-ocr page 1-

ONDERZOEK NAAR VERSCHIJNSELEN VAN LOODVERGIETIGINGnbsp;ALS GEVOLG VAN LOODHOUDENDnbsp;DRINKWATER

fecht

J. A. G. TEN BERG

-ocr page 2- -ocr page 3-

. 'V .

-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-

•sjv-v--''



.' ; •.•■?■*** '*





â– -'-t


:)â– ,â– â– â– â– â– 


â–  f~y.




: -. - --iÈi



• ■■v-v




-ocr page 7-

ONDERZOEK NAAR VERSCHIJNSELEN VAN LOODVERGIF-TIGING ALS GEVOLG VAN LOODHOUDEND DRINKWATER

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0386 818:

-ocr page 9-

ONDERZOEK NAAR VERSCHIJNSELEN VAN LOODVERGIFTIGINGnbsp;ALS GEVOLG VAN LOODHOUDENDnbsp;DRINKWATER

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VANnbsp;DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR. H. R. KRUYT,

HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT, TE VERDEDIGENnbsp;TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEITnbsp;DER GENEESKUNDE OP DINSDAG 24 JUNI 1941nbsp;DES NAMIDDAGS TE 5 UUR

DOOR

JOHANNES ADRIANUS GERARDUS TEN BERG

ARTS

GEBOREN TE UTRECHT

N.V. DEKKER amp; VAN DE VEGT

UTRECHT nbsp;nbsp;nbsp;NIJMEGEN

-ocr page 10- -ocr page 11-

AAN MIJN OUDERS AAN MIJN VROUW

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD

Bladz.

Voorwoord........................xi

Inleiding......................... 1

Hoofdstuk nbsp;nbsp;nbsp;I.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Historisch overzicht............. 4

Hoofdstuk nbsp;nbsp;nbsp;H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Opzet van onderzoek en werkwijze......10

Opzet van; I. Drinkwateronderzoek.....10

II. Medisch onderzoek......10

Werkwijze: A. Wateronderzoek.......11

B. nbsp;nbsp;nbsp;Medischnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezinsonderzoek. ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

C. nbsp;nbsp;nbsp;Inrichting laboratorium en gebezigde methoden....... 15

Hoofdstuk nbsp;nbsp;nbsp;IH.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het drinkwateronderzoek..........27

Hoofdstuk nbsp;nbsp;nbsp;IV.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het medisch gezinsonderzoek........42

Hoofdstuk nbsp;nbsp;nbsp;V.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het massaal onderzoek op porphjrinurie ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83

Hoofdstuk nbsp;nbsp;nbsp;VI.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Basophiele korreling en porphyrinurie.....93

Hoofdstuk nbsp;nbsp;nbsp;VII.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De watervoorziening in de provincie Limburg . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;99

Samenvatting en conclusies.................102

Résumé et conclusions...................107

Zusammenfassung und Schlussfolgerungen..........111

Summary and conclusions.................116

Lijst van geraadpleegde literatuur.............120

-ocr page 14- -ocr page 15-

VOORWOORD.

Het gereedkomen van dit proefschrift stelt mij in de gelegenheid U, Hoogleeraren en Docenten der Geneeskundige- en Philosophischenbsp;Faculteit van de Utrechtsche Universiteit, dank te zeggen voor hetnbsp;van U genoten onderwijs.

Hooggeleerde de Langen, Hooggeachte Promotor, U in de eerste en voornaamste plaats ben ik dankbaar voor den tijd, dien ik ondernbsp;Uw leiding werkzaam mocht zijn en waarin ik mijn opleiding konnbsp;voltooien. Het voorrecht om leering te mogen putten uit Uw veelzijdige kennis der geneeskunde en Uw groote klinische gaven kan nietnbsp;hoog genoeg worden gewaardeerd. Zeer erkentelijk ben ik U voor hetnbsp;feit, dat Gij mij voor het verrichten van het medisch gedeelte van hetnbsp;onderzoek te Helden-Panningen hebt uitgekozen en dat Gij de gelegenheid hebt geschapen dit onderzoek tot onderwerp van mijn proefschrift te maken. Uw stimuleerende invloed en Uw energiek voorbeeldnbsp;deden mij het proefschrift, dat door de omstandigheden in hetnbsp;gedrang geraakte, voltooien. Speciaal zeg ik U dank voor de vele,nbsp;ook zeer persoonlijke adviezen, die ik in den loop der jaren van Unbsp;mocht ontvangen en die voor mijn verdere loopbaan richtinggevendnbsp;zullen zijn.

Zeergeleerde Lamers, het was mij een groot voorrecht mijn eerste klinische jaren bij U in het Groot Ziekengasthuis door te brengen.nbsp;Uw groot klinisch inzicht en Uw streven nieuwe methoden in Uwnbsp;kliniek spoedig ingang te doen vinden, maakten dezen tijd voor mijnbsp;zeer leerzaam. Ik ben U zeer dankbaar voor het vertrouwen, dat Unbsp;steeds in mij stelde en den steun, dien ik van U mocht ondervinden.

Zeergeleerde Grotepass, met genoegen denk ik terug aan den tijd van vriendschappelijk samenwerken te Helden-Panningen. Uw hulp ennbsp;vele kritische raadgevingen waren mij een groote steun bij de bewerking van het gemeenschappelijk verzameld materiaal; hiervoor danknbsp;ik U ten zeerste.

Zeergeleerde de Waard, Zeergeleerde Hulst en Zeergeleerde Jordan, U allen ben ik zeer veel dank verschuldigd voor het belangrijk aandeel,nbsp;dat Gij in mijn klinische vorming gehad hebt.

-ocr page 16-

XII

Zeer Ervaren Janssens, in den korten tijd, dien ik in de Gestichten ,,Voorburg” en ,,Reinier van Arkel” werkzaam ben, heb ik reeds veelnbsp;sympathie van U ondervonden; dank zij Uw tegemoetkomendheidnbsp;ben ik in staat geweest dit proefschrift nu te voltooien.

Den Leden van den Gezondheidsraad ben ik zeer verplicht voor de gelegenheid, welke zij mij gaven, om het verslag van het onderzoeknbsp;te Helden-Panningen in den vorm van een dissertatie te doen verschijnen.

Zeergeleerde Timmermans, Zeergeleerde Reith en Weledelgestrenge VAN Dijk, U dank ik voor het analyseeren van de drinkwatermonsters,nbsp;waardoor het onderzoek te Helden-Panningen op zoo groote schaalnbsp;mogelijk werd. Vooral U, Zeergeleerde Reith, ben ik zeer dankbaarnbsp;voor de vele inlichtingen en raadgevingen, die ik van U mocht ontvangen.

U Edelachtbare Heer Burgemeester, Edelachtbare Heer Secretaris, Collegae, wijkverpleegsters en bevolking van Helden-Panningen,nbsp;breng ik dank voor de medewerking, die ik van U allen zoowel tijdensnbsp;als na mijn verblijf in Uw Gemeente ondervond; hierdoor werd hetnbsp;onderzoek ten zeerste gediend.

Waarde Koense, hartelijk dank voorde prettige en toegewijde medewerking aan het geheele onderzoek.

Verder gaat mijn dank uit naar allen, die op eenigerlei wijze mij bij de totstandkoming van dit proefschrift behulpzaam waren.

Den assistenten, met wie ik in den loop der jaren mocht samenwerken, ben ik voor de ondervonden vriendschap zeer dankbaar.

Zeer erkentelijk ben ik den Zusters, zoowel van het Groot Ziekengasthuis te ’s-Hertogenbosch als van het Stads- en Academisch Ziekenhuis te Utrecht, voor de aangename wijze van samenwerking.

-ocr page 17-

INLEIDING

In Juni 1939 werd door den voorzitter van den gezondheidsraad, wijlen Dr. Josephus Jitta, aan prof. Dr. C. D. de Langen, hoogleeraarnbsp;in de Inwendige Geneeskunde aan de Universiteitskliniek te Utrecht,nbsp;het verzoek gericht om een medicus (internist) en een chemicus beschikbaar te stellen voor het verrichten van een uitgebreid onderzoeknbsp;in verband met het loodgehalte van het drinkwater in de gemeentenbsp;Helden-Panningen (midden-Limburg).

In den loop van het voorafgaande jaar waren verschillende monsters buis- en doorstroomingswater uit deze gemeente naar het Instituutnbsp;voor de Volksgezondheid te Utrecht gestuurd, voor onderzoek op hetnbsp;loodgehalte en deze bleken dikwijls veel lood te bevatten. Bij navraag,nbsp;door de inspecteurs van de Volksgezondheid Dr. L. A. Veeger (te Nijmegen) en H. W. J. M. Trines (te Breda) bij de huisartsen daar ternbsp;plaatse gedaan, kwam vast te staan, dat in den laatsten tijd verschillende acute lood-intoxicaties waren vastgesteld.

Het vraagstuk welk loodgehalte van het drinkwater als onschadelijk voor den mensch mag worden beschouwd, was tot nu toe nooit opnbsp;een bevredigende wijze opgelost. Wanneer men de literatuur daarvoornbsp;naslaat, ziet men, dat de verschillende schrijvers sterk uiteenloopendenbsp;waarden aangeven, varieerend tusschen 2 en 0.1 mg Pb/1.

Het probleem is niet alleen van sociaal-hygiënischen maar ook van economischen aard. Wat het eerste punt betreft was het voor hetnbsp;Instituut voor de Volksgezondheid altijd een groote moeilijkheid uit tenbsp;maken in welke gevallen het drinkwater om het loodgehalte moestnbsp;worden afgekeurd. Men nam op grond van vier in hun eindoordeelnbsp;het meest overeenkomende publicaties betreffende uitgebreide drink-wateronderzoekingen te Berlijn, Leipzig, Hamburg en Glossop (Engeland) als veilige maximale waarde aan, een loodgehalte van 0.3 mg Pb /Inbsp;van water dat gedurende 8 uur in de leiding had gestaan. (Zie Reith ennbsp;van Esveld, N.T.V.G. Dec. ’39). Economisch is het vaststellen vannbsp;de juiste maximale grens van belang in verband met den aard vannbsp;het materiaal, dat voor de fabricatie van waterleidingbuizen kannbsp;Worden gebruikt.

-ocr page 18-

Op grond van al deze redenen en wegens het vermoeden dat er te Helden-Panningen tengevolge van loodhoudend drinkwater gevallennbsp;van chronische lood-intoxicatie voorkwamen werd bovengenoemdnbsp;verzoek aan Prof. Dr. C. D. de Langen gedaan.

Deze verzocht de heeren Dr. W. Grotepass (chemicus) en J. ten Berg (internist) met de hulp van den heer J. M. Koense (laboratorium-bediende) het onderzoek te Helden-Panningen op zich te nemen.

Nadat door de welwillende medewerking van den burgemeester dezer gemeente een passende ruimte beschikbaar gesteld was, werden allenbsp;voor het onderzoek noodige instrumenten en chemikalien per vrachtwagen naar deze gemeente vervoerd en kon op 1 Juli 1939 het onderzoek, dat ongeveer zes weken duurde, een aanvang nemen.

De inrichting van het laboratorium en de indeeling van het onderzoek zullen wij later uitvoerig beschrijven.

In een korte vergadering ter gemeentesecretarie van H.-P., waaraan alle geïnteresseerde instanties deelnamen, werd een beknopt plan denbsp;campagne voorgelegd en goedgekeurd.

Voordat wij op de werkwijze en de beschrijving van het onderzoek ingaan, willen wij een overzicht geven van de streek en de gemeente,nbsp;waarin het onderzoek werd ingesteld, met name van de samenstellingnbsp;der bevolking en de watervoorziening.

Helden is een gemeente in midden-Limburg, ter oppervlakte van ca. 7047 ha en een inwonertal van 7500, gelegen aan den zuidrandnbsp;van de Peel met de Randdorpen Helenaveen (gemeente Deurne),nbsp;Myel, Sevenum, Maasbree, Baarlo, Kessel, Neer en Roggel. Het ligtnbsp;ten Z.W. van Venlo, dat de naastbij gelegen stad is, op ongeveer 18 kmnbsp;afstand.

De gemeente bestaat feitelijk uit twee dorpen, n.1. Helden (dorp) en Panningen, terwijl er tevens diverse gehuchten onder ressorteeren,nbsp;waarvan de voornaamste zijn: Beringen, Grashoek, Everlo, Hub,nbsp;Egchel, Vosberg, Loo, Koningslust, Onder, Eyndt enz.

Het grondgebied der gemeente wordt in tweeën gesneden door den ca. 10 km langen provincialen weg van Kessel naar Meyel. Langsnbsp;ongeveer 6 km van dezen weg liggen de beide dorpen en verschillendenbsp;der gehuchten uitgestrekt.

De bevolking vindt haar hoofdbestaan in land en tuinbouw en is op dit gebied zeer vooruitstrevend; honderden hectaren woeste grondnbsp;werden de laatste jaren ontgonnen tot bouw- en weiland, waarbijnbsp;voor doelmatige waterafvoer werd gezorgd. Ook legt men zich op denbsp;veeteelt en de paardenfokkerij toe. De middenstand is sterk vertegenwoordigd en in een redelijk welvarenden toestand. De loop der

-ocr page 19-

uitsluitend R.K. bevolking der gemeente beweegt zich ongeveer als volgt: Geboren 225, overleden 70, vestiging en vertrek gelijk, eennbsp;toename dus van 155 per jaar.

Het aantal woonhuizen bedraagt ongeveer 1250; deze liggen, behalve in de kommen, zeer verspreid over de geheele gemeente.

Een waterleiding ontbreekt geheel, zoodat men voor de w'ater-voorziening ook in de meest moderne huizen uitsluitend op pompen en putten is aangewezen.

-ocr page 20-

Hoofdstuk I

HISTORISCH OVERZICHT

Loodvergiftiging kan op verschillende wijzen ontstaan.

Zoo kan lood, zij het in zeldzame gevallen, via de huid in het lichaam geraken en tot intoxicatie aanleiding geven. Veelvuldiger geschiedtnbsp;loodopname via de luchtwegen en vooral langs het maag-darmkanaalnbsp;en dan zou het lood voornamelijk in het bovenste gedeelte vannbsp;de dunne darm worden geresorbeerd.

Een van de wijzen, waarop lood in het maagdarmkanaal kan geraken, is het gebruiken van loodhoudend drinkwater. Behoudens de gevallen waar de bodem loodhoudend is, wat in Nederland nietnbsp;voorkomt, is dit lood afkomstig van de waterleidingbuizen.

Looden buizen worden al sinds den romeinschen tijd, dikwijls zonder eenig gebleken nadeelig gevolg, voor watertransport gebruikt en zenbsp;kunnen soms eeuwenlang in goede conditie blijven. Zoo bestaan hedennbsp;nog de buizen van de oude romeinsche waterleiding in Pompei. Innbsp;Cordova zijn volgens een publicatie nog buizen in gebruik dateerendnbsp;uit 850 (Moorsche bezetting), terwijl er in Echtemach ook een gedurende 300 jaar dienst gedaan heeft.

In vele gevallen echter is lood als materiaal voor waterleidingbuizen de oorzaak van loodintoxicaties geweest. Dat het gebruik van looden buizen niet ongevaarlijk is, was ook reeds in de oudheid bekend.

Waarom in het eene geval de looden buis door water wordt aangetast en in het andere geval niet, is een probleem, dat reeds velen tot meer of minder uitgebreide onderzoekingen heeft gebracht. Ooknbsp;het vaststellen van de toelaatbare hoeveelheid lood in drinkwater isnbsp;aanleiding tot veel onderzoek geweest.

Er zijn dan ook in de laatste honderd jaar vele publicaties over dit onderwerp verschenen. Het zou ons te ver voeren en het ligt buitennbsp;het bestek van dit onderzoek om hierover een samenvatting te geven.

Ingleson verwerkte in 1934 in een uitgebreid rapport voor het Department of Scientific and Industrial Research de vele gegevens ennbsp;resultaten van verschillende onderzoekers. Uit dit rapport blijkt dat

-ocr page 21-

de meen ingen over de oorzaken waardoor lood in water oplost sterk uiteenloopen. Achtereenvolgens bespreekt hij de hem bekende plaatsennbsp;in Engeland, Amerika, Duitschland en Nederland, waar het drinkwater lood bleek te bevatten en de maatregelen, welke de betreffendenbsp;waterleidingmaatschappijen namen.

Wat de toelaatbare grens voor het loodgeha:lte in drinkwater betreft, blijkt uit dit rapport zeer duidelijk de groote verdeeldheid der opvattingen hierover, zooals wij ook reeds in de inleiding vermeldden.

Volgens Ingleson vindt deze verdeeldheid zijn oorzaak in het feit, dat het wateronderzoek gewoonlijk eerst volgde nadat de loodintoxi-caties waren vastgesteld, zoodat de gevonden waarden niet behoefdennbsp;te correspondeeren met de gehalten tijdens het ontstaan der vergiftigingen; ook zijn moeilijk juiste gegevens te verkrijgen over hetnbsp;individueele watergebruik.

In zijn eindconclusie over de oorzaken van het loodoplossend vermogen noemt hij een te hoog CO^ en Og gehalte van het water, de hardheid van het water en de zuurgraad, vooral met betrekking totnbsp;het water afkomstig uit veengronden.

Op den grondslag van de gegevens, die bij de schadeloosstellings-procedures voor loodvergiftigingen door drinkwater te Leipzig, na de epidemie van Juli 1930 werden verzameld, gaven Bruns en Haupt innbsp;1938 een medische en chemische samenvatting, waarin zij tevensnbsp;hun standpunt over het ontstaan van de epidemie en over het hoogstnbsp;toelaatbare loodgehalte van drinkwater uiteenzetten.

Kruse en Fischer gaven reeds in 1930 een verslag over deze epidemie van loodvergiftiging door drinkwater. De epidemie brak uit in eennbsp;wijk van nieuwgebouwde huizen, die sinds twee a drie maanden bewoond waren. De verschijnselen waren voornamelijk maagdarmstoornissen (braken, kolieken, diarrhoe, obstipatie). Eerst nadat enkelenbsp;ernstige gevallen in het ziekenhuis waren opgenomen werd de juistenbsp;diagnose; ,,loodvergiftiging” gesteld. Hierna werden nog minstens 250nbsp;klinische gevallen vastgesteld, waarbij alle of meerdere van de vijfnbsp;volgende cardinaalsymptomen zich voordeden n.1.: loodkoliek, lood-zoom, porphyrinurie, vermeerdering van basophiel gekorrelde erythro-cyten en extensorenzwakte.

Terstond na het uitbreken van de epidemie werd bij 2500 personen een onderzoek naar basophiel gekorrelde erythrocyten gedaan. Alsnbsp;pathologische grens werd hier 300 per 1.000.000 aangenomen. Sommige personen hadden vage klachten, andere geen. Bij 828 personennbsp;(33.1 %) was de basophiele korreling boven de gestelde grens; hiervan

-ocr page 22-

hadden 228 personen (27.3%) een loodzoom en 76 personen (9.1%) duidelijke verschijnselen van loodintoxicatie.

Kruse meent dat de oorzaak van het uitbreken der epidemie niet gezocht moet worden in de chemische aggressiviteit van het waternbsp;t.o.v. lood, maar in onbekende, chemisch niet aantoonbare contact-substanties, die in deze periode zouden zijn opgetreden.

Bruns en Haupt daarentegen stellen het loodoplossend vermogen van het water afhankelijk van het O2 en COg gehalte en van de hardheidnbsp;van het water. Onder het CO2 gehalte wordt dan verstaan de hoeveelheid vrije CO2, die niet noodig is voor het in oplossing houden vannbsp;het CajHCOgja, d.i. hetzgn. aggressieve koolzuur. Een hard water, datnbsp;O2 en CO2 arm is, vormt om de binnenwand van de buis een beschuttende laag, die hoofdzakelijk bestaat uit CaCOg, soms gemengdnbsp;met Fe203 en [2PbC03. Pb(OH2)]. Het ontstaan van deze laagnbsp;vordert eenigen tijd, zoodat een nieuwe looden buis ook bij hardnbsp;water aanvankelijk loodhoudend water geeft (± 6 maanden).

Het loodgehalte van het water kan aan schommelingen onderhevig zijn t.g.v. wisselende hoeveelheden O2 en COj. Bij een aanmerkelijkenbsp;stijging van b.v. het CO2 gehalte kan de gevormde beschuttende laagnbsp;worden opgelost en kunnen Oj en CO2 het dan onbeschermde lood vannbsp;de pijp in oplossing doen gaan. De lengte van de buis, de temperatuurnbsp;van het water en ook electrische stroom zijn van invloed op hetnbsp;loodgehalte. Ook schijnen verschillende zouten van invloed op het loodoplossend vermogen te zijn. Ingleson, Klut, Höll, Fukunaga en Mat-subara deden hierover uitgebreide proefnemingen met gedestilleerdnbsp;water en zoutoplossingen van verschillende concentraties. Zij verkregen uiteenloopende resultaten. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat Carrière en Louwe Kooymans (1940) op grond van hunnbsp;ervaringen met verschillende Nederlandsche leidingwateren tot denbsp;slotsom kwamen, dat ,,het niet mogelijk is aan de hand van de che-„mische analyse van een bepaalde watersoort conclusies te trekkennbsp;„betreffende het loodoplossend vermogen en dientengevolge over denbsp;,,al of niet toelaatbaarheid van looden buis. De hardheid van hetnbsp;,,water is, in tegenstelling met hetgeen vroeger wel werd aangenomen,nbsp;,,zeker niet doorslaggevend.” Wil men dus weten of een drinkwaternbsp;aggressief is voor lood, dan blijft er niets anders over, aldus schrijvers,nbsp;dan een proefinstallatie van looden buis aan te brengen en het loodgehalte van het water uit deze installatie op gezette tijden na te gaan.

Vóór 1930 bevatte het buiswater (het water dat gedurende den nacht in de buis had gestaan) te Leipzig gemiddeld 0.2—0.4 mg Pb/1 metnbsp;een maximum van 1.53 mg Pb/1. Bij het uitbreken van de epidemie

-ocr page 23-

in de nieuwe stadswijk bevatte daar het water gemiddeld 5.3 mg Pb/1 met een maximum van 25.6 mg Pb/1. De in den loop van den dag genomen monsters bevatten gemiddeld 3.5 mg Pb/1. De 103 monstersnbsp;doorstroomingswater, na wegstroomen van twee emmers waternbsp;genomen, bevatten gemiddeld 1 mg Pb/1. In de oude woningen bevattenbsp;het water in deze periode gemiddeld 0.58 mg Pb/1; hier kwamen geennbsp;vergiftigingsverschijnselen voor.

Op grond hiervan meenen Kruse en Fischer dat een gehalte van 1 mg Pb/I geen ioodintoxicatie veroorzaakt. Als toxische grensnbsp;nemen zij 2 mg Pb/1 aan.

Bruns en met hem Bürger, Gartner, Hahn, Neisser en Reichenbach e.a. staan op het standpunt, dat het doorstroomingswater niet meernbsp;dan 0.1 mg Pb/1 mag bevatten, terwijl men voor het buiswater nietnbsp;meer dan 0.5 tot 1 mg Pb/1, maar liefst niet meer dan 0.3 mg Pb/1nbsp;mag toelaten.

In de verhandeling van Bruns en Haupt worden behalve de epidemie van Leipzig nog 16 soortgelijke epidemieën in verschillende Duitschenbsp;steden gemeld, welke na de epidemie te Dessau (1884) voorkwamen.

Stutterheim deelt mede (1920), dat te Deventer in 1914 wegens het hooge ijzergehalte van het water een ontijzeringsinstallatie werdnbsp;in gebruik genomen. Dit gaf aanleiding tot andere moeilijkheden. Hetnbsp;water bleek n.1. na eenigen tijd vrij groote hoeveelheden lood tenbsp;bevatten, hetgeen voordien nooit het geval was geweest. Hij verklaardenbsp;dit als volgt: vóór het aanbrengen van de ontijzeringsinstallatie wasnbsp;aan den binnenwand van de looden buizen een beschermende laagnbsp;ijzeroxyde ontstaan, welke nu weer verdween. De in het water aanwezige zuurstof en koolzuur konden nu op den looden buiswandnbsp;in werken en het lood oplossen. Hij adviseerde door middel van kalk-water de aggressiviteit van het water te verminderen. Nadat dit drienbsp;maanden was toegepast bevatte het buiswater 0.2—0.3 mg Pb/1;nbsp;voordien 0.6—0.9 mg Pb/1.

Wright, Sappington en Rantoul brachten in 1928 een verslag uit over een wateronderzoek in 27 steden van Massachusetts in verbandnbsp;met het veelvuldig voorkomen van loodvergiftigingen t.g.v. drinkwater. Zij onderzochten 102 watermonsters, welke loodgehaltennbsp;hadden van 4.32—O.OlmgPb/1. Deze monsters waren afkomstignbsp;van waterleidingen, wel- en bronwater. Bij 253 willekeurige personen,nbsp;die gebruik maakten van 90 van deze watervoorzieningen, werd eennbsp;onderzoek naar loodvergiftiging ingesteld. Het onderzoek bestond uitnbsp;het opnemen van de anamnese en het onderzoek naar loodzoom,nbsp;haemoglobinegehalte en het vóórkomen van basophiele korreling.

-ocr page 24-

(Getallen worden hierover niet genoemd). Bij 63 personen werd op grond van het vóórkomen van een loodzoom en/of basophiele korre-ling, tegelijk met twee andere verschijnselen als hoofdpijn, buikpijn,nbsp;koliek, obstipatie of extensorenzwakte, de diagnose loodintoxicatie gesteld. Personen met alleen basophiele korreling of loodzoom en geennbsp;klachten werden niet meegeteld (in totaal 22). Voor de 63 intoxicatiesnbsp;waren 35 watervoorzieningen verantwoordelijk en het bleek, dat bijnbsp;84% daarvan het water minder dan 0.5 mg Pb/1 bevatte. Bij 89% vannbsp;de 90 onderzochte watervoorzieningen bevatte het water 0.1—0.5 mgnbsp;Pb/1 en bij de overige 0.5—2 mg Pb/1 of meer.

De loodintoxicaties, die geconstateerd werden, waren alle licht. Bij de 63 gevallen werd bij 56 basophiele korreling en bij 24 een loodzoom gevonden.

De onderzoekers geven in hun verslag de hoeveelheden lood op, die per dag werden opgenomen. Zij geven echter niet aan hoe zij dezenbsp;berekenden. Het bleek, dat bij opgenomen hoeveelheden van 0.1—1.5nbsp;mg Pb/1 per dag 20 tot 25% der personen verschijnselen van lood vergiftiging vertoonden; bij grootere hoeveelheden 50%. Of aan dezenbsp;getallen veel waarde moet worden gehecht is twijfelachtig, daar hetnbsp;aantal onderzochte personen niet zeer groot is en het bovendien aanvechtbaar is of de diagnostische gronden voldoende zijn.

Het zwaartepunt van de aggressiviteit van het water op lood ligt ook volgens hen, evenals volgens Bruns en Haupt, in de aanwezigheid van aggressieve COj. De hoeveelheid Oj, de alkaliteit en zelfsnbsp;de lengte van de buis zouden bijkomstigheden zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ’

Picard (1934) vermeldt 66 gevallen van ernstige loodvergiftiging t.g.v. loodhoudend drinkwater in den loop van 10 jaar. De gevallennbsp;deden zich voor in de omgeving van Nantes, waar de bodem kalkarmnbsp;is. In alle gevallen hadden de patiënten water gebruikt uit puttennbsp;waar twee a drie maanden tevoren een looden buisleiding, welkenbsp;gedeeltelijk in de put hing en een pomp waren aangebracht. De buisleiding was gewoonlijk niet abnormaal lang. Hij zag de patiëntennbsp;in consult of bij klinische observatie wegens acute appendix-, acutenbsp;galsteen-, acute of chronische ileus-klachten en catarrhale icterus.nbsp;De bleeke gelaatskleur en een meestal smartelijk vertrokken gezicht,nbsp;gepaard aan bovengenoemde klachten en negatieve klinische ennbsp;röntgenologische bevindingen deden hem aan de mogelijkheid vannbsp;loodvergiftiging denken. In alle gevallen brachten de vermeerderingnbsp;van basophieL gekorrelde erythrocyten en het aantoonen van loodnbsp;in het water de verklaring voor het ziektebeeld. Hij wijst evenalsnbsp;vele anderen (Ingleson, Bruns enz.) op de groote moeilijkheden,

-ocr page 25-

die zich voordoen bij het stellen van de diagnose loodvergiftiging veroorzaakt door loodhoudend drinkwater, daar de typische verschijnselen zooals loodzoom, verlammingen, hypertensie, enz. hierbijnbsp;veelal ontbreken. Bij zijn patiënten nam hij naast de bleeke gelaatskleur dikwijls een anaemie met subicterische sclerae, sterke vermagering en hypotonie waar. Slechts in 27 gevallen vond hij een duidelijkennbsp;loodzoom. Voor de diagnose loodvergiftiging hecht hij groote waardenbsp;aan de basophiel gekorrelde erythrocyten; volgens hem komen dezenbsp;bij loodvergiftiging steeds in vermeerderd aantal voor en hij kentnbsp;vergelijkenderwijs aan de basophiele korreling voor de loodvergiftigingnbsp;een grootere diagnostische waarde toe dan aan de reactie van Wasser-mann voor de syphilis.

De gevonden waarden varieerden van 1 basophiel gekorrelde erythrocyt per gezichtsveld tot 1 per 50 gezichtsvelden; meestalnbsp;vond hij 1 per 3 of 4 gezichtsvelden. Voor de loodgehalten van hetnbsp;water geeft hij geen getallen. Alle monsters werden genomen nadatnbsp;het water 24 uur in de buis had gestaan en het bleek dan aanzienlijke hoeveelheden lood te bevatten. Het water was kalkarm en nitraat-en nitrietrijk.

De door Picard beschreven gevallen en hun omstandigheden vertonnen veel overeenkomst met de tot vóór ons onderzoek voorgekomen gevallen te Helden-Panningen. Uit mededeelingen van de huisartsennbsp;bleek dat ook zij verschillende gevallen van schijnbare maagper-foraties, appendicitis, cholelithiasis en ileus hadden ontmoet, dienbsp;tenslotte loodvergiftigingen bleken te zijn.

Ter illustratie moge de volgende geschiedenis worden vermeld: een gezin, dat een grootere woning moest betrekken, maakte bezwarennbsp;tegen een huis waar „een vloek op rustte”, omdat de vorige bewonersnbsp;onder verschijnselen van heftige buikpijnen, waartegen niets baatnbsp;bracht, zouden zijn gestorven. Tenslotte werd deze woning tochnbsp;betrokken en binnen het jaar hadden verschillende gezinsleden minnbsp;of meer heftige buikklachten. De man, die zeer heftige pijnen had,nbsp;werd ter observatie in een ziekenhuis opgenomen. De heftigheid vannbsp;de klachten en het negatieve resultaat van het onderzoek dedennbsp;aan de mogelijkheid van loodvergiftiging denken. Inderdaad bleeknbsp;het drinkwater 13 mg Pb/1 te bevatten. Na vervanging van de loodennbsp;buis door een gegalvaniseerd ijzeren leiding verdwenen bij alle gezinsleden de klachten. Meerdere soortgelijke verhalen kwamen ons tijdensnbsp;ons onderzoek te Helden-Panningen ter oore.

-ocr page 26-

Hoofdstuk II

OPZET VAN ONDERZOEK EN WERKWIJZE

Om de ons gestelde opgave, door middel van het drinkwater-onderzoek te Helden-Panningen, te trachten meer gegevens te verkrijgen omtrent de toelaatbare hoeveelheid lood in drinkwater, zetten wij ons onderzoek als volgt op;

I. Drinkwateronderzoek

Het drinkwater-onderzoek moest zoo uitgebreid mogelijk in de verschillende wijken of deelen van de gemeente geschieden.

De mogelijkheid was n.1. niet uitgesloten, dat de tot nu toe vastgestelde loodvergiftigingen door drinkwater toevallige en op zichzelf staande gevallen waren. Een andere mogelijkheid was, dat ten gevolgenbsp;van locale omstandigheden in bepaalde gedeelten van de gemeentenbsp;het water wel te veel lood bevatte, in andere gedeelten daarentegennbsp;niet. Daarnaast moesten wij er rekening mee houden, dat in alle gebieden het drinkwater volgens de huidige normen te veel lood zounbsp;kunnen bevatten en zoodoende een groot deel van de bevolkingnbsp;aan gevaar voor een chronische loodvergiftiging was blootgesteld.

Door bemiddeling van de huisartsen, groene-kruis-zusters en enkele autoriteiten van het dorp werden ons een groot aantal adressennbsp;verstrekt van gezinnen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;waar reeds een of meer gevallen van loodvergiftiging waren vastgesteld,

2. nbsp;nbsp;nbsp;waar een of meer gezinsleden verschijnselen vertoonden, dienbsp;mogelijk door een loodvergiftiging werden veroorzaakt (eennbsp;onderzoek was hier dus noodzakelijk),

3. nbsp;nbsp;nbsp;waarvan het gezinshoofd toestemming tot drinkwateronderzoeknbsp;had gegeven.

II. Medisch onderzoek

In het bezit van deze adressen meenden wij ons doel het beste te kunnen bereiken door het medisch onderzoek, dat naast- en in aan-

-ocr page 27-

11

sluiting aan- het drinkwater-onderzoek moest worden verricht, als volgt in te deelen:

a.

Onderzoek van:

1. nbsp;nbsp;nbsp;gezinnen, waar reeds loodvergiftigingen waren vastgesteld ofnbsp;werden vermoed,

2. nbsp;nbsp;nbsp;gezinnen, waar het drinkwater veel lood bleek te bevatten,

3. nbsp;nbsp;nbsp;gezinnen, waar het drinkwater een matige hoeveelheid loodnbsp;• bevatte, doch te veel volgens de nu geldende normen,

4. nbsp;nbsp;nbsp;(zoo mogelijk) gezinnen, waar het drinkwater voldeed aan denbsp;tot nu toe gestelde eischen.

b.

Zoo mogelijk vaststellen van de eerste pathologische veranderingen, die optreden als uiting van een chronische loodintoxica-tie, uit de gegevens, welke werden verkregen bij de onder a. genoemde onderzoekingen.

c.

Het instellen van een onderzoek in alle gezinnen, waar het drinkwater werd onderzocht, gebruikmakende van de (het) onder h gevonden diagnostica (cum).

WERKWIJZE

A. Wateronderzoek

Zooals reeds werd vermeld, was het streven om een groot aantal putten en pompen te onderzoeken, met dien verstande dat dit zooveel mogelijk over de geheele gemeente verspreid en liefst wijks-gewijze zou geschieden.

Op deze manier zou men dan een juist beeld krijgen over den toestand van het water, wat betreft het loodgehalte in de geheelenbsp;gemeente, en tevens over mogelijke locale factoren, die van invloednbsp;zouden kunnen zijn op het lood-oplossend vermogen van het water.

Het onderzoek geschiedde als volgt:

In den loop van den dag werd bij 10—15 gezinnen toestemming gevraagd om ’s avonds de pomp af te sluiten en werd den bewonersnbsp;aangeraden een voorraad water te tappen, ’s Avonds tusschen 8 en 10nbsp;uur werden de pompen met een touw afgebonden en met een loodjenbsp;verzegeld. Den volgenden morgen tusschen 6 en 8 uur werden tweenbsp;monsters water genomen en wel een monster van het eerst-uitstroo-mende water, het z.g. buiswater, dat dan gemiddeld 10 uur in denbsp;buis had gestaan ep een tweede monster, nadat er 3 min. was doorgepompt, het z.g. doorstroomings-water. Door gebrek aan tijd warennbsp;wij niet in staat, zooals bij andere onderzoekingen (b.v. te Leipzig)

-ocr page 28-

12

gebeurde, ook nog monsters gedurende den dag te nemen. Door series dagmonsters kan men een inzicht in de schommelingen van het lood-gehalte gedurende den dag verkrijgen. Dit is vooral van belang voornbsp;een eenigszins juiste bepaling van de hoeveelheid lood, die per dagnbsp;door middel van drinkwater wordt opgenomen.

Het is hier niet de plaats om in te gaan op alle problemen en moeilijkheden, die aan de bepaling van deze hoeveelheid lood zijn verbonden. Het karakter van het onderzoek liet hier bovendien geen ruimte voor. Toch willen wij enkele feiten noemen, welke ons in ditnbsp;verband gedurende het onderzoek opvielen;

In het eene gezin wordt b.v. het eerst-uitstroomende water (buiswater) gebruikt voor het zetten van thee of koffie, terwijl in een ander gezin steeds het eerste water voor wasschen wordt gebruiktnbsp;en het water voor de koffie dus doorstroomingswater is. Bij sommigennbsp;wordt veel water gebruikt, zoodat practisch den geheelen dag denbsp;pomp werkt, terwijl bij anderen een of tweemaal per dag gepomptnbsp;wordt en dus feitelijk steeds buiswater wordt verkregen.

Bij het nemen van de watermonsters werd steeds een verslag gemaakt over de soort put, de lengte en de soort van de buis, de werking van de pomp, de afwatering, den hygiënische toestand, o.a. de liggingnbsp;van den put t.o.v. mesthoop, gierput of -kelder. In de meeste gevallennbsp;werd een kleine situatie-schets gemaakt. Al deze gegevens worden innbsp;hoofdstuk III vermeld.

In enkele gevallen werd, wanneer dit wegens hygiënische omstandigheden of in verband met merkwaardige uitkomsten van het lood-onderzoek (zie vermelding in het hoofdstuk over het gezins-onderzoek) noodzakelijk was, ook een chemisch en bacteriologisch water-onderzoeknbsp;verricht. Hiervoor werden steriele monsters volgens de daarvoor geldende voorschriften door inspecteur H. Trines genomen.

De loodbepaling van de water-monsters werd in samenwerking met het Instituut voor de Volksgezondheid te Utrecht verricht.

B. Medisch gezins-onderzoek

Het gezins-onderzoek had een drieledig doel:

1. nbsp;nbsp;nbsp;een indruk te krijgen over de levenswijze en de hygiënische toestanden in de gezinnen,

2. nbsp;nbsp;nbsp;na te gaan of er nog andere bronnen waren welke een lood-intoxi-catie konden veroorzaken,

3. nbsp;nbsp;nbsp;een zoo volledig rnogelijk onderzoek in te stellen op lood vergiftigingnbsp;bij elk gezinslid.

-ocr page 29-

13

ad 1. Om een algemeenen indruk te krijgen over de levenswijze en den hygienischen toestand in de gezinnen werd bij het onderzoek opnbsp;de volgende punten gelet:

op de soort woning, de inrichting en het onderhoud daarvan, op den welstand,nbsp;op de netheid en de reinheid,nbsp;op de kleeding,

op de samenstelling van de voeding. Vooral werd steeds gevraagd naar het melkgebruik, zoowel naar de hoeveelheid per gezinnbsp;als per individu per dag, daar men aanneemt dat melk de lood-resorptie in het darmkanaal bemoeilijkt.

Vanzelfsprekend werd ook het individueele watergebruik nagegaan en speciaal er op gelet of het eerst uitstroomende water door een of meer gezinsleden werd gedronken,nbsp;ad 2. Andere bronnen, waardoor een chronische loodintoxicatienbsp;kan ontstaan, zijn o.a.:

gebruik van loodhoudend vaatwerk of eetgerei, geneesmiddelen, vooral zalven (tepelzalf),

contact met loodarsenaat. Dit is een oorzaak die zeker niet uit het oog mocht worden verloren, daar in de laatste jarennbsp;in deze streek de aardappelvelden met loodarsenaat werdennbsp;bespoten ter bestrijding (voorkoming) van den coloradokever.nbsp;In de praktijk blijkt het spuiten nogal onvoorzichtig te gebeuren,nbsp;zoodat ook allerlei groenten, fruitboomen en struiken met lood-' arsenaat worden bedekt. De mogelijkheid dat langs dezen wegnbsp;een lood- of arseenvergiftiging ontstaat is dus geenszins uitgesloten. Op het gevaar dat een onvoorzichtig spuiter zelf looptnbsp;kunnen we hier niet ingaan.

ad 3. Het individueele onderzoek werd volgens onderstaand schema uitgevoerd:

I. Anamnese.

a. nbsp;nbsp;nbsp;door den persoon zelf gegeven.

b. nbsp;nbsp;nbsp;verkregen door het stellen van vragen naar klachten vannbsp;algemeenen aard of met betrekking tot bepaalde organen ofnbsp;orgaangroepen, welke klachten bij loodintoxicatie voorkomen,nbsp;zooals:

1. nbsp;nbsp;nbsp;anaemie-klachten,

2. nbsp;nbsp;nbsp;klachten over het maag-darmkanaal,nbsp;metaalsmaak in den mond,

pijnlijk, makkelijk bloedend tandvleesch, slechte eetlust.

-ocr page 30-

14

darmkolieken,

obstipatie,

bloed bij de ontlasting,

3. nbsp;nbsp;nbsp;arthralgieën, bekend als loodjicht, vooral voorkomendnbsp;in het duimgewricht,

4. nbsp;nbsp;nbsp;spierkrampen, vooral van de kuitspieren,

5. nbsp;nbsp;nbsp;stoornissen van het genitaalstelsel en in de progenituur;nbsp;impotentie, menses-stoornissen, het vóórkomen van abortus,nbsp;praemature, doodgeboren of jong gestorven kinderen,

6. nbsp;nbsp;nbsp;klachten van den kant van het zenuwstelsel:nbsp;hoofdpijn,

slapeloosheid,

algemeene vermoeidheid,

pijn in armen en beenen, event, krampen,

paraesthesieën,

paralysen, extensorenzwakte,

tremor en ataxie,

epileptiforme aanvallen, vooral bij jonge kinderen,

7. nbsp;nbsp;nbsp;klachten van den kant van de zintuigen:

oogen, o.a. visus-stoornissen, oogspierverlammingen, ooren o.a. doofheid,

8. nbsp;nbsp;nbsp;asthma-aanvallen, bekend als asthma saturninum,nbsp;c. vroegere of nog bestaande ziekten,

II. Lichamelijk onderzoek. Hierbij werd gelet op:

1. nbsp;nbsp;nbsp;lichaamsbouw en voedingstoestand,

2. nbsp;nbsp;nbsp;gelaatskleur (loodcoloriet),

3. nbsp;nbsp;nbsp;anaemische verschijnselen,

4. nbsp;nbsp;nbsp;loodzoom aan het tandvleesch,

5. nbsp;nbsp;nbsp;stomatitis,

6. nbsp;nbsp;nbsp;neuritische symptomen, als extensorenzwakte, drukpijn, atro-phie, ref lexverschillen, sensibiliteitsstoornissen, ataxie, tremores,

7. nbsp;nbsp;nbsp;polsfrequentie en -spanning,

8. nbsp;nbsp;nbsp;bloeddruk,

9. nbsp;nbsp;nbsp;zoo mogelijk en noodig werden ook cor, pulmones en abdomennbsp;onderzocht.

III. Urine- en Bloedonderzoek.

De urine werd onderzocht op eiwit (nephritis saturnina), suiker en sediment. Steeds werd een qualitatief onderzoek naar por-phyrine ingesteld. In de gevallen, waar we loodintoxicatie vermoedden, werd van de 24-uurs-urine het porphyrine- en hetnbsp;loodgehalte quantitatief bepaald.

-ocr page 31-

15

(hae-

0/

/o

Het bloedonderzoek bestond uit de bepaling van; het haemoglobinegehalte zoowel in grammen als innbsp;mometer geijkt vlgs. voorschrift van de D.G.I.M.),nbsp;het aantal erythrocyten,

de doorsnee der erythrocyten vlgs. methode Schalm en Schouten, het aantal basophiel gekorrelde erythrocyten per 1000,nbsp;de samenstelling van het witte bloedbeeld,nbsp;op speciale indicatie werden bovendien de reacties van Wa ennbsp;S.G. gedaan en de bezinkingssnelheid bepaald.

Bij volwassenen werd een vena-punctie verricht van i 50 cm® ter bepaling van het porphyrine-gehalte en van het loodgehaltenbsp;van het bloed.

IV. Röntgenologisch onderzoek.

Bij kinderen onder zes jaar werden Röntgenfoto’s gemaakt van de botuiteinden voor het vaststellen van loodafzetting in denbsp;epiphyses. Gewoonlijk werden hiervoor foto’s gemaakt van denbsp;distale epiphyses van ulna en radius.

C. Inrichting van het laboratorium en gebezigde

ONDERZOEKINGSMETHODEN

Aangezien wij ons tot doel gesteld hadden een zoo volledig mogelijk medisch en chemisch onderzoek te verrichten hadden wij een goednbsp;geoutilleerd laboratorium noodig.

In het gebouw van de gemeentesecretarie, dat vroeger als postkantoor dienst deed, bevond zich een leegstaande keuken, welke wij tot dat doel mochten gebruiken. Een aangrenzende kleine kamernbsp;kon zonder veel moeite tot donkere kamer worden ingericht, terwijlnbsp;met behulp van een niet gebruikt stemhok in de tuin een betrekkelijknbsp;goede zuurkast geïmproviseerd werd.

Aan instrumenten werden naar Helden-Panningen overgebracht:

Een electrische centrifuge (3500 omwentelingen per minuut), een handcentrifuge, twee microscopen, een transportabel Röntgentoestelnbsp;(Philips-Metallix), een photometer volgens Pulfrich, een ultraviolettenbsp;lamp met filter en een toestelletje voor de meting van de gemiddeldenbsp;diameter van erythrocyten (volgens Schalm en Schouten). Bovendiennbsp;zorgden wij vanzelfsprekend voor alle andere laboratoriumbenoodigd-Iieden.

Aangezien stroomsoort en spanning in Helden-Panningen met die van Utrecht verschilden, moest eveneens voor de aanwezigheidnbsp;van gelijkrichters en transformatoren gezorgd worden. Een groot

-ocr page 32-

16

bezwaar was het gebrek aan stroomend water. In het „laboratorium’' bevond zich alleen maar een eenvoudige pomp, die tot overmaatnbsp;van ramp sterk loodhoudend water leverde. Dit water was natuurlijk,nbsp;zelfs voor het reinigen van het glaswerk, absoluut ongeschikt. Omnbsp;desondanks betrouwbare resultaten te verkrijgen werden grootenbsp;hoeveelheden loodvrij, gedistilleerd water naar Helden-Panningennbsp;vervoerd. Het benoodigde water voor het kleuren van de bloed-praeparaten ten dienste van het microscopisch onderzoek werd metnbsp;de vereischte pa 6.5 door ons zelf bereid.

Hoewel op een zuinig gebruik van het loodvrije water gelet werd, moesten wekelijks nieuwe hoeveelheden uit Utrecht worden gehaald.nbsp;Het koken en verwarmen geschiedde deels met behulp van een elec-trisch waterbad, deels met een alcohol- of een butagasbrander. Innbsp;den tuin werd, zooals boven reeds kort vermeld, een eenvoudigenbsp;zuurkast geconstrueerd, waarin, beschut tegen regen, stof en wind,nbsp;op een butagas-installatie alle verasschingen van bloed en urinemonsters konden worden uitgevoerd. In de donkere kamer werd denbsp;ultraviolette lamp opgesteld en werden verder alle voorbereidingennbsp;getroffen om de Röntgenfoto’s te kunnen ontwikkelen.

Dat de inrichting van het laboratorium en de administratie zoo buitengewoon vlot verliep, hebben wij voor een groot deel te dankennbsp;aan de welwillende hulp van alle heeren van de gemeentesecretarie tenbsp;Helden-Panningen, die ons op ieder uur van den dag met raad en daadnbsp;terzijde stonden.

Analysevan het drinkwater.

Het pompwater werd in schoone, loodvrije flesschen opgevangen en in de meeste gevallen naar het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid te Utrecht opgezonden en aldaar op het loodgehalte geanalyseerd. Deze onderzoekingen werden door de heeren Dr. J. F. Reithnbsp;en Ir. C. P. van Dijk welwillend verricht. Voor dit werk en de hiermedenbsp;verbonden moeite zijn wij de bovengenoemde heeren van hartenbsp;dankbaar. De snelle, dikwijls telefonische, berichtgeving van denbsp;uitkomsten hebben ons werk in Helden-Panningen in buitengewonenbsp;mate gesteund. In bijzondere gevallen, waar door het opsturen dernbsp;watermonsters een te groot tijdverlies te vreezen was, hebben wij denbsp;analyses ter plaatse zelf verricht en later onze resultaten vergelekennbsp;met de in Utrecht verkregen uitkomsten. Hoewel de bepalingen innbsp;Utrecht titrimetrisch verricht werden, terwijl wij de absoluut-colo-rimetrische methode toepasten, stemden de onafhankelijk van elkaarnbsp;verkregen uitkomsten buitengewoon goed overeen.

-ocr page 33-

17

Wij laten nu in het kort een beschrijving zoowel van de colorime-trische als ook van de titrimetrische methode volgen.

1) De door ons toegepaste absoluut-colorimetrische methode;

Het watermonster werd in een flesch opgevangen en met een kleine hoeveelheid loodvrij, gedestilleerd salpeterzuur aangezuurd omnbsp;eventueel verlies door adsorptie aan den glaswand te voorkomen.nbsp;100 cm® van dit water werden in een scheitrechter gebracht en hieraannbsp;een kleine hoeveelheid ammoniumcitraat (30%) toegevoegd om hetnbsp;neerslaan van calcium-zouten te voorkomen. (Alle hier vermelde ennbsp;verder nog te vermelden chemicaliën waren loodvrij en werden aannbsp;een voortdurende controle onderworpen.) Nu werd het water zwaknbsp;ammoniakaal gemaakt (indicator thymolblauw) en werd 3 cm®nbsp;KCN (5%) toegevoegd. Als reagens op de aanwezige hoeveelheidnbsp;lood gebruikt men een organische groene kleurstof, het z.g. diphenyl-thiocarbazon, dat onder den naam ,,Dithizon” in den handel is.nbsp;Het dithizon heeft de eigenschap met verschillende metalen eennbsp;complexe verbinding aan te gaan, waarbij de groene kleur omslaatnbsp;in rood, oranje of geel, afhankelijk van de aanwezige metaal-ionen.nbsp;Met lood-ionen reageert het dithizon onder vorming van een mooi-roode kleurstof. Door inachtneming van een bepaalde p^ en toevoeging van kaliumcyanide reageert het dithizon specifiek met denbsp;lood-ionen zonder dat de andere metalen een storenden invloednbsp;uitoefenen. Vóór het gebruik is het noodzakelijk het dithizon te zuiveren, een methode die wij hier niet willen bespreken. Het zuivere,nbsp;groene, dithizon bewaart men het best in chloroform.

Men voegt aan de loodhoudende oplossing, welke zich in de scheitrechter bevindt, een kleine hoeveelheid dithizon-oplossing in chloroform toe en schudt. Bij aanwezigheid van lood-ionen slaat de groene kleur van het dithizon na korten tijd om in rood. Om zeker te zijnnbsp;dat alle lood-ionen met het dithizon gereageerd hebben, tapt men denbsp;onderste laag (lood-dithizon-complexzout in chloroform) af en schudtnbsp;zoolang met aparte kleine hoeveelheden dithizon-oplossing, totdat denbsp;onderste laag zuiver groen blijft. Men kan er nu zeker van zijn, dat alnbsp;het lood in den vorm van de complexe verbinding uitgeschud is. Denbsp;verzamelde extracten bevatten nu nog een kleine overmaat vrij dithizon, dat men op de volgende manier gemakkelijk kan verwijderen.nbsp;Men schudt in een kleine scheitrechter de kleurstofoplossing metnbsp;verdund ammoniak, dat een kleine hoeveelheid kaliumcyanide bevat.nbsp;Het vrije dithizon gaat nu in de ammoniakale laag over, terwijl denbsp;complexe verbinding van het lood met dithizon in chloroform opgelostnbsp;blijft. De chloroformoplossing is nu mooi rood gekleurd. Door over-

-ocr page 34-

18

schenken in een droge buis en filtratie door een klein filter is de chloro-form-oplossing practisch watervrij. Men spoelt het filter met weinig chloroform na en brengt de totale hoeveelheid op een bepaald volume.nbsp;De quantitatieve meting geschiedde in een Stufenphotometer volgensnbsp;Pulfrich met tusschenschakeling van het filter S 53. Met behulp vannbsp;de hieronder weergegeven empirisch gevonden curve, waaruit blijkt,nbsp;dat de verschillende verdunningen van de complexe verbinding innbsp;chloroform de wet van Beer volgen, kon de concentratie van hetnbsp;aanwezige lood berekend worden. De gemiddelde fout bedroeg bij alnbsp;onze bepalingen niet meer dan 4%. Later werden in Utrecht nognbsp;verschillende monsters drinkwater volgens dezelfde methode doornbsp;ons onderzocht.

2) Het principe der titrimetrische micro-loodbepaling met dithizon:

Bij de titrimetrische bepaling van lood met dithizon moet men over een dithizon-oplossing beschikken, waarvan de concentratienbsp;nauwkeurig bekend is. Deze stelt men vast door ijking met een stan-daard-loodoplossing. De ijking geschiedt in principe als volgt :

Men brengt in een scheitrechter een bepaalde hoeveelheid van de standaard-loodoplossing, maakt zwak ammoniakaal en voegt eennbsp;kleine hoeveelheid KCN toe, als gevolg waarvan al de lood-ionen metnbsp;het dithizon reageeren. Telkens voegt men aan de loodoplossing eennbsp;kleine hoeveelheid dithizon-oplossing in chloroform uit een buret

-ocr page 35-

19

toe en schudt. Zoolang de onderste chloroformlaag zuiver rood gekleurd is, tapt men deze af en voegt opnieuw een weinig dithizon toe. Deze manipulatie wordt zoolang herhaald, totdat na schuddennbsp;de onderste laag niet meer zuiver rood, maar rood-paars gekleurdnbsp;is. Deze laatste mengkleur ontstaat, doordat de rood gekleurdenbsp;complexe verbinding van lood met dithizon met een kleine overmaat groen gekleurd, vrij dithizon gemengd is. Men weet nu datnbsp;een bepaalde hoeveelheid dithizon (af te lezen aan de buret) metnbsp;het aanwezige lood quantitatief gereageerd heeft en dat zelfs nog eennbsp;minimale hoeveelheid vrij dithizon aanwezig is. Aangezien de hoeveelheid lood bekend is, kan men berekenen met hoeveel gamma loodnbsp;b.v. één cm® van deze dithizon-oplossing correspondeert.

Zooals reeds boven vermeld, stemden de uitkomsten, die met de twee beschreven methoden werden verkregen, heel goed met elkandernbsp;overeen. De photometrische methode heeft tegenover de titrimetrischenbsp;echter het voordeel, dat de bepaling niet zoo tijdroovend is en geennbsp;dithizon-oplossing van een nauwkeurig bekende concentratie vergt.nbsp;Dit voordeel doet zich vooral dan gelden, als men de bepalingen innbsp;een primitief ingericht laboratorium moet verrichten, zooals dit bijnbsp;ons het geval was.

Onderzoek van de urine.

Alle urine-monsters werden op de belangrijkste pathologisch voorkomende bestanddeelen onderzocht. Vooreerst werd op de aanwezigheid van eiwit en suiker gelet.

Aangezien de hierop betrekking hebbende methoden van onderzoek algemeen bekend zijn, willen wij hierop niet verder ingaan. Hetnbsp;sediment werd steeds in versche urine onderzocht.

In verband met onze vraagstelling werd vooral op de aanwezigheid en de verhoogde concentratie van copro-porphyrine in de urine gelet.nbsp;Een vermeerderde porphyrine-uitscheiding in de urine is, wanneernbsp;andere oorzaken, zooals haemolytische icterus, koortsende ziekten,nbsp;pernicieuse anaemie, kachexie, idiopatische porphyrinurie en vergiftigingen met sulfonal en trional uitgesloten zijn, een belangrijkenbsp;aanwijzing voor loodvergiftiging.

Het porphyrine, dat de eigenschap heeft, om in ultraviolet licht rood te fluoresceeren, komt ook, zij het slechts in sporen, in normale urinenbsp;voor. Het aantoonen van deze kleurstof in normale urine is daaromnbsp;alleen dan mogelijk, als men grootere hoeveelheden verwerkt. Metnbsp;behulp van een reeds vroeger uitgewerkte halfquantitatieve schattingnbsp;IS het bij eenige oefening mogelijk, te beoordeelen, of het porphyrine-

-ocr page 36-

20

gehalte in urine normaal, zwak, matig, sterk of zeer sterk verhoogd is. Voegt men namelijk aan 20 cm® urine eenige druppels ijsazijn en tweenbsp;cm® aether toe en schudt men de reageerbuis eenige malen heen ennbsp;weer, dan ziet men in ultraviolet licht, dat de aetherlaag fluoresceert:

a) nbsp;nbsp;nbsp;bij normale porphyrine-concentratie lichtblauw tot lichtgroen,

b) nbsp;nbsp;nbsp;bij zwakke verhooging even waarneembare roode fluorescentie,

c) nbsp;nbsp;nbsp;bij matige verhooging duidelijk roode fluorescentie,

d) nbsp;nbsp;nbsp;bij sterke verhooging sterk roode fluorescentie,

e) nbsp;nbsp;nbsp;bij zeer sterke verhooging een nog sterker roode fluorescentie.

Bovendien is in deze gevallen het porphyrine spectroscopisch aantoonbaar.

Ter afkorting geven wij de waarnemingen in ultraviolet licht achtereenvolgens weer met

a)

b)

c)

d)

-h

Deze halfquantitatieve schatting hebben wij als orienteerende voorproef toegepast. Bij een te hooge concentratie of bij twijfelachtige bevindingen werd daarna het porphyrine-gehalte nauwkeurig quan-titatief bepaald. Voor dit onderzoek moet men de beschikking hebbennbsp;over de volledige 24-uurs-urine. Bij onze onderzoekingen werdnbsp;de urine in goed sluitende Weckglazen voorzien van gummiringennbsp;opgevangen en met eenige kristallen thymol geconserveerd. Van belangnbsp;is het de urine op een koele plaats in het donker te bewaren, aangeziennbsp;het licht het porphyrine tot onbekende verbindingen afbreekt.

De in 24 uur uitgescheiden hoeveelheid urine werd gemeten en hiervan 100 cm® in een scheitrechter gebracht. Na aanzuren metnbsp;ongeveer 5 cm® ijsazijn wordt de urine drie keer met aether uitgeschud.nbsp;In azijnzuur milieu gaat het copro-porphyrine vrij gemakkelijk in denbsp;aetherlaag over. De porphyrine-houdende aether wordt vervolgensnbsp;eenige malen met een kleine hoeveelheid water geëxtraheerd om bijgemengde kleurstoffen en de overmaat azijnzuur te verwijderen. Nanbsp;deze behandeling kan men het porphyrine aan de aetherlaag onttrekkennbsp;door herhaaldelijk uitschudden met 5% zoutzuur. In de meeste gevallennbsp;is het zoutzure extract voor de quantitatieve bepaling van het copro-porphyrine geschikt. Af en toe doet zich de moeilijkheid voor, dat hetnbsp;zoutzuur verschillende kleurstoffen uit de urine meesleept. Als gevolgnbsp;hiervan fluoresceert het zoutzure extract in ultraviolet licht nietnbsp;zuiver rood. Door uitschudden met petroleumaether en tetrachloor-

-ocr page 37-

21

koolstof kan men echter deze storende stoffen gemakkelijk verwijderen. De qiiantitatieve bepaling geschiedt nu in het ultraviolette licht metnbsp;behulp van een eenvoudigen colorimeter, zooals dit vroeger doornbsp;Hijmans van den Bergh en Grotepass uitvoerig beschreven werd. Alsnbsp;standaard gebruikt men oplossingen van copro-porphyrine in 5%nbsp;zoutzuur, die in dalende concentratie 10, 7, 5, 3, 2, 1 en 0.7 gammanbsp;van dit pigment bevatten. De berekening van het porphyrine-gehaltenbsp;in urine geschiedt als volgt:

Onder één eenheid porphyrine wordt verstaan de hoeveelheid van 10 gamma porphyrine in een dagportie urine. Voor de berekeningnbsp;zullen wij een willekeurig voorbeeld nemen. Als de dagportie urinenbsp;b.v. 1500 cm® bedraagt en 100 cm® in het onderzoek verwerkt wordtnbsp;dan zal bij een zoutzuurextract van 12 cm® en een kleurverhoudingnbsp;in de colorimeter van 25 bij een standaardoplossing van 5 gammanbsp;porphyrine in 10 cm® zoutzuur het gehalte copro-porphyrine, weergegeven in eenheden, zijn:

25 nbsp;nbsp;nbsp;1500nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

20

100

E„ = — . 12. nbsp;nbsp;nbsp;= 11,25.

In normale urine-monsters vindt men over het algemeen waarden van 5 tot 20 eenheden. Waarden tusschen 20 en 30 eenheden wijzennbsp;met eenig voorbehoud op een aanwezige loodintoxicatie. V\^aardennbsp;boven 30 eenheden zijn in elk geval als pathologisch te beschouwen.

De halfquantitatieve schatting is slechts van betrekkelijke waarde, vooral bij de minder sterke concentraties in de urine, omdat de bepaling geschiedt zonder verdere zuivering van het aether-extract.

Het is daarom mogelijk, dat een zwakke fluorescentie eenigszins verzwakt kan worden door bijgemengde stoffen van onbekendennbsp;oorsprong, die in ultraviolet licht een blauwe tot groen-blauwe fluorescentie geven.

Deze fout wordt bij de quantitatieve bepaling door het hieraan Verbonden zuiveringsproces uitgeschakeld. Tengevolge hiervan is innbsp;enkele gevallen een discrepans tusschen de halfquantitatieve schattingnbsp;en de quantitatieve bepaling te constateeren. Aangezien een verhoogdnbsp;gehalte van de urine aan porphyrine niet absoluut specifiek voornbsp;loodvergiftiging is, werden voor een goede beoordeeling der verkregen resultaten in de meeste urinemonsters ook nog quantitatievenbsp;loodbepalingen verricht.

Over de toelaatbare hoeveelheid lood, die per 24 uur met de urine van gezonde personen mag worden uitgescheiden, is de meeningnbsp;van de verschillende onderzoekers verdeeld en varieeren de opgaven

-ocr page 38-

22

tusschen 20 en 120 gamma. Reith en van Esveld vonden in de urine van 102 gezonde personen nooit meer dan 60 gamma lood per 24 uur.nbsp;Bij 98% van deze onderzochte menschen zelfs minder dan 50 gammanbsp;per 24 uur. Na beëindiging van ons onderzoek hebben wij bij 20nbsp;normale personen eveneens de urine quantitatief onderzocht, waarbijnbsp;nooit meer dan 40 gamma per 24 uur werd gevonden.

Wij beschouwden daarom de gehalten van 60—90 gamma als verdacht en alle daarboven gelegen waarden als pathologisch. In al deze gevallen werd zoo mogelijk het loodgehalte van het bloed bepaald.

De looduitscheiding met de urine is namelijk niet constant en is behalve van de loodopname (resorptie) ook afhankelijk van de depót-vorming in de lever, de milt, de nieren en de beenderen en bovendiennbsp;van de uitscheiding via speeksel, zweet, gal en darmepitheel. Op denbsp;depotvorming hebben voeding en ook sommige medicamenten invloed. Calcium bevordert b.v. de opstapeling van het lood in denbsp;beenderen, terwijl NH4CI (acidose) en NaHCOg (alkalose), joodkaliumnbsp;en parathyreoïdea-praeparaten het lood mobüiseeren. Het is dannbsp;ook bekend, dat lood stootsgewijs kan uitgescheiden worden en datnbsp;een patient met een loodintoxicatie periodiek een laag loodgehaltenbsp;in de urine kan vertonnen.

In tegenstelling met het onderzoek van drinkwater is de lood-bepaling in urine veel omslachtiger.

De urine (een dagportie) werd in van tevoren loodvrij gemaakte Weck-flesschen verzameld. Wij werkten bij onze bepalingen volgensnbsp;Reith en van Dijk en gebruikten alleen glaswerk en reagentia, dienbsp;met de uiterste zorg gekozen en practised loodvrij waren. Buitendiennbsp;verrichtten wij gedurende het geheele onderzoek geregeld blanco-bepalingen.

Aan een dagportie urine worden eenige cm® 4 n gedestilleerd salpeterzuur toegevoegd, om een verlies aan loodzouten door adsorptie aan den glaswand te voorkomen. Nadat de urine goed gemengd is, wordtnbsp;de hoeveelheid gemeten. Afhankelijk van de hoeveelheid wordennbsp;400—600 cm® voor de bepaling gebruikt. (Bij een dagportie van 1500nbsp;cm3 namen wij meestal 500 cm®). Men giet de voor de bepaling bestemde urine in een groot maatglas van één liter inhoud en brengtnbsp;de urine op een pjj van ongeveer 4.5 (indicator broomkresol-groen)nbsp;met behulp van ammonia. Wij volgden ook verder de methode vannbsp;Reith en van Dijk door aan de urine 10 cm® ammonium-oxalaat-oplossing van 4% toe te voegen. Onder voortdurend roeren voegtnbsp;men nu 5 cm® 10% calciumchlorideoplossing toe, waarna er een

-ocr page 39-

23

neerslag van calcium-oxalaat ontstaat, dat de loodzouten volledig adsorbeert en na ongeveer 6 uren geheel bezonken is. Na dezen tijdnbsp;wordt de bovenstaande, heldere vloeistof voorzichtig verwijderd ennbsp;het neerslag geheel en al in een kwarts-kroesje gebracht. De laatstenbsp;sporen van het neerslag worden met kleine hoeveelheden salpeterzuur eveneens in de kroes gespoeld. Onder bijzondere voorzorgsmaatregelen wordt het neerslag, dat gedeeltelijk in het salpeterzuurnbsp;oploste, op een buta-gasbrander verascht.

Nadat het neerslag goed gedroogd is, wordt het gedurende eenige minuten op een hoogere temperatuur gebracht. Daarna wordennbsp;meerdere malen salpeterzuur en eenige druppels waterstofperoxydenbsp;toegevoegd en goed verhit, totdat het neerslag volkomen wit is.nbsp;Hierna wordt het residu in verdund salpeterzuur in de warmte opgelost en in zijn geheel in een kleine scheitrechter gefiltreerd.

De verdere bewerking geschiedde op dezelfde wijze, als die wij voor het onderzoek van het drinkwater hebben beschreven. Na absoluut-colorimetrische meting in de Stufenphotometer werd de gevondennbsp;uitkomst omgerekend op de geheele dagportie urine. Bij analyses innbsp;duplo bleek, dat de methode buitengewoon betrouwbaar is en datnbsp;de grootste onderlinge fout niet meer dan 5% bedroeg.

Onderzoek van het bloed.

De quantitatieve bepaling van het porphyrine-gehalte in de roode bloedlichaampjes is voor de beoordeeling, of er een loodvergiftigingnbsp;aanwezig is, van het grootste belang.

De bepaling geschiedde op de volgende wijze;

Nadat het haemoglobine-gehalte bekend is, worden b.v. 40 cm^ bloed gecentrifugeerd; het plasma wordt verwijderd en de bloedlichaampjes worden enkele malen met physiologisch water gewasschennbsp;en daarna in een mortier verwreven met een mengsel van drie deelennbsp;aethylacetaat en één deel ijsazijn, totdat er een gelijkmatige brij ontstaat. Dan wordt gefiltreerd en met 50—100 cm® van hetzelfdenbsp;mengsel goed nagewasschen. Het filtraat wordt nu in een scheitrechternbsp;gebracht en 3—4 maal met water gewasschen en herhaaldelijk metnbsp;kleine porties 5% zoutzuur uitgeschud tot negatieve fluorescentie.nbsp;Als het zoutzure extract nog sporen haematine bevat, wordt het volgens de methode van H. Fischer gezuiverd om daarna in ultravioletnbsp;licht gecolorimetreerd te worden. Volgens Hijmans van den Berghnbsp;en Grotepass verstaat men onder een eenheid (Eg);

Eg = 1/10 gamma in 10 cm® bloed met een haemoglobine-gehalte van 100%.

-ocr page 40-

24

Het hieronder volgende voorbeeld zal de berekening van het por-phyrinegehalte der erythrocyten verduidelijken.

Wij veronderstellen, dat b.v. bloed met het haemoglobinegehalte van 90% ter beschikking staat, waarvan 40 cm® voor het onderzoeknbsp;gebruikt worden. Als b.v. het zoutzure extract 12 cm® bedraagt en bijnbsp;colorimetrische vergelijking met een standaard-oplossing van 5 gammanbsp;in 10 cm® 5% zoutzuur een kleurverhouding van 25/20 geeft, dan isnbsp;volgens de formule:

aantal cm® HCl-extract 100 standaard . 100

Eg = kleursverhoudmg.


25


aantal cm® bloed Hgl.% 12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 . 100


90


10


= 20.8.


10


Bij normale menschen vindt men bij de colorimetrische meting in ultraviolet licht over het algemeen waarden, die tusschen 10 en 20nbsp;eenheden liggen. Hoogere concentraties van het proto-porphyrine innbsp;de bloedlichaampjes vindt men bij verschillende toestanden, zoo o.a.nbsp;bij patiënten met koorts, haemolytische anaemie, pernicieuze anaemienbsp;en loodvergiftiging. Zooals uit het bovenstaande blijkt moet mennbsp;zich er altijd rekenschap van geven, dat een verhoogd porphyrine-gehalte in het bloed niet absoluut specifiek voor loodvergiftiging is.

Naast de bepaling van het porphyrine-gehalte in de erythrocyten onderzochten wij in vele gevallen in welke concentraties lood in hetnbsp;bloed voorkwam. Bij onderzoek van gezonde personen werden waardennbsp;gevonden van 50 tot 60 y per 100 cm® bloed. Als pathologische grensnbsp;wordt algemeen aangenomen 100 y per 100 cm® bloed. Hoogere gehalten wijzen op een te groote loodopname.

Voor het onderzoek werd het bloed onder alle vereischte voorzorgsmaatregelen met oxalaat gemengd om het onstolbaar te houden.

Ook bij dit onderzoek willen wij er op wijzen, dat alle chemicaliën, glaswerk, punctienaalden enz. loodvrij waren en voortdurend gecontroleerd werden. Door het groote gehalte aan organische stoffennbsp;vooral eiwitten, konden wij bij deze methode de droge destructienbsp;niet toepassen.

2 of 5 cm® bloed werden in een niet te kleine Kjeldahlkolf gebracht. Wij destrueerden met 10 druppels 33% waterstofperoxyde en enkelenbsp;cm® salpeterzuur. Dit werd zoolang herhaald, totdat de destructienbsp;volledig was. Het nagenoeg kleurlooze residu werd met verdundnbsp;salpeterzuur in een scheitrechter overgespoeld. De verdere werkwijzenbsp;is identiek aan die, welke wij voor de bepaling van lood in urine toepasten.

-ocr page 41-

25

Op het algemeene onderzoek van het bloed zullen wij hier niet ingaan, aangezien wij ons, wat de werkwijze betreft, aan de algemeennbsp;bekende voorschriften hielden, zooals deze in de vakliteratuur beschreven zijn. In het kort willen wij nog vermelden, dat wij bij hetnbsp;onderzoek op de aanwezigheid van basophiel gekorrelde cellen hetnbsp;bloed volgens de methode van May-Grünwald-Giemsa kleurden ennbsp;met een apart voor dit doel ingericht oculair werkten.

Een vermeerdering van het aantal basophiel gekorrelde erythrocyten komt behalve bij loodvergiftiging ook bij andere vergiftigingen voor,nbsp;alsook bij verschillende ziekten, b.v. bij pernicieuse anaemie, post-haemorrhagische anaemieën, malaria, leucaemieën.

Bij uitsluiting van deze ziekten, doet een vermeerdering van basophiel gekorrelde erythrocyten een loodvergiftiging vermoeden.

In de literatuur worden voor de basophiele korreling zeer verschillende waarden aangegeven. Schmidt spreekt al van een pathologische vermeerdering bij het voorkomen van 100 basophiele erythrocyten op 1.000.000; Lehmann: 250 per 1.000.000; Trautmann, Naegli, Fischer: 300 per 1.000.000; Seitz, Winkler en Weisbrock nemen alsnbsp;pathologische grens 500 per 1.000.000 aan en de beide laatsten beschouwen 1000 per 1.000.000 als zeer suspect voor loodvergiftiging.nbsp;Jordans daarentegen geeft aan, dat bij een vermeerdering van hetnbsp;aantal basophiel gekorrelde erythrocyten van meer dan 2—3 pernbsp;1000 aan loodvergiftiging gedacht moet worden. Anderen (o.a. Goetzl,nbsp;Teleky) geven geen getallen aan, maar maakten een schema op naarnbsp;de verdeeling van de basophiel gekorrelde erythrocyten over hetnbsp;geheele praeparaat: van enkele in het praeparaat tot meerdere pernbsp;gezichtsveld.

Door vele onderzoekers o.a. van Embden en Kleerekooper werd het vóórkomen van basophiel gekorrelde erythrocyten bij normale men-schen nagegaan en bijna zonder uitzondering met negatief resultaat.

In de positieve gevallen kon dikwijls een geregeld contact met lood worden aangetoond.

De onderzoekers, die bijna uitsluitend positieve resultaten vermeldden, gingen een mogelijk contact met lood niet na.

Oorthuys die een uitgebreid onderzoek verrichtte over het voorkomen van basophiele korreling bij verschillende ziektetoestanden, vond dit ook bij een aantal gezonde contróle-personen. Waar nadernbsp;onderzoek mogelijk was, bleek dat deze personen geregeld met loodnbsp;in aanraking kwamen.

Bij ons onderzoek werden alle praeparaten eerst globaal op het

-ocr page 42-

26

voorkomen van basophiel gekorrelde erythrocyten doorzocht, daarna werd het aantal per 1000 geteld.

Waarden boven l®/oo werden op grond van de in de literatuur aangegeven grenswaarden als zeker pathologisch beschouwd.

Alle praeparaten werden steeds zoo spoedig mogelijk op dezelfde wijze gekleurd en terstond onderzocht.

-ocr page 43-

Hoofdstuk III

HET DRINKWATERONDERZOEK

Het drinkwateronderzoek kon geheel volgens het door ons opgestelde werkschema, dat in Hoofdstuk II werd vermeld, worden verricht.

Zooals in de inleiding verteld werd, heeft de gemeente H.-P. geen waterleiding. De watervoorziening geschiedt door middel van puttennbsp;met pompen. Meestal heeft ieder huis zijn eigen waterput, soms hebbennbsp;twee of meer gezinnen een gezamenlijken put, met afzonderlijke pomp-aansluitingen. De pompen zijn meestal handzwengelpompen; in sommige huizen worden handzuigpers- en een enkele maal electrischenbsp;zuigperspompen aangetroffen, door middel waarvan gewoonlijk eennbsp;waterreservoir voor de huisleiding wordt gevuld.

De soort putten is zeer verschillend. In totaal werden 198 putten in het onderzoek betrokken en werd van 212 pompen zoowel het buis-als het doorstroomingswater op het loodgehalte onderzocht.

Onder de 198 putten waren 20 open en 88 gesloten gemetselde putten, 12 open en 42 gesloten betonnen ringputten, 1 geboorde gegalvaniseerde put, 10 geboorde koperen putten en 13 geboorde putten,nbsp;waarvan het materiaal niet bekend was. Van 12 putten konden wijnbsp;over den aard en het materiaal geen inlichtingen verkrijgen. Ondernbsp;de gesloten gemetselde en de gesloten betonnen ringputten zijnnbsp;samengevat de putten die met een deksel zijn afgesloten en die welkenbsp;geheel ondergrondsch liggen.

Al de verzamelde gegevens werden, om een juist en duidelijk overzicht te verkrijgen, in tabelvorm verwerkt.

Het tabellarisch verslag is opgesteld volgens de gemeentelijke indeeling in wijken. Achtereenvolgens worden vermeld: het huisnummer, de nummers van de wateranalysen, het loodgehalte van hetnbsp;buis- en van het doorstroomingswater, de soort put, de diepte vannbsp;den put, de lengte en het materiahl van de toevoerbuis, de werking van denbsp;pomp, de wijze van waterafvoer, het al of niet aanwezig zijn vannbsp;andere putten, een mesthoop, een gierput of -kelder in de omgevingnbsp;van den drinkwaterput en zoo mogelijk de afstand van dezen tot dennbsp;betrokken put.

-ocr page 44-

28

In de tabellen worden de volgende afkortingen gebruikt. Bovenschrift;

B.W. = buiswater

D. W. = doorstroomingswaternbsp;dr.w.put = drinkwaterput

Algemeene afkortingen:

? nbsp;nbsp;nbsp;— waren geen gegevens van bekend

In kolom soort putten:

g.g. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gesloten gemetselde put

o.g. nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;open gemetselde put

g.r. nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gesloten betonnen ringput

o.r. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;open betonnen ringput

g.k. nbsp;nbsp;nbsp;==nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geboord koperen put

g.v. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geboord gegalvaniseerde put

g. ? nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geboord, materiaal onbekend

? nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbekend

In kolom pomp functie:

E. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;electrische zuigperspomp

H. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;handzuigperspomp

De overige zijn handzwengelpompen.

Kolom put en mesthoop:

put

mesthoop betonnbsp;gemetseldnbsp;groote afstand.

P.

M.

bet. nbsp;nbsp;nbsp;:

gem. nbsp;nbsp;nbsp;=

gr.afst.=

In kolom buislengte en materiaal:

K. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;koperen

Z. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gegalvaniseerd

L. nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lood

In de gevallen, waarin niet kon worden vastgesteld tot welke diepte de zuigbuis in den put reikt, is slechts de lengte van de buis van dennbsp;put tot de pomp vermeld. In de overige gevallen is in de kolom ,,Buislengte” de totale lengte genoemd, dus het gedeelte, dat in den putnbsp;hangt tezamen met het leidinggedeelte van den put tot de pomp.

Er komen gevallen voor van 2 putten onder een huisnummer, die elk een pomp hebben, doch ook van 2 pompen op een gemeen-schappelijken put; deze gevallen zijn vóór de kolom „Analyse Nrs.”nbsp;aangeduid met Pj en Pa en worden in de kolom ,,Opmerkingen”nbsp;gepreciseerd.

-ocr page 45-

Huisnr.

Ana

lyse

Pb-gehalte in mg/I

Put

Diepte

Buis-lengte en materiaal

Pomp

functi-

Afvoer

naar

gt; ^

SH

« S

Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put

Gierkelder op m afstand

OPMERKINGEN

Nrs.

B.W.

D.W.

oneert:

*0 'O .2

van dr.w. put

HELDEN-EGCHEL.

238

398/399

0.8

0.2

g-g-

± 4 m

10 mL.

slecht

land

M. 20 m

± 15 m bet.

249

396/397

1.0

0.2

,,

± 5 m

10 mL.

goed

land

geen

± 10 m gem.

252

444/445

0.3

0.09

tt

?

7mL.

goed

sterfput

geen

12 m

254 A

394/395

0.1

0.06

o.r.

4 m

?Z.

goed E.

?

geen

?

255 Pi Pa

382/383

384/385

0.3

0.6

0.08

0.4

g.k.

g-g-

±25 m ± 4 m

2 m L. 5mL.

goed

goed

?

gierkelder

geen

geen

?

i 10 m bet.

j’2verschillendeputten.

256

376/377

1.6

0.4

o.g.

± 5 m

17 mL.

goed

land

geen

± lOm bet.

257

378/379

0.2

0.2

o.g.

5 m

12 mL.

goed

land

geen

± 10 m

Water verontreinigd.

258

380/381

0.4

0.2

o.g.

5 m

30 m L.

goed

land

geen

± 15 m

260

386/387

0.6

0.2

o.g.

3 m

5mL.

goed

land

geen

± 8 m gem.

266

388/389

0.9

0.1

O.r.

3^ m

4J m L.

goed

land

geen

± 10 m gem.

268

390/391

0.6

0.2

g-g-

5 m

6 m L.

goed

land

geen

± 5 m gem.

269

392/393

0.2

?

g-?

19 m

?Z.

goed

?

geen

?

ZELEN.

306

300/301

0.7

0.2

g-r-

H m

6J m L.

goed

land

P. 3 m

± 10 m gem.

313

110/111

1.7

0.5

g-g-

?

7mL.

goed

?

geen

± 6 m bet.

314

25/26

10.7

1

o.g.

4 m

18 mL.

slecht

land

geen

± 15 m bet.

Wateranalyse werd

108/109

15.2

1.2

} gt;

2 X herhaald. Pb-ge-

298/299

11.2

1.2

ft

halte putwater 0.5

315

112/113

0.3

0.2

O.r.

5 m

7 m L.

goed

?

geen

8 m bet.

mg/1 (anal. 57).

316

106/107

0.4

0.2

o.g.

4J m

22 m L.

goed

?

geen

?

to

o

-ocr page 46-

Huisnr.


BERINGEN


318

321

323

324 326 D

330

331 nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;335

338 nbsp;nbsp;nbsp;A

339 nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;339 B


76/77

78/79

80/81

74/75

296/297

70/71

72/73

27/28

54/55

14/15

18/19


339 nbsp;nbsp;nbsp;D

340 nbsp;nbsp;nbsp;A

340

341 345nbsp;345 A

348

350

351

352

353


16/17 23/24nbsp;34/35nbsp;30/31nbsp;32/33nbsp;52/53

50/51 48/49nbsp;174/175nbsp;46/47nbsp;44/45nbsp;V 42/43


36^ A B, 360/361 P, 362/363


369 B 369 D

375 nbsp;nbsp;nbsp;A

376 382


Pi

P.


62/63

60/61

364/365

64/65

66/67

68/69


HELDEN-EVERLO


458

459 447nbsp;450


P.


450 A 477 Bnbsp;479


P.


481

482

483

484

485 493nbsp;493 A

493 nbsp;nbsp;nbsp;B

494


38/39

36/37

58/59

288/289

290/291

418/419

292/293

404/405

406/407

200/201

198/199

196/197

194/195

192/193

190/191

114/115

366/367

368/369


1.6

0.7

0.1

1.8

0.1

2.7

1.3 0.7

3.3 0.3nbsp;1.2nbsp;0.2nbsp;0.1

0.1

1.7 0.4nbsp;0.6nbsp;0.2


ehalte

mg/1

Put

Diepte

Buis-lengte en materiaal

Pomp

functi-

Afvoer

naar

D.W.

oneert:

0.1

o.g.

5 m

8 m L.

goed

?

lt;0.05

o.g.

5 m

7 m L.

goed

?

0.1

o.g.

6 m

9JmL.

goed

?

0.1

g.k.

9 m

7|mL.

goed

sterfput

0.3

o.r.

4 m

7mL.

goed

land

0.7

g-?

?

3 m L.

slecht

?

0.1

o.g.

5 m

7J m L.

goed

?

1.1

g-g-

?

7mL.

goed H.

?

0.1

g-g-

?

6 m L.

goed

?

0.3

g'?

?

9mL.

goed

sterfput

0.7

g-g-

?

12 m L.

goed

sterfput

0.3

g-?

?

9 m L.

goed

?

0.6

g-g-

?

8 m L.

goed

sterfput

0.2

g-r-

3J m

15^ m L.

goed

sterfput

0.2

g-g-

3 m

8^ m L.

goed

?

0.2

g-g-

4 m

8 m L.

goed

?

0.3

g-r.

4 m

9 m L.

goed

land

0.2

g.r.

2\ m

6 m L.

goed

?

3.6

g.k.

8 m

8 m L.

goed

sterfput

0.9

1.6

g.k.

8 m

22 m L.

slecht

naast put ?

1.1

g.k.

11 m

26 m L.

slecht

?

0.09

g.k.

11 m

16 mL

goed

V

V

V

V

V

V

’ / nbsp;nbsp;nbsp;0.02 / g.r.

/ nbsp;nbsp;nbsp;4 m 8 m L. goed

/ nbsp;nbsp;nbsp;7

/ lt;0.05

/ nbsp;nbsp;nbsp;P

/ nbsp;nbsp;nbsp;P

/

/ Koed

/ nbsp;nbsp;nbsp;7

/ nbsp;nbsp;nbsp;0.5

?

?

?

goed

?

0.1

g-g-

3| m

20 mL.

goed

?

0.2

g-g-

4 m

8 m L.

goed

?

0.1

g.r.

4 m

7| m L.

goed

land

0.1

g-r.

?

8 m L.

goed

?

lt;0.05

«J

?

20 m L.

goed

?

0.2

o.g.

H m

8 m L.

goed H.

?

0.5

?

?

11 m L.

goed

?

0.3

?

?

2 m Z.

goed

?

lt;0.05

g-g-

6 m

20 mZ.

goed

?

0.08

g-g-

?

5J m L.

slecht

sloot

0.1

g-r.

4 m

6^ m L.

goed

via goot

0.4

g.r.

4.m

13 m L.

goed

sterfput

0.1

g-r.

3 m

30J m L.

goed E.

riool

0.1

O.r.

4 m

12 m L.

goed

land

0.5

o.r.

4 m

26 m L.

goedH.

sterfput

0.2

g-g-

5 m

16 m L.

goed

riool

0.1

g-g-

5 m

15 m L.

goed

riool

0.06

g-g-

?

5 m L.

slecht

sterfput

lt;0.05

g-g.

6 m

8 m L.

goed

sterfput

0.06

g-r.

5 m

6J m L.

goed

via goot riool

0.4

g-g-

4 m

13 mL.

slecht

riool

0.1

g-r.

4 m

8 m L.

goed

sterfput

0.08

g-g-

5 m

8 m L.

goed

riool

lt;0.05

g-g-

?

?

goed

land

2 m

4 m 6 m

4 m lOm

10 m


8

•3 ^

.S

tó 2


Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put


Gierkelder op m afstandnbsp;van dr.w. put


OPMERKINGEN


geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen


geen

geen

geen

geen

geen

geen

M. 4 m geen

geen M. lOmnbsp;M. 10 m


geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen


geen geennbsp;geennbsp;geen

geen geennbsp;geennbsp;M. d: 15 mnbsp;bet.

geen

geen

geen

geen

geen

M.3m

geen

geen

geen


12 m gem.

?

geen geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;6 m gem,nbsp;geennbsp;geen


geen geennbsp;geennbsp;8 m bet.nbsp;geennbsp;4 m bet,

?

geen

geen

geen

geen


geen geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;4 m bet.

?

?

geen


±

14

m gem.

±

10

m gem.

12

m bet.

?

i

10

en 15 m

bet.


groote afst. groote afst.nbsp;6 m

4J m bet.

geen 6 mnbsp;6 mnbsp;8 mnbsp;8 m


Pb-geh. reservoirwater 0.2 mg/1 (anal. 188).

Huisleiding van lood. B.W. 0.6mgPb/l (anal.nbsp;21).

naast pomp urinoirs.


GJ

O


Wateranalyse werd 1 x herhaald.


Wateranalyse werd 1 x yReiRaald.


2 verschillende putten.


) 2 Pompen op 1 put.


2 verschillende putten.


2 pompen op 1 put.


co


-ocr page 47-

Huisnr.


Ana

lyse

Nrs.


Pb-gehalte in mg/1


Put


Diepte


B.W. D.W


Buis-lengte en materiaal


Pomp functioneert :


Afvoer

naar


Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put


Gierkelder op m afstandnbsp;van dr.w. put


OPMERKINGEN


BERINGEN


318

321

323

324 326 D

330

331 nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;335

338 nbsp;nbsp;nbsp;A

339 nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;339 B


76/77

78/79

80/81

74/75

296/297

70/71

72/73

27/28

54/55

14/15

18/19


0.2

0.1

0.3

1.9

1.4

2.6

0.4

2.2

0.2

1.8

0.9


0.1

lt;0.05

0.1

0.1

0.3

0.7

0.1

1.1

0.1

0.3

0.7


o.g.

o.g.

o.g.

g.k.

o.r.

g-?

o.g.

gg-

g-g-

g-?

gg-


5 m

5 nbsp;nbsp;nbsp;m

6 nbsp;nbsp;nbsp;mnbsp;9 m

4 nbsp;nbsp;nbsp;mnbsp;?

5 nbsp;nbsp;nbsp;mnbsp;?

?

?

?


8 m L, 7mL.nbsp;9J m L.nbsp;7|mL.nbsp;7mL.nbsp;3 m L.nbsp;7imL.nbsp;7mL.nbsp;6 m L,nbsp;9mL,nbsp;12 mL,


goed goednbsp;goednbsp;goednbsp;goednbsp;slechtnbsp;goednbsp;goed H.nbsp;goednbsp;goednbsp;goed


?

?

?

sterfput

land

?

?

?

?

sterfput

sterfput


geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen


12 m gem. ?

geen geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;6 m gem.nbsp;geennbsp;geen


Pb-geh. reservoirwater nbsp;nbsp;nbsp;oj

0.2 mg/1 (anal. 188). nbsp;nbsp;nbsp;^


339 nbsp;nbsp;nbsp;D

340 nbsp;nbsp;nbsp;A

340

341 345nbsp;345 A

348

350



16/17

23/24

34/35

30/31

32/33

52/53

50/51

48/49

174/175

46/47

44/45

42/43

yT2.\\T:^ 40/4!nbsp;1360/361nbsp;(362/363,nbsp;62/63nbsp;60/61nbsp;364/365

64/65

66/67

68/69


1.3

3.3 0.7nbsp;0.5nbsp;0.2nbsp;2.6


0.3

0.6

0.2

0.2

0.2

0.3


g-?

gg-

g-r-

g-g-

g-g-

g-r-


?

?

3|m

3 nbsp;nbsp;nbsp;m

4 nbsp;nbsp;nbsp;mnbsp;4 m


9 m L. 8 m L.nbsp;15| m L.nbsp;8J m L.

8 nbsp;nbsp;nbsp;m L.

9 nbsp;nbsp;nbsp;m L.


goed

goed

goed

goed

goed

goed


sterfput

sterfput

?

?

land


4 m 10 m


458

459 447nbsp;450


P,


450 A 477 Bnbsp;479


481

482

483

484

485 493nbsp;493 A

493 nbsp;nbsp;nbsp;B

494


38/39 36/37nbsp;58/59nbsp;288/289

290/291

418/419

292/293

404/405

406/407

200/201

198/199

196/197

194/195

192/193

190/191

114/115

366/367

368/369



geen

geen

geen

geen

geen

geen

M. 4 m geen

geen M. 10 mnbsp;M. 10 m


geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen


geen geennbsp;geennbsp;geen

geen geennbsp;geennbsp;M. i: 15mnbsp;bet.

geen

geen

geen

geen

geen M. 3 mnbsp;geennbsp;geennbsp;geen


geen geennbsp;geennbsp;8 m bet.nbsp;geennbsp;4 m bet.

?

geen

geen

geen

geen


geen geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;4 m bet.

?

?

geen


?

?

?

i 14 m gem.


± 10 m gem. 12 m bet.

?

± 10 en 15 m bet.

groote afst. groote afst.

6 m

4J m bet.

geen 6 mnbsp;6 mnbsp;8 mnbsp;8 m


Huisleiding van lood. B.W. 0.6mgPb/l (anal.nbsp;21).

naast pomp urinoirs.


Wateranalyse werd 1 X herhaald.


Wateranalyse werd 1 x herhaald.


2 verschillende putten.


) 2 Pompen op 1 put.


2 verschillende putten.


- 2 pompen op 1 put.


OJ


-ocr page 48-

Huisnr.

Ana

lyse

Pb-gehalte in mg/1

Put

Diepte

Buis-

lengte

en materiaal

Pomp

functi-

Afvoer

naar

^ ti o p

gt; .

Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put

Gierkelder op m afstand

Nrs.

B.W.

D.W.

oneert:

'O

mS

van dr.w. put

HELDEN-EVERLO (vervolg)

495

370/371

0.5

lt;0.05

g-g-

Si m

5J m L.

goed

sterfput via goot

M. 5 m bet.

5 m bet.

500 A

152/153

2.6

0.3

o.r.

4 m

25 m L.

goed

?

geen

geen

527

302/303

0.7

0.2

?

?

7

goed

7

geen

geen

HELDEN-VOSBERG

53IB en C

150/151

0.7

0.2

gg-

?

4 m L.

goed

land

geen

geen

531 D

148/149

1.0

0.1

gg-

7

4J m L.

goed

land

geen

geen

536

286/287

0.3

0.3

g-g-

4 m

8J m L.

goed

land via buis

geen

4:10 m gem.

574 A

160/161

0.2

0.2

g-r-

6 m

11 mL.

goed

sterfput

10 m

geen

11 m bet.

541 A

448/449

0.1

0.08

g-r-

3 m

10|mL.

7

sloot via buis

geen

10 m

578

422/423

lt;0.05

lt; 005

o.g.

4 m

7mL.

goed

riool

geen

7 m

580

442/443

lt;0.05

lt;0.05

o.g.

3 m

4^ m L.

goed

sterfput

geen

6 m

581 A

146/147

0.1

?

O.r.

5 m

10 mL.

goed

?

geen

?

590

158/159

1.2

0.2

o.r.

4^m

6i m L.

goed

7

geen

groote afst.

594

156/157

1.6

0.2

o.g.

6 m

6J m L.

goed

7

geen

4 m

596 A

154/155

2.4

0.2

o.r.

4 m

7 m L.

goed

7

geen

geen

608 P,

438/439

lt;0.05

lt;0.05

g-g-

±8m

12 m L.

goed

sterfput

geen

5 m

P.

440/441

0.1

lt;0.05

g-g-

±6 m

9 m L.

goed

sterfput

geen

6 m

609

\434(43E

\ 0.2

0.2

g-g-

\-4:3-1 m

1 16 m L

goed

sterfput

geen

25 m

OPMERKINGEN

Put ligt vlak voor varkensstal, terwijl de pomp in de stal staat.

Water slecht van smaak, wordt niet gebruikt.

2 verschillende putten.

^ \xv\ Ttv \ nbsp;nbsp;nbsp;\

V

g,eew

V

ft TCk


co

NO


HELDBN-PANNINGEN

614

1176/177

/ 0.8

/ 0.2

/

/ ^

8jm L. goed

' riool

615

178/179

0.1

/ 0.2

gg-

?

/ 8ÏmL. goed

riool

616

180/181

0.4

0.3

g-g-

?

11 m L

goed

riool

620

426/427

0.3

0.1

g-r-

4 m

11 m L

goed

riool

621

102/103

0.2

0.06

g-g-

2| m

4| m L

goed

sterfput

naast put

621 A

104/105

0.7

0.1

g-r.

3 m

12mL

goed

623

260/261

0.4

0.2

g-g-

?

4^ m L.

goed

riool

via goot

624

258/259

1.9

0.5

g-g-

?

18 m L.

goed

sterfput

630

136/137

0.1

0.1

g-g-

7

25 m L.

goed

riool

632

182/183

0.5

0.3

g-r.

3| m

7| m L.

goed

riool

via goot

633

430/431

3.0

0.6

g-g-

5 m

19 m L.

goed

riool

634

428/429

1.1

0.3

g-r-

4 m

15| m L.

goed

sterfput

en riool

635

134/135

1.1

0.3

g-r-

4 m

20 m L.

goed

?

636

92/93

0.2

0.1

g-g-

5 m

17 m L.

goed

riool

639

94/95

0.3

0.1

g-r.

5 m

6 m L.

goed

riool

640

96/97

0.7

0.1

g-g-

2 m

7JmL.

goed

?

641

98/99

0.3

0.1

g-g-

?

9mL.

goed

?

645

1

0.1

?

g-g-

?

p

goed

?

646

82/83

0.1

lt;0.05

g-r-

3 m

9| m L.

goed

?

Markt

2/3

0.06

0.05

?

?

?

goed

?

652 Pi

4/5

0.1

lt;0.05

g-?

?

?

goed

?

P.

6/7

0.2

0.1

g-?

?

?

goed

?

654 A

132/133

0.4

0.3

g-r-

3 m

10 mL.

goed H.

riool

663

130/131

2.5

0.4

g-r-

5i m

30 m L.

goed

riool

^62

84/85

0.2

0.06

g-g-

5 m

8 m L.

goed

p

664 P,

8/9

1.6

0.2

?

?

7 m L.

goed

sterfput

Pgt;

10/11

0.7

lt;0.03

g-?-

±20 m

?

slecht

p


^een

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen


d: W m i ]0 mnbsp;rb 10 m

5 nbsp;nbsp;nbsp;m

6 nbsp;nbsp;nbsp;m


geen groote afst.

groote afst. ?

geen

8 m 8 m


geen geennbsp;geennbsp;4 m bet.nbsp;geennbsp;?

4 m geennbsp;?


geen

geen

geen

?

7


Dorpspomp.

2 verschillende ten.


put-


2 verschillende putten jongensschool. gelegen naast de urinoirs.


-ocr page 49-

Huisnr.

Ana

lyse

Nrs.

Pb-ge in n:

B.W.

tialte

‘g/1

D.W.

Put

Diepte

Buis-

lengte

en materiaal

Pomp functioneert ;

Afvoer

naar

l-l **

^ P

O CL

gt; .

«?H

lt;y C

a ^

Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put

Gierkelder op m afstandnbsp;van dr.w. put

OPMERKINGEN

HELDEN-EVERLO (vervolg)

495

370/371

0.5

lt;0.05

g-g-

Si m

5J m L.

goed

sterfput

M. 5 m bet.

5 m bet.

via goot

500 A

152/153

2.6

0.3

o.r.

4 m

25 m L.

goed

?

geen

geen

527

302/303

0.7

0.2

?

?

?

goed

?

geen

geen

HELDEN-VOSBERG

531B en C

150/151

0.7

0.2

gg-

?

4 m L.

goed

land

geen

geen

Put ligt vlak voor var-

kensstal, terwijl de

pomp in de stal staat.

531 D

148/149

1.0

0.1

gg-

?

4J m L.

goed

land

geen

geen

536

286/287

0.3

0.3

g.g-

4 m

8J m L.

goed

land

geen

± 10 m gem.

via buis

574 A

160/161

0.2

0.2

gr-

6 m

11 m L.

goed

sterfput

10 m

geen

11 m bet.

541 A

448/449

0.1

0.08

g-r.

3 m

10^ m L.

?

sloot

geen

10 m

via buis

578

422/423

lt;0.05

lt; 005

o.g.

4 m

7mL.

goed

riool

geen

7 m

580

442/443

lt;0.05

lt;0.05

o.g.

3 m

4i m L.

goed

sterfput

geen

6 m

581 A

146/147

0.1

?

O.r.

5 m

10 m L.

goed

?

geen

?

590

158/159

1.2

0.2

o.r.

4| m

6i m L.

goed

?

geen

groote afst.

594

156/157

1.6

0.2

o.g.

6 m

6| m L.

goed

?

geen

4 m

596 A

154/155

2.4

0.2

o.r.

4 m

7mL.

goed

?

geen

geen

Water slecht van

smaak, wordt niet ge-

bruikt.

608 P.

438/439

lt;0.05

lt;0.05

gg-

±8m

12 m L.

goed

sterfput

geen

5 m

1 2 verschillende put-

P.

440/441

0.1

lt;0.05

gg-

±6 m

9 m L.

goed

sterfput

geen

6 m

ƒ ten.

609

U34/435

\ 0.2

0.2

1 g-g-

±3^m

1 16 m L

goed

sterfput

geen

25 m

CaJ

co

^eexv

V

% TCV



g^een

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen


zt 10 m ±I0mnbsp;±iOm

5 nbsp;nbsp;nbsp;m

6 nbsp;nbsp;nbsp;m


geen groote afst.

groote afst.

?

geen

8 m 8 m

geen geennbsp;geennbsp;4 m bet.nbsp;geennbsp;?

4 m geennbsp;?

?

geen

geen

geen

?

?


CJ


Dorpspomp.

2 verschillende ten.


put-


2 verschillende putten jongensschool. gelegen naast de urinoirs.


-ocr page 50-

Huisnr.

Ana

lyse

Nrs.

Pb-ge in m

B.W.

lalte

g/1

D.W.

Put

Diepte

Buis-lengte en materiaal

Pomp functioneert :

Afvoer

naar

HELDEN-PANNINGEN (vervolg)

667

170/171

1.4

0.2

g-r-

3 m

17imL.

goed

riool

669

436/437

1.0

0.09

g-g-

5 m

9 m L.

goed

riool

671 P,

166/167

0.2

0.06

gg-

±6 m

16 m L.

goed

?

P.

168/169

0.2

0.06

gg-

?

8 m L.

goed

?

673

184/185

0.2

0.08

gg-

4 m

8 m L.

goed

riool

673 A

186/187

0.9

0.1

gg-

4 m

18 mL.

goed

riool

681 A

116/117

0.7

0.2

g-g-

?

4 m L.

goed

sterfput

via goot

681 B

118/119

0.7

0.2

g-g-

?

5 m L.

goed

n

682

400/401

1.2

0.2

g-r-

6 m

18 m L.

goed

land

683

402/403

1.1

0.6

g-r-

6 m

22 m L.

goed

$ 1

685

410/411

0.7

0.1

o.r.

3 m

5mL.

goed

gierkelder

694

124/125

0.5

0.08

g-g-

4 m

8 m L.

goed

riool

694 A

122/123

0.4

0.08

g-g-

4 m

6^ m L.

goed

riool

695 A

120/121

0.1

lt;0.05

o.r.

4 m

20 m L.

goed

?

704

424/425

2.2

3.0

o.g.

5 m

9 m L.

?

sterfput

716

408/409

2.2

1.7

g-g-

?

3 m L.

goed

?

718

416/417

0.9

0.2

g-g-

5 m

15 m L.

goed E.

riool

726 P,

162/163

0.1

0.06

g-g-

?

4^ m L.

goed

sterfput

en riool

P.

164/165

0.4

0.2

g-g-

?

20 m L.

goed H.

728

100/101

0.1

0.08

g-g-

±6 m

20 m L.

goed

?

735

358/359

0.3

0.2

g-g-

?

5^ m L.

goed

riool

741

U26II.27

0.4

l 0.2

g-g-

9 m

40 mL

goed E

riool

K

QA

\ Q.oe.

\ ^

V. ^

\ nbsp;nbsp;nbsp;T\00\

747

/ 90/9/ J 7.8

/ 0.2

/

/ nbsp;nbsp;nbsp;5 mj 18 m L./ slecht /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?

282/283 nbsp;nbsp;nbsp;7.6

/ nbsp;nbsp;nbsp;0.3

/

748

88/89

1.4

0.3

g-g-

5 m

20 m L.

goed

?

284/285

1.7

0.3

750

86/87

0.3

0.06

g-g-

5 m

7 m L.

goed

?

777

306/307

0.8

0.1

g-r.

5 m

8 m L.

goed

riool

via goot

774

446/447

1.6

1.1

g-g-

5 m

8 m L.

goed

riool

783

140/141

0.2

0.08

o.g.

4 m

9mL.

goed

?

788

138/139

0.07

lt;0.05

o.g.

4 m

6 m L.

goed

?

788 A

142/143

0.3

0.1

O.r.

2 m

5 m L.

goed

sterfput

en riool

HELDEN-DORP

Markt

320/321

0.3

0.1

?

?

?

slecht

?

813 A

372/373

?

0.2

g-r.

4 m

8 m L.

goed

riool

813 B

374/375

0.3

0.06

g-r.

3 m

8 m L.

goed

sterfput

814

432/435

lt;0.05

lt;0.05

g-?

?

?

goed

riool

822

144/145

0.2

0.06

g-g-

?

6^ m L.

goed

sterfput

827

238/239

0.7

lt;0.02

g-g-

3 m

9 m L.

goed

riool

828 nbsp;nbsp;nbsp;Pi

234/235

0.7

lt;0.02

g-g-

4 m

8 m L.

goed

riool

P.

236/237

0.1

lt;0.05

g-g-

4 m

6 m L.

goed

riool

829

240/241

3.4

0.2

g-?

?

10 m L.

goed

sterfput

835

308/309

lt;0.05

lt;0.05

g-r.

5 m

15 m L.

goed H.

?

837

310/311

lt;0.05

lt;0.06

g-g-

4 m

4| m L.

goed

sterfput

via goot

836

322/323

0.3

lt;0.05

g-g-

4 m

8^ m L.

goed

sterfput

via goot

838

312/313

0.1

0.06

g-g-

?

4J m L.

slecht

sterfput

839 A

344/345

1.0

0.3

g-r-

4 m

7^ m L.

goed

sterfput

via buis

839 C

326/327

2.8

0.2

g-k.

14 m

10 mL.

goed

sterfput

1

1

via goot

s

Ck

ce ^

'O 'O

^ a-gt;

V.

10 m 3 m

6 m

3 m

Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

M. 5 m M. gr. afst.

geen geennbsp;geennbsp;geen

geen geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;M. gr. afst.nbsp;geen

geen

geen geen

geen

Gierkelder op m afstandnbsp;van dr.w. put

geen geennbsp;geennbsp;20 mnbsp;geennbsp;geennbsp;5 m bet.

5 m bet.

± 10 m

± 10 m 4 m

4 m bet. geennbsp;geennbsp;9 mnbsp;?

groote afst. 3 m bet.

3 m bet. geennbsp;geennbsp;?

Wcoote aist. geen

geen

5 m groote afst.

3 en 8 m geennbsp;geennbsp;7 m

OPMERKINGEN

2 verschillende putten.

673 en 673a dezelfde put.

681a en 681amp; dezelfde put.

682 en 683 dezelfde put.

12 pompen op 1 put. P, vult reservoir voornbsp;huisleiding.

1 Reservoir water 0.4 ƒ mgPb/l (anal. 128).

IWateranaJyse werd / x herhaaid.

Zelfde put als 747. Wateranalyse werd 1nbsp;X herhaald.

Dorpspomp.

geen groote afst.nbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;± 10 mnbsp;groote afst.nbsp;groote afst.

groote afst.

groote afst. groote afst.

± 6 m bet.

co

cn

I 2 pompen op I put.

Bek V. pomp van lood.

839b en c dezelfde put.


-ocr page 51-

Huisnr.

Ana

lyse

Pb-gehalte in mg/1

Put

Diepte

Buis-lengte en materiaal

Pomp

functi-

Afvoer

naar

%

Nrs.

B.W.

D.W.

oneert:

HELDEN-PANNINGEN (vervolg)

667

170/171

1.4

0.2

g-r.

3 m

17|mL.

goed

riool

669

436/437

1.0

0.09

g-g-

5 m

9mL.

goed

riool

671 P,

166/167

0.2

0.06

gg-

±6 m

16 m L.

goed

?

168/169

0.2

0.06

gg-

?

8 m L.

goed

?

673

184/185

0.2

0.08

g-g-

4 m

8 m L.

goed

riool

673 A

186/187

0.9

0.1

g-g-

4 m

18 mL.

goed

riool

681 A

116/117

0.7

0.2

g-g-

?

4 m L.

goed

sterfput via goot

681 B

118/119

0.7

0.2

g-g-

?

5 m L.

goed

n

682

400/401

1.2

0.2

g-r-

6 m

18 mL.

goed

land

683

402/403

1.1

0.6

g-r-

6 m

22 m L.

goed

n

685

410/411

0.7

0.1

o,r.

3 m

5 m L.

goed

gierkelder

694

124/125

0.5

0.08

g-g-

4 m

8 m L.

goed

riool

694 A

122/123

0.4

0.08

g-g-

4 m

6| m L.

goed

riool

695 A

120/121

0.1

lt;0.05

o.r.

4 m

20 mL.

goed

?

704

424/425

2.2

3.0

o.g.

5 m

9mL.

?

sterfput

716

408/409

2.2

1.7

g-g-

?

3 m L.

goed

?

718

416/417

0.9

0.2

g-g-

5 m

15 m L.

goed E

riool

726 P,

162/163

0.1

0.06

g-g-

?

4| m L.

goed

sterfput en riool

P,

164/165

0.4

0.2

g-g-

?

20 m L.

goed H.

1 •

728

100/101

0.1

0.08

g-g-

±6 m

20 m L.

goed

?

735

358/359

0.3

0.2

g-g-

?

51 m L.

goed

riool

741

U26(127

0.4

0.2

g-g-

9 m

40 mL

goed E

riool

\

\ ^

\ ^

\ nbsp;nbsp;nbsp;T\00\

r47

/ 90/9i 282/28

/ nbsp;nbsp;nbsp;7.8

3 nbsp;nbsp;nbsp;7.6

/ 0.2 /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.3

/ g'-S'-

/ nbsp;nbsp;nbsp;5 ml 18 m 1

..f slecht 1 nbsp;nbsp;nbsp;?

748

88/89

284/285

1.4

1.7

0.3

0.3

g-8-

5 m

20 m L.

goed

?

750

86/87

0.3

0.06

g-g-

5 m

7 m L.

goed

?

777

306/307

0.8

0.1

g-r.

5 m

8 m L.

goed

riool via goot

774

446/447

1.6

1.1

g-g-

5 m

8 m L.

goed

riool

783

140/141

0.2

0.08

o.g.

4 m

9 m L.

goed

?

788

138/139

0.07

lt;0.05

o.g.

4 m

6 m L.

goed

?

788 A

HELDEN

\ 421X48

-DORP

0.3

0.1

O.r.

2 m

5 m L.

goed

sterfput en riool

Markt

320/321

0.3

0.1

?

?

?

slecht

?

813 A

372/373

?

0.2

g-r.

4 m

8 m L.

goed

riool

813 B

374/375

0.3

0.06

g-r.

3 m

8 m L.

goed

sterfput

814

432/435

lt;0.05

lt;0.05

g--’

?

?

goed

riool

822

144/145

0.2

0.06

g-g-

?

6^ m L.

goed

sterfput

827

238/239

0.7

lt;0.02

g-g-

3 m

9 m L.

goed

riool

828 P,

234/235

0.7

lt;0.02

g-g-

4 m

8 m L.

goed

riool

P.

236/237

0.1

lt;0.05

g-g-

4 m

6 m L.

goed

riool

829

240/241

3.4

0.2

g-?

?

10 m L.

goed

sterfput

835

308/309

lt;0.05

lt;0.05

g-r.

5 m

15 m L.

joed H.

?

837

310/311

lt;0.05

lt;0.06

g-g-

4 m

4J m L.

goed

sterfput via goot

836

322/323

0.3

lt;0.05

g-g-

4 m

8J m L.

goed

sterfput via goot

838

312/313

0.1

0.06

g-g-

?

4| m L.

slecht

sterfput

839 A

344/345

1.0

0.3

g-r.

4 m

7^ m L.

goed

sterfput via buis

839 C

326/327

2.8

0.2

g.k.

14 m

10 m L.

goed

sterfput via goot

s

rt ^

V

10 m

3 m

6 m

3 m


Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put


Gierkelder op m afstandnbsp;van dr.w. put


OPMERKINGEN


geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen


geen


M. 5 m M. gr. afst.

geen geennbsp;geennbsp;geen


geen geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;M. gr. afst.nbsp;geen

geen

geen geen

geen


geen geennbsp;geennbsp;20 mnbsp;geennbsp;geennbsp;5 m bet.

5 m bet.

i 10 m

ib 10 m 4 m

4 m bet. geennbsp;geennbsp;9 mnbsp;?

groote afst. 3 m bet.

3 m bet. geennbsp;geennbsp;?

geen


geen

6 nbsp;nbsp;nbsp;mnbsp;groote afst.

3 en 8 m geennbsp;geen

7 nbsp;nbsp;nbsp;m


geen groote afst.nbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;geennbsp;± 10 mnbsp;groote afst.nbsp;groote afst.

groote afst.

groote afst. groote afst.

± 6 m bet.


2 verschillende putten.

673 en 673a dezelfde put.

681a en 6816 dezelfde put.

682 en 683 dezelfde put.


12 pompen op 1 put. Pj vult reservoir voornbsp;huisleiding.

\ Reservoir water 0.4 ƒ mgPb/1 (anal. 128).


jWateranalyse werd 1 x herhaald.

Zelfde put als 747. Wateranalyse werd Inbsp;X herhaald.


Dorpspomp.


cn


12 pompen op I put.


Bek V. pomp van lood.


839b en c dezelfde put.


-ocr page 52-

Huisnr.


Ana

lyse

Nrs.


Pb-gehalte in mg/1


Put


Diepte


B.W.


D.W.


Buis-lengte en materiaal


Pomp functioneert ;


Afvoer

naar


O) fl

§ ^

lt;ü ji -O

a ^

SS


Put of' mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put


Gierkelder op m afstandnbsp;van dr.w. put


OPMERKINGEN


HELDEN-DORP (vervolg)


839 B

841

842

855

857

859

862

863

864


890 nbsp;nbsp;nbsp;B

891 894

899

904

905 nbsp;nbsp;nbsp;A

906


907

908

908 nbsp;nbsp;nbsp;A

909 nbsp;nbsp;nbsp;A

910

911 nbsp;nbsp;nbsp;B P,

P3

912

913 915

915 nbsp;nbsp;nbsp;A

916

917 919


324/325

276/277

278/279

330/331

332/333

334/335 338/339nbsp;340/341

342/343

272/273 328/329nbsp;318/319nbsp;316/317

314/315 250/251nbsp;354/355nbsp;347nbsp;(352(3531

f348/349f 346nbsp;262/2631nbsp;264/265nbsp;266/267nbsp;268

242/243 252/253nbsp;270/271nbsp;274/275nbsp;254/255nbsp;232/233nbsp;208/209

206/207 210/211nbsp;212/213nbsp;228/229nbsp;230/231nbsp;224/225nbsp;226/227nbsp;204/205nbsp;202/203nbsp;220/221nbsp;222/223nbsp;216/217nbsp;218/219nbsp;214/215


2.2

0.5

1.2

0.2

0.6

0.5

0.3

1.1

0.3


0.2

0.3

0.1

0.08

0.2

0.1

0.2

0.2

0.3


g.k.

g.g-

g-g-

g-r.

g-g-

g-g-

?

g-g-


14 m ?

?

5 m

4 nbsp;nbsp;nbsp;m

14 m

5 nbsp;nbsp;nbsp;mnbsp;?

5 m


10 m L. 15 m L.

5 nbsp;nbsp;nbsp;m L.

12 nbsp;nbsp;nbsp;m L.nbsp;10 m L.

12^ m L.

13 nbsp;nbsp;nbsp;m L.nbsp;?

7mL.

7 m L. 7 m L.

6 nbsp;nbsp;nbsp;m L.nbsp;12 mL.


goed

goed

slecht

goed

goed

goed

slecht

slecht

goed

goed goednbsp;goed E.nbsp;slecht


995 A. 796nbsp;998nbsp;1001



sterfput via gootnbsp;sterfputnbsp;via buisnbsp;straatnbsp;via gootnbsp;sterfputnbsp;via buisnbsp;straatnbsp;via gootnbsp;landnbsp;landnbsp;sterfputnbsp;via gootnbsp;sterfputnbsp;via gootnbsp;rioolnbsp;sterfputnbsp;rioolnbsp;sterfputnbsp;via gootnbsp;landnbsp;rioolnbsp;rioolnbsp;rioolnbsp;riool

TVOO\



sterfput sterfputnbsp;sterfputnbsp;landnbsp;rioolnbsp;sterfputnbsp;landnbsp;via buisnbsp;landnbsp;landnbsp;gierputnbsp;landnbsp;sterfputnbsp;sterfputnbsp;sterfputnbsp;sterfputnbsp;sterfputnbsp;gierputnbsp;landnbsp;sterfputnbsp;sterfputnbsp;sterfput



geen

geen

geen

m gem.

M. gr. afst.

M. gr. afst. M. gr. afst.nbsp;M. gr. afst.

M. gr. afst.


M. 6 1


geen M. 6 mnbsp;M. ± 20 mnbsp;geen


± 6 m bet.

groote afst.

groote afst.

± 8 m gem.

groote afst. bet.

± 6 m gem. gr. afst. gem.nbsp;groote afst.

gr. afst. gem.

groote afst.

2 m bet. groote afst.nbsp;12 m

± 6 m ± 9 mnbsp;geennbsp;geen

afv. n. riool ,aiv. tv. Ttool


841 nbsp;nbsp;nbsp;en 842 zelfde put.

842 nbsp;nbsp;nbsp;schoolpomp.


co

O'


aïv, n. riool 'afv. n. rioolnbsp;4 m bet.nbsp;groote afst.

8 m ?

groote afst. groote afst.nbsp;groote afst.nbsp;groote afst.

± 20 m groote afst.

± 15 m

groote afst.

3 m gem. 10 mnbsp;6 mnbsp;gr. afst. bet.

± 10 m bet.

± 10 m bet. groote afst.nbsp;groote afst.

zb 10 m ± 6 m gem.nbsp;± 8 mnbsp;± 8 mnbsp;groote afst.


zb 10 m geennbsp;groote afst.nbsp;gr. afst. bet.


Put na 3 min. pompen leeg.


2 verschillende putten.

885c en d zelfde put.


Pomp kleuterschool.


I 2 pompen op 1 put.


Reservoir water 0.2 mg Pb/1 (anal. 189).


¦ 2 pompen op 1 put.


916 en 917 dezelfde put.


CJ


-ocr page 53-

Huisnr.


Ana

lyse

Nrs.


Pb-gehalte in mg/1


Put


Diepte


B.W.


D.W.


Buis-lengte en materiaal


Pomp functioneert :


Afvoer

naar


IV a

quot;3 SÉ

o; (h 'O 13

e .M

SS


Put of' mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put


Gierkelder op m afstandnbsp;van dr.w. put


OPMERKINGEN


HELDEN-DORP (vervolg)


839 B

841

842

855

857

859

862

863

864

878 877

879 881



907

908

908 nbsp;nbsp;nbsp;A

909 nbsp;nbsp;nbsp;A

910

911 nbsp;nbsp;nbsp;B P,

P2

912

913 915

915 nbsp;nbsp;nbsp;A

916

917 919


324/325

276/277

278/279

330/331

332/333

334/335 338/339nbsp;340/341

342/343

272/273 328/329nbsp;318/319nbsp;316/317

314/315 250/251nbsp;354/355nbsp;347nbsp;(352/3531

^348/349/ '346nbsp;'262/263!nbsp;'264/265nbsp;266/267nbsp;268

242/243 252/253nbsp;270/271nbsp;274/275nbsp;254/255nbsp;232/233nbsp;208/209

206/207 210/211nbsp;212/213nbsp;228/229nbsp;230/231nbsp;224/225nbsp;226/227nbsp;204/205nbsp;202/203nbsp;220/221nbsp;222/223nbsp;216/217nbsp;218/219nbsp;214/215


2.2

0.5

1.2

0.2

0.6

0.5

0.3

1.1

0.3


HELDEN-ZANDBERG


995 A. 796nbsp;998nbsp;1001


248/249

246/247

244/245

256/257


0.2

0.3

0.1

0.08

0.2

0.1

0.2

0.2

0.3


g.k.

14 m

10 m L

goed

sterfput via goot

g-g-

?

15 m L

goed

sterfput via buis

?

5 m L

slecht

straat via goot

gg-

5 m

12mL

goed

sterfput via buis

g-r-

4 m

10 m L

goed

straat via goot

gg-

14 m

12^ m L

goed

land

g-g-

5 m

13 m L

slecht

land

?

?

?

slecht

sterfput via goot

g-g-

5 m

7mL

goed

sterfput via goot

o.g.

?

7 m L

goed

riool

g-?

?

7 m L

goed

sterfput

g-?

?

6 m L

goed E

riool

g-g-

?

12 m L

slecht

sterfput via goot

g-g-

?

3 m L

goed

land

g.k.

17Jm

8J m L

goed

riool

g-r-

3 m

6^ m L

goed

riool

g-?

17im

?

goed E

riool

g-?

17 ir

i\ 21 m L

goed

riool

V ¦¦

\ \1

V nbsp;nbsp;nbsp;tvocA.

/

/ nbsp;nbsp;nbsp;mj iO m L.j goed

/ riool

/ gk.

/ I7m nbsp;nbsp;nbsp;?Z.

goed H.j riool

/ gg-

/ •

/ 3 m L

/ goed

land

g-r.

3| m

9 m L.

goed

sterfput

?

?

?

goed

?

?

?

?

goed H.

?

g-g-

6 m

lOj m L.

goed

sterfput

g-g-

6è m

23 m L.

goed

sterfput

¦'

»

15 m L.

goed H.

sterfput

g-g-

3 m

5J m L.

slecht

land

g-g-

?

9 m L.

goed

riool

?

?

9mL.

goed

sterfput

g-g-

3 m

5 m L.

slecht

land via buis

g-g-

5 m

16 m L.

goed H.

land

g-r.

5 m

10 mL.

slecht

land

g-g-

5 m

13 m L.

goed

gierput

g-r.

5 m

12 m L.

goed

land

g-r.

5 m

12 m L.

goed

sterfput

g-r.

5J m

8| m L.

goed

sterfput

5| m

8| m L.

slecht

sterfput

g-r.

5 m

10 m L.

slecht

sterfput

g-g-

5 m

9 m L.

slecht

sterfput

g-g.

6 m

7^ m L.

goed

gierput

g-r.

5 m

14 m L.

goed

land

g-g-

6 m

9 m L.

slecht

sterfput

g-g-

6 m

23 m L.

slecht

sterfput

g-g-

6 m

10 m L.

goed

sterfput

g-r.

4 m

8 m L.

goed

?

g-g.

6 m

12 m L.

goed

land

g-g.

8 m

23 m L.

slecht

land

o.g.

5 m

10 m L.

goed

sterfput via goot

6 m

10 m


M. 6


M,


geen geennbsp;geennbsp;m gem.nbsp;gr. afst.


M. gr. afst. M. gr. afst.nbsp;M. gr. afst.

M. gr. afst.

geen geennbsp;geennbsp;geen


geen M. 6 mnbsp;M. ± 20 mnbsp;geen


± 6 m bet.

groote afst.

groote afst.

± 8 m gem.

groote afst. bet.

± 6 m gem. gr. afst. gem.nbsp;groote afst.

gr. afst. gem.

groote afst.

2 m bet. groote afst.nbsp;12m



/a/V. n. riool 'afv. n. rioolnbsp;4 m bet.nbsp;groote afst.

8 m ?

groote afst. groote afst.nbsp;groote afst.nbsp;groote afst.

± 20 m groote afst.

± 15 m

groote afst.

3 m gem. 10 mnbsp;6 mnbsp;gr. afst. bet.

± 10 m bet.

± 10 m bet. groote afst.nbsp;groote afst.

± 10 m ± 6 m gem.nbsp;± 8mnbsp;± 8 mnbsp;groote afst.


± lOm geen

groote afst. gr. afst. bet.


841 nbsp;nbsp;nbsp;en 842 zelfde put.

842 nbsp;nbsp;nbsp;schoolpomp.


C3

O'


Put na 3 min. pompen leeg.


2 verschillende putten.

885c en d zelfde put.


Pomp kleuterschool.


I 2 pompen op 1 put.


Reservoir water 0.2 mg Pb/1 (anal. 189).


I 2 pompen op 1 put.


916 en 917 dezelfde put.


co


-ocr page 54-

Huisnr.

Ana

lyse

Pb-gehalte in mg/1

Put

Diepte

Buis-

lengte

Pomp

functi-

Afvoer

naar

U

0) 0

O ^

gt; .

ü

s °

Put of mesthoop opnbsp;m afstand v.nbsp;dr.w. put

Gierkelder op m afstand

OPMERKINGEN

Nrs.

B.W.

D.W.

teriaal

oneert:

van dr.w. put

NEDERWEERT.

419E

280/281

0.5

0.3

o.r.

5 m

6 m L.

slecht

sloot

geen

15 m en 5 m

421

12/13

8.1

1.5

g-r-

4 m

33 m L.

goed

via goot ?

geen

gem.

?

Putwater 1.4 mg Pb/1.

MYEL. 791 Cnbsp;Eeren-

356/357

3.3

1

?

?

?

goed

?

geen

?

BEEMT

373 A

450/451

1.2

0.06

g-g-

?

7 m L.

goed

sterfput

geen

10 m.

co

05

-ocr page 55-

39

Wanneer men in de tabellen de uitkomsten van de loodbepalingen in de monsters buiswater resp. doorstroomingswater onderling vergelijkt,nbsp;dan blijkt, dat deze waarden sterk uiteenloopen. De hoogst gevondennbsp;waarde voor het buiswater is 12.35 mg Pb/1 (d.i. de gemiddelde waardenbsp;van de drie loodbepalingen van pomp Nr. 314), terwijl de laagstnbsp;gevonden waarde 0.02 mg Pb/1 bedraagt. Voor het doorstroomingswater zijn deze getallen 3.6 mg Pb/1 en 0.02 mg Pb/1. Hierin moetnbsp;dan ook de verklaring gezocht worden voor de gevonden betrekkelijknbsp;lage gemiddelde waarden van alle monsters buis- en doorstroomingswater, welke resp. 1 mg Pb/1 en 0.25 mg Pb/1 bedragen. (Bij denbsp;epidemie te Leipzig in 1930 werd een gemiddelde waarde van 5.3nbsp;mg Pb/1 voor het buiswater gevonden. Het onderzoek ging aldaarnbsp;over 115 monsters, met een maximum waarde van 25.6 en een minimum waarde van 0.3 mg Pb/1).

Wij berekenden de gemiddelde waarde onzer uitkomsten als volgt:

Wij telden de uitkomsten van de loodbepalingen van alle monsters buis-, resp. doorstroomingswater, bij elkaar op. Deze getallen deeldennbsp;wij nu door het aantal verrichte onderzoekingen. Bij de berekeningnbsp;mocht het volgende feit echter niet uit het oog worden verloren. Vannbsp;enkele pompen werd wegens het hooge loodgehalte of de zeer merkwaardige vondsten (b.v. sterk uiteenloopende loodwaarden vannbsp;twee pompen, die op eenzelfden put waren aangesloten met practischnbsp;gelijke buislengten) het wateronderzoek 2 of 3 maal herhaald. Vannbsp;deze laatste getallen berekenden wij afzonderlijk het gemiddelde ennbsp;namen deze eindwaarden in de bovengenoemde berekening op. Hetnbsp;spreekt vanzelf, dat ook het getal van het aantal verrichte onderzoekingen op dezelfde wijze werd gecorrigeerd.

De bepaling van de gemiddelde waarde is echter wegens het sterk uiteenloopen der afzonderlijke waarden ons inziens geen juiste maatstaf om den toestand van het drinkwater in zijn geheel te beoordeelen.

Om een goed oordeel hierover te krijgen, deelden wij de pompen in groepen in en wel in verband met het massaal onderzoek van denbsp;bevolking, dat in hoofdstuk V besproken zal worden, in de volgendenbsp;6 groepen:

I. Pompen, waarvan zoowel het buiswater als het doorstroomingswater meer dan 0.3 mg Pb/1 bevatte.

11. Pompen, waarvan het buiswater meer dan 0.3 mg Pb/1 en hetnbsp;doorstroomingswater juist 0.3 mg Pb/1 bevatte.

III. Pompen, waarvan het buiswater meer dan 0.3 mg Pb/1 en hetnbsp;doorstroomingswater minder dan 0.3 mg Pb/1 bevatte.

-ocr page 56-

40

IV. Pompen, waarvan het buiswater 0.3 mg Pb/1 en het door-stroomingswater minder dan 0.3 mg Pb/1 bevatte.

V .Pompen, waarvan het buiswater 0.2 mg Pb/1 en het doorstroo-mingswater 0.2 mg Pb/1 of minder bevatte.

VI. Pompen, waarvan het buis- en doorstroomingswater 0.1 mg Pb/1 of minder bevatte.

Gaat men op deze wijze te werk, dan blijkt, dat;

a. nbsp;nbsp;nbsp;38 pompen tot groep I behooren.

In deze groep is de hoogste waarde van het buiswater 12.35 mg Pb/1 en van het doorstroomingswater 3 mg Pb/1, terwijlnbsp;de gemiddelde waarde voor het buiswater 2.86 mg Pb/1nbsp;en voor het doorstroomingswater 0.83 mg Pb/1 bedraagt.

b. nbsp;nbsp;nbsp;21 pompen onder groep II vallen, met als hoogste waardenbsp;van het buiswater 3.1 mg Pb/1 en een gemiddelde waardenbsp;van 1.17 mg Pb/l.

c. nbsp;nbsp;nbsp;79 pompen onder groep III moeten worden gerangschikt,nbsp;met als hoogste waarde van het buiswater 7.7 mg Pb/1 ennbsp;een gemiddelde waarde van 1 mg Pb/1, terwijl de gemiddelde waarde van het doorstroomingswater 0.14mgPb/lnbsp;bedraagt.

d. nbsp;nbsp;nbsp;er 17 pompen zijn, die voldoen aan de eischen van groep IV.nbsp;Het laagste loodgehalte van het doorstroomingswater is innbsp;deze groep 0.05 mg Pb/1 en de gemiddelde waarde 0.11nbsp;mg Pb/1.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Tot groep V 25 en tot groep VI de overige 32 pompen behooren.

Van de 212 pompen zouden dus volgens de nu geldende normen (zie Reith en van Esveld, Ned. T. v. G., die als maximaal toelaatbarenbsp;waarde voor het buiswater 0.3 mg Pb/1 aangeven), 38 -f 21 79 —nbsp;= 138 of 65% moeten worden afgekeurd, daar het buiswater hoeveelheden lood bevat, die als schadelijk voor den mensch moeten wordennbsp;beschouwd.

Verder blijkt, dat er van deze 138 pompen 38 (groep I) zijn, waarvan het doorstroomingswater zelfs nog meer dan 0.3 mg Pb/1 en 21nbsp;(groep II) waarvan het doorstroomingswater nog 0.3 mg Pb/1 bevat.

De voorloopige conclusie, welke uit deze gegevens mag worden getrokken is de volgende:

Over het algemeen laat de toestand van het drinkwater te H.-P. op grond van het hooge loodgehalte veel te wenschen over. Men zalnbsp;rekening moeten houden met het voorkomen van een aantal chronischenbsp;loodintoxicaties. Bovendien is het gevaar niet denkbeeldig, dat onder

-ocr page 57-

41

bepaalde omstandigheden acute loodintoxicaties kunnen optreden.

Omtrent de overige verzamelde en in de tabellen verwerkte gegevens willen wij alleen nog de aandacht vestigen op de lengte van de toevoerbuis in verband met het loodgehalte van het water. In de volgende tabel zijn enkele der meest sprekende tegenstellingen in uitkomsten verzameld:

Huisnr.

Buislengte.

Buiswater mg Pb/1

Doorstroo-mingsw. mg Pb/1

Pompfunctie is

258

30 m lood

0.4

0.2

goed

313

18 m ,,

12.35

1.1

slecht

316

22 m ,,

0.4

0.2

goed

345 A

9 m „

2.6

0.3

goed

350

8 m „

7.45

2.25

goed

596 A

7 m „

2.4

0.2

goed

608

12 m ,,

0.05

0.05

609

16 m ,,

0.2

0.2

877

7m „

7.8

1.5

goed

Zooals men uit bovenstaande tabel ziet, is het loodgehalte van het drinkwater niet direct afhankelijk van de lengte van de looden buis.

Er zijn belangrijke factoren, die het loodoplossend vermogen van het water beïnvloeden, zooals het gehalte aan aggressieve koolzuurnbsp;en aan zuurstof, de hardheid van het water, het functioneeren van denbsp;pomp, luchtbijmenging, de grondsoort, enz. Wanneer deze factorennbsp;het loodoplossend vermogen van het water verhoogen, dan zal de lengtenbsp;van de looden buis ongetwijfeld van belang zijn.

Uit den aard der zaak hebben wij bij ons onderzoek de hier vermelde invloeden niet volledig kunnen nagaan, hoe belangrijk zij ook mogen zijn. Evenmin kunnen wij te dezer plaatse nader ingaannbsp;op den mogelijken invloed van de verkregen gegevens, voor zoovernbsp;die betrekking hebben op den hygienischen toestand van de omgevingnbsp;der drinkwaterputten.

-ocr page 58-

Hoofdstuk IV

HET MEDISCH GEZINSONDERZOEK

In hoofdstuk II werd het doel en de opzet van het medisch gezinsonderzoek beschreven.

Alvorens tot het verslag over het verkregen materiaal en de daaruit te trekken conclusies over te gaan, willen wij eerst een korte beschouwing wijden aan alle moeilijkheden en beslommeringen, welke aan een dergelijk onderzoek verbonden zijn, maar vooral ook aan denbsp;mooie en prettige ervaringen, die men opdoet, wanneer men in 6 wekennbsp;tijds een groot aantal van de meest uiteenloopende gezinnen, van eennbsp;tot dan toe geheel onbekend dorp, leert kennen.

In het begin ontmoetten wij een achterdochtige houding en een weerstand van de bevolking tegen het geheele onderzoek.

Voor een deel moet dit verklaard worden uit het misschien wel wat al te groote enthousiasme waarmede wij het onderzoek begonnen,nbsp;waarbij wij geen rekening hielden met het feit, dat wij voor de bevolking vreemden waren.

Voor een ander deel bleek, dat het woord ,,Volksgezondheid”, waarmee wij ons aandienden, een volkomen verkeerde uitwerkingnbsp;had en suggesties wekte als; „nu worden onze put en pomp afgekeurdnbsp;en moeten wij nieuwe laten maken” of „nu krijgen wij een waterleiding en dat kost ons veel meer, dan de put, die achter het huis ligt”.

Toen de bevolking echter ging merken, ook door den invloed van de huisartsen en de wijkverpleegsters, dat wij niets af te keurennbsp;of te bevelen hadden en dat hun eigen belang ermee gediend was,nbsp;sloeg de stemming spoedig om en hadden wij, op een enkele uitzondering na, van iedereen de volledige medewerking en kwam hetnbsp;zelfs zoover, dat er verschillenden kwamen vragen of hun gezinnbsp;en hun pomp óók onderzocht konden worden.

Terwijl het drinkwateronderzoek alleen al niet weinig ongemak voor vele gezinnen meebracht, veroorzaakte vooral het medisch gezinsonderzoek den desbetreffenden veel last en men moet alle bewonderingnbsp;hebben voor de wijze, waarop de menschen het onderzoek ondergingen

-ocr page 59-

43

en het hunne er toe bijdroegen om dit zoo nauwkeurig mogelijk te doen verloopen.

Men bedenke slechts, dat de meeste gezinnen 4, soms 8—10 personen groot waren en dat van allen de volledige anamnese moest wordennbsp;opgegeven, dat allen zich aan een physisch en een haematologischnbsp;onderzoek moesten onderwerpen, dat van allen de urine moest worden onderzocht, ook van de kleine kinderen en de zuigelingen ennbsp;wanneer deze porphyrine bevatte de 24-uurs-urine moest wordennbsp;verzameld.

Wanneer men de kliniek gewend is, lijkt dit waarschijnlijk vrij eenvoudig en niets bijzonders. Men moet zich echter realiseeren, dat dit alles thuis moest worden gedaan bij eenvoudige menschen, die zichnbsp;in het geheel niet ziek voelen en nu heelemaal onderzocht moetennbsp;worden, die bloedafname voor een eenvoudig haematologisch onderzoek al een enorme ingreep vinden („ze hebben toch al zoo weinignbsp;bloed”) en nu ook nog een venapunctie van 50 cm® moeten ondergaan.

Men denke zich tevens in wat voor last het opvangen van 24-uurs-urine meebracht, vooral voor de kinderrijke gezinnen; sommige moeders waren er soms meer dan een week, bij al hun drukke huiselijke bezigheden, dagelijks voor 2 of meer kinderen mee belast.

Ook het maken van Röntgenfoto’s van de kinderen vergde van de moeders veel tijd en geduld. Hiervoor moesten ze naar het laboratoriumnbsp;in de gemeente-secretarie komen, dat wel ongeveer in het middennbsp;van de gemeente ligt, maar dat toch van de meeste door ons onderzochte gezinnen op een afstand van ^—1 uur verwijderd is.

Het lijkt ons dan ook hier de juiste plaats om dank te brengen aan alle inwoners door wier welwillendheid het onderzoek mogelijk werd,nbsp;maar tevens ook aan de wijkverpleegsters, die ons bij het onderzoeknbsp;behulpzaam waren en die in vele gevallen de schakel vormden tus-schen de gezinnen en ons.

In het gezinsonderzoek werden 18 gezinnen betrokken, welke te zamen 92 personen telden.

De keuze van de gezinnen had plaats volgens het schema, dat in hoofdstuk II bij den opzet van het werkprogramma beschreven werdnbsp;en dat wij gemakshalve nog eens laten volgen:

Onderzoek van:

1. nbsp;nbsp;nbsp;gezinnen, waar reeds loodvergiftigingen waren vastgesteld of werden vermoed,

2. nbsp;nbsp;nbsp;gezinnen, waar het drinkwater veel lood bleek te bevatten,

3. nbsp;nbsp;nbsp;gezinnen, waar het drinkwater een matige hoeveelheid lood bevatte, doch te veel volgens de nu geldende normen.

-ocr page 60-

44

4. (zoo mogelijk) gezinnen, waar het drinkwater voldeed aan de tot nu toe gestelde eischen.

Deze laatste groep moest wegens tijdsgebrek vervallen, maar werd wel opgenomen in het massale onderzoek, dat in het volgende hoofdstuk besproken zal worden.

Bij de indeeling van de gezinnen in groep II en III beschouwden wij als een matige hoeveelheid lood een gehalte van maximaal 1 mg Pb/1nbsp;buiswater.

Van de 18 onderzochte gezinnen, behooren er 3 tot groep I, 11 tot groep II en 4 tot groep III.

De uitkomsten van het drinkwateronderzoek van groep I blijken te vallen boven de grens voor het loodgehalte gesteld aan groep II,nbsp;zoodat de resultaten van het medisch onderzoek der beide groepennbsp;gezamenlijk beoordeeld zullen worden.

Het leek ons gewenscht om, evenals dit in hoofdstuk III geschiedde, alle gegevens, ook die, welke niet rechtstreeks met het doel van hetnbsp;onderzoek verband hielden (zooals de levenswijze, de huisvesting, denbsp;hygiëne, de aard van de gebruiksvoorwerpen, de samenstelling vannbsp;de voeding, geneesmiddelen enz.) toch alle te vermelden, daar dezenbsp;omstandigheden direct of indirect het ontstaan van een loodintoxicatienbsp;kunnen veroorzaken of beïnvloeden.

Achtereenvolgens zal nu van elk gezin, in volgorde van de groep-indeeling, een verslag gegeven worden. Van de individueele gegevens worden daarin alleen die welke betrekking hebben op de anamnesenbsp;en het physisch onderzoek, vermeld. De gegevens van het haematolo-gisch en het Röntgenologisch onderzoek en die van het chemischnbsp;onderzoek van bloed en urine zijn ondergebracht in aparte tabellen,nbsp;waarin ook de diagnose is opgenomen. Deze tabellen zijn geplaatstnbsp;aan het slot van dit hoofdstuk.

Gezin I.

Bestaande uit man, vrouw, twee kinderen en een kostganger.

Voor twee maanden had de huisarts, bij het trekken van een kies, bij de vrouw een loodzoom ontdekt. Toen bleken de reeds lang bestaande, onverklaarde buikklachten van den man door loodvergiftiging tenbsp;worden veroorzaakt.

Het drinkwater bleek veel lood te bevatten, daarna werd uitsluitend regen- of gekookt kanaalwater gedronken.

Put; betonnen gesloten ringput, met ± 33 m looden toevoerbuis naar goed werkende pomp.

De put is sinds 10 jaar in gebruik.

Loodgehalte buiswater: 8,1 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen; 1,5 mg/1.

Loodgehalte van putwater (uitgeschept): 1,4 mg/1.

-ocr page 61-

45

Algemeene indruk; keurig gezin.

Voeding: volwaardig.

Vaatwerk: Emaille pannen. Vorken en lepels van ijzer. Geneesmiddelen; g.b.

Loodarsenaat; De aardappels werden met loodarsenaat bespoten, er werd nog niet van gegeten.

1. nbsp;nbsp;nbsp;tJ oud 40 j. Tuinder.

Was vroeger altijd gezond. De laatste jaren klaagt hij over een voortdurende en toenemende pijn in bovenbuik en L. zij met af en toe kortdurende heftige krampaanvallen.

De defaecatie is frequent en vrij dun.

Bovendien is het laatste jaar een progressieve vermoeid- en krachteloosheid van armen en beenen opgetreden en ook vooral ’s avonds aanvallen van duizeligheid, die ±15 min. duren en gepaard gaannbsp;met hartkloppingen en angstgevoelens.

Hij heeft veel last van oorsuizen. De eetlust is goed.

De man heeft altijd veel pompwater gedronken. Hij was gewend ’smorgens nuchter een glas van het eerst uitstroomende water tenbsp;drinken. Hij heeft nu sinds ± 4 weken op advies van den huisartsnbsp;geen pompwater meer gedronken.

De laatste week voelt hij zich iets beter.

Onderzoek; Mager, gezond uitziende man.

Tandvleesch bloedt gemakkelijk. Zoowel aan boven- als onderkaak bestaat een duidelijke loodzoom.

Aan borst- en buikorganen g.b.

Sterke tremores aan de handen.

De musculi interossei van de handen zijn atrophisch. De kracht in de armen is normaal.

De reflexen zijn intact, de K.P.R. is hoog.

Urine: g.b. — T e n s i e: 130/70.

2. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 36 jaar.

Is ook steeds gezond geweest. De laatste jaren een voortdurend druk-gevoel in het hoofd en aanvallen van heftige hoofdpijn, die |—1 uur duren, gepaard gaande met slecht zien en braakneiging.

Zij drinkt weinig water, wel veel koffie.

Defaecatie is steeds traag geweest.

Menses: ongeregeld. (3—4 dagen om de 3—4 weken).

Zij heeft twee gezonde kinderen. Een kind stierf na 13 maanden aan stuipen. Deze stuipen traden vanaf de tweede maand geregeld en innbsp;toenemende sterkte op.

Geen miskramen.

Onderzoek: Gezonde vrouw. Voedingstoestand goed.

Het gemakkelijk bloedend tandvleesch vertoont aan boven- en onderkaak een loodzoom.

Geen tremores.

Urine; g.b. —- T e n s i e: 120/80.

-ocr page 62-

46

3. nbsp;nbsp;nbsp;(5 oud 3 jaar.

gedurende den dag geregeld kleine geregeld over buikpijn geklaagd

Steeds gezond geweest. Dronk hoeveelheden pompwater.

Sinds den vorigen winter zou hij hebben.

Eetlust goed. Slaap ongestoord. Defaecatie normaal.

Onderzoek: Gezonde jongen. Er werden geen objectieve verschijnselen voor loodintoxicatie gevonden.

Urine; g.b.

4. nbsp;nbsp;nbsp;^ oud 2 jaar.

Was steeds gezond, maakte alleen een pneumonie door.

Actief kind, speelt den heelen dag, slaapt en eet goed.

Defaecatie normaal.

Onderzoek: gezonde jongen. Er werden geen afwijkingen vastgesteld.

Urine: g.b.

5. nbsp;nbsp;nbsp;^ oud 27 jaar. Knecht.

Woont sinds half Januari in dit huis. Heeft geregeld pompwater gedronken. Den laatsten tijd heeft hij veel last van hoofdpijn en duizeligheid, en heeft ook een enkele maal krampaanvallen in L. bovenbuik.nbsp;Eetlust goed. Defaecatie en mictie g.b. Slaap ongestoord.nbsp;Onderzoek; Hij maakt geen sterken indruk. Voedingstoestandnbsp;matig. Geen objectieve symptomen voor loodintoxicatie.nbsp;Urine; g.b. — Tsnsie; 125/60.

Gezin II.

Bestaande uit moeder, twee zonen, een dienstbode en een knecht. Put: Open gemetselde welput.

± 4 m diep, ± 18 m looden toevoerbuis naar slecht werkende pomp, die ’smorgens steeds afgeslagen is.

Vrije afvoer naar het land.

De put is voor 9 jaren in gebruik genomen.

Drie keer werd zoowel buis- als doorstroomingswater gecontroleerd.

Loodgehalte

Buiswater;

na 3 min. pompen:

putwater geschept;

I. 8 Juli.....

10.7 mg/1

1 mg/l

0.4 mg/1

II. 15 Juli.....

15.2 mg/1

1.2 mg/1

III. 5 Aug......

11.2 mg/1

1.2 mg/1

Algemeene indruk: keurig gezin, woont in flinke boerderij. Voeding: Volwaardig.

Vaatwerk; Emaille pannen, vorken en lepels van ijzer. Geneesmiddelen; g.b.

Loodarsenaat; De zoons bespoten dit jaar voor het eerst 3x1 hectare aardappelveld.

-ocr page 63-

47

Watergebruik:' Uitgezonderd de jongste zoon drinken allen weinig water. Koffie- en soepgebruik ook matig.

Het vorige jaar Juli dronken zij tijdens het veldwerk gedurende enkele warme dagen zeer veel pompwater (werd in flesschen meegenomen);nbsp;daarna hebben allen zich enkele dagen niet goed gevoeld: buikpijn,nbsp;opgezette buik, misselijkheid, geen diarrhoe.

6. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 64 jaar.

Altijd gezond geweest, heeft ook nu geen klachten.

Defaecatie en mictie g.b.

Haar man is het vorige jaar na acute buikklachten (maagperforatie ?) gestorven.

Onderzoek: gezond; krachtig gebouwde vrouw, geen objectieve verschijnselen.

Urine: g.b. — Tensie: 165/0.

7. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 30 jaar. (Landbouwer).

Heeft geen klachten, heeft zich steeds gezond gevoeld, heeft wel de laatste jaren dikwijls last van ontstoken tandvleesch.

Voor twee jaar een pneumonie gehad en vorig jaar zomer na watergebruik buikklachten .

Eetlust, defaecatie en mictie g.b.

Onderzoek: gezonde man, niet anaemisch.

De rand van het tandvleesch is ontstoken, terwijl zich op het wangslijmvlies enkele aphten bevinden.

Objectieve verschijnselen van loodintoxicatie zijn niet aanwezig. Urine g.b. — Tensie: 125/70.

8. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 27 jaar.

Is sinds vier jaar op de boerderij werkzaam.

Nooit ziek geweest, behalve evenals de anderen buikklachten de vorige zomer. Heeft ook de laatste tijd veel last van ontstoken tandvleesch.

De defaecatie, die vroeger geregeld was, is sinds 3 jaar traag.

Mictie en menses g.b.

Onderzoek: gezonde vrouw; behalve wat ontstoken tandvleesch geen afwijkingen.

Urine: g.b. — Tensie 120/70.

9. nbsp;nbsp;nbsp;i oud 27 jaar.

Altijd gezond geweest, heeft geen klachten.

Eetlust, defaecatie en mictie g.b.

Onderzoek: Krachtig gebouwd. Het tandvleesch is ook wat ontstoken, overigens geen afwijkingen.

Urine: g.b. — Tensie: 120/70.

10. ^ oud 25 jaar.

Tot voor een jaar steeds gezond geweest; nadien toenemend druk-gevoel in het epigastrium.

De klachten zijn na een trauma in Nov. 1938, waarbij hij met veel kracht een paal tegen de borst kreeg, snel toegenomen.

Kreeg af en toe heftige pijnaanvallen in den buik, waarbij hij van de pijn over den grond rolde. Ondanks dieet en medicijn geen verbetering.nbsp;In het begin van het jaar in een ziekenhuis geobserveerd, waarna

-ocr page 64-

48

hij weer dieet enz. moest houden, desondanks namen de klachten toe. De pijnaanvallen komen frequent. Eetlust verminderde; hij vielnbsp;± 20 pond af.

Toenemende slapeloosheid. Slaapt nu in het geheel niet meer. De kracht in de armen is afgenomen. Vooral het dorsaal flecteeren vannbsp;de handen valt hem moeilijk. Ook ziet hij den laatsten tijd minder goed.nbsp;Veel last van hoofdpijn en duizeligheid.

Defaecatie zeer traag, om de 2 è, 3 dagen, hij moet steeds pillen innemen. Mictie; g.b.

Watergebruik: Dronk tot voor kort zeer veel water ook 'smor-gens vroeg, soms het eerst uitstroomende water. Gebruikt ook veel koffie en soep.

Rookte tot voor 1 jaar veel tabak.

Onderzoek: Lange bleeke, wel krachtig gebouwde man. Voe-dingstoestand redelijk.

Slijmvliezen licht anaemisch.

Het ontstoken tandvleesch is a. d. rand wat grijs verkleurd, doch er is geen duidelijke loodzoom.

De L. bovenbuik is drukpijnlijk, doch soepel. Geen tremores of andere verschijnselen.

Urine: g.b. — T e n s i e: 115/60.

Gezin III.

Bestaande uit man, vrouw, twee kinderen en een kostganger. Het gezin woont sinds 11 jaar in deze woning.

Put: Tot voor vijf jaar was een andere put in gebruik. Toen werd er, omdat verschillende gezinsleden voortdurend heftige buikklachtennbsp;hadden en men vermoedde dat het water de oorzaak was, een nieuwenbsp;m diepe gesloten ringput gegraven. De oude looden buis, ± 30 mnbsp;lang, bleef echter in gebruik.

De pomp functioneert goed.

De waterafvoer is op de rioleering aangesloten.

Loodgehalte buiswater 2,5 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 0,4 mg/1.

Algemeene indruk: Keurig gezin, hygiënische toestand goed. Voeding: Alzijdig, alleen vetarm.

Vaatwerk: Emaille en ijzeren pannen. Vorken en lepels van roestrvij metaal.

Geneesmiddelen; g.b.

Loodarsenaat; g.b.

11. oud 39 jaar. Winkelier.

Als kind pleuritis gehad; overigens nooit ziek geweest. Heeft geen enkele klacht.

Eetlust goed, defaecatie en mictie g.b.

Rookt veel, vooral pijp.

In de familie komt tuberculose voor.

Watergebruik; ±1^1 per dag en 5—6 koppen koffie. Onderzoek: Een mager, doch krachtig gebouwd man.

-ocr page 65-

49

De huidkleur is vaalbleek. Gebit zeer slecht. Aan den isthmus van de gl. thyreoidea is een harde knobbel te voelen.

Objectieve verschijnselen van lood-intoxicatie zijn niet aanwezig. Urine: g.b. — Tensie; 130/80.

12. nbsp;nbsp;nbsp;9 oud 33 jaar.

Voor enkele jaren een tijd lang rheumatische klachten, overigens nooit ziek geweest. Voelt zich nu ook volkomen gezond.

Eetlust goed, defaecatie en mictie g.b.

Menses geregeld om de 4 weken, wel langdurig (6—8 dagen).

Heeft twee gezonde kinderen. Vóór de geboorte van het oudste kind 2 X een miskraam van 2—3 maanden; later bij graviditeit een tijdnbsp;lang rust gehouden, waarna alles goed ging.

Watergebruik: zeer matig, ook weinig koffie of thee. Onderzoek: gezonde, goed gevoede vrouw. Geen objectievenbsp;verschijnselen van lood-intoxicatie. Gebit zeer slecht.

Urine: g.b. — Tensie: 120/80.

13. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud zes jaar.

De jongen is nooit ziek geweest. Klaagt nooit. Is altijd erg actief. Eetlust en slaap goed. Defaecatie en mictie g.b.

Watergebruik: Drinkt geregeld water, ook wel ’s morgens het eerst uitstroomende water. Drinkt nooit melk.

Onderzoek: Gezond uitziende, wat tenger gebouwde jongen.

Geen afwijkingen.

Urine: g.b.

14. nbsp;nbsp;nbsp;9 oud 3 jaar.

Behalve enkele kinderziekten, altijd goed gezond geweest. Eetlust en slaap goed. Defaecatie en mictie g.b.

Watergebruik: als broertje.

Onderzoek: Goed gevoed, gezond meisje. Behalve klierzwelling aan den hals worden geen afwijkingen vastgesteld.

Urine: g.b.

Tensie- en bloedonderzoek waren bij beide kinderen wegens heftige angst niet mogelijk.

15. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 45 jaar. Ambtenaar.

Woont sinds 10 jaar hier in. Heeft de eerste jaren geregeld heftige buikpij n-aanvallen gehad, die enkele minuten duurden en 2—3 xnbsp;per dag optraden.

Nadat de put voor ± 5 jaar veranderd is, is het wel verbeterd, doch geheel klachten-vrij is hij niet.

Tijdens buikpijn-aanvallen ook heftige hoofdpijn.

De laatste jaren heeft hij ook rug-klachten, vnl. ’s morgens bij het opstaan. Slaapt slecht, vooral moeilijk inslapen, duurt 2—3 uur.

Defaecatie geregeld, wel af en toe spastisch.

Mictie g.b.

Watergebruik: matig, ook koffie en thee.

Onderzoek: Gezonde, goed gevoede, krachtige man. Behalve een duidelijken tremor aan beide handen werden geen afwijkingen vastgesteld.

Urine: g.b. — Tensie: 130/70.

-ocr page 66-

50

Gezin IV.

Bestaande uit man, vrouw en een kind van 4 maanden.

Zij wonen sinds 2| jaar in deze woningen hebben steeds denzelfden put gebruikt.

Put: 8 m diep, geboorde koperen put, met 7 m looden toevoerbuis naar goed werkende pomp.

Afvoer naar sterfput, welke vlak naast den geboorden put ligt.

Loodgehalte

Buiswater

na 3 min.

doorstroomen

1® onderzoek. . .

5.1 mg/1

3.6 mg/1

2® onderzoek. . .

9.8 mg/1

0.9 mg/1

Algemeene in druk: Keurig gezin.

Vaatwerk: Emaille en ijzeren pannen. Lepels en vorken van alpacca. Geneesmiddelen: g.b,

Loodarsenaat: De aardappelen in den tuin achter het huis werden 1 X bespoten.

16. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 30 jaar. Veehandelaar.

Is steeds gezond geweest, heeft geen enkele klacht.

Defaecatie en mictie g.b.

Watergebruik: Twee glazen water per dag, waarvan gewoonlijk één ’s morgens nuchter. Vijf—zes koppen koffie en iederen dagnbsp;soep. Hij drinkt geen melk.

Onderzoek: Krachtig gebouwde man. Er werden geen objectieve verschijnselen van lood-intoxicatie vastgesteld.

U r i n e: g.b. — T e n s i e; 135/80.

17. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 28 jaar.

Is nooit ziek geweest. Voelt zich volkomen gezond.

Transpireert alleen den laatsten tijd veel.

Defaecatie, mictie en menses geheel normaal.

Voor vier maanden bevallen. Heeft het kind nog aan de borst. Watergebruik: zeer matig, wel veel koffie en iederen dag soep.nbsp;Onderzoek: Gezonde vrouw. Voedingstoestand uitstekend. Duidelijke tremores. Gl. thyreoidea vergroot.

Geringe loodzoom, vooral aan het tandvleesch van de onderkaak. Urine: 15 leucoc. p.g.v. —¦ T e n s i e: 145/75.

18. nbsp;nbsp;nbsp;(J van 4 maanden.

Gezond. Heeft nooit gebraakt. Luiers normaal 2—3 per dag. Voeding: tot voor 6 weken borstvoeding, nadien 5 x borstvoedingnbsp;en 1 X bijvoeding van 200 gram (| water en ^ melk). Laatste 14 dagennbsp;200 gram van ^ water en | melk.

Onderzoek: Gezonde zuigeling. Lichte anaemie. Geen rachitische verschijnselen.

Urine: g.b.

-ocr page 67-

51

Gezin V.

Bestaande uit man, vrouw en 5 kinderen.

Zij wonen sinds 1 jaar in dit huis. In de vorige woning hadden zij geen eigen pomp, haalden water bij de buren, waar het buiswater 0.7nbsp;mg Pb/1 en na doorstroomen 0.1 mg Pb/1 bleek te bevatten.

Put: 8 m diepe, geboorde koperen put, met 18 m looden toevoerbuis naar slecht werkende pomp.

Loodgehalte buiswater 6.4 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 1.6 mg/1.

Algemeene indruk; Eenigszins slecht verzorgd gezin.

Voeding: Vol waardig.

Vaatwerk: Emaille pannen. Verchroomde lepels en vorken. Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat: De aardappels in den tuin werden 3 x bespoten. Zij werden nog niet gegeten.

Watergebruik: Het geheele gezin drinkt veel water en koffie en iederen dag soep. Melkgebruik in totaal 3|^ 1 p. dag.

19. nbsp;nbsp;nbsp;iS oud 31 jaar. Bode.

Klaagt sinds een half jaar over moe gevoel in armen en beenen. Krijgt vooral bij autorijden geregeld heftige kuitkramp, hetgeen hij vroegernbsp;nooit had. Overigens geen klachten.

Tot voor een jaar, gedurende 3—4 jaar, geregeld maagbezwaren (ulcus ?). Defaecatie en mictie g.b.

Onderzoek: Vaal-bleeke kleur. Duidelijk anaemisch. Duidelijke loodzoom aan tandvleesch van boven- en onderkaak.

Pyorrhoea alveolaris.

Geringe tremores.

Urine: g.b. — T e n s i e: 125/60.

20. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 27 jaar.

Laatste maanden moe en duizelig. Laatste weken lam en moe gevoel in armen en beenen, waardoor ze soms het werk eenigen tijd moetnbsp;staken.

Heeft ook buikklachten, die echter al ontstaan zijn in aansluiting aan de tweede bevalling.

Defaecatie en mictie g.b. Menses geregeld.

Onderzoek: Actieve, niet al te goed uitziende vrouw. Anaemisch. Duidelijke loodzoom aan het tandvleesch vooral van de onderkaak.nbsp;Geen tremores.

Urine: g.b. — Tensie: 115/60.

21. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 3 jaar.

Is steeds gezond geweest. Sinds een jaar (eenigen tijd na komst in dit huis) klaagt zij over buikpijn, drie tot vier keer per dag. Soms moetnbsp;ze er voor naar bed. Defaecatie; ongeregeld en traag. Eetlust en slaapnbsp;goed.

Onderzoek; Gezond kind. Geringe anaemic. Klierzwellingen aan den hals.

Urine: g.b.

22. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 2 jaar.

Is altijd gezond geweest. Klaagt ook sinds het laatste halve jaar

-ocr page 68-

52

over buikpijn. Heeft pijnaanvalletjes, die ± een half uur duren. Defaecatie: geregeld. Slaapt den laatsten tijd niet meer zoo goed.nbsp;Onderzoek: Bleeke fletse gelaatskleur. Anaemisch.

Urine: g.b.

23. $ oud 10 maanden.

Zij kreeg slechts 14 dagen borstvoeding. Na fleschvoeding van | pompwater en I melk, kreeg ze spoedig een voedingsstoornis, waarna eiwit-melk werd toegediend. Vanaf tweede maand papvoeding, bereid van Nutricia-meel met water en melk aa. Hiervan gebruikte zij 1200 cc per dag.nbsp;De laatste 14 dagen algemeene voeding.

Defaecatie: geregeld. Eetlust, slaap enz. goed.

Onderzoek: Gezond kind. Voedingstoestand uitstekend. Geen anaemie. Gebit: 6 tanden aanwezig.

Urine opvangen mislukte steeds.

2 kinderen woonden sinds eenigen tijd bij familie.

Gezin VI.

Bestaande uit man, vrouw en acht kinderen.

Het gezin woont sinds 7 jaar in deze woning.

Put: Een geboorde 11 m diepe, koperen put met ± 26 m looden toevoerbuis naar slecht werkende pomp. (Zuiger lekt).

Loodgehalte buiswater 5.8 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorpompen 1.1 mg/1.

Chemisch en bact. wateronderzoek:

Helderheid:.................. troebel

Kleur:....................na filtratie geen

Reuk:.................... geen

Geleidingsvermogen bij 18°C x nbsp;nbsp;nbsp;10*....... 400

Chloride-ion (Cl')...... 60

Nitriet-ion (NO/)............... spoor

Nitraat-ion (NO,').......... 0

Sulfaat-ion (SO,')............... 112

Hydrocarbonaat-ion (HCO,').......... 3

Ammonium-ion (NH/)............. spoor

Ijzer (Fe).................. 3.3

Permanganaat-verbruik (alkal. opl. gefiltr. water) . . nbsp;nbsp;nbsp;8.7

Totale hardheid in D.gr. vlgs. nbsp;nbsp;nbsp;Blacher..... 6.6

Vergisting (voorproef coli): nbsp;nbsp;nbsp; neg.

Onderzoek op streptococcen:........... drie keer neg.

Algemeene indruk: Armoedig gezin.

Voeding: Sober. Bestaat hoofdzakelijk uit brood, boter en stroop. Een enkele maal een warme maaltijd van aardappels en groenten.nbsp;Melk wordt niet gedronken.

Vaatwerk: Ijzeren potten, pannen en eetgerei. Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat: De aardappels achter het huis werden drie keer bespoten. Er werd nog niets van gebruikt.

Watergebruik: Het geheele gezin, vooral de jongere kinderen drinken veel water en koffie.

-ocr page 69-

53

24. nbsp;nbsp;nbsp;^ oud 36 jaar. Venter.

Altijd gezond geweest. Heeft geen klachten.

Defaecatie en mictie g.b.

Onderzoek; Gezonde man. Voedingstoestand tamelijk goed.

Aan het tandvleesch is een aanduiding van een loodzoom. Urine: g.b. — T e n s i e: 120/65.

25. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 32 jaar.

Heeft sinds jaren mictie-klachten. Het laatste jaar toenemende spoedige vermoeidheid in armen en beenen, moet daarom het werknbsp;dikwijls staken. De laatste maanden ook buikklachten. Twee—drienbsp;keer per dag krampen in de bovenbuik.

Defaecatie; al jaren sterke obstipatie.

Menses; Altijd ongeregeld geweest.

Onderzoek: Krachtig gebouwde vrouw, voedingstoestand goed; wat anaemisch.

Aan boven- en onderkaak duidelijke loodzoom aan het tandvleesch. Geringe tremores van de extremiteiten.

Reflexen en kracht intact.

Urine: g.b. — Tensie: 130/70.

26. nbsp;nbsp;nbsp;9 oud 11 jaar.

Klaagt het laatste jaar geregeld over kramppijn in R. zij en bovenbuik. De aanvallen duren ± een uur.

Spoedig hoofdpijn bij inspanning.

Defaecatie en mictie g.b.

Heeft vroeger twee keer pleuritis gehad.

Onderzoek: Tenger, niet ongezond meisje. Er werden geen afwijkingen vastgesteld.

Urine; g.b. — Tensie; 100/60.

27. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 10 jaar.

Is altijd gezond geweest, heeft ook de laatste tijd aanvallen van heftige buikkrampen, zoowel overdag als ’s nachts. Zij heeft vroeger wormennbsp;gehad.

Defaecatie en mictie g.b.

Urine : g.b. — Tensie: 95/60.

28. nbsp;nbsp;nbsp;iS oud 8 jaar.

Heeft ook de laatste maanden geregeld pijn in den bovenbuik en ook veel hoofdpijn. Op vier-jarigen leeftijd een pleuritis en een pneumonie gehad.

Eetlust goed. Defaecatie en mictie g.b.

Onderzoek: Gezonde jongen. Er werden geen afwijkingen gevonden.

U r i n e: g.b. — Tensie: 85/50.

29. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 6 jaar.

Heeft een pneumonie gehad.

De moeder vindt het kind wat eigenaardig. Bij tijden trekt hij met het linker been, hinkt meer dan hij loopt. Heeft af en toe buikpijn.nbsp;Onderzoek: Gezonde jongen. Geen afwijkingen gevonden, ooknbsp;niet aan de extremiteiten.

Urine: g.b. — Tensie: 75/50.

-ocr page 70-

54

30. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 5 jaar.

Behalve kinderziekte (mazelen) is hij nooit ziek geweest. Eetlust goed,

defaecatie en mictie g.b.

Onderzoek: Gezonde dikke jongen.

Gebit zeer slecht. Het tandvleesch is aan den rand hier en daar wat grijs verkleurd.

Urine; g.b. — Tensie; 75/50.

31. nbsp;nbsp;nbsp;^ oud 3 jaar.

Is altijd gezond geweest, klaagt nooit.

Onderzoek: Krachtig gebouwde, gezonde jongen. Het gebit is slecht, het tandvleesch hier en daar grijs verkleurd.

Urine: g.b.

32. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 6 maanden.

Vanaf de geboorte heeft het kind eczeem. Ziek is het nooit geweest.

Voeding: Heeft geen borstvoeding gehad. De eerste 4 weken karnemelk, daarna 800 g p. dag van een mengsel bestaande uit | melk

en ^ water -f Nutricia-meel en een lepel suiker.

Defaecatie één keer per dag.

Onderzoek: Erg min, slecht uitziend, anaemisch kind. De huid bedekt met een droog korstend eczeem. De slijmvliezen zijn lichtnbsp;anaemisch. Er zijn nog geen tanden aanwezig. De thorax is ingetrokken en er bestaat een duidelijke rachitische rozenkrans.

De beenen zijn krom en aan de uiteinden verdikt.

33. lt;? oud 2 jaar.

Dit kind bleek sinds drie weken in het ziekenhuis te Venlo te zijn opgenomen, nadat hij thuis veertien dagen ziek was geweest.nbsp;Volgens de moeder had hij een pneumonie en een pyelitis gehadnbsp;en was hij later wegens optredende nekstijfheid opgenomen.nbsp;Bij informatie bij den huisarts bleken deze gegevens juist tenbsp;zijn en vernamen wij tevens dat de nekstijfheid spoedig wasnbsp;verdwenen, maar dat het kind ondanks de verbeterde algemeenenbsp;toestand erg apathisch en suf bleef.

Nu bij de overige gezinsleden duidelijke verschijnselen van lood-vergiftiging werden vastgesteld, werd het vermoeden geopperd, dat de toestand, die in aansluiting aan de pneumonie bij hetnbsp;kind was ontstaan, mogelijk ook door een loodvergiftiging wasnbsp;veroorzaakt.

Door bemiddeling van den huisarts bezochten wij het kind in het ziekenhuis en werden wij door den behandelend geneesheernbsp;in de gelegenheid gesteld een zoo volledig mogelijk onderzoeknbsp;naar loodintoxicatie in te stellen.

-ocr page 71-

55

Uittreksel ziekte-geschiedenis ziekenhuis

Status praesens bij opname;

Zwaar ziek kind. Respiratie rustig. De huid vertoont puntvormige bloedingen, de turgor is slecht.

Pulmones: R. boven bronchiaal ademen en versterkte bronchophonie.

Geen nekstijfheid. Geen Kernig. Temp. 36.2.

Urine: alb. spoor. sed. stampvol leucoc.

Haemoglobine 52% Leucoc. 17000. Witte bloedbeeld: Staafk. 4, Segm. 71, Lymph. 16, Mono. 9. Sterke toxische korreling.nbsp;Pirquet B. en H. neg.

Het temperatuur-verloop der eerste dagen schommelde tusschen de 35.5 en 37°. De derde dag van opname werd rechts een loopoornbsp;geconstateerd. Dit werd nu voor de oorzaak van de snel voorbijgegane meningismus gehouden. Lumbaalpunctie werd daaromnbsp;niet verricht.

Status praesens bij eigen onderzoek: 24 April 1939.

Flink, goed gevoed kind. Is zeer apatisch. Ligt passief te bed. Rachitische verschijnselen aan de extremiteiten. Hetnbsp;tandvleesch vertoont eeh aanduiding van loodzoom.nbsp;Sterke tremores aan de handen. Overigens geen bijzonderheden.

Urine; g.b. behoudens porphyrine qualitatief

O

URINE

BLOED

Hgb

tl

Lood

Porphyrine

Lood

Por-

•H ^

d

m

I'S

per 24

uur.

Qualit.

Quan-

tit.

p. 100

cc

phyr.

qualit.

1 ft

24 Juli

3 Aug.

55% 8.5 g

30lt;gt;/oo

13®/oo

37

21 Y

72 y

38 E 50 E

242 Y

125 E

Haematologisch, chemisch en röntgenologisch werd dus een lood-intoxicatie vastgesteld en hiermee een verklaring voor de nog bestaande apathie gegeven.

Het kind werd op een melkrijk dieet gesteld en kreeg medicamenteus kalk en vitamine D.

-ocr page 72-

56

Toestand op 3 Augustus 1939.

Het kind is veel actiever, heeft interesse voor de omgeving, lacht en speelt. Is 800 g aangekomen. Nog sterke tremoresnbsp;aan de handen.

Door toevallige omstandigheden kon hier achteraf de juiste diagnose gesteld worden.

Als verklaring van het ziekteverloop moet worden aangenomen, dat t.g.v. de pneumonie de chronische loodintoxicatie manifestnbsp;is geworden onder de verschijnselen van een encephalopathianbsp;saturnina.

Door dit geval wordt zeer duidelijk gedemonstreerd voor welke diagnostische moeilijkheden de artsen in deze streek geplaatstnbsp;worden t.g.v. het endemisch voorkomen van loodintoxicaties.nbsp;Vele van de loodintoxicaties geven nl. gedurende langen tijdnbsp;geen of slechts geringe subjectieve verschijnselen, totdat ondernbsp;bepaalde omstandigheden plotseling een acute ziektetoestand optreedt onder het beeld van maagperforatie, appendicitis, acutenbsp;ileus, enz.

Behalve de chronische loodvergiftiging met acute exacerbaties zullen er ook acute loodintoxicaties voorkomen, waarbij zich dezelfde diagnostische moeilijkheden voordoen.

Gezin VII.

Bestaande uit man, vrouw, een zoon en een knecht.

De knecht is niet inwonend, drinkt echter tijdens het werk veel water uit deze pomp, werd daarom ook in het onderzoek betrokken.

Put: 2.40 m diep, gesloten ringput. De looden toevoerbuis naar goed functioneerende pomp heeft een lengte van ± 25 m.

Loodgehalte buiswater 2.6 mg/1.

Loodgehalte na drie min. doorstroomen 0.3 mg/1.

Algemeene indruk; Welgesteld gezin.

Voeding: Volwaardig.

Vaatwerk: Emaille pannen; vorken en lepels verchroomd. Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat: Aardappelveld werd drie keer bespoten. Andere planten kwamen er niet mee in aanraking.

34. (J oud 69 jaar.

Heeft altijd veel met loodmateriaal gewerkt, waardoor ook een chron. intoxicatie mogelijk zou zijn.

Is nooit ziek geweest. Heeft steeds hard kunnen werken.

Eetlust, defaecatie en mictie altijd normaal.

In het begin van dit jaar een angina pectoris aanval gehad, die zich later na erge inspanning herhaald heeft.

Watergebruik: Matig, veel thee en soep. Drinkt nooit melk. Onderzoek: Kleine, gedrongen, veel te dikke man. Huidkleur

-ocr page 73-

57

bleek. Lippen geringe cyanose. Geen loodzoom. Geen tremores, ook geen andere objectieve symptomen. Pols 90. irregulair, gespannen.

Urine: alb. zwak -f, sed. g.b. — T e n s i e: 255/125.

35. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 65 jaar.

Behoudens het doormaken van een diphterie 30 jaar geleden is zij nooit ziek geweest.

De laatste jaren is ze erg nerveus, heeft veel last van hartkloppingen, transpireeren, slecht slapen, enz.

Eetlust goed, niet vermagerd, defaecatie normaal.

Is 10 X zwanger geweest, 3 praemature kinderen, en 2 kinderen jong gestorven. Dochter van 19 jaar gestorven aan long-t.b.c.nbsp;Watergebruik: Matig. Gebruikt wel veel koffie en soep.nbsp;Onderzoek: Gezond uitziende, erg nerveuze vrouw. Gl. thyreoideanbsp;diffuus sterk vergroot. Objectieve symptomen van Pb-intoxicatienbsp;of hyperthyreoidie wérden niet waargenomen.

Urine: g.b. porphyrine neg. — Tensie: 170/90. Bloedonderzoek enz. was niet mogelijk.

36. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 28 jaar.

Is nooit ernstig ziek geweest. Voelde zich steeds goed gezond. Voor 4 weken was hij voor het eerst eenigen tijd niet in orde, voelde zich moe,nbsp;klaagde over hoofdpijn, slechte eetlust enz. Dit is echter nu weer over.nbsp;Komt uit hoofde van zijn beroep ook veel met lood in aanraking.nbsp;Defaecatie en mictie g.b.

Watergebruik: Matig, gebruikt wel veel koffie, thee en soep en tevens ±21 melk per dag.

Onderzoek: Krachtig gebouwde man. Huidkleur wat bleekgeel. Objectieve verschijnselen voor loodinitoxicatie werden niet vastgesteld. Gl. thyreoidea vooral R. kwab duidelijk vergroot.nbsp;Urine: g.b. — Tensie: 150/80.

37. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 40 jaar. Knecht.

Komt bij zijn werk eveneens veel met lood in aanraking. Heeft thuis ook een put met looden aanvoerbuis. Het buiswater bleek 3,3 mg Pb/1nbsp;te bevatten, het doorstroomingswater 1 mg Pb/1. Steeds werdennbsp;enkele emmers van het eerste uitstroomende water weggeworpen.nbsp;Wij waren niet in de gelegenheid zijn overige gezinsleden te onderzoeken.

De man heeft zich steeds goed gezond gevoeld, klaagt alleen het laatste halve jaar over hoofdpijn boven de oogen, welke v.n.1. ’s avondsnbsp;optreedt.

Bij onderzoek werden geen afwijkingen vastgesteld.

Urine: g.b. — Tensie: 125/80.

Gezin VIII.

Bestaande uit man, vrouw en twee kinderen.

Het gezin woont sinds 8 jaar in deze woning en heeft steeds dezelfde put en pomp gebruikt.

Put: Gemetselde 5 m diepe gesloten put, met ± 19 m looden toevoer-buis naar slecht functioneerende pomp. De pomp werkt ’smorgens eerst na

-ocr page 74-

58

5—6 groote slagen, soms eerst na ingieten van een emmer water, waarna ze het gedurende den geheelen dag weer goed doet.

Het wateronderzoek werd 2 x verricht:

Loodgehalte

Buiswater

na 3 min. pompen

U onderzoek .

7.8 mg/1

0.2 mg/1

2' onderzoek .

7.6 mg/1

0.3 mg/1

Algemeene indruk: Welgesteld gezin.

Voeding: Volwaardig.

Vaatwerk: Emaille pannen. Lepels en vorken van ijzer. Geneesmiddelen; g.b.

Loodarsenaat: De aardappels werden twee x bespoten. Watergebruik; De ouders drinken weinig water, gebruiken welnbsp;veel koffie en soep. De koffie wordt ’smorgens van het eerst uitstroo-mende water gezet.

De kinderen drinken geregeld water.

In totaal wordt dz 2 1 melk per dag gebruikt.

38. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 34 jaar. Wissellooper.

Sinds 10 jaar ulcus duodeni klachten, vnl. in het voor- en najaar. De laatste tijd geregeld pijn in bovenbuik, rug en lendenen. Treedtnbsp;gedurende den dag op, rust geeft eenige verbetering.

Eetlust goed, slaap goed. Defaecatie geregeld. In zijn familie komen veel maagpatienten voor. (Een broer heeft een maagperforatie gehad,nbsp;terwijl zijn vader waarschijnlijk een maag Ca heeft.)

Rookt veel, 30—40 sigaretten per dag.

Alcoholgebruik; matig.

Onderzoek: Gezonde, goed gevoede, wat bleek uitziende man. Objectieve verschijnselen van loodintoxicatie werden niet vastgesteld.

Urine: g.b. — T e n s i e: 120/70.

39. nbsp;nbsp;nbsp;^ oud 31 jaar.

Is altijd goed gezond geweest. Is nu 12 jaar getrouwd. De eerste 4 jaar woonden ze in een ander huis. Voor de geboorte van het oudste kind,nbsp;6 jaar geleden, 2 x een miskraam van 4| maand gehad, met tusschen-ruimten van 2 jaar. 2 jaar daarna bevallen van een dood kind, weernbsp;twee jaar later werd de jongste zoon geboren. Ze heeft nu 5 dagennbsp;geleden juist weer een miskraam van 3 maanden gehad.

Na de geboorte van het eerste kind een kortdurende psychose gehad. (In totaal 6 weken ziek geweest).

De laatste 6 jaar heeft ze geregeld migraine-achtige aanvallen, gepaard met gezichtsklachten. Aanvallen duren 3—4 uur.

Eetlust goed, slaap ongestoord. Defaecatie en mictie g.b.

Menses steeds ongeregeld geweest.

Onderzoek; Gezonde, krachtig gebouwde, goed gevoede vrouw. Gebit is slecht. Objectieve verschijnselen voor loodintoxicatienbsp;niet aanwezig.

-ocr page 75-

59

Urine; g.b. — T e n s i e: 130/75. — Bloed: Reacties van Wa en S.G. negatief.

40. nbsp;nbsp;nbsp;S oud 6 jaar.

De jongen heeft nooit over iets geklaagd.

Heeft altijd normaal gespeeld. De eetlust is nooit groot geweest. Slaapt onrustig.

Defaecatie: afwisselend enkele dagen dun en frequent en dan soms dagen geen ontlasting.

Vroegere ziekten: Vorig jaar waarschijnlijk een pyelitis gehad. Onderzoek: Tengere, doch overigens gezond uitziende jongen.

Er werden geen afwijkingen vastgesteld.

Urine: g.b.—Tens ie; 90/30.

41. nbsp;nbsp;nbsp;oud 3 jaar.

De jongen was nooit ziek, altijd nogal druk en wild.

Defaecatie geregeld.

Vroegere ziekten: Gelijktijdig met zijn broertje mazelen gehad. Onderzoek: Een stevig gebouwde gezonde jongen.

Geen verschijnselen van rachitis, ook geen andere afwijkingen. Urine: g.b.

Gezin IX.

Bestaande uit man, vrouw en twee kinderen. Wonen sinds 5 jaar in deze woning. Steeds dezelfde put en pomp in gebruik.

Put: 5J m diepe, gesloten ringput, met 5—6 m looden aanvoerbuis naar goed functioneerende pomp.

Waterafvoer naar sterfput achter het huis; geen putten in de omgeving. Loodgehalte buiswater: 2.2 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 0.4 mg/1.

Algemeene indruk: Welgesteld gezin.

Voeding; Volwaardig.

Vaatwerk: Emaille pannen. Alpacca lepels en vorken. Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat: g.b.

Watergebruik: De ouders drinken weinig water, wel veel koffie en thee, en eten dagelijks soep.

De koffie wordt een enkele maal van het eerst uitstroomende water gezet.

Het oudste kind drinkt geregeld kleine hoeveelheden water.

In totaal wordt er per dag 2 1 melk door het gezin gebruikt.

42. nbsp;nbsp;nbsp;lt;J oud 40 jaar. Aannemer.

Altijd goed gezond geweest. Hij heeft een zeer druk bedrijf, moet zeer ingespannen werken. De laatste jaren heeft hij veel last van hoofdpijn. Eetlust goed. Defaecatie geregeld.

Onderzoek: Gezonde, wat magere man, bij wien geen afwijkingen werden vastgesteld.

Urine; g.b. — Tens ie: 120/80.

43. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 38 jaar.

Geen klachten, die op een mogelijke loodintoxicatie wijzen. (Op 6-jarigen leeftijd voor congenitale heupluxatie behandeld.)

-ocr page 76-

60

De laatste jaren heeft ze aanvallen van duizeligheid en doofheid. Deze zijn in aansluiting aan een chronisch loopoor ontstaan (vlg. otoloog).nbsp;Eetlust goed. Defaecatie, mictie en menses g.b.

Onderzoek; Overmatig dikke vrouw. Loopt mank met het L. been. Overigens werden er geen afwijkingen vastgesteld.

Urine; g.b. — Tensie: 155/80.

44. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 3 jaar.

Tot voor een half jaar nooit over iets geklaagd. In aansluiting aan een enteritis (vlg. moeder dysenterie), die een week of twee duurde,nbsp;klaagt het kind geregeld over buikpijn.

Defaecatie traag en hard.

Overigens is het een normaal en gezond kind. Slaapt en speelt goed. Eetlust is zeer wisselend.

Onderzoek; Bij het tengere, doch overigens gezonde meisje werden geen afwijkingen gevonden.

Urine g.b.

45. nbsp;nbsp;nbsp;^ oud 6 mnd.

Vanaf de derde maand krijgt het kind fleschvoeding, aanvankelijk J water ^ melk. Sinds twee maanden J water | melk. Nooit ziek geweest.nbsp;Slaapt en eet goed.

Defaecatie: 1—2 luiers per dag, faeces hard.

Onderzoek; Een flink en gezond kind. Geen afwijkingen ook geen verschijnselen van rachitis.

Gezin X.

Bestaande uit man, vrouw en drie jonge kinderen.

Sinds jaar woont het gezin in deze woning en heeft steeds denzelfden put in gebruik.

Put: 4 m diepe ringput, met een deksel afgesloten.

De looden toevoerbuis naar de goedfunctioneerende pomp is m lang. Loodgehalte v. h. buiswater; 2.3 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen: 0.3 mg/1.

Algemeene indruk: Welgesteld boeren-gezin.

Voeding; Volwaardig.

Vaatwerk: Emaille pannen. Vorken en lepels van vertind ijzer. Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat; De man is dit jaar zelf spuiter geweest. De eigen aardappelen werden ook bespoten.

Watergebruik: Allen drinken zeer weinig water, wel veel koffie. De koffie wordt 's morgens van het eerst uitstroomende water gezet.nbsp;Alle gezinsleden drinken ±11 melk, gemengd met karnemelk, per dag.nbsp;Soep wordt weinig gebruikt.

46. (J oud 32 jaar. Landbouwer.

Hij is nooit ziek geweest. Altijd veel last van hoofdpijn gehad, hetgeen de laatste jaren verminderd is. Overigens geen klachten.

Eetlust goed. Slaap goed. Defaecatie g.b.

In de laatste 4—5 weken heeft hij geregeld met lood-arsenaat gespoten, meestal 2—3 dagen achtereen in tusschenpoozen van 8—10 dagen.nbsp;Onderzoek: Gezonde, krachtig gebouwde, goed gevoede man.

-ocr page 77-

61

Geen afwijkingen.

Urine: g.b. — T e n s i e: 130/65.

47. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 31 jaar.

Is nooit ziek geweest. Voelt zich volkomen gezond. Slaapt goed, eetlust goed. Defaecatie en menses geregeld.

Onderzoek: Behoudens een slecht gebit werden bij de gezond uitziende vrouw geen afwijkingen gevonden.

Urine: g.b. — T e n s i e: 120/65.

48. nbsp;nbsp;nbsp;oud 3 jaar.

Het kind is nooit ziek geweest; heeft altijd goed geslapen en flink gespeeld. Eetlust uitstekend. Defaecatie geregeld.

Onderzoek: Flinke gezonde jongen. Aan het hoofd en uiteinden der extremiteiten geringe rachitische veranderingen. Overigens g.b.nbsp;Urine: g.b.

49. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 2 jaar.

Is nooit ziek geweest. Eetlust en slaap goed.

Defaecatie geregeld.

Onderzoek: Gezond meisje. Geen afwijkingen.

50. nbsp;nbsp;nbsp;cj oud 8 maanden.

Is nog niet ziek geweest. Tot voor een maand kreeg hij uitsluitend borstvoeding. Nu 2 x borstvoeding en 2 x een voeding van 50 cm’nbsp;water en 150 cm’ melk, en ’smiddags middageten zonder vleesch.nbsp;Defaecatie 2 x p. dag normaal.

Het kind ziet wat bleek, de voedingstoestand is goed. Heeft nog geen tanden. Verschijnselen van rachitis worden niet waargenomen.

Gezin XI.

Bestaande uit man en vrouw. Wonen sinds 24 jaar in dit huis. Put: Tot Januari 1939 open gemetselde put met looden toevoerbuis innbsp;gebruik. Nadien een nieuwe put laten maken waarover geen verderenbsp;gegevens konden worden verstrekt. De oude buisleiding, welke 11 mnbsp;lang is, bleef in gebruik. Pomp functioneert goed.

Loodgehalte buiswater 1.6 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 0.5 mg/1.

Deze cijfers blijken volkomen gelijk te zijn aan die bij onderzoek van Febr. 1939. (Ook Centr. Lab.)

Algemeene indruk: welgesteld gezin.

Voeding: Volwaardig.

Geneesmiddelen: g.b.

V aatwerk: Emaille en ijzeren pannen. Lepels en vorken van alpacca. Loodarsenaat: Dit jaar werden de aardappels voor het eerst bespoten, dit is nogal onvoorzichtig gebeurd, zoodat ook andere plantennbsp;(o.a. kruisbessen) met een laag loodarsenaat bedekt waren.

51. oud 66 jaar.

Is nooit ziek geweest. Voelt zich volkomen gezond.

Defaecatie geregeld.

Drinkt weinig water. Pompt altijd eenige malen door, voordat hij het water gebruikt. Drinkt ook weinig koffie.

Onderzoek: Gezond uitziende, goed gevoede man. Gebit carieus.

-ocr page 78-

62

Het tandvleesch is ontstoken, bloedt gemakkelijk.

Overigens geen afwijkingen. ^

Urine; g.b. — Tensie; 165/80.

52. ? oud 68 jaar.

Voelt zich volkomen gezond, is nooit ziek geweest. Eetlust goed. Defaecatie geregeld.

Menopauze op 55-jarige leeftijd. Nooit zwanger geweest.

Drinkt uiterst zelden water, gebruikt wel geregeld koffie en soep. Onderzoek: Gezond uitziende vrouw. Voedingstoestand goed.nbsp;Geen afwijkingen.

Urine: g.b. — Tensie: 120/70.

Gezin XII.

Bestaande uit man, vrouw, vier kinderen en een inwonende dienstbode. Put: Geboorde koperen put, diepte onbekend.

10 m looden aanvoerbuis naar hand-zuigpers-pomp. Door middel van deze pomp wordt tevens water geperst naar reservoir in denbsp;bakkerij. Dit water wordt voor broodbereiding gebruikt.nbsp;Loodgehalte buiswater 2.2 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 1.1 mg/1.

Loodgehalte reservoir-water 0.2 mg/1.

Algemeene indruk; Welgesteld, keurig gezin.

V ceding: Volwaardig.

Vaatwerk: Emaille pannen. Lepels en vorken van alpacca. In de bakkerij worden zinken emmers gebruikt.

Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat; In het voorjaar werden de kruisbessen bespoten. Deze werden nog niet gegeten.

Watergebruik; Niemand drinkt ’s morgens vroeg water. De koffie en thee worden gezet met water uit het reservoir in de bakkerij.

Zie verder de individueele verslagen.

53. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 45 jaar.

Is nooit ernstig ziek geweest. Heeft een zeer druk bedrijf. Klaagt de laatste vier jaar over slapeloosheid. Voelt zich moe en slap en is zenuwachtig geworden.

Al jaren heeft hij in voor- en najaar ulcus duodeni klachten, deze gaan steeds vanzelf weer over.

De defaecatie is steeds zeer traag geweest, ook ondanks laxantia. Watergebruik; Drinkt geregeld gedurende den dag water,nbsp;gebruikt 1 1 melk p. dag.

Onderzoek: Gezond uitziende, goed gevoede man. Afwijkingen werden niet vastgesteld.

Urine: g.b. — Tensie: 135/80.

54. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 43 jaar.

Is nooit ziek geweest. Voelt zich volkomen gezond.

Defaecatie en menses geregeld.

Onderzoek; Gezonde, nog al gezette vrouw.

Afwijkingen werden niet vastgesteld.

Urine: g.b. — Tensie; 145/85.

-ocr page 79-

63

55. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 19 jaar.

Heeft geen klachten, behoudens geregeld last vaji de keel. Is nooit ziek geweest.

Defaecatie: normaal. Menses: geregeld.

Watergebruik: Zeer matig. Drinkt ook weinig koffie. Gebruikt wel lederen dag soep.

Onderzoek: Goed gezond uitziend meisje.

De tonsillen zijn hypertrophisch.

Duidelijk grove tremores aan de handen.

Overigens geen afwijkingen.

Urine: g.b. — Tensie: 125/80.

56. nbsp;nbsp;nbsp;S oud 15 jaar.

Heeft zich steeds goed gevoeld. Eetlust goed.

Defaecatie: geregeld.

Watergebruik: Drinkt 1—1| 1 water per dag en 1—2 1 melk. Onderzoek: Een wat asthenisch gebouwde, doch overigensnbsp;gezonde jongen, waarbij geen afwijkingen werden gevonden.nbsp;Urine: g.b. — Tensie: 120/80.

57. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 14 jaar.

Heeft nooit klachten gehad. Eetlust goed.

Defaecatie geregeld.

Watergebruik: drinkt veel water, ook veel koffie en practisch geen melk.

Urine: g.b. — Tensie: 130/80.

58. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 10 jaar.

Steeds gezond geweest. Heeft evenals de overige gezinsleden geregeld last van de keel.

Onderzoek: Wat klein voor haar leeftijd, overigens een gezond meisje.

De L. tonsil is hypertrophisch, vele crypten.

Urine: g.b. — Tensie: 105/75.

59. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 6 jaar.

Heeft geen klachten. Op twee-jarigen leeftijd pleuritis, op vier-jarigen leeftijd otitis media gehad. Slaapt goed.

Eetlust goed. Defaecatie g.b.

Onderzoek: Voor zijn leeftijd een krachtig gebouwde, gezonde jongen.

Gezin XIII.

Bestaande uit man, vrouw en drie kinderen.

Sinds 12 jaar bewonen zij deze woning.

Put: 4 m diepe gesloten ringput, met 8| m looden toevoerbuis naar goed functioneerende pomp.

Op ± 2 m afstand van den put ligt een groote gemetselde, met cement bestreken gierkelder. In verband hiermee werd een chemisch ennbsp;bacteriologisch wateronderzoek verricht.

De waterafvoer gaat via een lange goot naar het land achter het huis. Loodgehalte buiswater 2.6 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 0.3 mg/1.

-ocr page 80-

64

Chemisch en bact. wateronderzoek:

Helderheid;............. helder

Kleur:...................zeer zwak geel

Reuk:................... iets muf

Geleidingsvermogen bij 18°C x 10®...... 1855

Chloride-ion (Cl').............. 291

Nitriet-ion (NOj').............. 2.3

Nitraat-ion (NOj')............. 526

Sulfaat-ion (SO4quot;)............. 231

Hydrocarbonaat-ion (HCO,')......... 3

Ammonium-ion (NHj')........... 3.3

Ijzer (Fe)........... 0.1

Permanganaatverbruik (alkal. opl. gefiltr. water); nbsp;nbsp;nbsp;30

Totale hardheid in D.gr. volgens Blacher; . . nbsp;nbsp;nbsp;22.3

Uitslag gasvorming (voorproef coli):...... neg.

Streptococcen;............... neg.

Algemeene indruk: welgesteld gezin.

Voeding; vetrijk, volwaardig.

V aatwerk: Emaille pannen. Lepels en vorken van alpacca. Geneesmiddelen; g.b.

Loodarsenaat: g.b.

Watergebruik; De vader en moeder drinken weinig water, wel veel koffie ,thee en soep.

De kinderen drinken veel water.

Tot voor twee maanden werd de koffie ’s morgens van het eerst uit-stroomende water gezet. Sindsdien worden steeds de eerste emmefs water weggedaan.

Melk wordt weinig gedronken.

60. nbsp;nbsp;nbsp;^ oud 39 jaar. Winkelier.

Voelt zich volkomen gezond. Hij is nooit ziek geweest, heeft ook nooit eenige klacht gehad.

Defaecatie geregeld.

Rookt matig.

Onderzoek; Wat bleeke, overigens gezond uitziende, krachtig gebouwde man.

Behalve duidelijke tremores van de handen worden er geen afwijkingen vastgesteld.

Urine; g.b. — T e n s i e: 120/75.

61. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 38 jaar.

Voelt zich gezond. De defaecatie is altijd traag geweest. De laatste jaren, vooral na de geboorte van het jongste kind, is dit verergerd. Somsnbsp;maar 1 x defaecatie in 3—10 dagen.

De menses zijn altijd zeer onregelmatig geweest.

Onderzoek: Gezonde, goed gevoede vrouw.

Behoudens een slecht gebit en wat grijs verkleurd tandvleesch (geen loodzoom) werden er geen afwijkingen gevonden.

Urine: g.b. — Tensie; 120/75.

62. nbsp;nbsp;nbsp;$ oud 12 jaar.

Heeft nooit klachten gehad, is ook nooit ziek geweest. Defaecatie geregeld.

-ocr page 81-

65

Onderzoek: Gezond meisje. Er werden geen afwijkingen gevonden. Urine; g.b. — Tensie; 110/60.

63. nbsp;nbsp;nbsp;9 oud 11 jaar.

Het kind heeft steeds, maar vooral nadat het naar school gaat, over pijn in den bovenbuik geklaagd. De pijn treedt vooral 's morgens op.nbsp;Dit kind is altijd zwakker geweest dan de andere kinderen.nbsp;Defaecatie; geregeld.

Vroegere ziekten: Twee jaar geleden klierzwellingen aan den hals en verder veel last van keelontsteking gehad.

Onderzoek: wat bleek en slank meisje. Voedingstoestand matig.

Afwijkingen werden niet vastgesteld.

Urine; g.b. — Tensie; 100/60.

64. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 8 jaar.

Behoudens een heftige stomatitis 6 maanden geleden is hij nooit ziek geweest. Heeft ook nooit over iets geklaagd. Defaecatie: geregeld.nbsp;Onderzoek'; Stevig gebouwde, gezonde jongen, waarbij geennbsp;afwijkingen werden gevonden.

Urine: g.b. — Tensie: 95/55.

Gezin XIV.

Bestaande uit man, vrouw en 7 kinderen.

De ouders wonen sinds 19 jaar in dit huis.

Put; Geboorde put. Materiaal en diepte zijn onbekend.

Er is een ongeveer 2| m lange looden toevoerbuis, naar slecht func-tioneerende pomp. (De pomp was afgeslagen en moest worden aangemaakt) .

Loodgehalte v. h. buiswater: 2,6 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 0.7 mg/1.

Algemeene indruk; slordig gezin.

Voeding; Volwaardig.

V aatwerk; Emaille pannen. Vorken en lepels van ijzer. Loodarsenaat: g.b.

Geneesmiddelen: g.b.

Watergebruik; Het water smaakt niet lekker. Voor het zetten van koffie of thee wordt daarom water gehaald bij de buren, waar hetnbsp;buiswater 0.4 en het water na doorstroomen 0.1 mg Pb/1 bevat.nbsp;Voor het koken wordt eigen pompwater gebruikt.

De kinderen drinken geregeld van het water.

Allen gebruiken veel melk, in totaal verbruikt het gezin per dag 3 1 melk, ±31 ondermelk en ± 4 1 karnemelk.

65. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 48 jaar. Landbouwer.

Is nooit ziek geweest en heeft geen enkele klacht.

Defaecatie: geregeld.

Onderzoek; Een wat magere, overigens gezonde man. Behoudens duidelijke tremores aan de handen werden geen afwijkingen vastgesteld. Urine: g.b. — Tensie: 125/80.

66. nbsp;nbsp;nbsp;9 oud 46 jaar.

Behalve dat ze als kind van 10 jaar pleuritis heeft gehad is zij nooit ziek geweest.

5

-ocr page 82-

66

Defaecatie en menses geregeld.

Zij heeft 11 kinderen gehad. Drie zijn jong gestorven en een dochtertje van elf jaar is aan longtuberculose overleden.

In haar familie, zoowel als die van den man, komt tuberculose voor. Onderzoek: Gezonde vrouw, waarbij geen afwijkingen werdennbsp;vastgesteld.

Urine: g.b. — Tensie: 135/70.

De kinderen (No. 67 t/m 72), resp. 17, 13, 11, 6, 5, 3 en IJ jaar oud, hebben nooit eenig verschijnsel gehad, dat op een loodintóxicatie zou kunnennbsp;wijzen. Zij waren nooit ernstig ziek geweest. Bij lichamelijk onderzoeknbsp;werden ook geen afwijkingen gevonden.

De jongen van 11 jaar was sinds een half jaar in behandeling voor een afwijking aan de heup. De jongen van 5 jaar was sinds enkelenbsp;dagen ziek en bleek een icterus catarrhalis te hebben.

Van allen werd een volledig bloedonderzoek verricht en de urine op porphyrine onderzocht.

Van de jonge kinderen werden foto’s van de botuiteinden gemaakt.

Gezin XV.

Bestaande uit man, vrouw en drie kinderen.

Het gezin woont sinds zes jaar in deze woning. De put is drie jaar geleden in gebruik genomen. De oude put is niet meer te controleeren.nbsp;Put: Een 11 m diepe koperen put, met 16 m looden toevoerbuis naarnbsp;goed werkende pomp.

Op 10 m van de put is een mesthoop. Het water riekt muf. Loodgehalte buiswater: 0.8 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorpompen: 0.09 mg/1.

Chemisch en bact. wateronderzoek;

Dit werd verricht in verband met de merkwaardige reuk van het water en het groote verschil in loodgehalte met dat van de buren,nbsp;die op dezelfde put zijn aangesloten.

Helderheid:.................. troebel

Kleur:............... .....na filtratie geen

Reuk..................... iets muf

Geleidingsvermogen bij nbsp;nbsp;nbsp;18°C x 10*........ 395

Chloride-ion (Cl')................ 59

Nitriet-ion (NO,')................ spoor

Nitraat-ion (NO,')............... 0

Sulfaat-ion (SO,quot;)............... 112

Hydrocarbonaat-ion (HCO,')........... 2

Ammonium-ion (NH,')............. 0

Ijzer (Fe)................... 3.0

Permanganaatverbruik nbsp;nbsp;nbsp;(alkal. opl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gefiltr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;water) . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.2

Totale hardheid in nbsp;nbsp;nbsp;D.gr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;volgensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Blacher..... 6.4

Onderzoek op streptococcen............ 3 x neg.

Onderzoek op colibacteriën in 25 en 10 cm* . . . nbsp;nbsp;nbsp;neg.

Algemeene indruk: Keurig gezin.

Voeding: Vol waardig.

Vaatwerk; Aluminium pannen. Lepels en vorken verchroomd.

-ocr page 83-

67

Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat: De aardappels achter het huis werden 3 x bespoten.

Er werd echter nog niets van gebruikt.

Watergebruik; Het geheele gezin gebruikt weinig water, ook weinig koffie, wel veel soep.

Karnemelk wordt geregeld gebruikt, gewone melk weinig.

73. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 36 jaar. Timmerman.

Altijd gezond geweest, heeft geen klachten.

Voor drie jaar heeft hij wel een tijd lang meermalen daags heftige krampen in de bovenbuik gehad, die soms drie uur aanhielden. Nanbsp;medicamenteuze behandeling zijn deze verdwenen en nooit meer terugnbsp;gekomen.

Defaecatie en mictie: g.b.

Onderzoek: Krachtig gebouwde, goed gevoede man.

Bij onderzoek werden geen afwijkingen vastgesteld.

Urine; g.b. — Tens ie; 130/90.

74. nbsp;nbsp;nbsp;5 oud 34 jaar.

Tot voor vijf jaar steeds gezond, sindsdien veel ziek geweest. Voor vier jaar waarschijnlijk cholelithiasis-aanvallen. Nadien twee keer pleuritisnbsp;en een keer een pneumonie gehad. Den laatsten tijd veel buikklachten ennbsp;moe gevoel in armen en beenen. Zeer waarschijnlijk is zij gravida.nbsp;Defaecatie en mictie: g.b.

Onderzoek; Gezond uitziende vrouw. Bij onderzoek werden geen objectieve verschijnselen van lood-intoxicatie vastgesteld.nbsp;Urine: g.b. — Tens ie: 120/70.

75.

(J oud 7 jaar.

Behalve mazelen en kinkhoest, te zamen met zijn zusjes is hij nooit ziek geweest.

Onderzoek; Goed gevoed, gezond kind. Geen afwijkingen. Urine: g.b. — Tensie; 110/60.

76.

$ oud 3 jaar.

Is veel ziek geweest. Drie keer pneumonie gehad, één keer pyelitis, yeel last van eczeem.

Onderzoek: Zwak, tenger meisje, huid bedekt met strophulus-achtige erupties.

Urine; g.b.

77. $ oud 6 jaar.

Woont sinds twee jaar bij familie. Was nu weer een paar weken thuis.

Gezin XVI.

Bestaande uit man en vrouw. Zij wonen sinds twee jaar in deze woning. Put: Tot Januari 1939 waren zij aangesloten op den put van de buren.nbsp;Toen werd, om redenen die nog nader vermeld zullen worden, besloten tot het maken van een nieuwen put, waarover geen nadere gegevensnbsp;verstrekt konden worden.

De pomp is er op aangesloten met een gegalvaniseerde buis van dz 5 m; terwijl de pomp der buren er met een looden pijp van zt 15 m op isnbsp;aangesloten.

De pomp functioneert goed.

-ocr page 84-

68

Loodgehalte van het buiswater 0.7 mg/1.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen 0.3 mg/1.

Algemeene indruk; Welgesteld gezin.

Voeding: Volwaardig,

Vaatwerk; Emaille pannen en Zilmeta lepels en vorken. Geneesmiddelen; g.b.

Loodarsenaat; werd niet gespoten.

78. nbsp;nbsp;nbsp;(? oud 30 jaar. Reiziger.

De man was nooit thuis, kon door ons niet onderzocht worden; alleen werd de 24-uurs-urine op porphyrine en lood onderzocht,

79. nbsp;nbsp;nbsp;9 oud 27 jaar.

Voor het huwelijk steeds gezond, al spoedig na het betrekken van deze woning buikklachten gekregen, krampen en diarrhoe. Het vorigenbsp;jaar bevallen van een dood kind, anamnestisch waarschijnlijk t.g.v.nbsp;zwangerschaps-intoxicatie. Nadien is zij twee maanden thuis geweest.nbsp;Voelde zich goed. Eenigen tijd na terugkomst traden de buikklachtennbsp;weer op, nu ook hartkloppingen, duizeligheid, slecht zien, slechtenbsp;eetlust enz.

Men dacht aan de mogelijkheid dat het pompwater de oorzaak van haar klachten was; hierom besloot men, zooals boven reeds vermeld werd, een nieuwen put en leiding aan te leggen.

Daarna zijn de klachten langzamerhand verbeterd. Zij heeft nu geen klachten meer. Eetlust tamelijk goed. Defaecatie weer normaal. Mensesnbsp;geregeld.

Onderzoek: Asthenische, magere, anaemische vrouw, waarbij overigens geen afwijkingen werden gevonden.

Urine: g.b. — Tens ie; 115/70. — Bloed; Reacties van Wa en S.G. negatief.

Gezin XVII.

Alleen wonende heer.

Put; Koperen geboorde put met ± 12 m looden toevoerbuis naar goed werkende pomp. Boven de pomp is een looden vergaarbak, waarnbsp;gedurende den nacht water in blijft staan. Dit water werd echter nooitnbsp;voor consumptie gebruikt.

In het huis is ook een waterleiding, welke is aangesloten op een groot reservoir. De buizen zijn van lood. Dit water wordt uitsluitend voornbsp;wasschen gebruikt.

Loodgehalte van water dat ± 12 uur in de vergaarbak was; 0.9 mg/1

Loodgehalte buiswater;.................0.7 mg/1

Loodgehalte na 3 min. doorstr..............0.2 mg/

Loodgehalte waterleidingwater dat gedurende 12 uur in de

buis stond:.....................0.6 mg/1

Algemeene indruk: Zeer welgesteld.

Vaatwerk: g.b.

Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat: Er werd niet gespoten.

80. cJ oud 56 jaar. Rentenier,

Heeft steeds veel last van obstipatie gehad. De laatste jaren is dit

-ocr page 85-

69

begonnen en klaagt hij ook over pijnaanvallen in de R. bovenbuik. De pijn trekt tot onder de L. ribbenboog.

De laatste jaren heeft hij ook aanvallen van duizeligheid en een onzeker gevoel. Sinds een jaar heeft hij een prikkelend, slapend gevoel inden L. wijsvinger. De kracht in hand en arm is normaal gebleven.nbsp;De eetlust is goed. Hij rookt veel.

Onderzoek: Gezond uitziende, krachtig gebouwde man.

De tast- en pijnzin is aan de volare zijde van het eindlid van den L. wijsvinger verminderd.

Overigens werden bij onderzoek geen afwijkingen vastgesteld. Urine: g.b. — Tensie: 160/90.

Gezin XVIII.

Bestaande uit man, vrouw en 8 kinderen.

De vader en drie der zoons hadden zich dit jaar zeer intensief bezig gehouden met loodarsenaat spuiten.

Met het oog hierop werd dit gezin in het onderzoek betrokken. Tengevolge van tijdgebrek waren wij echter niet in staat alle gezinsleden volledig te onderzoeken en moest bij een aantal volstaan worden metnbsp;alleen een qualitatief urine-onderzoek op porphyrine.

De ouders wonen sinds 24 jaar in deze woning en hebben steeds dezelfde put en pomp in gebruik gehad.

Put: Een 5 m diepe, open gemetselde put, met 10 m looden aanvoerbuis naar goed functioneerende pomp.

Loodgehalte buiswater: 0.5 mg/I.

Loodgehalte na 3 min. doorstroomen: 0.3 mg/1.

Algemeene indruk: Zeer welgesteld gezin.

Voeding: Vetrijk, volwaardig.

Vaatwerk: Emaille en aluminium pannen. Vorken en lepels van ijzer. Geneesmiddelen: g.b.

Loodarsenaat: Vader en 3 zoons hielden zich intensief met spuiten bezig.

Watergebruik: Over het algemeen drinken allen weinig water, wel veel koffie. De koffie wordt ’s morgens van het eerst uitstroomendenbsp;water gezet.

Soep wordt dagelijks gegeten. In totaal gebruikt het gezin 5 1 melk per dag.

81. d' oud 54 jaar. Landbouwer.

Is altijd goed gezond geweest en heeft nooit klachten gehad. Slaap en eetlust goed.

Defaecatie: geregeld.

Gedurende de laatste twee maanden bijna dagelijks bij het loodarsenaat spuiten aanwezig geweest. In dezen tijd heeft hij ook geen enkele klacht gehad.

Onderzoek: nbsp;nbsp;nbsp;Krachtig gebouwde man. Venectasieën aan het

gelaat, de lippen vertoonen een lichte cyanose. Het gebit is slecht. Een loodzoom is niet aanwezig.

Ook werden geen andere afwijkingen vastgesteld.

Urine: g.b. — Tensie: 110/80.

-ocr page 86-

70

82. nbsp;nbsp;nbsp;cj oud 23 jaar. Landbouwer.

Is ook nooit ziek geweest en voelde zich steeds gezond. Hij was ook de laatste twee maanden dagelijks bij het loodarsenaatspuiten aanwezig en spoot 2 dagen per week zelf.

Onderzoek; Een wat kleine, krachtig gebouwde man.

Behalve duidelijke tremores werden er bij onderzoek geen afwijkingen vastgesteld.

Urine: g.b. — Tensie: 125/85.

83. nbsp;nbsp;nbsp;oud 21 jaar. Landbouwer.

Was steeds gezond. Gedurende de laatste twee maanden spoot hij per dag 6000—7000 1 loodarsenaatoplossing, waarbij hij nooit eenige klachtnbsp;had. Hij drinkt vrij veel water en ook veel koffie.

Onderzoek; Krachtig gebouwde, gezonde man.

Aan het tandvleesch wordt een twijfelachtige loodzoom waargenomen. De handen vertonnen duidelijke tremores.

Urine: g.b. — Tensie: 120/0.

84. nbsp;nbsp;nbsp;(J oud 18 jaar.

Is ook altijd gezond geweest, hielp den laatsten tijd ook geregeld bij het loodarsenaat-spuiten. Drinkt veel koffie. (± 3 1 p. dag) maar bijnanbsp;geen water.

Onderzoek; Gezonde, goed gevoede jongen, waarbij geen afwijkingen konden worden vastgesteld.

Urine; g.b. — Tensie: 120/40.

De overige kinderen (85 t/m 89), waarvan de urine op porphyrine werd onderzocht, waren ook steeds gezond geweest en hadden nooit overnbsp;iets geklaagd.

Uit de voorgaande verslagen blijkt, dat het levenspeil der gezinnen, op één enkele uitzondering na (gezin VI), vrij hoog is te noemen.

In 3 gezinnen was er behalve het loodhoudende drinkwater een andere oorzaak aanwezig, waardoor een loodintoxicatie zou kunnennbsp;ontstaan, nl. in het gezin VII waar 3 leden (No’s 34-36-37) door hunnbsp;beroep geregeld met lood in aanraking komen en in de gezinnennbsp;X en XVIII waar resp. 1 (No, 46) en 4 (No’s 81-82-83-84) loodarse-naatspuiters waren.

Bij de beoordeeling van de resultaten van het individueele onderzoek hebben wij ook in de gevallen, waarin bij het algemeen lichamelijk onderzoek noch subjectieve noch objectieve verschijnselen van loodvergiftiging werden gevonden, maar wel in het bloed, de urinenbsp;en (of) in de beenderen pathologische veranderingen werden vastgesteld, die op een te groote loodopname wezen, de diagnose opnbsp;chronische loodintoxicatie gesteld.

Als pathologische veranderingen werden beschouwd:

Van het bloed:

-ocr page 87-

71

1. nbsp;nbsp;nbsp;een gehalte van meer dan 100 y per 100 cm® bloed,

2. nbsp;nbsp;nbsp;meer dan 20 E. porphyrine,

3. nbsp;nbsp;nbsp;meer dan 1 basophiel gekorrelde erythrocyt per 1000,

4. nbsp;nbsp;nbsp;Anaemie.

Van de urine;

1. nbsp;nbsp;nbsp;meer dan 30 E. porphyrine per dagportie,

(gehalten van 20—30 E. zijn verdacht),

2. nbsp;nbsp;nbsp;meer dan 90 y Pb in de 24-uurs-urine, terwijl de gehaltennbsp;van 60—90 y als verdacht werden opgevat.

Van de beenderen:

Röntgenologisch waarneembare loodafzetting in de epiphyses

bij kinderen.

Het spreekt vanzelf, dat meerdere van deze verschijnselen gelijktijdig moesten voorkomen en dat niet b.v. alleen op grond van een vermeerderd aantal basophiel gekorrelde erythroc5d;en of van een anaemienbsp;de diagnose gesteld werd.

Wel werd op het alleen voorkomen van lood in de epiphyses lood-intoxicatie gediagnostiseerd.

De 14 tot groep I en II behoorende gezinnen (I t/m XIV) omvatten 72 personen.

Het blijkt uit de betreffende tabellen, dat er van deze 72 personen, volgens bovengenoemde criteria 45 een loodintoxicatie hebben, dat bijnbsp;6 (No’s 9, 43, 57, 60, 63 en 71) slechts geringe veranderingen voorkomen, die mogelijk op een te groote loodopname berusten en dat bijnbsp;de overige 21 personen, behoudens bij de meesten een wat verlaagdnbsp;haemoglobine-gehalte, geen afwijkingen werden gevonden.

In de gevallen 34, 36, 37 en 46 moet met den invloed van het beroep rekening gehouden worden. Voor de slot-beoordeeling moeten deze buiten beschouwing blijven.

Van de tot groep III behoorende 4 gezinnen (XV t/m XVIII), samen 17 personen, moeten de 4 arsenaatspuiters van gezin XVIIInbsp;(No. 81, 82, 83 en 84) voor de eindbeoordeeling ook buiten beschouwing gelaten worden.

Van de overige 13 personen hebben er slechts 2 (No. 79 en 80) duidelijke en 2 (No’s 73 en 76) geringe afwijkingen, die met een te groote loodopname verband houden of kunnen houden. De andere 9 personennbsp;vertoonen, behoudens 3 gevallen met een qualitatief iets verhoogdnbsp;porphyrine-gehalte van de urine, geen afwijkingen.

De 4 loodarsenaatspuiters van gezin XVIII hebben allen duidelijke

-ocr page 88-

72

afwijkingen, die op een loodintoxicatie wijzen, terwijl zij geen klachten hebben. Daar de overige gezinsleden geen afwijkingen vertonnen,nbsp;moet er in deze 4 gevallen verband met het loodarsenaat wordennbsp;aangenomen, temeer daar er in deze groep overigens ook geen ernstigenbsp;gevallen voorkomen.

Ook ten opzichte van loodarsenaat moet men met de individueele gevoeligheid voor lood rekening houden. Wij onderzochten namelijknbsp;ook nog 4 andere loodarsenaatspuiters, die allen langduriger en onvoorzichtiger gespoten hadden dan het bovengenoemde viertal en bij wienbsp;geen noemenswaardige afwijkingen werden vastgesteld.

Alles te zamen werden er dus 49 gevallen van loodintoxicatie vastgesteld, waarvan er bij 41 zekerheid bestaat, dat loodhoudend drinkwater alleen de oorzaak is.

Wij zullen nu in het kort de verschillende klachten en symptomen bespreken, die in deze gevallen werden waargenomen.

Gevallen, waarbij van duidelijk lood-coloriet sprake was, werden niet waargenomen. Wel werd verschillende malen een bleeke gelaatskleur vastgesteld; in de meeste gevallen werd dan ook een anaemienbsp;gevonden, of kwamen de menschen weinig in de buitenlucht.

In 7 gevallen werd een duidelijke en in 3 gevallen een aanduiding van een loodzoom vastgesteld.

In deze gevallen hadden de menschen gewoonlijk ook klachten van buikpijn, spastische obstipatie, spierkrampen, moeheid en duizeligheid en in vele gevallen ook een moe gevoel en machteloosheid innbsp;armen en beenen, waarbij slechts in één geval spieratrophie van denbsp;musculi interossei der handen gevonden werd. Ook kwam één gevalnbsp;van encephalopathia saturnina voor.

In 16 andere gevallen bestonden er min of meer ernstige buikklachten, gewoonlijk gepaard met obstipatie, verder hoofdpijn, duizeligheid en in 2 gevallen slapeloosheid en tremores.

Verder werd bij verschillenden een stomatitis geconstateerd.

De overige 23 personen waren geheel vrij van klachten en er werden bij het algemeen lichamelijk onderzoek weinig of geen afwijkingennbsp;gevonden.

In vele gevallen, ook bij de laatst genoemde 23, werd bij het bloedonderzoek een lichte tot matige anaemie gewoonlijk van het hypochro-me type gevonden; op een enkele uitzondering na was de index 1 of kleiner dan 1. De doorsnede der erythrocyten was bijna altijd normaal.

Bij enkele jonge kinderen werden zwaardere anaemieën vastgesteld, met Hgb-waarden van 65 en 55%.

-ocr page 89-





Patient no. 18 i oud 4 maanden.



Patiënt no. 23 ¥ oud 10 maanden.

-ocr page 90-


Patiënt no, 31 lt;? oud 3 jaar.


-ocr page 91-

73

Vergelijkt men nu echter de Hgb-waarden van deze personen met die, waarbij geen loodintoxicatie werd vastgesteld, dan blijkt, datnbsp;ook bij deze laatst en gewoonlijk eenigszins lage waarden gevondennbsp;werden. Aan dit verschijnsel op zich zelf mag daarom niet te veelnbsp;waarde worden gehecht. Lood is mogelijkerwijze de oorzaak ervan,nbsp;maar het is niet uitgesloten, dat ook andere factoren er voor aansprakelijk zijn.

Bij het urine-onderzoek werd practisch nooit eiwit of suiker gevonden, terwijl de sedimenten geen pathologische afwijkingen vertoonden.

De bloeddruk was slechts in geval 34 (hier werd ook een spoor albumen in de urine gevonden), duidelijk verhoogd. Deze patient leednbsp;sinds een half jaar aan angina pectoris. Of de hypertensie en de anginanbsp;pectoris in verband moeten worden gebracht met de geconstateerdenbsp;chronische loodintoxicatie durven wij niet te beoordeelen, doch uitgesloten lijkt het ons niet.

De bevindingen van het onderzoek bij de kinderen geven aanleiding tot een aparte beschouwing.

Van 24 kinderen werden Röntgenfoto’s gemaakt van de distale einden van ulna en radius, in een enkel geval ook van de distalenbsp;einden van tibia en fibula.

In 16 gevallen werd loodafzetting in de epiphyses vastgesteld. Van vier dezer gevallen zijn de foto’s gereproduceerd. De positieve resultaten werden bijna uitsluitend bij kinderen onder de 6 jaar gevonden.nbsp;Slechts in één geval bevond zich bij een kind van 6 jaar een spoornbsp;lood in de epiphyses.

Zooals wij reeds zeiden, stelden wij in gevallen, waarbij in de urine of het bloed geen afwijkingen werden gevonden, op het voorkomennbsp;van lood in de epiphyses de diagnose loodintoxicatie (de gevallennbsp;No’s 14, 31, 41, 44, 45, 49 en 50). Daarentegen is het geen volstrektenbsp;eisch, dat bij een kind met loodvergiftiging ook loodafzetting in denbsp;botten aanwezig moet zijn. Er zullen gevallen voorkomen, waarbijnbsp;om een of andere reden het lood daar nog niet is afgezet of nog nietnbsp;in die mate, dat het röntgenologisch waarneembaar is, waarbij hetnbsp;lichaam toch al schade van het te veel opgenomen lood ondervindt.nbsp;Wij meenen dat geval 21 daarvan een voorbeeld is.

In 9 gevallen (No’s 3, 4, 18, 22, 23, 29, 30, 32 en 33) werden ook in het bloed en de urine duidelijke afwijkingen gevonden.

Wij waren in de gelegenheid van enkele van deze kinderen de 24-uurs-urine te onderzoeken, waarbij in vergelijking met die van de volwassenen een laag loodgehalte opviel. Men zou kunnen aannemen.

-ocr page 92-

74

dat in deze gevallen toevallig een periode of dag met een lage lood-uitscheiding was getroffen. Meer waarschijnlijk is het, dat dit samenhangt met de depót-vorming, vooral in de botten. Overigens is van de normale looduitscheiding bij gezonde kinderen niets bekend, evenminnbsp;van de porphyrine-uitscheiding.

Bij de beoordeeling van de half-quantitatieve porphyrine-schatting in de urine van de kinderen moet er rekening mede gehouden wordennbsp;dat de 24-uurs-hoeveelheid veel kleiner is dan bij volwassenen. Hierdoor zal de concentratie per cm® in verhouding hooger zijn, waardoornbsp;eerder een positieve reactie wordt gevonden.

Wij zullen nu de loodgehalten van het drinkwater van de gezinnen van groep I en II vergelijken en tevens de verdeeling van de loodin-toxicaties over deze gezinnen nagaan.

Bij 6 gezinnen bevatte het buiswater meer dan 3 mg Pb/1 met als laagste waarde 5.1 mgPb/1; in slechts één geval bevatte het door-stroomingswater minder dan 1 mg Pb/1 (0.25 mg).

De overige 8 gezinnen hadden alle een buiswater van minder dan 3 mg Pb/1, met als laagste waarde 1.6 mg Pb/1. Het doorstroomings-water bevatte hier bij alle minder dan 1 mg Pb/1 maar nooit mindernbsp;dan 0.3 mg Pb/1.

De ernstige gevallen van loodintoxicatie komen voornamelijk voor in de 6 eerstgenoemde gezinnen, terwijl hier geen enkel geheel negatief resultaat werd verkregen.

In 5 van de andere 8 gezinnen werden verschillende ernstige en minder ernstige gevallen waargenomen; slechts enkele werden negatief bevonden.

In de overige 3 gezinnen (XII, XIII en XIV) werden op de 18 personen slechts bij 3 geringe verschijnselen gevonden, die met een te groote loodopname konden samenhangen, terwijl bij de overige personen geen enkele afwijking werd vastgesteld.

Vergelijken wij nu de loodgehalten van groep III (XV t/m XVIII) dan blijkt, dat het loodgehalte van het buiswater hier ligt tusschennbsp;0.9 en 0.5 mg Pb/1 en dat het doorstroomingswater slechts in 1nbsp;geval minder dan 0.3 mg Pb/1 bevatte.

Wij vermeldden reeds, dat er in deze groep bij 2 personen duidelijke aanwijzingen van loodintoxicatie voorkwamen en dat bij 2 anderenbsp;personen geringe hiervoor verdachte afwijkingen werden vast gesteld.

De conclusies, uit deze gegevens te trekken, zijn:

1. Bij gehalten boven de 0.3 mg Pb/1 buiswater komen loodinto-xicaties voor.

-ocr page 93-

75

2. Bij het stijgen van de gehalten, vooral boven de 1 mg Pb/1 neemt het aantal der gevallen toe.

3.

4.

Alle gebruikers van drinkwater met meer dan 3 mg Pb/1 buiswater vertoonden verschijnselen van loodintoxicatie of verschijnselen, die verband kunnen houden met te groote loodopname. Bij de gehalten tusschen 0.3—3 mg maar vooral tusschen 1—3nbsp;mg Pb/1 zijn de resultaten van het onderzoek sterk uiteenloopend.

Wat dit laatste punt betreft kan, zooals uit de gegevens van het gezinsonderzoek blijkt, de verklaring van dit verschillend gedragnbsp;t.o.z. van lood noch gezocht worden in verschil van sociale omstandigheden, noch in verschillende samenstelling der voeding of in hetnbsp;melkgebruik. Het zal meer verband houden met de individueele gevoeligheid voor lood en de hoeveelheid en den aard van het watergebruik.

Bij voorbeeld is uit proeven met drinkwater bij de epidemie te Leipzig gebleken, dat het loodgehalte van thee 90% en dat van koffienbsp;nog slechts 50% van dat van het water bedraagt.

Hoe deze verhoudingen bij andere met water bereide voedings- en genotsmiddelen zijn is ons niet bekend.

Behalve het onderzoek naar het vóórkomen van loodintoxicatie onder de bevolking, had het medisch onderzoek ook tot doel het zoonbsp;mogelijk vaststellen van de eerst optredende symptomen bij dezenbsp;intoxicatie, om met behulp hiervan een massaal onderzoek bij denbsp;bevolking in te stellen.

Bij kinderen kan dit loodafzetting in de beenderen zijn.

Bij volwassenen zien we, zooals uit de beschreven gevallen blijkt, afwijkingen van urine en bloed.

Van deze afwijkingen zijn voor een massaal onderzoek alleen geschikt om na te gaan; het voorkomen van anaemie, van basophiele korreling der erythrocyten en de half-quantitatieve porphyrine-schat-ting van de urine.

Een onderzoek naar anaemie komt niet in aanmerking, omdat dit verschijnsel te weinig specifiek is voor loodvergiftiging.

De basophiele korreling en de porphyrinurie zijn ook geen specifieke symptomen voor loodvergiftiging, maar men mag toch wel met redelijke zekerheid aannemen, dat in de onderzochte streek bij een veelvuldig voorkomen van een of beide dezer verschijnselen de oorzaaknbsp;in een te groote loodopname moet worden gezocht. In de Utrechtschenbsp;universiteitskliniek werden honderden urine-monsters van personen,nbsp;die niet met lood in aanraking waren geweest, onderzocht zondernbsp;dat porphyrine werd gevonden.

Is men niet in staat om beide verschijnselen na te gaan, dan heeft

-ocr page 94-

76

het porphyrine-onderzoek groot voordeel boven het onderzoek naar basophiele korreling.

Het is minder tijdroovend en minder afhankelijk van technische fouten en van den vermoeidheidsfactor, maar bovendien blijkt uitnbsp;onze gegevens, dat de porphyrinurie veel constanter voorkomt dannbsp;de basophiele korreling.

Er kwamen verschillende gevallen (19) van loodvergiftiging voor, waarbij de basophiele korreling 0 of l*/oo bedroeg, terwijl de por-phyrine-reactie duidelijk tot sterk positief was.

Slechts in 3 gevallen bestond er een basophiele korreling van 2—4®/oo lïiet een negatieve porphyrine-reactie in de urine.

Bij 2 van deze gevallen overwogen wij bij onze beoordeeling een mo-gelijken invloed van lood. Bij het derde werd op grond van het voorkomen van lood in de epiphyses de diagnose loodvergiftigingnbsp;gesteld.

Door ons werd voor het massaal onderzoek van de bevolking om bovengenoemde redenen gebruik gemaakt van de half-quantitatievenbsp;porphyrine-schatting in de urine.

X

-ocr page 95-

TABELLARISCH OVERZICHT VAN DE RESULTATEN VAN HET URINE-, BLOEDEN RÖNTGENOLOGISCH ONDERZOEKnbsp;BETREFFENDE DE PERSONEN VAN DE IN HOOFDSTUK IVnbsp;BESPROKEN GEZINNEN

-ocr page 96-

Gezin

a

0)

Oh

Geslacht

en

leeftijd

Hgb

1 §

^ 3 W-S

X

'd

c

M

g

o o o ^

B

o

¦3 MO

•SCO

¦C 0 0

^ O ^

URINE

BLOED

Ö5

, fH O

C cfl

'd rC

O Ph

0 ? .s

.SP

¦s 8S

O J M

Loodgehalte in mg/1

Porphyrine

Lood

Lood

per

100 cm’

Porphy

rine

Quantit.

B.W.

D.W.

Qualit.

Quantit. per 24 uur

|gt;er

24 uur

I

1

lt;J40j.

85%

I3ig

5

0.85

35

5

82 E.

205 Y

325 Y

410 E.

8.1

1.5

2

? 36 j.

80%

12ig

4

1

36

0 (2x)

36 E.

78 Y

255 Y

600 E.

»gt;

3

S 3j.

48

5

,,

4

lt;? 2j.

57

6

•L

1 *

5

lt;?27i.

90%

14ig

4.5

1

2

34 E.

104 Y

11

-

II

6

“7

? 64 j.

80%

12ig

4.2

0.95

45

1

72 E.

342 Y

-f

10.7

1.0

lt;?30j.

85%

13ig

4.5

0.95

45

1

-f

36 E.

157 Y

245 Y

32 E.

8

$ 27j.

70%

I4g

4.2

0.85

27

0 (2x)

36 E.

182 Y

115 Y

38 E.

-h

quot;

9

lt;J27j.

85%

13ig

4.25

1

24

0

250 Y

18 E.

?

1)

10

lt;?25j.

90%

14ig

4.5

1

40

13

62 E.

200 Y

232 Y

150 E.

-h

III

11

lt;J39j.

100%

16 g

5

1

23

0

420 E.

212 Y

130 Y

-1-

2.5

0.4

12

Ï3

? 33 j.

85%

13ig

4.25

1

49

1

40 E.

202 Y

cJ 6j.

,,

f gt;

14

0 3j.

,,

, ,

15

(?45j.

100%

16 g

4.8

1

38

5

280 E.

255 Y

180 Y

¦¦

n

IV

^ 30].

100%

16 g

5.2

0.95

60

8

68 E.

275 Y

195 Y

90 E.

5.1

3.6

\\9\a nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y^0.95\ amp;7 Unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-\--V \nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56 ¦£. \nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ 225 -x \ SSnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V -V \nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..

tinnef./ nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/-fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ -f- /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

j nbsp;nbsp;nbsp;fJAsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J _ / _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/

\ **

V

//5

/ nbsp;nbsp;nbsp;75%

I2g

3.8

/ 1

30

/ ®

I

44 E.

94 Y

120 r

42 E.

/

6.4

/ 1.6

20

? 27 j.

80%

12ig

4.2

0.95

37

5

148 E.

110 Y

235 E.

21

? 3j.

85%

13ig

48

8

87 E.

16 Y

¦¦

(J 2],

65%

lOig

56

7

21 Y

23

$ lOmnd.

80%

12ig

6

-

••

VI

24

(?36j.

80%

12fg

4.5

0.88

37

13

44 E.

182 Y

238 Y

50 E.

5.8

I.l

25

? 32 j.

80% 12} g

3.8

1

36

7

38 E.

310 Y

80 E.

gt;1

26

? 11 j.

80% 12} g

4.2

0.94

5

170 E.

195 Y

» gt;

27

? lOj.

80% 12} g

4.3

0.92

1

38 E.

72 Y

-1-

28

(? 8J.

80% 12} g

4.35

0.91

30

0

48 E.

200 Y

_

-1-

29

(? 6j.

80%

12} g

4.4

0.91

34

3

25 E.

50 Y

30

lt;J 5j.

70%

llig

3.6

0.97

29

16

60 E.

44 Y

-f-

31

(? 3j.

65%

104 g

4.25

0.76

35

1

20 E.

12.5 Y

-

32

(S 6 mnd.

80%

12} g

4.1

0.97

43

4

-h

t f

33

lt;? 2j.

24 Juli

3 Aug. 55%

84 g

30

13

38 E. 50 E.

21 Y 72 Y

242 Y

125 E.

•f-f

•4-

’ *

VII

34

69j.

85%

134 g

4.5

0.94

10

-f

153 E.

424 Y

2.6

0.3

35

? 65 j.

,,

11

36

cJ28j.

100%

16g

5

1

6

140 E.

297 Y

210 Y

214 E.

¦'

co

vO

-ocr page 97-

Geslacht

en

c Ö

is

a

lt;D

o O

0 ^ fC .

lt;1^

URINE

BLOED

r ^

Loodgehalte in mg/I

Gezin

c

.Sh

Hgb

go

l-i

X

lt;D

c o

O ^

Porphyrine

Lood

Porphy

rine

Quantit.

0 Ph

o S.S Sj-ö-Sf

aj

cw

leeftijd

W-S

c

HH

B ft

.S'

w y ^

Qualit.

Quantit. per 24 uur

per

24 uur

per

100 cm^

¦2 oS

0 1-1 ÖC

B.W.

D.W.

I

1

lt;?40j.

85%

13ig

5

0.85

35

5

82 E.

205 Y

325 Y

410 E.

8.1

1.5

2

$ 36 j.

80%

12ig

4

1

36

0 (2x)

36 E.

78 Y

255 Y

600 E.

Pt

3

c? 3j.

48

5

,,

pp

4

$ 2j.

57

6

,,

11

5

^ 27j.

90%

14ig

4.5

1

2

34 E.

104 Y

gt; t

-

II

6

9 64 j.

80%

12ig

4.2

0.95

45

1

72 E.

342 Y

10.7

1.0

7

lt;?30j.

85%

13ig

4.5

0.95

45

1

36 E.

157 Y

245 Y

32 E.

gt; gt;

-

8

9 27 j.

70%

iHg

4.2

0.85

27

0 (2x)

36 E.

182 Y

115 Y

38 E.

••

-

9

5 27j.

85%

13ig

4.25

1

24

0

250 Y

18 E.

?

-

-•

10

lt;?25j.

90% 144 g

4.5

1

40

13

62 E.

200 Y

232 Y

150 E.

lp

III

11

(?39j.

100%

16 g

5

1

23

0

420 E.

212 Y

130 Y

2.5

0.4

12

9 33 j.

85% 134 g

4.25

1

49

1

40 E.

202 Y

Pt

pp

13

(? 6j.

,,

,,

14

9 3j.

11

) p

15

d45j.

100%

16 g

4.8

1

38

5

280 E.

255 Y

180 Y

pp

PP

IV

16

5 30].

100%

18 g

5.2

0.95

60

8

68 E.

275 Y

195 Y

90 E.

5.1

3.6

M

CO

S6 E,.

\20

225 •lt; \ 55 ¦£.,

^ T17J1C/./

tijg

r'

jé‘ 31 j.

/ nbsp;nbsp;nbsp;25%

12g

3.8

/ ƒ

30

B j

/ nbsp;nbsp;nbsp;44 E.

94 r 120 r

42 E.

/

/ nbsp;nbsp;nbsp;6.4

1.6

20

9 27 j.

80%

12ig

4.2

0.95

37

5

148 E.

110 Y

235 E.

21

9 3j.

85%

13èg

48

8

87 E.

16 Y

lp

22

cJ 2j.

65%

lOig

56

7

21 Y

PP

23

9 10 mnd.

80%

I2ig

6

quot;

24

(?36j.

80%

I2ig

4.5

0.88

37

13

44 E.

182 Y

238 Y

50 E.

5.8

1.1

25

9 32 j.

80%

12ig

3.8

1

36

7

38 E.

310 Y

80 E.

-

PP

26

9 11 j.

80%

12ig

4.2

0.94

5

170 E.

195 Y

PP

P P

27

9 lOj.

80%

12|g

4.3

0.92

1

38 E.

72 Y

28

S 8j.

80%

12ig

4.35

0.91

30

0

48 E.

200 Y

‘‘

29

lt;? 6j.

80%

I2ig

4.4

0.91

34

3

25 E.

50 Y

’¦

30

lt;? 5j.

70%

llig

3.6

0.97

29

16

60 E.

44 Y

lt;? 3j.

65%

lOèg

4.25

0.76

35

1

20 E.

12.5 Y

¦¦

32

^ 6 mnd.

80%

12ig

4.1

0.97

43

4

P t

33

34

cJ 2j.

24 Juli

3 Aug. 55%nbsp;8ig

30

13

38 E. 50 E.

21 Y 72 Y

242 Y

125 E.

4quot;

* ’

(?69j.

85%

13ig

4.5

0.94

10

153 E.

424 Y

2.6

0.3

35

9 65 j.

36

lt;J28j.

100%

16g

5

1

6

140 E.

297 Y

210 Y

214 E.

vO

VII

-ocr page 98-

Geslacht

en

S c

fi

G

lt;ü

P^O

82

'o

a

bOO

URINE

BLOED

Xfi

CJ ^

o; 1

ggt;-s

hf)Ti ^

Loodgehalte in mg/1

Ciezin

c:

V

Hgb

X

lt;v

;^ö 0 ~

Porphyrine

Lood

Porphy

rine

Quantit.

A

03

Oh

leeftijd

W-

Ö

rv Uf p O

0 ft

I-I

O

V)

Cd

U U O

^ Oh

Qualit.

Quantit. per 24 uur

per

24 uur

per

100 cm®

O nbsp;nbsp;nbsp;¦

W

CÖ O

O hh

ö 1-4 tuO

B.W.

D.W.

37

lt;?40j.

95%

15 g

4.56

1.04

1

%

190 E.

364 Y

260 Y

360 E.

2.6

0.3

VIII

38

c?34j.

80%

12ig

4.2

0.95

33

5

40 E.

49 Y

138 Y

100 E.

7.8

0.2

39

? 31 j.

75%

12 g

4.1

0.90

39

0

38 E.

190 Y

275 Y

340 E.

gt;p

40

c? 6j.

75%

12g

4

0.93

43

1

32 E.

182 Y

••

f

41

(? 3j.

70%

llig

4.1

0.85

55

1

22 E.

23 Y

’¦

IX

42

(?40j.

100%

16 g

5

1

9

136 Y

2.2

0.4

43

? 38 j.

85%

13ig

4.5

0.94

2

?

quot;

44

? 3j.

90% 14.5 g

4.5

1

0

45

(J 6 mnd.

0

,,

,,

X

46

c?32j.

100%

16 g

5

1

1

41 E.

96 Y

110 Y

38 E.

2.3

0.3

47

? 31 j.

90%

14ig

4.5

1

38

0

32 Y

26 E.

48

lt;? 3j.

75

0

gt;gt;

,,

49

? 2j.

0

,,

50

(J 8 mnd.

100%

16 g

63

0

gt;gt;

quot;

XI

51

lt;?66j.

90%

14ig

4.8

0.95

27

4

I. 140 E. II. 160 E.

I. 320 Y II. 265 Y

82 Y

240 E.

1.6

0.5

52

2 68],

100%

10 g

5

i

1

27

i

0

gt;gt;

ff

'ïvW

\ ^

\ Q.%

y til

V

o

V

V

V

V

V

V-

y -z.-z

/54h 43 j.

f0.97f 30

L

O

/-

)

/

f-

fquot;

55

/? ^9;.

90%

14ig

4.5

1

23

0

'

(quot;

ff

56

^ 15 j.

85%

13ig

4.25

1

35

0

18 E.

it

ff

57

lt;? 14 j.

90%

14ig

4.5

1

3

7

quot;

58

? lOj.

85%

13ig

4.25

1

39

0

59

cJ 6j.

XIII

60

lt;5 39],

100%

16 g

5

1

39

3

?

2.6

0.3

61

$ 38 j.

85%

13ig

4.25

1

17

0

#gt;

ff

62

? 12j.

90%

14ig

4.5

1

44

0

¦¦

63

? lij.

90%

14ig

4.5

1

65

2

?

gt;gt;

¦’

64

(J 8j.

80%

12ig

4

1

52

0

XIV

65

(?48j.

90%

14ig

4.7

0.95

41

0

2.6

0.7

66

? 46 j.

90%

14ig

4.5

1

38

0

ff

¦’

67

? 17j.

85%

13ig

4.25

1

55

1

ff

¦¦

68

? 13 j.

80%

12ig

4

1

52

0

69

^ lij.

85%

13ig

4.25

1

58

1

ff

70

lt;J 6 j.

85%

13ig

4.25

1

54

0

ff

71

lt;? 3j.

80%

12fg

4.2

0.95

64

2

?

72

? lij.

75%

12g

4.1

54

0

quot;

ff

00

o

00

-ocr page 99-

Geslacht

en

S c

t; c

G

4-»

gt;gt;0 ü 0

0 ^

0^

Tl tUDO •SCOnbsp;0

URINE

BLOED

Vi d tl

1

5Ö Ir! tic

0 ^ c

bDXJ Ö£gt;

Loodgehalte in mg/1

Gezin

.2^

Hgb

8|

X

(D

'O

Porphyrine

Lood

Porphy

rine

Quantit.

-0 rC

leeftijd

ds

W-S

c

h-1

^ «H

° k Ir

PQ.Ü P.

Qualit.

Quantit. per 24 uur

per

24 uur

per

100 cm*

•x* 0

Q 1-5 5b

B.W.

D.W.

37

lt;? 40j.

95%

15 g

4.56

1.04

1

190 E.

364 Y

260 Y

360 E.

2.6

0.3

VIII

38

^34j.

80%

12ig

4.2

0.95

33

5

40 E.

49 Y

138 Y

100 E.

7.8

0.2

39

? 31 j.

75%

12 g

4.1

0.90

39

0

38 E.

190 Y

275 Y

340 E.

»gt;

40

(? 6j.

75%

12g

4

0.93

43

1

32 E.

182 Y

l

41

lt;? 3j.

70%

llig

4.1

0.85

55

1

22 E.

23 Y

gt; gt;

IX

42

lt;?40j.

100%

16 g

5

1

9

136 Y

2.2

0.4

43

? 38 j.

85%

13ig

4.5

0.94

2

?

quot;

44

? 3j.

90% 14.5 g

4.5

1

0

quot;

45

(J 6 mnd.

0

,,

gt; 1

X

46

lt;?32j.

100%

16g

5

1

1

41 E.

96 Y

110 Y

38 E.

2.3

0.3

47

9 31 j.

90%

14ig

4.5

1

38

0

32 Y

26 E.

48

lt;? 3j.

75

0

,,

49

9 2j.

0

»»

50

(J 8 mnd.

100%

16 g

63

0

gt;gt;

n

XI

51

(?66j.

90%

14ig

4.8

0.95

27

4

I. 140 E. II. 160 E.

I. 320 Y II. 265 Y

82 Y

240 E.

1.6

0.5

52

9 68 j.

100%

^6g

5

\

1

27

0

gt;gt;

¦x.\\

V

V ^

\

\ 7n

V ^

Y

V

V

V

V

V-

y -z.-i.

/54k 43 j.

/ nbsp;nbsp;nbsp;.90%

/

[4.1

f 0.97 f 30

/quot;

gt;

f

f

f

/-

1quot;

SS

/? I9j.

90%

14ig

4.S

/1

23

0

56

lt;? 15].

85%

13ig

4.25

1

35

0

18 E.

¦¦

57

lt;? 14].

90%

14ig

4.5

1

3

?

¦'

58

9 lOj.

85%

13ig

4.25

1

39

0

•gt;

59

cï 6j.

XIII

60

lt;J39j.

100%

16 g

5

1

39

3

?

2.6

0.3

61

9 38 j.

85%

13ig

4.25

1

17

0

62

9 12].

90%

14ig

4.5

1

44

0

63

9 lij.

90%

14ig

4.5

1

65

2

?

)gt;

quot;

64

(? 8j.

80%

12ig

4

1

52

0

XIV

65

lt;5 48j.

90%

14ig

4.7

0.95

41

0

2.6

0.7

66

9 46].

90%

14ig

4.5

1

38

0

n

gt; gt;

67

9 17].

85%

13ig

4.25

1

55

1

68

9 13 j.

80%

12fg

4

1

52

0

-

Pt

69

lt;? lij.

85%

13ig

4.25

1

58

1

¦¦

Pt

70

(? 6j.

85%

13ig

4.25

1

54

0

tt

¦¦

71

lt;? 3].

80%

12ig

4.2

0.95

64

2

?

’¦

¦¦

72

9 lij.

75%

12g

4.1

54

0

quot;

¦¦

00

o

00

-ocr page 100- -ocr page 101-

Hoofdstuk V

HET MASSAAL ONDERZOEK OP PORPHYRINURIE

Het massaal onderzoek volgde oogenblikkelijk op het medisch gezinsonderzoek, maar kon niet meer door ons ter plaatse gedaannbsp;worden. Het werd verricht in de maanden Augustus en Septembernbsp;1939. Zonder de uitnemende hulp van de drie wijkverpleegsters zounbsp;het onderzoek niet goed mogelijk zijn geweest, zeker niet in een zoonbsp;kort tijdsbestek.

Voor dit onderzoek maakten wij, zooals wij in het slot van Hoofdstuk IV reeds motiveerden, gebruik van de half-quantitatieve porphy-rine-schatting van de urine. Voor het verzamelen en het naar ons opsturen der urine-monsters zorgden de wijkverpleegsters. Ieder vannbsp;haar had de beschikking over twee kistjes, welke elk 60 vakjes metnbsp;fleschjes van 150 cm® bevatten. Aan de urine werd een kristalletjenbsp;thymol toegevoegd om bacterieele werking te voorkomen. Om dennbsp;tijd tusschen het opvangen van de urine en het onderzoek zoo kortnbsp;mogelijk te doen zijn, werden steeds in meerdere gezinnen tegelijk denbsp;urine-monsters verzameld en per expresse naar Utrecht gezonden.nbsp;Gewoonlijk had het onderzoek naar porphyrine binnen 36 uur plaats.

Het lag in de bedoeling om bij alle leden van de 189 gezinnen, waarvan het drinkwater werd onderzocht, met uitsluiting van de 18 gezinnen, die reeds bij het volledig medisch gezins-onderzoek waren betrokken geweest, de urine op porphyrine te onderzoeken.

Het gelukte ons 132 gezinnen met een totaal van 779 personen op deze wijze in het onderzoek te betrekken.

Zooals wij in hoofdstuk III vermeldden, hebben wij het wenschelijk geacht, voor de beantwoording van de ons gestelde vraag, welk lood-gehalte van het drinkwater bij geregeld gebruik voor den menschnbsp;schadelijk is, de onderzochte gezinnen naar het loodgehalte van hetnbsp;drinkwater in groepen in te deelen en kwamen wij tot de volgende,nbsp;reeds eerder genoemde, opstelling:

Groep I Gezinnen waar zoowel het buiswater als het doorstroomings-water meer dan 0.3 mg Pb/1 bevatte.

-ocr page 102-

84

Groep II Gezinnen waar het buiswater meer dan 0.3 mg Pb/1 en het doorstroomingswater juist 0.3 mg Pb/1 bevatte.nbsp;Groep III Gezinnen waar het buiswater meer dan 0.3 mg Pb/1 ennbsp;het doorstroomingswater minder dan 0.3 mg Pb/1 bevatte.nbsp;Groep IV Gezinnen waar het buiswater 0.3 mg Pb/1 en het doorstroomingswater minder dan 0.3 mg Pb/1 bevatte.nbsp;Groep V Gezinnen waar het buiswater 0.2 mg Pb/1 en het doorstroomingswater 0.2 mg Pb/1 of minder bevatte.

Groep VI Gezinnen waar het buis- en doorstroomingswater 0.1 mg Pb of minder per 1 bevatte.

In de volgende 6 tabellen zijn de resultaten van het onderzoek van deze zes groepen verwerkt. Hierin zijn voor ieder gezin het huisnummer, het aantal onderzochte leden, de uitslag van hun urine-onderzoeknbsp;op porphyrine en de loodgehalten van buis- en doorstroomingswaternbsp;opgenomen. Tevens wordt voor iedere groep het totale aantal onderzochte personen vermeld, alsook het aantal —, -|-, -t- -I-, -h -f 4- ennbsp;reacties van de urine.

De * en ** in de tabellen geven het aantal personen aan, die niet voortdurend in de gezinnen aanwezig zijn, maar wel geregeld van hetnbsp;daar aanwezige water drinken (b.v. dienstboden en knechts).

Tabel GROEP I. Buis- en doorstroomingswater gt; 0.3 mg Pb/1.

Huis

nummer

Aantal

gezins

leden

Porphyrine urine half-quantitatief

Pb-

gehalte

B.W.

Pb-

gehalte

D.W.

-f

of gt;-|- -i-

256

5

2

2

1

1.6

0.4

313

5

4*

1

1.7

0.5

450 A

5

5

2.7

0.4

493

2

1

1

1.7

0.4

624

8

2

5

1

1.9

0.5

633

4

1

3

3.0

0.6

683

6

1

1

4

1.1

0.6

716

7

1

3

3

2.2

1.7

878

3

2

1

1.1

0.5

885

4

1*

1

1

1

1.6

0.4

885 A

4

1

3

2.4

0.5

885 B P,

5

3*

2

1.2

1.1

885 C

5

2

2

1

2.3

0.4

886

6

1

1

2

2

3.6

0.6

910

3

2

1

1.4

0.4

912

3

1

2

2.1

0.6

75

27

20

12

16

-ocr page 103-

85

Tabel GROEP II. Buiswater gt; 0.3, dooistroomingswater 0.3 mg Pb/1.

Huis-

Aantal

gezins

leden

Porphjnrine urine half-quantitatief

Pb-

gehalte

B.W.

Pb-

gehalte

D.W.

nummer

~r

-f

-b - -of gt;

326D

4

2

2

1.4

0.3

339D

7

6

1

1.3

0.3

536

9

7

1

1

0.3

0.3

654A

4

2

2

0.4

0.3

748

4

3

1

1.7

0.3

839A

6

3

2

1

1.0

0.3

841

6

6**

0.5

0.3

864

9

6

1

2

0.3

0.3

885D

6

2

2

2

3.1

0.3

907

2

2

0.4

0.3

57

26

11

13

7

Tabel GROEP III

Buiswater gt; 0.3, doorstroomingswater lt; 0.3mgPb/l.

Huis-

Aantal

gezins-

Porphyrine urine half-quantitatief

Pb-

gehalte

B.W.

Pb-

gehalte

nummer

leden

of gt;-f

D.W.

238

9

5

2

2

0.8

0.2

249

3

2

1

1.0

0.2

258

6

3

1

2

0.4

0.2

260

6

3

1

1

1

0.6

0.2

266

11

7

2*

2

0.9

0.1

268

9

3

2

2

2

0.6

0.2

306

6

2

4

0.7

0.2

316

6

3

3

0.4

0.2

324

7

2

4*

1

1.9

0.1

331 A

5

3

2

0.4

0.1

340

11

5

5*

1

0.7

0.2

341

3

1

1*

1

0.5

0.2

348

5

1

3

1

0.9

0.2

369B

7

3*

3

1*

0.5

0.1

369D

11

6**

4

1

0.4

0.2

375A

5

1

3

1

0.6

0.1

376 P,

2

2

1.1

0.1

382

2

1

1

0.5

0.2

450 P,

6

5

1

1.8

0.08

477B

6

3

2

1

1.3

0.1

482

7

3

4

1.2

0.1

493A

12

3

5

4

0.4

0.1

-ocr page 104-

86

GROEP III (vervolg). Buiswater gt; 0.3, doorstroomingswater lt; 0.3 mg Pb/1.

Huis

nummer

Aantal

gezins

leden

Porphyri

half-qua

ne urine ntitatief

of

Pb-

gehalte

B.W.

Pb-

gehalte

D.W.

493B

2

1

1

0.6

0.08

495

3

3

0.5

lt;0.05

527

2

1

1

0.7

0.2

53IB

3

3

0.7

0.2

531C

8

5

3

0.7

0.2

53ID

11

7

3

1

1.0

0.1

590

7

2

2

3

1.2

0.2

594

7

1

3

3

1.6

0.2

596A

6

5

1

2.4

0.2

62 IA

2

1

1

0.7

0.1

640

5

2

3

0.7

0.1

667

2

2

1.4

0.2

673A

4

3*

1

0.9

0.1

68 IA

8

5

3

0.7

0.2

681B

8

6

2

0.7

0.2

682

2

1

1

1.2

0.2

694

11

4

2*

4

1

0.5

0.08

694A

5

3

2

0.4

0.08

740A

4

4

0.4

0.08

741

9

3

1

4

1

0.4

0.2

827 P,

7

1

4

2

0.7

lt;0.02

828 nbsp;nbsp;nbsp;Pi

5

3

2

0.7

0.02

829

10

8

2

3.4

0.2

839B

2

2

2.2

0.2

857

5

1

3

1

0.6

0.2

859

8

4

3

1

0.5

0.1

863

2

1

1

1.1

0.2

881

9

1

5

2

1

0.4

0.06

886B

5

5

0.4

?

890A

10

3

3

2

2

1.0

0.1

905A

6

5

1

0.4

0.2

906

4

1

1

1

1

0.4

0.1

908A

3

2

1

1.0

0.2

909A

4

1

1

1

1

0.8

0.1

915

5

5*

1.0

0.2

915A

7

5

1

1

0.5

0.1

916

6

4

2

0.9

0.1

917

1

1

1.3

0.2

919

8

7

I

0.4

0.2

996

8

3

4

1

1.2

0.1

998

5

3

2

0.7

0.1

374

181

117

55

21

-ocr page 105-

87

Tabel GROEP IV. Buiswater 0.3, doorstroomingswater lt; 0.3 mg Pb/1.

Huis-

Aantal

gezins

leden

Porphyrine urine half-quantitatief

Pb-

gehalte

B.W.

Pb-

gehalte

D.W.

nummer

of gt;

315

6

4

2

0.3

0.2

323

9

2

4

2

1

0.3

0.1

481

8

5

3

0.3

0.2

639

13

4*

2

4

3

0.3

0.1

641

4

1

1

2

0.3

0.1

735

4

2*

2

0.3

0.2

788A

8

5

1*

2

0.3

0.1

8I3B

2

1

1

0.3

0.06

836

2

1

1

0.3

lt;0.05

862

8

4

2

2

0.3

0.2

890

7

6*

1

0.3

0.1

908

4

2

1

1

0.3

lt;0.05

75

37

20

13

5

Tabel GROEP V.

Buiswater 0.2, doorstroomingswater 0,2 of lt; mg Pb/1.

Huis-

Aantal

gezins-

Porphyrine urine half-quantitatief

Pb-

gehalte

B.W.

Pb-

gehalte

D.W.

nummer

leden

4- of gt;

257

6

3

3

0.2

0.2

269

10

7*

2*

1

0.2

?

318

9

4

2

3

0.2

0.1

338A

4

1

1

2

0.2

0.1

345

3

1

2

0.2

0.2

359

6

2

3

1

0.2

0.07

483

7

4

2*

1

0.2

0.06

494

5

2*

2

1

0.2

lt;0.05

574A

2

2

0.2

0.2

621

6

5*

1

0.2

0.06

636

4

1

1

2

0.2

0.1

662

7

3*

1

3

0.2

0.06

673

10

9

I*

0.2

0.08

783

4

1

3

0.2

0.08

822

4

2

1

1

0.2

0.06

855

11

7

2

2

0.2

0.08

879

6

2

2**

2

0.2

lt;0.05

899

2

1

1

0.2

lt;0.05

904

8

4*

2

1

1

0.2

lt;0.05

114

55

33

20

6

-ocr page 106-

88

Tabel GROEP VI. Buiswater en doorstroomingswater 0.1 of lt; mg Pb/1.

Huis-

Aantal

gezins

leden

Porphyrine urine half-quantitatief

Pb-

gehalte

B.W.

Pb-

gehalte

D.W.

nummer

-f-

-f-h

-t--t-of gt;-h

484

4

3

1

0.1

lt;0.05

485

8

6

2

0.1

0.06

581A

9

4

3

2

0.1

?

646

7

I

3

3

0.1

lt;0.05

695A

7

7*

0.1

lt;0.05

728

6

4

2

0.1

0.08

788

7

4

2

1*

0.07

0.05

835

9

4

4

1*

lt;0.05

lt;0.05

837

7

4

3

0.06

lt;0.05

838

5

2*

1

2

0.1

0.06

894 P,

8

4

1

3

0.1

lt;0.05

913

7

3

1

1

2

0.1

0.06

84

46

21

14

3

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt, dat er in de groepen met een hoog loodgehalte van het water een groot aantal personen voorkomt met een negatieve porph5n:ine-reactie van de urine, maar ooknbsp;dat er in de groepen, waar het loodgehalte van het water binnen denbsp;tot nu toe veilig geachte grens viel, ook een groot aantal personen metnbsp;een , of -b-t- en gt;-(- -4- reactie voorkomt.

In alle groepen komen dus naast personen, die geen porphyrine uitscheiden, personen voor met een licht verhoogde uitscheiding (-1-reactie) en anderen met een duidelijk verhoogde uitscheiding (-1- -f en -II—b ofgt;-|—1—|- reactie).

Bij deze laatsten is dit zeker pathologisch en behoudens misschien een enkele mogelijke uitzondering moet het als een gevolg van een tenbsp;groote loodopname beschouwd worden.

De lichtere gevallen ( reactie) kan men nog niet pathologisch noemen, doch het veelvuldig vóórkomen wijst toch wel degelijk opnbsp;verband met het loodhoudend drinkwater, zoodat zij als een van denbsp;eerste uitingen van loodschade dienen te worden opgevat.

In onderstaand schema zijn de uitkomsten van de zes groepen samengevat.

-ocr page 107-

89

Groep I

Porphyrine in de urine

Aantal

per

sonen

totaal

Aantal

ge

zinnen

Loodgehalte in mg per 1 buis- en door-stroomingswater

B.W. en D.W.

gt; 0.3

— nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-t-

“h

of gt;

27

20

12

16

75

16

Groep II

26

11

13

7

57

10

B.W. gt; 0.3

D.W. = 0.3

Groep III

181

117

55

21

374

63

B.W. gt; 0.3

D.W. lt; 0.3

Groep IV

37

20

13

5

75

12

B.W. = 0.3

D.W. lt; 0.3

Groep V

55

33

20

6

114

19

B.W. = 0.2

D.W. = 0.2 of lt;0.2

Groep VI Totaal

46

21

14

3

84

12

B.W. = 0.1 of lt; 0.1 D.W. lt; 0.1

372

= 48%

222

= 28%

127

= 185

58

~4%

779

132

Groep A I-II-III

234

= 46%

148

= 29%

80 nbsp;nbsp;nbsp;44

= 124 = 25%

506

= 65%

89

= 67%

Groep B IV-V-VI

138

= 51%

74

= 27%

47 nbsp;nbsp;nbsp;14

= 61 = 22%

273

= 35%

43

= 33%

Van de in totaal 779 onderzochte personen hebben 185 (127 58) een , of sterkere porphyrine-reactie der urine en 222 eennbsp; reactie, d.i. resp. 24 en 28% van het geheel. Dus bij 24% der onderzochte personen moet met zekerheid een te groote loodopname wordennbsp;aangenomen en vermoedelijk zelfs bij 52%.

Een vergelijking van de zes groepen onderling is wegens het betrekkelijk geringe aantal personen in de meeste der groepen niet verantwoord.

De groepen I, II en III omvatten alle gezinnen, waarvan het drinkwater niet voldoet aan de tot nu toe gestelde eischen, terwijl dat van de groepen IV, V en VI daaraan wel voldoet.

Vergelijkt men nu de combinaties van de eerste 3 groepen (A) met die van de tweede 3 groepen (B), dan blijkt dat in groep A 89 gezinnen en innbsp;groep B 43 gezinnen werden onderzocht, resp. 67 en 33% van het totaal.

Uit de resultaten van het drinkwateronderzoek is komen vast te staan, dat de 212 onderzochte pompen, die door de geheele gemeentenbsp;verspreid staan, wat het loodgehalte van hun water betreft, voor 65%

-ocr page 108-

90

tot groep A en voor 35% tot groep B behooren (zie Hoofdstuk III).

Het getal 212 correspondeert niet met het bovengenoemde getal (189) van alle gezinnen, waar het drinkwater werd onderzocht. Ditnbsp;komt omdat er bij de 212 pompen o.a. een aantal zijn voor gemeenschappelijk gebruik: de dorps- en schoolpompen.

Wij gingen nu de verdeeling over de groepen A en B na voor de 189 gezinspompen en vonden hiervoor de waarden 66 en 34%. Uit dezenbsp;getallen blijkt, dat bij het massaal onderzoek, zij het toevallig, denbsp;verdeeling van de 132 onderzochte gezinnen over de beide groepennbsp;practisch gelijk is aan die van de 189 onderzochte gezinspompen.

Verder zien wij in bovenstaande tabel, dat de onderzochte personen voor 65% tot groep A en voor 35% tot groep B behooren; hieruit volgtnbsp;een gelijkmatige verdeeling van dit deel der bevolking over de beidenbsp;groepen van gezinnen, welke verhouding vrijwel overeenstemt metnbsp;de verhouding der aantallen gezinnen in die twee groepen.

Uit deze overeenstemmingen mag daarom ongetwijfeld worden opgemaakt, dat de resultaten van het massaal onderzoek een eenigs-zins betrouwbaar beeld geven van den invloed van het loodhoudendenbsp;drinkwater op de geheele bevolking en ook, dat uit een vergelijkingnbsp;van de voor de groepen A en B vastgestelde feiten conclusies voor hetnbsp;geheel der bevolking getrokken mogen worden.

Wanneer wij de verdeeling der gevallen met een zekere en een mogelijke pathologische porphyrine-uitscheiding over de groepen A en B nagaan, dan vinden wij:

groep A groep B

zekere gevallen

25%

22%

verdachte gevallen

29%

27%

Voor de drie ondergroepen (IV, V en VI) van groep B zijn deze ge-

tallen:

zekere gevallen

verdachte gevallen

groep IV.....

...... 24%

27%

groep V .....

..... 23%

29%

groep VI.....

...... 20%

25%

De hooge percentages voor groep B, welke maar weinig verschillen

met die voor groep A, vallen hierbij op; ook

is opmerkelijk, dat in

alle ondergroepen

van groep B een tamelijk groot aantal zekere en

verdachte gevallen voorkomen.

-ocr page 109-

91

Dit leidt tot de conclusie, dat ook lagere gehalten aan lood (zelfs onder de 0.1 mg Pb/1) in drinkwater voor den mensch schadelijk kunnennbsp;zijn en dat de tot nu toe aangenomen grens van 0.3 mg Pb/1 buiswaternbsp;te hoog is.

Hierbij moet men echter in aanmerking nemen, dat in een streek, waar over het algemeen het water een hoog loodgehalte heeft, allenbsp;personen, afgezien van het eigen drinkwater thuis, met dit loodhoudend water in contact zullen komen; (b.v. in fabriek, bij werk,nbsp;in cafés, op school, bij bezoeken, door gebruik van consumptieartikelen als brood, karnemelk e.d.); verder, dat het loodgehalte vannbsp;het water door verschillende oorzaken aan schommelingen onderhevignbsp;kan zijn.

Dat er in de gezinnen, waar het drinkwater groote hoeveelheden lood bevat, ook personen met een negatieve porphyrine-reactie vannbsp;de urine voorkomen, kan, behalve in de individueele gevoeligheidnbsp;voor lood, ook zijn oorzaak vinden, zooals wij reeds eerder opmerkten,nbsp;in verschil in hoeveelheid en aard van het watergebruik, maar tevensnbsp;moet aan de mogelijkheid gedacht worden, dat bij deze personen hetnbsp;lood in de dépots wordt opgestapeld, zonder dat het lichaam er metnbsp;pathologische verschijnselen op reageert.

Men kan zich in verband met al deze mogelijkheden afvragen of de leeftijd en het geslacht hierbij van invloed zijn. Wij hebben dat bijnbsp;ons materiaal nauwkeurig nagegaan, doch konden geen duidelijknbsp;verband hiermee vaststellen. Het aantal personen in de verschillendenbsp;leeftijdsklassen is te uiteenloopend en te klein om betrouwbare conclusies te trekken. Wij zien daarom van de vermelding van de desbetreffende gegevens af.

Vermeldenswaard is echter wel, dat op het totaal aantal (167) volwassen mannen een grooter aantal gevallen met pathologische vermeerdering van de porphyrineuitscheiding in de urine voorkomt, dan op het totaal aantal (186) volwassen vrouwen (resp. 30 en 20%). Voornbsp;personen onder de 21 jaar zijn deze getallen resp. 20 en 22%.

Volgens Wright, Sappington en Rantoul zou loodvergiftiging t.g.v. drinkwater bij volwassen mannen veelvuldiger voorkomen dan bijnbsp;vrouwen.

Daarentegen geeft het verslag van Bruns over de epidemie te Leipzig, waarin hij de getallen noemt, die Kruse vond bij het massaal onderzoek op basophiele korreling, het omgekeerde beeld.

Kruse rapporteert 576 positieve bevindingen. Daarvan viel 25% in de leeftijdsgroep onder 20 jaar, in welke groep het mannelijk geslacht overwoog, terwijl bij de gevallen boven de 20 jaar, die dus 75%

-ocr page 110-

92

van de positieve bevindingen opleverden, het vrouwelijk geslacht de meerderheid vormde.

Samenvattend: In deze streek komt zoowel onder de gebruikers van water met een laag loodgehalte als onder de gebruikers van waternbsp;met een hoog loodgehalte pathologisch vermeerderde porphyrine-uitscheiding in de urine voor. De verklaring daarvan wordt gezochtnbsp;in het feit, dat in het betrokken gebied een belangrijk deel van al hetnbsp;drinkwater loodrijk is, zoodat alle bewoners langs allerlei wegen loodnbsp;toegevoerd krijgen en verder in de omstandigheid, dat het onderzoeknbsp;beperkt moest blijven tot een enkele analyse van het drinkwater, terwijlnbsp;dit toch aan schommelingen in het loodgehalte onderhevig kan zijn.

Het antwoord op de ons gestelde vraag kunnen wij in de volgende punten samenvatten;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Een absolute grens, waarboven het loodgehalte van drinkwaternbsp;schadelijk voor den mensch wordt, is naar aanleiding van dit onderzoek niet vast te stellen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De tot nu toe aangenomen grens van 0.3 mg Pb/1 buiswater magnbsp;zeker niet te laag worden genoemd.

-ocr page 111-

Hoofdstuk VI

BASOPHIELE KORRELING EN PORPHYRINURIE

De basophiele korreling en porphyrinurie zijn verschijnselen die veelvuldig bij loodvergiftiging voorkomen. De basophiele korrelingnbsp;wordt als vroeg symptoom van chronische loodintoxicatie beschreven,nbsp;terwijl zij ook bij de acute aanvallen (kolieken) gevonden wordt. Bijnbsp;geen van beide toestanden behoeft zij echter voor te komen. Sommigennbsp;zagen bij het toenemen der verschijnselen van loodintoxicatie denbsp;basophiele korreling weer af nemen.

De basophiele korreling is dus geen vast verschijnsel; het vóórkomen ervan, naast andere symptomen, geeft steun aan de diagnose loodvergiftiging. Gewoonlijk verdwijnt de basophiele korreling bij genezingnbsp;van de intoxicatie spoedig, zij kan echter soms meer dan een jaarnbsp;blijven bestaan.

De porphyrinurie wordt ook als belangrijk verschijnsel bij loodvergiftiging beschreven. Hij mans van den Bergh zegt in zijn leerboek: „Loodvergiftiging geeft altijd aanleiding tot een aanzienlijk vermeerderde vorming en uitscheiding van porphyrine”. Volgens Vannottinbsp;kan de porphyrinurie dikwijls reeds optreden nog voordat eenig andernbsp;klinisch verschijnsel van loodvergiftiging aanwezig is.

In de publicaties over massale onderzoekingen vindt men uitsluitend gegevens over het voorkomen van de basophiele korreling.

Wij vonden echter bij het medisch gezinsonderzoek de porphyrinurie als een in veel meerdere mate constant optredend verschijnsel dan denbsp;basophiele korreling der erythrocyten. Hierom gaven wij, ook omnbsp;andere, vroeger reeds vermelde redenen, aan het porphyrine-onderzoeknbsp;voor het massaal onderzoek de voorkeur.

Om nu het vóórkomen van beide verschijnselen en de waarde daarvan na te gaan, onderzochten wij in November 1939 een negentig-tal personen, die in Augustus of September van dat jaar een -t-, -f -H,nbsp;-F-h-b of gt;-(- porphyrine-reactie in de urine hadden, ditmaalnbsp;zoowel op het voorkomen van porphyrine in de urine als op basophielnbsp;gekorrelde erythrocyten.

De gegevens van dit onderzoek zijn ondergebracht in een tabel.

-ocr page 112-

94

waarin ter vergelijking ook het porphyrine-onderzoek van Augustus en September is opgenomen.

Pa

tient

Huis

num

mer

Lood-gehalte B.W. en

D.W. in mg/I

Geslacht

Leeftijd

Porphyrine urine half-quantitatief

Basophiele korrelingnbsp;Nov. 1939

Aug.

Sept. gt;939

Nov. 1939

1

863

\ A 10.2

c?

70 j.

IV.O

2

886

3.6/0.6

c?

13 j.

4Vo.

3

,,

,,

?

21 j.

P/.0

4

,,

lt;?

18 j.

l»/.0

5

gt; gt;

9

47 j.

2»/..

6

838

0.1/0.06

?

18 j.

OV.o

7

839 A

1.0/0.3

c?

48 j.

0”/..

8

,,

} »

9

7 j.

ov.0

9

, y

gt; *

9

4 j.

0quot;/oo

10

855

0.2/0.08

S

46 j.

ov.0

11

857

0.6/0.2

lt;S

39 j.

P/oo

12

gt;gt;

gt;t

9

30 j.

ov.0

13

,y

9

3 j.

4Voo

14

gt;gt;

9

2 j.

0quot;/.»

15

879

0.2/lt;0.05

S

33 j.

?

oVo.

16

,,

gt;}

lt;?

8 j.

OVoo

17

yy

yy

S

4 j.

1quot;/..

18

885 A

2.4/0.5

lt;?

76].

0quot;/.O

19

)gt;

,,

9

65 j.

?

20

yy

9

21 j.

3®/00

21

881

0.4/0.06

lt;5

54 j.

0®/oO

22

tt

c?

25 j.

OVo»

23

268

0.6/0.2

9

15 j.

7Voo

24

11

t*

9

48 j.

7quot;/..

25

gt; gt;

»gt;

lt;?

10}.

OVo.

26

t gt;

$

25 j.

0®/00

27

894

0.1/lt;0.05

$

57 j.

4Vo.

28

gt; gt;

gt; gt;

$

23 j.

2V.0

29

913

0.1/0.06

$

50 j.

7»/..

30

11

gt;gt;

9

23 j.

i Voo

31

j gt;

yy

9

12 j.

0®/oo

32

915 A

0.5/0.1

$

5 j.

-H

0®/oo

33

890 A

1.0/0.1

9

53].

0®/00

34

gt; gt;

gt;gt;

9

26].

ov.0

35

y,

yy

9

54 j.

OVoo

36

yy

9

36 j.

OVoo

37

909 A

0.8/0.1

$

30 j.

IV.0

38

,,

9

32 j.

-j-

OVoo

39

904

0.2/lt;0.05

9

9].

OVoo

40

gt;,

gt;gt;

9

8],

OVoo

-ocr page 113-

95

Pa

tient

Huis

num

mer

Lood-gehalte B.W. en

D.W. in mg/I

Geslacht

Leeftijd

Porphyrine urine half-quantitatief

Basophiele korrelingnbsp;Nov. 1939

Aug.

Sept. 1939

Nov. 1939

41

813 A

?/0.2

lt;?

32 j.

-f

0®/oo

42

,,

,,

?

29j.

0®/00

43

996

1.2/0.1

lt;?

57 j.

-f-

2»/..

44

3

15 j.

1»/..

45

906

0.4/0.1

?

6 j.

1»/..

46

,,

gt;gt;

9

5 j.

2V.0

47

998

0.7/0.1

?

62 j.

-f

0**/oo

48

716

2.2/1.7

33 j.

IV.0

49

ti

9

37 j.

-h

0®/oo

50

gt;gt;

gt; gt;

9

3 j.

0®/00

51

3

1 i-

?

OV 00

52

) »

3

71 j.

4-

0®/00

53

n

)gt;

9

73 j.

OVoo

54

683

1.1/0.6

(?

27 j.

1»/..

55

,,

,,

9

53 j.

•p

0®/oo

56

,,

lt;?

24 j.

0®/oo

57

,,

,,

lt;?

25 j.

IVo.

58

260

0.6/0.2

c?

46 j.

1”/..

59

,,

,,

9

28 j.

0®/00

60

256

1.6/0.4

15 j.

0®/00

61

f,

,,

9

18 j.

?

2“/oo

62

258

0.4/0.2

9

18 j.

3Voo

63

633

3.0/0.6

9

28 j.

0V».

64

,,

,,

9

23 j.

0®/oo

65

639

0.3/0.1

(?

12 j.

2»/oo

66

,,

9

11 j.

2Voo

67

) gt;

»»

9

9 j.

0°/oo

68

) r

9

8 j.

oVo.

69

gt;gt;

9

5 j.

0*/00

70

a

,,

9

4 j.

0«/oo

71

i *

,,

9

3 j.

0®/00

72

636

0.2/0.1

c?

38 j.

0®/00

73

gt; »

i »

(?

9 j.

0°/00

74

» i

,,

9

38 j.

IVoo

75

633

3.0/0.6

9

62 j.

0®/00

76

640

0.7/0.1

c?

45 j.

3®/00

77

,,

cJ

11 j.

2»/..

78

gt; gt;

gt; »

9

7 j.

OVoo

79

741

0.4/0.2

3

37 j.

?

0°/00

80

..

3

10 j.

IVoo

-ocr page 114-

96

Vergelijken wij eerst de uitkomsten van de beide urine-onderzoe-kingen, dan blijkt dat:

in 22 gevallen de sterkte der reactie gelijk is gebleven, in 41 gevallen de porphyrine-reactie zwakker, soms aanmerkelijknbsp;zwakker is geworden; in 12 gevallen is zij zelfs van of sterker nunbsp;geheel negatief geworden,

in 20 gevallen de reactie sterker is geworden, in 4 gevallen een van beide reacties niet bekend is.

Voor de wisselingen in de porphyrine-uitscheiding kan men verschillende verklaringen bedenken. Ten eerste is het mogelijk, dat de porphyrineuitscheiding evenals de looduitscheiding aan schommelingen onderhevig is; misschien gaan ze wel parallel. Om dit na tenbsp;gaan zou men gedurende langeren tijd de 24-uurs urine-monstersnbsp;moeten onderzoeken.

Ten tweede kan de oorzaak in meer of minder watergebruik, maar ook in’ schommelingen van het loodgehalte van het water gezochtnbsp;worden. Het is zeer aannemelijk, dat deze oorzaken van invloed zijn.nbsp;Nemen wij b.v. de gevallen, waarbij de porphyrinurie afgenomen is:nbsp;het eerste onderzoek viel in de zomermaanden, waarin het watergebruik in het algemeen grooter is; bovendien is dan het water warmernbsp;en kan een aggressief water met grootere reactie-snelheid op de buisnbsp;inwerken, waardoor het loodgehalte hooger zal zijn. Het in vele gevallen voorkomen van een gezinsgewijze (b.v. huisnrs 268, 716, 683,nbsp;639 en 636) vermindering van de porphyrine-uitscheiding geeft steunnbsp;aan deze opvatting.

Bij onderlinge vergelijking van de resultaten van het gelijktijdig

-ocr page 115-

97

verrichte onderzoek op porphyrine in de urine en op een vermeerdering van het aantal basophiel gekorrelde erythrocyten in het bloed, innbsp;November 1939, komen wij tot het volgende overzicht:

Porphyrine

Basophiele

korreling

aantal personen

O7oo

9

17oo

1

•—

27oo

2

-1-

*^Voo

13

-1-

17oo

6

-t-

2 en meer 7oo

5

-t-

07oo

28

4-

1 0/

^ /oo

9

-1- -1- of meer

2 en meer 7oo

12

een van beide

onbekend

2

Uit dit onderzoek blijkt duidelijk, dat de porphyrinurie veelvuldiger voorkomt dan een vermeerdering van de basophiele korreling. Innbsp;slechts twee gevallen (65 en 66) bestaat er een basophiele korrelingnbsp;van 27oo rnet een negatieve porphyrine-reactie van de urine. Daartegenover staan 28 gevallen met een duidelijk pathologische porphy-rine-uitscheiding en met tegelijkertijd 07oo basophiel gekorrelde erythrocyten en 9 andere gevallen met U/op. De bovengenoemde tweenbsp;personen met 27oo basophiele korreling en tevens negatieve porphyrinenbsp;hadden bij het eerste porphyrine-onderzoek in September een -f -f -t-reactie. Bij vier andere personen (23, 24, 77, 82), waarbij de porphyrine-uitscheiding is afgenomen van duidelijk pathologisch tot verdacht,nbsp;bestaat een basophiele korreling van 2—7“/po. Daar bij het eerstenbsp;onderzoek de basophiele korreling niet werd nagegaan, valt niet meernbsp;uit te maken of in deze gevallen de basophiele korreling langzamer isnbsp;af genomen dan de porphyrinurie of langer is blijven bestaan.

Boven stelden wij reeds vast, dat ook bij dit onderzoek, evenals dat bij het medisch gezii^onderzoek het geval was, de porphyrinurie frequenter voorkomt dan een vermeerdering van de basophiel gekorreldenbsp;erythrocyten.

Hoewel het materiaal te weinig omvattend is om vergaande conclusies te trekken, geeft deze waarneming toch steun aan onze opvat-

-ocr page 116-

98

ting, dat voor een massaal onderzoek naar den schadelijken invloed van loodhoudend drinkwater op de gebruikers, de half-quantitatievenbsp;porphyrine-schatting in de urine te verkiezen is boven het onderzoeknbsp;naar een vermeerdering van basophiel gekorrelde erythrocyten in hetnbsp;bloed.

In verband hiermede is ook de volgende proefneming belangrijk.

Naar aanleiding van ons onderzoek te Helden-Panningen vonden wij verschillende collegae van de interne kliniek der Utrechtschenbsp;Universiteit bereid om met ons gedurende langeren tijd dagelijks eennbsp;hoeveelheid loodacetaathoudend water te gebruiken.

De proefpersonen werden ingedeeld in vier groepen, die per persoon des morgens nuchter 1/3, 2/3, 1 of 2 mg lood innamen. Bij geregeldenbsp;controle bleek, dat de gebruikers van 2 en 1 mg per dag resp. na 1 ennbsp;2| maand een duidelijk pathologisch vermeerderde porphyrine-uit-scheiding in de urine hadden, terwijl de basophiele korreling bij hennbsp;nog 0®/oo was.

Bij de gebruikers van 2/3 mg per dag bevatte de urine na 3^ maand eveneens een duidelijk verhoogd gehalte aan porphyrine; ook in dezenbsp;gevallen bleef de basophiele korreling 0°/^.

Tenslotte was bij degenen, die 1/3 mg per dag gebruikten na 7 maanden de porphyrine-uitscheiding nog steeds normaal gebleven ennbsp;de basophiele korreling 0®/oo gt; hierna werd deze proefneming gestaakt.

In de andere gevallen werd na het vaststellen van de opgetreden duidelijk pathologische porphyrinurie het gebruik van het loodacetaathoudend water eveneens gestaakt en werd dus niet voortgegaan totdatnbsp;eventueel basophiele korreling zou zijn opgetreden, zulks vooral ook,nbsp;omdat bij het gebruik van 2 en 1 mg de proefpersonen klachten kregennbsp;over onbehaaglijk gevoel, slechten eetlust, slapeloosheid, enz.

Het belangrijke van dit onderzoek is, dat in alle gevallen, waarin een duidelijk pathologische porphyrine-uitscheiding optrad, de basophiele korreling nog 0®/oo bedroeg.

-ocr page 117-

Hoofdstuk VII

WATERVOORZIENING IN DE PROVINCIE LIMBURG

Niet alleen te Helden-Panningen, doch ook in geheele streken van Limburg wordt door middel van particuliere putten en pompen innbsp;de behoefte aan drinkwater voorzien. Bezien wij de hierbij afgebeeldenbsp;kaart van Limburg, waarop de soort van watervoorziening is aangegeven, dan blijkt dat geheel Zuid-Limburg, met uitzondering van denbsp;gemeente Ulestraten, waterleiding heeft. In midden-Limburg beschikken alleen de gemeente Roermond met Herten, Linne, Maasniel,nbsp;Swalmen en gedeeltelijk Melick, de gemeente Venlo met Blerick,nbsp;Tegelen en een gedeelte van Maasbree, en de gemeente Weert overnbsp;waterleiding, terwijl alle andere gemeenten in midden-Limburg ennbsp;alle gemeenten in Noord-Limburg op particuliere watervoorzieningnbsp;zijn aangewezen. Met vrij groote zekerheid kan men aannemen, datnbsp;voor het watertransport hier ook meestal looden buizen worden gebruikt. Afhankelijk vaii de hoedanigheid van het water zal het loodnbsp;min of meer in oplossing gaan en zal ook hier gevaar voor loodver-giftiging dreigen. Een onderzoek hiernaar is dan ook zeer gewenscht,nbsp;vooral daar uit officieele mededeelingen is gebleken, dat ook hier reedsnbsp;(o.a. te Belfeld en Sevenum) vergiftigingsgevallen voorkwamen. Wijnbsp;zelf hadden reeds, om bijkomstige redenen, aanleiding tot het onderzoek van watermonsters in een tweetal gemeenten grenzend aannbsp;Helden-Panningen; bij alle bleek een hoog loodgehalte aanwezig tenbsp;zijn, zooals aangegeven aan het einde van de Tabellen in Hoofdstuk III.

Niet alleen in Limburg, doch ook in andere deelen van het land zijn streken waar door middel van putten en pompen in de waterwinningnbsp;moet worden voorzien. Uit verschillende van deze streken, n.1. uitnbsp;Drente en Noord-Brabant zijn gevallen van loodvergiftiging doornbsp;drinkwater gemeld.

De toestand, zooals deze te Helden-Panningen is, en waarschijnlijk in andere plaatsen zal zijn, eischt uit sociaal-hygienisch oogpunt eennbsp;spoedige en radicale verbetering, welke o.i. uitsluitend gevonden kannbsp;worden in een vervanging van de practisch bereikbare particuliere

-ocr page 118-

100

watervoorzieningen door een gemeenschappelijke waterleiding. Hierbij dienen maatregelen genomen te worden om eventueele loodaggressivi-teit van het te leveren water weg te nemen.

Het in gebruik stellen van inrichtingen ter vermindering der aggres-siviteit van het water uit particuliere voorzieningen of het vervangen van de looden buizen door leidingen van ander materiaal kan in enkelenbsp;gevallen wellicht met succes worden toegepast en het kan dus in aanmerking komen voor particulieren, die door de centrale watervoorziening practisch niet kunnen worden bereikt.

Echter is dit voor algemeene verbetering van den toestand geen betrouwbare en afdoende oplossing, daar zeer velen uit onverschilligheid of om financieele redenen de noodige verbeteringen niet zoudennbsp;aanbrengen.

-ocr page 119-

WATERVOORZIENING IN DE PROVINCIE

LIMBURG

gearceerd» GEMEENTEN,

Aangesloten aan een waterleiding.,

^lET GEARCEERD = GEMEENTEN ,

aangewezen op gebruik van particuliere puttenquot;:

-ocr page 120-

SAMENVATTING EN CONCLUSIES

Naar aanleiding van het vóórkomen van loodhoudend drinkwater in de gemeente Helden-Panningen (midden-Limburg) werd op verzoeknbsp;van den Gezondheidsraad een uitgebreid drinkwateronderzoek en eennbsp;medisch onderzoek onder de bevolking ingesteld. Dit had tot doelnbsp;meer gegevens te verkrijgen over de toxicologie van loodhoudendnbsp;drinkwater en zoo mogelijk een grens te bepalen waaronder het lood-gehalte van het water voor de gebruikers geen schadelijke gevolgen heeft.

De betrokken gemeente heeft geen waterleiding. De watervoorziening geschiedt uitsluitend door middel van particuliere putten en pompen, met gewoonlijk een looden buis voor watertransport.

Van 212 pompen, behoorend bij 198 putten van verschillende soort, werden twee watermonsters, resp. een monster van het water datnbsp;T; 10 uur in de buis had gestaan, het zgn. buiswater, en een monsternbsp;na 3 min. doorstroomen, het zgn. doorstroomingswater, op het loodge-halte onderzocht. Daarbij bleek, dat volgens de door Reith en vannbsp;Esveld voorloopig aangegeven veilige grens van 0.3 mg Pb/1 buiswater, 65% van de. pompen wegens te hoog loodgehalte van het waternbsp;zou moeten worden af gekeurd. Voor het buiswater werden waardennbsp;gevonden varieerend van 12,4 tot 0.02 mg Pb/1, voor het doorstroomingswater 3.6 tot minder dan 0.02 mg Pb/1.

In 18 gezinnen waar het drinkwater meer dan 0.3 mg Pb/1 buiswater bevatte, werden de leden (89) aan een medisch onderzoek onderworpen.nbsp;Dit onderzoek bestond uit het opnemen van de anamnese, algemeennbsp;lichamelijk onderzoek, waarbij vooral gelet werd op de voor loodver-giftiging kenmerkende verschijnselen, als loodcoloriet, loodzoom,nbsp;extensorenzwakte enz., verder uit het onderzoek van urine en bloednbsp;op het vóórkomen van en het gehalte aan porphyrine en lood, en eennbsp;röntgenologisch onderzoek van de uiteinden van ulna en radius bijnbsp;kinderen. Ook werd bij ieder een volledig haematologisch onderzoeknbsp;gedaan, waarbij speciaal op basophiel gekorrelde erythrocyten werdnbsp;gelet en werd bij ieder de urine op eiwit, suiker en sediment onderzocht. Steeds werd ook nagegaan of nog andere invloeden aanwezignbsp;waren, waardoor loodvergiftiging kon worden veroorzaakt.

-ocr page 121-

103

Wij stelden de diagnose loodvergiftiging ook in die gevallen waar uitsluitend in bloed en urine duidelijke afwijkingen werden gevonden,nbsp;die hierop wezen en bovendien bij kinderen op het uitsluitend vóórkomen van lood in de epiphyses. De bedoelde afwijkingen werdennbsp;in hoofdstuk IV beschreven. Bij de beoordeeling van de resultatennbsp;werden de onderzochte gezinnen in twee groepen verdeeld en welnbsp;ten eerste die waar het buiswater een loodgehalte van meer dannbsp;1 mg Pb/1, ten tweede waar dit loodgehalte 0.3—1 mg Pb/1 bedroeg. Innbsp;ieder der beide groepen komt slechts één geval voor waar het door-stroomingswater minder dan 0.3 mg Pb/1 bevatte. In de eerste groepnbsp;bleken er van de 72 personen 45 een chronische loodintoxicatie tenbsp;hebben, waarvan er bij 41 zekerheid bestaat, dat uitsluitend het loodhoudend drinkwater de oorzaak is. Bij de 4 anderen is het beroepnbsp;waarschijnlijk mede aansprakehjk. In de tweede groep (17 personen)nbsp;werden, behalve bij 4 loodarsenaatspuiters, geen loodintoxicatiesnbsp;gediagnostiseerd. Wel vertoonden vier personen min of meer duidelijkenbsp;verschijnselen, als porphyrinurie en basophiele korreling, die op eennbsp;te groote loodopname wijzen. In de eerste groep kwamen 7 soortgelijkenbsp;gevallen voor.

23 van de 49 gevallen van chronische loodvergiftiging uit de groepen 1 en 2 te zamen verliepen klachtenvrij, terwijl er ook bij algemeennbsp;lichamelijk onderzoek geen afwijkingen werden vastgesteld. Op denbsp;overige 26 gevallen kwamen een geval van encephalopathia saturnina,nbsp;een geval met parese en spieratrophie aan de armen, 7 gevallen metnbsp;een duidelijke en 3 met een aanduiding van loodzoom voor. Lood-coloriet werd bij geen enkel geval waargenomen. Wij vonden slechtsnbsp;bij één geval een hypertensie en dit was tevens het eenige geval waarbij eiwit in de urine werd vastgesteld.

Enkele kinderen hadden een haemoglobine-gehalte van 55 en 65%; bij de meeste volwassenen bestond er een lichte tot matige anaemie,nbsp;doch dit was ook het geval bij velen onder de niet-geintoxiceerdenbsp;personen.

De vernomen klachten waren buikpijn, obstipatie, gebrek aan eetlust, slapeloosheid, spierkrampen, moeheid en machteloosheid innbsp;armen en beenen, hoofdpijn en duizeligheid.

Onder de 49 gevallen zijn 17 kinderen niet ouder dan 6jaar. Bij 16 daarvan werd bij röntgenologisch onderzoek lood in de epiphyses gevonden en bij 7 van hen vertoonden het bloed en de urine geen of geennbsp;duidelijke afwijkingen.

Bij 41 van de gevallen werd een pathologisch vermeerderde porphy-rine-uitscheiding vastgesteld, in 22 gevallen gepaard gaande met een

-ocr page 122-

104

vermeerderde basophiele korreling der erythrocyten. De overige bloeden urineafwijkingen zijn vermeld in de tabellen einde Hoofdstuk IV.

Op grond van deze waarnemingen en van de mededeelingen van de huisartsen daar ter plaatse over de voorgekomen acute gevallennbsp;van loodvergiftiging, willen wij de te Helden-Panningen geconstateerde loodvergiftigingen als volgt indeelen;

I ACTIEVE:

a. nbsp;nbsp;nbsp;acute intoxicaties:

zich uitende door heftige buikpijnen (kolieken), die vaak deden denken aan appendicitis, maagperforatie, ileus, enz.

b. nbsp;nbsp;nbsp;chronische intoxicaties:

1. nbsp;nbsp;nbsp;zonder klachten, met porphyrinurie en ev. basophiele korreling. (ook een verhoogd loodgehalte van bloed en urine ennbsp;een verhoogd porph5Tinegehalte van het bloed).

2. nbsp;nbsp;nbsp;met klachten en verschijnselen (zie boven), gepaard metnbsp;porphyrinurie, enz.

II NIET ACTIEVE:

Lood in depots, o.a. in de epiphyses bij de kinderen, niet gepaard met porphyrinurie. Dit lood kan onder bepaalde omstandighedennbsp;gemobiliseerd worden en aanleiding geven tot een acuut of chronisch verloopend ziektebeeld, dan gepaard gaande met porph}^:!—nbsp;nurie, enz.

De conclusies, die uit het medisch gezinsonderzoek werden getrokken waren:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Bij gehalten boven de 0.3 mg Pb/1 buiswater komen loodintoxicatiesnbsp;voor.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Bij het stijgen van de gehalten, vooral boven de 1 mg Pb/1 neemtnbsp;het aantal gevallen toe.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Alle gebruikers van drinkwater met meer dan 3 mg Pb/1 buiswaternbsp;vertoonden verschijnselen van loodintoxicatie of verschijnselen,nbsp;die verband kunnen houden met te groote loodopname.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de gehalten tusschen 0.3—3 mg, maar vooral tusschen 1—3 mgnbsp;Pb/1 zijn de resultaten van het onderzoek sterk uiteenloopend.

Van 132 gezinnen, waar het loodgehalte van het water bepaald was, werd zoo mogelijk van alle gezinsleden de urine op porph5n:inenbsp;onderzocht. De gezinnen werden naar het loodgehalte van het drinkwater in zes verschillende groepen ingedeeld. Van de 779 onderzochtenbsp;personen gebruikten er 506 water, waarvan het buiswater meer dannbsp;0.3 mg Pb/1, en de overige 273 waar dit water minder dan 0.3 mg Pb/1nbsp;bevatte. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek, dat bij alle gehaltennbsp;aan lood, zelfs van minder dan 0.1 mg Pb/1 buiswater een groot aantal

-ocr page 123-

105

personen een vermeerderde porphyrine-uitscheiding hadden. Of in de laatste gevallen het drinkwater thuis, dat dus lage loodgehalten had,nbsp;de porphyrinurie veroorzaakte werd in twijfel getrokken.

Het eindoordeel over dit onderzoek luidde:

In deze streek komt zoowel onder de gebruikers van water met een laag loodgehalte als onder de gebruikers van water met een hoognbsp;loodgehalte pathologisch vermeerderde porphyrine-uitscheiding in denbsp;urine voor. Afgezien van de individueele gevoeligheid, die voor loodnbsp;bestaat en het verschil in de hoeveelheid en den aard van het watergebruik wordt de verklaring daarvan gezocht in het feit, dat in hetnbsp;betrokken gebied een belangrijk deel van al het drinkwater loodrijk is,nbsp;zoodat alle bewoners langs allerlei wegen lood toegevoerd krijgen ennbsp;verder in de omstandigheid, dat het onderzoek beperkt moest blijvennbsp;tot een enkele analyse van het drinkwater, terwijl dit toch aan schommelingen in het loodgehalte onderhevig kan zijn.

Een absolute grens, waarboven het loodgehalte van drinkwater schadelijk voor den mensch wordt, is naar aanleiding van dit onderzoeknbsp;niet vast te stellen.

De tot nu toe aangenomen grens van 0.3 mg Pb/1 buiswater mag zeker niet te laag worden genoemd.

Voor een massaal onderzoek van de bevolking naar den schadelijken invloed van het loodhoudend water, werd de half-quantitatieve porphy-rine-schatting van de urine verkozen boven het onderzoek naar eennbsp;vermeerdering van het aantal basophiel gekorrelde erythrocyten.nbsp;Behalve om practische redenen werd dit gedaan, omdat uit de gegevens van het medisch onderzoek bleek, dat de porphyrinurie frequenter voorkwam dan de basophiele korreling der erythrocyten. Ditnbsp;werd bevestigd door een onderzoek naar beide verschijnselen bij eennbsp;negentigtal personen waarbij reeds eerder een vermeerderde porphyrine-uitscheiding was gevonden.

Ook bij experimenteel onderzoek bij gezonde personen met het drinken van loodhoudend water van verschillende concentraties tradnbsp;een vermeerderde porph5Tine-uitscheiding op, terwijl de erythrocytennbsp;nog geen afwijkingen vertoonden. Uit dit laatste, weliswaar kleine,nbsp;onderzoek meenen wij te mogen afleiden, dat de hoeveelheid lood,nbsp;die door middel van drinkwater binnen komt boven de hoeveelheid,nbsp;welke met voeding en ingeademde stof reeds wordt opgenomen, nietnbsp;groot er dan 1 /3 mg per dag mag zijn.

Als eenig middel om den gevaarlijken toestand van het water te Helden-Panningen te verbeteren werd het aanleggen van waterleidingnbsp;aangegeven. Tevens werd er op gewezen, dat niet alleen te Helden-

-ocr page 124-

106

Panningen de bevolking bloot staat aan acute en chronische lood-intoxicatie, maar dat er groote kans bestaat, dat dit ook in midden-en Noord-Limburg het geval zal zijn. Hier kwamen in enkele plaatsen reeds loodvergiftigingen voor. Evenzoo is het bekend, dat in strekennbsp;van Noord-Brabant en Drente loodvergiftigingen t.g.v. drinkwaternbsp;zijn voorgekomen.

-ocr page 125-

RÉSUMÉ ET CONCLUSIONS

A I’occasion de la raise en évidence de plomb dans I’eau potable de la commune de Helden-Panningen (Limbourg moyen), le comité d’hy-giène (Gezondheidsraad) fit procéder a I’analyse approfondie de cettenbsp;eau et a I’examen medical de la population. Ceci avait pour but de préciser les données de toxicologie se rapportant a l’eau contenant dunbsp;plomb et, si possible, de déterminer la limite sous laquelle la teneur ennbsp;plomb est inoffensive pour le consommateur.

La commune en question ne possède pas de canalisation. Le ravi-taillement en eau se fait au moyen de puits particuliers et de pompes, généralement munis de tuyaux de plomb.

L’examen porta sur l’eau de 212 pompes, appartenant a 198 puits différents. La teneur en plomb fut dosée dans 2 échantillons de chaquenbsp;pompe: dans l’un il s’agissait d’eau ayant séjourné environ 10 heuresnbsp;dans le tuyau, eau dite de tuyauterie; dans l’autre, d’eau prélevée aprèsnbsp;3 minutes d’écoulement, eau dite d’écoulement. II résulta de cette analyse qu’en se basant sur la valeur de 0,3 mg Pb/1 d’eau de tuyauterie,nbsp;admise provisoirement par Reith et van Esveld comme taux limite denbsp;sécurité, il fallait condamner 65% des pompes pour la trop grande ri-chesse de leur eau en plomb. Les valeurs trouvées pour l’eau de tuyauterie variaient entre 12,4 et 0,02 mg Pb/1; pour l’eau d’écoulement ellesnbsp;oscillaient entre 3,6 et moins de 0,02 mg Pb/1.

L’on procéda a l’examen médical des 89 membres de 18 families, oü l’eau potable contenait plus de 0,3 mg Pb/1 d’eau de tuyauterie. Cetnbsp;examen comportait 1’anamnèse, l’examen somatique général, avec recherche niinutieuse de tous signes d’intoxication plombique tels quenbsp;teint plombé, liseré plombique, parésie des extrémités etc. En outre, ilnbsp;comprenait le dosage qualitatif et quantitatif de la porphyrine et dunbsp;plomb dans 1’urine et le sang, ainsi que l’examen radiographique des extrémités du radius et du cubitus chez les enfants. L’on procéda égale-ment a un examen hématologique complet de chaque individu, en re-cherchant spécialement les érythrocytes basophiles granuleux. L’on fit,nbsp;dans chaque urine, l’examen de 1’albumine, du sucre et du sédiment.nbsp;L’on rechercha, dans chaque cas, l’existence éventuelle d’autres facteurs d’intoxication saturnine.

Nous posames le diagnostic d’intoxication plombique même dans les cas OU seuls le sang et l’urine présentaient des altérations pathognomo-

-ocr page 126-

108

niques, et, chez les enfants sur la seule existence de plomb dans les épiphyses. Les modifications que nous visons ici ont été décrites aunbsp;chapitre IV. Nous divisames les résultats des families étudiées en 2nbsp;groupes: Ie premier comprenant celles oü l’eau de tuyauterie contenaitnbsp;plus d’1 mg Pb/1; Ie second celles oü la teneur en plomb s’étageait en-tre 0,3 et 1 mg Pb/1. Chaque groupe ne possède qu’un cas oü la teneurnbsp;en plomb de l’eau d’écoulement est inférieure a 0,3 mg/1. Des 72 per-sonnes du premier groupe, 45 présentaient une intoxication saturninenbsp;chronique; dans 41 de ces cas, l’eau est la seule cause certaine d’intoxi-cation. Pour les 4 autres cas, la profession des malades a probablementnbsp;joué un role adjuvant. Dans Ie 2d. groupe de 17 personnes, a part Ienbsp;cas de 4 individus que leur profession oblige a asperger des pommes denbsp;terre etc. au moyen de produits arsénicaux, nous n’avons diagnostiquénbsp;aucune intoxication. Nous devons a la vérité de dire que 4 individusnbsp;présentaient des signes plus ou moins nets d’absorption excessive denbsp;plomb, tels que de la porphyrinurie et des granulations basophiles. Lenbsp;Ier. groupe contenait 7 cas de cette espèce.

23 des 49 cas d’intoxication saturnine chronique des deux groupes réunis évoluèrent sans symptomes subjectifs; dans ces cas, l’examen so-matique général ne montra d’ailleui's aucune anomalie. Les 26 autres casnbsp;comprenaient un cas d’encéphalopathie saturnine, un cas de parésie desnbsp;bras avec atrophie musculaire, 7 cas avec liseré plombique net, 3 casnbsp;avec liseré discret. Nous n’avons observé aucun cas de teint plombé.nbsp;Nous n’avons trouvé qu’un seul cas d’hypertension et c’était aussi lenbsp;seul qui présentait de l’albuminurie.

Un certain nombre d’enfants avaient un taux d’hémoglobine de 55 et 65%, la plupart des adultes avaient une anémie légère ou moyenne;nbsp;mais cette anémie se retrouvait également chez beaucoup de personnes non intoxiquées.

Les malades se plaignaient de douleurs abdominales, constipation, perte d’appétit, insomnie, crampes musculaires, fatigue et faiblesse desnbsp;bras et des jambes, maux de tête et vertiges.

Parmi les 49 cas, il y a 17 enfants en dessous de 6 ans. Chez 16 d’en-tre eux, l’examen radiologique a mis du plomb en évidence dans les épiphyses; 7 de ceux-ci ne montraient aucune altération nette dunbsp;sang ni des urines.

41 de ces malades avaient une élimination exagérée de porphyrine, qui s’accompagnait dans 22 cas de granulations basophiles des globulesnbsp;rouges. Les autres altérations du sang et des urines sont rapportées aunbsp;tableau de la fin du chapitre IV.

D’après ces observations et les renseignements fournis par les méde-cins locaux au sujet des cas d’intoxication aigüe, nous divisons comme suit les cas d’intoxication saturnine de Helden-Panningen:

-ocr page 127-

109

I INTOXICATIONS ACTIVES;

a. nbsp;nbsp;nbsp;aigües: se manifestant par des douleurs abdominales violentesnbsp;(coliques) rappelant fréquemment I’appendicite, la perforationnbsp;gastrique, I’ileus etc.

b. nbsp;nbsp;nbsp;chroniques;

1. nbsp;nbsp;nbsp;pas de plaintes. Porphyrinurie, éventuellement granulationsnbsp;basophiles (teneur excessive du sang et de I’urine en plomb;nbsp;taux de porphyrine augmenté dans le sang).

2. nbsp;nbsp;nbsp;avec plaintes et symptomes (voir supra), accompagnées denbsp;porphyrinurie' etc.

II INTOXICATIONS INACTIVES.

Dépots de plomb p.ex. dans les épiphyses chez les enfants, sans porphyrinurie concomitante. A la faveur de certaines circonstances dé-terminées, ce plomb peut être mobilisé et provoquer des troubles aigus OU chroniques, avec porphyrinurie etc.

Les conclusions de cet examen médical furent les suivantes:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Des taux de plomb supérieurs a 0,3 mg Pb/1 dans I’eau de tuyauterienbsp;causent de I’intoxication saturnine.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Le nombre des cas augmente avec l’élévation du taux du plomb,nbsp;surtout au-dessus d’1 mg Pb/1.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Tous les consommateurs d’eau potable a taux supérieur a 3 mgnbsp;Pb/1. d’eau de tuyauterie presentaient des signes d’intoxicationnbsp;plombique ou des symptomes que 1’on peut rapporter a une absorption excessive de plomb.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Dans les cas de consommation d’eau a taux compris entre 0,3 etnbsp;3 mg, mais surtout entre 1 et 3 mg Pb/1 les résultats de 1’examennbsp;étaient trés variés.

L’on rechercha, dans la mesure du possible, la porphyrine dans I’urine de tous les membres des 132 families consommatrices d’eau a taux de plomb connu. L’on divise les families en 6 groupes d’après la teneur ennbsp;plomb de I’eau de consommation. Des 779 personnes examinées, 506nbsp;consommaient de I’eau de tuyauterie contenant plus de 0,3 mg Pb/1;nbsp;les autres 273 de I’eau de tuyauterie renfermant moins de 0,3 mg Pb/1.nbsp;Les résultats de cet examen ont montre que quel que soit le taux dunbsp;plomb, même inférieur a 0,1 mg Pb/1 d’eau de tuyauterie, un grandnbsp;nombre d’individus avaient une élimination excessive de porphyrine.nbsp;II est douteux que, dans ces derniers cas, la teneur peu élevée de I’eaunbsp;potable en plomb soit la cause de la porphyrinurie.

La conclusion finale de cet examen est done la suivante:

Dans cette région, les consommateurs d’eau pauvre en plomb aussi bien que les consommateurs d’eau a taux de plomb élevé, présentent

-ocr page 128-

110

une porph3n:inurie pathologiquement élevée. Indépendamment de la sensibilité individuelle au plomb et des variations dans la quantiténbsp;d’eau absorbée et du mode de consommation il faut rechercher l’expli-cation de ce phénomène dans Ie fait que, dans Ie territoire intéressé,nbsp;une partie considérable de l’eau potable est riche en plomb, si bien quenbsp;les habitants absorbent du plomb de multiples fa9ons; il faut remarquernbsp;en outre, que l’examen devait se limiter a une seule analyse de l’eaunbsp;potable alors que la teneur de cette eau en plomb est sujette a des oscillations.

Cet examen ne permet done pas de fixer une valeur limite absolue au dessus de laquelle l’eau potable est nocive pour Thomme.

La limite de 0,3 mg Pb/1 d’eau de tuyauterie, admise jusqu’a présent ne doit certainement pas être considérée comme étant trop basse.

On préfère utiliser, pour l’examen en masse de la population au point de vue de l’influence nocive de l’eau contenant du plomb, Ie dosagenbsp;quantitatif approximatif de la porphyrine dans l’urine, plutöt que lanbsp;recherche de l’augmentation du nombre des érythrocytes a granulations basophiles. Ce choix était dicté par des raisons pratiques et pareenbsp;que l’examen médical a montré que la porphyrinurie est plus fréquentenbsp;que l’apparition des granulations basophiles dans les globules rouges.nbsp;Ce fait a été confirmé par 1’étude des deux phénomènes chez 90 person-nes environ chez lesquelles on avait constaté antérieurement une augmentation de l’excrétion urinaire de la porphyrine.

L’étude expérimentale a prouvé également que des individus sains qui consomment de l’eau contenant diverses concentrations de plombnbsp;présentent une porphyrinurie exagérée alors que les globules rouges nenbsp;montraient encore aucune altération. Nous croyons pouvoir conclurenbsp;de ce dernier examen, si restreint soit-il, que la quantité de plomb absorbée avec l’eau de boisson, indépendamment de celle qui accompagnenbsp;les aliments et les poussières inhalées, ne peut dépasser 1 /3 de mg par jour.

L’on proposa la construction d’une conduite d’eau comme seul moyen d’améliorer Ie dangeureux état de choses créé a Helden Panningen parnbsp;l’altération de l’eau. L’on attira en outre l’attention sur Ie fait que lanbsp;population de Helden-Panningen n’est pas la seule a être exposée anbsp;l’intoxication saturnine aigüe et chronique, mais qu’il y a de grandsnbsp;risques que ce soit aussi Ie cas de la population du Limbourg moyen etnbsp;septentrional. D’ailleurs on a observé quelques cas d’intoxication plom-bique dans certaines localités de ces régions. L’on a signalé égalementnbsp;des cas d’intoxication saturnine dans Ie Brabant septentrional et lanbsp;région de Drente.

-ocr page 129-

ZUSAMMENFASSUNG UND SCHLUSSFOLGERUNGEN

Auf Grund des Vorkommens bleihaltigen Trinkwassers in der Gemeinde Helden-Panningen (Mittel-Limburg), wurde auf Ersuchennbsp;des niederlandischen Gesundheitsrates eine ausgebreitete Untersu-chung der dertigen Trinkwasser-Verhaltnisse und gleichzeitige arztli-che Untersuchung der in Frage kommenden Bevölkerungsgruppe aus-geführt. Das Ziel dieser Bemühungen war, ausführiichere Unterlagennbsp;über die Toxikologie bleihaltigen Trinkwassers zu bekommen und wennnbsp;irgend möglich zu bestimmen, bei welcher Grenze das bleihaltige Trink-wasser ohne schadliche Folgen für die Bevölkerung sein würde.

Die in Frage kommende Gemeinde besitzt keine Wasserleitung. Die Wasserversorgung geschieht ausnahmslos mit Hilfe eigener Pum-pen und Brunnen, wobei das Wasser gewöhnlich durch Bleiröhrennbsp;transportiert wird.

212 Pumpen, welche an 198 Brunnen von verschiedener Konstruk-tion angeschlossen waren, wurden stets zwei Wasserproben entnom-men und zwar je eine Probe von dem Wasser, das ungefahr 10 Stunden in der Leitung gestanden hatte, das sogenannte Leitungswasser, undnbsp;je eine Probe nach drei Minuten durchpumpen, das sogenanntenbsp;Durchströmungswasser. Von allen diesen Proben wurde der Blei-gehalt mikrochemisch bestimmt. Bei diesen Untersuchungen ergabnbsp;es sich, dass nach der von Reith und van Esveld vorlaufig angegebe-nen gefahrlosen Grenze, namlich 0,3 mg Pb pro Liter Leitungswasser,nbsp;65% der Pumpen wegen zu hohen Bleigehaltes des Wassers als ge-sundheitsschadlich befunden werden mussten. Für das Leitungswassernbsp;wurden Werte gefunden, welche zwischen 12,4 und 0,02 mg Pb pronbsp;Liter variierten. Beim Durchströmungswasser lagen diese Werte zwischen 3,6 bis zu weniger als 0,02 mg Pb pro Liter.

Von 18 Familien, in deren Haus das Trinkwasser mehr als 0,3 mg Pb pro Liter Leitungswasser enthielt, wurden die Mitglieder (89) einernbsp;arztlichen Untersuchung unterworfen. Diese erstreckte sich vor allemnbsp;auf die Aufnahme der Anamnese, allgemeiner körperlicher Untersuchung, bei der im Besonderen auf die eine Bleivergiftung charakteri-sierenden Erscheinungen geachtet wurden, z. B. Bleikolorit, Bleisaum,

-ocr page 130-

112

Extensorenschwache usw. Ausserdem wurden Harn und Blut auf das Vorkommen und den Gehalt an Blei und Porphyrin untersucht.nbsp;Bei Kindern schloss sich hieran meistens noch eine Röntgen-Aufnahmenbsp;der Endstücke von ulna und radius an.

Bei jeder dieser Personen wurde ausserdem noch eine vollstandige hamatologische Untersuchung ausgeführt, bei der das Hauptaugen-merk auf die basophile Tüpfelung der Erythrozyten gerichtet war.nbsp;Natürlich wurden die Sedimente eines jeden Harnes mikroskopischnbsp;untersucht und auf die Anwesenheit von Eiweiss und Zucker im Harnnbsp;geachtet. Ebenfalls wurde stets nachgeforscht, ob auch noch anderenbsp;Einflüsse anwesend waren, durch welche eine Bleivergiftung verur-sacht sein konnte.

Wir steilten die Diagnose ,,Bleivergiftung” auch in den Fallen, WO ausschliesslich im Harn und Blut Abweichungen gefunden wurden,nbsp;welche auf diese Intoxikation hinwiesen und ausserdem bei Kindernnbsp;bei alleinigem Nachweis von Blei in den Epiphysen. Diese Abweichungen wurden im IV. Abschnitt beschrieben. Bei der Beurteilung dernbsp;Ergebnisse wurden die untersuchten Familien in zwei Gruppen verfeilt. In der ersten Gruppe findet man die Familien, bei denen dasnbsp;Leitungswasser einen Bleigehalt von mehr als 1 mg pro Liter enthalt.nbsp;In der zweiten Gruppe betragt die Konzentration des Bleies 0,3—1 mgnbsp;pro Liter. In jeder dieser zwei Gruppen kommt nur ein Fall vor, beinbsp;dem das Durchströmungswasser weniger als 0,3 mg Pb pro Liter ent-hielt. Es steilte sich heraus, dass in der ersten Gruppe von 72 Personennbsp;45 an einer chronischen Bleivergiftung liften, von denen bei 41 Personen mit Sicherheit feststeht, dass die Intoxikation ausschliesslich aufnbsp;den Gebrauch bleihaltigen Trinkwassers zurückzuführen ist. Bei dennbsp;vier anderen Personen ist deren Beruf wahrscheinlich ebenfalls als Ur-sache der vorliegenden chronischen Bleivergiftung anzusehen. In dernbsp;zweiten Gruppe (17 Personen) wurden, ausser bei 4 Menschen, welchenbsp;Bleiarsenat spritzten, keine Bleivergiftung diagnostiziert. Vier Personen zeigten j edoch mehr oder weniger deutliche Erscheinungennbsp;(Porphyrinurie und basophile Tüpfelung), die auf zu grosse Bleiauf-nahme weisen. In der ersten Gruppe kamen 7 derartige Falie vor.

23 von den 49 Fallen chronischer Bleivergiftung aus den Gruppen 1 und 2 zusammen verlieten ohne irgendwelche Beschwerden, wahrendnbsp;auch bei der allgemeinen körperlichen Untersuchung keine Abweichungen festgestellt werden konnten. Bei den übrigen 26 Fallen kam einnbsp;Fall mit encephalopathia saturnina, ein Fall mit Parese und Muskel-atrophie an den Armen, 7 Falie mit einem deutlichen und drei mit ei-nem nicht ganz sicher festzustellendem Bleisaum vor.

-ocr page 131-

113

Bleikolorit wurde in keinem dieser Falie wahrgenommen.

Nur in einem einzigen Falie fanden wir eine Hypertension und Eiweiss im Harn. Einige Kinder batten einen Hamoglobin-Gehaltnbsp;von 55- und 65%; bei den meisten Erwachsenen lag eine leichte bisnbsp;massige Anamie vor. Dies war jedoch auch des öfteren bei andere Personen der Fall, bei denen von vorliegender Intoxikation keine Redenbsp;sein konnte.

Die geausserten Beschwerden waren vor allem Bauchschmerzen, Opstipation, mangelnde Esslust, Schlaflosigkeit, Muskelkrampfe,nbsp;Müdigkeit und Schlaffheit in Armen und Beinen, Kopfschmerzen undnbsp;Schwindelanf alle.

Unter den 49 Fallen waren 17 Kinder unter 6 Jahren. Bei 16 Kindern wurde bei röntgenologischer Untersuchung Blei in den Epiphysen ge-funden; bei 7 Kindem derselben Gruppe zeigten Blut und Harn keinenbsp;deutlichen Abweichungen.

Bei 41 Personen dieser eben genannten Gruppe wurde eine pathologisch vermehrte Porphyrinausscheidung festgestellt, wobei in 22 Fallen auch eine erhöhte Anzahl basophil getüpfelter Erythrozytennbsp;vorkam.

Die übrigen Blut- und Harnabweichungen wurden in den Tabellen am Ende des Abschnittes IV wiedergegeben.

Auf Grund unserer eigenen Wahrnehmungen und der Mitteilungen der Hausarzte in Helden-Panningen über vorgekommene Falie akuternbsp;Bleivergiftung wollen wir die in dieser Gemeinde konstatierten Blei-vergiftungen wie folgt einteilen;

I AKTIVE:

a. nbsp;nbsp;nbsp;akute Intoxikationen:

sich iiussernd in heftigen Bauchschmerzen (Koliken), die öfters

an Appendicitis, Magenperforation und Heus usw. erinnerten.

b. nbsp;nbsp;nbsp;chronische Intoxikationen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;ohne Beschwerden, mit Porphyrinurie und ev. basophilernbsp;Tüpfelung. (Ausserdem erhöhter Bleigehalt im Blut undnbsp;Harn und Porphyrinamie).

2. nbsp;nbsp;nbsp;mit Beschwerden und Erscheinungen (siehe oben), begleitetnbsp;von Porphyrinurie usw.

II NICHT AKTIVE:

Blei in den Depots, u.a. in den Epiphysen bei Kindern, ohne Porphyrinurie. Dieses Blei kann unter bestimmten Bedingungen mobili-siert werden und dann Ursache eines akuten oder chronisch ver-laufenden Krankheitsbildes sein. Im letzteren Falie besteht Porphyrinurie usw.

8*

-ocr page 132-

114

Die Schlussfolgerungen, welche aus der arztlichen Untersuchung der Familien gezogen warden, waren:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Bei Konzentrationen über 0,3 mg Pb pro Liter Leitungswassernbsp;kommen Blei-Intoxikationen vor.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Bei Erhöhung der Konzentrationen, vor allem über 1 mg Pb pronbsp;Liter nimmt die Zahl der positiven Falie zu.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Alle Menschen, welche Trinkwasser gebrauchten, das mehr als 3 mgnbsp;Pb pro Liter Leitungswasser enthielt, zeigten Erscheinungen einernbsp;Bleiintoxikation oder Erscheinungen, welche im Zusammenhangnbsp;mit einer erhöhten Bleiaufnahme gebracht werden können.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Bei Konzentrationen zwischen 0,3 und 3 und vor allem zwischennbsp;1 und 3 mg Pb pro Liter Wasser sind die Ergebnisse der Untersuchung nicht einheitlich.

Von 132 Familien, bei denen der Bleigehalt des Wassers bestimmt worden war, wurde so viel wie möglich von allen Familienmitgliedemnbsp;der Harn auf Porphyrin untersucht. Die Familien wurden gemassnbsp;dem Bleigehalt des Trinkwassers in sechs verschiedene Gruppen ein-geteilt. Von den 779 untersuchten Personen gebrauchten 506 Wasser,nbsp;welches als Leitungswasser mehr als 0,3 mg Pb pro Liter enthielt. Beinbsp;den übrigen 273 Personen war die Konzentration des Leitungswassersnbsp;kleiner als 0,3 mg Pb pro Liter. Aus den Ergebnissen dieser Untersu-chungen ging hervor, dass bei allen Bleikonzentrationen, selbst beinbsp;denen die niedriger als 0,1 mg Pb pro Liter lagen, eine grosse Anzahlnbsp;von Personen eine erhöhte Porphyrinausscheidung zeigten. Ob auchnbsp;bei den zuletzt genannten Fallen die niedrige Bleikonzentration im haus-lichen Trinkwasser die Porphyrinurie verursachten, wurde bezweifelt.

Das endgültige Urteil über diese Untersuchungen lautete:

In dem oben erwahnten Landstrich kommen unter den Wasser-verbrauchern, sowohl bei Trinkwasser mit niedrigem wie auch hohem Gehalt an Blei, pathologisch vermehrte Porphyrinausscheidung imnbsp;Harn vor. Abgesehen von der individuellen Bleiempfindlichkeit undnbsp;dem Unterschied in der Menge und der Art und Weise der Wasserauf-nahme, wird für die erhöhte Pigmentausscheidung eine Erklarunginnbsp;der Tatsache gesucht, dass in dem erwahnten Gebiet ein bedeutendernbsp;Teil allen Trinkwassers reich an Blei ist, sodass alle Bewohner aufnbsp;den verschiedensten Wegen fortwahrend Blei aufnehmen. Da wir aus-serdem auf eine einzige Analyse des Wassers angewiesen waren, istnbsp;es sehr gut denkbar, dass die Bleikonzentrationen Schwankungennbsp;unterliegen und dass daher die Bewohner zu einem anderen Zeitpunktnbsp;vielleicht viel mehr Blei aufnahmen als zur Zeit der angestelltennbsp;Wasseruntersuchungen.

-ocr page 133-

115

Eine absolute Grenze, bei der der Bleigehalt des Trinkwassers für den Mensch schadlich sein kann, ist auf Grund dieser Untersuchungnbsp;nicht zu ziehen.

Die bisher angenommene Grenze von 0,3 mg Pb pro Liter Leitungs-wasser darf sicher nicht als zu niedrig angesehen werden.

Für eine massale Untersuchung der Bevölkerung nach dem schad-lichen Einfluss bleireichen Wassers wurde die halbquantitative Por-phyrin-Schatzung im Harn der Methode vorgezogen, bei welcher die Vermehrung der basophil getüpfelten Erythrozyten bestimmt wird.nbsp;Ausser rein praktischen Erwagungen wurde die erstgenannte Methodenbsp;gewahlt, da aus den Ergebnissen der medizinischen Untersuchungennbsp;hervorgeht, dass die Porphyrinurie frequenter vorkam als die basophilenbsp;Tüpfelung der Erythrozyten. Dies wurde durch eine Untersuchung be-statigt, bei der bei 90 Personen, von denen eine erhöhte Porphyrin-ausscheidung bekannt war, auch auf die Vermehrung von basophil getüpfelten Erythrozyten besonders geachtet wurde.

Diese Befunde wurden schliesslich auch noch bei gesunden Personen bestatigt, welche Wasser gebrauchten, dem Blei in verschiedenennbsp;Konzentrationen zugesetzt wurde. Hierbei wurde ein erhöhter Gehaltnbsp;an Porphyrin im Harn ausgeschieden, wahrend die Erythrozyten nochnbsp;keinerlei Veranderungen zeigten. Aus dieser, wenn auch in beschei-denem Umfange ausgeführten Untersuchung, glauben wir schliessennbsp;zu dürfen, dass die Menge Blei, welche mit dem Trinkwassernbsp;aufgenommen wird, ausser der Menge, die mit der Nahrung odernbsp;durch Einatmen in den Körper gelangt, nicht grosser als mg pronbsp;Tag sein darf.

Das einzige Mittel, um den gefahrlichen Wasserzustand in Helden-Panningen zu verbessern, sehen wir in der Anlage einer Wasserleitung. Ausserdem wurde darauf hingewiesen, dass nicht nur die Bevölkerungnbsp;in Helden-Panningen einer akuten oder chronischen Bleiintoxikationnbsp;ausgesetzt ist, sondern mit grösster Wahrscheinlichkeit auch die Bevölkerung in Mittel- und Nord-Limburg. In diesem Gebiet kamen innbsp;verschiedenen Orten bereits Falie von Bleivergiftung vor. Ebenso ist esnbsp;bekannt, dass in bestimmten Gebieten in Nord-Brabant und Drentenbsp;Bleivergiftungen als Folge bleireichen Trinkwassers konstatiert wurden.

-ocr page 134-

SUMMARY AND CONCLUSIONS

In consequence of the occurrence of lead-containing drinking water in the community of Helden-Panningen (middle-Limburg) an extensivenbsp;investigation of the drinking water and a medical examination amongnbsp;the population were carried out at the request of the Sanitary Councilnbsp;(Gezondheidsraad). The purpose was to obtain more information aboutnbsp;the toxicology of lead-containing drinking water and, if possible, tonbsp;determine a limit under which the lead content of the water will havenbsp;no injurious effects on those who take it.

The community concerned has no central water supply. The water is exclusively provided for by private wells and pumps, usually havingnbsp;lead pipes for water transport.

Of any of 212 pumps, appertaining to 198 wells of various sorts, two water samples were examined with a view to lead content, viz. one samplenbsp;of the water which had been standing in the pipe for T: 10 hours, the so-called pipe-water, and one sample after 3 minutes draining, the so-called flow-water. It thereby became evident that according to thesafenbsp;limit provisionally indicated by Reith and van Esveld, being 0,3 mgnbsp;Pb/1 pipewater, 65% of the pumps must be rejected because of excessivenbsp;lead content. For the pipe-water figures were found varying from 12,4nbsp;to 0,02 mg Pb/1, for the flow-water from 3,6 to less than 0,02 mg Pb/1.

In 18 families where the drinking water contained over 0,3 mg Pb/1 pipe-water the members (89) were subjected to a medical examination.nbsp;This examination consisted of survey of the anamnese, general bodilynbsp;examination, in which special attention was given to symptomsnbsp;typical for lead poisoning, such as lead-colouring, lead-line, extensor-weakness etc., further of the examination of urine and blood with anbsp;view to the occurrence and the content of porphyrin and lead, and of anbsp;Röntgen examination of children of the ends of ulna and radius. Alsonbsp;for each person a complete haematologic examination was executed,nbsp;giving special attention to basophile granuled erythrocytes, and likewise for each person the urine was examined on albumin, sugar andnbsp;sediment. In all cases also the presence of other influences which mightnbsp;have caused lead poisoning were traced.

-ocr page 135-

117

We diagnosticised lead poisoning also in those cases in which only in blood and urine distinct specific changes were found and in children on the mere occurrence of lead in the epiphyses. The changesnbsp;concerned have been described in Chapter IV. For discussion ofnbsp;the results the examined families have been arranged in two groups,nbsp;viz. first those whose pipe-water content exceded 1 mg Pb/1, secondlynbsp;those whose pipe-water contained 0,3—1 mg Pb/1. In each of these twonbsp;groups there is only one case where the flow-water contained less thannbsp;0,3 mg Pb/1. In the first group of 72 persons there appeared 45 tonbsp;have chronic lead poisoning and in 41 of these it is certain that onlynbsp;the lead-containing drinking water is the cause. In the 4 othersnbsp;probably their trade also is responsable. In the second group (17 persons) no lead poisoning was found, except in 4 people who regularlynbsp;do the work of applying arsenical sprays to potato fields etc. On thenbsp;other hand four persons showed more or less obvious symptoms indicating lead poisoning, such as porphyrinuria and basophile granulation.nbsp;In the first group 7 such cases occurred.

From the 49 cases of chronic lead poisoning in the groups 1 and 2 together there were 23 which progressed without complaints, while changes were not determined by the general bodily examination either. Among the other 26 cases one case occurred of encephalopathia satur-nina, one case with paresis and muscle-atrophy of the arms, 7 cases ofnbsp;obvious- and 3 of probable lead-lines. In no case lead colouringnbsp;was observed. We found hypertension in one case only and this was atnbsp;the same time the only case in which albuminuria occured.

Some children had a haemoglobin content of 55 to 65%; in most of the grown-up people there existed a light or moderate anaemia, butnbsp;this was also the case in many of the non-poisoned persons.

The complaints learned were abdominal pains, constipation, loss of appetite, sleeplessness, muscle-spasms, exhaustion and powerlessnessnbsp;in arms and legs, headache and dizziness.

Among the 49 cases are 17 children, not older than 6 years. In 16 of them by Röntgen examination lead was found in the epiphysesnbsp;and in 7 of these the blood and the urine showed no or no obviousnbsp;changes.

In 41 of the cases a pathologically increased excretion of porphyrin was seen, and 22 of these cases at the same time had an increased numbernbsp;of basophile granulae in the erythrocytes. The remaining changes ofnbsp;blood and urine are mentioned in the tables at the end of Chapter IV.

On account of these observations and of the information of the family-doctors at the places concerned about the acute cases of lead

-ocr page 136-

118

poisoning which have occurred we may arrange the cases of lead poisoning found in Helden-Panningen as follows:

I ACTIVE CASES;

a. nbsp;nbsp;nbsp;acute cases of poisoning:

manifested by severe colicks in the abdomen which often made think of appendicitis, perforation of the wall of the stomach,nbsp;ileus, etc.

b. nbsp;nbsp;nbsp;chronic cases of poisoning:

1. nbsp;nbsp;nbsp;without complaints, showing porphyrinuria and eventuallynbsp;basophile granulation (also an increased lead content of bloodnbsp;and urine and an increased porphyrin content of the blood).

2. nbsp;nbsp;nbsp;with complaints and symptoms (see above), together withnbsp;porphyrinuria etc.

II NON-ACTIVE CASES:

Lead deposits, e.g. in the epiphyses of the children, not accompanied by porphyrinuria.

Under certain conditions this lead may be mobilised and cause symptoms of disease progressing acutely or chronically, then accompanied by porphyrinuria etc.

The conclusions drawn from the medical family examination were:

1. nbsp;nbsp;nbsp;When pipe-water contains over 0,3 mg Pb/1 lead poisoning occurs.

2. nbsp;nbsp;nbsp;With the increase of the contents, especially above 1 mg Pb/1 thenbsp;number of cases increases.

3.

All users of drinking water with more than 3 mg Pb/1 pipe-water presented symptoms of lead poisoning or symptoms which may benbsp;related to excessive ingestion of lead.

4.

When pipe-water contains from 0,3 to 3 mg Pb/1, and especially from 1 to 3 mg Pb/1, the results of the investigation are widely divergent.nbsp;Of 132 families in whose drinking water the content of lead has beennbsp;determined, the urine of all the members was tested on porphyrin asnbsp;far as possible. The families were arranged in six different groups according to the lead content of the drinking water. Of the 779 personsnbsp;examined 506 used water having more than 0,3 mg Pb/1 in the pipe-water and the remaining 273 used water with less than 0,3 mg Pb/1. Thenbsp;results of this examination showed that any lead content, even undernbsp;0,1 mg Pb/1 pipe-water, gave a great number of persons with an increasenbsp;of porphyrin excretion. It was doubted whether in these cases the homenbsp;drinking water with low lead-contents could have caused the porphyrinuria.

The final conclusions drawn from the investigation were:

In this district pathologically increased excretion of porphyrin in the

-ocr page 137-

119

urine occurs among those people who use drinking water with low lead content as well as among those whose drinking water has a high leadnbsp;content. Apart from the acknowledged individual susceptibility fornbsp;lead and the differences in amount and mode of water consumption thenbsp;explanation of this statement is looked for in the fact that in the district concerned an important part of all the drinking water is rich ofnbsp;lead content, so that all the inhabitants get lead ingested by differentnbsp;ways, and further in the circumstance that the investigation had to benbsp;restricted to one single analysis of the drinking water although thenbsp;lead content may be subject to variations.

On account of this investigation an absolute limit above which the lead content of drinking water becomes injurious for man can not benbsp;determined.

Certainly the limit of 0,3 mg Pb/1 pipe-water admitted up to now may not be said to be too low.

For a big-scale examination of the population with regard to the injurious effect of the lead-containing water the semi-quantitative taxation of the porphyrin in the urine was preferred to the blood-test onnbsp;the increase of the number of erythrocytes with basophile granulae. Apartnbsp;from practical reasons this was done because it appeared from the results of the medical examination that porphyrinuria occurred morenbsp;frequently than basophile granulation of the erythrocytes. This wasnbsp;confirmed by a test regarding both symptoms on a number of 90 persons who had shown an increased excretion of porphyrin before.

In an experimental test with healthy people being given lead-containing water of various concentration an increased excretion of porphyrin also occurred while the erythrocytes did not show changes yet. From this, test, although being a small one, we believe to be entitled to gather that the amount of lead ingested with the drinkingnbsp;water over and above the amount which is already ingested with foodnbsp;and inhaled dust, must not exceed 1/3 mg per day.

As the only remedy to improve the dangerous condition of the water in Helden-Panningen the introduction of central water supply wasnbsp;advised. At the same time it was indicated that not only the populationnbsp;of Helden-Panningen is exposed to acute and chronic lead poisoning,nbsp;but that it is likely that this will also be the case in Middle- and North-Limburg, where lead poisoning already occurred in some places.nbsp;It is known that lead poisoning due to lead-containing drinkingnbsp;water has also occurred in districts of North-Brabant and Drente.

-ocr page 138-

LIJST VAN GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Aub, The biochemical behaviour of lead in the body. J. A. M. A. Vol. 104, 1935.

Badham, Basophilia and lead excretion in lead poisoning. J. A. M. A. Vol. 102, 1934.

Carrière en Louwe Kooi j mans. Het loodoplossend vermogen van eenige soorten leidingwater. Water No. I, 1940.

Chajes, Bleivergiftung. Neu Deutsche Klinik. Bd. 2, 1928.

Dijk, van. Het dithizon en zijn toepassingen. II. De bepaling van koper, zink en lood in drinkwater, Pharm. Wbl. 77, blz. 842, 1940.

Forbes en Wirtz, Het waterleidingbedrijf in het keizerlijk Rome. De ingenieur 1941, No. 20.

Fuchsz, Bruns en Haupt, Die Bleivergiftungsgefahr durch Leitungswasser. 1938.

Grotepass, Zur Kenntnis des im Harn auftretenden Porphyrins bei Bleivergiftung, Hoppe—Seyler 1932, Bd. 205, blz. 193.

Grotepass, Zur Kenntnis der natürlichen Harnporphyrine, Hoppe-Seyler, 1938, Bd. 253, blz. 276.

Guareschi, Arneth’s Formula in chronic lead poisoning. Ref. J. A. M. A. Vol. 108, 1937.

Heijermans, Beroepsziekten, Deel I, 1926.

Hij MANS van den Bergh en Grotepass, Porphyrinamie ohne Porphyrinu-rie. Klinische Wochenschrift, 1933, blz. 586.

Hijmans van den Bergh, de Langen en Snapper, Leerboek der inwendige Geneeskunde. Deel I, 1940.

Ingleson, The action of water on lead with special reference to supply of drinking water. 1934.

Jordans, Zijlmans en Broos, Loodvergiftiging bij sigarenmakers. Ned. T. V. Gen. 1936, I.

Kjer, Die Friihdiagnose der Bleivergiftung. Ref. Kongresszentralblatt f. d. Gesamte Innere Medizin, 1927.

Kruse en Fischer, Bleivergiftung durch Trinkwasser in Leipzig 1930. D. Med. Wochenschr. 1930, blz. 1815.

Kruse, Fischer, Weigeldt, Seitz en Poeter, Leipzig. Medizinische Gesell-schaft. D. Med. Wochenschr. 1931, blz. 478.

Kruse en Fischer, Bleivergiftungen, chronische, durch Trinkwasser in Leipzig. Sammlung von Vergiftungsfallen, 1931, Bd. 2 blz. 81.nbsp;Kruse, Was lehren uns die Leipziger Bleivergiftungen durch Trinkwasser.

Zeitschr. für Hygiene und Infekt. Krankheiten 1936, blz. 143. Langen, de, Loodencephalitis en meningitis bij kinderen, G. T. v. Ned. Ind.nbsp;1934, blz. 151.

-ocr page 139-

121

Langen, de, en Grotepass, Experimentelle Anamie und Porphyrinamie. Acta Medica Scandinavica. Vol. CVI, Fase. I—II, 1941.

Martini, Die Klinik der Schwermetallvergiftungen. Verhandlungen d. Deutschen Gesellschaft f. Inn. Med. 1933, blz. 280.

Matsubara, Über den Einfluss der verschiedenen anorganischen Salze auf die Bleirohrkorrosion. Mitteilungen aus der Medizinischen Akademie zunbsp;Kioto. Bd. 26, H. 2, 1939.

Minot, The physiological effects of small amounts of lead; an evaluation of the lead hazard of the average individual. Physiological Reviews. Vol.nbsp;18, 1938.

Müller, Über die ersten Veranderungen des weissen Blutbildes bei Blei-gefahrdeten. Klinische Wochenschrift. 1938, blz, 1183.

OoRTHUYS, Onderzoekingen over basophiele granula in roode bloedlichaampjes. Diss. Leiden, 1904.

Park, Jackson en Luso Kajdi, Shadows produced by lead in the X-ray picture of the growing skeleton, Amer. Journal of Diseases of Children,nbsp;Vol. 41, 1931.

Picard, Saturnisme d’origine hydrique. Sa grande fréquence dans les régi-ons pauvres en calcaire. La difficulté de son diagnostic. Revue de Mé-decine. 1934, blz. 133.

Plaats, van der,-Keyzer, Roentgenology in Lead-Poisoning. Far East Assoc. Trop. Med. Nanking 1934, 2, blz. 897.

Rapoport en Rubin, Lead Poisoning: a clinical and experimental study of the factors influencing the seasonal incidence in children. Amer. J. of.nbsp;Diseases of Children. 1941, Vol. 61, blz. 245.

Reith en van Dijk, De micro-loodbepaling in urine. Chemisch Weekblad, 1938, Deel 35, No, 39.

Reith en van Dijk, Het loodgehalte van urine en zijn beteekenis voor de clinische diagnose van loodvergiftiging. Ned. T. v. Gen. 1939, II.

Reith en van Dijk, Het dithizon en zijn toepassingen, I. Algemeene eigenschappen. Pharm. Wbl. 77, blz. 813, 1940.

Reith en van Esveld, De toelaatbare hoeveelheid lood in drinkwater, de dagelijksche loodopneming door den normalen mensch en het vraagstuknbsp;der chronische loodintoxicatie. Ned. T. v. Gen. 1939, IV.

Smith, Rathmell en Marcil, The early diagnosis of acute and latent plum-bism. Amer. J. of Clinical Pathology. Vol. 8, 1938.

Stutterheim, Het loodoplossend vermogen van het leidingwater te Deventer. Pharm. Weekblad. 1920, blz. 530.

Taeger en Schmitt, Quantitative Béstimmung des Bleigehaltes von Blut und Kot bei Gesunden und Bleikranken mit Diphenylthiocarbazon.nbsp;Zeitschr. f. die Gesamte Experim. Medizin, Bd. 100, 1937.

Taeger en Schmitt, Bleimobilisierung und Mineralstoffwechsel bei Bleikranken. Zeitschr. f. die Gesamte Experim. Medizin, Bd. 101,nbsp;1937.

Thouvenet, Chronic poisoning from water in lead pipes, J. A. M. A. Vol. 97, 1931.

Tompsett en Anderson, Lead-Poisoning: Lead Content of Blood and of Excreta. The Lancet 1939, Vol. I blz. 559.

Vannotti, Porphyrine und Porphyrinekrankheiten. 1937.

-ocr page 140-

122

Vogt, A roentgen sign of plumbism, ,,The lead line in the growing bone”.

Amer. J. of roentgen and radium therapie. 1930, biz. 550.

Vogt, Roentgenologic diagnosis of lead poisoning in infants and children. J. A. M. A. Vol. 98, 1932.

Winkler en Weisbrock, Basophilie nach Genuss von bleihaltigem Trink-wasser. Zeitschr. f. Hyg. u. Infekt. Krankheiten, 1939, Heft 4. Wright, Sappington en Rantoul, Lead Poisoning from Lead Piped waternbsp;supplies. The J. of Industr. Hyg. Vol. 28, 1928.

-ocr page 141- -ocr page 142- -ocr page 143-

STELLINGEN.

Bij een massaal onderzoek naar den schadelijken invloed van lood, verdient de half-quantitatieve porphyrine-schatting van de urine denbsp;voorkeur boven het onderzoek naar een vermeerdering der basophielnbsp;gekorrelde der erythrocyten.

II.

Het begrip ,,praesaturnisme” kan misschien dienst doen bij de beoordeeling voor eventueele arbeidsgeschiktheid, doch is vannbsp;medisch standpunt onjuist.

III.

Wanneer bij acute of chronische, niet duidelijke buikklachten niet aan de mogelijkheid van loodintoxicatie wordt gedacht, maakt mennbsp;een fout.

IV.

De ernst eener loodvergiftiging kan niet worden afgeleid uit de uitkomsten van laboratorium-onderzoekingen.

V.

Tot de staf van iedere groote medische instelling dient een internist te behooren.

VI.

De arthrographie volgens de dubbele contrast-methode van Bircher dient aan iedere arthrothomie vooraf te gaan, welke wegensnbsp;inwendige laesies van het kniegewricht moet worden verricht.

-ocr page 144- -ocr page 145-

VII.

Men behandele een labyrinthitis als complicatie van een midden-ooronsteking zoo conservatief mogelijk.

VIII.

Bij de convulsie-therapie van patiënten, lijdende aan schizophrenic, verdient de electro-shock de voorkeur boven dien door middel van cardiazol.

IX.

Vitamine A, gebracht in den conjunctivaalzak, doet zijn invloed op het cornea-epitheel niet gelden door directe inwerking ter plaatse,nbsp;maar via opname in het organisme.

X.

De proeven van Tullio bewijzen niet, dat het booggangstelsel op eenigerlei wijze in dienst staat van de physiologische geluids-per-ceptie.

XI.

De reglementeering der prostitutie is, ook als maatregel ter bestrijding der geslachtsziekten, af te keuren.

-ocr page 146- -ocr page 147- -ocr page 148-

-! â– 

r




â– . i'




â–  ! :â– â– â–  â– â–  : -

â–  r ' nbsp;nbsp;nbsp;:

y nbsp;nbsp;nbsp;' \

. .â–  '' nbsp;nbsp;nbsp;'â–  '-y- y .â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– 

, nbsp;nbsp;nbsp;-r.

â– â–  â–  quot; -


, -V ' r-


'â– â– y'


t' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•-.• •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,•*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .•■



■ - ■, nbsp;nbsp;nbsp;i'! •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•■ .


; ' '

â–  :-â– 


■ - nbsp;nbsp;nbsp;‘-ï-



■• -f

r â– 

â– ./ â– 



V nbsp;nbsp;nbsp;. .1 y.'

quot; y’y. ^


. V - ' .


• - ■ . ■■y’:'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ v-, . ■••-■

â–  ^: : r- nbsp;nbsp;nbsp;V. ..â– 


y -yy:


k


â–  ... nbsp;nbsp;nbsp;, X-'V. knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

..--J nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– â– â– â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............



â– , v;

:ryyyygt;'y:-

â– :k: â–  ' nbsp;nbsp;nbsp;v-,V,-



quot;t- .â– 


-ocr page 149- -ocr page 150-