. 'J - nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:'- X' ' c.-'*',iJ- ,r'-^'�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Ai' nbsp;nbsp;nbsp;' .': lt;' 1.'quot;'- �*.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� 1

1 ^�. nbsp;nbsp;nbsp;....... ' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,. / �! 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c'.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;./ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'*^,-Vfnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� S--.7. �i.-i

� � . nbsp;nbsp;nbsp;* '7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-' 1,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'c',�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�-,'1^ ��i

quot; nbsp;nbsp;nbsp;�� 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*!-* tl '-'; ,*'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V- c \\�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- �''' aV, 'i, ,s!,./i

� nbsp;nbsp;nbsp;-.V quot;i ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�i/-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� ''quot; X 4*-..,x-r I � c *'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�x''''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;quot;'i

'� j4'

� s

^ e

NATURKRAFTE

UND IHRE VEREHRUNG

IN DER ALTR�MISCHEN RELIGION

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTEnbsp;AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OPnbsp;GEZAG VAN DEN WAARNEMENDEN RECTOR-MAGNIFICUS L. VAN VUUREN, HOOGLEERAARnbsp;IN DE FACULTEIT VAN LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DEnbsp;BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DERnbsp;LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 12 DECEMBER 1941nbsp;DES NAMIDDAGS TE 3 UUR

HENDRIK HARBERT DIEPHUIS

Wanneer ik op deze plaats een oogenblik terugzie op de reeks mijner studiejaren aan de Stichtsche Universiteit, en al diegenennbsp;aan mijn geestesoog voorbijtrekken, die daar aan mijn wetenschappelijke vorming aandeel hebben gehad,

dan dank ik wel in de eerste plaats U, Hooggeleerde Wagenvoort, hooggeachte Promotor, voor de welwillende houding, die Gij mijnbsp;steeds hebt betoond; dat Gij verder mijn belangstelling hebt gewektnbsp;voor een gebied, waarvan ik thans met uw onvermoeibaren steun eennbsp;onderwerp als proeve van wetenschappelijke arbeid heb mogen bewerken, daarvoor zal ik U ten zeerste dankbaar blijven.

Hooggeleerde Vollgraff, tot het ontwikkelen van den kritischen zin waren Uwe colleges mij een voortdurende opwekking.

Hooggeleerde Damst�, Ovink, Bolkestein en Roels, U allen ben ik groote dankbaarheid verschuldigd, in het besef, dat het bijwonen van Uwe lessen verruiming van mijn geestesveld beteekende.

Hooggeleerde van Hamel, in diepste erkentelijkheid zal ik voor U vervuld blijven door de herinnering aan de prachtige lessen, waarmeenbsp;Gij mij eerst in de Germaansche, en daarna in de Keltische philologienbsp;hebt ingeleid; de tallooze avonden, waarop Gij de wondere wereldnbsp;der Kelten voor mij hebt willen ontsluiten en de bekoring hunnernbsp;majestueuze talen, hunner machtig-dreunende heldendichten ennbsp;hunner weemoedig-teere verzen zoo fel hebt doen beleven, behoorennbsp;tot de meest onvergetelijke van mijn ganschen studietijd.

Met eerbied herdenk ik de lessen in het Sanskrit en den wijzen raad voor mijn taalstudi�n van wijlen Prof. Dr. W. Galand.

Hooggeleerde Gonda, en U, Zeergeleerde van Hoorn, van Uwe aanwijzingen heb ik in dit werk dankbaar gebruik gemaakt.

Ik dank voorts allen, die mij bij het schrijven van dit proefschrift behulpzaam waren, ook de mij persoonlijk vaak onbekende ambtenaren,nbsp;die verbonden zijn inzonderheid aan de Universiteitsbibliotheken vannbsp;Utrecht en Leiden, aan de Nationale Bibliotheek te �s-Gravenhage ennbsp;aan de Provinciale Bibliotheek te Middelburg, die mij zoo dikwijls innbsp;moeilijke gevallen metterdaad hebben bijgestaan.

Met een enkel woord wil ik hier getuigen, dat ik zonder de alles-opofferende liefde en de grenzelooze toewijding mijner beide Ouders niet dien studiezin had kunnen ontwikkelen, waarvan de volgendenbsp;bladzijden blijk mogen geven.

God heeft mijn leven gespaard, toen ik, een deel van dit proefschrift dragend op mijn hart, in Zeeland in de vuurlinie stond;

moge Hij mij gedoogen, mij in deze tijdswende ook verder in te zetten voor het heil en de toekomst van mijn eigen Volk en Vaderland.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Die Winde im r � mi s ch en r eli gi � s ennbsp;Bewusstsein

III. FVLGVR.

Den Anfang zu den drei hier ver�ffentlichten Studi�n bildete das positive Ergebnis einer m�glichst breit angelegten Untersuchung zunbsp;der Verehrung der Tempestates, welches den Standpunkt zu beein-trachtigen schien, der vom Altmeister G. WissowA mit Hinsicht aufnbsp;die altr�mische Verehrung einzelner Naturkrafte mit grosser Bestimmt-heit vertreten wurde: �Sonne und Mond, Sturm und Gewitter, . . .nbsp;haben die religiose Phantasie der Romer nicht in erkennbarer Weisenbsp;angeregt�. ^ Die Wahrheit dieser Behauptung brauchte viele Jahr-zehnte hindurch keinem Zweifel zu unterliegen, bis i.J. 1933 C. Kochnbsp;nachweisen konnte, dass geradezu der Sonnenkult zu dem altestennbsp;Bestande der r�mischen Religion gehorte. Dadurch geriet die Thesenbsp;Wissowas ins Wanken; trotzdem bedarf ihre endg�ltige Beseitigungnbsp;weiterer Nachforschungen, welche dieselbe Frage angesichts auchnbsp;anderer Naturkrafte darlegen mogen.

Als die recht sparlichen Daten �ber die Tempestates mit Hilfe des Zettelmaterials, welches der Thesaurus Linguae Latinae in M�nchennbsp;freundlichst zur Verf�gung steilte, kritisch verwertet, und zugleichnbsp;die Grundbedeutung des Wortes tempestas aufs neue bestimmt wordennbsp;war, Hess das Resultat erhoffen, dass eine Ausdehnung der Untersuchung auf verwandte Naturerscheinungen eine Bestatigung desnbsp;Hauptergebnisses herbeif�hren d�rfte.

Von vornherein waren wir jedoch dar�ber im klaren, dass dieser Versuch, die Forschung etwas naher an die Bedeutung einiger Naturkrafte im religi�sen Bewusstsein des altesten Roms heranzubringen,nbsp;als seine Grundaufgabe die Prazisierung der in Betracht kommendennbsp;Probleme zu beabsichtigen hatte.

Wiederum mit Unterst�tzung des Thesaurus wurde das Stellen-material des Wortes ventus und seine Synonyme verarbeitet, um angesichts der Winde jedenfalls das Dasein eines urr�mischennbsp;Kultus bejahen oder verneinen zu k�nnen. Dabei wurde auf An-schauungen bei anderen V�lkern Bezug genommen, und zumal dienbsp;altesten Auffassungen der Griechen aufgef�hrt, mit dem Zweck,nbsp;andere Vergleichspunkte aufzudecken, als von der alteren Forschungnbsp;gezeitigt worden waren.

Tat sich mit R�cksicht auf die Wirkung der Venti und der Tempestates auf die religiose Phantasie schon oft die schwierigenbsp;Frage hervor, das Urr�mische in den Auffassungen gegen die spaterennbsp;griechischen und orientalischen Einfl�sse abzugrenzen, so gait diesnbsp;erst recht f�r das Problem des Blitzkultes, das insonderheit dadurchnbsp;ein beinahe hoffnungslos verwickeltes Aussehen hat, indem in dernbsp;Uberlieferung die etruskischen Anschauungen die echt r�mischennbsp;anscheinend fast ganz verdrangt haben. Daher haben wir uns daraufnbsp;beschrankt die seit etwa 40 Jahre nahezu vergessene Frage durchnbsp;neue Zusatze und Gesichtspunkte wieder zu beleben.

Auf die Behandlung noch anderer Naturkrafte ist hier verzichtet, teils aus Mangel an Raum, teils aus Mangel an zuverlassigen Tat-sachen; nur eine Hypothese �ber das urspr�ngliche Wesen des Sum-manus ber�hrt die Verehrung der Vulkane in Italien.

Das Missverstandnis der Romer in historischer Zeit, die Unzuver-lassigkeit der Quellen und die Zerstreuung der in d�rftiger Anzahl bekannten Tatsachen, haben auch unsere Arbeit �ber einige 'survivals�nbsp;der altr�mischen Religion erheblich erschwert.

Hoffentlich wird sich die Forschung weiter mit ihnen auseinander-setzen, unsere Urteile berichtigen, und die Kenntnis der auch in den letzten Jahrzehnten noch zuviel vernachlassigten urspr�nglichennbsp;r�mischen Religion und ihrer Bedeutung f�r das Verstandnis dernbsp;Eigenart des r�mischen Wesens weiterhin bereichern und vertiefen.

A. Einleitung.

Einige Tatsachen in der Uberlieferung veranlassten die Meinungi, dass die Romer sich an der Verehrung der Winde beteiligten. Einenbsp;St�tze dieser Ansicht bot zuerst die Verehrung der Tempestates,nbsp;deren Bedeutung als �St�rme des Meeres� � wir jedoch vorlaufig alsnbsp;fraglich dahinstellen mochten 3. F�r Italien selbst mit seiner Land-wirtschaft und langen Meeresk�sten musste man sich begn�gen mitnbsp;einer aufgefundenen Ara V entorum die jedenfalls nicht alt erennbsp;Zeiten zugeh�rt, mit der Darstellung des Favonius in der Literatur �nbsp;und einem angeblichen, von Oktavian dargebrachten Opfer, als ernbsp;gegen Sex. Pompeius in See stach �. Derselbe Oktavian gr�ndete in

1 Preller-Jordan, R�m. Myth, I 329-331; Daremberg-Saglio, Diet. d. Ant., s.v. Venti; Keune, in Myth. Lex. Bd. VI 181.

^ Zu Antium kamen die marmornen Rundaltare zu Tage, die bzw. die Aufschrift tragen: ARA VENTORUM, ARA TRANQUILLITATIS, ARA NEPTUNInbsp;(C.I.L. X 6644, 6643, 6642; Dessau 3279-77). Sie sind ausgeschm�ckt mit einemnbsp;Schiffschnabel, die ara Ventorum zudem mit einer fliegenden Mannesfigur, dienbsp;in ein grosses MuscheUiorn blast, die ara Tranquillitatis mit einem Schiffahrer,nbsp;der vor dem Wind dahinsegelt, und die ara Neptuni zeigt den Gott mit Dreizacknbsp;und Delphinenkopf in den Handen. Eine derartige Darstellung kann nur hellenis-tischen Charakters sein. Man denke an den Turm der Winde, den Andronikosnbsp;aus Kyrrhos etwa um die Mitte des 1. Jhrh. v. Chr. schuf; dort st�sst Boreas,nbsp;mit einem flatternden Mantel bekleidet, in ein Muschelhorn. Vgl. H. Stbinmetz,nbsp;Windg�tter, Jahrb. d. deutschen arch. Inst., XXV (1910), S. 34 sq. � Das Ganze,nbsp;ul. die Zusammengeh�rigkeit und die k�nstlerischen Darstellungen auf dennbsp;Reliefs, fallt als Beweismaterial f�r einheimische r�mische Vorstellungen aus.

� Vgl, Varro r.r. I 28; Lucr. I 11; andere Stellen bei Preller-Jordan. Die Etymologie bei W. F. Oxxo, PW VI 2057, �ber die m�gliche Beziehung zunbsp;Faunus, richtig F. Altheim, RRG II 74.

� App. b.c. V 98; OTT�vScov . . . �g T� u�kayog av�^oig E�bioig Kal docpaXelcoi nooeiboivi Kal ocku^ovi GaXdooiji.

Gallien und Vespasian in Antiochia � einen Windetempel. In ver-schiedenen Provinzen waren drei Winde-altdre aus der Kaiserzeit bekannt In einer fr�heren Epoche schien damit die Sache oft erledigtnbsp;und galt dieVerehning der Winde bei den R�mern als belegt Alleinnbsp;es gibt in dieser Aufzahlung wenig oder nichts, das die Voraussetzungnbsp;einer tatsachlichen, urspr�nglichen, r�mischen Verehrung st�tzennbsp;k�nnte. Ausserdem stellen wir sofort fest: ein selbstandiger r�mischernbsp;Windekult bei Beginn der christlichen Zeitrechnung, der noch lebendignbsp;neben dem Kult des dem griechischen Hauptgott angeglichenennbsp;Juppiter steht, m�sste in einem uralten, �beraus wichtigen Kult dernbsp;Winde und St�rme wurzeln. Und daraus erhellt, dass man, wenn einnbsp;solcher Kult und dessen damalige Wichtigkeit sich nicht nach-weisen lasst, der Zuverlassigkeit von Angaben aus spatrepublikanischennbsp;und noch j�ngeren Zeiten mit gr�sstem Misstrauen entgegenzutretennbsp;hat. Sie stellen dann eher die Entlehnung fremden Gutes dar, als Spurennbsp;eigener Vorstellungen.

Von diesem Standpunkt aus stellen wir jetzt die Frage: waren bei den R�mern in den ersten Phasen ihrer Religion die Winde und St�rmenbsp;Gegenstande der Verehrung? Eine sofortige bejahende oder ver-neinende Antwort kann man nicht erwarten. Denn als solche fehlennbsp;diese Naturkrafte einstweilen in dem offiziellen Staatskult und innbsp;der Mythologie. Als endg�ltig entscheidend gilt dieser Umstand jedochnbsp;nicht, da immer deutlicher hervortritt, dass der Staatskult in dernbsp;Stadt Rom eine mehr oder weniger zielbewusste Sch�pfung ist, dienbsp;sich allmahlich unter der Einwirkung jener f�hrenden Kreisen ge-

1 Vgl. Sen. n. q. V 17,5; Galliam Circius (infestat), cui aedificia quassanti tarnen incolae gratias agunt, tamquam salubritatem caeli sui debeant ei; divusnbsp;certe Augustus templum illi, cum in Gallia moraretur, et vovit et fecit. Dernbsp;gesunde Circius (in Italien unbekannt) ist der provenzalische Mistral.

3 In Gallien zu Nimes: SEVERA NIGRI F. VOLCANO ET VENTIS V.S.L.M., datiert Ende 2. Jhrh. n. Chr. (C.I.L. XII 3135, Dessau 3294; vgl. Esp�randieu,nbsp;Ree. g�n. des bas-reliefs de la Gaule Romaine I, 433, S. 298). Der Altar zeigtnbsp;zu beiden Seiten der Inschrift die Protome des bartigen Boreas und des unbartigennbsp;Notus, mit tierischen Ohren (vgl. H. Steinmetz, l.c. S. 36 sq. u. 39). Die Stifterinnbsp;liegt gekniet, in bauschigem Gewande. � Zu Auch\ INGENUA VENTIS V.S.L.M.nbsp;(C.I.L. XIII 441, Dessau 3936) an einem Marmoraltar. � Zur Gr�ndung diesernbsp;Altare war wohl eine pers�nliche Veranlassung da, die schwerlich aus altr�mischennbsp;oder altitalischen Vorstellungen hinsichtlich der Winde hervorspriessen d�rfte.nbsp;Anders verhalt es sich mit der Altarinschrift aus Lambaesis in Africa; VENTISnbsp;BONARUM TEMPESTATIUM POTENTIBUS, die Mithraeisches enthalt;nbsp;vgl. unten SS. 60 sqq.

staltete, aus denen die Pontifices hervorgingen. Auch �ber den Charakter der r�mischen Mythologie sind wir heute etwas bessernbsp;unterrichtet. C. Koch konnte schreiben �ber die bewusste �Entmythi-sierung seitens des r�mischen Staatskultes� Die geringe Anzahlnbsp;echt r�mischer Sagen erschwert unsere Forschung, weil jetzt einenbsp;anscheinend wichtige Quelle ausgeschaltet ist.

Die Stimme j edoch derj enigen Bev�lkerungsschichten, die am langsten die Tradition alten Glaubens festhalten, z.B. die der Bauernnbsp;und Sklaven, konnte fast nie zur Geltung gelangen. Der Volksglaube,nbsp;stark erdgebunden, entfernte sich im Laufe der Jahrhunderte immernbsp;weiter von der Staatsreligi�n, aber behauptete sich trotzdem mitnbsp;zaher R�stigkeit.

Unsere Nachforschungen ber�hren jetzt dieses Gebiet, und es bildet sich die Frage: bieten Sprache und Literatur der R�mer Beweis-gr�nde f�r die Behauptung, dass die Winde in den Augen des Volkesnbsp;�andersartige� Machte^ waren?

Bevor eine Antwort erwogen werden kann, lohnt es sich der M�he, vorher eine �bersicht zu gewinnen �ber derartige Vorstellungen beinbsp;anderen V�lkern, besonders bei den Griechen. Sie d�rften den Schl�sselnbsp;ergeben ahnliche Auffassungen bei den R�mern vorzufinden. Undnbsp;dabei ist es von der h�chsten Wichtigkeit, scharf zu unterscheidennbsp;zwischen eigenem und fremdem Gut. Wir haben uns ja zur Aufgabenbsp;gestellt, ur-r�mischen Glauben aufzudecken, und nicht dasj enige zunbsp;er�rtern, welches dem griechischen Glauben entnommen wurde. Innbsp;erster Linie wird man etwa versucht sein alles, was die R�mer innbsp;Bezug auf die Winde sagten oder dachten, auf die Griechen zur�ck-zuf�hren. Zwar werden wir in manchen Punkten unmittelbare Ein-wirkung von griechischer Seite anerkennen m�ssen, entweder vonnbsp;der Religion, von der Philosophie, oder von der Literatur. Das istnbsp;unumganglich. Es bleiben aber Falie �brig, in denen man Bedenkennbsp;zu tragen hat. Zumal, wenn von Vorstellungen die Rede ist, die demnbsp;Gebiete des Volksglaubens angeh�ren, und die als Gemeingut beinbsp;mannigfachen anderen V�lkern erscheinen, nicht am wenigsten beinbsp;jenen, die nach Sprache und Rasse einander verwandt sind. Alsdannnbsp;gibt es eine M�glichkeit, dass derartige Vorstellungen bei den R�mernnbsp;eigenes Gut darstellen, die aus der altesten Phase ihrer Religionnbsp;hervorgehen.

^ Der r�mische Juppiter, S. 28 (Frankfurter Studi�n, Bd. XIV, 1937). * Vgl. G. V. D. Leeuw, Phanomenologie der Religion, S. 9 sqq.

bei manchen V�lkern die Winde und St�rme als Machte gedacht sind, die den Menschen Gutes und B�ses antun, ist schon langst zustimmendnbsp;gegeben. Die vergleichende Volkskunde hat weiter dargetan, dass dernbsp;Volksglaube einen ursachlichen Zusammenhang zwischennbsp;Wind und Seele bildet, der in denWorten zum Ausdruck gebracht wird: die Winde stellen die Machte dar, welche einerseits beinbsp;oder vielmehr nach der Geburt dem K�rper die Seele einhauchen, undnbsp;andrerseits dieselbe in der Sterbensstunde wieder zu sich nehmen.

Als tertium comparationis tritt der A t e m auf, der Luftstrom, der sich standig in Bewegung belindet. Scharfe Beobachtung desnbsp;Geburtaktes lehrte, dass nach dem Verlassen des Mutterleibes erstnbsp;nach einer Einatmung (wohl oder nicht mit einem Laut verbunden)nbsp;das Kind die ersten Lebenszeichen von sich gibt Und gleichfallsnbsp;wurde bei einem Sterbenden wahrgenommen, dass sojort nach dernbsp;letzten Ausatmung der Tod tatsachlich eintritt. Das Leben beginntnbsp;mit einer Einatmung und hort mit einer Ausatmung auf, wahrendnbsp;es sich standig durch den ununterbrochen hin und her str�mendennbsp;Atem erneuert.

Die �berzeugung, dass dieses Leben mit dem Atem, und dieser wieder ursachlich mit dem Winde in Zusammenhang steht, ist einnbsp;St�ck uralter Menschenweisheit Der Mensch erforscht seit dennbsp;fr�hesten Zeiten das gr�sste aller Geheimnisse: was ist dasnbsp;Leben? Er sucht nach demjenigen, was seinen materiellen K�rpernbsp;be-seelt, zu einem lebendigen Etwas macht. Und auf diese Weisenbsp;gelangt er notwendig zu der Auffassung, dass es eine �Lebenskraft�,nbsp;eine vis vitalis gebe; er schliesst aus der Beobachtung vonnbsp;Lebensanfang und Lebensende, dass bei atemsch�pfenden Lebewesennbsp;dieser Lebenskraft st o f f in dem Atem eingeschlossen sein muss,nbsp;der immerfort den K�rper betritt und verlasst.

Diese bewegende Luft soil in Beziehung stehen zu dem grossen Atem der Natur, dem Winde. Diese Macht bringt auch in dernbsp;Natur Geburt und Tod: im Fr�hjahr Fruchtbarkeit und neu keimendesnbsp;Leben, im Spatjahr Vernichtung und eisig-strenges Verderben.nbsp;Die sanften, ersten Fr�hlingswinde und die rauhen, tobenden Herbst-st�rme f�hrten vom Vergleich zur Identifikation.

Das Leben wird herbeigetragen von dem Atem als Sonderteil des Weltatems. Beide f�hren den Lebenskraftstoff mit sich. Es ist also

^ G. V. D. Leeuw, o.c. S. 257: ,,Den gewaltigsten Einfluss batte in der Psychologie fast aller V�lker und Zeiten bis auf den heutigen Tag die Vorstellung der Macht ini Atem, der sog. Hauchseele.�

nicht richtig zu sagen, dass der Atem identisch sei mit der Seele; i n sich halt der Atem die Seele, das Lebensprinzip, und zugleich mitnbsp;dem letzten Atemzug flieht sie hin. Sonst wird es z.B. auch schwierig,nbsp;die Tiergestalt der Seele zu erklaren; oft findet sich die Auffassung,nbsp;dass die Seele zusammen mit dem letzten Atem aus dem Mundenbsp;hervorschl�pft in Gestalt einer Schlange, einer weissen Maus, einesnbsp;Wiesels, Schmetterlings, einer Biene usw.

Der Glaube an eine Lebenskraft, die sich im Kopf, Herz, Blut oder Atem aufhalte, geht hervor aus einer analytischen Definition desnbsp;Lebens. Eine Reihe von Wahrnehmungen wird zur�ckgef�hrt aufnbsp;��n enkele kracht, die onder gewijzigde omstandigheden voor allenbsp;waargenomen verschijnselen als oorzaak optreedt�. Aber �de waarneembare veranderingen van het leven worden door een stelsel voortgebracht, van onbekend samenstel. Het begrip leven kan nietnbsp;gedefinieerd worden, omdat het geen analytisch, maar synthetischnbsp;begrip is�. ��nbsp;�2. Die Verehrung bei anderen V�lkern.

Wie allgemein auch �ber die ganze Erde der Glaube an einen Zusammenhang zwischen Wind und Seele bei einzelnen V�lkernnbsp;bezeugt sein mag so ist es meistens unm�glich bei den verschiedenennbsp;indogermanischen V�lkern �ber diesen Punkt einen klaren Bliek zunbsp;gewinnen. Schrader mochte damals ^ efklaren, dass ein solchernbsp;Glaube Gemeingut unter diesen V�lkern sei, der Beweis dazu fehltnbsp;bis heute. Trotzdem sich leicht einige Analogien finden, ragen dienbsp;Punkte des Unterschieds weit hervor. Zudem ist die Kenntnis dernbsp;Religion z.B. bei Kelten, Germanen und Slaven weitaus geringernbsp;und unvollstandiger, als bei Griechen und R�mern. Weiter entstammennbsp;die Quellen meistenfalls Epochen, in denen eben das r�mische Heiden-tum und die christlichen Anschauungen schon langst auf die Geisternbsp;eingewirkt hatten. Darum bilden auch die volkst�mlichen Vor-stellungen des Mittelalters und spaterer Zeiten noch gar keinennbsp;Beweis f�r dementsprechende Auffassungen in den heidnischennbsp;Religionen der stammverwandten Vorfahren, obgleich dann und wannnbsp;ein gewisser Anklang vorauszusetzen ware.

Die mechanisch-pantheistische Naturbetrachtung der keltischen V � 1 k e r rief eine religi�se Haltung hervor, die uur auf das Erhalten

^ H. J. Jordan in Encycl. Hbk. v. h. moderne denken, Deel I, 463, sq. ^ j. G. Frazer, Belief of Immortality II 289.

des Gleichgewichtes in der ganzen Natur bedacht war, wozu das magische Verhalten eine wichtige St�tze bot Wenn sich auch diesernbsp;pantheistische Glaube in Gallien in einigen Naturgottheiten kristalli-sierte, f�r eine Einzelverehrung der Winde und f�r Gedanken �bernbsp;eine Beziehung zwischen Lebens- und Totenseelen hat die Religionnbsp;der Kelten dennoch keinen Raum. Dass der Hauptgott der Kelten,nbsp;von Caesar Mercurius genannt, auch mit Dispat er identisch seinbsp;dazu fehlt jede Angabe. Auch f�r eine Auffassung des mythischennbsp;Stammvaters Dispater als Gott oder �berhaupt als Totengott � istnbsp;kein Grund verhanden.

Auch die Struktur der altgermanischen Religion, die das ganze Leben in Harideln und Denken durchdringt, die unmittelbarenbsp;Abhangigkeit von den G�ttern j edoch nicht so ausgesprochen emp-findet, verbietet hier eine Verehrung der Winde zu suchen odernbsp;dieselben einfach den G�ttern unterzuordnen. Die Anschauungennbsp;�ber die Beschaffenheit der Seele rechtfertigen nicht, die Winde alsnbsp;ihren Aufenthaltsort zu betrachten, auch dann nicht, wo sie als Totengespenster auftreten. In ihrem Verhaltnis zu den Kriegern wurdenbsp;Wodan und Odin zum Herr der tapferen Gefallenen, und auch damitnbsp;zum Todesgott. Diese Hauptg�tter beherrschen aber auch das ganzenbsp;Leben und Sterben in der Natur. Die kultischen Umz�ge, die wahrendnbsp;des Julfestes stattfinden, weisen zugleich auf Vegetationsriten wienbsp;auf Totenkuit hin. Vielleicht waren diese rituellen Handlungen Ver-anlassung zu entsprechenden Glaubensvorstellungen im Reiche dernbsp;Gespenster, die im Luftraum dahintobten ¹ ². Und beide hangen wohlnbsp;mit dem Kulte des damonischen Todesgottes Odin zusammennbsp;Darin liegt die Grundlage f�r die spatere �Wilde Jagd�, �ber die wirnbsp;noch weiter zu handeln gedenken. Der Volksglaube, dass sich einnbsp;Wind erhebt, sobald einer sich erhangt hat, r�hrt vielleicht eben vonnbsp;dieser Vorstellung her. Plutarch berichtet �, dass in Britannien dernbsp;Tod eines machtigen Menschen einen pl�tzlichen Sturm verursachte.

1 Vgl. A. G, VAN Hamel, De godsdienst der Kelten, in G. van der Leeuw e.a., De Godsdiensten der Wereld, Deel II' (Amsterdam 1941), 174 sq.

^ B.g. VI 17,1 deum maxime Mercurium colunt; ibid. 18,1 Galli se omnes ab Dite patre prognatos praedicant. Vgl. S. Reinach, Cultes, Mythes etc. I 225.

nbsp;nbsp;nbsp;B. Schweitzer, Herakles 68, geriet also auf Abwege, als er �ber den Charak-ter des keltischen Hauptgottes schrieb: ,,Er zog im Gewittersturm einher undnbsp;fallte die Baume des Waldes. Er war ein Schlacbtengott und zog den Heeren dernbsp;Lebenden und Toten voran�.

Inwiefern j edoch derartige volkst�mliche Anschauungen einen Anklang haben im altgermanischen Glauben, stehe dahin.

Auch in anderen Landern treffen wir ahnliche Anschauungen an, gleichfalls wohl erst aus spaterer Zeit stammend.

In Lithauen sind die V�l�s (von einer Wurzel v�- ,,blasen, wehen�) die Totengeister, die eine gleiche Gestalt besitzen wie imnbsp;Leben. Nachts reissen sie in dem Sturm Hauser und Scheunen um

Auch die Nordrussen nehmen gewissermassen Beziehungen zwischen dem heulenden Wind und den Seelen der Verstorbenen an,nbsp;�indem sie sich in ihren Totenklagen zu den st�rmischen Windennbsp;wenden mit der Bitte, sie mogen den Toten auferwecken und wiedernbsp;ins Leben zur�ckrufen�

O. Schrader meinte, dass die kleine dreieckige Luke, die sich �noch heute in zahlreichen nordeuropaischen Bauernhausern, vor allemnbsp;den russischen, findet�, zum Herauslassen der Seele des Schlafendennbsp;oder Sterbenden diente �. Dieser Duschnik, wie die weissrussischennbsp;Bauern ihn kennen, mag der VorsteUung der Hauchseele beikommen.

Bei den Persern¹ ² kommt die Seele �unter dem Wehen eines wohlduftenden Windes oder erstickt von einem stinkenden Winde�nbsp;zur Richterbr�cke, zur Cinvatbr�cke, welche �ber der Holle aus-gespannt ist �. Es sind also die Winde (oder der Windgott Vayu), dienbsp;bei diesem letzten Gang die Seele unterst�tzen.

Auch in den indischen Mythen treffen wir den Windgott, WO er �is called Vayu, Vata, Maruta, Anila, Pavana. In the epics,nbsp;citing revelation, Pavana is the �lord of life�, or, as Vayu, the soulnbsp;of all, and even is the all: �without Anita, Pavana, father of Hanumat,nbsp;lord of life, the body becomes a mere log� � ².

A. V. William Jackson, Grundr. d. iran. Phil. II684. Vgl. weiter H. Sommel, Die Religion Zarathustras (1930), 190, 193; A. Christensen, Die Irani�r, 229nbsp;(Hdb. d. Altertumswiss. neu her. v. W. Otto, III, I, 3). �ber den Wind imnbsp;Awesta usw. H. Lommel, Yashts des Awesta, Einl. zu Ya.sht 15 (G�tt.-Lpz.nbsp;1927).

� L. Deubner, Religion der Perser, in P. D. Chantepie de la Saussayk, Lehrbuch der Religionsgeschichte Bd. II 251.

� E. Washburn Hopkins, Epic Mythology 94 (Grundr. d. indo-arischen Phil. Ill, IB). Vgl. A. A. Macdonell, Vedic Mythology 166 (Grundr. d. indo-ar.nbsp;Phil. Ill, lA); H. Oldenberg, Religion der Veda 523; Vorwissenschaftlichenbsp;Wissenschaft (1919) 68, 85. � Die Literaturangabe fur Perser und Inder verdankenbsp;Ich Herrn Prof. Dr. J. Gonda.

Schliesslich nennen wir noch das hebraische ruha, �Atem, Wind, Geist�. lm Talmud wird einmal ein �strafvollziehender Wind� alsnbsp;Engel personifiziert Die Semiten sprechen den Winden grossennbsp;Einfluss und weitgehende Wirkung zu. �II est certain que les Juifsnbsp;ont regard� les vents comme des messagers du Dieu supr�me. II faitnbsp;des vents ses anges et du feu br�lant ses serviteurs, dit Ie psalmiste etnbsp;FEpitre aux H�breux, qui s�inspire de lui, r�p�te que les anges sontnbsp;des vents destin�s a servir, envoy�s pour remplir un minist�re�

Noch nie scheint ein Versuch unternommen zu sein, aus den mannig-fachen Anschauungen in der bunten Vorstellungswelt der griechischen Stamme das ziemlich ergiebige Material fiber die Winde m�glichstnbsp;vollstandig zu sammeln und religionsgeschichtlich zu verwerten. Dienbsp;einzelnen Fragen sind immer von einseitigem Standpunkt aus er-lautert Man versucht Winde und St�rme von einander zu trennen,nbsp;wahrend z.B. der Hauptwind Boreas den fliessenden �bergangnbsp;zwischen beiden bildet. Auch wird weder eine historische Entwicklungnbsp;in Rechnung gezogen noch die M�glichkeit, dass unter sich verschiedenenbsp;Vorstellungen gleichzeitig neben- und durcheinander bestehen k�nnen*.nbsp;Es ist dabei leichtverstandlich dass ein ungebildetes Volk von Bauemnbsp;(Arkadien) oder Jagern (Thrakien) anders auf Naturereignisse reagiertnbsp;als ein mehr gebildetes seemannisches Volk.

�ber Winde und St�rme begegnen wir in der griechischen Welt einem reich abgestuften Koihplex von Vorstellungen, die meistensnbsp;schon im klassischen Epos anwesend sind. Wir erblicken im wesent-lichen die folgenden Elemente:

� nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als Machte, die die Lebensseele dahinraffen;

� nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;personifiziert als mannhche oder weibliche

� nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;teilweise oder ganz in Tiergestalt.

Diese ausgiebige Mannigfaltigkeit beweist unter anderm, wie stark die Naturkrafte auf den Geist einwirkten, und wie sehr das Volk sichnbsp;mit ihnen beschaftigte. Darum soil man vor allem angesichts dieses

^ Fr. Cumont, Les Vents et les Anges psychopompes, in Pisciculi, F. J. D�lger dargeboten, S. 72 (Antike u. Christentum, 1939, Erg. Bd. 1).

� Vgl. die Artikel ,,Aneirioi� von T�mpel in P W, und ,,Windg�tter� von Steuding in Myth. Lex.

Thema in dem Volksglauben nachsuchen, wahrend Religion und M5d:hologie noch wichtige Spuren von Natursymbolik enthaltennbsp;d�rfen. Auch die Philosophie, die dem Volksglauben widerstrebte,nbsp;ist ihm nur zu oft verbunden.

Hier folgt in einer kurzen �bersicht ein allgemeines Bild der griechischen Anschauungen, wie sie wohl im Volksglauben vor-herrschten, und nachher in Religion und Mythologie ihre mythischenbsp;Verbildlichung fanden, welche die Romer in ihre Literatur �bertrugen.

1. Der Zauber. � Der magisch eingestellte Mensch ^ f�hlt sich veranlasst diejenigen Machte niederzukampfen, die in den Natur-kraften zum Ausdruck kommen. Das Beschw�ren von Wind und Sturmnbsp;kommt bei den Griechen, wie anderswo, in erheblichem Masse vornbsp;Es liegt gelegentlich in den Handen von bestimmten, also mit besondersnbsp;star kern Mana beladenen Familien und Einzelpersonen. In Attikanbsp;galten daf�r die 'Eub�cvEpoi, die Altare zu Athen und Eleusis batten,nbsp;zu Korinth die �AvEpoKoTrai, zu Kleonai die XaXa^�tpuXaKsq.nbsp;Als TTauaavEpac; wurden betrachtet Pythagoras, Empedokles, Abaris,nbsp;sogar Sophokles, und viele andere.

Menschliche Tatigkeit mit Hilfe mana-besitzender Gegenstande zeigt die Vorstellung, dass man den Wind in einen Schlauch einfangennbsp;kann �. Empedokles bewirkte das Gleiche mit Sacken aus Eselshduten ¹ ²,nbsp;die er auf den Bergesh�hen um Akragas ausspannte Die Mythologienbsp;spricht die Macht des Bindens einem Windk�nig oder einer Wind-

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. G. V. D. Leeuw, o.c. � 82, der die Magie nicht als primitive Wissenschaftnbsp;Oder als elementare Technik betrachtet, sondern ,,als eine tief im Wesen desnbsp;Menschen begr�ndete Urhaltung, die unter uns so lebendig ist wie je, eine ewigenbsp;Struktur� (S. 518).

2 nbsp;nbsp;nbsp;Ausf�hrlich wurde dieses Thema behandelt von W. Fiedler, Antikernbsp;Wetterzauber, W�rzb. Stud. z. Alt. wiss. 1931; Steuding (l.c.) gibt dienbsp;bekanntesten Beispiele; Cook, Zeus, III 183 sqq.

� Irref�hrend ist der Vorschlag Cooks, das Er�ffnen des Windsacks zu vergleichen mit dem piihos der Erdg�ttin Pandora, der am Festtage der Pithoigianbsp;ge�ffnet wurde um die Totenseelen frei zu lassen (Hes. Erga 94; Babrios 58,nbsp;la; Harrison, Prolegomena, 169, 279 sqq.; Gruppe, Gr. Myth. 94, 761, n. 9);nbsp;denn das Wesentliche im Windzauber ist das Binden.

Vielleicht hangt das Eselsopfer in Tarent an die Winde damit zusammen; vgl. die Glosse bei Hesychius s.v. �VEpc�Tag.

� Diog. Laert. VIII 60; vgl. Fiedler, o.c. S 33, sqq.; Marie Delcourt, St�rilit�s Myst�rieuses et Naissances Mal�fiques (Bibl. d.1. Fac. d. Philos, etnbsp;Lettr. de l�Univ. de Li�ge, fase. 83), 1938, S. 83 sqq.

mutter zu Aiolos besitzt einen Windsack aus Delphinen- oder Rinderhaut angefertigt. Fraglich ist auch ob das Kcop�Kiov�, dasnbsp;Hermes tragt, hierher gehort.

2. Die Hauchseele und die Winde. � a) Die Auffassung, dass die Seele als Lebensprinzip in dem A t e mnbsp;(irvaOpa) ihren Sitz hat, kommt in der griechischen Sprache zumnbsp;mindesten in den Bedeutungen des Wortes ipuxT] zum Ausdruck.nbsp;Nachdem E. Rohde die homerische Seele auf Grund der damaligennbsp;Theorie des Animismus als den �schwacheren Doppelganger� be*nbsp;zeichnete, hat W. F. Otto die Frage wieder neu belebt, indem er ipuxpnbsp;als die Vorstellung des �Totengeistes� (weil sie erst in der Sterbens*nbsp;stunde ihr Dasein anfangt), Gup�q als die �Seele des Lebendigen�nbsp;betrachten wollte Darauf bestimmte E. Bickel als konkrete Unter-lage des Lebensbegriffs ijjuxil �die Vitalempfindungen der Respiration�.nbsp;J. B�hme versuchte diese Bestimmung als �Lebensseele� zu wider-legen. �Denn von irgendwelcher Wirksamkeit der ipuxr] im lebendennbsp;Menschen weiss Homer ja nichts. Von ihr wird immer nur in Beziehungnbsp;auf den Tod oder die Ohnmacht gesprochen� Mit Recht stellt ernbsp;die Frage, ob es ein blosser Zufall ist, wenn Homer gerade �ber dasnbsp;Verhaltnis der tjjoxil zum lebenden Menschen fast nichts sagt. Es siehtnbsp;aus, alsob �vielmehr die Unbestimmtheit der Ausdruckweise in dernbsp;Unbestimmtheit der zugrundeliegenden Vorstellungen selbst ihrennbsp;Grand� hat. Unumganglich ist aber (gegen Otto) die Grundbedeutungnbsp;des Wortes ipoxn (�Atem�), mit welcher der organische Zusammenhangnbsp;in der Bedeutung �Leben� bei Homer noch nicht ganz verlorengegangen

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. L. Radermacher, Sitz. Ber. Wiener Akad. Phil.-Hist. Kl. Bd. 178,nbsp;S. 18, mit Beispielen aus moderner Volkskunde; f�r die Kelten vgl. G. Henderson.nbsp;Survivals of Belief among the Celts, Glasgow 1911, S. 331, 306, 332.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Gruppe, Gr. Myth. 1334; Kalais und Zetes tragen auf einer Cista einennbsp;Schlauch, ebda, 1333, n. 6.

Zum Folgenden vgl. E. Rohde, Psyche (1898); W. F. Otto, Die Manen oder von den Urformen des Totenglaubens, 1924; E. Bickel, Homerischernbsp;Seelenglaube, 1925; E. Arbmann, Zur primitiven Seelenvorstellung mit besonderernbsp;R�cksicht auf Indien, Le monde oriental, XX (1926) 85 sqq, XXI (1927) 1 sqq.;nbsp;J. B�hme, Die Seele und das Ich im horn. Epos, Diss. Gottingen 1929; F. R�sche.nbsp;Blut, Leben und Seele, Ihr Verhaltnis nach Auffassung der griech. u. hellenist.nbsp;Antike, der Bibel usw. (Studi�n z. Gesch. u. Kultur d. Altertums 1930),nbsp;23�57; M. P. Nilsson G G A (1924) 439 sqq.; B. Snell, Gnomon 7 (1931) 74 sqq.;nbsp;F. Pfister, Religion d. Gr. u. R. 141 sqq. (Jahresber. �ber d. Fortschr. d. klass.nbsp;Altertumswiss., Suppl. Bd. 229, 1930); M. P. Nilsson, Gesch. d. griech. Rel. Inbsp;(1941), 50 sqq., 178 sqq. � S. Ill; das folgende Zitat S. 113.

ist. �Die Entwicklung des Begriffs ipuxi] lasst sich also umschreiben durch die dreiBedeutungen �Atem�, �Leben�, �Totengeist��. Wahrendnbsp;B�hme anscheinend mit Recht im Wort Gu^�q eine urspriinglichenbsp;Beziehung zu dem Zustand der Blutwallung zur�ckwies hatnbsp;R�sche die Gegen�berstellung vonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;und Gup�q, die Bickel

vitalistisch als �Atemseele� und �Blutseele� deutete, wieder aufgegriffen; ihm zufolge kennt das Epos ausser der naiven Vorstellung, das einfachnbsp;das Blut, das Zwerchfell oder das Herz die �Seele� ist, Gup�q als dienbsp;Blutrauchseele undnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^.Is die Atemseele^. Dennoch betrachtet er

diese Vorstellung des Gup�q als Blutrauchseele als eine weitere Entwicklung der erstgenannten, hebt j edoch nicht besonders hervor,nbsp;dass offenbar neben den beiden anderen von alters her ipuxpnbsp;als die Atemseele steht. Inwiefern diese volkstiimliche Vorstellungnbsp;noch in historischer Zeit bei den Griechen lebendig war, mochten wirnbsp;dahingestellt sein lassen.

Die Seele verlasst den K�rper aus dem Munde * : dvbpoq 5� ipuxr) TrdXiv �XGe�v oute XEiotf]

ipuxT 6� peGecov TTxap�vri �Aib�a�E |3E|3riKEiv �V Tt�xpov Yo�coaa kx\.

Die Verwandtschaft der Seele mit dem Traumbilde erhellt aus � ; ...�iTEi KE TipSxa XiTTTii Xe6k� �ax�a Gup�q,nbsp;ipoxn 6� ir|6x� �vEipoq diroitxap�VT] TtETc�xrixai.

Dass Gup�q identisch sein kann mit ipuxi], setzt voraus � : ipoX^I Kaxd x�ov�q rjuxE Kartvoq / c�ix�xo xsxpiKU�a.

^ O.c. 52 sqq. Seine Konklusion lautet (S. 53): ,,dass dann die �Atemseele� und die �Blutrauchseele� bei ihrer substantiellen Gleichartigkeit als Odemnbsp;oder Hauch sich angleichen, insofern als einerseits die Atemseele mit demnbsp;Blutrauche und andrerseits die Blutrauchseele mit dem Odem in Verbindungnbsp;gesetzt wird, ist leicht zu versteken. So werden lpUXX| und Gu p�q je sowohl Atem-als Blutrauchseele zugleich oder �Hauchseele� im allgemeinen, die in beidennbsp;Fallen, sowohl alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wie als Gup�q, mit Blut und Atem in Zusammenhang

steht. Ob diese letzte Angleichung von IpUXtj und Gup�q etwa die Folge einer Vermischung von Vorstellungsweisen aus zwei verschiedenen Kulturkreisen ist,nbsp;von denen der eine nur die �Blutrauchseele�, der andere nur die �Atemseele�nbsp;kannte, bleibt in Frage�.

� II. XXIII 100; vgl. u.a. noch Plato, Phaedo 70a, und die sp�ttische Kritik 2u diesem Glauben dort 77d, 84b und in der Politeia, III 387a.

Der Wind Boreas hat eine beseelende Kraft, die den Lebenskraft-stoff bei Sarpedon zur�ckf�hrt, als dieser Held in Ohnmacht fallt ^ : T�V 6� eXnre ipu)(i^ . . .nbsp;aSxic; 5� dpnivuvGr], nepl 5� irvo'ir] Bop�aonbsp;^�ypsi ETTiTcvaiouaa KOKcoq KSKa(l)r]�Ta 0up�v.

T�mpel suggeriert^, dass man im Epos augenscheinlich diese Funktion der Winde schon nicht mehr verstanden hat, die sowohlnbsp;den Lebensatem heranbringen wie auch hinwegf�hren. Als dernbsp;Scheiterhaufen f�r Patroklos � nicht sofort brennen will, ruft Achillesnbsp;den Boreas und Zephyros zu Hilfe und verspricht ihnen schone Opfer,nbsp;indem er ein Trankopfer darbringt. Und mit einem Male tut Irisnbsp;Dienst als Botin f�r einen Menschen. Nach ihrem Aufgebot eilen dienbsp;Winde herbei. Die Szene ist ausgeschm�ckt rait einer Menge Neben-sachlichkeiten. �Der Seelenentf�hrung dienen vielmehr die durchnbsp;Achilles� Gebet herbeigerufenen Winde�

b) Dass diese Anschauung althergebracht und allgemein verbreitet ist, ergibt noch ein Rest uralter �rtlicher Religion, die Verehrungnbsp;der Tritopatores in Attika. �Ihnen opfern nur die Athenernbsp;und flehen sie an um Kindersegen, sobald ihnen eine Heirat bevor-steht� Die Beziehung zu den Winden ist durch die Bemerkungnbsp;Suidas� bestatigt � ; �Demon sagt in seiner Geographic von Attika,nbsp;dass die Tritopatores die Winde sind�. Eine Abbildung meint Furt-wangler gefunden zu haben in dem dreifachen Wesen mit dennbsp;Schlangenleibern, welches am Giebel des alten Hekatompedons einenbsp;Stelle neben Hermes hatte ¹ ². Ihn st�tzte darin Heperdey der wienbsp;CuRTius �, den ratselhaften Gegenstand in den linken Handen als einenbsp;stilierte Darstellung von Wasser, Regen oder Meereswellen erklart.nbsp;Die Figuren tragen Vogel �, die anscheinend die Seelen verbildlichen.

* nbsp;nbsp;nbsp;Phanodemos ap. Harpokr. s. v. Tritopatores; auch bei Suidas eadem vocenbsp;ed. Adler IV (1935) 594, FHG I 367,4.

nbsp;nbsp;nbsp;A. Furtwangler, Ber. bayr. Akad. 1905, S. 433 sqq., 450 sqq.; Rohde,nbsp;Psyche� I 247 sqq.; Fehrle, Myth. Lex. V1209; B. Schweitzer, Herakles 72 sqq.;nbsp;Cook, Zeus III 160 sqq.

Reste eines tap�v TpiTOuaTpE�ov sind in dem Kerameikos, am Anfang der Totenstadt also, aufgefunden worden

Besagt das Letztere etwas bez�glich ihres Namens? Sie sind gedeutet worden als die tritavi, die 'irp�naiTTCoi, mit denen zu ver-gleichen waren ^ die �pitaras� der Indi�r und die �heiligen Grossvater�nbsp;der Russen als die Stammvater ihres Geschlechtes. Hesych nennt dienbsp;Tritopatores die YEV�aacag dcpxrjYOuq. Die Winde sind hier dannnbsp;vorgestellt als die S e e 1 e n der A h n e n, und sind zugleich dienbsp;Bringer des Lebens�.

c) Noch deutlicher illustriert das Dasein der quot;Apituiai ¹ die Beziehung zwischen Wind und Seele. Sie stellen entweder die Seelennbsp;selbst dar oder entf�hren sie als Rachegeister zum Hades, und besitzennbsp;darin Verwandtschaft mit den Keren und Erinyen, auch mit Sirenennbsp;und Hesperiden Homerscholien bezeichnen sie als � at xcov dtv�pcovnbsp;ouaxpocpal at xipQpr|xiKal Gaat, batpovEc; f] �cvapoi dpTtaKxiKolnbsp;und Eustathius als dvapoi KaxaiYiSc�Saiq dpiraKxiKoi. Sienbsp;bilden also auch die Personifikation des Sturmwindes, des Wirbel-windes. Als solche kennt sie Homer in der Odysseia �, identischnbsp;mit G�aXXai � oder daXXai Als ihre Funktion stellt sich herausnbsp;das Entraffen der Seelen von Verstorbenen und sogar,nbsp;nach vieler Anschauung, von Seelen lebender Personen. Nachnbsp;Pherekydes bewachen sie und die Thyellai den Tartaros^^, welchernbsp;Vorstellung auch Vergil folgt Sie geiten alsdann als Todes-g��innen. Der Zusammenhang von Wind und Seele in den quot;Apituiai,nbsp;wie es das Gedicht von Marcellus Sidetes auf Regilla zeigt^�, folgt

^ CooK (l.c.) will in den Akamantes zu Marathon und Kyrene (dort von K. Latte als Windgeister gedeutet), und in den Pyrrhakidai in Delos analogische Vorstel-lungen erblicken. � Diesen Gedanken, dass die Stammvater die Erzeugungskraftnbsp;des ganzen Geschlechts im Stand erhalten, hat H. Wagenvoort, Imperiumnbsp;(1941) 176 sqq. unter reicher Ausnutzung ethnologischen Vergleichsmaterialsnbsp;l�r den r�mischen gewms-Begriff verwertet.

�teils homerischen Versen, teils vielleicht alter volkst�mlicher Vor-stellung�

d) Gewissermassen geh�ren hierher auch einige Naturgottheiten ^ denen das ganze Vorgehen in der Natur, Wachstum, Gedeihen undnbsp;Sterben untertan ist. Auch sie zeigen, dass der Zusammenhang vonnbsp;der Vegetation mit den Toten ein unverbr�chlicher ist, und Windenbsp;und St�rme dabei eine Rolle spielen k�nnen. Am klarsten ist diesernbsp;zweideutige Charakter erkennbar bei Hermes, den die alterenbsp;Forschung einseitig als Windgott � bezeichnete. Aber auch seinenbsp;Funktion als ipoxortopTr�g ist nur eine unter den vielen, die sichnbsp;aus dem urspr�nglichen Wesen weiterentwickelt haben. Die Figurnbsp;der Artemis Hekate enthalt ahnliche Beziehungen zu dennbsp;Winden. In den Winterst�rmen scheint Artemis als eine �ui�Qnbsp;zu toben �. Noch deutlicher ist Hekate als selbstandige G�ttin, dienbsp;als x^ovia � und vapr�pcov irp�Tavu; � eine G�ttin der Gespensternbsp;darstellt, und haufig darum mit Hermes ipuxo'i�op'rr�q gleich-gesetzt wird Sie f�hrt eine Art �Wilde Jagd� begleitet besondersnbsp;von den dcopoi und BiaioSdvaxoi, als Gavatrjy�q wie ein or-phischer Hymnus^quot;es ausdr�cktitjjuxaig vek�cov p�ta (3aKX�UOuaav.nbsp;Als �Wilde Jagerin� hat Hekate eine starke Einwirkung auf dienbsp;Nachwelt gehabt Den Dionysos mit seinen rasenden Mainadennbsp;hier hinzustellen, scheint auf Grund der �berlieferung nicht m�glich.nbsp;Wohl ist Z a g r e u s, der �wilde Jager� ein Totengott zugleich,nbsp;aber es sind die Orphiker, die ihn mit Dionysos identifiziert habennbsp;Auch Dionysos gebietet in der ganzen Natur und der tobende Thiasosnbsp;beabsichtigt die Wiedererweckung der Vegetation Trotzdemnbsp;k�nnen die Thyiaden urspr�nglich eine Beziehung zu der Nymphenbsp;Thyia haben, die wohl an dem gleichnamigen Ort verehrt wurde.

^ Vgl. die einschlagigen Artikel in PW zu Hennes (Eitrbm), Artemis (Wernicke), Hekate (Heckenbach) und Dionysos (Kern).

* nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. S. Eitrem, Hermes und die Toten, Kristiania 1909, S. 41 sqq.

� Vgl. H. UsENER, G�tternamen S. 42, sq., der Pind. Pyth. 3, 33 p�vEl Gu'ioioocv dpaipaK�TCOl anf�hrt.

WO die Delphier spater den Winden opferten F�r einen Zusammen-hang mit den Totenseelen fehlt f�r Dionysos jedoch jeder Beweis.

e) Philosophische Str�mungen, namentlich die orphische, pytha-goraeische und stoische, haben sich in ihren Ausserungen �ber das Fortbesteben der Seele eng angescblossen an diese Vorstellungen desnbsp;Volksglaubens.

Die orpbiscben Lebrsatze verk�nden, dass die Seele mit dera Winde in den Menschen bineingelangt. Lobeck erblickte darum innbsp;den Tritopatores einen Bestandteil der orpbiscben Kosmogonienbsp;weil die Orpbiker sie Gup�poug Kal (puX�cKaq xcov dcv�(J.cov nannten.nbsp;Aber scbon Welcker � zeigte, dass die Orpbiker diese Gestalt nicbtnbsp;erfinden konnten, und dass ihr urecbte altattiscbe Anscbauungennbsp;zugrundeliegen. Finer der orpbiscben Hymnen ^ deutet die Kuretennbsp;von Samotbrake als Windgeister und ^cooy�voi Ttvoia�, �rtvoial...nbsp;ipuxoxp�cpoL. Ibre Lehre sagt, dass die Seele einen k�kAoc; xfjc;nbsp;yeveoECoq durcbmacht und also von einem K�rper zu einem anderennbsp;bin�berschwebt xf|V i|gt;uxf]V �K xou �Xou slai�vai dva'rtvE�vxcovnbsp;lt;I)�pop�vr|v �Ti� x�v dcv�pcov Zu diesem Zweck konnten sie aller-dings den attischen Tritopatoresglauben benutzen, aber es scheintnbsp;unn�tig zu sagen, dass die Anscbauungen der orpbiscben Kosmogonienbsp;auf diesem Glauben beruben. Die Seele als Atemseele war Gemeingutnbsp;seit den altesten Zeiten und nicbt in einer bestimmten Gestalt aufnbsp;Attika bescbrankt.

Aucb die Pytbagoraei lehrten, dass die Seelen im Luftraum, �v x� dc�pi, scbwebten�, und Plato entnahm ibnen und ihnennbsp;verwandten Str�mungen manches in seinen Er�rterungen �ber dienbsp;Seelenwanderung

Und die spateren philosophischen Auffassungen haben sich nie von dem uralten Gedanken zu l�sen vermocht, dass die bewegtenbsp;Luft etwas mit der Seele zu schaffen babe. Die Stoa noch lasstnbsp;das uvEU^a in den aether entweichen *, in welchem Wort des �fterennbsp;die Beziehung zu Hauch und Atem andauerte.

Vgl. Diog. Laert. VIII 31; Aristot. de an. I 2, S. 404c, 17. Vgl. Rohde, Psyche 7 II 278 sqq.

3. Winde und Erde. � In den Winden erblickte das Volk ungest�me Naturmachte, die Seefahrer sogar mit Menschenopfer zunbsp;vers�hnen suchten. Eustathius behauptet dass kotoc t�v VT]iTr|vnbsp;v�pov Menschen geopfert wurden Wir kennen folgende Falie � ;

Menelaos opfert in Aigyptos (E�boia oder Chalkidike?) Kinder K�nig Chaon opfert sichselbst einem Sturm zur See �,nbsp;Palinurus

Agesilaos muss einen Menschen opfern, bevor er �ber See gegen die Perser vorgeht

Eine Frage, die sich nicht leicht beantworten lasst, ist: besass der griechische Volksglaube Anschauungen �ber die Herkunft dernbsp;Winde? Es gibt namlich Gr�nde anzunehmen, dass man ihrnbsp;Entstehen mit der Erde in Beziehung setzte, und zwar besondersnbsp;mit den H�hlen und Grotten der Berge. Seit Aristoteles wird dernbsp;Ursprung von Erdbeben, vulkanischen Eruptionen und nicht zunbsp;vergessen von dem Blitze, den Winden beigemessen. Dies kann,wiedernbsp;zur�ckgehen auf Volksanschauungen. Die namhaften Zauberer, dienbsp;zunachst als Windbeschw�rer galten, wie Pythagoras, Empedokles,nbsp;Epimenides, haben auch den Erdbeben vorgebeugt �. Aber geradenbsp;die spateren meteorologischen Vorstellungen k�nnen uns lehren,nbsp;dass man sich die Winde im Unterirdischen verborgen dachte, vonnbsp;WO sie durch �ffnungen in den Felsen hinausgelangten: z. B. Sophoklesnbsp;lasst den Boreas in Grotten hausen, Tr]X87r�poi(; �V �vtpoic;nbsp;und Kallimachos spricht von �iTTd^iuxov pop�ao irapd air�oqi^

� In historischer Zeit sind fast nur Substitutopfer bekannt, meistens dem Poseidon zu Ehren (schon Hom. Od. III178); vgl. P. Stengel, Kultusaltert�mer,nbsp;S. 129.

Sudhaus gibt in seinem Kommentar zu dem Aetna die griechischen Quellen, vgl. S. 60.

Eben aus den bergigen Gegenden Thrakiens stammen sie her. Ob j edoch diese Auffassung sich auf derartige Meinungen im Volksglaubennbsp;st�tzte, bleibt weiter eine blosse Vermutung. Nur lasst sich feststellen,nbsp;dass die Winde im altesten Glauben eine gewisse Beziehung haben zumnbsp;Chthonischen, wof�r wir folgende Tatsachen anf�hren:

1. Die Wind- und Sturmgeister werden in der Kunst dargestellt mit einem Unterleib in Schlangenform.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Die Tritopatores am Athena-Tempel zeigen drei K�rper,nbsp;die in drei engverschlungenen Schlangen auslaufen und zeigennbsp;demzufolge eine halb menschliche, halb schlangenf�rmige Gestalt.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Typhon, die Verk�rperung samtlicher Naturgewalten, Sturm-geist, Geist des Erdbebens und der Eruptionen, wird als Gigantnbsp;bezeichnet und ist als solcher schlangenf�ssig tragt hundertnbsp;Schlangenk�pfe und zeugt bei der Schlangenfrau Echidna unternbsp;andern die Hydra. Gleich den Tritopatores gilt er als Sohn dernbsp;Gaia. Er ist ein gewaltiger Wind 2. �Typhon der Damon des ausnbsp;Erdh�hlen hervorkriegenden Sturmes, ist in der Kunst vonnbsp;Anfang an schlangenf�ssig�

c. nbsp;nbsp;nbsp;Auch die beiden Hauptwinde Boreas und Zephyros begegnetnbsp;man als Giganten Boreas wird in halb menschlicher, halbnbsp;tierf�rmiger Gestalt dargestellt mit einem Schlangenschwanznbsp;vielleicht aber dem Typhon nachgebildet.

Es ist zu betonen, dass diese Vorstellung schnurstracks den spateren k�nstlerischen Darstellungen gegen�ber steht, dienbsp;regelmassig stets die Winde als Menschen formt, die mit rundlichennbsp;Wangen aus dem Munde blasen �.

2. Den Winden warden Opfer dargebracht, die einen aus-gesprochenen chthonischen Charakter haben.

a. In Titane (Sikyon) besorgten die Priester jahrlich ein ge-heimnisvoUes Opferritual an vier Opfergruben ((3�0poi), bei dem ausserdem magische Handlungen stattfanden, jedenfallsnbsp;Zauberformeln der Medeia angewandt wurden. Die vier p�Gpoinbsp;deuten mutmasslich auf die vier Hauptrichtungen der Winde.

In Thrakien gab es ein |3�0poq... oO (puaT^fiaTa dv�fi�v Yiv�o9ai Kal pspuGeuGfivai outgo 0paiKf]v dv�pcov oiKT]Tf|piovnbsp;Diese p�Gpoi erinnern an die Gruben, mittels deren die Seelennbsp;der Verstorbenen herangelockt wurden Sie fanden auch innbsp;Heroenkulten Anwendung Andere Opfer sind:

c. nbsp;nbsp;nbsp;ein Pferd, welches am Taygetos verbrannt und dessen Aschenbsp;in die Luft zerstreut wurde, also ein Holokauston. NachStengel^nbsp;begegnet man nur in chthonischen Kuiten Pferdeopfern. Beinbsp;Patroklos� Tode werden vier Pierde geopiert �.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Xenophon schlachtet f�r Boreas otpdyia ^ (als eine Artnbsp;Zauberopfer?).

Es scheint daher nicht ausgeschlossen, dass der Volksglaube sich die Winde in Beziehung zu der Erde dachte. Die homerische Religionnbsp;hat mit diesen Dingen nichts zu schaffen, denn sie hat von jehernbsp;solche Anschauungen mit aller Kraft hinwegzubannen versucht.nbsp;Der Mangel an Tatsachen, die einen chthonischen Kult der Windenbsp;aufweisen k�nnen, beweist also nicht das Gegenteil.

4. � Kraft ihrer natiirlichen Beschaffenheit gibt es base und gute Winde. Die guten sind oft die Siidwinde, die vom Meere her landwartsnbsp;wehen. Sie bringen Regen und Abkiihlung in der sengenden Hitze.nbsp;Zephyros ist der Erreger landlichen Regens � und der Gesundheit �,nbsp;und bringt im allgemeinen Fruchtbarkeit Dagegen bringen die b�sennbsp;Winde, d.h. die heissen, trocknen Unfruchtbarkeit Fieber^� undnbsp;Krankheit mit sich. Den verfiigbaren Angaben nach findet diesenbsp;Einteilung keinen R�ckschlag in den religi�sen und mythologischennbsp;Anscbauungen. Hier sind anscheinend die Winde ohne weiteres Machte,

die nach Willk�r handlen, und beides, Gutes und Boses, bringen. Schwer zu bestimmen ist die Stellung der Winde in der Religion. Dienbsp;Benennung �Windg�tter� passt nicht ganz. Im Epos stehen sie nichtnbsp;auf einer Stufe mit den dGdvaxoi, denn an ihren Eesten nehmennbsp;die Winde nicht teil Boreas und Zephyros kommen in der Ilias alsnbsp;pers�nlich gedachte Wesen vor, aber die Odysseia kennt den Boreasnbsp;nicht, wohl die Harpyien und die Thyellai, und zwar als unpers�nlichenbsp;Wesen. Zu Koroneia standen an der Agora Altare f�r die Windenbsp;neben dem des Hermes Epimelios wie auch die Tritopatores amnbsp;Giebel neben diesem Gott standen.

Eine einmalige Vorstellung ist der Windk�nig Aiolos, �eine Art Zeus�, wie UsENER es ausdr�ckte T�mpel¹ ² vertritt die Auffassung,nbsp;dass diese Vorstellung von einem bestimmten Stamme herr�hrt, zumalnbsp;durch die Erwahnung der schwimmenden Felseninsel Aiolia �, welchenbsp;eine eherne Mauer umhegt, und welche der Ort ist, wo von verschwen-derischen Schlemmereien die Rede ist. Diese Umstande erinnern annbsp;die Insel der �Gl�ckseligen�, wie an die Gewohnheit der Winde amnbsp;Schmausen recht Freude zu haben �. Fremdartig mutet die endo-gamische Gesellschaft der Br�der und Schwester an. Waren es dienbsp;Aiolier, die sich das Totenreich als Insel dachten?

Das Einsetzen eines Windkultes in historischer Zeit ist an ver-schiedenen Orten belegt. Die Bewohner von Delphi stifteten einen Altar zu Th5da, und opferten dort den Winden L. Wenigernbsp;versichert, dass in Delphi, wie in Thrakien, der Windekult eine wichtigenbsp;RoUe spielte �. Jedenfalls nennt Homer Thrakien als den Wohnortnbsp;des Boreas und Zerphyros �. Die Athener richteten einen Tempel f�rnbsp;Boreas auf, ihren �Schwager�, beim Ilissos. Weiter gab es in Athennbsp;Wohl mehrere Altare, die alle aus spaterer Zeit stammen

a. nbsp;nbsp;nbsp;alsSchlange-Mensch, wie oben besprochen f�r Typhonnbsp;und andere.

b. nbsp;nbsp;nbsp;als P f e r d. Die Winde zeugen Pferde in der Mythologie undnbsp;sind dort in Pferdegestalt gedacht, zumal Boreas, Zephyros, die

H. UsENER, Rh. Mus. Bd. 53, 346. nbsp;nbsp;nbsp;^ P W s.v. Aioli; Aiolos. � Od. X, 3.

1st der Volksglaube hinsichtlich der Befruchtung von Pierden durch die Winde (unten S. 44, Anm. 6.) davon noch ein �berrest?

Harpyien und auch Poseidon. 1st einerseits also eine Beziehung von Wind zu Pferd da, andrerseits gibt es auch einen Zusammenhang vonnbsp;den Totenseelen zu dem Pferd Hades ist KXux�TTCoXoq ^ sogarnbsp;Persephone heisst XauKinitoq. In der Person des Aiolos haben sichnbsp;diese beide Vorstellungen ber�hrt, falls man voraussetzen darf, dassnbsp;er sowohl einen Windk�nig wie einen Totenf�rst darstellt; Aiolos istnbsp;seiner Herkunft nach ein Hippotades und wird litmoxocppi^c;nbsp;genannt

c. als A a s g e i e r. Als solche besonders die Harpyien und Sirenen Zu der Bildung dieser Darstellung kann die Beobachtungnbsp;mitgewirkt haben, dass diese Tiere nur tote K�rper angreifen. Auchnbsp;durch diesen Umstand wird die Exegese der Homer-Stelle, wo dienbsp;Harpyien sogar lebende Menschen verschleppen sollten, zweifelhaft.

5. Zusammenfassung. � Fassenwir jetzt alles zusammen, damit wir die Stellung der Winde und St�rme im religi�sen Bewusst-sein der Griechen bestimmen, so scheint die Schlussfolgerung berech-tigt, dass sie urspriinglich nicht mit jenen Gottheiten auf gleichernbsp;Stufe stehen, die in der homerischen Religion eine anthropomorphenbsp;Gestalt bekommen haben.

Die M�glichkeit ist nicht ausgeschlossen, dass ein wichtiger Faktor, der zu dieser Verehrung f�hrte, gerade in dem gedanklichen Zusammenhang von Wind und Seele zu suchen sei

^ Vgl. L. Malten, Das Pferd im Totenglauben, Arch. Jahrbuch 39, 199 sqq: B, Schweitzer, Herakles, S. 76 sqq.

� Paarweise lasst sich der jeweilige Zusammenhang folgendermassen vorstellen: Wind und Atem � Wind und Erde � Wind und Schlange � Wind und Pferd.nbsp;Seele und Atem � Seele und Erde � Seele und Schlange � Seele und Pferd.

B. Die Winde im r �mischen r eligi�sen B ewusstsein.

�Auch die Winde und St�rme wurden in Italien und den westlichen Provinzen haufig verehrt, zu Lande und zur See, alsnbsp;wohltatige oder gefahrliche D a m o n e n �, schrieb Preller ^nbsp;damals. Die Frage ist berechtigt, welche Beweisgr�nde dieser Be-hauptung zugrundeliegen. Denn bez�glich der Winde ist in dem Tat-sachenmaterial, das Preller anwandte, kelner verhanden. Es magnbsp;wahr sein, dass auch die Romer, wie die meisten V�lker, die Windenbsp;nach ihren nat�rlichen Eigenschaften unterschieden in wohltatige undnbsp;gefahrliche; ob sie j edoch als solche seit alters her verehrt wurden,nbsp;zu einer solchen Annahme bedarf es heute ganz anderer Angaben.

Zweifelsohne ware es richtig, nachzupr�fen, ob die verschiedenen Windrichtungen mit ihren unter einander stark abweichenden Eigenschaften m�glicherweise kultische Verehrung genossen.

* nbsp;nbsp;nbsp;Die Etymologie schwankt zwischen Herleitung von aquila, �Adler� undnbsp;aquilus, �wasserig�. Das erste scheint recht unwahrscheinlich, wenn auch annbsp;sich die Vorstellung des Nordwindes in Adlergestalt anderswo eine nicht unge-w�hnliche ist. Bei den Griechen galt der Adler als Sturmvogel (Gruppe, Gr.nbsp;Myth. 841). Die nordischen Germanen kennen den im Norden wohnenden Riesennbsp;Hraesvelgr, der in Adlergestalt mit seinen machtigen Fittichen den Sturmwindnbsp;erregt (J. de Vries, Altgerm. Rel. Gesch. II 364, 399). Trotzdem der Nordennbsp;oft die Welt der Toten ist, darf dieser Riese nicht als Totendamon betrachtetnbsp;werden. Die Anschauung, dass die Winde durch Vogel erzeugt werden, kommtnbsp;bei manchen V�lkern vor, vgl. W. Fiedler, o.c. 29, von Andrian-Wartburg,nbsp;�ber Wetterzauberei, S. 3 (Mitt. anthrop. Ges. Wien XXIV 1894). Heraklesnbsp;kampft gegen die Styraphaliden, die nur Sturmvogel bedeuten k�nnen, undnbsp;gegen die Boreaden, ebenfalls Sturmdamonen (Fiedler, S. 5). � Aber Aquilonbsp;lasst sich besser erklaren als der �Wind, der die dunkien Regenwolken heran-bringt�. Zu aquilus haben auch die spat bezeugten aquili dii Beziehung,nbsp;die �Unterwelts- und Toteng�tter� (�ber sie die einschl. Artikel von Wissowanbsp;in PW, von Ausx in Myth. Lex.). Falls sie altr�mische Numina darstellen,nbsp;so ist ein Zusammenhang mit Aquilo, der uns jetzt entgeht, nicht ausgeschlossen.nbsp;Vgl. noch W. M. Lindsay, Cl. Rev. 42 (1928) S. 20; R. Mc Kenzie, Cl. Qu. 22nbsp;(1928) S. 207.

Volturnus mogen wertvolles enthalten in dieser Hinsicht, bisher ist es nicht gelungen, eine einzige zuverlassige Einzelheit zu gewinnen.

Die Eigenart der einzelnen Winde tritt aus ihrem ungleichen Charakter hervor A q u i 1 o, heute der Bora oder Tramontana,nbsp;ist ein ausserst kraftiger Nordwind, der Kalte, Regen und Schneenbsp;bringt; F a v o n i u s schenkt sanftes Wetter und milden Regen;nbsp;E u r u s, der Scirocco, ist ein trockener Gl�hwind; N o t u s , feuchtnbsp;und walm; Lips ein schwerer s�dwestlicher Regenwind. Die Fragenbsp;erhebt sich, ob man, je nach Bedarf, die Regenwinde um Regen gebetennbsp;hat, und andere um trocknes und warmes Wetter. Wurde der gewaltigenbsp;Aquilo, der so manches vernichtet, nicht zu einer Macht, die Opfernbsp;heischte? Oder die Erscheinung des Sciroccos mit seiner alles ver-seuchenden Atmosphare unter bleifarbenem Himmel? Oder dernbsp;genitabilis und secundus genannte Favonius?

Kurz, sind in Italien die Winde je nach ihren Eigenschaften als �wohltatige oder gefahrliche Damonen� verehrt worden? Kraft dernbsp;bisher bekannten Einzelheiten soil man diese Frage vernemend be-antworten. Von altr�mischen Kulthandlungen weiss die �berlieferungnbsp;nichts. Als Preller sagt, dass �der Auster, welcher im Herbst dienbsp;meisten Gewitter brachte, .... deshalb wie Jupiter, Juno, und anderenbsp;G�tter mit dem Blitze bewehrt gedacht wurde�, dann wurzelt diesenbsp;Behauptung ausschliesslich in der Ausserung des Servius � : nonnullinbsp;vero manubias fulminis his numinibus i.e. lovi, lunoni, Marti etnbsp;Austro vento adserunt attributas. Und man �bersieht dabei,nbsp;dass diese Vorstellung des Auster ihre Anregung fand in einem Passusnbsp;bei Lukrez, welcher beschreibt, wie. jede Jahreszeit andere Windenbsp;mit sich bringt; im Herbst aliae tempestates ventique sequuntur /nbsp;altitonans Volturnus et Auster f ulm i n e pollens*. Von einernbsp;Gottheit ist hier wohl kaum die Rede! Erstens will der Epikureernbsp;seine Leser befreien von der religi�sen Furcht, zweitens ist ihm dienbsp;Erklarung der griechischen Naturforscher hinsichtlich der Entstehungnbsp;des Blitzes nur zu gut bekannt.

^ Vgl. Liv. XXII 46, 9. �ber die Herleitung des Namens von voUur, �Geier�, J. Heurgon, Rev. �t. lat. 1936, 109-118. Sicherlich ist der 'Geierwind' einenbsp;griechische Vorstellung, die wohl auf die Gegenden der Magna Graecia �bertragennbsp;sein kann. Das gibt jedoch nicht das Recht, auch bei den R�mern oder Italikemnbsp;eine derartige Vorstellung zu mutmassen, wie es W. H. Roscher (Abh. sachs.nbsp;Akad. XVII, 83 sqq.) und Steuding (Myth. Lex. VI 512) taten. Der Wind hatnbsp;seinen Namen wahrscheinlich von dem apulischen Berg VoUur (Hor. C. III 4, 9)nbsp;bekommen.

Die Meinung Prellers c.s., gegr�ndet auf die soeben genannte und gleichartige Stellen, d�rfte man als unrichtig abgefasst betrachten,nbsp;solange sich keine neue Angaben hervortun. Aus den Epitheta, dienbsp;den Winden beigelegt sind, kann zwar gefolgert werden, dass dienbsp;Einwohner Italiens die Winde betrachteten als wohltatig oder ge-fahrlich, jedoch nicht, dass es eine diesbez�gliche uritahsche Verehrungnbsp;gegeben hat.

Wir gelangen zu der Frage: waren in Italien die Winde als Totalitat Gegenstand von Verehrung, laut der schriftlichen Tradition? Nach-stehend f�hren wir einige Stellen auf die h�chstens beweisen k�nnten,nbsp;dass die Dichter gerne die Winde um Hilfe anriefen.

supprimite o paulum turbati flamina venti, dum queror et divos (quamquam nil testibus illisnbsp;profeci) extrema moriens tamen alloquor hora.

Diese Stelle aus der Ciris � erinnert stark an die vorhergehende, und gibt offenbar griechische Anschauungen wieder

summa etiam cum vis violenti per mare venti induperatorem classis super aequora verritnbsp;cum validis pariter legionibus atque elephantis.

^ Auf Grund des Stellenmaterials, welches der Thes, L.L. und die Speziallexika zu Plautus, Lucilius, Caesar, Cicero, Vergilius, Tacitus, Apuleius, Festus, Serviusnbsp;u.a. bieten fur die Worte VENTUS (vo n Thesaurus zur Verfiigung gestellt),nbsp;AURA, ANIMA, HALITUS, FLAMEN, AER, AETHER, EVAPORATIO.

Vgl. jetzt den Ciris-Kommentar von Dr. H. Hielkema, S. 187 sq. (Ciris quod carmen traditur Vergilii, versione batava commentarioque exegetico instruc-tum, Diss. Utrecht, 1941).

non divom pacem votis adit ac prece quaesit ventorum pavidus paces animasque secundas,nbsp;nequiquam, quoniam violento turbine saepenbsp;correptus nilo fertur minus ad vada leti?

Die Cotter manifestieren sich in der Natur durch ihre G�te, aber auch, wie bier, durch ihr Wiiten. Und diese allmachtige Wut versuchtnbsp;der Flottenfiihrer zu beschwichtigen durch Geliibde, vergebens flehtnbsp;er die G�tter an, die Ruhe der Elemente wiederherzustellen. Etwasnbsp;anderes scheint die Stelle nicht zu bedeuten. Zuerst macht er seinenbsp;Geliibde, dann folgt die Bitte um Hilfe.

Eine Nachnahmung liegt wohl vor in den Worten des Horaz hoc paces habuere bonae ventiqaQ secundi.

Verwandt ist das Bild bei Vergil, wo ^ der K�nig Latinus sich inmitten einer frocella glaubt, und nebst den G�ttern auch die Windenbsp;selbst anfleht:

Weil das r�mische Volk jedoch in der altesten Zeit mit dem Meer nicht eng verbunden war, m�ssen wir darauf verzichten hier einennbsp;altr�mischen Branch zu erkennen �.

pereuntia tampora fati conqueror, in ventos impendo vota fretumque;nbsp;ne retine dubium cupientis ire per aequor. �

quo ruitis, Danai? ventos audite vetantes, non subiti casus, numinis ista mora est. �

o utinam venias! aut ut ventusve paterve, causaque sit castae femina nulla morae! ��

quin etiam absenti prosunt tibi, Cynthia, venti, aspice quam saevas increpat aura minas. �

a Aen. VII 593. nbsp;nbsp;nbsp;' Vgl. unten S. 65.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;² Ov. ep. X 113.

Luc. V. 491; Caesar fleht die Winde an, die Flotte des Antonins ihm naher zu bringen.

Einen Anhalt f�r altr�mische Vorstellungen bietet diese kurze Auswahl nicht. Schwieriger zu erklaren ist die bei Vergil dreimalnbsp;vorkommende Wendung Ventis v o c a t i s� �, die durch ihrenbsp;w�rtliche Wiederholung, ihre K�rze und ihre Form den Eindrucknbsp;macht, dass von einem jedermann bekannten Branch die Rede ist,nbsp;der vor der Ausfahrt immer stattfand:

Italiam cursu petitis, ventisque vocatis ibitis Italiam portusque intrare licebit.

at laetam Mnestheus successuque acrior ipso, agmine remorum celeri ventisque vocatisnbsp;prona petit maria et pelago decurrit aperto.

Hat Vergil einen alten Ausdruck verwendet? Wir treffen ihn weiter in der ganzen lateinischen Literatur � nicht an. Die Griechen habennbsp;in ahnlichem Fall das Wort Eni-KaXEioGai Daher soil das Urte�nbsp;�ber den Wert des Ausdrucks auf die M�glichkeit R�cksicht nehmen,nbsp;dass der Dichter aus einer von ihm verwendeten griechischen Quellenbsp;sch�pfte.

Der Brauch selbst ist in der Volkskunde anderweitig gut bekannt. Frazer � und R. Lasch � behandelten das Rufen der Winde, wie es

^ Prop. 1117,35. 2 Prop. IV 7. 31. � Luc. VIII 190. � Hor. C. I 14, 15. ' Verg. Aen. III 253 sq., V 210 sqq., VIII 707 sq., vgl. IV 223 Juppiterzunbsp;Mercurius; vade age, nate, voca Zephyros et labere pennis.

* nbsp;nbsp;nbsp;Ventis vocatis wird von de m Zettelmaterial des Thes. L.L. (bis Apuleius)

bei vielen V�lkern zu den volkst�mlichen Sitten gehort. Gew�hnlich p f e i f t man dem Wind (Mark Brandenburg). Die Fischer in demnbsp;Golf von Neapel kennen diese Sitte auch Darum soil man vorsichtignbsp;sein mit pfeifen, denn sonst bricht gewiss ein Sturm los (Schottischesnbsp;Hochland, Irland, Hebriden). Auch kann man den Wind beim Namennbsp;nennen, wie f�r Java Nord-Celebes, Melanesien und anderenbsp;bezeugt ist.

1. In der Literatur begegnen wir manchen Ausserungen �ber Wesen und Schicksal der Lebensseele. Es unterliegt aber keinem Zweifel,nbsp;dass die r�mischen Au toren in ihren Anschauungen den griechischennbsp;Verlagen gefolgt sind, in den literarisch-aesthetischen Werken denennbsp;des klassischen Epos, in den philosophischen den Lehrsatzen dernbsp;griechischen Systeme. Dennoch darf man erwagen, inwiefern dienbsp;Hellenisierung in dieser Hinsicht grundsatzlich Neues hinzubrachtenbsp;und ob die griechischen Vorstellungen eben darum mit Leichtigkeitnbsp;verwendet wurden, weil sie den Ausdruck oder die Fortbildung dar-stellten von etwas, das gewissermassen im altr�mischen Empfindennbsp;vorlag. Immerhin ist es m�glich, dass unter griechischem Firnis sichnbsp;eine verwandte urr�mische Auffassung verbirgt. Hat Lukrez z. B.nbsp;in seinem epikureisch-gefarbten Lehrgedicht ohne jede R�cksichtnbsp;auf r�mische Vorstellungen gegen die religiose Todesfurcht ange-kampft ? Es scheint fast aussichtslos anderer Meinung zu sein �.nbsp;Als er sagt homines... ferunt .. se scire animae naturamnbsp;sanguinis � esse/ aut etiam v e n t i, dann gibt er damit die grossenbsp;Streitfrage wieder, mit welcher sich die Griechen immer befassten,nbsp;und ist anima also einfach die �bersetzung des Begriffes �ilJuyfi�.nbsp;Mit homines ferunt ist dann die Vorstellung des griechischen Volks-glaubens gemeint. Nun greift Lukrez gerade die falschen Anschauungennbsp;seines eigenen Volkes an, und so ist die M�glichkeit herbeigef�hrt,nbsp;dass auch bei den R�mern diese Frage im Volksglauben existierte.

Die bomerische Blutrauchseele �bernimmt Ovid mit: cumque anima cruor est effusus in auras (met VI 253). Vgl. Serv. ad. Aen. V 79: purpureas iacit floresnbsp;� ad sanguinis imitationem, in qua est sedes animae.

Aus der folgenden Ausserung des Lactantius ^ ist zu schliessen, dass sie vielfach bei Griechen und R�mern er�rtert wurde:

quid autem sit anima nondum inter philosophos convenit nee umquam fortasse conveniet, alii sanguinem esse duxerunt,nbsp;alii ignem, alii v e n t u m, unde anima vel animus nomennbsp;accepit, quod graece ventus �cvEpoq dicitur; nee illorumnbsp;tarnen quisquam dixisse aliquid videtur ... at illi qui v e n -tum putant, hoe falluntur, quod ex aere spiritumnbsp;dueentem vivere videntur, Varro ita definit: anima est aer,nbsp;eoneeptus ore, defervefaetus in pulmone, temperatus eorde,nbsp;diffusus in eorpore.

Die Verbindung zwisehen animus-anima ^ und dem grieehisehen �vepoc;, welches er hier nennt, kannte offenbar aucb z.B. Isidorusnbsp;anima autem a gentibus nomen accepit eo quod ventus sit,nbsp;der mit a gentibus richtig anerkannte, dass es sich um eine Anschauungnbsp;handelt, die dem Volksglauben entnommen ist. �ber die Verbindungnbsp;schrieb R. Meringer^; �lat. animus �Seele, Geist� entspricht genaunbsp;dem gr. avspoc; �Wind�, dessen Wurzel immer �atmen, hauchen�nbsp;bedeutet. Das ist doch nur dann m�glich, wenn der Volksglaube sagt;nbsp;die Seele i s t Wind, i s t Hauch, d.h. ist bewegte Luft.�

2. Wenn einer den letzten Atem aushaucht, so entweicht die Seele � zu den Winden. Diese Vorstellung kommt oft vor bei dennbsp;r�mischen Schriftstellern �, die damit wohl grieehisehen Mustern

1 De opif. dei XVII 2 u. 5. nbsp;nbsp;nbsp;^ Vgl. unten � 6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Etymol. XI 1, 7.

� �Seele�, �Lebensseele�, 'Seelenstoff', �Lebenskraftstoff�, und wie manesweiter nennen mag.

* nbsp;nbsp;nbsp;Wie die S e e 1 e n in die L�fte zerstreut werden, so auch die W o r t e ,nbsp;die Gel�bde, die Eide. Dieser Gedanke findet sich schon bei Homer {Od. VIIInbsp;408) und ist weiter in der grieehisehen Literatur gut bekannt (vgl. Eur. Troad.nbsp;419, Theokr. 29, 35). Bei den lateinischen Dichtern kommt der Ausdruck oftnbsp;vor: tu fae ne ventis verba profundam (cfr. animam profundere), Lucr. IV 931;nbsp;ne tua dicta vagis nequiquam credite ventis. Cat. 65, 17; sed mulier cupido quodnbsp;dicit amanti/ in vento et rapida scribere oportet aqua. Cat. 70, 4; tristitiamnbsp;et metus/ tradam protervis in mare Creticum/ portare ventis Hor. C. I 26, 3;nbsp;luppiter ex alto periuria ridet amantum/ et iubet Aeolios inrita ferre Notos,nbsp;Ov. ars am. I 634. In der Liebe schw�re aufs Geratewohl, doziert der Priapus:nbsp;nee iurare time: Veneris periuria venti/ inrita per terras et freta summa ferunt.nbsp;Andere Stellen sind; Cat. 30, 10; 64, 59, und 142; Verg. Culex 383, Aen. IX 313,nbsp;XI 795: Ov. ep. II 25, V 110, VII 8, XIII 92, ars am. I 388, am. I 6, 44, I 8, 20,nbsp;trist. I 2, 17, I 8, 35; Tib. Ill 6, 27 u. 50; Prop. I 6, 17, I 8, 12, II 28, 8; Manil. Inbsp;77; Petr. Sat. LXXXII; Stat. Ach. II 286.

nachahmen^. Eine kleine Auslese aus den betreffenden Stellen d�rfte zur Gen�ge sein.

Gegen die Unsterblichkeit der Seele wendet sich L u k r e z, der zumal in dem dritten Buche seines 'Vom Wesen der Dinge� die Seelenbsp;als mortalis beschreibt, dadurch auch kein Leben nach dem Todenbsp;anerkennt, aber doch den Lebensgeist ohne weiteres �in auras� lasstnbsp;entfliehen. Der Sprachgebrauch von aura als die Ubersetzung desnbsp;epikureischen TtVEupa scheint sich mit dem des ventus zu decken;nbsp;venti caeca potestas ^ ist identisch mit aurae caeca potestas.

Die Seele ist sterblich und es ist daher ohne jegliche Bedeutung, wie sie nach dem Tode verschwindet, ob sie in die Winde zerstreutnbsp;untergeht, oder auf andere Weise

mortalem tarnen esse animam fateare necesse nec refert utrum pereat dispersa per aurasnbsp;an contracta suis e partibus obbrutescat.

Unter anima versteht er die tpuxi], wie Epikurus sie mit oopa .. . irpoaspcpEp�aTaTov irve�paTi GeppoG Tiva Kpaoiv exovxi defi-nierte tenuis aura mixta vapore, calor ac ventus vitalis, ventusnbsp;et aer et calor, vitales aurae, vitales aeris aurae �; sie verlasst dennbsp;Korper nicht als ein Ganzes, sondern ist beim Ausscheiden schonnbsp;zerfallen �, bevor sie in die L�fte entschl�pft (prius) quam prolapsanbsp;foras enaret in aeris auras �. Als etwa Lebenshauch und Warme innbsp;Einem geht sie hin �:

sed magis haec, venti quae sunt calidique vaporis Semina, curare in membris ut vita moretur.nbsp;est igitur calor ac ventus vitalis in ipsonbsp;corpore qui nobis moribundos deserit artus.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. auch Carm. epigr. 590, 2: in cineres corpus, et in aethera vita soluta,nbsp;welches erinnert an I.G. I 442 alG�p p�v (pOUX�cq �TTSb�xoaTO, O�paxanbsp;�� x6�V (dazu Rohde, Psyche II 257 sqq.) Andere Stellen gibt Fr. Cumont,nbsp;Une terre-cuite de Soings et les Vents dans Ie culte des morts, Rev. arch.nbsp;XIII (1939), S. 53, Anm. 4.

* nbsp;nbsp;nbsp;Epist. I ap. Diog. Laert. X 63; Ritter u. Preller, Historia philosophiiaenbsp;graecae � 466.

� III 577 eiectis extra vitalibus auris / dissolvi sensus animi fateare necessest / atque animam.

* nbsp;nbsp;nbsp;III 126 sqq.; vgl. bei der Geburt; inde calor motus et venti caeca potestas /nbsp;accipit, inde aer, inde omnia mobUitantu:, e.q.s. (247 sqq.).

Oder tenvis enim quaedam moribundos deserit aura mixta vapore, vapor porro trahit aera secum.

Dennoch gebraucht er ohne Bedenken die bildliche Darstellung des homerischen Kaitvoq 2nbsp;quid dubitas quin . . .

Der Glaube an eine Unterwelt, wo die Seelen umherschweifen, achtet er als Epikureer unbegriindet

Wahrend einer Ohnmacht oder Krankheit sind animus und anima beide innerhalb des K�rpers in Verwirrung. Es k�nnte einem nichtnbsp;einleuchten, dass sie in solchen Fallen ausserhalb des K�rpers ver-weilen und sich unter den Winden aufhalten^:

cur eadem credis sine corpore in aere aperto cum validis ventis aetatem degere posse?

Den Einfluss des Lukrez auf die augusteischen Dichter soil man nicht unterschatzen F�r Vergil k�nnte man z.B. hinweisen aufnbsp;den Gebrauch von aetheriae aurae, das hinwiederum Ovid und Senecanbsp;entlehnten �. Aus diesem Beispiel erhellt, dass noch eine zweitenbsp;Schwierigkeit das Suchen von Vorstellungen des r�mischen Volks-glaubens beeintrachtigt, da ausser der direkten auch eine indirektenbsp;Einwirkung griechischer Gedanken zu beriicksichtigen ist.

Vergil lasst die anima (vita) entweichen �in auras aetherias�: (Silvius) primus ad aurasj aetherias . . . surget

� Vgl. Munro�s Kommentar zu III 405 (Vol. II Explanary Notes S. 195); Vitales aurae in V 857 nam quaecumque vides vesci vitalibus auris.

In Anlehnung an Homer treten die Seelen auch als Totengeist auf, als umbra (oKia) oder imago (s�bcoXov):

Mezentius, ohnmachtig geworden, sch�pft Lebenshauch und kommt, gerade wie Sarpedon, wieder zur Besinnung � : ut aurasnbsp;suspiciens hausit caelum mentemque recepit.

Ovid dagegen gebraucht den Gedanken �fters. Statt anima verzeichnen seine Werke das Wort spiritus, welches schon gelaufigernbsp;wird.

spiritus ante meus tenues vanescat in auras quam thalamo, nisi tu, nupta sit ulla meo �.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Aen. VI 701. ^ Aen. V 740. * Georg. IV 499. ^ Culex 212.nbsp;� Aen. X 898; mit auras hausit vgl. haustus aetherii Ge. IV 224.

� C. I. 28, 8. nbsp;nbsp;nbsp;� Ov. ep. X 121.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Ep. XII 85.

Wenn man auf Grund dieser Stellen etwas �ber die Weltanschauung des Ovid sagen kann, dann ware daraus zu schliessen, dass er nichtnbsp;an ein Leben nach dem Tode glaubt. Die Seele solvitur, evanescit,nbsp;lost sich auf in die L�fte, abit, exit, it in auras, in aera. Mit dem Todnbsp;ist alles aus.

supremus fessi tenuis turn cessit in auras halitus et magnam misit sub Tartara mentem

3. Auf besondere Weise findet das Entweichen noch seinen Ausdruck, wenn die Rede ist von einer R�ckerstattungnbsp;des Lebenshauches an den Welthauch, von einem �r e d d e r e � odernbsp;�recedere� in auras aetherias. Vergil gebraucht recedere in i*:

� Ov. met. XV 845. � Trist. III 3, 61. � Troad. 379. nbsp;nbsp;nbsp;Pun. VI 39.

Von Bedeutung kann es noch sein hinzuweisen auf die Verba, die im Lateinischen vorkommen, um das Ausblasen des Lebens auszudr�cken. Vor-wiegend sind es: efflo emitto exspiro edo profundo exhalo expello egero ebullionbsp;extinguo aufero (Vgl. Thes. L.L. Vol. II 70 sq.).

Aen. IV 705; der Vers ist weiter von Bedeutung, weil der Dichter hier anstatt �aura� das Wort �ventus� verwendet. Buscaroli meint (in seinem Komm.nbsp;zu Buch Vier), dass mit ventus eine Alliteration erzielt ist.

Nun ist dieser Dichter gar nicht freigiebig in der Anwendung von Prapositionen bei Verba. Der Umstand verleiht hier anscheinendnbsp;der Funktion der Praposition re- eine ganz besondere Farbe:nbsp;�zur�ck zu dem Ort, wo die Seele hingeh�rt�. Servius macht dienbsp;Bemerkung: dicendo �in ventos� aut eos sequitur, qui animum aeremnbsp;dicunt, h.e. �in materiam rediit�, aut eos qui dicunt animam perirenbsp;cum corpore, ut intellegamus �evanuit, in ventos recessit�, ut in nononbsp;� Dieselbe Bedeutung hat re- in reddere animam'.

et prius hanc animam vacuas reddemus in auras �. fratrem reddat (Elektra), aut animam statim

Wenn einer � dieser Anschauung nach � etwas zur�ckerstattet, so hat en auch etwas empfangen � und behalten, in diesem Fall

Das reddere hat sein Gegenst�ck in accipere, arcessere oder p o s c e r e . Als die aus Drachenzahnen geborenen Leutenbsp;sich gegenseitig totschlagen, sagt Ovid ^ :

Und wahrend des Lebens wird der Mensch erhalten von dem Lebensmana. Plinius weiss sogar von einem Stamme, der sich aus-schliesslich durch Atmen sattigt � :

Auch die regelmassige Erganzung durch den Luftstrom scheint also von Bedeutung zu sein. Aus den literarischen Angaben ¹ ² lasstnbsp;sich j edoch nicht mit Sicherheit herleiten, dass dabei von altr�mischennbsp;und volkst�mlichen Anschauungen die Rede ist.

4. Das Suchen nach Auffassungen des Volksglaubens in der Lite-ratur, welche verfasst wurde f�r die intellektuelle, durch griechische Gedanken gebildete Oberschicht, hat selten Aussicht auf Erfolg.nbsp;�berdies scheinen die geistigen Str�mungen, welche das Leben nachnbsp;dem Tod und also die Unsterblichkeit der Seele in Abrede steilten,

* nbsp;nbsp;nbsp;Stat. Silv. V 5, 71; arcessere bei Vergil Ge. IV 224 (deum ire per omnis terras):nbsp;hinc pecudes armenta viros genus omne ferarum/ quemque sibi tenuis nascentemnbsp;arcessere vitas. F�r diesen ebenfalls griechischen Gedanken vgl. auchnbsp;Lucr. II 991 sqq.

nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Verg. Aen. I 546 si vesoitur auraj aetheria neque adhuc crudelibus occubatnbsp;umbris; III 339 superatne et vescitur aura; I 387 quisquis es, haud . . . invisusnbsp;caelestibus auras! vitales carpis; Ov. trist. V 9, 11 Caesaris est primum munus,nbsp;quod ducimus auras, 13 ille dedit vitam; Sen. Here. f. 652 vix . . . certa est fides/nbsp;vitalis aurae; Oed. 650 spiritus puros Aabitjvitalis aurae; Plin. n.h. II 102 namquenbsp;et hoe caelum appellavere maiores quod alio nomine a e r a , omne quod inaninbsp;simile v i t a 1 e m hunc spiritum fundit; Mart. Cap. VI 602 (dreinbsp;von den f�nf Zonen der Erde sind unbewohnbar durch ausserordentliche Kaltenbsp;Oder Hitze) aliae (zonae) autem duae vitalis aurae halitu temperatae habitationemnbsp;animalibus indulserunt.

noch am meisten auf die aufgef�hrten Passus Einfluss ausge�bt zu haben. Bisweilen w�rde man nahezu glauben, dass die Dichter absicht-lich dieses ihrem Volk hinhalten wollten, um die �berzeugung annbsp;ein Fortbestehen nach dem Tode zu schwachen.

Es darf also nicht wundern, dass wir bisher nocht nicht auf einen einwandfreien Beweisgrund stiessen f�r die Annahme, dass sogarnbsp;bei Dichtern wie Vergil und Ovid hinsichtlich der Winde urspr�nglichenbsp;r�mische Auffassungen zu Tage treten. Vielmehr soil die M�glichkeitnbsp;ber�cksichtigt werden, dass alle hier angef�hrten Stellen einenbsp;griechische Unterlage haben.

Dennoch mochten wir auf eine andere Stelle bei Vergil die Aufmerk-samkeit lenken, welche diese Voraussetzung erheblich zu beein-trachtigen scheint. Zudem weisen alte Sitten, wie das Auffangen des letzten Hauches, Bedenken gegen den Tod durch Erstickung, undnbsp;alter Sprachgebrauch angesichts des Wortes anima, in eine ahnlichenbsp;Richtung. Erst nach der Besprechung dieser Punkte werden wirnbsp;daher unsere Folgerungen ziehen.

Ein Jahr nach dem Tod des Anchises kehrt Aeneas zu dessen Grab zur�ck. Er fasst den Entschluss, des Sterbetages seines Vaters mitnbsp;grossem Opferritual und Leichenspielen zu gedenken, kurz, einennbsp;Feiertag zu veranstalten. Den feierlichen Anfang verk�ndet er innbsp;den Worten ^ :

ergo agite et laetum cuncti celebremus honorem: poscamus ventos atque haec me sacra quotannisnbsp;urbe velit posita templis sibi ferre dicatis.

Die Erklarung der Worte poscamus ventos war immer ein wichtiges Hindernis f�r die Kommentatoren: �lasst uns die Winde zu unsnbsp;heranrufen, und moge mein Vater dann gewahren, dass ich alljahrlichnbsp;dieses Opferfest begehe, wenn erst eine Stadt hier gegr�ndet wordennbsp;ist, in einem ihm geweihten Tempel�. Und auch die Beziehung vonnbsp;poscamus zu velit ,,lasst uns die Winde auffordern . . . und moge e rnbsp;dann genehmigen� schien ratselhaft.

lm Jahre 1934 gabF. Muller^ zwar nicht eine endg�ltige Erklarung, aber er deutete doch scharfsinnig den Weg zu einer guten L�sung,

indem er f�r die Bezeichnung �Winde� die zutreffende Beziehung fand, welche sie hier haben, namlich zu Totenseelen. Dazu f�hrtenbsp;er bloss eine Ausserung Rohdes auf �ber die attischen Tritopatores,nbsp;die zu dieser Stelle nur sachdienlich ist, wenn sie eine Erlauterung,nbsp;nicht eine Erklarung darstellt, es sei denn dass Muller meint, dassnbsp;hier von griechischen Anschauungen die Rede sei. Der Passus j edochnbsp;macht den Eindruck, dass eine echt r�mische Vorstellung vorliegt,nbsp;und dass also jedem Romer Mar war, was in diesem Zusammenhangnbsp;das kurze poscamus ventos bedeutete. Man erinnere sich der Ausf�hr-lichkeit, mit der Homer das Heranrufen der Winde von Achill zunbsp;begr�nden sucht weil er augenscheinlich das eigentliche Wesennbsp;der Sitte nicht verstand. Demgegen�ber geht Vergil, unabhangignbsp;von Homer, ganz und gar seine eigenen Wege und lasst die Windenbsp;herbeirufen auf Grund einer Vorstellung, die von den Griechen nichtnbsp;mehr verstanden wurde, die j edoch, dem Anschein nach, unter demnbsp;r�mischen Volke noch lebendig war. Wir ber�hren diese an sich sehrnbsp;wiqhtige Frage nur nebenbei, denn die Erklarung selbst andert sichnbsp;nicht, sei es dass es sich um einen griechischen oder um einen r�mischennbsp;Branch handelt.

Die L�sung des Ratsels mochten wir bei dem Dichter selbst suchen. Die Winde werden hier gerufen, gab Muller an, da in ihnen dienbsp;Seelen der Verstorbenen aufgenommen sind, in vorliegendem Fallnbsp;besonders die des Anchises. Ruft einer die Winde zu sich heran, sonbsp;bewirkt er die Erscheinung der Totenseelen, einschliesslich der Seelenbsp;des Anchises. Man k�nnte versuchen diese Vorstellung in der Erzahlungnbsp;wiederzufinden. Lesen var also weiter.

Nachdem Aeneas dann in der eben erwahnten �Vorbesprechung� den Wunsch geaussert hat die Winde naher zu rufen, schreitet mannbsp;zu der kultischen Handlung selber. Der Leser erwartet in den Worten,nbsp;Welche die Opferhandlung einf�hren, bald dem poscamus ventos wiedernbsp;zu begegnen, z.B. als ,,venti, adeste!�

Statt dessen begr�sst Aeneas beim erstmaligen Opfer die Seele seines Vaters ^:

Das Rufen der Winde bleibt, in der dreizeiligen Schilderung des ersten Opfers, unbesprochen. Die Opferhandlung findet ihr vor-

zeitiges Ende in der Erscheinung der Schlange, wodurch das sakrale Ritual, den peinlich-genauen Vorschriften der Romer zufolge, seinenbsp;G�ltigkeit verliert. Aufs neue fangt Aeneas an.

Er �instaurat honor es� und schickt sich jetzt zu dem grossz�gigen Opferritual, wie Vergil es uns umstandlich ausmalt. Und dann,nbsp;indem die blutigen Opfer, die Schweine und die schwarzen jungennbsp;Stiere zu Boden st�rzen, und er selbst das Weinopfer ausgiesst,nbsp;ruft er nicht die Winde, sondern die Seele des Anchises^:

vinaque fundebat animamque vocabat Anchisae magni m a n e s que Acheronte remissos.

Das poseer e ventos ist also ersetzt durch das �vocare animam�. Falls diese Erklarung einen richtigen Sinn hat, bedeutet vocare nichtnbsp;�anrufen�, �beim Namen nennen�, sondern, wie ad-vocare, �heranrufen�.

In dem vorliegenden Vers wird jetzt die Bedeutung und der Zusammenhang deutlicher. Es wurde dort etwas fortgelassen, welchesnbsp;f�r die Romer selbstverstandlich war: ,,lasst uns die Winde auf-fordern (alsdann erscheint mit ihnen die Seele meines Vaters umnbsp;die Bitte zu erh�ren) und moge er dann seine Bejahung geben usw.�

Eine uralte, bei vielen V�lkern �bliche Sitte besteht darin, dass bei einem Sterbenden ein Verwandter den letzten Hauch mit eigenemnbsp;Munde aufzufangen sucht, um damit wohl die entfliehende Lebens-seele f�r sichselbst oder f�r die Sippe zu retten. Hinsichtlich dernbsp;Romer handelte dar�ber T. S. Duncan der meinte, dass der Brauchnbsp;den Griechen ganz unbekannt war, und ausf�hrlicher Pease�, dernbsp;zudem gute griechische Parallelen anf�hrt.

In der Rede gegen Verres ^ schildert Cicero, wie in Syrakus die Eltern der Verhafteten vor dem Gefangnis stehen und nur eine Bittenbsp;haben: den letzten Atem ihrer Kinder auffangen zu d�rfen;

patres hi, quos videtis, iacebant in limine matresque miserae pernoctabant ad ostium carceris, ab extremo conspectu liberum

2 nbsp;nbsp;nbsp;Commentary on Aeneis IV, ad vs. 684 mit Lit.; vgl. noch J. Wellhausen

carceris . . . custos, quo stante superbe prostratae iaceant miserorum in limine matresnbsp;pernoctesque patres cupiant extrema suorumnbsp;oscula et in proprias animam transferre medullas.

exclusae; quae nihil aliud orabant, nisi ut filiorum suorum postremum spiritum ore exciperenbsp;lieer et.

Pease behandelt die verschiedenen Erklarungen. F�r uns ist nur wichtig, inwiefern sich hier echt r�misches Gut aufweisen lasst.nbsp;Mit Recht kann man einwenden, dass weder auf Sizilien noch innbsp;Karthago Branche vorauszusetzen sind, die den r�mischen Sittennbsp;ahneln Aber es er�brigt sich die Frage, wie denn erstens ein r�mischernbsp;Redner vor einer r�mischen Zuh�rerschaft mit so star kern Nachdrucknbsp;einen Branch erwahnen konnte, dessen Zweck ihnen vollends entgingnbsp;zweitens ein r�mischer Dichter wie Vergil es ohne weiteres als einenbsp;ganz normale Handlung darstellte

Das Wichtigste ist jedenfalls wohl, dass sich auch hier wieder zeigt, dass unter dem Volk, unter den gentes, die Vorstellung lebendignbsp;war, die Seele hause in dem Atem.

3 Vgl. noch Val. Max. VII 8, 9 homo vitae fructibus continuo cariturus sanctissima iura familiaritatis morte pressis oculis et spiritu supremosnbsp;anhelitus reddente scurrili lusu suggillanda sibi desumpsit. Vielleicht ist auchnbsp;hier von dem Brauch die Rede und nicht nur von dem Recht, die Augen zudr�ckennbsp;zu d�rfen.

* Andere Stellen sind: Cons, ad Liviam 95-7 at miseranda parens suprema nee oscula legit / frigida n�c fovit membra tremente sinu,/non animam appositonbsp;fugientem excepit hiatu, 157-8 mea condas / lumina et e^ccipias hanc animamnbsp;ore pio\ Stat. Silv. V 1, 194 sociosque amplectitur artus/ haereniemqae animamnbsp;non tristis in ora mariti / transtulit; Justin. XXIII 2, 8 nubendo se non prosperenbsp;tantum, sed omnis fortunae inisse societatem, nee invitam periculo spiritusnbsp;sui empturam. ut extremos vivi spiritus exciperet (et) ut exequiarum officium . . .nbsp;obsequio debitae pietatis impleret; Ambros. de excessu fratris sui Satyri I 19nbsp;(Patrol. Lat. XVI) non mihi profuit ultimos hausisse anhelitus, nihil flatus innbsp;os inspirasse morienti; putabam enim quod aut tuam mortem ipse susciperem,nbsp;aut meam vitam in te ipse transfunderem ... o amplexus miseri, inter quos . . .nbsp;halitus supremus evanuit! ... et extremum spiritum ore relegebam, ut consortiumnbsp;mortis haurirem; vgl. aber II 43 utinam moriatur anima mea in anima tua;nbsp;hoe enim sibi Bileam pro maximo bono optat, donatus spiritu prophetandi;nbsp;moriatur, inquit, anima mea in animis iustorum, et fiat semen meum sicut semennbsp;istorum (V.T. Mum, XXIII 10). Weiter noch in Ov. ars am. Ill 745 sq., met.nbsp;VII 860 (nicht in XII 424 sq.) und Seneca Here. O. 1341 (nicht ep. ad Luc.nbsp;LXXVIII 4).

4 nbsp;nbsp;nbsp;49

W. A. Oldfather hat darauf aufmerksam gemacht, dass die Romer augenscheinlich Bedenken trugen gegen das Erhangen alsnbsp;Form von Todesstrafe oder Selbstmord Er f�hrt dazu Plinius dennbsp;Alter en ^ an, der sagt, dass die allmachtige Erde sogar durch dienbsp;Gifte den Menschen einen sanften Tod gewahrt, damit sie ihn nichtnbsp;auf andere qualvolle Weise suchen:

ne 1 a q u e i torqueret poena praepostera inclu-so spiritu cui quaereretur exitus.

Diese Todesform verurteilt er also in hohem Masse, wet'l der Atem dann abgeschnitten wird, �f�r den man einen Ausgang hatte suchennbsp;sollen�. Bei dem Tode durch Erstickung kann die Lebensseele wedernbsp;mit dem Hauche noch mit dem Blute entweichen. Derselbe Gedankenbsp;findet sich bei Seneca � :

nunc me putas de Stoicis dicere, qui existimant a n i m a m hominis magni pondere extriti permanere non posse et statimnbsp;spargi, quia non fuerit illi exitus liber?

Falls diese Auffassung richtig ist, dass eine derartige Todesvoll-ziehung m�glichst zu vermeiden sei ¹ ², darf dieses Bedenken gewiss als Beweisgrund geiten f�r die Behauptung, dass dem Volks-glauben nach die Seele sich in dem Atem auf halt, und dass es einnbsp;Verstoss gegen ein ewiges Lebensgesetz ist, wenn einer die Seelenbsp;daran verhindert, zu den Winden zur�ckzukehren.

�6. Der Sprachgebrauch des Wortes anima. Seit Naevius begegnet man einer femininen neben einer masculinennbsp;Form, dem Femininum mit den Hauptbedeutungen; �Luftstrom,nbsp;Atem, Seele�, dem Masculinum mit 'Geist, Gesinnung, Gem�t�nbsp;In anima dr�ckt das Latein die objektiv-wahrnehmbaren nat�r-lichen Effekte aus, in animus die subjektiven geistigen Affekte.

Vgl. noch Marquardt-Wissowa, R�m. Staatsverw. III 307 und die Servius-Stelle (ad Aen. XII 603) cautum fuerat in pontificalibus libris, ut qui laqueo vitam finisset, insepuUus abiceretur... Et Varro ait, suspendiosis, qu�bus iustanbsp;fieri ius non sit, suspensis oscillis veluti per imitationem mortis parentari.

Die Wechselwirkung zwischen beiden Begriffen is beinahe einseitig: das Femininum kann fast immer das Masculinum ersetzen, abernbsp;selten hat animus eine der Hauptbedeutungen von anima Dahernbsp;kann das Masculinum animus in dieser Besprechung ausser Betrachtnbsp;bleiben.

aqua terra anima sol ^ ; vela ventorum animae immittere � ; anima ut conclusa in vesica, quando est arte ligata, si pertuderis, a e r anbsp;reddet^; et animam eundem aerem appellaverunt � ; quantumnbsp;ignes animaeque valent (des Blasebalges) � ; ex igni terra atquenbsp;anima procrescere et imbri � ;

(hieme) anima, quae flatur, omnium apparet ¹ ²; detis habenas animae leni, j dum nos ventus flamine sudo/ suavem ad patriamnbsp;perducit� ; aurarumque leves animae calidique vapores^� ; quaesit/nbsp;ventorum pavidus paces animasque secundas ; ventus ubi atquenbsp;animae subito vis maxima quaedam/... in loca se cava terrai coniecit^^;nbsp;iam veris comites, quae mare temperant,/ inpellunt animae linteanbsp;Thraciae hue animae portent corpus inane suae nec tamen innbsp;rigidos exit contenta canales/ vis animae flammaeve non dubiumnbsp;rapes aliquas penitusque cavernas / proruere ingenti sonitu casuquenbsp;propinquos / diffugere impellique animas, hinc crescere ventos

anima foetida,/ senex hircosus tu osculere mulierem? i�; edepol animam suaviorem aliquanto quam uxoris meae animam compressi,nbsp;aurem admovi ; deinde cum spiritus eius (Demosthenes) essetnbsp;angustior, tantum continenda anima in dicendo est assecutus . . .��;

� Vgl. die Er�rterung bei Ernout-Meille�, Diet, �t., und die einschlagigeii Artikel des Thes. L.L.

Aug. gen. ad litt, 7. 21, 30; vgl. c.d. V 9 aer iste seu ventus dicitur spiritus. � Verg. Aen. VIII403.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Lucr. I 715.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;² Varro 1.1. VI9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Varro Men. 224.

Lucr. V 236. nbsp;nbsp;nbsp;� Lucr. V 1229 sq. 12 Lucr. VI 578.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Hor. C. IV 12, 1 sq.

(Erulus) nascenti cui tres animus Feronia mater / dederat ^ ; non cum corpore extinguuntur magnae animae ^ ;

unde animae excitantur obscura umbra opertae ex ostio / altae Acheruntis nee ratione alia nosmet proponere nobis / possumusnbsp;infernas animus Acherunte vagare ^; animus ille evocat Orco /nbsp;pallentes hanc volitent animae circum sua fata querentes / semper,nbsp;et e tectis strix violenta canat �; ut. . . manes elicerent animus ��;nbsp;volucres animae �.

Der Sprachgebrauch von anima verrat einen Zusammenhang der Begriffe �Wind, Atem� und �Lebens-, Totenseele�. Dies bietetnbsp;einen nicht zu unterschatzenden Beweisgrund, wenn man versuchtnbsp;ist vorauszusetzen, dass auch der r�mische Volksglaube eine ursach-liche Beziehung zwischen Wind und Seele kannte. Denn gerade diesenbsp;Begriffsverwandtschaft ist schon im altesten literarischen Lateinnbsp;anwesend und wird daher nicht auf kulturhistorischem, sondern aufnbsp;psychologischem Wege zu erklaren sein. Der Umstand, dass imnbsp;lateinischen Sprachgebiet die Begriffe �Luftstrom�, �Atem� undnbsp;�Lebensgeist� konzentrisch in der Sphare liegen, welche mit �anima�nbsp;angedeutet wird, kann einen Hinweis bedeuten, dass unter dennbsp;Bewohnem sich Vorstellungen befanden, kraft deren diese Begriffenbsp;sich ursachlich verkn�pfen.

�berblicken wir jetzt noch einmal die besprochenen Tatsachen, so berechtigen uns zumal die Sitte des foscere ventos und der Sprachgebrauch des Wortes anima zu einem positivem Ergebnis. Immerhinnbsp;hat Vergil sich, es sei denn, dass er in den sonstigen angef�hrten Stellennbsp;durch die griechische Literatur beeinflusst worden ist, angesichtsnbsp;dieser Sitte einheimischen Vorstellungen angeschlossen.

Daraus geht nicht hervor, dass die Winde Gegenstand altr�mischer Verehrung waren, und noch weniger, dass sie auf gleicher Linie mitnbsp;den Tempestates zu stellen seien.

Vielmehr d�rfen wir voraussetzen, dass die Romer den Winden dennoch ein gewisses numen zuschrieben: die Vorstellung, dass sienbsp;aus dem Totenreich herr�hrten, bewirkte, dass man Furcht undnbsp;Schaudern vor ihnen empfand.

Trag. inc. 76; Ribbeck, Scaen. Roman. Poes. fragment. I 284; XXXIX. Lucr. III 628; vgl. IV 37, VI 763.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ Verg. Aen. IV 242; vgl. V 81.

Eine semasiologische Pr�fung des gesamten Stellenmaterials ^ ist nicht nur geeignet die verschiedenen Bedeutungen und Bedeutungs-nuancen zu erkennen, besonders jedoch den Bedeutungsftms desnbsp;Wortes zu fassen. Verlegt sich die Abfassung auf eine vorsichtigenbsp;Abstufung, dann ist der Weg angebahnt zu einem weiteren Versuch:nbsp;dem Worte die Grundbedeutung abzuringen und damit an das Etymonnbsp;heranzugelangen.

Von einer Entwicklung der Bedeutungen in historischer Zeit ist fast nicht die Rede. Durchgangig erhalt sich der Bestand bei dennbsp;spatkaiserlichen Autoren, wie wir ihn schon in den altesten Belegennbsp;finden. Auch das Bem�hen, im Sprachgebrauch einen Unterschiednbsp;zwischen Einzahl und Mehrzahl zu entdecken, scheitert 2.

Der eigent�mliche Bedeutungskreis unseres Wortes scheint bereits den Alten selbst vor den Augen gestanden zu haben. Gellius � undnbsp;Servius ^ nennen iempestas eine vox media, und Servius weist anderswonbsp;hin auf die vielen mannigfaltigen Bedeutungen: ventorum, aurarum,nbsp;temporum, serenitatis . . . nam mulia significat �.

Die Bedeutungen des Wortes tempesias zerfallen in zwei Haupt-gruppen. Die erste umfasst den Begriff �Zeit� in den Nuancen

� Die von dem Thesaurus linguae latinae zur Verf�gung gestellte Zettel-sammlung umfasst etwa 1000 Stellen.

� Vgl. bei Varro tempestate bona (r.r. III 16, 37) mit minus idoneae tempestates (r.r. I 34, 1); bei Cicero quae tempestas impendent, vates melius coniciet, quamnbsp;gubernator? (div. II 12) mit medicus morbum . . . providet, .... tempestatesnbsp;gubernator (div. II 16) oder (ep. ad fam. XVI 9, 1) propter tempestatem . . .nbsp;morati sumus . . . Corcyrae fuimus . . . tempestatibus retenti.

2 N.A. XII 9, 1 est plurifariam videre atque animadvertere in veteribus scriptis, pleraque vocabula, quae nunc in sermonibus vulgi unam certamquenbsp;rem demonstrent, ita fuisse media et incommunia, ut significare et caperenbsp;possent duas inter se res contrarias. ex quibus quaedam satis nota sunt, utnbsp;�tempestas�, valitudo�, �facinus� . . . haec enim fere iam vulgatum est ancipitianbsp;esse et utroqueversus dici posse.

* Verg. Aen. IX 19 clara autem bene addidit, quia tempestas TCOV p�oQV est. � ad Aen. III 528.

� Zeitpunkt� � Ze�abschnitt' Bei Lukrez ist tempestas einmal � fast, unter mutmasslichem Einfluss des griechischen opa; �Jahreszeit�.nbsp;Die Wendung qua tempestate begegnet zuerst bei einem unbekannten,nbsp;von Cicero angef�hrten Dichter ea tempestate bei Plautus Multisnbsp;tempestatihus, schon von Pacuvius � angewandt, gebraucht des �fterennbsp;Livius im Sinne des englischen many times.

Die Bedeutungen der zweiten Hauptgruppe schweben zwischen Polen, die �Wetter� und �Sturmwind� heissen, in einemnbsp;reichen Farbenspektrum, welches verlauft von �gutes, heiteres Wetter�nbsp;�ber �Unwetter�, �schlimmes, dunkles, tr�bes Wetter� hin zu �Gewitter�,nbsp;�rauhes, st�rmisches Wetter� und �Sturm�, �Sturmwind�. Es kann alsonbsp;nicht wundern, dass ein Meteorologe erklaren musste �, er komme innbsp;Verlegenheit bei der Deutung z. B. des significat tempestatem in demnbsp;Witterungskalender des Columella, wozu weder �Sturm� nochnbsp;�schlechtes Wetter� passt. Und auch der Philologe wird nicht imstandenbsp;sein an jeder Stelle die genau zugeh�rige Bedeutung herauszufinden.nbsp;Der unfassliche, tr�gerische Charakter des Wetters spiegelt sich alsonbsp;in seinem Wortel

Jedoch biet et sich fast immer die M�glichkeit zu entscheiden, ob es sich handelt um eine Bedeutung, in der entweder der Begriffnbsp;�Wetter� vorherrscht oder der Begriff �Sturm�. Und die Richtlinienbsp;bei der Beurteilung lautet: spielt der Wind durch seine Kraft undnbsp;Starke in dem Zusammenhang die wichtigste oder eine untergeordnetenbsp;Rolle? 1st ein durch Starke hervorragender Wind die Ursache dernbsp;Beschadigungen zu Lande, oder zur See, des Zerschmetterns einesnbsp;Schiffes an der K�ste, dann ist fraglos von �Sturm� die Rede; tempestasnbsp;venit, confringit tegulas imbricesque � oder; equites . . . venerunt,nbsp;qui nuntiarent, superiore nocte maxima coorta tempestate prope omnesnbsp;naves afflictas atque in litore eiectas esse In allen anderen Fallennbsp;soil man Bedenken tragen, tempestas unmittelbar das Pradikat �Sturm�

^ Zuerst belegt Legum XII Tab. I 9 (C. G. Bruiis, Fontes iuris romani antiqui S. 18); SI AMBO PRAESENTES, SOLIS OCCASUS SUPREMA TEMPESTASnbsp;ESTO.

- Cic. div. I 52 ,,teHia te Phthiae tempestas laeta locabit�; vgl. Plato, Krito 44a. � De rerum natura I 178.

�� IV 46, 10 multis aliis tempestatihus ante experta civitas erat; V 37, 1; X 11,9; XXVI 32, 3 u. 40, 16.

� G. Hellmann, Beitrage zur Gesch. d. Meteorologie II 158 (Ver�ffentl. d. Preuss. Met. Inst. nr. 296).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;** Plautus, Most. 108. 1� Caesar, b.g. V 10, 2.

zu verleihen. Denn vorwiegend wird nicht sosehr ein regelrechter Sturm beschrieben, sondern vielmehr st�rmisches Wetter, Witterungs-verhaltnisse, bei denen nebst heftigem Wind Regen, Hagel und auchnbsp;Gewitter auftreten, unter stark bew�lktem Himmel Auch ist hiernbsp;nebenbei zu betonen, dass im Altertum die Grenze zwischen Windnbsp;und Sturm bedeutend eher erreicht wurde als spaterhin, als die Grossenbsp;der Schiffe und die Vorrichtung der Segel auch bei starkerem Windenbsp;die Lenkbarkeit sicher steilten. Wenn also an manchen Stellen ^nbsp;eine temfestas die Schiffe am Aussegeln hindert, so braucht diesenbsp;nicht in erster Instanz ein �Sturm� zu sein, sondern nur unruhigesnbsp;Wetter, das sich in wenigen Stunden oder Tagen verziehen wird �,nbsp;und dann eher geeignet ist zu einer Fahrt ¹ ². �fters ist es die Unbe-standigkeit der Wetterlage, die das Stilliegen der Schiffahrt fordert.nbsp;Aber auch anderswo kann man sich oft f�r berechtigt halten, dennbsp;Akzent der tempestas in die angedeutete Richtung zu verlegen. Einigenbsp;Stellen mogen jetzt dazu angef�hrt werden.

Plautus. An tempestas continet/ qui non ab�sti ad legiones, ita ut dudum dixeras? �� ein st�rmischer Wind mag den Mannnbsp;nicht zur�ckhalten, �ber Land zu seinen Genossen zu gehen, wohlnbsp;aber das rauhe, feuchte Wetter. Venit ignavia, ea mi tempestas fuit,/nbsp;mihi adventu suo grandinem imbrem attulit � � der Nachdruck liegtnbsp;auf Regen und Hagel, wie es auch in weiteren Versen heisst : Amornbsp;et Cupido/ in pectus perpluit meum . . ./ madent iam in corde parietes,nbsp;periere haec oppido aedes. � Turbida tempestas heri fuit/ nil habeo,nbsp;adulescens, piscium ² � der Zusammenhang zeigt, dass von 'rauhem,nbsp;st�rmischem Wetter� die Rede sein muss, denn in einem grossennbsp;Sturme w�rde der Fischer sich keinenfalls aufs Meer gewagt haben.

C a t o spricht von malae tempestates, cum opus fieri non poterit � � nicht windiges Wetter, sondern Regenwetter macht Arbeit aufnbsp;dem Felde unm�glich, wie er auch weiterhin bemerkt: cum tempestates

1 nbsp;nbsp;nbsp;Plin. n.h. XVIII 278 quod tempestates vocamus. in quibus grandines,nbsp;procellae ceteraque similia intelleguntur.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Cic. Verr. I 46 tum subito tempestates coortae sunt maximae, ut non modonbsp;proficisci cum cuperet Dolabella non posset, sed vix in oppido consisteret; itanbsp;magni fluctus eiciebantur; ad Att. XI 16, 4; ad fam. X 32, 1, XVI 9, 1; Caes.nbsp;b.g. III 12, 3, b.afr. 98, 2, b. alex. 3, 4.

Cic. ad Att. II 21, 2 et fuisset ita, si homines transitum tempestatis exspectare potuissent.

Cic. ep. ad Q. fr. II 5, 3 tu, mi frater, simul et ille venerit, primam navi-gationem � dummodo idonea tempestas sit � ne omiseris.

�Amph, 690. �Most. 137. �163.sqq. �Rud. 940, � de agri cultura 39, und 2, 3.

p^^uviae fuerint, quae opera per imbrem fieri potuerint, . . villam purgari Eine ungiinstige Wetterlage meint er in ^ : si cito sustulerisnbsp;et vasa parata erunt, damni nihil erit ex tempestate et oleum viridiusnbsp;et melius fiet.

V a r r o nennt auch die pluviae tempestates und weiss, dass die tempestas dann und wann die Bauern nicht aufs Feld gehen lasstnbsp;In dem Absatz �ber anseres heisst es �: ad incubandum supponuntnbsp;plerumque novem aut undecim, qui hoc minus, quinque, qui hoc plus,nbsp;XV. incubat tempestatibus dies XXX, tepidioribus XXV. � beinbsp;bewolktem Himmel dauert durch die geringere Warme das Bebr�tennbsp;langer, zu �Wind� steht dieses in keinerlei Beziehung. Faciundumnbsp;etiam plaustris . . ut satis magna sint tecta, quibus caelum pluviumnbsp;inimicum. haec enim si intra clausum in consaepto et sub dio, furemnbsp;modo non metuunt, adversus tempestatem nocentem non resistunt � �nbsp;die Bauernwagen soil man unter Dach bringen, nicht des Sturmes,nbsp;sondern der Feuchtigkeit wegen.

Lucretius. Et nisi tempestas indulget tempore fausto/ imbribus . . . crescere non possint fruges ^ � regnerisches Wetter ist erw�nscht.nbsp;Raben und Krahen zeigen durch unruhiges Larmen Regen undnbsp;st�rmisches Wetter an � :

et partim mutant cum tempestatibus una raucisonos cantus, comicum ut saecla vetustanbsp;corvorumque gregis ubi aquam dicuntur et imbrisnbsp;poscere et interdum ventos aurasque vocare.

Und in seinem sechsten Buche heisst tempestas fast nur �Gewitter�: sunt tempestates et fulmina .... canenda ¹, tremulo tempestas impetenbsp;fulgit cum commoliri tempestas fulmina coeptat coorta/ flammeanbsp;tempestas

Cicero. Num igitur aut, quae tempestas impendeat, vates melius coniciet quam gubernator? � welcher Art Wetter. Si segetibus autnbsp;vinetis cuiuspiam tempestas nocuerit � die Gewachse erleiden mehrnbsp;Schaden durch Hagel und Regen als durch Wind. Haec igitur ipsanbsp;fortuna ceteros casus rariores habet, primum ab inanimis procellas,nbsp;tempestates, naufragia, ruinas, incendia, deinde a bestiis ictus, morsus.

debere eum confodere diebus XLV, tametsi quaternis opens singula iugera possit; sed relinquere se operas XIII valetudini, tempestati, inertiae, indiligentiae.nbsp;= r.r. III 10, 3.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� r.r. I 13, 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� I 805. � V 1083 sqq. � vs. 84.

impetus ^ � Cicero macht hier Unterschied zwischen �tempestas� und �procella�. Als er an einer anderen Stelle ^ �ber die �nubes� spricht,nbsp;dann springt der Gedanke auf die �tempestates�, wieder auf die �imbres�nbsp;und �nimbi�, und zuletzt auf �procellae� und �turbines�. � Nonnbsp;dubitaverim me gravissimis temfestatibus ac paene fulminibus ipsisnbsp;obvium ferre � � also einem �Gewitter�. Me adhuc nihil praeternbsp;tempestatem moratur ^ � die schlechte Witterung. Sed quae tantanbsp;dementia est, ut in maximis motibus mutationibusque caeli nihilnbsp;intersit, qui ventus, qui imber, quae tempestas ubique sit? quarumnbsp;rerum in proximis locis tantae dissimillitudines saepe sunt, ut alianbsp;Tusculi, alia Romae eveniat saepe tempestas � � in der Vorstellungnbsp;der �Wetterlage� scheint hier die �Bew�lkung� ein Wort mitzureden,nbsp;wie auch in einem Satze wie aliis impendentibus tempestatibus nonnbsp;cessi � das impendere fig�rlich die bedrohende Anhaufung einernbsp;Wolkenmasse am Himmel wiedergibt. Das schlechte Wetter banntnbsp;die Leute in die Stube: sed ut homines labore assiduo et cotidianonbsp;assueti, cum tempestatis causa opere prohibentur, ad pilam se autnbsp;ad talos aut ad tesseras conferunt �, und es verz�gert die Reise �:nbsp;ego me .... in Pompeianum non abdidi, primum tempestatibus,nbsp;quibus nil taetrius

Caesar hat des schlechten Wetters wegen �fters die Kriegs-handlungen einstellen m�ssen: eiusmodi sunt tempestates consecutae, uti opus necessario intermitteretur et continuatione imbrium diutiusnbsp;sub pellibus milites contineri non possent secutae sunt continuosnbsp;complures dies tempestates, quae et nostros in castris continerent etnbsp;hostem a pugna prohiberent i�.

Vergilius hat z.B. saepe etiam immensum caelo venit agmen aquarum/ et foedam glomerant tempestatem imbribus atris/ collectaenbsp;ex alto nubes; ruit arduus aether,/ et pluvia ingenti sata laeta boumquenbsp;labores/ diluit � mit Nachdruck auf Regen, wie ebenfalls in: ubi

* nbsp;nbsp;nbsp;ep.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ad Att. X 6, 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;div.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II 94.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pison.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oral.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Illnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58.

8 nbsp;nbsp;nbsp;ep.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ad Att. XVI 11,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� b.g. Illnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29, 2.

b.g. IV 34, 4; b. hisp. 3, 5 u. 7 cum ad Cn. Pompei praesidia venisset, incidit idem temporis ut tempestate adversa vehementique vento adflictaretur, aditusquenbsp;vis tempestatis ita obscurabat ut vix proximum agnoscere posset. . . et partimnbsp;tempestate inpediti vigiles non poterant diligentiam praestare � in dem Vor-stellungskreis des �tempestas�, das sich an dieser Stelle von �vehemens ventus�nbsp;unterscheidet, tritt bier deutlich die �Bew�lkung� hervor. Als �Wetter� vgl. nochnbsp;b.g.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27, 1, VIII 5, 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4, b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;al. 43,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.

Ge. nbsp;nbsp;nbsp;I 322 sqq.; dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dichternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denktnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;annbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schwarzen {Gewitter)wolken,

tempestas et caeli mobilis umor/ mutavere vias et luppiter uvidus austris/ den set Die folgende Stelle beleuchtet gut die Bemerkungnbsp;Philippsons �ber die Art der Niederschlage in den s�dlichen Landernnbsp;vix haec addiderat, cum effusis imbribus atra/ tempestas sine morenbsp;furit tonitruque tremescunt/ ardua terrarum et campi; ruit aetherenbsp;toto/ turbidus imber aqua densisque nigerrimus austris

L i V i u s erwahnt, dass oft die comitia verschoben wurden durch einen Wetterumsturz, der offenbar starke Regeng�sse brachte: saepenbsp;comitia indicta perfici tempestates prohibuerunt Wahrend einesnbsp;�ffentlichen Totenmahles auf dem Forum mussten Zelte aufgeschlagennbsp;werden, als ein pl�tzlich auftretender Regenschauer mit heftigennbsp;Windsbrauten diese Mahlzeit st�rte; dennoch wurde die Sonnenbsp;bald wieder sichtbar: tempestas cum magnis procellis coorta coegitnbsp;plerosque tabernacula statuere in foro; eadem paulo post, cum undiquenbsp;disserenasset, sublata Regen und Hagel gebieten militarischennbsp;Operationen Einhalt: imber ingens grandine mixtus . . . aciem turbavitnbsp;.... et postero die eodem loco acies instructas eadem tempestasnbsp;diremit. ubi recepissent se in castra, mira serenitas cum tranquillitatenbsp;oriebatur �. Profectos domo inexplicabiles continuis imbribus viaenbsp;et inflati amnes tenebant . . . Flaccus quoque tempestatihus foedisnbsp;coactus exercitum omnem in urbem introduxit ^ � das feuchtenbsp;Wetter ist wieder die Ursache. Fine ausf�hrliche Beschreibung einesnbsp;Gewitters gibt er z.B. in den Worten: quali tempestate Gallos spoliantesnbsp;Delphos fama est peremptos esse, talis turn Bastarnas . . . oppressit.nbsp;neque enim imbre tantum effuso, dein creberrima grandine obrutinbsp;sunt cum ingenti fragore caeli tonitribusque et fulguribus praestrin-gentibus aciem oculorum, sed fulmina etiam sic undique micabant,nbsp;ut peti viderentur corpora �.

Falls mit diesen Beispielen tatsachlich dargelegt ware eine wesent-liche Bedeutungsdifferenz, die der Eigenart des Wortes anhaftet, so waren wir hiermit naher an das Zentrum des Bedeutungskreises

2 A. Philippson, Das Mittelmeergebiet s, S. 100: �Die Regen fallen also �berwiegend in kurzen heftigen Giissen, vielfach als Gewitterregen, wonach,nbsp;sich der Himinel wieder aufklart�.

� XXXX 58, 3; vgl. die Beschreibungen einer tempestas als Gewitter, wo Regen, Hagel und Blitz genannt werden, I 16, 1, II 62, 1, XXI 58, 3�9.

heranger�ckt. Es hat den Anschein, alsob darin nicht die Starke des Winddruckes eine zentrale Stelle hat, sondern alsob der totale Komplexnbsp;derjenigen Naturelemente, die bei bew�lktem Wetter in Geltungnbsp;treten, in tempestas zusammengefasst wird. Der engere Bedeutungs-kreis fallt, dem Anschein nach, zusammen mit �b�ses Wetter�, d.h.nbsp;starker Wind, starker Regen, Hagel, Blitze nnd Donner.

Bevor wir j edoch versuchen diese Linie weiter zu verfolgen, mochten wir ein Zweites zur Diskussion stellen: an manchen Stellen drangtnbsp;sich die Vorstellung auf, dass gerade die Wolken das innerlichenbsp;Wesen der tempestas in vorwiegendem Masse mitbestimmen. Alsnbsp;Vergil sagen kann: olli subridens hominum sator atque deorum/nbsp;vultu, quo caelum tempestatesque serenat dann bilden die tempestatesnbsp;hier das Gegenst�ck zu einem wolkenlosen Himmel. Darum nimmtnbsp;tempestas gelegentlich das Epitheton atra an 2, und Cicero gebrauchtnbsp;gerne das Bild einer tempestas impendens, als einer �drohend vomnbsp;Himmel her�berhangenden Wolkendecke�. Die tempestas nimmt dasnbsp;Tageslicht fort und wird Verdunkelung und Finsternis gleichgesetzt �.nbsp;Zeitw�rter wie contrahere und cogere * enthalten. offenbar das Bildnbsp;eines Zusammenziehens, und damit kann ja nur die Wolkendeckenbsp;gemeint sein. Dieses Zusammenziehen der Wolken als Ursache her-annahenden b�sen Wetters beschreiben die Dichter mit: ut tempestatenbsp;coactaj fulmina diffugere atque imbres ventosque videmus horridanbsp;tempestas caelum contraxit et imbres/ nivesque deducunt lovis �;

� Aen. I 255; vgl. luv. sat. V 13, 228 (timetur) proxima tempestas velut hoe dilata sereno, Curt. Rufus X 9, 5 quantam tempestatem subita serenitatenbsp;discussit.

� Lucr. VI 257 sqq. (nimbus) ut picis e caelo demissum flumen, in undas/ sic cadit effertus tenebris procul et trahit atramj fulminibus gravidam tempestatemnbsp;atque procellis; Verg. Aen. II 516 praecipites atra ceu tempestate columbae;nbsp;Aen. V 694 effusis imbribus atraj tempestas sine more furit; Sil. It. VII 724 quasnbsp;circumfuderat atraj tempestas.

3 Sen. controv. VII, I, 4 horridae tempestates absconderant diem; Curt. Ruf. VIII 13, 22 huius consilii effectum primo morata tempestas est. . . adeo spissaenbsp;intendere nubes, ut conderent lucem; Lucr. VI 490 tempestas atque tenebrae/nbsp;coperiunt maria ac terras inpensa supeme, VI 524 sqq., IV 169 sqq.; Cic. prov.nbsp;cons. 43 ecce illa tempestas, caligo bonorum et subita atque improvisa formido,nbsp;tenebrae rei publicae; Sil. It. V 538 tempestas . . . altos operit caligine montis.

^ Das Zeitwort cooriri gehort nicht hierher, weil die Praposition cum in dieser Zusammensetzung die momentane Handlung bezeichnet (vgl. D. Barbelenet,nbsp;De l�aspect verbal en lacin ancien etc. Diss. Paris 1913).

et foedam glomerant tempestatem imbribus atrisj collectae ex alto nuhes

Damit scheint dem Bedeutungskreis unseres Wortes noch eine wichtige Nebenfarbe hinzugef�gt zu sein: auch die Wolken, dienbsp;Wolkendecke treten auf den Vordergrund neben Wind, Regen, Hagel,nbsp;Blitz und Donner. In den ausf�hrlichen Beschreibungen einer tempes-tas werden alle diese ,,Farben� in bunter Reihe geschilder! ^, sienbsp;geh�ren also dem Bilde an und sind dessen Komponente.

Sie mussen uns daher etwas sagen �ber den engeren Kreis, in dem die Grundbedeutung des Wortes tempestas zu suchen sei. Diesennbsp;Kreis um 'Sturm� einzuengen, scheint nicht gestatte!. Nicht dernbsp;Wind ohne weiteres liegt dem Worte zugrunde, denn es ist klar,nbsp;dass mehr Begriffe darin zusammengefasst sind. Und doch ist einnbsp;Sturm ohne Wolken gerade in Italien ganz normal: im Sommer wehennbsp;die Nordwinde unterm azurblauen Himmel

Als ein zweites Zentrum des Bedeutungskreises ist sodann zu ber�cksichtigen 'Wetter, Witterungszustand�. Denn tempestasnbsp;treffen wir nicht nur als schlechtes Wetter, sondern auch einige Malenbsp;als �gufes, heiteres Wetter�, als tempestas bona *, egregia idonea *,

* nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Ge. I 323; vgl. Lucr. VI 456 sqq. (nubes) haec comprendunt internbsp;se conque gregantur/ et coniungendo crescunt. . . / usque adeo donee tempestasnbsp;saeva coortast; Verg. Ge. II 310, Cic. Mur. 36, Plin. n.h. XVIII 356; Plin. ep.nbsp;VIII 17, 1.

* nbsp;nbsp;nbsp;Wahrend dies schon bei den alteren Dichtem ein nicht unbeliebtes Motiv istnbsp;(Pacuv. frg. 45, Teucer frg. 15; Cic. div. I 7, 13; Lucr. VI 253 sqq.), gehort esnbsp;in der Kaiserzeit zum literarischen Geschmack, in vielen Farben ausf�hrlichnbsp;eine Wetterlage zu malen (z.B. Verg. Ge. I 356, Aen. I 82, III194, V10 u. 693 sqq.nbsp;Ov. Met. XI 480, Trist. I 2, 19, I 11, 7; Liv. XXI 58, 3, XXXX 58, 3). Die Ein-wirkung der alexandrinisch-hellenistischen Literatur scheint daran nicht fremdnbsp;zu sein (vgl. etwa Alkiphron I 10, 1; Ap. Rh. II 1102), aber bedeutend gef�rdertnbsp;wurde die Gewohnheit, als die Rhetorik es in den Deklamationen als ein ver-pflichtetes Thema einf�hrte, teste Seneca patre: describe nunc tempestatem (Suas.nbsp;Ill 2) und Artemo in descriptione tempestatis laudatus est (Controv. VII 1, 26).nbsp;Kritik zu diesem Geschmack bei Dion. Hal. art. rhet. X 17, S. 392 Reisk. Vgl.nbsp;Seneca Ag. 421, Curt. Rufus IV 3, 16, VIII 4, 2�8 und 13, 22�26, Luc. V 561,nbsp;565, Val. Fl. I 608, Sil. It. XVII 238, Stat. Theb. I 342, V 362, C. Liedloff,nbsp;De tempestatis . . . descriptionibus, Diss. Leipz. 1884.

* nbsp;nbsp;nbsp;egregia Cic. ad Att. IX 13, 2 fuit enim pridie Quinquatrus egregia tempestasnbsp;qua ego ilium usum puto.

* nbsp;nbsp;nbsp;idonea Varro r.r. I 34,1; Cic. ad Att, II 6, 1, ad Q. fr. II 5, 3; Caes. b. afr. 1, 3.

liquida serena dar a suda sicca �, ja, die tempestas ridet sogar �. Auf diese Weise lasst sich der Unterschied zwischen secunda � undnbsp;adversa tempestas herausf�hlen, und in der Mitte steht dann dienbsp;allgemeine Bedeutung �Wetter� das nach beiden Seiten umschlagennbsp;kann�, eine res incertissima^�, die Gellius von diesem Standpunktnbsp;aus eine vox media nennen konnte. Das schlechte Wetter kommt innbsp;allen denkbaren Nuancen vor, wie in den Verbindungen furchtbaresnbsp;Wetter windisches Wetter kaltes Wetter Schneewetter auchnbsp;als pluviae oder malae tempestates. Und so bat man bisher innbsp;einer schlichten Schlussfolgerung als die Grundbedeufung des ganzennbsp;Farbengammas, welches wechselt von Heiterkeit zu Sturm, einfachnbsp;'das Wetter� angesetzt.

Angesichts des gesamten Materials scheint jetzt eine etwas tiefere Bohrung m�glich geworden. Dabei soil ber�cksichtigt werden, dassnbsp;die Witterungsverhaltnisse im Mittelmeergebiet sich auch darinnbsp;unterscheiden von denen des n�rdlichen Europas, dass die Bew�lkungnbsp;bei weitem die geringere ist Nicht ohne Grund gilt der s�dlichenbsp;Himmel als der ,,ewig blaue�, wie die Nordlander zu sagen pflegen.

F�r sie gilt ja der unbew�lkte Himmel als etwas ungew�hnliches, f�r die S�dlander dagegen ist dieser Witterungszustand der normale,nbsp;der infolgedessen auch ihre Aufmerksamkeit nicht hat.

Dieser Einzelheit hat die Forschung nach der inneren Bedeutung des Wortes tempestas Rechnung zu ti'agen. Der S�dlander beachtetnbsp;das immersch�ne Wetter nicht sosehr, er k�mmert sich nur darum,nbsp;wie sich das Wetter bei hew�lktem Himmel gestaltet. Und diese Tatsachenbsp;stimmt ganz gut mit dem Ergebnis unserer Untersuchung �berein:nbsp;die Angaben mit der Bedeutung �sch�nes Wetter� ergeben sich nurnbsp;gelegentlich und ausnahmsweise. Diese wenigen Falie ausgenommen,nbsp;versteht sich unter tempestas ein Witterungszustand, zunbsp;dem ein mehr oder weniger bewolkter Himmelnbsp;Voraussetzung ist.

Unter diesen �mstanden d�rfen wir jetzt die eigentliche Bedeutung des Wortes naher bestimmen. Sobald die Wolkendecke den Himmelnbsp;�berzogen hat, sieht auch der S�dlander aus den Wolken, welchenbsp;Art Wetter bevorsteht, ob Regen, ob Hagel, ob Sturm oder Gewitter.nbsp;Demnach liesse sich der Hauptcharakter tassen mit der Andeutungnbsp;,,bedechter Himmel�. Dieser bedeckter Himmel bringt einerseits dienbsp;verschiedensten Witterungslagen mit sich, die, mit geringer Ausnahme,nbsp;ung�nstiger Art sind. Mit tempestas ist dann nicht gemeint �dasnbsp;Wetter� ohne weiteres, sondern die Grundbedeutung scheintnbsp;zu liegen in den Nuancen �bew�lktes Wetter�, �ung�nsti-g e s Wetter� und lasst sich annahernd �bersetzen mit dem altennbsp;deutschen Worte �Unwetter�^.

Man k�nnte versuchen den letzten Schritt zu tun, und sich heran-zuwagen an das Etymon des Wortes.

Tempes-tas gehort wie civili-tas, digni-tas, fideli-tas, pauper-tas, vetus~tas, zu den Eigenschafts -Abstrakta, die sich vou

' Wo wir im Nachstehenden tempestas in seiner Grundbedeutung tassen, �bersetzen wir daher mit 'Unwetter' oder mit � aber dann in seinem ung�nstigennbsp;Sinne � 'Wetter'. J. und W. Grimms �Deutsches W�nerbuch�, Bd. XI, 1931,nbsp;bestimmt die eigentliche Bedeutung von �Unwetter� mit '�ble Witterung�, undnbsp;umschreibt es mit: ,,unangenehmes Wetter, sonderlich Sturm, Schneegest�ber,nbsp;heftiger Regen. Das Unwetter ist �berhaupt sehr schlimmes Wetter, das durchnbsp;Sturm, Regen, Hagel, Schnee, Rauheit verderblich wird�. In den altesten, dortnbsp;verzeichneten Belegen, stimmt es vollkommen in der Bedeutung mit tempestasnbsp;�berein: ,,das Unwetter belaib also biz uff Sant Gallenstag (Stadtechron. 4, 50,nbsp;Augsburg 1377)� und ,,und (die Heere) lagend den nachgenden Tag still vonnnbsp;Unwetters wegen (Tschudi, Chron. 2, 130)�. Das Wort ,,kommt erst wieder imnbsp;19. Jahrhundert zu verdienter Verwendung�.

Adiectiva oder Substantiva bilden, und scheint wie hones-tas, venus-tas, eges-tas, durch Haplologie aus tempes-ti-tatem dem Adj. tempes~tus^nbsp;zu entsprechen Es ist nicht verstandlich, aus welchem Grunde dasnbsp;Wort tempestas in der langen Reihe gleichgebildeter W�rter einenbsp;Ausnahme machen und nicht auch ein Eigenschaftswort darstellennbsp;sollte. Das Wort bedeutet urspr�nglich also anscheinend nichtnbsp;� Z e i t � Dem widerspricht, wenn man die Bedeutung �Zeit� alsnbsp;die urspr�ngliche hinstellt Ohnehin ware die Frage zu er�rtern,nbsp;weshalb deun das Wort nebcn tempus in Aufnahme kam.

Tempestas soil darstellen die Eigenschaft des tempes-tus, d.h. die Eigenschaft desjenigen, welcher tempus enthalt. Tempus ist hier dann nicht �Zeit�, sondern nach Mullers � Auffassung in seinernbsp;urspr�nglichen Bedeutung �Spanne�, �Spannung�, �das Gespan-nene�. Tempestus ware sodann ,,der eine Spannung, eine �berspannungnbsp;aufweist� und tempestas ,,die Eigenschaft von dem, was �berspannungnbsp;aufweist�.

Hierzu passt vorz�glich unsere Bestimmung der eigentlichen Bedeutung von tempestas durch den Begriff �bewolkter Himmel�,nbsp;Tempestas ist urspr�nglich �dasWolkendach, welchesnbsp;den Himmel �berspann t�.

Kraft einiger, wenn auch in winziger Anzahl �berlieferten, Belege, ist den Tempestates eine eigene Stellung im religi�sen Bewusstseinnbsp;der alteren Romer beizumessen. Zuerst sei versucht, aus diesennbsp;Belegen ihr Wesen zu begr�nden. Zu diesem Zweck wurde schonnbsp;das Wort tempestas analysiert, dessen allgemeine Bedeutung sichnbsp;herausstellte als: �{Un)wetter�. Das Erforschen der Grundbedeutungnbsp;hielten wir f�r notwendig, weil man erwarten darf, dass geradenbsp;diese und nicht irgendeine Nebenbedeutung sich in dem religi�sennbsp;Begriff widerspiegelt. Die Pr�fung der einzelnen Belege soil zeigen,nbsp;ob dieser Gedankengang der richtige ist.

� Wie Rapp (Myth. Lex., s.v. Horai) ausf�hrt, wurde auch im Wesen der griechischen �'�Qpai die spatere Beziehung zu �Zeit� und �Zeitabschnitt� nichtnbsp;urspr�nglich sein: ,,Aus Wolken- und Witterungsgottheiten werden Gottheitennbsp;der Zeit� (S. 2729). Vgl. unten S. 69.

Am Scipionengrabe wurde als Grabschrift ein Elogium^ gefunden, das die ruhmvolle Pers�nlichkeit des L. Corn. Scipio (Consul i.J.nbsp;259) hervorhebt, der nach der Vertreibung der Karthager aus dennbsp;Gewassern Sardiniens und Korsikas¹ ² den Tempestates zum Danknbsp;einen Tempel widmete:

HONC OINO PLOIRVME COSENTIONT R(omane) DVONORO OPTVMO FVISE VIROnbsp;LVCIOM SCIPIONE, FILIOS BARBATInbsp;CONSOL CENSOR AIDILIS HIC FVET A (pud vos)

Bei Ermangelung an zuverlassigen Quellen lassen sich die Umstande nur vermuten, die den Scipio zu dieser Stiftung veranlassten. Ovidnbsp;bemerkt � mit dichterischer Freiheit zum Gr�ndungstag:

Te quoque, Tempestas, meritam delubra fatemur cum paene est Corsis obruta classis aquis

Demnach hatte sich seine Flotte mit knapper Not aus einem Seesturm gerettet, offenbar, weil er den bedrohlichen Winden einnbsp;Geliibde machte welches die ersehnte Erlosung herbeifiihrte.nbsp;Der Consul hatte also den Sturm beschwichtigt, der sonst immernbsp;die Schiffe verschlagt und sie meistens sogar ganz vernichtet, wienbsp;nach der Schlacht bei Drepana Dieses an sich wunderbare Ereignisnbsp;und andere derartige werden jedoch nirgends erwahnt. Und es soilnbsp;wenigstens befremden, dass Scipio mit seinem Verfahren niemalsnbsp;Nachfolge gef unden hat, denn andere Tempel, den Tempestatesnbsp;gewidmet, werden von der �berlieferung nicht erwahnt. Lasst sichnbsp;also folgerichtig aus dem Elogium und mit Ovids Stiitze herleiten,nbsp;dass es sich bestimmt um die Errettung aus einem richtigen Sturmnbsp;gehandelt haben muss?

1 C.I.L. I 32 = P² 9 = VI 1287; Dessau 3. Vgl. Schanz-Hosius, R�mische Literaturgesch. I 40, P. J. Exk, Handboek der Latijnsche letterkunde, I 220nbsp;mit Abbildung.

Allgemein deutet man ^ die Tempestates hier als eine Art �Sturm-g�ttinnen�. Es soil jedoch darauf hingewiesen werden, dass eine Sturmg�ttin, ihrem Wesen nach, grundsatzlich den Inbegriff darstelltnbsp;von B�sheit und �belwollen 2. Sie besitzt einen durchaus ung�nstigennbsp;Charakter, kann bei ihrem Erscheinen durch nichts ferngehaltennbsp;werden und kennt daher keine Gnade. Dieser Punkt ist um so mehrnbsp;in Betracht zu ziehen, da aus den weiteren Belegen hervorgeht,nbsp;dass ein durchweg vernichtender Charakter den Tempestates nichtnbsp;in allen Teilen anhaftet, sondern sogar eine gewisse Milde von ihnennbsp;ausgehen kann. Damit scheint die Benennung �Sturmg�ttinnen�nbsp;fraglich zu werden.

Es ist zu betonen, dass gerade in diesen Jahren des ersten Punischen Krieges die Romer den Anfang machten zur R�stung einer Seeflottenbsp;Als geborenen Landleuten hat die Seefahrt ihnen nie zugesagtnbsp;und bleibt sie auch in spateren Zeiten in ihren Augen eine gefahrlichenbsp;Waghalsigkeit Notgedrungen schicken sie jetzt ihre neuerbautennbsp;Kriegsschiffe aufs Meer hinaus, ohne die erforderlichen nautischennbsp;Fahigkeiten und Erfahrung in der Seekriegskunst zu besitzen �, undnbsp;stellen sich dem Seevolk der Karthager gegen�ber. Dazu kam dernbsp;Umstand, dass sie gezwungen waren den Feind auf weit entferntennbsp;Meeresteilen aufzusuchen, demzufolge eine Expedition sich um vielenbsp;Wochen verlangerte, und die Gefahr von einem Sturm bedrangt zunbsp;werden dementsprechend wuchs. Der Angriff gegen die Insein Sardi-niens und Korsikas, die St�tzpunkte der Punischen Plotte, stellt unternbsp;diesen dr�ckenden Verhaltnissen ein tollk�hnes Unternehmen dar,nbsp;welches bei ung�nstigem Wetterumschlag zu vollkommenem Scheiternnbsp;verdammt war. Schon ein geringer Sturm w�rde die plumpen Fahr-

2 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. die griechischen Harpyien, Typhon, und in der nordgermanischennbsp;Religion eine Figur wie Hraesvelgr.

* Noch im ganzen dritten Jahrhundert ist die Handelsschiffahrt nicht vor-wiegend in r�mischen Handen, erst im 2. Jahrh. werden Ostia und Puteoli die Hafen, vgl. W. Kroll, PW s.v. Schiffahrt, K.417. Deshalb ist auch die Schiffs-terminologie mit Ausnahme einer kleinen Anzahl r�mischer W�rter (carina,nbsp;torus, remus, puppis{?), stlatta, velum) dem Griechischen entnommen wordennbsp;(vgl. ancora, guberna, aplustrum, machina, carbasus, artemo, camera, navisnbsp;longa, scapha, cumba, phaselus, contus, exantlare), vgl. T. Bolelli, Studi italianinbsp;14 (1937), 47�60.

Die Romer waren sich ihrer militarischen �berlegenheit den Karthagern gegen�ber wohlbewusst. Entscheidend f�r das Gelingennbsp;war nur unter welchen Witterungsverhd�nissen die ganze Expeditionnbsp;verlaufen w�rde. Bereits den mit Wolken �berzogenen Himmelnbsp;hiess der Seemann �tempestas�, denn er erschwerte den Steuermannnbsp;den richtigen Kurs zu steuern Aus diesen Gr�nden liegt die Mut-massung vor, der Admiral Scipio habe, als er mit seiner, von keinemnbsp;Sturm heimgesuchten, Flotte in die Heimat zur�ckkehrte, nachnbsp;dem unter andauernd g�nstigem Wetter siegreich beendeten Unter-nehmen, den Numina des W e 11 e r s aus Dankbarkeit einen Tempelnbsp;gestiftet: die Tempestates batten sich nicht von ihrer b�sen Seitenbsp;gezeigt

K�nnten die Tempestates ihrer wirklichen Art nach die Numina des �(Un)wetters� bedeuten, dann ware damit ihr Wesen geraumigernbsp;gefasst und ergaben sich auch g�nstigere Z�ge, die bei der Bezeichnungnbsp;�Sturmg�ttinnen� nicht zulassig sind. Jede Wolkendecke ist tempestas,nbsp;aber es besteht ja ein Unterschied zwischen weissen Schafw�lkchennbsp;und tintenschwarzen Gewitterwolken. �ber all diese Wolkenarten,nbsp;aus denen sich jegliche Witterung ablesen lasst, gebieten die Tempestates.

Mit dem Seegott Neptun stellt der Dichter die Tempestates auf gleiche Stufe, die demnach ein religi�ser Begriff sind. Welcher Wetter-erscheinung dankt hier der Epignomus? Nach einem dreijahrigennbsp;Aufenthalt im Osten kehrt er, gesund und erfolgreich, heim. Seinenbsp;vereinsamte Frau Panegyris gedenkt vor seiner Ankunft mit keinemnbsp;Wort �eines Sturmes� oder �eines st�rmischen Wetters�, welches dienbsp;R�ckkehr verz�gern k�nnte. Er und sein Verwandter Antiphonnbsp;kommen mit den im Sommer wehenden N.O.-Etesien zur�ck ausnbsp;Asia. Gerade am vorhergehenden Tag begegnen sie sich auf dernbsp;Heimreise im letzten Zwischenhafen: nam heri ambo in uno portunbsp;fuimus, sed mea/ hodie solutast navis aliquanto prius �. Beide laufen

2 Dedit Tempestatibus ... m e r i t o besagt dann auch echt r�raisch das Elogium; ,,Tempestates, Ihr habt Euch gut gehalten, Ihr habt einen Tempelnbsp;verdient.�

in geradem Kurs in den Hafen Athens ein. Auf seine Weise dankt er, wie der Admiral Scipio, dem guten Wetter, das ihn begleitete.

In Ciceros drittem Buche vom Wesen der G�tter bestreitet der Akademiker C. Aurelius Cotta die Satze des Stoikers Balbus �bernbsp;das Dasein der G�tter. Er nennt zuvor verschiedene Falie, in denennbsp;er die Anerkennung ihres Daseins in Abrede stellt. Brot und Weinnbsp;kann man Ceres und Liber nennen. Sind sie alsdann G�tter? Auchnbsp;die Verehrungsobjekte anderer V�lker soil man konsequent alsnbsp;G�tter anerkennen, z.B. Pferde, Krokodile, Katzen. Dann sollennbsp;auch die Himmelserscheinungen dieses Pradikat haben: Sonne,nbsp;Mond, Sterne, Regenbogen. Letzterer stammt aus den Wolken, wienbsp;denkst du �ber diese? fragt Cotta den Stoiker: quid facies nubibust ^nbsp;Und dann lasst er folgen:

quod si nubes rettuleris in deos, referendae certe erunt Tempestates, quae populi Romani ritibus consecratae sunt. Ergonbsp;imbres, nimbi, procellae, turbines dii putandi. Nostri quidemnbsp;duces mare ingredientes immolare hostiam fluctibus consue-verunt.

Wenn ich auch in anderen Dingen mit dir uneinig bin, was die Tempestates betrifft, gehe ich mit dir einig, denn es steht festnbsp;besagt Cotta, dass bei uns das Volk sie verehrt.

Ganz auffallend bestatigt die Stelle unsere Meinung �ber das wahre Wesen der Tempestates, durch die enge Verbindung, die hiernbsp;zwischen Wolken und Tempestates gelegt ist; die Wolken bilden dasnbsp;Gesicht des Wetters, dessen Mienen die Wetterlage andeuten. Wernbsp;die Bedeutung dieser Gesichtsz�ge erklaren kann, ist wetterkundig.

Und dann fahrt Cotta fort: ist das Wetter eine Gottheit, dann sollen auch die verschiedenen Wettererscheinungen, der Regen,nbsp;die Regenwolke, die Sturm- und Wirbelwinde denselben Namennbsp;haben. Es wird kein Zufall sein, dass unmittelbar nach Tempestatesnbsp;der Regen genannt wurde, und nicht der Sturmwind. Der logischnbsp;denkende Philosoph w�rde entschieden tempestates und procellaenbsp;nacheinander genannt haben, falls sie fast gleiche Begriffe andeuteten.nbsp;Das r�mische Volk verehrte die Machte des Unwetters, nicht die desnbsp;Sturmes bloss.

^ certe, das er auch in �49 verwendet bei der Vergleichung von Amphiaraus mit Erechtheus: est certe (deus) Erechtheus, cuius Athenis et delubrum vidimusnbsp;et sacerdotem. Dieser war also allgemein als Gott anerkannt, meint Cotta.

Als Aeneas die Reise zum Endziel antreten will, legen die Frauen, der Qualungen durch Seestiirme veranlasster Irrz�ge �berdr�ssignbsp;geworden, Feuer an die Flotte. Ein Teil der Trojanen bleibt deswegennbsp;auf Sizilien zur�ck. Sowie sich ein guter Fahrwind einstellt, der ihnnbsp;nach Cumae bringen kann, fasst der Held den Entschluss, sichnbsp;wieder auf See zu wagen, und bringt zuvor dem Berge Eryx und dennbsp;Tempestates verschiedene Opfer dar

tris Eryci vitulos et tempestatihus agnam caedere deinde iubet solvique ex ordine funem.

Was die Beziehung zwischen den beiden bedeutet, hat sich schon Servius gefragt. Und er hat vielleicht die gute Richtung zur L�sungnbsp;gegeben, als er zu unserer Stelle annotiert: Eryci et Tempestatibusnbsp;bene iunxit; procellae enim aut de fluminibus, aut de montibus hunt,nbsp;quas 'iTEpiTtvolag dicunt, vulgo pernas appellant Denn jedernbsp;Bergbewohner sieht zum Gipfel des benachbarten Berges empor,nbsp;wenn er das kommende Wetter bestimmen will. Und dann ist es einnbsp;Leichtes zu sagen, der Berg rufe das Wetter hervor, der Berg habenbsp;das Wetter in seiner Macht.

Kein Schiff wagt sich bei herannahendem Unwetter hinaus. Berg und Himmel verkiinden einstweilen beide eine g�nstige Wetterlage.nbsp;Ein diesen beiden gewidmetes Opfer soli dieses Wohlwollen der Numinanbsp;verstarken und ihr etwaiges Ubelwollen abkaufen. Dennoch ist ausnbsp;dem Zusammenhang nicht genau zu ersehen, ob hier Sturm odernbsp;Wetter gemeint ist.

opima quodsi praeda curvo litore porrecta mergos iuverit,nbsp;libidinosus immolabitur capernbsp;et agna Tempestatibus.

Das schlimme Wetter hat seine Pflicht getan; das Meer gibt des fetten Mevius Leichnam wieder heraus. Und jauchzend will der Dichternbsp;den Machten des Unwetters ein Opfer darbringen, die den erwiinschtennbsp;Sturm erhoben.

Extra has causas sunt Vinalia altera quae aguntur a.d. XIIII Kal. Sept. Varro a Fidicula incipiente occidere manenbsp;determinat, quod vult initium esse autumni, et hunc diemnbsp;festum tempestatihus leniendis institutum. nunc Fidiculamnbsp;occidere a.d. VI ld. Aug. servatur.

F�r den Weinbauer ist das Wetter im letzten Monat, in dem die Trauben zur endg�ltigen Reife gelangen, von der allerh�chstennbsp;Wichtigkeit, und neben der Pflege des Gartens fortwahrend Gegen-stand seiner Aufmerksamkeit. Sonne braucht er, Sonne und Warme,nbsp;und jede aufziehende Wolke angstigt ihn um seine Ernte. Dennnbsp;erstens nimmt sie das Sonnenlicht weg, und dann bringt sie ihmnbsp;vielle�cht auch noch schlimmere Dinge, wie Hagel oder Schlagregen i.nbsp;Man wundert sich also nicht, wenn im August, einige Wochen vornbsp;der Weinerte, ein Festtag dazu dienen soil, die Machte des ung�nstigennbsp;Wetters m�glichst mild zu stimmen, und sie zu bitten ihre g�nstigenbsp;Seite zu zeigen. Ein ganz mit Wolken �berzogener Himmel warenbsp;an diesen Tagen ja ein Ungl�ck.

Juppiter hic risit Tempestates({\xe. serenae riserunt omnes risu Jovis omnipotentis.

In enger Verbundenheit mit dem obersten Gotte sind die Tempes-tates dargestellt als personifizierte Machte, die mit lachendem Antlitze ihrer Heiterkeit Ausdruck verleihen. Diese Darstellung f�hrt manchenbsp;Fragen herbei. Sie steht einzig da in der ganzen �berlieferung undnbsp;hat keine Nachahmung gefunden. Die Mythologie kennt diese Per-sonifikation nicht. Die Unselbstandigkeit wird weiter nirgendsnbsp;erwahnt. Nur bei Lukrez kommt das ridere der tempestas einmal ^nbsp;vor: praesertim cum tempestas adridet et anni/ tempora consperguntnbsp;viridantis floribus herbas. Diese Tatsachen und der Umstand, dassnbsp;Ennius seinen Landsleuten die Gedanken der klassischen griechischennbsp;und hellenistischen Literatur beizubringen w�nschte f�hren zunbsp;der Frage, ob der Dichter an dieser Stelle nicht sosehr sein r�mischesnbsp;Herz sprechen Hess, als dass er griechische Vorstellungen in r�mischemnbsp;Kleide vermittelte. Denn den Tempestates entsprechen gewisser-massen die griechischennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die im alt eren Epos in Verbindung

mit den Wolken vorkommen Das homerische Ai�q �pai ^ gibt der Abhangigkeit von Zeus Ausdruck, ihre Personifikation zeigennbsp;sie als T�rh�terinnen des Himmels und dem freundlichen Lachelnnbsp;begegnen wir im TToXuyqG�sg �pai Dennoch braucht nicht Homernbsp;das Vorbild zu sein, sondern Ennius kann seine griechische Vorlagenbsp;auch in einer uns unbekannten spateren Quelle aufgefunden haben,nbsp;aus der auch Lukrez sch�pfte. In diesem Falie bedeuten die enniani-schen Tempestates die 'Saisonen', wie sie es bei Lukrez � angeblichnbsp;sind. Denn in spatgriechischer Zeit haben sich die Horen zu alle-gorischen Figuren weitergebildet und stellen die Jahreszeiten dar �.

In Numidia wurde bei Lambaesis ein Zwillingsalter aufgedeckt, dessen Gr�ndung Pallu de Lessert� auf 128 oder 129 n. Chr. ansetzt.nbsp;Die beiden Marmoraltare tragen die folgenden Inschriften �:

1 nbsp;nbsp;nbsp;Eine �bersicht geben Preller, Gr. Myth. 1063, n. 3, Rapp in Myth. Lex.nbsp;und Jolles in P W s.v. � Die Horen bilden den griechischen Begriff von dennbsp;Wettermachten. Ihr urspr�nglicher Charakter lasst sich nur bestimmen durchnbsp;eine Stelle im Epos (II. V 749 = VIII 393):

auTopaxai 5� TTuXai p�Kov oupavoO, �q syov �^Qpai, xpiq �TTiT�TpaiTTai peyocq oupav�q O�XupTi�q te,nbsp;f|p�v dvaKXtvai itUKiv�v v�cfoq f)6� �iriOEivai.

Das Brullen der Pforte bedeutet das Krachen des Donners. Das Symbol ihrer �atigkeit sind die Wolken, die den Himmel verschliessen; in dieser Hinsichtnbsp;stimmen sie also genau mit den r�mischen Tempestates �berein. Auch die Begriffs-entwicklung ihres Wesens ist parallel zu derjenigen der tempestas. In den Horennbsp;moge der regelmassige Wechsel der Zeiten verk�rpert sein (Od. II 107; X 469;nbsp;XI 295; XIV 294), die Verbindung der Zeit mit ihrem Wesen ist jedoch einenbsp;weitere, sekundare Bildung.

Unter Einfluss der olympischen Lichtreligion haben die Horen einen nur g�nstigen Charakter bekommen, sie sind z.B. meistens die Fr�hlingsgottheitennbsp;(Pind. Ol. IV 2) und hellen bei der Geburt (Rapp 2738 sq.). Eine Verbindungnbsp;mit dem Totenkuit scheint noch anzudeuten die hesychische Glosse (hpOC�OC'nbsp;VEKUaiCl (vgl. Gruppe, Gr. Myth. 758), woraus ihre uralte Herkunft erhellennbsp;w�rde. Man k�nnte noch darauf hinweisen, dass sie selten Gsaf genannt werden;nbsp;sie sind effenbar urspr�nglich, wie die Tempestates, ..damonische ung�nstigennbsp;Charakters.

Zur Deutung pflichteten die meisten Forscher ^ der Meinung A. VON Domaszewskis 2 bei, der effenbar zu diesem Fall im zweitennbsp;Jahrh. n. Chr. noch dieselbe religiose Gedankenwelt voraussetztenbsp;bei einer in Africa stationierten Legion, wie 400 Jahre fr�her beinbsp;Scipio und seinen r�mischen Seesoldaten. Weil seiner Auffassungnbsp;nach die Tempestates Sturmgottheiten sind, vermutete er, dassnbsp;�dieser ganz singularen Weihung der Legion ein individueller Anlassnbsp;in der Geschichte der Legion zu Grunde liegen� musste, und erinnertenbsp;dazu an das Regenwunder des Kaisers Marcus Aurelius ¹ ². Kaisernbsp;Hadrianus machte nun durch seinen Besuch in diese Provinz, vornbsp;128, einer langen D�rre ein Ende ² : quando in Africam venit, adnbsp;adventum eius post quinquennium pluit, atque ideo ab Africanisnbsp;dilectus est. Damit meinte Keune den Anlass begriindet zu haben.

Leider sind die in Frage stehenden Worte der Inschrift dann noch in keiner Hinsicht erklart. Die Tempestates sind sowohl dem Juppiternbsp;als den Venti untergeordnet, und das Verhaltnis zwischen Juppiternbsp;und Venti ist sehr unklar. Woher stammen pl�tzlich die Epitheta

1 nbsp;nbsp;nbsp;WissowA RuK2 228 n. 1; Steuding, Myth. Lex. s.v. Tempestates; Keune,nbsp;ebendort s.v. Venti; C. Koch PW s.v. Tempestates.

� A. Cook, Zeus III 324�333 behandelt ausf�hrlich mit schonen Abbildungen das Regenwunder im Feldzug gegen die Quaden. Dass ein bestimmter Gottnbsp;wie luppiter, den Regen hervorgebracht habe, scheint nicht sicher, als eine gutenbsp;Quelle wie Cassius Dio mitteilt, ein agyptischer Magi�r habe es mittels einigernbsp;herbeigerufenen Damonen geschaffen (LXXI 8).

Spartianus, Scr. Hist. Aug. XXII 14. Vgl. D�rr, Reise d. Kaisers Hadrian S. 204, Anm. 729. �brigens k�nnte noch die Besonderheit hinzugef�gt werden,nbsp;dass wahrend dieser Reise der Kaiser gerade die legio HI Augusta einer Mus-terung unterzog (C.I.L. VIII 2532, 18042); vgl. Kromayer-Veith, Heerwesennbsp;und Kriegf�hrung der Griechen und Romer, S. 549, wo die weitere Literatur zunbsp;linden ist.

divinarum und honarum, denen wir vorher nicht begegnen ^ ? Auf diese Weise bleiben Wesen und Bedeutung v�llig im Dunkeln, solangenbsp;man die Tempestates als Machte des Sturmes betrachtet Ihrenbsp;Deutung als Wettermachte ware schon etwas besser, hilft jedochnbsp;gar nicht aus. Nur eines steht test: heide Male muss die Bedeutungnbsp;eine und dieselhe sein.

Ein �beraus wichtiger Grund sollte verbieten, sofort im vorliegenden Fall echt r�mische Vorstellungen vorauszusetzen. In dieser Epochenbsp;tritt die Staatsreligion immer starker zur�ck hinter den vordrangendennbsp;orientalischen Religionen, von denen zumal der persische Mithraskultnbsp;seine Anhanger gerade im Heere land �. In der Dogmatik der Mithras-Mysterien sind die vier Hauptwinde und die Jahreszeiten g�ttlichenbsp;Machte *. Jeder Wind beherrschte eine Jahreszeit: der Favoniusnbsp;den Lenz, der Auster den Sommer, Eurus den Herbst und Aquilonbsp;den Winter. In der Kunst wurden die Winde, mit den Saisonen ver-bunden, zu Carnuntum, Heddernheim und auch in Ostia an mithrae-ischen Altaren dargestellt vorgefunden Zu Carnuntum wurde dernbsp;Kult im Jahre 71/72 n. Chr. eingef�hrt �. Nun scheint auch die legionbsp;tertia augusta viele �milites� unter ihren Angeh�rigen gezahlt zunbsp;haben, denn zu Lambaesis kamen mithraeische Inschriften zu Tage,nbsp;von einem Centurio � und von einem Kommandeur dieser Legionnbsp;gewidmet, von denen letzterer ausgerechnet aus Carnuntumnbsp;stammt �. Es ist also erlaubt, in den vorliegenden Inschriftennbsp;Temf estates als �Saisonen� zu fassen Die ungew�hnlichennbsp;Epitheta divinae und bonae, und das Verhaltnis zu den Venti, erklarennbsp;damit sichselbst.

Es ist die Astrologie, die diese Lehre in den Mithraskult einf�hrte: �les Si�cles, les Ann�es, les Saisons, qu�on met en relation avec lesnbsp;quatre vents et les quatre points cardinaux, les douze Mois, soumis au

1 Mit Ausnahme der Stellen, die bona bezeugen, sich aber nicht auf irgend-einen Kult beziehen: Varro r.r. III 16, 37, Cic. ep. ad Q. fr. II 2, 4. und lul. Obs. 47.

^ Steuding meinte anlfcslich dieser Inschriften (l.c.); ,,Unbestimmter ist die Vorstellung ...�

� Fr. CuMONT, Les r�i. orientales etc. 1929, S. 138; ders., Die Mysteri�n des Mithra, 1903, S. 29 sqq.

� Fr. Cumont, Mon. rel. aux myst. de Mithra, S, 1 92 sqq.; vgl. dazu jetzt ,,Une terre-cuite de Soings et les Vents dans Ie culte des morts�, Rev. arch.nbsp;XIII (1930), 26�59.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Fr. Cumont, Monuments etc,, I 252.

� C.I.L. VIII 2675 . . . M. Aurelius filius Sergia Carnunto Sabinus praefectus leg. III. Aug. * Fr. Cumont, Monuments, I 94, n. 1.

zodiaque et qu�on rapproche des douze dieux grecs, le Jour et la Nuit, les douze Heurs sont personnifi�s et divinis�s, comme �tantnbsp;les auteurs de tous les changements de Tunivers�'

Juppiter wird in Africa dann auch Dominus, Pantheus, Aeternus gennant, in Gallien auch Aeternus und Caelestis In diesen Gegendennbsp;gilt er schon langst als die Allmacht der synthetischen Religionen.nbsp;Vielleicht Hesse sich mit diesem Umstand das Verhaltnis zwischennbsp;Juppiter und den Tempestates in a erklaren; der Legionsprefektnbsp;Fabius Catrdlinus hat mit dem Doppelaltar zwei religi�sen Str�mungennbsp;unter seinen Leuten entgegenkommen wollen.

Fundort dieser nicht datierten Inschrift ist Lescure in Gallien, am Fusse der Pjnreneen. Die Bedeutung der honae Tempestates magnbsp;auch hier wohl �Saisonen� sein, zwar bleibe in der Mitte, ob der Begriffnbsp;griechisch oder orientalisch gefarbt ist.

Diese drei Inschriften ^ waren von h�chster Wichtigkeit, wenn sie aus republikanischen Zeiten herriihrten Sie machen jedoch nicht

^ Fr. Cumont, R�i. or., S. 163. nbsp;nbsp;nbsp;^ Toutain, Cultes paiens, I 197 u. 284.

� Falls sich dafiir der Beweis herbeibringen liisst, stellt die Inschrift lOVIS TEMPESTATI eine Zwischenstufe dar, welche den �bergang bildet von dernbsp;Einzelverehmng der T. zu dem Juppiterkult. Unter der Voraussetzung, dassnbsp;D iov- urspr. �der wolkenlose HimmeT bedeutete, kann Tempestas lovis alsdernbsp;�Zustand des bedoekten Himmels� aufgefasst werden. Damit wiirde die Deutungnbsp;aller hier genannten Stellen, die eine Beziehung zwischen Juppiter und dennbsp;Tempestates aufweisen, in ein anderes Licht kommen, und auch wiirde sich einenbsp;Erklarung ergeben fiir den Umstand, dass der Festtag der T., der 23. Dezember,nbsp;spater eine Feriae Jovis war (vgl. unten S. 79).

diesen Eindruck Die beide letzten w�rden, falls sie richtig �berliefert sind, die einzigen Belege darstellen, die Tempestas in der Einzahlnbsp;zeigen. Wenn Einfluss des Ostens auszuschalten ware, und damitnbsp;die Bedeutung �Saison�, k�nnen ihre Fundorte im Inneren Italiensnbsp;beweisen, dass in den Tempestates nicht nur die Machte des Wettersnbsp;zur See zu erblicken sind. Jedenfalls f�r lOVIS TEMPESTATInbsp;ist die Charakterisierung mit �Saison� vielleicht nicht passendnbsp;weil an demselben Ort ein gleichgeformter Cippus die Aufschriftnbsp;NEPTUNO triigt.

Aus dieser kurzen Reihe von Zeugnissen soil ein Bild �ber das W e s e n der Tempestates zusammengesetzt werden. Bisher hatnbsp;man die meisten der hier genannten Belege dazu angewandt undnbsp;den Sturm als ihren Inbegriff betrachte!. Preller schrieb �bernbsp;die Tempestates ^ : �Selbst in Rom hatten diese Seest�rmenbsp;ein eigenes Heiligtum . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� A. von Domaszewski meint ¹ ² ; �Die

konkrete Auffassung sieht nach wie vor in den Tempestates die Herrscherinnen des Meeres� oder � ,,diese Sturm-gottheiten sind f�r die Latiner die einzigen wirkenden Kraftenbsp;des M e e r e s�. Seine weiteren Versuche, alle Belege in ein passendesnbsp;System hineinzuf�gen, k�nnen jetzt unbesprochen bleiben. Er hatnbsp;die Probleme nicht tief genug ergr�nden k�nnen, und kann dadurchnbsp;behaupten, dass diese Sturmgottheiten als �die Erretter aus dennbsp;Gefahren des Meeres erscheinen�². � Steuding� nennt sie ,,S t u r m -g�ttinnen, Windsbraute. Die Tempestates waren nach alt-r�mischer Vorstellung Beherrscherinnen des Meeres, da man beinbsp;dessen Anblick lediglich die Sturmgefahr empfand�. � Der Diction-naire des antiquit�s von Daremberg und Saglio reiht sie unter dennbsp;verg�tterten Venti an. � WissowA stellt ,,die St�rme desnbsp;Meeres� besonders zu Neptun in Beziehung. � C. Koch � nanntenbsp;sie auch �die g�ttlichen Machte des Meeres� und setzte als dasnbsp;Hauptgebiet ihres Wirkens darum das Meer an. � In demselben

1 nbsp;nbsp;nbsp;Das Geschlecht der Laberii z.B. ist erst seit Ende der Republik bekannt.nbsp;� Vgl. nochmal die Al�g quot;^fSpOCl; die Horen waren auf den Zeusaltaren zu

Sinne haben sich viele andere geaussert ^ und mit der gr�ssten Ein-stimmigkeit sind die Tempestates als die �Seest�rme� bezeichnet. Zweifel dar�ber kain vorher schon auf bei Strutt, als er anlasslichnbsp;der Ver�ffentlichung der Inschrift Temfestatibus M. Laberius C.f. datnbsp;bemerkte �; ,,riguardo alle divinita qui onorate sarei disposto anbsp;credere, che fossero piuttosto Ie stagioni terrestri che Ienbsp;tempeste marittime�.

Dieser enge Standpunkt sghafft nicht die richtige, feste Basis, auf der sich das eigentliche Wesen der Tempestates gr�nden lasst.nbsp;Erstens ist zu ber�cksichtigen, dass in einigen Fallen unter fremdernbsp;Einwirkung tempestas �Saison� bedeutet, wie die allegorischen Figurennbsp;der griechischen Horen, zweitens weist das Wesen �fters g�tige,nbsp;milde Charakterz�ge auf, die mit dem Begriff �Sturmgottheit� garnbsp;nicht in Einklang zu bringen sind. Nicht die vereinzelten Sturmwindenbsp;haben die Romer in ihren altererbten Vorstellungen als Machtenbsp;empfunden, sie sp�rten, sobald Wolken am Himmel erschienen undnbsp;anfingen diesen zu bedecken, in diesem Naturphenomen die Machtenbsp;der Tempestates, die ihnen allerhand Unwetter bringen konnten.nbsp;Vielleicht f�hrten sie einen Regenschauer heran, oder Hagelwetter,nbsp;vielleicht w�rde sich ein Gewitter, oder sogar ein richtiger Sturmnbsp;erheben, aber immer blieb die M�glichkeit bestehen, dass die Wolkennbsp;ruhig weitertrieben und nur das Sonnenlicht massigten. Wie es scheintnbsp;haben die altr�mischen Vorstellungen in all diese Wettererscheinungennbsp;die Tempestates als die Machte des Unwettersnbsp;projiziert.

1. Der Festtag. � Bis zur Ver�ffentlichung des zu Antium gefundenen, vorcaesarischen Kalenders � galt, nach Ovids * Zeugnis,nbsp;der 1. Juni als das Datum, an dem L. Corn. Scipio den Tempestatesnbsp;seinen Tempel stiftete Nun war der 1. Juni der Stiftungstag desnbsp;Mars-Tempels, der in seiner unmittelbaren Nahe stand, und dernbsp;wohl den Ovid veranlasste dem unwichtigen, benachbarten Tempelnbsp;das gleiche Datum zu geben. Der Kalender berichtet aber zu dem 23.nbsp;Dezember:

Vgl. noch etwa E.S. Mc Cartney, Cl. Weekly XXVII (1933), S. 17. Notizie degli Scavi 1882, S. 171.

Manzini, der Herausgeber, deutete darum mit Recht den 23. Dezember als einen Festtag, der auch den Tempestates gewidmet war.

In der Mitte der finstersten und unheimlichsten Winterzeit, wenn die tobenden St�rme �ber Berge und Gelande heulen, und an Hausernnbsp;und Scheunen r�tteln, wenn kein Tag vor�bergeht ohne Regen odernbsp;Schnee, haben die bauerlichen Romer diesen Elementargewalten einnbsp;Eest angeordnet. Diese Tatsache soil ihre Bedeutung haben. Dennnbsp;gerade unter diesen Umstanden, wenn die ganze Natur Avie unternbsp;ihrem Banne erstarrt daniederliegt, wenn die �berf�llten Bergbachenbsp;donnern, und die d�steren Wolkenmassen mit den pfeifenden Windennbsp;dahinfegen, offenbaren auch nach altr�mischem Empfinden dienbsp;Machte des Unwetters ihre richtige Art, die keine Gnade oder Mildenbsp;kennt. An diesen Tagen besonders jagte die unhe�verk�ndendenbsp;Offenbarung der Tempestates Angst und Schrecken ein, weil dienbsp;ganze Vegetation vernichtet schien.

Von den verschiedenen Eesten am 23. Dezember bilden die der Larentalia und der Tempestates wohl die alteren. Waren diese ohnenbsp;jegliche Beziehung zu einander?

Wohl unter dem Eindruck der entfesselten Naturgewalten bildete der Volksglaube z.B. der Griechen die Vorstellung der Artemis Hekate,nbsp;die mit einem Gefolge von Seelen im Sturme umherzieht, die allenbsp;auf unnat�rliche Weise aus dem Leben hinschieden i. Die volkst�m-lichen Anschauungen des Mittelalters haben diesen Gedanken dankbarnbsp;fortgesetzt, wie es scheint, und es entstanden, unter Mitwirkungnbsp;eigener Erfahrungen die Vorstellungen, die Frankreich nenntnbsp;Chasse St. Hubert oder Chasse Arthur, S�ddeutschland das wittendenbsp;Heer und das weitere Norden die wilde Jagd �.

� Vgl. J. DE Vries, Altgerm. Religionsgeschichte, Bd. I, S. 288 sq., der mit K. Meisen (Nikolauskult und Nikolausbrauch im Abendlande, S. 452 sqq.)nbsp;annimmt, dass in christlicher Zeit W o d a n wie der Teufel als der F�hrernbsp;der Gespenster angesetzt wurde, wahrend eine derartige damonische Seite f�rnbsp;den altgermanischen Gott ,,kaum� zutrifft. Auch die s�ddeutsche Perchtanbsp;als F�hrerin der Kinderseelen in den ,,Zw�lf Nachten� und die th�ringisch-sachsische H o 1 d a machten eine solche Entwicklung durch. Dennoch k�nnennbsp;die Umz�ge wie der Perchtenlauf am Dreik�nigstag Elemente enthalten, die aufnbsp;uralte Kulthandlungen zur�ckgehen. Vgl. auch das Julfest im Norden und Odin,nbsp;und die schwarzgefarbten Harii an der Oder, vielleicht ein Vandalenstamm aus

Nun haben die Romer am 23. Dezember das Rest der Larentalia ^ gefeiert, der Acca Larentia zu Ehren, wie es in der �berlieferung ^nbsp;heisst. Die sacerdotes, unter welchen auch der flamen Quirinalis,nbsp;brachten den verstorbenen Vorfahren ein Opfer dar an Accas Grabenbsp;im Velabrum. Varro besagt ausdriicklich: sacerdotes p u b 1 i c enbsp;parentant. Der 23. Dezember ist damit als ein Tag gekennzeichnet,nbsp;an dem eine parentatio (oder parentalia) stattfand. Es ware gutnbsp;anzunehmen, dass neben dem offiziellen Totenopfer auch im Hauskultnbsp;hausliche Totenfeier veranstaltet wurden. Dieser Totentag stimmtnbsp;in seinem Charakter mit den dies parentales im Monat Februarnbsp;�berein. An den Lupercalia fand ein ahnliches Opfer statt am Grabenbsp;der Tarpeia. Zu den Quirinalia (17 Februar) setzt die Beteiligungnbsp;des flamen Quirinalis eine gewisse Beziehung voraus. Und an dennbsp;Feralia wurde der dea Tacita ein Zauberopfer dargebracht. Nachnbsp;den Er�rterungen Tabelings darf es als bewiesen geiten, dass diesenbsp;dea Tacita, wie Acca Larentia, identisch ist mit der Mater Larum.

Jutland, von denen Tacitus sagt (Germ. 43, 5): nigra scuta, tincta corpora; atras ad proelia noctes legunt ipsaque formidine atque umbra feralis exercitus terroremnbsp;inferunt; nullo hostium sustinente novum ac velut infernum aspectum\ namnbsp;primi in omnibus proeliis oculi vincuntur. � Den ,,Wilden Jager� kennt dienbsp;niederlandische Volkskunde auch als ,,Derk met den Beer�, der alle Gerate,nbsp;die draussen stehen blieben, mitschleppt (H. W. Heuvel, Oud-achterhoekschnbsp;boerenleven, S. 471), als ,,Hanske mit de hond� (in Nederweert, Jos. Schrijnen,nbsp;Limburg�s Jaarboek V (1897), S. 12), als den ,,Kievekesjager� (in De Lutte;nbsp;H. C. A. Grolman, Nederl. Volksgebruiken, S. 62), wahrend Twente die Wildenbsp;Jagd auch ,,Tewkes-jacht� nannte. Also auch Hunde bilden das Gefolge.nbsp;Es scheint nicht ausgeschlossen, dass die heidnischen griechischen und r�mischennbsp;Vorstellungen die Vorlage waren. F�r Hekate als H�ndin vgl. Heckenbach�snbsp;Artikel in P W, S. 2777. Auch die r�mischen Lares werden in dieser Gestalt vor-gestellt (Babelon I 282; Festus 260 L), vgl. Rohde, Psyche, II 83; H. Ehrlich,nbsp;KZ41, S. 298. Einer Larenmutter, der Genita Mana, wurden Hundeopfer dargebracht, vgl. E. Tabeling, Mater Larum, SS. 92, 99 (Frankfurter Studi�nnbsp;Bd. I, 1932). �ber den Hund als chthonisches Tier vgl. jetzt H. Scholz, Dernbsp;Hund in der griechisch-r�m. Magie u. Religion, Diss. Berlin 1937.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Varro 1.1. VI 23: Larentinae, quern diem quidam in scribendo Larentalianbsp;appellant, ab Acca Larentia nominatus, cui sacerdotes nostri publice parentantnbsp;e s e X t o die, qui a t r a dicitur diem Tarentum Accas Larentinas. hoc sacrificiumnbsp;fit in Velabro, qu[i]a in novam viam exitur, ut aiunt quidam ad sepulcrumnbsp;Accae, ut quod ibi; prope faciunt diis Manibus servilibus sacerdotes. A. vonnbsp;Blumenthal hat (Zur r�m. Religion der archaischen Zeit, Rh. Mus. 1938, S. 276)nbsp;zu den Korruptelen folgende Verbesserungen vorgeschlagen: parentant festo die,nbsp;qui a(l)t{e)ra dicitur dies paren(tali)um, die jedenfalls den Vorzug haben �bernbsp;die lectio Mommsens: parentant stato die, qui ab ea dicitur dies parentalium.nbsp;Eine Veranderung des servilibus scheint kein Fortschritt.

Ihr Grab ist ein m u n d u s , ein Eingang zur Unterwelt, aus dem aber auch die Totenseelen an besonderen Totentagen, wie dem 23.nbsp;Dezember, in die Oberwelt zur�ckhuschen. Die Larentia ist einenbsp;Unterwelts- und Totengottheit, denn die Anschauung, die derartigennbsp;Totenfesten zugrundeliegt, ist, dass die Totenseelen zur Winterzeitnbsp;die Unterwelt verlassen und drohend �ber die Erde umherschwarmen

Darum darf die Frage wenigstens gestellt werden, ob ein Festtag, der sowohl den Wettermachten als den Totenseelen gewidmet war,nbsp;eine gewisse Beziehung zwischen beiden voraussetzt. Jede f�r sichnbsp;stellt eine Macht dar, die der Mensch eilends zu vers�hnen bestrebt,nbsp;weii beide sich in diesen Tagen von ihrer b�sen Seite zeigen, dienbsp;erz�rnten Seelen, d.h. die Gespenster, wie auch das schlimme Unwetter.nbsp;Beide stehen mit dem Tod in Zusammenhang, das Larentia-Festnbsp;mit den Verstorbenen, wahrend die Tempestates die drohende Ver-nichtung aller Vegetation verbildlichen.

Es waren wohl noch weitere Analogien aufzufinden, aber die Punkte des Unterschieds herrschen weitaus vor. Vielleicht gibt esnbsp;doch eine gemeinsame Grundlage in dem Zusammenhang zwischennbsp;Wachstum und Tod. Der Stand der Forschung gewahrt weder einennbsp;in alle Richtungen klaren Bliek in die Begriffe Seele, Lebens- undnbsp;Totenseele, und ihre Beziehung zu genius und lares, noch in dienbsp;Vorstellungen hinsichtlich Wetter, Winde und Stiirme .Wir konntennbsp;daher nur einen Schritt weiterkommen, wenn wir von einer anderennbsp;Seite her eine Beziehung feststellten. Hier mochten wir hinweisennbsp;auf den Ritus der oscillatio, der bestimmt zum Totenkult gehort.nbsp;Einen Gedanken, den man weiterfiihren konnte, hat Altheim an-geriihrt, wenn er �ber die oscilla sagt ^ : ,,bei Vergil heissen sie mollia,nbsp;well sie hin- und herbewegt werden, diesmal nicht von menschlichernbsp;Hand, sondern von dem Winde; Servius . . . spricht darumnbsp;von einer purgatio per aerem. Es konnte naheliegen, in diesemnbsp;Schaukeln im Winde bekannte Vorstellungen des Seelenglaubensnbsp;wiederzuerkennen, etwa das Einherst�rmen der Seelen im Windenbsp;und ahnliches�.

Am Tage vor dem 23. Dezember wurden die Lares permarini� gefeiert, die anscheinend die Seefahrenden sch�tzen. Ihr Wirkungs-kreis war das Meer ohne weiteres. In der Auf schrift ^ �ber der T�rnbsp;ihres Tempels ist von Sturm oder Unwetter �berhaupt nicht die

Rede. Eine �t�tze f�r die Erklarung der Tempestates als �Sturm-gottheiten� bilden sie also nicht.

Der Tag des 23. Dezembers ist in einem Kalender aus spaterer Zeit angedeutet als: Feriae lovis^. Ein Zusammenhang vonnbsp;diesem unerklarten Feste mit dem Eest der Larentalia, dem Totenfest,nbsp;ist ausgeschlossen Da der antiatische Kalender anstatt dem Juppiternbsp;diesen Tag den Tempestates zuschreibt, k�nnte man vermuten, dassnbsp;hier eine historische Entwicklung vorliegt. In der Neubearbeitungnbsp;des vorcaesarischen Kalenders wurde das lan.gst verschollene Festnbsp;der Tempestates, dessen Bedeutung von keinem Stadtbewohnernbsp;mehr verstanden wurde, von den Pontifices dem Juppiter zugeteilt,nbsp;der ja unbestritten als der Herr des Wetters galt �. �

Einen anderen Tag, an dem eine Feier f�r die Tempestates begangen wurde, hat uns Plinius Maior �berliefert mit Varro als Gewahrsmann.nbsp;In dem Fr�hherbst, an den Vinalia rustica, am 19. August also,nbsp;fand ein Fest statt, welches bezweckte die Tempestates g�tig zunbsp;stimmen. Oben * sagten wir schon zu dieser Stelle, dass die Weinbauernnbsp;alles ansetzten um gutes Wetter zu erhalten. Vielleicht wurde auchnbsp;das angeblich magische Opfer der gemalten Weintraube, das wirnbsp;nachstehend zu erwahnen gedenken, an einem dieser Tage darge-bracht. �brigens ist es gar nicht ausgeschlossen, dass die Magienbsp;bei einem derartigen Fest eine wichtige Rolle spielte. Sogar dasnbsp;Christentum konnte den Wetterzauber nicht ausrotten, und noch,nbsp;wenn die konstantinische Gesetzgebung alle Magie verbot, blieb dernbsp;Zauber im Ackerbau ausdr�cklich erlaubt � : nullis vero criminationi-bus implicanda sunt remedia... in agrestibus locis, ne maturisnbsp;vindemiis metuerentur imbres aut mentis grandinis lapidationenbsp;quaterentur, innocenter adhibita suffragia, . . . quorum proficerentnbsp;actus, ne divina munera et labores hominum sternerentur �. Auchnbsp;hier zeigt sich wieder, dass nicht die Winde, sondern die Platzregennbsp;und die Hagelschauer die Weintrauben am meisten gefahrden.

Die beiden Tage, der 23. Dezember und der 19. August, erinnern in keiner Hinsicht an das Meer und seine Seest�rme. Vielmehr machennbsp;sie den Eindruck, dass der Kultus auf das Land hingeh�rt und dortnbsp;seit uralter Zeit von den bauerlichen R�mern gefeiert wurde.

Vgl. Verg. Aen. I 255: Olli subridens hominum sator atque deorum/ vultu, S. 69. quo caelum tempestatesque serenat. Vgl. Wissowa, S. 120, Anm. 10.nbsp;S. W. Fiedler, Antiker Wetterzauber, S. 2, sq.

2. Der Tempel. � Die Tempestates hatten seit 259 einen Tempel, der ausserhalb der Porta Capena zwischen dem Tempelnbsp;des Mars und dem Grabmal der Scipionen stand, wie die Notitianbsp;Urbis lehrt Dieser Tempel, wohl nicht mehr als eine Kapelle mitnbsp;Altar, verdankte sein Dasein und Fortbestehen nur seinem ber�hmtennbsp;Stifter und dessen Familie. Noch Ovid oder dessen Quelle wusstenbsp;sich seines Platzes zu erinnern. Zu einer gewissen Bedeutung gelangtenbsp;er in Rom wohl nicht (mehr), er war dort wenigstens nicht der Mittel-punkt eines Kultes seitens Seefahrenden oder anderen, die etwanbsp;die G�tigkeit der Machte brauchten oder sich vorher ihrer Mildenbsp;erfreut hatten. Denn nur dasElogium erwahnt ihn, und sogar �bernbsp;die Umstande, die zu der Stiftung f�hrten, sind wir, wie oben be-sprochen, im Unklaren.

Welche Bedeutung hat also f�r uns dieser Tempel? E. Pais� glaubte, wie aus der Bemerkung Manzinis zu entnehmen ist �, dass esnbsp;m e h r e r e Tempel gab: vi si suppone esservi stati in Roma pi�nbsp;templi sacri alle Tempestates e che, dato il carattere marittimo dinbsp;queste dee, un loro tempio dovesse sorgere non lungi delle spondenbsp;del Tevere. Solange aber eine solche Vermutung nicht naher begr�ndetnbsp;ist, und wir auch nie von derartigen Tempeln ausserhalb Romsnbsp;horen, steht unser Tempel als etwas �Einmaliges� da, und kannnbsp;man nur sagen, dass, soviel wir wissen, die Tat des Scipio keinenbsp;Nachfolge gefunden hat. Sie fand keinen Anklang beim Volk, undnbsp;auch die oberen, hellenisierten Kreise des Staates haben sie wohlnbsp;nicht gebiUigt, weil sie dem Volksglauben mit seinen d�steren Gesin-nungen und subjektiv-naturalistischen Vorstellungen entgegenkam.nbsp;Sie, die h�her Gebildeten, empfanden vielmehr objektiv-abstraktenbsp;Begriffe als Numina, und in verhaltnismassig kurzer Zeit entstandnbsp;eine Reihe von teilweise neuen Tempeln, die Personifikationennbsp;solcher Begriffe geweiht waren ¹ ² : Sfes in foro holitorio (i.J. 258),nbsp;Fides in Capitolio (254), Honos ante portam Capenam (233), Libertasnbsp;in Aventino, O-ps in Capitolio, Concordia in arce (216), Mens in

^ Regio I. Porta Capena: continet. . . aedem Martis (et Minervae et Tempes-tatis), fluraen Almonis. Richter, Topogr. d. Stadt Rom, S. 371, vgl. S. 346; Desjardins, Essai sur la Topographie du Latium, S. 239; E. Pais, Fasti trium-phales populi Romani, Vol. II S. 474,479.�Die Notitia gebraucht die Einzahlnbsp;Tempestatis, wahrend die Grabschrift die Mehrzahl Tempestatibus zeigt. Dienbsp;Vermutung liegt nicht weit, dass sie ihre Mitteilung bloss auf die oben angefiihrtenbsp;Stelle Ovids gr�ndet.

WissoWA, o.c. 595; F. Altheim, R�m. Religionsgeschichte II, S. 124 sqq; id., A History of Roman Religion (1940), S. 295 sq.

Capitolio (215), Honos et Virtus ante portam Capenam (205). Veran-lassung zu der Stiftung waren die kriegerischen und politischen Ereignisse in dieser f�r die Entwicklung der r�mischen Macht ungemeinnbsp;bedeutenden Epoche. ,,Die Macht oder genauer das menschlichenbsp;Verhalten, das sich in solchen Ereignissen manifestiert hat, mag esnbsp;Hoffnung auf gutes Gelingen, Eintracht oder anderes gewesen sein�nbsp;es wird als g�ttliches Wirken, als Ausserung eines numen gefasst�nbsp;In dieser Hinsicht passt dennoch der Tempestates-Tempel gutnbsp;in jene Reihe, denn auch er wurde gestiftet, als das Numen dernbsp;Tempestates sich in der korsischen Expedition manifestiert hattenbsp;Dem sei, wie ihm sei: die Tat des Scipio blieb nur durch das Elogiumnbsp;an seinem Grabe in der Erinnerung fortbestehen. Immerhin bildetnbsp;der Tempel eine wichtige Andeutung f�r den Umstand, dass einst dienbsp;Tempestates als Sondernumen verehrt wurden, auch wenn diesernbsp;Kult schon in den Tagen des Scipio wenig mehr als ein �survival� war.

3. Die Opfer. � Zur Vers�hnung der Tempestates kannte das r�mische Volk ein rituelles Opfer. Dar�ber aussert sich Cicero,nbsp;als er bezeugt, dass die Tempestates �populi Romani ritibus con-secratae sunt�. Zu welchem Zweck sie dargebracht wurden, undnbsp;welcher Art sie waren, diese Frage ist nicht zu entscheiden aus Mangelnbsp;an Zeugnissen. � Auf Sizilien bringt Aeneas eine a g n a dar �nbsp;bei Beginn einer Seefahrt, und Horaz verspricht den Tempestatesnbsp;anlasslich eines gelungenen Schiffbruches aus Dankbarkeit einennbsp;caper. Nach Cicero * opferten die Flottenf�hrer den Wellen,nbsp;bevor sie in See stachen. Dazu stimmt einigermassen das oben ange-f�hrte Opfer Oktavians.

Das Bild ist nicht sehr einheitlich: die Gegenstande der Verehrung bei der Ausfahrt sind der Berg Eryx und die Tempestates, die Fluctusnbsp;(Cicero),und die Venti secundi, Neptunus und Tranquillitas(Oktavian),nbsp;wahrend anderenfalls durchschnittlich die G�tter des Meeres beimnbsp;Opfer angerufen werden �. Ob in diesen Fallen die Tempestatesnbsp;urspr�nglich doch den Hauptgegenstand der Verehrung ausmachten?

^ Auch darin lage ein Grund, die Tempestates als die Machte des Wetters aufzufassen, weil �Wetter� an sich schon ein abstrakterer Begriff ist als �Sturm�.nbsp;� Verg. Aen. V 772, oben S. 68.

^ Vgl. Liv. XXIX 27, 1 ,,divi divaeque� (Scipio) inquit, ,,qui maria terrasque colitis, vos precor quaesoque . . .�. Das Opfer in � 5: secundum has preces crudanbsp;exta victimae, uti mos est, in mare porricit.

Daf�r k�nnte die wohl zufallige �bereinstimmung sprechen in. den Worten, mit denen Vergil das Opfer zeichnet f�r die Tempestates,nbsp;und das Opfer, das den �di. quibus imperium pelagi est� dargebrachtnbsp;wurde Das erste beschreibt er mit den Worten ^ : ,,pateram tenetnbsp;extaque salsos/ proicit in fluctus ac vina liquentia fundit�, wahrendnbsp;das letzte genau dieselbe Handlungen wiederholt: �extaque salsos/nbsp;porriciam in fluctus et vina liquentia fundam�

Falls in der Verehrung des Meeres doch die Verehrung des Unwetters urspr�nglich im Zentrum stand, zeigen die genannten Stellen einenbsp;allmahliche Verschiebung: es wird �das Meer� als Ganzes, dessennbsp;g�ttliches Wirken man sp�rt, und nicht mehr nur �das Wetter zurnbsp;See�.

Die Opfer waren im allgemeinen wohl nur weibliche Tiere, wie z.B. Anchises darbringt n i g r a m Hiemi pecudem, Zephyris felicibusnbsp;albam

Wer allen diesen Opfern grossen Wert zuschreibt und sie als alt-r�mische Branche anerkennt, die sich in kelner Weise den allbekannten griechischen Brauchen � anpassten, der mag den Schwerpunkt desnbsp;Tempestateskultes auf dem Meer suchen. Jedoch gibt es auch Opfer,nbsp;die man zu Land ihnen zu Ehren beging und es fragt sich, ob solchenbsp;nicht die urspr�nglichere sein w�rden. Die Vinalia rustica werdennbsp;nicht ohne Opfer verlaufen sein, um die Tempestates zu beschwichtigen.nbsp;Der Beweis fehlt, dass ferner die Landbev�lkerung ihnen seit alternbsp;Zeit opferte, aber dennoch mochten wir voraussetzen, dass die Verehrung zu Land die urspr�nglichere darstellt, falls sich herausstellt.

* Aen. III 120; Servius bemerkt zu vs. 118 (meritos aris mactavit honores); meritos unicuique aptos; ratio enim victimarum fit pro qualitate numinum. . .nbsp;certe ad similitudines, ut inferis nigras pecudes, superis albas immolant, itemnbsp;tempestati atras, Candidas serenitati. Einigen Wert hat diese Stellenbsp;�brigens gar nicht, weil Servius die Behauptung offenbar aus Vergil selbst heraus-deutet. Damit verliert auch die Auffassung (C. Koch, l.c.) ihre Wahrscheinlichkeit,nbsp;dass als Opfer f�r die T. insbesondere ein schwarzes Lamm g�lte.

� Die griechischen Opfer an das Meer bei Stengel, Gr. Kultusaltert�mer, S. 129. � Mit den Opferbrauchen an das Wetter, wie die Griechen zu Kleonai,nbsp;also die Landbev�lkerung, sie begingen, treibt Seneca seinen Spott n.q. IV 6, 2:nbsp;(wenn das Hagelwetter herannaht) pro se quisque alius agnum immolabat, aliusnbsp;pullum; protinus illae nubes alio declinabant, cum aliquid gustassent sanguinis,nbsp;hoc rides? accipe, quod magis rideas: si quis nee agnum nee pullum habebat.nbsp;quo sine damno fieri poterat, manus sibi afferebat, et, ne tu avidas aut crudelesnbsp;existimes nubes, digitum suum bene acuto graphic pungebat et hoe sanguinenbsp;litabat; nee minus ab huius agello grando vertebat quam ab illo, in quo maioribusnbsp;hostiis exorata erat. e.q.s.

4. Der Zauber. � F�r Wetterzauber bieten die lateinischen Autoren eine betrachtliche Menge von Beispielen Um so grossernbsp;sind dagegen die Schwierigkeiten, wenn man sie nach Zeit undnbsp;Herkunft zu ordnen sucht. Denn nicht alle k�nnen aus altester Zeitnbsp;herr�hren oder echt r�mische Branche darstellen.

Plinius zitiert aus Varro ein Opfer, welches den Zweck hat die Harte des Unwetters in dem Monat der Weinernte zu mildern ^ :nbsp;Varro auctor est, si fidiculae occasu, quod est initium autumni,nbsp;uva picta consecretur inter vites, minusnbsp;nocere tempestates.

Dieser Branch wird in den Geoponika ^ angef�hrt mit Apuleius als Gewahrsmann: �AtrouXqLoq 6� � 'Pco[.ia��lt;; (prjai, OTacpuXTjvnbsp;TCLvaKa ^coYpot^il�avTa KaBiapouv �v tcoi dpnaXcovi Suvouarjqnbsp;xrjq AupaQ Kal d(3\a|3rj biap�vaiv x�v Kapit�v.

Und Plinius macht einen Vergleich mit einer gleiphartigen Handlung, die Archibius dem syrischen K�nig Antiochus empfahl: si fictili novonbsp;obruatur rubeta rana in media segete, non esse noxias tempestates¹ ².

Der Branch enthalt also als zentrale rituelle Handlung, welche die Weinernte gegen Wetterschaden zu sch�tzen beabsichtigte, dienbsp;Aufstellung oder die Vergrabung einer gemalten Traube inmittennbsp;der Weinreben. Nach Varro wurde sie �heilig gemacht�, �den Tempestates zu Eigentum erklart� �. Seine Autoritat und die Weise, auf dernbsp;die Geoponika �den Romer� Apuleius anf�hren, verb�rgt jedenfallsnbsp;die M�glichkeit, dass hier von einem einheimischen, altr�mischennbsp;Branch die Rede ist.

Sodann fragt man sich, ob der Branch in enger Beziehung stand zu dem Tempestatesfest an den Vinalia rustica. Denn der Text desnbsp;Plinius macht den Eindruck, dass Varro beide Ereignisse an genau

1 Die r�mische Seefahrt fangt erst verhaltnismassig spat an, etwa im 4. jahrh., vgl. L. A. Stella, Italia antica sul mare (1930), S. 267, Die ersten Kriegsge-schwader, von denen wir horen, treten auf i. J. 308 vor Nuceria (Liv. IX 38)nbsp;und vor Korsika (Theophr. Hist, plant. V 8), Stella S. 291, sq.

^ Eine fast vollstandige Sammlung bei W. Fiedler, Ant. Wetterzauber, der den Stoff nach den verschiedenen magischen Handlungen einteilte.

� W. FiedLer, o.c. S. 86 sq. er�rtert die Frage, ob es sich hier um ein gew�hn-liches Opfer handelt (wohin z.B. auch der arabische Text der Geoponika weist), oder um einen eigentlich apotropaeischen, also magischen Ritus.

demselben Datum ansetzte, und sie wohl im Zusammenhang be-handelte. Man vergleiche die obige Stelle mit den (in Klammern eingef�gten) entsprechenden Worten aus der Bemerkung �ber dienbsp;Vinalia ^ : Varro auctor est (= Varro determinat), si fidiculae occasunbsp;(= a fidicula incipiente occidere mane), quod esset initium autumninbsp;(= quod vult initium autumni esse), .... minus nocere tempestatesnbsp;(= diem festum tempestatibus leniendis institutum). Offenbar ist innbsp;beiden Fallen das Datum gemeint, an dem das Sternbild Lyra unter-geht.

Weitere aberglaubische Brauche im Wetterzauber berichten Plinius, Columella, Palladius und andere, meistenteils leider ohne Angabenbsp;der Herkunft. So versuchte man z.B. den Damon durch eine Affekter-regung zur Umkehr zu bewegen. Ein Spiegel soil ihm sein eigenesnbsp;Bild entgegenhalten ^ ;

nonnulli ubi instare malum viderint oblato speculo imaginem nubis accipiunt et hoe remedio nubes, seu ut sibi obiectanbsp;displiceat seu ut tamquam geminata alteri cedat, avertunt.

iam primum abigi grandinem turbinesque contra fulgura ipsa mense nudato; sic averti violentiam caeli, in navigandonbsp;quidem tempestates etiam sine menstruis.

contra grandinem multa dicuntur. panno russeo mola cooperitur. item cruentae secures contra caelum minaciter levantur.

Der Kaiser August sch�tzte sich nach Sueton � vor dem Gewitter: circa religiones talem accepimus. tonitrua et fulmina paulonbsp;infirmius expavescebat, ut semper et ubique pellem vitulinbsp;marini circumferret pro remedio atque ad omnem maiorisnbsp;tempestatis suspicionem in abditum et concamaratum locumnbsp;se reciperet.

sunt et chelonitides testudinum superficiei similes, ex quibus ad tempestates sedandas multa vaticinantur, earn vero, quae

� Suet. Aug. 90; f�r das Verhalten des Tiberius im Gewitter vgl. Suet. Tib. 69, und dazu Plin. XV 134.

ex iis aureis guttis aspersa sit, cum scarabaeo deiectam in aquam ferventem tempestates commovere.

Wenn man Columella glauben kann, sollen auch etruskische Riten bevorzugt sein. Er nennt die t u s c a sacra als Abwehrmittelnbsp;gegen Sturm und schlechtes Wetter ^ :

haec ne ruricolae paterentur monstra, salutis ipsa novas artis varia experientia rerumnbsp;et labor ostendit miseris ususque magisternbsp;tradidit agricolis ventos sedare furentisnbsp;et tempestatem tuscis avertere sacris.

Und Plinius zeigt eine gewisse Scheu, den Inhalt der Zauber-spr�che, carmina oder incantamenta, der �ffentlichkeit preiszugeben ^ : c a r m i n a quidem exstant contra grandines . . . sed prodendonbsp;obstat ingens verecundia in tanta animorum varietate. qua-propter de iis ut cuique libitum fuerit opinetur.

Keiner von all diesen apotropaeischen Riten gewahrt gen�gend Sicherheit, sie als von alters her lebende Anschauungen des r�mischennbsp;Volkes zu betrachten.

Etwas zuverlassiger w�rden die Angaben sein �ber die epagogischen Regenriten, wenn ein Weg gefunden w�rde um ihre ratselhaftenbsp;Bedeutung zu erklaren. Sogar �ber den Wert des lapis manalisnbsp;herrscht keine Einstimmigkeit vor Es stehe dahin, ob er �berhauptnbsp;in einem Regenritus angewandt wurde.

Tertullian * und Petron � berichten die Branche des �aquae-1 i c i u m� und �n u d i p e d a 1 i a�, bei denen die matronae primores civitatis � barfuss und die Magistraten ohne Abzeichen ihrer W�rdenbsp;zum Kapitol pilgerten um Regen herabzuflehen. Besonders unklar

2 nbsp;nbsp;nbsp;n.h. XXVIII 29, vgl. auch XVII 267: quippe cum averti grandines carminjnbsp;credant plerique, cuius verba inserere non equidem serio ausim.

^ Die Frage und Lit. bei Wissowa, RuK S. 121; PW s.v.; Fiedler, o.c. S. 65 sqq.; H. Wagenvoort, Orcus, Studi e materiali di storia d. religioni XIV (1938),nbsp;53, Anm.3. Die Stellen sind Festus Pauli exc. 2, 24 und 115; Serv. Aen. III 175;nbsp;Nonius 547; Fulgentius expos, serm. ant. 4, ed. Helm 112, 11.

^ Apolog. 40 quotidie pasti statimque pransuri, balneis et cauponis et lupanariis, operatis, aquilicia lovi immolatis, nudipedalia populo denuntiatis, caelum apudnbsp;Capitolium quaeritis. � De ieiunio 16; cum stupet caelum et aret annus, nudipedalia denuntiantur, magistratus purpuras ponunt, fasces retro vertunt,nbsp;precem indigitant, hostiam instaurant.

� Sat. 44 antea stolatae ibant nudis pedibus in clivum, passis capillis, mentibus puris, et lovem aquam orabant.

� Vgl. Liv. XXIX 14, 12, WO auch die reine Gesinnung der Claudia Quinta hervorgehoben wird, und Hom. Z 286 sqq.

ist, ob die Wallfahrt dem Juppiter ^ gait, wie die Quellen besagen, Oder dem Regen selbst

5. Zusammenfassung. � Wiewohl das Wort �tempestas� in nachchristlicher Zeit immer mehr in der Bedeutung �Sturm� ange-wandt ist, glauben wir dennoch angezeigt zu haben dass diese keines-wegs die eigentUche Bedeutung ist, welche vielmehr liegt in �bedeckternbsp;Himmel�, �Unwetter�. Die Tempestates stellen dann die Machte desnbsp;Unwetters dar.

Auch eine Beurteilung der Tempestates als �Beherrscherinnen des Meeres� lasst die Tatsachen nicht ganz zur Geltung kommen. Dennnbsp;es ist fraglich, ob sie im wesentlichen von den R�mern als solche innbsp;Bezug auf das Meer betrachtet wurden. Zwar deutet die Mehrheitnbsp;der vorliegenden Quellen eine Beziehung in diesem Sinne an. Plautusnbsp;stellt sie, mit feinem Empfinden fiir das echt R�mische, neben demnbsp;mit Poseidon identischen Neptunus. Wir horen von kultischennbsp;Brauchen bei Ausfahrt oder Heimkehr, ihnen zu Ehren. Nun solltenbsp;es wenigstens befremden, dass ein bauerliches Volk wie das r�mische.

� luppiter pluvialis ist auf einer pompeianischen Inschrift �berliefert (C.I.L. IX 324 lOVI PLUVIA ...) � luppiter p 1 u v i u s kommt dreimalnbsp;in der Literatur vor;

te propter nullos tellus tua postulat imbres, arida nec pluvio supplicat herba lovi.

(755) da fessis in rebus opem, seu turbidus amnis, seu tibi foeda palus; nihil hac in sorte pudendumnbsp;nil humile est; tu nunc ventis pluvioque rogarisnbsp;pro love.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Cod. Vossianus (Riese, Anthol. lat. 395, 46):nbsp;annua sulcatae coniecti semina terraenbsp;pascit hiems; pluvio de love cuncta madent.

Wie M.H. Morgan ausgefiihrt hat (Greek and Roman Raingods and Rain-charms, S.S. 98-106, Trans, and Proc. Am. Phil. Ass. Vol, XXXII, 1902), ist Juppiter an diesen Stellen metaphorisch gebraucht, wie in luppiter uvidus (Verg.nbsp;Ge. I 408) Oder sub love frigido (Hor. Od, I 1, 25). � Juppiter Elicius ist keinnbsp;Regengott (Aust, Myth. Lex. II 658), vgl. unten S. 153,

� Verg. Ge. I 157 votisque vocaveris i m b r e m k�nnte Magie bedeuten. Ov. Fast. I 681 ruft Ceres und Tellus als Vegetationsgottheiten zu Hilfe:nbsp;cum serimus, caelum ventis aperite serenis;nbsp;cum latet, aetheria spargite semen aqua.

Der Regen als ein landliches Numen kommt vielleicht vor auf der, aus dem 3. Jahrh. stammenden, oskischen Agnone-Inschrift, die einen Altar in einemnbsp;Hain bezeugt, der ANAFRISS (= Imbribus) geweiht war.

das anfangs nichts mit dem Meere zu schaffen hatte, das Wetter nur verehrt hatte, wie es sich zur See manifestiert. Einen urspr�ng-lichen Seegott kennt die r�mische Religion nicht. Die altesten Ansied-lungen lagen gewiss nicht an der K�ste, sondern tief im Innerennbsp;des Landes. Dort betrieben sie Landwirtschaft, wof�r sie von dernbsp;Gnade nnd Ungnade des Wetters abhangig waren. Naturgemassnbsp;soil man eine Verehrung der Naturkrafte bei solchen Verhaltnissennbsp;lediglich der Landbev�lkerung zutrauen. Und dann d�rfte nichtnbsp;ohne Grund die Frage gestellt werden, weshalb eine ganze Einwohner-schaft den wenigen Seefahrenden zuliebe den Seest�rmen oder demnbsp;Wetter zur See �berhaupt ein Eest veranstaltete, ja weshalb sogarnbsp;seitens des Staates dieses Eest nach einer Zeit verlegt wurde, wo dienbsp;Schiffahrt durchgangig ausfiel.

Dazu kommt der Umstand, dass die Tempestates spater nicht dem Neptun untergeordnet wurden, sondern dem Jufpiter. Vielleichtnbsp;legt die Inschrift lOVIS TEMPESTATI das Zeugnis eines Zwischen-stadiums ab. Und Vergil nennt den verg�tterten Oktavian dennbsp;auctor em f r u g u m tempestatumque p ot ent em^ .nbsp;Dieser Ausdruck zeigt die Beziehung zu der S a a t vollkommennbsp;deutlich. Eine etwaige Ersetzung des Tempestatesfestes durch einnbsp;�feriae lovis� am 23. Dezember gaben wir als mutmasslich an. Ausnbsp;nichts geht hervor, dass die Tempestates in historischer Zeit einemnbsp;anderen Gott zugeh�rten als Juppiter.

Die Tempestates passen ihrem Wesen nach also mehr zu der Landwirtschaft als zu der Seefahrt. Dass ihre Verehrung zu Landnbsp;stark zur�ckging, und wir nur ausnahmsweise davon horen, istnbsp;verstandlich. Das r�mische Bauerntum ist seit dem 3. Jahrh. innbsp;Aufl�sung begriffen und immer mehr wurde die Bodenpflege nurnbsp;von den Sklaven betrieben. Der Tatbestand der landlichen Kultenbsp;verringert damit schnell. In der Weise lasst es sich wohl erklaren,nbsp;warum noch auf einem vorcaesarischen Kalender ein Tempestatesfestnbsp;verzeichnet war, welches in der Kaiserzeit nicht mehr verstandennbsp;wurde, weil es schon langst unbekannt war. Die alten herk�mmlichennbsp;Branche fielen entweder v�llig der Vergessenheit anheim oder lebtennbsp;�stellenweise vereinzelt weiter.

Von diesem Standpunkt aus ist die Verehrung der Tempestates im altesten religi�sen Bewusstsein der Romer vorauszusetzen. Esnbsp;war urspr�nglich die Landbev�lkerung, welches ihr numinosesnbsp;Wirken in der Natur sp�rte, spater wurde dieses Wirken auch auf

das Meer �bertragen, als die Romer sich dorthin wagten. Die Frage, ob sie zur See die Prioritiit batten vor Neptun, wie WissowA vermutete,nbsp;lasst sich, wie Koch bemerkte, aus den vorliegenden d�rftigen An-gaben nicht beurteilen. Das Wichtigste ist vorlaufig nur, dass dienbsp;Machte des von den Wolken herbeigef�hrten Unwetters in Romnbsp;einen eigenen Kult besessen haben.

III. FVLGVR.

Der allgemeine Charakter der altesten italischen Gottheiten darf eine Anregung sein zu der Frage, ob auch nicht etwa der Blitz innbsp;den alteren Phasen der r�mischen Religion ein einzelnes Numennbsp;bildete. Dort, wo ein Wald, ein Baum, ein Brunnen sich nach r�mischernbsp;Vorstellung hervortut als die Emanation eines wfl��-tragendennbsp;Numen, mag auch der Blitz als solches verehrt sein. Der gleissendenbsp;Strahl, das donnernde Krachen, welches den Einschlag begleitet,nbsp;ruft erst recht das Gef�hl des Schauderns hervor, welches die geheim-nisvolle Sphare bewirkt, die ausgeht von einem Eichenwald, einemnbsp;grossen Stein, einem brennenden Licht.

Hat nun das Himmelsfeuer, das Naturphanomen des Blitzstrahles, welcher den Himmel entlang zuckt, das aufblitzende Feuer, einenbsp;eigene Verehrung gefunden?

Bei manchen V�lkern tritt es auf als Manifestation des Himmelgottes und, wenn dieser eine anthropomorphe Gestalt annimmt, wird dernbsp;Blitz seine Waffe: Indra, Zeus, Thor, Adad, Teschub. Gerade beinbsp;den R�mern fehlt diese Vorstellungsweise nahezu vollstandig, danbsp;ihre Religion erst unter fremder Einwirkung teilweise das anthropomorphe Stadium erreicht; das altr�mische numen war eine durchausnbsp;unpers�nliche, unbestimmte Macht. Im zweiten Teil unserer Unter-suchung werden alle diej enigen Numina an uns voriiberziehen, zunbsp;deren Wesen die Romer oder die modernen Forscher den Blitz innbsp;irgendwelche Beziehung gesetzt haben, um schliesslich entscheiden zunbsp;konnen, ob das fulgur eine Begleiterscheinung eines anderen Numen warnbsp;oder in religionsgeschichtlichem Sinne ein eigen es Dasein gefiihrt hat.

Unwiderstreitig machte von den Blitzerscheinungen den kraftig-sten und nachhaltigsten Eindruck der nahe am Boden einschlagende Blitz; das tosende Krachen in der unmittelbaren Nahe f�hrte einennbsp;tiefen Schrecken herbei, und die nachher an der geti'offenen Stellenbsp;sichtbaren Spuren der Vernichtung bestarkten im verwirrten Gem�tnbsp;das Gef�hl, dass von seiten eines Numen etwas vorgegangen sei,nbsp;anf das der Mensch reagieren sollte.

Das erste Ziel wird daher sein, zu untersuchen, in welcher Weise, mit welchen kultischen Massnahmen die Romer auf einen Blitzschlagnbsp;reagierten. Wir fan gen also an mit der Behandlung der blitzgetroffenennbsp;Stellen, �ber welche in der �berlieferung nur einige sehr l�ckenhaftenbsp;Andeutungen erhalten sind.

Die Einmischung der etruskischen Haruspices in dieser Angelegen-heit bat die r�mischen Verhaltnisse stark verschleiert, und es wird nach der Pr�fung des gesamten Materials unsere Aufgabe sein, ihrenbsp;Bedeutung gegen den urr�mischen Tatbestand abzuwagen.

Zuerst folgen hier zum Vergleich einige Bemerkungen �ber die Verhaltnisse bei zwei anderen V�lkern, den Indern und den Griechen.

Die sonst immerspendende Schatzkammer der indischen Religion bietet jedoch nur ganz wenige Belege f�r eine selbstandige Verehrungnbsp;des Blitzes^. ,,Die unstete Natur des Blitzes war seiner Entwicklungnbsp;zu einer Gottheit nicht g�nstig, und bestimmte ihn mehr dazu, einenbsp;Waffe Oder ein Werkzeug eines Gottes wie Indra oderThor zu werden�^.nbsp;Die indischen Anschauungen bringen mit sich, dass er �als himm-lisches so auch als dem Wasserreich angeh�riges Wesen verstanden�nbsp;wurde In der Atharva-Veda wird dem Blitz einmal Huldigungnbsp;dargebracht mit den Worten: �homage be to thy lightning, homagenbsp;to thy thunder; homage be to thy bolt, with which thou hurlest atnbsp;the impious one� In einer Stelle der Rig-Veda befindet sich dernbsp;Donnerkeil ringsum im Wasser und empfangt dort Tribut von dennbsp;�vereint vorwarts str�menden� �. In der epischen Literatur wird dernbsp;Blitz mit Siwa identifiziert �.

^ A. Hillebrandt, Vedische Mythologie, 2. Aufl. 1927�1929, I 137; dieser Ausserung haben Oldenberg, Die Religion des Veda 1894, S. 112 und Hardv,nbsp;Ved.-brahm. Periode beigepflichtet.

^ Oldenberg, o.c. 107 sqq., wo er sich ausspricht �ber das Verhaltnis von Agni zu dem Blitz.

^ I 13, 1 fibers. W. D. Whitney, Atharva-Veda Samhita Vol. I. Vgl. noch AV VII 11.

* VIII 89; als dritte Stelle ffihrt Oldenberg an Mahabh. ed. Calc. V 328 sqq. (ZDMG39, 57).Nach Hillebrandt, o.c. I 139, geh�ren diese Stellen mehr demnbsp;Adbhuta-Ritual als dem regularen Kultus an. Weitere Literatur; A. A. Macdonell,nbsp;Vedic Mythology (Grundriss d. indo-arischen Philol. Ill lA), Register; A. B.nbsp;Keith, Religion and Philosophy of the Veda and the Upanishads, 655. �bernbsp;die omin�se Bedeutung des Blitzes vgl. noch Frl. Dr. D. J. Kohlbrugge, Atharva-vedaparisista fiber Omina, 53 sqq. (Diss. Utrecht 1938).

Das Material wurde zusammenfassend und grundlegend untersucht von Hermann Usener, aus dessen Er�rterungen hier einige Tatsachennbsp;folgen Die urspriingliche Verehrung des Kepauv�g meint er innbsp;der Literatur in einigen Stellen zu linden, in denen von einem Wesen,nbsp;das �machtiger sei als Keraunos�, die Rede ist In Thessaliennbsp;und Makedonien existierte anscheinend von alters her ein Keraunos-Kult, wenn auch die Beispiele zuerst aus hellenistischer Zeit herr�hren.nbsp;Makedonische Fiirsten tragen oft den Namen Keraunos. Einigenbsp;Stadte Asiens zeigen den Donnerkeil auf ihren Miinzen, manchmalnbsp;liegend dargestellt auf einem Sitz oder Thron. Dieses haben dienbsp;r�mischen Kaiser von ihren griechischen Vorgangern �bernommen;nbsp;den Donnerkeil sieht man auf Miinzen des Titus, Domitian, Trajan,nbsp;Antonius Pius.

Die archaeologischen und epigraphischen Funde bekunden einen Zeus Keraunos zu Mantineia, einen Zeus Kappotas zu Gythionnbsp;einen Keraunios und Keraunia auf Kypros und Opfer der Arkadernbsp;fur Blitze, Stiirme und Donner Das meiste ist noch bekannt iibernbsp;die Verehrung des Zeus Kataibates, welcher Altare aufnbsp;den Inseln Melos, Paros und Thera hatte, und jahrlich ein Opfernbsp;von gemahlenen Getreidek�rnern in Lakonike erhielt. In Olympianbsp;stand sein Altar mit einer steinernen Einfriedigung neben dem grossennbsp;Asche-Altar des Zeus �, fiir Tarente erwahnt Athenaios Opfer undnbsp;Stelen vor den Hausern der blitzgetroffenen Mitbiirger.

^ Rh. Mus. LX (1905) 1�30. Recht lesenswert ist auch die umstandliche Eriirterung bei Cook, Zeus II11 sqq. Vgl. C. O. Thulin, Die etruskische Disciplin Inbsp;Die Blitzlehre (weiter unten angef�hrt als Thulin), 90 sqq. (G�teborgs Hogsk.nbsp;arsskrift, Bd. XI 1905); Foug�res, in Daremberg-Saglio, Diet. d. ant. II1352;nbsp;die neueste Behandlung ist M. P. Nilsson, Geschichte d. griech. Religion Inbsp;(1941), 63 sqq. (Handbuch d. Altertumswissenschaft V, 2).

- Galen, de dogm. Hipp. et Plat. Ill 8, p. 320; Pind. Isthna. Od. VIII 32 sqq. Aesch. Prom. 920 sqq. Vgl. Heraklito.s frg. 28, ,,das All steuert der Blitz�.

** Paus. VIII 29, 1. Vgl. auch U. v. Wilamowitz-Moellendorf, Glaube der Hellenen I 229.

Paus. V 14, 10; D�Rpfeld, Olympia I 84, Alt. nr. 31. Der Umstand, dass der Kataibates einen eigenen Altar hatte neben dem des ,,grossen� Zeus, k�nntenbsp;auf seinen andersartigen Charakter weisen. Der Name Kataibates (vgl. Aesch.nbsp;Prom. 358, Aristoph. Pax 42, Lykophron 382, 1370) wird meistens gedeutetnbsp;als �niedersteigend von Himmel zur Erde�.

dem Blitz und der Triaina des Poseidon, den Kyklopen und den idae-ischen Daktylen

�ber die rituellen Handlungen betreffs eines eingeschlagenen Blitzes ist �berhaupt nichts bekannt. Dagegen beteuern die Etymologen einstimmig, dass eine vom Blitz getroffene Stelle f|Xuaiov,nbsp;�vT]X�aiov, a|3aTov oder abuxov hiess sie war also vom Verkehrnbsp;abgesondert und galt hinfort als heilig. Aus Pausanias und Pollux magnbsp;hervorgehen, dass sie umhegt wurde Eine wichtige Erweiterungnbsp;unserer Kenntnis verdanken wir Artemidoros *: � Kepauv�q xdnbsp;p�v dor|pa xcov x^picov �trioripa tcoieI 5id xouq svibpup�vougnbsp;Pcopouc; Kal xdq yivop�vag �v a�xoTg Guaiag, xd 5� -rtoAuxEAfinbsp;ycopla Epripa Kal dpaxa 'ttoieu

Viele Probleme drangen sich auf. War die ,,vereinsamte� Stelle einer Gottheit gewidmet? Hatte der Einschlag irgendwelche Bedeu-tung? Aus welchen Gr�nden wurde der x�iroq KepauvoTxXfi^ eingefrie-digt, und welche aussere Form hatte er? Ob der einschlagende Blitznbsp;eine andere Bedeutung hat als der am Himmel einherzuckende,nbsp;lasst sich nicht bestimmen; die offizielle Zeus-Religion, in welchernbsp;der Blitz zu einer Waffe des Himmelgottes herabgesetzt wurde,nbsp;bietet anscheinend keinen Anhaltspunkt f�r weitere Mutmassungen

^ In dem Dach der Nordhalle des Erechtheion war eine �ffnung �ber der Triaina des Poseidon. Vgl. D�rpfeld, Ath.Mitt. 1903,466 sqq.; The Erechtheion,nbsp;Text. ed. by J. M. Paton, S. 491 (HarvardUniv. Press 1927); Nilsson, o.c. 417. �nbsp;Nach Hesiodos Th. 501-5 hatte es im 6. Jhrh. eine Vorstellung gegeben, welchenbsp;den Blitz urspr�nglich i n der Erde verborgen dachte, bis die Kyklopen, Kindernbsp;der Gaia (Th. 139 sqq.), Br�der des Kronos, ihn dem jungen Zeus schenktennbsp;aus Dankbarkeit f�r ihre Befreiung. Wurde der Blitz also den Vulkanen (Lemnos,nbsp;Thera, Aetna) zugeschrieben (vgl. den Summanus, u. S. 144) ? Und die Kyklopennbsp;waren wohl Vulkangeister? � Ihnen als Erdgeistern einigermassen verwandtnbsp;scheinen die idaeischen Daktylen, welche nach Porphyrios den Pythagoras mitnbsp;dem Donnerstein (xf]! KEpaUvlcOL XlGcOl) reinigten (Vita Pyth. c. 17). � Dienbsp;Versuche, den schlangenf�rmigen Erechtheus als Blitzgott zu deuten (z.B.nbsp;B. Schweitzer, Herakles 53) f�hrten nicht zu sicherem Ergebnis.

� Er�rterungen bei Hesych., Phot., Suid., Et. M.. s.v. (�V)r|XuoiOV. �ber die Frage jetzt Nilsson, o.c. 63 sq.

Zur Etymologie diesesWortes vgl. J. J. G. V�RTHEIm, Rhadamanthys, Ilithyia, Elysion, 4 sqq. (Meded. Kon. Akad. v. Wet. 59 A, 1925), F. Muller, De Komstnbsp;v. d. Hemelgod, 49 sqq. (Meded. Kon. Ak. v. Wet. 74 B, 1932), mit Literatur.

3 Paus. V. 14, 10 besagt allerdings nur, dass ein Altar umhegt war; Pollux IX 41 nEpiEipx��vxa 5� xd �vr|\uaia diljauaxa dvE�xo.

^ Thulin (S. 90) will dem zerst�renden Blitz eine ung�nstige, dem nicht zerst�renden dagegen eine gunstige Bedeutung zuschreiben. Foug�res� ,,1'artnbsp;fulgural en Gr�ce resta dans l�enfance� ist schon besser, solange es keine Tatsacheiinbsp;gibt, die das Gegenteil beweisen.

Und auch auf die anderen Fragen gibt es noch keine entscheidende Antwort. Wenn das Einkreisen der getroffenen Stelle einen uralten,nbsp;gemeingriechischen oder �rtlichen Branch darstellt, so kann diesernbsp;aus einer Zeit herr�hren, die den Blitz urspr�nglich als eine selb-standige Macht auffasste, und es lasst sich denken, dass spater,nbsp;der historischen Entwicklung gemass, der locus julguritus einemnbsp;Zeus gewidmet wurde. Auf der Stelle stand nach Artemidoros einnbsp;Altar, WO dem Zeus Kataibates ^ offenbar regelmassig Opfer dar-gebracht wurden. Zwei athenische Inschriften auf Saulenrestennbsp;deuteten ein.Blitzmal an, denn sie lauten Ai�q KaxaipdTOU d|3aTovnbsp;(Akropolis) und Ai�g KaTai|3dTOU d^axov iap�v (Akademeia). Obnbsp;zu einem Blitzmal immer ein Altar gehorte, lasst sich weder ausnbsp;Jiesen Saulenresten schliesseii, noch aus einer Erklarung bei He-sychios zum Wort �vriX�oiov, wonach auf den geheiligten Stellennbsp;Nymphenfiguren angebracht seien Der Tabu-Charakter der ocpaxanbsp;hat grosse �bereinstimmung mit den hidentalia der Romer, alleinnbsp;tritt dort keine B^ziehung zu einem Gegenst�ck des Zeus Kataibatesnbsp;zu Tage.

Der vom Blitz get�tete Mensch, der 6i�|3Xr)xoq, 5i�pA.Ti(;, bi�poXoc;, darf nicht ber�hrt werden und findet seine Ruhestatte auf dernbsp;Stelle selbst Artemidoros schreibt �ber sie: ,,denn auch der Getroffene wird pl�tzlich ber�hmt . . . und sie pflegten zu sagen, es sei gutnbsp;fur Sklaven getroffen zu werden, weil sie dann keine Herren mehrnbsp;haben und nicht mehr leiden, sondern man legt ihnen schone Kleidernbsp;um, wie den Freierklarten, und man nahert sich ihnen als von Zeusnbsp;geehrten . . . oubaiq ydp KepauvcoGslq dxipoq �oxiv, �0�V ys Kalnbsp;�q 0��q xipSxai� Mit Recht richtet sich E. Rohde � gegen dienbsp;Auffassung, wonach dieser Gedanke erst spat entstanden sein soil, undnbsp;f�hrt dazu manche Beispiele aus alten Sagen des Asklepios, Semele,

1 Pollux IX 41, Et. M. s.v. �vr]Xuaiov: ... a Kal dvaxi0Exai Ail Kaxaipaxrp, Kal X�yexai �cbuxa Kal apaxa. Welter behauptet O. Kern,nbsp;Die Religion der Gr. I 95: ,,Zeus Astrapaios oder Keraunios muss da verehrtnbsp;sein, WO der Blitz verhoerend in die Erde oder in einen Baum gefahren ist�.nbsp;Vgl. I 187.

* nbsp;nbsp;nbsp;l.c. Kyrillos, Katech. XIII37 a�xol KeKepauvtop�vouqTcpooKUVoOai,nbsp;Kspauv�q 6� oupavcov ouk dcKpixcoq epyaxai

� Psyche I 320 sqq. �ber die Heroisierung der Getroffenen, welche ,,nicht auf der Heiligkeit, sondern auf einer besonderen, dem Toten anhaftenden Kraft,nbsp;die auch b�sartig sein kann�, beruht, vgl. Nilsson, o.c. 65.

Herakles, Erechtheus und anderen an. Sogar der Leichnam eines Frevlers wie Kapaneus wird ein 'lEp�q VEKp�q genannt. Der Unter-schied zwischen diesen griechischen und den r�mischen Anschauungennbsp;tritt deutlich hervor. Der Blitzschlag auf die Standbilder des Olympia-siegers Euthymos f�hrte zu seiner Heroisierung; als die statua Horatiinbsp;Coclitis getroffen wurde, geriet das r�mische Volk in gr�sste Aufregung,nbsp;t�tete die herangezogenenHaruspices wegen eines falschen S�hnmittels,nbsp;und steilte die Statue an einen anderen Ort Persius malt seinemnbsp;Freunde aus, dass dieser, falls ihn der Blitztod treffen w�rde, als einnbsp;triste bidental daliegen w�rde: Aesculafius, sagt Minucius Felix, ut innbsp;deum surgat, fulminatur

Es scheint nicht unm�glich, dass die r�mischen Historiographen dieses griechische Leitmotiv gern �bernommen haben um ihrennbsp;Romulus, Tullus Hostilius und andere, die vom Blitz erschlagennbsp;wurden, zu ehren

* Romulus Liv. I 16, Ov. Met. XIV 805 sqq, F. II 491 sqq.; Remulus heisst imitator fulminis (Ov. Met. XIV 617), ein jedenfalls griechisches Motiv; Tullusnbsp;Hostilius wendet zu seinem Ungl�ck eine Art etruskische Herabbeschw�rungnbsp;des Blitzes (Thulin 120 sqq.) an (Liv. I 31, Plin. XXVIII 14, Dion. Hal. III35,nbsp;Serv. Buc. VI 42); Romulus Silvius (Diod. VII 1).

Das Ritual. Die �berlieferung gewahrt uns einen ziemlich deut-lichen Einblick in die Behandlung der blitzgetroffenen Stellen bei den R�mern, falls hierzu die Haruspices herangezogen wurden.

Anfangs kamen sie daf�r zu bestimmten Zeiten ganz aus Etrurien, und legten die an den Stellen herumliegenden S t e i n e ,nbsp;deren Ausseres wohl die Spuren des Blitzes trug, und die dahernbsp;das im Stein �verk�rperte� Blitzf ener darstellten, in die Erde^:nbsp;in usu fuit ut augures vel aruspices adducti de Etruria certis temporibusnbsp;f ulmin a transfigurata in lapi d e s infra t er r amnbsp;absconderent, cuius in paratione oves immolabantur.

Bei Lukan verrichtet der Etrusker Arruns diese Handlung legt die vom Feuer ber�hrten Steine beisammen, undnbsp;murmelt dabei mit dumpfer und geheimnisvoller Stimme Zauber-f o r m e 1 n . Durch das ganze Zeremoniell g i b t er der Stellenbsp;numen^, er macht sie heilig, tabu:

Arruns dispersos fulminis i gn e s colligit et t er r a e maesto cum murmure c onditnbsp;dat que l o c i s num en

Ein weiterer Teil des Rituals ist einer anderen Stelle bei Lukan ^ zu entnehmen, die anzeigt, dass nach dem Sammeln der Steine diesenbsp;ganz mit Erde oder Rasen bedeckt wurden: inclusumnbsp;Tusco venerantur caespite fulmen.

1 Schol, ad Pers. Sat. II 27. Thulin (S. 92, Anm. 2) halt die ganze Notiz f�r verdachtig wegen des Wortes augures. Es steht damit, wie mit pontifex imnbsp;Juv.-Schol. Vgl. unten S. 127.

* nbsp;nbsp;nbsp;I 606; der Scholiast bemerkt noch dazu: est autem in his locis, ubi F. S. C.nbsp;videris scriptum, i.e. fulmen sacrum conditum. Eine solche Inschrift ist nicht bekannt.

* nbsp;nbsp;nbsp;Luc. VIII 864. Von einem ringsum angebrachten Erdwall ist hier nichtnbsp;die Rede, wie Thulin (o.c. 93 und P W VII 2446) meint. Der Scholiast bemerktnbsp;zu VS. 863: . . . venerantur et colunt saxum in quo fulmen a Tuscis fuerit inclusum.

Zusammengefasst werden all diese Elemente, das Zusammen-bringen der zerstreuten Steine, die tr�bseligen Gebete, das Anbringen einer Schicht Erde und das numen dare, in einem Juvenalscholion:nbsp;c o ndi f u l g u r a dicuntur quotiescumque pontifex ^ dispersosnbsp;i gn e s in unum r edi git et quadam tacita ignorata precenbsp;locum aggestione co nsecratum facit.

Das Blitzmal. Als Bezeichnung einer auf diese Weise geheiligten Stelle kommt vor bidental und puteal. Das Vorhandensein zweiernbsp;Worte erscheint uns seltsam. Es ist nur ein Ritual bekannt, welchesnbsp;mutmasslich von den Haruspices ausgef�hrt wurde. Sind die beidennbsp;Benennungen zwei Andeutungen f�r ein und dasselbe Blitzmal,nbsp;oder gab es Blitzmaler verschiedener Form? Oder gab es sogar nochnbsp;ein anderes, uns unbekanntes, Ritual? Eine befriedigende Erklarungnbsp;konnte bis jetzt nicht gegeben werden. Bevor wir uns mit den bishernbsp;angenommenen Theorien beschaftigen, ist jedoch zuerst nachzupr�fen,nbsp;ob mit Berechtigung beide Worte als Bezeichnung f�r Blitzmalnbsp;geiten d�rfen.

Gegen bidental ist nichts einzuwenden. Zweimal begegnet man dieser Bezeichnung in der Literatur. Wer Verse macht, soil verr�cktnbsp;sein, scherzt Horaz und hat auch sonst gewiss manche ruchlosenbsp;Tat begangen:

minxerit in patrios cineres an triste bidental m ov er it incestus : certe furit. .

ignovisse putas, quia, cum tonat, ocius ilex sulpure discutitur sacro quam tuque domusque?nbsp;an quia non fibris ovium Ergenna i u b e n t e

27 triste iaces lucis evitandumque bidental idcirco stolidam praebet tibi vellere barbam

�ber ein Bidental lag, wie diesen Zitaten zu entnehmen ist, eine d�ster-bedrohliche Sphare, die jedem bekannt war. Das besagen die

Vgl. S. 127. nbsp;nbsp;nbsp;8 A. P. 471.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Pers. Sat. II 24 sqq.

Worte incesius, friste und evitandum deutlich genug. Von der Stelle ging ein ung�nstiger, verderblicher, unheilbringender Einfluss aus,nbsp;welchem aus aberglaubischer Scheu kein Romer zu trotzen wagte.nbsp;Ganz und gar von Sinnen ware derjenige, der ein Bidental ausein-anderschlagen oder -reissen w�rde: der z�ge sich, dem Horaz nach,nbsp;eine Art Befleckung zu, die auch durch das Besudeln des elterlichennbsp;Grabes hervorgerufen wurde.

Diese Charakterisierung bezeugt zweifelsohne, dass ein Bidental eine ,,heilige� Stelle darstellte, die nicht betreten werden durfte.nbsp;Wir glauben nicht zu hoch zu greifen, wenn wir daraus vorderhandnbsp;nachstehende Schlussfolgerungen ziehen.

Erstens war die aussere Form dieses Males, in dem es sich nur wenig �ber der Erde erhob, nicht auffallend durch Grosse und Bauart:nbsp;es war leicht dariiber hinwegzulaufen oder es zu zerst�ren und fort-zuschaffen {movere). Der Scholiast schrieb zu dem Persius-zitat;nbsp;bidental. . . locus . . . quern calcare nefas est. ^

Zweitens darf das bidental geiten als das sichtbare Ergebnis jenes Rituals, welches die Haruspices ausf�hrten. Nicht nur stimmt schonnbsp;das Element numen dare aus dem Ritual zu dem Tabu-Charakternbsp;des bidental, sondern einige Scholien stellen es auch gerade in Bezie-hung zu den Haruspices. Zugleich befassen sie sich mit der Fragenbsp;nach der Bedeutung des Wortes, und leiten es her von dem angeblichennbsp;Opfer eines bidens, welches bereits der erwahnte Persius-Scholiastnbsp;nannte {oves immolabantur). Dieser meint weiter: bidental locus sacronbsp;percussus fulmine, qui hi d ent e ab aruspicibus consecratur. Ausfiihr-licher bemerkt ein Horaz-Scholiast ^ : bidental a bidentibus dictum,nbsp;nam reliquias fulminis pontifices cum sacrificio sepeliebant.... locusnbsp;est, ubi p ubli c e condebantur a sacerdote fulmina, vel ubi immolabanturnbsp;oves, quae duos dentes habebant praecisiores.

Auf Grand dieser Berichte ist zwar nicht nachweisbar dass hier ein Opfer mittels einer ovis bidens vorgenommen wurde, trotzdemnbsp;soli man die M�glichkeit nicht abstreiten, solange die endgiiltigenbsp;Erklarung des Wortes nicht gefunden ist. Die Frage nach der Bedeutung von bidental hat sich nur damit zu befassen, was bidens hiernbsp;bedeutet.

� Pseudacro ad Hor. A.P. 471. �ber pontifex und sacerdos vgl. S. 127. ** Thulin S. 97.

ein Opferkuchen, �dem lanus gewidmet� und die summanalia, Opferkuchen, welche �dem Summanus gewidmet� waren � Nunnbsp;meinte H. Usener, er �finde die Benennung sehr begreiflich, wennnbsp;der Zweizack, bidens, d.h. die Harpune einmal r�misches Symbol desnbsp;Blitzes war� �. Und Thulin stimmte ihm bei obgleich er zugebennbsp;musste, dass eine derartige Italische Vorstellung ihm nicht bekanntnbsp;sei. �brigens beruht diese Hypothese Useners auf dem vermeintennbsp;Zusammenhang von dem Doppelbeil mit dem Blitz im �stlichennbsp;Mittelmeer Wenn bidental �dem zweizackigen Numen bidensnbsp;gewidmet� heissen sollte, und die Bezeichnung bidens auf die Formnbsp;des Blitzstrahles zur�ckzuf�hren ist, so besteht mit dem Blitzmal,nbsp;in dem anscheinend der versteinerte Blitz liegt, kein ursachlichernbsp;Zusammenhang und stammt sie aus einer anderen Gedankenweltnbsp;als aus der, welche dem Ritual zugrundelag.

Zweitens kann bidental als substantiviertes, adjektivisches Denomi-nativ, wie z.B. capital, cubital, locale, puteal, tibiale, �dem bidens zugeh�rig� bedeuten. In diesem Fall erhalt die Erklarung der Scholias-ten Berechtigung. Vorausgesetzt, dass wir die Hauptz�ge des Ritualsnbsp;kennen und dass ein Opfer dazugeh�rt, so ist der Umstand zu ber�ck-sichtigen, dass gerade das Element des Opfers dem Blitzmal diesennbsp;Namen verschaffte, den es � wie wir unten S. 133 ausf�hrlichernbsp;er�rtern � dem �sacrificium bidentale� verdankte.

Puteal bedeutet als substantiviertes, adjektivisches Denominativ von puteus �was zum Brunnen gehort�, �dem Brunnen geweiht�,nbsp;sodann die �Brunneneinfassung� �. Ein Blitzmal, das mit putealnbsp;angedeutet wird, sollte daher die Form eines ringf�rmigen, steinernennbsp;Mauerrandes haben, welcher die getroffene Stelle umfasst. Die aussere

^ Pauli exc. 93 L lanual libi genus; vgl. Ov. F. I 127 lanus, cui cum Ceriale �sacerdos/ imponit libum farraque mixta sale.

� Thulins eigene Theorie (S. 96), um bidens als zweizackig zu deuten, wird nicht begr�ndet durch die Blitzart, die Sen. n.q. II 49, 1 dentanea fulmina nennt;nbsp;dentanea quae speciem periculi sine periculo afferunt, denn diese Art, ,,aus dernbsp;nichts wird�, war doch kein einschlagender Blitz.

* Gloss, �puteale, TTEpiOTOpiov Cfip�aTOC;; putiale C. I. L. VI 10237; putealis (aqua, unda). Die Brunneneinfassung konnte mit Reliefarbeit geschm�cktnbsp;.sein, Cic. ep. ad. Att. I 10, 3 schreibt �ber zwei pntealia sig�lata.

Ahnlichkeit mit dem hervorragenden Teil eines Brunnens wurde dann die Veranlassung zum Namen.

Es fragt sich zuerst, auf welchen einwandfreien Beweisgr�nden die Behauptung beruht, dass ein Blitzmal p u t e a 1 heissen k�nne.

1. Das saepire. Der Frage, ob jedes Blitzmal umhegt war darf man im allgemeinen zustimmend beantworten. Daf�r spricht zumalnbsp;die Deutung, die Paulus von bidental gibt: bidental dicebant quoddamnbsp;templum Denn jedes templum war umhegt durch einen steinernennbsp;Rand oder ein Gitterwerk von Pfahlen, Latten, Tauen u.a.

Eine ganz andere Frage ist, ob diese Umhegung mit puteal identisch sein kann. Erstens liegt gar keine Veranlassung vor, sich die Umhegungnbsp;des Blitzmals als eine Art Mauer zu denken. Auch du Jardin, dessennbsp;Theorie wir weiter unten Erwahnung tun werden, muss einraumen,nbsp;dass �il pozzo (er denkt sich das bidental-puteal als einen tiefennbsp;Brunnenschacht) dei bidentalia, dacch� non serviva per attingerenbsp;acqua e trovavasi ricinto, non aveva necessita di sponda o parapetto� *.nbsp;Und ferner soil man sich vergegenwartigen, dass an sich eine solchenbsp;Angelegenheit keinen sakralen Akt darstellt, denn es ist ja selbst-verstandlich, dass zumal innerhalb der Stadt, im regen Verkehr,nbsp;Massnahmen getroffen wurden um behufs der eigenen Mitb�rger einennbsp;locus religiosus, dessen Ber�hrung gefahrlich war, deutlich anzugeben,nbsp;indem er mit den gew�hnlichen Mitteln eingefriedigt wurde.

Das Umhegen eines locus fulguritus ist eine Angelegenheit praktischer und nicht religi�ser Art. Falsch ist die bisherige Meinung, als ware das saepire als die bedeutendste Handlung des Blitzritualsnbsp;zu betrachten. Als der Blitz mitten auf dem Forum Roms, am sog.nbsp;lacus Curtius, einschlug, musste ein senatusconsultum hinzukommen,nbsp;damit die Stelle umhegt wurde � : Cornelius et Lutatius scribunt eumnbsp;locum esse fulguritum et ex SC s a e p t u m e s s e. Die Geschichtenbsp;beweist, dass die Umfriedigung, gerade weil sie besonders hervor-

3 Vgl. WissowA 527. Die Augures umhegten ihre templa mit tabulae, lintea, palae, hastae, linae, lorae u. dgl. (Festus 146 L, Serv. Dan. Aen. IV 200). Dienbsp;viereckige Form des templum stimmt zu zwei der drei aufgefundenen Blitzmale,nbsp;und deshalb weist auch quoddam templum darauf hin, dass die Form des Blitzmalsnbsp;nicht rund war. Dennoch braucht auch ein puteal(e) nicht rund zu sein, undnbsp;kommen viereckige Brunnenrander des otteren vor.

� Varro 1.1. V 150; das dort aufgefundene puteal gehorte einem Brunnen au, s, unten S. 109.

gehoben wird, nicht zum Blitzritual gehorte Der Zaun hat bloss praktische Bedeutung, er ist die Scheide zwischen profanem undnbsp;sakralem Gebiet.

In gefahrliches Wasser gerat die Hypothese, sobald sie die Umhegung als einen integrierenden und formbestimmenden Teil des Blitzmalesnbsp;betrachte!, mittels dessen die offene M�ndung entsteht, die mannbsp;anderswo im hypaethralen Bau der Tempel des Juppiter Fulgur undnbsp;Dius Fidius, und in einem aufgefundenen Blitzmal wiederzufindennbsp;glaubt. Um dies annehmlich zu machen, bedarf es eines besseren Be-weises als der einzigen Stelle die sich findet in einem Vers ausnbsp;dem 5. nachchristlichen Jahrhundert, gedichte! von dem gallischennbsp;Bischof der Arverner, C. Sollius Apollinaris Sidonius (etwa 430-479):nbsp;quae fulmine Tuscus expiatoj s a e p t u m numina quaerit ad h i d en-tal^. In den Worten saeptum hidental ist das saepire ein profanes,nbsp;nicht dem sakralen hidental, inhaerentes Element, und weder einenbsp;St�tze noch ein Vergleichspunkt zu puteal, welches ein tatsachlichesnbsp;Formelement darstellen soil.

Die Theorie fand ihren Ursprung darin, dass die Etruskologen K. O. M�ller und W. Deecke dem Blitzmal zwei Namen zuteilten.nbsp;und es hidental nannten nach dem Opfertier, und puteal nach dernbsp;ausseren Form. Ein saeptum hidental kann alsdann mit puteal identischnbsp;sein: nach dem Opfer wurde �die Stelle mit einer zylinderf�rmigennbsp;M�ndung eingefasst� (Wissowa) und das etrusko-r�mische Blitzmalnbsp;war fertig.

Ob �berhaupt das Errichten eines puteal tatsachlich zum Blitzritual gehort, wie diese Theorie annehmen will, bleibe vorlaufig unentschieden. Hier kommt es nur darauf an festzustellen, dassnbsp;saepire nicht diese Handlung ausdr�ckt.

Damit ist jedoch die Identitat von hidental mit puteal, die auch von Thulin angefochten wurde, hinfallig geworden. Er wies den Etrus-kern das Bidental, den R�mern das Puteal zu, und verband mitnbsp;Puteal das Numa-Opfer, welches spater besprochen werden soil ¹ ².nbsp;Seine Theorie ist rein hypothetisch, da er nicht den geringsten Beweisnbsp;aufbringen kann; er versucht nur die verschiedenartigen Tatsachen

^ W�LKER, Die gescliichtliche Entw. d. Prodigienwesens b. d. R�mern, 41 (Diss. Leipzig 1903); Wissowa, RuK 122. W�lker konnte daher sagen, dassnbsp;die Varro-Stelle �Angaben �ber die Blitzs�hne� enthielt; Thulin S. 99.

^ Eine Stelle wie Luc. VIII 864 (o. S. 95) soil in einer Beweisf�hrung ausfallen, WO es sich nicht um eine Einfriedigung, sondern vielmehr um eine �berdeckungnbsp;handelt (Luc. I 606).

einigermassen zu ordnen und miteinander in Einklang zu bringen. Das sowieso schon sehr geringe Material wnrde dadurch vorzeitig innbsp;zwei St�cke zerteilt, mit denen die weitere Forschung nichts anzn-fangen wusste.

2. Puteal Scrihonianum. Die �berlieferung nennt futeal in einem Fall, in dem es sich um ein Blitzmal zu handeln scheint: das Putealnbsp;Scribonianum. Ein �beraus stark verst�mmelter und durch ver-schiedene Konjekturen erganzter Passus bei Festus ^ soil daf�r dernbsp;Beweissein: lt;Scribonianum iqigt;pellatur ante\^ atria lt;puteal, quodnbsp;fecit Scngt;bonius, cui negotium rfalt;tum a senatu fuerat, utgt; con-quireret sacella a^flt;acta . . . '^xogt;curavit, quia in eo loco.... sacellum

nimmt nicht wunder, dass angesichts dieses wenig sicheren Textes die Meinungen, ob dieses puteal ein Blitzmal war oder nicht sehrnbsp;verschieden sind. Das einzige Mittel hier richtig zu entscheiden, istnbsp;zu bestimmen, ob das puteal ein Brunnen war, in welchem Fall esnbsp;als Blitzmal nicht in Betracht kommt.

Thulin nahm den Wortlaut des Textes einfach hin als St�tzpunkt seiner puteal-Theorie. Aber schon Piganiol ^ bemerkte, dass imnbsp;obigen Texte ut quidam hinweist auf einen Versuch um dasj enigenbsp;zu erklaren, was in den vorhergehenden Worten sacellum fuit quod ignonbsp;in Bezug auf eben dieses sacellum als unbekannt dargestellt ist.nbsp;Jedenfalls soil das ut quidam davor warnen, um das puteal zwangslosnbsp;mit einem fulgur conditum zu identifizieren. Denn es steht �berhauptnbsp;nicht fest, in welcher Beziehung das Sacellum zum Puteal stand.nbsp;Das Weitere ist reine Konjektur, und es n�tzt nichts dar�ber zunbsp;streiten, solange nicht bewiesen ist, dass puteal tatsachlich ein Blitzmalnbsp;war. Das Puteal ist durch seinen Namen Puteal Scribonianum odernbsp;Puteal Libonis eng mit seinem Hersteller verbunden �. Welchernbsp;war sein Zweck?

Die Umstande, die zu dem Auftrag veranlassten, sind weiter nicht bekannt, auch nicht, welcher L. Scribonius Libo gemeint ist.nbsp;Einer war Tribunus plebis in 216, ein zweiter Praetor peregrinus

'�* M�langes d�arch. et d�hist. de l��cole fran^. de Rome 1908: Les origines du Forum, III Puteal Scribonianum 262 sq.

in 204, ein dritter Curulis aedilis in 194, ein vierter Tribunus plebis in 149, ein fiinfter Consul in 34

Destomehr wissen wir vom Puteal selbst,weil es im �ffentlichen Leben eine bedeutende Rolle spielte. Es ist klar, dass es eine Statte bildete,nbsp;an der viele Leute taglich beisammenkamen, um dort entwedernbsp;Geldgeschafte zu erledigen oder einen Rechtsstreit vor dem dortnbsp;befindlichen Tribunal des Praetor zu verfolgen, vielleicht auch beides.nbsp;Die Schwierigkeit ist, dass die Stellen bei den Autoren und Kommen-tatoren, die diese Statte mit Puteal bezeichnen, sich m�glicherweisenbsp;zum Teil beziehen auf ein anderes Puteal, das wir demnachst be-sprechen, namlich auf das sog. -puteal Atti Navii Dem sei wie ihmnbsp;sei; eine Andeutung f�r den wirklichen Charakter unseres Putealnbsp;geben sie nicht.

Eine bessere Handhabe bieten die M�nzen der Gens Aemilia und der Gens Scribonia, die auf der Riickseite das Puteal zeigen �.nbsp;Als eine genaue Nachbildung erscheint das elegante Marmorputeal,nbsp;welches in Veji aufgefunden wurde Die M�nzen zeigen ausser der

^ Die folgenden Stellen bezeugen ein puteal, um das sich die WuchergeschMte konzentrierten: Cic. pro Sestio 8, 18 alter . . puteali et feneratorum gregibusnbsp;inflatus, a quibus conpulsus olim, ne in Scyllaeo aeris alieni tamquam fretu adnbsp;columnam adhaeresceret; Ov. rem. am. 561 qui Puteal lanumque timet, celeresquenbsp;Kalendas/ torqueat hunc aeris mutua summa sui. Zu der Cicero-Stelle bemerktnbsp;ein Schol. Bob.: utitur ambiguis locorum nominibus; nam puteal vocatur locusnbsp;in vicinia fori, ubi erat Columna etiam Maenia, apud quam debitores a creditoribusnbsp;proscribebantur. Danach hiess der Ort bei der Col. Maenia ,,Puteal� (vgl. Dion.nbsp;Hal. Ill 71, unten S. 105 .

Hor. Serm. II 6.35 'ante secundam/ Roscius orabat sibi adesses ad Puteal eras�, lasst Roscius bitten, wohl eher fiir Beistand in einem Prozess, als in einernbsp;geschaftlichen Angelegenheit. Dann k�nnte es dem Puteal Libonis identischnbsp;sein, fiber welches er ep. I 19.8 schrieb 'forum putealqae Libonisj mandabo siccis,nbsp;adimam cantare sevens�, wo es sich um eine trockene Beschaftigung handelt.nbsp;Der Scholiast Porphyrio denkt nur an Rechtstreit: per puteal praetorem acnbsp;iudicem significat. puteal altera.Libonis sedes praetoris fuit prope arcum Fabianumnbsp;dictumque [i de dictum du J.), quod a Libone illic primum tribunal ac subsellianbsp;collocata sunt.

Aus diesen Stellen k�nnte hervorgehen, dass puteal Libonis durch das prae-torische Tribunal gekennzeichnet (und lokalisiert) wurde, und ,,puteal� ein Ort auf dem Komitium war, wo man die feneratores finden konnte. Diese Theorienbsp;wird jedoch von dem Persius-Scholiast wieder gestiirzt, der gerade die Wucherernbsp;beim Puteal Libonis stellt; feneratoris ad Puteal Libonis, quod est in porticunbsp;Julia, ad arcum Fabianum, consistere solebant (ad IV 49).

Umschrift PVTEAL SCRIBON LIBO auch das Puteal selbst, mit den Emblemen der Triumviri monetales. Hammer, Zange undnbsp;Volcanushut, und einigen Attributen des Apollo (Kranzen aus Lorbeernbsp;und Olive und zwei Leiern). Mommsen bestimmte es mit wenignbsp;Wahrscheinlichkeit als Altar du Jardin als Brunnen Die letztenbsp;Meinung bat die meisten Vorz�ge. Erstens ist der dargestellte Gegen-stand durch seinen Reliefschmuck in jeder Hinsicht der �blichennbsp;Ausstattung eines Brunnenrandes genau gleich. Die Brunnen undnbsp;die Zisternen in den grossen Privathausern und Insulae waren wohlnbsp;meistenfalls verziert mit Reliefs Selbstverstandlich war dies auchnbsp;der Fall mit den �ffentlichen Wasserbehaltern, ja, es lasst sich denken,nbsp;dass ein Scribonius Libo sich eine Ehre daraus machte, das puteal,nbsp;welches seinen Sorgen anvertraut war, so sch�n wie m�glich aus-zuschm�cken. Zweitens ist die Frage erlaubt, warum ein Blitzmalnbsp;�berhaupt mit Verzierungen ausgestattet werden sollte. Die unheim-liche Sphare, die wohl Ursache war, dass die etruskischen librinbsp;fulgurales sogar verboten nach der Stelle hinzuschauen ¹ ², tragt dazunbsp;nicht im geringsten bei. Klein, grau, ungesund, und vor allem^m^enbsp;sind die Beiw�rter, die zu einem Blitzmal passen. In schroffstemnbsp;Gegensatz dazu sind die Leiern und Lorbeerkranze als der Inbegriffnbsp;der Heiterkeit und Gesundheit. Und drittens erwartet man doch aufnbsp;dem Puteal eine Andeutung, die es zu einem Blitzmal pragt, zumnbsp;mindesten die Inschrift FVLGVR CONDITVM. Alle bisher gefundenennbsp;Blitzmaler trugen eine solche Inschrift, und �berdies haben sich vielenbsp;andere Inschriften erhalten, wahrend von dem zugeh�rigen Malnbsp;keine Spur geblieben war. F�r die Anwesenheit der Embleme desnbsp;Volcanus, die Thulin ohne jeden Grund heranschleppte �, wird sichnbsp;eine gute Erklarung finden.

Topographisch ist das Puteal Libonis ziemlich genau zu bestimmeri �, weil ein Scholion �� bemerkt puteal Scribon�i Libonis, quod est innbsp;porticu Julia, ad arcum Fabianum, ein anderes � es prope arcumnbsp;Fabianum dictum, und das Festus-Zitat es ante atria ansetzt.

* nbsp;nbsp;nbsp;Amm. Mare. XXIII 5.12 hoe modo contaeta loea nee intueri nee calcarinbsp;debere fulgurales pronuntiant libri.

^ Vgl. Jordan, Topogr. d. Stadt Rom I, 2 SS. 210 sqq., 403; Richter, Topogr. d. Stadt Rom 103; Platner-Ashby, A Topogr. Diet, of Anc. Rom, s.v. put. Lib.nbsp;� Schol, ad Pers. IV 49.

Durch eine neue Interpretation dieser Einzelheiten ^ meint vu Jardin, das puteal selbst wiedergefunden zu haben und umschreibtnbsp;dessen Lage folgendermassen: tra la Regia ed il sacrato di Vesta,nbsp;al principio della stradetta scendente al Foro, ed ivi, innanzi l�ingressonbsp;deir atrium Vestae, accanto all�accesso della Regia di ironie all� estre-mita del portico identificabile con la porticus Julia Dort befindetnbsp;sich ein Brunnen, der in 1899 entdeckt wurde; fra il muro della Regianbsp;e quello del sacrato di Vesta � stato rimesso in luce un antichissimonbsp;pozzo .... II rivestimento di tufo finisce a m. 4,65 di profondita,nbsp;ove si trova un grosso strato di ghiaia, dalla quale scaturisce unanbsp;copiosa sorgente Auch die Spuren der Wiederherstellung desnbsp;Libo sind erkenntlich. Wenn sich auch damit noch nichts Bestimmtesnbsp;gewinnen lasst, so darf jedenfalls doch deutlich geworden sein, dassnbsp;das Puteal Scribonianum nur mit grosser Vorsicht als Beweisst�cknbsp;f�r das Blitzmal in der Form eines puteal anzuwenden ist.

3. Puteal Atti Navii. Den dritten Beweisgrund bildet ein puteal, welches genannt wird anlasslich der alten Volkssage �ber das Wundernbsp;des Wetzsteines, den der marchenhafte Augur Attus Navius vor dennbsp;staunenden Augen des K�nigs Tarquinius Priscus mit einem Rasier-messer in zwei St�cke zerschnitt.

Durch die dramatisierende Uberlieferung wurde die wunderbare Handlung mit dem Ort, wo die Statue des Augur stand, verkn�pft;nbsp;.sie wusste mitzuteilen dass dort auch der betreffende Stein undnbsp;das Messer in der Erde vergraben lagen. Es wird nicht ohne Bedeutungnbsp;sein, dass die drei uns bekannten Rezensionen der Attus Navius-Sagenbsp;bei Cicero, Livius und Dionysios von Halikarnassos � diesen letztennbsp;Zug anf�hren mit bzw. accepimus, memorant und AeyExai. Dadurch

' Nach DU Jardin {l.c. 4 sqq.) sind die Atria in ante atria das atrium Vestae und das atrium Regis, welches anfangs die domus regis sacrificuli war, dann,nbsp;nachdem Augustus das Haus den Vestales �bertragen hatte (Dio Cassius LIV 27),nbsp;identisch war mit Regia (Regia domus, ubi rex habitat, Pauli exc. 347 L); dienbsp;porticus Julia ist nicht die Basilica Julia oder Aemilia, sondern die sog. porticusnbsp;Margaritaria,die von Julia Domna und Septimius Severus gebaut wurde; dennbsp;arcus Fabianus identifiziert er mit dem arcus Augusti.

2 Andere Versuche sind der von Piganiol (l.c.), der einen Halbkreis von Travertin-Bl�cken zwischen Castor-Tempel und aedes Vestae, und von Vannbsp;Deman (Am. Journ. of Arch. 1913, SS. 26�28), der einen anderen Brunnennbsp;vor der Basilica als dais Put. Lib. erklarten. Du Jardin weist beide zurtick (S. 11,nbsp;n. 18).

zeigt sich, dass sie es nur vom H�rensagen wissen, und keiner dieses Grab selbst gesehen hat. Wie die Rezensionen in manchen anderennbsp;Hinsichten erheblich voneinander abweichen so auch in diesemnbsp;Punkt. Livius bestimmt den Ort des Ereignisses, an dem der Wetz-stein vergraben ist Cicero dagegen berichtet Genaueres �ber dasnbsp;Grab selbst mit den Worten cotem autem illam et novaculam defossamnbsp;in comitio supraque impositum p ut e al accepimus Einernbsp;anderen Quelle folgte Dionysios, wenn er schreibt ^ t] T� �K�vr) KSKpucl)-0ai A�YSxai Kax�c Kal t� ^up�v un� pamp;Dp�i xivi, aber hinzuf�gtnbsp;KaXa�xai 6e Op�ap � x�xtoq uu� xcov 'Pcopalcov. Sogar wenn dasnbsp;Letzte ein Irrtum ist f�r das Puteal Libonis �, so hat wohl ein altesnbsp;puteal, dessen Brunnen mtitmasslich ersch�pft und zugeworfen war,nbsp;und das seitdem aus dem Wege geschaft wurde, die Quelle Cicerosnbsp;veranlasst es als das Wetzsteingrab zu betrachten.

Das Hypothetische in der Trennung von Sage und. Geschichte ist aber noch nicht zu Ende. Denn auch die Ficus Ruminalis, dienbsp;auf dem Comitium stand, spricht hier ein W�rtchen mit. Eine hoff-nungslos verderbte Stelle bei Festus � nennt den Feigenbaum /rcwsnbsp;Navia, erzahlt das Wunder des Wetzsteines und setzt es in Zusammen-

ficum lt;supra satam essegt;. Demzufolge ware der Baum �ber die Gegenstande gepflanzt, nachdem sie einmal versehentlich ausgegrabennbsp;worden seien

Man bekommt aus dieser Darlegung den Eindruck, dass die Romer bloss das Wetzsteingrab in der Nahe der Statue und der Ficus suchten.nbsp;Die Form des Grabes war sekundar und dar�ber brauchten sie nichtnbsp;einhellig zu denken.

Aber eben die Form ist f�r uns wichtig. Denn Thulin will das ciceronische Puteal als ein Blitzmal betrachten �. Der Gedanke hatnbsp;allerdings seinen Reiz: der Wetzstein sei vom Blitze zersplittert undnbsp;puteal sei ja ,,der gelaufige Name des r�mischen Blitzgrabes� *.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. H. Petrikovits, Mitt. Ver. klass. Philol. Wien, IX (1932), S. 37.

2 nbsp;nbsp;nbsp;I 36.5 statua Atti capite velato, quo in loco res acta est, in comitio in gradibusnbsp;ipsis ad laevam curiae fuit; cotem quoque eodem loco sitam fuisse memo-rant....

� Falls die Ficus selbst getroffen sein sollte, und unter ihr danach Donnerkeile gedacht wurden, ware hier eine Parallele zu ahnlichen Auffassungen, z.B. innbsp;Schwedeii u. Danemark, Java und Zentral-Afrika (Chr. Blinkenberg, Thenbsp;'I'hunderweapon in Religion and Folklore, 71, 91, 117, 120).

Es gibt j edoch wichtige Einwande. Erstens kann das verschollene puteal ebensogut einem richtigen Brunnen zugeh�rt haben. Zweitensnbsp;darf es doch befremden, dass, wenn wirklich das Blitzmal ein putealnbsp;war, unter dem die (Donner-)Steine vergraben wurden, die Ahnlich-keit im ganzen Altertum nicht aufgefallen ist, wobei zu ber�cksichtigennbsp;ist, dass eben das Wetzsteinwunder des Attus Navius �den gr�sstennbsp;Widerhall in der antiken Literatur gefunden hat� Drittens befandnbsp;sich am gleichen Ort die Ficus Navia oder Ruminalis, die Plinius ^nbsp;pragt als sacra fulgoribus ibi conditis. Im Raume um den Baumnbsp;schlug der Blitz einmal oder mehrmals ein, wenn Plinius recht hat.nbsp;Trotzdem geht aus nichts hervor, dass in spatrepublikanischer Zeitnbsp;oder noch spater an diesem Ort von einem puteal-Blitzma.1 die Redenbsp;ist Gerade Cicero spricht auf Gewahr Anderer, wie Livius undnbsp;Dionysios, was er anderenfalls nicht zu tun brauchte.

Auch die Herkunft des Attus Navius gibt keine Entscheidung, solange nicht das bisher besprochene Blitzritual entweder den Etrus-kern oder den R�mern zugeschrieben werden kann. Im ersten Fallnbsp;w�rde die Tatsache, dass er Haruspex war, einen Grund herbeif�hren,nbsp;das Wetzsteingrab als Blitzmal aufzufassen. Der Name Naviusnbsp;leitet Petrikovits ¹ ² jedoch von navus ab, wie Albius von albus, Calidiusnbsp;von calidus, Flavius von flavus, Opimius von opimus, Ruhrius vonnbsp;Ruber, Rutilius von rutilus.

L. DU Jardin hat auch dieses puteal zu entdecken versucht C. Huelsen lokalisierte Statue, Ficus und Puteal in der Nahe dernbsp;Columna Maenia, an der Westseite des Comitium, zwischen dernbsp;Curia Hostilia und der Basilica Porcia, weil Livius den Ort bezeichnetnbsp;mit in gradibus ipsis ad laevam Curiae. Du Jardin behauptet, esnbsp;handle sich dabei um die 29 v. Chr. neuerbaute Curia Julia undnbsp;bestimmt den i.J. 1899 von Boni ausgegrabenen Brunnen als dasnbsp;puteal Atti Navii, welches jedoch nicht links, sondern rechts vonnbsp;der Treppe liegt �. ,,Air estremita ori�ntale del nucleo della gradinata

1 nbsp;nbsp;nbsp;Petrikovits, l.c. 36; dazu nennt er Val. Max. I 4.1, Liv. per. I, Flor. I 1.5,nbsp;Apul. de deo Socr. p. 135 sqq., Lact. div, inst. II 7.8, De vir. ill. 6, 7.

2 Ohne Grund meint Petrikovits (l.c. 42), dass das bronzerne Gitter, welches den Baum umhegte, ein puteal sein kann (Phot. bibl. p. 141b, 22 Bekker: �p IV�Ognbsp;Lspd . . . KtyKLioi yaLKalq 'riEpiEipyop�vT)).

II pozzo di Atto Navio e l�origine di due leggende Romani, 14 sqq. in Historia IV (1930) 685�714.

� Also nicht unweit des lanus-Tempels, vgl. Ov. rem. am. 561 qui Puteal lanumque timet etc.

trovai un pozzo republicano . . . il pozzo raggiunge la profondita di m. 11,52� Dieser 12 M. tiefe Brunnen sei nicht ein Wasserbrunnen,nbsp;sondern ein Bidental. Die Gr�nde, die er dazu anf�hrt, sind abernbsp;keineswegs stichhaltig

4. Die archaeologischen Funde. Der vierte Beweisgrund wird gesucht in dem letzten der drei aufgefundenen archaeologischennbsp;Funde.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Blitzmal von Vulci. ,,In Vulci fand sich vor demnbsp;Winkel, den die Mauern zweier anscheinend �ffentlicher Gebaudenbsp;bildeten, eine dritte spater zugef�gte Maner gezogen und diesernbsp;kleine Raum mit paarweise durch Bleiklammern verbundenennbsp;Peperinquadern gedeckt. Auf einer dieser deckenden Quadern standnbsp;die Inschrift CONDITVM FVLC� Dieses Mal war also von allennbsp;Seiten geschlossen, und hatte nicht eine runde, sondern eine dreieckigenbsp;Form.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Blitzmal von Nemausus, 4 Fuss lang, 15 Zoll hoch,nbsp;und 15 Zoll breit, beschrieben als ,,un petit ouvrage de ma^onnerienbsp;.... construit de petites pierres quarr�es et reconvert en voutenbsp;avec des dalles de pierre; on assure qu�on n�a rien trouv� dans Ienbsp;quarr� de la mafonnerie�. Oben an der Ostseite war zu lesen: FVLGVRnbsp;DIVOM CONDITVM *. Es war gew�lbt und rechteckig.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Blitzmal von Rom, in der Nahe der dioklezianischennbsp;Thermen im 18. Jahrhundert aufgedeckt. Ein Geistlicher der Compag-nia di Ge.s� verfasste einen Fundbericht, der uns jedenfalls zuverlassige

- 1�. Es ist z.B. nicht zu versteken, warum �sembra inverosimile che in luogo sl frequentato fosse stabilito un comune pozzo d�acqua� (S. 17). 2�. Wenn dernbsp;Rand bei der Ausgrabung fehlte, bedeutet dies h�chstens, dass dieser Brunnennbsp;nicht mehr funktionierte und zugeworfen war. 3�. Darauf deutet sogar der �lastronenbsp;rotto�, mit dem es zugedeckt war. Wie kann ein solcher auf einem Blitzmalnbsp;liegen, welches sich du Jardin als einen offenen Brunnen denkt (wahrend anderenbsp;� wie Mommsen unten � das Blitzmal zwar als mit Erde �berdeckt auffassen,nbsp;jedoch eine Einfriedigung voraussetzen, die obenan offen ist) ? 4�. Wozu dientennbsp;die 40 Stufen im Innern sonst als zur Reinigung des Brunnens. Doch nicht umnbsp;,,la pietra fulgurale� hinunterzubringen, wie er meint, und die er unverfrorennbsp;wiederzuerkennen glaubt in ,,due masse informi di ferro� und weiterennbsp;Eisenfunden. Dagegen deutet der ganze Inhalt von Geschirr, Knochen, M�nzennbsp;usw. einfach darauf, dass es sich um einen gew�hnlichen Brunnen handelt.

^ Mommsen, Ber. sachs. Ges. d. Wiss. 1849, S. 292; Atti dell� acad. Rom. IX 443.

Auskunft erteilt mit gen�gender Deutlichkeit �ber das Wesentliche der Bauform. Es wurde auch hier ein rechteckiger, nach allen Seitennbsp;geschlossener Sarg gefunden, der ausgef�Ut war mit grossen undnbsp;kleinen Steinen: �15 palmi in circa terra fu trovata come una grannbsp;cassa, formata da grossi pezzi di travertini. Fondo non aveva manbsp;posava sopra un fondamento di sassi fatto con calce. Sopra la cassanbsp;nel suo contorno sorgevano quattro muri, i quali dentro chiudevanonbsp;uno spazio, come gola di cammino aperto; se non in quanto era pienonbsp;di terra dentro calata, il quale spazio percio veniva ad essere, nelnbsp;suo perimetro grande quanto quello della cassa. Questo disfattonbsp;ed aperta la cassa fu trovata non altro contenere che calcinacci enbsp;pietre. II di fuori era senza veruno ornamento . .

Den Gegensatz zu den beiden anderen bildet eine weitere Einzelheit an diesem Mal, die Umhegung, die in Vulci und Nimes die Inschriftnbsp;verborgen haben w�rde. Hier aber tragt eine der Aussenseiten desnbsp;�Schornsteins�, ganz schlicht und schmucklos, die Inschrift FVLGVRnbsp;DIVM.

Diese Umhegung nun ist es, die den Kronzeugen darstellt f�r die puteal-Theorie, weil sie anscheinend die Zeilen des Festus illustriert;nbsp;fulgur conditum, quod nefas est integi. Dagegen ist zu betonen, dassnbsp;auch dieses Blitzmal ganz unzweideutig mit Steinquadern zugedecktnbsp;ist, und in dieser Hinsicht den beiden anderen genau ahnelt. Dernbsp;Oberbau andert nichts daran, er schliesst sogar noch mehr ab, indemnbsp;er nicht um, sondern �her dem Sarge steht. Eine �ffnung ist schlechter-dings unm�glich. Keiner hat es gewagt an dem Ausspruch Mommsensnbsp;zu r�tteln; ,,obwohl also der Sarg selber geschlossen war, bedecktenbsp;man denselben nicht mit Erde, sondern liess �ber ihm eine �ffnungnbsp;gleich einer Brunnenm�ndung, das sog. puteal� Wer diese letztennbsp;Worte als richtig betrachtet, nimmt an, dass erstens der Oberbaunbsp;der vier Mauern die k�nstliche Nachahmung einer �ffnung bildetnbsp;(wahrend jeder Vor�bergehende den aus Steinquadern geformtennbsp;Boden sehen konnte), und zweitens, dass eine rechteckige M�ndungnbsp;von 7 zu 5 r�mischen Palmen � keine ungew�hnliche Art eines sonstnbsp;zylinderf�rmigen puteal ist.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Saggi di dissertazioni ecc. lette peil� Acc. etrusca di Cortona V 160 sqq.;nbsp;Mommsen, l.c. 293; du Jaruin, Historia IV 696; Thulin 102.

2 Die Ausma.sse des Sarges waren 8 r�m. Palme in der Lange, 6 in der Breite und 4 inder H�he. Die Dicke der Maner rechnen wir zu 1 Palme.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Das futeal des lacus Curtius. Den f�nften und letzten Beweis-grund, das puteal des lacus Curtius wies schon Thulin � ab. Dasnbsp;Puteal des M. Barbatus Pollio mit der Inschrift M. Barbatius Pollionbsp;aed. ctir. luturnai sacrum rest. 'puteal gehort fraglos einem wirklichennbsp;Brunnen an.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Schluss. Passen wir jetzt das Ergebnis der puteal-Fragenbsp;zusammen. Aus der Darlegung mag hervorgehen, dass nicht mitnbsp;soviel Bestimmtheit wie man bisher wohl glaubte, angenommennbsp;werden darf, dass, wie bidental, auch das Wort puteal eine Bezeich-nung eines Blitzmales war. In dieser Bedeutung kommt es weder innbsp;der Literatur noch als Inschrift vor. Wahrend bidental jedesmalnbsp;von Scholiasten sehr ausf�hrlich erklart wird, fehlt uns in diesernbsp;Richtung f�r puteal jegliche Andeutung. Die vermeintliche Identitatnbsp;vom Puteal Scribonianum mit einem fulgur conditum lasst sichnbsp;in dem unheilbar verderbten Festus-Text nicht unumst�sslich be-weisen. Die f�nf Argumente, welche diese Ansicht weiter unter-st�tzen sollen, die Umhegung, die Putealia des Libo, Navius undnbsp;lacus Curtius, und das r�mische Blitzmal bieten keine �berzeugendenbsp;Gesichtspunkte. Die Beziehung von einem fulgur conditum zu einernbsp;�ffnung bleibt somit v�llig im unklaren.

Eine neue Theorie hat L. du Jardin ver�ffentlicht �, der bidental und puteal nicht nur f�r identisch halt, sondern sie sogar �berhauptnbsp;nicht unterscheidet. Laut seiner Auffassung ist ein bidental einnbsp;meistenfalls randloser Brunnenschacht, der 9, 14, 20, sogar tiefernbsp;als 24 M. sein konnte. Von den etwa 100 Brunnen, die alle * ausnbsp;republikanischer Zeit datieren, betrachte! er mindestens 35 alsnbsp;bidentalia. Die Art der Gegenstande, die aus dem Inneren zu Tagenbsp;gef�rdert wurden, soil zu dem Blitzritual in Bezug stehen: die �grossenbsp;e piccole masse di ferro�, die �ascie, scudi, pezzi di legno, di bronzo�nbsp;bilden die fulgura condita, eine beinerne Fl�te, Steinlampen und einenbsp;acerra geh�ren zum Begrabniszeremoniell, Tiergebeine erinnern annbsp;das Opfer, und die �brigen Sachen wie eine Isis-Statuette, Gewichte,nbsp;M�nzen, Ringe, Schreibstifte, seien Votivgaben �.

� Zuerst in Historia IV (1930) 686, 695 f�r das Puteal A. Navii, dann ein -Artikel �I pozzi della valle del Fora Romano� in Rendiconti della Pontif. Accad.nbsp;Rom di Archeol. Vol. VII, 2 (1932) 129�162.

Der Hauptwert der Inschriften liegt fast mehr in ihrer Verbreitung im r�mischen Reich, als in ihrem Inhalt und Alter. Keine lasst sichnbsp;in republikanischer Zeit ansetzen und obendrein geh�ren die meistennbsp;eher der zweiten als der ersten Halfte der Kaiserzeit an. Die gr�sserenbsp;Anzahl enthalt die Worte fulgur conditum, wahrend eine Minoritatnbsp;den Unterschied zwischen fulgur dium und fulgur Summani, dernbsp;weiter unten ^ besprochen wird, zeigt. Dass das Altertum noch anderenbsp;Inschriften kannte, k�nnte hervorgehen aus dem oben S. 95 ange-f�hrten Scholion, das fulgur sacrum conditum erwahnt. Mehr Bedeutungnbsp;hat jedoch der Umstand, dass die Inschriften nicht nur in ganznbsp;Italien, sondern besonders in S�d-Gallien, und sogar in Spaniennbsp;und Britannien aufgefunden wurden.

Die Orthographic fulgur divom statt fulgur dium (Nemausus und am Valium Hadriani) deutet auf Missbegriff hin oder auf eine bewusstenbsp;Umdeutung. Es ist darauf hinzuweisen, dass Gallien, wo im 2. und 3.nbsp;Jahrhundert die Romanisierung am weitesten vorgeschritten war,nbsp;fast ebensoviel Inschriften aufweisen kann, als Italien selbst.

XIV	245	fulgur in fundo Volusiano arbore fulmine ictanbsp;conditum est per aedilicios	Ostia
b) Gallia
XII	1047	FVLGVR CONDITVM	Cabell, terra
XII	1807	lOVI FVLGVRI FVLMINI
XII	2769	FVLGVR CONDITVM	Laudun.
XII	2888	FVLGVR CONDITVM	V�zenobres
XII	2970	FVLGVR CONDITVM	Argilliers
XII	3023	FVLGVR CONDITVM	Montmirat
XII	3047	FVLGVR DIVOM	Nemausus
XII	3048	FVLGVR DIVOM CONDITVM	Nemausus
XII	3049	FVLGVR CONDITVM DIVOM	Nemausus
XII	4100	FVLGVR CONDITVM	St. Gilles
XII	4219	.... NDITAi	Baeterrae
XIII	1785	FVLGVR CONDITVM	Lugdunum
c) H	i s p a n i a

11 nbsp;nbsp;nbsp;2421 CONDITVM SVB (divo ex iussu) Bracara

IMP CAESARIS (augusti divi f.) nbsp;nbsp;nbsp;Augusta

PATRIS PATRI(ae pontif. max.) ^

�ber die Behandlung des vom Blitz get�teten Menschen ist recht wenig �berliefert worden. Wenn man dem Persius in dieser Hinsichtnbsp;Glauben schenken darf, konnte ein t�dlich Getroffener ein hidentalnbsp;darstellen: triste iaces evitandumque hidental. Demzufolge blieben die-sterblichen �berreste auf der Stelle liegen und wurden mit dennbsp;dispersos fulminis ignes beerdigt, wie auch Seneca � zu entnehmen

^ Wahrscheinlich besagt diese I. nur, dassirgendetwasgesii/feiwar. Jedenfalls die Erganzung SVB divo ist ohne allem Grund, da jedes Blitzmal sitb dio lag.

� de clem, I 7; vgl. noch n.q. ll 59, 12 male scilicet agitur tecum, si cum fulmine conderis.

ist: ecquis regum erit tutus, cuius non membra haruspices colligant. Und Plinius ^ betont ausdr�cklich, dass die crematio in solchemnbsp;Falie nicht gestattet sei, wohl aber die humatio: hominem ita exani-matum cremari fas non est, condi terra religio tradit

Das alteste Zeugnis ist in den, dem K�nig Numa zugeschriebenen, sog. Leges regiae erhalten worden � :

Die letzte Zeile verp�nte den Verwandten das msta facere, von welchen Handlungen hier wohl besonders die Beriihrung mit Mund undnbsp;Hand gemeint sein wird. Was bedeutet aber die erste Zeile mit demnbsp;Verbot supra genua tollere? Besagt es einfach den Leichman nicht h�hernbsp;als die Kniee der Trager emporzuheben, die den lectus funebris fort-trugen zum Friedhof? Dann ware dem Erschlagenen ein regelrechtesnbsp;Begrabnis nicht gestattet. Oder durfte man den Toten nicht bisnbsp;�ber die eignen Kniee aufheben? Diese Frage verdient weiteresnbsp;Interesse, denn eine Antwort kann hier in Ermangelung des Ver-gleichsmaterials nicht folgen. Augenscheinlich durfte der K�rpernbsp;nicht von der Erde getrennt werden.

Es ist nicht ausgeschlossen, dass diese Bestimmung der Lex regia nichts mit dem Ritual des fulgur condere zu schaffen hat, und dass

^ Mit Vorsicht ist Pseudo-Quintil. declam. 274 Lehnert zu verwenden, weil dort eine griechische Anschauung sprechen kann: ,,Quo quis loco fulmine ictusnbsp;fuerit, eodem sepeliatur�. Vgl. Festus 370 L statua est ludi eius, qui quondamnbsp;fulmine ictus in Circo, sepultus est in laniculo. cuius ostea . . . intra urbem relatanbsp;in Volcanali . . . obruta sunt. Eine ganz andere Auffassung bezeugt ein Scholionnbsp;zu Persius II 27, welches eine Bestattung fur unm�glich halt: quia fulminatinbsp;supra terram positi non mandantur sepulturae. Thulin sieht darin einen grie-chischen Gedanken (S. 98), es kann jedoch auch einfach aus dem Verse tristenbsp;iaces bidental herausgedeutet sein,

Vgl. noch Ov. Tr. Ill 5, 7 ausus es igne lovis percussum tangere corpus/ et deploratae limen adire domus; Sen. de ira III 23,6 inimicitias gessit (Timagenes)nbsp;cum Caesare: nemo amicitiam eius refugit, extimuit, nemo quasi fulguritumnbsp;refugit.

^ Festus 190 L; C. G. Bruns, Fontes iuris Romani antiqui S. 8, 3. E. Bickel hat in ,,IOVOS in der Lex Regia vom Blitztod�, Rh. Mus. LXXX (1931) 279�298nbsp;die Frage wieder aufger�hrt, w e r oder was das Subjekt sei von occisit:nbsp;Scaliger schlug statt fulminibus fulmen lovis vor und statt tollito tollitor,nbsp;Bickel liest fulmine lovos, weil lovos eine Nominativform sein kann (zustimmendnbsp;Walde-Hofmann, lew s.v. Juppiter). Thulin behalt die handschriftlichenbsp;Lesart bei, und weist hin auf Ausdriicke wie si aedes fulminibus attigerit (S. 100).nbsp;Das Subjekt ware hier also ,,Es�, d.h. ,,die Macht des Fulgur�.

daher ein vom Blitz erschlagener Mensch in den altesten Zeiten nicht als ein bidental betrachtet wurde. Denn sonst ware der Bedarf nachnbsp;dieser Bestimmung nicht sofort verstandlich. Damit w�rde sich dannnbsp;zum ersten Mal ein Fall erheben, der eine h�chst altert�mliche,nbsp;urr�mische Auffassung verrat, und in dem das bisher genanntenbsp;Blitzritual keine Anwendung tand. Wenn wir den erstgenanntennbsp;Zitaten Glauben beimessen d�rfen, finden wir hier einen Gegensatznbsp;zu den Brauchen in spat er er Zeit.

Auch �ber die vom Blitz ber�hrten Baume vernehmen wir einiges. In Plautus� Trinummus bem�ht sich der Sklave Stasimus ein St�cknbsp;Land als verflucht zu bezeichnen, auf dem weder Tier noch Pflanzenbsp;gedeiht; er nennt es das Acheruntis ostium und hospitium calamitatis.nbsp;Eines der vielen Symptome sei, dass die Halfte der Baume vomnbsp;Blitz getroffen war: nam fulguritae sunt alternae arhores Augen-scheinlich waren solche Baume, falls sie am Leben blieben, nichtnbsp;so gefahrlich, dass man auf ihre weitere Dienste verzichtete undnbsp;sie umhieb. Nur durften, wie es Plinius f�r den Weinstock und dienbsp;Haliphloeos bezeugt ^ die Fr�chte und das Holz nicht f�r sakralenbsp;Handlungen verwendet werden.

In einem korrupten Vers scheint Lucilius einen B�sewicht durch die Hechel zu ziehen, der sich kein Gewissen daraus macht das Holznbsp;solcher Baume zu verkaufen: lucorum exauctorem Albanum et fi�guri-tarum arhorum Dies erscheint also als ein abscheuliches Geschaft,nbsp;welches nicht genug zu missbilligen war. Das Holz der heiligen Hainenbsp;und der arbores fulguritae beide tragt ein gefahrliches mana, wodurchnbsp;es untauglich ist f�r profane Zwecke. Mit Recht k�nnen wir dennbsp;Schluss ziehen, dass beide Baumkategorien in diesem Punkt etwasnbsp;Gemeinsames aufweisen, weil beiden ein numen innewohnte.

Ein ganz besonderer Fall entsteht dann, wenn in einem Haine selbst ein Baum vom Blitz getroffen wird; durch einen gl�cklichennbsp;Zufall kennen wir das kultische Baumzeremoniell der Fratres Arvales

2 nbsp;nbsp;nbsp;n.h. XIV 119 prolibare diis nefastum habet vina . . . vitis fulmine tactae;nbsp;XVI 24 (haliphloeos) quin et fulmine saepissime icitur, quamvis altitudine nonnbsp;excellat. ideo ligno eius nee ad sacrificia uti fas habetur. Zu ber�cksichtigen ist,nbsp;dass diese Ausserungen des Plautus und Plinius auf griechische Quellen zur�ck-gehen k�nnen.

� Luc. 644 Marx. Lipsius las statt exauctorem exactorem, Thulin fast (S. 86) exauctor als auctor auf (vgl. Cic., Caec. 27 auctor fundi, Thes. L.L. s.v. auctor).

8 nbsp;nbsp;nbsp;113

f�r ihren Hain der Dea Dia. Sobald dort ein Baum durch einen ein-schlagenden Blitz versengt worden war, entfernten sie ihn aus dem Walde und verbrannten ihn mit Stumpf und Stiel zu Asche �bernbsp;den Blitz und dessen engere Behandlung wird weiter nicht gesprochen,nbsp;weder die Pontifices noch die Haruspices sind beteiligt. Offenbarnbsp;erledigten die Arvales diese Angelegenheit auf ihre eigene Weise.nbsp;Ob dabei die verheerende Wirkung des Blitzes oder der Schaden,nbsp;der dem lucus zugef�gt worden war, mehr ins Gewicht fiel, stehenbsp;dahin. Weil aber der Blitz eine gewisse Rolle spielte und weil esnbsp;sich hier um einen Ritus handelt, der noch im dritten nachchristlichennbsp;Jahrhundert �blich war, jedoch, wie Wagenvoort dargelegt hatnbsp;sogar in praeanimistische Zeit zur�ckreicht, so darf man wenigstensnbsp;erwagen, ob hier nicht zum zweiten Male der Fall vorliege, in demnbsp;das Blitzritual des fulgur condere ausgeschlossen ist. Denn sonst,nbsp;in spaterer Zeit und auf profanem Gebiet, war es doch wohl Sitte,nbsp;wie die Inschrift fulgur in fundo Volusiano . . . conditum est.nbsp;beweist.

Einen anderen recht alten Brauch bildet das strues ac fertum-Opier, das den blitzgetroffenen Baumen dargebracht wurde. Mit weitnbsp;gr�sserer Sicherheit als bei dem Opfer der Arvales d�rfen wir hiernbsp;annehmen, dass es eher dem einschlagenden Blitz galt, als dem be-schadigten Baum, dem ja auch andere Ursachen Schaden zuf�gen konn-ten. Festus besagt aber nachdr�cklich, dass dieses Opfer bei den arboresnbsp;fulguritae verrichtet wurde von einigen den Pontifices untergebenennbsp;Dienern, die dann strufertarii hiessen, jedoch auch von anderen.nbsp;Der stark l�ckenhafte Text lasst vermuten, dass auch Gebete aus-gesprochen wurden Nun gehort das strues ac fertum-Opfer

^ H. Wagenvoort, Imperium, Studi�n over het ,,mana�-begrip in zede en taal der Romeinen, Amsterdam 1941, SS. 80 sq.; er betrachte! die in den Actanbsp;genannten Deferunda, Commolenda u,sw. nicht als Sonderg�tter (Wissowa 25),nbsp;sondern als Epitheta des Baumes selbst: ,,Eens was er een tijd, dat de priesternbsp;zijn gebeden � beter: zijn bezweringen � tot den boom, de arbor dejerundanbsp;enz. richtte, zooals dat tegenwoordig bij primitieve volken op dezelfde wijzenbsp;pleegt te gebeuren�. � Dieselbe Deutung, unabhangig von ihm, bei F. Muller,nbsp;in G. V. D. Leeuw u.a., De Godsdiensten der Wereld II (Amsterdam 1941), S. 73.

^ Festus376L(erg.vonljRSiNUs u.M�ller)lt;strufertariosappellabantgt; antiqui ...lt;hogt;mines coMlt;ductosmercede, quiadgt; arhores fullt;gxiTitas noxarumcomgt;nbsp;missarum lt;causa sacrificia quaedamgt; strm et lt;ferto solennibus verbis igt;aciuntnbsp;lt;;�PrecorteIuppigt;lt;eyMiimiAi lt;volenspropitiussies�.quod xc^ulloetiam lt;fiebat

selbst, welches crehrius ad sacra ferebatur zu den altesten Opfer-gaben. Der Flamen Dialis f�hrte es immer mit sich, auf dem Janus-Altar brannte es, und auch die Fratres Arvales wandten es an. Diese Tatsachen bezeugen sein hohes Alter und seine verschiedenartigenbsp;Anwendung. Dadurch bleibt die Meinung, dass es im vorliegendennbsp;Falie dem Juppiter galt, eine Hypothese an sich die sich nur durchnbsp;einen weiteren kultischen Zusammenhang von der Behandlung desnbsp;Blitzeinschlages mit Juppiter st�tzen liesse.

Jedenfalls verdient es besondere Aufmerksamkeit dass auch in diesem Fall weder Pontifices noch Haruspices auftreten, und dassnbsp;Untergebene dazu gen�gten, dieses wohl haufig vorkommende Ereignisnbsp;zu s�hnen.

Die Ficus Ruminalis auf dem Komitium bezeichnet Plinius � als sacra fulgorihus ibi conditis. Welchen Wert hat diese Notiz? War esnbsp;ein Sonderfall oder tritt hier der Brauch ans Licht an einem locusnbsp;fulguritus einen Baum zu pflanzen? Diese Ficus war jedenfalls einnbsp;ganz besonderer Baum, dessen Ber�hmtheit wir in Wundergeschichtennbsp;bestatigt finden. Ihr gutes Gedeihen war von h�chster Bedeutung f�r dienbsp;Zukunft des r�misches Volkes Die gesunde Lebenskraft dieser Ficus �nbsp;scheint schwer im Einklang zu stehen mit der unheilsvollen, d�sterennbsp;Sphare eines fulgur conditum; mit Recht meint Thulin, dass der Baumnbsp;selbst nicht vom Blitz getroffen war �. Vielleicht beabsichtigte Plinius�nbsp;Quelle zu erklaren, warum der Baum heilig war, und bildet diesesnbsp;dann nur einen spateren Zusatz. Palis wir hier aber auf etwas Ur-spr�ngliches stossen, bedeutet diese Beziehung des Peigenbaumesnbsp;zu dem Blitzeinschlag ein uralter �berrest, der vereinzelt dasteht.

adhibito stra:gt;fertario. Pauli exc. 377 strufertarios dicebant, qui quaedam sacrificia ad arbores fulguritas faciebant, a ferto scilicet quodam sacrificii genere.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Strues: Festus 408L. Ferctum: Pauli exc. 75L; Geil. X 15,14; Ov. F. I. 276. �nbsp;Vgl. Cato r.r. 134, 2 u. 141,4; Wissowa, 35 u. Reg.; MaRjQuardt-Wiss. R�m.nbsp;Staatsverw. 169.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Die Erganzung precor te Juppiter et eet. ist ohne Gewahr, weil die handschr.nbsp;�berlieferung statt ter uti mihi eher ret odet et hat.

^ Tac. A. XIII 58, vgl. Festus 170, 17�20 L donee ilia iicMsviveret, libertatem populi Romani incolumem �ax^x^suram (erg. v. M�ller; Petrikovits, l.c. 43).

� W. Fiedler (AntikerWetterzauber 86) nennt den Feigenbaum �blitzgefeit� und stellt ihn deswegen dem Lorbeer gleich; vgl. Lydus de ost. 45, Geop. XI 2.

* Serv. Aen X 423 gibt nur darin einen Vergleichspunkt, und berechtigt nicht weitere Schl�sse zu ziehen �ber das Pflanzen eines Baumes (Thulin 111)nbsp;auf einem Blitzmal.

F�r den einschlagenden Blitz ist schliesslich das Opfer bekannt, welches bestand aus Zwiebeln, Haaren und kleinen Fischen. Beinbsp;Ovid, Plutarch und Arnobius ist es �berliefert worden in der Formnbsp;einer �brigens schelmischen Sage, deren Zweck augenscheinlich war,nbsp;es als ein Substitutopfer zu deuten. Mit Hilfe der Egeria gelingt esnbsp;dem K�nig Numa den von ihm eingefangenen Picus und Faunus einnbsp;harmloses Mittel zu erpressen um den Blitzeinschlag zu s�hnen.nbsp;�Da certa piamina�, fragt er den Juppiter Elicius, der ihm den Auftragnbsp;gibt; �his (d.h. mit caepa, capilli und maena) facito mea tela procures�nbsp;Dass dieses Opfer eine historische Tatsache darstellt, mag hervorgehennbsp;aus den Worten des Plutarch t�v ettI xo�g Kspauvoig . . . KaOap-p�v, oq uoislxai p�xpi vGv 6ioc Kpopp�cov Kal xpixcov Kalnbsp;paiviScov. Seine Quelle hat bestimmt eine derartige Ausserungnbsp;enthalten und auch sonst brauchen wir an der Historicitat nicht zunbsp;zweifeln, weil gerade dem Ovid, der ein Werk schreibt �ber die reli-gi�sen Feste und Branche seines Volkes, nicht zuzutrauen ist, dassnbsp;er ein stark abweichendes Opfer erwahnt, welches den R�mern selbstnbsp;vollkommen unbekannt sein sollte. Er mag zwar, wie �fters, Sinnnbsp;und Zweck missverstehen, aber eine Tatsache wie dieses Blitzopfernbsp;konnte er weder umformen noch erfinden.

Trotzdem keine anderen Quellen vorliegen, erscheint es dennoch berechtigt diesen sakralen Akt, welchen die Pontifices beim Ein-schlagen des Blitzes betreuten, als das urspr�ngliche, aus altesternbsp;Vergangenheit herr�hrende, echt r�mische Blitzopfer zu betrachten.nbsp;Wenn diese Schlussfolgerung die richtige ist, so wird es einleuchten,nbsp;dass damit das caepa-capilli-maena-Opfer den Angelpunkt bildennbsp;soil, um den sich alle weiteren Fragen, die sich mit der urr�mischennbsp;Bedeutung und Auffassung des Blitzes befassen, gruppieren. Es istnbsp;der zentrale St�tzpunkt, von dem aus wir auch die Fragen �ber dienbsp;andere Behandlungsart des einschlagenden Blitzes betrachten wollen.nbsp;Die etwaige Deutung dieses Opfers wird zugleich erklaren, wie sichnbsp;die Romer urspr�nglich den Blitz dachten, und aus welchen Gr�ndennbsp;sie dieses Naturphanomen verehrten.

Leider hat diese Erklarung von der Bedeutung des Opfers als Ganzes und seiner drei unter sich verschiedenen Elementen nochnbsp;keine erfolgreichen Fortschritte machen k�nnen. Die bisherigen

1 nbsp;nbsp;nbsp;Ov. F. III 285 sqq., das Opfer 339 sqq.; Plut. Numa XV; Arnob. adv. nat.nbsp;V 1. Ihre Quelle war wohl Valerius Antias.

Versuche stellen sich auf den Standpunkt, dass der Inhalt der Sage Wahrheit enthalt, und dass das Opfer als Ersatz f�r ein Menschenopfernbsp;gedacht war. S. Eitrem, der dar�ber als Anhanger der animistischennbsp;Theorie urteilte deutet das Opfer als �dem Charakter nach haupt-sachlich ein Manenopfer�. Mit dem Opfer des Haares vergleicht ernbsp;die manias, mollis pilas, reticula ac strophia, die den Lares aufgehangtnbsp;wurden von denen die Wolleknauel und Haarnetze �das Haarnbsp;representieren�, wahrend der Larenmutter Mania dem Orakelspruchnbsp;des Apollo nach ut pro capitihus capitihus supplicaretur statt Menschen-k�pfe capita a�lii et papaveris � geopfert wurden Weil nach demnbsp;modernen Volksglauben Haaropfer Gewitter hervorrufen, fasst ernbsp;das Blitzopfer als ein sympathisches Opfer auf, welches das Gewitternbsp;beschwichtigt �. Darum handelt es sich bei den R�mern jedoch nicht,nbsp;sondern um einen Gegenakt gegen die Auswirkung des Einschlages.nbsp;Das Fischopfer m�chte er auf gleiche Linie stellen mit der vielleichtnbsp;griechischen Sitte die Haut eines Flusspferdes oder Seehundes zunbsp;vergraben oder aufzuhangen als Schutz gegen die Blitze �. Der Ver-gleich trifft auch hier gar nicht zu, und vollkommen falsch zieht ernbsp;den Schluss: �aber wahrscheinlicher ist es doch, dass dieser Juppiternbsp;der Blitze die Totenseelen, die urspr�nglich Regen und Gewitternbsp;sendeten, auch als Empfanger des Blitzopfers verdrangt hat�.

Das Fischopfer hat von Altheim Beachtung gefunden Die Maena begegnet auch in dem Zauberopfer f�r die dea Tacita � und dem Gottenbsp;Volcanus werden pro animis humanis Fische geopfert �. Er meint, dassnbsp;solche Opfer deutlich dem chthonischen Kulte angeh�ren. Undnbsp;E. Labeling bemerkt, dass die Maena auch der Hekate heilig war i�.

^ Opferritus u. Voropfer d. Gr. u. Romer (Skrifter Vidensk. Selsk. i Kristiania, Hist.-Fil. KL, Bd. I 1915) SS. 370 sqq.

* Vgl. �ber diese Fragen jetzt E. Tabeling, Mater Larum 16 sqq. (Frankf. Stud. Bd. I 1932.)

� Griech. G�tter im alten Rom. 174, Anm. 2 (Religionsgesch. Versuche u. Vorarb. XXII, 1 Giessen 1930). Vgl. L. du Jardin Historia IV 690, Anm. 25.nbsp;8 Ov. F. II 578.

� Festus 276 L id genus pisciculorum vivorum datur ei deo pro animis humanis; Varro 1.1. VI 20 Volcanalia a Volcano .... eo die populus pro s e in ignemnbsp;animalia mittit.

nur einen Teil der drei Elemente. Weiter bleibt die Hauptfrage �ber das Symbolisieren des Menschenopfers, die zuerst untersucht werdennbsp;sollte, unbesprochen. Denn WissowA z. B. hat sich bekanntlich immernbsp;dagegen gestraubt, dass es solche Opfer, die erst in spaterer Zeit durchnbsp;symbolische Opfer ersetzt wurden in der altesten Religion gegebennbsp;haben w�rde. Und noch ohnedies, w�rde es aber wahrscheinlich sein,nbsp;dass ein derartiges Opfer dem Blitz galt, der ja selbst, wie schon dienbsp;Lex regia zeigt, �fters beliebig Menschen erschlug? Das ehemals jedernbsp;Blitzeinschlag mittels eines Menschenlebens ges�hnt werden sollte,nbsp;geht doch zu weit.

Noch immer geiten also die Worte des Frazer ^; �The reason for employing these things for such a purpose is as obscure to us as itnbsp;apparently was to the ancients�. Das Opfer soil, wie wir annehmen,nbsp;urr�mische, d.h. praeanimistische Auffassungen ausdriicken, in denennbsp;sich zugleich der altr�mische Standpunkt �ber die Bedeutung desnbsp;Blitzes widerspiegelt �.

Jetzt, wo das wichtigste Material behandelt worden ist, scheint es angebracht, auf die mehr prinzipiellen Fragen �ber Wesen, Hinter-grund, Zweck und Herkunft des Rituals naher einzugehen.

Das Ergebnis der vorhergehenden Er�rterung fassen wir zuerst mal zusammen. Nicht allzu k�hn ware die Behauptung, dass bidental alsnbsp;Ganzes ausserlich und innerlich die Bezeichnung ist f�r eine vom Blitznbsp;getroffene und nach dem Ritual des fulgur condere behandelten Stelle,nbsp;also f�r ein fulgur conditum. Dagegen kann nur mit Hilfe einer Reihenbsp;von lose nebeneinander stehenden und an sich oft recht fragw�rdigennbsp;Hypothesen ausgef�hrt werden, dass auch puteal als Blitzmal galt,nbsp;welches entweder identisch ist mit bidental (M�ller-Deecke), odernbsp;zu welchem ein andersartiges, ganz hypothetisches, rein-pontifikalesnbsp;Rituell vorausgesetzt wird (Thulin), zu dem auch das Numa-Opfer.nbsp;hingeh�ren soil.

Die Identitat ist widerlegt worden, weil aus keiner Tatsache hervor-geht, dass jedes Blitzmal mit einem zylinderf�rmigen Brunnenrand umhegt war. Sodann bildet puteal eine zweite Art Blitzmal.

Falls der Blitz im urr�mischen Sinne dem Gebiet des Chthonisch-Vegetativen angeh�rt, soil auch das Opfer dazu Anhaltspunkte bieten.

geben k�nnte, von denen bidental etruskischer und puteal r�mischer Herkunft sein sollte. Wurde der eine Blitzschlag von den Haruspicesnbsp;behandelt, und der andere von den Pontifices? Das argumentum enbsp;silentio soil hier doch recht beschweren. Vorausgesetzt, dass dasnbsp;pontifikale Verfahren das altere ist, so darf es befremden, dass wedernbsp;von ihrem eigent�mlich geformten Blitzmal, noch �berhaupt von demnbsp;Unterschied der beiden Blitzmale sich, ausser vielleicht dem foraminenbsp;.... caeliim patet bei Festus, nichts in der ganzen literarischen, epi-graphischen und archaeologischen �berlieferung abgeklart hat,nbsp;wahrend �ber das bidental ausgiebige Berichte vorliegen.

Es scheint daher, dass, solange sich kein mehr einleuchtendes Beweismaterial hervortut, puteal als Blitzmal wegfallen soil.

Als Handgreifliches f�r weitere Untersuchung bleiben also �brig das bidental-fulgur conditum und das Numa-Opfer, deren etwaigernbsp;Zusammenhang oder Unterschied naher bestimmt werden soil.

1st das fulgur conditum rein etruskischer Herkunft, dann fragt sich, warum dieser Branch bei den R�mern nahezu einheimisch wurde;nbsp;ist es von r�mischer Herkunft, so darf man erwagen, aus welchemnbsp;Grunde es die etruskischen Priester waren, welche meistens dienbsp;Ausf�hrung vornahmen.

Das Wesen dieses Branches ist bisher eindeutig erklart worden als eine Bestattung, und das Ergebnis des Rituals, das Bidental,nbsp;als ein Grab des Blitzes. Dies ist wieder ein Erzeugnis der modernennbsp;Interpretation, da nur ein einziges, nicht gerade zuverlassiges Scholionnbsp;das condere mit sepelire identifiziert wahrend alle anderen Aussagennbsp;die getroffene Stelle, das fulgur conditum und das bidental, in einenbsp;und dieselbe Sphare r�cken, die zwar ausserlich vielleicht den Eindrucknbsp;macht ^ eines Begrabnisaktes und eines Grabes, jedoch trotzdem aufnbsp;anderen Vorstellungen beruhen kann.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Pseudacro ad Hor. A. P. 471.... reliquias fulminis pontifices cum sacrificionbsp;sepeliebant. Aus den drei Worten reliquias, pontifices (dar�ber u. S. 127)nbsp;und sepeliebant geht, unserer Meinung nach, hervor, dass dieses Scholion ausnbsp;nachantiker Zeit herr�hrt. Denn Porphyrio zitiert ein folgendes Scholion w�rtlichnbsp;mit aliter: id quod bis fulmine percussum est, bidental appellatur (�ber bisnbsp;statt lovis bei Porph. s. Thulin 95).

2 nbsp;nbsp;nbsp;Auch bei Hor. A. P. 471, der patries cineres und bidental in einem Atemnbsp;nennt?

den die Gottheit anscheinend sichselbst widmete. Die Spuren des Blitzes birgt der Etrusker in die Erde, und deckt sie mit einer Schichtnbsp;Erde ab Bidental hat als Begriffsbestimmungen: quod lovis fulminenbsp;percussum est; locus fulmine tactus et expiatus ove; locus sacronbsp;{v.l. secundo) percussus fulmine, qui bidente ab aruspicibus con-secratur; locus est in quo fulmen est conditum; locus est, ubi publicenbsp;condebantur a sacerdote fulmina; Tuscorum piacula; quoddam tem-plum quod in eo bidentibus hostiis sacrificaretur Nach der Auffassungnbsp;spaterer Schriftsteller und Kommentatoren war von einer Bestattungnbsp;des Blitzes und von einem Grab nicht die Rede, denn in dem Fallnbsp;ware es f�r sie am einfachsten gewesen, die Ausdr�cke sepelire undnbsp;sepulcrum fulminis zu gebrauchen. Eine andere Frage ist, ob einenbsp;Einzelhandlung, z.B. die aggestio, eine Parallele findet in der terraenbsp;iniectio oder in der glaebae in os iniectio, die im wesentlichen in der-selben Uranschauung �ber die Kraft der Erde wurzeln k�nnennbsp;Dennoch brauchen die Auffassungen, die zum condere des fulgurnbsp;f�hrten, sich in keiner weiteren Hinsicht mit denen �ber Grab und Todnbsp;zu ber�hren. Erstens ist 'es gar nicht sicher, dass fulgur condere einnbsp;r�mischer Branch war (vielmehr ein etruskischer), und zweitensnbsp;w�rde die Bestattung einen tatsachlichen Tod des Blitzes voraussetzen,nbsp;�ber welchen einstweilen, mit R�cksicht auf die wenig erforschtenbsp;r�mische Vorstellungswelt von Tod und Todeszeremonien, jedenbsp;Spekulation ergebnislos scheint.

Der kardinale Punkt dieser Frage ist: hat das Verbum condere in dem Ausdruck fulgur condere die sekundare Bedeutung �sepelire�,nbsp;wie in condere membra, ossa oder nur seine primare Bedeutung, dienbsp;Paulus umschreibt mit den Worten; condere proprie est in unum etnbsp;interiorem locum dare ad custodiam faciliorem Gegen das Erste

1 Schol. Pers, II 26; Luc. I 606.; Schol. Juv. VI 587; Luc. VIII 864. Oben S. 95.

Bzw. Porph. Hor. A. P. 471; Pronto de diff. voc. 523 Keil; Schol. Pers. II 27; Pseudacro Hor. l.c.; Apul. de deo Socr. c. 7; Pauli exc. 30 L.

* nbsp;nbsp;nbsp;Cfr. Enn. Ann. 139 condebat membra sepulcro; Verg. A. V 48 reliquias diviniquenbsp;ossa parentis/ condidimus terra, X 558 non te optima mater/ condet humi patrioquenbsp;onerabit membra sepulcro, III 68 animam(que) sepulcroj condimus, VI 152 huncnbsp;. . . conde sepulcro-. Dig. XI 8.5 si in $o monumento, quod imperfectum esse dicitur,nbsp;reliquiae hominis condiiae sunt. Weitere Stellen Thes. L. L. IV 151, 1�58.

* nbsp;nbsp;nbsp;Und hinzuf�gt: quod verbum nunc significat conscribere, nunc facere, nuncnbsp;componere et instruere, 36 L; cf. 49 L condere componere. Ernout-Meillet,nbsp;Diet, �t.: ,,mettre ensemble, r�unir (les choses �parses)�. Thes. L. L. IV 148: innbsp;locum conferre, colligere.

spricht, dass condere, �begraben�, selten absolut vorkommt, und meistens eine Apposition wie {in) sepulcro, terra, humo, usw. bat.nbsp;Ferner ist damit im Grunde doch nichts anderes gemeint, als dassnbsp;nach der crematio die Gebeine zusammengelegt wurden. Jedenfallsnbsp;weist condere eher darauf hin als auf die Handlung der aggestio,nbsp;auf die Be-erdigung. Es hat also den Anschein, alsob fulgur conderenbsp;nicht auf das Begraben deutet als auf das Hauptelement des Rituals,nbsp;das Versch�tten mit Erde oder Rasen, sondern auf das Zusammenlesennbsp;der zerstreuten Steine, die noch die Spuren des Blitzfeuers aufweisen.nbsp;Denn aus nichts geht hervor, dass sie tief eingegraben wurden in einenbsp;dazu eigens gemachten Grube: von keinem der drei aufgefundenennbsp;Blitzmaler steht hinlanglich fest, dass sie sich unter der Erdoberflachenbsp;befanden; die Beschreibung der Scholiasten spricht gar nicht von einernbsp;Grube, sondern nur von einer Schicht Erde oder Rasen, die �ber dienbsp;Steine angebracht wurden.

Welche Vorstellungen �ber den Blitz das Ritual als Hintergrund hatte, ist eine Frage an sich, wozu noch keine positive Er�rterungnbsp;geliefert worden ist. Weil sie wieder zusammenhangt mit der nachstennbsp;�ber die Herkunft, er�brigt es sich, auf Anschauungen hinzuweisen,nbsp;die ein anscheinend anderes Bild zeigen.

Welchen Sinn haben die Steine, die am Anfang des Rituals gesammelt wurden? Die antiken Interpreten deuten sie als fulmina transfiguratanbsp;in lapides, oder als dispersos ignes. Bilden sie den Blitz, der a 1 snbsp;Stein herunterfallt oder der sich erst nachher in den Steinennbsp;verk�rperte, oder bekamen sie einen besonderen Wert da-durch dass die Ber�hrung des Feuers sich tatsachlich als schwarzenbsp;Brandspuren an ihnen zeigte?

Der Blitz als Stein, oder der steingewordene Blitz, ist eine Vorstellung, die in fast allen Landern Europas vorkommt und auchnbsp;anderswo stark verbreitet ist Zwar lasst sie sich im neuzeitlichennbsp;Aberglauben gelaufig nachweisen, ob sie hingegen auch schon imnbsp;Altertum vorherrschte, mochten wir dahingestellt sein lassen Den

^ Eine wichtige Sammlung wertvollen Materials, das leider oft unkritisch verwertet worden ist, bei Chr. Blinkenberg, The Thunderweapon in Religionnbsp;and Folklore, A Study in compar. Archaeology (Cambridge, 1911), Ch. X. Sourcesnbsp;(SS. 68�122). Die Quellen geh�ren mit geringer Ausnahme zum 18. u. 19. Jhrh.

2 Grundsatzliches zur Frage des Alters lieferte Hammarstedt, Reallex d. Vorgesch., s.v. Donneikeil, mit weiterer Lit. (II 444 sqq.). Vgl. auch II 448,

Donnerkeil stellen kugel-, beil-, meissel-, pfeilf�rmige Steine und Fossile (Belemniten, Echinoiden) dar; er wird gerne an getroffenennbsp;Stellen aufgefunden oder ausgegraben, well ein solcher Stein apotro-paeischen Charakter hat. Der Donnerkeil sch�tzt allgemein vor demnbsp;Blitz, und hangt darum unter dem Dach; er heilt aber auch Krankheden bei Mensch und Vieh die ihn daher oft als Amulett tragennbsp;Der Aberglaube will, dass der Donnerkeil sieben Faden tief in dienbsp;Erde hineinschlagt, jedes Jahr einen Faden emporsteigt, und nachnbsp;sieben Jahren, sieben Monaten, und sieben Tagen zum Vorscheinnbsp;kommt Hinsichtlich der alten Romer teilt die �berlieferung keinenbsp;analoge Anschauung mit, auch nicht als Plinius sagt {fulmen, also

Sogar wenn im allgemeinen die Funktion des Beiles als Symbol des Blitzes bewiesen wamp;e, w�rde es f�r Italien noch gar nicht zutreffen, weil es dort an-scheinend �berhaupt nicht als Fetisch oder Attribut vorkommt, und besondersnbsp;zu dem italischen Blitz in keiner Beziehung steht. � Es liegt ausserhalb unsrernbsp;Befugnis zu beurteilen, ob der Hethitergott Teschub das Beil als Zeichen desnbsp;Blitzes f�hrt, wenn er zugleich in der anderen Hand den dreizackigen Blitznbsp;tragt (Vgl. Blinkenberg, o.c. 24 sqq, mit Abb.). Aber dort, wo das Beil dienbsp;Hauptwaffe war, wurde es auch einem Gott als Attribut gegeben (Zeus Labraun-deus o. Stratios), und es stellt eine spdtere Entwicklung dar, wenn es, sobald diesernbsp;Gott zum Himmelsgott geworden ist, als Symbol der Blitzwaffe gilt (Juppiternbsp;Dolichenus). Auch ist es vorlaufig n�tzlos, dem kretischen Doppelbeil diesennbsp;urspr�nglichen Sinn beizumessen (Blinkenberg, 17 sqq.; vgl. W. B. Kristensen,nbsp;Meded. Kon. Akad. v. Wet., Afd. Lett., Dl. 74 1932, SS. 26 sq.). Dass Amphitruon,nbsp;das Zeusepitheton, als der ,,nach beiden Seiten durchbohrende� diese Bedeutungnbsp;gerade dem Doppelbeil entnommen haben soil (H. Usener, Rh. Mus. LX 20),nbsp;ist mindestens zweifelhaft. �ber die Doppelaxt bei den Griechen bemerkt jetztnbsp;M. P. Nilsson, Gesch. d. griech. Rel. I (1941) 257: ,,Da die Deutung der Doppelaxtnbsp;als der Blitzwaffe der Analyse der Denkmaler nicht standhalt, muss man einenbsp;andere suchen, die dazu besser passt� (vgl. auch S. 187). J. de Vries (Altgerm.nbsp;Religionsgesch. I 119�121) bestreitet die Auffassung f�r die beilschwingendennbsp;G�tter auf den schwedischen Felszeichnungen (dort auch weitere Lit. zur Frage).nbsp;Und H. Reichelt hat in seinem Aufsatz ,,Der steinerne Himmelquot;, Indogerm.nbsp;Forsch. 32 (1913) 44 sq. dargelegt, dass Indras Steinkeil urspr. nur ein Haukeilnbsp;war, und dass dieser erst, als Indra zum Blitz- und Donnergott geworden war,nbsp;die Bedeutung Blitz- oder Schleuderstein bekam. � Besonders in diesem Lichtnbsp;fragt es sich, ob Kristensen (l.c. 27) mit Recht behauptet, dass die Beile innbsp;den r�mischen Fasces den Blitz des Juppiter darstellen.

� Blinkenberg nennt diese Auffassung f�r Nyland, Pommern, Elsass, Schlesien, Schwabenland, Westfalen, Mecklenburg, Siebenb�rgen.,Litauen(7Tage),nbsp;Mahren, die Klein-Russen, Pyreneen, Gironde, Aveyron, Fayal (wer auf dienbsp;Stelle tritt, wird get�tet), Friaul, Sardinien, Griechenland (40 Tage), auch f�rnbsp;Burma (1 bis 3 Jahre), China (9 Jahre), Goldk�ste (Aschanti).

nicht ein Stein) nee umquam quinque altius pedibus descendit in terram Die M�glichkeit dazu verringert sich auch erheblich, wennnbsp;man die Ausdr�cke in Betracht zieht, welche die lateinische Sprachenbsp;verwendet f�r �vom Blitz getroffen werden�; de caelo tangi, de caelonbsp;ici Zumal der erste deutet auf eine Ber�hrung des Blitzfeuers, dienbsp;ein gefahrliches Mana �bertragt, wozu man sich die Bedeutung desnbsp;tangere erinnern soil, die es z.B. hat in langere aram, langere terram, undnbsp;�berhaupt die Funktion der Ber�hrung in r�mischen Brauchennbsp;Weil die Ausdr�cke hunderte Male vorkommen, wird es kein Zufallnbsp;sein, dass darin niemals von einem Stein die Rede ist. Die r�mischennbsp;Vorstellungen scheinen in dieser Hinsicht andersartig zu sein.

In der modernen Volkskunde geiten die Donnerkeile im wesentlichen nicht als gefahrlich sondern im Gegenteil als ausserordentlich heilsam

1 n.h. II 146; dass. Lydus de ost. 45. Vgl. Blinkenberg 109. � Dagegen wirft der Kaiser Caligula einen Stein um den Blitz nachzuahmen (Dio Cass.nbsp;LIX 28.6). Als Galba in Spanien kommt, non multo post in Cantabriae lacumnbsp;luimen decidit, repertaeque sunt XII secures, baud ambiguum imperii signumnbsp;(Suet. Galba 8). Vgl. damit Plin. n.h. XXXVII 135 Sotacus et alia duo generanbsp;fecit cerauniae, nigras rubentisque, similes eas esse securibus . . . . ; faciunt etnbsp;aliam raram admodum Magorum stadiis expetitam, quoniam non aliubi invenia-tur quam in loco fulmine icto. � �ber die cerauniae (gemmae) ib. c. 134, �bernbsp;die ombria c. 176. Vgl. Isid. etym. XIV 8.12, XIII 9.1, XVI 13.5; Sidon. carm.nbsp;V 52 sqq,; Damigeron de lapid. 12 (in Spicileg. Solesm. compl. Sanct. Patromnbsp;ed. J. B. PiTRA III 324 sqq.).

Einen Anhaltspunkt f�r echt r�mische Anschauungen bieten diese Tatsachen nicht. Die Auffassung des Lukan-Scholiasten (ad VIII 864) plerumque, inquit,nbsp;qui in Capitolio numquam voluerunt sacrificia celebrare, venerantur et coluntnbsp;sax um in quo fulmen a Tuscis fuerit inclusum, hat wohl nur den Wert einernbsp;pers�nlichen Meinung.

^ si de caelo villa tacta siet, Cato agr. 14.3; statua Romae ... de caelo tacta est. Ann. max. ap. Geil. XIII 15.1; Cic. div I 92; si tactum aliquid erit de caelo,nbsp;ib. II149; tacta de caelo multa Liv. XXV 7.7; multis locis murum de caelo tactumnbsp;ib. XXIX 14.3.

de caelo ici, e caelo ici, fulmine ici, fulgure ici s. Thes. L. L. VII, 1160, 54 sqq.

^ Ob sie als gefahrlich geiten {tabu), wenn sie an unzuganglichen Stellen im Haus (in der Mauer, unter dem Boden, Schwelle, Bett. u.a.) geborgen sindnbsp;(Blinkenberg 33), wagen wir nicht zu entscheiden. In Calabrien ber�hrt dernbsp;Bauer den Stein aus Furcht nicht, wenn er einen findet (Arch. f. Anthrop. XIIInbsp;336). Der Stein von Chaize-le-Vicomte (Vend�e) braucht noch kein Donnersteinnbsp;zu sein: il existe a Ch., a l�entr�e d�une prairie �loign�e de toute habitation unenbsp;pierre que l�on pr�tend �tre tomb�e du ciel. Ayant la forme d'une boule, de m�moirenbsp;d�homme, elle n�a jamais �t� d�plac�e, celui qui se chargerait de cette besognenbsp;devant mourir (Rev. trad. pop. XXI 171). Weitere Beispiele liegen bei Blinkenberg nicht vor.

und gl�ckbringend f�r Besitzer und Trager. Ohne dass wir diesen schroffen Gegensatz zu dem aperten Tabu-Charakter der dispersinbsp;ignes weiter ber�cksichtigen, soil, well �berhaupt moderne Vorstel-lungen im Aberglauben nichts Ahnliches in alteren Zeiten voraus-zusetzen brauchen, die Frage often bleiben, inwiefern die zusammen-gelegten Steine den versteinerten Blitz darstellen.

Eine andere M�glichkeit ist, dass Steine, die vor dem Einschlag schon an der Stelle lagen, oder vom zersprengten Felsenboden her-r�hrten, genau so betrachtet wurden wie die getroffenen Menschennbsp;und Baume. Sie wurden durch den Blitz, man k�nnte fast sagen,nbsp;mit einer elektrischen Spannung geladen, und dieser Zustand machtenbsp;ihre Isolierung als Kraftzentrum des h�chst gefahrlichen Mana (esnbsp;t�tete sogar Pflanz und Tier) recht erw�nscht.

Welchen Sinn hat das Bedecken mit Erde oder Rasen} Locum aggestione consecratum facit, sagte das Schohon zu Juvenal (VI 587),nbsp;datque locis numen Lukan. Es verlieh der Stelle Heiligkeit, es steiltenbsp;sie unter den Bann des Tabu. Der Mensch durfte sie weder betretennbsp;noch ansehen Die Frage drangt sich auf, warum es eben die Erdenbsp;war, die dem locus fulguritus dieses �Zutritt verboten� gab. Wahr-scheinlicher waren es, wie wir annahmen, die Steine, die ihn mitnbsp;diesem Charakter pragten, und verstarkte die Erdschicht den Gradnbsp;der Heiligkeit, die dann nur eine Nebenbedeutung hat. Wir sahennbsp;freilich oben S. 107, dass an den aufgefundenen Blitzmalem die Erd-oder Rasenschicht in der Kaiserzeit ganz oder teilweise ersetzt warnbsp;durch eine Steinplatte. F�r den urspr�nglichen Sinn kann man, weilnbsp;Lukan von inclusum Tusco . . caespite fulmen spricht, denken an dennbsp;analogen Branch, welcher arae temporales durch Rasenst�cke weihte.nbsp;H. Wagenvoort ^ hat gezeigt, dass, wie in den verhenae, die an dernbsp;heiligen Arx gepfl�ckt wurden, auch ein Rasenaltar sein heiliges Wesennbsp;aus der frischen Urkraft der Rasenklumpen empfing. Der Rasen verstarkte dann das Mana der Stelle, und f�hrte jedenfalls nicht das b�senbsp;Tabu herbei. Damit scheint bestatigt, dass von einer formellen Be-stattung nicht die Rede war.

Welchen Sinn das Offer der bidens ovis hatte, welches nach einigen Schollen dargebracht wurde, lasst sich recht schwierig bestimmen.

^ bidental locus . . quem calcare nefas est(Schol. Pers. II 27);hoc modo contacta loca nee intueri nee calcari debere fulgurales pronuntiant libri (Amm. Mare.nbsp;XXIII 5.12).

� Imperium, 21 sqq. �ber verbenae u. sagmina, 29 �ber das Altar (Verg. Aen. III 204 viridi . . caespite/ sacraverat aras u. Servius dazu; Hor. Carm. I 19.13nbsp;hic vivum mihi caespitem, bic/ verbenas pueri ponite).

War die bidens, wie Thulin annimmt^, bloss eine allgemeine Opfergabe Oder ein Piacularopfer ohne weiteres? In � 12 werden wir �ber ihrenbsp;etwaige Sonderbedeutung handeln.

Welchen Zweck hatte das Ritual, und warum wurde ein bleibendes Mai geschaffen? Um �den getroffenen Ort zu reinigen�, sagt Thulinnbsp;um �die Spuren des Schreckzeichens oder das Schreckzeichen selbst�nbsp;zu beseitigen, meint W�lker Eine solche Ant wort iibersieht j edochnbsp;die Frage, was denn eigentlich gereinigt und was beseitigt wurde.

Nachdem die Spuren der Blitzwirkung an einer x-beliebigen Stelle sichtbar geworden sind, verliert diese ihren bisher profanen Charakter,nbsp;wird dem Verkehr entzogen und empfangt obendrein eine sakralenbsp;Behandlung, die sie ganzlich unnahbar macht. Was auch das ganzenbsp;Ritual bezweckt haben mag, die engere Behandlung der Stelle und dienbsp;Herstellung eines Males darf kaum als ein Reinigungsakt oder als einenbsp;Siihnung betrachtet werden, denn von einer �L�sung eines Tabu�nbsp;oder von der �Wiederherstellung des mana-Gleichgewichtes�, also vonnbsp;einer expiatio nach romischer Ansicht kann hier nicht die Rede sein *.

Welcher war sein Zweck? War es Eigentum des Blitznumen, das an dieser Stelle verehrt wurde � ? Stellt es also ein templum oder eine

2 nbsp;nbsp;nbsp;S. 92; mit ,,Ort� meint er nicht die Umgebung, sondern die Stelle. Trotzdemnbsp;gibt er S. 94 zu: ,,Es gab Blitze, die nicht v�llig ges�hnt, Blitzgraber, die nichtnbsp;ganz vom Banne des Gottes gelost werden konnten�.

2 Prodigienwesen 39. Das trifft allerdings zu f�r Missgeburten, die get�tet und verbrannt, Zwitter die ins Meer versenkt wurden, jedoch nicht f�r dennbsp;Blitz, der nicht fortgeschafft wurde. Insoweit der Einschlag als prodigium galt,nbsp;wird er zusammen mit den anderen Schreckzeichen ges�hnt durch die allgemeinenbsp;S�hnmittel (sehr deutlich Liv. XXXIX 22.4, wo die schon angeordnete suppli-catio um einen Tag verlangert wird).

* Die expiatio findet statt durch ein piaculum, und die Piacularopfer ,,dienen der L�sung eines Tabu, das wegen einer Befleckung, einer �nterlassung odernbsp;eines Verstosses gegen Satze des 'ius sacrum� auf jemand liegt�, K. Latte, P Wnbsp;IX 1118; vgl. WissowA RuK 392 sqq., Marquardt-Wissowa, R�m. Staats-verwaltung III 257 sqq. Wagenvoort, o.c. 144 bestimmt die expiatio mit �Be-seitigung des Tabu-Frevels, Wiederherstellung des JwaMa-Gleichgewichtes�. undnbsp;piaculum mit �Mittel der Beseitigung, oder der Tabu-Frevel selbst�.

� Schol, ad Luc. VIII 863 . . . venerantur et colunt saxum ... ut lovis in Capi-tolio quasi auro violatus sit non colebatur, cum in Tuscia eius fulmen colatur quasi apus pauperes ... ut qui diis Capitolii tura non incenderint, idem fulmennbsp;ritu Tuscorum conditum adorent', Schol. Pers. II 27 sacro fulmine {v.1. f�r secundo,nbsp;das keinen Sinn hat); Schol. Luc. I 606 est autem in his locis, ubi F.S.C. viderisnbsp;scriptum, i.e. fulmen sacrum conditum. Vgl. C.I.L. XI 1024 SACRVM PVBLICVMnbsp;FVLGVRIS.

ara dar? Von einer direkten kultischen Verehrung an diesen Malern, die in diesem Fall eine Art templum ^ oder ara ^ darstellen w�rden,nbsp;fehlt j edoch jede Spur. Die richtige Erklarung scheint naher zu r�cken,nbsp;wenn man ausgeht von dem Tabu-Zustand, in dem sich die getroffenenbsp;Stelle befindet. Die Funktion der Rasenschicht ist nicht diesen Zustandnbsp;zu schwachen oder zu neutralisieren, sondern ihn bleibend zu erhalten.

Jetzt soil auch die heikle Frage �ber die Herkunft zur Diskussion gelangen Stammt dieser gewiss uralte Branch, an der getroffenennbsp;Stelle mit ausf�hrlichen rituellen Zeremonien ein bleibendes Malnbsp;herzustellen, aus Etrurien oder aus Rom selbst ? Von den etruskischennbsp;Verhaltnissen ist in dieser Hinsicht nichts bekannt, von der Reaktionnbsp;der Romer auf einen beliebigen Einschlag lasst sich nur z�gernd etwasnbsp;vermuten auf Grund des Zwiebel-Haar-Fisch-Opfers.

Das hypothetische puteal, welches auch ein fulgur conditum enthalten soil, ist eine St�tze f�r das Bestreben, um eine echt r�mischenbsp;kultische Behandlung zu erkennen, die sich jedoch nur in der Form desnbsp;Males (das foramen) unterscheidet von dem Verfahren, welches unserenbsp;Quellen fast einstimmig als in Etrurien beheimatet erklaren. Wenn innbsp;Rom zwei ahnliche oder verschiedene kultische Behandlungen �blichnbsp;waren, die beide die Stelle von dem Verkehr absondern, und bzw.nbsp;vom r�mischen und vom etruskischen Priester ¹ ² ausgef�hrt wurden,nbsp;so fragt es sich sofort, welche Umstdnde es �berhaupt erforderlichnbsp;machten, einen etruskischen Priester herbeizuschaffen, wahrendnbsp;anscheinend der r�mische das Gleiche tun konnte, und ferner, aus welchennbsp;Gr�nden das condere in historischer Zeit offenbar derart allgemeinnbsp;den Haruspices �berlassen wurde, dass unsere �berlieferung vonnbsp;einer eigenen r�mischen Behandlung nichts mehr weiss.

Auch darf es befremden, dass ein r�misches Blitzmal, wenigstens in spater Zeit, nie mit irgendeiner blitzschleudernden Gottheit innbsp;Verbindung steht �.

^ An sich ist die Idee nicht neu: Salmasius hielt das puteal f�r eine ara und ein saeptum (M�ller-Deecke, Etr. II 173 sq.).

� Vgl. den heiligen Stein, der Juppiter Lapis heisst, die heilige Fagns des Juppiter Fagutalis, die heilige Fiche des Juppiter Feretrius, die heiligen Haine,nbsp;in denen urspr. ein unpers�nliches Numen waltete u. dgl. Dass der hypaethralenbsp;Bau der Juppiter Fulgur- und Dius Fidius-Tempel zusammenhangen k�nntenbsp;mit dem (putealf�rmigen) Blitzmal, mochten wir ohne weiteres zur�ckweisen.

Auf das Problem w�rde ein anderes Licht fallen, sobald der mana-Begriff, mit dessen Hilfe vielleicht das Ritual zu erklaren ware, sich f�r etruskische kultische Handlungen wesensfremd zeigt. Es bleibtnbsp;also in der Mitte, ob das fulgur condere sich zur�ckf�hren lasst aufnbsp;urr�mische Anschauungen, oder ob es eine r�mische Gewohnheit war,nbsp;einen locus fulguritus von dem Verkehr abzusondern und auf ihn einnbsp;uns weiter v�llig unbekanntes Ritual anzuwenden.

Betrachten wir jetzt die andere Seite der Alternative. Es ist zuerst zu betonen, dass die Einmischung fremder Priester in eine religiosenbsp;Angelegenheit etwas Einzigartiges darstellt. �Nicht in der Darbietungnbsp;eigenartiger, ihrer heimischen Religions�bung entlehnter S�hnmittelnbsp;f�r den durch Blitz oder Wunderzeichen kundgegebenen g�ttlichennbsp;Zorn liegt die Bedeutung der Kunst der Haruspices, sondern in dernbsp;Aufklarung �ber die Bedeutung dieser Ausserung einer h�heren Machtnbsp;und �ber die durch sie gegebenen Vorverk�ndigungen zuk�nftigernbsp;Geschehnisse� Das scheint im allgemeinen richtig zu sein. Indesnbsp;braucht es kein Axioma zu bilden, kraft dessen man das Herrichtennbsp;des Blitzmales eindeutig dem ritus Romanus zuschreiben m�sste,nbsp;wenigstens lasst sich mit Wissowa nicht kategorisch aussagen: �abernbsp;abweichend von der Praxis der Sibyllenausleger verlangen sie niemalsnbsp;die Reception etruskischer Gottheiten oder die Ausf�hrung von Kult-handlungen Etrusco ritu, sondem durchweg nurDarbietungen an bereitsnbsp;anerkannte Gottheiten und in den �blichen Formen, je nach dernbsp;Eigenart der beteiligten G�tter im altr�mischen oder im griechischennbsp;Ritus; daher haben sie auch mit der Vollziehung der durch ihr Gut-achten empfohlenen Handlungen nichts zu tun, sondern diese erfolgtnbsp;durch die zustandigen Staatspriester� Denn gerade diese letztenbsp;Bemerkung f�hrt zu dem Streitpunkt, ob es lediglich die Haruspicesnbsp;waren, die sich an dem fulgur condere beteiligten, wie die Mehrheitnbsp;der Quellen aussagt. Aber zwei Mal sprechen die Scholien vom pontifex,nbsp;ein Mal von sacerdos, und ein Mal von augures vel haruspices. Wirnbsp;wollen uns nicht damit begn�gen uns auf Thulin zu berufen, der dennbsp;Gebrauch dieser Worte als durchaus irrt�mlich kennzeichnet �, oder

� Zu pontifex (Schol. luv. VI 587) vgl. Thulin S. 100, WO er darauf hinweist, dass ,,Juvenal selbst hier von dem Haruspex spricht und der Scholiast Luc. I 606nbsp;zitiert�; zu sacerdos (Pseudacro Hor. A P 471) S. 95, wo er mit Recht einennbsp;Anklang an die spa teren sacerdotes bidentales (unten S. 147) vermutet; zu auguresnbsp;(Schol. Pers. II 26) S. 92, Anm. 2 (zu dem Verdrangen der augures von den Haruspices vgl. Wissowa S. 548). � �ber die Aufgabe des Pontifex vgl. weiter die untennbsp;folgende Livius-Stelle I 20, 7, M�ller-Deecke II 176, Anm. 62 i.f., Wissowa 546,nbsp;Anm. 4.

auf die immer wachsende Bedeutung des Haruspex in Rom, aus welcher hervorgehen moge, dass er in spaten Zeiten leicht mit r�mischennbsp;Priestern verwechselt werden konnte, sondern die M�glichkeit an-erkennen, dass die allgemeine Leitung dem Pontifex zustand, trotzdemnbsp;die Betreuung des Rituals und des Blitzmals in den Handen dernbsp;etruskischen Priester lag. Das w�rde dennoch gewiss eine Ausnahmenbsp;sein und dieselbe Frage, die wir bez�glich ihres Anteils an einen ritusnbsp;Romanus steilten, drangt sich hier um so mehr auf; aus welchennbsp;G r � n d e n und in welchen Fallen pflegten die Romer die Behandlungnbsp;eines Blitzeinschlages den Haruspices zu �berlassen?

Die Antwort mochten wir suchen in dem Charakter der ausser-ordentlichen W i r k u n g, die bestimmte Einschlage auf das religiose Bewusstsein der Romer aus�bten. Man hat bishernbsp;entweder jeden Blitzschlag als prodigium gedeutet oder wenigstensnbsp;die als prodigia aufgefassten rituell bestattet gedacht Das wird kaumnbsp;richtig sein. Nicht jedes Treffen irgendwo in der Stadt oder draussennbsp;auf dem Lande wird die Gem�ter gleichermassen in Ber�hrungnbsp;gebracht haben, sondern nur dann besonders, wenn der Blitz einennbsp;locus publicus oder locus sacer traf. Men kann sich leicht denken, dassnbsp;in diesen beiden Fallen der Pontifex zu Rate gezogen wurde, und diesernbsp;darauf bestimmte, inwiefern die getroffenen Stelle zu jenen Kategoriennbsp;hingeh�rte. Falls sozusagen eine wichtige �Lebensader� des Stadt-staates ber�hrt war, so stand ihm die Entscheidung zu (wobei er sichnbsp;gewiss durch die allgemeine Lage und Stimmung der Mitb�rgernbsp;f�hren Hess), ob der Einschlag als prodigium galt oder nicht

Wie der Blitzschlag an sich in einer geheiligten Statte, wie in einem Tempel, einem Hain usw. behandelt wurde, entzieht sich unserernbsp;Kenntnis *. Thulin halt hier das fulgur condere f�r unm�glichnbsp;und sieht in diesen oft vorkommenden Fallen die urspr�ngliche Ver-anlassung zu den senatusconsulta, die eine allgemeine S�hnungnbsp;anordneten WissowA dagegen nimmt eine solche procuratio nur annbsp;f�r die Einschlage in loco publico �. Wir lassen diese Frage weiter offen,nbsp;stellen indes fest, dass ein bidental nicht an jeder getroffenen Stellenbsp;errichtet wurde, sondern hauptsachlich an durch ihre Lage in der

1 nbsp;nbsp;nbsp;M�ller-Deecke, II 173; Marquardt-Wiss., R�m. Staatsverw. III 262;nbsp;W�LKER, Prodigienwesen, 30, 39, 41.

� In dieser Weise verstehen wir Liv. I 20, 7 ut idem pontifex edoceret, quaeque prodigia fulminibus aliove quo visu missa susciperentur atque curarentur.

128

Stadt besonders bedeutsamen Stellen, die also wahrscheinlich getroffen waren durch, was die disciplina etrusca nennt, fulmina regalia ^ und puhlica

Das Treffen einer beliebigen Stelle bedeutete urspr�nglich wohl nur eine St�rung des Gleichgewichtes zwischen dennbsp;Menschen und den ihn umringenden numin�sen Machten, die sichnbsp;wiederherstellen liess durch eine geringf�gige kultische Handlung. Erstnbsp;nachher, als das Numen plastische Formen angenommen hatte, undnbsp;man sprechen konnte von dem �Zorn der G�tter�, welcher sich in demnbsp;Schleudern des Blitzes bekundete, wuchs die Bedeutung diesesnbsp;St�rungsaktes, falls es einschlug in eine f�r den Verkehr, die Befesti-gung oder aus sonstigen Gr�nden wichtige Stelle innerhalb der Stadt,nbsp;ins Unermessliche. Sie galt unter dem Druck der Zeiten als p r o d i -g i u m, d.h. der Blitzschlag war von einer ung�nstigen Vorbedeutungnbsp;f�r das allgemeine Wohl des r�mischen Staates Dann ^ schlug dernbsp;Pontifex dem Senat eine Procuratie vor um die drohende Gefahrnbsp;abzulenken und das gute Einvernehmen mit den Numina wiederher-zustellen Der Zweck ist also jetzt ein zwiefacher, und gerade das neunbsp;hinzugetretene Element der Vorbedeutung soil hier unsere Aufmerksam-keit haben, denn es forderte wieder zwei Dinge; erstens die D e u t u n gnbsp;des Blitzschlages, wobei die Art der getroffenen Stelle alsnbsp;Leitfaden diente, zweitens eine Angabe kultischer odernbsp;andersartiger Massnahmen, die das herannahende �bel nochnbsp;rechtzeitig beseitigen � sollten.

Es ist ohne weiteres verstandlich, dass in Rom selbst f�r die Erledi-gung einer solchen doppelten Aufgabe sich keine Instanz berufen f�hlte, aber dass sie ein f�r allemal ausschliesslich den Haruspices

1 nbsp;nbsp;nbsp;Thulin 70 sqq. Sen. n.q. II 49: regalia, cum forum tangitur vel comitiumnbsp;vel principalia urbis liberae loca, quorum significatio regnum civitati minatur.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Thulin 81 sq. Sen. n.q. II 48, 1 publica ultra tricesimum posse differri;nbsp;Plin. n.h. II 139 publica non ultra tricesimum praeterquam in deductione oppidi.nbsp;Schlug der Blitz in ein Privathaus oder Privatbezitz ein, dann konnte er je nachnbsp;Bedarf als luimen privatum gedeutet werden (das einzige Beispiel Liv. XLIIInbsp;13. 6).

* Die technische Frage des Herganges lassen wir �brigens ausser Betracht. Vgl. WissowA S. 391 mit weiterer Lit.

Vgl. Festus286L lt;procurationes . . sacra . . gt;appellantur, quae fulglt; uritis locis, quo fulmina sunt con gt;iecta, depellendorum lt;malorum et pTOCUTa.tionesgt;nbsp;bonorum causa fiunt.

� Oder es mit einem beneidenswerten �apr�s nous Ie d�luge� f�r die Zeit von dreissig Jahren aufzuschieben, um es effenbar der nachsten Generation auf-zub�rden!

zustand, da diese ihre Kenntnis, ihre Erfahrung und ihre Zuverlassig-keit gerade f�r Geschehnisse dieser Art bewiesen batten. Und das war nicht so schwierig, denn Etruria .... de caelo tacta scientissimenbsp;animadvertit eademque interpretatur, quid quibus ostendaturnbsp;monstris atque portentis, besagt uns Cicero der in staunender Be-wunderung f�r die Haruspices begeistert ausruft: utar igitur neenbsp;adducar (sc. ut eredam) aut in extis totam Etruriam delirare autnbsp;eandem gentem in fulgoribus errare aut fallaciter portenta interpretari.

Es fand meistens eine -procuratio statt, wenn sich in einem be-stimmten Zeitraum mehrere Schreckzeichen kundgaben, wozu der Senat alsdann die �Chaldaeer Italiens� kommen lassen konnte, anfangsnbsp;aus dem benachbarten Etrurien Anfangs, denn es ist von h�chsternbsp;Wichtigkeit darauf hinzuweisen, dass, wie es die Prodigien�ber-lieferung zeigt �, dieser Branch seit dem 5. Jahrhundert immernbsp;haufiger stattfindet, weil in den stets unruhigeren Zeiten die Schreckzeichen auch entsprechend mehr Eindruck machten auf das mensch-liche Empfinden. Die Haruspices mussten immer �fters kommen, ihrenbsp;Lehre wurde sogar auf Geheiss des Senats auf die jungen adligennbsp;Romer �bertragen ¹ ², und sie wurden auf die Dauer sogar in Romnbsp;selbst ansassig.

Das Interesse f�r Prodigien erreicht seinen H�hepunkt im 2. puni-schen Krieg und in den nachsten Jahrzehnten, und schreitet dann allmahlich seinem Niedergang zu, der zur Zeit des B�rgerkriegesnbsp;vollzogen ist Niederfalle von Blut, Milch oder Steinen, Sonnen-finsternisse, das Gl�hen des Himmels, Blitzschlage, Kometen undnbsp;Sternschnuppen, Meteore, Erdbeben, unerklarliche Gerausche, Blutspuren, Missgeburten u.a. wurden Veranlassung zu Procurationesnbsp;mittels sakraler Zeremonien, wie z.B. lustratio urbis, novemdialenbsp;sacrum, lectisternia, Bittprozession mit dem Jungfrauenchor, suppli-catio, Einf�hrung neuer Kulte, hostiae maiores, hostiae lactentes.

Nun ist in der Wahl der Prodigiendeuter die folgende E n t -wicklung bemerkbar �: wenn das Interesse f�r prodigien verblasst ist, behaupten sich trotzdem die Haruspices, ja, ihre Bedeutungnbsp;wachst mit jedem Jahr, neben dem �seit Ende der Republik nach-weisbaren ordo haruspicum LX� entsteht sogar eine private Haruspicin,

nbsp;nbsp;nbsp;Einige Stellen bei Wissowa, 544, Anm. 4; oben S. 95 das Persius-Scholion:nbsp;aruspices adducti de Etruria certis temporibus.

� W�LKER, o.c. 86 sqq. Thulin 115 sqq., der S. 117 bemerkt: ,,solang wir Blitzprodigien in Rom kennen, kennen wir auch die Mitwirkung der Haruspices�.

die Pontifices oder die Orakelberater raumen je langer je mehr das Feld und iiberlassen es ihnen, zu beantworten {responsum), quidnbsp;portendat prodigium. Es kommt schliesslich so weit, dass sie, ganzlichnbsp;eingebiirgert, in Bedeutung sofort hinter den grossen Priestert�mernnbsp;stehen ^ und der Masse der �ber das r�mische Reich ausflutendennbsp;auslandischen Religionen gegen�ber als die Handhaber der herk�mm-lichen Branche geiten

F�r unsere Frage ware dies �brigens ohne grosse Wichtigkeit, wenn es nicht wahrscheinlich ware, dass gerade mit Hinsicht auf dienbsp;am haufigsten vorkommenden Prodigien, die Blitzschlage, die Harus-pices eine exclusive, fiihrende Rolle spielten, vielleicht schon in dernbsp;letzten Zeit der Republik, aber gewiss in der Kaiserzeit. Juvenalnbsp;spricht �ber einen Haruspex als aliquis senior, quinbsp;publica fulgura condit Und noch im 4. Jahrhundert,nbsp;als das Christentum alle heidnischen Brauche strengstens verbot,nbsp;blieb im Falie eines �fulmen regale� �die offizielle Befragung dernbsp;Haruspices ausdr�cklich gestattetquot;

In Ermangelung weiterer Tatsachen folgt hier eine Hypothese, die eine Br�cke schlagen mag von der aUgemeinen Divinationstatigkeitnbsp;der Haruspices zu der besonderen kultischen Tatigkeit des rituellennbsp;fulgur condere. Sie hat ihren Ausgangspunkt in der ausserordentlichennbsp;Wirkung des Blitzschlages auf das religiose Bewusstsein und in dernbsp;v�lligen Hilflosigkeit der religi�sen Beh�rden um die Vorbedeutungnbsp;zu erforschen und die Drohungen der sich daraus etwa ung�nstignbsp;gestaltenden Zukunft gen�gend z;u neutralisieren.

Wir setzen voraus, dass die Haruspices insonderheit f�r die Blitz-prodigien herangezogen wurden. Es war dann, weil es sich um ein prodigium handelte, ihre Aufgabe eine Deufung zu formulieren und dienbsp;Massnahmen anzugeben, welche die St�rung der pax deorum behebennbsp;w�rden �.

Welche Handlungen sie nun verrichteten, um zu dieser Deutung zu gelangen, diese lassen sich nur vermuten. Die ausf�hrliche Kenntnis

1 Marquardt-Wissowa III 410. nbsp;nbsp;nbsp;^ Vgl. Tac. A. XI 15.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;� Sat. VI 587.

* Wissowa 549; Cod. Theod. XVI 10, 1 si quid de Palatio nostro aut ceteris operibus publicis degustatum fulgure esse constiterit, retento more veteris obser-vantiae quid portendat ab haruspicibus requiratur et diligentissime scripturanbsp;collecta ad nostrum scientiam referatur.

� Cic. div. II 24 cum res tristissimas portendi dixerunt, addunt ad extremum omnia levius casura rebus divinis procuratis; Gell. I 7. 10. Vgl. dazu Thulin 89.nbsp;Im aUgemeinen Sen. n.q. II 37 agere nunc causam eorum volo, qui procurandanbsp;existimant fulmina et expiationes non dubitant prodesse aliquando ad summo-venda pericula, aliquando ad levanda, aliquando ad differenda. �ber die S�hn-mittel, welche sie vorschlugen, s. Thulin, Etr. Disciplin II (G�teb. H�gsk.nbsp;Arsskr. XII 1906), passim.

der etruskischen Fulgurallehre angesichts der observatio, des sich am Himmel zeigenden Blitzes und seiner classificatio in einer der 16nbsp;Himmelsregionen kam in diesen Fallen wohl nicht zur Anwendung.nbsp;Die Arbeit fing an mit der interpretatio, d.h. der haruspex bestimmtenbsp;das Wesen und die Beschaffenheit der getroffenen Stelle, und danachnbsp;folgte die procuratio, exoratio oder expiatio.

Wir geben einige Beispiele. Als i. J. 65 viele G�tter- und Menschen-statuen, Romulus mit der W�lfin, und die Gesetztafeln auf dem Kapitol vom Blitz getroffen waren, verk�ndeten die Haruspices dennbsp;totalen Untergang des r�mischen Imperium Neben vielen anderennbsp;Anordnungen befahlen sie, man solle die Juppiter-Statue auf einennbsp;hohen Sockel stellen und sie gen Osten orientieren Ein

1 Cic. in Catil. III 19 cum haruspices ex tota Etruria convenissent, caedes atque incendia et legum interitum et helium civile ac domesticum et totiusnbsp;urbis atque imperii occassum appropinquare dixerunt, nisi di immortales omninbsp;ratione placati suo numine prope fata ipsa flexissent. Vgl. div. II 45; Dio Cass.nbsp;XXXVII 9.2; Arnob. VII 40.

* Cic. in Catil. III 20 idemque iusserunt simulacrum lovis facere maius et in excelso collocare et contra, atque antea fuerat, ad orientem convertere.

Vielleicht gibt es hier eine Parallele zu einem Vorgang, den Gellius IV 5, 1 sqq. aus den Annales Maximi (lib. XI) anf�hrt: statua Romae in comitio posita Horatiinbsp;Coclitis ... de caelo tacta est. Ob id fulgur piaculis luendum aruspices ex Etrurianbsp;acciti inimico atque hostili in populum Romanum animo instituerant earn remnbsp;contrariis religionibus procurare atque illam statuam suaserunt in inferioremnbsp;locum perperam transponi, q u e m sol oppositu circum undique altarumnbsp;aedium numquam illustraret. Quod cum ita fieri persuasissent,nbsp;delati ad populum proditique sunt et, cum de perfidia confess! es.sent, necatinbsp;sunt, constititque earn statuam, proinde utverae rationes post compertae monebant,nbsp;in locum editum s�bducendum atque ita in area Volcani sublimiore loconbsp;statuendam; ex quo res bene ac prospere populo Romano cessit. Daraus erhellt,nbsp;dass die Haruspices bez�glich ihrer Entscheidungen kontrolliert wurden. Wienbsp;aus Cic div. I 92 (bene apud maiores nostros senatus tum, cum florebat imperium,nbsp;decrevit, ut de principum fillis X ex singulis Etruriae populis in disciplinamnbsp;traderentur ne ars tanta propter tenuitatem hominum a religionis auctoritatenbsp;abduceretur ad mercedem atque quaestum) hervorgeht, waren schon fr�h ver-schiedene adlige Romer gen�gend bewandert in der etruskischen Disciplin umnbsp;etwaigen falschen Entscheidungen vorzubeugen. Das weist trotzdem wiedernbsp;auf die f�hrende Stellung der H. hin.

Eine wichtige Frage, die man mit Hinsicht auf diese Gellius-Stelle erheben kann, ist, ob der Umzug der Statue im etruskischen Sinne aus fulguraltechnischennbsp;Gr�nden geschah, wie beim Juppiterbild, oder ob hier Urr�mischesnbsp;zu Tage tritt, welches einen getroffenen Gegenstand ins Sonnenlicht zu r�ckennbsp;pflegte. Damit k�nnte das fulgur conditum . . . foramine . . caelum patet des Festusnbsp;zusammenhangen. Dagegen ist einzuwenden, dass die Statue, gerade weil sienbsp;nicht �tabuiert' wurde, versetzt werden durfte, wahrend sie an ihrem ersten Platznbsp;die Spuren des Blitzes zur�ckliess. Nur dort, an der getroffenen Stelle, die unver-setzbar ist, konnte ein Blitzmal entstehen.

r�mischer Ritter reitet mit seiner Tochter nach Apulien; der Blitztod der letzteren bedeutet infamia f�r die unverheirateten Frauen undnbsp;f�r den Ritterstand Bekannt ist die Geschichte des Buchstabens C,nbsp;welchen der Blitz an der Inschrift einer Statue des Kaisers Augustusnbsp;unleserlich machte; weil dadurch statt des Wortes CAESAR nunnbsp;AESAR zu lesen war, und aesar im Etruskischen �Gott� bedeuten soil,nbsp;verk�ndeten die Haruspices dem Kaiser gleichzeitig Tod und Ver-g�tterung innerhalb hundert (C) Tagen So entstand die Interpretatie auf Grund der Beschaffenheit der getroffenen Gegenstande

Mittels welcher Handlungen kam der Haruspex zu seinem Ergebnis? Die hier genannten Falie sind selbstverstandlich Ausnahmen, dennnbsp;meistens waren die Spuren des Blitzschlages wohl nur am Bodennbsp;sichtbar. Es ist daher nicht unm�glich, dass auch die Art der getroffenen Stelle die endg�ltige Deutung mitbestimmte. Falls das fulgurnbsp;condere ein rein-etruskischer Branch war, so waren es vielleicht dienbsp;stummen Zeugen, die disper si ignes, die Form und Farbe der getroffenennbsp;Steine, welche dem Priester den erforderlichen Aufschluss gaben?

Und wozu diente das haruspicinische Opfer anders, als aus dem Eingeweide der ovis (bidens) die Deutung zu erforschen? Immernbsp;gebrauchten die Etrusker zu der Divinatio das iecur einer hostia ^ undnbsp;man darf fragen, warum sie in diesen Fallen zu einem anderen Ver-fahren �bergehen sollten.

Falls wir dem Lukan in diesem Punkt gewissermassen historische Kenntnisse zutrauen d�rfen, und nicht nur �dichterische Willk�r� �,nbsp;so finden wir bei ihm den locus classicus. Nach dem rituellen fulgurnbsp;condere f�hrt Arruns das Opfertier herbei: sacris tune admovet aris/nbsp;electa cervice marem �. Nicht rotes Blut fliesst heraus, sondernnbsp;dirum virus.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Obsequ. XXXVII P. Elvius eques Romanus a ludis Romanis cum in Apuliamnbsp;reverteretur, in agro Stellati filia eius virgo equo insidens fulminn icta examina-taque, vestimento deducto inguinibus, exerta lingua, per inferiores locos utnbsp;ignis ad os emicuerit, responsum infamiam virginibus et equestri ordini portendi,nbsp;quia equi omamenta dispersa erant. Nach Obs. und Plut. gait die infamia jedochnbsp;den Vestales; daraufhin wurden drei Vestalinnen unsittlichen Lebenswandelsnbsp;�berf�hrt (Plut. Q. R. LXXXIII).

* Darum leitete schon das Altertum das Wort haruspex von hariga = hostia ab (Donat, ad Ter. Ph. 710; vgl. Wissowa 543, Anm. 4); die neuere Deutungnbsp;sucht Verbindung von ham- mit hira �Darm� (Walde-Hofmann, LEW).

617 nbsp;nbsp;nbsp;atque iram superum raptis quaesivit in extis.nbsp;621 cernit tabe iecur madidum venasque minaces

Eine andere Stelle findet sich bei Persius, der allerdings irrt�m-licherweise die Vorgange verwechselt und vor dem Einschlag den Haruspex Ergenna den Blitztod seines Freundes aus den fibraenbsp;ovium deuten lasst: ^

an quia non fibris ovium Ergenna iubente triste iaces lucis evitandumque bidental.

F�r die folgende Stelle soil man die Anwesenheit eines Haruspex mutmassen �: avo quoque eins fulgur procuranti, cumnbsp;exta de manibus aquila rapuisset et in frugiferam quercum contulisset,nbsp;responsum est, summum sed serum imperium portendi familiae.

Die Auffassung, dass die antiken Scholien bidens nur erfanden um eine Etymologie f�r das Wort bidental zu haben, w�rde sich damitnbsp;als unrichtig erweisen Bidental ware dann urspr�nglich das �sacrifi-cium bidentale�, d.h. das Hauptelement des etruskischen Blitzritualsnbsp;ist die Prophezeiung aus dem Eingeweide des Opfertieres, welchesnbsp;an der getroffenen Stelle get�tet wurde.

In welchen Fallen das fulgur condere ausgef�hrt, und ein bidental hergestellt wurde, vermogen wir dem Tatsachenmaterial nicht zunbsp;entnehmen. Falls sich das fulgur condere als ein nicht-r�mischernbsp;Branch zeigen sollte, und es somit bei den Etruskern einheimisch war,nbsp;kommen wir zu dem folgenden Ergebnis.

Wir sahen das Auftreten der Haruspices sich steigernd entwickeln, zumal mit Hinsicht auf die fulmina publica, deren Deutung sie all-

^ Suet. Galba 4, 2. Den H. soil man voraussetzen, well Juv. VI 587 bezeugt dass in der Kaiserzeit nur diese die publica fulgura behandeln; die fulmina privatanbsp;behandelte die private Haruspicin dann ohne Zweifel.

mahlich ganz und gar an sich zogen. Es liesse sich also denken, dass sie auch in der kultischen Behandlung die r�mischen religi�sen Bekorden auf die Dauer verdrangten, und sich dazu entschlossen dennbsp;Blitzeinschlag nach ihren heimischen Anschauungen zu behandeln.nbsp;Dahinstehen soli, inwiefern dies schon �blich war in republikanischernbsp;Zeit 1, wenn der Einschlag prodigii loco gait. Mit mehr Wahrscheinlich-keit darf man es vermuten fiir die Kaiserzeit, nicht nur durch Juvenalsnbsp;aliquis senior, qui puhlica fulgura condit, sondern besonders durch dienbsp;verhaltnismassig grosse Anzahl der Inschriften.

Vorausgesetzt, dass die Absonderung einer blitzgetroffenen Stelle vom Verkehr durch eine Umhegung keine urr�mische Gewohnheitnbsp;war, sind alle aufgefundenen Inschriften auf das etruskische bidentalnbsp;zutreffend, gleichviel ob sie fulgur conditum, fulgur dium, fulgurnbsp;Summani oder anders lauten. Ihre Verbreitung iiber Italien und dienbsp;Provinzen entspricht vollkommen der haruspicinischen Tatigkeit.nbsp;Die Haruspices waren in Rom tatig, aber auch in den anderen Stadtennbsp;und Municipien Italiens. Sie schwarmten aus nach den Koloni�n undnbsp;folgten dem Heer in den Legionsstaben In Nemausus, wo dreinbsp;Inschriften aufgefunden sind mit den Worten Fulgur divom conditum,nbsp;ist auch die Anwesenheit der Haruspices inschriftlich belegt Dienbsp;britannische Inschrift au� Hunnum beweist, dass dort in einer Garnisonnbsp;am Vallum Hadriani ein haruspex legionis war.

Wenn man in Betracht zieht, dass die erhaltenen Inschriften nur einen winzigen Bruchteil von den am Ende der Kaiserzeit anwesendennbsp;darstellen, dann lasst sich daraus zuletzt noch ein wichtiger Beweis-grund fiir die etruskische Herkunft herleiten.

Wahrend seit dem letzten Jahrhundert der Republik die alt-r�mische Religion standig im Schwinden begriffen ist, und nach-einander fast alles Altert�mliche und Herk�mmliche in Verfall kommt und der Vergessenheit anheimfallt, bliiht noch im 2. und 3. nach-christlichen Jahrhundert der Branch des fulgur condere, als dienbsp;republikanischen Blitzprodigien schon langst die Kraft verlorennbsp;haben, das ganze Volk in Aufregung zu versetzen, ja, er erm�glichtnbsp;noch in der Antoninenzeit das Institut des sacerdotes bidentalesnbsp;Stellen wir ihrer wachsenden Bedeutung die immer geringere Rollenbsp;gegen�ber, welche die Pontifices, die vielleicht nur ihr Opfer von

1 nbsp;nbsp;nbsp;Die erste historisch bezeugte Einmischung der H. ist (Cic. div. I 16) i.J.nbsp;278 angesetzt.

Zwiebeln, Haaren und Fischen darbrachten, bei der Blitzbehandlung zu spielen scheinen, dann ist es nicht ganz unberechtigt dem fulgurnbsp;condere eine etruskische Herkunft beizumessen. Es waren die Haruspi-ces mit ihrer starkeren Tradition, die es am Leben erhielten und wirnbsp;versteken, dass der Kaiser Claudius i. J. 47 den Senat warnte �nenbsp;vetustissima Italiae disciplina per desidiam exolesceret� und �nenbsp;ritus sacrorum inter ambiguos culti per prospera oblitterarentur.�

Es gibt einige r�mische Numina, die, entweder nach antiken oder nach modernen Anschauungen, irgendwie zu dem Blitzfeuer in Be-ziehung stehen. lm Gegensatz zu Griechenland steht der einschlagendenbsp;Blitz in seiner Verehrung und kultischen Behandlung ganz und garnbsp;f�r sich. Erst in der spaten Kaiserzeit offenbart sich Zusammen-hangendes von dem fulgur conditum mit Summanus und Juppiternbsp;oder Dius Fidius. In den �brigen Fallen handelt es sich ausschliesslichnbsp;um die Verehrung des Blitzphanomens, welches sich am Himmelnbsp;kundtut. Wir verzeichnen den merkw�rdigen Umstand, dass noch imnbsp;Untergange des Heidentums das Institut des fulgur condere lebens-kraftig war, wahrend der engere Kult des Himmelsfeuers als Juppiternbsp;Fulgur oder Fulgora bereits auf der Schwelle der historischen Zeitnbsp;fast verschwunden ist, als der kapitolinische Juppiter Roms nachnbsp;seiner Umwandlung ins Uranische alle diesem Wesen nicht ent-sprechenden Kultformen verdrangt hat.

Mit Hinsicht auf die bunte Zusammensetzung des r�mischen �Pantheon�, an dem das ganze Italien mitarbeitete, darf es nicht wundernbsp;nehmen, dass vielleicht mehrere Numina den Blitz etwa als Sonder-numen verk�rpern oder ihn als eine Begleiterscheinung in ihrem Wesennbsp;f�hren. Der f�r uns nicht durchsichtige Charakter der letzteren birgtnbsp;in dieser Hinsicht noch manches Ratsel.

Die altert�mliche Namensform gewahrt sofort zweierlei Auffassung �ber ihre Entstehung. Wenn Juppiter das Primare ist, so haben wirnbsp;eine Sonderentwicklung des Himmelsgottes vor uns, die nicht anderesnbsp;bedeutet als �der vollkommen unpers�nlich gedachte Himmel, dennbsp;Blitze erleuchten� Aber auch Fulgur kann die urspr�ngliche Be-nennung sein, zu der sich der Zuname Juppiter geselite, und somitnbsp;das urr�mische Sondernumen des Blitzes darstellen Entscheidend

1 nbsp;nbsp;nbsp;A. VON Domaszewski, Abh. z. r�m. Religion 105; vgl. Wissowa 113, 121.nbsp;Keitien Wert hat Serv. Aen. I 42: antiqni lovis solius putaverunt esse luimen.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Wie Juppiter Terminus, J. Clitumnus (dazu Koch, Gestimverehrung imnbsp;alten Italien, 1933, Frankf. Stud. Ill, S. 74) J. Lapis u. a.

f�r diese Frage ist vielleicht, ob das Himmelsnumen auch alle Er-scheinungen, wie Sonne, Mond, Wetter, Wind, Regen, umfasste; die Untersuchung Kochs �ber Sol und die unsrige �ber Tempestates deutennbsp;nicht darauf, und dies w�rde also die letztere Auffassung bef�rworten.

Um den Charakter des Juppiter Fulgur m�glichst richtig zu w�rdigen, bringen wir in Erinnerung, wie eine vertikale Betrachtungnbsp;der Numina, die sich unter dem Namen Juppiter versteken, gelehrtnbsp;hat 1, dass es einen wichtigen Wesensunterschied gibt zwischen demnbsp;italischen Juppiter und dem Inhaber des r�mischen Kapitols. Diesernbsp;zeigt einen durchaus rein-uranischen Charakter, den vor allem dienbsp;peinlich-strengen Einschrankungen bekunden, mittels deren dernbsp;Flamen Dialis sorgfaltig ausserhalb der Sphare des Chthonischennbsp;gebannt ist. Demgegen�ber besitzt die italische Juppiterfigur diesenbsp;Abtrennung sicherlich nicht, weil in ihr Wesensz�ge hervortreten,nbsp;die an die Konception eines Zeus Meilichios oder Zeus Lykaios erinnern.nbsp;Ein Altar zu Capua verbindet Juppiter und die Manen lm allge-meinen darf es richtig sein, als Koch bemerkt �dass nicht der strengenbsp;Juppitergedanke der Tiberstadt am Anfange der italischen Religions-entwicklung stand, aus dem sich die vielseitigeren Auffassungennbsp;im Italien der historischen Zeit nachtraglich herausentwickelt hatten.nbsp;Er bezeugt vielmehr den entscheidenden Schritt auf r�mischemnbsp;Boden und damit, dass die italischen Verhaltnisse als das Primarenbsp;betrachtet werden m�ssen� Primar ist also die Gottheit, die auchnbsp;chthonische Z�ge in ihrem Wesen aufweist.

Mit dieser Erfahrung wenden wir uns jetzt dem Juppiter Fulgur zu, dessen Sonderdasein schon besagt, dass er ein andersartiges Wesennbsp;haben kann, als der hohe Gott auf der Arx, zu dem er in keinerleinbsp;kultischer Beziehung steht. Als erstes fallt uns auf, dass sein Tempelnbsp;nicht innerhalb des Pomerium stand, sondern draussen auf dem Campusnbsp;Martius, nahe an der Palus Capreae Gerade weil es sich um einennbsp;uralten Gott handelt, fragt es sich, ob auf ihn nicht der Satz: n enbsp;intra muros evocentur di inferi � anwendbar ist. Damitnbsp;w�rde eine feste Handhabe zu seinem Charakter errungen sein, dienbsp;ihn dem kapitolinischen Juppiter gegen�ber stellt.

Zweitens scheint er den Tempel geteilt zu haben mit J u n o Cures, wahrend ihr gemeinsamer Jahrestag auf den 7. Oktober

1 C. Koch, Der r�mische Juppiter, 1937, (Frankf. Stud. XIV), Register. � C. I. L. X 3802 manes . . sacr . . lovi; Koch R J 39.

fiel �ber diese Juno Cures ist nichts mehr bekannt, als dass sie zu Cures und Eretum verehrt wurde und mutmasslich die Gleiche istnbsp;wie die Juno Curritis zu Falerii Jedoch zahlreiche lokale Gottheitennbsp;Italiens mogen wohl derart ahnliche Wesenskennzeichen aufgewiesennbsp;haben, dass sie fr�her oder spater den Namen Juno erhielten; Junonbsp;wird keine Ausnahme machen und stellt also die Bl�te � dar, die ewig-gedeihende Kraft, die Verk�rperung des Wachstums. Die Sorgfalt,nbsp;mit der der r�mische Festkalender redigiert ist, berechtigt uns nebennbsp;dem Datum des 7. Oktober, den 5. Oktober zu stellen, an dem mundusnbsp;'patet, und den 9. Oktober, den Festtag f�r Felicitas, welche nachnbsp;Ceci identisch sein soil mit Juno inferna ¹ ². Auch ihr wurde auf demnbsp;Marsfelde geopfert

Die hypaethrale Bauart des Tempels besagt f�r unsere Frage nichts, indem diese Eigent�mlichkeit auch den Tempeln des Juppiternbsp;Terminus, Caelum, Sol und Luna anhaftet �.

Eine vierte Besonderheit ist, dass es laut Servius, einen Branch gebe, wonach mit Hilfe der Auspici�n ein B a u m auserkoren undnbsp;dem Juppiter Fulgur geheiligt wurde . Servius leitet den Namen desnbsp;Baumes, capillor, von capere her. Vielleicht gehort dieses capillornbsp;eher zu capillaris arbor, �ber welche Festus � sagt; capillatam vel

1 nbsp;nbsp;nbsp;C. I.L. VI2295 (Fasti Arv.) zum 7. Okt.: lovi Fulguri, lunoni Curriti innbsp;campo. C. I.L. p. 322 {Fasti Ost.); lovi Fulgiuri) lunoni Q{uiriii) in camp{o).

2 nbsp;nbsp;nbsp;W. F. Otto, Philologus XVII (1905) 168, 197 sqq.; Shields, Juno (Smithnbsp;College Class. Studies 7, 1926) 51 sqq.

� H. Wagenvoort, Imperium 181, fasst iuno auf als flos aetatulae, als Numen des suxuellen Verkehrs.

� F�r Juppiter Terminus vgl, Ov. F. II 671 nunc quoque, se supra ne quid nisi sidera cernat,/ exiguum templi tecta foramen habent; Pauli exc. 505 LTerminusnbsp;quo loco colebatur, super eum foramen patebat in tecto, quod nefas esse putarent,nbsp;Terminum intra tectum consistere. F�r andere Vitruv. de arch. I 2, 5 cum lovinbsp;Fulguri et Caelo et Soli et Lunae aedificia sub divo hypaethraque constituentur;nbsp;horum enim deorum et species et effectus in aperto mundo atque lucenti praesentesnbsp;videmus. Paus. IX 33,3 nennt die hypaethralen Tempel der Praxidikai in Haliartosnbsp;und am Tilphusischen Berg.

� ad Aen. X 423 capillor autem dicitur cum auspicate arbor capitur et c o n -secratur lovi Fulguri; es stehe dahin, ob seine weiteren Worte videtur veteris ritus inducere mentionem auf den Ritus f�r J. F. hinzielen (Thulinnbsp;S. 111), oder auf die Sitte, Waffen an einem Baum zu hangen als Weihung, wozunbsp;der Vergilius-Text Veranlassung gibt (vgl. Juppiter Feretrius, unten S. 153).

� Pauli exc. 50 L; Plin. XVI 235 (lotos) antiquior sed incerta eius aetas, quae capillata dicitur, quoniam Vestalium virginum capillus ad earn defertur. S. Eitrem,nbsp;Opferritus 372.

capillarem arborem dicebant, in qua capillum tonsum suspendebant. Unwdllk�rlich denkt man hier an das Opfer der cafilli, welches dienbsp;Romer dem zu Erde gefahrenen Blitz darbrachten.

Das �berblicken der Tatsachen lasst erkennen, dass der ent-scheidende Punkt hier die Wesensverwandtschaft zwischen Juppiter Fulgur und Juno Cures bildet, welche ohne Zweifel herzuleiten warenbsp;aus einem gemeinsamen Tempel und gemeinsamen Festtag. Unternbsp;dieser Bedingung liesse sich folgende Hypothese denken. Als Grundlagenbsp;nehmen wir den Gedanken, dass das R�mervolk seinem Wesen nachnbsp;ein Bauernvolk ist. Bauem brauchen den Blitz nicht als Feindlichesnbsp;zu betrachten, denn Blitz bedeutet Regen Die Gewitterg�sse imnbsp;Sommer f�rdern das Wachsen und Gedeihen auf dem Felde und werdennbsp;dankbar begr�sst. An sich ware es darum nicht unm�glich, dass dernbsp;Blitz im allgemeinen eine nicht ung�nstige Bedeutung besass. Vonnbsp;diesem Standpunkt aus ist es alsdann gar nicht befremdend, dass dernbsp;Blitzgott eng mit der G�ttin der Vegetation verbanden ist. Dasnbsp;Chthonische in seinem Wesen weist in dieselbe Richtung und auchnbsp;die Eigenart des Blitzopfers steht dazu nicht im Widerspruch.nbsp;Chthonisch kann man alles das nennen, was sowohl auf Vegetation alsnbsp;auf Tod hindeutet, denn die Grenze zwischen beiden Begriffen istnbsp;eine fliessende, sie bilden ja einen ewigen Kreislauf. In diese Spharenbsp;scheint der Juppiter Fulgur gut hineinzupassen.

Nach diesen Erwagungen d�rfte es klar sein, aus welchen Gr�nden er unter den di inferi gerechnet wurde und einen starken Gegensatznbsp;bildet zu dem uranischen kapitolinischen Juppiter, dessen Spharenbsp;so ganz anders geartet ist.

Von Fulgora ist uns nur der Name bekannt. Seneca ^ nennt sie eine dea vidua, ein Wort, welches f�r die altr�mische Religion nichtnbsp;in betracht kommt: quid quod et matrimonia, inquit, deorumnbsp;iungimus, et ne pie quidem, fratrum ac sororum. Bellonam Martinbsp;collocamus. Volcano Venerem, Neptuno Salaciam. quosdam tarnennbsp;caelibes relinquimus quasi condicio defecerit, praesertim cum quaedamnbsp;viduae sint, ut Populonia vel Fulgora et diva Rumina; quibusnbsp;non miror petitorem defuisse.

Es erscheint nutzlos die beiden anderen G�ttinnen zum Vergleich heranzuziehen, da wir von ihnen nicht viel mehr wissen. Jedenfalls

^ �ber die haufigen Gewitter Italiens vgl. A. Philippson, Mittelmeergebiet 100; H. Nissen, Italische Landeskunde I 392.

ist sie als uralte G�ttin ein sch�nes Gegenst�ck zu Juppiter Fulgur, dessen Urselbstandigkeit hierdurch wieder um einiges bestatigt wird.

�berdies, kommt, angesichts der Wortform, die Frage auf, ob Seneca sich nicht irrt, als er von einer, weiblichen, Gottheit spricht.nbsp;Fulgora als Femininum ist recht schwer zu verstehen, es lasst sichnbsp;jedoch vorziiglich als Neutrum der Mehrzahl deuten: die Fulgoranbsp;bilden, wie die Temfestates, einen mehrfachen Begriff, sie sind �dienbsp;Machte des Blitzes�. Ob sie eine zeitliche Prioritat vor (Juppiter)nbsp;Fulgur haben, soil dahinstehen Dass in den Fulgora ein rechtnbsp;urr�misches Numen, wie z.B. in Sol, steekt, scheint kaum hypothetisch.

Welche innerlichen Beziehungen zwischen dem Blitz und Summanus bestehen, ist ein ebenso interessantes wie ungel�stes Problem, dasnbsp;mit der ganzen Summanus-Frage engstens zu verkniipfen ist. Dienbsp;Voraussetzung findet darin ihren Ursprung, dass Plinius und Festusnbsp;die nachtlichen Blitze ausschliesslich auf Summanus zur�ckf�hren,nbsp;und in Rom zwei Blitzmalinschriften zu Tage kamen mit dem Wortlautnbsp;fulgur summanium {conditum) Eine solche Einteilung zwischen Tagnbsp;und Nacht kann ohne weitere Beweisgr�nde nur mit gr�sster Zur�ck-haltung als urspr�nglich gedacht werden, zumal da Plinius, der eigent-hche Gewahrsmann, augenscheinlich eine Quelle benutzte, welche dienbsp;r�mischen Verhaltnisse den elf Manubiae der etruskischen G�tternbsp;anzupassen versuchte {Romani duo tantum ex iis seruavere). Sonstnbsp;macht sie den Eindruck einer priesterlichen Erfindung die nicht

^ Die Fulgora bilden zu Fulgur und Juppiter Fulgur eine Reihe, wie Usener (Rh. Mus. LX 13 sq.) die �AoxpaTtai, Kspauv�g und Zeug Kspauviognbsp;zustammenstellte als Augenblicksgott, Sondergott und pers�nlichen Gott.

2 Plin. n.h. II 138 Tuscorum litterae novem deos emittere fulmina existimant, eaque esse undecim generum: lovem enim trina iaculari. Romani duo tantumnbsp;ex iis servavere, d i u r n a attribuentes lovi, nocturna Summano,nbsp;rariora sane eademde causa frigidioris caeli.Pauli exc. 66 LDium fulgur appellabantnbsp;diurnum, quod putabant lovis, ut nocturnum Summani; Festusnbsp;254, 2 L itaque lovi Fulguri et Summano fit, quod diurna lovis, nocturnanbsp;Summani fulgura habentur. Die Inschriften sind; fulgur sum(manium)nbsp;conditum C. I. L. VI 206; fulgur Summani C. I. L. VI 30879; Summaniumnbsp;fulgur conditum C. I. L. VI 30880.

� F�r ihre Echtheit und Alter spricht die Zwischenstufe, die mit einer altertiim-lichen Form provorsum fulgur heisst: provorsum fulgur appellatur, quod ignoratur noctu an interdiu sit factum (Festus 254 L). Nach dieser wohl spatennbsp;Erklarung wiirde es der Blitz sein, der wahrend der Dammerung auftritt (Thulinnbsp;23). Das stimmt aber keineswegs zur Bedeutung des provorsus, dessen archaischenbsp;Form ein hohes Alter zu verbiirgen scheint. Provorsus, proversus, auch prorsus

auf dementsprechenden Anschauungen des Volkes beruht, denn unsere ganze �berlieferung kennt Summanus nicht als Blitzgott, ja, seinnbsp;eigentliches Wesen ist anscheinend den R�mern v�llig unbekanntnbsp;gewesen Dies deutet entweder auf fremde Herkunft oder auf hohesnbsp;Alter, Aber auch die angeblich etruskische Herkunft bildet keinenbsp;endg�ltige Erklarung, denn Thulin hat gezeigt, dass die Etruskernbsp;die Blitze nicht nach Tag und Nacht, sondern nach der Stelle ihrernbsp;Entstehung am Himmel und nach ihrer Richtung unterschieden.nbsp;�berdies liegen keine Angaben vor, auf Grund wovon man Summanusnbsp;als etruskischen Blitzgott betrachten kann Und auch sonst b�sstnbsp;die Frage noch ihre Kraft nicht ein, warum in Rom Summanus aus-erkoren war um die nachtlichen Blitze zu schleudern.

Die vielen Bem�hungen hinsichtlich Namen, Herkunft und Wesen naheres in Erfahrung zu bringen, blieben ohne positive Ergebnissenbsp;Eine Tonstatue des Summanus war nach Cicero i. J. 218 eine Giebel-figur des grossen Juppiter-Tempels auf dem Kapitol einen eigenennbsp;Tempel erhielt er im Pyrrhos-Krieg beim Circus Maximus, dessennbsp;Stiftungstag der 20. Juni ist �. Trotzdem scheint er im religi�sennbsp;Leben keinen hervorragenden Platz eingenommen zu haben; dienbsp;Kom�die scheut sich nicht seinen Namen zu einem Wortspiel mitnbsp;summanare zu verwenden �.

heisst: ,,vorwarts geradeaus gekehrt�. Unten zitieren wir eine Plinius-Stelle (II 138), die unterscheidet fulgura recta, d.h. �senkrechte�, und fulguranbsp;obliqua, d.h. ,.schrage Blitze�. Es ware nun denkbar, dass provorsumnbsp;fulgur eine dritte Art darstellte, welche weder senkrecht, noch schrag ist, sondernnbsp;sich entweder in wagenrechter Richtung parallel zu der Erdoberflache, odernbsp;�ber den Kopf der Beobachter hinweg bewegt. Der Zuschauer war in beiden Fallennbsp;im unklaren, ob der Blitz der Erde (Summanus) oder dem Himmel (Juppiter)nbsp;angeh�rte.

^ Ov. F. VI 731 reddita, quisquis is est, Summano templa feruntur/ tum, cum Romanis, Pyrrhe, timendus eras; Aug. c.d. IV 23 nescio quem Summanum.

� Die altere Lit. bei R. Peter, Myth. Lex. IV 1600 sqq.; vgl. ferner H. Usener, Rh. Mus. LX (1905) 19 sq.; St. Weinstock PW I V A 897 sq.; E. Bickel, Rh.nbsp;Mus. LXXX (1931) 282 sq.; H. Petrikovits, Mitt. d. Ver. klass. Phil. Wien,nbsp;VIII (1931) 35 sqq.; C. Koch, Gestirnverehrung (1933) 50 sq., R�m. Juppiternbsp;(1937) 101 sqq.; L. Curtius, Mitt. d. arch. Inst. 49 (1934) 233 sqq.

* Cic. div. I 16, Liv. per. XIV. Curtius wies mit Recht die Meinung Petrikovits� (l.c. 37 sq.) zur�ck, dass das Bild ein Firstakroter war, denn innbsp;fastigio braucht nicht 'auf dem Giebel� zu bedeuten.und �brigens steilte dasGiebel-akroter Juppiter in der quadriga dar (Plin. n.h. XXVIII 16, XXXV 157). Esnbsp;kann nach ihm wohl dem 2. Jhrh. v. Chr. angeh�ren.

� Plant. Cure. 413�419. Summanus in einer langen Aufzahlung r�mischer u. nichtr�mischer G�tter: Bacch. 895.

Die Forschung hat ihm zum Teil kein Sonderdasein geg�nnt, und ihn in seinem Verhaltnis zu Juppiter als eine Abspaltung des h�chstennbsp;Gottes gedeutet. Thulin nannte ihn dessen �nachtlichen Vicarius�,nbsp;nachdem Wissowa sich in diesem Sinne geaussert hatte �. Als Juppiternbsp;Summanus begegnet man ihm auf zwei cisalpinischen Inschriftennbsp;vielleicht hat er sich erst nach der Kalenderabfassung in Rom ver-selbstandigt wahrend dies im weiteren Italien unterblieb. Daf�rnbsp;gibt es denselben Grund, der auch f�r Juppiter Fulgur in Betrachtnbsp;kam: (Juppiter) Summanus ist nicht eine bewusst-antichthonischenbsp;Gottheit und dass hat ihn vom romischen Juppiter entfernt. Dasnbsp;Opfer der verveces atri, welches die Fratres Arvales ihm darbrachtennbsp;berechtigt dazu, ihn in den Kreis der di inferi einzugliedern.

Die wohl zu seiner Ehren gebackenen summanalia liba zeugen f�r sein hohes Alter und seinen romischen Ursprung �. Die Radformnbsp;dieser Speltkuchen stellt Koch zu den orbes aenei im Tempel desnbsp;Dius Fidius, und der urfeta des iguvinischen Rituals, und betrachtetnbsp;sie als eine Nachbildung des Sonnenrades �.

Wenig beachtet wurde bisher seine Beziehung zu Volcanus, den Varro mit ihm zu einem Paar vereint, wie er auch mit Vediovisnbsp;und Saturnus, und mit Diana und Lucina macht Livius erwahntnbsp;aedes Vulcani Summanique^. Falls dahinter eine tiefere Wesensver-wandtschaft liegt, w�rde sich eine Beziehung zu dem F e u e rnbsp;offenbaren.

Weiter wird Summanus oft identifiziert mit Dts pater �. Wissowa pflichtet der Vermutung bei, dass die aedis Ditis patris am Circusnbsp;Maximus dieselbe sei, als die dort befindliche des Summanus i�. Eine

^ C. I. L. V 3256 lovi Summano T. Caecilius Sextio; V 5660 v.s.l.m. lovialto Summano Felicianus.

^ Summano patri verbeces atros II, Henzen, Act. fr. Arv.CCXIV u. 146; Dessau 5048. Vgl. Weinstock l.c. 898, Koch R J 101 sq.

� Summanalia liba farinacea in modum rotae fincta, Festus 474, 475 L. Vgl. Petrikovits, l.c. 37.

� Varro 1.1. V 74 et arae Sabinum linguam olent, quae Tati regis voto sunt Romae dedicatae: nam, ut annales dicunt, vovit Opi, Florae, Vediovi Saturnoque,nbsp;Soli, Lunae, Volcano et Summano, itemque Larundae, Termino, Quirino, Vortumno,nbsp;Laribus, Dianae Lucinaeque.

� Arnob. V 37 nennt den Rauber der Proserpina Summanus statt Pluto, VI 3; Mart. Cap. II 161 qui etiam Summanus dicitur quasi summus Manium.

derartige Identifikation lasst sich nicht einfach durch den Hinweis auf seine nachtliche Blitzwirkung erklaren, sie weist auf Wesensz�genbsp;hin, die erinnern an die der unterirdischen Ge walt en, und die f�rnbsp;uns die Zugeh�rigkeit zu den chthonischen Machten dernbsp;E r d e weiter bestatigen. Augustin gibt die auffallende Einzelheit,nbsp;dass die Romer anfangs m e h r den Summanus als den Juppiternbsp;verehrt haben sollen �. In diesem Licht besehen kommt die Fragenbsp;auf, ob Summanus nicht eine uritalische Naturgottheit darstelle.

Dazu stellen wir nun den wichtigen Umstand, dass es in Etrurien fulgura infera gab, die aus der Erde hervorbrachennbsp;und senkrecht nach oben zuckten Es bedarf keiner reichen Phantasie,nbsp;um hier sofort an das vulkanische Feuer zu denken. Die elektrischennbsp;Entladungen und die Gasentz�ndungen der Vulkane sind von dennbsp;R�mern oft als Blitze gedeutet worden �, und wie Plinius der J�ngerenbsp;es anlasslich der Eruption des Vesuv beschrieben hat, so tun es innbsp;der Neuzeit alle, die Augenzeugen eines Vulkanausbruches waren.nbsp;�brigens kann jeder Besucher Italiens nachts ^ die pl�tzlich auf-

1 c.d. IV 23 sicut apud ipsos legitur, Romani veteres nescio quem Summanum, cui nocturna fulmina tribuebant, coluerunt m a g i s quam lovem, . . sednbsp;postquam lovi templum insigne ac sublime constructum est, propter aedis dignitatem sic ad eum multitude confluxit, ut vix inveniatur, qui Summani nomen,nbsp;quod audire iam non potest, se saltern legisse meminerit.

^ Plin. n.h. II 138 Etruria erumpere terra (fulmina) quoque arbitratur, quae infera appellat, brumali tempore facta saeva maximenbsp;et exsecrabilia, cuni sint omnia, quae terrena existimant, non illa generalia nee anbsp;sideribus venientia, sed ex proxima atque turbidiore natura, argumentum evidens,nbsp;quod omnia superiora e caelo decidentia obliquos habent ictus, haecnbsp;autem, quae vocant terrena, rectos, et quae ex propiore materianbsp;cadunt, ideo creduntur e terra exire, quoniam ex repulsu nullanbsp;vestigia edunt, cum sit illa ratio non inferi ictus, sed adversi. Falls diese fulminanbsp;terrena etwa die fulgura Summani der Blitzmalinschriften darstellen w�rden,nbsp;so ist mit fulgur dium also der Himmelsblitz gemeint? Vgl. auch Sen. n.q. II 49,nbsp;2 inferna (fulgura), cum e terra exilivit ignis.

� Lucr. VI 688 (Aetna) excussit calidum flammis velocibus ignem (in seiner Beschreibung der Aetna (639�703); Aetna 363 ardentisque simul flammas acnbsp;fulmina rumpunt) Petr. sat. 122, vs. 135 sq. iamque Aetna vocatur/ ignibusnbsp;insolitis, et in aethera fulmina mittit) Plin. minor ep. VI 20,9 ab altero laterenbsp;nubes atra et horrenda ignei spiritus tortis vibratisque discursibus rupta innbsp;longas flammarum figuras dehiscat; fulguribus illae et similes et maiores erant;nbsp;Sen. n.q. II 26.4 nox demum prodebat ignem, non continuum sed ex intervallisnbsp;emicantem fulminum more; ib. 30 quorundam quoque corporum concussa tonitvumnbsp;et fulmina excuti posse. . . . (Aetna) aiunt tune plurima fuisse fulmina et toniirua.

* Sslbstverstandlich ist das Phanomen nur nachts sichtbar, wahrend sich am Tage nur die Rauchentwicklung sichtbar macht, vgl. Strabo 274.

lodernden Feuererscheinungen �ber dem Gipfel des Vesuv erblicken. Wie wir schon sahen, lebte vielleicht eine derartige Vorstellung beinbsp;den Griechen, welche sich die Kyklopen als die Hersteller der Blitzenbsp;in den Vulkanen ansassig dachten.

Es besteht also die M�glichkeit, dass Summanus, falls er in seinem Wesen einerseits Beziehungen zum Feuer, andrerseits Beziehungennbsp;zur Erde hat, urspr�nglich eine uritalische Vulkangottheit war.nbsp;Zwangslos liesse sich dann auch erklaren, warum ihm das Schleudemnbsp;der nachtlichen Blitze zustand.

Ein nicht unwesentliches Beweisst�ck w�rde diese Hypothese verstarken, wenn die Abbildungen eines archaischen, schlangen-beinigen, blitztragenden Mischwesens nach dernbsp;Deutung des L. Curtius unseren Summanus darstellen. Den zweinbsp;Reliefs und den M�nzen, auf denen sie vorkommen, hat Curtiusnbsp;eine musterg�ltige Behandlung widerfahren lassen. Das erste Relief ^nbsp;in Form eines Tempelgiebels wurde an der Via Salaria gefunden.nbsp;�Von der H�fte ab wachst er aus einem Schlangenleib, der sich innbsp;zwei riesige geschuppte Schwanze teilt, die sich auf jeder Seite zweimalnbsp;einringeln, um in den Giebelecken sich tot zu laufen� �Der reinnbsp;frontal ausgerichtete Oberk�rper ist sehr muskul�s gebildet und tragtnbsp;vom R�cken ausgehend ein Paar grosse, in vier Federlagen gegliedertenbsp;Fl�gel. Der Kopf mit langem wie vom Wind bewegten, gestraubtemnbsp;Lockenhaar und kurz gehaltenem Bart hat Tierohren�. ,,Schliesslichnbsp;halt der Damon unseres Giebels den linken Arm zu seinem leichtnbsp;in den Nacken geworfenen und aufwarts in die Feme blickendennbsp;Haupt in der Art, dass er die Handflache genau frontal dem Beschauernbsp;entgegenkehrt. Den linken Arm halt er eigent�mlich steif und eckignbsp;abwarts. Die Hand umklammert das Blitzb�ndel, aus dessen Blatt-kelchen an jeder Seite drei Strahlen herauswachsen. Aber nurdie einenbsp;Halfte dieser Blitzstrahlen ist ganz ausgef�hrt. Von der anderen scheintnbsp;es, als drangen ihre Spitzen in den Leib des Mischwesens�.

Ein zweites Relief, das den Toreingang bildet neben der Kirche des S. Pietro in Spoleto, zeigt den gleichen Damon, nur ist der rechtenbsp;Arm zum Linken hin�bergedreht. Beide Hiinde, zur Faust geschlossen,nbsp;,,bielten Waffen, die kaum etwas anderes gewesen sein k�nnen alsnbsp;Blitze, obwohl von diesen nichts mehr sicher festzustellen ist�

Beide Reliefs geh�rten wohl zu Grabmonumenten. Weiter gibt es zwei M�nzen, von denen die des L. Valerius Acisculus (45 v. Chr.)nbsp;den Gott allein zeigt, und die des Corn. Lucii filius Sisenna (etwa

100 V. Chr.) ihn zusammen mit Juppiter auf der Quadriga darstellt �Die rechte Hand halt wieder den Blitz, und, so klein auch die Bildernbsp;der M�nzen sind, so sprechen sie auch den Zug unmissverstandlichnbsp;aus, dass nur die eine Halfte des Blitzb�ndels sichtbar ist, die anderenbsp;also scheinbar in den Leib des Urwesens gedrungen ist�

Die Deutung dieses Mischgesch�pfes als Juppiter oder als Typhon wird von Curtius schlagend als unrichtig erwiesen. Schliesslich er-innert er daran, dass der etruskische Gott der Unterwelt oft mitnbsp;Schlangenschwanzen und Fl�geln ausgestattet ist, was allerdings dienbsp;Idee der etruskischen Herkunft des Summanus stark unterst�tzennbsp;w�rde. Nur eines bleibt unklar; die Bedeutung der abwarts gerichtetennbsp;rechten Hand, die den Blitz zur einen Halfte gleichsam in dennbsp;K � r p e r hineinsteckt.

Hier kann uns vielleicht die Auffassung als Vulkangott, der die Blitze aus der Erde hinaufschleudert �, weiterf�hren. Die Schlangennbsp;kennzeichnen zur Gen�ge den chthonischen Charakter, die Fl�gelnbsp;deuten wohl auf sein Wirken nach auswarts.

Wie dem auch sei, das Bestehen der innerlichen Beziehungen des Summanus zu dem Blitz ist, wenn auch nicht bewiesen, so dochnbsp;ziemlich annehmbar geworden. Es ist also nicht ausgeschlossen, dassnbsp;Summanus, nachdem er seit Jahrhunderten fast vergessen war, innbsp;der Kaiserzeit wieder zu neuem Leben erweckt worden ist. Die tiefenbsp;Verehrung, die ihm in der granen Vorzeit zu teil wurde, hat ihn nochnbsp;hin�bergerettet.

1 Babelon, D�scr. d. monn. de la R�p. Rom. II 520, nr. 21 u. I 394, nr. 17; weitere Angabea Curtitjs l.c. 238. ^ l.c. 238.

� Die Figur deutete als Vulkangott zuerst der amerikanische Philologe A. L. Frothingham in seinem Aufsatz Vediovis, the Volcanic God (Am. Journ.nbsp;of Phil. 38,1917, SS. 370�391), ohne �brigens die Einzelheit des Blitzes zu kennen.

* C. I. L. VI 567 Semoni Sanco deo Fidio sacrum Sex. Pompeius Sp. f. col. Mussianus quinquennalis decur. bidentalis donum dedit; VI 568 Sanco Sanctonbsp;Semon. deo Fidio sacrum decuria sacerdotum bidentalium reciperatis vectigalibus;nbsp;VI 569 Sanco Sancto T. Aelius Helis d.d.; VI 30994 {basis marmorea saec. IIInbsp;ineundi) Semoni Sanco Sancto deo Fidio sacrum decuria sacerdot. bidentalium;nbsp;VI 30995 Sanco deo Fidio d.d.; XIV 188 aed. cur. sacerd. bidentali(um) neocorinbsp;lovis magni Sarap. Fundania P.f. Priscilla marito; XIV 2839 (Sex. P)ompeionbsp;(Sex. f.) (p)al. Baeb(iano) (scrib)ae quae(storio) (scrib)ae aedil(icio) (Sex.nbsp;P)omp(eius Sp. f.) (col.) Mussianus (Quinque)nnalis decuriae (sacerdo)tiumnbsp;videntalium (etBaebi)aFloramater (filio) piissimo; XV 7253 (fistula) dec, sacer-dotium videntalium.

der sacerdotes bidentales auf, deren Name voraussetzt, dass ihnen die Herstellung und Beaufsichtigung der bidentalia oblag. Nachnbsp;unseren Auseinandersetzungen �ber die etruskischen Haruspicesnbsp;und ibre immer an Bedeutung zunehmende Stellung bei den R�mern,nbsp;braucht es gar nicht zu wundern, dass ein wohl zeitlich bedingtes,nbsp;r�misches Priestertum geschaffen wurde, welches die kultischennbsp;Handlungen �bernehmen sollte, die vorher vielleicht etwas zu unauf-fallend von irgendeinem alten Etrusker ^ verrichtet wurden. Wirnbsp;d�rfen annehmen, dass seit dieser Zeit auch die Blitzmaler selbstnbsp;prunkvoller ausgestattet wurden und die einfache Rasendeckenbsp;ersetzt worden ist durch die Steinplatte oder den Steinsarg, welchenbsp;die aufgedeckten Bidentalia zeigen.

Diese sacerdotes hatten angeblich als kultisches Zentrum die Tempel des Dius Fidius Semo Sancus der am collis Mucialis desnbsp;Quirinalis und auf der insula Tiberina standen. Es drangt sich alsonbsp;die Frage auf, ob Dius Fidius entweder schon fr�her oder erst in dernbsp;Kaiserzeit als �Blitzgott' galt.

Dius Fidius fand ausserhalb Roms Verehrung und man nimmt meistens an, dass der umbrische Fisios Sancius oder Jtifater Sancius,nbsp;und eine oskische Parallele mit ihm identisch sind *. Sein deutlichsternbsp;Wesenszug ist seine Bedeutung als Schwurgott, wovon der beteuerndenbsp;Ausdruck ,,me Dius Fidius!� der lateinischen Umgangssprache zu-

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. aliquis senior (Juv. VI 587). � Es stehe dahin, ob eine solcheNeuschaf-fung ein Symptom religi�sen Verfalls ist, welches den H. die Gelegenheit darbotnbsp;sich ihre Stellung weiter auszubauen, oder ein Symptom eines religi�sen R�veil,nbsp;welches ihre Bedeutung geradezu zu .schwachen beabsichtigte. Mit Recht wendetenbsp;sich Thulin (S. 106 sq.) gegen die Meinung, die Wissowa P W III430 verk�ndete,nbsp;dass diese sac. bid. �jedenfalls nichts mit etruskischem Caerimoniell� zu tunnbsp;haben sollteii, sondern dass sie den ritus Romanus vertraten. ,,Sehen wir doch,nbsp;dass ein r�mischer Ritter und pontifex Albanus �adiutor haruspicum imperatoris�nbsp;gewesen ist (C. I. L. VI2168). Dass �brigens diese sac. bid. erst Beihelfer gewesennbsp;sind, geht vielleicht aus dem Worte decuria hervor, vgl. C. I. L. XI2953 decurialinbsp;haruspici�.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Ungel�st ist noch immer die Frage, inwiefern zwei einander identische G�tternbsp;oder nur eine Gottheit sich unter diesem Namen verstecken. Semo und Sancusnbsp;brauchen nur Epitheta zu sein. Vgl. Link, P W I A 2253.

� Eine aedis Sangus zu Velitrae Liv. XXXII 1. 10, eine ara zu Castrimoenium C. I. L. XIV 2458.

* E. G. Tab. Ig. I A 15 tref sif fetu Fise Sagi = tres sues lactentes facito Fisio Sancio; IIB 24 lupater Sage = Juppiter Sancius. Auf die oskische Parallele wiesnbsp;B�cheler Rh. Mus. XLIV 325 hin, vgl. Altheim, R R G I 104 mit Anm.,nbsp;A History of Rom. Rel. 164 sqq.

iiachst Zeugnis ablegt Es ist m�glich, dass deshalh sein Tempel im Dach eine �ffnung hat, denn auch f�r andere G�tter scheint dernbsp;Schwur unter freiem Himmel �blich zu sein Ihm war die avisnbsp;Sanqualis heilig, die in der Augurallehre eine Rolle spielte; als diesernbsp;Vogel einmal einen heiligen Stein bepickte, wurde dies als Prodigiumnbsp;aufgefasst

Ob die altr�mische G�ttin Salus in kultischer Gemeinschaft stand zu Semo Sancus, weil der collis Mucialis auch collis Salutaris undnbsp;die benachbarte Stadtpforte bald porta Sanqualis bald porta Salutarisnbsp;hiess, wagen wir nicht zu entscheiden obwohl der Name Salusnbsp;Semonia inschriftlich wie literarisch bezeugt ist.

Zu einer weiblichen Gottheit stand er allerdings gewiss in kultischer Beziehung. Denn in seinem Tempel stand eine eherne Frauenstatuenbsp;mit Spindel und Spinnrocken, in der die Romer die Vorstellungnbsp;der Tanaquil oder Gaia Caecilia erblickten. Dennochnbsp;soil das Bild eine vielleicht uralte G�ttin darstellen, welche zumalnbsp;die Frauen beh�tete und ihre hauslichen Arbeiten �berwachte.nbsp;Ihr G�rtel enthielt Heilmittel, die bei gefahrlicher Krankheit Rettungnbsp;brachten, wenn man ein St�ckchen davon abkratzte und als Amulettnbsp;bei sich trug Zumal dieser letztere Umstand, der schwerlich erfunden

^ Der Tempel enthielt den holzernen Schild auf welchem der Vertrag der Stadt Gabii mit Tarquinius stand (Dion. Hal- IV 58.4), und die orbes aenei,nbsp;bronzene Kugeln oder Scheiben, die angeblich als Symbole des B�ndnissesnbsp;galten mit Privernum (Liv. VIII 20.8). Die Mosaikinschrift luppiter lurariusnbsp;der ins. Tiberina beland .sich mutmasslich im dortigen Tempel des Dius.

� Vgl. Varro 1.1. V 66 . . . sub divo, Dius Fidius. itaque inde eius perforatum tectum, ut ea videatur divum, i.e. caelum, quidam negant sub tecto per huncnbsp;deierare oportere. Vitruvius (I 2.5) erwahnt dies nicht in der Aufzahlung dernbsp;hypaethral-gebauten Tempel (auch den Terminus-Tempel nicht). Kinder d�rfennbsp;in einem abgedeckten Raum nicht bei Hercules schw�ren (�ber dessen Beziehungnbsp;zu Dius F. s. Link l.c. 2256). Die dachlosen Tempel der Schwurg�ttinnen zunbsp;Haliartos (Paus IX 33.3) erwahnten wir bereits. � Indes steht die Lichtnaturnbsp;des Eides gar nicht fest. Hirzei. (Der Eid 146), Eitrem (Opferritus 60), stellennbsp;das urspr�ngliche Wesen des Eides wohl richtiger zum Chthonischen, Vgl. nochnbsp;K. Mar�t, Der Eid als Tat, 1924, Simmel, Leipzig.

�� Plin. n.h. VIII 194 lanam in colo et fuso Tanaquilis, quae eadem Gaia Caecilia vocata est, in templo Sancus durasse prodente se auctor est M. Varro,nbsp;factamque ab ea togam regiam undulatam in aede Fortunae, qua Ser. Tulliusnbsp;fuerat usus. inde factum ut nubentes virgines comitarentur colus compta etnbsp;fusus cum stamine. Valer. Max. 591, 9 . . . Gaia (praenomen) usu semper omnesnbsp;celebrata est: ferunt enim Gaiam Caeciliam Tarquinii Prisci regis uxorem optimumnbsp;lanificam fuisse et ideo institutum, ut novae nuptae ante ianuam mariti inter-

sein kann, moge ihre alte Herkunft verraten. Der Name Caecilia erinnert an die Gens der Caecilii, deren Stammvater Caeculus, einnbsp;�Sohn des Volcanus�, durch einen Funken, aus dem Herdfeuer gezeugtnbsp;worden war, an dem die Mutter sass Man darf vermuten, dass Gaianbsp;Caecilia diese Mutter war, aber damit ist noch nicht erklart, warumnbsp;ihr Bild gerade in dem Tempel des Dius Fidius aufgestellt wurde.

Solche recht verschiedenartigen Tatsachen scheinen wenig dazu geeignet, das ganze Wesen des Gottes zu bestimmen. Einigermassennbsp;begr�ndet ist noch die Annahme, dass Dius Fidius einen Teil dernbsp;Machtssphare des Juppiter vergegenwartigt als H�ter der Eide undnbsp;Vertrage. Auf diesem Grund liesse sich die Wesensverwandtschaftnbsp;mit Juppiter vermuten, wozu auch der etymologische Zusammenhangnbsp;von Dius und Juppiter eine St�tze ware Inzwischen ist ein Juppiter Fidius oder Juppiter Sancus in Rom vollstandig unbekannt.nbsp;Das soil davor warnen, Dius Fidius bedingungslos als einen urspr�ng-lichen Gott des Himmels zu betrachten, auch wenn der Beweisnbsp;geliefert werden konnte, dass der italische Juppiter schon urspr�nglichnbsp;als Sch�tzer von Recht und Treue galt Die Versuche, Dius Fidiusnbsp;als eine Art �Juppiter den Zweiten� zu deuten, bleiben daher unbe-friedigend. Jedenfalls sind wir noch nicht dazu berechtigt ihn einennbsp;Blitzgott zu nennen, indem sein Wesen als Schwur- oder Himmelsgottnbsp;rogatae quaenam vocarentur Gaias esse se dicerent. Vgl. Pauli exc. 85 L Gaianbsp;Caecilia... id nomen ominis boni causa frequentent nubentes. Festus 276 Lnbsp;praebia rursus Verrius ait ea remedia, quae Gaia Caecilia, uxor Tarquini Prisci,nbsp;invenisse existimatur, et inmiscuisse zonae suae, qua praecincta statua eiusnbsp;est in aede Sancus, qui deus Dius Fidius vocatur; ex qua zona periclitantes ramentanbsp;sumunt. ea vocari ait praebia, quod mala prohibeant. Plut. Qu. Rom. XXX.nbsp;Die Frage wird von L. Euing, Tanaquil (Frankf. Stud. II) nicht ber�hrt.

2 WissowA 129; Altheim R R G I 102, A History of Rom. Rel. 164, stellt Dius zu Diana und Dea Dia.

� Wissowa nimmt das f�r den kapitolinischen Juppiter ohne Z�gern an (S. 118); es ist aber fraglich, ob in diesem Zug sich nicht griechischer Einfluss offenbart.nbsp;Es ist kein Wunder, dass die griechischen Autoren Dius Fidius als Zsuc; TlloTlOC;nbsp;bezeichnen. Der r�mische Juppiter dagegen sch�tzt das Recht nur als Juppiternbsp;Feretrius oder Juppiter Lapis. Die Fides hatte einen eigenen uralten Kult, annbsp;dem zwar der Flamen Dialis beteiligt war. Das zeigt aber, dass diese Funktionnbsp;kein urspr�nglicher Wesenszug des r�mischen Juppiter zu sein braucht, welchernbsp;wohl erst hinzukam, als er die Stellung eines Hauptgottes errang. � �brigensnbsp;kommen die Eideszeremonien wohl eher der Welt des Chthonischen zu, die sichnbsp;mit dem Himmelsgott Roms nicht vertragt. Fur den italischen Juppiter w�rdenbsp;diese Provinz darum allerdings zutreffen. Die urfeta, welche Tab. Ig. IIB 23nbsp;beim Opfer an Jupater Sancius erwahnt wird, hat dort anscheinend nichts mitnbsp;einer Eideszeremonie zu tun.

auch die Funktion des Blitzschleuderns implizieren w�rde. Voll-kommen irref�hrend ist es, auf Grund einer einzigen Vergil-Stelle ^ von dem etwaigen Zusammenhang zwischen dem Beinamen Sanciusnbsp;und dem Verbum sancire eine Beziehung zum Blitz herzuleiten,nbsp;deun als Juppiter den Blitz schleudert um seine Gutheissung zunbsp;bekunden, r�hrt diese Anschauung aus griechischer Vorstellungsweltnbsp;her, und gibt keine Gewahr f�r r�mische Verhaltnisse. Es fehlennbsp;also die Beweisgr�nde daf�r, dass der Blitz in irgendeiner Hinsichtnbsp;zum urspr�nglichen Wesen des Dius Fidius, soweit wir dieses erkennen,nbsp;gehorte.

Untersuchen wir jetzt, inwiefern erst in der Kaiserzeit diese Beziehung zum Blitz entstanden sein kann. Daf�r kommen die Sacerdotes bidentales in Betracht, und vielleicht die Inschriften, die den Wortlautnbsp;fulgur dium haben. Weil neben dem fulgur Summani nicht etwa dasnbsp;fulgur lovis vorkommt, sondern das fulgur dium, darf man wenigstensnbsp;vermuten, dass dieses dius entweder primar oder sekundar aufnbsp;den Gott Dius Bezug hatte.

Vielleicht kommen wir weiter, wenn wir das K u 11 b i 1 d aus dem quirinalischen Tempel in die Er�rterung hineinbeziehen. Dienbsp;Marmorstatue, die nach Besnier wohl eine Kopie der Erzstatuenbsp;des anderen Tempels ist stellt einen kleinen, jungen, unbartigennbsp;Mann dar, der in manchen Z�gen dem archaischen Apollon ahnlichnbsp;ist. � Der linke Arm ist halb ausgestreckt, der rechte gesenkt. Diesesnbsp;Bild glaubt Thulin auf einigen italischen Gemmen, M�nzen undnbsp;Kleinbronzen wiederzuerkennen, wo die linke oder die rechte Handnbsp;den Blitz halt. Unter den letzten ,,ist der blitzwerfende Gott einenbsp;haufige Erscheinung, und zwar begegnet uns oft neben dem gew�hn-lichen bartigen Juppiter ein ganz jugendlicher, den man, wenn dernbsp;Blitz nicht da ware, eher f�r jeden anderen Gott als f�r einen Juppiternbsp;halten w�rde�

Nun hat derselbe Thulin darauf hingewiesen, dass man dem bartlosen jugendlichen Gott auch auf etruskischen Denkmalernnbsp;begegnet, wo er durch den Blitz und durch die Inschrift tinia bezeichnetnbsp;ist. Es ist daher nicht unwahrscheinlich, dass das Kultbild des Dius

* SS. 38 sq. Wir verlassen uns im. Folgenden auf die Er�rterungen Thulins, da die meisten von ihm angef�hrten Werke uns in der heutigen Kriegszeit nichtnbsp;zuganglich waren.

Fidius von etruskischen K�nstlern ^ angefertigt wurde, welche es dem Typus des etruskischen Juppiter anglichen. Und als Aeliusnbsp;Stilo darlegte, Dius Fidius bedeute Diovis filius dann hat er vielleichtnbsp;etruskischen Ansichten gefolgt, die e'inen Sohn des Juppiter kennennbsp;Unter der Voraussetzung, dass Thulins Ansicht im Grossen undnbsp;Ganzen richtig ist, wiirde folgende Schlussfolgerung gestattet sein:nbsp;die aus Etruskern zusammengesetzte decuria sacerdotum bidentaliumnbsp;hat den Tempel des Dius Fidius deswegen als ihren Mittelpunktnbsp;gewahlt, well dieser Gott in seinen Statuen sie am meisten an ihrennbsp;eigenen Tinia, den machtigsten unter den etruskischen Blitzg�ttern,nbsp;erinnerte. Auch bleibt die M�glichkeit, dass sie es waren, welche einenbsp;solche Statue dem Gott weihten, und dieses Tempelbild nach etruskischen Vorstellungen herrichten liessen. In diesem Fall stammt dienbsp;Beziehung zum Blitz aus der spat eren Kaiserzeit, und kommt Diusnbsp;Fidius fiir die altr�mische Verehrung der Blitze nicht in Betracht.

Nach Thulin * stand das Blitzmal in Rom unter dem Sch�tz des V o 1 c a n u s , und zwar auf Grand der Embleme, welche dienbsp;Miinzbilder und die vejensische Nachbildung des Puteal Scribonianum �nbsp;zeigen. Die Romer verlegen das Grab eines vom Blitz im Circusnbsp;erschlagenen ludius � schliesslich nach dem Volcanal, wohin auch dienbsp;getroffene Statue des .Horatius Codes bef�rdert wird^. Weiterenbsp;Beziehungen zwischen Volcanos und dem Blitzfeuer liegen jedochnbsp;nicht vor�, sodass es durchaus nicht gestattet ist irgendeine Schlussfolgerung mit Hinsicht auf urr�mische Anschauungen aus Tatsachennbsp;zu ziehen, die wohl am besten an sich beurteilt werden k�nnen �.

^ Vgl. die Arbeiten des Etniskers Vulca; Plin. n.h. XXXV 157, Pint. Public. XIII. ^ Varro 1.1. V 66.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ Thulin gibt SS. 45 sq. einige Belege.

* �ber das Verhaltnis von Volcanus zum Chthonisch-Vegetativen vgl. A. von Dom.'I.szewski, Abb. z. r�m. Rel. 108 sqq. Eine gute �bersicht �ber die ganzenbsp;Volcanus-Frage, auch �ber die vermeintliche nichtromische Herkunlt s. Altheimnbsp;GG 172 sqq. Ob Volcanus von alters her als der Gott des unterirdischen Feuersnbsp;(vgl. oben � 3 Summanus) gait, scheint nicht sicher. Besser w�rde sich dazunbsp;sein �Sohn� Cacus eigenen, wenn Vergil (Aen. VIII 190 sqq.), der ihn ro.itatrosnbsp;ore vomens ignes bezeichnet, eine alte einheimische Sage �bertragt. Cacus hangtnbsp;nach Altheim etymologisch mit Caeculus zusammen, der auch �Sohn des Volcanus�nbsp;hiess (vgl. oben Gaia Caecilia S. 149).

� Die Embleme (Hammer, Zange, Hut) dr�cken vielleicht nur die Tatigkeit der Triumviri monetales aus. Das Volcanal, eine uralte Kultstatte liegt inmittennbsp;der altesten Nekropole.

Babelon hat auf einigen M�nzen, die aus dem letzten republikani-schen Jahrhundert datieren, den Vediovis wiederzuerkennen geglaubt, welcher dort abgebildet ist entweder zusammen mit demnbsp;Blitzb�ndel oder dieses in der Hand tragend, und im �brigen demnbsp;griechischen Apollon in mancher Einzelheit sehr ahnlich ist Es soilnbsp;j edoch daran erinnert werden, dass seine Statue auf dem Kapitol ^nbsp;ein B�ndel Pfeile in der Hand halt, weshalb laut Gellius manchenbsp;diesen Gott einen Apollon nannten Wenn dann eine M�nze dernbsp;Gens Caesia darstellt einen ,,buste jeune et diad�m� d�Apollon Vejovisnbsp;langant un faisceau de fl�ches�, so liegt der Vorstellung wohl ehernbsp;diese Statue zugrunde als ein weiter unbekannter blitztragendernbsp;Vediovis. Jedenfalls bieten die M�nzen keinen gen�gend sicherennbsp;Beweisgrund f�r die These, dass Vediovis in Rom als Blitzgott g�ltenbsp;Juppiter Tonans erhielt von Oktavian einen Tempel aufnbsp;dem Kapitol �, als dieser wahrend der kantabrischen Expedition i.J.nbsp;26/25 beinahe vom Blitz get�tet worden war *. Diese Stiftung gen�gtnbsp;wohl, um den Tonans als eine Neusch�pfung zu betrachten.

^ Vgl. bes. I 505 und die M�nzen des Man. Fonteins C.f., nrs. 9, 10, 12 u. 13, auf deren Vorderseite abgebildet ist eine �t�te laur�e d�Apollon Vejovis a droite;nbsp;dessous Ie foudre�. Vgl. I 77 nr. 266 �t�te laur�e d�Apollon Vejovis rev. Jupiternbsp;. . . Ian9ant Ie foudre�, I 281 (gens Caesia), II 6, 8 (gens lulia nrs. 5 u. 7), II 132,nbsp;133 (gens Licinia), II 266 u. 529 (,,dessous Ie foudre�).

. ^ Plin. n.h. XVI 216 nonne simulacrum Veiovis in arce e cupresso dura a condita urbe DLX anno dicatum?

^ Geil. V 12.12 simulacrum igitur dei Veiovis, quod est in aede de qua supra dixi, sagittas tenet quae sunt videlicet paratae ad nocendum; quapropter eumnbsp;deum plerique Apollinem esse dixerunt. Und Ov. F. Ill 437 sq. bemerkt: luppiternbsp;est iuvenis, iuvenalis aspice voltus;/ aspice deinde manu fulmina nulla tenet.nbsp;Vgl. Altheim R R G II 55 sq., A History of Rom. Rel. 262 sq.

^ A. L. Frothingham, Vediovis, The Volcanic God, in Am. Journ. of Phil. 38 (1917) 384 sqq. Neben dieser eleganten Darstellung eines schonen, jungennbsp;Vediovis meint er ihn in der Abbildung des Mischwesens nochmals zu erkennen,nbsp;welches Curtius als Summanus deutete. Mart. Cap. II 54 gibt Vediovis als Blitzgottnbsp;eine Stelle im etruskischen Regionensystem (Regio XV), zwischen Saturnusnbsp;und Nocturnus. Die Konjektur des Gelenius (Eyssenhardt, Bormann) Veiovisnbsp;statt Vegonicis in einer Stelle bei Aram. Marc. XVII 10.2 hat Thulin (S. 36)nbsp;zur�ckgewiesen (Severus, der Magister equitum des Kaisers Julianus Apostata,nbsp;verliert plotzlich seine bisher k�hne Haltung wahrend der Expedition gegennbsp;Constantins): mortem fortasse metuens adventantem, ut in Tageticis librisnbsp;legitur Veiovis fulmine mox tangendos adeo hebetari ut nec tonitrum nec maioresnbsp;aliquos possint audire fragores. � Die Bezeichnung des Vediovis als Vulkangottnbsp;scheint keinen Anklang gefundeii zu haben. � Zu Vediovis vgl. noch C. Kochnbsp;RJ 61 sqq.

^ Mon. Anc. IV 5 feci aedes in Capitolio lovis Feretrii et lovis Tonantis. Vgl. Diehls Kommentar dazu.

Den Juppiter Elicius^ d�rfen wir nur mit gr�sster Vorsicht als ein altr�misches Numen auffassen. Die anscheinendnbsp;r�mische Sage bezeichnet es als die �Macht des Blitzes�. Das magnbsp;eine r�mische Umdeutung sein; wenn es sich hier um eine alte Sagenbsp;handelt, so lasst sie vielleicht einigermassen durchblicken, dass einstnbsp;unter den R�mern die Vorstellung lebte von dem Blitz als Sonder-numen; nicht der Gott des Himmels fahrt herunter, sondern dernbsp;Gott des Blitzes, das Numen �Blitz�. �brigens hat Wissowa wohl mitnbsp;Recht den R�mern den Brauch der Blitzbeschw�rung abgestrittennbsp;Die Tatsachen, die hinsichtlich des Juppiter Feretriusnbsp;�berliefert sind, geben keine Veranlassung sein Wesen als Blitznumennbsp;aufzufassen. So weihte Romulus, nach Livius, wie es in historischer.nbsp;Zeit auch Cossus und Marcellus taten, spolia opima ad quercumnbsp;pastoribus sacram Dem Feretrius war der erste Tempel in Romnbsp;geweiht, in spaterer Zeit wohl nur eine kleine bildlose Kapelle. Dernbsp;Umstand, dass dort der lapis silex aufgehoben wurde, hat schon dienbsp;Alten dazu gebracht, Feretrius von ferire herzuleiten

Dieser lapis silex trug den Namen Juppiter Lapis, dessen Anwendung in bestimmten altehrw�rdigen Eidzeremonien Helbignbsp;als ersten, veranlasste, um in diesem heiligen Stein einen Donnersteinnbsp;zu sehen. Obwohl ihm mancher beigepflichtet hat, so ist es j edoch,nbsp;wie wir schon oben bemerkten, gerade weil die Parallelen immer nurnbsp;aus der Neuzeit angef�hrt werden k�nnen �, nicht erlaubt den R�mernnbsp;ohne weiteres den Glauben an Donnersteine beizumessen. Es lasstnbsp;sich, soviel wir wissen, bei ihnen nirgends ein solcher Glaube auf-weisen. Weiter mochten wir noch auf den schroffen Gegensatz zwischennbsp;diesem heiligen silex, den der Schw�rende offenbar in der Handnbsp;halt und den Steinen des Blitzmals, die sogar nicht mit den F�ssennbsp;ber�hrt werden d�rfen, hinweisen. �berdies sucht die moderne

1 Ernout-Meillet, Diet. �t. (505), stellen Elicius zu -lacio, aber Hofmann nennt dies LEW I 745 sekundar, und scheint an eine Verwandtschaftmit�fe,nbsp;�Wasserfurche�, 'Abzugsgraben�, zu denken (vgl. ebd. s.v. colliciae S. 244). Anderenbsp;(z.B. Meyer-L�bke) leiten den Namen her von ilex mit der Nebenform elex beinbsp;Enn. und vulgarlat. Ov. F. III 295 lucus Aventino suberat niger ilicis umbra,/nbsp;quo posses viso dicere �numen inest�.

- RuK 121; eine vollstandige Sammlung der diesbeziigliclien Stellen bei 'I�hdlin 120 sqq. Jedenfalls mutet es als eine den R�mern fremde Anschauungnbsp;an, wenn (Liv. I 20.7) der K�nig-Priester Numa den Juppiter E. auf dem Aventinusnbsp;befragt, welche Blitzerscheinungen als giiltige Prodigien zu betrachten seien.

� Liv. I 10.5. nbsp;nbsp;nbsp;�* Liv. IV 20.7; Plut. Marc. 8; nicht bei Dion. Hal. II 34.

Forschung die endg�ltige Erklarung f�r Wesen und Funktion des lapis silex in einer entgegpngesetzten Richtung. Schon Eitremnbsp;bemerkte: �Alles was mit der Eidesleistung etwas zu tun hat, istnbsp;�berall mit den chthonischen Gottheiten und Riten aufs engstenbsp;verkn�pft� Seitdem haben �ntersuchungen �ber die religi�sennbsp;Anschauungen der primitiven V�lker, besonders �ber die Funktionnbsp;der Erde, Steine usw. zu mancherlei Ergebnissen gef�hrt. Vor kurzemnbsp;hat Wagenvoort sie verwertet f�r jene uralten r�mischen Sittennbsp;und Branche, in denen es sich handelt um Kraft�bertragung mittelsnbsp;Ber�hrung. Dabei fand er Gelegenheit die ganze recht verwickeltenbsp;Frage des Steineides bei den R�mern von diesem Gedanken aus zunbsp;er�rtern In den Handlungen, welche der Privatmann oder dernbsp;Fetialis mit dem Stein begingen, unterscheidet er die Kontaminationnbsp;dreier verschiedener Branche. Die Ber�hrung eines Steinfetischesnbsp;verstarkt bei der Eideshandlung die magische Kraft ihrer Auswarkung�.nbsp;Anders ist der Gebrauch des lapis silex bei dem foedus-Eid der Fetiales,nbsp;welchem urspr�nglich wolil die Anwendung des Steinbeiles odernbsp;Steinmessers zugrundeliegt. Das Fortschleudern des Steines findetnbsp;seine Erklarung in der Sitte der exsecratio oder Selbstverfluchung,nbsp;indem man statt sichselbst symbolisch einen Stein fortwirft.

Wenn wir absehen von einer Betrachtung des Jufpiter Puimen Fulgur Tonans, Juppiter Fulminans, Juppiter Fulgurator oder Fulmi-nator, welche Epitheta wohl alle recht spate Bezeichnungen des Him-melsgottes Juppiter sind, so bleibt noch die oskische Figur desnbsp;Juppiter Flagius, und des Juppiter Flazzus odernbsp;F1 a z i u s. Auf einer der bei Capua aufgefundenen iovilae-Widmungennbsp;steht: ekaamp; iuvilas luvei Flagiui stahint (hae iovilae lovi Flagio stant)

� Vgl. Tab. Iguv. IIB 23 pune seste (sc. vitlu vufru), urfeta manuve habeht cum sistis (sc, vitulum votivum) orbitam in manu habeto.

^ Buck, Elementarbuch der oskisch-umbrischen Dialekte, S. 144, nr, 25; R.M. Peterson, The Cults of Campania, 1919 (Papers a. Monogr. Araer. Acad.nbsp;Rome, Vol. I) sagt SS. 329 sq. �ber diese Inschrift: ,,In fact the only one of thenbsp;inscriptions that clearly refers to a divinity is a dedication to Juppiter Flagius,nbsp;which in its details has been variously translated (Conway, Italic Dialects I 110).nbsp;According to its text �iovilae� of the customary sort were offered to a certaiirnbsp;Juppiter by members of the gens Caesilii. The terra-cotta contains also uponnbsp;its faces as emblems three weels of the three-spoked variety and a boar�. Ausdernbsp;vermeinten Verwandschaft mit J. Flazzus mochte er auch fur Flagius einenbsp;Beziehung zu dem Blitz herleiten. Weil die Widmungen an Grabem dargebrachtnbsp;warden, identifizierteR. vonPlanta (Gramm, d. osk.-umbrischen Dialekte II635)nbsp;mit Dis Pater. � �ber die iovilae F. Altheim T M 65 sq., C. Koch R J 37 mit Lit.

Diesel aus dem dritten Jahrhundert v. Clir. datierende Juppiter Flagius bildet, wenn es einen etymologischen Zusammenhang von Flagius mitnbsp;flagrare i gibt, vielleicht ein Gegenst�ck zu Juppiter Fulgur. �bernbsp;Juppiter Flazzus bemerkt Peterson �An Oscan cult of Juppiternbsp;is mentioned in an inscription which Dubois without warrant assignednbsp;to Puteoli and the Ruggiero erroneously declares to have been unearthed at Pompeii. Capasso, differing from both the others, assigns thenbsp;cult to Neapolis. This notice relates that T. Flavius Antipater innbsp;company with his wife and a freedman Alcides gave images ofnbsp;Aesculapius and Hygia as votive offerings to a Juppiter Flazzusnbsp;or Flazius The god is evidently one of the various deities of thenbsp;bright sky found so frequently throughout Italy, and is similar tonbsp;the Juppiter Fl3,gius who was worshipped at Capua�.

C. I. L. X 1571 == Dessau 3852 T. Flauius Antipater una cum Flauia Artemisia uxore et Alcide (liberto) Asclepium et Hygiam loui Flazzo votum.nbsp;T. Flauius Antipater una' cum Flauia Artemisia uxore lovi Flazio votum solvit.

STELLINGEN

Met E. Taubler, �Terremare und Rom� (Sitz. Ber. Heidelberg, phil.-hist. KI. 1931/32, 2. Abh.), blzz. 67 vv., is de samenhang vannbsp;pontifex met pons, �brug�, te verklaren uit de terramare-cultuur.

Ten onrechte twijfelen A. Ernout en A. Meillet (Diet. �tym. de la langue latine^, blz. 51) aan de afleiding van angustus uit een stamnbsp;op -os-,

III

Ten onrechte meent W. B. Kristensen (Meded. Kon. Ak. v. Wet., afd. Lett., Dl. 74, blz. 11 vv.) argumenten te kunnen aanvoeren voor denbsp;opvatting van de bijl der Romeinsche fasces als symbool van den bliksem.

. De lezing d�Ttxoiq in Aesch. Ag. 141 (ms. dc�XiTTOiq, dc�nTOig) van J. C. Lawson (The Agamemnon of Aeschylus, 1932, blz. 114)nbsp;schept geen bevrediging.

De bewijsvoering ten behoeve van de constructie van �bontopelv met den accusativus in Xen. An. Ill 2, 24 door W. A. Oldfathernbsp;(Ph. Q. 1937, blzz. 219�220) is niet afdoende.

Tot de ontwikkeling van het huurlingenwezen bij de Grieken sedert het einde van de vijfde eeuw voor Christus droegen naast sociaal-economische factoren evenzeer factoren van militair-tactischen aardnbsp;bij.

De vereering der Winden bij de Grieken heeft haar wortels in opvattingen van het volksgeloof.

VIII

Ten onrechte geeft S�RAChan�s editie van het Kymrische Arthur-verhaal uit het Roode Boek van Hergest (ed. Rhys and Evans, Vol. II, 184 vv.) in c. 27, op blz. 163, regel 29, de voorkeur aan de lezingnbsp;a hynny van dat ms. boven die van het Brit. Mus. Add. 19707: acnbsp;ynteu.

Ten onrechte geeft Strachan�s editie van het Kymrische Arthur-verhaal uit het Roode Boek van Hergest (ed. Rhys and Evans, Vol. II, 184 vv.) in c. 27 in den zin

ac velly diweirach y gwneynt y gwraged a gwell, ar gwyr yn glotuorussach oc eu karyat

de voorkeur aan de lezing y gwneynt van dat ms. boven die van het Brit. Mus. Add. 19707: ymwneynt.

Ten onrechte vergelijkt B. Schweitzer, Herakles, blzz. 39 v., den Gallischen god Sucellus met den Germaanschen Thor.

Opheffing van het atomistisch karakter der leervakken en het streven naar meer correlatie tusschen deze, verhoogen de effectiviteitnbsp;van het onderwijs.

XII

�4'- nbsp;nbsp;nbsp;�,..,^v. �-.*'�*. ��.�ov.x.�va,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-i/v-vw-j.. .TiAAgt;v,.-Vgt;v4,.wu-.�-J-Jir^

ca?' '1 -v--,.....c ?�?f; nbsp;nbsp;nbsp;�

.r ��,. nbsp;nbsp;nbsp;lt;\C,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7 V-. .,7�..'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v,-'v,i

.'\ f 'i-'' � nbsp;nbsp;nbsp;t 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'.* rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;**nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�.t�'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.r,�� . quot;^ �' �nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;�

'li �'!�''�, T �' A�'-j-''^'��i-'.'vv^i-* .K j''^ j''1;t�s^�quot;'gt;*V4*,''fS.gt;y 'gt;WVifsw; V; ii.�A,ifr Vj '- �S�-'*;

NATURKRAFTE

UND IHRE VEREHR�NQ

' v,:

/r. V

^'Vgt;' .,.?5f..-. nbsp;nbsp;nbsp;’ : -s.

i. . 4'r';: nbsp;nbsp;nbsp;-■. '.'0.-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'quot;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a gt;:j

' nbsp;nbsp;nbsp;' V—'r'' ‘ H

� s

^ e

NATURKRAFTE

UND IHRE VEREHRUNG

IN DER ALTR�MISCHEN RELIGION

PROEFSCHRIFT

HENDRIK HARBERT DIEPHUIS

III. FVLGVR.

A. Einleitung.

� App. b.c. V 98; OTT�vScov . . . �g T� u�kayog av�^oig E�bioig Kal docpaXelcoi nooeiboivi Kal ocku^ovi GaXdooiji.

B. Die Winde im r �mischen r eligi�sen B ewusstsein.

4 nbsp;nbsp;nbsp;49

et foedam glomerant tempestatem imbribus atrisj collectae ex alto nuhes

60

auTopaxai 5� TTuXai p�Kov oupavoO, �q syov �^Qpai, xpiq �TTiT�TpaiTTai peyocq oupav�q O�XupTi�q te,nbsp;f|p�v dvaKXtvai itUKiv�v v�cfoq f)6� �iriOEivai.

72

III. FVLGVR.

92

8 nbsp;nbsp;nbsp;113

128

STELLINGEN

II

III

IV

V

VI

if-,-

v: '

■s0

V.v

S:’.

1.4:

VIII

IX

X

XI

XII

i

si

1