-ocr page 1-

Vergelijkend onderzoek tusschen j Streptocccen eii Corynebacterinnbsp;uit de uier en de schee^ van het rundnbsp;in verband met de v^e vaii infectie

Vi.

V.

W. VAN DEN BERG

t /

jK

'-'Al.

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

1 -jm'.-. •,/•:■

V*’quot;:;

----------- .„ nbsp;nbsp;nbsp;-•: .t//':-'r:;v''^';-:.^v^--:-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

‘ ’ nbsp;nbsp;nbsp;' '•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• , 'Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ \.

•s:. ;■' nbsp;nbsp;nbsp;»...?:gt;



., .*: gt;.v ; \ i V '*•»


* .-/ï' nbsp;nbsp;nbsp;- ^ •« ■




\ . . '

» ’ 'I

• .r':r;Alt;


-T»’ : • W, 7


.•■*■ ■{■ •' o - ■'

•J j


ƒ;






■ - , ■\‘. ’v '■





;W-'

' VX

ï# '' v^ :' ■■ '




• - v-i;-. nbsp;nbsp;nbsp;'.: •• ;



yXf^É


.V,






. 't • S



.. 1.

•* ' V , nbsp;nbsp;nbsp;•

''SAi--'].


■ “'JV-v


amp;' :--V:


V'-.-





,r ■■■:'



-ocr page 6- -ocr page 7-

VERGELIJKEND ONDERZOEK TUSSCHEN STREPTOCOCCEN EN CORYNEBACTERIEN UIT DE UIER EN DEnbsp;SCHEEDE VAN HET RUND IN VERBANDnbsp;MET DE WIJZE VAN INFECTIE.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Vergelijkend onderzoek tusschen Streptococcen en Corynebacterinnbsp;uit de uier en de scheede van het rundnbsp;in verband met de wijze van infectie

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AANnbsp;DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,nbsp;OP GEZAG VAN DEN WAARNEMENDENnbsp;RECTOR MAGNIFICUS L. VAN VUUREN,nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DERnbsp;LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENSnbsp;BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DEnbsp;FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TEnbsp;VERDEDIGEN OP DONDERDAG 18 DECEMBER 1941, DES NAMIDDAGS OM 3 UUR.

DOOR

WILLEM VAN DEN BERG GEBOREN TE WADDINXVEEN

KEMINK EN ZOON N.V.

DOMPLEIN 2 UTRECHT


-ocr page 10-

PROMOTOR: PROF. Dr. L. DE BLIECK

-ocr page 11-

Aan allen, die mij bij mijn onderzoekingen steun en voorlichting hebben gegeven, betuig ik mijn oprechte dank.

-ocr page 12-


• nbsp;nbsp;nbsp;A-Vgt;^iV'‘.. ,



^ nbsp;nbsp;nbsp;■,i:;,:: -■:■ '■' ■ '. ■■ ^ vV^ ■;, • ■


r ‘ .-, •. ,j. ..-


.T^.S

•i*

\ ■•,



■ • V i -i\' nbsp;nbsp;nbsp;'


■‘' //' ^vV^';'■;

'.V si ’r.



■'. .‘^



■■


•■■-'t'v.:.-. nbsp;nbsp;nbsp;■;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■■





ij;, .,' nbsp;nbsp;nbsp;•.,,


,' :

r


' /.■



gt;• \..' ' ■;(- ' • ■■: gt; -V' ■ ■


y. : .■ K



■f lt; '


'i

• ^


Vr 'v.*.

! :M?v:


■ ( .



■ ; gt;.;■

/ V; -y



’fc'.








y ;?■ ■


■■ nbsp;nbsp;nbsp;, -y/.'•-'■•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'quot;



' C v'


quot;v . nbsp;nbsp;nbsp;• • .


kJ\' ' '




ï

M':


*lt; *» • •



y •,. /



‘quot;•vt

fe'.


, ■;..

. V


- v'- quot;,;



T,'


' '■ quot;ur-s'



P.-


•.Y:/'y'Ar-


■ nbsp;nbsp;nbsp;-'Ai- ■■'■' ■


./ .. '/:'


■ ‘ 1 ‘ gt;-.




• ■■ ■

-ocr page 13-

INHOUD.

Biz.

HOOFDSTUK I.

Inleiding................. 1

HOOFDSTUK II.

Literatuuroverzicht.

A. nbsp;nbsp;nbsp;De bacterinflora van macroscopisch normale melk

van klinisch gezonde uiers..........3

B. nbsp;nbsp;nbsp;Methoden en techniek tot het in reincultuur brengen

van bacterin uit de uier en scheede......6

1. nbsp;nbsp;nbsp;Uit uier................6

2. nbsp;nbsp;nbsp;Uit scheede..............8

C. nbsp;nbsp;nbsp;De morphologische, cultureele, biochemische en sero-logische eigenschappen van de streptococcus en co-

rynebacterie uit de uier...........9

Eigenschappen van de nbsp;nbsp;nbsp;Str. agalactiae......10

Eigenschappen van de nbsp;nbsp;nbsp;atypische Str. agalactiae .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

Eigenschappen van de nbsp;nbsp;nbsp;Str. dysgalactiae.....12

Eigenschappen van de nbsp;nbsp;nbsp;Str. uberis.......12

Eigenschappen van de nbsp;nbsp;nbsp;Str. pyogenes......13

Eigenschappen van de nbsp;nbsp;nbsp;uiercorynebacterie .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

D. nbsp;nbsp;nbsp;Praedisponeerende oorzaken van streptococcenmas-

titis..................18

E. nbsp;nbsp;nbsp;Infectieproeven met de uierstreptococcus en strepto-coccen van andere oorsprong met het doel mastitis

te verwekken..............,21

1. nbsp;nbsp;nbsp;Infectie per os.............21

2. nbsp;nbsp;nbsp;Haematogene en lymphogene infectie.....21

3. nbsp;nbsp;nbsp;Infectieproeven door inwrijving van de tepel en

door zoogenaamd nat melken al of niet gecombineerd met verwonding van de tepelhuid en tepel-opening...............22

4. nbsp;nbsp;nbsp;Infectie door injecties in het tepelkanaal ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25

F. nbsp;nbsp;nbsp;De bacterinflora van klinisch gezonde scheeden bij

het rund................29

G. nbsp;nbsp;nbsp;Over de bacterinflora en de oorzaak van colpitis in-

fectiosa.................31

-ocr page 14-

Biz.

H. Over mogelijke verwantschap tusschen streptococ-cen en corynebacterin...........35

EIGEN ONDERZOEK.

HOOFDSTUK III.

Inleiding.

Welke redenen er toe hebben geleid tot het instellen van een vergelijkend onderzoek tusschen de streptococ-cen, voorkomend in aseptisch gewonnen melk uit klinisch normale koe-uiers, en de streptococcen, die in zeernbsp;veel gevallen kunnen worden gesoleerd uit het caudalenbsp;gedeelte van de geboorteweg van het rund.....38

HOOFDSTUK IV.

Welke techniek werd toegepast om op eenvoudige wijze culturen aan te leggen van bacterin, die in macroscopisch normale melk van klinisch gezonde uiers aanwezignbsp;zijn en die op een eenvoudig samengestelde voedingsbodem onder aerobe omstandigheden plegen te groeien 42

HOOFDSTUK V.

Welke micro-organismen op de in het vorige hoofdstuk beschreven wijze gekweekt kunnen worden uit aseptisch gewonnen en macroscopisch normale melk afkomstig van klinisch gezonde uiers.........45

HOOFDSTUK VI.

Enkele voor de praktijk geschikt gebleken toepassingen van onder hoofdstuk IV beschreven techniek der melk-monstering.................51

HOOFDSTUK VII.

Welk^ techniek werd toegepast om streptococcen en andere aroob levende bacterin te kweeken uit klinisch normale runderscheeden en uit scheeden met het beeldnbsp;van colpitis infectiosa............55

HOOFDSTUK VIII.

Welke micro-organismen uit de scheede gekweekt werden en hoe de verhouding was tusschen het aantal gesoleerde streptococcenstammen en andere bacterie-soorten..................57

-ocr page 15-

Biz.

HOOFDSTUK IX.

Bestaat er een correlatie tusschen het klinische ziektebeeld bij colpitis infectiosa en de uit scheeden gekweekte reinculturen van streptococcen?......62

HOOFDSTUK X.

Het vergelijkende morphologische, cultureele, biochemische en serologische onderzoek tusschen de streptococcen en corynebacterin uit macroscopisch normale melk en uit de scheede gesoleerd........64

A. nbsp;nbsp;nbsp;Groeiwijze der culturen op schuin gestolde serumagar

1. nbsp;nbsp;nbsp;van de uierstreptococcus.........64

2. nbsp;nbsp;nbsp;van de scheedestreptococcus........65

3. nbsp;nbsp;nbsp;van de corynemelkbacterie........65

4. nbsp;nbsp;nbsp;van de corynescheedebacterie.......66

B. nbsp;nbsp;nbsp;Microscopisch beeld van de in het onderzoek betrokken micro-organismen uit uier en scheede ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66

1. nbsp;nbsp;nbsp;De uierstreptococcus...........68

2. nbsp;nbsp;nbsp;De scheedestreptococcus.........73

3. nbsp;nbsp;nbsp;De corynemelkbacterie..........81

4. nbsp;nbsp;nbsp;De corynescheedebacterie.........85

C. nbsp;nbsp;nbsp;Biochemische eigenschappen van de uier- en schee

destreptococcus en corynebacterie uit beide organen gesoleerd..............98

la. nbsp;nbsp;nbsp;Cultureele eigenschappen van de uierstreptococcus ................102

lb. nbsp;nbsp;nbsp;Biochemische eigenschappen der uierstreptococcus ................103

2a. Cultureele eigenschappen der scheedestreptococcus ................106

2b. Biochemische eigenschappen der scheedestreptococcus .............. . nbsp;nbsp;nbsp;109

3a. Cultureele eigenschappen van de corynemelkbacterie ...............112

3b. Biochemische eigenschappen der corynemelkbacterie ...............113

4a. Cultureele eigenschappen der corynescheedebacterie ...............115

4b. Biochemische eigenschappen der corynescheedebacterie ...............116

-ocr page 16-

Biz.

D. Serologische eigenschappen van de uier- en scheede-streptococcen en de corynebacterin uit beide organen gesoleerd..............117

HOOFDSTUK XI.

Beschouwingen betreffende de in Hoofdstuk X vastgestelde eigenschappen der micro-organismen.....120

HOOFDSTUK XII.

Eenige infectieproeven met de uier- en scheedestrep-tococcus en corynebacterie...........145

ALGEHEELE SAMENVATTING..........156

Overzicht van de protocollen...........161

Gebruikte afkortingen in de protocollen.......162

Tabellen 177 .............. 163239

LITERATUURLIJST..............240

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

Inleiding,

Na de ontdekking aan het einde van de vorige eeuw van de streptococcus als een der verwekkers van mastitis bij de koe,nbsp;zijn er onnoemelijk veel onderzoekingen verricht en publicaties verschenen over de wijze, waarop de ziekteverwekker innbsp;de uier zou binnendringen. Het resultaat dezer infectieproevennbsp;is geweest, dat de meeningen over de wijze van infectie zeernbsp;uiteenloopen. Het meerendeel der onderzoekers is de meeningnbsp;toegedaan, dat de wijze van besmetting exogeen zou zijn, datnbsp;de streptococcus door de tepelopening in de uier zou binnendringen. In de landen met intensieve veeteelt worden als preventieve bestrijdingsmaatregelen de besmette dieren gesoleerdnbsp;en worden hyginische maatregelen getroffen om te voorkomen, dat de streptococcus in aanraking komt met de tepel vannbsp;de gezonde koe. Tegenover deze groote groep van voorstandersnbsp;der exogene infectie staat een groep, die aanhangers zijn vannbsp;de theorie der endogene infectie, dus besmetting van de uiernbsp;door metastase, langs haematogene of lymphogene weg. Hetnbsp;zeer veelvuldig optreden van streptococcenmastitis en latentenbsp;vormen daarvan en het vrijwel nooit gelukken om onder natuurlijke omstandigheden kunstmatig via de tepelopening eennbsp;mastitis op te wekken zijn twee feiten, die doen twijfelen aannbsp;de meest gangbare meening, dat de infectie exogeen zou zijn.nbsp;Anderzijds gelukte het aan de voorstanders der endogene wijzenbsp;van infectie niet langs endogene weg experimenteel afdoendenbsp;bewijsgronden voor hun stelling aan te voeren. Wanneer mennbsp;de literatuur nagaat dan ontkomt men niet aan de indruk, datnbsp;de wijze, van besmetting nog lang niet bekend is en moet mennbsp;tot de conclusie komen, dat de intensieve arbeid van honderden onderzoekers in alle landen der wereld gedurende de laatste halve eeuw nog weinig heeft mogen bijdragen tot een afdoende bestrijding der streptococcenmastitis. Zeer veel is bekend geworden over de morphologische, cultureele, biochemische en serologische eigenschappen der uierstreptococcus,nbsp;maar de vraag waar het op aankomt: ,,Hoe komen deze strep-tococcen in de uierquot; is onopgelost gebleven. En toch zal deze

-ocr page 18-

vraag eerst beantwoord moeten worden, alvorens men van een bestrijding resultaten kan verwachten.

Meerdere onderzoekers als Williams, H a g i n en F. S. Jones veronderstellen als bron van infectie de met strepto-coccen besmette genitalin, daar mastitiden veelvuldig wordennbsp;waargenomen na retentio secundinarum, metritis enz. Zij stonden een exogene wijze van infectie voor, n.1. door bezoedelingnbsp;der tepels door secreta der genitalin. Ook Udall en Johnson zijn ervan overtuigd, dat er een tot nu toe onbekendnbsp;verband bestaat tusschen ziekten van het genitaalapparaatnbsp;en die van de uier. Wagenaar heeft een onderzoek ingesteld naar het voorkomen van bacterin in het bloed bij denbsp;groote huisdieren tijdens de puerperale ziektetoestanden, waaruit blijkt, dat hij een endogene infectie van de genitalin uitnbsp;mogelijk achtte.

In 1918 stelde Jones een vergelijkend cultureel, biochemisch en serologisch onderzoek in tusschen de streptococcen uit vaginae gesoleerd en de uier streptococcus. Hij kwam tot denbsp;conclusie, dat slechts 6 /o der onderzochte vaginaestammennbsp;cultureele, biochemische en serologische eigenschappen gemeen hadden met de niet haemolytische streptococcus, die bijnbsp;mastitis wordt gevonden. Deze onderzoeker paste voor hetnbsp;vergelijkend serologisch onderzoek de agglutinatiereactie toe.nbsp;R. C. Lancefield deelt mede, dat haemolytische streptococcen serologisch gedifferentieerd kunnen worden door middel van de precipitatiereactie in scherp omschreven groepen,nbsp;hetgeen niet mogelijk is door de agglutinatiereactie.

In mijn twintigjarige praktijkloopbaan heb ik de indruk gekregen, dat uieraandoeningen zeer vaak in verband staan met ziekten van de genitalin, waarbij het in meerdere gevallennbsp;onaannemelijk kan worden geacht, dat infectie van de uiernbsp;via de tepelopening plaats gehad kon hebben.

Het leek mij nuttig de onderzoekingen van Jones te herhalen, de door hem gebruikte biochemische reeks uit te breiden en in plaats van de agglutinatie de precipitatiereactie te gebruiken om mogelijke verwantschap tusschen de vagina ennbsp;uierstreptococcus aan te toonen. Verder ging mijn belangstelling er naar uit, om te weten of naast de vaginastreptococcusnbsp;ook andere bacterin in de vagina worden aangetroffen, dienbsp;tevens ook in normale melk van klinisch gezonde uiers wordennbsp;waargenomen.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK II.

Literatuuroverzicht.

A. De bacterinllora van macroscopisch normale melk van klinisch gezonde uiers.

Het zal den lezer van bovenstaand opschrift duidelijk zijn, dat door toevoeging van de woorden ,,macroscopischquot; en klinischquot; een groote moeilijkheid wordt omzeild. Op deze wijzenbsp;is het mogelijk een grens, al is het dan ook geen scherp afgebakende, te trekken tusschen het pathologische en niet pathologische door middel onzer zintuigen. Immers over het begripnbsp;normale melk en gezonde uier loopen de meeningen zeer uiteen. De vraag of de gezonde uier steriel is of bewoond wordtnbsp;door micro-organismen is nog niet definitief beantwoord.

S e i b o 1 d deelt mede, dat door hem steriele kwartieren zijn aangetroffen, hoewel uiterst zeldzaam. Volgens de opvattingnbsp;van Steek moeten alle micro-organismen aanwezig in denbsp;gezonde uier beschouwd worden als gering pathogeen, daarnbsp;deze zeer na verwant zijn aan micro-organismen, die acutenbsp;en chronische mastitis veroorzaken. Wanneer in dit hoofdstuknbsp;en in het vervolg wordt gesproken over normale melk, dannbsp;wordt hiermede bedoeld aseptisch gewonnen melk, waaraannbsp;door onze zintuigen geen afwijkingen zijn waar te nemen. Dezelfde maatstaf geldt voor klinisch gezonde uiers. Uit deze definitie volgt, dat melk afkomstig uit de uier met ,,latentenbsp;mastitisquot; beschouwd moet worden als normale melk, hoewelnbsp;deze in zeer veel gevallen meer micro-organismen bevat dannbsp;het uiersecretum bij een heftige mastitis. H v e beschrijft eennbsp;streptococcenuierinfectie, waarbij de uier zelf en de melk volkomen normaal leek met uitzondering van een uitscheidingnbsp;van streptococcen. Zelfs leucocyten werden nooit gevonden,nbsp;slechts de alcoholproef en het microscopisch onderzoek gavennbsp;eenige aanwijzing van afwijkingen. Toch zal niemand willennbsp;beweren, dat de melk van latente mastitiden als normaal beschouwd moet worden. Bij het geven van een literatuuroverzicht van de bacterinflora van normale melk, stuitte ik op denbsp;moeilijkheid, dat meerdere onderzoekers zich bij de aanvang;

-ocr page 20-

van. hun studie niet de vraag hadden gesteld, wat zij als ,,normale melkquot; beschouwden. Ik heb de indruk gekregen, dat melk als normaal werd aangerekend, wanneer geen macroscopischenbsp;afwijkingen daaraan waren te onderkennen en de koe nietnbsp;lijdende was of geweest was aan een klinisch waarneembarenbsp;mastitis. A. C. Evans onderzocht 192 aseptisch gewonnennbsp;melkmonsters van 161 koeien op 5 verschillende boerderijen.nbsp;Middelmelk werd als materiaal gebruikt, in steriele buizen opgevangen en op het laboratorium op voedingsbodems uitgestreken. Bijzonderheden over de gezondheidstoestand dernbsp;dieren worden niet vermeld, slechts de mededeeling ,,normalenbsp;dieren. Monsters met zeer geringe groei werden niet in hetnbsp;onderzoek betrokken. 3 typen bacterin werden gewoonlijknbsp;in de melk gevonden, n.1. streptococcen, staphylococcen en bacillen. De gewone melkzuurbacterie, Str. lactic. Kruse, werd innbsp;geen enkel melkmonster aangetoond. Langgeketende str.nbsp;werden in 15.1 V der gevallen gesoleerd, micrococcen innbsp;58.8 /o. Als derde groep gewoonlijk in de melk voorkomendnbsp;werd door haar onderkend de Bruc. abortus, die in cultureelenbsp;eigenschappen nauw verwant was met die door Bang beschreven. Zij toonde 3 variaties van deze bacil aan, de veelvuldigs! aangetoonde noemde zij Bac. abortus var. lipolyticus,nbsp;die botervet omzette. Steek is van meening, dat deze Bac.nbsp;abortus lipolyticus Evans behoort tot de groep uiercoryne-bacterin.

BurrienHohl vonden, dat de bewoners van de normale uier verdeeld konden worden in 2 groepen, waarvan 1 zondernbsp;uitzondering in alle melkmonsters voorkwamen, die van denbsp;2e groep werden meer of minder constant in enkele koeiennbsp;aangetroffen. De eerste groep bevatte verschillende soortennbsp;coccen, de tweede een streptococcentype en een eigenaardignbsp;soort bacterie, die melk omzette onder vorming van bittere af-braakproducten en die scheen te behooren tot de gewone melkzuurbacterin. .

In de 412 normale melkmonsters vonden FrostenBach-mann 18/o o: haemolytische en 10 /o P haemolytische streptococcen. D o n n e r maakte een studie van 993 aseptisch gewonnen melkmonsters. Hij vond 3 groepen, n.1. Bac. lipolyticus Evans, streptococcen en micrococcen. Het percentage van denbsp;gevonden 3 groepen micro-organismen varieerde afhangendenbsp;van de toegepaste voedingsbodem en kweektechniek.

-ocr page 21-

Bendixen onderzocht in 1931 twee veestapels, waarvan 1 bestond uit 11 koeien met 42 melkgevende kwartieren. Ondernbsp;deze koeien heerschte besmettelijk verwerpen. Twee kwartieren scheidden steriele melk uit, 11 een reincultuur van Br.nbsp;abortus, 20 Br. abortus met andere bacterin, n.1. 10 maalnbsp;micrococcen, 2 maal corynebacterin, 2 maal streptococcen,nbsp;6 maal streptococcen en micrococcen. Uit 7 kwartieren werdnbsp;een reincultuur micrococcen gekweekt, 2 kwartieren met reincultuur streptococcen en 2 met corynebacterin. De tweedenbsp;veestapel, bestaande uit 14 koeien met 56 kwartieren had 26nbsp;steriele of bijna steriele kwartieren. In 14 gevallen werden micrococcen, in 3 streptococcen en in 12 gevallen corynebacterin uitgescheiden.

Ritter onderzocht 398 aseptisch gewonnen melkmonsters van koeien met schijnbaar gezonde uiers. In 118 monsters werden geen micro-organismen gevonden. Van de overige bevatten er 147 micrococcen, 83 streptococcen, 41 corynebacterin, 5 micrococcen en corynebacterin, 2 streptococcen ennbsp;corynebacterin, 1 niet gedetermineerde coccen en corynebacterin en 1 micrococcen en streptococcen. Slechts 5 van de 100nbsp;koeien hadden geen micro-organismen in geen enkel kwartier.nbsp;Van 95 koeien waren 1 of meer kwartieren genfecteerd, van 44nbsp;alle kwartieren. 62 koeien scheidden een en dezelfde soort mi-croorganismen uit hun 4 kwartieren uit; 41 alleen micrococcen,nbsp;50 streptococcen en 6 corynebacterin. De overige 33 gavennbsp;verschillende soorten micro-organismen uit de verschillendenbsp;kwartieren. De corynebacterin veroorzaakten geen verandering aan de melk, hetgeen werd vastgesteld door het aantalnbsp;cellen te bepalen en het chloorgehalte. De streptococcen echternbsp;veroorzaakten ernstige veranderingen bij instelling van hetzelfde onderzoek.

In 1932 en 1933 onderzocht Bendixen nogmaals 288 monsters aseptisch gewonnen melk van 73 blijkbaar gezondenbsp;koeien afkomstig van 6 bedrijven. Hij kwam tot het volgendenbsp;resultaat. 31.9 quot;/o waren genfecteerd met streptococcen, 13.9 /anbsp;met micrococcen, 23.3 /o met corynebacterin, 4.2 /o met streptococcen en micrococcen, 0.7 /o met micrococcen en corynebacterin en 2.8 /o met abortusbacterin. 18.4 /o der monstersnbsp;waren niet of vrijwel niet genfecteerd. Het sediment van 253nbsp;monsters werd microscopisch onderzocht, slechts in 7.9 /o konden corynebacterin worden aangetoond.

-ocr page 22-

Volgens S t e c k is het niet bewezen, dat de corynebacterie, die hij identiek acht met de Br. abortus var. lipolyticus Evansnbsp;en de pseudo-diphtheriebacil beschreven door Berge y, Henderson en Savage een mastitis kunnen veroorzaken. Welnbsp;vond hij meermalen een menginfectie van streptococcen ennbsp;corynebacterin. Evenals Klimmer en Diernhofer isnbsp;hij van meening, dat de streptococcus zich onder bepaaldenbsp;omstandigheden in oude culturen morphologisch kan voordoen als corynebacterin. Hij kwam tot de conclusie, dat denbsp;uiercorynebacterin behoort tot een goed gedefinieerde groepnbsp;van uierbacterin en een van de meest gewone bewoners vannbsp;de uier is.

Conclusie;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Hoewel zeer gering in aantal worden er kwartieren aangetroffen, die geheel steriele melk produceeren.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het grootste gedeelte der normale uiers produceert melk,nbsp;die genfecteerd is met micro-organismen, behoorende totnbsp;de groepen streptococcen, micrococcen, corynebacterin ennbsp;Bruc. abortus.

B. Methoden en techniek tot het in reincultuur brengen van bacterin uit uier en scheede.

1. U i t u i e r.

E. Munch Petersen schrijft, dat gedurende de laatste jaren het cultureel onderzoek der melk een belangrijke factornbsp;is gebleken ter onderkenning van de streptococcenmastitis.nbsp;Hoewel onderzoekers als Rdiger, Mayer en Wursternbsp;deze wijze van onderzoek niet als zeer belangrijk beschouwden in vergelijking met chemische onderzoekingen, meent hij,nbsp;dat het nauwelijks ontkend kan worden, dat deze methode beschouwd moet worden als de betrouwbaarste van alle. Eennbsp;moeilijkheid moet volgens dezen schrijver onder het oognbsp;worden gezien, n.1. dat streptococcen in latente gevallen vannbsp;mastitis niet steeds in een dergelijk aantal worden uitgescheiden, dat een cultureel onderzoek de aan- of afwezigheid vannbsp;mastitis kan aantonnen. Hij meent echter, dat door afwezigheidnbsp;van klinisch waarneembare afwijkingen het cultureele onderzoek der melk toch de aangewezen weg is om latente mastitisnbsp;te diagnostiseeren, daar bij deze mastitis het aantal leucocytennbsp;in de melk niet steeds is verhoogd. De meeningen over een

-ocr page 23-

parallel verloop tusschen aantal micro-organismen en cellen in de melk loopen zeer uiteen. Zoo vonden Trommsdorff,nbsp;Bergey, Frick en anderen een beslist verband tusschennbsp;beide, terwijl R h m en Breed dit ontkenden. Steek isnbsp;van meening, dat tusschen beide een evenwicht bestaat zoolang de koe gezond is. Uit bovenstaande blijkt, dat tot hedennbsp;het cultureele onderzoek der melk de zekerste wijze is om latente mastitis aan te toonen. Rudolf beveelt, als de bestenbsp;wijze om latente mastitis aan te toonen, de bepaling van hetnbsp;chloorgehalte der melk aan.

Alle in de literatuur beschreven wijzen van cultureel onderzoek komen hierop neer, dat melk f met melkbuisjes f rechtstreeks aseptisch wordt opgevangen in buisjes, die op een later tijdstip op het laboratorium als zoodanig of na centrifu-geeren of bebroeding op verschillende voedingsbodems wordtnbsp;uitgestreken. Aanwijzingen zijn niet te vinden, dat de melknbsp;bij de bron rechtstreeks op de voedingsbodem wordt gebracht.

Verschillende voedingsbodems en selectieve bodems worden aanbevolen. Tot de eerste kunnen gerekend worden lactosenbsp;galbouillon, serumbouillon, glucosebouillon, wei met toevoeging van suikers, pepton, eiwitten en zouten. Verder de vastenbsp;voedingsbodems, waarvan als eerste en meest gebruikte genoemd kan worden de serumagarbodem al of niet in bepaaldenbsp;verhoudingen gemengd met dezelfde bijvoegingen als bij denbsp;vloeibare media. Als tweede dient de bloedagarplaat vermeldnbsp;te worden. Tot de selectieve behooren de vloeibare voedingsbodems, waaraan kristalviolet is toegevoegd om de groei vannbsp;andere bacterin dan streptococcen te remmen en de vaste voedingsbodems, waaraan een indicator b.v. broomcresolpurper isnbsp;toegevoegd ter differentieering der mastitis streptococcus. Bijnbsp;de vaste bodems werd, naast de oppervlaktegroei, de groei innbsp;de agar zelf nagegaan door melk te mengen met de nog vloeibare agar en na stolling te bebroeden. Deze methode werd toegepast door Steek. Na 14 tot 16 uur bebroeding las hij denbsp;buizen af en kwam tot de conclusie, dat andere soorten kolonies dan die, behoorende tot de mastitisstreptococcen uiterstnbsp;zelden, zoo niet ooit, aangetroffen werden.

E r n e s t i onderzocht 50 veestapels met 624 koeien en vond, dat ruim 9 /o lijdende was aan latente mastitis. Rudolf onderzocht een groot aantal melkmonsters; ruim 8 /o was afkomstig van koeien met latente mastitis. M i n e 11 stelde vast, dat

-ocr page 24-

8

de gewone laboratoriumproeven, andere dan cultureele onderzoekingen, gewoonlijk niet de aanwezigheid van latente mastitis aangaven.

2. Uit scheed e.

Slechts de methoden van onderzoek worden beschreven van die onderzoekers, die het materiaal uit de scheede verzameldennbsp;bij het levende dier.

Door D e n z 1 e r werden de uitwendige schaamdeelen zorgvuldig en voorzichtig gereinigd, alvorens hij overging tot het materiaal nemen uit scheede en vestibulum. Daarna werd metnbsp;een platinase bij uit elkaar getrokken schaamlippen van denbsp;ventrale en laterale zijde van het vestibulum en de binnenzijdenbsp;van de vulva het benoodigde secretum afgestreken. Het verzamelen van voldoende hoeveelheden secretum stuitte in denbsp;meeste gevallen op moeilijkheden tengevolge van het volkomen ontbreken van afstrijkbaar materiaal op het slijmvliesnbsp;of op de zeer taaie consistentie daarvan, vooral bij hoogdrach-tige dieren. Het telkens aan de se klevende secretum werdnbsp;gebruikt voor microscopisch en cultureel onderzoek. De uit-strijkjes werden bezichtigd na kleuring met methyleenblauw,nbsp;gentiaanviolet en volgens Gram. Culturen werden aangelegdnbsp;onder aerobe en anaerobe omstandigheden. Als voedingsbodemnbsp;gebruikte Den zier o.a. H/a /o zwak alkalisch reageerendenbsp;agar met toevoeging van 5 */ glycerine of een agarsamenstel-ling, waarbij in plaats van vleesch geschaafde nageboorte werdnbsp;gebruikt. Voor aerobe kweeking werd bijna uitsluitend gebruiknbsp;gemaakt van platte voedingsbodems (Petrischalen).

Door Jones werden de vaginastreptococcen op de volgende wijze gesoleerd. Steriele gaasjes werden over een afstand van 6 tot 8 cm in de vagina gebracht. Binnen een uur werden deze in physiologische NaCl uitgespoeld en hiervannbsp;enkele sen gent in nog vloeibare agar, geschud en met ge-defibrineerd paardenbloed in Petrischalen uitgegoten. Na 24nbsp;uur bebroeding werden culturen aangelegd van de kolonies,nbsp;die op streptococcen geleken.

De Amerikanen Little en Jones brachten vaginaalsecre-tum rechtstreeks in het condenswater van schuingestolde bloedagarbuizen.

-ocr page 25-

C. De moiphologische, cultureele, biochemische en sero-iogische eigenschappen van de streptococcus en corynebac-terie uit de uier.

Een volledig literatuuroverzicht te geven van bovenstaande eigenschappen in een proefschrift is, door de enorme omvangnbsp;der onderzoekingen, een niet uit te voeren opgave. Ik meendenbsp;mij er toe te moeten bepalen de onderzoekingen te vermeldennbsp;van die onderzoekers, die in de laatste decennia uitgebreidenbsp;arbeid hebben verricht, waardoor zij in staat bleken de uier-streptococcus door middel van hun biochemische en serologi-sche eigenschappen in meerdere groepen in te deelen. Tot dezenbsp;onderzoekers kunnen gerekend worden Seelemann, Steek,nbsp;Bendixen, Minett, Stabelforth en Edwards, dienbsp;hun bevindingen in schemata hebben vastgelegd, waardoor eennbsp;duidelijk overzicht wordt verkregen in de verschillen der cultureele en biochemische eigenschappen. Voor een volledignbsp;overzicht verwijs ik naar Bovine mastitis, Servey of the Literature to the end of 1935 door E. M u n c h-P e t e r s e n. Daarnbsp;het voor mijn onderzoek als vergelijkende studie noodzakelijknbsp;was een bepaald schema aan te nemen als basis om mijn bevindingen te toetsen aan die van anderen, besloot ik het schemanbsp;van Seelemann als leidraad te gebruiken. Ik meen er medenbsp;te kunnen volstaan in dit overzicht de door dezen onderzoekernbsp;verkregen resultaten meer uitvoerig te bespreken. Seelemann verdeelt de melkstreptococcen in 2 groepen, n.1. denbsp;pathogene uierstreptococcen en de apathogene melkstreptococcen. Tot de eerste worden gerekend de streptococcen, dienbsp;primair in de uier aangetroffen worden en pathogene veranderingen aan de melk en uier kunnen veroorzaken, de tweedenbsp;groep omvat de streptococcen, die secundair in de melk terechtnbsp;komen, niet voor dier of mensch pathogeen zijn en aangeduidnbsp;worden met de naam melkzuurstreptococcen. Tot besprekingnbsp;der eerste groep zal ik mij beperken.

Evenals G u n d e 1 gaat Seelemann van de 2 volgende cardinale punten uit n.1. ten eerste moet aan de constantheidnbsp;der soorten worden vastgehouden. Naar zijn meening moetennbsp;enkele morphologische en biologische afwijkingen bij overigens typische stammen niet aan de constantheid der eigenschappen doen twijfelen. Dergelijke overgangen komennbsp;zonder twijfel dikwijls in de natuur voor en worden ook wel

-ocr page 26-

10

door uitwendige factoren als de voedingsbodem benvloed. Als tweede cardinaal punt merkt hij op, dat een differentieer en innbsp;verschillende typen daarom bijzonder noodzakelijk is, omdatnbsp;de verschillende uier- en melkstreptococcen ook in de gevolgen van hun werking uiteenloopen en daarvan de economische,nbsp;pathogene en hyginische beteekenis afhangt.

De pathogene uierstreptococcen laten zich naar de ervaringen van Seelemann en meerdere onderzoekers op grond vannbsp;hun biologische eigenschappen in de volgende 5 hoofdtypennbsp;onderverdeelen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Str. agalactiae.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Atypische Str. agalactiae.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Str. dysgalactiae.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Str. uberis.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Str. pyogenes.

In ,,das Zentralblatt fr Bakteriologie, Parasitenkunde und Infectionskrankheiten I Abteilung. Originate. 133 Bd, Heft 1/5quot;nbsp;geeft Seelemann aan, welke voedingsbodems door hemnbsp;ter differentieering zijn gebruikt en op welke wijze deze werdennbsp;samengesteld.

Eigenschappen van de Str. agalactiae.

Dit micro-organisme geeft het meest veelvuldig aanleiding tot uierontstekingen en afwijkingen in de melksecretie en veroorzaakt enorme economische schade. De Str. agalactiae is totnbsp;heden uitsluitend in de uier aangetroffen; alle pogingen omnbsp;haar daar buiten aan te toonen, b.v. in stalmiateriaal, hebbennbsp;gefaald. De agalactiaenfectie begint in de regel latent, zoodatnbsp;bij pas genfecteerde uiers geen klinische verschijnselen vannbsp;mastitis waarneembaar zijn. Enkele weken na de infectie zijnnbsp;de eerste afwijkingen aan uier en melk waar te nemen. Doornbsp;zorgvuldig uitmelken kunnen lichte afwijkingen gedeeltelijknbsp;worden opgeheven. Acute gevallen zouden een enkele maalnbsp;voorkomen, wanneer de uierverpleging en het melken slechtnbsp;geschiedt of praedisponeerende factoren aanwezig zijn. Al dezenbsp;gevallen gaan over in een chronisch stadium, waarin de melk-gift steeds minder wordt. In het uiersecretum zijn niet steedsnbsp;lange ketens streptococcen aan te toonen, vaak worden alleennbsp;korte of matig lange ketens aangetroffen. In sterk veranderdenbsp;melk worden niet zelden degeneratievormen waargenomen.nbsp;Soms kan men z.g. staafjesvormen vinden, die echter bij over-

-ocr page 27-

11

enting, b.v. op bouillon weer als coccen groeien. De kolonies op de agarplaat hebben niet steeds hetzelfde aspect; over hetnbsp;algemeen zijn deze helder en doorschijnend, de rand is gekarteld en aan de peripherie zijn soms uitloopers waar te nemen.nbsp;Hoewel in uiterlijk verschillen worden waargenomen, moetennbsp;op grond van hun gelijke biochemische reacties deze koloniesnbsp;tot een en hetzelfde type gerekend worden. De slijmig vlokkigenbsp;groei op bouillon is karakteristiek. Reeds na 12 uur groei beginnen zich kleine vlokjes te vormen, die zich als een flinknbsp;sediment op de hodem van de cultuurhuis samenpakken, zoo-dat na 24 uur de bovenstaande bouillon volkomen helder is.nbsp;De Str. agalactiae kleurt zich volgens Gram en wordt doornbsp;Seelemann beschouwd als een der meest gramvaste micro-organismen. In een keten zijn de coccen in vergelijking metnbsp;andere streptococcensoorten vrij groot. In oude culturen nemennbsp;de streptococcen dikwijls eigenaardige vormen aan, zoodat zenbsp;veel op diphtheroide bacterin gaan gelijken. De groei vannbsp;deze streptococcus wordt geremd door toevoeging van methy-leenblauw aan de melk als voedingsbodem, zoodat men geennbsp;reductie waarneemt, indien een kleine hoeveelheid coccen alsnbsp;entmateriaal wordt gebruikt. Bij enting met groote hoeveelheden coccen ziet men geheele of gedeeltelijke reductie optreden. Na-hippuraat wordt door de Str. agalactiae gesplitstnbsp;in glycocol en benzozuur, aesculine en raffinose worden doornbsp;dit type niet aangetast, terwijl het grootste deel dezer stammennbsp;salicine vergist. Bij groei in lactosebouillon varieert de eindnbsp;pH tusschen 4.3 en 4.6. De groei in lakmoesmelk is kenmerkend, n.1. zuurvorming, roodkleuring der melk, coagulatie metnbsp;weivorming en zwakke reductie van de bodem der cultuurhuis af. Wat betreft de vorming van een haemolytische zonenbsp;bij groei van streptococcen in het algemeen op de bloedagar-plaat verdeelt Seelemann de streptococcen naar hun haemolytische eigenschappen in 3 typen, n.1. die met volkomen,nbsp;met zwakke en zonder haemolyse. De eerste zou overeenkomen met type P van Brown (= haemolyticus), de tweedenbsp;met type {= viridans) en de derde met y (= anhaemolyticus).nbsp;In verband met type merkt Seelemann op, dat bij eennbsp;gering aantal stammen vergroening wordt waargenomen. Overnbsp;het algemeen acht Seelemann de haemolyse als eigenschapnbsp;om de streptococcen in verschillende typen te differentieerennbsp;van minder belang, daar de min of meerdere haemolyse af-

-ocr page 28-

12

hangt van de bloedsoort, die voor de samenstelling van de bloedplaat wordt gebruikt. Hij acht dit kenmerk slechts vannbsp;waarde om een scheiding te maken tusschen de niet of zwaknbsp;haemolytische stammen en die met sterk haemolytische eigenschappen. De Str. agalactiae veroorzaakt geen of zwakke, somsnbsp;groene haemolyse, echter nooit een volkomen. Van Ameri-kaansche zijde wordt echter medegedeeld, dat veelvuldig hetnbsp;P type in de melk wordt aangetroffen. Uit de literatuur en uitnbsp;door Seelemann ingestelde proeven is gebleken, dat denbsp;Str. agalactiae niet pathogeen is voor mensch en dier. Evenwelnbsp;moet met deze streptococcen genfecteerde melk beschouwdnbsp;worden als een minderwaardig voedingsmiddel voor dennbsp;mensch.

Eigenschappen van de atypische Str. agalactiae.

Dit type veroorzaakt zeer vaak storingen in de melksecretie en is zeer nauw verwant aan de Str. agalactiae. Slechts doornbsp;groeiwijze op bouillon is deze van de eerste te onderscheiden.nbsp;In tegenstelling met de Str. agalactiae blijft bij dit type denbsp;bouillon troebel, in een microscopisch uitstrijkpreparaat worden diplococcen en korte ketens streptococcen waargenomen.

Eigenschappen van de Str. dysgalactiae.

Van Engelsche en Duitsche zijde is dit type beschreven als een zeldzaam voorkomende vorm, die nu en dan mastitis zounbsp;veroorzaken. Op grond van de biologische eigenschappen kannbsp;deze streptococcus niet met andere verwisseld worden. Reedsnbsp;door haar groei op lakmoesmelk onderscheidt zij zich van de Str.nbsp;agalactiae, de lakmoesmelk wordt n.1. na kortere of langere tijdnbsp;gereduceerd en meestal gecoaguleerd. Sorbiet zou door dit typenbsp;omgezet worden, echter schijnen hierop uitzonderingen voornbsp;te komen. In tegenstelling met de Str. agalactiae wordt Na-hippuraat niet gesplitst. VanderScheer beschrijft als bijzonder kenmerk voor dit type de groei op serumagar van bepaalde samenstelling, waardoor deze streptococcus met zeernbsp;groote zekerheid is te onderkennen van de overige typen. Hijnbsp;vond n.1. bij verwijdering van een kolonie de serumagar diffuus troebel op de plaats, waar de kolonie was gegroeid.

Eigenschappen van de Str. uberis.

Ook dit type wordt in vergelijking met de Str. agalactiae

-ocr page 29-

13

slechts weinig aangetroffen, veroorzaakt een mastitis, die klinisch gelijk is aan die van de Str. agalactiae. Het morpholo-gische beeld uit uiersecretum geeft diplococcen en korte ketens streptococcen te zien. De groei in bouillon is troebel,nbsp;lakmoesmelk wordt langzaam rood, geen coagulatie wordtnbsp;waargenomen en zoo deze toch optreedt dan eerst na langerenbsp;tijd. Op de bloedagarplaat wordt zwakke of geen haemolysenbsp;waargenomen. Na-hippuraat wordt omgezet, vergisting vannbsp;manniet heeft plaats, aesculine wordt gesplitst.

Eigenschappen van de Str. pyogenes.

Als verwekker van mastitis bij de koe speelt deze streptococcus een ondergeschikte rol. Van meer belang is de vraag, of dit type meer of minder ernstige keelontstekingen bij dennbsp;mensch kan veroorzaken. Het staat wel vast, dat in Amerikanbsp;in enkele gevallen vrij groote groepen melkgebruikers gingennbsp;lijden aan een keelontsteking na het nuttigen van melk, dienbsp;primair genfecteerd was met Str. pyogenes. In Amerika geeftnbsp;men aan dit type de naam van Str. epidemicus. Volgens See-1 e m a n n is het zeer opvallend, dat in andere landen dezenbsp;streptococcen veelvuldig in de melk worden aangetroffen, terwijl dit in Duitschland niet het geval is en daar geen aanleidingnbsp;geeft tot epidemien bij den mensch. De volgende biologischenbsp;eigenschappen worden waargenomen. Op de bloedagarplaatnbsp;treedt volkomen haemolyse op, lakmoesmelk gedraagt zich alsnbsp;beschreven voor de Str. uberis, op de bodem van de bouillon-cultuurbuis zet zich een vlokkig-brokkelig sediment af metnbsp;bovenstaande heldere of troebele bouillon. Het aspect van eennbsp;kolonie van een bouillonagarplaat is grauw met centrale bruinenbsp;stip met gekartelde rand. In het gekleurde preparaat van uiersecretum of van materiaal van de bloedagarplaat worden diplococcen en korte ketens waargenomen, soms in kapsels gelegen.nbsp;Deze laatste eigenschap is volgens Seelemann niet constantnbsp;en mag niet als een karakteristiek kenmerk voor dit typenbsp;worden aangenomen. Volgens Bendixen wordt sorbiet omgezet door Str. pyogenes van dierlijke oorsprong, hetgeen ooknbsp;de ervaring is van Van der Scheer. Seelemann isnbsp;van meaning, dat volgens eigen waarnemingen dit kenmerknbsp;niet als afdoende vaststaande mag worden aangenomen. Na-hippuraat en aesculine worden niet gesplitst, echter geeft Vannbsp;der Scheer aan, dat aesculine wel wordt omgezet. De dier-

-ocr page 30-

14

pathogens Str. pyogenes zou trehalose niet, de menschpatho-gene daarentegen zou deze suiker wel vergisten.

Lancefield wejkte een methode uit om de haemolytische streptococcen van verschillende oorsprong door middel van denbsp;precipitatiereactie te groepeeren in meerdere groepen aangeduid met de eerste letters van het alphabet. Uit het werk vannbsp;meerdere onderzoekers als Edwards, Bendixen, Mi-nett, Plastridge, Hartsell, Little, Seelemann,nbsp;VanderScheeren anderen mag worden aangenomen, datnbsp;de Str. agalactiae en de atypische vorm daarvan serologischnbsp;behoort tot de groep B volgens Lancefield, de Str. dysga-lactiae en pyogenes van dierlijke oorsprong tot groep C en denbsp;Str. uberis waarschijnlijk ondergebracht kan worden in denbsp;groep E.

Volgens waarnemingen van Rudolf, Diernhofer en Seelemann zouden Str. lactisstammen, die niet gerekendnbsp;worden tot de pathogene uierstreptococcen en behooren tot denbsp;groep der melksaprophyten onder bepaalde omstandighedennbsp;een katarrhale mastitis kunnen veroorzaken.

Hieronder volgt een verkort overzicht van de voornaamste biologische eigenschappen der pathogene uierstreptococcennbsp;van de hierboven genoemde typen, zooals dit uitvoeriger doornbsp;S eelemann in 1939 in het Zentralblatt fr Bakteriologie,nbsp;Parasitenkunde und Infectionskrankheiten I Abteilung Originate 144 Bd, Heft 1/5 is aangegeven. (Zie pg. 16 en 17).

Eigenschappen van de uiercorynebac-t e r i e.

Deze bacterie, die het eerst werd beschreven door A. E v a n s en door haar Bac. abortus lypoliticus werd genoemd, is eennbsp;van de meest veelvuldig aangetroffen micro-organismen innbsp;aseptisch gewonnen normale melk. Thans is men van meening,nbsp;dat deze bacterie niets te maken heeft met Br. abortus ennbsp;beschouwd moet worden i als een op zich zelf staande groepnbsp;bacterin, die slechts zeer zelden een klinische mastitis ennbsp;veranderingen aan de melk veroorzaken. Door Bendixen,nbsp;Steek, Bang, Zeki, Klimmer, Haupt en Roots ennbsp;anderen werden in later jaren meer uitvoerige onderzoekingen

-ocr page 31-

15

ingesteld naar de biologische eigenschappen dezer bacterie. Daar door Bendixen in zijn in 1933 verschenen publicatienbsp;dezelfde voedingsbodem n.1. schuingestolde agar gebruikt werdnbsp;als door mij in mijn onderzoek, worden hieronder de biologische eigenschappen der uiercorynebacterie beschreven, zoo-als deze door hem zijn gepubliceerd. Hij onderscheidt een doornbsp;hem genoemd type a, dat volgens een aantal gemeenschappelijke eigenschappen tot een en hetzelfde type gerekend moetnbsp;worden. Dit type groeit zeer spaarzaam op gewone agar, opnbsp;serumagar is de groei veel beter. Bij 37 gr. ontwikkelt zich nanbsp;48 uur een behoorlijke cultuur, bij kamertemperatuur een matige groei na 3 tot 4 dagen. Het aspect der culturen is wit-grijs,nbsp;droog en fijn-korrelig. Macroscopisch is het onderscheidnbsp;tusschen coryne- en streptococcenkolonies niet moeilijk, denbsp;Micrococcus albus en de Corynebacterie laten zich dikwijlsnbsp;heel wat moeilijker onderscheiden. Na eenige routine brengtnbsp;het differentieeren met Br. abortus geen bezwaren met zich.

In melksediment was in een aantal gevallen de corynebacterie aantoonbaar, cultureel was het mogelijk de corynebacterie tot .groei te brengen uit die melkmonsters, waarin in het sediment geen bacterin waarneembaar waren. Echter was hetnbsp;ook niet steeds mogelijk uit microscopisch positief melksediment een cultuur te verkrijgen. Over het algemeen is deze bacterie Gram positief. Volgens Ziehl-Neelsen is de corynebacterienbsp;zuurvast en gelijkt soms buitengewoon veel op de tuberkelbacil. De zuurvastheid is echter niet geheel constant; bij behandeling met zwavelzuur bleken sommige stammen sterknbsp;zuurvast, dezelfde stammen behandeld met zoutzuur ontkleurden geheel.

Gekleurd met carbolfuchsine, methyleenblauw of neutraal-rood doet de uiercorynebacterie in melksediment zich voor als een tamelijk slank staafje, dikwijls aan n zijde iets verdiktnbsp;en licht gebogen. Met deze kleuring is de bacterie dikwijlsnbsp;sterk gegranuleerd. In het preparaat liggen de bacterinnbsp;meestal groepsgewijze bijeen, echter met eenige afstand vannbsp;elkander. In culturen doen de corynebacterin zich voor innbsp;zeer uiteenloopende vormen. Alle overgangen van zeer kleinenbsp;coccusachtige individuen tot tamelijk lange, iets gebogen staafjes met afgeronde einden, zijn waar te nemen, dikwijls zijn denbsp;einden een of tweezijdig kegelvormig gezwollen. Nu en dannbsp;ziet men aan de zijden der bacterie knoopvormige uitsteek-

-ocr page 32-

16

Verkort overzicht van de voornaamste biologische eigen-

Morphologisch, cultureel, biochemisch en serolo-gisch onderzoek.

Str. agalactiae.

Atypische Str. agalactiae.

Vormen in uiersecretum.

Diplococcen, korte en lange ketens, soms transversale vormen, zeldennbsp;ovale vormen.

Als Str. agalactiae.

Groei op bouillonagar.

Ronde, hel grauwe rand, niet gelijk van aspect.

Als Str. agalactiae.

Microscopisch beeld der bouilloncultuur.

Zeer lange geslingerde ketens van meestal diplo-streptococcenvorm, sterknbsp;Gram positief.

Diplococcen, korte tot middelmatig lange ketens. Coccen iets kleinernbsp;dan van Str. agalactiae.nbsp;Gram positief.

Groei in bouillon.

Vlokkig-slijmig sediment, bovenstaande vloeistofnbsp;helder.

Middelmatig troebel met vaak vlokvorming.

Groei in lakmoesmelk.

Zuurvorming, roodkleu-ring, coagulatie, zwakke reductie van onder af.

Als Str. agalactiae.

Groei in methyleen-blauwmelk.

Geen reductie, geen groei.

Als Str. agalactiae.

Glucose.

-1-

-f .

Saccharose.

-t-

-1-

Raffinose.

Trehalose.

-b

N

Manniet

Sorbiet

Inuline.

Salicine.

-f of

-H of

Aesculine.

Na-hippuraat.

-f

4-

Haemolyse bloedagar-plaat.

Deels geen, deels zwakke haemolyse.

Als Str. agalactiae.

Pathogeniteit voor kleine proefdieren.

Over het algemeen niet pathogeen.

Als Str. agalactiae.

Pathogeniteit voor den mensch.

Niet gevaarlijk, melk minderwaardig.

Als Str. agalactiae.

Serologische groep volgens L a n c e f i e 1 d.

B

-ocr page 33-

17

schappen der pathogens uierstreptococcen volgens Seelemann.

Str. dysgalacliae.

Str. uberis.

Str. pyogenes.

Overwegend diplococcen en korte ketens.

Diplococcen en korte ketens.

Diplococcen en korte keens, soms in uiersecre-tum en in bloedagar-plaatkolonies kapsels.

Meestal glad of fijn getand, diffuse troebeling.

Ronde, gladde of fijn getande kolonies.

Hel grauwe kolonies met bruinachtig centrum, pe-ripherie lichter van kleur,nbsp;de rand oneffen.

Korte tot middelmatig lange ketens, coccen kleiner dan bij Str. agalac-tiae, lancetvormen.

Gram positief.

Diplococcen.

Gram positief.

Lange, middelmatig lange en korte ketens.

Gram positief.

Matig troebel.

Troebeling.

Vlokkig-brokkelig sediment, bovenstaande vloeistof helder of troebel.

Gedeeltelijk roodkleu-^Ing, gedeeltelijk reductie, soms coagulatie.

Langzame roodkleuring, geen coagulatie of nanbsp;langere tijd.

Langzame roodkleuring, geen coagulatie.

Reductie en coagulatie.

Reductie en coagulatie.

Onveranderd of langzame reductie.

-f

-f

-1-

-h

soms afwijkend.

Hquot;

(dier) -f (mensch)

~ 1 -1-

soms afwijkend.

soms afwijkend. nbsp;nbsp;nbsp;| 4-

of -f (dier).

-f

4-

Vergroening of als Str agalactiae.

Vergroening of als Str. agalactiae.

Volkomen haemolyse.

Voor muizen meestal, voor konijnen en caviaenbsp;wisselend.

l^iet bekend.

Niet bekend.

In Amerika en Engeland angina en tonsillitis.

C

E

C (dier), A (mensch).

-ocr page 34-

18

seis, echte vertakkingen zijn echter niet waar te nemen. In oudere culturen zijn de bacterin langer dan in jonge.

Gekleurd met Lfflers methyleenblauw en volgens Giemsa treedt de granulaire structuur der bacterie sterk op de voorgrond. In bouillon of serumbouillon verzamelen de bacterinnbsp;zich onder in de buis als een fijnkorrelig of vlokkig geringnbsp;sediment, bij groei in de laatst genoemde is de hoeveelheidnbsp;sediment grooter. Lakmoesvolmelk blijft de eerste dagen onveranderd, na enkele dagen begint de roomlaag zich rood tenbsp;kleuren. Na 3 weken is de lakmoesmelk nog niet gecoaguleerd,nbsp;wel is dan een gedeeltelijke reductie opgetreden en de melk innbsp;haar geheel licht rood. Volle melk vertoont na 3 weken geennbsp;verandering, een ranzige reuk is waar te nemen. Methyleen-blauwmelk wordt soms in de aanvang iets gereduceerd, spoedig is de kleur weer normaal. Op de bloedagarplaat wordt geennbsp;haemolyse waargenomen; vorming van indol of zwavelwaterstof heeft niet plaats. Enkele stammen vergisten glucose ennbsp;lactose in zeer geringe mate en uiterst langzaam, de meestenbsp;stammen gaven geen omslag te zien naar de zure of alcalischenbsp;kant.

Z e k i, die een studie maakte van de eigenschappen der corynebacterie van zeer uiteenloopende oorsprong, kwam totnbsp;de conclusie, dat op grond van de vergisting van verschillende suikers het niet mogelijk was de stammen te differen-tieeren naar hun oorsprong. De uiercorynestammen, die in zijnnbsp;onderzoek waren betrokken, vergistten afwisselend glucose,nbsp;galactose, laevulose, saccharose, maltose en glycerol. Na-hip-puraat werd door alle stammen in meer of mindere mate gesplitst.

Volgens het onderzoek van Bendixen zijn de uiercoryne-bacterin niet pathogeen voor caviae, muizen en konijnen.

D. Praedisponeerende oorzaken van streptococcenmastitis.

Een groot aantal onderzoekers o.a. Bang, Seelemann, Hadley en vele anderen zijn van meening, dat de infectienbsp;van de uier uitsluitend plaats heeft langs het tepelkanaal. Eennbsp;kleinere groep als Kitt, Jensen, Robin e.a. veronderstellen naast de lactogene wijze van infectie een haematogene ofnbsp;lyraphogene infectieweg.

Guillebeau en Hess, Williams e.a. meenden, afgezien van de wijze van infectie, verband te moeten zoeken tus-

-ocr page 35-

19

schen ziekten van de spijsverteringsorganen en mastitis. Weer anderen als Hagan, Jones, Udall, en Johnson veronderstelden een verband tusschen ziekten der genitalin ennbsp;die van de uier.

Daar mijn onderzoekingen grootendeels parallel loopen met die van Jones in 1918 laat ik hieronder de resultaten vannbsp;zijn onderzoek meer uitvoerig volgen.

In de inleiding van zijn studie beschrijft deze onderzoeker de buitengewone onregelmatigheid waarmede een strepto-coccenmastitis zich in een veestapel verspreidt. Pogingen omnbsp;de ziekte van dier op dier over te brengen mislukken gewoonlijk. Williams en anderen veronderstelden als bron vannbsp;infectie de genitaaltractus en merkten op, dat mastitis dikwijlsnbsp;volgde op retentio secundinarum, metritis enz. Hagan,nbsp;was in staat bij 6 van de 20 koeien uit de ruimte tusschennbsp;chorion en uterus streptococcen te kweeken. Verondersteldnbsp;werd, dat deze bacterin tijdens de partus de stal, uiers ennbsp;tepels besmetten en via het tepelkanaal in de uier doordrongen.nbsp;Naar aanleiding hiervan werd door Jones de melk en hetnbsp;vaginaalsecretum van 50 koeien van een stal, waarop gedurende de laatste jaren meerdere gevallen van mastitis warennbsp;waargenomen, cultureel, biochemisch en serologisch (agglutinatie) onderzocht.

Melkmonsters werden steriel genomen en deze na verdunning met physiologische NaCl oplossing vermengd met nog vloeibare agar, waarna dit met gedefibrineerd paardenbloednbsp;in Petrischalen werd uitgegoten. Na 24 uur bebroeding werden culturen aangelegd van de kolonies, die macroscopischnbsp;op streptococcen geleken. De vaginaalstreptococcen van denbsp;genoemde 50 koeien, die gedeeltelijk geaborteerd en gedeeltelijk normaal gekalfd hadden, werden op de reeds vroegernbsp;beschreven wijze in reincultuur gebracht. 34 stammen kondennbsp;door hem gesoleerd worden uit de vagina van 64 koeien. Innbsp;geen enkel geval werden haemolytische streptococcen gevonden, alle stammen bleken niet haemolytisch te zijn.

Uit de uiers werden beide gekweekt. Morphologisch, cultureel en biochemisch waren geen verschillen aan te toonen tusschen beide uiergroepen, serologisch bestond tusschen denbsp;stammen, zoowel van de haemolytische als niet-haemolytischenbsp;groep, onderling eenige afwijking in de titer. In tegenstellingnbsp;met de melkkolonie groeide de vaginakolonie zeer klein, teer,

-ocr page 36-

20

meer bol, bijna doorschijnend met zelden een grootere diameter dan 1 mm na 48 uur groei. Uitzonderingen werden in enkele gevallen waargenomen in grootte, meer afgeplat zijn en metnbsp;een opaliseerend aspect. De groei in bouillon kwam bij de uiernbsp;en vaginastreptococcus overeen n.1. f helder f troebel. Verschil was aantoonbaar in de groei in melk. De uierstreptococ-cen coaguleerden deze bij broedstooftemperatuur, terwijl denbsp;vaginastreptococcen dit deden na koken van de melk, sommigen ook dan zelfs niet, slechts enkele stammen gedroegennbsp;zich ten opzichte van melk als een mastitisstreptococcus. Biochemisch was het percentage gevormd zuur uit dextrose, lactose, saccharose, maltose bij de mastitisstammen grooter dannbsp;dat der vaginastammen. Raffinose en inuline werd door beidenbsp;groepen zoo goed als nooit omgezet. In de vergisting van manniet merkte Jones verschil op, de melkstammen gaven geennbsp;verandering te zien, ongeveer de helft der vaginastammen wel.nbsp;Slechts 2 vaginastammen agglutineerden het serum, waarmedenbsp;de niet-haemolytische mastitisstreptococcen een positieve agglutinatie te zien gaven. Deze onderzoeker komt tot de conclusie, dat van de 34 vaginastreptococcenstammen slechts 2nbsp;stammen morphologische, cultureele en biochemische eigenschappen en serologische verwantschap gemeen hadden metnbsp;de niet-haemolytische streptococcen, die bij mastitis wordennbsp;gevonden. Over de praedisponeerende oorzaken van mastitisnbsp;loopen de meeningen ook zeer uiteen. Algemeen wordt aangenomen, dat koeien met groote melkgift eerder bloot staan aannbsp;een infectie dan die met een geringe melkgift. Een intensievenbsp;voedering met sterk eiwithoudend voedsel werkt ongunstig ennbsp;slecht uitmelken of retentie van de melk is een praedisponeerende factor.

Koepokken en mond en klauwzeer evenals abortusinfectie zouden het optreden van mastitis bevorderen; wat de laatstenbsp;als praedisponeerende ziekte betreft loopen de meeningennbsp;nogal uiteen.

Conclusies;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Met zekerheid is niet vastgesteld of de infectie lactogeennbsp;dan wel endogeen is of dat beide wegen mogelijk zijn.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Bijna alle als praedisponeerende factoren vermelde oorzaken van mastitis zijn terug te voeren op melkretentie. Bijnbsp;groote melkgift, intensieve voedering, waardoor groote

-ocr page 37-

21

melkgift, koepokken en mond- en klauwzeer tengevolge waarvan laesies aan tepels, moet met de grootste toewijdingnbsp;door den eigenaar gemolken worden, opdat niet een gedeelte der melk in de uier achterblijft. Bij abortusinfectienbsp;is deze factor niet aanwezig, maar voor deze ziekte juistnbsp;zijn de meeningen als praedisponeerende oorzaak het meestnbsp;uiteenloopend.

E. Jnfecbeproeven met de uieistieplococcus en streptococ-cen van andere oorsprong met het doel mastitis te verwekken.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Infectie per os.

Puppel, Gtze konden geen streptococcenmastitis veroorzaken door toediening per os van groote hoeveelheden streptococcen houdende melk. Later werden dergelijke proevennbsp;genomen door Klimmer en Haupt, Seelemann ennbsp;anderen, die door het scheppen van een locus minoris resisten-tiae de uier meer gevoelig trachtten te maken voor mastitis.nbsp;Na kneuzing van de uier, infusie met chemische stoffen, dienbsp;het uierweefsel beschadigen of de reactie van de melk in denbsp;uier zuur maken, plaatselijke sterke afkoeling van de uier, gecombineerd met gedeeltelijk uitmelken als praedisponeerendenbsp;factor, konden deze onderzoekers in geen enkel geval mastitisnbsp;veroorzaken, indien zij gelijktijdig groote hoeveelheden strep-tococcenhoudende melk of virulente culturen gedurende meerdere weken per os toedienden. Slechts 1 van de vele onderzoekers op dit gebied, S t a d e r, beweert in een groot aantalnbsp;gevallen experimenteel mastitis te hebben opgewekt door voedering met genfecteerde melk. Aan zijn bewering wordt echternbsp;door het niet vermelden van experimenteele bijzonderhedennbsp;geen kracht bijgezet.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Haematogene en lymphogene infectie.

Door intraveneuze, subcutane en intraperitoneale injectie van een virulente mastitisstreptococcencultuur waren R i e n-hoff, Jones, Majerten anderen niet in staat mastitis tenbsp;doen ontstaan, ook niet, indien gelijktijdig een locus minorisnbsp;resistentiae in de uier werd veroorzaakt. Door injectie van vrijnbsp;groote hoeveelheden streptococcencultuur in de arteria pudenda epigastrica, een aftakking van de melkarterie, warennbsp;Christiansen en Nielsen in staat vrij constant eennbsp;mastitis te veroorzaken, met kleine hoeveelheden gelukte ditnbsp;niet. In Amerika is getracht uit het bloed van koeien, lijdende

-ocr page 38-

22

aan chronische mastitis, streptococcen te kweeken. Hoewel groote bloedmonsters (200-300 cc) werden onderzocht, kondennbsp;in geen enkel geval streptococcen worden aangetoond.

3. Infectieproeven door inwrijving van de tepel en door zoogenaamd nat melken al of niet gecombineerd met verwonding van de tepelhuid en tepelopening.

Over het algemeen is men van meaning, dat de besmetting van de uier zou plaats hebben door het binnendringen vannbsp;streptococcen via de tepelopening. Ik meende om deze redenennbsp;de literatuur over de infectieproeven in dit en het volgendenbsp;gedeelte vermeld wat meer uitvoerig te moeten behandelen.

Reeds in 1891 werden zonder gevolg door Guillebeau en Hess getracht mastitis te veroorzaken door de tepelopening in te wrijven met streptococcen bevattende melk. Doornbsp;onhyginisch melken kon de ziekte van het eene kwartiernbsp;niet op het andere worden overgebracht. Het melken volgensnbsp;de natte methode van 2 gezonde koeien onmiddellijk na hetnbsp;melken van een streptococcen mastitis koe deed geen mastitisnbsp;ontstaan (Rienhoff 1929).

Herhaalde dompeling van de tepels in streptococcenmelk had geen mastitis ten gevolge, evenmin het inwrijven van de tepelopening met een virulente cultuur. Herhaalde bezoedeling vannbsp;wonden aan uier en tepel met centrifugeslib van mastitismelknbsp;deed geen infectie optreden. Seelemann (1929) kon geennbsp;mastitis verkrijgen door te melken met genfecteerde handennbsp;of de tepelopening in te wrijven met een doek gedrenkt innbsp;exudaat van een streptococcenmastitis. Frost (1930) nam eennbsp;serie proeven door experimenteel de tepels te besmetten metnbsp;reinculturen van de Str. epidemicus. Op de tepels van 3 koeiennbsp;werden scarificaties aangebracht en daarna de wonden en hetnbsp;orificium ingesmeerd met de culturen, waarna deze afgeslotennbsp;werden met een laagje collodium. Geen infectie trad op. In eennbsp;2de proef werden de tepelopeningen van 3 koeien met de culturen ingesmeerd, 1 koe bleef gezond, de 2e koe scheidde gedurende 1 dag streptococcen in de melk af, bij de 3e koe werdnbsp;blijvende infectie gedurende een maand opgemerkt, waarna denbsp;koe werd opgeruimd. Dezelfde proef werd herhaald bij 4 koeien,nbsp;waarbij diepe scarificaties op de tepels werden aangebracht;nbsp;1 koe bleef gezond, 2 koeien scheidden tijdelijk streptococcennbsp;uit, doch herstelden, de 4e koe werd blijvend genfecteerd

-ocr page 39-

23

aan 2 kwartieren. In enkele gevallen konden onderzoekers mastitis van tijdelijke of blijvende aard opwekken door denbsp;tepelopeningen in te smeren met streptococcenculturen vannbsp;menschelijke en dierlijke oorsprong. Klimmer en Hauptnbsp;(1932) konden in de helft der gevallen streptococcenmastitisnbsp;veroorzaken door de tepels van oudmelksche koeien gedurende een nacht in te hullen in genfecteerd materiaal. Zijnbsp;konden echter door infectie van het gelaedeerde en niet ge-laedeerde orificium geen mastitis verkrijgen. Seelemannnbsp;(1932) kon door gedurende een maand twee koeien met ge-infecteerde handen te melken geen mastitis veroorzaken. Innbsp;2 andere gevallen molk hij gedurende 14 dagen met genfecteerde handen, terwijl telkens een gedeelte van de melk innbsp;de uier werd gelaten, echter zonder succes. Bij een anderenbsp;proef werd gedurende 22 dagen de uier van 2 koeien ingewreven met een in streptococcenmelk gedrenkte doek. Gedurende dit experiment ontdekte hij bij een der koeien een oppervlakkige laesie door uitwendig geweld, waardoor de volgendenbsp;dag bloed in de melk van een der kwartieren optrad. Hoewelnbsp;dus een locus minoris resistentiae was ontstaan, trad bij geennbsp;der koeien een mastitis op; de koeien werden gedurende 3 weken na het experiment dagelijks onderzocht. Bij een droogstaande koe wreef hij onmiddellijk voor het kalven gedurendenbsp;7 dagen de tepels der achterkwartieren in met streptococcenmelk, na het kalven konden in de melk geen streptococcennbsp;worden aangetoond. 3 weken na het kalven werd deze koenbsp;gedurende 15 dagen met genfecteerde handen gemolken,nbsp;echter met negatief resultaat. Dezelfde proef werd gedurendenbsp;10 dagen voortgezet, waarbij tevens slecht werd uitgemolken.nbsp;Ook dit had geen succes. Dezelfde proeven herhaalde hij bijnbsp;een koe, waarvan 1 kwartier door een lichte mastitis was aangetast. De 3 overige kwartieren bleven normaal, zelfs na slechtnbsp;uitmelken. In een ander geval bracht hij een canule, gedooptnbsp;in streptococcenmelk, in het tepelkanaal van alle kwartieren.nbsp;De volgende dag konden een klein aantal kortgeketende streptococcen in de melk worden aangetoond. Na 4 dagen werd denbsp;proef herhaald, mastitis trad echter niet op. Gedurende 3 maanden werden 100 cc streptococcenmelk dagelijks gesprenkeldnbsp;op het ligstroo, evenwel zonder succes. Een koe, lijdende aannbsp;mastitis van 3 kwartieren, werd voortdurend nat gemolken, hetnbsp;4e kwartier bleef gezond. Na proeven met negatief resultaat

-ocr page 40-

24

slaagden Seelemann en Siemonson (1932) er in van de 11 koeien er 3 een masitis te bezorgen door nat te melken.nbsp;Ook Klimmer en Haupt constateerden, dat het mogelijknbsp;was, gezonde koeien te infecteeren door melken met handen,nbsp;die met een suspensie van een serumagarcultuur waren ingewreven. Ook hadden zij succes door de tepelopeningen na hetnbsp;melken te masseeren met besmette handen. Schumann ennbsp;Lorenzen (1933) konden echter geen kunstmatige mastitisnbsp;opwekken door te melken met handen bezoedeld met strepto-coccen bevattende slechte melk, de proef werd gedurende 14nbsp;dagen dagelijks herhaald. Bendixen (1934) nam de volgendenbsp;proeven.

Van 5 koeien werden bij ieder dier (in het geheel 9 tepels) de tepelopeningen ingesneden onder antiseptische voorzorgsmaatregelen met een gewone steekpen, de insnijdingen werdennbsp;zoo klein mogelijk gehouden. Na 24 tot 96 uur werden de tepelsnbsp;de een na de andere uitgetrokken met genfecteerde handen.nbsp;Later konden streptococcen gesoleerd worden uit 8 van de 9nbsp;gelaedeerde tepels, echter in geen enkel geval uit de melknbsp;van de niet gelaedeerde tepels. Hoewel dezelfde streptococ-censtam en dezelfde wijze van verwonding werd toegepast,nbsp;verschilden de verkregen resultaten aanzienlijk in het verdere verloop.

In het eerste stadium was de infectie latent; op de 11e dag na infectie vertoonde 1 kwartier klinische verschijnselen, nanbsp;verloop van tijd ook de andere kwartieren, algeheel herstelnbsp;trad niet op. Dit experiment bevestigt het in de praktijk gevonden verhand tusschen verwonding van de tepelopening ennbsp;streptococcenmastitis.

Christiansen en Nielsen (1934) trachtten een mastitis te verkrijgen door de tepels gedurende enkele dagen te plaatsen in rubberzakjes, gevuld met een streptococcen bevattend secretum of cultuur. Deze proef werd bij meerderenbsp;koeien in verschillende lactatie stadia gedaan, echter zondernbsp;gevolg. Hieruit werd duidelijk hoe buitengewoon moeilijknbsp;het is voor virulente streptococcen door te dringen in hetnbsp;tepelkanaal, wanneer het orificium normaal door de kringspiernbsp;is afgesloten. Indien daarentegen de kringspier was beschadigd, waardoor onvoldoende afsluiting (ontsteking van denbsp;speen, verwijding van de opening door een scherp of stompnbsp;instrumen), was het over het algemeen gemakkelijk op de

-ocr page 41-

25

bovengenoemde wijze een mastitis te veroorzaken, gedeeltelijk bij versche wonden, doch ook bij wonden, die eenige tijd op weg van genezing waren, waaruit zou moeten blijken, datnbsp;die laesies een onvoldoende afsluiting van het orificium veroorzaakten. Dezelfde proeven, herhaald bij verlamming en,nbsp;daardoor onvoldoende afsluiting van de kringspier door epi-durale anaesthesie of door inspuiting in het tepelkanaal vannbsp;een anaestheticum, veroorzaakten echter geen mastitis. Evenmin werd resultaat bereikt door onder dezelfde omstandighedennbsp;de tepel en uier bloot te stellen aan koude, waardoor een locusnbsp;minoris resistentiae ontstond. Experimenten, waarbij strepto-coccenculturen werden ingewreven in scarificaties op de puntnbsp;van de tepel en op de uiers en subcutane injecties aan tepelnbsp;of uier, bleven zonder succes. Klimmer en Haupt (1934)nbsp;konden bij 2 koeien mastitis veroorzaken van vrijwel allenbsp;kwartieren, door gedurende de nacht over een periode van 27nbsp;dagen de uiers op te hangen in streptococcen bevattende melk.nbsp;Wanneer de uier met uitzondering van de tepelopening metnbsp;infectieus materiaal werd omgeven, had geen infectie plaats.nbsp;In 1935 molk H o p k i r k 8 koeien gedurende 3 dagen metnbsp;handen, die waren ingewreven met secretum van een acutenbsp;mastitis. Na het melken werden de uiteinden der tepels bovendien met dit secretum ingewreven. Mastitis trad evenwelnbsp;niet op.

4. Infectie door injecties in het tepelkanaal.

In de vorige eeuw werden door meerdere onderzoekers proeven genomen door inspuiting van bacterieculturen of secretum van verschillende uierontstekingen in het tepelkanaal,nbsp;waardoor een voorbijgaande of permanente mastitis werd veroorzaakt. Gminder (1912) stelde vast, dat hij door injectienbsp;van streptococcen van de contagieuse scheedecatarrh en vannbsp;saprophytisch levende streptococcen een mastitis kon veroorzaken, die in alle opzichten geleek op de natuurlijke strepto-coccenmastitis. Mathers (1916) injiceerde in 1 kwartier eennbsp;lakmoesmelkcultuur van een haemolytische streptococcus, innbsp;het 2e een van een niet pathogene en niet haemolytischenbsp;Str. lacticus en in het 3e steriele lakmoesmelk. In het Ie en 2enbsp;ontstond een mastitis, het Ie atrophieerde, het 2e herstelde nanbsp;12 dagen, geen reactie trad op in het 3e kwartier. Injectie vannbsp;een van den mensch gesoleerde stam had mastitis en atrophie

-ocr page 42-

26

ten gevolge. Mastitis met herstel na 16 dagen trad op na injectie met een niet pathogene haemolytische streptococcenlak-moesmelkcultuur.

Carpenter (1921) was in staat mastitis te veroorzaken door injectie van haemolytische en niet haemolytische strep-tococcen bevattende melk. In dit geval was de ontstekingnbsp;ernstiger dan met een bouilloncultuur van dezelfde stam, hoewel het aantal bacterin in de cultuur ettelijke malen grooternbsp;was dan in de melk. Str. viridans gesoleerd uit de geslachtsorganen van vee, Br. abortus en Ps. pyocyanea veroorzaaktennbsp;een lichte ontsteking met herstel na 2 tot 4 dagen. Door Bact.nbsp;coli ontstond een acute mastitis met herstel na 8 dagen. Staph,nbsp;aureus en Past. bovisepticus deden de uier atrophieeren. Vannbsp;O ij en (1922) was in staat mastitis te veroorzaken door injectie van 2 stammen gesoleerd uit mastitismelk. Hoewel geennbsp;klinische verschijnselen meer aanwezig waren, kon van eennbsp;der stammen na 6 maanden de bacterie in het melksedimentnbsp;worden aangetoond. De andere stam veroorzaakte een mastitis,nbsp;die na 6 weken klinisch nog waarneembaar was. G t z e (1928)nbsp;kon bij meerdere koeien geen mastitis opwekken door injectienbsp;van versche streptococcenmelk, wanneer de uiers regelmatignbsp;goed werden uitgemolken. Meer resultaat bereikte hij bij slechtnbsp;uitmelken, maar nog gemakkelijker had infectie plaats, wanneer de mucosa van het tepelkanaal werd gescarificeerd.nbsp;Rienhoff (1930) kon bij 5 koeien door herhaalde injectie vannbsp;50 cc streptococcenmelk geen mastitis bereiken, bij de 6e koenbsp;bleek echter 6 cc van deze melk voldoende te zijn. Ernst,nbsp;S m i d t-H o e n s d o r f f en Smidt (1931), injiceerden 40nbsp;koeien met een streptococcencultuur, waardoor bij alle eennbsp;mastitis ontstond zonder spontaan herstel na 4 weken, bij hetnbsp;gedeelte der koeien waarbij slecht werd uitgemolken, was denbsp;ontsteking ernstiger dan bij het andere gedeelte. R a u t-m a n n stelde dezelfde proeven in bij 40 koeien, na de injectienbsp;werd een gedeelte goed en een gedeelte slecht uitgemolken.nbsp;Mastitis trad op met volledig herstel bij de eerste groep, denbsp;melkgift van de tweede groep werd steeds minder. Klimmernbsp;en H a u p t deden proeven met koeien in het laatste stadiumnbsp;van de lactatie. Zij gebruikten Str. agalactiae, gekweekt opnbsp;verschillende voedingsbodems, die voorzichtig in de tepelnbsp;werden gebracht. Met uitzondering van 1 geval werden geennbsp;klinische verschijnselen van mastitis waargenomen, het uier-

-ocr page 43-

27

secretum was echter in alle gevallen meer of minder veranderd. Maass (1932) infecteerde meerdere koeien met gekweekte hae-molytische streptococcenstammen afkomstig van den mensch;nbsp;na de injectie verminderde de melkgift, streptococcen kondennbsp;eenige tijd in de melk worden aangetoond, waarna ten slottenbsp;algeheel herstel optrad. In 1 geval werd de wand van denbsp;cysterne gescarificeerd voor de injectie, na 14 dagen was hetnbsp;kwartier geheel droog. Vervolgens ontsmette hij het ligstroonbsp;van 2 koeien, waarna dit genfecteerd werd met angina streptococcen. Genfecteerde strootjes werden bij wijze van melk-buisjes in de tepels gestoken, infectie had plaats, doch algeheelnbsp;herstel trad op. Robinson en Mc Comb (1932) deden eveneens infectieproeven met positief resultaat, de proefdieren herstelden meestal. In 1 geval, waarbij ernstige verwonding wasnbsp;opgetreden bij het inbrengen van de injectienaald, was denbsp;infectie heviger. Smid t-H oensdorff en Smidt warennbsp;in staat een duurzame streptococcenmastitis te veroorzakennbsp;bij 50 proefdieren. Seelemann en Siemonsen (1932)nbsp;hadden succes met de injectie van genfecteerde melk. Hetnbsp;scheen niet noodzakelijk de mucosa te verwonden, ook eennbsp;klein aantal kiemen was voldoende. In sommige gevallen wasnbsp;het moeielijk op deze wijze infectie tot stand te brengen, hetgeen zij toeschrijven aan individueel weerstandsvermogen. Bijnbsp;de geslaagde infectie was de mastitis niet ernstig, de melknbsp;bleef echter streptococcen bevatten. Hadley en Frostnbsp;(1933) entten verschillende streptococcenstammen afkomstignbsp;van rund, paard en mensch in streptococcenvrije uiers via hetnbsp;tepelkanaal. Stammen van de Str. epidemicus van mensch,nbsp;paard en rund bleken van alle bestudeerde stammen het meestnbsp;pathogeen te zijn voor koeien, daar zij een ernstige mastitisnbsp;veroorzaakten, gepaard gaande met destructie van het uier-weefsel. 2 stammen (deze waren volgens laboratoriumonderzoek identiek, de eene gesoleerd uit mastitismelk, de andernbsp;uit faeces van een koe) werden in het tepelkanaal gebracht.nbsp;De stam uit de mastitis veroorzaakte uierontsteking, die uitnbsp;de faeces gaf geen verandering aan de uier. Christiansennbsp;en Nielsen (1934) gebruikten een /? haemolytische stamnbsp;voor al hun infectieproeven. Deze veroorzaakte in de cysternenbsp;gebracht een typisch acute mastitis, die leidde tot een chronische vorm met verminderde melkgift, zelfs wanneer de hoeveelheid bacterin zeer klein was. Jones en Little (1935)

-ocr page 44-

28

stelden uit eigen proeven en uit de literatuur vast, dat het vrijwel zeker is, dat streptococcen, hetzij door melk vannbsp;zieke koeien, hetzij door culturen, in groote hoeveelheden innbsp;de tepel gebracht steeds mastitis veroorzaken. Is het aantalnbsp;gering, zoo verschillen de opvattingen van meerdere onderzoekers. Daar het duidelijk is, dat infectie door een groot aantalnbsp;bacterin onder natuurlijke omstandigheden tot de zeldzaamheden zal behooren, moet voor het mislukken der kunstmatigenbsp;infectie door een klein aantal bacterin een andere uitleggingnbsp;gegeven worden. De schrijvers namen als proefdieren vaarzennbsp;in de eerste lactatieperiode, die nooit aan de ziekte warennbsp;blootgesteld. Geringe hoeveelheden streptococcen werden innbsp;het tepelkanaal gebracht, de eerste inplanting bleef steedsnbsp;zonder resultaat, soms een geringe verhooging van het aantalnbsp;leucocyten, echter geen toename van het aantal streptococcen,nbsp;die na 24 uur geheel verdwenen waren. Na enkele dagen werdnbsp;de proef op dezelfde wijze herhaald. In enkele gevallen volgdenbsp;nu een typische mastitis. Ontwikkelde de ziekte zich niet verder, dan had een derde infectie plaats enz., totdat alle dierennbsp;waren aangetast. Dagelijksch onderzoek wees uit, dat het aantal leucocyten, de reactie van de melk, de stijging van hetnbsp;chloorgehalte en het klinisch effect in nauw verband stondnbsp;met het aantal in de melk aanwezige streptococcen. De schrijvers concludeerden hieruit, dat de uiers door geringe infectiesnbsp;gesensibiliseerd moeten worden, alvorens een uitgesprokennbsp;mastitis optreedt. Volgens H o p k i r k (1935) gaven strepto-coccenfiltraten bij injectie geen mastitis, in 1 geval bij een koenbsp;met subacute mastitis zonder streptococcen in de melk tradennbsp;deze in de melk op na de injectie. In een voorloopige mede-deeling deelt Sanders (1940) mede, dat de huisvlieg de overbrenger is van rundermastitis. Voor zijn infectieproeven werden koeien, waarvan bekend was, dat zij vrij waren van besmetting, opgesteld in gesoleerde stallen waarin nooit masti-tis-infectie was geweest. Deze onderzoeker beschrijft uitvoerignbsp;twee manieren, waarop hij besmette huisvliegen in contactnbsp;bracht met de tepelopening der gesoleerde mastitis vrije koeien.nbsp;Slechts in enkele woorden deelt hij het resultaat van zijn onderzoekingen mede, n.1. ,,By these transmission technics mastitis developed in each of several experimental animals. Resultsnbsp;of these tests show conclusively that M. domestica is a naturalnbsp;vector of bovine mastitis.

-ocr page 45-

29

Samenvatting:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Infectie per os lijkt onwaarschijnlijk.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het is niet gelukt, behoudens een heel enkele uitzondering, haematogeen of lymphogeen mastitis te veroorzaken.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het z.g. nat melken en het melken met streptococcenma-teriaal besmette handen voert slechts zelden tot het ge-wenschte resultaat.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Worden verwondingen aangebracht aan de kringspier dernbsp;tepel, dan wordt het percentage kunstmatig opgewektenbsp;mastitiden grooter.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Bij injectie van virulentmateriaal in de tepel met gelijktijdige verwonding van de mucosa is de kans op mastitisnbsp;het grootst.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De theorie van Jones en Little, die door herhaalde injectie van kleine hoeveelheden streptococcen een sensibili-satie van het uierweefsel beoogt alvorens mastitis optreedt,nbsp;is aanlokkelijk. Echter dient er rekening mede gehouden tenbsp;worden, dat uit de proeven van Seelemann (1932),nbsp;Bendixen (1934), Christiansen en Nielsennbsp;(1934) blijkt, hoe buitengewoon moeilijk het voor de virulente streptococcus is de normale kringspier te passeeren.

F. De bacteiinfloia van klinisch gezonde scheeden bij het rund.

In de Monatshefte f. pract. Tierheilkunde 1905 deelt B. Denzler de resultaten van zijn onderzoek mede over denbsp;bacterinflora van het gezonde genitaalapparaat van het rundnbsp;in haar beteekenis voor het tot stand komen van puerperaal-koorts. Bij de aanvang van zijn onderzoek stelde deze onderzoeker onder meer de volgende vragen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Zijn de pathogene bij puerperaalkoorts aetiologisch gewichtige kiemen niet reeds a priori in het genitaalapparaat aanwezig?

2. nbsp;nbsp;nbsp;Is op grond der bacterieele verhoudingen een zelfinfectienbsp;mogelijk?

Om op deze en meerdere door hem gestelde vragen antwoord te kunnen geven, stelde hij een uitvoerig onderzoek in naar de bacterinflora van scheede en vestibulum bij het levende dier en werd vooral aandacht besteed aan het voorkomennbsp;van streptococcen, staphylococcen en colibacillen, welke bac-

-ocr page 46-

30

terin, zooals algemeen wordt aangenomen, de puerperaal-koorts zouden veroorzaken.

Daar in mijn onderzoek slechts de scheede en het meest caudale gedeelte van het vestibulum betrokken is, volsta iknbsp;er mede meer uitvoerig in te gaan op de verkregen resultatennbsp;van dat gedeelte van het genitaalapparaat, dat voor mijn onderzoek van het meeste belang is.

De door D e n z 1 e r toegepaste techniek, de toegepaste kweekmethode en de wijze van microscopisch onderzoek zijnnbsp;reeds eerder vermeld.

Het scheedesecretum van 46 dieren werd door hem onderzocht, n.1. 31 hoogdrachtige, 11 niet drachtige en 4 kalveren. Het onderzoek voerde tot het resultaat, dat de in de scheedenbsp;en vestibulum onder normale verhoudingen aanwezige micro-flora zoowel naar aard als getal der bacterinvormen een zeernbsp;uiteenloopend beeld vertoonde van alle mogelijke bacterin.nbsp;Dit verwondert D e n z 1 e r niet, gezien de rechtstreeksche verbinding tusschen het vestibulum en de bacterierijke buitenwereld. De indringing van microben van de meest verschillendenbsp;soort wordt bovendien aannemelijk geacht door de ligging vannbsp;de toegang tot het genitaalapparaat onder de anus. De onderzoeker merkt op, dat een volkomen analyse van de flora wegens het groote aantal verschillende bacteriesoorten en hetnbsp;wisselend aantreffen daarvan buitengewoon moeilijk, zoo nietnbsp;onmogelijk is.

Het bacterioscopisch doorzoeken van het secretum toonde talrijke bacteriesoorten, een gering aantal secreta bevattenbsp;slechts 1 bacterievorm. In enkele gevallen waren geen bacterin aantoonbaar. De coccenvormen deden zich voor in verschillende grootte; deze lagen meestal gepaard, dikwijls ooknbsp;in ketentjes van 3 tot 5, zelden werden hoopjes waargenomen.nbsp;In het meerendeel der gevallen zag hij staafjes, die het uiterlijk hadden van Bac. coli commune. Preparaten met uitsluitendnbsp;coccen of staafjes waren zeldzaam. Dezelfde groote variatienbsp;in aantal en soort der kiemen werd ook gevonden op de voedingsbodems, die met secretum gent waren. De gelatine ennbsp;agarplaten waren spoedig geheel bezaaid met dicht naastnbsp;elkaar liggende grootere en kleinere kolonies. Deze grootenbsp;verscheidenheid in bacterinrijkdom werd niet alleen geziennbsp;bij elk dier afzonderlijk, maar kwam ook voor bij een en het-

-ocr page 47-

31

zelfde dier, wanneer op verschillende tijdstippen culturen werden aangelegd.

In 70 /o der gevallen werden door hem pathogene micro-organismen gevonden. Het veelvuldigst werd Bact. coli commune gevonden, daarop volgde de staphylococcus, slechts een gering aantal cultuurplaten liet streptococcengroei zien (5/o).nbsp;Werd rechtstreeks gent op glycerinebouillon, dan kwam innbsp;15 /o der gevallen de streptococcus tot groei. Dit verklaart hijnbsp;op deze wijze, dat op de platencultuur de kleine streptococcusnbsp;dikwijls wordt overgroeid door andere bacteriesoorten en nietnbsp;meer te isoleeren zijn. Vrij constant werd een teer 1 m lang staafjenbsp;opgemerkt, dat op agar steeds kleine, zelden grooter dan 1 mm,nbsp;grauw-gele kolonies vormde. 3 maal werden streptococcen-kolonies waargenomen, die door hun eigenschappen deden vermoeden identiek te zijn met die door Ostertag werd beschreven als de verwekker van de colpitis infectiosa. Infec-tieproeven hiermiede verliepen echter negatief.

D e n z 1 e r komt tot de volgende conclusies:

De bacterinflora van het vestibulum is wisselend en de verscheidenheid der bacteriesoorten is groot.

2.

Het vestibulumsecretum bevat pathogene micro-organis-men in het bijzonder Staph, aureus, albus en citreus, Str. pyogenes en Bact. coli commune.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Deze bacterin bevinden zich met uitzondering van de Bact.nbsp;coli commune in een toestand van verzwakte virulentie.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Een zelfinfectie met scheedebacterin is bij het rund uit tenbsp;sluiten; een autoinfectie met bacterin, die van de uitwen-dige genitalin of van buiten stammen, is echter mogelijk.

Een van de conclusies, die W. H o f s t a d t uit zijn ,,Un-tersuchungen ber die normale Flora des Genitaltractus beim weiblichen Kind maakt, is als volgt:

In het caudaal van de cervix uteri gelegen gedeelte van het genitaalkanaal zijn bij gezonde dieren in zeldzame gevallennbsp;bacterin, in het bijzonder anaerobe streptococcen, aan te treffen, die zich niettegenstaande de zelfreinigingskracht der schee-de aan de plaatselijke omstandigheden vermogen aan te passen.

G. Over de bacterinflora infectiosa.


en de oorzaak van colpitis


Het eerst werd de ziekte door I s e p p o n i waargenomen

-ocr page 48-

32

en beschreven als een besmettelijke geslachtsziekte onder de veestapel in Zwitserland. Door Ostertag werd in 1398 eennbsp;uitgebreid onderzoek ingesteld naar de aetiologie dezer ziekte,nbsp;die in die jaren beschouwd werd als de oorzaak van de veelvuldig voorkomende steriliteit onder het rundvee.

Uit het vaginaalsecretum en uit de voor deze ziekte karakteristieke ontstoken en gezwollen lymphfollikels werden door hem diplococcen en streptococcen gesoleerd, die niet gekweektnbsp;konden worden uit de scheeden van 5 gezonde koeien. In weef-selcoupes en in uitstrijkjes van het vaginaalslijm konden dezenbsp;coccen met de Lfflers methyleenblauwkleuring het best worden aangetoond. De Gramkleuring was volgens Ostertagnbsp;negatief. De kweeking dezer coccen gelukte zeer gemakkelijknbsp;op de daarvoor geschikte voedingsbodems, zoowel bij broed-stoof- als kamertemperatuur. Bij groei in bouillon werd gelijkmatige troebeling vastgesteld, het microscopisch beeld van denbsp;groei uit deze voedingsbodem was steeds korte ketens van 6nbsp;tot 9 coccen. Door het inbrengen in de scheede van reinculturen van de gesoleerde stammen was hij in staat bij gezondenbsp;koeien een vaginitis op te wekken, die klinisch volkomen geleek op het ziektebeeld van de koeien, waarvan het materiaalnbsp;afkomstig was. Uit de vaginae dezer proefdieren konden dezelfde streptococcen gesoleerd worden. Infectieproeven metnbsp;het doel de ziekte over te brengen door stieren, die besmetnbsp;werden door inspuiting van een bouilloncultuur in het praepu-tium, mislukten. Naast de streptococcen werden meermalen denbsp;Staph, pyogenes aureus en de Bact. coli commune ait de scheeden gekweekt, waarmede het Ostertag niet gelukte hetnbsp;typische ziektebeeld op te wekken.

In het begin dezer eeuw maakte D e B r u i n een studie van deze ziekte en hij kwam evenals O s t e r t a g tot de conclusie,nbsp;dat de uit de vagina gesoleerde coccen beschouwd moestennbsp;worden als het aetiologische agens van colpitis infectiosa.

P o m a y e r was in tegenstelling met Ostertag niet in staat langs histologische weg streptococcen in de gezwollennbsp;lymphfollikels aan te toonen.

In zijn studie over colpitis infectiosa in verband met steriliteit en abortus entte R e i s i n g e r het materiaal, dat verkregen werd door enkele gezwollen follikels met een uitgegloeide platinaspatel open te maken, op serumagar en glyce-rineagarplaten. Sommige platen gaven groei te zien van meer-

-ocr page 49-

33

dere bacteriesoorten, andere bleven steriel, hetgeen hij toeschrijft aan het gebruik van een te sterk verhitte spatel. Op de meeste platen groeide de door Ostertag beschreven streptococcus. In het secretum vond hij Gram positieve diplococcennbsp;en korte ketens van 4 coccen. In de subculturen waren denbsp;ketens langer en de coccen der hieruit gemaakte preparatennbsp;kleurden zich bij ouder worden niet meer volgens Gram. Denbsp;kolonies hadden na 48 uur groei een diameter van 1 tot iVanbsp;mm, waren vlak, grauw-wit en bij doorvallend licht blauw.nbsp;Infectieproeven bij oudere koeien mislukten,- werden 24 uurnbsp;oude culturen in vooraf licht gelaedeerde scheeden van jongnbsp;vee gebracht, dan had hij in meerdere gevallen succes. Alsnbsp;incubatietijd nam deze onderzoeker in afwijking met de bevindingen van Ostertag een langere periode aan n.1. 8 tot 14nbsp;dagen. B1 a h a maakte van het epitheel, gelegen boven de gezwollen follikels, volgens Giemsa gekleurde preparaten en vondnbsp;hierin groote hoeveelheden kleine lichaampjes of korreltjesnbsp;gelegen als celinsluitsels in de epitheelcellen of ook buitennbsp;deze cellen. In leuco- en lymphocyten werden deze niet aangetroffen. In het Giemsa preparaat zijn de korreltjes rood gekleurd, omgeven door een violette hof. Hij beschouwt de colpitis als een specifieke epitheelziekte en de waargenomennbsp;korreltjes als een ontwikkelingsvorm eener protozoa.

A11 m a n n was in staat met micrococcen, die hij van agar-plaatculturen isoleerde, colpitis granulosa op te wekken.

F. S. J o n e s bestudeerde in 1918, welk onderzoek een vergelijkende studie beoogde tusschen de uier- en scheedestrep-tococcus, een aantal scheedestammen naar hun biologische eigenschappen De resultaten van dit onderzoek zijn reedsnbsp;eerder vermeld.

De Amerikanen Little en Jones beschrijven het ziektebeeld van colpitis infectiosa, dat eenigszins afwijkt van de pathologische veranderingen, die in Europa bij deze ziektenbsp;worden waargenomen. Zij vonden n.1. steeds necrose van hetnbsp;epitheel in het acute stadium. Bij microscopische bezichtigingnbsp;van met methleenblauw of volgens Gram gekleurde preparatennbsp;van vaginaalslijm vonden zij steeds streptococcen en micrococcen, echter in een dergelijk gering aantal, dat zij meendennbsp;sterk te moeten twijfelen aan de mogelijkheid, dat deze micro-organismen de waargenomen laesies in de vagina zouden kunnen veroorzaken. Bij fixatie met methylalcohol van snel ge-

3

-ocr page 50-

34

droogde preparaten vaginaalslijm en kleuring met carbolfuch-sine of volgens Giemsa konden zij talrijke fijne staafjes waarnemen, die bipolair gekleurd waren, zoodat zij de indruk kregen met diplococcen te doen te hebben. Entten zij vaginaal-secretum op de gebruikelijke voedingsbodems, dan vonden zijnbsp;streptococcen, staphylococcen en Bact. coli commune, echternbsp;nooit de hierboven genoemde staafjes. Brachten zij rechtstreeksnbsp;vaginaalsecretum in het condenswater van schuingestoldebloed-agarbuizen, dan waren zij in staat deze fijne staafjes in cultuurnbsp;te brengen. Zij entten gewoonlijk 3 buizen in serie, de Ie buisnbsp;was meestal overgroeid met streptococcen, de 2e buis bevattenbsp;naast streptococcen fijne bipolaire bacillen, terwijl de 3e buisnbsp;slechts in het condenswater groei vertoonde, die bleek te bestaan uit een reincultuur van genoemde fijne bipolaire bacil.nbsp;De eerste generaties groeiden slechts in het condenswater ofnbsp;tusschen de glaswand en de voedingsbodem. Later ontwikkelden zich teere kolonies op de agarvlakte. De bacil was Gramnbsp;negatief, niet bewegelijk. Naast de bipolaire vormen werdennbsp;coccobacillen waargenomen, die in oudere culturen grooterenbsp;afmetingen kregen en dikwijls in ketens lagen. Met deze culturen hadden zij bij hun infectieproeven succes. Vaarzen, metnbsp;deze culturen vaginaal besmet, vertoonden zeer spoedig eennbsp;acute vaginitis, de zwelling der follikels trad op na het verdwijnen der acute verschijnselen. Infectieproeven met de ge-isoleerde streptococcen mislukten. Bij besmetting met beidenbsp;soorten micro-organismen ontstond eveneens een vaginitis,nbsp;waarbij reeds na 5 tot 7 dagen follikelzwelling optrad.

Ispolatow stelde een onderzoek bij slachtkoeien in naar de bacterinflora van de scheede. Hij isoleerde streptococcen,nbsp;diplococcen, staphylococcen en staafjes. Met de streptococcen,nbsp;die steeds Gram positief waren, kon hij geen vaginitis te voorschijn roepen. In hun groei en cultureele eigenschappen geleken zij op Str. pyogenes, behalve het niet pathogeen zijn voornbsp;muizen en het niet haemolytisch zijn. De gesoleerde diplococcen waren Gram positief, anhaemolytisch, niet pathogeen voornbsp;kleine proefdieren. In hun biochemische eigenschappennbsp;varieerden zij sterk, zoodat Ispolatow 14 groepen konnbsp;onderscheiden. Met diplococcen bereikte hij bij infectieproevennbsp;positieve resultaten. Bij kweeking op kunstmatige voedingsbodems zou volgens dezen onderzoeker de pathogeniteit snelnbsp;afnemen. Zijn conclusie is, dat naast de diplococcus er nog een

-ocr page 51-

35

tot nu toe onbekend agens aanwezig moet zijn, dat met de eerste tezamen het typische ziektebeeld zou doen ontstaan. Innbsp;Nederlandsch-Indi was Huber niet in staat met streptococ-cen en diplococcenstammen gesoleerd uit vaginae met colpitisnbsp;infectiosa bij proefdieren deze ziekte te doen ontstaan. Metnbsp;een van deze coccen volgens het principe van Besredkanbsp;bereid antivirus zag hij als therapeuticum goede resultaten.

Samenvatting;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Uit runderscheeden zonder klinisch waarneembare pathologische veranderingen worden dezelfde soorten micro-organismen gekweekt als uit scheeden met het beeld vannbsp;colpitis infectiosa, n.1. streptococcen, diplococcen, staphylo-coccen, bact. coli commune en niet gedentificeerde staafjes.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Over het aetiologisch agens van colpitis infectiosa loopennbsp;de meeningen uiteen. Een gedeelte der onderzoekers bevestigen de onderzoekingen van Ostertag, die de streptococcus als oorzaak der ziekte ontdekte. Little ennbsp;Jones vonden als ziekteverwekkend agens een bipolairnbsp;gekleurd staafje.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de scheede gesoleerde diplococcen varieeren sterk innbsp;hun biochemische eigenschappen.

H. Over mogelijke verwantschap tusschen streptococcen en corynebacterin.

Door Koch en Mellon is de hypothese naar voren gebracht, dat diphtheroden gevonden werden in de bloedstroom van personen, die in het reconvalescentiestadium van strep-tococceninfecties verkeerden. Om deze veronderstelling te toetsen werden door Thompson 1079 bloedculturen aangelegdnbsp;van 730 ziektegevallen bij den mensch. Hij was in staat in ongeveer 3 /o der gevallen diphtheroden uit het bloed te kwee-ken. Het gelukte hem echter niet een correlatie te vinden tusschen het aanwezig zijn der diphtheroden en het type van hetnbsp;ziektegeval. Volgens dezen onderzoeker is in zijn studie nietsnbsp;gevonden, dat steun kan geven aan de veronderstelling, datnbsp;diphtheroden meer in relatie staan met streptococcen dan metnbsp;andere sooren infecties. Hij neemt aan, dat bij de venapunctienbsp;de in talkkliertjes of haarfollikels aanwezige diphtheroden metnbsp;de naald in de bloedbaan zijn gebracht. In geen der 17 doornbsp;hem bestudeerde culturen kon een uitgesproken verandering

-ocr page 52-

36

in de morphologie der diphtheroden worden geconstateerd. De schrijver vermeldt, dat hij in het verloop van zijn onderzoeknbsp;een pleomorphe streptococcus aantrot. In de eerste cultuur opnbsp;de bloedplaat en in bouillon bleek een groei aanwezig te zijnnbsp;van kleine Gram positieve staafjes. In de subculturen vannbsp;bouillon, overgent zoowel van de bloedplaat als uit de bouillon, werden typische vormen van streptococcen gevormd, dienbsp;dit uiterlijk hielden in verdere subculturen. Een gelijk geval isnbsp;beschreven door Babes en Manolesco.

Volgens Thomson en Thomson vertonnen ware diphtheroden geen streptococcenvormen in bouillonculturen. Elk organisme, dat zich als staafje voordoet en dat in subculturennbsp;in bouillon zich als streptococcenketens ontwikkelt, dient beternbsp;als een streptococcus gedetermineerd te worden, vooral ook,nbsp;omdat het daarna niet mogelijk is de streptococcenvorm weernbsp;om te zetten in een staafjesvorm.

Over een mogelijk verband tusschen uierstreptococcen en uiercorynebacterin wordt in de literatuur meermalen gewagnbsp;gemaakt. Door Klimmer, Haupt, Roots, Diernhofer,nbsp;Steek, Donner is op het feit opmerkzaam gemaakt, datnbsp;betrekkelijk veelvuldig na een genezing van een streptococ-cenmastitis een aanzienlijk aantal corynebacterin in de melknbsp;wordt aangetroffen. Donner beschrijft een geval, waarbij nanbsp;het verdwijnen der streptococcen binnen 5 dagen corynebacterin in de melk verschenen. De 3 eerst genoemde onderzoekers hebben in een veestapel, waaronder op een vroegernbsp;tijdstip streptococcenmastitis voorkwam, bij eenige koeiennbsp;regelmatig diphtherode staafjes gevonden, die zich in de culturen als typische stammen van de Str. agalactiae ontwikkelden. Pogingen zijn in het werk gesteld om dit feit te verklaren.

Klimmer wees in 1930 op de mogelijkheid van een over-gang van streptococcen in corynebacterin. Donner wijst in dit verband op de hierboven genoemde hypothese van K o c hnbsp;en M e 11 o n zonder hieraan een verklaring toe te voegen.

Diernhofer nam waar, dat in oude streptococcencul-turen op corynebacterin gelijkende vormen optraden. Nu merkt S t e c k op, dat uiercorynebacterin niet steeds optreden,nbsp;wanneer de uierstreptococcen zijn verdwenen. Deze onderzoeker deelt de zienswijze van overgang van streptococcen innbsp;corynebacterin niet, doch verklaart het optreden van corynebacterin na het verdwijnen der streptococcen als een oor-

-ocr page 53-

37

spronkelijk gemengde infectie van beide soorten micro-orga-nismen.

Beide bacteringroepen verdragen elkaar goed, doch de cory-nebacterie komt wegens haar langzame en gebrekkige groei op kunstmatige voedingsbodems dan pas tot duidelijke groei,nbsp;indien deze zoo goed als alleen in de uier aanwezig is. Dezelfdenbsp;opvatting huldigt B e n d i x e n, die in zijn onderzoek tot denbsp;conclusie komt, dat het door hem onderzochte materiaal geennbsp;steun geeft aan de opvatting, dat de corynebacterie en de uier-streptococcus in nauw verband met elkaar staan. Toch beschrijft hij een ziektegeval, waaraan de aandacht dient geschonken te worden. Hij onderzocht een droogstaande koe,nbsp;uier en secretum waren macroscopisch normaal. Het rechter-voorkwartier was kiemvrij, L.V. en L.A. gaven corynebac-terin, R.A. bevatte microccen. 3 maanden later na het kalvennbsp;was de toestand als volgt:

R.V. coryne, L.V. micrococcen, L.A. coryne en R. A. micro-coccen. Na iVz maand werd het volgende waargenomen: R.V. coryne, L.V. micrococcen, L.A. slechts enkele coryne en R.A.nbsp;micrococcen en streptococcen. Als bijzonderheid merkt Ben-d i X e n op, dat deze koe gedurende lange tijd corynebacterinnbsp;had uitgescheiden, voordat de streptococceninfectie zich openbaarde. Gedurende de observatie konden geen teekenen vannbsp;mastitis worden waargenomen. Door B e n d i x e n wordt nietnbsp;getracht deze waarneming te verklaren, hij duidt dit feit aannbsp;als bemerkenswert.

Samenvatting:

Naar mijn meening zijn in de literatuur aanwijzingen aanwezig, om de gestelde vraag over mogelijke verwantschap tus-schen streptococcen en corynebacteriir bevestigend te beantwoorden. Tegenover deze positieve aanwijzingen staan ook negatieve bevindingen.

-ocr page 54-

EIGEN ONDERZOEK.

HOOFDSTUK III.

Inleiding.

Welke redenen er toe hebben geleid tot het instellen van een vergelijkend onderzoek tusschen de streptococcen, voorkomend in aseptisch gewonnen melk uit klinisch normalenbsp;koeuiers, en de streptococcen, die in zeer veel gevallennbsp;kunnen worden gesoleerd uit het caudale gedeeltenbsp;van de geboorteweg van het rund.

Uit het literatuuroverzicht blijkt duidelijk, hoe buitengewoon moeilijk het is om onder natuurlijke omstandigheden langsnbsp;lactogene weg kunstmatig een streptococcenmastitis op tenbsp;wekken. Echter blijkt hieruit ook, dat het vrijwel nooit geluktnbsp;dit langs endogene weg te bewerkstelligen. Toch ben ik naarnbsp;aanleiding van meerdere gedurende mijn praktijkloopbaannbsp;waargenomen gevallen van mastitis meer geneigd de laatstnbsp;genoemde wijze van infectie als de meest waarschijnlijke tenbsp;beschouwen, hetgeen echter niet insluit, dat ik de lactogenenbsp;besmetting in een aantal der gevallen voor onmogelijk houd.nbsp;De buitengewone onregelmatigheid, waarmede zich op stal eennbsp;contagieuse mastitis verspreidt, pleit niet voor een lactogenenbsp;infectie. Het feit, dat b.v. 3 kwartieren van een en dezelfdenbsp;koe streptococcenvrije melk afscheiden, terwijl de melk vannbsp;het 4de kwartier sinds ettelijke maanden rijkelijke hoeveelheden van dit micro-organisme bevatte en dat gedurende hetnbsp;melken door den melker bij herhaling met sterk besmettenbsp;handen van de eene tepel op de andere wordt overgegrepen,nbsp;pleit ook niet voor de opvatting, dat deze microben door denbsp;kringspier der tepel binnendringen. Het aantal latente gevallen van mastitis is te groot om infectie van deze kwartierennbsp;te kunnen toeschrijven aan vroegere laesies van de tepelope-ning, waardoor een onvoldoende afsluiting der kringspier zounbsp;ontstaan met als gevolg een exogene infectie.

-ocr page 55-

39

In de loop der jaren zijn door mij enkele mastitiden waargenomen bij vaarzen, die vr het uitdrijven van de gestorven vrucht deze aandoening vertoonden. Uit de aard der zaaknbsp;waren deze vaarzen nooit gemolken en kan dan ook moeilijknbsp;worden aangenomen, dat de infectie lactogeen zou hebbennbsp;plaats gevonden. Een mastitis gelijktijdig met een arthritis nanbsp;retentio secundinarum of na de partus van een emphysema-teuse vrucht is lang geen zeldzaamheid, hetgeen eveneens eennbsp;aanwijzing is om een endogene infectieweg aan te nemen. Hetnbsp;volgende in 1938 waargenomen praktijkgeval gaf de stoot totnbsp;mijn besluit een onderzoek in te stellen naar een mogelijk verband tusschen mastitiden en aandoeningen van de genitaal-tractus, waarbij de streptococcus uit beide organen in de eerstenbsp;plaats het materiaal leverde voor een vergelijkende studie.nbsp;Daarnaast stelde ik mij ten doel na te gaan of in de runder-scheede behalve de micro-organismen, die in de uier als patho-gene bacterin worden aangetroffen, ook een andere bacterie-soort voorkwam, die veelvuldig als onschuldig bestempeldenbsp;bewoner in normale uiers aanwezig is, n.1. de corynebacterie.

In Juni 1938 werd mijn hulp ingeroepen door een veehouder, die volgens aanschrijving van een melkcontrlestation strepto-coccen bevattende melk afleverde. Het was den eigenaar onmogelijk verdachte koeien aan te wijzen, slechts 1 koe produceerde melk met afwijkend aspect, welke echter nimmer alsnbsp;consumptiemelk werd gebruikt. De veestapel bestond uit 14nbsp;melkgevende koeien. 13 melkmonsters (elk monster was meng-melk van de 4 kwartieren) werden door den eigenaar genomennbsp;en door mij ter onderzoek gezonden naar de Rijksseruminrich-ting. De uitslag van het onderzoek verraste mij buitengewoon.nbsp;In 11 van de 13 melkmonsters werden streptococcen aangetoond, 2 monsters waren te sterk verontreinigd om met zekerheid streptococcen te kunnen vaststellen. De sedimentproefnbsp;varieerde van 0,2 tot 0,7, de katalaseproef tusschen 0,5 en 6.nbsp;(10 monsters bleven beneden 2,5). Door mij werd gedacht aannbsp;een fout bij de monstername, waarom ik besloot deze nogmaalsnbsp;zelf te nemen en een klinisch onderzoek ter plaatse in te stellen. Met uitzondering van de koe, waarvan hierboven sprakenbsp;was en waarvan de melk niet voor de consumptie werd afgeleverd, waren aan de uiers klinisch geen afwijkingen waar tenbsp;nemen, macroscopisch was alle melk normaal. Direct na denbsp;monstername werd de melk gecentrifugeerd en het sediment

-ocr page 56-

40

microscopisch in nitstrijkjes onderzocht. Mijn onderzoek stemde geheel overeen met dat der Rijksseruminrichting, in alle preparaten werden diplo- of streptococcen aangetoond, va-rieerend van enkele tot vol. Bij mij rees de vraag, welke oorzaak er toch wel aanwezig zou kunnen zijn, dat alle uiers gelijktijdig latent genfecteerd waren, zoowel van de koeien doornbsp;den eigenaar als door den knecht gemolken.

Eenige weken na dit onderzoek vervoegde dezelfde eigenaar zich bij mij met de mededeeling, dat vrijwel alle koeien ,,opbrakenquot; en hij verzocht mij de scheeden te behandelen, daarnbsp;deze er nogal rood uitzagenquot;. Bij alle koeien werd vaginitisnbsp;waargenomen, zoo uitgesproken als ik in de loop van mijnnbsp;praktijkjaren nog niet had gezien. Zeer sterke roodheid dernbsp;mucosa, streep- en puntbloedingen daaronder, vergroote ennbsp;sterk gezwollen lymphfollikels, die bij de minste aanrakingnbsp;gingen bloeden.

Na deze waarnemingen liet mij de gedachte niet los, dat tusschen beide pathogene afwijkingen een aetiologisch verband zou kunnen bestaan. Daar het lymphatische stelsel vannbsp;de vagina bij deze colpitis infectiosa ziekelijk was veranderdnbsp;en volgens Ostertag de verwekker van die scheedeziektenbsp;een streptococcus was, maakte ik de gevolgtrekking, dat denbsp;mogelijkheid niet was uitgesloten, dat langs de lymphbanennbsp;de uier van de scheede uit genfecteerd zou kunnen worden.nbsp;Voor deze theorie was het noodzakelijk, dat er een rechtstreek-sche lymphatische verbinding bestond tusschen beide organen.nbsp;Dit is volgens B a u m inderdaad het geval. De uiterst fijnenbsp;lymphbaantjes, gelegen in het ventrale en meest caudale gedeelte van de vagina, voeren de lymphe naar grootere banen,nbsp;die hun inhoud storten in de lymphonodus supramammaris,nbsp;waarin ook de uierlymphbanen hun uitmonding hebben. Hetnbsp;meer oraal gelegen gedeelte van de vagina en het vestibulum correspondeert met de lymphonodus sacralis, waarheen eveneensnbsp;de lymphe der voorkwartieren wordt afgevoerd. Bij infectienbsp;van de uier van de scheede uit zou dan van de lymphonodi uitnbsp;een retrograde beweging der microben moeten plaats vinden,nbsp;hetgeen in het algemeen door meerdere onderzoekers niet voornbsp;onmogelijk wordt gehouden. Daar mijn theorie niet in strijdnbsp;bleek met de anatomische verhoudingen tusschen genitalinnbsp;en uier, besloot ik in die richting mijn onderzoek aan te vangennbsp;en in mijn werkprogramma de nagenoemde vragen te stellen.

-ocr page 57-

41


3.


5.


6.


7.


8.


Kan er een eenvoudige en betrouwbare methode gevonden worden om cultureel streptococcen en andere micro-orga-nismen aan te toonen in aseptisch gewonnen macroscopischnbsp;normale melk van klinisch normale uiers?

Welke techniek moet worden toegepast om op eenvoudige wijze streptococcen en andere microben uit het caudale gedeelte der genitalin te kunnen isoleeren?

Welke is de bacterinflora in aseptisch gewonnen macroscopisch normale melk?

Welke is de bacterinflora in scheeden met het beeld van colpitis infectiosa en in klinisch normale scheeden?

Kan met een scheedestreptococcus door injectie in het tepelkanaal een uieraandoening worden verkregen, die verloopt onder het klinische beeld van mastitis, is deze uieraandoening permanent en kan na verloop van tijd uit denbsp;al of niet veranderde melk dezelfde streptococcus wordennbsp;gesoleerd met dezelfde morphologische, cultureele, biochemische en serologische eigenschappen als aanwezig vrnbsp;de injectie?

Kan met een uit de scheede gesoleerde streptococcenstam, afkomstig uit een scheede met het klinische beeld van colpitis infectiosa dan wel uit een scheede met normaal aspectnbsp;een vaginitis worden opgewekt?

Is het mogelijk met een uierstreptococcus een vaginitis te doen ontstaan?

Zijn de eigenschappen van een scheedestreptococcus aan verandering onderhevig, indien deze na injectie in het tepelkanaal een uieraandoening heeft veroorzaakt?

Hoe verloopen de infectieproeven bij besmetting van de scheede met andere dan streptococcen uit de scheede ge-isoleerde micro-organismen?


9.

-ocr page 58-

HOOFDSTUK IV.

Welke techniek werd toegepast om op eenvoudige wijze culturen aan te leggen van bacterin, die in macroscopisch normalenbsp;melk van klinisch gezonde uiers aanwezig zijn en die opnbsp;een eenvoudig samengestelde voedingsbodem ondernbsp;aerobe omstandigheden plegen te groeien.

Bij de aanvang van dit onderzoek werd door mij bij het nemen van melkmonsters de techniek toegepast, zooals dienbsp;in de literatuur wordt aangegeven. Onder aseptische voorzorgsmaatregelen werd met of zonder melkhuisj es de melk opgevangen in steriele fleschjes, die ik in mijn apotheek-laboratorium overentte op serumagarplaten. Deze werkwijze voldeednbsp;mij niet, daar ik op deze manier steeds moest kunnen beschikken over een voldoend aantal steriele fleschjes en om dezenbsp;te verkrijgen waren de mij ter beschikking staande hulpmiddelen onvoldoende. Bovendien werd op deze wijze een te grootnbsp;gedeelte van de beschikbare tijd gevergd. Daarom zocht iknbsp;naar een methode, die deze bezwaren zouden kunnen ondervangen, waarbij ik uitging van het standpunt, dat het onderzoek niet tijdroovend mocht zijn en nauwkeurige en betrouwbare uitkomsten verkregen moesten worden. Na meerderenbsp;proefnemingen meen ik daarin geslaagd te zijn. De methodenbsp;komt hierop neer, dat de melk rechtstreeks uit de uier zondernbsp;gebruik van melkbuisjes op de voedingsbodem t.w. schuin gestolde serumagarbuizen wordt gebracht, waarbij dus de tus-schenschakel steriele fleschjes komt te vervallen. Het voordeelnbsp;van deze methode is, dat verontreiniging tijdens het transportnbsp;is uitgesloten.

Hier volgt meer uitvoerig de toegepaste techniek.

4 buizen serumagar worden nauwkeurig getiketteerd. De tepel en tepelopening van b.v. het LV kwartier worden metnbsp;een wattenprop met alcohol gereinigd; de wattenprop dientnbsp;niet met alcohol doordrenkt te zijn om te voorkomen, dat metnbsp;de melk ook alcohol in de cultuurhuis komt. Daarna melkt mennbsp;eenige stralen weg, niet zoozeer om de in de melkcysternenbsp;aanwezige microben uit te drijven dan wel om door middel

-ocr page 59-

43

der melkstralen eventueel nog aan de tepelopening klevende onreinheden mechanisch te verwijderen. Daarna wordt denbsp;tepelopening nogmaals met alcohol gereinigd. De helper houdtnbsp;de voedingsbodem gereed. Men neemt het boveneinde dernbsp;tepel tusschen vinger en duim op een zoodanige wijze, dat bijnbsp;druk in benedenwaartsche richting de melk uit de tepel zalnbsp;spuiten. Vervolgens neemt men met de rechterhand de buisnbsp;van den helper over, die de wattenprop der buis tusschen duimnbsp;en vinger houdt en brengt de geopende buis dicht bij de tepelopening. Tegelijkertijd wordt met de linkerhand in benedenwaartsche richting gedrukt, zoodat de melkstraal te voorschijnnbsp;komt, die onverwijld in de cultuurhuis wordt opgevangen. 1 totnbsp;2 cc melk is voldoende. Natuurlijk wordt de helper er attentnbsp;op gemaakt, dat hij het gedeelte der wattenprop, dat in denbsp;buis past, niet mag aanraken of in aanraking mag doen komennbsp;met een of ander voorwerp. Na afsluiting der cultuurhuis laatnbsp;men de melk, die nu in het onderste gedeelte van de buis staat,nbsp;nmaal terugvloeien over de geheele agarvlakte, waarna denbsp;buis vertikaal wordt geplaatst. Hiermede is het monsternemennbsp;geschied. Op dezelfde wijze worden monsters genomen uit denbsp;overige kwartieren. Na eenige routine kon door mij de melknbsp;van 4 kwartieren in 5 minuten worden gemonsterd; een middelmatig groote veestapel vordert een tijd van iVa a 2 uur.nbsp;Met eenige handigheid blijkt het mogelijk melkmonsters tenbsp;nemen zonder hulp van anderen. Er dient nog op gewezen tenbsp;worden, dat voor het reinigen van de tepel telkenmale voornbsp;ieder kwiartier een nieuwe wattenprop wordt gebruikt. Het isnbsp;mij gebleken, dat in plaats van serumagarbuizen ook de gewone agar als voedingsbodem bruikbaar is, echter is de groeinbsp;op de laatste gewoonlijk minder snel en zijn de kolonies ietsnbsp;kleiner.

Na de monstername worden de serumagarbuizen in vertikale stand bebroed bij 37 gr. C. Binnen 24 uur, in sommige gevallennbsp;reeds na 12 uur, is af te lezen welke melk streptococcen ofnbsp;staphylococcen bevat. Men ziet dan een meer of minder sterkenbsp;cultuur gelijkmatig over de geheele agarvlakte verspreid, afhangende van het aantal bacterin, die op de agar zijn blijvennbsp;kleven. Bij eventueele verontreiniging van buitenaf treedt denbsp;groei veelal wat later op en ontwikkelen zich slechts enkelenbsp;kolonies, die niet gelijkmatig over de agar zijn verspreid. Denbsp;vele malen in macroscopisch normale melk aanwezige coryne-

-ocr page 60-

44

bacterin komen op een later tijdstip tot groei, de kolonies liggen meestal niet zoo mooi gelijkmatig verdeeld over de ge-heele agaroppervlakte of doen zich na langere tijd kennen doornbsp;een witachtige opkruipende groei uit de melk.

Bij positieve bevindingen is het na eenige routine mogelijk aan het aspect van de kolonies te beoordeelen met welkenbsp;bacteriesoort men te doen heeft.

Uit meerdere ingestelde proeven is mij gebleken, dat het geen verschil gaf, of men de eerste of laatste stralen als melkmonsternbsp;nam. Om nader aan te toonen, dat secundaire infectie van denbsp;melk tijdens de monstername uit te sluiten was, werd eenigenbsp;malen de volgende proef genomen. Alle handelingen, die plaatsnbsp;vinden bij de beschreven monstername, werden hierbij verricht, echter werd de melk buiten de voedingsbodem gemolken.

Om de omstandigheden voor de primair aanwezige micro-organismen en die secundair de voedingsbodem zouden kurmen verontreinigen gelijk te doen zijn, werd voor de proef eennbsp;kleine hoeveelheid steriele melk aan de serumagarbuis toegevoegd. Het bleek nu, dat vrijwel nooit eenige groei na 24 uurnbsp;broedstoof kon worden waargenomen, een gelijkmatig overnbsp;de geheele agarvlakte verspreide cultuur werd nooit gezien,nbsp;een enkele maal was het resultaat een paar kolonies. Wanneernbsp;lege artis wordt gewerkt, behoeft verontreiniging van de voedingsbodem niet gevreesd te worden. Dit geldt zoowel voor denbsp;monstername op stal als voor die in de koebocht.

De beschreven methode is gedurende de laatste jaren steeds door mij toegepast. De tijdroovende werkzaamheden van sedi-menteeren, preparaten maken en het nauwkeurig doorzoekennbsp;daarvan heb ik ter zijde gesteld, moeilijkheden in de uitspraaknbsp;bestaan niet meer, het onderzoek is f positief f negatief. Hetnbsp;woord ,,verdacht van streptococcen behoef ik tegenover mijnnbsp;clint niet meer te gebruiken, ik kan positief zijn in mijnnbsp;beweringen.

In een later hoofdstuk wordt nader teruggekomen op deze wijze van melkmonstering in verband met eenige voor de praktijk geschikt gebleken toepassingen.

-ocr page 61-

HOOFDSTUK V.

Welke microorganismen op de in het vorige hoofdstuk beschreven wijze gekweekt kunnen worden uit aseptisch gewonnen ennbsp;macroscopisch normale melk afkomstig van klinischnbsp;gezonde uiers.

In de inleiding van mijn onderzoek is een praktijkgeval beschreven, waaruit blijkt, dat op een bedrijf alle melkgevende koeien occult genfecteerd waren met een melkstreptococcus.nbsp;Geen klinische verschijnselen van mastitis, geen kleurverandering of macroscopisch waarneembare abnormale samenstelling der melk, melkgift niet verminderd. Slechts de microscopische bevindingen, in sommige gevallen gepaard gaande metnbsp;verhoogd sediment en katalasecijfer, toonden aan, dat niet gesproken kon worden van normale melk. Zonder instelling vannbsp;een der aanbevolen therapien zijn de waarschuwingen overnbsp;aflevering van streptococcen bevattende melk van de zijdenbsp;van de controleerende gezondheidsdienst uitgebleven, de melk-opbrengst handhaafde zich normaal, geen klinisch waarneembare mastitiden hebben zich ontwikkeld uit deze occulte uier-aandoeningen. Waren op deze occulte afwijkingen klinischnbsp;waarneembare mastitiden gevolgd, dan ware het juister geweest te spreken van latente mastitis.

Om verwarring te voorkomen worden door mij, zooals ook in de literatuur gebruikelijk is, de uieraandoeningen, die klinisch niet door onze zintuigen kunnen worden vastgesteld,nbsp;maar waarvan de melk bij microscopisch onderzoek talrijknbsp;micro-organismen blijkt te bevatten, aangeduid als latentenbsp;mastitiden. Dat deze met streptococcen en andere pathogenenbsp;microben genfecteerde uiers onder ongunstige omstandigheden als slecht uitmelken, mond- en klauwzeer, koepokken ennbsp;andere oorzaken, waardoor melkretentie optreedt, gepraedis-poneerd zijn om in ontsteking over te gaan, is zeer aannemelijk.

B o s m a heeft in zijn proefschrift aangetoond, dat uitgesproken streptococcenmastitiden in volledig herstel kunnen overgaan. Dat dit tot op zekere hoogte in de boven beschreven gevallen van latente mastitis ook is geschied, lijkt zeer waar-

-ocr page 62-

46

schijnlijk door het uitblijven van waarschuwingen door de con-troleerende gezondheidsdienst. Latere door mij ingestelde proeven toonden aan, dat zeker niet alle uiers zich spontaan hadden hersteld.

Mij interesseerde de vraag, hoe het in andere veestapels in mijn praktijkgebied gesteld was met de latente mastitis. Enkelenbsp;bedrijven werden in haar geheel onderzocht, op andere boerderijen werden enkele willekeurig gekozen koeien gemonsterd.nbsp;Monstername had bovendien meermalen plaats van koeien,nbsp;die macroscopisch normale melk leverden, echter met eenigenbsp;schijnbaar onschuldige afwijkingen aan de uier als taaimelks,nbsp;woekeringen in de cysterne, z.g. ,,frutterig melkenquot;, waarbijnbsp;de eigenaar niet in staat is met flinke straal en schuim te melken, van koeien, die volgens den eigenaar op een vroegernbsp;tijdstip een bol kwartier hadden en waaraan goed de handnbsp;moest worden gehoudenquot;. Bij monstering van geheele veestapels werden doorgaans die uitgekozen, waaronder gedurendenbsp;de laatste jaren klinische mastitis was waargenomen of waarvan de eigenaar waarschuwingen had ontvangen wegens aflevering van streptococcen- of sterk kiemhoudende melk. Hetnbsp;door mij gevonden percentage van latente mastitis is dan ooknbsp;zeer zeker grooter dan het aantal, dat gevonden zou zijn, indien een aantal willekeurig gekozen veestapels aan hetzelfdenbsp;onderzoek was onderworpen.

Zooals reeds eerder is gezegd, geschiedde de beoordeeling van de aangelegde culturen na 18 tot 24 uur bebroeding bijnbsp;37 gr. Slechts die melk werd als genfecteerd aangemerkt, wanneer zich binnen de genoemde tijd een cultuur ontwikkelde,nbsp;waarvan de kolonies gelijkmatig over de geheele agarvlaktenbsp;verspreid lagen. Dit was voor mij het bewijs, dat de kiemennbsp;bij de monstername in de uier aanwezig waren. Dit gold in denbsp;eerste plaats voor strepto- en diplococcen, waarvan een serum-agarsubcultuur werd aangelegd, die moest dienen als uitgangsmateriaal voor het verdere biologische onderzoek. Verdernbsp;werd aanteekening gehouden van de gelijkmatig over de agarnbsp;verspreide culturen met macroscopisch afwijkend aspect vannbsp;die der streptococcen. Dit betroffen steeds staphylococcen, dienbsp;macroscopisch te scheiden waren in Staph, albus, aureus ennbsp;citreus. Door het maken van een preparaat werd microscopischnbsp;de diagnose staphylococcen bevestigd, welke culturen nietnbsp;verder in het onderzoek werden betrokken. Bij twijfelgevallen

-ocr page 63-

47

werd een subcultuur aangelegd om nader te worden onderzocht. Mogelijk is, dat onder deze macroscopisch staphylococcenin-fecties, die door hun sterke groei andere infecties overgroeien,nbsp;zich menginfecties met andere micro-organismen o.a. strepto-coccen hebben bevonden, hoewel dit slechts in 1 geval metnbsp;zekerheid kon worden aangetoond. Enkele kolonies op de agarnbsp;of later optredende groei bij de melk werd als negatief aangemerkt, hoewel aangenomen kan worden, dat in een deel dernbsp;gevallen deze geringe groei afkomstig moest zijn van micro-organismen, die primair in de melk aanwezig waren. Immersnbsp;het aantal gevallen van geringe groei was in vergelijking metnbsp;de blanco proeven groot te noemen. Uit de bij gevoegde protocollen blijkt, dat slechts een gering aantal melkmonsters volkomen steriel was, waarover later meer uitvoerig zal wordennbsp;gesproken.

In een later stadium van mijn onderzoek is mijn aandacht besteed aan een kolonietype, dat zich zeer veelvuldig ontwikkelde na het verstrijken van de tijd, waarbinnen de strepto-coccen zich als een flinke cultuur kenbaar maken. Dit kolonietype kwam na 24 uur of na langere tijd tot ontwikkeling opnbsp;die cultuurhuizen, die door mij als negatief werden bevonden.nbsp;Bij opvallend licht was de kleur der kolonie te wit voor strep-tococcen en niet wit genoeg voor Staph, albus, bovendien wasnbsp;de diameter van de laatst genoemde kolonie meestal grooter.nbsp;Bij doorvallend licht was de kleur bruiner dan die van denbsp;streptococcenkolonie. Ook in groeiwijze was er verschil waarnbsp;te nemen. Een gelijkmatige verspreiding over de agar, zooalsnbsp;bij de streptococcen. Werd slechts hoogst zelden waargenomen;nbsp;de kolonies waren meestal gelegen in een zone van enkelenbsp;cm breed, grenzend aan de in de cultuurhuis staande melk; hetnbsp;aantal kolonies was betrekkelijk gering in aantal. Uit een microscopisch onderzoek bleek, dat deze bacterie zich in haarnbsp;groei ook meermalen voordeed als een eenigszins doorschijnend witachtig uit de melk op de agar opkruipend beslagnbsp;zonder vorming van afzonderlijk liggende kolonies. Dit kolonietype werd onderkend als een diphtheroid volgens de morpholo-gische en biologische eigenschappen. Het is mij niet bekend,nbsp;dat in de Nederlandsche literatuur melding wordt gemaakt vannbsp;het veelvuldig aantreffen van deze diphtheroid of corynebac-terie als een algemeen voorkomende uierbewoner der Nederlandsche veestapel. In het buitenland is deze bacterie meer-

-ocr page 64-

48

malen aangetoond en beschreven, B e r g e y geeft uitvoerig de eigenschappen en de plaats in de systematiek aan. Behalve velenbsp;andere onderzoekers maakte B e n d i x e n een uitvoerige studie van de Corynebacterie, die hij in groot aantal uit tal vannbsp;klinisch gezonde kwartieren kon kweeken. De beschrijving,nbsp;groeiwijze en eigenschappen stemden geheel overeen met dienbsp;van de door mij gesoleerde stammen. Volgens dezen onderzoeker is het moeilijk macroscopisch de kolonietypen van denbsp;Micrococcus albus en de Corynebacterie van elkaar te onderscheiden. Op een enkel punt werd door mij verschil waargenomen met de Corynebacterie door hem beschreven, n.1. het alnbsp;of niet zuurvast zijn bij de Ziehl-Neelsenkleuring. Op mijn verzoek is genoemde onderzoeker zoo welwillend geweest eennbsp;door hem gekweekte stam ter beschikking te stellen voor eennbsp;vergelijkend onderzoek. Wat morphologische, cultureele ennbsp;biochemische eigenschappen betreft waren de Deensche ennbsp;Nederlandsche stammen volkomen identiek, ook in zuurvastheid bleek geen verschil te bestaan. Derhalve kon worden aangenomen, dat onder de Nederlandsche veestapel tallooze runderen worden aangetroffen, die met de melk corynebacterinnbsp;uitscheiden.

De door mij als positief aangemerkte streptococcenculturen waren macroscopisch bezien steeds reinculturen. De soms innbsp;zeer gering aantal aanwezige van streptococcen afwijkendenbsp;kolonies konden niet met zekerheid als uierbewoner wordennbsp;aangerekend. Daarvoor was het aantal te gering. Dat de doornbsp;mij verkregen oorspronkelijke culturen meestal rein warennbsp;blijkt wel hieruit, dat de aangelegde subculturen, die doorgaansnbsp;verkregen werden door overenting van meerdere willekeurignbsp;gekozen kolonies van de oorspronkelijke cultuur, bij het verdere onderzoek rein bleken te zijn.

Een menginfectie van 2 of meer soorten micro-organismen, die door him gelijkmatige verspreiding over de agarvlakte bewezen afkomstig te zijn uit de uier, wierd bij latente mastitis,nbsp;met uitzondering van 1 geval, niet waargenomen. En dit gevalnbsp;betrof een speenbetrapping bij een vaars, die voor het onderzoek enkele dagen met een melkbuisje was gemolken en behandeld met speenstiften. Een menginfectie van streptococcennbsp;en staphylococcen bleek aanwezig te zijn. Uit het voortgezettenbsp;onderzoek der macroscopisch rein gelijkende streptococcen-

-ocr page 65-

Bovenstaande foto toont een serie cultuurhuizen na ruim 24 uur broedstoof. De melkmonsters van de 4 linksche zijn negatief.

De 5 rechtsche buizen vertoonen groei in meer of minder sterke mate. De geheele agarvlakte is gelijkmatig met kolonies bedekt.

-ocr page 66-

Deze foto geeft aan de uitslag der melkmonstering van de 4 kwartieren van een koe.

R.A.: slechts enkele kolonies op de agarvlakte, 1 groote kolonie boven in de buis, hetgeen zeernbsp;zeker luchtintectie is geweest.

L.V.: een zeer sterke streptococceninfectie (latente mastitis).

R.V. en L.A.: steriele of nagenoeg steriele kwartieren.

-ocr page 67-

49

culturen is gebleken, dat een gering aantal dezer culturen een menginfectie was van streptococcen en corynebacterin.

Naast de streptococcenreinculturen werden meerdere malen macroscopisch reinculturen staphylococcen gekweekt. Daarnbsp;deze stammen niet nader zijn onderzocht blijft de mogelijkheidnbsp;bestaan, dat onder deze culturen menginfecties aanwezignbsp;waren. Enkele malen werd waargenomen, dat de verschillendenbsp;kwartieren van n koe macroscopisch bezien reinculturen vannbsp;meerdere soorten bacterin bevatten. Zoo werd b.v. uit eennbsp;linkervoorkwartier een reincultuur streptococcen gekweekt.nbsp;L.A. vertoonde een overvloedige cultuur van Staph, albus, hetnbsp;R.V. kwartier scheidde streptococcen uit en R.A. werden sta-phylococcenkolonies van het aureustype in groote hoeveelheidnbsp;aangetroffen. Pleiten deze bevindingen ook niet tegen eennbsp;lactogene infectie? Hoe lang is deze koe al niet gemolken metnbsp;handen bezoedeld met 3 soorten bacterin. Bij lactogene infectie zou men door de sterk overgroeiende kracht der staphylococcen uit alle kwartieren een cultuur hiervan hebben moetennbsp;kweeken. En toch worden 2 kwartieren met reincultuur streptococcen aangetroffen, kwartieren waarvan de tepelopeningennbsp;2-maal daags als het ware worden gebaad in de staphylococcen.nbsp;En waar een streptococcus via de tepel kan binnendringen,nbsp;daar zal een staphylococcus ook wel toe in staat zijn. En is ditnbsp;zoo, dan zou men toch in de L.V. en R.A. kwartieren minstensnbsp;een menginfectie van beide soorten moeten verwachten, tenzijnbsp;aangenomen moet worden, dat deze bacteriesoorten eikaarsnbsp;aanwezigheid niet dulden en de sterkste als overwinnaar uitnbsp;de strijd komt met algeheele vernietiging van den tegenstander,nbsp;in dit geval de staphylococcus. Dat deze veronderstelling nietnbsp;aannemelijk is, blijkt uit de sterk overgroeiende kracht dernbsp;staphylococcen ten opzichte van de streptococcen en de mede-deelingen in de literatuur over waargenomen menginfecties bijnbsp;latente en klinische mastitiden. Toch wensch ik er de nadruknbsp;op te leggen, dat onder het zeer groote aantal waargenomennbsp;positieve streptococcenculturen, afkomstig van latente mastitiden, er slechts een enkele werd aangetroffen, waarvan metnbsp;zekerheid kon worden gezegd, gekweekt te zijn uit een kwartier, dat zoowel streptococcen als staphylococcen in talrijkenbsp;mate uitscheidde.

De coli en pyogenesbacil werd geen enkele maal in macroscopisch normale melk in groote hoeveelheden aangetroffen,

4

-ocr page 68-

50

zoodat aangenomen kan worden, dat bij infectie van de uier met deze micro-organismen het aspect van de melk direct verandert en klinisch een mastitis waarneembaar is. Toch schijntnbsp;het mogelijk te zijn volgens P o e 1 s en andere onderzoekers,nbsp;dat een chronische mastitis aanwezig is door colibacillen metnbsp;geringe veranderingen aan de melk. Het jaarverslag der Rijks-seruminrichting over 1939 vermeldt een onderzoek van 467nbsp;macroscopisch normale melkmonsters. Geen enkele maal werden ook hier coli of pyogenesbacterin aangetoond, wel 355nbsp;maal streptococcen.

Van belang zijn de waarnemingen, die ik uit mijn onderzoek kan bevestigen, dat het aantal latente mastitiden verbijsterendnbsp;veel grooter is dan het aantal klinisch waarneembare. Het isnbsp;echter ook gebleken, dat op bedrijven, waar, in vergelijkingnbsp;met andere, het aantal klinisch waargenomen mastitiden grootnbsp;is, het aantal geconstateerde latente aandoeningen eveneensnbsp;aanzienlijk is. Zoo vond ik op een bedrijf, waar in de loop dernbsp;jaren tamelijk veel mastitis voorkwam, van de 59 kwartieren,nbsp;die normale melk produceerden, er 19, die waren genfecteerdnbsp;met streptococcen. Dit wijst er op, dat onder bepaalde gunstigenbsp;omstandigheden de klinisch waarneembare vorm uit de latentenbsp;voortkomt. Bij de bestrijding zal dan ook in de eerste plaatsnbsp;de aandacht gericht moeten zijn op de latente infecties. Of denbsp;chemotherapie daartoe in staat zal zijn zal de toekomst uitwijzen. De tot heden toegepaste chemotherapeutica, die doornbsp;infusie in de uier ten doel hebben de uier steriel te maken,nbsp;hebben tot heden nog weinig succes gehad. Mijn ervaring is,nbsp;dat bij afwijkende melk de kleur en samenstelling soms welnbsp;verbetert, doch dat het kwartier rijkelijk streptococcen blijftnbsp;uitscheiden. Ditzelfde wordt eveneens waargenomen na auto-vaccinatie. Trouwens ditzelfde effect is ook meermalen te bereiken door veelvuldig uitmelken. In de eerste plaats dient dannbsp;ook bij de bestrijding het oog gericht te worden op de latentenbsp;vormen en moeten preventieve maatregelen getroffen wordennbsp;om te voorkomen, dat de uier genfecteerd wordt, maar dan isnbsp;het vereischt, dat men volledig en met zekerheid de wegennbsp;kent, waarlangs de besmetting plaats vindt. Zoolang deze nietnbsp;bekend zijn, zal men m.i. geen tastbare blijvende resultatennbsp;bereiken.

-ocr page 69-

HOOFDSTUK VI.

Enkele voor de praktijk geschikt gebleken toepassingen van onder hoofdstuk IV beschreven techniek der melkmonstering.

Gedurende mijn praktijkjaren heeft het mij steeds verwonderd, waarom een lichte operatie aan de tepelopening bij zuiver ,,taaimelks met het Amerikaansche lancet zoo weinig aanleiding geeft tot onaangename complicaties. In mijn prak-tijkgebied wordt deze operatie meermalen verricht door dennbsp;eigenaar zelf met instrumenten, die zeer zeker geen aanspraaknbsp;erop kunnen maken steriel te zijn. En toch pakt het goed uitquot;,nbsp;zooals ik ettelijke eigenaren heb hooren zeggen. En dat dit geennbsp;snoeverij van den boer is bewijst wel het feit, dat deze taai-melksoperatie jaar in jaar uit door den eigenaar zelf wordtnbsp;verricht. Het blijkt dus wel, dat de tepel heel wat kan verdragen, indien er alleen sprake is van een stenose, die primairnbsp;niet door een bacterieele infectie wordt veroorzaakt. Andersnbsp;is het gesteld wanneer het tepelkanaal in zijn geheel is verdikt of voor het melken hinderlijke papillomateuze woekeringen in de cysterne aanwezig zijn. Deze operatie, uitgevoerdnbsp;met het mesje van H u g of het tepelhoedje van H e r i n g isnbsp;voor mij in de loop der jaren, hoewel uitgevoerd onder de totnbsp;het uiterste doorgevoerde aseptische voorzorgsmaatregelen,nbsp;een groote teleurstelling geworden. Aanvankelijk meent mennbsp;succes te hebben, de papillomen zijn geheel of grootendeelsnbsp;verwijderd, het melken gaat weer vlot of vrij vlot, maar dannbsp;treedt na enkele dagen een pijnlijke zwelling van de speennbsp;op, een hard kwartier, kortom een klinische mastitis. Het resultaat is een verloren kwartier en het gezegde ,,van kwaad totnbsp;ergerquot; is hier op zijn plaats. Gevolg een ontevreden clint,nbsp;die voor het operatief ingrijpen, al was het dan ook met moeite,nbsp;nog een hoeveelheid voor het gebruik geschikte melk in denbsp;emmer kreeg. Zoo is het mij tenminste gegaan in het meeren-deel der behandelde gevallen, een schijnbaar onbeduidendenbsp;operatie, maar toch n, waaraan ik met tegenzin begon.

En welke is de oorzaak van deze onaangename complicatie? Niet de infectie via de tepelopening, maar de reeds aanwezige

-ocr page 70-

52

latente mastitis, die zich slechts door een schijnbaar onschuldige woekering verraadde. Hier kan inderdaad gesproken worden van een sluimerende mastitis, die slechts op gunstigenbsp;omstandigheden wachtte om zich in haar volle ontwikkelingnbsp;te ontplooien. Om teleurstellingen te voorkomen leg ik sindsnbsp;enkele jaren, alvorens te besluiten tot operatief ingrijpen, eennbsp;melkcultuur aan van het betrokken kwartier. Blijkt na 24 uurnbsp;de cultuur positief dan adviseer ik, indien eenigszins mogelijk,nbsp;van operatief ingrijpen af te zien en de koe niet meer te latennbsp;dekken. Bij negatieve uitslag opereer ik en, voorzoover totnbsp;heden te beoordeelen, met goed succes. Blijkbaar worden innbsp;mijn praktijkgebied veel woekeringen aangetroffen met alsnbsp;grondoorzaak een bacteriele infectie. Mogelijk is, dat in anderenbsp;gebieden meer op zich zelf staande papillomen worden gevonden, waarbij de cultuurproef negatief uitvalt; in die strekennbsp;zal de operatie met meer succes worden verricht. Eiken practicus kan ik aanraden vr het operatief ingrijpen een melkcultuur aan te leggen, het kan veel teleurstellingen voorkomennbsp;en men is in staat de prognose, al naar gelang de uitslag vannbsp;het onderzoek, meer of minder gunstig te stellen.

Mijn ervaring is, dat bij zuiver ,,taaimelks, dus waarbij de tepelopening te klein is, een operatief ingrijpen slechts zeldennbsp;tot onaangename complicaties leidt. Toch worden bij dit ingrijpen meerdere wondjes gemaakt, die, al is het dan nietnbsp;tijdens de operatie, zeer zeker genfecteerd worden door denbsp;handen van den melker of door de stalbodem. Het veelvuldignbsp;optreden van mastitis na tepelverwonding of betrapping behoeft m.i dan ook niet als steun te dienen voor een lactogenenbsp;infectie; bij ernstige verwonding van de kringspier en gebruiknbsp;van melkbuisjes en speenenstiften enz. is deze wijze vannbsp;infectie zeer wel mogelijk. Maar hoevele malen ziet men nietnbsp;mastitis optreden wanneer de laesie hooger aan de tepel gelegen is, waardoor niet alleen de tepel uitwendig, maar ook denbsp;inwendige bekleeding van het tepelkanaal gekneusd kan zijn.nbsp;Zwellling hiervan veroorzaakt melkretentie en wanneer tevensnbsp;het kwartier latent is genfecteerd, zijn de omstandighedennbsp;gunstig voor het optreden van een klinische mastitis. Pene-treerende tepelwonden geven lang niet steeds aanleiding totnbsp;een mastitis, wel tot een melkfistel; toch zou een melkfistel eennbsp;bij uitstek geschikte porte d'entre zijn. Als bewijsgrond voornbsp;een lactogene infectie wordt tevens aangevoerd, dat bij strep-

-ocr page 71-

53

tococcenmastitis veel tepels worden aangetroffen met trechtervormig ingetrokken openingen, welke instulpingen praedispo-neerend zouden zijn voor infectie. Zou het echter ook niet zoo kunnen zijn, dat deze afwijkende tepelvorm een gevolg is vannbsp;de latente infectie? Hierbij worden meermalen soms uiterstnbsp;geringe woekeringen in de cysterne aangetroffen.

Onder invloed van die plaatselijke ontstekingen of woekeringen zou het zeer wel mogelijk zijn, dat het bekleedende epitheel of het daaronder liggende bindweefsel zich samentrektnbsp;met als gevolg een instulpen van de tepelopening.

In enkele gevallen werd de cultuurmethode in toepassing gebracht tot het opsporen van koopvernietigende uiergebreken.

Ik ben van oordeel, dat deze wijze voor den practicus in veel gevallen tot nut kan zijn. Vroeger was het opsporen vannbsp;een occulte uieraandoening voor mij niet steeds een gemakkelijke taak, preparaat na preparaat werd gemaakt en doorzocht;nbsp;werden geen streptococcen of werden deze in groote hoeveelheden gevonden dan was de uitspraak niet moeilijk. Andersnbsp;stond de zaak, indien in enkele preparaten een spaarzaamnbsp;aantal coccen of diplococcen werden aangetroffen, hetgeen nietnbsp;tot de zeldzaamheden behoorde. Het resultaat van het onderzoek was verdachtquot; en een veeartsenijkundige verklaringnbsp;wegens koopvernietigend gebrek kon niet worden gegeven. Isnbsp;latente mastitis een verborgen gebrek? Naar mijn meeningnbsp;wel, indien de koe voor de melkproductie voor de z.g. ,,melkerijquot; is gekocht.

Vanzelf sprekend mogen bij het spatten geen afwijkingen aan uier of melk waargenomen worden. De klachten, die mennbsp;na aankoop van een melkkoe vaak hoort, zijn deze: te geringenbsp;melkgift, onkant, te groot uier na het melken. Blijken bij onderzoek van de verdachte koe geen klinisch waarneembare afwijkingen aanwezig te zijn, de cultuurproef van een of meernbsp;kwartieren positief te zijn en de koop voor enkele dagen plaatsnbsp;gehad te hebben, dan geef ik zonder eenige aarzeling een verklaring af. Het antidateeren van dergelijke gebreken is uiterstnbsp;moeilijk, daar het niet bekend is binnen welke termijn een der-gelijke aandoening kan optreden. Om aan de veilige kant tenbsp;blijven neem ik enkele dagen aan, zeer goed is mogelijk, datnbsp;dit op maanden gesteld dient te worden. Deze vraag zal vermoedelijk slechts beantwoord kunnen worden, indien metnbsp;zekerheid de wijze van infectie bekend is.

-ocr page 72-

54

Het verdient aanbeveling en het is in het belang van den boer, dat elke nieuwaangekochte voor de melkproductie bestemde koe binnen enkele dagen na de aankoop volgens denbsp;cultuurmethode wordt gemonsterd. Ik ben ervan overtuigd,nbsp;dat verborgen gebreken te voorschijn zullen komen ook bij dienbsp;koeien, waarover de nieuwe eigenaar geen klachten heeft. Innbsp;dit geval meen ik eveneens te doen te hebben met een verborgen gebrek, immers in normale melk behooren de strep-tococcen niet aanwezig te zijn en door uitwendige invloeden,nbsp;die normale uiers zonder letsel kunnen verdragen, kan eennbsp;latente vorm in een uitgesproken mastitis overgaan.

Het wil mij voorkomen, dat de cultuurmethode bruikbaar is voor melkcontrolestations met inschakeling van den prakti-seerenden dierenarts of van personeel, dat eenig inzicht heeft innbsp;de bacteriologie en aseptiek. De sedimentproef, het bepalennbsp;van het katalasecijfer en het maken en doorzoeken van preparaten kan vervallen. Na 24 uur is een controlestation volkomennbsp;op de hoogte met het streptococcenvraagstuk op een bedrijf ennbsp;weet hoeveel kwartieren genfecteerde en dus minderwaardigenbsp;melk uitscheiden. Wanneer b.v. 1 maal per kwartaal de monstering van alle melkgevende koeien op een bedrijf plaats heeftnbsp;kan het aantal genfecteerde kwartieren als maatstaf dienennbsp;tot bepaling van de kwaliteit der mengmelk en eveneens alsnbsp;een der factoren dienen tot het vaststellen van de melkprijs opnbsp;elk bedrijf afzonderlijk. Naast het reactiepercentage tuberculose, de heerschende hyginische toestanden op het bedrijfnbsp;en het percentage geproduceerd melkvet zou dit kunnennbsp;leiden tot een richtlijn voor de bepaling der melkprijs naarnbsp;kwaliteit.

Gedurende de staltijd lijkt mij deze wijze van melkonderzoek gemakkelijk uitvoerbaar, daar op 1 dag verscheidene bedrijvennbsp;kunnen worden onderzocht, tijdens de weidegang is dit be-zwaarlijker en zal het monsternemen slechts kunnen geschiedennbsp;tijdens de melktijden.

-ocr page 73-

HOOFDSTUK VII.

Welke techniek werd toegepast om streptococcen en andere aroob levende bacterin te kweeken uit klinisch normale runder-scheeden en uit scheeden met het beeld van colpitis infectiosa.

In de aanvang van dit onderzoek werden uit de scheeden van koeien met colpitis infectiosa onder aseptische voorzorgsmaatregelen kleine stukjes slijmvlies met eenige promineerendenbsp;lympMollikels geknipt op een afstand van 6 tot 8 cm van denbsp;rima vulvae. Deze werden in steriele fleschjes bewaard en opnbsp;het laboratorium uitgestreken op serumagarplaten. Voor eennbsp;massaonderzoek voldeed deze werkwijze niet, bovendiennbsp;merkte ik op, dat dit ingrijpen een minder aangename indruknbsp;maakte op den boer, wanneer na het nemen van het materiaalnbsp;enkele druppels bloed uit de vagina vloeiden. Om deze bezwaren te ondervangen werd al spoedig overgegaan tot eennbsp;niet bloedige wijze, die minder tijdroovend was en waarbij denbsp;kans op verontreiniging van de buitenwereld uit, zoo kleinnbsp;mogelijk was. Deze methode staat zeer dicht bij die, welke doornbsp;D e n t z 1 e r werd toegepast en die in het literatuuroverzichtnbsp;is beschreven. In 2 opzichten is er eenig verschil. Reinigingnbsp;der uitwendige genitalin had door mij niet plaats om te voorkomen, dat door het reinigingsmateriaal micro-organismen uitnbsp;de buitenwereld in de scheede gebracht werden. Verder werdnbsp;het aan de entnaald klevende scheedeslijm door Dentzlernbsp;bacterioscopisch onderzocht en tevens gebruikt als materiaalnbsp;voor het aanleggen van culturen. Hij stuitte daarbij op de moeilijkheid, dat het niet steeds mogelijk was voldoende scheedeslijm te kunnen verkrijgen. Door mij werd, ongeacht of aan denbsp;entnaald macroscopisch waarneembaar materiaal kleefde, ternbsp;plaatse de voedingsbodem gent. Preparaten van het scheedeslijm werden door mij niet gemaakt; bij het uitwerken van denbsp;verzamelde gegevens is het mij, in verband met enkele waarnemingen, gebleken niet juist te zijn geweest. Achteraf bezien,nbsp;had ik gaarne de beschikking gehad over de bacterioscopischenbsp;beelden der micro-organismen, zooals die in de scheede aanwezig zijn zonder een nmalige passage over een kunstmatige

-ocr page 74-

56

voedingsbodem. In de regel werden door mij preparaten gemaakt van de eerste cultuur. De hierna beschreven methode is gebleken geschikt te zijn voor massaonderzoek zoowel in denbsp;weide als op stal.

Het gebruikte instrumentarium is zeer eenvoudig: benoodigd zijn een stevige ongeveer 10 cm lange platinase in houder,nbsp;een gemailleerd kroesje waarin alcohol gebrand wordt omnbsp;de se ter plaatse te steriliseeren en een aantal versch bereidenbsp;serumagarbuizen, dus waarin eenig condenswater onder in denbsp;buis aanwezig is. Na spannen van de koe wordt de staart doornbsp;een helper op de rug gefixeerd. De rechter schaamlip wordtnbsp;voorzichtig door den helper buitenwaarts getrokken, terwijlnbsp;ditzelfde door mij met de linker schaamlip geschiedt. Daarnanbsp;wordt de uitgegloeide platinase zonder aanraking der vulva-lippen ongeveer 8 cm in de vagina gebracht en enkele malennbsp;over de onder- en zijvlakte van het slijmvlies gestreken, waarnanbsp;een serumagarbuis onverwijld wordt gent. De se wordt in hetnbsp;condenswater afgespoeld en dit door schuinhouden der voedingsbodem met behulp der entnaald gelijkmatig over denbsp;serumagarvlakte verdeeld. Daarna wordt de voedingsbodemnbsp;vertikaal geplaatst en later bij 37 gr. bebroed. Uit elke scheedenbsp;werden op deze wijze 2 culturen aangelegd.

-ocr page 75-

HOOFDSTUK VIII.

Welke microorganismen uit de scheede gekweekt werden en hoe de verhouding was tusschen het aantal gesoleerde strepto-coccenstammcn en andere bacteriesoorten.

De macroscopische beoordeeling van de aangelegde culturen geschiedde na 48 uur bebroeding bij 37 gr. In tegenstelling metnbsp;de melkculturen was na 24 uur slechts zelden uitgesprokennbsp;groei op de serumagarvlakte waar te nemen en, zoo deze aanwezig was, waren de streptococcenkolonies zeer klein. De vraagnbsp;deed zich voor, of de oorzaak van de snellere groei der melkculturen gelegen kon zijn in de gunstiger omstandigheden, dienbsp;door de aanwezigheid van melk in de serumagarbuis voor denbsp;melkstreptococcen geschapen waren. Om dit na te kunnen gaannbsp;werden aan een aantal serumagarbuizen enkele cc sterielenbsp;melk toegevoegd, waarna deze voedingsbodems op de gewonenbsp;wijze met materiaal uit de scheeden werden gent. De platinasenbsp;werd in de onder in de buis staande melk afgespoeld en daarnanbsp;werd de melk door schuin houden van de buis over de agar-vlakte gelijkmatig verdeeld. Ook nu bleken de zich na 24 uurnbsp;ontwikkelende kolonies uiterst klein, zoodat aangenomen konnbsp;worden, dat in de meeste gevallen de scheedestreptococcusnbsp;op de eerste voedingsbodem trager tot groei komt dan de melk-streptococcus. Toch dient bij deze uitspraak eenige reserve innbsp;acht genomen te worden, daar in beide gevallen de voedingsbodems niet volkomen gelijk aan elkaar waren. Immers kannbsp;door het steriliseeren van de melk, die aan de scheedevoedings-bodem werd toegevoegd, de chemische samenstelling der melknbsp;veranderd zijn en daardoor minder geschikt geworden zijnnbsp;voor streptococcengroei.

Na 48 uur groei waren de scheedekolonies op de serumagarbuis zonder toevoeging van melk grooter dan na 24 uur, doch de diameter was slechts zelden grooter dan Vz mm. Macroscopisch kon vastgesteld worden welke kolonies streptococcennbsp;waren, andere micro-organismen vertoonden in grootte, vormnbsp;en kleur der kolonies een afwijkend aspect. Hierop bleken denbsp;enkele malen gesoleerde corynestammen een uitzondering te

-ocr page 76-

58

maken. Deze waren macroscopisch zeer moeilijk of niet te onderscheiden van de streptococcen in tegenstelling met denbsp;uierstreptococcen en corynebacterin, waarbij de onderscheiding door langzamere groei en aspect der kolonies meestal welnbsp;mogelijk was. Over het algemeen was het aspect van de schee-destreptococcenkolonie als volgt: V2 mm in diameter, rond metnbsp;gladde rand, geelachtig transparant bij opvallend licht, blauwachtig groen bij doorvallend licht zonder centrale stip. Enkelenbsp;reinculturen werden rechtstreeks uit de scheede gekweekt metnbsp;een snellere groei, grootere kolonies en een witter aspect.

In zeer veel gevallen werden buiten verwachting macroscopisch reinculturen streptococcen gekweekt, hetgeen bevestigd werd door bacterioscopisch onderzoek. Uit elke scheede werden 2 culturen aangelegd. Was 1 dezer 2 rein, terwijl op de 2de slechts n of enkele kolonies met afwijkend aspectnbsp;werden waargenomen, dan werd aangenomen, dat uit denbsp;scheede een reincultuur gekweekt was. Kwamen op beidenbsp;buizen van streptococcen afwijkende kolonies voor, ook al wasnbsp;het aantal in vergelijking met de laatste zeer gering, dan werdnbsp;een menginfectie van de scheede aangenomen.

Bij de waargenomen reinculturen varieerde het aantal strep-tococcenkolonies op de agarvlakte van enkele tot meerdere tientallen, soms honderdtallen. Meermalen werd op de agarvlakte geen groei gezien, toch was de buis niet steriel, daarnbsp;zich in het condenswater eenig sediment afzette. Werd dit condenswater door schuin houden van de buis over de agarvlaktenbsp;verdeeld en nogmaals 24 uur bebroed, dan ontwikkelde zichnbsp;een fraaie, overvloedige reincultuur. Werd deze manipulatienbsp;niet verricht en de buis langer bebroed, dan nam men een lichtenbsp;uit het condenswater opkruipende groei op de agar waar metnbsp;een eenigszins opaliseerende kleur. Ook ontwikkelde zich tus-schen de glaswand en de agarkolom in het onderste gedeeltenbsp;een teere groei van fijne kolonies. De groei van de scheede-streptococcus als eerste cultuur was bijna steeds traag, na overeating op serumagar als subcultuur bleek de groei niet vertraagd en ontwtikkelde zich na 24 uur bebroeding een overvloedige, fijne cultuur.

Reinculturen van andere bacteriesoorten, die volgens de literatuur veelvuldig in de scheede worden aangetroffen, konden slechts een enkele maal rechtstreeks worden gesoleerd. Werden micrococcen en staafjes aangetroffen, dan bleken vrijwel

-ocr page 77-

59

steeds ook streptococcen aanwezig te zijn. De mogelijkheid blijft bestaan, dat schijnbaar reinculturen van staphylococcennbsp;door hun overgroeiende kracht de aanwezige streptococcennbsp;hebben gecamoufleerd. Het aantal kolonies, andere dan streptococcen, was nooit zoo uitgebreid, dat met zekerheid aangenomen kon worden, dat deze bacterin werkelijk uit de scheedenbsp;afkomstig waren. Onder de groep staafjes kwamen een aantalnbsp;malen corynebacterin voor, die als zoodanig bacterioscopischnbsp;werden onderkend en in het verdere onderzoek zijn betrokken.nbsp;Van de als streptococcen gedentificeerde micro-organismennbsp;werden serumagarsubculturen aangelegd, die als stamculturennbsp;dienden voor het cultureele, biochemische en serologischenbsp;onderzoek. Na 1 Januari '40 zijn alle verzamelde stammen opnbsp;deze wijze onderzocht. De andere dan streptococcenvormennbsp;werden al naar hun microscopisch beeld aangeduid als micro-coccen, staafjes en mij niet bekende bacterievormen. Het beeldnbsp;,,plompe staafjesquot; werd veelvuldiger waargenomen dan datnbsp;van ,,slanke staafjesquot;. Bij rangschikking der gegevens zijnnbsp;beide vormen in n groep ondergebracht.

Door mij zijn 178 runderscheeden cultureel onderzocht. 144 maal werden streptococcen gevonden, hiervan 82 maal in reincultuur, 22 maal streptococcen met micrococcen, 31 maal metnbsp;staafjes en 9 maal met mij onbekende bacterievormen. 3 buizennbsp;werden aangetroffen, waarin uitsluitend staafjesgroei aanwezig was, 7 cultuurhuizen waren geheel overgroeid doornbsp;saprophyten, zoodat de streptococcen niet aantoonbaar waren,nbsp;24 voedingsbodems bleven macroscopisch steriel.

Onder de 31 maal streptococcen met staafjes, zooals in het hierna volgend overzicht is aangegeven, werden enkele malennbsp;bovendien micrococcen aangetroffen, evenzoo was dit het gevalnbsp;voor de 22 maal streptococcen met micrococcen, waarbij dannbsp;staafjes in de minderheid aanwezig waren.

Uit bovenstaand overzicht blijkt, dat bij 46 /o der onderzochte koeien het slijmvlies van de scheede op een afstand van ongeveer 8 cm van de rima vulvae genfecteerd is met eennbsp;streptococcenreincultuur en op die plaats geen andere bacterin aanwezig zijn, die gewoon zijn zich op een serumagar-voedingsbodem onder aerobe omstandigheden te vermeerderen. De op de oorspronkelijke culturen waargenomen tragenbsp;groei werd op de subculturen overvloediger. Het is niet tenbsp;zeggen, dat de 13^/4: /o waargenomen steriele voedingsbodems

-ocr page 78-

60

Uit 178 scheeden werden culturen aangelegd op versch bereide schuingestoldenbsp;serumagarbuizen.

'in 144 culturen werdennbsp;streptococcennbsp;aangetoond

3 buizen, waarin uitsluitend staafjes werden aangetroffen

7 buizen waren geheel overgroeid met saprophyten

24 buizen bleven sterielnbsp;82 maal reinculturen van streptococcen

31 maal streptococcen met staafjes

22 maal streptococcen met micrococcen

9 maal streptococcen met mij onbekende bacte-rievormen.


inderdaad steriel zijn, daar de mogelijkheid bestaat, dat op deze bodems streptococcen of andere bacterin zijn gent, die tot denbsp;anaeroben gerekend moeten worden.

Verder is het duidelijk, dat de zelfreinigingskracht der scheede zeer groot is, daar in bijna de helft der gevallen opnbsp;een afstand van 8 cm. binnenwaarts geen bacterin wordennbsp;aangetroffen, die in de buitenwereld of in runderfaeces steedsnbsp;worden aangetroffen. De ligging van de toegang tot de scheedenbsp;onder de anus had een andere bacterinflora doen verwachten.

Hoffstadt, die een onderzoek instelde naar de bacterinflora van de genitalin bij de geslachte koe komt tot de conclusie, dat in het gedeelte caudaal van de cervix gelegen slechts zelden anaerobe streptococcen worden aangetroffen.nbsp;Door mij kon slechts het meest caudale gedeelte van de genitalin worden onderzocht. Mijn streptococcenbevindingen zijnnbsp;niet zeldzaam, waardoor het aannemelijk wordt geacht, dat denbsp;streptococcenflora in de scheede aanmerkelijk grooter is dannbsp;die in het eigenlijke vestibulum.

-ocr page 79-

61

Geheel verschillend zijn de uitkomsten van mijn onderzoek in vergelijking met die van Dentzler. Hij zegt: de bacterinflora is wisselend en de verscheidenheid der bacteriesoortennbsp;is groot. Verder merkt hij op, dat een volkomen analyse vannbsp;de scheedeflora buitengewoon moeilijk, zoo niet onmogelijk is.

Mijn conclusie luidt: de bacterinflora in runderscheeden op geringe afstand van de rima vulvae, zoowel bij runderennbsp;met colpitis infectiosa als met een klinisch normaal aspect, isnbsp;wat betreft de aerobe groei in ongeveer de helft der onderzochte gevallen steeds gelijk, n.1. een infectie van het slijmvlies met 1 soort bacterie, met name streptococcen.

In een nader hoofdstuk zal medegedeeld worden, dat deze streptococcen onderverdeeld kunnen worden in een schiernbsp;eindeloos aantal typen volgens hun biochemische eigenschappen.

-ocr page 80-

HOOFDSTUK IX.

Bestaat er een correlatie tusschen het klinische ziektebeeld bij colpitis infectiosa en de uit de schecden gekweekte rein-culturen van streptococcen?

Om hierin een inzicht te verkrijgen werd door mij op het tijdstip van het aanleggen der culturen aanteekening gehouden van het aspect van het scheedeslijmvlies en werd genoteerd op welke datum de laatste dekking had plaats gevonden.nbsp;Ter verkrijging van een overzicht was het noodzakelijk eennbsp;groepsindeeling te maken, die de graad van ontsteking aangaf.nbsp;De onderlinge grenzen der groepen waren niet scherp te stellen,nbsp;immers waar is de grens tusschen een acuut en subacuut beeldnbsp;van colpitis en waar eindigt de pathologische en begint denbsp;normale gezonde toestand. Dit was in veel gevallen een moeilijk te beslissen opgave, de indeeling in 3 groepen is dan ooknbsp;geschied volgens persoonlijke indrukken naar aanleiding vannbsp;de hieronder genoemde verschijnselen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;acute colpitis.

Zeer sterke roodheid van het slijmvlies, hetzij egaal rood of met punt- en streepbloedingen onder de mucosa of beide gelijktijdig. Zwelling van de mucosa en de lymphfol-likels, die bij de geringste aanraking gingen bloeden, meermalen gepaard gaande met geringe uitvloeiing.

2. nbsp;nbsp;nbsp;subacute colpitis.

Geringere roodheid als sub 1 genoemd, uitgesproken zwelling der lymphfollikels met geringere neiging tot bloeden, soms mucopurulente uitvloeiing.

3. nbsp;nbsp;nbsp;geen colpitis.

Een gladde bleek-rose gekleurde mucosa zonder de sub 1 en 2 genoemde verschijnselen.

In tabelvorm aangegeven en in procenten uitgedrukt volgt hieronder een overzicht van de door mij gevonden bacterie-soorten volgens de hierboven aangegeven groepsindeeling.

-ocr page 81-

63

Bacteriesoort

Acute

vaginitis

Subacute

vaginitis

Geen

vaginitis

Reincultuur streptococcen

43.2

54.5

45.1

Streptococcen

met staafjes

13.6

21.2

9.8

Streptococcen

met micrococcen

11.3

9.1

17.6

Streptococcen met

andere bacterievormen

4.6

3.1

2.1

Bacterin andere dan

streptococcen

2.3

4.5

11.7

Macroscopisch steriele

voedingsbodems

25.

7.6

13.7

Uit deze tabel blijkt ten eerste, dat het percentage reinge-kweekte streptococcenstammen uit scheeden met het onder 1, 2 en 3 genoemde klinische beeld onderling weinig verschilnbsp;toont. Ten tweede is het merkwaardig, dat juist in de scheedennbsp;met acute colpitis in een 4de deel der gevallen geen groei opnbsp;de voedingsbodem werd geconstateerd. Wanneer de streptococcus, zooals Ostertag meent, de verwekker is van denbsp;colpitis infectiosa, zou men bij acute vaginitis juist een hoogernbsp;percentage van reinculturen streptococcen verwachten en zounbsp;men in vergelijking met subacute beelden en met scheedennbsp;met normaal aspect een klein aantal steriele voedingsbodemsnbsp;moeten aantreffen.

Naar aanleiding van deze bevindingen zijn door mij 2 infec-tieproeven gedaan bij een melkgevende vaars en een jong kalf, die beide geen afwijkingen aan het scheedeslijmvliesnbsp;vertoonden. 2 verschillende scheedeculturen, afkomstig vannbsp;runderen met acute colpitis, werden bij deze proefdieren in denbsp;scheede gebracht, na de mucosa een weinig gelaedeerd te hebben. In beide gevallen ontstond geen colpitis.

Conclusie; Zonder meer mag niet aangenomen worden, dat de streptococcus uit de scheede van het rund het ziekteverwekkende agens is van colpitis infectiosa.

-ocr page 82-

7

HOOFDSTUK X.

Het vergelijkende morphologische, cultureele, biochemische en serologische onderzoek tusschen de streptococcen en coryne-bacterin uit macroscopisch normale melk en uit denbsp;scheede geisoleerd.

A. Groeiwijze der culturen op schuin gestolde serumagar:

1. van de ui er s t r ep t o c o c cu s.

Na 12 tot 24 uur bebroeding ontwikkelt zich bij de positief aangemerkte culturen een gelijkmatig over de agarvlakte verspreide groei van kleine, geelachtig witte doorschijnende kolonies, die, afhangende van de graad van infectie, zeer dichtnbsp;tegen elkaar liggen of met onderlinge tusschenruimte; een uitgesproken conflueeren werd niet waargenomen. Bij doorvallendnbsp;licht is de kleur der kolonie eenigszins blauw, een donkerenbsp;stip in het centrum der kolonie wordt niet gezien; bij ouderenbsp;culturen met grootere kolonies, die dan vooral gelegen zijnnbsp;bij de onder in de buis staande melk, kan een vaag omschrevennbsp;donkere verkleuring van het centrum worden opgemerkt. Onder de als negatief aangemerkte culturen, dus die, waarop verspreid een enkele kolonie voorkwam, werden nu en dan enkele streptococcenkolonies in gering aantal aangetroffen. Nanbsp;overenting op een serumagarplaat werd van enkele melkstam-men met het binoculaire microscoop de kolonievorm nagegaan; het bleek, dat de oppervlakte niet volkomen glad wasnbsp;en de randen niet vlijmscherp afgeteekend waren. Bepaaldenbsp;verschillen in het beeld werden in vergelijking met de schee-dekolonies niet gezien, zoodat dit onderzoek bij het meeren-deel der stammen niet is toegepast.

Het aspect van de serumagarsubculturen, die dienden als stamculturen voor het biologische onderzoek, was afwijkendnbsp;van de eerste cultuur. De kolonies waren kleiner, meer doorschijnend, minder wit, het geheel vertoonde een meer teerenbsp;groei, hetgeen wordt toegeschreven aan de veranderde samenstelling der voedingsbodem; de oorspronkelijke cultuur groeidenbsp;op serumagar, waaraan volle melk was toegevoegd.

-ocr page 83-

65

2. nbsp;nbsp;nbsp;van de scheedestreptococcus.

De groei van de scheedestreptococcus op de oorspronkelijke voedingsbodem is trager dan van die uit de uier. In de meestenbsp;gevallen zijn binnen de 24 uur geen verschijnselen van groeinbsp;op de agar waar te nemen, in het condenswater ziet men binnen deze tijd veelal troebeling en sedimentvorming optreden.nbsp;Om na te gaan of de aanwezigheid van melk de groei van denbsp;scheedestreptococcus zou bevorderen, werd bij een aantalnbsp;koeien 2 serumagarbuizen uit de scheede gent, waaraan bijnbsp;1 vr de enting een kleine hoeveelheid steriele melk was toegevoegd. Zooals reeds eerder is medegedeeld was tusschennbsp;beide voedingsbodems geen opmerkelijk verschil waar tenbsp;nemen.

De ontwikkeling der groei op de agar heeft meestal plaats na 24 uur broedstoof. Het aantal kolonies is in vergelijkingnbsp;met de melkculturen klein, het aantal is gemakkelijk te tellennbsp;en gaat de 100 slechts bij uitzondering te boven. De diameternbsp;is na 2 maal 24 uur slechts zelden grooter dan mm, bij opvallend licht is de kleur geelachtig doorschijnend, bij doorvallend licht blauwachtig-groen zonder centrale stip. In denbsp;subculturen is het aspect van melk- en scheedestammen volkomen aan elkaar gelijk. Veelvuldig werd wiaargenomen, datnbsp;op de agar geen groei ontstond, hoewel de buis niet sterielnbsp;was. In het condenswater was dan groei en sedimentvormingnbsp;aanwezig. Werd dit door schuinhouden der buis over de agarnbsp;verdeeld, dan ontwikkelde zich bij voortgezet bebroeden eennbsp;zeer fijne, overvloedige, eenigszins opaliseerende groei. Bijnbsp;langere broedstooftijd werd een uit het condenswater opkruipende groei waargenomen, eveneens ontwikkelden zich kleinenbsp;teere kolonies tusschen voedingsbodem en glaswand.

3. nbsp;nbsp;nbsp;van de corynemelkbacterie.

Na het verstrijken van de tijd, waarbinnen de streptococcen zich als een flinke cultuur plegen te ontwikkelen, werden opnbsp;de agarvlakte van zeer vele streptococcen negatieve culturen,nbsp;een aantal kolonies waargenomen, die in hoofdzaak gelegennbsp;waren in een ongeveer 2 cm breede zone, grenzend aan denbsp;in de cultuurhuis staande melk.Deze corynekolonies waren bijnbsp;opvallend licht witter dan de streptococcen, echter minder witnbsp;en glanzend dan de Staph, albus. Bij doorvallend licht was denbsp;kleur bruiner dan die der streptococcenkolonies en was er een

5

-ocr page 84-

66

duidelijk omschreven centraal gelegen donker gekleurde stip waar te nemen. Deze corynebacterie deed zich in haar groei ooknbsp;meermalen voor als een glazig witachtige opkruipende groeinbsp;uit de melk zonder vorming van afzonderlijk liggende kolonies.nbsp;In enkele gevallen werd een over de geheele agarvlakte verspreide uitgebreide cultuur waargenomen van afzonderlijknbsp;liggende kolonies. In de subculturen bleek de groei niet vertraagd en bestond uit een groot aantal kleine tamelijk wittenbsp;kolonies, die door dit aspect te onderkennen waren van strep-tococcenculturen.

4. van de corynescheedebacterie.

Het aantal corynestammen, dat met zekerheid als zoodanig kon worden gedentificeerd, is in vergelijking met het aantalnbsp;streptococcenstammen gering. Macroscopisch was het niet mogelijk aan de bebroede voedingsbodem te zien, of zich hieropnbsp;corynekolonies bevonden. Enkele culturen vertoonden geennbsp;groei op de agar, de bacterie kon slechts gesoleerd wordennbsp;uit het condenswater; overgent op serumagar als subculturennbsp;was de groei aanmerkelijk vlugger en waren op de agarvlaktenbsp;kleine, witte kolonies waar te nemen. Bij enkele andere oorspronkelijke culturen was eenige opkruipende groei uit hetnbsp;condenswater aanwezig. Weer bij andere deed een corynebacterie zich op de agarvlakte voor als een speldeknop grootenbsp;bruine kolonie of ook wel als speldeknop witte; heel fijnenbsp;speldepuntvormige, witte kolonies werden als corynebacterinnbsp;onderkend. Slechts bij uitzondering was groei na 24 uur broed-stoof aanwezig, in de meeste gevallen pas na 2 maal 24 uurnbsp;of langer. Het aantal op de agar gegroeide kolonies was steedsnbsp;zeer gering.

Samenvatting: Aan het aspect van de groei op de serumagar-buis als eerste cultuur is het. bij de door mij toegepaste techniek, mogelijk macroscopisch de melk- en scheedestreptococcus en corynemelkbacterie van elkaar te onderscheiden. Met denbsp;corynescheedebacterie gelukt dit door het varieerende beeldnbsp;niet. Op de subculturen kunnen slechts de streptococcen- ennbsp;corynestammen macroscopisch onderscheiden worden.

B. Microscopisch beeld van de in het onderzoek betrokken micro-organismen uit uier en scheede.

Ter bestudeering van het microscopisch beeld door middel van kleuring der bacterin werd het materiaal gebruikt van

-ocr page 85-

67

de eerste serumagarculturen. En of meerdere kolonies met gelijk aspect, die tevens aangewend werden voor het aanleggen van serumagarsubculturen, werden op een voorwerpglasnbsp;in een druppeltje water gesuspendeerd, na droging, in de vlamnbsp;gefixeerd en gekleurd. Zoo konden op 1 voorwerpglas meerdere preparaten van het materiaal van n en dezelfde koenbsp;gemakkelijk met elkaar vergeleken en de verschillen genoteerdnbsp;worden. Ik meende mij tot 1 eenvoudige kleuring te moetennbsp;bepalen, omdat ik op deze wijze een goed omschrevennbsp;indruk kon krijgen van het morphologische beeld der uier- ennbsp;scheedebacterin. Daarvoor koos ik de Lfflers methyleen-blauwkleuring. Na % minuut kleuring en afspoelen met waternbsp;werden de preparaten nooit met filtreerpapier drooggemaakt,nbsp;om te voorkomen, dat zich micro-organismen van andere preparaten, die mogelijk aan het filtreerpapier waren blijven kleven, een onjuist bacterioscopisch beeld zouden geven. Bezichtiging der preparaten had plaats met de olie-immersie, oculairnbsp;4 en gebruik werd gemaakt van een sterke electrische lichtbron. Genoteerd werden: intensiteit der kleuring, het overwegende beeld, rangschikking der microben ten opzichte van elkaar, kapselvorming of beelden hierop gelijkend, lengte ennbsp;grofheid der streptococcenketens, transversale en longitudinalenbsp;ligging der coccen. Wanneer in de tabellen gesproken wordtnbsp;van kapsel en ectoplasma dan wordt hiermede hetzelfdenbsp;beeld aangeduid. De macroscopisch rein lijkende aangelegde serumagarsubculturen, die als uitgangsmateriaal diendennbsp;voor het verdere onderzoek, werden overgent op serumbouil-lon, waaruit later preparaten werden gemaakt ter bezichtigingnbsp;met het donkerveldmicroscoop. Ook dit beeld werd nauwkeurig genoteerd. Zoodoende was het mogelijk een overzichtnbsp;te krijgen in hoeverre er in het microscopische beeld veranderingen optraden na passage van enkele kunstmatige voedingsbodems. De stamculturen werden maandelijks overgentnbsp;op serumagar, waaraan enkele druppels bloed werden toegevoegd. Aan het einde van mijn onderzoek is een gedeeltenbsp;der stammen nogmaals onder het donkerveldmicroscoop bezichtigd om na te gaan of zich in de loop der maanden veranderingen in het microscopisch beeld hadden voltrokken. Omnbsp;te controleeren of de aangelegde subculturen inderdaad reinnbsp;Waren, werden bloedagarplaten gent, waarbij tevens notitienbsp;Werd gemaakt van al of niet optredende haemolyse of verkleu-

-ocr page 86-

68

ring van de plaat. Van enkele gesoleerde stammen werd de kleuring volgens Gram en Ziehl-Neelsen toegepast, voor denbsp;corynebacterie werd meermalen de Neisserkleuring verricht.

Op deze wijze werd het microscopisch beeld bestudeerd van;

1. De uierstreptococcus.

Om een indruk te geven van de sterk varieerende morpho-logische beelden van de groep uierstreptococcen van latente mastitiden volgt hieronder een overzicht van de meest veelvuldig aangetroffen vormen. In kolom I wordt het beeld beschreven van de bacterievorm der oorspronkelijke cultuur, kolom II geeft aan het beeld, zooals zich dat voordeed onder hetnbsp;donkerveldmicroscoop na passage van enkele voedingsbodems,nbsp;terwijl in kolom III de morphologie werd aangeteekend vannbsp;het donkerveldbeeld van de culturen, die gedurende enkelenbsp;maanden in de ijskast bewaard waren. Ter verduidelijking zijnnbsp;aan het einde van dit onderdeel eenige teekeningen toegevoegd, die, de naar mijn meening meest belangrijke beelden vannbsp;het methyleenblauwpreparaat der oorspronkelijke uier- ennbsp;scheedestreptococcenculturen aangeven. Enkele waargenomennbsp;beelden van corynebacterin treft de lezer hierbij ook aan.nbsp;Wanneer in de tabellen gesproken wordt van ketens in diplo-vorm of ketens diplococcen dan wordt hiermede bedoeld ketens streptococcen, waarvan de coccen 2 bij 2 gerangschikt zijn.

Overzicht der microscopische beelden der uierstreptococcus:

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld

oorspronkelijke

serumagarculturen

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillonnbsp;na 2 voedings-bodempassages

II

Donkeiveld als 11 na bewaren dernbsp;stamculturen gedurende enkelenbsp;maanden

III

883

Lange ketens di-

Zeer lange ketens

Als II, ketens lan-

LV

plococcen, enkele diplococcen

in diplovorm (tot 100)

ger

883

Bijna uitsluitend

Vrij lange ketens

Ketens in diplo-

RV

diplococcen, en-

in diplovorm (tot

vorm, soms ovale

kele korte ketentjes

25), transversaal

vormen bestaande uit 2 longitudinale coccen

888

Fijne diplococcen

Ketens in diplo-

Tamelijk lange vrij

RA

en hoopjes hiervan

vorm (tot 25)

grove transversale ketens in diplovorm (tot 40)

-ocr page 87-

69

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld

oorspronkelijke

serumagarculturen

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillonnbsp;na 2 voedings-bodempassages

II

Donkerveld als II na bewaren dernbsp;stamculturen gedurende enkelenbsp;maanden

III

592

Zeer fijne mono-

Streptococcen in

ketens in diplo-

LA

coccen

diplovorm nbsp;nbsp;nbsp;(tot

20), enkele langere ketens

vorm (tot 20), enkele ketens longitudinale nbsp;nbsp;nbsp;vor

men

Rika 2

RA

Diplococcen, die soms een staafjenbsp;gelijken, ketentjes longitudinalenbsp;vormen

Lange tot zeer lange ketens in diplovorm (tot 100)

Als II

886

LV

Fijne monococcen

Fijne diplococcen, korte ketens hiervan (tot 6)

Korte ketens onregelmatige coccen in diplovorm

886

RV

Als LV

Fijne diplococcen, hoopjes hiervan,nbsp;korte ketens innbsp;diplovorm

Conglomeraten van cocjes

880

Diplococjes en op-

Zeer lange ketens

Diplococcen nbsp;nbsp;nbsp;en

LA

eenhoopingen hiervan. Ook vormen, die doennbsp;denken aan cory-ne-bacterin n.1.nbsp;bacterie metnbsp;transversale tee-kening in hetnbsp;endoplasma

in diplovorm (tot 80), soms transversaal

korte ketens hiervan

Dopje

Diplococecn, korte

Zeer lange ketens

Lange ketens in

RV

ketens streptococ-cen of diplococcen

in diplovorm (tot 80)

diplovorm nbsp;nbsp;nbsp;(tot

100), soms ovale vormen bestaandenbsp;uit 2 longitudinale coccen

Dopje

Kleine nbsp;nbsp;nbsp;ketentjes

Zeer lange ketens

Corynebacterin,

RA

transversale nbsp;nbsp;nbsp;li

chaampjes, gelijkende op coryne-bacterin

streptococcen in diplovorm

hoopjes staafjes, knotsvormen

879

Korte ketens fijne

Vrij lange ketens

Vrij lange ketens

LA

streptococcen of diplococcen

in diplovorm (tot 40), zeer sterknbsp;transversaal, enkelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vormen

doen coryne vermoeden

in diplovorm (tot 40), enkele kortenbsp;ketens (tot 5),nbsp;ovale groote coccen met transversalenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;teekening

-ocr page 88-

70

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld

oorspronkelijke

serumagarculturen

Donkerveldbeeld uit serumbouillonnbsp;na 2 voedings-bodempassages

Donkerveld als II na bervaren dernbsp;stamculturen de-durende enkelenbsp;maanden

I

II

III

897

RA

Geketende nbsp;nbsp;nbsp;fijne

diplococcen (tot 20)

Korte ketens in di-plovorm (tot 10), soms sterk transversaal

Enorm lange grove streptococcen innbsp;diplovormnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(tot

100)

979

RA

Uitsluitend diplococcen

Fijne transversale ketentjes in diplo-vorm (tot 30)

Lange ketens diplococcen (tot 80,) korte ketens longitudinale coccennbsp;soms met transversale teekening

602

LA

Diplococcen, enkele sterk transversale korte ketentjes (tot 6), ovale coccen metnbsp;transversale segmentatie

Zeer lange ketens diplococcen (totnbsp;100)

Zeer lange ketens fijne diplococcennbsp;(tot enkele honderdtallen)

Van onderstaande melkculturen zijn geen preparaten gemaakt volgens kolom III.

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld oorspronkelijke serumargarculturen

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillon na 2nbsp;voedingsbodempassages

II

Jantje 3

Vrij grove matig lange ketens

Lange ketens diplococ-

LV

diplococcen, in minderheid enorm grove ketens, sterk gekleurd, transversaal

een (tot 50)

id

RV

Grove sterk transversale streptococcen, soms indruk knots-vormen

Als LV

Geert

Overwegend diplococcen, korte

Zeer lange ketens in di-

LV

ketens in diplovorm (tot 8)

plovorm (tot 100)

Olga 10

Diplococcen, die veelal op staaf-

Ketens onregelmatige

LV

jes gelijken, korte ketentjes transversale lichaampjes, geennbsp;knotsvormen

coccen

Dopje

LV

Uitsluitend diplococcen

Lange ketens in diplovorm, soms ketens transversale coccen met beiderzijds een ronde eind-coccus

-ocr page 89-

71

Nummer

of

Olie-immersiebeeld oorspronkelijke serumargarculturen

Donkerveldbeeld uit serumbouillon na 2nbsp;voedingsbodempassages

naam

I

II

Evelina 5 LV

Korte ketens in diplovorm, soms gelijkt een diplococcus op eennbsp;staafje

Veel diplococcen, korte ketens met onregelmatige coccenvorm

Evelina 5 LA

Diplococcen, nbsp;nbsp;nbsp;somsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plompe

staafjes, hier en daar korte ketens

Veel diplococcen, korte ketens, ovale vormennbsp;met polaire lichtbreken-de korrels

885

LV

Bijna uitsluitend diplococcen of monococcen of hoopjes hiervan, fijne staafjes, 2 staafjesnbsp;mogelijk een diplococcus

Korte ketens in diplovorm, nbsp;nbsp;nbsp;onregelmatige

coccen in diplovorm

1195

RV

Veel diplococcen, soms korte ketens, hier en daar een ec-toplasma op een kapsel gelijkend en dan overeenkomendnbsp;met een corynebacterie

Korte ketens diplococcen

Rien

LA

(Melk macroscopisch veranderd). Heel fijne stipjes en dwarse streepjes met een ecto-plasma erom heen

Vrij grove ketens in diplovorm. Ook korte ketens ovale vormen met transversale teekening

id

RV

Diplococcen, korte ketentjes, ovale vormen, met transversale segmentatie, hier en daarnbsp;indruk van kapsel

Korte ketens in diplovorm (tot 20)

id

RA

Zeer fijne coccen en diplococcen als conglomeraten

Lange ketens in diplovorm (tot 60).

Brecht

RA

(Melk macroscopisch veranderd). Heel fijne diplococcen, hoopjes stippen, korte ketensnbsp;met transversale teekening,nbsp;hier en daar kapsel vermoed

Vrij lange ketens in diplovorm (tot 30)

Ans

LA

Korte fijne en grove ketens in diplovorm. Hier en daar indruk van corynebacterin

Streptococcen in zeer lange ketens

Olga 4

LV

Veel diplococcen, enkele korte (tot 8) sterk transversale ketentjes alsof in een gezamelijknbsp;ectoplasma gelegen

Lange ketens in diplovorm

Nellie 3

RV

Heel korte ketens met transversale teekening alsof in kapsel gelegen, ook langere ketens diplococcen

Lange ketens in diplovorm (tot 100)

-ocr page 90-

72

Nummer

of

Naam

Olie-immersiebeeld oorspronkelijke serumagarculturen

I

Donkerveldbeeld uit

serumbouillon na 2 voedingsbodempassages

II

880

LV

Zeer fijne en grovere ketens diplococcen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hiertusschen

staafjes als corynevormen en korte ketentjes ovale vormennbsp;met transversale segmentatie

Ketens in diplovorm

Evelina 4 RV

Streptococcen met sterk transversale teekening, vrij grof. Hier en daar gelijkend opnbsp;corynevormen

Lange en nkele korte ketens in diplovorm

Rika 2

LV

Overwegend diplococcen, conglomeraten hiervan, korte ketentjes diplococcen of streptococcen

cange fijne ketens in diplovorm

id

RA

Diplococcen, die soms een staafje gelijken, ketentjes (totnbsp;10) diplococcen en longitudinale coccen

Lange tot zeer lange ketens in diplovorm (tot 100)

Naar aanleiding van de in de tabel opgesomde waarnemingen zijn de volgende opmerkingen te maken:

a. nbsp;nbsp;nbsp;het morphologische beeld van de uierstreptococcus opnbsp;de oorspronkelijke voedingsbodem is sterk wisselend.

b. nbsp;nbsp;nbsp;de overwegende vorm in kolom I is de diplococcus, terwijl in II en III het beeld streptococcen in diplovorm op denbsp;voorgrond treedt.

c. nbsp;nbsp;nbsp;coccobacillen, al dan niet in korte ketens gelegen, werden in de preparaten sub I tusschen andere vormen in hetzelfdenbsp;preparaat nu en dan aangetroffen. Onder deze ovale vormennbsp;werden coccobacillen gezien met transversale teekening ofnbsp;segmentatie, hetgeen de indruk maakte van kapsels, waarinnbsp;transversale lichaampjes gelegen waren. De kleuring en ligging hiervan was te regelmatig om dit te moeten toeschrijvennbsp;aan metachromatische korrels. In de kolommen II en III werdennbsp;deze vormen, hoewel minder talrijk, ook waargenomen. Dezenbsp;deden zich voor als ovale coccen met lichtbrekende korrels.

d. nbsp;nbsp;nbsp;een aantal stammen in kolom I gaven een beeld te ziennbsp;van goed gekleurde, sterk transversale lichaampjes, die in eennbsp;gemeenschappelijk ectoplasma of kapsel gelegen waren, zoo-

-ocr page 91-

73

dat deze tezamen een staafje vormden, dat veel overeenkomst vertoonde met de corynebacterie. Knotsvormen werden echternbsp;niet opgemerkt en in de subculturen bleken deze stammen bijnbsp;donkerveld belichting te groeien als streptococcen. Volgensnbsp;Thomson en Thomson vertonnen ware diphtherodennbsp;geen streptococcenvormen in bouillonculturen. Volgens hennbsp;dient elk organisme, dat zich als staafje voordoet en dat zichnbsp;in subculturen in bouillon als een streptococcus ontwikkelt,nbsp;beter als een streptococcus gedetermineerd te worden, vooralnbsp;ook, omdat het daarna niet gelukt de streptococcenvorm weernbsp;om te zetten in een staafjesvorm. Echter is door Diernhofernbsp;en anderen geconstateerd, dat in oude streptococcenculturennbsp;op diphtheroden geliikende vormen optraden. In verband hiermede wijs ik op Dopje RA. Kolom I; kleine ketentjes transversale lichaampjes, gelijken op corynebacterin. In kolom II zeernbsp;lange ketens streptococcen in diplovorm, in kolom III corynebacterin, hoopjes staafjes, knotsvormen. In II kwam deze stamnbsp;biochemisch geheel overeen met de Str. agalactiae, serologischnbsp;echter behoorde zij niet tot de B groep van Lancefield.nbsp;Van de stam uit kolom III werden de eigenschappen op denbsp;biochemische reeks nagegaan, waaruit bleek, dat de actievenbsp;biochemische eigenschappen verloren waren gegaan en geheelnbsp;overeenkwamen niet die van de in dit onderzoek bestudeerdenbsp;corynebacterin.

Ook dient vermeld te worden 879 RA (zie protocol), waarvan de volgende aanteekeningen zijn gemaakt. Kolom I: korte ketens (tot 12) diplococcen, eindcoccus meermalen verdikt, veelnbsp;transversale teekening. In II; zeer lange ketens streptococcennbsp;in diplovorm (tot 80), soms transversaal. In III: corynebacterin,nbsp;enkele vormen doen denken aan streptococcen.

2. De scheedestreptococcus.

Om een overzicht te krijgen van de morphologische beelden van de scheedestreptococcus in het methyleenblauwpreparaatnbsp;uit de eerste of oorspronkelijke culturen en uit die der subculturen bij donkerveld belichting, volgt hieronder een opsommingnbsp;in tabelvorm van de meest karakteristieke beelden, die doornbsp;niij zijn waargenomen. Voor een volledig inzicht verwijs iknbsp;naar de bijgevoegde protocollen. Van meerdere oorspronkelijke scheedeculturen, die macroscopisch streptococcen reinnbsp;schenen en die volgens nader ingesteld onderzoek ook rein

-ocr page 92-

74

bleken te zijn, werden preparaten gemaakt van 1 of meer macroscopisch gelijke kolonies op de agar gelegen, van de uit het condenswater op de agar opkruipende groei en van hetnbsp;condenswater zelf, in deze tabel respectievelijk aangeduid alsnbsp;1 kol., o.gr. en c.w.

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld van de oorspronkelijke serumagar-culturen

(methyleenblauwpreparaat)

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillon na 2nbsp;voedingsbodempassages

II

883

1 kol.: kapsel, waarin min of meer sterk gekleurde transversale lichaampjes, weinignbsp;knotsvorm, gelijkt op corynenbsp;o.gr.: hoopjes onregelmatigenbsp;lichaampjes, hiertusschen sterknbsp;gekleurde monococcen

1 kol.: heel korte ketens streptococcen, somsnbsp;hoopjes, gelijkt op coryne

o.gr.: fijne diplococcen en heel korte ketentjesnbsp;(tot 6)

608

1 kol.; korte ketens diplococ-cen (tot 8), transversaal, eind-coccus meermalen intenser gekleurd

1 kol.: korte ketens transversale cocjes

1 kol.; zeer lange ketens fijne diplococcen (totnbsp;100)

877

1 kol.: vrij grove ketens diplo-coccen met sterk transversale teekening

1 kol.; fijne diplococcen en korte ketens (tot 6)

Chrisje

1 kol.: gelijkt op plompe staafjes met sterkere kleuring der polen, ook langere staafjes,nbsp;waarin meerdere sterk gekleurde plaatsen. Deze lijken tenbsp;bestaan uit korte ketens strep-tococcen in kapsel, dikwijlsnbsp;eindcoccus sterker gekleurdnbsp;en gezwollen

1 kol.: streptococcen in diplovorm

826

1 kol.: in dik gedeelte preparaat plompe staafjes, in dun gedeelte longitudinale diplo-coccen

1 kol.: veel diplococcen en groote streptococcennbsp;in korte ketens (tot 10)

Evelina 4

1 kol.: grove streptococcen met sterk transversale teekening,nbsp;verder fijne streptococcen

1 kol.: diplococcen en korte ketens hiervan (totnbsp;20), longitudinale diplococcen

603

o.gr.: longitudinale streptococcen, geketende diplococcen, ellipsvormige lichamen metnbsp;transversale segmentatie

o.gr.: vrij lange ketens onregelmatige coccen innbsp;diplovorm (tot 30)

-ocr page 93-

75

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld van de oorspronkelijke serumagar-culturen

(methyleenblauwpreparaat)

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillon na 2nbsp;voedingsbodempassages

II

C.W.: veel staafjes, die bij ketenvorming nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;longitudinale

streptococcen gelijken

C.W.: is gelijk aan o.gr. II

886

o.gr. hoopjes lichaampjes van uiteenloopende vormen metnbsp;vage contour. Soms korte ketentjes alsof in kapsel metnbsp;fijne transversale teekeningnbsp;C.W.: vrij lange ketens stipjes,nbsp;ieder stipje alsof in kapsel,nbsp;soms sterk transversaal

o.gr.: korte ketens streptococcen in diplovorm

C.W.: is gelijk aan o.gr.

II (tot 4)

Coba 4

1 kol; fijne transversale ketentjes cocjes, uiteinde der ketens soms iets verdikt. Beeld gelijkt op coryne

1 kol.: korte ketens streptococcen (tot 20), hoopjes coccen

880

o.gr.: ketentjes fijne streptococcen, korte ketens grove diplococcen, eindcoccus 1 ofnbsp;beiderzijds meermalen intensnbsp;gekleurd

C.W.: gelijk aan o.gr., doch ketens langer, sterk gekleurde eindcoccus, geen verschil tus-schen grove en fijne ketens

o.gr. ketens fijne streptococcen (tot 20)

C.W.: is gelijk aan o.gr. II

Nellie 3

c.w.: fijne korte ketentjes, cocjes met transversale teekening, hier en daar eindcoccus eenzijdig verdikt

C.W.: matig lange ketens streptococcen in diplo-vorm

Olga 4

1 kol.: diplococcen en korte ketens streptococcen

C.W.: nbsp;nbsp;nbsp;korte ketentjes, fijne

streptococcen, hier en daar grove ketens. Indruk kapsels

1 kol.: onregelmatige coccen in korte ketens in diplovorm (tot 16)

C.W.: streptococcen in diplovorm (tot 30)

587

1 kol.; heel fijne cocjes op hoopjes, enkele fijne ketentjes (onderzoek 8-7-'40)

1 kol.; fijne diplococcen en korte ketens (tot 8)nbsp;(onderzoek 8-7-'40)

587

1 kol.: kleine ketentjes, uiterst fijne transversale lichaampjes,nbsp;soms alsof in kapsel. Enkelenbsp;sterk transversale grove ketens

(onderzoek 18-7-40)

1 kol.; is gelijk aan onderzoek 8-7-'40 (onderzoek 18-7-'40)

-ocr page 94-

76

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld van de oorspronkelijke serumagar-culturen

(methyleenblauwpreparaat)

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillon na 2nbsp;voedingsbodempassages

II

598

1 kol.: heel fijne diplococcen en zeer fijne ketentjes strepto-coccen

1 kol.: vrij lange ketens longitudinale streptococcen

Ans

1 kol.: veel grove diplococcen en korte ketens hiervan (tot 10)nbsp;o.gr.: is gelijk aan 1 kol., ketens tot 30

1 kol.: streptococcen in diplovorm (tot 30)nbsp;o.gr.: is gelijk aan 1 kol.nbsp;ketens tot 80

238

o.gr. lange ketens sterk transversale streptococcen; verder longitudinale vormen, die diplococcen kunnen zijn. Meerdere vormen met sterk gekleurde en gezwollen eind-coccus. Soms indruk aaneennbsp;gerijde corynebacterin

o.gr.: vrij lange ketens streptococcen in diplovorm (tot 40)

Margo 2 (scheede 1)

o.gr.: diplococcen en korte ketens hiervan (tot 8). Ovale vormen met transversale tee-kening

C.W.: vrij lange ketens staafjes, gekorreld, niet scherp gesegmenteerd, knotsvormen, indruk kapsels

o.gr.: fijne en grove streptococcenketens,nbsp;coccobacillen

id.

(scheede 2)

o.gr.: hoopjes zwak gekleurde plompe staafjes met stippen ernbsp;in, die donker gekleurd zijn,nbsp;indruk kapsels

C.W.: heel fijne stipjes, gesegmenteerde staafjes, kapsels vermoed.

o.gr. uiteenloopende vormen, waarschijnlijk corynebacterin

1195

1 kol.: (speldeknop) ketentjes met sterk transversale teeke-ning, kapsel, diplococjes, hoopjes zeer fijne stipjes

1 kol.: (speldepunt) geketende streptococcen (tot 14), sterknbsp;transversaal

1 kol.: (speldeknop) fijne diplococjes, soms hoopjes en korte ketentjesnbsp;(tot 4)

1 kol,: (speldepunt) ketens streptococcen in diplovorm (tot 20)

Olga 10

1 kol.: staafjes

1 kol.: streptococcen in diplovorm (tot 20), ovale vormen met transversale teekening

Nellie 5

1 kol.: (speldeknop) indruk van corynebacterin, als transversale cocjes in kapsel

1 kol.: (speldeknop) korte en langere ketens streptococcen (tot 30)

-ocr page 95-

77

Nummer

of

naam

Olie-immersiebeeld van de oorspronkelijke ' serumagar-culturen

(methyleenblauwpreparaat)

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillon na 2nbsp;voedingsbodempassages

II

1 kol.; (speldepunt) korte ketentjes streptococcen

1 kol.; (speldepunt) korte ketens streptococcennbsp;tot 12)

Olga 9

1 kol.: korte ketens fijne slecht gekleurde streptococcen. Hiernbsp;en daar groote egaal gekleurde ellipsvormen

1 kol.: ketens onregelmatige coccen (tot 20)

E.O.

1 kol.; diplococcen, een enkel ketentje van 4 in kapsel gelegen, ovale vormen met transversale teekening

1 kol.; veel diplococcen, streptococcen in diplo-vorm

878

o.gr.: hoopjes zeer fijne stipjes, korte ketentjes zeer fijnenbsp;streptococcen, soms gelijkendnbsp;op corynebacterin

C.W.; langere ketens streptococcen en alsof ieder cocje in kapsel ligt

o.gr.; ketentjes fijne streptococcen (tot 20)

C.W.: korte ketens fijne streptococcen (tot 8),nbsp;hoopjes coccen

879

o.gr.: meerendeels grove sterk transversale streptococcen (totnbsp;20). Ook plaatsen sterk transversaal gepaarde lichaampjes,nbsp;kapsel vermoed. Ovale vormennbsp;met transversale teekening

o.gr.: zeer lange ketens streptococcen

C.W.: is gelijk aan o.gr., ketens langer

C.W.: vrij grove coccen, korte ketens streptococcen in diplovorm (totnbsp;16)

Beatrix (scheede 1)

o.gr.; fijne staafjes

C.W.; streptococcen en diplococcen, hoopjes nbsp;nbsp;nbsp;ongekleurde

staafjes

C.W.: (2 dagen later) staafjes, krom met verdikt einde, kleinenbsp;ketentjes met transversale teekening (tot 6)

o.gr.: staafjes met licht-brekende korrels, gelijken corynebacterin

ld.

(scheede 2)

o.gr.; tamelijk fijne transversale diplococcen, ketentjes hiervannbsp;(tot 8). Ovale vormen metnbsp;transversale teekening

C.W.: sommige plaatsen groote ronde monococcen, ook ovalenbsp;vormen

o.gr.: streptococcen in korte ketens (tot 8)

-ocr page 96-

78

Nummer

of

naaiu

Olie-immersiebeeld van de oorspronkelijke serumagar-culturen

(methyleenblauwpreparaat)

I

Donkerveldbeeld uit serumbouillon na 2nbsp;voedingsbodempassages

II

889

1 kol.; korte ketens transversale ketentjes diplococcen, korte ketens staafjes (tot 4)nbsp;o.gr.: korte ketentjes diplococcen in kapsel

1 kol.: korte ketens onregelmatige coccen in diplovorm (tot 16)

o.gr.: fijne ketentjes coccen in diplovorm (tot 12)

1 kol.; fijne streptococcen in diplovorm (tot 60)

1 kol.: (speldeknop) korte ketens diplococcen (tot 16)

1 kol.: (speldepunt) gelijk aan 1 kol. speldeknop

890

1 kol.: staafjes, dikwijls in diplovorm

979

1 kol.: (speldeknop) hoopjes coccen en diplococcen

1 kol.; (speldepunt) ketentjes longitudinale streptococcen ennbsp;ketentjes ellipsvormige staafjes

602

C.W.: lange ketens grove staafjes of ovale coccen. Een ovale coccus soms een diplococcus,nbsp;kapsel

C.W.: streptococcen in diplovorm (tot 20)

601

1 kol.; (speldeknop) hoopjes fijne stipjes, enkele korte ketens streptococcen of diplococcen (tot 6)

1 kol.; (speldepunt) gekorrelde staafjes als korte ketens streptococcen, gelijken op coryne

1 kol.; (speldeknop) lange ketens streptococcen innbsp;diplovorm (tot 50)

1 kol; (speldepunt) diplococcen en korte ketens hiervan (tot 6), hoopjes

203

preparaat van subcultuur van;

1 kol.: vrij grove diplococcen Na 3 dagen dezelfde cultuur:nbsp;fijne en grove diplococcen,nbsp;hoopjes stipjes als pepernbsp;preparaat van subcultuur van;nbsp;o.gr.: diplococcen en korte ketens hiervan.

Na 3 dagen dezelfde cultuur: zeer fijne lange streptococcen-ketens

1 kol.: veel diplococcen en korte ketens (tot 12)

o.gr.: streptococcen in lange ketens (tot 40)

249

preparaat van subcultuur van:

1 kol.: staafjes. Na 2 dagen dezelfde cultuur: zeer fijne ketens streptococcen (tot 8), indruk kapsels

preparaat van subcultuur van:

C.W.: indruk 2 soorten bacterin n.1. corynevormen en grovenbsp;diplococcen. Na 2 dagen dezelfde cultuur: hoopjes zeernbsp;fijne spikkeltjes als peper.

1 kol.: korte ketens streptococcen in diplovorm (tot 16), ook longitudinale vormen

-ocr page 97-

79

Naar aanleiding van het voorafgaande overzicht kunnen enkele in het oog vallende bijzonderheden worden aangeteekend.

Het morphologische beeld in de methyleenblauwpreparaten (kolom I) der scheedestreptococcen is in nog sterkere matenbsp;varieerend dan dat der uierstreptococcen. Zelfs verandert hetnbsp;beeld uit n en dezelfde cultuurhuis aanmerkelijk na enkelenbsp;dagen bebroeden (203,249). Preparaten, gemaakt uit een strep-tococcen reine cultuur, vertoonen dikwijls een uiteenloopendnbsp;beeld, al naarmate materiaal werd genomen van een afzonderlijk liggende kolonie of uit de opkruipende groei of uit hetnbsp;condenswater. De omstandigheden, waaronder de scheedestreptococcen groeien, schijnen zeer groote invloed uit te oefe-iten op het morphologische beeld en deze coccen dienen dannbsp;ook als sterk pleomorph te worden aangerekend. Zoo werden,nbsp;om enkele in het oog vallende vormen te noemen, beelden aangetroffen als; korte ketentjes sterk transversale lichaampjesnbsp;al of niet in gezamenlijk ectoplasma of kapsel gelegen, staafjes intens egaal gekleurd of staafjes met bipolaire kleuring ofnbsp;staafjes, die de indruk gaven 2 longitudinale coccen te zijn,nbsp;staafjes met transversale korreling of segmentatie, zoodat sterknbsp;gedacht werd aan een corynebacterie; verder werden strepto-coccenketentjes waargenomen, waarvan de eindcoccus sterkernbsp;gekleurd en (of) gezwollen was, zoodat knotsvormen geziennbsp;werden. Meermalen werden ellipsvormen gezien al of niet metnbsp;transversale teekening, hetzij als afzonderlijk liggende lichamen,nbsp;hetzij in korte ketens; daarnaast werden opgemerkt grootenbsp;grove monococcen of fijne stipjes alsof peper was uitgestrooid.

In meerdere preparaten werden naast fijne ketens ook grove waargenomen, het overwegende beeld is echter een fijne vorm.nbsp;Al deze genoemde pleomorphe stammen gaven na passage vannbsp;2 voedingsbodems onder het donkerveldmicroscoop een uitgesproken beeld van diplococcen of streptococcen in diplovormnbsp;(kolom II). Slechts 2 stammen gaven eenige gelijkenis met denbsp;corynebacterie. Het pleomorph zijn in kolom II is niet sterk uitgesproken, wel werden coccobacillen, longitudinale en onregelmatige vormen opgemerkt.

Tenslotte meen ik er de aandacht op te moeten vestigen, dat het morphologische beeld van de scheedestreptococcus vannbsp;de oorspronkelijke cultuur, dus na 1 voedingsbodempassage,nbsp;aanmerkelijk dichter staat bij het microscopische beeld van de

-ocr page 98-

80

corynebacterie, dan dat van de uierstreptococcus na nmalige cultuurpassage.

In aansluiting op de 2 vermelde gevallen van uierstreptococ-cen, die in oude culturen de gedaante hadden aangenomen van staafjes of diphtherode vormen, volgt hieronder het microscopisch beeld van een 6-tal scheedestammen, waarbij in oudenbsp;culturen dergelijke veranderingen werden gezien.

Nummer of naam dernbsp;scheedestammen

Olie-immersie

methyleenblauw-

preparaat

I

Donkerveld na 2 malige voedings-bodempassage

II

Donkerveld oude 1 culturen

III

Bles

geen preparaat gemaakt

Diplococcen en hoopjes hiervan

Hoopjes staafjes met lichtbrekendenbsp;korrels

Greet

(scheede 1)

Diplococcen en streptococcen

Vrij lange ketens en korte ketensnbsp;streptococcen innbsp;diplovorm

Gelijken op cory-nebacterin, ook transversale ennbsp;longitudinale ketentjes coccen ofnbsp;bacillen, soms opnbsp;hoopjes

886

(scheede 2)

geen preparaat gemaakt

Cocjes in diplovorm, ovale vormen, soms hoopjes

Hoopjes kleine en grootenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;staven,

soms alsof diplococcen

587

(scheede 1)

0. gr.: vrij grove intens gekleurdenbsp;geketende diplococcen (tot 30),nbsp;verdernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fijnere

minder intens gekleurde ketens, hoopjes zwak gekleurde diplococcen

Korte ketens transversale en longitudinale streptococcen (tot 10)

Hoopjes staafjes of coccen

Olga 4 (scheede 1)

Diplococcen en korte ketens hiervan

Onregelmatige coc-cen in ketens in diplovorm (tot 16)

Hoopjes staafjes met lichtbrekendenbsp;korrels

826

(scheede

1/15)

Grove en fijne diplococcen, korte ketens streptococcen

Streptococcen in zeer lange ketensnbsp;(tot 100)

Hoopjes nbsp;nbsp;nbsp;kleine

staafjes

-ocr page 99-

81

3. De corynemelkbacterie.

In meerdere methyleenblauwpreparaten van kolonies der eerste melkculturen werden beelden aangetroffen, die dedennbsp;twijfelen tusschen fijne transversale streptococcen en coryne-bacterin. In onderstaande tabel is het morphologische beeldnbsp;slechts van die stammen beschreven, wanneer uit de vormnbsp;(staafjes met lichtbrekende korrels) en de ligging der bacterinnbsp;(conglomeraten) na 2-malige voedingsbodempassage onder hetnbsp;donkerveld-microscoop met volkomen zekerheid werd vastgesteld, dat de onderzochte stammen behoorden tot de coryne-groep.

Nummer of naamnbsp;der cory-melkcul-turen

Olie-immersie methyleen-blauwpreparaat

I

Donkerveld na 2-malige voedingsbodempassage

II

Coba 4

RA

Fijne transversale ketentjes lichaampjes, uiteinden der ketentjes soms iets verdikt

Hoopjes bacterin

Olga 10

Heel fijne ketentjes (tot 6) di-

Staafjes met knotsvorm

RA

plococcenvormen, die soms op staafjes gelijken. Ook ketentjes transversale lichaampjes,nbsp;waarvan de middelsten groo-tere transversale afmetingennbsp;hebben. Verder longitudinalenbsp;diplococcen

en lichtbrekende korrels

598

Staafjes met knots vorm, trans-

Vrij dikke staven met

LV

versale segmentatie

knotsvorm

id.

Fijne staafjes, vaak als 2 longi-

Hoopjes staafjes met

LA

tudinale coccen, geen knots-vorm, gedacht wordt aan co-ryne

lichtbrekende korels

id.

Fijne staafjes nzijdig verdikt.

Staven met lichtbrekende

RV

geen uitgesproken knotsvorm, gelijken op coryne

korrels

N. de J.

Zeer fijne staafjes met knots-

Staafjes met lichtbreken-

LV

vorm, soms korreling

de korrels

V. d. S.

Staafjes met knotsvorm.

Staafjes met knotsvorm

LA

segmentatie

en lichtbrekende korrels

id.

Staafjes met uitgesproken knots-

Staven met uitgesproken

RV

vorm en segmentatie

knotsvorm

id.

RA

Als RV

Als RV

-ocr page 100-

82

Nummer of naamnbsp;der cory-melkcul-turen

Olie-immersie methyleen-blauwpreparaat

I

Donkerveld na 2 malige voedingsbodempassage

II

829

Ketentjes transversale lichaam-

LV en LA zeer waar-

LV

pjes met dikwijls uiteindige

schijnlijk corynebacte-

LA

verdikking, gelijkt of alles in

rin, ovale, ronde en

RA

kapsel ligt. Kapselvormen met

staafvormen, soms knot-

tot 10 transversale lichaampjes.

sen en lichtbrekende

Geen duidelijke knotsvorm

korrels

R.A. uitgesproken knotsvormige staven

238

Bacterin met transversale tee-

Staven, knotsvormen met

LA

kening, knotsvormen

lichtbrekende korrels

319

Hoopjes zeer fijne stipjes, en-

Bacterin met lichtbre-

LV

kele staafjes, die gekorreld zijn

kende korrels, soms ova-

of transversaal geteekend

Ie vormen

id.

LA

Gekorrelde kleine fijne staafjes

Als LV

id.

Hoopjes staafjes, dikwijls in

Als LA, soms gelijkenis

RA

eikaars verlengde als longitudinale diplococcen, zeer waarschijnlijk coryne

op hoopjes diplococcen

Margo 2

Gekorrelde staafjes, weinig

Staafjes, nbsp;nbsp;nbsp;knotsvormen

RV

knotsvorm, kromme staafjes

met lichtbrekende kor-

met verdikt uiteinde

reis

1195

Staafjes met transversale seg-

Korte staafjes met licht-

LV

mentatie, weinig knotsvormen

brekende korrels

id.

Lange kapsels met transversale

Als LV

LA

lichaampjes (tot 12), knotsvormen

606

Gesegmenteerde staafjes met

Staafjes met lichtbreken-

LA

knotsvorm

de korrels

id.

RA

Als LA

Als LA

603

Gekorrelde staatjes met zeer

Staafjes met lichtbreken-

LV

sterke knotsvorm

de korrels, soms ovale vormen

id.

RV

Als LV

Vrij plompe staafjes

id.

Gekorrelde staafjes

Staafjes met lichtbreken-

RA

de korrels

Geert 2

Kleine gekorrelde staafjes.

Hoopjes korte staafjes

LV

eenigszins verdikt einde

met lichtbrekende korrels

-ocr page 101-

83

Nummer of naamnbsp;der cory-melkcul-turen

Olie-immersie methyleen-blauwpreparaat

I

Donkerveld na 2-malige voedingsbodempassage

II

id.

Kapsels met transversale li-

Hoopjes staafjes met

RA

chaampjes, knots vormen

lichtbrekende korrels, soms ovale vormen

879

Bacterin met transversale tee-

Hoopjes korte staafjes

LV

kening met knotsvormen. De

met lichtbrekende kor-

knots geeft meermalen de indruk van een diplococcus

reis

877

Staafjes, geen knotsvormen

Staafjes met lichtbreken-

RV

de korrels en uiteinden verdikt, soms cadet-vormen

592

Staafjes met transversale tee-

Staafjes met lichtbreken-

RV

kening.

de korrels, soms gelijken het diplococjes

888

Staafjes, knotsvormen

Staafjes met lichtbreken-

LV

de korrels, knots- en cadetvormen

601

Fijne staafjes met weinig ver-

Staafjes met lichtbreken-

LV

dikt einde

de korrels

id.

Fijne staafjes op hoopjes of ge-

Als LV, soms ovale vor-

RV

paard in eikaars verlengde, gelijkt dan op een longitudinale diplococcus

men

id.

Als RV, veel hoopjes

Korte staafjes met licht-

RA

brekende korrels

602

Staafjes, soms met verdikt ein-

Hoopjes staafjes met

LV

de, op hoopjes gelegen

lichtbrekende korrels

id.

Gekorrelde nbsp;nbsp;nbsp;staafjes,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soms

Als LV

RV

knotsvormen

968

Gekorrelde staafjes, soms in

Staafjes met lichtbreken-

LA

korte ketens (tot 4), knots- en haltervormen

de korrels

897

Korte gekorrelde staafjes op

Staafjes met lichtbreken-

RV

hoopjes gelegen, weinig knots-vormen

de korrels

878

Staafjes met transversale tee-

Hoopjes korte staafjes

LV

kening, hoopjes fijne stipjes

met lichtbrekende korrels, gelijken op cocjes

id.

Hoopjes gekorrelde staafjes

Staafjes met knotsvorm

LA

zonder knotsvorm, een staafje soms 2 longitudinale coccen

-ocr page 102-

84

Nummer of naamnbsp;der cory-melkcul-turen

Olie-immersie methyleen-blauwpreparaat

I

Donkerveld na 2-malige voedingsbodempassage

II

id.

RV

Transversaal geteekende staafjes, geen knotsvorm

Hoopjes staafjes met lichtbrekende korrels,nbsp;soms langgerekte vormen met geringe zijde-lingsche insnoeringen

898

LV

Staafjes met transversale teeke-ning. Na 2 dagen preparaat van dezelfde cultuur: fijnenbsp;staafjes, dikwijls gepaard innbsp;eikaars verlengde als 2 longitudinale coccen

Hoopjes korte staafjes of coccen

Olga

LA

Heel korte ketentjes fijne transversale lichaampjes, verder korte staafjes, die bipolairnbsp;sterker zijn gekleurd en op di-plococcen gelijken

Korte staafjes met lichtbrekende korrels, soms korte ketentjes hiervan,nbsp;zwakke knotsvormen

id.

RA

Transversaal geteekende bacillen met knotsvorm, ook ketentjes transversale lichaampjes

Als LA

Olga 10

Gekorrelde staafjes op hoopjes gelegen, geen knotsvorm

Korte staafjes met lichtbrekende korrels, soms cadetvormen

885

RV

Staafjes, soms gepaard in eikaars verlengde

Staafjes met lichtbrekende korrels, knotsvorm

Rika 2

RV (1/6)

Transversaal gesegmenteerde bacillen, knotsvormen

Hoopjes staafjes, bipolair gelegen lichtbrekendenbsp;korrels, enkele ketentjesnbsp;onregelmatige vormen

id.

RV (25/6)

Als RV 1/6

Hoopjes staafjes met lichtbrekende korrels

Bij microscopische beschouwing van de corynemelkbacterie valt het op, dat het morphologische beeld in het methyleen-blauwpreparaat, gemaakt van n of meerdere volkomen opnbsp;elkaar gelijkende kolonies van de oorspronkelijke serumagar-voedingsbodem, sterk pleomorph is.

Zoo werden de volgende vormen waargenomen: fijne transversale ketentjes lichaampjes al of niet in kapsel gelegen met min of meer sterk uitgesproken meestal nzijdige knotsvorm,nbsp;duidelijke bacillen met transversale segmentatie met of zondernbsp;knotsvorm, fijne tot zeer fijne staafjes eventueel met korreling.

-ocr page 103-

85

hoopjes egaal gekleurde fijne staafjes, meermalen krom met verdikt einde, fijne staafjes in eikaars verlengde liggend en dannbsp;de indruk gevend van een longitudinale diplococcus of eennbsp;bipolair gekleurd staafje, nu en dan werden deze staafjes alsnbsp;korte ketentjes gezien. Dat deze zeer uiteenloopende vormennbsp;inderdaad groeivormen zijn van n en dezelfde bacterie, wordtnbsp;duidelijk bij beschouwing van de donkerveldpreparaten na 2-malige voedingsbodempassage van dezelfde kolonie. Het don-kerveldbeeld, gemaakt uit serumbouillonculturen, vertoont eennbsp;meer gelijkmatige bacterievorm, n.1. staafjes met lichtbrekendenbsp;korrels en knotsvorm (kolom II), slechts enkele vormafwijkingen werden opgemerkt, als ovale, langgerekte en cadetvormennbsp;en korte ketentjes.

Hieruit blijkt, dat alle op de oorspronkelijke cultuur aangetroffen corynevormen bij overenting en groei in een vloeibaar medium tot vrijwel n en hetzelfde type uitgroeien.

4. De corynescheedebacterie.

Het is mij niet mogen gelukken in de literatuur mededee-lingen te vinden, die aangeven, dat de uit de scheede gesoleerde staafjes zijn onderkend als corynebacterin. Wel is bekend, dat nu en dan in runderurine deze bacterie voorkomt, hetgeen daardoor wordt verklaard, dat dit micro-organismenbsp;zich bij ontsteking der urinewegen in het nierbekken nesteltnbsp;en zich daar vermeerdert.

Door mij is een aantal, hoewel dit zeer klein is in verhouding met het aantal gesoleerde streptococcenstammen, met zekerheid als zoodanig onderkend, niet alleen volgens het bacte-rioscopische beeld in het methyleenblauw en donkerveldpre-paraat, maar ook volgens hun biologische reacties, die geheelnbsp;overeenstemden met die van de corynemelkbacterie.

Van een aantal stammen, waarvan het methyleenblauw-preparaat deed vermoeden corynebacterin te zijn, bleken onder het donkerveldmicroscoop diplo- en streptococcenvor-men als eenige bacterievorm aanwezig te zijn. Deze zijn nietnbsp;in de hieronder beschreven waarnemingen opgenomen; hetnbsp;donkerveldbeeld werd als criterium aangenomen voor de groe-peering in de coryne- dan wel in de streptococcengroep. Volgens het methyleenblauwpreparaat was het veelal uiterst moeilijk, in een aantal gevallen zelfs onmogelijk, een scheiding tenbsp;maken tusschen beide groepen, daar uit 2 op hetzelfde tijdstip

-ocr page 104-

86

aangelegde scheedeculturen het morphologische beeld van materiaal uit 1 kolonie zoo uiteen liep, dat twijfel bestond of hier sprake was van een streptococcus dan wel van een coryne-bacterie.

In de volgende casustiek zijn de nagenoemde afkortingen gebruikt.

serumagar: S.A. serumbouillon: S.B.nbsp;methyleenblauwpreparaat: M.Bl.nbsp;donkerveldpreparaat: D.V.nbsp;condenswater: c.w.nbsp;opkruipende groei: o.gr.nbsp;bloedagarplaat: bl.a.pl.nbsp;speldeknopgroot: sp.kn.nbsp;speldepuntgroot: sp.p.nbsp;scheede: sch.

Casustiek:

30-4-40.

Naam: Dit.

2 scheedeculturen aangelegd op S.A. met c.w.

Na 24 uur broedstoof: sch 1: geen groeinbsp;sch 2:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

Na 2 maal 24 uur: sch 1: geen groei

sch 2: 2 heel fijne sp.p. kolonies op agar, heel lichte groei in c.w.

M.bl.: van sch 2 c.w.: hoopjes bacterin, die weinig gekleurd zijn. Plompe staafjes, die soms indruk geven van heel fijnenbsp;stipjes in gemeenschappelijk kapsel. Geen afzonderlijk liggende bacterin.

D. V. uit S. B. na 2-malige voedingsbodempassage: hoopjes staafjes met lichtbrekende korrels.

Op de bl. a. pl. bleek deze cultuur een reincultuur te zijn van zeer fijne, ronde, gladde kolonies.

20-7-40.

No: 602.

2 scheedeculturen aangelegd op S. A. met c. w.

Na 24 uur broedstoof: sch. 1: geen groei

-ocr page 105-

87

sch. 2; mogelijk. eenige groei in c.w.

Na 2-maal 24 uur;

sch. 1: mogelijk eenige groei in c.w.

sch. 2; 1 sp. kn. kol., 20 sp.p. kol. op agar, groei in c.w.

M. BI.:

1 se c.w. sch. 1: lange ketens grove staafjes, kunnen ook ovale coccen zijn. Soms indruk, dat een ovale coccus een diplococcusnbsp;is. Kapsels vermoed.

1 se c.w. sch. 1 werd gent op S. A. buis: na 24 uur macroscopisch een reincultuur.

Hiervan D. V.: streptococcen in diplovorm {tot 20).

M. BI. sch. 2:

1 sp. kn.: onregelmatige bacterievormen, geen bepaald beeld. 1 sp. p.: hoopjes grove staafjes gelijkend op grove corynebac-terin.

1 se C.W.: grove streptococcen en hoopjes bacillen op coryne gelijkend, veel kapsels.

S. A. culturen werden aangelegd van sch. 1 c.w.; sch. 2 sp. kn.; sch. 2: sp. p. Deze culturen bleken alle rein te zijn opnbsp;bl. a. pl.

D. V. van deze culturen via S. B.: sch. 1 C.W.: streptococcen in diplovorm (tot 20).nbsp;sch. 2 sp. kn.: coryne.

sch. 2 sp. p.: coryne, lange en korte staven.

Conclusie:

1. nbsp;nbsp;nbsp;in het methyleenblauwpreparaat kunnen streptococcennbsp;zich voordoen als ketens grove staafjes.

2. nbsp;nbsp;nbsp;twee macroscopisch verschillende kolonietypen op denbsp;oorspronkelijke S. A. buis blijken een groeivorm te zijnnbsp;van dezelfde bacterie.

20-7-'40.

No: 592.

2 scheedeculturen aangelegd op S. A. met c.w.

Na 2-maal 24 uur broedstoof op beide voedingsbodems geen groei.

Na 4-maal 24 uur sch 2: gering sediment in c.w.

Uit c.w. sch. 2 werd een S. A. cultuur aangelegd, waarvan via S. B. een donkerveldpreparaat werd gemaakt met het beeld:nbsp;staafjes met lichtbrekende korrels.

Deze cultuur was op bl. a. pl. 'rein.

-ocr page 106-

88

20-7-'40.

No: 608.

2 scheedeculturen aangelegd op S. A. met c.w.

Na 24 uur broedstoof: sch. 1: 4 fijne kol. op agar, groei in c.w.nbsp;sch. 2: 25 fijne kol. op agar, sterke groei in c.w.

Na 2-maal 24 uur:

sch. 1: 4 sp. kn., 3 sp. p. kol., sterke witachtige o.gr., groei in c.w.

sch. 2: 15 groote witachtige kol., 20 sp. kn. blauwe, 20 sp. kn. bruine en 20 sp. p. kol. op agar, sterke witte o.gr. en sterkenbsp;groei in c.w.

M. BI. sch. 1:

1 sp. kn.: korte ketentjes transversale diplococcen (tot 8), eind-coccus meermalen intenser gekleurd.

1 sp. p.: hoopjes stipjes of cocjes.

M. BI. sch. 2:

1 v/d 15 witte: vrij plompe, egaal gekleurde staven. Daar deze geen indruk maakten van corynebacterin zijn deze niet nadernbsp;onderzocht.

1 sp. kn. blauw: korte ketentjes diplococcen, transversaal, verder diplococcen en hoopjes hiervan.

1 sp. kn. bruin: plompe staafjes, dikwijls verdikt einde, ook vormen als 2 longitudinale coccen.

1 sp. p.: sterk transversale vrij grove, weinig gekleurde lichaampjes, ook in diplovorm gelegen, verder flauw gekleurdenbsp;staafjes met korreling, gelijken op corynebacterin, alles geennbsp;homogeen beeld.

De verschillende kolonietypen werden gent op de bl. a. pl. De culturen bleken alle rein te zijn. Na overenting op S. B.nbsp;werden donkerveldpreparaten gemaakt.

D. V. sch 2:

1 sp. kn. blauw: zeer lange ketens streptococcen in diplovorm (tot 100).

1 sp. kn. bruin; corynebacterin.

1 sp. p.: zeer uiteenloopende vormen als staafjes in eikaars verlengde, staafjes met lichtbrekende korrels, soms diplococ-cenvormen.

Conclusie; op een oorspronkelijke cultuurhuis werden 2 kolonietypen aangetroffen met verschillend aspect (blauw en bruin), die resp. streptococcen en corynebacterin bleken te

-ocr page 107-

89

zijn. Verder werd in het materiaal van 1 kol. (speldepunt) in het methyleenblauw- en donkerveldpreparaat verschillendenbsp;bacterievormen waargenomen, waarvan sommige op coryne-bacterin, andere op diplococcen geleken.

27-l-'40.

Margo 2.

2 scheedeculturen aangelegd op S. A. met c.w.

Na 24 uur broedstoof:

sch. 1; geen groei op agar, eenig sediment in c.w. sch. 2: 1 sp. kn. op agar, geen groei in c.w.

Na 2-maal 24 uur:

sch. 1: 1 kleine kol. op agar, fijne o.gr., sediment in c.w. sch. 2; 1 kleine kol. op agar, 1 kol. als staphylococcen, geennbsp;groei in c.w.

Na 80 uur:

sch. 1: de o.gr. nu tamelijk wit. sch. 2: nu heel geringe fijne o.gr.

M. BI.:

sch. 1 o.gr.: geen homogeen beeld, tamelijk fijne diplococcen, ketentjes hiervan (tot 8), dikke ellipsvormen met transversalenbsp;teekening, hier en daar knotsvormen.

C.W.: vrij lange gekorrelde lichaampjes, geen scherp afgetee-kende segmentatie, kapsels.

sch. 2 o.gr.: hoopjes zwak gekleurde plompe staafjes, waarin donker gekleurde stipjes, gelijkt op kapsels met een reeksnbsp;stippen.

C.W.: heel fijne cocjes of diplococjes, soms meerdere cocjes in kapsel; in dikker gedeelte van preparaat plompe licht gekleurde staafjes op hoopjes, waarvan meerdere gesegmenteerd.

D. V.:

sch. 1 o.gr.: fijne en grove streptococcenketens, coccobacillen. sch. 2 o.gr.: uiteenloopende vormen, zeer waarschijnlijk cory-nebacterin, althans geen streptococcen.

Op bl. a. pl. gaven scheede 1 en 2 o.gr. een reincultuur te zien, op de biochemische reeks gaven beide de eigenschappennbsp;van corynebacterin.

20-7-'40.

No: 319.

2 scheedeculturen aangelegd op S. A. met c.w.

-ocr page 108-

90

Na 24 uur en na 2-maal 24 uur op beide geen groei op agar en in c.w.

Na 3-maal 24 uur sch. 2: mogelijk eenige groei in c.w.

Uit c.w. sch. 2 werd een S. A. cultuur aangelegd, die na 24 uur groei op de agar vertoonde.

Deze cultuur werd op bl. a. pl. als rein onderkend en hieruit werd via S. B. een D. V. gemaakt:

bacillen met lichtbrekende korrels, onregelmatige vormen, knotsvormen.

8-6-40.

Jacoba 23.

2 scheedeculturen aangelegd op S. A. met c.w.

Na 24 uur broedstoof: sch. 1: 3 kol. op agar, groei in c.w.nbsp;sch. 2: geen groei.

Na 40 uur:

sch. 1 : 3 sp. kn., 7 sp. p. op agar, groei in c.w. en lichte o.gr. sch. 2: geen groei.

S. A. culturen werden aangelegd van sch. 1: 1 sp. kn. en 1 sp. p.

Aspect van beide culturen verschilde n.1. de eerste een grove, witachtige groei, de tweede een fijnere, meer teere groei.

D. V. sch. 1. sp. kn.: diplococcen.nbsp;sp. p.: corynebacterin.

Op 206 aspect sch. 1: nu 25 kol. macroscopisch geheel aan elkaar gelijk.

M. Bl. sch. 1:

1 v/d 25: corynebacterin.

o.gr.: corynebacterin en streptococcen.

Uit de voorafgaande beschrijvingen blijkt, dat in runder-scheeden naast streptococcen ook corynebacterin worden aangetroffen, terwijl andere micro-organismen als staphylococ-cen en colibacterin, die men in de scheede in de eerste plaatsnbsp;zou verwachten, geheel ontbreken. 3 gevallen werden waargenomen (Dit, 592 en 319), waarbij op de agarvlakte der aangelegde eerste culturen geen groei aanwezig wasj uit het condenswater kon een reincultuur corynebacterin gekweektnbsp;worden.

In de literatuur over colpitis infectiosa en over de bacterinflora der runderscheede worden meerdere onderzoekers ge-

-ocr page 109-

91

noemd, die naast micro- en streptococcen ook staafjes uit de scheede kweekten (Dentzler, Allmann, Little ennbsp;Jones, Ispolatow), welke echter niet nader werden geclassificeerd en onderkend. De Amerikanen Little en Jonesnbsp;gaven in 1927 een meer uitvoerige beschrijving van de doornbsp;hen gesoleerde staafjes, die zij als aetiologisch agens der colpitis infectiosa beschouwden, dit naar aanleiding van infectie-proeven.

Daar hun wijze van onderzoek en de gebruikte voedingsbodem overeenkomst vertoonde met die van mij en de door mij gesoleerde staafjes als corynebacterin werden onderkend,nbsp;acht ik het gewenscht hier nader op de publicatie van Littlenbsp;en J o n e s in te gaan en deze te vergelijken met mijn waarnemingen. Zij maakten uitstrijkjes van het scheedesecretum ennbsp;na fixatie en kleuring met verdunde carbolfuchsine of Giem-sa-oplossing vonden zij tallooze zeer fijne staafjes, die een bipolaire kleuring vertoonden. Het tusschen de polen gelegennbsp;cytoplasma was zeer zwak of niet gekleurd, zoodat in het laatste geval de indruk werd gewekt met diplococcen te doen tenbsp;hebben. Bij enting van voedingsbodems met scheedesecretumnbsp;troffen zij tal van micro-organismen aan, als strepto- en micro-coccen en bact. coli commune, nooit echter een met de in denbsp;uitstrijkjes overeenkomende staafje-organismen. Het geluktenbsp;hun toch deze staafjes in cultuur te brengen in het condenswaternbsp;van schuingestolde bloedagarbuizen. Na enkele dagen bebroe-ding en afsluiting der buis met was, bleek in de laatste vannbsp;de 3 in serie gente buizen uitsluitend groei aanwezig te zijnnbsp;in het condenswiater, later tusschen glaswand en agarzuil ennbsp;van hieruit groei op de agarvlakte als teere kolonies. De mor-phologie van deze bacterie was zeer varieerend, nu eens over-heerschten coccobacillen dan weer de typische bipolaire vormen. In oudere culturen werd de bacil grooter en rangschikten de coccobacillen zich meermalen in ketens.

Bij vergelijking met mijn bevindingen worden enkele punten van overeenkomst gezien. Uitstrijkjes van scheedemateriaalnbsp;werden door mij niet gemaakt, het morphologische beeld werdnbsp;door mij genoteerd na 1-malige voedingsbodempassage. Meerdere van mijn oorspronkelijke scheedeculturen bleven macroscopisch steriel, andere vertoonden evenals bij Little ennbsp;Jones slechts groei in condenswater of tusschen glaswandnbsp;en agarzuil of lichte uit het condenswater op de agar opkrui-

-ocr page 110-

92

pende groei, die macroscopisch een reincultuur scheen en bij nader onderzoek ook inderdaad was. (Zie protocollen 238, 22A,nbsp;606, 603, 879, Juliana, 979, 878, Olga 9, Trui, Sien, 886, 319).nbsp;Naast de culturen, die slechts groei in het condenswater toonden of waarbij tevens opkruipende groei werd waargenomen,nbsp;werden meermalen groeivormen gezien als een spaarzaam aantal kolonies over de agarvlakte verspreid; enkele malen wasnbsp;het aantal kolonies zeer groot. In de uitstrijkjes was het beeldnbsp;van het materiaal na methyleenblauwkleuring sterk varieerend,nbsp;het beeld ,,staafjequot; trad zeer sterk op de voorgrond.

Dit ,,staafjequot; deed zich vaak voor als een ketentje transversaal gelegen lichaampjes in kapsel, als intens gekleurde of bipolair gekleurde staafjes, die de indruk gaven te bestaan uit 2 longitudinale coccen. De laatstgenoemde 2 vormen doen sterk herinneren aan de beschrijving van Little ennbsp;J o n e s; eveneens werden door mij coccobacillen al of nietnbsp;met transversale teekening of in ketenvorm waargenomen,nbsp;waarvan ook zij melding maakten. Het merkwaardige is echter,nbsp;dat vrijwel al deze door mij waargenomen vormen in de subculturen uitgroeiden tot streptococcen of geketende diplococ-cen, dat in slechts enkele gevallen in de subculturen de staaf-jesvorm behouden bleef en onder het donkerveldmicroscoopnbsp;en volgens de biochemische reacties onderkend werden alsnbsp;corynebacterin.

Daar door mij de oorspronkelijke scheedeculturen slechts enkele dagen werden bebroed en de groei plaats had onder eenigszins andere omstandigheden (Little en Jones slotennbsp;de buizen met was af) en daarna de buizen bij macroscopischnbsp;steriel zijn niet verder in het onderzoek werden betrokken,nbsp;blijft de mogelijkheid bestaan, dat deze culturen onder de doornbsp;Little en Jones toegepaste omstandigheden bij voortgezet onderzoek groei vertoond zouden hebben.

Na vergelijking van de waarnemingen door Little en Jo-n e s met de door mij verkregen gegevens bestaat het vermoeden, dat de staafjes van Little en Jones identiek zijn met de door mij waargenomen corynebacterin en de op staafjesnbsp;gelijkende streptococcenvormen. Uit hun onderzoek blijkt niet,nbsp;dat de staafjes zich in subculturen in die vorm handhaafdennbsp;of uitgroeiden tot uitgesproken streptococcenvormen. In ditnbsp;verband meen ik er op te moeten wijzen, dat het morphologi-sche beeld van de scheedestreptococcus en de scheedecoryne-

-ocr page 111-

93

bacterie in de eerste cultuur dikwijls zoo dicht bij elkaar staat, dat er eenige aanwijzing is om te veronderstellen, dat er eennbsp;nauw verband bestaat tusschen de streptococcus en de coryne-bacterie, zoo zelfs, dat bij mij de vraag is gerezen of beidenbsp;soorten micro-organismen in de grond der zaak niet gelijk aannbsp;elkaar zijn en of de corynebacterie niet beschouwd moet worden als een ,,Dauerform van de streptococcus, waaruit zounbsp;volgen, dat zich in de ontwikkeling der streptococcus een levenscyclus voltrekt.

Om na deze theoretische beschouwing terug te keeren tot het onderzoek van Little en Jones, dient nog melding tenbsp;worden gemaakt van het klinische beeld van colpitis infec-tiosa, zooals deze onderzoekers dit in het acute stadium innbsp;Amerika hebben waargenomen. Zij schrijven, dat in dit stadiumnbsp;steeds door hen necrose van het epitheel van de mucosa werdnbsp;gezien. Dit is een geheel ander beeld dan doorgaans in denbsp;literatuur wordt aangegeven. Toch zijn ook door mij, hoewelnbsp;minder in aantal en niet als een karakteristiek kenmerk vannbsp;colpitis, dergelijke pathologische veranderingen gezien. Ondernbsp;mijn aanteekeningen over de klinische bevindingen bij de onderzochte koeien, zijn er enkele, die aan dit beeld herinneren.nbsp;De aanteekeningen hieronder vermeld zijn gemaakt op een tijdstip, waarop mij de publicatie van Little en Jones nognbsp;niet bekend was.

191'39;

Evelina; scheede slijmvlies niet ontstoken, een rustig aspect. Verspreid liggende witte necrotische kleine slijmvlies laesies.

22'39:

Noesje: subacute vaginitis, enkele pustulae, waarvan de top necrotisch is.

Bij inspectie van het slijmvlies van andere koeien op deze stal werden dergelijke afw:ijkingen waargenomen, niet alleennbsp;bij drachtige koeien, maar ook bij niet gedekte.

102'40:

Betje: koe met uitgesproken vaginitis, sterke roodheid, lymphfollikelzwelling en meerdere witte laesies, speldeknopnbsp;groot alsof de mucosa necrotisch is. Eenige pusuitvloeiing.

Sporadisch werden dus afwijkingen waargenomen, zooals Little en Jones die als regel bij acute colpitis aantroffen.nbsp;Een systematisch onderzoek, geheele veestapels betreffende,nbsp;werd niet door mij verricht.

-ocr page 112-

94

Hieronder zijn enkele microscopische beelden van coryne-bacterin afgebeeld, zooals deze werden waargenomen in me-thyleenblauwpreparaten van materiaal uit melk en scheede van de oorspronkelijke cultuur.


Enkele morphologische beelden van melkstreptococcen, die waargenomen werden in het methyleenblauwpreparaat (olie-immersie en oculair 4) en waarvan het materiaal afkomstignbsp;was van de oorspronkelijke melkcultuur. Deze teekeningennbsp;hebben ten doel de beschrijvingen der waargenomen morphologische beelden te verduidelijken. Na serumagar- en serum-bouillonpassage werden onder het donkerveld-microscoopnbsp;steeds streptococcenketens waargenomen.



-ocr page 113-

95

880 LA.

Diplococjes en vormen, die doen denken aan corynebacterin n.1.nbsp;bacterie met transversale teeke-ning in het endoplasma.

602 LA.

Ovale coccen met transversale segmentatie (coccobacillen).

-ocr page 114-

96

Enkele morphologische beelden (methyleenblauwpreparaat, olie-immersie, oculair 4) van materiaal van de oorspronkelijkenbsp;scheedecultuur ter verduidelijking der omschrijving der waargenomen beelden (kolom I). Na serumagar- en serumbouil-lonpassage werden onder het donkerveldmicroscoop steedsnbsp;streptococcenketens waargenomen.

Scheede 883.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Kapsel (ectoplasma), waarin minnbsp;of meer sterk gekleurde transversale lichaampjes, weinignbsp;knotsvormen, gelijken op cory-nebacterin.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Hoopjes onregelmatige lichaampjes.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Sterk gekleurde monococcen.

sterkere kleuring der polen, ook langere staafjes, waarin meerderenbsp;sterk gekleurde plaatsen, die lijkennbsp;te bestaan uit korte ketens strep-tococcen in kapsel, dikwijls eind-coccus sterker gekleurd en gezwollen.




Scheede 826.

In dik gedeelte van preparaat plompe staafjes, in dun gedeeltenbsp;longitudinale diplococcen.

Scheede Evelina 4.

Grove streptococcen met sterk transversale teekening, verdernbsp;fijne streptococcen.


-ocr page 115-

97

Scheede 603.

Ellipsvormige lichaampjes met transversale segmentatie, veelnbsp;staafjes, die bij ketenvorming opnbsp;longitudinale streptococcen gelijken.

Scheede Coba 4.

Fijne transversale ketentjes cocjes, uiteinde der ketens soms iets verdikt; beeld gelijkt op coryne-bacterin.

-ocr page 116-

98

C. Biochemische eigenschappen van de uier en scheede-streptococcus en de coiynebacteiie uit beide organen ge-isoleerd.

Om een inzicht te krijgen in de eigenschappen van de hierboven genoemde micro-organismen en om deze eigenschappen dienstig te doen zijn aan het gestelde doel, dat een vergelijkende studie dezer micro-organismen beoogt, was het noodignbsp;een der schemata, die werden aangegeven voor het differen-tieeren der uierstreptococcus, als leidraad voor deze studie tenbsp;gebruiken.

Ik heb daartoe gekozen het overzicht over de biologische eigenschappen der pathogene uierstreptococcen, samengesteldnbsp;door Seelemann, dat gepubliceerd is in het Zentralblattnbsp;fr Bakteriologie, Parasitenkunde und Infectionskrankheitennbsp;I. Abt. Orig. 144 Bd, Heft 1/5.

Minet t, Stabelforth, Edwards, Steek en Ben-d i X e n hebben hun bevindingen eveneens in schemata vastgelegd, doch ik meende de voorkeur te moeten geven aan dat van Seelemann, daar dit uitmunt door duidelijkheid en doornbsp;hem de samenstelling en bereiding der gebruikte voedingsbodems nauwkeurig worden aangegeven.

In hoofdzaak heb ik mij gehouden aan de door hem gebruikte voedingsbodems; een enkele biochemische reactie is door mij niet verricht, zooals de bepaling van de eind pH innbsp;lactosebouillon. Anderzijds is de biochemische reeks uitgebreid met enkele koolhydraten n.1, maltose, galactose, rham-nose, xylose, laevulose, dulciet en glycerine.

In de bereidingswijze der voedingsbodems, die het vergis-tingsproces beoogen vast te stellen, is door mij niet gehandeld volgens het recept van Seelemann, doch heb ik de bereidingswijze volgens Hottinger toegepast, zooals dit beschreven is in het Zeitschr. f. Hygiene u Infect. Krankhedennbsp;117. 724 (1936) door Hohn und Hermann.

De bereidingswijze der gebruikte voedingsbodems is de volgende;

Bouillon: 2 Kg. mager rundvleesch eenige uren laten trekken, vervolgens filtreeren en met 30 /o loog brengen op pH 7.6. Toevoegen 1 */o pepton, y2 /o NaCl en 0.2 /o Naphosfaat, waarnanbsp;gedurende 20 minuten bij 120 gr. wordt gesteriliseerd.

Serumbouillon: als bouillon met toevoeging van 5 /o serum.

-ocr page 117-

99

Agar: bouillon pH 7.6 waarin wordt opgelost 2 /o agar-agar door sterilisatie in de autoclaaf gedurende V2 uur bij 110 gr.nbsp;Daarna omschudden en de vloeistof 2 uur laten bezinken. Vervolgens filtreeren door watten op een stukje kopergaas, alcalici-teit controleeren en steriliseeren gedurende 15 min. bij 120 gr.nbsp;Serumagar; agar en serum in waterbad brengen op een temperatuur van 55 gr., waarna 5 /o serum aan de agar wordt toegevoegd.

Bloedagarplaat: agar en gedefibrineerd paardenbloed in waterbad brengen op 55 gr., daarna 5 /o bloed aan de agar toevoegen en in Petrischalen uitgieten.

Lakmoesmelk: volle melk met toevoeging van 7 /o lakmoes-tinctuur (Kahlbaum) gedurende 3 achtereenvolgende dagen een V2 uur steriliseeren in de Kochsche sterilisator.

Methyleenblauwmelk: 1 cc V2 /o waterige methyleenblauw-oplossing wordt gevoegd bij 10 cc volle melk en gesteriliseerd als bij lakmoesmelk is aangegeven.

Voor de bereiding der vergistingsvoedingsbodems werd door mij Hottingerbouillon gebruikt, welke verkregen werd uit stierentestikels, die geen suikers bevatten. Seelemann verkreeg ontsuikerde bouillon door gewone vleeschbouillon tenbsp;enten met colibacterin en 2-maal 24 uur te bebroeden. Bij 200nbsp;cc Hottingerbouillon (Brhe) wordt 800 cc water gevoegd, 1 gr.nbsp;kaliumphosfaat en 20 cc geconcentreerde NaCl oplossing. Vervolgens alcaliseeren tot pH 7.6 en 15 minuten steriliseeren innbsp;de Kochsche sterilisator. Na filtreeren wordt V2 cc van eennbsp;V2 /o alcoholische broomthymolblauwoplossing aan de bouillonnbsp;toegevoegd. Bij 100 cc van deze voedingsbodem voegt mennbsp;0.2 gr. van een suiker of alcohol, waarna op 3 achtereenvolgende dagen gedurende V2 uur wordt gesteriliseerd (Koch). Omnbsp;een betere groei van het entmateriaal te bevorderen wordt aannbsp;elke voedingsbodem van 3 cc n druppel steriel serum toegevoegd. Wanneer het te onderzoeken micro-organisme vergistende eigenschappen heeft, wordt de kleur der voedingsbodem geel, bij zwakke reactie geel-groen. Door toevoegingnbsp;van 1 druppel serum verandert de pH der voedingsbodem innbsp;geringe mate, waardoor de kleur iets in de blauw-groene richting verschuift. De beoordeeling der kleurverandering in vergelijking met een controlebuis had dagelijks gedurende 5 achtereenvolgende dagen plaats. Wanneer in de protocollen 5nbsp;kruisjes zijn aangegeven beteekent dit, dat na 24 uur bebroe-

-ocr page 118-

100

ding reeds vergisting aanwezig was en dat de gele kleur gedurende 5 dagen niet veranderde. Wordt 1 kruisje aangetroffen dan wordt hiermede aangegeven, dat pas op de 5e dag de kleur van groen-blauw tot geel was omgeslagen. Uit het aantalnbsp;kruisjes is dus af te lezen na hoeveel dagen zuurvormingnbsp;optrad.

De volgende suikers werden op vergisting onderzocht:

Xylose (een pentose) en rhamnose (een methylpentose), de hexosen glucose, galactose en laevulose; maltose, saccharosenbsp;en lactose waren de vertegenwoordigers uit de groep dernbsp;bihexosen. Trehalose is eveneens een bihexose, terwijl raffi-nose en inuline resp. een tri- en polyhexose is.

Van de meerwaardige alcoholen werden glycerine (3 waardig), manniet, dulciet en sorbiet (alle 6 waardig) aan de Hot-tingerbouillon toegevoegd. Salicine en aesculine zijn gluco-siden, die bij splitsing suikers doen vrijkomen.

Aesculinebouillon (gewone bouillon met 0.1 /o aesculine Merck) onderscheidt zich door een blauwe fluorescentie. Bijnbsp;omzetting hiervan verdwijnt deze kleur en gaat over tot geel ofnbsp;groengeel. De beoordeeling van de vergisting heeft plaats nanbsp;2 maal 24 uur broedstoof. Voegt men enkele druppels van eennbsp;1 /o waterige oplossing van ferricitraat aan de cultuur toe, dannbsp;is de aesculinesplitsing kenbaar aan een intensieve zwarte verkleuring der voedingsbodem. De Na-hippuraatvoedingsbodemnbsp;beoogt het splitsingsvermogen van de bacterie ten opzichte vannbsp;dit zout vast te stellen. Dit benzoyl-aminozuurzout kan zichnbsp;door bacteriewerking omzetten in benzozuur en glycocol,nbsp;waarvan het eerste bestanddeel door toevoeging van overmaatnbsp;FeCls is aan te toonen. De samenstelling van de door mij gebruikte voedingsbodem, die door K e 1 s s e r is aangegeven,nbsp;verschilt slechts van die volgens Seelemann in de toevoeging van 5 gr. pepsine.

Het recept der Na-hippuraat voedingsbodem is:

pepton

10

gr-

pepsine

5

gr-

CaCl2

0.03

gr-

Na-hippuraat

10

gr-

aqua dist.

1000

cc.

FeCls (1 /o opl.) natronloog tot pH 7.1.

1

druppel

-ocr page 119-

101

De beoordeeling der Na-hippuraatsplitsing geschiedde na 7 dagen bebroeding. Heeft omzetting plaats gehad dan precipiteert door de geringe hoeveelheid FeCls de proteine, de ongesplitste Na-hippuraat en het benzozuur. In overmaat FeClsnbsp;lost de proteine en Na-hippuraat op. Het gevormde benzozuurnbsp;is dan als volgt te onderkennen. Bij 2 cc voedingsbodem wordtnbsp;een V2 cc 7 /o FeCls gevoegd, daarna geschud en na 5 tot 10nbsp;minuten onderzocht op de aanwezigheid van sediment.

Bij splitsing van Na-hippuraat door de bacterie neemt men een onoplosbaar sediment waar van benzozuur, bij negatievenbsp;bevindingen heeft geen omzetting plaats gehad.

In de protocollen wordt het eindresultaat voor de aesculine-en Na-hippuraatsplitsing aangegeven door slechts 1 kruisje.

Bij de bespreking der biologische eigenschappen van de in het onderzoek betrokken micro-organismen kan men 2 groepennbsp;van voedingsbodems onderscheiden, die de levensverrichtingen dezer bacterin gedeeltelijk aan ons kenbaar maken.

Tot de eerste groep reken ik serumbouillon, lakmoesmelk, methyleenblauwmelk en de bloedagarplaat, tot de tweedenbsp;groep die voedingsbodems, waarin 1 bepaalde chemische stofnbsp;gebracht is ten opzichte waarvan men het splitsingsvermogennbsp;der bacterie wenscht vast te stellen. De eigenschappen dernbsp;bacterin ten opzichte van deze enkelvoudige chemische stoffen zou ik willen aanduiden met de naam ,,biochemischequot;.nbsp;Echter zijn in de eerste groep enkele voedingsbodems opgenomen, die eveneens tot de biochemische voedingsbodems gerekend zouden kunnen worden, zooals lakmoes- en methyleenblauwmelk. De bacterin doen in de melk chemische omzet-tingsproducten ontstaan, die zich aan ons kenbaar maken doornbsp;zuurvorming en reductie; de voedingsbodem ,,melk' is echternbsp;een samenstelling van zeer veel chemische stoffen, waardoornbsp;men niet in staat is vast te stellen welke bepaalde stof wordtnbsp;omgezet. Daarom zijn deze 2 melkvoedingsbodems, daar zijnbsp;meer de groeiwijze dan wel de chemische veranderingen aangeven, samengevat met serumbouillon en de bloedagarplaat.nbsp;De levensverrichtingen der bacterin ten opzichte van dezenbsp;voedingsbodems worden in het vervolg aangeduid als ,,cul-tureele eigenschappen.

-ocr page 120-

102

la. Cultureele eigenschappen van de uier-streptococcus.

Groei in serumbouillon: na 24 uur bebroeding een fijn tot grofvlokkig, soms draderig sediment met bovenstaande f heldere f min of meer troebele bouillon. In een hoogst enkelnbsp;geval werd een vliezig sediment waargenomen.

Groei in lakmoesmelk: verreweg de meeste stammen deden de melk na 2 dagen rood worden en coaguleeren, gepaardnbsp;gaande met weivorming na 3 tot 4 dagen. Bovendien werd eennbsp;geringe hoeveelheid sediment waargenomen en was het onderste gedeelte der gecoaguleerde melkzuil iets lichter rose gekleurd dan het bovenste deel. Bij uitzondering werden afwijkingen van dit beeld waargenomen als volkomen reductie nanbsp;1 dag, waarna het boven beschreven beeld weer optrad of zichnbsp;handhaafde als wit met aan de bovenzijde een rose ring.

Eveneens zeer zelden werden stammen aangetroffen, die wel zuur vormden, doch de melk niet of pas na 4 dagen dedennbsp;coaguleeren.

Groei in methyleenblauwmelk: De uierstreptococcus veroorzaakt over het algemeen geen reductie. Bij een gering aantal stammen (6) veranderde de kleur tot lichtblauw met vormingnbsp;van een geringe hoeveelheid sediment of ontkleuring van hetnbsp;onderste deel der melkzuil. 1 maal werd coagulatie zondernbsp;verdere veranderingen gezien. In 2 gevallen langzame reductienbsp;tot lichtblauw, daarna volkomen, met uitzondering van eennbsp;blauwe ring aan de bovenzijde, tevens coagulatie. Eveneensnbsp;werd bij 2 stammen dit verschijnsel waargenomen, doch denbsp;kleur der geheele melkzuil keerde weer tot de oorspronkelijkenbsp;terug.

Groei op de bloedagarplaat: Het aspect van de groei der verschillende gesoleerde stammen is onderling zeer uiteenloo-pend. Sterk verschillende groeivormen werden opgemerkt, waarvan alle mogelijke combinaties bestonden, zoodat geen bepaald beeld als het meest veelvuldig voorkomend kan wordennbsp;beschreven. Om een indruk te geven van het macroscopischnbsp;aspect van de uierstreptococcus op de bloedagarplaat volgennbsp;hieronder een aantal beschrijvingen van de waargenomennbsp;groeivormen.

1. reincultuur (r.c.) van zeer fijne spikkelvormige kolonies

-ocr page 121-

103

(kol.) met iets zwartig aspect der voedingsbodem. Na 4 dagen zeer geringe haemolyse.

2. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van kleine ronde grijs-witte kol., geringe haemolyse.

3. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van platte bijna kleurlooze R. kol. met centrale stip,nbsp;geen haemolyse.

4. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van kleine ronde iets platte grijze glanzende kol., geennbsp;haemolyse.

5. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van waterdruppelkleurige half platte kol., na 2 dagennbsp;zeer plat.

6. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van platte, gladde, doffe kol., na 2 dagen R kol., geennbsp;haemolyse.

7. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van kleine doorschijnende kol., na 2 dagen centralenbsp;stip, geen haemolyse.

8. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van grijs-witte gladde glanzende kol., geen haemolyse.

9. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van grijs-witte R kol.

10. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van zeer fijne witte ronde glanzende kol. met ietsnbsp;groenig aspect der voedingsbodem, na 4 dagen duidelijknbsp;groen.

11. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van grijs-witte kol. met uitloopers aan de rand.

12. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van kegelvormige grijs-witte kol., na 3 dagen ietsnbsp;platter.

13. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van gladde ronde kol., geringe zwartige haemolyse.

14. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van grijs-witte ronde gladde kol., na 3 dagen gelobdnbsp;met centrale stip.

15. nbsp;nbsp;nbsp;r.c. van grijze kol. met kleurlooze rand, na 2 dagen witternbsp;en platter.

Opgemerkt dient te worden, dat geen enkele maal volkomen (j8) haemolyse werd waargenomen. Alle stammen gaven f geringe (a) f geen haemolyse (y), slechts enkele deden de voedingsbodem groen tot zwartachtig verkleuren.

Ib. Biochemische eigenschappen der uier-streptococcus.

Van de 112 streptococcenstammen, waarvan slechts een gering aantal werd gesoleerd uit uiers met klinische mastitis, werd het vergistings- en splitsingsvermogen bepaald ten opzichte van de vroeger genoemde reeks voedingsbodems. Innbsp;tabelvorm zijn de resultaten opgeteekend. (Zie bijgaande tabel).

Hieruit kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

-ocr page 122-

104

1. nbsp;nbsp;nbsp;Pentosen (xylose en rhamnose) werden slechts door 6nbsp;stammen vergist.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De hexosen (glucose, galactose, laevulose) en de bihexo-sen (maltose, lactose, saccharose) werden door vrijwel allenbsp;stammen gesplitst, slechts enkele waren niet in staat 1 of meernbsp;dezer suikers om te zetten.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Slechts 1 stam bezat de eigenschap om de trihexose raffi-nose te vergisten, de polyhexose inuline werd geen enkele maalnbsp;omgezet.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Trehalose, eveneens een bihexose, werd door ruim 1/5nbsp;deel der stammen niet vergist.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De meerwaardige alcoholen (glycerine, manniet, dulcietnbsp;en sorbiet), de eerste een 3 waardige, de overige 6 waardigenbsp;alcoholen, werden slechts bij uitzondering omgezet, glycerinenbsp;8-maal, manniet en sorbiet 3-maal, dulciet in het geheel niet.

6. nbsp;nbsp;nbsp;In het omzettingsvermogen der glucosiden (aesculine ennbsp;salicine, die door splitsing glucose geven) verschilden denbsp;stammen aanmerkelijk. Salicine werd 91-maal, daarentegennbsp;aesculine slechts 8-maal omgezet.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Na-hippuraat (een benzoylaminozuurzout, dat bij splitsingnbsp;benzozuur en glycokol geeft) werd door 35 stammen niet gesplitst. Volgens Seelemann en andere onderzoekers worden in de uier betrekkelijk zelden typen aangetroffen, die Na-hippuraat niet omzetten n.1. de Str. dysgalactiae en de Str. pyogenes. Uit het serologisch en het verdere biochemische onderzoek is gebleken dat deze 35 voor Na-hippuraat negatieve stammen niet behoorden tot de 2 genoemde typen, doch tot de Str.nbsp;agalactiae of de atypische vorm hiervan. Ik ben er van overtuigd, dat er iets in mijn onderzoek ten opzichte van de Na-hip-puraatreactie niet in orde is geweest. Door de bijzondere tijdsomstandigheden, waardoor het niet mogelijk was de benoo-digde Na-hippuraat van 1 leverancier als een gelijktijdig vervaardigd partijtje te betrekken, was ik gedwongen dit reagensnbsp;te maken met grondstoffen van verschillende afkomst en konnbsp;ik niet steeds deze reactie instellen met kortelings gesoleerdenbsp;stammen, zoodat ik aan de betrouwbaarheid der Na-hippuraat-reacties twijfel. Enkele vergelijkende proeven toonden inderdaad eenig verschil in de uitslag der reactie.

Onder de 112 stammen werd een groot aantal aangetroffen, die volgens de volkomen gelijke eigenschappen op de bioche-

-ocr page 123-

105

mische reeks tot n en dezelfde groep gerekend konden worden. Zoo werden 4 hoofdvertegenwoordigers aangetroffennbsp;respectievelijk bestaande uit 35, 22, 11 en 11 stammen; denbsp;overige 33 verschilden in enkele opzichten onderling vannbsp;elkaar, waardoor deze te rangschikken waren in 27 groepjes,nbsp;elk bestaande uit 1, 2 of 3 vertegenwoordigers.

Uit de verkregen gegevens blijkt, dat onder de 112 onderzochte stammen van bijna uitsluitend latente mastitiden, 4 hoofdvertegenwoordigers met groepsgewijze dezelfde biochemische eigenschappen werden waargenomen, waarvan hetnbsp;aantal, tot elke groep behoorend, mogelijk door de niet betrouwbare Na-hippuraatreactie in de richting van de grootstenbsp;groep dient te worden verschoven. Verder werden 27 groepjesnbsp;aangetroffen uit 1 tot 3 stammen bestaande, die niet overeenkwamen met de eigenschappen der 4 hoofdgroepen. Houdtnbsp;men vast aan de constantheid der biochemische eigenschappen,nbsp;welke constantheid algemeen wordt aangenomen, dan volgtnbsp;uit mijn onderzoek, dat bij latente infecties een zeer groot aantal stammen kunnen worden gesoleerd, die, hoewel slechts opnbsp;enkele voedingsbodems onderlinge, kleine verschillen gevend,nbsp;aangemerkt moeten worden als verschillende streptococcen-stammen. Wanneer van een aantal stammen onder dezelfde omstandigheden gent en gegroeid op voedingsbodems vannbsp;dezelfde samenstelling en als 1 partij vervaardigd, onderlingenbsp;verschillen aantoonbaar zijn, dan moet dit verschil wordennbsp;toegeschreven aan de reactieverwekkende eigenschappen vannbsp;de streptococcen zelf, zoodat men tot de conclusie komt, datnbsp;de uier een zeer groot aantal verschillende streptococcen herbergt, hoewel deze serologisch tot een en dezelfde groep kunnen behooren.

Ziet men niet hetzelfde verschijnsel in de groep der para-typhusbacillen? Hoeveel soorten zijn hiervan niet onderkend als gevolg van de intensieve studie, die van deze pathogenenbsp;bacterie is gemaakt? En is het uitvoerig bestudeeren van denbsp;eigenschappen der uierstreptococcus niet een gevolg van denbsp;nog onbekende infectiewegen en de falende therapie van deze,nbsp;zulke enorme schade veroorzakende, ziekte? Zouden in eennbsp;andere pathogene bacteriegroep, waarvan de bestrijdingswijze succesvol is en waarvan de infectieweg bekend is, bij uit-

-ocr page 124-

106

voerige studie der eigenschappen der betreffende bacterie, niet dezelfde onderlinge verschillen in eigenschappen aangetroffen worden? Is het niet waarschijnlijk, dat bij uitbreidingnbsp;der biochemische reeks nog meer verschilpunten op biochemisch gebied te voorschijn zouden komen, zoodat men tenslotte zou moeten spreken van een onbeperkt aantal strepto-coccenstammen, waarmede de uier genfecteerd kan zijn?

In het T. v. D. van 15-l-40 geeft v. d. S c h e e r een groeps-indeeling volgens de biochemische eigenschappen aan; een aantal stammen konden echter slechts ondergebracht wordennbsp;in een heterogene groep.

Seelemann geeft eveneens een groepsindeeling, doch maakt geen melding van een heterogene groep. Toch heeft ooknbsp;hij biochemisch afwijkende stammen gevonden, hetgeen blijktnbsp;uit zijn mededeeling, dat hij bij het samenstellen van een zoonbsp;duidelijk mogelijk overzicht meende te moeten afzien van denbsp;nu en dan van weinig beteekenis geachte aangetroffen overgangsvormen en in zijn schema slechts de meest voorkomendenbsp;hoofdvertegenwoordigers te moeten opnemen.

Volgens mijn meening dient wel degelijk meer aandacht te worden besteed aan deze heterogene groep, daar hieruit blijkt,nbsp;dat de uier door een groot aantal streptococcensoorten besmetnbsp;kan zijn.

Bij mij rijst de twijfel of men door het onderkennen der verschillende streptococceneigenschappen alleen wel zal kunnen komen tot een doelmatige bestrijding, daarvoor is noodig, datnbsp;men de infectiewegen kent en deze zal men niet leeren kennennbsp;door uitsluitend microbiologisch onderzoek, hoe verdienstelijknbsp;en van hoeveel belang dit ook is.

Het komt mij voor, dat de studie omtrent de infectiewegen te zeer wordt verwaarloosd, hetgeen vermoedelijk zijn oorzaaknbsp;hierin vindt, dat men te veel is overtuigd van de juistheid dernbsp;algemeen gehuldigde opvatting der lactogene infectie.

Wellicht kan een nauwe samenwerking tusschen bacterioloog, patholoog-anatoom en klinicus de weg wijzen tot onderkenning en vaststelling der infectiewegen.

2a. Cultureele eigenschappen der scheed e-streptococcus.

Groei in serumbouillon: Evenals in de melkculturen werd na

-ocr page 125-

Biochemische reactie t.o.v.

Overzicht der biochemische eigenschappen der uierstreptococcus

Glucose

Saccharose

Raffinose

Trehalose

Manniet

Sorbiet

Inuline

Salicine

Lactose

Aesculine

Na-hippuraat

Maltose

Galactose

Rhamnose

Dulciet

Xylose

Laevulose

Glycerine

Aantal stammen

T

T

quot;T

T

__

_

_

4-

4-

4-

4-

-I-

-4-

4-

3

35

I

I I

3

22

11

I

I

I

I

2

I

I

I

1

I

2

1

I

1

1

2

I

I

I =112

O

NJ

-ocr page 126-

108

24 uur bebroeding een fijn tot grofvlokkig sediment waargenomen met bovenstaande f heldere f troebele bouillon, het laatste vaker dan het eerste. Een gering aantal gaf een draderig, soms korrelig of vliezig sediment te zien, al of niet metnbsp;troebeling. Over het algemeen was de hoeveelheid gevormdnbsp;sediment bij de scheedestammen geringer dan bij die vannbsp;de melk.

Groei in lakmoesmelk; In tegenstelling met de melkstammen vormde het overgroote deel der scheedestammen geen zuur.nbsp;Ongeveer 1/5 deel gaf eenige reductie te zien in het onderstenbsp;gedeelte der melkzuil, echter dikwijls zoo gering, dat dit voornbsp;sediment zou kunnen worden gehouden. Na 5 dagen broedstoof-temperatuur was 1/5 gedeelte zwak zuur, hetgeen kenbaar wasnbsp;aan een lilaverkleuring. Coagulatie en weivorming, zooals bijnbsp;de melkstammen, werd praktisch niet waargenomen. Slechtsnbsp;4 stammen gaven na 5 dagen coagulatie der melk, echter wasnbsp;dan tevens geen uitgesproken zuurvorming te zien, wel eennbsp;reductie van de melk tot wit. Er werd slechts 1 stam (No. 249)nbsp;aangetroffen, die in haar gedrag ten opzichte van lakmoesmelknbsp;deed herinneren aan een melkstam.

Groei in methyleenblauwmelk:

Wat de cultureele eigenschappen der scheedestreptococcus betreft ten opzichte van deze voedingsbodem kwamen dezenbsp;geheel overeen met die van de uier.

Groei op de bloedagarplaat;

Evenals bij de uierstreptococcus was de groeivorm op deze plaat zeer wisselend. Wat de haemolyse betreft werden belangrijke verschilpunten waargenomen. Er werden stammennbsp;aangetroffen, die geen of geringe haemolyse vertoonden, verreweg het grootste gedeelte echter deed de plaat gedurendenbsp;de eerste dagen eenigszins zwart verkleuren, welke kleur nanbsp;4 tot 5 dagen duidelijk groen werd. Soms was een duidelijknbsp;groen gekleurd haemolytisch hofje te zien. Meermalen kreegnbsp;ik de indruk, dat de kolonie zelf na enkele dagen van kleurnbsp;veranderde, b.v. van grauw-wit tot groen-wit.

Conclusie: bij vergelijking der cultureele eigenschappen der uier- en scheedestreptococcus zijn er geen aanwijzingen,nbsp;die steun geven aan de juistheid van mijn theorie.

-ocr page 127-

109

2b. Biochemische eigenschappen der schee-destreptococcus.

Van 100 scheedestammen werden de biochemische reacties bepaald ten opzichte van de voedingsbodem in het begin vannbsp;dit hoofdstuk vermeld.

In bijgevoegde tabel zijn de eigenschappen opgeteekend naar aanleiding waarvan het volgende opgemerkt kan worden:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het aantal stammen, dat de pentosen vergistte was aanzienlijk grooter dan dat der uierstreptococcen (1/6 deel dernbsp;scheede tegenover 1/18 deel der melkstammen).

2. nbsp;nbsp;nbsp;Wat de vergistingseigenschappen ten opzichte van denbsp;hexosen en bihexosen betreft, bleken de scheedestammennbsp;in dit vermogen achter te blijven bij die van de uier. Bij denbsp;melkstammen was de uitslag vrijwel steeds positief, van denbsp;scheedestammen vergistte 1/7 gedeelte 1 of meer dezer suikers niet.

Voor trehalose was het percentage voor beide ongeveer gelijk.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Raffinose werd door 7 stammen vergist, bij de melk werdnbsp;slechts 1 stam met deze eigenschap gevonden.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Het 3 waardige alcohol glycerine werd 15 maal omgezet,nbsp;bij de melk waren 8 stammen daartoe in staat (verhouding 2 : 1).

Van de 6 waardige alcoholen werd dulciet, evenals bij de melk, geen enkele maal omgezet; het aantal scheedestammen, dat manniet omzette was aanmerkelijk grooternbsp;dan dat der melk (verhouding 9:1), voor sorbiet (5 : 1).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Het aantal stammen, dat aesculine omzette was 43, dus zeernbsp;belangrijk meer dan dat der melkstammen (6:1), voor sali-cine echter was de verhouding juist andersom, bij de melknbsp;werd deze glucoside juist veel meer omgezet dan bij denbsp;scheedestammen. (2 melkstammen tegen 1 scheedestam).

6. nbsp;nbsp;nbsp;Van de 100 scheedestammen waren er 36 niet in staat Na-hippuraat te splitsen. Echter dient hier dezelfde opmerkingnbsp;te worden gemaakt als die geplaatst is bij de uierstrepto-coccus omtrent de betrouwbaarheid der reactie.

Bij nadere beschouwing der bijgevoegde tabel valt het oogen-blikkelijk op, dat het aantal stammen met volkomen gelijke biochemische eigenschappen buitengewoon klein is. Zooals bij de

-ocr page 128-

Biochemische

reactie t.o.v.

Overzicht der

biochemische

eigenschappen der

scheedestreptococcus.

Glucose

_

Saccharose

Raffinose

Trehalose

-

Manniet

-

Sorbiet

-

-

Inuline

Salicine

-

-

Lactose

Aesculine

-

Na-hippuraat

-

Maltose

Galactose

-

Rhamnose

Dulciet

Xylose

Laevulose

Glycerine

-

Aantal stammen

2

6

I

2

I

I

2

3

5

2

I

I

3

I

I

I

I

2

2

I

I

I

I

2

I

I

2

I

I

I

I

-ocr page 129-

Biochemische

reactie t.o.v.

(Vervolg)

Overzicht der

jiocliemische

eigenschappen der

scheedestreptococcus.

Glucose

Saccharose

Raffinose

Trehalose

Marmiet

Sorbiet

_

__

_

~

Inuline

Salicine

-

-

Lactose

-

Aesculine

-

Na-hippuraat

Maltose

Galactose

-

Rhamnose

Dulciet

Xylose

Laevulose

-

Glycerine

Aantal stammen

I

2

3

I

I

1

2

I

I

2

I

I

I

I

I

2

I

2

I

I

I

I

I

T

I

I

I

=

lOO

-ocr page 130-

112

melk kunnen hier geen groepen als hoofdvertegenwoordigers aangewezen worden. 6 was het grootste aantal stammen, datnbsp;in 1 groep ondergebracht kon worden.

Verder is opvallend, dat de suikers (behalve de pentosen) minder vaak, de alcoholen en aesculine daarentegen veelvul-diger omgezet worden door de scheede- dan door de uierstrep-tococcen.

Vasthoudend aan de constantheid der biochemische eigenschappen komt men tot de conclusie, dat het aantal in de scheede levende streptococcensoorten vrijwel onbeperkt is ennbsp;dat er volgens deze eigenschappen in het algemeen geen verband bestaat tusschen de scheede- en uierstreptococcen. Tochnbsp;is het opmerkelijk, dat in enkele gevallen gelijktijdig uit denbsp;scheede en uit de uier van n en dezelfde koe streptococcen-stammen konden worden gesoleerd, die volkomen gelijkenbsp;biochemische reacties te zien geven, (onder ,,biochemischquot; tenbsp;verstaan hetgeen hierover op blz. 101 is vermeld).

In een later hoofdstuk worden deze gevallen nader besproken.

3a. Cultureele eigenschappen van de co-rynemelkbacterie.

Groei in serumbouillon:

Van de 55 gesoleerde corynemelkstammen was het aspect van 46 volkomen aan elkaar gelijk, n.1. korrelig sediment metnbsp;bovenstaande heldere bouillon, van de overige bevatten denbsp;culturen gedeeltelijk een wolkig-vlokkig sediment met helderenbsp;bouillon, gedeeltelijk een korrelig-vlokkig sediment met bovenstaande troebele bouillon.

Groei in lakmoesmelk:

Bij ongeveer de helft der stammen werd geen verandering na 5 dagen groei waargenomen. 16 stammen gaven een geringenbsp;verandering te zien, n.1. een geringe reductie in het onderstenbsp;deel der melkzuil of gering wit sediment. 3 stammen verkleurden de melk in alcalische richting. 5 stammen deden na 5 dagennbsp;de kleur der melk tot zwak zuur, tot lila, omslaan. Coagulatienbsp;der melk werd niet waargenomen.

Groei in methyleenblauwmelk:

Evenals bij de uier- en scheedestreptococcen werd de melk door de corynemelkbacterie niet gereduceerd, slechts 9 stammen deden de kleur omslaan tot licht blauw al of niet gepaard

-ocr page 131-

113

gaande met reductie van een klein gedeelte der melkzuil onder in de buis of geringe sedimentvorming. Ook hier werd geennbsp;coagulatie geconstateerd.

Groei op de bloedagarplaat:

In tegenstelling met de uier- en scheedestreptococcen was het aspect van de groei der verschillende stammen meer gelijk aan elkaar. De groei ontwikkelde zich veel trager, zoodatnbsp;dikwijls na 3 tot 5 dagen pas kon worden waargenomen, datnbsp;het gente materiaal was aangeslagen. Na 5 dagen broedstoofnbsp;vertoonde het meerendeel der stammen de volgende groeivorm: reincultuur van kleine grijs-witte ronde gladde glanzende kolonies zonder eenige aanduiding van haemolyse. Vergroening der plaat, zooals bij de scheede, werd geen enkele maalnbsp;gezien. Slechts 3 stammen vertoonden na 5 dagen geringenbsp;haemolyse. Soms was de groei zoo teer, dat de kolonies macroscopisch nauwelijks te onderscheiden waren, hetgeen in denbsp;protocollen wordt aangeduid met spikkelvormige groei. 2nbsp;stammen werden waargenomen, waarvan na 5 dagen de kleurnbsp;der kolonie van grijs-wit tot rose omsloeg.

3b. Biochemische eigenschappen der cory-nemelkbacterie.

Hierbij is gevoegd een tabel van de waargenomen eigenschappen ten opzichte van de biochemische reeks, naar aanleiding waarvan de volgende opmerkingen gemaakt kunnen Worden:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het vergistingsvermogen van de pentosen kwam overeennbsp;met dat der melkstreptococcen, vertoonde echter een afwijking met dat der scheedestreptococcen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;2 der 3 hexosen, n.1. glucose en laevulose werden doornbsp;verreweg het grootste aantal der stammen vergist, hetgeennbsp;ook bij de melk- en scheedestreptococcen werd waargenomen; de laatstgenoemde zetten galactose meestal om, denbsp;corynemelkstammen bleken hiertoe vrijwel niet in staat tenbsp;zijn. Ditzelfde werd gezien bij de bihexosen,- maltose werdnbsp;vergist, daarentegen lactose en saccharose niet. Trehalosenbsp;werd door een aantal stammen vergist, het aantal wasnbsp;echter belangrijk minder dan dat der uier- en scheede-stammen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Raffinose en inuline werden niet omgezet, hetgeen over-

8

-ocr page 132-

Biochemische reactie t.o.v.

Biochemische eigenschappen van de corynemelkbacterie.

Glucose

Saccharose

Raffinose

Trehalose

Manniet

Sorbiet

Inuline

--

Salicine

Lactose

Aesculine

Na-hippuraat

Maltose

Galactose

Rhamnose

Dulciet

Xylose

--

Laevulose

Glycerine

Aantal stammen

4

5

6

2

lO

I

2

I

I

2

I

3

2

gt;K


I = 55

-ocr page 133-

115

eenkomt met de uierstreptococcen; van de scheedestrepto-coccen bezat een gedeelte de eigenschap raffinose te vergisten.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Opvallend is, dat bijna 70 /o der stammen het 3 waardigenbsp;alcohol glycerine omzette, terwijl de melkstreptococcennbsp;vrijwel niet en de scheedestreptococcen in belangrijke matenbsp;minder hiertoe in staat waren. De 6 waardige alcoholennbsp;werden geen enkele maal omgezet.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De corynemelkbacterin bleken niet in staat de glucosidennbsp;aesculine en salicine te splitsen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Slechts 33 /o der corynemelkstammen bezat het vermogennbsp;Na-hippuraat te splitsen.

De 55 stammen konden volgens de biochemische eigenschappen in 27 groepjes verdeeld worden, het grootste aantal stammen, dat in 1 groep kon worden ondergebracht was 10.

Conclusie: ten opzichte van de voedingsbodems der biochemische reeks is het splitsend vermogen der corynemelkbacterie belangrijk minder dan dat der uier- en scheedestreptococcen;nbsp;hierop maakt glycerine een uitzondering. Volgens de cultureelenbsp;en biochemische eigenschappen zijn er over het algemeen geennbsp;aanwijzingen, die het vermoeden van een verband tusschennbsp;corynemelkbacterie en melkstreptococcus rechtvaardigen.

4a. Cultureele eigenschappen der coryne-scheedebacterie.

Uit de scheede konden slechts 11 corynestammen worden gesoleerd, die als zoodanig met zekerheid of met zeer groote waarschijnlijkheid door middel van het olie-immersie- en hetnbsp;donkerveldpreparaat konden worden onderkend. Alleen afgaande op het microscopische beeld van het olie-immersiepre-paraat zou een grooter aantal aan te wijzen zijn, echter vertoonden deze culturen onder het donkerveldmicroscoop eennbsp;streptococcenvorm, zoodat deze stammen zijn ondergebracht innbsp;de groep der scheedestreptococcen.

Groei in serumbouillon:

De groei van de corynescheedebacterie is in tegenstelling met die uit de melk meer wisselend. Wat groeiwijze betreftnbsp;staat de eerste dichter bij de melk- en scheedestreptococcus.

Hier volgen de waargenomen groeivormen:

-ocr page 134-

116

1. nbsp;nbsp;nbsp;Helder met vlokkig sediment, na 3 dagen troebel; 1 stam.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Zeer licht troebel met fijn vlokkig sediment: 3 stammen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Licht troebel met nevelig sediment, 2e dag korrel-sediment;

1 stam. nbsp;nbsp;nbsp;'

4. nbsp;nbsp;nbsp;Helder met vlokkig sediment: 1 stam.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Helder met grof korrelig sediment, 3e dag iets troebel:nbsp;1 stam.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Licht troebel met draderig sediment: 2 stammen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Troebel met vlokkig sediment: 1 stam.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Zeer licht troebel met korrelig sediment, na 4 dagen heldernbsp;met korrelig sediment: 1 stam.

Groei in lakmoesmelk;

Op deze voedingsbodem was geen verschil te constateeren met de corynemelkbacterie. De groeiwijze komt meer overeennbsp;met die der scheedestreptococcen dan met die der melk.nbsp;Groei in methyleenblauwmelk:

Geen opmerkelijke verschillen werden waargenomen tus-schen de in het onderzoek betrokken micro-organismen. Groei op de bloedagarplaat;

Geheel overeenkomend met de corynemelkbacterie, haemo-lyse werd niet gezien.

4b. Biochemische eigenschappen der co-rynescheedebacterie.

11 Stammen werden gesoleerd, waarvan de eigenschappen in tabelvorm hierbij gaan.

Slechts 1 stam vergistte xylose. Wat de hexosen en bihexosen betreft kwamen de eigenschappen overeen met die der corynemelkbacterie; evenals bij deze werd glucose, laevulose en maltose dikwijls omgezet, de andere suikers minder vaak.

Trehalose werd veelvuldiger omgezet dan door de melk-stammen en kwam in dit vermogen meer overeen met de nieren scheedestreptococcen. De raffinosevergisting stemde overeen met die der 3 andere bacteriesoorten. Het aantal stammen, dat glycerine omzette was minder groot dan dat der coryne-melkstammen. Het vergistingsvermogen der overige alcoholennbsp;komt overeen met dat der overige in het onderzoek betrokkennbsp;bacteriesoorten.

Evenals de corynemelkstammen en in tegenstelling met de streptococcen was de corynescheedebacterie niet in staat denbsp;glucosiden te splitsen.

-ocr page 135-

117

Wat Na-hippuraat betreft was er geen in het oog vallend verschil waar te nemen met de andere groepen.

Bij beschouwing van de cultureele en biochemische eigenschappen der corynescheedebacterie krijgt men de algemeene indruk, dat deze bacterie in eigenschappen overeenstemt metnbsp;de corynemelkbacterie. Enkele afwijkingen werden waargenomen, als de groei op glycerine- en serumbouillon, die meernbsp;doen denken aan de groei der streptococcen.

Biochemische reactie t.o.v.

Biochemische eigenschappen der corynescheedebacterie.

Glucose

-f

-f

-h

_1_

Saccharose

-f

-1-

Raffinose

Trehalose

-t

-f

Manniet

Sorbiet

--

-f

Inuline

--

Salicine

Lactose

Aesculine

Na-hippuraat

-h

-f

Maltose

-t

-f

-t

-1-

-h

Galactose

--

-h

Rhamnose

Dulciet

Xylose

Laevulose

-f

-f

-f

-f

-h

-h

Glycerine

Aantal stammen

I

I

I

I

I

I

1

I

I

I

I ^ II

D. Serologische eigenschappen van de uier- en scheede-stieptococcen en de coiynebacterin uit beide organen ge-isoleerd.

Het serologische onderzoek van de in het onderzoek betrokken micro-organismen had plaats door middel van de precipi-tatiereactie, welke methode gedurende de laatste jaren steeds

-ocr page 136-

118

meer wordt toegepast en volgens meerdere onderzoekers op dit gebied betere uitkomsten zou geven dan de agglutinatie-methode.

De bereiding van de bacterie-extracten had plaats volgens de formamide-methode van Fuller, zooals door hem is beschreven in het Brit. Journ. Exp. Path. 19. 130. 1938. Voor denbsp;uierstreptococcus werd hiervoor gekozen enkele stammen vannbsp;het Str. agalactiae type. De sera werden bereid door intraveneuze inspuiting van konijnen, die aanvankelijk met steedsnbsp;stijgende hoeveelheden gedoode culturen en later met levendenbsp;bouillon- en afgeslibde agarculturen werden behandeld. Telkens werden 2 konijnen met 1 bacteriesoort ingespoten. Nanbsp;ongeveer 2 maanden werd het bloed getapt en de verkregennbsp;sera met de verschillende extracten samengebracht, welke reactie bij herhaling werd uitgevoerd, zoowel met verdunde alsnbsp;onverdunde extracten en sera. Deze proeven werden verrichtnbsp;met enkele stammen der 4 bacteriegroepen.

De resultaten van het onderzoek waren de volgende:

Het antiserum van de Str. agalactiae gaf met extracten van dit type slechts zwakke reactie te zien, zoodat vermoed werd,nbsp;dat mijn antiserum onvoldoende antilichamen bevatte. Omnbsp;dit te controleeren heb ik mij tot Prof. Seelemann te Kielnbsp;gewend met het verzoek mij eenig antiserum en antigeen vannbsp;een Str. agalactiae stam te willen zenden, aan welk verzoeknbsp;deze onderzoeker met groote bereidwilligheid heeft voldaannbsp;en waarvoor ik hem zeer dankbaar ben. Ten opzichte van ditnbsp;serum werden de door mij vervaardigde extracten getoetst.nbsp;Het bleek, dat mijn Str. agalactiae extracten met dit serum eennbsp;duidelijke positieve reactie gaven. Extracten van de scheede-streptococcus en van de corynemelk- en corynescheedebacterienbsp;gaven met het agalactiae-antiserum van Seelemann geennbsp;reactie.

Antisera door mij bereid door inspuiting van een scheede-streptococcenstam en van een corynemelk- en scheedestam, samengebracht met respectievelijk dezelfde extracten vannbsp;deze bacterin, gaven meestal geen, soms een zwakke reactienbsp;te zien, die bij herhaling der proef meermalen wisselende uitslagen te zien gaven, zoodat hieruit geen conclusie getrokkennbsp;kon worden. Het is bekend, dat slechts een klein gedeelte dernbsp;konijnen bij inspuiting van antigenen een goed antiserum leve-

-ocr page 137-

119

ren. Ik was niet in de gelegenheid, om op deze wijze te trachten een werkzaam antiserum te bereiden.

Om te voorkomen, dat het aflezen van mijn precipitatie-reactie, vooral bij zwakke troebeling, benvloed zou kunnen worden door het bekend zijn met de oorsprong van de onderzochte stammen en hun cultureele en biochemische eigenschappen, heb ik mij gewend tot Ir. v. d. S c h e e r, werkzaam aannbsp;de Rijksseruminrichting, die, zooals mij bekend was, uitgebreide studie maakt van de serologische eigenschappen van denbsp;uierstreptococcus, met het verzoek de door mij verzameldenbsp;stammen, zoowel streptococcen als corynebacterin, serolo-gisch te willen onderzoeken ten opzichte van de door hemnbsp;vervaardigde antisera der verschillende uierstreptococcen-typen. Aan dit verzoek heeft hij met groote bereidwilligheidnbsp;voldaan en op deze plaats dank ik hem zeer voor het uitgebreide werk, dat hij voor mij heeft willen verrichten. Uit ditnbsp;onderzoek bleek, dat van de 103 melkstreptococcenstammennbsp;er 92 behoorden tot de B groep van Lancefield, overeenkomende met de Str. agalactiae, 2 tot de C groep, waarin zeernbsp;waarschijnlijk de Str. dysgalactiae ondergebracht moet worden,nbsp;terwijl 9 stammen een negatieve reactie gaven ten opzichtenbsp;van het antiserum van Str. agalactiae, Str. dysgalactiae en Str.nbsp;uberis. Van deze 9 stammen weken er 4 cultureel en biochemisch af van de Str. agalactiae, 5 kwamen hiermede overeennbsp;(Nieuwkoop, Willie RA, Dopje RA, Jacoba 23, 17A LV.).

De 51 corynemelkstammen gaven alle een negatieve reactie met de sera van de 3 genoemde uierstreptococcen-typen.

Van de 58 scheedestreptococcenstammen gaven slechts 4 positieve uitkomsten met B serum. Geen enkele van de 8 onderzochte corynescheedestammen vertoonde serologische verwantschap met de uierstreptococcen.

Conclusies:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Een klein gedeelte der onderzochte uierstreptococcenstam-men (5/o), die cultureel en biochemisch tot de Str. agalactiae behoorden, kwamen serologisch niet overeen metnbsp;dit type.

2. nbsp;nbsp;nbsp;7 /o der scheedestreptococcenstammen bleken serologischnbsp;te behooren tot de B groep van Lancefield (Str. agalactiae).

-ocr page 138-

HOOFDSTUK XI.

Beschouwingen betreffende de in Hoofdstuk X vastgestelde eigenschappen der microrganismen.

Voor een vergelijkend onderzoek is het noodig de gegevens te rangschikken en te groepeeren, om ten slotte op deze wijze tenbsp;trachten eenige conclusies te stellen. Ik meende het gemakkelijkst het gestelde doel te kunnen bereiken door het stellennbsp;van een aantal vragen, die aan de hand der vastgestelde feitennbsp;en der eigenschappen van de in het onderzoek betrokkennbsp;micro-organismen besproken en zoo mogelijk beantwoordnbsp;zullen worden.

1. Worden er uiers of kwartieren aangetroffen, die steriele melk produceeren?

Uit de literatuur is mij gebleken, dat deze vraag tot op heden nog niet met volkomen zekerheid is beantwoord.

S e i b o 1 d vermeldt, dat door hem steriele kwartieren zijn aangetroffen, hoewel het aantal zeer gering was. Stee ksnbsp;oordeel is, dat alle in de gezonde uier aanwezige micro-organismen beschouwd moeten worden als gering pathogeen, daarnbsp;deze zeer nauw verwant zijn aan de micro-organismen, dienbsp;chronische en acute mastitis veroorzaken.

Uit 296 kwartieren werden door mij culturen aangelegd waarvan er 21 na 2-maal 24 uur of langer bebroeding macroscopisch op de serumagarvlakte of in de melk geen groei vertoonden. Het op de rand tusschen melk en agar aanv/ezigenbsp;melkvet geleek veelal op geringe groei van staphylococcen.nbsp;Uit het melkvet en de melk werden methyleenblauwprepara-ten gemaakt en met de olie-immersie bezichtigd. In deze 21nbsp;preparaten werden geen bacterin aangetroffen, dus in ruimnbsp;7 /o der kwartiermonsters kwamen geen bacterin voor, dienbsp;gewoon zijn zich onder aerobe omstandigheden op de serum-agarvoedingsbodem te vermeerderen. Dit houdt echter niet in,nbsp;dat de betrokken kwartieren ook inderdaad in hun geheelnbsp;steriel zijn, daar voor elke monstername slechts 1 a 2 cc uitnbsp;elk kwartier werd genomen, zoodat de mogelijkheid blijft be-

-ocr page 139-

121

staan, dat met het overige gedeelte van de in het kwartier aanwezige melk een gering aantal bacterin wordt uitgescheiden. Verder kunnen in de melk van deze steriele kwartieren nog microben aanwezig zijn, die slechts onder anaerobenbsp;omstandigheden groeien.

Slechts 1 koe werd aangetroffen, die uit alle kwartieren steriele melkmonsters gaf. De z.g. steriele kwartieren zijn innbsp;de tabellen vermeld onder; 608 LV en LA, 601 LA, Chrisje LVnbsp;en RA, Geert 2 LA, Lydia RV en RA, 17A RA, 6A LA, Nellie 5nbsp;LV, LA, RV en RA, 6 LA en RA, 22A LA en RA, proefkoe LVnbsp;en RA, P. v/d E. RA.

Conclusie: er wordt een gering aantal kwartieren gevonden, die melk afscheiden, welke steriel is of waarvan de strepto-coccen en staphylococcenflora zoo gering is, dat in 1 a 2 ccnbsp;melk geen enkele dezer micro-organismen wordt aangetroffen.

2. Welke verhouding werd er gevonden tusschen het aantal kwartieren, dat overvloedig streptococcen en staphylo-coccen bevatte en het aantal, dat steriele of nagenoeg steriele melk leverde?

Hoe is deze verhouding ten opzichte van de genoemde micro-organismen en de gevonden corynebacterin bevattendenbsp;culturen?

Van 70 koeien, die geen afwijkingen aan uier of melk vertoonden, werden 4 kwartieren gemonsterd. Hiervan bleken 102 kwartieren op een zoodanige wijze genfecteerd, dat gesproken kon worden van een matige tot zeer overvloedige infectie, slechts in 8 gevallen werd een zeer geringe infectie gezien. Het aantal met staphylococcen besmette kwartieren, die,nbsp;zooals uit groeiwijze en aantal kolonies met zekerheid bleek,nbsp;primair besmet waren, was veel geringer en bedroeg 26.nbsp;Het aantal kwartieren, waarin met zekerheid corynebacterin werden gevonden, was 71. Menginfecties van streptococcen en corynebacterin konden slechts in 5 gevallen metnbsp;zekerheid worden vastgesteld, mogelijk is dit aantal grooter,nbsp;daar de groei der laatst genoemde aanzienlijk trager is. Echternbsp;is het dan wel opmerkelijk, dat de subculturen der streptococcen, die gemaakt werden van 1 kolonie, doch ook bij hetnbsp;aantreffen van een overvloedige cultuur op de eerste voedingsbodem meermalen van een willekeurig aantal kolonies.

-ocr page 140-

122

bij nader onderzoek steeds rein bleken te zijn, hetgeen er op wijst, dat bij latente mastitiden het aantal menginfecties betrekkelijk gering is. En toch verdragen beide typen bacterinnbsp;eikaars aanwezigheid goed, zooals uit mededeelingen uit denbsp;literatuur blijkt en zooals door mij in de volgende proef is aangetoond. Een zuivere Str. agalactiaestam en een corynemelk-bacterie werden gelijktijdig op een serumbouillonbuis gent.nbsp;Wekelijks werd deze cultuur overgezet op serumbouillon ennbsp;onder het donkerveldmicroscoop bezichtigd. Na 4-malige overeating bleken in het preparaat nog steeds lange ketens strep-tococcen en hoopjes corynebacterin aanwezig te zijn.

Ter beantwoording der gestelde vraag blijkt, dat in mijn onderzoek de verhouding streptococcen, staphylococcen ennbsp;corynebacterin ongeveer vras als 10 : 3 : 7. Echter dient opgemerkt te worden, dat voor het onderzoek meermalen veestapels werden uitgezocht, waaronder in de loop der jarennbsp;streptococcenmastitiden waren geconstateerd, zoodat het doornbsp;mij gevonden percentage latente mastitiden hooger zal zijn dannbsp;het gemiddelde cijfer. Zoo vond ik onder een veestapel bestaande uit 15 melkgevende koeien van de 59 klinisch gezondenbsp;en normale melk gevende kwartieren er 19, die matig tot zeernbsp;overvloedig besmet waren met streptococcen. Naar aanleidingnbsp;dezer bevindingen wordt hierbij vermeld, dat omstreeks de tijdnbsp;van monstername de eigenaar geen klachten van het contro-leerende melkstation ontving wegens de aflevering van streptococcen houdende melk en hij het afgeleverde product betaaldnbsp;kreeg als eerste klasse melk.

3. Wijzen de uitkomsten van het onderzoek er op, dat 1 der kwartieren veelvuldiger door streptococcen en corynebacterin is genfecteerd dan de 3 overige?

Nottbohm vermeldt in 1928, dat door hem mastitis het veelvuldigst werd aangetroffen in het LA kwartier. Hijnbsp;onderzocht slechts 18 koeien en vond in 61 */o der gevallen LAnbsp;een mastitis. Hij schrijft dit toe aan de gewoonte der koeiennbsp;om op de linker zijde te rusten. Seelemann stelde in 1932nbsp;een dergelijk onderzoek in, dat 354 koeien omvatte; hij kwamnbsp;tot de conclusie, dat geen verschil in percentage aantoonbaarnbsp;was. Door mij werden alle kwartieren van 70 koeien gemonsterd. Evenals Seelemann en in afwijking met de waarnemingen van Nottbohm kon door mij worden vastgesteld,

-ocr page 141-

123

dat er geen bepaald kwartier is aan te wijzen, dat gepraedis-poneerd is voor streptococcen- en coryne-infecties. De LV, LA, RV en RA kwartieren waren respectievelijk 27, 25, 24 en 26-maal besmet door streptococcen, 18, 19, 19 en 15-maal doornbsp;corynebacterin en 10, 4, 2, en 10-maal door staphylococcen.nbsp;Voor de laatst genoemde schijnt deze regelmaat niet te bestaan; echter is het aantal latente staphylococceninfecties tenbsp;klein (26) om hieruit een conclusie te kunnen trekken.

4. Hoe is het verhoudingsgetal van de door streptococcen en corynebacterin genfecteerde kwartieren in verband metnbsp;de leeftijd der koe?

De gegevens voor het verkrijgen van een inzicht hieromtrent werden verzameld van die koeien, waarvan de kwartierennbsp;elk afzonderlijk volledig d.w.z. morphologisch, cultureel ennbsp;biochemisch waren onderzocht, zoodat afdoende vaststond,nbsp;welk bacterietype in het kwartier aanwezig was.

33 koeien, waarvan de leeftijd bekend was, leverden het materiaal voor dit vergelijkend onderzoek n.1. 6 stuks, dienbsp;waren in de 6e, 5 in de 5e, 11 in de 4e, 6 in de 3e en 5 in de 2enbsp;lactatieperiode. De koeien, die ouder of jonger waren, werdennbsp;niet in het onderzoek betrokken, daar het aantal te klein wasnbsp;om uit de verkregen gegevens eenige conclusies te kunnennbsp;trekken aangaande de gestelde vraag.

Ik geef toe, dat het aantal koeien met de genoemde lactatie-perioden ook te gering is om met volkomen zekerheid tot een conclusie te komen, echter meen ik, dat in de verkregen gegevens voldoende aanwijzingen zijn te vinden, om hier naderenbsp;aandacht aan te besteden.

Het onderstaande lijstje geeft de resultaten der groepeering aan:

Lactatie

periode

Aantal

koeien

Aantal met streptococcennbsp;genfecteerdenbsp;kwartieren

Aantal met corynebacterin genfecteerde kwartieren

Verhoudingsgetal tusschen streptococcennbsp;en corynebacterin

6

6

13

8

10 : 6.1

5

5

12

4

10 : 3.3

4

11

18

13

10 : 7.2

3

6

12

9

10 : 7.5

2

5

5

9

10 : 18.

Uit bovenstaande blijkt, dat bij de koeien van de 3e tot en

-ocr page 142-

124

met de 6e lactatieperiode streptococcen veelvuldiger worden aangetroffen dan bij die van de 2e periode. Bij deze laatste zietnbsp;men meer coryne- dan streptococceninfecties (18 : 10).

In het literatuuroverzicht is reeds medegedeeld, dat Klimmer, Haupt, Roots, Diernhofer, Steek en Do n-n e r opgemerkt hadden, dat na streptococcenmastitiden betrekkelijk veelvuldig een aanzienlijk aantal corynebacterin in de melk werden aangetroffen, waarnemingen, die door dezenbsp;onderzoekers niet zijn verklaard, doch waarbij sommigen alsnbsp;Klimmer en Donner denken aan een overgang van streptococcen in corynebacterin. Zouden deze waarnemingen ooknbsp;van toepassing zijn op mijn groepje koeien van de 2e lactatieperiode, dan zou men hieruit de gevolgtrekking kunnen maken,nbsp;dat deze jonge koeien een streptococceninfectie hadden doorgemaakt, waarna corynebacterin in de melk waren verschenen. Absoluut zeker is, dat deze dieren niet geleden hebbennbsp;aan een klinisch waarneembare mastitis en hoogst waarschijnlijk ook niet latent genfecteerd zijn geweest, daar uit opgaven uit de literatuur blijkt (Seelemann, Kastli), datnbsp;het percentage streptococcenmastitiden toeneemt op ouderenbsp;leeftijd en de meeste gevallen worden aangetroffen tusschennbsp;de 3e en 6e lactatieperiode.

Een klein aantal koeien is door mij 2-maal gemonsterd met een tusschenruimte van ongeveer 9 maanden, uit welk onderzoek gegevens werden verkregen, die er op wijzen, dat ooknbsp;een corynenfectie aan een streptococceninfectie voorafgaat.nbsp;Casuistiek:

5-8-'39. Evelina 4.

Aspect der serumagarculturen na 3 maal 24 uur bebroeding.

LV; geen groei op agar, diffuse witte groei bij de melk.

LA, RV, RA alle gelijk aan LV.

Na 5 maal 24 uur broedstoof;

LV; enkele fijne kolonies op agar (1), opkruipende groei als een wit beslag (2).

LA: 1 kol. macroscopisch Staph, albus, opkruipend wit beslag (1).

RV: opkruipend wit beslag (1).

RA: op agar enkele kolonies als staphylococcen, verder meerdere kleinere geelachtige kolonies (1) en opkruipendnbsp;wit beslag (2).

-ocr page 143-

125

Methyleenblauwpreparaten gaven het volgende beeld (olie-immersie);

LV: fijne kol. (1): corynebacterin.

o.gr. (2) staphylococcen.

LA: o.gr. (1):

RV: o.gr. (1):

RA; kleine kol. (1): corynebacterin, ook staafjes als 2 longitudinale coccen, knotsvormen en kapsels.

28-5-'40. Evelina 4.

Na 20 uur broedstoof;

LV: een matige cultuur (150 kol.) van macroscopisch strep-tococcen.

LA: een vrij overvloedige cultuur (200300 kol.), macroscopisch streptococcen.

RV: geen groei op agar,

RA: nbsp;nbsp;nbsp;id.

Na 2 maal 24 uur:

LV: als na 24 uur.

LA: nbsp;nbsp;nbsp;id.

RV: een matige cultuur, de meeste kolonies bij de melk gelegen.

RA; lichte opkruipende witte groei.

Preparaten:

LV: korte en enkele langere ketens streptococcen.

LA: streptococcen en diplococcen, de laatste op hoopjes gelegen, alles zeer fijn.

RV: streptococcen met sterk transversale teekening, vrij grof, indruk hier en daar corynevormen.

RA: o.gr.; staafjes met dikwijls verdikt einde.

Van de culturen LV, LA en RV werden serumagarculturen aangelegd, die rein bleken te zijn en die volgens morpholo-gisch, cultureel, biochemisch en serologisch onderzoek werden onderkend als Sr. agalactiae.

Bij het eerste onderzoek werden op de voedingsbodems van LV, LA en RV geen streptococcengroei waargenomen, op LVnbsp;en RA werden corynebacterin aangetoond.

Na 9 maanden LV, LA en RV duidelijke groei van streptococcen, die bij nader onderzoek het agalactiae type bleken te te zijn.

RA werden ook nu corynebacterin aangetoond.

-ocr page 144-

126

Aangetoond werd, dat in het LV kwartier een corynenfectie aan een streptococcennfectie voorafging.

5-8-'39. Jantje 3.

Na 62 uur broedstoof:

LV: overvloedige macroscopisch reincultuur streptococcen.

LA: op agar geen groei, opkruipende witte groei.

RV: een vrij sterke cultuur, macroscopisch streptococcen.

RA: op de agar in een zone bij de melk gelegen meerdere fijne, gele doorschijnende kolonies.

Preparaten:

LV: langere en kortere ketens fijne diplococcen, weinig diplo-coccen.

LA: o.gr.: gekorrelde staafjes met knotsvorm, corynebacte-rin.

RV: gelijk aan LV.

RA: fijne gele kol.: vrij lange geketende diplococcen, kleine ketentjes, waarvan de eindcoccus veelal grooter is, ook beiderzijds vergroot.

28-5-'40. Jantje 3.

Na 60 uur broedstoof:

LV: een zeer sterke cultuur, enkele kolonies er tusschen als staphylococcen.

LA: gelijk aan LV.

RV: een overvloedige macroscopisch reincultuur streptococcen.

RA: geen groei op agar, behoudens 10 kleine kol. en opkruipende groei.

Serumagarculturen aangelegd van LV, LA en RV.

Deze culturen bleken bij nader onderzoek rein te zijn en werden onderkend als Str. agalactiae.

Preparaten der aangelegde serumagarculturen:

LV: vrij grove matig lange ketens streptococcen en diplococcen, in minderheid enorm grove ketens ellipsvormen met transversale teekening sterker gekleurd dan de andere ketensnbsp;streptococcen.

LA: beeld als LV.

RV: grove sterk transversale streptococcen, soms indruk knotsen.

RA: geen preparaat gemaakt.

Op 5-8-'39 toonde de LA cultuurhuis geen groei van strep-

-ocr page 145-

127

tococcen, wel werden corynebacterin vastgesteld. Op 28-5-'40 gaf het LA kwartier een overvloedige cultuur van Str. aga-lactiae.

Dus ook hier een voorbeeld, dat streptococcen- op een co-rynenfectie volgde.

5-8-'39. Rika 2.

Na 64 uur broedstoof:

LV: geen kolonies op agar, opkruipende witte groei.

LA: nbsp;nbsp;nbsp;id.

RV: nbsp;nbsp;nbsp;id.

RA; 20 kleine tamelijk witte kolonies op agar, opkruipende witte groei.

Na 4 maal 24 uur:

LV: op agar 2 typen kolonies, n.l. groote glanzende (staph.) en kleinere gele met centrale stip (1), verder o.gr.

LA: gelijk aan LV, de kleine gele overwegend in aantal.

RV; alleen opkruipende witte groei.

RA: gelijk aan LV.

Preparaten:

LV; kleine gele kol. (1); in dikker gedeelte van preparaat staafjes, in dunner gedeelte korte ketentjes van transversalenbsp;lichaampjes met knots en haltervormen, corynebacterin.

LA: gelijk aan LV.

RV: opkruipende groei gelijk aan LV en LA, corynebacterin.

RA; gelijk aan LV, LA en RV.

l-6-'40 Rika 2.

Na 18 uur broedstoof:

LV: een zeer overvloedige cultuur van macroscopisch streptococcen, enkele kolonies hier tusschen, die grooter zijn en bij opvallend licht witter.

LA: 20 heel kleine kolonies op agar, mogelijk o.gr.

RV: 10 heel kleine kolonies op agar, mogelijk o.gr.

RA: een zeer overvloedige groei van macroscopisch streptococcen, hier tusschen 30 iets grootere en bij opvallend licht wittere kolonies.

Preparaten:

LV: (van kolonies, die macroscopisch streptococcen zijn): vrij lange (tot 30) en korte ketens streptococcen of geketendenbsp;diplococcen.

-ocr page 146-

128

LV: (witte en groote kol.): kleine ketentjes diplococcen, overwegend beeld diplococcen, die nu en dan een grove bacilnbsp;gelijken.

RA: (macroscopisch streptococcen): beeld van streptococcen en geketende diplococcen, verder diplococcen, die dikwijls denbsp;vorm van staven hebben. Deze diplococcen zijn veelal opnbsp;hoopjes gelegen.

RA: (witte kolonie): uitsluitend diplococcen veelal op hoopjes gelegen, de diplococcen gelijken meermalen op staafjes.

Van LA en RV na 18 uur broedstoof geen preparaten gemaakt.

Na 39 uur broedstoof:

LV: als na 18 uur, doch geen duidelijk onderscheid tusschen de macroscopisch streptococcen en de grootere witte kolonies.

LA: nu een vrij overvloedige cultuur (300 kol.) van kleinere en grootere kolonies.

RV; gelijk aan LA.

RA: als na 18 uur, nog 2 typen kolonies te onderscheiden.

Serumagarculturen aangelegd van: LV (macr. str.), LV (witte kol.), LA (kleine kol.), LA (groote kol.), RV (1 type), RA (macr.nbsp;str.) en RA (witte kol.).

Preparaten van de agarsubculturen:

LA: (kleine kol.): gesegmenteerde bacillen, corynebacterin.

LA: (groote kol.): gesegmenteerde bacillen, corynebacterin.

RV: (groote kol.): corynebacterin.

Het morphologisch, cultureel en biochemisch onderzoek der aangelegde subculturen gaf het volgende resultaat;

LV: (macr. str.): streptococcen.

LV: (witte kol.); streptococcen.

LA: (kleine kol.); corynebacterin.

LA: (groote kol.): streptococcen.

RV: corynebacterin.

RA: (macr. str.); streptococcen.

RA: (witte kol.): streptococcen.

De uitslag van het 2e onderzoek gaf een verrassend verschil te zien met het eerste. Op 5-8-'39 in alle kwartieren corynebacterin, vultureel en microscopisch geen streptococcen.

Op l-6-'40 LV en RA uitsluitend streptococcen, LA een meng-infectie, RV uitsluitend corynebacterin.

Ook hier volgde op een coryne- een streptococceninfectie.

-ocr page 147-

129

In het LV en RA kwartier was slechts 1 type n.1. streptococ-cen aan te toonen.

Op 25-6-'40 werd Rika 2 nogmaals gemonsterd. LV en RA vertoonde nu slechts groei van 1 type kolonies, die serologischnbsp;Str. agalactiae bleken te zijn. Het RV kwartier bevatte ook nunbsp;corynebacterin. LA is niet onderzocht kunnen worden wegensnbsp;verontreiniging der voedingsbodem.

5-8-'39. Evelina 2.

LV: een matig sterke cultuur van macroscopisch strepto-coccen.

LA: een overvloedige cultuur van deze bacterin.

RV: 6 kolonies op agar, macroscopisch streptococcen.

RA: een overvloedige cultuur van macroscopisch streptococcen.

Preparaten van:

RV: (1 van de 6 kol.); ketentjes sterk transversale lichaampjes, veel knotsvormen, staafjes.

2-3-40. Evelina 2.

Alle culturen gaven een uitgesproken beeld van streptococ-cengroei te zien.

RV bleek volgens de biologische eigenschappen te behooren tot de Str. agalactiae.

Ook hier ging in het RV kwartier een coryne- aan een strep-tococceninfectie vooraf.

Conclusie; uit de tabel en de casustiek blijkt, dat er aanwijzingen zijn, die het vermoeden rechtvaardigen, dat een streptococcen- op een coryne-infectie volgt.

Hieronder volgt een samenvatting van de feiten en de aanwijzingen, die mij steun gaven tot het opstellen van mijn hypothese over de wijze der uierstreptococcen-infectie.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Zooals reeds vroeger vermeld werd, hebben meerderenbsp;onderzoekers opgemerkt, dat na een streptococceninfectienbsp;meermalen corynebacterin in de uier optreden met verdwijning der streptococcen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Door mij is bij een beperkt aantal onderzochte koeiennbsp;waargenomen, dat een coryne- aan een streptococceninfectienbsp;vooraf ging met in de meeste gevallen verdwijning van denbsp;corynebacterin.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Bekend is, dat in oude streptococcenculturen diphtherodenbsp;vormen optreden.

9

-ocr page 148-

130

d. nbsp;nbsp;nbsp;Bij microscopische beschouwing met de olie-immersie vannbsp;macroscopisch streptococcengroei der oorspronkelijke melk-cultuur werden meermalen beelden gezien, die veel overeenkomst vertoonden met die van corynebacterin, doch die innbsp;subculturen als streptococcen werden onderkend.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Het morphologische beeld van de scheedestreptococcusnbsp;gelijkt na 1-malige voedingsbodempassage in zeer veel gevallen op dat van de corynebacterie.

f. nbsp;nbsp;nbsp;De uier- en scheedestreptococcen zijn beide sterk pleo-morph.

g. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de scheede konden in veel gevallen streptococcen ennbsp;in enkele gevallen corynebacterin als een reincultuur gesoleerd worden. Beide soorten bacterin werden in de uier ooknbsp;zeer veelvuldig aangetroffen.

h. nbsp;nbsp;nbsp;Door mij wordt vermoed, dat de staafjes van Little ennbsp;Jones, die zij uit de scheede kweekten en waarmede zijnbsp;acute colpitis konden verwekken, identiek zijn met de doornbsp;mij gesoleerde corynebacterin.

i. nbsp;nbsp;nbsp;Morphologisch, cultureel en biochemisch werden geennbsp;kenmerkende verschillen waargenomen tusschen de coryne-melk- en scheedebacterie.

j. nbsp;nbsp;nbsp;Opvallend is het dikwijls samengaan van ziekten van hetnbsp;genitaalapparaat en die van de uier en gewrichten.

k. nbsp;nbsp;nbsp;Koch en Mellon hebben de hypothese gesteld, datnbsp;diphtheroden gevonden zouden worden in de bloedstroomnbsp;van personen, die in het reconvalescentiestadium eener strep-tococcennfectie verkeerden.

l. nbsp;nbsp;nbsp;Thomson onderzocht naar aanleiding van de hypothesenbsp;van Koch en Mellon een groot aantal bloedculturen vannbsp;menschen op het aanwezig zijn van diphtheroden en vond innbsp;3 /o der gevallen de culturen positief ten opzichte van dezenbsp;bacterie, doch vond geen aanwijzingen, die steun gaven aannbsp;de genoemde hypothese.

Ook Wagenaar vond direct na het wegnemen der secun-dinae van een koe in een zijner voedingsbodems na venapunc-tie een reincultuur van de corynebacterie segmentosum.

Beide onderzoekers schrijven het vinden dezer bacterie toe aan een toevallige verontreiniging der bij de venapunctie gebruikte naald door diphtheroden in talkkliertjes of haarfolli-kels aanwezig. Mijns inziens ware het beter geweest de waar-

-ocr page 149-

131

nemingen als feiten te constateeren, beter dan een verklaring te zoeken, die op geen enkele aanwijzing berust.

Hypothetische beschouwing naar aanleiding van bovenstaande waarnemingen.

In de loop mijner praktijkjaren ben ik door verschillende waarnemingen steeds meer gaan twijfelen of men met de bestrijdingswijze der streptococcenmastitis wel op de goede wegnbsp;is en ben tenslotte tot de overtuiging gekomen, dat er nognbsp;onbekende factoren aanwezig moeten zijn, wier onbekendheidnbsp;de oorzaak is van het falen eener succesvolle bestrijdingswijze.nbsp;Uit eigen onderzoek en uit de literatuur geputte gegevens meennbsp;ik aanwijzingen gevonden te hebben, die mij er toe gebrachtnbsp;hebben een hypothese op te stellen (het op papier stellen geschiedt echter met groote schuchterheid), die de waargenomennbsp;feiten konden verklaren.

Naar mijn meening voltrekt zich in de streptococcenontwik-keling een levenscyclus. De corynebacterie beschouw ik als een ontwikkelings- en/of ,,dauerformquot; van de streptococcus, alsnbsp;een ketentje fijne cocjes in een gemeenschappelijk kapsel gelegen, die onder gunstige omstandigheden uiteenvallen totnbsp;cocjes en bij deeling zich ontwikkelen tot diplococcen ennbsp;ketens hiervan. De besmetting van de uier zou plaats vindennbsp;door de corynevorm, die dan optreedt als een onschuldigenbsp;uierbewoner. Deze vorm zou zich tot de streptococcenvormnbsp;ontwikkelen, waardoor men een latente mastitis ziet optreden.nbsp;Onder voor de bacterie gunstige omstandigheden gaan denbsp;streptococcen hun destructieve werking ontplooien, hetgeennbsp;zich uit in een klinische mastitis. Na herstel der mastitis kan denbsp;streptococcus zich als corynevorm handhaven.

Daar ik de zienswijze van lactogene infectie van de uier niet deel, doch een aanhanger ben van de theorie der lymphogenenbsp;of haematogene infectie en ik vooral verband zoek tusschennbsp;aandoeningen van het genitaalapparaat en die van de uier, beschouw ik de in de scheede aanwezige corynebacterin als in-fectiebron.

Aanvankelijk dacht ik meer aan een infectie langs lymphogene weg, daar het niet gelukte streptococcen te kweeken uit het bloed van koeien, lijdende aan een streptoccoccenmastitis.nbsp;Echter hel ik na kennisneming van de bevindingen van K o c h,nbsp;Mellon en Thomson meer over naar de haematogene

-ocr page 150-

132

infectie. Ik stel mij voor, dat tijdens de dekking de scheede genfecteerd wordt door streptococcen, die op dat tijdstip denbsp;corynevorm bezitten en die een acute vaginitis zouden veroorzaken. Als corynevorm zou indringing in bloed- of lymphbaannbsp;mogelijk zijn, waardoor langs metastatische weg het uierweef-sel genfecteerd kan worden.

Naar aanleiding van deze hypothetische beschouwing lijkt het mij niet onwaarschijnlijk, dat een doelmatige bestrijdingnbsp;der streptococcenmastitis zou moeten beginnen met een bestrijding der besmettelijke geslachtsziekten der koeien.

5. Zijn er uit de protocollen aanwijzingen te putten, die het vermoeden rechtvaardigen, dat de uierstreptococcus en speciaal het meest veelvuldig aangetroffen type, de Str. agalac-tiae, indentiek is met de scheedestreptococcus?

Om deze vraag te beantwoorden, is het noodig de vergelijking te stellen ten opzichte van 3 groepen eigenschappen n.1. de cultureele, biochemische en serologische.

a. nbsp;nbsp;nbsp;cultureele eigenschappen.

De groei op de bloedagarplaat en in de lakmoesmelk vertoont voor beide typen uiteenloopende verschillen, overigens zijn de cultureele eigenschappen vrijwel dezelfde. Op denbsp;bloedagarplaat wordt bij de uierstreptococcus geringe of geennbsp;haemolyse waargenomen, de scheedestreptococcus deed denbsp;bloedplaat meestal zwart tot groen verkleuren. Het eerste typenbsp;deed lakmoesmelk vrijwel steeds coaguleeren onder roodkleu-ring der melk en weivorming, terwijl het tweede type dezenbsp;eigenschappen niet bezat. Hierbij blijft de lakmoesmelk onveranderd, soms geringe zuurvorming tot lilaverkleuring, geennbsp;coagulatie en weivorming.

Conclusie: cultureel vertoont de uierstreptococcus geen volkomen overeenkomst met die uit de scheede.

b. nbsp;nbsp;nbsp;biochemische eigenschappen.

Om de eigenschappen van de uier- en scheedestreptococcus met elkaar te kunnen vergelijken en tevens met die, welkenbsp;door andere onderzoekers voor de uierstreptococcus zijn aangegeven, is het gewenscht dit type der uierstreptococcus ternbsp;vergelijking te nemen, dat het meest veelvuldig wordt aangetroffen n.1. de Str. agalactiae.

Door mij werden 4 hoofdtypen in de melkgroep aangetroffen, respectievelijk uit 35, 22, 11 en 11 vertegenwoordigers be-

-ocr page 151-

133

staande, waarvan reeds eerder mededeeling is gedaan. De groep van 22 verschilde o.a. met de overige in haar negatieve eigenschappen ten opzichte van Na-hippuraat. Daar, zooals vroegernbsp;reeds is opgemerkt, de door mij verrichte Na-hippuraat reactienbsp;niet geheel betrouwbaar was, heb ik gemeend de stammen metnbsp;negatieve eigenschappen ten opzichte van deze voedingsbodemnbsp;niet in vergelijking te moeten betrekken, zoodat er 3 groepennbsp;van resp. 35, 11 en 11 overblijven. Deze 3 groepen verschillennbsp;in enkele opzichten van elkaar n.1. in hun vermogen om trehalose en/of salicine te splitsen. Seelemann geeft als eigenschap van de Str. agalactiae aan het splitsingsvermogen vannbsp;trehalose, v.d. Scheer echer deelt mede, dat het agalactiaenbsp;type, meestal, echter niet steeds, trehalose omzet. Ten opzichte van salicine hebben beide onderzoekers dezelfde opvatting n.1. het facultatief vermogen om dit glucosied te vergisten.

Daar uit het serologische onderzoek bleek, dat de door mij verzamelde melkstammen met negatieve eigenschappen voornbsp;trehalose en salicine behoorden tot n en dezelfde groep (Bnbsp;groep van Lancefield) en cultureel geen verschillen tus-schen de positieve en negatieve trehalosestammen werd opgemerkt, heb ik de 3 groepen van 35, 11 en 11 in 1 groep ondergebracht.

Hieronder volgt een schema van de biochemische eigenschappen van de Str. agalactiae, zooals deze door Seelemann en V. d. Scheer zijn aangegeven en door mij zijn vastgesteld.

Biochemische eigenschappennbsp;van de Str, agalactiae t.o.v.

Volgens

Seelemann

Volgens

V. d. Scheer

Volgens eigen

onderzoek

Glucose

-h

Saccharose

-(-

Raffinose

Trehalose

-1-

:

Maninet

_

Sorbiet

-

Inuline

Salicine

H

:

it

Lactose

-1-

-h

Aesculine

Na-hippuraat

-h

-f

-1-

-ocr page 152-

134

62 scheedestammen, die afkomstig waren van 50 koeien (van 1 koe werden 2 culturen aangelegd, waaruit soms reinculturennbsp;streptococcen gekweekt werden, die onderling in biochemischenbsp;eigenschappen verschilden) werden volgens hun biochemischenbsp;eigenschappen vergeleken met die der Str. agalactiae volgensnbsp;bovenstaande tabel.

Hiervan bleken er 12 overeen te stemmen met de Str. agalactiae volgens Seelemann, 17 volgens v. d. Scheer en 14 volgens eigen onderzoek. Het verschil in aantal wordt verklaard door het feit, dat v. d. Scheer een geringer aantalnbsp;suikers op vergisting onderzocht, waardoor het aantal scheedestammen overeenkomende met de opgaven van v. d. S c h e e rnbsp;grooter Werd. 2 stammen met negatieve eigenschappen t.o.v.nbsp;trehalose werden door mij gevonden, waaruit het verschil innbsp;aantal volgens Seelemann en eigen onderzoek voortspruit.

In mijn onderzoek is het aantal op vergisting te onderzoeken suikers uitgebreid met maltose, galactose, rhamnose, xylosenbsp;en laevulose, bovendien met de alcoholen, dulciet en glycerine.

Van de 96 melkstammen, die serologisch bleken te behooren tot de B-groep van Lancefield en die cultureel en biochemisch als Str. agalactiae werden onderkend, werd het omzet-tingsvermogen bepaald t.o.v. deze suikers en alcoholen.

81 stammen vergistten alleen de suikers maltose, galactose en laevulose, 3 stammen bovendien glycerine. De overigenbsp;misten de eigenschap een der hexosen om te zetten.

Volgens de reeks van Seelemann en v. d. Scheer is het agalactiae type niet in staat de gebruikte alcoholen tenbsp;splitsen. Een klein gedeelte van de door mij onderzochte stammen (ongeveer 6 /o) bezat het vermogen het 3 waardige alcohol, glycerine, om te zetten.

Voor de meer uitgebreide biochemische reeks werden volgens mijn onderzoek voor het agalactiae type de volgende eigenschappen gevonden;

Glucose

Inuline

Galactose

Saccharose

Salicine

Rhamnose

Raffinose

Lactose

-t-

Dulciet

Trehalose

Aesculine

Xylose

Manniet

Na-hippuraat

Laevulose

Sorbiet

Maltose

' 4-

Glycerine

-ocr page 153-

135

Vergelijkt men nu het splitsingsvermogen van de scheede-stammen volgens deze reeks met dat van het agalactiae type, dan blijken van de 62 stammen er 11 aanwezig te zijn, die innbsp;biochemische eigenschappen zouden overeenstemmen met ditnbsp;melktype. Onder deze 11 waren er 2, die glycerine omzetten.

Let men alleen op de biochemische eigenschappen van de Str. agalactiae dan valt in het oog, dat bij uitbreidingnbsp;der reeks het aantal groepjes met volkomen dezelfde eigenschappen steeds grooter wordt. Het lijkt dan ook zeer waarschijnlijk, dat bij nog verdere uitbreiding der biochemischenbsp;voedingsbodems de onderlinge verschillen nog meer op denbsp;voorgrond zullen treden.

Vasthoudende aan de constantheid der eigenschappen, zou men de volgende these kunnen stellen: door middel der sero-logische eigenschappen zijn de streptococcen in verschillendenbsp;groepen te verdeelen, echter is het aantal typen in 1 groepnbsp;volgens hun biochemische eigenschappen op een onbeperktnbsp;aantal te stellen.

Conclusie: ongeveer 17 /o der scheedestammen komen wat betreft hun splitsingsvermogen t.o.v. n bepaalde chemischenbsp;stof overeen met de Str. agalactiae.

c. serologische eigenschappen.

Zooals reeds eerder is vermeld, bleek uit het serologisch onderzoek, dat slechts 7 /o der onderzochte scheedestrepto-coccenstammen verwantschap vertoonde met de Str. agalactiae.

Conclusie: in de scheede worden geen streptococcenstammen aangetroffen, die in al hun biologische eigenschappen volkomen overeenstemmen met die van de Str. agalactiae, zoodatnbsp;de gestelde vraag ontkennend beantwoord moet worden.

De vraag dringt zich echter op of men, gezien de kleine verschillen en de groote overeenkomst in biologische eigenschappen van een gedeelte der scheedestammen en de Str.nbsp;agalactiae, zonder meer er toe moet besluiten, dat dezenbsp;scheedestammen in geen relatie staan met het genoemde melktype.

6. Zijn er onder de scheedestreptococcen stammen aan te wijzen, die cultureel, biochemisch en serologisch dezelfde

-ocr page 154-

136

eigenschappen bezitten als de overige melkstammen, n.1. de Str. pyogenes, dysgalactiae en uberis?

Volgens de literatuur-opgaven onderscheidt zich de Str. pyogenes van de andere bekende melktypen door een optredende volkomen haemolyse op de bloedagarplaat. Daar ondernbsp;de door mij verzamelde scheedestammen geen enkele aangetroffen werd, die een volkomen haemolyse deed ontstaan, kannbsp;reeds direct worden geconcludeerd, dat volgens de biologischenbsp;reacties door mij in de scheede geen type is aangetroffen, datnbsp;in nauwe relatie staat met de Str. pyogenes.

Volgens Seelemann en V. d. Scheer onderscheidt zich de Str. dysgalactiae van de andere, o.a. door haar negatievenbsp;reactie ten opzichte van Na-hippuraat en aesculine en haarnbsp;serologische verwantschap met de C-groep van Lancefield.

Van de 98 scheedestammen bleek geen enkele volgens het onderzoek van v. d. S c h e e r te behooren tot deze groep. Welnbsp;werden 23 stammen aangetroffen, die met Na-hippuraat ennbsp;aesculine beide een negatieve reactie gaven. Echter doet zichnbsp;ook hier het bezwaar voor, dat mijn Na-hippuraatreactie nietnbsp;volkomen betrouwbaar wordt geacht. Afgaande uitsluitend opnbsp;het serologisch onderzoek kan met waarschijnlijkheid wordennbsp;aangenomen, dat onder mijn scheedestammen geen strepto-coccen aanwezig zijn, die identiek zijn met de Str. dysgalactiae.

Nu rest nog een vergelijking op te stellen tusschen de eigenschappen der scheedestreptococcen en de Str. uberis.

Het aantal melkstammen, dat volgens hun cultureele en biochemische reacties ondergebracht zou moeten worden innbsp;de uberisgroep is in mijn onderzoek te gering om een schemanbsp;op te stellen volgens eigen onderzoek. Ik geef hieronder eennbsp;overzicht van de Str. uberiseigenschappen, zooals die doornbsp;Seelemann en v. d. Scheer zijn aangegeven.

V. d. Scheer merkt op, dat er stammen zijn, die met eenigs-zins afwijkende biochemische reacties een positieve precipi-tatie-reactie met uberisserum geven.

Volgens beide onderzoekers is dus een kenmerkend verschijnsel van de Str. uberis een positieve reactie tegenover vrijwel alle media, raffinose maakt hierop een uitzondering.nbsp;V. d. Scheer heeft minder suikers in het onderzoek betrokken.

Kenmerkend voor het uberistype is het splitsen van het glucosied aesculine en de vergisting der alcoholen.

-ocr page 155-

137

Eigenschappen van de Str. uberis volgens

Idem volgens

Seelemann

V. d. Scheer

Serumbouillon nbsp;nbsp;nbsp;:

troebel

Lakmoesmelk

langzame nbsp;nbsp;nbsp;roodkleu-

ring, geen coagulatie of na lange tijd

rood, zelden gecoagu-leerd, geen reductie

Methyleenblauwmelk :

geen reductie

Bloedagarplaat nbsp;nbsp;nbsp;:

geen of molyse

zwakke hae-

geen haemolyse

Glucose nbsp;nbsp;nbsp;:

4-

Saccharose nbsp;nbsp;nbsp;:

Raffinose nbsp;nbsp;nbsp;:

Trehalose nbsp;nbsp;nbsp;:

Manniet nbsp;nbsp;nbsp;:

Sorbiet nbsp;nbsp;nbsp;:

Inuline nbsp;nbsp;nbsp;:

Salicine nbsp;nbsp;nbsp;:

Lactose

4*

Aesculine nbsp;nbsp;nbsp;;

-f

-h

Na-hippuraat

Onder mijn 96 scheedestammen waren er 27, die zoowel aesculine als Na-hippuraat omzetten; hiervan bleken 9 stammen geen alcoholen aan te tasten, geleken dus biochemisch opnbsp;de Str. agalactiae, behalve t.o.v. aesculine. 2 dezer 9 stammennbsp;behoorden serologisch tot de B-groep van Lancefield. Denbsp;overige 18 vielen in het oog door de splitsing van een of meernbsp;der alcoholen, waartoe door mij ook glycerine wordt gerekend.nbsp;2 stammen hiervan zetten bovendien raffinose om. Cultureelnbsp;vormde het meerendeel (16) geen zuur in lakmoesmelk, 9 dedennbsp;de melk zwak zuur verkleuren, 2 gaven reductie te zien met aannbsp;de bovenzijde der melkzuil een rose ring.

Van de 96 scheedestammen splitste ongeveer 44 /o aesculine, terwijl 35 /o in staat bleek een of meer alcoholen om tenbsp;zetten.

Vergisting van inuline door scheedestammen werd geen enkele maal gezien, hetgeen dus niet zou overeenkomen met

-ocr page 156-

138

de opgave van de Str. uberis volgens S e e 1 e m a n n; v. d. Scheer past deze voedingsbodem in zijn onderzoek niet toe.nbsp;Onder mijn 112 melkstammen telde ik slechts 6 stammen (5 quot;/o),nbsp;die aesculine omzetten, 7 /o was in staat een der alcoholen tenbsp;vergisten.

Dulciet werd noch door mijn melk- noch door mijn scheede-stammen omgezet.

Uit het voorgaande blijkt, dat de scheedestreptococcus over het algemeen meer geneigd is aesculine en alcoholen om te zetten dan de melkstreptococcen en dat in de scheede, meer dannbsp;in de uier, stammen worden aangetroffen, die in hun reactievenbsp;eigenschappen dichter bij de Str. uberis dan bij de Str. aga-lactiae staan. Cultureel staat de scheedestreptococcus dichternbsp;bij het uheris- dan bij het agalactiaetype (lakmoesmelk).

Toch kon door mij vrijwel geen enkele scheedestam worden gevonden, die biochemisch volkomen overeenstemde met denbsp;Str. uberis eigenschappen volgens Seelemann. Slaat mennbsp;acht op de opmerking van v. d. Scheer, dat er melkstammen zijn, die met eenigszins afwijkende biochemische eigenschappen een positieve precipitatiereactie met uberisserumnbsp;geven, dan blijkt ook hieruit, dat deze onderzoeker stammennbsp;heeft gevonden, die door hem volgens serologisch onderzoeknbsp;voor Str. uberis worden gehouden, doch die biochemisch in dezenbsp;groep niet kunnen worden ondergebracht. Dit is tevens weernbsp;een aanwijzing, dat de precipitatie een groepsreactie is, innbsp;welke groep de vertegenwoordigers in hun biochemische reacties onderling kunnen verschillen.

Conclusie: de indruk wordt verkregen, dat een vrij groot gedeelte van de scheedestreptococcenstammen actieve eigenschappen ten opzichte van de voor de streptococcen gebruikelijke biochemische reeks bezit, die veel overeenkomst vertoo-nen met die van de Str. uberis.

Serologisch echter was tusschen beide groepen van verschillende oorsprong geen verwantschap aan te toonen.

7. Wordt de vagina van n en dezelfde koe bewoond door meerdere typen streptococcen?

Volgens de literatuur wordt de scheedestreptococcus ondergebracht in de viridansgroep, daar deze op de bloedagarplaat een groenige verkleuring te voorschijn roept. In een vorig ge-

-ocr page 157-

139

deelte van dit onderzoek is aangetoond, dat volgens de biochemische reacties een groot aantal soorten of typen zijn aan te wijzen, die meer of minder in hun biochemische activiteitnbsp;ten opzichte van de media verschillen.

Hoe staat het nu met de typenflora in de scheede van n en dezelfde koe? Door mij werden bij het verzamelen vannbsp;materiaal uit 1 scheede 2 serumagarculturen aangelegd, dienbsp;dikwijls na bebroeding streptococcen rein bleken te zijn. Hetnbsp;macroscopisch beeld van de groeivormen op de serumagarnbsp;dezer reinculturen was wisselend; zoo werden vormen waargenomen als speldeknop- en speldepunt groote kolonies, verder, als eenige groeivorm, uit het condenswater lichte, opkruipende groei op de agarvlakte of uitsluitend groei in hetnbsp;condenswater. Van deze vormen werden serumagarsubcultu-ren aangelegd, die na bebroeding onderling vrijwel steeds eenzelfde aspect te zien gaven. De biochemische eigenschappennbsp;dezer streptococcen uit n scheede afkomstig verschilden onderling soms zeer sterk, soms weinig en er werden ook stammen aangetroffen, die volkomen aan elkaar gelijk waren. Ternbsp;illustratie worden enkele voorbeelden genoemd uit de bijgaande protocollen.

879 scheede II: subculturen aangelegd uit o.gr. en c.w. Biochemisch verschilden beide culturen t.o.v. glucose, trehalose, salicine, glycerine en Na-hippuraat.

883 scheede II: subculturen aangelegd van 1 kol. en uit o.gr. Biochemisch tusschen beide subculturen verschil in saccharose,nbsp;trehalose, Na-hippuraat, galactose en glycerine.

Olga 9 scheede I en II: resp. subculturen aangelegd van 1 kol. en uit c.w. Biochemisch verschil tusschen beide t.o.v. manniet en laevulose.

Nellie 5 scheede II: op agarvlakte werden 3 speldeknop en 8 speldepunt groote kolonies waargenomen, waarvan subculturen werden aangelegd, die biochemisch verschilden innbsp;trehalose, manniet, salicine, Na-hippuraat en xylose.

826 scheede I en II: subculturen aangelegd van 1 kolonie (1 v/d 4 en 1 v/d 15). Biochemisch verschil t.o.v. glucose, saccharose, trehalose, salicine, lactose, aesculine, maltose, galactose en laevulose.

896 scheede I en II: uit het c.w. van beide culturen werden subculturen aangelegd, waarvan de kolonies onderling innbsp;grootte verschilden. Ook de biochemische reacties der groote

-ocr page 158-

140

en kleine kolonies verschilden in hun gedrag t.o.v. lactose, aesculine wat scheede I betreft, voor scheede II waren er verschillen in trehalose, salicine, lactose, Na-hippuraat en galactose.

In de protocollen Trui en 587 is te zien, dat de onderlinge biochemische afwijkingen der stammen eveneens groot zijn.nbsp;Meerdere voorbeelden zijn vermeld in de protocollen met geringe afwijkingen onderling. Olga 4, 822, 825, de Zw., 889 zijnnbsp;voorbeelden van volkomen gelijke eigenschappen.

Onder de door mij bestudeerde melkstammen, afkomstig van n en dezelfde koe, werden de onderling sterk verschillendenbsp;biochemische eigenschappen, zooals die hierboven voor denbsp;scheede werden aangetoond, niet opgemerkt. Slechts 38 A gafnbsp;een vermeerderde activiteit te zien en geleek daardoor op hetnbsp;uberistype; Dopje LA was zeer weinig actief, waardoor denbsp;eigenschappen van de corynebacterie meer benaderd werden.

Conclusie; de gestelde vraag kan bevestigend worden beantwoord. Wat mijn onderzoek betreft moet, bij toepassing van dezelfde vraag op de uierstreptococcen, het antwoord ontkennend zijn.

8. Zijn er onder het verzamelde materiaal koeien aan te wijzen, die op hetzelfde tijdstip uit uier en scheede strepto-coccenstammen leverden, die in hun gedragingen t.o.v. denbsp;toegepaste onderzoekingsmethoden zoodanige overeenkomende eigenschappen vertoonden, dat er gegronde redenennbsp;bestaan om te vermoeden, dat deze streptococcenstammen innbsp;nauwe relatie met elkaar staan?

Om een overzicht te krijgen over de gegevens ter beantwoording dezer vraag, werden door mij de protocollen van die koeien nader bezien, die op hetzelfde tijdstip uit 1 ofnbsp;meer kwartieren en uit de scheede streptococcenmateriaalnbsp;leverden, waarvan door een nader onderzoek de morphologi-sche, cultureele en biochemische eigenschappen volledig bekend geworden zijn. De serologische eigenschappen zijn slechtsnbsp;ten deele bekend.

In totaal konden 41 koeien voor dit vergelijkende onderzoek gebruikt worden, waaruit er 12 aangewezen konden worden,nbsp;die in uier en scheede streptococcenstammen herbergden metnbsp;vrij sterk overeenkomende eigenschappen (249, Evelina 5, Juliana, 1195, Coba 4, Olga 4, Evelina 4, 898, Olga 9, E.O., Nellienbsp;3 en 883).

-ocr page 159-

141

Van deze koeien worden hieronder de verschillen in eigenschappen der uier- en scheedestreptococcen aangegeven.

249: bloedagarplaat. Serologisch: onbekend.

Evelina 5: bloedagarplaat, lakmoesmelk, methyleenblauw-melk, salicine. Serologisch: onbekend.

Juliana: lakmoesmelk, salicine, glycerine. Serologisch: onbekend.

1195: bloedagarplaat, serumbouillon, lakmoesmelk. Serologisch: afwijkend.

Coba 4: bloedagarplaat, lakmoesmelk. Serologisch: onbekend.

Olga 4: bloedagarplaat, 3 kwartieren Na-hippuraat, 4e kwartier geen afwijkingen. Serologisch: afwijkend.

Evelina 4: bloedagarplaat, lakmoesmelk. Serologisch afwijkend.

898: bloedagarplaat, lakmoesmelk. Serologisch: afwijkend.

Olga 9: bloedagarplaat, lakmoesmelk, salicine, laevulose. Serologisch: afwijkend.

E.O.: bloedagarplaat, lakmoesmelk. Serologisch: afwijkend.

Nellie 3: lakmoesmelk, salicine. Serologisch: overeenstemmend.

883: bloedagarplaat, lakmoesmelk, salicine, glycerine. Serologisch: onbekend.

Uit bovenstaande blijkt, dat de eigenschappen van geen enkele scheedestam in alle onderdeelen volkomen gelijk zijn aan die der melkstammen van dezelfde koe, zoodat ik ter beantwoording der gestelde vraag kan verwijzen naar de conclusienbsp;van vraag 5. Ook hier wil ik er de aandacht op vestigen, datnbsp;in bovenstaande gevallen slechts op enkele onderdeelen afwijkingen worden waargenomen, terwijl de punten van overeenkomst veel grooter in aantal zijn. Bovendien doet zich denbsp;vraag voor, of de streptococceneigenschappen inderdaad constant zouden zijn, indien in plaats van kunstmatige voedingsbodems het dierlijk lichaam, in dit geval de runderuier ennbsp;scheede, als zoodanig aangewend zou kunnen worden.

9. Wordt de scheede door corynestammen bewoond, die biochemisch de eigenschappen vertoonen van melk- of scheedestreptococcen en kunnen omgekeerd streptococcen uit denbsp;scheede worden gesoleerd met coryne-eigenschappen?

Zooals reeds eerder is aangetoond, komen de corynemelk-en scheedebacterin in biochemische eigenschappen met elkaar

-ocr page 160-

142

overeen, eigenschappen, die zich, in tegenstelling met de melken scheedestreptococcen, veelal laten onderkennen door hun negatieve gedragingen t.o.v. de ingestelde biochemische reeks.nbsp;Toch viel het mij op, dat onder de scheedestreptococcen, meernbsp;dan onder de melkstreptococcen, stammen voorkwamen, dienbsp;het vermogen misten meerdere der media om te zetten, dienbsp;de uierstreptococcen en verreweg de meeste scheedestreptococcen gewoon zijn te splitsen.

In onderstaande tabel zijn de biochemische eigenschappen der corynescheedestammen en die der weinig actieve strep-tococcenscheedestammen ter vergelijking samengebracht.

Het donkerveldpreparaat der subculturen gaf de beslissing of het gevonden micro-organisme in de coryne- dan wel innbsp;de streptococcengroep ondergebracht moest worden. Meestalnbsp;bracht deze groepeering geen moeilijkheden met zich; tochnbsp;zijn er enkele stammen (in de tabel aangegeven met en O),nbsp;waarvan volgens het donkerveldbeeld de groepeering niet metnbsp;volkomen zekerheid kon worden vastgesteld. Oogenschijnlijknbsp;lijkt dit vreemd, daar men immers zou verwachten, dat eennbsp;coccus en een bacterie microcopisch heel gemakkelijk te dif-ferentieeren zouden zijn. Dit is toch niet steeds het geval en bijnbsp;de bestudeering van andere stammen onder het donkerveld-microscoop kwam ik meermalen voor dezelfde moeilijkheid tenbsp;staan en bestond er bij mij twijfel of ik, uitsluitend afgaandenbsp;op het bacterioscopische beeld, te doen had met een coryne-bacterie dan wel met een streptococcus.

De biochemische eigenschappen van het micro-organisme gaven in dit geval meestal wel aanwijzing tot een juiste classi-ficeering. Uit bijgaande tabel blijkt echter, dat men door denbsp;biochemische eigenschappen ook niet steeds in staat is de co-rynebacterie van de streptococcus te scheiden. Ook door dezenbsp;bevinding wordt mijn vermoeden versterkt, dat er tusschen denbsp;streptococcus en de corynebacterie een nauwe relatie bestaat.nbsp;Bij nadere beschouwing van de tabel blijkt, dat het splitsings-vermogen van de meeste als corynebacterin onderkende stammen grooter is dan dat van de inactieve streptococcenstammen.nbsp;De corynescheedebacterie 319 komt geheel overeen met denbsp;eigenschappen van de Str. agalactiae, behalve de vergistingnbsp;van lactose. De 10 scheedestreptococcenstammen zijn zoo weinig actief, dat men deze volgens hun biochemische reactiesnbsp;voor corynebacterin zou kunnen houden.

-ocr page 161-

143

Wordt dezelfde, hierboven vermelde, vraag gesteld met betrekking tot de melkstreptococcen en melkcorynebacterin dan blijkt uit de protocollen, dat slechts 1 corynestam biochemischnbsp;Str. agalactiae eigenschappen heeft (889 LA); slechts 1 stamnbsp;(Dopje LA), als een streptococcus onderkend, is weinig actiefnbsp;t.o.v. de biochemische reeks en gelijkt daardoor op een coryne-bacterie; 587 RV 8-7-40 deed volgens het donkerveld twijfelennbsp;tusschen streptococcen en corynebacterin, biochemisch ennbsp;serologisch bleek het een agalactiaetype te zijn.

Samenvatting van de bespreking der gestelde vragen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Een gering aantal kwartieren werd gevonden, die sterielenbsp;melk produceerden in die zin, dat in 1 a 2 cc melk cultureelnbsp;geen micro-organismen waren aan te toonen, die gewoonnbsp;zijn onder aerobe omstandigheden op serumagar te groeien.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het is niet gebleken, dat een bepaald kwartier gepraedispo-neerd is voor een streptococcen- of coryne-infectie.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Er zijn aanwijzingen, dat bij koeien in de 2e lactatieperiodenbsp;coryne-infecties veelvuldiger optreden dan streptococcen-infecties; bij oudere koeien overheerscht de laatst genoemde.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Een gegrond vermoeden bestaat, dat aan een streptococcen-infectie een coryne-infectie voorafgaat.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Cultureel vertoont de uierstreptococcus geen overeenkomstnbsp;met die uit de scheede.

In ongeveer 1/5 deel der gevallen hebben de scheede-streptococcen de biochemische eigenschappen van de Str. agalactiae.

Een klein aantal scheedestammen (7 /o) vertoonen serologisch verwantschap met de Str. agalactiae.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De uier- en scheedecorynebacterin hebben cultureel ennbsp;biochemisch gelijke eigenschappen.

Serologisch blijkt geen verwantschap te bestaan tusschen de corynebacterie en de Str. agalactiae.

7. nbsp;nbsp;nbsp;De indruk wordt verkregen, dat een vrij groot gedeelte dernbsp;scheedestreptococcenstammen, cultureel en biochemisch,nbsp;eigenschappen bezit, die veel overeenkomst vertoonen metnbsp;de Str. uberis.

8. nbsp;nbsp;nbsp;De biochemische reeks als criterium aannemend, komt mennbsp;tot de conclusie, dat de scheede van n en dezelfde koenbsp;genfecteerd kan zijn door meerdere streptococcentypen.

-ocr page 162-

144

9. In de runderscheede worden streptococcenstammen aangetroffen, wier biochemische eigenschappen overeenkomen met die der corynebacterie.

Scheedecorynebac-terin volgens donkerveld alsnbsp;zoodanig onderkend.

Biochemische reactie t.o.v.

Scheedestreptococcen volgens donkerveld alsnbsp;zoodanig onderkend.

4-


4-


Glucose

Saccharose

Raffinose

Trehalose

Manniet

Sorbiet

Inuline

Salicine

Lactose

Aesculine

Na-hippuraat

Maltose

Galactose

Rhamnose

Dulciet

Xylose

Laevulose

Glycerine


4-


4-


4-


-1-


4-


4-


-I-


4-


4-


-f


-h


-f


4-


-h


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4-


4 Volgens donkerveld waarschijnlijk coryne.

O nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diplococcen, onregelmatige vormen.

-ocr page 163-

HOOFDSTUK XII.

scheedestreptococcus

Eenigc infecticproeven met de uier- en en coryncbactcrie.

Door mijn promotor werden mij een melkvaars en een nuchter kalf ter beschikking gesteld om infectieproeven te nemen, die ten doel hadden te trachten de reeds vroeger in mijn werkprogramma vermelde vragen te beantwoorden. Voor de proef-koe werd de eisch gesteld, dat in de melk bij herhaald onderzoek geen enkele maal streptococcen en corynebacterin aangetroffen mochten worden. Bij een mijner clinten ben ik er innbsp;geslaagd een melkvaars te vinden, die aan deze eischen voldeed. Met een tusschentijdsche periode van enkele dagen werdnbsp;de vaars uit alle kwartieren 3 maal gemonsterd. Geen enkelenbsp;maal werden op de voedingsbodems de genoemde micro-orga-nismen microscopisch aangetoond. Een zeer spaarzaam aantalnbsp;staphylococcenkolonies werden op enkele cultuurhuizen waargenomen, doch het bleek, da deze bij de 3-malige bemonstering niet steeds op de buis van hetzelfde kwartier aanwezignbsp;Waren, zoodat met zeer groote waarschijnlijkheid kon wordennbsp;aangenomen, dat luchtinfectie hiervan de oorzaak was. Denbsp;laatste bemonstering vr de aankoop had plaats op 23-2-'40,nbsp;waarvan de resultaten in de protocollen zijn te vinden ondernbsp;de naam ,,Proefkoequot;. Hieruit blijkt, dat het melkmonster uit LVnbsp;en RA steriel was, LA en RV gaven groei te zien van een geringnbsp;aantal staphylococcenkolonies. De eigenaar wilde van dezenbsp;melkvaars afstand doen, daar zij een weinig taaimelks was, hetgeen voor mijn onderzoek als een voordeel werd beschouwd.nbsp;De scheede van deze vaars had macroscopisch een normaalnbsp;aspect, evenwel konden streptococcen uit de scheede gekweektnbsp;worden. Na aankoop is de vaars vervoerd naar het Instituutnbsp;voor Parasitaire en Infectieziekten en daar opgestald geheelnbsp;afgezonderd van ander vee. Aan den oppasser-melker werdennbsp;zoodanige instructies gegeven, dat een lactogene infectie tijdensnbsp;het melken uitgesloten geacht kon worden.

Als 2e proefdier werd een volkomen gezond nuchter kalf aangekocht zonder eenige afwijking aan de scheedemucosa.

10

-ocr page 164-

146

Uierinfectieproeven bij de melkvaars.

1. Op 8-3-'40 werden alle kwartieren gemonsterd. Na 3 dagen groei konden geen streptococcen of corynebacterin aangetoond worden. Op 12-3 werd na uitmelken het LA kwartiernbsp;onder aseptische voorzorgsmaatregelen ingespoten met eennbsp;3 dagen oude streptococcenscheedecultuur. Aan deze 8 cc bouil-loncultuur was een kleine hoeveelheid steriel kwartszand toegevoegd, hetgeen door massage van de tepel na de inspuitingnbsp;geringe laesies aan de tepelmucosa veroorzaakte. De scheede-cultuur was afkomstig van de koe in de protocollen vermeldnbsp;onder de naam Betje. Deze koe vertoonde bij het materiaalnbsp;nemen een uitgesproken acute colpitis en de stam hieruit gekweekt was zeer actief t.o.v. de media der biochemische reeks.

Na inspuiting was er een geringe bloeding aan de tepelope-ning. Opdracht werd gegeven de koe de eerste 24 uur niet te melken. Op 13-3 werd een uitgesproken klinisch waarneembare mastitis waargenomen n.1. pijnlijkheid van het betrokkennbsp;kwartier en tepel en geringe hardheid van het kwartier zelf.nbsp;De tepel was gezwollen en pijnlijk, het was onmogelijk eenigenbsp;melk uit het kwartier te krijgen.

Op 14-3 was de toestand als hierboven beschreven, doch het gelukte een hoeveelheid melk te verzamelen. Deze was macroscopisch sterk afwijkend, n.1. geel en doorzaaid met fibrinevlok-jes. In het sediment werden diplococcen en korte ketentjesnbsp;streptococcen aangetoond.

Op 15-3 werden alle kwartieren op de gebruikelijke wijze gemonsterd. Op 16-3 vertoonde de serumagarbuis van LA macroscopisch een reincultuur streptococcengroei, de overige culturen waren steriel. Uit de melk van de LA serumagarbuis werd 1 se op een bloedplaat gent, die behoudens enkele staphylo-coccenkolonies een reincultuur te zien gaf van grijs-wittenbsp;gladde ronde streptococcenkolonies. Ook van de kolonies dernbsp;serumagarbuis LA Werd een reincultuur gekweekt op de bloedplaat i deze stam werd via een bouilloncultuur gent op de cul-tureele en biochemische reeks.

Hieronder volgen de eigenschappen, zooals deze waren na isolatie uit de scheede en na 1-malige uierpassage.

Bij beschouwing van beide reeksen blijkt, dat verreweg de meeste eigenschappen gelijk aan elkaar zijn, zoodat met grootenbsp;waarschijnlijkheid kan worden aangenomen, dat de genji-ceerde en de uit het kwartier gesoleerde stam dezelfde is. Ten

-ocr page 165-

147

Cultureele en biochemische eigenschappen van de scheedestreptococcus (Betje) na isoleering uit de scheede.

Dezelfde eigenschappen deze stam na 1-maligenbsp;passage.

van

uier-

Serumbouillon:

wolkig troebel met vlokkig sediment

troebel met vlokkig

sediment

Lakmoesmelk:

wit, gecoaguleerd met rose ring bovenzijde

wit, gecoaguleerd ring bovenzijde

met

rose

Glucose

Saccharose

Raffinose

Trehalose

-1-

Manniet

-L

-L

Sorbiet

-L

Inuline

Salicine

H-

Lactose

4-

-f

Aesculine

-L

Na-hippuraat

-1-

Maltose

4-

Galactose

-f

Rhamnose

Dulciet

Xylose

Laevulose

-f

-H

Glycerine

-L

opzichte van 2 media n.1. sorbiet en xylose zien we verschillen. Hoewel vanzelf sprekend geen conclusie getrokken kan worden, dient naar mijn meening wel degelijk de aandacht op ditnbsp;verschil gevestigd te worden. Daarom dringt zich de vraag op;nbsp;blijven de streptococceneigenschappen na uierpassage constant?

Op 20-3, dus 8 dagen na de injectie, scheidde het LA kwartier weer macroscopisch normale melk uit en waren er geen klinische verschijnselen van mastitis meer waarneembaar.

Op 5-4 werden uit het LA kwartier 2 culturen aangelegd op serumagar. 1 cultuur bleef geheel steriel, de 2e buis gaf groei

-ocr page 166-

148

te zien van enkele staphylococcenkolonies. Uit dit ziektever-slag blijkt duidelijk de mogelijkheid om langs lactogene weg met een scheedestreptococcus een mastitis op te wekken,nbsp;echter herstelde het kwartier zich spontaan. Zelfs een latentenbsp;mastitis ontwikkelde zich niet, daar na 3 weken cultureel in denbsp;melk geen streptococcen konden worden aangetoond.

2. Op 3-4-'40 werd het LV kwartier, na vooraf vastgesteld te hebben, dat zich geen streptococcen of corynebacterin in denbsp;melk bevonden, lactogeen genfecteerd met 15 cc van een 2nbsp;dagen oude bouilloncultuur van scheedestreptococcen. Hiervoor werd gekozen een stam, die biochemisch veel geleek opnbsp;Str. agalactiae. (zie protocol E.O.).

Op 5-4 kon in zooverre van mastitis gesproken worden, dat macroscopisch abnormale samenstelling der melk werd geconstateerd; de melk was geel met vlokjes, het kwartier echternbsp;was niet hard of pijnlijk.

Op 6-4 werden 2 serumagarculturen uit dit kwartier aangelegd, die na 2-maal 24 uur bebroeding het volgende aspect te zien gaven; LV 1; iets opkruipende fijne groei, enkele kleinenbsp;witte kolonies, 1 groote witte en enkele blauwachtige koloniesnbsp;op de agarvlakte.

LV 2: was gelijk aan LV 1 met uitzondering van de blauwe kolonies, die hier ontbraken. De verschillende groeivormennbsp;van LV 1 werden op agar met bloed overgent en nu bleek, datnbsp;de groeikracht uiterst gering was. Alleen de blauwe kolonienbsp;en de opkruipende groei bleken in staat te zijn zich op dezenbsp;voedingsbodem te kunnen vermeerderen. Daarom werd uit denbsp;onder in de buis van LV 1 staande melk 1 se hiervan uitgestreken op 2 bloedagarplaten, die op 10-4 een reincultuur vertoonden van stipvormige kolonies. De groei op de bloedagar-plaat was beter dan op de agar met bloed, hetgeen misschiennbsp;toegeschreven moet worden aan de geringe hoeveelheid melk,nbsp;die tegelijk met het micro-organisme op de voedingsbodem wasnbsp;uitgestreken. Met deze cultuur werd verder gewerkt en vianbsp;serumbouillon overgent op de cultureele en biochemischenbsp;reeks. Hieronder worden de eigenschappen vermeld van denbsp;scheedestam E.O. na isoleering uit de koe en na 1-malige uier-passage.

Bij vergelijking der eigenschappen van beide stammen van vr en na de uierpassage lijkt het zeer waarschijnlijk, dat deze

-ocr page 167-

149

Cultureele en biochemische eigenschappen van de scheedestreptococ-censtam E. O. na isoleering uit de scheede

Dezelfde

dezelfde

eigenschappen stam na 1 maligenbsp;passage

van

uier-

Serumbouillon: troebel met sediment

vlokkig

Licht troebel met fijnvlokkig sediment

Lakmoesmelk: geen zuur, 2 dag lila, niet gecoaguleerd

Na 9 dagen zeer gering zonder coagulatie

zuur

Glucose

Saccharose

-h

Raffinose

Trehalose

-1-

-1-

Manniet

Sorbiet

Inuline

Salicine

4-

Lactose

Aesculine

Na-hippuraat

Maltose

Galactose

-)-

Rhamnose

Dulciet

Xylose

-

Laevulose

-h

-f

Glycerine

stammen dezelfde zijn. Op enkele punten is er verschil te zien evenals bij de eerste proef. Aanvankelijk was de reactie t.o.v.nbsp;salicine positief, na uierpassage negatief, t.o.v. xylose was denbsp;reactie juist omgekeerd.

6 dagen na de kunstmatige infectie waren aan uier en melk geen afwijkingen meer waar te nemen.

Op 19-4 werden alle kwartieren gemonsterd. LV vertoonde groei van enkele kleine witte kolonies, die volgens microscopisch onderzoek corynebacterin waren. De overige kwartieren bleken steriel te zijn.

-ocr page 168-

150

26- 4: monstername uit alle kwartieren.

27- 4; LV: groei van groote witte gelobde en kleine witte kolonies, die beide corynebacterin bleken te zijn.

LA: geen groei.

RV: 1 groote witte kolonie (microscopisch staphylococcen) en opkruipende groei (microscopisch sporenvormers). Beidenbsp;groeivormen werden als verontreinigingen aangemerkt.

RA: geen groei.

3-5: monstername uit alle kwartieren.

Na bebroeding LV: corynebacterin. De overige kwartieren; steriel of een enkele staphylococcenkolonie.

23-5: monstername uit alle kwartieren.

Geen der culturen bevatte streptococcen of corynebacterin.

19-6: monstername uit alle kwartieren.

Alleen in LV werden corynebacterin aangetoond.

11-7: monstername uit alle kwartieren. Alle kwartieren bleken steriel behalve LV. Op de agarvlakte waren 6 kolonies zichtbaar en lichte opkruipende groei uit de melk.

Methyleenblauwpreparaten gemaakt van beide groeivormen gaven met het olie-immersiesysteem het volgende beeld: gekorrelde staafjes met knotsvorm, volkomen gelijkend op corynebacterin, ook wat ligging betreft. Soms gelijken het transversale coccenketens in een kapsel gelegen. De diagnose corynebacterin werd onder het donkerveldmicroscoop bevestigd. Vannbsp;deze stam werden de cultureele en biochemische eigenschappen nagegaan, die volkomen overeenstemden met de eigenschappen der corynebacterin uit uier en scheede der in denbsp;protocollen vermelde koeien.

De groei op serumbouillon toonde zich als een korrelig sediment met bovenstaande heldere bouillon. In de biochemische reeks had deze stam slechts positieve eigenschappen t.o.v.nbsp;glucose, maltose, laevulose en glycerine.

Het opmerkelijke bij deze infectieproef is, dat de in het kwartier gebrachte scheedestreptococcencultuur een lichte klinische mastitis veroorzaakte, dat de streptococcen volgens cultureelnbsp;onderzoek volkomen verdwenen en in de plaats daarvannbsp;corynebacterin optraden, die zich gedurende het verderenbsp;onderzoek, dat zich over 3 maanden uitstrekte, in de uier wistennbsp;te handhaven.

De infectiewegen van deze bacterie kunnen vele zijn:

a. De scheedestam, waarmede het kwartier kunstmatig werd

-ocr page 169-

151

genfecteerd, kan niet rein zijn geweest; de streptococcen kunnen afgestorven zijn, de corynebacterin kunnen zich gehandhaafd hebben. Waarschijnlijk is dit niet, daar de oorspronkelijke cultuur op de bloedagarplaat op reinheid is gecontroleerd en onder het donkerveldmicroscoop geen corynevormen zijnnbsp;aangetroffen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Na de injectie van de streptococcencultuur, waarbij kleinenbsp;laesies aan de tepelopening ontstaan, is het binnendringen vannbsp;corynebacterin uit de buitenwereld niet uit te sluiten.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Tijdens de proef kan de uier langs endogene weg genfecteerd geworden zijn.

d. nbsp;nbsp;nbsp;De streptococcen kunnen een morphologische veranderingnbsp;ondergaan hebben en zich voordoen als corynevormen.

In verband met mijn hypothese hel ik het meest over naar de sub d genoemde veronderstelling.

3. Na het instellen van een cultureel onderzoek, waaruit bleek, dat het RA kwartier geen streptococcen of corynebacterin met de melk uitscheidde, werd de volgende dag opnbsp;19-4-40 in de supramammaire klier van dit kwartier ondernbsp;aseptische cautelae 8 cc van een 2 dagen oude bouilloncultuurnbsp;van een scheedestreptococcenstam geinjiceerd. De bedoelingnbsp;was op deze wijze te trachten een mastitis te verwekken metnbsp;een weinig actieve stam t.o.v. de biochemische reeks. Hiervoornbsp;werd gekozen stam scheede 2 Sina. Wanneer op dezenbsp;injectie een mastitis zou volgen, was het mijn voornemen denbsp;mogelijk uit de melk te isoleeren stam nader te onderzoeken ennbsp;de vergistingseigenschappen hiervan te bepalen. Een stam metnbsp;negatieve eigenschappen werd uitgekozen om vast te kunnennbsp;stellen of de eigenschappen na uierpassage meer positiefnbsp;zouden worden en daardoor het al of niet constant zijn dernbsp;eigenschappen van de streptococcus na uierpassage aan tenbsp;toonen.

De injectie in de klier verliep niet zoo vlot als ik mij had voorgesteld. Bij het neergeworpen rund werd de lymphkliernbsp;met 1 hand onder de huid gefixeerd, waarna de injectienaaldnbsp;in de klier werd gestoken en de injectie geschiedde. Ik bennbsp;ervan overtuigd, dat door verzet van de koe niet alle cultuurnbsp;in de klier terecht is gekomen, doch dat ook een gedeelte innbsp;het uierweefsel is doorgedrongen. Voor mijn proef was dit

-ocr page 170-

152

echter van geen belang, daar het doel een mastitis te veroorzaken hierdoor niet ongunstig werd benvloed.

Merkwaardig is, dat het kwartier op deze injectie in geen enkel opzicht heeft gereageerd, niet de minste pijnlijkheid vannbsp;het uierweefsel werd waargenomen, de melk heeft een volkomen normaal aspect behouden en mijn doel om uit de melknbsp;streptococcen te kweeken is geheel en al mislukt, zooals cul-tuurproeven op 22 en 26-4 en op 3 en 23-5 aantoonden.

4. Na voorafgaande controle op steriliteit werd op 26-9-'40 het RV kwartier lactogeen genfecteerd met 4 cc van een 3 dagennbsp;oude bouilloncultuur van een Str. agalactiae stam, die mij ternbsp;beschikking was gesteld door de Directeur der Rijksserumin-richting. Opdracht werd gegeven de koe de eerste 24 uur nietnbsp;te melken, daarna enkele malen gedeeltelijk.

Op 27-9 waren het kwartier en de tepel iets gevoelig bij betasting, echter niet hard, de melk was macroscopisch weinig veranderd, enkele vlokjes werden waargenomen. Op 30-9 warennbsp;ook deze afwijkingen weer verdwenen en was de melkgift normaal. 2 serumagarculturen werden aangelegd van de melk. Nanbsp;2 dagen werden enkele witte kolonies op de agarvlakte waargenomen, die microscopisch onderkend werden als diplococcennbsp;en kore ketentjes streptococcen. De bloedplaat gaf een reincultuur te zien van grijs-witte ronde gladde glanzende koloniesnbsp;met zeer geringe haemolyse.

Na passage via serumbouillon werden de eigenschappen nagegaan t.o.v: de cultureele en biochemische reeks. Geen verschil in eigenschappen dezer stam van vr en na de injectienbsp;werd opgemerkt. Op 28-11 konden uit het RV kwartier nognbsp;streptococcen gekweekt worden met gelijke biochemischenbsp;reacties als de stam, waarmede op 26-9 dit kwartier was ge-infecteerd.

Samenvatting der uierinfectieproeven:

1. Met scheedestreptococcenstammen gelukte het een klinische mastitis te veroorzaken, die na korte tijd spontaan in genezing overging. Na herstel gelukte het niet meer cultureel streptococcen in de melk aan te toonen. In 1 dezer 2nbsp;gevallen werden later constant corynebacterin uit de melknbsp;gekweekt met cultureele en biochemische eigenschappen,nbsp;die geheel overeenstemden met die der corynestammen, ge-

-ocr page 171-

153

isoleerd uit uier en scheede der in het vergelijkend onderzoek betrokken dieren.

2.

3.

4.

Intraparenchymateuze en intralymphoglandulaire injectie van een scheedestreptococcenstam met weinig actievenbsp;eigenschappen t.o.v. de biochemische reeks deed niet denbsp;minste reactie optreden in het bijbehoorende kwartier.nbsp;Lactogene infectie met een Str. agalactiae stam veroorzaakte een klinisch waarneembare lichte mastitis, die nanbsp;eenige dagen spontaan in genezing overging. De biochemische eigenschappen van deze stam waren vr en na denbsp;injectie aan elkaar gelijk. Na 2 maanden kon de Str. aga-laciae nog gesoleerd worden.

Van 2 der 3 lactogeen genjiceerde streptococcenstammen waren de biochemische eigenschappen na uierpassage gering afwijkend van die der stammen van vr de injectie.

Gaarne had ik nog een aantal infectieproeven willen verrichten als het injiceeren in de tepel van uiersecretum, afkomstig van een koe met streptococcenmastitis; ik had willen nagaan,nbsp;hoe de corynebacterie zich in de uier gedroeg en of deze zichnbsp;als zoodanig daar kon handhaven; mij interesseerde de vraagnbsp;of corynebacterin, in de bloedbaan ingespoten, zich in hetnbsp;uierweefsel zouden nestelen en met de melk uitgescheidennbsp;zouden worden. Al deze proefnemingen heb ik niet kunnennbsp;instellen wegens het ontbreken van het benoodigde aantalnbsp;proefdieren. Het kwam mij niet gewenscht voor deze proevennbsp;te nemen bij mijn proefkoe, daar alle kwartieren reeds kunstmatig genfecteerd waren geweest, waardoor mogelijk eenigenbsp;immuniteit opgetreden kon zijn, die bij herhaling der proevennbsp;met dezelfde soort bacterin van invloed zou kunnen zijn opnbsp;het resultaat. Hoe zeer ik het op prijs stel, dat mijn promotornbsp;mij 2 proefdieren ter beschikking heeft gesteld, betreur ik het,nbsp;dat hij om finantieele redenen niet bij machte is geweest mijnbsp;meerdere koeien als proefdieren te verschaffen. De bezuini-gingscampagne schijnt speciaal op het gebied van onderwijsnbsp;zdanig doorgevoerd te worden, dat dit op de duur zal moetennbsp;leiden tot achteruitgang van ons onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Uit bovenstaande uierinfectieproeven kan, wegens het geringe aantal, geen conclusie getrokken worden. Toch wil ik er de aandacht op vestigen, hoe buitengewoon moeilijk het blijkt

-ocr page 172-

154

te zijn met streptococcenculturen lactogeen een blijvende klinisch waarneembare mastitis te veroorzaken.

Proeven, die ten doel hadden met uierstreptococcen en co-rynebacterin een klinisch waarneembare colpitis te veroorzaken.

Op 26-4-'40 werd 8 cc van een melkstreptococcencultuur, een stam, die onderkend werd als een Str. agalactiae, onder denbsp;scheedemucosa en gedeeltelijk er op gebracht. Hiervoor werdnbsp;genomen Trui J.H. RV. Geen noemenswaardige reactie is waargenomen, geen colpitis heeft zich ontwikkeld.

Op 19-6 werd 6 cc uiersecretum, afkomstig van een koe met klinische mastitis, die in behandeling was bij de kliniek voornbsp;inwendige ziekten en waarvan het secretum een reincultuurnbsp;van Str. agalactiae bleek te bevatten, op dezelfde wijze in denbsp;scheede der proefkoe geappliceerd. Ook deze inspuiting verliep zonder merkbare reactie.

Een week later werd dezelfde proef genomen met een bouil-loncultuur uit dit secretum vervaardigd. Het resultaat was in dit geval ook negatief.

Aangezien uit een vroeger onderzoek gebleken was, dat de scheede van deze proefkoe reeds vr de proef genfecteerdnbsp;was met streptococcen, is niet getracht de eigenschappen vannbsp;de streptococcen t.o.v. de biochemische reeks na scheede-passage vast te stellen.

Proeven bij het nuchtere kalf met het doel colpitis te veroorzaken.

Op 8-3-'40 werden uit de scheede, die een normaal aspect had, serumagarculturen aangelegd, om vast te stellen, of denbsp;scheede van een nuchter kalf steriel is of dat deze op zeernbsp;jeugdige leeftijd reeds is genfecteerd, waarbij vooral gelet werdnbsp;op het aanwezig zijn van streptococcen en corynebacterin.

Dezelfde techniek van materiaalname werd door mij toegepast als in hoofdstuk VII is beschreven.

Door de kleine afmetingen van de kalverscheede en het voortdurend ontlasten van kleine hoeveelheden urine tijdensnbsp;de manipulatie, was ik er niet van overtuigd, dat het gentenbsp;materiaal werkelijk uit de scheede afkomstig was. Het vermoeden van ontreiniging door microben uit de buitenwereldnbsp;werd bevestigd na 3 dagen bebroeding der cultuurhuizen. Op

-ocr page 173-

155

alle buizen was een overvloedige groei aanwezig van Bac. mesentericus. Herhaling der proef gaf geen betere resultaten,nbsp;zoodat de gestelde vraag over het al of niet steriel zijn dernbsp;nuchtere kalverscheede niet beantwoord kon worden. In denbsp;literatuur heb ik geen opgaven aangetroffen, die deze vraagnbsp;behandeld hebben.

Op 12-3 werd een scheedenfectieproef ingesteld om na te gaan, of in de scheede pathologische veranderingen optreden,nbsp;wanneer deze genfecteerd werd met een streptococcenschee-destam, afkomstig van een koe met een uitgesproken acute vaginitis. Hiertoe werd gekozen de stam Betje, welke stam tevensnbsp;sterke actieve eigenschappen bezat t.o.v. de biochemische reeksnbsp;en volgens die maatstaf geleek op de Str. uberis. Een bouillon-cultuur van deze stam werd, na het aanbrengen van geringenbsp;laesies op het scheedeslijmverlies door steriel schuurpapier, innbsp;de scheede ingespoten. Deze proef werd, na het uitblijven vannbsp;eenige reactie, na 8 dagen herhaald. Een colpitis werd daarnanbsp;niet waargenomen.

Het gelukte mij daarna uit de scheede een streptococcencul-tuur te kweeken, die aanvankelijk verontreinigd was, doch die na enkele overentingen als rein gesoleerd kon worden. Denbsp;biochemische eigenschappen van deze stam waren gelijk aannbsp;die van de scheedestam Betje. Op 1 punt werd verschil waargenomen. De oorspronkelijke stam deed lakmoesmelk redu-ceeren en coaguleeren met een ringvormige rose verkleuringnbsp;aan de bovenzijde der melkzuil. De uit de kalverscheede gesoleerde streptococcenstam was niet in staat de lakmoesmelknbsp;te doen ont- of verkleuren en te coaguleeren.

Op de leeftijd van 4 maanden werd de scheede van dit kalf genfecteerd met een corynestam (Geert 2 RA). Het is niet gelukt op deze wijze een colpitis te veroorzaken.

Conclusie: het is niet gelukt met een scheedestreptococcen-stam afkomstig van een koe met acute colpitis bij een nuchter kalf het klinische beeld te doen ontstaan van deze geslachtsziekte.

Op latere leeftijd gelukte dit ook niet met een coryne-melkstam.

-ocr page 174-

ALGEHEELE SAMENVATTING.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Een methode werd uitgewerkt om cultureel op eenvoudigenbsp;wijze latente streptococcen en staphylococcen mastitidennbsp;aan te toonen. Deze wijze van onderzoek bleek ook geschikt om corynenfecties vast te stellen. Onder de latentenbsp;infecties werden slechts bij uitzondering menginfecties vannbsp;streptococcen en staphylococcen met zekerheid geconstateerd, in verreweg de meeste gevallen werden uit de kwartieren reinculturen van streptococcen gekweekt. Het aantal menginfecties streptococcen en corynebacterin wasnbsp;iets grooter. Menginfecties staphylococcen en corynebacterin werden met deze methode niet waargenomen,nbsp;hetgeen mogelijk toegeschreven kan worden aan de sterknbsp;overgroeiende kracht van de eerst genoemde.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Er werden kwartieren aangetroffen, die melk produceerden, waarin bij bemonstering van 1 a 2 cc melk geennbsp;streptococcen, staphylococcen of corynebacterin cultureel in deze hoeveelheid konden worden aangetoond. Ofnbsp;er inderdaad volkomen steriele uiers of kwartieren zijn, isnbsp;een vraag, die waarschijnlijk nooit met zekerheid beantwoord zal kunnen worden.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Gebleken is, dat de aangegeven wijze van melkmonste-ring geschikt is voor toepassing in de praktijk en den practicus tot steun kan dienen bij het stellen van zijn diagnose.nbsp;De cultuurmethode lijkt mij voor melkcontrlestationsnbsp;bruikbaar, daar op deze wijze een zuiver inzicht verkregennbsp;kan worden omtrent de graad, waarmede een veestapelnbsp;door latente mastitiden is aangetast. Het aantal positief bevonden kwartieren kan onder meer als maatstaf dienennbsp;ter bepaling van de melkprijs, die aan het volwaardige ofnbsp;in meer of mindere mate minderwaardige product toegekend moet worden.

Het is in het belang van den nieuwen eigenaar en het kan mogelijk ook bijdragen tot beperking in de uitbreidingnbsp;der streptococcenmastitis, wanneer elke nieuw aangekochte koe, die bestemd is voor de melkproductie, binnen kortenbsp;tijd na de aankoop wordt onderzocht op latente mastitis.

-ocr page 175-

157

4. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de runderscheede konden onder aerobe omstandigheden in zeer veel gevallen streptococcen worden gesoleerd, die als uitsluitend eenige aerobe bewoners der vagina aangetroffen werden. Menginfecties van streptococcen en corynebacterin, zonder gelijktijdige bijmengingnbsp;van andere bacteriesoorten, werden enkele malen waargenomen. Reinculturen corynebacterin werden enkele malennbsp;als zoodanig uit de scheede gesoleerd.

Er kon geen correlatie gevonden worden tusschen het klinische ziektebeeld van colpitis infectiosa en de uit denbsp;scheede gekweekte reinculturen van streptococcen.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Vermoed wordt, dat de door Little en Jones uit denbsp;scheede gesoleerde staafjes identiek zijn met de door mijnbsp;uit de scheede gekweekte corynebacterin. Onder de Ne-derlandsche veestapel komen, al is het dan in minderenbsp;mate als door Little en Jones is aangegeven, pathologische afwijkingen op de scheedemucosa voor, zooals dienbsp;door hen zijn beschreven.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Macroscopisch zijn de melk- en scheedestreptococcen ennbsp;melkcorynebacterin op de serumagarbuis, die als eerstenbsp;voedingsbodem wordt gebruikt, cultureel van elkaar te onderscheiden. Op de serumagarsubculturen is het aspect dernbsp;streptococcen en corynekolonies afwijkend van elkaar,nbsp;streptococcenstammen afkomstig uit uier of scheede zijnnbsp;niet meer van elkaar te onderscheiden.

Het morphologische beeld van het materiaal van de eerste voedingsbodem van een melkstreptococcenstam gelijkt bij bezichtiging met het olie-immersiesysteem na kleuring met Lfflersmethyleenblauw meermalen op dat van denbsp;corynebacterie. Deze overeenkomst treedt bij vergelijkingnbsp;van de scheedestreptococcus en corynebacterie nog sterkernbsp;op de voorgrond. In subculturen is het microscopischenbsp;beeld der beide bacteriesoorten doorgaans onderling sterknbsp;afwijkend.

De cultureele eigenschappen der melk- en scheedestreptococcen wijzen er niet op, dat beide typen gelijk aan elkaar zijn, steeds wordt verschil gezien in hun gedragingen t.o.v. lakmoesmelk en de bloedagarplaat. Biochemischnbsp;echter is het aantal scheedestreptococcenstammen, dat gelijke eigenschappen heeft met de Str. agalactiae, niet onbelangrijk. Serologisch werden slechts enkele scheede-

-ocr page 176-

158

stammen gesoleerd, die verwantschap vertoonden met de Str. agalactiae. De in het onderzoek betrokken uierstrep-tococcenstammen behoorden voor verreweg het grootstenbsp;gedeelte serologisch tot de B-groep van Lancefield, denbsp;cultureele en biochemische eigenschappen kwamen overeen met die, welke door Seelemannenv. d. Scheernbsp;voor de Str. agalactiae zijn aangegeven.

De scheedestreptococcenstammen waren onderling sterk afwijkend ten opzichte van hun vermogen vergistingspro-cessen tot stand te brengen, zoodat aangenomen kan worden, dat de runderscheede bewoond wordt door een onbeperkt aantal streptococcensoorten. Onder al deze soortennbsp;werden enkele stammen aangetroffen, die biochemisch volkomen gelijk waren aan de Str. agalactiae en serologischnbsp;werd in enkele gevallen verwantschap aangetoond met ditnbsp;melktype. Cultureel werd echter t.o.v. lakmoesmelk en denbsp;bloedagarplaat steeds verschil waargenomen. Is het echternbsp;wel juist om dergelijke stammen, waarvan de punten vannbsp;verschil gering, doch die van overeenkomst groot in aantal zijn, te beschouwen als typen, die niets met elkaar uitnbsp;te staan hebben?

Neemt men het constant zijn der streptococceneigen-schappen als axioma aan, dan dient men tot deze conclusie te komen en wordt daarmede de theorie van de infectie van de uier langs endogene weg, uitgaande van het genitaal apparaat, omvergeworpen. Praktijkwaarnemingennbsp;wijzen echter in de richting, dat er een verband bestaatnbsp;tusschen ziekten van het genitaalapparaat en die van denbsp;uier. Is het bovendien wel onomstootelijk vaststaand, datnbsp;de streptococceneigenschappen zich niet kunnen wijzigen?nbsp;Op kunstmatige voedingsbodems is dit wel bewezen, dochnbsp;hoe zijn de gedragingen in het levende individu? Om hieromtrent een inzicht te krijgen zijn door mij enkele uierin-fectieproeven met scheedestreptococcenstammen verricht.nbsp;Het aantal ter beschikking staande proefdieren was te gering om deze proeven op een zoodanig uitgebreide schaalnbsp;te verrichten, dat hieruit een conclusie getrokken kon worden. Echter zijn er aanwijzingen, die het vermoeden rechtvaardigen, dat de scheedestreptococcus na uierpassage innbsp;haar splitsingsvermogen t.o.v. de gebruikte koolhydratennbsp;en andere voedingsbodems veranderingen te zien geeft.

-ocr page 177-

159

7. nbsp;nbsp;nbsp;Uit het onderzoek is niet gebleken, dat er 1 van de 4 kwartieren is aan te wijzen, dat gepraedisponeerd schijnt voornbsp;streptococcen of corynenfecties.

8. nbsp;nbsp;nbsp;In de literatuur wordt door meerdere onderzoekers medegedeeld, dat op een streptococcenuierinfectie meermalennbsp;een corynenfectie volgt. Volgens mijn onderzoek zijn ernbsp;aanwijzingen, die doen vermoeden, dat een corynenfectienbsp;van de uier ook aan een streptococceninfectie vooraf kannbsp;gaan. Bij runderen in de 2e lactatieperiode werden veel-vuldiger coryne- dan streptococceninfecties aangetroffen,nbsp;bij oudere koeien was de verhouding omgekeerd.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Cultureel, biochemisch en serologisch is niet gebleken,nbsp;dat er eenige verwantschap bestaat tusschen streptococcennbsp;en corynebacterin, morphologisch kunnen beide soortennbsp;micro-organismen veel op elkaar gelijken. De corynestam-men zijn over het algemeen weinig actief t.o.v. de gebruikte voedingsbodems. Echter zijn er, speciaal in de scheede,nbsp;streptococcenstammen, die geen of een gering vermogennbsp;hebben deze voedingsbodems om te zetten, waardoor zijnbsp;biochemisch op corynestammen gelijken. Ten opzichte vannbsp;de groei in serumbouillon was er tusschen beide verschilnbsp;waar te nemen; het sediment der corynestammen was vrijwel steeds korrelig van aspect, dat der streptococcen vlokkig of draderig. In tegenstelling met de Str. agalactiae,nbsp;dysgalactiae en uberis bezat de corynebacterie op de bloed-agarplaat geen haemolyseerend vermogen, evenmin werdnbsp;de bloedplaat groen of zwart verkleurd, zooals zeer veelvuldig bij de scheedestreptococcus werd gezien.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Een vrij groot gedeelte der scheedestreptococcenstammennbsp;vertoonde, cultureel en biochemisch, eigenschappen, dienbsp;veel geleken op die van de Str. uberis, serologisch werdnbsp;geen verwantschap opgemerkt.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de ingestelde infectieproeven blijkt, hoe buitengewoonnbsp;moeilijk het is, door een nmalige infectie met groote hoeveelheden streptococcenculturen lactogeen een blijvendnbsp;klinische of latente infectie te veroorzaken. Kunstmatigenbsp;infectie der scheede door streptococcen of corynebacterinnbsp;deden geen pathologische verschijnselen ontstaan, zooalsnbsp;die bij colpitis infectiosa worden waargenomen.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Onder het oog moet worden gezien, dat de mogelijkheidnbsp;bestaat, dat de scheede exogeen genfecteerd zou kunnen

-ocr page 178-

160

worden door streptococcen uit de uier, waardoor verklaard zou kunnen worden het in de scheede aanwezig zijn van opnbsp;Str. agalactiae gelijkende stammen. Dit aannemende strandtnbsp;men echter weer op de vraag, of de streptococceneigen-schappen constant zijn. Zouden deze niet constant zijn, dannbsp;zou de besmetting der scheede van de uier uit langs exogene weg te verklaren zijn, doch tevens zou dit steun gevennbsp;aan mijn opvatting, dat de uier endogeen van de scheedenbsp;of baarmoeder uit genfecteerd wordt.

13. Naar aanleiding van gegevens uit de literatuur geput en van aanwijzingen uit eigen onderzoek werd een hypothesenbsp;opgesteld, waarin het vermoeden tot uiting komt, dat zichnbsp;in de ontwikkeling der streptococcen een levenscyclusnbsp;voltrekt, waarin de corynebacterie een der ontwikkelings-vormen zou zijn.

-ocr page 179-

Protocollen van de onderzoekingen naar de eigenschappen der streptococcen en corynebacterin afkomstig van de koeien,nbsp;die met name of met een nummer in het proefschrift zijn vermeld.

De namen of nummers der koeien zijn hieronder alphabetisch en volgens het rangnummer gerangschikt.

No. der protocollen

Ans .............. 1

Beatrix nbsp;nbsp;nbsp;.......... 2

Betje ............ 3

Bles ............ 4

Brecht nbsp;nbsp;nbsp;.......... 5

Chrisje nbsp;nbsp;nbsp;.......... 6

Coba 4 .......... 7

Dit .............. 8

Dopje nbsp;nbsp;nbsp;.......... 9

D. nbsp;nbsp;nbsp;Zw............. 10

E. nbsp;nbsp;nbsp;0............. 11

Evelina nbsp;nbsp;nbsp;2 ........ 12

nbsp;nbsp;nbsp;4 ........ 13

nbsp;nbsp;nbsp;5 ........ 14

Geert ............ 15

Geert 2 .......... 16

Jacoba nbsp;nbsp;nbsp;23 ........ 17

Jantje 3 .......... 18

Juliana nbsp;nbsp;nbsp;.......... 19

Lydia nbsp;nbsp;nbsp;.......... 20

Margo 2 .......... 21

Nellie 3 .......... 22

nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 23

Nieuwkoop ...... 24

Noesje nbsp;nbsp;nbsp;.......... 25

Olga 4 .......... 26

No. der protocollen

Olga 9 ............ 27

10 ............ 28

Proefkoe ........ 29

P. V. d. E......... 30

Rien ............ 31

Rika 2 ( l-6-'40) .. 32 Rika 2 (25-6-'40) . . 33

Sien ............ 34

Sina ............ 35

Trui ............ 36

Trui J. H.........37

V. D. S........... 38

Willie .......... 39

6 nbsp;nbsp;nbsp; 40

6A .............. 41

17A nbsp;nbsp;nbsp; 42

20 nbsp;nbsp;nbsp; 43

22A .............. 44

194 nbsp;nbsp;nbsp; 45

203 nbsp;nbsp;nbsp; 46

238 nbsp;nbsp;nbsp; 47

249 nbsp;nbsp;nbsp; 48

Q nbsp;nbsp;nbsp;4Q

587 ( 8-7-'40) ...... 50

587 (18-7-'40) ...... 51

592 nbsp;nbsp;nbsp; 52

No. der protocollen

598 nbsp;nbsp;nbsp; 53

601 nbsp;nbsp;nbsp; 54

602 nbsp;nbsp;nbsp; 55

603 nbsp;nbsp;nbsp; 56

606 nbsp;nbsp;nbsp; 57

608 nbsp;nbsp;nbsp; 58

822 nbsp;nbsp;nbsp; 59

825 nbsp;nbsp;nbsp; 60

826 nbsp;nbsp;nbsp;.............. 61

829 nbsp;nbsp;nbsp; 62

877 nbsp;nbsp;nbsp; 63

878 nbsp;nbsp;nbsp; 64

879 nbsp;nbsp;nbsp; 65

880 nbsp;nbsp;nbsp;.............. 66

883 nbsp;nbsp;nbsp; 67

885 nbsp;nbsp;nbsp; 68

886 nbsp;nbsp;nbsp; 69

888 nbsp;nbsp;nbsp; 70

889 nbsp;nbsp;nbsp; 71

890 nbsp;nbsp;nbsp; 72

897 nbsp;nbsp;nbsp; 73

898 nbsp;nbsp;nbsp; 74

968 nbsp;nbsp;nbsp; 75

979 nbsp;nbsp;nbsp; 76

1195 .............. 77


II

-ocr page 180-

De in de protocollen gebruikte afkortingen en de verklaring der gebezigde teekens.

sed.: sediment sp.kn.: speldeknop grootenbsp;sp.p.: speldepunt grootenbsp;staph.: staphylococcennbsp;str.: streptococcennbsp;subst.: substantienbsp;teek.: teekeningnbsp;transvers.: transversaalnbsp;tr.: troebelnbsp;uitsl.: uitsluitendnbsp;verspr.: verspreidnbsp;vl.: vlokkignbsp;zw.: zwaknbsp;: negatiefnbsp; : positief


hiert.: hiertusschen ket.: keten{s)nbsp;kl.: klein(er)nbsp;knotsv.: knotsvormnbsp;kol.: kolonie(s)nbsp;macr.: macroscopischnbsp;o.gr.: opkruipende groeinbsp;onregelm.: onregelmatignbsp;opv.: opvallendnbsp;overgr.: overgroeidnbsp;overvl.: overvloedignbsp;overw.: overwegendnbsp;pt.: puntnbsp;r.c.; reincultuurnbsp;red.: reductienbsp;sch.: scheede


asp.: aspect bact.: bacterie(n)nbsp;bl.: blauwnbsp;br.; bruinnbsp;c.w.; condenswaternbsp;dikw.: dikwijlsnbsp;diploc,: diplococcennbsp;diplov.: diplovormnbsp;doorv.: doorvallendnbsp;gec.: gecoaguleerdnbsp;geh.: geheel

gek. : geketend

gel, : gelegennbsp;gelk.: gelijkendnbsp;ger.: geringnbsp;gr.: groot

; na 1 dag bebroeding positief, de positieve reactie

blijft tot het tijdstip der eindbeoordeeling (5 dagen) bestaan. : na 2 dagen positief

b nbsp;nbsp;nbsp;3

nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ff

nbsp;nbsp;nbsp;4

nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ff

nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

Voor de Na-hippuraat en aesculinereactie geeft een positief of negatief teeken de einduitslag aan.

Macr. beeld SA cult, na 18 tot 24 u. broedst.: macroscopisch beeld SA culturen na 18 tot 24 uur broedstoof.

Mier. beeld v. meth.bl. prep. v. oorspr. cult.: microscopisch beeld van methyleenblauwpreparaat van oorspronkelijke cultuur.

Beeld v. donk. v. prep. na 1 of meer voed. pas.: beeld van donkerveldpreparaat na 1 of meer voedingsbodempassages.

Ser. reactie: serologische groepsindeeling door middel van de precipitatiereactie t.o.v. antiserum van Str. agalactiae (B),nbsp;dysgalactiae (C) en uberis (E).

-ocr page 181-

E'Senaar; J. H. te W.

onderzoek: 12-4-d0. ^atum laatste dekking: 5-4-40.

Geboren: 1936.

Anamnese: een enkele maal LV een vlokje in de melk. Klinisch onderzoek uier: LV papilloom in cysterne.nbsp;Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

Ans

MELK

Scheede I

Scheede H

LV

LA nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RV

RA

acr. beeld SA 5'- na 18 totnbsp;broedst.

100 kol. macr. str.

zh 40 heel fijne kol. bij denbsp;melk gelegen

enkele kol. bij de melk

geen groei

geen groei

geen groei op agar eenige groei in c.w.

w. na 2 X 24

of later

als na 24 uur

nu 400 kol. over geheelenbsp;agarvlaktenbsp;verspreid

zt 80 kol. over geheele agarvlakte verspreid.

3 kol. op agar o.gr.

16 kol. op agar macr. str.; o. gr. macr. str.

2 kol. op agar macr. str.; o.gr. als dik zwaarnbsp;beslag, macr. geen str.

beeld V. ^'*-bl. prep.

orspr. cult.

diploc. en korte ket.nbsp;diploc.

korte fijne en grove ket.nbsp;diploc. Hier ennbsp;daar indruknbsp;coryne

overwegend diploc., enkelenbsp;korte ket.nbsp;diploc.

niet nader onderzocht

I v/d 16: veel grove diploc. en korte ket.nbsp;hiervan (tot 10): o.gr.:nbsp;als 1 v/d 16, ket. totnbsp;30

V. donk.v.

na 1 of pas.

str. in lange ket. (tot 60)

str. in zeer lange ket.

(tot 100}

str. in lange ket. (tot 60)

1 v/d 16: ket. diploc. (tot 30) 0. gr.: str. innbsp;lange ket. (tot 80)

Pant bloed-quot;Satplaai

r.c. van grijswitte ronde gladde kol. Na

2 dagen zeer geringe haemo-lyse

als LV doch ronder haemo-lyse

als LV

1 v/d 16: r.c. van kleine ronde kol. Na

3 dagen hofje om de kol, na 5 dagen groen,nbsp;o. gr.: als 1 v/d 16

9'nai in quot;ntbouillon

tr. met , vlokkig sed.

als LV

helder met vlokkig sed.,nbsp;na 2 dagen tr.

1 v/d 16: helder met vlokkig sed.. na 2 dagen tr.

0. gr,: als 1 v/d 16

fat'* P quot;''asmelk

zeer gering zuur, niet gec.nbsp;na 5 dagen:nbsp;zuur. gec.

geen zuur, 2e dag zwak zuur,nbsp;niet gec., na

5 dagen zuur, gec.

zeer ger. zuur. 2c dag; zuur,nbsp;niet gec., witnbsp;sed. 3e dag:nbsp;zuur, gec.

1 v/d 16: geen zuur o. gr.: geen zuur

bfP'i in neth.-

'Pawmelk

geen red.

geen red.

geen red.

beide geen red.

^'-neinische

t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

-Slljose

4quot;

-f- 4- 4-

4-4-

4quot; 4-

-

-

-

-

4-4-4-

4- 4-

5;nni^

-

-

-

-

-

-

-

4--b 4- 4-

4- 4- -k 4-4-

-

-

-

4ilictoe

-

4- 4*

-

-

-

quot;quot;iij^uraat

-

-

zw.

zw.

4-

-

4quot; 4*

-j- 4-

4-4-4-

4-4-

-

-

-

-

.JVios^

-

-

4quot; 4- 4* 4quot; 4-

4-4-4-

4-4-

4- 4- -f*

4--V*

B

B

-ocr page 182-

Eigenaar: J. F. H. te W. Datum onderzoek: 16-l-40.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1934.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk: nbsp;Klinisch onderzoek scheede: onbekend.

No: Beatrix

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei op agar. bij melknbsp;een gering aantal kol.

geen groei

geen groei

geen groei

3 heel fijne kol. op agar, groei in c.w.

mogelijk eenige gc* in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

sterk 0. gr.

o. gr. en enkele kol.nbsp;bij de melk

o. gr., 2 kol. bij de melk

7 kol. op agar. o. gr.

3 kol. op agar en fijne 0. gr., macr. r.c.

fijne o. gr. macr. r.c.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

str. ket. monococcen

coryne

staafjes met transversalenbsp;teekening

vermoedelijk

coryne

coryne

op 28-1 C.W.: str. en diploc., verder hoopjesnbsp;ongekleurdenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;staafjes;

op 30-1: o. gr.: fijne staafjes; op 30-1; c.w,:nbsp;staafjes, krom en meerdere met verdikt einde.nbsp;Hier en daar kortenbsp;ket. met transversalenbsp;teekening (4-6).

0. gr.: fijne transzet' sale diploc. ennbsp;ket. hiervan (tot ol*nbsp;Ellipsvormen met transnbsp;versale teekening-C.W.: sommigenbsp;ronde monococcen.nbsp;ellipsvormen alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

0. gr.

beeld v. donk.v, prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

niet nader ond

:rzocht

o. gr.: enkele cocjes, staafjes met lichtbre-kende korrels; coryne?

o. gr.; str. in kort ketens (6-8)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grijze ronde gladde kol.

R-

r.c. van fijne platte ' kol. met iets zwatnbsp;aspect. Na 5 daflnbsp;geringe haemolys*

groei in serumbouillon

zwak tr. met wolkig sed.

als sch. 1

groei in lakmoesmelk

geen zuur, 2e dag alkalisch

geen zuur,

4e dag witte punt^^^

groei in meth.-blauwmelk

geen red., wit sed.

geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

C.*''

glucose

saccharose

-

1

raffinose

- nbsp;nbsp;nbsp;I

trehalose

-

- ^

manniet

-

sorbiet

-

-

inuline

-

salicine

-

lactose

-

aesculine

-

na-hippuraat

zw.

zw.

maltose

-

galactose

-

.

rhamnose

-

-

dulciet

-

xylose

-

laevulose

glycerine

-

-

ser. reactie

-

-ocr page 183-

Eigenaar: K.


d. H. te W.


Datum onderzoek; 10-2-'40. Datum laatste dekking: Juli '39.nbsp;Deboren: 1937.


Anamnese: droogstaand.

Klinisch onderzoek uier;

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: zeer sterk acute vaginitis, sp. kn. witte plekjes op mucosa


No; Bctje

MELK

Schecde I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

beeld SA na 18 totnbsp;n- broedst.

na 18 uur: 20 sp. kn. kol., blauwachtig, groo-ter en spoediger totnbsp;ontwikkeling dan andere scheede-culturen.

25 kol., overigens gelijk aan scheede I

ld. na 2 X 2d

of later

als na 18 uur

als scheede I

*cr. beeld v. th.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

1 v/d 20: zeer fijne transversale diplococ-cen, zeer weinig kortenbsp;ket.

als scheede I

V. donk.v na I ofnbsp;^eer voed. pas,

gek. diploc., korte ket. hiervan (4-8), veelnbsp;diploc.

als schecde I

Prcl bloed-9arplaat

r.c. van grijs-witte kol., geringe haemolyse, ietsnbsp;groenig aspect

als scheede I

Stoei in ''umbouillon

wolkig troebel met vlokkig sed.

9roei in akmoesmelk

bijna wit, niet gec.: 2e dag wit, gec., bovenaan rose ring

?fei in meth.-

^^auwmelk

red., gec., later iets blauw

^Qckemische .-acties t.n.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

als

sch, I

^oharose

^uffinose

^^ehalose

*anniet

Sorbiet

Online

'Olicine

ootose

'uline

^'hippuraat

'Onltose

If

SO'actose

'O'nnose

-

quot;nlciet

ylose

^^losc

f

yoerine

reactie


-ocr page 184-

Eigenaar: PI. de K. te W. Datum onderzoek: 22-4-'40.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijking melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


MELK

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. breedst.

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

groei in c.w. c.w. over agar latennbsp;loopen, na bebroedingnbsp;nu macr. r.c. str.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

diplococcen en hoopjes hiervan

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer f spikkelvormige

jne

col.

groei in serumbouillon

helder met korrelig scd. 4e dag: licht tr.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

manniet

sorbiet

-

inuline

-

salicine

lactose

aesculine

na-hippuraat

-

maltose

galactose

___-

rhamnose

dulciet

-

xylose

laevulose

glycerine

ser. reactie

-ocr page 185-

Eigenaar: J. v. d. S. te W. ^atum onderzoek: 23'8-'40.nbsp;Eatum laatste dekking:

Anamnese: koe geeft abnormale melk. Verzoek de kwartieren droog te maken.

Klinisch onderzoek uier: LV: geen afwijkingen. LA: hard, gezwollen, pijnlijk. RV en RA: niet hard en niet pijnlijk.

Macroscopische afwijkingen melk: LV: normaal. LA: bruin-geci secretum met fibrine vlokken. RV en RA: geel-bruin secretum met fibrine vlokken.

^o: Brecht

MELK

LV

LA

RV

RA

acr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;u. broedst.

2 kol. bij de melk, mogclijknbsp;o. gr.

tusschen de fibrine vlokken veel kol.

als LA

als LA

d. na 2 X 24 ^ur of later

50 kol. op agar,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bruin

achtig met centrale stip bij doorvallendnbsp;licht. Bij opvallendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;licht

wit

als na 24 uur. De kol. gelijken niet opnbsp;LV

als LA

als LA

icr. beeld v. *^th.b!. prep.nbsp;oorspr. cult.

staph.

diploc. en ket. hiervan veelalnbsp;met transversale teekening

fijne diploc. en korte ket.nbsp;hiervan

heel fijne diploc., sommige iets grooter.nbsp;Hoopjes stipjes, korte ket.nbsp;transversalenbsp;lichaampjes.

Hier en daar kapsel vermoed.

V. donk.v. P''ep. na 1 ofnbsp;^^er Voed. pas.

staph.

vrij lange ket. str. in diplov.nbsp;(tot 30)

als LA

als LA

Aspect bloed-9arplaat

r.c. van ronde gladde glanzende witte tot bijnanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klcur-

looze kol. zeer geringe haemo-lyse

als LA

als LA

Sfoei In ^^rumbouillon

helder met vlokkig sed.

als LA

als LA

proei in akmoesmelk

geen zuur

2e dag: zuur, gec., wei, witnbsp;sed.

geen zuur

3e dag: zuur, gec., wit sed.

zwak zuur rose sed.

5e dag: zuur, gec., wei, witnbsp;sed.

S^oei in meth.-

lauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische

acties t.o.v.

1 kol.

O. gr.

c.w.

1 kol.

O. gr.

c.w.

S^ucose

saccharose

^affinose

-

-

-

trehalose

-

-

-

aianniet

-

-

-

^orbiet

-

-

-

*auline

-

-

salicine

lactose

^'sculinc

-

a-hippuraat

zw.

Maltose

yalactose

^harnnose

dulciet

__

*yfose

13^ reactie

B

B

B

-ocr page 186-

Eigenaar: C. B. te W.

Datum onderzoek:

Datum laatste dekking: 4-4-''39.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

MELK

Scheede I

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

5 kol. macr. staph.

matige cultuur. macr: staph.

geen groei

vrij sterke groei van macr. 2 soorten kol.

1) nbsp;nbsp;nbsp;groote witte

2) nbsp;nbsp;nbsp;kleine, macr. str.

id. na 2 X 24 uur of later

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

geen bact.

staph.

staph.

geen bact.

groote kol: gelijkt op plompe staafjes metnbsp;sterkere kleuring dernbsp;einden. Zouden ooknbsp;diploc. met een ecto-plasma kunnen zijn.nbsp;Verder langere staafjesnbsp;waarin meerdere sterknbsp;gekleurde lichaampjes,nbsp;gelijken op korte ketensnbsp;str. in kapsel. Dikwijlsnbsp;eindlichaampje sterkernbsp;gekleurd en gezwollen.nbsp;Kleine kol.: diploc. ennbsp;korte ketens hiervannbsp;(tot 18) en transver.nbsp;sale str.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

groote kol.: ket. diploc. kleine kol.: afgestorven

aspect bloed-agarplaat

groote kol.: r.c. van kleine ronde kol.

groei in serumbouillon

tr. met vliezig sed. na 4 dagen; troebelnbsp;met wolkig sed.

groei in lakmoesmelk

zuur, bijna kleurloos, na 2 dagen: lila, wittenbsp;punt

groei in meth.-blauwmelk

iets red. tot licht blauw, wit sed.

biochemische

reacties t.o.v.

1

1 kol. 1

0. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

C.^

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

manniet

sorbiet

inuline

-

salicine

lactose

__

aesculine

na-hippuraat

maltose

galactose

4-

rhamnosc

-

dulciet

xylose

4-

laevulose

glycerine

ser. reactie

B

-ocr page 187-

Eigenaar: f. F. H. te W. Datum onderzoek: 25-5-'dO.nbsp;Datum laatste dekking: 25-4-40.nbsp;Geboren: 1937.

Anamnese: voor enkele maaden LV speen verdikt en ontstoken. Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis, weinig pus.

No: Coba 4

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV

RV

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

zeer overvloedige cultuur, macr. str.

geen groei

geen groei

geen groei

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

0. gr.

0. gr. en meerdere witte kol. niet gelijkmatig over agar

een matig sterke cultuur over gehcele agar-vlakte. Voornbsp;str.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te

langzame groei

geen groei

3 sp. kn. kol.

icr. beeld v. eth.bl. prep.nbsp;v. oorspr. cult.

grove diploc. en ket. hiervan

fijne transversale ket. coc-jes, nbsp;nbsp;nbsp;uiteinde

der ket. soms ietsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verdikt.

Gelijkt iets op coryne

1 v/d 3: beeld als RA

heeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

str. in matig lange ket.nbsp;(20-30)

Geen str. Hoopjes bacterin. Coryne ?

korte ket. str. (tot 20) soms hoopjes cocjes

spect bloed-agarplaat

r.c, van kegelvormige grijswitte kol.

Na (3 dagen iets platter

r.c. van witte spikkelvormigenbsp;kol.

r.c. van groene kol. in groen hofje

9roei in crumbouillon

licht tr. met vlokkig sed.

helder met korrelig sed.

helder met vlokkig sed.

Stoei in lakmoesmelk

zeer gering zuur, 2e dagnbsp;zuur. gec.

geen zuur

3e dag: wit sed.

geen zuur

Sroei in meth.-olauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

^Slucose

..3ccharose

-

Jaffinose

-

^rehaIose

-

Jbanniet

-

Jorbiel

-

-

Jbuiiug

-

^alicine

-

-S^uline

-2J:^ippuraat

-

-

..^^ose

-

.,^actose

-

-

-fl^^nose

^d^jgt

-

Jyjose

-

J^lose

--

eactie

B

-ocr page 188-

Eigenaar: L. C. tz W. Datum onderzoek: 30''4-40.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1932.

Anamnese: koe abnormaal verlost. 2 maal gedekt. Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwi/kingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No: Dit

MELK

Scheede I

LV nbsp;nbsp;nbsp;1

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

geen groei

2 kleine kol. op agar. lichte groei in c.w.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

geen bact. in c.w.

1 sc C.W.: hoopjes bact., plompe staafjes,nbsp;indruk heel fijne stipjes

in nbsp;nbsp;nbsp;gemeenschappelijk

kapsel. Geen afzonderlijk liggende bact.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

hoopjes bact. met lichtbrekende korrels

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer fijne de gladde kol. Na 2nbsp;dagen kol. platter

groei in serumbouillon

licht tr. met fi vlokkig sed.

n

groei in lakmoesmelk

geen zuur

groei in meth.-blauwmclk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1

1 kol.

o. gr. 1

c.w.

I kol.

Q. gr.

c.W.

glucose

/

-

saccharose

raffinose

trehalose

manniet

sorbiet

inuline

salicine

- ^

lactose

_-

aesculine

na-hippuraat

maltose

galactose

v

rhamnose

dulciet

xylose

laevulose

glycerine

ser. reactie

-ocr page 189-

Eigenaar: K. v. d. H. te W. Datum onderzoek: 10-2-'40.nbsp;Datum laatste dekking:nbsp;Geboren: 1933.

Anamnese: koe vorige lactatieperiode een klinische mastitis aan alle kwartieren. RA sterk veranderde melk. Entozonbehandeling voor opdroging. Na de partus melk macr.nbsp;normaal behalve RA. De melk uit dit kwartier vertoont sinds enkele weken geennbsp;afwijkingen.

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede:

No: Dopje

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RV

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

15 kol. op agar o. gr.

70 kol. op agar, tamelijknbsp;wit van kleur

70 kol. verder als LA

een enorm sterke cultuurnbsp;macr. str.

3 kol. als staph.

id. na 2 X 24 uur of later

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

bijna uitsluitend diploc.

als LV

diploc., korte ket. diploc. ennbsp;str.

korte ket.

transversale

str.

beeld v. donk.v. prep. na \ ofnbsp;meer voed. pas.

lange ket. diploc. Eind-coccen dikwijlsnbsp;intenser gekleurd

zeer lange ket. diploc.

(tot 100)

zeer lange ket. diploc.

als RV

aspect bloed' agarplaat

r.c. van kleine half plattenbsp;waterdruppelachtige kol.

Na 2 dagen zeer plat

r.c. van platte gladde doffenbsp;kol.

Na 2 dagen:

R. kol.

r.c. van platte doffe kol. Na

2 dagen zeer groote plattenbsp;:ol.

r.c. van kleine waterdruppelachtige kol.

Na 2 dagen centrale wittenbsp;stip

groei in serumbouillon

licht tr. met vlokkig sed.

Na 4 dagen helder

helder met vlokkig sed.

als LV

als LV

groei in lakmoesmelk

zwak zuur

2e dag: zuur gec.

als LV

als LV

als LV

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

saccharose

-

raffinose

-

-

-

-

trehalose

-

-

anniet

-

-

-

-

satbiet

-

-

-

-

luuline

-

-

-

-

salicine

-

-

-

-

lactose

-

-

^esculine

-

-

-

aa-hippuraat

4

zw.

2W.

Maltose

-

galactose

-

rhanjnose

-

-

-

dulciEt

-

-

*yIose

-

-

-

'^evulose

-

-

-

glycerine

reactie

B

_

-ocr page 190-

Eigenaar: J. P. d. Zw. te W. Datum onderzoek: 28-10-'39.nbsp;Datum Jaatste dekking: gust.nbsp;Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk;nbsp;Klinisch onderzoek schecde:


MELK

LV nbsp;nbsp;nbsp;1

LA

RV

RA

macr. beeld 5A cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

in c.w. sterke groei, o. gr.. 8 sp. kn. kol.nbsp;met centrale stip, 20nbsp;sp. p. kol.

als scheede 1. aantal kol. geringer

id. na 2 X 24 uur of later

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

I v/d 8 sp. kn: vrij grove diploc., hier ennbsp;daar korte ket. (6)

1 v/d 20 sp. p.: als

1 v/d 8 sp. kn.

Na 3 maanden kamertemperatuur subcultuur aangelegd uit c.w.

als scheede 1 na 3 maanden kamertemperatuur subcultuurnbsp;aangelegd uit substantie van ingedroogd c.w.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

str. (tot 20)

als scheede I

aspect bloed' agarplaat

r.c. van ronde kol.

gladde

als scheede I

groei in serumbouillon

zwak tr. met vliezig sed.

als scheede I

groei in lakmocsmelk

wit, niet gec.

2e dag: bovenaan rose ring.

als scheede I

groei in meth.-blauwmelk

red., wit gec. later weer blauw

als scheede 1

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

?

saccharose

4-

raffinose

-

-

trehalose

,

manniet

4* 4*

,

sorbiet

4quot; 4- 4quot;

i-4-

-

inulinc

-

salicine

4quot; 4 4-

,

lactose

-

aesculine

na-hippuraat

zw.

4-

maltose

-

galactose

4- 4quot; 4quot; 4-4-

' 4'

rhamnose

-

dulciet

xylose

-

zW.

4-^

laevulose

47 -7lt;

glycerine

4--H4-

-b4-

1.

jgt;

ser. reactie

10

-ocr page 191-

Eigenaar: E. O. te W. Datum onderzoek: 3-2-40.nbsp;Datum Jaatste dekking; gust.nbsp;Geboren: onbekend.

Anamnese: op 28-1 gekalfd. RA in de biest stukjes waargenomen, die spoedig verdwenen. Op 3-2 melk uit alle kwartieren normaal met voldoende melkgift.

Klinisch onderzoek uier;

Macroscopische afwijkingen melk;

Klinisch onderzoek scheede: -

No: E. O.

MELK

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

een overvloedige cultuur van macr. str.

als LV

als LV

als LV

2 groote kol. met centrale stip

4 sp. p. kol.

1 groote kol. met centrale stip.

: 60 sp. p. kol.

id. na 2 X 24 mier. beeld v.

als na 24 uur

als LV

als LV

als LV

als na 24 uur 10 sp. p. kol.

doch

als na 24, doch sp. p. kol.

80

uur of later meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

overwegend diploc., enkelenbsp;korte ket.nbsp;diploc. {tot 6)

als LV doch aantal kortenbsp;ket. grooter

als LV. doch aantal kortenbsp;ket. overwegend

bijna uitsluitend ket. diploc.

(tot 30)

groote kol.: staph, sp. p. kol: diploc., eennbsp;heel enkel ket. van 4nbsp;in kapsel gelegen, ooknbsp;ellipsvormen met transversale teekening

groote kol: staph, sp. p. kol.: als sch. 1.nbsp;veel ellipsvormen metnbsp;transversale teekening.nbsp;Hier en daar indruknbsp;knotsvormen

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

zeer lange ket. str. (100)nbsp;enkele ket.nbsp;diploc.

als LV

lange en korte ket. diploc.

korte ket. str., ellipsvormigenbsp;coccen ket.,nbsp;enkele zeernbsp;lange ket.

1 sp. p. k: veel diploc., ket. diploc.

1 sp. p. kol: als scheede I

aspect bloed-agarplaat

fijne groei van ronde plattenbsp;kol. met centrale stip. Geringe haemo-lyse.

fijne groei van ronde gladdenbsp;glanzende kol.nbsp;Na 5 dagennbsp;geringe haemo-lyse

als LA, na 2 dagen geringenbsp;haemolyse

als LV. na 5 dagen kol.nbsp;zeer plat

fijne groei van kleine ronde grijsachtige gladde kol. Na 2 dagennbsp;zwartig aspect. Na 5nbsp;dagen geringe haemolyse met iets groenenbsp;verkleuring

als scheede I

groei in serumbouillon

vlokkig tr. met grof vlokkignbsp;sed.

als LV

licht tr. met grof vlokkignbsp;sed. Na 4 dagen helder

grof vlokkig tr. met grofnbsp;vlokkig sed.

tr. met 2e dag

vlokkig sed. wolkig sed.

als scheede -

groei in lakmoesmelk

zwak zuur, niet gec.

2e dag: zuur. gec.. wit sed.

als LV

lila, niet gec. 2e dag; zuur,nbsp;gec., wit sed.

als LV

geen zuur; 2e dag: lila niet gec., witte punt

als scheede I

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

witte punt. iets licht blauw

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

o. gr.

c.w.

I kol.

0. gr.

c.w.

glucose

4- 4quot; 4quot; 4- 4-

4-4-4-

saccharose

4- 4quot; 4quot; 4-

raffinose

-

-

-

-

trehalose

-

4-4'

4quot; 4-

manniet

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

-

-

salicine

4-4-4'

4- 4-4quot; 4-

lactose

-

-4- 4- 4-

^

^esculine

-

-

-

ua-hippuraat

4quot;

4-

maltose

b 4- -f-

4- 4-

galactose

4- 4* quot;b 4quot; 4*

rhamnose

-

-

-

-

dulciet

-

-

-

-

-

Xylose

-

^evulose

4- 4-

Slycerine

_

r. reactie

B

B

B

11

-ocr page 192-

Eigenaar: J. F. H. te W. Datum onderzoek: 2-3-'40.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1933.

Anamnese: een week geleden gekalfd. RA en LA te geringe melkgift. LA spcen-betrapping, pijnlijk.

Klinisch onderzoek uier: LA speen vertoont een laesie even boven de speenopening; de speen is hard en pijnlijk, het orificium is ontstoken.

Macroscopische afwijkingen melk: melk uit LA kwartier heeft een waterig aspect, is moeilijk uit de speen te krijgen.

Klinisch onderzoek scheede:

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

300 kol. macr. str.

al3 LV

enorm overvloedige cultuur macr. str.

zeer sterke cultuurnbsp;macr. str.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

tamelijk lange ket. diploc.

(tot 30)

als LV, zeer lange ket.

(tot 100)

lange en korte ket. diploc.,nbsp;soms ovalenbsp;vormen

veel diploc. en str. in kortenbsp;ket. (tot 10)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grijze witte kol. metnbsp;kleurlooze rand.nbsp;Na 2 dagennbsp;is kleur witternbsp;en kol. platter

als LV

als LV

als LV

groei in serumbouillon

helder met vlokkig sed.

2e dag licht tr.

als LV

als LV

wolkig tr. met vlokkig sed.

Na 4 dagen: draderig sed.

groei in lakmoesrnelk

zwak zuur, niet gec.;

3e dag: traag vloeibaar;

4e dag: wei

zuur, wit sed., dik vloeibaar.nbsp;2e dag: zuur,nbsp;gec.. wei

zwak zuur, niet gec.

2e dag: zuur, gec., wit sed.

als LA

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

4quot; 4quot;

ralfinose

-

trehalose

manniet

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

salicine

lactose

4- 4-

aesculinc

-

-

na-hippuraat

-t-

maltose

4

galactose

4-

rhamnose

-

__

dulciet

-

-

xylose

-

__,

laevulose

4-4-4-4-4-

_

glycerine

__

ser. reactie

6

B

B

__J

12

-ocr page 193-

Higenaar: ). F. H. te W. Datum onderzoek: 28-5-40.nbsp;Datum laatste dekking: 21-Il-39nbsp;Geboren: 1937.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis met pus uitvloeiing.

No: Evelina 4

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

^'acr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

150 kol. macr. str.

300 kol. macr. str.

1 grooterc afwijkende bruine kol.

oeen groei

geen groei

zt 25 zeer kleine kol.

4z 40 zeer kleine kol.

1 groote kol., gelijkt op staph.

d- na 2 X 24 ur of later

als na 24 uur

als na 24 uur

een matige cultuur overnbsp;de geheelenbsp;agarvlakte

als na 24 uur

zh 25 kleine kol. als str.: 2 witte kol. alsnbsp;staph, alb.

zh 40 kleine kol. alj str.: 6 kol. als staph,nbsp;alb.

Ulicr. beeld v. uieth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

korte en enkele lange ket. str.

str. en diploc. tamelijk fijn.nbsp;Ligging opnbsp;hoopjes doetnbsp;denken aannbsp;coryne

str. met sterk transversalenbsp;teekening. vrijnbsp;grof.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Indruk

hier en daar coryne vormen.nbsp;Gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;prep.:

str. en staafjes.

1 v/d 25: grove str. met sterk transversalenbsp;teekening. Verder fijnenbsp;str.

1 v/d 2 staph.

wegens volkomen gelijkenis op sch. I niet nader onderzocht

^eeld V. donk.v.

na 1 of ^^er voed. pas.

lange ket. str. in diplov.nbsp;(10-50)

als LV

als LV, enkele korte ketens

diploc. en korte ket. str. (tot 20). Somsnbsp;longitudinale diploc.

Aspect bloed-

9arplaat

r.c. van kleine ronde gladdenbsp;glanzende grijze kol., zeernbsp;geringe haemo-lyse

als LV

als LV

r.c. van zeer fijne grijze gladde glanzende kol. in iets zwartignbsp;hofje. Na 4 dagen ietsnbsp;groenig aspect der kol.

^^oei in ^^rumbouillon

helder m. grof-vlokkig sed., later licht tr.

als LV

als LV

helder met vlokkig sed. later tr.

Stoei in UKmoesmelk

zwak zuur. niet gec.

3e dag: zuur. gec.. wei

als LV

als LV

geen zuur. 4e dag: zwak zuur, niet gec,.nbsp;wit sed.

?fcei in meth.' ^auwmelk

geen red. wit sed.

geen red.

geen red.

geen red., wit sed.

biochemische

-i^acties t.n v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

9'ucose

4-

^tcharose

^^finose

-

-

-

^halose

lanniet

-

-

^^biet

-

-

-

-

-

-

-

slicine

-

-

-

^ose

^uline

-

-

na..L.

.^^^Ppuraat

^Itose

^close

.^J^nose

^^iet

yloae

-

-

-

,;^Iose

.^J^ine

reactie

B

B

B

13

-ocr page 194-

Eigenaar; J. F. H. te W. Datum onderzoek: 25-5-'40.nbsp;Datum laatste dekking: 2-5-'40.nbsp;Geboren: 1938.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede II

No: Evelina 5

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

10 kol. op agar

12 kol. op agar

10 kol. op agar

2 groote witte en meerdere zeer fijnenbsp;kol.

geen groei

enkele heel fijne kol-

id. na 2 X 24 uur of later

2 soorten kol. n.1. witte alsnbsp;staph, en bijnbsp;doorvallendnbsp;licht blauwenbsp;kol.

als LV

als LV

uitsluitend witte kol. alsnbsp;staph, albus

2 kol. op agar, macr. str.

16 kol. op agar, macr. str.

micr. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

witte kol: staph.; blauwenbsp;kol: korte ket.nbsp;str. en diploc.nbsp;Sommige diploc. gelijkennbsp;op een staafje

diploc., grover als LV, somsnbsp;plompe staafjes, hier ennbsp;daar korte ket.

staph.

diploc. en korte ket. str., de diploc. veelalnbsp;op hoopjes gelegen

korte ket. zeer fijo^ str.

beeld v. donk.v. prep, na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

veel diploc., korte ket. str.,nbsp;onregelmatigenbsp;vormen

veel diploc. en korte ket. str.nbsp;(6). Een diploc. soms eennbsp;staafje met polaire lichtbre-kende korrel

fijne diploc. en korte ket. str. (tot 12). enkele langere ket. (totnbsp;30)

veel diploc. en kc^' str. (tot 20)

aspect blocd-agarplaat

r.c. van kleine ronde grijze glanzende ietsnbsp;platte kol.

als LV

r.c, van ronde glanzende kol,, vergroenend

r.c. van zeer fijne grijze gladde kol.,nbsp;iets zwartig aspect.

Na 4 dagen groen

groei in serumbouillon

helder met vlokkig draderig sed.

wolkig tr. met nevelig sed.

helder met vlokkig sed.

helder met weinig vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

wit, gec.

Na 4 dagen rose gec.,nbsp;witte punt

als LV

geen zuur wit sed.

geen zuur, wit sed-

groei in meth.-blauwmelk

red. met coa-gulatie, later weer blauw

als LV

geen red.

geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

glucose

saccharose

raffinose

-

-

-

trehalose

manniet

-

-

sorbiet

-

-

inuline

-

-

salicine

_j_ _|. -j. 4-

-

-

lactose

aesculine

na-hippuraat

-

maltose

-I-

galactose

rhamnose

-

dulciet

xylose

-

-

laevulose

-I-

glycerine

ser. reactie

14

-ocr page 195-

Eigenaar: L. C. te W. Datum onderzoek: 30-'4-40.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese: begin April LA uierontsteking. Klinisch onderzoek uier: LA atrophic, droog.nbsp;Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

^0: Geert

MELK

Scheede I nbsp;nbsp;nbsp;Scheede II

LV

LA

RV

RA

acr. beeld SA ^ult. na 18 totnbsp;u. broedst.

overvloedige

groei over ge-hcele agar-vlakte. macr. str.

1 kol. op agar macr. staph.

2 kleine kol. op agar

enkele kol. op agar

d. na 2 X 24 Uur of later

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur

ih 60 sp. kn. kol. macr. r.c.

icr. beeld v. U'eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

overwegend diploc., kortenbsp;ket. diploc.nbsp;(6-8)

Van 5 willekeurig gekozen kol. preparaten gemaakt en subculturennbsp;aangelegd (A. B, C,nbsp;D en E.). Van alle 5nbsp;kol. was het beeld:nbsp;diploc.. korte ket. str.

Ijeeld V. donk.v na 1 ofnbsp;eer voed. pas

zeer lange ket. str. in diplov.nbsp;(tot 100)

A. B. C, D. E. alle gelijk n.1. vrij langenbsp;ket. str. (tot 50) innbsp;diplov. Enkele kortere ket.

spect bloed-*garplaat

r.c. van zeer fijne grijswitte spikkelvormige kol.

Na 2 dagen kol. platter

A, B, C, D en E: r.c. van zeer fijnenbsp;ronde gladde kol., ietsnbsp;zwartig aspect. Na 2nbsp;dagen kol. grijs-wit.

B en D geringe haemo-lyse

9*oei in *erumbouillon

helder met grof-vlokkignbsp;sed. 2e dag tr.

alle; licht tr. met vlokkig sed.

p*'uei in iakmoesmelk

geen zuur.

2e dag zuur niet gec.

5e dag zw. zuur, niet gec.

alle: geen zuur

9foei in meth.-uiauwmclk

geen red.

geen red.

^ochemische

^^eacties t.o.v.

A. iJ. (J

D. E

o. gr.

c.w.

1 tcol.

0. gr.

c.w.

^glucose

[

^^ccharose

.^ffinose

^^ehalose

^anniet

^rbiet

Jjuline

^licinc

4-

J^ctose

-^culine

^iiippuraat

^fltose

..^^actose

..^^umose

-

^^ose

J^vulose

^ycerinc

reactie

T5quot;

-ocr page 196-

Eigenaar: H. Z. te W.

Datum onderzoek: 22-6-'40. Datum laatste dekking: 12-6-'40.nbsp;Geboren: 1934.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No: Geert 2

MELK

Scheede I

Scheede H

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

geen groei

geen groei

geen groei

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

17 kol. op agar: o. gr.

geen groei

1 kol. op agar en o. kr.

20 kol. bij melk gelegen

geen groei

geen groei

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

kleine gekor- ' relde staafjes, ;nbsp;eenigszins ver- i geen bact.nbsp;dikt einde;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

coryne nbsp;nbsp;nbsp;j

staph.

coryne

geen bact.

geen bact.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

hoopjes korte staafjes metnbsp;lichtbrekendenbsp;korrels,nbsp;coryne

hoopjes staafjes met lichtbrekende korrels.

Ellipsvormen met lichtbrekende korrels

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer fijne stipvor-mige kol.

Geen haemo-lyse

na 3 dagen groei vannbsp;kleine wittenbsp;ronde gladdenbsp;glanzende kol.

groei in serumbouillon

helder,

2e dag helder met korrelignbsp;sed.

als LV

groei in lakmoesmelk

geen zuur,

4e dag witte punt

als LV

groei in meth.-blauwmelk

geen red. wit sed.nbsp;later lichtnbsp;blauw

als LV

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.^

glucose

saccharose

ralfinose

-

-

trehalose

-

manniet

-

sorbiet

-

-

inuline

-

-

salicine

lactose

-

aesculine

-

na-hippuraat

zw.

maltose

galactose

-

rhamnose

-

dulciet

-

xylose

-

Taevuiose

glycerine

quot;semrarTre

lz^

16

-ocr page 197-

Eigenaar: T. v. E. te W. I^atum onderzoek: 8-6-'40.nbsp;^atum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1934.

Anamnese;

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

Jacoba 23

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RV

RA

^acr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;u. broedst.

100 kol. over de geh.nbsp;agarvlakte.nbsp;macr. str.

150 kol.. verder als LV

10 kol. bij de melk

it 200 kol. macr. str.

3 kol. op agar, groei in c.w.

geen groei

'd- na 2 X 24 '^ur of later

als na 24 uur, mogelijk ietsnbsp;te wit voornbsp;str.

als LV

als na 24 uur

als na 24 uur

3 sp. kn., 7 sp. p. kol. lichte o. gr., groei innbsp;c.w. Later 25 sp. kn..nbsp;geen verschil macr.nbsp;tusschen 3 en 7

geen groei

*uicr. beeld v. eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

diploc. en korte ket.nbsp;hiervannbsp;(tot 10)

vrijwel

uitsluitend

diploc.

1 v/d 10: korte

en enkele langere ket. str. De korte ket.nbsp;vaak met transvers. teek. ennbsp;verdikte eind-coccus,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soms

beiderzijds

diploc. en korte ket.nbsp;hiervan

1 v/d 25: coryne o. gr.: coryne ennbsp;ketentjes str.

beeld V. donk.v.

na 1 of leer voed. pas.

zeer lange ket. str. (100) innbsp;diplov. transversaal

vrij grove gek. diploc.

subcultuur geen groei

lange ket. diploc. (60)

1 v/d 3: diploc.

1 v/d 7: coryne

Aspect bloed-

agarplaat

r.c. van grijswitte nbsp;nbsp;nbsp;gladde

glanzende kol., zeer geringenbsp;haemolyse.

Na 5 dagen plat met wittenbsp;centrale stip

als LV

r.c. van fijne kol., geringenbsp;haemolyse

I v/d 3: r.c. van grijze kol. in zwartig hofje.nbsp;Na 2 dagen groen.nbsp;Na 5 dagen met geringe haemolyse.

I v/d 7: r.c. van zeer fijne ronde gladdenbsp;glanzende kol.

Qroei in rumbouillon

helder met vlokkig sed.

licht tr. met nevelig sed.

helder met vlokkig sed.

1 v/d 3: tr. met draderig sed. nbsp;nbsp;nbsp;

1 v/d 7: licht tr. met nevelig sed. 2e dag:nbsp;nevclig-korrelig

stoei in

iakmoesmelk

zuur. niet gec. licht rose sed.nbsp;2e dag: zuur.nbsp;gec.. wei, witnbsp;sed.

als LV

zwak zuur, niet gec.. witnbsp;sed. 4c dag:nbsp;zuur. gec., 1)/^nbsp;cm lichtrosenbsp;onderaan

1 v/d 3: geen zuur

1 v/d 7: geen zuur,

5e dag: witte punt

9roei in meth.-blauwmelk

2e dag geringe red., wit

geen red.

geen red.

beide: geen red.

biochemische ^reacties t.o.v.

1 v/d 3

1 v/d 7

C.W.

1 kol.

O. gr.

c.w.

Slucose

saccharose

^affinose

-

-

-

-

^^ehalose

anniet

-

-

-

sorbiet

-

-

-

-

'Quline

-

-

-

-

sulicine

-

-

^^ctose

esculine

-

-

*^^'hippuraat

zw.

-

^^Itose

-

^^lactose

^bamnose

-

-

-

-

dulciet

-

-

^iose

_

_

'^tvulose '^Tycefn-

2W.

-

L^' reactie

-

B

B

afge-

storven

17

-ocr page 198-

uitmelken uier te groot, vroeger mastitis waar-

Eigenaar; J. F. H. te W. Datum onderzoek: 25-4-40.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese; geett te weinig melk, na genomen.

Klinisch onderzoek uier; Macroscopische afwijkingen melk: nbsp;Klinisch onderzoek scheede:

MELK

Scheede I

Scheede 11

No: Jantje 3

LV nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

raacr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

fijne overvloc- j

dige cultuur , nbsp;nbsp;nbsp;_

van macr. str-, ;

h.erlusschen m ,

minderheid

grootc witte 1

kol. nbsp;nbsp;nbsp;i

vrij overvloedige cultuur onderste helftnbsp;agar, hiertus-schen 8 grootenbsp;witte kol.

geen groei

overvloedige groei van zeer kleine kol., macr.nbsp;r.c. str.

als scheede I

id. na 2 X 24 uui; of later

i overvloedige

1 zeer fijne cul-als na 24 uur, i tuur. macr. de groote wit- str., hiertus-te macr. staph, i schen groote

1 witte kol,

1 maar staph.

als na 24 uur

10 kol. en o. gr.

kol. iets grooter, macr. ru:. str.

als scheede 1

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

vrij grove ma-

tig lange ke-;

tens str. of gek.!

diploc. Enkele,

zeer grove ke-;

tens nbsp;nbsp;nbsp;sterker als LV

gekleurd met.

transversale

segmentatie. nbsp;nbsp;nbsp;!

Witte kol;; nbsp;nbsp;nbsp;1

staph.

grove sterk transversalenbsp;str., soms indruk knots-vormen

grove coccen of staafjes, soms krom en gesegmenteerd, coryne ?

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

lange ket. str. itot 50)nbsp;in diplov.

als LV

als LV

veel diploc., korte ketens hiervan

aspect bloed-agarplaat

r.c. van kleine ronde gladdenbsp;gcijs-witte kol.nbsp;geringe haemo-lysc

als LV

als LV

r.c. van zeer fijne,

grijs-zwarte gladde glanzende kol. in ietsnbsp;zwartig hofje. Na 5nbsp;dagen groene verkleuring

groei in serumbouillon

licht tr. met vlokkig sed.

helder met draderig sed.nbsp;later iets tr.

tr. met vlokkig sed.

licht tr. met vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

2e dag zuur, gec.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4e dag

witte punt

als LV

als LV

licht lila met flink wit sed.

groei in mcth.-l nbsp;nbsp;nbsp;,

ui..... -lu nbsp;nbsp;nbsp;1 fleen red.

geen red.

Qcen red.

geen red.

quot;biocHemische

reacties t.o.v.

1

1 kol.

o. gr. 1 c.w.

1 kol.

O. gr. j c.w.

glucose

saccharose

raffinosc

-

trehalose

manniet

-

sorbiet

-

-

inuline

-

-

-

salicine

n-

-

lactose

aesculine

na-hippuraat

2W.

maltose

galactose

quot;b

4-

rhamnose

dulciet

-

-

-

xylose

-

-

laevulose

glycerine

ser. reactie

B

B

18^

-ocr page 199-

Eigenaar; T. v. E. te W. ^3tum onderzoek: H-2-39.nbsp;I^atum laatste dekking:

Geboren;


Anamnese:

Klinisch onderzoek uier; Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheedet


No; Juliana


MELK


LV


LA


RV


RA


Scheede I


Scheede II


r. beeld SA ^ult. na 18 totnbsp;u. breedst.


geen groei c.w. over agar latennbsp;loepen


i: 80 kol., macr. r.c. str.


icr. beeld v cth.bl. prep,nbsp;oorspr. cult.


^eld v. donk.v P^*P na I ofnbsp;*eer voed. pas


aspect bloed-9arplaat


in

^ruinbouiIlon


Sroei in lakmoesmelk


in meth.

olauwmelk


biochemische

Reacties t.o.v.


glucose


j^ccharose


i^finose


.^^balose


.^nniet


orbiet


'^uline


salicine


lactose


^esculine


ii^bippuraat


^altos'


9lactose

rhamnose

dlciet


Xylose


ijovuloae


^OMine


ir


overwegend diploc.. op een enkele plaats neinbsp;ging tot ketenvormingnbsp;(tot 6)


veel diploc., str, ket.


r.c. van grijsachtigc gladde ronde kol. Nanbsp;2 dagen kol. geel wit


tr. met weinig scd.


geen zuur

2c dag: witte punt


geen red.


1 kol. o. gr. c.w. 1 kol. o- gr.


-ocr page 200-

Eigenaar: C. B. tc W.

Datum onderzoek: 13-4-'39. Datum laatste dekking: 30-3''39.nbsp;Geboren: 1930.

Anamnese: volgens gezondheidsdienst zeer verdacht. Eigenaar nooit afwijkingen waargenomen.

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede:

MELK

Scheede I

Scheede 11

No: Lydia

LV

LA

RV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

zeer overvloedige cultuur, macr. str.

20 kol., macr. str.

geen groei

geen groei

voor een scheede-cultuur een overvloedige snel tot ontwikkeling komende cultuur. Groote kol. als staph,nbsp;en kleine kol. als str.

id. na 2 X 24 uur of later

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

fijne korte ket. diploc. en di-ploc. De gek.nbsp;diploc. veelalnbsp;transversaal,nbsp;enkele longitu-diale vormen

als LV

geen bact.

geen bact.

groote kol.: eerste indruk staafjes. Zijn 2 longitudinale staafjes ofnbsp;coccen of staafjes metnbsp;bipolaire sterke kleuring. Kleine kol.: diploc. en ketens hiervan

beeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

cultuur

afgestorven

ket. diploc.

beide culturen afgestorven

aspect blocd-agarplaat

r.c. van fijne ronde gladdenbsp;glanzende kol.,nbsp;geen haemo-lysc

groei in serumbouillon

vlokkig tr.

4e dag: licht tr. met draderig sed.

groei in lakmoesmelk

zuur, rose.

Na 3 dagen: zuur. gec..nbsp;witte punt

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1

I kol. j o. gr.

c.w.

1 kol.

O. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

-

_

mannict

-

sorbiet

-

inuline

salicine

lactose

aesculine

na-hippuraat

maltose

galactose

_^

rhamnose

dulciet

xylose

laevulose

glycerine

ser. reactie

B

__-

20

-ocr page 201-

Eigenaar: J. F. H. tc W. Datum onderzoek: 27-I''dO.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No: Margo 2

MELK

Scheede I

Scheede li

LV

LA

RV

RA

beeld SA

na 18 tot u. broedst.

2 nbsp;nbsp;nbsp;groote en

3 nbsp;nbsp;nbsp;sp. p. kol.

geen groei

geen groei

i a juu Koi.

op agar. macr. str.

geen groei op agar. in c.w. eenige groei

1 kol. op agar

na 2 X 24 of later

2 kol. als staph.

30 sp. p. kol.

14 sp. p. kol. op agar, laternbsp;met centralenbsp;stip

18 sp. p. kol. op agar

als na 24 uur

I kol. op agar, fijne o. gr., groei in c.w.

1 kol. als staph, alb.

1 kol. macr. str., o.gr.

mier. beeld v. th.bl. prep.nbsp;v. oorspr. cult.

I v/d 30: coryne

1 v/d 14: coryne.

1 v/d 18: coryne

fijne cocjes en diploc.,nbsp;weinig ket.

o. gr.: diploc. en korte ket. ovale vormen metnbsp;transversale teekening.nbsp;c.w.: vrij lange ketens lichaampjes, knots-vormen, indruk kapsels

o .gr.: hoopjes zwak gekleurde plompe staafjes met stippen er in.nbsp;c^ie donkerder gekleurdnbsp;zijn, indruk kapsels.nbsp;C.W.: heel fijne cocjes.nbsp;diploc. gesegmenteerdenbsp;staafjes, kapsels

*gt;111 V. donk.v.

na I of *neer voed. pas.

coryne

lange en korte ket. str.

0. gr.: fijne en grove ket. str. Lengteasnbsp;grooter dan breedteasnbsp;(coccobacil)

d. gr.: zeer uitecnloo-pende vormen. Hoogstwaarschijnlijk coryne

aspect bloed-^Sarplaat

na 4 dagen enkele spikkelvormige kol.nbsp;na 5 dagennbsp;kol. rose

fijne groei van ronde gladdenbsp;kol..

nat aspect.

Na 2 dagen kol. plat

o. gr.: fijne groei van platte R. kol., ietsnbsp;zwartig aspect; na 5nbsp;dagen duidelijkenbsp;haemolyse

zeer fijne groei (stipjes). Na 2 dagen grijsachtige groei

S^oei in serumbouillon

helder met

korrelig

sediment

licht tr. met vlokkig sed.

Na 4 dagen helder

o. gr.: troebel met vlokkig sed.

o. gr.: zeer licht tr. met korrelig sed. Na

4 dagen helder

groei in lakmoesmelk

geen zuur

lila, rose sed. Na 2 dagen zuur, nietnbsp;gec.

o. gr.: geen zuur.

2e dag wit. niet gec. Na 5 dagen zwaknbsp;zuur, niet gec.

o. gr.: geen zuur

groei in meth.-

olauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

Piochemische

reacties t.o.v.

1 koJ.

o. gr.

c.w.

I kol.

0. gr.

c.w.

4- ^'

-

-

-

-

-

-

-

-Sannipt

-

-

-

-

.^orbtpf-

-

-

-

-

Jauline

-

-

-

-Salicinp

-

-

-

-lactose

-

-

-

-scuUne

-

-

-

-

Jia-hioDuraat

zw.

rnaltose

-

-

-

-Salactose

-

-

-

^hamnose

-

-

-

-

^dulciet

-

-

-

-

J^ylose

-

-

-

-

J^evulose

-

-

^ycerinp

-

-

-

^r. reactie

-

B

TT

-ocr page 202-

Eigenaar: T. v. E. te W. Datum onderzoek: 8-6-'40.

Datum laatste dekking: 12-5-'40. Geboren: 1932.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: RV strengetje in tepel. Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No: Ntllie 3

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld 3A cult, na 18 totnbsp;24 u. breedst.

100 kol. over geheelenbsp;agarvlaktenbsp;verspreidnbsp;macr. str.

d: 30 kol. over geheelenbsp;agarvlaktenbsp;macr. str.

500 kol. macr. str.

geen groei

25 kol. op agar, misschien enkele kol.nbsp;iets witter

geen groei op agar. geringe groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur, tamelijk witnbsp;voor str. bijnbsp;opvallend licht

als LV aantal kleiner

als na 24 uur

2 zeer fijne kol.

aantal iets grooter

geen groei op agar, groei In c.w. en lichtenbsp;0. gr., macr. r.c.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

sterk overwegend diploc., enkele kortenbsp;ket. str.nbsp;of diploc.

als LV

meerdere kol.: heel korte ket.nbsp;str. met transversale teeke-ning. Soms indruk van kapsel

corync geen cultuurnbsp;aangelegd

I v/d 25: fijne str. en hoopjes diploc.

C.W.: fijne korte ket. str. met transversalenbsp;tcekening, hier en daarnbsp;eindcoccus nzijdignbsp;verdikt

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

lange ket. diploc.

als LV

als LV

1 v/d 25: als LV

c.w.: als LV. ketens korter

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grijswitte gladde glanzende kol.nbsp;met geringenbsp;hacmolyse. Nanbsp;5 dagen R. kol.

als LV

als LV

als LV

r.c. van fijne grijze gladde kol. in zwartignbsp;hofje, na 2 dagennbsp;groen zwart.

Na 5 dagen kol. plat

groei in scrumbouillon

wolkig troebel met draderignbsp;vlokkig sed.

helder met grofvlokkignbsp;sed., 2e dagnbsp;licht tr.

helder met vlokkig sed.

2e dag licht tr.

helder met vlokkig sed.

als scheede I

serumbouillon

lakmoesmelk

zuur, gec.

zwak zuur. rose sed.

2e dag: zuur, gec., wit sed.

zwak zuur, wit sed.

2e dag: zuur gec.

geen zuur,

2e dag: witte punt

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red., wit sed.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

.

raiiinose

-

-

-

-

trehalose

.

manniet

-

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

-

-

salicine

-

lactose

aescuhne

-

-

-

-

na-hippuraat

zw.

-

zw.

zw.

zw.

maltose

galactose

thamnose

-

-

-

-

-

xylose

-

-

laevibsc

-f 4*

glycerine

-

-

-

-

if. feaciie

_B_

_B_

_B_

_ja_

22

-ocr page 203-

Eigenaar: T, v. E. te W. Datum onderzoek: 8-6-*40.nbsp;Datum laatste dekking; gust.nbsp;Geboren: 1937.


Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk: Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.


MELK


No: Nellit 5


LV


LA


RV


RV


Scheede I


Scheede II


wacr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;74 u. breedst.


id. na 2 X 24 Uur of later


luier, beeld v. uicth.bl. prep.nbsp;v. oorspr. cult.


beeld v. donk.v. Pfep. na 1 ofnbsp;uiecr voed. pas.


aspect blocd-agarplaat


Stoel in scrumbouillon


Stoei in lakmoesmelk


Stoei in meth.-olauwmelk


biochemische

jeactics t.o.v.


glucose


saccharose


taffinose


ttehalo


sorbiet


inuline


9licine


lacto


^csculine


ua-hippuraat


ujaltose

galactose


umnose

'^uTcit


geen groei


geen groei


geen groei


5 kol. op agar. groei in c.w.


4 kol op agar. groei in c.w.


als na 24 uur


als na 24 uur


als na 24 uur


als na 24 uur


5 sp. kn. kol.

1 kol. als staph.


geen bact.


geen bact.


geen bact.


geen bact.


1 kol.


3 sp. kn. kol.

8 sp. p. kol. o. gr. macr. r.c.

1 v/d 3 sp. kn.: geeft indruk van coryne, alsnbsp;transversale cocjes innbsp;kapsel, geen knotsvorm.nbsp;1 v/d 8 sp. p.: kortenbsp;ket. str.

o. gr.: staafjes en onregelmatige bact. ver


1 v/d 3: korte en lan-gerc ket. str. (tot 30) 1 v/d 8: korte ket. strnbsp;{tot 12)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_


1 v/d 3: r.c. van fijne ronde kol. in zwartnbsp;hofje. Later vergroenbsp;nend en kol. dof metnbsp;centrale stip.

1 v/d 8: r.c. van fijne ronde gladde glanzende kol., zwart aspect.nbsp;Na 3 dagen kol. platter


1 v/d 3: helder met grof vlokkig sed.

2e dag: licht tr.

1 v/d 8: helder, 3e dag tr. met draderig sed.


1 v/d 3: geen zuur,

4e dag wit sed.

1 nbsp;nbsp;nbsp;v/dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zuur

1 nbsp;nbsp;nbsp;v/dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;red.

1 nbsp;nbsp;nbsp;v/dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;red.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wit

sed.


1 v/d 3 knl


1 v/d 8

knU


4*


4quot;

4-4-



23

-ocr page 204-

Eigenaar: L. B. te W. Datum onderzoek: 7-2-39.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren:

Anamnese: als driespeen gekocht. Overige kwartieren geven normale melk.

Klinisch onderzoek uier: LA geatrophieerd.

Macroscopische afwijkingen melk: geen. 1 melkmonster genomen uit willekeurig gekozen kwartier (RA).

Klinisch onderzoek scheede:

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

150 kol. macr. str.

7 kol. macr. staph.

40 kol. macr. str.

25 kol. grooter dan de 40 en bij opvallendnbsp;licht witter

id. na 2 X 24 uur of later

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

I v/d 150: diploc. ennbsp;ket. str. ennbsp;diploc.

1 v/d 40: str., diploc. en gek. diploc.

1 v/d 25: staafjes

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

veel diploc. ket. str.

(tot 8)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer fijne gladdenbsp;ronde kol. Na

2 dagen centrale witte punt. Na 5nbsp;dagen geringenbsp;haemolyse

groei in serumbouillon

licht tr. met vliezig sed.

Na 4 dagen: tr. met vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

zuur. bijna kleurloos.

2e dag: gec., rose ringnbsp;bovenaan

groei in meth.-blauwmclk

red., wit. gec. Later blauw,nbsp;gec.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

O. gr.

c.w.

1 kol. j o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

trehalose

manniet

sorbiet

inuline

-

salicine

lactose

aesculine

na-hippuraat

maltose

}quot;

galactose

rhamnose

dulciet

-

xylose

zw.

laevulose

glycerine

__

ser. reactie

24

-ocr page 205-

Eigenaar: K. v. d. T. te W. Datum onderzoek: l-2-39.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1932.

Anamnese: 30-l'39 gekalfd, uier te hard en te weinig biest.

Klinisch onderzoek uier: voelt hard aan, niet pijnlijk.

Macroscopische afwijkingen melk: fibrine vlokjes in de biest. Melkmonster RA genomen (willekeurig kwartiermonster).

Klinisch onderzoek scheede: vrij acute vaginitis met enkele pustulae waarvan de top necrotisch is. Op deze stal meerdere koeien met dergelijke afwijkingen, ook bijnbsp;guste dieren.

No: Noesje

MELK

Scheede I

Scheede l

LV

LA

RV

RV

acr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

sp. p. kol. tusschen denbsp;fibrine vlokjes

60 sp. p. kol. macr. r.c.

id. na 2 X 24 Uur of later

*uicr. beeld v. *ueth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

diploc. en korte ket.nbsp;fijne str.

korte ket. transversale diploc.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;eer voed. pas.

str. in korte en lange ket.nbsp;(tot 40) innbsp;diplovorm

Bij instelling bioche^ misch onderzoek afgestorven

aspect bloed-^garplaat

r.c. van zeer fijne kleinenbsp;ronde kol.

Sroei in serumbouillon

tr. met wolkig sed.

Sroei in iakmoesmelk

zuur, dik vloeibaar,nbsp;later zuur.nbsp;gec., wel

9roei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

uianniet

-

sorbiet

-

iuuline

-

Salicinc

i^ctose

culinc

ba-hippuraat

bialtosc

9ulactose

rhamnose

dulciet

Xylose

laevulose

^ycerine

zw.

reactie

B.

25

-ocr page 206-

Eigenaar: T. v. E. te W. Datum onderzoek: 8-6-40.nbsp;Datum laatste dekking: 1-5-40.nbsp;Geboren: 1929.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheedc:


MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV nbsp;nbsp;nbsp;1

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

150 kol. macr. str.

rh 200 kol. macr. str.

200 kol. macr. str.

70 kol. macr. str.; kol.nbsp;kleiner dan dienbsp;der overigenbsp;kwartieren

1 groote kol.

een flinke cultuur van : 80 kol., gr. in c.w.nbsp;macr. r.c.

1 kol. op agar, groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uui

als na 24 uur en 9 kol. alsnbsp;staph, aureus

als na 24 uur

2 kol. op agar. groei in c.w.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

korte kct. diploc. (6-8).nbsp;veel diploc.nbsp;Hier en daarnbsp;korte ket.,nbsp;sterk transversaal alsof innbsp;kapsel gelegen

korte kct. diploc., nogalnbsp;transversaal

korte ket. tamelijk fijnenbsp;str.

korte fijne ket. diploc.

1 v/d 80: diploc., korte ket. str.

1 se C.W.: korte kct fijne str., hier en daarnbsp;lange kct. grove str,nbsp;Nu en dan indruk varnbsp;kapsel

beeld v. donk.v prep. na 1 ofnbsp;meer voed, pas

lange ket. str. in diplov.

(tot 40)

als LV

vrij grove str. in diplov.nbsp;(20-40)

zeer lange ket. str. innbsp;diplov.

(tot 100)

1 v/d 80: onregelmatige coccen in korte ket. innbsp;diplov. (tot 16)

str. In diplov. (20-30]

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grijswitte glanzende gladde kol. Na 2 dagen zeer geringe haemolyse

als LV na 5 dagen

R kol.

als LA

als LA

1 v/d 80: r.c. van fijne kol. in groen-zwartnbsp;hofje. Na 5 dagennbsp;zeer platte kol. en eennbsp;weinig groen

c.w.: als scheede I

1 v/d 80. Na 5 dager duidelijk vergroenend

groei in serumbouillon

helder

licht tr. met vlokkig sed.

tr. met wolkig sed.

licht tr. met vlokkig sed.

Na 2 dagen wolkig sed.

I v/d 80: helder met vlokkig sed.

C.W.: licht tr. met vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur, 2e dag zwak zuur,nbsp;3e dag traagnbsp;vloeibaar, 5enbsp;dag zuur. gec.,nbsp;wit sed.

zuur. niet gec. 2e dag zuur,nbsp;gec., wit sed.

zuur, niet gec. na 5 dagen:nbsp;zuur. niet gec..nbsp;wit sed.

als LA

geen zuur, wit sed.

4e dag: zwak zuur witte punt

geen zuur, 2e dag geen zuur. witte punt

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

gec.. wit sed. later blauwnbsp;gec., wei

geen red.

geen red.

na 5 dagen red., niet gec.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1

1 kol.

o. gr. j c.w. j I kol. j o. gr. j c.w.

glucose

4 4

saccharose

4 4

4 4 4 4 4

-t

raffinose

-

-

-

-

trehalose

4 4 4 4 4

4 4 4 4 4

4 4

4

manniet

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

-

-

-

salicine

-

4 4 4 4

4 4 4 4

lactose

4 4 4 4 4

4 4 4

.

aesculine

-

-

-

-

-

na-hippuraat

-

zw.

4

-

-

zw.

4

ZW.

4 ^

maltose

4 4 4

-

,

galactose

4 4 4 4 4

4 4

rhamnose

-

-

-

-

-

dulcict

-

-

-

xylose

-

-

-

-

laevulosc

4-

4 4

4 4

-

glycerine

-

-

-

-

-

quot;1-

ser. reactie

B

B

B

B

-

1

26

-ocr page 207-

Eigenaar; T. v. E. te W. Datum onderzoek: 8-6-40.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1933.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: LV streng in de speen. RV en RA een papilloom. Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No; Olga 9

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

oiacr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

200 kol. over geheelcnbsp;agarvlakte.nbsp;macr. str.

bij melk

enkele

sp. p. kol .

zeer overvloedige cult, van macr. str. 10nbsp;kol. iets groo-tcr en witter

5 kol. op agar, mogelijk o. gr.

I kol. op agar. groei in c.w.

groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur,

o. gr.

1 kol. als staph.

bij de melk

100 kol. met centralenbsp;stip

als na 24 uur

15 kol. op agar met centrale stip.nbsp;o. gr.

3 kol. op agar, macr. str., lichte o. gr.,nbsp;macr. r.c.

o. gr., macr. r.c. groei in c.w.

icr. beeld v, eth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

korte ket. fijne diploc.nbsp;(tot 10)

1 v/d 100:

heel korte ket. fijne str., ooknbsp;korte staafjes,nbsp;mogelijk zijnnbsp;dit diploc.

uitsluitend

diploc.

1 v/d 10: uitgesproken str. (tot 20)

coryne, knots-vormen. Ook ket. transversale

lichaampjes

1 v/d 3: korte ket.

fijne str., slecht gekleurd. Hier en daar ellipsvormen, egaal gekleurd. o. gr.: langerenbsp;ket. sterk transversalenbsp;str., kapsel vermoed

o. gr.: korte ket. str.

^ecld V. donk.v. prep, na 1 ofnbsp;eer voed. pas.

lange ket. diploc.

korte staafjes

met lichtbre-kcnde korrels. Soms ketentjesnbsp;hiervan, weinig knotsvorm

vrij lange ket. diploc. (tot 30)

1 v/d 10: zeer lange ket. diploc. (tot 100)

hoopjes staaf

jes met licht-brekende korrels, soms knotsvorm en.nbsp;ket. van 4

1 v/d 3: ket. van onregelmatige coccen (tot 20)

o. gr.: korte ketens ovale str. (tot 12)

aspect bloed-^garplaat

r.c. van grijswitte gladde glanzende kol.

r.c. van zeer fijne gladdenbsp;witte kol.

r.c. van grijswitte R. kol.

1 v/d 10: r.c. van pl, grijswitte glanzende gladde kol.

r.c. van witte ronde gladdenbsp;glanzende kol.

r.c. van fijne, ronde gladde glanzende grijzenbsp;kol. in zwart hofje

als scheede I

Na 5 dagen platte kol. met centrale stip

Sroei in serumbouillon

helder met fijn vlokkignbsp;sed.

helder met korrelig sed.

helder m. grof-

vlokkig sed.

3e d.: licht tr.

1 v/d 10: helder met grof-vlokkig sed.

helder met korrelig sed.

helder met korrelig sed. 2e dag helder metnbsp;vlokkig sed.

helder met vlokkig sed.

9roei in lakmocsmelk

zwak zuur, niet gec.. witnbsp;sed. 2e dag:nbsp;zuur, gec.,nbsp;wei

geen zuur

2e dag: witte punt

zwak zuur, niet gec.

2e d.: zuur. gec. 1 v/d 10: zuur,nbsp;gec.

als LA

geen zuur, witte punt

als scheede I

Qroel in meth.-^lauwmelk

geen red.

geen red.

beide geen

red.

geen red.

wit sed.

geen red.

geen red.

biochemische .reacties t.o.v.

reactie van beide

culturen gelijk

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

saccharose

-

4-4-4'

-b4-

raffinosc

-

-

-

-

trehalose

-

-

anniet

-

-

-

sorbiet

-

-

-

-

inuline

-

-

-

-

-

alicine

-

4- 4- 4- 4-

-

-

lactose

-

-

^csculine

iw.

--

-

^^-hippuraat

-

zw.

-

zw,

4-

*baltose

-

-

Galactose

4-

-

-

rhamnose

-

-

-

-

-

dulciet

-

-

Xylose

-

-

-

-

'^evulose

4quot; 4~

Slycerine

-

-

ct. reactie

B

-

B

27

-ocr page 208-

Eigenaar; T. v. E. te W. Datum onderzoek: 8-6-40.nbsp;Datum laatste dekking; gust.nbsp;Geboren; 1935.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No: Olga 10

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

zeer overvl. cult., macr. stf.

1 wittere kol.

mogelijk enkele kol.nbsp;bij de melk

overvloedige cultuur, macr.nbsp;str.

een vrij overvloedige cult., macr. str.

geen groei

in c.w. lichte groei

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

60 kol. met centrale stipnbsp;bij melk gelegen, te witnbsp;voor str.

als na 24 uur

als na 24 uur

1 witte kol. op agar en groei in c.w.

40 kol. op agar, macr. str.nbsp;groei in c.w.

micr. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

V. meerd. kol.: dipl., die vaaknbsp;staafjes gelijken. korte ketentjes transvers. lichaampjes. 1 wittenbsp;kol.: dipl. ennbsp;korte ket. str..nbsp;eindcocc. meermalen verdikt

gekorrelde staafjes opnbsp;hoopjes gelegen, geennbsp;knotsvorm

korte ket. str. of gek. diploc.nbsp;met transversale teekeningnbsp;verder diploc.

overwegend diploc. ennbsp;korte ketensnbsp;diploc.

1 v/d 40: staafjes

beeld v. donk.v. prep, na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

meerdere kol.: ketens onregelmatige coccen.

1 kol.: lange ketens str. innbsp;diplov.

korte staafjes met lichtbre-kende korrels,nbsp;soms cadet-

vorm

lange ket. str. in diplov.

(tot 60) (onregelmatig)

lange ket. str. in diplov.

(tot 60) (transversaal)

str. in ket. van rt 20 in diplov. Ovale vormen met transversalenbsp;teekening

aspect bloed-agarplaat

meerdere kol.: r.c. van vrij pl.nbsp;grijs-witte gl.nbsp;glanzende kol.nbsp;Geringe haemo-lyse. Na 5 dagen plat en R

r.c. van witte spikkelvormigenbsp;kol.

als LV

als LV

r.c. van fijne ronde gladde glanzende gr*)'nbsp;re kol. in zwart hofje-Na 5 dagen kol. platter.

groei in serumbouillon

licht tr. met vlokkig sed.

helder, na

3 dagen korrelig sed.

als LV

als LV

helder met korrelig sed-

Na 4 dagen vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur.

3e dag zuur, gec., wit sed.

geen zuur.

2e dag witte punt

als LV

3e dag wei

als LV

geen zuur wit sed.

groei in meth.-

blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red. wit sed.

geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

-

saccharose

-

raffinosc

-

-

-

-

trehalose

-

manniet

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

-

inuline

-

-

-

-

salicine

-

__

lactose

-

quot;b

aesculine

-

-

-

-

_

na-hippuraat

-

-

zw.

maltose

-

galactose

-

_

rhamnose

-

-

___^

dulciet

-

-

__^

xylose

-

-

-

laevulose

-

glycerine

-

-

_-

ser. reactie

B

B

B

28

-ocr page 209-

Eigenaar: W. A. v. d. S. te W. I^atum onderzoek: 23-2-'40.

Datum laatste dekking: gust. Geboren: 1937.

^0: Proefkoe

MELK

LV

LA

RV

RA

ocneeae i

cheede xt

3cr. beeld SA

^ult. na 18 tot broedst.

geen groei

6 kol. als staph.

geen groei

geen groei

enkele

kleine kol.

geen groei

d- na 2 X 24 of later

geen groei

als na 24 uur, witte 0. gr.

o. gr.

geen groei

a: 11 flinke kol. met centrale stipnbsp;b: 2 kol. als a. dochnbsp;kleiner

c: 1 kol. zonder een-trale stip

d: 2 kol. als staph, albus

geen groei

beeld v. eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

subst. bij melk geen bact.

staph.

staph.

subst. bij melk geen bact.

a: diploc., enkele korte ket. str., ook fijne staafjesnbsp;b: korte ket. fijne str.nbsp;of diploc.

c: vrij grove diploc. of gek. diploc.nbsp;d: staph.

teeld V. donk.v.

na 1 of ^eer voed. pas.

a: korte en lange ket. str.

b: lange ket. str. in diplov.

c: korte ket. str.

aspect bloed-^garplaat

a: r.c. van platte ronde kol. met centrale stip. vergroenendnbsp;b: r.c. van stipvormigenbsp;kol., iets zwart asp.nbsp;c: r.c. van fijne rondenbsp;gladde kol., zeer gering groen

groei in erumbouillon

a. licht tr. m. vl. sed. b: helder m. vl. sed.nbsp;c: als b

groei in

iakmoesmelk

a: zeer

witte b: geennbsp;c: als

gering

punt

zuur

D

zuur,

g^oei in meth.'

JdauaaafiJUs

a: geen b; als a

red.

biochemische ^reacties t.o.v.

a

b

c

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

^^Ccnarose

-

bffinose

-

-

trehalose

-

bianniet

-

Sorbiet

-

iuuline

-

3licine

lactose

'*culine

-

U'hippuraat

zw.

ZW.

zw.

*baltose

-

-

-f-

aiactose

''Y

quot;H

-

hamnose

-

-

'ipicit

-

-

^^ose

-

-

'evulose

ylycerinc

reactie

Anamnese: taaimelks.

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:

29

-ocr page 210-

Eigenaar: P. v. d. E. te W. Datum onderzoek: 9-2-'40.

Datum laatste dekking: onbekend. Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No: P. V. d. E.

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

id. na 2 X 24 uur of later

Hr 20 kol., te wit voor str.

I kol. 0. gr.

o. gr.

geen groei

H: 150 kol. 2 typen a: sp. kn. bruin: centrale stip bij doorvallend lichtnbsp;b: sp. kn. blauw: zonder centrale stip

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

staph.

0. gr.: coryne

1 kol.: steph.

staph.

geen bact.

sp. kn. bruin: staafjes sp. kn. blauw: fijnenbsp;diploc., kleine ket.,nbsp;dikwijls transversaal

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

sp. kn. bruin: afgestorven

sp. kn. blauw: str. in korte ket., soms kluwens

aspect bloed-agarplaat

sp. kn. blauw: r.c. van zeer fijne spikkelvormige kol., iets zwartig aspect. Laternbsp;groen-zwart hofje

groei in serumbouillon

kelder met korrelig sed.

3e dag: licht tr.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

4e dag: zeer gering zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1

1 kol.

0. gr. nbsp;nbsp;nbsp;c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

-

saccharose

__,

raffinose

-

trehalose

_

manniet

sorbiet

-

inuline

salicine

-

lactose

aesculine

na-hippuraat

zw.

maltose

galactose

rhamnose

-

dulciet

xylose

laevulosc

glycerine

ser. reactie

-

30

-ocr page 211-

iar: J. v. d. S. te W.

'atum onderzoek: 23-8-40.

3tum laatste dekking: onbekend.

Anamnese: de linker kwartieren afwijkende melk, de rechter kwartieren onvoldoende melk-gift. Verzocht wordt de uier droog te maken.

Klinisch onderzoek uier: geen afwijkingen.

Macroscopische afwijkingen melk: LV en LA: geel-bruin secretum met fibrine vlokken.

RV en RA: geen afwijkingen.

Klinisch onderzoek scheede:

Rien

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV

RA

beeld SA na 18 totnbsp;* 'i. broedst.

overvloedige cultuur over denbsp;geheele agar-vlakte, weinignbsp;fibrine vlokken

matig aantal kol. tusschennbsp;fibrine vlokken

100 kol., macr. str.

150 kol. macr. str.

id. na 2 X 24 of later

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur

beeld v. *th.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

diploc. en korte ket.nbsp;hiervannbsp;(tot 20)

heel fijne stipjes en transversale lichaampjesnbsp;in kapsel gelegen

diploc. en korte ket. hiervan. Ook ellipsvormen met transversale teeke-ning. Hier ennbsp;daar kapselnbsp;vermoed

zeer fijne cocjes en diplo-cocjes opnbsp;hoopjes gelegen

''tld V. donk.v.

na 1 of *cer Voed. pas.

ket. str. in diplov. (tot 30)

vrij grove str. in diplov.

(tot 30), soms ellipsvormennbsp;met korreling

ket. str. in diplovormnbsp;(tot 20)

lange en korte ket. str. innbsp;diplov.

(tot 60)

aspect bloed-9arplaat

r.c. van ronde gladde glanzende grijswitte kol.,nbsp;zeer geringenbsp;haemolyse

als LV

als LV

9roei in ^^rumbouillon

helder met vlokkig sed.

4e dag: licht tr.

helder met vlokkig sed.

helder met grof vlokkignbsp;sed.

2e dag: licht tr.

als LA

Sroei in

^^Kmoesmelk

geen zuur

2e dag; zuur, gec., wei

geen zuur

2e dag: zuur, gec., wit sed.

zwak zuur, rose sed.

4e dag: zuur, gec., wei

zuur, niet gec. wit sed.

4e dag: zuur, gec., wei

in meth.-

^iauwmelk

geen red.

geen red. wit sed.

geen red.

geen red.

biochemische -?acties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

alucose

^^tcharose

quot;^^ffinose

-

-

-

trehalose

-

-

3nniet

-

-

rbiet

-

-

iiiuline

-

-

^bcme

'aciosc

^culine

-

-

-

J^bippuraat

^laltose

^lactose

^baninose

-

-

-

dulciet

Xylose

^'vulose

S'ycerine

-

-

reactie

B

B

B

31

-ocr page 212-

Eigenaar: J. F. H. te W.

Datum onderzoek: l-6-40.

Datum laatste dekking: onbekend. Geboren: 1934.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No: Rika 2 (1-6-40)

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

een zeer overvl.

cult, van macr. \ nbsp;nbsp;nbsp;l i

str. Hiert. 10 nbsp;nbsp;nbsp; heel

kol., die gr.

en witter zijn

10 zeer fijne kol., o. gr.

als LV

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur vrij overvloed.

de witte nu cult, van kl. van de andere en gr. kol., denbsp;moeilijk tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j laatste iets

onderscheiden ; witter

een vrij overvl.

cult. (300) van kleine en enkele grootercnbsp;kol.

als na 24 uur

goed onderscheid tusschen kleine ennbsp;grootere witte

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

1 kol,: vrij lan- j

ge ket. str. of |

diploc. 1 witte i ,, . nbsp;nbsp;nbsp; ,

kol,: korte ket.:

Str. of diploc. ' en overw. di- 9''*''nbsp;ploc., die soms ;nbsp;een grove ba- :nbsp;cil gelijkennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

coryne

ket. diploc. en str., verder diploc., die dikwijls staven gelijken. Deze diploc. veelal opnbsp;hoopjes gelegen. 1 wittenbsp;kol.: uitsl. di-

ploc. op hoopjes gelegen, gelijken vaak op een staafje

J

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

I kol.: ket. diploc. (tot 30)

1 witte kol.: id. en enkelenbsp;korte ket. on-regelm. vormen

kl. kol.: coryne op hoopj'.es gel.nbsp;soms cadet-vorm. gr. kol.:nbsp;zeer lange ket.nbsp;diploc. (tot 60)

hoopjes staafjes, bipolair lichtbrekendcnbsp;korrels, enkele ket. onregelmatige vormen

1 kol.: lange ket. diploc.

(tot 60)

1 witte kol.: idem

aspect bloed-agarplaat

Beide: r.c. van fijne grijswitte glanzende kol.

kl. kol.: r.c. v. zeer fijne wittenbsp;spikkelv. kol.nbsp;Na 2 d. r.c.nbsp;V. iets rose kol.

Beide: r.c. van zeer fijne grijswitte kol. Geringe haemo-lyse

groei in serumbouillon

1) nbsp;nbsp;nbsp;helder metnbsp;vlokkig sed.nbsp;na 3 d. iets tr.

2) nbsp;nbsp;nbsp;helder metnbsp;grof vl. sed.

1) nbsp;nbsp;nbsp;helder metnbsp;korrelig sed.

2) nbsp;nbsp;nbsp;helder metnbsp;grof vlokkignbsp;sed.

helder met korrelig sed.

Beide: helder met vlokkignbsp;sed.

Na 4 dagen: sed. draderig

groei in lakmoesmelk

Beide: zuur, gec., wei

1) nbsp;nbsp;nbsp;geen zuur

2) nbsp;nbsp;nbsp;zw. zuur,nbsp;niet gec. Na 3nbsp;d.: zuur, gec.

geen zuur

Beide:

zw. zuur. niet gec. Na 3 dagen: zuur, gec.

groei in meth.-blauwmelk

Beide: geen red.

1) geen red., later lichter bl.

geen red, later lichter

Beide: geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1

2

I

2

1 1 2

1 kol.

o. gr.

o. gr.

c.w.

c.w.

1 kol'

glucose

-

Hf-

saccharose

_

-

raffinosc

-

-

-

-

trehalose

-

manniet

-

-

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

-

-

inuline

-

-

-

-

-

-

salicine

Hh

lactose

4-

aesculine

-

-

-

-

-

-

-

na-hippuraat

-

-

maltose

4-

f

galactose

-

fquot; 4- 4-

rhamnose

-

-

-

dulciet

-

-

-

-

-

-

-

xylose

-

-

-

-

-

laevulose

f

glycerine

-

-

-

-

-

-

ser. reactie

__^

32

-ocr page 213-

D,

^Senaar: J. F. H. te W.

3tum onderzoek: 25-6-'40.

^^tum laatste dekking: onbekend, ^eboii

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


en: 1934.

Rika 2

(25-6-MO)

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

acr. beeld SA ^^Jt. na 18 totnbsp;u. broedst.

overvloedige fijne cultuur

mogelijk o. gr.

mogejk o. gr.

een matige cultuur overnbsp;geheelenbsp;aoarvlakte

d. na 2 X 24 of later

als na 24 uur macr. str.

2 kol. op agar o. gr.

100 kol. over de ge-heele agar-vlakte, denbsp;grootste bij denbsp;melk gelegen

ib 50 sp. kn. kol.

beeld v. *eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

overwegend diploc.. kortenbsp;ket. diploc.

slanke staafjes in ketens (gelijkt verontreiniging)

coryne bact.

diploc., die soms eennbsp;staafje gelijken, ketentjesnbsp;longitudinalenbsp;vormen

^eeld V, donk.v. P'^ep. na I ofnbsp;eer voed. pas.

lange ket. fijne diploc.,nbsp;ook ket. longitudinale str.

hoopjes staafjes met licht-brekende korrels

lange tot zeer lange ket.nbsp;str. in diplov.nbsp;(tot 100)

9arplaat

3arplaat

r.c. van zeer fijne grijswitte kol.,nbsp;geen haemo-lyse

r.c. van kleine witte kol.

r.c. van grijswitte ronde gladde glanzende kol., geringe haemo-lyse

Qfoei in serumbouillon

helder met grof vlokkignbsp;sed. Na 4 dagen licht tr.

helder met korrelig sed.

helder met vlokkig sed.

groei in ^^kffioesmelk

2w. zuur, rose sed. 2e dag:nbsp;zuur, gec.nbsp;later wei

geen zuur witte punt

als LV

^^Oei in meth.-

lauwmelk

geen red. wit sed.

geen red. wit sed.nbsp;later lichtnbsp;blauw

geen red.

^ochemische

Reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

4-

-

3ccharose

-

^^tflnosc

-

^^ehalose

-I-

-

P^unniet

-

-

sorbiet

-

-

'uuline

-

3Hcine

-

^^ctose

4-

-

i

*'sculine

-

^P^hippuraat

-

-

^'ultose

-I--I-

9lactose

-I-

-

^^^nose

-

^ulciet

Xylose

^i^vulose

yccrine

reactie

B

B

-ocr page 214-

Eigenaar: PI. d. Kr. te W. Datum onderzoek: 22-4~'41.

Datum laatste dekking: onbekend. Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No: Sien

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

iets groei in c.w.

als scheede I

id. na 2 X 24 uur of later

groei in c.w. en licht o. gr., macr. r.c.nbsp;str.

mier. beeld v. mcth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

vrijwel uitsluitend korte ket. (-S)nbsp;transversale str. ennbsp;gek. diploc. .

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

1

1

korte ket. diploc.

(6-12)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer fijne kol.

groei in serumbouillon

helder met vlokkig sed. Na 3 dagen tr.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

manniet

-

sorbiet

-

inuline

salicine

lactose

aesculine

na-hippuraat

maltose

galactose

rhamnose

-

dulciet

-

xylose

laevulose

glycerine

ser. reactie

34

-ocr page 215-

^iflenaar: N. d. J. te W. ^stum onderzoek: 6-2-MO.nbsp;^atum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1931.

Anamnese: vorige lactatieperiode een enkele maal vlokjes in de melk. Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede:

MELK

Scheede I

Scheede II

tMo: Sina

LV

LA

RV

RA

acr. beeld SA ^ult. na 18 totnbsp;u. broedst.

geen groei

vrij sterke cultuur,nbsp;macr. str.

geen groei

6 kol., macr. str.

geen groei

geen groei

na 2 X 24 of later

o. gr.

als na

24 uur

o. gr.

6 kol, met centralenbsp;donkere stip

10 sp. p. kol.

geen groei

5 sp. kn. kol.

2 sp. p. kol. macr. beide str.

icr. beeld v. ^eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

o. gr.: zeer fijne staafjesnbsp;met knotsvorm,nbsp;soms korreling

diploc., korte ket. diploc.

o. gr.: gek. staafjes

1 v/d 6 :beeld als LA

1 v/d 10: gekorrelde staafjes

1 v/d 5: vrij grove diploc.

1 v/d 2: heel fijne transversale korte ket.nbsp;cocjes

beeld v. donk.v.

na 1 of ieer voed. pas.

staafjes met lichtbrekendenbsp;korrels

veel diploc., str. in diplo-vorm (6-12)

1 v/d 2: korte ket. str.

aspect bloed-9arplaat

na 5 dagen: fijne groei vannbsp;witte spikkelvormige kol.

r.c. van fijne grijsachtige

kol.

r.c. van ronde gladde glanzende spikkelvormige kol.

flroei in cruinbouillon

helder met korrelig sed.

2e dag: licht tr.

tr. met draderig sed.

fijn vlokkig tr. Na 3 dagen helder metnbsp;vlokkig sed.

Sroei in lakmoesmelk

geen zuur, na 5 dagennbsp;witte punt

zuur, gec.

geen zuur

9roei in meth.-

blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische . reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

9lucose

saccharose

__

-

raffinose

-

*^rehalose

-

anniet

_

-

sorbiet

_

-

inuline

-

salicine

-

-

lactose

-

^ssculine

-

ba-hippuraat

zw.

zw.

aialtose

-

9alactose

-

rhamnose

-

dulciet

'ylose

^^evulose

-

9*ycerine

zw.

-

reactie

B

-

35

-ocr page 216-

Eigenaar: PI. d. Kr. te W. Datum onderzoek: 22-4-40.nbsp;Datum laatste dekking; gust.nbsp;Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


MELK

1

LV

LA

RV nbsp;nbsp;nbsp;1

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

geen groei groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

lichte o. gr., macr. r.c. str.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

o. gr.: overwegend longitudinale diploc.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

veel diploc. en korte ket. diploc. (tot 12)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grijs-witte ronde gladde glanzen'nbsp;de kol. Na 3 dagennbsp;vergroening met gerin*nbsp;ge haemolyse

groei in serumbouillon

licht tr. sed.

met nevelig

groei in lakmoesmelk

geen zuur

2e dag zeer gering zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

] kol.

0. gr.

c.w.

glucose

-H

saccharose

raffinose

4- 4*

trehalose

manniet

sorbiet

inuline

salicine

lactose

acsculine

na-hippuraat

-

maltose

__.

galactose

rhamnose

__^

dulciet

__

xylose

laevulose

glycerine

ser. reactie

___

36

-ocr page 217-

Eigenaar: J. H. te W. ^3tum onderzoek: 12-^-MO.nbsp;3tum laatste dekking: gust.

Anamnese: RV na uitmelken te groot, melkproductie te gering in vergelijking met de andere kwartieren.

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede; geringe subacute vaginitis.

Geb(

oren: 1935.

Trui J H

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

^acr. beeld SA ^^It. na 18 totnbsp; u, broedst.

1UUquot;1^1.

gelijkmatig over agarnbsp;verspreid

geen groei

ontelbaar vele kol.

150 kol.

gelijkmatig over agarnbsp;verspreid

geen groei

15 sp. p. kol. op agar, eenige groei in c.w.

na 2 X 24 of later

als na 24 uur macr. str.

zeer overvloedige cultuur, te wit voornbsp;str.

als na 24 uur. macr. str..nbsp;nat aspect

als na 24 uur, macr. str.,nbsp;eenige wittenbsp;o. gr.

geen groei

32 kol. op agar, misschien te wit voor str.. o. gr. (teer).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 kol.

macr. staph.

beeld V. ^^th.bl. prep.nbsp;''' oorspr. cult.

overwegend diploc..nbsp;enkele ket.

staph.

diploc. en korte ket.nbsp;hiervan (fijn)

fijne diploc., enkele grovere

1 v/d 32: diploc. en enkele korte ket. Hiervan, grover dan RV.nbsp;o. gr.t ketenvorm hiernbsp;overwegend, ook diploc., hier en daarnbsp;grovere ket, str.

'^eld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;er Voed. pas.

str. in ketens (8-40) innbsp;diplov.

str. in ket. (6-20)

str. in korte ket. (8-20)

1 v/d 32: str. in ket. van 8-60 ket. longitudinale str.

o. gr.: zeer fijne coc-jes, diploc. en korte ket.

spect bloed-^aarplaat

r.c. van grijswitte ronde gladde kol.

Na 3 dagen gelobd metnbsp;centrale stip

als LV

als LV

1 v/d 32: r.c. van

ronde gladde kol. met zwart aspect. Na 4 dagen groenig,nbsp;o. gr.: r.c. van ietsnbsp;platte kol., geringnbsp;zwart aspect, laternbsp;groen

groei in

rumbouillon

helder met vlokkig sed.,nbsp;na 3 dagen tr.

gering tr. met vlokkignbsp;sed.

zwaar wolkig tr. metnbsp;vlokkig sed.

1 v/d 32: helder met draderig sed., na 4nbsp;dagen licht tr.nbsp;o. gr.: helder met fijnnbsp;vlokkig sed., na 2 dagen tr. met draderignbsp;sed.

3toei in ^kmoesmelk

geen zuur, na 4 dagennbsp;zuur, nietnbsp;gec.

zeef gering zuur, na 2nbsp;dagen zuur,nbsp;niet gec.

zeer gering zuur. na 3nbsp;dagen zuur,nbsp;gec.

1 v/d 32:: geen zuur o. gr,: geen zuur

Sroei in meth..-

pi au wm elk

geen red.

geen red.

geen red.

1 v/d 32: geen red.

0. ar.: aeen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

4-

4quot;

4-

..^^charosc

4-4-4-

4--b

^^finosc

-

-

-

trehalose

-

4-4-4-

4-4*

quot;^anniet

-

-

_

Sorbiet

-

-

-

Iriline

-

^alicinc

lactose

nesculine

-

^a-hippuraat

zw.

zw.

^altose

Salactose

rhamnose

-

-

-

dulciet

-

-

-

Xylose

-

-

-

-

'^avulose

gt;

-f.

*ycerine

reactie

B

B

B

-

3Z

-ocr page 218-

Eigenaar: W. A. v. d. S. te W. Datum onderzoek: 20-2-40.

Datum laatste dekking: onbekend. Geboren: onbekend.

Anamnese: LA melk abnormaal geweest. De melkgift uit dit kwartier thans zeer gering. Klinisch onderzoek uier: LA atrophie.

Macroscopische afwijkingen melk: melk LA spoedig scheiding tusschen serum en sediment.

Klinisch onderzoek scheede:

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

id. na 2 X 24 uur of later

over geheele agarvlaktenbsp;uitgebreidenbsp;cultuur, te witnbsp;voor str.

40 heel kleine kol..

3 grootere kol.

4 kol. op agar, te witnbsp;voor str.

als RV

12 groote witte kol. op agar, te wit voor str.

5 kleine kol., macr. str.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

staph.

1 v/d 40; coryne

1 v/d 3: diploc. ?

1 v/d 4: coryne

1 v/d 4: coryne

1 v/d 12: heel fijne staafjes

1 v/d 5: onregelmatige diploc.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

1 v/d 40: coryne

1 v/d 3: korte en lange ket.nbsp;diploc.

coryne

coryne

1 v/d 5: enkele heel lange ket. str., veelnbsp;diploc.

aspect bloed-agarplaat

I v/d 40: na 4 dagen beginnende groei.

Na 5 dagen: kol. geel-wit

1 v/d 3: r.c. van fijne grijzige kol.

na 4 dagen r.c. van fijnenbsp;witte spikkelvormige kol.

Na 5 dagen dof grauwgeel met gekartelde rand.

als RV

1 v/d 5: r.c. van fijne kol. Na 5 dagen: zeernbsp;geringe haemolyse

groei in serumbouillon

1 v/d 40: helder met korrelig sed.

1 v/d 3: tr. met vlokkignbsp;sed.

helder met korrelig sed.

Na 5 dagen: sed. korrelig-vlokkig

helder met korrelig sed.

1 v/d 5: wolkig tr. met vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

I v/d 40: 5e dag zeer gering zuur metnbsp;witte punt

1 v/d 3: zuur. gec.

geen zuur.

3e dag witte punt

5e dag zeer gering zuur,nbsp;witte punt

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

beide: geen red.

geen red.

geen red., later ietsnbsp;lichter blauw

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

LA 1 v/d 3

LA 1 v/d 40

I kol. j 0. gr.

c.w.

I kol.

o. gr.

c.w.

glucose

-

-

saccharose

-

-

raffinosc

-

-

-

-

-

trehalose

4._j- 4.4.

-

-

-

-

manniet

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

-

-

Inulinc

-

salicine

-

-

-

lactose

-

-

-

aesculine

-

-

-

-

-

na-hippuraat

zw.

ZW.

zw.

zw.

zw.

maltose

-

-

galactose

-

-

rhamnose

-

-

-

dulciet

-

-

-

-

-

xylose

-

-

-

-

-

laevulose

-

glycerine

-

-

ser. reactie

B

38

-ocr page 219-

Eigenaar: W. v. d. B. te W. Datum onderzoek: l3~3-'39.

Datum laatste dekking: onbekend. Geboren: 1934.

Anamnese: nu en dan vlokjes in de melk en RA kwartier soms bol. Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk;

Klinisch onderzoek scheede:

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV

RV

wacr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

40 kol. op agar.

macr. str.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur 80 kol.

uiicr. beeld v. uieth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

overwegend diploc.,nbsp;enkele kortenbsp;ket. (4-6)

^eeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;weer voed. pas.

korte ket. str. (tot 16)

Aspect bloed-^Sarplaat

r.c. van zeer fijne kleinenbsp;ronde kol.

9roei in scrumbouillon

tr. met wolkig sed.

9roei in iakmoesmelk

zuur. gec.

S^oei in meth.-Plauwmelk

geen red.

biochemische . reacties t.o.v.

I kol.

o. gr.

c.w.

I kol.

o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

4- 4-

uianniet

-

sorbiet

-

iuuline

-

3licine

lactose

^ssculint

-

^a-hippuraat

a'altosc

9ulactosc

rhamnose

-

dulciet

-

*ylose

*3evulose

*ycerine

reactie

39

-ocr page 220-

Eigenaar: v. H. te R.

Datum onderzoek: 10-3-39. Datum laatste dekking: gust..nbsp;Geboren: 1933.

Anamnese: in Jan. *39 geaborteerd.

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. breedst.

2 kol.

geen groei

7 kol. macr. str.

jeen groei

geen groei

c.w. over de agar

laten loopen

id. na 2 X 24 uur ol later

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur macr. te witnbsp;voor str.nbsp;subcultuurnbsp;aangelegd

als na 24 uur

macr. r.c. str.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

staph.

geen bact.

subcultuur: grove diploc.

geen bact.

fijne diploc. en korte ket diploc.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

str. in diplov.

aspect bloed' agarplaat

r.c. van kleine ronde gladdenbsp;kol.

Na 2 dagen kol. grooter

groei in serumbouillon

tr. met wolkig sed.

groei in lakmoesmelk

Na 2 dagen: zuur, gec.

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

C.W.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

manniet

-

sorbiet

-

inuline

-

salicine

lactose

aesculine

-

na-hippuraat

maltose

'

galactose

rhamnose

dulciet

-

xylose

_

laevulose

__.

glycerine

ser. reactie

1 nbsp;nbsp;nbsp;B

__

40

-ocr page 221-

Eigenaar: A. A. v. L. te B. Datura onderzoek: 3-3-'39.nbsp;Datura laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese: in de biest enkele vlokjes waargenomen. Klinisch onderzoek uier: LV papillomen in de cysterne.nbsp;Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No: 6 A

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RV

macr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

ontelbaar veel kol.nbsp;macr. str.

geen groei

14 kol. op agar

15 kol. op agar

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur. kol. wit

als na 24 uur kol. wit

geen groei

wicr. beeld v. Dieth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

diploc. en korte ket. str.

geen bact-

staph.

staph.

1 se C.W.: geen bact.

beeld v. donk.v. prep, na 1 ofnbsp;nieer voed. pas.

lange ket. str. en diploc.

aspect bloed-agarplaat

r.c. van kleine gladde rondenbsp;kol., geennbsp;haemolyse.

Na 2 dagen kol. met centrale stip

groei in serumbouillon

tr. met weinig sed.

groei in lakmoesmelk

zuur, gec.. witte punt

9roei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

I kol.

0. gr.

c.w.

I kol.

o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

-

nianniet

-

sorbiet

-

inuline

-

salicinc

lactose

esculinc

na-hippuraat

Maltose

Salactose

rharanose

-

'lulciet

Xylose

-

-

^^evulose

glycerine

^cr. reactie

B

41

-ocr page 222-

Eigenaar: A. A. v. L. te B. Datum onderzoek: 3''3-'39.nbsp;Datum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1936.

Anamnese: LV meermalen bol kwartier gehad en stukjes in de melk. Sinds de laatste maand geen afwijkingen.

Klinisch onderzoek uier;

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV nbsp;nbsp;nbsp;1

RA

macr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

ontelbaar veel puntvormige kol.

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur macr. str.

als na 24 uur

talloozc zeer fijne kol., macr. r.c.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

fijne diploc., korte ket. str.nbsp;{tot 8)

geen bact.

ket. str.

subcultuur: afgestorven

beeld v. donk.v. prep. na I ofnbsp;meer voed. pas.

str. in vrij lange ket.

aspect bloed' agarplaat

r.c. van kleine ronde gladdenbsp;kol. met centrale wittenbsp;stip

groei in serumbouillon

tr. met weinig sed.

groei in lakmoesmelk

zuur, bijna kleurloos.

2e dag: zuur, niet gec.

5e dag: zuur niet gec.

groei in meth.-blauwmelk

iets red. tot licht blauw,nbsp;wit sed.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr. nbsp;nbsp;nbsp;c.w.

I kol. 1 o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

manniet

sorbiet

-

inuline

-

salicine

lactose

-

aesculine

na-hippuraat

maltose

galactose

rhamnose

-

dulciet

-

xylose

-

laevulose

glycerine

-

ser. reactie

42

-ocr page 223-

Eigenaar; T. v. E. te W.

Datum onderzoek: 14-2-39. Datum laatste dekking: Juli 1938.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese;

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No; 20

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei c.w. over agarnbsp;laten loopen

id. na 2 X 24 uur of later

vrij sterke groei van macr. 2 soorten kol.

a) nbsp;nbsp;nbsp;bij doorvallend lichtnbsp;bruine

b) nbsp;nbsp;nbsp;bij doorvallend lichtnbsp;blauwe

wier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

preparaat van meerdere kol.: fijne diploc. en fijne str.. enkelenbsp;grovere ket. diploc. ennbsp;zeer overwegend fijnenbsp;staafjes in het middennbsp;iets verdikt,nbsp;subcultuur aangelegdnbsp;van de blauwe kol.nbsp;Deze macr. r.c. str.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;neer voed. pas.

blauwe kol.: korte ket. str. (4-6), veel diploc.

aspect bloed' agarplaat

r.c. van zeer fijne ronde gladde kol., ietsnbsp;zwart aspectnbsp;geen haemolyse

groei in serumbouillon

zeer licht troebel na 5 dagen: tr. metnbsp;korrelig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

na 5 dagen: bijna

kleurloos, niet gcc.

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 bl .

kol.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

-

saccharose

-

raffinose

-

trehalose

-

aianniet

sorbiet

-

inuline

salicine

lactose

sesculine

'ta-hippuraat

oialtose

galactose

rhamnose

^ulciet

*ylose

aevulose

glycerine

sr. reactie

43

-ocr page 224-

Eigenaar: v. H. te R. Datum onderzoek: 10-3-39.nbsp;Datum laatste dekking: ?nbsp;Geboren: 1932.

Anamnese: in October '38 geaborteerd. Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk: Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

Waarschuwing van gezondheidsdienst wegens aflevering van str. houdendenbsp;melk. Daar eigenaar geen verdachtenbsp;koeien kon aanwijzen, zijn alle melkgevende koeien afzonderlijk op 7-3 39nbsp;door dit controlestation gemonsterd. Uitslag van dit onderzoek: geen str.


No: 22 A

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;2i u. broedst.

enkele witte kol.

geen groei

zeer overvloedige cultuur van macr. str.

geen groei

1 kol. op agar, groei en c.w.

c.w. over agar laten loopen

id. na 2 X 24 uur of later

overvloedige cultuur overnbsp;geheele agar-vlakte, macr.nbsp;staph.

als na 24 uur

als na 24 uur

als na 24 uur

r.c. van macr. str.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

staph.

geen bact.

diploc. en korte ket. str.nbsp;en diploc.

(tot 10)

geen bact.

ket. str. en diploc.

(tot 30). In 1 keten soms meerdere coccen-vormen n.1. grooterenbsp;en kleinere

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

veel diploc. en str. ket.

korte en langere ket. str. (tot 16)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer fijne rondenbsp;gladde kol.,nbsp;geen haemo-lyse

als RV doch met iets zwartig aspect

groei in serumbouillon

troebel met weinig sed.

licht tr. met weinig wolkig sed.

5e dag: tr. met fijn korrelig sed.

groei in lakmoesmelk

zuur

3e dag: zuur gec., onderstenbsp;deel wit

zuur. bijna kleurloos

2e dag: zuur. witte punt 3e dag: zwak zuur

5e dag: geen zuur, niet gec.

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr, 1 c.w.

I kol.

0. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

manniet

-

sorbiet

-

inuline

-

salicine

lactose

aesculine

-

na-hippuraat

maltose

galactose

rhamnose

-

dulciet

-

xylose

zw.

laevulose

glycerine

ser. reactie

B

44

-ocr page 225-

Eigenaar: K. v. d. T. te W. ^atum onderzoek: 4-5-40.

^atum laatste dekking: 22-4-'40. Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No: 194

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

^acr. beeld SA na 18 totnbsp;u. broedst.

d: 150 kol. Hieronder

2 soorten te onderscheiden n.1. bij doorvallend licht blauwe en bruine

'd- na 2 X 24 Uur of later

als na 24 uur. subculturen aangelegdnbsp;van beide typen

beeld v. ^eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

subcultuur blauwe kol: diploc., hier en daarnbsp;korte ket. diploc.nbsp;subcultuur bruine kol.:nbsp;geheel overgroeid doornbsp;bac. mesentericus

^eld V. donk.v. Prep. na 1 ofnbsp;eer voed. pas.

blauwe kol.: diploc.

aspect bloed-^garplaat

r.c. van zeer fijne gladde glanzende kol.nbsp;Na 3 dagen grijs-wittenbsp;kol., geringe haemo-lyse

Qroei in s^rumbouillon

licht tr. met vlokkig sed.

groei in ^akmoesmelk

geen zuur, 2e dag lila met wit sed.

Qroei in meth.-l^lauwmelk

geen red.

t*lochemische

.reacties t.o.v.

I bi.

kol.

o.gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

C.W.-

Qlucose

Saccharose

^affinose

-

trehalose

-

^anniet

-

5orbiet

-

^auline

-

^licine

Jactose

.^sculine

J^'hippuraat

.2^tose

^lactose

-

^amnose

-

ulciet

-

Xylose

, ^evulose

, glycerine

r. reactie

-

45

-ocr page 226-

Eigenaar: K. v. d. T. te W. Datum onderzoek: 4-5-40.

Datum laatste dekking; 22-4''40. Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier;

Macroscopische afwijkingen melk;

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede II

No: 203

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. brocdst.

2 sp. kn. kol., o. gr., groei in c.w.

I sp. kn. kol., 0. gr^ groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur subculturen aangelegdnbsp;van 1 sp. kn. kol. en

0. gr.

als na 24 uur subcultuur aangelegdnbsp;van o. gr.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

subcultuur sp. kn. kol.: vrij grove diploc. Dezelfde cultuur na 2nbsp;dagen: fijne en grovenbsp;diploc., fijne stipjesnbsp;als peper.

subcultuur o. gr.: diploc. en korte ket. hiervan. Na 3 dagennbsp;dezelfde cultuur: zeernbsp;fijne lange ket. str.

subcultuur o. gr.: geen bepaald beeld,nbsp;onregelmatige vormennbsp;Na 3 dagen dezelfdnbsp;cultuur: nu zeer fij*'nbsp;ket. str.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

1 sp. kn. kol.: veel diploc. en korte ket.nbsp;str. (tot 12)nbsp;o. gr.: lange ket.nbsp;diploc. (tot 40)

o. gr.: lange ket. str (tot 100)

aspect bloed-agarplaat

sp. kn.: niet onderzocht o. gr.: r.c. van kleinenbsp;ronde grijs-witte kol.,nbsp;geringe haemolyse metnbsp;vergroening

0. gr.: als o. gr. scheede I

groei in setumbouillon

1 kol.: troebel met vlokkig sed.

0. gr.: als 1 kol.

o. gr.: wolkig tr. vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

1 kol.: geen zuur, 2e dag zeer gering zuurnbsp;o. gr.: geen zuur

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

beide geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1

1 kol.

o. gr. 1 c.w. j 1 kol.

0. gr.

C.W.

glucose

TTT

4-

4* 4*

saccharose

1

raffinose

-

-

trehalose

manniet

sorbiet

____

inuline

salicine

4-

4-4'

4-4-

lactose

4-4-4-

4-4-

acsculine

-

-

na-hippuraat

zw.

maltose

galactose

__.

rhamnose

dulciet

_

xylose

laevulose

glycerine

ser. reactie

-

-

-

46

-ocr page 227-

Eigenaar: W. Z. te W.

^atum onderzoek: 20-7-'40. ^atum laatste dekking; 7-2-'40.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk; nbsp;Klinisch onderzoek scheede: onbekend.

Gebor

en: 1937.

No; 238

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV

RA

o^acr. beeld SA na 18 totnbsp;u. broedst.

5 kol. bij melk

2 kol. bij melk

uiterst fijne groei over ge-heele agar-vlakte

overvloedige groei vannbsp;flinke kol.nbsp;over geheelenbsp;agarvlakte.nbsp;Aspect te witnbsp;voor str.

geen groei

op agar geen groei, sterke o. gr. en groeinbsp;in c.w.

'! na 2 X 24 nr of later

100 sp. kn. witte kot. alsnbsp;staph, alb.

2 groote kol als staph.

70 kol. als coryne

400 kol. over gehcelenbsp;agarvlakte alsnbsp;staph, aureus

als na 24 uur, macr. staph,nbsp;alb.

lichte o. gr. en groei in c.w.

als na 24 uur, sterk o. gr. als wit beslag

^icr. beeld v. th.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

staph, alb.

1 v/d 2: staph.

1 v/d 70: coryne

staph, aureus

staph, alb.

o. gr.: lange ket. sterk transversale str., verder longitudinale str.nbsp;Mogelijk is een longitudinale str. een diploc.nbsp;Meerdere vormen metnbsp;sterker gekleurde ennbsp;vergroote cindcoccus.nbsp;Soms indruk van aan-eengerijde coryne

plompe staven, verontreiniging

^eld V. donk.v. P^ep. na 1 ofnbsp;er voed. pas.

coryne

vrij lange ketens str. in diplov. (tot 40)

aspect bloed-

9arplaat

na 2 dagen

stipvormige

kol.

r.c. van zeer fijne, bijna kleurlooze rondenbsp;kol. Geen haemolyse

Stoei in sttumbouillon

helder met korrelig sed.

helder met korrelig sed.

groei in

^akmoesmelk

geen zuur.

2e dag iets alkalisch

geen. zuur.

2e dag: zeer gering zuur. wit sed.

g^oei in mcth.-.oiauwmelt

geen red.

geen red.

^ociiemische

..J^acties t.o.v.

1 kol.

O. gr.

glucose

'4-

^^^arose

^affinose

^fehalose

-

^anniet

-

sorbiet

-

^uline

alicine

-

nclose

^culine

-

^^^hippuraat

-

gt;altose

-

^actose

-

^^^nose

-

^ulciet

-

*ylose

-

^aevulose

s'yterine

-

teactie

-

47

-ocr page 228-

Eigenaar: K. v. d. T. te W. Datum onderzoek: 4-5-'40.nbsp;Datum laatste dekking: 2'5-40-Geboren: onbekend.

Anamnese: vorige jaar hulp gevraagd voor taaimelks RA, bleek een papilloom te zijn* Cultuurproef positief voor str. Papilloom verwijderd, gedeeltelijk herstel.

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: nbsp;nbsp;nbsp;*

No: 249

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

matige cultuur over geheelenbsp;agarvlakte

geen groei

een matige cultuur vannbsp;groote ennbsp;kleine kol. Denbsp;groote te witnbsp;voor str.

9 kol. op agar, groei in c.w.

5 kol. op agar. groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als na 24 uur

2 kol. als staph, alb.

de kleine kol. overgroeidnbsp;door de groote

als na 24 uur macr. r.c.

als na 24 uur macr. r.c.

Gelijk aan scheede I

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

geen preparaat gemaakt,nbsp;subcultuurnbsp;macr. rein

staph.

1 v/d 9: preparaat van SA subcult.: staafjes.nbsp;Na 2 dagen dezelfdenbsp;cultuur: zeer fijn str.,nbsp;korte ket. soms alsofnbsp;in kapsel.

c.w.: preparaat van

SA subcult.: indruk 2 soorten bact. n.1. co-ryne en grove diploc.nbsp;Na 2 dagen dezelfdenbsp;cultuur: hoopjes zeernbsp;fijne spikkeltjes alsnbsp;peper

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

str. in korte ket. in diplov.nbsp;(12-20)

1 v/d 9: korte ket. str. (8-16) in diplov.nbsp;longitudinale vormen,nbsp;soms indruk. dat eennbsp;longitudinale vorm eennbsp;diploc. is.

aspect bloed-agarplaat

r.c. vap ronde gladde glanzende grijswitte kol.

Na 5 dagen iets haemolyse

r.c. van zeer fijne glanzende kol. Na 3nbsp;dagen vergroenend

groei in serumbouillon

licht tr. met vlokkig sed.

als LA

groei in lakmoesmelk

zuur, gec.

geen zuur, 2e dag zuur, niet gec., wit sed.

Na 5 dagen zuur, gec.

groei in meth.-blauwmelk

geen red. wit sed.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w*

glucose

saccharose

raffinose

-

-

trehalose

manniet

-

-

sorbiet

-

-

inuline

-

-

salicine

-

-

lactose

aesculine

-

-

na-hippuraat

zw.

-

maltose

__^

galactose

t-

rhamnose

-

-

dulciet

-

-

xylose

-

-

laevulose

glycerine

___

ser. reactie

B

48

-ocr page 229-

Eigenaar: W. Z. te W.

E)atuoi onderzoek: 20-7-'40. I^atum: laatste dekking: 3'6'40.nbsp;Geboren: 1937.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No-, 319

MELK

Schecde I

Scheede U

LV

LA

RV

RA

oacr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

enkele zeer kleine kol.nbsp;bij de melk

geen groei

3 kleine kol. op agar. geennbsp;groei b/d melk

geen groei

geen groei

geen groei

W- na 2 X 24 uur of later

een zeer uitgebreide cultuur, nat aspect,nbsp;matig wit vannbsp;kleur. macr.nbsp;coryne

50 kol. over de ge-heele agar-vlakte verspreid, o. gr.,nbsp;alles zeer fijn

5 roomkleurige groote kol. opnbsp;agar, roomkleurige o. gr.

als LA

Na 3 dagen: uiterst fijnenbsp;cultuur vannbsp;ontelbaar velenbsp;kleine kol.

geen groei

mogelijk eenige groei in c.w. Cultuur aangelegd uit c.w.

icr. beeld v. cth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

hoopjes blauw gekleurde zeernbsp;fijne stipjes,nbsp;hier en daarnbsp;enkele staafjes,nbsp;die gekorreldnbsp;zijn of transversaal getee-kend

gekorrelde kleine fijnenbsp;staafjes

1 v/d 5: staph.

hoopjes staafjes, dikwijls 2 in eikaars verlengde

geen preparaat gemaakt, cultuur is aangeslagen.

beeld v. donk.v. P'cp. na 1 ofnbsp;aer voed. pas.

coryne bact. met lichtbre-kende korrelsnbsp;en soms ovalenbsp;vormen

als LV

als LV en soms gelijkendnbsp;op hoopjesnbsp;diploc.

bacillen, onregelmatige en knotsvormen,nbsp;coryne

Aspect bloed-9arplaat

na 2 dagen r.c. van fijnenbsp;spikkelvormigenbsp;kol.

als LV

r.c. van fijne witachtigenbsp;ronde gladdenbsp;glanzende kol.nbsp;zonder haemo-lysc

als RA. kol. grijs-wit

9roei in serumbouillon

helder met fijn korrelignbsp;sed.

als LV

zeer licht tr. met fijn vlokkig sed. Na 4nbsp;dagen vlokkig-korrelig sed.

zeer licht tr. met zeer fijn vlokkig sed. Na 2nbsp;dagen licht tr. met fijnnbsp;vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur.

4e dag: wit sed.

geen zuur

3e dag: zeer gering zuur

geen zuur

geen zuur

9^oei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische

.^reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

^ccharose

-

-

-

^^ffinose

-

-

-

_

trehalose .

-

-

uianniet

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

-

3licine

-

-

-

lactose

-

-

-

aesculine

-

-

ua~hippuraat

zw.

-

-

uialtose

zw.

-

galactose

-

-

-

rhamnose

-

-

-

dulciet

-

-

Xylose

-

-

-

^evulose

glycerine

-

:3er

reactie

49

-ocr page 230-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 8-7-'40.

Datum laatste dekking: 28-5-40. Geboren: 1935.

Anamnese: geruime tijd geleden RA kwartier verloren gegaan. Op 6-7 gevraagd alle kwartieren droog te maken. RV en LV op 6-7 hard en pijnlijk. LA normaal gebleven.nbsp;Klinisch onderzoek uier: RV: hard en pijnlijk. LV: niet hard en pijnlijk, bol. LA: geennbsp;afwijkingen.

Macroscopische afwijkingen melk; RV: geel secretum met fibrine vlokken. LV en LA: g een af wij king en.

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

No: 587 (8-7-50)

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei nbsp;nbsp;nbsp;I geen groei

1

tusschen fibrinevlokkennbsp;heel fijne groei

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

300 kol. over geheelenbsp;agarvlaktenbsp;macr. coryne.

2 staph, kol.

25 kol. op agar

als na 24 uur

10 groote kol., wit bij doorvallend lichtnbsp;dz 300 kol., zeer fijn,nbsp;macr. str.

20 groote kol. als scheede I.

300 kol. als sch. I

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

coryne

coryne

hoopjes in zeer fijnenbsp;stipjes alsnbsp;peper. Ooknbsp;corynevormennbsp;zonder knotsvorm

1 v/d 300: heel fijne cocjes op hoopjes, hiernbsp;en daar korte ket. vermoed

1 v/d 20: hoopjes heel fijne cocjes. diploc. ennbsp;enkele ket. hiervan

1 v/d 300: als sch. I. maar hier enkele diploc., in de hoopjesnbsp;intenser gekleurdenbsp;staafjes

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

coryne

coryne

met knotsvorm

diploc., korte ket. en hoopjes, somsnbsp;coryne vormen

1 v/d 20: fijne diploc.. korte ket. (4-8)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer fijne wittenbsp;ronde gladdenbsp;glanzende kol.nbsp;Geen haemo-lyse

r.c. van wittige ronde gladde glanz-zende kol.

Na 5 dagen iets ^ platter

als LV. doch met groennbsp;aspect

groei van zeer fijne Stipvormige kol.

groei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

als LV

licht tr. met korrelig-vlokkig sed.

wolkig tr. met draderig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur.

2e dag zeer gering zuur.

5e dag witte punt

geen zuur.

4e dag wit sed.

geen zuur.

2e dag witte punt

als RV

geen zuur, 3c dag wit. gec. 4e dag zeer gering zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

meerdere kol.

0. ar.

c.w.

1 v/d 20

o. gr.

c.w.

glucose

-

saccharose

-

-

-

raffinose

-

-

-

-

-

trehalose

-

manniet

-

-

sofbiet

-

-

-

inuline

-

-

salicine

-

-

lactose

-

-

aesculine

-

-

-

na-hippuraat

-

-

maltose

galactose

-

-

rhamnose

-

-

-

-

dulciet

-

-

-

xylose

-

-

-

-

laevulose

4-

glycerine

ser. reactie

B

_

50

-ocr page 231-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 18'7-40. Datum laatste dekking: 28-5-'40.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese: als 587 (8-7-40).

Klinisch onderzoek uier: als 587 (8-7-'40). Macroscopische afwijkingen melk: als 587 (8-7-'40).nbsp;Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

No; 587 (18.7--10)

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV

RA

Diacr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;^4 u. broedst.

2 witte kol. als staph.

8 fijne kol. en o gr.

6 fijne kol. o. gr.

zeer fijne groei tusschennbsp;fibrine vlokken

2 fijne kol. op agar. groei in c.w.

200 kol. op agar, sommige iets grooter

id. na 2 X 24 Uur of later

2 kol. als staph.

30 kol. als coryne

50 kol. macr. coryne,

0. gr.

als na 24 uur

2 fijne kol., lichte o. gr. groei in c.w.nbsp;macr. r.c.

20 groote witte kol., macr. staph.

2-300 fijne kol., macr. str.

*uicr. beeld v. uieth.bl. prep.nbsp;v. oorspr. cult.

1 v/d 2: staph.

1 v/d 30: coryne

1 v./d 50: coryne.nbsp;o. gr.:

mengsel van coryne ennbsp;staph.

fijne staafjes soms diploc.

0. gr.: vrij grove intens gekleurde ket. diploc. (tot 30), verder fijnere minder intensnbsp;gekleurde diploc., hoopjes zwak gekleurde diploc. van de grofheidnbsp;der eerstgenoemde

I v/d 20: hoopjes goed gekleurde zeer fijnenbsp;stipjes, staph. ?

2-300: korte ket. uiterst fijne transversale lichaampjes, somsnbsp;in kapsel, geen knots-vorm; verder enkelenbsp;grove ket, sterk transversale lichaampjes, gelijken op str.

beeld v. donk.v. prep. na I ofnbsp;eer voed. pas.

coryne

korte ket. str, transversale en longitudinale vormen

1 v/d 300: fijne diploc. en korte ket.nbsp;(4)

Aspect bloed-^garplaat

na 2 dagen zeer fijnenbsp;groei. Na 4nbsp;dagen r.c. vannbsp;witte rondenbsp;gladde glanzende kol.,nbsp;geen haemo-lyse

r.c. van grauwwitte ronde gladde glanzende kol.;nbsp;geen haemo-lyse

r.c. van zeer fijne bijna kleurlooze ronde kol.nbsp;Geen haemolyse

r.c. van grijs-witte kol. in iets zwartignbsp;hofje

9roei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

helder met fijn vlokkig sed.

3e dag: nbsp;nbsp;nbsp;*

licht tr.

licht tr., 4e dag draderig sed.

proei in lakmoesmelk

geen zuur. na 5 dagennbsp;alcalisch

geen zuur

5e dag: witte punt

geen zuur

proei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische - reacties t.o.v.

I kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

O. gr.

c.w.

9lucose

-

h

3ccharose

-

-

raffinose

-

-

-

trehalose

annict

-

-

-

sorbiet

-

-

-t-

iuuline

-

-

-

salicine

-

-

-

^^ctose

-

-

culinc

-

-

-

ua-hippuraat

-

-

2W.

'T'altose

-

9^Uctose

-

-

^barnnose

-

-

-

-

dulciet

-

-

-

-

Xylose

-

-

-

'^s^vulosc

^*ycerine

reactie

-

-

-

51

-ocr page 232-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 20-7-'40.

Datum laatste dekking: onbekend. Geboren 1936.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk: Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

vrij sterke o. gr.

50 kol. over de geheelenbsp;agarvlakte

geen groei

dz 50 zeer fijne kol. overnbsp;de geheelenbsp;agarvlakte

geen groei

geen groei

mogelijk eenige groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

zeer overvloedige groei, tamelijk witnbsp;en nat aspect

als na 24 uur, doch aspectnbsp;tamelijk wit

fijne o. gr. en bij de melknbsp;tamelijk veelnbsp;kol., macr.nbsp;coryne

als na 24 uur, wit aspect,nbsp;fijne kol. bijnbsp;de melk

geen groei

als na 24 uur subcultuur aangelegdnbsp;uit c.w.

mier. beeld v. metfa.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

staph.

twijfel tus-schen str. en staph.

coryne

witte sp. kn. kol.: twijfelnbsp;tusschen str.nbsp;en staph,nbsp;fijne kol. b/dnbsp;melk: staafjes

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

korte en langere kct. diploc.

staafjes met lichtbrekendenbsp;korrels, somsnbsp;gelijken hetnbsp;diplococjes

sp. kn. platte: fijne diploc.nbsp;en korte ket.nbsp;(4-10)

sp. kn. bolle: als sp. kn.nbsp;platte

sp. p. kol.: coryne

staafjes met lichtbrekende korrels

aspect blocd-agarplaat

r.c. van kleur-looze ronde gladde glanzende kol.nbsp;Geringenbsp;haemolyse

na 2 dagen r.c. van zeer fijnenbsp;spikkelvormigenbsp;kol. Laternbsp;witachtig rondnbsp;glad

sp. kn. platte: r.c. van fijnenbsp;glanzende kol.,nbsp;geen haemolysenbsp;nbsp;nbsp;nbsp; ^

sp. kn. bol.: idem in zwartnbsp;hofje

sp. p. kol.: als RV

groei in serumbouillon

heldet met vlokkig sed.

helder met korrelig sed.

sp. kn.: platte: helder metnbsp;vlokkig sed.nbsp;sp. kn. bolle:

licht troebel m. vliezig sed.nbsp;sp. p.: heldernbsp;met korrelignbsp;sed.

wolkig troebel met vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

2e dag: zuur gec., laternbsp;wei

geen zuur

sp. kn. platte:

3e dag: zuur. gec., wei.nbsp;sp. kn. bolle:nbsp;idem

sp. p.: geen

zuur

geen zuur

5e dag gering zuur

groei in meth.-

blauwmelk

geen red.

geen red.

wit sed.

voor alle 3: geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

sp.- 1 sp.-

kn.pl] kn.b

sp.p

1 kol.

O. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

TT

44

4

-

saccharose

-

fquot; -f*

-

-

raffinose

_

trehalose

_

_

manniet

-

-

-

-

-

sorbiet

-

-

4quot; 4-

__

Jnuline

-

-

-

-

-

salicine

-

lactose

-

4

aesculine

-

-

-

na-hippuraat

zw.

-

__

2W.

4-

_

ZW.

4-^

maltose

-

4 4

44

4

-

-

galactose

-

4-

4* 4quot;

4-4-

rhamnose

dulciet

-

-

-

-

xylose

-

-

-

-

-

laevulose

-4- 4-

44

4

44

44

glycerine

4

ser. reactie

B

_

B

B

___J

52

-ocr page 233-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 20-7-'40. Datum laatste dekking: 21-5-'40.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk: nbsp;Klinisch onderzoek: subacute vaginitis.


MELK

Scheede I

Scheede 11

LV

LA

RV

RA

niacr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

2 kol. op agar, mogelijknbsp;0. gr.

geen groei

3 fijne kol. op agar

100 sp. kn. kol., te witnbsp;voor str.

overvloedige groei van sp. p. blauwachtigenbsp;kol., groei in c.w.

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

2 kol. als staph.

100 kol. bij de melk gelegen, mindernbsp;wit dan de

2 kol.

mogelijk o. gr.

als LV

100 groote

roomkleurige

kol.

als na 24 uur, doch iets grooter, Hiertus-schen nu sp. p. kol.nbsp;van hetzelfde aspect

geen groei

uiicr. beeld v. uieth.bl. prep.nbsp;v. oorspr. cult.

1 v/d 2: staph.

1 v/d 100: coryne

fijne staafjes

fijne staafjes nzijdia verdikt, waarschijnlijknbsp;coryne

fijne stipjes en kleine eoejes-Preparaat gelijkt toch nietnbsp;op staph.

blauwe kol.: heel fijne diploc. en zeer fijnenbsp;korte ket. str., veelnbsp;hoopjes diploc.--gt;

sp. p. kol.: heel fijne ket. str., weinignbsp;diploc.

beeld V. donk.v. prep. na I ofnbsp;uieer voed. pas.

coryne. vrij dikkenbsp;staven metnbsp;knotsvorm

coryne. hoopjes staafjes met licht-brekende korrels

coryne

diploc.

hoopjes coccen

blauwe kol.: vrij lange ket. longitudinale str.nbsp;sp. p.: korte ket. onregelmatige coccen innbsp;diplov. (6-12)

uspect bloed-^Qarplaat

na 2 dagen r.c. van grijswitte rondenbsp;gladde glanzende kol.

als LV

als LV

r.c. van natte witte groeinbsp;als staph,nbsp;alb.

blauwe fijne ronbsp;glanzennbsp;kol., zvnbsp;2 dage:

kol.: r nde glacnbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gr

/art asp

1 groen.

kol.: hel kkig secnbsp;ol.: heknbsp;sed., nnbsp;it tr, mc

c. van

de

js-witte ict. Nanbsp;--gt;.

sp. p. kol.: als blauwe kol. met zeer geringenbsp;haemolyse

9roei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

als LV

als LV

helder met grofvlokkignbsp;sed. 2e dagnbsp;licht troebel

blauwe grof-vlonbsp;sp. p. 1nbsp;korrelignbsp;gen lic^nbsp;kig sed

der met 1.

er met 3 4 da-

t vlok-

9roei in lakmoesmelk

geen zuur

geen zuur

5e dag zeer gering zuur

geen zuur

geen zuur

2e dag geschift, rose, veel wei

blauwe kol.: wit, niet gec. 2e dag wit, gec.,nbsp;wei, sp. p. kol.: geennbsp;zuur

Qtoei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red. wit sed.

eerst licht blauw, daarnanbsp;wit, gec.

I cm breede blauwe ringnbsp;bovenaan

blauwe: geen red. sp. p. kol.; geen red.,nbsp;wit sed.

biochemische

. reacties t.o.v.

1 W.

kol.

1 sp.p.

kol.

c.w.

! kol.

O. gr.

c.w.

9lucose

saccharose

-

-

'

raffinose

-

-

-

-

-

trehalose

-

-

anniet

-

-

-

sorbiet

-

-

-

-

-

-

iuulinc

-

-

-

-

-

salicine

-

-

-

iactose

-

-

-

csculine

-

-

-

zw.

na-hippuraat

zw.

-

zw.

uialtose

-

-

9alactose

-

-

-F

-r

rhamnose

-

-

dulciet

-

-

Xylose

-

-

-

-

^uevulose

Slycerine

cr. reactie

-

-

-

-

1

53

-ocr page 234-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 20-7-'40. Datum laatste dekking: 30-5-'40.nbsp;Geboren: 1936.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

MELK

No 61

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

mogclijk o. gr.

als LV

I kol. op agar o. gr.

geen groei

3 sp. p. kol op lichte groei in c

agar

.w.

V

zeer overvloedige groei van sp. p. kol.. 8 kol.nbsp;er tusschen die groo-ter en witter zijn

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als LV

bij melk een gering aantalnbsp;kol.

bij melk fijne kol.

3 soorten kol. a: 15 groote witte alsnbsp;staph.

b: zeer veel sp.kn. kol. c: zeer veel sp.p. kol.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

fijne staafjes met verdiktnbsp;einde

kunnen coryne zijn

geen bacterin te vinden

fijne staafjes op hoopjes of

2 aan 2 in eikaars verlengde, gelijken op diploc. Vermoedelijknbsp;coryne

als RV veel hoopjes,nbsp;geen knots-vormen

a: staph.

b: hoopjes heel fijne cocjes, enkele kortenbsp;ket. str. of gek. diploc. (6)

c: gekorrelde staafjes, soms gelijkend opnbsp;korte ket. str. Kunnen corynebact. zijn

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

coryne

coryne, soms ellipsvormennbsp;met korreling

coryne

korte staafjes

b: lange ket. str. in diplov. (50)nbsp;c: diplococjes en kortenbsp;ket. (6) en hoopjes

aspect bloed-agarplaat

na 2 dagen zeer fijnenbsp;spikkclvormigenbsp;kol., geennbsp;haemolyse

als LV

als LV

b: r.c. van iets groenige ronde gladde glanzende kol. Na 2nbsp;dagen kol. platter,nbsp;zeer geringe haemolyse, vergroenendnbsp;c: na 3 dagen rondenbsp;gladde glanzendenbsp;grijzige kol.

groei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

als LV

als LV

b: licht tr. met draderig sed.

c: helder met korrelig sed.

groei in lakmocsmelk

geen zuur

geen zuur

geen zuur

b: geen zuur, 2c dag zeer gering zuur metnbsp;wit sed.nbsp;c: geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

b: geen c: geen

red.

red.

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

o. gr.

c.w.

b

c

c.w.

glucose

saccharose

-

-

-

raffinose

-

-

-

trehalose

-

-

-

manniet

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

-

-

-

salicine

-

-

-

lactose

-

-

aesculine

-

-

na-hippuraat

zw.

zw.

-b

zw.

maltose

~fquot;

b

galactose

-

-

-

rhamnose

-

dulciet

xylose

-

-

-

-

___

laevulose

iquot;

-t-

___.

glycerine

zw.

___

ser. reactie

-

_

54

-ocr page 235-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 20'7-40. Datum laatste dekking: H-3-40.nbsp;Geboren: 1937.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk: Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

No: 602

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RV

niacr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

iets groei bij de melk

300 kol. over geheelenbsp;agarvlakte,nbsp;macr. str.

5 kol. op agar

bij de melk flinke wittenbsp;groei

geen groei

geen groei op agar, mogelijk lichte groeinbsp;in c.w.

U. na 2 X 24 uur of later

1 kol. als staph.; 10 kol.nbsp;bij de melknbsp;als coryne

300 kol. macr. str.; 17nbsp;kol. als staph,nbsp;albus

vrij sterke cultuur van macr. coryne.nbsp;Hicrtusschennbsp;enkele kol. alsnbsp;staph, albus

een zeer overvloedige cultuur van macr. staph, albus

eenige groei in c.w.

1 sp. kn, kol,

20 sp. p. kol.

mier. beeld v. nieth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

1 v/d 10: staafjes, somsnbsp;met verdiktnbsp;einde, opnbsp;hoopjesnbsp;gelegen

1 v/d 17: staph.

1 v/d 300: diploc., kortenbsp;ket. diploc.,nbsp;sterk transversaal. Ellipsvormen metnbsp;transversalenbsp;teckening

gekorrelde staafjes, somsnbsp;knotsvorm

staph.

C.W.: lange ketens grove staafjes, die ook ovale coccen kunnennbsp;zijn. Een ovale coccusnbsp;soms een diploc.; kap-selvorming

1 sp. kn.: onregelmatige vormen

1 sp. p.: hoopjes grove staafjes

beeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;nieer voed. pas.

1 v/d 10.

hoopjes staafjes met licht-brekende korrels. Coryne

zeer lange ket. str. in diplov.

als LV

C.W.: str. in diplov.

(tot 20)

1 sp. kn.: coryne

1 sp. p.: coryne, lange en korte staafjes

aspect bloed' agarplaat

r.c. van grijswitte doffe kegclvormigenbsp;kol.

r.c. van zeer fijne spikkelvormige kol.

c.w.; r.c. van zeer' fijne ronde gladde glanzende kol. in klein haemo-lytisch hofje

1 sp. kn.: r.c. van fijne

witte gladde glanzende kol. Na 3 dagen grijs-wit.

1 sp. p.: aanvankelijk als peper zoo fijn. later als sp. kn.

9roei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

wolkig tr. met vlokkignbsp;sed.

helder met korrelig sed.

C.W.: helder met vlokkig sed.; 4e dag licht troebel

1 sp. kn.; helder met vlokkig sed.

1 sp. p.: helder met grof korrelig sed.

3e dag licht troebel

groei in lakmoesmelk

geen zuur,

5e dag: zeer gering zuur

zwakzuur,

2e dag zuur, gec., wei,nbsp;wit sed.

geen zuur. Verder als

LV

geen zuur

sp. kn.: geen zuur sp. p.: geen zuur,

5e dag rood-paars

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

beide geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 sp.-kn.

1

sp.p.

c.w.

glucose

saccharose

-

rajfinose

-

-

-

-

-

trehalose

_

oianniet

-

-

-

zw.

-

-

quot;^fbicT

inuline

-

-

-

-

-

salicine

-

-

-

tF

-

lactose

-

-

-

^esculine

-

-

-

-

-

na-hippuraat

-

fflaltosc

zw.

-

galactose

-

-

rhamnose

-

-

-

-

-

dulciet

-

-

-

-

xylose

-

-

Uevulose

91ycerine

-

ser. reactie

B

55

-ocr page 236-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 20'7-'40. Datum laatste dekking: H-5-'40.nbsp;Geboren: 1937.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheedc: subacute vaginitis.

No: 603

MELK

Scheede I

Scheedc l

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

2 kol. op agar

een fijne overvloedige groei over de gehee-Ie agarvlakte

10 kleine kol. bij de melk

geen groei

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

2 kol. als staph.

o. gr. en kol. b/d melk gelijk,nbsp;op coryne

bij doorvallend licht blauwenbsp;en bruine kol.nbsp;De laatste minder in aantal

vrij sterke groei bij denbsp;melk

6 kol, op agar

geen groei

geen groei op agarvlakte, groei in c.w. en o. gr.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

o. gr.: coryne

blauwe kol.: diploc. ennbsp;hoopjes hiervan, geennbsp;ketens, bruinenbsp;kol.: gelijkt opnbsp;coryne

coryne

coryne

se C.W.: veel staafjes, bij ketenvorming opnbsp;longitudinale str. gelijkend

o, gr.: longitudinale str.. ook gek. diploc.,nbsp;verder ket. ellipsvormige coccen met transversale teekeningnbsp;-lt;

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

coryne, soms ovaalnbsp;met transversale teekening

blauwe kol.:

diploc. en korte ketensnbsp;hiervan,nbsp;bruine kol.:nbsp;als blauwe kol.

vrij plompe staafjes, coryne

coryne

o. gr.: vrij lange ketens onregelmatige diploc. (tot 30)

C.W.: als o. gr.

aspect bloed-agarplaat

na 3 dagen fijne wittenbsp;ronde kol.

Geen haemo-lyse

blauwe kol.:

r.c. van fijne ronde kol. metnbsp;zwart aspect,nbsp;bruine kol.:nbsp;als 'blauwe kol.

zeer fijne groei als peper. Na

2 dagen kol. rond en grijswit

als LV

c.w.: r.c. van kleine vrij platte ronde gladde glanzende kol. innbsp;iets zwartig hofje

o. gr.: r.c. van platte ronde kol., geen haemo-lyse. Na 2 dagen: kol.nbsp;platter en zeer geringenbsp;haemolysenbsp;

groei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

blauwe kol.: licht tr.nbsp;bruine ' kol.:nbsp;licht tr. metnbsp;vlokkig sed.

als LV

als LV

0. gr,: licht tr vlokkig sed.nbsp;c.w.: als o. gr.

met

groei in lakmoesmelk

geen zuur

4e dag: witte punt

blauwe kol,:

zuur. gcc.; 4e dag wit sed.nbsp;bruine kol.:nbsp;zuur, gec.

geen zuur

als LV

o. gr.; geen zuur, witte punt. 2e dag: zeer gering zuur, witte punt

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

beide geen red.

geen red.

wit sed.

geen red.

wit sed.

o. gr.: sed.; c

geen red., wit w.: geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

blauwe en

bruine kol.

1 kol.

O. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

c.w.

glucose

Hh

saccharose

-

-

raffinose

-

-

-

trehalose

-

-

-

-

mannict

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

-

-

salicine

-

-

-

-

quot;

lactose

-

-

-

4-

4- 4-

4* 4-4*4

aesculine

-

-

-

-

na-hippuraat

-

-

zw.

4-

zw.

maltose

fT

galactose

-

-

-

rhamnose

-

-

-

dulcict

-

-

-

_

xylose

-

-

-

laevulose

4-4-

T-Tquot;

glycerine

-

-

ser. reactie

beide

_R---

_

.

56

-ocr page 237-

Eigenaar: W. Z. te W.

I^atum onderzoek; 20-7-40. Datum laatste dekking: 25-6-40.nbsp;Geboren: 1938.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk: Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

Not 606

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RV

niacr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

geen groei

geen groei

10 fijne kol. bij de melk

lichte groei in c.w.

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

geen groei

100 kol. bij de melk.nbsp;macr. coryne

geen groei

d: 60 kol. bij de melk, macr.nbsp;coryne

2 kol. als staph.

als na 24 uur

als na 24 uur

niicr. beeld v. nieth.bl. prcp.nbsp;V. oorspr. cult.

coryne

geen bact.

1 v/d 60: coryne

1 se c.w.: vrij lange ket. str.

De aangelegde subcultuur uit c.w. niet aangeslagen

beeld V. donk.v. prep. na I ofnbsp;nieer voed. pas.

coryne

coryne

aspect bloed' agarplaat

na 2 dagen: r.c. van wittenbsp;ronde gladdenbsp;glanzendenbsp;kol., geennbsp;haemolyse

r.c. van zeer fijne wittenbsp;spikkelvormigenbsp;kol. Na 2 da-gen: kol.nbsp;grooter, glanzend

9roei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

helder met korrelig sed.

9roei in lakmoesmelk

geen zuur.

3e dag: witte punt

geen zuur

9roei in meth.' blauwmelk

geen red.

geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1 kol.

O. gr.

c.w.

1 kol.

O. gr.

c.w.

glucose

saccharose

-

-

raffinose

-

-

trehalose

-

-

manniet

-

-

sorbiet

-

-

inuline

-

salicine

-

lactose

-

-

aesculine

-

-

na-hippuraat

-

nialtose

-

galactose

-

-

rhamnose

-

-

dulciet

-

-

Xylose

-

Jaevulose

glycerine

ser. reactie

52

-ocr page 238-

Eigenaar; W. Z. te W.

Datum onderzoek: 20'-7-40.

Datum laatste dekking: onbekend. Geboren: 1938.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk: Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

MELK

Scheede I .

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

geen groei

geen groei

geen groei

4 fijne kol. op agar, groei in c.w.

25 fijne k agar, zware gnbsp;c.w.

ol. op oei in

. icol. kol.

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als na 24 uur

o. gr.

o. gr.

4 sp. kn. kol.

3 sp. p. kol. zware witte o. gr.,nbsp;groei in c.w.

20 s 20 snbsp; 20 snbsp; 15 V

p. kn. br gt;. kn. blnbsp;p. p. kolnbsp;atte kol

bruin:

met einde,nbsp;blauw:nbsp;aloc.. ncnbsp;saai.nbsp;ol.: sterlnbsp;vrij grnbsp;pjes innbsp;diplov.,nbsp;geennbsp;eeld.nbsp;ol.: plonbsp;ekleurde

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. ootspr. cult.

geen bact.

geen bact.

o. gr.: plompe en slankenbsp;staafjes ennbsp;enkele diploc.

als RV

sp. kn. kol.: korte ket. diploc. Uot 8). transversaal. eindcoccusnbsp;meermalen intens gekleurd

sp. p.: hoopjes cocjes

sp. kn. staafjesnbsp;verdiktnbsp;sp. kn.nbsp;ket. dinbsp;transvernbsp;sp. p. knbsp;versalenbsp;lichaamnbsp;ook innbsp;staafjesnbsp;geen bnbsp;witte knbsp;egaal g

plompe

likwijls

korte

gal

trans-

Dve

ket.

verder

homo-

npe

staven.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

ploc. (tot 100).

sp. p. kol.: zeer uit-cenloopende vormen, soms gelijkenis opnbsp;diplococcen

sp. kn. bruin: waarschijnlijk corync. sp. kn. blauw; zeernbsp;lange ket. fijne di-,

aspect bloed' agarplaat

gt;

grijs-witte gladde glanzende kol. in zwart hofje, later groen,nbsp;sp. p. kol.: r.c. vannbsp;grijs-witte ronde gladde glanzende kol.

sp. kn. bruin: r.c. van

ronde gladde glanzende

kol. Na 2 dagen:

zalmkleurig.

sp. kn. blauw: r.c. van

groei in serumbouillon

met vlokkig-korrelig sed.

sp. p. kol.: licht tr. met draderig sed.

sp. kn. bruin: licht tr. met draderig sed.nbsp;sp. kn blauw: helder

groei in lakmocsmelk

zuur. na 5 dagen zuur, niet gec., wit sed.nbsp;sp. p. kol.: geen zuur.

sp. kn. bruin: geen zuur sp. kn. blauw: geen

groei in meth.' blauwmelk

alle 3; geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

0. gr.

c.w.

sp. kn.l sp. kn.

bruin 1 blauw

sp.p.

kol.

glucose

saccharose

raffinose

trehalose

4-

manniet

-

sorbiet

-

inuline

-

-

-

sallcine

lactose

acsculine

na-hippuraat

-

maltose

-

galactose

-

-

rhamnose

-

-

-

dulciet

-

-

-

xylose

-

laevulose

'

glycerine

-

ser. reactie

1

B

1 -

58

-ocr page 239-

Eigenaar: A. G. d. Z. te W. ^atum onderzoek: 15-4-'40.nbsp;Datum laatste dekking: 5-3-40.nbsp;Geboren: 1933.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede II

No: 822

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

1

id. na 2 X 24 uur of later

ontelbaar vele sp. p. kol.; 1 sp. kn. kol.,nbsp;zware o.gr., macr. nietnbsp;rein

1 sp. kn. kol., lichte groei in c.w.

niicr. beeld v. tneth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

enkele van de vele: grove ket. diploc. metnbsp;transversale teekening.nbsp;uitsluitend ketens

1 kol.: als scheede I. ketens korter en minder grof.

c.w.: grove zeer lange ket. diploc.

beeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;nieer voed. pas.

fijne ket. str. (tot 60)

1 kol.: vrij grove ket. str. (tot 40)

C.W.: ket. str. (tot 60)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van fijne ronde gladde glanzende kol.,nbsp;iets zwart aspect. Na

3 dagen groenig met geringe hacmolyse

C.W.: als scheede 1

flroei in serumbouillon

licht tr. met vlokkig sed.

1 kol.: licht tr. met vlokkig sed.

C.W.: als 1 kol.

flroei in lakmoesmelk

geen zuur

1 kol.: geen zuur

C.W.: geen zuur, 5e dag gering zuur

Qroei in meth.-hlauwmelk

geen red.

beide geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

^

saccharose

raffinose

-

-

-

trehalose

manniet

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

salicine

-

lactose

sesculine

zw.

-

zw.

aa-hippuraat

-

-

-

maltose

galactose

thamnose

-

-

-

dulciet

-

-

Xylose

-

-

-

aevulose

glycerine

-

-

-

ser. reactie

-

59

-ocr page 240-

Eigenaar: A. G. d. Zw. te W. Datum onderzoek: 15-4-'40.nbsp;Datum laatste dekking: 3-4-40.nbsp;Geboren: 1936.

Anamnese; koe normaal gekalfd, daarna fluor albus. Bij dekking geen pus waargenomen. Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis met pusuitvloeiing.

No; 825

MELK

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;jspaoaq *n ^3

id. na 2 X 24 uur of later

13 sp. kn. kol.

5 sp. p. kol.

0. gr., macr. r.c.

1 sp. kn. kol. groei in c.w.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

1 v/d 13: tamelijk fijne diploc. en ket. hiervannbsp;tot 20)

1 v/d 5: als l v/d 13. 0. gr.: als 1 v/d 13,nbsp;doch langere ket.

1 kol.: diploc. en korte ketens hiervan, cultuurnbsp;aangelegd uit c.w.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

1 v/d 5 (tot 50

lange ket. str.

C.W.: ket. str. (tot 12)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van gladde glanzende ronde zeer gering groenige kol. Na

2 dagen duidelijk groen. Na 5 dagen haemolysenbsp;met vergroening

als scheede I

groei in serumbouillon

helder mef vlokkig sed. Na 3 dagen licht troebel

helder, na 3 dagen weinig sed. Na 5 dagen: helder met draderig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red., wit

sed.

geen red.

biochemische reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

-

trehalose

manniet

sorbiet

-

inuline

-

salicine

lactose

4-

4* 4-

aesculine

na~hippuraat

maltose

rT

galactose

rhamnose

dulciet

-

xylose

-

laevulose

glycerine

ser. reactie

-i

60

-ocr page 241-

Eigenaar: A. G. y. Zw. te W.

I^atum onderzoek: 15-4-MO. Datum laatste dekking: 23-3-'40.nbsp;Geboren: 1936.

Anamnese: enkele dagen te vroeg gekalfd. Eenige tijd voor de dekking pusuitvloeiing Bij coitus geen pus waargenomen.

Kliniscli onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

No; 826

MELK

Scheede I

Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

acr. beeld SA cult, na IS tot

24 u. broedst.

id. na 2 X 24 Uur of later

4 sp.kn. kol. macr. str. Uit c.w. zware o. gr.,nbsp;te wit voor str.nbsp;subcultuur aangelegdnbsp;van 1 v/d 4

15 sp. kn. kol. lichte o. gr., groei in c.w.,nbsp;macr. r.c. subcultuurnbsp;laangelegd van 1 'v/d 15

icr. beeld v. eth.b!. prep.nbsp;oorspr. cult.

1 v/d 4: in dik gedeelte van preparaat plompe staafjes, in dunnbsp;gedeelte longitudinalenbsp;diploc.

1 v/d 15 kol.: grove en fijne diploc., kleinenbsp;ket. str.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;oieer voed. pas.

1 v/d 4: veel diploc. en vrij groote str. innbsp;korte ket. (tot 10)

1 v/d 15: str. in zeer lange ket. (tot 100)

Aspect bloed-^Sarplaat

1 v/d 4: r.c. van zeer fijne stipvormige kol.nbsp;Na 2 dagen kol. platter

1 v/d 15: r.c. van kleine platte ronde grijzige kol. Na 2 dagen hofjenbsp;er om heen. Na 5 dagen vergroening

flroei in serumbouillon

tr. met vlokkig sed.

helder met grofvlok-kig sed.

2e dag licht tr.

9roei in i^kmoesmelk

geen zuur

geen zuur

4e dag witte punt

Sroei in meth.-lauwmelk

geen re

i.

geen red.

biochemische

. reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

Qlucose

-

3ccharose

-

*^^ffinose

-

trehalose

-

anniet

-

sorbiet

-

inuHne

salicine

lactose

besculine

ba-hippuraat

zw.

baltose

Salactose

rhamnose

-

-

dulciet

-

Xylose

acvulose

-

9lycerine

sr. reactie

1

i

61

-ocr page 242-

Eigenaar: A. G. d. Zw. te W. Datum onderzoek: 20-l''40.nbsp;Datum laatste dekking: -7-39.nbsp;Geboren: 1933.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA nbsp;nbsp;nbsp;RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

geen groei

1 kol.

geen groei

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

20 kol. op agar te wit voornbsp;str.

100 kol., ovC'

rigens als LV

4 groote witte kol. als staph.

11 kol., overi' gens als LV

geen groei

geen groei

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

ketentjes transversalenbsp;lichaampjesnbsp;soms uiteindignbsp;iets verdikt,nbsp;coryne

als LV

staph.

als LV

geen bact.

geen bact.

beeld v. donk.v, prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

coryne

coryne

coryne

aspect bloed' agarplaat

na 5 dagen fijne spikkel'nbsp;vormige kol.

na 2 dagen fijne witte kol.

als LA

groei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

Na 4 dagen wolkig sed.

als LV '

helder met korrelig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

als LV

als LV

groei in meth.-blauwmelk

lichtblauw met wit sed.

als LV

als LV

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 koL

o. gr.

c.w.

glucose

-

-

-

saccharose

-

-

raffinose

-

-

trehalose

-

-

manniet

-

-

-

sorbiet

-

-

-

inuline

-

-

-

salicine

-

-

lactose

-

-

aesculine

-

na-hippuraat

zw.

maltose

-

-

galactose

-

-

rhamnose

-

dulciet

xylose

-

_

laevulose

glycerine

ser. reactie

62

-ocr page 243-

^*9enaar: A. v. R. te W. ^atum onderzoek: 6-7-'40.

^Qtuin laatste dekking: 20-4-40. Geboren: 1933.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk; Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede II

iNo: 877

LV

LA

RV

RA

act. beeld SA na 18 totnbsp;u. broedst.

5 kol. op agar

geen groei op agar, mogelijknbsp;lichte o gr.

10 sp. kn. kol.

6 sp. p. kol. o. gr.

0. gr.

50 sp. p. kol., lichte

0. gr.

5 sp. p. kol., lichte o. gr.

*'* na 2 X 24 t of later

5 kol. als staph., enkelenbsp;kleinere kol.,nbsp;minder wit

enkele kol., macr. staph.;nbsp;enkele kleinerenbsp;minder witte

als LA

als LA

als na 24 uur, aantal kol.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90; macr. r.c.

str.

als na 24 uur, aantal kol. 10; macr. r.c. str.

beeld v. *^th.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

1 v/d 5: staph.

1 v/d kleine: coryne

als LV

sp. kn.; staph, sp. p.: coryne

als LA

1 v/d 90: vrij grove gek. diploc. met sterknbsp;transversale teekening

als scheede I

V. donk.v. na 1 ofnbsp;^er voed. pas.

coryne

coryne,

dikke en dunne staafjes

staafjes met Hchtbrekendenbsp;korrels en uiteinde verdikt,nbsp;soms cadetvorm

subcultuur

verontreinigd

fijne diploc. en korte ket. (4-6)

aspect bloed-9arplaat

r.c. van witte ronde gladdenbsp;glanzende kol.,nbsp;geen hacmo-lyse

na 2 dagen: r.c. van wittenbsp;spikkelvormigenbsp;kol.

als LA

r.c. van fijne ronde kol. in groenige hof,nbsp;zeer geringe haemo-lyse. Na 2 dagen stervormige kol.

a^oei in ^^rumbouillon

helder met korrelig sed.

als LV

als LV

helder met wolkig sed.

9roei in akinoesmelk

geen zuur

geen zuur

geen zuur

geen zuur

R^^ei in meth.-lauwmelk

geen red. iets lichternbsp;blauw, wit sed.

geen red.

geen red.

geen red.

^'Ochemische

Reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

.^'icose

-

-f-

^ccharose

-

-

-

^ffinose

-

-

,^halose

-

-

^^nniet

-

-

^rbiet

-

-

inuline

-

-

-

^licine

-

-

-

-

^Setose

-

-

-

-

J^sculine

-

-

-

J^'hippuraat

zw.

4-

-

zw.

-

Maltose

-

-

-

9aIactose

-

-

-

^aoinose

-

-

-

-

ulciet

-

-

-

-

J^ose

-

-

-

-

^evulose

^^ycerine

-

reactie

-

-

63

-ocr page 244-

Eigenaar: A. v. R. te W. Datum onderroek: 22-4-'40.nbsp;Datum laatste dekking: l-4-40.nbsp;Geboren: onbekend.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No: 878

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

2 groote kol. op agar, groei in c.w. en o. gr.

id. na 2 X 24 uur of later

2 groote kol. als staph. 22 kol. op agar,nbsp;macr. str.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

I v/d. 22: bijna uitsluitend diploc., grof en intens gekleurd.

1 v/d 2: staph.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

I v/d 22: korte ket. str. (4-8), iets ovalenbsp;vormen

aspect bloed-agarplaat

r.c. van zeer fijne kol. vergroenend met haemo-lyse. Na 3 dagen plattenbsp;bruinachtige R. kol.

groei in serumbouillon

'

tr. met vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische reacties t.o.v.

I

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

o. gr.

glucose

saccharose

-

raffinose

-

trehalose

manniet

-

-

sorbiet

inuline

salicinc

lactose

aesculine

na-hippuraat

maltose

galactose

rhamnose

_

xylose

zw,

laevulose

glycerine

ser. reactie

64

-ocr page 245-

Eigenaar: A. v. R. te W.

Eatum onderzoek: 6-7-40.

Eatum laatste dekking: 28-3'40. Geboren: 1936.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk: nbsp;Klinisch onderzoek scheede: onbekend.


MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

^acr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

geen groei

vrij overvloedige cultuur, vooral bij denbsp;melk

zeer overvloedige cultuur van macr.

2 soorten bact. n.1. gr. wittenbsp;en sp. p. kol.

lichte groei bij de melk

geen groei

mogelijk geringe groei in c.w.

id. na 2 X 24 Uur o later

50 kol., macr. coryne.

1 zeer groote kol. als staph.

zeer overvloedige cultuur, macr. str.

10 kol. als staph.

als LA

de witte kol. kunnen staph,nbsp;zijn

overvloedige cultuur vannbsp;macr. str.nbsp;enkele kol.nbsp;als staph.

geen groei

lichte o. gr., groei in c.w., macr. r.c.

ujicr, beeld v. uteth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

coryne.

de knots geeft meermalen denbsp;indruk een di-ploc. te zijn.nbsp;Verder enkelenbsp;grove diploc.

korte ket. fijne str. of diploc.

1 v/d 10: staph.

alle kol.: staph.

vormige lichamen met transversale teekening.nbsp;C.W.: ketens langer dannbsp;o. gr.

o. gr,: meerendeels grove ket. sterk transversale str. (tot 201. Ook ketens transversale diploc. Kapsel vermoed.nbsp;Korte ket (4) ellips-

Afield V. donk.v. Pfep. na 1 ofnbsp;uieer voed. pas.

hoopjes korte staafjes metnbsp;lichtbrekendenbsp;korrels

vrij lange ket. str. in diplov.,nbsp;zeer sterknbsp;transversaal.

Zijn er ook corynevormennbsp;bij ?

zeer lange ketens diploc.,nbsp;soms sterknbsp;transversaal

0. gr.: zeer lange ket. str. c.w.: vrij grovenbsp;coccen, korte ket. diploc. (tot 16)

uspect bloed-

^garplaat

r.c. van witte ronde gladdenbsp;kol. Geennbsp;haemolyse

r.c. van fijne grijs-witte,nbsp;iets R. kol.,nbsp;geen haemolyse

r.c. van platte

R kol. met centrale stip.

Na 5 dagen uitloopers aannbsp;kol.

stipvormige kol, nbsp;nbsp;nbsp;in

zwart hofje. Na 5 dagen groen

o. gr.: r.c. van bolle groenige kol. in groennbsp;hofje. Na 5 dagennbsp;zwarte rand om kol.nbsp;C.W.: r.c. van grijze

groei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

helder met grofvlokkignbsp;sed. Na 3 dagen licht tr.

helder met vlokkig sed.

o. gr.: helder

C.W.: helder met fijn vlokkig sed. Na 3 dagen zeer licht tr.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

zuur, gec.

geen zuur.

Na 4 dagen zuur, gec.,nbsp;wit sed.

o. gr.: licht rose, niet gec. C.W.: geen zuur

Sroei in meth.-hlauwmelk

geen red.

geen red.

lichter blauw,

wit sed.

0. gr.: geen red.

C.W.: geen red.

biochemische

^reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

l kol.

o. gr.

C.w.

glucose

^Ccharose

-

^^fflnose

-

-

-

^halose

-

^anniet

-

-

^rbiet

-

-

-

_

iuuline

-

-

-

^alicine

-

h

lactose

-

J^culme

-

-

-

zw.

Ua-hippuraat

-

-

zw.

Uialtose

.^lactose

-

^3innose

-

-

^^Iciet

-

-

-

Xylose

-

-

-

^^^lose

-

^^^cerine

-

-

reactie

-

B

-

65

-ocr page 246-

Eigenaar: A. v. R. te W. Datum onderzoek: 6-7-'A0.nbsp;Datum laatste dekking: 10-5-'40.nbsp;Geboren: 1933.

Anamnese: 2 jaar geleden mastitis van 1 kwartier, onbekend welk. Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No: 880

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

zeer overvl. nbsp;nbsp;nbsp;1

cultuur, macr. 1 str. Enkele kol. i ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,,

er tusschen bij doorvallendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|

licht witter nbsp;nbsp;nbsp;|

als LV

als LV

geen groei op agar, lichte groei in c.w.

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als L\

als LV

als LV

0. gr. en groei in c.w.; macr. r.c.

geen groei

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

zeer fijne gek. diploc., ooknbsp;grovere ket.nbsp;Hiertusschennbsp;corynevormen.nbsp;Ket. ovale vormen met trans-vers. teekening

diploc. op hoopjes. Vormen, die doennbsp;denken aan co-ryne n.1. kapsel met transvers. teekening

diploc. en korte ket. diploc. (12) met transversale teekening. Geen indruk van corynevormen

overwegend diploc. en hoopjes hiervan. Enkele kortenbsp;ketentjes. Denbsp;witte kol. vannbsp;alle kwartieren zijn str.

o. gr.: geen homogeen beeld, korte en langere ket. fijne en grovere str. of diploc.nbsp;Soms intens gekleurdenbsp;eindcoccus, n- of beiderzijds. C.W.: als o.gr.nbsp;sterk gekleurde eindcoccus

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

ket str. in diplov. (tot 30)

als LV, doch langere ket.,nbsp;soms transversaal

vrij lange ketens (tot 40), soms onregelmatige vormennbsp;en iets transversaal

vrij grove str. in ket. tot 40

0. gr.: ket. fijne str. (tot 20). c.w.: kortenbsp;ket. str. (tot 20), somsnbsp;kluwens

aspect bloed-agarplaat

r.c. van kegel-

vormige, grijzige R. kol., geen haemo-lyse. Na 2 dagen uitloopers

r.c. van fijne grijzige iets R.nbsp;kol, in zeernbsp;gering haemo-lytisch hofje

r.c. van fijne kleurlooze ronde gladde glanzende kol., zeernbsp;ger. haemolyse

r.c. van fijne grijs-witte ronde kol., geennbsp;haemolyse

o. gr.: r.c. van grauwe ronde gladde kol. in groen-zwart hofje.nbsp;Na 3 dagen geringenbsp;haemolyse.nbsp;c.w.: als o. gr.

groei in scrumbouillon

helder met

grof-vlokkig

sed.

helder m. vlokkig sed. 2e d.: licht troebel

licht tr. met

grof-vlokkig

sed.

licht tr. met vlokkig sed.

o. gr.: helder met vlokkig sed, 2e dag licht tr. c.w.: helder metnbsp;korrelig sed. 3e dagnbsp;vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

zwak zuur,

niet gec., na

3 dagen zuur, gec., witte pt.

zuur. niet gec. 3e dag: zuur,nbsp;gec., witte pt.

zuur, niet gec., 2e dag: zuur,nbsp;gec. witte pt.

zuur, niet gec.; 3e dag: zuur,nbsp;gec., witte pt.

o. gr.: geen zuur c.w.: geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

o. gr. geen red. c.w.: geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

I kol.

o. gr.

c.w,

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

4-

saccharose

raffinose

-

-

-

-

-

-

trehalose

-

-f-

mannict

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-

-

-

-

inuline

-

-

-

-

salicine

lactose

aesculine

-

-

-

na-hippuraat

-

-

-

-

-

maltose

galactose

rhamnose

-

-

dulciet

-

-

-

xylose

-

-

laevulose

glycerine

-

-

-

ser. reactie

B

B

B

B

_

____-

66

-ocr page 247-

Eigenaar: A. v. R. te W. ^atum onderzoek: 6-7-40.

^atum laatste dekking: 15-4-40. Geboren: 1932.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

iacr. beeld SA t^ult. na 18 totnbsp;24 u. broedst.

zeer overvl. cujt., macr. str.

7 kol. iets gr. en witter

it 300 groote en kleine wittenbsp;kol.

een zeer overvloedige cult., macr. str.

een overvloedige cultuur van grootenbsp;witte kol.

geen groei

geen groei

'd, na 2 X 24 ^ur of later

als na 24 uur, geen verschil innbsp;kleur der kol.

macr. r.c. staph, alb.

als na 24 uur

macr. r.c. staph, aureus

geen groei

12 witte sp. kn. kol.

en lichte o. gr.; macr r.c.

icr. beeld v. ieth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

lange ket. di-ploc. {tot 100) weinig diploc.

staph, (albus)

bijna uitsl. diploc., slechtsnbsp;enkele kortenbsp;ket. hiervan

staph, (aureus)

I v/d 12: corynebact., niet gelijkmatig gekleurd, weinig knots-vorm, kapsel, waarinnbsp;meer of minder sterknbsp;gekleurde transversalenbsp;lichaampjes,nbsp;o. gr.: hoopjes nietnbsp;scherp omschreven lichaampjes, waarin sterknbsp;gekleurde gr. coccen,

^eeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;raeer voed. pas,

zeer lange ket diploc.

(tot 100)

vrij lange ket. diploc. (tot 30),nbsp;transversaal

1 v/d 12: heel korte ket. (4), soms hoopjes,nbsp;gelijkt veel op corynenbsp;o. gr.: fijne diploc. ennbsp;heel korte ket. hiervan (6)

Aspect bloed' 9arplaat

r.c. van grijswitte platte R. kol. met centrale stip. Nanbsp;3 dagen zeernbsp;ger. haemolyse

als LV

o. gr.: r.c. van zeer fijne kol. als peper, nanbsp;2 dagen iets grooter,nbsp;rond, glad

1 v/d 12: r.c. van witte ronde gladdenbsp;glanzende kol., geennbsp;haemolyse, na 2 dagennbsp;kol. grijs.

9roei in ^^rumbouillon

helder m. grof -vlokkig sed.

licht tr. met vlokkig sed.

1 v/d 12: helder met vlokkig sed., na 3 dagen troebel.

0. gr.: helder. 2e dag wazig troebel met draderig sed.

roei in

skmoesmelk

geen zuur.

2e dag: zuur, gec.

als LV

beide geen zuur

9roei in meth.'

^lauwmelk

geen red.

geen red.

beide geen red.

^biochemische - reacties t.o.v.

1 kol.

0. gr.

c.w.

I kol.

0. gr.

c.w.

.^ucose

J^charose

.^^finose

-

-

^ehalose

^anniet

-

-

^rbiet

-

-

^uline

-

-

s^Iicine

^ctose

^sculine

-

-

J^a-hippuraat

-

zw.

-

^laltose

9alactose

4-

-

rhamnose

-

dulciet

-

-

-

-

Xylose

-

-

-

-

laevulosc

sJycerine

-

reactie

B

B

-

67

-ocr page 248-

Eigenaar: A. v. R. te W. Datum onderzoek: 6'7-40.nbsp;Datum laatste dekking: 13-6-'40.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese: nbsp;nbsp;nbsp;^

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis met geringe hoeveelheid pus.

MELK

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 uur broed-stoof

150 kol. macr. str.

ib 150 kol., macr. 2 soortennbsp;kol. n.1. str.nbsp;en staph.

mogelijk o. gr.

150 witte kol.

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

150 kol. macr. str.

6 kol. kleiner en witter

macr. r.c. staph, albus

6 kol. op agar en o.gr., macr.nbsp;coryne

macr. r.c. staph, albus

geen groei

geen groei

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

1 v/d 150: bijna uitsl. di-ploc., monococ-cen op hoopjes gelegen.

1 nbsp;nbsp;nbsp;v/d 6: fijnenbsp;staafjes, soms

2 nbsp;nbsp;nbsp;staafjes, eennbsp;diploc.

staph.

0. gr.: coryne, staafjes liggennbsp;soms in eikaarsnbsp;verlengde

staph.

1 se C.W.: geen bact.

1 se C.W.: geen bact.

beeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

1 v/d 150; korte ket. diploc. (tot 16).

1 v/d 6: korte ket. onregelm.nbsp;diploc. (tot 10)

coryne; staafjes met licht-brekende korrels met knots-vorm

aspect bloed-agarplaat

voor beide: r.c. van plattenbsp;bijna kleurloozenbsp;R. kol. metnbsp;centrale stip

r.c. van witte ronde gladdenbsp;glanzende kol.nbsp;geen haemolyse

groei in serumbouillon

beide:

licht tr. met vlokkig sed.

helder met korrelig sed.

groei in lakmoesmelk

beide:

2e dag: zuur. gec.

zeer gering alkalisch

groei in meth.-blauwmelk

beide: geen red.

geen red. wit sed., laternbsp;lichter blauw

biochemische

reacties t.o.v.

voor beide nbsp;nbsp;nbsp;1

kol. typen nbsp;nbsp;nbsp;|

1 kol.

0. gr.

c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

saccharose

-

raffinose

-

-

trehalose

-

manniet

-

sorbiet

-

jnuline

-

-

sallcine

-

lactose

aesculine

-

-

na-hippuraat

-

maltose

galactose

-

rhamnose

-

-

dulciet

-

-

xylose

-

laevulose

glycerine

^

ser. reactie

B

68

-ocr page 249-

Eigenaar: A. v. R. te W.

^atum onderzoek: 6-7-40.

^atum laatste dekking: 17--6-M0. Geboren: 1935.

Anamnese: 14 dagen te vroeg gekalfd, emphysemateuse vrucht, retentio sccundinarum, na de partus 1 ontstoken kwartier, den eigenaar onbekend welk kwartier.

Klinisch onderzoek uier: LA papilloom in de speen.

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: subacute vaginitis.

No; 886

MELK

LV

LA

RV

RA

Oacr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

15 sp. p. kol, op agar, lichtenbsp;groei bij melk

lichte o. gr.

200 kol. over geh, agar-vl, macr. str.

geen groei

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

22 witachtige kol en o. gr.

2 gele kol. als staph, aureus

2 kol. boven in de buis,nbsp;lichte 0. gr.

als na 24 uur, kleur tamelijknbsp;wit

enkele kol. bij de melk

o. gr. macr. r.c. groei in c.w. met sed.

groei in c.w. met sed,, o. gr.

icr. beeld v. uieth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

fijne staph.

staph.

o. gr.: geen homogeen beeld, hoopjes lichaampjes van verschillendenbsp;vormen, korte ket, als-

of in kapsel.

1 se C.W.: vrij lange ket. stipjes, elk stipjenbsp;alsof in kapsel, somsnbsp;sterk transversaal

^eeld V. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;uieer voed. pas.

diploc., korte ket. diploc. (6)

diploc., korte ket. diploc.

(tot 16). soms hoopjes

Uit c.w. gekweekt: groote en kleine kol.nbsp;op agar:

1 kleine kol.: korte ket. str. in diplov., somsnbsp;kluwens

1 groote kol,: korte ket. str. in diplov. (4)

uit c.w. gekweekt: op agar groote en kleinenbsp;kol.:

1 kleine kol.: ovale cocjes in diplov., somsnbsp;hoopjes

1 groote kol.: diploc. en ketentjes van 4

Aspect bloed' garplaat

r.c. van zeer fijne bijnanbsp;kleurlooze ron-de gladde kol.nbsp;geen haemolyse

zeer fijne bijna kleurlooze kol., geennbsp;haemolyse

kleine kol.: r.c. van fijne grijs-witte gladdenbsp;kol. in iets zwart hofje. Na 2 dagen geringenbsp;haemolyse. Na 5 dagen centrale stip in kol.nbsp;groote koi.: als kl, kol.

kleine kol,: als sch. I kleine kol.

groote kol.: r.c. van bijna kleurlooze stip-vormige kol.

9roei in serumbouillon

tr. met draderig scd.

tr. met vlokkig sed.

kleine kol.: licht troebel met vlokkig sed. groote kol.: zeer lichtnbsp;tr, met vlokkig sed.

kleine

vlokkig

groote

vlokkig

kol.: tr. met scd.

kol.: helder met sed.

groei in lakmoesmclk

zuur, niet gec.

na 4 dagen: zuur, niet gec.,nbsp;wit sed.

kleine kol.: na 2 dagen half wit, half lila, niet gec. Na 4 dagennbsp;licht lila, wit sed.nbsp;groote kol.: na 2 dagennbsp;wit, niet gec. Na 4 dagen als kleine kol.

kleine

groote

col.: geen zuur kol.: geen zuur

gcoei in meth.-

ulauwmelk

geen red.

geen red.; licht blauw met witnbsp;sed.

kleine kol.: geen red. groote kol,; geen red.

kleine kol.: geen red. groote kol.: geen red.

Piochemische

. reacties t.o.v.

kleine

kol.

groote

kol.

c.w.

kleine

kol.

groote

kol.

c.w.

glucose

^

uccharosc

raffinosc

-

-

-

trehalose

-

4-

anniet

-

-

-

Sorbiet

quot;\

-

iuuline

-

-

-

alicine

-

lactose

^esculine

-

-

na-hippuraat

zw.

zw.

4

uialtose

4quot;

galactose

-K

H^

rhamnose

-

-

-

dulciet

-

-

-

-

xylose

-

-

-

-

-

laevulose

-I-

4* 44

glycerine

-

-

-

-

-

ser. reactie

c

B

-

-

-

69

-ocr page 250-

Eigenaar: A. v. R. te W.

Datum onderzoek: 6-7-'40.

Datum laatste dekking: 27-6-'40. Geboren: 1936.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acupte vaginitis.

MELK

Scheede I

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

o. gr.

zeer overvloedige groei, macr. str.

2 kol. op agar. o. gr.

ri: 200 kol., macr. str.

geen groei

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

dr 20 kol. op agar bij denbsp;melk gelegen

als na 24 uur

2 kol. als staph., enkelenbsp;kol, bij denbsp;melk gelegen

als na 24 uur, 0. gr.

geen groei

geen groei

mier. beeld v. mier. beeld v.nbsp;meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

coryne

diploc., enkele korte ket.nbsp;fijne str.

diploc. en korte ket.nbsp;hiervan

fijne diploc. en hoopjes hiervan

1 se C.W.: geen bact.

beeld v. donk.v prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

coryne,

knotsvorm.

cadetvorm

lange ket. diploc. (tot 50)

lange ket. diploc. (tot 60)

ket. diploc.

(tot 25)

aspect bloed-

r.c. van witte ronde gladdenbsp;kol. Geennbsp;hacmolyse

r.c. van vrij platte grijswitte R. kol.,nbsp;geen haemolyse

als LA

als LA

groei in serum-bouillon

helder met , korrelig sed.

licht tr. met vlokkig sed.

als LA

licht tr. met zeer fijnvlokkignbsp;nevelig sed.

groei in lak-moesmelk

geen zuur

zuur, gec.. wit sed.

als LA

als LA

groei in methy-leen-blauwmelk

geen red.

geen red.

geen red.

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

O. gr.

c.w.

I kol.

o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

-

raffinose

-

-

-

trehalose

-

manniet

-

sorbiet

-

-

-

-

inuUne

-

-

-

salicine

lactose

-

aesculine

-

-

-

na-hippuraat

maltose

galactose

rhamnose

-

-

dulciet

-

-

-

-

xylose

-

-

laevulose

4- -f'4quot;-f-

glycerine

-

ser. reactie

-

B

B

B

70

-ocr page 251-

Eigenaar: A. v. R. te W. ^atum onderzoek: 6-7-MO.nbsp;^atum laatste dekking: gust.nbsp;Geboren: 1936.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: LV melkfistcl. Macroscopische afwijkingen melk: -Klinisch onderzoek scheede:

MELK

LV

LA

RV

RV

tacr. beeld SA ^nlt. na 18 totnbsp;24 u. broedst.

overvloedige cult. V. macr.nbsp;staph, albus

5 kol. op agar, lichte 0. gr.

3 kol. op agar, mogelijk o. gr.

50 kol. over de geheele agar-vlakte verspr.,nbsp;macr. staph.

2 sp. p c.w.

kol., groei inl

2 sp. p. kol., sterke groei in c.w.

d. na 2 X 24 Uur of later

macr. r.c. staph.

10 kol. macr. staph.

50 kleine kol. macr. coryne

2 kol. als staph, albus

1 kol. als staph, aureus

10 kleine kol., macr. coryne

macr. r.c. staph.

als na

24 uur.

o. gr.

als na 24 uur, doch grooter en enkele heelnbsp;kleine kol.

icr. beeld v. eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

1 v/d 10: staph.

1 v/d 50; coryne

1 v/d 10: coryne

staph.

1 v/d 2: geen homo

geen beeld, korte sterk transversale ket. di-ploc., verder korte ket.nbsp;staafjes (4).nbsp;o. gr.: korte ket. di-ploc. alsof in kapsel

1 v/d 2: hoopjes heel fijne stipjes.

1 kleine kol.: vrij grove sterk transversale korte ket. str. en di-ploc.

beeld v. donk.v. Prep. na I ofnbsp;ieer voed. pas.

coryne

zeer duidelijke knotsvorm

coryne

korte staafjes

1 v/d 2: korte ket. {tot 16) onregelmatigenbsp;coccen in diplov.nbsp;o. gr.: fijne ket coccennbsp;in diplov. (8-12)

1 v/d 2: fijne ket. coc-jes (tot 12), soms hoopjes diploc.

1 kl. kol.: fijne str. in diplov. (tot 20)

Aspect bloed-^garplaat

r.c. van grijswitte ronde gladde kol.,nbsp;na 3 dagennbsp;ger. haemolyse

als LA

1 v/d 2: r.c. van grauwe kol. in groenzwart hofjenbsp;o. gr.: als 1 v/d 2

1 v/d 2: als scheede I

1 v/d 2. 1 kleine kol.: r.c. van enkele grijszwarte kol. in zwartachtig hofje. Na 2 dagen zwarte rand aannbsp;kleurloos hofje

9roei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

als LA

I v/d 2 vlokkignbsp;o. gr.:

: licht tr. met sed.

als 1 v/d 2

I v/d 2: na 3 dagen licht tr. met vlokkignbsp;sed. Kleine koL: heldernbsp;met vlokkig sed. Na

3 dagen licht tr.

groei in lakmoesmclk

geen zuur

geen zuur

1 v/d 2: geen zuur

0. gr.: geen zuur

I v/d 2: geen zuur kleine kol.: geen zuur,nbsp;wit sed. Na 4 dagen:nbsp;zuur, niet gec.. wit sed.

groei in meth.-bJauwmelk

geen red.

geen red.

1 v/d 2: geen red.

0. gr.: geen red.

1 v/d 2: geen red. kleine kol.: geen red.

biochemische .reacties t.o.v.

1 v/d 2

o. gr.

c.w.

1 v/d 2

1 kl.kol

C.W.

glucose

'

saccharose

-

-

raffinose

-

-

trehalose

-

rnanniet

-

-

sorbiet

-

-

_

inuline

-

~

_

salicine

-

-

_

lactose

-

sesculine

-

-

Pa-hippuraat

-

rnaltose

galactose

-

-

rhamnose

-

-

dulciet

-

_

__

Xylose

-

-

laevulose

glycerine

-

-

er. reactie

-

-

71

-ocr page 252-

Eigenaar: A. v. R. tc W. Datum onderzoek: 6-7-40.

Datum laatste dekking: 30-5-'40. Geboren: 1938.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis met pusuitvloeiing.

No: 890

MELK

Scheede I nbsp;nbsp;nbsp;|nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Scheede II

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LAnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RVnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

6 kol. op agar

300 kol. op agar

mogelijk o. gr.

: 300 kol.

geen groei op agar. mogelijk in c.w.

dr 25 grootc witte kol. 80 sp. p. kol.nbsp;groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

2 kol. macr. staph.

macr. r.c. staph, albus

4 kol. als staph.

natte o. gr.

macr. r.c. staph, ameus

zware o. gr., macr. geen str.

25 witte groote kol. 80 sp. p. kol., dezenbsp;macr. str.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

staph, (albus)

staph, (albus)

staph, (albus)

staph, (aureus)

staafjes niet gelijkend op coryne

niet nader onderzocht

1 v/d 25: staph,

1 v/d 80; staafjes, dik-wijls in diplov.

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

1 v/d 80: fijne ket. diploc. (tot 60)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grauwe kol. met centrale stip innbsp;iets zwartig hofje. Na

5 dagen stervormigc kol.

groei in serumbouillon

helder met grof vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur. Na 5 da-gen zeer gering zuur met wit sed.

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w, j 1 kol. j o. gr.

c.w.

glucose

saccharose

raffinose

trehalose

manniet

sorbiet

inuline

-

salicine

lactose

aesculine

na-hippuraat

maltose

galactose

rhamnose

-

dulciet

xylose

laevulosc

glycerine

ser. reactie

_

32

-ocr page 253-

Eigenaar: A. v. R. te W. ^atum onderzoek:

^atum laatste dekking: gust. Geboren: 1931.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier: Macroscopische afwijkingen melk:nbsp;Klinisch onderzoek scheede:


No: 897

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RV

^'acr. beeld SA na 18 totnbsp;u. broedst.

mogelijk o. gr.

lichte 0. gr.

geen groei

mogelijk o. gr.

geen groei

geen groei

d. na 2 X 24 ^tir of later

als na 24 uur

zware o. gr. gelijkt verontreiniging

als na 24 uur

2 kol. op agar, o. gr.

geen groei

geen groei

**cr. beeld v. ^^th.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

o. gr.: korte soms ietsnbsp;kromme staafjes, coryne

meerdere kol-typen: staph., egaal gekleurde staafjes,nbsp;verontreiniging

korte gekorrelde staafjes op hoopjes gelegen, weinignbsp;knotsvormen.nbsp;coryne

gek. diploc., zeer fijnnbsp;(tot 10)

geen bact. in c.w.

als scheede I

^eld V. donk.v. na 1 ofnbsp;voed. pas.

cultuur

afgestorven

niet nader onderzocht

coryne

korte ket. fijne diploc.

(tot 10), soms sterk transversaal

Aspect bloed-^garplaat

r.c. van grijswitte ronde gladde kol.,nbsp;geen haemolyse

r.c. van bijna kleurlooze kol.nbsp;met centralenbsp;witte stip,nbsp;geen haemolyse

9^oei in ^^rumbouillon

helder met korrelig sed.

helder met vlokkig sed.

Na 4 dagen iets troebel

S^^oei in ^akmoesmelk

geen zuur

zuur. niet gec. 3e dag zuur,nbsp;gec., wittenbsp;punt

S^oei in meth.-auwmelk

geen red.

geen red.

biochemische

^reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

I kol.

o. gr.

c.w.

Qlucose

saccharose

-

^affinose

-

-

trehalose

-

Qianniet

-

sorbiet

-

-

inuline

-

-

salicine

lactose

-

-f- -j- -b

aesculine

-

ba-hippuraat

-

nialtose

galactose

-

rhamnose

-

dulciet

-

Xylose

-

laevulose

glycerine

ser. reactie

B

23

-ocr page 254-

Eigenaar: A. v. R. te W. Datum onderzoek: 6-7-40.nbsp;Datum laatste dekking: 5-5-40.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: geringe subacute vaginitis.

MELK

Scheede I

Scheede 11

LV nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LA

RV

RA

macr. beeld bA

cult, na 18 tot 24 u. broedst.

geen groei

2 kol. op agar, mogelijk o. gr.

/ kol. over

geh. agarvlakte, macr. str.

50 kol. ge

lijkmatig verspreid

25 sp. p. kol., groei in c.w.

20 sp. p. kol., groei in c.w.

id. na 2 X 24 uur of later

i; 300 kol. op agarvlakte, tenbsp;wit voor str.

2 kol. als staph, o. gr. van kl.nbsp;blauwe kol. bijnbsp;doorvallendnbsp;licht

150 kol., macr. str.

50 kol. bij

doorv. licht bl. m. centr. stip.nbsp;10 kleine kol.nbsp;bij doorvallendnbsp;licht bruin

25 sp.kn. kol. bij doorvallend licht blauw, lichte 0. gr., macr. r.c.

als scheede I

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

coryne. Dezelt-de cult.buis, na enkele dagen:nbsp;fijne staafjes,nbsp;dikw. gepaardnbsp;als diploc.,somsnbsp;gekorreld.

Geen knotsv.

blauwe kol.: coryne

overwegend diploc., enkelenbsp;korte ket. str.

1 v/d 50: hoopjes heel fijne cocjes. enkelenbsp;korte ket. str.

1 v/d 10; coryne

1 v/d 25: sterk transversale ket. vrij grove str., vaag gekleurd,nbsp;o. gr.: als 1 v/d 25.nbsp;hier en daar kapsel

beeld v. donk.v. prep. na 1 ofnbsp;meer voed. pas.

hoopjes korte staafjes ofnbsp;coccen

subculturen sterk verontreinigd.

Niet nader onderzocht

korte ket. str. in diplov.nbsp;(tot 12)

1 v/d 50: ket.

str. 1 v/d 10: hoopjes kortenbsp;staafjes metnbsp;knotsvorm. Bijnbsp;ketenvormingnbsp;gelijkend op str.

1 v/d 25: fijne str. in lange ket. (tot 60)

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grijs

witte ronde gladde kol. Na

3 dagen zeer gcr. haemolyse

r.c. van zeer fijne stipvor-mige kol. innbsp;gering haemo-lytisch hofje

1 v/d 50: als

RV. 1 v/d 10 groei van zeernbsp;fijne stipvor-mige kol.

r.c. van zeer fijne kol. in iets zwartig hofje.nbsp;Na 5 dagen vergroenend

groei in serumbouillon

helder met korrelig sed.

helder met vlokkig sed.

2e d.: licht tr.

1 v/d 50: helder met vlokkig sed.

1 v/d 10: helder met korrelig sed.

helder met vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

geen zuur

zuur, gec.

4e dag: witte punt

1 v/d 50: geen

zuur. wit sed. 3e dag: zuur,nbsp;gec. 1 v/d 10:nbsp;geen zuur

geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red.

1 v/d 50: geen

red. 1 v/d 10:

geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

RA 1 v/d 50

RA

1 v/d 10

1 kol. 1 I kol. j o. gr. | c.w.

glucose

saccharose

-

-

raffinose

-

-

-

-

trehalose

-

-

4-4-4-

manniet

-

sorbiet

-

-

inuline

-

-

salicine

-

4quot;

-

4quot; 4- 4-

lactose

-

-

4-4-4-

aesculine

-

na-hippuraat

-

-

-

maltose

-

-

galactose

-

-

-

rhamnose

-

-

-

dulciet

-

-

-

-

-

xylose

-

-

-

laevulose

-

glycerine

ser. reactie

B

B

74

-ocr page 255-

Eigenaar: A. v. R. te W.

^atum onderzoek: 6'7'40.

^atum laatste dekking: l--'^O. Geboren: 1933.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis met weinig pus.

No; 968

MELK

Scheede 1

Scheede 11

LV

LA

RV

RA

acr. beeld SA Cult, na 18 totnbsp;24 u.'broedst.

zeer overvloedige cult., te wit voor str.

lichte o. gr.

mogelijk o. gr.

5 groote kol. op agar.nbsp;lichte o. gr.

geen groei

geen groei

id, na 2 X 24 ur of later

macr. r.c. staph.

3 kol. als staph, alb.

20 kol. macr. coryne

1 kol. staph.

50 kol. macr. coryne

7 kol. staph.

10 kol. macr. coryne

geen groei

geen groei

^icr. beeld v. eth.bl. prep.nbsp;oorspr. cult.

staph.

1 v/d 20: gekorreldenbsp;staafjes, somsnbsp;korte ketensnbsp;hiervan (4),nbsp;knots- ennbsp;haltervormen

staph., coryne en egaal gekl.nbsp;staafjes

staph, en coryne

subculturen uit c.w. niet aangeslagen

als scheede I

^celd V. donk.v. Prep. na 1 ofnbsp;tueer voed. pas.

coryne

subculturen van coryne,nbsp;sterk overgr.nbsp;door staph.

als RV

Aspect bloed-^Sarplaat

r.c. van witte ronde gladdenbsp;kol., geennbsp;haemolyse

9roei in crumbouillon

helder met korrelig sed.

proei in iakinoesmelk

geen zuur

proei in meth.-^lauwmelk

geen red., later iets lichternbsp;blauw met witnbsp;sed.

biochemische . reacties t.o.v.

1 kol.

o. gr.

c.w.

1 kol.

O. gr.

c.w.

fllucose

3Ccharose

-

raffinose

-

trehalose

-

bianniet

-

Sorbiet

-

inuline

-

salicine

-

iactose

-

aesculine

ba-hippuraat

-

rnaltose

9aIactose

-

rhamnose

-

dulciet

-

Xylose

-

aevulose

Qlycerine

ser. reactie

-

75

-ocr page 256-

Eigenaar: W. Z. te W.

Datum onderzoek: 20'7--40. Datum laatste dekking: 6-3-'40.nbsp;Geboren: 1935.

Anamnese:

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk:

Klinisch onderzoek scheede; subacute vaginitis.

No; 979

MELK

Scheede I

Scheede II

LV

LA

RV

RA

macr. beeld SA cult, na 18 totnbsp;24 u. broedst.

zeer overvloedige cult., nat aspect, te witnbsp;voor str.

overvloedige cult, over denbsp;geheele agar-vlakte.nbsp;macr. str.

bovengedeelte agarvlakte ennbsp;bij de melknbsp;zeer veel uiterstnbsp;fijne kol.

overvl. cult. v. fijne kol., natnbsp;asp. Bij doorv.nbsp;licht meerderenbsp;kol., die witter zijn

30 zeer fijne kol. op de agar, groei innbsp;c.w.

geen groei

id. na 2 X 24 uur of later

als na 24 uur

als na 24 uur, bij melk enkele wittere kol.

over geheele agarvlakte eennbsp;overvloedigenbsp;groei, te witnbsp;voor str.

overvl, groei v.

2 srtn. kol. a. macr. str, b. 2nbsp;a 300 kol, bijnbsp;opv. It. witternbsp;en doorv. br.

30 sp. kn. kol.

20 sp. p. kol. groei in c.w.

op agar geen groei, mogelijk 'in c.w.

mier. beeld v. meth.bl. prep.nbsp;V. oorspr. cult.

staph.

diploc., gelijkt soms op staph.

tctracoccen

a. en b. hetzelfde beeld n.1. diploc.

1 v/d 30: hoopjes cocjes en diploc.

1 v/d 20:: ket. longitudinale str. of ket. cllipsv. staafjes. Eennbsp;longitud. coccus geeftnbsp;soms indruk van diploc.

se c.w.: fijne ket. longitudinale str. ennbsp;gek. diploc.

beeld v. donk.v.

prep. na 1 of meer voed. pas.

diploc. en kor

te ket str.

(4-12)

diploc,, vaak

in tetraden en hoopjes hiervan

fijne transver

sale ket. cocjes (tot 30)

I v/d 30: korte ket.

fijne str. in dipl. (8-16)

1 v/d 20: als 1 v/d 30

aspect bloed-agarplaat

r.c. van grijswitte. ronde, gladde, glanzende kol,,nbsp;geen haemolyse

r.c. van vuil

witte natte kol., macr, geen str.nbsp;Na 2 dagennbsp;sterke haemolyse

als LA met ger. haemolyse

1 v/d 30: r.c, van iets

grijzige ronde gladde, glanzende kol. Na 4nbsp;d. geringe groene haem.

1 v/d 20: als 1 v/d 30, doch geen haemolyse

groei in serumbouiUon

helder met vlokkig sed.

3e d.: Ijcht tr.

tr.

licht tr. met vlokkig sed.

1 v/d 30: helder met

vlokkig sed.

1 v/d 20: helder met zeer fijn vlokkig sed.

groei in lakmoesmelk

2e dag: zuur, niet gec. witnbsp;sed.

3e dag: zuur, gec. wit sed.

2e dag: geen

zuur, red. tot wit, niet gec.nbsp;5e dag: gec.,nbsp;wci, rose ringnbsp;bovenaan

zuur, niet gec, 2e dag: witnbsp;gec.

1 v/d 30: geen zuur, witte punt. 4e dag:nbsp;zeer gering zuur

1 v/d 20: geen zuur

groei in meth.-blauwmelk

geen red.

geen red. wit sed.

red., gec., blauwe ring bovenaan. Later geh. blauw, gec.,wei

1 v/d 30: geen red.

I v/d 20: geen red.

biochemische

reacties t.o.v.

I v/d

30

I v/d 1

20 nbsp;nbsp;nbsp;c.w.

1 kol.

0. gr.

c.w.

glucose

-I-

saccharose

H111h

raffinose

-

-

-

-

-

trehalose

4- -b

manniet

-

-

-

-

sorbiet

-

-

-h

inuline

-

-

-

-

salicine

-

-

lactose

4-

aesculine

-

-

zw.

na-hippuraat

-

zw.

maltose

-I-

galactose

H-

rhamnose

dulciet

-

xylose

laevulose

f

glycerine

zw. f

--

scr. reactie

B

-

B

-

_

76

-ocr page 257-

^Senaar: A. v. R. te W.

-s nbsp;nbsp;nbsp;^

'^atum onderzoek: 6-7-40.

^9tum laatste dekking: l--MO. ^^boren: onbekend.


Anamnese;

Klinisch onderzoek uier:

Macroscopische afwijkingen melk: Klinisch onderzoek scheede: acute vaginitis.


^0. 1195


MELK


LV


LA


RV


RA


Scheede


Scheede II


^3cr. beeld SA 'llt. na 18 totnbsp;. broedst.


mogelijk o. gr.


30 kol. over de geh. agar-vlakte verspr.,nbsp;macr. str.


300 kol. macr. str-


2 sp. p. kol., groei in c.w.


6 sp. p. kol., groei c.w.


'I- na 2 X 24 of later


beeld v. *^th.bl. prep.nbsp;Oorspr. cult.


^^eld V. donk.v.

na 1 of ^er voed. pas.


100 kol. op

agar en o. gr. kunnen macr.nbsp;coryne zijn


coryne, weinig knotsvorm


: 100 kol. bij

de melk gelegen, macr. coryne


coryne. lange exempl., gelijken op kapsel,nbsp;waarin 10-12nbsp;transversalenbsp;lichaampjes


coryne

korte staafjes


30 sp. kn. kol. 10 sp. p. kol.


1 v/d 30: veel diploc, en korte ket. hiervan.nbsp;Hier en daarnbsp;kapsel en dannbsp;gelk. op coryne.nbsp;1 v/d 10: coryne


1 v/d 30: korte ket. str. (totnbsp;20). 1 v/d 10:nbsp;korte ket. str.nbsp;(tot 12)


als na 24 uur. 2 groote kol.nbsp;als staph.


overw. diploc. en korte ketentjes hiervannbsp;(6-8). I v/d 2nbsp;als 1 v/d 300


Blijken staph, te zijn


sterke o. gr. als dik wit beslag. De sp. p.nbsp;kol. overgroeid


10 sp. kn., 10 sp. p. kol., o. gr., macr. r.c.


sp. kn.: ket. met sterke transversale teeke-ning, indruk kapsels, verder diploc. en hoopjes zeer fijne stipjesnbsp;sp. p.: str. (10-14),nbsp;sterk transversaal


sp. kn.: fijne diploc. soms hoopjes en kortenbsp;ket. (4)

sp. p.: str. in diplov. (tot 20)


Aspect bloed-^Sarpiaat


9roei in ^^^utnbouillon


Stoei in

^^^rnoesmelk


in meth.


bl.


^uwmelk


biochemische .Reacties t.o.v.

.Slf/cose


.^^charose


^^no3c


d//9nniet


45biet


d/iUne


.^licine


ctose


.^sculine


!l^~-hippuraat


.^altose


.Salactose


^amnose


^ulciet


//ylose


'evulose ', iycerine


Scr. reactie


r.c. van witte gladde kol.nbsp;Geen haemo-lyse


r.c. van grijze ronde gladdenbsp;kol.


1 v/d 30: r.c. van bijna kleur-loore kol., geringe hacmo-lyse. I v/d 10:nbsp;als 1 v/d 30


sp. kn.: r.c. van grauwe kol. in zwart hofje. Centraal witte stip.nbsp;Na 2 dagen groen^nbsp;zwart

sp. p.: r.c. van bijna kleurlooze kol. metnbsp;gelobde rand


helder m. korrelig sed.. later korrelig-vlokkig


helder m. kor^ relig sed.


1 v/d 30: licht tr. met vlokkignbsp;sed. 1 v/d 10:nbsp;als 1 v/d 30


sp. kn.: helder met fijn vlokkig sed.nbsp;sp. p.: helder. Na 3nbsp;dagen tr. met draderignbsp;sed.


geen zuur


1 nbsp;nbsp;nbsp;v/d 30; na

2 nbsp;nbsp;nbsp;dagen zuur,nbsp;gec. wit sed.nbsp;1 v/d 10: alsnbsp;1 v/d 30


sp. kn.; geen zuur. wit sed. sp. p.: geen zuur


red.


red.


geen red.


RV 1 v/d 30 RV 1 v/d 10


1 kol.


beide geen red.


c.w. sp. kn.

kol.


1 sp.p.

kol.


-t


4-


nbsp;


4quot; 4-4-


TTT


.


27

-ocr page 258-

5.

6.

7.

8. 9.

10.

11.

12.

13.

14.

15.

16.

17.

18.

19.

20. 21.nbsp;22.

23.

24.

25.

26.

27.

28.

29.

30.

31.

32.

33.

34.

35.

36.

37.

38.

LITERATUURLIJST.

ALLMANN, R., Diss. Giessen. 1935.

BABES-MANOLESCO. Compt. rend. Soc. de biol. 65. 93. 1908.

BANG, O. und BENDIXEN, H. C., Internat. Milchwirtschaftskongress, Kopenhagen 1931.

BAUM. Ellenberger und Baum. Handbuch der Anatomie der Haustiere. 1908.

BENDIXEN, H. C., Acta path, microbiol. scand. 9. 187.

BENDIXEN, H. C., Zeitschr. f. Infectionskr. der Haustiere. 43. 106. BENDIXEN, H. C., Zeitschr. f. Infectionskr. der Haustiere. Bd. 43, H. 3.nbsp;BERGEY. Bergeys Manual of Determinative Bacteriology. 1930.nbsp;BLAHA, E. A., B.T.W. 1909 p. 879.

BROWN, J. H., Monogr. Rockefeller Inst. med. Res. No. 9.

BRUIN, M. G. d., Tijdschr. v. Veeartsenijk. 1905 p. 159.

BRUIN, M. G. d., Tijdschr. v. Veeartsenijk. 1906 p. 497. CHRISTIANSEN, M. and NIELSEN, F., 2nd internat. Vet. Congr. N.Y.nbsp;p. 548.

CHRISTIANSEN, M. and NIELSEN, F., Rev. gen. Med. vet. 43. 618. DENZLER, B., Monatshefte f. prakt. Tierheilk. 1905.

DIERNHOFER, K., Arch. wiss. prakt. Tierheilk. Bd. 61. 1930. DIERNHOFER, K., Wiener Tierarztl. Monatschr. 1938. 3. u. 38.

DORNER, W., Tech. Buil. N.Y. St. agric. Exp. Sta. No. 165.

DORNER, W., Landw. Jb. 44. 463.

ERNESTI, S., Berl. tierarztl. Wschr. 46, 551.

EVANS, A. C., J. infect. Dis. 18. 437.

FRICK, J., Inaug. Diss., Stuttgart.

FULLER, Brit. J. Exp. Path. 19. 130. 1938.

HAGAN, W. A., Rep. N.Y. St, vet. Coll. p. 140.

FIVE, K. R., Inaug. Diss. Leipzig.

HOFFSTADT, W., Inaug. Diss. Stuttgart.

HOHN u. HERMANN, Zeitschr. f. Hyg. u, Inf. Krankh. 117. 724. 1936. HOPKIRK, C. S. M., Rep. N.Z. Dep. agric. Res.

HUBER, F. L., Ned. Ind. bl. v. Diergeneesk. 1934. p. 267.

ISEPPONI, Schweiz. Arch. f. Tierheilk. 1887. p. 1.

ISPOLATOW, W., Zeitschr. f. Inf. Kr. 1929. p. 31.

JONES, F. S., J. exp. Med. 28. 735.

JONES, F. S., LITTLE, R. B., The J. of exp. med. 1927. 519.

JONES, F. S., LITTLE, R. B., Rep. internat. Vet. Congr. N.Y. 2nd Sect, p. 563.

KaSTLI, P., Schweiz. Arch. Tierheilk. 75. 461.

KLIMMER, M. und HAUPT, H., Tierarztl. Rdsch. 38. 612.

KLIMMER, M. und HAUPT, H., Milchw. Forsch. 13. 515.

KLIMMER, M. und HAUPT, H., Arch. wiss. prakt. Tierheilkunde. 68. 81.

-ocr page 259-

39. nbsp;nbsp;nbsp;KLIMMER, M., HAUPT, H. u. ROOTS, E., Zeitschr. f. Bakt. I.O.nbsp;107. 206.

40. nbsp;nbsp;nbsp;KLIMMER, M., Bericht 11 internat. Tierarztl. Kongr. 3. 422.

41. nbsp;nbsp;nbsp;KOCH, R. and MELLON, R. R,, J. Bact. 19. 25. 1930.

42. nbsp;nbsp;nbsp;LANCEFIELD, R., J. exp. med. 57. 571.

43. nbsp;nbsp;nbsp;MINETT, F. C., Rep. intern. Vet. Congr. Lond. Pt. III. p. 452.

44. nbsp;nbsp;nbsp;MUNCH-PETERSEN, W., Bovine mastitis. Survey of the Literature tonbsp;the end of 1935.

45. nbsp;nbsp;nbsp;NOTTBOHM, F.E., Z. Fleisch- u. Milchhyg. 38. 113. 1928.

46. nbsp;nbsp;nbsp;OIJEN, C. F. V., Tijdschr. vergelijkend. Geneesk. 8. 148.

47. nbsp;nbsp;nbsp;OSTERTAG. Monatsh. f. prakt. Tierheilk. 1901. p. 533.

48. nbsp;nbsp;nbsp;REISINGER, L., D.T.W. 1912. p. 240.

49. nbsp;nbsp;nbsp;RIENHOFF, E., Berl. Tierarztl. W. schr. 45. 746.

50. nbsp;nbsp;nbsp;RITTER, J., Inaug. Diss. Wien.

51. nbsp;nbsp;nbsp;RDIGER, M., MAYER, E., WURSTER, K., Milchw. Forsch. 9. 472.

52. nbsp;nbsp;nbsp;SANDERS, D. A., J. of the Amer. Vet. med. Assoc, vol. 97, 761.

53. nbsp;nbsp;nbsp;SCHEER, A. F. v. d., Tijdschr. v. Diergeneesk. 67. 2.

54. nbsp;nbsp;nbsp;SEELEMANN, M., Zentralbl. f. BakterioL, Parasitenk. u. Infectionskr. Inbsp;Abt. Orig. 133, Bd, H. 1/5.

55. nbsp;nbsp;nbsp;SEELEMANN, M., Dtsch. tierarztl. Wschr. 37. 417.

56. nbsp;nbsp;nbsp;SEELEMANN, M. u. SIEMONSEN, K., Arch. wiss. prakt. Tierheilk.nbsp;64. 457.

57. nbsp;nbsp;nbsp;SEIBOLD, E., Zbl. Bakt. I. 55. 301.

58. nbsp;nbsp;nbsp;STECK, W., Zbl. Bakt. I. 124. 227.

59. nbsp;nbsp;nbsp;STECK, W., Schweiz. Arch. Tierheilk. 76. 393.

60. nbsp;nbsp;nbsp;STECK, W., Landwirtschaftl. Jahrb. d. Schweiz, 35, 511.

61. nbsp;nbsp;nbsp;THOMPSON, L., J. of Infect. Dis. 1932. vol. 50. p. 69.

62. nbsp;nbsp;nbsp;UDALL, D. H. a. JOHNSON, S. D., Cornell Vet. 20. 198.

63. nbsp;nbsp;nbsp;WAGENAAR, G., Proefschrift Utrecht. 1940.

64. nbsp;nbsp;nbsp;WILLIAMS, W. L Cornell Vet. 8. 63.

65. nbsp;nbsp;nbsp;ZEKI, M., Inaug. Diss., Leipzig.

-ocr page 260-


\



• nbsp;nbsp;nbsp;a,...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V.,

/.j .:r-


.-■• '* quot;'.v •■



t


• S nbsp;nbsp;nbsp;^ -

' ^ -•


-V gt;'■'


.% ‘ ;


V fegt;, . ,


aaSi'-v;'-quot;”-: ;■


; r / nbsp;nbsp;nbsp;. i . /


--- v


■■ amp;


fi nbsp;nbsp;nbsp;,

■ quot;'•■ nbsp;nbsp;nbsp;V


■ . I- ..








V:t'





:; V- i-



-ocr page 261-

STELLINGEN.

I.

Het bloed van koeien, lijdende aan paresis puerperalis bevat een grootere hoeveelheid lactaten dan dat van gezonde koeien,nbsp;welke vermeerdering niet toegeschreven moet worden aan eennbsp;vermeerderde melkzuurvorming tengevolge van spiercontracties.

II.

De geleidelijke vermindering van het glycogeen in de spieren van het geslachte rund is niet evenredig met de vermeerdering van het daaruit gevormde melkzuur.

III.

De kostbare bij herhaling toegepaste intraveneuze of sub-cutane injecties van serum tegen morbus maculosus der paarden geeft geen betere resultaten dan eenige andere therapie.

IV.

Het verdient aanbeveling proeven te nemen met antipyrinum als specifiek therapeuticum bij toxische metritiden der koeien,nbsp;welke geneeswijze door H o f s t r a werd aangegeven.

-ocr page 262-

V.

Alvorens de theorie van Wester omtrent de oorzaak van paralytische haemoglobinurie der paarden als juist te aanvaarden verdient het aanbeveling het bloed der zieke dieren directnbsp;na het optreden der ziekte quantitatief op lactaten te onderzoeken.

VI.

Het is gewenscht, dat in ons land de simultaanenting ter bestrijding van de varkenspest in bepaalde gevallen wordt toegestaan.

-ocr page 263- -ocr page 264-

-ocr page 265-

ilijiKibyis voor Psychopctrw te A. ver eest,

-ocr page 266-