DRUK V. J.E.a 2 - HAARLtM
-ocr page 5-OOGHEELKUNDIGE
VERSLAGEN EN BIJBLADEN
UITGEGEVEN MET
N°. 40.
UTRECHT 1899.
Typ. J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.
-ocr page 6- -ocr page 7-Bladzijde 1)
1. 40^^^® Jaarverslag van tiet Neüerlandsch Gasthuis VOOR OoGLIJDERS , TE UTRECHT , OVER HET JAAR 4898 ,nbsp;door den Rentmeester-Secretaris,
2’. 40®‘® Jaarverslag van het Nederlandsch Gasthuis VOOR OoGLiJDERS, OVER HET JAAR 1898, door dennbsp;Geneesheer-Directeur,
Prof. Dr. H. Snellen Sr. . . nbsp;nbsp;nbsp;13
3. nbsp;nbsp;nbsp;De Voltooiing van het Nederlandsch Gasthuis voor
OoGLiJDERS, Utrecht 1899 nbsp;nbsp;nbsp;......... 33
4. nbsp;nbsp;nbsp;De Oogheelkundige Verpleging in Nederland gedurende de laatste 50 JAREN, door
Prof Dr. H. Snellen Sr. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45
61
Prof Dr. M. E. Mulder . . .
6. Statistiek der Oogziekten behandeld op de Polikliniek DER Inrichting VOOR Ooglijders te Amsterdam, Spinozastraat , door
Prof Dr. W. M. Gunning . nbsp;nbsp;nbsp;.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Zesde jaarlijksch Verslag van de Inrichting totnbsp;behandeling en verpleging van behoeftige en minvermogende OOGLIJDERS TE GRONINGEN, OVER HETnbsp;JAAR 1898, door
81
Zie de paginatuur onder aan de bladzijden.
-ocr page 8-IV
Bladzijde
7. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag over 1898 van de Inrichting voor Oog-
LI.JDERS TE ’S GrAVENIIAGE , clooi'
8. nbsp;nbsp;nbsp;Statistiek her Oogziekten, behandei.d oigt; de alge-MEENE HaAGSCIIE POLIKLINIEK VAN 1 OCT. 1897 TOTnbsp;1 OcT, 1898, door
101
109
137
153
157
9.
33ste Verslag van de Vereeniging tot het verleenen
VAN HULP aan MINVERilOGENDE OOGLIJDERS VAN ZuiD-MoLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, NADORSTSTRAAT 26, OVER HET JAAR 1898 , doOI’
10. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag der Vereeniging „Inrichting voor Oog-LijDERS TE Rotterdam”, Leuvehaven 83, door
11. nbsp;nbsp;nbsp;Artificial Eye-balls, by
12. nbsp;nbsp;nbsp;Over het wezen van Scheelzien en de indicatie
VOOR OPERATIEF INGRDPEN, door
13. nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsche Oogheelkundige bijdragen, uitgegeven DOOR het Nederlandsch Oogheelkundignbsp;Gezelschap.
Zesde Aflevering 1898, Blz. 1—44.
Zevende ., nbsp;nbsp;nbsp;1898,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1—62.
Achtste ,, nbsp;nbsp;nbsp;1899,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 1—112.
VEERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG, omtrent het geldelijk heheer van de Vereeniging ,,HEÏnbsp;NEDEELANDSCH GASÏHDIS VOOE BEHOEFTIGE ENnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDERS,” over het jaar 1898,nbsp;uitgehracht door den Rentmeester-Secretarisnbsp;Mr. I). Ragay, namens Regenten, ter Vergadering vannbsp;Bestmirderen op 26 Mei 1899.
Onder overlegging van de rekening en verantwoording over het jaar 1898, van de Gewone en Kapitaalrekening wordtnbsp;Uwe vergadering, ter voldoening aan de bij de statutennbsp;voorgeschreven verplichting, een Verslag uitgebracht omtrentnbsp;den finantiëelen toestand der Vereeniging, vergezeld vannbsp;eenige beschouwingen bet geldelijk beheer en de verschillendenbsp;uitgaven betreffende.
Het is mij bijzonder aangenaam namens Regenten te kunnen verklaren dat ook over het jaar 1898, de fmantiëele resultaten niet ongunstig zijn, ondanks het sluiten der gewonenbsp;rekening met een belangrijk nadeelig saldo.
Reeds in ons vorig jaarverslag werd er op gewezen, dat verschillende noodzakelijke uitgaven voor het gebouw moestennbsp;geschieden, die voor.een deel in 1897 uitgevoerd, ter willenbsp;der daaraan verbonden kosten, tot een volgend jaar moestennbsp;worden uitgesteld. Daarbij komt de mede reeds in uitzichtnbsp;gestelde post van het uitwendig verwen van het Gasthuis,nbsp;terwijl voorts in het belang van de veiligheid der verpleegden,nbsp;bij eventuëelen brand, aan de achterzijde van het gebouwnbsp;brandladders werden aangebracht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
-ocr page 10-Al deze uitgaven te zamen waren oorzaak, dat meer be-noodigd was dan werd ontvangen.
Uit eene beschouwing der Rekening zal Uwe Vergadering blijken, dat de overige onderdeelen, geene belangrijke verschillen met het vorige jaar aanwijzen.
Voor voeding, verwarming enz. werd ongeveer / 500.— minder uitgegeven, hetgeen voornamelijk werd veroorzaaktnbsp;door een minder gebruik van brandstoffen.
Aan verpleeggelden werd ruim f 500.— minder ontvangen, ondanks het grooter aantal verpleegde personen. De ver-pleegdagen tegen f 3.— en f 2.— per dag waren echternbsp;kleiner in getal dan het vorige jaar.
De bijdragen gingen door overlijden op nieuw met ongeveer f 150.— terug, terwijl daartegen de renten van kapitalennbsp;iets hooger waren.
Het versterken van deze bron van inkomst zal in het belang der fmantiën en van een blijvenden toestand van behandelennbsp;en verplegen, als op dit oogenblik, een voortdurende plichtnbsp;van Regenten zijn.
Alléén dan wanneer de inkomsten , waarop bij het begin van een jaar mag gerekend worden, zoo groot mogelijk zijn,nbsp;is een goed beheer te verkrijgen.
Met het oog daarop hebben Regenten, daartoe door een belangstellenden nader opgewekt, nogmaals beproefd giftennbsp;tot kapitaalvorming te verkrijgen.
Een 5000-tal circulaires werden in het einde van het jaar verspreid.
Aanvankelijk zijn de daarvan verkregen resultaten nog niet bevredigend, al kan reeds, dankbaar aan de schenkers, wordennbsp;vermeld dat een bedrag van f 2000.— inkwam.
Daar echter voor zoodanige inzameling van gelden, tijd noodig is, hopen Regenten in een volgend Verslag Uwe Ver-
-ocr page 11-gadering te kunnen mededeelen, dat dit bedrag belangrijk is vermeerderd.
Behalve deze giften zijn aan onze Vereeniging te maken legaten een middel tot het doen aangroeien der renten.
Straks bij de Kapitaalrekening ben ik in staat U daaromtrent eene verblijdende mededeeling te doen.
Eene andere bron van vaste inkomst waarop bij den aanvang van een jaar kan worden gerekend, bestaat in het ontvangen van snbsidiën.
Over 1898 mocht wederom de som van f 2ÜU0.— van de Provinciale Staten van Utrecht worden genoten, waarvan hiernbsp;dankbaar wordt melding gemaakt.
Deze subsidie kan niet worden gemist, zoolang niet op andere wijze vaste inkomsten worden verkregen, terwijl zijnbsp;door het groot aantal zoowel van behandelden als van verpleegden uit deze Provincie ten volle is gerechtvaardigd.
De aandacht was reeds meermalen er op gevestigd, dat ook uit andere Provinciën vele personen hulp aan het Gasthuisnbsp;kwamen vragen en daar vonden, hetzij kosteloos op de polikliniek , hetzij tegen een gering verpleeggeld, waarmede denbsp;kosten op verre na niet werden betaald. Eenige bijdragenbsp;uit die Provinciën mocht dus zeer billijk heeten.
Regenten hebben daarom voor het jaar 1900, aan de Staten der Provinciën Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Gelderland,nbsp;Limburg, Noord-Brabanl en Overijssel eene subsidie verzocht.
Van harte hopen Regenten, dat de leden dezer Staten zich zullen doordrongen voelen van bet belang onzer Nederlandscbenbsp;Stichting, en in navolging van het scboone voorbeeld dernbsp;Staten van Utrecht, de gevraagde subsidie te verleenen, ennbsp;daarmede de Vereeniging bij haar veertigjarig bestaan in staatnbsp;te stellen om de volgende jaren met dezelfde wyze van werkennbsp;te blijven voortgaan.
-ocr page 12-De rekeningen werden nagezien en ten blijke van goedkeuring geteekend, door de ten vorigen jare door U benoemde Commissie, bestaande uit de Heeren:
F. ’s Jacob, Prof. Dr. J. H. Gallée en Mr. W. H. J. Roijaards.
Wanneer deze Commissie aan Uwe Vernaderinn nader rapport zal hebben gedaan, zullen wij U voorstellen om ooknbsp;Uwe goedkeuring er aan te verleenen en ons voor onsnbsp;gevoerd beheer te dechargeeren.
Der Commissie wordt dank gezegd voor bare bereidvaardige bemoeijing.
De gewone (of buis-) rekening geeft de volgende cijfers aan:
I. De ontvangsten bedroegen;
1897. nbsp;nbsp;nbsp;1898.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Aan saldo van vorig jaar . . f 462.20 f 82.88 5) verpleeggelden .... - 16607.12''‘* -16044.33**
» nbsp;nbsp;nbsp;bijdragen van Begunstigersnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3380.65nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3229.65
» nbsp;nbsp;nbsp;renten van kapitalennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1608.99nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1644.68
s) nbsp;nbsp;nbsp;diverse ontvangsten .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7031.18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7079.60
i) nbsp;nbsp;nbsp;nadeelig saldo.....- nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1234.89’''
f 29090.14/' /¦ 29.316.03-^
11. De Uitgaven bedroegen:
1898.
f 5071.89 -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;334.83 =
1897.
3956.69
341.78
Aan nadeelig saldo vorig jaar . f » onderhoud van gebouwen . -» grond- en andere belastingen -
tractementen, loonen enz.: geneeskundig personeel ennbsp;personeel voor verpleging. - 2808.58
a. gt;)
2762.83 ^
Over te brengen
. f 7107.05® f 8169.56
* quot;Waaronder f 442.33 aan gedane voorschotten. ** Waaronder f 434.12“ aan gedane voorschotten.
-ocr page 13-1898. .
8169.56 800.—nbsp;2052.12®nbsp;'12028.72 ®nbsp;2386.58 ®nbsp;1318.84®nbsp;2560.19®
1897.
Overgebracht . . . . nbsp;nbsp;nbsp;/'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7107.05®
b. nbsp;nbsp;nbsp;Aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;administratief personeel. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;800.—
c. nbsp;nbsp;nbsp;Dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienstpersoneel ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1885.72 quot;'
5. nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voeding, verwarming enz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12521.93®
6. nbsp;nbsp;nbsp;j) linnenk., meubilair, onderhoud- 2646.92
7. nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kosten van beheer ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1304.20''
8. nbsp;nbsp;nbsp;')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chemicaliën eninstnimentennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2741.42 ®
9. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voordeelig saldo ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;82.88
/'29090.14® /¦ 29316.03®
Zij sluit met een nadeelig saldo van /'1234.89®.
Het aantal verpleegden was 12 meer, dan in 1897; dat der verpleegdagen, waarvoor vergoeding werd genoten,nbsp;66 minder.
De verpleeggelden zijn berekend tegen:
/' 3.— per dag voor 102 verpleegdagen.
- 2.— »
- 1.— »
- 0.50 » Gratis
» nbsp;nbsp;nbsp;2490
» 10342 » geenenbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;305
Alzoo te zamen 13239 verpleegdagen. De kosten van verpleging kwamen ten laste
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal . . 653 lijders met 13239 verpleegdagen. |
| ||||||||||||
37.— |
J. J. Schalt, Notaris, Breukelen.....
Dr. I. A. Yisscher, Briolle........
J. H. Waszink, Arts, Delft........
Dr. W. H. Cox, Arts, Deventer ......
Dr. W. O. VAN Lookhorst , Dieren en Ellecom
Dr. F. Delhez, Dordrecht.........
Dr. J. Kooman Azn., Geneesheer, Goes. . .
G. Prince, Gouda............
Dr. I. A. Moll , ’s Gravenhage......
F. nbsp;nbsp;nbsp;Brugsma, Groningen..........
Jhr. Ch. tan de Poll, Haarlem.....
Mr. D. VAN Meurs, Harderwijk......
Dr. L. F. Dentz, Helmond........
.... Hilversum............
Ds. J. J A. Herman, Hummelo......
I. nbsp;nbsp;nbsp;W. E. R. 8. Kloppers, Arts, Kampen. .
J. nbsp;nbsp;nbsp;Hocke Hoogenboom, Kuilenburg ....nbsp;Dr. Jac. Baart de la Faille, Leeuwarden
B. J. Kruseman, Loenen.........
1. H. Slot , Meppel............
.... Middelbui’g............
Dr. D. DE Brdijn, Mijdrecht......
G. nbsp;nbsp;nbsp;Beins, Geneesheer, Neede.......
Dr. F. J. Schut, Nunspeet........
W. J. van Brkel, Nijkerk........
Dr. J. VAN Hoek , Nijmegen........
Dr. D. H. N. Adriani, Oosterbeek.....
W. Kersten , Arts, Renkum.......
Dr. P. Boodt, Rhenen.........
M. J. M. Ruijchaver, Rotterdam.....
L. P. Romen, Roermond.........
Dr. C. W. Bollaas, Tiel ........
I. F. Jansen, Burgemeester, Tilburg. . . .
- 10.-
30.50
12.50 13.—
126.—
32.50 15.—
346.50 13.—
154.50
12.50
37.50
17.—
31.—
78.50
7.50
- nbsp;nbsp;nbsp;112.50
- nbsp;nbsp;nbsp;20.—
- nbsp;nbsp;nbsp;38.50
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze giften zijn van 882 Begunstigers. |
*• In het vorig Verslag werd melding gemaakt van de ongesteldheid en van een verleend verlof aan de Adjunct-Directrice. De daarbij geuite wensch dat zij spoedig hersteld mocht terug-keeren, is tot onzen spijt niet bewaarheid.
Hoewel belangrijk beter, was hare gezondheid niet zoodanig bijgekomen, dat hervatting harer werkzaamheden mogelijknbsp;was, en werd een ontslag uit de betrekking aangevraagd,nbsp;hetgeen door Regenten, hoezeer met leedwezen, is moetennbsp;verleend worden.
Van de bereidvaardige en ijverige wijze waarop Mej. J. JaGER hare betrekking' vervulde, zullen Regenten steeds denbsp;meest aangename en dankbare herinnering bewaren.
Dit verlies is echter niet het eenige w^at onze Stichting treft. Ook onze Directrice Mevr. de Weduwe Joger van der Chijs ,nbsp;heeft gemeend om verschillende redenen, haar ontslag tenbsp;moeten vragen.
Sedert ruim '14' jaren werkzaam, was zij steeds meer en meer in de zaken van administratie en huishoudelijk beheernbsp;te huis, terwijl ook de haar in het oude Gasthuis opgedragennbsp;verpleging haar na aan het hart ging.
-ocr page 16-Vernamen Regenten deze ontslagaanvrage met leedw'ezen in het algemeen belang van het gesticht, de Rentmeester-Secretaris mist daardoor eene niet genoeg te waarderen hulpnbsp;in zijn beheer, die het hem — dikwijls overladen metnbsp;bezigheden — tot heden mogelijk maakte zijne betrekking tenbsp;blijven waarnemen.
Regenten hebben ook dit ontslag hoewel noode moeten verleenen, en daarbij hunne erkentelijkheid uitgesproken voornbsp;al hetgeen de Directrice in de vele jaren van haar bestuurnbsp;heeft gedaan.
Zij willen dien dank in dit Verslag herhalen met de wensch dal hel Mevr. JSger, in het vervolg moge welgaan.
Door de goede en ijverige bemoeijingen van den Geneesheer-* Directeur werden Regenten in staat gesteld, om, naar zijnbsp;meenen, eene zeer gelukkige keuze te doen, voor de vervid-ling der beide betrekkingen.
.Alet '1 Mei '1899 werd tot Directrice benoemd Mej. R. M. K.4HSTEN te Utrecht, bekend als levendig bezieldnbsp;met het lot van ongelukkige medemenschen en daarvoornbsp;steeds bereidvaardig behulpzaam te willen zijn, en legennbsp;1 September .Mej. .M. Beijerman te Utrecht, als adjunct-directrice.
Deze laatste betrekking w'erd sedert December van hel vorige jaar, om ons te helpen, bereidwillig op zich genomennbsp;door Mevr. Gritters Doublet. Zijn Regenten reeds hiervoornbsp;dankbaar, te grooter is bun dank, voor de uitstekende wijzenbsp;waai-op deze dame de betrekking waarneemt.
Behalve in geldelijken steun mocht onze Vereeniging zich in 1898 ook verheugen in verschillende andere giften.
Boeken werden ontvangen van Mej. M. Muijsken te .Amsterdam en Mevr. d’.Aulnis de Bourouill, welke dame ook bloemen schonk.
-ocr page 17-De tuinman Houtvester schonk een lindeboom, die als Wilhelminaboom werd geplant, bij welke gelegenheid aan denbsp;verpleegden en het personeel een feestavond werd bereid.
Muziek en verlichting gepaard met het aanbieden van versnaperingen, maakten den 5 September tot een onvergete-lijken avond.
Door de muziek-vereeniging «Euterpe», directeur de Heer Ruygrok Jun., werd aan de verpleegden een concert aangeboden, wat zeer in den smaak viel.
Mevj'. Twiss—SuERMONDT en de firma Hiele schonken verbandjes, terwijl de firma Lutters ons een buste van H. M. de Koningin ten geschenke gaf.
Al deze blijken van belangstelling zijn voor Regenten en den Geneesheer-Directeur hoogst aangenaam, en zij aanvaardennbsp;die, ten bate en genoege hunner patiënten, en tevens alsnbsp;een blijk van instemming met het door hen gevoerd beheer.
Het kapitaal onzer Vereeniging werd in 1898 met ruim f 6600.— vermeerderd. Behalve de in het vorig Terslag reedsnbsp;genoemde legaten, werd ons nog vermaakt f 2000.— doornbsp;wijlen Dr. M. A. N. Rovers en f 200.— door wijten den Heernbsp;Frencken te Hillegersberg.
Als Bestuurder trad met een gift van f 250.— tot de Vereeniging toe, de Heer J. ,1. H. K.vter, thans in O.-Indië, terwijl giften van f 100.— werden ontvangen van Mevr. Blvgham—nbsp;Brain, Dr. N. J. Gurperus te ’sBosch en door tusschenkomstnbsp;van Mej. M. Müijsken te Amsterdam.
Voorts werden nog ontvangen:
een gift van f 40.—, onder letter N. B. M. en f 500. — namens wijlen den Heer Molière te Amsterdam, en verder
-ocr page 18-12
verschillende giften tot een bedrag van f 4-8.60 en f 173.40 uit de bussen in het Gasthuis geplaatst.
Op 31 December bestonden de bezittingen van het Gasthuis uit;
Het Gebouw aan de F. C. Dondersstraat.
Een stuk grond daarachter gelegen.
f 5000.— Inschrijving 3 “/g Grootboek.
/ 10500.— id. ' 2V//o id.
/ 21000.— Certificaten 2*4% Werkelijke Schuld.
/• 2000.— id. 3 % id. ' id.
/ 5500.— 3*4% Obligatiën der Gemeente Utrecht.
f 700.— Loten Stad Amsterdam en
/’ 10000.— 1® Hypotheek tegen 4'4 %.
Ten slotte is het ons aangenaam Uwe Vergadering reeds thans de verblijdende mededeeling te kunnen doen, dat in hetnbsp;begin van dit jaar aan het Gasthuis een legaat van f 10000.—nbsp;is besproken door wijlen den Oud-Hoogleeraar Mr. R. J. Fruinnbsp;te Leiden en van f 1000.— door den Heer Dr. Gomez de lanbsp;Pekha te Amsterdam.
De oprechte wensch van Regenten is, dat door het edele voorbeeld dezer schenkers, velen in ons Vaderland zich zullennbsp;gedrongen voelen, ook na hun dood, blijvende teekenen vannbsp;belangstelling te geven, aan de Stichting die thans haar 41®nbsp;levensjaar is ingegaan.
-ocr page 19-betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in HET HEDERLAl^DSCH GASTHUIS VOOR BEHOEFTIGE EHnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDERS, over het jaar 1898,nbsp;ter vergadering van Bestuurders, te Utrecht Vrijdagnbsp;den 26**®“ Mei 1899 nitgehracht door de Geneesheer-Directeur, Prof. Dr. H. Snellen.
Het is mij een groot voorrecht, in qualiteit van Geneesheer-Directeur van het Nederlandsch Gasthuis voor Oogiijders U op deze 40**®“ algemeene vergadering van Regenten en Bestuur-deren welkom te heeten.
Volgens een aloude gewoonte pleegt men de geschiedenis van menschen en maatschappelijke toestanden naar rondenbsp;cqfers te verdeelen. Een eeuw-feest zal niemand ongereptnbsp;laten voorbijgaan. Maar ook niet een halve eeuwsfeest, zooalsnbsp;we dat na een 10-tal jaren voor onze stichting te gemoetnbsp;gaan. Wie onzer echter mag zich verzekerd achten, dat hijnbsp;dien gewichtigen tijdkring zal beleven, en dat hij dan nognbsp;werkzaam en krachtig zal mogen optreden ?
Verwacht van mij niet dat ik in zwaarmoedige overwegingen hierover zal uitwijden. Geen plaats daarvoor, waar het mottonbsp;geldt: «te werken, zoolang als het dag is».
-ocr page 20-Toch wil ik ü iiilnoodigen eenige oogenblikken stil Ie staan, ter herdenking van het 40-jarig bestaan, en — we mogennbsp;daaraan toevoegen van den toenemenden bloei dezer Stichting'.
Onwillekeurig brengt onze herinnering ons terug naar den aanvang van dit tijdperk, en we roepen weder voor onzennbsp;geest terug de indrukwekkende figuur van Donders, trotschnbsp;en gelukkig , dat hij — dank ook de hulp en de medewerkingnbsp;van velen — zijn ideaal verwezenlijkt mocht zien. En telkens,nbsp;met hernieuwd genot, doorbladeren w^e de warme taal vannbsp;zijn eerste rede in deze Vergadering, waar hij ons schetst denbsp;wording en de vestiging van dit Gasthuis. Een 30-tal jarennbsp;later, op zijn zeventig-jarig feest, zien we hem afscheid nemennbsp;van de met zooveel warmte aanvaarde, en met zooveelnbsp;toewijding volvoerde levenstaak. In beide feestredenen isnbsp;de grondtoon der gedachte: dankbare waardeering van al hetnbsp;goede dat het lot hem schonk, en dat hem in staat heeftnbsp;gesteld zijn groote en grootsche taak te aanvaarden. Gelukkignbsp;roemt hij zich bovenal in de zekerheid, dat de neergelegdenbsp;arbeid door jongeren met warmte en met toewijding zalnbsp;worden aanvaard.
Evenzeer verheugen ook wij ons bij voortduring in de belangstelling van Vrienden en Bestuurderen.
Op den dag van heden mogen we onzen dank uitspreken aan onzen Eere-Regent, den vertegenwoordiger in deze Provincienbsp;van H. M. onze geeerbiedigde Koningin, wier koninklijkenbsp;belangstelling in deze stichting hooggewaardeerde uiting heeftnbsp;gevonden.
Onze dank ook aan den Eere-Voorzitter van het College van Regenten, die den afstand van Berlijn geen belemmeringnbsp;is om de feestelijke stemming dezer Vergadering door zijnenbsp;tegenwoordigheid te verhoogen.
Naast den dank voor Uwe onafgebroken belangstelling
-ocr page 21-15
Hooggeachte Yoorzilter, brengen we U onzen gelnkwensch bij het zooeven door U gevierde 70-tallig jaarfeest.
Nog een lange reeks van jaren met onveranderde kracht en gezondheid zij ü, ook ten bate dezer Stichting, hiernbsp;toegewenscht?
Dankbaar klopt ook ons hart voor de zorgen van onzen Uentmeester-Secretaris, voor wien tijd en moeite nooit tenbsp;veel zijn, waar het geldt de belangen van administratie ennbsp;de verhooging onzer inkomsten te verzekeren!
Jlogen wij nog lang in de samenwerking van U en üwe Mede-Regenten ons verheugen!
De bezwaren van alle mutatie hebben we onlangs ervaren ten opzichte van het interne bestuur van'het Gasthuis. Sedertnbsp;l/r jaren waren we gewend aan den geleidelijken gang vannbsp;zaken onder het zorgzaam beheer van Mevrouw JaGER—nbsp;VAN DER Chijs, als iiiwonende Directrice. Wegens langdurigenbsp;ziekte van hare dochter, die de werkzaamheden met haarnbsp;Iiad gedeeld, zag ze zich genoopt, haar ontslag te verzoeken,nbsp;hetgeen haai’ met betuiging van dank en waardeering op denbsp;meest eervolle wijze is verleend. De betrekking van Directricenbsp;is nu welwillend aanvaard, door Mej. Regina Karsten, dienbsp;op het gebied van beheer van nuttige en philantropischenbsp;instellingen haar lauweren reeds veelvuldig heelt verdiend,nbsp;en aan wier geoefende liand wij met volkomen gerustheid,nbsp;de teugels van het interne bestuur hebben toevertrouwd.
Het oogmerk van het Gasthuis is tweeledig: a. Het verleenen van geneeskundige Behandeling aannbsp;behoeftige en minvermogende ooglijders; h. Het onderwijs,nbsp;theoretisch en practisch, in de Oogheelkunde.
Voor het eerstgenoemde is de Geneesheer-Directeur verant-
-ocr page 22-16
woordelijk, voor het tweede doel rekent men in de eerste plaats op den Hoogleei'aar in oogheelkunde, die, volgensnbsp;overeenkomst tusschen Regeering en het College van Regenten,nbsp;aan het Gasthuis is verbonden. De vraag is gerezen of tennbsp;alle tijde deze beide funcliën in één hand vereenigd moetennbsp;blijven? Theoretische overweging biedt vele gronden daarvoor;nbsp;maar in de praktijk is gebleken, dat vooral bij de voortgaande uitbreiding deze dubbele taak lichtelijk te zwaar kannbsp;worden voor de schouders van één en denzelfden persoon.nbsp;Warme behartiging van het onderwijs voert lichtelijk totnbsp;tekortkoming in de zeer tijdroovende eischen van de handelingnbsp;der lijders, waar dan nog bijkomen het zorgen voor helnbsp;beheer en het toezicht op de verdere belangen der Stichting.
Van den beginne af is ook hier gebleken, dat verdeeling van den arbeid niet is te ontgaan. Aanvankelijk trad Dondersnbsp;op, als doceerend lloogleeraar; hij zag zich spoedig genooptnbsp;de taak van Geneesheer en een deel van de directienbsp;aan mij over te dragen. Toen ik in 1877 tot Hoogleeraarnbsp;in de oogheelkunde werd benoemd, mocht ik aanvankelijknbsp;steunen op de medewerking van Donders als Directeur. Maarnbsp;weldra bléek het, dat bovendien de hulp werd vereischt vannbsp;jongere krachten, aan wie een deel van de behandeling dernbsp;patiënten zou worden opgedragen.
Sedert het laatste 12-tal jaren is allengs het werk van jsten Geneesheer door Dr. H. Snellen Jr, aanvaard. Meer ennbsp;meer vestigde zich bij mij de overtuiging, dat het gezamenlijkenbsp;werk naar vastgestelde regelen moest worden verdeeld. Alléénnbsp;daardoor kon, naar mijn overtuiging een geregelden gang vannbsp;zaken ook voor de toekomst aan het Gasthuis worden verzekerd. Voor de opleiding en de verdere ontwikkeling vannbsp;eiken Docent is het van groot belang, dat hij zijn taak ennbsp;de daartoe vereischte voorbereiding op jeugdigen leeftijd aan-
-ocr page 23-17
vaardt. Ik heb daarom nutlig geacht plaats te maken voor het jonger geslacht en van harte heb ik mij verheugd datnbsp;de Regeering heeft kunnen goedvinden aan mij op mijnnbsp;verzoek een eervol ontslag te verleenen. Na gehoord denbsp;Faculteit van Geneeskunde en het College van Curatoren, isnbsp;daarop als mijn opvolger benoemd Dr. H. Snellen Jr.
Ik zelf blijf een uitgebreiden werkkring vinden in de betrekking van Geneesheer-Directeur dezer Stichting.
Naar mijne overtuiging zijn de wederzijdsche belangen door ’ deze regeling ook voor de toekomst het best gebaat.
Deze laatste mededeelingen betreffen den jongsten tijd. Jk ben hiermede dus eenigzins vooruitgeloopen op het 41 verslag. Maar het is mij wenschelijk voorgekomen dat dezenbsp;belangrijke feiten — U reeds bekend — thans reeds zoudennbsp;te boek worden gesteld.
Door dezen veranderden staat van zaken zal, uit den aard der zaak, ook nog verdere wijziging volgen. En ik zal gegronde aanleiding vinden in een volgend verslag hieromtrentnbsp;uitvoerig mededeeling te doen. Voor het overige zijn, gedurende het verloopen jaar, waaromtrent hier verslag wordtnbsp;gedaan, geen groote feiten mede te deelen.
Tevens uit een ander oogpunt stel ik er prijs op dit jaarverslag te mogen bekorten; volgens vergunning van het College van Regenten toch zal ter viering van het 40-jarig feestnbsp;aan ons boekske een bijlage worden toegevoegd, die eennbsp;beschrijving bevat met illustraties van ons Gasthuis, zooalsnbsp;dit thans na 5-jarig gebruik en na menige verandering, zijnnbsp;voltooiing beeft bereikt.
Alvorens intusschen dien mij aangenamen taak te aanvaarden, rust op mij de verplichting, U het jaarlijks overzicht te gevennbsp;van de statistiek der verpleging, gedurende het afgeloopen jaar.
Het zijn schijnbaar dorre cijfers, die ik ü geef, maar ze
2
-ocr page 24-18
woi’den welsprekend, als men daarin wil opmerken hoe deze Stichting aan haar eischen voldoet.
liet aantal patiënten komt overeen met het gemiddelde van dat der latere jaren. In 1898 hebben zich 5786 patiëntennbsp;aangemeld, en wél 3056 mannen en 2730 vrouwen. Hetnbsp;aantal consulten bedroeg 19448, d. i. verdeeld over 310nbsp;werkdagen, ongeveer 64 per dag. Er zijn 653 patiëntennbsp;verpleegd geworden, (371 mannen en 282 vrouwen) met 13239nbsp;verpleegdagen, bijgevolg gemiddeld 36 per dag, met gemiddeldnbsp;20 verpleegdagen voor ieder. Evenals in de vorige jaren vindennbsp;wij alle kerkgenootschappen vertegenwoordigd, ongeveer innbsp;dezelfde verhouding als hunne talrijkheid in den lande:
3634 Protestanten.
1938 Roomsch-Catholieken en Oud-Catholieken.
165 Israëlieten.
49 Onbekend.
Ten opzichte van de herkomst der patiënten was de ver-deeling in 1898 als volgt:
Stad |
Utrecht |
2741 |
behandelden |
139 |
verpleegden. |
Provincie |
Utrecht |
921 |
» |
89 |
)) |
)) |
Z.-IIolland |
550 |
)) |
75 |
)) |
» |
N.-Holland |
436 |
)) |
44 |
» |
)) |
Gelderland |
483 |
» |
109 |
)) |
)¦) |
N.-Brabant |
389 |
)) |
95 |
» |
)) |
Overijsel |
120 |
» |
42 |
)) |
)) |
F riesland |
42 |
» |
14 |
» |
» ¦ |
Zeeland |
43 |
» |
24 |
)) |
)) |
Limburg |
22 |
)) |
11 |
» |
» |
Drente |
16 |
» |
2 |
)) |
)) |
Groningen |
11 |
)) |
4 |
)gt; |
D |
Buitenland |
12 |
» |
5 |
)) |
Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
5786 |
behandelden |
653 |
verpleegden, |
19
In 1898 zijn 21 patiënten kosteloos verpleegd, met 305 verpleegdagen.
In klasse A, d. i. / 1.— daags, 473 patiënten met 10342 verpleegdagen.
In klasse B, tegen betaling van f 2.— per dag, werden 150 patiënten opgenomen, met 2490 verpleegdagen, en innbsp;klasse C, a / 3.— 9 patiënten met 102 verpleegdagen.
Evenals in het vorig Verslag mogen we hier besluiten met de betuiging dat deze Stichting in bloeienden staat verkeert,nbsp;en dat ze in alle opzichten reden geeft tot dankbaarheid ennbsp;voldoening.
-ocr page 26-Ophthalmia catarrhalis......
// nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoica.....
'/ purulenta neonatorum. nbsp;nbsp;nbsp;.
// nbsp;nbsp;nbsp;membranacea s. diphtherina.
Trachoma papillare.......
n nbsp;nbsp;nbsp;folliculare.......
// nbsp;nbsp;nbsp;dift'ormans.......
Irritatie eonjunctivae.......
Ecohymosis quot; nbsp;nbsp;nbsp;.......
Ulous conjunctivae........
Lupus nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oorneae ....
Neoplasmata '/ nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....
Corpora aliena n nbsp;nbsp;nbsp;'/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//....
Symblepharon.........
Pterygium..........
Ophth. scroph. (plyctaenulae et ulcera) . Herpes zoster n. trigemini c. anaesthesia
Keratitis bullosa.........
n diffusa (e lue congenita). nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
'/ ulcerosa........
// bullosa........
// dendritica........
Ulcus c. hypopyo........
// rodens..........
Keratosphacelus.........
Maculae corneae.........
Leuooma...........
Staphyloma corneae, kerectasia ....
Fistula corneae .........
Cornea oonica.........
Incrustatio corneae........
Iritis............
-ocr page 27-Synechiae posteriorés; atresia pupillae Synechia anteriornbsp;Prolapsus iridis .
Iridocyclitis Chorioiditisnbsp;Cyclitis sympathicanbsp;Tumdl cysticus iridisnbsp;Irideremianbsp;Iridodialysis
Coloboma congenitum uveae Sarcoma chorioideaenbsp;Albinismusnbsp;Glaucoma
Cataracta senilis completa nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n incipiens
n nbsp;nbsp;nbsp;mollis
n nbsp;nbsp;nbsp;diabetica
n nbsp;nbsp;nbsp;consecutiva (secundaria)
n nbsp;nbsp;nbsp;traumatica
n nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis
n nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita)
Aphakii
// nbsp;nbsp;nbsp;c. obsc. capsulari
Dislocatio lentis
Obscurationes corp. vitrei Haemorrhagia quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;
Synchysis scintillans Eetinitis apoplectioa
// nbsp;nbsp;nbsp;proliferans .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
!' nbsp;nbsp;nbsp;morbi Brighthii
// nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia)
Ablatio retinae Scotoma scintillansnbsp;Neuritis nervi opticinbsp;Atrophia papillaenbsp;Vascular!satio papillae n. optici,nbsp;Amblyopia toxica .
quot; diabetica
-ocr page 28-Hemianopsia...........
Anopsia.............
Simulatio . ...........
Retina leporina (Pibrae medullares retinae)
Emboli vas. retinae........
Glyoma retinae..........
Episcleritis, sclerotitis ant.......
Sclerectasia anterior s. aequatorialis . . nbsp;nbsp;nbsp;.
Buphthalmos...........
Protrusio bulbi..........
Panopbtbalmitis..........
Morbus Basedovii.........
Atrophia bulbi et Phthisis bulbi. . . .
Microphthalmos congenita......
Anophthalmos..........
Tumor orbitae..........
Abscessus orbitae et sinus orbitae . . .
181
Blepharadenitis..........
Hordeolum palp..........
Chalazion // nbsp;nbsp;nbsp;.........
Verrucae // nbsp;nbsp;nbsp;.........
Abscessus // nbsp;nbsp;nbsp;.........
Traumata // nbsp;nbsp;nbsp;.........
Epicanthus............
Lagophthalmos ..........
Ectropion............
Entropion, Dystichiasis.......
Madarosis............
Emphysema palp..........
Angiomata //.........
Ptosis.............
Morbi gl. lacrymalis........
Dacryocystitis, Stenosis ductus lacr. . . Abscessus sacci lacrymalis ......
Fistula tj nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......
Strabismus convergens
divergens .......
deorsum- s. sursumvergens.
-ocr page 29-Blepharospasmi clonici . nbsp;nbsp;nbsp;.
Nystagmos.......
Asthenopia muscularis. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Paresis nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotoriinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
'/ nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abduoentis .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
'/ nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trochlearis .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
'/ nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis ....
Myopie met stoornis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Hypermetropie met stoornis Astigmatismus n //nbsp;Anisometropia gravior. . .nbsp;Paresis accommodationis .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Presbyopia.......
Asthenopia accommodativa .
Operatiën.
Extractie van senile cataract . . . Lineair-extractie van cataract . . .nbsp;Discisie van cataract of van nastaarnbsp;Capsulotomie en Iridotomie . . . .
Iridectomie...........
Sphincterotomie.........
iridectomie van geprolabeerde iris .
Parencenthesis corneae......
Pterigiiim-operatie........
Solerotomie wegens glaucoma . . .
Tenotomie...........
Voorlegging van pees......
Blepharoplastiek........
Symblepharon-operatie......
Staphyloma-operatie.......
Canthoplastiek.........
Entropion-operatie.......
Eotropionnaden.........
Exstirpatie van oogbol.....
// nbsp;nbsp;nbsp;'/ tumoren.....
Syndesmo-plastiek........
-ocr page 30-Ptosis-operatie...................i nbsp;nbsp;nbsp;6
Galvanocaustiek................... 9
Keratotomie (Saemisch)...............; nbsp;nbsp;nbsp;2
Sutura Sclerae................... 2
De refractie werd bij 8081 oogen bepaald. Bij 1884 oogen bleek E; bij 406 M 2 of zwakker; bij 645 M sterker dan 2; bij 3077 H 2 ofnbsp;zwakker; bij 1034 H sterker dan 3; bij 538 As 2 of zwakker; bij 497nbsp;As sterker dan 2.
(In 1898 loerden 3012 brillen vooi'gesclireven.)
-ocr page 31-VOOR
BEHOEFTIGE ElV MINVERMOGENDE
26 Mei 1899.
Onder begunstiging van H. M. DE KONINGIN.
H. M. DE KONINGIN MOEDER.
Prof. Dr. H. Snellen.
Prof. Dr. H. Snellen Jr.
J. G. Moltzer.
A. J. Joohems, Arts.
Prof. Dr. H. Snellen, Sr. Prol. Dr. H. Snellen, Jr.
A. Baron Soliimnielpenninok van der Oye van de Poll en Nijenbeek.
Regenten.
Prof. Dr. ïh. W. Ensrelmaun, Eere- ! D. G. Bingliam.
Voorzitter.
Jlir. Mr. W. J. M. Bosch van Oud-Amelisweerd, Voorzitter.
Dr. M. Iinans.
Dr. J. L. H. Haerten.
Mr. D. llagay.
H. J. E. Wenckebach.
Prof. Dr. W. Koster.
Dr. J. A. Moll.
Prof. Dr. J. A. C. Oudenians.
Air. J. Baron d’Aulnis de Bourouill.
Mr. D. B,agay.
Mej. E,. M. Karsten. nbsp;nbsp;nbsp;Alej. C. W. P. Seeuwen.
-ocr page 32-Aremberg, H. Ü. H. de Hertogin van......Brussel.
d’Aulnis de Bourouill, geb. ïwiss, Vrouwe Baronesse. Utrecht.
Beaufort, Mejonkvr. C. de..........Utrecht.
Bingham, geb. J. Brain, Mevr. 1). G.......Utrecht.
Boas, Mej. P...............’s Gravenhage.
Boetzelaer van Oosterhout, geb. de Beaufort, Baronesse v. Zeist.
Hoijer, geb. Heinhold, Mevr. E.........Leiden.
Hoijer, Jeannette Alexandrine . . . •.....Leiden.
Doijer, Phoebe Elisabeth...........Leiden.
Hoijer, Elisabete Cathariiia..........Ireiden.
Engelmann, geb. Brandes, Mevr. E.........Berlijn.
Engelmann, Paula Maria...........Berlijn.
Grandmont, geb. Hubreelit, Mevr. B.......Ede.
Grothe, geb. Twiss, Mevr A..........Hilversum.
Jansen, geb. Tichelaar, Mevr..... .... Apeldoorn.
Janssens, geb. Arriens, Mevr..........’s Gravenhage.
Merkus, geb. Calkoen, Mevr..........Utrecht.
Muijsken, Mej. M..............Amsterdam.
Panhuijs, geb. Looxma, Mevr. T. van......Groningen.
Pekelharing, geb. Hoijer, Mevr. C. G.......Groningen.
Petit, Mevr. H. de.............Haarlem.
Quarles van Ufford, geb, ïwiss, Mevr......Maartensdijk.
iloëll, geb. Jonkvrouwe de Beaufort, Mevr. E. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ’s Gravenhage.
Snellen, geb. Bryan, Mevr. C..........Utrecht.
Snellen, Hames..............Zeist.
Spiering, Mejonkvrouwe E...........ïiel.
Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr. . . . ^.....Zeist.
ïwiss, geb. Aubin, Mevr...........de Bildt.
ïwiss, geb. Suermondt, Mevr..........Utrecht.
Voorthuijsen, J. C. A. du Marchie van, Mej. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Hriebergen.
d’Aulnis de Bourouill, Jlr. J. Baron.......Utrecht.
Beaufort, Mr. J. E. de...........Utrecht.
Berlin, Prof. Hr. W.......... . nbsp;nbsp;nbsp;. Amsterdam.
Bingham, H. G. (Beschermer).........Utrecht.
Boissevain, A. A. H.............Amsterdam.
Hoijer, Hubert..............Leiden.
Hoijer, Eduard..............Leiden.
Hoijer, Hiederik ... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!......Leiden.
Eiselsberg, Prof. Hr. Ereiherr von.......Königsbergen.
Engelmann, Prof. nbsp;nbsp;nbsp;Hr. ïli. W.........Berlijn.
Engelmann, Mr. nbsp;nbsp;nbsp;Frans JV...........Zeist.
Geuns, Mr. S, J. van..... ......Utrecht.
Greve, Hr. H. . nbsp;nbsp;nbsp;.............Arnhem.
Grothe, Mr. J, A..............Utrecht.
-ocr page 33-ürotlie, A. L...................Hilversum.
Haerten, Dr. J. L. H...............Utrecht.
Horst, B. A. F. J. ter..............Zwolle.
Hosei, Dr. Ito, Lijfarts van den Mikado......ïokei (Japan)
Insinger, H. A..................Baaru.
’s Jacob, Z. E. de oud-Gouverneur-Generaal van Ned.
Indië, E. ...................Utrecht.
Janssens, Jr. Mr. H. G. C. L...........’s Gravenliage.
Janssen, P. W., Directeur der Deli-Maatschappij. . . Amsterdam.
Knobbelsdorff, Baron van.............Wijhe.
Maes, Dr. H. G..................Arnhem.
Moll, Dr. F. D. A. C. van............Rotterdam.
Pekelharing, Dr.................. Groningen.
Quarles van üfford, nbsp;nbsp;nbsp;Jhr. E.............Maartensdijk.
Roëll', Jhr. Mr. J.................’s Gravenliage.
Roijaards, Mr. nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H. J..............de Bildt.
Roijaards, Mr. nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S...............Arnhem.
Roijaards, Mr. nbsp;nbsp;nbsp;A......... Scherpenzeel.
Roijaards, H. J..................Utrecht.
Roorda Smit, Prof. Dr. J. A. ...........Cordova.
Salomons, Dr. A.................Paramaribo.
Snellen, Prof. Dr. H................Utrecht.
Twiss, Mr. J. E. W................de Bildt.
Voorthuijsen, H. E. J. E. du Marchie van.....Driebergen.
Westholf, Dr. C. H. nbsp;nbsp;nbsp;A..............Amsterdam.
St. Anthouie-Gasthuis, College van H. H. Voogden
van het....................Leeuwarden.
Bestuur der Tentoonstelling 1894, Het......Utrecht.
Eloijen-Gasthuis, Broederschap der Regenten van het Utrecht. Enschedé en Lonneker, het Ziekenfonds van .... Enschedé.
Hollandsohe IJzeren Spoorwegmaatschappij.....Amsterdam.
Nederlandsch Tooneel” De Koninklijke Vereenigiug„Het Amsterdam. Het, Utrechtsch klein gemengd Koor a Capella. . . . Utrecht.
Orde, Balije van de'Ridderlijke Dnitsche......Utrecht.
Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van. . Utrecht.
Teijler’s Stichting................Haarlem.
Utrechtsch Studentenkorps.............Utrecht.
Vereeniging tot bevordering der geneeskundige Wetenschap in Nederlandsch Indië...........Batavia.
-ocr page 34-Andel, Dr. A. H. vau..............’s Gravenhage..
Arntzenius, Dr. A. K. W.............Amsterdam.
Beijen, Dr. P. W. A...............’.s Gravenhage.
Berns, Dr. A. W. O................Preihurg.
Bouviii, Dr. M. J.................’s Gravenhage.
Breesnee, Dr. ï..................’s Gravenhage.
Burg, Dr. C. L. van der.............Laag Soeren.
Coster, Dr. P. H. Blom.............’s Gravenhage.
Cuperus, N. J., Arts oÉf. v. Gez..........’s Hertogeubosch.
Eist, Dr. A, van der ...............Laag-Soeren.
Eijk, Dr. A. van.................Heusden.
Paille, Dr. Jao. Baart de.............Leeuivarden.
Peijffer, Dr. G. P. de...............Woerden.
Gewin, Dr. M..................Delden.
Gunning, Prof. Dr. W. M..............Amsterdam.
Gutteling. Dr. C.................Utrecht.
Hamer, J. P. X..................Leeuwarden.
Homoet, Dr. J. J.................Arnhem.
Horst, S. van der................Amsterdam.
Imans, Dr. AI..................Utrecht.
Juda, Dr. M...................Amsterdam.
¦Toachim, Prof. J.................Berlijn.
Koster, Prof. Dr. W................Utrecht.
Krol, Dr. W...................Dordrecht.
Knijper, Dr. A. H................’sHertogeubosch.
Kater, J. J. H..................Soekaboemi.
Laidlaw Purves, Dr. W..............Londen.
Loeff, Dr. W. Hutgers van der..........Amsterdam.
Maats, Dr. C...................Arnhem.
Manikus, Dr. J. P................Pretoria.
Messchaert, J. M.................Amsterdam.
Moll, Dr. J. A..................’s Gravenhage.
Mulder, Prof. Dr. M. E..............Groningen.
Noorduijn, Dr. C.................Nijmegen.
Oudemans, Prof. Dr. J. A. C............Utrecht.
Pameijer, Dr. J. K..............¦ . . Tiel.
Place, Prof. Dr. Th................Amsterdam.
Prahl, Dr. 3...................Amsterdam.
Hoijaards, Mr. A. J................Amsterdam.
Röntgen, J.....................Amsterdam.
Rijnberk, Dr. N. van...............Amsterdam.
Schmidt, Dr. P. J. J...............Rotterdam.
Schijlf, ]?., Arts.................Rotterdam.
Snellen, Dr. K...........'.......Zeist.
Strick van Linschoten, Jhr. Mr. J. C........Maarssen.
Voogt, Dr. J. E. de...............Pau (Prankrijk.)
Wely, Dr. D. L. van ..............’s Gravenhage.
Wijnhoff, J. A., Arts ....’..........Utrecht.
Dr. Van der Spil................Amsterdam.
-ocr page 35-Prof. Dr. H. C. Uibbits...........Utrecht.
Mr. E. nbsp;nbsp;nbsp;J. P. Jorissen............Pretoria.
Mr. A. nbsp;nbsp;nbsp;A. Kolfif..............Potterdam,
A. Prinzen................Helmond.
W. C. Schimmel..............Utrecht.
Mr. P. nbsp;nbsp;nbsp;Veldwijk..............Arnhem.
I)e Hederlandsehe Wielrijdersbond.
Mevr. W.................Utrecht.
Prof. Ur. J. A. C. Oudemans.........Utreclit.
J. J. Geul................Blitar,KediriJava
Dr. van der Spil . nbsp;nbsp;nbsp;.............Amsterdam.
Dr. en Mevrouw Phiüpsen—Prahm ....... Indië.
M.atthes, C................Preukelen.
Bruijn, H. G. de.............Preukelen.
Blitz, L.................Amsterdam.
Bosch van Drakesteijn, Jhr. P.........’s Hertogeubosch.
Brumund, Mej. nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E.............Oosterbeek.
Brumuud, Mej. nbsp;nbsp;nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV............Oosterbeek.
Bruijn, Mr. J. G..............Beek.
Canter Cremers, G. G. G...........Kuilenburg.
Crena de Jongh, D.............Dordrecht.
Crena de Jongh, Mr. A. C...........Dordrecht.
Heusde, Mr. D. J. van......^.....Gouda.
Hondius, P. M. J..............Kuilenburg.
Hoytema, W. J. D.............Kuilenburg.
Idenburg, H.'.............. . Jutfaas.
Kasteleijn, J................Breukelen.
Kasteleijn, A. M.............Breukelen.
Kasteleijn, C................Breukelen.
Kindel, H. C...............Nijmegen.
Korteweg, Prof. Dr. J. A...........Amsterdam.
Kooh, Dr. J. D. C.............Kampen.
Kloppers, J. W. E. P. S...........Kampen.
Kruif, D. J. de..............Kampen.
Meuleu, A. P. M. van der..........Nunspeet.
Meinsma, Mevr. de Wed...........Velp.
Voor de volledige lijst, zie het Jaarverslag over 1894.
-ocr page 36-Nicolai, Ur. C...............Nijmegen.
Plate, geb. Kehrer, Mevr. nbsp;nbsp;nbsp;C. W.........Houten.
Schollen, Mr. Ph. W.............Arnhem.
Sikkes, R. H. F..............Kampen.
Snel, Mevr................Breukeleii.
ïermeulen., Mej. M.............Utrecht.
Teslas tot Oudwulven, Mevr..........Houten.
Veen, J. C. van der.......... . Baarn.
Wolf, Ds. F. W. J. nbsp;nbsp;nbsp; .........Uopik.
S. Albin.................Utrecht.
Jhr. Mr. J. A. A. Baud...........Oosterbeek.
D. J. Blok, Arts..............Botterdam.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Brom.................Utrecht.
H. G. Lammerts nbsp;nbsp;nbsp;van Bueren.........Utrecht.
Dr. J. M. Croookewit............Amersfoort.
Dames Druijvesteijn.............Baarn.
P. Fontein................Leiden.
Mevr. van Goudoever............Baam.
B. nbsp;nbsp;nbsp;J. van der Heijde............Leiden.
Firma Hiele...............Utrecht.
Firma C. J. van Houten en Zoon........Weesp.
Corn. Kagenaar..............Utrecht.
Mevr. de Wed. J. Klijn...........Helmond.
J. A. Klein. . nbsp;nbsp;nbsp;..............Kuilenbm-g.
IJ. J, Ledel...............Helmond.
P. van Leeuwen..............Botterdam.
Jhr. A. P. H. J. Mollerus........... Arnhem.
P. A. J. Nepveu..............Utrecht.
D. van Nes...............’s Graveland.
Ur. C. Nicolai..............Nijmegen.
Mr. Nolst ïrénite.............Botterdam.
Ur. J. Prince...............Hoorn.
Mr. N. de Bidder.....^........Groningen.
Alevr. Snellen-Brooshooft...........Utrecht.
A. M. Tromp van Holst...........Amersfoort.
J. J. P. Valeton..............Amersfoort.
A. S. Verweerd..............Kuilenburg.
Prof. Dr. F. A. F. C. nbsp;nbsp;nbsp;Went.........Utrecht.
W. J. VVesterouwen nbsp;nbsp;nbsp;van Meeteren.......Botterdam.
Dr. W. Beekhuis.................Lochera.
M. den Bleker..................IJsselstein.
Boekhoudt, Arts.................Scherpenzeel.
J. M. V. G. Dubois, Arts.............Venlo.
Mej. Marie Diepen................Tilburg.
G. ^Y. van Glabbeek...............Helmond.
-ocr page 37-Dr. Groeuobooin.................Oosterbeek.
M. P. vail Hoytema................Kuilenburg,
C. Herzbergeii, Arts...............Sneek.
Dr. D. J. Hamburger...............Voortlmijsen
(gem. Barneveld),
Dr. Jaski....................Oosterbeek.
Mevrouw Jorissen—Mossel.............Utrecht.
Mej. W. Jorissen.................Assen.
G. Hasselen Kirolmer...............Baarn.
W. Kersten, Arts.................Renkum.
J. J. Knap, Arts.................Harderwijk.
Mej. Ketelaar...................Noordbroek.
Dr. B. C. van Leersum..............Amsterdam.
Dr. P. J. A. Levedag...............Gouda.
P. nbsp;nbsp;nbsp;van Loon...................Vreeswijk,
C. nbsp;nbsp;nbsp;S. Mentlien..................Vreeswijk.
Mej. W. F. G. Meisohke.............Utrecht.
Dr. F. C. A. Muijsken..............Baarn.
C. nbsp;nbsp;nbsp;Matthijssen..................Helmond.
G. nbsp;nbsp;nbsp;P. J. Mossel.................Utrecht.
B. nbsp;nbsp;nbsp;lleiger....................Utrecht.
Ds. B. Snellen..................Utreolit.
Mej. G.'J. Steijn Parve......•........Kampen.
J. Sytzma Gz...................Maastricht.
Teuuisseu....................Vreeswijk.
Chr. Wegerif..................Apeldoorn.
Mevr. de Wed. J. B. Wertheim—Herzveld.....Wageningeii.
Dr. L. Werndly.................Utrecht.
F. F. Baron d’Anlnis...............Baarn.
A. Browne...................Baarn.
Mej. Jos. Bloeingarten..............Maastricht.
E. J. Gator, Jr..................’s Graveland,
Mej. Ketelaar..................Noordbroek.
J, L. Kleintjes..................Nuuspeet.
D, nbsp;nbsp;nbsp;Lantenbaoh Ez.................Utrecht.
Gemeente Nijkerk................Nijkerk.
Mevr. Cb. van de Poll..............Haarlem.
Mr. C. J. Baron van Tuijll van Sei-ooskerken .... Arnhem.
T. Verweij....................Arnhem.
In het Verslag over 1900 zal eene volledige lijst van alle begunstigers worden opgenomen , waarbij dus ook alle die sedert 1 Januari 18S9 toetraden worden vermeld.
-ocr page 38-rt' ■. •
jr,.
34
1. '
-ocr page 41- -ocr page 42-DE VOLTOOIING
Het nieuw gcl)ouw v;m liet NedoiiaiKlscli Gasthuis voor Oogiijdei's moet, nevens de eigeulijke bedoeling, tevens strekken als gedeukteekeii ter herinnering aan wijlen den lloog-leeraar F. G. Donders , die de grondlegger is geweest van denbsp;nieuwere ooglieelkunde in Nederland en die de Stichter wasnbsp;van het eerste Gastliuis in Nederland, uitsluitend bestemd voornbsp;de behandeling van ooglijders en voor het ondei'wijs in denbsp;oogheelkunde. ')
Het is daarom te meer, dat voor dit gebouw een monumentale gevel werd verlangd. Aan die bedoeling moest het bouwplan beantwoorden.
De gevel is ontworpen in den stijl van vroeg Nederlandsche renaissance, die nog ten deele van golhischc-motieven partij
') Deze besclirijviiig is ten deele ontleend aan vroegere jaarverslagen en aan een reeks van artikelen in liet Utreclitsch Dagblad van April 1894,nbsp;beiden van de hand van den Schrijver van dit Verslag.
35
-ocr page 44-trekt. liet muurwerk is ópgetrokken ia licht rooden baksteen met banden en sluitsteeneii van Morleysteen, en staande op een sokkel van hardsteen. In den vooruitspringendennbsp;middenbouw, die gedekt wordt door een topgevel, bevindtnbsp;zich de hooldingang met l'raaie deuren van teakhout, vooi’ziennbsp;van voortrellelijk kunstsnijwerk. Deze ingang is omlijst metnbsp;hardsteen en zandsteen. De bekroning is voorzien van verschillende ornamenten, waaronder in het midden een stralendenbsp;halve zon, als symbool van het opkomend licht. De middenbouw wordt geflankeerd door twee ongeveer dO metersnbsp;hooge torens, voorzien van groote lichtramen met steenennbsp;raamtraceering en gevuld met gekleurd glas in lood.
Tegen de buitenzijde van genoemde torens zijn contrerorten aangebracht, die door hun eigenaardigen vorm met den torennbsp;een goed geheel uitmaken.
In eender torens, staande juist in de as van de DoNBEiss-stiaat, is een sierlijke wijzerplaat aangebracht van geëmailleerde lava.nbsp;liet voortreflëlijk uurwerk is een geschenk van een milden gever.
Ter weerszijde zijn in den gevel twee steenen geplaatst, waarvan de een tot opschrift heeft: nN eder lundsch.nbsp;Gasthuis voor Oog lij der s^^ en de ander de woordennbsp;van Donders , aan een der vroegere verslagen ontleend:nbsp;«.[liefdadigheid is de grondslag van hel geheel.)')
Een sierlijk achtkantig torentje, gedekt door een slank torenspitsje, vormt de aansluiting met den oostelijken zijgevel.nbsp;De oostelijke en westelijke gevels zijn eveneens in lichtroodennbsp;baksteen opgetrokken, met handen, sluitsteenen en consolesnbsp;van zandsteen en cordonlijsten van groene verglaasde profiel-steenen.
De oostelijke gevel is door een ijzeren hek van de straat afgescheiden. Deze gevel geeft uitzicht op den Oosterspoorwegnbsp;en loopt daarmede parallel.
36
-ocr page 45- -ocr page 46-Een eenvoudige maar sierlijke ingang leidt tol het bureau én de keuken en dient voor het oeconomisch beheer.
De westelijke gevel wordt begrensd door een pleintje, waartoe hel gesmeed ijzeren hek een fraaien ingang verstrekt als toegang tot de polikliniek, waar de niet verpleegdenbsp;patiënten worden behandeld.
De bovenvermelde hoofdingang, in het midden van den voorgevel, voert over een breeden corridor direct naar denbsp;collegezaal. Ze is als ingang bestemd voor de geneesheerennbsp;en studenten, zoodat voor ieder der drie categorien vannbsp;bezoekers een afzonderlijke toegang is bestemd.
Deze korte beschrijving wordt nader toegelicht door schetsen van gevels en plattegronden, ten deele naar photo-graphische opnemingen, ten deele zincographische copieën vannbsp;de net-teekeningen der ontwerpen, die gediend hebben bij denbsp;aanneming en planteekeningen bij den opbouw.
Het nieuwe Gasthuis maakt ook binnen een aangenamen indruk. Alles is er net en smaakvol ingericht, met vermijdingnbsp;van al wat naar weelde zweemt. De eenige luxe bestaat innbsp;een overvloed van ruimte en beschikking over ruimschootsnbsp;lucht en licht. Bij de indeeling heeft de zorg voor de behandeling der lijders en voor het onderwijs op den voorgrond gestaan.
Treedt men door de hoofddeur aan den voorgevel binnen, dan komt men in een fraaie entree, aan weerszijden metnbsp;portiersbui'eaux gellankeerd, naar links en rechts aansluitendenbsp;aan den breeden corridor.
Recht tegenover de voordeur is de ingang, die tot de collegezaal voert. Deze ingang is beiderzijds door garde-robesnbsp;begrensd.
De collegezaal, evenals alle grootere zalen, die bestemd zijn voor de behandeling en verpleging der lijders, hebbennbsp;in het hoofdgebouw hun licht op het noorden, zoodat het
37
-ocr page 48-directe zonlicht niet stoort. Daarentegen liggen de corridors langs den voorgevel op het zuiden. Hier wordt door hetnbsp;zonlicht het vriendelijk voorkomen verhoogd; terwijl overmatig licht door gordijnen wordt getemperd. Deze corridorsnbsp;op de verdiepingen strekken voor hel dagverblijf der patiënten.nbsp;De breede lange gangen geven ruime gelegenheid om heennbsp;en weer te wandelen.
De middengedeelten dezer corridors zijn breeder, door uitbouw van het middenstuk van den vooi'gevel. Hier staannbsp;tafels en stoelen, en worden de maaltijden gebruikt ondernbsp;toezicht en hulp van de pleegzusters.
De tafels voor de kinderen nemen het midden in; daarnaast zijn eenerzijds de tafels voor vrouwen, anderzijds die voornbsp;de mannen.
Op dezelfde wijze zijn de ziekenzalen ingedeeld, zoodat de kinderkamer zich in het midden van de eerste verdiepingnbsp;bevindt. Verder is de geheele oostelijke helft van hel gebouwnbsp;bestemd voor de vrouwelijke patiënten, de westelijke helftnbsp;voor de mannen.
In de oostelijke en in de westelijke zijgevels bevinden zich kleinere vertrekken, voor patiënten die meer geisoleerdnbsp;verpleegd moeten worden; de verdere vertrekken zijn voornbsp;andere doeleinden bestemd. Zoo vinden we in den ooste-lijken vleugel de Ilegenten-kamer, die tevens voor boekerijnbsp;is ingericht; dan de apartemenlen voor den inwonenden Arts;nbsp;alsook een conversatic-kamer voor het verplegend personeel.
De bovenverdieping is meer uitsluitend bestemd voor de operatieve gevallen; opdat deze meer afgezonderd blijven vannbsp;de patiënten met acute, somtijds infeclieve oogziekten.
Hier dient nog vermelding, dat op de bovenste verdieping zich de operatie-kamer bevindt, juist in het midden; dusnbsp;recht boven kinderkamer en boven collegezaal, met licht op
38
-ocr page 49- -ocr page 50-het noorden. In het midden van den wand aan de noordzijde bevindt zich een groot raam, Iietgeen door ondoorschijnendenbsp;gordijnen bij gedeelten kan worden afgesloten, zoodat mennbsp;hier, naar verkiezing, over een algemeene verlichting of lichtnbsp;uit meer beperkte bron kan beschikken.
Na eenige proeven, reeds genomen in het oude gebouw, was het mij gebleken, dat voor oog-operatiën groot voordeel kan worden verkregen door de buitensluiting van licht,nbsp;dat uit verschillende richtingen wordt gereflecteerd.
Indien het licht uit één richting invalt, verkrijgt men slechts één reflectiebeeld op het hoornvlies, hetgeen doornbsp;doelmatige richting van den blik van den operateur gemakkelijk kan worden ontgaan. Het is duidelijk, dat bij intra-oculaire operaties onder die omstandigheden veel beternbsp;wordt gezien. Tevens rust zoowel het oog van operateur,nbsp;als dat van patiënt, wanneer onnoodige lichtbronnen wordennbsp;vermeden.
Dit doel is volkomen bereikt door het donker-verwen van de wanden, van den bodem en van het plafond. Door hiernbsp;het zwarte fond met donkergrijs te orneeren, is een al tenbsp;doodsch aanzien ontgaan.
Het geheel geeft een indruk van rust, waarvan onmiddellijk het voordeel blijkt. Dit beginsel hebben wij het eerst toegepast; elders heeft' het goedkeuring en ook navolgingnbsp;gevonden.
Tusschen de ziekenzalen en de corridors vinden we ingeschoven kamers, die beneden dienen voor oogspiegel-kamers, en, evenals de operatie-kamers, geheel donker geverwd zijn.
Op de bovenverdiepingen zijn de overeenkomstige tusschen-kamers, bestemd voor waschkamers, andere voor slaapkamers der pleegzusters, waar deze, van uit hun vertrek, doornbsp;kleine vensters toezicht hebben, elk op twee ziekenzalen.
39
-ocr page 52-De badkamers en de retiraden bevinden zich terzijde van de trappen, in de ruimten, die gedekt wordt door de bovenvermelde contraforten, die de torens begrenzen.
Beiderzijds vormen deze torens het trappenhuis, dat zicli kenmerkt door geheel open bouw, zoodat men van uit dennbsp;trap overal uitzicht heeft op de corridors en de gangen. Denbsp;trappen zijn ruimschoots verlicht door de groote ramen metnbsp;gekleurde glazen, die we aan den voorgevel hebben gezien,nbsp;en die door hun grootte en vorm eenigermate aan kerkbouwnbsp;herinneren en in elk geval aan het gebouw het kenmerknbsp;eener Stichting verleenen.
Keeren we thans naar de benedenverdieping terug. Yan de collegekamer heeft men toegang tot de reeds genoemdenbsp;twee donkere kamers, elk ingericht met 8 oogspiegellampen;nbsp;de kamer aan de oostzijde is bestemd voor de patiënten,nbsp;die in huis worden verpleegd, de oogspiegel-kamer aan denbsp;westzijde voor de patiënten van buiten. Zoowel de collegekamer zelve, als de oogspiegel-kamers staan in verband metnbsp;de zaten voor de kliniek en de polikliniek, waar de patiëntennbsp;worden onderzocht. Bij de zaal voor de polikliniek bevindtnbsp;zich een aangrenzend vertrek voor de behandeling vannbsp;kinders, terwijl een welvoorziene schuifdeur hier dadelijkenbsp;en voldoende afsluiting toelaat.
Hierop volgt de wachtkamer voor de buitenpatiënten, waartoe de deur in den westelijken gevel toegang verleent.nbsp;Terzijde van de wachtkamer is de portierswoning.
Oostelijk grenst aan de collegekamer de kliniekzaal, waarde in het Gasthuis inwonende patiënten worden behandeld; daarnaast is een voor hen bestemde afzonderlijke wachtkamer, dienbsp;tot den tuin toegang verleent, en daarom «tuinkamer» heet.
liet is duidelijk, dat door de bovenvermelde indeeling, de binnen- en buitenpatiënten geheel zijn gescheiden; ze komen
40
-ocr page 53- -ocr page 54-M'liMtil h:
..... ' i
u:
¦ a,5l
lï
sVu '¦
alh'én samen in de collegekamcf, wanneer de 1 loogleeraar ze gelijklijdig aan de studenten wil toonen.
J)e 5 aan elkander grenzende zalen zijn door sclmildeuren verbonden; deze deuren zijn recht tegenover elkander aangehraeht. Daardoor beschikt men bier l)innenshnis over een lengte,nbsp;die overeenkomt mot do breedte van den voorgevel, zoodalnbsp;een groote ruimte beschikbaar is, ingeval men soms gezichts-proeven op grooteren afstand verlangt in te stellen.
In de benedenverdieping heeft men in den oostelijken zijvleugel eerst de kamer voor den Genecsheer-Directeur, dannbsp;een groot vertrek, dat voor laboratorium is bestemd. Daarnbsp;deze zaal op het oosten ligt, kan hier voor microscopischnbsp;onderzoek, ook bij donkere dagen, over voldoend lichtnbsp;worden beschikt.
Aan de andere zijde van den ingang, die voor de oeconomie is bestemd, vindt men het bureau en, daaraan grenzend,nbsp;de apartementen van de inwonende Directrice. Onder dezenbsp;vertrekken, in de kelderverdieping, vindt men een ruimenbsp;keuken met afzonderlijke kookplaatsen voor den algemeenennbsp;pot en voor de bijzondere spijzen voor zieken en voor hetnbsp;verplegend personeel.
Verder zijn in deze verdieping ruime provisiekamers en kelders, een kamer voor het bezorgen van de wasch, en ondernbsp;het laboratorium een afgezonderd vertrek voor het doen vannbsp;bacteriologische proeven.
Onder het trappenhuis aan den oostelijken toren bevinden zich de ovens voor de centrale verwarming, liet geheelenbsp;gebouw wordt n.1. gelijkmatig verwarmd door stoom ondernbsp;lagen druk. Aan de voorzijde zijn nog kelders voor brandmateriaal en voor winterprovisie.
Het geheele gebouw is van water en van waterafvoer voorzien. Warm water wordt verkregen door het water
41
-ocr page 56-door ljuizen met vergrooL ot)j)ervlLd\ Ie doen stroomen, die door gas woi'deii vei'hiL; Jjovciidien zijn er wulcrketels dienbsp;door gas worden verliit.
Een lil't voor persojien is er alsnog niel; wel een lil'l voor provisie, linnen enz. Zeer nutlig hlijkt in de toepassing eennbsp;mime koker, waardoor het gel)rinkte linnen naar de kelderverdieping wordt geworpen. Aldaai' wordt het in een al'zon-derlijk vertrek gesortecial.
Nog dient vermelding, dat aan de achterzijde van hel gebouw zich een ruime tuin bevindt. Een gedeelte is voornbsp;het dienstpersoneel afgezonderd. Daaraan grenst een ruimenbsp;zinken loods, waarin een tiental wagons steenkolen kunnennbsp;worden opgeborgen, opdat hot aan vcrwarmingsmateriaalnbsp;nooit zal ontbreken.
Aan den achtergevel van hel gebouw zijn ruime balcons, waar de patiënten, die de verdieping niet mogen verlaten,nbsp;zieb kunnen verfrisschen. Verder wordt veel gebruik gemaaktnbsp;van den tuin, waar bloemen, vruchten en heesters, als ook tennbsp;geschenk ontvangen beelden een ruime afwisseling' verschaffen.nbsp;Hier vindt men den lindeboom, die op feestelijke wijze isnbsp;geplant tijdens de kroningsfeesten in September IHt'S, toennbsp;onze verpleegden op eenvoudige wijze hieraan deel hebbennbsp;genomen, ten einde niet achter te blijven toen geheel Nederland feest heeft gevierd.
De bouw van het Gasthuis werd toegewezen op den Augustus 1892, bij een raming van /'130000, en aangenomennbsp;door den Heer Gim. Wegeiuf, naar de plannen van dennbsp;Architect D. Krtiijf, terwijl zich voor het uitwerken dernbsp;bouwplannen vooral heeft verdienstelijk gemaakt de uitstekende teekenaar de Heer W. C. Dauei’,. De aannerningssomnbsp;bedroeg /' 137.900; echter werd een belangrijke som voor
42
-ocr page 57- -ocr page 58-'11
bijwerk vereischt. Het terrein was aangekocht voor f 6 per vierkanten meter. Een en ander omtrent deze cijfers vermeldennbsp;we hier, omdat daarnaar veelvuldig wordt gevraagd.
Moge dit Huis, aan zijn doel beantwoordende, eeuwen trotseeren en een Monument blijven, aere perennius, gewijdnbsp;aan de nagedachtenis van Donders, der lijdende menschheidnbsp;ten baat!
43
-ocr page 60-.*¦ ‘vfjiiïi? irj
-ocr page 61- -ocr page 62- -ocr page 63-DE OOGHEELKUNDIGE VERPLEGING IN NEDERLAND GEDURENDE DE LAATSTE 50 JAREN,
DOOR
(Met een plaat).
De nieuwere ooglieelkunde dateert sedert de uitvinding en toepassing van den oogspiegel.
In 1851 verscheen van de luind van den grooten helmholïz een kleine brochure, die de beschrijving inhield van een nieuw hulpmiddel tot onderzoek van het oog, waarmede — zooals de schrijver ’tnbsp;aankondigt — men de lichtbeelden, die op het netvlies gevormd worden, en ook het netvlies zelf scherp kon waarnemen. Hiermede werdnbsp;het inwendige oog, reeds tijdens het leven, voor het onderzoek ontsloten.nbsp;Terwijl vroeger alléén de uitwendige deelen van het oog, hoogstensnbsp;de iris, het pupilvlak en de lens konden worden gezien, werd metnbsp;den oogspiegel al het daarachter gelegene even duidelijk waar tenbsp;nemen — ja duidelijker dan de oogleden en de voorste vlakken vannbsp;den oogbol.
In dien tijd gaf uondkes, bij zijn onderwijs in de physiologic, de leer der zintuigen en bij het zintuig van het gezicht ook reeds eenigenbsp;toepassing op de ziektekunde. Geen wonder dat hierbij de ontdekkingnbsp;van een zoo ingrijpend middel van onderzoek een gebeurtenis vannbsp;grooten invloed moest worden. Ieder sprak van den oogspiegel, iedernbsp;wilde hem zien, en menig blinde kwam, om met den oogspiegel, dienbsp;lang vervlogen hoop weder deed opflikkeren, te worden onderzocht.nbsp;Vele gevallen — zoo schreef donders — interesseeren mij als physio-logisch probleem ; maar het kon ook niet uitblijven, dat die nieuwenbsp;bron van kennis ook een nieuwe bron van onderwijs moest worden,nbsp;en zoo werd al spoedig het physiologisch laboratorium, zij het opnbsp;kleine schaal, een oogheelkundige kliniek, waar de geneesheeren hunnenbsp;lijders brachten, om door donders te worden onderzocht. De ruimtenbsp;van het toch reeds zeer beknopte laboratorium werd daarvoor spoedignbsp;te bekrompen.
Aanvankelijk werd op de Hoogt, tegenover het laboratorium een
45
-ocr page 64-kiimer gehuurd, en kort daarna een toen ongebruikt gebouw, dat voor choleragasthuis was bestemd aan het Bagynehof, door de Stedelijkenbsp;Regeering welwillend afgestaan.
Studie en onderwijs wedijverden hier met de zucht om hulpbehoevende lijders te helpen, en zóó ontwikkelde zich bij donders en bij zijne leerlingen het verlangen om niet slechts een polikliniek, maarnbsp;ook een gasthuis tot verpleging van oogzieken te verkrijgen. Denbsp;rechtmatigheid van dit verlangen lag voor de hand, en Neêrland’snbsp;liefdadigheid kwam, als het ware van zelve, hare hulpmiddelen bieden.nbsp;Een ruim en doelmatig woonhuis aan het Bagijnehof werd aangekochtnbsp;en gemeubeld. Ben 35-tal bedden vonden daar plaats. Een Collegenbsp;van Regenten ontwierp de statuten, vroeg daarop de Koninklijkenbsp;bewilliging en belastte zich met alles wat tot het oeconomisch beheernbsp;betrekking had. Zóó werd het door donders ontworpen plan totnbsp;oprichting van een Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders verwezenlijkt, donders gaf er het onderwijs innbsp;de oogheelkunde, en werd daarin bijgestaan door Dr. n. snellen.
Voor de verdere geschiedenis van het Gasthuis verwijzen we naaide Jaarverslagen der Stichting, die in de eerstvolgende 25 jaren door DONDERS zijn uitgebracht en daarna door Dr. n. snellen, die aanvankelijk als inwonend Geneesheer, dan, bij de uitbreiding van het geneeskundig personeel, als 1ste Geneesheer, en later bij Kon. Besluit vannbsp;17 November 1877, als Hoogleeraar in de oogheelkunde, tot de verderenbsp;ontwikkeling van het Gasthuis en van het onderwijs in de oogheelkunde DONDERS heeft bijgestaan en ten slotte vervangen, totdat hemnbsp;met 1 April 1899, op zijn verzoek, eervol ontslag is verleend; bijnbsp;Besluit van H. M. de Koningin, van 9 Februari 1899 is de betrekkingnbsp;van Hoogleeraar overgegaan aan Dr. h. snei.len jr., die op 14 Aprilnbsp;1899 met een openbare rede dit ambt heeft aanvaard. Intusschen blijftnbsp;Prof. H. SNEI.LEN SR. als Geneeslieev-Directeur aan het Gasthuis voornbsp;ooglijders verbonden.
Op den bc^;w van het nieuwe Gasthuis komen we aan het slot van dit overzicht terug.
De oprichting van een Gasthuis, uitsluitend voor ooglijders, was hier te lande destijds een nieuw denkbeeld. Tot zooverre beschouwdenbsp;men de operatieve oogheelkunde als een onderdeel van de chirurgie ;nbsp;de oogoperatiën geschiedden door den chirurg, en de patiënten werdennbsp;op de algemeene chirurgische zalen verpleegd, zonder dat van de hiernbsp;vereischte bijzondere conditiën eenige notitie werd genomen. Poliklinieken dateeren reeds van langer. Te Utrecht werd een eerste poliklinieknbsp;voor ooglijders opgericht door den, helaas, te vroeg overleden Hoogleeraar JAN ANDRIES JiüLDER. Tot diens vele verdiensten behoort de
46
-ocr page 65-— Ill —
oprichting, aan de Utrechtsche Hoogeschool van een polikliniek, uitsluitend voor oogzieken bestemd, alwaar aan vele Ipders doelmatige hulp is verstrekt, en reeds voor vele geneeskundigen de weg dernbsp;oogheelkunde is gebaand. Veel vroeger reeds is hier te lande en wèlnbsp;door den beroemden boeeuave, Hoogleeraar te Leiden, een afzonderlijkenbsp;polikliniek voor ooglijders geopend. Onder de gezamenlijke werkennbsp;van BOBRHAVE is een afzonderlijk deel aan de ziekten der oogen gewijd.
Elders vinden we reeds veel vroeger speciale handleidingen voor oogheelkundige behandeling. Het oudste is het beroemde werk: »Ault;jen-diemt,” van G. babïisch vox köxigsbkück, Dresden 1583, waarvan een fraai exemplaar op de Tentoonstelling voorhanden zal zijn.
De geschiedenis van oogheelkundige verpleging valt uit den aard der zaak veelvuldig samen met de geschiedenis van het oogheelkundignbsp;onderwijs. Beiden ontleenen veel aan elkander.
Ter wille van het onderwijs worden de meest belangrijke gevallen bijeengebracht; en evenzeer de vereischte hulpmiddelen en de bestenbsp;krachten, die èn aan het onderwijs èn aan de behandeling ten goedenbsp;moeten komen.
We willen daarom, in de eerste plaats, onzen blik richten naar de academische inrichtingen ter verpleging en behandeling van ooglijders.
Te Amsterdam was sedert 1828 tot 1853, onder Prof. c. b. ïilaxus, de behandeling van oogzieken en het onderwijs in de oogheelkundenbsp;een onderdeel van de algemeene heelkunde. In 1853 werd door tieaxusnbsp;JuxioE (j. w. 11.) een polikliniek voor ooglijders geopend, die hij echternbsp;in 1856 aan Dr. hoyack heeft overgedragen. Na een langdurige ziektenbsp;maakte de dood een einde aan het verdienstelijk streven van hoyack,nbsp;en werd tijdelpk tot Januari 1867 de kliniek door ziju assistent Dr.nbsp;BAKEXDRECHï voortgezet.
Bij gelegenheid van de reorganisatie van het geneeskundig onderwijs aan het Athenaeum Illustre werd, bij schrijven van 31 December 1867, door den Burgemeester van Amsterdam, e. pock, de betrekkingnbsp;van Lector in de oogheelkunde aangeboden aan Dr. u. sneu,en. Dezenbsp;verlangde echter aan het Gasthuis te Utrecht te blijven en bedankte.nbsp;Daarop werd, in 1868, Dr. w. m. gunning benoemd, aanvankelijk totnbsp;Lector, later tot Hoogleeraar.
De polikliniek voor ooglijders bereikte weldra een belangrijk cijfer, maar de verpleging liet veel te wenschen over. De meest ernstigenbsp;gevallen lagen in het Binnen-Gasthuis op de zoogenaamde blindenkamer, en werden daar verpleegd te midden van andere operatievenbsp;chirurgische gevallen; terwijl deze en de ooglijders door hetzelfdenbsp;personeel werden verzorgd 1). Gunning, die een leerling was van de
1) len deele ontleend aan ecu artikel iu liet//««(feamp;WaJ vau 5 Mei 18Ü9, get, v It,
47
-ocr page 66-IV
Utrechtsche School, en die aldaar de voordeelen had gezien van een afzonderlyke Inrichting voor ooglyders, kon dezen toestand niet bevredigen en, toen het bleek dat van de zyde der Stedelyke Regeeringnbsp;voorloopig geen afdoende verbetering mocht worden verwacht, richttenbsp;hij zich tot de Hoogleeraren c. b. tilanus en j. van gbtjns, met hetnbsp;verzoek om zich met hem te vereenigen, ten einde pogingen te doen,nbsp;langs anderen weg tot verbetering te geraken.
Beiden gaven gevolg aan dit verzoek en met nog elf andere invloed-ryke ingezetenen van Amsterdam werd een voorloopig Comité gevormd om ook te Amsterdam een inrichting voor ooglijders te stichten.
Namens dit Comité werd door Dr. gtjnxing in een vergadering op den 29sten December 1870, een Rapport uitgebracht, over de wyzenbsp;waarop zoodanige Inrichting zou kunnen tot stand gebracht worden,nbsp;en van de beginselen, die daarbij op den voorgrond gesteld zondennbsp;worden. Deze waren in hoofdzaak de volgende: lo. de Inrichtingnbsp;moest zijn ten algemeenen nutte, zoodat ze toegankelijk zon zijn voornbsp;alle standen, terwijl de lijders gelegenheid zouden hebben, zich aldaarnbsp;te doen behandelen door den oogarts hunner keuze; en 2o. dat denbsp;hulp door de Inrichting te verstrekken, voor zooverre dit betreft denbsp;niet geheel onvermogenden, het karakter van »self-help” zou dragen.
Toch was het duidelijk, dat de kosten van het te stichten gebouw en van het onderhoud daarvan, althans voor een groot deel, uit vrijwillige bijdragen zouden moeten bestreden worden. Circulaires werdennbsp;rondgezonden, met het gunstig resultaat, dat de benoodigde som, ruimnbsp;60 duizend gulden, na 3 jaren bijeengebracht was.
Thans, na 25 jaren van toewijding, heeft gunning het Directeurschap nedergelegd en is door het Comité van Regenten Dr. m. juda tot zijn opvolger benoemd. Het professoraat was reeds vroeger doornbsp;GUNNING nedergelegd, omdat gezondheidsredenen hem daartoe noopten.nbsp;Tot zijn opvolger werd door den Gemeenteraad van Amsterdam Dr.nbsp;M. STRAUB benoemd.
Deze beschikt nu over enkele doelmatige zalen in het Binnengasthuis, waar hij zijne lessen geeft en een beperkt aantal patiënten kan doen verplegen. Deze inrichting is echter van voorloopigen aard; eennbsp;weldadige hand heeft bij erflating een belangrijke somme gelds beschikbaar gesteld, om daarvoor een aan alle eischen voldoend academische kliniek met laboratorium en ruimte voor onderwijs te doennbsp;verrijzen!
De wet tot regeling van het Hooger Onderwijs van 28 April 1876 schrijft voor dat onderwijs in de oogheelkunde moet worden gegevennbsp;aan minstens één der Rijks-üniversiteiten. Aan dit voorschrift was
48
-ocr page 67-reeds aan de Universiteit van Leiden voldaan 1), door de benoeming van Dr. n. üoijer, in 1869, tot Hoogleeraar. Ook hier waren ruimtenbsp;en hulpmiddelen onvoMoende. Eerst voor den opvolger van doijeb.,nbsp;Prof. w. KOSTER Gz., bleef het weggelegd, om verbetering van hulpmiddelen en van ruimte te erlangen. We laten hier volgen wat denbsp;Hoogleeraar ons omtrent de tegenwoordige inrichting welwillend heeftnbsp;medegedeeld.
Een afzonderlijke afdeeling aan het Rijks-Ziekenhuis te Leiden is bestemd voor het onderwijs in de oogheelkunde. Het is geen liefdadigenbsp;instelling, maar het is eene inrichting, waar den studenten ruimschootsnbsp;de gelegenheid wordt gegeven met de verschillende oogziekten bekendnbsp;te worden en de behandeling te volgen. Natuurlijk wordt ook hiernbsp;niet uit het oog verloren, dat het heil van den patient de eerste ennbsp;hoogste wet moet blijven.
Ter opneming van patiënten zijn drie zalen beschikbaar, waar 26 lijders verpleegd kunnen worden. Behalve in de groote vacantie zijnnbsp;deze plaatsen bijna altijd bezet. Patiënten, wier lijden gevaar voornbsp;besmetting oplevert voor andere patiënten, worden bovendien in denbsp;barakken gehuisvest. Voor de behandeling der poliklinische patiëntennbsp;is een ruime zaal bestemd, die direct met de college-zaal en de in-strumentenkanier in verbinding staat. Vair hier voert een deur in eennbsp;kleine donkere kamer, waar 4 plaatsen zijn voor het onderzoek metnbsp;den oogspiegel. De patiënten wachten in een portaal, dat in den zomernbsp;koel en luchtig is en des winters goed verwarmd en ruim geventileerdnbsp;kan worden. Voor de oefeningen in het oogspiegelen is er een afzonderlijke groote oogspiegelkamer met 15 electrische lampen; de plaatsennbsp;zijn door houten schotten gescheiden, zoodat de student door het lichtnbsp;der andere lampen niet gestoord wordt. De serni-artsen vinden in denbsp;morgenuren in de collegezaal gelegenheid de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, de kromming van het hoornvlies enz. te bepalen. Op dezenbsp;wijze kan het onderzoek der patiënten voortgaan, terwijl de studentennbsp;ruimschoots gelegenheid hebben zich practisch te bekwamen.
De oogoperaties worden uitgevoerd in een operatiekamer, grenzende aan de mannen- en vrouwenzaal. Bovendien vindt men hier een kamernbsp;voor de hoofdverpleegster en eene dienstkeuken. Op de tweede verdieping geeft een ruim laboratorium de gelegenheid tot wetenschappelijk onderzoek. Bovendien is er een afzonderlijk vertrek, dat geVeelnbsp;donker gemaakt kan worden, voor experimenten van physiologisch-optischen aard. Op dezelfde verdieping bevinden zich de slaapkamersnbsp;der pleegzusters. De kamers van den g-eneesheer-assistent, de eetzaal
1) Verg. het lOde jaarverslag van het Ned. Gasth. v. Oogl. 1809, blz. 23.
49
-ocr page 68-en recreatiezaal der zusters en der hoofdverpleegsters, de apotheek, de keukens enz. bevinden zich in een ander gedeelte van het Rpks-Ziekenhuis.
Aan de afdeeling zijn verbonden een inwonend Assistent, een Hoofdverpleegsters en viif Zusters, benevens een laboratoriumbediende. Over meerdere verpleegsters kan, indien noodig, worden beschikt.
Op deze afdeeling worden de patiënten kosteloos verpleegd en behandeld; ook voor de kleeding wordt gezorgd. Alleen bijzondere kosten, als uitgaven voor brillen, kunstoogen enz. neemt de afdeeling nietnbsp;voor hare rekening.
De ziekten der patiënten, die verpleegd worden, zijn meest van ernstigen aard, zoodat, ofschoon het aantal beschikbare bedden nietnbsp;groot kan genoemd worden, toch voor het onderwijs een voldoendenbsp;leerstof aanwezig is. Ook in de operaties die verricht worden, bestaatnbsp;een bevredigende afwisseling.
De aard van de in het Rijks-Ziekenhuis behandelde oogziekten blijkt uit de volgende cijfers.
In 1898 werden poliklinisch behandeld 1301 patiënten; opgenomen in het Ziekenhuis werden 162 ooglijders, terwijl 171 grootere operatiesnbsp;werden verricht, waaronder 23 cataract-extracties. Daarbij moet nognbsp;worden opgemerkt, dat van half .luni tot half October, wegens denbsp;verbouwing, geen patiënten konden worden opgenomen, en er diennbsp;tijd ook niet werd geopereerd.
In de twee eerste maanden van 1899 werden 55 grootere operaties verricht, waaronder 13 cataract-extracties.
Jjdden, de eerste Universiteit waar een leerstoel werd ingesteld voor het onderwijs in de oogheelkunde, biedt nog steeds aan de studenten ruimschoots de gelegenheid om zich in de kennis van dit deelnbsp;der geneeskunde te bekwamen.
Sedert het begin van 1875 is te Oroningen als oogheelkundige gevestigd geweest Dr. m. e. mulder, leerling van de Utrechtsche School, die aldaar aan het Gasthuis voor Ooglijders geruimen tijd inwonendnbsp;geneesheer is geweest. In 1878 werd hij als privaat-docent aan denbsp;Groiiingsche Universiteit verbonden. Later, toen de oogheelkunde eennbsp;examenvak was geworden, werd hem de titel van Hoogleeraar verleend.
Geen Universiteit is, wat de inrichting van Gasthuizen betreft, langer stiefmoederlijk bedeeld gebleven, dan die van Groningen. Voornbsp;de oogheelkundige kliniek moest daarom noodzakelijk een afzonderlijknbsp;gebouw worden bestemd. Aanvankelijk werd een woonhuis gehuurd.nbsp;Spoedig, in 1879, werd op bescheiden schaal een inrichting tot behandeling en verpleging van behoeftige ooglijders gebouwd. Door denbsp;toenemende eischen van onderwijs en verpleging, is thans uitbreiding
50
-ocr page 69- -ocr page 70-Pl^N % UlTBI^ElDlN[p % ??[pLTJDEI^S ÏNf^ICHTINIp TE [pï\DNlN[pEN
[pEVELgt;i^ Tuinhuis | ||||
|
^^VeI^DIEPINIp’
KeLDEJ^ EnFDNDEEI^INIj3 PLAN
Pl^N % UlTBI^ElDlN[p % ??[pLTJDEI^S ÏNf^ICHTINIp TE [pï\DNlN[pEN
[pEVELgt;i^ Tuinhuis | ||||
|
^^VeI^DIEPINIp’
KeLDEJ^ EnFDNDEEI^INIj3 PLAN
onvermijdeliik geworden. We laten hier volgen wat de Hoogleeraar 1H7LDEH. ons meldt omtrent het plan van verbouwing en uitbreiding,nbsp;zooals die door hem is ontworpen.
Het tegenwoordig gebouw heeft op de eerste étage 4 kamers voor de verpleging van patiënten met 16 bedden; beneden zijn: wachtkamer, collegekamer en een kamer voor de polikliniek met vrij grootenbsp;donkere kamer voor ’t oogspiegelen. Bovendien een laboratorium.
Daar vooral de ruimte voor de verpleging van patiënten veel te wenschen overlaat, wordt er nu een nieuwe vleugel bpgebouwd.
Alsdan zullen er zijn 16 bedden voor mannen en 16 voor vrouwen, ieder met een kamer voor een pleegzuster. Bovendien zijn er tweenbsp;kamers voor een directrice en wordt in den betrekkelijk kleinen tuinnbsp;een vrij groote kamer gebouwd, waar de patiënten, die uit mogennbsp;gaan, zoowel ’s zomers als ’s winters verblijf kunnen houden, opdat zenbsp;niet altijd op de zalen blijven zitten.
Beneden is de wachtkamer, collegekamer, kamer voor de polikliniek, donkere kamer en een laboratorium.
De Inrichting is geheel bestemd voor behoeftige ooglijders en voor bet onderwijs; slechts bij uitzondering zullen enkele patiënten wordennbsp;opgenomen, die iets voor de behandeling betalen.
De verbouwing zal ongeveer /'30,000 bedragen, welke gelden ge-vonden zijn door een leening a 4 pCt.
De Gemeente en Provincie Groningen geven ieder, zoodra het gebouw gereed zal zijn een jaarlijksch subsidie van ƒ 1400 en denbsp;Staat betaalt voor het aldaar gegeven onderwijs ƒ3000 per jaar. Denbsp;verplegingskosten bedragen ƒ 0.80 per dag voor Provincie en Gemeentenbsp;Groningen en / 1.— voor personen buiten de Provincie woonachtig.
De Inrichting is betrekkelijk eenvoudig, maar zal toch aan de behoeften voldoen.
Wij zijn betrekkelijk uitvoerig geweest in de beschrijving van de Inrichtingen voor ooglijders, die verbonden zijn aan de Universiteiten,nbsp;omdat deze een dubbele strekking hebben, nl. om direct hulp te verschaffen, maar ook om bij de aanstaande geneeskundigen de kennisnbsp;der ziekten van het oog en de daarvoor vereischte behandeling tenbsp;doen kennen.
Ook buiten de Universitaire Inrichtingen hebben zich klinieken ontwikkeld. Vooral in de groote steden deed de behoefte zich daaraannbsp;gevoelen.
In September 1866 werd door een commissie van geneeskundigen
51
-ocr page 74-een begin van uitvoering gegeven aan een plan tot vestiging van een oogziekenhuis in de gemeente Rotterdam, en daartoe de hulp dernbsp;algemeene liefdadigheid ingeroepen.
In het ontworpen plan werd aanvankelpk gerekend op een gemiddeld getal van 40 patiënten, en de kliniek op 24 bedden: »Waar »Utrecht reeds jaren met zpn Gasthuis voor ooglijders” — aldusnbsp;luidde de circulaire — »zoo velen ten zegen is geweest; waar Am-»sterdam nog kort geleden het kapitaal heeft bpeengebracht, om eennbsp;»dergelpke Stichting tot stand te brengen; waar in het Buitenlandnbsp;»tallooze gelpksoortige Instellingen bestaan, daar zal Rotterdam’s lief-»dadigheidszin slechts behoeven te worden aangesproken om hier eennbsp;»Gesticht te doen verrpzen, dat de menschlievende bestemming heeftnbsp;«onvermogende ooglijders op te nemen en hun leed te verzachten.”
Weldra is deze wensch vervuld geworden. De vereischte som van 60 mille kwam bijeen, een Vereeniging met Bestuur behartigde denbsp;financieele belangen. Volgens het 33ste Jaarverslag, loopende over hetnbsp;jaar 1898, verheugt de Vereeniging zich in een geldelijken steun vannbsp;de Provincie Znid-IIolland, thans ten bedrage van ƒ3000, en van denbsp;stad Rotterdam van ƒ3650, terwijl verschillende gemeenten der Provincie nog ƒ337 bijeenbrengen.
Het gebouw is herhaaldelijk uitgebreid en verbeterd. Het aantal minvermogenden, dat aldaar hulp kwam zoeken, bedroeg over 1898nbsp;het belangrijk cijfer van 5054 personen. Voor zooverre uit de Verslagen blijkt, heeft, van den beginne af, de Geneesheer en Oogartsnbsp;Dr. j. H. OE HAAS de behandeling dezer talrijke lijders alleen en eigenhandig bezorgd. In den regel werkt hij zonder assistentie; maar daardoor mist deze stichting de verdienste van een oefenschool te zijnnbsp;voor hen, die het verouderend geslacht zullen moeten vervangen.
We herinneren ons dat uonueks eenig leedgevoel niet kon onder-drukken, omdat bij de oprichting dezer Stichting er in het geheel niet aan gedacht bleek te worden, om eenig verband te stellen tusschennbsp;het eigen streven en het werken op dit gebied in de omgeving. Donbeesnbsp;had de illusie gekoesterd, dat bij de verdere uitbreiding van de beoefening der oogheelkunde in Nederland, waartoe hij zelf den aanstootnbsp;had gegeven, een zekere samenwerking, onderling en ook met denbsp;Universitaire Inrichtingen, zou worden beoogd. Daardoor zoude, zoonbsp;betoogde dondees, de behartiging van het direct belang der talrijkenbsp;lijders tevens dienstbaar worden gemaakt aan de bevordering van denbsp;wetenschap, die indirect later aan de hulpbehoevenden ten goedenbsp;moet komen.
Bij de Rotterdamsche Vereeniging heeft een tegengesteld beginsel, sedert de oprichting en thans na 34 jaren nog steeds, op den voor-
52
-ocr page 75-IX
grond gestaan. Zi] houdt vast aan een streng isolement, ook zelfs tegenover de zustervereenigingen, die op hetzelfde gebied nevens haarnbsp;zijn verrezen.
In 1875 had zich in Rotterdam als oogarts gevestigd Dr. f. d. a. o.
rn nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cgt;
deze ook minvermogende
kreeg
VAN MOLL. Uit den aard der zaak
ooglijders ter behandeling; aanvankelijk alleen poliklinisch, maar allengs ontstond een tweede kliniek met gelegenheid tot verpleging, oorspronkelijk op bescheiden schaal, later zich uitbreidend en thans overgebracht naar een ruimer huis aan de Leuvehaven No. 86. Volgensnbsp;de verslagen heeft ook deze Inrichting een eigen Bestuur en veelnbsp;geldelijke bijdragen. In 1898 verstrekte ze hulp aan 1762 patiënten.
Sedert dien heeft zich het aantal oogartsen in Rotterdam verdubbeld, door de vestiging aldaar van de Heeren d. j. blok en Dr. j. p. VAN DEii Biu'GH. Zal hiermede ook het aantal klinieken voor minvermogenden worden verdubbeld, of zal een jonger, meer onbevangennbsp;geslacht, gedachtig aan de denkbeelden van dondees, de voordeelennbsp;erkennen van samenwerking en van vereeniging der beide beginsels:nbsp;het streven om te helpen en, tevens, om voor wetenschap en kennisnbsp;bij zichzelf en bij anderen te kweeken? Vis miita fortiori
Ook ’s Gravenhage heeft sedert 1890 een eigen Gasthuis voor ooglijders met doelmatige ruimte voor polikliniek. Aan het hoofd staat
53
-ocr page 76--- X —
een kundig Geneesheer-Directeur, Dr. m. g. bouvix, leerling van de Utreclitsche school. Hij wordt door jongere oogartsen, als assistenten,nbsp;ter zijde gestaan. De inrichting voldoet in alle opzichten als eennbsp;klein, naar de eischen des tijds ingericht ziekenhuis voor ooglijders.
We stellen er prijs op hier te geven de afbeelding van den vrien-delijken gevel.
Volgens het laatste verslag bedroeg het aantal behandelde ooglijders over het jaar 1898, 4146 patiënten en werden 220 personen ter verpleging opgenonien met 1387 verpleegdagen.
De Inrichting geniet een jaarlijksche subsidie der Gemeente van jf'lbOÜ en der Provincie Zuid-Holland van ƒ 1000. Verder wordt doornbsp;vrijwillige giften in de bestrijding der kosten voorzien.
.Jammer, dat ook ’s Hage bedreigd wordt met versplintering van krachten. Er is nl. een kliniek voor speciale ziekten opgericht, metnbsp;eene voor oogziekten, die geheel hetzelfde doel beoogt als de Inrichting van Dr. botivix.
Noff veel meer dan hier te lande is er in Duitschland en ook elders
O
een overvoer op de markt der oogheelkundige specialiteiten gekomen, die ten slotte niet ten voordeele der patiënten dreigt te worden.
Voor de toekomst is het wenschelijk, dat in de groote steden de verschillende oogartsen tot meerdere samenwerking komen, en dat opnbsp;de kleinere plaatsen, die geen voldoend materieel voor specialiteitennbsp;opleveren, deze zich tevens met andere takken der geneeskunde zullennbsp;bezig houden.
Een belangrijk onderdeel van de oogheelkunde is het toezicht op de gezichtsscherpte bij de beambten der Spoorwegen 1). Hier is nietnbsp;alleen het belang, van het individu op het spel; maar onvoldoendanbsp;gezichtsscherpte kan een gevaar worden ook voor het reizend publiek.nbsp;Doxdeus, het belang hiervan inziende, heeft weten te bewerken, datnbsp;alle aanstaande beambten aan een volgens Reglementen vastgesteldnbsp;onderzoek worden onderworpen. Verder van af het 45*1*^ jaar, wanneer de seniele verschijnselen te wachten zijn, wordt alle 5 jaar eennbsp;herkeuring ingesteld.
Voor de eerste keuring zijn op verschillende plaatsen oogartsen aangewezen. Dit zijn voor de Staatsspoorwegen in de eerste plaats denbsp;Eerste-Geneesheer aan het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders tenbsp;Utrecht en verder Dr. m. juua te Amsterdam, Dr. m. j. bouvix tenbsp;’s Hage, Dr. r. n. a. c. vax mot.l te Rotterdam, Dr. pii. j. J. Goiii tenbsp;Breda, Dr. l. e. dexby te Helmond, Dr. j. p, g. vax dbii meeii tenbsp;Maastricht, Dr. c. xicoi.aï te Nijmegen, Dr. c. maats te Arnhem.
1) Verg. 30ste Jaarverslag G. v. O, p. 16.
54
-ocr page 77-- XI -
Dr. J. KOYOX te Zwolle, Prof. .m. k. moi.dek te Groningen, Dr .r. f. x. HAMER te Leeuwarden.
Indieii het voorkomt, dat de beambte meent tegen de uitspraak der keuring bezwaren te kunnen inbrengen, dan kan hij, mits binnennbsp;zes weken, keuring in liooger beroep aanvragen, welke te Utrechtnbsp;aan het Ned. Gastli. v. Oogl. geschiedt door den Geneesheer-Directeurnbsp;Prof. H. SNKIJ.EX.
Ook voor loopende behandeling bi] lichte oogziekten zijn op verschillende plaatsen oogartsen aangewezen. Indien verpleging in een gasthuis wordt noodig geacht, dan kunnen zij, volgens overeenkomst,nbsp;worden opgenonien in het Ned. Gasth. v. Oogl. te Utrecht of in denbsp;Inrichting voor Ooglijders onder beheer van Prof. M. e. mulder tenbsp;Gronino-en.
In de geschiedenis der oogheelkundige verpleging in Nederland gedurende de laatste halve eeuw wordt een belangrijke plaats ingenomen door het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders en ons overzicht zou onvolledig zijn, zoo we daarbij niet wezen op de stichtingnbsp;van het nieuwe geboirw, dat tevens tot toonbeeld verstrekt, van watnbsp;van een gasthuis voor ooglijders mag worden verwacht.
55
-ocr page 78-— XII -
Voor de meer uitvoerige beschrijving van het gebouw verwijzen we naar het 40ste Jaarverslag van die stichting. Alléén willen we hiernbsp;kortelijk melding maken van de beginselen, die aan de plannen tennbsp;grondslag zijn gelegd.
In de eerste plaats herinneren we er aan, dat aan de giften, die het vereischte kapitaal hebben geleverd, de bedoeling was verbonden,nbsp;dat het tevens zou strekken tot een monument, gewijd aan de nagedachtenis van DONDERS, den grondlegger der oogheelkunde in Nederland.
Daarom is de gevel trotsch en monumentaal. Voor het overige is in de inrichting geen andere luxe aangebracht, dan die van ruimtenbsp;licht, lucht en doelmatige indeeling.
Er zijn drieërlei ingangen. De hoofdingang aan het midden van het front voert over den corridor onmiddelijk in de collegekamer, die hetnbsp;centrum inneemt van de beneden-verdieping. Aan den westelijkennbsp;vleugel is de ingang tot de wachtkamer uitsluitend voor de poliklinische patiënten, die in aangrenzende lokalen worden behandeld. Oostelijk van de College-kamer zijn de kamers ter behandeling van denbsp;verpleegden. Aan beide zijden zijn oogspiegelkamers, die verbondennbsp;zijn met de collegie-kamer.
Buitenpatiënten en verpleegden komen dus niet anders bijeen dan bij het onderwijs in de college-kamer.
De oostelijke vleugel is bestemd voor de oeconomie. Alleen vindt men er nog een laboratorium, met licht op het oosten, en een kamernbsp;voor den Geneesheer-Directeur.
De collegezaal en aangrenzende kamers, evenals de daarboven gelegen zalen ter verpleging der opgenomen lijders, hebben hun licht aan de noordzijde. Aan de voorzijde (zuidzijde) zijn ruime corridorsnbsp;met licht aan den voorgevel, die dienen tot verblijf daags van de patiënten, die de kamer mogen verlaten. Rechts en links ruime, geheelnbsp;open trappen, een voor de vrouwen, een voor de mannen.
De operatieve gevallen liggen op de bovenste verdieping. In het midden is de operatiekamer, die aan de wanden, vloer en plafondnbsp;donkergrijs met zwart is gehouden, om storende licht-reflexen op denbsp;cornea te vermijden en de verlichting doelmatiger te houden. Dezenbsp;inrichting voldoet geheel aan de verwachting.
Naast de ziekenzalen zijn waschkamers en slaapkamers voor de pleegzusters.
Het geheel is er op ingericht, dat alle patiënten in alle richtingen uitvoerig worden onderzocht en met de uiterste zorg worden behandeld.
Daartoe wordt veel hulp vereischt. Het Gasthuis heeft dan ook een belangrijke staf van geneesheeren. Dit levert het voordeel op, datnbsp;velen hier de gelegenheid vinden z'ch verder voor oogarts te be-
56
-ocr page 79-kwamen. Want, zooals we boven reeds deden uitkomen, levert liet assistentschap de beste, ja de eenige leerschool op voor specieelenbsp;voorbereiding. Hier worden ook altijd vreemdelingen gevonden, dienbsp;de Nederlandsche gastvrijheid gaarne aanvaarden.
Verreweg de meerderheid der Nederlandsche oogartsen zijn vroeger
O) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
assistent aan het Ned. Gasth. v. Oogl. geweest. Dit geeft een band tusschen de verschillende beoefenaren van een vak, waarop dondkusnbsp;terecht zoo hoogen prijs heeft gesteld.
Een andere aanleiding om dien band te onderhouden, levert de
quot;'57
-ocr page 80-XIV —
Nederlaudsche Vereeniging voor OoglieelkiLiidigeii. Deze vergadert tweemaal ’sjaars, en bevordert stellig liet streven om, wat belangryksnbsp;wordt waargenomen en ervaren, tot wetenschap te verwerken.
Herzelfde doel wordt in ruimeren kring beoogd, door de internationale oogheelkundige Congressen, die alle 5 jaar telkens in een ander land en plaats bpeenkonien. Dit jaar is als vereenigingsplaatsnbsp;Utrecht verkozen. Ons Nederlandsch Gasthuis is een instelling, dienbsp;daarbij mag worden getoond.
Ongetwijfeld zal dit Congres een belangrijke mijlpaal vormen in de verdere geschiedenis van de ontwikkeling der oogheelkunde innbsp;Nederland.
i'
i
58'
-ocr page 81-59
-ocr page 82- -ocr page 83-ZESDE JAARLIJKSCH VERSLAG betreffende de verpleging en het onderwijs in denbsp;Inrichting tot behandeling en verplegingnbsp;van behoeftige en minvermogende Oog-lijders te Groningen, over het jaar 1898,nbsp;door den Geneesheer-Directeur Prof Dr.nbsp;M. E. Mulder
Als Geneesheer-Directeur rust op mij wederom de aangename taak een verslag te geven van de werkzaamheden over het afge-loopen jaar.
Wat vooreerst het aantal patiënten betreft, zoo bedroeg dit in het afgeloopen jaar 1767, dat is 153 meer dan in het jaar 1897.
Uit de hieronder volgende cijfers blijkt, dat het aantal patiënten steeds stjjgende is.
Dit toch bedroeg:
in 1880 |
631 |
1890 |
. . . 745 | |||
1881 |
635 |
1891 |
... 870 | |||
1882 |
624 |
1892 |
... 963 | |||
1883 |
. |
572 |
1893 |
. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1172 | ||
1884 |
665 |
1894 |
. . . 1337 | |||
1885 |
. |
646 |
1895 |
. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1456 | ||
1886 |
• |
. |
724 |
1896 |
. . nbsp;nbsp;nbsp;. 1597 | |
1887 |
831 |
1897 |
. . . 1609 | |||
1888 |
835 |
1898 |
. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1762. | |||
1889 Het geheele |
aantal |
774 consulten |
in 1898 bedroeg 11.192, dat is | |||
verdeeld over |
de |
260 |
dag |
waarop de |
polikliniek werd ge- | |
houden, ongeveer |
43 |
per |
dag. |
Rekent men echter, dat vele | ||
patiënten, in |
de |
stad |
woonachtig, 2 a 3 |
malen daags in de |
61
-ocr page 84-Inrichting werden behandeld, dan is dit cijfer nog belangrijk hooger.
Van deze patiënten waren afkomstig uit de:
Gemeente Groningen 1210,
Provincie „ nbsp;nbsp;nbsp;397,
„ nbsp;nbsp;nbsp;Drenthenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;101,
„ nbsp;nbsp;nbsp;Friesland 59.
Het aantal verpleegden bedroeg dit jaar 154, met 3877 ver-pleegdagen, tegen 4195 in het vorige jaar.
Provincie nbsp;nbsp;nbsp;Drenthenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33,
„ nbsp;nbsp;nbsp;Frieslandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19.
Het aantal operatiën nbsp;nbsp;nbsp;bedroeg 152, n.1. :
Cataract operatie. Extractie lentis nbsp;nbsp;nbsp;30.
Punctie van cataract nbsp;nbsp;nbsp;8.
Discisie van nastaar nbsp;nbsp;nbsp;12.
Iridectomie (vorming van kunstm. pupil) nbsp;nbsp;nbsp;20.
Operaties tegen scheelzien (tenotomie) nbsp;nbsp;nbsp;15.
„ nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (avancement musculaire) 4.
Staphyloma operatie nbsp;nbsp;nbsp;3.
Blepharophimosis operatie nbsp;nbsp;nbsp;6.
Plastische operaties en transplantatie v. huid nbsp;nbsp;nbsp;3.
Verwijdering van den oogbol (exenteratio bulbi) nbsp;nbsp;nbsp;6.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (enucleatio bulbi) 9.
Tatouage
Sphincterectomie (wegnemen van den sph. palp.) 10. Ectropion operatienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.
Entropion operatie nbsp;nbsp;nbsp;8.
Prolapsus iridis nbsp;nbsp;nbsp;4.
Kleinere operaties, zooals paracentese van de cornea, operaties aan de traanwegen, verwijdering van vreemde lichamen uit hetnbsp;oog, operatie van chalazion enz. zijn niet afzonderlijk vermeld.
62
-ocr page 85-
STATISTIEK DER OOGZIEKTEN IN HET JAAR 1898. Bij 1762 PATIËNTEN. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
63
-ocr page 86-
Staphyloma corneae |
4. |
Fistula corneae |
1. |
Abscessus corneae |
1. |
Iritis plastica |
16. |
„ serosa |
7. |
„ tuberculosa |
1. |
„ gummosa |
1. |
Synechiae anteriores |
25. |
Irido-dialysis |
1. |
Prolapsus iridis |
4. |
Occlusio pupillae |
11. |
Coloboma iridis congenitum |
0. |
Iris tremulans |
3. |
Irido-cyclitis |
7. |
Irido-chorioiditis |
20. |
Ophthalmia sympathica |
0. |
Irritatio sympathica |
1. |
Miosis spinalis |
0. |
Sclerotitis (episcleritis) |
14. |
Vulnera scleroticae |
2. |
Staphyloma scleroticae |
3. |
Buphthalmos |
3. |
Chorioiditis disseminata |
8. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;chronica |
4. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;circumpapillaris |
4. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta (panophthalmie) |
1. |
Atrophia chorioideae |
2. |
Coloboma chorioidea |
1. |
Chorio-retinitis luetica |
2. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;centralis |
2. |
Bloeding in het glasvocht |
4. |
Vlokken in het glasvocht |
25. |
Glaucoma simplex |
10. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;c. inflammatione |
4. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;secundarium |
8. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;absolutum |
3. |
Atrophia bulbi |
6. |
Aphakie |
20. |
Aphakia c. cataracta secundaria (nastaar) |
10. |
Cataracta senilis completa |
30. |
'64
-ocr page 87-Cataracta senilis incipiens
„ congenita (siliquata)
„ zonularis (schichtstaar) Cataracta diabetrianbsp;Cataracta perinuclearisnbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;punctata
„ nbsp;nbsp;nbsp;complicata
„ polaris anterior „ corticalis posteriornbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;traumatica
^ nbsp;nbsp;nbsp;mollis
„ nbsp;nbsp;nbsp;cretacea
Luxatio lentis Retinitis luetica
„ pigmentosa „ albuminuricanbsp;„ haemorrhagica
Torpor retinae acutus (hemerrallopie) 8olutio retinaenbsp;Glioma retinaenbsp;Embolia art. centr. retinaenbsp;Scotoma centralenbsp;„ scintillansnbsp;Papillitisnbsp;Atrophia papillaenbsp;Neuritis optica
„ retrobulbaris Amblyopia congenita (gravior)nbsp;Daltonismusnbsp;Tumor orbitae
, intraocularis (sarcoma) Exophthalmos (protrusio bulbi)
Caries orbitae
Caries ossis lacrymalis
Abscessus palpebrae superioris
Blepharitis ciliaris (Blepharadinitis)
Hordeola
Madarosis
Vernaauwde traanpunten Vergroeiing van de traanpunten
36.
2.
6.
1.
2.
1.
7. 1.nbsp;6
8. 1.nbsp;0.nbsp;3.nbsp;1.nbsp;3.nbsp;0.
3. 1.
11.
1.
0.
4. 1.
3. 10.
2.
0.
6.
5. 1.nbsp;2.nbsp;2.nbsp;2,nbsp;1.
4. 157.
27.
5.
6. 3.
65
-ocr page 88-Ectropion van de traanpunten Verstopping van het traankanaalnbsp;Dacryocystitis acutanbsp;Fistula saccilacrymalisnbsp;Ectasia saccilacrymalisnbsp;Eczema palpebrarumnbsp;„ nasinbsp;„ facieinbsp;Lupus nasinbsp;„ facieinbsp;Chalazion
Trichiasis (distichiasis)
Entropion
Ectropion palp inferioris „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ superioris
Blepharo-phimosis Blepharo-spasmusnbsp;Molluscum contagiosumnbsp;Tic convulsifnbsp;Ptosis congenitanbsp;„ traumaticanbsp;Strabismus convergensnbsp;^ divergensnbsp;Strabismus Sursumvergensnbsp;Insufticientie der recti interninbsp;Paralysis musculi trochlearisnbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;recti externi
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ recti superioris
, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oculomotorii
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis
Paresis accommodationis Spasmus accommodationisnbsp;Hypermetropicnbsp;Myopie
Anisometropia gravior
Astigmatismus
Presbyopie
Copiopia hysterica
Anophthalmos (post enucleationem)
Hystagmos
Sinusitis
9.
52.
5.
2.
5. 21.nbsp;41.nbsp;23,
2
1.
12.
10.
4.
9.
2.
2.
2.
6. 0.nbsp;2.nbsp;0.
56.
21.
1.
3. 1.
4. 1.nbsp;2.nbsp;0.nbsp;3.nbsp;6.
601.
95
12.
195.
267.
3.
17
9.
0.
66
-ocr page 89-Ten opzichte van deze statistiek moet worden medegedeeld , dat het aantal der vermelde ziekten grooter is dan het aantalnbsp;patiënten, daar op één oog verschillende ziekten kunnen aanwezig zijn, maar ook beide oogen weer kunnen verschillen. Wijnbsp;hebben n.1. getracht bij iederen patient zooveel mogelijk de verschillende ziektetypen weer te geven, vandaar dat de som daarvannbsp;aanmerkelijk grooter is dan het aantal patiënten.
Evenals de vorige jaren is ook dit jaar de Inrichting zeer aan het onderwijs ten goede gekomen. Door het vrij groot aantalnbsp;patiënten, die voor het grootste gedeelte door de studenten dernbsp;laatste studiejaren kunnen worden onderzocht, hebben ze gelegenheid, in betrekkelijk korten tijd de meest voorkomende ziekte-vormen te zien en zich in de verschillende methoden van onderzoek te oefenen.
Veel steun ondervond ik bij de behandeling der ooglijders van Dr. R. Kijlstra, op nieuw benoemd tot assistent in de oogheelkunde, die ook gedeeltelijk de oefeningen in het oogspiegelennbsp;leidde en de studenten behulpzaam was in de verschillendenbsp;methoden van onderzoek.
Voor de polikliniek kunnen de patiënten, evenals vroeger, zich iederen dag, behalve des Dinsdags, van 8^ tot 10 uur aanmelden,nbsp;terwijl het meestal 11 uur of half twaalf wordt, voordat allenbsp;patiënten zijn behandeld.
HET BESTUUR.
Gelukkig kunnen wij mededeelen, dat in het afgeloopen jaar geen verandering in het bestuur heeft plaats gevonden.
Het bestaat uit de H.H. ;
J. P. VAN Walree, Secretaris-Penningmeester.
J. VAN Houten,
Commissarissen.
Prof. F. J. VAN DEN Ham,
Mr. P. Cleveringa,
Mr. J. A. Tellegen,
Prof. Dr. M. E. Mulder , Geneesheer-Directeur.
Het is mij wederom een aangename taak aan genoemde H.H. mijnen hartelijken dank te betuigen voor de wijze, waarop zijnbsp;steeds bereid zijn de belangen der Inrichting te bevorderen.
67
-ocr page 90-V
PERSONEEL VOOR DE ADMINISTRATIE EN TOEZICHT OP DE PATIËNTEN.
Ook hierin is het vorige jaar geen verandering gekomen. Zoowel de heer H. G. Priem, die onder den titel van Controleurnbsp;belast is met de administratieve werkzaamheden, alsook de huis-meesteressen, de Gezusters Antonijsen, hebben zich met ijvernbsp;van hun taak gekweten en zich in alle opzichten voor de Inrichting verdienstelijk gemaakt. Nu evenwel, door verbouwing ennbsp;uitbreiding van de bestaande Inrichting, ook de werkzaamhedennbsp;geheel zullen veranderen, hebben de dames Antonijsen het beternbsp;geoordeeld, haar ontslag te vragen. Hoewel wjj haar heengaannbsp;betreuren, kunnen wij toch niet nalaten haar besluit te billijkennbsp;en zullen haar steeds dankbaar bljjven voor de toewijding, dienbsp;zij steeds hebben betoond.
PLANNEN TOT UITBREIDING EN VERBETERING DER BESTAANDE INRICHTING.
Werd er in de vorige verslagen reeds op gewezen, dat de Inrichting, vooral voor de verpleging van patiënten, langzamerhand te klein werd, en dat er reeds verschillende plannen warennbsp;beraamd om aan dit gebrek te gemoet te komen en tevens denbsp;noodige verbeteringen aan te brengen in de verpleging, verwarming en ventilatie, wij kunnen thans tot ons groot genoegennbsp;mededeelen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onze pogingen metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den bestennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uitslag zijn bekroond en dat op het oogenblik, datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dit verslagnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wordt geschre
ven, de verbouwing reeds in vollen gang is.
Gemeente en Provincie Groningen hebben ieder een verhoo-ging van subsidie a ƒ600 per jaar toegestaan, zoodra het nieuwe gebouw gereed is, terwijl ook de Staat, voor het aldaar gegevennbsp;onderwijs, een hooger subsidie heeft verleend, geheel overeenkomstig de plannen, in het vorige verslag uiteengezet.
In plaats nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16 bedden, zullennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;er dan 32nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ter beschikking
zijn, terwjjl nbsp;nbsp;nbsp;ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de verpleging, verwarming ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ventilatie beter
aan de eischen zullen beantwoorden.
De voor de uitbreiding benoodigde gelden, ten bedrage van ongeveer ƒ30.000, zijn reeds gevonden, gedeeltelijk door eenenbsp;leening van ƒ 20.000 a 4 % , gedeeltelijk door een hypotheek opnbsp;het nieuwe gebouw. Wij hopen in staat te zijn, en daarvoor
68
-ocr page 91-bestaat gegronde hoop, die schuld langzamerhand te delgen, evenals tot dusver steeds is geschied.
Daar het vroegere, eenigszins grootere plan, waarbij ook meer gegoede patiënten konden worden verpleegd, is vervallen, zoonbsp;zal de Inrichting geheel blijven voldoen aan art. 1 onzer Statuten,nbsp;dat luidt:
De Inrichting heeft ten doel:
a. de behandeling en verpleging van behoeftige en minvermogende ooglijders;
h. bevordering van het onderwijs in de oogheelkunde aan de Universiteit.
In een volgend verslag hopen wij een uitvoerig overzicht te kunnen geven van de nieuwe Inrichting.
Zoolang de verbouwing duurt, zal de polikliniek gehouden worden in een daarnaast staand gebouw, dat tot dat doel is gehuurd en waar ook een deel der patiënten kan worden verpleegd.nbsp;Daar de ruimte echter beperkt is, zullen voorloopig alleen denbsp;meest dringende gevallen ter verpleging kunnen worden opgenomen.
Nog hebben wij het genoegen mede te deelen, dat het vorige jaar aan de Inrichting is vermaakt een legaat van ƒ 500 doornbsp;wijlen den heer R. J. Schierbeek. Wij hopen, dat dit legaatnbsp;door meerdere moge worden gevolgd.
69
-ocr page 92-' 1'
1^ r
^ nbsp;nbsp;nbsp;V. • ‘t ‘fcfiï
■•• L. • '•■. nbsp;nbsp;nbsp;•• ïJ
. ‘: . th •• •- nbsp;nbsp;nbsp;’’• .*gt;•
Rekening en Verant
Subsidie van de Provincie Groningen .... „ H.H. Curatoren der Rijks universiteit.nbsp;„ van de Gemeente Groningen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Contributie van leden en donateurs .
Restitutie wegens verpleging van 162 patiënten (3997 verpleegdagen) o.......
ƒ 800 - 800nbsp;- 800
- nbsp;nbsp;nbsp;380
- nbsp;nbsp;nbsp;3168
00
00
00
50
70
ƒ5949
Legaat van wijlen den heer R. J. Schierbeek . nbsp;nbsp;nbsp;.
ƒ 500
72
-ocr page 95-Brandstoffen..............
Licht................
Wegens administratie...........
Aankoop en onderhoud van meubilair.....
Voor de wasch.............
Werkloon enz..............
Maatschappij der waterleiding ........
Aankoop, vracht en onderhoud van Instrumenten .
Aankoop voor de bibliotheek........
Drukken 5e jaarverslag..........
Medicamenten.............
Aan belastingen............
Traktement aan het personeel.......
Rente van /10.500 (hypotheek enz.).....
Voor voeding.............
Buitengewone uitgaven..........
Voor 6 nieuwe bedden met toebehooren.....
Woninghuur..............
Voordeelig saldo............
ƒ |
149 |
- |
126 |
- |
103 |
- |
226 |
- |
108 |
- |
195 |
* |
44 |
- |
182 |
- |
260 |
- |
42 |
- |
224 |
- |
67 |
- |
1150 |
- |
445 |
- |
1381 |
- |
432 |
- |
462 |
¦ |
250 |
- |
95 |
72^
ƒ5949
20
73
-ocr page 96-2.
3.
4.
5.
7.
9.
10.
11.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20. 21.nbsp;22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
Alberda van Menkema (Jhr. C.), Alberda van Ekenstein (Jhr. Mr. W. C.nbsp;Alberda van Ekenstein (Jonkvr.) ,
Becker (A. H.),
Baart de la Faille (Mevr. de Wed. J.), Bahlmann en Co.
Calcar (Mejuff. C. van),
Calcar (Mevrouw Gr. van),
Cate Vissering (J. J. ten),
Cleveringa (Mr. P.),
Dull (Mevr. de Wed. C. W.),
Doornbos (N. W.),
Eisen (W. P. A.),
Enschede (Prof. W. A.),
Peith (Mr. R.),
Peith (Mr. J. A.),
Peith (Dames E. M. C.),
Guyot (Mr. H. D.;,
Greven (M.)
Geertsema (Mr. C. C.),
Henkers (J. E.),
Houten (J. van),
Hesseling (Mevr. de Wed. H.),
Horst Jr. (E. B. ter),
Hoop (Mevr. de Wed. van der), Haakma Vos (A.),
Hoop (Mevr. de wed. E. J. van der), Houten (Mevr. de Wed. van),
Hoop (Mr. J. G. van der),
Hamel (Prof. A. G. van),
Ham (Prof. P. J. van den),
Hasselt (Mevr. de Wed. J. A. van)
Groningen.
de Punt. Groningen.
Arnhem.
Groningen.
74
-ocr page 97-33. nbsp;nbsp;nbsp;Juchter (ö.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Groninc/en.
34. nbsp;nbsp;nbsp;Keiser (Dr. E. J.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
35. nbsp;nbsp;nbsp;Kooijker (Prof. H. A.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
36. nbsp;nbsp;nbsp;Kooij (Dr. K.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
37. nbsp;nbsp;nbsp;Kruijf (Prof. E. E.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
38. nbsp;nbsp;nbsp;Lobman (Mevr. de Wed. W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H. de Savornin), „
39 Lobman (Er. L. W. M. de Savornin), nbsp;nbsp;nbsp;„
40. nbsp;nbsp;nbsp;Modderman (Dames C.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
41. nbsp;nbsp;nbsp;Mesdag (Mevr. de Wed. G.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
42. nbsp;nbsp;nbsp;Mees (Mevr. de Wed. A.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
43. nbsp;nbsp;nbsp;Meddens (B. J. E,.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
44. nbsp;nbsp;nbsp;Mulder (Prof. M. E.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Hoogezand.
Groningen.
45. nbsp;nbsp;nbsp;Maclaine Pont (W.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
46. nbsp;nbsp;nbsp;Mulder (Mevr. de Wed. H. K.)
47. nbsp;nbsp;nbsp;Mulder (K. H.),
48. nbsp;nbsp;nbsp;Mossinger (J.),
49. nbsp;nbsp;nbsp;Noordboff (P.),
50. nbsp;nbsp;nbsp;Oving (B.),
»
Leek.
Groningen.
51. nbsp;nbsp;nbsp;Otté (B. J.),
52. nbsp;nbsp;nbsp;Panbuijs (Jhr. Mr. J. E. A. van),
53. nbsp;nbsp;nbsp;Quintus (Mevr de Wed. W. J.),
54. nbsp;nbsp;nbsp;Quintus (Mejuff. Y.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
55. nbsp;nbsp;nbsp;Quintus (Mr. Q. J.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
56. nbsp;nbsp;nbsp;Rutgers van der Loeff (Mr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
57. nbsp;nbsp;nbsp;Romkes (Mr. A. W.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
58. nbsp;nbsp;nbsp;Roelfsema (E. J.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
59 nbsp;nbsp;nbsp;Ranneft (Dr. S. B.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
60. nbsp;nbsp;nbsp;Reiger (Prof. W. A.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
61. nbsp;nbsp;nbsp;Reilingb (Dr. H.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
62. nbsp;nbsp;nbsp;Roos (A. G.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
64. nbsp;nbsp;nbsp;Rikkers (C.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
65. nbsp;nbsp;nbsp;Swinderen (Jhr. W. A. A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de Marees van)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
66. nbsp;nbsp;nbsp;Swinderen (Jhr. Q. P. A. denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Marees van)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
67. nbsp;nbsp;nbsp;Swinderen (Jhr. Mr. O. Q.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
68. nbsp;nbsp;nbsp;Swinderen (Jhr. Mr. P. J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Assen.
69. nbsp;nbsp;nbsp;Sicman (H. J.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.
70. nbsp;nbsp;nbsp;Sitter (Mejonkvr. L. de),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
71. nbsp;nbsp;nbsp;Sonius (C.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«
72. nbsp;nbsp;nbsp;Scholtens (J. E.),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«
-75
-ocr page 98-16
Groningen.
73. nbsp;nbsp;nbsp;Stedum (H. G. van),
74. nbsp;nbsp;nbsp;Schollens en Zn.
75. nbsp;nbsp;nbsp;Tresling (Mr. Th. Haakma),
76. nbsp;nbsp;nbsp;Tellegen (Mr. J. A.)
77. nbsp;nbsp;nbsp;Tellegen (Mevr. de Wed. B. D. H.),
78. nbsp;nbsp;nbsp;Trip (Mevr. de Wed. H. J.),
79. nbsp;nbsp;nbsp;Tonella (A. Th. H.),
80. nbsp;nbsp;nbsp;Thieme (Mr. ïï. C. A.),
81. nbsp;nbsp;nbsp;Yiersen en Haan,
82. nbsp;nbsp;nbsp;Wouters Jr. (G.),
83. nbsp;nbsp;nbsp;Walree (J. P. van),
84. nbsp;nbsp;nbsp;Wermeskerken (Mevr. de Wed. van),
85. nbsp;nbsp;nbsp;Winter (J. E.),
86. nbsp;nbsp;nbsp;Wiersum (K. F.),
87. nbsp;nbsp;nbsp;Waalkens (A.),
88. nbsp;nbsp;nbsp;Zwaag (Mevr. de Wed. W. J. van der),
76
-ocr page 99-Art. 1.
De Inrichting heeft ten doel;
a. de behandeling en verpleging van minvermogende oogiijders,
h. bevordering van het onderwgs in de oogheelkunde aan de Universiteit.
Art. 2.
De gelden, tot dat doel vereischt, worden gevonden door jaar-lijksche bijdragen van corporatiën en particulieren, giften, legaten en vergoedingskosten van een deel der patiënten.
Art. 3.
Leden zijn zij, die een jaarlijksche contributie van minstens ƒ5, of eene gift in eens van minstens ƒ 100, tot het instandhouden der inrichting bijdragen.
Donateurs zijn zij, wier contributie minder dan ƒ5 bedraagt, of die eene kleinere som dan ƒ 100 in eens aan de inrichtingnbsp;schenken.
Art. 4.
De Inrichting wordt bestuurd en vertegenwoordigd door eene Commissie van 5 leden en een geneesheer-directeur.
Art. 5.
De leden der Commissie worden door de leden gekozen uit eene voordracht van 3 personen, door het bestuur opgemaakt.
Jaarlijks treedt één der leden van de Commissie af, maar is weder verkiesbaar.
Art. 6.
Geneesheer-directeur is hjj, die belast is met het geven van onderwijs in de oogheelkunde aan de Universiteit.
77
-ocr page 100-18
Art. 7.
Het geheele inwendige beheer der Inrichting zoowel als de verdeeling der werkzaamheden van het bestuur, wordt geregeldnbsp;door huishoudelijke reglementen door het bestuur vast te stellen.
Art. 8.
Eens in het jaar worden de leden ter algemeene vergadering opgeroepen. Bij die gelegenheid wordt een verslag gegeven vannbsp;den staat der inrichting gedurende het afgeloopen jaar en voorzien in de vervulling der vacatures in het bestuur.
Art. 9.
Het bestuur belegt, zoo dikwijls het dit noodig acht, eene buitengewone vergadering der leden, waartoe deze minstens 8nbsp;dagen vóór den dag waarop zij gehouden wordt, opgeroepennbsp;worden, met vermelding van het bijzondere doel der vergadering.
Art. 10.
De vergadering der leden besluit over de opheiïing der inrichting voor ooglijders op voordracht van het bestuur.
Het voorstel tot opheffing moet minstens 8 dagen vóór den dag, waarop de vergadering, waarin het behandeld zal worden,nbsp;gehouden wordt, aan de leden zijn rond gezonden.
In geval van ontbinding wordt aangaande het besteden der overgebleven gelden en bezittingen door de vergadering der ledennbsp;beslist, alles behoudens de bepaling van artikel 1702 B. W.
Art. 11.
De vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen en twintig jaren en elf maanden.
Goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit d.d. 9 Januari 1882, Stbl. no. 7.
De Minister van Justitie; (get.) A. E. J. Modderman.
78
-ocr page 101- -ocr page 102- -ocr page 103- -ocr page 104-Jhr. Mr. F. HOOFT GEAAFLAND, Voorzitter. H. J. DE MAEEZ OYENS, Penningmeester.
Dr. Jb. van GEÜNS, Secretaris.
Dr. M. JUDA, Oeneesheer-Directeur.
Mr. H. S. van LENNEP.
Mr. W. Baron ROËLL.
Mr. J. F. WEETHEIM.
A. J. BLAAUW.
Mej. c. EEDDINGIÜS.
Consulteerend Geneeskundige: Dr. S. DE EANITZ. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heelkundige: H. TIMMER, Arts.
De. M. JUDA.
Dr. N. van rijnberk.
Dr. N. JOSEPFIUS JITTA.
Arts B. P. VISSER.
Arts W. SNELLEN.
Dr. G. J. SCHOUTE.
82
-ocr page 105-te AMSTERDAM.
van U nbsp;nbsp;nbsp;uit^c-^zac^t booz bamp;n aftzc^cnb^zn
^l'leoteu.^ ^zof, nbsp;nbsp;nbsp;01t£gt;. (^zinnin^.
Het is heden 25 jareu geleden dat de Inrichting voor Ooglijders geopend werd. Naar aanleiding daarvan wensch ik ü ’t een ennbsp;ander uit haar verleden mede te deelen en aan die mededeelingnbsp;eenige beschouwingen vast te knoopen.
Alvorens daartoe echter over te gaan rust op mij de taak U een overzicht te geven van de werkzaamheid en de lotgevallen van denbsp;Inrichting in het afgeloopen jaar. Die werkzaamheid splitst zich innbsp;tweeën, de behandeling van ooglijders, uitsluitend minvermogenden,nbsp;op de polikliniek en die op de, voor iedereen toegankelijke, kliniek.nbsp;Ik begin met eenige mededeelingen omtrent de
Polikliniek.
Van de gelegenheid tot loopende behandeling van ooglijders op de polikliniek werd in 1898 door 12244 personen gebruik gemaakt,nbsp;tegen 11267 in 1897, dus door 977 meer.
Daarvan werden behandeld :
Op Afd. A...... 2549 tegen 2744 d. i. 195 minder dan in ’97
1) Zooals reeds in het vorige jaarverslag werd medegedeeld is deze atdee-ling der Polikliniek met Juni ’98 opgeheven, tengevolge van het vertrek van Mevr. Dr. Hammee—nu Saab.
83
-ocr page 106-Voor de eerste maal werden ingeschreven
Christ. Israël. . Tot. nbsp;nbsp;nbsp;Christ.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Israël. Tot,
7047 nbsp;nbsp;nbsp;2398nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9445nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6634nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1560 =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8194nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in ’97
Van het vorige jaar werden overgeschreven:
Christ. Israël. Tot. nbsp;nbsp;nbsp;Christ. Israël. Tot.
Onder de ingeschrevenen kwamen dus 8881 Christenen en 3303 Israëlieten voor, tegen resp. 8694 en 2573 in ’97, dus 187 en 790nbsp;méér. Dat het aantal Israëlieten zooveel sterker toenam dan datnbsp;der Christenen, is voornamelijk aan het belangrijk grooter aantalnbsp;leden van „Ziekenzorg” te wijten, het ziekenfonds van de Vereeni-ging; „Handwerkers Vriendenkring”, welks leden bijna uitsluitendnbsp;tot de Israëlieten behooren.
Het aantal adviezen in c. 300 dagen gegeven, bedroeg 44930 of 3.67 per hoofd, tegen 37773 d. i. 3.35 per hoofd in ’97 en 149.8 pernbsp;dag, tegen 126 in ’97, dus in ’t geheel 7157 en per dag ruim 23nbsp;méér dan in ’97.
Onder de ingeschrevenen kwamen voor:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Leden van Ziekenfondsen 9038 of 73.82 % tegen 7924 of 70.33 % in ’97
2. nbsp;nbsp;nbsp;Bedeelden door Kerk e.a.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Bedeelden door de Burg.
Behalve de sub 2 en 3 bedoelde personen, die per se kosteloos
werden toegelaten, werd nog aan 138 anderen kostelooze hulp verstrekt.
Onder de leden van ziekenfondsen komen 6230 leden van A. Z. A. voor, tegen 5669 in ’97, dus 561 meer en 2808 leden van 18 anderenbsp;ziekenfondsen, tegen 2255 in ’97, dus 553 meer.
1) Het Algomoen Ziekenfonds voor Amsterdam.
84
-ocr page 107-De bruto opbrengst der polikliniek heeft, na aftrek van de brillen-kosten ad ƒ 554.41* (tegen ƒ 464.16 in ’97) en van ƒ 305.40 voor de 30 % reductie op den toegangsprijs aan enkele ziekenfondsen,nbsp;ƒ 2981.18i bedragen, tegen ƒ 2734.84 in ’97 dus ƒ 246.34| méér.
Van de 12,214 personen die op de polikliniek werden behandeld leden aan aandoeningen van het bindvlies in het algemeen (1) 3401nbsp;d.i. 28 % tegen 23.66 % in ’97, aan trachoma (2) 568 d.i. 4.6 %nbsp;tegen 3.65 % in 1897.
Van de 3363 Israëlieten leden
Van de 8881 Christenen leden:
Het % aantal gevallen van beide vormen van bindvlies-aandoening is dus in 1898 grooter geweest dan in 1897. Onder de Israëlietennbsp;zelfs belangrijk grooter. Dit kan natuurlijk niet daaraan wordennbsp;toegeschreven dat deze in betrekkelijk zooveel grooter aantal op denbsp;polikliniek werden ingeschreven dan de Christenen. Dat ook ondernbsp;deze laatsten het % aantal dier gevallen, zij’t ook in veel geringerenbsp;mate, is toegenomen, schijnt wel op andere oorzaken te wijzen.
Het aantal bezoekers der polikliniek is dus dit jaar belangrijk, nl. met 977 toegenomen, dat van hen die voor de eerste wictai werdennbsp;ingeschreven (waarop het hier inzonderheid aankomt) zelfs metnbsp;1251. Die toeneming betrof alleen Afd. B. (bij Afd. A. waren zelfsnbsp;200 minder ingeschreven) en uitsluitend de leden van ziekenfondsen. Zij is hoofdzakelijk daaraan te wijten, dat het aantalnbsp;leden van A. Z. A. 561 en dat van „Ziekenzorg”, w'elks ledennbsp;vroeger alleen op Afd. A. werden behandeld maar sedert 1 Jan.’98nbsp;op Afd. B. (zonder reductie) werden toegelaten, 359 grooter was dannbsp;in ’97, terwijl het aantal leden der 17 andere Ziekenfondsen die vannbsp;de polikliniek gebruik maakten slechts met 194 toenam.
Neemt men daarbij in aanmerking dat de geraamde onkosten ten naastenbij door de inkomsten werden gedekt, dan zou de toestand der polikliniek reden geven tot groote tevredenheid, ware ’tnbsp;niet dat daarop een groot bezw’aar blijft drukken, waarop herhaaldelijk, ook nog in het vorige jaarverslag is gewezen, te weten: datnbsp;de leden der verschillende ziekenfondsen niet allen op dezelfdenbsp;voorwaarden tot de polikliniek worden toegelaten. Gelukkignbsp;bestaat er grond voor de hoop dit bezwaar spoedig uit den wegnbsp;zal worden geruimd.
85
-ocr page 108-Op den len Januari 1898 waren aanwezig:
„ nbsp;nbsp;nbsp;2enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
I) nbsp;nbsp;nbsp;I)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„_2 nbsp;nbsp;nbsp;„_2 nbsp;nbsp;nbsp;„_„ nbsp;nbsp;nbsp;6
In 1898 werden opgenomen:
” nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;80nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;97nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;80nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;257
TotaaloS M. 125 V. 91 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 309
Zoodat in ’tgeheel werden verpleegd:
Op de
le kl. nbsp;nbsp;nbsp;8 metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;122nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Verpleegd,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tegen 9 met 104 Verpleegd, in’97.
2e „ nbsp;nbsp;nbsp;A 20 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;191nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 40 „ 501 ., ,, ’97.
2e „ nbsp;nbsp;nbsp;B 27 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;340nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 37 „ 673 „ ,, ’97.
3e „ nbsp;nbsp;nbsp;263 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4149nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 279 „ 4629 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„_’9^
Totaal 318 met nbsp;nbsp;nbsp;4802nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Verpleegd,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tegen 365 met5907 Verpleegd, in ’97.
Van deze lijders werden 310 weer ontslagen, zoodat op 31 Dec. ’98 in verpleging bleven 8, waarvan 1 man en 1 vrouw der ]e ennbsp;6 op de 3® kl.
De verpleeggelden op de 3e klasse werden voldaan:
Door particulieren............. , |
, nbsp;nbsp;nbsp;17 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;284 |
„ |
» nbsp;nbsp;nbsp;16 n |
244 |
„ ’97. | |
„ de Ver. „Hulp voor | |||||||
Minv. Ooglijders”... , |
, 112 |
„ 1980 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;117 „ |
2424 |
,, ’97. | ||
Armbest. en andere | |||||||
Liefd. Instellingen . |
„ 19 |
„ 862 |
J? |
„ nbsp;nbsp;nbsp;39 „ |
720 |
„ |
„ ’97. |
„ de Inricht. v. Ooglijd. , |
„ nbsp;nbsp;nbsp;4 |
,, 82 |
„ 10 „ |
180 |
tl |
„ ’97. |
Voor eigen rokonhig.........door 81 met 941 verpleegd, tegen 98 met 1061 verpleegd, in'97.
Totaal....T.... 263 met 4149 verpleegd, tegen 279 met 4629 verpleegd, in ’97. Van de 318 verpleegden waren 234 (74 “/ol in en 84 (26 %) buitennbsp;Amsterdam woonachtig.
Van de 8 verpleegden op de le kl. 3 (37.5%) in en 5 {Q2.5%) buiten A.
Onder de 194 Amsterdammers die op de 3e kl. w’erden verpleegd waren 103 leden van ziekenfondsen, w’aarvan werden verpleegdnbsp;voor eigen rekening. . . 25 met 221 verpleegd, d.i. 8.9 per hoofd.
12.3
17.7
21
37
1297
21
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ „ Minv. Oogl. . 73
Liefd. Inst. . de Inr. v. O..
86
-ocr page 109-Het aantal grootere operaties bij de verpleegden op de oe klasse verricht bedroeg 199, waaronder 27 ter verwijdering eener cataract,nbsp;43 ter genezing van scheelzien, 34 tot vorming eener kunstpupil,nbsp;17 tot verwijdering van den geheelen oogbol enz. Bovendien werdnbsp;nog in 9 gevallen (bij 5 patiënten) ter genezing van bijziendheidnbsp;eene operatieve behandeling toegepast, hierin bestaande dat (evenalsnbsp;bij cataract, maar op andere wijze) de lens uit het oog wordt verwijderd. Omtrent de resultaten dezer nieuwe behandeling vannbsp;bijziendheid, die alleen in zeer hooge graden aangewezen is, bepaal iknbsp;mij tot de mededeeling dat zij over het geheel zeer bevredigend waren.
Uit deze cijfers blijkt dat terwijl het aantal verpleegden op de Ie klasse één grooter, dat op de 2e kl. 30 en op de 3e kl. 16nbsp;kleiner was dan in ’97. Dientengevolge werd aan verpleeggeldennbsp;ƒ 2036 minder geïnd. Al behoeft deze achteruitgang voor hetnbsp;oogenblik geen bezorgdheid te wekken, toch zij is te betreuren.
Het gevolg daarvan is geweest dat, in verband met het regelmatig, zij het ook langzaam, afnemen van de jaarlijksche bijdragen denbsp;exploitatie-rekening over 1897 sluit met een nadeelig saldo vannbsp;ruim ƒ 2000. Wel is waar kon dit deficit worden gedekt dooide ontvangen giften en legaten, doch dit neemt niet weg dat, metnbsp;het oog op de groote uitgaven die in de naaste toekomst noodignbsp;zullen zijn voor verbetering van het gebouw- en voor de onlangs totnbsp;stand gekomen verzekering van pensioen aan de bij de Inrichtingnbsp;werkzame ambtenaren, ook de flnantieele toestand der Inrichtingnbsp;verbetering behoeft.
87
-ocr page 110-BEHANDELD OP DE POLIKLINIEK DER
I. Palpebrae. Tumores palpebrae...... nbsp;nbsp;nbsp;12 Oedema nbsp;nbsp;nbsp;n ...... 16 Teleangectasia „ nbsp;nbsp;nbsp; 1 Morpiones ad cilia...... nbsp;nbsp;nbsp;1 (3.8 pCt)r. 465 II. Conjunctiva. Irritatie conjunctivae..... 577 Conjunctivitis mucipara.. .1455 nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;purulenta .. 218 n nbsp;nbsp;nbsp;n neonatorum. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;69 „ crouposa... nbsp;nbsp;nbsp;2 fbllicularis. . 281 Conjunctivitis phlyctaenosa 220 Ecchymosis conjunctivae.. 19 (28 pCt.)..\3401 |
III. Cornea. Keratitis superficialis..... 276 „ nbsp;nbsp;nbsp;profunda....... 23 ,/ nbsp;nbsp;nbsp;bullosa........ 2 ,/ nbsp;nbsp;nbsp;ulcerosa........ 126 t, nbsp;nbsp;nbsp;phlyctaenosa....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120 u nbsp;nbsp;nbsp;interstitialisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diffusa......... 69 Leucoma „ nbsp;nbsp;nbsp; 17 Staphyloma corneae...... nbsp;nbsp;nbsp;2 IV. Sclerotica. (0.2 pCt.).. nbsp;nbsp;nbsp;23 V. A-w. Iritis nbsp;nbsp;nbsp;simplex........... 44 ,1 nbsp;nbsp;nbsp;parenchymatosa ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 I, nbsp;nbsp;nbsp;serosa............ 13 „ nbsp;nbsp;nbsp;gonorrhoïoa....... 1 If anterior....... 3 |
VI. Coj'pus ciliare. Chorioïdea. Atrophia Chorioideae..... nbsp;nbsp;nbsp;3 (0.58 pCt.).“''7l VII. nbsp;nbsp;nbsp;Olmcoma. „ nbsp;nbsp;nbsp;inflammat. acut. 13 H nbsp;nbsp;nbsp;II chron. 7 n secundarium..... nbsp;nbsp;nbsp;6 n absolutum....... 6 (0.5 pCt.).r nbsp;nbsp;nbsp;61 VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Opticus. (0.17 pCt.).quot;: nbsp;nbsp;nbsp;¥l IX. Retina. Hyperaemia retinae...... nbsp;nbsp;nbsp;26 Apoplexia ,/ nbsp;nbsp;nbsp;...... 8 Embolia art. centr. retinae 1 Retinitis syphilitica...... nbsp;nbsp;nbsp;1 // albuminur...... nbsp;nbsp;nbsp;7 u pigmentosa..... nbsp;nbsp;nbsp;7 (0.5 pCt.)r. nbsp;nbsp;nbsp;68 X. Lens. Cataracta capsularis...... nbsp;nbsp;nbsp;13 „ nbsp;nbsp;nbsp;congenita...... nbsp;nbsp;nbsp;8 Cataracta zonularis...... nbsp;nbsp;nbsp;5 „ nbsp;nbsp;nbsp;mollis........ 3 „ nbsp;nbsp;nbsp;senilis........ 100 „ nbsp;nbsp;nbsp;polaris........ 1 n nbsp;nbsp;nbsp;secundaria..... nbsp;nbsp;nbsp;3 (0.1 p0t.).Tl3l |
XI. Corpus vitreum. Obsoiirationes oorp. vitrei. 16 (0.14 pCt.),^ Tl XII. Bulbus. (0.3 pCt.).. nbsp;nbsp;nbsp;25 XIII. Refractio. (30 pCt.).”3604 XIV. Accommodatio. Paraesis accommod...... nbsp;nbsp;nbsp;10 (6.1 pCt.).Tl974 XV. Musculi. Strabismus convergens. ... 148 /, divergens..... nbsp;nbsp;nbsp;33 Insuffic. m. rect. ext. ... nbsp;nbsp;nbsp;3 u u 1/ int..... nbsp;nbsp;nbsp;3 Paralysis N. oculomotorii. nbsp;nbsp;nbsp;1 n N. trochlearis.. . nbsp;nbsp;nbsp;3 u N. abducentis . . nbsp;nbsp;nbsp;13 „ nbsp;nbsp;nbsp;(1.8 pCt.).T3^ XVI. Nerv. trigem. et facialis. XVII. Organa lacrymaUa. |
89
-ocr page 112-
Per Transport.. 98 Stenosis ductus lacrymalis. 31nbsp;Kpipbora............... 52 (1.5 pct.)rT'“r8i XVIII. Orhita. (0.16 pCt.)?^ nbsp;nbsp;nbsp;^ XIX. Amblyopia. Amblyopia potatorum .... nbsp;nbsp;nbsp;13 // nbsp;nbsp;nbsp;e causa latentenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50 /, nervosa...... nbsp;nbsp;nbsp;13 n nbsp;nbsp;nbsp;ex influenza. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 (0.66 pCt.)?^ nbsp;nbsp;nbsp;8l XX. Amaurosis..... nbsp;nbsp;nbsp;12 XXL Achromatopsia. XX n. Hemeralopia acuta. 2 |
XXIII. Traumata. Corp. alien, sub palpebra Conjunctivitis traumatica . nbsp;nbsp;nbsp;36 Corp. alien, ad corneam. . 365 Keratitis traumatica...... nbsp;nbsp;nbsp;82 ;/ conjunctivae..... nbsp;nbsp;nbsp;6 Haemorrhagia in camera ;/ nbsp;nbsp;nbsp;in corp. ;/ nbsp;nbsp;nbsp;retinae ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6 Cataracta traumatica..... nbsp;nbsp;nbsp;3 Vuln. perfor. bulbi...... nbsp;nbsp;nbsp;2 (5.4 pCt.). . 667 |
90
-ocr page 113-EXPLOITATIE-REKENING.
UITGAVEN.
ƒ |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 14877.35 ƒ 14877.35 |
Aan Jaarlijksche Bijdragen.
„ Verpleeggelden......
„ Opbrengst kaarten polikliniek ..............
,j Restitutie polikliniek van het Algemeen Ziekenfonds V. Amsterdamnbsp;„ Restitutie poliklinieknbsp;vande Diaconieder Ned.nbsp;Hervormde Gemeente.
„ Busgelden...........
„ Diverse Restitutiën ... „ Nadeelig Saldo......
KASSA.
DEBET.
Aan Saldo in kas op 1“ Januari 1898.............
„ Diverse inkomsten zie: Exploitatie-rekening...
„ Giften...............
„ Legaten..............
Gekweekte Rente.....
CREDIT.
Per Uitgaven............. ƒ 14877.35
„ Uitgezette Gelden..... „ 3000.—
„ Belegde Gelden....... „ • 159.02“
„ Saldo in Kas op 31 December 1898.......... 1175.35
ƒ 1528.23“
„ 12856.68“ „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;235.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;2300.—
„ 2291.80“
ƒ 19211.72“
ƒ 19211.72“
91
-ocr page 114-Aan hen die een geldig bewijs^) overleggen, dat zij tot de arbeiders en dienstboden behooren, of daarmede maatschappelijk gelijk staan, wordtnbsp;tegen vergoeding van ƒ 1.—, een kaart uitgereikt, waarop gedurendenbsp;drie achtereenvolgende maanden loopende behandeling op de poliklinieknbsp;wordt verstrekt.
Deze kaarten zijn volstrekt persoonlijk.
De door de geneeskundigen voor te schrijven brillen worden tegen eene tegemoetkoming in de kosten van 30 ets. per bril bij de daartoe aannbsp;te wijzen leveranciers verkrijgbaar gesteld.
Aan hen, die bovengenoemd bewijs niet overleggen wordt il ƒ!.— ee_ne toegangskaart verstrekt geldig voor éêne week. Ook deze kaarten zijnnbsp;volstrekt persoonlijk.
De voor te schrijven brillen worden hun doo]' de daartoe aan te wijzen leveranciers tegen verlaagd tarief verstrekt.
De polikliniek wordt gehouden:
door Dr. M. Jüda, Maandags, Woensdags en Vrijdags van
9 tot lO'/s! uur,
„ Dr. Van Ei.inbbkk, Dinsdags, Donderdags en Zaterdags
van 9 tot IOV2 uur,
„ Arts B. P. Visser, Maandags, Woensdags en Vrijdags |
van 4—6 uur,
„ Dr. .Toskpiius .Titta, Dinsdags, Donderdags en Zaterdags, van 4—6 uur.
door Arts W. Snellen, Dinsdags, Donderdags en Zaterdags van 1
9 tot 10'/s uur.
„ Dr. G. J. ScHOUTE, Maandags, Woensdags en Vrijdags van
9 tot lO'/s uur.
De keuze van een geneesheer wordt geheel vrijgelaten. De genees-heeren zijn voor hunne behandeling persoonlijk verantwoordelijk.
De verpleging in het Gesticht geschiedt op de 3e klasse.
De verpleegkosten bedragen fX.ih per 24 uren.
De kosten der geneeskundige behandeling worden door den behande-lenden geneesheer, volgens tarief, in rekening gebracht.
Aan hen die voor rekening van Armbesturen worden verpleegd, wordt kostelooze behandeling verstrekt.
Zij, die tijdens hunne opname in het Gesticht reeds op een der poliklinieken hulp genoten, blijven onder behandeling van den geneesheer, door wien hun die hulp werd verleend.
1) Bewijzen van lidmaatschap in een Ziekenfonds voor minvermogenden worden als zoodanig aangemerkt.
TYP. J. H. DE BUSSY — AMST.
92
-ocr page 115-TE
------------
De Yolgende cijfers geven u de voorstelling van hetgeen in onze inrichting op oogheelkundig gebied verricht is.
Er waren in het jaar 1898, 4146 patiënten (1934 mannen en 2212 vrouwen) aan wie hulp verleend werd. Deze ontvingen 17206 adviezen en daar het spreekuur op 308 dagennbsp;gehouden werd, was het gemiddelde aantal bezoekers 56nbsp;daags. Dit gemiddeld aantal werd 140 maal overschreden.nbsp;Het grootste aantal bezoekers was 102. Deelt men het aantalnbsp;adviezen door het aantal patiënten, dan ontving iederenbsp;persoon gemiddeld 4 adviezen.
De frequentie van het bezoek in de verschillende maanden
was als volgt:
Juli
Augustus
September
October
November
December
Januari nbsp;nbsp;nbsp;1474 consulten
Februari nbsp;nbsp;nbsp;1449nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Maart nbsp;nbsp;nbsp;1675nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
April nbsp;nbsp;nbsp;1546nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Juni nbsp;nbsp;nbsp;1423nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Van de 4146 patiënten waren er 647 uit 30 verschillende gemeenten van Zuid-Holland buiten den Haag; de meeste
uit Delft, 11.1. 166.
In 1898 werden 1203 nieuwe brillen voorgeschreven. Op
93
-ocr page 116-de polikliniek werden 207 maal vreemde lichaampjes van het hoornvlies of van het bindvlies der oogleden verwijderd,nbsp;Het aantal kleinere operaties, splijting van traanwegen,nbsp;opening van abcessen, wegnemen van gezwelletjes enz.,nbsp;bedroeg 157.
In de inrichting werden ter behandeling en verpleging opgenomen 220 patiënten, waarvan;
104 mannen met 1464 verpleegdagen.
116 vrouwen met 1641 nbsp;nbsp;nbsp;.
totaal. . . 220 personen ,, nbsp;nbsp;nbsp;3105nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
iedere patiënt had dus gemiddeld ruim 14 verpleegdagen.
Aan 89 personen met 1387 verpleegdagen werd de verpleging geheel kosteloos verstrekt, terwijl 22 de helft of een klein gedeelte der verplegingskosten betaalden.
In een vorig verslag heb ik de wenschelijkheid en billijkheid betoogd, dat Ziekenfondsen, wier leden geregeldnbsp;onze kliniek bezoeken een jaarlijksche bijdrage voor denbsp;behandeling hunner leden zouden geven. Enkele haddennbsp;daaraan gevolg gegeven; dit voorbeeld is ook door hetnbsp;Ziekenfonds der Maatschappij „tot Nut van ’t Algemeen”nbsp;gevolgd, door ons een jaarlijksche bijdrage van f 200.—nbsp;toe te zeggen.
Uit de statistiek hierachter blijkt u niet de belangrijkheid van de verschillende soort van aandoeningen van de organennbsp;van het zien en van de beschuttende deelen, maar wel denbsp;groote verscheidenheid van deze ziekten. Dat de zoogenaamdenbsp;„klierachtige” aandoeningen o. a. Kei’atitis scrofulosa 315,nbsp;wier aetiologie gewoonlijk meer op vuile omgeving, gemisnbsp;aan behoorlijke reiniging, dan op ziekelijken aanleg berust,nbsp;zoo sterk vertegenwoordigd zijn, is het meest sprekende bewijs,nbsp;dat er aan de Hollandsche zindelijkheid nog veel ontbreekt.
94
-ocr page 117-Het aantal grootere operatics. bedroeg 165. Zij waren verdeeld als volgt:
Cataract-operatie.............23
Punctie van aangeboren cataract........ 9
Lineair-extractie ....... nbsp;nbsp;nbsp; 5
Extractie lenskapsel........... . nbsp;nbsp;nbsp;1
Punctie van nastaar............17
Paracentesis corneae . nbsp;nbsp;nbsp; 2
Scheelzien-pperatie.............51
Exstirpatie van den oogbol....... 19
Tumoren der oogleden...........3
Operatie traanwegen in narcose........3
Voorts werd 2 maal in narcose een prolapsus der iris afgeknipt.
Meermalen werd ons gevraagd naar de resultaten van de verwijdering der lens bp hooge graden van bijziendheid,nbsp;een operatie, waardoor sterk bijzienden gelijkgesteld kunnennbsp;worden met normaalzienden. Van de enkele, die met goednbsp;resultaat in de kliniek verricht zijn, zouden we daarom nognbsp;niet mogen besluiten tot een meer algemeene toepassing,nbsp;daar het eerst na verloop van een paar jaren met zekerheidnbsp;te zeggen is, of de aanvankelijk goede resultaten blijvendnbsp;zijn. In elk geval mogen alleen de hoogste graden hiervoornbsp;in aanmerking komen.
95
-ocr page 118-Gelukkig ontbrak het ons in 1898 weder niet aan vriendelijke hulp op de Polikliniek en waren de dames M. Gallé, N. Hofstede, E. Holtius en Ada Boutin beurtelingsnbsp;bereid hare ochtenduren voor ons beschikbaar te stellen.nbsp;Zonder hare medewerking zoude het Dr. Hazewink^l ennbsp;mij niet wel mogelijk zijn in den daarvoor gestelden tijdnbsp;de polikliniek te houden. Wanneer een der verpleegstersnbsp;tijdelijk afwezig of — wat gelukkig zelden gebeurde —nbsp;ongesteld was, was Jonkvr. tan den Santheuved steedsnbsp;bereid haar plaats te vervullen.
Mej. D. DE Koe , die ruim 21/2 jaar als verpleegster in onze Inrichting werkzaam was, vertrok naar een grootor ziekenhuis,nbsp;ten einde zich meer in de algemeene ziekenverpleging tenbsp;bekwamen. Zij houde zich overtuigd, dat haar verblijf en werknbsp;hier door ons en de patiënten zeer op prijs gesteld werd.nbsp;Wij hopen Mej. C. Gerritse en Mej. M. Oudegeest zekernbsp;minstens even lang als verpleegsters in huis te zien.
Ontbrak ons plaats dan was de Eerw. Moeder van het R. 0. Ziekenhuis steeds hereid ook onvermogenden op tenbsp;nemen en werden er aldus vijf van de patiënten der Polikliniek aldaar door ons behandeld en geopereerd.
De cursus voor ziekenverpleging w'erd weder geregeld door Dr. Hazewinkbd aan onze zusters gegeven.
Mogen we ten slotte den Heer Moet ook nog onzen dank brengen voor de vrijgevige wijze, waarop hij voortging onsnbsp;de door hem geleverde medicijnen en verbandmiddelen kosteloos te verstrekken. Al mocht het verslag van het Bestuurnbsp;van dankbare finantiële belangstelling getuigen, de toekomstnbsp;der Inrichting zal alleen verzekerd zijn, indien meerderenbsp;inkomsten haar toevloeien.
1 April 1899. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. M. J. BOUVIN.
96
-ocr page 119-BEHANDELD OP DE POLIKLINIEK DEll
te ’s6®AVENHA(tE,
I. Palpehrae. Blepharadenitis............264 Abcessus palpebrae.......... 4 Ptosis............. .... nbsp;nbsp;nbsp;9 II. Conjunctiva. Irritatio conjunctivae........ 89 Conjunctivitis catarrhalis......632 // nbsp;nbsp;nbsp;purulenta....... 10 f/ nbsp;nbsp;nbsp;// neonatorum 23 1/ follicularis.......271 Conjunctivitis et keratitis scrofulosa 315 Polypus conjunctivae........ 3 |
Ecchymosis conjunctivae ...... 43 Infarct. Gland. Meybom....... 5 III. Cornea. Keratitis nbsp;nbsp;nbsp;profunda.......... 4 » nbsp;nbsp;nbsp;dendritica.......... 1 !/ nbsp;nbsp;nbsp;herpetica.......... 2 n nbsp;nbsp;nbsp;ulcerosa...........108 '/ nbsp;nbsp;nbsp;punctata . ......... 2 tl nbsp;nbsp;nbsp;interstitialis diffusa....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7 Maculae nbsp;nbsp;nbsp;corneae...........198 IV. Sclerotia. V. Iris. Iritis simplex............. 47 n (gummata)........... 4 t! serosa.............. 7 |
97
-ocr page 120-98
-ocr page 121-
XVI. Nerv. trigem. et facialis. Scotoma scintillaiis......... 5 XVII. Organa lagrymalia. Dacryocystitis, stenosis.......'129 Abscess, lacrymal........... 19 XVIII. Orbita. XIX. Amblyopia. Amblyopia potatorum ......| 12 ti nbsp;nbsp;nbsp;e nicotin .......\ n e causa latente .... 31 |
Amblyopia diabetica . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; I XX. Hemeralopia....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 XXI. Traumata Corp. alien, sub palpebra sup. et corn. 213 Vulnera coimeae........... . nbsp;nbsp;nbsp;5 n nbsp;nbsp;nbsp;Sclerae............ 9 Prolapsus iridis............ 12 Combustio conjunctivae....... 43 u cornea .......... 9 Haemorrhagia in camera an ter. . . nbsp;nbsp;nbsp;5 Cataracta traumatica........ 9 Vuln. perfor. bulbi.......... 7 n nbsp;nbsp;nbsp;u corneae........ 3 |
99
-ocr page 122-100
-ocr page 123- -ocr page 124- -ocr page 125-Aantal ingeschreven patiënten 579; aantal consulten 2623.
Ekzema palpebrae.............3
Herpes palp, febril............2
Combustio palp............. . i
Ptosis by ster............... 1
Blepharospasmus hyster...........1
Lagoplithalinns..............2
Ektropium Entropiumnbsp;Distichiasisnbsp;Blepharitisnbsp;Hordeolumnbsp;Chalazion .
Infarct, gland. Meib............. 4
Stenosis, duct, lacrym............5
Peridacryocystitis acuta...........3
Dacryocystitis chron............9
Corp. alien, ad conjunct.......... I5
Papillom. conjunct..............
Chemosis.................
Ekchymosis conjunct............2
Combustio conjunct.............4
Vulnus conjunct.............. 1
Conjunctivitis nbsp;nbsp;nbsp;acuta............27
. nbsp;nbsp;nbsp;pseudomembranacea.......2
„ nbsp;nbsp;nbsp;pnrnl. neonat.........1
j, nbsp;nbsp;nbsp;chronica...........32
Conjunctivitis nbsp;nbsp;nbsp;follicularis..........16
Trachoma papill..............6
„ nbsp;nbsp;nbsp;_ granul.............. 3
Corpus alien, ad corneam..........45
103
-ocr page 126-2
Ophthalmia scrofulosa ...........19
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ekzemate..........26
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rhinitide chronica.......26
Herpes corneae febrilis...........1
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ cum hypopyo.........3
Keratitis profunda. .............3
Irritatio oculi hysterica...........1
„ nbsp;nbsp;nbsp;r e causa ignota.........6
Irido-cyclitis...............2
Neoplasma corporis ciliaris..........1
Cataracta senilis.............9
Elocculi corp. vitrei............3
Atrophia chorioideae............1
Degeneratio in macula lutea.........1
Atrophia retinae pigmentosa.........1
Ivetinitis alhuminurica...........2
Solutio retinae..............1
Photophobia e causa ignota.........1
Atrophia papillae.............3
Amblyopia toxica.............3
„ e skleros. multipl.........1
„ e causa ignota..........2
Synechia bulbi cum palp, infer......... 1
Exophthalmus inflammat...........1
Glaucoma nbsp;nbsp;nbsp;chronicum............2
„ nbsp;nbsp;nbsp;simplex.............4
Neuralgia nbsp;nbsp;nbsp;nerv. ciliar...........1
„ nbsp;nbsp;nbsp;nerv. supraorbital...... 2
Paresis pupillarum . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•........1
„ nbsp;nbsp;nbsp;accommodationis...........2
Paralysis accommodationis.......... 1
Paresis nerv. abducent...........2
„ convergent., accomm., et pupill hysterica. . nbsp;nbsp;nbsp;1
„ nbsp;nbsp;nbsp;convergentionis cumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;asthenopia .....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
„ divergentionis „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....1
Spasmus accommodationis..........1
Asthenspia ex irritabilitate aucta nbsp;nbsp;nbsp;accomm.....11
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ anaemia...........3
„ neurasthenica traumatica......1
Strabismus convergens...........5
„ nbsp;nbsp;nbsp;ex aphakia.......... 1
Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 579
Bijdiagnosen;
Molluscum contagiosum...........1
Haematoma palpebrae...........1
Blepharospasmus.............. 1
Infarct, gland. Meib............. 4
Stenosis duct, lacrym............7
Fistula sacci lacrym. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1
Dacryocystitis chronica...........2
Hydrops sacci lacrym...........1
Lupus „ nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1
Vulnus conjunctivae............1
Argyrosis conjunctivae...........1
Atrophia conjunctivae e trachomate......0
Conjunctivitis acuta............13
Trachoma papillare . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 2
Corpus alien, ad corneam..........2
105
-ocr page 128-Maculae corneae.............51
Staphyloma corneae............1
Ophthalmia scrofulosa...........4
Coloboma iridis artif........... . nbsp;nbsp;nbsp;6
Iridodonesis in accommodatione........4
Synechia anterior.....¦........9
„ nbsp;nbsp;nbsp;posterior............7
Ohscuratio pupillae............5
Membrana pupill. perseverans......... 1
„ nbsp;nbsp;nbsp;completa............6
„ nbsp;nbsp;nbsp;polaris anterior..........2
Ohscuratio corpor. vitrei..........4
Atrophia chorioideae............2
Rest, chorioiditidis............2
Rest, haemorrh. retinae. :......... 1
Degeneratie in macnla lutea.........1
Solutio retinae..............2
Hyperaemia papillarum...........1
Paresis convergentionis...........19
„ divergentionis...........2
„ accommodationis artif.........3
Irritabilitas aucta accommodationis.......1
Strabismus convergens...........17
„ sursum aut deorsum vergens.....3
Dr. R. A. REDDINOIUS.
106
-ocr page 129- -ocr page 130-...'V
â– â– i-Y:
a
: gt;:■.“;.
VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR ZUID-HOLLAND,
NADORSTSTRAAT 26. (Telephoonnummer 363).
MET BIJLAGEN.
STOOM-SNELPERSDRUKKERIJ,
D. VAN SIJN amp; ZOON - ROTTERDAM.
109
-ocr page 132- -ocr page 133-VAN
HET BESTUUR DER VEREENIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOORnbsp;ZUID-HOLLAND, GEVESTIGD TE BOTTERDAM, LOOPENDEnbsp;OVER HET JAAR 1898.
Aan het einde van het drie-en-dertigste vereenigingsjaar onzer Inrichting gekomen, is het onze taak de gewonenbsp;mededeelingen ten opzichte onzer geldmiddelen onder uwenbsp;aandacht te brengen.
Hoewel wij in 1898 f 74.— van nieuwe Begunstigers ontvingen, verloren wij door de gewone oorzaken eennbsp;jaarlijksch bedrag van f 133.50, zoodat het cijfer dernbsp;contributiën f 59.50 minder aanwijst dan in het voorafgaande jaar.
Volgens onderstaanden staat ontvingen wij van Provincie en gemeenten de volgende subsidiën;
over 1898:
van de provincie Zuid-Holland......f 3000.—
1, nbsp;nbsp;nbsp;„ gemeente Rotterdam.......„ 3650.—
— 4 —
van de gemeente Alblasserdam......f nbsp;nbsp;nbsp;10.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Capelle a/d. IJsel.....„ nbsp;nbsp;nbsp;15.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Giessendam.......,, nbsp;nbsp;nbsp;10.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’s-Gravenzande.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heerjansdam......,, nbsp;nbsp;nbsp;5.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hillegersberg......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lekkerkerk.......„ nbsp;nbsp;nbsp;15.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Moordrecht.......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eidderkerk.......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.-
y, nbsp;nbsp;nbsp;r,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schiedam......... 100.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schoonhoven......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.-
,, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sliedrecht.......„ nbsp;nbsp;nbsp;25.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vlaardingen......„ nbsp;nbsp;nbsp;50.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zwartewaal......., nbsp;nbsp;nbsp;2.-
en over 1897:
van de gemeente Giessendam.......f nbsp;nbsp;nbsp;10.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’s-Gravenzande.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hillegersberg......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.-
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Krimpen a/d. IJselnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.-
„ „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zwijndrecht........ 10.-
112
-ocr page 135-— 5 —
Wij kunnen hierbij nog mededeelen, dat ons tegen 1899 subsidiën zijn toegezegd;
door de gemeente Delft.......ad ƒ 50.—
BK „ Sint-Annaland...... „ nbsp;nbsp;nbsp;5.—
Het altijd wisselvallige deel onzer ontvangsten, dat uit legaten en schenkingen voortspruit, bedroeg minder dan innbsp;een aantal voorafgaande jaren.
Wij ontvingen slechts twee legaten: van wijlen Mej. F. J. A. vak der Ven . . . f 100.—nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ de Wed. H. W. Donkersloot,
114.18
VAN Driessen..........
terwijl ons het legaat van wijlen Mevr. de Wed. K. Schoon—Van Eede (reeds in het vorignbsp;verslag vermeld) in dit jaar werd uitbetaald.
100.—
100.—
100.—
10.—
3.—
2.—
79.843^
De ontvangen giften waren: van den Heer Dr. F. W. O. Kallenbaoh . .nbsp;„ een onbekenden gever (door tusschenkomst
van Dr. J. H. de Haas)......
„ iemand, die onbekend wenscht te blijven „ het Groot-Armbestuur te Ooltgensplaat. .nbsp;, de Diaconie der Herv. Gem. te Puttershoeknbsp;„ den Heer W. Swijnenburg te Ottoland .nbsp;in de bussen der Inrichting.......
In het geheel dus . . f 394.84 K
— (i -
Het is hier de plaats, om ook met dank te vermelden, dat wij van Heeren Burgemeester en Wethouders een geëncadreerd portret van H. M. Koningin Wilhelmina ontvingen,nbsp;dat in de Kinderzaal geplaatst is.
Van elke onzer geldleeningen werd weder ééne obligatie van ƒ500.— uitgeloot. Op 1 Januari 1899 bedroeg dus de geld-leening van 1881 per saldo ƒ5500.—, die van 1891 ƒ25500.—.
In ons Bestuur hadden wij in 1898 tot ons diep leedwezen het verlies te betreuren van den Heer Dr. H. J. Sledes, die sedert Febr. 1893 in dat college zitting had. Het doet onsnbsp;leed den humanen werkzamen man, die zooveel sympathienbsp;voor onze Vereeniging toonde, in ons Bestuur te moetennbsp;missen, en wij brengen gaarne een welgemeend woord vannbsp;hulde aan zijne nagedachtenis, die ook bij onze Vereenigingnbsp;in eere zal blijven.
De Heer J. H. Veder werd in de vergadering van Februari 1898 als Bestuurslid herkozen, en het Dagelijkschnbsp;Bestuur onderging geen verandering.
Onze Directrice, Mejuffrouw Van Zelm, blijft hare taak op dezelfde onberispelijke wijze vervullen.
Hoe onze Geneesheer-Directeur, Dr. J. H. de Haas, zich aan zijn moeitevolle betrekking wijdt, is U sedertnbsp;lang bekend. Hij verlangt onzen lof niet, maar een woordnbsp;van dank voor wat hij voor onze Vereeniging zijn wil,nbsp;mogen wij niet verzwijgen. Zijn uitmuntende behandeling
114
-ocr page 137-der patiënten, zijn voortreifelijk financieel beheer, in elk jaarverslag moeten wij er met de meeste ingenomenheidnbsp;op wijzen. Waar hij in zijn hierachter volgende mededee-lingen op de hooge wenschelijkheid eener uitbreiding dernbsp;kinderafdeeling wijst, spreken wij de verwachting uit, dat,nbsp;als dit plan uitvoering verkrijgt en hierdoor aan den eenennbsp;kant onze inkomsten uit renten verminderen en aan dennbsp;anderen kant onze uitgaven zullen toenemen, tegenwoordige en toekomstige begunstigers het evenwicht dernbsp;financiën zullen helpen behouden.
Botterdam, 22 Februari 1899.
Mr. J. VAN HEÜKELOM, Voorzitter.
Mr. W. A. MEES, Pennhigmeester.
C. H. VAN DAM.
J. H. HENKES Jr.
W. J. KEAEMER.
L. SANSON.
J. H. VEDER.
HENDR. C. DE WOLFP, Secretaris.
-ocr page 138-Bijlage A.
VERRICHTINGEN VAN DEN DIEIGEERENDEN GENEESHEER-OOGHEELKDNDIGE DER VEREENIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR ZÜID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, LOOPENDEnbsp;OVER HET JAAR 1898.
In den loop van het jaar meldden zich voor ’t eerst aan:
In |
Mannen. |
Vrouwen |
Totaal. | ||
Onbekend. |
Bekend. |
Onbekend |
Bekend. | ||
Januari..... |
132 |
262 |
112 |
263 |
769 |
Februari..... |
107 |
131 |
88 |
73 |
399 |
Maart...... |
131 |
131 |
96 |
88 |
446 |
April...... |
137 |
100 |
96 |
52 |
385 |
Mei....... |
120 |
98 |
86 |
51 |
355 |
Juni....... |
137 |
111 |
108 |
72 |
428 |
Juli....... |
145 |
98 |
97 |
48 |
388 |
Augustus..... |
136 |
76 |
96 |
63 |
371 |
September .... |
133 |
75 |
105 |
70 |
383 |
October..... |
135 |
77 |
117 |
62 |
391 |
November .... |
140 |
76 |
116 |
58 |
390 |
December .... |
131 |
73 |
106 |
39 |
349 |
Totaal..... |
1584 |
1308 |
1223 |
939 |
5054 |
116
-ocr page 139-— 9 -
Van deze patiënten woonden;
in Eotterdam............... 3677
in 107 andere gemeenten van Zuid-Holland. . . . 1194
in 75 gemeenten van andere provinciën.....172
in 6 plaatsen buiten Nederland........ 11
Te zamen . . 5054
Het gezamenlijk aantal adviezen aan de ingeschrevenen gegeven bedroeg 30042 of gemiddeld 5.94 voor lederen patiënt.
Van deze adviezen kwamen 19971 op de polikliniek, 10071 op de kliniek.
De polikliniek — het spreekuur — werd 306 werkdagen gehouden, en wel van ’s morgens 8 uur af, om te eindigennbsp;als de laatste der te 9M uur aanwezige lijders geholpennbsp;was. Dat het werkelijk einde dikwijls elf uur en later wordt,nbsp;kan weder blijken uit de mededeeling, dat 145 maal het aantalnbsp;bezoekers boven het gemiddeld cijfer van 65 klom, dat hetnbsp;maximum bezoekers op één dag 102 bereikte, en dat op éénnbsp;morgen in Juni 33 patiënten zich voor ’t eerst aanmeldden.
Tot de kliniek moeten gebracht worden 135 personen, aan hun huis of tijdelijk verblijf bezocht, en 247 lijders,nbsp;die in de Inrichting geheele verpleging erlangden.
Wij vingen het jaar aan met
11 mannen, 12 vrouwen, te zamen 23 opgenomen werden 132nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_9^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;224
ontslagen werden 133 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^^5
verpleegden op het aangevangen jaar zijn overgeschreven.
11
-ocr page 140-10 —
Gemiddeld werden 25.5 personen per dag verpleegd; het maximum op één dag bedroeg 35.
Het aantal verpleegdagen was 9306. Voor 64 lijders met 2447 dagen werd door henzelve, voor 16 lijders metnbsp;553 dagen door particulieren, voor 32 lijders met 1966nbsp;dagen door kerkelijke of burgerlijke armbesturen eenenbsp;tegemoetkoming in de kosten ad 60 centen daags gedragennbsp;of toegezegd; 4340 verpleegdagen van 135 lijders blevennbsp;geheel voor rekening der Vereeniging.
De betrekkelijk lange, gemiddelde verplegingsduur van 37.6 dagen vindt als altijd uitsluitend zijne verklaringnbsp;in de omstandigheid, dat slechts ernstige gevallen wordennbsp;opgenomen. Het aantal der grootere operatiën en het cijfernbsp;der ernstige verwondingen geven daarvan eenig denkbeeld.
Terwijl de geneeskundige behandeling en zoowel geneesmiddelen als verbandstukken zonder eenige vergoeding worden verstrekt, wordt voor de noodige brillennbsp;in den regel de kostende prijs terugontvangen.
Uitgereikt zijn in het afgeloopen jaar 1687 brillen aan 722 mannen en 965 vrouwen; 1422 werden tegen geheelenbsp;of gedeeltelijke vergoeding door de belanghebbenden zelve,nbsp;260 voor rekening van derden, 5 voor onze rekeningnbsp;uitgereikt.
Op de polikliniek werden 65 vreemde lichaampjes van onder de oogleden, 939 dergelijke voorwerpjes uit hetnbsp;hoornvlies of de andere voorste deelen van het oog verwijderd, en 173 kleinere operatiën verricht.
Op de kliniek staan 236 grootere operatiën opgeteekend.
118
-ocr page 141-— 11 —
Zij waren verdeeld als:
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ nastaar......53
„ nbsp;nbsp;nbsp;tegennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;scheelzien...........52
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;misplaatsten ooglidrand......2
„ tot verwijdering van een vreemd lichaam uit
„ nbsp;nbsp;nbsp;van anderen aard..........9
Te zamen 236
Bij het verrichten der kleinere en groote operatiën werd 3 maal algeheele bedwelming van den lijder toegepast; in alle andere gevallen was plaatselijke verdoovingnbsp;in staat de gewaarwording van pijn buiten te sluiten.
Verbranding door warmte is 29 maal, door kalk of andere scheikundig werkende stoffen 27 maal waargenomen,nbsp;terwijl verder onder behandeling kwamen 137 gevallen vannbsp;lichte, 80 van zware verwonding.
Het verzamelen der aangevoerde cijfers is eene nuttige verplichting, door de statuten mij opgelegd. Het geeftnbsp;aanleiding alles zich nog eens voor den geest te brengennbsp;en uitkomsten van heden met die van gisteren te vergelijken. Dat deze vergelijking ten gunste van het hedennbsp;uitvalt, mag ik zonder vooringenomenheid verzekeren.
119
-ocr page 142-— 12
De leiding der verpleging en der huishouding bleef in de goede handen onzer Directrice, Mej. Van Zelm, die innbsp;het afgeloopen jaar nog eens te meer van haar juist inzichtnbsp;kon doen blijken. Een der Bestuurders had mij een giftnbsp;overhandigd om in het Gesticht de inhuldiging van Koninginnbsp;WiLHELMiNA feestelijk te vieren. Wegens het groot verschilnbsp;in leeftijd der verpleegden en hun uiteenloopende smaken,nbsp;en om allen, ook het inwonend personeel, deel te kunnennbsp;doen nemen, opperde de Directrice het denkbeeld eene voorstelling te laten geven en de verpleegden, voor zoover hetnbsp;toegestaan kon worden, een rijtoer te laten doen om denbsp;versieringen in de stad te bezichtigen. Het laatste geschieddenbsp;31 Augustus en inmiddels werd de Hof-illusionist M. P.nbsp;Okhüysen geraadpleegd; deze heeft daarop 11 Septembernbsp;in de middaguren een feestelijke voorstelling gegeven,nbsp;waaraan alle vaste en tijdelijke bewoners van het Gestichtnbsp;konden deelnemen, en welke bij oud en jong nog lang eenenbsp;aangename herinnering zal opleveren. Van de Bestuurdersnbsp;waren enkelen getuigen van het welgeslaagde feest, waarvoornbsp;geen uitgaven op onze rekening voorkomen, doordien hetnbsp;aanvankelijk nog ontbrekende door andere Bestuurdersnbsp;mij is ter hand gesteld.
Verandering van dienstpersoneel had niet plaats; de administratie der polikliniek werd door den amanuensisnbsp;den Heer Logemann bij voortduring goed bezorgd.
Mocht ik het vorige jaar opmerken, dat de rekening de teekenen vertoont van de doelmatigheid der laatst aangebrachte veranderingen, die over het afgeloopen jaar
120
-ocr page 143-10
o -
bevestigt deze voorstelling. Zoo gunstig als die van het afgeloopen jaar zal intusschen geen volgende rekeningnbsp;kunnen uitvallen. Want aan den eenen kant zijn door eennbsp;samenloop van onvoorziene omstandigheden eenige werkzaamheden moeten uitgesteld worden, en aan den anderennbsp;kant — het hooge woord moet er uit — is er al wedernbsp;behoefte aan uitbreiding: de kinderafdeeling is te klein.nbsp;Aan de noordzijde naast deze afdeeling is eene opennbsp;plaats, die betrekkelijk eenvoudig zou kunnen bebouwdnbsp;worden om in het gebrek aan ruimte binnen te voorziennbsp;en de nu overvolle slaapkamers te ontlasten. Wie dezenbsp;behoefte helpt bevredigen, zal in de dankbaarheid dernbsp;verpleegde ooglijdertjes eene vergoeding voor zijn offernbsp;vinden, en kan verzekerd zijn dat hij er den band tusschennbsp;de Inrichting en mij nog hechter door maakt.
Dr. J. H. DE HAAS.
Rotterdam, 11 Januari 1899.
121
-ocr page 144-Alphabeïische Staat,
AANWIJZENDE HET AANTAL PERSONEN, DIE DIT DE ONDERSCHEIDENEnbsp;GEMEENTEN VAN ZÜID-HOLLAND IN 1898 BIJ DEnbsp;VEREENIGING INGESCHREVEN ZIJN.
122
-ocr page 145-15
123
-ocr page 146-Bijlage C.
VAN OlNfT'V^ISrGST EN XJIXC3--A.gt;ft.P’ nbsp;nbsp;nbsp;'
AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDEES VOOR nbsp;nbsp;nbsp;^
over liet drie-en-der nbsp;nbsp;nbsp;i
GEWONE ONTVANGSTEN:
Jaarlijksche bijdragen............
Subsidie van de provincie Zuid-Holland . . .
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ „ gemeente Eotterdam.....
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ andere gemeentenin Zuid-Holland
Restitutie van verpleegkosten.........
Rente en andere baten............
50
f 3135 „ 3000nbsp;„ 3650nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;382
„ 1814 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;856
1.
2.
3.
4.
5.
6.
20
53
f 12838 nbsp;nbsp;nbsp;23
272 |
04 |
165 |
42 |
1214 |
18 |
315 |
— |
79 |
84 gt;4 |
3 |
75 |
2050 |
24 M |
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN:
7. nbsp;nbsp;nbsp;Batig slot der gewone ontvangsten en uitgaven
8. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ van bet vorig dienstjaar......
9. nbsp;nbsp;nbsp;Giften voor eens:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Legaten..................
B. nbsp;nbsp;nbsp;Schenkingen ...............
C. nbsp;nbsp;nbsp;Gelden in de busseu...........
10. Ontvangen bij aflossing en verwisseling van
pandbrieven...............
124
-ocr page 147-VOOR DE VEREENIGING TOT HET VERLEENEN YAN HULP ZÜID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rotterdam, 31 December 1898. |
Mr. J. VAN HEÜKELOM, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester.nbsp;HENDR. C. DB WOLFF, Secretaris.
Bijlage 1).
VAN OlSTT'VA.lSrGS'r EN XJZXG-A-A-F \
AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR 2
GEWONE ONTVANGSTEN:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Jaarlijksche bijdragen............
2. nbsp;nbsp;nbsp;Subsidie van de provincie Znid-Holland . . .
3. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ gemeente Rotterdam.....
4. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ andere gemeenten in Zuid-Holland
5. nbsp;nbsp;nbsp;Restitutie van verpleegkosten.........
6. nbsp;nbsp;nbsp;Renten en andere baten...........
7. nbsp;nbsp;nbsp;Nadeelig slot.................
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN: | ||||||
|
126
-ocr page 149-^ VOOB DE VEREENIGINe TOT HET VEKLEBNEN VAN HULP a ZUID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ml’. J. VAN HEUKELOM, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester.nbsp;HENDK. C. DE WOLEP, Secretaris. |
127
-ocr page 150-Naamlijst
DEE BEGUNSTIGERS DIE HUNNE JAAE-LIJKSCHE BIJDRAGEN HEBBEN VOLDAAN OVER 1898. *)
Armenfonds der familie Antlieiinis.
Gereformeerd Bur^er-Weestiuis.
Oesticlit van Gerrit de Koker. liO^e de drie Kolommen.
MaatscliappiJ de Maas.
Macliiuefabriek Katendreckt.
Maria Catharina van llooreii’s Vrouwen-Gesticht van Weldadi$^lield.
Nederduitsche Hervormde Diaconie.
R. K. Paroekiaal Armbestuur.
Kotterdamsclie Tramwet^-Maatsdiappif.
Zieken- en onderstandskas van het etablissement te Feyenoord.
Bonn (H. J.)
Boot (Mr. 0. H. B.) Borgman (P.)
Bosman (F. J. G.)
Bonman (L.)
Bovenkamp (J. G. van den) Breukel (Mevr. de Wed. B.)nbsp;Broeksmit (Dr. J.)
Broes van Dort (Dr. T.) Browne (de Dames)
Browne (T. F.)
Bruijnzeel (C.)
Bunnekamp amp; Mahler Burger (Mej. B.)
Burger (E.)
Burgerhout Jr. (H. A.) Burkens (Dr. J.)
Bus (K.)
Cantzlaar (P. J.)
Chabot (A. S.)
Chabot (J. Louis)
Cleeff Tz. (S. van)
Aalten (J. S. van)
Abeele {Mej. E. A. van den)
Abeele (Mej J. P. C. van den)
Abeelen (P. J. van den) *1*
Arend (Mevr. de Wed. M. G. van den) Astro (Dr. W.)
Baartz (Mr. W.)
Baelde (Mr. P.)
Baer (J.)
Bahlmann amp; Co.
Beekum (A. van)
Beest (Frans van)
Bebeydt (A.)
Benedictus (W.)
Berger (L.)
Bergb (J. van den)
Besten (L. den)
Beusekom (G. van)
Bie (H. de)
Bladergroen (J. P.)
Boden (E. F. H.)
Boer (Dr. S. den)
’*') De met een *[* geteekende begunstigers zijn in den loop van het jaar overleden.
Criellaert (J. E.) *!•
Critter (de Dames de)
Crol (J. B.)
Crol (W. J.)
Dam {C. H. van)
Dam (S. H. van)
Dam (de Dames van) Deuekamp (Dr. M.)nbsp;Dobbelmann (L. R. H.)nbsp;Dooremans (G. W.)
Driessen (A.)
Dupken (M. J.)
Dupont (J. M.)
Dutilh (Dr. J. M.)
Ebbeler (E. J.)
Ebeling (F.)
Ebeling (R.)
Eek (Mej. O. E.)
Embden (H. J. Meerkamp van) Embden (J. Meerkamp van)nbsp;Engel (J. P.)
Erp (W. A. van)
Es (Mevr. de Wed. G. L. van) Faucliey (H. A.) *1*
Ficq (F. Joseph)
Florijn (A. G.)
Francois (J. J.)
Fuhri (Dr. A. D.)
Gazan (S.)
Geerling (Mej. H.)
Gerretson Jr. (B. J.)
Gleichman (Jan J.)
Goddard (Dr. Q. J.)
Gogarn (J. H. A.)
Grewen (C.)
Groenewegen (Arts C.)
Groot (Anton H. M. de)
Groot (Mevr. deWedH.de) Groot (Dr. J. de)
Haan (Dr. J. Vroesom de)
Haas (A. de)
Haas (Dr. J. H. de)
Halbertsma (Dr. S. J.) Hartevelt A.Hz. (A.)
Hartog (W.)
Havelaar (C. G.)
Havelaar (Mej. G.)
Havelaar (Mej. J.)
-ocr page 152-
Philippi (Mr. J. G.) Pieters (L. J.) Pieters (W. M.) Plantenga (J. H.) Polak (A. J.} Polak (J. J.} Polak {Arts M.) Poorter (Jos. de) Pot (G. van der) Eaalte (Mevr. de Wed. D. van) Raalte (Mr. E. E. van) Kaalte (M. van) Kaat (A. W. L. de) Rapmund J.Lz. (L.) Reballio amp; Zoon (A.) Remy (Alph.) Renswoud iJ. J. van) Riebert (W.) Robbers (H. J. J.) Robertson Az. (W.) Roder (J. G.) Roelants (Mej. I. E.) Rombach (Dr. E. K. A.) Rooster (Jan) Rossem (de Dames van) Rossem (Mej. H. van) Rossem (H. A. van) Rossem (N. J. A C. van) Rueb (Mej. A.) Rueb (Mevr. de Wed. P.) Ratgers (Dr. J.) Ruijchaver (de Dames) Ruijchaver (M. J. M.) Ruys (D. T.) Rijkee (B. C. A.) Ryken (Mevr. de Wed. J. E.) Rijn (Mevr. de Wed. P. C. J. G. van) Salm (W.) Sanson (L.) Sauveur (Mevr, de Wed. T. G. van de Ven) Schalkwijk (H. W.) Schalkwijk (J. P.) Schalkwijk (M.) Schmasen (L.) Schmidt (Dr, F. J. J.) Schrauwen (D. J.) Schrender (Jnstus) Schüller (L. J.) Senus (Chir. E. C. van) Sillevoldt (A. C. van) Sillevoldt (H. H. van) Sinkel (A.) Sleurs (Dr. H, J.) Slikkerveer Pz. (L.) q.q. Smit (A.) Smit Jr. (P.) Spaapen (L.) Sterke (L. de) Stevens (W.) Stok Jz. (J.) Stokvis Jr. (S. R.) Stolk Jz. (A. van) Stolk (B van) Stolk (G. van) Stolk Az. (J van) Storm Lotz (D. J. P.) Suermondt Wz. (B) Sweerts de Landas Wijborgh (C. W. F. P. Baron) Swijndregt (de Dames Montauban van) Sijn fD, van) Teixeira de Mattos (Jhr. A. L.) Teixeira de Mattos (Jhr. Dr, E.) Thooft (Herman H.) Thooft (R. P.) Toorn (Chir. A. van den) Veder Janz. (Hendr.) Veder (J. H.) Veder (L. W.) Ven (J. A. M. van der) Verburg G.Dz. (G. J.) Vermaas (P.) Versteeven (Mevr. de Wed. J. F.) Viehoff H.Dz. (Mevr. de Wed. C. D.)nbsp;Viruly (C. M.) Viruly Verbrugge (W. A.) Visser (Mevr. de Wed. T. H.) Vleuten (C. W. van) Vogel (N. C.) Vollenhoven (Mej. E. van) Vollenhoven (Mevr. de Wed. F. van) Vollenhoven (Jac. van) Vollenhoven Pz. (J. van) Vollenhoven (P. C. van) Voorwinden (L.) Waart (P. J. van der) |
— 26
27
.•\ J • nbsp;nbsp;nbsp;â– ' - ' â–
■• i. ; nbsp;nbsp;nbsp;-.
der Vereeniging
GEVESTIGD
LEUVKHAVEN 83
over hei ja ar i8q8.
137
-ocr page 160- -ocr page 161-VAN HET BESTUUR DER
over het jam' 1808.
Het jaar 1898 toonde weder, evenals vorige jaren, ten duidelijkste aan, dat onze Vereeniging zich mag verheugen in het toenemend vertrouwen der minder met aardsche goederennbsp;gezegende patiënten. Het getal der lijders en het aantal dernbsp;belangrijke gevallen, waarin hulp werd verstrekt, nam ooknbsp;dit jaar weder toe. In het afgeloopen jaar werd door onzenbsp;Vereeniging hulp verstrekt aan 2747 on- en minvermogenden.nbsp;In de stationaire kliniek werden in 1898 circa 2840 adviezennbsp;kosteloos verstrekt en in onze Inrichting werden 190 personennbsp;verpleegd met 2829 verpleegdagen. Deze cijfers wijzen, innbsp;vergelijking met die van het vorige jaar, op eene vermeerdering van patiënten die het spreekuur bezochten met 9 %,nbsp;op eene toename van het aantal verpleegden met 9 en vannbsp;het aantal adviezen met 695. Ter kennisname der verderenbsp;bijzonderheden en van de wijze van werken onzer Vereenigingnbsp;verwijzen wij naar het Verslag van den Geneesheer-Directeurnbsp;Dr. VAN Moi.u.
Mogen wij alzoo met opgewektheid wijzen op het feit, dat onze Vereeniging aan het doel harer oprichting ten vollenbsp;beantwoordt, dat zij een groot aantal ongelukkige lijdersnbsp;kosteloos te hulp komt, daar tegenover staat dat wij verplichtnbsp;zijn mede te deelen dat wij met groote zorg de toekomstnbsp;tegemoet gaan, wat aangaat de financieele hulp die onze Vereeniging wordt geboden. De opwekking in het vorige jaarnbsp;tot het publiek gericht om ons financieel te steunen heeftnbsp;geen gehoor mogen vinden.
In het verslag van ons Bestuur over het jaar 1897 moesten wij een nadeelig saldo van f 109.98® constateeren. In het afgeloopen
139
-ocr page 162-jaar is, ondanks onze zeer groote zuinigkeid, dit saldo vermeerderd. In 1897 bestreden wij de onkosten onzer Vereeniging met een bedrag van f 1261.64 uit vrijwillige bijdragen van leden ennbsp;begunstigers en giften. In bet jaar 1898 mochten wij in hetnbsp;geheel slechts f 993.60 ontvangen, en niettegenstaande dezenbsp;zeer geringe steun werd door onze Vereeniging, behalve allenbsp;kostelooze diensten, nog een waarde van ƒ 213.45 aan brillen,nbsp;verbandstolfen, medicamenten etc. aan de onvermogende patiënten geschonken. Hoewel zoo geringe steun tot moedeloosheidnbsp;zou kunnen stemmen, kunnen wij er met trots op wijzen datnbsp;allen aan onze Inrichting verbonden met opgewektheid trouwnbsp;hun plicht vervulden. Dr. van Moll, de Geneesheer-Directeur,nbsp;bleef kosteloos zijn zich meer en meer uitbreidende taak waarnemen, daarin belangloos geholpen door Mej. O. van Moll,nbsp;wat de waarneming der administratie van de consultatiekamernbsp;betreft, en door Dr. Seipgens, die én bij de operaties assisteertnbsp;én in vele andere gevallen den Geneesheer-Direeteur hulpnbsp;verleent.
Een hartelijke dank van ons Bestuur voor de hulp ons ook in het afgeloopen jaar door hen bewezen is hier zeker te pas.nbsp;Ook het personeel, de huismeesteres Mej. Buus—Hemink ennbsp;de zusters Buus en Both kweten zich tot aller tevredenheidnbsp;van haar taak, evenals de concierge Wansink.
Moge het volgende jaar getuige zijn niet alleen van de tevredenheid onzer patiënten, en van onze dankbetuiging aannbsp;degenen die aan onze Inricbting verbonden zijn, maar mogenbsp;het volgende jaar ons Verslag kunnen aanvangen met eenenbsp;dankbetuiging voor den financieelen steun welke wij in ruimenbsp;mate hopen te ondervinden, ten einde het bestaan onzer Ver-eenigiug te verzekeren. Intusschen aan U, onze leden ennbsp;begunstigers, onze dank voor uwe bijdragen in het afgeloopennbsp;jaar.
Het Bestuur,
R. N. L. MIRANDOLLE, Voorzitter.
Mr. C. E. HAVELAAR, Penningmeester.
J. M. A. BICKER CAARTEJf.
J. J. M. BLANKBNHEIJM.
JAN HUDIG.
ED. GOOSSENS.
Mr. M. ÏELS, Secretaris.
Rotterdam, Maart 1899.
VAN DEN
over het nbsp;nbsp;nbsp;jaar zijner verrichtingen.
mij ne oT^eeten /
Toen ik verleden jaar een verslag uitbraeht over den gang van zaken in onze Inrichting, was het met een gevoel vannbsp;zelfvoldoening, dat ik tegenover U en allen die ons steunennbsp;het feit mocht nitspreken, dat nimmer sedert de oprichtingnbsp;zulk een groot aantal patiënten werd ingeschreven en zulknbsp;een groot aantal operaties verricht.
Het zal U duidelijk wezen dat, nu dit jaar èn het aantal patiënten èn het aantal operaties nog belangrijk grooter is,nbsp;deze voldoening zich nog in hoogere mate ontwikkelt, wantnbsp;die dorre cijfers zijn het beeld van het toenemende vertrouwen,nbsp;en van het nut der Instelling, van de vruchtbaarheid vannbsp;ons aller streven en werken.
Sedert November 1874 werden in de polikliniek 41107 patiënten, zonder onderscheid van gezindte, ingeschreven; vannbsp;af de oprichting der kliniek werden 3142 patiënten gedurendenbsp;41387 dagen verpleegd, terwijl in het geheel 3471 grootenbsp;operaties werden verricht. (Zie bijlage A.)
Onze Vereeniging verloor door overlijden e. a. 7 leden en begunstigers, maar had daartegenover de aanwinst van 9 ledennbsp;en begunstigers te constateeren. Het aantal is tot 152 geklommen.
Het aantal on- en minvermogende patiënten, die in
dit jaar werden ingeschreven, nbsp;nbsp;nbsp;bedroeg........ 2747
tegen 2413 in 1897.
Voor de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen .................... 94
Stuurlieden................... 29
141
-ocr page 164-Van de patiënten waren 1813 te Rotterdam woonachtig en kwamen 934 van andere plaatsen, terwijl 1066 tot het mannelijk en 1681 tot het vroiiwelijk geslacht behoorden.
Alle lijders worden kosteloos behandeld, en wanneer zij te arm zijn om de noodige verhandstoffen en medicamenten tenbsp;betalen, worden deze hun ook zoo mo^elijk gratis verstrekt.
Op het spreekuur werden 14014 adviezen gegeven, zijnde ruim 5 per patient.
Het aantal lijders op 1 Januari 1898 aanwezig was: mannelijke 4, vrouwelijke 5, totaal 9.
In de stationaire kliniek werden verpleegd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
In de eerste klasse met 195, in de 2de met 239 en in de 3de klasse met 2395 verpleegdagen. Totaal 190 personen metnbsp;2829 verpleegdagen, zoodat iedere patient ongeveer 15 dagennbsp;werd verpleegd.
In de stationaire kliniek werden circa 2840 adviezen kosteloos gegeven.
Het aantal operaties bedroeg: | |||||||||||||||||||||||||||
|
Paracentesen, klieving van het hoornvlies, splijting en
dilatatie der traanwegen, sub-conjunctivale injecties, verwijdering van vreemde lichamen van hoornvlies en oogleden, operatie van chalazion, kleine kysten enz. worden niet afzonderlijk vermeld.
Bij de operaties werden de patiënten 28 maal gechloroformeerd, terwijl in andere gevallen van plaatselijke verdoovings-middelen werd gebruik gemaakt.
Vergelijken wij deze cijfers met die van het vorige jaar, dan blijkt eene toeneming van patiënten, die het spreekuurnbsp;bezochten, met 234, dat is 9%. Het aantal verpleegden wasnbsp;9 grooter, het aantal verpleegdagen 181 minder, terwijl 69-5nbsp;meer adviezen werden gegeven. Het aantal operaties bedroegnbsp;215, tegen 199 in het vorige jaar.
Welsprekende cijfers, Mijne Heeren, want zij zeggen U dat mét het aantal patiënten ook de belangrijkheid der gevallennbsp;toenam en de behandeling desniettemin van korter duur was.
Evenals het vorige jaar moet ik wederom herhalen, dat de eischen, die aan het personeel gesteld worden, steeds hoogernbsp;en hooger worden en dit dus noodzakelijk moet worden uitgebreid. Zoolang de Vereeniging financieel niet beter gesteundnbsp;wordt is zulks echter onmogelijk.
De belauglooze hulp van Mej. 0. van Moll, die de administratie in de consultatiekamer met nauwgezetheid waarneemt, en van Dr. Seipgens, die, behalve dat hij bij de operatiesnbsp;assisteert, steeds belangrijke diensten praesteert bij het bepalennbsp;van refractieanomaliën, gezichtsscherpte enz., verdient hiernbsp;een woord van dank, waarmede gij ongetwijfeld zult instemmen.
De huismeesteres, Mej. Büijs-Hemink, kweet zich als altijd met jeugdigen ijver van hare taak, ook zuster M. Buus, dienbsp;met groote zorgvuldigheid en toewijding werkzaam is en zusternbsp;Both, die in niet mindere mate haar best doet, verdienennbsp;een woord van dank, terwijl de concierge Wansink, die zijnenbsp;taak steeds tot mijne tevredenheid vervult, niet mag wordennbsp;vergeten.
In het gebouw der Inrichting hadden geene veranderingen plaats. Eene der kamers werd versierd met het portret van
143
-ocr page 166-H. M. de Koningin, ons door hoeren Burgemeester en Wethouders geschonken, terwijl ons nog van verschillende zijden geschenken, als kinderspeelgoed enz., werden toegedacht.
Omtrent den toestand onzer financiën kan ik U dit jaar niet veel opwekkends mededeelen.
De vrijwillige bijdragen van leden en begunstigers bereikten
het cijfer....................f 926.50
64.10
tegen f 826.— in 1897, maar de giften, door ons ontvangen, waren veel geringer. Met eene van ƒ50.—,nbsp;die wij aan de welwillendheid van een onzer medeleden danken en eenige kleine giften, werd het totaalcijfer bereikt van................
ƒ 993.60
dat op deze wijze ons negatief saldo ad f 112.78 niet kon verdwijnen, integendeel, wanneer er het volgende jaar geenenbsp;grootere bijdragen inkomen, ongetwijfeld belangrijk zalnbsp;klimmen, behoeft geen betoog.
Het is een drang van mijn hart om warmen dank te brengen aan allen, die ons reeds krachtdadig steunden, maar tevensnbsp;een woord van opwekking tot hulp aan al die anderen, dienbsp;nog steeds nalieten ons jaarlijksche bijdragen te verleenen ennbsp;giften te schenken in den vorm van legaten of kapitaal.
Wanneer gij de rekening van het afgeloopen jaar beschouwt, zal het U treffen dat, niettegenstaande de geringe giften,nbsp;nog, behalve al de bewezen diensten, een bedrag van ƒ 213.45nbsp;aan arme ooglijders werd geschonken, maar uit deze rekeningnbsp;is niet te lezen, en daarom wordt het door mij gereleveerd,nbsp;dat het resultaat verkregen is door offers van anderen aard.
Eenige jaren geleden heb ik eens eene vergelijking gemaakt tusschen onze Inrichting en de Zuster-Inrichting en in Nederland , en toen bleek dat geene zóó geringe fondsen ter beschikking had als de onze, en gééne in verhouding tot den ontvangen geldelijken steun zooveel diensten praesteerde. Iknbsp;bedoel hier natuurlijk niet de resultaten van behandeling,nbsp;doch stel cijfers tegenover cijfers, het aantal ingeschrevennbsp;patiënten en operaties tegenover den geldelijken steun.
Het zal ü, naar ik vertrouw, duidelijk zijn dat ik met deze
^ I
144
-ocr page 167-opmerking geen ander doel heb, dan in het licht te stellen dat wij op dien grond recht hebben op steun, en dat de tegenwoordige resultaten slechts kunnen worden verkregen door tenbsp;groote eischen aan het personeel, door uitstel van de allernoodzakelijkste uitgaven en beperking der te verleenen hulp, d. i.nbsp;afwijzing van lijders die hulp vragen welke ons geld kost.
Wanneer men dit alles bedenkt; het voortdurend zich behelpen, het aanhoudend afwijzen van arme stakkers; alsnbsp;men bedenkt, dat de Inrichting geen eigendom der Vereeni-ging is, dat als het huis verkocht wordt, de Inrichting moetnbsp;verplaatst of opgeheven worden, dat het personeel dringendnbsp;uitbreiding eischt, en andere verbeteringen noodig zijn, ennbsp;dat we fondsen missen om arme ooglijders kosteloos te kunnennbsp;opnemen, dan grijpt moedeloosheid ons aan en vragen wenbsp;ons af: wanneer zullen menschenvrienden opstaan om denbsp;Vereeniging stabiliteit en voortdurende vruchtdragendheid tenbsp;verzekeren? Wanneer? Moge het spoedig wezen.
Met dezen hartgrondigen wensch zoude ik hebben kunnen eindigen, gevoelde ik niet de behoefte om U dank te zeggennbsp;voor de bereidwilligheid en den steun, dien ik steeds dit jaarnbsp;van U heb mogen ondervinden en waarop ik ook voor denbsp;toekomst hoogen prijs stel.
De Geneesheer-Directeur,
Dr. F. D. A. C. VAN MOLL.
Rotterdam, Maart 1899.
145
-ocr page 168- -ocr page 169-Bijlage B.
BEDRAG. |
UITGAVEN. |
BEDRAG. | |||
f 3626 |
15 |
Nadeelig saldo a. p................. |
f |
109 |
98i |
- nbsp;nbsp;nbsp;377 |
15i |
Huishuur......................... |
950 |
— | |
- 1594 |
81 |
Voeding, bewassching enz........... |
- |
2796 |
55 |
- nbsp;nbsp;nbsp;926 |
50 |
Waterleiding...................... |
. |
35 |
46 |
- 68 |
10 |
Vuur en licht..................... |
- |
284 |
20 |
- 108 |
81 |
Medicam., verbandst., instrum. enz... |
- |
359 |
68i |
- 112 |
78 |
Brillen........................... |
- |
673 |
60 |
Salarissen personeel................ |
- |
802 |
50 | ||
Kosten van onderhoud en inrichting . |
417 |
78i | |||
Drukwerk en administratiekosten .... |
- |
140 |
07 | ||
Diversen .......................... |
- |
31 |
02 | ||
Geschonken medicam. en verbandst... |
- |
80 |
— | ||
„ nbsp;nbsp;nbsp;voeding, bewassching enz. |
- |
133 |
45 | ||
f 6814 |
30i |
f 6814 |
30i |
ONTVANGSTEN.
Verpleeggelden................
Medicam., verbandst., baden enz.
Kaarten en brillen.............
Jaarlpksche bijdragen..........
Geschenken in eens Diversen ,
Nadeelig saldo.
De Geneesheer-Directeur,
Dr. F. D. A. C. VAN MOLL.
ROTTERDAM, 31 December 1898.
R. N. L. MIRANDOLLE, President.
Mr. M. TELS, Secretaris.
Mr. C. E. HAVEL AAR, Penningmeester.
-ocr page 170-Bijlage C.
VAN DE
ONTVANDSTEN.
UITGAVEN.
BEDRAG.
BEDRA6.
f 3400 |
_ |
Nadeelig saldo..................... |
f |
112 |
78 |
Huishuur......................... |
950 |
— | |||
- nbsp;nbsp;nbsp;360 |
— |
Huishouding, bewassching enz....... |
- |
2700 |
— |
- 1400 |
— |
Waterleiding...................... |
- |
36 |
— |
- nbsp;nbsp;nbsp;925 |
— |
Vuur en licht..................... |
- |
285 |
— |
- nbsp;nbsp;nbsp;453 |
— |
Medicam., verbandst., instrum. enz... |
- |
300 |
— |
75 |
— |
Brillen ........................... |
- |
600 |
— |
Salarissen personeel................ |
- |
805 |
— | ||
Kosten van onderhoud en inrichting . |
- |
420 |
— | ||
Drukwerk en administratiekosten .... |
- |
160 |
— | ||
Diversen.......................... |
- |
31 |
22 | ||
Te schenken medicam. en verbandst., | |||||
voeding, bewassching enz......... |
- |
213 |
— | ||
f 6613 i — |
f 6613 |
— |
GO
Verpleeggelden.....................
Medicamentei), verbandstoffen, baden
enz..............................
Kaarten en brillen..................
Jaarlijksche bijdragen der leden......
Vermoedelijk in te komen giften......
Diversen...........................
De Geneesheer-Directeur,
Dr. F. D. A. C. VAN MOLL.
ROTTERDAM, 31 December 1898.
R. N. L. MIRANDOLLE, President.
Mr. M. TELS, Secretaris.
Mr. C. E. HA VEL AAR, Penningmeester.
-ocr page 171-
Algenieene Rotterdamsche Yereeniging voor Genees-, Heel- en Verloskundigenbsp;Hulp,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. ALSBAGH , C. G., nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam. „APOLIjO”, de Stearine Kaarsenfabriek, Schiedam. BAARTZ, Mr. W., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. BAHLMANN, J. W., BECKER, H. C. N., ?BEEST, F. VAN, ?BEHEBIDT, Mej., BERGH, A. S. VAN DEN, BERGH Sr. , J. S. VAN DEN, nbsp;nbsp;nbsp;„ ?BERGH, SIMON VAN DEN, BERGH’a LIMITED, VAN DEN Het Ondersteuningsfonds, „nbsp;?BBRKEL, W. A. VAN, BICKER CAARTEN, J. M. A., nbsp;nbsp;nbsp;„ ?BICKER CAARTEN, Mr. G., nbsp;nbsp;nbsp;„ BLANKENHEIJM, J. J. M., |
BLOEMENDAL, Mevr. Wed. J., Rotterdam. ?BLOM, Mr. P., ?BONT amp; ZOON, E. DE, nbsp;nbsp;nbsp;„ ?BOUVIN, Mr. Ph. A. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ ?BROEKSMIT, Dr. JAN, nbsp;nbsp;nbsp;„ ?BROES-VAN DORT, Dr., BURGERHOUT, H. A., GAMIN ADA, Gebr., CLETON, J., ’ nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n COHEN, Wed. L., CRITTER, Dames DE DANTZIG, S. VAN, DOBBELMAN, LOUIS R. H., nbsp;nbsp;nbsp;„ DORTMOND-Van Moll, Mevr. C.VAN Kaatsheuvel. ?DROST-Drost, Mevr. Wed. R. U., Rotterdam. DRIESSBN, A., DRUIP, Dr.,nbsp;FRANgoïS, J. J. 's Hage. Rotterdam. |
De namen der begunstigers zijn met een * aangegeven.
Artikel 3 der Statuten;
Leden der Vereeniging zijn allen, die door eene jaarlijksche contributie van minstens f 5.— of door eene gift in ééns van minstens f 100.— tot het doel dernbsp;Vereeniging bijdragen.
Begunstigers zijn zij, wier contributie minder dan f h.— bedraagt of die eene kleinere gift dan f 100.— aan de Vereeniging schenken.
149
-ocr page 172-
?GAASTRA, J., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. GODDARD, Dr. Q. J , nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. ?GODFROY, W. J., GOOSSENS, Ed., nbsp;nbsp;nbsp;„ GROOT, Ant. H. de, HALBBRTSMA, Dr. S. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ ?HARTEVELT, E., HAVBLAAR, Mr. C. E., IIAVELAAR, J. J., L’HEÜREUX, Mej. Wed. L. J., „ HOBOKEN, A. VAN,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ HOEBEE, J, nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. HOFFMANN VAN HOVE, Mevr. H. W., Rotterdam. HOFMAN, Mej. C. F. G., ?HOOGEBOOM, Dr. C. M., Vlaardingen.nbsp;HOOGEWEEGEN, Mr. C. F. A., Rotterdam. HOOGERHUIS, W. H. VAN ’T, HORST, W. C. VAN DER, HÖTTE, A., HÜDIG, J., INSTITUUT St. LOUIS, Oudenbosch. JONGE, A. E. DB,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. JONGH, G. J. DE, JURREWITZ, J., KAM, G. M., nbsp;nbsp;nbsp;Nijmegen. KISTEMAKER-Boer, Mevr. Wed. .1. E., Arnhem. KLEY, Mr. P. D., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. KLINKERT, Dr. H., ?KLÜTGBN, J. C., |
KOOMAN-Lodder, Mevr. N., Dirhsland. KORTLANDT, P. H., Rotterdam.nbsp;KUIJPER, H. M. DE, LIMBURGH PzN., P. J. VAN, nbsp;nbsp;nbsp;, LOON, Dr. W. M. VAN, nbsp;nbsp;nbsp;„ LOON, II. W. VAN, MADRY, Mevr. Wed. J.. MARCELIS, J. W. M., ?MARCBLIS-Grewen, Mevr. P. A. G.,nbsp;Rotterdam. MARSCH, Mevr. J. TER, MARGRY, Mevr. Wed. E. J. MARX, BENJ., MARONIER, Notaris H. P., nbsp;nbsp;nbsp;„ MEES Mzn., j., nbsp;nbsp;nbsp;„ MEES, Mr. M., MEES, R., MESSCHAERT, Dr. N., METZ, JAN, MEIJER, C. A., MILDERS-Ivez Browne, Mevr. M. J., Rotterdam. MIND EROP, Mej. A. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ ?MINDEROP J.Hzn , H. J., ?MINDEROP-Grewen, Mevr. J. W. L.,nbsp;Rotterdam. MIRANDOLLE, R. N. L., MOLL, Dr. F. D. A. C. VAN, MONCHY Rzn., E. P. DB, MONCHY, Dr. H. W. DE, MONCHY, Mej. J. DE, NAHUIJS, Mej. VAN, nbsp;nbsp;nbsp;„ |
150
-ocr page 173-
NELISSEN, G. E., nbsp;nbsp;nbsp;Botlei-dam. OBREES-Philippi, Mevr. k.G., „ OMMEREN, Mevr. Wed. Ph. VAN, „nbsp;OOSTERZEE, N. VAN, OPHORST CzN., G. A., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. PENNINE, J. J., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. PETERS Hzn., D., PHILIPPÜS, T. J., PLATE, G. G., POLAK-De Jonhii, Mevr. M., nbsp;nbsp;nbsp;„ *POLAK DANIELS, Mr. G.. ?POORTER, Jos. DE, ?KAALTE, Mr. Jos. VAN, ?RAPMUND J.Lzs., J., nbsp;nbsp;nbsp;„ RAVENSWAAY, Mevr. Wed. P., nbsp;nbsp;nbsp;, RAVENSWAAY, M., RAVENSWAAY, IL, RAVENSWAAY, Jongej. A., nbsp;nbsp;nbsp;„ REHM, Mej., REÜCHLIN, Jhr. OTÏO, ROMBAGH, Dr. P. K. A., ROMMENHöLLER, C. G.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ RONDE, J. DB, nbsp;nbsp;nbsp;Kethel. KOSSEM, P. VAN, nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. RUYCHHAVER, M. J. M., ?SANDERS, H. P., SAUERBIER Gzn., J. P., SCHAAIJ, W. A., ?SCHABERG, Wed. J. H., SCHMIEMAN, C., SCIIKAUWEN, DIELES .L, SCHUTTER Hzn., J., |
SCHÜURBECQÜE-BOEIJE, Jhr. Mr. J. Wassenaar. SCIIIJPP, Dr. P., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. VAN DER KOP-van Sillevoldt, Mevr., Rotterdam. SILLEVOLDT, H. H. VAN, SLÜLIS, B. VAN DER, SNEBBELIE, Hoofdingenieur, 's Hage. STOLK Azn., J. van, Rotterdam. TEIXEIRA DE MATTOS, Jhr. A. L., Rotterdam. TELS, Mr. M., nbsp;nbsp;nbsp;, ?THOMS, W. C., THOOPT, R. P., nbsp;nbsp;nbsp;„ THOOPT, Notaris H., nbsp;nbsp;nbsp;„ VALKCzn., Mevr. Wed. A. v. d., 'sllage. VEDER, L. W.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. VEDER JzN., IL, VEN, J. A. M. VAN DER, VBRRBIDT, IL, nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. VISSER, P., nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht. VOLLENHOVEN,JOAN VAN, Rotterdam. VOOGD, Dr. J., nbsp;nbsp;nbsp;Vlaardingen. VURTHBIM, J., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. WAART, P. J. VAN DER WEEGHEL, M. J. VAN, WILTON Sk., B., WISSCHERHOP, HUGO, IJSENDIJK, H. E. VAN, ZWARTENDIJK Sr., A.,nbsp;ZIJDERLAAN, A., |
151
-ocr page 174--------------
Wanneer men onze Inrichting bij Testament wil gedenken, wordt de volgende formule aanbevolen:
CU
lO
„Ik verklaar te legateeren aan de Vereeniging „INRICHTING YOOi\ OOGLIJDERS TE ROTTERDAM”, gevestigd Leuvehaven 83,nbsp;de Som van................................................................................................................................................................. ........................................
(Desverkiezende voege men hierbij; „vrij van alle rechten en onkosten, ook van het recht van successie.”)
-ocr page 175-[Reprinted from The Ophthalmic Review, December, 1898.]
ARTIFICIAL EYE-BALLS.
By H. Snellen, M.D.
Professor of Ophthalmology in the University of Utrecht.
The original prothesis, or artificial eye, was meant to cover an atrophic bulb. It was made, firstly, ofnbsp;enamelled metal, and was thin and shell-shaped, innbsp;order that it might fit into the narrow space betweennbsp;the eyeball and the lids. The enamel proved undur-able and was replaced by china and afterwards by glass,nbsp;but the shell-shaped form remained even after thenbsp;operation of enucleation became more freely andnbsp;variously applied. This operation belongs to a relatively late period. It was performed in 1841 by J. M.nbsp;Ferrall in Dublin, and by Bonnet in France. Modernnbsp;ophthalmology soon found many indications for it. Notnbsp;only tumours and the fear of sympathetic inflammation, but the presence of chalky deposits in atrophicnbsp;eyes, and cosmetic considerations, where the globe wasnbsp;enlarged, deformed or painful, led to the employmentnbsp;of simple enucleation of the eye.
The shell-shaped prothesis, though suitable where an atrophied eye remains, does not answer its purposenbsp;well after enucleation. The inside of the shell affordsnbsp;a space in which tears and mucus accumulate, andnbsp;the thin edges are apt to wound the conjunctival sac,nbsp;causing scars and subsequently granulation tumours.
With the view of increasing the mobility of the prothesis, and also to do away with the cavity behindnbsp;the shell, various modifications of the operation have
153
-ocr page 176-been proposed. Mulder, of Gronigen (Holland) performed evisceration of the globe in animals, and showed its possibility on the dead subject. A. Graefe, of Halle,nbsp;introduced it clinically. In England, evisceration wasnbsp;combined with the introduction of a glass globe intonbsp;the scleral cavity by Mules, and a similar glass globenbsp;was introduced into the hollow of Tenon’s capsule bynbsp;Adams-Frost.
The disadvantages of the eye-shells, where simple enucleation had been performed, led me to considernbsp;the question whether a different shape of prothesis
would not prove to be an improvement in these cases. In the first instance, I experimented by filling up thenbsp;ordinary hollow artificial eyes with plaster of Paris ornbsp;with the gutta-percha preparation used in dentistry andnbsp;known as Gilbert’s temporary stopping. The first trialnbsp;was a decided success. Notwithstanding its greaternbsp;weight, the filled-in eye-shell was preferred by thenbsp;patient. The removal of the sharp edges and of thenbsp;cavity proved to be a great advantage. The back ofnbsp;the prothesis was made either convex or concave.
-ocr page 177-according to the shape of the muscular stump upon which it rested.
Through the well-known ability of Messrs. Müller, of Wiesbaden, I was speedily enabled to have these filled-in shells copied and replaced by hollow glass globes,nbsp;and after some further experiments, we came to thenbsp;conclusion that three kinds of prothesis are required fornbsp;different classes of cases, viz. (i) The original hollownbsp;artificial eye, or eye-shell, for cases of atrophic eyeballnbsp;and after Mules’s operation ; (2) a double-walled shellnbsp;for cases where a smaller stump remains, as after anbsp;simple evisceration ; and (3) an artificial eye-globe,nbsp;where the conjunctival sac is emptied and spacious.
It appears probable that the new forms of prothesis will help to enable us to retain the operation of simplenbsp;enucleation, which, both for patient and surgeon, hasnbsp;certainly the great advantages of simplicity andnbsp;convenience.
-ocr page 178- -ocr page 179-en de indicatie voor operatief ingrijpen.
Er bestaat in de zoo colossale litteratuur over de therapie van scheelzien een zeer eigenaardige leemte; gegevens,nbsp;welke de waarde van de therapie tegen den strabismusnbsp;duidelijk in het licht stellen, ontbreken.
In een artikel van de Weckeb (Annales d’Oculistique, janvier 1898) komen eenige passages voor 'die ik in datnbsp;opzicht van belang acht. Ook hij spreekt naar aanleidingnbsp;van 3000 gevallen over de geneeselijkheid van strabismus,nbsp;waaronder hij de mogelijkheid van teruggeven van de functienbsp;van binoculair zien verstaat, en maakt in ’t geheel geen meldingnbsp;van de resultaten zijner behandeling. Hij zegt dan ook: „Onnbsp;„comprend maintenant pourquoi presque tous ceux quinbsp;„ont écrit sur la guérison du strabisme restent plus ounbsp;„moins muets sur la quotité de véritables guérisons parnbsp;„rapport aux cas non guérissables”.
Toch handelt het stuk over het effect dat therapie op strabismus kan hebben, en de schrijver weet een scheidingnbsp;te maken tusschen geneeselijke en niet geneeselijke gevallen , en die zelfs in procentische verhouding uit te drukken.nbsp;Van zijne 3000 gevallen zouden 45 pCt. geneeselijk, 55nbsp;pCt. ongeneeselijk zijn. Deze verdeeling berust niet op hetnbsp;feit dat na toepassing van therapie juist 45 pCt. genezennbsp;zijn, maar daarop dat die 45 pCt. op het scheelziende oognbsp;eene gezichtsscherpte. hadden die grooter was dan zoodatnbsp;men volgens hem hopen kan dat genezing te bereiken is.
Dat iemand als de Weckek een dergelijk criterium stelt om de vraag naar de geneeselijkheid van strabismus tenbsp;beantwoorden, zonder dat hij een poging doet de juistheidnbsp;van dat criterium aan de werkelijkheid te toetsen, achtnbsp;ik een feit van gewicht. Wanneer empirisch de goedenbsp;vruchten van een bepaalde behandelingswijze vast staan,nbsp;doet het er weinig toe of die methode ook theoretischnbsp;te verdedigen is. Waar echter blijkbaar geen voldoende
157
-ocr page 180-statistieken de tegenwoordige therapie voor scheelzien in bescherming nemen, moet de vraag worden gesteld, watnbsp;van theoretisch standpunt daarvoor kan worden aangevoerd.
De therapie tegen concomiteerend scheelzien bestaat zooals men weet hoofdzakelijk uit chirurgisch ingrijpen, De ur-vormnbsp;van de operatie werd voor het eerst toegepast door Dief-PENBACH; ze berustte op de overweging, dat scheelziennbsp;veroorzaakt werd door de veranderingen in buitenste ennbsp;binnenste rechte oogspieren die bij het lijden kunnen wordennbsp;Opgemerkt. Wanneer dus die verandering was opgehevennbsp;zou de patient genezen zijn. Met grooten ijver werd daaropnbsp;het doorsnijden van de oogspieren uitgevoerd, en het gevolgnbsp;was, dat na korten tijd de behandelde patiënten in plaatsnbsp;van convergent divergent scheel zagen, en andersom. Hieropnbsp;werd het idee der operatie wat gewijzigd, niet meer hetnbsp;doorsnijden van de spier, maar een verlegging meer naarnbsp;achteren van haar aangrijpingspunt op den oogbol, ennbsp;later eene verlegging naar voren van dat van hare antagonist werden toegepast, omdat de eene spier te sterk wasnbsp;en de antagonist te zwak, en juist dat de oorzaak vannbsp;het scheelzien zou zijn.
gaat,
eenvoudige reden moet bestaan dat het orgaan niet verlangd wordt. Vreemd is het
Vreemd is het, dat men er blijkbaar nooit aan heeft gedacht, dat de niet paretische oogspier toch als allenbsp;spieren zich ontzachelijk gemakkelijk moet kunnen aan-jjassen aan alle functien die de natuur ze tot zoo goednbsp;mogelijk gebruik van eenig orgaan oplegt; en dat, wanneernbsp;die aanpassing niet intreedt of verloren gaat, daarvoornbsp;over ’t algemeen denbsp;ze door
dat men, waar er veranderingen in de rechte oogspieren waren te constateeren, niet gevraagd heeft of ze, in plaatsnbsp;van oorzaak van het scheelzien te zijn, misschien slechtsnbsp;onschadelijke aanpassingsverschijnselen waren.
In den laatsten tijd echter wordt door velen, met name door Parinaüd, de oorzaak van scheelzien centraal gezocht,nbsp;maar toch heeft nog in het vorige jaar Alfred Gtkaefenbsp;in zijn : „Das Sehen der Schielenden”, zich aldus uitgelaten;nbsp;„Die hier vorhandene fehlerhafte Stellung des Auges kann
158
-ocr page 181-„immer nur rliircli eino anomale Verkürzung, durcli ein „Spannungsplus der die Schielrichtung vermittelnden Augen-„muskeln, bei Strabismus convergens der innern, bei Stra-„bismus divergens der ausseren, bewirkt werden. Einenbsp;„solche Verkürzung ist hier indessen nicht als eine durchnbsp;„gesteigerte motorische Nervenreize unterhaltene aufzufassen,nbsp;„sondern es beruht dieselbe lediglich auf gewissen physi-„kalischen Qualitatsveranderungen, auf einer strafforennbsp;„elastischen Spannung der Muskeln, welche mit deren
„motorischen Innervation nichts zu thun hat......Dass
„der anatomische Nachweis hierfür nicht beigebracht ist, „kann dieselbe kaum erschüttern......”
Het centraal apparaat, waardoor wy in staat zijn direct stereoscopisch te zien ook in een omgeving van ons geheelnbsp;onbekende voorwerpen, waardoor wij bij de bekende proefnbsp;van I)ovE in de donkere kamer in staat zijn waar tenbsp;nemen of een enkele electrische vonk, ergens ter zijde vannbsp;een gefixeerd lichtpunt overspringend, dichter bij of welnbsp;verder van ons af was als het gefixeerde lichtpunt, waardoor wij in de bekende proef van Heking zonder fout denbsp;relatieve plaats van de vallende kogels ten opzichte vannbsp;een gefixeerd staafje kunnen aangeven, kan men hetnbsp;orgaan van binoculair zien noemen.
Dat oi’gaan moet een complex zijn van andere eenvoudiger organen, en als zoodanig meen ik er vier te moeten aannemen. Slechts twee daarvan zijn hier op het oogen-blik van belang, de sensu-motorische organen van convergentie en van divergentie.
Het orgaan van convergentie heelt de beschikking over de twee musculi recti interni; dat van de divergentie overnbsp;beide musculi recti externi. Deze 4 oogspieren zijn evenwel niet uitsluitend van de organen van convergentie ennbsp;divergentie afhankelijk. De rectus externus van het rechteroog en de rectus internus van het linker vormen bovendiennbsp;het motorisch gedeelte van het orgaan voor naar rechtsnbsp;zijdelings zien, en zoo de rectus externus van het linker oognbsp;en de rectus internus van het rechter oog dat van hetnbsp;orgaan voor naar links zijdelings zien.
159
-ocr page 182-Het orgaan van binoculair zien is van betrekkelijk jongen datum in de ontwikkelingsgeschiedenis der diersoorten, en komt in het individu tamelijk laat tot volkomennbsp;ontwikkeling, zoodat het waarschijnlijk bij de geboorte nognbsp;niet geheel gereed is. Het zal mogelijk zijn dat een dernbsp;voornaamste samenstellende organen in ontwikkeling watnbsp;achterblijft bij het andere, zoodat, daar we te doen hebbennbsp;met antagonistische organen, een van beide een tijdlangnbsp;overwicht kan hebben op het andere.
Bij een volwassen individu dat naar een voorwerp in de verte en dus met paralelle gezichtslijnen recht voornbsp;zich [uitziet, kan men, door hem prisma’s met de basissennbsp;neuswaarts gekeerd voor te zetten, de gezichtslijnen latennbsp;divergeeren. Die divergentie wordt teweeggebracht doornbsp;het orgaan van divergentie, en de hoek van divergentienbsp;die bereikbaar is kan eenigermate de kracht uitdrukkennbsp;die dat orgaan van divergentie bezit. Maar ook kunnennbsp;we dat individu laten zien naar een voorwerp dat men innbsp;zijn mediaanvlak steeds meer zijn neusrug doet naderen.nbsp;De dan optredende hoek van convergentie geeft de krachtnbsp;van het orgaan van convergentie aan. En nu blijkt datnbsp;een normaal individu van uit den paralellen stand veel meernbsp;kan convergeeren dan divergeeren, waaruit volgt dat zijnnbsp;orgaan van convergentie veel sterker motiliteit moet bezitten dan zijn orgaan van divergentie.
Wanneer dus bij een jong individu met nog onvolkomen orgaan van binoculair zien een der samenstellende organennbsp;in ontwikkeling wat achterblijft, dan ontstaat weinig nadeelnbsp;wanneer dat het van nature zooveel sterkere orgaan vannbsp;convergentie betreft; is het echter het orgaan van divergentie dan zijn stoornissen te verwachten. Immers, hetnbsp;staat vast, dat met de innervatie voor convergentienbsp;nauw samenhangt de innervatie voor accommodatie, ennbsp;wanneer het kind nu accommodeert, sleept zijn accommo-ditie-innervatie een innervatie voor convergentie mee, die nietnbsp;meer zooals in gewone gevallen door een innervatie der divergentie in toom kan worden gehouden. De hoek van convergentienbsp;wordt te sterk voor den afstand van het voorwerp, ennbsp;het kind ziet convergent scheel, In het begin zal het
daarbij dubbelzien, maar het leert spoedig een der beide beelden veronachtzamen. Ik wil hierbij opmerken datnbsp;Pabinaud de oorzaak van convergent scheelzien niet zooalsnbsp;ik in een abnorme zwakte van de divergentie, maar in eennbsp;abnorm sterke ontwikkeling der convergentie zoekt. Hetnbsp;zal den lezer duidelijk zijn dat beide verklaringen mogelijknbsp;zijn. Ik heb in den laatsten tijd een patientje gezien datnbsp;binoculair zag, en waarbij ik bepaald de diagnose vannbsp;verhoogde werkzaamheid der convergentie moest stellen.nbsp;Over dat geval stel ik mij voor later eene mededeeling tenbsp;doen, omdat ik het van groot belang acht voor de prophylaxenbsp;en voor de behandeling van zich ontwikkelende myopie.nbsp;Terwijl ik dus niet zal ontkennen dat Paeinaud’s verhoogdenbsp;werkzaamheid der convergentie voorkomt, en dus oorzaaknbsp;van gevallen van convergent scheelzien kan zijn, zal iknbsp;verder slechts van de divergentie-parese spreken, omdatnbsp;beide oorzaken feitelijk dezelfde gevolgen moeten hebben.
We kunnen nu van te voren zeggen, welke veranderingen Ave bij zulk een kind zullen zien optreden in de oogspieren.nbsp;In de eerste plaats nemen we een kind waarbij beide oogennbsp;gelijke refractie en gelijken visus hebben. Het convergeerendnbsp;scheelzien van zulk een kind zal alterneerend zijn, en wenbsp;zullen op beide oogen gelijke veranderingen moeten vinden.nbsp;Wanneer het orgaan slechts weinig is achtergebleven, isnbsp;het kind in staat bij het zien in de verte, waarbij hetnbsp;slechts weinig accommodatie-inspanning behoeft te gebruiken (een pasgeboren kind heeft ongeveer eene hyper-metropie van 3 dioptrieën), nog binoculaire fusie te verkrijgen als hij een flinke impuls aan zijne divergentienbsp;geeft. Maar bij het zien naar dichterbij gelegen voorwerpennbsp;is deze impuls niet meer voldoende, en langzamerhand zalnbsp;dus de geheele divergentie-innervatie maar worden nagelaten omdat ze toch niet voldoende kan zijn.
Daaruit volgt, dat zulk een kind zijne divergentie-innervatie weinig gebruikt; de spieren, die anders voortdurend bij het zien gebruikt worden om evenwicht te maken met de convergentie, blijven in die functie werkeloosnbsp;en worden alleen nog maar gebruikt door de twee anderenbsp;die er de beschikking over hebben, de_organen
161
-ocr page 184-voor zijdelings zien. Het gevolg daarvan zal zijn, dat door dat minder gebruik een relatieve insufficieutie optreedt innbsp;de recti externi. Elk van beide oogen kan men beschouwennbsp;als een extremiteit aan vier zijden in een pan vastgehoudennbsp;door de oogspieren. Hebben de spieren, aan twee tegennbsp;elkaar overliggende zijden het oog vasthoudende, nietnbsp;hunne normale verhouding, dan is het duidelijk, dat denbsp;spier die in verhouding te sterk is, langzamerhand hetnbsp;oog naar hare zijde zal doen afwijken, zoodat in den ruststand de geziohtsas van het oog langzamerhand, in onsnbsp;geval neuswaarts, zal worden verschoven. Wanneer denbsp;organen voor zijdelings zien worden gebruikt, dan zal,nbsp;ten deele omdat de ruststand wat naar de neuszijde isnbsp;vei’plaatst, ten deele omdat hier de recti externi zwakkerenbsp;spieren zijn geworden dan de recti interni, pathologischenbsp;beperking van de abductie (beweging slaapwaarts) en pathologische verhooging van de adductie (beweging neuswaarts) moeten zijn waar te nemen. En werkelijk vindennbsp;we dat alles bij strabismus convergens alternans.
AV’anneer er om de een of andere reden een voldoend verschil in gezichtsscherpte tussclien beide oogen bestaat,nbsp;of wanneer in gevallen van anisometropie het eene oognbsp;met minder inspanning van accommodatie scherp zounbsp;kunnen zien als het andere omdat het minder hypermetroopnbsp;is, dan zal bij het straheereii steeds het slechtste beeld,nbsp;dat dus steeds van hetzelfde oog afkomstig is, verwaarloosdnbsp;worden, en het. monolaterale scheelzien zal ontstaan. Bijnbsp;de spierveranderingen zooals die bij strabismus convergensnbsp;alternans bestaan, komen er nu nieuwe bij. Immers,nbsp;terwijl bij den alternans beide organen van zijwaarts ziennbsp;voor de rechts en links zich bevindende voorwerpennbsp;evenveel gebruikt werden, zal hier de verhouding anders zij n.
Stellen we ons b. v. voor dat een kind met het linkeroog scheel ziet, omdat de indrukken die dat oog ontvangtnbsp;onduidelijker zijn dan die van het rechter, dan zal in ’tnbsp;algemeen alleen op de duidelijker indrukken, die hetnbsp;rechter oog ontvangt, worden gereageerd. Die reactienbsp;bestaat natuurlijk in het richten van de gezichtslijii vannbsp;het rechteroog op het voorwerjo waarvan de indruk afkomstig
was. Dat richten geschiedt voor een deel door de organen voor zijdelings zien. Bij het altemeerend convergent scheelziennbsp;kunnen we waarnemen dat op voorwerpen, die rechtsnbsp;respectievelijk links van het mediaanvlak liggen, de gezichts-lijn van het linker respectievelijk rechter oog wordt gericht,nbsp;om de eenvoudige reden dat bij het beperkt zijn van denbsp;abductie en het verhoogd zijn van het adductie-vermogennbsp;op die wijze de juiste instelling met de minst inogelijkenbsp;hoeveelheid spierinspanning kan plaats vinden.
Hier echter wordt het rechter oog niet alleen voor de instelling van links maar ook voor die van rechts gelegennbsp;voorwerpen gebruikt. Het gevolg is, dat, meer dan bijnbsp;altemeerend scheelzien het geval is, het orgaan voor naarnbsp;rechts zien wordt gebruikt, terwijl het gebruik van hetnbsp;orgaan voor naar links zien gelijk is gebleven. Dat orgaannbsp;voor naar rechts zien heeft tot zijn beschikking den rectusnbsp;externus van het rechter oog en den rectus internus vannbsp;het linker, die het als een geheel innerveert; die spierennbsp;zullen daarom meer worden gebruikt als de rectus externusnbsp;van het linkeroog en de rectus internus van het rechter.nbsp;Bij de relatieve insufficientie der recti extern! van beidenbsp;oogen bij den alternans komt nu dus hier nog een relatievenbsp;hypertrophie van den rectus internus van het linkeroog ennbsp;van den rectus externus van het rechter. Daaruit moetnbsp;volgen dat het rechter oog wat minder beperking in zijnnbsp;abductie en wat minder verhoogde adductie zal acquireeren,nbsp;en het linker oog een nog meer beperkte abductie en eennbsp;nog meer verhoogde adductie dan bij den alternans hetnbsp;geval is, zal vertoonen. Dat alles wordt bij monolateraalnbsp;permanent convergent scheelzien ook werkelijk zoo gevonden.
Verder zien we bij een normaal individu, dat wanneer een zijdelingsche oogbeweging van eenigen omvang zalnbsp;moeten worden uitgevoerd om een voorwerp te fixeeren,nbsp;een deel dier oogbeweging door een gelijkgerichte hoofd-heweging onnoodig wordt gemaakt; de noodige arbeidnbsp;wordt verdeeld. Daaruit volgt, dat iemand die permanentnbsp;met het linker oog scheel ziet, de altijd toch nog eenigszinsnbsp;beperkte abductie van het rechter oog, meer dan normaalnbsp;het geval is, zal tegemoet komen door een hoofdbeweging
163
-ocr page 186-14
naar rechts. Hoofdbewegingen naar links zijn bij hem minder noodig, omdat de adductie hier zoo gemakkelijknbsp;gaat en bovendien, daar meestal accommodatie noodig. is,nbsp;het OOP' ook reeds in meerdere of mindere mate door
O
convergentiebeweging nasaalwaarts wordt gericht. Dat is de verklaring voor den habitueel scheeven, naar den kant vannbsp;het, voor het fixeeren gebruikt wordende, oog gerichten,nbsp;stand van het hoofd, die bij monolateraal convergentnbsp;scheelzien door verscheidene onderzoekers is opgemerkt.
Er blijft nog over de vraag te beantwoorden, waarom zoovelen (volgens Schweigger 66 pCt.) van de convergentnbsp;scheelzienden hypermetroop zijn. In een vroegere publicatienbsp;(Archiv für Augenheilkunde XXXVI. Band) heb ik gezegd ,nbsp;dat oogen met pathologische hypermetropie (ik bedoelnbsp;oogen die bij de geboorte een sterkere hypermetropie dannbsp;3 dioptrieën vertoonden) zijn te beschouwen als niet volkomen
dat daarbij zeker wel dikwijls
en
ontwikkelde organen,
een mindere ontwikkeling van het geheele gezichtszintuig, daaronder begrepen het orgaan voor binoculair zien,nbsp;aanwezig kon zijn. Zoo zou dan te verklaren zijn datnbsp;convergent scheelzien het meest bij hypermetropen voorkomt.
Op ’t oogenblik schijnt mij die verklaring wel wat gezocht,-en zou ik liever wijzen op het feit, dat bij tweenbsp;kinderen, even oud, met zwakke divergentie, waarvan denbsp;een een physiologische, de ander een pathologische hypermetropie heeft, de eerste gedurende den tijd dat zijnnbsp;divergentie nog niet geheel ontwikkeld is met wat veelnbsp;inspanning van zijn divergentie-innervatie het binoculairnbsp;zien soms nog juist kan verkrijgen, terwijl de ander, dienbsp;wat meer accommodatie noodig heeft en daardoor ook zijnnbsp;convergentie-innervatie wat meer moet inspannen, daartoenbsp;minder goed in staat is en zoo gaat scheel zien.
Maar verder kan er nog eene andere reden bestaan waarom de meeste patiënten met strabismus convergensnbsp;hypermetroop zijn. Ik heb reeds vroeger (Das sensumoto-rische Sehwerkzeug, Leipzig 1898) beweerd, dat emmetropienbsp;en ook de school-myopie ontstaan uit de physiologischenbsp;hypermetropie van 3 D. van den pasgeborene, doordat bij
164
-ocr page 187-15
het fixeeren van nabijgelegen voorwerpen de oogen van het kind met hunne weeke sclerae in voor-achterwaartschenbsp;richting worden uitgerekt door zijdelingschen druk vannbsp;de oogspieren tegen den bulbus. En nu werken bij allenbsp;normale fixatie convergentie en divergentie beide, en moetnbsp;dus het oog in normalen toestand meer worden gecomprimeerd dan daar waar strabismus convergens en dus ontbrekennbsp;van divergentie bestaat. Met andere woorden, het zou kunnennbsp;zijn, dat het meerendeel van de patiënten met strabismusnbsp;convergens eenvoudig de hypermetropie van hunne eerstenbsp;levensdagen geheel of gedeeltelijk heeft behouden, en daardoor op volwassen leeftijd pathologisch hypermetroop is.
De nog al eens voorkomende gevallen van geheel spontane genezing van strabismus convergens vinden eene eenvoudigenbsp;verklaring in de aanname, dat een in ontwikkeling achtergebleven orgaan van divergentie er later nog weer bovennbsp;op kan komen.
Er wordt wel geleerd, dat wanneer een normaal mensch om de een of andere reden een sterke visusverminderingnbsp;op een der oogen krijgt en hij daardoor gaat scheelzien,nbsp;dat scheelzien bij een kind convergens, bij een volwassenenbsp;divergens zal zijn. Dat dit werkelijk opgaat, geloof ik niet.
Zooals men weet, is, wanneer men iemand het eene oog met de hand afsluit en met het andere naar een voorwerp recht voor zich uit laat zien, dat eerste oog over ’tnbsp;algemeen eveneens ongeveer op het voorwerp gericht, wat,nbsp;wanneer men de hand plotseling wegneemt, blijkt doordatnbsp;het afgesloten oog dan geen noemenswaardige instellings-beweging maakt. Men zegt dan dat de oogspieren zich innbsp;evenwicht bevinden.
Wanneer men nu vele niet strabeerende menschen van allerlei leeftijd op dien evenwichtsstand onderzoekt, blijktnbsp;volgens mijne ervaring dat bij het zien in de verte er innbsp;dat evenwicht zeer weinig belangrijke stoornissen voorkomen. Anders is dat echter bij het zien op een afstandnbsp;van b. V. 20 cM. Daarbij komt het veel voor dat het afgesloten oog belangrijk naar buiten afwijkt (strabismusnbsp;divergens latens of exophorie). In de eerste plaats bij
165
-ocr page 188-16
ongecorrigeerde myopie, ten tweeden bij insufficientie der convergentie die o. a. zeer veel voorkomt bij oude menschen,nbsp;en teil derden bij een groep patiënten met asthenopisclienbsp;klachten die geregeld een te gering haemoglobingehalte,nbsp;soms in belangrijken graad, vertoonen. Dat ziektebeeld,nbsp;dat ik verhoogde irritabiliteit der accommodatie heb genoemd (v. Gteaefe’s Archiv f. Ophth. XLV. 1898, S 374),nbsp;komt voor zoover ik heb gevonden vooral, maar niet uitsluitend, bij vrouwen voor; de leeftijd varieert in mynenbsp;gevallen tusschen 9 en 30 jaren.
Eene afwijking naar binnen (strabismus convergens latens of esophorie) komt veel zeldzamer voor. In de eerste plaatsnbsp;bij ongecorrigeerde hypermetropen, ten tweeden in gevallennbsp;van accoinmodatie-parese, en ten derden in gevallen die iknbsp;parese der divergentie meen te mogen noemen, en die iknbsp;zoo nu en dan bij kinderen heb aangetroffen. Een gebrekkigenbsp;ontwikkeling van het divergentie-systeem immers behoeftnbsp;niet altijd zoo ernstig te zijn dat strabismus convergensnbsp;volgt; een strabismus convergens latens kan wel eens hetnbsp;e enige gevolg zijn.
Wanneer nu door verwonding of oogziekte de geziohts-scherpte van een der oogen belangrijk genoeg afneemt, dan zal natuurlijk, als tevens een van de bovengenoemdenbsp;gevallen van gestoorden evenwichtsstand bij het zien opnbsp;een of anderen afstand aanwezig was, direkt een manifestenbsp;strabismus aanwezig zijn. De netvliesbeelden die het slechtenbsp;oog vormt zijn niet scherp genoeg meer om door werkingnbsp;van convergentie- en divergentie-systeem fusie met denbsp;beelden van het andere oog mogelijk te maken. Toch zijnnbsp;er gevallen van sterk verminderde gezichtsscherpte waarbijnbsp;geen strabismus optreedt. Als oorzaak wordt dan gevondennbsp;dat alleen ¦ de gele vlek is aangedaan en de netvliesperi-pherie nog scherpe beelden percipieert. Zoo heb ik o. a.nbsp;een geval gezien waarin sedert jaren op een der oogennbsp;een visus van bestond terwijl de patient toch voor hetnbsp;toestel van Hbrinu geen fouten maakte.
Uit de bovengenoemde oorzaken van belangrijken strabismus latens convergens en divergens volgt nu eigenlijk niet dat de eerste zooveel meer bij kinderen, de laatste
166
-ocr page 189-bij voorkeur bij volwassenen moet voorkomen. Maar een klein verschil in die richting kan nog wel bestaan.
Trouwens die dadelijk zich manifesteerende strabismus is van weinig belang, omdat, ze moge divergent of convergent geweest zijn, secundaire veranderingen moetennbsp;intreden die in alle gevallen op den duur een blijvendennbsp;strabismus divergens veroorzaken.
Wanneer van een sensu-motorisch orgaan het sensorisch gedeelte sedert langen tijd volkomen werkeloos is, omdatnbsp;het niet meer geprikkeld wordt, dan kan men verwachtennbsp;dat het motorische gedeelte van dat orgaan teekenen vannbsp;atrophie zal vertoonen.
De sensorische prikkels voor het orgaan van binoculair zien bestaan natuurlijk uit verschillende soorten dubbelbeelden. Een onderdeel van dat orgaan, het orgaan vannbsp;convergentie, heeft als sensorische prikkel ongelijknamigenbsp;dubbelbeelden noodig; een ander onderdeel, het orgaannbsp;van divergentie, gelijknamige dubbelbeelden.
Is nu de visus van een der oogen zoowel in de macula lutea als in de peripherie der retina sedert geruimen tijdnbsp;zoo slecht geweest, dat geen voldoende sensorische prikkelnbsp;voor die organen meer wordt verkregen, dan is te verwachten , dat hunne motore gedeelten door die inactiviteitnbsp;zullen hebben geleden. We kunnen dus verwachten hetnbsp;convergentie- en het divergentie-vermogen verminderd tenbsp;vinden, wanneer een tijd lang slechte visus op een dernbsp;oogen heeft bestaan. Een afname van het convergentie-vermogen zal natuurlijk het gemakkelijkst te constateeren zijn.
Een paar malen heb ik dan ook opgemerkt dat bij een kind met keratitis scrofulosa op een der oogen, dat langennbsp;tijd met verband voor dat oog was behandeld, en datnbsp;toen het verband afgenomen werd een vrij belangrijkenbsp;convergentie-parese vertoonde, na eenigen tijd weer toenamenbsp;van het convergentie-verinogen was te constateeren.
Bij menschen die op het eene oog eene andere refractie hebben als op het andere (anisometropie), zullen, omdat denbsp;accommodatie-innervatie een parige is en dus nooit beidenbsp;oogen tegelijk scherp iugesteld kunnen zijn, de dubbel-
167
-ocr page 190-18
beelden nooit met die kraclit op liet orgaan van binoculair zien kunnen inwerken als dat bij normale individuen lietnbsp;geval is. Naar mijne ervaring ziet men dan ook altijdnbsp;daarbij, wanneer het verschil in beide oogen tenminstenbsp;eenige beteekenis heeft, convergentie-parese. Bij astigma-tisme in belangrijken graad, dat bijna nooit op beidenbsp;oogen in gelijken graad en in dezelfde richting aanwezignbsp;is, is convergentie-parese ook regel. Ook wanneer beidenbsp;oogen slechten visus hebben, b. v. door maculae corneae,nbsp;atrophia papillarum, cataract.
We zien dus dat, zoodra de dubbelbeelden hunne normale scherpte verliezen, het convergentie-vermogen afneemt, en kunnen daarom verwachten dat wanneer ze in ’t geheel niet meer gevormd worden, het convergentie-vermogennbsp;op den duur geheel verloren zal gaan. En werkelijk ziennbsp;we dan ook in alle gevallen, dat op een der oogen gedurende langen tijd amaurose heeft bestaan, het convergentie-vermogen geheel of bijna geheel opgeheven.
Men weet dat aan de accommodatie-innervatie de inner-vatie voor convergentie is verbonden. Sedert Donders zijne verklaring van de relatieve accommodatie-breedtenbsp;gaf, wordt evenwel algemeen aangenomen, dat dat verband niet absoluut is; de mogelijkheid, dat men binoculairnbsp;scherp kan zien door twee tegengestelde niet te sterkenbsp;prisma’s (waarvan dus de basissen beide neuswaarts ofnbsp;beide slaapwaarts zijn gekeerd) of door niet te sterkenbsp;brillen met convexe of concave glazen, zou dat aantoönen.
Volgens mijne theorie echter is dat onjuist. Ik meen dat bij een normaal individu, dat nog niet zoo oud is dat hetnbsp;zijne accommodatie niet meer gebruikt, de innervatie voornbsp;convergentie altijd onverbrekelijk samenhangt met die voornbsp;accommodatie. Dat zoo iemand een voorwerp op den eennbsp;of anderen afstand binoculair scherp kan zien: 1°. zondernbsp;bril; 2”. door een bril met concave glazen, en 3”. doornbsp;een bril met convexe glazen, verklaar ik op de volgendenbsp;wijze:
Ad lam. De accommodatie-innervatie die noodig is sleept een even groote convergentie-innervatie mede en, opdat
If
1!)
het oog goed gefixeerd blij ve, bestaat tegelijk als anta-goniste een evengroote divergentie-innervatie. Bij die gelijk groote imiervaties van convergentie en divergentie is hetnbsp;toch mogelijk de verschillende graden van convergentienbsp;der geziclitslijnen te verkrijgen om de eenvoudige redennbsp;dat het convergentie-orgaan, .zooals ik reeds gezegd heb,nbsp;een veel sterkere motiliteit bezit als het divergentie-orgaan ,nbsp;en daardoor bij gelijken graad van innervatie meer krachtnbsp;op de bulbi uitoefent.
Ad nbsp;nbsp;nbsp;De divergentie-innervatie is hier grooter dan
de convergentie-innervatie, zoodat de hoek van convergentie der oogassen dezelfde is als zonder bril maar het overwinnennbsp;der concave glazen door sterkere accommodatie-inspanningnbsp;tot stand komt. Deze laatste treedt niet in zonder dat ooknbsp;de convergentie-innervatie verhoogd wordt, maar denbsp;divergentie-innervatie is nog meer verhoogd en belet datnbsp;de hoek van convergentie der oogassen toeneemt.
Ad 3am. De divergentie-innervatie is hier kleiner dan de convergentie-innervatie, en die vermindei'ing belet dat denbsp;hoek van convergentie afneemt.
Het divergentie-vermogen beschouw ik dus als een cor-rigeerende macht van de grootste beteekenis voor de mogelijkheid, dat onder zoo verschillende omstandighedennbsp;binoculair scherp zien kan intreden. Ik neem dus aan, datnbsp;alleen in pathologische gevallen het verband tusschennbsp;accommodatie-innervatie en convergentie-innervatie wordtnbsp;opgeheven, en zoo verklaar ik, dat bij iemand, die sedertnbsp;langen tijd amaurose van een der oogen gehad heeft, hetnbsp;accommodatie-vermogen intact en het convergentie-ver-mogen verloren kan zijn. Convergentie-innervatie is hiernbsp;absoluut onnoodig geworden, en toch zou ze steeds weernbsp;door de noodig gebleven accommodatie worden opgewekt.nbsp;Daarom heeft de natuur, volgens haren lex parcimoiriae,nbsp;het verband tusschen die beide innervaties opgeheven, ennbsp;het langzamerhand verminderen en ten slotte verdwijnennbsp;van het convergentie-vermogen is als aanpassing te beschouwen.
Ik stel nu de vraag, wat er zal gebeuren, wanneer
169
-ocr page 192-juiste accommodatie en juiste instelling der oogassen, de vereischten voor binoculair scherp zien, onvereenigbaarnbsp;zijn. Men ziet in, dat die mogelijkheid zich kan voordoennbsp;doordat de corrigeerende macht der divergentie beperktnbsp;is. Ik meen dat men dan kan verwachten, dat de natuurnbsp;hetzelfde zal doen als in 'het vorig geval van amaurosenbsp;van een der oogen, en een onbruikbare innervatie zalnbsp;laten vervallen.
Men ziet vele patiënten met sterke myopie die geen bril dragen, wanneer ze lezen, monoculair zien; hetnbsp;andere oog staat daarbij in strabismus divergens. Aan denbsp;ongelijknamige dubbelbeelden, die ze in het begin daarbijnbsp;moeten opmerken, gewennen ze zeer spoedig, zelfs zoonbsp;dat zij ze niet meer waarnemen. Onderzoekt men nu dezenbsp;patiënten met het toestel van Hering, dan blijkt dat zenbsp;de functie van binoculair zien op afstanden grooter dannbsp;die van hun verste punt van scherp zien nog dikwijlsnbsp;wel bezitten. Wanneer deze patiënten gingen convergeerennbsp;voor den afstand waarop ze lezen, dan zou die sterkenbsp;convergentie-inspanning accommodatie-inspanning meebrengen die ze weer zou dwingen het boek nog dichternbsp;bij te houden. Daarom convergeeren ze niet en accommo-deeren ook niet, maar lezen in een toestand van strabismusnbsp;divergens.
Ik heb mij overtuigd, dat het weerstand bieden aan de neiging tot convergentie, het werkeloos' maken van denbsp;ongelijknamige dubbelbeelden, die sensorische prikkel voornbsp;het orgaan van convergentie zijn, volstrekt niet onmogelijknbsp;is. Door eenige oefening kan ik bij mijzelven een volkomennbsp;willekeurigen strabismus divergens, samengaande metnbsp;scherp zien, verkrijgen. Wanneer ik recht voor mij uitnbsp;zie naar een touw, op een afstand van b. v. 30 c. M.nbsp;vertikaal gespannen, dan kan ik dat touw binoculairnbsp;volkomen scherp zien, maar ik kan ook willekeurig hetnbsp;eene oog, onverschillig welk, zonder het af te sluiten,nbsp;eenigermate in den stand van strabismus divergens stellen,nbsp;zoodat ik naast elkaar staande dubbelbeelden zie, en elknbsp;van die dubbelbeelden kan ik achtereenvolgens volkomennbsp;scherp bekijken. De oorzaak daarvan ligt hierin, dat bij
170
-ocr page 193-myn scherp zien op 30 c. M. afstand, wanneer een der oogen met de hand wordt bedekt, dat oog een weinignbsp;naar buiten afwijkt (strabismus divergens latens), watnbsp;volgens mijne theorie te kennen geeft dat mijn binoculairnbsp;scherp zien op 30 c. M. afstand slechts mogelijk is bijnbsp;een eenigszins verlaagde divergentie-innervatie. Immersnbsp;volgens die theorie is bij monoculair zien altijd de diver-gentie-innervatio evengroot als de convergentie-innervatie,nbsp;en daar bij het monoculair zien in mijn geval, met eennbsp;accommodatie voor 30 c. M., het andere oog niet juistnbsp;is gericht maar buitenwaarts afwijkt, moet, wanneer denbsp;hand wordt weggenomen, de binoculaire fusie slechts doornbsp;een wegvallen van eenige divergentie-innervatie kunnennbsp;worden verkregen. Bij mijn willekeurig scheelzien maaknbsp;ik dus gebruik van mijn strabismus divergens latens, eennbsp;afwijking die bij myopie van 0.5 1). bijna geregeldnbsp;voorkomt.
De patiënten met sterke myopie hebben natuurlijk dien strabismus divergens latens in veel sterkere mate als ik,nbsp;en een der dubbelbeelden valt zoo geheel in do periphericnbsp;van het netvlies, waardoor het hun veel gemakkelijkernbsp;wordt gemaakt de aandrift tot convergentie, wanneer dienbsp;in ’t begin opkomt, te onderdrukken.
Bij de patiënten met sterke myopie — ik heb steeds die op het oog die geen bril dragen, want een corrigee-rendo bril bewaart volgens mijn ervaring het convergentie-vermogen voor verval, zooals zo ook volgons Fkomaoetnbsp;eenigszins de anders optredende geringe vermindering vannbsp;het accommodatie-vermogen belet — treedt ook wanneernbsp;het binoculair zien op afstand blijft bestaan, door hetnbsp;weinig gebruik dat van de convergentie gemaakt wordt,nbsp;parese (insufficientie) der convergentie op, waardoornbsp;natuurlijk de exophorie (strabismus divergens latens) nognbsp;moer teeneemt. En daardoor wordt het gebied, waarin zenbsp;nog, hoewel zeer diffuus, binoculair zien, steeds kleiner.nbsp;Zoo kan men zich voorstellen dat het convergentie-ver-mogcn zoover verloren gaat, dat zelfs in de verte nietnbsp;meer de binoculaire fusie verkregen wordt, en de oogen,nbsp;door geen convergentie-innervatie meer bewogen, ten
171
-ocr page 194-opzichte van elkaar blijven staan in den normalen rnststand, waarin de geziclitslijneu wat divergeereii.
Het spreekt van zelf, dat waar het convergentie-ver-mogen wegens nutteloosheid verdwijnt, datzelfde nog des te meer met het divergentie-vermogen het geval zal zijn.nbsp;Immers zoolang er nog binoculair zien was, moest daarbij,nbsp;wegens de bestaande exophorie, de divergentie-innervatienbsp;voortdurend verlaagd worden gehouden, zoodat ze feitelijknbsp;nog minder werd gebruikt dan de convergentie-innervatie.
Zoo kan men zich de genese van strabismus divergens bij myopie voorstellen, en wat men feitelijk bij de verschillende patiënten ziet is daarmee in overeenstemming.
Volgens bovenstaande overweging, dat de natuur onnutte innervaties laat vervallen, moet de vraag gesteld worden,nbsp;welk nut een patient met strabismus convergens van zijnenbsp;convergentie heeft. Een kind met strabismus convergensnbsp;dat ons aankijkt, ziet men heftig convergeeren wanneernbsp;men plotseling voor zijn neus een voorwerp brengt datnbsp;hot interesseert. Wanneer de scheelhoek niet te groot is,nbsp;en het voorwerp dus dichter bij hem werd opgestoken alsnbsp;op dat oogenblik het kruisingspunt zijner gezichtslijnennbsp;lag, dan is die convergentie blijkbaar even goed het gevolgnbsp;van de accommodatie-impuls als van den prikkel der ongelijknamige dubbelbeelden. Want het orgaan voor convergentie is bij hem normaal, de convergentie slaat alleen tenbsp;ver door, omdat zij niet door de hier geheel of bijna geheel ontbrekende divergentie in toom wordt gehouden.nbsp;Evenals bij de gevallen van sterke myopie, krijgt ook ditnbsp;convergent scheelziende kind wel degelijk impuls tot convergentie , maar voordeel heeft het er evenmin van, ennbsp;men kan dus verwachten dat ook bij hem mettertijd hetnbsp;nuttelooze convergentie-vermogen zal verdwijnen. En datnbsp;ziet men ook feitelijk gebeuren.
He Weckek zegt, dat spontane volkomen genezing alleen voorkomt bij alterneerenden strabismus convergens.
i)e slechts schijnbare genezingen schrijft hij toe; „.....a
„une reduction irrogressive avec Page de l’amplitude de „1’accommodation, a un écart croissant des centres orbitaires
23
„et des centres de rotation des yeux renda,nt la convergence „moins aisée.” Naar mijne meening is hier nog iets andersnbsp;in het spel.
Wanneer men jonge kinderen met strabismus convergens op hunne amplitude van convergentie onderzoekt, blijktnbsp;geregeld dat die ongeveer normaal moet zijn; bij het zien innbsp;de verte ligt het kruisingspunt der gezichtslijnen wel is waarnbsp;op b.v. 30--'10 cM. afstand, maar bij sterke accommodatie-inspanning, bij het zien naar een voor hun neus gehoudennbsp;klein schitterend voorwerp, ligt dat kruisingspunt diep innbsp;den wortel van den neus, (dnderzoekt men wat ouderenbsp;kinderen met strabismus convergens, dan blijkt steeds datnbsp;bij zoo sterk mogelijke accommodatie-inspanning hetnbsp;kruisingspunt der gezichtslijnen niet meer zoo diep in dennbsp;neuswortel valt, maar er zelfs spoedig vóór komt te liggen.nbsp;Het zal duidelijk zijn dat op dezen korten afstand van denbsp;basaallijn dergelijke kleine verschuivingen van het punctum proximum van convergentie een belangrijke afnamenbsp;van het convergentie-vermogen aangeven. Het is mij gebleken, dat reeds op 10 a 12 jarigen leeftijd het punctumnbsp;proximum van convergentie dikwijls reeds eenige centimetersnbsp;vóór den neuswortel is gelegen. In den regel gelukte dannbsp;zelfs de volgende proef. Ik zet voor het beste oog eennbsp;blauw glas, en nader nu den neus van het patientje metnbsp;een wit staafje. l)an blijkt, dat do kinderen die nooit, ofnbsp;het moest dan zijn in hunne vroegste jeugd toen ze dennbsp;strabismus convergens acquireerden, dubbelzien hebbennbsp;opgemerkt, op de vraag wat ze nu zien ten antwoordnbsp;geven dat ze een gewoon en een blauw staalje zien ennbsp;dit laatste aan de zijde van hun slechtste oog: ongelijknamige dubbelbeelden.
Patiënten met strabismus convergens krijgen dus langzamerhand een vermindering van hunne amplitude van convergentie, ze acqnireeren een insufficientie der convergentie. Hoewel natuurlijk met den leeftijd hun acoom-modatie-gebied kleiner wordt, blijft de kracht die hunnenbsp;muscuii ciliares uitoefenen, hunne accommodatie-inspanning,nbsp;dezelfde als vroeger, maar omdat de convergentie als ’tnbsp;ware paretisch is geworden, wordt bij een zelfde accom-
173
-ocr page 196-24
modatie-inspanuing niet meer zooveel contractie van de rccti interni meegesleept. Het totale convergentie-vermogennbsp;is afgenomen, de innervatie die eene zekere accommodatie-impuls aan de recti interni geeft is geringer geworden alsnbsp;ze vroeger was, m. a. w. de reoti interni worden mindernbsp;gebruikt dan bij een normaal individu het geval is, ennbsp;daaruit volgt een afname in volume. Wanneer het oognbsp;niet door vaste verbindingen in zijn scheelstand wordtnbsp;vastgehouden, en het is zeker dat dat nooit het geval isnbsp;bij strabismus concomitans, zal langzamerhand het oognbsp;naar zijn normalen ruststand terugkeeren, de scheelhoeknbsp;zal geringer worden, en zelfs zoo dat dikwijls oppervlakkignbsp;geen scheelzien meer is op te merken. Maar de functienbsp;van binoculair zien is en blijft verloren en het convergentie-vermogen blijft beperkt, en kan zelfs volgensnbsp;Pakinaud absoluut vernietigd zijn.
Om te weten te komen hoeveel van de strabismus-gevallen op deze wijze schijnbaar genezen en hoeveel werkelijke genezingen voorkomen, zou het wenschelijk zijnnbsp;dat in groote poliklinieken statistieken werden aangelegdnbsp;van alle gevallen van convergent scheelzien die te consta-teeren zijn, en zoo de frequentie op de verschillende leeftijden werd nagegaan. De Weckek heeft daartoe hetnbsp;voorbeeld gegeven en heeft bijv. opgemerkt dat van zijnenbsp;3000 strabismus-patienten er permanent monolateraalnbsp;strabismus hadden: 21,55 pCt. tusschen 10 en 20, 14,58nbsp;pCt. tusschen 20 en 30, 7,55 pCt. tusschen 30 en 40 ennbsp;4,33 pCt. tusschen 40 en 50-jarigen leeftijd. En daar nunbsp;blijkt dat het aantal der lijders aan strabismus divergensnbsp;met den leeftijd zelfs grooter wordt en toch de afname dernbsp;strabismus-gevallen veel sterker is als de afname van hetnbsp;aantal levende individuen op de verschillende leeftijden,nbsp;maakt hij de gevolgtrekking dat er veel spontane genezing van strabismus convergens moet bestaan.
Tegen die gevolgtrekking is wel iets in te brengen. Het zou gewenscht zijn iederen patient die komt om vannbsp;een strabismus te worden genezen niet mee te tellen,nbsp;omdat juist tusschen 0 en 10 en tusschen 10 en 20 jaar
25
door de patiënten hot moest genezing van hun strabismus wordt verlang'd. De statistiek loope dus alleen over dequot;nbsp;gevallen waarbij niet als hoofd- maar als bij-diagnose, alsnbsp;diagnose die niet in verband staat met de reden waaromnbsp;patient komt, strabismus wordt opgeteekeiid. Verder wordennbsp;alleen die gevallen meegeteld die nauwkeurig zijn onderzocht , omdat bij niet speciaal onderzoek daarop, dikwijlsnbsp;een strabismus niet zal worden opgemerkt. Misschien zounbsp;het bezwaarlijk zijn alle patiënten direct met het toestelnbsp;van Heuing met de vallende kogels — de beste en eenvoudigste wijze van onderzoek op scheelzien—lastig te vallen.
M. i. is het voldoende eiken patient aan te zien terwijl hij in de verte kijkt en vervolgens zich te overtuigen datnbsp;zijn punctum proximum van convergentie ongeveer op otnbsp;binnen 5 cM. van de basaallijn ligt. Gleeft een van beidennbsp;iets abnormaals te zien, dan gebruike men eerst het toestelnbsp;van Heking. Op die eenvoudige wijze wil ik namelijknbsp;uitmaken of het convergentievermogen van den patiëntnbsp;ongeveer normaal is; want waar dat normaal is, is geennbsp;verouderde strabismus aanwezig. Een manifeste strabismusnbsp;op jongeren leeftijd valt ons dadelijk op. Om te zorgennbsp;dat geen periodiek scheelzien kan ontsnappen , is het verdernbsp;noodig te zien, of de zoogenaamde evenwichtsstand bij hetnbsp;zien op ongeveer 20 cM. afstand sterk afwijkt. De eenvoudigste manier daarvoor is die, dat men den patientnbsp;eenige zeer kleine dicht bij elkaar staande letters laatnbsp;lezen en onderwijl beurtelings een der oogen met de handnbsp;bedekt.
Ik kom nu tot de seoundaire spierveranderiugeii, die het gevolg van strabismus divergens zijn. We hebben dennbsp;strabismus divergens leeren kennen als een symptoom vannbsp;de ziekte : atropine van convergentie- en divergentie-ver-mogen of liever atrophie van het orgaan van binoculair zien.nbsp;Toch kan . strabismus divergens, zooals bij mijn eigen
willekeurig strabeeren, ook het gevolg zijn niet van
atrophie maar van latentie van de functie van binoculair zien. Een mooi voorbeeld heb ik in het volgend gevalnbsp;gezien. Het betrof een man van 34 jaar die een uitgesproken
175
24
modatie-inspaniiiag niet meer zooveel contractie van de rocti interni meegesleept. Het totale convergentie-vermogennbsp;is afgenomen, de innervatie die eene zekere accommodatie-impuls aan de recti interni geeft is geringer geworden alsnbsp;ze vroeger was, m. a. w. de recti interni worden mindernbsp;gebruikt dan bij een normaal individu bet geval is, ennbsp;daaruit volgt een afname in volume. Wanneer bet oognbsp;niet door vaste verbindingen in zijn scbeelstand wordtnbsp;vastgebouden, en het is zeker dat dat nooit bet geval isnbsp;bij strabismus concomitans, zal langzamerhand het oognbsp;naar zijn normalen ruststand terugkeeren, de scheelhoeknbsp;zal geringer worden, en zelfs zoo dat dikwijls oppervlakkignbsp;geen scheelzien meer is op te merken. Maar de functienbsp;van binoculair zien is en blijft verloren en het convergentie-vermogen blijft beperkt, en kan zelfs volgensnbsp;Pakinaud absoluut vernietigd zijn.
Om te weten te komen hoeveel van de strabismus-gevallen op deze wijze schijnbaar genezen en hoeveel werkelijke genezingen voorkomen, zou het wenschelijk zijnnbsp;dat in groote poliklinieken statistieken werden aangelegdnbsp;van alle gevallen van convergent scheelzien die te consta-teeren zijn, en zoo de frequentie op de verschillende leeftijden werd nagegaan. Dk Weckeu heeft daartoe hetnbsp;voorbeeld gegeven en heeft bijv. opgemerkt dat van zijnenbsp;3000 strabismus-patienteri er permanent monolateraalnbsp;strabismus hadden: 21,55 pCt. tussohen 10 en 20, 14,58nbsp;pCt. tusschen 20 en 30, 7,55 pCt. tussclien 30 en 40 ennbsp;4,33 pCt. tusschen 40 en 50-jarigeu leeftijd. En daar nunbsp;blijkt dat het aantal der lijders aan strabismus divergensnbsp;met den leeftijd zelfs grooter wordt en toch de afname dernbsp;strabismus-gevallen veel sterker is als de afname van hetnbsp;aantal levende individuen op de verschillende leeftijden,nbsp;maakt hij de gevolgtrekking dat er veel spontane genezing van strabismus convergens moet bestaan.
Tegen die gevolgtrekking is wel iets in te brengen. Het zou gewenscht zijn lederen patient die komt om vannbsp;een strabismus te worden genezen niet mee te tellen,nbsp;omdat juist tusschen 0 en 10 en tusschen 10 en ‘20 jaar
25
door de patiënten liet moest genezing van liun strabismus wordt verlangd. De statistiek loope dus alleen over de*nbsp;gevallen waarbij niet als lioofd- maar als bij-diagnose, alsnbsp;diagnose die niet in verband staat met de reden waaromnbsp;patient komt, strabismus wordt opgeteekend. Verder wordennbsp;alleen die gevallen meegeteld die nauwkeurig zijn onderzoekt, omdat bij niet speciaal onderzoek daarop, dikwijlsnbsp;een strabismus niet zal worden opgemerkt. Misschien zounbsp;liet bezwaarlijk zijn alle patiënten direct met liet toestelnbsp;van Hebing met de vallende kogels — de beste en eenvoudigste wijze van onderzoek op scheelzien—lastig te vallen.
M. i. is het voldoende eiken patient aan te zien terwijl hij in de verte kijkt en vervolgens zich te overtuigen datnbsp;zijn punctum proximum van convergentie ongeveer op otnbsp;binnen 5 cM. van de basaallijn ligt. Geeft een van beidennbsp;iets abnormaals te zien, dan gebruike men eerst het toestelnbsp;van Hebing. Op die eenvoudige wijze wil ik namelijknbsp;uitmaken of het convergentievermogen van den patientnbsp;ongeveer normaal is; want waar dat normaal is, is geennbsp;verouderde strabismus aanwezig. Een manifeste strabismusnbsp;op jongeren leeftijd valt ons dadelijk op. Om te zorgennbsp;dat geen periodiek scheelzien kan ontsnappen, is het verdernbsp;noodig te zien, of de zoogenaamde evenwiohtsstand bij hetnbsp;zien op ongeveer 20 cM. afstand sterk afwijkt. Do eenvoudigste manier daarvoor is die, dat men den patientnbsp;eenige zeer kleine dicht bij elkaar staande letters laatnbsp;lezen en onderwijl beurtelings een der oogen met de handnbsp;bedekt.
Ik kom nu tot de secundaire spierveranderingen, die het gevolg van strabismus divergens zijn. We hebben dennbsp;strabismus divergens leeren kennen als een symptoom vannbsp;de ziekte : atrophie van convergentie- en divergentie-ver-mogen of liever atrophie van het orgaan van binoculair zien.nbsp;Toch kan strabismus divergens, zooals bij mijn eigennbsp;willekeurig strabeeren, ook het gevolg zijn niet vannbsp;atrophie maar van latentie van de functie van binoculairnbsp;zien. Een mooi voorbeeld heb ik in het volgend gevalnbsp;gezien. Het betrof een man van 34 jaar die een uitgesproken
-ocr page 200-26
strabismus divergens alternans vertoonde. Zijn visus was óp liet rechter oog = 2 gt; op linker = ^, zijne refractienbsp;op beide oogen, op de gewone wijze met glazen bepaald,nbsp;was emmetropie. Toen hij bemerkte dat mij zijn scheelziennbsp;interesseerde, zei hij ook wel niet scheel te kunnen zien,nbsp;maar dat hij liever scheel zag omdat dan zijn gezichtnbsp;beter was. Op mijn verzoek dan eens niet scheel te ziennbsp;verdween do strabismus, en daalde de visus aanmerkelijknbsp;en word eerst weer normaal met concave glazen van 3 1).nbsp;Ook in de donkere kamer kon hij bij het sciascopischnbsp;onderzoek naar verkiezing emmetropie of myopie van 3 U.nbsp;vertoonon. Ik ben overtuigd dat bij dezen man de latentienbsp;van binoculair zien langzamerhand voor geheele atrophienbsp;van het orgaan zal plaats maken.
Stellen we nu hot geval van geheele atrophie van het orgaan van binoculair zien, waarvan het gemakkelijkstnbsp;te constateeren symptoom algelieele afwezigheid van convergentie-vermogen. is, on vragen we welke secundairenbsp;spierveranderingen daarbij moeten optreden, dan kunnennbsp;we het volgende verwachten. De recti interni en externinbsp;zijn niet meer zooals in normale gevallen onder den invloednbsp;van convergentie- en divergentio-innervaties, en zullen dusnbsp;een geringer volume vertoonen als bij nonnale individuen.nbsp;Do ruststand der oogen, die eene is met eenigszins divergente gezichtslijnen, zal manifest worden omdat er geenenbsp;innervatie meer is die divergentie of convergentie tenbsp;weeg brengt.
Ik wil hier even bij opmerken, dat de geziclitslijn van elk der oogen in den eigenlijken ruststand bij normale individuen ook buitenwaarts is gericht, maar zo is daarnbsp;latent omdat normale menschen niet kunnen fixeeren zondernbsp;een bepaalde mate van convergentie- en divergentie-inner-vatie. En daar deze innervaties in normale omstandighedennbsp;altijd even groot zijn, en een convergentie-innervatie veelnbsp;krachtiger werkt dan een even groote divergentie-innervatie,nbsp;zijn bij het fixeeren van een voorwerp in de verte de ge-zichtslijnen bij een normaal individu parallel gericht, ooknbsp;wanneer een der oogen met de hand wordt bedekt.
De recti interni en externi zijn in de gevallen van totale
atropliie van liet orgaan voor binoculair zien uitsluitend onderworpen aan de organen voor naar roclits en voor naarnbsp;links zijdelings zien.
Hebben beide oogen gelijke refractie en gelijken visus, dan is er geen reden waarom een dier organen meer zounbsp;worden gebruikt als liet andere, waaruit volgt dat denbsp;recti externi voortaan evenveel innervatie krijgen als denbsp;recti interni. Het volume der recti externi zal geringer zijnnbsp;dan bij normale individuen omdat er geen divergentie-inner-vaties meer bestaan, maar de afname van het volume der rectinbsp;interni zal nog grooter zijn omdat de verloren convergentie-innervaties grootere kracht uitoefenden als de divergentie-innervaties. Haar in normale onistandigheden de recti interninbsp;altijd sterker worden gevonden als de recti externi, zal hetnbsp;nu dus niogelijk zijn dat ze in volume en in kracht ongeveernbsp;gelijk zijn geworden. Daaruit volgt, dat wij bij strabismusnbsp;divergens alternans, van den ruststand van elk der oogennbsp;uitgaande, eene ongeveer even groote bewegelijkheid naarnbsp;buiten (slaapwaarts) als naar binnen (neuswaarts) zullennbsp;moeten vinden. Veranderingen in dien zin vinden we dannbsp;ook werkelijk; bij strabismus divergens alternans is voornbsp;beide oogen het adductie-vermogen kleiner, het abduotie-vermogen grooter dan in normale omstandigheden.
En nu het geval waarin een der oogen voor het zien minder bruikbaar is. Dan zal alleen met het beste oog, b. v. metnbsp;het rechter, worden gezien; ook voor het waarnemen vannbsp;links van het mediaanvlak gelegen voorwerpen, waarvoor bijnbsp;strabismus divergens alternans juist altijd het linker oognbsp;wordt gebruikt. De manifeste ruststand van het oog, waarvannbsp;men bij strabismus divergens uitgaat, is zooals ik gezegd hebnbsp;niet recht vooruit, maar eenigszins buitenwaarts gericht omdatnbsp;de eigenlijke latente ruststand manifest is geworden. Wegensnbsp;het bestaan van beperkte adductie in de gevallen vannbsp;strabismus divergens alternans waarvan we uitgaan, moetnbsp;dus hier het adductie-vermogen van het beste oog wordennbsp;vergroot, en dat kan langs den gewonen weg van spier-hypertrophie door meerder gebruik geschieden. Doordatnbsp;het orgaan voor naar links zijdelings zien meer en krachtiger zal worden gebruikt als dat voor naar rechts zijdelings
’^177
-ocr page 202-zien, zullen de spieren die liet motoriscli bestanddeel zijn van liet orgaan voor naar links zijdelings zien in volumenbsp;en kraclit toenemen. We kunnen dus, wanneer een individunbsp;altijd met liet linkeroog divergent scheel ziet, verwachtennbsp;dat de rectus internus van zijn rechter oog wat sterkernbsp;zal zijn als de rectus externus van dat oog, terwijlnbsp;op het linker scheelziende oog juist do rectus externusnbsp;sterker zal zijn. Terwijl dus de manifeste ruststand vannbsp;het ziende oog zich weer wat in de richting naar hetnbsp;mediaanvlak zal verplaatsen, moet in den ruststand denbsp;gezichtslijn van het scheelziende oog nog meer naar buitennbsp;gericht zijn als dat reeds bij strabismus divergens alternansnbsp;het geval is.
De bij strabismus divergens alternans en bij monolateralen strabismus divergens verwachte secundaire spierverandc-ringen blijken ook Werkelijk daarbij aanwezig te zijn.
Ik heb gezegd dat, in het gestelde geval van strabismus divergens van het linker oog, meerdere iunervatie van hetnbsp;orgaan voor naar links zijdelings zien noodig was. Een deelnbsp;dier telkens noodzakelijke iunervatie zal onnoodig wordennbsp;gemaakt door hoofdbeweging in denzelfden zin. Hiermeenbsp;is de verklaring gegeven van den habitueel scheeven standnbsp;van het hoofd die in die gevallen dikwijls is op te merken;nbsp;het hoofd is namelijk gedraaid naar de zijde van hetnbsp;scheelziende oog.
Het voorafgaande draagt naar ik meen bij tot een beter begrip van het wezen van scheelzien. Waar nu, zooalsnbsp;ik in liet begin zeide, do empirie ons eenigermate in dennbsp;steek laat, is het de vraag of die nieuwe gezichtspuntennbsp;ons ook iets kunnen zeggen over het nut van chirurgischnbsp;ingrijpen.
Op een voornaam punt, op de vraag of de functie van binoculair zien, wanneer ze eens geheel verloren is gegaan,nbsp;weer terug kan komen, is geen positief antwoord te geven.nbsp;Ilv meen echter wel in het licht te kunnen stellen, datnbsp;een dergelijke regeneratie ons hoogst onwaarschijnlijk moetnbsp;voorkomen. Wel zijn de spieren aanwezig die de benoo-digde convergentie en divergentie weer kunnen leveren,
178
-ocr page 203-maar daarvoor is het noodig dat ze de geschikte inner-vaties krijgen.
Door oefening is het een normaal individu niogelijk, de convergentie-innervatie verbonden met de accommodatie-innervatie zuiver willekeurig, d. w. z. door middel vannbsp;eene voorstelling te verkrijgen. Wanneer men namelijk denbsp;oogen gesloten heeft, is het mogelijk door de voorstellingnbsp;van iets dat zeer nabij is — b.v. de punt van zijn eigennbsp;neus — eene convergentie-beweging te verkrijgen. Zooalsnbsp;ik vroeger — eene uiteenzetting daarvan zou mij te vernbsp;voeren — getracht heb aan te toonen, is het onwaarschijnlijk dat men op soortgelijke wijze een divergentie-beweging kan opwekken.
De convergentie- en divergentie-bewegingen bij het gewone zien evenwel ontstaan geheel anders; ze ontstaan reflectoi’isch, en worden opgewekt door sensorische prikkels,nbsp;door ongelijknamige respect, gelijknamige dubbelbeelden.nbsp;Maar als zoodanig, als ongelijknamige en gelijknamigenbsp;dubbelbeelden vallen ze geheel buiten ons bewustzijn, ennbsp;het is slechts in bijzondere omstandigheden, door oefeningen onder inspanning, mogelijk willekeurig het tot standnbsp;komen van die reflexen te beletten. Een voorbeeld daarvan heb ik gegeven, waar ik mededeelde bij mijzelvennbsp;een zuiver willekeurigen manifesten strabismus divergens tenbsp;kunnen verkrijgen.
Om te bewijzen dat die sensorische prikkels voor de organen van convergentie en divergentie ons niet als zoodanig, niet als dubbelbeelden, tot .bewustzijn komen, kannbsp;het volgende dienen. Zooals men weet, bestaat de oudenbsp;proef van Schetneb daarin, dat men in een zwart cartonnbsp;twee kleine gaatjes prikt die dichter bij elkaar staan alsnbsp;de diameter van de pupil van een onzer oogen bedraagt.nbsp;Ziet men dan door die gaatjes met één oog naar een kleinnbsp;vo.orwerp, b.v. naar een vertikaal gehouden naald, dannbsp;ziet men over ’t algemeen twee scherpe beelden van dienbsp;naald. De oorzaak daarvan ligt hierin, dat wegens denbsp;nauwheid der openingen verstrooiingskringen ontbreken,nbsp;en, daar verstrooiingskringen de sensorische prikkels voornbsp;de accoinmodatie-beweging zijn, hier te weinig accom-
179
-ocr page 204-HO
modatie tot stand komt. Die te geringe accommodatie is de oorzaak dat het licht, dat van de naald afkomstig is,nbsp;door het dubbel dooi’boorde scherm zich op de retina nietnbsp;tot één, maar tot twee nagenoeg gelijke, gescheiden beelden vereenigt. Eigenaardig nu is, dat men, deze tweenbsp;beelden percipieerende, niet de minste neiging tot convergentie of tot divergentie kan bespeuren; en toch zijn voornbsp;onze perceptie deze twee beelden als zoodanig volkomennbsp;gelijkwaardig met ongelijknamige of met gelijknamigenbsp;dubbelbeelden, tusschen welke beide laatste soorten onsnbsp;bewustzijn al evenmin eenig kenmei’kend onderscheid kannbsp;waarnemen. En toch volgt op het waarnemen van denbsp;ScHEiNER’sche dubbelbeelden, hoewel een convergentie-beweging doordat ze accommodatie medesleept onmiddelijknbsp;fusie kan teweegbrengen, niets; , en op ongelijknamigenbsp;dubbelbeelden volgt dadelijk convergentie, en op gelijknamige divergentie.
Het toestel met de vallende kogels van Hering leert ons echter, dat een kogel die in ongelijknamige dubbelbeelden door het gezichtsveld valt, ons onmiddelijk denbsp;'perceptie van dichterbij verschaft, en een die in gelijknamige dubbelbeelden voorbijgaat, de perceptie van verdernbsp;af. De waarnemingen van naderbij en verder af zijn dusnbsp;de psychische aequivalenten van de twee soorten sensorischenbsp;prikkels, respect, van het orgaan van convergentie en vannbsp;dat van divergentie.
AV^e kunnen, wanneer we willen weten of het orgaan van binoculair zien nog bestaat, letten op zijne m,otorischenbsp;werkingen, en kunnen dan alleen afgaan op het voorkomennbsp;van divergentie-beweging, want wanneer men convergentie-beweging waarneemt kan deze nog zijn meegesleept doornbsp;accommodatie-innervatie, zoolang nog de band tusschennbsp;beide niet door de natuur geheel is losgemaakt.
Voor het constateeren van het bestaan van divergentie is het noodig elk der oogen door middel van glazen totnbsp;volkomen emmetropie te corrigeeren en dan naar eennbsp;voorwerp op grooten afstand te laten zien. Terwijl mennbsp;dan den onderlingen stand der oogen nauwkeurig waarneemt,nbsp;plaatse men met de basissen iieuswaarts gekeerde prisma’s
180
-ocr page 205-voor een of voor beide oogen. Ziet men daarbi] een divergentie-beweging der oogen, dan is het nog bestaannbsp;van het orgaan van divergentie vastgesteld. Ik wil er nognbsp;even op wijzen, dat wanneer de patient door die prisma’snbsp;ziende opmerkt dubbel te zien, dat niets bewijst voor eennbsp;bestaan van zijn orgaan van divergentie.
We kunnen echter ook bij de vraag of het orgaan van binoculair zien nog aanwezig is, letten op zijn psychischenbsp;werkingen. En dat zijn, zooals ik zooeven aantoonde, nietnbsp;de waarnemingen van dubbelbeelden, maar de waarnemingennbsp;van dichterbij en van verderaf. Ik moet hier nog even bijnbsp;opmerken, dat het orgaan voor accommodatie als eenignbsp;direkt psychisch aequivalent van zijn eenige motorischenbsp;werking (de contractie der musculi ciliares), slechts denbsp;waarneming van naderbij bezit. Wordt een voorwerp namelijknbsp;in verstrooiingskringen gezien, en is het slechts gedurendenbsp;zoo korten tijd zichtbaar dat het accommodatie-toestel,nbsp;door opeenvolgende contractie en verslapping, om zoo tenbsp;zeggen met die verstrooiingskringen geen proeven kannbsp;nemen, dan kan hoogstens een waarneming van naderbijnbsp;ontstaan. Maar de verstrooiingskringen die door te weinignbsp;en die welke door te veel accommodatie ontstaan, verschillennbsp;physisch niet van elkaar, tenminste waar het voorwerpennbsp;en niet enkele van elkaar scherp gescheiden sterk lichtendenbsp;punten betreft.
Het gevolg van dat alles is, dat wanneer men iemand, die het orgaan van binoculair zien mist, voor het toestelnbsp;van Hering plaatst, men over ’t algemeen meer uitingennbsp;moet hooren van waarnemingen van naderbij als vannbsp;verderaf, en dat wanneer evenveel kogels voor als achternbsp;het fixatiepunt zijn gevallen, er in de antwoorden ojj denbsp;dichterbij vallende kogels minder fouten worden gemaaktnbsp;dan in die op de verderaf vallende. En dat is bij dienbsp;patiënten ook werkelijk mijne ervaring.
Het is dus duidelijk, dat we in het toestel van Hering een prachtig middel hebben om te zien of de functie vannbsp;binoculair zien nog bestaat. A¥ant ook wanneer motorischenbsp;reacties nog niet vallen waar te nemen, is de aanwezigheid
181
-ocr page 206-32
van hare psychische aequivalenten voldoende om te kunnen voorspellen, dat ook convergentie- en divergentie-vermogennbsp;weer zullen terugkeeren.
In gevallen van scheelzien echter moet in acht worden genomen dat de gezichtslijn van het scheelziende oog ooknbsp;ongeveer op het fixatiepunt wordt gericht. In zoo goed alsnbsp;alle gevallen van concomiteerend scheelzien zal dat mogelijknbsp;zijn door voor beide oogen sterke tegengestelde prisma’s tenbsp;zetten. Dat zelfs tegengestelde prisma’s wier hoeken samennbsp;81° bedragen, en die dus ongeveer 40° convergeerende otnbsp;divei’geerende diviatie geven, het tot stand komen vannbsp;scherp binoculair zien en stereoscopisch zien niet beletten,nbsp;daarvan heb ik mij overtuigd door mijzelven adduceerendenbsp;prisma’s van die sterkte voor te zetten. Voor het toestelnbsp;van Hering, met het fixatie staafje op 50 c. M., blekennbsp;namelijk al mijne antwoorden juist. Ik moet er nog bijvoegennbsp;dat ik bij dat zien concave glazen van — 8 D. noodignbsp;had, omdat natuurlijk bij normale menschen aan sterkenbsp;convergentie-innervatie sterke accominodatie-innervatie isnbsp;verbonden, en ik met die prisma’s ongeveer 8 dioptrieënnbsp;te veel accommodeerde.
Men heeft dus, in gevallen van strabismus, wanneer men beide oogen met glazen tot emmetropie corrigeertnbsp;en prisma’s voorzet, de gelegenheid dat een mogelijk latentnbsp;geweest binoculair zien zich weer manifesteert; een gelegenheid die even goed is als die welke zelfs een uitstekendnbsp;gedoseerde operatie kan geven.
Blijkt bij dergelijke inrichting, dat er geen sprake is van uiting van het orgaan voor binoculair zien, dannbsp;geloof ik niet dat men, door de patiënten desnoods dagennbsp;lang op die wijze voor het toestel te zetten, op den duurnbsp;weer uitingen van dat orgaan van binoculair zien zalnbsp;verkrijgen. Mocht men er evenwel anders over denken,nbsp;dan zal men mij zeker toestemmen, dat deze methode metnbsp;de prisma’s een zeer goede moet zijn om dat gewenschtnbsp;resultaat te bereiken. Men kan de operatie uitstellen, totnbsp;de functie van binoculair zien ojj die wijze weer is verkregen , om eerst als dat het geval is te gaan opereerennbsp;met het doel den patient van de prisma’s te ontslaan.
182
-ocr page 207-33
En daarom, wanneer bij een patient gemis aan de functie van binoculair zien is te constateeren, is dat op zichnbsp;zelf nooit indicatie voor operatie. Wel kan er indicatienbsp;zijn om te trachten een latente functie van binoculairnbsp;zien weer manifest te maken, of desnoods een verlorennbsp;binoculair zien weer terug te geven, maar dat moetnbsp;geschieden met het toestel van Huring, en eerst als datnbsp;doel mocht worden bereikt kan er indicatie voor operatienbsp;ontstaan.
Wanneer met het toestel van Hering blijkt, dat slechts bij het zien op sommige afstanden binoculair zien bestaatnbsp;(relatief scheelzien), of dat het slechts op sommige tijdennbsp;aanwezig is (periodiek scheelzien), of dat het voortdurendnbsp;latent is en slechts door middel van prisma’s die dennbsp;scheelhoek corrigeeren manifest gemaakt kan worden, isnbsp;het de vraag of, door middel van brillen met sphaerischenbsp;glazen of cylinders of prisma’s of combinaties daarvan,nbsp;het te verwachten is dat de toestand zal verbeteren. AVatnbsp;het voorschrijven van sphaerische glazen betreft, behoeftnbsp;men zich volstrekt niet te beperken tot het corrigeeren totnbsp;emmetropie. Een relatief convergent scheelzienden patientnbsp;kan men voor het nabijzien door middel van positievenbsp;glazen gerust 2 a 3 D. myopie geven, om zooveel mogelijknbsp;te beletten dat accommodatie-innervatie convergentie-inner-vatie meesleept. En aan een myoop, een emmetroop ofnbsp;zelfs een hypermetroop met relatieven divergenten strabismusnbsp;kan men zonder bezwaar negatieve glazen voor het nabijziennbsp;voorschrijven; naar mijne ervaring worden ze door jongenbsp;menschen zeer goed verdragen, en doen zelfs, in de gevallen dat slechts een strabismus divergens latens bestaat,nbsp;de asthenopie verdwijnen.
Alleen op niet volwassen leeftijd wanneer de sclerae nog week zijn, en om dezelfde reden ook bij oudere patiëntennbsp;met progressieve myopie, zal men met negatieve glazennbsp;zeer voorzichtig moeten zijn. Want het is niet onmogelijknbsp;dat een van de redenen van het ontstaan van myopie ligtnbsp;in accommodatie-inspanning, en natuurlijk wordt deze doornbsp;het gebruik van negatieve glazen verhoogd. En verder isnbsp;het ook niet gewenscht een stationaire sterke myopie voor
3
183
-ocr page 208-liet nabijzien geheel te eorrigeeren, omdat een dergelijke bril gewoonlijk niet verdragen wordt.
Over de prognose van periodiek scheelzien zegt dr Wrokkk o. a.: „Le strabisme périodique liypermétropenbsp;,^alternant ^ avec bonne acuité visiielle snr les deux yeux,nbsp;„se guérit au inoyeu des verres appropriés, et cela sur toutnbsp;„a mesure que le sujet arrive a l’age de la puberté, 1’agenbsp;„de la guérison spontanée. On voit alors souvent toutenbsp;„tendance a la deviation disparaitre, inêine en 1’absencenbsp;„de verres correcteurs, et la vision binoculaire persisternbsp;„sans leur concours.”
Blijkt nu dat ondanks het gebruik van deze optische middelen — ook een algemeene behandeling, bijv. in gevallen van chlorose, mag niet worden vergeten — hetnbsp;scheelzien niet verbetert, dan geloof ik dat operatief ingrijpen overwogen kan worden. Uitgezonderd zijn dienbsp;gevallen van strabismus divergens waar slecht zien vannbsp;een of van beide oogen blijkbaar de oorzaak der afwijkingnbsp;is. Het trekken van een grens voor den visus, zooals denbsp;Weckbr doet, schijnt mij niet aan te bevelen; het zal vannbsp;verschillende omstandigheden afhangen of een visus van {-op een der oogen op den duur bestaanbaar is met binoculairnbsp;zien; het komt bijv. aan op de periphere gezichtsscherpte,nbsp;want, zooals ik gezegd heb, zag ik een geval van behoudnbsp;van binoculair zien, terwijl toch de centrale visus van eennbsp;der oogen sedert jai-en = was. Ook in gevallen vannbsp;sterke myopie, waarbij geen corrigeerende bril wordt verdragen, is operatie nutteloos, omdat de patiënten zooalsnbsp;ik reeds gezegd heb er belang bij hebben dichtbij te kunnennbsp;zien zonder accommodatie en zonder convergentie, en dienbsp;wijze van zien den strabismus divergens weer zal doennbsp;intreden.
Eindelijk blijft nog over de indicatie voor operatief ingrijpen te bespreken voor gevallen waarbij aan een herstel van de functie van binoculair zien niet gedacht kan worden.
Vooreerst bij alterneerend scheelzien. De medicus die deze gevallen opereert, heeft wel te bedenken dat hijnbsp;daardoor de bruikbaarheid van het gezichtszintu.ig wel kan
184
-ocr page 209-vei’minderen maar in geen geval verbeteren. Bijv. bij stra-bismu.s convergens alternans bestrijkt het rechter oog het linkerdeel van hot gezichtsveld, het linker het rechter gedeelte, en de recti interiii en externi hebben zich aan dienbsp;abnormale funktie, zooals we gezien hebben, volkomennbsp;aangepast. En zoo bestrijkt in gevallen van strabismusnbsp;divergens alternans het rechter oog het rechter, het linkernbsp;oog het linker gedeelte van het gezichtsveld, en ook daarnbsp;zijn de spierveranderingen volkomen rationeel. Ik wil hiernbsp;nog bij opmerken, dat de Weck er alle gevallen vannbsp;alterneerend scheelzien tot de geneeselijke heeft gerekend,nbsp;hoewel hij erkent: „En réalité, si nous rangeons actuellementnbsp;„Ie strabisme alternant avec acuite visuelle égale sur lesnbsp;„deux yeux, parmi les cas de strabisme guérissables, c’estnbsp;„bien plu tót comme un desideratum a atteindre cpie commenbsp;„un fait acquis.”
Vervolgens bij monolateraal scheelzien. We hebben de spieranomalien bij den eenzijdigen strabismus concomitans,nbsp;voor zoover ze op het ziende oog voorkomen, als veranderingen leeren kennen, die voor de goede functie van watnbsp;er van het gezichtszintuig is overgebleven, gewenschtnbsp;waren. Wanneer er nog sterkere veranderingen voor datnbsp;doel gewenscht waren, dan zou de natuur ze, door hyper-trophie van de eene en door atrophie van de anderenbsp;spier, zonder eenige moeite verschalïen. Iedere chirurgischenbsp;ingreep op het niet scheelziende oog is dus, wanneer zenbsp;niet tot herstel van de functie van binoculair zien leidt,nbsp;af te keuren, omdat men daarmee in het gunstigst gevalnbsp;hoogstens aan de natuur wat werk geeft om den vorigennbsp;toestand te herstellen.
Men heeft zich dus slechts af te vragen, wat er met het scheelziende oog moet worden gedaan. Staat het oog innbsp;strabismus divergens, dan weet men tegenwoordig wel bijnbsp;ervaring dat voorleggen van de pees van den rectus inter-nus en tenotomie van den rectus externus in verreweg denbsp;meeste gevallen slechts lijdelijk een cosmetisch effect geeft.nbsp;l)e reden daarvan is duidelijk geworden: wanneer de rectusnbsp;externus niet geheel onbruikbaar wordt gemaakt, zal hijnbsp;op den duur toch weer sterker worden als de rectus inter-
1^1 f
185
-ocr page 210-nus van dat oog, omdat liij meer innervatie krijgt. Alleen wanneer de oxternus geheel onbruikbaar gemaakt is, zalnbsp;duurzaam de strabismus divergens verdwijnen om langzamerhand door de werking van den overgebleven zwakkennbsp;internus in paralytischen strabismus convergens te veranderen. Het is duidelijk in hoever hier van juiste doseeringnbsp;bij de operatie sprake kan zijn.
Staat het scheelziende oog in strabismus convergens, dan kan de prognose van de chirurgische ingreep oj) datnbsp;oog wat beter zijn, omdat de natuur hier helpt. Immersnbsp;daar het convergentie-vei’mogen bij strabismus convergensnbsp;mettertijd ook verloren gaat, zal meer en meer de toestandnbsp;op dien bij strabismus divergens gaan gelijken en de scheelhoek zal ook zonder operatie afnemen. Meermalen heb iknbsp;reeds personen gezien die zeiden dat ze in hunne jeugdnbsp;hadden scheelgezien, maar dat er nooit iets aan was gedaan, en waarbij zonder nader onderzoek nauwelijks nognbsp;strabismus convergens viel op te merken, hoewel de functienbsp;van binoculair zien verloren was. Hadden die personen innbsp;hunne jeugd of wat later een strabisinus-operatie op hetnbsp;scheelziende oog ondergaan, dan had ik ze zonder twijfelnbsp;met strabismus divergens gezien. Verder heb ik meermalennbsp;patiënten gezien met strabismus divergens, die zeiden datnbsp;ze vroeger van strabismus convergens waren geopereerd.nbsp;Dat ligt naar mijne meening in de meeste gevallen nietnbsp;daaraan dat de operatie ongeschikt uitgevoerd is, maarnbsp;daaraan dat ze niet nagelaten is. Men heeft wel te bedenken , dat ook bij deze operatie doseering eigenlijk alleennbsp;voor het onmiddelijk effect kan gelden, en voor later eennbsp;hersenschim is. Wel zou men nog kunnen zeggen, dat bijnbsp;een kind waarbij de strabismus convergens nog niet zoonbsp;oud is dat de convergentie is verdwenen, het oogenblik-kelijk effect der operatie eerst weer voor een deel zalnbsp;moeten verdwijnen, wanneer ten minste de rectus internusnbsp;niet radicaal vernietigd wordt. Verder ook nog dat bijnbsp;iemand, bij wien alle convergentie-vermogenis verdwenen,nbsp;de correctie tot den normalen stand binnen zeer kortennbsp;tijd door strabismus divergens zal worden gevolgd.
Toch geloof ik dat operatie wel eens geïndiceerd is, en
186
-ocr page 211-wel in gevallen waarin de patiënten psychisch door het bestaan der afwijking gedeprimeerd zijn. En dat kannbsp;natuurlijk ook bij kinderen het geval wezen. Wanneernbsp;daarvan evenwel niets blijkt, dan is naar mijne meeningnbsp;operatie bij kinderen niet geïndiceerd, ook zelfs niet wanneer de ouders het wenschen. Maar wanneer de patiëntennbsp;met de verzekering van den oogarts dat dat scheelziennbsp;weinig beteekent en voor hun gezichtsvermogen geennbsp;schadelijke gevolgen heeft, geen genoegen nemen, moetnbsp;men de operatie doen, en dat wel liefst zoo eenvoudignbsp;mogelijk door een enkele tenotomie op het scheelziendenbsp;oog, die desnoods herhaald kan worden als de patient metnbsp;het effect nog niet tevreden is. Het voorleggen van de peesnbsp;van den verzwakten antagonist waarop dan bovendiennbsp;eene afsluiting van beide oogen gedurende een week behoort te volgen, en waarbij ik wel eens infectie der corneanbsp;heb gezien, of het opereeren van beide oogen acht ik hiernbsp;absoluut onnoodig.
Ik behoef nu zeker nauwelijks meer te zeggen, dat er volgens mijne meening bij strabismus te veel wordt geopereerd. Dat de patiënten ons daartoe dwingen, komtnbsp;slechts zelden voor. Integendeel, over ’t algemeen bestaatnbsp;naar mijne meening nog bij de meeste oogartsen de overtuiging van het nut dar ojreratie in veel te veel gevallen.nbsp;Ook wanneer zij inzien, dat hunne resultaten bij vroegerenbsp;operaties toch niet zoo schitterend zijn als ze meenden tenbsp;moeten verwachten, dan wordt toch nog meestal dat gebreknbsp;aan succes geweten aan verschillende omstandigheden,nbsp;b.v. daaraan dat de doseering nog niet volmaakt was, enz.nbsp;Intusschen vraagt de Wecker: „Même après avoir pratiquenbsp;„des centaines d’opérations de strabisme, qui ne sait que,nbsp;„en dépit de 1’experience ainsi acquise, on n’a encorenbsp;„aucune certitude sur 1’effet précis que donnera un recu-„lement, et a plus forte raison un avancement musculaire ?”
Als een medicus die van het nut eener operatie overtuigd is, van den kant der patiënten het, gewone protest hoort, mag hij den patient de indicatie tot operatie ondernbsp;een vergrootglas laten bekijken, omdat anders misschien
3‘
'187
-ocr page 212-de tegenzin van den patient tegen operatief ingrijpen de overhand zou behouden, en er zoo van een werkelijknbsp;nuttige operatie niets zou komen. Ongeoorloofd wordt datnbsp;natuurlijk wanneer duidelijk is, dat niet een wegname vannbsp;een ziekelijken toestand, maar slechts een cosmetisch effect,nbsp;of erger nog een dikwijls voorbijgaand cosmetisch effect,nbsp;het resultaat der operatie kan zijn.
Volledigheidshalve moet ik nu nog den strabismus con-comitans sursum vergens en deorsum vergens |behandelen. Het is mij niet mogelijk, het weinige dat van deze soortennbsp;strabismus bekend is weer te geven, zonder te wijzen opnbsp;het onderling verband, waarin die feiten in het licht eenernbsp;vrij eenvoudige en m. i. logische hypothese tot elkaarnbsp;kunnen treden.
In het begin van deze verhandeling heb ik gezegd, dat ik het orgaan voor binoculair zien beschouwde als eennbsp;complex niet van twee, maar van vier organen. Behalvenbsp;de organen van convergentie en van divergentie, veronderstel ik namelijk het aanwezig zijn van nog tweenbsp;organen. Ik ben daartoe op de volgende wijze gekomen.
Stellen we ons voor, dat iemand sterk naar rechtsboven of naar linksonder ziet en dan plotseling recht voor zichnbsp;uit een voorwerp in het oog krijgt. Wanneer we dan zien,nbsp;hoe snel en juist en zonder waarneembare slingeringen,nbsp;de oogen onmiddellijk na die sterke beweging tot fixatienbsp;worden gebracht, moet het ons vreemd schijnen dat totnbsp;die fixatie slechts de convergentie- en divergentie-innervaties,nbsp;die de bulbi slechts aan twee zijden aangrijpen, zoudennbsp;meewerken. We hebben te bedenken, dat binoculairenbsp;fixatie bestaat uit het telkens op een enkel punt gerichtnbsp;houden van beide foveae, uiterst kleine netvliesgedeelten.nbsp;Daarvoor is het noodig dat door beide gezichtslijnen telkensnbsp;een plat vlak kan worden gebracht. Wanneer alle oogspierennbsp;geheel verlamd zijn , zullen de zoo uiterst licht bewegelijkenbsp;oogen een evenwichtsstand innemen, die men den anato-mischen ruststand noemt. Kan men zich nu voorstellen,
188
-ocr page 213-dat de oogen, de orbitaalvetkusseiis, het gelaat, zoo symmetrisch gebouwd zijn en gebouwd blijven, dat in diennbsp;ruststand de gezichtslijnen juist in hetzelfde vlak zoudennbsp;liggen? Mijns inziens onmogelijk. We zien dan ook dat,nbsp;wanneer het in één plat vlak liggen der gezichtslijnennbsp;onnoodig wordt, dat onberispelijk evenwicht verdwijnt.
Onnoodig wordt het, wanneer geen binoculair zien bestaat, en zoo vinden we in de „Traité des maladies des yeux” van Panas : „un léger degré de déviation verticalenbsp;est la régie dans Ie strabisme horizontal.”
Maar verder, zoo nu en dan ziet men menschen die onberispelijk binoculair zien, terwijl toch, wanneer men hetnbsp;eene oog met de hand bedekt, dat oog zich wat naarnbsp;boven of wat naar beneden richt (strabismus sursum ofnbsp;deorsum vergens latens of hyperphorie of hypophorie). Bijnbsp;hun binoculair zien moet dus telkens de bestaande afwijking in de vertikale meridiaan worden gecorrigeerd.
Ook zijn er menschen die een relatieven strabismus sursum of deorsum vergens hebben, d. w. z. voor sommigenbsp;afstanden binoculair zien, voor andere een manifestennbsp;vertikalen strabismus vertoonen.
Eindelijk nog is er een volkomen physiologisch feit. Wanneer men scherp binoculair ziet, kan men voor hetnbsp;eene oog een zwak prisma met horizontaal gerichte basis,nbsp;d. w. z. een in vertikale richting brekend prisma, zetten,nbsp;zonder dat het binoculair zien wordt opgeheven. Men kannbsp;daarbij constateeren, dat het oog . achter het prisma watnbsp;naar boven of naar beneden gaat zonder dat het anderenbsp;meebeweegt. Den lezer, die hier dadelijk tot een onparigenbsp;innervatie wil besluiten, wil ik even in herinneringnbsp;brengen, dat iets soortgelijks in de horizontale meridiaannbsp;kan plaats gi'ijpen, zonder dat er van onparige innervatienbsp;sprake is. Men laat namelijk iemand recht voor zich uitnbsp;zien naar een voorwerp, en bedekt het eene oog met denbsp;hand. Wanneer nu voor het ziende oog een concaaf glasnbsp;wordt geplaatst, ziet men het bedekte oog iieuswaartsnbsp;afwijken en het ziende oog op het voorwerp gericht blijven.nbsp;In plaats van hier een onparige convergentie-innervatienbsp;aan te nemen, neemt men aan dat de convergentie-iimer-
189
-ocr page 214-vatie als altijd op beide oogen werkt, maar op het ziende oog wordt gecompenseerd door een bijkomende lateraal-innervatie, die natuurlijk ook op het bedekte oog werkt,nbsp;en daar de afwijking ongeveer tweemaal zoo groot maakt,nbsp;als die alleen onder invloed der convergentie-innervatienbsp;zou zijn.
Over de innervaties, die de oogen naar boven en naar beneden richten, moet ik eerst nog het volgende opmerken.nbsp;Men kan den rectus superior en den obliquus inferior vannbsp;een oog als een geheel opvatten, en evenzoo den rectusnbsp;inferior en den obliquus superior. 'Dat dat geoorloofd is,nbsp;blijkt uit eene uiteenzetting van Wündt, die het zeer welnbsp;mogelijk vindt, dat wanneer rectus superior en obliquusnbsp;inferior gelijktijdig een even groote innervatie krijgen,nbsp;zuivere „Hebung”, en wanneer op de zelfde wijze rectusnbsp;inferior en obliquus superior worden geinnerveerd, zuiverenbsp;„Senkung” verkregen wordt. AVant zooals men weet, gevennbsp;zoowel de recti superiores en inferiores als de obliquinbsp;inferiores en superiores den bulbus, behalve eene bewegingnbsp;om het draaipunt, een roteerende beweging om de oogas;nbsp;maar die roteerende bewegingen van een rectus superiornbsp;en een obliquus inferior, en van een rectus inferior en eennbsp;obliquus superior zijn aan elkander tegengesteld, en zenbsp;kunnen elkaar dus opheffen.
Zoo meen ik dan ook het recht te hebben, de combinatie van rectus superior en obliquus inferior den opheffer, die van rectus inferior en obliquus superior den neer-trekker van het oog te noemen.
Uit het voorgaande volgt, dat er spieren moeten zijn, die de gezichtslijnen in een plat vlak brengen en daarinnbsp;houden, of ze desgewenscht — bij het voortzetten van eennbsp;vertikaal brekend prisma — uit dat vlak brengen. Spierennbsp;kunnen dat doen wanneer zij geinnerveerd worden, en voornbsp;innervatie zijn hier natuurlijk sensorische prikkels noodig.
De meest voor de hand liggende, en ook door Hering gegeven voorstelling is nu deze, dat telkens als de ge-zichtslijn van een der oogen in vertikale richting watnbsp;afwijkt, een onparige op dat oog werkende innervatie.
190
-ocr page 215-die tot stand zou knnnen komen doordat op dat oog het beeld onder of boven de fovea valt en nu als sensorischenbsp;prikkel werkt, het oog wat opheft of neertrekt. Zoo zounbsp;dan, wanneer zoo iemand binoculair d'en blik richtte naarnbsp;een voorwerp, b.v. eerst het linker oog juist worden ingesteld en daarop, doordat het rechter daarbij den indruknbsp;niet juist in de fovea maar iets daaronder kreeg, aan hetnbsp;rechter oog een onparige opheffings-innervatie wordennbsp;gegeven.
Daartegen meen ik te moeten opmerken, dat als het linker oog afgesloten werd, en overings dezelfde omstandigheden bestonden, die onparige opheffings-innervatienbsp;eveneens zou worden gebruikt bij het* dan optredendenbsp;monoculair zien, omdat immers de sensorische indruk opnbsp;het rechter oog geheel gelijk moet zijn aan die bij hetnbsp;binoculair zien van zoo even. Maar dat zien we in werkelijkheid in ’t geheel niet gebeuren; bij monoculair ziennbsp;is diezelfde omstandigheid, het liggen van het beeld eennbsp;weinig beneden de fovea, de oorzaak van parite beweging:nbsp;ook het andere oog wordt opgeheven.
Een tweede bewijs dat de door Kering veronderstelde onparige innervatie niet bestaat, is door Simon gevondennbsp;maar niet begrepen:
„Die Untersuchung mit höhenablenkenden Prismen ergiebt „noch eine wichtige Thatsache. Wie oben erwahnt, sindnbsp;„die Senker meines rechten Auges einerseits, die Hebernbsp;„des linken andererseits im Stande, ein Prisma von 6quot; zunbsp;„überwinden. Da, wie auch Kering zugiebt, diese star-„kere Kebung resp. Senkung nur durch eine rein einseitigenbsp;„Innervation zu erklaren ist, also in soweit scheinbar einenbsp;„Unabhangigkeit des einen Auges vom anderen besteht,nbsp;„konnte als wahrscheinlich vorausgesetzt werden, dass beinbsp;„gleichseitigem Vorhalten von Prismen vor beide Augen,nbsp;„auf dem rechten mit der Basis oben, auf dem linkennbsp;„linten, jedes Auge ebenfalls noch 6° Prisma überwindennbsp;„würde. Es zeigt sich aber, dass beide Prismen zusammennbsp;„nur eine Starke von 6° haben dürfen.”
Mij dunkt dat het feit, dat de prisma’s in deze proef van Simon geheel en al dezelfde verschijnselen geven als
191
-ocr page 216-in de horizontale meridiaan abduceerende en adduceerende prisma’s, geen twijfel kan overlaten, dat ook in de vertikalenbsp;meridiaan, de inneryaties parig moeten zijn.
We zijn dus nu zoover gekomen, dat een innervatie moet worden aangenomen die het rechter oog naar benedennbsp;en tegelijk het linker naar boven trekt. Men kan echternbsp;ook door middel van prisma’s het rechter oog naar bovennbsp;en tegelijk het linker naar beneden bewegen. Zoo moetnbsp;dus ook, wat trouwens zeer natuurlijk is, een antagonistische innervatie bestaan, die het rechter oog naar bovennbsp;en tegelijk het linker naar beneden trekt. Wegens hunnenbsp;groote overeenkomst met convergentie en divergentie hebnbsp;ik deze twee antagonistische parige ,,innervaties respectievelijk verticale convergentie en vertikale divergentienbsp;genoemd.
Er bestaan ook verschillen tusschen die vertikale en horizontale innervaties. We hebben gezien, dat (horizontale)nbsp;convergentie en divergentie psychische aequivalenten hebben, gewaarwordingen van dichterbij en verderaf. Denbsp;analoge vertikale innervaties kunnen zo niet bezitten,nbsp;omdat ze voor ons van niet het minste belang zoudennbsp;zijn; geen toestanden of veranderingen in de buitenwereldnbsp;zouden daardoor tot onze perceptie komen, en daarvoornbsp;toch alleen dienen psychische aequivalenten van oogbewegingen. De organen voor vertikale convergentie ennbsp;divergentie werken daarom volkomen reflectorisch. Hunne,nbsp;sensorische prikkels zijn natuurlijk dubbelbeelden metnbsp;hoogteverschil.
Een ander verschil is, dat wanneer in den anatomischen ruststand de gezichtslijnen der oogen in een plat vlaknbsp;liggen, er geen reden bestaat waarom een dier innervatiesnbsp;sterker zou zijn dan de andere; het groot verschil in krachtnbsp;tusschen de horizontale convergentie en divergentie bestaatnbsp;hier dus niet.
Wel zal men kunnen verwachten dat bij het bestaan van hyperphorie op een der oogen, een der twee organennbsp;sterkere motiliteit zal hebben verkregen als het andere,nbsp;omdat het tot stand komen van binoculair zien hier telkens meerdere innervatie van een dier organen meebrengt.
-ocr page 217-Is echter het hoogteverschil der gezichtslijnen in den ruststand te groot, dan zal het tot stand komen van binoculair zien niet meer mogelijk wezen, en een der zeldzamenbsp;gevallen van zuiveren strabismus sursum of deorsum vergensnbsp;concomitans aanwezig zijn. De gewone gevallen van diennbsp;strabismus zijn gecombineerd met strabismus convergensnbsp;en divergens, en genezen, zooals Panas zegt wanneer dezenbsp;laatsten genezen.
Nu we gezien hebben, dat de innervaties, door de organen van vertikale convergentie eri divergentie gebruikt,nbsp;telkens innervatie-combinaties van recti en obliqui zijn,nbsp;zullen we ons geen groote illusies kunnen maken vannbsp;operatief ingrij pen bij vertikaal scheelzien, wat teruggevennbsp;van de functie van binoculair zien betreft. Voor de techniek bestaan zekere grenzen.
Wanneer een der oogen wegens slechten visus niet meer gebruikt wordt, is de prognose der operatie wat beter,nbsp;omdat de gevolgen van een tenotomie of voorlegging vannbsp;recti of zelfs van de obliqui, als rotatie van het oog omnbsp;de oogas en belemmering van de parige en op beide oogennbsp;gelijk gerichte bovenwaartsche en beneden waar tsche bewegingen , aan de functie van wat er van het gezichtszintuignbsp;is overgebleven geen schade zullen toebrengen. Maar innbsp;ieder geval late men het gezonde oog met rust.
Ik kan niet eindigen zonder nog even te wijzen op een paar feiten die voor het bestaan van de organen voornbsp;vertikale convergentie en divergentie pleiten. Magendienbsp;heeft namelijk bij binoculair ziende dieren een plaats innbsp;de kleine hersenen gevonden, waarvan de prikkeling tengevolge had, dat zich het eene oog naar boven, hetnbsp;andere benedenwaarts bewoog. Later is dat feit dikwijlsnbsp;bevestigd.
Verder vroeg mij onlangs een collega, die eene patiënte met verwonding van het cerebellum in behandeling had,nbsp;welke oogsymptomen bij zulk een verwonding kondennbsp;voorkomen. Denkende aan de proef van Magendie gaf iknbsp;dat verschijnsel op, hoewel voor zoover ik wist het nooit
193
-ocr page 218-44
bij een mensch was waargenomen. Tot mijne verrassing hoorde ik toen dat de patiënte juist dat verschijnsel vertoonde, een strabismus sursum of deorsum vergens conco-mitans. En toen ik na een paar dagen — ook een bekendnbsp;neuroloog, die in consult geroepen was, heeft het verschijnsel nog kunnen constateeren — in de gelegenheidnbsp;was de patiënte, wier toestand intusschen zeer verbeterdnbsp;was, te zien, was de bedoelde strabismus geheel verdwenen.
September ’98.
194
-ocr page 219-UITGEGEVEN DOGE HET
OOGHEELKUNDIG GEZELSCHAP.
ZESDE AFLEVERING.
HAARLEM,
J. L. E. 1. KLEYNENBERG. 1898.
-ocr page 220- -ocr page 221-Gehouden op 19 Juni 1898 te Zioolle.
Aanwezig waren 16 leden en de heeren Dr. Lüeman, Dr. Pijk--APPEL, Dr. Fbak-k, Dr. Ostebman, Dr. Mestingh als gasten.
De voorzitter Dr. van Moll opent de vergadering met liet nit-spreken eener rede over;
De bestrijding der blennorrh. neonatorum.
Mijke Heeren!
Voordat we tot de gewone werkzaamheden dezer vergadering overgaan, veroorloof ik mij een enkel woord tot u te spreken over eene zaak die ongetwijfeld u allen, evenalsnbsp;mij, bijzonder ter harte gaat en die ook door collega Druifnbsp;ter bespreking op de agenda is gebracht. Ik bedoel de blenn.nbsp;neonatorum.
Men zou zoo ineenen dat, nu het besef van reinheid en voorzichtigheid, nu zorg voor de oogen ook tot de lagerenbsp;volksklassen begint door te dringen, nu overal geschooldenbsp;vroedvrouwen optreden, nu de oogheelkunde een verplichtnbsp;leervak aan de hoogescholen is geworden en de jonge artsnbsp;de gevaren die deze ziekte met zich brengt, dient te kennen,nbsp;zij veel minder slachtoffers zou maken dan vroeger en wanneer men de statistiek nagaat, dan zal het ook ongetwijfeldnbsp;blijken dat deze veel gunstiger geworden is; maar wanneer
-ocr page 222-men, zooals ik, in een paar maanden twee kinderen met drie blinde oogen op de polikliniek heb zien verschijnen,nbsp;wanneer men steeds patientjes met blenn. neon. onder behandeling heeft, dan gevoelt men zichzelf droevig te moedenbsp;en vraagt men zich af: „Welke is de weg om zooveel treurnis, zooveel verlies aan werkkracht te voorkomen?”
Voor wie uwer deze bedroevende ondervinding niet heeft opgedaan, wijs ik op de monografie van Dr. Druif, die metnbsp;lofwaardigen ijver tegen het euvel is te velde getrokkennbsp;en waarin ge in de eerste plaats vindt aangegeven de percentage der blindheid door blenn. neon. in Holland teweegnbsp;gebracht en in de tweede plaats het gemiddelde cijfer dernbsp;gevallen, die op de ISled. poliklinieken jaarlijks wordennbsp;behandeld.
Wanneer de feiten aldus zijn, dan moet ieder overtuigd wezen dat hier in Holland een vijand te vernietigen is, dienbsp;groote verwoestingen aanricht. Het streven van ons, oogartsen, is: om het edelste zintuig dat de mensch bezit opnbsp;de meest volkomene wijze te laten functioneeren. Iederenbsp;poging om blindheid te voorkomen is een plicht door denbsp;wetenschap en de humaniteit ons opgelegd en wanneer hetnbsp;individu in deze te kort schiet, dan moet er gezamenlijknbsp;met vereende kracht worden opgetreden om het doel, datnbsp;wij ons voorstellen, te bereiken.
De vraag, die wij ons dienen te stellen, is eenvoudig deze: „Wat moeten wij doen?” In Nederland is tot heden nietnbsp;veel gedaan. De vereeniging tot verbetering van het lot dernbsp;blinden in Nederland en zijne koloniën heeft eenige wenkennbsp;aan de ouders bij de geboorte hunner kinderen ten bestenbsp;gegeven. Ook op andere plaatsen heeft men het publieknbsp;met raadgevingen voorgelicht. Vanwege het geneeskundignbsp;staatstoezicht zijn uitgegeven: Inlichtingen en raadgevingennbsp;aan vroedvrouwen omtrent de uitoefening harer praktijk-Art. 14 luidt: „De vroedvrouw verzuime nimmer onmid-delijk na de geboorte van een kind en nadat zij hare handen
-ocr page 223-gewasschen heeft, zich te overtuigen of zich ook slijm of etter tusschen de oogleden van het kind bevindt en (in elknbsp;geval) die zorgvuldig te reinigen. Bij het waarnemen vannbsp;eenige ettering zorge zij dat dadelijk geneeskundige hulpnbsp;worde ingeroepen”. Daar nalatigheid in deze niet wordt
gestraft,
voering.
mist het artikel de noodige waarborgen van uit-
Ik beschouw de blenn. neon. als een volkomen geneeselijke ziekte, die zonder eenige nadeelige gevolgen geneest, mits de kinderen onmiddellijk, dat is zoodra zich ziekteverschijnselen hebben geopenbaard, onder behandeling komen.nbsp;Het doel, dat wij moeten trachten te bereiken is niet datnbsp;zij onmiddellijk onder (/eweeskundige doch behoorlijk ondernbsp;oogf/ieeikundige behandeling worden gesteld.
Wij zouden nu dezen weg kunnen volgen:
a. nbsp;nbsp;nbsp;Ieder geneesheer, die de verloskunde uitoefent, wordtnbsp;uitgenoodigd pasgeboren kinderen met blennorrhoea ondernbsp;behandeling van een oogarts te stellen.
Hij geeft van elk voorkomend geval kennis aan B. en W.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Iedere vroedvrouw is verplicht elk geval van bind-vliesontsteking bij pasgeborenen ter kennis te brengen vannbsp;B. en W. Zij is verplicht te zorgen, dat door de oudersnbsp;dadelijk geneeskundige en zoo mogelijk oogheelkundige hulpnbsp;worde ingeroepen.
Bij de bovengenoemde kennisgeving zal zij tevens vermelden of de ouders al of niet geweigerd hebben om het kind onder behandeling te stellen. Bij niet nakoming dezernbsp;voorschriften zal zij worden gestraft. Bij weigering dernbsp;ouders is zij niet strafbaar.
Wanneer de ouders minvermogend zijn, dan moet de gemeente de onkosten dragen.
Wat ik verlang, mijneheeren, is misschien in strijd met de opvattingen van de Nederlandsche geneesheeren, maarnbsp;ons vak wordt zoo algemeen als speciaal vak erkend, dat
-ocr page 224-niemand beleedigd kan zijn als wij de oogheelkundige behandeling dezer ziekte voor ons opeischen.
De maatregel vindt zijn analogon in andere wettelijke bepalingen. Ik wijs slechts op art. 6 van de wet van 1nbsp;Juni 1865 luidende: „de geneesheeren geven aan de inspecteurs hunner provincie en aan B. en W. onverwijld ennbsp;uiterlijk binnen drie dagen kennis wanneer eene ziekte,,nbsp;waardoor de volksgezondheid bedreigd wordt, door hen isnbsp;waargenomen; eveneens op het feit dat de gemeentebesturennbsp;de verzorging van krankzinnigen moeten betalen, dat zijnbsp;voor ontsmetting, enz. op eigen kosten moeten zorg dragen enz-
Ik zou wenschen, dat ons uitsluitend de behandeling werd opgedragen omdat men het aan velen hunner niet kan overlaten, want de ervaring leert, dat juist aan onoordeelkundigenbsp;medicatie, aan onvoldoende zorg van den kant der huisge-nooten vaak de oorzaak van blindheid moet worden toegeschreven.
Dat zij eenvoudig worden verzocht de patientjes naar specialiteiten te zenden en daartoe niet worden verplichtnbsp;is zekerlijk geen krachtige maatregel, maar hen dwingennbsp;is onmogelijk. Door aan de studenten in de medicijnennbsp;aan de hoogescholen die feiten scherp in te prenten zal ditnbsp;verzoek voor de latere geneeskundigen een moreel bevelnbsp;worden.
Het is duidelijk, dat bij deze regeling de voorwaarde wordt aangenomen dat de oogheelkundige behandeling behoorlijknbsp;verkrijgbaar is, eene voorwaarde waaraan in Nederlandnbsp;' gemakkelijk kan worden voldaan als men de lijst der ledennbsp;van dit gezelschap en hunner woonplaatsen ter hand neemt.nbsp;De inspecteui's zenden jaarlijks aan B. en W. een lijst dernbsp;oogartsen, die zich in hunne provincie met de behandelingnbsp;willen belasten, terwijl de oogartsen jaarlijks aan de inspecteurs een verslag inzenden omtrent de door hen behandeldenbsp;gevallen. Daarbij blijkt dan, bij welke patientjes het verloopnbsp;ongunstig is geweest en daarmede wordt nog een tweedenbsp;grond geschapen, die den gewonen geneesheer er toe zal
-ocr page 225-brengen, ten einde zich voor onverdiende aanmerkingen te vrijwaren, zelf geen blennorrhoea meer te behandelen.
Ik bedoel met deze voorstellen en deze toelichting geen „j’accuse” uit te spreken, er zijn tal van redenen waaromnbsp;de gewone medicus vooral ten platte lande zich moeilijknbsp;aan behandeling kan onttrekken, ook erken ik gaarne datnbsp;tal van geneesheeren gevallen van blennorrhoea, met succesnbsp;zullen behandelen, maar dit neemt niet weg dat de regelnbsp;moet zijn, dat zij zich van behandeling onthouden.
Wanneer wij verzekerd waren dat de pasgeborenen met blennorrhoea onmiddelijk onder onze behandeling werdennbsp;gebracht, dan zou het kwaad dat deze ziekte veroorzaaktnbsp;voorkomen zijn, zoolang wij echter om de eene of anderenbsp;reden dat doel niet kunnen bereiken, moeten wij eenennbsp;anderen weg volgen.
Prévoir c’est gouverner. Wij kunnen trachten: de kinderen voor de besmetting te behoeden, of de kiemen der besmetting, voordat zij zich hebben kunnen ontwikkelen,nbsp;te vernietigen. Zooals uit het convocatiebiljet blijkt zalnbsp;collega Druif de prophylaxis der ziekte behandelen, ik zalnbsp;dus in algemeens trekken mijne wenschen uiteenzetten.
Het is bekend, dat de meeste zwangeren aan vaginaal-catarrh lijden, in den regel met slijmige, goedaardige, in enkele gevallen met etterachtige virulente uitvloeiing; medicus ennbsp;vroedvrouw zullen zich hieromtrent bij het einde der zwangerschap moeten vergewissen. De vroedvrouw is verplichtnbsp;bij hevigen catarrh een medicus daarvan kennis te geven,nbsp;deze zal hem lege artis behandelen; bij twijfel omtrentnbsp;den aard kunnen microskoop en cultuurproeven hem dennbsp;weg wijzen.
Is er een virulente catarrh geconstateerd, dan moet bij de baring de scheede met gesteriliseerde watten en gesteriliseerd water een paar malen met zorg worden uitgeveegd,nbsp;eventueel met een of andere antiseptische vloeistof.
Zoodra het kind geboren is zal het kind op nader te bepalen wijze worden gewasschen; medicus en vroedvrouw
-ocr page 226-zijn verplicht toe te zien dat het op dusdanige wijze geschiedt.
Daarna zal door den medicus of door de vroedvrouw nauwkeurig de methode van Credé worden toegepast. Mochtnbsp;er toch nog ontsteking der oogen komen dan is de vroedvrouw verplicht te handelen, zooals ik het hierboven reedsnbsp;heh uiteengezet.
Wil men zich met een eenvoudigen doch naar ik vrees onzekeren maatregel tevreden stellen, dan verzoeke men dennbsp;medicus en gelaste de vroedvrouw de methode van Credénbsp;nauwkeurig toe te passen: bij kinderen, geboren uit ongehuwdenbsp;moeders, kinderen van meretrices, kinderen geboren uitnbsp;moeders die reeds kinderen hebben gehad, die aan blenn-neon. lijdende waren, kinderen van moeders met kennelijknbsp;hevigen vaginaal-catarrh; komt er dan toch ontsteking dannbsp;worde er gehandeld als hierboven is gezegd. De professorennbsp;der academies, de directeuren der kweekscholen voor vroedvrouwen moeten worden uitgenoodigd hunne leerlingen denbsp;methode van Credé te leeren toepassen, zij moeten hen vannbsp;het gevaarlijke dezer ziekte doordringen, opdat zij wederomnbsp;ouders of verwanten kunnen voorlichten.
Ten slotte. Mocht het blijken dat het aethyleen-diamin-zilverphosfaat of het protargol volkomen onschadelijk zijn, laten we dan zorgen voor algemeene invoering van doelmatige wassching der pasgeborenen en indruppelen dernbsp;kiemdoodende vloeistof door geneesheeren en vroedvrouwen.
Ziedaar, mijneheeren, de wegen die kunnen worden ingeslagen, de maatregelen die kunnen worden genomen, moge de eene beter dan de andere tot het doel voeren, ook denbsp;zwakste maatregel door mij opgenoemd zal vruchtdragendnbsp;zijn; moogt gij door mijne woorden worden opgewekt hetnbsp;vraagstuk zelf te overdenken en moge het u dan goednbsp;dunken eene commissie te benoemen, die in overleg treedtnbsp;met het Geneeskundig Staatstoezicht om bepaalde voorstellennbsp;te formuleeren en aan uwe goedkeuring te onderwerpen.
-ocr page 227-Discussie :
De. Deuif, die een voordracht zou houden over de prophylaxis der blennorrh. neonatorum, kan zich niet vereenigen met de denkbeelden van den voorzitter. Hij -wijst er op, dat de -wettelijke voorschriften niet doeltreffend zijn en wenscht, dat het Nederl. Oogheelkundig Gezelschap zich door middel van de medische pers of pernbsp;circulaire zal richten tot de medici om datgene gedaan te krijgen,nbsp;¦wat op de Alg. Verg. der Ned. Mij. tot bev. der Gen. niet is mogennbsp;gelukken.
Prof. Snellex kan zich met de zienswijze van De. Deeif vereenigen. Over ’t algemeen zijn de artsen tegenwoordig beter op de hoogte der oogheelkunde.
De. Juda wijst er op, dat op de Alg. Verg. der Ned. Mij. tot bevord. der Geneesk. een andersluidend voorstel werd gedaan, n.1.nbsp;de vroedvrouwen te gelasten alle kinderen met nitras argenti volgensnbsp;Credé in te droppelen. Hij vond dat te gevaarlijk in handen vannbsp;vroedvrouwen.
Dr. Deuif zegt, dat bedoeld was een verzoek aan de regeeringte richten om prophylactische voorschriften te verkrijgen en niet omnbsp;imperatief de methode van Ceedé voor te schrijven.
Dr. V. Moll weet juist van jonge artsen, die de behandeling van conj. neonatorum verwaarloosd hadden.
Het voorstel van Dr. v. Moll een commissie te benoemen wordt aangenomen en tot leden benoemd Prof. Skellek, Dr. v. Moll, Dr.nbsp;Detjif en Dr. Pijnappel.
Prof. Snellen verzoekt nog den leden in de verslagen van hun kliniek speciaal deze ziekte uitvoeriger te behandelen in korte ziektegeschiedenissen en aan te geven waar en hoe de kinderen behandeldnbsp;werden.
2. Prof. Dr. Snellen spreekt over:
De operatieve behandeling van strabisme.
10
mogelijk zich bepalen tot de tenotomie, welke, hoewel met opoffering van eenige zijdelingsche beweging van het oog,nbsp;in den regel, zoowel cosmetisch als functioneel, een voldoendnbsp;resultaat pleegt op te leveren.
Daartegenover zijn er, die, vooral op theoretischen grondslag, als absoluten eisch stellen, nimmer, zij het ook overmatige bewegelijkheid van het oog op te offeren, waar zulks door eene meer ingrijpende operatie kan worden behouden of verkregen.
Als representant van laatstgenoemde meening staat bovenaan Dr. E. Landolt, die in elk geval van eenvoudig hype-metropisch strabisme aanwijzing vindt om op beide oogen gelijktijdig den m. abducens te verkorten of naar voren tenbsp;hechten, al wordt daarbij een nabehandeling in bed en metnbsp;verbinden van beide oogen, gedurende acht a tien dagen,nbsp;door hem noodig geacht.
Met het oog op deze verschillen van opvatting acht ik het niet ongelegen een overzicht te geven van de geschiedenis dezer operatie en de eischen te schetsen, die daarbijnbsp;aan beide methoden behooren te worden gesteld.
De operatieve behandeling van het scheelzien is nog betrekkelijk van jongen datum.
De eerste operatie is verricht door Dieffenbaoh in 1839, op dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;October des namiddags ten 3 ure.
Ik herhaal hier Dieffenbach’s opgave van datum en uur, omdat daaruit spreekt het gewicht, dat door hem aan dezenbsp;proefneming werd gehecht. Door Steomeijeb was de mogelijkheid betoogd en op het cadaver aangetoond. Maar hetnbsp;hier aangehaalde geval was de eerste operatie in vivo, dienbsp;door duizenden en duizenden is gevolgd geworden.
„Ich gestehe” — zegt daarvan Diepfenbach — „dass das „Gelingen dieser ersten Schieloperation die grösste wissen-„schaftliche Genugthuung war, welche mir jemals in meinemnbsp;Leben zu Theil geworden ist.”
Maar Dibpfenbach wist wel, dat nieuwe zaken tijd en
-ocr page 229-11
ervaring vorderen, alvorens ze aan alle eischen zullen voldoen: Hij schrijft zelf in de voorrede van zijn werk i): „nach „dreissig Jahren wird man vielleicht mitleidig auf diese undnbsp;„der Zeitgenossen ersten Versuche herabblicken”.
En inderdaad, zoo is het geworden. Dieppenbach’s methode bestond daarin, dat hij de spier zelve dooi'sneed. Als onmiddellijk gevolg verkreeg hij cosmetisch een belangrijkenbsp;verbetering; maar in de meerderheid der gevallen ontstondnbsp;insufficientie van de doorgesneden spier veelal met toenemende afwijking van het oog in de tegengestelde richtingnbsp;„wobei des Auge ganz der Macht des Opponenten Preisnbsp;„gegeben ist.”
En weldra was hij er op bedacht „dies unglückliche, „die Kunst auf das Höchste compromittirende Ereignissnbsp;,zu heben und die bitter Getaüschten wieder zu be-„glücken”.
Door Diefppnbach zelf, en nader door Jules Güéein en door A. voN Graefe, is aangegeven, hoe in dit euvel konnbsp;worden voorzien. De Guérin-v. Graefe’sche operatie daartegen bestond in het los praepareeren van de doorgesnedennbsp;spier, terwijl dan de bulbus binnenwaarts wordt gedraaid,nbsp;en zóó wordt bevestigd gehouden door draden, die aan denbsp;pees van den antagonist gehecht zijn en met pleisterstrokennbsp;over den neus worden bevestigd.
Vooral door v. Graefe werd aangetoónd, hoe het nadeel der DiEFFENBAca’sche operatie kan worden ontgaan.
Indien men niet de spier doorsnijdt, maar de pees losmaakt,, onmiddellijk aan de sclerotica, dan verhinderen de verbindingen met de Tenonsche kapsel, dat de aanhechting al tenbsp;veel naar achteren zal plaats vinden.
Alle wijzigingen van de Tenotomie, die zijn voorgesteld, stellen dezen eisch, dat de Tenonsche kapsel niet te veelnbsp;zal worden losgemaakt.
Indien zulks wel het geval is, dan loopt men kans, hoewel
1) Dikffenbacii. Ueber das Scliielen und die Heiluug desselbeu durch die Operation Berlin 1842, S. 22.
-ocr page 230-12
in lichtere mate dan bij de DiEFPENBACH’sche operatie, de afwijking in tegengestelden zin te zien ontstaan.
Er is wel geen oogarts, die veel tenotomiën verricht heeft, wien dit ongeval nooit is overkomen.
Want er is nog een tweede oorzaak, die hier schadelijk kan inwerken. Indien namelijk het weefsel rondom denbsp;pees te veel wordt gelaedeerd, kan er adhaesieve ontsteking ontstaan, waardoor de pees meer achterwaarts ofnbsp;zelfs de spier aan het episclerale weefsel zal vastgehechtnbsp;worden. En het is de lengte van de spier, voor zooverrenbsp;deze zich vrij kan bewegen, die de functie van de bewegingnbsp;bepaalt.
Naarmate de achterste aanhechting meer nabij of achter den aequator van den oogbol komt, zal de bewegelijkheidnbsp;meer worden beperkt. Zoo kan men door tenotomie verbetering van den stand van het oog verkrijgen; maar daarbij tevens een insufflcientie, die de aanleiding is geweest, datnbsp;sommigen de tenotomie geheel vervangen wenschten te ziennbsp;door verkorting of naar voren hechting van den antagonist.
Bij deze laatste operatie is evenzeer de eisch te stellen, dat niet alléén de bulbus in de vereischte stelling moetnbsp;gebracht worden; maar tevens dat pees en spier zooveelnbsp;mugelijk naar voren aan de sclera zullen worden vastgehecht;nbsp;waarbij moet worden voorkomen dat er tevens, meer achterwaarts, ook aanhechtingen ontstaan.
Tal van wijzigingen zijn er voorgesteld om deze spier-versterking te verkrijgen. Ze is onmisbaar in die gevallen waar, zooals boven aangeduid, insufflcientie was ontstaan.nbsp;Maar ook is zulks het geval, waar door aangeboren paresenbsp;of door gebrekkige ontwikkeling, een scheelzien bestaat,nbsp;dat op insufflcientie berust.
De verschillende methoden, die hier zijn aangegeven, zijn tot twee rubrieken te brengen: 1°, waarbij de aanhechtingnbsp;van de spier meer naar voren wordt verplaatst (readjustment, Vorlagerung, avancement) en 2°, waar de pees doornbsp;uitsnijding van een gedeelte verkort wordt (Tenectomie).
-ocr page 231-13
Als type van de eerste geldt de methode van Ceitchett. Hij maakt de pees van de paretische spier onmiddellijknbsp;van de sclera los, en hecht die aan de conjunctiva bulbi,nbsp;nabij den corneaalrand. Om te voorkomen, dat hier inscheuring van de conjunctiva plaats hebbe, steekt Ceitchettnbsp;de naald door een niet te smal gedeelte van de conjunctiva,nbsp;en bindt dus een plooi daarvan tot een bundel te zamen.
Dit voorkomt inderdaad het inscheuren van de conjunctiva. Maar het heeft een ander nadeel. Men krijgt hier tweenbsp;knoopen op elkander, waardoor het lastig wordt deze laternbsp;te verwijderen.
In den laatsten tijd heb ik hieraan kunnen tegemoet komen, door den draad om de conjunctiva-plooi niet toenbsp;te knoopen, maar eenvoudig de naald tweemaal in dezelfdenbsp;richting door te halen. In de zóó verkregen dubbele lusnbsp;ligt de bundel der conjunctiva stevig, en bij het uitnemennbsp;van de naald heeft men alleen één draad door te knippen,nbsp;om de geheele lus los te maken.
Anderen weder hebben de zaak vereenvoudigd, door den naad niet tot de conjunctiva te bepalen, maar de naaldnbsp;door het episcleraal weefsel of zelfs door de sclerotica tenbsp;steken. Hier is nu van inscheuren van het weefsel geennbsp;sprake meer, maar elke laesie van den wand van het oognbsp;is niet van gevaar ontbloot.
Bij al deze operation kan men ook een adhaesieve ontsteking van het episclerale weefsel zien ontstaan, waardoor het functiomieerende deel van de spier verkort wordt,nbsp;zoodat men wèl den oogbol in de juiste stelling brengt,nbsp;maar toch ook een insufficientie van de beweging verkrijgt.
ScHWEiGGEE heeft de verdienste, het eerst doorgevoerd te hebben een methode, waarbij de pees eenvoudig ingekortnbsp;wordt. Peiestley Smith heeft deze operatie verbeterd ennbsp;vereenvoudigd, waarbij hij vooral beoogt om breeder aanhechting van pees of spier te voorkomen. In het kortnbsp;bestaat de operatie in de volgende acten: Er wordt eenenbsp;insnede gemaakt in de conjunctiva onder de pees, die ver-
ft
14
tort zal worden; dan ook in de TEKON’sche kapsel; nu schuift hij een branche van een pincet met ressort ondernbsp;de pees, terwijl dan bij sluiting van het pincet, daarinnbsp;pees, TENON’sche kapsel en conjunctiva zijn vervat. Nadatnbsp;nu naden naar den eisch boven en onder het pincet zijnnbsp;doorgestoken, wordt al het weefsel dat tusschen het pincetnbsp;is gelegen weggeknipt. Door het toeknoopen der dradennbsp;komt wondvlakte tegen wondvlakte te liggen, en van hetnbsp;omliggende weefsel is niets gekneusd, dan wat is weggesneden, zoodat bij deze tenectomie de kans op adhaesievenbsp;ontsteking met aankleving van meer naar achter gelegennbsp;deelen van pees en spier afdoende zijn voorkomen.
We zijn in de gelegenheid geweest herhaalde malen ons van de deugdelijkheid dezer aanwijzingen te overtuigen.
Alle operatiën tegen strabisme kunnen en moeten ondersteund worden door oefeningen, 1® om insufficiënte spieren te versterken en 2® om door fusie van de beelden der tweenbsp;¦oogen het binoculair zien te herstellen.
Discussie:
Dr. JuDA wijst op liet avaneement capsiüaire, waarop Prof. S. zegt •dat dit, zoowel als de operatie van Lagleyze weinig effect heeft
3. Over Loodvergiftiging.
DOOE
Dr. NOYON.
De zucht om den titel van mijne mededeeling zoo kort mogelijk te maken, is wellicht de aanleiding, dat men hiernbsp;meer van mij verwacht dan ik geven zal.
De loodvergiftiging in al hare klinische verschijnselen te bespreken ligt niet op mijn’ weg en voert ons te ver vannbsp;onze specialiteit.
Hoogstens wil ik even stilstaan bij de stoornissen in het gezichtsvermogen, die bij loodintoxicatie waargenomen zijn
-ocr page 233-15
om dan tot mijn eigenlijk doel te geraken en u een patiënt te beschrijven en te demonstiieeren, wiens ooglijden mijnsnbsp;inziens aan loodvergiftiging toe te schrijven is. ’tFeit datnbsp;Cohn (Hygiëne des Auges) zegt op 40000 ooglijders slechtsnbsp;één geval van loodambljmple te hebben aangetroften geeftnbsp;me zeker wel het recht, uwe aandacht op ’t u straks tenbsp;toonen geval te vestigen.
Aan een voordracht van Hirschbebg over „Bleiamblyopie” in ’83 gehouden, ontleen ik de mededeeling dat hoewel Beernbsp;(Augenkrankheiten) in 1817 reeds zijn aandacht aan ooglijden door loodvergiftiging heeft gewijd, de eerste uitvoerigenbsp;studie over ons onderwerp is van de hand van Tancquerelnbsp;DES Plakches die in 1839 een geschrift uitgaf met den korten titel „Maladie de Plomb”. Hij spreekt daar van denbsp;„Amaurose saturnine” waaronder hij ook de eigenlijke lood-amblyopie blijkt op te nemen en waarvan hij beweert datnbsp;ze altijd passagère is en hoogstens eenige dagen, meestalnbsp;korter duurt. Hij beschrijft reeds duidelijk, hoewel in andere termen, gevallen van centraal-skotoom in tegenstellingnbsp;van die met vernauwd gezichtsveld. Belangrijker is denbsp;studie van Hutchinson in 1871 (London ophthalmic Hospitalnbsp;omdat daarin nauwkeurig het resultaat van het oog-spiegelonderzoek beschreven wordt en dan ook 5 gevallennbsp;van neuritis optica vermeld worden.
Nu volgen er meer publicaties. Goweks (Medical ophthalmoscopy) is de eerste die een schema van de oogaandoening bij loodvergiftiging geeft. Hij onderscheidt:
10. een voorbijgaande amblyopie;
20. een atrophie v. d. nervus opticus;
3o. eene neuritis optica dikwijls met bloedingen en vernauwingen der netvliesvaten.
Leber (Krankheiten der Netzhaut und des Auges) maakt de volgende verdeeling:
10. plotseling ontstaande amblyopie;
20. langzaam ontstaande ambl.; a. met centraal-skotoom;
-ocr page 234-16
b. met vernauwd gezichtsveld;
30. neuritis optica, die hij weinig aanleg tot genezing toeschrijft.
In ’t lekende leerboek (Maladies des Yeux) van Panas vindt men het volgende systeem:
P ainaurose bilaterale brus(]ue, waarbij de oogspiegel niets vindt en die samengaat met hersensymptomen, comanbsp;en convulsies.
2“ een langzaam ontstaande amblyopie, waarbij de papil hyperaemisch en gezwollen, later atrophisch wordt;
3° een retinitis in die gevallen, waar nephritis is opgetreden.
Men ziet dus: aan schema’s geen gebrek. Men kan zich, naar ik meen, het overzicht eenvoudiger maken als mennbsp;twee zaken bedenkt:
1“ dat chronische loodintoxicatie een niet overschillige zaak voor de nieren is en chronische nephritis het gevolgnbsp;kan zijn;
2® dat ’t gebied der amblyopie sedert Gowees’ schema, dank zij oogspiegel en microscoop, dagelijks terrein verliestnbsp;en men de chronische amblyopie saturnina die öf nietnbsp;geneest, öf een centraal skotoom of ander gezichtsveld-defect achterlaat, wel zal mogen omcloopen in een „neuritisnbsp;optica” al of niet met het epitheton „retrobulbaris”, alnbsp;naardat de oogspiegel niet of wel zichtbare afwijkingen aannbsp;den dag brengt. Voor zoover ik de literatuur kon overziennbsp;vond ik in bijna alle gevallen, waar de gezichtsscherptenbsp;blijvend schade leed, ontsteking van den opticus en dikwijlsnbsp;ook van de retina vermeld. Verder gaande is het dannbsp;misschien ook niet gewaagd, aan te nemen dat daar, waarnbsp;een voorbijgaande amblyopie of amaurose optreedt, ’t loodnbsp;meer de verwijderde oorzaak en de secundaire nieraandoeningnbsp;de directe aanleiding is. In de boven vermelde voordracht van Hirschbeeg blijkt dan ook, dat in al de doornbsp;hem aangehaalde gevallen van transitoire amblyopie, steedsnbsp;eiwit in de urine gevonden is, tenminste als er naar gezocht was. ’t Ook door hem beschreven geval van Haase
-ocr page 235-17
(Klin. Monatsblatter für Augenheilkunde 1868) zonder diVow-minurie liet een blijvende gezichtsstoornis na (waarschijnlijk een centraal skotoom) en zal dus wel een neuritis retro-bulbaris geweest zijn.
’t Eenvoudigste is dus aan te nemen, dat chronische lood-vergiftiging direkt neuritis optica kan veroorzaken, en deze neuritis zal, ’t zij ze retrobulbair is, ’t zij ook de papil aangedaan is, een min of meer sterke atrophie van den opticusnbsp;teweeg brengen, wat de loodneuritis met elke andere neuritisnbsp;optica gemeen heeft. De term; chronische amblyopia saturnianbsp;zou dan afgeschaft kunnen worden ondanks de Schw^einitz,nbsp;die haar in zijn Toxic amblyopias van 1886 nog gebruikt.
De voorbijgaande, korten tijd durende amaurose en am-blyopie en ook de netvlies-aandoening met witte punten en vlekken bij de papil en rondom de macula lutea, die mennbsp;ook al als loodvergiftigings-symptomen beschreven vindt,nbsp;zouden dan 'haren oorzaak in de nephritis vinden.
Wat nu eigenlijk de oorzaak der neuritis optica satur-nina is, is niet duidelijk. Men heeft haar beschreven als een descendeerende neuritis; — de door sommige onderzoekers gevonden vermeerdering van intracranieelen druknbsp;zou de oorzaak zijn en de neuritis dus een soort stuwings-papil zijn; weer anderen meenen dat er in den opticus loodnbsp;in uiterst fijn verdeelden toestand aanwezig is en dat hierdoor de prikkel tot ontsteking gegeven wordt.
Kussmaul en anderen vonden zieke vaten. Hierdoor ontstaan bloedingen die, al naar de plaats waar ze tot stand komen, verreikende gevolgen kunnen hebben. Verschillende centrale stoornissen en nucleaire verlammingen zijn dannbsp;ook beschreven, — ofschoon anderen een directen invloednbsp;op het centrale zenuwstelsel waarnemen.
Heübel was de eerste, die ontsteking van periphere zenuwen bij loodintoxicatie waarnam. Op deze wijze worden de bekende loodverlammingen verklaard en ook de vrij talrijk beschreven periphere oogspierverlammingen zouden opnbsp;deze wijze ontstaan kunnen.
2
-ocr page 236-18
Dat weer andere onderzoekers de oorzaak der loodver-lamming in het spierweefsel zelf zoeken, is u bekend.
Elschnig (vergadering der K. K. Gesellschaft der Aerzte-in Wien 15 April 1898) verklaart de neuritis optica op de volgende wijze: Het lood zou de gladde spiervezels uit dennbsp;wand van de art. centr. retinae en van hare vertakkingennbsp;doen degenereeren, hierdoor zouden abnormale bloeddruk-schommelingen en hierdoor weer vaatziekte ontstaan ennbsp;de anatomisch geconstateerde endarteriitis obliterans bij denbsp;neuritis saturnina verklaren.
Inderdaad zijn bij den patient, dien ik u hoop te laten zien, de vaten duidelijk abnormaal. Niet alleen dat de vaat-lumina vernauwd en op sommige plaatsen volkomen ge-oblitereerd zijn, maar duidelijk ziet men hier en daar denbsp;vaatwanden buitengemeen verdikt, geheel zooals Panas hetnbsp;beschrijft, men ziet; un liséré blanc lelong des vaisseaux.nbsp;’t Geheele oogspiegelbeeld is een steun voor Gowebs dienbsp;alles aan een vasculitis ea perivasculitis toeschrijft.
Een uitgebreide studie over loodintoxicatie vindt men in het British Medical Journal van 1891 van Thomas Olivebnbsp;(Goulstonian Lectures on lead poisouning in its acute andnbsp;chronic manifestations).
Hij beweert dat neuritis optica zich alleen bij hen ontwikkelt, die nog maar korten tijd aan den invloed van lood blootgestaan hebben en nog geen andere symptomennbsp;van chronische intoxicatie vertoond hebben. Een sooitnbsp;acute vergiftiging dus — verscheidene auteurs die ik konnbsp;raadplegen en ook Gowebs zijn van andere meening ennbsp;vonden reeds lang te voren, soms jaren lang, vergiftigingsverschijnselen. Beide opinies zullen wel recht van bestaannbsp;hebben, maar bij mijn patiënt is vóór de oogaandoeningnbsp;geen symptoom van loodvergiftiging gezien.
Op de zonderlingste wijze kan men zich een loodvergiftiging bezorgen. Zóó de vrouw door L. Muller (Wiener KI. Wochenschr. ’95) beschreven die 1. en r. een neuritisnbsp;optica kreeg door misbruik van een loodhoudend haarkleur-
-ocr page 237-19
middel. Niet minder zonderling is het geval door Lagleyze beschreven, waar, een rectus-internusverlamming ontstondnbsp;tengevolge van een 20-tal grove jachthagels, die de patiëntnbsp;zich in zijn arm geschoten had en verzuimd had er weernbsp;te laten uithalen. Meestal echter zijn de slachtoffers arbeidersnbsp;en vooral arbeidsters in loodwitfabrieken, schilders en lood-gietei’S tot welke categorie dan ook de patiënt behoort vannbsp;wien ik u in eenige korte woorden de ziektegeschiedenisnbsp;en het resultaat van het ophthalmoscopisch onderzoeknbsp;schetsen zal, alvorens u de gelegenheid gegeven zal wordennbsp;hem en zijn fundus ocuii persoonlijk in oogenschouw te nemen.
Aan een uitgebreide historia morbi door Dr. Kloppers te Kampen (die den patiënt behandelt en hem met mij innbsp;aanraking bracht) met groote zorg bewerkt en mij welwillend afgestaan, ontleen ik ’t volgende:
Patiënt is een 48-jarige loodgieter, die, ondanks dat hij zijn geheele leven te midden van lood door brengt, nooit eenigenbsp;aandoening heeft gehad, die . aan intoxicatie doet denken,nbsp;totdat hij in ’t najaar 1896 een hoeveelheid van 2000 K.G.nbsp;nieuw blank lood moest verwerken, welke hoeveelheid gedurende een dag en één nacht, voor ’t soldeeren klaarnbsp;onder regenbuien en later onder zonneschijn bleef liggen.nbsp;Tengevolge daarvan werd zooveel loodwit gevormd, dat P.nbsp;bij ’t opvegen der witte massa in wolken stond en hiervannbsp;stellig inademde, waarna hij tot het soldeeren overging.
Nog dlenzelfden dag werd P. onwel, werd duizelig, verloor weldra de eetlust en kreeg van tijd tot tijd diarrhoeën. P. werd al zwakker en zwakker en verloor ontzaglijk veelnbsp;in gewicht. Na eenige maanden werd een soort coördinatie-stoornissen in de beenen waargenomen.
Weldra onderzocht collega Kloppers hem; hij vond P. als een bleek cachetisch individu te bed liggen met dik beslagen tong, kleine gespannen frequente pols en zondernbsp;koorts; pupillairreactie normaal. Aan de tanden duidelijknbsp;de welbekende loodrand. Buikspieren gespannen, hevige
-ocr page 238-20
buikpijnen van tijd tot tijd, sedert geruimen tijd, geen defaecatie. Diagnose; loodkoliek. Door morfine kwam vannbsp;tijd tot tijd ontlasting tot stand. Half Maart hielden denbsp;koliekpijnen op. Nu kwamen er arthralgiën der onderstenbsp;extremiteiten. Voortdurend hoofdpijn, van tijd tot tijdnbsp;diarrhoeën. Daarna kwam er zwakte in de bovenste extremiteiten ; P. kon de onderarmen nog vooruit brengen, maarnbsp;daarbij hing de hand in halve pronatie slap neer, de 2® ennbsp;3® vinger het meest. De parese werd een paralyse vannbsp;alle tot den plexus brachialis behoorende motorische banen.
De sensibele banen blijven vrij. Electrisch onderzoek leert, dat alle door n. axillaris, ulnaris, radialis en musculo-cutaneus, medianus en de korte motorische takken verzorgde spieren gedeeltelijk ontaardingsreactie vertoonen.nbsp;De armen hangen als levenlooze lichamen bij den thoraxnbsp;neer. Door galvanischen stroom en massage is nu allesnbsp;weer hersteld behalve de deltoides beiderzijds.
Loodrand, en cephalopathie, arthralgiën der onderste extremiteiten, kolieken, obstructie die voor opiaten wijkt,nbsp;motorische stoornissen in de bovenste extremiteit maaktnbsp;de diagnose loodintoxieatie niet twijfelachtig; absoluut zekernbsp;is ze door ’t feit, dat collega Kloppers meermalen sporennbsp;lood in de urine aan kon toonen. Merkwaardig is de overeenkomst van ’t ziekteverloop in de eerste maanden na denbsp;intoxicatie met ’t resultaat der proeven van Heubel dienbsp;honden binnen 4 weken vergiftigde met in sterke opklimmende giften eener loodverbinding ook door, diarrhoeën,nbsp;gebrek aan eetlust, onbestemd ziek zijn, sterk gewichtsverlies en later krampen. Eiwit is nooit in de urine gevonden behalve eens alleen in sporen toen er tijdelijk anurienbsp;was. Toen P. weer beter begon te worden, richtte hij zijnnbsp;aandacht op zijn rechteroog dat gedurende zijne ziekte veelnbsp;in gezichtsscherpte achteruitgegaan was. Lezen met datnbsp;oog was hem onmogelijk geworden en toen zijn toestandnbsp;’t toeliet, kwam hij in overleg met en op raad van zijn medicus mij consulteeren.
-ocr page 239-21
’t Ophthalmosc; onderzoek bracht ’t volgende aan ’t licht: Aan ’t rechtei'r noch aan ’t linkeroog ziet men uitwendignbsp;iets bijzonders. Pupilwijdte en pupilreactie beiden normaal.nbsp;Speciaal het verschil in pupilwijdte bij beide oogen, dikwijlsnbsp;bij loodintoxicatie opgemerkt, ontbreekt.
1. visus 1. Emm. Gezichtsveld normaal, r. visus ’/(; Emm. Gezichtsveld rechts en recntsbovennbsp;vernauwd; geen centraalskotoom.
Links is de fundus normaal, papil bleek, wat bij een anaemisch persoon als deze patiënt nog niet pathologischnbsp;geacht kan worden.
Rechts daarentegen ziet men met den oogspiegel allerlei veranderingen. Allereerst neemt men glasvochtbloedingennbsp;waar, donkere onbewegelijke coulisse-achtige vliezen, zekernbsp;doordat ’t bloed zich tusschen de lamellen van het glas-vocht heeft uitgebreid, ’t Gezicht op den fundus wordt ernbsp;echter niet door belemmerd. Papil wit, gezwollen, hier ennbsp;daar met onduidelijke randen. De lumina van alle vatennbsp;bijzonder vernauwd, de vaatwand op vele plaatsen sterknbsp;verdikt. De vaten gaan hier en daar vergezeld van dikkenbsp;witte streepen de z.g. adventitia-streepen. Bloedingen hiernbsp;en daar in ’t netvlies. De vaten zijn op enkele plaatsennbsp;omgeven door een bloedklompje; bloedingen vindt mennbsp;vooral daar waar een vat zich vertakt. Ook in de peripherienbsp;ziet men haemorrhagiën; het netvlies is troebel.
’t Geheel is dus ’t typische beeld van een in atrophie overgaande ontsteking van den n. opticus.
Op zich zelf is dus ’t beeld niet zoo bijzonder belangwekkend, en onderscheidt zich weinig van elke andere neuritis optica. Uit een algemeen klinisch oogpunt meennbsp;ik dat patiënt uwe aandacht verdient, daar deze loodintoxi-•catie veel interessants aanbiedt en uit een oogheelkundignbsp;standpunt is m. i. deze neuritis van belang om het vrijnbsp;blijven van het andere oog dat een 1/2 jaar na ’t optredennbsp;der intoxicatie nog visus 1 heeft en dien ook wel houden
-ocr page 240-22
zal nu P’s. algemeene toestand onder de doelmatige behandeling van zijn medicus sterk vooruitgaande is en vooral ook om de aetiologie, daar ik zeker geloof dat hier de neuritisnbsp;optica als onmiddeliijk gevolg der loodintoxicatie moet be-schouwd worden.
Discussie:
Prof. SvELLEN heeft dusdanige gevallen slechts zelden gevonden,, hoewel hij 20 jaar lang daarop heeft onderzocht. Hij vond ze alleennbsp;hij Zeeuwen, door wie regenwater wordt gedronken.
Voor d Congres van 1900 te Parijs wordt de vraag gesteld^ wat de aandoeningen zijn, die op toxischen invloed berusten.
Dr. Westhoff zou het wenschelijk vinden de geneesheeren uit te Eoodigen, om, indien zij gevallen van loodintoxicatie, onder behandeling krijgen, de oogen te onderzoeken of te doen onderzoeken.
4. De behandeling van hoornvliesvlekken,
DOOK
De. van MOLL.
In het verslag der Annual Meeting of the British Medical Association van 1896 komen een paar mededeelingen voor over de behandeling van Corneaal verduisteringen doornbsp;electrolyse^ die mijne bijzondere aandacht trokken.
Edgae Stevenson had een stroom gebruikt van '/i a \ M. A., kathode op de macula — anode op de wang —nbsp;gedurende 1 minuut. Hij behandelde dagelijks of om denbsp;twee dagen en volgens hem verdwenen na 6 of 8 behandelingen fijne maculae, die aan iedere therapie hadden weerstand geboden.
Holmes Spicee had ook opmerkelijke resultaten verkregen,, bij hoornvliesverduisteringen tengevolge van kerat. inter-stitialis. Hij gebruikte tweemaal ’s weeks een stroom vannbsp;0.3 M. A. Soms zag hij hevige irritatie optreden.
Ik vermoed, mijne heeren, dat het u evenals mij is ge-
-ocr page 241-23
gaan, dat ge allerhande aanbevolen middelen tegen macula corneae hebt beproefd.
De tijd is te kostbaar om er lang bij stil te staan; ik noem u Calomelpoeder, Ung. ox. hydr. flavi en Laudanum,nbsp;welke middelen in recente gevallen een duidelijk effect, innbsp;andere gevallen geen effect hebben. Zoodat men zich magnbsp;afvragen öf als men niets had gedaan, het troebele weefselnbsp;zich ook niet nog eenigzins zoude hebben opgeklaard en denbsp;visus zich zou hebben verbeterd.
Immers het is een feit, dat pas ontstane vlekken van zelf kleiner worden en opklaren; ook ziet men bij jeugdigenbsp;individuen vaak maculae in nebulae veranderen en de nebulaenbsp;zóó verdwijnen dat het- bloote oog ze niet meer kan waarnemen. In deze gevallen verbetert de visus niet, omdat hetnbsp;niet gebruik^ de anopsia^ het voordeel annuleert. Het bewijsnbsp;hiervoor is dat oefening de gezichtsscherpte verbetert.
Ik heb mij dus tot heden beperkt aan om versche maculae niets te doen en tegen oudere, die 6 a 12 maanden hebbennbsp;bestaan, de tatouage toe te passen.
Volledigheidshalve voeg ik er bij, dat ik in enkele gevallen groot nut van eene iridectomie heb gezien doch uitsluitendnbsp;bij maculae die ten gevolge van glaucoma waren opgetreden.
De tatouage door de Weoker opnieuw in de praxis ingevoerd, heeft op drieërlei wijze een gunstig effect: a. zij werkt cosmetisch, het leelijke oog maakt zij mooi, in het matte, le-venlooze oog brengt zij gloed en kleur; h. zij werkt optisch,nbsp;zij gaat het diffuse licht tegen dat de macula in het oognbsp;veroorzaakt en c. wat in geene enkele monografie isnbsp;gememoreerd en waarop ik bijzonder de aandacht wil vestigen, zij maakt in enkele gevallen de macula kleiner,nbsp;deze krimpt in.
De bezwaren tegen de tatouage zijn, dat het effect langzamerhand vermindert, dat men ze bij groote vlekken zóó vaak moet herhalen, alvorens een behoorlijk effect verkregennbsp;is, en dat noch de patient noch de arts altijd tevreden zijn.
Ik heb daarom sedert eenigen tijd eene methode toege-
-ocr page 242-24
past, die ik de subepitheliale pig menteering zou willen noemen en die hierin bestaat, dat men met eenenbsp;paracentese naald subepitheliaal in steekt en deze driehoekigenbsp;ruimte met behulp van eene vrij spits toeloopende sonde metnbsp;Oostindischen inkt vult. Zoo noodig kan men die ruimtenbsp;nog iets vergrooten. Op deze wondjes volgt geene reactie,nbsp;zij genezen in een paar dagen. In groote maculae werden 2nbsp;a 3 zulke pigmenteeringen aangebracht en de tusschenlig-gende bruggen met de gewone tatouage naald behandeld.nbsp;Men is in ééne, hoogstens twee séances klaar.
Omtrent de methoden van Baiardi, Liebrecht, Germans, Lippay en van Feölich, die de heeren bekend zijn, heb iknbsp;geene ervaring. Zij streven trouwens naar hetzelfde doelnbsp;op eenigszins andere wijze: pigmenteering der macula.
Toen ik nu de mededeelingen van Stevenson en Spiceb gelezen had, alsmede de warme aanbeveling der electi'oly-tische behandeling door HxVns Adler uit Weenen lokte mijnbsp;deze methode ten sterkste aan, omdat zij het beste beloofdenbsp;wat wij verwachten kunnen. Ik liet dan eene geknoptenbsp;kathode maken en koos 7 gevallen ter behandeling uit;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Macula na keratitis superflcialis;
2. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ intertitialis;
3. nbsp;nbsp;nbsp;Leucoma adhaerens;
4. nbsp;nbsp;nbsp;Macula na keratitis superflcialis;
K
7? nbsp;nbsp;nbsp;77
6. nbsp;nbsp;nbsp;Macula na ulcus c. hypopyo;
7. nbsp;nbsp;nbsp;Macula na keratitis diffusa.
Na cocaine-indruppeling worden de oogleden door een adsistent open gehouden. Men plaatst de kathode op denbsp;Macula, de anode op de wang en laat gedurende éénenbsp;minuut een stroom van 0.2 a 0.3 M. A. inwerken. Hierbijnbsp;ontwikkelen zich kleine blaasjes op het Corneaalepitheel,nbsp;die na de behandeling weer vei'dwijnen; de pijnlijkheid ennbsp;de reactie zijn gering. Het resultaat moet echter onbevredigend genoemd worden, want nietegenstaande ieder der
-ocr page 243-patiënten 9 — 15 keeren werd behandeld, kon er slechts in één geval verbetering worden geconstateerd.
Discussie:
De. Fabee vraagt of de methode vaa Vak IIoll om onder ’t epi-theel pigment aan te brengen niet veel reactie geeft.
Dr. V. Moll ontkent dit.
Prof. Skellek wijst nogmaals op ’t ook door Dr. v. Moll vermeldde feit, dat hoornvliesvlekken door den tijd van zelf helderder worden, zoodat dus elke verbetering niet per se aan de therapie magnbsp;worden toegeschreven.
Dr. WEaTHorr beveelt bij maculae 20% ichtjml-zalf aan, welke hij met succes aanwend.
Dr. JuDA vraagt op welke wijze de electrolyse zou werken.
Dr. V. Moll; door verandering der voeding van het hoornvlies weefsel.
5. Glaucomateuse verschijnselen door atropine.
DOOR
Een jongen van 15 jaar had cataracta congenita; door atropine en positieve bril werd geen verbetering verkregennbsp;en daarom tot de operatie besloten. De eerste kleine punctienbsp;had weinig effect, evenmin een na 3 weken herhaaldenbsp;tweede. Eene iets uitgebreidere punctie bracht hevige reactienbsp;te weeg.
Het oog was zeer pijnlijk en ontstoken, patient gevoelde zich onwel en braakte. Er werd veel atropine ingedroppeld.nbsp;Een paar dagen later was de tensie T 2, de lens sterknbsp;gezwollen door een berst in de lenskapsel, in de voorstenbsp;oogkamer lagen fragmenten. Er werd toen scopolamine in-gedroppeld, een drukverband aangelegd en chinine gegeven.nbsp;Den volgenden dag was het oog rustiger en de tensie verminderd. Een paar dagen later was de ontsteking geweken en
-ocr page 244-26
bleef goed. Na een halfjaar slot-discissie. De visus was met = Spreker meent dat in casu atropine de verhoogde spanning heeft teweeggebracht en beveelt ten zeerstenbsp;het gebruik van scopolamine aan.
Prof. Snellen meent dat de zwelling der lens de verhoogde spanning teweeggebracht heeft en dat de verbetering aan het drukverband toegeschreven moet worden.
6. Bepaling der projectie of localisatie van het oog.
DOOH
Dr. W. Snellen.
In de Archives d’ophthalmologie van Mei ’98 beschrijft Dr. Landolt de wijze, hoe hij de projectie of liever gezegdnbsp;de localisatie van een oog meet, d. w. z. de plaats bepaalt,nbsp;waar het oog een gezien voorwerp veronderstelt te zijn.
Daartoe heeft hij een zwart bord met een verticale witte streep in het midden. Hierop loodrecht een ander bord,nbsp;’twelk de patient tegen zijn hals plaatst, zoodat hij zijnnbsp;armen niet zien kan.
De afstand der oogen tot ’t vertikale bord is ± 70 c.M. Nu moet de patient onder het horizontale bord de plaatsnbsp;aanwijzen, waar hij denkt, dat de witte streep geplaatst is.
Goed is het, elk oog afzonderlijk te onderzoeken en afwisselend met rechter- en linkerhand te laten aanwijzen. Tevens moet hierbij spoedig en zonder dralen aangewezennbsp;worden, daar, zoekende, de patient zich beter weet tenbsp;oriënteeren. Dr. Landolt heeft hiermede reeds vele onderzoekingen gedaan en getracht voor deze valsche projectienbsp;vaste regels te vinden.
Reeds in ’93 publiceerde hij een geval van parese van den rectus externus, waarbij hij gevonden had dat dezenbsp;valsche projectie gelijk was aan het verschil tusschen de
-ocr page 245-27
afwijking van het zieke oog en de secundaire deviatie van het gezonde oog. Dit is niet te verwonderen, want beidenbsp;toch berusten op dezelfde oorzaak, n.1. de overmatige in-nervatie van de zieke spier.
Bij vele patiënten vond ik ook voor deze valsche projectie een vaste waarde, die bij gelijke omstandigheden steedsnbsp;gelijk bleef. Na een chirurgisch ingrijpen, hetzij „vorlagerung”nbsp;of tenotomie, veranderde zij echter aanzienlijk.
Met een enkel woord heb ik uwe aandacht hierop willen vestigen, omdat ik evenals Dr. Landolt geloof, dat doornbsp;vermeerdering van het aantal metingen men waarschijnlijknbsp;nog tot interessante resultaten zal kunnen komen.
Dr. Faber deelt nog mede, dat hij bij de nabehandeling der cataract-operatie, een ijzerdraad-masker gebruikt vannbsp;Dr. Peaum, zonder verband aan te leggen.
Prof. Snellen blijft bij zijn aliminium dop.: eerst over ’t verband, later zonder ’t verband.
-ocr page 246-1. K. W. J. Baeendeeoht: Ovee pathologische
VAATVOEMING IN HET HOOENVLIES.
(Dissert. Inaug.. Amstelod. 1898.)
Onder de auspiciën van Prof. Steaub onderzocht B. de vaatvorming, welke in ’t hoornvlies optreedt, tengevolgenbsp;van infectie met sommige pathogene schimmels en bacteriën.nbsp;Het bleek hem, dat de vaatvorming, van de randvaten uitgaande, meestal haren zetel vindt in het voorste derde deelnbsp;der cornea. Zelden treft men ze in de achterste helft aan.nbsp;De indringende vaten vormen een net, dat naar ’t centrumnbsp;toe in een ring eindigt, en het centrum der cornea zelfnbsp;vrij laat. Met de vaatvorming gaan lancetvormige bloedingen gepaard. Deze zijn van geen beteekenis voor ’t uitgroeien van vaatspruiten. Het vaatnet blijft bestaan nognbsp;langen tijd, nadat ’t oorzakelijk proces is verdwenen.
Het hoornvlies zelf is doorspekt met troebele vlekjes, die hun oorsprong danken aan zwelling en uiteendringen dernbsp;hoornvlies-lamellen tengevolge van imbibitie. Leukocytennbsp;zijn daarin in een gering aantal aanwezig, ’t Epitheel heeftnbsp;het voorkomen van gechagrineerd leei'. De cornea wordtnbsp;later, op het nog langen tijd nablijvend vaatnet na, weernbsp;geheel helder.
B. Schrijft deze veranderingen der cornea toe aan de inwerking van de stofwisselings-producten der in het corp.nbsp;vitr. aanwezige schimmels en bacteriën. Om dit te bewijzen bracht hij bij konijnen chemisch ageerende stoffen
-ocr page 247-29
in zuiveren staat in ’t glasvocht. Zoo gebruikt hij o. a. terpentijn (dat geen reactie gaf). Steriele calomel brachtnbsp;het verwachte resultaat te weeg, (vaatnet etc.) vooral nadatnbsp;Jod. kali in den maag was ingebracht, waardoor de calomelnbsp;in een sterk irriteerende stof werd omgezet. Hierbij ontwikkelden zich echter tevens subconjunctivale inflltraten,nbsp;die calomel bleken te bevatten. Onbeslist bleef 't, of hetnbsp;deze inflltraten waren, die het vaatnet in ’t hoornvliesnbsp;deden ontstaan, of dat ze hun ontstaan dankten aan denbsp;ontsteking in het glasvocht. In elk geval bracht hier eennbsp;chemische laesie vaatvorming teweeg.
Injectie van doocle sporen gaf geen aanleiding tot de vorming van ’t vaatnet. Daarentegen zag hij het wèl weernbsp;ontstaan, wanneer hij een chemisch irriteerende stof meernbsp;direkt met de cornea in contact bracht. Hij deed dit doornbsp;sublimaat in de voorste oogkamer te brengen. Ook hiernbsp;ontstond vaatvorming en troebeling in de cornea.
Ten slotte wijdt B. nog enkele woorden aan de vraag, door welke kracht de praeëxisteerende randvaten in ziekenbsp;corneae tot nieuwvorming van vaten worden geprikkeldnbsp;en door welk agens de richting dier nieuw gevormde vatennbsp;wordt bepaald. Aan de hand van het in het Ned. T. v.nbsp;Geneesk. door Prof. Stbaub besprokene (zie Refer, in dezenbsp;Afl.) komt B. tot de conclusie, dat alles waarschijnlijk geschiedt onder den invloed van chemotactische stoffen, doornbsp;’t zieke hoornvlies zelf voortgebracht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
2. Prof. Stbaub: Handleiding bij het, oogheelkundig onderzoek. (Leiden, S. C. v. Doesbubgh 1898).
3. Dr. H. Snellen Jr. Meen. (Groningen J. B. WoLTEES 1898.)
Twee handleidingen binnen zeer kort tijdsverloop na elkander verschenen, bewijzen zeker, dat de docenten in denbsp;Oogheelkunde aan onze Universiteiten zich bewust zijn
-ocr page 248-30
van de behoefte aan een leiddraad voor de studenten bij ’t onderzoek naar ziekelijke afwijkingen der oogen.
Beide schrijvers stellen zich tot taak, oni niet alleen de onderzoekingsmethoden theoretisch te behandelen, maarnbsp;tevens het praktisch gebruik, dat er van te maken is,nbsp;duidelijk en helder aan het licht te stellen.
Daar de boeken niet voor a.s. oogartsen geschreven zijn, gaan de schrijvers niet diep in de behandelde onderwerpen in. Dit is geen bezwaar, want hoe belangrijk denbsp;oogheelkunde ook zij, voor hem die als algemeen prakti-seerend medicus wenscht op te treden, is zij slechts eennbsp;bijvak, waarvan hij vaak slechts zóóveel leert, als noodig isnbsp;om te kunnen uitmaken, waar zijn kunnen en kennen ophoudtnbsp;en de speciale oogarts in zijne plaats moet optreden. Kan hijnbsp;dit, dan is hij verzekerd, niet te schaden, waar hij meende tenbsp;genezen. Want schaden wordt in de uitoefening der oogheelkunde, evenals elders, licht gedaan. Maar waar bij anderenbsp;lichaamsdeelen de toegebrachte schade vaak betrekkelijknbsp;weinig ernstige gevolgen na zich sleept, is dit voor ons oognbsp;niet het geval. Een te sterk glas bij myopie, indruppelennbsp;van atropine bij een niet herkend glaucoom, sulf. zinci ofnbsp;acet. plumb, bij conjunctivitides, die gepaard gaan metnbsp;erosies of lichte ulceraties van ’t hoornvlies, het overziennbsp;van kleine vreemde lichamen in cornea of conjunctiva-zak,nbsp;enz., enz., doen den nalatigen onderzoeker maar al te vaaknbsp;ondervinden, dat hij hier niet als f/meesheer optrad, vaaknbsp;tot onherstelbare schade van den patient.
Daarom legden beide schrijvers den nadruk op het stelselmatig onderzoek van ’t oog, te beginnen met zijne omgeving en successievelijk, als ’t ware laag voor laag, overgaande op ’t oog zelve en zijne samenstellende deelen. Onderzoekt men zóó, dan loopt men weinig kans iets voorbijnbsp;te zien, vooral wanneer men, zooals in beide handboeken,nbsp;telkens en telkens wordt attent gemaakt op mogelijk voorkomende afwijkingen, die den onderzoekers in ’t oog kunnen vallen en als men hare beteekenis leert waardeeren,
-ocr page 249-31
ook voor ziekten, die elders in ’b lichaam haren zetel hebben. Vaak toch is het oog de plaats der eerste verschijnselen van aandoeningen van ’t centrale en periphere zenuwstelsel, van nieren, bloedvaten enz., welke den patiënt, naar den medicus drijven.
Beide schrijvers beginnen met een kort doch zeer duidelijk overzicht te geven van de physische wetten, die de breking van ’t licht beheerschen, van de wijze, waarop ’tnbsp;oog in normale omstandigheden hare physische functie vervult, van de afwijkingen, die hierin kunnen voorkomennbsp;(refractie-anomaliën) en van de verschillende methoden,nbsp;waarop, en de instrumenten waarmede deze in en buitennbsp;de oogspiegelkamer in hare kwaliteit en kwantiteit kunnen worden bepaald. Zeer duidelijk zijn hierbij de verschillende casus-posities beschreven van onderzoeker tot patient.
In korte trekken volgt daarop de beschrijving van de voornaamste pathologische veranderingen, welke de samenstellende deelen van ’t oog kunnen vertoonen en van de methoden, volgens welke de physiologische functies van ’t gezichtszintuig kunnen worden onderzochten hare afwijkingen kunnen worden geconstateerd.
De aangenaam vloeiende stijl van Steaub, de korte, bondige besprekingen van Snellen lokken tot lezen uit ennbsp;zeer zeker zullen zij, die hunne kennnis van de onderzoekingsmethoden van ’t oog willen opfrisschen, genoeg vannbsp;hunne gading vinden. Beide schrijvers wilden echter slechtsnbsp;een leiddraad leveren, welke door de theoretische en praktische colleges tot een geheel moet worden aan gevuld.
Zijn er geene aanmerkingen te maken? Zeer zeker. In ’t boek van Steaub zouden wij b.v. gaarne meer juistheidnbsp;en netheid in de bewerking der figuren gezien hebben. Bijnbsp;beide schrijvers zou een beschrijving van de wijze, waaropnbsp;men naar de oorzaken van epiphora onderzoekt, vooral vannbsp;de methode, waarop men een al of niet deugdelijke werkingnbsp;der traankanalen kan coristateeren, zeker niet misplaatstnbsp;zijn. Evenzoo mocht bij Steaub het onderzoek naar ’t al
-ocr page 250-32
of niet aanwezig zijn der lens niet ontbreken en zou bij Snellen een uitgebreidere beschrijving van die gedeelten,nbsp;die over het bepalen van de lichtzin, over perioptometrienbsp;handelen zeker niet ongewenscht zijn. Ook, het diagnosti-seeren van verlammingen van oogspieren uit den stand ennbsp;de veranderingen van den stand der dubbelbeelden mochtnbsp;wel uitgebreider besproken zijn.
Maar genoeg wat de aanmerkingen betreft. Een boekaankondiging is geen kritiek.
Al zal een volgende oplage, die wij beide boeken van harte toewenschen, zeker veel verbeteringen aanbrengen,nbsp;toch hoop ik, dat ook deze uitgave den schrijvers zal doennbsp;ondervinden, dat hunne werken het systematisch en nauwkeurig onderzoek der oogen hoe langer zoo meer tot gemeennbsp;goed maken van den algemeen praktiseerenden medicus.
B.
-ocr page 251-1. Ned. Tifjdsclir. v. Oen. Ie Dl. 1898. No. 10.
Dr. Planiexga: Diepte van de voorste oogkamer bij verschillende
REFRACTIE EN OP VERSCHILLENDEN LEEFTIJD.
De diepte van de voorste oogkamer is herhaalde malen door verschillende onderzoekers gemeten. Het eerst door Petit en Kkause op het doode oog, later door Bkücke met kunstmatig constant gehoudennbsp;spanning. Deze metingen leverden echter zeer onbetrouwbarenbsp;resultaten.
Door den ophthalmometer van Helmholtz werd het mogelijk de diepte der voorste oogkamer van het levende oog te meten.
Helmholtz deed dit door do diepte te vergelijken met het spiegel-beeldje, dat door de cornea gevormd werd van een verwijderde lamp. Dit beeldje ligt op een atstand = 1/2 r achter de voorvlakte dernbsp;cornea. Helmholtz vond nu dat de iris iets voor het spiegelbeeld]enbsp;kg; de diepte is dus = 1/2 r — x. Dit is de schijnbare diepte, zooalsnbsp;zij door het brekend oppervlak der cornea gezien wordt. De warenbsp;en schijnbare diepte zijn koppelbiandpunten, en dus kan, wanneer denbsp;brekingsindex en de krommingsstraal der cornea (gemeten met denbsp;ophthalmometer) bekend zijn, uit de schijnbare diepte de ware dieptenbsp;gevonden worden.
Helmholtz vond in drie gevallen de waarde 3,.'j97; 3,739 en 3,024 m.m. Donders bepaalde volgens een meer directe methode de dieptenbsp;door middel van zijn ophtlialmomicroscoop (phakoidoscoop). Met ditnbsp;instrument kan men door verschuiving van den kijker in zijn geheelnbsp;eerst instellen op de cornea en daarna op de iris, en vindt dan uitnbsp;de verplaatsing van den kijker de schijnbare diepte der voorste oogkamer, Avaaruit men weder de ware diepte kan berekenen.
De uitkomsten van de onderzoekingen van Donders waren niet zoo nauwkeurig, dat hij juiste cijfers op kon geven, alleen kon hijnbsp;op het congres te Londen mededeelen, dat de diepte geringer wasnbsp;dan door Helmholtz opgegeven, (gemiddeld niet meer dan 3 m.m.)nbsp;en bij myopische oogen grooter, bij hypermetropische oogen kleinernbsp;dan bij Emmetropie.
Op middelbaren leeftijd zou de diepte het grootst zijn; kleiner bij kinderen en oude menschen.
Horstmawn, die op aansporing van Donders dezelfde proeven deed met een eenigzins gewijzigde ophthalmomicroscoop^ vond bij Emme-tropen gemiddeld d = 3.066; bij Myopen d^3.266; bij Hyperme-tropen cl = 3.09. Bij Myopie dus grooter dan bij Emmetropie, bijnbsp;Hypermetropie echter niet kleiner.
De door Horstmann onderzochte refractie-afwijkingen waren echter van geringen graad en ook Avas het aantal waarnemingen te geringnbsp;om daar met eenige zekerheid conclusies uit te trekken.
Dit bracht Plantenga er toe om bij een groot aantal personen
-ocr page 252-met verschillende refractie-toestanden de diepte der voorste oogkamer te bepilen. Hij gebruikte daartoe een microscoop als door Hoest-MANN gebruikt was. Hierbij kijkt de onderzochte persoon in denbsp;richting van den kijker en wordt dus de meting gedaan in de gezichts-lijn. Plantekga meende, dat deze metingen in de optische as gedaannbsp;moesten worden.
De metingen in de twee verschillende richtingen gedaan, leverden echter zulk een minimaal verschil op, dat het verwaarloosd kannbsp;worden. Om uit de aldus gevonden schijnbare diepte de ware dieptenbsp;te berekenen, mat hij den krommings-radius van de cornea met hetnbsp;instrument van Javal.
De uitkomsten heeft hij in verband met de refractie in verschillende tabellen gerangschikt.
Tabel I geeft de resultaten van metingen bij 26 Emmetropen, Tabel II bij 30 Myopen en myopisch astigmatici, Tabel III bij 43nbsp;Hypermetropen of hypermetropisch astigmatici.
Voor r vond hij bij Emmetropen =8,12, bij myopen 8,13 en bij hypermetropen 8,29 m.m., dus nagenoeg gelijke waarde bij Emme-tropie en Myopie, bij Hypermetropie ook, evenals Horstsiaxx gevonden had, een grootere waarde.
Wat de diepte aangaat zoo vond hij bij E. d = 3.036; bij M. d = 3.267 ; bij H. d = 2.865 m.m.
Evenals Horstmaan dus grootere waarde bij M. Terwijl HoRSTMAyiv echter bij H. geen kleinere waarde had gevonden dan bij E., was ditnbsp;bij Plantenga’s onderzoekingen wel degelijk het ceval.
Om den invloed van den leeftijd na te gaan heeft hij nog een categoïie van mannen van tusschen 60 en 83 jaar onderzocht (Tabel V) ennbsp;die vergeleken met mannen van middelbaren leeftijd (Tabel IV). Ooknbsp;hierbij vond hij Donder’s uitspraak, dat de voorste oogkamer bij oudenbsp;menschen minder diep was, bevestigd; bij oude menschen 2,61 m.m.,nbsp;40—50 jaren 2.93 en op 20-jarigen leeftijd 3.036.
Dr. H. S. Je.
2. Ibidem: Ie Dl. 1898^ No. 15.
Prof. Steaub; Over paihol. vaatvoemivg.
Door welke kracht worden de vaten in den hoornvliesrand geprikkeld, om uitloopers te zenden naar zieke gedeelten van het hoornvlies? Volgens oudere begrippen was het een trojrhische zenuwwerking, van welke die prikkel uitging. Doch hiermede is niet te rijmen de door Straub beschreven vaatvorming van uit de chorioïdea,nbsp;welke in het glasvocht zich ontwikkelt bij hyalitis door aspergillus-soorten opgewekt, aangezien ’t glasvocht geen zenuwen bevat. Ooknbsp;pleit daartegen de vorming van vaten in zenuwlooze gezwellen. —nbsp;S. meent, dal het een chemotactische werking zou zijn, analoog aan,nbsp;die welke op bacteriën en leukocyten wordt uitgeoefend door sommige
-ocr page 253-chemische stoffen (lokstoffen). Zijn deze laatste afkomstig van de bacteriën, die het hoornvlies infecteeren, of produceert het beleedigdenbsp;hoornvliesweefsel zelf de lokstoffen? S. helt tot de laatste veronderstelling over. Proefondervindelijk kan hij die meening nietnbsp;bewijzen, maar hij vindt steun er voor in Miyosm’s onderzoekingennbsp;naar stoffen, die invloed uitoefenen op de groeirichting van schim-meldraden en van stuifmeeldraden. Eiet-, druivensuiker, dextrinenbsp;bleken hiervoor goede lokstoffen te zijn; vruchten- en melksuikernbsp;minder goede. M. kwam tot de overtuiging, dat de lokstof voornbsp;stuifmeeldraden een suiker is. Volgens S. behoeft er juist geennbsp;sterke laesie van ’t hoornvlies te zijn voorafgegaan, om die chemo-tactische stoffen ie doen produceeren. Ook bij lichte laesi* s kunnennbsp;zij ontstaan als hulp tot bestrijding van sterkere, pathologische veranderingen in het hoornvliesweefsel.
B.
3. Ibidem Ie Deel 1898 no. 20.
Dr. N. Josephus nbsp;nbsp;nbsp;Een'iamp;b cijfers ix vebbaxd tot de trachoom-exdemie.
Op de Polikliniek in het Gasth. v. Oogl. te Amsterdam bedroeg het percent-gehalte der trachoomlijders, alleen op de Israëlitischenbsp;patiënten berekend, van 1886—1896 resp. 39, 28, 24, 23, 21, 19,nbsp;,l7, 16.7, 14.7 ofschoon ’t aantal dier patiënten in dien tijd verviervoudigd is. Ook op alle scholen nam het aantal trachoomlijdersnbsp;sterk af; in 1888 onder 1033 kinderen 38,6%• in 1897 onder 917nbsp;kinderen 11.5 %¦ Evenzoo in de bewaarscholen: in een daarvannbsp;(Uilenburgerstraat) nam ’t van 10 % in 1880 af tot 5 % in 1898.nbsp;In die van den Eapenburgerstraat was ’t aantal in 1881: 76%, innbsp;1888: 65%; in 1892; 50%; in 1896: 22%; in 1897: 14%. Bijnbsp;de nieuw aangekomen leerlingen dier school waren er in 1894: 27.2 %;nbsp;in 1895: 24.2%; in 1896: 18.9%; in 1897: 13.2%.
De enderaie onder de Israël, bevolking te Amsterdam is dus afnemende. De oorzaken hierv.m meent J. te vinden in den invloednbsp;van de individueele behandeling, in de vermindering van vrees voornbsp;oogartsen, in den zorg voor de hygiëne door de onderwijzers. Hijnbsp;beveelt aan, om te zorgen voor verbetering der woning-hygiëne innbsp;de geinfecteerde wijken.
B.
4. Ibidem: Ie Deel 1898, no. 24 en 25 no. 1.
Dr. J. D. C. Koch: Poeehiek over de veeklaeixg vax de schaduwpeoef.
’t Eeferaat wordt uitgesteld tot de publicatie van de verklaring van Dr. v. n. Plaats is geschied.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
-ocr page 254-36 5. Ibidem 26 Dl. 1898 no. 1.
G. J. ScHOUTE. Waaexeiuso met een ekkeles netvlieskbgel. .
Twee ronde voorwerpen, waarvan ’t eene tweemaal zoo groot is als ’t andere, op gelijken afstand van ’t oog gehouden, geven beeldennbsp;te zien, waarvan ’t eene ook tweenaaal zoo groot is als ’t andere,nbsp;omdat ’t eerste 2maal zooveel netvlies prikkelt als ’t laatste. Plaatstnbsp;men de voorwerpen op gelijken afstand doch verder van ’t oog af,nbsp;dan worden hunne netvliesbeelden wel kleiner, doch de relatievenbsp;verhouding in grootte dezer laatste blijft dezelfde. Dit is gemakkelijknbsp;te verklaren zoolang als T kleinste netvliesbeeld nog één kegel ennbsp;’t grootste nog twee kegels beslaat. Maar hoe verklaait men datnbsp;constant zijn der relatieve verhouding hunner netvliesbeelden, wanneer de voorwerpen zóóver van ’t oog worden geplaatst, dat ’t netvliesbeeld van ’t grootste nog slechts één kegel treft? Dan is ernbsp;toch wel nog verschil in grootte der voorwerpen zichtbaar.
S. zag zelfs, dat men onder voorwerpen, wier netvliesbeelden zóó klein zijn, dat zij elk theoretisch slechts één kegel kunnen treffen,nbsp;toch nog 5 verschillende gi'ootten kon waarremen. Hoe komt dit?
VoLKMANN verklaarde dit verschijnsel door aan te nemen, dat waar theoretisch slechts éénen kegel getroffen werd, in facto toch meerderenbsp;werden getroffen door de onzuivere breking van ’t oog en dus welnbsp;degelijk een verschil in aantal der getroffen kegels tot verschil innbsp;grootte-waarneming kan leiden.
Asher (Zeitschr. f. Biol.) bewees zelfs, dat het onmogelijk was een beeld op één enkelen kegel te werpen.
Bering meent, dat het verschil in uitgebreidheid der verstrooiings-cirkel^ den grondslag uitmaakt van de waarneming van verschil in groote van uiterst kleine voorwerpen. S. zag, dat verschil in lichtsterkte van gelijkgroote voorwerpen, welke theoretisch netvliesbeeldennbsp;van één enkele kegelgrootte vormen, is waar te nemen, doch alleennbsp;wanneer de lichtsterkte niet beneden een zeker quantum daalt. Isnbsp;zij kleiner dan schijnen die voorwerpen verschillend in grootte tenbsp;worden, de zwakker verlichte schijnen ’t kleinst. Dit zou te verklarennbsp;zijn door de theorie der verstrooiingscirkels, welke, als zij afkomstignbsp;zijn van sterk verlichte voorwerpen, lichtkraohtig genoeg zijn, omnbsp;de omliggende kegels te prikkelen. Bij lichl zwakke voorwerpen bezitten de verstrooiingscirkels ook te weinig lichsterkte, om de kegelsnbsp;te prikkelen. A'andaar het schijnbaar verschil in grootte dier verschillend verlichte, doch gelijkgroote voorwerpen.
Behalve deze chromasie zijn nog oorzaken der verstrooiingen apla-nasie en onnauwkeurige instelling van ’toog.
Niet alleen de grootte der verstrooiingscirkels doch ook hunne lichtsterkte oefent invloed uit op het al of niet waarneembaar zijnnbsp;van kleine voorwerpen.
S. gebruikte bij zijne proeven voorwerpen, wier waarneembaar lichtbeeld zeker op slechts één kegel viel en kon ook hieraan ver-
-ocr page 255-schillen in grootte opmerken. Dit bewijst, dat ’tniet de uitgebreidheid van i netvliesbeeld alleen is, die, in verband met den afstand, waarop ’t voorwerp zich bevindt tot het beoordeelen der grootte vannbsp;dat voorwerp leidt.
Ook bleek hem, dat het niet de groot ere lichtsterkte der verstrooi-ingscirkels is, welke sterk verlichte voorwerpen, wier netvliesbeeld theoretisch slechts één kegel bedekt, grooter doet schijnen dan eennbsp;zwak verlicht voorwerp van dezelfde grootte. Evenmin zijn ’t onwillekeurige bewegingen van ’t hoofd bij ’t fixeeren, noch eene eventueel saraengestelden bouw van de kegels, noch een verkeerd oordeelnbsp;over den afstand, waarop gefixeerde voorwerpen zich bevinden,nbsp;welke leiden tot een oordeel over ’t verschil in grootte dier voorwerpen.
In plaats van een physisch moment voor die beoordeeling aan te nemen, verklaart hij het verschil in grootte waarneming phj^siologisch.nbsp;Hij neemt aan, dat, wanneer slechts één kegel door ’t netvliesbeeldnbsp;bedekt -wordt, ons oordeel over de grootte van het voorwerp bepaaldnbsp;wordt door de waarneming van de hoeveelheid licht. Een sterkenbsp;prikkeling van dien kegel doet een groot,' een zwakke een kleinnbsp;voorwerp veronderstellen. En het is niet de absolute hoeveelheidnbsp;licht van ’t netvliesbeeld, die hier influenceert, maar ’t verschil innbsp;prikkeling tnsschen den door ’t netvliesbeeld bedekten en de omlig-genden kegels. De vorm der voorwerpen doet niets ter zake: als ’tnbsp;netvliesbeeld slechts één kegel bedekt maakt elke willekeurige vormnbsp;den indruk van rond te zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
6. Medisch Weekblad. 12 Mrt. ’OS. no. 50.
Dr. Westhofp. Catae. coxg. als familiekwaal.
Een echtpaar (man 25 jaar, vrouw 27), niet aan elkaar verwant, hadden:
kind doodgeboren; 2® kind met cat. congen. (punctie; visus met bril vrij goed); 3® kind 2 maal meningitis. Op leeftijd van 16 maanden overleden, geen catar.; 4e kind.: eenige rdaanden na de geboortenbsp;werd catar. cong geconstateerd op beide oogen met nystagmus;nbsp;punctie gaf matigen visus ; 5® kind : 4e dag na de geboorte overledennbsp;aan stuipen; geen cataract; 6® kind één oog gezond; ’t andere met cat.nbsp;cong; nu en clan stuipen; niet geopereerd.
Er waren geen oogziekten of cataracten bij de familieleden; vader heeft zenuwlijden.
7. Ibidem. 16 Juli ’98. no. 16.
Dr. quot;Westhoff, a. Ihiiis suppkes. ka ’t oebeuik vak Jodnateil'm.
Patient met amblyop. ale. et nicot. kreeg 13 dagen na ’t gebruik van Jodnatr. brom. natr. (IO/300). 3Xd- i- 1-, iritis suppur, die ophield.
-ocr page 256-nadat 't gebruik der Jod. natr. werd gestaakt. A^an af den 27®“ April weer 1 gram Jod. kal. d.d. Den 4'^®“ Mei U'o gram d,d. Na 7 dagennbsp;weer iritis met veel pijn.
b. StAPHYL. CORXE.AE COYamp;EY. O.D.S. ATEOPH. BULBI O.D.
Kind: bij geboorte oogleden sterk gezwollen; 2 dagen na de geboorte weinig afscheiding, sterk staphyl. bulbi ÜS; OD afgeplat leucoma oorneae totalis met vaatvorming. Oorzaak waarschijnlijk ul-ceratis corneae in utero.
C. PlÖJIENTATIO COXJUN’CIIVAE.
Bij 77-jarige vrouw conj. bulbi blauw-zwart gepigmenteerd, ’t sterkste om de cornea, vooral in de rima palpebrarum. Onder de oogleden is de conj. bulbi et palpebr. vrij wel normaal. Ook de rand der oogleden vooral nasaalwaarts gepigmenteerd. Carunc. vrijwel geheelnbsp;zwart. Het pigment der conj. bulbi zet zich op de cornea voort. Denbsp;arcus senil. is bruin-zwart, ’tgeheele cornea-epitlieel fijn gepigmenteerd.nbsp;Iris normaal; lens licht troebel. Er is geen argyrose. Het verschijnselnbsp;is in de laatste jaren ontstaan. (Microsk. onderzoek niet verricht. Hef.)
B.
8. Gen. Tijdschrift v. Ned.-Indië.
Dh. Kessler, Kritiek op De. Steiner’s 3104 gev. V-a.v oogziekten bij Maleiebs.
In de 2® Afl. van de Ned. Oogh. Bijdr. werd door mij een kort referaat gegeven van Dr. Steiner’s verslag over 3104 gevallen vannbsp;oogziekten bij Maleiers (Gen. Tijdsch. v. Ned. Ind. XXXVI, Afd. V)nbsp;waarin onder andere zaken werden medegedeeld, die S. aanbeval,nbsp;bij cat. traum. geen atropine toe te passen, aangezien hij aan ditnbsp;chemicum de vorming eener onoplosbare verbinding met de zwellendenbsp;lensmassa toesohrijft, die den visus zou verminderen. Ook zounbsp;volgens Dr. S. de rust, door de atrop aan de ciliairspier opgedrongen,nbsp;meer na- dan voordeelig op de resorptie der zwellende lensmassanbsp;werken.
In de 4® Afl. der Bijdragen refereerde ik een antwoord van Dr. S. op een krietiek van Dr. Kessier op bovengenoemd verslag, ’twelknbsp;ik niet kon weergeven, aangezien Dr. Kessler’s kritiek mij niet bekend was.
Na dien heeft Dr. K. mij zijn kritiek toegezonden met verzoek die te refereeren.
Dr. K. dan meent, dat het 4tal waargenomen gevallen van aphakie na trauma lentis, welke niet met atrop. warm behandeld, niet groot genoegnbsp;is, om daaruit de verstrekkende gevolgen te trekken, zooals Dr. S. doet,nbsp;vooral waar deze meent dat ze den proef. rechtvaardigen, om bijnbsp;discissie van jeugdige cataracten eveneens atrop weg te laten. Denbsp;voordeelen van de atropine: ’t vrij maken van ’t operatieveld, hetnbsp;verschaffen van een groote contactvlakte tusschen het resorbeerende
-ocr page 257-¦waterachtig vocht en de z'wellende iensmassa, en ten laatste het vastleggen der lens door verlamming der ciliairspier met de daaruitnbsp;resulteereiide aanspanning der zonula, vormen de meeste dringendenbsp;indicatie, om juist ‘wèl de atrop. te gebruiken. Bovendien irriteertnbsp;de zwellende lensmassa door druk de iris en kan aanleiding gevennbsp;tot synechiën zelfs tot iritis, welke beide door atrop. moeten bestredennbsp;worden. Verder is ’t absoluut onbewezen, dateen zich bewegende irisnbsp;de resorptie van de in ’t waterachtig vocht opgeloste lensmassa zounbsp;bevorderen, en is ’t evenmin aan te nemen, dat de onoplosbare massa,nbsp;die den nastaar vormt, ontstaat door verbinding van de bestanddeelennbsp;der snif. atrop. met lensweefsel. Voor beide stellingen zijn proefnemingen noodig. Deze deed Dr. S. niet. Ergo is zijn aanbeveling omnbsp;atropine bij cataract traumatica (inch discissie) weg te laten niet voldoende gemotiveerd met ’t oog op de groote gevaren aan een dergelijkenbsp;therapie verbonden.
Tot slot waarschuwt K. tegen het veelvuldig tatoeweeren van' de cornea, eveneens door S. aanbevolen. K. zag een paar malen cyclitisnbsp;op tatoeage volgen, doordat de Chineesche inkt in ’t corp. ciliarenbsp;was gedrongen.
B.
9. V. Ge-\’derkn- Stort: Vkeslaö v. oxdekzoekeninoe.v IX 't Zool. Station te Napels.
V. G. S. onderzocht, gedurende een verblijf van 3 maanden in ’t Zoülog. Station v. D. A. Doorn te Napels, den invloed van de temperatuurnbsp;op T in donker gehouden netvlies, naar aanleiding van zijne vondstnbsp;dat de verdeeling van ’t pigment in T netvlies, bij een absoluut innbsp;t duister gehouden Eona esculeuta geheel anders was bij 0° C. dannbsp;b.v. bij 12° C. Daar de in den golf van Napels levende visschennbsp;geen lage temperaturen verdragen, kwam hij hieromtrent niet totnbsp;een resultaat.
Verder:
Bij Scyllium stellare en Scyll. canicula (haaiensoorten) bleken de kegels in het netvlies te ontbreken evenals dit reeds door S. geconstateerd was bij Galeus can. en Mustelus vulgaris. Verder zag hij,nbsp;dat hunne lenzen een conischen in plaats van een sphaerischennbsp;vorm hadden.
Voorts zag hij, dat beide Scylliumsoorten, integen stelling van ’t geen andere beweerd hebben, wel degelijk over dag kunnen zien. Welnbsp;zijn het nachtdieren, die bij weinig licht reeds hunne pupillen normaal sluiten, maar zij laten daarbij twee stenopaeïsche gaatjes aan ’tnbsp;einde van die spleet open, waarvan zij nog willekeurig een kunnennbsp;sluiten door het met een der oogleden te bedekken.
Voorts bleek hem, dat de grootere en kleinere zwarte punten welke men met het bloote oog op ’t netvlies van Scorpoena kan
-ocr page 258-waarnemen, te wijten zijn aan een eigenaardige pigmentvercleeling in dat netvlies, (zoo ook bij Blennius) en niet wordt teweeggebrachtnbsp;door zwarte kegels, zooals een ander onderzoeker meende. Zwartenbsp;kegels komen in ’t netvlies der visschen niet voor. Wel omhullennbsp;zij zich, a's zij door lichtstralen worden getroffen, met een pigment-mantel, die zich terugtrekt, als ’t netvlies niet verlicht wordt.
Bij Scorp. scrofa zag hij onder den indruk van angst of schrik de iris plotseling van kleur veranderen. Zij werd van roodaohtig geelnbsp;met roodbruine radiaire strepen plotseling gelijkmatig granw-geel.nbsp;Deze vérandering der kleur brengt v. G. S. eveneens op veranderdenbsp;pigmentverdeeling terug.
Brengt men donker-steenroode Scorpaenae in een aquarium, waar\an de bodem met donker kiezelzand is bedekt, dan verdwijntnbsp;hun roode kleur in 3 a 4 dagen en gaat gelijken op die van dennbsp;bodem. Deze kleursverandering geschiedde niet, wanneer vóór ’t inbrengen in ’t aquarium, beide oogen geëxstirpeercl werden.
B.
10. V. Gk. Arch. f. OjMh. Bnd XLIV.
De. C. S, Lechxer; Adxoeiib willek. Aitgexbeweoung.
L. zag een patient, die met één oog willekeurige bewegingen kon uitvoeren, terwijl het andere in rust bleef, zonder dat daarbij inspanningnbsp;der accommodatie werd aangewend; Patient had van zijn jeugd afnbsp;op dat oog strab. diverg. Door zijn abnorin. vermogen kon hij eennbsp;voorwerp willekeurig enkelvoudig of in dubbelbeelden zien (scheelhoek 35°.) ’t Dubbelbeeld van ’t strabeerende oog stond scheef (Vis.nbsp;O.D.S. = ö/g Hm = 0.5 D; Aoc = 10 D.)
Wanneer patiënt de dubbelbeelden laat samenvallen, dus d strabeerende oog ook in fixatie brengt, accommodeert hij niet. Acliter de bedekkende hand kon hij den strabismus niet willekeurig oplieffen.nbsp;Fixeerde hij alleen met ’t strabeerende oog, terwijl ’t normale bedektnbsp;gehouden werd en dit dan op zijn beurt naar buiten afweek, dannbsp;kon hij dit laatste onmogelijk in fixatie brengen. Bij pogingennbsp;daartoe week ’t oorspronkelijk strabeerende weer naar buiten af.
Bij fixatie naar boven was de willekeurige beweging moeielijk uit te voeren.
Blijkens opzettelijk daarop gericht onderzoek was alleen de reet. int. van ’t strabeerende oog bij ’t in fixatie brengen van beide oogen,nbsp;in actie. Die van ’t andere bleef daarbij werkeloos.
Uit de schijnbeweging en de reactie der pupil blijkt, dat de willekeurige beweging geschiedt volgens de wet der gelijknamigenbsp;innervatie; de schijnbare adductie van ’t eene oog bestaat feitelijknbsp;uit een abductie van beide oogen en een gelijktijdige zijdelingschenbsp;beweging van beide oogen naar de zijde van oorspronkelijk fixeerendenbsp;oog, Evenzoo bestaat de abductie uit een abductie van beide oogen
-ocr page 259-41
en een gelijktijdige zijdelingsche beweging van beide oogen naar de zijde van 't strabeerende oog.
De adductie is niet geheel als eene convergentie op te vatten, omdat er geen symm. rolbeweging werd waargenomen, zoolang alsnbsp;gefixeerde punt op zoodanigen afstand ligt, dat de acc; niet behoeftnbsp;te worden ingespannen. Zoo ras als bij binooulaire fixatie, werkelijkenbsp;convergentie der bliklijnen bestaat, treedt de simm. rolbewegingnbsp;op in ’t horizontale vlak. Daar in dit bizondere geval de inuervatienbsp;der extern! op de gewone wijze plaats heeft, is het een steun voorde Heringsche wet der gelijke innervatie. Deze innervatie behoeftnbsp;niet aangeboren te zijn, (v. Helmholtz) maar kan zeer goed verkregen zijn.
11. v. Gkaefe’s Arch. f. Ophth. XLIV ’9i.
Kruik des Aufs. v. A. Shapeinamp;ee: Fi.vdet die Perception dee versch.
F.AHBEN NICHT IN EINEE DND DEHSELDEN LaGE DEE NeTZHAUT SiATT ?
Köxig en Zijmft meenden, dat licht van verschillende kleur des te dieper in ’t netvlies gepercipieerd wordt, naarmate de golflengtenbsp;van dat licht grooter is. Hiermee was een grooten steun verleend aannbsp;de kleurentheorie van v. Helmholtz, omdat, wanneer rood en groen,nbsp;en geel en blauw op verschillende plaatsen in ’t netvlies gepercipieerd worden, zij nooit gebonden kunnen zijn aan processen innbsp;dezelfde »Sehsubstanz«.
Shapkixger, die hunne opgaven en metingen als juist aanneemt, trachtte echter juist te bewijzen, dat de kleuren alle in een en dezelfdenbsp;Dag van ’t netvlies worden gepercipieerd en dat dus de Hebixg’schenbsp;theorie der complementaire kleuren niets van hare waarde heeft verloren door de onderzoekingen van K. en Z.
Koster toont nu in zijn »Kritik« aan, dat Shapkixger bij zijne theoretische uitzettingen en mathematische bewijzen, verscheidenenbsp;fouten heeft begaan, die zijne redeneeringen geheel waardeloos maken.nbsp;O.a. geeft S. aan, dat de blauwe stralen ’t zwakst en de roode ’tnbsp;sterkst gebroken worden.
B.
12. Ibid. XLV ’98.
Prof. Koster, Bemeekdng z. D. Aufs. v. Hess, Eniopiischk Beobachiuno
DER LiNZENVEHSOHIEBDNGES BEI DEE AoCOIDIODATION.
Zooals bekend is, heeft Hess getracht aan te toonen, dat bij de acc. de Zon. Zinnii niet aangespannen wordt, maar integendeel sterknbsp;versla23t, tengevolge waarvan bij krachtige acc. de lens naar benedennbsp;zakt. Ontwerpt H._ n.l. een entoptisch beeld van zijn eigen pupil ennbsp;van de kleine afwijkingen (troebele puntjes) in zijn lens, dat ziet hij
-ocr page 260-42
dat de laatste bij krachtige acc. omhoog gaan, d.w.z. dichter bij den rand zijn pupil komen.
Deze conclusie, zegt Kostek, is juist wanneer 't oog bij die proef geheel in rust is; verandert ’t oog daarbij van plaats door bewegingnbsp;van ’t hoofd of van ’t oog zelf, dan is ’t niet zeker dat de plaatsveranderingen in ’t entopt. beeld, niet van de beweging van ’tnbsp;oog afhankelijk zijn. En aan deze voorwaarde: onbewegelijkheid vannbsp;hoofd of oog, is bij de proeven van H. niet met zekerheid voldaan;nbsp;dus zijn de conclusies van H. niet positief bewezen. K. komt juistnbsp;tot de gevolgtrekking, dat de plaatsveranderingen in ’t entopt. beeldnbsp;niet geheel en al op rekening der lens verschuiving gesteld mogen worden.
Ook meent K. dat Hess geen afdoend bewijs heeft geleverd voor zijne bewering, dat de lens bij vooroverbuiging van ’t hoofd ietsnbsp;naar voren en bij achteroverbuiging iets naar achter gaat. Hij meentnbsp;uit zijne eigene onderzoekingen te mogen afleiden, dat de lens bijnbsp;voor- of achteroverbuiging van ’t hoofd niet merkbaar van plaatsnbsp;verandert.
13. Ibiden.
Prof. Koster N.whtbaö z. mek. Aüft; Zur Kenxtxiss der Mikropie und Makropib.
Bespreking van een werk van M. Sachs over ’t zelfde ontwerp. Leent zich niet tot referaat.
B.
14. Gentr. hl. f. Aug. Juni ’.98
Dr. S. Visser, Modifioaiiox meixes Appabates z. object Refkactio.n'smessuxo.
Bevat opgave van eenige veranderingen van zijn, in de 4 Afl. Oogh. Bijdr. gerefereerden optometer. O.a. blijft de lamp in het veranderdenbsp;instrument op hare plaats en wordt alleen ’t dekglaasje verschoven,nbsp;dat in d nieuwe apparaat beplakt is met een vierkant stukje stan-niol, waarin een kruisfiguur van gaatjes is geprikt. AVordt het glaasjenbsp;ook roteerbaar gemaakt, dan kan ’t instrument ook beter gebruiktnbsp;worden ter bepaling van astigmatisme. Ben gebogen ijzerdraad isnbsp;zoodanig geplaatst, dat als de patient’t o-vormig einde onder ’t middennbsp;van de oogholte tegen den orbitaal-rand laat rusten, dit einde ongeveer in het frontaal-vlak ligt, dat samenvalt met ’t voorste hoofdvlak van ’t oog.
B.
-ocr page 261-Dr. L. Steiner Ukb. erworb. Pigmentfleckb k bee Bixdehaut der Malayen.
S. zag zwarte pigmentvlekken in de conj. palpebr. ontstaan in ’t verloop van trachoom, zelden bij andere binclvlies-ontstekingen. Zijnbsp;zijn soms tot 1/2 c.M^. groot en onregelmatig van vorm. Soms is denbsp;cong. met zwarte puntjes als bespikkeld. Hij vond ze voornamelijknbsp;in de conj. pulp. sap. meestal in ’t middenste en bovenste gedeeltenbsp;van den tarsus, zelden is de conj. bulbi. Zij zitten zeer oppervlakkig.nbsp;Wrijft men de conj. met een wattenpropje af dan kan men ze in ’tnbsp;beginstadium gemakkelijk verwijderen; er blijft dan een licht bloedendenbsp;oppervlakte achter. De pigmentkorrels liggen dan ook in de onderstenbsp;lagen van ’t epitheel in de cellen, die daardoor van vorm veranderdnbsp;zijn en uitloopers krijgen, welke met elkaar samensmelten tot eennbsp;netwerk. Vaak liggen er ook buiten de cellen korrels, die daar metnbsp;elkaar samenhangen en een netwerk vormen, dat de epitheelcellennbsp;omspint. Dit pigment dringt met kliertjes diep in ¦’t weefsel in. Innbsp;de subepitheliale lagen komen zeer weinig pigmentkorrels voor.
B.
1. Inrichting voor Ooglijders te Amsterdam (Prof. Gu^jnijStg). 11267 patiënten ingeschreven.
Er leden aan bindvliesaandoeningen in ’t algemeen (1) 2658 of 23.56%
aan trachoom (2)............. 400 » 3.55%
(in 1896 4%.)
Van 2573 Israel, pat. leden aan (1)...... 223 of 35,5 %
aan (2)...... 367 » 14.25%
(in ’96 14.5%).
Van de Christenen leden aan (1)....... 20%
aan (2).......0.37%,
(in ’96 0.4%).
In de inrichting werden verpleegd 365 lijders.
Aantal operaties 271, waarvan 31 wegens cataract; 67 voor strabismus; 22 iridectomiën; 14 exstirp, etc.
2. Inrichting v. Ooglyders te Groningen (Prof. Mulder).
Ingeschreven 1609 patiënten; verpleegd werden 161 pat. Operaties: 39 cataract-extr.; 23 discissies; 19 iridect.; 2 tenotom.;nbsp;2 avanc. musc.; 2 exenter. bulbi; 4 enucl. bulbi, etc. Er v/aren 24nbsp;lijders aan trachoom.
-ocr page 262-3. Inrichting v. Ooglijders in den Haag (Dr. Bouvis).
Ingeschreven werden 4328 pat. Verpleegd werden 206 pat. Aantal trachoomlijders 41.
Operation: 47 cataract-extracties, w. o. 6 puncties bij Myopie; 26 iridect.; 56 strabismus-oper.; 14 exstirp. bnlbi.
4. Vereeniging v. minverm. Oogl. te Rotterdam (Dr. de Haas).
Aantal ingeschreven, pat. 5086; aantal verpleegden 374.
203 operaties, w. o. 47 cataract-extr.; 39 puncties wegens nastaar; 6 exstirp. bulbi; 78 strabusm.-oper.; 18 iridectom.
5. Kosiel. Amst. Polikl. (Dr. Westhoff).
Aantal ingeschreven pat. 1600.
Aantal trachoomlijders 234.
Operaties : 12 cataract-extr.; 11 tenotomiën ; 7 iridectom,; 4 enu-cleat.; puncties v. myopie 3.
De overige verslagen zijn nog niet door de Eedactie ontvangen.
B.
-ocr page 263-IS'*® Verg. V. h. Ned. Oogh. Gez.
I
9
14
22
25
26
1. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. V. Moll. De bestrijding der blennorrli. neon. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Snellen. De operatieve behandeling van Strabismus
3. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Noyon. Over Loodvergiftiging.........
3. Dr. V. Moll. De behandeling van hoornvliesvlekken . nbsp;nbsp;nbsp;.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Hamek. Glaucomatense verschijnselen door atropine .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
6. nbsp;nbsp;nbsp;W. Snellen. Bepaling der projectie of localisatie van ’t oog
7. nbsp;nbsp;nbsp;Faber. Mededeeling over de nabehandeling van cataract-
extractie ..................27
Boekaankondigingen.
1. nbsp;nbsp;nbsp;K. H. J. Bakendkegt. Over pathol. vaatvorming in het hoorn
vlies. (Biss. Inaug. Amsi.)............28
2. nbsp;nbsp;nbsp;Prof. SiHAtJB. Handl. b. h. Oogheelk. onderzoek.....29
3. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. H. Snellen Jr. Idem............29
Referaten.
1. Dr. Plantenga. Diepte v. d. voorste oogkamer bij verschillende refractie en op versch. leeftijd. (Ned. Tijdschr. van Oen. 1 Dl. 1898 no. 110) ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33
-ocr page 264-1?. Prof. Steaub. Over pathol. vaatvormiug. {Ibidem Ie Dl. 1898
3. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. N. Josephus Jiita. Eenige cijfers in verband tot de tra-
choom-endemie. {Ibidem Ie Dl. 1898 no. 20).....35
4. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. J. D. C. Koch. Polemiek over de verklaring van de
schaduwproef. {Ibidem Ie Dl. 1898 no. 24 en 25) ... 35
5. nbsp;nbsp;nbsp;G. J. ScHOUTE. Waarneming met een enkelen netvlieskegel.
{Ibidem 2e Dl. 1898 no. 1)...........36
6. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Westhoff. Catar. cong. als familiekwaal. {Medisch Week
blad no. 50, (12 Mrt. ’98)............37
7. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Westhoff. a. Iritis door Jod.-natriura. {Ibed. no. 16 (16
b. nbsp;nbsp;nbsp;Staphyl. corn.cong. ODS;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;atroph.bulbiODnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38
c. nbsp;nbsp;nbsp;Pigmentatio conjunctivaenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.38
8. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Kesslee. Kritiek op Dr. Steinebs 3104 gev. v. oogz.
b. Maleiers. {Oen. Tijdschr. v. Ned.-Indie)......38
9. nbsp;nbsp;nbsp;V. Gejstderen Stoet. Verslag van onderzoekingen in’tZoöl.
station te Napels...............39
10. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. C. S. Lechj^ee. Abnormale willek. Augenbewegung. {Arch.
f. Ojdith. Bnd. XLIV).............40
11. nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Koster. Kritik d. Auf. v. Shapeikgee ueber die Per
ception der Farben i. d. Netzhaut. {Ibidem XLIV ’97). . 41 1?. Prof. Koster. Bemerk, z. Aufs. v. Hess: Ueb. En topt.
Beobacht. d. LinzenverscMebung b. d. Aco: (Jèirf. XLV’98) 41
13. nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Koster. Naehtr. z. m. Auft.: Zur Kentniss den Mikro-
pie u. Makropie. {Ibidem)............42
14. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. S. Visser. Modific. m. Appar. z. obj. Eefractionsmessung.
{Gentralbl. f. Augenh. Juni ’98j..........42
15. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. L. Steevee. Ueb. erworb. Pigmentflecke i. d. Bindehaut
der Malayen. {Ibidem Juli ’98)..........43
Verslagen over 1897.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Inriobt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oogl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam..........43
2. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Groningen...........43
3. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den Haag...........44
4. nbsp;nbsp;nbsp;Vereen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;minverm. Oogl. te Rotterdam.......44
5. nbsp;nbsp;nbsp;Kostelooze Amsterd. polikliniek..........44
UITGEGEVEN DOOK HET
OOGHEELKUNDIG GEZELSCHAP.
ZEVENDE AFLEVERING.
HAARLEM,
J. L. E. 1. KLEYNENBERG. 1899.
-ocr page 268- -ocr page 269- -ocr page 270- -ocr page 271-Aanwezig waren 25 leden en, als gasten, Dr. van der Plaats, Dr. OsTEBMANN, Dr. Streiff (Utrecht) en Dr. Gtjldenaem (Rotterdam).
De voorzitter, Dr. van Moll, opent de vergadering met een woord van welkom.
Daarna doet de secretaris-penningmeester (Blok) rekening en verantwoording van de finantiën. Uit het verslag bleek, dat ’t aantal leden is geklommen tot 52 en dat de toestand der kas gunstig was.
Als plaats van bijeenkomst voor de vergaderingen in 1899 werd door Prof. Snellen voorgesteld; Amsterdam, en wel met ’t oog opnbsp;de herdenking van het 25-jarig bestaan van de Inrichting voor Oog-lijders in de Spinoza-straat te Amsterdam. Dit voorstel wordt aangenomen en tevens besloten, om de zomervergadering zoo mogelijknbsp;te doen houden op den herdenkingsdag en dien ook door ’t Oogheelk.nbsp;Gezelschap te vieren.
Als bestuursleden voor 1899 werden verkozen:
Cr. Westhoff als voorzitter.
Dr. Rijnberk als vice-voorzitter.
Blok als secret.-penningmeester.
Prof. Snellen memoreert, dat in Mei a.s. Prof. Zehendee zijn gQsten verjaardag hoopt te vieren en stelt voor, om Z. H. G. namensnbsp;het Ned. Oogh. Gez. te feliciteeren en hem het eere-lidmaatschapnbsp;van het Gezelschap aan te bieden, als bewijs van onze appreciatienbsp;voor ’t vele, dat Z. H. G. heeft verricht voor de ontwikkeling dernbsp;Oogheelkunde en voor de belangstelling door hem steeds betoondnbsp;in de Hollandsclie Oogheelkunde.
Dit voorstel wordt bij acclamatie aangenomen.
Hierop spreekt Prof. Dr. H. Snellen over;
-ocr page 272-1. Glazen Oogappels, als oculaire Prothesen.
DOOE
Prof. Dr. H. SNELLEN.
De misstand, die door het verlies van een oog ontstaat,, heeft men ten allen tijde trachten te bedekken of te verbeteren. De ouderen onderscheiden daarbij „Ecblepliari” ennbsp;„Hypoblephari”.
De eerste bestonden uit partieele masken, platen waarop oog en oogleden worden geschilderd of nagebootst, en dienbsp;vóór de oogholten werden bevestigd.
Hypoblephari zijn alle kunstoogen, die tusschen oog en oogleden worden aangebracht.
In het begin dezer eeuw werd van de vervaardiging daarvan veel werk gemaakt. Kleine metalen doppen werdennbsp;passend gemaakt, om onder de oogleden het atrophischenbsp;oog te bedekken. In émail werd daarop, zoo natuurlijknbsp;mogelijk, het oog nagebootst.
In Parijs werd destijds van de émailleerkunst veel werk gemaakt en de beste émailkunstoogen werden aldaar vervaardigd : C’est a présent (1818) un art, une industrie toutenbsp;franpaise, auxquels les étrangers viennent payer Ie tribut.
(Hazaed-Mirault, Traité pratique de Toeil artiflciel. Paris 1818. Préface P. XL)
Wie verhinderd was naar Parijs te reizen, zond een geschilderde afbeelding van het normale oog, met juiste omschrijving van grootte en vorm van de oogholte.
Het émail houdt echter slecht stand. Binnen het jaar moest zulk een kunstoog worden vervangen. Men zagnbsp;daarom uit naar goedkooper materiaal, en maakte ze eerst
-ocr page 273-van porcelein, daarna van glas. Aanvankelijk waren deze dikker en zwaarder dan die van dun geëmailleerd metaal.
Allengs werd ook deze fabricage beter en goedkooper, zoodat groote collecties tot uitzoeken konden beschikbaarnbsp;gesteld worden. Deze yeux artificiels tout faits waren natuurlijk veel goedkooper dan de yeux faits exprès. Voornbsp;de laatste bleef langen tijd de hoofdzetel Parijs en alomnbsp;bekend en beroemd werd daardoor de firma Boissoneau ; ennbsp;inderdaad leveren die ook thans nog werk, dat aan hoogenbsp;eischen kan voldoen.
Maar ook elders heeft de glasblaas-industrie zich hierop toegelegd, en heeft ze getracht, in lichtheid en in juistheidnbsp;van vorm, steeds nieuwe verbetering aan te brengen. Evenals de émail-oogen behielden de glazen kunstoogen dennbsp;vorm van een schelp; want ze waren er op berekend omnbsp;geplaatst te worden op een geatrophieerden oogbol.
De vervaardiging en de aflevering der kunstoogen bleef een industrie op zichzelf; ze behoorde niet tot het gebiednbsp;van den Chirurg en Oogarts. Operatieve behandeling moestnbsp;daarom worden vermeden en om de afnemers niet ai tenbsp;schrikken, werd deze bij voorkeur buitengesloten. Vannbsp;exstirpatie van den oogbol (zegt Bazard-Mieaült 1. c. p. 52):nbsp;„Quoiqu’il en soit, nous ne conseillerons jamais une operation aussi cruelle pour un aussi foible avantage.”
Maar de nieuwe ophtalmiatrie leerde spoedig, dat er tal van indicatiën zijn, die de exstirpatie gewenscht en noodzakelijk maken.
Pijnlijkheid van een blind oog, kalkafzetting in het atro-phische oog, nieuwvorming, gevaar voor sympatische aandoening van het tweede oog zijn zoovele redenen; maar ook de misstand van een vergroot en misvormd blind oognbsp;levert een niet te miskennen cosmetischen grond op voornbsp;de operatie.
Allengs is het aantal „anophtalmi” in hooge mate toegenomen, en men is steeds blijven voortgaan daarbij dezelfde schelpvormige kunstoogen aan te wenden.
-ocr page 274-De eenvoudige exstirpatie van uit de Tenon’sche kapsel met afsnijding van pezen en van gezichtszenuw, onmiddellijknbsp;aan den oogbol, is nog niet van langen datum. Ze werd innbsp;1841 door J. M. Ferrall te Dublin, en in Frankrijk doornbsp;Bonnet ingevoerd. Wanneer daarbij de conjunctiva-zaknbsp;geheel wordt gespaard, dan is er voldoende ruimte voor hetnbsp;kunstoog; maar een nadeel hierbij is, dat zich in de holtenbsp;van de halfbolvormige prothese een doode ruimte vormt,nbsp;waarin tranen en slijm worden opgehoopt, en dat de scherpenbsp;randen de conjunctiva verwonden en aanleiding geven totnbsp;cicatrisatie en granuloomvorming.
Bovendien is de bewegelijkheid veel minder, dan wanneer de schelpvormige dop op den atrophischen oogbol aansloot.
De vraag lag dus voor de hand, hoe men de voordeelen van den stomp zou kunnen behouden?
Het eerste werd deze kwestie hier te lande aan de orde gesteld, en wèl te Groningen door prof. M. E. Mulder.
In een dissertatie door J. D. Daubanton verdedigd, werd door proeven op cadavers en op dieren aangetoond, dat denbsp;eenvoudige exstirpatie uit de Tenonsche kapsel vervangen kannbsp;worden door evisceratie van den oogbol met behoud van denbsp;sclerotica. Door A. Gbaepe te Halle is deze operatie in denbsp;kliniek ingevoerd; onder verschillende wijzigingen heeft zenbsp;verder toepassing gevonden. De voornaamste wijziging wasnbsp;de zoogenaamde Mules’ operatie. Mules bracht in de ge-ëviscereerde sclera een glazen kogel, waardoor een stompnbsp;ontstaat, die de doode ruimte van het kunstoog aanvult ennbsp;de bewegelijkheid zeer ten goede komt.
Voor de gevallen, waar men toch de voorkeur er aan moet geven den geheelen oogbol te verwijderen, past denbsp;ADAMs-FRosT-operatie, waarbij, na de eenvoudige exstirpatie,nbsp;een glazen bol in de Tenonsche kapsel-holte wordt ingébracht. Deze methode werd veelvuldig door Lang toegepast.
De voor- en nadeelen dezer verschillende operatiën maken een punt van strijd en deliberatie uit.
Onlangs is een belangrijk rapport uitgebracht door een
-ocr page 275-Commissie, benoemd in Maart 1896, door de „Ophthalmolo-gical society of the united Kingdom”, beti'effende de waarde van de eenvoudige exstirpatie, in vergelijking tot de operation,nbsp;die te barer vervanging zijn aanbevolen.
Deze operation zijn in hoofdzaak: de evisceratie (Graepe), Mules’ operatie (evisceratie met inbrengen van.eennbsp;glazen bol in de scleraholte), Adams-Frosts operatie (Extirpatie met glazen bol in de Tenon’sche kapsel).
Hetzelfde onderwerp is ook aan de orde gesteld voor de oogheelkundige afdeeling van het internationaal geneeskundignbsp;Congres, dat in 1900 te Parijs zal bijeenkomen.
Het behoud van een stomp in de oogholte, hetzij door evisceratie van de scleraholte, hetzij door het aanbrengennbsp;van een glazen bol, bevordert stellig de bewegelijkheid vannbsp;het kunstoog; maar vooral geeft zulks het voordeel datnbsp;het tegenwoordig gebruikelijke schelpvormige kunstoog opnbsp;dezen stomp aansluit, zoodat de doode ruimte, waarin zichnbsp;slijm en tranen ophoopen, wordt afgesloten.
Het is mij voorgekomen dat voor de gevallen, waar hierin niet voorzien werd, dus bij eenvoudige exstirjratie,nbsp;aan dit na,deel op een andere wijze zou kunnen worden tenbsp;gemoet gekomen.
Zoude in de laatste genoemde gevallen niet met voordeel het schelpvormige oog kunnen vervangen worden door eennbsp;ander, waarbij geen doode ruimte openblijit? Ik heb proevennbsp;genomen om de gewone schelpvormige oogen aan te vullen,nbsp;aanvankelijk met gips, later met een guttapercha-bereiding,nbsp;zooals die in de tandheelkunde wordt gebruikt („Gilbert’snbsp;temporary stopping”). Dit laatste voldeed voortreffelijk.nbsp;In warm water wordt dit week, terwijl het dan eiken vormnbsp;kan aannemen en aan de oppervlakte vlak en zacht blijft.
Deze proef gaf dadelijk de gewenschte uitkomst. Niettegenstaande het meerder gewicht van het oog, werd aan het opgevulde oog door den patiënt de voorkeur gegeven,nbsp;omdat de scherpe randen nu waren bedekt, en het con-junctivaal-vocht zich daarin niet meer kon ophoopen.
-ocr page 276-10
In Augustus 1898 na het Congres te Heidelberg bezocht ik^ ter bespreking dezer zaak, de heeren Mülleh te Wiesbaden, die dadelijk bereid waren zoodanige gevulde kunst-oogen als holle glazen vormen na te maken. Door de erkendenbsp;vaardigheid en talenten van de heeren Muller gelukte denbsp;proef volkomen, en tal van patiënten zijn thans daarvannbsp;voorzien. Om strijd roemen deze de grootere gemakkelijkheidnbsp;van de bolvormige prothesen. Ze irriteeren veel minder; zenbsp;zijn gemakkelijk in te zetten en uit te nemen, ze worden ooknbsp;ongestraft des nachts gedragen. Het grootste voordeel bleeknbsp;echter eerst later: namelijk dat de conjunctievaalzak en denbsp;oogleden zich om de afgeronde randen dezer kunstmatigenbsp;oogbollen gemakkelijk voegen, zoodat een niet geheel passendnbsp;oog na gebruik allenks beter gaat voldoen.
Ik kan niet nalaten hier mijn dank uit te spreken aan de heeren Muller te Wiesbaden, die dadelijk aan mijn verzoek wilden voldoen; terwijl toch het vervaardigen dezernbsp;dubbbelwandige kunstoogen vooral in den aanvang moeilijkheden moest opleveren.
Deze prothesen worden gemaakt van dun maar licht en sterk glas; ze wegen gemiddeld 3 gram, en zijn nauwelijksnbsp;duurder dan de vroegere schelpvormige oogen.
Uit verdere proefnemingen is gebleken, dat drieërlei
Fig. 1. nbsp;nbsp;nbsp;Fig. 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fig. 3.
vormen van kunstoogen kunnen gebruikt worden, n.1.: 1. de oorspronkelijke schelpvormige oogen; bij atrophische oogbollen, of na Müles’ operatie; 2. schelpvormige oogen metnbsp;dubbelen wand; in gevallen waar een zeer kleine stompnbsp;is overgebleven, b.v. na eenvoudige evisceratie, en 3, kunstmatige oogbollen in gevallen waar de conjunctiva-zak ledignbsp;en ruim is.
-ocr page 277-11
De heeren Müllee maken ze, naar den eisch van het geval, aan de achtervlakte meer convex of concaaf.
Ongetwijfeld zal het gunstig resultaat dezer proefneming er toe bijdragen, om waar de geheele verwijdering van hetnbsp;oog geïndiceerd is, deze tot de eenvoudige en voor den patient, vooral wat betreft de nabehandeling, veel gemakkelijker operatie van enkelvoudige exstirpatie te doen beperken..
2. Over Seniele Hypermetropie.
DOOB
Prof. STRAUB.
Prof. Steaüb demonstreert een graphische voorstelling van 3770 prèsbyope oogen van zijn polikliniek, gerangschiktnbsp;naar refractie en leeftijd. De heer Kouwenhoven zal innbsp;zijn dissertatie daaromtrent mededeeling doen. Spreker’»nbsp;doel is alleen de aandacht te vestigen op het beginsel, hemnbsp;door Dr. L D. van dee Plaats aan de hand gedaan, om,nbsp;waar drie variëteiten moeten worden voorgesteld, eene voorstelling in drie dimensie’s te maken.
Voor eiken leeftijd zijn de oogen met E, H = ID, H = 2D, H = 3D, H=4D geteld en de frequentie van elk in procenten berekend. Door telkens 5 jaar bijeen te voegen werden voldoendnbsp;groote cijfers verkregen en nu over een groep van 5 jarennbsp;van deze procentgetallen een kromme gemaakt. Van 35 —70'nbsp;jaar werden 6 krommen verkregen, die in plankjes werdennbsp;uitgezaagd en evenwijdig aan elkander, op gelijke afstanden, werden opgesteld op een grondvlak. De plankjes vormen dan evenwijdige doorsneden door een lichaam. Eennbsp;tweede reeks van plankjes, loodrecht op de eerste, steltnbsp;voor hoe de frequentie van een bepaalden refraetie-graadnbsp;verandert met het klimmen der jaren.
Op het 50e jaar is reeds meer dan de helft der normale
-ocr page 278-oogen verziend, en wel meestal 1 a 1,5 D; omstreeks het 656 jaar is een verdere refractie-daling op te merken.
3. Esophorie als oorzaak van schoolmyopie (resumé).
DOOR
De demonstratie betreft een meisje van 8 jaren met sterke asthenopie en beginnende myopie. Als reden der asthenopienbsp;wordt gevonden een esophorie bij bet zien in de nabijheid,nbsp;terwijl binoculair zien bestaat en het kind nooit heeftnbsp;' scheelgezien.
Nog steeds bestaat het gebruik, deze esophorie eenvoudig te verklaren door de diagnose van insuflicientie der recti-externi te maken. Deze diagnose moet geheel worden verlaten, omdat een niet gelaedeerde spier die normale inner-vaties krijgt, zelf normaal is. Alleen van insufficiënte in-nervatie kan sprake' zijn.
Esophorie kan symptoom zijn van 6 aandoeningen; a. ongecorrigeerde hypermetropie, 6. convergenten ruststand, c.nbsp;accommodatie-parese, d. eenzijdige of dubbelzijdige abducens-parese, e. divergentie-parese, en/'verhoogde werkzaamheid dernbsp;convergentie. Aan a kan hier niet worden gedacht, omdatnbsp;na homatropine de refactie is: OD = MO,75, opO,5 = M.S.nbsp;Aan lgt; niet, omdat bij het zien in de nabijheid de esophorienbsp;sterker is dan bij het zien op grooten afstand. Aan c niet,nbsp;omdat het kind op elk oog ongeveer 14 D. accommodeert.nbsp;Aan d niet, omdat het abducti ever mogen op beide oogennbsp;= 60° is, terwijl 40 a 50° normaal zjjn. Over blijft de dif-ferentieering tusschen e en /¦, die bij kleine kinderen lastignbsp;is. Hier echter wordt gemakkelijk gevonden, dat het kindnbsp;bij het zien op 5 M. afstand een abduceerend prisma vannbsp;11° kan overwinnen, terwijl 7° a 8° normaal is, wat dus
-ocr page 279-13
zelfs wijst op een verhoogd divergentie-vermogen, en wat in verband met het verhoogd abductie-vermogen eene hy,-pertrophie der musculi recti externi aantoont. Het onderzoek op f doet ons de diagnose stellen. In plaats van denbsp;üö meterhoeken, die men bij een kind met -55 m.M. pupil-lair-afstand kan verwachten, worden hier minstens 43 meterhoeken gevonden. Er bestaat dus verhoogde werkingnbsp;der convergentie; de eveneens verhoogde werking der divergentie is daarvan het gevolg.
Iemand met esophorie, die binoculair ziet, heeft daarvoor een sterker dan normale divergentie-inspanning noodig. Wanneer de esophorie hare oorzaak vindt in divergentie-parese,nbsp;dan is natuurlijk de druk die de externi op het oog uitoefenen even groot als normaal, hoewel de innervatie-inspan-ning. verhoogd is. Is echter verhoogde werking der convergentie oorzaak der esophorie, dan moet bij het binoculairnbsp;zien de sterker dan normale werking der convergentie worden gecompenseerd door een eveneens sterker dan normalenbsp;werking der divergentie, en beide oogen worden liierbij tus-schen recti interni en externi sterker gecomprimeerd dannbsp;normaal het geval is. Daar deze toestand hier aanwezig is,nbsp;en de sclerae van kinderen nog uitrekbaar zijn, is de verklaring gegeven van de pijnlijke asthenopie en tevens vannbsp;de beginnende myopie. Wanneer hier strabismus conver-gens intrad, zou de asthenopie verdwijnen en waarschijnlijknbsp;ook de progressie der myopie; de hinderlijke micropsie, dienbsp;het kind nu nog bij monoculair zien heeft, en die doorbetnbsp;wegvallen van, met divergentie-innervatie samengaande,nbsp;verderaf-voorstelling ontstaat, zou ook slechts kort blijvennbsp;bestaan. Hier wordt hardnekkig aan het binoculair ziennbsp;vastgehouden, waaruit volgt, dat er, in de aetiologie vannbsp;strabismus convergens, naast de verhoogde werkzaamheidnbsp;van convergentie van Paeinaud, plaats is voor een veelnbsp;meer afdoende oorzaak, voor de parese der divergentie. Uitvoeriger wordt daarover gesproken in een stuk over scheelzien, dat evenals twee vroegere artikelen door het Tijd-
-ocr page 280-14
schrift voor Geneeskunde is geweigerd. Wanneer men dus f sophorie vindt bij kinderen en verhoogde werking der convergentie niet kan uitsluiten, moet er worden gelet op eennbsp;zich mogelijk ontwikkelen van myopie. Brillen met positieve glazen en adduceerende prisma’s zijn dan aangewezen.nbsp;Ook bij reeds meer gevorderde myopie moet men nog oppassen voor volkomen correctie, omdat de esophorie, dienbsp;zonder concave glazen verdwenen was, dikwijls teruggevonden wordt met den corrigeerenden bril.
Of hier de verhoogde werking der convergentie teruggaat, moet de tijd leeren. Esophorie kan oorzaak van myopienbsp;zijn, niet exophorie; men behoeft dus niet voor overcorrectienbsp;door de prisma’s bang te zijn, een geringe exophorie geeftnbsp;geen bezwaren.
Volgens mijne theorie, dat het divergentie-vermogen de noodzakelijke regulateur is voor het tot stand komen vannbsp;binoculair zien, en zich als zoodanig zeer gemakkelijk aanpast aan bestaande behoeften, kan men verwachten dat, bijnbsp;het voortdurend dragen van den bril, het divergentie-vermogen van het patientje snel zal afnemen. Dat kon ooknbsp;worden geconstateerd, en eveneens, dat het even gemakkeiijknbsp;weer toeneemt als de bril met twee adduceerende prisma’snbsp;van 5° eenige dagen alleen op school wordt gebruikt. Eennbsp;dergelijk aanpassingsvermogen van het divergentie-vermogennbsp;geeft ook een verklaring voor de feiten, die prof. Kosteenbsp;in de Aflevering van dit Tijdschrift heeft vermeld.
Discussie:
Dr. Nicolaï vraagt, hoe E. verklaart, dat er convergentie van het bedekte oog optreedt, wanneer de in- en externi gelijksterk geinner-veerd worden, en waarom het bedekte oog dan niet juist naarnbsp;builen draait?
Waarom paste E. ook geen prisma toe met den basis naar binnen, bijwijze van oefening om de interni aan minder sterk werken tenbsp;gewennen? Volgens E. kan de kracht der interni niet worden ver-
-ocr page 281-miiiderd, wel die der externi, want deze laatste spieren werkten volgens K. als regulateur.
Dr. REDDiNGins heeft omkeering der prima’s niet geprobeerd, omdat hierbij toename van de werking der externi, bij gelijkblijvende werking der interni ontstaat, waaruit een versterking van den zijdeling-schen druk op den bulbus resulteert en (volgens R.) hierdoor juistnbsp;de myopie zou toenemen.
Prof. Straub: Volgens Donders wordt met de accommodatie de convergentie medegesleept en de laatste in banden gehouden doornbsp;den drang tot enkelvoudig zien, hetgeen volgens Reddingius geschiedtnbsp;door de divergentie-innervatie, welke als compensator der convergentie-innervatie optreedt. Bij acoommodeerende hypermetropen zouden dusnbsp;volgens R. de in- en externi gespannen worden en de bulbus wordennbsp;saamgedrukt, tengevolge waarvan myopie zou ontstaan. Straub gevoelt wel iets voor die theorie, maar laat den strijd tusschen dienbsp;verschillend innervaties liever centraal plaats grijpen in plaats vannbsp;in de peripherie, zooals R. doet. Die strijd kan dus evengoed geschieden in de onderstelde centra, resp. in de gangliëncellen.
Verder geeft R. op grond van theoretische voorstellingen juist andere brillen, dan de overige oogheelkundigen.
S. protesteert tegen de toepassing eener medicatie, welke alléén op dergelijke theoretische overwegingen berust; vooral waar die in strijdnbsp;zijn met de ervaring door anderen opgedaan. De grootste voorzichtigheid moet in het belang der patiënten daarbij worden in acht genomen.
Dr. Reddingius zegt voordeel te hebben gezien van het gebruik van positieve glazen bij myopie, geheel in overeenstemming metnbsp;zijne theorie. Daarom past hij ze toe.
Dr. Moll is getroffen door ’t vast geloof van R. aan de theorie van den mechanischen druk op den bulbus als oorzaak der myopie. Hijnbsp;maant hem hieromtrent tot voorzichtigheid aan, omdat de inzichten opnbsp;dit punt sterk uiteenloopen. Sherington beweert, dat als een spier zichnbsp;contrateert, de antagonist juist gerelaxeerd wordt: geheel tegengesteldnbsp;aan de theorie door R. verdedigd, v. M. meent, dat misschien de obliquinbsp;invloed op de verlenging van den bulbus zouden kunnen uitoefenen.
Reddingius. De uitspraak van S. is vroeger als onjuist gequalifi-ceerd. Hij denkt er ook niet aan, om den druk der externi als de eenige oorzaak der myopie te beschouwen. Ook de inspanning der accommodatie werkt hiertoe mede, want deze verhoogt den druk in ’t oog.
-ocr page 282-16 4. Pupillometrie.
DOOE
Dr. L. J. LANS.
Zoowel op de physiologiscbe als op de pathologische wijdte van den pupil wordt in den laatsten tijd meer de aandachtnbsp;gevestigd dan vroeger. Een hoofdvraag is in beide gevallen;nbsp;Hoe wordt de pupilwijdte nauwkeurig gemeten?
Ik wensch u enkele methoden te demonstreeren die, hoewel niet nieuw, voor snelle en vrij nauwkeurige bepaling voldoende zijn.
Vooraf zij opgemerkt dat hier alleen sprake is van het meten van den schijnbaren pupil.
Het aantal verschillende pupillometers dat uitgevonden is en gebruikt wordt, is aanzienlijk: ik noem slechts dienbsp;van Hutchinson, Coccius, Fick, Priestley-Smith, Landolt,nbsp;ScHIRMEE, etc. ’).
De eenvoudigste methode van pupillometrie bestaat wel in het vergelijken der pupilwijdte met openingen van bekende grootte. De filière van Chaerièee is hiertoe een geschikt instrument; houdt men deze naast ’t oog van dennbsp;patient zoo kan men, hoewel zeer zeker niet nauwkeurig, zijnnbsp;doel bereiken. In hoeverre deze methode voldoet kon iknbsp;eenigszins nagaan, door van een aantal kunstoogen met behulpnbsp;van den ophthalmometer van Helmholtz de pupilwijdtenbsp;nauwkeurig te bepalen en nu door verschillende personen b.v.nbsp;eenige dames, collega’s, studenten en patiënten van de polikliniek, het nummer der filière te doen aanwyzen overeenkomende met de grootte van den pupil van het kunstoog. Zestiennbsp;personen onderzochten aldus 9 kunstoogen en schatten denbsp;wijdte gemiddeld 0,3 m.M. te klein. Voor oppervlakkige meting kan men zich dus met deze methode tevreden stellen.
Het nadeel dat zij heeft bestaat vooreerst hierin, dat de te vergelijken schaal niet op dezelfde plaats in hetzelfde
‘) Zie voor meer volledige opsomming: H. Veevoobt. De Pupilreactie bfj accommodatie en convergentie. Proefschr. Leiden 1899.
-ocr page 283-17
vlak met den te meten pupil gelegen is en aldus de meting bemoeilijkt wordt; maar grooter nog is het bezwaar, dat de waarnemer zich moet plaatsen vóór den waargenomennbsp;pupil en aldus een gedeelte van het gezichtsveld van dennbsp;patient verduistert; dit laatste kan zeer zeker van invloednbsp;zijn op de grootte van den pupildiameter.
Om aan het eerste bezwaar te gemoet te komen demonstreerde C. Hess op de 23®*® Yersammlung der Ophthalm. Gesellsch. in Heidelberg, een pupillometer, bestaande uit eennbsp;dun dekglaasje dat onder een hoek van 45° met de bliklijnnbsp;van den patient verticaal opgesteld was; zijdelings hiervannbsp;was op bepaalden afstand een op glas verdeelde schaal aan-gebracht. Bij zekeren stand van den patient ten opzichtenbsp;van het licht, spiegelt de verdeelde schaal op ’t dekglaasjenbsp;en wordt er een virtueel beeld juist in het pupil vlak vannbsp;den patient gevormd.
Evenals bij het gebruik van het meerendeel der andere pupillometers blijft ook hier het reeds genoemde bezwaarnbsp;bestaan, dat het pupilvlak van den patient door den waarnemer verduisterd wordt.
Om gehe«l hieraan te gemoet te komen heeft Schiemee i) -een instrument uitgedacht waarmede hij zich plaatst naastnbsp;den patient.
Alvorens u dit te toonen wensch ik u een pupillometer te laten zien waarmede de waarnemer zich onder een hoeknbsp;van 60° met de bliklijn van den patient kan opstellen.
Het is de laryngometer van S. Exneb die ik door de welwillendheid van professor Zwaaedemakee in staat bennbsp;u te demonstreeren. De hier volgende beschrijving is gedeeltelijk ontleend aan de publicatie van M. Geossmann ^).nbsp;G-ebruik makende van het principe waarop de ophthalmometer van Helmholtz berust, heeft Exnee een kalkspaat-
0 üntersuch. z. Phys. d. Pupillenweite Arch. f. Ophtalm XL. 5p. 8. ^ Arch. f. Laryngologie u. Khinologie VI, p, 312.
b Arch. f. Laryngologie und Ehinologie VI, p. 312.
18
kristal in een om zijn as draaibaren metalen koker bevestigd.
Door middel van een schroef kan men dezen koker met ’t kristal een willekeurig aantal graden draaien. Krachtensnbsp;de eigenschappen van het kalkspaat wordt bij draaing denbsp;onderlinge afstand der beide assen grooter totdat zekerenbsp;grens bereikt is: op een aan het instrument bevestigde verdeelde schaal is de lineaire verplaatsing der beide assen^nbsp;beantwoordende aan een bepaalde draaiing van het kristal,nbsp;in millimeters aangegeven.
Een verrekijker met kruisdraad kan aan het einde van den metalen koker aangeschroefd worden of wel men kannbsp;hiertoe gebruik maken van een tubus met loodrecht daaropnbsp;bevestigde zij-tubus. Deze zij-tubus bevat aan het uiteindenbsp;een spleet, die verticaal, horizontaal of in tusschengelegennbsp;standen kan gesteld worden. Aan het andere einde, waarnbsp;hij aan den hoofdtubus bevestigd is, bevindt zich een dek-glaasje dat, onder een hoek van 45° met de as van dennbsp;hoofdtubus, in dezen opgesteld is. Ziet men dus in dennbsp;hoofdtubus, zoo zal men door weerspiegeling op het dek-glaasje, ook de spleet waarnemen mits deze goed verlicht is.
De gang van onderzoek is nu als volgt;
Men plaatst zich met ’t instrument op willekeurigen afstand van den patient en richt dit onder een hoek van it 60 graden op den te meten pupil. Gebruikmakende vannbsp;den kijker of van den tubus met zij-tubus en spleet, in beidenbsp;gevallen zal men de beelden van den pupil aldus ten opzichte van elkander kunnen plaatsen, dat hunne bovenranden juist de horizontale draad of spleet raken. Dit isnbsp;de begin-stand.
Draait men nu de schroef, zoo draaien met ’t kristal ook de dubbelbeelden mede, maar bovendien wordt hun onderlinge afstand vergroot en men kan een stand bereikennbsp;waarin de draad of spleet samenvalt met den onderrandnbsp;van het eene en den bovenrand van het andere pupillenbeeld. In dezen stand is de onderlinge afstand dernbsp;beelden vergroot tot op de lengte der doorsnede van den
-ocr page 285-19
pupil en op de aanwezige schaal is dan direkt deze lengte in millimeters af te lezen.
Het dient opgemerkt dat, als men zich plaatst ter zijde van den patient, voor juiste meting alleen de verticale meridiaan mag gekozen worden daar men den horizontalen verkort ziet; men moet dan ook de horizontale spleet of draadnbsp;gebruiken.
De voordeelen die deze pupillometer aanbiedt bestaan vooreerst hierin, dat men onafhankelijk is van den afstandnbsp;waarop men zich met ’t instrument bevindt van ’t oognbsp;van den patient; de uit het kristal tredende stralen zijnnbsp;evenwijdig, de onderlinge afstand der beelden wordt dusnbsp;buiten ’t kristal niet gewijzigd. Vervolgens is het niet noodzakelijk dat het onderzochte oog absoluut onbewegelijk stilnbsp;staat; bij beweging van het oog immers blijft de onderlingenbsp;afstand der beeldjes onveranderd; deze wordt alleen geïnfluenceerd door draaiing van het kristal. Eindelijk is ditnbsp;instrument gemakkelijk te hanteeren en voor snelle bepalingen goed bruikbaar, terwijl men tot o a ^/io millimeternbsp;nauwkeurig kan meten.
Het moet echter erkend worden dat ook bij deze methode een deel van het gezichtsveld van den patient door onderzoeker en instrument verduisterd wordt.
ScHiBMEB fl voorkwam grootendeels dit bezwaar door gebruik te maken van een rechthoekig prisma, waarvan de eene rechthoekzijde a (zie figuur) als spiegel dient, terwijlnbsp;de andere h met kwikzilver bestreken was. Het oog vannbsp;den patient P wordt naast het prisma gesteld, door spiegeling op de rechthoekzijde a kon de waarnemer W het pu-pilvlak van P gemakkelijk scherp te zien krijgen. lu b wordtnbsp;een voor de hypotenusa loodrecht gehouden verdeelde schaalnbsp;m weerspiegeld, die zoolang verschoven wordt, totdat denbsp;waarnemer W de schaal m in het pupilvlak van den patientnbsp;P scherp afgeteekend ziet. Prisma en maatstaf zijn ge-
*) 1. c.
-ocr page 286-makkelijk draaibaar; men verzuime niet de laatste zwart te maken met witte deelstrepen, hierdoor worden de grenzennbsp;van den weerspiegelden pupil duidelijker.
Voor nauwkeurige meting raadt Schiehee aan een positieve
ik maakte hiertoe bij voorkeur gebruik van een verrekijker, waarmede men zich op eenigen afstand van den patientnbsp;kan opstellen wat voor de meting gunstiger is.
Op deze wijze ziet de waarnemer den horizontalen meridiaan van den pupil verkort, slechts de verticale diameter kan oogenblikkelijk correct gemeten worden en wel tot opnbsp;V4 m.M. nauwkeurig.
Het komt mij voor dat deze pupillometer meer dan de overigen aan de gestelde eischen beantwoordt.
Ook met behulp dej- entoscopie heeft men de pupilwijdte gemeten; het valt echter gemakkelijker om volgens dezenbsp;methode -pupilbeweging na te gaan, dan om de constantenbsp;wijdte van den pupil in absolute waarden aan te geven.
Een zeer bruikbaar instrument om entoptisch de pupil-reactie na te gaan is de bril aangegeven door Moeiz Sachs
-ocr page 287-21
in het Arch. f. d. gesammte Physiologie LII, p. 19; deze bestaat uit 2 goed rondom de oogen sluitende kokers, denbsp;eene voorzien van een verschuifbaar zwart plaatje met 2nbsp;gaatjes waardoor men den pupil 2 maal entoptisch waarneemt ; de andere koker blijft aan ’t uiteinde open en kannbsp;b.v. op verschillend gekleurde of verlichte schijven gerichtnbsp;worden zoodanig, dat deze schijven het geheele gezichtsveldnbsp;innemen.
Door het plaatje met de 2 gaatjes dichterbij of verder van het oog af te brengen, kan men bereiken dat de beidenbsp;entoptische pupillenbeelden elkaar juist raken; zoodra nunbsp;de pupil zich verwijdt b.v. doordat het andere oog mindernbsp;sterk verlicht wordt, zal men entoptisch de beide pupillenbeelden elkaar gedeeltelijk zien bedekken, en omgekeerdnbsp;bij vernauwing van den pupil.
De hierboven genoemde methoden zijn dan alleen te volgen, indien de pupil van den patient voldoende verlicht wordt; zoodra men beneden zekere grens gaat blijftnbsp;er slechts één hulpmiddel over om de pupilwijdte op eennbsp;bepaald oogenblik te kunnen nagaan, n.1. de photografie.nbsp;Reeds in ’88 heeft Dubois-Reijmond met behulp van dennbsp;astronoom Miethe, den uitvinder der magnesium-blitz-photogralie, den pupil na een verblijf van V4 uur in hetnbsp;donker, gephotografeerd. ’) Na hem hebben ook anderenbsp;onderzoekers, b.v. Cohn, “) zich hiermede bezig gehouden,nbsp;en geeft vooral S. Gabtner in het arch. f. d. gesammtenbsp;Physiol. LXVIII, p. 68 eenige goed gelukte afbeeldingen;nbsp;bovendien heeft deze laatste onderzoeker naar ’t voorbeeldnbsp;van professor BELLARMirropF, door middel van ultra-violettenbsp;stralen de pupilreactie op verschillende lichtintensiteit gephotografeerd.
Het is mij gelukt enkele opnamen van mijn pupil na 15
h Dübois-Reijmond’s arch. 88. -) Centr. bl. f. Augenhk. 88.
-ocr page 288-a 20 minuten adaptatie voor absoluut duister, te verkrijgen; een woord van dank ben ik verschuldigd aan den heernbsp;Milatz, med. cand. te Utrecht, die de ontwikkeling dernbsp;platen bereidwillig op zich nam.
Wil men op de gevoelige plaat een juist beeld verkrijgen van de pupilgrootte in het duister, zoo is het een eerstenbsp;vereischte dat de tijd, gedurende welke de pupil verlichtnbsp;moet worden om een opname mogelijk te maken, binnennbsp;den reactie-tijd van den pupil valt. Deze is volgens Ablt-Dondees 0,49quot;, volgens Vintschgau 0,33quot;.
Voor momentaanverlichting gebruikte ik z.g. magnesium blitzpoeder in een verhouding van 4 deelen magnesium opnbsp;3 deelen permanganas kalicus. Om den ontbrandingstijdnbsp;van 0,1 gr. van dit mengsel te leeren kennen, bezigde iknbsp;een stemvork van een bekend aantal trillingen en aan eennbsp;der beenen voorzien van een stift. De stemvork rustte opnbsp;een wip, zoodat aan de stift behalve een trillende bewegingnbsp;volgens de beenen der stemvork bovendien een verticalenbsp;beweging kon medegedeeld worden. Deze laatste bewegingnbsp;werd met een in de hand gehouden metalen staaf verricht,nbsp;waardoor tevens electrisch contact ontstond en een inductie-vonk het nauwkeurig afgewogen magne.sium-blitzpoedernbsp;deed ontvlammen. Het kwam er nu slechts op aan vannbsp;te voren scherp in te stellen op de stift en goed toe te ziennbsp;dat de uitslagen der trillende zoowel als der verticale beweging van de stift binnen de grenzen der gebezigde plaatnbsp;bleven. Was dit geschied, dan werd de stemvork in trilling gebracht, daarna door de wip neer te drukken doornbsp;middel van de metalen staaf de verticale beweging medegedeeld en tegelijkertijd ontvlamde het magnesiumlicht; hetnbsp;is duidelijk dat hoe langer de verlichting duurt, des te meernbsp;trillingen op de gevoelige plaat zichtbaar zullen zijn.
Op deze wijze verrichtte ik enkele opnamen waaruit ik kan besluiten dat de ontbrandingstijd van 0,1 gram magnesium blitzpoeder binnen den reactietijd van den pupil valt;nbsp;immers de stemvork maakte 32 trillingen per seconde, op
-ocr page 289-23
de photografle zijn 2 trillingen duidelijk zichtbaar, de gevoelige plaat is dus gedurende seconde = 0,0625 sec.nbsp;aan de inwerking van het magnesiumlicht bloot gesteldnbsp;geweest. Deed ik 0,2 gr, van het poeder ontvlammen,nbsp;zoo werden 4 trillingen op de plaat zichtbaar, de ont-brandingstijd bedroeg dan '‘/32 —sec. Ook dan nognbsp;blijft men dus binnen den reactietijd van den pupil. Nognbsp;wil ik opmerken dat men op één photo zeer duidelijk kannbsp;waarnemen dat vrij spoedig de verlichting van de stift hetnbsp;sterkst geweest is en deze langzamerhand afneemt.
Muller Pouillet II, 1, 2, s. 389 en L. M4CH Sitzungs her. der kaiserl. Acad. f. Wissenscb. 97. Band 106 s. 1027.nbsp;geven op voor den ontbrandingstijd van 0,1 gr. magnesium-blitzpoeder, eveneens ontstoken door middel van een elec-trischen vonk, respectievelijk 0,04quot; tot 0,05quot;; zij vermeldennbsp;echter niet op welke wijze zij tot deze cijfers gekomen zijn.nbsp;Boediee (De 1’acuité visuelle Paris. Breillère et fils 1893).nbsp;vindt voor den ontbrandingstijd van 0,1 gram magnesium-poeder door middel van een lont ontstoken, 0,04 a 0,05 sec.
Voor de opnamen van mijn pupil in het duister gebruikte ik steeds 0,1 gr. magnesium-blitzpoeder. Na 10, 15 a 20nbsp;minuten in het absoluut duister vertoefd te hebben plaatstenbsp;ik het hoofd op een steunstuk nadat van te voren op dezennbsp;stand scherp ingesteld was. Een in halve millimeters verdeelde schaal, die naast ’t oog in hetzelfde vlak als de pupilnbsp;was opgesteld, werd steeds tegelijkertijd gephotografeerd;nbsp;hierdoor wordt de vergrooting of verkleining van het beeldnbsp;direct meetbaar. Zonder vooraf te waarschuwen en zoonbsp;stil mogelijk werd het poeder door middel van een electri-schen vonk door een ander persoon ontstoken en geschieddenbsp;de opname.
Om den pupildiameter te meten plaatste ik een op glas verdeelde schaal achter de plaat waarop de opname geschiednbsp;was, hield ze beide tegen sterk dag- of kunstlicht en kon aldusnbsp;de wijdte minstens tot op Vg m-M. nauwkeurig bepalen;nbsp;daar de grenzen van den pupilrand niet altijd overal even
-ocr page 290-
24 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Leeftijd 29,5 jaar.
De pupildiameter bij een daglichtsterkte vannbsp;380 Mk. bedroeg voornbsp;m’n rechteroog 3,16 m.M,nbsp;a 3,39 m.M.
CoHN geeft aan voorde pupilwijdte in den donker bij emmetropennbsp;van 18—22 j, 8 a 9 m.M.nbsp;m.M.
bij personen van boven 40 j. 6 Dubois Reijmond constateerde nanbsp;donker, een horizontalen pupildiameter van 10 m.m., terwijlnbsp;de iris als een smalle zoom van 1,5 m.M. breedte verschijnt.nbsp;Gartner 3) vond de volgende uitkomsten:
Pupilwijdte na 0 seconden verduistering
JJ nbsp;nbsp;nbsp;n ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)!
30
1/4 uur verblijf in den
4,76 m.M. 7,36nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
¦n
uur
7,30
7,59
7,53
7,48
7,99
') 1. c. h 1. c.
1. c.
25
Bobdiee (l.c.) geeft op voor de pupilwijdte na bijna ge-heele duisternis: 7,58 m.M.
De door mij gevondene waarden komen het meest met die van G-aetneb en Boedieb overeen; terwijl de anderenbsp;schrijvers met een eenvoudige mededeeling volstaan, gevennbsp;de laatstgenoemden eenige afbeeldingen zoodat hunne meting te controleeren valt. Ik wil hier den wensch uitspreken dat meerdere metingen van den pupil in den donkernbsp;mogen bekend worden en stip hierbij aan dat o. a. van invloed kunnen zijn:
1. duur van adaptatie,
1. leeftijd van den patient.
3. refractie van het oog.
Bovendien is het gewenscht dat de patient zich vóór en tijdens de opname zoo rustig mogelijk houde en dat het innbsp;zijne omgeving absoluut stil zij.
Nadat ik de hierboven beschrevene opnamen verricht had stelde ik mij de vraag: hoe groot is de pupilwijdte bijnbsp;verschillende graad van verlichting?
Ik hoop later in de gelegenheid te zijn u de resultaten van dit onderzoek te kunnen mededeelen.
5. Chloropsie.
DOOR
Dr. L. J. LANS.
Het geval van chloropsie dat ik u wensch mede te deelen betreft een 4:7-jarig ambtenaar der telegraphie; den 26stennbsp;September 1898 meldde hij zich aan op de polikliniek innbsp;het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders met de klacht:nbsp;„Sinds 8 weken een groene tint voor het rechter oog tenbsp;zien”. De visus op dit oog bedroeg na correctie met c 0,5nbsp;(as verticaal) = ‘'/g.
V OS met c 4-0,5 ='^/g. Op kleurenzin onderzocht bleek
-ocr page 292-26
het linkeroog volkomen normaal te zijn, terwijl met het rechteroog het groen minder hel gezien werd dan met ’tnbsp;linkeroog; ook eenige andere kleuren deden zich voor hemnbsp;in dat oog anders voor, zoo b. v. geel meer oranje en blauwnbsp;meer groenachtig. De grootte van het gezichtsveld wasnbsp;voor alle kleuren normaal maar centi’aal wordt een scotoomnbsp;aangegeven, waarbinnen alle kleuren en voorwerpen lichtgroen schijnen; op 12 c.M. van den campimeter van Forsternbsp;verwijderd is dit scotoom ongeveer rond van vorm en 5,5nbsp;c.M. in diameter. In den fundus oculi is in de maculair-streek een klein wit stipje te zien.
Patient heeft vroeger zeer veel gerookt, abusus spiritus bestond eveneens vroeger, lues schijnt bij hem niet te bestaan. Het onderzoek der urine op eiwit en suiker gaf eennbsp;negatief resultaat.
Den 5lt;ieii October vertoont patient zich wederom en geeft aan dat de grootte van het positieve scotoom onveranderdnbsp;gebleven is, doch dat de kleur meer geelachtig schijnt, zooalsnbsp;b.v. overeenkomende met de tint van herfstbladeren. Denbsp;kleuren worden buiten het scotoom goed herkend maarnbsp;minder hel gezien dan met het linker normale oog.
Gedurende de hieropvolgende 3 weken wordt nog eenmaal de kleur meer groenachtig aangegeven, daarna worden voornbsp;patient de omtrekken van het scotoom onduidelijker en isnbsp;dit alleen goed merkbaar direkt na het willekeurig knippennbsp;der oogleden; het geheele gezichtsveld neemt daarna spoedignbsp;een blauwgrijze tint aan zooals b,v. van hardsteen. Denbsp;visus blijft na correctie = *’/§; in fundo worden de wittenbsp;stipjes duidelijker en meer in aantal, de diagnose van chorioiditis in de maculairstreek wordt gesteld.
Den lOden November wordt de kleur van het scotoom nog als blauwgrijs aangegeven, terwijl 5 dagen later dezenbsp;wederom zooals vroeger geelgroen gezien wordt en ook thansnbsp;zoo blijft. De plek is ook tegenwoordig alleen na willekeurignbsp;dichtknippen der oogen voor patient zichtbaar, blijft evennbsp;groot als vroeger, doch wordt meer doorzichtig en verspreidt
-ocr page 293-27
zich als lichte blauwgrijze kleur over het geheele gezichtsveld. Alle kleuren worden thans goed herkend, ook binnen hetnbsp;scotooin, doch gevoileerd, de chorioiditische haarden zijnnbsp;minder duidelijk zichtbaar, doch de papilla nervi opticinbsp;schijnt witachtig te worden.
Het laatste onderzoek had plaats den Ssten December. De kleur van het scotoom dat nog steeds even groot gebleven is, is lichtgeel, alleen na het knippen zichtbaar ennbsp;verspreidt zich als blauwgrijze kleur over ’t geheele gezichtsveld; kleurenzin is normaal ook binnen het scotoom. Innbsp;fundo zijn eenige atrophische kleine haarden in de maculair-streek zichtbaar. Visas op dit oog met S 1 o c 0,5 = '’/n-Urineonderzoek blijft negatief. De therapie heelt bestaannbsp;in toediening van Jodetum kalicum in kleine doses, onthouding van tabak, alcohol, en veel rust. Den laatstennbsp;tijd doet patient weer z’n gewone werkzaamheden en bevindt zich overigens zeer wel.
De gevallen van chloropsie die beschreven werden, zijn gering in aantal. Meestal wordt de groene tint over hetnbsp;geheele gezichtsveld waargenomen, zoo b.v. in de gevallennbsp;van Mackenzie!), Szokalski^), Purtscheb^) Williams!),nbsp;Eichard Hilbeet 5), Hieschberg ®), SoMYA!). Deze laatstenbsp;beschrijft bovendien een patient wiens ziektebeeld buitengewoon veel overeenkomt met het door mij waargenomenenbsp;aanbiedt; ook hier een versche chorioiditis in de maculair-
*) Mackenzie. A practical Treatise on the diseases of the eye. London 1835.
^ SzoKALSKi. üeber die Empfindungen der Earben in physiol, u. pathol. Hinsicht Gliessen 1892.
3) PuKTscHEB. Neue Beitrage zur Prage der Erythropie. Arch. f. Augen h. k. XVII 3.
h Williams. Partial chromopsie. Green vision in spots. St.-Louis med. a. surg. Journal LX 3.
Hilbebt. Die chloropie, Centr. hl. f. prakt. Augen h. k. XVII1893, p. 50.
“) Hieschbebg. Centr.hl. f. prakt. Augenh.k. XVII, 1893, pag. 110.
h SoMYA. Zwei Falie von Grünsehen. Zeitschr. f. Psychol, u. Physiol, d. Sinnesorgane, VII, 1894. p. 306.
-ocr page 294-28
streek, (en bovendien bij zijn geval zeer geringe Veranderingen in de peripherie benevens zwakke glasvochttroebe-ling) ook hier een subjectief groenzien binnen de grenzen van het centraalscotoom, en ten slotte een overgang innbsp;geelgroene tint met daaropvolgende opheldering.
Dat in ’t verloop van ziekten of vergiftigingen het zien van kleuren optreedt, is algemeen bekend; meestal verspreiden ze zich over het geheele gezichtsveld; dat dit echternbsp;bepaald blijft tot één kleur en één scherp omschreven plek,nbsp;schijnt niet zoo vaak voor te komen.
Of een geringe verandering in de chorioidea op zich zelf, of, zooals in ’t geval yan Hibschbeeg, een solutio retinaenbsp;In de maculairstreek tengevolge van een luetische chorioi-ditische haard, of wel een centrale oorzaak, zooals Hilbeetnbsp;aangeeft, het verschijnsel voldoende verklaart, wil ik onbeslist laten. Wellicht kan later, indien meerdere gevallennbsp;bekend zijn geworden, een inzicht in de verklaring van denbsp;¦chloropsie gegeven worden.
Discussie:
Dr. V. D. Brugh vraagt of het centrale scotoom in grootte overeenkomt met de uitgebreidheid der chorioiditis, want de oorzaak der chloropsie zou ook kunnen zitten in den omtrek, buiten den haard,nbsp;b.v. in exsudatie.
Dr. V. Rijnberk nam een patient waar^ die een groene plek zag in zijn gezichtsveld. In ’t centrum was dit scotoom grijsgroen, aannbsp;den rand zuiver groen. Visus normaal. Verder geene afwijkingen.nbsp;R. dacht aan haemorrhagic en meende dat de groene plek in ’t gezichtsveld een complementaire kleuring zou zijn. Zulk een bloedingnbsp;was er dan ook in de nabijheid van de gele vlek; ze stemde overeennbsp;met de ligging en de grootte van ’t scotoom. Er bestond verandering der vaatwanden (arteriosclerose ?)
De huisarts vond veel eiwit, en aandoening van ’t hart. Na 6 weken trad exitus lethalis in.
-ocr page 295-DOOR
J. H., oud 14 jaar, herinnert zich niet ooit oogziek geweest te zijn; behalve aan mazelen en catarrhale koortsen heeft hij aan geenerlei noemenswaardige ziekte geleden;nbsp;een lintworm heeft hij nimmer gehad en ook geen zijnernbsp;huisgenooten werd ooit door zulk een parasiet gekweld.nbsp;Voor zoolang hij zich herinneren kan, kon hij op schoolnbsp;maar moeilijk op het bord zien; en nu hij voor onderwijzernbsp;ging studeeren, kwam hij over dit bezwaar den Off. v. Gez.nbsp;Butnee raadplegen.
R O : visus ='*/(3o. Myopia laevior. Met s. — l^/rvisus —
L. O. visus = s/eo. Gemengd As. Maximum van breking 15° temporaal. MIe; Ash 4; met c -j- 3 (as 15° nas) C; c — 1nbsp;(as 75° temp) visus
Astigmometrisch: max. 15° temporaal, verschil 2V2II.
Aan beide zijden zijn oogleden en traanwegen gezond; de oogen bewegen zich naar alle richtingen goed. Metnbsp;Maddox op 6 meter, exophoria, welke door prisma n°. 7nbsp;gecorrigeerd wordt.
’t Punct. prox. der convergentie ligt op 12 centimeters. Bij de evenwichtsproef in de nabijheid overkruiste dubbelbeelden ; P. klaagt ook over asthenopische verschijnselennbsp;bij langdurig lezen. Punct. prox. bij accommodatie 10 centim.nbsp;Pupillen beiderzijds even groot; zij reageeren goed op lichtnbsp;en bij accommodatie. Hoornvliezen, voorste oogkamers,nbsp;irides normaal. TensiO op beide oogen gelijk en normaal.
Bij ophthalmosc. onderzoek valt van het rechter oog niets bijzonders te vermelden dan de aanwezigheid van eennbsp;smalle sikkel aan de buitenzijde van de papilla nerv. opt.nbsp;Wij kunnen dan ook dit oog verder met rust laten, en gaannbsp;over tot de beschrijving van het waargenomene aan hetnbsp;linker oog.
Bij het onderzoek naar de Purkinjé-Sansonsche licht-
-ocr page 296-30
beeldjes valt al dadelijk eene merkwaardige afwijking van de gewone bevinding in het oog; n.1. behalve de bekendenbsp;drie beeldjes wordt er nog een vierde in het midden vannbsp;het pupilvlak opgemerkt, dat zeer klein, duidelijk en scherpnbsp;begrensd is, rechtop staat, zich in denzelfden zin beweegtnbsp;als de lichtbron, maar langzamer dan de andere licht beeldjes,nbsp;terwijl het bij eenigszins uitgebreidere beweging van denbsp;lichtbron plotseling uit ’t gezicht verdwijnt. Het achterstenbsp;kapselbeeldje is door beweging van de lichtbron op allenbsp;plaatsen van ’t pupilvlak te brengen, en daarbij steeds scherpnbsp;waar te nemen.
Bij focaalverlichting valt alsmede een abnormaal verschijnsel op te merken.
Wanneer men n.1. het brandpunt van de convexe lens in de diepere deelen van het oog laat vallen, dan ziet mennbsp;in het midden der door een mydriaticum verwijde pupilnbsp;uit de donkere ruimte het beeld van een flauwgrijs gekleurdnbsp;schijfje van ± 2% millim. doormeter opdragen. Het schijfjenbsp;is scherp omschreven; een heldere, zilvergrauwe rand ternbsp;breedte naar schatting van Vr millim., scheidt het van denbsp;omgevende donkere ruimte af. Aan ’t schijfje zijn nog denbsp;volgende bijzonderheden waar te nemen; aan den bovenbinnenrand steekt n.1. een grauw gekleurd stipje uit, datnbsp;als een kuifje op het schijfje zit; het schijfje heeft geenenbsp;egale oppervlakte; vooral aan de nasaalzijde zijn er talrijkenbsp;grauwe stippeltjes als ’t ware ordeloos over verspreid.
Bij sommige standen van de convexe lens schiet er uit de tegenovergestelde zijde der schijf een grijsgrauw lichtendenbsp;stralenbundel in de donkere omgeving, dien men naar verkiezing in verschillende richtingen kan doen uitstralen, dooide convexe lens te bewegen. Bij eene andere houding vannbsp;de lens gelakte ’t een gedeelte van den rand der schijf, dienbsp;naar de convexe lens gekeerd was, plotseling roodgekleurdnbsp;te doen schijnen.
Onderzoekt men. het oog met doorvallend licht, dan ziet men in het helderrood verlichte pupilvlak een speldenknop-
-ocr page 297-31
groote, donkere, zwartachtige, ronde, scherphegrensde troebelheid of verduistering; in het midden van dit zwarte balletje, s. V. V., merkt men een klein roodachtig gekleurd vlekje op. Op ’t zwarte balletje valt ook de corneareflex.nbsp;Beweegt P. het oog in de eene of andere richting, dan gaatnbsp;’t zwarte bolletje in de tegenovergestelde richting; ook denbsp;corneareflex doet dit dan, zooals gewoonlijk, doch beweegtnbsp;zich hierbij iets sneller dan het zwarte balletje, hetwelknbsp;als het ware een weinig, zeer weinig echter, achter blijft ofnbsp;schijnbaar zich eenigszins naar de tegenovergestelde richting beweegt; dit balletje bevindt zich dus een weinig vóórnbsp;het draaipunt van het oog.
Skiaskopisch onderzoek.
Met den vlakken spiegel op 1 meter afstand; de schaduw beweegt zich in den verticalen meridiaan in tegenovergestelde, in den horizontalen in gelijke richting met dennbsp;spiegel. In den verticalen meridiaan met sph — 1 voor hetnbsp;te onderzoeken oog gaat de schaduw in gelijke, met sph — 0,75nbsp;in tegenovergestelde richting. In den horizontalen meridiaannbsp;met sph -}- 3 schaduw in gelijke richting, met sph -j- 3,5nbsp;in tegengestelde.
Nadert men het oog tot op 40 centimeter en houdt men er glas sph -j- 2 voor, dan geschiedt het volgende bij denbsp;sch’aduwproef:
de schaduw gaat nu in den verticalen meridiaan in tegengestelde richting, en den horizontalen in gelijke richting met de spiegelbeweging, zooals uit den gemengd-astigmati-schen bouw volgen moet; maar hierbij treedt terzelfdertijdnbsp;een merkwaardig verschijnsel op. Het roodgekleurd vlekje,nbsp;in het zwarte balletje bij het onderzoek met doorvallendnbsp;licht ontdekt, beweegt zich in alle meridianen in tegengestelde richting van den spiegel. Wij verkrijgen derhalvenbsp;de volgende bewegingen.
In den verticalen meridiaan, schaduwbeweging gelijk gericht met de beweging van ’t roode vlekje; beiden echter tegengesteld aan de bewegingsrichting van den spiegel; in
-ocr page 298-32
den horizontalen meridiaan, schaduwbeweging gelijk gericht met spiegelbeweging, maar tegengesteld aan die van hetnbsp;roode vlekje.
Neemt men nu het convexglas van vóór ’t oog weg, en zet men de schommelbeweging van den spiegel voort, daarbijnbsp;langzamerhand het oog naderende, dan zal zich de schaduwnbsp;in beide meridianen in dezelfde richting als de spiegel bewegen, in den hypermetropischen, of dien van zwakste breking, zooals van zelf spreekt, en in den myopischen nu ook,nbsp;omdat het onderzoekende oog binnen den brandpuntsafstandnbsp;van dien meridiaan gekomen is; tegelijkertijd ziet men innbsp;het zwarte balletje het roode lichtschijnsel zich steeds in tegengestelde richting van den spiegel bewegen, maar dit lichtschijnsel wordt tevens, hoe meer men ’t oog nadert, grooternbsp;in omvang even als het zwarte balletje zelf; de schijnbarenbsp;grootte van beide neemt toe, waarbij echter valt op tenbsp;merken, dat het roode lichtschijnsel naar verhouding sterkernbsp;aangroeit. Het donkere of zwarte balletje ontpopt zich tennbsp;slotte alzoo als een blaasvormig schijnend lichaam, datnbsp;in het midden van ’t pupilvlak gelegen is. In dit blaas-vorznig lichaam nu gaat, hoe dicht men ook met den spiegelnbsp;bij het oog komt, de lichtbeweging altijd in tegenovergestelde richting van de richting, die het licht over de restnbsp;van het pupilvlak neemt. Met positief sph 20 achter dennbsp;den spiegel, welke zoo dicht mogelijk voor het te onderzoeken oog gehouden wordt, is het een prachtig verschijnsel;nbsp;de heldere, lichtroode, doorzichtige blaas heeft dan eenenbsp;schijnbare grootte van ruim een halven centimeter door-
meter;
is naar buiten scherp begrensd, en vertoont
donkere randen, waarvan de breedte afwisselt, naarmate men met den spiegel geringe schommelingen in verschillende richtingen maakt: op de voorvlakte der blaas zijnnbsp;donkere vlekjes of puntjes onregelmatig verspreid, vooralnbsp;aan ’t mediaal gedeelte, en aan den boven-binnenomtreknbsp;steekt een kruifje of kroontje van donkere puntjes of straaltjesnbsp;buiten den rand uit. Op eenigen afstand van de blaas
-ocr page 299-33
aan hare beiiedenzijde ziet men nog in ’t glasvocht eene rij van grootere en kleinere donkere plekjes of puntjesnbsp;parallel aan den blaasomtrek liggen; zij zijn ’t scherpst tenbsp;zien als men ook de donkere puntjes op de blaas ’t duidelijkst herkent. Hoe lang en hoe dikwijls ik het blaasvormignbsp;lichaam beschouwd en onderzocht heb — en in den loopnbsp;van ’t jaar was ik daartoe vele malen in de gelegenheid —nbsp;nimmer heb ik eenige spontane beweging of veranderingnbsp;daaraan kunnen ontdekken.
Niet minder merkwaardig was het resultaat van ’t onderzoek in ’t omgekeerde beeld. Daarbij viel aan den fundus geenerlei litteeken of verandering in het netvlies,nbsp;die op een mogelijk doorbreken van een cysticercus zounbsp;kunnen duiden in ’t oog, noch werd er iets bespeurd vannbsp;overblijfselen van eene art. hyaloidea of canalis hyaloideus;nbsp;de grond van ’t oog deed zich voor als in alle opzichtennbsp;normale fundus; maar als men de convexe lens langzamerhand van ’t onderzochte oog verwijderde, totdat regenboogvlies en pupil zich in haar brandpunt vertoonden, dan kwamnbsp;daarbij min of meer plotseling de blaas in het gezicht, werdnbsp;duidelijker en duidelijker totdat zij eindelijk in hare vollenbsp;pracht als een luchtballon in den dampkring in ’t gezichtsveld zweefde; het kuifje of kroontje bevond zich nu aannbsp;de beneden-buitenzijde; de blaas was zoo doorzichtig, datnbsp;ik er een bloedvat van ’t netvlies doorheen kon zien. Vatnbsp;ik al het waargenome te zamen, dan meen ik recht tenbsp;hebben te besluiten, dat er in ’t glasvocht van patientsnbsp;linker oog eene afwijking voorhanden is, in de gedaante vannbsp;een blaasvormig lichaam, dat scherp omsehreven is en vannbsp;een dunnen wand voorzien, welke even doorzichtig is alsnbsp;de heldere blaasinhoud zelf; dat dit lichaam onbewegelijknbsp;staat op eene bepaalde plaats in het glasvocht dicht achternbsp;de lens en ietwat vóór ’t draaipunt van ’t oog; dat hetnbsp;voorts uit een optisch oogpunt beschouwd, werkt als eennbsp;kleinere leus, achter de normaal aanwezige grootere gelegennbsp;dat het ten slotte de oorzaak is niet alleen van de afwij-
3
-ocr page 300-34
kende katroptrische en clioptrische symptomen, maar ook van het eigenaardig skiaskopisch verschijnsel.
Welke anatomische afwijking in het bovenstaande geval de klinische verschijnselen veroorzaakte, was eene vraag,nbsp;welke ik aan de vergadering deed, daar ik zelf er geen mijnbsp;bevredigend antwoord voor had kunnen vinden. Er kondenbsp;wel geene sprake zijn van eene der bekende afwijkingennbsp;in het glasvocht, n.1. corpus alienum, cysticercus, extrava'nbsp;saat, exsudaat, overblijvende arteria hyaloidea of canalisnbsp;hyal.; ik meende slechts eene anomalie in de ontwikkelingnbsp;van het oog vóór de geboorte te mogen aannemen.
Discussie:
Het bleek, dat de vergaderde leden het er over eens waren, dat Dr. G. hier te doen heeft gehad met een geval van Imticonus posterior, zooals die door Muldeb, Hess, Mitvalsky en anderen ook bijnbsp;dieren zijn waargenomen en waarbij vaak een persisteereiide art.nbsp;hyaloid, is opgemerkt.
In verband met de door Mulder geopperde veronderstelling, dat bij lentic. post. aan een oorzakelijk verband moet worden gedachtnbsp;tusschen deze afwijking en ooglijden van de ouders der patiënten l),nbsp;beveelt Gobi aan, om in voorkomende gevallen na te gaan, of denbsp;ouders der patiënten ook aan de een of andere oogziekte hebbennbsp;geleden.
7. Plastische operatie na exenteratio orbitae met blootlegging der neusholten.
DOOR
Dr. GO RL
In ’t begin van den zomer A° P°, kwam de 63jarige metselaarsknecht A. A. uit een der naburige dorpen mij raad-
‘) Afl. 1 der Ned. Oogh. Bijdr.: Over erfelijkheid van verkregen oogziekten.
-ocr page 301-35
plegen over zijn linker oog, dat veel droeg en traande, en hem bij zijn werk zeer hinderde.
Bij ’t onderzoek bleek mij al spoedig, dat de oorzaak zijner klachten lag in eene voortschrijdende, kwaadaardige verzwering, die reeds meer dan het Vs binnenste deel van beidenbsp;oogleden, den binnenooghoek, de caruncula lacrymalis en denbsp;huid van den neus aan den binnenooghoek grenzende, hadnbsp;weggevreten, en zelfs het bindvlies aan de binnenzijde vannbsp;den oogbol had aangetast.
Al sinds jaren zou hij aan dat oog geleden hebben, zonder daarvoor geneeskundige hulp in te roepen, omdat hij ernbsp;nooit pijn aan had.
De randen van de zwerende oppervlakte waren onregelmatig hard en met steile grenzen naar de zweer afdalend, de grond was ongelijk, hier en daar licht bloedende granulaties vertoonende, en evenals de rand met bruingele korstjesnbsp;bedekt. Met de geknopte sonde kon men een eindweegsnbsp;tusschen oogbol en binnenste wand der oogholte dringennbsp;tot men op blootliggend been stuitte.
Ondanks dit alles bestond er nog geene aandoening aan het hoornvlies, en was de gezichtsscherpte, hoezeer ooknbsp;door afscheiding en traanvocht in den weg gestaan, tamelijknbsp;voldoende; in ’t inwendige van ’t oog konden geene afwijkingen ontdekt worden, maar de beweging van den oogbolnbsp;vooral binnenwaarts was gestoord. Er bestond geene opzetting der lymphklieren. De man verklaarde zich overigens gezond te voelen, en aan geen zijner inwendige organennbsp;konde ik eenige afwijking bespeuren. Van lues was geenenbsp;sprake. Er bestond catarrhus nasi.
Op verschoonende wijze deelde ik patiënt na’t onderzoek mede, dat ik van de aanwending van geneesmiddelen nietnbsp;veel heil durfde verwachten, en dat hij ’t best zou geholpennbsp;worden, wanneer hij zich aan eene operatie onderwierp.nbsp;Maar hiertoe was hij niet te bewegen, en hij verzocht mijnbsp;dringend hem op een andere wijze te helpen. Ik herinnerdenbsp;mij toen, dat ik eenige dagen te voren in een der Meinum-
-ocr page 302-36
mers der Semaine médicalei) gevallen van epitheliomkanker ¦ van het gelaat had gelezen, welke door de doctoren Ceenynbsp;en Teucezeck te Praag met een mengsel van ac. arsenico-sum, alcohol en water plaatselijk behandeld waren, en dientengevolge herstelden, en, hoewel aarzelend, meende iknbsp;tot de beproeving van dit door genoemde schrijvers hooggeprezen middel te moeten overgaan. Ik wendde het dagelijks zelf aan, maar hoewel ik er weken achtereen gebruik van maakte, kwam er geene verandering in denbsp;toestand van den lijder ten goede, en besloot hij eindelijknbsp;in Aug. zich aan de voorgestelde operatie te onderwerpen.
Den 17den dier maand werd de exenteratio orbitae sinistrae onder chloroform-narcose verricht, waarbij tevensnbsp;meer dan de helft van de oogleden, de zachte deelen aannbsp;den binnenooghoek, die van den neus aan den binnenoog-hoek palende, moesten verwijderd worden. Ten slotte werdnbsp;de binnenste wand der oogholte, grenzende aan den neus,,nbsp;afgekrabd met den scherpen lepel en met het cauteriumnbsp;actuale gebrand. Ook het neustraan-kanaal werd met dennbsp;lepel uitgekrabd.
Toen zich na een paar weken goede granulaties van de geheele wondvlakte gevormd hadden, werd tot hare be-kleeding overgegaan. Na afkrabbing der oppervlakkige laagnbsp;van granulaties met den scherpen lepel, en na wegsnij-ding van het bindvlies en de ooglidsranden van het overgebleven buitenste 3® deel der palpebrae, werden Thierschenbsp;huidstukjes van de linker dij voorvlakte genomen, over de geheele wondvlakte gelegd, voor zoo verre deze niet kondennbsp;bedekt worden met de overblijfselen der oogleden. Vaseline-verband. De transplantatie der Thiersche lapjes mislukte,,nbsp;waarschijnlijk ten gevolge van infectie langs den neus; dienbsp;der resten van de oogleden gelukte, en na eenigen tijd wasnbsp;toch de geheele wondvlakte van een bekleedend vlies voorzien, behalve over een klein gedeelte aan de binnenste wand.
*) Semaine médicale 1897, pag. 167 en vlg.
ii
-ocr page 303-mm
37
der orbita, en een aan de zijvlakte van den neus nabij den voormaligen binnenooghoek; op deze plaatsen kon geenenbsp;volkomene genezing verkregen worden ondanks berhaaldenbsp;uitkrabbingen en cauterisaties. De man was inmiddels uitnbsp;’t gasthuis gegaan. Na ongeveer een jaar keerde hij daarinnbsp;terug en vertoonde het navolgende recidief.
Op den rug van het bovenste of beenige deel van den neus bestond een hazelnoot-groot gezwel, vastzittende aannbsp;het onderliggende been, en van den neus veelmeer hetnbsp;linker dan het rechter deel bedekkend; aan de linkerzijdenbsp;van ’t gezwel eene zwerende vlakte met harde onregelmatige randen, zich langs de binnenste wand van de linkernbsp;orbita een eindweegs voortzettende; geene opzetting dernbsp;lymphklieren; catharrhus nasi; overigens geenerlei merkbarenbsp;afwijkingen. Microscopisch onderzoek van een wigvormignbsp;stukje uit ’t gezwel gesneden: anatomische diagnose: ulcusnbsp;rodens. Den Oden Augs. 1.1. operatie onder chloroform-narcose.nbsp;Het gezwel wordt met eene breed e strook der omgevendenbsp;huid en zachte deelen van ’t bovenste deel van den neusnbsp;verwijderd, terwijl evenzeer eene breede strook der bekleed-selen, die rondom de zwerende vlakte aan neus en binnenstenbsp;wand der orbita gelegen zijn, weggesneden wordt. De beenderen onder ’t gezwel en onder de zwerende vlakte, n.1. denbsp;beide neusbeenderen, het voorhoofduitsteeksel van het linkernbsp;opperkaaksbeen, het traanbeen en de papiervormige plaatnbsp;van ’t zeef been aan die zijde worden door beitel en been-tangen weggenomen. Droog jodoformverband.
Zonder eenige stoornis genas de gemaakte wond en granuleerde goed, en na een paar weken stond ik voor de vraag, hoe de gemaakte, vrij aanzienlijke bres in ’t gelaatnbsp;te sluiten. Aan de binnenste wand der linker oogholtenbsp;lagen de zeefbeencellen geopend en bloot; van voren konnbsp;men in beide neusholten zien; tusschen beiden stak ’t gezonde beenige neusmiddenschot naar voren uit; aan denbsp;linkerzijde presenteerde zich het voorste gedeelte van denbsp;evenzeer gezonde middelste neusschelp; de omgeving van de
-ocr page 304-bres was met gezonde granulaties [voorzien, zoo ook was de orbitaalvlakte van het linker opperkaaksbeen voor eennbsp;groot deel hiermee bedekt.
Plastische operatie. Chloroformnarcose.
Na den geheelen zoom rondom de bres opnieuw wond gemaakt te hebben, en na afkrabbing der bestaande granulaties werd eerst een lap uit ’t voorhoofd tusschen denbsp;beide wenkbrauwen ter grootte van ruim een rijksdaaldernbsp;gemaakt, bestaande uit de huid en onderliggende zachtenbsp;deelen; het mes omsneed dezen lap van boven en aan weerszijden, en maakte hem vervolgens van boven naar benedennbsp;van het beenvlies los tot op korten afstand van den bovenrand der bres in den neus; deze rand bleef onaangeroerd,nbsp;en diende als as, waarom de gevormde lap gewenteld ennbsp;naar beneden omgeslagen werd, waardoor zijne opperhuid-vlakte naar de holten in den neus, zijne bloedende wond-vlakte naar buiten kwam te liggen. Nadat de bloedingnbsp;tot staan was gekomen, werden de randen van dennbsp;lap met tusschengeknoopte naden aan de randen van denbsp;bres in den neus vastgehecht, behalve de rand, die naarnbsp;de linker orbita gekeerd lag. Hierop werd een tweede,nbsp;grootere, halfmaanvormige lap gesneden uit de huid vannbsp;de linker wang. Deze werd van beneden naar boven vannbsp;de onderliggende fascia afgepraepareerd tot aan den margonbsp;infraorbitalis en, op deze hoogte gekomen, werd hij, zichnbsp;om het daar nog vastzittende deel als as wentelende, naarnbsp;boven omgeslagen, waardoor zijne opperhuidsvlakte naarnbsp;de oogholte gekeerd werd. Van het deel van den lap, hetwelk op de met een scherpen lepel afgekrabde orbitaalvlakte van de opperkaak zou komen te liggen, werd denbsp;opperhuid en opperste huidlaag met mes en schaar afgenomen, terwijl het overige van den lap, dat tegen de bresnbsp;in het zeef been moest aansluiten, zijne opperhuid behield.nbsp;De rechter rand van den naar de oogholte omgeslagen lapnbsp;lag nu tegen den linker rand van den naar de neusholtennbsp;omgeslagen lap. Hechting door de tusschengeknoopte naad
-ocr page 305-39
van den lap in de oogholte aan de randen van de bres aldaar.
Na flinke ondermijning van de randen der in voorhoofd en de wang gemaakte wonden, werden deze almede door stevige tusschengeknoopte naden tot sluiting gebracht.nbsp;Droog jodoformverband, waarbij gezorgd werd, dat door eennbsp;flinken tampon dat gedeelte van den lap in de oogholte,nbsp;hetwelk, van opperhuid en oppervlakkige huidlaag ontdaan,nbsp;tegen de afgekrabde onderlaag van de orbitaalvlakte vannbsp;den opperkaak aanlag, stevig tegen het onderliggende beennbsp;werd aangedrukt.
Behalve een enkele draad in de diepte der oogholte en een aan de rechter onderzijde van den neus hielden denbsp;naden goed, terwijl de naar buiten gekeerde wondvlaktennbsp;van beide lappen binnen ettelijke dagen flink granuleerden.nbsp;Zoo kon na korten tijd overgegaan worden tot hare bedekking met Thiersche lappen. Bij het verrichten dezernbsp;laatste operatie bleek nog noodig te zijn het verwijderennbsp;van twee verdachte plekjes, één aan de grens tusschen wangnbsp;en rechterzijkant van den neus en een aan de linker be-nedenzijde van den neus, welke beiden ruim om- en zoonbsp;diep mogelijk uitgesneden werden. Ook de hierdoor ontstane wondvlakten werden, te gelijk met de geheel afgekrabde granuleerende vlakte der lappen, met Thierschenbsp;opperhuidstukjes, uit de voorzijde der rechter dij genomen,nbsp;bedekt. Yaselinezalf-verband. Ditmaal gelukte de transplantatie volkomen, en na verdere 3 weken kon patientnbsp;hersteld ’t gasthuis verlaten met een tamelijk goed gevorm-den neus, terwijl de vroeger gemaakte bres in dit deelnbsp;evenals die in het zeefbeen thans behoorlijk bedekt ennbsp;gesloten waren.
Ik had mij voorgesteld u ’t resultaat dezer plastische operatie te laten zien, door hetzij patient in persoon ter vergadering te laten verschijnen, of door u althans zijn conter-feitsel na zijn herstel te vertoonen, maar door den onver-wachten dood van den persoon ben ik in de uitvoering vannbsp;mijn voornemen verhinderd. Hij stierf voor één paar weken
-ocr page 306-40
plotseling, na zich eenige dagen ziek gevoeld te hebben,, terwijl hij over zijn buik klaagde. Geneeskundige hulp hadnbsp;hij niet gehad. De causa mortis ligt dus in het duister^nbsp;de vraag of de dood in casu in eenig verband stond metnbsp;het vroegere, kwaadaardige lijden in ’t gelaat kon slechtsnbsp;gesteld, niet opgelost worden.
Bij het verrichten van plastische operaties na exenteratio bulbi hebben de operateurs verschillende wegen gevolgd;nbsp;de meesten met het doel om het onoogelijke van eenenbsp;diepe holte in het gelaat te bedekken of te maskeeren.
Zoo o. a. Küstee, die wanneer de oogleden konden behouden blijven, ze aan elkaar naaide, na de bindvliezen en ooglidsranden verwijderd te hebben, of wel door, bij gemis van een of beide oogleden, lappen uit den omtrek genomen, voor de sluiting der orbita te gebruiken. Busaoti,nbsp;een Italiaansch operateur, bekleedde eerst de or bi taal wandennbsp;met Thiersche huidlapjes, om na genezing ervan eennbsp;huidlap volgens Küstee uit ’t voorhoofd en de slaapstreeknbsp;te praepareeren; hij hechtte dezen dan met de opperhuids-vlakte naar de oogholte gekeerd aan den wondgemaaktennbsp;ingang der orbita, en bekleedde ten slotte de naar buitennbsp;gekeerde wondvlakte van den lap met Thiersche huidlapjes.
Na hem maakte W. van Nooeden een geval van exenteratio na epithelioomkanker bekend, waarbij hijdegeheele blootgelegde vlakte primair met Thiersche lapjes bekleedde.nbsp;Een Italiaansch operateur, Romano Catania, deelde eennbsp;geval mede, waarbij eveneens de oogleden verwijderd werden, waarna hij door twee dikke lappen — een uit ’tnbsp;voorhoofd, de andere uit de wang genomen — de oogholtenbsp;op zulk eene wijze afsloot, dat de wenkbrauw ter hoogtenbsp;der vroegere oogspleet kwam te staan; door deze operatienbsp;werd min of meer een gesloten oog gesimuleerd.
Intusschen zijn dit alle slechts gevallen, waarbij de exenteratio orbitae niet 'gepaard ging met exstirpatie van deelen der beenige wanden, waardoor naburige holten bloot komennbsp;te liggen. Czermak laat niet na in zijn bekend handboek
-ocr page 307-41
er op te wijzen, dat eene dergelijke uitbreiding der operatie-in sommige gevallen noodzakelijk kan zijn, en geeft alge-meene wenken, hoe hier te handelen. Intusschen verzuimt hij de operatieve sluiting der gemaakte defecten te bespreken. Ook in de mij ten dienste staande leer- en handboekennbsp;zag ik ten dien aanzien geene bijzonderheden vermeld; iknbsp;miste ze zelfs in een onlangs verschenen werkje uitsluitendnbsp;over de operatieve „Chirurgie de la face” handelende, doornbsp;Fransche heelkundigen uitgegeven, anders chirurgen, dienbsp;niet ’t minst aan de cosmetische eischen van hun vak rechtnbsp;laten wedervaren.
Verder spreekt I)r. Gobi over:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Een instrument tot opening der voorste oogkamer innbsp;bijzondere gevallen.
Ter vervanging van den lans voor ’t openen der voorste-oogkamer, vooral wanneer die zeer ondiep of zelfs geheel opgeheven is, beveelt Dr. G. een instrumentje aan, dat innbsp;hoofdzaak bestaat uit het voorste gedeelte van een smalnbsp;Graefe’s mesje, hetwelk, in plaats van in ’t verlengde vannbsp;den steel te loopen, er rechthoekig op is bevestigd. Lengte-van het snijdende deel 6 m.M. Dehenne, die een smalnbsp;recht mesje tot ’t zelfde doel gebruikt, kon hiermede slechtsnbsp;aan de temporale zijde van ’t oog opereeren. G. meent,nbsp;dat het met zijne modificatie mogelijk zal zijn de snedenbsp;ook aan de bovenzijde te verrichten. Beproefd heeft hij ’tnbsp;echter nog niet.
B. nbsp;nbsp;nbsp;Over de maatregelen ter voorkoming van blindheid doornbsp;conjunct, neonat.
G. heeft in Breda aanbevolen om in het trouwboekje, dat jonggehuwden van overheidswege wordt meegegeven, eennbsp;bladzijde te vullen met de maatregelen, boven vermeld, ennbsp;met een waarschuwing om bij elke lichte aandoening dernbsp;oogleden van pasgeborenen direkt geneeskundige hulp innbsp;te roepen.
Dergelijke mededeelingen zouden in druk aan vroedvrou-
-ocr page 308-42
wen en bakers uitgereikt moeten worden, die ze ook zelf weer aan hare klanten moeten mededeelen en op het grootenbsp;nut er van moeten wijzen.
De door Gr. aanbevolen maatregelen worden in Breda reeds gedeeltelijk in praktijk gebracht.
8. Erosio corneae recidivans.
DOOR
Dr. NICOLAÏ.
’b Is minder voor een belangrijk, dan wel voor een zeldzaam geval, dat ik voor een oogenblik uwe aandacht vraag.
Eene juffrouw uit Neerbosch kwam 2 ISTov. 1.1. op mijn spreekuur, met klachten over heftige pijnen, die voor eennbsp;paar dagen van zelf ontstaan waren, in en boven hetnbsp;rechter oog. Bij het afnemen van het verband bleek mijnbsp;de groote gevoeligheid van patient; de minste aanrakingnbsp;in de buurt van het rechter oog veroorzaakt veel pijn. Denbsp;oogleden waren beiden zeer gezwollen, bovendien bestondnbsp;er lichtschuwheid in hooge mate, zoodat er geen denkennbsp;aan was, zonder aanwending van cocaine, iets van denbsp;cornea te zien. Na veel geduld kon ik eindelijk iris ennbsp;cornea bij focale verlichting beschouwen; de iris bleeknbsp;normaal, (dat verwonderde mij zeer, daar ik eene iritis verwachtte) doch de cornea vertoonde op haar midden eennbsp;ronde plek, ter grootte van eenige millimeters middellijn,nbsp;waarvan de oppervlakkige epitheliumlaag geheel was verdwenen. Verder was er aan de cornea niets te zien, vannbsp;infiltratie geen sprake. De tensie was normaal.
We hadden dus eene erosio corneae zonder meer. Op mijne vraag aan patiënte, of zij zeker wist zich niet gestootennbsp;te hebben, antwoordde zij bevestigend; wel had zij dat oognbsp;in Mei, bij het uitslaan van een laken, licht verwond, dochnbsp;de pijn had toen slechts kort geduurd en verdween na aan-
-ocr page 309-43
wending van cocaine. Na dien tijd echter had zij nog vijf malen eene aandoening van datzelfde oog gehad, den laat-sten keer in Augustus een vrij heftigen aanval. Patiëntenbsp;was toen in Amsterdam gelogeerd en had daar de hulp ingeroepen van collega Juda.
Ik wist niet, wat ervan te denken, totdat ik in het Handboek van Füchs (7e druk) opheldering kreeg; de andere, in mijn bezit zijnde handhoeken, spraken er niet van. Opnbsp;bladz. 219 schrijft Fdchs: „Bemerkenswerth ist, dass zu-weilen Recidiven der Hornhauterosionen vorkommen, ohnenbsp;dass eine neuerliche Verletzung vorausgegangen ware (Arlt).nbsp;Rach dem die Verletzung scheinbar gut geheilt war, tretennbsp;nach mehreren Wochen oder Monaten ohne bekannte Ver-anlassung plötzlich wieder starke Reizerscheinungen auf,nbsp;and an der Hornhaut findet man abermals einen Substanz-veiiust irn Epithel an der Stelle der früheren Verletzung.nbsp;Solche Recidiven können zu .wiederholten Malen auftreten.nbsp;Wahrscheinlich haben dieselben ihre Ursache darin, dass annbsp;der ursprünglich verletzten Stelle das Epithel sich nicht innbsp;volkdmmen normaler Weise regenerirt hat, so dass es aufnbsp;eine unbedeutende Veranlassung hin wieder abgehoben undnbsp;abgestossen werden kann. Zumeist geschieht dies wohl innbsp;Form einer Blase, welche aber so rasch platzt, dass mannbsp;nur den Substanzverlust im Epithel zu sehen bekommt”.
Mijne behandeling bestond de eerste dagen in het aanwenden van lauwwarme compressen en in het indroppelen van atropine; inwendig gaf ik chinine. Toen na een paarnbsp;dagen het epitheel weer was aangegroeid en er toch nognbsp;lichtschuwheid en eenige pijnlijkheid bestonden, Avilde iknbsp;met den scherpen lepel het centrum van de aangedane plaatsnbsp;wat afkrabben, in de onderstelling, dat daar nog Avel ietsnbsp;niet in ’t reine zou zijn. Tot mijne verwondering haaldenbsp;ik bij die beweging het geheele, nieuw aangegroeide stuknbsp;epithelium mee, zoodat weer dezelfde ronde plek op hetnbsp;midden der cornea bloot lag. JSiiettegenstaande er vrij veelnbsp;pijn op die bewerking volgde, besloot ik de wond ook af
-ocr page 310-te krabben, in de hoop op deze wijze eene vastere vereeni-ging te krijgen met de nieuwe epitheliumlaag. De reactie op dezen handeling was vrij sterk; weer hevige pijn dennbsp;ganschen nacht met oedem der oogleden.
Na dien is de toestand echter snel verbeterd; op het oogenblik (’t is nu 5 weken geleden) valt er in het middennbsp;der cornea nog een kleine infiltraat waar te nemen. Ofschoon de pijn reeds lang geheel weg is, laat ik ’s nachtsnbsp;nog een verband voor het oog doen. Ik ben zeer benieuwdnbsp;naar het verdere verloop.
Dr. Bouvin zag een gelijk geval, dat zeer lang duurde en ontstaan was na een slag op ’t oog met een stokje. Later ontstond plotseling een recidive met infiltraat en hypopion.
Dr. AYestiioff herinnert aan een anoloog geval, gepubliceerd in de Semaine Médicale. Dit werd opgevat als een gevolg van peripherenbsp;neuritis. Therapie: chinine en morphine.
Dr. PiEKEsiA zag 2 dergelijke gevallen, resp. 4 en 6 maal reci-diveeren.
V. Moll beschouwt het als traumatische dehiscentie. Hij beveelt cold-cream aan.
Blok zag in meerdere dergeiijke gevallen nooit succes van massage met cocaïn-vaseline.
9. Over Melanoma iridis.
DOOR
Dr. BOUVIN.
A. V. W., oud 36 jaar, kreeg in 1876 een verwonding van het rechter oog, waartegen een stukje hout gesprongennbsp;was; na 10 maanden door zijn huismedicus behandeld geweest te zijn, ontstond sympathische ontsteking van hetnbsp;linker oog en werd hij naar de Leidsche academiesche kli-
-ocr page 311-45
niek verwezen. Aldaar exstirpeerde Prof. Dover terstond het hlinde rechter oog en na twee maanden het linker oognbsp;behandeld te hebben, werd waarschijnlijk iridectomie op datnbsp;¦oog verricht. Patient zegt na het verlaten der Leidschenbsp;kliniek aanvankelijk beter te hebben kunnen zien.
Twee jaar geleden kwam patient bij Dr. B. in behandeling en constateerde hij 2 gezwellen in de voorste oogkamer,nbsp;beide uitgaande van de voorvlakte der iris: Een kleinernbsp;gezwel aan de boven-nasaalzijde der iris, een grooter, datnbsp;tot aan de achtervlakte der cornea reikt, aan de bovennbsp;temporaalzijde. Tusschen de wanden van beide gezwellen,nbsp;die elkaar nauwelijks aanraken is een kleine spleet, waardoor de plaats der vroegere iridectomie voor een deel vrijnbsp;is en de gezichtsscherpte nog bedroeg. Bij een punctienbsp;in het grootere gezwel kwam een geelbruin vocht naarnbsp;buiten en collabeerde het eenigszins. Om de breede vergroeiing met de iris acht Dr. B. het niet wel mogelijk tenbsp;trachten het gezwel naar buiten te brengen, daar de irisnbsp;met de kapsel vergroeid is en door trekking dan allicht gevaarlijke beleediging van lenskapsel en omgevende deelennbsp;zou kunnen ontstaan.
Melanomen der iris zijn goedaardige gezwellen.
Behalve de boven beschreven vorm is er nog een andere, die haar zitplaats aan den pupil-rand der iris heeft.
10. De schijnbare kleursverandering der uitwendig zichtbare subconjunctivale vaten.
DOOR
Dr. N. JOSEPHUS JITTA.
Bij het klinisch onderzoek van het oog wordt groote beteekenis gehecht aan de wijze, waarop de in de ooglid-spleet zichtbare bloedvaten zich voordoen.
Reeds lang werd aan den vorm der vaat-injectie in en
-ocr page 312-46
onder de conjunctiva veel waarde gehecht. Toen de leer der dyscrasieën nog een groote rol in de geneeskundenbsp;speelde en men van scrophuleuse, ahdominale, arthritischenbsp;en catarrhal-rheumatische oogaandoeningen sprak, vondnbsp;men in de verdeeling en vooral in de kleur der zichtbarenbsp;bloedvaten van het oog gewichtige hulpmiddelen voor denbsp;diagnose.
Doch eerst sinds wij door nauwkeurige anatomische onderzoekingen den oorsprong dier vaten kennen en daaruit kunnen afleiden bij welke aandoening het een of andernbsp;vaatgebied voornamelijk geïnjiceerd moet zijn, heeft hetnbsp;onderzoek der uitwendig aan het oog zichtbare vaten zijnenbsp;ware beteekenis gekregen, en kunnen wij daaruit belangrijke gevolgtrekkingen maken.
Het is voornamelijk aan de onderzoekingen door van WoEEDEN (1) onder leiding van Donders in het jaar 1864nbsp;gepubliceerd en aan de ongeveer gelijktijdig verschenennbsp;mededeelingen van Lebee (2), dat wij een juiste anatomischenbsp;kennis der uitwendig zichtbare vaten van het oog te danken hebben.
Volgens deze onderzoekingen onderscheidt men uitwendig op den bulbus:
1°. De vaten der conjunctiva zelve; deze worden alweer in voorste cn achterste bindvliesvaten gescheiden. Denbsp;achterste bindvliesvaten ziet men van de plica conjunctivaenbsp;als regelmatige takjes naar de cornea verloopen, terwijl zijnbsp;op hun weg vele zijtakjes afgeven; zij anastomoseeren metnbsp;de vaten der conjunctiva palpebrae en zijn in den omtreknbsp;der cornea zoo klein, dat zij met het bloote oog niet meernbsp;waarneembaar zijn. De voorste bindvliesvaten ziet mennbsp;vooral in de onmiddellijke nabijheid der cornea. Het zijnnbsp;zeer fijne stammetjes, die zich op een afstand van 3 a 4nbsp;millimeters van den rand der cornea vertakken en in ver-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Bijdrage tot de kennis der uitwendig zichtbare vaten vau het oog iu gezonden en innbsp;zieken toestand. Verslag van het Ned. Gasthuis van ooglijders. IS64.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Anat. Unters. über die'Blutgef. des menschlichen Aiiges. I860; ook Graofe-Saemischnbsp;Band II.
-ocr page 313-47
binding treden met de achterste bindvliesvaten, ook anasto-moseeren zij met de ciliairvaten en vormen dus de verbinding tusschen deze laatste en de achterste conjunctivaal vaten.
2°. De voorste ciliair of perforeerende vaten, die onder de conjuctiva naar voren verloopen, om in de nabijheid dernbsp;cornea de sclera te doorboren. Zij treden uit de spiertakkennbsp;der rechte oogspieren te voorschijn en zijn in de ooglidspleetnbsp;als paars gekleurde, gekronkelde strepen te zien. Zij verzorgen het gebied der iris, van het corpus ciliare en vannbsp;het voorste gedeelte der chorioidea.
3°. De sub-conjunctivale of episclerale vaten, die een fijn netwerk om de cornea ter breedte van ongeveer 6 millimeternbsp;vormen; zij zijn in een gezond oog slechts te zien, wanneernbsp;men dit op een of andere wijze mechanisch geïriteerd heeft.nbsp;Zij zijn uiterst dun, hebben talrijke anastomosen met denbsp;kleinere vertakkingen der perforeerende vaten en vormennbsp;met deze samen het maaswerk op den rand der cornea.nbsp;Zij staan in nauw verband met de voeding der cornea.
De klinische kenteekenen ter onderscheiding van conjunc-tivale roodheid en van pericorneale, of zoo men liever wil, van episclerale of ciliair-injectie zijn genoegzaam bekend.nbsp;Bij de conjunctivale roodheid ziel men de vaten het meestnbsp;naar de overgangsplooi toe uitgezet, terwijl de conjunctivanbsp;naar de cornea toe bleeker wordt, bij de pericorneale injectienbsp;heeft juist het tegenovergestelde plaats. Verder zijn bijnbsp;den eersten vorm de uitgezette vaten met de conjunctivanbsp;verschuifbaar, bij den tweeden vorm is dit niet het geval.nbsp;Eindelijk heeft de conjunctivaal injectie een scharlaken kleur,nbsp;terwijl de pericorneale injectie zich als paars gekleurdnbsp;voordoet. De eerste twee differentieel e kenteekenen latennbsp;zich op eenvoudige wijze verklaren, de oorzaak van hetnbsp;kleursverschil daarentegen is niet zoo gemakkelijk uit tenbsp;leggen. De ware oorzaak van deze kleursverandering is o. i.nbsp;uit de straks te noemen optische eigenschappen der conjunctiva af te leiden. Wij hebben in de litteratuur gezocht,nbsp;of hiervan melding gemaakt wordt, doch wij vonden niets,
-ocr page 314-48
totdat het dezer dagen verschenen werk van Haab (i) ons in handen kwam, waarin van de kleur der pericorneale injectie ook die verklaring gegeven wordt, waarvan wij getrachtnbsp;hadden de juistheid proefondervindelijk te bewijzen.
Yolgens de oudere schrijvers zou de conjunctivaal-injectie meer op een arteriëele, de episclerale meer op een veneusenbsp;hyperaemie wijzen. Wij weten echter, dat in beide gevallen zoowel venae als arteriae geïnjiceerd zijn, zondernbsp;dat deze of gene bepaald praedomineeren. Wij mogen verdernbsp;aannemen (Ruete, van Woerden), dat in de ooglidspleet eennbsp;zekere wisseling tusschen de gassen van het bloed en denbsp;lucht plaats grijpt, zoodat het veneuse bloed door opnamenbsp;van zuurstof meer arteriëel zou worden.
In de meeste tegenwoordige leerboeken vindt men evenals bij Dondbbs en van Woekden (2) dat de kleursverandering,nbsp;die men aan de subconjunctivaal gelegen vaten waarneemt,nbsp;alleen het gevolg is van het feit, dat de half doorschijnendenbsp;conjunctiva deze vaten bedekt, en dat die kleursveranderingnbsp;het sterkst uitgedrukt is daar, waar de vaten het diepstnbsp;onder de conjunctiva gelegen zijn. Wij gelooven, dat denbsp;zaak niet zoo eenvoudig is en kunnen deze verklaringnbsp;niet aannemen.
Men stelle zich een halfdoorschijnende middenstof voor^ die geen andere optische eigenschappen bezit, dan dat zijnbsp;alleen getemperd, diffuus licht doorlaat. Kleuren, door zulknbsp;een middenstof gezien, zullen verzwakt of gedeeltelijk uitgedoofd worden; nooit kan echter, wanneer de halfdoorschijnende stof zelve kleurloos of wit is, die kleur in eennbsp;andere worden omgezet. De geïnjiceerde episclerale vatennbsp;maken op ons den indruk van paars te zijn, de tot onsnbsp;netvlies dringende roode stralen moeten daarom met andere,nbsp;en wel met blauwe stralen worden gemengd.
En dit geschiedt inderdaad. Men bedenke slechts, dat de
1) nbsp;nbsp;nbsp;Atlas der liusseren Erkrankimgen des Auges nebst Grundriss ihrer Patkologie undnbsp;Therapie. München 1899.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Loc. cit.
-ocr page 315-49
conjunctiva als een troebel medium te beschouwen is en passe op haar de optische eigenschappen dezer media toe.
Het is een bekend feit, dat troebele media bij opvallend licht een blauwe kleur aannemen, terwijl zij bij doorvallendnbsp;licht, al naar gelang der dikte van de laag, zich geel, oranjenbsp;of rood voordoen.
In die eigenschappen der troebele media heeft reeds Leonardo da Vinci de verklaring gevonden der kleursver-schijnselen, die in de dampkringslucht worden waargenomen,nbsp;terwijl zij het uitgangspunt vormen, waaruit Goethe zijnnbsp;kleurentheorie opbouwde.
Het is echter Bbücke (i) geweest, die ons de eerste duidelijke verklaring der optische verschijnselen der troebele media uit de ondulatie-theorie gegeven heeft. Zij berustennbsp;op interferentie.
Troebele media zijn mengsels van twee of meer media van verschillend brekingsvermogen, terwijl de enkele deeltjesnbsp;dier mengsels zoo klein zijn, dat zij niet als zoodanig innbsp;het oog vallen, doch slechts waargenomen worden, omdatnbsp;zij de doorzichtigheid van het geheel verzwakken. Eennbsp;deel van het licht wordt door de kleine deeltjes gereflecteerd, terwijl het licht, dat doorgelaten wordt door denbsp;refractie gedeeltelijk verspreid wordt. Zulk een middenstof,nbsp;die op zich zelf kleurloos genoemd mag worden, reflecteertnbsp;in hoofdzaak licht van korte golflengte en laat licht vannbsp;lange golflengte door.
Laten wij ons, om dit duidelijk te maken, de verklaring van Young in het geheugen roepen der interferentie-verschijnselen, die zich bij de bekende gekleurde ringen vannbsp;Hewton voordoen. Deze worden te voorschijn geroepennbsp;door middel van een glazen plaat, die men op een bollenbsp;lens van groeten krommingsradius geplaatst heeft. Hennbsp;heeft dan tusschen de plaat en de lens een luchtlaag, dienbsp;het dunst is in het midden en naar alle kanten gelijkmatig
1) Poggendorff’s Annalen der Physik und Chemie. 1853.
-ocr page 316-50
aan dikte toeneemt. Het licht, dat op de glazen plaat valt, wordt tweemaal gereflecteerd, den eersten keer op de grensnbsp;van glas en lucht, den tweeden keer op de grens vannbsp;lucht en glas. De stralen, die tot de lens zijn doorgedrongennbsp;en aan haar oppervlakte gereflecteerd worden, zullen samenkomen met de stralen, die van de onderste vlakte van denbsp;glazen plaat gereflecteerd worden. De eerstgenoemde hebbennbsp;echter een langeren weg afgelegd en zullen dus in eennbsp;andere trillingsphase verkeeren dan de laatste.
Doch er is meer! Immers het licht wordt de eerste maal tegen een meer ijle stof, de lucht, de tweede maalnbsp;tegen een meer dichte stof, de lens, gereflecteerd. In het eerstenbsp;geval trillen de deeltjes, die de beweging op het nieuwenbsp;medium moeten overbrengen, nog een tijd in dezelfde richting voort, om eerst daarna teruggekaatst te worden; innbsp;het andere geval stooten zij terstond terug. De eerstenbsp;gereflecteerde straal zal zich dus in een andere trillingsphase bevinden dan de tweede en dat verschil zal juist eennbsp;halve golflengte bedragen, want in het eerste geval zal denbsp;terugkaatsing eerst geschieden nadat in het nieuwe mediumnbsp;de trillingsphase doorloopen is; in het tweede geval zalnbsp;de trilling juist in de tegenovergestelde richting voleindigd worden. Wanneer dus de eene lichtstraal gereflecteerdnbsp;wordt bij zijn overgang van een dichtere in een ijlere stof,nbsp;terwijl bij den tweeden straal juist het tegenovergesteldenbsp;geschiedt, en wanneer de wegen, die beide stralen afgelegdnbsp;hebben, gelijk zijn, zullen zij toch om een halve golflengtenbsp;tegen elkaar verschoven zijn, en zij zullen elkaar uit-dooven.
Bedraagt nu het verschil in trillingsphase door de beide bovengenoemde momenten de ongelijkheid in den af tenbsp;leggen weg en de ongelijkheid in de dichtheid der middenstof te weeg gebracht, te zamen een even aantal malen eennbsp;halve golflengte, dan zal er versterking van licht ontstaan,nbsp;bedraagt dit verschil een oneven aantal malen een 1/2 golflengte, dan moet er uitdooving plaats grijpen.
-ocr page 317-Laat men monochromatisch licht loodrecht op de glazen plaat vallen, dan ziet men afwisselend om een centrale,nbsp;donkere plek, lichte en donkere ringen. Daar, waar denbsp;plaat en de lens elkaar raken, is de luchtlaag zoo dun, datnbsp;de omweg, dien de tweede straal te maken heeft, niet innbsp;aanmerking komt. Er blijft dus alleen het verschil innbsp;trillingstijd over, door de ongelijkheid der media veroorzaakt;nbsp;daar dit verschil een 1/2 golflengte bedraagt, zullen beidenbsp;stralen elkaar uitdooven, en de plaats, waar plaat en lensnbsp;elkaar raken, zal donker schijnen. Naar gelang der diktenbsp;der luchtlaag, m. a. w. van den afstand, dien de tweede straalnbsp;te doorloopen heeft, zal verder golf berg op golf berg vallennbsp;of golf berg op golfdal, en zal er dus afwisselend versterkingnbsp;of uitdooving van licht ontstaan.
Neemt men in plaats van homogeen licht, het gewone, witte licht, dat alle soorten van licht bevat, dan zal denbsp;omweg, dien de tweede straal maakt, eerst gelijk wordennbsp;aan een halve golflengte van het licht, dat de geringstenbsp;golflengte heeft, en zal bij het dikker worden der luchtlaagnbsp;hie omweg • achtereenvolgens gelijk worden aan een halvenbsp;golflengte van ieder soort licht. Daar, waar die omweg eennbsp;oneven aantal malen een halve golflengte van een bepaaldnbsp;soort licht bedraagt, zal er dus, (want er is a priori reedsnbsp;een halve golflengte verschil), voor dat licht versterkingnbsp;moeten optreden. De ringen van Newton bestaan dan ooknbsp;bij opvallend wit licht uit concentrische en verschillendnbsp;gekleurde kringen, de binnenste blauwachtig of violet, denbsp;buitenste rood gekleurd.
Bij doorvallend licht is het verschijnsel omgekeerd; de plaatsen, die bij opvallend licht donker waren, zijn nunbsp;licht geworden, en de gekleurde kringen vertonnen zich innbsp;de complementaire kleuren der ringen, die men bij opvallendnbsp;licht waarneemt.
De kleuren, die men bij troebele media ziet, laten zich op dezelfde wujze verklaren als de gekleurde ringen vannbsp;Newton. Bij deze laatste hebben de beide terugkaatsingen.
-ocr page 318-I
52
waaruit het interfereerend licht ontstaat, op bepaalde afstanden plaats, en aan dit verschil in afstanden hebben de kleuren hun ontstaan te danken. Bij de troebele medianbsp;echter heeft de terugkaatsing op onregelmatige afstandennbsp;plaats; deze afstanden zijn alle zeer gering, daar het lichtnbsp;èn door de voorzijde èn door de achterzijde van de troebel-makende kleine deeltjes gereflecteerd wordt. Nemen wijnbsp;volgens Beücke (i) aan, dat het troebele deeltjenbsp;A B is, de invallende lichtstraal c d en denbsp;beide teruggekaatste en met elkaar interfereerendenbsp;stralen c f en c e h g. A B zij nu een stof,,nbsp;waarin het licht zich sneller of een stof, waarinnbsp;het zich langzamer beweegt, altijd zullen de tweenbsp;gereflecteerde stralen van ongelijken aard zijnnbsp;en per se een halve golflengte verschillen.
Laat ons, om te beginnen aannemen, dat het deeltje A B oneindig klein is, zoodat de omwegnbsp;c e h, dien de tweede straal maakt, niet te berekenen is,nbsp;dan zullen beide gereflecteerde stralen, daar zij een halvenbsp;golflengte met elkaar verschillen, elkaar onderling uitdooven,nbsp;m. a. w. er zal geen gereflecteerde straal bestaan.
Het deeltje A B worde echter grooter, dan zal ook de omweg c e h grooter worden, en beide stralen c f en h gnbsp;zullen meer dan een halve golflengte gaan verschillen; bedraagt eindelijk de omweg c e h een halve golflengte van hetnbsp;violette licht, dan zullen beide teruggekaatste violette stralennbsp;elkaar versterken. Daar nu de golflengte der verschillendenbsp;lichtsoorten verschillend is, zullen bij het grooter worden vannbsp;A B die lichtsoorten eerder en in hoofdzaak teruggekaatstnbsp;worden, die de kleinste golflengte hebben. Als dus velenbsp;soortgelijke deeltjes het licht reflecteeren, dan zullen de violette, de blauwe en de groene stralen, die gezamenlijk blauwnbsp;uitmaken, praedomineeren boven de gele, de oranje en denbsp;roode stralen, die de grootste golflengte hebben.
1) Bio Physiologic der Farben für die Zwecke der Kunstgewerbe. Pag. 98.
-ocr page 319-53
Het valt hierna niet moeilijk te verklaren, waarom dezelfde troebele media, naar gelang der dikte der laag, zich bij doorvallend licht geel, oranje of rood voordoen. De lichtsoorten,nbsp;die teruggekaatst worden, zullen immers niet doorgelaten kunnen worden. Verder zullen bij het dikker worden der troebelenbsp;laag ten gevolge van de vele terugkaatsingen die het samengesteld licht ondervindt, de lichtsoorten van geringe golflengte steeds meer gereflecteerd worden dan de lichtsoortennbsp;van grootere golflengte, en zoo zal eerst geel licht overblijven, uit geel zal oranje en uit oranje rood moetennbsp;ontstaan. Om dezelfde reden zal in dit laatste geval bijnbsp;opvallend licht de blauwe kleur hoe langer hoe meer moetennbsp;verbleeken. Het in de diepere lagen doordringende lichtnbsp;is immers reeds geel of oranje geworden, zoodat er uit dienbsp;lagen ook geen blauw licht meer gereflecteerd kan worden.
Men ziet uit het voorafgaande, dat, om de verschijnselen scherp voor den dag te doen komen, de troebel makendenbsp;deeltjes zeer klein moeten zijn. Men kan zich er gemakkelijk van overtuigen, dat de duidelijkheid, waarmede denbsp;kleursverschijnselen gezien worden van de grootte der troebelnbsp;makende deeltjes afhangt. In navolging van Beücke maaktennbsp;wij verschillende troebele media. De kleursverschijnselennbsp;waren zeer gering bij een troebeling door oxalzure kalknbsp;veroorzaakt, grooter reeds bij een troebeling door zwavelzurenbsp;baryt, en nog duidelijker traden zij op, wanneer de troebelingnbsp;werd teweeg gebracht door ammoniak bij een oplossing vannbsp;een aluminiumzout te voegen. Onder het microscoop doetnbsp;de oxalzure kalk zich ais grof kristallijnen neerslag voor,nbsp;fijner is alweer de neerslag van het zwavelzure baryt, ennbsp;het kleinst zijn de deeltjes van het aluminiumhydraat, denbsp;groote klonters, die bijna oogenblikkelijk neerslaan, nietnbsp;medegerekend.
Voor onze waarnemingen hebben wij in hoofdzaak troebele media bereid door spiritus saponatus of door een alkoholische mastixoplossing (van 1 gram op 100 c. c.nbsp;alkohol) druppelsgewijze bij water te voegen. De kleursver-
-ocr page 320-54
schijnselen, die men bij het laatstgenoemde mengsel waarneemt, zijn bijzonder schoon. Deze vloeistof onder het microscoop gezien, vertoont inderdaad in een waterhelder vehikel slechts kleine bruinachtige wolken van uiterst fijne korreligenbsp;harsdeeltjes. Wanneer men een klein glazen reservoir metnbsp;evenwijdigen voor- en achterwand met de aldus bereidenbsp;vloeistof vult (men neme één deel alkob. mastixoplossing opnbsp;30 deelen water), dan verkrijgt men daardoor een troebelnbsp;mengsel, dat bij opvallend licht een azuurblauwe kleurnbsp;aanneemt. Het mengsel is verder zoo doorzichtig, dat wanneer men het aldus gevulde celletje voor zijn oog houdtnbsp;en zijn gezichtsscherpte onderzoekt, men deze laatste nauwelijks erdoor verminderd vindt. Plaatst men het reservoirnbsp;op een donkeren achtergrond, dan wordt die blauw waargenomen, een roode achtergrond door de vloeistof geziennbsp;neemt een paarse kleur aan. Dit is b. v. bijzonder fraainbsp;te zien, wanneer men dunne buisjes met bloed gevuld doornbsp;het celletje op een witte onderlaag bekijkt. Door die wittenbsp;onderlaag gezien neemt de vloeistof even als bij doorvallendnbsp;licht een gele kleur aan, terwijl de roode buisjes als donkeren achtergrond fungeeren en dus hun kleur waargenomennbsp;wordt, gemengd met de blauwe kleur van het troebele mengsel.
In het menschelijk lichaam bestaan er tal van voorbeelden van kleursverschijnselen door troebele media teweeg gebracht, en toch is de verklaring dier kleurverschijnselennbsp;niet algemeen bekend, zoo schrijft o.a. Alphonse Beetillon : (i)
„Quant a ia question de savoir pourquoi dans un oeil sans pigment Ie fond de 1’ Iris qui en réalité est noir apparaitnbsp;toujours aux yeux de 1’ observateur avec des reflets plusnbsp;OU moins bleus, c’est un problème qui a notre connaissancenbsp;n’est pas encore résolu.
li doit d’après nous se passer un phenomène analogue a celui qu’on observe sur les tatouages d’Européens. Ces dessins sont, comme on sait, incrustés sous la peau au moyennbsp;de faisceaux d’aiguilles impregnées d’encre de Chine; c'est
1) La couleur dc Tlris. Kevue scientifique 1885.
-ocr page 321-55
a dire d’une matière d’un noir absolu. Et neanmoins après application et cicatrisation, ils n’ ent paraissent pasnbsp;moins d’un bleu violace ou ardoisé. C’est une remarquenbsp;générale que le noir perqu dans I’organisme par transpanbsp;rence donne presque toujours une impression bleuatre.”
Ook Panas (1) weet de blauwe kleur der iris bij pasgeborenen of bij weinig gepigmenteerde individuen niet juist te verklaren, ofschoon toch Brücke ons reeds de ware oorzaaknbsp;ervan heeft doen kennen. Immers, wanneer het stromanbsp;der iris geen of weinig pigment bevat, dan neemt hetnbsp;een blauwe kleur aan, omdat het als een troebel mediumnbsp;op een zwarten achtergrond, de retinaal-pigmentlaag, uitgebreid is.
Het blauw der aderen, die men door de huid op verschillende plaatsen ziet, heeft zijn oorsprong aan dezelfde oorzaak te danken. De kleur van het veneuse bloed heeftnbsp;alleen in zooverre er mee te maken, dat de venae als donkere onderlaag dienst doen, waarop de huid min of meernbsp;gespannen is, en deze neemt dan bij doorvallend licht eennbsp;blauwe kleur aan. Wij hebben ons op eenvoudige wijzenbsp;daarvan overtuigd. Wanneer men op het cadaver een opening in de huid maakt, waar deze niet al te dik is, b. v.nbsp;aan de buigzijde van den arm, en dan subcutaan het vet-weefsel lospraepareert, dan ziet men zwarte en over hetnbsp;algemeen donkere voorwerpen onder de aldus gepraepa-reerde huid met dezelfde blauwe kleur doorschemeren alsnbsp;bij de aderen het geval is.
Ook ontbreken de voorbeelden niet, waar de roode kleur van een weefsel door het op dit weefsel uitgebreide troebele medium als paars gezien wordt. De anatoom denkenbsp;slechts aan de paarse verkleuring der spieren, wanneernbsp;hij deze door de bedekkende fascia heen ziet.
Dat de conjunctiva inderdaad als een troebel medium beschouwd mag worden, valt gemakkelijk aan te toonen. Wij hebben ons daarvan overtuigd door een stuk van de con-
1) Traité des maladies des yeux. 1894.
-ocr page 322-56
junctiva te nemen van een pas gedood konijn en hebben dit op een objectglaasje uitgebreid. Duidelijk vertoondenbsp;dit stuk conjunctiva bij opvallend licht een blauwe verkleuring, terwijl het bij doorvallend licht als geel geziennbsp;werd. Spuit men bij den mensch voor therapeutische doeleinden een waterheldere vloeistof, b. v. een keukenzoutop-lossing onder de conjunctiva, dan ziet men dat deze als eennbsp;blaas van de sclera wordt opgelicht. Die blaas nu vertoontnbsp;een blauwachtige kleur. De verklaring van dit feit kannbsp;geen moeilijkheden opleveren. Wanneer men gelatine metnbsp;water gemengd door hitte vloeibaar gemaakt heeft en ernbsp;dan een troebel makende stof bij voegt (b. v. de reedsnbsp;gemelde mastix-oplossing), dan krijgt men een vloeistof,nbsp;die zoowel in doorvallend als in opvallend licht de eigenschappen der troebele media vertoont. Giet men de aldusnbsp;bereide vloeibare massa op gladde platen, dan krijgt mennbsp;na coagulatie een half doorschijnende, gelijkmatige en dunnenbsp;laag van troebele gelatine.
Deze troebele gelatine heeft op een witte onderlaag gezien, een geel-witte kleur. Plaatst men echter een strook van deze gelatine zoodanig dat zij een bocht op de onderlaag maakt, dan ziet men die bocht licht blauw gekleurd.nbsp;Tegelijkertijd kan men zich ervan overtuigen, dat de opnbsp;geheven laag gelatine een schaduw werpt op den achtergrond.nbsp;Deze is dan niet meer wit, en de gelatine neemt op de meernbsp;donkere onderlaag een in het blauw spelende kleur aan.nbsp;Op gelijke wijze werpt de opgeheven conjunctiva eennbsp;schaduw op de sclera en neemt ten gevolge daarvan eennbsp;blauwe kleur aan.
Het valt ten slotte niet moeilijk zich te overtuigen, dat bloed zich niet rood maar paars voordoet, wanneer hetnbsp;door de conjunctiva heen gezien wordt. Bij de gepraepa-reerde conjunctiva van het konijn is het zeer eenvoudig ditnbsp;aan te toonen. Verder spoten wij bij een cadaver arteriëelnbsp;bloed onder de conjunctiva en konden de kleursveranderingnbsp;waarnemen, doch het duidelijkst trad het verschijnsel op,.
-ocr page 323-57
wanneer wij dunne buisjes met bloed gevuld onder de conjunctiva schoven. De vergelijking met het gedeelte van de buisjes, dat niet met conjunctiva bedekt was, maaktenbsp;hier de paarse verkleuring bijzonder sprekend.
Resumeerende, meenen wij te mogen concludeeren: dat de paarse verkleuring der geïnjiceerde episclerale vatennbsp;uit het feit te verklaren is, dat de conjunctiva een troebelnbsp;medium, zijnde, bij opvallend licht een blauwe kleur aanneemt, zoodra de onderlaag minder licht reflecteert, en datnbsp;het rood der geïnjiceerde vaten, met dit blauw gemengd,,nbsp;op ons netvlies den indruk van paars teweeg brengt.
De aangekondigde voordrachten van Prof. Mulder over; „Intermitteerenden exophthalmos” en van Blok over;nbsp;„Neutrale sulf. atrop. en mur. cocaïne” werden wegens hetnbsp;vergevordere uur ingetrokken.
N.B. Wegens het niet toezenden van het beloofde manuscript der voordracht van Dr. van der Plaats, overnbsp;Skiaskopie moet de plaatsing hiervan worden uitgesteldnbsp;tot een volgend nummer.
-ocr page 324-Weekbl. v. h. Ned. Tijdschr. v. Oeneesk. No. 26, 2e, Reeks ’98.
P. Muntendam: De operaiiete beuandeung der zware myopie.
Een bericht over de ontwikkeling van die behandeling en over den tegenwoordigen stand der kwestie.
Ibid. No. 3, Ie Reeks ’99.
Proi. Koster; Verslag over benige experimenten over eryihropsie.
K. heeft de hypothese gesteld, dat de erythropsie zon kunnen ontstaan, doordat het diffuse daglicht in een mydriatisch oog door het periphere gedeelte van de pupil invallende, misschien zou doordringennbsp;tusschen iris en lensoppervlak en verder tusschen en door de ciliair-uitsteeksels, waardoor de peripherie van ’t netvlies met een purperrood gekleurd licht zou kunnen worden bestraald. Door successiefnbsp;contrast zou dan in ’t halfdonker het centrale gedeelte van ¦’t gezichtsveld rood worden gekleurd.
K. grondde deze hypothese op het feit, dat wanneer hij de pupil van zijn eigen promineerend oog verwijdt, en een licht plaatst innbsp;de Peripherie van zijn gezichtsveld aan de temporale zijde, aan denbsp;nasale zijde van zijn bulbus door de solera heen, op 10 in.M. afstandnbsp;van den limbus een helderrood diffuus omgekeerd beeldje van denbsp;lichtbron is waar te nemen. De roode kleur er van schrijft hij toenbsp;aan ’t passeeren van den stralenbundel, die ’t beeldje vormt, door denbsp;vaatrijke chorioidea.
Om na te gaan, welk aandeel de lens heeft in de vorming van dit beeld, ging K. na, of hij ’t ook kon doen verschijnen bij 2 patiëntennbsp;met rijpe cataract en normaal diepe voorste oogkamer. Werd denbsp;pupil niet verwijd, dan ontstond ’t niet. Daarentegen wèl, als denbsp;pupil door een mydriaticum verwijd werd. Deze uitkomst toondenbsp;aan, dat bij het promineerende oog met normaalwijde pupil en normale lens, het beeldje wordt gevormd door ’t licht dat èn cornea ènnbsp;lens passeert. Het gedeelte van K’s hypothese, waarin hij onderstelt, dat bij periphere verlichting der retina, het netvlies zou bestraald worden door rood licht, dat haar kleur te danken zou hebbennbsp;aan de passage der stralen door de oiliairuitsleeksels, is dus nietnbsp;houdbaar. Het is echter mogelijk, dat bij de directe verlichting vannbsp;de Peripherie van ’t netvlies in zijne proeven, de roodheid van ’t licht,nbsp;dat de retina bestraalt, verklaard kan worden door dat ’t licht doornbsp;retina en de vaatrijke chorioïdea heendringende, teruggekaatst wordtnbsp;op de sclera en daarna, weer door de chorioïdea heengaande, roodgekleurd wordt door de tweevoudige passage door de vaatrijke chö-rioïdea.
-ocr page 325-Met den heer Birkhoff onderzocht K. of de erythropsie nog optrad, als zij de retina in een oppervlak van 45° straallengte om de fovea centralis, sterk verlichtten, terwijl zij ’t periphere deel der retinanbsp;juist voor ’t licht afsloten. Het bleek hun, dat in dit geval denbsp;erythropsie eveneens ontstond en nog wel in sterker mate, dan wanneer de Peripherie der retina geisoleerd verlicht werd. Ergo is denbsp;erythropsie hij mydriasis niet te wijten aan de abnormale sterkenbsp;verlichting van de peripherie van ’t netvlies en K’s hypothese ooknbsp;op dit punt onjuist.
Maar eveneens pleiten deze proeven tegen de verklaringswijze van Snellen (3e afl. Ned. Oogh’. Bijdr.), die aanneemt, dat bij colobomennbsp;van de iris de peripherie van ’t netvlies zou worden bestraald doornbsp;licht, ’t welk via het bedekkende bovenste ooglid door quot;t coloboomnbsp;indringt en aan de passage van ’t bloedrijke ooglid een roode kleurnbsp;zou ontleenen. Nog krachtiger pleitte, volgens K., tegen Snellen’snbsp;stelling ’t feit, dat B. de erythropie zeer duidelijk zag optreden,nbsp;wanneer hij bij een mydriatisch oog het bovenooglid aan de buitenzijde bekleedde met een voor licht ondoordringbare roetlaag. Dezenbsp;proeven zullen nader worden beschreven in de dissertatie vanBiEK-HOFF, welke binnenkort zal verschijnen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
-ocr page 326-Monsieuk et teès honobé Confrère,
Conformément a la décision prise par Ie Huitième Congrès International d’Ophtalmologie a Edimbourg en 1894, les soussignés se sont constitués en \m Comité d’Organisation, et ont l’honneur de vonsnbsp;inviter a assister au Neuvième Congrès International d’Optalmologie,nbsp;qui se rénnira a Utrecht Ie lundi 14 Aofit 1899.
Pour les communications et pour les discussions les langues an-glaise, franyaise ou allemande seront seules admises.
Le matin on se réunira en séance générale ou en séances par sections; ces dernières seront constituées d’après les sujets dont ellesnbsp;auront principalement a s’occuper; il y aura done:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Üne section d’anatomie, d’anatomie pathologique et de bacté-riologie,
B. nbsp;nbsp;nbsp;Une section d’optique et de physiologic,
C. nbsp;nbsp;nbsp;Une section des méthodes cliniques et opératoires.
Dans chaque séance des differentes sections une des trois langues sera désigoêe de préférence pour les communications et les discussions, sans toutefois exclure complètement les deux autres.
Pour la direction du Secrétariat nous pouri'ons compter surl’obli-geant et précieux concours de M. le Docteur A. Mc. Gillivray de Dundee, pour 1’anglais, de M. le Docteur Aug. Dufour de Lausanne,nbsp;pour le franqais, et de M. le Docteur A. Siegbist de BIle, pourl’allemand.
Le montant de la cotisation destinée a couvrir la frais généraux ainsi que les dépenses pour les Comptes Rendus est fixé a 25 francsnbsp;gar personne.
Suivant les désir du Comité d’Organisation il s’est formé un Comité de Eéception, composé de
M. B. Reiger, Bourgmestre d’Utreeht,
M. le Dr. en Droit J. Baron d’Aulnis de Boubouil, Profes-
seur a l’Université,
M. le Dr. en Droit Jonkheer J. C. N. van Eys van Dienden, Ministre-Résident en Disponibilité,,
M. le Dr. A. A. W. Hubrecht, Professeur a l’Université,
M. le Dr. en Droit Jonkheer J. E. Hutdecoper de Maarsse-VEEN ET DE NiGTEVECHT, Membre du Conseil communal,
M. le Dr. fl. Snellen, Professeur a l’Université.
Afin de pouvoir prendre a temps les mesures nécessaires, nous vous prions dès maintenant de vouloir bieu faire savoir au derniernbsp;signataire de cette circulaire si nous pouvons compter sur votre participation au Congrès, et d’avoir en même temps l’obligeance de nousnbsp;communiquer si Vous serez accompagné de Vos Dames, que nous
-ocr page 327-ieront Ie plus grand plaisir en contribuant par leur gracieuse pré-senoe a la réussite des excursions qui seront organisées pour l’après-midi, en cas de participation suffisante.
Nous yous prions, en outre^ de vouloir nous faire savoir procbai-nement de quelles langues vous désirez yous servir de préférence dans les discussions. M.M. les Membres qui ont 1’intention de fairenbsp;des communications sont priés non moins instamaient de nous instruirenbsp;a temps de leurs sujets.
M.M. les Curateurs de 1’Université d’Utrecbt ont eu la bienveil-lance de mettre a notre disposition les locaux universitaires que nous leur avons demandés. On aménagera line ou plusieurs sallesnbsp;pour l’exposition d’instruments et d’autres appareils. Nous reoom-mandons a M.M. les Membres du Congres d’apporter et d’exposernbsp;principaleraent des objets ayant iin iutérêt historique et de nous informer a temps de leurs intentions a ee sujet.
Nous espérons que Vous vous trouverez a même de nous honorer d'une réponse favorable, afin que nous puissions, dans ee cas, vousnbsp;adresser en son temps un programme plus détaillé.
Agreez, Monsieur et tres honoré Confrère, I’expression de nos sentiments cordiaux et I’assurance de notre consideration la plusnbsp;distinguée.
Le Comité d’Organisation:
D. Argyll Robertson, Président du Hiiitième Congres.
George A. Berry, Secrétaire-Général du Huitième Congres.
M. E. Mulder, Professeur a l’üni“ersité de Groningue.
M. Straub, Professeur a l’Université d’Amsterdam.
W. Kosteh, Professeur a l’Université de Leyde.
H. Snellen, Professeur a TUniversité d’Utrecht.
Utrecht, Décembre 1898.
-ocr page 328-Als referenten voor publicatie van oogheelkundige bijdragen door Nederlanders zijn opgetreden:
Dr. HillemajSts, te Duisburg^ voor »Hirschberg’s Centralblatt”.
Prof. W. Kosteh, te Leiden^ voor het »Zeitschrift für Augenheil-kunde (Kunht u. Michel).
Dr. Wesihoff, te Amsterdam, voor de »Aanales d’Oculistique” en van »Knapp’s u. Schweiger’s Archiv”.
Dr. Bouviu, te ’s-Qravenhage, voor de »Archives d Opththalmo-logie”.
D. OsTEBMANU, te Utrecht, Yoor «Michel’s Jahresber”.
Genoemde Heeren verzoeken schrijvers van mededeelingen op oogheelkundig gebied, en van publicaties over de anatomie, physiologie en pathologie van ’t oog hun een afdrukje van hunne werken tenbsp;doen toekomen.
-ocr page 329-ISquot;'® Verg, V. h. Ned. Oogh. Gez.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Dr. H. Snellen. Grlazen oogappels, als oculaire Prothesen. 6
2. nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Stbaub. Over Seniele Hypermetropie......11
3. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. E. A. Eeddingius. Esophorie als oorzaak van schoolmyopie
4. nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. J. Lans. Pupillometre...........16
5. nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. J. Lans. Cliloropsie...........25
6. nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gobi. Over een eigenaardig skiaskopisch verschijnsel .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28
7. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Gobi. Plastische operatie na exenteratio orbitae met
blootligging der neusholten..........34
8. nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nicolaï. Erosio corneae recidivans.......42
9. nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bouvin. Over Melanoma iridis.........44
10. Dr. N. Josephus Jitia. De schijnbare kleursverandering der
uitwendig zichtbare subconjunctivale nbsp;nbsp;nbsp;vaten.....45
Referaten.
P. Muntendam. De operatieve behandeling der zware myopie. 58 Prof. Koster. Verslag over eenige experimenten over erythropsie 58
Neuvième Congres International d’Ophthalmologie a Utrecht,
Pays-Bas................60
Bericht aan de leden van het Ned. Oogh. nbsp;nbsp;nbsp;Gezelsch.....62
-ocr page 330- -ocr page 331- -ocr page 332-I.
-ocr page 333-Men wordt verzocht, bijdragen en stukken de Redactie betreifehde, te willen zenden aan den Secretaris-Penning-meester van het Ned. Oogh. Gez. D. J. BLOK, WestersingelllS,nbsp;Rotterdam.
Typ. J. L. E. I. Kleynenbeeg.
-ocr page 334- -ocr page 335-Eene Natuurkundige verklaring van de Schaduwproefi)
DOOR
J. D. VAN DER PLAATS (Utrecht.)
luhoud. § 1. De stelling van Helmholtz over het lichten van het oog. § 2. Plan der verklaring, notaties. § 3. Het lichtveld. § 4.nbsp;De zwarte stip. § 5. Draaien van den spiegel. § 8. Het verschijnsel van Ballangée. § 7. Het gezichtsveld. § 8. Wanneer licht denbsp;pupil? § 9. Constructie der lichtstralen, die het skiascopischnbsp;verschijnsel veroorzaken. § 10. Verschijnsel in het PK. § 11. Denbsp;correspondeerende cirkels. § 12. Helderheid van ieder punt dernbsp;pupil. § 13. Vorm, beweging en helderheid van de schaduwgrens.nbsp;§ 14. Becjjfering van die helderheid. § 16. Het astigmatische oog.nbsp;§ 16. Berekening der ellipsen. § 17. De scheeve schaduw. § 18.nbsp;Niet cirkelvormige pupil. § 19. Demonstraties, subjectief en metnbsp;eene camera. § 20. Andere toestellen ter demonstratie; astig-matisme. § 21. Opmerkingen over de praktijk; spiegel, lichtbron,nbsp;afstand, kleurschifting.
§ I. Helmholtz ging in 1851 bij zijne theorie van het lichten van het oog uit van de volgende stelling:
des Beobachters decken.....mag dieses Bild nun scharf
Oder ein Zerstreuungsbild sein. (Handbuch der Physiologi-schen Optik P Aufl. 1856, S. 169, Satz II).
1) Voordracht gehouden op de 14de Verg. v. h. Ned. Oogh, Gez. (11 Dec. 1898). Wegens te late inzending van ’t manuscript kon deze voordracht eerst in deze afl.nbsp;geplaatst worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bed.
-ocr page 336-Hij achtte deze wijze om het vraagstuk te behandeleu geschikter dan eenige andere. „Ich empfehle diesen Weg-um bei den verschiedenen Augenspiegeln sich die Wirkun-gen klar zu machen, ohne dass man sich auf verwickelte-geometrische Constructionen ein zu lassen braucht, die dennbsp;Ungeübten leicht mehr verwirren als aufklaren (S. 170),’”nbsp;en „Auch glaube ich, dass die Sache dadurch der Anschauungnbsp;zuganglicher wird, u. s. w. (S. 176).”
De schaduwproef is eene bijzondere toepassing van het lichten van het oog, opgewekt door middel van een oogspiegel. Het ligt dus zoozeer voor de hand om bij de verklaring der schaduwproef van de aangehaalde stelling uitnbsp;te gaan, dat het mij bevreemd heeft dat de meeste schrijversnbsp;een anderen weg inslaan.
§ 2. Ik zal eerst den aard en de beweging van „das Bild der Lichtquelle auf der Netzhaut” bespreken, dan dennbsp;vorm en de grootte van „das Bild der Pupille des Beo-bachters,” vervolgens nagaan hoe die twee elkander bedekken en eindelijk afleiden welke verlichting daaruit voornbsp;elk punt der pupil voortvloeit. Het verschijnsel wordt dusnbsp;geconstrueerd op de retina en van daar geprojecteerd opnbsp;de pupil.
Met de woorden retina en pupil bedoel ik die van den patient; met P R het punt, waarop dit oog ingesteld is; metnbsp;a de afstand van P R, met s de afstand van de spiegelopeningnbsp;tot dit oog, beide in meters; met o de middellijn der spiegelopening, met p de middellijn der pupil in millimeters.
Bij getallen-voorbeelden neem ik aan, dat het lensbeeld' der pupil 18,5 m.M. vóór de retina ligt en 6 m.M. middellijn heeft. Het cornea-beeld der pupil ligt dan 19,2 m.M.nbsp;vóór de retina en heeft 6,5 m.M. middellijn, terwijl voorde werkelijke pupil deze waarden 18,6 en 5,68 m.M. bedragen. De afstand van het knooppunt tot de retina stelnbsp;ik op 15 m.M. en de middellijn der spiegel opening o —nbsp;2 m.M.
Onder het compacte deel van een beeld versta ik dat wat
-ocr page 337-binnen den diifusen rand ligt; een scherp beeld is dus geheel compact.
§ 3. Het beeld der lichtbron op de retina van den patient heete het lichtveld. Dit zal alleen scherp wezen als hetnbsp;spiegelbeeld der lichtbron in het P R van den patient ligt.nbsp;Staat de spiegel zelf in het PR, zoo is het beeld op denbsp;retina noodzakelijk diffuus. Is l de afstand in meters vannbsp;het spiegelbeeld der lichtbron tot de pupil, zoo is de breedte
van den diffusen rand
18,5 X 1000^-^ (a “ nbsp;nbsp;nbsp;Een
netvliesbeeldje van 1 m.M. onderspant een hoek van 57°,3 :15 = 230', en de diffuse rand is dus in hoekmaat
3',7 Xb nbsp;nbsp;nbsp;=22' (— — Staat de lichtbron naast
\a 1/ nbsp;nbsp;nbsp;\a U
den patient en gebruikt men een platten spiegel, dan is 1=2 s. Staat de spiegel in het P R, dan is 1 = 2 en denbsp;11'
diffuse rand — breed, dus gelijk aan de schijnbare middel-ct
lijn der maan als a = ps meter. Bij een hollen spiegel, welks brandpuntsafstand = 1/4 s is, ligt het spiegelbeeld 1/3 snbsp;vóór den spiegel, en is de diffuse rand dus even breed alsnbsp;met den platten spiegel in het P R.
De diffuse rand strekt zich aan beide zijden van de lijn, die het scherpe beeld zou begrenzen, even ver uit. Denbsp;rand zou even breed als dat scherpe beeld en al zoo hetnbsp;lichtveld geheel diffuus, zonder compact middendeel, wezen
als het spiegelbeeld der lichtbron
Xtg22':
-X
a nbsp;nbsp;nbsp;a
6,4 m.M. groot is. Bij een platten spiegel in het PR is I — a = a, en zou de lichtbron slechts 6,4 m.M. grootnbsp;mogen zijn. Voor den hollen spiegel als boven geldt hetzelfde. Het lichtveld zal dus doorgaans bestaan uit eennbsp;compact gedeelte met een diffusen rand. De lichtsterktenbsp;van dien rand neemt naar buiten toe vrij gelijkmatig af.nbsp;(Overeenkomstig met de cijfers in § 14, blz. 19, voorgevalnbsp;1° gegeven).
§ 4. Men kan de grootte en den vorm van het lichtveld en zijn dilfusen rand gemakkelijk nagaan bij eene cameranbsp;obscura. Maar als nu de lamp nevens het objectief en denbsp;spiegel in het PR geplaatst worden, ziet men op het matglas behalve het diffuse lichtveld ook een scherp beeld vannbsp;den spiegel en van zijne opening. Deze laatste vertoontnbsp;zich als een zwarte, ronde stip, die naar binnen toe diffuus-wordt als de spiegel iets verder af of dichterbij gebrachtnbsp;wordt. Overeenkomstig de berekeningen van § 3 is de
diffuse rand 3',7Xp nbsp;nbsp;nbsp;breed en onderspant de ope
Als 0 = 2 m.M., nbsp;nbsp;nbsp;= 6
ning zelf een hoek van — X 3,438'.
s
m.M., dan worden die twee hoeken gelijk voor s = l,31ff of = 0,69 a. De geheele zwarte stip zal dus diffuus verlicht wezen, zoodra de spiegel 1/3 van zijn vroegeren afstandnbsp;a dichterbij of verderaf gebracht is.
Maar ook als de spiegelopening precies in het PR staat, is haar beeld niet geheel donker. Diffractie (buiging), kleurschifting en monochromatische afwijkingen van het oognbsp;doen stralen naar de zwarte stip afdwalen. De invloed dernbsp;diffractie is gering. Het licht, dat door de kleurschiftingnbsp;binnen den kring valt, bezit geen groote intensiteit (zienbsp;Helmholtz S. 136). Het belangrijkst is de monochromatische afwijking, maar deze is voor ieder oog verschillendnbsp;en dus niet in het algemeen te berekenen (Helmholtz S.nbsp;139). Zelfs in mijne goed ingestelde photographische cameranbsp;is de zwarte stip niet geheel scherp. En in eene cameranbsp;met een gewone enkelvoudige lens als objectief, dus metnbsp;vrij aanzienlijke aberration, ofschoon veel minder dan hetnbsp;menschelijk oog, is het diffuse licht in de stip zeer duidelijk.
§ 5, Wij veronderstelden bij het bovenstaande, dat het spiegelbeeld der lichtbron, de spiegelopening en de pupil innbsp;één rechte lijn lagen. Draaien wij nu den spiegel een hoeknbsp;om een zijner middellijnen als as. De lichtstraal, dienbsp;van een bepaald punt der lichtbron afkomstig is en midden
-ocr page 339-door de pupil gaat, vrordt nu door een ander deel des spiegels teruggekaatst, treft het oog uit eene andere richtingnbsp;en het beeld van dat punt valt op eene andere plek dernbsp;retina. De hoekbeweging is gelijk aan den draaiingshoeknbsp;van den platten spiegel (en niet gelijk aan tweemalen diennbsp;draaiingshoek zooals men oppervlakkig meenen zou), denbsp;verplaatsing van het lichtveld op de retina is 0,26 m.M, Xnbsp;De teruggekaatste lichtbundel in haar geheel genomennbsp;draait twee malen zoo snel, en de lichtschijn op het gelaatnbsp;van den patient verplaatst zich dus s. tg 2 « = 0,035 'yia .snbsp;meters.
Het lichtveld zal zich even veel verplaatsen als zijn diffuse rand breed is, door eene spiegeldraaiing van 3',7 X
P {~ ~ ^)i 611 6ven veel als het scherpe beeld derspiegel-
opening door eene draaiing van ^ X 3,438'.
Bij een hollen spiegel ligt het beeld niet s achter maar 6 vóór den spiegel, en zal de hoekbeweging van het licht-2 ö
veld -pX«° bedragen. Voor een brandpuntsafstand = 1/4
s, wordt h = 1/3 s, en zijn dus de waarden dezelfden als bij den platten spiegel. Maar is de brandpuntsafstand grooternbsp;dan 1/4 s, zoo is de hoekbeweging ook grooter en voor eennbsp;kleineren brandpuntsafstand is zij kleiner.
Verder herinneren wij, dat de lichtschijn en het retina-beeldje bij een platten spiegel in den zelfden zin draaien als de spiegel, maar dat bij een hollen spiegel het retina-beeldje zich in tegengestelde richting verplaatst.
§ 6. Als de spiegel zoo ver gedraaid is, dat de lichtschijn op het gelaat van den patient niet meer de geheele pupilnbsp;bestraalt, verandert het lichtveld van voorkomen. Hetnbsp;diffuse beeld van één punt toch is gelijkvormig aan denbsp;pupil, dus een cirkel bij menschen-, een ellips bij paarden-oogen. Wordt de pupil slechts ten deele bestraald, dannbsp;zal die diffusiecirkel afgeknot zijn. Evenzoo zal de diffuse
-ocr page 340-10
rand van een lichtveld aan de eene zijde versmald wezen. Hoe kleiner de spiegel des te geringer draaiing is noodignbsp;om deze afknotting te doen optreden.
Bij een zeer wijde pupil en een platten spiegel ver buiten het P R (b.v. op 1 meter afstand bij 3 D. myopie) is denbsp;diffuse rand van het lichtveld zeer breed. Draai nu dennbsp;spiegel naar links, dan verschuift zich het lichtveld op hetnbsp;netvlies ook naar links. Maar weldra is de rechterzijdenbsp;der pupil niet meer bestraald en zal het lichtveld dus linksnbsp;afgeknot worden. Bij een kleinen spiegel kan deze afknotting zich sneller naar rechts uitbreiden dan het lichtveldnbsp;in zijn geheel naar links verschoven is. In dit geval zalnbsp;men bij de schaduwproef behalve de gewone tegengaandenbsp;schaduw op de pupil nog een anomale, medegaande schaduwnbsp;zien. Niet zelden is alleen die anomale schaduw te zien,,nbsp;en zou de waarnemer tot hypermetropie besluiten, alzoonbsp;op een dwaalspoor geraken. Kapitein-paardenarts Ballan-GÉE is in 1897 op dit bedriegelijke verschijnsel gestuit, ennbsp;hij heeft het volledig beschreven. Hij wist het te vermijdennbsp;door vóór de pupil van het paard (een ellips van 18 op 10nbsp;m M of grooter) een diaphragma van 5 m M middellijn tenbsp;houden. Ik heb later aangetoond, dat de schaduwproef hiernbsp;ook normaal verloopt als de spiegel niet 30 maar 75 a 100nbsp;m M middellijn heeft en verder de bovenstaande verklaringnbsp;gegeven *).
Bij sterke hypermetropie en een kleinen hollen spiegel zag Ballangeé ook een anomale (medegaande) schaduw..nbsp;De verklaring is gelijksoortig aan die voor het eerst beschreven geval.
Bij menschenoogen is deze anomalie geloof ik nog niet opgemerkt. Een spiegel van 30 m M is hier voldoendenbsp;om het lichtveld buiten het gezichtsveld te brengen eernbsp;de afknotting van het lichtveld het gezichtsveld bereikt.nbsp;Bij 10 D myopie, een pupil van 6 m M, de platte spiegel
1). Voor een meer uitvoerige bespreking dezer anomalie, zie: Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt, 1898, XXVI blz, 14—17.
-ocr page 341-11
op 1 * 2 meter afstand en een lichtbron van 40 m M breedte moet de anomale schaduw echter optreden.
§ 7. In de Satz van Helmholtz (§ 1) wordt in de tweede plaats genoemd „das Bild der Pupille des Beobach-ters”. Bij de uitvoering der schadnwproef is echter onmid-dellijk vóór die pupil een rond diaphragma: de spiegelopening.nbsp;Aangenomen, dat deze opening kleiner is dan die pupil,nbsp;moeten wij dus het beeld der spiegelopening op de retinanbsp;van den patient nagaan. Dit beeld heete het gezichtsveld.nbsp;Het gezichtsveld is een scherp beeld als de spiegel in
het PR staat, en wel een cirkel van — X 15^middellijn
Oj
of in hoekmaat-^ X 3,438'. Voor a = 1 meter en o = 2
m M wordt dit 6',9 of ’/j van de schijnbare grootte der maan. Staat de spiegel op een anderen afstand, dan heeft
breedte
het gezichtsveld een diffusen rand van 22'
middellijn. Staat de spiegel dichter
een cirkel van
(zie § 3). Zoodra men 0,358 a van het P R verwijderd is, zal het gezichtsveld geheel diffuus wezen en bestaan uitnbsp;15',8
bij het P R, dan heeft het gezichtsveld een compact gedeelte omgeven door een diffusen zoom.
Bij draaiing van den spiegel om een zijner middellijnen als as, verandert het gezichtsveld niet, als wij afzien vannbsp;de hier zeer geringe ellipticiteit, die een scheef geplaatstenbsp;cirkel (de spiegelopening) vertoont.
§ 8. In de derde plaats moeten wij, onderzoeken hoe het gezichtsveld door het lichtveld bedekt wordt. Hetnbsp;eerste kan liggen geheel buiten het lichtveld, geheel innbsp;den diffusen rand, geheel in het compacte deel van hetnbsp;lichtveld, of in twee of drie dezer ruimten gelijktijdig.nbsp;Elk punt van het gezichtsveld, dat door het lichtveldnbsp;bedekt is, wordt zelf tot een lichtend punt hetwelk wedernbsp;stralen terugzendt naar de pupil en van daar naar de
-ocr page 342-spiegelopening. De waarnemer verkrijgt dus den indruk, dat de pupii licht geeft *). Alle stralen, die van hetnbsp;compacte deel des gezichtsvelds uitgaan naar de pupil,nbsp;zullen de spiegelopening bereiken, en zoolang dus ook maarnbsp;één punt van dat compacte deel binnen het lichtveld valt,nbsp;zal de geheele pupil lichtend schijnen. Eén punt van hetnbsp;diffuse deel van het gezichtsveld zendt ook wel stralennbsp;naar de geheele pupil, maar van deze valt een deel ternbsp;zijde van de spiegelopening en bereikt dus den waarnemer niet-Men overziet dit het best uit de beide volgende constructies, fig. 1 en 2.
De scbaduwproef bij sterke myopie Het punctum remotiira ligt tusscheii S O en P L, de bovenste grens van het lichtveld bij G. Het beschaduwde deel der pupilnbsp;is gestreept. De schaduw LU gaat tegen.
In verhouding tot P L is P S veel te klein genomen en zijn AB en AC veel te groot geteekend. De dubbele lijn CF is de fundus oculi.
1). Het lichtverschijnsel vindt natuurlijk zijn oorsprong op den fundus oculi, maar wat men op het matglas eener camera ziet is niet geheel gelijk en, in geval van astigmatisme,nbsp;zelfs niet gelijkvormig aan wat bet objectief vertoont. De stralen komen ten slotte vannbsp;de cornea naar de spiegelopening. Deze laatste ontvangt van één. punt der cornea stralen,nbsp;die afkomstig zijn van verschillende punten der pupil, en één punt der pupil ontvangtnbsp;stralen van den geheelen correspondeerenden cirkel (§ 11) op den fundus. De waarnemernbsp;tracht te accommodeeren voor de pupil, omdat deze een scherpe grens heeft.
-ocr page 343-13
§ 9. In fig. 1 is S 0 de spiegelopening; de twee lijnert' PUL en P' U' L' zijn het cornea-beeld en het lensbeeldnbsp;der pupil. Een straal, die buiten het oog op U aanloopt,,nbsp;is tusschen retina en lens gericht op U' enz. A B is hetnbsp;scherpe beeld van de spiegelopening, C D G- E F het diffusenbsp;gezichtsveld op den fundus. Het oog is dus sterk myoop,.nbsp;want zijn P K, ligt tusschen PUL en SO. Door draaiennbsp;van den spiegel zij de bovenste grens van het lichtveldnbsp;gedaald tot G, dan is C D G donker en G E F straalt licht,nbsp;uit naar de pupil.
Alle stralen, die van S O afkomstig zijn, gaan na de breking van cornea en lens door B A, en omgekeerd moetnbsp;elke straal, welke terugkeerende uit het oog S O wil bereiken, door A B getrokken wezen. Zoo lang het deel D Fnbsp;van den fundus verlicht was, kwamen stralen van daar uitnbsp;via elk punt der pupil in S O en scheen de geheele pupilnbsp;lichtend. Maar is de lichtgrens tot G gedaald, dan zal denbsp;stippellijn G B U' U S de uiterste straal wezen, die S O nognbsp;treft. Een lager aangelegde straal, b.v. G L' (niet geteekend)nbsp;zou na de breking boven S langs gaan en door den waarnemer niet gezien worden. Alzoo de waarnemer ontvangtnbsp;geen stralen, die via L U zijn gegaan, wel via U P. Hetnbsp;beneden deel der pupil is dus beschaduwd. Daalt de lichtgrens G dan klimt de schaduwgrens U: de schaduw gaatnbsp;dus tegen (platte spiegel). Zoodra de lichtgrens beneden Fnbsp;gedaald is, zal de geheele pupil duister wezen.
In fig. 2 ligt het P R achter den spiegel of achter het oog en A B dus achter den fundus. Laat de lichtgrensnbsp;wederom tot G gedaald wezen, dan is G U' U S de hoogstenbsp;straal welke S O nog treft, want G U' achterwaarts verlengd gaat nog juist door B A. Een hooger aangelegdenbsp;straal, b.v. G P' (niet geteekend) zou boven S heen gaan.nbsp;Hier is dus het deel P U der pupil beschaduwd. Als denbsp;lichtgrens G daalt^ zal ook de schaduwgrens U dalen: denbsp;schaduw gaat mede (platte spiegel).
De bekende regel omtrent de skiascopische schaduw is.
-ocr page 344-14
hiermede toegelicht, want de beweging van de lichtgrens is gelijk in richting met de draaiing van den platten spiegelnbsp;•en tegengesteld met die des hollen spiegels.
In fig. 1 en 2 zijn de stralen, die de spiegelopening en •dus den waarnemer bereiken, door dikke lijnen voorgesteld;nbsp;•de andere stralen door dunne lijnen. De grens tusschennbsp;beide soorten is een stippellijn.
§ 10. Maar als de spiegel in het PR staat? Dan valt A B samen met den fundus. En aangezien van elk puntnbsp;van B A lichtstralen via de geheele pupil naar S O kunnennbsp;-gaan, zal ook de geheele pupil lichtend bhjven zoo langnbsp;maar iets van A B door het lichtveld bedekt wordt. Naarnbsp;jnate een kleiner deel van A B beschenen is, wordt denbsp;pupil minder helder, maar over hare geheele oppervlaktenbsp;gelijkmatig: er is geen schaduwp'rens, zooals vroeger bij U.
Is de grens van het lichtveld beneden B gedaald, dan is •de pupil totaal donker. Aangezien A B klein is, zal denbsp;overgang van vol licht op de pupil tot totale verduisteringnbsp;vrij plotseling geschieden.
In § 4 is reeds gezegd, dat als het oog eene volkomen •camera ware, zonder kleurschifting of monochromatischenbsp;¦aberratie, A B juist bedekt zou wezen door de zwarte stip,nbsp;en men dus met den spiegel in het P R de pupil altijdnbsp;duister zou zien. Het bekende verschijnsel in het P R isnbsp;'dus alleen te danken aan de onvolkomenheid van het oog.
In den tijd, dat de lichtgrens den afstand D F, dat is den verstrooiingscirkel van het punt S der spiegelopening, doorloopt (alzoo door eene draaiing van den platten spiegel gelijk
-3',7 X P
zie § 4 en 5) wandelt het punt U van
L naar P (flg. 1) of van P naar L (fig. 2), dus de schaduw-grens over de geheele pupil. Hoe dichter de fundus bij A B ligt, des te kleiner is D F, in des te korter tijd legtnbsp;de lichtgrens dien afstand af, des te sneller wandelt denbsp;schaduwgrens. En staat S O dicht bij het P R, dus A Bnbsp;vlak vóór of achter den fundus, dan verplaatst de schaduw-
-ocr page 345-15
:grens zich zoo snel, dat de richting der beweging moeielijk valt waar te namen.
§ II. Voor een nauwkeurig onderzoek naar den vorm en ¦de lichtsterkte van den schaduwrand, moet het verschijnselnbsp;nog op eene andere wijze geconstrueerd worden.
In fig. 2 is C F het deel van den fundus, dat men van uit de spiegelopening overziet. Bij een niet-astigmatischnbsp;¦oog met cirkelvormige pupil is C F natuurlijk een cirkel,nbsp;waarvan flg. 2 de doorsnede (middellijn) geeft en fig. 3 de
Fig. 4. Komt overeen met fig. 3, maar de spiegelopening staat dichternbsp;het punctum remotum, en denbsp;cirkel PL, dat is de ver-strooiingscirkel van het centrum der spiegelopening, isnbsp;veel kleiner. De halfechaduwnbsp;is breeder dan de geheele pupil.
}Fig. 3. De groote cirkel is het gezichtsveld CDGEF uit fig. 2.
De kleine cirkels met de middelpunten P, 17, L en /tzijn de cirkels correspondeerende met de punten V, U, L en linbsp;der pupil De dik getrokken cirkel bevat de middelpuntennbsp;van alle correspondeerende cirkels De stippellijnen zijnnbsp;de rechte of gebogen lichtgrens, de zware lijnen R f/Rdenbsp;hieraan beantwoordende schaduwgrens. PR PR is gelijkvormig aan het donkere deel der pupil. De halfschaduwnbsp;strekt zich uit van U tot h of nog verder.
werkelijke vorm. Van een willekeurig punt X (niet ge-teekend) der pupil gaan naar S O slechts stralen, die te voren binnen den kegel X' A B lagen. Zoo ontvangt P alleennbsp;stralen van C D, L alleen van E F enz. Stralen, die vannbsp;een ander punt van ’t gezichtsveld X bereiken, gaan buitennbsp;het oog niet naar S O. B.v. D L' (flg. 2) zal na de brekingnbsp;¦beneden O langs gaan.
-ocr page 346-Aan elk punt der pupil beantwoordt dus een cirkelvormig stuk ') van het gezichtsveld op den fundus, dat wij dennbsp;correspondeerenden cirkel zullen noemen. De helderheid vannbsp;ieder punt der pupil wordt alzoo bepaald:
lo door de grootte van het segment des correspondeerenden cirkels, hetwelk door het lichtveld bedekt is;
20 door de lichtsterkte van het lichtveld in dat segment. Men ziet gemakkelijk in, dat eene beschouwing van dezenbsp;correspondeerende cirkels en van de wijze, waarop hetnbsp;lichtveld ze bedekt, alle verschijnselen der schaduwproefnbsp;moet kunnen verklaren. Zoo ver ons bekend is, werd hetnbsp;vraagstuk echter nog nimmer op deze wijze behandeld.
§ 12. Het middelpunt van den met X correspondeerenden cirkel is het punt waar de lijn van X' door het middennbsp;van A B getrokken den fundus treft. Het middelpunt vannbsp;den met P (lig. 2) correspondeerenden cirkel heete P en ligtnbsp;tusschen C en D, dat van L heete L en ligt tusschen E en F,nbsp;In fig. 3 zijn L en h de middelpunten der cirkels,nbsp;die met P, L en h correspondeeren. De dik geteekendenbsp;cirkel bevat de middelpunten van al de correspondeerendenbsp;cirkels, die aan de geheele pupil beantwoorden. De dunnenbsp;cirkel hier omheen is het diffuse gezichtsveld, middellijn C F.
De rechte stippellijn bij Gr stelle de bovenste lichtgrens voor, die raakt aan den met U correspondeerenden cirkel.nbsp;Dan zullen alle cirkels, wier middelpunten boven de dikkenbsp;lijn UUR liggen, in het geheel geen licht ontvangen ennbsp;de daarmede correspondeerende punten der pupil zullennbsp;geheel duister zijn. Hoe verder het middelpunt benedennbsp;RK, ligt, des te grooter deel van den cirkel is door hetnbsp;lichtveld bedekt, des te helderder is het correspondeerendenbsp;punt der pupil. Is het lichtveld gelijkmatig van licht-
1) Als (Ie fundus evenwijdig aan A B is, zullen E F, C D enz. g'dijkvormig aan A B wezen, En AB heeft den zelfden vorm als SO, waarvan AB het beeld is. Ware de spiegelope-ning driehoekig, dan moest voor den correspondeerenden cirkel ook een driehoek genomennbsp;worden. AE is speeds zeer klein in verhouding tot P'E, en dus EF niet noemenswaardnbsp;grooter dan A B Voor ft = 1 meter, o = 2 m M. en een oog met 5 dioptrieën M isnbsp;A B •= 28 ^ en E F = 30 (J.. Met 5 dioptrieën H wordt A B = 33 jJ, on F E = 30 ƒX.
-ocr page 347-17
sterkte, dan neemt die helderheid toe van U tot h, en blijft van daar tot L constant. De slagschaduvr P U en hetnbsp;volle licht h L zijn dus gescheiden door een halfschaduwnbsp;U h, waarvan wij straks de lichtverdeeling zullen nagaan.
Schaduw en licht op de pupil komen geheel overeen met die in den cirkel Pi; PRUR is gelijk vormig aan hetnbsp;donkere deel der pupil.
Is de gestippelde cirkelboog de grens van het lichtveld, dan is de dikke cirkelboog de schaduwgrens.
§ 13. Ligt A B dicht bij den fundus, dan blijven de correspondeerende cirkels bijna even groot, maar zij vallennbsp;meer over elkander en hun middelpunten vormen een veelnbsp;kleiner kring L P (fig. 4).
De lichtgrens behoeft zich slechts den afstand D F te verplaatsen om de schaduwgrens over de geheele pupil tenbsp;doen wandelen. Bij gelijke wijze van draaien van dennbsp;spiegel beweegt de schaduwgrens zich in fig. 4 dus veelnbsp;sneller dan in fig. 3 over de geheele pupil. Ook is hetnbsp;verschil in helderheid van de onderscheidene punten dernbsp;pupil veel geringer, want L U P is kleiner en zelfs de metnbsp;L correspondeerende cirkel wordt niet geheel door hetnbsp;lichtveld bestraald; de halfschaduw is breeder dan ü L.
Is de lichtgrens een rechte lijn, dan blijft ook de schaduwgrens een rechte lijn. Was de lichtgrens een cirkelboog, dan blijft hij in fig. 3 en 4 denzelfden radius behouden,nbsp;zoodat de schaduwgrens in fig. 4 bijna recht wordt, wantnbsp;hij is een boog van slechts enkele graden, terwijl hij innbsp;fig. 3 duidelijk gekromd is.
Alzoo: hoe verder de spiegel van het P R afstaat, des te grooter verschil in helderheid vertonnen de onderscheidenenbsp;punten der pupil, des te langzamer wandelt de schaduwgrens, des te sterker zal die grens gebogen wezen bijnbsp;gelijke kromming van de lichtgrens. Is de lichtgrens recht,nbsp;dan is ook de schaduwgrens steeds recht.
Raar ik meen zijn al deze drie gevolgtrekkingen der theorie in overeenstemming met de ervaring.
-ocr page 348-18
Is de lichtgrens een cirkelboog, welks middelpunt zijdelings van het gezichtsveld ligt, dan zal de schaduwgrens scheef gelegen wezen.
Staat eindelijk de spiegelopening in het P R, dan hebben alle punten der pupil denzelfden correspondeerenden cirkel,nbsp;namelijk AB (flg. 1). Be cirkel L UP van flg. 4 krimptnbsp;in tot een punt. De helderheid van alle punten der pupilnbsp;wordt dezelfde; F en D vallen samen, evenzoo C en E.nbsp;Om de pupil geheel donker te doen worden moet de lichtgrens, even als vroeger, beneden F dalen.
§ 14. De helderheid van een punt der pupil hangt af van den vorm der lichtgrens en van de lichtverdeeling in hetnbsp;lichtveld zoo ver dit den cirkel C F bedekt. Eene algemeennbsp;gehouden beschouwing hierover voert tot ingewikkeldenbsp;formules en meer gecijfer dan de lezers van dit tijdschriftnbsp;willen verdragen. Ik bepaal mij dus tot twee eenvoudigenbsp;gevallen.
heid
1°. De lichtgrens, en dus ook de schaduwgrens, is een rechte lijn; de lichtsterkte van het lichtveld overal gelijk. Dannbsp;is de gezochte helderheid evenredig aan den inhoudnbsp;van het segment des correspondeerenden cirkels, hetwelk door het lichtveld bedekt is. r is de straal vannbsp;een correspondeerenden cirkel en d de afstand van zijnnbsp;middelpunt tot de lichtgrens. d zij positief voor middelpunten, die gelijk L en h (fig. 3) beneden den lichtgrensnbsp;liggen en negatief voor middelpunten gelijk U daarboven (anders gezegd daar buiten). Dan is de inhoudnbsp;van het bestraalde segment, dus de betrekkelijke helder-d'
Bg Cos te nemen tusschen o en t.
De lichtgrens is een rechte lijn; de lichtsterkte van het lichtveld is evenredig aan den afstand tot die grens.
De helderheid wordt dan =
X) ]/^2 _ (J a;
19
= i/s (d^ ’ 2 r2) l/y2 _ (P (i.r2BgCos nbsp;nbsp;nbsp;Voor
d^r wordt de waarde der integraal d .r^'nr. Stelt men de helderheid voor d = r op 100, dan is zij | |||||||||||||||||||||||||||
|
Maar men bedenke, dat in het eerste geval voor d = -\-r quot;de maximale helderheid bereikt is en in het tweede gevalnbsp;niet. Heeft b.v. de diffuse rand om het compacte lichtveldnbsp;¦een breedte van 3 r i), dan ligt eerst de cirkel metnbsp;¦d = 4 r geheel binnen dat compacte lichtveld en was voornbsp;= slechts 1/3 der maximale helderheid aanwezig.nbsp;¦Stellen wij nu die maximale helderheid = 100, dan wordennbsp;•de verhoudingcijfers voor:
¦(7 = 4 r |
31/2 r S r |
21/2 r |
2 r |
H/2 r |
r |
0 1 |
—V2r |
— r | |
100 |
99 nbsp;nbsp;nbsp;93 |
82 |
67 |
50 |
33 |
18 |
7 1 |
1 |
0 |
A^erdere berekeningen kunnen den mathematicus interes-seeren, maar zouden voor de praktijk geen waarde hebben. Want de veronderstelling, dat de lichtsterkte van dennbsp;¦diffusen rand toeneemt evenredig aan den afstand tot denbsp;lichtgrens moge vrij wel juist zijn bij eene camera obscuranbsp;lt;zie § 3), bij het oog zijn de omstandigheden onberekenbaar.nbsp;Bij gelijke bestraling zullen verschillende deelen van dennbsp;,fundus nog ongelijk veel licht terugzenden naarmate zij totnbsp;de papil, de macula, de arteriën of de venen behooren. Ennbsp;'verder wordt de gelijkmatigheid van het lichtveld juist opnbsp;•de plaats van het gezichtsveld onderbroken door het diffusenbsp;•beeld der zwarte stip, dat (zie § 4) niet wel algemeen be-•rekend kan worden.
§ 15. Wij veronderstelden bij het voorgaande, dat de verschillende meridianen van het oog gelijk dioptrisch vermogen bezitten. De schaduwbeweging blijft dan gelijksoortig
1) Dit zal het geval wezen als 0 = 2 m.M., ^ = 6 m.M. en s = 1,44 a.
-ocr page 350-20
(mede of tegen) om welke as de spiegel gedraaid worde.. Elk punt der spiegelopening geeft een cirkelvormigen ver-strooiings-cirkel, en het geheele diffuse beeld der spiegelopening (het gezichtsveld dus) is een cirkel, zie fig. 3.
Bij een astigmatisch oog heeft men verstrooiingsellipsen,. welker middelpunten in een cirkel blijven liggen. Hetnbsp;geheele gezichtsveld is dus ook een ellips (fig. 5) met assen,,nbsp;die evenveel in lengte verschillen als die der kleine ellipsen.nbsp;Staat de spiegel in één der beide P E, zoo is de verstrooiings-ellips een rechte lijn en het gezichtsveld een rechthoek,nbsp;met halfcirkelvormige einden (fig. 6).
Ieder punt der pupil levert één straal voor eiken ellips, b.v. het punt P levert van eiken kleinen ellips de beneden-punt en al die benedenpunten vormen weder een cirkel. Denbsp;met ieder punt der pupil correspondeerende cirkels (§ 11) blijvennbsp;dus ook in het astigmatische oog cirkels^ maar hunne middelpunten liggen in een ellips (fig. 5) of in een rechte lijn (fig. 6)..
Het donkere deel der pupil is thans echter niet meer gelijkvormig aan het onverlichte deel van dezen laatstennbsp;ellips. Deze laatste is de in eenejrichting (korte as) sterknbsp;verkorte projectie van de eerste.
-ocr page 351-21
In flg. 7 is het elliptische lichtveld bij scheef astigma-tisme geteekend. De afstand F i =: P C van de twee ellipsen is gelijk aan den radius van een correspondeerenden cirkel. Overigens is fig. 7 analoog met flg. 3. De lichtgrensnbsp;zij weder een rechte lijn, dus ook E, R is een rechte. Projecteer nu het onbestraalde stuk P R R op de cirkelvormigenbsp;pupil, dan ziet men, dat de schaduwgrens scheef staat ennbsp;nadert in richting tot de korte as der ellips. Wij willennbsp;dit bekende verschijnsel nader onderzoeken.
Fig. 7. Astigmatismo met scheeve assen. De spiegel slaat dichternbsp;bij het oog, dan de punctanbsp;remota. C, P, R R P en Fnbsp;komen overeen met fig. 3. Denbsp;horizontale stippellijn is denbsp;lichtgrens. Corresjïondeerendenbsp;cirkels, welker middelpuntennbsp;boven R R liggen zijn geheelnbsp;duister. De schaduwlijn RRnbsp;is van het elliptische gezichtsveld overgebracht op de cirkelvormige pupil en levert daarnbsp;de scheeve schaduwgrens 1, 2,nbsp;die in lichting nadert tot denbsp;korte as der ellips.
Als de spiegelopening tus-de puncta remota lag, zou S, 4 de schaduwgrens zijn, ennbsp;lag die opening verder af dannbsp;de beide puncta remota, dannbsp;ware 5, 6* de schaduwgrens.nbsp;Dc linker R komt overeennbsp;met 1, S of o.
Men verkrijgt dezelfde uitkomsten door de ellips te projecteeren op een cirkel, welks middelpunt in het verlengde der lange as ligt en welksnbsp;middellijn gelijk is aan de kleine as der ellips.
Als de spiegelopening dichterbij komt, wordt het elliptische gezichtsveld eerst een cirkel en dan weder een ellips met de lange as loodrecht op den eersten stand. De fig. 7nbsp;moet dan 90° gedraaid worden, en de schaduwgren.s staat loodrecht op de vroegere grens,nbsp;maar weder naderende tot de korte as der ellips.
§ 16. De kleine ellipsen van flg. 5 zijn dezelfde als de binnenste ellips van fig. 7. Zij verschillen van een cirkelnbsp;op de lange as beschreven doordat de afmetingen in denbsp;richting der korte as q malen zoo klein zijn geworden.nbsp;Deze q is afhankelijk van de ligging der spiegelopening tennbsp;opzichte der beide PR. Zijn a,, en de afstanden dezernbsp;beide P R, dan zijn de assen der ellips in hoekmaat
is q. Zij b.v. a, = V3 meter, = I meter dan is voor
-ocr page 352-22
5, voor s = 1/2 meter-
s = 2 meter of = meter q g = 1 (de ellips is een cirkel), voor s = 1 meter of = 1/3nbsp;meter g = o (de ellips een rechte lijn), voor s = ofnbsp;= \ meter q = Vs, dus een ellips met de lange as loodrecht op de eerst genoemde.
Bij een astigmatisch oog geeft een lichtbron met recht-lijnigen rand een lichtveld, waarvan de diffuse rand overal even breed is en een rechte lichtgrens bezit. Een cirkelvormige lichtbron geeft een elliptische lichtgrens. Maar als denbsp;lichtbron niet te klein is zal de ellipticiteit gering wezen.nbsp;Stel weder a, = Vs, 0^2 — 1 meter, 1 — 2 meters en = 6nbsp;in.M. Dan geeft ieder punt der lichtbron een verstrooiings.nbsp;ellips met 22' (3— V'2) en 22' (1 — V2), dus 55' en 11' tot assen.
Is de lichtbron een cirkel van 50 m.M. middellijn, dan onderspant hij een hoek van 86' en het lichtveld wordtnbsp;een ellips met assen gelijk 141' en 97', dus, q — 1,5. Hetnbsp;compacte deel van ’t lichtveld is 31' bij 75', dus q = 2,4.nbsp;Deze ellipticiteit van de lichtgrens kan eenigen invloed.,nbsp;hebben op de schaduwgrens; eene constructie analoog metnbsp;fig. 3 en 7 leert ze kennen.
Door constructie vindt men ook den invloed van de-richting, waarin de lichtgrens zich verplaatst, en bij een cirkel vormige of elliptische lichtgrens, van de omstandigheid,nbsp;of het middelpunt dier kromme daarbij door het middelpunt van het gezichtsveld gaat.
§ 17. Laat in fig. 7 de lichtgrens een hoek cc en de schaduwgrens een hoek /? met de korte as der ellips,nbsp;maken; de verhouding van de assen der ellips zij q (§ 16)..nbsp;Dan is tang « = g X tang /3. Is b.v.
g = 5 en lt;* = 75° - 60° - 45° - 30°
11V2“
dan wordt /3
36‘,'2° - 19°
Men vindt gewoonlijk opgegeven, dat een astigmatisch oog met scheeve hoofdmeridianen een schaduwgrens geeftnbsp;evenwijdig aan een dier hoofdmeridianen, ook al werd de-spiegel om een verticale of horizontale as gedraaid. Hieromtrent is op te merken: lo als de spiegel staat tusschen-
-ocr page 353-23
de beide P E kan (zie § 16) de ellips een cirkel wezen, en dan is de schaduwgrens dus niet verschillend van dienbsp;bij een niet astigmatisch oog. 2o De schaduwgrens zal bijnbsp;een elliptisch gezichtsveld niet precies evenwijdig zijn aannbsp;de korte as; dit is alleen het geval als g = oo, dus alsnbsp;de spiegel in één der P E staat. 3o Bij een niet astigmatischnbsp;oog zal de schaduwgrens scheef staan als het lichtveld eennbsp;gebogen grens heeft, die met zijn zijdelingsch gedeelte overnbsp;het gezichtsveld strijkt (zie § 13).
§ 18. Als de pupil niet cirkelvormig is, blijft de met ieder punt der pupil correspond eerende figuur gelijkvormignbsp;aan de spiegelopening, dus een cirkel. Maar de verstrooiings-figuur van elk punt der spiegelopening is gelijkvormig aannbsp;de pupil. Fig. 5 stelt dus ook voor het gezichtsveld bijnbsp;een paardenoog, fig. 6 bij een kat met een verticale spleetnbsp;tot pupil. In fig. 7 moet men dan echter het gezichtsveld ennbsp;de lichtgrens niet overbrengen op een cirkel maar op eenenbsp;figuur gelijkvormig aan de pupil en dus overeenkomendenbsp;met de binnenste ellips.
Bij een niet astigmatisch oog met niet cirkelvormige pupil zijn alzoo de verschijnselen op de pupil gelijkvormignbsp;aan die op den fundus oculi. De schaduwproef verloopt dannbsp;ook bij paardenoogen geheel als bij menschenoogen.
§ 19. Voor de demonstratie van al deze verschijnselen kan men in de eerste plaats subjectief te werk gaan. Mennbsp;plaatst zich tegenover den spiegel met een zwakke lichtbron naast zijn hoofd en een sterk licht achter de spiegelopening. Men ziet dan in zijn eigen oog lichtveld en gezichtsveld. In plaats van den spiegel te draaien kan mennbsp;ook het hoofd zijdelings of naar boven verplaatsen en zietnbsp;¦dan het lichtveld over het gezichtsveld strijken. Een brilnbsp;geeft de gewenschte ametropie.
Kepler heeft in 1604 het oog reeds bij eene camera obscura vergeleken. Men neme als objectief eene enkelvoudige lensnbsp;van niet te kleine afmetingen. Plaats de lens scheef en
-ocr page 354-het kunstoog is astigmatisch ^). De lichtbron staat naast de camera, de spiegel er tegenover en de spiegelopeningnbsp;worde van achteren sterk verlicht door eene andere kleurnbsp;dan de lichtbron bezit. Draait men nu den spiegel totdatnbsp;het gezichtsveld half buiten het lichtveld ligt, dan zietnbsp;men door de opening de pupil beschaduwd.
Bedek het matglas der camera met een stuk karton, waarin eene opening en daarachter een lamp, dan wordtnbsp;rechtstreeks een sterk lichtveld opgewekt. In het P R dernbsp;camera ontstaat een werkelijk beeld van dit lichtveld. Doornbsp;een tweede camera in den uittredenden stralenbundel tenbsp;houden, ziet men in dit tweede kunstoog de verlichte pupilnbsp;(het objectief) der eerste. Die tweede camera moet eennbsp;klein objectief hebben en kan een „loch-camera” zondernbsp;lens wezen, b.v. een kleine opening in een zwart schermnbsp;en een wit projectie scherm er achter. Beweegt men nunbsp;het karton (lichtveld) dan wordt het beeld der pupil op hetnbsp;laatste scherm beschaduwd volgens den regel der skiascopie.
§ 20. Een eenvoudig maar leerzaam demonstratietoestel is het volgende. Twee plankjes, 20 X 20 c.M. groot, wordennbsp;op 25 c.M. achter elkander bevestigd. Het voorste plankjenbsp;heeft een opening van 10 c.M. middellijn bedekt met matglas: dit verbeeldt de pupil. Het andere plankje heeft eennbsp;opening van 8X8 c.M., waarvoor een reep blik, metnbsp;opening van willekeurigen vorm (cirkel of rechthoek) ennbsp;bedekt met matglas, voorbij geschoven kan worden. Ditnbsp;laatste matglas wordt bestraald door eene lamp en steltnbsp;het lichtveld voor. Tusschen die twee plankjes wordt eennbsp;derde geplaatst met een vrije opening van 2 c.M. middellijn;nbsp;de cirkel A B van lig. 1.
Bij bewegen van het lichtveld ziet men dan op de pupil
1) Eene lens van P dioptrieën en een brekiugsexponent van n zij scheef geplaatst. Dan verkrijgt hij in een vlak door de draaiingsas Dj = D ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--en in
een vlak loodrecht op de draaiingsas Do = Di, Sec2 i dioptrieën. Sin i = n Sin r. Dus een gewoon brilleglas van 1 D, 30° scheefstaande, verkrijgt Dj = 1,10 en Do = 1,46nbsp;dioptrieën, alzoo 0,36 dioptrieën astigmatisme.
-ocr page 355-25
•de bekende schaduw; snelheid en richting der beweging, vorm en helderheid dezer schaduw zijn geheel overeenkomstig de theorie. Ook de correspondeerende cirkels zijn hiermede te demonstreeren.
Schuift men het derde plankje vlak tegen het lichtveld, dan ziet men de verschijnselen gelijk met den spiegel innbsp;het P R.
Voor de nabootsing van een astigmatisch oog wordt het derde plankje vervangen door een stel van twee plankjesnbsp;ieder met eene rechthoekige opening met half cirkelvormigenbsp;einden, gelijk fig. 6. De voorste opening is D/s X ^2/3 c.M.,nbsp;de achterste loodrecht hierop en 2 X 7 c.M.; de afstand dernbsp;plankjes is 8 c.M. of iets minder. Plaats dit stel tusschennbsp;pupil en lichtveld en men ziet de verschijnselen van astig-matismus compositus myopicus. Zijn de rechthoekige ope-ningen scheef geplaatst, b.v. de één 30° naar rechts, denbsp;ander 60° naar links hellend, dan ziet men zeer dnidelijknbsp;een scheeve schaduw, ofschoon het lichtveld een rechtenbsp;grens heeft en horizontaal verschoven wordt.
Om de astigmatische stralenbreking te demonstreeren, bevestigt men aan de einden van een lat van 70 a 100 c.M.nbsp;twee plankjes tegenover elkander. In het eene plankje zijn 36nbsp;openingen geboord op gelijke afstanden in een cirkelomtrek.nbsp;Het tweede plankje heeft 36 openingen in een ellips; hunnenbsp;verticale afstanden zijn gelijk aan die van het eerste plankje,nbsp;hunne horizontale driemalen zoo klein. Span nu 36 dradennbsp;naaigaren ki'uislings over van het eene plankje naar hetnbsp;andere, en men ziet zeer scherp de beide brandlijnen (opnbsp;1/2 en 3/4 van den afstand), daar tusschen den verstrooiings-cirkel enz.
§ 21. Ervaring is doorgaans de beste leidsvrouw bij de praktische uitvoering eener bepaalde methode van onderzoek. Ofschoon ik niet over klinische ervaring beschik,nbsp;waag ik het toch eenige opmerkingen over de praktijk dernbsp;schaduwproef ten beste te geven.
1°. De Spiegel. In de vorige § § is meestal een platte
-ocr page 356-26
spiegel verondersteld. Eenige malen is de berekening ook voor den hollen spiegel gegeven (§ 3, 5, 6, 9). Deze holle-spiegel kan verschillende nadeelen hehben. Is de afstandnbsp;tot de pupil meer dan vier malen den brandpuntsafstand,nbsp;zoo wordt de verlichting zwakker dan met den plattennbsp;spiegel. De snelheid, waarmede het lichtveld, en dus ooknbsp;de schaduwgrens, zich verplaatst, is niet alleen.afhankelijknbsp;van de snelheid waarmede de spiegel gedraaid wordt maarnbsp;ook — en op eenigzins ingewikkelde wijze — van dennbsp;afstand (§ 5). Ligt het brandpunt dicht voor het oog vannbsp;den patient, zoo kan het lichtveld zelfs in denzelfden zinnbsp;draaien als de spiegel. Met een hollen spiegel kan hetnbsp;lichtveld ook kleiner worden dan het gezichtsveld en dannbsp;is de pupil alleen in de midden verlicht. ')
Ik zou dus den platten spiegel verkiezen boven den hollen of bollen. De spiegel opening zij klein. Voor de schaduwgrens komt het aan op de verstrooiings-flguur DF vannbsp;den rand S dier opening (hg. 1 en 2). Een kleine opening-maakt ook de zwarte stip in het lichtveld (§ 4 en 14)nbsp;minder storend. Verder geloof ik, dat het gewenscht isnbsp;om den oorspronkelijken spiegel van Helmholtz, de onbelegde glasplaat, te beproeven. Deze wordt van achteren,nbsp;op een kleine cirkel na, zwart geverfd. Hij geeft veelnbsp;minder licht, maar in het P E is de zwarte stip bijna evennbsp;helder. En die onbelegde spiegel verblindt den patient nietnbsp;(zie Helmholtz S. 184), zoodat men wellicht de refractie-toestand voor de macula lutea en de fovea zou kunnennbsp;bepalen (vergelijk Steaub, Oogheelkundig onderzoek blz. 222).
Over de anomalie, die bij een te kleinen' spiegel kan optreden, is in § 6 gehandeld.
2°. De Lichtbron. De grootte van dezen doet binnen ruime grenzen niet veel af. De veearts gebruikt met succes hetnbsp;venster van een stal, en het gaat ook wel in de vrije-lucht met den hemel of de wolken als lichtbron, zoo deze
1) Zie Dr. H. Snellen Jr. in Tijdschrift voor Gmeeskande 1891, I blz. 650.
-ocr page 357-27
slechts door muren, hoornen enz. begrensd wordt. Want de= lichtbron moet een grens hebben, liefst een scherpe, regelmatige grens. Hoe minder diffuus het lichtveld, des tenbsp;smaller de halfschaduw op de pupil (§ 12 en 14). Eennbsp;rechtlijnige lichtgrens acht ik beter dan een gebogene,nbsp;omdat de laatste tot eenige anomalieën aanleiding kannbsp;geven (zie § 13 en 17). Men kan een scherm met kwadratische opening van 3 a 4 c.M. zijde voor de lichtbronnbsp;plaatsen.
3«. Be Afstand. Er is veel voor te zeggen om den afstand van den spiegel tot de pupil niet kleiner dan 1/2 meter tenbsp;laten worden en liefst 1 meter te nemen. Bij kleinennbsp;afstand wordt de zwarte stip (§ 4) groot en weinig verlicht,,nbsp;de diffuse rand van het lichtveld meestal breed en de-schaduwgrens minder scherp. Een groote afstand behoeftnbsp;ook niet met groote nauwkeurigheid gemeten te worden..
Maar ik kan niet beoordeelen of hier wellicht tegen op weegt de gemakkelijkheid om den patient glazen voor tenbsp;houden. Voor eene nauwkeurige bepaling neme men echternbsp;weer omstreeks 1 meter afstand en bepale niet alleen hetnbsp;P R, maar ook de afstanden, waarop de schaduw duidelijknbsp;begint mede en tegen te gaan.
4°. Voor eene camera obscura kan men gemakkelijk een spiegelafstand vinden, waarbij een rood licht op het objectiefnbsp;in de eene, een blauw licht in de tegengestelde richtingnbsp;zich beweegt. Ook bij het menschelijk oog is de kleurschiftingnbsp;niet onbeduidend: van rood (B) tot violet (H) 2 dioptrieën,nbsp;van rood (B) tot groen (E) 2/4 dioptrie.
De geelroode fundus oculi zendt zeker niet veel groen en blauw licht terug, maa,r als het gezichtsveld op de papilnbsp;valt, moet de kleurschifting toch wel merkbaar wezen..nbsp;Wie dit wil onderzoeken plaatse vóór de lichtbron een.nbsp;paarsch glas, hetwelk de gele en groene stralen absorbeert,nbsp;en kieze een lichtbron, die niet te arm is aan sterker-breekbare stralen.
-ocr page 358-Discussie:
Dr. H. Snellen Jr.; Zeer terecht zegt Dr. van dee Plaats, dat de :schaduwproef een bijzondere toepassing van het lichten van het oognbsp;is, en dat daarvoor dus een soortgelijke verklaring moet gegevennbsp;worden.
Helmholtz geeft een zeer duidelijke verklaring in § 16 van zijn Physiol. Optik, hoe de pupil van het onderzochte oog verlicht zalnbsp;schijnen, wanneer ’t licht, dat door de retina van dat oog weerkaatstnbsp;wordt, door de pupil van den waarnemer naar binnen kan dringen.
Om na te gaan, wanneer dit het geval is, gebruikt H. de volgende constructie: Uitgaande van de stelling dat men de richting van elkenbsp;afzonderlijke straal, gaande door een willekeurig aantal brekendenbsp;middenstoffen op elke plaats mag omkeeren, waarbij dan de weg vannbsp;die straal dezelfde blijft als van dien in tegenovergestelde richtingnbsp;(Satz I), gaat hij na hoe de stralen van de pupil van den waarnemernbsp;(als lichtende schijf gedacht) in het oog van den onderzochte zoudennbsp;gaan. Keert men dan de richting van deze stralen om, dan heeftnbsp;men de stralen, die, van de retina van den onderzochte komende, innbsp;het oog van den waarnemer kunnen komen, en dus gezien worden,nbsp;of zooals H. (in Satz II) zegt: de pupil van den onderzochte zal verlicht schijnen, als op zijn netvlies het beeld van de lichtbron geheelnbsp;of gedeeltelik met het beeld van den onderzoeker samenvalt.
Van deze formuleering gaat H. uit bij de vaststelling der mathematische theorie van den oogspiegel, en hiervan wordt in elk handboek (ook in mijn Handleiding) gebruik gemaakt om b.v. de grootte van het gezichtsveld bij het oogspiegelen te berekenen. Dr. v.nbsp;D. Plaats houdt zich uitsluitend aan deze formuleering, en verwerptnbsp;elke andere verklaring, die niet direct daarop terug te brengen is.
Zoo ook heeft Dr. v. n. Plaats elders ‘) de door mij weergegeven verklaring (Tijdschr. v. Gen. ’89, en ook overgenomen door Dr. Weendlynbsp;in zijn „Klinische Optiek”) veroordeeld als „niet zeer bevredigend.”
Het was daarom dat ik met een enkel woord die verklaring wenschte te verdedigen.
Aan een berekening van de grootte van het „gezichtsveld” en van het „lichtveld” zooals Dr. v. n. P. geeft, heeft men voor de verklaringnbsp;der Skiascopie niet veel. Alleen is van die grootten afhankelijk, hoenbsp;ver men den spiegel moet draaien om den overgang van licht innbsp;donker te zien en dus of de wisseling van licht en donker sneller ofnbsp;langzamer plaats heeft. Bovendien is bij het skiascopeeren de groottenbsp;van het iichtveld vooral zóó variabel, afhankelijk van den onderlingen
i) gt;Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt.”
-ocr page 359-stand van lichtbron, patient en waarnemer, van de kromming varr den spiegel en de verplaatsing van het knooppunt door de voorgezettenbsp;glazen, dat de berekening hiervan vooral bij artsen, die zich mindernbsp;aan mathesis gewijd hebben, zeker niet tot verduidelijking zal strekken. By de verklaring der skiascopie hebben wij in de eerste plaatsnbsp;na te gaan, hoe de richting is van het lichtverschijnsel in de pupilnbsp;van den onderzochte, voor het geval de waarnemer zich voor, in ofnbsp;achter het P R bevindt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
En dit geschiedt het gemakkelijkst en duidelijkst door eerst schematisch voor te stellen, dat de stralen van één verlicht punt van de retina uitgaan. Deze stralen komen dan op den afstand vaij het P R.nbsp;bij elkaar en is hun gang dus gemakkelijk te construeeren, voor elkenbsp;stand van de lichtbion en van het lichtbeeldje op de retina. Hetnbsp;wordt dan duidelijk, wanneer de pupil verlicht schijnt en wanneernbsp;niet, en tevens van welke zyde het lichtbeeldje optreedt.
Wil men nagaan, welke verandering ontstaat, wanneer niet een enkel punt, maar een grootere oppervlakte van de retina verlichtnbsp;wordt, dan behoeft men slechts voor eenige grenspunten van hetnbsp;„lichtveld” diezelfde constructie toe te passen.
Overigens heeft, zooals wij reeds boven vermeldden, de grootte van het lichtbeeld op de verklaring der skiascopie geen invloed, alleennbsp;is van invloed of het lichtbeeld op de retina van den onderzochtenbsp;scherp begrensd is of uit een compacte kern en diffusen rand bestaat.nbsp;In het tweede geval zal de overgang van licht in donker niet zoonbsp;plotseling zijn, maar zal bij draaing van den spiegel het lichtverschijnsel eerst in intensiteit verminderen (resp. een diffusen randnbsp;hebben) om dan te verdwijnen.
In plaats van, in verband met de plaats van het P R, na te gaan welke stralen van uit de pupil van den patient, door de pupil vannbsp;den waarnemer gaan, bezigt Dr. v. n. Plaats ter verklaring de pupilnbsp;van den patient en het beeld van de pupil van den waarnemer.
Dit is volkomen hetzelfde als mijn verklaring, want alle stralen, die hier door gaan, gaan ook door de pupil van den waarnemer. Alleennbsp;is het moeielijker om na te gaan waar dat beeld zich bevindt ennbsp;wordt daardoor de verklaring minder duidelijk en minder gemakkelijknbsp;te begrijpen.
Dr. C. NicolaI brengt eveneens bezwaren te berde welke in ’t navolgende stuk zijn uitgewerkt. ‘)
Dit stuk werd reeds in Dec. 1898 ontvangen, doch met toestemming van den Schrijver eerst heden geplaatst.
-ocr page 360-De z.g. Schaduwproef.
Kritiek op de beschouwingen van den heer v. d. Plaats
DOOR
Dr. NICOLAÏ.
Met de verklaring, die de heer v. d. Plaats heeft ge-¦geven, kan ik mij in geenen deele vereenigen. De bezwaren, die ik er tegen heb, wil ik in de volgende bladzijden ¦ontwikkelen.
Fraai was de demonstratie van v. d. Plaats, met de verschillend gekleurde en ongelijk sterke lichtcirkels, iknbsp;geef het gaarne toe; één bezwaar heb ik dan ook slechts,nbsp;doch het is een hoofdbezwaar; wat v. n. Plaats liet ziennbsp;was iets geheel anders, dan wat de werkelijkheid te aanschouwen geeft.
De theorie van v. d. Plaats komt, in ’t kort, hierop 'neer: Op het netvlies van den patient vormt zich een beeldnbsp;van de vlam en een beeld van de spiegelopening; bijnbsp;¦draaiing van den spiegel blijft het laatste beeldje op zijnnbsp;plaats, terwijl dat der vlam er over heen schuift, ’t Is dezenbsp;¦beweging van het licht over het donkere beeld der spiegelopening, die door den onderzoeker wordt waargenomen.
Al aanstonds doen zich twee vragen voor: 1® hoe komt’t, dat het donkere vlak, waarover het licht zich beweegt,nbsp;steeds even groot is als de pupü^ en 2®: hoe is ’t dan mogelijk, dat we bij eene camera b.v., waar we de pupil zeernbsp;groot kunnen maken, het geheele vlammenbeeld,nbsp;aan alle kanten door zioart ontgeven^ door het pupil-vlak zien schuiven ?
Dat is een gevolg van de verstrooiings-cirkels, antwoordde V. D. Plaats mij, toen ik deze vragen deed. Maar dan
-ocr page 361-31
.zouden we het eigenaardig verschijnsel hebben, dat de ver-strooiings-cirkels van een klein deel van een beeld (want ve mogen het beeldje der vlam met dat der spiegelopeningnbsp;op het netvlies van den patient, onder zekere voorwaarden i),nbsp;¦als één geheel beschouwen) grooter omtrek zouden krijgennbsp;dan die van het geheele beeld! En dat is eene onmogelijkheid.
De heer v. n. Plaats tracht op theoretische gronden de juistheid zijner meening te bewijzen; ik wil hem op diennbsp;weg niet volgen, te meer daar ik zijne berekeningen nietnbsp;altijd begrijp. Zoo zegt hij b.v. op blz. 673 (Tijdschr. v.nbsp;Geneeskunde 1898 2® dl.): „in het tweede geval is hetnbsp;gezichtsveld een kring van 0.094 m.M. middellijn, bestaandenbsp;uit een cirkel van 0.034 m.M. middellijn omgeven door eennbsp;diffusen rand van 0.03 m.M. breedte. Elk punt van diennbsp;•cirkel geeft licht aan het 0.22®‘® deel der pupil, en de geheelenbsp;cirkel verlicht juist den geheelen pupil.” Ik wist niet, datnbsp;de grootte van een punt precies in maat was uit te drukken.
Liever wil ik, zonder cijfers, het onhoudbare van de theorie van v. n. Plaats aantonnen. Het bewijs is zoonbsp;gemakkelijk te leveren, dat ieder, die eenig belang in dezenbsp;kwestie stelt, zelf de proef nemen kan.
Volgens V. n. Pl. is de verplaatsing van het vlammen-beeld over het donkere beeld, dat zich van de spiegelopening ¦op het netvlies van den onderzochte vormt, de oorzaak vannbsp;het verschijnsel; van de beweging der vlam, ten opzichtenbsp;van de spiegelopening, hangt dus alles af. Nu kunnen wenbsp;'de proef zóó inrichten, dat de beeldjes van vlam èn spie-.gelopening zich ten opzichte van elkaar niet of althans zeernbsp;weinig verplaatsen bij hunne beweging over de retina.nbsp;Volgens V. n. Plaats moet in zoo’n geval het verschijnselnbsp;niet te zien zijn; doch in werkelijkheid zien we het wel.
Voor de uitvoering dezer proef neem ik in de linkerhand een lampje met breede vlam en houd dat op 4; 10 c.M.nbsp;voor het midden van mijn gelaat, de vlam ter hoogte van
1) N.1. als ive zorg dragen, dat de afstand van het spiegelbeeld der vlam en de spiegelopening zeer klein is.
-ocr page 362-32
de oogen; in de rechterhand een platten oogspiegel met kleine opening (van ^ji m.M.). Is de spiegel in den juistennbsp;stand, zoodat het oculair der camera goed is verlicht, dannbsp;beweeg ik het hoofd met oogspiegel en lamp een weinignbsp;naar rechts en naar links, en voor zorgdragende, dat denbsp;spiegel zelf niet om eene zijner assen gedraaid wordt. Opnbsp;het matte glas der camera kan geconstateerd worden, datnbsp;de verplaatsing van het vlammenbeeldje ten opzichte dernbsp;spiegelopening zeer gering is (steeds blijft het kleine beeldnbsp;der spiegelopening binnen het beeld der vlam) en tochnbsp;hebben we het gewone sciascopische verschijnsel waargenomen.
Hiermede valt dus de theorie van v. n. Plaats.
Men zou uit het vele geschrijf, dat de schaduwproef heeft veroorzaakt, al licht de gevolgtrekking maken, dat er nognbsp;nooit eene goede oplossing is gegeven voor het ontstaannbsp;van het verschijnsel. Doch dan vergist men zich. Trouwen»nbsp;de zaak is m. i. ook zeer eenvoudig.
We zien bij de schaduwproef de verschuiving van het vlammenbeeldje over het netvlies van den onderzochte,nbsp;door diens pupil heen. Ieder, die in het bezit is van eenenbsp;camera kan zich hiervan gemakkelijk overtuigen; als hij hetnbsp;matglas aan den binnenkant met een stukje wit papiernbsp;bedekt, wordt het verschijnsel nog duidelijker, omdat hetnbsp;vlammenbeeldje dan beter teruggekaatst wordt.
Voor de verklaring hebben we met niets anders te maken dan met het terug gekaatste vlammenbeeld en met de pupilnbsp;van den onderzochte; de grootte der spiegelopening en dernbsp;pupil van den waarnemer hebben hierbij geene beteekenis.nbsp;Deze twee laatstgenoemde factoren kunnen slechts invloednbsp;uitoefenen op het meer of minder duidelijke van het verschijnsel ; ze hebben dus slechts eene quantitatieve waarde.
Ik geef hierbij een paar teekeningen, die, naar ik hoop^ mijne opvatting op aanschouwelijke en eenvoudige wijzenbsp;zullen verklaren.
-ocr page 363- -ocr page 364-34
even groot of kleiner dan dat der pupil. In de teekening stelde ik het lichtbeeld als een pijltje voor; in de werkelijkheid echter nemen we een grooter lichtbron, de vlam eenernbsp;lamp b.v. Daardoor wordt, in den stand in de teekeningnbsp;voorgesteld, het geheele beeld der pupil a' b' door dat dernbsp;vlam A' B' verlicht.
Draaien we den oogspiegel, dan beweegt zich het vlam-menbeeldje over het netvlies van den patient; het licht-beeldje verplaatst zich dan natuurlijk ook in het oog van den waarnemer en zal, daar het beeld der pupil niet vannbsp;plaats verandert, den indruk geven alsof het over de pupilnbsp;heenschuift. Zoo lang de geheele pupil verlicht is zien wenbsp;van die verschuiving niets; eerst als de grens dor vlamnbsp;(A^ flg. I) op het pupilbeeld komt, bemerken we denbsp;beweging van het lichtbeeldje. Draaien we den spiegelnbsp;naar rechts, dan zien we het beeldje in het oog van dennbsp;patient ook naar rechts gaan; het licht beweegt zich bijnbsp;E. en Hm. in gelijken zin met den spiegel (ik bedoel steedsnbsp;een platten spiegel).
In flg. II is a amp; de pupil en A B het vlammenbeeldje of het netvlies van een myopisch oog. Tusschen de oogen vannbsp;P. en W. vormt zich een rechtopstaand luchtbeeld (Aquot; Bquot;)nbsp;en van dit luchtbeeld ontvangt de waarnemer een onduidelijk beeld op zijn retina. Dit beeld zal zeer onduidelijknbsp;zijn om twee redenen; vooreerst, omdat zich in het myopisch oog van den patient reeds een diffuus beeld van denbsp;vlam vormt, waardoor het luchtbeeld eveneens diffuusnbsp;wordt, en ten andere, omdat de waarnemer voor de pupilnbsp;van den onderzochte accommodeert en dus niet voor hetnbsp;luchtbeeld is ingesteld.
De beweging der vlam over de pupil zal geschieden tegengesteld aan die van den spiegel; draaien we den spiegelnbsp;naar rechts dan gaat het luchtbeeldje naar links en dezenbsp;verplaatsing nemen we waar.
Prof. Straub zegt in zijne Handleiding, blz. 228: „waarom ziet men nu bij bijziendheid de schaduw in eene andere
-ocr page 365-35
richting gaan? Het antwoord is eenvoudig: omdat de stralen, die uit het oog komen zich tusschen het waargenomen en waarnemende oog kruisen.” Dit antwoord isnbsp;niet juist. Immers de stralen, die uit een E. of Hm. oognbsp;komen, kruisen elkaar ook tusschen P. en W. Nemen wenbsp;in hg. I b.v. de stralen A d e en B c B' dan zien we, datnbsp;die een snijpunt hebben in ƒ'. Neen, niet omdat de stralennbsp;elkaar kruisen zien we de beweging tegengesteld, maarnbsp;omdat zich bij myopen een virtueel beeld vormt tusschennbsp;waarnemer en P.
De beweging van het lichtbeeld over de pupil houdt bij den Myoop op, zoodra we komen in zijn punctum remotum;nbsp;we zien de pupil öf geheel donker öf geheel licht.
Op verschillende wijzen wordt dit feit verklaard. Volgens V. D. Plaats is dan het beeld der spiegelopening (het gezichtsveld) scherp en oneindig klein, zoodat er geen sprakenbsp;is van het waarnemen eener lichtbeweging. Daar ik meennbsp;aangetoond te hebben, dat de theorie van v. n. Plaatsnbsp;niet houdbaar is vervalt deze verklaring van zelf. Ik zounbsp;haar ook niet hebben aangehaald zoo niet Steaub dezelfdenbsp;verklaring gaf, en deze toch onder gezichtsveld iets andersnbsp;verstaat dan v. n. Plaats. Doch wat Steaub ermee bedoelt is mij niet recht duidelijk. Op blz. 226 zegt hij, datnbsp;gezichtsveld van den waarnemer is „het deel van het netvlies van het onderzochte oog, dat de waarnemer kannbsp;overzien.” Uit deze definitie kan ik onmogelijk halen, watnbsp;V. D. Plaats er in vindt i): „gezichtsveld noemt Steaubnbsp;het beeld, dat van dit punt (de spiegelopening) op denbsp;retina van den patient gevormd wordt.” ’t Is mogelijk,nbsp;dat V. D. Pl. gelijk heeft wat de bedoeling betreft; gezegdnbsp;heeft Steaub echter iets geheel anders. In overeenstemming met de opvatting van v. n. Plaats is echter wel.
U Tijdschrift ran Geneesk. 1898 dl. 2, blz. C72.
-ocr page 366-wat Stbaub zegt op blz. 229, 4®“ r. v. b.: „Komt de waarnemer dichterbij, dan wordt de diameter van zijn gezichtsveld in den fundus kleiner”; volgens de door mij geciteerde verklaring van Straub zou in dat geval het gezichtsveldnbsp;grooter moeten worden.
Heeft V. D. Plaats gelijk, dan kan ik dus ook de verklaring, die Straub geeft, van het wegblijven der lichtbe-weging in het P. R. laten rusten.
De verklaring van het verschijnsel is, naar mijne meening, niet moeilijk. Naderen we bij het onderzoeken van eennbsp;myoop, langzaam het oog van den onderzochte, dan zalnbsp;het luchtbeeldje Aquot; Bquot; zich op een gegeven oogenblik bevindennbsp;in het voorste brandpunt van ons oog (P. flg. III, ongeveernbsp;13 m.M. vóór den cornea). Daar de stralen van elk puntnbsp;van dit luchtbeeld in ons oog evenwijdig zullen loopen aannbsp;den hoofdas, ontvangen we ook op ons netvlies van elknbsp;punt een lichtcirkel, wiens middellijn zal afhangen van denbsp;grootte van de spiegelopening. Zoodra er slechts iets vannbsp;het luchtbeeld vóór de spiegelopening komt, krijgen we opnbsp;ons netvlies eene hoeveelheid licht, die het geheele pupil-beeld (a' b') bedekt en we zien derhalve de geheele pupilnbsp;verlicht.
De verschillende moeilijkheden, die zich bij de toepassing der methode kunnen voordoen, wensch ik hier niet te bespreken ; de oorzaken ervan moeten in elk afzonderlijk geval
Be iu liet Weekbl. v. ’t Nod. T. v. Gen. gevoerde discussie tussclien Prof. Stkaub en Dr. v. d. Plaats aan de eene zijde en Br. Koch (Kampen) aan de andere zijde,nbsp;wordt hierby niet opgenomen, omdat Br. Kociï zich heeft voorbehouden zijne opmerkingen na publicatie van de theorie v. D. Plaats in een volgende Afl. van het Ned. Oogh.nbsp;Tijdschr. te doen opnemen.
Bed.
-ocr page 367-I
gehouden op Zondag 7 Mei 1899 te Amsterdam.
De voorzitter, Dr. C. H. A. Wbsthofp, opent de vergadering, met het uitspreken van de volgende rede.
Mijne Heeren., Geachte Collega’s!
Niet op alle tijden is de geest gestemd zich te concen-treeren op 'wetenschappelijke vraagstukken. Het zal u allen wel eens overkomen zijn, gelijk het mij heden is, dat hetnbsp;leven als zoodanig, dat ouder rechten heeft op ons allernbsp;belangstelling dan de wetenschap, die rechten doetnbsp;gelden. De aanleiding daartoe is, meen ik, heden gelegennbsp;in ’t feit dat wij een jubilaris in ons midden hebben, aannbsp;wiens groote verdiensten ik hier ter plaatse eenige woordennbsp;wensch te wijden; woorden die, — ik twijfel er niet aan —nbsp;door u met die aandacht zullen worden aangehoord, dienbsp;zij, niet om hen zelven, maar om den persoon, wien zijnbsp;gelden, in ruime mate verdienen.
Het is 25 jaar geleden dat de Inrichting voor Ooglijders in de SpinozasD’aat alhier werd geopend, en in die 25 jaarnbsp;heeft zij onder de leiding van ons geacht medelid professornbsp;Gunning niet alleen aan haar doel beantwoord, vele oogziekten genezen, en bij velen blindheid voorkomen, maarnbsp;tevens gezonde menschlievendheid aangekweekt, want denbsp;stichter heeft zich afgevraagd wat hem te doen stond omnbsp;zijn medemensch te helpen in ’t belang der gemeenschap.
De bedoeling, waarmede de Inrichting werd tot stand gebracht, was; „te zorgen, dat op afdoende wijze in de
-ocr page 368-38
„behoefte aan verpleging en behandeling van ooglijders. „onder alle standen zou kunnen worden voorzien”, eenenbsp;instelling derhalve ten algemeenen nutte^ wat óók insluitnbsp;het nut van de instellers zelven.
In 1874 werd het gebouw gesticht met een kapitaal van 68 mille. In de eerste 8 maanden waren reeds 1600nbsp;patiënten behandeld en bleek dus de inrichting in een warenbsp;behoefte te voorzien.
Sommigen zijn van meening, dat zulke inrichtingen, aangenomen dat zij noodig zijn, door de stedelijke of Lands-regeering moeten worden in ’t leven geroepen. Integendeel,, zoo redeneerde Gunning: de Staat, de Overheid treedtnbsp;slechts als armverzorger op wanneer en waar het particulier initiatief te kort schiet of ontbreekt en dat particuliernbsp;initiatief trede ook slechts noode als armverzorger op, ennbsp;slechts alleen zoolang het nog niet gelukt om langs dennbsp;weg der coöperatie, der self-help, het beoogde doel tenbsp;bereiken.
In 1875 waren reeds 3121 patiënten kosteloos op de polikliniek behandeld. Gunning begreep dat dit op den duur niet aanging. Voor de absoluut armen toch is gelegenheidnbsp;om behandeld te worden aan de polikliniek der Universi-teit. Daarom is men er dan ook al ras toe overgegaan omnbsp;eene renumeratio te eischen van fl.— per drie maandennbsp;en ’t gevolg daarvan was, dat de bezoekers toenamen. Hijnbsp;zag hierin een bewijs dat het publiek gretig de gelegenheidnbsp;aangreep om behandeld te worden, zonder te worden bedeeld..
Terwijl Gunning, met de overige aan de inrichting verbonden oogartsen, Juda en van Eijnberk, krachtig werkzaam was aan de bestrijding van het trachoom in de hoofdstad en allengskens een inzicht werd verkregen innbsp;de wijze, waarop deze noodlottige ziekte zich onder de bevolking voortplant, gaf het groote en goed georganiseerdenbsp;Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam een goed voorbeeld,nbsp;door aan zijne leden de gemaakte onkosten voor een bezoeknbsp;aan de polikliniek der inrichting te vergoeden. Door legaten
-ocr page 369-39
werd de inrichting schuldenvrij en werd het mogelijk om filialen in verschillende stadsgedeelten op te richten. Hetzelfde Algemeen Ziekenfonds Amsterdam ging er zelfs toenbsp;over eene vaste bijdrage aan de Inrichting uit te keerennbsp;¦en het stedelijk armbestuur besloot om stadspatiënten, dienbsp;niet in het Binnen-gasthuis konden worden opgenomen, innbsp;de Inrichting uit te besteden; voorloopig vier permanentenbsp;bedden.
Inmiddels was Gunning buitengewoon hoogleeraar geworden en hij heeft die omstandigheid aangegrepen om het Hooger Onderwijs der stad tijdelijk te bevoordeelen met denbsp;schoone gelegenheid, die het gebouw der Inrichting tot hetnbsp;geven van onderwijs aanbood. Op deze wijze reiken particulier initiatief en Overheid elkaar de hand, ten alge-meenen nutte. In verband hiermede is zelfs de Inrichtingnbsp;uitgebreid met 40 bedden S'*® klasse; terwijl de daarvoornbsp;benoodigde onkosten ad 24 mille voor de helft met denbsp;bestaande middelen konden gedekt worden. En zoo isnbsp;¦geheel door particulier initiatief op Gunning’s instigatie,nbsp;•aan duizende lijders genezing bezorgd, en is de stedelijkenbsp;inrichting voor Hooger Onderwijs gedurende jaren gebaatnbsp;geworden, zonder daarbij iets van haar kracht te hebbennbsp;moeten inboeten.
Gunning heeft in zijne handelingen getoond, dat het hem ernst was om de Inrichting voor Ooglijders in de Spinoza-straat niet tot eigen roem of eigen voordeel te exploiteeren.nbsp;Deze inrichting is toch ten allen tijde toegankelijk geweestnbsp;voor oogartsen, die er gebruik van wenschten te makennbsp;om er hunne patiënten te doen verplegen of er zelf tenbsp;-opereeren. Liberaler opvatting van een medicus is welnbsp;niet denkbaar.
„Wij brengen hulde”, zoo zegt onze groote leermeester Donders in zijne rede, gehouden bij gelegenheid van hetnbsp;25-jarig bestaan van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, „wij brengen hulde aan het menschlievend doel, om
-ocr page 370-40
„in bijzondere instituten, door opvoeding en onderwijs,, „onherstelbare blinden verstandelijk en zedelijk te ont-„wikkelen en hun door eigen arbeid middelen van bestaan tenbsp;„verzekeren in de maatschappij, en wij zullen met grootenbsp;„belangstelling vernemen wat, bij het volgen der kweeke-„lingen op hun levensbaan, de ervaring zal hebben geleerdnbsp;„omtrent de in beiderlei opzicht verkregen resultaten.
„Wij betuigen onze groote ingenomenheid met de werk-„inrichtingen voor blinden, als in verschillende steden en „ook in Utrecht gevestigd zijn, waarin, zonder ijdel ver-„toon, behoeftige blinden worden in de gelegenheid gesteld,,nbsp;„bij gezellig samenzijn, door nuttigen, wèl gekozen arbeidnbsp;„in hun onderhoud te voorzien, onderling wedijverende,,nbsp;„om, zoo min mogelijk, uit de liefdadige hand te ontvan-„gen, die hun overigens, zooveel noodig, hier gereikt wordt.
„Dat is de ware weg tot verbetering van het lot der blinden..
„Maar onze inrichting beoogt nog iets hoogers. Haar „streven is blindheid te voorkomen. Er zijn verschijnselen,,nbsp;„die er op wijzen, dat het aantal dier ongelukkigen afnemendenbsp;„is, en gegronde hoop geven, dat binnen niet al te langennbsp;„tijd de Instituten, misschien ook de werkinrichtingennbsp;„hunne eischen aan de liefdadigheid zullen kunnen beperken.”'
Schoone woorden voorwaar!
Inderdaad, er moet een tijdperk komen, dat de gelden, thans benoodigd voor verbetering van het lot der blinden,nbsp;voor ^lio kunnen worden besteed aan de behandelingnbsp;van oogziekten. De blindeninstituten moeten verdwijnennbsp;naarmate de oogheelkundige klinieken verrijzen. Maarnbsp;zooverre is het nog lang niet en er zal nog veel waternbsp;door den Kijn moeten loopen, vóórdat er slechts blindennbsp;zijn, wier blindheid niet te voorkomen ware geweest.nbsp;En zooals ik zooeven aan ving met u er op te wijzennbsp;dat het leven zijne eischen soms stelt, waarvoor die dernbsp;wetenschap moeten zwichten, zoo blijkt juist ook in hetnbsp;leven, dat men het hoogere kan blijven beoogen, zondernbsp;daarom het minder hooge geheel te verwaarloozen.
-ocr page 371-41
Naar mijn bescheiden meening hebben wij oogartsen ons daaraan wel eens erg bezondigd. Wie onzer interesseertnbsp;zich ernstig voor het lot der blinden? Wie onzer kent allenbsp;hoeken en gaatjes, zelfs van ons kleine vaderland, waarnbsp;blinden huizen en waar geknoeid wordt op het gebied dernbsp;Ophthalmol ogie?
Welnu mijne heeren, laten wij ook dit in onzen jubilaris loven, dat wij hem ook daarvoor onze hulde brengen,' datnbsp;hij de oogarts in ons vaderland is, die het meest gedaannbsp;heeft voor het lot der blinden.
Van de Vereeniging tot verbetering van het lot der blinden in Nederland en zijne Koloniën is hij Hoofdbestuurder en Voorzitter van de Afdeeling Amsterdam. Aan denbsp;kweekelingen van het Blinden-Instituut en aan de volwassen blinden in het Gesticht op de Stadhouderskadenbsp;verleent hij belangeloos oogheelkundige hulp. Voorzitter isnbsp;hij van de Prins Alexander-stichting te Bennekom.
Zoo iemand, dan mag onze Amsterdamsche hoogleeraar Gunning met voldoening op zijn 25-jarigen oogheelkundigennbsp;arbeid terugzien.
Wij wenschen hem geluk met deze eerlijk verworven zelfvoldoening.
Wij wenschen hem geluk met het 25-jarig feest zijner Inrichting en hopen hem nog vele jaren in ons midden te zien.
Prof. Snellen Sr. vraagt hierna het woord om namens zich en zijne beide zonen aan de Inrichting de portrettennbsp;aan te bieden van de drie grondleggers der nieuwere oogheelkunde: Donders, von Graefe, von Helmholtz.
Prof. Gunning is zeer getroffen door de hartelijkheid en waardeering opnieuw ondervonden. Men bemerkt bij feestennbsp;een optimisme dat den personen te hooge verdienstennbsp;geeft. Hij is dankbaar voor alles en aan allen, die voorgingen en hem hielpen. Hij zegt den Voorzitter hartelijknbsp;dank voor diens welwillende woorden.
-ocr page 372-42
Dr. JuDA dankt daarna als directeur der Inrichting prof. Snellen en zijne zonen voor het kostbaar geschenk datnbsp;een eereplaats in de consultatiekainer zal krijgen.
Het woord werd daarop gegeven aan Dr. v. d. Beugh die een gelijkmatig zwart gekleurde, ondoorzichtige lensnbsp;liet zien, welke hij gevonden had in een oog, voor 30 jaarnbsp;verwond door een corp. alienum. Na een voorloopige genezing traden herhaaldelijk pijnen in dat oog op, welke tennbsp;slotte enucleatie noodig maakten. Er was in het geëxstir-peerde oog nog bloed in de voorste oogkamer aanwezig.nbsp;Ook het corp. vitreum was vol bloed. De kapsel was nietnbsp;meer om de lens aanwezig, v. d. B. houdt de zwarte kleurnbsp;voor een gevolg van imbibitle met bloedkleurstof.
Discussie.
Prof Koster vraagt inlichting omtrent ’t al of niet aanwezig zijn van de kapsel vóór de exstirpatie. Was zij reeds lang afwezig,nbsp;waarom was dan de lens niet opgelost?
Dr. V. D. Bbugh zegt dat direct na de verwonding patient geopereerd is en meent, dat daarbij de voorste helft der kapsel verwond is geraakt. In elk geval pleit de imbibitie met bloedkleurstof ernbsp;voor, dat de kapsel lang vóór de exstirpatie stuk is geweest.
Prof. Koster blijft ’t vreemd vinden, dat de lenssubstantie in dit geval niet opgelost is geworden.
III.
Twee stellingen uit de theorie van Reddingius. i)
DOOR
Dr. v. D. BRUGH.
In den laatsten tijd heeft Dr. Reddingius eenige stukken in het licht gegeven waarin de gangbare meeningen omtrentnbsp;convergentie, divergentie, relatieve accommodatie, scheelzien,
1) Zie referaat in deze Afl. v. ’t Ned. Oogh. Tijdschrift.
-ocr page 373-43
enz. worden op zijde gezet en vervangen door eene gedeeltelijk nieuwe theorie der motorische innervaties, die het binoculair zien in normale en pathologische omstandigheden beheerschen.
Talrijk zijn de supposities, die hij, min of meer willekeurig accepteerend, aan zijne verklaringen ten grondslag legt. Het zij mij vergund aan eene bespreking te onderwerpen een tweetal stellingen, waarop, naar het mij toeschijnt,nbsp;zijne strabismus-theorie direct is opgebouwd. Zij luiden;
1°. De motüiteit van het coniergentievermogen is grooter dan die van het divergentievermogen.
2°. Convergentie en divergentie ivorden in gelijke mate ge-innerveerd.
Deze twee stellingen, die mede de grondslagen zouden zijn van het binoculair zien in normale omstandighedennbsp;vindt men uitgesproken in de brochure: „Over het wezennbsp;van scheelzien en de indicatie van operatief ingrijpen” i) ennbsp;in de vroeger verschenen monografie: „Dassensu-motorischenbsp;Sehwerk%eug”.-) Het is eigenaardig dat er in beide geschriften verschil bestaat wat betreft de afleiding dezer stellingen.nbsp;Terwijl n.1. in de brochure (op pag. 19) door het aannemennbsp;der juistheid der eerste stelling, de waarschijnlijkheid dernbsp;tweede aannemelijk wordt gemaakt, wordt in de monografienbsp;(pp. 13 en 61) de omgekeerde weg gevolgd. De oorzaak vannbsp;dit verschil schijnt mij hierin gelegen dat de later geschreven brochure, voor een grooteren kring van lezers bestemd,nbsp;een minder ingewikkeld, een - ik zou haast zeggen eennbsp;meer populair gesteld uittreksel is van de ook in de monografie ontvouwen scheelzientheorie. Hoe het zij, wanneernbsp;ik beide afleidingen achtereenvolgens behandel meen ik aannbsp;de billijke eischen der kritiek te voldoen.
Met behulp dezer stellingen komt R. tot de volgende beschouwingen. Indien we een, in de mediaanlijn gelegennbsp;punt binoculair scherp willen zien, dan voorzien we de
h Uitgegeven bij W. P. v. Stockum eu Zoon. ’s Gravenliage 1899.
2) Uitgegeven bij \V. Engelmann, Leipzig 1898.
-ocr page 374-44
convergentiespieren van een bepaalden graad van innor-vatie „en” zoo vervolgt hij op pag. 19 der brochure, „opdat het oog goed gefixeerd blijve, bestaat tegelijk alsanta-goniste eene even groote divergentie-innervatie. Bij die gelijk groote innervaties van convergentie en divergentienbsp;is het toch mogelijk de verschillende graden van convergentie der gezichtslijnen te verkrijgen om de eenvoudigenbsp;reden dat het convergentie-orgaan, zooals ik reeds gezegdnbsp;heb, eene veel sterkere motiliteit bezit dan het divergentie-orgaan en daardoor bij gelijken graad van innervatie meernbsp;kracht op de bulbi uitoefent.”
Hier wordt dus blijkbaar de 2® stelling als een aannemelijk gevolg uit de eerste afgeleid. En, waarop ik den nadruknbsp;leggen wil, R. zegt, dat in iederen willekeurigen conver-genten stand der oogen een innervatie-irapuls van het con-vergentie-apparaat een veel grooter eftect oefent dan eennbsp;even sterke impuls der divergentie-spieren.
Hoe komt hij nu echter tot zijn eerste stelling?
Op pag. 10 der brochure lezen we: „Bij een volwassen individu dat naar een voorwerp in de verte en dus metnbsp;paralelle gezichtslijnen recht voor zich uitziet, kan men,nbsp;door hem prisma’s met de basissen neuswaarts gekeerdnbsp;voor te zetten, de gezichtslijnen laten divergeeren. Dienbsp;divergentie wordt teweeggebracht door het orgaan vannbsp;divergentie, en de hoek van divergentie, die bereikbaar is,nbsp;kan eenigermate de kracht uitdrukken, die dat orgaan vannbsp;divergentie bezit. Maar ook kunnen we dat individu latennbsp;zien naar een voorwerp dat men in zijn mediaanvlak steedsnbsp;meer zijn neusrug doet naderen. De dan optredende hoeknbsp;van convergentie geeft de kracht van het orgaan van convergentie aan. En nu blijkt dat een normaal individu vannbsp;uit den paralellen stand veel meer kan convergeeren dannbsp;divergeeren, waaruit volgt dat zijn orgaan van convergentienbsp;veel sterker motiliteit moet bezitten dan zijn orgaan vannbsp;divergentie.”
Tegen deze feiten, als zoodanig, is natuurlijk niets in te
-ocr page 375-45
brengen, tegen de conclusie echter, die R. er uit afleidt of liever tegen het gebruik dat hij van deze conclusie maakt,,nbsp;des te meer.
Het eerste bezwaar, om met het geringste te beginnen,, geldt de methode van meten. Immers voor het divergentie-vermogen wordt als maat gebruikt de naar-buiten-draaiingnbsp;der gezichtslijnen, die door het krachtige streven naarnbsp;binoculair-enkel-zien onwillekeurig tot stand komt, terwijlnbsp;als maat voor het convergentievermogen dienst doet denbsp;willekeurige fixatie van een zeer nabijliggend punt. Ration-eeler schijnt het mij toe beide functies te meten doornbsp;middel van de sterkste ab- en adduceerende prismata, dienbsp;nog juist verdragen worden.
Intusschen het bezwaar is in dit opzicht gering omdat de laatstgenoemde wijze van meten slechts een gradueelnbsp;verschil voor de uitkomst oplevert. De motiliteit van hetnbsp;convergentievermogen wordt kleiner gevonden, welk verschilnbsp;echter door oefening met de prismata verdwijnt, zooalsnbsp;reeds HebingI) heeft aangegeven.
Dat uit de proef met de abduceerende prisma’s niet direct de kracht van het divergentievermogen blijkt, heeftnbsp;R. zelf ingezien, waar hij schrijft dat deze draaiingshoeknbsp;eenigermate de kracht van het divergentie-orgaan uitdrukt.nbsp;Immers hij neemt aan dat in den ruststand de gezichtslijnen divergeeren en zegt dan ook op pag. 13 van zijnenbsp;monografie: „Züm binokularen Sehen eines Sterns ist alsonbsp;bine Einstellungsbewegung nötig, welche die Gesichtsliniënnbsp;parallel stellt und welche durch eine convergierende Innervation hervorgebracht wird.” En eenige regels daarboven:nbsp;„Hierin schliesse ich mich vollkommen an an das, was.nbsp;Hansen Grot sagt: „In the case, therefore, of a divergentnbsp;anatomical position of rest, this is the starting point fornbsp;convergence. ...’ ”
Derhalve wordt met de prismaproef gemeten: de con-
-) Die Lehre vom binoculareu Seben 1868.
-ocr page 376-Tergentie bij paralelle gözichtslijnen plus de kracht van het divergentie-ver mogen. Men zou nu kunnen meenen datnbsp;deze laatste kracht gelijk nul was waardoor we dan alleennbsp;den graad van convergentie bij het zien in de verte zoudennbsp;gemeten hebben. Ik voor mij ga in zooverre met R. hierinnbsp;mede dat ik ook aanneem dat er wel een, zij het ooknbsp;geringe motiliteit der divergentie bestaat. Maar ook nietnbsp;verder.
Uit deze prismaproef en uit de gegevens van een diyer-genten ruststand en van een actieve synergie der musculi abducentes volgt m. i. slechts dit; wanneer de bulbi zichnbsp;in den ruststand bevinden dan is het mogelijk ze door eennbsp;divergentie-innervatie een weinig meer te laten divergeerennbsp;m. a. w. in den ruststand bestaat er een geringe divergen-tie-motiliteit.
Wat leidt nu R. uit deze experimenten af? Hij zegt: uit deze proeven blijkt dat de motiliteit der divergentienbsp;veel geringer is dan die der convergentie en past nu in ’tnbsp;vervolg deze conclusie toe op alle convergentiestanden. Ennbsp;heirin ligt meen ik zijn fout. Immers, wanneer we innbsp;staat zijn door actieve samenwerking der musculi recti ex-terni van uit den ruststand het oog om een kleinen hoeknbsp;buitenwaarts te doen draaien en daarentegen door contractienbsp;der interni de bulbi over een veel grooteren hoek naarnbsp;binnen te bewegen dan volgt daar toch nog niet uit datnbsp;•deze verhouding in andere oogstanden dezelfde wezen zal.nbsp;Ik meen het tegendeel.
Ter verduidelijking mijner bedoeling moge hier de volgende vergelijking een plaats vinden, al wijkt zij in de details ooknbsp;af. Wanneer we een arm passief laten hangen dan zijnnbsp;alle spieren van deze extremiteit zoo weinig mogelijk geïn-nerveerd, de arm zelf bevindt zich in zijn ruststand. Denbsp;vingers zijn daarbij een weinig gebogen. Innerveert mennbsp;nu de vinger-extensoren maximaal dan is de excursie dernbsp;beweging de maat der motiliteit der strekspieren, analoognbsp;aan de motiliteit van het divergentie-vermogen in den
-ocr page 377-47
ruststand. Buigt men daarentegen de vingers eerst zooveel' mogelijk en strekt men ze daarna actief door weer de ex-tensoren maximaal te innerveeren dan is bij gelijke inner-vatie de excursie der beweging veel grooter en dus ooknbsp;de motiliteit. Wil men nu de grootte der vingerexcursiesnbsp;als maat beschouwen van de motiliteit der extensoren dannbsp;is het duidelijk dat deze excursie en dus ook de motiliteitnbsp;voor iederen stand der vingers eene andere is en dat,nbsp;indien ze het maximum willen bepalen, we daartoe nietnbsp;moeten uitgaan van zóódanigen stand der vingers —nbsp;van den geheel of bijna geheel gestrekten stand — waarinnbsp;deze excursie slechts gering is maar wel van dien standnbsp;van waaruit de beweging het grootst is.
Zoo ook bij het oog. Wanneer we aannemen dat door actieve synergie der musculi abducentes de gezichtslijnennbsp;worden gebracht uit een convergenten in den paralellen,nbsp;resp. gering-divergenten stand dan moeten we ook hier hetnbsp;maximum der motiliteit dezer functie meten door denbsp;grootst mogelijke excursie en niet door een kleinere, m. a. w.nbsp;niet van uit den paralellen stand zooals R. doet maar vannbsp;uit den sterksten convergentiestand. En dan blijkt natuurlijknbsp;dat de excursie van het convergentievermogen even grootnbsp;is als die van het divergentievermogen: beide functies doennbsp;het oog denzelfden weg doorloopen, in tegengestelden zin.nbsp;Eenzelfde mate van innervatie der beide externi zal des tenbsp;meer effect hebben d. w. z. een des te grooter oogdraaiingnbsp;veroorzaken, naarmate de spieren zelf meer uitgerekt zijnnbsp;m. a. w. de motiliteit, als we deze ten minste meten doornbsp;de excursie van den bulbus, van het divergentievermogennbsp;wordt grooter en grooter bij denzelfden innervatiegraadnbsp;al naarmate er sterker geconvergeerd is. Het convergentievermogen daarentegen bezit bij den paralellen stand dernbsp;bulbi een groote motiliteit. Maar hoe meer we convergee-ren des te geringer wordt de nog verdere bereikbare con-vergentie-excursie m. a. w. de motiliteit van het conver-gentie-vermogen daalt naarmate er reeds sterker geconver-
-ocr page 378-48
geerd was, om vol te worden als de gezichtslijnen gericht zijn op het punctum proximum convergentionis. Dus bijnbsp;toenemende convergentie wordt de motiliteit van het diver-gentie-vermogen hoe langer hoe grooter, die van het con-vergentie-vermogen daarentegen hoe langer hoe kleiner.
Deze beschouwing, die gebaseerd is op de suppositie dat de bulbi van uit een convergenten stand in den paralellennbsp;worden teruggebracht door actieve synergie der recti externi,nbsp;kan wel geen argument , zijn tegen B’s stelling omdat hijnbsp;bovengenoemde suppositie niet aanvaardt, maar laat naarnbsp;ik meen uitkomen waar m. i. zijn fout gelegen is. Duidelijknbsp;komt die fout voor den dag wanneer hij, op deze eerstenbsp;stelling bouwende, tot de voorstelling komt dat bij eikennbsp;¦convergentiestand interni en externi gelijkelijk zijn ge-innerveerd, dus uit de eerste stelling de tweede afleidt.
Hieruit volgt, dat wanneer we zijn ingesteld voor het punctum proximmn convergentionis, beiden, convergentie- ennbsp;¦divergentiespieren, maximaal zijn geïnnerveerd. Dat dezenbsp;maximum-innervatie niet gering is^ blijkt voldoende uit denbsp;sterke contractie waarin de musc. interni moeten verkee-ren. Welnu, ditzelfde krachtige innervatie-maximum dernbsp;¦divergentie kan slechts een zeer gering effect sorteerennbsp;hetgeen blijkt uit de geringe buitenwaarts-draaiing dernbsp;bulbi die van uit den ruststand mogelijk is. De verklaringnbsp;van dit feit is m. i. voor R. zeer bezwaarlijk. Hij zegtnbsp;•dan ook op pag. 62 van zijne monografie: „Ob dieses” (d. i.nbsp;•de grootere motiliteit der convergentie) „dilrch Differenznbsp;in Insertion, Richtung, Lange und Durchmesser zwisschennbsp;•den Musculi recti interni und externi erzielt werden kann,nbsp;lasse ich dahingestellt bleiben.” Ik zou hierop willen latennbsp;volgen; Et pour cause! Want èn insertie èn richting ènnbsp;lengte zijn bij paralellen stand der gezichtslijnen eerder innbsp;het voordeel der abducentes en wat het volumen betreft,nbsp;op pag. 615 van den 20***®“ druk van het Lehrbuch der Anatomie des Menschen zegt Joseph Hybtl: „Der obere Rectusnbsp;is der Schwachste, der aussere der Starkste.” En hoeveel
-ocr page 379-49
te meer komen de externi in nog betere conditie wat hun richting en lengte aangaat, wanneer de corneae mediaan-waarts worden bewogen.
Onaannemelijk- is het dus m.i. dat bij even sterke inner-vatie der con- en divergentiespieren de mm. interni het van hunne in alle opzichten bevoordeelde antagonisten zoudennbsp;winnen. Waarmede ik meen te hebben aangetoond, datnbsp;R’s tweede stelling niet juist is.
Om te doen zien tot welke vreemde conclusiën deze stellingen leiden, moge het volgende dienen. Wanneer wenbsp;binoculair een punt fixeeren dat in de mediaanlijn nadertnbsp;dan wordt de innervatie-impuls van con- en divergentienbsp;gelijkelijk grooter totdat het maximum bereikt is in hetnbsp;punctum proximum convergentionis. Op welke wijze moetennbsp;we de gezichtslijnen paralel stellen indien we ze plotselingnbsp;in de verte willen zien? De divergentie-innervatie ver-hoogen? Dit kan niet omdat zij reeds maximaal is ennbsp;bovendien, omdat dan ook. de convergentie-innervatie innbsp;-gelijke mate zou stijgen waardoor ze nog meer zoudennbsp;gaan convergeeren. Er blijft dus niet anders over dan ènnbsp;de convergentie-innervatie èn de divergentie-innervatienbsp;beiden te verminderen; dan keert het oog door de passievenbsp;¦spanning der uitgerekte elastische omhulsels in den ge.nbsp;wenschten stand terug. We zouden dus in het bezit zijnnbsp;van een divergentie-apparaat, dat we aan het werk stellennbsp;wanneer we de gezichtslijnen willen doen convergeeren ennbsp;niet gebruiken bij de divergentie.
De billijkheid eischt dat we ook de andere argumenten nagaan, die R. hebben gebracht tot het aannemen der beidenbsp;stellingen. Deze argumenten worden geput uit de voorstelling, die hij zich maakt van de fixatie. Daarbij wordt,nbsp;zooals ik reeds boven zeide, de eerste stelling afgeleid uitnbsp;de tweede. Deze opmerking moge nog voorafgaan. Op denbsp;reeds geciteerde plaats op pag. 18 en 19 zijner brochurenbsp;zegt R. dat bij een willekeurigen convergentiestand, convergentie en divergentie beiden, tegelijk en gelijkelijk zijn
4
-ocr page 380-50
geïnnerveerd. In de vroegei' geschreven monografie vindt men hiernevens ook deze gedachtengang: om naar eennbsp;¦willekeurig punt be convergeeren maken we eerst eenenbsp;instellingsbeweging, waarbij de mm. interni geïnnerveerdnbsp;worden, de mm. abducentes daarentegen niet. Na de instelling volgt dan de nauwkeuriger fixatie, die zou bestaan uitnbsp;elkaar snel afwisselende maar even groote convergentie- ennbsp;divergentie-innervatie.
Wanneer de oogen in den divergenten ruststand zijn en we dan een in de mediaanlijn gelegen punt binoculairnbsp;scherp willen zien, dan geschiedt volgens R. het volgende:nbsp;Eerst een convergeerende instellingsbeweging waarbij alleennbsp;de interni worden geïnnerveerd en daarna begint de werkelijke fixatie, d. w. z. de oogen voeren zeer snel geringenbsp;oscillatorische bewegingen uit en wel zóó dat er afwisselendnbsp;geconvergeerd en gedivergeerd wordt. Hij beschrijft ditnbsp;aldus: „Binokulare Fixation in der horizontalen Ebene istnbsp;auf beiden Augen eine Schwingung des Fixationspunktesnbsp;nach rechts und nach links von dem Bildpunkte, einenbsp;Pendelung von sehr geringer Amplitude, welche zu Standenbsp;kommt durch auf ein ander sehr schnell folgende, abwech-selnde konvergierende und divergierende Innervationen.nbsp;Die sensorischen Reize, welche diese ein ander abwechseln-den ausserst kurz anhaltenden Innervationen von Konver-genz und Divergenz reflektorisch zu Stande kommen lassen,nbsp;sind ungleichnamige respekt. gleichnamige Doppelbilder,nbsp;welche, weil sie sehr dicht am dem Fixationspunkt gebil-det werden, nur eine ,geringe Motilitat besitzen” (pag 59nbsp;der monografie). En dan zegt hij op pag. 61: ter weerszijden van de lijnen die het fixatiepunt verbinden met denbsp;maculae, schommelen de oogen heen en weer, convergeerendnbsp;en divergeerend met gelijke amplitudo,, waarbij dus ook denbsp;onderlinge afstanden der gelijkzijdige en gekruiste dubbelbeelden gelijk zijn. Uit deze gelijke afstanden en gelijkenbsp;trillings-amplitudo concludeert hij: „Ich glaube doshalb, imnbsp;Falie dass mir diese heiden sensorischen Eindriickc in Kon-
-ocr page 381-51
vergenz, respektive Divergenz-Motilitat umgesetzt werden, das Recht zu haben von gleichmdssiger^ von homogenernbsp;Innervation zu sprechen.”
Hierbij in het oog houdende, zooals uit talrijke plaatsen blijkt, dat R. onder gleichinassige, homogene Innervationnbsp;verstaat gleiche Innervation, meen ik dat R. tot genoemdenbsp;conclusie het recht niet heeft. Bovendien is zij onjuist.nbsp;Want slechts dein zullen interni en extern! onder gelijkenbsp;innervatie-impuls gelijke excursies aan de bulbi mededeelennbsp;als deze spieren ook gelijk zijn in lengte, richting ennbsp;insertie en indien de weerstand, die zij te overwinnennbsp;hebben, gelijk is. Deze voorwaarden zijn bij het zien naarnbsp;een nabijliggend punt niet verwezenlijkt. De interni moetennbsp;overwinnen de passieve spanning der uitgerekte extern!,nbsp;terwijl dit moment daarentegen aan de werking van dennbsp;extern! zelve ten goede komt. Zijn dus de excursies gelijk,nbsp;dan moeten de innervaties ongelijk zijn.
Met behulp dezer onjuiste tweede stelling wordt dan afgeleid de eerste, waarover ik reeds gesproken heb.
Mijn oordeel over beide stellingen recapituleerende, spreek ik als mijne meening uit dat:
de tweede stelling onjuist is daar ze in strijd is met de gegevens der anatomie;
de eerste stelling juist is bij geringe, onjuist bij sterke convergentie.
Wanneer men de grondslagen bestudeert van een nieuwe beschouwing wan bekende maar nog niet voldoende verklaarde feiten, en deze basis, ontoereikend of onjuist oordeelt, dan laat men zich allicht er toe verleiden, zich eennbsp;voorstelling te vormen van de gronden waarop iederenbsp;theorie, in casu scheelzien-theorie, berusten moet, Voor dienbsp;verleiding ben ik bezweken. Ik hoop geen misbruik tenbsp;maken van Uw geduld door in het kort aan te geven, hoenbsp;die grondstellingen naar mijne meening moeten luiden.
1°. We bezitten een convergentiecentrum, dat krachtige
-ocr page 382-52
innervatieprikkels kan afgeven aan de musculi recti interni, die het tot zijne beschikking heeft.
2°. We bezitten daarentegen een divergentiecentrum, dat slechts zwakke prikkels aan de musculi abducentesnbsp;vermag mede te deelen.
Nemen w^e n.1. aan, dat door gelijktijdige actieve contractie der musculi recti externi de gezichtslijnen van convergentienbsp;tot evenwijdigheid worden gebracht — hetgeen uit de gevallennbsp;van divergentie-paralyse, zooals ze o. a. door Straub zijnnbsp;beschreven, blijkt - dan is ook het bestaan van een centrumnbsp;voor deze synergie waarschijnlijk. De reeds meermalennbsp;besproken proef met abduceerende prismata toont duidelijknbsp;de geringe motiliteit van het divergentie-vermogen. Terwijlnbsp;nu R. de oorzaak hiervan zoekt in niet-aanwezige en dusnbsp;ook niet te vinden ongunstige condities, waarin de musculinbsp;externi zouden verkeeren, ligt deze oorzaak elders. Ernbsp;blijven slechts twee mogelijkheden over. En wel, öf er isnbsp;een kracht, die zich tegen grootere divergentie verzet,nbsp;welk beletsel blijkbaar door contractie der interni zounbsp;moeten worden teweeggebracht, öf de innervatie der rectinbsp;externi is zeer gering. En daar het mij nu onwaarschijnlijknbsp;voorkomt dat we, indien het binoculaire zien eene diver-gentie-beweging eischt, deze zouden verhinderen tot standnbsp;te komeu door een zeer ondoelmatige innervatie der musc.nbsp;interni, zoo blijft er niet anders over dan aan te nemennbsp;dat we de rectie externi slechts zwak kunnen innerveei'en.
Deze opvatting heeft het voordeel dat ze gemakkelijk te verklaren is en weer op haar beurt eene ongedwongennbsp;verklaring toelaat van bekende verschijnselen.
De reden waarom we beide musculi abducentes slechts zwakjes vermógen te innerveeren is niet moeilijk te vinden.
Eene groote divergeerende excursie der bulbi van uit den paralellen stand, waarbij de elastische spanning dernbsp;spieren, die de oogen mediaanwaarts bewegen, zou moetennbsp;worden overwonnen en waarvoor dus eene krachtige inner-vatieprikkel zou worden vereischt is nooit noodig omdat
-ocr page 383-53
¦convergeerende stralen in de natuur niet voorkomen, wordt dus nooit uitgevoerd en is daardoor onmogelijk. Waar wenbsp;tiet divergentievermogen noodig hebben en gebruiken n.1.nbsp;om de gezichtslijnen van convergentie tot evenwijdigheidnbsp;te brengen en om — hierin ben ik het met R. eens —nbsp;dienst te doen als reguleerende antagonist van het con-vergentie-vermogen, daar is eene geringe innervatie voldoende omdat hier de contractie van den abducens wordtnbsp;ondersteund door de passieve spanning der spieren, die hetnbsp;oog naar buiten roteeren.
Op mijn beurt zou ik de lex parcimoniae kunnen aanvoeren: krachtige innervatie van het divergentieapparaat is een geheel overbodige luxe, het divergentiecentrum kannbsp;vandaar slechts over een zwakke innervatie-impuls beschikken.
Deze geringe innervatie heeft het gevolg dat de motili-'teit van het divergentievermogen klein is als de oogen voor ver-af zijn gesteld, maar het effect van dezelfde inner-vatieprikkel zal toenemen naarmate de extern! meer uitgerekt zijn d. w. z. de motiliteit van het divergentie-ver-mogen wordt des te grooter naarmate we sterker conver-geeren. Dit openbaart zich in het bekende feit dat bijnbsp;¦toenemende convergentie steeds sterker abduceerende prismata kunnen worden verdragen. De motiliteit van hetnbsp;convergentie-vermogen daarentegen neemt bij convergentienbsp;steeds meer af; de te overwinnen abduceerende prismatanbsp;worden al zwakker.
Niet moeilijk is het dien convergentiegraad te vinden, waarin beide motiliteiten gelijk zijn ondanks het verschilnbsp;in innervatie; in dezen stand der bulbi kunnen we evennbsp;sterke ab- als adduceerende prismata overwinnen. Bij nognbsp;sterker convergentie is het de divergentie-motiliteit die hetnbsp;grootst is; de abduceerende prismata overtreffen de adduceerende.
Waarom heeft R. uit de prismaproef niet tot die geringe innervatie geconcludeerd? Daarin is hij verhinderd door
-ocr page 384-het aannemen zijner onjuiste 2® stelling, die gelijkheid vam innervatie postuleert, dus ook in het geval dat de interni,nbsp;krachtig geinnerveerd zijn. Het schijnt mij toe dat zijnnbsp;gedachtengang zich hierbij in dezen kringloop heeft bewogen ; de beschouwingen, die hij op zijne 2 stellingen baseertnbsp;hebben op hun beurt invloed uitgeoefend op de afleiding;nbsp;dezer grondregelen.
De beantwoording der vraag of deze kritiek voldoende gegrond is om belangrijke wijzigingen in R’s theorie noodzakelijk te maken, laat ik gaarne aan U en aan hem over..
Discussie:
Dr. Nicolaï : R. en ook v. n. B. neemt ’t bestaan van een centrum voor divergentie aan. Is dit noodig, waar wij ’t in gewone omstandigheden nooit gebruiken en hebben wij niet genoeg aan een apparaat voor converg., zooals Paeinaud reeds beschreef?
Dr. V, D. B. kan meegaan met de meening van R. omtrent ’t bestaan van een centr. voor diverg., omdat hierdoor de paralyse vannbsp;de diverg. (Sthattb) gemakkelijk te verklaren is. Den gelijktijdigenbsp;beiderzijdsche verlamming der divergentie-innervatie is te toevallig,nbsp;om .in alle gevallen te mogen worden aangenomen. Bovendien gaatnbsp;het evenwijdig stellen der gezichtsassen na convergentie te snel ennbsp;te juist om het passief te doen plaats hebben door ontspanning dernbsp;convergentie. Antagonisten doseeren dergelijke standsveranderingennbsp;veel juister en sneller.
Nicolaï blijft ’t bestaan van een centrum voor divergentie bestrijden Verslapping der converg. werkt op dezelfde wijs en men divergeertnbsp;nooit actief.
Prof. SiKAUB weet evenmin iets van een actieve divergentie. Hij concludeert echter op physiologische en neurologische gronden totnbsp;het bestaan van een divergentie-centrum. Maar zekere bewijzennbsp;heeft hij er nooit voor knnnen vinden.
Er is een ziektebeeld, dat vaak voorkomt, en door Straub als divergentie-paralyse is beschreven, 't Is iets geheel anders dannbsp;dubbelzijdige abducens-paralyse, omdat hij deze laatste de dubbelbeelden bij ’t zien naar links en rechts zich van elkaar verwyderen.nbsp;Bij divergentie-paralyse naderen zij tot elkaar. Of de gekozen naamnbsp;juist is, is niet zeker. De mogelijkheid bestaat n.L, dat het geen
-ocr page 385-. V/ , nbsp;nbsp;nbsp;'¦¦f;;”-nbsp;’¦;• , sr ' ¦-
55
/'
¦ diverg-parel. maar convergentie-kramp is. Dit uit te maken is niet gemakkelijk. Er tegen pleit, dat de verscMjnselen constant dezelfdenbsp;zijn, ’t geen bij kramp nooit voorkomt. Een paar gevallen, in dennbsp;laatsten tijd door kern waargenomen, vertoonden het inconstant zijnnbsp;der verschijnselen echter wel en pleiten dus voor convergentie-kramp.
V. D. Brush releveert, dat Straub er wel aan gelooft maar geen zekerheid heeft. Zijns inziens pleit vóór ’t bestaan van ’t diverg-centrum (dus ook voor een mogelijke diverg-paralyse), de door hemnbsp;tegenover Nicolaï opgegeven reden voor ’t snel en juist instellennbsp;der gezichtsassen in evenwijdigen stand na convergentie.
Dr. V. Moll vraagt aan Straub of in de gevallen, waarin twijfel bestond tusschen converg.-kramp en diverg-paralyse ook atropinenbsp;was ingedruppeld. Hij zag eens een geval van verlies van hetnbsp;diverg-vermogen met strab. converg., waarbij atropine-indruppelingnbsp;en ’t gebruik van positieve glazen de pathol. verschijnselen ophief.nbsp;Na ¦’t gezegde houdt hij dit voor een geval van converg.-kramp.
Straub is van dezelfde meening, omdat dergelijke gevallen van converg.-kramp bij hysterie vaak voorkomen. Dan staan echter denbsp;oogen gefixeerd, hetgeen bij de z.g. diverg-paralyse niet ’t geval is.nbsp;Hij zag een patient met hersentumor: duizeligheid, stuwings-papillen,nbsp;waarbij zich later diverg-paralyse afwisselend met sterke convergentienbsp;aansloot. Hierbij werd niet geaccommodeerd, zoodat hier de accommodatie de convergentie niet mede heeft kunnen slepen en de acc.nbsp;dus niet de oerzaak heeft kunnen zijn van den convergentie-standnbsp;der oogen.
Antwoord op de voordracht van Dr. van der Brugh, i)
DOOR
Dr. KEDDINGIÜS.
1) Daar Dr. R. niet op de verg. aanwezig kon zijn, zond hij onderstaand stuk in ter • opname in ’t Tijdschrift, nadat hij inzage had gehad van v. d. Brugh’s voordracht.
Red.
56
die nieuwe beschouwing zich allengs moet uitbreiden over een zeer groot veld, dat toevallig bezaaid is met bekendenbsp;feiten, dan wordt, in het geval het idee onjuist was, eennbsp;aantal van die feiten even zoovele klippen waarop de ontstaande theorie schipbreuk moet lijden. Maar wanneer hetnbsp;juist was, dan laat het bekende zich achtereenvolgens,nbsp;schikken in de nieuwe beschouwingswijze en nieuwe betrekkingen tusschen bekende feiten worden gevonden. Voornbsp;den onderzoeker zelf zijn die nieuwe betrekkingen waarheden, waarvoor vooralsnog het bewijs ontbreekt. Voornbsp;iemand die van buiten in zulk een gedachtengebouw binnenkijkt zijn het; „min of meer willekeurig geaccepteerdenbsp;supposities”. En dat blijven ze voor hem totdat hij hetnbsp;geheele systeem in zich heeft opgenomen, en inziet, datnbsp;juist de omstandigheid, dat het groote aantal van bekendenbsp;feiten nergens in staat is met de theorie in ernstige tegenspraak te komen, een zeer groeten waarborg geeft voornbsp;hare juistheid. Dan worden ook voor hem die enkele stellingen die de opsteller, na een toetsing aan de feiten, heeftnbsp;overgehouden uit het groote aantal stellingen dat hij beproefd heeft, axioma’s. Maar mijne monografie (Engelmann,nbsp;Leipzig) is slechts een condensatie; vele redeneeringen zalnbsp;de lezer zelf moeten reconstrueeren, en daarom zal iknbsp;gaarne toegeven dat het boekje moeilijk te lezen is.
Terwijl de schrijver steeds gezocht heeft naar feiten die-in eenig verband met zijne theorie kunnen staan en, nadat hij zich overtuigd heeft dat ze daarmee niet in strijd zijn,nbsp;getracht heeft ze annexeeren om ze in zijn stelsel tenbsp;schikken, stoot de van buiten inkijkende zich aan die hemnbsp;vreemde rangschikking, die hem eigenlijk ergert, heeftnbsp;daardoor een open oog voor het onbewijsbare van stellingennbsp;waarop in het belang van de verdere rangschikking dernbsp;feiten is gebouwd, en tracht zich zelven een standpuntnbsp;tegenover het hem vreemde te verschaffen; hij tracht denbsp;onjuistheid van die stellingen aan te toonen.
Dat is de kritiek waaraan iedere nieuwe theorie kan
-ocr page 387-57
blootstaan, maar een onderzoeker mag van geluk spreken, wanneer hem die ten deel valt, daar ze hem bewijst datnbsp;zijne opvatting bij een ander tenminste een vorm vannbsp;belangstelling heeft opgewekt. Maar bovendien kunnennbsp;dergelijke wetenschappelijk gemotiveerde aanvallen voornbsp;onze kennis slechts nuttig zijn. Een opstellen van eennbsp;theorie met een leidende gedachte bestaat uit den voort-durenden strijd, welke die gedachte heeft te leveren tegennbsp;allerlei tegenwerpingen, die het vei'stand van den opstellernbsp;ijverig zoekt, om die tegen haar te velde te brengen. Aannbsp;het opsporen van die tegenwerpingen komt eindelijk eennbsp;eind, en dan is het tijd de vrucht van dien strijd als nieuwenbsp;beschouwing te publiceeren. Van geheel anderen kant denbsp;dingen beziende, kan dan een ander nieuwe tegenwerpingennbsp;maken, waardoor öf alles wordt omgestooten en de nieuwenbsp;theorie een verdienden dood sterft, öf een weerleggingnbsp;ontstaat die weer mettertijd de mogelijkheid geeft metnbsp;nieuwe betrekkingen en nieuwe feiten den oogst te ver-grooten.
Om die redenen is het mij een groot genoegen Dr. v. n. B. op zijne bestrijding te kunnen antwoorden.
De geïncrimineerde stellingen luiden; „1°. De motiliteit „van het convergentie-vermogen is grooter dan die van hetnbsp;„divergentie vermogen. 2°. Convergentie en divergentienbsp;„worden in gelijke mate geïnnerveerd.”
Vooreerst deze opmerkingen. Onder motiliteit versta ik nooit excursie, maar wel kracht, onverschillig of ze beweegtnbsp;dan wel evenwicht maakt met een andere kracht. (In denbsp;monografie heb ik wel eens minder juist het woordt motiliteit gebruikt waar motoriale aequivalent moest staan).nbsp;Op pag. 18 en 19 van de brochure (van Stockum, dennbsp;Haag) staat, dat bij normaal binoculair scherp zien denbsp;convergentie en divergentie gelijkelijk zijn geïnnerveerd.nbsp;Onder dat normaal scherp zien versta ik flxeeren en verdernbsp;de afwezigheid van heterophorie.
AVat het afleiden van beide genoemde stellingen uit elkaar
-ocr page 388-58
betreft, moet ik bekennen niet meer te weten welke van beide ik het eerst door redeneering heb gevonden. . Mijnenbsp;theorie is volstrekt niet ontstaan in den vorm waarin iknbsp;de monografie heb geschreven; dikwijls heb ik misschiennbsp;voor den lezer kunstmatig een verband gemaakt waar hetnbsp;oorspronkelijk niet bestond.
Dat ik „in mijne brochure voor een grooteren kring van „lezers een meer populair gesteld uittreksel wilde geven”,nbsp;is juist; voor het ontwijken van meer diepgaande kwestiesnbsp;is het dan wel eens noodig, een zoo eenvoudig mogelijkenbsp;voorstelling te geven, waar een minder eenvoudige juisternbsp;zou zijn. Zoo heeft v. n. B. volkomen gelijk wanneer hijnbsp;zegt, dat ik de verhouding van de motiliteiten van convergentie en divergentie veel eenvoudiger heb voorgesteld dannbsp;ze werkelijk is. Wanneer ik voor oogheelkundigen hadnbsp;geschreven, en de bewerking van de brochure in de Annalesnbsp;d’Oculistique zal daarvan ook op andere punten het bewijsnbsp;leveren, dan zou ik die kwestie wat minder oppervlakkignbsp;hebben behandeld. Inmiddels is zijne opmerking de aanleiding geweest, dat ik daar die verhouding op de volgendenbsp;wijze zal voorstellen.
Daar de anatomische ruststand der oogen eenigszins divergent is en bij het flxeeren altijd min of meer convergente standen noodig zijn, kan men verwachten dat vannbsp;de twee antagonistische fixatie-innervaties die der convergentie de machtigste zal zijn, omdat ze altijd weerstandnbsp;heeft te bieden aan de steeds werkende elasticiteitskrachtnbsp;der weefsels die het oog in zijn ruststand terug tracht tenbsp;brengen, terwijl daarentegen de divergentie-innervatie doornbsp;die elasticiteitskracht wordt ondersteund. Daarenboven kan,nbsp;zooals V. D. B. heeft opgemerkt, als een tamelijk grootenbsp;hoek van convergentie der oogen bestaat, de werking vannbsp;een divergentie-innervatie vermeerderd zijn door de matenbsp;van uitrekking van de recti externi, terwijl daarentegennbsp;bij dien zelfden graad van convergentie door de reeds bestaande verkorting van de • interni de werking van een
-ocr page 389-59
gelijke convergentie-innervatie verminderd is. Ook dat zou een reden zijn om te verwachten dat in gelijke omstandigheden de macht der convergentie grooter zal zijn dan dienbsp;der divergentie.
Het is van belang zich eenige rekenschap te geven van de verhouding dier twee machten. Mogelijk wordt, dat wanneer men de theorie van Donders — dat namelijk hetnbsp;normale verband tusschen accommodatie- en convergentie-innervatie het eene oogenblik (bij monoculair zien) absoluutnbsp;vast, en het volgend oogenblik (bij positieve en negatievenbsp;relatieve accommodatie of fusie) tot op zekere hoogte verdwenen zou zijn — verwerpt, en daarentegen dat verbandnbsp;als absoluut beschouwt. -Tuist dat tot op zekere hoog te memnbsp;ik onphysiologisch; wel zou ik als de feiten (wat niet hetnbsp;geval is) dat noodig maakten, durven besluiten tot eennbsp;verband dat alleen bij monoculair zien, maar niet bij binoculair zien, zou bestaan. Neemt men dus met mij aan datnbsp;in normale gevallen het verband tusschen accommodatie-en convergentie-innervatie onverbrekelijk is, dan bezit mennbsp;in een constant blijvenden accommodatie-toestand een middelnbsp;om van het constant blijven van de convergentie-innervatienbsp;verzekerd te zijn. Evenwel meen ik te moeten aannemennbsp;dat reeds op mijnen (33-jarigen) leeftijd door de physiolo-gische lens-sclerose de laatst nog gemakkelijk constateerbare verandering in accommodatie-toestand reeds is verkregennbsp;bij een nog niet maximale convergentie-innervatie.
Mijne, minder dan 1 D bedragende, myopie gecorrigeerd hebbende, en op 5 M. afstand met gelijkblijvende minimalenbsp;accommodatie-inspanning ziende, kan ik nog met een prismanbsp;abducens van 8°, maar ook met een prisma adducens vannbsp;20° nog scherp flxeeren. Daaruit volgt dat bij flxeeren metnbsp;het minimum van convergentie-innervatie mijne bij flxeerennbsp;bruikbare divergentie-innervatie de gezichtslijnen over 14°nbsp;uit elkaar zou kunnen brengen.
Bij flxeeren zoowel op 33 c.M. als op 25 c.M. afstand (zonder spaerische glazen), vind ik echter als sterkste prisma
-ocr page 390-60
abducens ongeveer 22°, en als sterkste prisma adducens-36°. Bij dien graad van convergentie- en accommodatie-innervatie (2.5 en 3.5 D) kan dus mijn divergentie-inner-vatie de gezichtslijnen over een hoek van 29° uit elkaar brengen.
Dat belangrijk verschil, óp het bestaan waarvan ik eerst door de bestrijding van v. n. Bbugh opmerkzaam ben geworden, moet daaraan worden toegeschreven dat een con-vergentiestand van de oogen, zooals v. n. B. wil, de werkingnbsp;van de divergentie-innervatie vergemakkelijkt en die vannbsp;de convergentie-innervatie bemoeilijkt.
Op 5 M. afstand met minimum van accommodatie- en convergentie-innervatie ziende met prisma adducens 20°, isnbsp;mijn minimum van divergentie-innervatie bereikt. Datzelfdenbsp;minimum van divergentie-innervatie kan ik ook veronderstellen wanneer ik met maximum van accommodatie zooveelnbsp;mogelijk convergeerend fixeer. Het gelukt mij met goednbsp;gecentreerde convexe glazen van 3 D (mijn accommodatie-vermogen bedraagt 6 D, en op pag. 32 van mijne brochurenbsp;moet als sterkte van de benoodigde concave glazen 5 staannbsp;in plaats van 8) en een prisma adducens van 36°, nog opnbsp;een afstand van 123 m.M. van de draaipunten mijnernbsp;oogen, die 64 m.M. van elkaar verwijderd zijn, scherp tenbsp;fixeeren. Alleen is het binoculair zien in de peripherienbsp;daarbij door raddraaiing der oogen onmogelijk geworden..nbsp;De daarbij verkregen hoek van convergentie komt dannbsp;ongeveer overeen met dien welke een prisma van 96° alleennbsp;zou geven. Daaruit volgt dat mijn convergentie-vermogennbsp;de oogen over een hoek van ongeveer (96 — 20) : 2 = 38°nbsp;naar elkaar toe kan brengen. Bij jongere menschen is hetnbsp;convergentie-vermogen over ’t algemeen nog grooter.
Daar nu in het bovenstaande onderzoek de macht der convergentie (38°) gemeten is in daarvoor ongunstige con-vergentiestanden, en de macht der divergentie bij de eerstenbsp;bepaling (14°) slechts voor een gering gedeelte in voor haarnbsp;ongunstige divergentie-standen., meen ik te moeten conclu-
-ocr page 391-61
deeren dat in gelijke omstandigheden een convergentie-innervatie wel 3 malen machtiger zal zijn dan een gelijke divergentie-innervatie. En dat in de bij het gewone ziennbsp;bestaande omstandigheden, waarin gewoonlijk min of meernbsp;convergentie der gezichtslijnen aanwezig is, en dus denbsp;werking der divergentie wordt versterkt, toch nog altijdnbsp;de macht van een convergentie-innervatie (38°) grooter zalnbsp;zijn dan die van een gelijke divergentie-innervatie (29°).
Tegenover een mogelijke opmerking dat bovenvermelde proeven weinig waarde zouden hebben, omdat men doornbsp;oefening in belangrijken graad afwijkende bepalingen kannbsp;verkrijgen, wijs ik er op dat die oefening volgens mij bestaatnbsp;in aanpassing waarvoor het orgaan van divergatie in hoogenbsp;mate geschikt is. Die oefening of aanpassing, die zichnbsp;verraadt door het acquireeren en eenigen tijd behouden vannbsp;esophorie of exophorie, moet bij bepalingen als de bovenstaande zooveel mogelijk vermeden worden, en dat heb iknbsp;gedaan, door de proeven die exophorie geven, telkens af tenbsp;wisselen met die welke esophorie veroorzaken, en bovendiennbsp;alle bepalingen snel te doen.
Naar aanleiding van een passage op pag. 62 van mijno monografie maakt v. n. B. een aanmerking, die mij er opnbsp;opmerkzaam maakt dat die zin er in ’t geheel niet innbsp;thuis behoort. „Differenz in Insertion, Richtung, Large undnbsp;Durchmesser zwischen den Musculi recti interni und externi”nbsp;alleen bepalen niet de verhouding tusschen de effecten vannbsp;gelijke convergentie- en divergentie-impulsen. Men kannbsp;parese of spasme der convergentie hebben terwijl terzelfder-tijd de krachten, die de vier recti bij lateraal-innervaties-op den bulbus uitoefenen, normaal zijn. Door een kwartiernbsp;met sterke abduceerende prisma’s te werken, kan ik eennbsp;eenigen tijd aanhoudende vrij belangrijke verhoogde irri-tabiliteit van mijn divergentie-motiliteit verkrijgen, en metnbsp;adduceerende prisma’s een verzwakking; in dat kwartiernbsp;zullen toch werkelijk geen veranderingen in de spierennbsp;zijn opgetreden. Reeds na afloop van dat kwartier is het
-ocr page 392-62
effect van een en dezelfde impuls voor divergentie vermeerderd, resp. verminderd. Een normale maximale lateraal-innervatie kan door middel van denzelfden musculus rectus internus het oog verder nasaalwaarts bewegen dan eennbsp;normale maximale convergentie-innervatie.
Over mijne verklaring van de fixatie bij homogene inner-vatie zegt v. n. B.: „Want slechts dan zullen interni en „extern! onder gelijke innervatie-impuls gelijke excursiesnbsp;„aan de bulbi mededeelen als deze spieren ook gelijk zijnnbsp;„in iengte, richting en insertie en indien de weerstand diennbsp;„zij te overwinnen hebben gelijk is.” Ik antwoord daaropnbsp;dat slechts dan, onder gelijke innervatie-impuls van interninbsp;en extern!, gelijke excursies van de bulbi mogelijk zijn,nbsp;wanneer de weerstand die de interni te overwinnen hebbennbsp;grooter is, en dat wel omdat de convergentie-innervatienbsp;krachtiger werkt dan die der divergentie. Die weerstandnbsp;zoek ik in de elasticiteitskracht van de het oog omgevendenbsp;weefsels, die des te sterker is naarmate een grootere hoeknbsp;van convergentie bestaat, en die dan ook bij diens aangroeien juist evenwicht moet maken met het verschilnbsp;tusschen de effecten van de steeds sterker geworden impulsen van convergentie en divergentie, wanneer dat verschilnbsp;steeds grooter wordt. Bij mij en bij verreweg de meestenbsp;menschen van mijn leeftijd is dat bij de sterke graden vannbsp;convergentie reeds niet meer het geval. Dan bestaat ernbsp;dus geen homogene innervatie meer, maar verlaagde inner-vatie der divergentie, en dat blijkt doordat bij hetfixeerennbsp;op die afstanden exophorie bestaat, die toeneemt met dennbsp;graad van convergentie. Met den leeftijd nemen de amplitudes van accommodatie en van convergentie beide af.
Verder wordt mij gevraagd hoe ik verklaar, dat wanneer men een voorwerp in het punct. prox. conv. en dus metnbsp;het maximum van convergentie- en divergentie-innervatienbsp;fixeert, men kan bewerken dat de gezichtsassen parallelnbsp;worden indien men plotseling in de verte wil zien. v. n. B.nbsp;moet hier bedoelen het punct. prox. conv. bij homogene
-ocr page 393-63
innervatie. Ik antwoord daarop dat, zoo spoedig een punt in de verte voldoende de aandacht trekt, alle fixatie-inner-vatie op datzelfde oogenblik verdwijnt, om plaats te makennbsp;voor de sterke divergeerende instellings-innervatie^ die doornbsp;de wijd uit elkaar staande gelijknamige dubbelbeelden vannbsp;het voorwerp in de verte wordt opgewekt. Eerst als denbsp;nieuwe instelling bereikt is volgt weer fixatie-innervatienbsp;van de divergentie en convergentie beide. v. n. B. schijntnbsp;begrepen te hebben dat ik alleen convergeerende instellings-innervaties ken.
En eindelijk waar v. r». B. zegt, dat het divergentie-cen-trum slechts over een zwakke innervatie-impuls kan beschikken, daar wil ik wijzen: op de eischen die de fixatie bij verhoogde innervatie der divergentie (ook reeds aannbsp;Nagel bekend) stelt, op die welke de snelle instelling voornbsp;de verte stelt, en bovendien nog op de zoogenaamde musculaire asthenopie, die ik „asthenopia ex exophoria” wilnbsp;noemen en die volgens mij het gevolg is van de onmogelijkheid om, bij behoud van binoculair zien, voldoende denbsp;divergentie-innervatie te gebruiken.
Hoewel v. n. B. er niet op gewezen heeft, meen ik dat het hier wel de plaats is om op te merken dat in § 54nbsp;van mijne monografie een onjuiste voorstelling voorkomt.nbsp;Ik heb daarin namelijk getracht een verklaring te gevennbsp;van de fixatie bij verhoogde en bij verlaagde innervatienbsp;der divergentie, terwijl ik de wijze van verklaring die iknbsp;in § 41 op de homogene innervatie toegepast heb, ook daarnbsp;had moeten geven. Dat de fixatie bij verhoogde en bijnbsp;verlaagde innervatie der divergentie een mengsel van bino-culaire en monoculaire fixatie zou zijn is niet waar. Dezenbsp;beide soorten fixatie moeten zoo uitgelegd worden, dat denbsp;beeldpunten niet zooals in § 41 in ’t midden van de telkensnbsp;door de foveae doorloopen wegen liggen, maar meer naarnbsp;de neuszijde bij verhoogde., en meer naar de temporaalzijdenbsp;bij verlaagde innervatie der divergentie. Die excentrischenbsp;ligging van de fovea in den telkens door het beeldpunt op
-ocr page 394-•de retina doorloopen boog vindt zijn oorzaak in het volgende. Alleen bij homogene innervatie maakt de elasticiteitskrachtnbsp;van de weefsels, die het oog in zijn anatomischen ruststandnbsp;terugdrijven, evenwicht met het verschil dat tusschen denbsp;effecten van gelijke convergentie- en divergentie-innervatiesnbsp;bestaat. Maar bij het zien met abduceerende prisma’s b.v.nbsp;is, wegens den kleinen hoek van convergentie dergezichts-lijnen, die elasticiteitskracht geringer en moet dus de innervatie der divergentie grooter zijn. De afstand van de bijnbsp;fixatie telkens door de convergentie-beweging opgewektenbsp;gelijknamige dubbelbeelden is namelijk grooter, doordat ernbsp;een geringer dan normale tegenstand der elasticiteitskrachtennbsp;is te overwinnen; en dit is de oorzaak der verhoogde diver-gentie-innervatie. En omdat de divergentie-innervatie mindernbsp;dan in de gevallen van homogene innervatie wordt ondersteund door de genoemde elasticiteitskracht, is de na diennbsp;¦divergentie-innervatie resulteerenden te veel divergente standnbsp;van de oogen geringer dan de te veel convergente standnbsp;van zooeven. De beeldpunten liggen dus aan de neuszijdenbsp;van het midden van de door de foveae telkens doorloopennbsp;bogen. Analoog daarmee is de verklaring van de fixatienbsp;bij verlaagde divergentie-innervatie.
Verder wordt in § 55 een vroeger niet bekende zeer zonderlinge micropsie vermeld, waarvan ik evenwel eennbsp;m. i. onjuiste beschrijving en verklaring heb gegeven.nbsp;Wanneer men zonder optische hulpmiddelen een paar voornbsp;zich op de tafel gelegde postzegels door sterke convergentienbsp;als een geheel binoculair gaat zien, en met het op die wijzenbsp;bekijken een kwartier doorgaat, dan bestaat na afloopnbsp;esophorie. Wanneer men dan een der oogen sluit en metnbsp;het andere eenig voorwerp bekijkt, en vervolgens weernbsp;met beide oogen open gewoon binoculair gaat zien, dannbsp;treedt een duidelijke macropsie op. In die § nu heb ik hetnbsp;verschijnsel opgevat als micropsie bij het monoculair zien.nbsp;Zooals gemakkelijk zal blijken wanneer men zelf die proefnbsp;¦doet, is het ©enigszins moeilijk uit te maken, wat hier
-ocr page 395-65
eigenlijk aanwezig is: macropsie bij het binoculair zien of micropsie bij het monoculair zien. Ik krijg nu echter denbsp;•overtuiging dat het verschijnsel bestaat uit macropsie bijnbsp;het binoculair zien. De verklaring zoowel van de esophorienbsp;als van de macropsie is dus eenvoudig te zoeken in denbsp;verkregen parese der divergentie-innervatie, die ik reeds innbsp;§ 20 had besproken.
Maar ook het analoge verschijnsel dat ik toen te vergeefs zocht, heb ik nu kunnen constateeren. Na gedurende eennbsp;half uur met een prisma abducens 22quot; te hebben geschreven, zet ik den bril af, sluit een oog en kijk naar dennbsp;wand tegenover mij. Daarop weer gewoon binoculair ziendenbsp;zie ik duidelijk dien wand naar mij toekomen, de kamernbsp;schijnt kleiner. De verkregen irritabiliteit der divergentienbsp;verklaart het verschijnsel.
In § 98 wordt bij de micropsie van Schiemee van homogene innervatie gesproken: een willekeurige instellende convergentie-innervatie waarmee dichterbij voorstellingnbsp;samengaat, is echter blijkbaar de oorzaak der micropsie,nbsp;evenals in § 109.
In § 110 heb ik de monoculaire fixatie-innervatie (C D) de eenig mogelijke zuiver willekeurige innervatie van denbsp;derde dimensie genoemd, terwijl ik nu geloof dat aan denbsp;instellings-innervatie van C die titel moet worden gegeven.
Hiermee dank ik v. n. B. zeer voor het houden van zijne interpellatie.
W. M. DE Vkies demonsheert preparaten van den musc. dilatator pupillae bij den mensch en volgens de nieuwste methoden gekleurd.
Discussie:
Prof. Koster vraagt of de V. meent, dat vaatcontractie en sphinc-terverslapping weinig of geen invloed op de verwijding der pupil hebben.
De Vries gelooft, dat beide momenten zeker eenigen, doch slechts zeer geringen invloed op de verwijding der pupil kunnen uitoefenen.nbsp;Hij hecht echter meer waarde aan sphincter-inhibitie als pupil-vervvijdend moment, dan aan vaatcontractie.
-ocr page 396-V.
Een geval van aangeboren Dubbelzijdige Lensluxatie
met demonstratie^
DOOR
Sedert de eerste beschrijving van dubbelzijdige lensluxatie in het jaar 1854: door Von Gbaefe zijn meerdere gevallennbsp;bekend geworden en beschreven. Typische gevallen zijn ennbsp;blijven echter hoogst zeldzaam en de medecleeling van eennbsp;geval, dat ik dezer dagen waarnam, acht ik daarom tennbsp;volle gerechtvaardigd.
Patient No. 499/1899 is een jongen van 9 jaar. Pe ouders van den knaap zijn beiden gezonde, krachtige menschennbsp;met normale oogen. Hij is het derde van een zeventalnbsp;kinderen. Zijn broers en zusters klagen in het minst nietnbsp;over slecht zien en aan hun oogen is ook niets abnormaalsnbsp;waar te nemen. De moeder van den jongen vertelde mij,nbsp;dat zij reeds kort na de geboorte bemerkt had, dat hetnbsp;rechter oog naar buiten afweek. Toen hij vijf jaar oudnbsp;was, had men hem naar school gezonden. Het leeren gingnbsp;niet vlot. Het leesboek werd vlak voor het linker oognbsp;gehouden en na eenige moeite werden matig groote lettersnbsp;geleerd. Ofschoon hij vooraan op de eerste bank geplaatstnbsp;werd (men noemde hem sterk kortzichtig) kon hij tochnbsp;nooit op het bord zien. Op zijn zevende jaar had hij hetnbsp;zoover gebracht dat hij lezen kon.
Bij gelegenheid van eene kleine chirurgische operatie aan zijn voet, waarvoor hij in een ziekenhuis opgenomen werd,nbsp;onderzocht men zijn oogen, maar kon geen geschikten brilnbsp;voor hem vinden. De jongen zeide, dat men hem allerleinbsp;dikke, holle glazen voorgezet had, maar door geen enkelnbsp;zag hij iets beter. Een zijner oogen had na dit onderzoeknbsp;er erg vreemd uitgezien, de oogappel was bijzonder grootnbsp;geweest, wat na eenige dagen weer verdwenen was (atropine).
-ocr page 397-67
In het begin der maand Maart bezocht hij mij op de polikliniek. Het is een flinke, goed normaal ontwikkeldenbsp;jongen. Zijn moeder zeide mij, dat hij nooit ziek was geweest. Zijn eetlust is goed, hij slaapt rustig en hij is in hetnbsp;minst niet achterlijk in vergelijking met andere jongens vannbsp;zijn leeftijd. Zijn overige zintuigen zijn allen volkomen goed.
Het eerste wat ons in het oog valt, is een afwijking van het rechter oog naar buiten. Van paralyse van een dernbsp;oogspieren is echter geen sprake, want beide oogen wordennbsp;in alle richtingen gemakkelijk heen en weer bewogen.
Van de letterproeven kan hij op een afstand van drie meters geen enkele letter lezen. Nadat ik hem de letterproeven in handen gegeven heb, met verzoek te lezen,nbsp;buigt hij het hoofd naar beneden, naar links overhellend,nbsp;terwijl hij met den rug naar het licht gekeerd staat, houdtnbsp;de letterproef op een afstand van 3 a 4 centimeter van hetnbsp;oog en begint na eenige oogenblikken te lezen het bekendenbsp;„opgewekt worden” (D ^ 1,25 Snellen). Een negatief glasnbsp;wordt nu voor het oog gehouden, maar op afstand ziet hijnbsp;niets beter.
In de oogspiegelkamer volgt nu het verdere onderzoek. Bij opvallend licht blijken de corneae beiderzijds volkomennbsp;helder. De voorste oogkamer is niets dieper dan in eennbsp;normaal oog, maar wat oogenblikkelijk onze aandacht trekt,nbsp;is het sterke golven der iris bij de minste beweging, dienbsp;met het oog gemaakt wordt, iridodonesis. Wordt het oognbsp;rustig gehouden dan is de iris gelijkmatig gespannen zondernbsp;eenige uitbochting of iets dergelijks. De iris reageert zeernbsp;geraakkelijk op licht.
Van lensbeeldjes is niets waar te nemen.
Met den oogspiegel het onderzoek verder voortzettend, wordt de fundus duidelijk en scherp gezien.
Aan de papillae nervi optici is niets bijzonders waar te nemen. Kicht men den blik echter naar binnen-beneden,nbsp;dan zien wij in den helrooden fundus een zwarte sikkel,nbsp;afkomstig van de in het glasvocht liggende lens.
5*
-ocr page 398-68
De lens ligt beiderzijds zeer diep, want ziet de jongen rechtuit, dan is de lensrand niet waar te nemen.
Bij beweging van het oog maakt de lens kleine schommelende bewegingen en verplaatst zich iets meer naar het midden toe. De lenzen vertoonen, voor zoover zij te ziennbsp;zijn, geen troebelheden; of zij kleiner dan normale lenzennbsp;zijn, waag ik niet te beslissen.
Na dit onderzoek wordt den jongen nogmaals de letterproef in handen gegeven om te lezen, echter met die voorzorg, dat ik hem nu verzoek het hoofd niet voorover te buigen, maar de letterproef recht voor zich te houden. Opnbsp;geen afstand is het hem nu mogelijk eenige woorden tenbsp;lezen, buigt hij zijn hoofd naar links beneden dan begintnbsp;hij na eenige oogenblikken te lezen. Een positief glas vannbsp;elf dioptrieën wordt nu voor het oog gehouden en hemnbsp;verzocht in de verte te zien. Met de meeste verbazingnbsp;ziet hij nu voor het eerst in zijn leven de voorwerpen opnbsp;afstand scherp. Met 12 krijgt hij links ^/g en rechtsnbsp;visus. Met -f- 16 leest hij zonder moeite op behoorlijkennbsp;leesafstand.
Ik gaf hem een x-bril -|- 12 en -j- 16'. Een paar dagen later komt hij mij zeggen dat hij nu zonder moeite in denbsp;verte en in de nabijheid ziet.
'Veel beschouwingen aan deze ziektegeschiedenis vast te knoopen, acht ik niet noodig. Dat wij hier te doen hebbennbsp;met eene luxatie der beide lenzen staat vast, dat de toestand aangeboren is, acht ik niet twijfelachtig, want reedsnbsp;in zijn prilste jaren werden de voorwerpen dicht bij hetnbsp;oog gehouden en in de verte zag hij nooit iets scherp.
Myopie kan dit niet geweest zijn, want deze bestaat nu ook niet. Het eigenaardige van dit geval is dat de luxatienbsp;naar binnen beneden is, in den regel „iindet man die Linsenbsp;nach aufwarts verlagert” (Fuchs), en dat de jongen dichtbijnbsp;gehouden letterproeven kon lezen. In het eerst kon ik hiernbsp;geen verklaring voor vinden, maar nadat ik gezien had,nbsp;dat de lens kleine schommelingen naar het midden kon
-ocr page 399-69
maken, begreep ik dat de jongen door sterk voorover te buigen en naar links over te hellen den rand van de lensnbsp;voor het pupilvlak bracht. In de eerste seconden kon hijnbsp;nog niet zien, omdat de lens dan nog schommelde, maarnbsp;was deze tot rust gekomen dan begon hij de letters tenbsp;onderscheiden. De lens, die hier door geen zonula gespannennbsp;wordt gehouden, dus zoo bol mogelijk is, verkeert als hetnbsp;ware in het maximum van accommodatie. Dichtbij gelegennbsp;voorwerpen worden onder gunstige omstandigheden dannbsp;waargenomen.
Symmetrie komt bij aangeboren lensluxatie meestal voor, zoo ook in casu. Eigenaardig is het dat van herediteit hiernbsp;geen sprake is.
Omtrent de oorzaak der aangeboren lensluxatie heeft men tot nog toe geen zekerheid.
Dr. Westhofp stelt verder voor een geval van Distichia-sis congenita hereditaria. Hij zegt: „bij het invullen der diagnose van verkeerd gegroeide oogharen, schrijven wij alnbsp;naar gelang er weinig of veel haren verkeerd gegroeid zijn,nbsp;distichiasis of trichiasis.”
Nu beteekent Distichiasis of distichia volgens het „Hand-wörterbuch der Augenheilk.” van Hirschbeeg „Doppel-reihe” van het grieksche „dis” „doppelt” en „Stichos”-Keihe.
Trichiasis daarentegen beteekent haarziekte van ’t grieksche „trix”.
Staan dus de haren in wanorde verdeeld over den rand van ’t ooglid, zooals wij dit in den regel zien optreden nanbsp;trachoom of chronische blepharitis, waarbij het dan vaaknbsp;genoeg voorkomt dat meerdere haren uit één haarfollikelnbsp;ontspringen en waarmede in den regel ziekte der harennbsp;gepaard gaat, dan ware het wenschelijk steeds trichiasis innbsp;te vullen en het woord distichiasis alleen te gebruikennbsp;wanneer er werkelijk een dubbele rij oogharen bestaat.
Nu komt deze verkregen distichiasis wellicht nooit voor
-ocr page 400-en zou het woord alleen gebruikt mogen worden, indie» een aangeboren dubbele rij van oogharen, één aan dennbsp;buitenrand en één aan den binnenrand van het ooglidnbsp;wordt waargenomen.
Dat een dergelijke dubbele rij oogharen voorkomt iS' bekend, maar de gevallen zijn uiterst zeldzaam.
ScHWEiGGEK ZGgt dat distichiasis congenita „nur sehr selten vorkomint” en dan nog meestal gepaard met andere aangeboren anomalieën als ptosis of epicanthus.
In het groote Handbuch der Augenheilkunde van Geaepe en Saemisch waar in Michel het hoofdstuk Krankheiten der-der Ciliën (Vermehrte Zahl derselben) sind bald angeboren,,nbsp;bald erworben.
Als eine local auf die Lidrander beschrankte Hypertro-phie ist die angeborne Distichiasis anznsehen; man versteht darunter, dass statt einer Reihe von Cilien zwei Reihennbsp;verhanden sind. Sitzt die zweite Reihe an der innernnbsp;Kante des Lidrandes unmittelbar neben den Mündungennbsp;der MEiBOM’schen Drüsen, so bewegen sich diese Cilien aufnbsp;der Bulbusoberflache auf und nieder, bewirken heftigennbsp;Lidkrampf mit Lichtscheu und entzündliche Veranderungennbsp;der Conjunctiva und Cornea.”
Uit de litteratuur wordt slechts één dergelijk geval aangehaald.
In de Aprilaflevering van het Centralblatt für praktische^ Augenheilkunde van Hischbbrg lees ik op blz. 127 denbsp;volgende mededeeling van Dr. Cael Koller.
„Ich linde in der Decembernummer Ihres Centralblattes unter Klin. Beobachtungen der Bericht über einen muth-masslichen Fall von angeborener Trichiasis.” Het betreftnbsp;een 12-jarig meisje waar de geheele lidkant met papillen-a chtige verhevenheden bedekt was, waaruit fijne ciliën innbsp;/ er schillende richtingen ontspringen, zonder regelmaat. Ernbsp;I estaat in lichte mate trachoom.
-ocr page 401-71
„Ich habe nun jüngsthin in einer Familie 3 derartige Falie beobachtet, welcher Umstand das Angeborensein diesernbsp;Anomalie aus dem Bereiche der Muthmaaslichkeit heraus-Tückt.”
Welnu mijne heeren, ik heb het voorrecht u een patiëntje voor te stellen, bij wien de dubbele rij oogharen niet alleennbsp;•zonder eenige verdere complicatie voorkomt, maar waarbijnbsp;tevens het belangrijke feit te vermelden valt dat deze toestand hereditair in de familie is.
Het patiëntje No. 737 van dit jaar is 8 jaar oud en volkomen gezond. Voor 3 weken bracht de tante het in Friesland geboren kind tot mij met verzoek eens naar denbsp;•oogen te zien. Het kind is eenigszins lichtschuw en houdtnbsp;de oogen min of meer gesloten. Op het linker oog bestaatnbsp;¦strabismus convergens. Uitwendig valt van roodheid ofnbsp;zwelling niets te constateeren. De oogharen van boven ennbsp;•onderooglid zijn zoowel rechts als links volkomen gezond,nbsp;geen spoor van blepharitis of ontsteking. De randen van denbsp;oogleden zijn gezond en de uitmondingen der Meiboomschenbsp;klieren duidelijk te zien. Aan den scherpen binnenkantnbsp;van den ooglidrand zien wij echter een groot aantal tamelijknbsp;lange, doch overigens normale oogharen ontspringen. Iknbsp;telde er minstens een vijftiental op ieder ooglid. Aan denbsp;bovenoogleden ontspringen de haren uit den scherpen binnenkant, aan het onderooglid ook, maar hier waren eennbsp;paar oogharen, die iets meer van den kant verwijderd,nbsp;ontsprongen.
De conjunctiva was een weinig rood en gezwollen tengevolge der iritatie, maar van trachoom of blepharitis was hoegenaamd niets te ontdekken.
Ik epileerde de oogharen en zeide aan de tante over een paar dagen terug te komen.
Toen ik het kind na een paar dagen terug zag, was de lichtschuwheid geweken en het oog in het geheel nietnbsp;meer rood.
De tante vertelde mij dat het kind vanaf de geboorte
-ocr page 402-ga*»
72
dezen verkeerden stand der oogharen gehad heeft. De moeder van het kind, die in leresum in Friesland woont,nbsp;heeft ook vanaf de geboorte oogharen, die naar binnennbsp;groeien. Een jonger broertje van drie jaren heeft het ook.nbsp;Twee broers en één zuster hebben het niet.
Haar oom, de broer van haar moeder, heeft het ook vanaf de geboorte en een broer en zuster van de grootmoeder zouden het ook gehad hebben.
Gezien heb ik de andere patiënten niet, maar de tante wist mij zoo juist aan te geven dat de ziekte van het kind,nbsp;verkeerd groeiende oogharen, dezelfde was als die der overigenbsp;familieleden, dat er bij mij geen redelijken twijfel aan denbsp;waarheid overblijft.
In veertien dagen heb ik nu met opzet niet geepileerd en zooals gij u allen zoo aanstonds zult kunnen overtuigen,nbsp;zijn reeds weer meerdere oogharen aan den binnenkant tenbsp;constateeren; natuurlijk zijn deze haren nog niet volwassen,nbsp;omdat zij eerst 14 dagen oud zijn.
De therapie zal in casu moeten bestaan in het langs electrolytischen weg epileeren.
Dat deze gevallen van typische aangeboren distichiasis uiterst zeldzaam zijn, valt niet te betwijfelen; in de literatuur is er zoo goed als niets over te vinden; maar watnbsp;dit geval haast tot een unicum maakt, is de erfelijkheidnbsp;dezer abnormaliteit.
Prof. Stbaub zag een dergelijk geval maar onderzocht niet op herediteit. Het electrolytisch epileeren valt niet mee, de harennbsp;waren in zijn geval uiterst fijn en het inbrengen van de naald wasnbsp;niet gemakkelijk, en er kwam nog al eens recidief.
Wat de ectopia lentis cong. betreft, heeft hij bij een 10-jarig dom, doof kind discissie verricht met uitnemend resultaat. De visus opnbsp;elk oog werd 1/3 ruim. Na ’t herkrijgen van den visus verbeterdenbsp;’t intellect enorm.
-ocr page 403-Dr. ScHOUTE stelt een patient voor met een 13 m.M. lange scleraaluptum', genezen door hechting der conjunctiva „en bourse” volgens de methode Kuhnt. De chorioideanbsp;lag bloot. De hechting werd 3 dagen na de verwondingnbsp;aangelegd en het oog bleef geheel rustig. Na de genezingnbsp;ontstonden er diep in de cornea een paar kleine infiltraten.nbsp;Mogelijk zijn deze ’t gevolg van stoornissen in de voedingnbsp;der cornea, ontstaan door de circulaire doorsnijding van denbsp;conjunctiva, die noodig was voor het aanleggen der „Suturenbsp;en bourse.”
Spreker vraagt of de collega’s bij ondervinding wisten hoe dergelijke genezen scleraalwonden op den duur verliepen, of er ook gevaar voor sympathische ophthalmie bestond en verder ot men gewoon was de randen der scleraalwonden af te krabben.
Discussie:
Blok heeft meerdere dergelijke gevallen met hechting der sclera en der conjunctiva behandeld (in de laatste maand nog vijf), heefh waarnbsp;dit noodig was, de scleraranden van te voren geaviveerd. De genezing geschiedde meestal per primam. Twee gevallen die reeds vannbsp;4 a 5 jaar her dateeren, en die zeer zwaar waren, zijn nog steedsnbsp;uitmuntend goed gebleven.
Straub durft veel te wagen bij scleraalwonden en zag veel goeds van de conservatieve methode. Men moet voor scleraalhechtingennbsp;echter zeer scherpe naaldjes gebruiken, anders krijgt men te veelnbsp;glasvochtverlies.
Een geval van chinine blindheid,
DOOR
De ziekte-geschiedenis van den patient met chinine blindheid, dien ik U heden wilde voorstellen, is de volgende: F. K. 42 jaar oud, heeft Zondag 29 Januari 1899 ’s avonds
-ocr page 404-74
ongeveer te acht uur chinine ingenomen, daar hij zich wat koortsig gevoelde. De chinine bevond zich in een papieren,nbsp;zakje, dat hij geheel leegschudde in een kopje met melk ennbsp;opdronk; hij schrok wel een weinig van de groote hoeveeDnbsp;heid, maar daar hij het lang in huis had, meende hij, datnbsp;het wel verslagen zou zijn en geen kwaad zou doen. Daarnanbsp;ging hij naar bed en sliep in, maar werd om twaalf uurnbsp;wakker, was toen zeer benauwd, ijskoud, het gelaat bleeknbsp;met koud zweet bedekt; hij had toen dunne ontlasting,,nbsp;braakte een weinig en klaagde over sterk oorsuizen. Om^nbsp;een uur of drie ’s nachts zeide patient, dat hij geheel doofnbsp;was en niets meer kon zien. Den geheel en nacht was hijnbsp;onrustig, verliet telkens het bed en was steeds ijskoud;nbsp;’s morgens was hij, volgens zijn zeggen, lam in de ledematen, zoodat hij haast niet staan kon en met alles geholpen moest worden. In den loop van den dag week denbsp;doofheid weer geheel, terwijl ook de algemeene toestandnbsp;zeer verbeterde, maar patient bleef blind. Daar hierinnbsp;geen verandering kwam, zocht hij Vrijdag den S'*™ Februarinbsp;hulp op de oogheelkundige polikliniek in ’t Binnengasthuis.
Hier bleek, dat hij absoluut blind was zonder een spoor van lichtperceptie; de oogen waren wijd geopend, zoodatnbsp;het geheele hoornvlies te zien was, de pupillen waren adnbsp;maximum verwijd, zonder eenige reactie. Brekende medianbsp;helder, met den oogspiegel vertoonde het netvlies het beeldnbsp;van oedema retinae, een lichtgrauwe ondoorschijnende troe-beling, waarin de macula lutea zich als een bloedfoode vleknbsp;vertoonde; deze troebeling was het sterkst in de centralenbsp;deelen van den fundus en nam naar de peripherie toenbsp;langzamerhand af. De papilla nervi optici was niet bleeknbsp;en de vaten maakten niet den indruk van vernauwd tenbsp;zijn, hoewel het oedeem het oordeel daarover wel eenigs-zins bemoeilijkte. Patient was emmetroop en daar hij innbsp;Juli van het vorige jaar met asthenopische klachten op denbsp;polikliniek was geweest, waarvan de oorzaak in een tenbsp;gering accommodatie-vermogen gevonden was, wisten wij
-ocr page 405-met zekerheid, dat hij te voren een normale gezichtsscherpte bezeten had. Hij werd in de kliniek opgenomen; de urinenbsp;die in het pathologisch laboratorium van Prof. Stokvisnbsp;onderzocht werd, bleek eiwit noch suiker te bevatten,nbsp;maar wel werd er chinine in aangetoond, wat van belangnbsp;was met het oog op de aetiologie. De behandeling bestondnbsp;in zweetkuren om de twee a drie dagen in de hoop daarmede de eliminatie van het vergift uit het lichaam in denbsp;hand te werken.
Het oedeem van de retina nam langzamerhand af, zoodat na 5 dagen de macula niet meer als roode vlek te ziennbsp;was, terwijl het oedeem alleen nog rondom de papilla nerv.nbsp;opt. zichtbaar bleef.
Den 12'^®“ Pebruarl, dus 14 dagen na het begin, gelukte het voor het eerst geringe pupilreactie op te wekken doornbsp;beide oogen te zamen eenigen tijd te bedekken, ze dannbsp;beide vrij te laten en tegelijk sterk licht in te laten vallen.nbsp;De pupillen waren ook niet meer zoo wijd als in het beginnbsp;n.1. ± 6 m.M. middellijn; eenige dagen later waren denbsp;pupillen ongelijk wijd n.1. 5 en 6 m.M.
Den 20®^™ Februari was het oedeem geheel verdwenen en zag men, dat de papillae nerv. opt. van beide oogen zeernbsp;bleek waren; op het rechteroog vertoonde een arterie, dienbsp;naar boven liep, juist op den rand der pupil een eigenaardige insnoering. Het bleek nu ook, dat de wanden dernbsp;bloedvaten duidelijk als grauwe streepjes zichtbaar waren,nbsp;terwijl de bloedkolommen der arteriën te smal waren.
Eerst den 24®‘®“ Februari, dus 26 dagen na het ontstaan der blindheid, had pat. voor het eerst geringe lichtperceptienbsp;en meende hij een schemer van licht waar te nemen,nbsp;wanneer hij in schel zonlicht geplaatst werd. Dit namnbsp;langzamerhand toe, zoodat den Maart de visus zoovernbsp;gestegen was, dat hij op 4 Meter handbewegingen konnbsp;waarnemen. Het was echter uiterst moeielijk den visus tenbsp;bepalen, daar hij alleen centraal zien had, zonder gezichtsveld, zoodat hij zeer moeielijk tot fixeeren te brengen was.
-ocr page 406-groen,
gezichtsscherpte van het rechteroog Vs ruim, terwijl die van het linkeroog tot en f. gestegen was. Met hetnbsp;linkeroog kon hij toen ook alle kleuren reeds goed waarnemen, met het rechteroog was hij nog niet in staat roodnbsp;als zoodanig te herkennen. Ook het gezichtsveld van hetnbsp;rechteroog was kleiner dan van het linker. Een grootenbsp;moeielijkheid bij het bepalen van het gezichtsveld is, datnbsp;pat. zeer spoedig vermoeid wordt; ook de lichtzin en adaptatie was bij hem veel geringer dan normaal. Bij hetnbsp;begin van het onderzoek met den photometer van Förstebnbsp;nam hij eerst licht waar, als de diagonaal van de openingnbsp;in het diaphragma 40 m.M. bedroeg, welke lichtdrempelnbsp;dan gedurende het onderzoek, dat 20 minuten duurde,nbsp;allengs daalde om ten slotte bij 10 te blijven staan; vannbsp;een normaal persoon onder dezelfde omstandigheden onderzocht was de lichtdrempel bij het begin -5 en daalde innbsp;enkele minuten tot 1.
76
Toen hij eenmaal zoo ver was, nam de visus vrij snel toe: 10 Maart had hij 12 Maart s/eo, 13 Maart Vb visus. Hijnbsp;was echter totaal kleurenblind; van een gekleurd stuknbsp;karton kon hij zeer goed den vorm opgeven, maar niet denbsp;kleur, zoodat hij dus alles als een photographie zag. Dennbsp;13den Maart werd voor het eerst het gezichtsveld opgenomen,nbsp;dat zich slechts ongeveer 10° naar alle zijden uitstrekte;nbsp;het periphere deel van het netvlies bleek echter niet geheelnbsp;ongevoelig te zijn, maar eerst op een veel sterkeren prikkelnbsp;te reageeren, want toen het gezichtsveld met een brandendenbsp;kaars werd opgenomen, bleek dit reeds nagenoeg normaalnbsp;te zijn, behalve een sector nasaal-benedenwaarts, die aannbsp;beide gezichtsvelden ontbrak (zie flg. 1.)
Pat. bleef in beterschap toenemen. Den 20®‘“ Maart was de visus = 1/3, terwijl het gezichtsveld voor beweging zichnbsp;vooral naar de zijden uitgebreid had, naar beneden ennbsp;boven niet veel vergroot was (zie fig. 2). Den 26®*®“ Maartnbsp;kon pat. blauw en geel herkennen maar nog niet rood ennbsp;noemde. Den 30*‘™ Maart bedroeg de
-ocr page 407-Het gezichtsveld voor beweging opgeuomen met een wit vierkantje van 1 c.M^. is geheel wit gelaten. De grens van het gezichtsveld opgenomen met een kaarsvlam wordt aangegev^n door den buitengrens van hetnbsp;enkel geharceerde veld. Het ver.-clül van dit laatste met het gezichtsveld van een normaal persoon is dubbelnbsp;geharcecrd.
F i g u. 1’ 1.
78
Den 9'*®“ April was de gezichtsscherpte van het rechter oog = 1/2, het gezichtsveld nog steeds kleiner dan van hetnbsp;linker oog. De pupillen waren beide ongeveer 5 m.M., denbsp;¦ooglidspleet ook minder wijd dan aanvankelijk, n.1.10 m.M.nbsp;Pat. begon nu te klagen over subjectief kleuren zieii, n.1.nbsp;het voortdurend zien van roode vlammen. Omstreeks halfnbsp;April maakte dit verschijnsel plaats voor groen-zien: hijnbsp;zag alles met een groen waas omtrokken en vooral voorwerpen zonder sprekende kleur, b.v. een witte muur, zietnbsp;hij duidelijk groen.
Den nbsp;nbsp;nbsp;April was de visus op beide oogen =3/4. Het
gezichtsveld werd langzamerhand iets grooter, maar bleef nog steeds beperkt vooral naar beneden, wat maakte datnbsp;hij zich onzeker bleef bewegen en den indruk gaf van eennbsp;blinde.
In den laatsten tijd is er niet heel veel verandering in pat.’s toestand gekomen. Gij ziet hem hier nu voor U,nbsp;ruim drie maanden na het begin, nog altijd met tamelijknbsp;wijd geopende oogen en te wijde pupillen. Ik moet hierbijnbsp;¦echter opmerken, dat dit niet altijd in gelijke mate hetnbsp;geval is; een dag of 4 geleden op een ochtend waren denbsp;pupillen haast normaal wijd, en reageerden zij prompt opnbsp;invallend licht; toen ik echter gisteren pat. voor het laatstnbsp;¦onderzocht waren zij weer ongeveer 6 m.M. wijd en reageerden traag. Ook de gezichtsscherpte is nog wel eensnbsp;wisselend; gisteren was de visus slechts 1/2 op beide oogen,nbsp;wat wellicht een gevolg was daarvan, dat ik hem van tenbsp;voren tamelijk langdurig had geoogspiegeld. Het gezichtsveld van beweging (zie flg. 3) is in de laatste weken nietnbsp;veel vooruit gegaan, maar vertoont, hoewel langzaam, tochnbsp;geregeld neiging tot uitbreiding. Voor het eerst was ernbsp;gisteren ook een klein gezichtsveld van blauw te consta-teeren, dat zich echter niet verder dan ongeveer 5° rondomnbsp;het fixeerpunt uitstrekte; tot nu toe herkende hij de kleuren alleen in ’t fixeerpunt en deze toestand bestaat voornbsp;rood op dit oogenblik nog. Nog altijd heeft pat. last van
-ocr page 409-79
het zien van een groene kleur voor de oogen, die hij ook: waarneemt, als bij de oogen sluit. De lichtdrempel wasnbsp;gisteren bij het begin van het onderzoek met den photometer 45 m.M. diagonaal en daalde achtereenvolgens bijnbsp;voortgezet onderzoek gedurende 20 minuten tot 40, 40, 40,nbsp;35, 30, 25, 20, 18, 20, 15, 13, 15, 10, 8, 15, 10, 10. Denbsp;laagste waarde van den lichtdrempel was dus 8.
Wat het ophthalmoskopisch beeld betreft, dit is nog het zelfde gebleven, als ik boven beschreven heb. De papilla.,nbsp;n. opt. van beide oogen is zeer wit van kleur met scherpenbsp;grenzen. De netvlies-arteriën zijn zeer dun, zoodat mennbsp;sommige een eindje van de papil nagenoeg geheel uit hetnbsp;oog verliest, de venen hebben een normaal kaliber, en beidenbsp;vertonnen het verschijnsel, dat de vaatwanden als grauwenbsp;streepjes ter zijde van de bloedkolommen te zien zijn. Denbsp;insnoering die een der arteriën op den rand van de papilnbsp;van het rechter oog vertoonde, is niet meer zoo duidelijknbsp;als in Februari.
Vergelijkt men deze ziekte-gescbiedenis met de in de literatuur medegedeelde gevallen, dan geloof ik met zekerheid te mogen zeggen, dat wij hier met een klassiek ennbsp;ernstig geval van chinine blindheid te doen hebben. Welnbsp;is waar kennen wij het vergift alleen uit de mededeelingennbsp;van patient en zijne omgeving, maar het feit, dat bij zijnnbsp;opname in de kliniek chinine in de urine is aangetoond,nbsp;geeft aan die mededeeling voldoende zekerheid. Er bleefnbsp;ons nog over te weten te komen, hoe groot de ingenomennbsp;dosis was geweest; om dit te schatten, hebben wij patient,nbsp;toen zijn visus weer tamelijk goed was, een zakje metnbsp;sulfas chinine gevuld gegeven en hem laten wijzen, hoeveelnbsp;er ten naaste bij in bet zakje geweest was, dat hij ingenomen bad. Het was een ruwe schatting, maar kon onsnbsp;toch eenigszins een denkbeeld geven van de genomen hoeveelheid. Volgens zijn aanwijzingen moet het ongeveer 3nbsp;a 3,5 Gr. geweest zijn.
In de voor mij toegankelijke literatuur heb ik een dertig-
-ocr page 410-80
tal van deze ziektegevallen beschreven gevonden en in de meeste daarvan ziet men steeds een nagenoeg gelijk ziektebeeld n.1.: plotseling optredende totale blindheid, die nanbsp;korter of langer tijd wijkt, snel voorbijgaande doofheidnbsp;wijde stijve pupillen, witte papillae n, opt. met nauwenbsp;netvlies vaten, gezichtsveldbeperking, gestoorde kleurenzin,nbsp;enz. In de lichtere gevallen komt het niet tot totale blindheid en gaan alle verschijnselen spoedig voorbij, in de zwarenbsp;gevallen was de totale blindheid van zeer verschillendennbsp;duur n.1. van 2 dagen tot 3 maanden toe. In een enkelnbsp;geval bestond de blindheid slechts op één oog.
De quantiteit chinine, die de ziekte veroorzaakte, is ook zeer verschillend; nu eens treedt de blindheid op na eennbsp;vrij lang gebruik van kleinere dosis, dan weer na een grootenbsp;dosis in één maal, zooals in ons geval. Onder deze laatstenbsp;gevallen zijn er een paar vermeld, waar gezonde menschennbsp;een groote dosis chinine innamen, hetzij bij vergissing,nbsp;hetzij als poging tot zelfmoord, en deze bewijzen het meestnbsp;afdoend, dat de chinine werkelijk de oorzaak van het lijdennbsp;is. In de gevallen, waar de pat. een ziekte had, die metnbsp;chinine bestz'eden werd, zou men nog die ziekte voor denbsp;blindheid aansprakelijk kunnen stollen, ofschoon dan nognbsp;te verklaren bleef, hoe een aantal zeer verschillende ziektennbsp;in staat zouden zijn het typische beeld van de chininenbsp;blindheid te veroorzaken. Overigens is het ook aan velennbsp;gelukt experimenteel bij honden blindheid door chinine tenbsp;veroorzaken, w^aarbij ook wijde stijve pupillen en vernauwing der netvliesvaten geconstateerd werd. Baeabaschew ‘)nbsp;experimenteerde ook met gezonde menschen, waarbij hijnbsp;het natuurlijk slechts tot de lichtere intoxicatie-verschijn-selen liet komen, en vond ook vermindering van den visus,nbsp;concentrische gezichtsveldbeperking en matige pupilver-wijding.
Wat de prognose betreft deze is gelukkig gunstig; zelfs
Paul Baraijaschew zur Prag^ von der Chinin. Amaurose Archiv f. Augenheilkuiide B. XXIII s. 91.
-ocr page 411-81
in de zwaarste gevallen met langdurige complete amaurose, keert ten slotte meestal de centrale visus geheel of nagenoegnbsp;geheel terug. Alleen het gezichtsveld blijft in den regelnbsp;wat concentrisch beperkt. Ik verwacht dan ook in onsnbsp;geval, dat de toestand nog veel zal verbeteren. Volgensnbsp;sommige mededeelingen moeten de patiënten in het vervolgnbsp;zeer voorzichtig zijn met het gebruik van chinine, daar zijnbsp;soms na kleine dosis opnieuw vermindering van het gezichtsvermogen krijgen.
Omtrent de therapie kan ik kort zijn; vele middelen zijn aangeraden, b.v. bloedonttrekkingen, amylnitriet-inhalaties,nbsp;strychnineinjecties, jodetum kalicum, electriciteit, exci-tantia, enz., enz. Of al deze middelen veel tot de genezingnbsp;bijdragen, zou ik niet durven beslissen.
De vraag, op welke wijze de chinine de blindheid veroorzaakt, ben ik niet in staat te beantwoorden. De meeste schrijvers zoeken de oorzaak in een contractie der netvlies-vaten, waardoor anaemie van de retina zou optreden. Verleden jaar is echter van Amerikaansche zijde ’) een experimenteel en pathologisch-anatomisch onderzoek gepubliceerd, dat het waarschijnlijk maakt, dat het vergift primairnbsp;de gangliëncellen onder de zenuwvezellaag van de retinanbsp;aantast en doet te gronde gaan, waaraan zich dan eennbsp;opstijgende degeneratie van de zenuwvezels aansluit doornbsp;de nervus opticus heen tot aan het ganglion geniculatumnbsp;externum en pulvinara thalami optici toe.
Discussie:
Prof. Koster vraagt waarop de ongelijkheid der pupillen berustte.
Muntendam : De wijdte der pupillen was zeer isselend en ongelijk op beide oogen.
Prof. Steaub ; Eerst kwam de pupilreactie terug, later het gezichtsvermogen. Hoe langen tijd verliep tusschen deze feiten. (Antwoord: 12 dagen).
Ward A. Holden The pathology of experimental Quinine Amblyopia Trans, of the Amer. Ophtlial. soe. 1898 en Ophthalmic Kecord 1898 p. 392 en 464.
-ocr page 412-82
Lans: Is de reukzin ook nagegaan? Deze lijdt ’t eerst bij chinine-intoxicatie. (Neen).
Dr. V. Moll kreeg uit de beschrijving van dit geval den indruk, dat hier een retrobulbaire neuritis was geweest, zooals die bij kouvatten kan ^oorko^le^. Hij vond bij inspectie van den patient echternbsp;de kleur der papillen normaal; dit alleen pleit tegen zijne opvattitig.
Muntendam : In ’t begin der ziekte was de kleur der papillen zoo goed als normaal; alleen de retina was iets gezwollen.
Stratib meent in tegenstelling van v. Moll, dat dit geval niet veel op retrobulb. neuritis gelijkt.
Als karakteristiek voor de neuritis retrobulb. geeft Greef op, dat ’t gezichtsveld ’t eerst in de peripherie terugkomt en niet ’t eerstnbsp;in ’t centrum.
V. Moll kent een patient, bij wien de visus op ’t eene oog het eerst in ’t centrum en op ’t andere juist ’t eerst in de peripherienbsp;terugkwam.
VIL
Over neutrale murias cocaïne en sulf. atropine,
DOOR
D. J. BLOK.
Reeds op de vorige vergadering wenschte ik Uwe aandacht te vestigen op een euvel, door mij herhaaldelijk ondervonden van oplossingen van mur. cocaïn. en sulLnbsp;atrop. in sol. acid. boric 3 % of sol. subliin. 1/5000.
Het komt n.1. voor dat zulk eene oplossing spoedig na de applicatie zeer irriteerend werkt en soms eenige urennbsp;lang nog irriteerend blijft nawerken, ten spijt van denbsp;cocaïne. Toevoeging van een weinig carb. natric of schuddennbsp;met basische cocaïne of atropine deed de irriteerende werking verdwijnen. Blijkbaar was deze laatste dus te wijtennbsp;aan vrij zuür, dat in de mur. cocaïne (Merck) of in denbsp;sulf. atrop. aanwezig was. Een der apothekers, die dientengevolge zijne cocaïne (Merck) op vrij zuur onderzocht,
-ocr page 413-83
kon dit ook constateeren en raadde mij om in ’t vervolg öf ’t -woordje neuter^ onderstreept, aan de recepten toe tenbsp;voegen, óf alleen basische cocaïne of atropine voor tenbsp;schrijven. Dit laatste hulpmiddel is geschikt voor de atropine, die als basische atropine in de door ons gebruiktenbsp;sterkte zeer goed in booi-water oplosbaar is. (85 m.g. atr.nbsp;= 100 m.g. sulf. atrop.)
De basische cocaïne echter is veel minder oplosbaar dan het zoutzure zout.
Dr. V. D. Brugh met -wien ik de zaak besprak, meende dat het vrije zuur geen oorzaak kon zijn der iriteerendenbsp;werking, omdat hij bij opzettelijke proeven wat ’t H Clnbsp;•betreft van 1/2% oplossing nog slechts zeer geringen lastnbsp;ondervond. Bij SO4 was er eerst geringe prikkeling tenbsp;constateeren door ^3% oplossing.
Behalve dat proeven op normale conjunctivae, wat de gevoeligheid daarvan betreft, niet zonder meer kunnennbsp;worden gebruikt om conclusies te vormen omtrent de matenbsp;van gevoeligheid van zieke oogen, kwam ik tot geheelnbsp;andere uitkomsten.
Kon VAN DER Brugh voor het ac. muriatic, bij soluties van 1 : 300 geen verschil met aq. commun. constateeren,nbsp;ik ondervond reeds duidelijk verschil bij 1 : 3000, waarbijnbsp;nog een zeer zwak zure reactie was te constateeren. Yoornbsp;zwavelzuur ondervond hij eerst verschil bij 1 : 500 en iknbsp;reeds bij 1 ; 5000, ofschoon hierbij de zure reactie vannbsp;lakmoespapier niet te constateeren was. Ik concludeernbsp;hieruit dat de gevoeligheid mijner conjunctivae tienmaalnbsp;sterker is dan die van v. n. Brugh.
In ’t midden latende of ik hyperaesthetisch, of v. n. B. hypaesthetisch is, blijkt toch dat de jndividueele gevoeligheid der conjunctivae zeer sterk verschilt en de hoeveelheid vrij zuur, die de apotheker had gevonden, zeer goednbsp;in staat kan zijn eene zeer ongewenschte prikkelende werking uit te oefenen.
Deze ondervinding doet mij een bedenking aan de hand
-ocr page 414-tegen een stukje, onlangs door Prof. Koster in het Tijdschrift voor Geneeskunde geplaatst, waarin hij te velde trok tegen het misbruik van cocaïne door een opthalmoloog gepleegd en waarin hij een bijzonder soort van conjunctivitisnbsp;beschreef, welke een gevolg zou zijn van ’t gebruik vannbsp;5 Yo cocaïne-soluties. Ik gebruik nooit sterker cocaïne-oplos-singen dan 3 % en had ze ook nooit sterker noodig, maarnbsp;zag nimmer schadelijke gevolgen voor de conjunctiva. Iknbsp;kan dus niet beoordeelen of eene 5 % solutie ze wèl teweegbrengt. Het komt mij echter niet onwaarschijnlijk voornbsp;dat de conjunctivitis door Koster in zijne publicatie beschreven, op denzelfden grond berusten kan als die, waaropnbsp;de besprokene prikkelende werking zich baseert, zoodat zenbsp;niet gelijk te stellen is aan atropine-conjunctivitis. Het zounbsp;dus in casu ook kunnen zijn dat de cocaïne zuur had ge.nbsp;reageerd en door hare langdurige en herhaalde toepassingnbsp;„Aetzung” der conjunctiva, de eigenaardige conjunctivitisnbsp;had te weeg gebracht. De beschrijving van die conjunctivitis tenminste klopt precies met een „Aetzungsconjunc-
bij patiënten, die op voorschrift van hunnen oogarts lang achtereen sublimaat 1 : 2000 hadden ingedroppeld. Ooknbsp;hier gaf een eenvoudige boorsolutie spoedig herstel. Denbsp;cocaïne-conjunctivitis van Koster zou dus zeer mogelijknbsp;een door zuren teweeggebrachte „Aetzungsconjunctivitis”nbsp;geweest kunnen zijn.
Koster erkent de mogelijkheid hiervan en zegt dat hij in den vervolge hierop zal letten.
Dr. V. Kijnberk zag bij een patiënt, in de Inrichting met mur. pilocarpine behandeld, geen prikkelingsverschijnselen.nbsp;Toen patiënt echter na de Inrichting verlaten te hebbennbsp;met pilocarpine, bij een ander apotheker gereed gemaakt,nbsp;werd ingedroppeld, traden deze prikkelingsverschijnselennbsp;wel op. Bij onderzoek bleek de laatste pilocarpine zwak
-ocr page 415-85
•zuur te reageeren. De pilocarpine was in beide gevallen van Mekck afkomstig. De prikkeling veroorzakende wasnbsp;¦afkomstig van een latere bezending.
Blok demonstreert verder preparaten van een aangeboren tumor van de onderhelft der plica semilunaris door hem bij een ± 30-jarig man verwijderd uit de rechter conjunct! vaalzak, waar hij aanleiding gaf tot ectropion van ’tnbsp;onderooglid en epiphora. De tumor was D/é c.M. lang, 3/4nbsp;c.M. hoog en Vs c.M. breed. Blijkens ’t microscopisch onderzoek had hij hier te maken met een hypertrophie van denbsp;plica.
Prof. Snellek demonstreert een teekening van demodex, door Raehlmann in Zehenders Monatsblatter beschreven.nbsp;Hij vond het, evenals Prof. Mulder te Groningen, bij opzettelijk onderzoek herhaaldelijk bij vele' gevallen vannbsp;blepharitis, die met jeuken gepaard gaan. Het zit aan denbsp;wortels der ciliën.
Waller Zeeper zag ’t eenmaal en verkreeg snelle genezing ¦door perubalsem met vaseline (V20).
Prof. Koster vond ze bij een tiental onderzochte gevallen niet.
Prof. Snellen vond ze eerst ook niet, maar later wel toen hij nog vastzittende ciliën epileerde en onderzocht.
Een gezellige maaltijd besloot deze vergadering die door 29 leden en 2 gasten (Dr. Streipp en Dr. Valentijn) werdnbsp;bezocht.
-ocr page 416-86 .VIII.
Over opticus-facialis-reflex met daarbij voorkomende refractai re-phase,
DOOE
Dr. L. J. LANS.
Bij een groot aantal moment-opnamen van mijne pupil, irt het duister waarbij ik gebruik maakte van magnesium blitz-poeder, was een mislukking der opname daaraan te wijten dat.nbsp;een gesloten in plaats van een geopend oog gephotografeerdnbsp;werd. Toevallig was gebleken dat, indien even voor denbsp;opname een onwillekeurige lidslag had plaats gevonden,nbsp;dan de kansen op het gelukken der opname grooter waren..nbsp;Met de hulp en medewerking van professor Zwaabdemakeenbsp;heb ik getracht dit verschijnsel nader te ontleden en werdnbsp;daartoe een opzettelijk onderzoek ingesteld. Te eerdernbsp;meenden wij hiertoe te kunnen overgaan omdat de mechanische voorwaarden bij dezen reflex voor de waarnemingnbsp;bijzonder gunstig zijn en vervolgens omdat in de literatuurnbsp;alleen van een psychisch ongevoelig worden der reflexennbsp;sprake is.
Aan de oogleden kunnen vijfderlei reflectorische bewegingen waargenomen worden.
1. nbsp;nbsp;nbsp;De sluiting der oogen op sterk licht, een aangeborennbsp;reflex.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Knippen der oogen op een lichtflikkering, een verworven reflex, die vermoedelijk uit de eerste is ontstaannbsp;en subcorticaal verloopt.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Knippen der oogen bij plotselinge nadering van voorwerpen, een latere reflex, die eenige psyche veronderstelt.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Knippen der oogen bij aanraking van den bulbus ofnbsp;de ciliae, een bulbaire reflex, die bij het konijn eenzijdig, bij den mensch dubbelzijdig plaats heeft.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Onophoudelijk dichtknijpen der oogen bij aanhoudendenbsp;mechanische prikkeling.
-ocr page 417-87
Omtrent den tweeden en vierden reflex, hebben in den Uaatsten tijd interessante onderzoekingen plaats gehad. Mennbsp;heeft kunnen vaststellen; den reflextijd, den reflexduur,nbsp;•den reflexboog.
De reflextijd, d. w. z. de tijd, die verloopt van het oogen-blik van prikkeling tot aan het begin der beweging is ¦reeds bepaald door Exnee Franck 2), Mayhew ’) en onlangsnbsp;¦door Garten '*), met behulp van photografische registratienbsp;vastgesteld voor den optisch-reflectoi'ischen lidslag op 0,08nbsp;sec., voor den trigemimus-reflectorischen lidslag op 0,04nbsp;-sec. De geheele duur van de ooglidslag bedraagt, zoo zijnbsp;volledig is, in beide gevallen 0,3 è, 0,4 sec. terwijl nu ennbsp;'dan ook abortief slagen voorkomen die veel korter durennbsp;¦en de pupil niet volkomen tot bedekking brengen.
Eindelijk valt uit deze proeven nog af te leiden dat de duur van den tijd, gedurende welke het ooglid daalt en denbsp;pupil bedekt gehouden wordt, te zamen 0,24 a 0,22 sec.nbsp;‘bedraagt.
De reflexboog is door Eckhard voor den optisch-reflec-torischen lidslag vivisectorisch bij konijnen nagegaan. Hij verloopt van het netvlies door de gezichtszenuw, chiasma,nbsp;naar de middenhersenen en van hier naar de medullanbsp;¦oblongata en den facialis, die den musculus orbicularisnbsp;innerveert. De reflex gelukt ook nog bij dieren, die vannbsp;voorhersenen zijn beroofd, komt dus geheel subcorticaalnbsp;'tot stand.
De reflexboog voor den mechanisch-reflectorischen lidslag 'is door Nickel vastgesteld. De prikkel passeert vannbsp;¦cornea, conjunctiva of ciliae langs den trigeminus naar hetnbsp;verlengde merg en gaat hier over op den facialis, die wedernbsp;•de ooglidspieren inerveert.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Pflüger’s Arch. VIII 1874.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Inaug. dissert. Königsberg 89.
Journ. of experience, nied. Vol. I[ 1897. 4) Pflüger’s Arch. LXXI p. 477.
quot;’) Centr. bl. f. physiol. IX No. 10 p. 353. Pflüger’s Arch. XLTI s. 547.
-ocr page 418-88
Beide reflexen, zoowel' die op optische als die op trigeminus prikkels kunnen door den wil worden onderdrukt..
De sterkte van den prikkel zoowel als de summatie hebben hierop groeten invloed; over onverwachts invallendenbsp;reflexen heeft de wil geen groote macht en mocht deze innbsp;’t begin merkbaar zijn, spoedig wordt hij vermoeid.
Voor onze proeven maakten wij nu de volgende opstelling. Als optische prikkel dienden 2 electrische vonken,, die op 10 c.M. van het rechter en linker oog opgesteld,,nbsp;willekeurig snel na elkaar of met groote pauzen aan hetnbsp;rechter, respective linkeroog van den proefpersoon konden,nbsp;zichtbaar gemaakt worden en wel zoodanig dat de rechter-vonk alleen het rechter, de linkervonk alleen het linker oognbsp;kon verlichten. De vonken waren krachtig maar de vonk-afstand bedroeg slechts 1,5 m.M. In snelle opeenvolgingnbsp;sprongen nu deze vonken over, eerst de rechter, dan , denbsp;linker of wel tweemaal achtereen de rechter of linker,,nbsp;kortom geheel naar willekeur en zoo het tijdverschil grootnbsp;genoeg' is, knipt de proefpersoon tweemaal. Dit knippennbsp;geschiedt bij den mensch steeds met beide oogen gelijktijdig-en even krachtig. We registreerden nu de knipbewegingnbsp;op een in spiraal draaiende trommel volgens de methodenbsp;Exneb —Mayhew. Onze opstelling was als volgt: Op hetnbsp;rechteroog, dicht aan den ciliairrand, was een klein stukjenbsp;kleefpleister bevestigd waaraan een dun draadje, dat omhoognbsp;gaat; dit draadje trekt aan den een en arm van een aluminium hefboompje van de eerste soort. De andere arm draagtnbsp;een koperen bengeltje, dat de verbinding bewerkstelligtnbsp;tusschen twee miniatuur kwikbakjes in eboniet gevat. Is hetnbsp;oog geopend, zoo dompelt het bengeltje in de kwik en sluitnbsp;een electrischen stroom, die in een ander vertrek een Pfeil’snbsp;signaal magnetisch maakt, welk signaal een abscislijn trekt opnbsp;de trommel. Zoodra men het oog sluit, beweegt de hefboom, de stroom wordt verbroken en zoolang het oog dicht is,,nbsp;verheft zich het signaal boven de abscis. Om het apparaatjenbsp;gevoelig te stellen is het noodig dat het hoofd van den proef-
-ocr page 419-89
persoon onbewegelijk vaststaat; daartoe werd steeds een inbijtstuk gebezigd en aldus een vaste fixatie aan de zwarenbsp;tafel verzekerd waarop vonkinrichting en het kleine contact-apparaatje waren vastgemaakt. De instelling van het laatstenbsp;kon uiterst gevoelig geschieden, zoodat de reflextijd voornbsp;optische prikkels 0,1 sec. bedroeg; dit is onbeduidend meernbsp;dan dezelfde tijd volgens metingen op de photoprafiën vannbsp;GtAETEN.
De proefpersoon nam plaats in een donkere kamer terwijl het registratie-toestel en de Ehümkorff in een nevenvertreknbsp;waren opgesteld. De vonken konden aldus geheel onverwachts worden aangebracht; dit geschiedde automatisch ennbsp;kon gedurende de proef naar willekeur worden gevarieerdnbsp;door een onzer. De ander bewaakte den proefpersoon ennbsp;leidde z’n aandacht af b.v. door het opgeven van rekensommen.
Intusschen geschiedde de opeenvolging der prikkels zoo onverwacht, dat aan eenig overleg niet valt te denken.
Indien men bij deze proefinrichting de vonk laat overspringen eerst rechts dan links met een tusschenruimte van 1 secunde, dan verkrijgt men een fraaien reflex, zoowel op den eersten als op den tweeden prikkel. Hoogstensnbsp;is de reflextijd de tweede maal iets langer en is de reflex-duur misschien korter, ten bewijze dat de reactie mindernbsp;krachtig is geweest.
Geheel anders valt de proef uit wanneer men de vonken rechts en links met een tusschenpauze van 0,6 sec. opnbsp;elkaar laat volgen. Dan blijft de reflex de tweede maalnbsp;geheel achterwege; en toch kan de oorzaak hiervan nietnbsp;daarin zijn gelegen dat de tweede vonk het oog geslotennbsp;zou hebben gevonden. Reeds de metingen op Garten’snbsp;photographieën leeren dat hieraan al na de helft der aangebrachte pauze niet meer te denken valt; bovendien bewijzen het opzettelijke experimenten waarbij de grootstenbsp;opmerkzaamheid aan de gevoeligheid der registratie is
-ocr page 420-90
geschonken. Evenmin kan het de verblinding van het netvlies zijn waardoor het wegblijven van den tweeden reflex wordt veroorzaakt; immers afwisselend springt de vonk tenbsp;rechter en te linker zijde over en de consensueele pupil-vernauwing, kegelbeweging en pigmentverschuiving zijn opnbsp;het tijdstip van de tweede vonk nog ternauwernood begonnen. Er blijft alzoo niets anders over dan de oorzaaknbsp;in een dieper gedeelte te zoeken.
Volgen wij den rellexboog, zoo treft het ons dat aan gene zijde van het chiasma de isoleering van rechts ennbsp;links in zooverre niet meer doorgaat, dat reeds in eenzelfdenbsp;corpus geniculatum laterale beide netvliezen, dus ook als hetnbsp;ware beide vonken vereenigd zijn. Maar de prikkels van rechtsnbsp;en links blijven ook hier nog gescheiden indien althans eennbsp;physiologische irradiatie uitgesloten zij; bij zulke betrekkelijk kleine vonken, waarvan wij ons bedienden, was ditnbsp;zeker het geval. Doch al is dit dan niet in het corpusnbsp;geniculatum laterale, zeker in de voorste der corpora qua-drigemina vloeien de beide prikkels samen en van hier afnbsp;mag men veronderstellen dat de reflexboog voor beide zijdennbsp;gemeenschappelijk verloopt. Het uitblijven van den reflexnbsp;op den tweeden prikkel zal dus in dit gedeelte een oorzaaknbsp;moeten hebben. Echter niet in den facialiskern, want willekeurig kan men b.v. het oog gesloten houden, de reflex isnbsp;dus continueel en niet intermitteerend zooals de ooglid-reflex.
Laten we den optischen prikkel in plaats van na 0,6 sec. pauze, na 0,9 sec. inwerken, zoo komt de tweede reflexnbsp;tot stand, een bewijs alzoo dat de hinderpaal, die het ontstaannbsp;der beweging tegenhield, slechts korten tijd gewerkt heeft.
Noemen wij het tijdperk gedurende welke het beletsel bestond, in overeenstemming met het spraakgebruik opnbsp;ander terrein, refractaire phase^ zoo kunnen wij het verschijnsel ook zoo formuleeren dat wij zeggen dat onmiddellijk na het passeeren van een reflexprikkel een refractairenbsp;phase bestaat, die haar grond moet hebben in het cerebrale gedeelte van den reflexboog.
-ocr page 421-91
De duur van deze phase is verschillend en daarmede •ook die van de geheele periode, die uit reflextijd, reflexduurnbsp;¦en refractaire phase is opgebouwd.
In den aanvang, als het oog nog niet geadapteerd is voor het geflikker der vonken, bedraagt zij 0,4 a 0,5 sec. ternbsp;nauwernood dus langer dan de duur van een volledige knip-beweging; nadat een half dozijn vonken, afzonderlijk ennbsp;met groote tusschenpoozen zijn gepasseerd, vindt men haarnbsp;verlengd tot op 0,6 secunden. Volgen nog meer vonken innbsp;tusschenruimte b.v. van een minuut, zoo stijgt de duur dernbsp;refractaire phase zoodanig dat zij weldra 1 sec. en langernbsp;duurt; dan echter komt men in pauzen lang genoeg omnbsp;het spel der psyche toe te laten en wordt het alzoo onzekernbsp;of men met een onderdrukken van den reflex door dennbsp;wil of met een refractair worden van den reflexboog tenbsp;doen heeft. Misschien berusten beide verschijnselen opnbsp;hetzelfde mechanisme maar dat nu willekeurig in plaatsnbsp;van, zooals bij de korte pauzen, onwillekeurig in werkingnbsp;wordt gesteld.
Wij hebben ons afgevraagd of het mogelijk was, de oorzaak van het refractair worden van . den reflexboog nader te localiseeren.
Behalve het station der corpora quadrigemina doorloopt de reflexprikkel ook nog een station in de medulla oblongata. Aan welk van deze beide moet nu het refractairnbsp;worden van den boog worden toegeschreven?
Een oplossing dezer vraag kon wellicht worden verkregen indien wij ons wenden tot den mechanischen lidslag-reflex.nbsp;Deze heeft misschien met den optischen, neuronen in denbsp;medulla oblongata gemeen en men mocht dus met grondnbsp;verwachten dat, ware de oorzaak der refractaire phase innbsp;de medulla oblongata gelegen, het uitblijven van dennbsp;tweeden reflex ook bij vervanging van de optische door denbsp;-mechanische prikkels, moest worden geconstateerd.
Wij lieten nu door denzelfden stroom die te voren de vonken verschafte, een kort oogenblik een luchtstroom
-ocr page 422-92
openen, die een moment slechts tegen de cornea blies en waarvan de sterkte geregeld en gemeten kon worden. De-aanblazing was zwak en juist sterk genoeg om een lidslagnbsp;op te wekken.
Het bleek nu dat de tusschenruimte, die zooeven bij de optische prikkels de refractaire phase aan het licht bracht,nbsp;thans daartoe niet meer toereikend was, zelfs een verkortennbsp;tot op 0,4 a 0,3 sec. bleek daartoe niet voldoende. Bij nognbsp;kortere pauze tusschen twee mechanische prikkels scheennbsp;wel een refractaire phase voorhanden, maar tevens deednbsp;zich de moeilijkheid voor dat de tweede prikkel samenvaltnbsp;met de reflexbeweging opgewekt door den eerste; de luchtstroom treft dan het ooglid en hoewel van hieruit wellicht ooknbsp;wel een mechanische reflex tot stand gebracht kan worden,.nbsp;zoo is de kans hierop toch veel geringer. Vandaar dat wijnbsp;soms een enkelvoudige, soms een dubbelreflex waarnemen.nbsp;Indien er een refractaire phase bestaat, zoo is de geheelenbsp;periode korter dan 0,3 sec.
Intusschen bleek het dat, als men den prikkel nog meer verzwakte door de lucht te verwarmen, dan de refractaire phase zichtbaar wordt en werkelijk aan het vermoeidenbsp;oog een totale periode van 0,3 sec. toekomt.
Waarschijnlijk is, doch nog niet door proeven bevestigd, dat bij genoegzaam sterke optische prikkels, de refractairenbsp;phase eveneens moeilijk of in ’t geheel niet zichtbaar zal zijn.
Uit dit alles vloeit naar onze meening voort, dat de refractaire phase, die wij bij een optischen reflex zagennbsp;volgen zoodanig, dat een volledige periode ontstond vannbsp;0,4, 0,65, 0,9, 0,72 sec., haar oorsprong moet hebben in denbsp;corpora quadrigemina. Van welken aard dit proces isnbsp;wagen wij niet te beslissen. Zeker is het, dat een volkomen versch centrum voor optische prikkels van de doornbsp;ons gebezigde soort, bereikbaar is; eerst door het kort tenbsp;voren passeeren van den voorafgaanden volkomen iden-tieken prikkel, werd dit onmogelijk.
Dat dit inderdaad zoo is, hiervan konden wij ons over-
-ocr page 423-93
tuigen door eerst de refractaire phase van een proefpersoon* te bepalen en nu, als deze phase b.v. 0,4 sec. bedraagt,,nbsp;plotseling afwisselend een mechanische en een optischenbsp;prikkel met dezelfde tusschenruimte te laten inwerken;,nbsp;in dat geval bespeuren wij van een refractaire phase niets,nbsp;die toch voor louter optische prikkels ontwijfelbaar aan ’tnbsp;licht zou zijn gekomen.
Er is nog een feit dat er op wijst, dat het uitblijven van den tweeden reflex niet in de centripetale helft van dennbsp;boog maar in de neuronen moet zijn gelegen, waaraan denbsp;prikkel van optischen oorsprong wordt overgedragen.
Wanneer men namelijk de pauze tusschen de beide elec-trische vonken korter maakt dan het tijdsverloop dat naar schatting aan de geheele periode beantwoordt, zoo treedtnbsp;de lidslag meestal later op dan gewoonlijk. De lidslag begint eerst nadat ook de tweede vonk is gepasseerd en ernbsp;volgt een enkelvoudig knippen, soms vrij krachtig.
Het is alsof de eerste prikkel op zichzelf onvoldoende is geweest om de ontlading, zooals men zegt, tot stand tenbsp;brengen en eerst de saamgevoegde inwerking van de tweedenbsp;vonk mist haar beantwoording niet. Men zou hier alzoo-een summatie kunnen aannemen gedurende de eerste helftnbsp;onzer periode. Zonderling is het dat de reflextijd, die tochnbsp;reeds begonnen moet zijn, daarbij tevens wordt verlengd..nbsp;Men verkrijgt den indruk alsof noodzakelijkerwijze ook aannbsp;den tweeden prikkel een latent stadium is gebonden, eerstnbsp;na afloop waarvan de ontlading kan volgen. Misschien dat,nbsp;wanneer de tweede prikkel invalt in het middengedeeltenbsp;van onze periode, niet meer de summatie maar wel denbsp;verlenging van den reflextijd tot uiting komt. Nog laternbsp;is de geheele prikkel dan onwerkzaam om weer eerst hetnbsp;volle elfect te kunnen doen gelden wanneer de volledigenbsp;periode voorbij is gegaan, eerst dan volgt op de dubbel-vonk een regelmatige dubbelreflex.
Wij stellen ons voor dat de refractaire phase zich in de vroege kindsheid heeft ontwikkeld en de oorzaak is geworden
-ocr page 424-94
-dat de aangeboren rellex, die wij het eerst noemden in de rij der ooglidreflexen, veranderd is in den verworven tweeden reflex. Beide hebben gemeen dat zij subcorticaal langsnbsp;de corpora quadrigemina verloopen en ook in het latere levennbsp;telkens in elkaar overgaan. Door een herhaalde opti-;schen prikkel ontstaat een soort adaptatie, die nu niet innbsp;de retina is gezeteld, want de prikkel schijnt gelijk sterk,nbsp;maar die toch het knippen op volgende plotselinge licht-indrukken voorkomt. Die adaptatie der middenhersenennbsp;komt, naar onze meening, geleidelijk tot stand door gestadige verlenging der refractaire phase. Bij langdurig stelselmatig aanbrengen van vonken, verdwijnt tijdelijk allenbsp;¦optische reflex.
Richet en Bbocas hebben een refractaire phase van 0,1 sec. geconstateerd bij prikkeling van de hersenschors.
Ook meenen wij dat in Sommer’s ’) periode in den knie-reflex een refractaire phase merkbaar is hoewel de periode verscheidene secunden omvat.
Wij meenen dat dit verschijnsel, dat zich dus voor den •opticus-facialis reflex met een periode van 0,5 voor dennbsp;trigeminus.-facialis reflex met een periode van 0,3 sec.nbsp;voordoet, terug te brengen is tot een zeer algemeene eigenschap van het zenuwstelsel. Het intermitteerende karakternbsp;van andere reflexen zooals niezen, hoesten, hikken, wordtnbsp;hierdoor volkomen verklaard.
Tot nog toe was ik niet in de gelegenheid de frequente -ooglidslag, die soms bij hysterie voorkomt, nader te bestu-¦deeren; hoogst interessant lijkt ’t mij toe hier den duurnbsp;¦der refractaire phase te bepalen.
•) Lehrbuch d. Psyclio-patUoIogischen Untersuchimgsmethoden 1899.
-ocr page 425-H. Gf. Hamaker: Over nabeelden.
{Proefschrift Utrecht ’.9.9).
Schr. verstaat onder »nabeeld” sensaties^ die optreden nadat de eerste indruk is afgeloopen en die van dezen scherp te onderkennennbsp;zijn^ hetzij doordat zij er in kleur van verschillen, hetzij doordat zijnbsp;door een donker interval er van gescheiden zijn. Op heldere wijzenbsp;wordt uiteen gezet hoe de nomenclatuur, waarin tot nu toe de ver-eischte eenheid ontbreekt, tot velerlei begripsverwarring heeft geleidnbsp;en ook oorzaak is van een misverstand tusschen Hess en voït Kktes..nbsp;H. gebruikt de woorden positief en negatief nabeeld in den zin vannbsp;Brücke om aan te duiden, hoe de verdeeling van liclit en donkernbsp;zich verhoudt tot die van den lichtbron en spreekt van primaire,nbsp;secundaire en tertiaire beelden in den zin van Bosscha, d. i. naarnbsp;volgorde waarin zij optreden.
Uitvoerig wordt de litteratuur over nabeelden, veroorzaakt door momentane lichtsindrukken uiteengezet en gevolgd door een reeksnbsp;eigen waarnemingen.
In de eerste plaats worden experimenten met een stilstaand beeld genomen: rechthoekige stukjes gekleurd lint worden door een elec-trische vonk verlicht en nu de verschillende op elkaar volgendenbsp;nabeelden bestudeerd en vergeleken met de uitkomsten van anderenbsp;onderzoekers. Meer of mindere adaptatie voor duister, intensiteit vannbsp;verlichting en afstand van het oog tot ’t object schijnen de deelsnbsp;afwijkende resultaten te kunnen verklaren.
Uit de volgende proeven, waarbij van zuivere spectrale kleuren gebruik gemaakt werd en het lichtbeeld je voor een groot gedeeltenbsp;viel op ’t netvliesgebied, waar ook de staafjes functioneeren terwijl
-ocr page 426-ook de verlichtingsduur kan geregeld Avorden, blijkt dat op grond van een reeks duidelijk beschreven waarnemingen beneden eennbsp;maximum van 1/15 sec. verlichtingsduur geen andere wijziging ontstaat dan dat alle phasen duidelijker worden.
Hierbij werd ook den invloed- der adaptatie nagegaan en in navolging van Bosscha, verlichtingstijden van 1, 2 en 4 seconden gebezigd. Eindelijk wordt geconstateerd dat buiten de gele vlek eennbsp;mooi duidelijk waarneembaar secundair beeld te verkrijgen is^ datnbsp;in ’t centrum ontbreekt; ook voor ’t tertiaire beeld geldt deze waarneming.
Vervolgens worden experimenten met een zich bewegend beeld genomen en hiertoe in navolging van Bidwell een deel van hetnbsp;spectrum gebruikt, dat door een scheef op z’n as draaibare spiegel,nbsp;op een scherm geprojecteerd wordt.
Bij het fixeeren van een punt van het scherm, ziet men achter dit ronddraaiend deel van het spectrum een naloopend beeld, eennbsp;»satelliet” volgens Schr. waarin zes phazen zijn te onderscheiden:
1. Primair beeld, 2. korte staart gelijknamig gekleurd als 1 of wit, 3. donker zwart interval, 4. satelliet in kleur afhankelijk van 1 ennbsp;steeds ontbrekend bij rood, 5. donker interval, 6. lange staart, meestalnbsp;eenigszins violet.
Schr. concludeert, dat zoowel volgens de methode met ’t stilstaand, als volgens die met ’t zich voortbewegend beeld, dezelfde rij verschijnselen optreden na momentane lichtindrukken. »Bij langerenbsp;'Verlichtingsduur komt er nog bij het vulgaire zuiver complementairenbsp;negatieve nabeeld, dat iedereen kent en dat altijd bij wat langernbsp;fixatie gemakkelijk is waar te nemen.
In de theoretische gevolgtrekkingen meent Schr. vooral uit het gevonden verschil tusschen de gele vlek en hare omgeving en uitnbsp;’t feit dat de satelliet steeds bij rood ontbreekt doch bij een witnbsp;rondloopend beeld wederom optreedt, te kunnen concludeeren datnbsp;dit nabeeld althans in hoofdzaak aan de staafjes i.s toe te schrijvennbsp;daar immers deze laatste door rood licht niet of slechts zwak geprikkeld worden. Voor de verklaring der andere verschijnselennbsp;meent H. 2 van elkaar onafhankelijk, ongeveer gelijktijdig verloopendenbsp;processen te moeten aannemen die, gedeeltelijk samenvallend, gecombineerde sensaties opwekken. Zoowel in de kegels als in denbsp;staafjes zou men dan een rij beelden kunnen onderstellen en welnbsp;die in de kegels als oorzaak der kleuren, terwijl die in de staafjes
-ocr page 427-óf Avit gekleurd, óf, bij zwakkere intensiteit, violet gekleurd zijn. Voorts moet Schr. een functioneel verschil tusschen de kegels in 'tnbsp;centrum en in de peripherie aannemen en wordt hierin gesteundnbsp;door de verschillen in morphologischen bouw en andere, door v.nbsp;Kkies gevondene functioneele afwijkingen. Om een verklaring tenbsp;geven van den loop en aard der processen in de retina zoowel alsnbsp;in de hersenen kunnen noch de theorie van Fechner noch die vannbsp;Heei^jg voldoende licht geven; alleen de voorstelling van Dondersnbsp;kan dienen om eenigszins de complementaire nabeelden te verklaren.nbsp;Voor het oscillatorisch karakter van het optreden der nabeelden schijntnbsp;alleen een mechanische theorie opheldering te kunnen geven, zooalsnbsp;ook reeds Drnois aangeeft.
«Misschien zal dan het einde zijn dat men in plaats van de photochemische processen, die men steeds geneigd is zich in denbsp;retina te denken, tot de overtuiging komt, dat, behalve de ontledingnbsp;van het staafjesrood^ ook nog mechanische processen zich daarnbsp;afspelen, die, verschillend naar gelang der golflengte van quot;t inwerkendenbsp;licht, de zenuwelementen verschillend prikkelen. Deze prikkelsnbsp;zouden dan naar de hersenen worden geleid, en daar aanleidingnbsp;geven kunnen tot dergelijke dissociatie-processen als Donders heeftnbsp;aangeduid.”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lans.
II.
H. Vervoobt: De pupilreactie bij accommodatie en convergentie
(Proefschrift Leiden 1899.)
Wanneer men plotseling den'blik richt op een nabij-zijnd voorwerp en de hoeveelheid licht, die op de retina valt dezelfde is als tenbsp;voren, dan treedt, zooals bekend, eene contractie van den sphincternbsp;iridis op.
Associeert zich deze pupilvernauwing met de accommodatie, met de convergentie of met beiden? Dit is de vraag, die Schr. zich innbsp;zijn proefschrift ter beantwoording voorlegt.
Op het snijpunt en de beide distale uiteinden van twee elkaar snijdende houten staven worden naalden bevestigd, terwijl de te
-ocr page 428-onderzoeken persoon de onderranden zijner orbitas tegen de proximale-uiteinden steunt. Door nu beurtelings de oogen te sluiten en na te gaan of dan telkens de beelden van twee naalden elkander dekken^nbsp;kan de proefpersoon getnakkelijk aan de staven zulk een stand gevennbsp;dat zij juist paralel loopeu aan zijne gezicbtslijnen als hij de naaldnbsp;op het snijpunt fixeert. Nu worden de naalden verwijderd, en distaainbsp;van het snijpunt op lederen staaf een kartonnen driehoekje aangebracht, die wel in vorm maar niet in teekening congruent zijn, zoodatnbsp;men dadelijk kan bemerken of men een van de twee of het saam-gesinolten beeld van beiden ziet. Met behulp van een passend schermnbsp;met opening, dat op het snijpunt bevestigd is, wordt er voor gezorgdnbsp;dat men met één oog slechts één driehoekje zien kan, terwijl op denbsp;kartonnetjes zóó fijne letters zijn geschreven dat men ze alleen bijnbsp;nauwkeurige accommodatie ontcijferen kan.
Blijft nu de proefpersoon naar het kruispunt convergeeren en schuift de waarnf-mer langzaam beide driehoekjes naar de distalenbsp;staaf-uiteinden dan blijft, zoolang het saamgesmolten beeld scherpnbsp;wordt gezien, de convergentie onveranderd, terwijl de accommodatienbsp;eehe vermindering ondergaat.
Bij .S6 op deze wijze onderzochte personen (bij 17 anderen mislukten de proeven door verschillende afwijkingen) bleek dat accommodatie-vermindering van 1.5—3 D. bij een onveranderde convergentie op 16—20 c.M. geen invloed uitoefent op de grootte der pupil.nbsp;Eveneens blijft bij toename der accommodatie bij onveranderde convergentie de pupilgrootte dezelfde. Wanneer daarentegen tegelijkertijdnbsp;accommodatie en convergentie veranderd werden dan trad dadelijknbsp;eene duidelijke pupilvernauwing op. Waaruit Schr. het belangrijkenbsp;en verrassend resultaat afleidt dat de pupilreacüe zich niet m^-t denbsp;accommodatie maar uitsluitend met de convergentie associeert.
Eene groo e plaats woidt ingeruimd aan eene kritisch-experimenteele studie der literatuur. De uitspraken en proefnemingen van een grootnbsp;aantal en daaronder zeer beroemde onderzoekers, die zich vóór dennbsp;samenhang van pupilvernauwing en accommodatie verklaard hebben,nbsp;worden nagegaan, door nieuwe, daartoe opzettelijk uitgevoerde, experimenten gecontroleerd en getoetst. Op grond dezer zoo verschillendenbsp;proeven — waarvoor ik den lezer naar het origineel moet verwijzennbsp;— komt Schr. tot de conclusie dat hun fout meestal s-chuilde in hetnbsp;niet voldoende uitsluiten van alle convergentiebeweging.
Een kort overzicht der pupillometrie en een onderzoek naar den
-ocr page 429-graad van nauwkeurigheid, waarmede men met het ongewapend oog eene verandering in de dimensie der pupil kan waarnemen —nbsp;welke methode de Schr. hij zijn onderzoek bezigde — besluit ditnbsp;interessant proefschrift.
Y. D. B.
R. Biekhopf; Bijdrage tot de kennis der Erythropsie.
{Diss. Inaug. Leigd. Bat. 1899).
Onder toezicht van Prof. Kosiek wijdde B. zijne dissertatie aan ’t onderzoek naar de oorzaak der erythropsie.
Na eene bespreking van de verschijnselen en een opsomming van de verschillende theoriën, door welke men het ontstaan der erythropsienbsp;heeft zoeken te verklaren onderwerpt hij de verklaringswijzen vannbsp;Fuchs, van Snellen en van Koster (zie pag. 85 Oogh. Bijdr. Af 1.7)nbsp;aan kritische onderzoekingen.
Als criteria voor den graad der erythropsie bereidde hij een tiental staalkaarten van karton, gedompeld in een oplossing van fuchsine innbsp;water en alcohol van verschillende sterkte.
Fuchs opperde de veronderstelling^ dat de erythropsie bestaat in het zichtbaar worden van 't staafjesrood^ ’tgeen mogelijk zou kunnennbsp;zijn, doordat na intensieve inwerking van licht, dus na sterk verbruiknbsp;van staafjesrood, die stof zich gaat regenereeren, als men in een mindernbsp;helder verlichte ruimte komt. Die toenemende roodkleuring dernbsp;staafjes nu zou worden bemerkt tot op ’t oogenblik, dat het gezichtsorgaan er weer aan gewend is. In dien tusschentijd zal het licht innbsp;de voorste einden der staafjes indringende, hoe langer zoo rijkernbsp;worden aan roode stralen naarmate deze meer en meer ’t peripherenbsp;einde naderen, des te sterker dus wanneer zij denzelfden weg weernbsp;terug afleggen. Neemt men aan^ dat de omzetting van aethertrillin-gen in zenuwprikkeling in de buitenlagen der staafjes geschiedt,nbsp;dan is ’t tot stand komen van een gewaarwording van rood begrijpelijk.
Yon Kries en Parinaud echter meenen^ dat de kleurgewaarwor-ding door de kegels en niet door de staafjes geschiedt, dus zou de waarneming van ’t eigen staafjesrood alleen mogelijk zijn op plaatsen
-ocr page 430-waar kegels door staafjes omgeven zijn (de kegels immers bevatten geen staafjesrood) waarbij verondersteld zal moeten worden, dat hetnbsp;licht door den wand der staafjes heen zal kunnen gaan, ’t geen weernbsp;door Bkücke ontkend wordt. 0(jk zou in de macula, waar alléénnbsp;kegels en geen staafjes voorkomen, geen erythropsie kunnen wordennbsp;waargenomen, ’tgeen in strijd is met de waarneming. Wel trachttenbsp;Fuchs zijne verklaring te redden door aan te nemen, dat ’t lichtnbsp;door de staafjes invallende, langs de uitloopers der pigmenthoudendenbsp;epitheelcellen de periphere einden der staafjes en kegels zou bereiken, maar zegt zelf, dat zijne verklaring hem niet geheel bevredigd-
Tegen Snellens theorie (’t onstaan van erythropsie door licht, dat bij colobomata van den iris via het bloedrijke, dus rood doorschijnendenbsp;bovenste ooglid in ’t oog valt) pleitte Birkhoff’s proef, waarbij hijnbsp;het bovenste ooglid met een voor licht ondoordringbare roetlaagnbsp;bedekte.
Koster’s theorie wordt weerlegd door de proefneming in de vorige Afl. der Oogh. Bijdr. gerefereerd i).
Door een bijzonder ingericht toestelletje sloot Birkhoff bij een mydratisch oog het peripheer invallend licht af en vond, dat ondernbsp;deze omstandigheden toch erythropsie optrad, al is zij slechts beperktnbsp;tot het sterk verlichte deel van ’t gezichtsveld, als diens straal mindernbsp;of meer bedraagt. Ook bij een niet-mydriatisch oog kon hij erythropsienbsp;van ’t sterkst verlichte der retina opwekken door een deel van denbsp;peripheric van de retina voor licht af te sluiten of sterk te dempen.nbsp;Verlichtte hij ’t periphere deel der retina sterk en liet hij ’t centralenbsp;deel beschaduwd, dan zag hij geen erythropsie, wanneer ’t duistere deelnbsp;der retina grooter was dan ruim 42° ten opzichte van ’t knooppunt.nbsp;Is dit kleiner dan treedt weer erythropsie over ’t geheele gezichtsveld op.
Het bleek Birkhoff verder dat noch de refractie, noch de prominentie van den bulbus, noch de graad van pigmentatie van ’t oog invloed uitoefenen op het ontstaan de rerythropsie. Ook vond hij,nbsp;dat het langer of korter verblijf in het licht invloed op de graadnbsp;der erythr. uitoefent, als men maar minstens 3 minuten in dat lichtnbsp;verbleef. Een kortere blootstelling verminderde den graad der erythr.nbsp;tot verdwijnens toe. Ook intensief electrisch gloeilicht vermag e. tenbsp;doen ontstaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Blok.
1) Id ’t referaat komt een onjuistheid voor: de patiënten hadden cataract op slechts -6én oog en daar was ’t lichtbeeld niet op te wekken; op ’t andere kon dit wel.
-ocr page 431-Dr. Reddingius : Over het wezen van Scheelzien en de indicatie voor operatief ingrijpen.
Op het voetspoor van Parinaud zoekt Reddingius de oorzaak van het concomiteerend scheelzien niet in een primaire verandering dernbsp;oogspieren, maar in eene afwijking in het orgaan voor binoculairnbsp;zien. Dit orgaan is, volgens R., een complex van vier eenvoudigernbsp;organen: één voor convergentie, één voor divergentie, één voor sur-sumvergentie en één voor deorsumvergentie. De twee eerste alleennbsp;zijn van belang voor ’t concomiteerend scheelzien.
Het orgaan voor converg. beschikt over de 2 musc. recti int.; dat voor diverg. over de 2 m. r. ext. Deze 4 spieren vormen, op anderenbsp;wijze gepaard, tevens het motorische deel der org. voor zijdelings ziennbsp;Het org. voor binoc. zien komt tamelijk laat na de geboorte tot vollenbsp;ontwikkeling en ^t zal mogelijk zijn, dat een der voornaamste samenstellende sub-organen in ontwikkeling achterblijft bij zijn antagonist,nbsp;zoodat de laatste een tijdlang st-^rker is dan de eerste. Zoo kan öfnbsp;dat voor con-, öf dat voor diverg. het sterkst zijn.
Bij een normaal individu is de motiliteit van het orgaan van converg. sterker dan die van ’t orgaan voor diverg. Blijft nu ’t orgaan voor converg. wat achter in ontwikkeling, dan geeft dit bij zijn eonbsp;ipso krachtiger motiliteit minder bezwaar dan wanneer ’t orgaannbsp;voor diverg. met zijne van huis uit reeds zwakkere motiliteit hetnbsp;•achterblijvende is. De innervatie voor accommodatie, die de conver-gentie-innervatie meesleept, helpt bovendien het te kort van ’t orgaannbsp;van converg. aanvullen. Zit het te kort in ’t orgaan voor diverg.,nbsp;dan maakt de accommodatie-innervatie ’t verschil tusschen de motiliteit der organen van- con- en diverg. integendeel nog grooter enernbsp;ontstaat dus nog sterker converg. scheelzien.
Volgens R. ligt de oorzaak voor converg. scheelzien dus in een abnorme zwakte der divergentie.
Bezit een kind met zulk eene te zwakke diverg. op beide oogen gelijke refractie en gelijken visus dan zal aüerneerend convergeerendnbsp;scheelzien ontstaan, waarbij het linker oog ’t meest voor ’t zien naarnbsp;rechts, het rechter ’t meest voor ’t zien naar links wordt gebruikt.nbsp;In dit geval worden de interni, behalve voor de converg. ook innbsp;hoofdzaak voor ’t zijdelings zien gebruikt. Zij moeten dus veel meer
-ocr page 432-functioneeren dan de externi, worden daardoor krachtiger dan deze-en er ontstaat verhoogde ad- en verzwakte abductie.
Is er echter verschil in visus van beide oogen of is er anisometropic, dan ontstaat monolateraal converg. scheelzien van ’t oog, dat den slechtsten visus heeft of de meeste inspanning der accommod.nbsp;bij ’t zien moet doen.
Terwijl bij ’t altern. converg. scheelzien het linker oog gebruikt wordt voor 't zien naar rechts en ’t rechter voor ’t zien naar links,,nbsp;zal bij monolat. converg. scheelzien alléén ’t goede oog voor ’t zijdelings zien in beide richtingen worden gebezigd. Dus functioneert vannbsp;het goedziende oog het orgaan voor temporaal zien meer dan wanneer dat oog tot een alt.-conv.-scheelziend paar behoorde. Bij ditnbsp;temporaal zien van ’t goede oog functioneert de r. ext. van’t goedenbsp;en de r. int. van ’t slechte oog.
Bij relatieve insufficientie van de r. ext. van altern. conv. scheelziende oogen komt dus voor het monolat. conv. scheelzien een relatieve hypertrophic van reet. ext. van ’t goede en van reet. int. van hetnbsp;slechtziende oog. Dus wordt de aamp;ductie van het goede oog watnbsp;minder beperkt en. de ac?ductie van het slechtziende oog wat mt ernbsp;verhoogd dan bij strab. conv. alt. ’t geval was. De toch nog in haarnbsp;geheel te kort schietende aamp;duotie van ’t goede oog wordt aangevuldnbsp;door draaiing van ’t hoofd naar de zijde van ’t goede oog.
In tegenstelling met zijne vroegere verklaring voor het feit, dat strab. conv. ’t meest bij Hm. voorkomt, (zie Eeferaat Oogh. Bijdr.nbsp;5de Afl.) meent E. dat dit kan worden verklaard, doordat het abnormaal sterk hypermetr. kind met te zwak diverg. vermogen meernbsp;moet accomm. dan normaal hypermetr. kinderen; daarom zijn converg.-vermogen sterker moet inspannen dan gewoonlijk ’t geval is, waardoor het grooter overwicht over de diverg. krijgt en strab. converg.nbsp;ontstaat. — Het ontbreken der diverg. (volgens E.) bij zulke kinderen,nbsp;zou, door het daardoor ontstane gebrek aan bilateralen zijdelingschennbsp;druk op de bulbi, verhinderen, dat het, volgens hem, physiologischnbsp;verlengen der bulbi tot stand komt, en dus zou de infantile Hm.nbsp;niet in emmetropie overgaan, maar als hypermetropic blijven bestaan.
Geneest een infantile strab. conv. spontaan, dan geschiedt dit„ volgens E., eenvoudig door dat het oorspronkelijk te zwak diverg.-vermogen op lateren leeftijd (dus te laat) nog normaal wordt.
-ocr page 433-Is van een oorspronkelijk goed ziend oog liet sensorisch orgaan door verwonding of iets dergelijks voor langen tijd buiten werkingnbsp;gesteld, dan zal ’t motorisch gedeelte van zelf minder geinnerveerd,nbsp;dus physisoh zwakker worden. Het orgaan voor conv. krijgt geennbsp;prikkel tot conv. omdat er bij het zien geen dubbelbeelden ontstaan,nbsp;die ’t org. voor binoculair zien tot functie moeten prikkelen: ’t ziekenbsp;oog n.1. vormt dan geen beeld. Het orgaan voor conv. werkt dusnbsp;niet en de lijder zal na genezing zijner oogziekte een verzwaktnbsp;conv.-vermogen overhouden. Natuurlijk neemt ook het diverg.-vermogennbsp;om gelijke redenen af.
Op analoge wijze verklaart E. de converg.-parese bij anisometropie.
Bij menschen, die nog accommodeeren kunnen, is volgens E. de innervatie voor conv. onverbrekelyk verbonden met die der accom:nbsp;De leer van Domders over de relatieve accomm.-lireedte neemt eennbsp;los verband tusschen beide innervatie aan. E. verklaart de mogelijkheid van ’t bestaan eener relatieve acc.-breedte aldus:
Dat men zonder bril een voorwerp op een bepaalden afstand binoculair scherp kan zien ligt hieraan, dat de acc.-innervatie, die noodignbsp;is, een evengroote converg.-innervatie mede sleept en eveneens eennbsp;evengroote divergentie-innervatie. De mogelijkheid, dat men onder dezenbsp;omstandigheden nog kan convergeeren, zou gegeven worden door denbsp;sterkere motiliteit van ’t orgaan voor converg. Dit laatste kan dusnbsp;bij een gelijksterke innervatie als van ’t orgaan voor divergentie, eennbsp;sterkere kracht ontwikkelen dan quot;t orgaan voor diverg. en dus totnbsp;convergentie der oogen aanleiding geven.
2° Dat men het genoemde voorwerp op denzelfden afstand als zooeven, door concave glazen nog scherp binoculair kan zien, zounbsp;hierdoor ontstaan, dat hier de diverg-innervatie sterker zou zijn dannbsp;de converg.-innervatie. Om den hoek van convergentie der oogassennbsp;onveranderd te doen blijven, moet de converg.-innervatie en dus ooknbsp;de accomm.-innervatie versterkt worden, welke verhoogde accomm-innervatie concave glazen noodig maakt, om 't mogelijk te makennbsp;dat men ’t voorwerp duidelijk blijft zien.
3® Op dezelfde wijze zou een relatief te «waMe diverg.-innervatie een (voor den afstand waarop ’t voorwerp zich bevindt) te zwakkenbsp;converg. tengevolge hebben. Deze laatste sleept een te zwakke accomm.-innervatie met zich, die quot;t gebruik van glazen noodig maakt,nbsp;om ’t gemelde voorwerp scherp te doen zien.
-ocr page 434-’t Divergentie vermogen is dus, volgens E., de corrigeerende macht,, die het binoculair scherp zien van een voorwerp op eenzelfden afstandnbsp;onder zooveel verschillende omstandigheden mogelijk maakt.
Is juiste acc. en juiste instelling der oogassen onvereenigbaar, dus-binoculair zien niet mogelijk, dan wordt ’t conv.-vermogen en dus ook zijn orgaan onnoodig. De patiënten zien dan monoculair en hetnbsp;andere oog divergeert.
R. zelf kan door oefening willekeurig zijn orgaan voor conv. buiten werking stellen en dus voor een bepaalden afstand twee volkomennbsp;scherpe beelden van ’t zelfde voorwerp tegelijk te zien krijgen.
Aangezien menschen met sterke myopie, zonder bril ziende, gedwongen zijn een voorwerp, dat zij bekijken, zeer dicht bij de oogen te brengen, moeten zij ophouden met convergeeren, omdat zij andersnbsp;door de enorm sterke converg. een enorm sterke acc. zouden meeslepen en dus de myopie zouden vergrooten, m. a. w. in een vicieusnbsp;cirkeltje zouden komen. Bij hen atrophieert dan ook ’t orgaan voornbsp;conv. en komen de oogen in den divergenten ruststand. Ook hetnbsp;diverg.-vermogen wordt bij hen kleiner, omdat dit de (ontbrekende)nbsp;converg. niet behoeft te rectificeeren.
Ook bij kinderen met strab. conv., die aan hun converg.-vermogen niets hebben, verdwijnt dit mettertijd; hunne converg.-amplitudenbsp;wordt langzamerhand kleiner, naarmate zij ouder worden en daarmeenbsp;wordt de scheelstand van hun oog geringer — kan zelfs geheelnbsp;opgeheven worden; maar hun vermogen, om binoculair te zien,nbsp;blijft opgeheven.
Evenals de strab. conv. veranderingen in de kracht der oogspieren teweegbrengt, doet dit ook de strab. diverg., die beschouwd kannbsp;worden als een gevolg van atrophie van ’t binoculair zien. Is dienbsp;atrophie totaal, dan is er geen reden waarom de m. int. krachtigernbsp;zouden worden dan de m. ext. Beide spieren staan dan alleennbsp;onder den invloed van ’t orgaan voor zijdelings zien. De amplitudenbsp;der ab- en adductie is dan voor beide oogen gelijk, wanneer beidenbsp;oogen gelijken visus en gelijke refractie bezitten, strab. diverg.nbsp;alternans. Het adductie-vermogen is voor beide oogen dan kleinernbsp;dan normaal. Het abductie-vermogen grooter.
Is een oog niet of minder bruikbaar dan ’t andere dan zal ’t goede oog voor alles gebruikt worden. Bij strab. div. alt. wordt ’t linker
-ocr page 435-oog gebruikt voor ’t zien naar links, het rechter voor ’t ‘zien naar rechts. In ons laatste geval (één oog bruikbaar) wordt alléén ’t goedenbsp;oog voor beide richtingen gebruikt. Zijn arfluctie-vermogen wordtnbsp;dus meer geoefend en is grooter dan bij strab. div. alt. Maar daarnbsp;bij ’t zien naar de zijde van ’t slechte oog, dit laatste mede naarnbsp;buiten wordt bewogen, moet van ’t slechte oog de aamp;ductie sterkernbsp;zijn dan bij strab. div. alt. ’t geval was. Het hoofd zal meedraaiennbsp;naar de zijde van het slechte oog.
Is het binoculair zien eenmaal verloren gegaan, dan betwijfelt E. sterk, dat het ooit weer kan terugkomen. Geheel verloren is hetnbsp;wanneer men met het toestel van Hering geen enkele uiting vannbsp;binoculair zien kan constateeren.
Is er wel zulk een uiting te constateeren, dan mag men volgens E. niet opereeren, maar moet door oefening met Heeing’s toestel eerstnbsp;trachten de latente functie van binöcul. zien weer manifest te maken.nbsp;Eerst als dit doel bereikt is, kan er indicatie tot opereeren bestaan.
Men kan die latente functie ook manifest trachten te maken, door ’t aanwenden van spherische, cilindrische of prismatische glazen ofnbsp;van hunne combinaties en oefening daarmede. Zoo beveelt E. aan,nbsp;om bij een relatief c jiiverg. scheelziend patient voor quot;’t zien in denbsp;nabijheid glazen te geven, die dezen 2 a 3 D myopie geven, omnbsp;zooveel mogelijk te beletten, dat hij accommodeert en met de acc.-innerv. de converg.-innerv. meesleept. Aan een myoop, emmetroopnbsp;of hypermetroop met relatief diverg. strabismus geeft hij zondernbsp;vrees negatieve glazen voor het nabijzien, om de acc. te versterkennbsp;en daardoor de converg.-innervatie te doen m.eeslepen. Bij niet volwassene patiënten maant hij echter tot voorzichtigheid aan met ’tnbsp;gebruik van negatieve leesglazen, omdat de sclerae dan nog te weeknbsp;zijn om aan den bij sterke acc. aanwezigen hoogen intra-oculairen druknbsp;weerstand te bieden, waardoor progress, myopie zou kunnen ontstaan-
Gelukt ’t met al deze middelen niet, om den scheelstand te verbeteren, dan mag men volgens E. eerst tot opereeren overgaan, behalve in die gevallen van strab. diverg. waar deze ontstaat doornbsp;gebrekkigen visus van een der beide oogen.
Ten opzichte van de indicatie tot opereeren bij die lijders, bij wie aan een herstel van ’t binocul. zien niet gedacht kan worden, raadtnbsp;hij de operatie af bij strab. conv. alternans, omdat door de operatienbsp;de bruikbaarheid der oogen voor zijdelings zien dus de bruik-
-ocr page 436-baarheid van ’t gezichtszintuig — wel kan verminderd, doch niet verbeterd vvorden (wegvallen der mogelijkheid om met ’t linker oog de rechterhelftnbsp;en met ’t rechter de linkerhelft van het gezichtsveld te bestrijken).
Bij monolat. diverg. scheelzien opereere men niet, omdat er slechts t^delijk een cosmetisch effect mede bereikt kan worden. De diverg.nbsp;treedt toch op den langen duur weer op, omdat de extern! sterkernbsp;geinnerveerd blijven dan de interni, tenzij men den externus geheelnbsp;onbruikbaar maakt, wat weer paralytischen strab. conv. tengevolgenbsp;zou hebben. Bij monolat. strab. conv. is de prognose voor eennbsp;blijvend effect wat beter, omdat de natuur hier medehelpt. Echternbsp;doet zij dit ook zonder tusschenkomst der operatie van zelf, omdatnbsp;het converg.-vermogen op den duur verloren gaat. Door te opereerennbsp;loopt men alleen gevaar, dat later strab. div. optreedt. De doseering dernbsp;operatie is te moeilijk en met ’t oog op den toekomst zelfs onmogelijk.
Alleen zou E. in dit geval opereeren, als de patient door ’t bestaan der afwijking psychisch gedeprimeerd wordt. Hij raadt dan tot voorlegging van de pees der verzwakte spier.
Ongeoorloofd noemt R. het opereeren, wanneer het duidelijk is, dat niet een wegnam e van den ziekelijken toestand, maar slechts eennbsp;cosmetisch effect, of — erger nog — een dikwijls voorbijgaandnbsp;cosmetisch effect te bereiken is.
Aan het eind der monographie bespreekt R. nog de organen voor het opheffen en voor ’t neertrekken der oogen. Het eerste zou reet.nbsp;sup. obliq. inf. het laatste reet. inf. -)- obliq. sup. innerveeren.
Ook bij afwijkingen dezer organen, die strab. sursum — en strab. deorsumverg. tengevolge hebben, verwacht hij van operaties weinignbsp;effect vooral wat het binoculair zien betreft, omdat wij hier telkensnbsp;met 2 samenwerkende spieren te doen hebben. Alleen wanneer ’tnbsp;eene oog wegens slechten visus niet meer gebruikt wordt, mag mennbsp;dit, met ’t oog op ’t cosmetisch effect, trachten recht te zetten.
Eindelijk meent R., dat voor het bestaan der genoemde organen pleit de vondst van Magexdie, die bij binoculair ziende dieren innbsp;de kleine hersenen een plaats vond, welke geprikkeld, het eene oognbsp;naar beneden, ’t andere naar boven deed bewegen.
Hij meent een bevestiging voor ’t bestaan van dergelijke organen ook bij den mensch te zien in een waargenomen geval van laesienbsp;der kleine hersenen, waarbij eenige dagen lang strab. deors. — of
Blok.
sursumvergens concomitans is waargenomen.
-ocr page 437-Weekbl. v. H Tijdschr. v. Oen. Ie Deel., No. !) 1899. I. Prof. Koster: Eex beval van herp. zoster ophthalm.
Beschrijving van een geval van herp. z. ophth., waarbij geene blaasjes op de cornea waren te zien: ’t epitheel was geheel intact;nbsp;er waren diepe infiltraten in ’t eornea-weefsel; de sensibiliteit dernbsp;cornea was maar weinig verminderd, ’t geen K. aanleiding gaf, omnbsp;een kerat. neuro-paral. buiten te sluiten; voorts was er irido-cyclitis.nbsp;Een lichte ptosis schrijft K. toe aan een complicatie met een aandoening van den n. oculom.
Het komt Hef. voor, dat, wat de ptosis betreft, hier geen complicatie in ’t spel was, welke aan dezelfde oorzaak te wijten was als 'de kerat. prof., maar dat zij gelijk te stellen is met de lichte paresenbsp;van den musc.-lev. palp, d.e wij gewoon zijn te zien bij elke hevigenbsp;aandoening van ’t oog of de oogleden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Ibidem No. 10, ’99.
II. Dr. G. J. Schoute: Abxormale stand van ’t oog bi.i excentrische pupil.
S. herinnert aan een vroeger door hem in ’t Zeitschr. f. Phys. u. Psych, d. Sinnesorg. beschreven geval, waarin een aphakisch oog metnbsp;een tempi iraal-onder in de iris liggende kunstmatige pupil, als ’tnbsp;zonder glas zag, naar binnen en boven draaide om de stralen op denbsp;fovea te doen vallen. Naar aanleiding hiervan onderzocht S. personen,nbsp;bij wie de pupil kunstmatig was verwijd, en zoodanig was bedekt,nbsp;dat een periphere spleet er van open bleef. Liet hij zulk een oognbsp;fixeeren, dau zag hij een draaiing van den bulbus analoog aan denbsp;zooeven genoemde.
buiten en beneden; ’t geen bewijst, dat ’t van te voren naar binnen
S. publiceert nu een geval, waarin een oog tengevolge van ulc. serpens een leucoma. cornea had verkregen, waarachter aan de bovenbinnenzijde een kunstmatige pupil was aangelegd. Liet hij dit ook doornbsp;een lens van 10 een of ander voorwerp fixeeren en nam hij dannbsp;plotseling ’t glas weg, dan bewoog patient dit oog duidelijk naar
en boven ge Iraaid stond. Liet hij door een glas — 10 zien, dan zag S. wel geen beweging van ’t oog volgen, maar gaf de patient aan,nbsp;dat ’t gefixeerde oog zich naar boven en binnen had verplaatst, ’t
-ocr page 438-geen overeenstemt met een beweging van ’t oog naar beneden en^ buiten. De oorzaak dezer bewegingen is dezelfde als die welke S-voor de oogbewegingen bij den eerstgenoemden aphaak waarnam..nbsp;Dat de beweging bij overgang van Hm. in E (na wegname van ’tnbsp;glas — 10) kleiner was dan bij overgang van M. in E. (na wegnamenbsp;van 't glas 4“ 10) ligt volgens S. hieraan, dat in ’t eerste gevalnbsp;fovea en beeld elkaar tegemoet komen bij de beweging, in •’t laatstenbsp;geval echter moet de fovea het beeld inha'en en dus een grooter^nbsp;traject afleggen, ergo uitgebreider beweging maken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Ibid. Ie Deel, No. 15 ’.99.
III. Prof. Koster; Over de sch.\delijke weekino van coc.ü'.\'e.
K. trekt te velde tegen ’t misbruik, dat hij meent te hebben zien maken van cocaïne bij oogaandoeningen en no.;- wel door oogartsen,,nbsp;die de oorzaak van het een of ander lijden niet kunnende opsporen,nbsp;eenvoudig cocaïne voorschrijven, om de lastige gevolgen te bemantelen. Vooral bestrijdt bij de voortdurende applicatie eener 5% oplossing, die bij vele patiënten spoedig het oornea-epitlieel zou aantastennbsp;en de bloedvaten der conjunctiva van bulbus en oogleden op den duurnbsp;zou verlammen, waardoor passieve hyperamie met bloeduitstortingen innbsp;de conj. zou worden opgewekt. Ook zou een eigeuaaruige folliculairenbsp;conjunctivitis door de cocaïne worden teweeggebracht, waarbij de fol-likels op plaatsen voorkomen, waar wij ze gewoonlijk niet waarnemennbsp;(bovenste conj.-zak en conj. tarsi palp, sup.) De follikels wordennbsp;beschreven als klein en niet platg-drukt; de conj. scheidt etter nochnbsp;slijm (af in tegenstelling met trachoom) K. stelt deze conj. op éénnbsp;lijn met de atropine-conj., waarvan zij zich zou onderscheiden doornbsp;mindere zwelling van het slijmvlies, kleinere follikels en geringere-productie van slijmetter.
Als illustratie beschrijft K. een geval, waarin een oogarts een weinig ernstig geval van conj.-aandoening achtereenvolgens met aluin,nbsp;nitr. arg., cuprum-stift, en later met cocaïne (ad libitum) had behandeld. Toen K. patient zag was »het uiterlijk der oogen bepaaldnbsp;»alarmeerend, nergens een spoor meer van gezonde conjunctiva, overalnbsp;»hyperacmie en bloeduitstortingen. Voorts beiderzijds conj. follic., metnbsp;»iii ’t slijmvlies op den tarsus van 't bovenooglid een groot aantalnbsp;»goed omschieven follikeltjes. Cornea normaal. Visus beiderzijds volnbsp;»refraotie emmetropie.” K. diagnostiseerde vaatverlamming en vaat-»ziekte benevens conj. follic. door misbruik van cocaïne.” De therapienbsp;bestond in weglaten der cocaïne en toepassing van een zwakke sulf.nbsp;zinci-oplossing, »om T oog te verkoelen.” Patient genas spoedig.
’t Komt Ref. voor, dat Prof. K. hier al te spoedig de cocaïne beschuldigt, zelfs de goede gevolgen der ingestelde therapie zijn niet bewijzend voor zijne opinie. (Zie de voordracht over ueutr. mur. coc..nbsp;en sulf. atr. in deze Afl.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
-ocr page 439-Medisch Weekblad 25 Maart ’99.
IV. Dr. Westhoff: Een geval van aangeboren dubbelzijdige lensluxatie. ,nbsp;Zie de voordracht in dit nummer.
Ibidem 6 Mei ’99.
V. Dr. Westhoff: Hoofdpijnen tengevolge van oogaandoeningen.
W. vestigt de aandacht van collega’s niet-oogartsen o^j verschillende oogaandoeningen, die hoofdpijn kunnen veroorzaken; onder de refractie-stoornissen noemt hij: lichte graden van Hm^ astigmatisme, zoowelnbsp;het Ash. als het Asm.;' het laatste minder dan ’t eerste omdatnbsp;myopen uit den aard der zaak hun ciliairspier nimmer inspannennbsp;om in de verte te zien, en ’t maar weinig hebben te doen bij ’tnbsp;nabijzien. 1) Verder insnfficientie der musc. int.
Bij de hoofdpijnen, ontstaan door ziekelijke veranderingen der oogen of van hunne omgeving, bespreekt hij neusaandoeningen metnbsp;voortleiding in de orbita, tumoren van de orbita, iritis, glaucoom.nbsp;V^ooral ’t glaucoom wordt uitvoerig besproken en de symptomen metnbsp;de therapie nog eens in herinnering gebracht, hetgeen zeer zekernbsp;geen overbodig werk mag heeten, als men weet hoe vaak een acuutnbsp;glaucoom met een acute maagaandoening wordt verwisseld.
Hyg. Bladen No. 4 ’99.
VI. D. J. Blok: Bescherming der oogen bij den arbeid in werkplaatsen.
Uiteenzetting van de noodzakelijkheid, om in ’t belang van den werkman ’t dragen van schutbrillen bij gevaarverwekkenden arbeidnbsp;krachtig te bevorderen, zoowel van de zijde van de werkgevers alsnbsp;van de maatschappijen ter Verz. tegen Invalid, en Ongel. B.
Zeitschrift f. Augenh. 1899 Bnd. I Heft 4.
VII. G. J. Sohoute; Bin Fall von Cornealedptdr mit Irisperforaiionnbsp;OHNE VeRLETZUNG DER LiNSE.
Merkwaardig was bij deze zware verwonding ’t intact zijn der lens, en de lichting der scheur, die, iri tegenstelling van ’t geenmen meestal ziet, radiair verliep.
Franke verklaart het ontstaan van dergelijke radiaire scheuren
O Dit geldt niet voor eenvoudig Asm. (Ref )
-ocr page 440-door het afplatten van den hulbus terwijl de sphinot. irid. gecontraheerd is. Hierdoor worden de radiaire vezels aangespannen en scheuren dwars af. Door retractie van de verscheurde radiaire vezelsnbsp;vervormt zich de scheur, die oorspronkelijk dwars verliep, in eennbsp;radiaire.
S. meent, dat ze in zijn geval verklaard moet worden doordat tijdens de verwonding ’t uit de achterste oogkamer aandringendnbsp;wateraohtig vocht de irisvezels uit elkaar deed splijten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Centr. bl. f. Augenh. (EhnscHBERo) Februar ’99.
VIII. Dr. L. Steiner (Soerabaya): Ein Fall v. S.aeoom des Obeelides.
Beschrijving van een rondcellig-sarcoom uitgaande van den tarsus van ’t bovenste ooglid bij een Javaan. Operatie.
Ibid. Miirz ’99.
IX. Prof. Koster; Das Binken der Linsf, nach der tiefsten Stelle im Atjge aji Ende der Stahken Accommodations-anstrengdng.
Een beantwoording van eene aanval van Prof. Hess op K.’s beschouwingen omtrent de verandering in stand der lens tijdens en na de accommodatie en op K.’s kritiek van ’t stuk van Hess en Heinenbsp;over ’t zelfde onderwerp.
I. Vereeniging t. h. verl. v. h. a. minverm. oogl. voor Zuid-Holland (Dr. de Haas).
Behandeld werden 5054 patiënten, w. o. 247 in de Inrichting werden veipleegd.
Er werden verricht 236 groote operaties, w. o.: cu,taract extractie 55; cataract extractie door punctie 8; nastaar oper. 53; vorming vannbsp;kunstmatigen oogappel 34; prolaps v. d. iris 14; enucleatio bulbiö;nbsp;scheel-operaties 52; tegen misplaatsten ooglidrand 2; verwijderingnbsp;V. corp, al. uit ’t oog 4.
II. Inriohiinq v. behoeftige en minverm. oogl. te Groningen (Prof. Mulder.)
1760 patiënten w. o. 154 verpleegden. Aantal operaties 152, w. o.: extr. lentis wegens cataract 30 ; punctie wegens cataract 8 ; Discissie
111
wegens nastaar 12; iridectomie 20; tenotomie 15; voorlegging v. d. spier 4; exenteratio bulbi 6; enucleatio bulbi 9; sclerotomie 8;nbsp;sphinoterectomie 10.
Onder de oogziekten vonden wij vermeld trachoma papillare^ gra-nulare of mixtum 30.
III. Inrichting v. Ooglijders te ’s Gramnhage (Dr. Bouvin).
Aantal patiënten 4146. Verpleegd werden 220 patiënten.
Aantal groote operaties 165, w. o.: cataract-oper. 23; punctie voor cat. cong. 9; lineair-extractie 5; extractie v. d. lenskapsel 1; punctienbsp;voor nastaar 17; iridectomie 21; sclerotomie 1; scheel-oper. 51;nbsp;voorlegging v. d. pees 1; exstirp. bulbi 19.
Dr. Boüvix laat zich zeer gereserveerd uit over de resultaten van lens-extractie voor sterke myopie.
Onder de oogziekten vonden wij vermeld trachoma 37.
IV. Algem. Haagsche Polikliniek (Dr. Eeddingitjs).
Aantal patiënten 579; aantal operaties niet opgegeven.
Onder de oogziekten werd vermeld: trachom. papill. 6; trach. granul. 3; pares divergentionis 1; asthenopia ex irratibilitate auctanbsp;accommod. 11.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
Bij de discussie na de voordracht van Prof. Snellen over Prothesis-artificialis (zie vorige Afl. der Ned. Oogh. Bijdr.) is verzuimd te vermelden, dat Prof. Koster een zilveren kruisje vertoonde, waaraannbsp;hij pa enucleatio bulbi de vier rechte oogspieren vasthecht. B.
- Dr. Edmond E. Blaauw te Buffalo, N. T. U. S. heeft verzocht mede te deelen, dat hij als Eeferent is opgetreden voor »The Annalsnbsp;of Ophthalmology” en verzoekt om toezending van afdrukken dernbsp;gepubliceerde oogheelkundige stukken.
-ocr page 442-112
In Maart 1899 is Prof. Dr. H. Snellen afgetreden als Hoogleeraar in de Oogheelkunde aan de Universiteit te Utrecht. Op zijn laatstenbsp;college, dat hij wijdde aan herinneringen uit de geschiedenis dernbsp;oogheelkunde, en dat door vele oud-assistenten, oud-leerlingen, belangstellenden, studenten en vrienden werd bijgewoond, nam hij afscheid van zijne leerlingen en droeg zijn ambt over aan den nieuwnbsp;benoemden hoogleeraar, zijn zoon Dr. Herman Snellen Jr. In hartelijkenbsp;bewoordingen werd de aftredende hoogleeraar toegesproken doornbsp;Prof. Einthoven (Leiden) namens de oud-leerlingen en oud-assistenten,nbsp;door Dr. Lans (Utrecht) namens de in functie zijnde assistenten ennbsp;door den praeses der medische Faculteit namens de leerlingen; ennbsp;werd de wensch uitgesproken, dat het Prof. Snellen Sr. gegevennbsp;moge worden nog lange jaren werkzaam te blijven als Directeurnbsp;van ’t Ned. Gasth. v. Oogl. te Utrecht.
Prof. Dr. Herman Snellen Jr., aanvaardde zijn ambt officieel op 14 April ’99 met eene Eede over »Het waarnemen van licht ennbsp;kleuren.”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.
In Mei 1899 trad Prof. Gunning af als Directeur v. d. Inr. v. oogl. • (Spinozastraat) te Amsterdam en werd opgevolgd door Dr. M. Juda.
-ocr page 443-Voordrachten.
Bladz.
I. Een natuurk. verklaring v. d. Schaduwproef door J. v. n.
(Voordr. gehouden op de 14de Verg. v. h. Ned. Oogh. Ges.,
(met discussie) Dr. H Snellen Jr.)
II. nbsp;nbsp;nbsp;De z.g. Schaduwproef door Dr. Nicolaï......30
(Kritiek op de beschouwingen van Dr. v. d. Plaats).
15^® Verg. V. h. Ned. Oogh. Gezelschap.
Openingsrede van Dr. Westhoff........37
Demonstratie van een zwarte lens........42
III. nbsp;nbsp;nbsp;Twee stellingen uit de theorie van Eeddingius door
Dr. v. D. Beugh..............42
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Antwoord op v. d. Brugh’s kritiek door Dr. Eeddingiusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55
Demonstratie van den muso. dilat. pup. door W. M. de Vries nbsp;nbsp;nbsp;65
V. nbsp;nbsp;nbsp;Een geval van aangeboren dubbelz. lensluxatie door Dr.
Demonstratie van distich, cong. heredit. door Dr. Westhoff 69 Demonstratie van een geval van rupt. sclerae door Dr.nbsp;Schoute.................73
VI. nbsp;nbsp;nbsp;Een geval van chinine-blindheid door Muntendam . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;73
VII. nbsp;nbsp;nbsp;Over neutrale mur. cocaïne en sulf. atrop door D. J. Bloknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;82
Demonstratie van een prepar. van hypertrophia plicae
semilunaris door D. J. Blok..........85
Demonstratie van demodex door Prof. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. H. Snellen Sr. 85
VIII. Over opticus-facialis-reflex met daarbij behoorende
refraotaire phase door Dr. L. nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lans......86
Boekaankondigingen.
I. Over Nabeelden. (Dr. H. G. Hamaker). (Diss. Inaug.
Ultraject 1899).............. 95
-ocr page 444-II
II. De pupilreactie bij accomm. ea converg. (H. Vervoort).
(Dissert. Inaug. Lugd. Bat. 1899)........ 97
III. nbsp;nbsp;nbsp;Bijdrage tot de kennis der erythropsie. (R. BiiJkhoff).
(Diss. Inaug. Lugd. Bat. 1899)......... 99
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Over ’t wezen van scheelzien en de indicatie voor
operatief ingrijpen. (Dr. Reddingius).......101
Referaten.
I. Weekbl. v. Ji. Tijdschr. v. Gen. Dl. I No. 9 1899. Prof.
Koster: Een geval van herpes zoster ophthalm . . . nbsp;nbsp;nbsp;107
II. nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem No. 10 1899. Dr. G. J. Schoute : Abnormale
stand V. ’t oog bij excentrische pupil......107
III. nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem No. 15 1899. Prof. Koster: Over de schadelijke
werking van cocaïne............108
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Medisch Weekblad 25 Maart ^99. Dr. Westhoff: Een
geval V. aangeb. dubbelz. lensluxatie.......109
V. nbsp;nbsp;nbsp;Ibidem 6 Mei ’99. Dr. Westhoff : Hoofdpijnen tengevolge
van oogaandoeningen............109
VI. nbsp;nbsp;nbsp;Hyg. Bladen No. 4 ’99. D. J. Blok: Bescherming der
oogen bij den arbeid in werkplaatsen.......109
VII. Zeitschr. f. Augenh. 1899. Bnd I Heft 4. G. J. Schoute :
Ein Fall v. Cornearuptur mit Irisperforation ohne Ver-
letzung der Linse.............109
VIII. Centralbl. f. Augenh. (Hirschberg). Februar ’99. Dr. L.
Steiner: Ein Fall v. Saroom der Oberlides .... nbsp;nbsp;nbsp;110
'Veerslagen.
I. Ver. t. h. verl. v. h. a. minverm. Oogl. v. Zuid Holland.
(Dr. DB Haas)...............110
11. Inrichting v. beh. en minverm. oogl. te Groningen.
(Prof. Mulder)...... 110
III. nbsp;nbsp;nbsp;lur. V. oogl. te ’s Gravenhage. (Dr. Bouvin)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;111
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Alg. Haagsche Polikliniek. (Dr. Eeddingius)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;111
Aanvulling.
Referenten voor buitenlandsche Tijdschriften. Personalia.
-ocr page 445- -ocr page 446-w
'll
/
'M | |
f | |
1 | |
»ii | |
Jm | |
â– 1 |