( -.. ' / • ,'¦ quot;^'i-
•'7 -. ’.’‘llV'.*''^:^
DE BLOEDDRUK BIJ ROODVONK
-ocr page 6- -ocr page 7-TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AANnbsp;DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT OPnbsp;GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUSnbsp;Dr. H. R. KRUYT. HOOGLEERAAR IN DEnbsp;FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE.nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DERnbsp;UNIVERSITEIT. TE VERDEDIGEN TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEITnbsp;DER GENEESKUNDE OP DONDERDAGnbsp;-10 JULI 1941, DES NAMIDDAGS TE 5 UUR
DOOR
GEBOREN TE UTRECHT
S. VAN DORP - IJMUIDEN
1941
-ocr page 8- -ocr page 9-AAN MIJN OUDERS
-ocr page 10- -ocr page 11-Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij een welkome gelegenheid, U, Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren, Lectoren ennbsp;Docenten van de Geneeskundige en Natuurphilosophischenbsp;Faculteiten van de Universiteit der Gemeente Amsterdamnbsp;dank te zeggen voor het genoten onderwijs.
Hooggeleerde De Langen, Hooggeachte Promotor. Zeer veel dank ben ik U verschuldigd voor het feit, dat Gij mijn Promotor hebt willen zijn. Uw aansporing tot dit onderzoek, denbsp;groote vrijheid, die Gij mij bij de uitvoering daarvan gelatennbsp;hebt. Uw bereidwilligheid mij steeds behulpzaam te zijn, dochnbsp;bovenal Uw voortdurende belangstelling stemmen mij totnbsp;groote dankbaarheid.
Hooggeleerde Cornelia de Lange. In Uw kliniek als assistent werkzaam te hebben mogen zijn beschouw ik als een bijzonder voorrecht. Meer nog dan Uw lessen heeft Uw hooge opvatting van de uitoefening der Geneeskunst en de wijze,waarop Gij die in practijk brengt, een onvergetelijken indruk opnbsp;mij gemaakt.
Zeergeleerde Westra. Niet slechts voor de wijze, waarop Gij het mij mogelijk gemaakt hebt, deze proeven bij roodvonk-patienten ten uitvoer te brengen, doch ook voor alles, wat Gijnbsp;en de Staf van Uw Ziekenhuis tot mijn opleiding hebben bijgedragen, betuig ik U mijn oprechten dank.
Zeerervaren Van der Sande. Ik stel het op hoogen prijs, zoo lang onder Uw onmiddellijke leiding te hebben mogen werken en dank U voor het vele, dat ik van U geleerd heb.
Hooggeleerde Van Ebbenhorst Tengbergen, Met groote voldoening zie ik terug op den leerzamen tijd, dien ik in het Universiteits-Röntgenlaboratorium werkzaam mocht zijn.
-ocr page 12-Zeergeleerde Herderschee, Zeergeleerde Formijne. Voor de gastvrijheid, op Uw afdeelingen genoten en voor Uw belangstelling ben ik U zeer erkentelijk.
Directrice, Hoofdverpleegsters en Verpleegsters, en allen, die verder op eenigerlei wijze aandeel hebben gehad aan hetnbsp;tot stand komen van dit proefschrift. Mijn hartelijken danknbsp;breng ik U voor Uw behulpzaamheid.
-ocr page 13-INHOUD
biz.
I nbsp;nbsp;nbsp;INLEIDING..............11
Bespreking van de literatuur
II nbsp;nbsp;nbsp;DE BEPALING VAN DEN BLOEDDRUK
b Standaardwerkwijze ter bepaling van den bloeddruk..............16
III nbsp;nbsp;nbsp;DE NORMALE BLOEDDRUK
b De bloeddruk bij volwassenen ....... nbsp;nbsp;nbsp;19
c De bloeddruk bij kinderen........21
IV nbsp;nbsp;nbsp;DE BLOEDDRUK BIJ INFECTIEZIEKTEN ENnbsp;BIJ GLOMERULONEPHRITIS
V nbsp;nbsp;nbsp;BLOEDDRUK EN NIERFUNCTIE BIJ ROODVONK
a De bloeddruk bij roodvonk........27
b De nierfunctie bij roodvonk.......30
VI nbsp;nbsp;nbsp;DE GOLD PRESSOR TEST VAN HINES ENnbsp;BROWN
b Uitvoering, mechanisme en beoordeeling, mogelijke nadeelige gevolgen . nbsp;nbsp;nbsp; 37
c Uitkomsten b\j normale personen......39
d Bijzondere onderzoekingen met de cold pressor test
-ocr page 14-2 nbsp;nbsp;nbsp;Infectieziekten.............45
3 nbsp;nbsp;nbsp;Graviditeit..............45
e De beteekenis van de cold pressor test voor het
vraagstuk van de erfelijkheid en van de hyper-
Eigen waarnemingen
VII WAARNEMINGEN BIJ GEZONDE PERSONEN
EN BIJ RECONVALESCENTEN (geen roodvonk) 53
VIII WAARNEMINGEN BIJ ROODVONK?ATIENTENnbsp;a Inleiding: het materiaal, de diagnose, de beoor-
deeling van de gegevens.........60
b De bloeddruk bij patiënten met roodvonk zonder verschijnselen van nephritis
1 nbsp;nbsp;nbsp;Het niveau van den bloeddruk.......82
2 nbsp;nbsp;nbsp;Wisselingen van den bloeddruk.......84
3 nbsp;nbsp;nbsp;Toenemen van den bloeddruk in de reconvalescentienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;84
4 nbsp;nbsp;nbsp;De bloeddruk bij patiënten met complicaties ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;86
5 nbsp;nbsp;nbsp;Samenvatting.............87
c De cold pressor test bij patiënten met roodvonk
zonder verschijnselen van nephritis.....87
IX SLOTBESCHOUWINGEN.........102
X SAMENVATTING - SUMMARY - ZUSAMMEN-FASSUNG - RESUME...........104
XI OVERZICHT VAN DE TABELLEN......108
-ocr page 15-INLEIDING
Die Probleme der BRiQHTschen Krankheit liegen heute weniger in der Klinik, der Diagnose, dernbsp;Einteilung, dem Verlauf, der Vorhersage und dernbsp;Behandlung, als vielmehr in der Frage nach dernbsp;Pathogenese sowohl der klinischen Syndrome wienbsp;der einzelnen Krankheitsformen.
VOLHARD
Hoewel de bloeddruk bij patiënten met roodvonk reeds meermalen het onderwerp van studie is geweest, staat hetnbsp;nog niet vast, hoe tijdens deze ziekte de bloeddruk in hetnbsp;algemeen verloopt. De vraag is van beteekenis, omdat ernbsp;waarschijnlijk verband bestaat tusschen verhooging van dennbsp;bloeddruk en het ontstaan van nephritis als verwikkeling vannbsp;roodvonk. Er ontbreekt nog veel aan onze kennis van de glomerulonephritis. Ieder onderzoek, dat tot deze kennis bijdraagt, is dan ook gerechtvaardigd.
Roodvonk behoort tot de meest voorkomende ziekten. Complicaties in de nieren zijn daarbij niet zeldzaam en bij een deel van deze patiënten geneest de nephritis niet geheel, dochnbsp;leidt vroeger of later tot invaliditeit en tot den dood. Met hetnbsp;oog op de behandeling is het zaak, een beginnende nieront-steking vroegtijdig te herkennen. Volgens sommige onderzoekers kan juist de bloeddruk in dezen belangrijke aanwijzingen geven.
Hines en Brown hebben in de studie van den bloeddruk een
11
-ocr page 16-nieuw element gebracht. De bloeddruk, als resultante van de krachten, die den bloedsomloop beheerschen, wisselt al naarnbsp;de eischen, die het levende organisme aan de circulatie stelt.nbsp;Voor deze veranderingen in den bloeddruk vroegen Hines ennbsp;Brown de aandacht en zij ontwierpen een proef, die het mogelijk maakt een goeden indruk te krijgen van de grootte hiervan. De proef van Hines en Brown heeft zijn bruikbaarheidnbsp;bewezen en de uitkomsten hebben het inzicht in de pathogenesis van den verhoogden bloeddruk verruimd.
Dit waren redenen een eigen onderzoek in te stellen naar den bloeddruk bij roodvonkpatienten en daarbij bijzonderenbsp;aandacht te besteden aan de proef van Hines en Brown.
12
-ocr page 17-HOOFDSTUK 2 DE BEPALING VAN DEN BLOEDDRUK
Inleiding
In het onlangs verschenen werk van Von Recklinghausen: Blutdruckmessung und Kreislauf in den Arteriën des Men-schen beslaat de bespreking van de meting van den bloeddruknbsp;eenige honderden bladzijden. Feitelijk is het alleen met eennbsp;directe, dus een bloedige methode mogelijk, den bloeddruknbsp;juist en nauwkeurig te bepalen. Een van de bezwaren van hetnbsp;directe onderzoek is, dat de punctie van de arterie een on-gewenschte prikkel is, die in den regel den bloeddruk doetnbsp;veranderen. Men bepaalt dan den bloeddruk onder mindernbsp;gunstige omstandigheden. Voor de praktijk is de bepaling vannbsp;den bloeddruk met manometer (volgens Riva Rocci), manchetnbsp;(volgens Riva Rocci of volgens Von Recklinghausen) en aus-cultatorische beoordeeling van systolischen en diastolischennbsp;druk (volgens Korotkov) het meest geschikt.
In de literatuur vindt men voor den normalen bloeddruk Waarden opgegeven, die vrij veel verschillen. In het algemeennbsp;vermelden de oudere publicaties hoogere waarden dan dienbsp;uit den recenten tijd. Vermoedelijk zijn niet alle bepalingennbsp;in rust geschied. Mogelijk is een deel van de uitkomsten hoo-ger, doordat de smallere manchet van Riva Rocci is gebruikt.
De druk, door de manchet uitgeoefend, wordt gedragen door een weefsellaag, die breeder is dan de manchet. Daardoor isnbsp;in en onder deze laag de druk kleiner. Hoe smaller de manchet, hoe meer dit verschijnsel zich doet gelden. Alleen ondernbsp;een relatief breede manchet is de druk in de diepte, daarnbsp;Waar de arterie verloopt, met voldoende benadering gelijknbsp;aan den druk in de manchet. Om de arterie te comprimee-ren, moet de druk in een smalle manchet dan ook hoogernbsp;opgevoerd worden dan in een breede. Men zal dus met eennbsp;smalle manchet een te hoogen bloeddruk vinden. De fout
13
-ocr page 18-wordt geringer met toenemende breedte, tot ongeveer 12 centimeter; daarboven maakt de breedte van de manchet geen verschil meer (Von Recklinghausen).
Bij jonge kinderen is het niet altijd mogelijk een zoo breede manchet te gebruiken. Day vergelijkt de uitkomsten bij verschillende breedten van de manchet en geeft deze in eennbsp;graphiek weer. De curve, die de gemeten waarde van dennbsp;bloeddruk als functie van de breedte van de manchet voorstelt, verloopt zooals op grond van de beschouwingen vannbsp;Von Recklinghausen verwacht mocht worden. Principieel isnbsp;het gebruik van een te smalle manchet dan ook ongunstigernbsp;dan van een te breede.
Tot dezelfde resultaten komen Robinow, Hamilton, Woodbury en VoLPiTTO. Het verschil in de uitkomsten, verkregen door meting met een smalle (5 cm) en een breede (12 cm)nbsp;manchet kan 10 tot 26 mmHg bedragen (79, 93). De keuze vannbsp;de breedte van de manchet moet zich richten naar de diktenbsp;of naar den omtrek van den arm.
Alle „indirecte” methodes, waarmede men in de praktijk den bloeddruk snel en nauwkeurig kan bepalen, geven daarvoor regelmatig hetzy een ietwat te hooge waarde, hetzij eennbsp;te lage (Von Recklinghausen). Voor vergelijkende onderzoekingen, zooals die b.v. de basis voor dit werk vormden, behoeft dit geen bezwaar te zijn. Het is echter noodzakelijk,nbsp;de fouten te kennen, die onder optimale omstandigheden metnbsp;de gevolgde methode mogelijk zijn.
Hiernaar werd een onderzoek ingesteld door Shock en Ogden. Verschillende waarnemers bepaalden den bloeddruknbsp;bij dezelfde personen. De meting geschiedde steeds in rust,nbsp;in gemakkelyke houding. De verschillen, die werden waargenomen, mochten dus worden toegeschreven aan
1. nbsp;nbsp;nbsp;Spontane variaties van den bloeddruk van den onderzochte,
2. nbsp;nbsp;nbsp;Instrumenteele en persoonlijke waarnemingsfouten.
De verschillen, veroorzaakt door den invloed van deze factoren gezamenlijk, bedroegen enkele millimeters Hg. In dit onderzoek werden 16000 metingen uitgevoerd bij 130 personen. Een statistische bewerking van deze gegevens was dusnbsp;op zijn plaats. Het bleek, dat de systematische fouten van denbsp;onderzoekers niet signifikant waren. Wel waren er in de getallen van sommigen van hen grootere variaties dan in die
-ocr page 19-van de anderen.
Shock en Ogden kwamen tot de slotsom, dat men bij een bepaling van den bloeddruk onder de genoemde omstandigheden rekenen moet met een „probable error” van den systo-lischen druk van 1,2—1,8 mmHg; de waarschijnlijke afwijkingnbsp;van den diastolischen druk bedraagt 1,8—2,0 mmHg. De waarschijnlijke afwijking wordt kleiner door meer dan een metingnbsp;te verrichten, uit den aard der zaak slechts tot een zekerenbsp;grens. Méér dan vyf bepalingen te doen geeft geen winst innbsp;precisie.
Uit de gegevens van Shock en Ogden kan men berekenen, hoe groot het verschil tusschen twee bepalingen van dennbsp;bloeddruk (b.v. op verschillende dagen verricht) moet zijn,nbsp;opdat men mag aannemen, dat aan dit verschil reëele betee-kenis toekomt. Het blijkt dan, dat een verschil van k mmHgnbsp;in de uitkomsten waarschijnlijk herust op werkelijke verschillen in den bloeddruk. Indien het waargenomen verschilnbsp;6 mmHg of meer bedraagt, wordt deze waarschijnlijkheidnbsp;practisch tot zekerheid.
Het is niet mogelijk een bepaalde waarde aan te geven als ..den normalen bloeddruk” van den mensch, niet alleen omdat de normale bloeddruk, evenals b.v. de normale lichaamstemperatuur tusschen bepaalde grenzen schommelt, maar ooknbsp;omdat de bloeddruk individueel verschillend is, evenals b.v.nbsp;de lichaamslengte (Bramwell). Voor de beoordeeling van dennbsp;normalen bloeddruk is het niet voldoende den gemiddeldennbsp;bloeddruk te kennen. Geringe afwijkingen van het gemiddelde zijn niet van beteekenis, en het is dus zaak, te weten, welkenbsp;afwijkingen nog normaal kunnen zijn. Indien men beschiktnbsp;over een voldoend aantal waarnemingen bij personen, dienbsp;vermoedelijk geheel gezond zijn, zou men de gevonden hoogste en laagste waarden als grenzen van het normale kunnennbsp;aannemen. Hiertegen zijn verschillende bezwaren in te brengen. Men kan daarom ook met de methodes, die de statistieknbsp;aangeeft, de middelbare afwijking berekenen. Deze geeftnbsp;eveneens een indruk van de normale variabiliteit. Indien hetnbsp;verschil tusschen den waargenomen en den gemiddeldennbsp;bloeddruk 2—3 X de middelbare afwijking bedraagt, is hetnbsp;reeds vrij waarschijnlijk, dat deze bloeddruk abnormaal is.
SuNDAL vond b.v. bij 82 jongens van 9 jaar een systolischen bloeddruk van gemiddeld 91,0 mmHg met een middelbare
15
-ocr page 20-afwijking van 11,0 mmHg. Hieruit volgt, dat een bloeddruk by een jongen van 9 jaar, die meer dan twee maal de middelbare afwijking verschilt van 91,0 mmHg, (dus hooger dan 91,0nbsp;-j- 22,0 mmHg of lager dan 91,0—22,0 mmHg is), misschiennbsp;nog wel normaal kan zijn, doch niettemin met bijzonderenbsp;aandacht bezien moet worden.
De uitkomsten, verkregen bij de bepaling van den bloeddruk zyn zoo afhankelijk van de toegepaste techniek, dat het noodzakelijk is, zooveel mogelijk uniform te werken. Goedenbsp;richtlijnen zijn in 1939 gepubliceerd door de „Committee fornbsp;the Standardization of Blood Pressure Readings of the American Heart Association” en de „Committee for the Standardization of Blood Pressure Readings of the Cardiac Society ofnbsp;Great Britain and Ireland” gezamenlijk. Zij zijn belangrijknbsp;genoeg om uitvoerig te worden weergegeven (26).
Standaardwerkwijze ter bepaling van den bloeddruk
De bepaling geschiedt met een manometer, die geregeld gecontroleerd wordt. De Engelsche commissie geeft den voorkeur aan een kwik-manometer. De te onderzoeken persoon moet een gemakkelijke houding innemen, waarbij de bovenarm zich ter hoogte van het hart bevindt en de geheele onderarm ondersteund wordt. Indien hij zich tevoren heeft ingespannen, moet men voldoenden tijd geven voor herstel.
De bepaling bij den zittenden patient is het gemakkelijkst uit te voeren; het verschil met een bepaling liggend is nietnbsp;groot. De Engelsche commissie beveelt de liggende houdingnbsp;aan. Men noteere de houding van den onderzochte. De armnbsp;mag in pronatie of in supinatie liggen; men kiest de houdingnbsp;waarby de vaattonen het duidelijkste zijn.
Terwijl de arteria radialis gepalpeerd wordt, verhoogt men den druk in de manchet telkens met ongeveer 10 mmHg, totdat de pols verdwenen is. Men gaat tot ongeveer 30 mmHgnbsp;hoven den vermoedelijken systolischen druk; bij het verminderen van den druk moet deze ongeveer 2 of 3 mmHg pernbsp;seconde dalen. Daarbij wordt de systolische bloeddruk pal-patorisch en auscultatorisch bepaald. De stethoscoop wordtnbsp;geplaatst op de arterie, die men door palpatie gelocaliseerdnbsp;heeft; het instrument moet met zoo gering mogelijken druknbsp;behoorlijk aansluiten en mag niet in aanraking komen metnbsp;de manchet van den bloeddrukmeter. De druk, waarbij de
16
-ocr page 21-eerste vaattenen zich doen hooren, wordt beschouwd als de systolische bloeddruk; die waarbij, na de luide vaattenen,nbsp;de doffe, gedempte tonen ontstaan, als de diastolische druk.nbsp;Eventueel noteert men ook den druk, waarbij de vaattenennbsp;geheel verdwijnen (Amerikaansche commissie). Men schrijvenbsp;bij voorkeur:
RT (tensie aan rechterarm) 140/80—70 of RT 140/70—0 of RT 140/70—70; evenzoo LT 140/80—70, enz. Indien de systolische bloeddruk bij palpatorische bepaling hooger is dan bijnbsp;auscultatorische, wordt dit bij de uitkomst aangeteekend; denbsp;hoogste waarde geldt als de systolische bloeddruk. Ook vermelde men den tijd van den dag.
Bij het eerste onderzoek bepale men den bloeddruk aan beide armen en indien hierbij eigenaardigheden opgemerktnbsp;worden, ook aan de beenen. Voor de constructie van de manchet worden nauwkeurige voorschriften gegeven. In geen geval mag tijdens de bepaling de opgeblazen gummi zak vannbsp;de manchet belangrijk naar terzijde uitwijken. De manehetnbsp;moet 12—^13 centimeter breed zijn en tot 2)/^ centimeter bovennbsp;de elleboogsplooi reiken. Voor pasgeborenen wordt een manchet van niet meer dan 2J/^ centimeter breedte aanbevolen;nbsp;voor kinderen beneden vier jaar een van ten hoogste 6 centimeter, voor kinderen beneden acht jaar een van ten hoogstenbsp;9 centimeter breedte.
17
-ocr page 22-HOOFDSTUK 3 DE NORMALE BLOEDDRUK
Wat is de normale bloeddruk? De waarde van den bloeddruk van den mensch wisselt van oogenblik tot oogenblik. Van de tallooze prikkels, die het organisme voortdurend ondergaat, hebben vele invloed op den bloeddruk. Bijna steedsnbsp;doet een dergelijke prikkel den bloeddruk toenemen: na hetnbsp;ophouden van den prikkel kan de bloeddruk dalen tot denbsp;oude waarde. De quantitatieve invloed van al deze prikkelsnbsp;uit buiten- en binnenwereld is slechts bij benadering bekend.nbsp;In het algemeen verandert de systolische bloeddruk hetnbsp;meest, de diastolische is betrekkelijk constant. Een bepalingnbsp;zal beter met andere vergelijkbaar zijn, naarmate het mogelijknbsp;is, zulke prikkels te vermijden.
De bloeddruk is bij den gezonden mensch het laagste in den slaap (71). De meting van den bloeddruk in den slaap brengtnbsp;echter moeilijkheden mede. Meestal zal men genoegen nemennbsp;met een bepaling, die verricht wordt bij lichamelijke rust vannbsp;den te onderzoeken persoon. Bij inspanning is de bloeddruknbsp;hooger dan in rust; in staande, en in mindere mate in zittendenbsp;houding, hooger dan liggende. Het is daarom gewenscht, elkenbsp;meting van den bloeddruk te verrichten, terwijl de onderzochte rustig ligt. Reeds een minder gemakkelijke (liggende)nbsp;houding kan van merkbaren invloed zijn op de gevondennbsp;waarde.
Van evenveel belang is, dat de onderzochte psychisch rustig is. Het is soms goed, hem dit duidelijk te maken. Men bemerktnbsp;wel eens, doordat de bloeddruk een weinig hooger is en meernbsp;wisselt dan gewoonlijk, dat een patient, dien men reeds kent,nbsp;aan het een of ander ligt te denken en dat niet goed van zichnbsp;af kan zetten. Als men hem daarop opmerkzaam maakt,nbsp;pleegt hij zeer verrast te zijn, waarna het niet zelden gelukt.
18
-ocr page 23-alsnog een betrouwbare uitkomst te verkrijgen. Indien het aldus op een of andere wijze gelukt, de „Erregungsüberdruck”nbsp;(VoN Recklinghausen), „Erwartungsdruck” (Durig) te elimi-neeren, dan meet men de „tension résiduelle” (Gallavardin),nbsp;de „basal level” (Hines), ik zou willen zeggen den bloeddruknbsp;in rust. Door de genoemde nerveuse invloeden is de waardenbsp;van de allereerste bepaling gewoonlijk hoog; deze verhoogingnbsp;kan zich ook tot den diastolischen druk uitstrekken (39).nbsp;Trouwens, ook bij inspanning stijgt de diastolische bloeddruk,nbsp;in afwijking van wat vroeger veelal aangenomen werd (53).nbsp;Dat pijn en koude den bloeddruk doen toenemen is bekendnbsp;(28). Een lichte stijging van den bloeddruk zou aan de menstruatie voorafgaan (86).
Eenigen tijd na den maaltijd kan de bloeddruk toenemen. Men bepale hem, wanneer de onderzochte nuchter is of eennbsp;paar uur na het eten.
Veranderingen van den intrathoracalen druk hebben invloed op den bloeddruk (45, 69); de toename bedraagt soms 60 mmHg (95). De verhooging van den bloeddruk, die men nanbsp;hoesten waarneemt, kan eenige minuten aanhouden. Zij berust dus zeker niet alleen op de verhooging van den druk innbsp;de borstholte. Behalve deze voorbijgaande veranderingen vannbsp;den bloeddruk kan men nog verschillen tusschen linker- ennbsp;rechterarm vinden. Gewoonlijk zijn deze niet groot; ze zijnnbsp;dan, indien men tot gewoonte maakt bij een bepaalde patientnbsp;den bloeddruk steeds aan denzelfden arm te meten, niet vannbsp;beteekenis.
De normale systolische bloeddruk bij volwassenen (’s morgens, liggend, gemeten met manchet van 12 centimeter breedte) wordt door Brugsch opgegeven. Voor twintigjarigen is deze 92 tot 108 mmHg; tot het vijfendertigste jaar neemt hijnbsp;toe met 5—6 mmHg, tot het veertigste nogmaals met ongeveernbsp;h mmHg. De diastolische bloeddruk wisselt volgens Brugschnbsp;ïïieer dan de systolische.
Weinrich geeft als gemiddelden systolischen bloeddruk 115 tot 120 mmHg, afhankelijk van den leeftijd.
Augustin verrichtte een onderzoek naar den bloeddruk tusschen het twintigste en het vijftigste levensjaar. Door de quar-tielen te vermelden, gaf hij een indruk van de variabiliteit
19
-ocr page 24-van het materiaal. De uitkomsten, gelegen tusschen de quar-tielen en dus geldend voor minstens de helft van de onderzochten, vindt men hieronder.
Bloeddruk volgens Augustin
Leeftijd |
Mannen |
Vrouwen |
21—30 jaar |
110—125 mmHg |
105—120 mmHg |
31—40 „ |
110—125 |
110—130 |
41—50 „ |
115—135 |
120—145 |
Het quartiel bedraagt dus omstreeks 10 mmHg, hiermede zou een middelbare afwijking van ongeveer 15 mmHg overeenkomen. Helaas wordt in deze bewerking, die statistisch beter dan gewoonlijk opgezet is, niet vermeld, op welke wijze denbsp;bloeddruk gemeten werd. Het is dan ook niet onmogelijk, datnbsp;de onregelmatigheden (de hooge bloeddruk in de oudste leeftijdsgroep, de groote middelbare afwijking) aan minder goedenbsp;techniek te wijten zijn.
Tavaststjarna vindt als laagste waarden van den systoli-schen bloeddruk van volwassenen 95 mmHg, als gemiddelde 116—122 mmHg
Hines meent, dat het maximum van den normalen bloeddruk 140/90 is (52).
VoN Recklinghausen noemt als waarden van een aantal onderzoekers voor den systolischen bloeddruk 95—150 mmHg, voor den diastolischen 50—80 mmHg. Het geeft te denken, datnbsp;VoN Recklinghausen zelf geen oordeel uitspreekt over wat z.i.nbsp;de grenzen van den normalen bloeddruk zijn.
Robinson en Brucer beschikten over waarnemingen van den bloeddruk bij ruim 11000 personen. Evenals andere onderzoekers vonden zij, dat de gemiddelde bloeddruk van een dergelijk materiaal met den leeftijd toeneemt. Vijfhonderd vannbsp;deze personen werden vijf tot tien jaar lang geregeld onderzocht, en Robinson en Brucer merkten op, dat zij naar de uitkomsten in twee groepen konden worden ingedeeld. De eerstenbsp;kenmerkte zich door een betrekkelijk hoogen bloeddruk (sy-stolisch 140 mmHg en hooger), met den leeftijd nam bij dezenbsp;personen de bloeddruk toe en in den regel ontwikkelde zichnbsp;een typische essentieele hypertensie. Indien Robinson en Brucer deze blijkbaar niet normale individuen buiten beschou-
20
-ocr page 25-wing lieten, bleek, dat de bloeddruk van de overblijvenden na het bereiken van den volwassen leeftijd bijna niet meernbsp;veranderde.
Daarom gaven Robinson en Brucer een afzonderlijke bewerking van de gevallen, waarin de bloeddruk beneden 140/90 lag; deze maakten 87 % van het onderzochte materiaalnbsp;uit. Nu bleek ook bij hen de bloeddruk nagenoeg onafhankelijk te zijn van den leeftijd. De bloeddruk van deze „geheel normale” personen lag systolisch tusschen 90 en 120nbsp;mmHg, meestal tusschen 110 en 120 mmHg, diastolisch tusschen 60 en 80 mmHg. De dagelijksche variaties bedroegennbsp;5—10 mmHg.
Mededeelingen over den normalen diastolischen bloeddruk zijn schaarsch. Huebener stelt de diastolische bloeddruk gelijknbsp;aan de helft van den systolischen. Kylin geeft als norm 60—80nbsp;mmHg, of wel 50 mmHg beneden den systolischen bloeddruk.
Het is moeilijk den normalen bloeddruk bij kinderen, of juister uitgedrukt, de grenzen daarvan, in de literatuur tenbsp;vinden. Indien b.v. de onderzoekingen gezonde schoolkinderen betreffen, wordt niet steeds voldoende aandacht geschonken aan de voorwaarde, dat de meting in rust moet geschieden. Sommige auteurs beschouwen reconvalescenten als normaal, wat m.i. niet geoorloofd is.
Hier volgen enkele uitkomsten, die Froehlich verzameld heeft. Allereerst de formule, die Katzenberger op grond vannbsp;hOO metingen bij kinderen aangegeven heeft:
de normale systolische bloeddruk in millimeters Hg = = 80 -f tweemaal den leeftijd in jaren. De gestadige toenamenbsp;van den bloeddruk met den leeftijd komt in deze formule totnbsp;uiting: in de puberteit vermeldt Katzenberger bovendien eennbsp;vrij plotselinge stijging van den bloeddruk.
Faber en James besteden bijzondere aandacht aan de normale variabiliteit van den bloeddruk. Zij karakteriseeren deze voor eiken leeftijd door de middelbare afwijking, die innbsp;hun uitkomsten wisselt van 5,5 tot 7,5 mmHg.
Meestal, o.a. door Catel, wordt 100 tweemaal den leeftijd als bovengrens van den normalen bloeddruk aangenomen.
Na de literatuur te hebben weergegeven, brengt Froehlich verslag uit over zijn eigen onderzoek bij eenige honderden
21
-ocr page 26-kinderen: meest reconvalescenten van roodvonk en diphthe-rie. In de groote meerderheid der gevallen ligt de bloeddruk tusschen 100 en 110 mmHg. Deze waarden zijn dan ook in hetnbsp;algemeen wel in overeenstemming met de literatuur. Op zijnnbsp;uitkomsten bij roodvonkpatienten zal ik in een volgend hoofdstuk terugkomen.
SOKOLOW en Rosenthal noemen als systolische bloeddruk voor kinderen tot 2 jaar oud 85—100 mmHg (manchet vannbsp;4,5 cm breedte).
Matthes geeft voor zes- tot tienjarigen (manchet van 12 cm breedte) 80—100 mmHg.
JüDSON en Nicholson schrijven, dat van het derde tot het vijftiende jaar de gemiddelde systolische bloeddruk toeneemt van 90 tot 105 mmHg; de gemiddelde diastolische bloeddruk ligtnbsp;tusschen 58 en 64 mmHg.
Tavaststjarna berekent uit zijn waarnemingen als de gemiddelde waarde van den systolischen bloeddruk: voor kinderen van zeven tot negen jaar 87, van tien tot twaalf jaar 100—103,nbsp;van dertien tot zestien jaar 107—114 mmHg. De laagste waarden lagen tusschen 80 en 90 mmHg.
SuNDAL heeft bepalingen van den systolischen bloeddruk verricht bij eenige honderden kinderen. Hij gebruikte eennbsp;manchet van 12 centimeter breed, de beoordeeling geschieddenbsp;palpatoir. Van het zesde tot het zestiende jaar nam de gemiddelde bloeddruk toe van 85 tot 110 mmHg. De middelbare afwijking was in zijn materiaal wat grooter dan in dat vannbsp;Faber en James, n.1. 8—11,5 mmHg.
Bij Weinrich vindt men, behalve de waarden die voor volwassenen gelden, alleen enkele opgaven van den systolischen bloeddruk van oudere kinderen; dertien- en veertienjarigennbsp;gemiddeld 103; vijftien- en zestienjarigen gemiddeld 109nbsp;mmHg.
Edda Meyer deed een onderzoek bij ruim 300 gezonde schoolkinderen. De bloeddruk werd gemeten, terwijl de kinderen zaten; de techniek kwam overeen met de in het vorigenbsp;hoofdstuk aangegeven standaardwerkwijze, met een manchetnbsp;van 8 centimeter breedte. De gemiddelde systolische bloeddruk nam van het zesde tot het veertiende jaar toe van 95 totnbsp;105 mmHg, (bij meisjes tot 115 mmHg). De diastolische bloeddruk bedroeg steeds omstreeks 60 mmHg, de toename hiervannbsp;met den leeftijd was zeer gering.
Robinow en medewerkers vonden met hun techniek, waar-
22
-ocr page 27-van het essentieele is, dat de breedte van de manchet in overeenstemming met den leeftijd wordt gekozen, niet zoo een groote verandering van den bloeddruk met den leeftijd alsnbsp;gewoonlijk wordt opgegeven. Als normale systolische bloeddruk geven zij 90 tot 120, als normale diastolische 50—70nbsp;mmHg.
Men vindt bij Brugsch, Hines, Robinson en Brucer, Sündal en Edda Meyer een nauwkeurige vermelding van de gevolgdenbsp;techniek. Deze stemt overeen met die, welke door de commissies voor standaardisatie is aanbevolen. Voor een beternbsp;overzicht mogen de uitkomsten van bepalingen van den normalen bloeddruk, van den zesjarigen tot den volwassen leeftijd, waarvan vaststaat, dat ze met goede techniek werdennbsp;verkregen, nogmaals worden samengevat in bijgaande tabel.
De normale bloeddruk volgens de literatuur
leeftijd jaren |
SYSTOLISCHE BLOEDDRUKnbsp;(in mmHg) |
DIASTOLISCHE BLOEDDRUKnbsp;(in mmHg) |
ONDERZOEKER (S) |
6 |
gemiddeld 95 |
gemiddeld 60 |
Meyer (manchet 8 cm) |
6 |
85 |
SUNDAL (manchet 12 cm) | |
10 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;105 |
60 |
Meyer (manchet 8 cm.) |
10 |
95 |
SUNDAL (manchet 12 cm) | |
15 |
„ 110 |
„ 60 |
SUNDAL, Meyer |
volwassen |
90—120 |
60—80 |
Robinson amp; Brucer, Brugsch |
9» |
maximaal 140 |
maximaal 90 |
Hines |
23
-ocr page 28-De bloeddruk bij koorts en bij infectieziekten
Bijna alle infecties, die met koorts gepaard gaan, gaan vergezeld van een daling van den bloeddruk. Meestal is deze min of meer evenredig met de verhooging van de temperatuur ennbsp;met den ernst van de toxische verschijnselen. Enkele bacte-rieele toxinen schijnen den bloeddruk te kunnen doen toenemen (staphylococcus-, pyocyaneus-, malleustoxine).
Na het verdwijnen van de koorts, dus in het begin van de reconvalescentie is de bloeddruk lager dan normaal, hij herstelt zich geleidelijk. De veranderingen, die de bloeddruk ondergaat, zijn belangrijker dan de waarden op zichzelf (86).
Bij diphtheric is de bloeddruk in den regel laag, doch Von Kiss zag soms een toenemen van den bloeddruk met 5 tot 20nbsp;mmHg in de eerste dagen. Ook Catel nam bij deze ziekte nunbsp;en dan een te hoogen bloeddruk waar. Lutz bevestigde dezenbsp;bevindingen.
Bij pneumonieën kan de bloeddruk verhoogd of verlaagd zijn; een uitgesproken verhooging wordt b.v. bij de „bleekenbsp;pneumonie” van zuigelingen meestal gezien (14). Bacillairenbsp;dysenterie kan bij zuigelingen een langdurige verhooging vannbsp;den bloeddruk geven (14). Bij meningitis is de bloeddruknbsp;meestal verhoogd (86).
Tijdens den malaria-aanval kan een contractie van de peri-phere vaten optreden, die tot stijging van den bloeddruk leidt (Maragliani, Federn).
Intusschen zijn dit min of meer op zichzelf staande aandoeningen; wanneer Siebeck echter zegt, dat een verhooging van den bloeddruk bij koortsende zieken dikwijls voorkomt, moetnbsp;men dit niet verkeerd opvatten: toename van den bloeddruknbsp;is in deze gevallen zeker niet de regel.
24
-ocr page 29-Dicker vond, dat spontane of artificieele koorts geen invloed had op den normalen bloeddruk of een geringe daling bewerkstelligde. Bij essentieele hypertensie daalde de bloeddruk echter eenige tientallen millimeters (b.v. 50 mmHg sy-stolisch, 20 mmHg diastolisch). Naarmate de bloeddruk hoo-ger was, was de daling sterker (33).
By typhus kan tijdens de continua de bloeddruk 10 tot 15 mmHg lager zijn dan in het koortsvrije tijdperk (Kayser-Petersen); in het begin van de reconvalescentie schommeltnbsp;de bloeddruk sterk, daarna neemt hij langzaam toe.
Bij longtuberculose vond Matthes een betrekkelijk lagen bloeddruk. Bij koorts veranderde de gemiddelde bloeddruknbsp;niet duidelijk, doch de dagelijksche schommelingen, gewoonlijk ongeveer 10 mmHg, werden dikwijls sterker, en bewogennbsp;zich in denzelfden zin als de temperatuur.
Edda Meyer bevestigde dit bij kinderen met tuberculose.
De Vries Reilingh en Norris citeeren eenige onderzoekers, die bij febris typhoidea en bij tuberculosis pulmonum eennbsp;lager bloeddruk vonden dan bij gezonden.
Daling van den bloeddruk en versnelling van de hartswer-king zijn in het algemeen de belangrijkste verschijnselen, die men bij infectieziekten aan het circulatie-apparaat kan waarnemen. Dit geldt evenzeer wanneer er koorts is, als bij normale lichaamstemperatuur (Hoering).
De veranderingen van den bloeddruk berusten gedeeltelijk op wijzigingen van den tonus van de periphere bloedvaten.nbsp;Dok kan een minder goede hartswerking, b.v. ten gevolge vannbsp;onvoldoende voeding van de hartspier een daling van dennbsp;bloeddruk veroorzaken.
Lichtwitz wijst er op, dat de regulatie van den bloeddruk, evenals andere reguleerende functies, ten gevolge van een infectie gestoord en soms blijvend beschadigd kan worden. Misschien berust de hypertensie, die zich na sommige acutenbsp;infectieziekten ontwikkelt, in een deel der gevallen op een
De bloeddruk bij glomerulonephritis
Een verhooging van den bloeddruk behoort tot het klassieke beeld van de acute glomerulonephritis. In lichte gevallen schijnt ze te kunnen ontbreken of snel voorbij te gaan (74).
25
-ocr page 30-Ook wanneer de nephritis in korten tijd tot den dood leidt zou de stijging van den bloeddruk kunnen uitblijven. Bij kinderennbsp;wordt de hypertensie vaker gemist dan bij volwassenen.
Gewoonlijk nemen systolische en diastolische bloeddruk beide toe. De diastolische bloeddruk zou niet zelden naarnbsp;verhouding meer stijgen dan de systolische, doch ook hetnbsp;omgekeerde komt voor. Aanvankelijk is dikwijls de verhoo-ging van den systolischen druk het duidelijkste (39).
De verhooging van den bloeddruk kan het eerste verschijnsel zijn van een acute glomerulonephritis en na eenige dagen door het optreden van oedeem of afwijkingen in de urine, (ofnbsp;beide) worden gevolgd. Doch ook ziet men de hypertensie welnbsp;ontstaan, nadat andere verschijnselen zijn voorafgegaan (o.a.nbsp;Magnus-Alsleben (74)).
In den regel is de hypertensie niet aanzienlijk. De systolische druk ligt meestal tusschen 130 en 170 mmHg. De bloeddruk kan eenigen tijd gelijkmatig verhoogd blijven; hij kan ook, hoewel steeds hooger dan normaal, van dag tot dag sterknbsp;wisselen.
Bij goede behandeling blijft de bloeddruk meestal niet lang hoog. Dikwijls is hij reeds na twee of drie weken normaal,nbsp;doch toont dan nog wel een groote labiliteit (75). De dalingnbsp;van den bloeddruk kan vrij plotseling („kritisch”, (97)) ofnbsp;langzaam („lytisch”, (64)) plaats vinden.
Een korte duur van de hypertensie geldt als gunstig voor de prognose van de nephritis (Else Rosteck). Indien de bloeddruk langeren tijd hoog blijft, wijst dit er veelal op, dat denbsp;nieraandoening zich tot een chronisch lijden ontwikkelt.
Het was de bedoeling, het onderzoek te richten op den bloeddruk in de reconvalescentie van het roodvonk, welkenbsp;overeen zou kunnen komen met het acute stadium van denbsp;glomerulonephritis. Een bespreking van de chronische nephritis mag daarom achterwege blijven.
26
-ocr page 31-HOOFDSTUK 5
BLOEDDRUK EN NIERFUNCTIE BIJ ROODVONK Be bloeddruk bij roodvonk
In 1874 publiceerde Mahomed sphygmogrammen van rood-vonkpatienten, bij wie zicb een nephritis ontwikkeld had. Men kon hierin, zooals te verwachten was, de verhoogdenbsp;spanning van de pols, die de nephritis vergezelde, aflezen.nbsp;Maar bovendien bleek, dat reeds vóór de urine eiwit bevatte,nbsp;een toename van den bloeddruk kon plaats vinden.
Enkele jaren later bevestigde Riegel deze waarnemingen.
Nadat het meten van den bloeddruk met behulp van een niianometer aan het ziekbed ingang had gevonden, nam hetnbsp;aantal mededeelingen over den bloeddruk bij roodvonk toe.nbsp;Sommige van de onderzoekers van vóór 1921 vermelddennbsp;daarbij een neiging tot afnemen, enkele anderen een toene-®an van den bloeddruk (41).
Rappoport vond in lichte en matig ernstige gevallen van roodvonk meestal (60—70 %) een verhooging van den bloeddruk; ernstig septische patiënten hadden daarentegen meermalen (40 %) een te lagen bloeddruk. Bij roodvonknephritisnbsp;Was verhooging van den bloeddruk regel (82%). Bij een gedeelte (30 %) van deze patiënten was de verhooging eenigenbsp;dagen vroeger waar te nemen dan de overige nephritisver-schijnselen. Toediening van adrenaline bracht bij de meestenbsp;patiënten uitgesproken veranderingen van den bloeddruk te-bij ernstige septische vormen had adrenaline weinig ofnbsp;geen invloed.
Koch schreef, dat in de reconvalescentie van roodvonk in e meeste gevallen een verhooging van den bloeddruk op-^®®dt. Deze kan verdwijnen, zonder dat zich andere verschijnselen voordoen, doch ook gevolgd worden door albu-minurie en haematurie, dus door een acute glomerulonephri-is. De toename van den bloeddruk bedroeg bij zijn patiënten
27
-ocr page 32-15 tot 30 mmHg. Gerekend van den dag af, waarop het exan-theem verschenen was, vond hij deze verhooging van den bloeddruk het meest tusschen den veertienden en den twintig-sten dag, nooit vroeger dan den twaalfden dag. Bij patiënten,nbsp;die een zeer uitgesproken exantheem gehad hadden, ontbraknbsp;deze toename nooit.
In de gevallen door Koen waargenomen ging dus de verhooging van den bloeddruk aan de niersymptomen vooraf. Steiner daarentegen vond de pathologische veranderingen innbsp;de urine gewoonlijk het eerst, de toename van den bloeddruknbsp;pas daarna. Hij acht het dan ook niet juist, aan een zekerenbsp;verhooging van den bloeddruk, indien deze waargenomennbsp;wordt bij een patient, die later een nephritis krijgt, een zoonbsp;groote beteekenis toe te kennen. Hij wil veeleer de tijdelijkenbsp;verhooging van den bloeddruk, die sommige patiënten doormaken, zien als een symptoom, dat zich onafhankelijk vannbsp;andere verschijnselen in de roodvonkreconvalescentie kannbsp;manifesteeren. Als argument voor het ontbreken van een verband tusschen de verhooging van den bloeddruk en het optreden van nephritis voert hij verder aan, dat de eerste zichnbsp;steeds voor het einde van de derde week voordoet; de nephritis soms veel later.
Demohn onderzocht urine en bloeddruk bij een aantal rood-vonkpatienten. In zes gevallen ontstond een nephritis. In vijf van deze was een duidelijke toename van het soortelijk gewicht van de urine aan de nierontsteking voorafgegaan, in éénnbsp;geval een toename van den bloeddruk.
Edelmann zag bij de meeste roodvonklijders in de eerste week een verhoogden bloeddruk. Hun aantal daalde in denbsp;tweede week snel, doch steeg weer in de derde week tot 70 %.nbsp;Systolische en diastolische bloeddruk veranderden hierbij ongeveer evenveel. De schommelingen waren meestal niet groo-ter dan 20 mmHg. Er was geen verschil in het gedrag van dennbsp;bloeddruk in ernstige en in minder ernstige gevallen. Nephritis ontstond het meest, indien de toename van den bloeddruknbsp;aanzienlijk was, n.1. 20—30 mmHg.
Hirschberg en Ssucharewa vermeldden, dat de verhooging van den bloeddruk vroeg optreden kan en belangrijk is voornbsp;de diagnose en de prognose van de roodvonknephritis. Rudimentaire roodvonknephritides zouden volgens hen veel voorkomen .
Bayart vond bij 40 % van ruim 200 roodvonkpatienten een
28
-ocr page 33-toenemen van den bloeddruk met 20 mmHg en meer in de derde of vierde week. Bij de meesten was dit de eenige afwijking; sommige patiënten hadden tegelijkertijd of wel innbsp;de tien dagen die volgden, albuminuric. Bij vijf patiënten verschenen bovendien erythrocyten en cylinders in de urine ennbsp;bij twee ontwikkelde zich een karakteristieke glomerulonephritis. In een geval werd de stijging van den bloeddruk voorafgegaan door albuminuric, haematurie en cylindrurie. Drienbsp;gevallen met albuminuric hadden een geheel normale bloed-drukcurve (10).
WoLFF deelde mede, dat naar zijn ervaring bij 240 patiënten de verhooging van den bloeddruk dikwijls voor de nephritis optreedt. Dit zou het mogelijk maken, tijdig de juiste therapie toe te passen. Door aldus reeds bij het stijgen vannbsp;den bloeddruk den patient als een lijder aan acute nephritisnbsp;te behandelen, kon Wolff de ontwikkeling van uraemie voorkomen. Daarom is het goed, den bloeddruk in de kritischenbsp;periode, namelijk van den tienden tot den achtentwintigstennbsp;dag, eiken dag te bepalen.
Dicker nam tusschen den twaalfden en den vijfentwintig-sten roodvonkdag een toename van den bloeddruk waar; daarna ontstond soms albuminuric. Albuminuric zonder verhooging van den bloeddruk kwam in zijn materiaal nietnbsp;^oor (32).
Froehlich stelde bij ongeveer 4 % van driehonderd rood-vonkpatienten een bloeddruk vast, die zeker te hoog was.
Carslaw vond hij ongeveer de helft van zijn roodvonklij-ders een toename van den systolischen bloeddruk in de tweede of derde week, zonder dat iets bleek van een voorkeur voor een meer omschreven („kritisch”) tijdperk van de ziekte.nbsp;Fij drie patiënten, die nephritis kregen, was er in het gedragnbsp;van den bloeddruk in den tijd daaraan voorafgaande niets,nbsp;dat deze verwikkeling aankondigde. Carslaw besluit, dat denbsp;systolische bloeddruk bij scarlatina zeer variabel is en dat eennbsp;praenephritische toename van den bloeddruk, indien dezenbsp;al bestaat, gering en zeer vluchtig moet zijn (22).
Jahn en Kuesterbeschreven eenige gevallen van verhoogden bloeddruk bij volwassenen met roodvonk. Bij vijf patiënten,nbsp;'wier bloeddruk in het begin van de ziekte hoogstens 110/70nbsp;bedroeg, steeg deze tusschen den zestienden en den tweeën-dertigsten dag tot 140/90 of hooger. Twee van hen haddennbsp;geringe afwijkingen in de urine; zij hadden geen subjectieve
29
-ocr page 34-klachten van beteekenis en geen oedeem. Deze gevallen deden zich nagenoeg gelijktijdig voor in Augustus 1939. Deze tijdnbsp;kenmerkte zich door den bijzonder gespannen politieken toestand; de eventueele gevolgen waren voor verschillende vannbsp;deze patiënten van groote beteekenis. De schrijvers meenennbsp;wel de verhooging van den bloeddruk aan het roodvonk tenbsp;moeten toeschrijven, doch zij opperen de mogelijkheid, datnbsp;het ontstaan van de lichamelijke afwijking door den abnor-malen psychischen toestand werd begunstigd.
Tot nu toe is steeds sprake geweest van den arterieelen bloeddruk, zooals deze gewoonlijk aan het ziekbed gemeten wordt. De bloeddruknbsp;in de haarvaten en in de aderen is niet genoemd.
Kylin ontwierp een methode tot het bepalen van den capillairen druk en mat dezen bij roodvonkpatienten dagelijks. Hü vond, dat dezenbsp;druk, die gewoonlijk 6—15 mmHg bedraagt, dikwijls toenam in denbsp;periode, waarin bij deze zieken een glomerulonephritis kan beginnen.
Indien de patiënten werden gerangschikt naar de waarde, die de capillaire druk bereikte, bleek, dat eenige van de patiënten, wier capillaire druk het hoogste was, een glomerulonephritis kregen. Indien geennbsp;toename van den capillairen druk plaats gehad had, werd nooit eennbsp;nephritis gezien. De stijging van den capillairen druk ging aan de nier-symptomen eenige dagen tot een week vooraf.
Bij roodvonk gingen capillaire en arterieele bloeddruk in het algemeen parallel. De waarnemingen wijzen erop, dat bij glomerulonephritis de capillaire druk wellicht meer dan de arterieele aanwijzingen zal kunnen geven onitrent de veranderingen in de nier. De capillairenbsp;bloeddruk verdient dan ook bij scarlatinapatienten alleszins de aandacht. Hij is echter niet het voorwerp van dit onderzoek geweest ennbsp;zal daarom, (evenals de veneuse bloeddruk) niet verder worden besproken.
De nauwe betrekkingen, die er bestaan tusschen bloeddruk en nierfunctie, brengen mede, dat het niet goed mogelijk is,nbsp;deze geheel gescheiden te behandelen. Enkele waarnemingen,nbsp;die tevens op de nierfunctie betrekking hebben (Bayart, De-mohn) zijn dan ook reeds in het vorige hoofdstuk vermeld.
Tezamen met Elaut verrichtte Bayart bij 28 scarlatinapatienten een uitvoeriger onderzoek naar de nierfunctie. Be-paa.ld werden diurese, verdunnings- en concentratievermogen, uitscheiding van phenolsulfonphtaleine en constante van Am-BARD. Zij konden steeds omstreeks de derde week eenige stoornis van de nierfunctie aantoonen: alle mogelijke overgangennbsp;tusschen een bijna normale functie en een stoornis van kli-
30
-ocr page 35-nische beteekenis werden waargenomen. Het meest leed de wateruitscheiding, daarna de verdunningsfunctie, vervolgensnbsp;de concentratie. De uitscheiding van phenolsulfonphtaleinenbsp;en de proef van Ambard vertoonden minder vaak afwijkingen; blijkbaar waren deze proeven voor dit onderzoek naarnbsp;geringe stoornissen niet zoo geschikt. Enkele kinderen hadden tijdelijk een verhoogden bloeddruk. De meening, dat bijnbsp;deze functiestoornissen de hypertensie primair is, konden denbsp;auteurs niet deelen; zij vonden in hun waarnemingen geennbsp;enkel argument voor deze opvatting.
Gram vond bij patiënten met roodvonk in de eerste dagen een hooge ureaclearance. Deze daalde gewoonlijk in de vierde week tot beneden 70 %, eenmaal tot 33 %. Vooral in denbsp;vierde of vijfde week was de clearance meestal laag. Uit hetnbsp;verloop bleek, dat dit verder geen beteekenis had. Wel namnbsp;Gram enkele malen waar, dat nephritis ontstond bij patiënten, die zich in de eerste week door een lage clearance onderscheiden hadden.
Dicker bepaalde bij tien roodvonklijders geregeld de hoeveelheid urinezuur in het bloed. Bij alle patiënten steeg deze tnsschen den twaalfden en den vijf en twin tigsten dag van denbsp;normale waarde (20—25 mg per 1) tot 40 of 45 mg/1. Na diennbsp;tijd nam het urinezuurgehalte weer af. Vier patiënten, die tevens een verhooging van den bloeddruk vertoonden, haddennbsp;eennoghoogerenurinezuurspiegel: deze bereikte waarden vannbsp;60-—65 mg/1. Een dergelijke toename van het urinezuur werdnbsp;bij andere infectieziekten niet waargenomen, twee gevallennbsp;van angina uitgezonderd, in welke de stijging zich omstreeksnbsp;den vijftienden dag voordeed (32).
Auxilia verrichtte systematisch urineonderzoek bij rood-vonkpatienten, waarbij o.a. de pathologische elementen in het sediment geteld werden volgens Addis. Tegelijk met het verschijnen van het exantheem en tijdens de koorts kon dikwijlsnbsp;®cn lichte nierbeschadiging worden vastgesteld, ook zondernbsp;dat er haematurie bestond.
Lyttle vond eveneens in het verloop van scarlatina steeds een of meer dagen een sterk verhoogd getal van Addis.
Thelin-Campiche onderwierp zes en twintig kinderen met roodvonk van goedaardig karakter aan de proeven van Volhard. De diurese werd voortdurend gecontroleerd en op dennbsp;zesden, vijftienden, vierentwintigsten en zesendertigsten dagnbsp;'Werden verdunnings- en concentratieproeven gedaan. Twee
31
-ocr page 36-patiënten met albuminurie en een met een verhooging van de hoeveelheid ureum in het hloed in het hegin van de ziektenbsp;hieven in het verdere onderzoek huiten beschouwing. Vannbsp;de overige drie en twintig hadden er zeventien veranderingennbsp;van de diurese en afwijkingen van den norm in de proevennbsp;van Volhard. Deze stoornissen deden zich reeds voor in denbsp;eerste en tweede week van de ziekte; de in de derde weeknbsp;waargenomen afwijkingen namen geen bijzondere plaats in,nbsp;doch vormden veeleer een voortzetting van de in het beginnbsp;gevondene. Eerst in de vierde of in de vijfde week hadden allenbsp;functies zich hersteld. Voorzoover afwijkingen in het urine-sediment gezien werden, was er tusschen deze en de func-tioneele stoornissen geen enkel verband vast te stellen.
Gautier nam bij zes en twintig kinderen in de eerste twee weken van het roodvonk dikwijls verhooging van het rest-stikstofgehalte van het bloed waar. Nu en dan deden zichnbsp;stoornissen voor in de diurese, de concentratie of de verdunning. Ook combinaties van deze afwijkingen kwamen voor.
Nassi vond bij roodvonkpatienten in de eerste dagen meestal een lichte verhooging van de reststikstof in het hloed, terwijl hij in de derde of vierde week steeds een verhooging van de rest-N kon vaststellen.
Carslaw zag bij roodvonklijders dikwijls eiwit in de urine, zelfs waneer hij de albuminurie van de eerste week buitennbsp;beschouwing liet, omdat deze wellicht alleen door de koortsnbsp;ontstond en dus niet voor roodvonk specifiek behoefde tenbsp;zijn. De meesten van deze patiënten toonden niet de minstenbsp;verandering van den bloeddruk. Bij de patiënten, die welnbsp;verhooging van den bloeddruk hadden, ontstond deze ongeveer even vaak vóór als na de albuminurie (22).
Nog op andere wijze kon Carslaw aantonnen, dat de uitscheiding van ureum en andere vaste stoffen bij roodvonklijders gestoord is. Bij gezonde personen is het aantal grammen ureum per liter urine ten naaste bij gelijk aan het getal, gevormd door de laatste cijfers van het soortelijk gewicht (bijnbsp;de gebruikelijke schrijfwijze in drie decimalen).
Met andere woorden: de „Ureumfactor” =
= (soortelijk gewicht—concentratie van het ureum—1) is ongeveer nul. Deze factor daalt in de eerste dagen van hetnbsp;roodvonk en bereikt een minimum omstreeks den negentienden dag. De patiënten, bij wie zich een nephritis ontwikkelde,nbsp;vertoonden deze daling bijzonder sterk (23).
32
-ocr page 37-Neu vond in de ziektegeschiedenissen van 1800 roodvonk-patienten opgeteekend:
194 maal febriele albuminurie,
107 maal in de derde week; een voorbijgaande stijging van den bloeddruk, een storing van de diurese, een lichte haema-turie of retentie van „harnpflichtige Substanzen”, of een combinatie van deze afwijkingen,
44 maal glomerulonephritis; hieronder bevond zich natuurlijk een aantal patiënten, dat alleen wegens deze complicatie opgenomen was.
Behalve de stijging van den bloeddruk kan aan de nephritis een toename van het lichaamsgewicht (vorming van latent oedeem) voorafgaan. Volgens sommigen zou een vroeg optredende (relatieve) insufficientie van de nier voor waternbsp;on NaCl alle eigenaardigheden van den bloeddruk en denbsp;nierfunctie bij roodvonk kunnen verklaren (43).
De voornaamste literatuur over den bloeddruk en de nierfunctie bij roodvonk is in het voorafgaande weergegeven. De overeenstemming tusschen de resultaten, die de verschillendenbsp;onderzoekers publiceeren, laat hier en daar te wenschen over.nbsp;Het blijkt, dat dit vooral geldt voor de publicaties over dennbsp;bloeddruk bij roodvonk. De schrijvers, die zich met de nierfunctie bezig hebben gehouden, zijn — toevallig misschien —nbsp;voorzichtiger in hun conclusies geweest. Het is niet noodignbsp;hierover veel te zeggen, te meer, daar de nierfunctie bij roodvonk niet zoozeer het onderwerp van dit proefschrift is.
Achtereenvolgens mogen de belangrijkste publicaties over den bloeddruk bij roodvonk kort worden besproken. De gegevens van Rappoport heb ik helaas niet in de oorspronkelijkenbsp;Bussische literatuur kunnen bestudeeren. De publicaties vannbsp;Hirschberg en Ssucharewa, van Steiner en van Demohn zijnnbsp;iiiet uitvoerig. Het is daardoor niet goed mogelijk, er eennbsp;zelfstandig oordeel over te geven.
Over het werk van Koch is meer te zeggen. Hij begint met op te merken, dat het goed is, den bloeddruk dikwijls te bepalen. Men kan daarmede slechts instemmen. Koch meentnbsp;zelfs, dat men een onbetrouwbaar beeld krijgt, indien slechtsnbsp;oen bepaling per dag wordt verricht. De waarden loopen tenbsp;ver uiteen en dit bezwaar is, ook door steeds op denzelfdennbsp;bjd van den dag te meten, niet te ondervangen.
33
-ocr page 38-Het is dan ook niet duidelijk, waarom Koch in de eerste curve, die het verloop van den bloeddruk bij een zijner patiënten weergeeft, slechts één bepaling per dag heeft geregistreerd en nog minder, waarom in de tweede de bloeddruknbsp;van enkele dagen geheel is weggelaten. Men krijgt den indruk, dat Koch in sommige gevallen waarde wil hechten aannbsp;een verhooging van den bloeddruk, die slechts een of tweenbsp;keer is geconstateerd, doch in andere een zeker aantal waarnemingen stilzwijgend voorbijgaat. Men moet dan ook welnbsp;tot de slotsom komen, dat de gegevens van deze publicatienbsp;niet zoo overtuigend zijn als men uit de conclusies van Kochnbsp;zou afleiden.
Edelmann neemt als norm voor den systolischen bloeddruk aan 100 tot 125 mmHg (afhankelijk van den leeftijd en metnbsp;manchet van 7 cm breedte). Edelmann geeft echter geen waarborgen, dat de bloeddruk werkelijk in rust bepaald is. Dit innbsp;aanmerking nemend is een bovengrens van 125 mmHg welnbsp;laag. Wanneer dan ook blijkt, dat meer dan de helft van zijnnbsp;patiënten nog in de zesde week een bloeddruk heeft, die 10nbsp;mmHg of meer te hoog is, rijst de vraag, of hier de uitkomsten voorzichtig genoeg beoordeeld zijn. Een andere ernstigenbsp;bedenking is, dat Edelmann slechts eenmaal per week dennbsp;bloeddruk van zijn patiënten heeft bepaald. Wegens denbsp;schommelingen, die door allerlei oorzaken van dag tot dagnbsp;kunnen optreden, is dit stellig onvoldoende, en dit vermindertnbsp;de beteekenis van zijn waarnemingen.
In het werk van Bayart is er voldoende aandacht aan besteed, de dagelijksche bepaling van den bloeddruk onder gelijke omstandigheden (liggende patient, constanten tijd na den maaltijd) te verrichten. Daaraan ontleent zijn publicatienbsp;groote waarde. De overige schrijvers vermelden jammer genoeg deze technische bijzonderheden niet. Het is daaromnbsp;moeilijk aan te geven, welke beteekenis de verschillendenbsp;resultaten toekomt.
34
-ocr page 39-Samenvattit^ van de literatuur
Voorloopig schijnen de volgende conclusies verantwoord: Een verhooging van den bloeddruk kan in de derde weeknbsp;herhaaldelijk waargenomen worden, doch is (althans bijnbsp;het roodvonk, zooals dat in West-Europa voorkomt)nbsp;meestal niet zeer uitgesproken.
3.
Het is dikwijls mogelijk, lichte stoornissen in de nier-functie aan te toonen; zij zijn in de derde week eveneens het duidelijkste.
In het optreden van albuminurie is geen wetmatigheid te onderkennen.
4. Men krijgt den indruk, dat een glomerulonephritis veelal wordt voorafgegaan door stoornissen van de nierfunctie,nbsp;die ernstiger zijn dan gewoonlijk. Wat het gedrag van dennbsp;arterieelen bloeddruk betreft, is een verschil tusschen dezenbsp;gevallen en die, welke zonder complicaties verloopen, nietnbsp;overtuigend aangetoond.
35
-ocr page 40-HOOFDSTUK 6
DE GOLD PRESSOR TEST VAN HINES EN BROWN Inleiding
Met de cold pressor test hebben Hines en Brown een methode gegeven, om de reactie van den bloeddruk op een bepaalden prikkel te meten. Dat de bloeddruk onder invloed van allerlei prikkels veranderingen ondergaat was algemeennbsp;bekend; men kon echter niet een duidelijk verband aangeven tusschen de intensiteit van den prikkel en de toenamenbsp;van den bloeddruk.
Hines en Brown stelden zich ten doel een reactie te vinden, die aan den eisch zou voldoen, dat een bepaalde prikkel bijnbsp;het normale individu steeds een gelijke of nagenoeg gelijkenbsp;toename van den bloeddruk zou veroorzaken. Zoekend naarnbsp;een geschikte proef herinnerde Brown zich een van zijn patiënten met een allergie voor koude, die een eigenaardigenbsp;reactie van den bloeddruk vertoond had, wanneer een handnbsp;in water af gekoeld werd (60). De invloed van een dergelijkenbsp;plaatselijke afkoeling op den bloeddruk werd daarop bij normale personen nagegaan, waarbij talrijke variaties in duurnbsp;van de afkoeling, temperatuur van het water, grootte vannbsp;het af gekoelde gebied en houding van den onderzochte werden beproefd.
De uitkomsten, verkregen door de hand van de liggende proefpersoon gedurende 1 minuut te dompelen in water vannbsp;4 ° Celsius, hebben het best voldaan. Hines en Brown bevelennbsp;deze werkwijze, die een bepaalde reactie van den bloeddruknbsp;teweegbrengt, aan als „standaardprikkel”.
Hier volgt een beschrijving van de cold pressor test, zooals deze door Hines en Brown wordt uitgevoerd. De ervaringnbsp;heeft geleerd, dat enkele punten bijzondere aandacht verdienen; deze worden uitvoerig toegelicht.
36
-ocr page 41-Uitvoering van de cold pressor test
De te onderzoeken persoon ligt in een rustig vertrek. De bloeddruk wordt aan een arm herhaaldelijk bepaald, totdatnbsp;geen daling van beteekenis meer plaats vindt. Het niveau, datnbsp;dan bereikt is, kan men de „rustwaarde” van den bloeddruknbsp;noemen.^) Voor personen met normalen bloeddruk is een rustnbsp;van twintig minuten voldoende. Indien de bloeddruk verhoogd is, kan een langere tijd, tot 60 minuten, noodzakelijknbsp;zijn om een waarde te bereiken, die niet meer verandert.
Terwijl de manchet van den bloeddrukmeter om een arm bgt, wordt de hand van den anderen arm gedompeld in koudnbsp;Water tot juist boven de pols. De onderzochte moet daarbijnbsp;rustig blijven liggen. Het is daarom doelmatig, van een arm-bad gebruik te maken, dat te voren zoo geplaatst wordt, datnbsp;Oe proefpersoon gémakkelijk de hand in het water kan brengen. (Een enkele onderzoeker heeft er de voorkeur aan gegeven het water naar de hand toe te brengen. De patient behoeft dan in het geheel niet van houding te veranderen (31a)).nbsp;Het water wordt tevoren met ijs af gekoeld. Enkele stukjesnbsp;ijs blijven tijdens de proef in het water drijven. De temperatuur van het water is dan enkele graden boven nul. Hines ennbsp;Brown schrijven voor, dat de temperatuur tusschen 3 ° en 5 °nbsp;Celsius moet zijn. Dit moet, kort voordat de hand wordt ondergedompeld, met een goeden thermometer gecontroleerdnbsp;Worden.
Terwijl de hand in het water blijft, wordt de bloeddruk gemeten na 30 en nogmaals na 60 seconden. Aanvankelijknbsp;Werd de bloeddruk elke 15 seconden gepaald (19), doch denbsp;auteurs hebben dit niet gehandhaafd. Zoodra de tweede aflezing, d.i. die na 60 seconden, is geschied, wordt de hand uitnbsp;het Water genomen. Daarna wordt om de twee minuten eennbsp;bepaling gedaan, totdat de bloeddruk teruggekeerd is tot denbsp;»rustwaarde”.
Het onderzoek geschiedt steeds, terwijl de proefpersoon ligt. Hines wijst er op, dat men, indien de houding anders is, dennbsp;invloed hiervan in aanmerking moet nemen bij het beoordee-len van den bloeddruk. De „rustwaarde” wordt hooger bij
De benaming „basal level” van Hines en Brown is minder gelukkig. De omstandigheden van de proef kunnen immers niet tennbsp;''^olle aanspraak maken op de karakteriseering „basaal”, zooals men ditnbsp;opvat, wanneer men denkt aan het basale metabolisme.
37
-ocr page 42-zitten of staan (53). Dit geldt in het bijzonder voor den diasto-lischen druk. Bij zitten of staan valt de reactie op koud water gewoonlijk kleiner uit. Vooral bij personen met verhoogdennbsp;bloeddruk is dit het geval.
Men doet goed, den patient aan het begin van de rustperiode de proef duidelijk te maken om te voorkomen, dat hij zichnbsp;eenigszins ongerust of angstig zou maken.
Het is mogelijk, dat sedativa of vaatverwijdende medicamenten de reactie op den standaardprikkel doen afnemen. Daarom mag de onderzochte in de 24 uur, aan de proef voorafgaande, geen dergelijke medicamenten hebben gebruikt.nbsp;Hines meent, dat sommige pharmaca, die langzaam wordennbsp;uitgescheiden (als voorbeeld noemt hij bromiden) langer dannbsp;24 uur van invloed kunnen zijn: ook hiermede moet eventueel rekening gehouden worden.
Mechanisme van de cold pressor test
Het mechanisme van de stijging van den bloeddruk door de cold pressor test is nog niet opgehelderd. Dat een chemische,nbsp;eventueel hormonale, werking de oorzaak zou zijn, is nietnbsp;waarschijnlijk, omdat zij zoo snel tot stand komt. Bovendiennbsp;wordt de reactie niet veranderd door onderbreking van dennbsp;bloedstroom (afsnoering van den bovenarm) doch wel doornbsp;narcose opgeheven (55). Hines en Brown nemen dan ook eennbsp;zuiver nerveus reflexmechanisme aan. Het is nu de vraag,nbsp;door welken prikkel deze reflex opgewekt wordt. Men heeftnbsp;vooral gedacht aan de pijn, omdat pijn in vele gevallen stijging van den bloeddruk teweeg brengt (92). Dieckmxnn ennbsp;Michel merken b.v. op, dat gedurende den partus de toenamenbsp;van den bloeddruk door de weeën even groot is als die doornbsp;de cold pressor test tusschen de weeën verricht (30).
Het is een feit, dat de meeste menschen de proef als pijnlijk ondervinden. Echter bestaat er niet de minste evenredigheid tusschen de mate, waarin de proefpersoon pijn aangeeft en de toename van den bloeddruk. Ook doen sommige, weinignbsp;pijnlijke prikkels een aanzienlijke stijging van den bloeddruknbsp;ontstaan, terwijl andere, die veel pijnlijker zijn, een niet zoonbsp;groote toename van den bloeddruk geven (2).
Alam en Smirk zijn het meest geneigd, een reflex te veronderstellen, die van de spieren uitgaat: mogelijk zouden door de koude bepaalde producten van het spiermetabolisme tot
38
-ocr page 43-Werkzaamheid komen.
Volgens Hines hebben ook hydrostatische factoren (liggen, zitten of staan van den onderzochte) invloed op de groottenbsp;van de toename van den bloeddruk.
De toename van den bloeddruk bedraagt omstreeks 12 mmHg systolisch en 10 mmHg diastolisch. De hoogste waarde,nbsp;die bereikt wordt, terwijl de hand de afkoeling ondergaat.nbsp;Wordt als maatstaf voor de reactie aangenomen. Dikwijlsnbsp;vindt men deze reeds na 30 seconden. De „rustwaarde” wordtnbsp;in den regel binnen 2 minuten weder bereikt, gerekend vannbsp;het oogenblik af, dat de hand uit het water wordt genomen.nbsp;De systolische druk stijgt niet boven 140, de diastolische nietnbsp;boven 90 mmHg.
De waarnemingen bij een groot aantal normale personen hebben geleerd, dat een toename boven de „rustwaarde” vannbsp;meer dan 20 mmHg van den systolischen en meer dan 15nbsp;mmHg van den diastolischen druk beschouwd moet wordennbsp;als een overmatige reactie.^) Indien de hoogste aflezing bovennbsp;140 mmHg ligt voor den systolischen en boven 90 mmHg voornbsp;den diastolischen bloeddruk, kan men met nog meer zekerheid zeggen, dat er een hyperreactief vasoconstrictorisch mechanisme bestaat.
Onaangename en mogelijk nadeelige gevolgen van de cold pressor test worden alleen door Dieckmann en Michel genoemd. Zij hebben deze gezien bij gravidae, die een hoogennbsp;bloeddruk hadden. De verschijnselen waren: collaps, hevigenbsp;pijn in epigastrio, braken, haematurie, cylindrurie, anurienbsp;of amaurosis. Bij drie patiënten deden zich tijdens, bij éénnbsp;patiënte een uur na de proef eenige van deze verschijnselennbsp;Voor. Bij de vijfde hield de verhooging van den bloeddruknbsp;langer dan een week aan (30).
Zooals reeds werd gezegd, bedraagt de toename door de «hyperreactive type of response to the test.”
39
-ocr page 44-cold pressor test gewoonlijk niet meer dan 20 mmHg voor den systolischen en 15 mmHg voor den diastolischen bloedruk (50).nbsp;Indien de systolische bloeddruk met meer dan 20 mmHg ennbsp;de diastolische met meer dan 15 mmHg stijgt, is dit een abnormaal sterke reactie. (In een enkele publicatie leggen Hinesnbsp;en Brown de grens een weinig hooger. Reacties van 22 mmHgnbsp;beschouwen zij hierin nog niet als abnormaal (57).
Bij een onderzoek van 1015 personen met normalen bloeddruk vond Hines een dergelijk „hyperreactive type of response to the stimulus” 156 maal (53). Hines en Brown onderscheiden deze personen als „h y p e r r e a c t o r s” van de anderen, die „normal reactors”, (soms ook „hypore-actors”) worden genoemd. De tegenstelling blijkt duidelijk uit het gemiddelde bedrag waarmede de bloeddruk door denbsp;cold pressor test toeneemt: dit is voor de „normal reactors”nbsp;systolisch en diastolisch respectievelijk 12 en 10 mmHg, voornbsp;de „hyperreactors” 31 en 27 mmHg. De „hyperreactors”, dienbsp;dus ongeveer 15 % van het materiaal uitmaken, zullen nognbsp;dikwijls ter sprake komen.
De reacties bij personen met normalen bloeddruk veranderen slechts weinig met den leeftijd. Bij kinderen zijn ze iets sterker dan hierboven werd aangegeven; dit geldt vooralnbsp;voor de diastolische toename. Bij een onderzoek van 400nbsp;schoolkinderen vond Hines ongeveer 20 % „hyperreactors”nbsp;met een gemiddelde toename van den bloeddruk van resp.nbsp;34 en 34; bij de „normal reactors” bedroeg deze 12 en 14nbsp;mmHg. De grootste reacties worden gevonden in puberteitnbsp;en praepuberteit (48).
De toename van den systolischen bloeddruk is na het veertigste jaar ietwat grooter dan daarvóór.
Van de onderzoekingen door anderen moeten in de eerste plaats die van Ayman en Goldshine genoemd worden. Zij verrichtten de cold pressor test bij ruim 300 personen en kondennbsp;de bevindingen van Hines en Brow^n bevestigen.
Ook Miller en Bruger verkregen bij ongeveer 90 personen in de groep met normalen bloeddruk dezelfde uitkomsten alsnbsp;Hines en Brown. De onderzoekingen van White en Gildea, ennbsp;van Dieckmann en Michel (30), hadden betrekking op slechtsnbsp;een klein aantal normale personen, evenals die van Pickeringnbsp;en Kissin (89) en van Brada en Feil. Terwijl de resultaten vannbsp;de eerstgenoemden goed overeenstemden met die van Hinesnbsp;en Brown, verkregen Pickering en Kissin, en Brada en Feil
40
-ocr page 45-niet dezelfde uitkomsten. In het laatste gedeelte van dit hoofdstuk zal hierover nog gesproken worden,
Schwab, Curb, Matthews en Schulze verrichtten een onderzoek met de cold pressor test in Texas. Zij publiceerden den hoogsten systolischen druk, dien zij bij elke proef waarnamen.nbsp;Het blijkt, dat de reacties van de negers die van de blankennbsp;overschrijden.
Het verdient de aandacht, dat de uitkomsten van de cold pressor test, mits goed uitgevoerd, voldoende constant zijn.nbsp;Wanneer men hij een gezonde proefpersoon de cold pressornbsp;test met tusschenpoos van korteren of langeren tijd een aantal malen verricht, kunnen de uitkomsten kleine verschillennbsp;vertoonen, doch de heoordeeling wordt hierdoor slechts zelden bemoeilijkt. Meestal is de toename van den systolischennbsp;bloeddruk minder dan 18 mmHg en de ervaring heeft geteerd, dat dan ook in het vervolg normale reacties verwachtnbsp;mogen worden. Of wel de stijging van den bloeddruk bedraagt meer dan 22 mmHg en dan vindt men ook later steedsnbsp;hooge reacties. Alleen wanneer de toename van den systolischen bloeddruk 18—22 mmHg bedraagt, is het reactietypenbsp;öiet aanstonds vast te stellen en kan herhaling van het onderzoek gewenscht zijn. Het is een gelukkige omstandigheid, datnbsp;dit niet dikwijls het geval is.
Men beschikt in de cold pressor test over een middel om naar willekeur bepaalde reacties teweeg te brengen, die hetnbsp;feguleerend mechanisme van den bloeddruk betreffen. Daardoor is deze regulatie als functie van het autonome zenuwstelsel voor quantitatief onderzoek toegankelijk. Brown heeftnbsp;dan ook de cold pressor test onder meer willen zien als eennbsp;methode tot functioneel onderzoek van het vegetatieve ze-^iiwstelsel (19).
Aldus beschouwd, behoeft het geen verwondering te wekken, dat men behalve de personen, die in alle opzichten normale reacties hebben, anderen vindt, die een veel grooter toename van den bloeddruk vertoonen. Deze bedraagt tweemaal de normale en méér. Behalve in verschillende ziektetoestanden komt dit voor bij gezonden, van wie als eenigenbsp;eigenaardigheid te vermelden is, dat in hun familie aandoeningen van hart en vaten veelvuldig voorkomen.
In een publicatie uit 1933 vindt men de volgende gedachte geformuleerd, die, een ander punt van uitgang kiezend, totnbsp;oen soortgelijke conclusie leidt; Essentieele hypertensie ont-
41
-ocr page 46-staat waarschijnlijk alleen bij personen, die daartoe door bepaalde constitutioneele factoren gedisponeerd zijn. Indien deze hypothese juist is, zal deze aanleg reeds in de jeugd aanwezig zijn en men kan hopen, een methode te vinden, dienbsp;geschikt is om deze biologische eigenaardigheid op een ofnbsp;andere wijze aan te toonen (46).
Het blijkt, dat het juist de personen uit families met veel hypertensie zijn, die op de cold pressor test afwijkend reagee-ren. Dit doet het vermoeden rijzen, dat deze menschen laternbsp;hypertensielijders zullen worden. Bewijzen kan men deze veronderstelling nog niet; dit zal alleen mogelijk zijn, door dennbsp;bloeddruk van deze personen te blijven controleeren gedurende een tijd, lang genoeg, dat zich een hypertensie kan ontwikkelen. Ruim veertig personen heeft Hines aldus gedurende zes jaar kunnen vervolgen. Van 21 „hyperreactors” kregennbsp;er 9 essentieele hypertensie; van 28 „normal reactors” geennbsp;enkele.
Er zijn echter meer aanwijzingen, dat de „hyperreactors” eigenlijk potentieele hypertensielijders zijn, die nog verkee-ren in een „prehyp er tensive phase” (53). Zoo zijn hun reactiesnbsp;op de cold pressor test van hetzelfde type en dikwijls ook vannbsp;denzelfden graad als de reacties van hypertensiepatienten.nbsp;Ook indien een lijder aan essentieele hypertensie tijdelijk eennbsp;normalen bloeddruk heeft (b.v. door decompensatio cordis),nbsp;blijft hij abnormaal sterk reageeren. Het feit, dat „hyperreactors” het meest gevonden worden in families met hart- ennbsp;vaataandoeningen, werd reeds genoemd.
Indien de veronderstelling, dat „hyperreactors” toekomstige lijders aan essentieele hypertensie zijn, juist is, moet hun aantal afnemen naarmate zij ouder worden en een deel van hennbsp;tot hypertensiepatienten wordt. In overeenstemming hiermede is het percentage „hyperreactors” met normalen bloeddruk onder kinderen grooter dan onder volwassenen. Mennbsp;zou verder mogen verwachten, dat de som van „hyperre-actors”-f-lijders aan essentieele hypertenie voor eiken leeftijdnbsp;dezelfde was. Yates en Woon hebben beproefd dit aan te toonen; hun materiaal was klein en het is waarschijnlijk daaraannbsp;te wijten, dat hun uitkomsten niet duidelijk zijn. Inderdaadnbsp;heeft Hines aan een grooter materiaal kunnen vaststellen, datnbsp;de som van de bedoelde percentages voor alle leeftijden gelijk is (53).
Ayman en Goldshine hebben evenals Hines opgemerkt, dat
42
-ocr page 47-de hyperreactiviteit van den bloeddruk soms uit andere gegevens kan worden afgeleid. Sterke schommelingen van den bloeddruk in het verloop van den dag wijzen op hyperreactiviteit. Een tweede aanwijzing levert de waarde van de eerstenbsp;meting van den bloeddruk in de kliniek. Immers, deze geschiedt onder omstandigheden, die voor een bepaling van dennbsp;bloeddruk weinig geschikt zijn. Gewoonlijk heeft de patientnbsp;den dag van opneming verschillende emoties te verwerkennbsp;gehad, het eerste onderzoek is één daarvan. Van een „metingnbsp;in rust” in volstrekten zin is geen sprake. De bloeddruk pleegtnbsp;onder invloed van deze prikkels hooger te zijn dan de „rust-waarde” die men de volgende dagen vinden kan. Het hangtnbsp;3f van de reactiviteit van den patient, hoe groot het verschilnbsp;IS. Het blijkt, dat het bedrag van de verhooging ongeveer evennbsp;groot is als de toename door de cold pressor test. Dit geldtnbsp;Zoowel voor de „normal reactors” als voor de „hyperreac-tors”. Men mag dan ook zeggen, dat hyperreactiviteit waarschijnlijk is, indien de eerste meting van den bloeddruk in denbsp;kliniek, zooals die in de ziektegeschiedenis is aangeteekend,nbsp;bijzonder hoog is.
Op deze wijze is het mogelijk, uit de ziektegeschiedenis van tien of twintig jaar geleden met groote waarschijnlijkheid afnbsp;te lezen, of de patient in dien tijd „hyperreactor” was of niet.nbsp;Hines heeft dit nagegaan aan twee groepen van ruim 600nbsp;patiënten (52). In elk van deze groepen trof men ongeveernbsp;120 „hyperreactors” aan. De uitkomsten zijn kort samenge-^at in onderstaande tabel.
bloeddruk bij de |
Aantal |
Daarvan hypertensie | |
oerste meting: |
patiënten |
na 10 jaar |
na 20 jaar |
lasschen 140/85 en 160/100 |
119 120 |
71 (d.i. 60%) |
99 (d.i. 82 %) |
Peneden 85 (diastolisch) |
542 534 |
12 (d.i. 2%) |
19 (d.i. 4%) |
Van de „hyperreactors” (waaronder hier dus verstaan wor-oen de personen met een bloeddruk tusschen 140/85 en 160/100 Py de eerste meting) hadden na tien, respectievelijk twintignbsp;jaar de meesten een duidelijke hypertensie. Van de „normalnbsp;reactors” hadden er slechts enkele (2 en 4 %) een te hoogennbsp;bloeddruk.
43
-ocr page 48-Bijzondere onderzoekingen met de cold pressor test
De cold pressor test heeft toepassing gevonden in physio-logische, pathologische, pharmacologische en erfelijkheids-studies. Deze houden onderling weinig of geen verhand. De volgorde, waarin deze onderzoekingen hier weergegeven worden is dan ook willekeurig. De uitkomsten bij verhoogdennbsp;bloeddruk worden het eerst besproken, omdat ze in nauwenbsp;betrekking staan tot de bevindingen bij normale personen.
De cold pressor test bij hypertensie
De uitkomsten van de cold pressor test zijn bij lijders aan essentieele hypertensie bijna zonder uitzondering hoog. Denbsp;terugkeer van den bloeddruk tot den norm kan langer dannbsp;2 minuten duren. Bij ruim 800 dergelijke patiënten vindennbsp;Hines en Brown met de cold pressor test een toename van dennbsp;systolischen bloeddruk met gemiddeld 46,6 mmHg, en vannbsp;den diastolischen met 30,9 mmHg. Met den leeftijd worden denbsp;systolische reacties nog grooter, zoodat ze na het vijftigstenbsp;jaar gemiddeld meer dan 50 mmHg bedragen. De diastolischenbsp;ondergaan geen duidelijke verandering (53). (De kinderjaren, in welke de diastolische reacties van den bloeddruk welnbsp;veranderen, blijven hier buiten beschouwing; manifeste essentieele hypertensie komt op dezen leeftijd immers nietnbsp;voor).
Bij chronische nephritis zijn de reacties op de cold pressor test niet grooter dan normaal. Dit verschil tusschen primairenbsp;(= essentieele) en secundaire (— renale) hypertensie is ooknbsp;door Miller en Bruger gevonden.
Van de onderzoekers, die de bevindingen van Hines en Brown bij essentieele hypertensie bevestigen, mogen verdernbsp;genoemd worden Ayman en Goldshine en (in een publicatie,nbsp;die overigens voornamelijk op zwangeren betrekking heeft)nbsp;Dieckmann en Michel (30).
Het is merkwaardig, dat de sterke reacties, die de essentieele hypertensie kenmerken, zich handhaven, wanneer de hypertensie door de een of andere oorzaak verdwijnt. Dit kannbsp;zich b.v. voordoen tijdens een acute infectieziekte, na eennbsp;hartinfarct, of bij decompensatio cordis (99). Ook na stru-mectomie, indien naast de essentieele hypertensie een hyper-thyreoidie bestond, is dit waargenomen (12). In gevallen van
44
-ocr page 49-essentieele hypertensie, waarin de bloeddruk nog niet gefixeerd is op een hoog niveau, kan bedrust den bloeddruk doen dalen. Het is mogelijk, dat na een dergelijke rust van langennbsp;duur de reacties kleiner worden.
Brada en Feil vinden niet de karakteristieke reacties, die de Amerikaansche onderzoekers bij essentieele hypertensienbsp;beschrijven, maar hun techniek wijkt vrij sterk af van die vannbsp;Hines en Brown. Ook Pickering en Kissin bevestigen de bevindingen van Hines en Brown niet (89). Deze onderzoekingennbsp;zullen nog ter sprake komen.
In een overzicht van eigen waarnemingen en publicaties van anderen kan Hines tenslotte in het geheel 1100 gevallennbsp;vermelden, waarin bij patiënten met essentieele hypertensienbsp;met de cold pressor test de beschreven uitkomsten werdennbsp;verkregen.
De cold pressor test bij infectieziekten
Blijkbaar heeft de cold pressor test bij infectieziekten nog weinig de aandacht gehad. Kennedy vermeldt de uitkomstennbsp;bij longtuberculose. In een aantal gevallen vindt men normalen bloeddruk en normale reacties op de cold pressor test;nbsp;meestal is dan het verdere beloop van de longaandoeningnbsp;gunstig. Ongunstig daarentegen blijkt het, wanneer de bloeddruk daalt en de reacties kleiner worden. Een reactiviteitnbsp;minder dan 8 mmHg systolisch en 4 mmHg diastolisch treftnbsp;men alleen aan bij infauste prognose. Een ongunstige wendingnbsp;van het proces weerspiegelt zich vroeger en duidelijker in denbsp;reacties op de cold pressor test dan in de waarde van dennbsp;bloeddruk. De schrijver acht dan ook, in het bijzonder wanneer de systolische bloeddruk minder dan 126 mmHg bedraagt, een regelmatig onderzoek met de cold pressor test vannbsp;veel belang voor de beoordeeling van den tuberculoselijder.
De cold pressor test in de graviditeit
Ongeveer 12 % van de gezonde zwangeren toonen te sterke reacties op de cold pressor test. Men heeft vooral getracht,nbsp;de vraag te beantwoorden, of er een verband zou kunnen zijnnbsp;tusschen deze hyperreactiviteit en het vóórkomen van gravi-diteitstoxicosen.
Chesley en Chesley, die hun onderzoek het uitvoerigst
45
-ocr page 50-weergeven, hebben geen verschil van beteekenis gevonden tusschen het voorkomen van symptomen van „toxemia” bijnbsp;gravidae met normale en bij die met te sterke reacties.
Reid en Teel meenen, dat gravidae zich in hoofdzaak als normalen gedragen. Dieckmann en Michel sluiten zich aanvankelijk hierbij aan (30), doch later vinden zij wel een groo-ter aantal gevallen van „toxemia” onder de „hyperreactors”nbsp;(Dieckmann, Michel en Woodruff) (31b). Wanneer de toxicosenbsp;manifest wordt, nemen de reacties in grootte af (31a). Briggsnbsp;en Oerting komen tot dezelfde conclusie. Het tijdperk van denbsp;graviditeit is niet van invloed.
Bij een nauwkeuriger beschouwing van de gegevens springen een aantal bijzonderheden in het oog. Chesley en Chesley zien zeer veel toxicosen; Dieckmann, Michel en Woodruffnbsp;eveneens. Het percentage „hyperreactors” verschilt sterk. Hetnbsp;zal niet gemakkelijk zijn, al deze eigenaardigheden te verklaren. Een deel kan berusten op afwijkingen van techniek ennbsp;interpretatie, die bij enkele onderzoekers aanzienlijk zijn.nbsp;Men kan verder veronderstellen, dat verschillen tusschen denbsp;onderzochte groepen patiënten, b.v. in leeftijd of ras, beteekenis hebben, en dat niet alle auteurs hetzelfde verstaan onder „toxemia”. Tenslotte is het mogelijk, dat het toeval innbsp;deze betrekkelijk kleine series zoo uiteenloopende getallennbsp;heeft doen ontstaan.
Het is echter niet de bedoeling hier een kritische beschouwing van alle onderzoekingen te geven. Men krijgt uit deze publicaties tezamen beschouwd, wel den indruk, dat zwanger-schapstoxicosen een weinig meer voorkomen bij „hyperreactors”. Eerst een grooter, nauwkeurig gedocumenteerd onderzoek zal het mogelijk kunnen maken, hieromtrent zekerheid te geven. Dit zou niet alleen van belang kunnen zijn omnbsp;het inzicht te verdiepen in de factoren, die bij het optreden ennbsp;recidiveeren van toxicosen van beteekenis zijn; ook een onderzoek naar de omstandigheden, waaronder zich een na denbsp;graviditeit blijvende beschadiging van het circulatieapparaatnbsp;ontwikkelt, zou overwogen mogen worden (30).
De cold pressor test by verschillende ziekten en onder den invloed van pharmaca
Overmatige reacties van den bloeddruk zijn een der kenmerken van het ziektebeeld der essentieele hyper-
46
-ocr page 51-tensie. Ook bij enkele andere toestanden vindt men reacties grooter dan normaal, althans bij de bovengrens. Brown noemtnbsp;daarvan: hyperthyreoidie, Morbus Raynaud, neurocirculatorynbsp;asthenia (19).
Brada en Feil voegen hieraan toe een waarneming bij endarteritis obliterans. Daarentegen vonden zij een daling van den bloeddruk tijdens de koude-proef, zooals zij die uitvoerden, in enkele andere gevallen. Zoo maten zij bij een patiëntenbsp;met cachexie van Simmonds voor de proef een bloeddruk vannbsp;100/70, erna een bloeddruk van 95/65, eenmaal daalde haarnbsp;systolische druk zelfs tot 70 mmHg. Een lijder aan chronischenbsp;nephritis had voor de proef een bloeddruk van 235/90; ernanbsp;250/80. Brada en Feil geven ook enkele waarnemingen, innbsp;welke de systolische druk daalde, terwijl de diastolische steeg.
In enkele gevallen van paroxysmale haemoglobinurie e fri-gore bevond Bj0rn Hansen de reacties normaal.
Bij de ziekte van Addison ontbreekt de toename van den bloeddruk door de cold pressor test niet (57).
Tengevolge van de toediening van sedativa daalt de bloeddruk en de reacties op de cold pressor test worden kleiner. Ook alcohol doet de reactiviteit af nemen (55). Ongeveer hetzelfde is te bereiken met een subcutane injectie van acetyl-betamethylcholine. Lijders aan essentieele hypertensie blijkennbsp;zeer gevoelig voor deze stof. Bij hen geeft toediening van 2,5nbsp;mg, een hoeveelheid, die bij normalen nauwelijks werkzaamnbsp;is, een aanzienlijke daling van den bloeddruk en eveneens eennbsp;uitgesproken afname van de reacties op de cold pressornbsp;test (37). Op de mogelijke beteekenis van cholineachtige stoffen voor de pathogenesis van verschillende vormen van hypertensie zal hier niet worden ingegaan.
Intraveneuse injectie van een oplossing van calciumchlori-de heeft geen invloed op de cold pressor test. In de narcose heeft de cold pressor test in het geheel geen uitwerking opnbsp;den bloeddruk (55).
Men kan het vraagstuk van de erfelijkheid van de hypertensie van verschillende zijden benaderen. Het blijkt al dadelijk, dat in sommige families hypertensie veelvuldig voorkomt, in andere zelden. Ayman stelde hiernaar een onderzoek
47
-ocr page 52-in bij 1500 personen (ouders en kinderen): het familiaire voorkomen van hypertensie was duidelijk (6).
Hypertensive disease
Men behoeft zich echter niet te beperken tot de lijders aan verhoogden bloeddruk, men kan ook het voorkomen nagaannbsp;van andere verschijnselen, die met de hypertensie verbandnbsp;houden. Allereerst komen daarvoor in aanmerking de opnbsp;ouderen leeftijd zooveel voorkomende afwijkingen van hart,nbsp;nieren en hersenvaten, die ontstaan als gevolg van den verhoogden bloeddruk. Bij het familie-onderzoek kiest men dezenbsp;als criterium. Het voordeel van dit afgeleide kenmerk is, datnbsp;er veelal gemakkelijker mee te werken is dan met de waardenbsp;van den bloeddruk, gemeten onder omstandigheden, welkenbsp;men niet nauwkeurig kent. Een dergelijk onderzoek naar denbsp;„hypertensive disease” bevestigt, dat hypertensie een familiair voorkomende aandoening is.
Hypertensive disease en het ontstaan van hypertensie
Men kan jonge menschen, die een normalen bloeddruk hebben, groepeeren naar gelang het voorkomen van „hypertensive disease” bij de ouders. Hines deed dit met een groot aantal patiënten (zie de tabel).
i.
Optreden van hypertensie bij personen met aanvankelijk
normalen bloeddruk, vergeleken met de oorspronkelijke familie-anamnese
Aantal personen |
Tijd tusschen eerste onderzoeknbsp;en her-onderzoek |
Familie-anamnese (van 10 resp. 20 jaar geleden) voornbsp;hypertensieziekten |
Thans hypertensie | |
aantal |
% | |||
496 |
10 jaar |
negatief |
22 |
4 nbsp;nbsp;nbsp;oO |
182 |
10 „ |
positief |
59 |
32 |
442 |
20 jaar |
negatief |
33 |
7 |
254 |
20 „ |
positief |
113 |
44 |
58 |
positief voor beide ouders |
52 |
89 |
Indien bij geen van de familieleden van de onderzochte persoon „hypertensive disease” vermoed kon worden, bleeknbsp;verhooging van den bloeddruk in de volgende jaren zeldennbsp;voor te komen: na 20 jaar had slechts 7 % van de kinderen
48
-ocr page 53-hypertensie. Als één van de ouders een positieve anamnese gaf, ontvs^ikkelde zich bij 44 % van de kinderen hypertensienbsp;en indien de afwijking bij beide ouders vastgesteld kon worden bij 89 % (54). De kracht van dit onderzoek ligt hierin,nbsp;dat men de hypertensie als het ware voor zijn oogen zietnbsp;ontstaan.
Nog om een andere reden is het zoo uitvoerig weergegeven. Er is n.1. een treffende overeenkomst tusschen het ontstaannbsp;van hypertensie bij „positieve familie-anamnese” en by „hy-perreactiviteit”, zooals in het volgende zal blyken.
Hypertensie en hyperreactiviteit
Het verband tusschen hypertensie en hyperreactiviteit is in het voorafgaande reeds enkele malen vermeld. Onder meernbsp;werd besproken, dat de abnormaal sterke reacties op de coldnbsp;pressor test vooral gezien worden in families, in welke veelnbsp;hypertensie voorkomt. Ook werd de waarneming van Hinesnbsp;genoemd, dat onder de personen, die hij het langst kende,nbsp;geen hypertensie was opgetreden bij de „normal reactors”,nbsp;terwijl deze zich bij een aantal van de „hyperreactors” nanbsp;enkele jaren ontwikkelde.
Hyperreactiviteit en erfelijkheid
Tweelingonderzoek, voor alle vragen van de erfelijkheid van zoo groot belang, kon Hines eenige malen verrichten. Hetnbsp;bleek, dat tweeëiige tweelingen in twee van de drie gevallennbsp;duidelijk discordant waren, wat betreft bloeddruk en bloed-druk-reacties. Bij identieke tweelingen daarentegen warennbsp;zoowel de „rustwaarde” van den bloeddruk als de reactiesnbsp;nagenoeg gelijk (47).
Tenslotte vond Hines in 30 families, 256 personen omvattend, kenmerkende betrekkingen tusschen het voorkomen van hyperreactiviteit bij ouders en kinderen. Indien één van denbsp;ouders hyperreactiviteit (of hypertensie) had, was 43 % vannbsp;de kinderen „hyperreactor”. Behoorden beide ouders tot denbsp;hyperreactieve groep, dan vertoonde 95 % van de kinderennbsp;hyperreactiviteit (54).
Het is merkwaardig, dat deze percentages bijna dezelfde zijn als die bij het onderzoek naar het verband tusschennbsp;„hypertensive disease” en het ontstaan van hypertensie ge-
49
-ocr page 54-vonden. (Men vergelijke in de tabel op bladz. 48 bet ontstaan van hypertensie na 20 jaar bij 44 resp. 89 % van de personen,nbsp;naar gelang de erfelijke belasting, met de hyperreactiviteitnbsp;bij 43 resp. 95 % van de in de voorgaande alinea besproke-nen). Dit pleit voor de veronderstelling, dat de onderzochtenbsp;kenmerken: hyperreactiviteit, hypertensie en „hypertensivenbsp;disease” inderdaad slechts verschillende aspecten zijn vannbsp;eenzelfde dispositie.
Samenvattend mag men zeggen, dat de cold pressor test reeds heeft bijgedragen tot de kennis van de erfelijkheid vannbsp;de hypertensie. Men mag veronderstellen, dat verdere studienbsp;met deze methodiek nog belangrijke gegevens zal opleveren.
Kritiek
Sinds de oorspronkelijke beschrijving van de cold pressor test is deze toegepast door een aantal onderzoekers. Sommigen van hen hebben de techniek gewijzigd en toch dezelfdenbsp;criteria voor het beoordeelen van de proef willen gebruikennbsp;als Hines en Brown. Dit is niet juist. Natuurlijk kan de coldnbsp;pressor test gewijzigd worden; hiertegen heeft Hines geen bezwaar, wanneer ook de nieuwe proef steeds op gelijke wijzenbsp;wordt verricht. Men behoort echter bij elke wijziging in denbsp;uitvoering opnieuw te bepalen, welke waarden voor dezenbsp;techniek als normaal gelden.
De kritici hebben zich voornamelijk bezig gehouden met het controleeren van de uitkomsten van Hines en Brown. Zoonbsp;werden hun proeven getoetst door Brada en Feil. Enkele vannbsp;hun uitkomsten zijn genoemd op blz. 47, en daaronder zijnnbsp;er eenige, die niet met die van Hines en Brown overeenstemmen. Men krijgt den indruk dat de schrijvers op grond hiervan geneigd zijn, de conclusies van Hines en Brown ernstig innbsp;twijfel te trekken. Toch motiveeren hun getallen, verkregen innbsp;de „I. medizinische Abteilung der Allgemeinen Poliklinik innbsp;Wien” dit niet, althans geheel onvoldoende. Eigenaardig isnbsp;zeker, dat bij een aantal van hun patiënten tijdens of kort nanbsp;de cold pressor test, zooals zij die uitvoeren, de bloeddruknbsp;lager wordt. Uit den aard der zaak is een dergelijke waarneming alleen van waarde indien de zekerheid bestaat, datnbsp;de bloeddruk voor de proef inderdaad tot de „rustwaarde”nbsp;gedaald was. Door de schrijvers wordt dit niet ondubbel-
50
-ocr page 55-zinnig vermeld. Zij zeggen, dat de patiënten, liggend op bed, eenige minuten rust hielden, tot de bloeddruk een „constantnbsp;minimaal niveau” bereikt had. Nu is bekend, dat voor hetnbsp;bereiken van deze waarde een half uur en langer noodig kannbsp;zijn. Mede daardoor is de proef weinig geschikt voor poliklinisch onderzoek. Maar ook psychisch zal de patient ondernbsp;„poliklinische” omstandigheden zelden zoo rustig kunnen zijnnbsp;als de goede techniek eischt. Er is dus reden, deze resultaten,nbsp;vooral wanneer zij afwijkend zijn, met veel voorbehoud tenbsp;beoordeelen. Overigens zou het gewenscht zijn, in zulke gevallen de proef op een anderen dag te herhalen, wat niet isnbsp;geschied.
De temperatuur van het water wordt door de schrijvers niet vermeld.
Een ander tekort is, dat niet de bloeddruk bepaald is 30 seconden na het begin van de proef. Immers daardoor kannbsp;den onderzoekers de hoogste waarde in een aantal gevallennbsp;ontgaan zijn. Het is dan ook geen wonder, dat zij er niet steedsnbsp;in geslaagd zijn, de verwachte sterke reacties bij lijders aannbsp;hypertensie aan te toonen.
Pickering en Kissin hebben met de cold pressor test resultaten gekregen, die eenigszins afwijken van die van Hines en Brown (89). Zij vinden een toenemen van de reacties met dennbsp;leeftijd, sneller dan Hines en Brown aangeven. Hun onderzoeknbsp;betreft echter slechts twaalf wat oudere personen, zoodat nietnbsp;is te zeggen, of dit verschil beteekenis heeft. Belangrijker isnbsp;hun tweede punt van kritiek. Zij nemen waar, dat de reactiesnbsp;bij negen patiënten met essentieele hypertensie niet verschillen van die bij twaalf andere personen van gevorderden leeftijd met normalen bloeddruk: alle onderzochten blijken „hy-perreactors”. Hier wijst Hines op een omstandigheid, dienbsp;Pickering en Kissin buiten beschouwing laten. Hun „normale”nbsp;proefpersonen waren reeds dagen of weken lang bedlegerig.nbsp;Het is dus mogelijk, dat zich onder deze „normalen” lijdersnbsp;aan essentieele hypertensie bevonden, die slechts tijdelijk onder invloed van hun voorafgaande ziekte en de langdurigenbsp;bedrust een normalen bloeddruk hadden (53). De uitkomstennbsp;van Pickering en Kissin behoeven dan ook niet in tegenspraaknbsp;te zijn met die van Hines en Brown. Te meer geldt dit, omdatnbsp;zij in hun techniek op verschillende punten van het oorspronkelijke voorschrift zijn afgeweken.
Chesley en Chesley schrijven, dat de cold pressor test wel-
51
-ocr page 56-iswaar bij vele patiënten reproduceerbare bloeddrukstijgingen geeft, doch bij anderen niet constant is. Zij bedoelen, dat een gravida heden een ander reactietype kan vertoonen dannbsp;enkele maanden geleden. Dit pleit m.i. niet tegen de methode,nbsp;integendeel. Hines en Brown deelen mede, dat iemands reacties nagenoeg dezelfde blijven, wanneer men met enkele dagennbsp;tusschenpoos onderzoekt (57) en Chesley en Chesley betwisten dat niet. Indien nu deze reacties duidelijk veranderen nanbsp;verloop van langeren tijd, is er alles te zeggen voor de interpretatie, dat het reactietype van die persoon (b.v. onder invloed van de graviditeit) wezenlijk veranderd is.
Samenvatting.
In de cold pressor test beschikt men over een methode tot functioneel onderzoek van het vegetatieve zenuwstelsel, dienbsp;betrekkelijk eenvoudig, quantitatief en reproduceerbaar is.nbsp;Het onderzoek hiermede bij normale personen naar de betee-kenis van leeftijd, constitutie en erfelijkheid heeft reeds merkwaardige resultaten opgeleverd. Ten aanzien van den invloednbsp;van pharmaca geldt hetzelfde. Voor de pathologie is belangrijk, dat de essentieele hypertensie zich duidelijk van de re-nale onderscheidt.
Als maatstaf voor de vasoconstrictie is de diastolische bloeddruktoename belangrijker dan de systolische. Het isnbsp;twijfelachtig, of de systolische toename op zichzelf geschikt isnbsp;om een te sterk vasoconstrictorisch mechanisme aan te too-nen. Het veiligste is het, bij het beoordeelen van de proefnbsp;zoowel de diastolische als de systolische reactie in aanmerking te nemen.
Men moet eischen, dat de goede techniek in acht genomen wordt. Hines is van meening, dat alle afwijkende resultatennbsp;verklaard kunnen worden uit het niet nauwkeurig opvolgennbsp;van de voorschriften (53).
Niet alle „hyperreactors” krijgen essentieele hypertensie. Het is een feit, dat men personen van gevorderden leeftijdnbsp;kan vinden, die wel sterke reacties, doch geen teekenen vannbsp;hypertensie toonen (56). Waarom uit een bestaande hyper-reactiviteit zich bij de meeste personen meer of minder snelnbsp;een hypertensie ontwikkelt en bij anderen niet, of zoo langzaam, dat het proces zich aan de waarneming onttrekt, isnbsp;voorloopig een open vraag.
52
-ocr page 57-HOOFDSTUK 7
WAARNEMINGEN BIJ GEZONDE PERSONEN EN BIJ RECONVALESCENTEN (GEEN ROODVONK)
Teneinde vertrouwd te raken met de uitvoering en de be-oordeeling van de proef van Hines en Brown heb ik deze eerst verricht bij een aantal normale personen.
De omstandigheden, die voor de goede uitvoering van de proef gunstig zijn, zijn het gemakkelijkst te verwezenlijkennbsp;bij patiënten die in ziekenhuizen worden verpleegd. Voor hennbsp;beteekent een dergelijk onderzoek niet een bijzondere emotie.nbsp;Niettemin heb ik de proeven zooveel mogelijk twee- of meermalen verricht en uit overweging, dat de resultaten het meestnbsp;betrouwbaar zullen zijn, als ook de patient niet meer vreemdnbsp;tegenover de proef staat, alleen de uitkomst van de laatstenbsp;proef weergegeven. Ik volsta met de opmerking, dat de verschillende proeven bij eenzelfden patient in het algemeennbsp;hetzelfde beeld toonden.
Ik heb me beperkt tot patiënten, die nagenoeg hersteld waren van de ziekte, waarvoor ze waren opgenomen, en bij wie verder geenerlei afwijkingen geconstateerd waren, en totnbsp;zulke, die slechts zeer geringe klachten hadden (observatie-patienten).
Patiënten met hypertensie of afwijkingen in de urine bleven natuurlijk buiten beschouwing. Ook indien de voorgeschiedenis van den patient aanleiding gaf de mogelijkheid van eennbsp;afwijking van het circulatie-apparaat te veronderstellen, zagnbsp;ik van het onderzoek af. Met den mogelijken invloed vannbsp;koorts meende ik terdege rekening te moeten houden. Patiënten werden dan ook niet onderzocht, indien zij gedurende denbsp;laatste dagen niet geheel normale temperatuur hadden gehad.
Het kwam me gewenscht voor, het onderzoek van die gevallen, waarbij een infectieziekte beteekenis had, afzonderlijk te verantwoorden. Het betrof reconvalescenten van verschillende acute infectieziekten, gevallen van goedaardig verloo-
53
-ocr page 58-pende tuberculose en een geval van lues congenita.
Bij alle proeven heb ik me gehouden aan de techniek, die Hines en Brown hebben aangegeven, en die in het vorigenbsp;hoofdstuk besproken werd.
In de tabellen I tot III vindt men de uitkomsten van de cold pressor test bij personen, mannen en vrouwen, die ik alsnbsp;normaal zou willen beschouwen, zeker wat betreft nieren ennbsp;circulatie-apparaat. De meesten zijn patiënten van internenbsp;afdeelingen. De verdeeling naar den leeftijd (8 tot 57 jaar)nbsp;stemt ongeveer overeen met die van de later onderzochtenbsp;roodvonklijders. De systolische bloeddruk ligt in rust tusschennbsp;86 en 132 mmHg, de diastolische tusschen 44 en 86 mmHg.nbsp;Tijdens de proef stijgt de bloeddruk steeds, en wel minstensnbsp;tot 102 mmHg systolisch en 68 mmHg diastolisch, maximaalnbsp;tot 168 mmHg respectievelijk 124 mmHg. De toename bedraagt 4 tot 48 mmHg voor den systolischen, 6 tot 44 mmHgnbsp;voor den diastolischen bloeddruk.
Bij een nadere beschouwing ziet men in tabel I a elf gevallen waarin de reacties naar de maatstaven van Hines en Brownnbsp;als normaal mogen worden gequalificeerd. De bloeddruk, innbsp;rust tusschen 96 mmHg en 126 mmHg systolisch, tusschen 62nbsp;en 80 mmHg diastolisch, stijgt tijdens de proef tot 112 a 138nbsp;mmHg systolisch, respectievelijk 74 a 92 mmHg diastolisch;nbsp;de systolische toename bedraagt 4 tot 18 mmHg, de diastolische 6 tot 24 mmHg.
Tabel Ib geeft zeven gevallen, waarin de ftyperreactiviteit duidelijk is, zooals blijkt uit de sterke systolische en diastolische toename van den bloeddruk; onderscheidenlijk 20 totnbsp;48 en 24 tot 44 mmHg.
De meeste reconvalescenten van een infectieziekte zijn eveneens gemakkelijk te onderkennen als normaal (tabel II a) of als „hyperreactors” (tabel II b). Alleen van JGr en MGr, de laatste patiënten van tabel II a, is niet te zeggen, in welke van denbsp;twee groepen ze volgens Hines en Brown ondergebracht zouden moeten worden. De toename van den systolischen bloeddruk is aan den hoogen kant, en de diastolische toename nognbsp;grooter. De hoogste waarde, die de bloeddruk bereikt, ligtnbsp;echter nog zoo laag (114/88 resp. 106/68) als men bij echtenbsp;hyperreactiviteit niet vindt.
Soortgelijke moeilijkheden doen zich voor bij de beoordee-ling van de reacties op de cold pressor test bij roodvonkpa-tienten. Deze zullen in het vervolg ter sprake komen. Mis-
54
-ocr page 59-TABEL Ia
COLD PRESSOR TEST BIJ NORMALE PERSONEN (HERSTELLENDEN)
H 12 W |
A V cö (0 0) o |
'O OJ agt; )J |
Vermoedelijke DIAGNOSE |
BLOEDDRUK |
(mm |
Hg) | |
in rust |
tijdens proef |
toename | |||||
syst. |
diast. | ||||||
Ha |
V |
16j. |
anorexia nervosa |
114/68 |
118/82 |
4 |
14 |
Th |
M |
16 j. |
fractura cruris |
124/64 |
138/86 |
14 |
22 |
Du |
M |
20 j. |
ulcus duodeni |
126/62 |
134/86 |
8 |
24 |
Re |
M |
30 j. |
ischias |
112/70 |
124/92 |
12 |
22 |
Ba |
M |
32 j. |
ulcus duodeni |
112/62 |
118/74 |
6 |
12 |
We |
M |
33 j. |
ulcus duodeni |
108/74 |
114/82 |
6 |
8 |
Ru |
M |
35 j. |
ulcus duodeni |
96/62 |
112/76 |
16 |
14 |
Rij |
M |
45 j. |
fract. colli femoris |
112/80 |
122/86 |
10 |
6 |
Vi |
M |
55 j. |
observatie neurolog. afw. |
118/76 |
128/92 |
10 |
16 |
Co |
M |
57 j. |
ulcus duodeni |
110/64 |
124/84 |
14 |
20 |
Sp |
M |
33 j. |
ulcus duodeni |
104/64 |
122/82 |
18 |
18 |
In de tabellen is hyperreactiviteit aangegeven door vetten druk van de uitkomsten van de bloeddrukproef, „twijfelachtige” uitkomsten zijnnbsp;cursief gedrukt.
schien is dit afwijkende gedrag min of meer kenmerkend voor sommige post-infectieuse toestanden.
Hier mogen de tot dusver verkregen gegevens nogmaals worden samengevat en vergeleken met de uitkomsten vannbsp;Hines en Brown. Tabel III geeft alle proeven bij herstellenden weer.
TABEL Ib
COLD PRESSOR TEST BIJ NORMALE PERSONEN (HERSTELLENDEN) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
55
-ocr page 60-TABEL Ila
COLD PRESSOR TEST BIJ INFECTIEZIEKTEN (HERSTELLENDEN)
g nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ig s nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f ^ o |
Vermoedelijke DIAGNOSE |
BLOEDDRUK (mm |
Hg) | ||
in rust |
tijdens proef |
toename | |||
syst. |
diast. | ||||
Es V 8 j. |
bronchopneumonie | ||||
(na mazelen) |
102/62 |
118/86 |
16 |
24 | |
Bo M 10 j. |
pleuritis, | ||||
observatie longafw. |
92/48 |
102/78 |
10 |
30 | |
Pr V 13 j. |
tbc mesenteriale | ||||
lymphklieren |
118/76 |
134/94 |
16 |
18 | |
Hu V 25 j. |
salpingitis tbc |
122/68 |
132/80 |
10 |
12 |
Kr M 37 j. |
lobaire pneumonie |
106/78 |
114/84 |
8 |
6 |
MGr V 8 j. |
dysenterie Sonne |
96/52 |
114/88 |
18 |
36 |
JGr M 10 j. |
dysenterie Sonne |
86/44 |
106/68 |
20 |
24 |
Allereerst kan men opmerken, dat de personen met normale reactiviteit in rust geen noemenswaard hooger bloeddruk hebben dan de „hyperreactors”. De overeenkomst is in het bijzonder voor den diastolischen druk fraai. De systo-lische druk ligt tusschen 96 en 128 mmHg met uitzonderingnbsp;van twee gevallen uit tabel II a (twee kinderen van 10 jaarnbsp;met een systolischen bloeddruk van 86 resp. 92 mmHg) ennbsp;één uit tabel II b (diphtherie-patient met een bloeddruk vannbsp;132 mmHg). Ook hier is de overeenstemming groot genoeg om
TABEL Ilb
GOLD PRESSOR TEST BIJ INFECTIEZIEKTEN (HERSTELLENDEN) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
56
-ocr page 61-COLD PRESSOR TEST BIJ NIET-ROODVONKPATIENTEN (SAMENVATTING)
DIAGNOSE |
BLOEDDRUK | |||||
in rust |
tijdens |
proef |
toename | |||
syst. |
diast. |
syst. |
diast. |
syst. |
diast. | |
Reactiviteit normaal |
86—126 |
44—80 |
102—138 |
68—94 |
4—18 |
6—30 |
Reactiviteit twijfelachtig |
86—104 |
44—62 |
106—122 |
68—9i |
1i—20 |
18—36 |
Hyperreactiviteit |
96—128 (86—132) |
44—86 |
120—168 |
84—124 |
(12) 20-^8 |
18—44 |
KJ\
-ocr page 62-steun te verleenen aan de stelling, dat hyperreactiviteit, hoewel verwant aan de essentieele hypertensie, niet behoeft samen te gaan met verhooging van den bloeddruk in rust.
De waarde, die de bloeddruk tijdens de proeven bereikt, toont daarentegen duidelijke verschillen. Het maximum vannbsp;den systolischen bloeddruk ligt tusschen 102 en 138 mmHgnbsp;bij de „normal reactors”, doch overschrijdt bij hyperreactiviteit meermalen 140 mmHg, waarbij zelfs een bloeddruk vannbsp;168 mmHg bereikt kan worden. Evenzoo blijft bij normalenbsp;reactiviteit de diastolische bloeddruk meestal beneden 90nbsp;mmHg (waargenomen uitersten: 68 en 94 mmHg), doch gaatnbsp;bij de „hyperreactors” meestal daarboven (grenzen: 84 totnbsp;124 mmHg). Dit is geheel inovereenstemming met de waarnemingen van Hines en Brown.
De toename van den bloeddruk is in de groepen b dus veel grooter dan in de groepen a. Indien men afziet van de waarneming bij patient Te in tabel II b, die in meer dan een opzicht van de anderen afwijkt, is de stijging van den systolischen bloeddruk juist zooals Hines en Brown beschrijven: 4nbsp;tot 18 mmHg bij normale, 20 tot 48 mmHg bij overmatigenbsp;reactiviteit. De uitkomsten mogen dan ook als een bevestiging van de mededeelingen van Hines en Brown gezien worden, wat betreft de toename van den systolischen bloeddruknbsp;en het niveau, dat de bloeddruk (systolisch en diastolisch)nbsp;bereikt.
In tegenstelling echter met de uitkomsten van Hines en Brown is de toename van den diastolischen bloeddruk in dennbsp;regel grooter dan de systolische stijging. Een toename van dennbsp;diastolischen druk met 20 tot 30 mmHg doet zich meermalennbsp;voor in gevallen, waarin de reactiviteit overigens als normaalnbsp;beoordeeld moet worden. De publicaties van Hines en Brownnbsp;steunen op een groot materiaal; er is geen reden, de juistheidnbsp;ervan in twijfel te trekken. Mijn waarnemingen, hoewel kleinnbsp;in aantal, wijken daarvan op typische wijze af,nbsp;a. doordat de diastolische bloeddruk dikwijls meer dan 15nbsp;mmHg toeneemt, maar vooral
h. doordat de stijging van den diastolischen bloeddruk grooter is dan de stijging van den systolischen.
De uitvoering van de proef en de criteria ter bepaling van den diastolischen druk waren dezelfde als die van de Ameri-kaansche onderzoekers; mijn materiaal was, al betrof hetnbsp;ziekenhuispatiënten, niet eenzijdig. Het is dus niet waar-
58
-ocr page 63-schijnlijk, dat de verschillende doorgemaakte ziekten deze afwijkingen kunnen verklaren. Slechts één factor zie ik, die alle reconvalescenten gemeen hebben: ze zijn bedlegerig. Hierdoor verschillen de omstandigheden, onder welke het circu-latie-apparaat functionneert, principieel van den toestand bijnbsp;gezonden, die het grootste deel van het etmaal in grooterenbsp;bewegelijkheid en zeker niet liggend, doorbrengen. Ik ben dannbsp;ook geneigd, de waargenomen verschillen daaraan toe tenbsp;schrijven. In ieder geval manen deze waarnemingen tot voorzichtigheid bij de beoordeeling van den diastolischen bloeddruk.
59
-ocr page 64-HOOFDSTUK 8
WAARNEMINGEN BIJ ROODVONK?ATIENTEN Materiaal
Het onderzoek werd verricht in een van de roodvonkafdee-lingen der gemeente-ziekenhuizen te Rotterdam (de barakken bij de Boezemlaan), van het Wilhelmina-gasthuis te Amsterdam en van het Stads- en Academisch ziekenhuis te Utrecht.
De jongste kinderen, bij wie een goed onderzoek mogelijk was, waren zeven jaar oud; van de jongeren mocht niet voldoende medewerking verwacht worden, om de proeven totnbsp;een goed einde te kunnen brengen. Overigens werden alle patiënten, die werden opgenomen in de periodes, dat de proevennbsp;gedaan werden onderzocht, natuurlijk voorzoover er geennbsp;tegenaanwijzingen bestonden.
Zooals gewoonlijk vormden kinderen van den schoolleeftijd een groot deel van het materiaal. Door de mobilisatie 1939/40 zagen wij meer jonge mannen met roodvonk in hetnbsp;ziekenhuis dan in andere tijden te verwachten zou zijn geweest. Daardoor overtreffen de mannelijke patiënten de vrouwelijke in aantal; echter zijn beide geslachten in verschillende leeftijden vertegenwoordigd. Overigens geeft de samenstelling van het materiaal geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen.
Afgezien van het roodvonk was de gezondheidstoestand van alle patiënten goed. Er was een puerpera onder hen (C 10) ennbsp;een vrouw, wier jongste kind zeven weken oud was, toen zijnbsp;ziek werd. Een van de roodvonkpatienten was een jaar tevoren in een sanatorium behandeld wegens longtuberculosenbsp;en hersteld ontslagen.
Het roodvonk verliep bij de geobserveerde patiënten in het algemeen niet ernstig. D 3 en C5 waren wel de zieksten; mennbsp;kon in deze gevallen van „toxisch” roodvonk spreken. Ooknbsp;B 4 maakte aanvankelijk een zeer zieken indruk. Nog enkelenbsp;anderen hadden in het begin een vrij hooge temperatuur;
60
-ocr page 65-meestal daalde deze in korten tijd tot normale of licht verhoogde waarden. Koorts, die bijzonder hoog of langdurig was is, behalve bij den juist genoemden patient C 5 niet voorgekomen, ook niet in een eventueele „tweede” ziekteperiode.
Een aantal patiënten had rheumatoide verschijnselen (Cl, C 6, C 7, C 8, C 9, D 4), deels zeer licht en uitsluitend in denbsp;eerste ziektedagen (A 8, AIO, All). In de tweede week dernbsp;ziekte ontstond bij enkele patiënten opnieuw koorts (C 2, D 1),nbsp;of zwelling van de lymphklieren (D 2). Verder werden bronchitis (C3), stomatitis (D 3) en urticaria (C4) als complicatienbsp;waargenomen. Voor de beoordeeling van de uitkomsten isnbsp;het verder wellicht van belang, dat de heerschende epidemienbsp;betrekkelijk goedaardig was. Op bijna 200 gevallen werd uitgesproken toxisch roodvonk slechts twee of drie maal gezien.nbsp;Otitis media werd by de jongere kinderen meermalen waargenomen.
Nephritis was uitzondering: vier gevallen, waarvan één twijfelachtig (E4) zullen besproken worden; een vijfde betrofnbsp;een jongetje van 5 jaar oud.
Diagnose
Alleen de gevallen, die stellig als roodvonk mochten worden beschouwd, en bovendien niet al te licht waren, werden in de te onderzoeken serie opgenomen. Bij het stellen van denbsp;diagnose werd de meeste beteekenis toegekend aan het typische exantheem. Verder werd in het bijzonder gelet op hetnbsp;voorkomen en het uiterlijk van de angina, het aspect van denbsp;tong en het vervellen.
Bij een van de patiënten (B 4) verliep het roodvonk, misschien tengevolge van de vroege behandeling met reconvalescentenserum, zonder exantheem, doch overigens typisch.
Onderzoek
Waarschijnlijk hebben verschillende factoren invloed op den bloeddruk bij infectieziekten en deze zullen zich ook bijnbsp;roodvonk doen gelden. Doch bij deze ziekte is er nog een andere oorzaak voor veranderingen in den bloeddruk, namelijknbsp;de nephritis. Juist met het oog op deze complicatie heb ik dennbsp;bloeddruk bij roodvonkpatienten willen bestudeeren en daartoe niet alleen den bloeddruk in rust, doch ook de reactiesnbsp;op de cold pressor test bepalen.
61
-ocr page 66-De acute glomerulonephritis en de verhooging van den bloeddruk, die daarmee verband houdt, ontstaan na de eerstenbsp;12 dagen. In de eerste dagen van de ziekte, wanneer de patientnbsp;koorts heeft en zijn algemeen welbevinden gestoord is, ondergaat de bloeddruk sterk den invloed daarvan. Getallen uitnbsp;dien tijd kunnen dus voor vergelijking niet in aanmerkingnbsp;komen. Daarom zijn in den regel in die eerste dagen geennbsp;bepalingen gedaan. Beginnend in de tweede week, na het verdwijnen van de koorts, is de bloeddruk eiken dag gemeten ennbsp;de cold pressor test, behoudens enkele uitzonderingen, drienbsp;maal per week verricht. De urine is in dien tijd dagelijksnbsp;onderzocht op eiwit en, indien daartoe aanleiding bestond,nbsp;op abnormale bestanddeelen in het sediment. De vorming vannbsp;juist zichtbare vlokjes bij koken met azijnzuur (buffermeng-sel volgens Bang) werd beschouwd als positieve eiwitreactie.nbsp;Indien slechts een troebeling ontstond, werd een spoor albumen genoteerd.
De cold pressor test werd uitgevoerd, zooals Hines en Brown dit aangegeven hebben en de bepalingen van dennbsp;bloeddruk op de andere dagen werden met dezelfde zorgvuldigheid verricht. In de hoofdstukken VI en II zijn de technische bijzonderheden van deze werkwijzen besproken. Bij denbsp;bepaling van den bloeddruk in rust werd in de meeste gevallen een nauwkeurigheid tot op 2 mmHg nagestreefd: verschillen in de uitkomsten, die 4 mmHg en meer bedragen, magnbsp;men dan immers als reëel beschouwen. De nauwkeurigheidnbsp;van de cold pressor test is minder groot, omdat de metingennbsp;moeten geschieden in een periode van verhoogden bloeddruk,nbsp;die slechts eenige tientallen seconden duurt.
Beoordeeling
Indien men verschillende patiënten met elkander vergelijken wil, is het gewenscht over een zekere waarde te beschikken, die een indruk geeft van den bloeddruk tijdens de ziekte. Als zoodanig zou b.v. de gemiddelde bloeddruk kunnennbsp;dienen. Een eigenschap, en onder sommige omstandighedennbsp;een bezwaar van deze wijze van rekenen is, dat een enkelenbsp;waarneming, indien deze aanzienlijk van het gemiddelde af-
B Rekenkundig gemiddelde (= Mittelwert).
62
-ocr page 67-wijkt, dit belangrijk beïnvloeden kan. De, evenals het gemiddelde aan de statistiek ontleende, „mediaan” heeft dit nadeel niet: het is het getal, waar even veel uitkomsten beneden als boven liggen.
Bij patient D 2 werden b.v. de volgende waarden van den diastolischen bloeddruk waargenomen, die hier opklimmendnbsp;gerangschikt zyn;
24, 38, 40, 44, 46, 48, 48, 54, 54, 54, 54, 56, 56, 56, 56, 56, 56, 62, 68 mmHg. Bij 54 en 56 mmHg liggen dus de meeste waarden van den bloeddruk. Het is duidelijk, dat het gemiddelde,nbsp;51,05, dit niet zoo goed uitdrukt als de mediaan van dezenbsp;reeks, 54. Uit het voorbeeld blijkt ook, dat het al of niet voorkomen van een extreme waarde in de serie, zooals hier denbsp;24, van veel gewicht is bij de berekening van het gemiddelde.nbsp;Indien in dit geval den dag, waarop een bloeddruk van 24nbsp;mmHg voorkwam toevallig geen meting verricht zou zijn (b.v.nbsp;doordat deze dag op een Zondag viel) was als gemiddeldenbsp;gevonden niet 51,05 doch 52,55. De mediaan zou echter nietnbsp;veranderd zijn.
In het voorbeeld komt een bloeddruk van 56 mmHg het meeste voor. Deze komt overeen met den „modus” 3) uit denbsp;statistiek. Ook deze zou een goed beeld van den bloeddruknbsp;in de periode van observatie geven ware het niet, dat onregelmatigheden, die in een betrekkelijk klein materiaal wel voorkomen, juist voor deze waarde tot minder goede uitkomstennbsp;kunnen leiden. De mediaan ligt echter steeds dicht bij dennbsp;modus. Om deze redenen heb ik de mediaan (C) gebezigd omnbsp;voor elke patient den bloeddruk tijdens de ziekte te karak-teriseeren.
De gegevens uit de ziektegeschiedenissen, voor zoover zij voor het inzicht in het gedrag van den bloeddruk bij onzenbsp;roodvonkpatienten van belang kunnen zijn, zijn hier in tabellen gerangschikt. De hoogste temperatuur is vermeld, indiennbsp;deze meer dan 37.5 bedroeg. Voor de patiënten Al tot A 9 ennbsp;E1 tot E 4 is met 1 aangeduid de dag van het verschijnennbsp;van het exantheem en zijn van dezen dag af de volgende ziektedagen genummerd. De uitkomsten bij de overigen werdennbsp;ietwat beknopter weergegeven. De reconvalescentie werd innbsp;perioden ingedeeld, waarbij onderscheiden werden: tweedenbsp;week, eerste en tweede helft van de derde week, eerste en
O.
(Gegeneraliseerde) mediaan (= Zentralwert Modus (= Dichtemittel).
63
-ocr page 68-tweede helft van de vierde week, en vijfde week. Bovendien werd de laatste waarneming, die in den regel in de vijfde ofnbsp;zesde week viel, onder „L” afzonderlijk opgegeven, indien zijnbsp;niet met de reeds vermelde samenviel.
Patiënten van 15 jaar en ouder werden tot de volwassenen gerekend, onder andere uit overweging, dat de bloeddruk nanbsp;dezen leeftijd geen belangrijke veranderingen meer ondergaat.
De patiënten werden aldus gegroepeerd: (zie de tabellen IV A tot E).
A. nbsp;nbsp;nbsp;volwassenen, zonder complicaties
(5 vrouwelijk, 9 mannelijk)
E. nbsp;nbsp;nbsp;patiënten met hypertensie of
De laatste vier patiënten (groep E) wil ik aan het eind uitvoeriger bespreken. De toelichting bij de veertig andere gevallen kan kort zijn.
64
-ocr page 69-PATIENT Al (M, 25 jaar)
30/l’40 ziek geworden; 2/2 (= dag no. 1) intensief exantheem. Roodvonk zonder complicaties, enkele malen geringe albuminurie.
!=¦ ê nbsp;nbsp;nbsp;1 1 nbsp;nbsp;nbsp;3 1 |
BLOEDDRUK (mm Hg) | |||
in rust |
proef tydens |
toename | ||
syst. |
diast. | |||
1 | ||||
40.0 | ||||
39.8 | ||||
39.4 |
114/68 | |||
38.5 nbsp;nbsp;nbsp;— |
102160 | |||
37.8 |
100162 | |||
7 nbsp;nbsp;nbsp;37.4 |
102162 | |||
8 nbsp;nbsp;nbsp;37.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— |
96m | |||
37.5 |
98/56 | |||
36.9 | ||||
90/50 | ||||
102/56 |
118/92 |
16 |
36 | |
— |
94/56 | |||
14 nbsp;nbsp;nbsp;37.5 |
96/62 |
112/86 |
14 |
28 |
15 nbsp;nbsp;nbsp;37.5 |
96/52 | |||
37.6 |
106/64 |
116/90 |
10 |
26 |
94/58 |
124/102 |
30 |
44 | |
— |
92/56 | |||
98/56 |
118/86 |
20 |
30 | |
21 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
94/56 | |||
22 — |
98/54 |
120/96 |
22 |
42 |
37.6 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
102/58 | |||
sp |
100/64 |
120/94 |
20 |
30 |
98/64 | ||||
-- |
98/64 |
124/96 |
26 |
32 |
28 — |
106/70 | |||
29 nbsp;nbsp;nbsp;— |
102/62 |
124/92 |
22 |
30 |
|
108/68 | |||
. |
100/64 |
128/92 |
28 |
28 |
_ |
102/68 | |||
100/64 |
120/92 |
20 |
28 | |
35 nbsp;nbsp;nbsp;— |
106/66 | |||
C = 100/62 |
65
-ocr page 70-PATIENT A2 (M, 24 jaar)
29/l’40 ziek geworden; 6/2 (= dag no. 1) matig intensief exantheem. Roodvonk zonder complicaties.
a nbsp;nbsp;nbsp;_ o nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fli C nbsp;nbsp;nbsp;B «0 nbsp;nbsp;nbsp;§nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 ca nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 |
BLOEDDRUK (mm Hg) | |||
in rust |
tijdens proef |
toename | ||
syst. |
diast. | |||
1 nbsp;nbsp;nbsp;37.9 | ||||
38.1 nbsp;nbsp;nbsp;— |
130176 | |||
38.1 |
120170 | |||
38.2 nbsp;nbsp;nbsp;— |
mm | |||
37.9 |
mm | |||
37.7 | ||||
7 nbsp;nbsp;nbsp;37.0 |
110166 |
mm |
12 |
26 |
8 — |
102/58 | |||
100/60 | ||||
108/64 |
118/82 |
10 |
18 | |
106/62 | ||||
108/68 |
112/86 |
4 |
18 | |
14 |
112/64 | |||
15 nbsp;nbsp;nbsp;— |
116/62 |
126/84 |
10 |
22 |
112/74 | ||||
116/66 |
130/104 |
14 |
38 | |
— |
112/62 | |||
110/62 |
118/100 |
8 |
38 | |
21 — |
110/62 | |||
22 — |
110/60 |
122/86 |
12 |
26 |
— |
114/58 | |||
— |
116/70 | |||
_ |
116/74 |
134/96 |
18 |
22 |
37.7 nbsp;nbsp;nbsp;— |
110/62 | |||
37.5 | ||||
28 — |
116/74 |
138/96 |
22 |
22 |
29 nbsp;nbsp;nbsp;— |
114/70 | |||
— |
112/72 | |||
_ |
118/70 |
134/104 |
16 |
34 |
114/66 | ||||
— |
118/70 |
138/98 |
20 |
28 |
C = 112/64 |
66
-ocr page 71-
PATIENT A3 (M, 21 jaar) 6/2’40 ziek geworden; 7/2 (= dag no. 1) gering exantheem. Roodvonk zonder complicaties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
67
-ocr page 72-PATIENT A4 (V, 21 jaar)
3/4’40 ziek geworden; 5/4 (= dag no. 1) intensief exantheem. Roodvonk zonder complicaties.
6 nbsp;nbsp;nbsp;w Ënbsp;nbsp;nbsp;nbsp;g e nbsp;nbsp;nbsp;o;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S |
BLOEDDRUK (mm Hg) | |||
« 1^' 1 |
in rust |
tijdens proef |
toename | |
^ 1 “ |
syst. |
diast. | ||
1 40.0 39.5 39.2 nbsp;nbsp;nbsp;sp 37.8 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.3 nbsp;nbsp;nbsp;— 7 nbsp;nbsp;nbsp;37.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 8 nbsp;nbsp;nbsp;36.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— |
172/74 | |||
37.7 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.1 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.3 nbsp;nbsp;nbsp;— 36.8 nbsp;nbsp;nbsp;— |
710/74 108/74 |
116190 |
6 |
16 |
37.3 nbsp;nbsp;nbsp;-f 14 nbsp;nbsp;nbsp;37.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sp |
114/72 114/74 |
116/88 |
8 |
14 |
15 nbsp;nbsp;nbsp;37.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sp 37.1 nbsp;nbsp;nbsp;sp 36.9 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
110/80 100/76 |
114/86 |
4 |
6 |
37.1 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.0 nbsp;nbsp;nbsp;— |
110/72 104/72 |
118/84 |
8 |
12 |
37.4 nbsp;nbsp;nbsp;— 21 nbsp;nbsp;nbsp;37.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— |
108/72 104/64 |
114/90 |
6 |
18 |
22 nbsp;nbsp;nbsp;37.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 36.8 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.0 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.2 nbsp;nbsp;nbsp;sp 36.9 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
114/70 104/66 108/70 118/76 |
116/80 |
2 |
10 |
37.0 nbsp;nbsp;nbsp;~ 28 nbsp;nbsp;nbsp;37.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ |
106/70 |
110/78 |
4 |
8 |
29 nbsp;nbsp;nbsp;37.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 37.1 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.3 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
110/70 |
116/82 |
6 |
12 |
37.2 nbsp;nbsp;nbsp;— 37.2 nbsp;nbsp;nbsp;sp 37.2 nbsp;nbsp;nbsp;— |
108/72 108/74 |
114/88 |
6 |
16 |
35 nbsp;nbsp;nbsp;37.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— |
110/64 C = 108/72 |
114/78 |
4 |
14 |
68
-ocr page 73-
PATIENT A5 (M, 18 jaar) 9/2’40 ziek geworden; 11/2 (= dag no. 1) matig intensief exantheem. Aanzienlijkenbsp;zwelling van de lymphklieren in de eerstenbsp;week; overigens geen complicaties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
69
-ocr page 74-
PATIENT A6 (V, 16 jaar) 9/3’40 ziek geworden; 10/3 (= dag no. 1) intensief exantheem. Roodvonk zonder complicaties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
70
-ocr page 75-
PATIENT A7 (V, 28 jaar) 16/3’40 (= dag no. 1) ziek geworden met intensief exantheem. Roodvonk bij patiënte,nbsp;die sinds enkele maanden hersteld was vannbsp;longtuberculose; geen complicaties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
71
-ocr page 76-
PATIENT A8 (V, 38 jaar) 15/3’40 ziek geworden; 17/3 (= dag no. 1) intensief exantheem. Rheumatoide verschijnselen in de eerste week, in het sediment van de urine geen afwijkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
72
-ocr page 77-PATIENT A9 (M, 21 jaar)
25/3’40 (= dag no. 1) ziek geworden met zeer intensief exantheem. Roodvonk zondernbsp;complicaties.
. nbsp;nbsp;nbsp;Ünbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ö C nbsp;nbsp;nbsp;1 n nbsp;nbsp;nbsp;J gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 ¦O nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B 3 |
BLOEDDRUK (mm Hg) | |||
in rust |
tijdens proef |
toename | ||
syst. |
diast. | |||
1 nbsp;nbsp;nbsp;38.5 |
122150 | |||
38.0 nbsp;nbsp;nbsp;— | ||||
38.1 nbsp;nbsp;nbsp;— |
11W2 | |||
38.0 nbsp;nbsp;nbsp;— | ||||
37.7 nbsp;nbsp;nbsp;— | ||||
37.3 nbsp;nbsp;nbsp;sp | ||||
7 nbsp;nbsp;nbsp;37.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sp | ||||
8 nbsp;nbsp;nbsp;37.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— | ||||
37.2 nbsp;nbsp;nbsp;— |
110/34 | |||
37.3 nbsp;nbsp;nbsp;— |
108/50 |
126/88 |
18 |
38 |
37.0 nbsp;nbsp;nbsp;— |
112/48 | |||
37.1 nbsp;nbsp;nbsp;— |
110/62 |
134/100 |
24 |
38 |
37.1 nbsp;nbsp;nbsp;— |
100/58 | |||
14 nbsp;nbsp;nbsp;37.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— | ||||
15 nbsp;nbsp;nbsp;37.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— |
106/64 |
122/86 |
16 |
22 |
37.5 nbsp;nbsp;nbsp;— |
110/66 | |||
37.0 nbsp;nbsp;nbsp;— |
116/46 |
130/88 |
14 |
42 |
37.2 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
lum | |||
36.9 nbsp;nbsp;nbsp;— |
118/40 |
132/84 |
14 |
44 |
37.4 nbsp;nbsp;nbsp; |
108/54 | |||
21 nbsp;nbsp;nbsp;37.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— | ||||
22 nbsp;nbsp;nbsp;37.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— |
108/38 |
130/86 |
22 |
48 |
37.2 nbsp;nbsp;nbsp;— |
110/48 | |||
37.2 nbsp;nbsp;nbsp;— |
112/62 |
122/86 |
10 |
24 |
37.1 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
118/50 | |||
36.8 nbsp;nbsp;nbsp;— |
116/56 |
128/90 |
12 |
34 |
37.2 nbsp;nbsp;nbsp;sp |
112/52 | |||
28 nbsp;nbsp;nbsp;37.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sp | ||||
29 nbsp;nbsp;nbsp;37.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sp |
118/70 |
128/94 |
10 |
24 |
37.5 nbsp;nbsp;nbsp;— |
108/30 | |||
37.2 nbsp;nbsp;nbsp;— |
112/54 | |||
36.9 nbsp;nbsp;nbsp;— |
122/38 |
132/90 |
10 |
52 |
36.8 nbsp;nbsp;nbsp;— |
120/46? | |||
36.8 nbsp;nbsp;nbsp;~ |
110/40 |
122/82 |
12 |
42 |
C = 112/52 |
73
-ocr page 78-
A 10—14 (TABEL IV) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
A 10 Roodvonk met rheumatoide verschijnselen in de eerste week. All Roodvonk met rheumatoide verschijnselen in de eerste week.
A 12 Roodvonk zonder complicaties.
A13 Roodvonk met eenige zwelling van de lymphklieren (hoogste temperatuur 37.8) in de tweede week.
A14 Roodvonk zonder complicaties.
74
-ocr page 79-BI—4 (TABEL IV)
BLOEDDRUK (mm Hg) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
BI Roodvonk met nu en dan geringe albuminurie. Overigens geen bijzonderheden.
B2 Roodvonk. Twee maal geringe albuminurie, overigens geen bijzonderheden.
B3 Roodvonk met wisselende, doch nooit aanzienlijke albuminurie tusschen tienden en twintigsten dag; overigens geen bijzonderheden.
B 4 Roodvonk zonder exantheem. De diagnose was niet twijfelachtig. Patient had bij opn£ming angina en enantheem, die karakteristiek waren. Ook was zijn broertje eenige dagennbsp;tevoren met roodvonk bij ons gekomen. Patient maakte een zoonbsp;ernstig zieken indruk, dat besloten werd reconvalescenteserumnbsp;intraveneus toe te dienen. Aan deze behandeling is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat er geen exantheem is ontstaan. Denbsp;temperatuur, die na een week normaal was geworden, steegnbsp;enkele dagen later weer. Twee weken na het begin van denbsp;ziekte was de koorts definitief geweken en ging patient vervellen.
1®), ^®) enz.: waargenomen den 10-den, 15-den enz. dag. 75
-ocr page 80-B 5—8 (TABEL IV)
BLOEDDRUK (mm Hg) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
B5 Roodvonk met enkele malen albuminurie; overigens geen bijzonderheden.
B6 Roodvonk; den 21- en 22-sten dag licht verhoogde temperatuur; overigens geen bijzonderheden.
B 7 Roodvonk zonder complicaties. Temperatuur nu en dan licht verhoogd (eenmaal, toen patient reeds op was, tot 38.0).
B8 Roodvonk zonder complicaties.
^®), ^®) enz.; waargenomen den 13-den, 18-den enz. dag.
76
-ocr page 81-B9—11 (TABEL IV)
BLOEDDRUK (mm Hg) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
B 9 Roodvonk, dat eenige dagen na incisie van een absces aan den voet ontstond. De wond aan den voet genas zeer langzaam.nbsp;BIO Roodvonk zonder complicaties.
Bil Roodvonk zonder complicaties.
^^*): waargenomen den 12-den dag.
77
-ocr page 82-
Cl—4 (TABEL IV) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
C 1 Roodvonk met verhoogde temperatuur van elfden tot veertienden dag; daarna enkele malen subfebriele temperatuur. Lichte rheumatoide verschijnselen in de vierde en de vijfde week.
C2 Roodvonk met koorts in de tweede week; in de urine nu en dan een spoor eiwit; overigens geen bijzonderheden.
C3 Roodvonk; tevens lichte bronchitis, geen eigenlijke longafwij-kingen.
C4 Roodvonk. Zonder bekende oorzaak ontwikkelde zich den 23-sten dag een urticarieel exantheem; dit verdween na drienbsp;dagen. Geen andere complicaties.
*), 1®), enz.: waargenomen den 8-sten, 19-den enz. dag.
78
-ocr page 83-C5—8 (TABEL IV)
BLOEDDRUK (mm Hg) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
23)^ 28) enz.: waargenomen den 23-sten, 28-sten enz. dag.
G 5 Roodvonk, dat in de eerste dagen het „septische” beeld toonde. Den tienden dag werd een peritonsillaire zwelling zichtbaar,nbsp;patient werd toen sulfapyridine toegediend. De ontstekingnbsp;abscedeerde niet. De temperatuur werd eerst den 21-sten dagnbsp;definitief normaal. Alleen tijdens de koorts geringe albuminurie,nbsp;met enkele malen sporadisch erythrocyten in het sediment.nbsp;Eenmaal (33-sten dag) een bijzonder hoogen bloeddruk,nbsp;mogelijk emotioneel.
C6 Roodvonk met rheumatoide verschijnselen in de tweede week;
overigens geen afwijkingen van beteekenis.
C 7 Roodvonk met rheumatoide verschijnselen in de derde en vierde week; overigens geen afwijkingen van beteekenis.
C 8 Roodvonk met rheumatoide verschijnselen tot den negenden dag en verhoogde temperatuur tot den tienden dag; overigensnbsp;geen bijzonderheden.
79
-ocr page 84-
C9—10 (TABEL IV) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
C 9 Roodvonk met rheumatoide verschijnselen in de eerste week.
C10 Roodvonk, dat den vijfden dag van het kraambed na een ongecompliceerde bevalling (V-para) ontstond. Koorts gedurende elf dagen. In de derde week opnieuw temperatuursverhooging,nbsp;waarbij verder geen afwijkingen gevonden werden. De diagnosenbsp;werd gesteld op het typische exantheem en het aspect van denbsp;tong, en bevestigd door het lapsgewijze vervellen. Bij de burennbsp;was roodvonk geweest. Tot den negentienden dag had patiëntenbsp;nu en dan geringe of matige albuminurie. Overigens deden zichnbsp;de eerste vijf weken geen bijzonderheden voor; daarna ontstondnbsp;een mastitis puerperalis.
1®): waargenomen den 16-den dag.
80
-ocr page 85-Dl—5 (TABEL IV)
BLOEDDRUK (mm Hg) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOELICHTING:
D 1 Roodvonk met koorts in de tweede week, in het bijzonder den twaalfden tot den veertienden dag. In dezen tijd (tot den 17-dennbsp;dag, en den 22-sten dag) eenige malen albuminurie; overigensnbsp;geen jDijzonderheden.
D 2 Roodvonk met zwelling van de lymphklieren in de tweede week; overigens geen afwijkingen van beteekenis.
D 3 Roodvonk met myocarditis (systolisch geruisch, aanduiding van galoprbtyhme) en stomatitis. Patient werd behandeld metnbsp;reconvalescentenserum.
D 4 Roodvonk met rheumatoide verschynselen van den vierden tot den achtsten dag; overigens geen bijzonderheden.
D5 Roodvonk. Subfebriele temperatuur in de laatste weken; overigens geen bijzonderheden.
2®): waargenomen den 20-sten dag. nbsp;nbsp;nbsp;81
-ocr page 86-De eerste vraag, die bij het bezien van de gegevens van deze roodvonkpatienten (tabellen IV en V) opkomt is: is hunnbsp;bloeddruk normaal, of wijkt hij om een of andere reden, dienbsp;verband houdt met het roodvonk, af van dien bij gezondenbsp;personen?
Met Robinson en Brucer zou ik 90 en 120 mmHg als de grenzen van den normalen systolischen bloeddruk in rust willen beschouwen. Slechts enkele van de gevonden uitkomsten vielen hier buiten, benedenwaarts tot 85 mmHg, naar boven totnbsp;126 mmHg. De lage waarde kwam eenmaal voor bij C 5, ennbsp;verder alleen bij C 6, een patiënte, die steeds een zeer lagennbsp;bloeddruk had. De betrekkelijk hooge getallen werden innbsp;hoofdzaak na de tweede week gevonden: 122 mmHg op dennbsp;twaalfden dag, 124 of 126 mmHg op den twintigsten dag ennbsp;daarna in de vierde en vijfde week. De bij C 5 eenmaal waargenomen bloeddruk van 160/90 (drieendertigsten dag) schijntnbsp;op zichzelf te staan.
Robinson en Brucer laten verder zien, dat de systolische bloeddruk bij volwassenen meestal tusschen 110 en 120 mmHgnbsp;ligt. Dit was slechts bij negen van de vierentwintig volwassenen uit mijn serie het geval. Alle anderen hadden een lage-ren bloeddruk. In het algemeen is de systolische bloeddruknbsp;bij roodvonkpatienten blijkbaar lager dan bij gezonden.
De diastolische bloeddruk was slechts enkele malen hooger dan 80 mmHg, de bovengrens, die Robinson en Brucer aangeven. Dit deed zich nooit vroeger voor dan den vierentwintig-sten dag (patient A 5), de hoogste waarden bedroegen 84 totnbsp;90 mmHg. Daarentegen was de diastolische druk dikwijls lager dan 60 mmHg: bij bijna alle patiënten kwam dit nu ennbsp;dan voor. Zelfs werd een bloeddruk lager dan 50 mmHg bijnbsp;verscheidene volwassenen herhaaldelijk vastgesteld, zoowelnbsp;in het begin van de ziekte als later (zie b.v. A5, A9). Bij sommige patiënten (ook volwassenen, b.v. A 5, Cl, C 9) lag denbsp;meerderheid van de uitkomsten beneden 60 mmHg. Ook bijnbsp;kinderen was de diastolische bloeddruk meestal laag.
82
-ocr page 87-TABEL V
DE BLOEDDRUK BIJ ROODVONK. Overzicht van de onderzochte patiënten.
(S w s s amp; |
** X Ü CO VI OJ bo |
«tx 0) fÏÏ |
BLOEDDRUK IN RUST |
(mm Hg) | |||||||||
Mediaan |
Hóógsteen laagste waardennbsp;in tweede week |
Hóógsteen laagste waarden in derde tot vijfde week | |||||||||||
syst. |
diast. |
•• syst. |
diast. |
syst. |
diast. | ||||||||
A |
1, |
M., |
25 |
jaar |
100 |
62 |
90- |
—102 |
50- |
-56 |
92—108 |
52- |
-70 |
A |
‘2, |
M.. |
24 |
112 |
64 |
100 |
-112 |
58- |
-68 |
110—118 |
58- |
-74 | |
A |
3, |
M., |
21 |
110 |
62 |
98- |
-106 |
54- |
-64 |
104—124 |
46—80 | ||
A |
4, |
V., |
21 |
108 |
72 |
108- |
—114 |
72- |
-74 |
100—118 |
64- |
-80 | |
A |
5, |
M., |
18 |
104 |
56 |
90- |
—102 |
26- |
-58 |
98—114 |
38- |
-84 | |
A |
6, |
V., |
16 |
96 |
58 |
94- |
—102 |
56- |
-64 |
90—106 |
52- |
-68 | |
A |
7, |
V., |
28 |
108 |
68 |
106- |
-110 |
64- |
-66 |
104—122 |
62- |
-76 | |
A |
8, |
V., |
38 |
108 |
70 |
104- |
-114 |
68- |
-74 |
104—114 |
64- |
-74 | |
A |
9, |
M., |
21 |
112 |
50 |
100- |
—112 |
34- |
-62 |
106—122 |
30- |
-70 | |
A |
10, |
M., |
21 |
115 |
60 |
120 |
70 |
110—125 |
60- |
-65 | |||
A |
11. |
V., |
17 |
108 |
60 |
112 |
60- |
-62 |
102—122 |
48- |
-66 | ||
A |
12, |
M., |
15 |
104 |
64 |
102- |
-110 |
48- |
-60 |
98—114 |
42—74 | ||
A |
13, |
M., |
34 |
116 |
64 |
116- |
-122 |
60- |
-68 |
112—126 |
54- |
-70 | |
A |
14, |
M.. |
16 |
it |
105 |
65 |
— | ||||||
B |
1, |
V., |
13 |
90 |
56 |
88- |
-92 |
46- |
-56 |
86—98 |
50- |
-62 | |
B |
2, |
V., |
12 |
94 |
50 |
90- |
-98 |
52- |
-64 |
86—102 |
36- |
-60 | |
B |
3. |
M., |
7 |
90 |
54 |
90- |
-92 |
44- |
-62 |
86—96 |
30- |
-66 | |
B |
4 |
M., |
12 |
102 |
58 |
90- |
-98 |
52- |
-60 |
94—112 |
48- |
-64 | |
B |
5, |
V.. |
7 |
92 |
36 |
86- |
-92 |
24- |
-38 |
76—102 |
24- |
-52 | |
B |
6, |
V., |
12 |
102 |
58 |
102- |
-110 |
48- |
-64 |
96—110 |
48- |
-64 | |
B |
7, |
V., |
7 |
92 |
52 |
90 |
52 |
82—100 |
50- |
-58 | |||
B |
8, |
V.. |
12 |
94 |
60 |
102 |
70 |
84—96 |
56- |
-66 | |||
B |
9, |
M., |
12 |
108 |
66 |
110 |
58- |
-66 |
102—116 |
58- |
-76 | ||
B |
10. |
V., |
10 |
104 |
54 |
92- |
-106 |
48- |
-54 |
86—110 |
52- |
-60 | |
B |
11, |
V., |
7 |
it |
90 |
60 |
120 |
75 |
75—105 |
55- |
-85 | ||
C |
1, |
M., |
18 |
98 |
56 |
86- |
-96 |
54- |
-60 |
92—106 |
44- |
-74 | |
C |
2, |
M., |
19 |
116 |
64 |
110—126 |
42- |
-74 | |||||
C |
3, |
V., |
37 |
106 |
68 |
102- |
-108 |
68- |
-70 |
102—114 |
64- |
-76 | |
C |
4, |
V., |
16 |
96 |
72 |
94- |
-96 |
70- |
-74 |
94—98 |
70- |
-76 | |
C |
5, |
M., |
15 |
100 |
60 |
105 |
50 |
85—160 |
45- |
-90 | |||
C |
6. |
V.. |
27 |
90 |
55 |
90- |
-100 |
45- |
-70 |
85—95 |
45—65 | ||
G |
7, |
V., |
29 |
110 |
60 |
110 |
55 |
100—115 |
50- |
-90 | |||
C |
8. |
M., |
24 |
100 |
60 |
100 |
50 |
95—110 |
50- |
-75 | |||
C |
9. |
M., |
19 |
110 |
50 |
108- |
-112 |
36- |
-52 |
104—122 |
38- |
-66 | |
G |
10, |
V., |
25 |
a |
108 |
64 |
108- |
-110 |
64 |
102—116 |
54- |
-86 | |
D |
1, |
M., |
14 |
104 |
64 |
100- |
-104 |
62- |
-68 |
98—116 |
52- |
-80 | |
D |
2, |
V., |
7 |
92 |
54 |
92- |
-102 |
54- |
-62 |
84—98 |
24- |
-68 | |
D |
3, |
M., |
8 |
98 |
56 |
96- |
-104 |
54- |
-60 |
90—102 |
48- |
-72 | |
D |
4, |
V., |
9 |
94 |
58 |
102 |
40 |
86—100 |
34- |
-66 | |||
D |
5, |
M., |
8 |
it |
95 |
70 |
85—100 |
60- |
-85 |
90—100 |
60- |
-70 |
83
-ocr page 88-De bloeddruk van de onderzochte roodvonkpatienten is dus verlaagd. Weliswaar kunnen waarden aan de bovengrens vannbsp;het normale na het midden van de derde week voorkomen,nbsp;doch talrijke lage waarden staan daar tegenover. De diasto-lische druk toont dit het meest uitgesproken: vele uitkomstennbsp;liggen beneden 60 mmHg, zelfs beneden 50 mmHg.
Wisselingen van den bloeddruk
De bloeddruk varieert van de tweede tot de vijfde week tusschen zekere grenzen. Hij is bij sommige patiënten merkwaardig gelijkmatig: bij C 4 b.v. wisselde de bloeddruk innbsp;rust slechts van 94 tot 98 mmHg systolisch, van 70 tot 76 mmHgnbsp;diastolisch. Dit voorbeeld bevestigt tevens, dat de nauwkeurigheid van de bepaling van den bloeddruk in de practijk nietnbsp;kleiner behoeft te zijn, dan uit de statistische bewerking vannbsp;de gegevens van Shock en Ogden werd afgeleid. Ook patientnbsp;A 8 heeft een weinig wisselenden bloeddruk: tusschen dennbsp;elfden en den vierendertigsten dag was de bloeddruk in rustnbsp;104—114 mmHg systolisch, 66—74 mmHg diastolisch.
Meestal is het verschil tusschen laagsten en hoogsten bloeddruk grooter, tot 26 mmHg voor den systolischen druk, en nog grooter voor den diastolischen. Het laatste hangt samennbsp;met de reeds genoemde eigenaardigheid, dat de diastolischenbsp;druk nu en dan bijzonder laag is. Op andere dagen kan mennbsp;bij dezelfde patiënten een diastolischen bloeddruk vinden, dienbsp;wel binnen de normale grenzen valt. Dit brengt dan mede, datnbsp;het verschil tusschen laagten en hoogsten diastolischen bloeddruk, gedurende de reconvalescentie waargenomen, dikwijlsnbsp;30 tot 40 mmHg bedraagt.
De vraag rijst, of deze sterke wisselingen van den bloeddruk in het verloop van het roodvonk een bijzondere beteeke-nis hebben. Men zou b.v. kunnen denken, dat er by deze patiënten misschien hyperreactiviteit in den zin van Hines en Brown zou bestaan. Uit de bespreking van de uitkomsten vannbsp;de cold pressor test bij mijn patiënten zal blijken, dat dit nietnbsp;het geval is (bl. 93). Evenmin heb ik een samenhang tusschennbsp;een dergelijke labiliteit van den bloeddruk en het ontstaannbsp;van nier afwijkingen waargenomen, (bl. 95 e.v.).
Toenemen van den bloeddruk in de reconvalescentie
Bij verschillende patiënten ziet men van de tweede tot de
84
-ocr page 89-vijfde week den bloeddruk hooger worden. Het is het duidelijkste voor den systolischen bloeddruk. Bij de patiënten A3 en A 5 zijn b.v. de waarden in de laatste week bereikt tot 24nbsp;mmHg hooger dan de minima van de tweede week. Ook bijnbsp;A 2 ziet men den bloeddruk stijgen; bij A6, A 9 en C 10 isnbsp;eveneens een toename aangeduid. Bij C 9 is het vooral denbsp;bloeddruk in de vierde, bij A1 die in de vijfde week, welkenbsp;hoog is.
Het schijnt wel, of A 7 in de derde week een relatief hoogen bloeddruk heeft, A 4 daarentegen omstreeks den negentiendennbsp;dag een lagen. Hieruit gevolgtrekkingen te maken, dunkt menbsp;niet mogelijk. Zelfs lijkt het me beter, niet veel te zeggen vannbsp;den bloeddruk 160/90 van patient C 5, dien ik bij de „hoogenbsp;waarden” (bl. 82) reeds noemde, en wel, omdat het niet onmogelijk is, dat de oorzaak van deze afwijkende uitkomstnbsp;gelegen was in een zekere mate van opwinding van den patient. Ik wil er echter op wijzen, dat aan dergelijke afwijkingen in de literatuur soms groote beteekenis wordt toegekend.
Men kan nog op andere wijze aflezen, dat de tweede week, vergeleken met de volgende weken, gekenmerkt is door lagenbsp;waarden van den bloeddruk. Indien men namelijk uitgaat vannbsp;de mediaan (C) van den bloeddruk, die karakteristiek is voornbsp;de observatieperiode, mag men een bloeddruk, die 10 mmHgnbsp;minder is, wel „laag” noemen, en een, die 10 mmHg meer isnbsp;„hoog”. Weliswaar lijkt 10 mmHg geen groot bedrag, doch bijnbsp;zorgvuldige meting is het belangrijk grooter dan de toevalligenbsp;afwijkingen van de methodiek; het is goed zich rekenschapnbsp;ervan te geven, dat men aan dit „kleine verschil” beteekenisnbsp;moet toekennen. Volgens dezen maatstaf vindt men bij A3nbsp;„lage” waarden in de tweede week, nl. 98 en 100 mmHg,nbsp;„hooge” in de vierde en vijfde week (120, 122 en 124 mmHg).nbsp;Bij A 5; drie maal „laag” (90 mmHg) in de tweede week, tweenbsp;maal „hoog” (114 mmHg) in de vijfde week. „Hooge” en „lage”nbsp;waarden komen ook bij de meeste andere patiënten voor,nbsp;soms ook achtereenvolgens bij denzelfden patient. (Zie tabel V). Het blijkt nu, dat alle „lage” waarden zich voordoen innbsp;de tweede week, alle „hooge” in de derde, vierde of vijfde.
De bloeddruk ligt in de tweede week meestal beneden de mediaan (C). Een bloeddruk, die duidelijk (6—8 mmHg) hooger dan C is, is in de tweede week uitzondering. In de derdenbsp;week vindt men eveneens meer waarden beneden dan bovennbsp;de mediaan. Omgekeerd is het in de vierde en vooral in de
85
-ocr page 90-vijfde week.
Ook voor den diastolischen bloeddruk vindt men bij vergelijking, dat de waarden in de tweede week dikwijls laag zijn, en die in de volgende weken betrekkelijk hoog. In het algemeen bestaat tusschen de uiterste waarden, die in deze periodes gezien worden, en de mediaan een dergelijk verband alsnbsp;bij den systolischen druk. Het voornaamste kenmerk van dennbsp;diastolischen bloeddruk is echter de groote wisselvalligheid,nbsp;die men bij de meeste patiënten, doch vooral by die met lagennbsp;bloeddruk, kan waarnemen.
De bloeddruk bij patiënten met complicaties
De zieken, die in of na de tweede week een complicatie doormaakten (C, D) zijn onderscheiden van degenen wier
HOOGSTE EN LAAGSTE BLOEDDRUK (IN RUST) VAN VOLWASSENEN MET ROODVONK ZONDER (A) EN MET (C) COMPLICATIES. BLOEDDRUK IN RUST | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
reconvalescentie ongestoord verliep (A, B). In bovenstaande tabel is de bloeddruk van de groepen A en C in de verschillende periodes vergeleken. Men vindt geen duidelijk verschilnbsp;tusschen het verloop van den bloeddruk bij patiënten metnbsp;verwikkelingen en dat in ongecompliceerde gevallen. Voornbsp;de kinderen (B en D) loopen de getallen verder uiteen, watnbsp;voornamelijk veroorzaakt wordt door de verschillen in dennbsp;bloeddruk met den leeftijd. Daarom zijn deze buiten de tabelnbsp;gehouden; bij de kinderen zijn er evenmin aanwijzingen voornbsp;den invloed van een complicatie op den bloeddruk.
In het algemeen behoeft men dus voor de beoordeeling van den bloeddruk de gevallen met en zonder complicaties nietnbsp;te onderscheiden.
86
-ocr page 91-De waarnemingen van den bloeddruk bij roodvonkpatien-ten zou ik als volgt willen samenvatten:
In de eerste weken van de reconvalescentie van roodvonk is de bloeddruk in den regel laag. Hij schommelt bij de meestenbsp;patiënten meer dan bij gezonde personen en stijgt daarbij geleidelijk tot den norm. Vooral de diastolische bloeddruk ondergaat aanzienlijke veranderingen.
Lichte verwikkelingen hebben geen invloed op den bloeddruk.
Een duidelijke verhooging van den bloeddruk in een zeker tijdperk van de ziekte, zooals deze in de literatuur wel wordtnbsp;aangegeven, kon in géén van veertig gevallen van roodvonknbsp;zonder niercomplicaties worden aangetoond.
De reactiviteit in het algemeen
Het trekt spoedig de aandacht, dat de toename van den bloeddruk van roodvonkpatienten tijdens de cold pressor testnbsp;in het algemeen groot is. Deze is bij gezonde personen meestal systolisch noch diastolisch grooter dan 20 mmHg, doch bijnbsp;roodvonkpatienten dikwijls meer. Indien men op grond daarvan hyperreactiviteit zou aannemen, zou men tot een enormnbsp;aantal gevallen van hyperreactiviteit komen.
Zijn al deze patiënten „hyperreactors” in den zin van Hines en Brown? Indien het antwoord bevestigend zou luiden, zounbsp;men moeten veronderstellen, dat de „hyperreactors” blijkbaar bijzonder vatbaar voor roodvonk zijn. Doch waarschijnlijk is het anders. Een van de kenmerken van de typischenbsp;hyperreactiviteit is immers, dat de bloeddruk tijdens de proefnbsp;toeneemt tot 140/90 of meer. Dit is slechts hij enkelen van denbsp;roodvonkpatienten het geval. Men ziet dit in tabel VI, die dennbsp;bloeddruk tijdens de proef en de toename van den bloeddruknbsp;weergeeft van die patiënten, voor wie deze getallen het hoogste waren. Het lijdt nauwelijks twijfel, of de patiënten AIO ennbsp;A13 zijn echte „hyperreactors”: de getallen hebben alle kenmerken daarvan. Ook bij A11 en C 10 is de toename van dennbsp;bloeddruk steeds groot, al bereikt deze systolisch niet iederennbsp;keer 140 mmHg. Dubieus zijn reeds de patiënten B 10, bij wienbsp;aan het eind van de vierde week normale reacties gevonden
87
-ocr page 92-
COLD PRESSOR TEST RIJ DE ROODVONKPATIENTEN, DIE OP DEZE PROEF HET STERKST REAGEERDEN. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
werden, en B 4, met een slechts matig hoog systolisch maximum. Bij D 3, B 9 en C 2 is het beeld van hyperreactiviteit nog minder volledig.
De reactiviteit verandert in den loop van de reconvalescentie. Tabel VII geeft daarvan voor enkele patiënten een indruk. De toename van den bloeddruk tijdens de proef is in de tweede en derde week zeer sterk, vergeleken met die in de vijfde.nbsp;Bij A13 en A 10 worden de reacties na eenigen tijd mindernbsp;groot. Blijkbaar heeft de doorgemaakte ziekte invloed op denbsp;reactiviteit gehad, in dien zin, dat na de acute phase van denbsp;ziekte een tijd lang een reactiviteit heeft bestaan, grooter dannbsp;voor die persoon gewoon is. A 11 vertoont hetzelfde, hoewelnbsp;minder uitgesproken. Schijnbaar het tegendeel ziet men bijnbsp;C10. Bij deze patiënte is juist in de vijfde week de toenamenbsp;van den bloeddruk tijdens de proef zeer groot. Nu hebben denbsp;eerstgenoemde patiënten (A 10, A 13, A11) een roodvonk zonder complicaties of met slechts onbeteekenende verwikkelingen in de eerste of tweede week gehad. Het was dan ook tenbsp;verwachten, dat zij na vier weken weer ongeveer normalenbsp;reactiviteit zouden hebben. Bij C 10 is de zaak wel anders.nbsp;Deze patiënte heeft in de derde week enkele dagen een flinkenbsp;temperatuursverhooging gehad, het laatst den twintigstennbsp;dag. De proeven van de vijfde week geven dus een indruk vannbsp;de reactiviteit ongeveer tien dagen, nadat hooge koorts bestaan had. In deze phase blijkt de reactiviteit nog ongewoon
88
-ocr page 93-TABEL VII
VERANDERINGEN IN DE UITKOMSTEN VAN DE PROEF VAN HINES EN BROWN IN DE RECONVALESCENTIE VAN ROODVONK.
De bloeddruk tijdens de cold pressor test bij enkele patiënten in het begin van de reconvalescentie (tweede en derde week) en laternbsp;(vijfde week). Uit elke periode is de grootste reactie genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
sterk, de toename van den bloeddruk is bij deze patiënte zelfs grooter dan in de tweede of derde week.
Het onderzoek van deze „hyperreactors” leert dus, dat het reactietype als gevolg van het doormaken van roodvonk verandert, zij het tijdelijk en slechts quantitatief, misschien nietnbsp;qualitatief. Het ligt voor de hand, ook het veelvuldig voorkomen van ongewoon groote reacties bij andere patiënten, alnbsp;zijn dit geen hyperreactors in den eigenlijken zin, op dezelfdenbsp;wijze op te vatten. Patient C 4 is een fraai voorbeeld van denbsp;veranderingen, die de reactiviteit gedurende de ziekte ondergaat. De bloeddruk in rust is normaal en daarbij nagenoegnbsp;constant. De reacties op de proef van Hines en Brown zijnnbsp;echter vergroot in de tweede week en zij nemen nog toe tot denbsp;vierde week. Het hoogste zijn ze den achttienden en den twee-entwintigsten dag. Daarna dalen ze weder tot den norm.
In het algemeen zal men zich het best een indruk kunnen vormen van het verloop van de reactiviteit door deze te vervolgen in de reconvalescentie van patiënten, bij wie geennbsp;complicaties intraden. Daar een groep volwassenen meer homogeen is dan een groep kinderen, heb ik de uitkomsten bijnbsp;een negental volwassenen gezamenlijk uitvoeriger weergegeven. Onder hen bevinden zich geen echte hyperreactors. Bijnbsp;vele patiënten, b.v. bij Al, ziet men in de derde en vierdenbsp;week de grootste toename vanden bloeddruk. Ook in het be-
89
-ocr page 94-gin van de vijfde week zijn de reacties van het vaatstelsel nog weleens sterk, b.v. bij A 6 en A 2. Toch zijn ze, in hetnbsp;bijzonder wat de diastolische druk betreft, minder dan in denbsp;derde of vierde week. Een overzicht van het voorkomen vannbsp;normale (tot 18), vrij sterke (18—^24) en zeer sterke reactiesnbsp;(grooter dan 24 mmHg) geeft de tabel voor de patiënten A 1nbsp;tot en met A 9 gezamenlijk.
Uit deze tabel (bladz. 91, boven) blijkt:
1. nbsp;nbsp;nbsp;De toename van den bloeddruk tijdens de proef is veelalnbsp;groot, dikwijls meer dan 24 mmHg, dus hooger dan het bedrag, dat Hines en Brown als bovengrens noemen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De toename van den diastolischen bloeddruk is grooternbsp;dan die van den systolischen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De reactiviteit neemt toe tot de vierde week. In deze weeknbsp;vindt men de grootste toename van den systolischen bloeddruk en is het percentage kleine en normale reacties (totnbsp;16 mmHg) het laagste.
Het is natuurlijk noodig deze uitkomsten, gevonden bij negen volwassenen met typisch, ongecompliceerd roodvonk bij het geheele materiaal te verifieeren. Een overzicht van allenbsp;uitkomsten, alleen met weglaten van de „hj^perreactors” geeftnbsp;tabel VIII. De waarnemingen zijn gerangschikt als in de vorige. Door verschillende oorzaken is hun aantal in de tweede,nbsp;derde, vierde en vijfde week niet gelijk. De frequentie, waarmede de reacties voorkomen is daarom ook in procenten uitgedrukt en grafisch voorgesteld (bl. 92). Deze bewerking bevestigt de conclusies onder 1 en 2 genoemd. Wat punt 3 betreft, het blijkt, dat een groote toename van den systolischennbsp;bloeddruk (meer dan 24 mmHg), behalve in de vierde, ook innbsp;de derde en vijfde week dikwijls waargenomen wordt. Denbsp;tweede week is gekenmerkt door een zeer veel voorkomennbsp;van vrij sterke systolische reactiviteit (18—24 mmHg). Daarnanbsp;neemt het aantal van deze reacties af, en wel eenerzijds, doordat de normale reactiviteit (10—16 mmHg) meer gaat voorkomen, anderzijds, doordat het aantal zeer groote reactiesnbsp;toeneemt. In de laatste week komen normale reacties (10—16nbsp;mmHg) het meest voor.
De reactiviteit van den systolischen bloeddruk is dus in het begin van het roodvonk (althans in de tweede week) vrijnbsp;groot. Bij een aantal patiënten begint dan (tweede week) reedsnbsp;de terugkeer tot den norm; bij anderen gaat de stijging nog
90
-ocr page 95-
Aantal malen, dat een zeker bedrag gevonden werd als toename van den bloeddruk bij patiënten met ongecompliceerd roodvonk in denbsp;tweede, derde, vierde en vijfde week. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TABEL VIII Aantal malen, dat een zeker bedrag gevonden werd als toename van den bloeddruk tijdens de cold pressor test bij alle patiënten tezamen,nbsp;(uitgezonderd die met nierverwikkelingen en de typische „hyper-reactors”) in de tweede, derde, vierde en vijfde week der ziekte.nbsp;Tusschen ( ): dezelfde verdeeling in procenten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vo |
|
Procentueele verdeeling van de bedragen, die als toename van den bloeddruk tijdens de cold pressornbsp;test bij roodvonkpatienten gevonden werden in denbsp;tweede, derde, vierde en vijfde week der ziekte.
40%'
TUüEEOE UUEEK
I-----1
20%-
I_____
_____I
I I
I
I
u.
I-----1
J nbsp;nbsp;nbsp;I
I
DERDE lUEEK
_____r-
I_____
XT
VIERDE OlEEK
VIJFDE UJQEK
____I
I---
92
-ocr page 97-voort. In ongeveer 20 % van de gevallen kan men nog in de vierde of vijfde week een stoornis van de reactiviteit waarnemen,
De bedragen, waarmede de diastolische bloeddruk tijdens de proeven toeneemt, loopen ver uiteen. Zij liggen het meestnbsp;tusschen 18 en 32 mmHg. Zij sluiten zich, tenminste bij denbsp;volwassenen, ongeveer aan bij de systolische. Overigens is hetnbsp;mij niet gelukt, in de waarden van de diastolische reactiesnbsp;gedurende de observatieperiode een karakteristiek beloop tenbsp;onderkennen.
Naar aanleiding van de waarneming, dat de bloeddruk bij enkele patiënten van dag tot dag aanzienlijk wisselde (bl. 84),nbsp;werd de vraag geopperd, of dit wellicht met hyperreactiviteitnbsp;zou kunnen samenhangen. Typische voorbeelden van dezenbsp;sterke variaties van den bloeddruk ziet men bij de patiëntennbsp;A 5, A 7, A 9 en C 9. Hun reacties op de cold pressor test zijnnbsp;echter niet sterker dan die van andere patiënten. Er is dusnbsp;geen verband tusschen „hyperreactiviteit” en de variabiliteitnbsp;van den „bloeddruk in rust’’.^)
Nog een andere vraag, die in den loop van deze bespreking opgekomen is, wil ik trachten te beantwoorden, namelijknbsp;waarom bij vele patiënten de systolische reacties in de vijfdenbsp;week nagenoeg tot den norm zijn teruggekeerd en waarom bijnbsp;anderen (A 2, B 3, B 6, B 9) niet. Met het reeds besprokennbsp;eigenaardige verloop van de reactiviteit bij patiënte C10 voornbsp;oogen, kan men de ziektegeschiedenissen van dergelijke patiënten nogeens beschouwen. In vele gevallen van sterke reactiviteit in de vijfde week is kort (d.w.z. enkele dagen of eennbsp;week) te voren de temperatuur „onrustig” geweest. Patiënten,nbsp;wier temperatuur anders normaal was, hadden dan b.v. 37,7nbsp;rectaal. Bij patient B 6 lag de laatst waargenomen tempera-
1) Men kan een oogenblik meenen, dat dit niet in overeenstemming is met de waarnemingen van Hines en Brown. Deze onderzoekersnbsp;vonden immers, dat personen, wier bloeddruk sterk wisselde, „hyper-reactors” waren. In deze gevallen bedoelen zij echter den bloeddruk,nbsp;die bij min of meer grove klinische of poliklinische bepalingen gemetennbsp;wordt. Dit is een bloeddruk hooger dan de rustwaarde. De grootstenbsp;verhooging, die onder deze omstandigheden voorkomt, is ongeveernbsp;gelijk aan de verhooging, die door de cold pressor test ontstaat, ennbsp;dus voor „normal reactors” kleiner dan voor „hyperreactors”. Daardoor zijn bij laatstgenoemden de variaties in den „grof bepaaldennbsp;bloeddruk” grooter. Het is duidelijk, dat deze overwegingen voor dennbsp;„bloeddruk in rust” niet gelden, zoodat de hierboven besprokennbsp;waarnemingen niet in tegenspraak zijn met de mededeelingen vannbsp;Hines en Brown.
93
-ocr page 98-tuursverhooging verder terug.
Men ziet dus in deze gevallen een stoornis van de regulatie van de temperatuur, nog gedurende eenigen tijd gevolgd doornbsp;stoornissen in de regulatie van den bloeddruk. Het is slechtsnbsp;een kleine stap verder, te veronderstellen, dat dergelijkenbsp;stoornissen tengevolge van roodvonk ook zonder afwijkingennbsp;in de temperatuurregeling kunnen voorkomen. Als voorbeeldnbsp;daarvan kan patient D 2 dienen, die den vijfendertigsten dag,nbsp;hoewel sinds weken koortsvrij, bij de proef van Hines ennbsp;Bbown een stijging van den bloeddruk van 26 respectievelijknbsp;32 mmHg vertoonde.
Omgekeerd blijkt de onafhankelijkheid van de regeling van den bloeddruk en van de lichaamstemperatuur daaruit, datnbsp;de proef van Hines en Brown bij enkele patiënten, die hoogenbsp;koorts gehad hebben, spoedig geheel normaal uitvalt. Patientnbsp;A 4 met temperaturen tot 40.0 en C 1 met temperaturen totnbsp;39.5 in de eerste week, en tot 38.5 in de tweede week, zijnnbsp;daarvan treffende voorbeelden.
Doordat de bloeddrukreacties na roodvonk weken lang versterkt blijven, is het meestal niet mogelijk, in dien tijd uit te maken, tot welk reactie-type de patient eigenlijk behoort. Patient B 10 geeft tot den vierentwintigsten dag een typischnbsp;voorbeeld van hyperreactiviteit,doch wordt daarna, met eennbsp;bloeddruk van 106/56 in rust en een toename van den bloeddruk tijdens de proef tot 118/76 (dus met 12 respectievelijknbsp;20 mmHg) geheel normaal.
De diagnose „hyperreactiviteit” kan dan ook in den eersten tijd na roodvonk niet met zekerheid gesteld worden.
94
-ocr page 99-PATIËNTEN MET ROODVONK EN NIERAFWIJKINGEN
Er rest nog de bespreking van de nierafwijkingen. Bij de hiervoor besproken veertig patiënten werd albuminurie nu ennbsp;dan waargenomen, doch ging nooit gepaard met microscopische urine afwijkingen. In enkele gevallen had de albuminurie een orthostatisch karakter; in andere was ze febriel.nbsp;Niet met zekerheid te classificeeren was de albuminurie vannbsp;patiënte C 10. Hetzelfde geldt voor het sporadisch voorkomennbsp;van een kleine hoeveelheid eiwit (kookproef: juist positief)nbsp;in de urine van een aantal andere patiënten. In deze gevallen was er geen enkele aanwijzing voor een aandoening vannbsp;de nieren en ik zou er dan ook geen beteekenis aan willennbsp;hechten.
Hier volgen de ziektegeschiedenissen van de patiënten met nierverschijnselen (zie tabel IX). Patient El werd 27-8-’40nbsp;ziek met keelpijn, braken en koorts. Twee dagen daarna kreegnbsp;hij een intensief en typisch exantheem. In de eerste dagennbsp;had hij koorts; de urine bevatte soms een weinig eiwit ennbsp;enkele erythrocyten. In de tweede week maakte hij het best,nbsp;er werd geen eiwit in de urine gevonden. Wel had patientnbsp;eenmaal een neusbloeding en was de bloeddruk den dertien-den dag wat hoog: 120/80 in rust. Den vijftienden dag werdnbsp;een spoor eiwit in de urine aangetoond, den volgenden dagnbsp;bevatte de urine 1 o/qq albumen, veel erythrocyten, veel cylinders en een aantal leucocyten. In de volgende dagen ontwikkelden zich oedemen o.a. in het gelaat, patient was misselijknbsp;en maakte een zieken indruk. Het bloed bevatte den twintig-sten dag 1500 mg ureum per liter. Daarna verbeterde ondernbsp;de gebruikelijke behandeling de toestand, zoodat patient aannbsp;het einde van de vierde week geen klachten meer had. Denbsp;oedemen waren verdwenen, de urine bevatte 1/2 o/qo eiwit,nbsp;verder veel erythrocyten en cylinders. In de achtste weeknbsp;was er nog slechts een spoor eiwit in de urine, veertien wekennbsp;na het begin van de ziekte niet meer en slechts weinig cylinders. Er bestond toen (microscopiscb) nog steeds haematurie.
Deze patient had bij de eerste bepalingen een bloeddruk van 102 tot 108 systolisch, 50 tot 60 mmHg diastolisch. Dit isnbsp;voor zijn leeftijd normaal. Op de cold pressor test reageerdenbsp;hij met een toename van den bloeddruk van 12 tot 18 mmHgnbsp;systolisch, 32 tot 40 mmHg diastolisch. Hierin onderscheidde
95
-ocr page 100-
TABEL IX. E 1, M., 10 jaar. Roodvonk, nephritis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C = 108/56. 1) Sed. zie tekst. |
hij zich dus evenmin van andere roodvonkpatienten. Den dertienden dag was zijn bloeddruk in rust 120/80. Dit komtnbsp;overeen met de bovengrens, die onder deze omstandighedennbsp;voor volwassenen geldt. Waarschijnlijk moet deze waarde bijnbsp;een jongen van tien jaar dan ook als pathologisch beschouwdnbsp;worden. Ruim twee dagen later openbaarde zich de acutenbsp;glomerulonephritis.
De systolische bloeddruk was na de tweede week normaal; de diastolische bloeddruk werd nog enkele malen betrekkelijk hoog (tot 76 mmHg) gevonden. Tusschen het tijdstip,nbsp;waarop de nephritis zich door een verhoogden bloeddruknbsp;aankondigde, en dat, waarop meerdere verschijnselen ontstonden, werd de cold pressor test tweemaal verricht. De toe-
96
-ocr page 101-
E 2, M., 10 jaar. Roodvonk, nephritis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
C = 98/52.
1) Sed. zie tekst.
name van den bloeddruk bedroeg systolisch 24 tot 26 mmHg, diastolisch 24 tot 32 mmHg. De cold pressor test heeft dusnbsp;vóór noch in het hegin van de nephritis hij dezen patient afwijkende uitkomsten gegeven. Wegens den mogelijk nadee-ligen invloed van de sterke, plaatselijke afkoeling, waaraannbsp;de proef de patient blootstelt, is in het verdere heloop van denbsp;ziekte van toepassing van de cold pressor test afgezien.
97
-ocr page 102-Patient E2 werd 31-8-’40 ziek en kreeg 1-9 het scarlatini-forme exantheem. Hij had in de eerste dagen een spoor albumen in de urine, doch overigens bood het verloop van zijn roodvonk tot den vijftienden dag niets bijzonders. Hij klaagde den nacht daarop over buikpijn en had den volgendennbsp;morgen een weinig oedeem in het gelaat. De urine bevattenbsp;een spoor eiwit, verder erythrocyten, cylinders en enkelenbsp;leucocyten. Het ureumgehalte van het bloed was verhoogd totnbsp;900 mg per liter. Het oedeem verminderde spoedig, vervolgens de andere verschijnselen. Na de zevende week warennbsp;de afwijkingen, die aan de urine nog waargenomen werdennbsp;gering.
De ziekte van dezen patient was een typisch voorbeeld van een nephritis, die zonder verhooging van den bloeddruk verloopt. De tensie wisselde systolisch tusschen 88 en 110 mmHg;nbsp;70 mmHg was de hoogste waargenomen diastolische waarde.nbsp;Overeenkomstige bedragen vindt men in verschillende gevallen van roodvonk zonder complicaties; ook de eigenaardigheid, dat de bloeddruk in het begin het laagste is, is een gewoon verschijnsel. De bedragen van de toename van dennbsp;bloeddruk tijdens de cold pressor test, systolisch 12 tot 24nbsp;mmHg, diastolisch 24 tot 38 mmHg, stemden geheel overeennbsp;met die van andere patiënten in het overeenkomstige tijdperknbsp;van de ziekte.
Patient E 3 kreeg 3-10-’40 roodvonk. Bij het eerste onderzoek werden in het sediment van de urine ongeveer 10 erythrocyten per gezichtsveld gevonden. Hij kreeg een zoutloos en eiwitarm dieet. Een uiterst geringe haematurie bleef ooknbsp;in de latere weken van zijn ziekte bestaan. Aan het einde vannbsp;de eerste week had hij gedurende enkele dagen pijn in denbsp;polsen.
Bij dezen patient waren de verschijnselen van den bloeddruk ongeveer even gering als bij den vorigen. Zijn nephritis, vermoedelijk slechts een focale nephritis, verliep zeer licht.nbsp;Opmerkelijk was de lage diastolische bloeddruk (35 tot 55nbsp;mmHg). De toename daarvan tijdens de cold pressor test wasnbsp;vrij groot, wat immers ook in vele ongecompliceerde gevallen gezien wordt. Overigens waren zijn reacties op deze proefnbsp;als die bij andere patiënten.
98
-ocr page 103-
E 3, M., 13 jaar. Roodvonk, nephritis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G = 95/35 10 erythrocyten per gezichtsveld, sporadisch erythrocyten.nbsp;geen afwijkingen. sed. / »nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I» |
Patiënte E 4 kreeg 6-4-’40 roodvonk en had de eerste dagen rheumatoide klachten van de polsen. In het begin, en op dennbsp;elfden, twaalfden en dertienden dag werd eiwit in de urinenbsp;gevonden, zonder afwijkingen in het sediment. Den twintig-sten dag was de systolische bloeddruk belangrijk hooger dannbsp;de vorige dagen, ook de diastolische bloeddruk was ongewoon hoog. Er was (éénentwintigsten en tweeëntwintigstennbsp;dag) een spoor eiwit in de urine. Den tweeëntwintigsten dagnbsp;bevatte de urine voor het eerst erythrocyten en wel in grootnbsp;aantal. Er was geen oligurie. Toevallig verwachtte patiëntenbsp;in deze dagen de menstruatie, zoodat aan bijmenging vannbsp;bloed hij de urine gedacht werd. Daarom werd in het sediment in het bijzonder naar cylinders gezocht; in de urine vannbsp;den volgenden dag werd een cylinder, althans een fragmentnbsp;ervan gevonden. Patiënte werd als nephritica behandeld. Totnbsp;den vijfentwintigsten dag bleef de bloeddruk toenemen, dennbsp;achtentwintigsten dag bevatte het sediment nog sporadischnbsp;erythrocyten. Daarna was de urine zonder afwijkingen. Denbsp;bloeddruk was nog den vijfendertigsten dag verhoogd; door
99
-ocr page 104-C 118/80. sed. zie tekst.
100
-ocr page 105-bijzondere omstandigheden kon de observatie niet langer voortgezet worden.
Bij deze patiënte was de bloeddruk dus tot den twintigsten dag normaal: niet hooger dan 108 mmHg systolisch en 78nbsp;mmHg diastolisch; de reacties op de proef van Hines ennbsp;Brown onderscheidden zich zelfs niet van die bij gezondenbsp;personen. Den twintigsten dag was de bloeddruk 120/78, daarna 118/80, 122/84. Den vijfentwintigsten dag werd opnieuwnbsp;een toename waargenomen en een week lang bleef de bloeddruk omstreeks 134/96 mmHg. In dezen tijd werden de reedsnbsp;vermelde geringe afwijkingen in de urine gevonden. Daarnanbsp;daalde de bloeddruk en was de urine normaal. Ook in dezenbsp;periode gaf de cold pressor test toenemen van den systoli-schen en diastolischen bloeddruk met bedragen van 16 tot 20,nbsp;respectievelijk 18 tot 24 mmHg, waarden dus, niet verschillend van die bij andere patiënten gevonden.
Van alle patiënten is deze, die zoo duidelijk heeft laten zien, dat omstreeks de vierde week van het roodvonk een verhoogde bloeddruk kan ontstaan zonder ernstige nierafwijkingen ennbsp;zonder abnormale reacties in de proef van Hines en Brown,nbsp;daarom wel de meest belangwekkende.
101
-ocr page 106-HOOFDSTUK 9 SLOTBESCHOUWINGEN
De bloeddruk van patiënten met roodvonk toont, in het bijzonder bij het onderzoek met de cold pressor test van Hines en Brown, een aantal eigenaardigheden. Tengevolge van denbsp;infectieziekte ontwikkelen zich blijkbaar veranderingen in denbsp;bloedvaten, in het vegetatieve zenuwstelsel, of beide.
Het is aantrekkelijk, te veronderstellen, dat deze afwijkingen onderling verband houden. Met de daling van den bloeddruk in het begin van het roodvonk is in het circulatie-appa-raat een abnormale toestand ontstaan. Dit zal vooral blijken, wanneer zekere eischen aan den bloedsomloop gesteld worden. Men kan zich voorstellen, dat het organisme zal trachtennbsp;een compensatie te vinden voor den te lagen bloeddruk. Reedsnbsp;bij gezonde personen geeft elke inspanning aanleiding tot ver-hooging van den bloeddruk. Om een even hoog niveau te bereiken moet de bloeddruk bij roodvonkpatienten meer toenemen dan bij gezonden. Dit nu is juist, wat men omstreeksnbsp;de derde week tijdens de proef van Hines en Brown ziet geschieden en het is bekend, dat de toename van den bloeddruknbsp;door de cold pressor test een goeden indruk geeft van denbsp;veranderingen van den bloeddruk in het algemeen.
Achtereenvolgens zou men bij roodvonkpatienten drie pha-sen kunnen onderscheiden;
I. eerste dagen van de ziekte: lage bloeddruk met matige,nbsp;nog niet aangepaste vaatreacties, ongeveer even groot alsnbsp;bij normale personen;
II. beginnend herstel: bloeddruk een weinig hooger, dochnbsp;nog lager dan normaal. De reactiviteit is echter vergrootnbsp;en hierdoor wordt de bloeddruk, telkens wanneer dit noo-dig is, opgevoerd tot dezelfde hoogte als bij gezonden;
III. verder herstel: de bloeddruk bereikt den norm en de reactiviteit neemt dienovereenkomstig in grootte af.
De reacties van het vaatstelsel zijn in een aantal gevallen
102
-ocr page 107-vijf weken na het begin van het roodvonk nog niet normaal. Het is niet bekend, of het reactietype van deze patiënten laternbsp;tot den norm terugkeert. Het zou kunnen zijn, dat bij eenigennbsp;van hen een pathologische reactiviteit bleef bestaan. Een dergelijke verworven reactiviteit zou, even goed als de erfelijknbsp;gedetermineerde hyperreactiviteit van Hines en Brown, opnbsp;den duur tot blijvende hypertensie kunnen leiden en aldusnbsp;een aantal gevallen van hoogen bloeddruk op lateren leef-tyd kunnen verklaren.
Men heeft zoo lang men zich met de hypertensie heeft bezig gehouden den indruk gehad, dat bij sommige patiënten eennbsp;vroeger doorgemaakt roodvonk van beteekenis was, ook alnbsp;had dit geen verschijnselen van nephritis gegeven. Teneindenbsp;de hierboven geformuleerde hypothese te toetsen zou eennbsp;onderzoek naar de omstandigheden, onder welke zich hypertensie ontwikkelt bijzondere aandacht moeten besteden aannbsp;het verdere verloop van de reactiviteit na het herstel van hetnbsp;roodvonk. Wellicht zou hiermede tevens de vraag, of hetnbsp;noodzakelijk is bij de nabehandeling van roodvonkpatientennbsp;rekening te houden met eventueele afwijkingen van de reactiviteit, beantwoord kunnen worden.
103
-ocr page 108-HOOFDSTUK 10 SAMENVATTING
In de reconvalescentie van roodvonk is de arterieele bloeddruk verlaagd. Dit geldt in het bijzonder voor de tweede week. Vooral de diastolische druk is laag en wisselt sterk. De proefnbsp;van Hines en Brown (cold pressor test) doet den bloeddruknbsp;meer dan bij gezonde personen toenemen. Ook dit bevestigt,nbsp;dat het vasomotorische stelsel in een afwijkenden toestandnbsp;verkeert.
Gedurende de reconvalescentie bereikt de bloeddruk weer de normale waarde. De afloop van de cold pressor test isnbsp;dikwijls nog gestoord drie of vier weken nadat alle anderenbsp;ziekteverschijnselen verdwenen zijn.
Het ontstaan van hypertensie in de reconvalescentie is uitzondering.
Nephritis scarlatinosa kan zonder verhooging van den bloeddruk verloopen. In een geval werd alleen in het prae-albuminurische stadium een verhooging van den bloeddruknbsp;waargenomen.
De cold pressor test geeft bij de nephritici geen bijzondere uitkomsten. Zoowel vóór het uitbreken van de nierontstekingnbsp;als tijdens de nephritis verloopt de proef van Hines en Brownnbsp;als hij reconvalescenten, die geen complicaties hebben.
104
-ocr page 109-BLOOD PRESSURE AND COLD PRESSOR TEST IN SCARLET FEVER
In scarlet fever arterial blood pressure is comparatively low. This feature is most frequently observed during thenbsp;second week of the disease. Especially the diastolic pressurenbsp;is low and varies considerably. The cold pressor test of Hinesnbsp;and Bro’WN causes a rise in blood pressure which is greaternbsp;than in normal persons. Obviously there is an abnormal condition in the vasomotor system.
During convalescence blood pressure restores itself to the normal level. The cold pressor test may show some abnormalities as long as three or four weeks after the disappearance of other symptoms.
A rise in blood pressure during convalescence is rare.
Scarlatinal nephritis may develop without hypertension. In one case a rise in blood pressure was observed in the pre-albuminuric phase only.
In case of renal involvement the cold pressor test gives similar results as in uncomplicated scarlatina; neither beforenbsp;nor during the nephritis any difference has been observed.
105
-ocr page 110-DER BLUTDRUCK IM VERLAUFE DES SCHARLACHS
Der arterielle Blutdruck ist bei Scharlachkranken regel-massig erniedrigt. Dies ist besonders in der zweiten Woche der Fall. Es ist zumal der diastolische Druck niedrig undnbsp;sehr wechselnd. Die Blutdrucksteigerung im Hines undnbsp;BROWNschen Versuch (cold pressor test) ist grosser als beinbsp;normalen Personen. Offenbar liegt im Vasomotorensystemnbsp;ein abnormaler Zustand vor.
Im Verlaufe der Rekonvaleszenz steigt der Blutdruck zu normalen Werten an. Störungen im Hines und BROWNschennbsp;Versuch sind aber oft noch drei oder vier Wochen nach demnbsp;Verschwinden anderer Symptomen nachweisbar.
Nur ausnahmsweise entwickelt sich eine Hypertonie.
Die Nephritis scarlatinosa kann ohne jegliche Blutdrucksteigerung verlaufen. Manchmal wird eine Blutdrucksteigerung nur im prae-albuminurischen Stadium beobachtet; sie kann aber auch ganzlich fehlen.
Im Hines und BROWNschen Versuch unterscheiden Nephri-tici sich grundsatzlich nicht von anderen Rekonvaleszenten; weder vor dem Auftreten noch im Verlaufe der Nierenent-zündung wird ein besonder es Verhalten dieser Kranken beobachtet.
106
-ocr page 111-LA PRESSION SANGUINE AU COURS DE LA SCARLATINE
La tension artérielle est diminuée pendant Ia convalescence de la scarlatine, surtout au cours de la deuxième semaine. Lanbsp;pression minima en particulier est basse, trés variable et facile a influencer. L’épreuve de Hines et Brown (cold pressornbsp;test) fait augmenter la pression artérielle plus que cbez lesnbsp;personnes qui sont en bonne santé. Ceci confirme encore quenbsp;la fonction du système vaso-moteur s’écarte de l’état normal.
Au cours de la convalescence la pression sanguine reprend sa valeur normale. II peut de produire des irrégularités dansnbsp;Ie „cold pressor test” même trois ou quatre semaines aprèsnbsp;la disparition des autres symptómes morbides.
II parait rare que, pendant la convalescence, une augmentation de la pression artérielle se produise.
II n’est pas nécessaire qu’au cours de la néphrite scarlati-neuse la tension artérielle augmente. En un seul cas on a con-staté une augmentation passagère dans la phase préalbu-minurique.
Le „cold pressor test” ne donne pas de résultats particu-liers au cours de la néphrite scarlatineuse. Pendant la phase préalbuminurique, ainsi que pendant la phase manifeste denbsp;la néphrite, les résultats du test de Hines et Brown sont lesnbsp;mêmes que chez les convalescents de la scarlatine n’ayant pasnbsp;souffert d’une telle complication.
107
-ocr page 112-OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE TABELLEN
Tabel:
blz.
23
De normale bloeddruk volgens de literatuur ...............
Uitkomsten van de cold pressor test bij niet-roodvonkpatientennbsp;Bij normale personen en herstellenden (geen
infectieziekten) ..........
Bij herstellenden van infectieziekten . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Samenvatting (niet-roodvonkpatienten) . nbsp;nbsp;nbsp;.
I nbsp;nbsp;nbsp;a enb
II nbsp;nbsp;nbsp;a en bnbsp;III
55
56
57
Gegevens van het onderzoek hij roodvonk-patienten
IV A IV Bnbsp;IV Cnbsp;IV Dnbsp;IV Enbsp;V
VI
VII
VIII
IX
Volwassenen zonder complicaties .... nbsp;nbsp;nbsp;65
Kinderen zonder complicaties.....75
Volwassenen met complicaties.....78
Kinderen met complicaties......81
Patiënten met roodvonk en nierafwijkingen 95 Overzicht van den bloeddruk bij patiënten
zonder nierafwijkingen........83
Het verloop van den bloeddruk bij patiënten met en zonder complicaties.....86
Patiënten met sterke reacties op de cold
Verdeeling van de bedragen, die als toename van den bloeddruk tijdens de cold pressor test gevonden werden in verschillende periodes van de reconvalescentie . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91
Gegevens van het onderzoek van patiënten met roodvonk en nierafwijkingen ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95
108
-ocr page 113-LITERATUUR
Abdulrachman Saleh. — Rronnen van fouten bij schijnbaar goede bloeddrukmeters Geneesk. Tijdschr. v. Ned.-Indië 8 : 470; 1940
Alam, M. amp; Smirk, F. H. — Observations in men concerning the effects of different types of sensory stimulation upon the blood pressure Clin. Sc. 3: 253; 1937
Alam, M. amp; Smirk, F. H. — Rlood pressure raising reflexes in health, essential hypertension and renal hypertension.
Clin. Sc. 3: 259; 1937
Augustin, V. — Statistische Untersuchungen iiber die Vererbung des systolischen Blutdruckesnbsp;Deutsche med. Wochenschr. 62: 388; 1936
Auxilia, F. — Particolari aspetti delle nefropatie da scarlattina
Clin, pediat. 19: 745; 1937. Referaat Zbl. f. Kinderheilk. Ayman, D. — Heredity in arteriolar (essential) hypertension
Arch. Int. Med. 53: 792; 1934
Ayman, D. amp; Goldshine, A. D. — Cold as standard stimulus of blood pressure; study of normal and hypertensive subjects
New England J. Med. 219: 650; 1938
Rarath, E. — Ueber die Bedeutung funktioneller Methoden in der Einteilung und Behandlung der arteriellen Hypertension
Deutsche med. Wochenschr. 54: 1834; 1928
Barath, E. — Arterial hypertension and physical work Arch. Int. Med. 42: 297; 1928
10
Bayart, J. — Contribution a l’étude de la pression sanguine dans la scarlatine Rev. beige sc. méd. 5: 446; 1933
109
-ocr page 114-11 nbsp;nbsp;nbsp;Bayart, J. et Elaut, L. — Contribution a l’étude de la
function rénale au cours de la scarlatine Compt. rend. Soc. de Biol. 118: 386; 1935
12 nbsp;nbsp;nbsp;Bisgard, J. D. — Relation of hyperthyreoidism to hyper
tension
Arch. Int. Med. 63: 497; 1939
13 nbsp;nbsp;nbsp;Bj0rn Hansen, H. — Ueber die paroxysmale Kalte-Hamo-
globinurie. Mit besonderem Hinblick auf Blutverande-
rungen und Blutdruck
Acta med. Scandinav. 88: 129; 1936
14 nbsp;nbsp;nbsp;Blaszó, S. amp; Kbamar, J. — Zur Frage der arteriellen
Hypertension im Sauglingsalter Monatschr. f. Kinderh, 76: 51; 1938
15 nbsp;nbsp;nbsp;Bormann, F. V. — Scharlach
Monatschr. f. Kinderheilk. 66: 37; 1936; 70: 404; 1937; 76:107; 1938
16
Die Blutdruckreaktion auf Kalte-
Brada, H. amp; Feil, L. reiz
Wien. Arch. f. inn. Med. 31:121; 1937
17 nbsp;nbsp;nbsp;Bramwell, C. — Blood pressure and its estimation
Lancet, 238: 138 amp; 184; 1940
18 nbsp;nbsp;nbsp;Briggs, J. F. amp; Oerting, H. — Prognostic value of cold
test in pregnancy
Minnesota Med. 20: 345; 1937. Referaat J. A. M. A. 109: 393
^ 19 Brown, G. E. — Clinical test of function of the autonomic nervous systemnbsp;J.A.M.A. 106: 353; 1936
20 nbsp;nbsp;nbsp;Brugsch, Th. — Pathologie des Kreislaufs. Ein Lehrbuch
/ nbsp;nbsp;nbsp;der Herz- und Gefasskrankheiten
S. Hirzel, Leipzig; 1937
21 nbsp;nbsp;nbsp;Buerger, M. Einführung in die pathologische Physiologic
J. Springer, Berlin; 1936
22 nbsp;nbsp;nbsp;Carslaw, R. W. — Blood pressure in scarlatinal nephri
tis
Lancet 234: 999; 1938
23 nbsp;nbsp;nbsp;Carslaw, R. W. Hepatic insufficiency in scarlet fever
Brit. M. j. 1939: 278
24 nbsp;nbsp;nbsp;Catel, W. — Diphtheric und Blutdrucksteigerung
Monatschr. f. Kinderh. 64: 372; 1936
25 nbsp;nbsp;nbsp;Chesley, L. C. amp; Chesley, E. C. — The cold pressor test
in pregnancy
Surg., Gynec. amp; Ohst. 69: 436; 1939
26 nbsp;nbsp;nbsp;The Committee for the standardization of blood pressure
READINGS OF THE AMERICAN HEART ASSOCIATION and the
Committee for the standardization of blood pressure
READINGS OF THE CaRDIAC SOCIETY OF GrEAT BRITAIN AND Ireland — Standard method for taking and recordingnbsp;blood pressure readingsnbsp;J.A.M.A. 113 : 294; 1939
27 nbsp;nbsp;nbsp;Day, R. — Blood pressure determination in children
J. Pediatr. 14: 148; 1939
28 nbsp;nbsp;nbsp;Dearborn, geciteerd door Fishberg, biz. 226
29 nbsp;nbsp;nbsp;Demohn, G. — Klinischer Bericht über 150 Scharlach-
falle (1923—1926)
Monatschr. f. Kinderh. 38: 344; 1928
30 nbsp;nbsp;nbsp;Dieckmann, W. J. amp; Michel, H. L. — Thermal study of
vasomotor lability in pregnancy.
Arch. Int. Med. 55 : 420; 1935
31a Dieckmann, W. J., Michel, H. L. amp; Woodruff, P. W. — Cold pressor test in pregnancynbsp;J.A.M.A. 110: 686; 1938
31b Idem — Idem
Am. J. Ohst. amp; Gynec. 36: 408; 1938
32 nbsp;nbsp;nbsp;Dicker, E. — Variations de l’uricémie au cours de la
SCl^ 1*13. tl IX 6
Compt. rend. Soc. de Biol. 125: 1048; 1937
33 nbsp;nbsp;nbsp;Dicker, E. — Recherches cliniques sur la pathogénie de
l’hypertension artérielle
Acta med. Scandinav. 92: 461; 1937
34 nbsp;nbsp;nbsp;Droege, W. — Ueber die Ursachen der Blutdrucksen-
kung bei Diphterie Diss. Hamburg; 1937
35 nbsp;nbsp;nbsp;Durig, A. — Ueber Blutdruck und Blutdruckmessung
M. Perles, Wien; 1932
111
-ocr page 116-36 nbsp;nbsp;nbsp;Edelmann, J. a. — Ueber den Blutdruck bei Scharlach
Jahrb. f. Kinderh. 125: 167; 1929
37 nbsp;nbsp;nbsp;Engle, D, E. amp; Binger, M. W. — The blood pressure re
sponse of hypertensive patients to acetyl-betamethyl-choline
Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 14: 341; 1939
38 nbsp;nbsp;nbsp;Federn. — Geciteerd door Norris, Bazett amp; McMillan
39 nbsp;nbsp;nbsp;Fishberg, a. M. — Hypertension and nephritis
Baillière, Tindall amp; Cox, London; 1939
40 nbsp;nbsp;nbsp;Froehlich, K. — Ueber den Blutdruck im Kindesalter
Ann. peadiat. 152: 52; 1938
41 nbsp;nbsp;nbsp;Gallavardin, L. — La tension artérielle en clinique. Sa
mesure, sa valeur séméiologique Masson amp; Cie, Paris; 1921
42 nbsp;nbsp;nbsp;Gautier, P. — Bemarques sur I’exploration du fonction-
nement rénal an cours de la Scarlatine Schweiz, med. Wochenschr. 68; 1161; 1938
43 nbsp;nbsp;nbsp;Glanzmann, E. — Scharlach
Handbuch der inn eren Medizin (Mohr f u. Staehelin), Infektionskrankheiten; 1934
44 nbsp;nbsp;nbsp;Gram, Chr. N. J. — Benal function during the course of
scarlatina and scarlatinal nephritis Acta med. Scandinav. supp. 78: 778; 1936
45 nbsp;nbsp;nbsp;Hamilton, W. F., Woodbury, B. A. amp; Harper Jr., H. T. —
Physiological relations between intrathoracic, intra-spinal and arterial pressures J.A.M.A. 107: 853; 1936
46 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. —^ A standard test for measuring the
variability of blood pressure; its significance as an index of the prehypertensive statenbsp;Ann. Int. Med. 7; 209; 1933
47 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. — The hereditary factor in essential
hypertension
Ann. Int. Med. 11: 593; 1937
48 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. — Beaction of the blood pressure of 400
school children to a standard stimulus J.A.M.A. 108: 1249; 1937
112
-ocr page 117-49 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. — The effect of tobacco on the blood
pressure as measured by a standard smoking test Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 13: 524; 1938
50 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. — Technic of cold pressor test
Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 14: 185; 1939
51 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. — The prognostic significance of hyper-
reactability of the blood pressure in normal subjects J.A.M.A. 112: 1016; 1939
52 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. — Range of normal blood pressure and
subsequent development of hypertension. A follow-up study of 1522 patientsnbsp;J.A.M.A. 115: 271; 1940
53 nbsp;nbsp;nbsp;Hines Jr., E. A. — The significance of vascular hyper
reaction as measured by the cold pressor test Am. Heart J. 19 : 408; 1940
54
55
56
57
58
Hines Jr., E. A. — The hereditary factor and subsequent development of hypertensionnbsp;Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 15: 145; 1940
Hines Jr., E. A. amp; Brown, G. E. — A standard stimulus for measuring vasomotor reactions: its application innbsp;the study of hypertensionnbsp;Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 7: 332; 1932
Hines Jr., E. A. amp; Brown, G. E. — The hereditary factor in the reaction of blood pressure to a standard stimulus (cold). Preliminary reportnbsp;Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 10: 371; 1935
Hines Jr., E. A. amp; Brown, G. E. — The cold pressor test for measuring the reactability of the blood pressure.nbsp;Data concerning 571 normal and hypertensive subjectsnbsp;Am. Heart J 11: 1; 1936
Zur Frage der
HiRSCHBERG, B. S. amp; SSUCHAREWA, M. E. Klinik der Scharlachnephritisnbsp;Jahrb. f. Kinderh. 122: 340; 1929
59 nbsp;nbsp;nbsp;Hoering, F. O. — Klinische Infektionslehre
Jul. Springer, Berlin; 1938
60 nbsp;nbsp;nbsp;Horton, B. T. amp; Roth, G. M. — Hypersensitiveness to cold
with paradoxal adrenalin-like systemic reaction Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 14: 419; 1939
113
-ocr page 118-61 nbsp;nbsp;nbsp;Huebener, G. — Ueber den diastolischen Blutdruck
Med. Klin. 11: 1103; 1936
62 nbsp;nbsp;nbsp;Jahn, H. amp; Kuester, F. — Gehauftes Auftreten von Hy-
pertonien bei Scharlachkranken Deutsche med. Wochenschr. 66: 431; 1940
63 nbsp;nbsp;nbsp;JuDSON amp; Nicholson.
Am. J. Dis. Child. 8: 257; 1914, geciteerd door Wiggers
64 nbsp;nbsp;nbsp;Kaliebe, H. — Verhalten des Blutdrucks bei der Kriegs-
nephritis in den Anfangsstadien München, med. Wochenschr. 64: 1086; 1917
65 nbsp;nbsp;nbsp;Kayser-Petersen, J. E. — Fortlaufende Blutdruckmes-
sungen bei Infektionskrankheiten (Typhus und Grippe)
Verhandlungen der deutschen Gesellschaft für innere Medizin 1922: 431
66 nbsp;nbsp;nbsp;Kennedy, A. S. — Prognostic value of routine blood pres
sure tests in pulmonary tuberculosis
Can. M.A.J. 36: 490; 1937. Referaat J.A.M.A. 109: 79
67 nbsp;nbsp;nbsp;Kiss, P. von — Diphtherie und Blutdrucksteigerung
Monatschr. f. Kinderh. 65: 325; 1936
68 nbsp;nbsp;nbsp;Koch, F. — Klinische Beobachtungen bei Scharlachne-
phritis
Ztschr. f. klin. Med. 102: 182; 1926
69 nbsp;nbsp;nbsp;Kwanji Tsuji. — Ueber die Pathogenese der essentiellen
Hypertonie besonders vom klinischen und patholo-
gisch-anatomischen Standpunkte aus
Acta scolae med. univ. imp. in Kioto 20: 581; 1938
70 nbsp;nbsp;nbsp;Kylin, E. — Der Blutdruck des Menschen
Th. Steinkopf, Dresden u. Leipzig; 1937
71 nbsp;nbsp;nbsp;Lichtwitz, L. — Pathologie der Funktionen und Regula-
tionen
Sythoff, Leiden; 1936
72. Lutz, I.-M. — Ueber Blutdrucksteigerung bei diphtherie-kranken Kindern Arch. f. Kinderh. 114: 11; 1938
73 Lyttle
J. Clin. Investigation 12: 95; 1933, geciteerd door Fish-berg.
114
-ocr page 119-74 nbsp;nbsp;nbsp;Magnus-Alsleben, E. — Ueber die Nephritis im Felde
München, med. Wochenschr. 63: 1774; 1916
75 nbsp;nbsp;nbsp;Magnus-Alsleben, E. — Beitrage zur Pathologie der aku-
ten Nierenentzündung
München, med. Wochenschr. 66: 259; 1919
76 nbsp;nbsp;nbsp;Mahomed, F. A. — The etiology of Bright’s Disease and
the prealhuminuric stage Brit. M. J. 2: 585; 1874
77 nbsp;nbsp;nbsp;Manes, J. H. — Die Symptomenhilder des Scharlachs und
ihr Wandel in den letzten 25 Jahren Ergehn. d. inn. Med. u. Kinderh. 51: 40; 1936
78 nbsp;nbsp;nbsp;Maragliani, geciteerd door Hoering
79 nbsp;nbsp;nbsp;Masing, E. — Ueher das Verhalten des Blutdrucks des
jungen und des hejahrten Menschen hei Muskelarheit Dtsch. Arch. f. klin. Med. 74 : 253; 1902
80 nbsp;nbsp;nbsp;Matthes, K. — Ueher den Blutdruck hei Tuherkulose
Diss. Leipzig; 1905
81 nbsp;nbsp;nbsp;Meyer, Edda — Blutdruckuntersuchungen an gesunden
und kranken Kindern Ztschr. f. Kinderh. 47: 560; 1929
82 nbsp;nbsp;nbsp;Miller, J. H. amp; Bruger, M. — The cold pressor reaction
in normal subjects and in patients with primary (essential) and secundary (renal) hypertension Am. Heart J. 18: 329; 1939
83 nbsp;nbsp;nbsp;Morris, D. P. — The effects of emotional excitement on
pulse, blood pressure and blood sugar in human beings
Yale J. Biol. amp; Med. 7: 401; 1935
84 nbsp;nbsp;nbsp;Nassi, L. — II comportamento dell’azoto incoagulabile
del sangue nel decorso della difterite e della scar-lattina
Riv. di din. pediat. 37: 300; 1939
85a Neu, W. — Klinischer Beitrag zu den Nierenerkrankun-gen bei Scharlach.
Diss. Frankfurt a. M.; 1939
85b Idem — Idem
Zentralbl. f. inn. Med. 1939: 577 und 593
115
-ocr page 120-86 nbsp;nbsp;nbsp;Norris, G. W., Bazett, H. C. amp; McMillan, Th. M. — Blood
pressure, its clinical applications Henry Kimpton, London; 1928
87 nbsp;nbsp;nbsp;Pickering, G. W. — Observations on the mechanism of
arterial hypertension in acute nephritis Clin. Sc. 2: 363; 1936
88a Pickering, G. W. — The problem of high blood pressure in man.
Brit. Med. J. 1939: 1 88b Idem — Idem
Proc. Staff Meet. Mayo Clin. 14; 310; 1939
89 nbsp;nbsp;nbsp;Pickering, G. W. amp; Kissin, M. — The effects of adrenaline
and cold on the blood pressure in human hypertension Clin. Sc. 2: 201; 1936
90 nbsp;nbsp;nbsp;Rappoport, R. S.
Russkaja Klin. 3: 28; 1925. Referaat Zbl. f. Kinder-heilk.
91 nbsp;nbsp;nbsp;Recklinghausen, H. von — Blutdruckmessung und Kreis-
lauf in den Arterien des Menschen Th. Steinkopf, Dresden u. Leipzig; 1940
92 nbsp;nbsp;nbsp;Reid, D. E. amp; Teel, H. M. — A study of the „Cold Test”
in normal and in toxemic pregnancy Am. L Obst. amp; Gynec. 35; 305; 1938
93 nbsp;nbsp;nbsp;Reilingh, D. de Vries — Techniek en kliniek der bloeds-
drukmeting
Wolters, Groningen; 1916
94 nbsp;nbsp;nbsp;Riegel, geciteerd door Volhard, F.
Deutsche med. Wochenschr. 66: 426; 1940
95 nbsp;nbsp;nbsp;Robinow, M., Hamilton, W. F., Woodbury, R. A. amp; Vol-
PITTO, P. P. — Accuracy of clinical determinations of blood pressure in children.
Am. J. Dis. Child. 58: 102; 1939
96 nbsp;nbsp;nbsp;Robinson, S. C. amp; Brucer, M. — Range of normal blood
pressure
Arch. Int. Med. 64: 409; 1939
97 nbsp;nbsp;nbsp;Rosteck, Else — Die gemeinsame Bewertung von Blut-
druck, Pulszahl und Diurese bei der kindlichen, aku-ten, diffusen hamorrhagischen Nephritis Ztschr. f. Kinderh. 61: 636; 1940
116
-ocr page 121-98
99
100
101
102
103
104
105
106a
106b
107
108
? 109
110
Schwab, E. H., Curb, D. L., Matthews, J. T. amp; Schulze, V. E. — Blood pressure response to a standard stimulus in the white and negro racesnbsp;Proc. Soc. Exper. Biol. amp; Med. 32: 583; 1935
Schwab, E. H. amp; Curb, D. L. — A note on the diagnosis of hypertensive cardiovascular disease without hypertension
J. Lab. amp; Clin. Med. 24: 125; 1938
SiEBECK, geciteerd door Kylin
Sitsen, A. E. — Die Verwendung der Statistik in der Pathologie
Swets amp; Zeitlinger, Amsterdam; 1938
ScuPHAM, G. W. et al. — Vascular diseases Arch. Int. Med. 66 : 590; 1939
SoKOLOw, A. amp; Rosenthal, A. — Exsudative Diathese und Blutdruck
Ztschr. f. Kinderheilk. 46: 554; 1928
SuNDAL, A. — Der normale Blutdruck im Alter von 3—20 Jahren. Eine Untersuchung an 1932 Kindern und Ju-gendlichen in Oslonbsp;Ztschr. f. Kinderheilk. 47: 742; 1929
Shock, N. W. amp; Ogden, E. — The probable error of blood-pressure measurements Quart. J. Exper. Physiol. 29: 49; 1939
Steiner, B. — Ueber die Aetiologie der Nephritis scarlatinosa
Klin. Wochenschr. 7: 665; 1928 Idem — Idem
Jahrb. f. Kinderh. 122: 181; 1928
Tavaststjarna, geciteerd door Kylin
Thelin-Campiche, M. — L’épreuve de Volhard chez I’en-fant au cours de la scarlatine Diss. Genève; 1937
Tinbergen, J. — Grondproblemen der theoretische sta-tistisk
Erven F. Bohn, Haarlem; 1936
Volhard, F. — Blutdruck und Niere
Deutsche med. Wochenschr. 66: 426 amp; 452; 1940
117
-ocr page 122-111 nbsp;nbsp;nbsp;Weinrich, H. — Zur Frage der Haufigkeit arterieller
Blutdrucksteigerung im jugendlichen Alter Ztschr. f. klin. Med. 123: 629; 1933
112 nbsp;nbsp;nbsp;White, B. V. amp; Gildea, E. F. — Cold pressor test in ten
sion and anxiety. A cardiochronographic study Arch. Neurol. amp; Psychiat. 38: 964; 1937
113 nbsp;nbsp;nbsp;WiGGERS, C. J. — Modern aspects of the circulation in
health and disease
Lea amp; Febiger, Philadelphia amp; New York; 1923
114 nbsp;nbsp;nbsp;Wolff, J. — Lymphadenitis und Nephritis bei Scharlach
Monatschr. f. Kinderh. 71: 310; 1937
115 nbsp;nbsp;nbsp;Yates, M. B. amp; Woon, J. E. — Vasomotor response of
non-hypertensive individuals to a standard cold stimulus
Proc. Soc. Exper. Biol. amp; Med. 34: 560; 1936
118
-ocr page 123- -ocr page 124- -ocr page 125-De eerste verschijnselen van essentieele hypertensie doen zich voor op jeugdigen leeftijd.
In vele gevallen kan een transfusie van citaatplasma de bloedtransfusie met voordeel vervangen.
Het verdient aanbeveling de thoracale afleiding van het electrocardiagram te vervaardigen volgens de Joint Recommendations of the American Heart Association and the Cardiac Society of Great Britain and Ireland.
Het Caroline in onze voedingsmiddelen draagt slechts in geringe mate bij tot de voorziening van het organisme met vitamine A.
In gevallen van diffuse peritonitis overwege men intraperi-toneale behandeling met sulfanilamide.
De toepassing van de sonde van Miller-Abbott heeft een belangrijke vooruitgang gebracht in de behandeling van dennbsp;ileus van den dunnen darm.
Het pathologisch-anatomisch onderzoek van de hersenen bij de ziekte van Swift-Feer geeft niet het recht deze ziektenbsp;op te vatten als een encephalitis of een encephalopathie vannbsp;het diencephalon.
-ocr page 126-â–
't ,
'i'^ ’..'
-ocr page 127- -ocr page 128-’ .‘vS’’'' 'â–
! «■' •' ■. .1, . quot; =;
\