haben und leicht noch wahrend kurzernbsp;Zeit eine Nachwirkung erfahren. Dass dem thatsachlich so isl, findet mannbsp;ausführlich in tV u n d t a. a. 0. S. 110 und 111 beschrieben.
-ocr page 204-177
die Messung mit bleibender Beleuehtung derjenigen mit Momentanbeleuchtung, wahrend die Reihenfolge in dernbsp;zweiten Serie umgekehrt war. Die Vergleichslinien warennbsp;horizontal gestellt und die Constante immer links vom Beo-bachter. Das Ergebniss findet man in Tabelle 7 wieder-gegeben.
Tabelle 7.
Einfluss der Augenbewegungen.
ilittelwerth der optischen Tauschung in mm bei |
Wahrscheinicher Fehler des Mittelwerthes in mm bei | |||
rnomentaner Beleuehtung |
bleibender Beleuehtung |
rnomentaner Beleuehtung |
bleibender Beleuehtung | |
Figur X |
7,47 |
8,17 |
0,76 |
0,58 |
Figur y |
15,35 |
14,48' |
1,22 |
0,99 |
Figur z |
11,16 |
8,74 |
0,77 |
0,57 |
Die Momentanbeleuchtung wurde erzielt mittelst einer Projectionslaterne mit Bogenlampe. Hiermit wurde ein rundesnbsp;Feld beleuchtet, das fiir die gauze Scbiebervorrichtung mitnbsp;der Miiller-Lye r’schen Figur gerade gross genug war.nbsp;Ein photographisches Objectir mit schneller Momentschlies-sung wurde alle zwei Secunden momentan geöffnet. Dienbsp;Oeffnungsdauer ist zwar nicht besonders geraessen, darf abernbsp;auf '/ 60 Oder Vioo Secunde geschatzt werden und ist sichernbsp;so kurz, dass der Einfluss einer Augenbewegung, welchenbsp;wahrend der Beleuehtung noch ausgefiihrt werden könnte,nbsp;ganz vernacblassigt werden darf. Solange das Objeotiv ge-schlossen bleibt, ist das Zimmer so dunkel, dass der Beo-bacbter, welcher sich in ungefahr 1 m Entfernung von dernbsp;Scbiebervorrichtung befindet, nicht die geringste Spur dernbsp;Figur sehen kann, wogegen die Beleuehtung wahrend des
12
-ocr page 205-178
Oeffnens des Objectivs sehr stark ist und die Erzeugung von deutlichen Kachbildera veranlasst.
Ein Assistent verschiebt nach Angabe des Beobachters die variable Vergleichslinie so lange, bis die beiden Ver-gleichslinien für den letzteren keinen Langenunterschiednbsp;mehr aufweisen. Um ausser der Beleuchtungsdauer allenbsp;übrigen Umstande so viel wie möglich einander gleich zunbsp;machen, wurden die Messungen niit bleibender Beleuchtungnbsp;ganz auf dieselbe Weise und mit derselben Bogenlampenbsp;ausgeführt.
Eine Bewegung der Blicklinie langs den Schenkeln und den Vergleichslinien der Figur, wie dieselbe von den ver-schiedenen Eorschern bezweckt ist, dürfen wir beim Versuchnbsp;mit Momentanbeleuchtung als ausgeschlossen betrachten. Hiernbsp;könnte nur die Bewegungsvorstellung erregt werden, undnbsp;mag man auch behaupten, dass die Bewegungsvorstellungnbsp;einen Effect gleicher Qualitat erzeugen kann, wie die Aus-fiihrung der Bewegung selbst, so ist es doch sehr schwer,nbsp;anzunehmen, dass die Wirkung auch quantitativ gleich sei.nbsp;Tabelle 7 gibt an, dass die optischen ïauschungen bei mo-mentaner und bei bleibender Beleuchtung ungefahr gleichnbsp;gross sind. Bei Figur x ist der Betrag bei Momentanbeleuchtung geringer, bei den Figuren y und z dagegennbsp;grosser, aber diese Unterschiede sind zu klein, um einennbsp;sicheren Schluss zu gestalten: die zufiilligen Fehler sindnbsp;relativ gross, und der grösste Unterschied — bei Figur.? —nbsp;betragt nur 2,4 mm. Man vergleiche auch die Ergeb-nisse der Tabellen 4 und 6 mit der zweiten Keihe dernbsp;Tabelle 7.
Wir haben oben nachdrücklich behauptet, dass wahrend einer Momentanbeleuchtung von i/^g oder '/loo Secunde sonbsp;gut wie keine Augenbewegungen stattfinden konnten. Mussnbsp;aber den Bewegungen, welche zwischen zwei Momentan-
-ocr page 206-179
beleuchtungen ausgeführt werden, also wÉihrend das Zimmer dunkei ist und die Pigur nur in Nachbildern gesehen wird,nbsp;keine Bedeutung beigemessen werden ? Hierdurch wird mannbsp;das durch die vorhergehende Momentanbeleucbtung verur-sacbte Nacbbild messen an der bei der folgenden Momentan-beleuchtung zum Vorsohein tretenden Figur, und beimnbsp;Messen und Vergleichen kommt auch wieder die Innerva-tionsempfindung der Augenbewegungen zum Bewusstsein.nbsp;Jetzt kann dieselbe jedoch nur allein wirken im oben vonnbsp;uns erwahnten Sinne. Sie kann dem Beobacbter bei seinennbsp;Langebeurtheilungen nur b e 1 f e n, statt, wie von vielennbsp;Forschern angenoramen wird, gerade die Ursacbe für dienbsp;Entstehung der optischen Tauscbung darzustellen. Sie würdenbsp;also hier wieder dazu beitragen, das Maximum der zweitennbsp;Art zu bestimmen ’).
Es wird wohl schwer sein, zu beweisen, dass die ver-schiedenen Erklarungsprincipien, welche wir in unserer Abhandlung erwahnten, und welche beinahe obne Ausnahmenbsp;etwas Annehmliches bieten, richtig sind oder nicht. Mannbsp;darf sicb jedoch fragen, inwiefern die in den Vorder-grund gerückten Momente genügen, den vollen Betrag dernbsp;optischen Tauschungen zu erzeugen, oder in welchem Maassenbsp;sie dazu beitragen. Und dann dürfte die von uns entwickeltenbsp;Hypothese, wie es scheint, nicht obne Wichtigkeit sein.
I) Das Moment, welches wir zur ErkUirung der geometrisch-optischeii Tauschungen hervorgehoben liaben, beruht aut' den Netzhautqualilaten,nbsp;welche man Localzeichen, Ort- oder Raumsinn neniit. Bei der Beiirthei-lung von Absland und Grosse überhaupt macht sich ausser diesem Raumsinn der Nétzhaut noch ein anderes Moment geilend: die Innervations-empfindung der Augenbewegungen, der Bewegungssinn. Es kommtnbsp;mir im Gegensatze zu einigen hochgeschatzten Autoren unrichtig vor, dennbsp;Unterschied zwischen beiden nur scheinbar zu nennen.
-ocr page 207-180
Sie ist nicht weniger einfach, deutlich und zulassig als die anderen Hypothesen und Theorieen.
Berechnung der peripheren Sehscharfe ausder Grosse der optischen Tauschung.
Wir wenden hei diesen Berechnungen die Messungs-ergebnisse an, welche wir mittelst Fig. z erhalten haben. Dieselbe ist hier in Fig. 20 abgebildet.
AB, die constante Vergleichslinie, ist 75 mm lang, die
9,48 mm. ïfehmen wir an, dass B
Mittel
Schenkelwinkel betragen 70°, die Schenkellangen 50 mm. Die Grosse der optischen Tauschung ist nach Tabelle 4 imnbsp;9,75 9,22
fixirt wird, und dass p und q noch eben von einander ge-trennt wahrgenommen werden. Weiter sei a die Mitte des undeutlioh wahrgenommenen Endes bei A, und c die Mittenbsp;des undeutlich wahrgenommenen Endes bei C. Bc ist Banbsp;gleich gemacht, also AB — BC=9,48 mm.
-ocr page 208-181
9,48
— = 4,74 mm und
aB = Bc=lb — 4,74 = 70,26 mm. pq = Af tg qAq) = 9,48 tgl0° = 26,05 mm.
quot;W enn die lineare Zeichnung sich in einer Entfernung = 300 mm vom Augenpunkte O (Fig. 21) befindet ’), werdennbsp;die Punkte a und c in Kichtungen gesehen, welche mitnbsp;der Gesichtslinie OB einen bestimmten quot;Winkel « bilden,nbsp;und zwar
aB 70,26 ÖA “3(W ’
O befindet sich p et was naher als s. Wir machen jedoch einen ganz zu vernachlassigenden Pehler, wenn wir anstattnbsp;vom Op und Os den Mittelwerth Oa = Oc stellen,
O a =-.
cos X
Sei g der Winkel, unter welchem pq vom Augenpunkte O aus gesehen wird, dann istnbsp;pq cos X
Aa = Cc:
tg X
13°11'
OB
und g = 4° 50'
Aus der Grosse der optischen Tauschung lasst sich also berechnen, dass auf einernbsp;13° 11' vom Pixationspunkte entferntennbsp;Stelle im Sehfelde zwei Punkte noch ebennbsp;getrennt gesehen werden können, wennnbsp;sie unter einem Gesichtswinkel = 4° 50'nbsp;erscheinen.
Dieselbe Berechnung kann auf einige Wahr-nehmungen von H e y m a n s angewendet werden. Dieser maass die Grosse der optischen
t) In der Regel wird mit beiden Augen zusammen wahrgenommen. Unter dem Augenpunkte O versteken wir dann die Mitte zwischen den Augen.
182
Tauschung, welche durch eine M ü 11 e r - L y e r ’ sche Figur erzeugt wird, deren Schenkel winkel = 70° und derennbsp;Schenkellange ven 10 bis 90 mm wechselte. Die constantenbsp;Vergleichslinie war 75 mm lang. Als Maass für die Grossenbsp;der optischen Tauschung nehmen wir 8,59 mm, d. i. dernbsp;Mittelwerth aus 8 Messungsreihen bei Figuren, deren Schen-kellangen 30 mm und grosser waren'). Hieraus lasst sichnbsp;auf ganz dieselbe Weise wie aus meinen eigenen Wahr-nehmungen der Grenzwerth für den Gesichtswinkelnbsp;berechnen;
G,=4P 22' 45quot;.
Dabei ist jedoch der Winkel, welchen die Gesichtslinie mit der Beobachtungsrichtung macht, = 13° 15'45quot;. Re-ducirt für einen Winkel «=13° 11', wird
— = 4°21'.
Nach einer andern Messungsreihe H e y m a n s’ ist die durch eine Müller-Lyer’sche Figur(Sclienkelwinkel =nbsp;50°) verursachte optische Tauschung = 14,3 mm ^).
Hieraus lasst sich wieder ganz nach der-selben oben angewendeten Methode berechnen, dass der Gesichtswinkel Gg = 3° 10' 17quot;.nbsp;Unter diesem Winkel können zwei Punktenbsp;noch eben getrennt wahrgenommen werden,nbsp;wenn die Beobachtungsrichtung einen Winkelnbsp;«3 = 12° 44' 37quot; mit der Gesichtslinie bildet.nbsp;Reducirt für eine Entfernung «= 13° 11' istnbsp;der Grenzwinkel
1) nbsp;nbsp;nbsp;a.a. O. S. 229 Tabelle 4 und S. 230 Tabelle 6.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Wir nehmen 14,3 mm zur Basis unserer Berechnung, weil dieser Betrag in eine Reihe von Messungen gefunden wurde, welche bei den unge-
-ocr page 210-183
Berechnung der Maxima der ersten und zweiten Art.
In Fig. 22 bedeutet AB die constante Vergleichslinie aus der Miiller-Lyer’sehen Pigur. AB = 75 mm. Dernbsp;Augenpunkt 0, hat eine solche Stelle, dass O^B J. AB undnbsp;dass ^ AOiB = x = 13° 11'. Die Lange von O^B ist hier-durch bestimmt:
0,B cos x'
O^B
320,24 mm, und O^A =
In einer Entfernung x vom Pixationspunkte ist der De-sichtswinkel
nach eigenen Wabrneb-
mungen berechnnet nbsp;nbsp;nbsp;= 4° 50',
^j, nach Wahrnehmungen
H e y m a n s’ berechnet (Schenkelwinkel = 70°) = 4° 21', g^, nach Wahrnehmnngen
H e y m a n s’ berechnet ( nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 50°) = 3° 17',
also g im Mittel =4° 9'.
In Fig. 15, S. 157 ist
0, Btg q
kA — 0, Atg g = -= 23,86 mm.
Umarbeitung der directen Messungen der peripheren Sehscharfe.
Um die Vergleichung zwischen den directen Messungs-ergebnissen verschiedener Porscher unter einander und zu-übtesten Augen ausgefiihrt worden war. Hierdurch kann das Ergebniss arn besten mit detnjenigen unserer eigenen Wahrnehmungen verglichen werden.nbsp;Vgl. auch Tabelle 1 dieser Abhandlung.
-ocr page 211-¦ nbsp;nbsp;nbsp;184
gleich mit den oben von uns berechneten Werthen zu er-möglichen, müssen wir die literarischen Angaben einiger-maassen umarbeiten.
Erstens müssen wir den verschiedenen angewendeten Methoden Rechnung tragen, hauptsachlich:
1) nbsp;nbsp;nbsp;dem Gebrauche Ton Buchstabenproben oder Figurennbsp;von Snellen;
2) nbsp;nbsp;nbsp;der Anwendung eines Drahtgitters oder von nahe annbsp;einander geruchten Linien oder Flachen, worin dernbsp;regelmassige quot;Wechsel von quot;Weiss und Schwarz nochnbsp;eben als solcher erkannt werden muss.
Es treten verschiedene Schwierigkeiten hervor, wenn man die Ergebnisse dieser Methoden direct mit einander zu ver-gleichen wünscht.
Bei der Anwendung der Buchstabenproben spielt das Erratben nach den schlecht wahrgenommenen Buchstabennbsp;eine grosse Bolle, und von den Gittern hat W ertheim')nbsp;gezeigt, dass die Messung der Sehscharfe verschieden aus-fallt, je nach der Grosse des angewendeten Gitters. Weiternbsp;sind dünne schwarze Linien, welche durch einen breitennbsp;Z wischenraum von einander getrennt sind, schwerer zunbsp;erkennen als Linien, welche ebenso breit sind wie dienbsp;Zwischenraume, wie ich durch eine absichtlich angestelltenbsp;Untersuchung mittelst drei verschiedener Gitter zeigen konnte.
Gitter I bestand aus 6 parallelen, 0,2 mm breiten, 15 mm langen schwarzen Linien auf weissem Papier, wahrend dernbsp;Abstand zwischen zwei Linien zusammen mit einer Linien-dicke 3 mm betrug. Die Gitter II und III waren nahezunbsp;ebenso gross wie I und bestanden aus einer gleichen Anzahlnbsp;von Linien. Die Liniendicke betrug jedoch bei Gitter IInbsp;0,5, bei Gitter III 1,5 mm. Der Abstand zwischen zwei
•1) a. a. O. S. 181.
-ocr page 212-185
Linien zusammen mit einer Liniendicke betrug immer 3 mm. Bei Gitter III war der Raum zwischen den Linien ebensonbsp;gross wie die Liniendicke. Die Messungsergebnisse sind innbsp;folgender Tabelle 8 zusammengestellt.
Die Relfractionsanomalien der untersuchten Personen, worunter auch der Astigmatismus, wurden vorher corrigirt.nbsp;Indessen kann die Correction niemals vollkommen ausge-führt werden, so dass geringe Grade von Astigmatismusnbsp;bestehen bleiben und also auf unsere Resultate Einflussnbsp;ausüben miissen. In der 2. Reihe der ïabelle sind die
Tabelle 8.
Namen des Be- obachters. |
Enlfernung, in welcher dienbsp;Buchstabenproben D=6erliannt werden, in m (A) |
Enlfernung, in welchernbsp;das Gitter Inbsp;erkannt wird,nbsp;in m (B) |
Entfernung, in welchernbsp;das Gitter IInbsp;erkannt wird,nbsp;in m |
Entfernung, in welchernbsp;das Gitter IIInbsp;erkannt wird,nbsp;in m |
Verhaltniss der Werthenbsp;der Reihen 2 und 3, A. |
V. d. W. |
8,6 |
6,5 |
7,6 |
8,0 |
1,322 |
W. E. |
6,8 |
5,5 |
6,25 |
6,5 |
1,236 |
V. H. |
9,8 |
6,25 |
7,25 |
8,0 |
1,57 |
BI. |
9,5 |
5,1 |
6,0 |
7,0 |
1,86 |
Entfernungen erwahnt, in welchen dieselben Personen unter gleichen Umstanden S n e 11 e n’s Buchstabenproben (D = 6 m)nbsp;erkannten. Die Verhilltnisse der Entfernnngen des Gitters Inbsp;und der Buchstaben sind in der letzten Reibe angegeben.nbsp;Der Mittelwerth dieser Verhaltnisse ist 1,497. Bei normalemnbsp;Visus würden die Buchstaben auf 6 m erkahnt werden,nbsp;also Gitter I im Mittel anf 4 m, was ein paar uni 3 mmnbsp;von einander entfernte Linien unter einem Gesichtswinkelnbsp;von 2' 34,5quot; erscheinen lasst. Der Bequemlicbkeit wegennbsp;kann dieser Werth zu 2,5' abgerundet werden, d. i. gerade
-ocr page 213-186
die Halfte des Winkels, unter welchem bei Visus = 1 die Buchstaben crkannt werden können.
Wil’ haben besonders den Gesichts winkel fiir den Linien-abstand des Gitters I bei Visus = 1 berechnet, weil von den drei angewendeten Gittern dieses sicher in Bezug aufnbsp;das Yerhaltniss der Liniendicke zu den Zwischenraumennbsp;am besten mit einer linearen Zeichnung auf Papier, wienbsp;z. B. einer Miiller-Lye r’schen Pigur, verglichen werdennbsp;kann. Ausgehend von den oben beschriebenen Ergebnissennbsp;und der friiher schon naher erwiihnten Beziehung zwischennbsp;der peripheren Sehscbarfe und der Entfernung vom Eixa-tionspunkte haben wir beim Umarbeiten der Messungs-ergebnisse der verschiedenen Forscher die nachfolgendennbsp;Regeln beobacbtet:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Wenn directe Angabe geschieht vom Gesichtswinkel,nbsp;unter welchem beim indirecten Sehen zwei Punktenbsp;noch getrennt wahrgenommen werden können, wirdnbsp;diese Angabe als Basis fiir die Berechnung angenommen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Geschieht die Angabe im Winkel, unter welchemnbsp;Buchstaben erkannt werden, so wird angenommen, dassnbsp;zwei Punkte noch getrennt gesehen werden, wenn sienbsp;unter dem halben Winkel erscheinen.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Wenn die Angabe nicht geschieht für 13° 11' Entfernung vom Pixationspunkte, so wird die nachstenbsp;Entfernung, fiir welche die Wahrnehmung erwiihntnbsp;ist, zur Basis genommen. Hiernach wird die Sehscharfenbsp;fiir eine Entfernung = 13° 11' berechnet, indem mannbsp;annimmt, dass der Visus zunirnrnt umgekehrt proportional der Vergrosserung des Abstandes vom Fixa-tionspunkte.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Wenn die periphere Sehscharfe in Bruchtheilen der
-ocr page 214-187
centralen ausgedrückt wird, wird für diese letztere Visus = 1 aDgenommen, d. h. zwei Punkte oder Liniennbsp;einer gewöhnlichcn linearen Zeicknung auf Papiernbsp;werden noch eben getrennt wahrgenommen, w'enn sienbsp;unter einem Gesichtswinkel von 2'30quot; gesehen werden.
In den folgenden Pormeln nennen wir iz = 13°ir die Entfernung vom Fixationspunkte, für welche die indirectenbsp;Sehschiirfe v berechnet werden ranss, die Entfernungnbsp;vom Fixationspunkte, für welche die Sehschiirfe gemessennbsp;ist. g ist der Winkel, unter welchem zwei Punkte odernbsp;Linien, G der Winkel, unter welchem Buchataben odernbsp;Zahlen in einer Entfernung x vom Fixationspunkte nochnbsp;eben erkannt werden können, wahrend g^ und G, dieselbenbsp;Beziehung zu «j haben wie g und G zu x.
9i = 'A G'i und g = '^l^G=g^ X
A u b e r t a. a. O. S. 239, Tabelle 37, Bogen 1:
27° 2'
2
also g
*1 = --0—, nbsp;nbsp;nbsp;= 3° 42',
1°48'.
Volk man n, vgl. Aubert a. a. O. S. 237 *1 = 3°, fifi == 3° 46',nbsp;also gf = 6° 12'.
H u e c k, vgl. Aubert a. a. O. 8. 237 :
«1 = 14°, g^ = 14' 55quot;, also ^ = 14'2quot;.
Dobrowolsky und Gaine a. a. O. 8. 416:
I für ^e=13°ll' ist = also (/= 0° 50',
II für X = 13° 11' ist nbsp;nbsp;nbsp;also g = 2° 55'.
-ocr page 215-188
Schadow, Pflüger’s Arch., Bd. 19 S. 456:
fiir lt;Xj — 15° wechselt v, zwischen -- und
5 nbsp;nbsp;nbsp;20
also und g
0^ 12' 30 quot; und 0° 50', 0°11'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, 0°44'.
Konigshofer, vgl. Schadow a. a. 0. S. 451:
fiir «j = 15° wechselt zwischen und ,
OU nbsp;nbsp;nbsp;1 (JU
also und g
2° 5' und 4° 10', 1° 50'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3° 40'.
Dor, vgl. Schadow a. a. 0. S. 451:
fiir «, = 15° ist «^1 =
also g^ = 1° 15' und gf = 1° 6'.
W e r t h e i m a. a, 0. S. 182 :
fiir = 15° ist v^ medial 0,143 oben 0,095nbsp;unten 0,093nbsp;¦ im Mittel 0,11,
also g^ = 0° 22' 44quot; und g = 0° 20'.
-ocr page 216-UITGEGEVEN DOOR HET
OOGHEELKUNDIG GEZELSCHAP.
VIERDE AFLEVERING.
HAARLEM,
J. L. E. I. KLEYNENBERG. 1897.
ill
(Geneeskundige Courant 1897 No. 1, door B. G. van der Heggek ZiJNEN, en Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1897 No. 1, doornbsp;Prof. H. Snellen).
Niet slechts de eisch van volledigheid van ons overzicht der Ne-derlandsche oogheelkundige litteratuur, maar ook de wensch om hiereenige woorden van vereering te wijden aan onzen vriend, wijlen
noopt ons aan bovenvermelde levensberichten eenige woorden te ontleenen.
Beide schrijvers vermelden dat zij door ouden en hechten band aan Doijer waren verbonden.
Van der Heggen Zijnen begon met hem in September 1845 de geneeskundige studiën aan de toenmalige Rijkskweekschool voornbsp;mil. geneeskundigen te Utrecht.
Snellen kende hem sedert 1860, toen hij, als Officier van Gezondheid bij het O -I. leger, tijdens zijn verlof, zich aan het Ned. Gasthuis voor ooglijders aanmeldde, en zij daar te samen, ondernbsp;leiding van Donders, de studie der oogheelkunde beoefenden.
Deze studiën legden den grondslag tot Düijee’s ontwikkeling als oogheelkundige, en toen hij ten tweeden male, 8 jaar later,nbsp;naar het Vaderland terugkeerde, vond hij bij zijne aankomst denbsp;benoeming tot buitengewoon Hoogleeraar te Leiden.
Doijer is de eerste geweest, die aan een onzer Rijksuniversiteiten als Hoogleeraar in de oogheelkunde werd aangesteld.
Op zijn verzoek werd hem, bij Besluit van 15 Sept. 1877, opgedragen naast de oogheelkunde ook de oorheelkunde te doceeren.
Met groeten ijver heeft hij zich toegelegd op het onderwijs van beide vakken.
Hoezeer Doijee’s onderwijs gewaardeerd is geworden, bleek bij de ovatiën, die hem bij zijn 25-jarig Professoraat (2 Oct. 1894),nbsp;door zijn leerlingen in beide vakken werden gebracht.
Op den eersten Kerstdag 1896 herdacht aan de open groeve Prof. Zaaijer in hartelijke,, hoogwaardeerende wmorden dennbsp;trouwen vriend en collega.
Gaarne roepen velen met Van der Heggen Zijnen hem na: „Vaarwel, goede vriend! Rust in Vrede! Gij hebt een welbesteednbsp;leven en een goeden naam aan uwe kinderen nagelaten! Uwenbsp;vrienden zullen u steeds blijven herdenken!”
' Redactie.
-ocr page 219-DOOR
Prof. M. E. MULDER.
In 1894 verscheen in de Archives de Physiologie een artikel van de H.H. Contejean en Delmas, getiteld: „Sur Ie mouvement de roue du globe oculaire se produisant pendant 1’inclinaison laterale de la tête” waarin genoemde onderzoekers tot de conclusie komen, geheel in strijd met denbsp;tot dusver aangenomen meening, dat eene rolbeweging vannbsp;het oog bij zijdelingsche neiging van het hoofd niet bestaat.nbsp;Zij maakten bij hun onderzoek gebruik van den stand dernbsp;blinde vlek ten opzichte van het flxeerpunt, eene methodenbsp;die reeds vroeger door Pick tot gelijksoortige doeleinden wasnbsp;aangewend en schrijven de resultaten van vroegere onderzoekers, die met nabeelden hebben geëxperimenteerd, toenbsp;aan eene dwaling, daardoor ontstaande, dat ze bij zijdelingsche neiging van het hoofd de richting der gezichtslijn tennbsp;opzichte van het hoofd hadden veranderd, waardoor eenenbsp;rolbeweging kan worden gesimuleerd.
Inderdaad ontstaat, zooals algemeen bekend is, eene sterke schijnbare rolling van het oog om de gezichtsas, wanneernbsp;men, zijn eigen oog in een spiegel waarnemende, het hoofdnbsp;naar rechts of links neigt, omdat alsdan de richting dernbsp;gezichtsas ten opzichte van het hoofd verandert en het is
-ocr page 220-'bekend, dat Donders het eerst op die dwaling heeft gewezen en heeft aangetoond dat die schijnbare rolling verdwijnt,nbsp;wanneer men diezelfde proef doet met een spiegeltje, datnbsp;-aan een tusschen de tanden geklemde staaf is bevestigdennbsp;dus de bewegingen van het hoofd meemaakt. Ook is hetnbsp;waar dat door deze proef van Donders het bestaan der rol-beweging een tijdlang werd ontkend, maar dat hij toch later,nbsp;door nauwkeurige proeven met nabeelden, wel degelijk hetnbsp;bestaan der rolbeweging heeft aangetoond.
Intusschen beroepen zich de HH. Contejean en Delmas dn hun wel uitvoerig, maar zeer onnauwkeurig historischnbsp;overzicht op deze vroegere proef van Donders en trachtennbsp;de meening ingang te doen vinden, dat Donders eigenlijknbsp;altijd aan het bestaan der rolbeweging heeft getwijfeld.
Tot beter begrip der zaak zal ik een kort historisch overzicht laten voorafgaan. Uitvoerig vindt men de litteratuur vermeld in mijn vroegeren arbeid: Ueber parallelle Eolbewe--gungen der Augen Arch. f. Ophth. 1895 en bij Dr. W.nbsp;A. Nagel. Ueber Kompensatorische Raddrehungen dernbsp;Augen ZeiLschr. f. Physiologie und Psychologie der Sinnes-organe 1896.
Donders en degenen, die onder hem hebben gewerkt, hebben de rolbeweging hootdzakelijk bestudeerd door middel van nabeelden. De methode was in ’tkort deze, dat opnbsp;«en stuk karton, dat verticaal aan een tusschen de tandennbsp;geklemde staaf was verbonden, een gekleurd lint werdnbsp;•opgehangen en een tijdlang onbewegelijk werd gefixeerd. Nanbsp;wegtrekken van het lint verschijnt nu het nabeeld evenwijdig aan een tevoren op het karton getrokken lijn, dochnbsp;vormt daarmee een hoek, wanneer men het hoofd op zijnbsp;neigt, des te grooter, hoe grooter de neiging is van hetnbsp;hoofd. Volgens Donders zou de compenseerende rolbeweging ongeveer bedragen van de neiging van het hoofd,nbsp;volgens Skiebitsky (’) die zich in het laboratorium vannbsp;Donders eveneens met dit onderwerp bezighield, i/io- Der-
(1) Ein Beitrag zur Lclire von den Augen})e\vegUDgen Arch. f. O. B XVII. 1871.
-ocr page 221-halve zou de verticale meridiaan van het oog bij iedere 8 a 10° neiging 1° achterblijven. '
Albeecht Nagel (*) maakte gebruik van zijn eigen astig-matisme om de roltaeweging te bestudeeren.
Hij bevestigde n.1. de bekende stralenfiguur aan een tusschen de tanden geklemde staaf, en zag nu bij neigingnbsp;van het hoofd eene andere lijn duidelijker voor den dagnbsp;komen. Volgens zijn onderzoek zou de rolbeweging ongeveer ’/(; bedragen van het hoofd. Het is duidelijk dat bijnbsp;al deze proeven de richting der gezichtslijn ten opzichtenbsp;van het hoofd niet veranderde. Zoo scheen dan eindelijknbsp;het bestaan der rolbeweging buiten twijfel, maar behalvenbsp;omtrent de hoegrootheid daarvan waren er, na de onderzoekingen van Donders, Skiebitsky, Woinow en Nagel, nognbsp;tal van vragen overgebleven en bovendien waren de methodennbsp;niet onberispelijk, vooral omdat men niet met juistheid innbsp;graden de zijdelingsche neiging van het hoofd en tegelijkertijd nauwkeurig den stand van het nabeeld kon aangeven,nbsp;’t Was daarom dat ik in 1874 (-) op aansporing van Donders,.nbsp;met een nieuw toestel, waardoor al die fouten kondennbsp;worden vermeden, die proeven herhaalde. Hierbij bleeknbsp;weldra, dat de compenseerende rolbeweging niet regelmatignbsp;toenam met de zijdelingsche neiging van het hoofd, maarnbsp;relatief steeds kleiner werd, hoe meer het hoofd op zijnbsp;neigde. Bij horizontale houding van het hoofd bedroeg b. v.nbsp;bij mij de compenseerende rolbeweging 6, 5°, doch namnbsp;tusschen 60° en 90° neiging van het hoofd slechts 'i2°nbsp;Bovendien bleek er uit dat de rolbeweging bij verschillendenbsp;personen niet even groot was, osms zelfs, zooals bij Div,nbsp;Küsteb, het dubbele bedroeg van het bij mij gevonden,nbsp;bedrag, waardoor de tegenstrijdigheid tusschen vroegerenbsp;waarnemers werd opgehelderd. Maar er was meer. Na
(i) Ueber das Vorkommeu von wahren Rollungcn dos Auges um die Gesichtslinie Arch. f. O. B XIV. 1868 en Arch. f. O. B XVII 1871.
(-) M. E. Muddek. Over parallelJe rolbewegingen der oogen. Acad. proefscJirift Utrecht 1874.
Dezelfde, Ueber parallelle Rolbewegimgen der Aiigen. Arch. f. O. Bd. XXI 1875.
-ocr page 222-langen tijd met nabeelden te hebben gewerkt, bleek het mij dat de rolbeweging veel samengestelder was, dan men zich totnbsp;dusver had voorgesteld en dat men moest onderscheiden tus-schen eene blijvende, zooals die tot dusver gevonden was,nbsp;en die dus blijft bestaan wanneer men het hoofd op zij stilhoudt,nbsp;en eene voorbijgaande. Een nader onderzoek leerde mij namelijk, dat, wanneer het hoofd eenigszins snel op zij wordtnbsp;gebogen, het nabeeld eerst belangrijk terugblijft, tot 20° ennbsp;meer, wat op eene even sterke compenseerende rolbeweging duidt, om echter, zoodra het hoofd stilstaat, zoover tenbsp;volgen, dat slechts de blijvende rolbeweging tot waarneming komt. Hetzelfde herhaalt zich, wanneer het hoofdnbsp;den verticalen stand herneemt. Men moet zich dit zoonbsp;voorstellen dat het oog, bij zijdelingsche neiging van hetnbsp;hoofd, door een tegenovergestelde rolbeweging zijn standnbsp;tegenover de ruimte tracht te handhaven, waarschijnlijk,nbsp;om te snelle verschuiving der netvliesbeelden, en schijnbeweging der voorwerpen te voorkomen, en eerst langzamerhand volgt, om dan toch ten slotte, wanneer het hoofdnbsp;wordt stilgehouden, eene betrekkelijk kleine afwijking tenbsp;behouden. Korten tijd te voren was reeds door Bbeüee(0nbsp;eveneens met nabeelden, aangetoond, dat eene belangrijkenbsp;compenseerende rolbeweging ook voorkomt, wanneer men,nbsp;bij horizontaal naar beneden gericht aangezichtsvlak, r'ond-draait, en werd door hem deze compenseerende bewegingnbsp;in verband gebracht met de functie der canales seraicir-culares van het labyrinth. Een analoog verschijnsel treedtnbsp;op, wanneer men het hoofd in vertikalen stand snel naarnbsp;rechts of links draait, (het gebaar der ontkenning) of omnbsp;een horizontale as achterover of voorover buigt. Zondernbsp;een bepaald punt te fixeeren hebben de oogen dan steedsnbsp;de neiging op hetzelfde punt in de ruimte gericht te blijven. Wij zien dus dat de oogen, bij beweging van hetnbsp;hoofd, steeds de neiging hebben door een tegenovergesteldenbsp;beweging hun oorspronkelijken stand ten opzichte van de
(igt; Ueber du Function der Bogengauge des Ohrlabyrinthes. Med. Jahrb. 1874.
-ocr page 223-ruimte te bewaren, ’t geen, zooals reeds is opgemerkt, waarschijnlijk tot stand komt door middel van de canalesnbsp;semicirculares van het labyrinth als zintuig van het evenwicht van ’t hoofd en indirect van het geheele lichaam.nbsp;Dit althans is gebleken dat bij dieren, bij wie ,men hetnbsp;labyrinth heeft vernietigd, het evenwicht is gestoord en denbsp;compenseerende bewegingen der oogen ophouden.
Hoe gemakkelijk het mij nu ook viel, die voorbijgaande rolbeweging aan het nabeeld bij neiging van het hoofd naarnbsp;rechts of links waar te nemen, zoo moeilijk was het, anderen daarvan te overtuigen. De moeilijkheid bestaat n.1-daarin, dat het nabeeld, wanneer men het hoofd op zijnbsp;neigt, bij de meesten eerst eenigen tijd verdwijnt en eerstnbsp;weer voor den dag komt, wanneer men het hoofd stilhoudt.nbsp;Dan is echter de voorbijgaande rolbeweging reeds voorbijnbsp;en is alleen de blijvende rolbeweging overgebleven. Zelfsnbsp;Dondees, die de meeste mijner proeven herhaalde, was doornbsp;middel van nabeelden van de voorbijgaande rolbewegingnbsp;slechts ten halve overtuigd, en hiervan maken nu de H.H.nbsp;CoNTEJEAN en Delmas gebruik om de meening ingang tenbsp;doen vinden, dat Donders de rolbeweging in haar geheelnbsp;in twijfel trok, wat geheel onjuist is. Het bleek mij nu,nbsp;dat men zoowel de voorbijgaande als de blijvende rolbeweging zeer gemakkelijk kan zien, als men zijn eigen oognbsp;vergroot waarneemt in een concaven spiegel, die aan eennbsp;tusschen de tanden geklemde staaf is verbonden, of eennbsp;platten spiegel, met een convexe lens er voor.
¦JSla dit mijn onderzoek, waarbij nog andere bijzonderheden voor den dag kwamen, zooals b.v. de kleine nystagmischenbsp;rolbewegingen bij zijdelingsche neiging van het hoofd, waarover ik hier ntet verder wil uitweiden, is over dit onderwerp, voor zoover mij bekend is, niet verder geschreven,nbsp;zoodat men zou denken, dat de zaak nu eindelijk afgedaannbsp;was, tot dat, zooals reeds is vermeld, in 1894 de H.H.nbsp;CoNTEjEAN en Delmas hunne proeven publiceerden, die weernbsp;alles omverwierpen.
-ocr page 224-Hunne methode van onderzoek was ongeveer als volgt: •Op een wand werd op 47 c.m. afstand van een fixeerpunt,nbsp;een zwarte vlek geteekend 20 c.in. hoog en 18 c.m. breed,nbsp;die op lm.80 afstand de blinde vlek van het rechter oognbsp;geheel opvulde en dus onzichtbaar werd. Om nu de richtingnbsp;van de gezichtslijn bij zijdelingsche neiging van het hoofdnbsp;onveranderd te bewaren, werd aan een stevig brillestel opnbsp;eenigen afstand van het rechter oog een kruisdraad bevestigd en op 1 meter afstand van den wand loodrecht op hetnbsp;fixeerpunt een tweede kruisdraad geplaatst. Wanneer nunbsp;de proefpersoon het kruispunt van het brillestel steeds lietnbsp;samenvallen met het tweede kruispunt en het fixeerpuntnbsp;op den wand dan was hij zeker dat hij steeds denzelfdennbsp;stand ten opzichte van het fixeerpunt innam en ook denbsp;richting van de gezichtslijn ten opzichte van het hoofd nietnbsp;veranderde. Men moet erkennen dat de methode nog alnbsp;primitief en omslachtig is. Zij zagen nu, dat bij de geringste neiging van het hoofd, hetzij rechts of links, het onderstenbsp;of bovenste gedeelte van de zwarte vlek als een halve maannbsp;voor den dag kwam, een teeken dat het oog, althans gedeeltelijk, de beweging van het hoofd volgde. Maar bovendien zagen zij, dat wanneer de zwarte vlek, die op hetnbsp;scherm was geteekend, evenveel graden om het fixeerpuntnbsp;draaide als het hoofd op zij was geneigd, de zwmrte vleknbsp;weer verdween, hetgeen, als de waarneming juist was, zounbsp;aantooneu. dat er geen rolbeweging had plaats gegrepen.nbsp;Ik zal hier het laatste gedeelte van hunne proeven niet uitvoerig beschrijven, maar wil er alleen op wijzen dat ze opnbsp;nauwkeurigheid geen aanspraak kunnen maken.
Voor een ingewijdde maakt hun artikel den indruk van te zijn oppervlakkig, maar bij een minder ingewijde zal allichtnbsp;de overtuiging opkomen dat genoemde onderzoekers gelijknbsp;hebben en dat ze de na zooveel nfoeite verkregen uitkomstennbsp;van vroegere onderzoekers heLben te niet gedaan. Nu heeftnbsp;wel onlangs Willibald Nagel in Dec. van het vorige jaarnbsp;in een artikel in het Zeitschrift' für Physiologie und Psy-
-ocr page 225-10
cholog’e der Sinaesorgane, in hoofdzaak de methode van CoNTEJEAN en Deljias volgend, toch op deze wijze hetnbsp;bestaan der rolbeweging aangetoond, doch ook zijne, hoewelnbsp;eenigszins betere methode, is nog al ingewikkeld en onnauwkeurig, zoodat anderen, op dezelfde wijze experimenteerende,nbsp;allicht tot dezelfde negatieve uitkomsten zullen komen.nbsp;Daarom heb ik mij voorgesteld de zaak nog eens op tenbsp;vatten en door proeven, die op hetzelfde principe berusten,nbsp;een ieder van het bestaan der rolbeweging te overtuigennbsp;en de bepaling daarvan gemakkelijk te maken.
De eenvoudigste methode is wel de volgende:
Aan een tusschen de tanden geklemde horizontale staaf van 2-5 c.m. of meer, waarvan het gedeelte, dat men in dennbsp;mond houdt, met lak is bestreken, zoodat men, na inbijten,nbsp;daarop een afdruk van de tanden krijgt en dus aan denbsp;staaf ten opzichte van het hoofd een vasten stand geeft,nbsp;bevestigt men aan het uiteinde in verticalen stand eennbsp;stuk wit carton. Fixeert men nu op dit carton een vastnbsp;punt, dan zal, hoe men het hoofd ook beweegt, de gezichts-lijn, ten opzichte van het hoofd, steeds'denzelfden stand bewaren. Deze methode van inbijten is zeker wel de geschiktstenbsp;om aan bovengenoemde eischen te voldoen en bovendien,nbsp;wat bij deze proeven noodzakelijk is, een onveranderlijkennbsp;afstand te bewaren tusschen het oog en het gefixeerdenbsp;voorwerp.
Het valt nu gemakkelijk, terwijl men één oog gesloten houdt en met het andere een vast punt fixeert, bij opgerichtnbsp;hoofd de blinde vlek op het carton uit te teekenen. Neigtnbsp;men nu het hoofd op zij, dan vertoont zich, al naar matenbsp;men het hoofd naar rechts of links beweegt, het onderstenbsp;of bovenste gedeelte der blinde vlek als een halve maan,nbsp;een bewijs dat het oog eene rolling om de gezichtsas heeftnbsp;uitgevoerd, daar het karton evenveel graden gedraaid heeftnbsp;als het hoofd. Bij deze proef is het zelfs niet noodzakelijknbsp;de geheele blinde vlek te teekenen, maar alleen aan denbsp;boven- of benedengrens een zvrarte stip te maken; bij
-ocr page 226-11
neiging van het hoofd naar rechts of links komt clan afwisselend de bovenste of benedenste vlek te voorschijnnbsp;terwijl de andere verdwijnt.
Het is duidelijk dat deze methode veel nauwkeuriger is dan wanneer het scherm, waarop de blinde vlek is afge-teekend, niet vast aan het hoofd is verbonden, zooals bijnbsp;de proeven van Contejean en Delmas, alsook van Nagelnbsp;het geval was. Vermoedelijk is dit de oorzaak dat denbsp;eersten negatieve uitkomsten verkregen.
Om nu het bedrag dei' rolbeweging, die aan iedere neiging van het hoofd beantvfoordt, te bepalen, heb ik cl© proef aldus ingericht (zie figuur).
(h
cL
-go
po.
In'
)0 O
Vooreerst is aan het uiteinde van de horizontale staaf een graadboog a verbonden, waarlangs een schietlood önbsp;loopt, dat bij verticalen stand van ’t hoofd op 0° staat,nbsp;doch bij zijdelingsche neiging van het hoofd het bedragnbsp;daarvan aangeeft. Achter dezen graadboog bevindt zich eennbsp;tweede witte schijf cl die om het middelpunt van den graad-
-ocr page 227-12
boog draaibaar is. Op die schijf is een kleine zwarte vlek c aan^ bracht' op zoodanigen afstand van het middelpunt, dat tevens iixeerpunt is, dat ze bij het ronddraaien van de schijf,nbsp;wanneer men steeds het middelpunt fixeert, ongeveer overnbsp;het midden van de blinde vlek loopt en dus, zoodra ze dennbsp;rand van de blinde vlek passeert, verdwijnt, om weer tenbsp;voorschijn te komen wanneer men de schijf een weinig terugdraait. Daar de afstand van de blinde vlek tot het fixeer-punt bij verschillende individuen nog al varieert, kan denbsp;staaf, voor men de proef begint, zoodanig worden verlengdnbsp;¦of verkort, dat de zwarte vlek steeds ongeveer het middennbsp;van de blinde vlek passeert. Men doet nu als volgt;
Na het mondstuk, dat voor verschillende proefnemers verwisseld kan worden, in den mond te hebben genomen, draait men eerst den graadboog, bij verticalen stand van het hoofd,nbsp;-zoodanig dat het schietlood op 0° staat. Daarna draait mennbsp;de tweede schijf d, steeds het middelpunt flxeerende, totdatnbsp;de zwarte vlek aan den bovenrand van de blinde vlek ver-¦dwijnt of liever, men brengt de zwarte vlek eerst op de blindenbsp;vlek en draait de schijf zoolang terug tot ze juist aan dennbsp;bovenrand weer zichtbaar wordt. Door een wijzer, die aannbsp;¦de vaste schijf verbonden is en langs een graadboog loopt,nbsp;kan men dan het punt noteeren, waarbij de zwarte stipnbsp;¦den bovenrand der blinde vlek aanraakt. Gemakshalve hebnbsp;ik die graadboog verschuifbaar gemaakt, zoodat die alsdannbsp;op 0° kan worden gesteld. Vervolgens neigt men het hoofdnbsp;op zij, draait de achterste^ schijf zoolang totdat de zwartenbsp;stip weer aan den rand der blinde vlek verschijnt en kannbsp;nu direct in graden het bedrag der rolbeweging bij een bepaalden stand van het hoofd aflezen. Bij mij zelf vondnbsp;ik aldus, bij horizontale houding van het hoofd, eene rad-¦draaiing van ongveer 6°, evenals vroeger met nabeelden,nbsp;bij anderen van 10° a 11°.
Noteert men eerst het verschijnen der zwarte vlek bij horizontale houding van het hoofd naar de eene zijde ennbsp;vervolgens naar de andere zijde, dan verkrijgt men het
-ocr page 228-13
dubbele
bedrag,
waardoor de hoegrootheid der rolbeweging-nog duidelijker voor den dag treedt. In plaats van een witte schijf met zwarte stip kan men ook doelmatig gebruik maken van een zwarte schijf met een kleine opening,nbsp;die, wanneer men de schijf tegen het licht houdt, nognbsp;scherper het punt aangeeft, waar ze op den rand der blindenbsp;vlek voor den dag treedt.
De methode is zoo eenvoudig en gemakkelijk, dat zij,, naar het mij voorkomt, diensten kan bewijzen bij verlamming van de musculi obliqui, door wier werking de rolbeweging tot stand komt. Door het onderzoek met dubbelbeelden zijn wij wel is waar in staat dergelijke verlammingennbsp;te constateeren, maar toch missen wij, evenals bij andere^nbsp;oogspieren, een juiste maat, waarin we den graad diernbsp;verlamming kunnen uitdrukken. Tot dusver heb ik nog geennbsp;gelegenheid gehad, de rolbeweging bij eene dergelijke verlamming te onderzoeken, doch ik twijfel niet dat, bij'eenigs-zins intelligente patiënten, daarbij een belangrijke afwijkingnbsp;in de rolbeweging naar de zijde der verlamde of paretischenbsp;spier zal zijn te constateeren.
Een punt, dat door deze methode gemakkelijk is uit te maken, is, of de blijvende rolbeweging ook blijft bestaan?nbsp;wanneer men het hoofd langen tijd op zij houdt, b.v. gedurende de horizontale ligging te bed. Reeds vroeger (’) hebnbsp;ik dit door nabeelden trachten uit te maken, doch stuittenbsp;daarbij op het bezwaar dat de nabeelden spoedig verdwijnen.
Albe. Nagel heeft dit onderzocht door middel van zijn astigmatisme, doch deze proeven zijn betrekkelijk te onnauwkeurig, zoodat ook zijne conclusie, dat de rolbeweging welnbsp;wat vermindert, maar toch gedeeltelijk blijft bestaan, nietnbsp;te vertrouwen is. Door deze methode is mij nu geblekennbsp;dat de rolbeweging, zelfs bij langdurige ligging op zij, nietnbsp;merkbaar afneemt. Bij mij bedroeg ze, nadat ik mij gedurende een half uur horizontaal had gelegd, nog evenveel als.nbsp;in het begin, n.1. ongeveer 6o.
(I) Arch. f. O. 1875.
-ocr page 229-14
Nog een enkel woord over de methode zelf. Ze is, zooals mij is gebleken, zeer geschikt voor de bepaling der blijvendenbsp;rolbeweging, doch niet voor de voorbijgaande. Daartoe isnbsp;voorloopig alleen de methode der nabeelden te gebruiken,nbsp;die door de HH. Cootejean en Delmas geheel op zij wordtnbsp;gesteld en ook door Willibald Nagel, in zijn reeds aangehaald artikel, als zeer vermoeiend wordt beschreven, watnbsp;ze inderdaad niet is. Wil men alleen de blijvende en denbsp;voorbijgaande rolbeweging waarnemen, zonder den graadnbsp;daarvan te bepalen, dan is zeker wel het eenvoudigst denbsp;methode met den concaven spiegel, die door Willibald Nagelnbsp;zoodanig wordt beschreven, alsof hij ze heeft uitgevonden,nbsp;terwijl ze reeds in 1874 uitvoerig door mij is medegedeeld.
En hiermeê hoop ik dat de kwestie der rolbeweging, die reeds meer dan een halve eeuw allerlei lotgevallen heeft doorgemaakt, eindelijk haar beslag heeft gekregen.
II.
DOOE
Prof. W. KOSTER Gznl, Leiden.
De ontevredenheid met de tot nog toe aangegeven methoden om het aangeboren of door onherstelbare verlamming verkregen neerhangen van het bovenooglid te verhelpen, rechtvaardigt de mededeeling op dit oogenblik, van eene nieuwe methode ter bereiking van dit doel, ofschoonnbsp;deze nog slechts in twee gevallen is toegepast kunnennbsp;worden.
-ocr page 230-15
De methode streeft er naar, een gedeelte van de beschikbare kracht tot sluiting der oogleden aan te wenden ter opening van het oog en tevens den tarsus van het bovenooglid in verbinding te stellen met den musculusnbsp;frontalis. Beide oogmerken geloof ik op de volgendenbsp;wijze bereikt te hebben. Twee zijden draden van middelmatige dikte worden elk met twee matig gebogen, nietnbsp;te fijne naalden gewapend. De eene naald wordt bij 5 (zienbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de schematische voorstel-
\ \ nbsp;nbsp;nbsp;ling van het gesloten oog)
_____-v
door de huid van het bo-veuooglid gevoerd, op ongeveer 3 ra.M. van den haarrand verwijderd;nbsp;voorts evenwijdig aannbsp;dien rand door het epi-tarsale weefsel gevoerd,nbsp;en bij a weer door denbsp;huid uitgestoken. Dannbsp;vmrdt naald /tin dezelfdenbsp;steekopening a weer ingevoerd, waarbij men oppassen moet geen vezelennbsp;van de zijden draad opnbsp;j,;gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de naald te nemen daar
anders een lastige knoop kan ontstaan bij het aantrekken; met den top van den wijsvinger controleerende, volgt denbsp;naald nu den weg onder de huid tot het punt h bovennbsp;den wenkbrauw, alwaar zij weer naar buiten wordt gebracht; de tweede naald l wordt eveneens onder de huidnbsp;doorgevoercl ingaande in de opening 5, en bij i weer naarnbsp;buiten gestoken. Is dit geschied dan wordt dezelfde naaldnbsp;l weer in de steekopening i ingevoerd en nu diep door dennbsp;musculus frontalis doorgestoken om dan uit de steekopening k weer naar buiten te komen. De naalden wordennbsp;-dan afgenomen, en er ligt dus een draadlis onder de huidi
-ocr page 231-die aan den tarsus bevestigd is, en wier beide einden dooide steekopening h naar buiten komen. Op dezelfde wijze wordt nu zulk een lis aan de buitenzijde van het ooglid aangebracht, waarvan de beide uiteinden door de opening /'nbsp;naar buiten komen. Bij het aanleggen dezer lissen zij men ernbsp;op bedacht, dat de tak van den Nervus trigeminus, die doornbsp;de incisLira of het foramen supra-orbitale g naar buiten treedtnbsp;niet dichter dan tot 2 m.M. genaderd worde. Met het oognbsp;op de zenuw, voer ik ook de draden zooals boven is aangegeven, waarbij de beide uiteinden vèr van haar-verwijderdnbsp;komen te liggen, en het gevaar om de zenuw aan te steken geringer is. Is men nu zoover gevorderd dan wordennbsp;de draden flink aangetrokken en daarna stevig geknoopt;nbsp;de einden worden kort afgeknipt en de knoop, die dus eerstnbsp;bij Ji en bij f op de huid is gelegen, schiet bij eene krachtige poging om het ooglid te sluiten door de steekopeningnbsp;onder de huid. Daarmede is de operatie algeloopen; denbsp;lissen zijn bestemd om onder de huid te blijven liggen, het- •nbsp;geen zonder eenig nadeel verdragen wordt. Ik behoef welnbsp;niet te zeggen dat volkomen asepsis daarom noodzakelijk is.nbsp;Mocht er onverhoopt infectie in de steekkanalen optreden,nbsp;zoo dunkt het me het beste een niet uitdrogend verband metnbsp;sublimaatopl. van 1 : 3000 gedurende .2 a 3 dagen te appli-ceeren en indien de reactieve ontsteking daarna niet tot 'stilstand is gekomen de draden door eene kleine incisie bij h ennbsp;bij f te verwijderen. De draad wordt door mij zoo sterk aangetrokken, dat wanner de knoop onder de huid is geschoten,nbsp;de patient het oog alleen met groote krachtsinspanning kannbsp;sluiten Het spreekt van zelf, dat dan bij rustigen bliknbsp;het geopereerde oog flink openstaat. Den eersten dag legnbsp;ik een vochtig verbandje aan ter beschutting van het oognbsp;en ter bedekking der steekopeningen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Den dag na de
operatie laat ik het oog echter onbedekt en laat den patiënt telkens het oog met kracht sluiten. Des nachts wordt eennbsp;bedekkend verbandje aangelegd. Wanneer patiënt 3 a 4nbsp;dagen deze willekeurige sluitingen heeft volgehouden, heeft
-ocr page 232-17
de lis eene zoodanige ligging gekregen, ten opzichte van de vezelen van den musc. frontalis en den tarsus, dat het ooglid gemakkelijk gesloten kan worden, en ook in den slaapnbsp;het oog bedekt, terwijl bij gewonen blik de ooglidsspleetnbsp;dezelfde wijdte heeft als normaal. Op dat moment laat iknbsp;alle behandeling ophouden. Er blijkt dan dat het ooglidnbsp;blijvend door den lis van zijdedraad gedragen wordt. Denbsp;werking is mijns inziens hoofdzakelijk op te vatten als dienbsp;door eene zwakke springveer; bij het sluiten van het oognbsp;worden enkele spiervezels van den muse-frontalis en hetnbsp;onderhuidsche bindweefsel van het voorhoofd eenigszinsnbsp;naar beneden getrokken; de M. orbicularis palpebrarum moetnbsp;dus iets meer kracht uitoefenen, maar deze meerdere krachtnbsp;stelt de spanning voor in de zijdedraden en is nu innbsp;staat bij het nalaten der inspanning tot sluiting van hetnbsp;oog, het ooglid op te, heffen. De werking van den musc.nbsp;frontalis is mijns inziens meestal zeer gering daar de wenkbrauw haar plaats behoudt; wel kan willekeurig doormiddel van dezen spier het oog nog wijder geopend worden.nbsp;Deze methode van opereeren werd in twee gevallen vannbsp;éénzijdige ptosis congenita aangewend, met zeer bevredigend resultaat; zooals men weet zijn dit de gevallen dienbsp;tot nog toe de slechtste uitkomst gaven bij operatieve behandeling, daar deze patiënten met het normale oog volkomen voldoende kunnen zien en dus niet zooals bij dubbelzijdige ptosis gebruik maken van de werking van dennbsp;muscLilus frontalis. Het eerst geopereerde patiëntje werdnbsp;een paar weken na her staken der behandeling op de kliniek geobserveerd, en het resultaat bleef hetzelfde; denbsp;tweede patiënt vertoonde zich na een paar weken, nog eensnbsp;met goed bewegelijk niet hangend ooglid; beiden zoudennbsp;terugkomen wanneer in den stand van het ooglid weernbsp;verandering mocht komen, of iets anders aanleiding totnbsp;klachten mocht geven, doch ze hebben zich tot nog toenbsp;d. i. resp. 6 m.d. en één jaar na de operatie niet aangemeld. Indien ik het vooruitzicht had binnen niet al te lang
2
-ocr page 233-18
tijdsverloop een grooter aantal behandelde gevallen te kunnen vervolgen, zou ik met de mededeeling der methode gewacht hebben; nu dit niet zoo is, geef ik deze beschrijving als eene voorloopige mededeeling en hoop, dat de vak-genooten bij voorkomende gelegenheid de methode zullen willen beproeven. Mocht er dan blijken, dat ze niet altijdnbsp;slaagt, er is met den proef nog niets verloren. Zelf zal iknbsp;de volgende te behandelen gevallen vóór en na de operatienbsp;laten photographeeren om het resultaat nog beter te kunnennbsp;controleeren, en vooral te demonstreeren.
Ten slotte nog een woord omtrent het waarschijnlijk verloop gedurende langen tijd. Ik stel me voor, dat indien denbsp;draden na 3 a 4 jaar mochten gaan verdwijnen door resorbtie,nbsp;op de plaats waar zij gelegen waren zeker dunne bindweef-selstrengetjes zullen zijn'ontstaan, die de functie der dradennbsp;kunnen overnemen. Mocht echter de ptosis dan langzaamnbsp;aan weer optreden, zoo ware het geïndiceerd de operatienbsp;opnieuw te verrichten. Dit zal de ervaring moeten leeren.
III.
DOOE,
Prof. W. KOSTER Gzn.
Toen ik in Januari 1896 het voorrecht genoot aan de onderzoekingen van Professor Puchs te Weenen omtrentnbsp;de oorzaak der Erythropsie te mogen deelnemen, sprak hetnbsp;van zelf, dat ik al dadelijk de door Fuchs gegeven verklaring van het verschijnsel aan mijne eigene waarnemingennbsp;ging toetsen. Reeds veel vroeger, toen ik als assistent aannbsp;het Ned. Gasthuis voor ooglijders werkzaam was, had ik denbsp;opmerking gemaakt, dat de Erythropsie bij mij alleen dannbsp;optrad, wanneer mijne pupil hetzij door Homatropine,
-ocr page 234-19
hetzij door Cocaine verwijd was; nimmer bemerkte ik het verschijnsel toen en evenmin later, bij de experimentennbsp;met Prof. Füchs op de sneeuwvlakken in de nabijheid vannbsp;Weenen ondernomen, bij gewone pupilwijdte. Andere waarnemers met wijder pupil (Myopen) konden het zondernbsp;applicatie van Mydriatica waarnemen. Deze feiten wezen ernbsp;mijns inziens op, dat de mechanische verhoudingen bij pupil-verwijding optredende het ontstaan der Erythrojme mogelijk maakten. Bovendien bleef de verklaring van Fuchsnbsp;voor mij, als voor vele anderen, iets onbevredigende houden,nbsp;daar ook in de fovea centralis, waar geen staafjes-roodnbsp;aanwezig is, de roode kleur evengoed wordt waargenomen.nbsp;Dit bij elkander voegende kwam ik tot eene verklaringnbsp;van de Erythropsie, die in hoofdzaak op het volgendenbsp;neerkomt.
Bij verwijde pupil en bij intensieve verlichting van alle zijden, zoowel van boven door sterk zonlicht, als van be-
Hg. A.
neden door het helle licht van eene sneeuwvlakte uitgaande, treedt eene zekere hoeveelheid licht tusschen iris
-ocr page 235-20
en lens door, valt daarbij op de sterk met bloedgevulde ciliaaruitsteeksels, en verlicht zoodoende de peripherie dernbsp;retina met een purperrood licht; door simultaan contrastnbsp;zullen de voorwerpen, die zich afbeelden op het centrumnbsp;der retina in het helle licht een groengele kleur aannemen,nbsp;terwijl bij het binnentreden in een donker vertrek doornbsp;successief contrast de voorwerpen in een purpurroode kleurnbsp;gezien zullen worden. Bij nauwe pupil ligt de iris met eenenbsp;grootere oppervlakte tegen de lens aan en treden de lichtstralen, die nog een doortocht vinden zoo ver naar voren^nbsp;van het oog, dat de peripherie der retina niet purpurroodnbsp;verlicht kan worden; bovendien wordt het licht, datnbsp;theoretisch genomen, tusschen lens en iris zou kunnen doortreden nog onderschept door de oogleden. De hiernevensnbsp;gegeven teekening, die eene getrouwe reproductie is van denbsp;figuur door Fuchs in zijn leerboek afgeteekend, welke fig..nbsp;wederom naar eene coupe door een normaal oog is ontworpen, toont duidelijk aan, dat de anotomische verhoudingennbsp;eene verklaring als door mij gegeven allezins aannemelijknbsp;maken.
Tijdens mijn verblijf te Weenen heb ik mijne veronderstelling aan Prof. Fuchs medegedeeld en met hem besproken. Deze geleerde was aanvankelijk van meening,, dat het licht de peripherie der retina niet zou bereiken, doch een blik op zijne afbeelding van het oog dedennbsp;hem toegeven, dat van anatomische zijde zeker geen bezwaarnbsp;tegen mijne verklaring bestond. Te Weenen heb ik ooknbsp;reeds de peripherie van het gezichtsveld met purperroodnbsp;licht bestraald, door eene grijze vlakte, die op een afstandnbsp;van V2 M. bezien werd, in de, peripherie met gekleurdnbsp;papier te bedekken. Men kan daarmee een soortgelijk verschijnsel als de'Erythropsie opwekken, zooals te verwachtennbsp;was. Een afdoend bewijs voor de veronderstelling is het echternbsp;geenszins. Eene reeks van andere proeven zijn noodzakelijk om uit te maken of mijne verklaring de ware is.
Zeker zou ik gewacht hebben met de publicatie van
-ocr page 236-21
mijne meening omtrent de oorzaak der Erythropsie tot ik tijd en gelegenheid gevonden zou hebben om de noodigenbsp;experimenten hieromtrent te nemen, ware het niet datnbsp;Prof. SxELLEN in deze Oogheelkundige Bijdragen ^), en laatstelijk in het Archiv für Ophthalmologie eene verklaring dernbsp;Erythropsie gegeven had, die van hetzelfde denkbeeld uitgaat. Bij mijne proeven zal ik eveneens de meening vannbsp;Snellen te onderzoeken hebben. Ku echter deze mededee-lingen geschied zijn, ligt het meer voor de hand eene verklaring op te stellen, zooah ik die heb gegeven en het isnbsp;daarom, dat ik gemeend heb niet langer te moeten zwijgen.
Overeenkomstig den aard dezer mededeeling zal ik hier niet verder uitweiden over de argumenten voor of tegen denbsp;verschillende verklaringen: de experimenten zullen hiernbsp;moeten spreken. Alleen wijs ik op de volgende vastgesteldenbsp;feiten, dat de Erythropsie zeer dikwijls wordt waargenomennbsp;na verwijdering van den lens, en na het tot stand brengennbsp;van een coloboma iridis. In beide gevallen kan het lichtnbsp;veel gemakkelijker de peripherie van de retina bereiken,nbsp;en kunnen stralen die door het bloedrijke corpus ciliarenbsp;vallen een peripheer gelegen purperroode lichtbron te voorschijn roepen. Deze beide feiten pleiten dunkt me reedsnbsp;zeer voor mijne verklaring. Ik hoop spoedig over meernbsp;bewijsmateriaal te kunnen beschikken, en zal dan nauwkeuriger op de verschillende stadiën, bij het optreden dernbsp;Erythropsie ingaan.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Erythropsie door Prof. H. Snellen; voordracht gehouden op de 10e Verg. v. li.nbsp;Ned. Oogh. Gez. 1897.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Erythropsie von Prof. Dr. 11. Snellen in TTtrecht. Arch. f. Ophthalmologie Bd.nbsp;XLVI. Ahth. 1; 1897.
-ocr page 237-Gehouden den Juni 1897. Voorzitter: Prof. M. E. Mulder.
Aanwezig waren ‘21 leden.
De Voorzitter opent de vergadering en spreekt een hartelijk woord van waardeering, gewijd aan de nagedachtenis van het in Deo. j.1.nbsp;overleden lid der vereeniging: Prof. Dr. D. Doyer, die zoo lang hijnbsp;er toe in staat was, een werkzaam aandeel nam in de verrichtingennbsp;van het Ned. Oogh. Gez.
Na eene herinnering aan het 40-jarig jubileum van Collega Dr. Moll uit den Haag, neemt hij het woord tot het houden zijner voordracht:
Over de compenseerende rolbeweging van het oog en eene nieuwe methode ter bepaling daarvan (zie Oorspr. Bijdr. no. I.)
Bij de discussie, waaraan Prof. Snellen, Dr. Botjvin en Dr. Nicolaï deelnamen, bleek, dat de rolbeweging bij verschillende personen nietnbsp;dezelfde is; dat vermoeienis geen invloed op hare grootte heeft ennbsp;dat deze laatste inconstant is, wat de voorbijgaande, maar constant,nbsp;wat de blijvende betreft.
Hierna hield Dr. Beddingius zijne aangekondigde voordracht over: »Het gezichts-zintuig als sensu-motorisch orgaan”.
(Daar deze voordracht zich niet leent tot een referaat, bericht Dr. Reddinguis, dat belangstellenden haar kunnen vinden in het Ned.nbsp;Tijdschr. v. Geneesk., waarin zij in haar geheel zal verschijnen.)
Dl'. Nicolaï demonstreert een patient met een congenitaal cataracteuse lens, waarin hij door een vijftal puncties eenenbsp;centrale opening had gemaakt. De centrale opening vormde een van voor naar achter loopend kanaal, omgeven doornbsp;persisteerende troebele perifere massa. Visus met 10 = gt;,'2..
Op de vraag van Dr. Fabeb, of Spreker deze wijze van opereeren tot een methodische wenscht te maken, antwoordt.
-ocr page 238-23
Dl'. N. ontkennend. Hij had nooit een dergelijk cataract gezien; de troebeling was gelijkmatig over de lens verspreidnbsp;en de consistentie was niet week, maar broos, zoodat bij;nbsp;de puncties telkens kleine stukjes in de voorste oogkamernbsp;vielen, die zeer langzaam geresorbeerd werden.
Dr. Snellen' Jk. merkt op, dat de Amerikaan Savage bij weeke cataract steeds trachtte een centraal kanaal in de^nbsp;cataracteuse lens te vormen.
Op een vraag van Prof. Muloer, of hier ook een cata-
een
racta siliquata ontkennend.
kon
zijn, antwoordt Spreker
geweest
Dr. Faber spreekt over »Em optisch bedrog: schijnbeweging’'.
Wanneer men in een trein vooruitrijdende gezeten is en het landschap, dat gepasseerd wordt, aanziet, dan krijgtnbsp;men, als de trein vrij plotseling stilhoudt, den indruk alsofnbsp;gedurende enkele seconden een deel van het landschap zichnbsp;beweegt in de richting, waarin de trein zich bewoog.
Het bewegende deel is beneden het fixatiepunt, zoodat men door verschillende plekken te flxeeren, achtereenvolgensnbsp;verschillende strooken lands in beweging ziet komen.
Begunstigende momenten voor de waarneming zijn : groote snelheid van den trein, snel stilhouden, vlak landschap, bijnbsp;voorkeur groote grasvlakte, en uitzien in een hoek van 45®nbsp;naar het landschap, gelegen buiten den afstand van 30 anbsp;40 M. van den trein.
Ziet men uit tot op 5 a 10 M., zoodat alles in eene dwarreling voorbijgaat, dan merkt men bij stilhouden nietnbsp;de schijnbeweging.
Voor de goede waarneming is het noodig dat men zoover uitziet, dat het geziene goed kan onderscheiden worden ennbsp;ik zou er wel bij willen voegen, dat men den indruk krijge,nbsp;dat de voorwerpen stilstaan.
De verklaring, die ik meen hiervoor te kunnen geven, hoewel ik die gaarne voor eene betere geef, is de volgende:nbsp;met eene groote snelheid gaan onze oogen voorbij duidelijknbsp;waar te nemen voorwerpen of, wat op hetzelfde neerkomt,nbsp;de voorwerpen bewegen zich voorbij de oogen, terwijl wijnbsp;door de kennis van den toestand, den cerebralen indruk vannbsp;stilstand der voorwerpen hebben. Komt nu plotseling denbsp;tegenovergestelde phase, dan komt er ook een tegengestelde
-ocr page 239-24
cerebrale impressie, welke eene beweging is, die blijft tot men zich weer geheel georiënteerd heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F.
Discussie:
Dr. SwAET Abbahamsz meent, dat de verklaring van het door Dr. F. besproken verschijnsel reeds door Helmholtz is gegeven (oogbe-wegings-nabeelcl.)
Dr. H. Snellek Ji'. merkt op, dat men een bewegingsverschijnsel ook opmerkt, als men een draaiende schijf fixeert, waarop een spiraalnbsp;is geteekend, welke zich schijnt te verwijden of te vernauwen, naarnbsp;gelang van de richting, waarin de schijf gedraaid wordt. Ziet mennbsp;direct na het fixeeren van de draaiende schijf naar een wand, waaropnbsp;b.v. bloemen zijn geteekend, dan schijnen ook deze zich te vergroo-ten, resp. te verkleinen.
Prof. Mulder meent dat de verklaring van Helmholtz niet de juiste is, want ziet men uit een spoorraampje in de verte, terwijl de treinnbsp;voortspoedt, dan schijnt het of de slooten, die men passeert eennbsp;draaiende beweging uitvoeren, om een verafliggend centraal punt,nbsp;terwijl onder deze omstandigheden ’t oog in rust blijft. Het is dannbsp;geen nabeeld, ontstaan door de beweging van ’toog.
Hij meent, dat de door F. gememoreerde schijnbeweging uitgaat van ’t cerebrum.
D. J. Blok vermeldt een geval van Epithelioma van het onderooglid, dat diep in de orbita was doorgedrongen, ’t oognbsp;op zij had gedrongen en waarvan de patient (een 73-jarignbsp;man) niet wilde geopereerd worden. Het werd behandeldnbsp;met eene oplossing van methyleen-blauw (injecties in dennbsp;tumor en verband methyleen-blauw). Hiermede kon gedurende 3 jaar de toename tegengehouden worden. Arsenicumnbsp;inwendig werd niet verdragen. In ’t laatste jaar nam de tumornbsp;echter plotseling snel toe, ondanks de methyleen-blauwnbsp;therapie (die daarop, vervangen werd door chroomzuur) ennbsp;maakte spoedig een eind aan ’s mans leven.
Verder vermeldt hij een geval van verwonding van het rechter oog eener vrouw door een vuistslag. De sclera wasnbsp;naar binnen-boven van de cornea op 2 plaatsen subconjunc-tivaal gescheurd ; de eerste scheur verliep in den buurtnbsp;van ’t canalis Schleminii en had een lengte van 1,-5 c.M.,nbsp;de tweede evenwijdig aan de eerste was daarvan 3 m.M.nbsp;verwijderd, hare lengte bedroeg 1 c.M.
De lens was niet buiten ’t oog gedrongen. De iris was
-ocr page 240-25
over hare geheele binnenste helft afgescheurd. Hyphaema; haemorrh. in corp. vitr.
Na 2 maanden waren er nog tlocculi in corp. vitr. en was de visus met 10 — ^'30- De fundus, die toennbsp;duidelijk te zien was, vertoonde nergens eenige laesie.
Nog deelt spreker een geval mede van breede ulceratie van den geheel en vrijen rand der oogleden tengevolge eenernbsp;infectie met vaccine. De genezing had geene misvormingnbsp;van de oogspleet tengevolge.
Dr. VAK Moll zag een geval van acuut glaucoom opéén oog bij een lijder aan acute linkszijdige pneumonie. Iridecto-mie. Na een paar dagen bleek op dat oog eene neuritisnbsp;optici aanwezig te zijn met bloeduitstorting op het netvlies.nbsp;Hij brengt deze neuritis in verband met de pneumonie ennbsp;uit de veronderstelling, dat de paralysen van abducens ennbsp;oculomotorius, die men bij pneumonie heeft waargenomen,nbsp;ook van ontstekingachtigen aard zijn geweest.
Dr. Westhoff verklaart, dat de abducens-paralyse, welke hij bij een zijner patiënten tijdens eene pneumonie waarnam,nbsp;zeker niet op ontsteking der nervi abduc; berustte. Volgensnbsp;Spr. sluit zich ’t geval van Dr. van Moll aan bij de gevallen, welke Panas vermeldt, waar bij acute pneumonie eveneens neuritis, glaucoom en panophthalmie voorkwdm.
Hierna werd de vergadering gesloten.
-ocr page 241-S. J. DE LxINGE: Nebveuse gezichtsstoobnissen.
{Dissert. Inaug. Amst. 1897).
Schrijver geeft een aangenaam geschreven overzicht van de ontwikkeling onzer kennis omtrent nervense gezichtsstoornissen. Hij toont aan, hoe de anaesthesia retinae van v. Geaefe, welke van talrijke latere onderzoekers een bijna even talrijk aantal verschillendenbsp;namen ontving, langzamerhand meer en meer als een symptoom vannbsp;hysterie werd opgevat (G/iarcoQ en hoe vooral door de onderzoekingennbsp;van Fokster onze kennis omtrent de veranderingen van het gezichtsveld bij nerv. ambl. werd nitgebreid.
Hij vestigt de aandacht op de onderzoekingen van Müller-Leijer, voor een tiental jaren geplubiceerd in het Arch. f. Anat. n. Phys. v.nbsp;Dübois-Reymond, die hem tot de meening brachten, dat de oogver-schijnselen bij hysterie als eene combinatie van vermoeienis- en prik-kelingssymptoomen moeten worden opgevat. Het bleek hem, dat hetnbsp;normale oog door prikkeling een gezichtsveld gaat vertonnen, dat verrassend veel overeenkomst heeft met dat der nerv. ambl. Deze zounbsp;volgens M. L. moeten worden beschouwd als eene overprikkeling innbsp;cerebro.
Schrijver heeft deze onderzoekingen gemodificeerd en vereenvoudigd nagedaan en kwam tot overeenkomstige resultaten.
Een critiek van talrijke andere, meer of minder belangrijke enin-genieuse theoretische beschouwingen omtrent de oorzaak der nerv. ambl. sluit zich hierbij aan.
Wie zich een helder beeld vg,n onze tegenwoordige kennis van de nerv. ambl. wil vormen, vindt in dat met zorg bewerkte en van uitgebreide studie getuigende proefschrift een goeden wegwijzer.
B.
L. J. Lans: Expebimenteel ondeezoek oveb het ontstaan VAN ASTIGMATISME DOOK NIET-PEEPOEEEEENDE COENEA-WONDEN.
(Dissert. Inaug., Leiden 1897.)
Om tot zijn doel te geraken begon S. met de spanningsverande-
-ocr page 242-27
ringen na te gaan, welke ontstaan op de oppervlakte van een aanj een draadje opgehangen segment van een gummi-bal, tengevolge vannbsp;daarop in verschillende richtingen bevestigde stukjes uitgerekt elastiek^nbsp;Die veranderingen moesten, als zij voldoende groot waren, eene verandering van de projectie van den rand van ’t segment tengevolgenbsp;hebben, waardoor deze van een cirkel tot een ellips zou moeten vervormd worden. Het resultaat was, dat de sterkste veranderingen innbsp;oppervlakte-spanningen, dus de sterkste ellipsoïde vervormingen dernbsp;projectie ontstonden, wanneer S. vier spanningen aanbraclit, dienbsp;twee aan twee met eenzelfden meridiaan hoeken van 45° maakten.
Hierop baseerende, bracht hij niet-perforeerende wonden aan op het hoornvlies van konijnen. Deze moeten, bij genezing, zich-contrahee-rende litteekens geven, welke spanningen teweegbrengen, die ’t oppervlak der cornea kunnen wijzigen. Na de genezing ging hij de-ontstane veranderingen na in den vorm van liet oppervlak der corneanbsp;met den ophthalmometer van Javal. Het bleek hem, dat hij op dienbsp;wijze inderdaad astigmatism© kon teweeg brengen, en dat de groottenbsp;der vormverandering afhangt, van den aard der teweeggebrachtenbsp;verwonding. Gebrande wonden hadden sterker effect dan gesnedennbsp;of gekrabde. Alle echter veroorzaakten een verlenging van den straalnbsp;in den meridiaan, die loodrecht staat op de lengterichting der aan-gebrachte wonden. Ook de straal in den meridiaan, welke evenwijdignbsp;verloopt aan de lengterichting der wonden wordt verlengd, doch innbsp;mindere mate. Indeuking van ’t centrum der cornea had niet plaats.
Hierop baseerende meent S. dat men door niet-perforeerende wonden, op geschikte wijze aangebracht, sommige gevallen van astigma-tisme langs operatieven weg tot genezing of verbetering kan brengen. Hiertoe rekent hij gevallen van sterk astigmatisme, waar men door cilinderglazen weinig of geen verbetering kan aanbrengen.
Omtrent de doseering der mate van de verwonding noodig voor elk speciaal geval, moeten nog nadere onderzoekingen worden gedaan..
B.
Kon. Acad. v. Wetenschappen.^ Afd. Wis- in Nat. Verg. 30. 1. '97.
Ten Sif.thoff: Verklaring van het dook De. P. Zeeman
GEVONDEN LIOHTVEHSCHIJNSEL.
In 1894 deed Dr. P. Zeeman in het Zeitschr. f. Psychol, u. Phys d. Sinnesorg. (D VI pg. 234 en 234) mededeeling vaneen doorhemnbsp;gevonden subjectief lichtverschijnsel. Als hij in een donkere omgeving plotseling zijn blik vestigde op een helder verlichte (liefst doornbsp;Na-licht) loodrechte spleet, zag hij in de eerste oogenblikken eene-blauw-violette lichtlijn, die in vorm gelijkt op den omtrek van een.
-ocr page 243-•dwars over de spleet liggende peer; zag hij met het rechter oog, ¦dan lag het spitse deel (de steel) rechts van de spleet; voor ’t linkeroog lag het links. Het door de lichtlijn omzoomde veld is meestalnbsp;'donker. Alle speetraal-kleuren kunnen de violette lijn opwekken.
Ten Siethoff voegt aan deze waarneming toe, dat men het verschijnsel het beste ziet, als men niet direkt de spleet fixeert, maar een punt, dat 2 a 3 m.M. links of rechts van de spleet is verwijderd,nbsp;naar links bij het zien met het linker, naar rechts bij het zien metnbsp;het rechteroog. Ook merkte hij op, dat de lichtlijnen aan de punt vannbsp;het peervormige figuur niet in elkaar overgaan. Verder veranderennbsp;de lichtlijnen van stand tegelijk met en in dezelfde richting als denbsp;verandering van staud^ die ’t hoofd (dus ook ’t oog) aanneemt. Zijnbsp;blijven op dezelfde plaats, wanneer men ’t hoofd heen en weer beweegt. De duidelijkheid van ’t verschijnsel vermindert, naarmate denbsp;stand der verlichte spleet meer en meer horizontaal wordt. Is dienbsp;geheel horizontaal, dan is ’t verschijnsel niet te voorschijn te roepen.nbsp;Het geheele verschijnsel is zeer kort wan duur.
T. S. beschouwt het als eene entoptisolie reproductie van dat gedeelte der retina, hetwelk begrensd wordt door 2 bundels van vezelen der oogzenuw, die van de pupil uitgaande, boogvormig naar de maculanbsp;loopen, en deze aan de boven- en onderzijde omvatten (Bergmann’snbsp;sRandwiilste”). Aannemende, dat die boogvormig veiioopende zenuw-bundels dezelfde gele kleurstof bevatten, die in de mac. lutea aanwezig is, zullen deze zich entoptisch kunnen projicieeren als ’t complementair, violet gekleurde, peervormige figuur van Zeeman.
JVed. lijdschr. v. OeneesL v. B Febr. '97 No. 6.
Prof. M, Str.wb; Aanuf,boren dubbelz. verlamming v.an bf. zijdelingsohe
BEWEGING DER OOGEN.
Patient kou wel convergeeren, had beiderzijds een lichte ptosis; in rust stonden de gezichtsassen convergent; geene afwijkingen innbsp;het gezichtsveld; accommodatie normaal. Aangezien de oogen uit eennbsp;stand van sterke convergentie, in een van minderen graad gebrachtnbsp;konden Mmrden, meent S. dat de musc. extern! niet volkomen verlamdnbsp;kunnen zijn geweest. Voor deze meening pleit ook, dat de bestaandenbsp;strab. oonverg. niet toenam. Daarom concludeert hij, dat de ext. alleennbsp;als zijwenders, niet als divergentes geparalyseerd waren. En dezenbsp;mogelijkheid maakt het bestaan eener dubbel innervatie-centrum vannbsp;de musc. ext. waarschijnlijk, n.1. een voor de divergentie en een voornbsp;de zijdelingsche beweging der oogen.
II. 3 Bevallen van verlamsiinq der divergentie.
Hierbij was het vermogen tot divergentie der oogassen voor een ;groot deel opgeheven, terwijl de musc. extern! toch degelijk in staatnbsp;waren, om als zijwenders op te treden.
-ocr page 244-29
Als criteria voor de diagnose eener paralyse der divergentie noemt' Prof. S.:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Dubbelbeelden bij ongestoorde zijdelingsche beweging der oogennbsp;en opvallend krachtige convergentie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Bij ’t zien in de verte wijkt een der oogen een weinig naarnbsp;binnen af.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Op zekeren afstand van den patient wordt een kaars, welkenbsp;in de mediaanlijn gehouden wordt, in gelijknamige dubbelbeeldennbsp;gezien. Deze vallen samen in het verste punt van convergentie vannbsp;den patient.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Beweegt men een kaars in een cirkelboog om den patient heen,nbsp;en volgt hij (bij n aststaand hoofd) de kaars met de oogen, dan naderen de dubbelbeelden elkaar, wanneer de blik zijdelings gericht wordt.nbsp;Is de afstand van kaars tot oog slechts weinig grooter dan het verstenbsp;punt van convergentie, clan kunnen de dubbelbeelden samenvallen.
B.
Ned. Ijjdschr. v. Gen., 7 Aug. '91 No. (gt;.
Dr. Rkddingics: Oveh ohienif,kring.
Sluit men een oog en plaatst men voor ’t andere een sterk prisma met den tophoek b.v. naar rechts, dan ontstaat een foutieve projectienbsp;der geziene voorwerpen en mistasten naar rechts. Houdt men ’tnbsp;prisma eenigen tijd (I/4 uur) voor ’t oog, dan verdwijnt het mistasten, om direct, maar nu in tegengestelden zin, weer op te treden,nbsp;als men het prisma wegneemt. De andere, van te voren niet gebruikte hand echter vertoonde dit mistasten niet.
Deed hij, terwijl ’t prisma voor zijn oog stond, geene pogingen om naar ’t voorwerp te grijpen, dan bleef het mistasten na verwijdering van ’t prisma uit. Dezelfde reeks van verschijnselen nam hijnbsp;waar, als hij de proeven met den voet deed.
Dit alles bewijst, dat door het langdurig dragen van een sterk prisma aanpassingen kunnen ontstaan in motore zones, en dat dezenbsp;aanpassingen beperkt zijn en blijven tot de zones, die in gebruik zijn.
B.
Medisch Weekblad., 2 Jan. ’97 5« J. No. 40.
,1. A. Fi.in-v.vndraat : Influenza gefaard met oedfiem der oogleden.
F. observeerde een vijftiental ziektegevallen, die begonnen met een pijnlijke zwelling der bovenste en onderste oogleden; 12 uur nanbsp;het ontstaan was de zwelling het sterkste; er was geen tranenvloed,nbsp;geen photophobie, geen hyperaemie der conj. bulbi. ’t Oedeem duurdenbsp;5 dagen. De lichaamstemp. schommelde gedurende de eerste 2nbsp;dagen tusschen 39° en 40°, daarna werd zij normaal. Na ’t oedeem
-ocr page 245-30
^bleven over slapeloosheid, gebrek aan eetlust en gevoel van moe zijn. De reconvalescentie duurde lang. Urine bij de meeste patiëntennbsp;normaal.
Vooral met ’t oog op het langdurige reconvalescentie-stadium houdt F. de geconstateerde ziektegevallen voor influenza, temeer, omdatnbsp;zij tijdens ’t lieerschen van influenza voorkwamen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Med. Weekblad, 26 Juni ’97, 4» J. No. 13. Dr. Noijon: Ophthalm. diagkose zoxder oogspiegel.
Korte opsomming van hetgeen de niet-speciaal oogarts zonder oog--spiegelonderzoek kan te weten komen omtrent oorzaken van afwijkingen in het zien. nbsp;nbsp;nbsp;B.
Geneesk. Tijdschr. v. Ned. Indi'é XXXVIl afl. 1 cn 2.
Dn. S. Visser; Eexe objectieve refracïiebepalixg van hei oog.
Als lichtbron wordt gebruikt een dunne bundel liclitzwakke stralen, die naar verkiezing evenwijdig of couvergeereiul gemaakt kunnennbsp;worden en op hunnen weg een uit zwarte stippels bestaand stervormig figuurtje passeeren. Door middel van een Landolt’schen oogspiegel niet platten spiegel werpt de onderzoeker dezen bundel innbsp;het te onderzoeken oog en beziet de retina daarvan. Is dat oognbsp;emmetroop, dan zai, wanneer de onderzoolite persoon zijne acc. geheel ontspant, en de bundel uit evenwijdige stralen is samengesteld,nbsp;de onderzoeker een duidelijk beeld van ’t gestippelde sterfiguurtje opnbsp;de retina zien verschijnen. Is het onderzochte oog echter myoop of hyper-metr.iop, dan zal het geziene retinabeeld onduidelijk zijn. Men kan hetnbsp;duidelijk maken door den bundel lichtstralen van de lichtbron di-resp.nbsp;convergent te maken. De mate der di- of convergentie, noodig om eennbsp;scherp beeldje van de sterfigimr op de retina te vormen, wijst dannbsp;den graad der Myopie resp. der Hypermetropic van het onderzochtenbsp;oog aan.
De stervorm van ’t figuurtje maakt ’t ook mogelijk om de aanwezigheid van astigmatisms te constateeren en de richting der hoofdassen te bepalen.
Het voordeel dezer methode is, dat de onderzoeker zijne eigen accommodatie niet in rekening behoeft te brengen. Daarentegen blijftnbsp;men altijd afhankelijk van ’tal of niet accominodeeren van den onderzochten persoon, tenzij men diens accommodatie geheel verlamt. Overigens eischt, op pag. 100 in ’t zelfde nummer van het G. T. v. N.I.,nbsp;Dr. Eeilustgii de prioriteit van de methode voor Dr. S. Gbatama.nbsp;Diens toestelwerd door Stkaub in het Mil. Gen. Arch. v. 1888nbsp;beschreven en sinds dien in de mil it. hospitalen van Groningen ennbsp;Utrecht gebruikt.
-ocr page 246-Ibidem, pag. 70.
Dr. li. Steiner; Ehwiedebünö aüf Dr. H, ,f. Kessler's Kbiiik meinek UeBERSICHT ÜBEE 3104 FiiLLE VON Augenkrankheiten bij Malaien.nbsp;Aangezieii Dr. K.’s kritiek mij niet bekend is, is ’t mij onmogelijknbsp;om deze anti-kritiek uitvoerig te bespreken en moet ik volstaan metnbsp;de mededeeling, dat Dr. S. zijne ineeningen (gerefereerd in de 2enbsp;Afl. van dit Tijdschr.) staande houdt.
B.
Inrichting v. Oogl. te Amsterdam, 1896. (Prof. Gumning).
In de inrichting en hare filiales werden behandeld 1126S pat. (Aantal adv. ,3.4 per hoofd; 127 per dag).
Hiervan leden;
24quot;/o aan aandoeningen der oogleden (1
4» nbsp;nbsp;nbsp;» trachoom
Yan nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Israëlietennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;leden aan
» nbsp;nbsp;nbsp;» »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Yan nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Christenennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
tegen 25 % in 1895 (2)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.08» » »
» » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(2) 0.4»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.45» » »
Trachoom is dus afneinende in Amsterdam.
Op de kliniek wer 'en verpleegd 392 pat. met 6505 verpleegdagen. Aantal operatien 260, waarvan 50 voor cataract; 70 voor strabismus; 41 voor irideotomie; 27 voor exstirp. bulbi.
Inrichting v. Oogl. te ’s-Gravenhage, (Di-. Bouvik) 1896.
4224 patienleii; 15455 adviezen; 36.6 p. hoofd; 50 adv. per dag; verpleegd werden 199 patiënten met 3611 verpleegdagen.
Aantal operaties 150, waarvan 20 voor cataract.
Algemeen Ilaaqsehe Polikliniek (Dr. Eeddikgius).
1097 patiënten; aantal consulten 6091. Aantal ojier. 22, waarvan 4 voor cataract; 6 voor nastaar; 2 enucl. bulbi.
Vereeniging t. h. verl. van hulp aan minverm. Oogl. v. Zuid-Holland te Rotterdam. (Dr. de Haas) 1896.
Aantal patiënten 5183; aantal adviezen 3.0674; 5.92 per patient. Yerpleegd werden 494 pat. met 10211 verpleegdagen.
Aantal oper. 282, waarvan voor cataract 71; voor na'^taar 68; 13
-ocr page 247- -ocr page 248-Bladz.
. nbsp;nbsp;nbsp;3
In Memoria.m, door Prof. Snellen
Oorspronkelijke Bijdragen.
Prof. Dr. M. E. Mulder. Over compens. rolbeweging van het oog. 4 Prof. Dr. W. Koster Gzn. Eene nieuwe methode voor de oper. beh.
van ptosis..................14
Prof. W. Koster Gzn. Erythropsie..........18
11de Vergadering van het Nederl. Oogheelkundig Gezelschap.
Prof. Mulder. Over compens. rolbeweging van het oog. (zie
22
22
22
23
24 2amp;
oorspr. bijdr.)
Dr. Reddingius. Het gezichtszintuig als sensu-motor.orgaan . Dr. Nicglaï. Demonstratie van een bizonder soort cataract .
E. Faber. Een optisch bedrog: schijnbeweging.....
D. J. Blok. Gevallen van epithel. palpebrae; van trauma bulbi;
van vaccine-blepharitis.............
Dr. VAN Moll. Acute pneumonie en neuritis nerv. opt. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Boekaankondigingen.
S. J. DE Lange. Nerveuse gezichtsstoornissen (Diss. Inaug. Amsterdam.).................
26
-ocr page 249-Bladz.
L. J. Lans. Experimenteel onderzoek over het ontstaan van Astigmatisme door niet-perforeerende cornea-'wonden (Diss. in-aug. Leiden..................26
Referaten.
Dr. Ten Siethoff. Verklaring van het lichtverschijnsel van Dr.
Zeeman (Kon. Acad. van AVetensch.).........27
Prof. Steaxjb. I. Aangeboren dubbelz. verlamming van de zijde-lingsche beweging der oogen. II. Drie gevallen van paralyse der divergentie. (Ned. Tijdschr. v. Gen. 6 Eebr. ’97 no. 6.) 28nbsp;Dr. REDniNGius. Over Oriënteering. (Ibidem^ 7 Ang. ’97 no. 6.) 29nbsp;J. A. Fijnvandbaat. Influenza met oedeem der oogleden. (Med.
Weekblad 2 Jan. ’97, no. 40.)...........29
Dr. Noyon. Ophth. diagnose zonder oogspiegel. (Ibidem, 26
Juni ’97, no. 13.)...............30
Dr. S. VisEE. Eene nieuwe objectieve refractiebepaling van het oog. (Gen. Tijdschr. v. Ned. Indië XXXVII afl. 1 en 2.) . 30nbsp;Dr. L. Steinek. Erwiderung auf Dr. H. J. Kessler’s Kritiknbsp;meiner Uebersicht iiber 3104 Falie von Augenkrankheiten bijnbsp;Malain. (Ibidem.)........ 31
Verslagen.
Inrichting v. Oogl. te Amsterdam. (Prof. Gunning.) .... 31 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» ’s Gravenhage. (Dr. Bouvin.) .... 31
Algem. Haagsche Polikliniek. (Dr. nbsp;nbsp;nbsp;Reddingius.).....31
Ver. t. h. V. nbsp;nbsp;nbsp;v. h.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a. minv. Oogl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Rotterdam. (Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de Haas.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31
Inrichting v. nbsp;nbsp;nbsp;Oogl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Rotterdam.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Dr. van Moll.).....32
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Groningen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Prof. Mulder.).....32
-ocr page 250- -ocr page 251-Men wordt verzocht, bijdragen en stukken, de Eedactie betreffende, te willen zenden aan den Secretaris-Penning-meester van het Ned. Oogh. Gez. D. J. BLOK, Leuvehaven 95,nbsp;Eotteedam.
-ocr page 252-DOOR
Prop. W. KOSTER Gzn.
(Voordracht gehouden op de 12^» verg. v. h. Ned. Oogh. Gez.)
Zooals bekend is, kan de verwijdering van geluxeerde lenzen uit het oog den operateur groote moeilijkhedennbsp;bereiden. Vooral het verlies van glasvocht, dikwijls innbsp;aanmerkelijke hoeveelheid, dat gepaard gaat met de pogingennbsp;¦om de lens op lis of lepel te krijgen, maakt de prognosenbsp;in deze gevallen dikwijls ongunstig. Bovendien mislukkennbsp;deze pogingen dikwijls en zinkt de lens, die eerst nog in hetnbsp;pupilvlak lag, zoo diep in het glasvocht weg, dat zij niet meernbsp;te bereiken is. Het is juist om dit terugzinken te voorkomennbsp;en de waarschijnlijkheid om de lens te vangen grooter tenbsp;maken, dat ik de volgende methode heb toegepast in tweenbsp;gevallen, waar de geluxeerde lens ongeveer in het pupilvlak lag.
Nadat alles voor gewone cataract-extractie was gereedgemaakt, ging ik allereerst met een fijne zeer scherpe ¦discisienaald in het onderste buitenste kwadrant, dicht aannbsp;•den limbus, door de cornea en naderde de lens zoodanig, datnbsp;de hoek van de naald met de voorliggende vlakte zoo kleinnbsp;mogelijk was. Zeer voorzichtig werd daarna de kapselnbsp;.aangeprikt en zoodra de naald iets gepakt had, werd zij nog
-ocr page 253-iets naar voren tegen de cornea gebracht en tevens nog een vreinig voortgeschoven. Op die wijze kan men de lensnbsp;eenigzins fixeeren; de naald wordt door een assistent daarna,nbsp;overgenomen en los in de hand gehouden. De operateurnbsp;maakt dan de gewone lapsnede naar boven, liefst eennbsp;weinig corneaal, om ook de minste storende bloeding tenbsp;voorkomen. Gaat men dan over tot de iridectomie, dan isnbsp;men zoover gevorderd, dat de lens gemakkelijk met de lisnbsp;verwijderd kan worden. De lens schuift van zelf van denbsp;naald, wanneer de lis tegen de cornea wordt aangedrukt,nbsp;en de naald zelf kan zonder moeite verwijderd worden,nbsp;wanneer we haar eenige kleine draaiende bewegingen omnbsp;haar lengte as doen ondergaan en zoo noodig de corneanbsp;naast de steekopening met een stomp instrumentje steunen.
Deze methode gelukte me in twee gevallen, waar ik op de gewone wijze de lens niet kon verwijderen. Ter juistenbsp;beoordeeling van de waarde der methode acht ik me verplicht, de gevallen nauwkeuriger mede te deelen; bovendiennbsp;zijn ze ook in andere opzichten interessant.
J. L. 28 jr. uit Leeutvarden^ heeft sedert 8 jaar langzame afneming der gezichtsscherpte van O D bemerkt; O S wasnbsp;altijd wat minder.
V O S = fi/sG, met — 1 o cyl -f- 2.5 as .5° temp = ^Ii2 f.
VOD=6/300.
OS heeft een coloboma nervi optici.
O D Cataracta hypermatura (diepe voorste oogkamer, Iridodonesis). Na verwijding van de pupil door Homatropinenbsp;ontstaat beneden buiten eene kleine ruimte tusschen lensnbsp;en pupilrand en heeft patient VOD met 10 —®/24’.
Daar ik hoopte, de lens met het scherpe haakje te kunnen verwijderen, maakte ik de lapsnede en iridectomie ennbsp;haakte in de verdikte voorste lenskapsel. Daarbij bleek, datnbsp;het kapseltje niet resistent genoeg was; er vloeide watnbsp;verweekte, melkachtige lenssubstantie uit, maar ook dadelijknbsp;glasvocht. Eene bloeding uit de doorgesneden vaten (iernbsp;iris maakte overzien van het operatieveld zeer moeielijk.
-ocr page 254-De lens was aan de benedenzijde van de iris nog zichtbaar, week echter dadelijk terug, toen ik trachtte met Webee’snbsp;lis er onder te komen. Bij deze verhoudingen het onmogelijkenbsp;inziende, om voort te gaan met pogingen tot extractie,nbsp;maakte ik het toilet van de wond en legde kleefpleister-verband met aluminiumdop aan. Het wondverloop wasnbsp;gunstig, zoodat ik na 3 weken kon beproeven de lenskern door discisie tot oplossing te brengen; er volgde zeernbsp;weinig reactie op, zoodat ik 10 dagen later eene tweedenbsp;discisie verrichtte; ook hierop volgde geen zwelling der lens-resten. Weer 8 dagen later was er eenige spanningsver-hooging in het oog, zoodat ik genoodzaakt was eene tweedenbsp;poging tot extractie van de hypermature lens te beproeven. Ik fixeerde nu eerst, zooals boven beschreven is, denbsp;lens met een discisienaald en had daarna niet de minstenbsp;moeite, om de lis er onder te brengen, toen opnieuw eenenbsp;lapsnede gemaakt was. Het wondverloop was wederomnbsp;gunstig, doch weldra traden weder lichte glaucomateuzenbsp;verschijnselen op, die patient een paar dagen pijn bezorgden;nbsp;na pilocarpine en heurteloupe aan slaapstreek gingen-dezenbsp;spoedig terug, doch het versche litteekenweefsel toonde bijnbsp;normalen druk neiging tot uitzetting. Drukverband werd ge-appliceerd en begon de gewenschte werking te hebben, toennbsp;patient besloot de kliniek te verlaten, daar hij werk konnbsp;krijgen, dat hem anders later ontgaan zou. Er was zeernbsp;sterk Ash. Daarna heb ik pat. niet teruggezien.
De tweede patient, bij wien de geluxeerde lens door middel van aanprikken gefixeerd werd, was de volgende:
Corn. J^r.^ 49 jaar., boerenarbeider uit Nieuwer Amstel. Op 9-jarigen leeftijd ging OD verloren door verwonding;nbsp;0 S was volgens patient daarna altijd goed bruikbaar, totnbsp;¦op 4:3-jarigen leeftijd een stuk hout het oog kwetste. Sedertnbsp;werd het gezichtsvermogen vrij snel minder. Voor 6 jaarnbsp;werd op de kliniek te Leiden geconstateerd obscuratio lentis,nbsp;met iridodonesis. VOS toen = V-n- Voorts in 92 diabetesnbsp;mellitus.
-ocr page 255-Bij onderzoek op 6 Mrt. ’97 bleek: V O S = ^/m (na Ho-matropine i/^o v). Cataracta rubra hypermatura. Iridodo-nesis; Lens tremulans; projectie op 6 M. goed. V0jD = O, Atrophia bulbi. Strabismus divergens. De urine was toennbsp;en later volkomen normaal.
Den 8®*®“ werd tot cataractextractie overgegaan. Zoodra. de lapsnede (gedeeltelijk corneaal, gedeeltelijk scleraal, metnbsp;conjunctiva-lap.) gemaakt was, stroomde er eene waterheldere-dunne vloeistof uit het oog, in zeer groote hoeveelheid; hetnbsp;oog collabeerde zoo sterk, dat al dadelijk op de plaats dernbsp;aanhechtingen der Musculi recti sterke indeukingen ontstonden; de lens zonk dadelijk met de iris naar achter,nbsp;doch bleef nog in het pupilvlak. Ofschoon eenigszins ontmoedigd door deze onverwachte manifestatie van het geheel vervloeide glasvocht, meende ik met de operatie tenbsp;moeten doorgaan; iridectomie werd verricht en de lenskapselnbsp;met het cystotoom voorzichtig aangeraakt, waarbij ze echternbsp;terugweek. Eene lichte drukking op het ondergedeelte dernbsp;cornea om te zien, of de lens wilde kantelen en zijn randnbsp;iets presenteeren ter verwijdering met de lis, werd gevolgdnbsp;door meerdere uitvloeiing van dun glasvlocht. Er begonnbsp;wat bloed in de voorste oogkamer te vloeien, een kleinenbsp;luchtbel was reeds binnengetreden, zoodat ik niet langernbsp;draalde een laatste poging met de lis te doen. Deze mislukte eveneens, de lens zonk dieper en dieper en verdweennbsp;uit het pupilvlak. Verband werd gelegd en de prognose wasnbsp;bij dezen samengevallen bulbus niet zeer gunstig. Edoch,nbsp;den volgenden dag had het oog weer vooi’Ste oogkamer ennbsp;voldoende spanning, terwijl de lens weer naar het pupilvlak was teruggekomen; in de voorste oogkamer lag eennbsp;flink bloedcoagulum. Het wondverloop was gedurende 8nbsp;dagen gunstig, toen plotseling de wond (waarschijnlijk gedurende ’t persen bij den stoelgang) weer opensprong. Ooknbsp;dit werd weer hersteld, doordat de wond zich van de tweenbsp;zijden uit sloot en na 3 weken kon tot eene tweede operatienbsp;worden overgegaan.
-ocr page 256-Ik ging nu eerst weer met de discisienaald in het onderste buitenste kwadrant dicht aan den limbus door de corneanbsp;en slaagde er in een klein plaatsje der kapsel aan te prikken.nbsp;De lapsnede werd gemaakt, en opnieuw vloeide zooveelnbsp;dunne vloeistof uit, dat de bulbus heel veel van een metnbsp;vier vingers uitgeknepen zakje had. De lens bleef echternbsp;aan de naald en kon nu met de lis gemakkelijk verwijderdnbsp;worden. Ofschoon het oog er in zijn gecollabeerden toestand treurig uitzag, stelde ik de prognose nu iets gunstiger,nbsp;afgaande op hetgeen ik reeds gezien had. De genezing verliep boven alle verwachting zeer gunstig en na 3 wekennbsp;was patient in staat naar huis te gaan. De tensie in hetnbsp;oog was volkomen normaal, het pupilvlak vrij, alleen bestonden er nogal wat glasvocht troebelingen; naar bovennbsp;van de pupil was een haard van afgeloopen chorioiditisnbsp;ter grootte van de papil; overigens geene omschreven afwijkingen. De visus was met 9 o cyl -j- 3 as 45°nbsp;temp = 6/ig.
Op 6 October heb ik patient wederom gezien; hij was volkomen tevreden, en had denzelfden visus.
Hadde ik in dit geval dadelijk bij de eerste operatie de lens gèlixeerd met de discisienaald, zoo ware daardoor zekernbsp;veel tijd bespaard en meerder gevaar voor verlies van hetnbsp;oog vermeden. Ik schreef echter het bewegelijke der lensnbsp;geheel op rekening der overrijpheid en verwachtte niet, datnbsp;de zonula Zinnii zoo atrophisch zou zijn en het glasvochtnbsp;al zijne steunende vliezen verloren zou hebben. Ik stelnbsp;me voor, dat de lens nog door enkele vezeltjes van denbsp;zonula op zijne plaats werd gehouden; toen nu echter nanbsp;de lapsnede het oog zoo collabreerde, naderden de randennbsp;van het corpus ciliare elkaar en kon de lens, nu niet meernbsp;uitgespannen, in het glasvocht terugzinken ; toen de bulbusnbsp;weer gevuld werd, moest ze weer door de tractie der zonulanbsp;vezelen op haar plaats terugkomen. Zonder deze veronderstelling is het mij niet mogelijk, te verklaren, hoe de gelaxeerde lens weer uit het glasvocht kon opduiken. Bij on-
-ocr page 257-verweekt glasvocht is dit dikwijls waargenomen verschijnsel gemakkelijker te verklaren, doordat de lens door de veerkracht tier glasvochtmembranen teruggedreven wordt.
De beide gevallen hebben mij ook geleerd om voortaan, wanneer de lens of de iris trillen bij kleine oogbewegingen,nbsp;de extractie altijd vooraf te doen gaan door fixatie met denbsp;naald. Er is niets door verloren en het maakt de verwijdering der cataract zekerder.
Ook ben ik overtuigd, dat wanneer bij lens-luxatie door trauma de verwijdering van het bewegelijke voorwerp noodzakelijk is, de fixatie met de naald de beste resultaten zalnbsp;opleveren. Mocht het toch mislukken, de lens aan te prikken,nbsp;dan is nog niets verloren, en kan men een volgenden dagnbsp;opnieuw beginnen, terwijl wanneer de lens terugwijkt als denbsp;incisie voor extractie gemaakt is, er veel tijd verloren is ennbsp;dikwijls de kansen voor genezing van ’toog veel slechter staan.
Als ziektegeval is het laatst medegedeelde belangrijk, omdat er uit blijkt, dat het glasvocht totaal vervloeid en toch de voeding van het oog nog volkomen voldoende zijn kan.nbsp;Of patient eene geringe sympathische aandoening heeft doorgemaakt na het trauma op 9-jarigen leeftijd aan het rechteroog, dan wel of door het directe trauma op het linkeroognbsp;eene chronische chorioiditis en cyclitis is ontstaan, die denbsp;vervloeiing van het corpus vitreum veroorzaakte is niet definitief te beslissen: ik houd echter het laatste voor hetnbsp;meest waarschijnlijk.
II.
DOOR
Prof. W. KOSTER Gzn.
fVoordr. gehouden op de 12lt;ie verg. v. h. Ned. Oogh. Gez.)
De waarde der ooglidhouders wordt door verschillende operateurs zeer uiteenloopend beoordeeld, en door de-
-ocr page 258-zelfde operateurs dikwijls ook weer zeer wisselend op verschillende tijden; terwijl de een den élevateur geheelnbsp;verwerpt en irisprolaps of glasvochtverlies met den aankleve van dien op rekening van zijne aanwending schrijft,nbsp;wil de ander van geene andere methode tot terughoudingnbsp;der oogleden, tijdens de operatie weten, dan die door middelnbsp;van de bekende voerende instrumentjes; doch ook dezelfdenbsp;operateur verandert, zooals ik zeide, somtijds van opinie,nbsp;en laat den ecarteur weer in den steek, om zich van tweenbsp;losse haken, van één Desmarre’sche lidhouder voor hetnbsp;bovenooglid, of wel van fixatie der beide oogleden doornbsp;de vingers van een assistent te bedienen.
Ik zal mij in dit oogenblik niet inlaten met de beoor-deeling der waarde der laatstgenoemde methoden, doch enkel naar de oorzaak zoeken voor de wisselende genegenheid voor den élevateur. Het moet wel zijn, dat ditnbsp;instrumentje in zijne verschillende vormen vele voordeelennbsp;aanbiedt, maar daarnaast ook weer niet van nadeelen isnbsp;vrij te pleiten. De voordeelen zijn ontegenzeggelijk groot —nbsp;men heeft één assistent minder nooclig, wat zeer veel wilnbsp;zeggen, wanneer men bedenkt, dat de digitale fixatienbsp;bizondere oefening en handigheid vereischt; het operatieveldnbsp;wordt niet beperkt door de flxeerende vingers, en de altijdnbsp;moeilijke!' Ie , desinfecteeren nagels blijven vèr van de gemaakte wonden.
De nadeelen, aan het gebruik van den élevateur verbonden, zijn de volgende: D bij diepliggende oogen wordt de operateur aan de ternporaalzijde door het slot van hetnbsp;instrumentje gehinderd het oog vrij te naderen '); 2*^® denbsp;ooglidhouder beleedigt dikwijls de conjunctiva tarsi ennbsp;drukt op den bulbus; 3'^® het instrumentje kan niet snelnbsp;genoeg uit het oog worden verwijderd, indien de omstandigheden dit noodig maken. Het is niet mijn doel na te
0 De z.g.n. ooglidhouders voor den binnenooghoek hebben dit bezwaar niet, doch bieden weer het grootc nadeel, dat zij over de neus uitstéken en de fixeereude hand innbsp;hare bewegingen storen.
-ocr page 259-10
gaan, in welke mate de bestaande ooglidhouders de bovengenoemde bezwaren medebrengen, ook heb ik niet over alle vormen persoonlijke ervaring; ik kan u hier slechtsnbsp;mededeelen, dat het mij niet gelukt is een écarteur tenbsp;vinden, die aan de door mij, gestelde eischen beantwoordde.nbsp;Ik heb daarom getracht zelf aan de door mij gevoelde behoefte tegemoet te komen en meen geslaagd te zijn in denbsp;samenstelling van een eenvoudig, doelmatig instrumentje,nbsp;hetgeen ik de eer heb hierbij aan de vergadering te vertonnen.
De hakek van dezen écarteur zijn in de eerste plaats dwn, zoodat zij weinig ruimte innemen; 2'^'’ hebben zij dennbsp;stand van het ooglid^ wanneer dit op den bulbus is teruggeschoven; 3'^® hebben zij de kromming van het ooglid^nbsp;waardoor zij in het midden niet op den bulbus drukken,,nbsp;en het lid niet in het midden afplatten; 4'’® zijn zij betrekkelijk smal, zoodat de ooglidsranden aan de zijdennbsp;geheel worden vrij gelaten; 5'^® is het gedeelte van dennbsp;haak, dat buiten het oog ligt, zoodanig gesteld, dat het denbsp;ciliën naar achteren terug kan buigen, waardoor hetnbsp;operatieterrein nog meer toegankelijk wordt. De veer,.nbsp;die de haken uit elkaar beweegt, maakt een groote hoeknbsp;met het vlak door de voorkanten der haken gelegd, waardoor bij opening en sluiting de haken zich ongeveer evenwijdig aan elkaar verplaatsen^ overeenkomstig de normale^nbsp;sluiting der oogleden. Bovendien wordt daardoor bereikt,nbsp;dat de eigenlijke haken, die de oogleden dragen, bij ge-openden stand ongeveer een hoek van 90° met elkaar vormen,.nbsp;om bij sluiting van het instrumentje tot een hoek vannbsp;180° te naderen: zoodoende is het inbrengeu en wegnemeunbsp;van den ooglidhouder gemakkelijker gemaakt, en kan denbsp;cornea niet beleedigd worden. Het verbindingsstuk tus-schen veer en haken is geene geleidelijke voortzetting vannbsp;het buitenstuk van den haak, doch maakt daarmede een hoeknbsp;van ongeveer 150°, teneinde ruimte te laten voor dennbsp;buitensten orbitarand; zonder deze kromming worden de-
-ocr page 260-11
oogleden door de haken in situ naar voren getrokken. De^ veer zelf bestaat uit een eenmalig gewonden spiraal.
Het slot van den écarteur bestaat uit een getand staafje^ dat op den eenen arm, en een staafje met een ringetje, datnbsp;op den anderen arm van de veer is aangebracht; het getande staafje loopt door het ringetje en gaat (de ooglidhou-der in situ gedacht) onder de andere branche door, zoodanignbsp;dat de tandjes tegen de kantige onderzijde daarvan gelegennbsp;zijn; dit is de geheele sluiting, geen schroefjes of hefboompjesnbsp;zijn noodig om het dichtdrukken door den patient te voorkomen. Wanneer namelijk de patient met de oogledennbsp;knijpt, wordt er gedrukt op de eigenlijke haken (zooals iknbsp;dit hier met de vingers naboots) en het gevolg is, dat ernbsp;eene torsie in de beide branches van de veer ontstaat, diamp;nbsp;de scherpe kant tusschen de tandjes drukt, waardoor hetnbsp;dichtdrukken wordt verhinderd; hoe stei'ker druk, hoe steviger de bevestiging. Aan de buitenzijde, ongeveer loodrecht op het vlak door de veer gelegd, staan twee kleinenbsp;handvatsels van gebogen metaaldraad en zoodra men dezenbsp;met duim en wijsvinger aanvat, kan men het instrumentjenbsp;geheel vrij sluiten; ook door dezen druk ontstaat n.1. eenenbsp;torsie in de branches om hun lengte-as, doch nu in omgekeerde richting als zooeven; dadelijk verlaat de scherpenbsp;kant het staafje met de tandjes, en de bevestiging is opgeheven. De handvatjes en het bevestigingsmechaniek staannbsp;zóó dicht bij den spiraal, dat het operatieveld aan de tem-poraalszijde geheel wordt vrijgelaten. Het instrumentje isnbsp;door den heer van Deene te Leiden^ volgens mijne voorschriften vervaardigd en voldeed mij in alle opzichten; iknbsp;heb het reeds meer dan een jaar bij alle operaties gebruiktnbsp;en ik kan u uit eigen ondervinding (door applicatie innbsp;mijn eigen oog zonder aanwending van cocaine), verzekeren,,nbsp;dat het de oogleden uit elkaar houdt, zonder den bulbus tenbsp;drukken, of de conjunctiva tarsi te beleedigen. Ik heb ternbsp;vergelijking nog eenige andere ooglidhouders medegebracht,,nbsp;om u nog beter te kunnen demonstreeren, welke bezwaren.
-ocr page 261-12
tegen de écarteurs in ’t algemeen, naar ik meen bij dezen ooglidhouder vermeden zijn.
III.
DOOE
D. J. BLOK.
Voordracht gehouden op de 12^» Verg. v. h. Ned. Oogh. Ges.
Als bijdrage tot de kennis omtrent het al of niet bestaan eener interne ophthalmoplegie, alléén berustende op func-tioneele afwijkingen in het zenuwstelsel, moge het volgendenbsp;dienen:
MejuITrouw A. M. E., 25 jaar oud, ongehuwd, vertoonde zich 7 Juli 1897 op mijn spreekuur met klachten over herhaald wederkeerend slecht zien met het rechter oog. Hetnbsp;verschijnsel duurde telkens een paar dagen, en verdweennbsp;zonder sporen na te laten, om na eenige dagen weer opnbsp;te treden.
Patiënte was bloedarm, vertoonde beiderzijds een geringe ptosis en totale mydriasis op OP. De reactie der pupilnbsp;op licht, accommodatie en convergentie, ook de consensueelenbsp;pupilreactie op O D waren totaal verdwenen. Yerder wasnbsp;er nu en dan een gering strabismus con-et sursumvergens O D.nbsp;De wenkbrauwen stonden laag.
VisLis OS =5/io. Idem met 0.75. Corneaalastigmatisme = 0.5 max.v.kromm. vertik.
Visus O D = 5/50. Met — 2 = s/is; ook ophthalmos-pisch en skiaskopisch M := 2 D. Corneaal-astigmatisme = 0.5 m. v. kr. vertikaal.
Het komt mij nuttig voor, om reeds hier te vermelden, dat het naar aanleiding der hieronder opgesomde hysterischenbsp;verschijnselen, bij deze patiënte gelukte om door suggestie
-ocr page 262-niet alleen den visus op O S = “/s te maken, maar ook de myopie op O D te doen verdwijnen en plaats te doen makennbsp;voor 0.75 D. hypermetropie. De visus op O D werd daarnanbsp;met 0-75 eveneens = ^/ó.
Het gelaat der patiënte was bleek, evenzoo de slijmvliezen ; hier en daar vertoonden zich hyperaemische vlekken in de huid van ’t gelaat, die verdwenen, om op anderenbsp;plaatsen weer op te treden.
Patiënte is beverig. Geen paralysen van spieren buiten de oogen gelegen.
De vader is potator strenuus. Moeder zeer nerveus, evenals het geheele gezin. Een jonger zusje leed tot aan haar 7*1® jaar herhaaldelijk aan stuipen.
Toen patiënte 18 jaar was, kreeg de vader ’s nachts een aanval van delirium tremens. Uitgegaan om hulp te halen,nbsp;werd patiënte aangerand door dronken kerels, zij schriktenbsp;toen hevig en kreeg, thuisgekomen, een hystero-epileptischennbsp;aanval, die na eenige uren genas, doch zich binnen een tijdsverloop van vier weken viermaal herhaalde, om daarna wegnbsp;te blijven. Nadat deze aanvallen voorbij waren, kon zij denbsp;oogen een maand lang niet openen.
Toen zij hiertoe weer in staat was, bemerkte zij, dat het zien in de nabijheid en op afstand haar herhaaldelijk onmogelijk was.
Zij leed toen ter tijde nog aan anaemie en hoofdpijnen, zenuwachtigheid en beven, doch had overigens geene klachten. .
Bij hare komst op mijn polikliniek ontkende zij aan hoofd-pijnen, globus, clavus of palpitaties te lijden; er waren geene paralysen of hyperaesthesiëen. Wel bestond er verminderdenbsp;gevo'ligheid der corneae en conjunctivae beiderzijds en vannbsp;’t slijmvlies van mond en keelholte.
Met het oog op de anamnese, het verdwijnen en weer verschijnen der mydriasis op O D; de krampen van dennbsp;rechter musc. ciliaris, van m. reet. int. dexter en van dennbsp;m. reet. sup. dext. (resp. m. obl. inf.); de amblyopie en de
-ocr page 263-14
myopie, die beide door suggestie verdwenen, werd de diagnose op hysterie gesteld.
Therapie: sulf. eserine indruppelen; ferrum met valeriaan, -galv. stroom, koude wasschingen, sterke voeding.
Deze therapie echter had weinig succes. De mydriasis op O D bleef komen en gaan tot dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juni, toen
het linkeroog dezelfde verschijnselen ging vertoonen en O D vrij bleef. Na eenige dagen echter begon O D weernbsp;mede te doen en sinds dien bleif patiënte voortdurendnbsp;behept met totale mydriasis op beide oogen, waarbij zichnbsp;zeer spoedig totale paralyse der accommodatie eveneens opnbsp;beide oogen voegde. De strabismus con. et sursumvergensnbsp;bleef nu eens in sterkere, dan weer in zwakkere matenbsp;bestaan. De eserine had in het begin een geringe vermindering der mydriasis ten gevolge, later niet meer.
Nu begon de oorspronkelijke diagnose wankel te staan, wat de interne oogsymptomen betreft. Het is toch bekend, dat een dubbelzijdige ophthalmoplegia interna bijnbsp;hysterie tot de allergrootste uitzonderingen behoort en datnbsp;organische ophthalmoplegia interna in haar beginstadiumnbsp;verergeringen en verbeteringen kan vertoonen, die ten slottenbsp;op een blijvende paralyse uitloopen.
Hoewel wij in ’t eerste begin der observatie, tijdens ’t bestaan dei’ rechtszijdige mydriasis niet aan kunstmatigenbsp;(medicamenteuse) mydriasis mochten denken, omdat zijnbsp;gepaard ging met een accommodatiekramp van 2.75 D.,nbsp;moest, nu de mydriasis dubbelzijdig was geworden en ooknbsp;de musculi ciliares waren aangetast, wel degelijk aan denbsp;mogelijkheid daarvan worden gedacht.
Straks zullen wij nader hier op ingaan. ’t Zij thans genoeg mede te deelen, dat juist met het oog op de mogelijkheid van kunstmatige ophthalmoplegia interna, patiëntenbsp;medio November in het Diaconessenhuis te Rotterdam werdnbsp;opgenoraen. Toen bestonden dus hare mydriasis enaccom-modatie-paralyse ongeveer 4^2 maand onafgebroken.
De status praesens was bij de opname; Geen licht-
-ocr page 264-15
schuwheid; mydriasis O D S; wenkbrauwen staan laag; gering strabismus con- et sursumvergens O D; geringe ptosis op beide oogen. Aanhoudend minimale klonische contractiesnbsp;van beide orbicuiares palpebrarum; nu en dan fibrillairenbsp;¦contracties van verschillende kleine aangezichtsspieren. Voorkomen : bleek, met hyperaemische, van plaats veranderendenbsp;plekken. Slijmvliezen bleek. Pols 120, klein, week, regelmatig. Menstruatie, digestie en urineloozing normaal. Geenenbsp;afwijkingen in borst of buikorganen te constateeren.
Bevingen, koude vochtige handen. Tussis hysterica. Patiënte slaapt slecht, droomt zwaar, hardop; komt in den slaap uit ’t bed zonder ’t te weten; is nu en dan duizelig,nbsp;nooit bewusteloos; hoofdpijn, geen zenuwpijnen, geen neusbloeding, geen paraesthesieën, geene paralysen of krampennbsp;in armen of beenen.
Geen hyperaesthesieën. De tastzin van de rechter helft van het gelaat is vrij sterk afgonomen, de grens van dezenbsp;zóne wordt bepaald door een lijn, die ’t voorhoofd loodrechtnbsp;middendoor deelt, langs de rechterhelft van den neusnbsp;schuinsrechts afzakt tot op den buitenrand van den rechternbsp;neusvleugel, verder langs den rechter mondhoek afdaalt totnbsp;¦den rand van den rechter onderkaak, daarna weer tot ’tnbsp;rechter oorlelletje opstijgt en achter ’t oor om, in een groo-ten boog over den schedel naar haar uitgangspunt terugkeert. Binnen deze zóne is de huid van de rechter oogledennbsp;nog weer ’t sterkst ongevoelig voor aanraking. Evenzoo zijnnbsp;dit de cornea en conjunctiva van ’t rechteroog, docft erewsoonbsp;die van het linker. Bovendien is bij de corneae en conjunc-tivae de anaesthesie in ’t onderste gedeelte het sterkst,nbsp;'d. w. z. volkomen, terwijl zij in het bovenste gedeelte nognbsp;niet volkomen is. Overigens is de tastzin over het geheelenbsp;lichaam verminderd, plaatselijk zeer wisselend maar nergensnbsp;geheel opgeheven.
Slijmvlies van mond- en keelholte geheel ongevoelig, even-zoo dat van de rechter neusgang. In de linker blijkt nog
-ocr page 265-16
een zeer geringe gevoeligheid aanwezig te zijn. ’lisechter niet inogelijk, patiënte tot niezen te prikkelen.
Het blijkt verder, dat de huid over het geheele lichaam, zoowel van romp, hoofd als ledematen analgetisch is. Spel-deprikken, hoe diep ook doordringende, geven nergens hetnbsp;gevoel van pijn. Bij deze proeven vloeit bijna nergens bloednbsp;uit de soms meer dan 2 c.M. diepe prikwonden. Aan dennbsp;kin alleen vloeide een miniem druppeltje uit een ondiepenbsp;prikwond. Sterke faradische prikkels worden overal gevoeld.
De huidreflexen zijn allen verhoogd, behalve de plantair-reflexen, die geheel afwezig zijn;
Knierreflexen verhoogd. Geen voetclonus. Bij geforceerde buiging van den voet echter geraken de teenen in eene tremorachtige buiging, die ophoudt, zoodra de buiging van dennbsp;voet wordt nagelaten.
Van drukpunten (points douloureux) was niets anders te bemerken dan beiderzijds een pijnlijk plekje op het midden van den onderrand der borstkashelften ').
Visus beiderzijds = Met- -0.75 = 0/5 (foutief). Sterke mydriasis op beide oogen.
Niet de minste reactie der pupillen op licht, accommodatie, convergentie, en op sterke faradische prikkels aan den hals. Eserine heeft niet den minsten invloed (met loupenbsp;nagegaan). Licht strabismus con.- et sursumverg. op O D;nbsp;Convergentievermogen verminderd. Geen macropsie of mi-cropsie. Dikwijls plotselinge verduisteringen der gezichtsvelden.
Accommodatievermogen beiderzijds = O, zoowel wanneer het monoculaire, als het binoculaire (’t laatste ook na aanvulling der ontbrekende accommodatie (met -j- 3) en correctienbsp;der onjuiste instelling tengevolge van de combinatie vannbsp;den strabismus con.- et sursumvergens met ’t te kort schietend convergentie-vermogen).
Met -|- 3.75 ligt het punct proxim. van O S op 32 c.M.,
1) Deze sensibiliteitsstoornissen zijn nagagaan door Dr. von Zieüenweidt en mij.
-ocr page 266-17
dat \an O D op 34 c.M. Flinke indruppeling van eserine, zelfs dagen achtereen voortgezet, heeft geen invloed op denbsp;ligging van het punct. proximum. Bij de poging om metnbsp; 3.75 te lezen, blijkt het, dat patiënte dubbel ziet. Hetnbsp;linker oog ziet de Snellen’sche letterproeven (D = 0.5) op denbsp;ware plaats. Het rechter projicieert haar • beeld echter 2 c.M.nbsp;lager en naar links verschoven; dit beeld helt niet. Bijnbsp;deze proef blijkt dus de, bij het zien op afstand bestaande strab. Gon- et sursumvergens te veranderen in strab.nbsp;di- et sursumverg., als de oogen convergeeren : blijkbaar is ditnbsp;een gevolg van eene verzwakking in het convergentie-ver-mogen. Om deze reden werd bij de proef met het binocu-lair-zien dan ook de noodige correctie aangebracht (zie boven).
Onderzoekt men met het toestelletje van Maddox de dubbelbeelden voor het zien op afstand, dan blijkt, dat zij van plaats wisselen. Soms staan ze boven elkaar, soms komennbsp;ze op gelijke hoogte, maar wijken dan als gelijknamige dubbelbeelden uiteen; meestentijds combineeren zich deze tweenbsp;afwijkingen. Be afstand tusschen de dubbelbeelden varieertnbsp;onophoudelijk, maar steeds is ’t beeld, door O D geprojicieerd,nbsp;het afwijkende. Ook bij de proef met ’t binoculair-zien voornbsp;nabij blijkt ’t beeld van het rechter oog zich binnen kleinenbsp;grenzen te bewegen. Er is geenerlei afwijkingen in de werking der overige externe oogspieren te constateeren. Ernbsp;valt dus niet aan te twijfelen, dat m. reet. sup. en m. reet.nbsp;int. dext. zich bijna voortdurend krampachtig contraheeren.
Bij het oogspiegelonderzoek bleken de media helder, de fundus normaal te zijn. Pupillen zuiver gecontoureerd, nietnbsp;hyperaemisch. Vaten wat bleek, overigens normaal; niet geslingerd ; hypermetropie geringer dan 1 D. Skiascopie gaf eveneens Hm. kleiner dan 1 D. Tijdens het onderzoek waren denbsp;oogen in voortdurend vertikaal gerichte trilling, zooals aannbsp;de papillen duidelijk te bespeuren was. Dit was echternbsp;geen nystagmus, maar werd teweeggebracht door de aanhoudende spastische contracties van de kringspieren der oogleden.nbsp;De trilling der oogen verdween n.1. direct, wanneer die con-
2
-ocr page 267-tracties een oogenblik ophielden, of wanneer de oogleden van ’t oog verwijderd werden gehouden.
Het onderzoek der gezichtsvelden leverde typisch hysterische verschijnselen op: ze waren zoo goed als concentrisch beperkt en vertoonden sterke vermoeienis-symptomen tijdensnbsp;het onderzoek; rood praevaleert boven blauw;(zie bijgaandenbsp;teekening, die de successieve beperking aanwijst tijdens 3nbsp;opeenvolgende onderzoekingen in den horizontalen meridiaan).nbsp;Centrale scotomen waren niet aanwezig.
5® 10° 15® 20®
I
20® nbsp;nbsp;nbsp;15° 10® 5°
50 IQO 150 nbsp;nbsp;nbsp;20®
I I i I I nbsp;nbsp;nbsp;I
20° 15° 10° 5°
I gt;1 I I I
¦.9^-
groen
groen
groen
| ||||||||||||
Ifde Onderzoek. |
lilde Onderzoek.
20° 15® 10® 5® I nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1 ¦ |
5® 10® 15® 20° 11 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
' ' ' l'lT groen |
i'll’ ' ' groen |
en wel een zware |
vorm van |
20® nbsp;nbsp;nbsp;15° 10® 5° |
5° nbsp;nbsp;nbsp;10® 15® 20° M ' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' |
groen |
ill'' ' groen |
hysterie aanwezig is, valt niet te betwijfelen. Het is echter nog de vraag of de mydriasis en de accommodatieparalysenbsp;wel van hysterischen, dus van functioneelen aard zijn.
-ocr page 268-19
Wanneer men de ontwikkeling der ziekteverschijnselen nagaat, zou men zeer geneigd zijn, om deze vraag bevestigend te beantwoorden. Daarvoor ook pleiten buitendiennbsp;de algemeene symptomen van hysterie; de spasmen van denbsp;¦corrug. supercil., van den m. reet. int. en reet. sup. dext.,nbsp;van de m. orbicul. palpebr.; het afwisselend verschijnen ennbsp;verdwijnen der pu pil reacties; de oorspronkelijk aanwezigenbsp;accommodatie-krampen op O D; de afwijkingen van de gezichtsvelden ; de invloed der suggestie op de amblyopie ennbsp;op de myopie et begin der aandoening, die toen bovendien in één „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en de oogen beurtelings aandeed.
Dit alles sluit echter niet uit, dat wij in ons geval te maken zouden kunnen hebben met een toevallige combinatienbsp;van hysterie met andere oorzaken, welke laatste ten slottenbsp;tot interne ophthalmoplegie hebben geleid. Een aanvankelijknbsp;functioneele stoornis dus, die later door additie van kern-laesie b. v., in een organische was overgegaan. Ook is, voornbsp;de latere maanden althans, de mogelijkheid niet buitengesloten, dat er opzettelijke, door medicamenten te weegge-brachte mydriasis en accommodatie-paralyse bestaat.
Eerst wanneer wij deze momenten kunnen uitsluiten, is de diagnose hysterische stoornis der oogen gerechtvaardigd,nbsp;ja bewezen^ voor zoover wij bij eene deductieve wijze vannbsp;diagnostiseeren van bewijzen kunnen spreken.
Deze andere momenten kunnen wij tot drie groepen brengen.
l'^. Aanwending van mydriatica of ’t gebruik van my-driasis-verwekkende spijzen.
90
Organische veranderingen in cerebro of in de meest periphere zenuwtakjes, die een ware interne ophthalmoplegie teweegbrengen.
30.
Tusschen deze beide staan nog de toxische paralysen, zooals die worden teweeggebracht door vleeschver-giftiging, diphtherie etc.
Toetsen wij nu de waargenomen verschijnselen aan de symptomen, die deze drie rubrieken van oorzaken vergezellen.
-ocr page 269-20
Ad. 1. Bij medicamenteuse mydriasis en accommodatie-paralyse is er verlies van reactie der pupil op licht, accommodatie, convergentie, faradisatie in den hals en op de in~ druppeling van eserine. Inderdaad dus juist de combinatie-van verschijnselen, die wij in ons geval waarnamen. Ditnbsp;valt des te meer op, omdat het uitblijven der eserine-reactienbsp;van de pupil bij organische ophthalmoplegie niet voorkomtnbsp;en ook bij hysterie door sommige schrijvers wordt ontkend.nbsp;(Schwarz (')). Om nu uit te maken, of hier werkelijknbsp;clandestiene aanwending van mydriatica, in welken vormnbsp;ook, geschiedde, werd patiënte, zooals gezegd is, medio-November in het Diaconessenhuis te Botterdam opgenomen,nbsp;streng onderzocht, of ze ook iets bij zich had, dat verdachtnbsp;voorkwam, daarna totaal geïsoleerd in een half duisterenbsp;kamer en dag en nacht streng bewaakt. Bovendien werdnbsp;het linkeroog dagelijks 3 maal met eserinenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inge
druppeld ; het rechteroog werd door middel van een horloge-glas en pleisterstrooken zorgvuldig hermetisch afgesloten en niet ingedruppeld. Tegelijk werd een mestkuur aangevangen, en werden dagelijks koude douches toegepast.nbsp;Ondanks al deze voorzorgen bleef de eserine op O S-geheel zonder uitwerking. De pupil bleef precies even wijdnbsp;als voorheen. Ook het punct. prox. bleef met-f-3.75 steeds,nbsp;op zijn oude plaats (32 c.M. vóór O S). Maar bovendiennbsp;bleef ook het afgesloten rechteroog geheel onveranderd.nbsp;Drie weken na ’t begin der kuur was de toestand nognbsp;steeds onveranderd. Dit zou nooit ’t geval hebben kunnennbsp;zijn, wanneer van te voren mydriatica waren ingedruppeldnbsp;of ingenomen, en deze de oorzaak waren geweest der oog-schijnselen. Want, al blijft atropine-werking op de pupilnbsp;en accommodatie soms gedurende 14 dagen zichtbaar, tegennbsp;zulk een eserine-kuur is ze na 8 dagen zeker reeds nietnbsp;meer bestand. In alle gevallen had er toch verschil tusschennbsp;O S en O D, het geëseriniseerde en ’t niet ingedruppelde
(0 Schwarz: Die Bedeutung der Augenst. f. d. Diagn. derHirn-ii, Eückenm.-Krankh (Berl. 1898).
-ocr page 270-21
-oog moeten ontstaan. Daar door ’t nauwkeurig toezicht gedurende die 3 weken met absolute zekerheid clandestien gebruik van mydriatica kan worden buitengesloten, mogennbsp;wij deze rubriek met volle zekerheid ecarteeren.
Ad. 2. De ophthalmoplegia interna, die op organischen of op toxischen basis berust, vertoont wel verlies vannbsp;accommodatie en pupiireactie op licht, accommodatie ennbsp;convergentie, maar dit alles gaat gepaard met behoud dernbsp;reactie op eserine. —
Omtrent de toxische oorzaken kunnen wij kort zijn: ’t ontbreken van eenig voorafgaand vergiftigingsverschijnsel,nbsp;van ’t gebruik van mydriasis-opwekkende stoffen, van eennbsp;doorgestane keelaandoening, of van een diphtheric, waarnbsp;ook in ’t lichaam, maakt het aannemen van deze rubrieknbsp;van oorzaken ongemotiveerd. Ook van vei-mes was nietsnbsp;te bespeuren.
Vóór organische laesie als oorzaak der ophthalmoplegic pleit volgens Schwaez echter het uitblijven der accommodatie bij pogingen tot binoculair zien. Want, al geeft S.nbsp;ook toe, dat bij monoculair zien een hysterische accommo-datie-paralyse bestaan kan, zoo ontkent hij absoluut, datnbsp;¦deze bij binoculair zien aanwezig blijft, wanneer het corner-gentie-vermogen goed is. Integendeel noemt hij in zulk eennbsp;geval het onveranderd blijven der accommodatie-paralysenbsp;kenschetsend voor kern-laesie.
Verder pleit er ook voor het langdurige onveranderd voortbestaan der interne oogsymptomen. Er tegen pleitnbsp;het ontbreken van eenig ander verschijnsel in cerebro, ofnbsp;in corpore, dat op een hersenlaesie zou kunnen wijzen:nbsp;nergens dan in en om ’t oog waren par esen, paralysen ofnbsp;krampen te constateeren; er was geen stuwingspupil, enz.
Ook de wijze van ontstaan pleit er tegen, hoewel wij op grond van de ontwikkeling der verschijnselen, zooalsnbsp;reeds gezegd is, niet kunnen ontkennen, dat een later bijkomen eener organische laesie mogelijk is.
Het zwaarst wegend tegen-argument echter is juist bij
-ocr page 271-22
onze patiënte het uitblijven der eserine-werking. Schwarz, citeert gevallen van Roder (i), Donath (2), Nonne ennbsp;Besselin (3), waarin hysterie als oorzaak van mydriasis-werd aangenomen en de eserine-werking eveneens alsnbsp;verdwenen werd opgegeven. De twee laatste gevallen betreffen monoculaire mydriasis en acc.-paralyse; van hetnbsp;eerste is ’t mij onbekend, of hier monoculaire of dubbelzijdige symptomen aanwezig waren.
Frenkel (4) zegt: La nature hystérique de la mydriase se juge non par des caractères propres, qui peuvent ressemblernbsp;complêtement a la mydriase organique nucléaire, mais parnbsp;la coexistence des stigmates hystériques etpar la guérison”..
Ergo — zoolang van eene genezing der aandoening op één oog of op beide geen sprake is, zijn wij, ondanks het uitblijven der eserine-reactie, ook in ons geval niet gerechtigd,nbsp;om een organische laesie als oorzaak der oogsymptomen uitnbsp;te sluiten, en een functioneelen oorzaak aan te nemen.
Toch woog alles, wat wij hierboven mededeelden, in verband met het uitblijven der eserine-werking bij mij zwaar genoeg, om te blijven twijfelen aan een organische laesie.nbsp;En inderdaad werd mijn vermoeden bevestigd.
Den 44®“ December n.1. bemerkte patiënte des middags plotseling, dat zij met het linker oog zonder glas weer konnbsp;lezen, hoewel ik ’s morgens nog niet de minste veranderingnbsp;in den toestand had kunnen constateeren. Na een kleinnbsp;uur ging dit vermogen om te lezen weer te loor, maar dennbsp;volgenden morgen was het weer teruggekomen. Bij mijnnbsp;bezoek constateerde ik, dat het accommodatie-vermogen op'nbsp;O S volledig was teruggekeerd. Patiënte kon met ö S Snellen’s letterproeven (D = 0.5) op minder dan 30 c.M. afstandnbsp;vloeiend lezen, zonder dat daartoe een glas noodig was.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Rödbr. Em Beitr. z. Cas. d. Hyst. (KI. Mon. BI. f. Aug. 1891 XXIX).
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Donath. Ueb. liyst. PupiUeii u Accommodat.-LUhmuTig goheiltdurch. liypuot. Sugg.nbsp;(Wien, med. R. 1893 No. 1530).
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Nonne u Besselin. Ueb. Contractor- u. Lahmungs-Zustünde der ext. n. hit.nbsp;Augenmuskeln b. Hyst. (Leipzig, Langhammer 1896).
(4) nbsp;nbsp;nbsp;R^vuc de méd, Oct. 1896.
-ocr page 272-23
Visus op afstand met 0.75 = 5/5. De pupil was toen normaal wijd (geen myosis, ondanks dat de eserine-indruppeling was voortgezet). Zij reageerde flink op licht, accommodatienbsp;en convergentie, ook consensueel. Op O D was de pupilnbsp;wel nauwer geworden, maar veel minder dan op OS; denbsp;verschillende pupilreacties waren zwak en het accommodatie-vermogen ongeveer = 2.25 D; met 1.5 n.1. kon zij Snellen’s proeven op 30 c.M. afstand lezen.
Visus op afstand met -j- 0.75 = ^/s.
Tegelijk was de anaesthesie van heide corneae en conjunc-tivae veel verbeterd, ja bijna geheel verdwenen, zoodat de aanraking der corneae zelfs verhoogde tranen secretie verwekte.
Deze staat van zaken bleef aanhouden tot den volgenden dag, toen het bleek, dat de vroeger bestaande inwendigenbsp;oogverschijnselen beiderzijds weer waren teruggekomen. Denbsp;anaesthesie der bulbi bleef echter bijna verdwenen.
Den 8®quot;=“ December echter was O D op zijn beurt weer genezen, terwijl O S onveranderd bleef. Den 9'^®“ was O Dnbsp;echter ook weer paralytisch, evenals O S, zonder de minstenbsp;reactie van de pupillen op licht, enz.
Den 10'*™ en ll**™ bleek O D weer normaal te functioneeren. Van myosis door eserine was echter niets aan de pupil tenbsp;bemerken. Dit gaf mij aanleiding, om de gebruikte eserinenbsp;te controleeren, maar bij mij zelf gaf ze flinke reactie. Denbsp;genezing van OD was dus nog niet volkomen)*).
Mij dunkt, dat wij nu de proef op den som hebben. De genezing, die Feenkel als criterium voor den hysterischen
(1) Over ’t verder beloop kan ik, als naschrift, nog hieraan toevoegen:
12 nbsp;nbsp;nbsp;Dee., toestand idem.
13 nbsp;nbsp;nbsp;Dec., toestand idem.
14 nbsp;nbsp;nbsp;Dec., OD tot zijn vroegeren mydriatischen en paralytischen toestand teruggekeerd.nbsp;O S echter normaal geworden. Myosis.
15 nbsp;nbsp;nbsp;Dec., O S weer paralytisch. In O D begint de pupil te vernauwen; 1 Dioptrie accomm.
Met eserine-Mruppeling opgehouden.
16 nbsp;nbsp;nbsp;Dec., Toestand OS onveranderd. In O D pupil weer wat nauwer; acc. = 2 D.
17 nbsp;nbsp;nbsp;Dcc., OD geheel normaal; zelfs lichte myosis (reflex-myosis?) O S geheel onveranderdnbsp;strab. con- et sursumverg. OD niet te bespeuren.
Patiënte blijft onder observatie.
-ocr page 273-24
aard der oogsymptomen eischt, was gekomen en nog wel als plotselinge genezing. Zelfs het plotseling weer instorten ennbsp;de hernieuwde genezing, gevolgd dopr een weder instorten —nbsp;dit alterneeren der symptomen — is typisch voor den zuivernbsp;hysterischen aard der verschijnselen en doet een kern-laesie,nbsp;op organische veranderingen berustende, volkomen uitsluiten.
Met volledige zekerheid kunnen wij dus ons geval beschouwen als zuiver hysterische mydriasis, gecombineerd met hyst.accommodatie-verlamming.
Ik heb dit geval zoo uitvoeiig beschreven, omdat de meest bekende der tegenwoordige Fransche hysterie-kenners. Gillesnbsp;DE LA Toübette, slechts één goed geconstateerd geval van 'nbsp;dezen aard kent, n.1. dat van Richer, die het gecombineerdnbsp;zag met ptosis, en incomplete paralyse van reet. sup. ennbsp;reet. int.; een geval dus, dat bijna dezelfde verschijnselennbsp;vertoonde, als het mijne. Alleen is er bij onze patiëntenbsp;geen sprake van parese van de beide genoemde uitwendigenbsp;oogspieren, maar wel van een spastischen toestand, waarinnbsp;zij verkeeren. Hiervoor pleit de wisselende stand der dubbelbeelden, de kramp der kringspieren van de oogleden, hetnbsp;laag staan der wenkbrauwen. Tegen eene parese hunnernbsp;antagonisten, den reet. ext. en den obliquus superior, resp.nbsp;reet. inf., pleit dat de onderlinge afstand der dubbelbeeldennbsp;niet toeneemr bij het zien naar rechts en ’t zien naar beneden, en dat het beeld van O D in ’t laatste geval niet helt.nbsp;Ook de ptosis moet vooral wegens het laag staan der wenkbrauwen als een gevolg worden opgevat van een tonischennbsp;kramp der kringspieren en niet als een parese der levatoren.nbsp;Zij verergert dan ook niet bij ’t zien naar boven.
Mij rest nog, de vraag te bespreken, van welken aard de mydriasis is. Omtrent het verlies van het acc.-vermogennbsp;kan geen twijfel bestaan, of dit is aan een paralyse dernbsp;ciliairspiereii te wijten. Met de mydriasis is dit echternbsp;anders. De pupil kan'wijd worden tengevolge van verlamming van de zenuwen, die den sphincter pupillae innervee-ren, al ol niet met opvolgende contractuur van den m.
-ocr page 274-25
dilatator (?) of tengevolge van prikkeling van den nerv. sympathicus.
In het eerste geval blijft de pupil gevoelig voor eserine; in het laatste geval, waar de mydriasis als een kramp-verschljnsel wordt opgevat (Schwaez), is ’t uitblijven dernbsp;eserine-werking mogelijk, wanneer deze in kracht nietnbsp;opweegt tegen den spasmus, die de pupil verwijd houdt.nbsp;Het gelijktijdig aanwezig zijn eener paralyse van de ciliair-*nbsp;spier pleit volgens Schwarz volstrekt niet tegen een spastische mydriasis. Schwarz beschouwt de reeds geciteerdenbsp;gevallen van Roder enz. dan ook als spastische mydriasisnbsp;en niet als een paralytische. En ik meen hem hierin tenbsp;moeten volgen, wat ons geval betreft, niettegenstaande hijnbsp;bij dergelijke gevallen toch nog altijd pupilreactie, — zij ’tnbsp;dan ook minimale, alleen met een vergrootglas bemerkbare — kon waarnemen, en ze in ons geval totaal absentnbsp;was. Dit verschil is echter slechts quantitatief niet quali-tatief. (Atropine had geene opheffing der mydriasis tennbsp;gevolge, zelfs niet tijdelijk). Men mag dus in ons gevalnbsp;niet spreken van een hyst. interne ophthalmoplegie, maarnbsp;behoort het te betitelen als „hysterische mydriasis”, gecombineerd met hysterische verlamming der accommodatie opnbsp;beide oogen.
ïen slotte blijkt uit bovenvermelde verschijnselen, dat SoHWABZ ongelijk heeft, wanneer hij beweert, dat bij behouden convergentie-vermogen het uitblijven der accommodatie bij binoculair zien, een bewijs is voor een organischenbsp;kern-laesie.
-ocr page 275-Aanwez'g waren 26 leden. Als gasten waren tegenwoordig de Heeren Dr. Reiling (off. v. gez. O. I. L.), Dr. Williams (Boston),nbsp;Dr. OsTERMANN, (Straatsburg) en Dr. MttNDLER (Duitschland).
De Voorzitter opent de vergadering met een woord van welkom aan de nieuwe leden en aan de gasten.
Uit het verslag van den Secretaris-Penningmeester bleek, dat ’t aantal leden van het Gezelschap sinds 1 Jan. ’97 vermeerderd wasnbsp;met 6, en dat de kas in bloeienden toestand verkeerde.
'’oor 1898 werd het Bestuur als volgt geconstitueerd:
Prof. Dr. H. Snellen, Eer e-Voorzitter.
Dr. F. D. A. C. van Moll, Voorzitter.
Dr. C. A. Westhoff, Vice-Voorzitter.
D. J. Blok, Secretaris-Penningm,.
De zomervergadering zal worden gehouden in Zwolle; de wintervergadering te Rotterdam. In verband hiermede wordt Dr. Noyon benoemd tot commissaris voor ontvangst.
Na afloop van het huishoudelijk gedeelte, gaf de Voorzitter het woord aan Prof. Koster, welke spreekt over:
a. Eene nieuwe methode tot het verwijderen van gelaxeerde lenzen uit het oog langs operatieven weg.
(Zie Oorspr. Bijdragen.)
Bij de discussie bleek, dat meerdere leden gewoon waren pp dergelijke wijze de extractie der geluxeerde lenzen te bewerkstelligen.
Dr. VAN Moll had met hetzelfde doel een zeer fijn tweetands vorkje laten vervaardigen, hetwelk hij aan de leden vertoont.
De heer Blok releveert, dat de methode van aanhaken met een discisie-naald, niet of zeer moeielijk kan geschieden, wanneer de lens verkalkt is, zooals hij in één geval ondervond. Hij meent, dat de vork van Dr. van Moll in dergelijke gevallen beter zal voldoen.
-ocr page 276-27 b. Een nieuwe ooglidhouder. (Zie Oorspr. Bijdr.)
Discussie:
Prof. Snellen vindt bezwaar in de mechaniek der veer en releveert, dat men ’t beste doet, om, waar men kan, de oogleden niet met een instrument, doch met de vingers te fixeeren; het afglijdennbsp;der vingers kan dan belet worden door een (aseptisch) lapje ondernbsp;de vingers te leggen, of de handen te bedekken met (aseptische) handschoenen. Waar dit niet kan, gebruikt hij EicHTEn’sche ooglidhaken,nbsp;die hij vertoont.
C.
Een omvouwbaar brülestel.
M. H.
Zoover ik weet is de „omkeerbare X” het eenige brillen-stel, dat wordt aangewend om éénoogigen tenminste eene kleine vergoeding tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bezorgennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het gemisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van het
binoculaire zien. In nbsp;nbsp;nbsp;gevallennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de neusrugnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hoog is
laat deze X ons echter in den steek. Ik heb daarom een omvomvbare X laten vervaardigen, die ik U hierbij kannbsp;vertonnen. De veeren zijn in het scharnier afgevijld, waarnbsp;door ze naar de voorzijde kunnen worden omgevouwennbsp;zóódat achter, xóamp;r wordt; rechts links en omgekeerd, maarnbsp;boven boven blijft. Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;neusringnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is platnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geslagen innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het vlak
van de bril en staat nbsp;nbsp;nbsp;daardoornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een weinig verdernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van het
oog af wat zeker geen bezwaar is. Alleen een stel met slappe veeren is tot deze metamorphose geschikt, daar denbsp;vaste veeren de kromming voor de slaapstreek niet kannennbsp;missen.
Het is mijn plan het stel zoodanig verkrijgbaar te stellen, dat de veeren wanneer zij den juisten stand hebben, vastnbsp;staan, door middel van een veertje; ook de boog in hetnbsp;platte verbindingsstuk kan een weinig kleiner worden gemaakt waardoor deze wat beter om den neusrug past.nbsp;Voorloopig echter kan ik mij met dit omvouwbare stel zeernbsp;goed behelpen. De heei' van Deene heelt dit stel volgensnbsp;mijne aangifte gemodificeerd. Natuurlijk kan hetzelfde ideenbsp;ook op het Amerikaansche worden toegepast.
Discussie :
Meerdere leden gebruiken dergelijke brille-stellen sinds lang. Dr. Westhoff wijst er op, dat gewone brille-stellen gemakkelijk tot z. g.nbsp;keerbrillen zijn te maken, wanneer men het steunpuntje voor ’tnbsp;scharnier der veeren eenvoudig laat afslijpen.
-ocr page 277-28
d. Verwonding der orbüa door een pijjjesteel
DOOE
W. Koster Gzn., Leiden.
Den 15'*™ Mei 1897 werd des morgens een jongen van 5 Jaar (F. Mol van Leiderdorp) op de oogheelkundige polikliniek van het Rijks ziekenhuis te Leiden binnengebracht,nbsp;met de inededeeling, dat hij een uur geleden met eennbsp;goudsche tabakspijp in de hand, gevallen was, bij welknbsp;ongeval de steel hem in het rechteroog was gedrongen; denbsp;steel was daarbij afgebroken; de ouders zochten dadelijknbsp;medische assistentie.
Bij onderzoek van pat. bleek, dat het rechteroog gesloten was, terwijl het linker goed open stond. In den rechternbsp;binnen ooghoek, juist onder de trochlea is een kleine gescheurde wond in de huid van het bovenooglid, waaruitnbsp;ongeveer 1 m.M. van een afgebroken pijpesteel naar buitennbsp;steekt. Uit de wonde loopt een weinig bloederig vocht;nbsp;in het lumen van de pijpesteel is eveneens bloederig vochtnbsp;aanwezig, dat zeer duidelijk eene pulzeerende bewegingnbsp;vertoont, synchronisch met den polsslag. Bij diepe inademing, met het schreien, wijkt het vocht een weinig terugnbsp;doch eene constante beweging van het vochtkolommetje innbsp;verband met de ademhaling was niet duidelijk.
Bij opening der oogleden met de vingers werd een uitwendig normale oogbal zichtbaar, geen bloed of bloedcoagula waren in de conjunctivaalzakken aanwezig.
Het was niet wel mogelijk de storing in de bewegelijkheid van het oog te onderzoeken, noch.de aanwezige ge-zichtscherpte en dus werd tot de verwijdering van het corpus overgegaan. A^oorzichtige aanraking leerde, dat hetnbsp;stuk pijp stevig vastgeklemd zat. De omgeving van wondnbsp;¦en oog werd daarna met benzine en sublimaat-oplossingnbsp;1 ; 8000 gedesinfecteerd en in chloroformnarcose door middel van tractie in de lengterichting van het stuk steel, metnbsp;een stevig anatomisch pincet, de verwijdering beproefd.nbsp;Ondanks stevig trekken gelukte dit niet; daar ik het afbreken en terugblijven van een stuk van de steel vreesde,nbsp;waagde ik het slechts, uiterst kleine heen en weergaandenbsp;bewegingen gepaard met hernieuwd trekken aan te wendennbsp;¦doch slaagde ook daarmede niet. Ten slotte vatte ik het
-ocr page 278-uiteinde van de pijpesteel weer met het pincet, fixeerde dit nog beter door aandrukken met duim en vinger der linkerhand en terwijl ik nu het voorhoofdsbeen als steunpuntnbsp;gebruikte gelukte het mij het stuk steel uit de wond tenbsp;hevelen. Dit bleek eene lengte te hebben van 38 m.M.,nbsp;en een diameter van 8 m.M. Er volgde op de verwijderingnbsp;van het corpus alienum geene stei'kere bloeding, noch uittreden van eenigerlei substantie. Bij het losraken had iknbsp;geen kraken van beenstukken gehoord, noch gevoeld. Metnbsp;een stilet in het begin van het wondkanaal ingaande konnbsp;ik geene communicatie met den fornix sup. der conjuctivanbsp;bespeuren. De bulbus had normale tensie.
Aanvankelijk had ik gemeend, dat het stuk steel door het foramen orbitalo kon zijn binnengedrongen in de schedel-holte. Een blik in de orbitaalholte van het skelet, in verband met het afwezig zijn van directe been verwonding ennbsp;de stevige inklemming deden me de diagnose stellen, datnbsp;het vreemde lichaam in de fissura orbitalis superior beklemdnbsp;moest geweest zijn. De aanwezigheid der pulseerende beweging in de vloeistof, die de opening in de steel vuldenbsp;deed mij vermoeden, dat de dura mater ingescheurd was.nbsp;De wond werd met een vochtig sublimaatverbandje bedektnbsp;en patiënt bedrust gegeven.
Was het reeds eene zeer gunstige verhouding, dat bij het indringen van het corpus de bulbus niet direct verwondnbsp;was, zoo leerde het onderzoek en de waarneming der volgende dagen, dat op wonderdadige wijze de steel een zoo-danigen weg had gekozen, dat geene enkele functie van hetnbsp;oog was gestoord. Er volgde alleen lichte zwelling vannbsp;het boveiiooglid, die echter spoedig verdween; zes dagennbsp;werd voortgegaan met het vochtige verbandje, daarna drienbsp;dagen droog verband en daarmede was patiënt genezen.nbsp;De temperatuur was voortdurend normaal, pat. was nietnbsp;slaperig geweest, had niet over hoofdpijn geklaagd; geennbsp;enkel verschijnsel van meningitis.
Dat de musculus trochlearis en de bulbus niet direct getroffen werden is zeker reeds een groot toeval, doch datnbsp;noch de arteria ophthalmica met den Nervus opticus, nochnbsp;de vertakkingen van den eersten tak van den Nervus Trigeminus, de Nervus oculomotorius, abducens en trochlearisnbsp;benevens de vena ophthalmica door het corpus getroffennbsp;werden, ofschoon ze door foramen opticnm en fissura orbitalis sup. naar buiten treden, mag wel v wonder heeten..
-ocr page 279-30
De oogbewegingen vertoonden nimmer afwijkingen, de pupillen waren gelijk en reageerden normaal, en in den fundus oculi was geene afwijking te constateeren. Gezichtsscherptenbsp;en gezichtsveld weerden eveneens in orde bevonden zoovernbsp;de bepaling bij een kind van 5 jaar dit toelaat. Dat voortsnbsp;een stuk pijpesteel, dat bij het zeepbellen blazen voortdurend door een kind wordt vuil gemaakt, geen infectie veroorzaakt wanneer het meer dan een uur lang in eene wondenbsp;ligt, is zeker ook geen gewoon verschijnsel.
Patientje is 7 October j.1. nogmaals onderzocht; het rechteroog vertoonde toen eene kleine omschreven centralenbsp;macula corneae, waarvan de herkomst niet duidelijk was.nbsp;De moeter had geen ontsteking van het oog bemerkt; ernbsp;was geen anaesthesie der cornea. Overigens was O D vol-
0
komen normaal; V O D = ^, E. Gezichtsveld intact, oog-
O
bewegingen geen afwijkingen. Ook de algemeene toestand van pat. liet niets te wenschen over.
Discussie:
Dr. JiTTA zag een bijna analoog- geval, waarbij eeij 2 c.M. breed zeer vuil stuk van een sigarenpijp diep in de orbita was gedrongennbsp;en perst met veel moeite verwijderd ton worden. Ook hier was ’tnbsp;corp. al. waarschijnlijk in de iiss. orbit, snp. gedrongen. Na de verwijdering werd een draineerbuisje in de wond gelegd. Genezingnbsp;zonder stooinis.
Daarna spreekt Dr. Eedmkgiüs over:
Verhoogde irritabiliteit der accommodatie.
De door vox Gkaeve in de pathologie ingevoerde musculaire asthenopie heeft zijn naam te danken aan de zwakte der musculi recti interni, die naar hij meende de oorzaaknbsp;was van de strabismus divergens latens of exophorie; welkenbsp;die patiënten vertoonen.
Daar echter later bleek, dat bij oogbewegingen naar rechts en links de interni normaal zijn, werd als oorzaak van dienbsp;asthenopie een zwakte (insufficientie) der convergentie aangenomen.
Wel is waar, kan die parese der convergentie dikwijls worden geconstateerd, maar er zijn ook gevallen, en ditnbsp;zelfs tot een bedrag van 10% van de oogzieken der Alge-
-ocr page 280-31
meene Haagsche Polikliniek, die de zoogenaamde musculaire asthenopie en (bij het in de nabijheid zien) een sterkenbsp;exophorie vertoonen, zonder dat er van insufficientie dernbsp;convergentie sprake kan zijn.
Waai' een dergelijk ziektebeeld voorkomt bij emmetropen, moet -svorden gedacht aan een verstoring van het verbandnbsp;tusschen accommodatie en convergentie, en wel in dien zin,nbsp;dat de accommodatie, bij het sterker worden der innerva-ties steeds meer vooruitloopt op de convergentie, hoewelnbsp;op zichzelf èn convergentie- èn accommodatie vermogen normaal zijn. Er moet m. a. w. worden gedacht aan een ver-.oogde irritabiliteit der accommodatie.
’ mt tegenovergestelde geval, dat de accommodatie achterblijft, is beter bekend en komt voor bij accommodatie-parese. En evenals daarbij strabismus convergens latens of exophorie bestaat, zal bij de verhoogde irritabiliteit dernbsp;accommodatie exophorie moeten voorkomen.
De accommodatie-parese kan door indruppeling met rny-driatica kunstmatig te voorschijn worden geroepen, en analoog daaraan de verhoogde irritabiliteit door myotica. Om een raogelijk effect der pupilvernauwing te ontgaan, kannbsp;men daarbij een indruppeling met een sterke cocaïne-solutienbsp;laten voorafgaan. Door een voorzichtige indruppeling metnbsp;een zwakke eserine-solutie kan dan een toestand wordennbsp;verkregen die identisch is met dien welke door de genoemdenbsp;ziektegevallen wordt aangeboden.
Evenals men de patiënten met accommodatieparalyse (b. V. na diptherie) voor het zien in de nabijheid kan tevreden stellen met een bril met convexe glazen, is het ooknbsp;mogelijk de klachten, waarmede de patiënten met verhoogdenbsp;irritabiliteit der accommodatie komen, op te heffen, ennbsp;dat wel door het voorschrijven van concave glazen.
Ook zou men prisma’s kunnen voorschrijven. Evenwel kunnen deze, wegens hunne kleurschifting en zwaarte,nbsp;over ’t algemeen slechts een te zwakke tegemoetkomingnbsp;verschaffen, zoodat concave glazen, waarbij door decentree-ring ook nog prismatische werking kan worden verkregen,nbsp;te verkiezen zijn.
Evenwel is dat slechts een symptomatische therapie, die, hoewel ze ook op het ziekteproces gunstig kan inwerken,nbsp;genezing niet schijnt aan te brengen. De verhoogde irritabiliteit schijnt een zeer hardnekkig lijden te zijn, datnbsp;dikwijls op chlorotischen bodem berust. Van asthenopie
-ocr page 281-32
bij chlorose en neurasthenie is trouwens bekend dat ze zeer hardnekkig kunnen zijn.
Verder komen er ook gevallen voor, die tot de verhoogde irritabiliteit der accommodatie zouden kunnen worden gerekend, wanneer er niet een lichte parese der convergentienbsp;aanwezig was.
Nu deed zich de vraag voor, of misschien deze gevallen (deze zijn de gevallen die von Gbaefe bedoelde), door eennbsp;later bijgekomen parese der convergentie ontstaan warennbsp;uit een zuivere verhoogde irritabiliteit der accommodatie.
Daarvoor pleit in de eerste plaats de ervaring bij de sterkere graden van myopie, waarbij dikwijls deze paresenbsp;(insufficientie) der convergentie voorkomt, en waar die paresenbsp;verklaard kan worden uit het geringer gebruik dat denbsp;myopen van hunne accommodatie-innervatie maken, ennbsp;waarvan een habitueel minder gebruik van de daarmeenbsp;immers samengaande convergentie-innervatie, en daardoornbsp;een parese het gevolg moeten zijn.
Immers bij de verhoogde irritabiliteit is precies hetzelfde het geval; ook daar moet zoo weinig mogelijk accommodatie-innervatie worden gegeven, zoodat ook daar een convergentie-parese het gevolg zon kunnen zijn.
In de tweede plaats pleit daarvoor het geval van een jongen, waarbij in het vorige jaar een zuivere verhoogdenbsp;irritabiliteit der accommodatie werd geconstateerd, die nietnbsp;behandeld is, en die nu, negen maanden later, een paresenbsp;der convergentie er bij vertoont.
De benaming asthenopia muscularis is af te keuren; in plaats daarvan moet worden gesproken van asthenopia exnbsp;exophoria.
Die exophorie kan ontstaan door myopische refractie, door verhoogde irritabiliteit der accommodatie, en door parese der convergentie.
Maar die parese der convergentie kan weer het gevolg zijn van een ongecorrigeerd blijven eener myopie, of van een langen tijd bestaande verhoogde irritabiliteit der accommodatie,nbsp;die niet met concave glazen is behandeld. (Résumé).
Dr. R.
Discussie:
Dr. Nicolaï vraagt of in de aangehaalde gevallen der diagnose: irritabiliteit der accomm. wel juist was. Kunnen de verschijnselen niet evengoed verklaard worden, wanneer wij als oorzaak eene insufficientie der
-ocr page 282-33
musc' reet* int' aannemen ? Ook hierbij krijgen wij vermindering der klachten door het gebmik van zwakke negatieve glazen.
Heeft Dr. R. de laatstgenoemde aandoening buitengesloten door de onderzochte personen gedurende eenige minuten^ en niet slechtsnbsp;em enkel oogenblik het diehtstbij zijnde punt, dat nog binoculairnbsp;gezien kon worden, te laten iixeeren?
Dr. R. aatwooriR ontkennend op de laatste vraag. Hij had niet op vermoeidheid onderzocht; vond dit in casu ook onnoodig.
3. Hierna spreekt de Heer D. J. Blok over: Mydriaxis en accom-modatte-verlamniing lij hysterie. (Zie Oorspronkelijke Bijdr.)
4. Prof. Snellen vertoont een lijder aan lepra, bij wien hij cata-ract-extractie had verricht, zonder dat de lepra eeaigen nadeeligen invloed op het genezingsproces had uitgeoefend.
Discussie:
Dr. Rijnberk en Blok hadden in dergelijke gevallen evenmin eenig nadeel van de lepra ondervonden. De laatste zag o. a. eennbsp;iridectomio bij lepreuse iritis met occlnsio pupillae glad genezen.
5. Dr. H. Snellen Jr. vertoont een patient, bij wien een horizontale snedewond in den bulbus, loopende van af den aequator totnbsp;aan ’t midden der cornea, na hechting glad was genezen.
’t Oog heeft nu een zeer sterke Hm (11 Dioptr.), welke vóór de oper. niet aanwezig was. De lens ligt nog in normale positie. quot;Visusnbsp;na correctie =
6. Hierna spreekt de Heer E. Fabeb over:
Verplaatsing van corpus vitreum in het oog door trauma.
Den 5^™ Aug. j.1. werd mij door collega S. te E. patient B. gezonden, die door hem behandeld was geworden voor traumatisch glaucoom. Voor 3 weken had de patient een stuk hout tegen het rechter oog gekregen, waardoor dit pijnlijknbsp;was geworden en slecht gaan zien. Bij onderzoek bleeknbsp;toen, dat het getroffen oog hard was, waarom sulfas eserine-solutie werd ingedroppeld; echter, met voorbijgaand succes,nbsp;zoodat de patient naar mij werd verwezen.
Bij zijne komst bleek, dat de huid der oogleden normaal
3
-ocr page 283-was en geen spoor van vroeger trauma meer vertoonde; de conjunctiva, cornea en sclera waren intact, de corneanbsp;iets dof, pupil wijd, de diepte der oogkamer normaal. Denbsp;tensie was aanmerkelijk verhoogd (T 3.) en met den oogspiegel kwam geen licht uit den fundus oculi. Visus = 1/300.
Daar indroppelen van 4% mur. pilocarpin. solutie en sterk laxeeren geen invloed op de tensie van het oog, noch op denbsp;wijdte der pupil uitoefende, besloot ik eene sclerotomie tenbsp;verrichten.
Na de gewone voorbereiding, maakte ik aan de bovenzijde van het oog eene ruime lanssteek; de breede lans instekendenbsp;ongeveer twee m.M. peripheer van cornea-scleraal grens.nbsp;Bij het terugtrekken der lans kwam nu niet, hetgeen mennbsp;verwachten zou, waterachtig vocht uit de voorste oogkamer,nbsp;maar tot mijne groote verrassing vertoonde zich een gedeelte van het glasachtig lichaam. Na dit afgeknipt tenbsp;hebben werd het oog verbonden. De scleraalwond genas innbsp;den gewonen tijd zonder eenige irritatie en de tensie werdnbsp;normaal.
Het ligt voor de hand aan te nemen, dat het corpus vi-treum in de voorste oogkamer was. voor dat de operatie verricht werd. Bij het verrichten der sclerotomie werdnbsp;toch een zoo minimalen druk op het oog uitgeoefend, datnbsp;daardoor geene verplaatsing van den in houd van het oognbsp;kon geschied zijn.
Wanneer men zich afvraagt, langs welken weg het corpus vitreum in de voorste oogkamer gekomen is, dan is daarnbsp;maar één antwoord op: van achteren naar voren, door eenenbsp;opening in het lens-diaphragma. De zonula Zinniï moetnbsp;ten deele verscheurd en de lens in meerdere of minderenbsp;mate verplaatst zijn. Dit bleek dan ook enkele (7 .) dagennbsp;na de sclerotomie, bij nader onderzoek. Met den oogspiegelnbsp;kon men gemakkelijk door de weder helder gewordenenbsp;media, eene luxatie der lens naar achteren en benedennbsp;waarnemen.
We kunnen ons het mechanisme van- het trauma zoo voorstellen, dat er eerst eene verscheuring der zonula komtnbsp;met verplaatsing der lens en dat daarna het nog ondernbsp;hoogen druk verkcerende, glasachtig lichaam door de ontstane opening en door de pupil in de voorste oogkamer treedt,nbsp;terwijl daardoor tevens de lens naar beneden geduwd wordt.nbsp;Het in de voorste oogkamer aanwezige corpus vitreum verdringt geheel of gedeeltelijk het waterachtig vocht en belet
-ocr page 284-35
•dus de lymphresorptie langs den normalen weg, waardoor rins een oorzaak voor het ontstaan van verhoogde tensienbsp;is gegeven. Het wijd blijven der pupil niettegenstaandenbsp;indroppelen van miotica wordt m, i. ook verklaard door denbsp;aanwezigheid van corpus vitreum in de pupil, daar dit eennbsp;grooteren weerstand geeft aan het samentrekken der iris.
Toen bij de sclerotomie een deel van het glasachtig lichaam uit de voorste oogkamer verwijderd was, zal het gemakkelijkst verplaatsbare waterachtig vocht, deze ruimte weer aangevuld hebben, zoodat de l esorptie van vocht weernbsp;op de normale wijze kon plaats hebben. De tensie bleefnbsp;na de sclerotomie normaal, de media waren doorschijnendnbsp;en de fundus oculi vertoonde geenerlei afwijkingen.
De visus werd met s l]=c 2 as horizontaal = nbsp;nbsp;nbsp;3.
Het feit, dat ik in de mij toegankelijke litteratuur geen •dergelijk geval vermeld vond, was de aanleiding tot mede-deeling van het door mij waargenomene.
Discussie:
Prof. SuELLEN zag bij eene sclerotomie wegens glaucoom na cata-ract-extractie eveneens direct giasvocht uit de voorste oogkamer strooraen in plaats van humor aquaeus.
Hierna spreekt Prof. Mulder over:
Nastaar-operatie.
Wanneer we de in de laatste jaren verschenen artikelen over nastaar-operatie nalezen, dan zien we dat de opiniesnbsp;over de daaraan verbonden gevaren nog al uiteenloopen, ennbsp;ook, dat over de wijze, waarop deze kleine doch belangrijkenbsp;operatie op de beste en minst gevaarlijke manier kan worden verricht, noch zeer verschillend wordt geoordeeld. Daarnbsp;deze artikelen alle van buitenlanders afkomstig zijn, achtnbsp;ik het niet ondienstig deze zaak hier ter sprake te brengen,nbsp;vooral om de opinies en de resultaten van onze Holland-sche ophthafmologen te vernemen.
'Wanneer ik hier over nastaar spreek, dan bedoel ik alleen die betrekkelijk geringe vormen van nastaar, die na de meeste cataractoperaties voorkomen en bestaan uit denbsp;achterste en gedeeltelijk ook de voorste kapsel, met de minnbsp;of meer in woekering verkeerende kapselcellen, somtijdsnbsp;vermeerderd met eenige lensrestes of een weinig exudaatnbsp;na iritis, terwijl ik die vormen van nastaar, waarbij pro-
-ocr page 285-36
ducten van iritis of irido-cyclitis en de iris zelf de pupil geheel obstrueeren en die eene meer ingrijpende operatie,,nbsp;iridotomie, noodzakelijk maken, buiten bespreking zal laten.nbsp;Gelukkig komen deze gevallen, wegens betere desinfectie,,nbsp;steeds zeldzamer voor.
Landolt heeft ons in zijn bekend werk „l’Opération de la cataracte de nos jours” een overzicht gegeven van denbsp;opinies van verschillende operateurs.
Knapp b.v. schreef; „A l’exception d’un petit nombre de cas, oil la capsule antérieure a été largement enlevée, aucunenbsp;extraction de cataracte n’est terminée, si la discision n’estnbsp;pas parfaite.” Hij verricht de discissie in ongeveer 60% na,nbsp;cataractextractie en acht haar betrekkelijk weinig gevaarlijk.nbsp;Kuhnt is van ongeveer dezelfde meening.
Daarentegen was Otto Beckeb, volgens getuigenis van Da Gama Pinto, zoo bang voor nastaaroperatie, dat hij hem,nbsp;gedurende 8 jaren slechts 3 a 4 discissies heeft zien verrichten.
Gayet zei op het Heidelberger Congres in 1888: „II n’est pas d’opération que je redoute davantage; elle me parait tou-jours incertaine, souvent inutile, parfois tres dangereuse.” Ennbsp;zoo zou ik nog vele tegenstrijdige opinies kunnen aanhalen.
De gevaren, aan discissie verbonden, zijn vooral iritis, irido cyclitis, glaucomateuse aanvallen en het ergste vannbsp;alles, panophthalmie. Sommigen schijnen in dit opzicht alnbsp;heel treurige ervaring te hebben opgedaan.
Tbousseaü (Compte rendu de la Clinique des Quinze vingts 1890 — 1891) verloor 6,25% door panophthalmie, terwijlnbsp;Chevallereau in dezelfde kliniek daardoor een verlies hadnbsp;van ruim 9%, een cijfer, dat wel vrees voor deze operatienbsp;moet aanjagen.
Da Gama Pinto (KI. Monatsbl. f. Aug. 1896, pag. 295) verloor op 326 discissies 2 door panopthalmie, een wel isnbsp;waar gering cijfer, maar toch altijd nog te groot, om denbsp;discissie niet voor zeer gevaarlijk te houden.
Glaucomateuse aanvallen werden betrekkelijk dikwijls waargenomen. Knapp o. a. deelt mede, (Arch. f. A. B XXXnbsp;Ie Heft 1894) dat hij in de laatste 9 jaren na discissie innbsp;ongeveer 3% der gevallen vrij ernstige aanvallen van glaucoom zag, waarvan 2% genazen door iridectomie, terwijl innbsp;1% het indroppelen van eserine of pilocarpine voldoendenbsp;was. Da.Gama Pinto (1. c.) had op 326 discissies 6 malennbsp;glaucoom, waarvan 3 genazen na ’t indroppelen van eserine,
-ocr page 286-37
2 door iridectomie, terwijl één een verdere operatie weigerde. In hoevele gevallen nu nog bovendien iritis of irido-cyclitisnbsp;door verschillende operateurs na discissie werd waargenomen,nbsp;vind ik nergens vermeld.
Wat nu mijne eigene ervaring betreft, zoo moet ik mede-deelen dat, ofschoon ik nu gedurende bijna 23 jaren de oogheelkundige praktijk heb uitgeoefend, ik nog nooit door discissie van nastaar een oog door panophthalmie heb verloren, iritis slechts hoogst zelden heb waargenomen en hoogstens 2 malen een lichten aanval van glaucoom heb ziennbsp;ontstaan, die na eenige dagen of van zelf, of na het indruppelen van pilocarpine genazen, kortom, dat ik nog nooitnbsp;door discissie blijvende schade heb toegebracht, ofschoon iknbsp;genoemde operatie na iedere extractie, waar de aanwezigheid van nastaar het gezicht slechts eenigszins belemmerde,nbsp;steeds heb verricht.
Mijne statistiek loopt over ongeveer 600 extracties, een wel is waar niet zeer groot cijfer, maar toch voldoende omnbsp;eenig gewicht in de schaal te leggen, terwijl ik de discissienbsp;van nastaar, evenals Knapp en da Gama Pxnto, in ongeveernbsp;607o der gevallen verrichtte, zoodat het aantal discissiesnbsp;ongeveer 360 bedraagt.
Voor de operatie maakte ik nooit, behalve in het eei'ste jaar, gebruik van eene discissienaald, omdat daardoor m. i.,nbsp;hoe ook uitgevoerd, steeds onnoodig veel trekking wordtnbsp;uitgeoefend op de processus ciliares, volgens het eenstemmignbsp;oordeel der meeste ophthalmologen een der voornaamstenbsp;oorzaken van het ontstaan van cyclitis en glaucomateusenbsp;toestanden, maar steeds van een zeer smal snijdend mesje.nbsp;Vroeger gebruikte ik daarvoor een zeer smalle broad-needle,nbsp;doch in de laatste 15 jaren steeds een smal Gbaepe’s mesje,nbsp;zooals gewoonlijk gebruikt wordt voor iridectomie of sclero-tomie. In ’t algemeen schijnt de discissienaald door de meestenbsp;ophthalmologen te worden verlaten en wordt voor de discissie meer en meer gebruik gemaakt van een of ander snijdend mesje.
De door mij gevolgde methode is als volgt:
Eenigen tijd vóór de operatie wordt het oog één of twee malen ingedruppeld met '2% atropine, en sedert de uitvinding der cocaine één of hoogstens tweemalen met eene 2%nbsp;oplossing van cocaine. Het overtollig gebruik van atropinenbsp;en cocaine is misschien niet zonder invloed op het feit,nbsp;•dat door sommigen na discissie zoo dikwijls glaucoom is ge-
-ocr page 287-88
constateerd. De oogleden worden daarna zoo goed mogelijk schoongemaakt met eene lauwe oplossing van sublimaatnbsp;1 :5000, waarbij vooral de ciliën zorgvuldig worden gezuiverd en loszittende ciliën door trekking tusschen duimnbsp;en vinger verwijderd. Daarna wordt, door het uitdrukkennbsp;van goed gesteriliseerde watten met dezelfde sublimaatoplossing de conjunctivazak zoo goed inogelijk uitgespoeld,,nbsp;zonder dat echter de conjunctiva verder wordt afgewreven.
De desinfectie is dus betrekkelijk slechts oppervlakkig,, doch het is mij, evenals veel andere operateurs, steeds voorgekomen alsof, hoe meer het oog door sublimaat wordtnbsp;gedesinfecteerd en geirriteerd, des te sterker de latere reactienbsp;is. Steriliseeren van het oog is toch onmogelijk gebleken.nbsp;Het mesje wordt steeds gedurende ongeveer 5 minuten innbsp;kokend water, in de laatste jaren in 1% sodaoplossing, gedesinfecteerd. Mochten andere instrumenten, als ooglid-houder en pincet, noodig zijn, dan worden deze op dezelfdenbsp;wijze behandeld en blijven tot aan de operatie in dezelfde,nbsp;doch langzamerhand afkoelende vloeistof liggen.
Het bovenste ooglid wordt meestal alleen met den wijsvinger opengehouden; slechts zelden gebruik ik een ooglid-houder of pincet; de patient wordt verzocht, zooveel mogelijk zijn eigen opgestoken hand te fixeeren. Voordat het mesje in de cornea wordt gestoken wordt deze nog evennbsp;bedroppeld met eene lauwe sublimaatoplossing en het oognbsp;nu niet weder gesloten om de cornea niet weder in contactnbsp;te brengen met de conjunctiva. Het mesje wordt nu opnbsp;ongeveer 1 ra.M. van den limbus corneae in de cornea gestoken en nadat de punt door de kapsel is gedrongen, dezenbsp;gespleten in eene richting die het gunstigst wordt geoordeeld voor het uiteenwijken van de kapsel. De insteekplaatsnbsp;is dus niet steeds dezelfde. Mocht de kapsel eenigszins taainbsp;zijn, dan zijn daarvoor meestal eenige zagende bewegingennbsp;noodig. Is de opening in de kapsel na deze eerste klievingnbsp;niet voldoende, dan wordt het mesje terstond daarna nognbsp;eens op eene andere plaats ingestoken en de kapsel loodrechtnbsp;op de vorige richting gekliefd. Zorgt men er voor dat mennbsp;een zeer smal mesje gebruikt en dat bij de zagende beweging de cornea niet verder wordt ingesneden, dan is denbsp;opening meestal zoo klein dat bijna geen waterachtig vochtnbsp;afvloeit.
Het oog wordt nu verbonden en de patient te bed gelegd. Het verband wordt meestal na verloop van een hal ven dag
-ocr page 288-39
verwijderd; een langdurig verband is voor vele patiënten onaangenaam en veroorzaakt licht irritatie. Meestal blijftnbsp;het oog zonder noemenswaardige reactie en is na een paarnbsp;dagen als hersteld te beschouwen. Mocht er een enkelenbsp;maal irritatie optreden, dan wordt, behalve een enkele maalnbsp;atropine of cocaine, steeds salicyl. natricus toegediend ofnbsp;zeer warme vochtige compressen, eenige malen daags gedurende omstreeks 5 minuten. Deze zijn bijna altijd zeer aangenaam voor den patient.
Het eenige accident, dat zich bij deze operatie somtijds voordoet, is het te voorschijn komen van een weinig gias-vocht; tot dusver heb ik daardoor geen schadelijke gevolgennbsp;ondervonden, doch da Gama Pinto heeft daardoor 2 malennbsp;panophthalmie zien ontstaan.
Men kan dit te voorschijn treden van glasvocht grooten-deels ’voorkomen door het mesje zoo smal mogelijk te nemen, en dan, bij de somtijds noodzakelijke zagende beweging, denbsp;corneawond niet te vergrooten. Het best wordt dit vermeden door den rug van het mesje als steunpunt te gebruiken.
Dit is ook de reden waarom ik in de laatste jaren nooit een tweesnijdend mesje gebruik. Mocht er toch eenig glasvocht afvloeien en in de wond beklemd raken, dan zal men verstandig doen, de opening met een platina-lis te cauteriseeren.nbsp;Dat DA Gama Pinto betrekkelijk zoo dikwijls glasvocht zagnbsp;uittreden is waarschijnlijk daaraan toe te schrijven dat hijnbsp;voor de discissie, naar zijne beschrijving te oordeelen, hetnbsp;gewone Graefe’s cataractmesje gebruikt, dat hiervoor veelnbsp;te breed is.
Door Knapp wordt de discissie eenigszins anders verricht, n.1. met een smal mesje, dat eindigt in een rond steeltje,nbsp;zoodat het mesje gedraaid kan worden en de kapsel in verschillende richtingen kan worden gekliefd. Het voordeelnbsp;hiervan is, dat men daarvoor slechts ééne opening in denbsp;cornea behoeft te maken, doch het nadeel is rn. i. dat denbsp;snede van het mesje slechts zeer kort kan zijn en dus eenenbsp;zagende beweging, waardoor de kapsel het gemakkelijkstnbsp;wordt gekliefd en dus veel minder trekking aan de processus ciliares wordt uitgeoefend, niet zoo goed mogelijk is.
Daar nu trekking aan de processus ciliares vrij zeker de hoofdoorzaak is van het ontstaan van cyclitis. en glauco-mateuse toestanden, ligt hierin niet onwaarschijnlijk de reden, dat Knapp betrekkelijk zoo dikwijls glaucoom zag ontstaan. AT'olgens zijn eigen getuigenis zag hij ook juist het
-ocr page 289-40
menigvuldigst glaucoom optreden in die gevallen, waarin hij de kapsel zeer ruim had gekliefd.
Sommigen, zooals Panas, doen dikwijls geen discissie, maar trekken met een pincetje of een haakje de kapsel naarnbsp;buiten door eene opening, die minstens 3 a 4 m.M. lang moetnbsp;zijn. Het is mij niet bekend, of reeds statistisch is aangegeven, hoe hierbij de resultaten zijn, doch het komt mijnbsp;voor dat zulk een betrekkelijk groote opening in de corneanbsp;het gevaar voor uittreding en inklemming van het glas-vocht zeer verhoogt, afgezien nog van de trekking, dienbsp;noodzakelijkerwijze op de processus ciliares moet wordennbsp;uitgoefend, zoodat ik de discissie met een snijdend mesjenbsp;verreweg zou prefereeren.
Om iedere trekking aan de processus ciliares en de daaraan verbonden gevaren te voorkomen, heeft Esberg uit Hannover aangeraden (KI. Monatsbl. f. Aug. Aug. 1895) om denbsp;discissie alleen te verrichten met een schaartje, klein modelnbsp;van de AVecker’s pince-ciseaux, en dat niet alleen bij dikke,nbsp;maar zelfs de dunste vormen van nastaar. Hij verklaartnbsp;zich zeer tevreden met deze, door hem in de laatste jarennbsp;aangewende methode, maar ik geloof dat ze niet is aan tenbsp;bevelen, omdat daarvoor eene nog grootere wond in denbsp;cornea moet worden gemaakt, en de kans op infectie toeneemt. Evenmin acht ik het eene gelukkige gedachte vannbsp;BA Gama Pinto, trouwens niet nieuw, om dc discissie metnbsp;een snijdend mesje niet te verrichten door de cornea, maarnbsp;door de sclerotica, 6 a 8 m.M. achter den ¦ ornearand. Hijnbsp;doet dit hoofdzakelijk, omdat hij, bij discissie door de cornea,nbsp;betrekkelijk zoo dikwijls uitvloeiing had van glasvocht, waarschijnlijk, zooals ik reeds heb opgemerkt, toe te schrijvennbsp;aan een te breed mesje. Bij discissie door cle sclerotica kreegnbsp;hij dit ook wel dikwijls, maar de wond in de scleroticanbsp;zou dan bedekt worden door de conjunctiva, ’t geen mindernbsp;• gevaarlijk zou zijn.
In 133 op deze wijze uitgevoerde discissies kreeg hij wel is waar geen panophthalmie, maar toch vrij dikwijls irritatie-verschijnselen en 3 malen glaucoom.
Waar nu de discissie door de cornea met een zeer smal en uiterst scherp mesje blijkbaar zoo weinig gevaar oplevert,nbsp;acht ik zulk eene discissie door de sclerotica, waarbij mennbsp;gedeeltelijk in den blinde opereert, niet aan te raden. Bovendien is het de vraag of zulk eene belangrijke verwondingnbsp;van het glasvocht, die noodzakelijkerwijze hiermee gepaard
-ocr page 290-41
:gaat, niet aanleiding zou kunnen geven tot het later ontstaan van loslating van het netvlies, op welk gevaar de Weckee, ten rechte of ten onrechte, reeds bij het verrichtennbsp;der gewone discissie heeft gewezen. Dit is althans zeker,nbsp;dat perforeerende wonden van de sclerotica daartoe dikwijlsnbsp;aanleiding geven.
Wat nu de tijd betreft, waarop ik de discissie verricht, zoo heb ik mij steeds gehouden aan het vrij algemeene voorschrift, om daartoe niet over te gaan, voordat elke irritatienbsp;van de cataractextractie is verdwenen; gewoonlijk6wekennbsp;nadat de patient is ontslagen. Nu zijn er wel is waar enkelenbsp;•ophthalmologen, naar ik meen ook Snellen, die haar veelnbsp;vroeger verrichten, omstreeks 14 dagen na de extractie,nbsp;doch het is mij niet bekend, welke ervaring daarbij is opgedaan.
Men heeft dan wel het voordeel dat patient niet nogmaals behoeft terug te komen en ook, zooals beweerd wordt, dat de nastaar dan minder taai is, maar daartegenover staat dat een vrij groot aantal patiënten, die kort nanbsp;de operatie een vrij sterke nastaar hebben, zonder dat eenenbsp;nastaax-operatie noodzakelijk wordt geacht, later blijken dezenbsp;in ’t geheel niet noodig te hebben.
Bovendien komt het mij, en zoo oordeelen de meeste ophthalmologen, altijd, eenigszins gevaarlijk voor een oog tenbsp;opereeren, dat nog niet vrij is van irritatie-verschijnselen.nbsp;Eene langdurige ondervinding zal echter moeten uitmaken,nbsp;¦of deze vrees gerechtvaardigd is.
Discussie:
Dr. V. iloLL meent, dat glaucoom na cataractextractie ontstaan kan ¦door drukking van een oplossende lens-vlok tegen den pupilrand.nbsp;Hij genas eenmaal zulk een geval door mechan. verwijdering van dennbsp;vlok; een andermaal zelfs door atropine.
Dr. Westhoff meent, dat glaucoom na cataraot-extr. niet optrad, vóórdat men de extractie zonder iridectomie deed; ten minste mennbsp;hoort na dien tijd telkens van ’t optreden van glaucoom.
Dr. V. Moll releveert, hoe Prof, de Weckee juist meent, dat toen men de iridectomie fuj cataract-extracties ging nalaten, ’t aantalnbsp;consecutieve glancoomgevallen belangrijk is verminderd.
Prof. Snellen doet de discissie constant met de broad-needle en wel 14 dagen na de extractie. Dit heeft ’t voordeel, dat in zulknbsp;een kort tij Isverloop de kapsel en de lens-resten nog niet taai zijnnbsp;•geworden, dus gemakkelijk te klieven zijn. Daardoor wordt bij de
-ocr page 291-42
discissio ontweken de trekking aan ’t corp. ciliare, welke zulke gevaarlijke gevolgen kan hebben. Zijne statistiek omtrent glaucoom na disoissie is niet groot. Eerst onlangs trof hem zulk een geval.nbsp;Hij meent, dat daar glaucoom ontstond door het intreden van glas-voclit in de voorste oogkamer. De vliezen, in ’t corp. vitreum aanwezig, kunnen belemmerend werken op de voclitstrooming in ’toog„nbsp;omdat zij de atvloeiwegen (Font.-rnimte) afsluiten.
Pilocarpine houdt ’t glaucoom in deze gevallen tegen. Wat ’t optreden van panoplitliahnie na discissie aangaat, zag hij gedurende zijn 35-jarige praktijk daarvan één geval en hierin ging patiënte dennbsp;dag na de discissie zonder zijne toestemming op reis sowrfe?'verband.,
Nng een tweede geval zag hij in ’t vóór-aseptische tijdperk. Verder nooit meer.
Blok zag een geval van infectie der steekwond na discissie met opvolgend zeer groot liypopyon, dat zonder sporen na te latennbsp;genas. Hier was 1 dag na do discissie een putride bronchitis opgetreden en den volgenden dag begon ’t proces.
Paber zag 1 geval van cyclitis na discissie.
JuDA eveneeneens, doch reeds voor 20 jaar.
Rijnbekk zag er nooit één in 23 jaar tijds.
Het bleek dat hier te lande panophthalmie, volgende op discissie,. uiterst zeldzaam voorlcomt.
Dr. N.IC0LA1 vraagt nog, of glaucoom na discissie ook zou kunnen ontstaan tengevolge van lichte bloeding in ’t oog. Hij zag n.1. glaucoom ontstaan na een intra-oculaire haernon hagie.
Prof. Snellen eikent de mogelijkheid hiervan.
8. Dr. Mündleb demonstreert: Diplococce)i{Fninkel-Weich,selbaum)-bij Panophthalmie na verwonding en houdt de volgende voordracht:
Bistier sind 2 Falie von Panophthalmie veroffontlicht, in deneri der Diplococcus lanceolatas Fninkel- Weichselbaum alsnbsp;Erreger nachgewiesen war. In den beiden von Uhthofp u.nbsp;Axenpeld (Gbaefe’s Archiv. Bd. 41. 1.) mitgeteilteu Fallennbsp;war die Panophthalmie entstanden im Anschluss an altenbsp;Ulcera Corneae. Der hier vorliegende ist der beschriebenenbsp;Fall einer Diplococcenpanophthalmie, aber als Folge einernbsp;Yerletznng am vorher gesunden Auge entstanden und hatnbsp;am 4‘™ Tag nach der Verletzung schon zur Euncleation gefit hrt. Diese ümstande mogen zum Teil die Abweicliungennbsp;dei’ UntersLichungsresultate erklilren ini Vergleich mitden-Jenigen der früheren Falie. (Ausgeschlossen sind hier na-türlich die „secundaren” Panophthalmieen; es handelt sichnbsp;vielmehr nur um primilr am Auge aufgetretene Zustilnde).,
-ocr page 292-43
Entgegen nemlich den bisher vei'tretenen Annahmen giaubt M. dass die nach den versciiiedenen Methoden gefarbtennbsp;Praeparate die EUmininmg der Entzimdungserreger durchnbsp;die mehrkernigen Lenkocy ten unzweideutig zeigen. Diese An-nahme stüzt sich einrnal auf den Nachweiss von grossennbsp;Organismenmassen, welche der abgehobenen Membrananbsp;limitans interna an ihrer Vorderflache anliegen und keinenbsp;der Anilinfarben aufnehmen, weder nach Gram^ noch nachnbsp;Weigert^ noch in anderer Weise, vielmehr nehmen sie nurnbsp;schwache Haematoxylin- und auch Eosintinktion an. Einnbsp;weiteres Hauptmoment sieht M. in Zellbildern, welchenbsp;Leukocyten in mehr oder weniger vorgeschrittenem Zerfallnbsp;erkennen lassen. Solche Zeilen, mehr in der Mitte desnbsp;Glaskörperraurns gelegen, welcher nur sparlichen Eiter zeigt,nbsp;enthalten Organismen, welche noch charakteristische Farbungnbsp;angenommen haben, daneben solche, welche nur noch Haema-toxylintinktion aufweisen, endlich auch Vacuolen-ahnlichenbsp;Holraume von Form und Grosse der Coccen mit ihrennbsp;Kapseln. Alle diese Dinge findet man, in der Zone desnbsp;Zellzerfalls, massenhaft in den verschiedenen Zellindividuen,nbsp;aber auch zusammen in einer und derselben Zelle. Endlichnbsp;flndet man die Hauptmasse der den Eiter darstellendennbsp;Leukocyten welche die Peripherie des Augeninnern ein-nehmen, und in Form wohl erhalten sind, beladen mit nachnbsp;Gram u. Weigert gutgefiirbten Organismen. Diese letzterennbsp;stellen nach M.’s Annahme die noch mehr oder wenigernbsp;lebenskraftigen Organismen dar, wahrend er aus den zuvornbsp;kurz geschilderten Befunden giaubt, den Schluss ziehennbsp;zu dürfen, die Organismen seien in den Zeilen abgestorbennbsp;und duch Zerfall der gleichfalls zu Grunde gegangenen Zeilennbsp;(welcher Process durch massenhaft vorhandene amorphenbsp;Zelltrümmer angezeigt ist) frei geworden.
Einige Typen dieser im vorangehenden classifizirten Bilder versucht in der ersten Veröffentlichung (Ziegler’s Beitragenbsp;zur path. Anatomie u. zur allg. Pathologie Bd. XXIIS 248)nbsp;die dort beigegebene Tafel zu liefern.
Über alles Nilhere mag auf die gleiche Stelle verwiesen werden, so auch was den interessanten (auch von Uhthofpnbsp;u. Axenfeld schon konstatirten) Befund angeht, dass dienbsp;Membr. lim. int. einen undurchdringlichen Schützwallnbsp;gegen die Organismen bildet, es ist tatsilchlich alles hinter ihrnbsp;Coccenfrei.
-ocr page 293-44
Een systeem van brillestellen.
DOOE
Prof. H. SNELLEN.
Dit onderwerp is uitsluitend van practisch belang, maar toch niet van gewicht ontbloot. Trouwens voor den ophthal-miater geldt: „nil humanum nee visuale a me alienum puto.”
Nauw verwant aan de brillenleer is de quaestie van brillestellen. Veelvuldig komt het voor, dat, na nauwkeurig dioptrisch onderzoek, en na goed overwogen keuze van
¦ nbsp;nbsp;nbsp;glazen, de voorgeschreven bril niet voldoet, alléén, omdatnbsp;de glazen door een verkeerd brillestel niet met het dioptrisch stelsel der twee oogen gecentreerd zijn. Zal echternbsp;door den oogarts het brillestel met klaarheid en precisienbsp;worden voorgeschreven, dan moet hij zich van de eischennbsp;nauwkeurig rekenschap geven, en over een nomenclatuurnbsp;beschikken, die door elk een, zonder dat verwarring mogelijk is, kan worden begrepen.
Vooral aan de laatstgenoemde voorwaarde wordt maar zeer gebrekkig voldaan. Voor de verschillende vormen vannbsp;brillestellen toch gelden geheel uiteenloopende namen.
Waar wij van een Engelschen bril spreken, biedt de Fransche cataloog u een Ghineesch brillestel. De hooge neus,nbsp;dien wij Amerikaansch noemen heet daar Russisch en denbsp;weinig verheven neusrug, die zijn naam ontleent aan dennbsp;grooten Bismarck, noemt de Franschman „nez-indien.”
Verder onderscheidt de cataloog van de Société des lu-netiers aan den bril „les yeux et Ie nes’\ zoodat niet altijd dadelijk blijkt, of er van den bril, dan wèl van het aangezicht wordt gesproken.
De meer practische Engelschman spreekt van eyeglassquot; en van „bridge”. Maar den geheelen bril noemt hij „anbsp;pair of spectacles”., terwijl wij als eisch stellen, dat onzenbsp;bril één geheel, en een zelfstandig deel van het optischnbsp;systeem van het dubbeloog zal vormen.
Het komt mij niet onbelangrijk voor dat de groote verscheidenheid van vorm, van grootte, van constructie meer
¦ nbsp;nbsp;nbsp;systematisch worde behandeld: zoodat zich daaraan ooknbsp;een gemakkelijk verstaanbare nomenclatuur aansluit, die liefstnbsp;zooveel mogelijk een internationaal karakter behoort tenbsp;dragen. Want evenals de wetenschap, wordt ook de prak-
-ocr page 294-45
tijk meer en meer cosmopolitisch. Onze voorschriften gaan’ naar alle landen en werelddeelen^ en evenzeer komen onze-opticiens veelvuldig in de noodzakelijkheid in het buitenland afgegeven voorschriften omtrent vorm en aard van brilnbsp;of van lorgnet te, ontleden.
Wil men den bril meer systematisch behandelen en de-grootte en de vorm der onderdeelen omschrijven, zoo behoort men van vaste punten en lijnen uit te gaan, en die aan.nbsp;de verdere constructie ten grondslag te leggen.
De twee voorname punten aan den bril zijn de optische-centra der glazen.
De brilleglazen worden aanvankelijk rond geslepen, en,, in welken vorm ze later zullen versneden worden, hetzijnbsp;ovaal of vierkant of halvemaan’s vormig, op het optischnbsp;centrum blijft het aankomen. Voor cylinderglazen geldtnbsp;als centrum het punt waarin een der hoofdmeridianen vannbsp;het C-glas de horizontale middellijn snijdt.
De lijn die deze twee centra verbindt is de grondslag,, waarop het geheele brillestel zal worden opgebouwd. Wenbsp;noemen deze de basaallijn van den bril; in analogie metnbsp;de basaallijn van het dubbeloog, n.1. den afstand van denbsp;draaipunten der twee oogen.
In de eerste plaats komt het aan op de lengte dezer basaallijn. De bepaling daarvan kan niet aan den opticien worden overgelaten, want ze vormt veelal een belangrijknbsp;ophthalmologisch vraagstuk. Voor het zien op afstand metnbsp;evenwijdige gezichtslijnen zal de lengte nagenoeg gelijk zijn:nbsp;aan den ouderlingen afstand der gezichtslijnen, die gewoonlijknbsp;genoegzaam samenvalt met de centra der pupillen. Voor hetnbsp;zien in de nabijheid zal de lengte kleiner zijn, vooral als, ternbsp;verkrijging van meerdere vergrooting, de glazen op eenigennbsp;afstand van het oog worden gesteld.
Een groot voordeel kan soms bij een positieven bril door verkorting der basaallijn van het brillestel worden verkregen, n.1. als er sterk geconvergeerd moet worden, terwijlnbsp;de convergentie belemmerd is. Het zien door de twee buitenhelften van convexe glazen werkt dan in den zin vannbsp;prisma’s met den basis binnenwaarts. Voor concave brillennbsp;is dit omgekeerd, en zal dan de basaallijn verlengd worden,nbsp;ten einde, door het zien door de binnenhelften der glazen,,nbsp;op dezelfde wijze de convergentie te ondersteunen.
De verbinding van de beide glazen noemen we in na-
-ocr page 295-46
yolging van het Engelsche „bridge”, „pont”, in het Duitsch „Steg”;
„brug”;
in het Fransch
brug
De „brug” kan wezen „enkelvoudig” „simple” of wel „dubbel”, „doublé”, wat we C- of K-vormnbsp;noemden.
Vooral komt het aan op de hoogte van de brug. We meten die hoogtenbsp;van uit de basaallijn van den bril.nbsp;Enkelvoudige teug.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De gemiddelde hoogte van de
is 4 m.M. boven de basaallijn; maar ze moet dikwijls
_ nbsp;nbsp;nbsp;___ bij hoogen neusrug, of voor
benedenwaartsche blikrich-^ nbsp;nbsp;nbsp;hooger zijn; somtijds
tot 12 a 16 m.M., „supra-basaal”.
Bij de voorhenden bril!estellen klimmen de hoogtematen gawoonlijk met 4 m.M. op. Denbsp;„a e q u i b a s a a 1” wat we X-vorm
Brug met dubbelen aanzet.
hoogte kan ook = O zijn, noemden.
.liifrabasalc aanzet.
raarck-bril of „nez
Eindelijk kan de brughoogte negatief worden „i n f r a b a s a a 1”.nbsp;De aanhechting „l’attache” is dannbsp;onder de horizontale middellijn,nbsp;of wèl de aanhechting is „omgekruld” „retroussé”.
Verder kan de brug naar achteren uitgebogen zijn, „retro-basaal”, zooals bij onzen Bis-indien” dei- franschen. Of ook omgekeerd „pro-basaal” bijnbsp;zeer diep liggende oogen ofnbsp;bij sterk protrubereerenden
ten
het
wij
stel
Behalve op de hoogte komt het bij de brug aan op denbsp;breedte. Bij breeden neusnbsp;moet de brug uit den aard dernbsp;zaak evenredig wijder zijn.nbsp;Ketrobasaie brug.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Hiaten daaromtrent inoo-
aan den opticien opgeven. Het construeeren van is dan zijne zaak. Hij kan glazen van grooter of
van kleiner kaliber geven. Bij smallen neus kan de brug vernauwd worden „rétréci” of ook zoo als bovenvermeld:nbsp;jjO m g ek r u 1 d”, „r e t r o u s s é”.
Is b.v. de hoogte van de brug gering of zelfs = O, en is ernbsp;door ongelijke zwfiarte van denbsp;beide glazen, neiging tot schevenbsp;helling van den bril, dan kannbsp;aan den X-bril een extra neusbrug worden aangebracht, ofnbsp;men kan het kaliber der glazen in de breedte grooter nemen, waardoor de brug smallernbsp;wordt.
Breedte en vorm van den neusrug moet door ons wordennbsp;gemeten en aangegeven.
Ik leg daartoe een buigzamen looddraad langs den neusrugnbsp;en teeken dien a,f op het voorschrift. Nog beter voldoet eennbsp;daartoe geconstrueer-den Rhinograaph. Dezenbsp;bestaat uit een passer,nbsp;waaraan de puntennbsp;vervangen zijn doornbsp;met kogelgewichtennbsp;daaraan verbondennbsp;dwarsstaafjes die innbsp;elke richting gesteldnbsp;Hoogte = o.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kunnen worden. Men
plaatst deze staafjes langs den neus en teekent ze af op de vastgestelde basaallijn, hetgeen te zamen de schets levertnbsp;van de vaste punten, waaruit het brillestel moet wordennbsp;geconstrueerd.
Wanneer slechts een oog wordt gebruikt kan men elk brillestel zóó inrichten dat het kan omgekeerd worden, doornbsp;de stuiting aan het scharnier van de aionen geheel weg tenbsp;veilen; zoodat dan de armen „doorslaande” worden.
Wil men over de glazen heen of daaronder door kunnen zien, dan neemt men de glazen halve-maansvormig en wel afgeplat naar boven „suprabasaal” of naar benedennbsp;„infrabasaal”.
-ocr page 297-48
Behalve de gewone brillen bevelen we aan werklieden veelvuldig de veiligheidsbrillen aan, die volgens aangave-van Db. Hillemanns alhier van metaalgaas worden vervaardigd, terwijl tegenover de corneae ovale plaan-glazennbsp;zijn ingevoegd. Voor personen, die tevens corrigeerende glazennbsp;behoeven, worden plaan-spherische of wel plaan cylindrischenbsp;glazen met canada-balsem op de plaanglazen bevestigd.
Dagelijks kan het blijken hoe, zoowel bij corrigeerende-glazen als bij deze veiligheidsbrillen, het eene zaak van groot belang is, dat ze naar den stand der oogen en met innbsp;achtneming van den vorm van den neus geconstrueerd worden.
10. Hierna spreekt Dr. Deuif over:
Een eigenaardig geval van commotio retinae.
Begin Juli (1896) bevond zich ’s morgens op mijn spreekuur, mejuffr. V., oud 40 jaar. Zij deelde mij mee, dat zij, den vorigen dag het rechter oog gestooten had tegen de pootnbsp;van een omgekeerden stoel, terwijl zij bukte om iets van.nbsp;den grond op te zoeken.
Patiënte is een gezonde vrouw, getrouwd on heeft twee normale partus doorgemaakt; nooit abortus. Van een ofnbsp;ander constitutioneel lijden blijkt niets, noch van afwijkingnbsp;in de circulatieorganen.
De status praesens van het oog was de volgende: behalve-een kleine ontvelling der huid van het bovenste ooglid, was aan de palpebrae niets bijzonders te zien. De con-juntctiva palpebrarum et bulbi hyperaemisch; er bestondnbsp;episclerale injectie.
De cornea was in geringe mate troebel en vertoonde voor het pupilvlak kleine erosies van het epitheel; de voorstenbsp;oogkamer vras normaal, de pupil echter verwijd (6 a 6,5 m.M.)nbsp;reageerde niet op licht, noch bij accommod. of convergentie inbsp;doch zij vertoonde geen ontstekingsverschijnselen.
De tensie was misschien iets verhoogd. De visus centralis bedroeg quot;'’lm.
Het ophthalmoscopische onderzoek leerde in de eerste plaats dat de refractie emmetropisch was; verder: de papilla nervi optici was geinjicieerd, en hare grenzen onduidelijk, niet of althans zeer weinig gezwollen; de venaeiets-meer gevuld dan normaal en hier en daar geslingerd, de arteriesnbsp;in lichte mate vernauwd. De fundus oculi vertoonde verder
-ocr page 298-49
het volgende beeld: nasaalwaarts van de papilla nervi optici was de fundus grijsachtig wit over een uitgebreidheid vannbsp;3 a 3,5 papildiameters in een richting van temporaal naarnbsp;nasaal en van ruim 4 dito’s in een richting van boven naarnbsp;beneden.
De troebeling ging uit van de nasale zijde der papil. Evenzoo was diezelfde troebeling te constateeren tusschennbsp;papil en macula lutea. Overal ging deze troebeling zonder scherpe grenzen in den normalen fundus over.
De retina-vaten liepen over de troebeling heen.
Na verloop van vier dagen was die grijze verkleuring van den fundus (commotio retinae) geheel verdwenen. In hetnbsp;verloop van een maand ruim ontwikkelden zich de volgendenbsp;veranderingen in den fundus. In de eerste plaats was nanbsp;het optrekken der nevelen, een ruptura chorioideae te constateeren tusschen macula en papil, concentrisch met denbsp;laatste en van c.M. lengte. Verder was de fundus, waarnbsp;deze eerst de grijze verkleuring vertoond had nasaalwaartsnbsp;van de papil, langzamerhand geelachtig rood geworden ennbsp;was dat gebied als ’t ware bezaaid met kleine puntvormigenbsp;pigmentvlekjes, die voor een deel de vaten der retina bedekten.nbsp;In den loop der volgende maand werd dit geelachtig roodnbsp;meer geel, maar de uitgebreidheid dier vlek was in allenbsp;richtingen iets afgenomen en de grenzen tusschen het aangetaste en gezonde gedeelte waren scherp afgeteekend. Denbsp;veranderingen aan de papil waren grootendeels teruggegaannbsp;en de pupil had hare normale wijdte en reactie teruggekregen. De centrale visus was toegenomen tot ^/2i,,enbe-antwoordendende aan het atrophische gedeelte van den fundus, bestond er een scotoom in de peripherie van gezichtsveld.
Tot zoover was ik in de gelegenheid de patiënte na te gaan, toen zij eensklaps spoorloos was verdwenen.
In den Mittheilungen aus Kllniken und Medicinischen Instituten der Schweiz, (Heft. 9 1895) beschrijft Siegbist en Bagel naar aanleiding van een viertal gevallen een ziektebeeld, waarmee het door mij aangegevene een sterke overeenkomst vertoont. Ook in al zijn gevallen was na stompnbsp;geweld een van de papil uitgaande geelachtige verkleuringnbsp;in een gedeelte der chorioidea met pigmentwoekering opgetreden.
Siegbist schrijft deze veranderingen toe aan een ruptuur van ciliair- of van chorioideaalvaten, welke ruptuur tenge-
4
-ocr page 299-50
volge van stomp geweld volgens Aelt (Ueber Verletzungen des Auges (d. 8) en Siegeist pg. 24) gemakkelijk theoretisch tenbsp;verklaren is. Hij baseert zijn uitspraak op de onderzoekingennbsp;van Wagenmann naar de circulatie der chorioidea bij hetnbsp;konijn. (Arch. f. Opthth. XXXV^4) en op zijn sigen in-jectieproeven bij dat dier. Beiden komen zij tot dezelfdenbsp;conclusie, namelijk dat de arteriae ciliares posticae longae etnbsp;breves (bij het konijn) wat betreft de vertakkingen in denbsp;chorioidea en corp. ciliare eindarteries zijn.
Maar deze bewering gaat daarom voor den mensch niet op, omdat de art. cil. post. long. de chorioidea niet van bloednbsp;voorzien, alleen de art. cil. post. breves. Doch het zou zeernbsp;goed mogelijk zijn dat de art. cil. post. brev. bij den menschnbsp;ook eindarteries waren.
Zegt Lebeb in zijn Circulations- und Ernahrungsverhalt-nisse des Auges (Graefe-Saemisch Bnd 11 — 1) o. a. het volgende : in der Chorioidea dagegen, besonders in ihrem mitt-leren Abschnitt, hangen die feineren arteriellen Verzwei-gungen nur durch das Capillarnetz zusammen. Da aber die Capillairgebiete der benachbarten arteriellen Gefassbilumchennbsp;in mannigfachen Weise in einander greifen, so wird einenbsp;Behinderung der Blützufuhr selbst bei diesem wohl kaumnbsp;von bleibendem Folgen für die Chorioidea des betroffenennbsp;Abschnittes sein. Het zou interessant zijn om injectie-proe-ven bij versche menschen-cadavers te maken, om meernbsp;licht op de circulatie der chorioidea te werpen.
Ter bereiking van dat doel heb ik mij tot iemand gewend, die mij wellicht daartoe in de gelegenheid kan stellen; tot nognbsp;toe ben ik het antwoord op mijn verzoek nog wachtende.
Hoewel er vóór en tegen de opvatting van Siegeist te zeggen is, komt het mij voor, dat de genoemde verschijnselennbsp;moeilijk anders te verklaren zijn, dan door met hem eennbsp;onderbreking in de circulatie aan te nemen. In dat gevalnbsp;zou de meening van Lebee herziening behoeven.
Wellicht hebben sommigen uwer meerdere ervaring op dat gebied of achten een andere interpretatie mogelijk; zoonbsp;ja, dan houd ik mij voor de mededeeling ervan zeer aanbevolen. De zaak kwam mij interessant genoeg voor omnbsp;voor haar een oogenblik uwe aandacht te verzoeken.
-ocr page 300-J. PiEKEMA: Over gezichtsschebpte bij verschil VAN VERLICHTING.
(Dissert. Inaug. UUraject, 1897).
De heer Piekema onderzocht proefondervindelijk het verband tusschen gezichtsscherpte en verschil in verlichting vooral met het oog op de praktische zijde van het vraagstuk,nbsp;die verband houdt met de hygiënische voorschriften, welkenbsp;de wet aan de werkgevers stelt, ten behoeve van de arbeiders.
Na een volledig overzicht der betreffende litteratuur beschrijft P. zijne proeven, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de SNELLEN'sche haakfiguren ter bepaling van de gezichtsscherpte. Hunne groote praktische bruikbaarheid wasnbsp;hiertoe de aanleiding. Die van Buechhart en Guillerynbsp;werden niet gebruikt, omdat ze ’t onderzoek bemoeilijkennbsp;-en nauwkeurige waarnemingen daarmede lang niet altijdnbsp;mogelijk en steeds zeer inspannend was.
Omtrent de ingenieuse wijze, waarop schrijver zijne proeven nam, verwijzen wij naar de dissertatie zelve, wier lezing Ref. ten sterkste meent te mogen aanbevelen.
P. komt tot de slotsom, dat de verschillen in intensiteit van het daglicht weinig invloed op de gezichtsscherptenbsp;hebben, mits de lichtsterkte niet dale beneden die van 10nbsp;normaalkaarsen. Deze sterkte wordt ook als minimum gesteld voor de verlichting van werkplaatsen. Voor fijnnbsp;werk (letterzetters, diamantslijpers, enz.) moet die grensnbsp;tot op minstens 15 — 20 normaalkaarsen worden ingekrompen.
Heeft de verlichting deze intensiteit op de meest ongunstige plaatsen in de werkplaatsen en op de meest ongunstige
-ocr page 301-52
tijden, waarin gewerkt wordt (tegen het vallen van den avond; op de minst helder verlichte plaatsen), dan is ze opnbsp;andere tijden zeker ruimschoots voldoende.
En algemeen geldende wet, die ’t verband aangeeft tus-schen gezichtsscherpte en verlichting, bestaat niet, hoogstens kan men voor elk persoon een individueele wet vinden.
B.
J. R. V. Geuns: Experimenteel onderzoek over het
ONTSTAAN VAN KATARAKT NA ONDERBINDING DER VENEA VORTICOSAE.
(Dissert. Inaug. Lugd. 1897).
Bij zijn studie over den invloed van de onderbinding der venae vortic. op het ontstaan van glaucoom, bemerkte Koster, dat, wanneer al deze venae onderbonden werden, behalve stoornis in den bloedsomloop, enz. in het oog, ooknbsp;veranderingen kunnen ontstaan in de lens. Hij zag n.Rnbsp;in enkele gevallen reeds in de eerste weken, en soms veelnbsp;later (3 maanden) na de onderbinding, de lens troebel worden. Nu eens was deze troebeling diffuus, melkachtig, snelnbsp;toenemend, oen ander maal bestond zij uit spaken, resp.nbsp;punten en bolletjes. In dit laatste geval ontwikkelde zijnbsp;zich zeer langzaam en vereenigden de spaken en puntennbsp;zich ten slotte tot een donkere, scherp begrensde ring innbsp;de achterste corticaai-substantie. Ook de achterste lenspool vertoonde een scherp begrensde troebeling. De voorstenbsp;corticaal-stof was slechts in geringe mate behept met zwakkenbsp;radiaire troebelingen.
Bij mikrosk. onderzoek bleek ’t, dat de scherp begrensde ring van den achtersten corticalis bestond uit een 3 a 4 m.M.nbsp;van de achterste lenspool verwijderde witachtige massa, dienbsp;door haemotoxyline weinig werd gekleurd, en samengesteldnbsp;was uit onregelmatig gebogen lensvezels en myelinbollen. Zijnbsp;eindigde naar achter met een convergeerenden bundel vannbsp;lensvezelen, dicht bij de achterkapsel. Hier was op denbsp;kapsel en in de aangrenzende lagen epitheel aan te toonen.nbsp;Tusschen de troebeling en de kapsel lagen eenige leukocy-ten. Ook aan de achterste lenspool was epitheel aanwezig.
-ocr page 302-53
De corticalis der lens kleurde zich goed met haematoxyline; hunne kernen echter werden slechts gekleurd.
De voorste kapsel was sterk verdikt door afzetting van ¦een homogene massa er hoven op. ’t Epitheel woekerdenbsp;op meerdere plaatsen, op andere was het dun met zwaknbsp;gekleurde kernen. Tusschen voor-kapsel en lenssubstantienbsp;lag eene homogene massa, waarin vele uiteengevallen lensvezelen en myelinbollen.
De achterste kapsel vertoonde overal een onregelmatig, meerlagig, grootcellig epitheel. De kapsel zelve was sterknbsp;verdikt en meermalen gebarsten. Enkele barsten liepennbsp;tot in den kern door en waren met de reeds beschrevenenbsp;homogene massa gevuld.
De lens was steeds vergroot, vooral in de richting van voor naar achter.
Kostee beschouwt deze cataract-vorming als een gevolg van de stoornis in de voeding van de lens, teweeggebrachtnbsp;door ’t onderbinden der venae vorticosae. Ontwikkelt zichnbsp;geen cataract, zooals dikwijls na dergelijke onderbindingennbsp;geschiedt, dan verklaart hij dit wegblijven hierdoor, dat innbsp;’t begin na de onderbinding de sluiting der afvoerwegen nietnbsp;volkomen is geweest. Later kan zich dan toch nog de cataract, maar dan als de langzaam voortschrijdende spaken-vorm, ontwikkelen.
Schrijver dezer dissertatie heeft door verdere proefnemingen getracht nader licht te werpen op de wijze van ontstaan dezer cataracten en van de manier, waarop denbsp;verschillende stadiën in elkaar overgaan.
Met zorg werden in een aantal gevallen bij konijnen de ven. vortic. onderbonden, de oogen later geexstirpeerd ennbsp;op zeer voorzichtige wijze gehard, om kunstproducten (berstennbsp;in de kapsel b.v.) te voorkomen.
Het zou onamp; te ver voeren, de onderzoekingen hier in den breede na te gaan. Belangstellenden verwijzen wij naarnbsp;de dissertatie zelve. Genoeg zij het de verkregen resultatennbsp;mede te deelen:
1°. Na onderbinding der 4 ven. vortic. treden steeds gewichtige veranderingen in de lens op, bestaande uit: a. Zwelling der corticaal-vezelen in den eersten tijd nanbsp;de operatie.
h. Woekering en voortgroeiing van het epithelium langs de achterkapsel. In zeldzame gevallen zelfs uitgroeiennbsp;van het gewoekerde epithelium tot vezels.
-ocr page 303-54
c. nbsp;nbsp;nbsp;Verschuiving van de kernen in de lensvezelen, meeren-deels naar de zijde van de epitheelwoekering.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Afscheiding van een secundaire kapsel of corticulair-laag door de epitheelcellen.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Aanzameling van transsudaat tusschen de kapsel ennbsp;de lenscellen.
f. nbsp;nbsp;nbsp;Splijting der lenssubstantie volgens de gepraefor-meerde naden.
g. nbsp;nbsp;nbsp;Uitstorting van transudaat tusschen de vezelen.
h. nbsp;nbsp;nbsp;Ver-weeking en vloeibaar worden der corticaal-vezelen..
i. nbsp;nbsp;nbsp;Zwelling en verweeking der centrale vezelen.
j. nbsp;nbsp;nbsp;Vorming van vetbolletjes en kalkafzetting.
2°. Deze veranderingen kunnen allen aanwezig zijn of wel, de eerste 4 of 5 alleen, al nadat de stuwing, door denbsp;onderbinding veroorzaakt, meer of minder sterk is geweest of de collaterale banen zich eerder gevormdnbsp;hebben.
3°. Sterke troebeling van de lens wordt slechts veroorzaakt door de splijting en verweeking der lenssubstantie.
4°. Bij langzaam herstel der circulatie ontstaat een totale cataract.
5°. Bij spoedig herstel der circulatie ontstaat slechts een verandering van het lensepithelium.
6°. De laatste oorzaak der optredende lensveranderingen moet gezocht worden in verminderde tensie van hetnbsp;oog aan den eenen en opneming van eiwithoudendenbsp;vloeistof door de lens, langs den weg der diosmose,nbsp;aan den anderen kant.
7°. De normale lensnaden loopen bij het konijn niet, zoo-als WoiNOw en Beoker aangegeven hebben, vóór horizontaal en achter vertikaal, maar omgekeerd.
8°. De lenskapsel is een membraan wier consistentie door de stuwing niet veranderd wordt; bij vergrooting ofnbsp;verkleining der lenssubstantie blijft zij ook steeds eennbsp;gesloten omhulsel vormen.
9°. De normale lenskapsel is een membraan, die geene vochten doorlaat langs den weg der filtratie, maar welnbsp;langs den weg der diosmose.
Dit interessante proefschrift, dat versierd is met een achttiental schoon geteekende plaatjes kan aan belangstellenden ten sterkste ter lezing worden aanbevolen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
-ocr page 304-55
Over de voorbehoedsmiddelen tegen de oog-
ETTEBING DER PASGEBORENEN.
Onder bovenstaande titel verscheen in ’t najaar van ’97 een werkje van de hand van Dr. W. Druip, oogarts innbsp;den Haag, een boekje, geschreven met den gloed der overtuiging, en — al was het alleen daarom — de besprekingnbsp;overwaard. Het onderwerp is van zulk actueel belang — ernbsp;staat voor den pasgeborene zooveel op ’t spel, dat wij nietnbsp;anders kunnen, dan luide toejuichen de ernstige poging vannbsp;den Schr., om aan de blennorrhoea neonatorum paal en perknbsp;te stellen en daarmede een der voornaamste oorzaken voornbsp;blindheid uit den weg te ruimen.
Schr. tracht zijn doel te bereiken door in bovenbedoeld werkje eerst in ’t algemeen iets te vertellen van de conj.nbsp;neonat. haar verloop, optreden en verbreiding in verschillende landen worden besproken.
Het volgende hoofdstuk is gewijd aan de verschillende methoden en aan de resulten der prophylaxis, terwijl hetnbsp;derde de indruppeling volgens Crédé als onschadelijk ennbsp;afdoende verdedigt. Het laatste hoofdstuk eindelijk handeltnbsp;over de wijze, waarop verbetering in den bestaanden toestanden zou zijn aan te brengen en eindigt met een lijstnbsp;„wenken aan ouders bij de geboorte hunner kinderen”, zooalsnbsp;die uitgegeven is door de vereeniging tot verbetering vannbsp;het lot der blinden in Nederland en zijn Koloniën.
De Schr. mag voldoening hebben van zijn arbeid, niet alleen om het goede doel, maar vooral ook om de velenbsp;resultaten, die hij kan meedeelen; heinde en ver heeft hijnbsp;informaties ingewonnen en opinies gevraagd, zoodat eennbsp;flink geheel is bijeen is gebrijcht. Bij het vele goede, datnbsp;het werkje bevat, zij het mij vergund, eenige aanmerkingennbsp;te maken, die Schr. als bewijs van mijn belangstelling innbsp;zijn boekje en in de goede zaak gelieve op te vatten. Iknbsp;zou vooreerst het onderwerp zoo hier en daar nog volledigernbsp;behandeld hebben gezien; Schr. zegt, niet met al te veelnbsp;dorre cijfers voor den dag te willen komen, maar m. i. konden er onmogelijk te veel cijfers in een boekje, als dit,nbsp;staan; immers juist door de sprekende cijfers moet het pleitnbsp;gewonnen worden, waarom die dan niet alle genoemd? Eennbsp;sterke bondgenoot zoude er mee gewonnen zijn!
Zoo mis ik de belangrijke mededeeling van Mackenzie, voorkomende in de Med. Gazette 1840, vol. 27, pag. 382,
-ocr page 305-56
en de opinie van E. Meijeb ; ook C. Schweigeb’s opvatting vind ik niet gememoreerd. Maar vooral de sterk sprekendenbsp;cijfers van de Polikliniek te Stockholm hadden niet achterwege mogen blijven. Ook de opvatting van K. Schbödeenbsp;had genoemd kunnen worden en nog van een paar anderenbsp;autoriteiten op dit gebied. De vrees van F. Hosch voornbsp;de methode van Cbédé heeft Schr. misschien wel wat overdreven voorgesteld. Hosch schijnt feitelijk alleen veel waardenbsp;te hechten aan een grondige reiniging zoowel van de vaginanbsp;der parturiens als van den conjunct! vaal zak van den pasgeborene. „Doch scheint es für den Erfolg ziemlich gleich-giltig zu sein, ob die Augen der Neugeborenen mit irgendnbsp;einer aseptischen Lösung, oder mit reinem Wasser, ausge-waschen werden, oder ob, nach Cbédé, eine 2%-ige Höllen-steinlösung eingetriiufelt wird”, zoo leest men althans innbsp;zijn leerboek, pag. 138.
Op het resultaat, dat schr. uit de proeven van FRaNKEL trekt, heb ik de aanmerking te maken, dat die experimentennbsp;(zeer begrijpelijker wijze) alleen gedaan zijn op kinderen,nbsp;die reeds bijna dood waren en m. i. daaruit geen gevolgtrekkingen mag maken voor kinderen, in betere conditiesnbsp;verkeerende.
Afgezien van deze aanmerkingen, kunnen wij niet anders zeggen, dan dat het boekje van Dr. Deüif geheel aan denbsp;bedoeling beantwoordt, waarmee het geschreven is; het isnbsp;te hopen, dat het in handen komt van alle medici, wantnbsp;volgaarne onderschrijf ik Schr.’s laatsten zin, dat men metnbsp;vereende krachten tegen den vijand te velde moet trekken.nbsp;Zoo zij het!
Utrecht^ Nov. ’97. nbsp;nbsp;nbsp;De. Werndly.
-ocr page 306-Ned. lijdschrift v. Oen. 1897, 2e Deel No. 25.
Dr. Noyon: Ooamp;AAYooENiNe dook gas gloeiliciit.
N. nam een geval waar van sterk chemotisclie zwelling der conj. ¦Ijiilbi, voor zoover deze bij het zien aan lucht en licht is blootgesteld.nbsp;Het overige gedeelte van het bindvlies was weinig of niet geïrriteerd. Patient had zich eenige dagen lang beziggehouden met hetnbsp;vervaardigen van gloeikousjes voor gas-gloeilichtbranders, een werk,nbsp;dat nauwkeurig toezien vei'eischt. Vroeger had hij nooit een dergelijke aandoening gehad. Staken van den arbeid en later het gebruiknbsp;van e n donkere bril bij het werk bracht de aandoening na een 3-talnbsp;weken tot genezing; zij recidiveerde niet.
In verband met de proeven, die Widmaek en Maklakof namen, om den invloed na te gaan, dien electrisohe verlichting op weefsels uitoefenen, meent N. dat in zijn geval de ontsteking dernbsp;•conj. afhankelijk was van de overmaat van ultra-violette stralen, dienbsp;in ’t gas-gloeilicht voorkomen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Ned. Tijdschr. v. Oen. 1897, 2e Deel No.9. l)r. Eeddingius; Het gezichiszin'tuig als stelsel vax sensu-
MOTORISOHE OEGANBX.
B.
Dit artikel leent zich niet tot een referaat.
Ned. Tijdschr. v. Oen. 1897, No. 17, Deel II.
Prof. Hr. Snellen; La determination quantitative du sens cheomatique (Discours prononcé a la 2“® Confer, internat, concernant le
SERVICE SANIT. DES CHSM. DB FER ET DE LA NAVIGATION.
Beux. 7 Sept, ’97,
Prof. Dr. H. Snellen, geneeskundig adviseur van de Maatschappij tot exploitatie van de Nederlandsche Staatsspoorwegen bespreekt denbsp;quaiititatieve bepaling van het kleuren-onderscheidingsvermogen ennbsp;zegt dat wij op verschillende wijzen de quantitatieve bepalingen metnbsp;voldoende juistheid kunnen doen, maar dat het minder gemakkelijknbsp;valt te bepalen in welke mate het onderscheidingsvermogen voordenbsp;eene of andere kleur is verminderd. Het wordt dikwijls voorgesteldnbsp;als of het belang van de keuring van het spoorwegpersoneel zou bestaan in de controle van het vermogen om kleuren te onderscheiden,nbsp;terwijl alle gebreken van het gezichtsvermogen, ook de refractie-ano-maliën, tot afkeuring leiden al is het van den anderen kant ontegenzeggelijk waar dat personen, die op den vereischten afstand de kleurennbsp;der signalen niet kunnen onderscheiden daardoor ongeschikt zijn voornbsp;de diensten waarbij deze signalen noodig zijn.
-ocr page 307-Daar geel- ea blauwblindea slechts hoogst zelden voorkomeig zou' het beter schijnen in plaats van. roocle en groene signalen liever geelenbsp;en blauwe te gebruiken — dit kan echter niet om lat wit licht zichnbsp;als geel voordoet zoodra liet materiaal, dat de vlam voedt, natriumnbsp;bevat of als de lucht met kooldeelen en waterdampen is bezwangerd,.nbsp;De blauwe kleur is onbruikbaar omdat ze te zwak lichtgevend is.nbsp;ten gevolge van de omstandigheid dat de glazen het geele licht ab-sorbeeren en de intensiteit van het witte licht in hoofdzaak afhangtnbsp;van het gehalte aan geel licht.
Aangezien dus het gebruik van rood-groene signalen niet kan ver-» meden worden is het noodzakelijk dat het personeel die kleuren naarnbsp;behooren kan onderscheiden. Dit onderzoek schijnt zeer eenvoudignbsp;en op (Ie conferentie te .\mstertlam werd dan ook reeds de vraagnbsp;gedaan of dit onderz ek niet kon worden toevertrouwd aan beambtennbsp;van de Maatschappijen; en zeer zeker zou dit kunnen worden toegelaten wanneer men alleen te doen had met gevallen van compleetnbsp;Daltonisme.
Die gevallen komen echter sl-chts hoogst zelden ter onderzoek omdat de personen, die daaraan lijden, met hun gebrek bekend zijnnbsp;en dus weten dat zij niet geschikt zijn.
Incompleet Daltonisme daarentegen is moeielijk te herkennen, tenminste met gekleurde lantaarns, omdat de groene lantaarns voor zulke personen veel helderder zijn dan de roode. Heeft een oogheelkundigenbsp;de versohilleude hulpmiddelen ter zijner beschikking dan wordt hetnbsp;incompleet Dalionisme met gemak herkend.
Men beginne met de pseudo-isochromatische letters van Stilling (2e editie) waar (piadraten van weinig gesatureerde klniren, afgewisseld zijn met grijze en toone het eerst de plaat waar het geel in dennbsp;letter en het blauw in het fond den hoofdtoon geeft, daarna nemenbsp;men de jdaat waar in de letters rood en in het fond groen-brons opnbsp;den voorgrond treedt. — Bij niet te sterke verlichting en op den ver-eischten afstand zullen deze letters niet herkend worden door hen dienbsp;te zwak zijn in het onderscheidingsvermogen voor rood en groen.nbsp;Men mag echter de platen niet aan den te onderzoeken persoon innbsp;handen geven, omdat bij het vallen van het licht onder velschillendenbsp;hoek ook voor den kleurenblinde onderscheid bestaat tusschen denbsp;verschillende qnadraten.
Een nadeel van deze tafels is, dat zo bij het gebruik vuil en daardoor onduidelijker worden. Een nadeel van de methode is dat men een negatieven eisch stelt, daarom is het noodig hierop te laten volgen een der meihodes die berusten op het uitzoeken van overeenkomende kleuren van verschillende nuances zooals die van Holmgkèn;nbsp;men kan echter ook gebruik maken van gekleurde poeders, potloodennbsp;enz., mits de vormen of de grootte maar onderling overeenkomen ennbsp;ze geheel zonder glans zijn.
Nog kan de onvolledigheid van de kieurperceptie worden aangetoond door het doen waarnemen van oontrast-klenren, hetzij door simultaan contrast-verschijnselen of door nabeelden; voor den Dal-
-ocr page 308-tonist is de tegenstelling van blauw en geel duidelijker dan die van geel en groen. — Verder door het gebruik van Rose’s polarisatie-toestel, voor klinisch onderzoek ingericht door Chibbet.
Daltonisme komt in allerlei graden voor — compleete kleurenblindheid maakt geheel ongesi liikt; gedeeltelijk verminderd zien kan misschien worden toegestaan bij personen, die reeds geruimen tijd in dienst zijn en door de ervaring en de kennis die zij hebben opgedaan — niettegenstaande hun betrekkelijk gering gebrek overigensnbsp;zeer bruikbaar zijn. Voor zulke gevallen is het echter noodig metnbsp;juistheid den graad van perceptie voor elke kleur te kunnen bepalen.
De beste quantitatieve bepaling van Daltonisme is die van Dowdeks, die uitgaat van de bepaling van den hoek Avaaronder gekleurde schijvennbsp;op zwarten grond worden herk -nd, en die overeenkomt met de wijzenbsp;van bepalen van de gezichtsscherpte, maar het nadeel heeft dat geennbsp;standaard-lioek kan worden vastgesteld — zooals bij de laatste welnbsp;het geval is.
Dondees stelde daarom voor, de verkregen uitkomsten telkens te vergelijken met die welke verkregen zijn bij een persoon van erkendnbsp;normaal onderscheidingsvermogen voor kleuren daarbij zorgdragende dat steeds alle oii\standigheden voor beide waarnemers gelijk zijn.
Op deze wijze kan eene quantitatieve bepaling, al is het dan ook vergelijkender wij/.e, worden verricht en heeft men liet voordeel datnbsp;de hulpmiddelen, daartoe noodig, overal te verkrijgen zijn. Bloempapier in verschillende nnanceo en zelfs natuurlijke bloemdeeleu zijnnbsp;gemakkelijk te bekomen, men snijde daarvan vierkanten of schijfjesnbsp;van bepEialde grootte en bevestige deze op een zwarten grond ennbsp;bepale den afstand, waarop ze worden herkend. Men bepale zich niet.nbsp;tot het laten noemen van de kleuren, maar geve den waarnemernbsp;een overeenkomstige reeks van schijven in de hand, in andere volgorde, die hij dichtbij en onder grooteren hoek beziet en waarna hijnbsp;aangeve, welke schijf met de op afstand waargenome overeenkomst.
Deze wijze van 'het quantitatief bepalen der kleurperceptie heeft tot nogtoe bij het keuren van het spoorwegpersoneel nog niet zoonbsp;algemeen ingang gevonden als zij verdient, ook doen zich hierbijnbsp;punten voor, die nog andere overweging verdienen;
10. Behooren bij «'it onderzoek gekleurde vierkanten^ dan wel schijven te worden gebezigd?
Yolgens Spreker verdienen schijven de voorkeur. Vooreerst omdat bij vierkanten de hoeken liet eeist onzichtbaar worden wanneer mennbsp;de grens van waarneembaarheid nadert en deze zich dan toch alsnbsp;schijven voordoen; verder omdat schijven gemakkelijker te makennbsp;zijn door verschillende cUindervormiue instrumenten b.v. kleine fre-paan’s, zooals die van Bowman, de kunstmatige bloedzuiger van Heubte-Loup, of de tang Avaarmede schoen- en zadelmakers gaten in het ledernbsp;boren. — Zulke schijven plakke men op een zwart fond (Dondeesnbsp;heeft daarvoor dof-zwart tliiAveel aanbevolen).
Minder doelmatig acht hij het boren van gaten in zwart pajner en
-ocr page 309-60
deze, of ook diaphragma’s, te plaatsen op gekleurd papier, omdat men daardoor gevaar loopt schaduwen te verkrijgen.
20. Een verder dragende vraag is; Zal bij het registrearen van de kleinste hoeken waaronder de schijven worden herkend, de straal vannbsp;de schijf E of wel het quadraat daarvan, E2, tot grondslag wordennbsp;genomen; met andere woorden: zal men onder overigens gelijkenbsp;omstandigheden den afstand, waarop de schijven worden herkend, uit-,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d
drurcken door de formule K —wel door de formule
Dondees kwam lot de conclusie dat men zich in den regel kan
bepalen tot L = en zich slechts van tijd tot tijd herinnere dat
L gelijk is aan ]/ D (Zie Donders : Archif f. Ophth. 23; 1877 pag. 282. — Spreker heeft op de vorige conferentie dit onderwerp reedsnbsp;kort aangeroerd en ook eMeis zijne meening daaromtrent uitgesproken (Bowman’s Lecture 189G, vol. 16, of Ophth. Soc. »Transactions”).
Hij acht de practische zijde in deze vraag van overwegend belang én voor de bepaling van de gezichtsscherpte éii van de kleurpercoptienbsp;geheel dezelfde. In 1860 werd door Yieeordt reeds betoogd dat niet denbsp;middellijn maar wèl de oppervlakte ten grondslag moet worden gelegd aan de uitdrukking van de gezichtsscherpte en op theoretischenbsp;gronden is daarvoor veel te zeggen; vierkante figuren en langwerpigenbsp;vierkanten van gelijken vlakteinhoud zullen binnen zekere grenzennbsp;even duidelijk op afstand worden gezien en dit geldt evenzeer voornbsp;de kleur. Yorm en kleur worden even duidelijk waargenomen bijnbsp;gelijkzijdige, als bij langwerpige vierkanten, als de. vlaMeinhoudennbsp;voor beide gelijk zijn.
Hierbij moet echter herinnerd worden, dat de vlaktemaat van het netvliesbeeld niet evenredig aan de grootte toeneemt, omdat de func-tioneele waarde van het netvlies van het centrum af vermindert ennbsp;een deel van de gezichtswaarneming berust op bewegingen van hetnbsp;oog, waarbij men dus met liniaire waarde te doen heeft.
In de praktijk alsook in de voorschriften voor keuring wordt ge-
d
bruik gemaakt van de liniaire maat en jy- afgelezen en opgeteekend,
d2
waaruit ten alle tijde gemakkelijk nbsp;nbsp;nbsp;worden afgeleid.
Bij het onderzoek naar den afstand, waarop een gekleurde schijf van bepaalde grootte nog kan worden herkend, ziet men dan bij hetnbsp;naderen van de uiterste grens, dat de onderzochte persoon langzamernbsp;wordt in het aangeven en meer weifelend; aanvankelijk weet hij denbsp;kleur niet te noemen en tracht den waarnemingshoek grooter te makennbsp;of wacht af totdat de verlichting tijdelijk iets gunstiger wordt —nbsp;maar ook zonder dit alles verkrijgt hij meer zekerheid bij het lan?nbsp;blijven zien. Somtijds zal de beweging van het oog hier van invloednbsp;zijn; het grootere netvliesbeeld wordt gemakkelijker herkend omdatnbsp;meer notvlieselementen gelijktijdig in functie komen ; bij snelle be-
-ocr page 310-61
wegingen hetzij van het object hetzij van het oog, heeft achtereen--volgend hetzelfde in het netvlies plaats.
Bij aangeboren Daltonisme is de kleurperceptie over het geheele netvlies gelijkmatig verminderd, bij verkregen Daltonisme in den regelnbsp;slechts gedeeltelijk. Bij nicotine-amblyopie is het Daltonisme totnbsp;het centraal gedeelte van het netvlies beperkt en zal de onderzochtenbsp;persoon de kleuren zien, als door beweging van het oog ook excentrisch wordt waargenomen.
Voor nauwkeurige waarnemingen moet men dus ook letten op den tijd, die vereischt wordt om de gekleurde schijven te herkennen. —nbsp;Reeds op de conferentie te Amsterdam heeft spreker gewezen: opnbsp;het zien met opvallend licht vóór de gekleurde schijven of het aat-brengen van diaphragma’s, die naar verkiezing langzamer of snellernbsp;kunnen worden gesloten bij het gebruik van doorvalleud licht. — Hijnbsp;vertoont diaphragma’s zooals bij de photografen in gebruik, waarmede -eene ontsluiting van ééne seconde tot 1/90 seconde mogelijk is.
Wordt door den korten tijd van waarneming de beweging van het. oog buitengesloten dan wordt zelfs voor het normale oog de kleurperceptie tot 2/3 verminderd.
Even als voor de gezichtsscherpte is de intensiteit van de verlichting van groeten invloed voor de kleurperceptie. Bij zwakke verlichting neemt het onderscheidingsvermogen voor vorm zoowel als voor kleur, tot zekere grens toe met het stijgen van de intensiteit.nbsp;Uit de hieromtrent genomen proeven is gebleken, dat bij toenamenbsp;van verlichting betrekkelijk spoedig het maximum voor het onderscheiden van den vorm wordt bereikt (30 tot 50 standaard kaarsen.)
Voor de kleurperceptie ligt de bovenste grens veel hooger, bij sterke intensiteit treedt de functie van wit licht op den voorgrond,.nbsp;zoodat bij zeer hooge intensiteit alle kleuren zich in wit oplossen..
Bij de lagere graden van verlichting wordt de kleinste hoek van waarneembaarheid bij afname der verlichting allengs grooter; bij sterkenbsp;intensiteit blijft ook bij den kleinsten waarnemingshoek door de irradiatie het netvliesbeeld een zekere grootte behouden. Zoo kan zelfsnbsp;in sommige sterren duidelijk kleur worden herkend.
Ten slotte herhaalt spreker de aanbeveling, om bij het bepalen van kleurperceptie en kleurenblindheid, naast de andere methoden vannbsp;onderzoek, de quantitatieve methode van kleuronderscheidingsver-mogen, zooals ze door Donders reeds is aanbevolen, niet te verzuimen.
_ C. H. W.
Ned. Weekblad, 21 Aug. ’97.
Dr. Reddingiüs : De oorzaak van convergent scheelzien.
Voor het binoculair-zien moet c. p. een tweevoudig stelsel van antagonistische organen worden aangenomen; een voor convergentie en een voor divergentie. Bij pasgeboren kinderen is dit systeem nognbsp;niet rijp. Het wordt dit eerst tegen den tijd, dat de aanwezigheid
vaQ strab. conv. door oplettende ouders het eerst wordt opgemerkt. Voor een normale ontwikkeling er van is noodig: een harmonischenbsp;ontwikkeling der beide samenstellende factoren. Blijft een van beidenbsp;hierin achter, dan ontstaat onvermogen tot binoculair zien. Daar hetnbsp;convergentie-systeem meestal de sterkste motiliteit bezit, zal dit gewoonlijk gaan praevaleeren. Ontwikkelt zich het divergentie-systeemnbsp;sterker, dan moet, aangezien dit van huis uit yneestal zwakker is dannbsp;zijn antagonist, het verschil al zeer groot zijn, om stoornissen tenbsp;kunnen geven.
In het eerste geval ontstaat strab. conv. latens; bij sterkere graden manifest strab. conv. Op den langen duur zal de incongriiootie tus-schen beide systemen nog grooter worden, omdat in de extern! secundaire veranderingen optreden, die zich niet alleen uiten in eennbsp;functioneel overwicht der interni, maar ook in een anatomisch aantoonbaar overwicht.
De eigenlijke oorzaak van strab. conv. is dan volgens E., een op zeer jeugdigen leeftijd bestaan hebbend lialf-binoculairzien. Dat ditnbsp;meest bij Hm. voorkomt, stelt hij op rekening van het onvolkomennbsp;ontwikkeld zijn van hypermetrope oogen.
Het feit, dat Hm. sterker moeten accommodeeren dan E. en M. beschouwt E. slechts als een begunstigend moment voor ’t ontstaannbsp;van strab. con., niet als een hoofdmoment, zooals Donders deed.
Ook kan een sterke acc.-parese op zeer jeugdigen leeftijd tot strab. conv. leiden.
Het hoofdmoment blijft echter voor E. een zwakte van het systeem van diverg. Als sterk pleitend voor deze opvatting, releveert hij hetnbsp;feit, dat strab. conv. spontaan kan genezen, hetgeen met de theorienbsp;van Dondebs niet te vereenigen is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Ibidem 1897., 28 Ang. l)r. Rkddingius; Scheelzien.
Strab. div. is een symptoom van atrophie van het systeem voor binocolairzien. Dit treedt ook op bij lang bestaan hebbend strab. conv.
Het atrophieeren der sensorieele gedeelten van het stelsel voor binoculair zien is een gevolg van het uitblijven der prikkels om ze te gebruiken. Hiermede gaat samen een atrophie van ’t motorisch gedeelte (conv. en diverg.)
De veranderingen in het motorisch gedeelte doen een overmatige bewegelijkheid van beide oogen naar de temporale zijde ontstaan, ennbsp;vermindering dier bewegelijkheid naar de nasale zijde.
Bij strab. div. altern. lijden beide oogen in gelijke mate. Is ’t niet alterneerend, dan lijdt ’t strabeerende oog ’t meest. Het uitgangspunt der lateraal-innervatie is naar de slaapzijde verplaatst; reet. int.nbsp;en int. staan nu eigenlijk alléén onder den invloed der lateraal-innervatie. Beide spieren worden minder gebruikt en atrophieeren dus.nbsp;Om nasaalwaarts te zien, moet ’t fixeerende oog echter toch gebruik
-ocr page 312-¦rnakea vau zijn reet. int. Daar deze te zwak is, moet liet te kort in beweging van ’t oog worden aangevuld door correspondeerendenbsp;beweging van ’t hoofd, die ten slotte tot habitueelen scheefstand vannbsp;’t hoofd leidt. Deze is gericht naar de zijde van ’t strabeerende oog.
Bij half-binoculairzien (strab. con.) waar slechts één oog fixeert, zal door de noodzalielijkheid, om lateraalwaarts te zien, meerderenbsp;inspanning van den reet. int. gevergd moeten worden, ’t geen eveneens gecompenseerd wordt door een scheefstand van ¦’t hoofd, maarnbsp;nu gericht naar de zijde van ’t fixeerende oog.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Ibedem^ 30 Oct. 1897.
l)r. C. H. A. Wesihoff: De operatieve behandeling der myopie.
W. doet discissie en verwijdert zoo noodig, de zwellende lensmassa. Hij legt den nadrnk op het wenschelijke van een langzame resor()tie, teneinde loslating van het netvlies te voorkomen, en opereertnbsp;geen oogen, wier M minder dan 12 D bedraagt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Arch. f. Augenh. XXXIII.
Prof. Straub: Statistische BEiiEaGE z. Studium der Amblyopia congenita.
S. onderzocht de oorzaken der ambl., welke men zoo vaak bij ani-sometropen en scheelzienden vindt, en die niet direct afhankelijk is van de anisometropie of van het scheelzien.
Hij begint met die amblyopiën uit te sluiten, die op rekening gesteld kunnen worden van de refractie zelve (refactie-arnblyopie) en wendt zich hoofdzakelijk tot de nibriek der z. g. »amblyopia exnbsp;anopsia”, of .Kcongenita”, waarbij de bestaande amtjyopie die, welkenbsp;direct afhankelijk is van de refractie, overtreft.
Om te kunnen nitinaken, welke gevallen onder di'ze rubriek res-sorteeren (i) onderzocht hij vooral hypermetroptm en astigmaten. Waren zij isoinetroop, dan kon de visus van beide oogen gebruiktnbsp;worden; waren zij anisometroop, dan werd slechts de visus van hetnbsp;scherpst ziende oog gebruikt, ’t Andere viel dan onder de ambl. exnbsp;anops. of cong.
Myopen kwamen weinig voor en konden dus voor statistische gegevens niet in aanmerking komen. Als grenswaarden voor de ge-zichtsscherpte vond hij
(1) Het materiaal voor zijne onderzoekingen benoodigd zocht S. onder de militairen, die wegens gezichtszwakte in het Mil. Hosp. te Utrecht worden opgenomen.
-ocr page 313-64
1/4
voor Asm. 2.5 —4D » Asm.=M.
» nbsp;nbsp;nbsp;Ash.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.5 — 2D
» nbsp;nbsp;nbsp;Ash.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.5 — 4 D
» nbsp;nbsp;nbsp;Ash. 4.5 — hooger
» nbsp;nbsp;nbsp;Ash.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= H
Wat beneden deze grenswaarden viel, werd tot de amblyopia vera. gerekend.
De resultaten van dit onderzoek werden tabellarisch saamgevoegd en weer gesplitst, naarmate de ambl. matig groot of sterk was, naarmatenbsp;iso — of anisometropie aanwezig was, naarmate één of beide oogerinbsp;zwakziende waren, of al of niet binoculair zien bestond, en of ernbsp;scheelzien bestond of niet.
Hieruit concludeert Sthaub:
I. nbsp;nbsp;nbsp;dat het meerendeel der gevallen pleit voor een amblyop. congenita en niet voor ambl. ex anopsia, onverschillig of de anopsie (niet-gebruik van ’t oog) werd veroorzaakt door strabismus, of door anisometropie, of door gebrekkig binoculair zien.
Wanneer hij alle gevallen uitsloot waar scheelzien aanwezig was, of niet scheel werd gezien, maar toch het binoculair zien afwezignbsp;was, dan bleven nog 17% van alle amblyopen en 9% der sterkenbsp;amblyopen over, die binoculair zagen, isoraetroop waren en toch am-blyopie vertoonden.
Van de rest kan een groot gedeelte der ambl. verklaard worden door de aanwezigheid van strabismus of van anisometropie.
Er schoot echter nog 8%, resp. 11% der gevallen over, waar, ondanks een goed ingesteld oog, binoculair zien ontbrak en dit laatste moment dus niet als de oorzaak der ambl. kon beschouwd worden.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Het meerendeel der amblyopiën gaat gepaard met anisometropienbsp;en Hm (Anisom. in 66% der gevallen; Hm in 68%).
III. nbsp;nbsp;nbsp;In ’t algemeen treft het scheelzien het zwakste oog; de bestenbsp;gezichtsscherpte werd gevonden bij de ambl. met binoculair zien;nbsp;middelscherp-zien hebben de niet strabeerenden met raonoculair-zien.
De congenit. ambl. wordt door S., met Königstein en Natimoff, op trauma van ’t oog bij de geboorte teruggebracht.
De vragen reizen nu verder, waarom nu juist iemand met congenitaal amblyopische oogen zoo vaak niet binoculair ziel en later scheel begint te zien en waarom deze lieden voor het meerendeel eene hy-permetropische refractie vertoonen.
Ten opzichte van de eerste dezer vragen releveert S., dat over het algemeen refractiestoornissen en het niet kunnen fixeeien van hetnbsp;zwakke oog gemakkelijk aanleiding kan geven tot ongunstige spanningsverhoudingen in de uitwendige oogspieren, waarcïo ir scheelziennbsp;kan ontstaan.
Do tweede vraag beanttvoordt hij, onder verwijzing naar de onderzoekingen van Horstman, Königstein, Bieqel, Ealkenburg en Sibaub, e. a., hiermede, dat het cong. ambl. oog de congenitale refractie (denbsp;normale Hm. van den zuigeling) behoudt, omdat het de refractie-toename
-ocr page 314-van het goed functioneerende oog, die ten slotte tot B leidt, niet mede maakt (l).
S. meent echter, dat ondanks dit alles, het nietgebruik van een oog toch een nadeeligen invlo3d op den visiis moet nitoefenen. Ditnbsp;mag echter niet als feoofdoorzaak der ambl. worden beschouwd.
(1) Waarom juist het door trauma veranderde oog de post-genitale refractie-toename niet mederaaakt is aan Ref. niet duidelijk. Algemeen wordt toch toegegeven, dat waarnbsp;de ciliairspieren normaal zijn, steeds heide oogen in gelijke mate accoramodeeren, onverschillig welke de refractie zij, en of ’t eenc oog door een fout in de brekende media geschikt is voor ’t zien of niet.
-ocr page 315-Dr. F. SwAET Abeahamsz.........Maastricht.
D. nbsp;nbsp;nbsp;J. Blok..............Rotterdam.
Dr. M. J. Bouvin............'s-Hage.
Dr. VAN DER Brugh...........Utrecht.
Dr. E. R. Bijlsma............Middelburg.
Dr. L. F. Dentz.............Helmond.
Dr. W. Deuif.............'s-Hage.
E. nbsp;nbsp;nbsp;Fabee...............Deventer.
Dr. J. J. Gori..............Breda.
Dr. H. Geeve..............Arnhem.
Prof. Dr. W. M. Gunning.........Amsterdam.
Dr. J. H. DE Haas............Rotterdam.
J. F. K. Hamee.............Leeuwarden.
Mevr. Dr. Hammee-du Saae........Amsterdam.
Dr. Hazewinkel.............. 's-Hage.
Dr. Hillemans.............Duisburg (Duitschl).
Dr. N. Josephus Jitta..........Amsterdam.
Dr. W. DE Jong.............Leiden.
Dr. M. JuDA..............Amsterdam.
Prof. Dr. Kostee Gzn...........Leiden.
Dr. Lans...............Utrecht.
Dr. Lechnee..............Leiden.
Dr. C. Maats..............Arnhem.
Dr. J. P. G. van dee Meer.........Amsterdam.
Dr. J. A. Moll.............'s-Hage.
Dr. F. D. A. C. van Moll.........Rotterdam.
Prof. Dr. M. E. Mulder..........Groningen.
Dr. C. Nioolaï..............Rigmegen.
Dr. J. Noyon..............Zwolle.
Dr. J. PiEKEMA.............Arnhem.
Dr. Eeddingius.............'s-Hage.
Dr. J. A. Römee.............Leeuwarden.
Dr. VAN Rijnbeek............Amsterdam.
-ocr page 316-Prof. Dr. H. Snellen...........Utrecht.
Dr. H. Snellen Je............. „
W. Snellen..............Parijs.
W. H. Smit...............Amsterdam.
Dr. VAN DBE Spill (off. v. gez. 0. I. L.) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Dr. SoHüTTBE............... Groningen.
A. nbsp;nbsp;nbsp;G. H. VAN Gendeeennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stoet.......Haarlem.
Prof. Dr. M. Stbaijb.......... . Amsterdam.
B. nbsp;nbsp;nbsp;P. VissEB (off. V. gez.)......... „
W. T. Waghto.............Apeldoorn.
Dr. L. U. H. C. Weendly.........Utrecht.
Dr. C. H. A. Westhofp..........Amsterdam.
J. Wallee Zeepee............Haarlem.
-ocr page 317-Oorspronkelijke Bijdragen.
Prof. W. Koster Gzw. Een nieuwe methode ter verwijdering van
geluxeerde lenzen lang^ operatie ven weg nbsp;nbsp;nbsp;3
Een nieuwe ooglidhouder.....8
D. J. Blok. Mydriasis en Accommodatie-paralyse bij hysterie. 12
12de Vergadering van het Nederl. Oogheelk. Gezelschap.
Prof. W. Kosteb Gzn. a. Eene nieuwe metliode tot het verwijderen van geluxeerde lenzen uit het oog langs operatieve!! weg. (Zie Oorspr.nbsp;Bijdragen)..........26
b. nbsp;nbsp;nbsp;Een nieuwe ooglidhouder. (Zie Oorspr.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Een omvouwbaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;brillestel ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27
d. nbsp;nbsp;nbsp;Verwonding der orbita door een pij-
Dr. Reddingius. Verhoogde irritabiliteit der accommodatie . . 30
D. nbsp;nbsp;nbsp;J. Blok. Mydriasis en accommodatie-verlamming bij hysterie.
(Zie Oorspr. Bijdragen)..........33
Prof. Dr. H. Snellen Demonstratie van een lepralijder met
Dr. H. Snellen Jr. Demonstratie van een genezen vulnus sclerae 33
E. nbsp;nbsp;nbsp;Faber. Verplaatsing van corpus vitreum in het oog door trauma 33
Prof. Mulder. Nastaar-operatie...........35
Dr. Mündlee. Diploooccen (Frankel-Weiohselbaum) bij Panopthal-
mie na verwonding...........42
Prof. Dr. nbsp;nbsp;nbsp;Snellen. Een systeem vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;brillestellen.....44
Dr. Druif. Een eigenaardig geval van commotio retinae. . . 48
-ocr page 318-Boekaankondigingen.
J. PiEKEMA. Over gezichtsscherpte bij verschil van verlichting.
(Dissert. Inaug. Ultraject, 1897)....... 51
J. E. V. Geuns. Experimenteel onderzoek over het ontstaan van katarakt na onderbinding der venae vorticosae.
(Dissert. Inaug. Lugd. 1897)....... 52
Dr. W. Dktiif. Over de voorbehoedmiddelen tegen de oogette-
ring der pasgeborenen .... nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55
Referaten.
Dr. Noyon. Oogaandoening door gas-gloeilicht. (Ned. Tijdschr.
v. Gen. 1897, 2e Deel No. 25).......57
Dr. Eeddingius. Het gezichtszintuig als stelsel van sensu-moto-rische organen. (Ned. Tijdschr. v. Gen. 1897,2e
Prof. Dr. H. Snellen. (La détermination quantitative du sens chromatique (Discours prononoé a la 2™® Confér.nbsp;internat, concernant. Ie service sanit. des chem. denbsp;fer et de la navigation). Brux. 7 Sept. ’97. (Ned.
Tijdschr. v. Gen. 1897, No. 17, Deel II.....57
Dr. Keddingius. 1. De oorzaak van convergent scheel zien. (Ned.
Weekblad, 21 Aug. ’97).......61
2. Scheelzien. (Ibidem 1897, 28 Aug.) ... 62 Dr. C. H. H. Westhoff. De operatieve behandeling der myopen.
(Ibidem, 30 Oct. 1897). nbsp;nbsp;nbsp;. , . . . 63
Prof. Straub. Statistische Beitrage z. Studium der Amblyopia congenita. (Arch. f. Augenh. XXXIII.j......63
Ledenlijst.
-ocr page 319- -ocr page 320-VAN HET
Art. 1.
Ieder bevoegd geneeskundige, zoowel Nederlander als vreemdeling, kan zich als lid van „het Nederlandsch Oogheelkundig Gezelschap” bij het Bestuur aanmelden, datnbsp;omtrent de toelating beslist.
Art. 2.
Ieder lid betaalt jaarlijks een telkenmale vast te stellen contributie en ontvangt kosteloos de „Nederlandsche Oogheelkundige Bijdragen” met het daarbij behoorend verslagnbsp;van het ter vergadering behandelde.
Art. 3.
Elke voordracht, welke op de Vergaderingen wordt gehouden, moet geheel of gedeeltelijk in de verslagen worden opgenomen. Voor enkele uitzonderingen wordt de beslissing aan het Bestuur overgelaten.
Het Bestuur is ook gerechtigd, de verslagen der gehouden voordrachten te doen bekorten, wanneer het dit onder omstandigheden nuttig of noodig zal achten.
-ocr page 321-Aet. 4.
Het Gezelschap vergadert minstens tweemaal ’sjaars. In de zomervergadering worden uitsluitend wetenschappelijkenbsp;vraagstukken behandeld.
Abt. -5.
De Vergaderingen zullen worden gehouden in de maanden Juni en December. In de laatste wordt het Bestuur voor het volgend jaar verkozen en de plaats (of de plaatsen)nbsp;van samenkomst voor het volgend jaar vastgesteld.
Art. 6.
Het Bestuur bestaat uit drie leden: een Voorzitter, een Plaatsvervangend Voorzitter en een Secretaris-Penning-meester, van welke alleen de laatste herkiesbaar is.
Art. 7.
De Voorzitter is belast met de leiding der vergaderingen.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Art. 8.
De Secretaris-Penningmeester zorgt voor de redactie en het drukken der verslagen van de Vergaderingen, voor denbsp;redactie der Hederlandsche Oogheelkundige Bijdragen en beheert de financiën.
In de winter-vergadering brengt hij verslag uit over den stand der kas.
Art. 9.
Het Gezelschap kan een Eere-Voorzitter benoemen.
-ocr page 322- -ocr page 323- -ocr page 324- -ocr page 325-