E. G. A. GALAMA
TWEE ZESTIENDE-EEUWSE SPELEN VAN DE VERLOOREN ZOONEnbsp;DOOR ROBERT LA WET
N.V. DEKKER èi VAN DE VEGT UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1941nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;NIJMEGEN
-ocr page 2-TWEE ZESTIENDE-EEUWSE SPELEN VAN DE VERLOOREN ZOONE
-ocr page 6-PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTERENnbsp;EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VANnbsp;DE WAARNEMENDE RECTOR MAGNIFICUSnbsp;L. VAN VUUREN, HOOGLERAAR IN DEnbsp;FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DE SENAAT DER UNIVERSITEIT IN HETnbsp;OPENBAAR TE VERDEDIGEN OPnbsp;VRIJDAG 12 DECEMBER 1941nbsp;DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE GOUDA
N.V. DEKKER amp; VAN DE VEGT UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1941nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;NIJMEGEN
-ocr page 8-/' - *•
AAN TREESKE
-ocr page 10-Pv'
¦ ' nbsp;nbsp;nbsp;Wa.:. ¦¦
H-. . r-
ÏÏ-S
'i'.-U/l nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Bij de afsluiting van mijn studie aan de Utrechtse Universiteit betuig ik mijn oprechte dank aan al haar hoogleraren, die totnbsp;mijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.
Hooggeleerde De Vooys, Hooggeachte Promotor, U dank ik in het bizonder voor de hulp en aanmoediging die ik gedurendenbsp;mijn studie, en vooral bij het schrijven van dit proefschrift, op zonbsp;beminnelijke wijze voortdurend van U mocht ontvangen. U mijnnbsp;leermeester te mogen noemen vervult mij niet alleen met dankbaarheid, maar ook met trots.
Hooggeleerde Geyl, met dankbaarheid denk ik terug aan Uw frisse, boeiende colleges. Uw afwezigheid is waarlijk een grootnbsp;nadeel voor de Utrechtse Universiteit. Moge daarom Uw terugkeernbsp;aanstaande zijn.
Hooggeleerde Gosses, ook U dank ik voor de vele colleges waarop U met zoveel liefde sprak over de Friese taal- en letterkunde.
Behalve voor de talrijke belangwekkende en heldere colleges. Hooggeleerde Van Hamel, die ik bij U mocht volgen, dank ik Unbsp;nog in het bizonder voor de vriendschappelijke hulp mij in moeilijke ogenblikken geboden.
Hooggeleerde Royen, Oppermann en Van den Berg, voor het vele dat ik op Uw colleges mocht leren betuig ik U mijn dank.
-ocr page 12-INHOUD
Biz.
Inleiding ....................... 1
Hoofdstuk I: De Kamer Zebaer Herten en de Dichter Al
Aantekeningen ................ . nbsp;nbsp;nbsp;15
Hoofdstuk II: De Spelen van Robert La wet........ 17
Hoofdstuk III: De Toneelinrichting bij Robert Lawet. ... nbsp;nbsp;nbsp;41
Hoofdstuk IV: 1. Het Rijm in de spelen van de Verlooren
Zoone...................... 59
Bijlage A....................... 70
Bijlage B................... 72
Bijlage C............... 75
Beschrijving van het Handschrift............. 83
Wijze van uitgave.......... 87
Tekst van het eerste spel............... 89
Tekst van het tweede spel............... 155
Aantekeningen op het eerste spel..........213
Aantekeningen op het tweede nbsp;nbsp;nbsp;spel.........294
Glossarium....................357
Lijst van afkortingen en aangehaalde literatuur.......394
-ocr page 13-INLEIDING.
De dichterlijke nalatenschap van de zestiende eeuwse Roeselaarse rederijker Robert Lawet stond bij zijn medekameristen van denbsp;„Zebaer Herten” hoog aangeschreven. Moeiten noch kosten werdennbsp;door hen in 1596 gespaard om de nagelaten spelen in bezit te krijgen.nbsp;Maar na verloop van tijd is hij, evenals zovele eens gevierde rederijkers, in de vergetelheid ondergegaan. Buiten de kleine kring belangstellenden in de plaatselijke geschiedenis en oudheden vannbsp;Roeselare was zijn naam en zijn werk bij de literatuur-historicinbsp;geheel onbekend, totdat prof. L. Scharpé hem ,,ontdekte”, ennbsp;in 1906 één van zijn spelen uitgaf: ,,R. Lawet: Gheestelick Meyspelnbsp;van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele”. Leuvense Tekstuitgaven 2.nbsp;Leuven—Amsterdam 1906. De overige spelen van Lawet, die metnbsp;het door prof. Scharpé uitgegevene in één hs, van de Koninklijkenbsp;Bibliotheek te Brussel bewaard worden, komen alle in deze uitgavenbsp;ter sprake, evenals de aan hem toegeschreven, doch verloren geraakte spelen. Van vijf spelen uit dit Brusselse hs. geeft Scharpénbsp;bovendien tamelijk uitvoerige uittreksels, van de beide spelen vannbsp;den Verlooren Zoone echter niet, omdat het in zijn bedoeling lagnbsp;deze spelen afzonderlijk uit te geven in een volgend deeltje van denbsp;Leuvense Tekstuitgaven ^). Het is daar echter niet van gekomen,nbsp;zelfs werd in zijn nalatenschap geen afschrift van deze spelen aangetroffen.
Vervolgens schonk prof. Kalff enige aandacht aan het werk van Lawet in zijn ,,Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde” ^).nbsp;Maar zijn behandeling van onze rederijker is oppervlakkig en onnauwkeurig. Hij noemt slechts het ,,Spel van TReyne Maecxsele”,nbsp;het ,,Spel van het Tarwegraan” en het ,,Spel op het Vader onze”.nbsp;Zijn bewering dat het ,,Spel van den ontrouwen Rentmeester” vannbsp;Lawet zou zijn is onjuist; het is van de Hasseltse Kamer De Roodenbsp;Roos ®). En het ,,Spel van Jhesus ten twaelf jaren oud”, dat wèlnbsp;van Lawet is, rangschikt hij onder Noordnederlandse spelen uit hetnbsp;archief van de Haarlemse Kamer ,,Trou moet Blycken”.
-ocr page 14-De anders zo uitvoerige en volledige „Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde”, door prof. te Winkel, noemt Lawetnbsp;echter al niet meer *).
Pas prof. de Vooys vestigde weer de aandacht op Lawet door een artikeltje in de Nieuwe Taalgids van 1938, nadat hij in samenwerking met zijn leerlingen de bundel spelen had bestudeerd, waarbijnbsp;het hs. zo goed als geheel door ons werd af geschreven en de merkwaardige woorden op fiches gebracht, die werden toegevoegd aannbsp;het zestiende-eeuws lexicologisch apparaat berustende op de Nederlandse leeszaal te Utrecht ®).
In de grote ,,Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden” die thans aan het verschijnen is, wijdt prof. van Mierlo ook enigenbsp;regels aan Lawet ®). Dat deze zijn werk tussen 1571 en 1583 geschreven zou hebben beweert van Mierlo zonder voldoende grond.nbsp;Wel zijn dat vaststaande data voor enige van zijn spelen, maarnbsp;de plaats in het hs. van de drie niet gedateerde spelen vóór dat vannbsp;1571 laat minstens ruimte voor de veronderstelling dat ze ook vóórnbsp;dat spel zijn geschreven. Over de tijd van vervaardiging van de nietnbsp;bewaarde spelen is niets bekend.
Groot is dus de belangstelling voor Lawet in later tijd niet geweest. Toch heeft hij wel recht op onze aandacht, en is een afzonderlijke studie over zijn persoon en zijn werk niet misplaatst. Niet om de grootheid van zijn kunstenaarschap verdient hij deze aandacht, al is hij een loffelijk beoefenaar van een merkwaardigenbsp;kunstrichting, maar om het typische van zijn verschijning, met eennbsp;omvangrijk werk in een tijd toen de rederijkerij begon vast te lopennbsp;in leeg vormengepraal, of nieuwe banen betrad onder invloed van denbsp;Renaissance. Lawet bezwijkt niet onder het eerste, wordt echternbsp;ook niet op een hoger artistiek plan verheven door het tweede. Hijnbsp;is nog een rustige, evenwichtige, haast nog middeleeuwse figuur in denbsp;fel bewogen dynamische zestiende eeuw.
In hem en in zijn werk zien we bovendien een getrouwe afspiegeling van het Vlaamse rederijkersleven van het einde van de 16e eeuw. Zijn bundel spelen vormt een welkome pendant uit West-Vlaanderen van de Brabantse spelen in de bundel van de Hasseltsenbsp;kamer ,,De Roode Roos”’), en van de Noordnederlandse uit de verzameling van de Haarlemse kamer ,,Trou moet blycken”, en de ,,Zevennbsp;spelen van die wercken der Bermherticheyd” uit Amsterdam ®).
Een opsomming van de zeven spelen van Lawet die in het Brusselse hs. bewaard zijn gebleven moge thans volgen.
-ocr page 15-I. nbsp;nbsp;nbsp;Een gheestelick spel van zinnen van Jhesus ten twaelf jarennbsp;oudt. Lucas 2 Capitele.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Een spel van Meest elcken®).
III. nbsp;nbsp;nbsp;Een schoon gheestelick Meyspel van tReyne Maecxselenbsp;ghezeyt de ziele.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Een schoen gheestelick spel vanden Helighen Sacramente.nbsp;1571.
V. nbsp;nbsp;nbsp;Een gheestelick spel van zinnen rethoryckelick ghestelt upnbsp;den Vader Onse ghezeit tPater Nostere. Luce 11. Vullent den 9ennbsp;Septembere 1577.
VI. nbsp;nbsp;nbsp;Een schoon gheestelick spel van zinnen van het Taruwenbsp;Graen ende tCrocke Saet. Vollent tot Brugghe desen iijen Novem-bere 1582.
VII. nbsp;nbsp;nbsp;Twee schoone scriftuerelicke ende fyguerelicke gheestelickenbsp;rethoryckelicke speelen van zinnen van den Verloeren Zoone. Lucenbsp;int vichtienste capittele. Vollendt tot Brugghe desen 13en van Septembere 1583 — Vullendt tot Brugghe desen 21en van Septemberenbsp;1583.
Een uitgave van alle nog niet gepubliceerde stukken zou zeker overweging verdienen; enkele, b.v. het ,,Spel van Jhesus ten twaelfnbsp;jaren oudt”, en het ,,Spel vanden Helighen Sacramente”, zijn eennbsp;uitgave alleszins waard. Maar voor een proefschrift dient men zichnbsp;te beperken. Daarom worden slechts de beide ,,Spelen van den Verloeren Zoone” in deze studie afgedrukt, terwijl van de andere spelennbsp;samenvattingen worden gegeven.
Juist de ,,Spelen van den Verloeren Zoone” zijn gekozen, omdat we daarin een merkwaardige bewerking aantreffen van een stof dienbsp;in de wereldliteratuur zo dikwijls en op zo verschillende manierennbsp;behandeld is. De meest bekende bewerkingen zijn die als latijnsnbsp;schooldrama, door de Haagse rector Gnapheus: Acolastus, de filionbsp;prodigo.... Hag. Com. 1529, en door zijn Utrechtse collega Ma-cropedius: Asotus evangelicus, seu Evangelica de filio prodigo.nbsp;Busc. 1537 10). Over de talrijke bewerkingen van de parabel in denbsp;Duitse literatuur vergelijke men dr. F. Spengler, Der Verlorenenbsp;Sohn im Drama des XVI Jahrhunderts. Innsbruck 1888. Spenglernbsp;bespreekt niet minder dan 17 bewerkingen, alle uit de 16e of hetnbsp;begin van de 17e eeuw. Niet alle zijn origineel, vaak zijn het slaafsenbsp;navolgingen van reeds bestaande bewerkingen, of vertalingen naarnbsp;de bekende Latijnse spelen. In een slothoofdstuk noemt Spengler
-ocr page 16-nog verschillende bewerkingen in de wereldliteratuur, o.a. in Italië en Frankrijk. Ook het bekende Nederlandse volksboek van ,,Denbsp;Historie van den Verloren Sone” komt ter sprake. Voor deze laatstenbsp;bewerking van de parabel vergelijke men de uitgave van dr. G. J.nbsp;Boekenoogen, in de reeks: Nederlandsche Volksboeken, uitgegevennbsp;van wege de Mij. der Nedl. Letterkunde te Leiden (no. XI, Leidennbsp;1908). De vorm die de stof van de parabel hier gekregen heeftnbsp;is al heel eigenaardig. Dramatische gedeelten worden afgewisseldnbsp;door verhalende gedeelten in proza. Het is niet onmogelijk dat dienbsp;prozagedeelten samenvattingen zijn van verzen uit een verlorennbsp;gegane redactie van het spel. Deze Nederlandse bewerking is nietnbsp;oorspronkelijk, maar een vertaling uit het Frans, n.1. van de Mora-lité de 1’Enfant Prodigue, waarvan de oudste drukken op 1535 ennbsp;1540 worden gesteld. In dit Franse spel treft men in de lijst vannbsp;spelers ,,1’Acteur” aan, wat er op kan wijzen dat men hier te doennbsp;heeft met een tekst voor een marionettenspel. In de Nederlandsenbsp;vertaling kunnen dan de proza-gedeelten voor de Acteur bestemdnbsp;zijn geweest. Een bewerking van de parabel van de Verloren Zoonnbsp;als ,,Puppenkomedie” komt ook in de Duitse literatuur voor, zoalsnbsp;Spengler t.a.pl. blz. 102 terloops opmerkt.
Ook in Vlaanderen heeft men, vóór Lawet, de Verloren Zoon als drama gekend. In zijn ,,Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16e eeuw”, vermeldt Kalff twee opvoeringen van eennbsp;,,Spel van Zinne vanden Verloren Zoon”, in het naburige Oudenaer-de, in de Paasdagen van 1547, en in 1548 Onder de spelen die innbsp;1560 op Sacramentsdag te Kortrijk werden opgevoerd vermeldennbsp;de stadsrekeningen: tSpel van den verloren Zone. Hierbij warennbsp;ook Roeselaarse rederijkers tegenwoordig; of Lawet daar misschiennbsp;zijn inspiratie vond? Dat dit het spel van Lawet geweest zou zijnnbsp;is immers niet aan te nemen; dat heeft als jaartal van vervaardigingnbsp;1583 12).
Lawet heeft bij de bewerking van deze blijkbaar zo populaire stof het eigenlijke parabelspel als een toelichting en illustratie opgenomen in een zinnespel, dat laat zien hoe Den troosteloosen Zondarenbsp;wordt tot Den welgetroosten Mensche. De omvang werd daardoor zo groot, dat hij de uitwerking over twee spelen, die met eennbsp;week tussenruimte werden vertoond, moest verdelen. Voor dezenbsp;merkwaardige werkwijze had Lawet bepaald een voorkeur; immersnbsp;ook de parabel van het onkruid onder de tarwe heeft hij als toelichting opgenomen in een spel dat moet aantonen dat God zijn
-ocr page 17-kerk niet in de steek laat, al duldt Hij dat de Vyant der menschen haar soms erg in het nauw brengt.
In de hoofdstukken die de tekst van het spel van den Verloeren Zoone vooraf gaan, wordt eerst gesproken over de omgeving vannbsp;de dichter, de kamer ,,Zebaer Herten” en het Roeselaarse rederijkersleven ; vervolgens over Lawet zelf en zijn werk in het algemeen,nbsp;terwijl dan als typisch staal daarvan de afdruk van een volledig spelnbsp;volgt. De toneelaanwijzingen in de spelen van Lawet voorkomend,nbsp;gaven aanleiding tot een afzonderlijke bespreking, aan het rijmnbsp;wordt enige aandacht geschonken, terwijl ook gewezen wordt op denbsp;belangrijkheid van Lawets werk voor onze kennis van de 16e-eeuwsenbsp;rederijkerstaal, speciaal die in West-Vlaanderen. Het toegevoegdenbsp;glossarium moge een beeld geven van de woordenschat van Lawet.
AANTEKENINGEN
Zie Scharpé, a.w. blz. 69 noot 2,
Groningen 1907; dl. III, blz. 261.
Vgl.: De Roode Roos. Zinnespelen en andere tooneelstukken der zestiende eeuw voor het eerst naar het Hasseltsche handschrift uitgegeven door Osc. van den Daele ennbsp;Fr. van Veerdeghem. Bergen 1899. Aldaar blz. 80.
Dr. J. te Winkel, De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde^. Haarlem 1922~’27.
Vgl. De Nieuwe Taalgids, jrg. XXXIl (1938), blz. 28—40.
®) *s Hertogenbosch—Brussel, 1940. Dl. II, blz. 371—372.
’) Vgl. de hier boven in'noot 3 genoemde uitgave door Van den Daele en Van Veerdeghem.
®) Vgl. E. Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse Rederijkersspelen in de zestiende eeuw. Utrechts proefschrift, 1937; blz. 39—92.
Deze titel, die niet in het hs. voorkomt, wordt op blz. 40 noot 2 van hfdst. H verantwoord.
Vgl. dr. H. Holstein, Das Drama vom Verlornen Sohn. Halle a.d.S., 1880.
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de 16e eeuw. Leiden 1889, dl. I, blz. 216, noot 3.
Vgl. E. -vander Straeten, Le theatre villageois en Flandre, Bruxelles 1874, dl. I, blz, 60—61. Het jaartal 1660 in de noot op blz. 61 is een drukfout voor 1560.
-ocr page 18-HOOFDSTUK I
DE KAMER „ZEBAER HERTEN EN
DE DICHTER „AL QWAELCKE GHEWEDT”
Het is duidelijk, dat de spelen uit het Brusselse handschrift afkomstig zijn van de Roeselaarse Rederijkerskamer ,,Zebaer Herten”.
Immers, aan het slot van alle spelen maken de acteurs zich bekend als de ,,jonghers die Zebaer Herten scrijven” (2e spel), ofnbsp;nog vollediger, zoals aan het slot van het 5e spel:
. .ghedaen om werren alle zwaer // smerten
Van ons Roesselaersche Barbaristen, bekent Zebaer // Herten.”
Evenals van alle rederijkerskamers is ook de vroegste geschiedenis van de Roeselaarse Kamer duister. De Kamer bestond reeds opnbsp;het einde van de 15e eeuw; dan-vermelden de stadsrekeningen vannbsp;Roeselare ,,ghesellen van den rethorycke van dese stede in hulpennbsp;thueren costewaert van viere spelen, die zij speelden bins desernbsp;stede in de vastene lestleden, angaende der passien ende der ver-risenessen van onsen Heere God almachtich” ^).
De oudste archieven van de Kamer waren reeds in het begin van de 16e eeuw verloren, tengevolge van brand en verwoesting,nbsp;waardoor de stad getroffen was. De Kamer verloor daarbij al haarnbsp;bezittingen, ook de oorkonde waarmee zij haar recht om medenbsp;te dingen in de prijskampen als vrije en soevereine Kamer bewijzennbsp;kon. Wel herleefden de rederijkerswerkzaamheden weer, het bestuur getuigt zelfs in 1516 dat in het gilde ,,vele ghesellen sijn vannbsp;Rethorijcken dije daghelicx de edele conste hantieren in spelen vannbsp;sinnen, esbatementen ende andersins”, maar het gevaar bestondnbsp;dat als hun de deelname aan een of ander landjuweel betwist werd,nbsp;zij niet in staat zouden zijn hun goed recht met de stukken in denbsp;hand te verdedigen. Zij vreesden dan ,,als gheen camere vannbsp;Rethorijcken bekendt te sijnne, midts de lanckheidt van der tijt” ®).
-ocr page 19-Daarom verscheen het bestiiur in I5l6 voor de Magistraat van de stad met het verzoek om wettelijke erkenning en toestemmingnbsp;voor de reis naar Gent, om aldaar door de Kamer De Fonteinenbsp;,.gedoopt” te worden.
Gaarne werd die toestemming verleend, en zo had de lie Juli 1517 te Gent de plechtige doop plaats door de ,,hooft cameren dernbsp;Rethorijcken binnen desen lande ende graefschepe van Vlaen-deren” *).
Evenals de oudste archivalia van de Kamer zijn ook de stukken en rekeningen over de 16e eeuw bijna alle verloren gegaan. Slechtsnbsp;enkele rekeningen bleven tot in de 19e eeuw bewaard, en werdennbsp;toen in het Gulde-bouk II overgeschreven, waarna ze eveneens verloren zijn gegaan ®).
Dit Gulde-bouk II, een hs. in fo. van 386 blz., werd in de I7e eeuw aangelegd, en diende tot het inschrijven van de nieuwe ledennbsp;en het aantekenen van de bestuurswisselingen. De oudst ingeschreven akte is van 1666 (blz. 71), die van vroegere datum zijn af geschreven naar oude documenten. Het boek opent met een afschrift vannbsp;het octrooi van 1516, waarin de Magistraat van Roeselare denbsp;Kamer als wettig erkent, en de doopbrief in 1517 door de Gentsenbsp;Kamer ,,De Fonteine” uitgereikt, beide afgedrukt als Bijlage, Anbsp;op blz. 70 en B op blz. 72. Verder staat op blz. 72—79 het reglementnbsp;van de Roeselaarse Kamer, op rijm, in 26 achtregelige strofen, afgedrukt in Bijlage C, blz. 75. Op blz. 310 begint ,,den Bouck vantnbsp;Broederschap ende Guldezusters vande reijne Maghet Barbaranbsp;binnen der kerck van Rousselare”, van 1517, de heroprichting vannbsp;de Kamer, af. Ook bevat dit Gulde-bouk nog een afschrift van hetnbsp;reglement van de Gentse Kamer ,,De Fonteine” uit 1608. Tenslottenbsp;zijn er in de eerste helft van de 19e eeuw in overgeschreven de toennbsp;nog voorhanden oude rekeningen uit 1575, 1576, 1577 (bij vergissing als 1474, 1476, 1477 overgeschreven, wat Angillis t.a.pl. blz. 2nbsp;tot een verkeerde conclusie omtrent de stichting bracht); 1596,nbsp;1597, 1598; 1616, 1617, 1618, enz. «).
Behalve dit Gulde-bouk II bestaan nog een Gulde-bouk III, en een Gulde-bouk IV; het oudste, het Gulde-bouk I, is verloren gegaan.
De lotgevallen van de Roeselaarse Kamer zijn reeds enkele malen beschreven.
Vooreerst door A. Angz. Angillis in zijn „Geschiedenis der Rous-
-ocr page 20-selaersche Rederijkkamer de Zeegbare Herten”. Thielt, Horta-De Laere, drukker, Yperstraat 12, 1854 (55 blz. met 2 platen); vervolgens in zijn Rumbeeksche Avondstonden, Rousselare, Denbsp;Brauwer-Stock, 1856, blz. 140—175: Kronyk der Rederykkamer denbsp;Zebaer Herten. Verder door E. Vandenberghe-Loontjens in „Schetsnbsp;eener Geschiedenis der Rederijkkamer Sinte Barbara, gezeid denbsp;Zeegbare Herten”. leperen, K. Deweerdt, 1886 (152 blz.). En ooknbsp;nog door Fr. De Potter in „Schets eener Geschiedenis van de stadnbsp;Rousselare”. Rousselare, Stock en Zusters, 1875 (blz. 110—156).
Over de artistieke bedrijvigheid van de Kamer binnen de stad in de loop van de 16e eeuw onderrichten ons de stadsrekeningen ’),nbsp;die herhaaldelijk posten vermelden wegens het spelen door de ,,ghe-sellen van den rethorycke” van ,,gheestelicke Spelen” in de Sacramentsprocessies, op Vastenavond, Palmzondag, Goede Vrijdag,nbsp;Pasen, Pinksteren, Allerzielen, op de feestdagen van O.L. Vrouwnbsp;Lichtmis, O.L. Vrouw Hemelvaart, van de Onnozele Kinderen, vannbsp;St. Michiel, van St. Amands. Een spel van S. Barbara wordt innbsp;de rekeningen vermeld voor 1512 en 1522; eveneens voor 1512 eennbsp;Spel der zeven weden van Onser Vrauwen ®), voor 1563 een Spel vannbsp;de Passie van Christus. Dit laatste schijnt met grote pracht te zijnnbsp;opgevoerd, getuige de aanzienlijke som die in de stadsrekening wordtnbsp;vermeld; ,,gheaccordeert die van den rhetorijcke ter hulpe vannbsp;huerl. accoutratien, habillementen, temmeringe, scilderien endenbsp;andere groote reparatien ende oncosten noodtsaeckelicken dienendenbsp;omme de passie te spelen. . . . LXXH lib. p.”
Naar buiten bleek eveneens dat de Kamer tot de bloeiendste van Vlaanderen behoorde; zij verscheen op de landjuwelen te Tieltnbsp;(1472), te Steenvoorde (1526), te Brugge (1526), te Belle (1548),nbsp;te Diksmuide (1560), te Staden (1560), te Kortrijk (1560), te Meenen (1561), te Poperinge (1561), weer te Tielt (1562), te Oudenburgnbsp;(1562), te Oudenaarde (1564); zij ging naar Wervik (1518) en naarnbsp;leperen (1528, 1529, 1550) om daar in de processie om prijs te spelen.nbsp;In 1519 nodigde de Kamer zelf bij gelegenheid van de processie opnbsp;het feest van St. Michiel de Kamers van elders uit om met spelennbsp;voor opluistering te zorgen, waarop 8 Kamers verschenen, en denbsp;regering van de stad beriep in 1538 een landjuweel tot vieringnbsp;van de vrede tussen Karei V en Frans I ®).
De woelige jaren van de tweede helft van de 16e eeuw ^®) zullen weinig bevorderlijk geweest zijn voor de verdere bloei van de Kamer. Roeselare kreeg geducht te lijden door de rampen van die tijd:
-ocr page 21-in 1566 raast de Beeldenstorm over de stad, in 1569 komt een Spaans garnizoen er zich vestigen. Talrijke aanzienlijke burgers verlietennbsp;de stad, en trokken naar Engeland of Holland.
Toch doen rekeningen uit de jaren 1575, 1576 en 1577 vermoeden dat de Kamer het toen nog heel wel stelde; er is dan sprake van gil-demaaltijden waar aanzitten resp. 80, 79 en 77 disgenoten! De opsomming van de grote hoeveelheden verbruikte spijzen en drankennbsp;doen niet bepaald aan een tijd van duurte en schaarste denkennbsp;Maar donkerder tijden naderden; in 1579 brengen de Waalse Malcontenten verwoesting en onrust over de stad bij hun bestrijdingnbsp;van de Gentse Calvinisten. Reeds in het jaar te voren had hun nadering vele inwoners van Roeselare naar Brugge doen vluchten,nbsp;zoals de Bruggeling Guillaeme Weydts in zijn dagboek aantekende:nbsp;,,Op den XlIIIe van Octobre 1578 quamen naer Brugghe veelnbsp;volck ghevlucht van Rosselaere ende van daer ontrendt, metnbsp;groete droufheyt, met goet, met pach en zach, met wyef ende kyn-deren, dat een deeren vas om zyene; zy vluchten van de vervaert-heyt van de Vaelen; want zy zeer sterch nedervaerdt quaemen omnbsp;roeven ende branden” Het leven in de Kamer stond toen blijkbaar stil: over de jaren 1578 tot 1595 hebben geen rekeningen bestaan, zoals een aantekening in het Gulde-bouk II, blz. 14 vermeldt 1®).
Met de rust in Vlaanderen, keerde in Roeselare de bedrijvigheid van de Rederijkers weer terug. Hun geschiedenis, „tsidert den Trou-bele” leze men in de boven aangehaalde werken.
,,A1 qwaelcke ghewedt” luidt de spreuk waarmee de spelen van ons hs. zijn ondertekend, en waarachter een van de Kamerbroedersnbsp;schuilt Dat dit Robert Lawet is, heeft prof. Scharpé in zijn uitgave van tReyne Maecxsele, blz. 76—79 aangetoond
Zijn naam komt voor in de ledenlijst, ,,den Bouck vant Broederschap”, afgeschreven in het Gulde-bouk II blz. 310 vlgg,, te samen Wet die van zijn vrouw: nrs. 284—285 Robert Lauwet, Katelinenbsp;Manden Strate zijn wijf.
In het dagelijks leven was deze Robert Lawet hoogst waarschijnlijk herbergier, gasthofhouder zoals prof. Scharpé dat noemt. Ten-winste bij verschillende gildemaaltijden draagt hij de zorg voor het bereiden van de spijzen, en het aanrichten van de feestdis. Zo in denbsp;rekening van de gildemaaltijd van 19 Juli 1575 (Gulde-bouk II blz.nbsp;15): Item nog betaelt Robert Lauwet van koken mits tin en lyn-
-ocr page 22-10
waed tsamen iiij lib. XI s.; in die van 24 Juni 1576 (t.z. pi. biz. 11): item nog betaelt Robert Lawet van koken met tin en scolakenennbsp;(hs. scola commen) en serveeten tzamen vij lib. En in die van 9 Juninbsp;1577 (t.z.pl. biz. 13) zal hij eveneens bedoeld zijn: item nog betaeltnbsp;Rogier Lauwet van koken mits tleveren van tin en lynwaed vj lib.nbsp;Immers in de al eerder vermelde ledenlijst komt onder de verschillende Lawet’s geen Rogier voor; Rogier is blijkbaar een vergissing voor Robert. De bedreiging der Malcontenten in Octobernbsp;1578, die zoals we gezien hebben vele inwoners van Roeselare denbsp;wijk deed nemen naar Brugge, is misschien ook de oorzaak geweestnbsp;van Lawet’s verhuizen naar die stad; in ieder geval tussen September 1577, de datering van het Spel up den Vader Onse, en 1582 heeftnbsp;hij zich te Brugge gevestigd, waar hij zijn spel van het Taruwe graennbsp;besluit met: Vollent tot Brugghe desen iij®’i novembere 1582.
Daar in Brugge schijnt hij ook gestorven te zijn, en wel vóór 1596, zoals blijkt uit de gilderekening van dat jaar. Die rekeningnbsp;leert ons met welke moeiten en kosten de Roeselaarse Kamernbsp;in het bezit kwam van de werken ,,wylent toebehoort hebbende Robert Lawet, gildebroeder en componist vande weerdige edle Re-toricke binnen der stede van Rousselare”. Zij bewijst de grote waarde die men aan zijn werk hechtte, en de 'roem als kunstenaar dienbsp;hij onder zijn vroegere Kamerbroeders genoot i®).
In deze Robert Lawet ontmoeten we een merkwaardig vertegenwoordiger van de Vlaamse rederijkerij in een tijd toen van Frankrijk uit nieuwe kunst-idealen en vormen naar het noordennbsp;begonnen door te dringen.
Tijdgenoot van de Gentse schilder-rederijker Lucas de Heere, van Van der Noot, van Marnix, die allen reeds min of meer de bevruchtende invloed van de Renaissance ondervonden, blijft Lawet geheelnbsp;en al een vertegenwoordiger van het verleden, doet zijn werk in allenbsp;opzichten nog sterk middeleeuws aan. Het blijkt uit zijn spelen,nbsp;wat hij geven wil, is ,,nutte lering”, een ,,zoeker van schoonheid”nbsp;is hij niet.
Soms is zijn spel een eenvoudige dramatische uitbeelding van een episode uit de Bijbelse geschiedenis, als het spel van Jhesus tennbsp;twaelf jaren oudt; dan weer grijpt hij hoger, en behandelt het grotenbsp;probleem van het lijden in de wereld, als in het spel van het Taruwenbsp;graen. Hij kan ook zonder meer leraren, als in het spel up den Vadernbsp;Onse, en blijkt dan een vasthoudend en geduldig onderrichter,nbsp;goed thuis in de Bijbel en de Kerkvaders. De grote waarheid van
-ocr page 23-11
het geheim der H. Eucharistie brengt hem niet verder dan een middelmatige lofzang aan het slot van het spel van den Helighen Sa-cramente, tot een lyrische ontboezeming komt hij niet, al was het maar in de trant van Jan van den Dale’s ode: ,,Lof Hostie Godnbsp;levende vleisch en Bloet” Medelijden met zijn medemens, ,,dennbsp;troosteloosen zondare”, wiens gekweld gemoed hij tracht te verkwikken, doet hem de spelen van de Verlooren Zoone schrijven;nbsp;en om het vertrouwen in Christus’ verlossingswerk bij zijn toehoorders te versterken, schrijft hij het spel van tReyne Maecxsele, evenals hij het spel van Meest elcken schrijft om benarde zielen op tenbsp;wekken troost en rust te zoeken bij de gekruiste Christus.
Lawet verschijnt voor ons in zijn spelen als een trouw zoon van de Katholieke Kerk. Van een opzettelijk stelling nemen echter innbsp;de strijd die toch ook in Roeselare beroering had gebrachtnbsp;zien we bij hem niets. Behalve dan de zwakke toespeling van Ex-treict der Scriftueren in het spel van tReyne Maecxsele, die ergensnbsp;zegt:
,,Zoo bem ic, Extreict der Scriftueren, ghegheven Met mynen broeder verheven //, Redelick Ghevoelen.
Om hemleden bescheeden 1) die ligghen en woelen In des question poelen. ...” i®).
waarop Kalff reeds de aandacht vestigde. Deze merkt dan tevens op dat dit ook het enige van dien aard is door hem in het zestiendenbsp;eeuwse drama aangetroffen ; in tegenstelling met het refreinnbsp;(Anna Bijns!) werd het drama blijkbaar niet gebezigd om de nieuwenbsp;leer te bestrijden.
Dat de tijdgeest, die scherp de fouten zag in de oude Moederkerk, en vooral in haar bedienaren, van hoog tot laag, niet aan hem isnbsp;voorbij gegaan, moge blijken uit de bekende passage uit het spelnbsp;van het Taruwe graen met de merkwaardige regel tegen de geestelijkheid, ja zelfs tegen de Paus. Menich Mensche erkent daar datnbsp;de Kerk vooral te lijden heeft van
,,De kinders des werelts, ... .meer gheheldt zynde ter zonde Dan ter duecht / zoo hare wercken gheven oorconde.
Want serteyn, men vonde //nu nauwe eene van thienen Of men zietse als crocke zaet / den vyandt dienen;
De scherptste inghienen // ter werelt, voor alle dinghen,
An het tarwegraen / Gods Kercke / meest quaets vulbringhen.
te onderrichten.
-ocr page 24-12
Het blyckt ant ghehinghen // en dat ten waren begoome An papen en municken / myts den boosen paus van Roome,nbsp;Die haer lastich vervolghen / als gherechte antechristennbsp;Met water / vier / zwerdt / ende des oorloochs twisten,
Diemen met arghelisten // daghelicxs up haer ziet welven Bin swerels bedelven” 2^).
Een dergelijke uit val is geen bewijs van sympathie met de hervormde leer, het is de bezorgdheid van de vrome Katholieknbsp;voor zijn Moeder de H. Kerk, die door het wangedrag, de wereldsenbsp;gezindheid van sommige van haar leden, door het misbruik van positie van sommige van haar bestuurders, geschaad wordt. Dienbsp;zelfde bezorgdheid deed Maerlant zijn ,,Der Kerken Claghe” schrijven, en gaf Boendale menige passage van zijn ,,Jans Teesteye” in denbsp;pen.
,,Om dat die herden nu sijn doren *)
Ende met weelden hen versmoren.
So sijn die wolve nu rebel,
Nidech, gierech ende fel....
,,Hoe menech wolf es nu haerde f)
Onder die scaep van groter waerde.... klinkt het bij Maerlant, en Boendale klaagt:
,,.. . .in der prelaten hove En es nieman van love.
Noch oec weert, noch willecome,
Hine brenghe ghewin ende vrome §)....
,,Want dat paepscap heeft verloren
Die seden die toebehoren
Der gherechter gheestelijchede....
Toch zouden zij beiden geheel met Anna Bijns hebben ingestemd, als deze vurige katholieke vrouw de priesters in bescherming neemt in haar refrein: ,,Priesters syn oec menscen als ander lien”
Wel verwondert het ons niet dat een, waarschijnlijk latere, lezer de regel ,,An papen en municken / myts den boosen paus vannbsp;Roome” heeft doorgeschrapt; toen de hervormingsbeweging eenmaal geleid had tot duidelijk vijandige groeperingen, kon die regelnbsp;makkelijk aanstoot geven, en licht de verdenking wekken van tot
*) gek. t) herder.
§) voordeel.
-ocr page 25-13
het vijandige kamp te behoren, waar immers ook niets goeds van de geestelijkheid en de Paus gezegd werd.
Lawet bezat behalve liefde voor de Moederkerk, ook een grote kennis van haar leer en een formidabele belezenheid in haar Bijbel.nbsp;Sommige gedeelten van zijn spelen zijn haast niet anders dan eennbsp;aaneenschakeling van citaten uit, of zinspelingen op de H. Schrift.nbsp;Dit hoeft ons niet te verwonderen, gezien het karakter van die spelen. Bovendien, een leek met een zo grote kennis van de Bijbel wasnbsp;in die dagen een gewoon verschijnsel Kennelijke invloed vannbsp;de Hervorming moet men daarachter niet zoeken; die kennis wasnbsp;reeds in het begin van de 16e eeuw groter dan soms wel wordt voornbsp;gesteld, zoals prof. Van Mierlo, sprekend over Anna Bijns, betoogt^®).nbsp;Ook was die kennis voor een Rederijker vrijwel onmisbaar; immers,nbsp;de meeste vragen die bij de oefeningen in de Kamer werden opgegeven, konden alleen aan de hand van de Bijbel beantwoordnbsp;worden. Bijbelkennis was derhalve voor de Rederijker een eerstenbsp;vereiste; dat was in de 16e eeuw zo, dat was later nog zo .
De Roeselaarse Kamer heeft over de werklust van haar ,,gilde-broeder en componist” Robert Lawet niet te klagen gehad. Voor eerst zijn van hem de zeven spelen uit het hier boven besproken Brusselse hs., waarvan er vier gedateerd zijn, resp. 1571,nbsp;1577, 1582 en 1583. Vervolgens is hij de auteur geweest van ,,Tweenbsp;schoone spelen van zinnen van de vroome vrauwe Judich endenbsp;van Holofernes”, evenals de twee spelen „van den Verlooren Zoone”nbsp;waarschijnlijk een geheel uitmakend. Beide spelen zijn verloren gegaan; het eerste bestond echter nog in 1854 toen F. J. Blieck er innbsp;zijn artikel in het Gentse weekblad ,,de Eendragt” (26 Nov. 1854)nbsp;over schreef. Het onderschrift luidde: Lanck 160/74 reghels —nbsp;Al qwaelcke ghewedt — Vullent den 22 April 1577. Het oordeel vannbsp;Blieck over dit spel is alles behalve mals, al weet hij ook een enkelnbsp;lichtpunt te waarderen:
,,Dit werk, behoorende tot het slechtste tydstip van het vlaemsch tooneel, mag men niet beoordeelen zonder zich te herinneren, watnbsp;het tooneel alsdan was. Beroofd van zyne oorspronkelyke eenvoudigheid, zoo bekrompen en onbeschaafd als in zijne kindschheid,nbsp;bragt het, in onbeduidende historische vertooningen, praetziekenbsp;zinnekens en snoevende helden, uitdrukkende alledaegsche denkbeelden in eene taal vol bastaerdwoorden, stopwoorden, tusschen-zinnen, slechte wendingen, gedwongen, gekunstelde en belachelykenbsp;rymen; slagtofferende aen het rym, alsdan de hoofdzaek, duidelyk-
-ocr page 26-14
heid, netheid, goeden smaak, met een woord, alle wezenlyke letterkundige schoonheden. Ons tooneelspel deelt in deze gebreken. Maer onze Rederyker heeft eene zekere macht op de berymde brabbeltaelnbsp;van zynen tyd; hy speelt er somtyds mêe op eene zonderlinge wyze.nbsp;Bekennen wy het echter, zyne zinnekens kramen slechts onzin uit.
,,Ziehier een staaltje van zynen dichttrant, genomen uit het beste van ’t stuk. Judith, zich bereidende om te gaen tot Holofernes,nbsp;spreekt hare dienstmaegd aldus aen:
Nu myn dienstmacht reene, hoort myn redens blyde.
Gaet haelt myn costelicke cleers met alle tghesmyde Als riemen, ringhen, cransen, halsbanden en colierennbsp;Struiven, rocxs ende kerels, niet om verdieren,
Updat ic my mach verchieren en costelick cleeden.
Myn chierlike patoffelen wilt oock bereeden,
De welriekende myritus ooly bringhende mede,
Updat ic my mach blancketten met reynder zede Want zeer vrimde zaken die hebbic nu vooren” 2*).
Dan is het niet onmogelijk dat Lawet eveneens de schrijver is geweest van de twee spelen, die in 1570 en 1571 door de Roese-laarse Kamer werden opgevoerd; n.1. ,,een gheestelick spel van zinnen vanden vadere des huusghezins die bereeden dede een grootnbsp;avontmael” (Lucas 14), met het onderschrift: finis est 1570, ennbsp;„Een gheestelick spel van zinnen en dat van X personayghen, ver-tooghende scriftelick (lees: scriftuerlick) hoe dat al swerels ghebruu-cken ende doen niet en is dan ydelheyt der ydelheyt, naer swysenbsp;mans betooghen”, met het merkwaardige chronicum:nbsp;ghespeeLt dertICh Maerte In sberoerten anCLeVen // zIetnbsp;Vanden tIenden pennInCk ende noCh ghegheVen // nIet^®).
Tenslotte zouden ook nog van Lawet kunnen zijn de 8 spelen van Paulus, waarvan sprake is in de reeds eerder vermelde gilde-rekening van 1596: By denselven om te lichten de viij spelen van
Paulus in eenen bouk xij L. viij s. ®“).
-ocr page 27-Op het ontbreken van elke aanduiding aan het slot van het 1ste spel wordt op blz. 84 gewezen.
Geciteerd door prof. Scharpé, a.w. blz. 73—74 uit De Potter, Schets eener Gesch. van de stad Rousselare, welk boek ik niet in handen heb kunnen krijgen.
Zie voor dit en het vorige citaat Bijlage A, op blz. 70.
De ,,opene letteren” die de Roeselaarse Kamer bij die gelegenheid als bewijs van de „doop” ontving, staat afgedrukt in Bijlage B, op blz. 72.
Angillis, Gesch. der Roussel. Rederijkkamer, blz. 2.
Vgl. voor dit alles prof. Scharpé, a.w. blz. 73.
’) Vgl. prof. Scharpé, a.w. blz. 74, die verwijst naar de uittreksels van de stadsrekeningen bij De Potter, a.w. blz. 126—130.
In de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, dl. II blz. 253, vermeldt Van Mierlo een spel van de VII Weeën van O.L. Vrouw, door de priester Hendrik Maesnbsp;geschreven; in 1492 te Antwerpen opgevoerd, werd het herhaaldelijk te Mechelen vertoond voor het Hof.
Vgl. Scharpé, blz. 75, die verwijst naar De Potter, a.w. blz. 134 en 135. Voor de vrede van 1538 zie Van Roosbroeck, Geschiedenis van Vlaanderen, dl. IV blz. 98.
Vgl. Van Roosbroeck, a.w. dl. IV blz. 150—210.
Vgl. prof. Scharpé, t.a.pl. blz. 76 en 77. De bedoelde rekeningen staan in het Gulde-bouk II resp. op blz. 15, 11—12, 13—14. Die van 1575 afgedrukt door Vanden-berghe-Loontjens.
Geciteerd door prof. Scharpé, t.a.pl. blz. 85, naar G. Weydts, Chronique flamande 1571—1584, par Em, Varenbergh, 1869, blz. 10.
Vgl. prof. Scharpé, t.a.pl. blz. 77.
Voor het ontbreken van de ondertekening bij het 1ste spel zie blz. 84.
Scharpé vermeldt, a.w. blz. 72, een artikel van Blieck in het Gentse weekblad van Rens, De Eendragt (nummer van 26 Nov. 1854) waarin over Lawet gesproken wordt.nbsp;Blieck durft daar in de vereenzelviging van ,,A1 qwaelcke ghewedt” met Robert Lawetnbsp;iiiet aan.
Bedoelde rekening is volledig afgedrukt door prof. Scharpé, a.w. blz. 78 en 79. Be aanhef luidt als volgt:
,,Rekeninge en bewys vande oncosten geresen op Ste Barbelsdag wesende iiij December 95 en voor het heele gansche jaer tot Ste Barbelsdag 96, geduerende den tyd als Prin-
Laurens vande Pitte, deken Robert Werbrouck, Pieter Neyrinck en Jan de Bets besor-gers, dewelke oncosten dit voorlede jaer groot en swaer gevallen syn duer het lichten ¦^an de bouken ende spelen wylent toebehoort hebbende Robert Lawet, gildebroeder ennbsp;Componist vande weerdige edle Retoricke binnen der stede van Rousselare.
Aldereerst betaelt by my Werbrouck aen Jan Lawet om te reysen tot Brugge en voor sijn verlet iiij L. enz.
In: Jan van Styevoorts Refereinenbundel, anno 1524. Naar het Berlijns handschrift uitgegeven door dr. Frederik Lyna en dr. Willem van Eeghen. „De Sikkel” Antwerpen, (privédruk 1930).
^®) Ik wijs o.a. op de beeldenstorm van Augustus 1566. Een uitvoerig verslag over die gt;gt;kerckbreekinghen”, uit waarschijnlijk 1567, publiceerde Angillis in zijn ,,Analectesnbsp;etc.” opgenomen in de Annales de la soc. d’émul. S. III, t. 2, blz. 21—39. Ook De Potternbsp;beeft in zijn Schets eener Gesch. van de stad Rousselare deze episode uitvoerig beschre-''^cn, zoals Scharpé, a.w. blz. 75 vermeldt. In 1581 werd de kerk nog eens geplunderd doornbsp;ruiters uit Brugge, Angillis, t.z.pl. blz. 39.
-ocr page 28-1^) Zie de uitgave door Scharpé, a.w. vs. 99—102.
2®) G. Kalft, Gesch. der Nederl. Letterkunde, III blz. 259.
21) nbsp;nbsp;nbsp;In het hs. fol. 110 vo. Ook afgedrukt door prof. Scharpé, a.w. blz. 121, die echternbsp;niet op de kwestie ingaat.
22) nbsp;nbsp;nbsp;Deze citaten naar Verwijs, Bloeml. uit Middelnedl. dichters.^ II blz. 93 en 172.
22) Refereinen van Anna Bijns, uitgeg. d. Bogaers en Van Kelten; no. XIII, blz. 42.
21) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Van Duyse, Rederijkkamers in Nederland, dl. II blz. 171, en Erné, Twee zes-tiende-eeuwse spelen van de Hel, blz. 80.
2®) Zie Geschiedenis van de letterkunde der Nedl., dl. II blz. 356; vgl. ook t.z.pl. blz. 167.
22) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de aardige getuigenis voor de 18e eeuw bij Van Effen, Holl. Spectator, dl. IV,nbsp;blz. 152.
2^) ,,Componist” betekent niet factor van de Kamer, hetgeen kan blijken uit een overeenkomst in 1614 gesloten tussen de gildebroeders van de Leliecamer te Diest en ,,mr. Bodewijk Vanden Berghe, onsen facteur, om te anveerden het factoorsambt ofte officie,nbsp;alsoo het eene oude costuyme ende manier is dat alle geëede Rethorycke eenen facteurnbsp;hebben; in welcke officie Mr. Lode wij ck als facteur de componisten ofte liefhebbers dernbsp;voersc. Leliecamer sal gehouden wesen hunne reffereynen, ageringhen of eenige anderenbsp;dichten te oversien, wysen, leeren de beste form ofte styl enz. des versocht sijnde”.
F. J. Raymaekers, Historische oogslag op de Rederijkkamers van Diest. Vadl. Museum, III (1859—60), blz. 110. (door prof. Scharpé geciteerd, a.w. blz. 79).
22) Aldus citeert prof. Scharpé, a.w. blz. 81—83 deze passage uit het artikel van F. J. Blieck.
2®) Vgl. prof. Scharpé, a.w. blz. 79—80, die deze spelen vermeld vond bij Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, blz. 148 en 175, welk boek ik niet in handen heb kunnennbsp;krijgen.
Het schijnt dat de toeschrijving aan Lawet alleen berust op de data en de plaats van opvoering: de Roeselaarse Kamer. Het jaartal, zo als Scharpé het met een groter lettertype aangeeft, is raadselachtig. Bedoeld is 1571, toen een begin gemaakt werd met denbsp;inning van de Tiende-penning; ik kan er echter slechts 1521 uit op tellen. Zou Scharpénbsp;of Angillis verkeerd geciteerd hebben? Men kan tot 1571 komen als men één L en vier C’snbsp;in de telling weg laat, en dan één D er aan toevoegt. Het lijkt mij niet onmogelijk dat denbsp;maker van dit chronicum het aldus bedoeld heeft.
2®) Zie bier boven noot 16.
-ocr page 29-De spelen van Robert Lawet
Van de zeven spelen van Robert Lawet, die ons in het Brusselse handschrift zijn overgeleverd, volgt thans een beschrijving van denbsp;inhoud.
I. fol. 1—9 Een gheestelick spel van zinnen van
Jhesus ten twaelf jaren oudt, Lucas 2 Capitele.
Joseph den temmerman.
Maria de moeder Jhesu.
Jhesus Christus.
Scriba eenen Joode.
Pharizeus eenen Joode.
Saducheus eenen Joode.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Joseph en Maria zijn met Jezus te Jerusalem aangekomennbsp;Voor het Paasfeest. Maria is bezorgd over Jezus, omdat Herodesnbsp;en Archelaus hem haten. Joseph en Jezus stellen haar echter gerust;nbsp;dan gaan ze de tempel binnen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Drie ,,ghelerde der wedt”. Scriba, Pharizeus en Saducheusnbsp;zitten in de tempel te studeren. Zij betreuren het niet te weten ofnbsp;de Messias reeds gekomen is; de voorzegde tekenen in zon en maannbsp;hebben ze nog niet waargenomen. Dan komt, vriendelijk hen groetend, Jezus binnen, en begint een gesprek.
Hij stelt hen de vraag: ,,Wye eest die hemele ende eerde heeft ghe-scepen?”, en op hun antwoord vraagt hij verder of die God ,,eist fis) een God eenich, ofte een in drien”. Tegenover de mening vannbsp;Saducheus, dat God is ,,een in persoone”, toont Jezus uit de Schriftnbsp;aan, dat hij is ,,een in drien”. Op Jezus’ vraag: ,,Wyens zoone datnbsp;den Messias wesen zal” antwoordt Scriba; van David, waarop Jezusnbsp;¦vveer vraagt, hoe David dan kan zeggen: ,,dien heere heeft tot my-i^ien heere ghesprooken”. Verbaasd vragen de geleerden, dat Jezus
-ocr page 30-18
dit dan zelf eens uitlegt. Daarna vraagt Jezus weer, of de Messias de beide bestaande Wetten, die der heidenen en die der Joden, zalnbsp;eren en aanprijzen, öf dat hij een nieuwe Wet zal instellen. Scribanbsp;meent dat Moses’ Wet altijd zal blijven gelden, wat Jezus weerlegt.nbsp;Dan vervolgt hij; ,,Waeromme zal God senden hier zynen Messias?”nbsp;Om de Joden te verlossen uit de Romeinse overheersing, meentnbsp;Saducheus. Jezus ontkent dat, en beschrijft nu de ware Messiasnbsp;en diens ware taak. Grote verbazing en wrevel bij de wetgeleerden,nbsp;omdat een kind hen terecht wijst. Jezus vraagt verder ,,of desennbsp;Messias zal moeten sterven”. Verontwaardigd ontkent Scriba dat,nbsp;maar Jezus weerlegt hem, en beschrijft uitvoerig de verguizing ennbsp;de dood van de Messias. Woede en spijt bij de geleerden, omdat hetnbsp;kind hen zo zeer overtreft in kennis van de Schrift. Nog eens bevestigt Jezus dat de Messias sterven moet, en vraagt dan wat hij,nbsp;volgens de Schrift, na zijn dood doen zal. Het onbevredigend antwoord geeft Jezus de gelegenheid te spreken over de zegepraal vannbsp;de Messias over de hel, de be vrij ding van de vaders uit het voorgeborchte, de verrijzenis, de hemelvaart en het zenden van de H.nbsp;Geest. Nog grotere verbazing bij de schriftgeleerden; dat is geennbsp;natuurlijke wijsheid meer!
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het gesprek in de tempel wordt nu onderbroken door hetnbsp;opkomen van Maria, ,,lamenterende” tot Joseph dat zij het kindnbsp;achter gelaten hebben in het vijandig Jerusalem. Zij zullen hetnbsp;gaan zoeken. Terwijl Maria nog klaagt, verlaten zij het toneel.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Het gesprek in de tempel wordt weer voortgezet. Jezus verklaart dat hij zelf ,,des menschen zoone” is, die op de jongste dagnbsp;een ieder loon naar werk zal geven. Dan neemt hij afscheid, want hijnbsp;ziet zijn moeder hem komen zoeken.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Maria nadert nu vol vreugde over het terugvinden van Jezus.nbsp;Deze wijst haar erop, dat de tijd nadert waarop hij zich moet bezignbsp;hotiden met de zaken van zijn vader. Voorlopig gaat hij echter nognbsp;met haar mee naar Nazareth, om als een goed kind haar te gehoorzamen. In een slotrondeel prijzen de drie wetgeleerden nog eens,nbsp;de wonderbare wijsheid van de jongen.
Het grootste deel van dit 429 regels lange spel wordt in beslag genomen door het gesprek tussen Jezus en de schriftgeleerden.nbsp;Op handige en verdienstelijke wijze heeft Lawet dit lange twistgesprek even onderbroken door het ,,lamenterende” opkomen vannbsp;Maria in scène 3. In de verbazing en wrevel van de geleerden heeft
-ocr page 31-19
hij een climax weten te leggen. De stof in aanmerking genomen is Lawet erin geslaagd een aardig bijbels tafereeltje levendig voor tenbsp;stellen.
II. fol. 10—16 Spel van Meest elcken.
Personen: Meest elcken, een jonghelinck; Donruste consientie, een vrauwe ennbsp;Godt voor de werelt.
Meest elcken, nog in zijn jeugd, mint ,,swerels vruechden”; Donruste consientie echter, die reeds oud begint te worden, versmaadt ze. De een tracht de ander tot zijn opvatting over te halen.nbsp;Maar Donruste consientie overweegt, dat als zij ,,solaes” van denbsp;wereld verkiest, zij haar ziel, door Christus verlost, zal verliezen;nbsp;zoekt ze haar troost bij God, dan staat de hele wereld tegen haarnbsp;op. Die weifeling beneemt haar alle vreugde.
God komt nu Donruste consientie troosten, hij heeft haar klachten gehoord ®). Terwijl Meest elcken spottend vraagt, wie daar wel aankomt ,,met soo magher cleeren”, heet Donruste consientienbsp;hem vol vertrouwen welkom, en vraagt naar zijn naam. ,,Godtnbsp;voor de werelt” krijgt ze ten antwoord, en dan begint God te spreken over eenvoud, onthechting en geduld in het lijden. Meest elckennbsp;komt onder de indruk, hij laat zijn spot na, en met Donruste consientie vraagt hij naar de eeuwige rust, waarover Godt voor de wereltnbsp;daar sprak. Deze beweert dan het niet op hun geld gemunt te hebben, ,,maer met cleenen coste zoo werdt u ghevelt pyn”: zij moetennbsp;,,blyde van gheeste” zijn, want hij zal ,,hier gaen bescincken ternbsp;desen feeste thoochste en tmeeste”. En dan toont hij in een toochnbsp;!.zyn present, te weten Christum ghecruust”, die zelf uit de hemelnbsp;nederdaalde om de mensen te troosten.
Godt voor de werelt verklaart vervolgens zijn ,,present”; alleen in Christus is troost en rust te vinden, niet in de wereld. Donrustenbsp;consientie sluit zich daarbij aan, en Meest elcken ziet nu zijn jeugdige domheid in.
Tot slot richten de drie spelers zich in een rondeel tot het publiek om het aan te sporen zich aan Christus te houden, immers ,,swerelsnbsp;vruecht valt cranckelick.”
Bijzonder geslaagd kan men dit spel van 309 regels niet noemen. Een bekering van Meest elcken, die men op grond van het beginnbsp;zou verwachten, wordt aan het einde niet dan terloops vermeld.
-ocr page 32-20
Van Godt voor de werelt kan men zich geen duidelijk beeld vormen; zijn uiterlijk is er blijkbaar niet naar om in hem God te herkennen,nbsp;immers spottend vraagt Meest elcken;
,,Wel wye compt ons hier ghescreden Dus slicht van zeden voor alle dese heeren,
Met zoo magher cleeren?”
Zijn breedsprakige uiteenzettingen zijn niet overal samenhangend. Bovendien zijn z’n woorden inconsequent; nu eens spreekt hij als God: ,,Alle die hem te mywaert voughen, ic wilse verlossen”,nbsp;dan weer schijnt hij zich tot de mensen te rekenen: ,,Christus dienbsp;quam ghedaelt omme te vertroostene der cantycken bruudt, datnbsp;zyn wy menschen”.
Men krijgt de indruk, dat het spel voor een bepaald feest geschreven is, waarop een afbeelding van de gekruiste Christus werd onthuld, of aan de feestgenoten een plaatje van Christus werd uitgereikt, zoals nog wel het gebruik is aan het einde van een volksmissie in een R.K. Parochie. Godt voor de werelt zegt n.1.: ,,Teendernbsp;ghedinckenesse en zalighe memorie laten wy hier dit present, elcknbsp;wilt danckelick ontfanghen.”
In ieder geval vormt het vertonen van het ,,present” wel het hoogtepunt.
Van alle spelen van Lawet is dit gelegenheidsspel, wat betreft compositie en uitwerking, wel het minst geslaagd; wat het rijm betreft is dat juist niet het geval.
III. fol. 19—45 Een schoon gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele.
Van dit spel bezorgde prof. Scharpé een volledige uitgave. Daarom wordt van dit 1358(?) regels lange spel de inhoud hier slechts in zeer grote trekken meegedeeld.
tAmorues Ingien, een jonghelinck, prijst de heerlijke Mei; tOngherust Herte, een ,,oudt lansman”, daarentegen ,,den ver-cooren Oest”. Hun twist hierover zullen Extraict der Scriftueren ennbsp;Redelick Ghevoelen beslechten door een spel te laten zien.
In dat spel, ’t eigenlijke spel van tReyne Maecxsele, ziet men hoe achtereenvolgens tReyne M. gelukzalig leeft in het paradijs;nbsp;hoe twee ,,bastaerde duvels”, afgunstig op het toekomstig eeuwignbsp;geluk van tReyne Maecxsele, besluiten haar te verleiden; hoe na de
-ocr page 33-21
zondeval God straft met het verlies van de Mei, waarvoor in de plaats komt ,,den winter vul van onghenaden”. Pas als ,,den War-achtighen Lansman” zal komen, ,,die daer zal vertreden
Den wintere met alle zyn lastich bezwaren En den vruchtbaren Oest zal commen verclaren”,
zal er verlossing zijn. Dan ziet men hoe de ,,Doot” zijn werk doet, waarna tReyne Maecxsele naar de hel wordt gesleept.
Nu wordt dit spel onderbroken voor een verklaring van Extraickt der Scriftueren en Redelick Ghevoelen.
Als het spel wordt voortgezet, ziet men hoe tReyne Maecxsele in de hel gekweld w'ordt. Een engel. Troostende Surcoes, troost haarnbsp;met de belofte van verlossing. Inderdaad stemT God toe dat zijnnbsp;Zoon haar gaat helpen. Hij moet haar een Mei schenken, die zonbsp;groot en zwaar is, dat hij er de helse poort mee verbreken kan; hijnbsp;moet als ,,Warachtighen Lansmans zoone” gaan ,,inden wech vannbsp;lyden”, om zijn ,,Oest” te vergaren ,,aerbeydende zuerich”. Goet-willich van Herten, beladen met zijn kruis, de ,,Mey vul van ghena-den”, begeeft zich naar Calvarië, om te sterven. Weer verrezen,nbsp;dood en zonde overwonnen hebbend, breekt hij met zijn ,,Mey, dennbsp;standaert der reynder liefde”, de hel open en verlost tReyne Maecxsele:
,,Compt laet ons gaen in onse lusthooven:
Den Winter es ghedaen, den hagel es verscooven Den lustelicken Somer compt hem openbaren.”
Daarna gaat Goetwillich van Herten heen om
,,U de plaetse bereyden ter hemelscher schuere zoet.
Om u daer in, als taeruwe graen net en puere goet Te vergaderene duer desen mynen Oest zaen.
Up datse vervult zy die langhe moste woest staen.”
Het spel ,,concluderende” stelt tOngherust Herte vast dat hij het heeft gewonnen, ,,dat den Mey den Oest moet booghen”, waaraan Redelick Ghevoelen de les vastknoopt:
,,Scuwet
Oock sMeys jouesheyt nader tydelicker voorme.
Want tbrinckt ghemeenelick voort ydele stoorme;
Maer volcht Christum, den Waren Lansman reene.
Die hem zelven ghegheven heeft voor al tghemeene
-ocr page 34-22
Die in hem gheloovende vastelick betrauwen,
Updat hyse bringhen zoude uut alle benauwen Ter hemelscher schuere als taruwe vul eeren,
Zoo dese onse materie elcken can leeren.”
IV. lol. 48—59vo Een schoen gheestelick spel van den Helighen Sacramente.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1571.
Personayghen:
Hongherich Gheest, werrelick.
Des Voetsels Vertooghere, prophetelick. Uutdeelder der Warachtigher Spysen, gheestelick.
Men kan dit eigenlijk moeilijk een spel noemen, veeleer is het een reeks van acht tooghen, die door langere of kortere dialogennbsp;met elkaar verbonden zijn.
Hongherich Gheest verlangt naar een geestelijke spijs die zijn ziel en zijn geest zal kunnen verzadigen. Maar wie zal hem die kunnen tonen? Dat wil Des Voetsels Vertooghere proberen, die hemnbsp;,,de spyse van langhe voorleden jaren zal openbaren”.
Achtereenvolgens beschrijft en vertoont deze nu vijf maaltijden uit het Oude Testament, die telkens weer door Hongherich Gheestnbsp;als ontoereikend worden afgewezen. De uitbeeldingen ervan wordennbsp;als volgt beschreven.
1 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Hier zal men tooghen Abraham ghewapentnbsp;zynde als commende vanden stryde, ende
den priester Melchicedech hem presenterende broodt ende wyn.
2 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Hier zal men Abraham tooghen ter tafelenbsp;zittende, maer niet ghewapent, ende met hemnbsp;noch drie inghelen.
3 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Hier zal men tooghen de kinderennbsp;van Israël eetende het Paesschelam
al staende upghescurdt, met stocken inde handen.
4 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Hier zal men tooghen het manna van dennbsp;hemele vallende ende het zelve de kinderen
van Israël dat rapende elek by maten.
-ocr page 35-23
5 Tooch: Hier zal men tooghen Abygael de vrauwe.nbsp;Gommende gheladen met broot endenbsp;wyn den coninck David te ghemoete,nbsp;al tzelve hem presenterende.
Als ook deze vijfde maaltijd Hongherich Gheest niet heeft kunnen verzadigen, kan Des Voetsels Vertooghere niets meernbsp;voor hem doen. Slechts weet hij nog te zeggen, dat er bij Salomonnbsp;over een maaltijd van brood en wijn gesproken wordt. Deze kannbsp;hij echter niet verschaffen, want hij is nog ,,onder de besmedtnbsp;wedt”. Wel zal hij hem bij Uutdeelder der Warachtigher Spysennbsp;brengen, in wie ,,veel meer perfectie es”. Deze verklaart de ontoereikendheid van die maaltijden uit ,,dinperfecxtie vander (oude)nbsp;Wedt”; alleen ,,in Jhesum Christum es alle verzadicheyt, tLevendenbsp;Broodt dat vanden hemel ghedaelt” is. Die maaltijd zal hij hem tonen. Maar nu weet Des Voetsels Vertooghere nog ,,een schoonnbsp;poynt”, hij wil eerst nog de maaltijd laten zien van een van de machtigste koningen van de oude Wet, n.1.
6 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Hier zal men tooghen den coninck Assuerius,nbsp;costelick ghecleedt zittende ter tafele, wel
voorzien zynde van spyse ende dranck, oock potten ende schalen, neffens hem zittendenbsp;diversche persoonen, zeer costelick ghecleedtnbsp;als vorsten.
Maar deze kostelijk uitgedoste lieden moeten verdwijnen voor de maaltijd die Uutdeelder der Warachtigher Spysen nu laat zien.
7 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Hier zal men tooghen Jhesus Christus, zittendenbsp;ter tafelen met zyne apostels, al waer hy
tbroodt nemen zal ende het zelve ghebe-nedien, brekende zalt zyne apostel gheven inder ghelycken oock den kilck oftenbsp;scale.
Des gevraagd verklaren Uutdeelder der Warachtigher Spysen ¦en Des Voetsels Vertooghere deze beide maaltijden. Zeer uitvoerignbsp;weiden ze daarbij uit. De betekenis van de laatste maaltijd vooralnbsp;wordt breed, al te breed wel, uiteengezet. Zij duurt nog steedsnbsp;voort, en Hongherich Gheest kan er volkomen door verzadigdnbsp;worden; zij verschaft een ,,warachtighe spyse tot een euwich leven”.
-ocr page 36-24
want „duer dit voetsel zal elcken euwich niet sterven, maer twar-achtich leven ghewinnen”, en dat alles. ,,duer Christus bloedighe wonden en verdiensten blyckelick.”
Als een grootse apotheose verschijnt dan de drievoudige tooch waarin Christus aan het kruis tegelijk met de beide voorgaande to’o-ghen zichtbaar wordt.
8 Tooch: Hier zal men tooghen Christum hanghende ant cruuse met loopende wonden , ende hetnbsp;avontmael, myts oock de maeltyt van As-suerus; alle drie ghelyck te samen, alzoo reynnbsp;als men can of mach.
Dan knielt Hongherich Gheest dankbaar neer, eeuwig lof moet Christus gebracht worden
,,Omdat hy zynen gheest, inwendich duerdroncken.
Die hongherich was, verzaedt heeft met zyn spyse crachtich. Die hy bezeghelt heeft ant cruuse zeer onzachtich.”
Onder leiding van Uutdeelder der Warachtigher Spysen voegen de drie spelers hier een breed uitgewerkte lofprijzing aan toe, in denbsp;vorm van een opmerkelijk refrein. De 5 strofen van 17 regels hebben n.1. een stok van twee regels, en de 5e strofe is over de drienbsp;spelers verdeeld. Dan eindigt dit spel van 611 regels met een verzoeknbsp;om de welwillendheid van het publiek.
Zoals reeds is gezegd vormen de 8 tooghen het hoofdbestanddeel in dit spel; de tekst, door de drie spelers voorgedragen, speelt feitelijk een secundaire rol. Dat de tooch bij Lawet een belangrijke plaatsnbsp;inneemt, zien we ook in de andere spelen van hem. Niet een terloopsnbsp;illustreren van wat door de spelers wordt gezegd, maar een integrerend bestanddeel van het spel. Die rol van de tooghen is in ditnbsp;spel wel het grootst. Het toneelspel is hier volledig in een kijkspelnbsp;overgegaan.
V. fol. 61—84 Een gheestelick spel van zinnen rethoryckelick ghestelt up den Vader Onse ghe-zeyt tPater Nostere. Luce 11.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1577.
Personayghen;
Scriftuerlyck Bewys, Warachtich Betooch, Broederlick Troost, Devoote Contemplatie,
-ocr page 37-25
Redelick Onderstant, Menich Ongheleert, Jhesus Christus, Andreas den Apostel.
Na een rondeel van Scrift. Bewys, War. Betooch, Broederl. Troost, Dev. Contemplatie en Red. Onderstant ter begroeting vannbsp;de aanwezigen, vraagt Menich Ongheleert naar de ,,wech der za-licheyt”. Bidden tot de hemelse Vader, in Christus' naam, krijgt hijnbsp;ten antwoord; niet ,,met uutgereckte craghen als den Phariseus;nbsp;maer als ghy bidt, gaet zonder eenighe bedwanghen in uwe slaep-camere, dats dyne concientie”. En wat zal dat gebed dan uitwerken,nbsp;vraagt Menich Ongheleert? Verhoring en overvloedige troost, wantnbsp;het gebed dringt door de wolken tot voor God. En dit antwoordnbsp;wordt dan geïllustreerd in een dubbele tooch.
1 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Hier zal men tooghen God den Vadere in eenennbsp;troon, Christus ter rechter handt van hem
ghezeten, den Helighen Gheest voor hemlieden beeden hanghende. Rolle ant rabadt:
Een vernedert odmoedich gheest zal ick verhoeren,
WHnt ic bem barmertich, die Heere u God vercooren.
2 nbsp;nbsp;nbsp;Tooch: Onder den troon zalmen tooghen eenen mensche,nbsp;odmoedich liggende in zyn ghebedt, uut
zynen mondt rysende tot voor Gods aenschyn een rolle daer in ghescreven:
Onse Vader die daer zyt int shemels verblyden,
Ghehelicht zy dynen name tot euwighen tyden.
Rolle ant rabadt:
De offeranden Gods zyn een ghebrooken gheest ghestadich. Want een odmoedich herte en werdt hy niet versmadich.
Menich Ongheleert, die er niet veel van begrijpt, krijgt breedsprakig uitleg over de kracht van het gebed. Dat krachtige gebed wil hij wel leren. Goed, dan zal men hem ,,tPater Noster speelwysnbsp;vertooghen”. Het Pater Noster? vraagt Menich Ongheleert verbaasd,
,,Wat, wilt ghy dies pooghen
Omme dat zelve nu te gaene bedien? Maer
Want ick can myn Pater Noster van over zestien jaer,
Ende oock myn Credo, naer de ghemeene ze,
Gheleert int cleene be.”
-ocr page 38-26
„Jawel”, zegt dan Devoote Contemplatie,
,,Omdat volck nu zom
Latyn voor Vlaemschs leest, niet wetende wat bidt.
Zoo hebben wy voorghenomen hier in de stat dit Spel speelwys te vertooghene naer de behoorte,
Updat men de menighe ongheleerde soorte Zoude zyn onghelyck tooghen naert wel voughennbsp;Om hem dies ghenoughen.”
En dan klinkt Redelick Onderstant's aansporing: ,,Ziet eens binnen wiet Pater Noster ghemaeckt heeft”. Waarna een kortnbsp;bijbels toneeltje in de tooch te zien is, waarin Christus aan zijnnbsp;apo.stelen het Onze Vader leert.
Nu kan het sermoen pas voorgoed beginnen! Breedvoerig en langdradig kidjgt Menich Ongheleert uitleg over het Onze Vader,nbsp;aan de hand van de verdeling van Sint Augustinus, die er 7 verschillende gebeden in onderscheidt. Deze taaie onderrichting wordtnbsp;door Redelick Onderstant, Scriftuerlyck Bew3^s, Warachtich Be-tooch, Broederlick Troost en Devoote Contemplatie om beurtennbsp;voorgedragen. ®) Behalve op Sint Augustinus beroepen zij zichnbsp;ook een enkele maal op S. Chrysostomus, S. Bernardus en S. Hiero-nimus; bovendien plunderen zij op de gebruikelijke wijze de Bijbel. ’)nbsp;Slechts enkele malen valt Menich Ongheleert in de rede om door zijnnbsp;botheid het publiek te doen lachen, b.v. als hij met schrik meentnbsp;te moeten vaststellen dat
,,tSchynt zoo doende dat ick myn Pater Noster lase
Tot mynder verdommenesse, vul van afgryse!
Als hij dan bijna 800 regels geduldig heeft aanhoord, moet hij bekennen al die schone woorden en geschiedenissen al weer vergeten te zijn!
,,0 lasen, niet dan een aerme onwetende beeste
En bem ick hier binnen swerels foreeste.
Ach, waer ick noch jonck, ick ghinghe te scoole schier.”
Warachtich Betooch troost hem: hij moet vertrouwen op God, die immers van arme vissers en herders geleerde apostelen gemaakt heeft,nbsp;•en Paulus in een ogenblik tijds veranderde van een vervolger in
,,Een sachmoedich schaep ende een actyf clerck.
Zoo ghy binnen scauwende mueght nemen om u beclyf merck.”
-ocr page 39-27
En dan wordt het Pinksterwonder in een tooch getoond, en in een andere er naast Paulus’ bekering. De zes spelers vallen op hunnbsp;knieën en zeggen om beurten een van de zes strofen van een refrein,nbsp;waarvan de stok luidt:
,,Lof Helich Gheest, ons Gods liefste wille inzayende.”
Menich Ongheleert kan gerust zijn; als hij goed, en met vertrouwen bidt, zal ook hem de H. Geest geschonken worden. Dan bidden de vijf leraars, elkaar afwisselend, hem nog eens een paraphrase van het Onze Vader voor, en daarmee heeft hij ,,een schoonenbsp;verclaringhe
Inhoudende het Pater Noster gheheelick
Zoot ghevloyt es uut Christus mondt juweelick.”
Nu heeft Menich Ongheleert het begrepen, zo zal hij voortaan zijn Pater Noster bidden, en daarbij
,,Over een zyde gaen alleene in een houcxkin
En daer open doen der concientien boucxkin.”
Deze nieuwe gesteldheid vereist voor hem ook een nieuwe naam. Voortaan zal hij heten: Nieu ghebooren herte.
Met een verzoek aan het publiek om de opvoering goedgunstig te beoordelen ,,als isse cleene van consticheyt” besluit Warachtichnbsp;Betooch het spel.
Al lijdt dit spel van 1245 regels ®) aan de gebruikelijke langdradige uitweidingen, toch zal het door zijn afwisseling en zijn 5 tooghennbsp;wel bij het publiek in de smaak gevallen zijn, als een onderhoudendenbsp;preek over een vertrouwd onderwerp.
VI. fol. 87—114vo. Een schoon gheestelick spel van zinnen van het Taruwe Graen ende tCrockenbsp;Saet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1582.
Personayghen:
Menich Meinsche, werelick.
Troost der scriftuere, gheestelick.
Gods gheestich verstercken, gheestelick. Kennesse der waerheyt, gheestelicke vrauwe.nbsp;Den rycken lansman, als God.
De vruchtbaer eerde, werelicke vrauwe.
-ocr page 40-28
Den vyandt der menschen, duvele. Uriel, de i® inghele.
Jeremiel, de ij® inghele. tCrocke zaet, een quade repalghe.nbsp;Het Taruwe graen, een jonckman.nbsp;Den Quest, de doot.
I. Menich Meinsche klaagt dat Gods ,,gheloovighe kercke” overgeleverd schijnt in de handen van haar vijanden. ,,Neen”,nbsp;antwoordt hem Troost der Scriftuere, ,,want God es ghetrauwe innbsp;woordt ende wercken”, hij zal zijn Kerk altijd bewaren,
,,Zoo ick. Troost der scriftuere, u werde bewyselick Duer de parabele pryselick des lansmans rycke.
Die goet zaet zayde in zynen ackere publycke.
Maer de vyant, vul verzycke, quam by nachte, daer Onder zayende quaet zaet, met nydich ghedachte zwaer,nbsp;Dwelcke zyn de kinders des werels alle quaet uutvoerelick,nbsp;Die tgoede zaet, Gods kercke, eeuwich zyn beroerelick.”
Maar aan de vertoning van die parabel gaan ruim 500 regels vooraf, waarin Troost der Scriftuere, Gods gheestich versterckennbsp;en Kennesse der Waerheyt een wijdlopige, met aanhalingen uit denbsp;bijbel doorspekte beschouwing geven over de vijandschap die ernbsp;bestaat tussen Christus en de satan, tussen Christus’ Kerk en denbsp;wereld. En evenals Christus heeft moeten lijden, zo moet ook zijnnbsp;Kerk vervolging en versmading verduren. Zij weten zes punten op tenbsp;geven waarom God, die zijn Kerk noemt
,,Zyn lief, zyn bruudt, zyn duufve, zyn over scoone.
Ja, zyn uutvercooren onder veel duusent bevonden,”
toch die Kerk
,,Dus anvechtende laet quellen hier upder eerden,
Dwelcke huer ghesciet van de meeste deser werelt.”
Ten eerste is dan de zonde oorzaak van die kwellingen.
Ten tweede moet door het lijden
,,De verdorfven natuere vul zondighe struucken Ghetempt en ghedoot worden onder sgeests beluucken.”
Ten derde, die beproevingen worden toegelaten
-ocr page 41-29
„Updat huer gheloove beprouft zynde voordachtich Vreedsamich bestaen can ende datte zeer crachtich.”
Ten vierde
„Updat zy ghelyckvoormich met vulder trauwen Haer hooft Christum zoude wesen publyckelick,
Daertoe zou gheroepen es zeer autentyckelick.”
Ten vijfde, het verdragen van het lijden moet bewijzen dat de Kerk het geloof
,,Om tydelick profyt ofte goede daghen
Niet anghenoomen heeft, maer alleene om God behaghen.”
Ten zesde
,,Zoo laet God veel cruus ende lyden oock ariveren Over zyn helighe Kercke, naer warachtich doceren,
Dwelcke huer es een ghetuughe, vaste int ancleven.
Dat naer dit leven huer een andere werdt ghegheven.
Te wetene deuwighe vruecht en dat erfvelickheyt Als dit sterfvelicke andoen zal de onsterfvelickheyt.”
Elk van deze zes punten heeft ook weer ruimschoots de gelegenheid gegeven talrijke aanhalingen uit de bijbel te pas te brengen. Ku tonen zij Menich Meinsche nog eens uitvoerig aan dat de Kerknbsp;met recht vergeleken wordt met de tarwe uit de parabel die zij terstond ,,fyguerlick zullen tooghen,
Updat ghy, Menich Mensche, nu ter tyt bevonden Dese werelsche gronden als crocke zaet verwatennbsp;Schuwende zout vlieden ende gheheel verlaten.”
II. Dan, eindelijk, begint het spel van het Taruwe Graen. Christus, ,,ghecleet in voorme van eenen lansman die uutgaetnbsp;om te gaen zayen zyn zaet”, komt op en zegt tot de Vruchtbaernbsp;eerde;
,,Zoo willick nu gaen zayen, bevryt alder zwaerheyt,
In uwen ackere vruchtbarich vul van virtuuten Dat eedel taruwe graen, myn zaet costelick int spruuten,nbsp;Updat duer styts besluuten ende dat voorspoedichnbsp;Vruchten voort mach bringhen ende die overvloedich.
Dat zyn de kinderen des rycxs zeer autentycke,
Myn goede vergaringhe, helighe kercke publycke.”
-ocr page 42-30
Na de toezegging van goed weer en een waarschuwing voor „den vyant der menschen”, verlaat Christus de Vruchtbaer Eerde.
Maar nu verschijnt de Vyant der menschen, roepend:
,,Liever den hals verstuucken
Dan langher ligghen duucken binnen mynder munten!
Men zoude my varincxs achten een der slichter ghuuten Die nauwe tot buuten zyn hooft zoude steken!”
Hij heeft daar juist gehoord dat het menselijk geslacht voorbestemd is de plaats te gaan innemen, die hij verloren heeft, want de Rycken Lansman bemint het als
,,Zyn lieve beminde eedele vruchtbaer eerde,
In wyens ackere hy ghezayt heeft naer zyn gheryven Zyn taruwe graen, updat vruchtbaer zoude beclyven,
Welck bedryven ick uutten gront myns herten behate.”
Daarom besluit de Vyant der Menschen:
,,Dies neme ick nu mynen ganck inder nacht al late, Listich ende vyandich, met een valschs betrapen.
Dewy Ie dat alle menschen nu ligghen en slapen.
En dat alleenelicke ten Rycke Lansmans spy te,
In svruchtbaers eerden acker zayen tmynen apetyte Myn boose oncruut tot staruwe graens onvrame.
Het welcke men tcrocke zaet es namende by name.”
Dat zaaien schijnt een zwaar werk voor hem te zijn, want al dadelijk zucht hij:
,,Van moetheyt zoudick wel als een cornuweel hyghen!”
De gevolgen van zijn werk blijven niet uit; twee dienaren van de Rycken Lansman, ,,in voorme van twee inghelen” zien metnbsp;schrik hoe er onkruid tussen de tarwe is opgeschoten, wat ze aannbsp;hun meester melden. Deze verklaart hun:
,,Dat heeft nu commen brauwen
In vulder ontrauwen den vyant des menschen,
Ende datte by nachte, naer zyns zins wenschen.”
Maar zij mogen dat onkruid nog niet gaan uittrekken, dat zou de tarwe niet ten goede komen. Pas bij de oogst zal hij het onkruidnbsp;laten verzamelen om het te verbranden.
-ocr page 43-31
Als de engelen verdwenen zijn, roept de Rycken Lansman ,,uut-commende, totter Vruchtbaer Eerde sprekende” deze ter verantwoording. Goed zaad heeft hij op haar akker gezaaid,
,,Maer ghy hebt u ghemaeckt eens anders obediente Buuten mynen consenten, ghy vrauwe, hoe mach dat
wesen ?
Zeght redene van desen.”
De Vruchtbaer Eerde bekent haar schuld, en verhaalt wat de Vyant der Menschen heeft gedaan.
,,... Hy es commen by nachte, van my onverwachtich, Ende heeft tmynen ondancke als loos verlackerenbsp;Zyn crockezaet ghezaeyt in mynen ackere.”
Dat is zijn bekende manier van doen, zegt de Rycken Lansman,
,,Dit most ghy gheweeten hebben, myn beminde vrauwe! Maer ghemerckt uwen rauwe, naer waer vermonden.
Zoo werdet u vergheven, wacht u voort van zonden.”
Het nu volgend zinnekenstoneel tussen de Vyant der Menschen en tCrocke Zaet begint met het gebruikelijke scheld-rondeel.nbsp;tCrocke zaet heeft gehoord dat het op het einde slecht met hem zalnbsp;aflopen, daarom zoekt het nu hulp bij de Vyant der Menschen.nbsp;Deze maakt zich als zijn vader bekend, en raadt aan zoveel mogelijknbsp;het Taruwe Graen te verdrukken. Als dit dan de last van tCrockenbsp;Zaet ondervindt, beginnen de twee ongelijke zonen van de Vruchtbaer Eerde te twisten en te schelden. Taruwe Graen eist dat tCrockenbsp;Zaet ruimte maakt,
,,Want zoot anscau wyst, u leven es contrarie Vanden mynen; dus vertreckt, en God bewarienbsp;Met een drooghe , harie; wilt elders den pot schumennbsp;En om u bescot lumen!”
Maar tCrocke Zaet laat zich niet verjagen, ook niet door de klachten van de Vruchtbaer Eerde, die partij trekt voor Taruwe Graen. En het bezweert:
,,Present alle dees lieden;
Men zoude my eer zieden en dat te zupe zoope.
Dan ick van het tarwe graen eens te stupe croope.
Maer als aerme jupe, noope zal hy met verstranghen Noch dickmael ontfanghen.”
-ocr page 44-32
Zelfs ontziet het zich niet zijn moeder te bedreigen:
„Poocht u tente verslane
En an deen zie te gane; serteyn, moet ick my stooren,
Zoo wee uwe ooren!”
Tegenover zijn vader, de Vyant der Menschen, beroemt tCrocke zaet zich op zijn succes,
,,Want het tarwe graen, zeer hooghe van moede.
Dat hebbick onder de roede wel connen vaten,
Dwelck ick niet en laten te cortene zyne maten.”
De Vyant der Menschen stelt nu een tafel op, waaraan beiden gaan zitten slempen. Onderwdjl amuseren zij het publiek met hunnbsp;drinkrondelen. Evenals in het spel van de Verloeren Zoone hebbennbsp;de spijzen en dranken ook hier toepasselijke namen, als ,,Twist ennbsp;ghescille”, ,,Hoverdie ende nyt.” Terwijl zij daar hun buik zittennbsp;te vermasten, hoort men ,,van binnen der gordynen” een niet onver dienstelijk lied van 8 zevenregelige coupletten zingen.
,,Hoort alle die om loon en danck Twee heeren te dienen pleghen;
Met reden merckt up onsen zanck Ten zyn hier maer twee weghen:
Deene es goet en dander quaet Dats Tarwe graen en tCrocke zaetnbsp;Daer elcken es toe gheneghen.”
Men kan twee heren niet te gelijk dienen, het goede en het kwade. Men moet kiezen, voor het Taruwe Graen, of voor het Crockenbsp;zaet. Taruwe Graen, dat is Gods Kerk, ligt nu onder de voet gelopen,nbsp;want
,,Lasen, nu naer waer verstant Int zoet prieel van Vlander lantnbsp;Zyn meer zonden dan duechden.”
Maar bij de oogst, dat is de dood, wordt het goede beloond en het kwade gestraft. Daarom aan Gods Kerk de vermaning:
,,Hout u vroom als tarwe slecht In liefde en caritate;
Die wel doet zyn pyne verliest.
Dies altyts duecht voor tquade kiest Als tarwe graen thuwer bate.”
-ocr page 45-Eindelijk kan. de Rycken Lansman niet langer aanzien dat het Taruwe Graen verdrukt wordt. Daarom zendt hij zijn „Oust, indenbsp;VQorme vande doot, inde handen hebbende een scherpe secxsene”nbsp;om tarwe en onkruid af te maaien, de tarwe in zijn schuur te brengen, maar het onkruid te verbranden. Deze slaat met zijn zeis toe:
,,Wel up, wel an! in smeesters name!
lek bem den oust te bevreesene es mynen alame.
Want het es een ingien van zeer scherper snede.
Ghy Crocke ende Tarwe, ghy moet beede mede.”
Hierop schreeuwt tCrocke Zaet vèrschrikt tot het publiek om hulp ,,Helpe! goelieden, moort, moort!” maar niemand kan hetnbsp;meer helpen. De beide engelen, Uriel en Jeremiel, openen de hel, ennbsp;onder het kermen van
,,Ja, helpe daermen!
Wilt myns ontfarmen van dit wreet verwerrenen”
Wordt tCrocke Zaet daar in gesmeten. Taruwe Graen echter prijzen zij om zijn getrouwheid,
,,Dies zullen wy u vergaderen ter deser huere
In srycke lansmans schuere tot uwer victoorie
In dhemelsche gloorie.”
III. Na deze verdienstelijke weergave van de parabel, krijgt Henich Mensche in het slot-bedrijf van het spel weer een onuitstaanbaar langdradige uitleg van Troost der Scriftuere, Godsnbsp;gheestich verstereken en Kennesse der Waerheyt over de betekenisnbsp;van wat hij gezien heeft. Menich Mensche erkent dat alles van toepassing is op de eigen tijd, dat inderdaad Gods Kerk ongenadig tenbsp;lijden heeft van de ,,kinderen des werelts.”
,,Want serteyn, men vonde nu nauwe eene van thienen Of men zietse als crocke zaet den vyandt dienen.
De scherpste ingienen ter werelt voor alle dinghen hs. scherptste An het tarwegraen, Gods Kercke, meest quaets vulbringhen.nbsp;Het blyckt ant ghehinghen, en dat ten waren begoome.
An papen en monicken, myts den boosen paus van Roome,
Die haer lastich vervolghen als gherechte antechristen,
Met water, vier, zwerdt, ende des oorlochs twisten,
Diemen met arghelisten daghelicxs up haer ziet welven Bin swerels bedelven.”
-ocr page 46-34
Als tenslotte nog verklaard is wat het lot van tCrocke Zaet en van het Taruwe Graen betekent, volgen twee tooghen, die dezelfde verklaring in beeld brengen, en dan nog achten Gods ghees-tich verstercken, Kennesse der Waerheyt en Troost der Scriftuerenbsp;een honderd regels verklaring nodig, voor zij met een ,,oor lof notabele discrete wyse heeren fyn” voorgoed het toneel ontruimen!
Terecht is prof. Scharpé weinig enthousiast over dit 1673 regels lange spel, ofschoon het tweede bedrijf, dat feitelijk een opnbsp;zich zelf staand spel is, wel verdienste heeft.
VII. fol. 116—173 Twee schoone rethoryckelicke speelen van zinnen ende dat vanden Verloerennbsp;Zoone. Luce int xv® capittele.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1583.
Hoewel de volledige tekst van deze beide spelen hier achter staat afgedrukt, volgt hier ter completering van dit hoofdstuk een kortenbsp;inhoudsopgave
Twee Sinnekens, Quaden Wille en Sinnelick Ingheven, openen het spel. Ze vertellen ons dat er feest is in de hel, en daar is reden voor,nbsp;want het blijkt dat ,,de gheheele werelt ghezedt es in quade.”
Nog nooit is het zo’n goede tijd geweest; ,,nu es de yseren euwe ^ gheheel voor handen, naer Ovidius verstanden.” In de^ passage / ^nbsp;heeft Lawet prachtig de gelegenheid gehad zijn mythologischenbsp;kennis te bewijzen. Onder aanvoering van Lucifer treden behalvenbsp;de traditionele Bijbelse duivels, als Leviathan, Asmodeus, Mammon, Beelsebub, enz., ook klassieke figuren op, al of niet uit denbsp;onderwereld, als ,,Charon den schippere”, ,,Cherberus den helhondt”,nbsp;Pluto, Jupiter, en nog een hele reeks andere. Na een opsommingnbsp;van de ergste zonden die nu heersen, beschrijven de Sinnekens denbsp;toebereidselen die men in de hel treft om de zielen te ontvangen metnbsp;kwelling en pijniging. Zij zullen zorgen dat er slachtoffers zijn, ’t isnbsp;hun wel toevertrouwd, zij hebben immers zelfs Lucifer en Adam tennbsp;val gebracht!
Dan treedt ,,Den Troosteloosen Zondare” op, die zich beklaagt voor de verdoemenis bestemd te zijn, omdat hij uit Adam en Evanbsp;geboren is. ,,Scriftuer]ick Troost” probeert hem echter aan de handnbsp;van de Bijbel vertrouwen op Gods barmhartigheid bij te brengen,nbsp;wat ,, Recht ver dicheyt Gods” echter uit die zelfde Bijbel als onmogelijk aantoont. Nu treedt „De Barmherticheyt Gods” zelf op, en
-ocr page 47-begint met „Rechtverdicheyt Gods” een twistgesprek daarover. De argumenten van deze laatste, vooral de opsomming van de gestrafte zondaren uit het Oude Testament, benauwen ,,Den Trooste-loosen Zondare” meer en meer, en telkens onderbreekt hij het debatnbsp;met uitingen van wanhoop. ,,Scriftuerlick Troost” beweert nunbsp;dat die strenge bestraffing alleen maar plaats had „inde ghescrevennbsp;wedt, die van Moyses tot up Christum hadde regnatie”; door Christus is alles anders geworden. Hij heeft de zonden van de mensennbsp;op zich genomen, daardoor zijn die nu ,,onder de wedt van gratiën.”nbsp;Als deze woorden nog niet helpen roept ,,Seriftuerlick Troost”nbsp;de hulp in van haar broeder ,,Warachtich Bewys”, en van haar zuster ,,sGheests Inspiratie.” Deze herinneren er nu aan hoe Christusnbsp;de zondaren vergaf, o.a. ,,het vraukin in overspel bevonden”. Sintnbsp;Petrus, die, Hem driemaal verloochende, ,,den schaker ter rechterhandt”, Maria Magdalena. Gods genade staat nog altijd gereed voornbsp;die in Hem geloven, en die dat doen zullen niet verloren gaan.nbsp;,, Rechtver dicheyt Gods” kan zich daarmee niet verenigen; met eennbsp;,,Ick en bems niet content” verlaat zij het toneel.
De pogingen om ,,Den Troosteloosen Zondare” te overtuigen worden voortgezet. Daartoe dienen ook de drie tooghen die nu volgen. Succes blijft niet uit; de ,,Troosteloosen Zondare” erkentnbsp;,,troost en consolatie” ontvangen te hebben, maar hij heeft nog éénnbsp;verzoek: omdat hij ,,vergetelick” is vraagt hij of hij ,,speelwys ietnbsp;zonde mueghen anschauwen ter materie dienende.” Aan dat verzoek zal voldaan worden, hij moet maar ,,over een zyde” gaan, dannbsp;zal men ,,een troostelicke fyguere speelwys tooghen.”
Dan, eindelijk, begint het eigenlijke parabel-spel van de Verloren Zoon.
Aangespoord door ,,Sinnelick Ingheven” en ,,Quaden Wille” besluit ,,Den Verloeren Zoone” zijn erfdeel aan zijn vader te vragen,nbsp;en er op uit te trekken om van zijn jonge leven te genieten. Nietnbsp;dan met tegenzin, en onder talrijke vermaningen en waarschuwingen, geeft ,,Den Vadere” hem het geld. Vol vreugde trekt dan ,,Dennbsp;Verloeren Zoone” de wyde wereld in. De Sinnekens komen nu weernbsp;te voorschijn en uiten hun vreugde over de goede gang van zaken.nbsp;Zij zullen ,,Den Verloeren Zoone” volgen naar het land waarheennbsp;hij gereisd is, om hem tot ontucht en dronkenschap te verleiden; zonbsp;zal hij aan de hel niet ontkomen. Op hun inblazen besluit hij dannbsp;in het ,,huus der vruechden” te gaan ,,houden wake met schoonenbsp;vrauwen.”
-ocr page 48-36
Daarmee begint een uitvoerige, levendige herberg-scène. ,,De Werelt, werdinne” verwelkomt haar gast vriendelijk. Deze roeptnbsp;om spijs en drank, ,,Overdaet, den werdt” heeft die juist in overvloed. Twee ,,jonckwyven”, ,,Wellust des vleesch” en ,,Begherlick-heyt der ooghen” houden hem gezelschap, terwijl allerlei spijzennbsp;en dranken, met namen als ,,Der zonden Voetsele”, ,,Versmaetheytnbsp;Godts”, worden aangedragen. Het is een slemppartij waarbij hetnbsp;,,Den Verlooren Zoone” aan liefkozingen en kussen van zijn ,,liefstenbsp;dreelkins” niet ontbreekt. Als de avond begint te vallen, en denbsp;waardin de rekening opmaakt, toont ,,Den Verlooren Zoone” zijnnbsp;goedgevulde beurs; hij maakt zich geen zorg over de betaling. Als hijnbsp;dan aan de beide meisjes ,,een paer roosenobels” heeft geschonkennbsp;gaat het hele gezelschap ,,ter camere binnen” om het feest daarnbsp;voort te zetten.
Als de gordijnen van die ,,camere” gesloten zijn komen de beide Sinnekens weer op, ,,van binder gordynen”. Zij doen verslag van denbsp;binnenshuis voortgezette slemppartij, die ,,Den Verlooren Zoone”nbsp;ruïneren zal, en als ze dan eens binnen het gordijn kijken zien zenbsp;hoe ,,Den Verlooren Zoone” zelfs van zijn kleding beroofd is, ennbsp;op last van de waard door een armoedig geklede vrouw naar buitennbsp;wordt gegooid.
Daarmee eindigt, voorlopig, de levendige en realistische uitbeelding van de parabel. De drie ,,gheestelicke personayghen” geven nu aan ,,Den Troosteloosen Zondare” uitvoerig verklaring van watnbsp;hij gezien heeft, waarmee het eerste spel besluit.
Het tweede spel opent weer met de beide Sinnekens. Ze genieten er van dat ,,Den Verlooren Zoone” zich in zo’n slechte toestandnbsp;bevindt. Deze komt, klagende over ,,den zwaren dieren tyt” op;nbsp;hij weet niet meer hoe aan de kost te komen; daarom besluit hijnbsp;zijn diensten aan een ,,borghere des landts” te gaan aanbieden, dienbsp;daar juist aankomt. Deze wil hem wel aannemen om zijn varkens tenbsp;hoeden; hij mag dan van het varkensvoer mee eten. ,,Int veldt bydenbsp;verkens” wordt hem echter de honger te machtig, hij krijgt eennbsp;flauwte. Dan volgt een scène die in de tooch speelt. ,,God den Vadere”nbsp;besluit zich over ,,Den Verlooren Zoone” te ontfermen; daaromnbsp;zendt Hij Geloof, Hoop en Liefde tot hem. De beide Sinnekens onderbreken het spel nu weer; zij beroemen zich nog eens op hun succes, en tonen daarbij ook al belezenheid in de Bijbel! Vervolgensnbsp;sporen ze de jeugd aan om toch vooral van de wereld te genieten;
-ocr page 49-37
de meisjes zeggen ze hoe ze gekleed moeten gaan, en hoe ze met eiwit zich moeten blanketten, ën met ,,vermeljoene” de lipjes moeten rood verven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Nu volgt weer een tooch, Mozes met de Tien Geboden. Intussen is ,,Den Verloeren Zoone” tot inkeer gekomen; hi] ziet zijn misdaadnbsp;in, voelt berouw, en wil terugkeren naar zijn vader. De beide Sin-nekens konten even te voorschijn, bevreesd dat hun de zondaar tochnbsp;nog ontsnappen zal.
Op weg naar zijn vader ontvangt ,,Den Verlooren Zoone” bemoediging van ,,Dén Goeden Wille”, ,,Hope” en ,,Gheloove”, die hem met ,,De Liefde Gods” vergezellen. Deze verjaagt tenslotte denbsp;dreigende ,,Vreese” en bedekt ,,Den Verlooren Zoone” met een witnbsp;kleed. Aangespoord door ,,De Liefde Gods” ontvangt de vader zijnnbsp;zoon liefderijk, beveelt zijn dienaren kleren en schoeisel voor hemnbsp;tC' halen, en een groot feestmaal aan te richten.
: Woedend komen de Sinnekens weer op; zij zullen moeten boeten voor deze ontsnapte prooi! i®) Een koddige beschrijving volgt dannbsp;van de uitingen van woede en teleurstelling in de hel. Maar op bevelnbsp;van Lucifer zullen zij er weer op uit trekken om nieuwe slachtoffersnbsp;te maken. Met de waarschuwing: ,,Dies staet hem elcken voornbsp;ons te wachten wel!” verdwijnen zij voorgoed van het toneel.
De parabel wordt nu weer verder gespeeld. ,,Den Gutsten Zoone” komt van het land en hoort het feestgedruis. Een knecht licht hemnbsp;inc Als hij dan niet binnen wil gaan komt zijn vader hem daartoenbsp;overreden. Samen gaan ze dan binnen. Hiermee is het eigenlijkenbsp;parabelspel ten einde.
De rest van het spel, nog 795 verzen, wordt in beslag genomen door nadere verklaringen van de drie ,,gheestehcke personayghen”,nbsp;waardoor ,,Den Troosteloosen Zondare” zo zeer getroost wordtnbsp;dat men besluit hem een andere naam te geven. Deze, ,,Den Wel-ghetroosten Mensche”, wordt hem nu op zijn kleed gespeld. Gelukkig brengen een viertal tooghen nog enige afwisseling in denbsp;lange onderrichtingen. Aardig is de tooch waarin ,,Den Welghe-troosten Meinsche” de zeven werken van barmhartigheid beoefent.nbsp;Deze tooch bewijst nog eens duidelijk dat Lawet niet met de Hervorming besmet was; immers een geloof zonder de werken acht hijnbsp;van geen waarde. Met een groots opgezette tooch, waarin de drienbsp;GToddelijke Personen, met in het wit geklede zaligen en een paarnbsp;engelen, komt dan eindelijk het einde van het spel in zicht.
-ocr page 50-38
Vergelijkt men Lawet’s uitwerking van de parabel van de Verloren Zoon met de tekst van Lucas XV, 11—32, dan valt op dat hij van ,,et ibi dissipavit substantiam suam vivendo luxuriose” eennbsp;zeer uitgebreide herbergscène heeft gemaakt, daarin de mogelijkheden van een realistische en soms grappige uitbeelding ten vollenbsp;benuttend. Een dergelijke uitwerking was blijkbaar geheel traditioneel; ze komt voor in nagenoeg alle spelen van de Verloren Zoon.nbsp;Ook de bestanddelen van deze scène zijn overal vrijwel gelijk: slempen en brassen met de meisjes van plezier, die geschenken ontvangen; er is muziek en er wordt gedobbeld; als al het geld verteerd is,nbsp;wordt de Verloren Zoon van zijn klederen beroofd en met hoon opnbsp;straat gesmeten. Fr. Spengler, die in zijn boek ,,Der Verlorene Sohnnbsp;im Drama des XVI Jahrhunderts” deze herbergscène in de velenbsp;door hem besproken Duitse spelen heeft geanaliseerd, meent datnbsp;men ze voor alle spelen kan terugvoeren op een, overigens onbekend, latijns origineel, waaruit ook Gnapheus geput zou hebben (a.nbsp;w. blz. 10—11 en 29). Bovendien wijst hij doorlopend op de invloednbsp;van Plautus en Terentius op deze en dergelijke realistische scènes.
Het nagaan van Lawet’s bronnen, en de verhouding van zijn spel tot andere zestiende-eeuwse bewerkingen van deze stof, zou eennbsp;aparte studie vormen, en valt buiten het bestek van deze inleiding.
Niet ten onrechte besluit Kalff *®), sprekend over de spelen van Lawet, dat daarin ,,allegorie, redenering en stichtelijke moralisatie” de boventoon voeren, en dat men ze soms ternauwernoodnbsp;drama’s kan noemen, wegens de afwezigheid van handeling en karaktertekening.
Daarmee zijn ze echter volstrekt niet veroordeeld! Al is het waar dat ze voor ons niet meer in een aesthetische behoefte voorzien.nbsp;Het succes in de 16e eeuw bewijst dat ze toen toch wel aan eennbsp;behoefte voldeden. Dat hoeft niet op de eerste plaats een aesthetische geweest te zijn; onderricht en voorlichting, dat verlangde denbsp;16e-eeuwer op velerlei gebied, en in de redenerende zinnespelen konnbsp;hij dat vinden. ,,Spel” zoals wij dat verstaan, actie, karakterontwikkeling, zocht hij niet op het toneel i®).
Het woord ,,spel” in de titels bij Lawet moet dan ook wel heel ruim worden opgevat. Dat is trouwens ook het geval met de toevoeging ,,van zinnen” bij het spel van Jhesuè ten twaelf jaren oudt:nbsp;het is nog geheel een middeleeuws mysterie spel, waarin een episode
-ocr page 51-39
uit Christus’ leven vertoond wordt. De allegorie ontbreekt geheel, een moraal is er niet in vervat. Hier heeft ,,spel van zinnen” de ruimerenbsp;betekenis van spel waaruit men iets nuttigs kan leren, in tegenstelling met ,,spel van genouchten” dat men uitsluitend voor zijn verzetnbsp;gaat zien.
Lawet past de allegorie anders overvloedig genoeg toe! Het door prof. Scharpé uitgegeven spel van tReyne Maecxsele is feitelijk eennbsp;mysterie spel geheel in een allegorie omgezet. Het zijn niet Adam ennbsp;Eva die in het paradijs bekoord worden en in de zonde vallen, neen,nbsp;in het,,prieel, lustich als een paradys” houden zich op ,,twee jonghenbsp;dochters, deene ghenampt de Vleeschelickheyt, ghecleedt int roode,nbsp;en dandere ghenampt tReyne Maxsele, ghecleedt gheheel int witte”,nbsp;die bekoord worden door Quaet Ingheven, de duivel, ,,thooft alsnbsp;een vrauwe, maer nerewaert als een serpent” De Vleesschelick-heyt bezwijkt voor de verlokking, en neemt ,,tfruut” aan (vs. 421).nbsp;Daarmee is de zondeval een feit, en beiden, de Vleesschelickheyt ennbsp;tReyne Maecxsele, zijn in het ongeluk gestort. De verlossing geschiedt niet door Christus, maar door Goetwillich van Herten, eennbsp;jonghelinck.
In de andere spelen treffen we ook een ruim gebruik van allegorische personen aan. In het spel van de Verlooren Zoone b.v. zien we personificaties optreden van het geloof, de goede wil, denbsp;hoop, de liefde van God; de beide zinnekens, Sinnelick Ingheven ennbsp;Quaden Wille, personifiëren ’s mensen geneigdheid tot het kwaad,nbsp;ten minste in een gedeelte van hun rol.
In dat alles is Lawet geheel een gildebroeder uit dat grote gezelschap zestiende-eeuwers dat, zoals Knuttel terecht oordeelt, wel niets groots, maar toch nog al wat verdienstelijks en veel aardigsnbsp;heeft voortgebracht, En Lawet behoort dan tot degenen die eennbsp;enkele keer in staat zijn geweest iets verdienstelijks tot stand tenbsp;brengen.
-ocr page 52-Misschien kunnen we dit spel, dat nu als eerste in de bundel staat, dateren op 1560 of eerder. Immers E. vander Straeten vermeldt in zijn ,,Le theatre villageois en Fiandre”,nbsp;Bruxelles 1874, dl. I blz. 60—61, dat er in 1560 te Kortrijk een redérijkersfeest plaats had,nbsp;waar o.a. de Kamer van Roeselare verscheen. Onder de vele spelen die dan worden opgevoerd wordt vermeld ,,’t Spel van Onsen Heeren t’zynen xij jaeren.” AI verschaft ditnbsp;geen zekerheid, onmogelijk is het niet dat we hier met een van de eerste spelen van Lawetnbsp;te doen hebben.
2) Voor het ontbreken van een titel en een opgave van personen vóór dit spel, zie blz. 84. Omdat Meest elcken het spel opent en vrijwel de hoofdpersoon is, wordt dit spel naarnbsp;hem genoemd.
®) Boven de eerste woorden van God staat ,,Godt naer de werelt”, daarna is het altijd ,,Godt voor de werelt.” Hier schuilt waarschijnlijk een toneelaanwijzing in. God begeeftnbsp;zich hier naar de plaats op het toneel die de wereld voorstelt; verder heet hij dan ,,Godtnbsp;voor de werelt”, omdat hij voor de ,,werelt” staande zijn rol speelt. Vergl. aanduidingennbsp;in tReyne Maecxsele als ,,Den vader wech gaende” als opschrift boven een claus. (vs.nbsp;239). Vgl. blz. 43 en 48.
In deze tooch is de voorstelling van de gekruiste Christus geschilderd of getekend, zoals blijkt uit de woorden van Meest elcken: ,,als merckick onwyselick de fyguere ver-*nbsp;heven claer, staende ghescreven daer.”
Deze realistische voorstelling van Christus ,,met loopende wonden” komt ook voor in het spel van tReyne Maecxsele; in de tooch na vs. 1072 hangt Christus aan het kruis;nbsp;tReyne Maecxsele spreekt hem dan aldus toe: ,,Och ic en can niet spreken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vs. 1085
Ziende u, o lief, dus vanden bloede hanghen leken, en „Och, lief, waer hebdy zoo veele mèsdaen wreetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vs. 1088
Dat ghy uutghestaen breet met loopende wonden Dus moet zyn bevonden?
Scharpé, a. w., blz. 104, vergist zich als hij Redelick Onderstant uitsluit van de rol van leraar. Deze vijf spelers voeren in vaste volgorde het woord. Ook in het volgende, hetnbsp;6e spel, komt een rol van leraar voor, verdeeld over drie spelers, die in vaste volgorde elkaarnbsp;afw’isselen.
’’) Vgl. Van Duyse, De Rederijkkamers in Nedl. II blz. 171.
«) hs. 1246; Scharpé, blz. 68 leest 1248!
®) Zie de volledige tekst van dit lied op blz. 57.
Deze regel is in het hs. doorgeschrapt. Zie daarover blz. 12.
“) Vgl. Scharpé, t.a.pl. blz. 111.
^2) Voor een uitvoeriger inhoudsopgave vgl. het artikel van prof. de Vooys in de N. Taalgids, jrg. 1938, blz. 29 vlgg.
^3) Vgl. voor deze traditionele vrees voor straf bij de duivels: Haslinghuis, De duivel in het drama der M. E., blz. 137.
Vgl. hiermee het slot van sommige hellevaart-tonelen: als Christus na zijn dood de Vaderen uit de hel verlost heeft, beveelt Lucifer de leeggestroomde hel zo gauw mogelijk weer met nieuwe slachtoffers te vullen.
G. Kalff, Gesch. der Nederlandsche Letterkunde, III blz. 261.
Vgl. Te Winkel, Ontwikkelingsgang, II blz. 408 en 409 en J. A. N. Knuttel, Rederijkers eerherstel, in De Gids 1910, I, o.a. blz. 451—452.
Voor deze uitbeelding van de paradijsduivel vgl. Haslinghuis, De duivel in het drama der M. E. blz. 199—200, en voor een afbeelding ervan t. z. pl. blz. 165.
J. A. N. Knuttel, Rederijkers eerherstel, in De Gids 1910, I blz. 433—473.
-ocr page 53-HOOFDSTUK III
De toneelinrichting bij Robert Lawet
Uit de talrijke gegevens in de spelen van de Verlooren Zoöne, evenals in de overige spelen van Lawet, kunnen wij ons een tamelijknbsp;goed beeld vormen van aankleding en inrichting van zijn toneel.
Het toneel waarop het spel van de Verlooren Zoorié werd vertoond, behoefde geen verdieping of balcon te hebben; niets wijst er op dat iets te zien is elders dan gelijkvloers. De achterwandnbsp;had minstens èèn brede opening, waarvoor een gordijn geschovennbsp;kon worden, en waarachter een tweede plan van het toneel lag.nbsp;In de herbergscène in het 1ste spel trekt ,,den Verlooren Zoone”nbsp;zich met zijn losbandig gezelschap achter dit gordijn terug,„ternbsp;camere binnen, houden ons bancket”, met de aantekening in mar-gine: ,,Hier zullen zy tsamen binnengaen ende gordynen sluuten”nbsp;(vs. 1149). Waarschijnlijk waren er in de achterwand, ter weerszijdenbsp;van de opening in het midden, kleinere openingen; immers van denbsp;beide zinnekens wordt gezegd dat ze tegenover elkaar opkomen:nbsp;..Hier zullen uutcommen beede de zinnekins jeghens elcanderen”nbsp;(2e spel, VS. 177). Dat zal betekenen: elk aan eeh kant vah het'toneel.nbsp;Want opkomen van uit de zijwanden, Zooals bij ons tegenwoordignbsp;toneel, is voor het zestiende-eeuwse niet waarschijnlijk i). Afgeziennbsp;Van de verdieping kan het toneel voor de Verlooren Zoone er dusnbsp;ongeveer hebben uitgezien als dat voor het landjuweel van Antwerpen in 1561 ^).
Wel kende Lawet het toneel met balcon of verdieping. Zo tenminste stel ik mij voor dat het toneel was bij de opvoering van hét ..Spél up den Vader Onse”. In de eerste töoch (fol. 65) wordt beschreven hoe God gezéten is in zijn troon: ,,Hier zal men tboghennbsp;God den Vadere ih eenen troon, Christus ter rechterhandt van hemnbsp;ghezeten, den Helighen Gheest voor hem lieden beeden hanghende.”nbsp;Daarbij hoort de tweede tooch: ,,Onder den troon zal men töoghennbsp;éenen mensche, odmoedich liggende in zyn ghebedt; uut ‘zynen
-ocr page 54-42
mondt rysende tot voor Gods aenschyn een rolle, daer in ghe-screven...Tegen het einde van dit zelfde spel wordt nog een dubbele tooch vertoond, waarvan het ene deel beschreven wordt als:nbsp;,,Ter slincker handt zalmen tooghen de bekeeringhe van Paulus,nbsp;ghesleghen zynde vanden perde. Christus boven inden troon, vannbsp;waer den Helighen Gheest dalen zal...(fol. 80vo.) Het is welnbsp;heel waarschijnlijk dat men zich die troon op een balcon of verdieping moet denken.
Aan het toneel der oude mysterie-spelen, de z.g. simultaan scène, waar de verschillende plaatsen der handeling naast elkaar werdennbsp;uitgebeeld of voorgesteld, en waar de spelers afzonderlijke ,,huisjesquot;nbsp;hadden, waarin zij zich terugtrokken, maar zichtbaar bleven,nbsp;wordt men heel sterk herinnerd in het spel van het Taruwe Graen.nbsp;Er is daarin een ,,troon” waarop Christus heeft plaats genomen,nbsp;na als ,,Rycken Lansman” het goede zaad gezaaid te hebben, ennbsp;daar is hij zichtbaar voor het publiek. Immers als de beide engelennbsp;het onkruid hebben waargenomen, besluiten zij het hun meesternbsp;te gaan zeggen, en vervolgen dan;
,,Wy zyn al ree commen ter plecken, met goede acoorden,
Daer wy behoorden; ziet hier ons meester idoone
Ghezeten ten troone”
waar naast in margine nog: ,,Hier zullen zy beede commen voor den Rycken Lansman hem toesprekende.” (fol. lOOvo). Dan spreektnbsp;Christus vanaf zijn troon tot de engelen, verlaat vervolgens zijnnbsp;,,huisje”, — ,,den Rycken Lansman uutcommende” staat als aanwijzing in de tekst (fol. 10Ivo) — en begeeft zich naar het huisje,nbsp;,,pauweljcene”, van de Vruchtbaer Eerde. In dit ,,pauweljoene”nbsp;bevindt zich behalve de Vruchtbaar Eerde, ook het Taruwe Graen,nbsp;zoals blijkt uit een marginaal aantekening (fol. 102): ,,Hier zal dennbsp;Rycken Lansman binnengaen, en de Vruchtbaer Eerde zal bynbsp;Taruwe Graen gaen”; verder als derde nog tCrocke Zaet, zoalsnbsp;blijkt uit wat de Vruchtbaer Eerde hem toevoegt; ,,Treckt uutnbsp;mynen pauweljoene” (vs. 970; fol. 104). Ook is er bij dit spel nog eennbsp;hel op het toneel, die geopend kan worden, zoals de aanwijzing bijnbsp;VS. 1289 (fol. 109) bewijst: ,,Jeremiel de helle opene doende”. In dienbsp;hel wordt tCrocke Zaet gesmeten: „Hier werpen zy tCrocke Zaetnbsp;ter hellen binnen” (fol. 109), en daar geniet het de tegenwoordigheid van „den Vyant der menschen”, die van uit de hel nog enkelenbsp;woorden zegt. Blijkbaar zijn de spelers in de hel voor het publiek
-ocr page 55-43
zichtbaar. Dat is ook het geval met tReyne Maecxsele in het door prof. Scharpé uitgegeven spel, waarin eveneens een hel voorkomt.nbsp;..Hier zal tReyne Maecxsele, inde helle zynde, duer een trailghenbsp;ligghen zien.... ” zoals een toneelaanwijzing boven vs. 701 aangeeft.
Van deze hel zijn stellig ook de muren te zien, want als Goet-willich van Herten met zijn Mey tReyne Maecxsele wil gaan verlossen, zegt hij (vs. 1228/9):
,,Hier mede willick breken de helsche mueren slicht.
Tsya! helsche muerrayghen, wilt breken en schueren licht!”
Op een toneelinrichting waarbij op een gedeelte van het toneel een bepaalde plaats wordt voorgesteld, wijst, dunkt me, ook eennbsp;typische naamgeving in het spel van Meest elcken. Boven denbsp;eerste claus van ,,Godt” staat als opschrift: ,,Godt naer de werelt”,nbsp;Waarmee wordt aangegeven dat ,,Godt” zich begeeft naar de plaatsnbsp;op het toneel waar de ,,werelt” is uitgebeeld. Verder in het spelnbsp;staat dan boven elke claus van „Godt” als opschrift: „Godt voornbsp;de werelt”, blijkbaar omdat ,,Godt” zijn rol speelt, staande voor dienbsp;op een bepaalde plaats voorgestelde ,,werelt”.
Op een afgescheiden plaats op het toneel wijzen in dit spel ook Oog de woorden van dOnruste Consientie:
,,0 Meest elcken, jonghelinck fier,
U zelven uut stellende als lichtverdich princhier Binnen swerels quartier....” (fol. lOvo),
on die van Meest elcken:
,,Ic Meest elcken, binden virgiere,
Bern al anders bedocht, ic stelt van thiene viere Tplaysansen maniere.” (fol. 11).
Iets dergelijks heeft men in het spel van tReyne Maecxsele, waar •Ie toneelaanwijzing vóór vs. 130 spreekt van een ,,prieel”: „Hiernbsp;^al een prieel ghemaeckt zyn, en dat lustisch als een paradys.
I^at dit ,,prieel” niet het gehele toneel beslaat bewijzen de woorden Van tReyne Maecxsele tot de Vleesschelickheyt:
„By u dan daer buuten,
O lieve ghespelenede, willixs te commen meyen
Om in vruechden reyen.” (vs. 144—6).
Een dergelijke inrichting van het toneel als bij de oude mysterie spelen, was bij de Rederijkers van het einde der 16e eeuw niet on-
-ocr page 56-44
gewoon. Duidelijker nog dan bij Lawet komt een dergelijke inrichting voor in de „Drie nieu spelen van sinnen”, door Rijssaert van Spierenbsp;te Gouda uitgegeven in 1616, echter al in 1596 geschreven ^). Aannbsp;het slot van b.v. het derde spel, het Spel van Sinne van de Loteryenbsp;van Santvoort, geeft de dichter een ,,Ordonnantie des Toneels”:nbsp;,,Op de hooghe zijde ’s Hemels verjolijsen. Daer aen volghendenbsp;Jerusalem. Daer aen Santvoort. Daer aen ’t Hof van den rijcken.nbsp;Op de leeghe zijde ’t Helsch afgrijsen”. ®).
Een goed denkbeeld van een dergelijk ingedeeld toneel geeft de bekende afbeelding van het toneel voor het in 1547 te Valenciennesnbsp;gespeelde Passiespel®). Hier is ook een hel te zien, met muren,nbsp;een getralied venster, en een ingang in de vorm van een opengesperde muil.
Dat Lawet hoge eisen stelt aan de inrichting van zijn toneel zou men opmaken uit de beschrijving van het ,,prieel.... lustichnbsp;als een paradys” dat in het spel van tReyne Maecxsele voorkomt.nbsp;t)e Vleesschelickheyt spreekt daar immers van:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
,,Och hoe lustich staen hier, reyn van anschyne vs. i33. De cruudekins dyvyne in netter lyne,
Wyens myne es laurier, sypres ten fyne Bespoyt met meyschen dauwe!. ...
Hier daer de voghelkins ruuten.... nbsp;nbsp;nbsp;vs. Hi
Ziet den fygheboom ghecnopt staen ten deele vs. iso Die als den caneele gheeft zoete luchten.
Den wyngaert die bloyt oock zonder duchten....
De garnaet appelen hebben nu ooghen ghecreghen.... vs. I54 Oock nempt ter lyne stroom, en dat publycke, vs. i57nbsp;De groote reviere Euphrates zeer autentyckenbsp;Huer hier deelende met zoo menigher aderenbsp;Noyt water cladere.”
,,Dat zien ic al gadere” bevestigt tReyne Maecxsele. Zagen ook de toeschouwers dat allemaal ? Of wordt hier gespeculeerd . opnbsp;hun bereidwillige fantasie! We zullen hier wel aan een beschilderdnbsp;achterdoek hebben te denken, waarop een weids paradijs was afgedeeld.
Eveneens zullen we aan beschilderd doek moeten denken, waar er in dit spel sprake is van de muren van de hel, die door Goet-willich van Herten verbroken worden om tReyne Maecxsele tenbsp;bevrijden:
-ocr page 57-45
„Tsya! helsche muerrayghen, wilt breken en schueren licht!”
ys. 1229
Dergelijke muren van doek, gespannen over stokken, kwamen in 16e-eeuwsche spelen meer voor, vooral als het omverhalen ernbsp;van moest worden voorgesteld
Een moeilijker taak voor de regisseur zal het vuur geweest zijn dat de duivels moeten stoken in de tooch aan het einde van het spelnbsp;van het Taruwe Graen: ,,Voorts zal men tooghen de helle gheoopent,nbsp;daer inne het Crocke Zaet, myts den Vyant der menschen, endenbsp;andere, die daar inne maken zullen vier, en tCrocke Zaet ghebondennbsp;daerinne ligghende, etc.” (fol. 113)®).
Een belangrijk hulpmiddel om de aandacht der toeschouwers te boeien vonden de Rederijkers in de aanwending van ,,tooghen”nbsp;of ,,figueren”. ®).
Ook in het werk van Law’et spelen ze een grote rol. Vooreerst is in drie van zijn spelen het eigenlijke spel waarop de titel slaat,nbsp;feitelijk een breed uitgewerkte tooch, waarin de les van het redenerend zinnespel aanschouwelijk wordt voorgesteld. Dat is zo innbsp;het spel van tReyne Maecxsele, in het spel van het Taruwe Graen,nbsp;en in dat van de Verloeren Zoone. In dit laatste zegt Scriftuerlicknbsp;Troost uitdrukkelijk dat we hier met een tooch, een ,,fyguere” tenbsp;doen hebben;
,,Dies over een zyde gaet, met een nerstich pooghen nu, vs. 729 tWert een troostelicke fyguere speelwys te tooghen u”.
In de zelfde geest getuigt Warachtich Bewys na het eigenlijke spel van de Verloren Zoon, vgl. vs. 563—565 van het 2e spel.
Een illustratie van de tekst, zoals de tooghen meestal zijn i®). Vormen de niet minder dan 8 tooghen die voorkomen in het slechtsnbsp;611 regels lange ,,Spel van den Helighen Sacramente” Overigensnbsp;zijn ze bij Lawet meestal veel meer dan louter illustratie.
De tooch b.v. in vs. 148 van het tweede spel van de Verloeren Zoone neemt aan de handeling van het spel deel, de ,,getoochde”nbsp;personen zetten het spel voort. De tooch bij vs. 1107 van het zelfdenbsp;spel levert a.h.w. de noodzakelijke requisieten voor de volgendenbsp;scène; de ,,getoochde” personen: ,,diversche aerme lieden, alsnbsp;hongherighe, dustighe, ende naeckte, ziecke, enz.”, nemen passiefnbsp;nan het spel deel; immers aan hen bewijst de Welghetroosten Mein-'Sche zijn werken van barmhartigheid.
-ocr page 58-46
De tooghen waren ofwel schilderijen, ofwel tableaux vivants. Lawet past beide uitvoeringen toe. Een geschilderde tooch heeftnbsp;men in het spel van Meest elcken, waar na „Hier zal Godt voor denbsp;werelt tooghen zyn present, te weten Christus ghecruust, staendenbsp;over een fonteyne zuverlick toeghemaeckt”. Meest elcken zegt;
„Maer nochtans es my gheheel tverstant bezwyckelick Jol. u
Als merckick onwyckelick de fyguere verheven claer
Staende ghescreven daer”.
Ook de rijk gestoffeerde tooghen uit het spel ,,van den Helighen Sacramente” zullen wel geschilderd geweest zijn.
Daarnaast kent Lawet evengoed de uitbeelding met ,,levende beelden”. Dat blijkt duidelijk waar de getoochde personen aan denbsp;handeling deelnemen, zoals de „diversche aerme lieden” uit denbsp;tooch bij VS. 1107 in het 2e spel van de Verloeren Zoone. Ook denbsp;omschrijving van de tooch bij vs. 580 in het 1ste spel van de Verloeren Zoone maakt het wel heel waarschijnlijk dat we hier metnbsp;levende acteurs te doen hebben, die zelfs een korte pantomimenbsp;opvoeren. Zonder twijfel heeft men met „levende beelden” te doennbsp;bij de vele z.g. sprekende tooghen die Lawet in zijn spelen verwerkt.nbsp;Een van de personen spreekt dan van uit de tooch, zoals in die nanbsp;vs. 920 in het 2e spel van de Verloeren Zoone, waar Christus,nbsp;hangend aan het kruis, een refrein uitspreekt. Een merkwaardigenbsp;tooch komt verder nog voor in het ,,Spel up den Vader Onse”; nanbsp;VS. 197 (fol. 67) volgt: „3 Tooch. Hier zal men tooghen Jhesusnbsp;Christus staende int middele van zyne Apostelen, ende eene uutnbsp;hemlien, te weten Andreas, sprekende tot hem”, waarna in de toochnbsp;een 26 regels lang toneelspelletjes volgt, waarin Christus aan zijnnbsp;Apostelen het Onze Vader leert. Iets dergelijks hebben we in denbsp;reeds genoemde tooch in vs. 148 van het 2e spel van de Verloorennbsp;Zoone.
Afgezien van de enkele tooghen die klaarblijkelijk op een balcon of verdieping werden opgesteld, was de gewone plaats voor de toochnbsp;in Lawet’s spelen het tweede plan van het toneel, van het eerstenbsp;afgescheiden door een wand met doorgangen, die door middelnbsp;van gordijnen konden worden afgesloten. Enkele plaatsen uitnbsp;Lawet’s werk tonen duidelijk aan dat de tooch achter een openingnbsp;in de achterwand stond opgesteld. Zo zegt in het „Spel up dennbsp;Vader Onse” Redelick Onderstant tegen Menich Ongheleert, als denbsp;zo pas genoemde 3e tooch getoond zal worden;
-ocr page 59-47
„Ziet eens binnen wiet Pater Noster ghemackt heeft”.
En op een dergelijke manier wordt nog eens in het zelfde spel gewezen op een komende tooch, door Warachtigh Betooch, met de woorden: (vs. 1057; fol. 80).
.,Zoo ghy binnen snauwende mueght nemen om u beclyf merck”
Van de gordijnen die voor het tonen van de tooch weggeschoven moesten worden, en na afloop de tooch weer aan het gezicht vannbsp;spelers en publiek onttrokken, is telkens sprake. In het 2e spel vannbsp;de Verlooren Zoone b.v. staat aan het slot van de sprekende toochnbsp;naast vs. 979 de marginaal aantekening: ,,Hier schuuft men denbsp;gordynen toe”. En bij de tooch bij vs. 1107 heet het: ,,Hier zalnbsp;Warachtich Bewys de gordyne oopene schuwen, tooghende.... ”
Meestal zal de tooch wel door de middelste opening zichtbaar zijn geweest. Een enkele maal wordt echter uitdrukkelijk aangegeven dat een van de zij doorgangen gebruikt moet worden. Ook daarnbsp;is weer sprake van gordijnen. Ik bedoel de aanwijzing na vs. 1072nbsp;in het spel van tReyne Maecxsele: ,,Hier zal ter zyden of Christusnbsp;den Goetwillighen van Herten naeckt hanghen an een cruuse endenbsp;men zal een gordyne schufven dat zou hem zien mach ende zeght...”
In de regel zullen de tooghen slechts enkele ogenblikken zichtbaar gebleven zijn; bij een uitbeelding met ,,levende beelden” is dat ooknbsp;haast niet anders mogelijk. Ook de tekst van het spel onmiddellijknbsp;Volgend op de beschrijving van de meeste tooghen ondersteunt ditnbsp;Vermoeden. Zo spreekt Warachtich Bewys in het 2e spel van denbsp;Eerlooren Zoone onmiddellijk na een tooch aldus: ,,Zeght ons... .nbsp;'vat ghy daer zaecht” (vs. 995), en in hetzelfde spel onmiddellijknbsp;Ha de laatste tooch: „Daerhebdyghezien fyguerlick voor ooghen... ”nbsp;(vs. 1292). Ook de uitdrukkelijke vermelding van het tegendeel kannbsp;als bewijs gelden dat het niet de gewoonte was de tooch lange tijdnbsp;zichtbaar te laten. Zo staat na de omschrijving van de dubbelenbsp;tooch na vs. 1057 (fol. 80vo) in het ,,Spel up den Vader Onse”:nbsp;Ee tooghen zullen beede blyven openstaende... ., en dan na 60nbsp;i'egels tekst: Hier zullen zy alle ghelyck upstande ende men zal denbsp;tooghen toesluten.
In het kijkspel dat feitelijk het ,,Spel van den Helighen Sacra-mente” is, wettigen de woorden van de spelers de mening dat de tooghen daarin tenminste enige tijd zichtbaar blijven. In het ,,Spelnbsp;Van Meest elcken” blijft het ,,present” dat „Godt voor de werelt”'
-ocr page 60-48
daar na vs. 191 (fol. 13vo) toocht, waarschijnlijk gedurende de rest van het spel zichtbaar i®).
Behalve enkele regie-aanduidingen in de tekst zelf, waar b.v. een van de spelers de andere uitnodigt ,,ter zyde aan een cant” te gaannbsp;staan om een tooch te aanschouwen —o.a. in vs. 992 van het 2e spelnbsp;van de Verlooren Zoone — heeft Lawet overvloedig aanwijzingennbsp;voor de spelers in margine opgenomen. Zo is b.v. de herbergscène in het 1ste spel van de Verlooren Zoone rijkelijk van aanwijzingen voorzien (vs. 985 vlgg.); eveneens de scène in het 2e spelnbsp;waar de Verlooren Zoone vergezeld wordt door de Vreese (vs. 336nbsp;vlgg.). Ook sommige opschriften boven een claus bevatten eennbsp;aanwijzing, als ,,Maria, lamenterende” in het spel van Jhesusnbsp;ten twaelf jaren oudt, en het reeds ter sprake gebrachte ,,Godt naernbsp;de werelt” in het spel van Meest elcken (blz. 43). Het spel vannbsp;tReyne Maecxsele heeft eveneens enkele van die opschriften, b.v.nbsp;,,De Vleesschelickheyt, nemende tfruut” boven vs. 418 en ,,Dennbsp;Vader, commende int virgiel” boven vs. 447. De echt middeleeuwsenbsp;gewoonte om een speler met een „Waer sidi?” op te roepen i^),nbsp;volgt ook Lawet nog enkele malen; b.v. in het spel van het Taruwenbsp;Graen, waar Christus, den rycken Lansman, roept:
,,Waer zydy myn Vruchtbaer Eerde, myn liefste, myn scoone”,
fol. SS»»
en prompt komt dan de Vruchtbaer Eerde op om haar rol te spelen. Ook in het spel van tReyne Maecxsele hebben we in vs. 1301 eennbsp;voorbeeld daarvan. Een dergelijk oproepen is bij de zinnekens heelnbsp;gewoon, en komt ook in deze spelen van Lawet herhaaldelijk voor.
In hun uiterlijke verschijning zullen de spelers van Lawet wel traditioneel geweest zijn i®); dat geldt vooral voor de allegorischenbsp;personen. Een bewijs daarvoor geeft Lawet, dunkt mij, in het spelnbsp;van tReyne Maecxsele, waar hij bij de toneelbeschrijving vóórnbsp;vs. 130 (in de uitgave van Scharpé op blz. 9) zegt: ,,.... tweenbsp;jonghe dochters . .. .deene ghenampt de Vleeschelickheyt, ghecleedtnbsp;int roode, en dandere ghenampt tReyne Maxsele, ghecleedt gheheelnbsp;int witte naer den heeschs.” Die allegorische personen zullen aan hunnbsp;kleding en zeker ook aan hun attributen kenbaar geweest zijn.nbsp;Plaat no. 56 (blz. 28—29) van de Platenatlas van Poelhekke, denbsp;Vooys en Brom geeft ons een aardig denkbeeld van dat uitbeelden van allegorische personen i®). De Liefde b.v. heeft eennbsp;paar kleine kinderen bij zich, wat op het toneel bezwaarlijk zou
-ocr page 61-49
gaan, maar zij draagt ook een schort, waarop een afbeelding van het symbool der liefde: de pelikaan die haar jongen voedt metnbsp;haar eigen bloed. De Barmherticheyt naast haar, met een vlammendnbsp;hart in de hand, draagt eveneens zo’n symbolisch schort, met eennbsp;voorstelling van de koperen slang door Mozes in de woestijn opgericht, teken van Gods barmhartigheid jegens de Joden (vgl.nbsp;Numeri 21; 4—9). Een aardig voorbeeld van ,,sprekende” kledingnbsp;geeft ook het costuum van twee personen uit het 16e-eeuwse spelnbsp;,,Die Trauwe”, voorkomend in de bundel ,,De Roode Roos” vannbsp;Hasselt Van „Allen Ambachten” heet het; een staetelyck man,nbsp;hebbende op syn cleet schilden van alle ambachten (vs. 1002); vannbsp;,,Allen Staeten”: een geestelyck man, hebbende geschilderde brief-kens van geestelycke persoenen op syn cleet (vs. 1178).
Iets dergelijks vinden we bij Lawet ook. In het 2e spel van de Verloeren Zoone zegt sGheests Inspiratie, als de Troosteloosennbsp;Zondare eindelijk getroost is;
,,Men zal u voordan doen een andere name draghen, vs. 886 Te weten voor den Troosteloosen Zondarenbsp;Den Wel ghetroosten Meinsche....”
Waarnaast in margine staat: ,,Hem anstellende den Wel ghetroosten Meinsche”. Op een of andere manier werd dit dus aan zijn uiterlijknbsp;zichtbaar gemaakt. Dat dit geschiedde door hem b.v. die naamnbsp;op zijn kleed te spelden, wordt door een dergelijke naamsveranderingnbsp;in het ,,Spel up den Vader Onse” waarschijnlijk gemaakt. Devootenbsp;contemplatie zegt daar tegen Menich Ongheleert, als deze na eennbsp;lange onderrichting de juiste manier van bidden heeft geleerd:
,,Soo sulwy u stellen an nbsp;nbsp;nbsp;fol. 83
Eenen nieuwen name, tot sgheests verjolysen.
Doet of dien ouden, want hy es te mesprysen;
,,Menich Ongheleert” es vry een verlooren perte,
Elck doende oorbooren smerte.”
En Redelick Onderstant vervolgt:
,,Een ,,Nieu ghebooren Herte”
Zoo werdy nu bekent zonder eenighe vercleente...”
Vergelijk ook nog de aantekening in een van de spelen uit het archief van ,,Trou moet blycken”, waar het ,,Goetwillich hert”nbsp;Wordt bekeerd en voortaan ,,tGhelovich hert” zal heten; de toneel-
4
-ocr page 62-50
aanwijzing luidt dan; Hier setmen een ander rol op sijn borst: Gelovich hert i®).
Het spreekt van zelf dat het publiek vertrouwd was met de gebruikelijke symbolen. Het zal dan ook niet vreemd hebben opgezien toen de Liefde Gods bij de woorden
„de vreese des Heeren....,
Die daer es bedeckende uut sherten gronden
De menichfuuldicheyt van dese mans zonden....”
de Verloeren Zoone met een wit kleed bedekte, zoals de toneelaanwijzing zegt (2e spel van de Verlooren Zoone, vs. 393 vlg.). Moeten we misschien ook in het spel van tReyne Maecxsele, vs. 460 vlg.,nbsp;waar tReyne Maecxsele na de zondeval aan ,,God den Vadere”nbsp;bekent:
,,tCleedt des vruechdichs leven hebwy mesquame Verlooren tonser blame.”
veronderstellen dat zij inderdaad een symbolisch kleed der onschuld, zichtbaar voor het publiek, heeft verloren ? Echter nergens blijkt dat zij niet meer in het wit gekleed is, zoals zij volgens denbsp;toneel aanwijzing bij de aan vang was (zie vóór vs. 130), tenzij mennbsp;de VS. 458/9
,,0 heer Vader verheven
Niet dan wy ons vinden naeckt int ancleven,”
die men wel niet letterlijk zal hebben te verstaan, voor een aanwijzing in die richting opneemt.
Waarschijnlijk als attribuut zijn bedoeld de ,,roede ende gheesele” waarmee Lawet in het 2e spel van de Verlooren Zoone de Vreesenbsp;laat optreden, (vóór vs. 285).
Voor de uitdossing der niet-allegorische personen geeft Lawet, evenals de meeste middeleeuwse en 16e-eeuwse dichters, zo goednbsp;als geen aanwijzingen i”). De spelers verschenen meestal in denbsp;kleding van de eigen tijd. In het spel van de Verlooren Zoone vermeldt een kanttekening dat ,,Vrauwe Armoe” „zeer pover int habyt”nbsp;is (1ste spel, vs. 1212), en de Gutsten Zoone is daar te herkennennbsp;„als commende uutten ackere” aan de spade, die hij in de hand heeftnbsp;(2e spel, vs. 502). Redelick Ghevoelen moet in het spel van tReynenbsp;Maecxsele ,,statelick” zijn, d.i. statig (vs. 107), wat ook wel op denbsp;kleding zal slaan. In het spel van het Taruwe graen is de Vruchtbaer
-ocr page 63-51
Eerde „een ghedaechde vrauwe” (opschrift boven vs. 635, fol. 98vo), en volgens de lijst van spelers in dit zelfde spel moet tCrocke Zaetnbsp;,,een quade repalghe zijn.
De ,,Doot” is in het spel van tReyne Maecxsele voorzien van „eenen schichte” of ,,strale” (resp. in de lijst der spelers, en vs. 589).nbsp;In het spel van het Taruwe graen treedt de Oust op ,,inde voormenbsp;vande doot, inde handen hebbende een scherpe secxsene” (fol. 108).nbsp;Van een engel wordt in het spel van tReyne Maecxsele gezegd datnbsp;hij gekleed is ,,als eenen bode” (vs. 741). De duivel die als Quaetnbsp;Ingheven in dat zelfde spel de bekoringsscène speelt, wordt beschreven als ,,thooft als een vrauwe, maer nerewaert als een serpent”nbsp;(vs. 326) ^“). Die zelfde duivel komt later (vs. 590) weer op, vannbsp;kettingen voorzien, waarmee hij tReyne Maecxsele bindt en naarnbsp;de hel sleept Als in het spel van het Taruwe graen de duivelnbsp;te voorschijn komt, luidt de aantekening: ,,Hier zal uutcommen dennbsp;Vyant der menschen als eenen bastaerden vyant” (fol. 99vo).nbsp;Haslinghuis, a.w. blz. 178, meent dat we in gevallen als dit te doennbsp;hebben met een contaminatie van duivel en zot, beide traditionelenbsp;figuren. Deze ,,bastaerden vyant” gedraagt zich geheel als eennbsp;zinneken, zoals die in de spelen van Lawet optreden. Misschiennbsp;moeten we hier denken aan een duivel met ook in zijn uiterlijkenbsp;gedaante zinnekens-kenmerken. Dit wordt waarschijnlijker als wenbsp;in het spel van tReyne Maecxsele de aantekening vinden: ,,Hiernbsp;zullen uut commen twee zinnekens ghecleedt als bastaerde duvels. . ”nbsp;(fol. 25). In ieder geval zijn de zinnekens zeer na verwant aan denbsp;duivels ^^), en Lawet kent ze dan ook wel duivelrollen toe, zoals innbsp;het spel van tReyne Maecxsele. Als daar Christus, of Goetwillichnbsp;Van Herten, na zijn verrijzenis, de hel openbreekt om tReynenbsp;Maecxsele te verlossen, trachten drie duivels hem dat te beletten.nbsp;Boven hun clausen staat resp. Quaet Ingheven duvele, Afjonstichnbsp;Benyden zinnekin, Dootzondich Opereren zinnekin. De traditienbsp;eiste het optreden van twee zinnekens, paarsgewijs, de derde spelernbsp;Verschijnt dan als duivel, maar feitelijk is er tussen de drie geennbsp;verschil, behalve misschien in uiterlijk.
Haslinghuis, a.w. blz. 160, heeft er op gewezen, hoe de komische duivels vooral uitmunten door bewegelijkheid; ze lopen en springennbsp;en hebben altijd haast. Zitten kunnen ze blijkbaar niet lang! Aannbsp;deze eigenschap heeft Lawet gedacht, toen hij in het spel van hetnbsp;Taruwe graen de scène waarin de Vyant der menschen met tCrockenbsp;Zaet aan tafel zit te slempen, voorzag van viermaal de uitdrukkelijke
-ocr page 64-aantekening, dat zij moeten blijven zitten! En dat in nog geen 50 regels, (fol. 106 vlg.). Van het zinneken Quaden Wille luidt hetnbsp;in het 2e spel van de Verlooren Zoone (vs. 31): ,,tumelende van blyt-schepen”! en de beide zinnekens die de zondeval van tReynenbsp;Maecxsele hebben gezien,,,schieten uutte al lachende datsescaeteren”nbsp;(vs. 496 in de uitgave van Scharpé).
De gebruikelijke scheldpartijen in lachwekkende, ruwe dialogen ontbreken bij Lawet’s zinnekens ook niet, evenmin als het traditionele opkomen, waarbij de zinnekens eerst alleen het hoofd naarnbsp;buiten steken, om pas na enig gepraat, in de vorm van een rondeel,nbsp;geheel te voorschijn te springen ^3).
De zinnekens in het spel van tReyne Maecxsele komen, als zij dit naar de hel hebben gebracht, te paard op: ,,Hier zullen uutnbsp;commen beede de zinnekins elck up een malaen perdekin oft andernbsp;perdekin alsof zy tReyne Maecxsele gheconvoiert hadden ternbsp;hellen” (vs. 673). ,,Malaen” is uit het middelnederlands niet opgetekend. Prof. Scharpé verklaart in zijn uitgave van dit spel opnbsp;blz. 125 ,,malaen perdekin” als stokpaardje; Haslinghuis echter,nbsp;t.a.pl. blz. 198 vraagt of ,,malaen” misschien wijst op het Fransenbsp;cheval mallet. Dit betekent postpaard, wat een mager, afgejakkerdnbsp;paard kan wezen. Zou Lawet een magere knol voor zijn zinnekennbsp;bedoeld hebben ? Dat zou wel goed bij hen passen.
De H. Geest wordt door Lawet verschillende malen ten tonele gevoerd. Waarschijnlijk in de gedaante van een duif in het spelnbsp;van het Taruwe graen, waar het in de beschrijving van de toochnbsp;tegen het einde luidt: ,,Hier zal men tooghen God den Vaderenbsp;zittende, Christus ter rechter zyde van hem, het Taruwe graennbsp;knielende voor hemlieden, alwaer zy Tarwe graen croonerennbsp;zullen, en dHelich Gheest zal up hem dalen” (fol. 113). Aan eennbsp;duif moeten we stellig ook denken bij de omschrijving van de 1stenbsp;tooch in het ,,Spel up den Vader Onse”: ,,Hier zal men tooghennbsp;God den Vadere in eenen troon, Christus ter rechter handt van hemnbsp;ghezeten, den Helighen Gheest voor hemlieden beeden hanghende”.nbsp;(fol. 65) 2*). In de dubbele tooch tegen het einde van dit spel (fol.nbsp;80vo) is er in het eerste ,,perck” een Helighen Gheest ,,dalendenbsp;up den Apostelen met vierighe tonghen” ; in het tweede ,,perck”,nbsp;waar de bekering van Paulus te zien is, moeten we waarschijnlijknbsp;weer aan een duif denken: ,,Christus boven inden troon, van waernbsp;den Helighen Gheest dalen zal”. De Rederijkers beeldden de H.nbsp;Geest ook wel uit door een speler, blijkens een toneelaanwijzing
-ocr page 65-53
in het spel van Sout Leuven op het Landjuweel van Antwerpen in 1561: „Den Gheest Gods int witte met een gulden rayende aen-schyn een duyve op ’t hoofd ende eenen scepter in de handt”nbsp;Aan een dergelijke uitbeelding zal men moeten denken in de laatstenbsp;tooch van het 2e spel van de Verloeren Zoone: „Hier zal mennbsp;tooghen God den Vadere zittende in eenen troon; neffens hem ternbsp;rechterhandt Christus, ende daerby den Helighen Gheest”nbsp;(na VS. 1291).
In de lijsten der „personayghen”, vóór de spelen, worden de zinnebeeldige personen vaak aangegeven met ,,gheestelick” of ,,werelick”, ook met ,,een gheestelicke vrauwe, een werelicke vrauwe”. Ditnbsp;betekent dat deze spelers de traditionele kleding van mannelijkenbsp;of vrouwelijke religieuzen droegen, resp. die van de burgerij uitnbsp;die dagen.
Endepols, a.w. blz. 116—127, heeft uitvoerig aangetoond dat de muziek een belangrijke rol speelde in de drama’s der middeleeuwen en der 16e eeuw. Ook in de spelen van Lawet bemerkennbsp;wij daar iets van. In twee van zijn spelen, in het spel van tReynenbsp;Maecxsele en in het spel van het Taruwe graen, komt een lied voor.nbsp;In beide gevallen zijn de zangers onzichtbaar voor het publiek;nbsp;immers men zingt ,,van binnen der gordynen”. Meestal werden dezenbsp;liederen gedicht op de een of andere bekende wijs. Voor het liednbsp;in het spel van tReyne Maecxsele wordt aangegeven: ,,upden voys:nbsp;Och eedel mensche fier.” Het is drie coupletten van tien regels lang,nbsp;en wordt niet in eens afgezongen, maar tweemaal onderbroken doornbsp;Goetwillich van Herten, die op het gezongene ingaat. Voor het liednbsp;in het spel van het Taruwe graen wordt geen wijs opgegeven. Hetnbsp;omvat acht coupletten van zeven regels, en is een tussenspel, eennbsp;onderbreking van het slemptoneel tussen de Vyant der menschennbsp;en tCrocke Zaet. Vergeleken met de enkele voorbeelden van liederennbsp;uit rederijkersspelen die Endepols geeft, maken die van Lawetnbsp;een heel goed figuur.
Tot slot vermeld ik nog dat Lawet de aanwijzingen ,,binnen gaende” en ,,wech gaende” door elkaar gebruikt, wanneer eennbsp;speler zich terugtrekt in zijn ,,huisje” of naar de achtergrond, ofnbsp;het toneel geheel verlaat. De aanwijzing ,,uutcommende” betekentnbsp;zowel op het toneel verschijnen, als uit een ,,huisje” of van denbsp;achtergrond naar het voorplan komen. Deze laatste betekenisnbsp;hebben we b.v. in het 1ste spel van de Verlooren Zoone. Als hetnbsp;Parabelspel geëindigd is, volgt de aanwijzing (na vs. 1220); ,,Hier
-ocr page 66-54
commen uut de gheestelicke personayghen metten Troosteloosen Zondare, tspel vervolghende”. Deze zijn echter gedurende het helenbsp;parabelspel op het toneel aanwezig geweest, als toeschouwers;nbsp;immers in 624/5 zei Scriftuerlick Troost:
,,Dies over een zyde gaet met een nerstich pooghen nu,
tWert een troostelicke fyguere speelwys te tooghen u.”
Precies het zelfde is het geval in het spel van het Taruwe graen, waer eveneens de spelers-toeschouwers na het aanschouwen van denbsp;parabel het spel hervatten (fol. 109vo).
In dit laatste spel treffen we ook een duidelijk voorbeeld aan van ,,uutcommen” bij een speler die uit zijn ,,huisje” naar het voorplannbsp;komt. ,,Den Rycken Lansman Christus” heeft, op zijn troon gezeten,nbsp;het bericht over het onkruid onder de tarwe van de twee engelennbsp;vernomen. Dan gaat hij de Vruchtbaer Eerde ter verantwoordingnbsp;roepen, en de aanwijzing luidt: ,,Den Rycken Lansman uut-commende totter Vruchtbaer Eerde sprekende.” (fol. lOlvo).
-ocr page 67-Op een aardig bewijs voor zo’n ,,sinnepoort” aan weerskanten van het toneel, hoewel uit veel later tijd, maakte mij prof. de Vooys attent. In het archief, uitgegevennbsp;door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1930, publiceert D. A. Poldermansnbsp;een rederijkersspel uit 1696 waarin een schets van het vereiste toneel voorkomt, doornbsp;hem aldus uit het hs. overgenomen:
Figeure vant tijater | ||||||||||||||
|
Zie voor een afbeelding van dit toneel: Ten Brink, Gesch. der Nedl, Letterkunde, t.o. blz. 232; Endepols, Het decoratief. . . . van het middel-nedl. drama, blz. 28; Poel-hekke, de Vooys en Brom, Platenatlas bij de Nedl. Literatuurgesch. 4e dr. plaat No. 31,nbsp;blz. 16 (in de 3e dr. No. 28, blz. 14). Onze Litteratuur in Beeld, door J. Kuypers en dr.nbsp;Th. de Ronde. Hfdst. II Afb. 27.
Voor zo’n ,,prieel” op het toneel vgl. nog wat E. Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse Rederijkersspelen in de zestiende eeuw, blz. 153, aanhaalt uit een Meyspel van Sinnen.
Drie Nieu Spelen van Sinnen ghestelt op trouwe gaerde / Door Rijssaert van Spiere Van Oudenaerde / Binnen der Goude in Hollandt eerst gecomponeert / Daer ick meer dannbsp;dertich jaer hebbe geresideert. / (6 versregels die in het kort de inhoud der spelen aangeven) / Ghedruckt ter Goude by Jaspar Tournay 1616. Een exemplaar is aanwezignbsp;in de Bibliotheek van de Mij. van Letterkunde te Leiden.
Vgl. ook Ellerbroek-Fortuin, t.a. pl. blz. 119, die het gebruik van huisjes of kamers naast elkaar aantoont voor de zeven Spelen van die wercken der Bermherticheyd, in 1591nbsp;te Amsterdam gespeeld.
®) Zie de reproducties bij Endepols, a.w. t.o. blz. 8—9. (N.B. Het jaartal 1557 in het Onderschrift is een vergissing.); Poelhekke, de Vooys en Brom, Platenatlas 4e dr. plaatnbsp;no. 22, blz. 11 (in de 3e druk plaat no. 21, blz. 10.); Simons, Drama en Tooneel, dl. I,nbsp;blz. 109. Vgl. ook de ,,Figeure vant tijater” voor het spel van de Stathouwer hierbovennbsp;in noot 1.
’) Vgl. Endepols, a.w. blz. 47, die wijst op een spel van Duym ,,Benoude Belegheringh der Stadt Leiden”. 1616. Over deze Duym vgl. het proefschrift van K. Poll, Over denbsp;tooneelspelen van den Leidschen Rederijker Jacob Duym. Groningen 1898.
®) In een van de spelen van de in de vorige noot genoemde Duym wordt ook vuur Vereist. In ,,Een cort onderricht” vóór zijn spel ,,Den Spieghel des Hoochmoets” schrijftnbsp;hij dat op het toneel moet zijn ,,een ghedaente van een verbrande stadt, eenen hoop stee-iien noch roockende ende brandende, daer men vlassenwerck oft yet anders sal leggen,nbsp;^nde dat altemet roeren, so sal den brant vernieuwen.”
®) Vgl. Endepols, a.w. blz. 128.
^®) Vgl. b.v. de verschillende tooghen in de spelen van het Gentse landjuweel van 1539, ^itgeg. door dr. L. M. van Dis en dr. B. H. Erné, Groningen 1939.
^^) Vgl. blz. vlgg., waar deze tooghen allen zijn geciteerd.
^'^) In een ,,Spel van sinnen van de historie van Piramus en Thisbe”, uitgegeven door Kalff in Trou Moet Blijcken, Groningen 1889 (blz. 29—53), komt een zelfde aanwijzingnbsp;voor. Poetelyck geest zegt in vs. 557, vlak voor een tooch:
,,Siet daer binnen ghij suiter diiecht bij winnen.”
-ocr page 68-Een bewijs voor het terstond weer verdwijnen van de tooch vindt men ook in het in de vorige noot genoemde Spel van Piramus en Thisbe; na de geciteerde regel volgt:nbsp;jjThoont hem nu Christum aent cruys, Maria Johannem daerbij onderstaende”, waarnanbsp;d’Amoreuse vervolgt met: ,,Dat was om sien boven maten zeer gratieus”.
Vgl. Endepols, a.w. blz. 99.
Vgl. het hoofdstuk over Costumering in het a.w. van Endepols, blz, 68 vlgg.
4e druk, 1933; in de 3e druk is het plaat no. 54, blz. 24—25. Ook Ten Brink, Geschiedenis der Nedl. Letterkunde geeft een aardige afbeelding van verschillende allegorieën, en wel t.o. blz. 242, waar hij de houtsnede reproduceert die voorkwam boven de uitnodigingskaarten van de Antwerpse Violieren voor het landjuweel en het haagspelnbsp;van 1561. Deze houtsnede vindt men ook gereproduceerd in: Onze Litteratuur in Beeld,nbsp;door J. Kuypers en dr. Th. de Ronde, Hfdst. II, afb. 25.
De Roode Roos. Zinnespelen en andere tooneelstukken der zestiende eeuw voor het eerst naar het Hasseltsche handschrift uitgegeven door Osc. van den Daele ennbsp;Fr. van Veerdeghem. Bergen 1899. Het spel ,,Die Trauwe” op blz. 138 vlgg.
Ellerbroek-Fortuin, a.w. blz. 146 vermeldt nog dat er in een ,,Spel te speelen in tijden van oorloghe van Moortdadich Werck en Manhatighe tanden” een persoon optreedt,nbsp;,,Corrupcie” genaamd, behangen met beurzen.
Aldus geciteerd door Kalff in zijn bundel ,,Trou moet blycken”, blz. XVIII.
Een uitzondering vormt de Leidse rederijker Jacob Duym,die in ,,Een cort onderricht” dat elk van de 6 spelen in zijn ,,Spieghelboeck” voorafgaat, het costuum van de spelers aangeeft. Ongetwijfeld eist hij de eigentijdse kleding in ,,Den Spieghel der Recht-voordering” waar hij bij het voorschrijven van de kleding zegt: ,,De dienaers, den Ver-clicker, ende de Scharprichter ghelijck kaers ghelijcken^'. Zie voor Duym en zijn werknbsp;het in noot genoemde proefschrift van K. Poll.
Vgl. voor deze traditionele uitbeelding van de paradijsduivel: Haslinghuis, a.w. blz. 199—200, en aldaar de illustratie op blz. 165.
Voor dat met kettingen binden en wegslepen van verdoemde zielen, zie Haslinghuis, a.w. blz. 194.
Vgl. Endepols, a.w. blz. 77.
Vgl. Endepols, a.w. blz. 108—109.
Vgl. voor deze gedaante van een duif de beschrijving in de Vlaamse kroniek van een vertoning bij gelegenheid van de Incomste van de hertog van Bourgondië te Gent innbsp;1458, geciteerd door Endepols, a.w. blz. 74: ,,. ... rayen, in midden den welken scheennbsp;vlieghende eene schoene witte duve, in manieren van den Heylighen Gheest”.
Endepols, a.w. blz. 75, citeert een toneelaanwijzing uit het spel van Leiden op het Landjuweel van Rotterdam-in 1561, waarin ,,den Heylighen Gheest op haer allen isnbsp;dalende als vierighe tonghen op elcx hooft.”
Aangehaald door Endepols, a.w. blz. 74. Voor dat ,,gulden rayende aenschyn” zie t.z. pl. blz. 90 de afbeelding van Apollo.
2’) De tekst van de beide liederen van Lawet moge hier volgen.
Uit het spel van tReyne Maecxsele, vs. 784 vlgg.
Upden voys: Och eedel mensche fier.
785
O God almachtich // goet Hoe can u godheyt ghehinghennbsp;Dat tReyn Maecxsel clachtich // moetnbsp;Blyven in svyants stringhen ?
Dhemel te schueren beghindt Goetwillich Herte u kindtnbsp;Te zenden zyt ghezindtlnbsp;Laet liefde zoo ontspringhennbsp;Dat hy den handt ontbindtnbsp;Om huer tuwen hove bringhen!
790
-ocr page 69-57
Die thooft der vassalen // zyt Uut liefden pynt te spoene.
Wilt eere behalen // wyt.
Dhelsche poorten poocht tondoene. Compt doet uwen intreij.
Gaet draecht den coelen Meij Lustich schoone ende veij.
Het es wel in saysoene. tWerdt tReyne Maecxsels greij.
Zy verlanckt van herten coene.
800
80s
Hoe mueght ghyt ghedooghen // noch tReyne Maecxsel tziene in lyden!nbsp;Ach laet huer doch zooghen // tzochnbsp;Der ghenaden nu ten tydennbsp;En compt ontsluuten tslodnbsp;Als barmertighen Godnbsp;A1 van dat helsche codnbsp;Up dat zou ten alle zydennbsp;Uwen name bevryt van spodnbsp;Euwich mach ghebenedyden!
Sis
820
Uit het spel van het Taruwe graen, fob 107.
Hoort alle die om loon en danck Twee heeren te dienen pleghen;
Met reden merckt up onsen zanck Ten zyn hier maer twee weghen:nbsp;Deene es goet en dander quaetnbsp;Dats Tarwe graen en tCrocke zaetnbsp;Daer elcken es toe gheneghen.
Het Tarwe graen licht onder voet Dats Gods Kercke ghepresennbsp;Alst God belieft duer zyn odmoetnbsp;Hy zal haren quets ghenesennbsp;Waer tCrocke zaet al af ghemaytnbsp;En duechdich zaet int lant ghezaytnbsp;Het zoude al beter wesen.
tCrocke zaet dwinckt de goede vrucht Die voortyts stont vul juechdennbsp;Wyens bloijen van zeer zoeter luchtnbsp;Ons brochte tzaet van vruechdennbsp;Maer lasen, nu naer waer verstantnbsp;Int zoet prieel van Vlander lantnbsp;Zyn meer zonden dan duechden.
Siet toe qua cruut den Oust compt an
tZal u vergaen te quade
Dat ghy den rycken ackerman
Ghedaen hebt grief en schade
De Tarwe inden hemel ryst
De Crocke wert in tvier ghewyst
Met hu eren quaden zade.
fol, 107™
Den Oust bediet de felle doot Diet al zal commen peckennbsp;Rype, groene, cleene en grootnbsp;Zou spaerse in gheene pleckennbsp;Den lansman diet al overzietnbsp;Sal tonzalich stinckende wietnbsp;Doen uutter Tarwe trecken.
Men zal tdeel Tarwe graen Inde schuere doen met feestennbsp;De Crocke zalmen laten braennbsp;Int helschs vier vul tempeestennbsp;Het Tarwe graen werdt daer gheeertnbsp;tCrocke zaet gheen duecht vermeertnbsp;Behoort toe de boose gheesten.
Gods Kercke werdet blyde woort: Compt int ryck van mynen Vader;nbsp;Gaet ghy vermalendyde voortnbsp;Int helsche vier al gadernbsp;Het Tarwe graen wert daer verblytnbsp;Het Crocke zaet vermalendytnbsp;Met Lucifer den verrader.
Ghedinck den zin goet en uprecht Ghy Gods Kerck vrouch en latenbsp;Hout u vroom als Tarwe slechtnbsp;In liefde en caritate;
Die wel doet zyn pyne verliest,
Dies altyts duecht voor tquade kiest Als Tarwe graen thuwer bate.
-ocr page 71-HOOFDSTUK IV 1. Het Rijm in de spelen van de Verlooren Zoone
Als vormbeheersing een kenmerk van Rederijkerskunst genoemd mag worden (vgl. B. H. Erné, De Rijmen in drie kluchten uit denbsp;16e eeuw. Tijdschr. 51, blz. 154), dan is Lawet een niet onverdienstelijk kunstenaar geweest. Zijn vormbeheersing, zoals die blijktnbsp;uit deze spelen van de Verlooren Zoone, is niet gering.
Slechts een enkele maal wordt het grondschema verlaten; dit vindt dan zijn rechtvaardiging in de structuur van het spel, of innbsp;de natuurlijke eisen van de dialoog.
Dat grondschema bestaat uit het eenvoudig gepaard rijm, met rijkelijke toepassing van binnen- (meestal overlopend), en dubbelrijm.
Opmerkelijk is de manier, waarop in de dialoog de wisseling van sprekers wordt uitgedrukt: de eerste spreker eindigt met een helenbsp;regel plus een halve, de volgende begint met een halve regel; samennbsp;Vormen deze regels een rijmpaar. Zo schakelt Lawet de clausen vannbsp;de dialoog door het rijm aaneen.
Op een enkele uitzondering na rijmen beide halve regels op de voorafgaande hele; men heeft dus bij deze wisseling telkens eennbsp;rijmpaar met binnenrijm in de tweede regel.
Deze verdeling van een rijmpaar over twee sprekers heeft Lawet gedwongen een enkele maal een onregelmatigheid in zijn gepaardnbsp;rijm toe te laten, I vs. 490 valt geheel buiten het schema, terwijlnbsp;I VS. 22, 51, 609, 1075 en II vs. 18, 186 en 411 een regel te veelnbsp;UI het paar vormen. Voor het oor echter is deze laatste groep onregel-uiatige regels niet zo storend, immers door binnenrijm wordt feitelijk een volledig rijmpaar gesuggereerd. De winst voor de toehoorders, n.1. de aaneenschakeling der clausen door het rijm bij wisselingnbsp;Van spreker, rechtvaardigt zeer zeker deze afwijkingen.
De slotwoorden van elk bedrijf vormen steeds een rijmpaar, uit twee hele regels bestaande, terwijl daar tevens dubbelrijm is.
-ocr page 72-60
behalve in de slotregels van het 1ste en 5e bedrijf van het tweede spel.
Deze manier van afsluiten past Lawet ook toe bij de meeste scènes, waarin we de bedrijven kunnen onderverdelen. Wordt vannbsp;deze manier afgeweken, dan is daarvoor meestal een goede redennbsp;aan te geven.
In het eerste spel begint het Iste, 4e en 5e bedrijf met een rondeel, door de zinnekens uitgesproken; het 3e begint met een ballade,nbsp;terwijl in dat bedrijf nog een ballade voorkomt, beide door de Verloeren Zoone gezegd. In het tweede spel begint het 1ste en 3e bedrijf met een rondeel, ook hier door de zinnekens gezegd; het 2e, 4enbsp;en 5e met een ballade, uitgesproken door de Verlooren Zoone,nbsp;de laatste door de Gutsten Zoone. Bovendien bevat het 2e bedrijfnbsp;nog een ballade door de Verlooren Zoone, en het 6e een refrein doornbsp;Christus uitgesproken.
Het schema van de spelen ziet er als volgt uit.
Het eerste spel kan men verdelen in 6 bedrijven.
I VS. I—143. Een zinnekens dialoog, beginnend met een rondeel van 16 hele regels, schema abed ab ab abed abed, de curs. lettersnbsp;zijn de gelijkluidende regels; de beide zinnekens zeggen om beurtennbsp;één regel. Daarna volgt gepaard rijm, de clausen bestaan uit meernbsp;dan één regel. Met vs. 94 verlevendigt de dialoog, elk zinnekennbsp;zegt telkens een halve regel, waarvan telkens de tweede het rijmnbsp;draagt. Het eerste tweetal, samen vs. 94, rijmt met het voorafgaande paar, een onregelmatigheid die de gebruikelijke rijmendenbsp;overgang over halve regels vervangt. Ook na vs. 101 en na vs. 105nbsp;treft men een dergelijke verlevendiging aan.
In deze laatste passage ontmoet men een moeilijkheid voor de telling der verzen. Vs. 105 is een hele regel, er volgen 7 halve,nbsp;waarna weer een hele komt. Opdeling in paren gaat niet; een halvenbsp;regel, b.v. de eerste — wat met het rijm het beste zou uitkomennbsp;— voor één tellen, klopt niet met de honderdtallen van het hs. Denbsp;meest waarschijnlijke oplossing lijkt mij, dat het hs. de eerste drienbsp;halve regels als vs. 106 bij een neemt.
Met uitzondering van het rondeel, en de reeds besproken vs. 22, 51, 94 en 106 gepaard rijm.
II VS. 144—625. Dit hele bedrijf gepaard rijm, met uitzondering van de reeds genoemde vs. 490 en 609.
-ocr page 73-61
In dit bedrijf komen drie tooghen voor, in vs. 492, vs. 524 en in VS. 580.
III VS. 626—5^9. Met dit bedrijf begint de uitbeelding van de geschiedenis van de Verloren zoon.
Het rijm vertoont duidelijk een verdeling in drie scènes.
De 1ste scène, vs. 626—745, begint met een ballade van twee strofen van acht en een halve regel; schema ababbcbcc; de tweedenbsp;regel van elke strofe heeft nog een ver naar voren liggend binnenrijm (a).
Bij de telling der verzen moet de halve regel van de eerste strofe Voor één geteld worden, aldus kloppen de honderdtallen van het hs.
De vs. 744/5, hele regels, waarmee Quaden Wille eindigt, vormen het einde van deze scène, een rijmpaar met dubbelrijm.
De 2e scène, vs. 746—842, begint eveneens met een ballade, van acht en een halve regel, schema ababbcbcc; ook hier bevat de tweedenbsp;regel binnenrijm (a).
De scène eindigt eveneens met een rijmpaar van twee hele regels, met dubbelrijm.
De 3e scène, vs. 843—849, kan men eigenlijk nauwelijks een aparte scène noemen; vs. 843 is dan ook door het rijm aan het voorafgaandenbsp;paar verbonden, is er een extra regel van.
IV VS. 850—1151. De zinnekens beginnen met een rondeel van 16 halve regels, waarvan ieder telkens één halve regel zegt. Hetnbsp;schema is precies gelijk aan dat van het zinnekens rondeel van hetnbsp;1ste bedrijf: abcd ab ab abcd abcd.
Op twee plaatsen, vs. 974 en vs. 1061, wordt af ge weken van het gebruikelijke schema; een claus eindigt regelmatig met een hele ennbsp;halve regel, die op elkaar rijmen; dan volgt een claus van slechtsnbsp;één halve regel, die buiten het rijm valt, waarna de eerste sprekernbsp;Weer begint met een halve regel, rijmend op het slot van zijn vorigenbsp;claus; dus aA / b / ac . . ..
De verklaring voor de eerste plaats is aldus: Als de Verb Zoone gevraagd heeft het bier door het ,,jonckwyf” te laten brengen,nbsp;IS er een ogenblikje pauze voor deze met het bier opkomt en hetnbsp;Voor hem neerzet met de woorden ,,Siet daer een bier”, de halvenbsp;regel die buiten het rijm valt; de Verb Zoone beveelt dan het biernbsp;e^p de lat te schrijven, waarna hij het dienstertje toedrinkt. Dezenbsp;halve regel van de Verb Zoone rijmt nu weer wel, waardoor de dia-
-ocr page 74-62
loog over de korte onderbreking heen aan het voorafgaande vastgehaakt wordt.
De tweede plaats is een zelfde geval: De waardin zet de Verl. Zoone een glas wijn voor, dat hij eens proeven moet. Hij drinkt dannbsp;en proeft, en na die korte pauze vraagt hij — van zelf sprekend —nbsp;met de niet rijmende halve regel naar het merk, waarop de waardinnbsp;met de weer wel rijmende halve regel antwoordt.
Deze plaatsen kunnen bewijzen, hoe voor Lawet het rijmschema niet maar een dwingende uiterlijkheid was, veel eer een bewustnbsp;door hem gehanteerd artistiek hulpmiddel.
Met VS. 1096 eindigt een claus niet met de gebruikelijke halve regel; hier strekt een rijmpaar zich uit over drie clausen, waarbijnbsp;het vaste schema verlaten is, omdat de halve regel van de waardinnbsp;slechts een korte onderbreking is van de woorden van de Verl.nbsp;Zoone.
V VS. 1152—1220. Ook dit bedrijf wordt door het rijm in aparte scènes verdeeld.
De 1ste scène, vs. 1152—1210, is een dialoog van de zinnekens, die met een rondeel van 16 halve regels begint, waarvan elk telkensnbsp;een halve regel zegt. Het schema is weer gelijk aan het rondeel vannbsp;het 1ste en 4e bedrijf: abcd ab ab abcd abcd.
De laatste claus van Sinnelick Ingheven eindigt met een hele regel, vs. 1210, die met de voorgaande een paar vormt met dubbelrijm. Zo sluit het rijm deze scène af.
De 2e scène, vs. 1211—1220, begint met een nieuw rijm, en eindigt met een rijmpaar van twee hele regels met dubbelrijm.
Hier eindigt logisch het eerste deel van het eigenlijke spel van de Verlooren Zoone; het tweede deel wordt in het tweede spel gegeven.
VJ VS. 1221—1380. In dit laatste bedrijf wordt het spel van de Troosteloosen Zondare weer voortgezet.
Het bedrijf begint met een rijmpaar met dubbelrijm dat gelijk is aan het laatste paar van het voorafgaand bedrijf. Verder heeftnbsp;het eenvoudig gepaard rijm, met weinig dubbelrijm, en nog mindernbsp;binnenrijm. Het is een dor, moraliserend betoog, waarbij het weinignbsp;afwisselende rijm heel goed past.
Met een rijmpaar van twee hele regels met dubbelrijm eindigt het eerste spel.
-ocr page 75-63
Het tweede spel bestaat eveneens uit 6 bedrijven. Het begint met de voortzetting van de geschiedenis van de Verloren Zoon.
I nbsp;nbsp;nbsp;VS. I—76. Een dialoog van de zinnekens, beginnend met hetnbsp;gebruikelijke rondeel van 16 hele regels; schema weer: ahcd abnbsp;o-b abcd abcd.
Op VS. 18 als een onregelmatigheid in het gepaard rijm is boven 3-1 gewezen.
II nbsp;nbsp;nbsp;VS. 77—J76. De Verb Zoone begint met een kunstige ballade,nbsp;schema abab / bcbc / cdcd / d, waarin alle b-regels bovendien dubbelrijm hebben, en, waar ze op een a-regel volgen, nog overlopendnbsp;binnenrijm.
Opmerkelijk is, dat de eerste rijmklank de zelfde is als die van het laatste paar van het voorafgaande bedrijf. Wel met opzet, want denbsp;klacht van de Verlooren Zoone sluit onmiddellijk aan op de laatstenbsp;'Voorden van Quaden Wille. Het ,,Pausa'’ in de margine betekentnbsp;hier dan ook niet een lange onderbreking van het spel.
Temidden van het gepaard rijm verschijnt met vs. 134 een ballade, schema abaacaaccdcddee.
Met opzet heeft Lawet deze afwijking hier gebezigd als de vorm Voor een klacht van de Verb Zoone. Evenzo houden een klacht in denbsp;beide in het eerste spel voorkomende balladen, de ballade waarmeenbsp;hit bedrijf begon, en die van het nog volgend 4e bedrijf. De balladenbsp;Van de Gutsten Zoone in het 5e bedrijf is d.e.t. geen klacht.
In VS. 148 staat een tooch vermeld. Feitelijk begint hier een nieuwe scène, spelend in die tooch. Toch vertoont het rijm geen afscheiding;nbsp;m tegendeel, op de gebruikelijke manier verbindt het rijm de laatstenbsp;'Voorden van de Verb Zoone met de eerste van God den Vadere innbsp;he tooch.
III nbsp;nbsp;nbsp;VS. J77—284. Deze zinnekens dialoog begint ook al metnbsp;^cn rondeel, echter nu van 16 halve regels, schema weer abcd abaènbsp;abcd ahcd.
Op vs. 186 als te veel in het paar is reeds boven gewezen.
IV nbsp;nbsp;nbsp;VS. 285—501. Dit bedrijf begint met een tooch, waarinnbsp;he Tien Geboden in twaalf paarsgewijs rijmende regels te zien zijn.
Han begint de Verb Zoone met een klacht, weer in de vorm van ®en ballade: aa ba bb...
-ocr page 76-64
In vs. 314,336 en 406 zou men telkens van een nieuwe scène kunnen spreken; het rijm vertoont evenwel geen afsluitend rijmpaar. Eennbsp;zelfde verschijnsel zagen we in het 2e bedrijf van dit spel bij vs. 148.
Opmerkelijk is dat de vs. 424/5 een rijmpaar vormen, met dubbelrijm, alsof een scène wordt afgesloten. Toch is dat hier niet het geval. Lawet heeft op deze manier misschien willen doen uitkomen datnbsp;hier een climax, het keerpunt van het spel ligt, n.1. de verzoeningnbsp;tussen vader en zoon.
Weer wordt een kennelijke scènegrens niet door het rijm aangegeven in vs. 447, waar een zinnekensdialoog begint. De clausen die zij om beurten zeggen zijn alle precies even lang, behalve de laatste,nbsp;die normaal met twee hele regels sluit.
V nbsp;nbsp;nbsp;VS. 502—562. Hier begint de Outsten Zoone met een ballade,nbsp;schema: aba bb . . ., in de 2e en 4e regel overlopend binnenrijm.
De beide slotregels van dit bedrijf hebben geen dubbelrijm.
Met dit bedrijf eindigt het eigenlijke spel van de Verloren Zoon.
VI nbsp;nbsp;nbsp;VS. 56J—1361. Met het laatste bedrijf wordt het spel vannbsp;de Troosteloosen Zondare weer voortgezet.
Het gebruikelijke schema van eenvoudig gepaard rijm wordt hier driemaal verbroken; en wel na vs. 920 door een tooch, waarinnbsp;Christus sprekend optreedt met een refrein van 4 coupletten, vannbsp;15 regels, schema: aab aab bc bccd ccd. De slotregel van het laatstenbsp;couplet vormt met de eerste regel van de Welghetroosten Meinschenbsp;een rijmpaar.
Vervolgens na vs. 993, waar bij de wisseling van spreker de gebruikelijke halve regels ontbreken, terwijl de twee op een volgende rijmparen gelijke rijmklanken hebben.
En tenslotte na vs. 1291, waar eveneens de halve regels ontbreken.
In deze beide gevallen komt een stomme tooch voor. De afwijking vindt wellicht verklaring in de korte onderbreking van de dialoog tijdens het aanschouwen van die beide tooghen.
In de laatste tooch, die na vs. 1291, komen berijmde opschriften voor, één van 4 regels, met gekruist rijm: abab, en twee van 2nbsp;regels met gepaard rijm.
Dat de tooch in vs. 1107 geen invloed op het schema heeft, komt wel door dat deze de handeling niet onderbreekt, maar a.h.w. re-quisieten levert voor de volgende passage.
Het spel eindigt met een rijmpaar van twee hele regels met dubbelrijm.
-ocr page 77-De rijmen in deze spelen van de Verloeren Zoone zijn over het algemeen zuiver.
Onzuiver rijm in I vs. 310/1; buuterthiere // zwaer — vier // daer;
I nbsp;nbsp;nbsp;VS. 1333/4: treckene — bestreckende; II vs. 647/8; sterek —nbsp;werekt; II vs. 1280/1: danekbere — anekere; II vs. 1326/7: reyn-delick — serteynelick. Een rijm op -n en zonder -n komt één maalnbsp;voor: I vs. 1012/3: smerte // drynekende — herten // schynekende.
Verschil in klemtoon hebben de rijmen I vs. 37/8: upzet // quaet —¦ twinket // staet; II vs. 571/2: bycans // can — lans // man; II vs.nbsp;653/4: zonderlynghen — vulbrynghen; II vs. 705/6: messant —•nbsp;vyandt; II vs. 737/8: anlech // zwaer — wech // daer; II vs. 823/4:nbsp;uutlech // vaten — wech // laten; II vs. 1112/3: voorspoede —nbsp;goede; II vs. 1346/7; voorspoede — behoede.
Opmerkelijke rijmen zijn: I vs. 591/2: eerghe — berghe; I vs. 937/8: eerde — begherde — zwerde; II vs. 563/4; vrindt — diendt;
II nbsp;nbsp;nbsp;VS. 1162/3: vrindt — niendt. Hier is waarschijnlijk alleen voornbsp;het oog verschil.
Gelijkluidende rijmen, z.g. rediten, komen 11 maal voor, en wel
I nbsp;nbsp;nbsp;VS. 404/5: heeft; I vs. 589/0: heeft; I vs. 781/7: es; I vs. 1058/9:nbsp;es; II vs. 42^j2^: heeft; II vs. 130/1: zyn; II vs. 279/0: es; II vs.nbsp;377/8; es; II vs. 607/8; zyn; II vs. 633/4; es; II vs. 701/2; al. In alnbsp;deze gevallen als tweede woord van een dubbelrijm. Behalve in hetnbsp;laatste geval zijn het telkens hulp- of koppelwerkwoorden.
Dubbele rijmparen, d.w.z. vier regels met gelijke rijmklank heeft men: I vs. 943—946 en II vs. 992—995.
Feitelijk zou men hiertoe ook kunnen rekenen de reeds besproken regels I vs. 22, 51, 609, 1075, en II vs. 18, 186, 411.
Opmerkelijk is het dubbelrijm waarvan de grens in het woord ligt: I VS. 478/9; roys // es — Moyses; I vs. 1014/5: pover // staetnbsp;— overdaet; I vs. 1205/6: cockuut — loc // uut; I vs. 1241/2:nbsp;Christi — list // zy; II vs. 571/2: bycans // can — lans // man;
II nbsp;nbsp;nbsp;vs. 613/4: beghin // meer — in // keer; II vs. 643/4: puere //nbsp;dynghen — huerelynghen; II vs. 683/4: ghemist // vry — Christi.
Ongelijkheid van spelling komt in het rijm herhaaldelijk voor, b-v. II vs. 683/4: vry — Christi; II vs. 909/10: faelen — dalen;nbsp;toch is ze vermeden in de trits I vs. 652/3: staute — haute — fautenbsp;(vgl. d.e.t. I VS. 597/8: menichfout — stout — hout).
Opzettelijk is de eigenaardige spelling van stuuene en zuuene in rijm met ghevuene: II vs. 831/2.
-ocr page 78-Met een enkel woord wees Prof. de Vooys in T ij d s c h r i f t, dl. LVIII blz. 264/5 reeds op de belangrijkheid van het werk vannbsp;Robert Lawet voor onze kennis van het Westvlaams uit de 16e eeuw.nbsp;Uit het materiaal dat de beide hier uitgegeven spelen bevatten,nbsp;volgen hier enkele losse opmerkingen.
De meeste kenmerken die het Middeleeuwse Westvlaams onderscheiden van de andere Middelnederlandse dialecten treffen we ook in de taal van Lawet aan.
Zo heeft hij u i.pl.v. o in woorden als vuile, vul I vs. 40, 58, 65, enz.; up I VS. 66, 87, enz.; dul I vs. 107; bucken I vs. 222. Vgl. hiervoornbsp;Franck § 72. Rudder i.pl.v. ridder II vs. 1224. Ie (uit Germ, iu)nbsp;i.pl.v. uu, b.v. vier I vs. 223; vgl. Franck § 73. voor gutturalen en labialen (uit Germ, ó) i.pl.v. oe, b.v. ghezouchie I vs. 39,nbsp;bouck I VS. 209, vertoufven I vs. 344, enz.; vgl. F r a n c k § 30. Denbsp;specifiek Vlaamse prothesis van h- komt voor bij hut I vs. 26, heeschsnbsp;I vs. 446, huere I vs. 765 en op vele andere plaatsen; vgl. Vannbsp;H e 11 e n § 132c. Voor het weglaten van een begin h- o.a. anthie-ren I vs. 736; vgl. Van Kelten § 92b. De overgang van ftnbsp;tot cht vindt men in vichtienste (zie o.a. in de titel van het eerstenbsp;spel); vgl. Franck § 110. Herhaaldelijk ontmoet men rekkingnbsp;van de klinker vóór r -f- cons., b.v. ontfaerme I vs. 482, eerfghename
I nbsp;nbsp;nbsp;VS. 510; vgl. Franck § 53. Op het Westvlaams karakter vannbsp;Lawet’s taal wijst ook het gebruik van een nom. sing. fem. pron.nbsp;pers. zou (o.a. I vs. 61); vgl. Franck § 212.
In de Aantekeningen achter de tekst van de spelen is telkens vermeld of een woord al of niet in het Mnl. Woordenboek is opgenomen. In hoofdzaak is Lawet’s woordenschat Middelnederlands. Toch komen ook vele woorden voor die niet uit het Mnl. zijn overgeleverd,nbsp;of daar slechts een heel enkele maal voorkomen. Met name ontbreken in het Mnl. Wdb. vele aan het Frans of Latijn ontleende woorden, als adresse I vs. 31, desoleren (bedroefd zijn) I vs. 183, pre-juditie (nadeel) II vs. 723, perfectelick II vs. 729, corecktelick (stipt)
II nbsp;nbsp;nbsp;vs. 730, clamatie (geroep, gekerm) II vs. 746, tarderen (talmen)nbsp;II VS. 1039. Andere daar ontbrekende merkwaardige woorden zijnnbsp;nog faetse (kaakslag) I vs. 100, snake (slang) I vs. 108, fuke (list)nbsp;I 885, hauwaert (hierheen) II vs. 103, enz. Deze laatste groep woorden zijn nog Westvlaams, D e B o vermeldt ze. Lawet levert dusnbsp;voor deze hedendaagse woorden 16e-eeuwse bewijsplaatsen.
-ocr page 79-67
Van verschillende woorden is de betekenis zoals die bij La wet Voorkomt niet Mnl. B.v. vanghen = ontvangen II vs. 583, hene-fitie = weldaad II vs. 724, enz. Van andere woorden geeft het Mnl.nbsp;Wdb. slechts één enkele bewijsplaats, Lawet biedt dan een aardigenbsp;aanvulling. B.v. lieve (smet) II ys. 5. Tenslotte ontmoet men bijnbsp;Lawet nog talrijke woorden die in geen enkel woordenboek wordennbsp;aangetroffen, men moet de betekenis uit het verband gissen, of denbsp;Verklaring schuldig blijven. B.v. mockebroot I vs. 96. Mogelijk kannbsp;Vergelijking met andere 16e-eeuwse teksten nog opheldering verschaffen.
Herhaaldelijk toont Lawet zich in zijn taal een echt Rederijker. Talrijk zijn b.v. de weinig betekenende stoplappen, als snel I vs. 18,nbsp;vyy I VS. 58, enz.; de afleidingen uitsluitend omwille van het rijm,nbsp;b.v. afgrysenesse: verrysenesse I vs. 250; omschrijvingen als ghe-waghelick zyn (vertellen) I vs. 651, verhalicheyt doen (verhalen) IInbsp;Vs. 779, niet om verfieren (zeer schoon) II vs. 201, niet om verval-tanten (zo voortreffelijk mogelijk) II vs. 771, enz.
Lawet schrijft altijd ick hem, op één uitzondering na: in II vs. 928 staat ick hen. Terloops tekende ik nog een voorbeeld van ick bennbsp;aan uit Lawet’s spel van het Taruwe Graen, fol. 98, vs. 624. L u-b a c h § 11 Oa trof voor de 16e eeuw slechts éénmaal de vorm ic bemnbsp;aan, en wel in de Gentse spelen van 1539.
Evenals in het Middelnederlands (Van Helten §213) komen ook bij Lawet werkwoordsvormen voor waarbij de uitgang gesyncopeerd is voor een enclitisch pronomen. B.v. werdse I vs. 115,nbsp;zulwy I vs. 177, 1190; II vs. 485, hebzy I vs. 1314, comse (n.1. denbsp;Vossen) II vs. 497. Voor de 16e eeuw vgl. overigens Lub achnbsp;§ 79 f. Een zelfde syncope vinden we vóór het enclitische der uitnbsp;daer, b.v. zy werder I vs. 114, zulder I vs. 254, wy zulder II vs. 358.
Een rest van de uitgang -on voor de 1ste pers. s. praes. indic. in het Ondfr. vinden we ook bij Lawet nog. In het Mnl. komt dezenbsp;rest — {e)n een enkele maal voor, echter hoogst zelden bij sterkenbsp;^erkw. Vgl. VanHelten § 206. Bij Lawet vinden we deze uitgang in ick zien I vs. 496, 1197 en II vs. 103, 408. In de 16e eeuw is
zien niet zo ongewoon, bij andere werkw. is deze uitgang echter v/el zeer zeldzaam. Vgl. L u b a c h § 62. Uit Lawet's spel van het Taruwe Graen tekende ik terloops een vorm ick laten aan, echter in hetnbsp;rijm, fol. 106, vs. 1080.
Evenals de praeterito-praesentia gaen, staen en doen in het Mnl. een enkele maal in de 1ste pers. s. praes. indic. de oude uitgang
-ocr page 80-68
-n (uit -mi) vertonen (vgl. Franck § 163, 164), zo ontmoet men bij Lawet deze uitgang eveneens verschillende malen bij deze praet.-praesentia. N.1. ick gaen of gaen ick in I vs. 689, 905, 1021 en IInbsp;VS. 134; staen ick in II vs. 312, waarbij hoort verstaen ick in I vs.nbsp;532 en II vs. 1195; ick doen in I vs. 1028. Over het algemeen komennbsp;deze vormen in de 16e eeuw vaker voor dan in het Mnl.; vgl. L u-b a c h § 108 en 106.
Van {Jhesus) Christus geeft Lawet heel vaak latijnse naamvalsvormen. B.v. des ouderdoms Christi I vs. 1241, een vroom rudder Christi II vs. 1224, int hloet des lams, Jhesu Christi II vs. 1327.nbsp;Die in Christo Jhesu zyn I vs. 468, duert gheloove an xpo (= Christo)
I nbsp;nbsp;nbsp;VS. 509, duer Christo ghesconcken II vs. 900, een warachtich ledt innbsp;Christo II vs. 1099. In mynen zoone Christum II vs. 761, duer Jhe-sum Christum onsen heere II vs. 1244, hem niet en zent tot ChrisUim
II nbsp;nbsp;nbsp;vs. 593, tot up Christum I vs. 324.
De overgang van e tot ei voor nasaal -j- s, waar Franck §58 over spreekt, vindt men ook wel bij Lawet. B.v. tmeinschelick ghe-slachte I vs. 541 naast tmenschelick gheslachte I vs. 549, de rijmtritsnbsp;weinsche: einsche : meinsche II vs. 37/8, enz.
De overgang van e tot i in een beklemtoonde lettergreep vóór een gedekte nasaal komt voor in inghele I vs. 149, gheingient I vs. 226,nbsp;inkele I vs. 277, ingiene I vs. 698.
Naast enige merkwaardige rekkingen als menichfuuldicheyt II vs. 394, zoonder II vs. 407, treft men bij Lawet talloze verkortingennbsp;aan, waarnaast evengoed de niet verkorte vormen voorkomen.nbsp;B.v. vrimde I vs. 30, zwerdt I vs. 52, heghernesse: dernesse: kermessenbsp;I VS. 66/7, studert: dominert I vs. 93/4, begherdt I vs. 185, hopt I vs.nbsp;216, west I VS. 219, enz. Vgl. voor dergelijke verkortingen Vannbsp;Helten §4.
Eigenaardig is bij Lawet de soms zeer verwarde zinsbouw. Een eenmaal begonnen zin wordt niet altijd afgemaakt. Dit komt voornamelijk voor in de redeneringen van de ,,Gheestelicke personay-ghen”, b.v. I vs. 390, II vs. 709 vlgg. Hiertoe kan men ook rekenennbsp;de overgang van enkelvoud op meervoud als in I vs. 331/2.
Evenals in het Middelnederlands (Stoett, Synt § 203) vindt men ook bij Lawet vaak discongruentie in getal tussen onderwerp en gezegde. B.v. I vs. 226, 230 en II vs. 193/4, 648, 828.
Tot slot wil ik nog op enkele opvallende eigenaardigheden in de spelling van Lawet wijzen.
-ocr page 81-69
In II vs. 65/6 vindt men de rijmtrits canse: strobanche: danse] in II vs. 405/6 de trits oordinanche: accoordanche: cansche. Vergelijknbsp;hiermee de spelling van docheren I vs. 182.
Opmerkelijk is de h in onchuisheyt, I vs. 1290, II vs. 1151, de opeenhoping van conson. o.a. in vleeschs I vs. 161, heeschs I vs. 446, waarnaast vleessche I vs. 159.
In de regel spelt La wet de ^s-klank met cxs, b.v. volcxs I vs. 72; nien ontmoet echter ook smalendicxien I vs. 181, excesse I vs. 377nbsp;en exellent I vs. 410.
Aandacht verdient nog de fv, die zeer vaak voorkomt. B.v. sulfver I vs. Ill (? zie de Aant. op dat vers), starfver I vs. 130, vertoufvennbsp;I vs. 184, bedroufven I vs. 185, behoufven I vs. 345, verwerfven
I nbsp;nbsp;nbsp;vs. 388, sterfven I vs. 389, ghestorfven I vs. 458, conserfven I vs. 476,nbsp;enz. Als er echter geen e volgt blijft de v weg; vgl. eerfvenesse II vs.nbsp;707 naast erfghename II vs. 722. Blijkbaar is in al deze gevallen denbsp;scherpe, stemloze / bedoeld. Immers Lawet spelt ook met v, b.v.nbsp;verheven I vs. 220, begheven I vs. 221, blyvick I vs. 519, enz. In ditnbsp;Verband valt op de spelling van twyffelen I vs. 408, twyffelinghe
II nbsp;nbsp;nbsp;VS. 353, vertouffen I vs. 62, enz.
De i als aanduiding van verlenging van het voorafgaande klin-kerteken vinden we in heircracht II vs. 1308, in onchuisheyt I vs. 1290 en II VS. 1151. Merkwaardig is de spelling thuuin II vs. 688,nbsp;die van de ue in de rijmtrits ghewuene: stuuene: zuuene II vs. 831/2.nbsp;Met slechts één teken is de lange klank in een gesloten lettergreepnbsp;geschreven in viiste I vs. 1010, dat rijmt met juuste. Ook de gerektenbsp;klinker voor de gedekte r wordt vaak enkel geschreven; vgl. denbsp;rijmtrits eerde', begherde'. zwerde I vs. 937/8.
-ocr page 82-Bijlage A.
Allen den gonnen die dese presente letteren sullen sijen ofte hooren lesen Burghemeester ende Schepenen der stede van Rousselare saluijtnbsp;doen te weten dat, opden dagh van hedent, voor ons ghecommen endenbsp;ghecompareert is in properen persoenen prinse, decken ende besoorghersnbsp;vande ghulde van mer vrauwen Sl®-Barbara, ons te kennen ghevende soonbsp;dat sij hebben een guide, gheinstitueert ende gheconfijrmeert van dennbsp;eerw. vader in Gode mijn heere den Bisschop van Doornicke, ende datnbsp;inde selve guide vele ghesellen sijn van Rethorijeken dije daghelicxnbsp;de edele conste hantieren in spelen van sinnen, esbatementen ende an-dersins, ende, hoewel sij tanderen tijden een camere van Rhetorijekenbsp;gheweest hebben, nemaer, bij den desolatie ende distructie van desernbsp;stede, bij de oorloghe ende brande, huer lieder saecken verloren ende verbrandt sijn gheweest; bijden welcken sij beduchten te moghen verstekennbsp;wesen als gheen camere van Rethorijeken bekendt te sijnne, midts denbsp;lanekheidt vander tijt omme te mueghen trecken tallen steden endenbsp;plaetsen daer de cameren van Rethorijeken ontboden sijn, ende ons ver-souckende, biddende ende neirstelicken begheirende heml. te willen consenteren, octroijeren ende accorderen bijde guide vande fonteine innbsp;Ghendt, ofte elders daert heml. believen sal, omme ghedopt te wesen, endenbsp;danof (= daarvan) letteren te hebben naer de constitutie ende oock pa-ruere tijtels te nemen ende hebben van ons, tonser discretie, om van nunbsp;voort an camere van Rethorijeken bekendt te sijne ghelijck ander steden,nbsp;ende, omme dat wij gheneghen sijn heml. daer inne te ghelieven in voor-dernesse vander edelder consten van Rethorijeken, soo hebben wij dennbsp;voornoemden prinse, deken ende besoorghers vande voornoemde guidenbsp;gheconsenteert, gheoctroieert ende gheaccordeert te moghen trecken bijnbsp;de guide vande fonteinen in Ghendt ofte elders daert heml. believennbsp;sal, omme heml. aldaer te doen dopen ende camere van Rethorijeken bekendt te sijnne, naer de costumen gheuseert, omme van nu voortan tenbsp;moghen trecken tallen plaetsen, daer cameren van Rethorijeken ontbodennbsp;souden wesen, omme aldaer te spelene om prijs, ghelijck ander stedennbsp;ende plaetsen, behoudens huerl. paeruere (= insigne, kenteken) vannbsp;bordure, op de lijneke mauwe vande keerelts (= lang overkleed, tabbaard)nbsp;ofte opden borst vande jornaden (= wambuis), van St®-Barbara mettennbsp;torre, een lelie commende duer den torre met eender rolle daer inne ghe-
-ocr page 83-71
schreven: Sicut lilium inter spinas (Hoogl. 2 vs, 2); ende voor huerl. devijse ondere Zebaer Herten van Rousselare, de selve paruere vandenbsp;keerelts ofte jornaden te moghen veranderen jaerl. van couleuren thuerl.nbsp;discretie, sonder prejuditie ofte verminderthede van iemandes ofte andere guide, wel vermaende dat de voornoemde guide van Rethorijckennbsp;gehouden wert te trecken tallen plaetsen daert den heere ende ons ghe-lieven sal, tsij metten guide van den voetboghe, handtboghe ofte op huernbsp;selve ende emmers altijts bij consente van ons, mits theml. waert doendenbsp;soo men schuldich is van doene. Versouckende ende begheirende andenbsp;voorseide fonteine van Ghendt ofte anderen dies versocht sijnde vandenbsp;voornoemde guide broeders dat sij hem lieden willen dopen ende ont-fanghen als cameren van Rethorijcken ende heml. danof letteren gheven,nbsp;soo daertoe dient ende behoort, mits satisfactie doende, naer de costu-men, in kennissen der waerheden. Soo hebben wij Schepenen ende Raedtnbsp;boven ghenompt dese presente letteren ghedaen seghelen metten seghelenbsp;van saecken der voors. Stede den xij®“ dach van novemb. int jaer onsnbsp;heeren duist vijf hondert en sesthiene.
Aldus geciteerd in Angillis, Gesch. der Roussel. Rederijkkamer, blz. 2—4, alwaar nog vermeld wordt dat dit octrooi behalve innbsp;Gulde-bouk II fol. I, ook nog staat afgeschreven in Gulde-bouknbsp;III fol. 1.
-ocr page 84-Bijlage B.
Allen den ghonen die dese presente letteren sullen sien ofte hooren lesen, prinse ende raedt mette ghemeene guide broeders vanden ghesel-schepe ende guide vande h. drijvuldicheit dat men heet de fonteine, metnbsp;datter toe behoort, binnen deser stede van Ghendt, ons hooftcamerennbsp;der Rethorijcken binnen desen lande ende graefschepe van Vlaenderen,nbsp;saluit, met kennissen der waerheit doen te weten dat wij ontfanghennbsp;hebben de ootmoedighe, nerenste bede ende begheirte van onsen lievenbsp;ende seer beminde vrijenden (= vrienden) den deken ende besoorghersnbsp;vande guide vande reine maghet St®-Barbara, houdende haerl. resijdentienbsp;binnen der stede van Rousselare, onsl. te kennen ghevende hoe dat sijnbsp;tselve guide opghegaen (= ingesteld, opgericht) ende vervoordert hebbennbsp;inder eere Gode van hemelrijcke, Marie sijne ghebenedijde moeder, mernbsp;vrauwen Sf®-Barbara ende alle Gods lieve heilighen; midt dat voortijtsnbsp;heeft ghesijn een erbaer ende ghenouchel. gheselschap altoes hantieren denbsp;edele conste ende harte (= arte = kunst) van Rethorijcken, soo sij onsnbsp;seiden ende te kennen gaven twel. (= 't welke) hier voormaels bijdennbsp;ruwinnessen tijtle ende brande, gheheel ende al vergaen ende ghede-clijneert is, ghesien ende alnoch believen sonde, ten ware door eenigenbsp;goetwillighe herten die hem daer inne alnu gheirne emploijerende sijnnbsp;ter vermeerderijnghe van alle goddel. ende eerbare dijnghen ende sonder-lijnghe ter edelder consten ende herten (= kunsten) van Rethorijcken,nbsp;willende daer inne, van nu voort aen persevereren ende blijven staendenbsp;naer de gheliefde Godts, indient ons goetdunckt. Daer omme biddendenbsp;dat wij heml. oversulcx souden willen promoveren ende kennen, alsnochnbsp;mits onsen octroije ende opene letteren, daertoe doende soot behoort,nbsp;in ghel. (= ghelike) gheuseert uuten wel. ende considdererende het eer-baer upstel ende versouck vande supplianten, ghemerct, datter al nietnbsp;dan eere, duecht ende alle scientien inne gheleghen is, soo eist datnbsp;wij prinsen ende raedt voorschr. gheneghen sijnde tot haerl. bede endenbsp;versouck, mits der augmentatien des goddel, dienst ende edelder constenbsp;ende aert (= kunst) van Rethorijcken, wij den selven gheaccordeert endenbsp;ghewillecoort hebben, accorderen, willecoorden (= willecoren = goedkeuren) ende octroijeren onse opene letteren de selve te wesen ende blijvennbsp;onder heml. ende haer naercommers vande gheselscepe voornoempt eennbsp;guide ende camere van Rethorijcken als andere binnen desen lande van
-ocr page 85-73
Vlaenderen ende elders, soo verre alst in ons is, omme in alle steden, durpen ende plaetsen te moghen tooghen consten van Rethorijcken innbsp;Wat manieren dat sij, gheestelijc en weerel., spelwijs ende andersins,nbsp;naer de gheleghentheit vande saecke, prijsen te moghen winnen als andere gheoctroieerde ende gheconfijrmede cameren, sonder jemandts beletnbsp;ofte wedersegghen, ter contrarie. Hebben den selven oock gheconsenteertnbsp;onde consenteren bij desen te moghen draghen, op huerl. abijten endenbsp;lornaden, een beelde van St®-Barbara, ghebordeert, metten torre, eennbsp;lelie daer duere, een rolle daer inne gheschreven sicut lilium inter spinasnbsp;(Hoogl. 2 VS. 2) metten woorde Zebaer herten van Rousselare ende al dittenbsp;Sonder jemandts prejuditie, midts dat ons duechdel. bleken is bij sekerennbsp;opene letteren van octroijen in prohemie (= inleiding), onder seghelenbsp;autentijck in groenen wasse der stede van Rousselare uit hanghende metnbsp;dobbelen stierte in date vanden xij®“ november xvlt;^xvj® als dat tselvernbsp;Ruide boven ghenompt, gheconfirmeert ende gheoctroieert is bijden heerenbsp;6nde wet van Rousselare voornompt ten tijtle voorschreven, soot behoort;nbsp;begheirende, bij desen, met neresten (= met nadruk) an allen guldennbsp;onde cameren van Rethorijcken ende den gouverneurs van dien onsennbsp;lieven ende beminden mede broeders, dat sij den selven van Rousselarenbsp;doen ende laeten ghebrucken vande jnhouden deser onse letteren endenbsp;uiet ons de die heeft willen kennen onder sulcx als voorschreven stadtnbsp;behouden ons ende elcx recht, soot redene bewijsen sal; ende om dat allenbsp;dese saecken goet, vast ende van weerden souden blijven altijt tonser-Waert behoudende jnterpretatie van desen op datter eenighe toe diende,nbsp;soo hebben wij prinsen ende raet boven ghemeene dese letteren ghedaennbsp;®6ghelen metten seghele van onse guide den xj®u dach in hoijmaendt ( =nbsp;Juli) int jaer ons heeren duiist vijf hondert ende zeventhiene.
Aldus geciteerd door Angillis, a.w. blz. 5—7, die nog vermeldt dat deze doopbrief behalve in Gulde-bouk II fol. 2 ook voorkomt innbsp;Gulde-bouk III fol. 2vo.
Zowel het octrooi, in Bijlage A meegedeeld, als deze doopbrief zijn in het Gulde-bouk II ingeschreven uit het register van denbsp;Gentse Kamer, blijkens het opschrift: Copie van de babtisatie vannbsp;Rousselare uuijten regijster vande Fonteinisten van Ghendt, endenbsp;quot;'as gheregijstreert fo. Bxviij.
In zijn reeds herhaaldelijk aangehaalde werkje spreekt Angillis blz. 7 over ,,het wapen of blazoen” van de Roeselaarse Kamer,nbsp;geeft daarvan dan een afbeelding, waarop men in een ruitvormige omlijsting onder elkaar een Z, een lijkbaar en twee hartennbsp;ziet staan. Deze rebus kan men oplossen als: Ze-baer-herten, denbsp;haam van de Kamer. Het lijkt mij echter niet waarschijnlijk datnbsp;dit het blazoen van de Kamer is. Hoewel Angillis niet zegt hoe hij
-ocr page 86-74
aan zijn afbeelding komt, schijnt hij een gildefenning van de Kamer gekend te hebben, die er aldus uitzag. Vaak immers hadden de leden, als bewijs van hun lidmaatschap, een penning met de naamnbsp;van de Kamer erop. (Zie afbeeldingen in Platenatlas, Poelhekke-De Vooys®, no. 34—37). Het eigenlijke blazoen zal er wel hebben uitgezien ongeveer zoals hier boven het kenteken op de kleding vannbsp;de gildebroeders is beschreven: een afbeelding van de Heilige Barbara bij een kasteeltoren, haar attribuut. Deze Heilige werd geborennbsp;in Nicomedië, in een toren opgesloten en door haar eigen vader uitgeleverd voor de marteldood. Ze stierf in 306 onder Maximinusnbsp;Daza. Op het ogenblik van haar marteldood werd haar vader doornbsp;de bliksem gedood. Vandaar dat de H. Barbara vereerd wordt alsnbsp;patrones tegen een plotselinge dood. (Vgl. De Katholieke Encyclopedie). In de kunst wordt de H. Barbara gewoonlijk afgebeeld alsnbsp;een jonge schone vrouw met een krans van rozen op het hoofd, eennbsp;palmtak, of een Grieks kruis in de hand, naast haar de toren vannbsp;haar gevangenschap. (Vgl. Peine, St. Barbara.... und ihre Dar-stellung in der Kunst. Leipzig 1896).
-ocr page 87-Bijlage C.
Caerte ende Reghelement bequame Om blijven nut blame” ende sware smertennbsp;Diemen sal volghen op onse Camer van Retorijca eersamen:nbsp;Binnen Rousselare bij namenbsp;Gheseijt SEBAER HERTEN.
Prijnse, deken ende eet ') naer betamen”
Om schuwen blame” int eerlijck converseren Van onse Camer Retorica in Rouselare bij namen”
In SEBAER HERTEN t’welck wij continueren,
Hebben doen ramen” 1) en dese caerte dicteren”
Diemen moet useren” (hoewel hem de jeuch stoort)
Ende de boete betalen diemen hier sal nareren;
Want goede wetten brenghen veel deught voort.
Eerst.
Als ghij ter Camer in compt doet reverentie,”
Tis onse intentie;” ende, eerbaerlick,
Husschelick sprekende, groedt elckx presensie”
Want hij verbeurt die hier in faelt.
Gheeft audiëntie” als er wort verhaelt Refereijn, ofte dat hij hoort een liet singhen.
Ofte als de belle clinckt, anders hij dwaelt.
Confusie can veel saecken te niet brijnghen.
Tweede.
Siet! niemant en sal men in dese Camer ontfanghen”, Trecken, noch pranghen” jeghen sijnen danck;
Maer wie naer dese conste heeft verlanghen,
Sal, uut vrijen wille, volghen der consten gheclanck. Bidden ende doen bidden op dat hij den ghancknbsp;De conste onverseert ende blijft sonder praten annbsp;Ghetuijgnisse van u leven ende dien wandel cranc;
Want ten is gheen bedwonghen spel dat men laten can.
eet = bestuur.
ramen = ontwerpen, opmaken.
-ocr page 88-76
Derde.
Alle jonghers sullen moghen sijn aenghenomen”
En in de Camer commen,” al sijn zij onghetraut.
Maer willen der uut scheeden om hun vervrommen.
Als hij sal huwen, dit wel onthoudt,
Moet gheven thien stuijvers hoe cloeck, hoe stoudt. Daeromme bepeijst u wel, ghij jonghelijnghen,
Ghetraut sijnde volght de Camer dat u niet en raudt. Want de jeught en mach niet ghedwonghen sprijnghen.
Vierde.
Gommende inde guide sal elck moeten nantieren ')” (Sonder rouwen ofte vieren ^))” twee stuvers net:
Dat voor den cnape. Voors suit ghij bestieren “)
Noch drije stuijvers alsmen u te boucke set.
Dan suldij ghevonden sijn in dese Camer wet.
Ghij en meucther niet uut, naer uwen wille bloet.
Dan met bequame reden, verstaet noch bet:
Alle beloften sijn goet diemen luijde ende stille doet.
Vijfde.
Elck sal ghehouden sijn t’sondaechs ten drien,”
Sonder teghen strien,” hem bij t'gheselschap te vinden. Dese conste exerceren om gheests verblien.
Wie swinters voor den vijven comt sal men opbinden Heel ghelach ende tsomers voor sessen, beminde.
Wie daer naer compt half wilt u bereden sijn Tot ses ende seven blijft met den wel ghesinden:
Gheen gheselscap soo goet het moet ghescheijden sijn.
Sesde.
Niemant en sal moghen loopen op ander ghelaghen,” Bij vrienden oft maghen” oft de boete blootnbsp;Soude hij moeten betalen; sonder vraghennbsp;Het waere een stuijver, mi hoort den cloot.
Brijnkt niemant op t’gheselscap min joot Sonder consent, dus sijt indachtich stille.
Ten waere kameristen van binnen oft buijten groot.
Sot sijn ze die de conste verachten willen.
‘) nantieren = betalen (Fr. nantir = borgstellen). “) vieren = woedend, kwaad worden,nbsp;bestieren = betalen.
-ocr page 89-77
Sevenste.
Reden ist dat het jaerghelt hier sij ontrent”
Niemant en sij absent,” het ware jeghens recht.
Twee stuijvers sjaers te gheven maeckt u ghewent, Voor doot schuit thien stuijvers, tsij rijck oft slechte.nbsp;Int huijs gaen ') niemant en kijfe, noch en vechtenbsp;Op dat ons andere niet in blaemte en pramen.
Maeckt u gheprezen metten wijsen cnechte;
Niemant en daerf hem van goede congregatie schamen.
Achste.
Refereijn sprekende seght met oorlof voor consent”
Oft ghij waert verblent” oft buijten weghe Ende sghelijckx van lideken; blijft hier mede content.nbsp;Als een ander spreekt swijgt wel ter deghennbsp;Oft een stuijver door sulcke schade creghen.
En wilt den weert te langhe borghen niet
Maer acht daghen oft het ware dobbel daer teghen.
Die sijn schuit betaelt is uut de sorghe.
Negenste.
Ende op dat wij eerbaerlijck samen verheughenquot; Niemant en sal vermoghenquot; oft ander t’wijnckennbsp;Om heel of halve potten onbehoorlijeke teughen.
Meer dan sijn wel moghen onmatelijck drineken Daer mede sij Retorika haer eere crineken;
Een hal ven stuver dies blijfter elck in j onste valle Daerome sijt matich, wilt hier op dineken.
Want bacus is viant vande consten alle.
Thienste.
Sijt commende om scheeden gaet nieuwers naer”
Om vraukens oneerbaer,” ofte het soude u schaden,
In herberghen hier ofte daer;
Maer ghij suit een paer naer huijs stillen u paden.
Als ghij daer sijt meught ghij u beraeden
Ende gaen daer ghij wilt en naer u t’hiende rijden
Quade tonghen mochten u anders beladen:
Men moet de ge beurs soo wel als de vrienden mijden = bij het naar huis gaan.nbsp;t’hiende = ?nbsp;mijden = ontzien.
-ocr page 90-Elfste.
1st dat men verneemt oft sal willen leeren,”
Om vreucht te vermeeren,” uut den gheest te spelen,
Daer en sal niemant, sender oorsaecke, af' keeren Maer de conste vermeeren; al sender vervelennbsp;Hem ghewilligh emploijeren ende secretelijck helennbsp;Op dat andere niet en crijghen ende romen blie,
Oft ghij verbeurt om dat ghij de conste laet stelen:
Den clappaert siet men verachten alomme Fije.
Twaelfste.
Tsal zijn soo wie een rolle weijgert sal verbeuren”
Twee stuijvers, sonder treuren,” om zijn misdaet;
Wie aenveert ende besiet en noch stelt te leuren.
Drie stuijvers in dien hij blijft opstinaet.
Wiese acht daghen heeft, mij wel verstaet,
Ende weder brijnght, hij mach wel swijghen.
Een gulden verbeurt hij, volghende het placaet.
Want een tijt die wech is en can men niet weder crijghen.
Derthienste.
Die een rolle totten lasten ghehouden heeft”
Ende niet en can, hij sneeft;” dan gaet (’t) al qualick En (’t) spel moet achter bliven, (hij) en is niet weert dat hij leeft.nbsp;Daer omme sal hij sijn boete betalich.
Twee guldens, om dat hij is schuldich
Der conste, en die eere die daer doore de siende verflauwen Hem en sal men niet sparen, ick bent gheraden:
Wie sijn eere verliest magh wel sijn hooft crauwen.
Veertienste.
Ooft oock ghebeurde tot eeninghe stonden”
Deur waer uut ghesonden” bij princen verheven Eenighe rollen van diversche faconden 1)
Al waerense met voor dachten raet uut gegheven Men machse wederom nemen staet hier gheschreven :
Wie weijghert die verbeurt al wildij hem int nachte wenschen De redene waeromme twert hier verdreven.
Men vijnt ter werelt niet veel vol maeckte menschen.
Vijftienste.
Als mene erghens een spel sal willen prouven”
Fr. faconde = welbespraaktheid.
-ocr page 91-Comt sonder touven” maer en brijnght niemant mede, Sonder consent, ofte men sal u bedrouven;
Vijf stuijvers bleefve terstond ter stede.
Brijnckt oock niemant op stellijnghe om deerbaerhede Ofte eenen gulden verbeurt hij met eene keere wijs;nbsp;Want daer veel volckx is vol onvrede,
Maer het is goed dansen waer ruijme plecke is.
Sestienste.
Als jemant van buijten ons comt besoucken”
Elck sal hem verkloucken” om eere te bewijsen Userende Retorica om druckx af houckennbsp;Van buijten oft uut boucken” siet se te prijsen.
Elck soucke den eendracht altijts te spijsen,
Wiet niet en doet hij sal waerachtigh sneven;
Vijf stuijvers voor boete compt sulckx te rijsene. Goelieflick ist als de broeders eendrachtich leven.
Seventhien.
Voors eerweerde, expeerde mercurijalisten”
Wilt gheen tijt verquisten” met onnutten clap:
Schuijt vieleinnie ®), schimp, jnvije, vermijt alle twisten, Midts heresie, jaloursie, weest oock niet slaep.
Stelt refereijnen, rondeelen met groote blijtschap,
Oock baladen soo weerdij in state reesen.
Van thiene tot vijfthiene maer gheen hoogher trap:
In alle dingh moet reghel ende mate wesen.
Achtienste.
Gheen ander thuijs spel quot;) in gheender manierenquot;
En machmen an tieren,” ofte op de Camer brijnghen; Vloucken noch sweeren, roupen noch tieren.
Ofte men sal u de boete terstont doen opbrijnghen.
Want met wetten moet men de onwetende dwijnghen Laet haet ende nijdt vaeren uut den ouden twistwaen.nbsp;Wilt uwen horen met traecheijt mijnghen:
Want discordia doet meest al te quiste gaen.
Neghent hienste. '*)
Alsmen sal zijn ghedachvaert bijden cnape”
') Hermes werd door d® ouden o.a. beschouwd als de god van de welsprekendheid.
“) Schuijt vieleinnie = schuwt schandelijke, gemene taal. thuijsspel = dobbelspel.
Angillis tekent hier bij aan: De artikelen van 19 medebegrepen tot het einde ^yn als proza neergeschreven.
-ocr page 92-Niemant en sal slapen,quot; maer conparere Op dat hij de boete gheen schade rape,
Ofte eenen halven stuijver moet hij geven.
Weer en weijghert gheen boete van op ende van nere, Maer betaelt terstont oft ghij soudt belast werdennbsp;Met dobbel boete, niemant en refusere.
Want die misdoet die moet ghestraft werden.
Twintichste.
Alser iemant van de werelt scheetquot;
Spoet u ghereet” om tlichaem te eeren;
Het selve tot inde kercke ende grave leet.
Uwen lof suldij daer door vermeeren:
Wie anders doet hem naeckt verseeren.
Dinckt dat de doot op ons allen smertich leijt.
Om deerbaerheijt wille compt met swarte cleeren. Begraven ist tlaste werk van bermherticheijt.
Eenentwintichste.
Gommende inde kercke om te hooren misse
Ende princepalick op de feestdaghen hier naer verhaelt
Op Santa Barbara dach, onthout dese lesse,
Als patroonesse elck quite hem ende niet en faelt.
Daer naer op heijlich Sacraments dach, niet en dwaelt. Op sinte Michiels dach om den diensts Godts vermeeren.nbsp;Die blijft in ghebrecke voor boete drije groote betaeltnbsp;Tot proffijte van den Autaer die men daer eeren sal.
Tweentwintich.
Alle boeten hier vooren generael werden gheoppreseert Tot profijt vande guide.
Daeromme een ijder jet quaet juijseert
Want men elck een hier mede waerschouwen wilde.
En weest niet haert, maer in toestaen milde;
Wilt dese caerte wel nauwe oorboeren recht.
Voorsichtich wandelen noijt mensche en schilde;
Het is goet wachten dat men u te vooren seght.
Drij ent wintich.
Ten neghen hueren sal den cnape het toneel”
Uut hanghen daermen stick oft heel” sal willen vergaeren Oft een stuijver verbuert hij voor sijn deel.
Hij moet oock inde haelen ende wel bewaeren.
Wij en willen, u broeders, niet voorder spaeren
-ocr page 93-81
Dan recht en reden onder alle lieden commen.
Laet ons ZEBAER HERTEN bij een vergaeren,
Want nijdighe herten oijt weijnich sijde sponnen.
V ierentwintich.
Ende offer gheschillen vielen teenigher tijt”
Elck sal subijt”, om schuwen veel schande,
Den prince ende decken, sonder teghen strijdt,
Laten weten volghef ende stellen in handen,
Sijn vermogen ist noot wijder wijder verbanden.
Hier bij te voughen t’welck niemant schelde snel Maer deijdienti') volght met goeden verstande:
Want niemant soo wijs hij leert noch int ende wel.
V ijf entwintichste.
Dese caerte ende reghel, broeders ghepresen,”
Wilt doorsien, door lesen” en de reden oorbooren.
Tis ghedaen om datter eerbaerheijt mits desen Onder ons soude wesen, naer t'wel behooren.
Dus niemant en wilt hem hier jeghens spooren Soo hij misdoet, maer ghewilligh te buijghen.
Past want alle calaeijngen ^), sonder verstooren.
Blijven jnden mont van twee ghetuijghen vast.
Aldus geciteerd door Angillis, t.a.pl. blz. 8—15, die vermeldt dat 'leze ,,Caerte” te vinden is in het Gulde-bouk II, fol. 72—79 inch
Een tweede reglement uit veel later tijd, eveneens op rijm, en 'vel in 34 vierregelige strofen, maakte Angillis bekend in zijnnbsp;'.Analectes pour servir a l’histoire de Roulers.” gepubliceerd innbsp;-.Annales de la société d’émulation, pour 1’étude del’Histoire amp; desnbsp;Antiquités de la Flandre.” Série III, Tome IV, 1869; blz. 351—356.
De bepalingen in beide reglementen zijn vrijwel gelijk, een enkel Oud voorschrift is weggelaten, een enkele nieuwe bepaling is opge-Uomen. Zo wordt in strofe 9 verboden tijdens het voorlezen van ge-'Echten ,,touback (te) roocken, omdat de spraeck hier door lydtnbsp;onghemack”. Ook een bewys van kennis der Oudheid wordt gegeven; in strofe 19 wordt gewaarschuwd tegen onmatigheid.
. deijdienti = ? Is het misschien een verschrijving? Er zijn meer verdachte plaatsen dit reglement.
V calaeijnge = Mnl. calange = eist fin rechte).
6
-ocr page 94-82
want ,,Een Mydas siet geiren de reden const vercleent” (Koning Midas prees de piepende herdersfluit van Pan boven het snarenspelnbsp;van Apollo; daarvoor werd hij met ezels oren gestraft) en in strofenbsp;20 tegen te grote luidruchtigheid op straat: „’T is een sot die wilt datnbsp;Momus met de seeghbaer herten spot”. (Momus werd door de oudennbsp;vereerd als de god van de scherts en de spot).
N.B. Een enkele maal maal schijnt Angillis zich bij de weergave van de teksten in deze Bijlagen afgedrukt vergist te hebben. Dienbsp;fouten zijn hier echter niet hersteld, de tekst van Angillis is volkomen nauwkeurig weergegeven, (b.v. Bijlage B, blz. 72, 9e r.v.o.nbsp;al niet dan, lees; el niet dan] Bijlage C, str. 6 mi hoort den cloot,nbsp;lees: nu .... ; str. 10 Sijt commende, lees Tyt ...).
-ocr page 95-BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
Het handschrift waaruit de beide spelen van de Verloeren Zoone hier achter staan afgedrukt, berust in de Koninklijke Bibliotheeknbsp;te Brussel, en draagt als katalogus nummer: II—154. Het is innbsp;een moderne band gebonden, waarvan de lederen rug gestempeldnbsp;is met het opschrift: ,,Gheestelycke / Spelen / van Zinnen / HS. /nbsp;1572—1583”. Volgens een later aangebrachte nummering (Scharpénbsp;a.w. blz. 65 spreekt van ,,onlangs”) telt het hs. 173 bladen, terwijlnbsp;zich vooraan en achterin een schutblad bevindt. Bij deze nummeringnbsp;echter is één bladnummer tweemaal gebruikt, n.1. 71. De bladennbsp;meten 20 bij 30 cm en zijn van een en dezelfde papiersoort, behalvenbsp;de bladen 18, 47, 60, 86, 115 en 145, die uit grauw omslagpapiernbsp;bestaan, en de scheiding vormen tussen de verschillende spelen.nbsp;Behalve deze bladen zijn nog de volgende onbeschreven Ivo, 9vo,nbsp;16vo, 17vo, 19vo, 20vo, 45vo, 46, 48vo. 49vo, 6Ivo, 84vo, 85, 87vo,nbsp;88vo, 89vo, 116vo, 117vo, 146vo, 147vo, 148vo, 173vo, terwijl watnbsp;op 17ro staat niet tot de tekst van de spelen behoort. Wat daar staatnbsp;is een schrijfproef, n.1. :,,Alle de goene die dese presente / letterennbsp;sullen syn sien ofte( ?) horen / salut( ?) oyt( ?) te wetene dat voor ons /nbsp;ghecommen ende es gecomparert” en verder de naam Guilielmusnbsp;Halewyn.
Over deze naam zegt Prof. Scharpé a.w. blz. 65 noot: Een Willem ''^an Halewyn staat vermeld bij F. De Potter, Schets eener Gesch.nbsp;''^an de stad Rousselare (Rouss., 1875) bl. 178, als koning, in 1622,nbsp;on als keizer, in 1624, van de St. Jorisgilde. Guilielmus Halewynnbsp;komt niet voor op de lijst der Confraters van de Gilde. Maar welnbsp;zijn zoon: ,,nr. 694 Gillis van Hallewijn Filius Guilliame”.
Bij het inbinden heeft de binder het dubbelblad 4—15 volgens ole tegenwoordige nummering, verkeerd gelegd, zodat de tekst vannbsp;iol. 3vo wordt voortgezet op fol. 15 en 15vo en dan weer op fol. 5,nbsp;terwijl fol. 4 de voortzetting is van fol. 14vo, waar men dus achtereenvolgens heeft 14vo, 4, 4vo, 16 enz. Reeds dr. W. de Vreese weesnbsp;op deze vergissing in een briefje, nu opgeplakt op het schutblad
-ocr page 96-84
voorin: De binder heeft zich hier vergist; het vel, waarvan de eene helft blz. 7—8, en de andere blz. 29—30 uitmaakt, is bij het innaaiennbsp;verkeerd gelegd. Gent 7 Juli 1899 (get.) Willem de Vreese.
Over het algemeen is het hs. in goede staat bewaard gebleven. Enkele bladzijden slechts zijn bruin verschoten en vuil geworden,nbsp;doordat zij de buitenkant vormden van de kleinere handschriftennbsp;waaruit ons hs. later is samengesteld. Prof. Scharpé, a.w. blz. 66nbsp;heeft op grond van de vorm der vochtvlekken opgemerkt, dat bijnbsp;dat verzamelen tot één groot hs. door de binder het eerste paknbsp;van 9 dubbelbladen, nu fol. I tot en met fol. 17, (na fol. 16 is eennbsp;blad weggesneden) verkeerd is omgevouwen, waardoor het spel vannbsp;Jhesus ten twaelf jaren oudt voorop kwam te staan, en het spel datnbsp;in het oorspronkelijke kleinere hs. voorop stond, op de tweede plaats.nbsp;Bovendien merkt Prof. Scharpé t.z.pl. op dat het bedoelde pak dubbelbladen er oorspronkelijk 10 zal hebben geteld; één dubbelbladnbsp;is verloren gegaan, en wel tussen fol. 9 en 10; het was dus in het oorspronkelijke kleinere hs. het buitenste blad. Zo is verklaard dat hetnbsp;spel dat nu op fol. 10 begint, en dat wij het spel van Meest elckennbsp;hebben genoemd (zie blz. 19), zonder titel en opgaaf van personennbsp;in het hs. voorkomt, terwijl alle andere spelen wel een titel en eennbsp;opgaaf van personen op een apart voorafgaand blad hebben. Datnbsp;reeds vóór het inbinden het onderstelde buitenste dubbelblad verloren was, bewijst de bruin verschoten kleur van fol. 9vo en lOro.
Eén blad in de bundel heeft aanzienlijke schade geleden, n.1. fol. 114. Bovenaan is een gedeelte weggescheurd, zodat een viertal regelsnbsp;op beide bladzijden geheel of gedeeltelijk is verloren gegaan. Doornbsp;de gaatjes die in sommige bladen voorkomen, zijn meestal slechtsnbsp;enkele letters verloren gegaan, die makkelijk kunnen worden aangevuld. Met de benedenhoek die van fol. 11 gescheurd is, verdweennbsp;slechts het laatste deel van het woord per[sonaje].
Het gehele hs. is van een en dezelfde, over het algemeen duidelijke, hand. Alleen is het onderscheiden tussen e en i soms, en tussen e en o dikwijls onmogelijk. Op welke gronden Prof. Scharpé,nbsp;t.a.pl. blz. 65, het voor waarschijnlijk houdt dat wij hier met eennbsp;autograaf van Lawet te doen hebben, is mij niet duidelijk. Er isnbsp;wel niets dat ertegen pleit, maar ook niets dat er op wijst.
Behalve het eerste spel dragen alle spelen de kenspreuk ,,A1 qwaelcke ghewedt” en de naam van de Kamer ,,Zebaer Herten”.nbsp;Toch is dat eerste spel zeker ook van dezelfde auteur; taal, woordgebruik, rijm en uitwerking wijzen daarop.
-ocr page 97-85
Een datum komt voor onder het 4e spel: 1571; onder het 5e: Vullent den 9en Septembere 1577; onder het 6e: Vollent tot Brug-ghe desen iijen Novembere 1582, en onder de beide spelen van denbsp;Verlooren Zoone, waaruit het 7e spel bestaat, resp. Vollendt totnbsp;Brugghe desen 13en van Septembere 1583, en Vullendt tot Brugghenbsp;desen 21 en van Septembere 1583. Eigenaardig is dat vóór aan hetnbsp;6e spel op fol. 87 onder de titel het jaartal 1582 staat, maar ondernbsp;de titel op fol. 88, en onder de lijst der spelers op fol. 89 het jaartalnbsp;1583! In verband met de datum van het 6e spel zal 1583 wel eennbsp;Vergissing zijn. Deze data bij de laatste vier spelen en de vermeldingnbsp;..vollent tot Brugghe” die onder het 6e en 7e spel voorkomt, leverden het stellig foutieve tweede gedeelte van de titel: ,,Verzameling van zeven gheestelycke Spelen van Zinnen / waarschijnlijknbsp;gespeelt tot Brugge tusschen de jaren / 1571 en 1583”, die later opnbsp;de r° van het schutblad voorin geschreven is.
Op te merken valt nog dat in het 6e spel, het spel van het Taruwe Graen, de bladen een eigen nummering in rood hebben, van 1 opnbsp;fol. 90 tot 25 op fol. 114.
In het eerste spel staan op fol. 2vo vóór Scriba, Phariseus en Sa-ducheus namen gekrabbeld, waarschijnlijk van de personen met die rollen belast: d. ..maeren{}), coorde. In de ledenlijst in hetnbsp;Gulde-bouk no. 2 komen een paar malen hierop gelijkende namennbsp;Voor: no. 100 Henderick Onaere, no. 378 Jan Omaere, en no. 77nbsp;Clement Coorde, no. 185 Meester Matheus Coorde Priester. (Vgl.nbsp;Scharpé, a.w. blz. 92, noot).
Nog kan vermeld worden dat behalve op fol. 17ro, waarover boven reeds gesproken is, ook elders in het hs. nog enkele woorden voorkomen die niet tot de tekst behoren. Zo staat op fol. 16 links naastnbsp;de opgave van de lengte van het daar eindigende 2e spel het woordnbsp;..sapientie”; op fol. 48, het titelblad van het 4e spel, onderaan linksnbsp;het woord ,,Maet”.
Het gehele hs. is met zwarte inkt geschreven, behalve de titels Van de verschillende spelen en de daarbij behoorende lijst van spe-fors, die met rode inkt geschreven zijn. Eveneens in rode inkt zijnnbsp;felkens de spelers aangegeven boven iedere claus. Nu eens rood, dannbsp;'veer zwart, zijn de onderschriften van de spelen. Verder begintnbsp;iedere claus met een rode hoofdletter, terwijl ook iedere nieuwe bladzijde met een rode hoofdletter begint.
In het spel up den Vader Onse zijn nog een groot aantal woorden ''ood onderstreept. Het zijn in de regel de woorden die bij de voor-
-ocr page 98-86
dracht meer moeten uitkomen. Wellicht zijn deze rode strepen ten behoeve van de spelers geplaatst.
Overzicht van de inhoud van het handschrift | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
145 grauw omslag papier. 146—173 Spel van den Verloeren Zoone II. |
Na fol. 59 is een, waarschijnlijk onbeschreven blad weg gesneden.
-ocr page 99-WIJZE VAN UITGAVE
Het handschrift is zo getrouw mogelijk gevolgd. Alle afkortingen zijn opgelost, echter in cursief; anderszins toegevoegde letters staannbsp;aan de voet van de blz. verantwoord. Om het lezen van de tekstnbsp;niet nodeloos te bemoeilijken is de spelling van uenv genormaliseerd.nbsp;Het hs. heeft voor u nu eens u, dan weer v; hier is overal u gedrukt.nbsp;B.v. hs. nv = nu; hs. vlieder = ulieder. Omgekeerd is altijd v gedrukt, terwijl het hs. voor de v ook dikwijls u gebruikt. B.v. hs.nbsp;neue = neve; hs. hieue = hieve. Ook de spelling van i en ƒ is genormaliseerd: geeft het hs. voor i een ƒ, dan is toch altijd i gedrukt.nbsp;B.v. hs. jck = ick. Soms heeft het hs. ij, meestal y; hier is steeds ynbsp;gedrukt, omdat ij nooit klankverschil betekende. Overigens is denbsp;spelling van het hs. nauwkeurig gevolgd, hoewel het dikwijls heelnbsp;moeilijk is onderscheid te maken tussen e, o en u, tussen i en r,nbsp;tussen u (zonder kapje) en n, tussen u en ie, tussen s en /, tussennbsp;slot -n en y.
In het gebrnik van hoofdletters is het hs. niet gevolgd. In het hs. is iedere eerste letter van een nieuwe bladzijde, en iedere eerste letter van een nieuwe claus een rode hoofdletter. De d is aan het beginnbsp;van een woord altijd een hoofdletter, de r meestal en de c dikwijls.nbsp;Eigennamen die niet met deze letters beginnen, staan zo goed alsnbsp;alle met kleine letter. Opmerkelijk is dat het hs. naast s en ^ als kleinenbsp;letters alleen S als hoofdletter gebruikt.
Als rustteken heeft het hs. /. Dit kan betekenen een punt, een komma, ook wel een vraagteken (b.v. I vs. 408; II vs. 106), eennbsp;dubbelpunt (b.v. I vs. 480; II vs. 212, 679, 866). Over het algemeennbsp;IS de interpunctie van het hs. wel verzorgd. Ter verduidelijking vannbsp;de tekst is, waar nodig, nog een moderne interpunctie toegevoegd.
Als teken voor het dubbel- en binnenrijm gebruikt het hs. //. Valt het dubbelrijm in een woord dan is, in navolging van het hs.nbsp;dit teken niet geplaatst. B.v. I vs. 1241; maar: lans // man II vs.nbsp;572; in II keer II vs. 614.
De oorspronkelijke telling van het hs., in honderdtallen, is rechts
-ocr page 100-88
naast de tekst aangegeven. Te beginnen met 1100 kort het hs. de getallen af door de laatste nul weg te laten; dat gebeurt ook bij denbsp;opgave van het aantal verzen aan het slot van de spelen. Bij de telling zijn telkens twee halve regels voor één geteld, naar het voorschrift van Matthys de Castelein:
,,Hier moet ghy weten Jonghers ghemeene Groot ende cleene om des aerbeidts verslinden /
Dat twee alue reghels vulmaken eene /
(Const van Rhet., claus 204.)
De Bijbelaanhalingen zijn links naast de tekst blijven staan, zoals in het hs.; de overige marginaal aantekeningen zijn om technische redenen naar de rechter marge overgebracht, evenals de oorspronkelijke telling in honderdtallen.
-ocr page 101-TWEE SCHOONE RETHORYCKELICKE foi.ii6 SPEELEN VAN ZINNEN ENDE DAT VANDENnbsp;VEREOOREN ZOONE. LUCE INT XVenbsp;CAPITTELE.
DEN EERSTEN BOUCK.
1583
-ocr page 102- -ocr page 103-Al qwaelcke ghewedt.
Den eersten bouck.
SiNNELiCK Ingheven, zinnekin, ij® personayghe.
Quaden Wille.
Stickt nutte thooft / ende compt met niy te velde // hier!
SiNNELiCK Ingheven.
Daer toe bem ick bereedt / voor minste / ende meeste.
Quaden Wille
Ick zoude met u wel dryncken een ghelaechskin // wyn 1 SiNNELiCK Ingheven.
tZoude ons beede wel dienen / bin swerels ghemeyw // pleyn.
Quaden Wille.
SiNNELiCK Ingheven.
92
Quaden Wille.
Tsamew moeten wy stichten / een listich vlaechskin // fyn! SiNNELICK InGHEVEN.
j-o Daer toe willick my vonghen / ick zwerdt u serteyw, // greyn.
Quaden Wille.
Zinnelick heel uutnbsp;mende
Ja wel, compt voort dan buuten dynen ghehelde // schier! SiNNELICK InGHEVEN.
Dat willick emmers gherrene doen met blyden gheeste.
Quaden Wille.
Haul Zinnelick Ingheven / talder liefste maechskin // myw! SiNNELICK Ingheven.
Wat schuulter, Quaden Wille / mynen goeden compeyn // reyni
Quaden Wille.
15 Stickt uutte thooft / ende compt met my te velde // hier!
SiNNELICK Ingheven.
Daer toe bem ick bereedt / voor minste ende meeste Ghewillich ten keeste.
Quaden Wille.
Wy hebben hedent feeste
fol. 118''^’
Ten helschen foreeste // zoo ghy emmers mueght weten // snel. Al waer men vry houden zal groot ongheirieten // spel.
20 Dies zynde ghezeten / wel / zonder iet tonberrene Zoo waer icker gherrene.
SiNNELICK Ingheven.
Ten staet my niet te werrene.
Want torsen en lanterrene // ter helscher taverrene Met grooten begherrene / om die te maeken // daer.
Ontstickt men zonder slaken // daer.
Quaden Wille.
Elck poochter te waken // naer 25 Om vruecht te doen daken // zwaer / buuten allen ghescreyenbsp;Daer doende zyn intreye.
-ocr page 105-93
SiNNELICK InGHEVEN.
Hut de donckere valeye
Es Luchifer, onsen meestere / en dat onbedwonghen.
Ter laveye ghespronghew.
Quaden Wille.
Ja! met alle zyne jonghen.
Daer werdt vry ghezonghen //by goeden expresse Een zeer vrimde lesse.
SiNNELICK INGHEVEN.
3oJaet tot vyve ofte zesse
Met grooter adresse, // want al thelsche ghebroet // vroet Werter scheppende moet // goet.
Quaden Wille.
Seer stranghe hem ter vloet // spoet Charon den schippere / als een fraey piloote,
Om wachten de zielen / daer commende ter schoote,
35 Die hy al leedende es te coote // met listighen betrape Ontspronghen zynde uut slape.
SiNNELICK InGHEVEN.
En des duusterheyts knape
Cherberus, den helhondt / in alle zyn upzet // quaet,
Ontsluut de glenders / mackt dat oopen twinket // staet,
Van blytscap buiende / met thierende ghezouchte Naer zyne ghevouchte.
Quaden Wille.
-?o Pluto heefter vuile ghenouchte, nbsp;nbsp;nbsp;foi. ii9
Cryselende met zyne tanden / achtere en vooren,
Het es wondere te hooren.
SiNNELICK INGHEVEN.
Alle de helsche mooren
Als Leviathan / Asmodeus / hooghe booven maten,
Mawmon / ende Beelsebub / als lieden van staten,
45 Met Belphegor / Baalberech / in dese qua // daghen Houden hare ra / slaghen.
VS. 46: in het hs. staat de rijmstreep na ra geschreven door de e van het eerst bij vergissing geschreven rae
-ocr page 106-94
Quaden Wille.
Noch compt hemlien na // vraghen
Den Aesterot / sluutende zeer wys van bestrecke
Tavys ter zelver plecke.
SiNNELICK InGHEVEN.
Dan compt Belial ten portecke,
Als clerck vertooghende / zonder iet te snevene, Het slodt der princen zevene.
Quaden Wille.
50 En zonder te beghevene
Jupiter / ende Scrobbe / met noch wel ellevene, Dansen over tzwerdt / makende blyde gheruchtew,
Vry zondere duchten.
SiNNELICK I-NGHEVEN.
Dats vry wel te pluchten,
Want Cloto / Lachesis / en oock Atrophos mede,
55 Die stellen hare croocken / upt moyste met vrede, Duer datse daer ter stede // alle vruecht ghewinnew,nbsp;Zy en haspen noch en spinnen.
Quaden Wille.
Tesser buuten en binnen
Al vuile vruecht / ende datte int openbare // vry.
Dies doeter clyncken / Orpheus zyne snare // hy,
60 Ende Proserpyna / by rade / van Plutos ghyde Zidt zou an zyn zyde.
SiNNELICK InGHEVEN.
Al thelsche ghebroet es blyde
Als nu ten tyde // zondere svertouffens pause,
fol. ii?''
Ende dat alleenelicken / uut zekere cause Dat nu de gheheele werelt ghezedt es in quade.
65 Want elcken die leeft es vul van onghenade.
Niemant en heeft / up eenen anderen met beghernesse Eenighe dernesse.
VS. 54; hs. Lathesis.
-ocr page 107-Quaden Wille.
Tesser al svyants kermesse!
Fortune / die jondt den prince der duusterheden Duusentwerf meer profyts / met alle haer leden,
70 Dan wy oyt ghezien hebben alle onse daghen;
Men macht wel ghewaghen.
SiNNELICK InGHEVEN.
Wy hebben cause om jaghen
Meer volcxs ter hellen / en dat by groote sommen,
Dan wy wel cownen vulcommen.
Quaden Wille.
Daer of mueghen wy rommen!
Want Quaden Wille / en Zinnelick Ingheven // snoo,
75 Hebben een zaedt ghezayt / vry zonder sneven // vroo. Ten vrimden bede ven // broo / up dat grieuwenbsp;Dat ment hier naer hieuwe.
SiNNELICK Ingheven.
De werelt maken wy nieuwe.
Nu es de yseren euwe / gheheel voor handen,
Naer Ovidius verstanden.
Quaden Wille.
Dats waer, want in alle landen
Licht Gods vreese / nu ghevallen ondere voeten.
Elcken ghebruuckt / zynen quaden wille / tot zyw verzoeten. Dies staet ons noch over allen te regierennbsp;Het swerels duwieren.
SiNNELICK Ingheven.
Ja juuste naer onse manieren.
foi. 120
Want Zinnelick Ingheven / tot alder spatie *¦5 Heeft onder alle volcken groote dominatie.nbsp;Zoo dat wy twee / vry ten onsen behaghene.nbsp;Niet en hebben te claghene.
Quaden Wille.
tWil al up den waghene.
-ocr page 108-96
Coppen ende Claeyken / elck nayende zyn naeykin, Met Tryskin ende Maeykin / zeer vlugghe int baeykin,nbsp;go Ende datte den rechten wech met versnellennbsp;Van hier ter hellen.
SiNNELICK InGHEVEN.
Dockters ende ghezellen,
Mawnen ende vrauwen / elcken heeft onghecessert Ter boosheyt overal om best ghestudert.
Symonie heeft nu coers.
Quaden Wille.
SiNNELICK InGHEVEN. Ende wouckere dominert.
Bedroch telt met vyven.
Quaden Wille.
SiNNELICK InGHEVEN. 95 Caritate es stocke // doot.
Quaden Wille.
Lucsurie es gheresen.
SiNNELICK InGHEVEN. Devotie gaet om tmocke // broot.
Quaden Wille. Goet raet hanckt inden houck.
SiNNELICK InGHEVEN. Compassie es ghevleghen.
Quaden Wille Den troost allowme versterft.
SiNNELICK INGHEVEN.
Gods vreese licht versleghen.
iZyn al zaken die weghen // om verwachtew zonder kaetsen Gods toornighe faetsen.
97
Quaden Wille.
'00Ach! hoe bereed mew de plaetsen
Ten helschen polcke / om al tvolck datter up groyt. // Ziet, Elcken duvele esser besich.
100
SiNNELICK InGHEVEW. Niemant esser onghemoyt // iet.
Quaden Wille. Men wastere, men plastere.
SiNNELICK InGHEVEN.
Men brautere, men ghietere.
Quaden Wille.
Mew cockter, men smockter.
SiNNELICK InGHEVEN.
Mew braettere, men zietere '^ojEen spyse fenynich / en die niet om vergenten,nbsp;Diverschs van tormenten.
Quaden Wille.
Padden ende slanghen.
SiNNELICK InGHEVEN. Schorpyoenen, serpenten.
Quaden Wille. Dul briesschende draken.
SiNNELICK InGHEVEN. Basillicus en helsche mollen.
OuADEN Wille.
Ja, bytende snaken!
SiNNELICK INGHEVEN.
Viperen dicke ghezwollen,
Salmanders bollen, // duer gooten fenynich, bestreckt // jaet Met sulfuer en peckt // qua et.
98
Qüaden Wille.
Oolye ende leekt, // maet,
Met gloyende motael / zeer brandich vaw staneke,
In stede van draneke.
SiNNELICK InGHEVEN.
Laetse vry cowmen te claneke,
Weer cruepel of maneke, // zy werder ghekeken Duer onse treken.
Qüaden Wille. rxiDat werdse onbezweken!
Want wy weten de streken / en dat over langhe,
Ten zulcken bedwanghe.
SiNNELICK InGHEVEN.
Dat doen wy even stranghe.
fol. 12I
Want duer zinnelicken bevanghe // dede ick bevoelen Luchifer met de zyne / te steken naer dhoochste stoelen.nbsp;jsoDies hy ter helscher poelen / lastich wert ghesmetennbsp;Van nut dhemelsche secreten.
Qüaden Wille.
Duer squaden wille vermeten
Zoo dede ick daer naer Adam sneven, zeer onwys.
Int eertsche paradys.
SiNNELICK INGHEVEN.
Ja, pluckende van een rys
De vruchten / die hem van God stonden verbooden.
Dies cowmende in nooden.
Qüaden Wille.
r25Meenende als gooden
Metten zynen te domineren bin swerels bestallen,
Maer het es hem mesvallen!
SiNNELICK InGHEVEN.
Dat dede u loos vergallen!
Dies wiert gheslooten / de duere vande» hoochsten palayse Voor Pieter, Mese en Clayse.
-ocr page 111-99
Quaden Wille.
Iloo! eert quam te payse,
^3oDaer startver veele bedrouft indew vloet vaw tranen. Men macht wel vermanen.
SiNNELICK InGHEVEN. Jaet byloo! veel groote hanen.
Want Christus moste zelve sturten het bloet Tot smenschen behoet // fyn.
Quaden Wille.
Sonder sjeghenspoet // lyn
Hebben wy dit al bedreven / in tyden hier te voorew. ^35Wye zal ons nu ter werelt mueghen ontspooren,nbsp;Ghemercht dat se nu alle dooien, schynende verdooftnbsp;En van zinnen berooft?
SiNNELICK InGHEVEN.
Sy hebben al onsen raet ghelooft.
Dies en coMnen se ons ontgaen nochte ontryden Ten gheene zyden.
Quaden Wille.
Dats een warachtich belyden!
lol. 12 u»
¦f^oHier mede wy ons vermyden // van meer vermondew Tot in toecommende stonden.
SiNNELICK INGHEVEN.
Ja, en als dobbele gronden,
Zouckende elcxs verslonden // bin swerels behoovew // al, Zoo dat van ons doen / int ende niemant beloovew // zal.
PAUSA
-'«nu
Den Troosteloosen Zondare, iije personaygAe. Ach! wee teuwegher tyt de groote mesdadennbsp;^45 In Adam ende Eva ten eersten zynde begaden.
Vallende in zonden / verliesende Gods gratie
VS. 131: hs. by loo vs. 144: hs. teuwergher
-ocr page 112-100
Duert overterden zyns ghebodts, ter zelver spatie.
Dwelcke Gods gratie // zoo zeere was meshaghende.
Dat hyse met Cherubin den inghele was verjaghende,
ISO Als ballinghen versteken / ten eertschen paradyse,
Ephe'2
Waeromme ick / en alle menschen / ten zwaren afgryse. Kinderen des toorens zyn j zonder eenighe ficxtie,
Van natueren werdich de eeuwighe malendicxtie.
In zonden ontfanghen / ghebooren / ende oock leven,
Psal-50 Jhere-17nbsp;Esaie-64
I5S Zoo my dat by den psalmiste / wel staet bescreven.
Want smenschen herte es boos / en aerch, vul onwerdicheyt, Ja, als eenen besmetten douck es zyne rechtverdicheyt!nbsp;Vleesschelick ghebooren uut Adams generatie // zwaer.
1 joha»-i En dat uutten vleessche / naer Serifs aligatie // claer, i6o Ghebooren es, dats vleesschelick, dits openbaerlick.
Ende vleeschs en bloet / zeght ons Paulus eenpaerlick.
Roma-15
En zullen niet bezitten / der gloorien rycke.
Dies ick, aerme troosteloos zondare, vul van verzycke,
Zal moeten verdompt zyn / ten eeuwighen verzuchtene! x65Want ick vul zonden / hoe zoudickt pynen tontvluchtene,nbsp;Ghemerckt openbaer / datter niemant van tusschen // mach?nbsp;Ach, wye zal my troostende / mynen rauwe blusschen, // ach?
O Scriftuerlick Troost / currert doch zonder perticheyt Myne groote smerticheyt!
Scriftuerlick Troost, de iiij® personayghe. Gods goede baremherticheytnbsp;x/o Die zal u vrylicken by staen / naer huere conditie.
Als dreecht u zyne rechtverdicheyt / ter justitie,
fol. 122
Myts dyne consientie, vul van clachtighe nope. Betrauwende ghelooft, hebt een warachtighe hope.
Ter noot werdick uwen troost / ende consolatie // vroet, X75 Myts Warachtich Bewys / en sGheests Inspiratie // zoet.nbsp;Hebt zonder fraudatie // moet / ten westen en oostennbsp;Zulwy u vertroosten.
Rechtverdicheyt Gods, de v® p^rsonayghe. Behoudens dyne propoosten,
Ghy Scriftuerlick Troost / vul alles goets belooken.
VS. 176: hs. zouder fraudatie (het tekentje boven de u is verkeerd gezet). VS. 178: hs. aliens
-ocr page 113-Le
101
By u blycket claerlick / dat God heeft ghesprooken;
By wyen dat werdt ghebrooken // de wedt des Heeren, Die es verdompt / in het smalendicxien verzeeren.
Ende daer en es gheen zonde / om waer docheren,
Men zietse regneren.
18
De Barmherticheyt Gods, de vj*^ personayghe.
En wilt niet desoleren,
Maer verblyt u, o ghy zondare / zondere vertoufven;
1S5 Want God en begherdt u doot niet / om u bedroufven,
Maer dat ghy u bekeert, zult wyselicken beraden.
Up dat ghy eeuwelicken / mueght leven / in ghenaden.
Dies zonder versmaden // maeckt dat in u goet betrau / ryst. Want God sprickt / Zoo wanneer ghy warachtich berau // wyst,nbsp;'90 lek en werde dyne boosheden / niet meer ghedachtich.
Weest doch ditte achtich.
*0(1-34
Rechtverdicheyt Gods.
Maer God sprickt warachtich.
En dat vrylick / duer Esayas ontbinden // al:
De vermalendydinghe / het eerderycke verslinden // zal; Want zy hebben ghezondicht / alle die er up wuenen.nbsp;En God zal de mesdaet / up dochters ende zuenennbsp;Vande vaders verzoucken / overtert hy de wedt // iet.nbsp;Int derde en vierde ledt // ziet.
^•''«d.34
De Barmherticheyt Gods.
Dyn oore tot myn vermedt // biet.
Want tot uwen trooste / zoo statere int zelve beradich: Den Heere God es barmhertich ende ghenadich,
200 Lanckmoedich / ende van grooter ghenaden mede; Dezelve ghebruuckende inden duusentichsten lede,nbsp;Verghevende de mesdaet / en overtredende zondenbsp;Uut barmhertighen gronde.
200 fol. 12210
Rechtverdicheyt Gods. Maer naer Jobs oorconde:
VS. 186: mogelijk staat ih het hs. na bekeert een /, echter niet duidelijk. VS. 195: in de marg. staat verkeerd: 24. Zie de aant.
VS. 199 en 202; in marg. heeft het hs. 24. Zie de aant. bij vs. 195.
102
Voor God / en can niemant rechtverdich byzonder // werden. 205 De Goddeloosheyt / zal den goddeloose tonder // terden.nbsp;Exod-32 De zonde / dat werdt der zondaren comdamnatie,
Want, zoo wye dat my zondicht / es Gods aligatie,
Om die zallick talder spatie // my pynen te spoene Uut bouck des levens te doene.
Den Troosteloosen Zondare.
Wee my tallen saysoene!
2ToDat ick duer Adam / een zondare dus bem gheboorew, Naer dat ick eeuwelicken moet zyn verlooren.
Ende dat by der rechtverdigher Gods sententie,
Wyens redenen my oock gheven goede aparentie;
Want in myn consientie // bevoelick als weese Des zondighen vermeese.
De Barmherticheyt Gods.
3X5 Hebt dies gheen vreese,
Maer hopt up God / Duer my alle u verstercken // staet, Want Gods barmherticheyt / booven zyne wercken // gaet,nbsp;Psai-144 Der zondaren mesdaden / tot gratiën bescickende.
Esaie-40 Dies ghy Jacops woremkins / west u niet verscrickende,
320 Aerme Israels hoopkin / want dynen God verheven Zal u niet begheven.
Rechtverdicheyt Gods.
Ach, ghy mueght wel beven;
Mat-25
Psal-29
Ezeciel-7
Want duer u zondich leven // es u deel metten bucken Ten helschen viere / in een eeuwich verdruckennbsp;By my Rechtverdicheyt / om dynder zonden rebel // fel.
235 Want God sprickt / duer den mondt van Ezeciel // snel Tot hemlieden alle / die zondich gheingient // leeft:
Hem te oordeelen / ghelycke dat hy verdient // heeft.
Ja ghevende alle wat zynen gruwel toebehoort // voort.
fol. 123
Myn ooghe en zalse niet sparen / Naer Gods woort // hoort: 250 Den zondaren / die naken / zonder eenighe conditie,nbsp;Rechtverdighe punitie.
Den Troosteloosen Zondare. Ach, myn malitie
-ocr page 115-103
103
®sai-53
Psai-77
Joh;
Psal-?
Jhi
Jh(
Es teuwigher verdommenesse dan / hoe ickt maken // can.
Om mynder zonden wille / wee my; ey laken // dan Dees noote te craken // man / den cornel es bittere.
255 Wee my, dat ick my oyt was eenen besmittere,
Myns lusts bezittere // naer het zins ghenoughen.
Ach, myn consientie / compt my inwendich wroughen.
Wee haer die huer oyt mesdroughen//zoo ick hebbe ghedaew//waen. Naer wercken / zallick moeten loon ontfaen // zaen,
^40 Ick hemt wel indachtich / ick en mach niet voor // by.
Want niet goets / en bevindick / in alle tdevoor // my,
Maer vul alder ghebreken / en zondighe smetten,
Alsmer wil up letten.
De Barmherticheyt Gods.
Daer jeghen wilt zetten
Christus verdiensten / en zyne barmhertighe zeden.
^45 Want alle dyne cranckheyt / heeft hy zelve gheleden.
Ja, de Heere heeft verlost / alle tvolck experdt // zyn, Ende oock alle mesdaet / vaw hemlieden ghewerdt // fywnbsp;Duer zynen crachtighen aerme / vry allen twiste,nbsp;zeght den psalmiste.
Rechtverdicheyt Gods.
Duer den evangeliste
250 Zeght Christus / den zondaren tot eender afgrysenesse: Zy zullen voortgaen / inde uutterste verrysenesse.
Van de verdomde zy, die daer hebben ghezondicht. Ende zoo byden psalmiste / oock es vercondicht:nbsp;Gheen boose en zulder wonen / by God den Heere,
255 Maer zullen alle commen ten helschen verzeere,
Duer rny rechtverdicheyt / eeuwich abondantelick Blyvende constantelick.
De Barmherticheyt Gods. Betrauwende valjantelick
Hopt up de barmherticheyt / zonder eenich versaghen, O ghy dochter Syons / naer spropheten ghewaghen.
260 Keert wedere zonder claghen, // vruecht wilt beghinnew. Want in euwigher liefden / heeft u God willen beminnen.
VS. 257: hs. Betrauwede
-ocr page 116-104
Dyne quaden wilt dinnen // en vaw zonden cessert // nu.
Als hebt ghy met veel boelleders gheboellert // schu, jheri-2 Ende twee quaden ghedaen / noyt gheen quadere,
26s Gode verlatende / de levende watere adere.
En u zelven pitten ghegraven / die heel verdrooghen.
Wilt u ter Gods barmhertich nerstich pooghen.
Want het es nu den tyt / ick en wils niet bedecken, jhere-33 Dat u God het ghenadich woordt wil verwecken,
2^0 Dat hy belooft heeft ende oock toeghezwooren
Het huus Israel / ende Juda / hier langhe te vooren;
Ende dat alleene uut barmhertigher j onste Voor u upt ghezonste.
Rechtverdicheyt Gods.
Hoort noch ter deser womste
Wat God / duer Esayas / noch es ontcnoopende,
275 Zegghende openbaerlick / my Rechtverdicheyt noopende: Esaye-65 De zondaeren die werden alle in mynen toorne
Als eenen inckelen roock / voor elcken te bespoorne.
Ja een vier datten ganschen dach / dats eeuwich, branden //zal. Ziet, zeght den Heere / het staet / doch in myn handen // al,
280 Ja voor myn aenschyn ghescreven / zondere falen // iet.
Ick en zalt niet vergheten / maer hemlien betalen // ziet,
Esaie-65 Ja in haren schoot loonen / en verghelden met quaden.
Hem ende oock haerliedere svaders mesdaden,
Deene metten anderen / al tsamen ghesompt // fyn.
Dynckt hoet becompt // dyn.
Den Troosteloosen Zond.^re.
2S5 Ach, moet ick dan verdompt // zyn
Naer de rechtverdicheyt / van dit Gods artyckele?
Ick bem ewmers vul zonden / ick vreese tperyckele,
Naer dat elcken gheschien moet naer zyne verdienste,
Ick bem int onzienste.
Rechtverdicheyt Gods.
Als wyse gheingienste
290 Weet voorwaer / dat ghyt niet en cont ontvlieden. Numer-15 Int bouck Numeri / staet claerlicken tbedieden
Van eenen mensche die hout raepte tzynen ghebruucke
-ocr page 117-!05
Uitier-is
Upden sabahot des Heeren / Hy wiert dies ten stuucke Ter doot ghesteent / naer God des Heeren oordineren,nbsp;Zondere cesser en.
fol. 124
Den Troosteloosen Zondare.
295 Eeuwich int herderen,
Zoo mach ick ten rechten wel druckich worden,
Die zoo menich werf / Gods ghebodt hebbe vertorden. Ach, hoe zallick / Gods rechtverdighe justitienbsp;Ghenieten / ghemerckt dat het sdoots punitienbsp;300 Om zulck een cleen vitie, // vul alder doluerennbsp;Moste ghebueren?
®^eci-28
12
Ge:
•^i-3
Gvi,,o
l6
-ene-19
Jud:
ic-9
Jo:
'Sü-7
Rechtvekdicheyt Gods.
Al meer esser cowmen in trueren
Duer de zondighe humueren // groot onghemeten.
Was den inghel Luchifer / niet uutten hemel ghesmetew Om een zondich ghepeyns /'ten.helschen afgryse // wreet?
305 Oock God / den Adam uutten ertschen paradyse // smeet Duer tverbreken Gods ghebodt / noyt meerder zonde.
Choore / Dathan / en Abieron / de eerde verslonde.
Nadab / ende Abehu / dede oock God te nieten Metten viere // Ende omdat niet en lietennbsp;310 De Zodomiten haer zondighen buuterthiere // zwaer,
God liet vanden hemel reghenen / sulpher en vier // daer.
Die beesten / vruchten / ende menschen destruwerde // al,
Doen huer lant ende steden al dessenderde // smal Ten helschen gronde / zoo Scriftuere den cloot // weet.
335 Een wyf / Abimilecht met eew steen stick ter doot // .smeet Om zyn zondighe daet / het quam hem zoo te griefte.
Achor / om dat hy listelicken ghedaen hadde een diefte Inden roof te Jherico / was ghesteent met zwaerheyt // doot.nbsp;Dus zullen alle zondaren / dits vry de waerheyt // bloot,
330 By Gods rechtverdicheyt / haer punitie verwerfven.
Want de ziele die zondicht / zeght God, zal sterfven.
Zoo dat by Ezechiel / wel mach zyn beseven // nedt.
Up dit ancleven // ledt.
300
Script üERLicK Troost. Dat was inde ghescreven // wedt,
1C6
Die van Moyses / tot up Christum hadde regnatie.
Roma-io 325 Maer Christus cowmen zynde / naer Paulus aligatie,
Es dat ende / des wedts gheworden voordachtich.
Dies haer stranckheyt / een ende nam warachtich. joha»-i Want Christus es tlam / daer Johawnes of sprack // luut,
Doen hy up hem wysende / den vingher stack // uut jjo Zegghende; Ziet tlam Gods / wech nemende swerels zonde« // nedt.nbsp;Dies en esmen niet meer onder zulck ee« verbonden // wedt,nbsp;Maer zyn nu ondere de wedt van gratiën reene.
Roma-9 Want Israels staende / vast zondere af te scheene,
Naer de gherechticheyt des wedts / om die vulsowmen,
335 En zyn totter gherechticheyt des wedts niet ghecowmen,
Om dat se de zelve uutten gheloove niet en zochten,
Maer uut swercken verdiensten / Dies zy niet en mochten Gherechtverdicht werden, noch oock wesen zalich,
Es ons Paulus verhalich.
Den Troosteloosen Zondare. Vreese des sdoots rigalichnbsp;340 Eist herte duer stralich // als ickt overdyncke.
Ach, hoe zoude Gods rechtverdicheyt hebben myncke An my die styncke // duer myn zondich bedryvennbsp;Als een der aermer ketyven?
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Wilt vruecht bedryven!
Want tot u beclyven // zonder eeriich vertoufven, 34jZallick u stichtende troosten / tot u behoufven,nbsp;Myts de hulpe myns broeders / vul der vrame,nbsp;Warachtich Bewys gheheeten by name,
En myw zuster eersame, // sGheests Inspiratie,
Die hier beede cowmen tot uwer recreatie.
350 Doetse salutatie, // ende dat naert wel behooren Zonder jeghen spooren.
Den Troosteloosen Zondare. Ach lieve vrinden vercoorew,
Ulien heetick wellecowmen zondere zwichtinghe. Hopende van u te vercryghen verlichtinghenbsp;En troostelicke stichtinghe, // want int openbare
fol. 124»»
cti'
uut Wara'
tich Bewy^ sGheests I**'nbsp;spiratie
107
J5jBem ick bevonden den Troosteloosen Zondare, Beancxt / benaut / duer tzondich behanghennbsp;In een zwaer verstranghen.
Warachtich Bewys, de vije personayghe. Wilt niet verlanghen!
Zulckdanighe bedwanghen // hopen wy zaen te stremmen. Indien ghy met ons ter materie wilt clemmen.
360 Want Christus hier commende / dy« zalicheyt. verheven, Heeft zyn ghenade / tooghende te ke«nen ghegheven.nbsp;Die hy draghende es / totten zondaers natuerlick,
Ant vraukin in overspel bevonden besmuerlick.
Die naer de wedt / doot ghesteent hadde moeten wesen. ¦JöiMaer Christus / die daer quam tot zondaers gheneseii.nbsp;Heeft alle die zonden / uut liefden vergheven // haer.nbsp;Zoo ons by Johannes datte staet bescreven // claer,nbsp;Zegghende: Gaet henen / en zondicht niet meere // dan.nbsp;Voor alle zondaren / een troostelicke leere, // man;
370 Naer de wedt en was hy se niet condamnerende. Schelycxs es hy alle zondaers oock presenterendenbsp;Zyn barmhertighe ghenade / grootelicxs ten trooste,
Int weste ende 00ste.
sGheests Inspiratie, de viij® personayghe. Nempt dit vry ten propoos'.e:
Gods barmherticheyt / es den zondaers een overvlietere. 375 Want hoe mindelick vergaf Christus / sente Pietere,
Die hem driemael was loochende by expresse.
Den schaker ter rechter handt / quaet van excesse; Oock de zondaresse // Maria Maechdaleene,
Die zondelick gheleeft hadde openbaer onreene; jSo Matheus / Zachseus / myts oock den pubblicaennbsp;Barmhertelick heeft hyse in gratiën ontfaen,
Ende alle die af staen // van hare zonden pertich. Want God es zoo ghenadich ende barmhertich.
Dat zyn milde gratie / zyn recht es gaende te booven. Wel werdich te looven.
VS. 358: lis. strwmen
VS. 362: In het hs. ontbreekt hy. Zie de Aant. bij dit vs. VS. 370: hs. condamnernde
fol. 125
«vit.20
Joh;
^üce.7 We. 19
We. 18
108
SCHRIFTUERLICK TrOOST.
3S5 Dat machmew claer bescooven,
Ezeci-IB
Ezeci-33
Daer hy zelve zeght / Eist dat hy die leeft in godloosheyt Hem zelven es af keerende van zyne boosheytnbsp;En rechtverdicheyt doet / zoo zal hy verwerfvennbsp;Dat eei:wich leven / ende dies niet sterfven,nbsp;j9oMaer zyn overtreden / vergheven zonder vermyncken.
tol. 126'’quot;
Die niet willende ghedyncken.
Warachtich Bewys.
Latet u in zyncken
tWarachtich bewys / om dit wel te proberene,
Hoe dat God den Heere dreechde te razerene jona-3 De groot stadt Ninive / daer hy doen zant // goetnbsp;395 Den prophete Jonas / zynen predicant // vroet.
Als de Niniviten datte hebben ghehoort / claer,
Zy deden penitentie / recht te voort // daer.
Doen spaerdese de Heere / nut ghehertigher gronden Verghevende haer zonden.
Den Troosteloosen Zondare. Sonde God noch ten stondennbsp;400 Zoo ghenadich zyn / up de zondaren onreene ?nbsp;lek duchte neene!
sGheests Inspiratie.
400
Poocht zulcxs niet te breene!
Joha;j-3
Roma-8
Johan-3
Want hy es de waerheyt / ende niet lueghenachtich,
Zoo hy zelve es zegghende / duer Johannes voordachtich. Ende oock tzelve Paulus i'eyn verclaert // heeftnbsp;405 Dat hy zynen eenighen Zoone niet ghespaert // heeft,nbsp;Maer voor ons allen ghegheven / zonder vermynek // iet.nbsp;Hoe en zoude hy ons met hem dan / alle dynek // nietnbsp;Ghegheven hebben / Zondere twyffelen ja // hy.
Up dat die in hem ghelooft / niet en verga // viy, ^roMaer hebben mach dat eeuwich leven exellent,
Inder eeuwicheyt bekent.
Rechtverdicheyt Gods. lek en bems niet content
-ocr page 121-109
Gal;
•4-4
'^ala-s
Al hier present // in zulcker woorden ontgorden!
Of ten ware dat zy de wedt niet over torden,
Want elcken mensche / es die te houdene verbonden // vast. ^^5 Ja vermalendyt es hy / ten eeuwighe stonden // gast,
Die niet en doet al wat in tbouck des wedts verheven Staet ghescreven!
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Verlaet zulck ancle ven!
Want den tyt vervult zynde/ zandt God ten dien motyve Synen eenighen Zoone / ghebooren van den Wyve,
En onder de wedt ghedaen / up dat hy, zonder vermyden. Die onder de wedt waren / verlossende zoude bevryden.nbsp;Want niemant en wordt rechtverdich / dits te bemerckew,nbsp;Duer de wedt / met oock alle hare ghewercken.
Maer Christus / heeft ons / tonser verblydinghe // claer,
‘^^5 Verlost van des wedts vermalendydinghe // zwaer,
Doen hy voor ons allen / alleene vermalendyt // was,
Alzoo ons Paulus / es stellende het belydt // ras.
Wat mach tot zwaermoedicheyt / dy beweghen // nu?
Es God voor u / wye mach dsMne iet jeghen // u?
‘gt;30 Christus es mensche worden / naer Paulus betemen.
Up dat hy duer die doot / de macht zoude nemen Die des doots ghewelt hadde / dats den vyandt der hellen.nbsp;Up dat hyse verlossen zoude / met jonstich versnellen.
Die overmyts vreese / des doots / waren onwyselick ‘gt;35 Verbonden / der slavernien / des wedts afgryselick.
Up dat hy barmherticheyt / met een nerstich pooghew Over al zoude tooghen.
Hier gaet Rechtverdi-cheyt endenbsp;Barmherti-cheyt bedenbsp;binnen.
fol. 126
Den Troosteloosen Zondare.
Noch es my voor ooghen
Zynde onghetroost / ende noch blyvende ghequelt // hier. Want duer Moyses / heeft God de wedt ghestelt // fier,nbsp;‘gt;40 Zoo ick verstaen can / voor alle dese liedennbsp;Het rechte bedieden.
bh;
'M-i
Warachtich Bewijs.
Duer Christum zietmew gheschiedew
De ghenade / waer uut ghy zalich zyt principalich;
Want duer de wedt / zoo ons Paulus es verhalich,
Ephe-2 En compt niet dan kewnesse der zonden alleene Roma-3 Voor elcken ghemeene.
Den Troosteloosen Zondare.
445 Ac\i, wat treckick best te beene?
Want vreese in my / jeghen der hopen heeschs // stuuent.
Dies weet ick / datter niet goets in myw vleeschs // vuendt, Maer moet verdompt zyn / om Adams mesdaet // quaet,
Ende oock myn zondighe wercken / to;^rey«e obstinaet // zaet, ^50 Duer wyen / Gods gherechticheyt / naer ware sommenesse,nbsp;Staet tmynder owvroMmenesse.
sGheests Inspiratie.
Soo de verdommenesse
Duer eens menschen zonde quam / ter grooter owvreden,
Zoo es over alle menschen / hier ter werelt beneden,
Duer Christus gherechticheyt, nedt ende ydoone,
¦?55De rechtverdichmakinghe / over elcken persoone,
Des levens ghecowmen / generalick over // al.
Die omme repareren Adams pover // val,
Ghestorfven es / voor alle bezwaerde zondaren.
Daerowme en zullense nu / naer Paulus verclarew,
.?6o]SIiet meer vreesen / duer eenighe zware bedwanghew;
Want zy gheen dienstachtighen gheest hebben ontfanghew,
Maer den gheest der vercooren kinderen puere,
Duer wyen zy roupen : Abba vadere, talder huere.
Want zy Gode verzoent zyn / duer zyns Soons doot // bloot,
465 En werden nu veel meer zalich / duer zyn leven minjoot // groot. Want zyne barmherticheyt /die es ownowjmelick // ziet.
Zoo datter nu niet en es / dat mackt verdowmelick // iet Inden gheenen die in Christo Jhesu zyn eerwerdich.
Die den zondaren om niet es makende rechtverdich,
470 Up dat de ghenade / eeuwich zonder cesseren Totten leven zoude regneren.
fol. 126’'
Roma-5
Roma-8
Roma-3
Roma-5
Den Troosteloosen Zondare. Sulckdanich docheren
Es emmer voor my wel te hoorene zeer troostelick, Maer mynen zin die deelt tallen tyden propoostelick
-ocr page 123-^*0-33
Psal.
85
Up Gods rechtverdicheyt / diet al zal punieren.
75 Dies als hoorick seriftelicken troost alegieren,
Smakende mynder herten / als goede conserfven // zoet, Ghemerckt die naer tvleeschs leeft emmers sterfven // moet,nbsp;Ditte verwerfven // doet / de vreese die vul roys // es.
En bem duert vernoys // wes.
Warachtich Bewys.
God sprack eens tot Moyses
4S0 Of hy zegghen wilde / Myw doen en werdt u niet schadich; Die ick ghenadich bem / die bem ick ghenadich.
En die ick ontfaerme / ontfaerme ick barmhertich.
Dus Gods ghenade / en es zyne rechtverdicheyt niet smertich. Want hy vertoocht / die zelve / met herten liberalichnbsp;Die hy wil maken zalich.
fol. |27
sGeests Inspiratie,
¦#S5Dies en weest niet dwalich,
Maer hopt altyts up den Heere / tot u verzoeten // fier,
^sai-85
''sai.65
En merekt fyguere / hoe malcanderen ghemoeten // hier De Barmherticheyt / en Waerheyt / tot uwen sussene,nbsp;Oock Rechtverdicheyt en Vrede / pooghen te cussenenbsp;490 Malcanderen / ende dat in teekene van payse.
Zoo ons den psalmiste stelt / als sduechts bekoutere In zynen zoutere.
Hier zalmen tooghen de Barmherticheyt ende de Waerheyt myts Recht ver dichej^tnbsp;ende Vrede, vier jonghe dochteren, denbsp;Den eersten tooch welcke elcanderen voor by gaendenbsp;zullen malcanderen cussen endenbsp;elck anderen nemende by der handt.
Den Troosteloosen Zondare.
Eens deels te stoutere
Zoo ghevoelick myn zelven / verstaende hier ghefigurert Dat de rechtverdicheyt / nu payselick es gheacordertnbsp;495 Metter barmherticheyt / van God dHeere almachtich.nbsp;Maer nochtans / als zien ick datte warachtich,
In de tooch staat Rechtverdicheyt afgekort met -z.
-ocr page 124-Roma-3
•Galat-2
Gala-3
«Gala-4
112
Hoe zoude my, die bem vul vaw zondighe dolueren, Gods barmherticheyt oock mueghen ghebueren?nbsp;Want ick kewne my zelven, lasen / met ghestadicheytnbsp;Vul der zonden mesdadicheyt.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
500 Uut puere ghenadicheyt,
Duert gheloove in Christo / niet uut swedts // wercken, nbsp;nbsp;nbsp;soo
Waer in ghy maer en mueght der zonden quets // merckew.
Want mochte de gherechticheyt / duer de wedt zyn verworfven,
Zoo ware Christus / zeght Paulus / te vergheefts ghestorfven.
505 Ende waerder oock eenen wedt zoo crachtich ghegheven Die levendich conste maken / zoot staet ghescreven,
Zoo quame de gherechticheyt / vander wedt ghesprootew.
Maer de Scrift hevet al onder de zonde beslooten,
Up dat de beloofte / duert gheloove / an Christo quame; sro Als kinderen Gods / met Christus zynde eerfghenamenbsp;Int rycke der hemelen / duer tgheloove noyalich
tWelcke maeckt zalich. nbsp;nbsp;nbsp;foi. 127'“
Warachtich Bewys.
Het fondament principalich
Es tgheloove / dat den mensche tzyne gheriefde // sterckt Als datte crachtich duer vierighe liefde // werckt,
515 Zoo ons Jacobus, scryvende, de waerheyt bloot // stelt. Want tgheloove zonder wercken / mew over al doot // telt,nbsp;Ghelyck dat een lichgame doot es zonder den gheestnbsp;Bin swerels foreest.
Den Troosteloosen Zondare.
Altoos, laest ende eest.
Zoo blyvick bevreest, // ende dat inwendich vaw binnen Met onghetrooste zinnen.
sGeests Inspiratie.
520 Tot sverstants ghewinnen
Zullen wy u noch / tooghen, zondere verlaten. Een troostelicke fyguere / tot uwen baten.
VS. 509: voor Christo staat de afkorting xpo
-ocr page 125-.13
.13
Joh;
aw-10
Sal-18
^*91-19
Dies staet over een zyde / en wilt zopder verflauwe»
De fyguere schauwen.
Hier zalmen tooghen Christus als Den tweeden tooch een schepherdere met macke ende
male, hebbende een schaep ofte lam up zyne schouderen, tzelve draghende.
sGheests Inspiratie.
Een goet herder vul trauwen 525 Es Christus voor u / naer Johannes beleeden.nbsp;lek zal, zeyt God / myne schapen zelve weeden.nbsp;tStaet zoo ghescreven inder propheten boucken:
Dat verloeren was wille ick wedere zoucken.
Dat verworpen was / wille ick wedere brynghen,
S30 Dat ghebrooken es willick heelen voor alle dynghen,
Ende dat cranek es / willick ganselick ghenesen,
Zeght de Heere ghepresen.
Den Troosteloosen Zondare.
Wat verstaen ick by desen,
Ick aerem zondaer verknesen // ten trooste algaders?
Zeght als wyse beraders.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Hut den schoot zyns Vaders 535 Es Christus ghedessendert / hier ter werelt benedew,
Nyghende den hemele / zeght David met zeden,
Duer den Helighen Gheest / in een maghet vercooren.
Ende naer verloopen tyt / uut haer ghebooren,
Ende dat alleene by Goddelicker misterie.
¦^^“Ende heeft inde werelt / met grooter myzerie.
Het verloeren schaepkin / tmeinschelick gheslachte,
Zouckende ghevonden / dwelcke hy doen brachte Ter rechter coeye / Daerowme David zeght // fier:
Ick hebbe ghedoolt als een schaep / Heere, zouckt u knecht // hier. •’‘i'-^Dit wel over leclit // schier / in tverstants memoorie,nbsp;tWert u een gloorie.
fol. 128
VS. 534: hs. berades
-ocr page 126-114
Warachtich Bewys.
Naer tScrifs histoorie
Johan-10 Desen goeden herdere / Christus ghebenedyt // vroet,
Heeft alzoo ghezocht / ende dat in alder tyt // goet tMenschelick gheslachte / zyn verstroyde cudde,
55oZyne ziele daer vooren stellende in beschudde.
Met woorden / ende wercken / jeghen den verslindere,
1 Petr-5 Den helschen wulf / ende leu / die met hindere Altoos es zouckende / wyen hy mach vernielen,
Daer Christus woorden en wercken altyts jeghen vielen, Mathe-u 555 Die alle beladen menschen / zoo Matheus alegiert.
Tot hem roupt / ende oock mede comunikiert,
Zouckende by dien / den aermen verloore» zondare Als schaep int openbare.
sGheests Inspiratie.
Dats claer ende ware;
Want doen Christus / den goeden herdere warachtich,
560 Met grooter nersticheyt / wys ende voordachtich.
Het verloeren schaepkin ghezocht hadde, zeer smertich In moyte ende aerbeyt / de jaren driendertich,
Ghevonden hebbende / wast up zyn schouders legghende, Cowmende was hy tot zyn vrinden en ghebuere», zegghende:nbsp;j65Verblyt u alle met my / en dat uut jonstigher gronden,nbsp;lek hebt verloorew schaep vonden.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Dit zelve oorconden
Es doens ghedaen / an alle het hemelsche ghezinne.
Het welcke hem meer es verblydende hier inne Als een zondare / hem bekeert als een experdighe,
fol. 128''“
Luce-15
570 Dant doet van neghentneghentich rechtverdighe Die noyt gheene penitentie / en behoufden.
Dus ghetroost zynde / weest niet meer den bedroufden, Maer gheloovende betraut / buuten allen verzeere,
In God dynen Heere.
Den Troosteloosen Zondare. Maer naer dynder leere
VS. 566: schaep, de e staat er in het hs. boven geschreven.
-ocr page 127-15
rih.
575 Om ten desen keere // schuwen alle onghevals // zwaer,
Dat Christus / tverlooren schaep hadde up den hals // daer, Was datte ghenouch / den aermen zondare ten troostenbsp;Int weste ende ooste?
Warachtich Bewys.
Neent, maer ten propooste
Merckt noch een fyguere / met rypen verstande Tot dynen ghehande.
Hier zalmen tooghen Christus, met Den derden tooch zynen cruuse gheladen gaende, ende
diversche Jooden hem ghebonden leedende al treckende by de coorden.
Den Troosteloosen Zondare. sSo Ach vrinden valjande,
Van uwen goeden bewyse / moet ick ulien bedancken.
Want hier duere doet ghy myne droufheyt vercranckeTj,
Als die mestroosticheyt uut my cont confuus // jaghen,
Duer dat ick hier ghezien hebbe Jhesus zyn cruus // draghen 5S5 In zwaerder pynen / en met grooten doluerenbsp;Als troost ter cuere.
Warachtich Bewys.
Dats de meeninghe puere.
Want de rechte fyguere / es ditte vry alleene Van het schaep draghen / over al int ghemeene,
Dwelcke hy oock met blytschepew ghedreghen // heeft,
590 Waer duere hy u van alle zonden ontsleghen // heeft.
Als het verloeren schaepkin / quaet, vul van eerghe,
Daer hy anne gheoffert wiert / ten Calvarien berghe.
Want alzoo ons Esayas / wel es verhalende:
Wy ghynghen alle ghelycke schapen dwalende,
595 Maer Christus / ons ten rechten weghe bereyde,
Doen hy alle ons onrechtverdichede / up hem leyde Tot eenen troost / voor den zondaren menichfoutnbsp;En datte zeer stout.
sGheests Inspiratie.
Hy heeft zelve ant hout
fol. 129
116
Onze zonden gheoffert / en dat in zyn lichgame,
600
600 Up dat wy, de zonden ghestorfven zynde altsame. Der rechtverdicheyt zouden leven / naer desen,
1 Petr-2 Duer wyens wonden wy alle zyn ghenesen.
Want ghy als een dooiende schaepkin uutten weghen, Mueght u nu bekeeren / ende datte ter deghen,
605 Totten herder / ende bisscop / dynder zielen vredich Wel ende ghezedich.
Den Troosteloosen Zondare.
Dynder daden onledich
Te mywaerts bestedich, //o troostelicke monden, Bedancke ick u ghehertich / ten desen stonden.
Want dinwendighe gronden // condy duer wondew,
610 Zoo dat ick hebbe bevonden // troost en consolatie.
Dies ghy, Scriftuerlick Troost / en sGheests Inspiratie Myts Warachtich Bewys / wyen gheschie veel // prys.nbsp;Van ulieden hebbick ghehoort, mondelinghe keel // wys.nbsp;Veel schoone materiën / ick bems my vermetelick.
6j5 Maer ulien biddick / duer dat ick bem verghetelick.
Dat u zoude belief ven / als vrinden vul trauwen.
Dat ick speelwys iet zoude mueghen anschauwen Ter materie dienende / als vooren begonnen.
Wilt my doch dat jonnen.
Scriftuerlick Troost.
Naer ons beste cownen
620 Zal u dat ghebueren, zonder eenighe fraudighe strypew.
Up dat ghy tverstant / van als mueght gaen begrypen. Dies de zinnelickheyt wilt vernypen // hoort naer de masse.nbsp;Het es evangelie / zeer wel cowmende te passe.
fol. 129''“
Dies over een zyde gaet / met een nerstich pooghen // nu, 625tWert een troostelicke fyguere speelwys te tooghen // u.
PAUSA
Den Verlooren Zoone, de ix® pezsonayghe. Ach vlieghende gheest, wat zallick beghinnen?
VS. 614: hs. marterien VS. 620: hs. frandighe
-ocr page 129-117
Myw zinnen // staen groene / ter yruecht gheneghen, Den Quaden Wille / raet my int herte binnennbsp;Te volghene de zinnelickheyt / zoo jonghers pleghen.nbsp;^30 Ende dit bemerckende, hebbick oversleghennbsp;Het ryckdom myns vaders / niet om sowmeren,
Dies my deel der goedinghen ware goet vercreghew, Zoude ick metter werelt gaen tryompherennbsp;En wel accoorderen.
Ick vreese ten fyne / voor zeer lettere binders. Kinders // zoo en zyn wy maer twee in ghetale;
Ick bem de joncxste / daer en es niet minders.
Ter wellust gheneghen / bevryt alder quale;
En vayn vadere es de ryckste int generale ®-?oDie hier ontrent es / in alle zyn ghenerren;
Dus vercreghe ick myne goedinghen alletemale,
Zoo mochtick leven bevryt van iemants derren Naer zins begherren.
SiNNELiCK Ingheven, zinnekin.
Dat zyn juuste de afferren
De alder beste die ghy zout mueghen bedyncken! Ghebruuckt dyne jonckheyt / zondere vermynckennbsp;Eer dat u de virtuuten dyns levens verflauwen.nbsp;Ghebruuckt schoone vrauwen!
Quaden Wille, zinnekin.
Ja ja, vreest gheen benauwen!
Ghy en mueght niet caveren duer eenighe zake,
Ghy zyt een jonghelinck / zeer wel ter sprake,
^30 Lustich int anscauwen / ick moet onvertraghelick U zyn ghewaghelick.
Sinnelick Ingheven.
Met allen behaghelick.
Want ghy schynt ghesneden zynde, recht als de staute, Uut eenen haute.
Ouaden Wille.
foJ. 130
Ja ghy, zondere faute!
-ocr page 130-118
Gheen voetsele der natueren / en es nut u verdreven, Maer gratiues beseven.
SiNNELICK InGHEVEN.
655 Dus sebyt, zonder begheven,
Gaet, heest dynen vadere / porchie ende deel // ghy Dynder goeden gheheel // vry.
Quaden Wille.
Doet als liefste dreel // my.
Ende als ghyt hebt / wert wel / of met ghescille, // gaet, Volcht u zinnelick ingheven / en dynen wille // quaet.
660 Zoo blyft ghy eenen prince / tot allen termyne Los nut pyne.
Den Verlooren Zoone.
Recht eist dat elck metten zyne
Tryomphert in vruechden / zonder iemants vraghen,
In zyn jonghe daghen!
SiNNELICK Ingheven.
Dats een recht ghewaghen!
Dus gaet voort int propoost van uwen motyve Tot dynen beclyve.
Den Verlooren Zoone.
665 Dat ick ghestadich blyve
Ten mynen heessche / es een reden zonderlynghen;
Want dyversche poynten / my daer toe dwynghen.
Ten eerst, alzoo ghylieden zecht vry van abuuse,
Ick bem een jonghelynck van zeer goeden huuse;
670 Dies en betamet niet / dat ick, jonghe spruute.
Dus zoude blyven gaen / met tbuesekin uute.
Want tgheldt / doet corayghe ende moet // rysen Zoo ghylieden tween / my dat cundt vroet // wysen.
Dus, als zoude den ondanck / myns vaders groot // zyn, Ya.n ghelde willick niet bloot // zyn.
Quaden Wille.
675 Laet datte texploot // zyn,
-ocr page 131-119
Zoo muechdy vercryghen / tot uwen vermeere Reverentie en eere.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja ghy, tot allen keere,
fol. 130VO
Eedelheyt / corayghe / wysheyt ende macht // groot. Buuten alle veracht // stoot.
Quaden Wille.
Syt wyselicken bedacht // bloot!
Gaet vry metter zake duere / naer onsen betyghe, Achtes niet een fyghe!
Den Verlooren Zoone.
Den raet die ick ghecryghe
Van uliederen beeden / es vry het poynt byzondere Dat ick porcye en deel heessche / als fray vermondere.nbsp;Van booven tot ondere // van alle myn goet en havenbsp;Ten eersten begave.
SiNNELICK InGHEVEN.
'5'^5Soo en blyfdy gheen slave,
Maer werdt een prince gheacht luude ende stille Buuten allen gheschille.
Den Verlooren Zoone.
Oorlof daw, ghy Ouaden Wille
Ende Zinnelick Ingheven zeer fray in u manieren,
Eer dat ick slapen gaen / ick wil u sertifieren,
Den Verlooren Zoone wechnbsp;gaende
^'i^Zoo zallick naer ulieder advys / my zeer snel // spoen Om my uut ghequel // hoen.
Quaden Wille.
Soo zuldy zeer wel // doen,
Ende lyber wesen / duer zulcke subtyle corayghe.
Van alle quellayghe.
SiNNELICK Ingheven.
Ey valsche personayghe!
vsgt; 682: hs. ulederen
-ocr page 132-120
Wat maeckt ghy al wonders ter eertscher landauwew Duer u quaet brauwen.
Quaden Wille.
695 Soo doedy oock, in trauwen!
Want duer u Zinnelick Ingheven / te water te lande, Compter veele in schande.
SiNNELiCK Ingheven.
Ilo! nu hebben wy byden bande
tVoester kindt / daer Lucas of scryft met wysen ingiene Capittele vichtiene.
Quaden Wille.
fo. I3l
700
Daer an werdt vry te ziene 700 Wat stick vueghels dat wy zyw in alle onsen doenenbsp;Met claeren bevroene!
SiNNELiCK Ingheven.
Dat zalt in corten saysoene!
Want ick, Zinnelick Ingheven / naer myn oude treken. Zal hem ter lucxsuerien / zoo vierich ontsteken.
Dat hier ter eerden / binnen swerels bedycken Niet werdt zyns ghelycken.
Quaden Wille.
705 En ick zonder bezwycken
Zal hem duer quaden wille / gaen stellen te bancke. Hem zoo doen begheven / overvloedich ten drancke.nbsp;Dat hy hem dryncken zal / voor minste ende meestenbsp;Als onredelicke heeste.
SiNNELiCK Ingheven.
Dats u doen ten keeste!
7ro Want doen nu Noee / den wyngaert hadde gheplant.
En des wyngaerts cracht / hebbende gheen verstant,
Deet ghy hem droncke dryncken / Dies, zooment vertreckt, // ras Van zyn zoone begheckt // was.
Quaden Wille.
En ghy hebt verweckt // teas
-ocr page 133-121
Der lucxsurien / zoo groot hier ter eertscher stede // vroo, Dat Lodt met beede zyne dochteren mesdede // snoo.
Ende Davidt met Bersabe / ter grooter onvramen,
Ghy mochtes u wel schamen!
SiNNELICK InGHEVEN.
Duer sdronckscaps blamen
Deet ghy dat Olofernus stout, slapende onbewacht,
In zyn bloet was versmacht.
Quaden Wille.
En duer slucxsurien cracht 720 Deet ghy dat alle het Zodomytsche ryckenbsp;Verghinck tot slycke.
SiNNELICK InGHEVEN.
Dats waer ende autentycke;
foJ. 131'»
Dies ghemerck dan / dat wy in tyden voorleden Alle dese schoone feyten / hebben doen besteden.nbsp;Hoe veel te bedt / zullen wy dit jonghelynck bedeghewnbsp;725 Stellen te wandelen / boose dooiende weghennbsp;Naert ende pleghen / als schynende heel verdooftnbsp;En van zinnen berooft!
Quaden Wille.
Ja, myts dat hy ons raet ghelooft,
Hy en zalt ons ontgaen / nochte oock ontryden Ten gheenen tyden.
SiNNELICK INGHEVEN.
Dats een waer belyden,
730 Want in toecowmende tyden // naken hem dolueren Zwaer int betrueren.
Quaden Wille. tGoet dat hem zal ghebueren,
Werdt de rechte cause / dat hy in zyw doen beseven Grootelicxs zal sneven.
SiNNELICK InGHEVEN. Duer myw zinnelick ingheven
-ocr page 134-122
Zallick hem zoo betoveren / en in snootheyt stuwen, Elcken mochts hem gruwen.
Quaden Wille.
7J5 Myts quaden wille / zonder schuwen
Zoo zal hy menighe zonde / te meer anthieren Tallen quartieren.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja, als maechden scoffieren,
Bordeelen verzoucken / slaen, hauwen ende steken. Met al meer ghebreken!
Quaden Wille.
740
Over al vylonie spreken.
Ja vloucken ende zwerren / by God boove« al regent. Al dooiende blendt!
SiNNELICK InGHEVEN.
Nu laet wachten den endt.
Up dat wy mueghen zien / zyn stuupen ende nyghen Eer hy zyn goet zal cryghen.
Quaden Wille.
Nu duucken ende zwyghen!
7.^5En laet hooren / zyn listelick verclaren // al;
Hy es zot dier of roert / hy en weet hoet varen // zal.
PAUSA
fol. 132
Den Verlooren Zoone.
Behoor ick niet, jonck herte coragues van moede. Metten eedelen bloede // fray te converserene ?
Ja ick vry / haddick tghebruucken van mynen goede! Maer neen ick niet / dits cause om te dolerene.
750 My« ghebreck zallick dies pooghen te declarerene
An myn vader / die hier compt / zoot my es gheraden. Want ick wil my stellen / te triompherenenbsp;Vruecht te tracterene //in alle myne dadennbsp;Wyent mach beschaden.
-ocr page 135-123
Totten vadere sprekende
Den vader groetende.
De Goddelicke ghenaden
755 Die staen u in staden, // lieve vadere ydoone,
Voor een groeten te loone.
Den Vadere, de x® personayghe.
Den God ten hoochsten troone
Die gheve u lanck leven kindt / zonder turbatie,
Myns bloets generatie.
Den Verlooren Zoone.
Vader, by uwer gratie,
'Een woordt wilt hooren vaw dy« kindt, zonder tonberrene Of dies iet te werrene.
Den Vadere.
76oJa ick, kindt, zeer gherrene;
Verclaert u begherte stout / als donghestoorde In goeden accoorde.
Den Verlooren Zoone.
Vadere, met corten woorde:
Gheeft my myn porchye vanden goede cleene ende // groot My verstorfven zynde / van zulck een bekende // dootnbsp;765 Als ghy zelve weet / Zoo slaeckt ghy nu ter huerennbsp;Alle myn dolueren.
Den Vadere.
Porchie en deel moet u ghebuerew,
Daer en bemick niet jeghen in gheender manieren,
Condyt wel regieren.
Den Verlooren Zoone.
Laet my myn goet anthieren,
Vruecht doen multiplieren / zoo werdick verheven // gay. 770 Bern ick niet een jonghe spruute bede ven // fray,
Nedt booven screven // way / van alle mynen doene Stout ende coene?
Den Vadere.
Soone, al staen de blowkins groene.
-ocr page 136-124
Ghy zietse by tyde des jaers / wel anders verkeerert!
Dies verzint / eer dat ghy beghint / wilt wysheyt leeren! 775 Als zydy een jonckman va« eeren // vry allen ghebreken,nbsp;Beraedt wyselick u zelven / doet naer myn spreken.
Veel goets es den jonghen / een oorspronck vaw plagheT»! Dinck om u oude daghen!
Den Verlooren Zoone.
Wat willick veel vraghen
Om tyt die commen zal / zeer cleene van pryse?
7S0 Meer goets dan tyt / scryvick, vader, voor devyse!
tSchaep werdt vanden yse / hebbick tgoet dat expert // es En van my beghert //es.
Den Vadere.
Maer als tgoet vertert // es,
Wye zoo zal u dawne het lyf gaen sustineren En u ha veren?
Den Verlooren Zoone. lek en mach niet caveren.
7^5 Dus vader, wilt cesseren // dees woorden te zayene En temywaerts te drayene.
Den Vadere.
Soone, zydy niet te payene?
Zoo eist wel recht / dat ick u alhier ter steden Stelle te vreden.
Den Verlooren Zoone.
Dats tslodt vande reden.
Als ick myw goet ghecryghe / dees woorden verzint,
Ick en vreese niet en twint!
Den Vadere.
790 Ach xnyn lieve kint.
Eer dat ghy beghint // overdynek doch alle zaken!
Ende wilt dopynie / van dynen heessche slaken.
VS. 786: De e van temywaerts is onduidelijk. Misschien staat er tmywaerts.
-ocr page 137-125
lo!. 1J3
Want het deel dyns goets / wert uwe ruwyne Ten laetsten fyne.
Den Verlooren Zoone.
Vader, hoe muechdy de pyne 795 Dat ghy zoo veel argumenten zyt uuttende?
Dincket u onrecht / of zeer quaelcke sluutende Dat ick heessche myw substantie onvercleentnbsp;Die my God heeft verleent?
Den Vadere.
Ach lasen, zoone, neent.
Maer cleene es uwe wysheyt / naer myne verstanden, Om zulcxs te hebben in handen!
Den Verlooren Zoone.
Soo Vadere, gheene schanden
800
En zulder newmer meer cowmen tot uwen laste Over myns persoons / dat beloove ick u vaste.
Dus ent u paste / ghevet myne zonder opstakele, Daer en diendt niet meer eenich ghekakelenbsp;S05 Ofte veel woorden / als van volcxkin beroyt.
Te vergheefs gestroyt.
Den Vadere.
Ach met drucke besproyt
En tranen duer doyt // vindick my therte beladen.
O lieve kindt / dits tavys van eenighe quaden;
Die u ditte raden //es wel te bemerckene.
Den vadere wech gaende
^10 Ick trecke naer huus / owme met versterckene Alleenelicken dynen heeschs te vulcowmen.
Vertouft een weynich / zonder u meer berowmen.
U goet zal u ghewerden / Wiste elcken zyn paert By een vergaert.
Den Verlooren Zoone.
Hey da / dan nemick de vaert ^-f5Alle vruecht anthieren / in vrimden regioene!
Hey da da / jonck herte / wat staet my al te doene! Wye werter nu zoo coene // die my can ghederren?
-ocr page 138-126
Metter werelt willick my zelven gaen ghenerren,
En vroylick terren / met menighe schoone herte,
Den Vadef
UUtcOWIOË^
met een
oft zacxkil*
met gheldS'
tol. 133’'“
Den Vader® hem kerend®nbsp;tot zyneDnbsp;zoone.
Hem gheveir' de buerse ^nbsp;zacxkin.
Vry van alder smerte!
Den Vadere, uutcowmende.
820 Ach tzwaermoedicheyts perte
Doet dat ick terte // in grooter pynen corosyvich.
Het scheen myns zoons zal my noch maken aflyvich, Want van nu ketyvich // zoo beghinnick verdwynen.
Ick cowrme hier gheladen / met alle den zynen, ¦s^itGroufve metten fynen, // buuten allen gheschille,
tWelck hy begherdt heeft / by toedoen vaw Quaden Wille Ende Zinnelick Ingheven / dat duer den vermanenbsp;My cost menighen trane.
Totten Verloeren Zoone.
Nu, ghy die poocht te gane
Van my zoo ick wane // doende als de onvroede,
«50 Staet zoo hebbick ghemaeckt / van alle mynen goede,
En tot voorspoede // compt dit voor part en deel // dyn. Anverdet, myn kindt / Menich schoon juweel // fynnbsp;Es daerinne besloeten / lastelick te sowmeren.
Schuut doch quaet gheselscap / die u mochten tromperen. «55Dits myn recomanderen // tuwaerts avyselick.
En regiert u. wyselick.
Den Verlooren Zoone.
Liefve vadere pryselick,
Weest u dies niet knyselick, // maer zyt vruecht oorboorlick. My zelven zallick beleeden / ten besten behoorlick.
Den Verloot®” Zoone wecbnbsp;gaende.
Want tot gheene ongheregheltheyt / en bem ick ghewuene. Adieu, vaderlicke stuene!
Den Vadere.
Adieu, mynen zuene!
Ghy zyt de guene // die van my zynen oorspronek // heeft,
Maer my es hertelick leedt / dat ghy van my dus jonek // sneeft. Den Vadere
binnen ga^n
Den Verlooren Zoone.
Hey da / dit gheldekin / den moet zeer clouck // gheeft!
VS. 835: hs. davyselick
In de aanwijzing bij vs. 840 ontbreekt Zoone.
-ocr page 139-127
Dies der vruechden vonck // cleeft / up my alleene. ^45 Hey da da / de werelt / die valt voor my te cleenenbsp;Om solaes te verbreene // ende vruecht tontdeckene!nbsp;Dies willick my nu pooghen / te gaen vertreckenenbsp;Verre uutten lande / in vrimde contreye // lustich,nbsp;Naer mynen wille / en zinnelicken greye // dustich.
Quaden Wille, uutcowmende.
Au! Zinnelick Ingheven!
SiNNELiCK Ingheven.
*50Wat zeght dys, Quaden Wille?
Quaden Wille.
Ja, wildy niet ter loerei
fol, 134
SiNNELiCK Ingheven, Ick comvae ten tornoye.
Quaden Wille. Wat hebdy nieus beseven?
SiNNELiCK Ingheven. A1 goet! Secreet en stille!
Quaden Wille.
Au! Zinnelick Ingheven!
SiNNELiCK Ingheven. Wat zegdys, Quaden Wille?
Quaden Wille.
Waer es den jonghen verheven?
SiNNELiCK Ingheven. Dien es vry van ghescille!
Quaden Wille.
Heeft hy de buerse byden snoere?
SiNNELiCK Ingheven. *55 Hy heeft de heele proye!
-ocr page 140-128
Quaden Wille.
Au! Zinnelick Inghevenl
SiNNELICK InGHEVEN.
Wat zegdys, Quaden Wille?
Quaden Wille.
Ja, wildy niet ter loere?
SiNNELICK InGHEVEN. lek cowme ten tornoye,
Licht als eenighe vloye.
Quaden Wille.
Naer datte ghespeelt es schoye
Met de vuile coye // als jonghen valjande,
S6o Wy moeten hem volghen tot binden lande,
Daer hy nu ghereyst es / want wel ende propys Zoo diendt hem advys.
SiNNELICK INGHEVEN.
Dats een zeker bewys
Hoe hy hem best zal mueghen gaen gouverneren. En zyn vleeschs tract eren.
Quaden Wille.
Dats een waer docheren,
S6s Up dat hy hier naermaels / duer on.se jonste, Bezitte der hellen wonste.
SiNNELICK INGIIEVEN.
Wy weten de conste!
fol.
Vulmaeckter gheene / waren noyt ter werelt gheboorew In tyden hier te vooren.
Quaden Wille.
Dats waer en ghezwooren.
Noch oock niet cowmen en zullen / in tyden naer desen. Zoo fraey int wesen.
-ocr page 141-129
SiNNELICK InGHEVEN.
*70 Als vrindt uutghelesen
Zallick hem vleesschelick / gaen steken, onmanierich, Ter lucxsurien vierich.
Quaden Wille.
En ick werde hem stierich
Met quaden wille / ter dronckscap, als de snelle,
Duer mynen upstelle.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ten helschen ghequelle
*75 Zoo moet zeer zaen / desen dowmen jonghen Cowmen ghespronghen.
Quaden Wille.
Ja hy, lyber en onbedwonghen
Van vrinden ende maghen / dit zyn zaken die nypen, Wy zullen begrypen.
SiNNELICK InGHEVEN.
Recht alzoo wy pypen
Zal hy moeten dansen / wel tonsen ghehande.
Tot zynder schande.
Quaden Wille.
**oDen roof es buuten lande!
Vreest u niet van brande // ofte eenich bejeghen,
Zyn goet es vercreghen.
SiNNELICK InGHEVEN.
Dies zyn wy bedeghen.
Want dat wert cause / en oorspronck int ghemeene Van veel zonden onreene.
Quaden Wille.
Dat werdet poynt alleenej
**5Want duer mynen verbreene // vul quade fuucken Zal hy thelschs vier ghebruucken.
VS. 884: hs. poyt
-ocr page 142-SiNNELICK InGHEVEN.
Hy en cant niet ontduucken
Duer de zinnelicke Stuucken // ende valsche laghen Daer mede icken zal plaghen.
Quaden Wille.
Paeys! want onse daghen
En zyn noch niet alle / ten avende ghecoiwmen. 8goJ)e menighe mochte hooren / onsliedere beroemen,nbsp;Zy zoudent veel min achten / dan vorte fyghen,nbsp;De walghe daer af cryghen.
fol. 135
SiNNELICK InGHEVEN.
Nu dan, doen ende zwyghen!
Daer vindick de besten raet / zoo icxs bem verstaende, Zoo ick oyt waende.
itcquot;
Den Verlof' Zoone
de.
cowmen*
Quaden Wille.
Sus! hy compt hier gaende
«95 Als den wel ghedaende // jonghelinck, groot va^j pryse, Nedt ende propyse.
Den Verlooren Zoone.
Ach spruutende keest jolyse
Uut den jonghen ryse // wel staende ter streken,
Kiest nu zinnelick / uwen wille / vry onbezweken.
900
Niet en mach u ghebreken // in alle u bedryven. goo Ach lustich vleeschs / om u alleene te gheryvennbsp;En zallick niet ketyven // ofte vreckelick sparen,
Maer gheldt ende goet stellen om u welvaren,
Vry zondere bezwaren, // openbaerlick te pande.
Bet varick int watere / dan gheplaecht met brandei 905 Tot dynen ghehande // gaenick vernemew bin tquartier // hiernbsp;Naer eew gratilick dier // fier.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ach eedel balsemier, // tvier
Der liefden butertier // schier / maeckt groote smerte. Dies werret nutter herte.
-ocr page 143-131
Quaden Wille.
Ja bevryt alder per te;
Of anders haest zalt verterren in onvroet // moet Dyn hertebloet // zoet.
Den Verlooren Zoone.
5-'° tHittich onspoet // gloet
foi. las'-”
Der minnen stoet // doet / het herte brandich layen Met groot mespayen.
SiNNELICK InGHEVEN.
En wilt niet langher hayen,
Maer u nadekin naeyen // tot svruechts verzinne Ten grooten ghewinne.
Quaden Wille.
Verkiest u een vrindinne
9-^5 Die de blakende minne, // vry zondere ontberren,
Wel can bewerren.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja ja, u en mach niet derren.
Wye zoude verterren // alle tgoet ende gheldt // dy^^? tMoet u ghespelt // zyn.
Quaden Wille.
Ghy hebt u ghestelt // fyn
Vry eeghen te zyne / naer jonghers manieren
Om vruecht anthieren.
SiNNELICK INGHEVEN.
920 Int huus der vruechden wilt logierew
Onder veel schoone dieren, // scheppende corayghe Tuwer aventayghe.
Quaden Wille.
Ja, als een Venus payghe
Daer doende omayghe, // vry zonder eenich dralen Als eene der princhipalen.
-ocr page 144-132
SiNNELICK InGHEVEN.
Den tyt zal u falen
925 Als bloyende juecht om u goet te verdoene, Die nu es in saysoene!
Quaden Wille.
Ja, staende zeer groene,
Van herten coene, // verdreven nut alle pyne Als een bloeseme dyvyne.
Den Verlooren Zoone.
Dat beboert wel te zyne.
Want cleene ten fyne, // ick bemt te spreken gheneghew, 9JO Es het ryckdom van Cresus / by het myne te weghen.nbsp;Dits vry onverzweghen // den keest vander zake.
Dies naer uliederen raet zallick houden wake.
Tot svleeschs ghemake // zonder eenich verflauwen.
lol. 136
Met schoone vrauwen.
SiNNELICK InGHEVEN. Sulck jonstich anscauwennbsp;9J5Zal u doen ghelauwen // alle vruecht te loone,nbsp;Nedt ende ydoone.
Quaden Wille.
Want ghy spant de croone
Booven alle jonghelinghen / hier up der eerde.
Als liefve begherde.
SiNNELICK INGHEVEN.
Ghegort met uwen zwerde,
Coragues experde // vry ten desen percke In elckens anmercke.
Quaden Wille.
940 Vroomelick als de stercke.
Men zoude wel een kercke // zonder eenich tarderew. Up u cownen fonderen.
Den Verlooren Zoone.
Solaes willick accepteren
-ocr page 145-133
Ende gaen tryompheren // ten eersten beghinne.
Hey da met vruechden / waer zydy, werdinne?
945 Verclaert u, myn minne // met jongstighen zinne.
Doet oopen de duere / ick moeter, zeck, inne Om vruecht te anthieren / met alle den staet // dy«.nbsp;tZal zonder erch of quaet // zyn.
De Werelt, werdinne, de xj® personayghe.
Welleco«me, ma^^nelick zaet // fyn.
Schoon toeverlaet // myw / reyw bloesem der jonghe jueghden.
950 Compt vrylicken bier binnen / int huns der vruechden.
Solaes naer den heeschs van uwen motyve Vindy ten gheryve.
Den Verlooren Zoone.
Ach schoonste van beclyve,
Brinckt spyse / ende dranck / tot slyfs verterren.
Ghy werdt wel betaelt / vreest voor gheen derren.
955 Het es tyt te eetene / voor my die heeft gevast.
Hier weet ghy tlast.
Overdaet, de werdt, de xij® personayghe.
Ghy zyt een wellecowme gast.
Diet wel heeft ghepast //nu als ick hebbe ant spidt // wedere Cappoenen, venisoenen / Dies scyckt u / ende zidt // nedere foi. 136''»nbsp;An dese tafele / ende dat gherynghe met versnelscapnbsp;Zonder eenich ghequelscap.
Den Verlooren Zoone.
96o Tsya, heer werdt, hout my gheselscap
Om boeten het verlanghen / wan mynder melancolien.
Nu ten desen thien.
Overdaet, den werdt.
Datte zal u gheschien,
M^ant meest deel by dien // die hier cowmen terren. Zoo voughe ick my / zondere eenich ontberren,
905 Met herten gherren // aldus over banck // fier.
Tsya, werdinne wyf / brinck spyse en dranck // hier.
VS. 958: hs. cappenen
-ocr page 146-134
Hem compt verlanck // schier / die up den banck // hayew.
Zulck reden moet ick stranck // zayen.
Die Werelt, werdinne.
Hier mede wilt tverlanck // payen.
Van zulcxs alser es / jonckmaw maeckt goede chiere.
970 Ick zal ons gaen halen / een pot / vanden besten biere.
Zyne cracht die zal u vry naer myn motyf // dwynghen,
En duer tlyf // drynghen.
Den Verlooren zoone.
Doet tbier u jonckwyf // brynghew,
Ende ghy, werdinne / zoo my mynen droom // dryft,
U naer der spysen goom // styft.
Wellust des vleeschs, jonckwyf, xiij® personayghe.
Siet daer een bier.
Den Verlooren Zoone.
975 Dat anden boom // scryft.
Ick brinckt u, schoone maecht / recht met ons drien // nut Om plucken der mellodien // fruut.
Wellust des vleeschs.
Tot sverblien // juut
Zoo wachtick datte / Als bem ick eene vande crancke,
Ick nempt in dancke.
Den Verlooren Zoone.
Sidt neffens myne lancke
980 Stoutelicken te bancke, // zoo doet ghy / men macht iyn // clyncken, Alle myn ghepyn // zyncken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;foi.
OvERDAET, de werdt.
Hey, laet ons wyn // dryncken!
Daer es den besten / ick moet zyn een vermeldere,
Die oyt was inden keldere.
Den Verlooren Zoone. Ick werde den gheldere
-ocr page 147-135
Weer hier ofte eldere. // Doeten halen tuwen wille Vry van ghescille.
Wellust des vleeschs.
9^5 Tjan, ick zitte stille,
Ghemerckt dat ick als dille // vry zonder kyven, U mach gheryven.
OvERDAET, de werdt.
Daer zyw al meer jonckwyven
Om halen ende schryven // ja rekenew een sowme. Tsya, brynckt wyn, ghy domme!
Begherlickheyt DER ooGHEN, de xiüj® personaygAe. Terstont, meester, ick comme.
990 Hout daer, den eersten wyn / Eist hier datment scryft ?
De redene verstyft.
Den Verlooren Zoone.
De plecke daertoe gheryft.
Dochtere, hier blyft, // naer my wilt zonder gheclach // helden. Watmer vertert / ick zal zelve tghelach // ghelden.
Wye dat u mach // schelden, // zoo deffenderick // dy.
En u accepterick // vry.
Begherlickheyt der ooghea^.
995 Thuwaerts consenterick ,// my.
Want wye myns begherdt / themwaerts ick wese // blyde. Dies schicke ick my zittende / by u an dese // zyde.nbsp;Serteyw, ghy zyt een my alder liefste smullekin.
Een reyn ampullekin!
Den Verlooren Zoone.
En ghy het werste prullekin! jooo Ick werde thullekin // ende ghy werdet tpotkin.nbsp;Voor my een cort botkin.
Wellust des vleeschs.
Dats trechte slotkin.
Laet cussen, totkin, // vroylick levende zonder truerew Ons levens ghedueren.
Wellust des vleeschs zittende.
Den Verlooren Zoone huernbsp;grypende.
Begherlickheyt zittende.
Hier vlieghen zy beede hemnbsp;an, cussende.nbsp;1000.
fol. 137'quot;=
136
Begherlickheyt der ooghen.
Laet besighen de creatueren!
Fy hem / die vruecht niet en es gheheel // pachtich, joosEnde my Begherlickheyt / niet en es deelachtich.nbsp;Wat vruecht zalt hem dan zyn ten laetsten fyne?
El niet dan pyne!
OvERDAET, den werdt.
Hey! laet dryncken vanden wyne,
Overdaet
Dats uwe / dits myne, // als stouten beslaver // wat. lek brinekt eens ommQ j elcken een daver // blat.nbsp;joro Hey tsya! zonder touffen / hout binden vuste // tglas.nbsp;lek zalt elck schyneken, ziet / fray het juuste // pas.
Als de cuuste // ras / moet ment zyn, zonder smerte, // drynekende. Weest up de perte // dynekende.
Wellust des vleeschs.
Met milder herten // schynekende
Eist emmers den werdt / tSchint datter niet pover // staet, Hy schinekt, mew eist belover // jaet.
Overdaet, den werdt.
1015 Myn name es Overdaet;
Zoudick vyleynich zyn / dat ware een leelck vonexkin Voor dusdanich een jonexkin.
Den Verlooren Zoone. lek brynghe elck een dronexkin,
Myn lieve dreelkins / Het zal met goeder moete // fyn Jeghens den dust de boete // zyn.
De Werelt, werdinne.
BryngbeO^L, ee/j pot
Nieu spys® ,je.
tafel zetten
Siet daer een pot zoete // wyn, ro2o Gheenen beteren int landt / mochte de assise // dalen.nbsp;Drinckt vaste, ghylien / ick gaen ander spyse // halennbsp;Om elcken te verzadene / tot zyn behoetsele.
Ziet daer de spyse / ghenampt; Der zonden voetsele.
Een huenich zoetsele / wyesser noch es in myn scapraykin. Lieve jonghen, prouft vry vaw dat suucker vlaykin,
VS. 1016: hs. vounexkin
-ocr page 149-137
lek en zoude u gheen betere morseel // weten, Eeter of een deel // beten.
OvERDAET, den werdt.
De spyse cawmen niet heel // eten!
fol. 138
Overdaet den werdt alle denbsp;spyse brekende.
De Werelt, werdi;me brin-ghende tweenbsp;potten.
Zettende nieuwe spyse ter tafele.
Dies ick int breken / zeer wel myn devoor // doen. Tsya, nempt daer elck een stick up u teljoor // coen.nbsp;1030 Ick Overdaet / wilt up my redene ghesmost // dyneken,nbsp;En zal gheenen cost // myneken.
De Werelt, werdinne.
Soudy wel nieue most // dryneken,
Zeght my, ghy jonekman / of iexs brochte een potkin Rechts voor u, totkin?
Den Verlooren Zoone.
Eens ghezeyt voor eew slotkin;
Brynck alle dat goet es / ten eersten intreye,
Tes wel tmynen greye.
De Werelt, werdinne.
-f035 Dats bastaert, en malevezeye.
Van elexs eenen pot / Wilter of verzaden // tlyf.
En daers noch spyse ghestooft ende ghebraden // styf. Zeer leckerlicken ghelardert ende ghevaest // wat,
Al metter haest // dat.
Den Verlooren Zoone.
De tafele daer duere verclaest // glat!
1040 Elcken eete hem ghesolaest // zat / zonder gheschildekins,
My« amoruese bildekins.
BeGHERLICKHEYT der OOGHEiV.
Een ghilde der ghildekins
Vul alder wildekins // zydy daer duere pryselick Wel ende propyselick.
Den Verlooren Zoone.
Ach liefkinS paradyselick, nbsp;nbsp;nbsp;Den Verlooren
In de aanwijzing bij vs. 1035 lijkt het als of bij twee de tweede e er boven staat bij geschreven.
-ocr page 150-138
Zoone cusseO de.
My« vruecht jolyselick // zyt ghy, wel aerdighe dierkins, 1045 Myns herten pryeelkins / goe Venus carmerierkins.
Onder uwe colierkins // dyn aerdighe bosten // vry Die zullen noch menighen pewninck costen // my,
Naer dat ghylieden u dus / om een bezoetelen Wilt laten troetelen.
W LLUST DES VLEESCHS.
Ghy mueght niet meswroetelen. jojoAls wildet ghy my cloetelen, // tware den heeschs // my«.nbsp;lek, swerels cameriere / Wellust des vleeschs // fyn,
En zal newmermeer / uwen wille / om waer betooghen,
Contrarie pooghen.
Begherlickheyt der ooghen.
lek Begherlickheyt der ooghen nbsp;nbsp;nbsp;foi. iss'quot;’
Zal al ghedooghen // dat u belief, eedel jonexkin,
U ghevende menich loncxkin.
OvERDAET, den werdt.
1055 Hey tsya! elck een dronexkin!
Met een vierich vonexkin // zallick hueghelyck // scynekew.
Tsya / tsya, wilt de backen uut / zeer mueghelyck // drynekew.
En datte eerse verschalen / myts dattere int vadt // es lek gheloover gheen beter nadt // es.
De Werelt, werdinne.
Bryngheud^
noch eene** P
Prouft eest wat dat // es.
J060Naer dat men zadt //'es / zoo drynekt men wel by podts, Ende datte alle vodts.
Den Verlooren Zoone.
Hoe heet dien wyn?
De Werelt, werdinne.
Versmaetheyt Godts.
Tes eenen laetsten wyw / naer myw behoufven // goet. Die niemant verdroufven // doet.
VS. 1048: het hs. heeft hier na ghylieden een niet duidelijke //.
-ocr page 151-139
Den Verlooren Zoone.
\2M dien wyn ick proufven // moet.
Overdaet
schinckende.
^oS5Schynckt my, heer werdt / licht als een hasekin Een vuile glasekin.
OvERDAET, den werdt.
Tsya da«, met dat masekin
Zoo spoelt u blasekin // als fray beslaver // glat,
Ghy werdes te gaver // wat.
Den Verlooren Zoone.
Ick droncxs wel een daver // blat
Eer dat ick daer af hadde myne verzadinghe
Ofte vuile ladinghe!
De Werelt, werdinne. ro7o Drinck styf, dits myw beradinghe,
fol. 139
Ick hebts noch gadinghe. // Weest dies een behouvere Vande Versmaetheyt Gods / ba, die hebbick couvere.nbsp;Meest wyen es prouvere // werter droncke innenbsp;En blyde van zinne.
Den Verlooren Zoone.
By gherre, werdinne.
¦^“75 Ghy zyt te bedt rsxyn minne, // myns zins keyserinne.
Die ick bekinne // booven elcke schoone // maecht.
Het es wel recht / dat ghy hier de croone // draecht. Want van zulcken wyne / en haddick noyt de smakenbsp;Onder eenighen dake.
De Werelt, werdinne.
Vry voor alle zake,
roSoDie my beminnen / ende datte uutten grondt der herten. Die hebbick beminnende lief / buuten alle perten.
Zoo doen oock / alle myne camerieren // fier.
Zonder fafgieren // schier.
Den Verlooren Zoone.
Mach ick logieren // hier
Ick en zal niet scheeden / uut desen logyste // dyn. Nempt dit up vryste // fyn.
-ocr page 152-140
Begherlickheyt der ooghe.v.
-roSiGhy zult huer liefste complyste // zyw;
Wellust en gherlickhey^nbsp;beede hen^nbsp;sende.
cii'’
Den Verinquot;' Zoone elnPnbsp;pende.
Want zou ziet zeer gherrene dusdanighe labareelkins Voor hare deelkins.
Den Verlooren Zoone.
Ach myw liefste dreelkins,
Met gente juweelkins // zallick ulieden bestuucken Mach ick dyns ghebruucken.
Wellust des vleeschs.
Wilt zwyghen ende duucken !
jo9oDuer onse fuucken // en zal u gheen caermen // lusten.
Ghy zult als werste lief / in onse aermen // rusten.
Als de nacht compt / men zalder naer gheen dach // haken! Want by onsleden mach elcken zyn gheclach // slaken.nbsp;Mynen lust es tot alle jonghe vierighe joyuesennbsp;Die zeer hittich vuesen.
Den Verlooren Zoone. logs Raschs! voor dese amoruesen
Brinckt wat nieus / ende dat goet om een bancket // net.
De Werelt, werdinne.
Wat wildy hebben?
Den Verlooren Zoone. nbsp;nbsp;nbsp;foi.
Een schapen vet // let
Ende een posteye / van eenen goeden cappoene,
Oock een gherechte vaw dalder besten venyzoene, iioo Gheroost, ghebraden ende oock wel ghelardert.
Raschs, onghecessert I
De Werelt, werdinne.
Van als bem ick gestoffert.
Maer, jonckman / zoo ghy ziet andew tyt / den dach // slaeckt, iio Dus eerst u ghelach // maeckt.
Begherlickheyt der ooghey.
Ba, daer toe u verdrach // staeckt.
VS. 1103: hs. staeck
-ocr page 153-141
Dan zoo zalmen / veynsters / ende dueren // sluuten,
^^05Ende alle vyleynen / vruecht benyenden trueren // buute»,
En dan speelen metten volcke / vanden huuse // binnen,
Om swaerheyts abuuse // dinnen.
Wellust des vleeschs.
Sonder ruuse // minnen
Zoo moet men u / want therte naer ghee« ander goom // slaet. Daer en es maer van wyne / dat anden boom // staet,
^^10 Ende va.n binnen / zal de werdinne / zonder crowme // vlegghew Bedt dan een stomme // zegghen.
De Werelt, werdinne. lek zal de somme // legghen.
Ziet, jonekman / ick en wil niet dat ghy vaw myn // claecht. Juuste thien dobbel duucaten / dat den wyn // draecht.
Dats de effene somme / ick en rekene niet nauwe Hier ghezeyt in trauwe.
Begherlickheyt der ooghen.
^^^5Maer vaw binnen, jonekvrauwe,
Zeght zoetelicken / up dat hy van onsliedew niet // schee.
Want ghynghe hy wech / wy bleven int verdriet // bee.
Zeght, lief / zoudy scheeden / Duer tghepeyns verheenick.
En tzelve beweenick.
Den Verlooren Zoone.
Ach myn liefkins, neenick.
¦f^oWant onse vruecht / en heeft noch maer een beghinnen,
Myn amoruese vrindinnen.
De Werelt, werdinne.
Hoort voort van binnen;
fol. 140
Voort eerste gherechte / zondere maken quellinghen // iet. Zoo legghe ick juuste achtenveertich schellinghen // ziet,nbsp;Ende voor tweede zoo brochte ick tot verzoetselenbsp;•^«5 Het costelick gherechte / Der zonden voetsele.
VS. 1105: benyenden is aan het einde gevlekt. Duidelijk staat er benyende, dan volgt een gevlakte b, daarna een gevlakte n. Is de b een vergissing, en daarom onduidelijk gemaakt ?nbsp;VS. 1113: hs. dracht
-ocr page 154-142
En daer vooren legick / als werdinne experdich // ras, Tzestich schellinghen / dat ten rechten wel werdich // was,nbsp;Hoe wel ick en winder niet an een luucker // blaykin.nbsp;Twee roosenobels legick voor het suucker // vlaykin.nbsp;r-rjoEnde naer costume zoo moet ghy noch betalen
Twee gouden croonen / voor schoon serveten ende dwalen. Dus of ghecort, de sowme / en dat ten principale // bedt,nbsp;Bedraecht twee hondert thien pont int generale // nedt.nbsp;Tsya, speelt up / ende dat tmynen eersten berowmé,
De gheheele sowme.
Den Verlooren Zoone.
1135 Hey! laet roeren de bowme
Vry waer ick cowme // Ick en hebbe gheen boorghens // noot! Ziet vry datte / en van u, werdt, alle zoorghens // stoot.
Het betalen van als / ick maeckt met blyde aenschyns // vroet, my lettere ghepyns // doet.
Den
Zoone toog .
bue'
pp-
ofte zacx
OvERDAET, den werdt.
Tsya, noch een paer stoopen wyns // goet 1140 Om tavont te bancketteren / tot onsen vermetenbsp;Hier binnen int secrete.
Wellust des vleeschs.
Maer doet ons de wete.
Wat zullen wy hebben / die hier, be vry t van gheschille. Zitten tot uwen wille?
Den Verlooren Zoone.
Hout ghylien dat, en zwycht stille.
Daer es elck een paer roosenobels / om te vervroyene En pynt niet te schoyene.
Begherlickheyt der ooghev. zi'.#5Dits om my te vermoyene
Ter eeren vaw u / myn liefste amorues juweelkin. Wel aerdich dreelkin.
Wellust des vleeschs. Bylo, met myw deelkin
Elcken wenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ese
een paeT”
nobels.
143
Zallick oock tzelve doen / fyn met cloucke zinnen. Dus lief, gaen wy tsamen ter camere binnennbsp;•'-f50 Houden ons bancket / en alst u zal lusten // zaennbsp;Zoo zullen wy om slapen / met u ter rusten // gaen.
fol. 140'’“
Hier zullen zy tsame^t bin-nengaen endenbsp;gordynen sluu-ten.
PAUSA
Hier zullen beede de zinnekins uut cowmen van binder gordynen.
SiNNELICK InGHEVEN. Hou, dats ghebancketert!
Quaden Wille.
Ja, met schoone vrauwen.
SiNNELICK InGHEVEN. Int huus der vruechden.
Quaden Wille.
En dat zeer overdadich.'
SiNNELICK InGHEVEN. Hy werdt haest verabuzert!
Quaden Wille. Cowmende in zwaer berauwen.
SiNNELICK InGHEVEN. Hou, dats ghebancketert!
Quaden Wille. ^^55 Ja, met schoone vrauwen.
SiNNELICK InGHEVEN. Hy werdt gheschandelazert.
Quaden Wille.
Hy zalder thooft owme crauwen!
SiNNELICK INGHEVEN. Ja hy, als den meswuechden.
-ocr page 156-144
Quaden Wille.
In droufheden onghenadich.
SiNNELICK InGHEVEN. Hou, dats ghebancketert!
Quaden Wille.
Ja, met schoone vrauwen.
SiNNELICK InGHEVEN. Int huus van vruechden.
Quaden Wille.
En dat zeer overdadich. Stout ende onberadich.
SiNNELICK INGHEVEN. ii6o Nu zalter gaen vallen schadich.
Want byder werdinne / esser een sowme lastelick Gherekent / ende noch zoo terren zy vastelick.
fol.
Want by hem zyn nu cowmen / ick hebt ghezien ommers, Oblye draghers / speellieden / ende oock mowmers.nbsp;ii6s Dynckt offer niet veel cowmers // zal cowmen duerenbsp;In zeer corter huere.
Quaden Wille.
Dat beloovick ter cuere!
Hoort, men esser uut ghetruere; // men speelter met flueten. Zoo doet oock met terninghen / vry, met gheen kueten!
En watmer speelt / ofte te berde stelt // iet,
1170 Den jonckman eist diet al zelve ghelt // ziet.
En wyere oock compt / van achtere ofte vooren,
Elckens cost essere ghebooren.
SiNNELICK InGHEVEN.
Tesser al vruecht te hooren!
Maer een druckich bespooren // zalmer of zien roeren Duer ons tamboeren.
VS. 1166: hs. beloouck
-ocr page 157-145
Quaden Wille.
Dats waer, want alle de hoeren ^-^75 Cryghen met hare voeren //de proye in haer bedwanck.nbsp;Zy weten den rechten ganck.
SiNNELICK InGHEVEN.
Dat doen zy even stranck.
Maer sprickt my eer lanck // van deser legende, tWerter al allende.
Quaden Wille.
Ja, tgasthuus int ende!
Want ick wyse de bende // zeer cortelicken verschoyt Als volcxkin beroyt.
SiNNELICK InGHEVEN.
^«otGhelt es verschost, verpoyt,
Vertert, vermoyt; // want alle de spyse, onvermynckt, Overdaet te nieten brynckt.
Quaden Wille.
Ja, en wyere drynckt,
Hy zelve schynckt // den wyn, gheensyns vercurtende, Maer meestdeel sturtende.
SiNNELICK INGHEVEN.
Ja, en elcken hurtende,
-^^¦55 Up dat hy zoo doende / vulbrynghe zyne overdaet.
Noyt soberder staet!
Quaden Wille.
Ick en weet hem vry gheenen raet.
fol. 141»»
Want zoot hier nu gaet, //al binnen den lande, Ick duchte van brande.
SiNNELICK INGHEVEN.
Tys claghelicke schande
Buuten allen verstande // zyn onredelick voort // stellen.
VS. 1180: hs. vicxkin
Vs. 1189: Het hs. heeft na verstande slechts /.
10
-ocr page 158-146
1190Met onsen doene zul wy liem haest over boort // vellen! Want den honghere hier nu / onder cleen en groot // cleeft,nbsp;Zoo dat de rycke des lants nauwe ghenouch broot // heelt.nbsp;Des plaghen exploot // sneeft / up hem met versnellennbsp;Tot een lastich bequellen.
Hier
de de f; kins byP*!quot;’nbsp;gordyn^^'
Quadb*^' Wille.
Helpe! vyanden der hellen!
j/95Wel wat zal dit bespellen? // Wat werdt hier bedreven? Ziet, au! Zinnelick Ingheven.
SiNNELiCK Ingheven.
Haest werdt hy in sneven,
Zoo ickt eleven // zien daer met stranghe vlaghe // gaen. De werdinne wil gheldt hebben vaM haer ghelaghe // zaen.nbsp;Het gater al vaghe // waen / de buerse es ydel vaw ghelde.nbsp;Dies es hy^ de ghequelde.
Quaden Wille.
1200 tGater al met ghewelde!
Hy licht de ghevelde // onder svrauwen voet // stant.
Men speelt scabbeghen goet // pant.
SiNNELiCK Ingheven.
120
Es datte zyw ghemoet, // quant?
Bylo, zulckdanich zoet // lant / staet hem te bezuerene In langhen gheduerene.
Quaden Wille.
Jaet vry .te betruerene.
J205 Want zy pluumen hem naecktere da^i een cockuut.
Ende nu compter een vrauwe / vaw een ander loc // uut. Een leelke pot spinnighe / en dat met eenen spinrocke.nbsp;Spelende vaste: docke docke.
SiNNELiCK Ingheven.
Hier
zinnekin® de binnec-
Niet beters dan: focke focke,
Eerdat wy vanden stocke // bin der krebben // glat 1210 Ghecryghen ten deele up onse rebben // wat!
-ocr page 159-147
147
Hier compt ttn vrauwenbsp;gheheetennbsp;fol. 142nbsp;Aermoe, zeernbsp;pover int ha-byt den Verloeren Zoonenbsp;uut slaende.
OvERDAET, den werdt.
Soo zoo, Aermoe / jaecht wech / den onwerden druut // mal. Syn cleederen zyn vertert / zyn gheldekin es nut // al.
Gheen zulcke gasten / en willick meer gheryven // zoo,
Datse buuten blyven // vro!
Den Verlooren Zoone.
Ach, ketyf der ketyven // snoo,
^^15 Mach ick van myn zelven nu wel vermonden.
Dat dalder onwerdichste / allere vrauwen bevonden My dus stelt als verzonden // in poveren state!
Ach Aermoe / ghy zyt een vrauwe van cleender bate.
Den Verloeren Zoone binnennbsp;gaende.
Dat ghy my svrueChden zate // met u bedwanck // sterck r22o Doet ruumen / dwelcke voor my es een cranck // werck.
Hier cowmen uut de gheestelicke personayghen metten Troosteloosennbsp;Zondare, tspel vervolghende.
Warachtich Bewys.
Elcken neme hier / tzy cruepele ofte manck, // merck.
En dat tot een exsempele / binnen dit vranck // perck, Hetwelcke cowmen zal ten trooste int openbarenbsp;Van elcken troosteloosen aermen zondare,
'^25 Zoo men dat int clare, // naer het sgheests virtuut // vlegghen. Ten rechten zal tbesluut // zegghen.
Den Troosteloosen Zondare.
Willet my doch uut // legghen.
Want ick weet voor warachtich / datter ghescreven // staet: Den gheest mackt tleven / maer de lettere doot beseven // slaet.nbsp;Dies gheeft int ancleven // raet / uut jonstigher adere,
^250 Want ick zach datten zoone / ontfynck vanden vadere Alle tgoet / daer hy in mochte wesen deelachtich.
Wye was den vader voordachtich ?
Scriftuerlick Troost. Dheere God almachtich.
VS. 1225: hs. viruut
VS. 1230: hs. vaden i.pl.v. vanden
-ocr page 160-148
Desen hadde twee zoonen / zoo by Lucas ^escreven // cleeft,
Die den joncxsten / naer zynen heeschs ghegheven // heeft 1-235 De porchye zyns goets / hem toecowmende onbelaennbsp;Naer Christus vermaen.
Den Troosteloosen Zondare.
By wyen zallick dan verstaen
tjoncxste zoonelick graen? // Zeght zonder vallen int eynsche tVerstant te weynsche.
sGheests Inspiratie.
Dats ter werelt den meynsche, nbsp;nbsp;nbsp;foi. HZ*quot;
Die zeer cranck es / en tot goet doen onghewuene,
1240 Noch gheen vulcowmen man zynde / vroom van ghestuene,
Als totter vulcowmen mate / des ouderdoms Christi.
Ephe-4 nbsp;nbsp;nbsp;Maer es als een kindt / dwelcke zonder list // zy.
Dat hem laet wanckelen / en waeyen met alle winden Der valscher leeringhe ontbinden.
Warachtich Bewys.
Naer waer bevinden
1245 Hem niet ghenouch zynde / dat hy wel ende wyselick Bewaert / gheregiert es / ende oock zeer pryselicknbsp;Bezoorcht es / van zynen hemelschen Vadere ryckelick,
Maer wil dan / zoot speelwys openbaer was blyckelick,
Uut quaden wille / en zinnelick ingheven / hebben zyn // goet,
1-250 Dat hem maer toe in toecommende termyn // stoet,
Van zynen vader / God den Heere vul jubilatien.
Als Goddelicke ghiften / by zynder goeder gratiën.
Als wetenscap / syentie / wysheit / speciale,
Myts alle gheestelicke ghiften / die int generale jaco-i 1255 Van booven nedere dale // vanden Vadere der lichten,
Naer Jacobus dichten.
Scriftuerlick Troost.
Nu voorts tot stichten.
Als desen joncxsten zoone / heeft beseven // slecht
Dat hem zyn vader / alle zyn goet heeft ghegheven // recht.
Zoo heeft hyt by hem bestidt / on wyselick bedocht // mal,
VS. 1238: hs. mensche
-ocr page 161-149
•f260 Naer zyn zinnelickheyt / uut quaden wille overbrocht // al. Niet tot Gods zyns Vader eere / of profyt zyns naesten,
Maer es dawne buuten lande / verre ghereyst met haesten,
Dats duer het boose snoode zondich beleeden // quaet.
Hy zeer verre / van God zynen Vadere verscheeden // gaet, ^^65 Zooi verbroeden // staet / Deutronimini vulmaecktelick:
Hy heeft God verlaten / die hem gheschepen heeft naecktelick, Ende es wech ghegaen / van zyne eeghen zalicheytnbsp;In grooter dwalicheyt.
Den Troosteloosen Zondare. Naer spels verhalicheyt
Zach ich dat hy was cowmende in eene taverne, ¦f270 Al watmer verterde / dat betaelde hy zeer gherne,nbsp;Al waer alle die jonckwyven / daer by hem zaten.nbsp;Maer int ende zoo heeft hy tere alle ghelaten,nbsp;Gheldt / goet / cappe / kuevele ende cleerennbsp;Tot zyn verzeeren.
sGheests Inspiratie.
Dus verlaten met oneeren
^~?5 Heeft hy zynen vadere / God den Heere almachtich,
Ende es gaen trecken / naer den raet onbedachtich Van Zinnelick Ingheven / en Quaden Wille versmadich.
Die hem zochten te verleeden ter onduecht dadich.
Want zeer onghestadich // zachmense hem stieren r-’So Totter liefde des werels / en huere camerierew,
Als Wellust des vleeschs / en Begherlickheyt der ooghe^i, Duer wyen dat ontfanghen werdt / naer Jacobus vertooghew,nbsp;De zonde / en die vulbrocht zynde bin tconroot // blootnbsp;Baerst zy het sdoot // noot.
WARy\.CHTICH BeWYS.
Voorts zachdy texploot // groot ^^^5 Hoe ownuttelick dat hy verdede / Gods gaven bepereltnbsp;Met Overdaet den werdt / en werdinne de Werelt,nbsp;Nuttende de spyse / voor een huenich zoetsele,nbsp;Dewelcke ghenampt was: Dootzondich voetsele,
Waer mede hy hem zelven was verbrasserene, i2go In gulsigher onchuisheyt overvloedich hoverene.
fdl. H3
Joh
oob.
a«-1
Ja.
Oock drynckende den wyn zondere verlaetheyt,
In puere onachtsaemheyt / ghezeyt: Gods versmaetheyt, Zonder eenighe vreese te hebbene met alien.
Ende es zoo int diepste der zonden ghevallen i-295Met Quaden Wille / en Zinnelick Inghevens verzyckenbsp;Niet achtende zyns r-aders rycke.
Den Troosteloosen Zondare.
Noch zach ick publycke,
Als zyn goet al vertert was totter laetster myte,
Zoo wiert hy naeckt nut ghezonden tzynen verwyte, Ende hem quam een pover wyf met ghecarem // toenbsp;Hem slaende met een zwaeren // roe.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
1300 Datte was Aermoe
Die dawne de zulcke / zondere eenich verflauwen,
Es slaende met ketyvicheyt ende zwaer benauwen,
Soo ghy claer zult anscauwen //in tyden naer desen.
Prov-29 Die hem met hoeren ghenerdt / zal quyte zyns goets wesen, Z505 En den hoererders is alle broot zoete bedeghen,
Eccie-29 Ende en werdt niet moede / totdat hy es ghesleghen.
Een hoere es een dyepe gracht / met hooghe wallen;
Prov-22 Wyen God onghenadich / dien zal daer in vallen.
Zoo ons des Wysemans woorden / nedt int verhooghew,
Wei cownen bethooghen.
sGheests Inspiratie. zjjoDies stelt ons voor ooghen
Den prophete Jheremias claer in zyn ghewaghen Daer God den Heere / overe dezulcke ca.n claghen,nbsp;Zegghende: lek hebbe myw volck verzadt onghecessert,nbsp;Maer onbehoorlick levende / zoo hebzy ghehoerert,
130
fol. 143'“
Jliere-5
Z3J5 Want haer vryers hebben / als hinexsten in haren doene Gheweest totter vrauwen / hunexter ende zeer coenenbsp;Elcken naer de huusvrauwe / van zyn even naesten.nbsp;Zallick up dese dinghen / niet zien met haesten?
Zeyt God de Heere / Ja ick / want met wrake Zallick punieren de zake.
VS. 1298: hs. vervyte. Vgl. de Aant.
-ocr page 163-15!
15!
-=cle.
19
-sau5
fol. 144
Warachtich Bewys.
-fj2o Dies tzynen onghemake
Heeft Aermoe nu over hem hare dominatie.
Niet tot verdoen / want des Heeren visitatie
Tot wysheyt / ende oock tot goet bevroeden // weckt,
Daer den wyn / en vrauwen / den wysen vanden goeden // treckt. ^32jDies, wee hem die wyn hebben in hare brasseriën,
Oock herpen ende luuten / tot haerlieder mellodien,
Ende niet en zien //up des Heeren ghewercken Bin swerels percken.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Dus dan om waer bemercken.
Die God verlaten / ende haer ter werelt begheven -fjjoEn gheldt / schadt / cleeren / dats alle gheestelickheyi beseven,nbsp;Ownuttelicken verdaen hebben / zou esse dm versmaderenbsp;Buuten allen troost / dan zoo zendt God den Vaderenbsp;Hemlien Aermoe toe / om haer vander werelt te treckene,
Veele lastighe slaghen / over hemlien bestreckende,
^335 Zoo God zelve zeght / totter goddeloose synagoghe Ofte dwalende menschen / naer Ozeas betooghe;nbsp;lek zal uwen wech met doorens betuunen zwaerlick,
Dats u daer mede keeren / van dyn zonden eenpaerlick.
Want, zoo overvloet ende wilde stout onbesneden ^3^0 Den mensche een oorzake es / ter werelt beneden.
Om hem met onvreden //te brynghen int verdommen.
Zoo es aermoe een cause / men macht berommen.
Om den mensche te commen // zeer autentyckelick Tot God zynen Vadere / ende datte ryckelicknbsp;-fj-#5Byder ghehinghenesse Gods / crachtich alleenenbsp;Over al int ghemeene.
Den Troosteloosen Zondare.
Den troost es cleene
Die ick, zondare onreene, // hier uutte mach vatew Tot mynder baten.
VS. 1330; als afkorting staat i.pl.v. -eyt: -z. Vgl. .de zelfde afkorting.in de tooch bij vs. 492. Fol. 144 vertoont enkele gaatjes, waardoor in enkele woorden letters zijn verloren gegaan.nbsp;Stilzwijgend zijn die hier aangevuld.
-ocr page 164-152
sGheests Inspiratie.
Weest blyde in u ghelaten,
Want tuwer baten // zult ghy den rechten troost ghewinnew I3S0 In zondaghe eerst cowmende / Dus tempert dyn zinnen.
Dan zal men voort beghinnen, // metter hulpe des Heeren, Vervolghen den tecxs claerlick naer Lucas leerew,
Dwelcke een troostich vermeeren // ende groot verlichten In den Troosteloosen Zondare / over al zal stichten.
J555DUS alle zwaerheyt wilt zwichten // naer ons betemen,
Ende laet ons hoosschelick eenen oorlof nemen,
Werrende de lemen // der onbehoorlickheden Al hier ter steden.
Den Troosteloosen Zondare.
Den Heere God der vreden
Die wil elcken hier beneden // ter eertscher palen jjfio Behouden / ende bewaren / voor alle qualen
Die zouden mueghen dalen // tot iemants verstooren; Biddende ulieden al tsamen, vrinden vercooren,
Te willen cowmen hooren // in zondaghe ten eesten Den troost diemen / voor minsten ende meestennbsp;jj^iOopelick zal ontkeesten // met scriftelicken verclare.nbsp;Ten trooste van my, Troosteloosen Zondare.nbsp;lek hope eenpare // het werdt een waer betuughewnbsp;Om voetsele der zielen / daer uutte te zuughen.
Want de seriftelicke duughen // wel en advyselick, 1370 Zalmen claerlick oopenen / ende dat propyselick,
Up dat elcken wyselick // daer naer mach leven Vry zonder begheven.
Warachtich Bewys.
Dat zalt voorwaer zonder sneven.
Dies met vast ancleven // laet ulieden ghenoughen Ende compt, hoort de materie / tot u ghevoughen,nbsp;I37S Om nerstich te ploughen // als aerbeyders wackerenbsp;Int helich woordt Gods / den vruchtbaren ackere,
Up dat ghy vruchten voortbrinekt zeer overvloedich. Hier mede eenen oorlof / an elcken eenvoedich.
VS. 1375: het hs. heeft na ploughen slechts /.
-ocr page 165-153
Gods gratie zy elck behoedich // voor alle zwaer // smertew, ^3So En nempt dees daet danckelick van ons, Zebaer // Herten.
Finis est.
Al qwaelcke ghewedt.
1583
Lanck 130 ende 78 reghels.
Vollendt tot Brugge, desen 13en van septembere 1583.
-ocr page 166- -ocr page 167-fol. 146
TWEE SCHOONE RETHORYCKELICKE SPEELEN VAN ZINNEN ENDE DAT VANDENnbsp;VERLOOREN ZOONE. LUCE INT XVenbsp;CAPITTELE.
DEN TWEEDEN BOUCK.
1583
-ocr page 168- -ocr page 169-TWEE SCHOONE SCRIFTUERELICKE ENDE FYGUERELICKE GHEESTELICKE RETHORYCKELICKEnbsp;SPEELEN VAN ZINNEN VANDEN VERLOOREN ZOONE,nbsp;LUCAS INT VICHTIENSTE CAPITTELE.
1583
Al qwaelcke ghewedt.
Den tweeden bouck.
fol. 147
Personayghen:
foI. 148
Sinnelick Ingheven, zinnekin.
Quaden Wille, zinnekin.
Den Verlooren Zoone.
Den Burgher des lants.
God den Vadere inden troon. Gheloove, eew vrauwe.
Goeden Wille, een maw.
Hope, een vrauwe.
Liefde Gods, een vrauwe.
Den Vadere vanden Verlooren Zoone. Den Gutsten Zoone.
Wouterkin Lichteschuute, knape. Warachtich Bewys.
Den Troosteloosen Zondare.
Seriftuerlick Troost. sGheests Inspiratie.
xvj‘5 personayghen.
158
158
fol. 1
SiNNELiCK Ingheven, zinnekin, je personayghe. Wel, hoe gaet, au! Quaden Wille / wel lieve neve?
Quaden Wille, zinnekin, ije p^rsonayghe. Met allen wel, Zinnelick Ingheven, myn cozyntin.
SiNNELicK Ingheven.
Wel, wat maeckt nu onsen zeer dommen jongheh?
Quaden Wille.
Hy es ghezeten in pynelicken zwaren ghescreye!
SINNELICK Ingheven.
5 Hoe fraylick dede elcke hoere an hem eamp;n heve!
Quaden Wille.
Dat deden zy fyn / lachende een drooch gryntin.
SINNELICK Ingheven.
Wel, hoe gaet, au! Quaden Wille / wel lieve neve?
Quaden Wille.
Met allen wel, Zinnelick Ingheven, myn cozyntin.
SINNELICK Ingheven.
Tjan! het ghyncker hatelicken over de schreve!
Quaden Wille.
ro Men tracker, bylo / om het laetste lyntin!
SINNELICK Ingheven.
Hy mostet ghedooghen / hy wasser toe bedwonghew.
Quaden Wille.
Hy mach wel lichte dansen / doende zyne# intreye!
SINNELICK Ingheven.
Wel, hoe gaet, au! Quaden Wille, wel lieve neve?
Quaden Wille.
Met allen wel, Zinnelick Ingheven, myn cozyntin.
-ocr page 171-159
SiNNELICK IbGHEVEN.
-'iWel, wat maeckt nu onsen zeer dowmen jonghen?
Quaden Wille.
Hy es ghezeten 'in pynelicken zwaren ghescreye Bin dees vrimde contreye!
SiNNELICK InGHEVEN.
Hy es ghepeelt vande papeye!
Vry vanden reye / tot inde maent vaM Meye.
lek zwerdt by den eye //en zal hys naer myn bescoovew
Niet zeere belooven.
Quaden Wille.
^0 Men zal hem niet beróoveh
Van ghelde / goet / schadt / nochte daer toe cleerew!
Hy es vry van dat verzeeren.
SiNNELICK InGHEVEN.
Hy cant ontbeeren
fol. 149''o
Nochte oock ontfleeren // zulckdanich een quetsele. Hy en heeft nu gheen beletsele
Quaden Wille.
Te wachten smetsele.
25 Dies ick van blytschepen / als vruechdich pratere,
Lache dat ick schatere.
SiNNELICK InGHEVEN.
Swycht! au! hoerecatere.
De zulcke mocht hooren / hier binden gheweste, tBrocht ons ten quaden neste.
Quaden Wille.
Wilghe dat ick beste?
Quaden Wille tumelende vannbsp;blytschepen.
Ba, wacht naer de reste // ende hout, goet gheedt // ghy,
30 Hey da! met vruechden / toer jouers, de heedt // vry!
Dat vroylick anveedt // zy es duer desen ghezelle;
VS. 31: hs. aveedt
In VS. 31 is het woordje es bijgeschreven, terwijl er na duer een woordje is doorgeschrapt, wrschl. dat.
-ocr page 172-160
Dies ick noch sprynghen zal / nut mynen veile,
Want los van ghequelle // ten mynen behaghene Zoo gaet mynen waghene!
SiNNELICK InGHEVEN.
Gheen cause van claghene
jjEn hevet kindt / alst emmers al zynen wille // doet, Dwelcke ghebleken es / buuten alle ghescille // goetnbsp;In desen jonghelinck / ende dat tzynen weinsche.
Zonder vallen int einsche.
Quaden Wille.
Van menich meinsche
Gheschiet wel zommich werck / zeer vrimdt van abuuse, 40 Zoo dat hy onvoorzienich / wel tonser concluuse.
Es vallende in ruuse // die hem an ghedeert // cleeft Als die zot inden steert // heeft.
SiNNELICK InGHEVEN.
Rydende eer hy peert // heeft!
Breekende zoo aerrnen en beenen, ja alle leden In grooter onvreden.
Quaden Wille.
Hadde met voorzienicheden 4:5 Adam den appel laten hanghen zonder proufven,
Daer en ware zoo veel volcxs niet int bedroufven Alser nu cowmen es / lude ende oock stille.
Wel tonsen wille.
S1NNELICK Ingheven.
Bevryt van ghescille
fol. ISO
Hadde Olifernus wel ghebleven warachtich 50 Met alle zyn hercracht / voor Bethulia eendrachtich,nbsp;Hadde hy voorzienich gheweest / met wysen bevroene,nbsp;Jeghens de compste van Judich, de vrauwe coene,
Die hem, onbewacht / als vrauwe der vrauwen.
Al slapende het hooft heeft af ghehauwen.
55 Dies tbenauwen // van Bethulia, naer waer betooghen, Gheheel es vervlooghen.
-ocr page 173-161
Quaden Wille:
Hadden oock de ooghen
Van Julyus Cesar met alle zyn vroome capiteynen Voorzienich gheweest / jeghens de Romeynen,
Ghelyck dat zy elders wel hebben gheplegen,
Zy en waren niet versleghen.
SiNNELICK InGHEVEN.
6o Hadde oock niet vercreghen
Desen jonghelinck / zyw goedt en geldt / zoo wy spreken, Hij ware dus niet ghebleken.
Quaden Wille.
Van elcken versteken.
Maer trauwen / de zulcke moeten tallen quartierei^
De jonckheyt anthieren.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja, maechden schollieren,
65 Van thienen en vieren // stellende teender canse.
Makende vuile strobanche!
Quaden Wille.
Ten speele ten danse.
Als zouden zy naeckt gaen / als een verknesen // puut! tBlyckt wel an desen // ghuut.
SiNNELICK INGHEVEN.
Dies maecke ick uutghelesen // juut.
Niet achtende wy datter tot eenigher hueren Omme mach trueren.
Quaden Wille.
70 Desen moet emmers bezueren.
Hebbende gheen cueren // als hildt hy hem expert,
Hy es pandeloos ver ter t.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja, en nieuwers beghert,
Waer an wy hem ghebrocht hebben / met onsen gheluude Ende vroomen ghestuude!
11
-ocr page 174-162
Quaden Wille.
fol. 150’quot;’
Den Verloor®” Zoone nutnbsp;coMmendO'
Sus! niet meer zoo ruude!
75 Hy compt hier gaende / al terdende zeer zachte.
Laet ons wat bezyden gaeji / ende hooren zyn clachte.
PAUSA
Den Verlooren Zoone, de iije personayghe. Ach, weemoedich herte / nochtans groot vaw gheslachte,nbsp;Hoe es u ghedachte // ghestelt int bezwaren // vry!
O, ghy stont voortyts in eeren / coragues vaw machte.
So Nu licht ghy by crachte // plats tonder ghevaren // ghy. O, rampzalich ketyf / wat zal oock nu naren // dy,
Die couvere placht te hebbene in overvloede?
Ach dyn jonghe lyf nu grootelicxs int versparen // zy, Myts dat ick quyte bem / van alle mynen goede.
«5 O, nu vindick my, lasen / in zeer grooter aermoede,
Myts datter eenen zwaren dieren tyt es gheresen In alle dese landen / Dies ick niet en ghevroedenbsp;Hoe ick my zelven zal cownen ontdraghen in desen.
Hier by wondt eenen borghere des landts ghepresen,
90 Hem willick my zelven gaen presenteren ten dienste Om het lyf te ontdraghene, het dinckt my tzienste.
Als den wysen gheingienste, // schynt hy wel te zyne Blyde van aenschyne.
Den Boorgher des landts, de iiij® personayghe. Ten desen termyne
Om spreken ten fyne // hoe dat hem elck tot jolyt // stelt! 95 Nochtans den menighen zeere den dieren tyt // quelt.nbsp;Zoomen hier int landt / over al mach schauwen // wel.nbsp;Voortyts waren veel mawnen ende vrauwen // snel.
Die hemleden alle inden tyt van wilden // sterck Eerlicken gouvernerden / ende onderhilden // twerck,nbsp;rooDie nu om boeten / des honghers bedwanck // strancknbsp;Van duere te duere nemen haeren ganck // vranck.
Acht ere lande dooiende / niet weetende van waert.
Hola, ick zien ghundere eenen cowmende hauwaert.
Bloot van cleederen / gaende als zwaerheyts keestere Duer sdroufheyts eestere.
100
-ocr page 175-163
Den Verlooren Zoone. jojGod groete u, meestere.
Ghebrickt u gheenen cnape / Hebbe ick wondere ghevraecht by zondere?
Den Boorgher des landts.
Ick moets u zyn vermondere;
fol. 151
Voorwaer neenick / ick hebbe de vulte, couvere,
Weer minder of grouvere.
Den Verlooren Zoone.
Dies bem icks te drouvere, jioWant aermoede brinckt my in zeer groot quellen,
Ick moet vertellen.
Den Boorgher des landts.
Men darft my niet spellen!
Ick cant wel ghevroeden / vry voor alle zaken.
Maer wat condy maken?
Den Verlooren Zoone.
O meestere, eylaken.
Zulcxs alst u belieft / Ick en zal gheen pynew // achten Makende ten dien fynen // dachten.
Den Boorgher des landts.
225 Ghy mocht mijw zwynen // wachten.
Anders en hebbick te doene gheene wercken.
Ende daer up zoudy moeten nemen goet bemercken, Eetende mette vercken // als frayen knecht // ghie,nbsp;Zulcxs als mense lecht // die.
Den Verlooren Zoone.
Van dat ghy zeght // mie
120 Zoo bedancke ick u ghehertich, vrouch ende spade.
Den dienst die accepter ick / by uwer ghenade,
Als tenden rade, // zeer zwaer hertich bezeten.
Het es betere met verkens / ende beesten gheëeten.
Dan naermaels noch meer plaghen verworfven.
Of van hongher ghestorfven.
VS. 123: hs. hetes als één woord geschreven.
In het hs. lees ik onmiddellijk na de eerste e van gheeeten twee puntjes boven elkaar, waarschijnlijk als trema bedoeld.
-ocr page 176-164
Den Boorgher des landts. j-25Tys quaet tzyne bedorfven,
Dus heft uwe corfven // raschs ende wackere,
En gaet by myn zwynen / in mynen ackere.
Bewaertse my wel / want ick ghever u tlast // of,
Ende vindick u als eenen loyleghen gast // grof 130 Ruudelicken zoo zuldy van my ghestraft // zyn,
Want up myne verkens moet wel ghescaft // zyn.
Dus ziet wel toe / voorzichtich in alder manieren Jeghens de wilde dieren.
Den Verlooren Zoone.
Dat zallick tallen quartieren.
Nu gaen ick logieren // metten verckens int veldt.
J35Ach, van honghere / zoo en weet ick wat verzieren!
Zeer qwaelcke buuterthieren // zoo bem ick ghesteldt.
Eens al ick was hebbende / wel schadt ende gheldt,
Zoo leefdyck / ghelyck dat doet prince ofte grave.
Maer, o lasen, nu bem ick in des drucxs gheweldt, j^oNaeckt / gheldeloos / ende met aermoede ghequeldt,
My zelven ghevende by dien tot een aerme slave.
Ach, nu moet ick tlichgame gaen vullen met drave Dat men de verckenen doet in hare spoelinghe.
Ach, dat ment my doch in tyts / tmynder nootdust gave, 145 Zoo waert tot myns honghers brandt een vercoelinghe.nbsp;Maer lasen, neent / dies duer shonghers ghevoelinghenbsp;Zoo werdt mijn herte flau / ende zeer zaen tendennbsp;Duer deser allenden.
Hier zalmen tooghen God den Vadere zittende in eenen troon, by hem drienbsp;vrauwen als Liefde / Gheloove endenbsp;Hope, myts een mans personayghe dienbsp;ghenompt es Goeden Wille.
God den Vadere inden troon, de v® personayghe. Barmhertich willick wenden
Myn ooghen van gratiën / ende die zeer liberalich, rjoDuer u myne Liefde / die my gheheel es duerstralich.
Zoo dat ickt niet langhere / en mach ghedooghen
Den
Zoone ..
byd®
int veldt verkens.
fol. 151quot;
Of ick en moet u / myw Liefde / te zendene pooghen, Verselscapt zynde met Gheloove ende Hope,
Totten Verlooren Zoone / voor een troostighe serope, ^55Die omme zyn overdaet / ende zondighen zwaerlicknbsp;Van my ghesleghen es / met aermoede eenpaerlick,
Zoo dat hy ter deghen ghevoelt myne dysciplyne.
Dies up dat hy niet en desperere ten fyne Als hem kewnesse der zonden compt ghedreven //annbsp;x6o Duer de wedt Moysi / hem van my ghegheven // dan,nbsp;Zoo zult ghy. Liefde / uut liefden zonder cesserennbsp;Hem gaen consoleren.
De Liefde Gods, een vrauwe, de vj® personayghe. Ghestadich wy ons presenteren
Met een odmoedich verneren, // ende datte vrindelick.
fol. 152
Tot uwen gheboode / Tot alien tyden diendelick 165 Daer ghy ons ghebiendelick // beveelt te gane,
Als ghetrauwe ghezusters tot uwen vermane.
Want Gheloove / Hope / ende de Liefde ghepresen Moeten tsamen wesen.
God den Vadere.
Als myw beminde uutghelesen
Zoo daelt ghy drie neder daw / in myw behoeden // stille.
^70 lek zal hem oock mede zenden dew Goeden / Wille Om wederomme te keerene tot zynen vadere,
Daer ghylieden alle viere tsamen te gadere Hem leeden zult, bevryt van allen confuuse.
Tot zyns vaders huuse.
Gheloove, een vrauwe, de vij® pezsonayghe.
Naer dyns woordts concluuse ¦^75 Zullen wy doen naer dyns ghebodts verstereken // al.
Hopende / dat liefde / naer wille / gheloovich wereken // zal.
Hier zullen uutcowmen beede de zinnekins jeghens elcanderen.
SiNNELICK InGHEVEN. Au! Abseloen de schoone!
-ocr page 178-166
Quaden Wille. Au! Achithophel de wyse!
SiNNELICK InGHEVEN. Compt, stelt u in state.
OuADEN Wille.
Ja, als de verhevene.
SiNNELICK InGHEVEN. Met Senacherip ydoone.
Quaden Wille.
En Baltesaer jolyse.
SiNNELICK InGHEVEN. Au! Abseloen de schoone!
Quaden Wille. iSo Au! Achithophel de wyse!
SiNNELICK INGHEVEN. Anthiochus spant nu croone.
Quaden Wille.
En ghy, Herodes propyse.
SiNNELICK InGHEVEN. Nemende Aman ter baten.
Quaden Wille.
lol. 152'quot;’
Ja, met vasten anclevene.
SiNNELICK InGHEVEN. Au! Abselon de schoone!
Quaden Wille. Au! Achitophel de wyse!
SiNNELICK InGHEVEN. Compt, stelt u in state.
-ocr page 179-167
Quaden Wille.
Ja, als de verhevene.
Pynt vry niet te snevene
SiNNELICK InGHEVEN.
.fS5Als de onverdrevene.
Nempt met u Nabugodonozor / zonder te bevene, Die de jaren zevene // als onredelicke beestenbsp;Leefde ten foreeste.
Quaden Wille.
Met alle, minste ende meeste
Die metten zelven gheeste // zyn ghetorden int bootkin Tot zulck een explootkin.
SiNNELICK InGHEVEN.
^90 Ick wilde om een oudt grootkin
Dat de rechte legende / van alle dese ghuuten Oopelick verclaert ware / van binnen ende buuten.
Up dat hare virtuuten // ende groote messchieden Bekent ware de lieden.
Quaden Wille.
Dats goet te bedieden;
¦f95 Want het zynse alle, owme trechte slodt te weten.
Die voormaels / in eer en hooghe hebben ghezeten.
En naer dien zy« ghesmeten // in veele lachters.
Want zy waren van Gods ghiften de verachters.
Dies zy, sdroufheyts pachters // int 'weste ende ooste, Faelden van trooste.
SiNNELICK INGHEVEN.
200 Dat compt juuste ten propooste
Achter volghende onse materie / niet om verfieren.
Die wy hier anthieren.
Quaden Wille.
Recht in dier manieren
Heeftmen juuste desen jonghen / in grooter owbescheedeii Zyw leven zien leeden.
VS. 195: hs. zyse
200
-ocr page 180-168
SiNNEOCK INGHEVEN.
Ja, in costelicke cleeden,
fol. 153
205 Met purper / zyde / goudt / zelver / ende ander have Als prince ofte grave.
OuADEN Wille.
Maer als aerme slave,
Verhonghert als rave, // es hy nu in druckich lyden Ten allen zyden.
SiNNELICK InGHEVEN.
Dat es hy zonder vermyden.
Dies psalmisten belyden // met vullen reken 210 Openbaerlicken / over hem es ghebleken.
Met vulder streken // tot een groot verzeere»,
Daer hy zeght / Den mensche voortyts zynde in eerew En heeft gheen verstant ghehadt / in zyn doen blyckelick,nbsp;Maer es den onredelicke beesten ghelyckelick.
22^5 Dies nu myn herte ryckelick // lacht duer den upstelle Myts dat ickt vertelle.
Quaden Wille.
Dats juuste zoo ick spelle
Van onsen ghezelle // ten propooste ghesprookew.
Want ten eersten zynde in alder eeren ghedooken.
Ja en onverbrooken // van elcken zeere ghepresen 220 Zondere verstant / zoo heeft hy ghezyn in desennbsp;Als was hy gheresen // voortyts ter menigher feeste.
Nu moet hy hem houden / ten wilden foreeste Als onredelicke beeste // vul drucxs eenpaerlicknbsp;Int lyden zwaerlick.
SiNNELICK InGHEVEN.
Sulcxs es hemlien naerlick 225 Die consumerende vertert zyn goet overvloedich.
Zoo dat hy namaels / moet bidden zeer onspoedich Gheldt ende broodt / loopende menighe streke // groot,nbsp;Naeckt van ghebreke // bloot.
Quaden Wille.
Der zelver steke // stoot
Es over desen jonghen / eerst zittende in vreden,
Maer nu in grooter onleden.
-ocr page 181-169
SiNNELICK InGHEVEN.
2J0 Vry duer ons besteden,
Naeckt ende desolaet / zittende onder den zwynen In grooter pynen.
Quaden Wille.
Hy waendt, zeek, verdwynen
fol. 153''»
Soot blyckt ten fynen // duer hongherich zwerren. Niet hebbende om terren.
SiNNELICK InGHEVEN.
Te vullen es zyn begherren
235 Den buuck met eekels of draf / dat de verkens eeten // slem, Ende niemant en essere / die heeft ghequeeten // hemnbsp;Om hem daer of te ghevene / pardt ofte deel // iet.
Hy sterft gheheel, // ziet.
Quaden Wille.
Noyt lastigher ghreel // liet
Perdt / osse / buffele / gaen over zyns hoofts ghenakew,
Dits bitterder van smaken.
SiNNELICK InGHEVEN.
2-?oGhy jonexkins, ledt up de zaken!
Ziet te gheraken // an u goet, zynde verstorfven, Maeckt dat zy verworfven!
Quaden Wille.
Als zout haest zyn bedorfven
Gater mede duere / en acht up niemants couten; Doet als den stouten.
SiNNELICK InGHEVEN.
En laet u niet verbouten,
^45 Maer wilt in alle tryomphen gaen ende ryden, Gheene stellende bezyden.
Quaden Wille.
Ja, en zondere vermyden
Verzouckt u zelven bordeelen / ende die ter cuere, Achtes niet een luere.
-ocr page 182-170
SiNNELICK InGHEVEN.
Stickt up venster ende duere
Met vroomen ryguere; // stelt oock tallen quartierew Van thienen ende vieren.
Quaden Wille.
350 Naer sbotters manieren,
Als zoudy logieren // int gasthuus ten ende Vreest gheen amende.
SiNNELICK InGHEVEN.
Als eene der quader bende
Gordet mes an de zyde / ende treckt met playsansen In speelen ende dansen.
Quaden Wille.
Vergheet oock niet uwe cansen,
fol. 154
355 Ghy jonghe dochterkins / gentelicken upghestreeckt, Maeckt dat ghy vruecht verreeckt.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ghy die in juechden zyt duerweeckt,
Eer dat ghy verbleeckt // duer twasschen sdroufheyts looghe Stelt u ter tooghe.
Quaden Wille.
Als zydy maer bornekawne hooghe,
Peynst om u morkins kindt / het werste bloeykin;
Vercrycht oock u goeykin.
SiNNELICK InGHEVEN.
260 Met een coragues moeykin,
Hoe gaet ghy dus naeckt ghecleedt tallen specie?
Verchieret hooft ende keele!
Quaden Wille.
Als es de sorwme niet veele,
Cleedt u lichgame / ghy en werdt niet begrepen,
Maeckt u cleeren die slepen.
VS. 254: De tweede o van oock is er boven bij geschreven.
VS. 259: hs. bloeyghen
-ocr page 183-171
SiNNELICK InGHEVEN.
Vaste ant lyf ghenepen.
265 Binnen dien zult ghy zeere te knechte waert rysen Om u verjolysen.
Quaden Wille.
Dyn ghelsche nachtdoucxs zyw te prysen,
Met de gheployde liggherkins / of mutsen met kobben Voor cleene of groote bobben.
SiNNELICK InGHEVEN.
Oock halscleers met langhe lobben.
Vulstandich metten stocke ghestelt / los vaw ghescreye, Doet zoo uwen intreye.
Quaden Wille.
270 En met twitte vanden eye
Wast u snotgat / zoo werdy speghel claer en coene Ten allen saysoene.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja ja, en met vermeljoene
Maeckt u lipkins root / zoo blyfdy blomken uutghelesen, Booven al ghepresen.
Quaden Wille.
Ende dan naer desen
fol. 154VO
275 Maeckt / kewnesse / ande vrauwe vanden hospitale Voor het principale.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja ja, die heeft een zale
Daer ghy menskins alle te male / zonder cesseren Mueght ariveren.
Quaden Wille.
Wilt vry met huer accorderen,
Want het es een huus / dat zeer wel ghedaeckt //es En niet voor verkens ghemaeckt // es.
-ocr page 184-172
SiNNELICK InGHEVEN. aSoSchoyter in, wel ghestaeckt // ves.
Want het esser al beter pacht / als ghy in onspoet // cleeft Desen bloet // heeft.
Quaden Wille.
Die onder sverkens ghebroet // sneeft,
Ende zyn leven daer mede moet voordan // leeden.
Alle goeden nacht / hier mede / wy der van // scheeden.
PAUSA
Hier zalmen tooghen Moyses met de tafelen der thien ghebooden,nbsp;ghescreven zoo hier naer volcht.
1 nbsp;nbsp;nbsp;Hebt lief booven al dynen Heere ende God.
2 nbsp;nbsp;nbsp;Maeckt u gheen ghesneden góden tys zyn ghebod.
3 nbsp;nbsp;nbsp;En zwerdt niet by zynen helighen name.
4 nbsp;nbsp;nbsp;Helicht den Sabahot / naer den wel betame.
5 nbsp;nbsp;nbsp;Eerdt vader ende moeder zonder verlaet.
Exo-20 nbsp;nbsp;nbsp;6 En wilt niet dooden / met wille ofte daet.
Deu-5 nbsp;nbsp;nbsp;7 Ghy en zult gheen onchuisheden bedryven.
8 nbsp;nbsp;nbsp;Ghy en zult niet steelen / wat u mach gheryvew.
9 nbsp;nbsp;nbsp;Ghy en zult gheen valsche ghetuughenesse gheven.
10 Ghy en zult oock niet begherren / in al u leven
Dyns naesten huus, goet / ofte zyn eeghen wyf,
Cnape / osse / eesele / of eenich andere bedryf.
Hier dus tooghende Moyses met de tafelen der ghebooden Gods zoo zalnbsp;van byder wedt ee« dochter bin cowmennbsp;totten Verlooren Zoone, met eew roedenbsp;ende eew gheesele, ghenampt Vreese.
Den Verlooren Zoone.
2S5Ach, wat zal my gheschien / in dese myne nooden!
fol. 155
O, noyt zoo ghestelt / duer zwaer pynelick bescrooden.
Want in my zelven ghevoelick kewnesse claerlick Dat ick mesdaen hebbe jeghen des Heeren ghebooden,
My ghegheven zynde voor eenen reghele eerbaerlick
-ocr page 185-173
290 Om daer naer te levene / tallen tyden eewpaerlick,
Zoo my dese fyguere / wel es doende de wete.
Maer ick hebbe my zelven mesleeft als dondiscrete;
Dies my vreese by compt / zondere eenich verschuwen,
Die my inwendich es ghevende veele gruwen 295 Duer huere gheeselen / ende straffende dysyplynennbsp;Die zou te my waert es keerende, wreet vaw mynen.
0 God, wilt my beschynen // met cracht vaw ghedooghe.
Want van hongher ende duste / ick zeer by verdrooghe,
En hoeveel huerlinghen / zyn in myns svaders beerfven, jooDie alle brodts ghenoech hebben / jeghen shonghers bederfven,nbsp;Daer ick hier moet sterfven // zondere adressenbsp;Byde verkens / als haer rowaert inde wildernesse.
Dies by expresse // tot my zelven commende voordachtich Zoo zallick upstaen / en gaen tot mynen vader zachtich,nbsp;oojZegghende dus tot hem / met rauwen duerwondicht:
O vadere, ick hebbe inden hemele ghezondicht Ende jeghens u / ach lasen, tes my schuit inexperdich,
Waer by ick u kindt / niet en bem te heeten werdich.
Dies maeckt my vulverdich // als eene vaw u dienaren. jJoDit voornemen willick angrypew / zonder vervaren,
Updat alle bezwaren // zoo doende van my mach vluchten Dies staen ick best up / zondere meer duchten;
Want sdroufheyts gheruchten 11 zyn hier hardt om verdraghew In bosschen ende haghen.
SiNNELiCK Ingheven, zinnekin.
Wel, wyen gaet hy tstick claghen o.f5Dan meest hem zelven / als cause zyns lydens ghesnoerdenbsp;En ment te keeste roerde?
Quaden Wille, zinnekin.
Tjan, ick hoore de boerde.
Ja, meent hy oock te ghecryghene ter deser spatie Zyns vaders gratie?
SiNNELicK Ingheven.
Tware groote defamatie
Voor ons / die hem dus ghebrocht hebben met versnellen Up den poynt der hellen.
Hier slaet Vreese naernbsp;den Verloorettnbsp;Zoone metnbsp;huer roe endenbsp;gheesele.
300
Hier zal upstaen den Ver-looren Zoone ende wechnbsp;gaen.
174
fol. 155''“
Quaden Wille.
320 Tjan, dat zoude ons quellen!
Hy en darf zyn hope niet stellen, // dyncken of verlanghew, Dat hem zynen vadere / zoo zal willen ontfanghennbsp;In gratiën / dus eens zynde uut zynder vochdie;nbsp;tWert al fantazie.
SiNNELICK INGHEVEN. tWare oock teuwighen thie
325 Voor den vadere een schande / werdich te verwytew Vul snooder redyten.
Quaden Wille.
Ba, hy zouden liever smyten
Met stocxs upt lyf ƒ ja duer kerf ven ende hauwen Dan hy en zou willen schauwen!
SiNNELICK InGHEVEN. lek zouts my betrauwen;
Nochtans heeft hy thooft naer zyns vaders ghenomew Hopende zulcxs te becomen.
Quaden Wille.
330 tWerden al dromen
Ghesprooken van hem, ten zeer cleene# vermette Cranek van upzette.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ontvliecht hy ons uutten nette,
tWerdt qwaelcke bewaert / dat wy in onse daghen
Hebben connen belaghen.
Quaden Wille.
Sus van u ghewaghen,
335 Want de menighe meent te cowmen uut trueren.
Dat hem niet en mach ghebueren.
Den Verlooren Zoone.
Ach, sdroufheyts dolueren.
Wat zwaerder hurnueren // hebdy my gheplant // bloot, lek ware langhe vergaen / en ware Gods hant // grootnbsp;Die my onderstant // boot / in alle myne allende.
De Vreese
al'
tyt by blyvende.
175
340 Nu up ghestaen zynde / duer kewnesse des wedts amende, Zoo en weet ick als blende // my zelven hoe keerennbsp;Om cowmen uut verzeeren.
Den Goeden Wille, een man, de vlij® ])ersonayghe. Hooiende wilt leeren
fol. 156
Tot sduechts vermeeren // grootelicxs tuwen loove Naer den Goeden Wille Gods / Keert dyns vaders hoove,nbsp;3^5 U zelven bekennende / jeghens hem ghestadichnbsp;Te zyne mesdadich.
Hope, een vrauwe, de ix® personayghe. Barmhertich ende ghenadich
Zoo es hy van herten / dit moet ghy bedyncken;
Want zoo wanneer ghy bekennen zult zonder vermyncken Uwe mesdaden / hy zal u zonder te ontberrenenbsp;350 In ghenaden ontfanghen / uut goeder herten gherrene.nbsp;Want daer toe / owme de waerheyt te nopen,
Staen zyn aermen open.
Den Goeden Wille.
Wilt niet meshopen,
Maer verjaecht alle twyffelinghe huerder straten.
Het zal u baten.
Gheloove, een vrauwe.
En zondere verlaten
355 Gheloovet warachtich zoo / vry zonder vermyen.
Het zal u gheschien.
Hope, een vrauwe.
Jaet, tuwer mellodien.
Dus gaet met ons drien // met goede bescheeden,
Wy zulder u leeden.
Den Verlooren Zoone.
Daer toe willick my bereeden
Ende datte ter stont / als eenen mesdadere // zaen.
360 Ach, met Hope / en Goeden Wille / den beraedere // waen, Willick tot myn vadere // gaen / zondere vertoufven.
-ocr page 188-176
Gheloovende dat hy my niet en zal bedroufven.
Want ick zal tot hem zegghen / zoo my den zin oorcondicht: lek hebbe inden hemel / en voor u, vader, ghezondicht.
363 Ick en bem niet werdich / dynen zoone te heeten,
Maer doet my, o vader / zonder eenigher veeten,
Als eene van uwe dienderlinghen, zeer ydoone An mynen persoone.
Den Goeden Wille.
Synew pays werdt u te loone.
Dus gaet met ons / zonder vreesen ofte duchten;
Ick darft u pluchten.
Den Verlooren Zoone. j70 Ach, menich zwaer verzuchten
Doet my die Vreese an / ende dat int herte binnen, Zouckende myne consientie te over winnen.
Nochtans zoo hopick wel ende vulmaecktelick,
Oock gheloovick warachtich puer naecktelick, j 75 Up myns vaders barmhertighe groote goetheytnbsp;tMynder behoetheyt.
Gheloove.
Die es in zulcker overvloetheyt
Dat waerlicxs dier ghelycke / niet om gronden // es. Gheloovet vry dat warachtich myn vermonden // es,
En gaen wy tot uwen vadere / in sduechs vermeese Tsamen tender sneese.
Den Verlooren Zoone. jSo Noch hebbick Vreese,
Die tot allen tyden / in my wil zyn beclyvende.
Rondt om my dryvende.
Hope.
Syt in hope verstyvende;
De Liefde wert zaen verjaghende / de Vreese meshaecht;
Dus gaet vry onvertraecht.
De Liefde Gods.
Siet! van my werdt verjaecht .3S5T)ie quellende Vreese / met alle hare voeren.
Die de consientie inwendich can beroeren.
Pe Vreess hem blyveigt;'
156’'“
fol.
De Vreese
toO'
bh®'
ghende
gheesele
roede.
De Vreese hem
Hier
de Liefde 6» de Vreese-
ï’et
Van my, vulmaeckte Liefde / ten eersten vermane. Tsya! ghy Vreese, poocht u zaen van hem te gane.nbsp;Lhan-4 Rumpt hier de bane / want ick de Liefde coenenbsp;390 Blyve hem eeuwich by tot zynen verdoene,
Inde vreese des Heeren / bemerckt den zin // wel, Waer of ick bem den oorspronck en tbeghin // snel,nbsp;Die daer es bedeckende / nut sherten grondennbsp;De menichfuuldicheyt van dese mans zonden.
J95 Dies nu ten stonden // laet ons accoordich tsamew Voort gaen met vramen.
Den Goeden Wille.
Als den wel bequamen
Zal u den Goeden Wille / voort dryven teganghe, Uut goeden vryen wille, niet uut bedwanghe.
Wy werden eer langhe // bevryt vaw allen confuuse Tot dyns vaders huuse.
Gheloove.
400 Suster Hope, zonder abuuse,
Tvooren gaen es uwse // bevryt va« allen ghescille; Ende de Liefde Gods / metten Goeden Willenbsp;Die zullen den zoone / tot zynen vadere leennbsp;Onder hemlien tween.
Hope.
Gaen wy vooren dan zonder scheen;
405 Zy drie ghemeen // houdende goede oordinanche Gommen met accoordanche.
Den Vadere, de x® personayghe.
Ach, noyt meerdere cansche
Dan my nu es toecommende / zoonder eenich merren. Want my dyncke ick zien / gunder commen van verrennbsp;Mynen joncxsten zoone / al mesmaeckt bedeghennbsp;Ende zeere weersleghen.
De Liefde Gods.
410 Uut liefden gheneghen
Zoo compt he,m jeghen // met een vierich pleghen
VS. 401: hs. vuuse
Hier deckt de Liefde dennbsp;Verlooren Zoone met een witnbsp;cleedt.
fol. 157
400
Hier gaet Gheloove en Hope vooren.
12
-ocr page 190-178
In eew vaderlick beweghen // zondere vertoufven,
U hueghelick verblydende / buuten alle bedroufven. Dats inyw begherren / en al nut liefden waracbtichnbsp;Dus weest hem indachtich.
Den Vadere.
415 O Liefde zeer crachtich,
Duer u beweghen zachtich // ende goeden vermane Zoo zallick hem pooghen vrindelicken tontfane,
Want wyde open staene // es dies therte onverdrootew, Het welcke in voortyden zeer vaste was gheslooten,
420 Met drucke duer gooten //in een pynelick sneven.
Als heeft hy jeghens my mesdaen / tys hem vergheven. Ach myn zoone beseven, // u loopick toe in desennbsp;En heete u wellecowmen / nut liefden ghepresen,
Want u zienelick wesen // myn claghen sussen // doet, 425 Dies ick in vayn aermen grypende u cussen // moet.
Den Verlooren Zoone.
O vaderlick herte, zeer ghenadich van moede,
Ick die ghewassen bem uut dynen eeghen bloede Tot mynen behoede // ontfanckt my doch in ghenaden.nbsp;Want ick hebbe ghezondicht / zeer onwys beraden,
Luce-15
450 Inden hemel / ende voor u ter grooter onvroomen;
Dies ick niet werdich bem / dat men my zoude noomen Uwen zoone te zyne / en dat duert beslechtennbsp;Myns quaets uutrechten.
Den Vadere.
Hoort ghy, my« knechten,
Doet dat ick ulieden beveele, zondere verzeeren.
455 Brynckt haestelicken hier vande beste cleeren Ende doetse hem a«ne / Voor alle dynghennbsp;Gheeft hem an zyne handen gouden vingherlynghen,nbsp;Schoens an zyne voeten / ende dat zynde ghedaen // zaennbsp;Brynckt een ghemest calf / dat zuldy onbelaen // slaen,nbsp;440 Up dat wyt tsamen mueghen eeten ter deser huere»
De Liefde God*
totten Vadere-
Hier gaet Vader dennbsp;Zoone toe,
grypende '
zyne ner®* hem cussen
Hier zal hem andoeb ^nbsp;andere clee'nbsp;ende schoenbsp;anden voe*
Luce-15
Met myne vrinden / ende alle goede ghebueren
VS. 428: In het hs. staat na behoede slechts ,/.
vs. 437: De slot -n van anden in de margine is zeer twijfelachtig.
-ocr page 191-179
Zonder trueren // maer vroylickheyt zyw anclevende. Want dese mynen zoone was doot / my beghevende,nbsp;En es weder levende // zonder eenich beschaden.
Hier gaen zy alle ghelycknbsp;binnen.
445 Hy was verlooren / dooiende zeer vrimde paden, Maer vry en onbeladen // es hy weder ghevonden.nbsp;Lof zy God tallen stonden.
Quaden Wille, zinnekin.
Wy werden verslonden,
Gheschuert als honden, // veel mindere da« biesen Duer dit verliesen!
SiNNELiCK Ingheven, zinnekin.
Als ick hem zach kiesen
450 Den wech te keerene / naer zyns vaders lande,
Ick vreesde van brande.
Quaden Wille.
Wee ons der grooter schande!
Onse zielen staen te pande // onder de helsche natie Buuten alle gratie.
SiNNELiCK Ingheven.
Met vulder desperatie
Alle trybulatie // binnen der helscher bedelven Willen zy up ons welven.
fol. 158
Quaden Wille.
455 Luchifer verworcht hem zelven.
Pluto / Belial / ende Asterot / ten grooten bespotte Die speelen int zotte.
SiNNELiCK Ingheven.
Belsegor versmoort inden snotte,
Ende Cherberus den hellehont / briest als een stier. Orpheus werpt zyn herpe int vier.
Quaden Wille.
Noyt ?ulck ghetier!
460 Allecto met alle haer serpenten wilter al vernielen. Versmoor ende de zielen.
-ocr page 192-180
SiNNELICK InGHEVEN.
Ecxion met alle zyne wielen
Die smytse in snatere / naer de oude costuumen tVelt willende ruumen.
Quaden Wille.
Tranen groot als duumen
Weendt Proserpyna / met een druckicti vermetew In een houck ghezeten.
SiNNELICK InGHEVEN.
4ö5Quaet ende verbeten
Es Tantalus verhardt / hy en can niet ghewatere^i,
Niet wetende wat sateren.
Quaden Wille.
Dan zitten en snateren
Cloto / Lacheses / en Atrepos / als buuten huer zinnen Int haspen ende spinnen.
SiNNELICK InGHEVEN.
Noyt droufver beghinnen
470 En wasser ghezien / duer tverlies va.n desen ghezelle Dant nu es ter helle!
Quaden Wille.
Maiiftnon, als quade rebelle,
Uut puerder aercheyt / Asmodeus / in een houck // stack Als eenen douck // slack.
SiNNELICK InGHEVEN.
Beelsebub pist in zyn brouck // vlack,
En dan compt Asterot / die wil hem verrasschen Die pist in dasschen.
475 nbsp;nbsp;nbsp;Quaden Wille.
fol.
De duustere plasschen
Die zyn vervult / van beroerten / gheheel met allen, Duer dit mesvallen.
-ocr page 193-181
SiNNELICK InGHEVEN.
Maer waer zullen wy ons stallen
Om alle grief te schuwen / beede tonser baten ?
Weet ghy eenighe gaten?
Quaden Wille.
Ja ick, zondere verlaten,
4S0 Want daer zyn placaten // alle nieuwe bevonden Van Luchifer ghezonden.
SiNNELICK InGHEVEN.
Raschs! wilt die doch vermonden
Nu ten stonden, // ghy Quaden Wille, spytich als slanghe, Ende datte int langhe.
Quaden Wille.
Tjan, hy beveelt ons stranghe
Dat wy ons beede te ganghe // zouden stellen, sebyt // coen. Om andere profyt // doen.
SiNNELICK INGHEVEN.
¦iSiDaer toe zulwy int cryt // spoen.
En dat om tzelve te bezoucken / bin swerels boorde. Stout als de ghestoorde.
Quaden Wille.
Treckt ghy dan int noorde,
Ick vlieghe naer tzuude / zonder achter crommen,
Tot elckens verdommen.
SiNNELICK INGHEVEN.
Al es ons desen ontcommen,
490 Ick zwerdt byde blommen // vaw my voortyts ghelesen, tZal eens anders wesen!
OuADEN Wille.
Wy zullen dit ghenesen.
Maer corts naer desen // zalder menighe, in trauwen, Zyn hooft omme crauwen!
VS. 484: Door een gaatje in het hs. zijn de o en n van ons onduidelijk.
VS. 487: hs. al
-ocr page 194-182
SiNNELICK InGHEVEN.
Jaet, mannen ende vrauwen!
Want duer myw brauwen van nu ghespreedt zyn, elcxs macht
schuwen,
Nedtten ende vluwen.
Quaden Wille.
fol. 159
495 Sy mueghen vry wel gruwen,
Want zoo men de vossen vanckt in haer duwiere. Zoo comse in dangiere.
SiNNELICK InGHEVEN.
Ja zy, ten allen quartiere.
Dies wy als de fiere // hier mede zegghen; adieu.
Tot eens up een nieu!
Quaden Wille.
Meer quaets licht ende grieu
500Zullen wy noch doen / dan wy oyt deden met crachten // fel;
Dies staet hem elcken / voor ons te wachten // wel! nbsp;nbsp;nbsp;500
PAUSA
Hier zal uut commen den Gutsten Zoone met een spade in zyne handennbsp;als cowmende uutten ackere.
Den Gutsten Zoone, de xj® personayghe. Nu voordan zoo late ick den ackere in vreden,
Den aerbeyt es heden // ghedaen, ick meens.
Ick trecke naer huus rusten myne leden 505 Die my moede zyn ghereden. // Adieu, wy scheens.nbsp;Wel, wat hoorick daer roeren alghemeensnbsp;Ten myns vaders huuse / of eist fantazie?
Wel neendt / ick ver neme spel ende mellodie!
Tjan, dit gheeft my / al te groot een wondere,
5-ro Dies roupick den knecht / om weten byzondere De cause waerowme / zy valt my verlanghelick.
Au! Wouterkin, au / ghy loopt zoo stranghelick!
VS. 495: hs. enden
-ocr page 195-183
Zeght my een vraghe / ghy wetet ten saysoene, Wat, goet jaer / es tmyns vaders huuse te doene?nbsp;ji^iWant ick hoorder gheluut tot svruechts bestedene,nbsp;Zeght my de redene.
Wouterkin Lichteschuute, de xij® personayghe. Om u dies te vredene,
De rechte cause es / om de waerheyt te sowmen:
Myns meesters zoone / uwen broeder es cowmen.
Dies der vruchden bommen // zondere vermyncken 520 Doet uwen vadere van blytschepen clyncken.
fol. 159»»
Willet vry bedyncken // ghy er oock ghenoot // cleeft. Tzynder eeren / hy een ossekin nu ghedoot // heeft,nbsp;Want een wellecomme gast / es hy inghetorden // vry.nbsp;Dus gaet naer / wilt met vruechden begorden // dynbsp;525 Soo alle uwe vrinden doen / van drucke ontlastnbsp;Indient u zoo past.
Den Gutsten Zoone.
Neen, het es beter ghevast
Dan thuus ghegaen / in zulck eenen voorspoede,
Naer mynen bevroede.
Den Vadere.
Ach zoone vaw mynen bloede,
Weest doch te vreden / als goet kindt onbegrepen, SjoWant ghy weet hoe dat met my stont gheschepen.
In sdroufheyts strepen // was ick al by verslonden,
Duer tverlies dyns broeders / zoo ghy hebt vonden,
Die als nu ten stonden // met goeder obediëntie Odmoedich ghecommen es / in myne presentie.nbsp;jjjDits de intentie // dat wy vrinden verblydennbsp;Wyes ghy oock muecht ten tyden.
Den Gutsten Zoone.
Dat stellick bezyden.
Wilt van dien vermyden / ach vader eerbaerlick,
Gock van u droufve ghelaet / my vallende zwaerlick.
En myn redene claerlick // hoort zonder bequeelen:
5^0 Veel jaren u dienende / hebbick ghedaen dyn beveelen
-ocr page 196-184
Zonder die tovertreden / als jonckman pertidi.
En noyt en kondick u tmywaerts zoo ghehertich,
Luc-15 Dat ghy my een vedt bocxkin / hadt willen gheven Om te eetene / met myne goede vrinden verheven,nbsp;5«Dat my therte doet beven // in een spytich beroeren.nbsp;Maer dyw zoone / vertert hebbende zyn goet met hoeren,nbsp;Met luuten en tamboeren, // hout ghy hem een feeste!nbsp;Naer dien hebdy oock / dits om te spyten tmeeste.
Een ossekin ghemest / tzynder eeren ghesleghen,
550 Die u nochtans / noyt gheen winninghe heeft vercreghew. tZyn redenen die weghen // ghezeyt voor alle liennbsp;Diet hooren ende zien.
Den Vadere.
Van zulcxs wilt vermien
Ghy mynen beminden zoone / tys wel myn begherrew. Ghy hebt altyts by my ghezyn / doende u afferren;
,555 Dies alle dat myne es / dats uwe warachtich,
Want het es noot / weest doch dit indachtich,
Dat wy tsamen eetende vroylick zouden wesen.
Want hier u broeder die doot was / es verresen En wederowme in desen // levendich gheworden;
560 Hy was verlooren / gheacht als gheheel vertorden,
Maer hy es nu wederomme als ghevonden.
Dies zy Gods lof ghesprooken van alle monden.
PAUSA
Hier commen uut de gheestelicke personayghen met den Troosteloosennbsp;Zondare, hem troostende.
Warachtich Bewys, de xiij® personayghe. Weest nu ghemoet / buuten allen bezware, // vriendt.nbsp;Dese fyguere / den Troosteloosen Zondare // diendt,
565 Zoo ghy die speelwys ghezien hebt propoostelick.
Want de Liefde Gods / voor u zeer troostelick.
Die dede den Vader ontfanghen / den Zoone mesdadich In gratiën ghenadich.
VS. 563: hs. vrindt
fol. 160
zy
Hier gae“ alle ghely^^*^nbsp;binnen.
185
Den Troosteloosen Zondare, de xiiij® personayghe. Ja ick, en dat ghestadich,
Maer onberadich // my een zake onghevraecht // pynde:
570 Den Verlooren Zoone / vande Werelt verjaecht // zynde, Zoo ick den zin des spels / onthouden bycans // can.
Es ghecowmen van daer / tot eenew rycken lans // man Zoo zy pleghen / die raubandyghe cokynen // slachten,
En die stelde hem / dat hy zoude zyn zwynen // wachten. 575 Dus moste hy zyw als een aerme slave // daer,
Begherende tlyf te vullen / met drave // maer.
Nochtans niemant en gaf noch zulcke provantie Naer spels oordinantie.
ScRiFTUERLicK Troost, de XV® pézsonayghe. Syn gheestelicke substantienbsp;Dus alle overbracht hebbende zeer ydelick,
5S0Z00 compt hy in ghebreck / ghevoelende pyne lydelick Die God over hem laet dalen / om tzondich bedryven.
Up datse niet onghestraft en zoude blyven,
Uut welcker pynen / hy eew druckich propoost // vanckt. Dies zyn hongherighe consientie naer troost // lanckt.
fol, lóO’»
5S5 Verjaecht vande Werelt / die hem dan es versmaende. Want zy hem vaw zyn hongher / niet ca« zyn versaende,nbsp;Zoo gaet hy dawne / als eenen bedrucken zoorgherenbsp;En stelt hem te dienen / een des selfs lants boorghere,nbsp;Die zelve behanghen es / met swerels ghebruuck // mal,nbsp;590 Die God niet en diendt / maer zynen buuck // al.
l6
Zoo ons Paulus totten Romeynen zeer exellent Dat maeckt bekent.
sGheests Inspiratie, de xvj® personayghe. Den desen hem niet en zent
Tot Christum / ofte zyn helich woordt ryckelick.
Om zyne hongherighe ziele / in pyne verzyckelick,
595 Daer mede te conforteren / en verstercken,
Maer zendt hem upt veldt / om voeden de vercken, Dat zyn vleesschelicke begherten / vaw snooder weerde,
VS. 569: hs. onghevracht VS. 585: hs. hen
VS. 595: De c van vercken staat er in het hs. boven geschreven.
-ocr page 198-600
186
Al waer dat hy verzaedt te zyne begheerde Met draf en eekels / dat was der zwynen weedinghe,nbsp;600 Dat niet en es dan ydele philosopsche verleedinghe,nbsp;Coio-2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ja, loose vindinghe / der zielen besmettinghe,
In vernufte woorden / naer swerels inzettinghe.
Maer niemant en heeft hem dat willen gheven Dies es hy hongherich bleven.
Warachtich Bewys.
Dats warachtich beseven.
605 Want gheen smenschen ongheruste consientie Ofte hongherighe ziele, naer Serifs sententie.
By al zulcker leeringhe / mach niet verzaedt // zyw Ofte te vullen, ghetroost / hoeser up verlaedt // syn.nbsp;Wantsi met veel schoon woorden zyw upgeblasen,
6x0 Van gheestelick voetsel / heel ydel, watse rasen, Waer by den verdoolden / jamerlick verdooft //es.nbsp;Ditte doch beschooft // ves.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Dus vaw trooste berooft // wes.
Hem zelven wetende / gheen ende nochte beghin // meer Om wedere te ghecryghene eenen in // keernbsp;6x5 Tot God zynen Vadere / zoo stelt hem God voor ooghewnbsp;De thien ghebooden der wedt / die hem tooghennbsp;Kewnesse der zonden / die hem dan ghestadelicknbsp;Bewyst hoe quaet / ende wat jamere schadelicknbsp;Dat hem inbrinekt het verlaten van God zynen Heere;nbsp;620 Waer of hy hem dan wort te bevreesene zeere.
En zeght / Hoeveel diendelinghen heeft myw vadere die daer broodts ghenouch hebben alle gadere;
En ick die zyw zoone bem / zondere confoort // moet Bederfven van honghere / zyns Goddelicxs woort // zoet,nbsp;625 Daer Amos den prophete / of doet een ghewaghennbsp;Met een beclaghen.
Roma-8
fol. 161
Jheri-2
Luc-15
Amo-8
Den Troosteloosen Zondare. Noch zoo moet ick vraghen:
Ick zach dat God tot hem zandt in zyn benauwen Een mans persoon / myts noch drie vrauwen.
-ocr page 199-187
187
Joh,
an-4
'-He
ls
15
Willet my ontfauwen // updat icker uut nope Troostighe syrope.
sGheests Inspiratie.
630 tWas de vulmaeckte Hope
Myts warachtich Gheloove / en gheduerighe Liefde Die de Vreese verdryft, zoo Johawnes briefde,
Die de pyne gheeft / die de zondaere smertich //es.
De Hope die zeght / dat God zeer barmhertich // es;
63.5 En duert Gheloove / den zondare / hoe desolaet // quaet, Hy terstont / met Goeden Wille / zondere verlaet // gaet,nbsp;Hem onwerdich kennende / duer zyn zonden onreynich,nbsp;Staet up de goedertiericheyt / zyns vaders forteynich,nbsp;Zegghende; ick zal gaen / zoo Christus oorcondicht.
640 O God, hemelschen Vadere / ick hebbe ghezondicht Inden hemele / en oock voor u Goddelicke secreeten.
Dies en bem ick niet werdich dynen zoone te heeten, Maer duer uwe goede barmhertighe puere // dynghennbsp;Hout my doch als eene van dyne huerelynghen,nbsp;ö-zj Up dat ick tbroodt dyns Goddelicxs woordt crachtichnbsp;Oock mach zyn deelachtich.
Warachtich Bewys.
Dus voorts gaende voordachtich
Met Gheloove / ende Hope / in eew vast betrau // sterek, In droufheden / die tot zalicheyt een berau // werekt.
Zoo ons Paulus schryft / tot een duechdich vermeeren,
fol. 16
650 Soo beghonste hy weder tot zynen vader te keeren.
'-or-7
Maer lasen, hy was noch verre / nempt tverstant // waer. Als wast dat hem God / den Goeden Wille zant // daer.nbsp;Want tvulbrynghen ghebrack hem noch zonderlynghen.nbsp;Dat Gode werekt, beede twillen ende vulbrynghen,nbsp;öjiUp dat hy een wel behaghen / naer Paulus schryven,
In hem zoude verstyven.
Den Troosteloosen Zondare. Troosteloos moet ick blyven.
Want als ghevoelick den wille / de zonde te latene, tGoet doen en vindick niet / wat eist my dan batene?nbsp;Aldus zoo vindick nu in my een groot ongherust // wedt.
-ocr page 200-188
66o Inwendich hebbick naer Gods wedt eenen lust // nedt,
Roma-7 Macr een ander wedt stryt / jegherr de wedt des ghemoets // myn, Zoo dat ick vinde / dat in my niet en mach iet goets // zyn.
Want als bem ick metten ghemoede / ter Gods wedt verbonden, Metten vleesche zoo diene ick de wedt der zonden;
665 En hoe zoudick dan mueghen gheraken tot God // vry?
Want zoo wye dat overtredende een ghebod // zy, jaco-2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Die es, zoo Jacobus zeght / in allen beschuldich.
En alle myn overtreden / dat es rnenichfuldich,
Dies my de wrake der zonden / zoo ick wel meer // weet Vallen zal zeer // wreet.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
670 Laet u zonden zyn metten keer // leet.
Hopt / ende ghelooft in God / zonder eenich meswanen,
Eccle-18
JoheI-2
Tobi-3
Ephe-2
Want overvloedich groot es over den onderdanen Die uutvloyende barmherticheden des Heeren // zoetnbsp;En zyn ghenade / over die tot hem te keeren // spoet,
675 Naer sWyse mans leeren // vroet / Oock Johel bescreven // heeft; Bekeert u totten Heere God / die eeuwich verheven // leeft.
Hy es goederthieren / barmhertich ende lanckmoedich.
Milde om vergheven / de boosheden overvloedich.
Hier onime zeght oock Tobyas / Zondaers wort bekeert // wat; 6S0 Doet rechtverdicheyt voor God / gheloovende leert // datnbsp;Hy barmherticheden / met ulieder zal zeer coen // doen.
Willet te bevroen // spoeri.
sGheests Inspiratie.
Ja up elck saysoen // coen.
fol. 162
Want ghy zondaers / den rechten wech zynde ghemist // vry. Als die voortyts verre va# God waert / duert bloet Christinbsp;lt;5lt;?5Zytghy naer by gheworden / want hy es uwe vrede.
Ghy die in Christo zyt / duert gheloove rey# van zede.
Die uut tween / een ghemaeckt heeft zeer puere.
Af brekende den thuuin / ofte middele muere Die tusschen u ende hem was / te weetene:
690 De vyandtscap / zoo Paulus dat weet uut te metene.
Want hy heeft ant hout / drier zyn eeghen vleeschs // daer
VS. 681: hs. uleder
-ocr page 201-189
Wech ghenomen / de wedt / met alle hare» heeschs // zwaer, Zoo verre de zelve / met scriftelick verstranghewnbsp;Waren bevanghen.
Warachtich Bewys.
Christus ant cruuse ghehanghen
695 Heeft thandt ghescrift uutghevaecht / duer sliefdéw verbreew, Up dat hy eenen nieuwen mensche uutten tweennbsp;Scheppen zoude / vrede makend int slod // boude,
Up dat hyse beede zoo versoenen met God // zoude In een lichgaem duer tcruus / merckt upt owrwelven // wel,
^Phe.'
700
700 En heeft zoo de vyandtscap gedoot duer hem zelven // snel, Verghevende de zonden / onverdïent om niet // al.
Want God heeft u / met hem overghezedt / es Serifs bediet // al. Int rycke zyns Zoons / tot dyn zalicheyts behoet // goet,
Waer awne ghy verlossinghe hebt / duer zy« bloet // zoet,
705 Vander macht der duusternesse / die u dede messant.
Ja helle / zonde / vyandt.
‘^Phe-i
Joh,
an-3
I Uhagt;j_2
‘^Phe-i
SCRIFTUERLICK TrOOST.
U schynekende den onderpant,
Den Helighen Gheest / het deel dynder eerfvenesse,
Den gheloovighen een zeghel / vry der bederfvenesse. Want den zondare noch verre zynde / zoo ment briefde,nbsp;710 Ziende mjds tgheloove / Gods vaderlicke liefde.
Dat hy /alzoo ons thelich Evangelie verclaert,
Zynen eenighen Zoone niet en heeft ghespaert,
Maer heeft hem ghegheven / met rypen verstande Tot een wel riekende / levendighe offerandenbsp;715 Om den zondaren zalich te makene alle gadere,nbsp;Ghestorfven / verresen / uut der liefden adere,nbsp;Gheworden voor den Vadere // zondere verlaetnbsp;Den eenighen middelare / ende goede advocaet.
Die voor ons es biddende altyts ghestadelick,
720 Up dat zy gheloovighe / zeer wys beradelick Als kinderen Gods / vul van alder vramenbsp;Dat rycke Gods / als mede erfghenamenbsp;Bezitten zouden / zonder eenighe prejuditien,
Vrv van malitien.
fol. 162''o
190
sGheests Inspiratie.
Dese benefitien
7^5 Vaste ghelooft va« God / in hem gheschiet te wesen,
2 Corin-l
2 Cori-5
Luce-15
Esay-65
Zoo wordt hem / met dit crachtich gheloove ghepresen, Den Helighen Gheest ghegheven / naer Serifs verhalicheyt,nbsp;Tot eenen zekeren pandt / vaw teerfve der zalicheyt,nbsp;Welcken gheest / verzekert zynew gheest perfectelicknbsp;7JO Dat hy e_en kindt Gods is / duer gheloove corecktelick.nbsp;Dus verzekert zynde / gaet hy zonder af te scheenenbsp;Tot God zyw Vader reene.
Warachtich Bewys.
Hem bekennende zoo cleene
Dat hy zonder Gods hulpe / niet en mach vulbrynghen, Zoo compt hy van verre / en dat voor alle dynghennbsp;735 Met eenen goeden wille / hem van God ghezonden,
En gaet hem te ghemoete / up dat ten stonden
Van vyandt / vleeschs / en swerels valschs anlech // zwaer
Niet en zoude zyn blyvende up den wech // daer,
Alzoo ghy daer waert ziende in speelders legende.
740 Want eer hy noch zyn schuit / metten monde bekende, Ontfinek hem zynen vadere / en heeft hem verghevennbsp;Zyn mesdadich leven.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
By Esayas staet bescreven:
Den zondaren die hem keeren van tzondich bedryven, En eenen goeden wille hebben tot haer beclyven,
745 God die ontfanctse terstont in zynder gratiën.
Want al eer zy roupende doen huere clamatien,
Zoo willicxse verhooren / zeght den Heere ghenadich. Den bekeerden zondare / hoe quaet ende mesdadich.
fol. 163
Zal hy, zoo ghy zaecht, voor zyn roupen ende kaermen Ghenadich ontfaermen.
sGheests Inspiratie.
75° Nemende in zyn aermen,
Dats in zynen Zoone / Jhesum Christum onghelaeckt, jhere-31 Die den aerme Gods es / zeer anghename ghemaeckt
VS. 745: hs. onfant
-ocr page 203-191
191
•quot;Phe-,
‘-Pee
ls
6l
Als hy hem / als eenen meinsche wilde vernederen En nut zyns Vader schoot vlooch zonder vederen,
755 Hem zeer vrindelick ghevende een cusse der minnew,
Die hy tot hem was draghende va?* voor swerels beghiwnen; Bewysende zoo zyn ghenade overvloedich mildenbsp;Totten aermen zondare / als of hy zegghen wilde:
Zoone, als eist dat ghy / eenen langhen owvroome // tyt 760 Ghedoolt hebt / nochtans ghy my wellecoome // zyt.nbsp;lek wil u in mynen zoone Christum in ghenaen // vaen,
Die overvloedich ghenouch / voor u heeft ghedaen // zaen. Want duer hem eist gheschiet, zonder verflauwen,
Dat Justitie ende Vrede / Gods gheestighe vrauwen,
705 Malcanderen custen / en dat in teeken va,n accoorde Zoo men fyguere oorboorde.
Den Troosteloosen Zondare. lek zach ende hoorde
Dat den vadere / zyn knechten dede brynghen tbeste // cleet, Dat men hem an dede uut sliefden conqueste // heet.
Voorts een vingherlinck ande hant, schoen ande voetew.
Doet my tverstant ghemoeten.
Warachïich Bewys.
770 Fyguerlick om u verzoeten
Zoo zyn de enapen ghezent / niet om verval]anten:
Alle diènaers des woordts, Gods predicanteTj,
Wyen den vader beveelt / dats God, heere der heere«,
Zyne naecktheyt ziende / van gheestelicke cleeren,
775 Hiet hemlien bringhen / dats leeren in haer predicatie.
Dat hy vastelicken ghelooven zoude m God vul gratie. Levende inde liefde Gods / up dat hy ten fynenbsp;Becleedt zy met tcleedt / der gherechticheyt dyvyne.
Zoo dat hy metten prophete mach doen verhalicheyt:
7lt;So Hy heeft my anghedaen / dat cleedt der zalicheyt.
En den rock der gherechticheyt / nedt int verhooghew.
Heeft hy my an ghetooghen.
Scriftuerlick Troost.
Met een nerstich pooghen
Dus ghesticht zynde / in een warachtich gheloove,
VS. 761: Voor Christum staat de afkorting xpm.
fol. 163''°
Ozee-2
Gal-S
Psal-66
Luce-15
Johan-6
Esay-59
Zaka-7
Esay-59
192
Zoo wordt zyn ziele dan / zonder eenighen verdoove,
7S5 Van God met een rinck / zoo men speelwys heeft ghescaut,
Als met een singet / des vasten gheloofs ondertraut Naer twoordt des propheten / an zyn handen chierelick,
Up dat tzelve gheloove verchiert zy anthierelick Mette wercken der liefden / boovenal pryselick,
790 De welcke Paulus / ter zalicheyt es bewyselick,
Den Troosteloosen Zondare / een beradighe nope Zoete als syrope.
sGheests Inspiratie.
Gheschoyt met ghestadighe hope
Met de schoens van daghelicxs hem selfs te sterfven,
Up dat hy zyn voeten / om tverstant te verwerfven,
795 Dwelcke zyn zyne begherten / an eertsche zaken,
Niet en quetse / duer eenich zondich mesraken,
Maer bereedt mach zyn / om vercondighen alle lieden De blyde bodscap / die men over hem heeft zien gheschiedeu;
Vanden eeuwighen pays / die God met hem ghemackt // heeft «00 Die duer tgheloove / die in hem vrindelick ghesmackt // cleeft,nbsp;Zegghende: Compt, hoort toe / ghy alle die God // vreest, 800nbsp;lek zal u vertellen / tot dyn zalicheyts bescod // meestnbsp;Wat den goeden God / an mynder zielen heeft ghedaennbsp;Zeer wyselick beraen.
Warachtich Bewys.
Noch hoordet ghy doen vermaen S05 Van het vette oskin / by zynen vader ghegheven // jaet,
Es Christus Jhesus / om ghedoot tzyne / zoot ghescreven // staet,
Als hy nu voor den zondare / ant cruuse ghestorfven //es,
Den zelven hem tot een gheestelicke spyse verworfven // es Om metten vadere / en zyn huusghezin inden gheest // hiernbsp;sroEn naermaels int eeuwich leven te verblyden meest // fier.
Smackt wel den keest // schier / alle zondaers verzeert // wyt,
Hoe ghenadich dat God es / en themwaerts bekeert // zyt
Soo zal hy hem tot u keeren zonder eenich vermyden, nbsp;nbsp;nbsp;fol. 164
Want daer ghescreven / naer Esaias belyden;
S15 De handt des Heeren / om helpen en es niet verhindert Vercoort ofte vermindert.
VS. 797: hs. verzondighen all lieden VS. 806: hs. ghescreve
193
Den Troosteloosen Zondare. tWoordt my therte duerzindert.
Es God den zondare / zoo ghenadich talder spatie Zoo ghy, Warachtich Bewys / myts sGheests Inspiratienbsp;En Scriftuerlick Troost / my zyt de nopen // ghevende,nbsp;S20 Zoo bem ick dan eensdeels up vaster hopen // levende.nbsp;Hoewel myne zonden zyn / zwaer ende lastelick,
Up hope stuenick vastelick.
Scriftuerlick Troost.
Ghelooft dies mastelick
Ende wilt spropheten woordt / en zyn uutlech // vaten:
Als die ongoddelicke zal zynen boose wech // laten,
S25 En weder totten Heere keert / God zal hem ontfaermew. Want hy heeftse alle ghemackt, rycke en aermen,
Zoorghe draghende / over die / zonder vermyden // iet,
^ra.-
‘Sra-
'6 Want sHeeren ooghen / daerderyck duere tallen tyden // ziet, '8 Ja, al smenschen ghedachten / zyw in zyne bemerckhejd.nbsp;^’joAlle die in hem ghelooven / die gheeft hy sterckheyt.
Want voor dezelve / zoo hy 03d was ghewuene Es hy een vaste stuuene.
sGheests Inspiratie. tBleeck anden Verloeren Zuuene,
15
Want ghy zaecht hoe onnuttelick hy zyn goet verterde. Nochtans zoo wawneer dat hy gratie begherdenbsp;^35 Zyn vadere ontfinck hem uut liefden ghenadichnbsp;Zoo wanneer hy hem zelven bekende mesdadich.nbsp;Daerowme doet ghy / naer het psalmisten verclarew;nbsp;Dynen zondighen wech / wilt den Heeren openbaren.nbsp;Hopende up zyne barmherticheyt, up elck saysoen,
Hy zal se met u doen.
Den Troosteloosen Zondare.
S40 Met een vastelick bevroen
Zoo willick gheloovich / my in hope verstercken.
Want scriftelick hoor ick / al hier ten percken, Fyguerlick doet ghy mercken // naer sgheests behaghewnbsp;Dat over al zeer groot es / ten allen daghen
VS. 831: hs. ghevuene
13
-ocr page 206-194
^45Die overvloedighe barmherticheyt / des Heeren // myn En zyne ghenade / voor die tot hem bekeeren // fyn.nbsp;Eccie-i7 Dies zonder sverzeeren // py« / zoo beghinnick betrauwennbsp;In hem te ghecryghen / zonder te verflauwen,
Hebbende een anschauwen //up uliedere uutten Vul van virtuuten.
Warachtich Bewys.
«5° Naer serifs ontsluuten
Veel gheeselen / tes recht dat ick het verclaren // doe. Zoo behooren alle de boose zondaren // toe.
Psal-16
Psal-102
Prov-16
Psal-5
En dat naer Gods groote gherechticheyts verstranghew. Maer des Heeren barmherticheyt zal hem owmevanghennbsp;«55 Die in hem hopt / Dus wilt inden gheest vervroyen,nbsp;Want den zondaers / en begherdt hy niet te verstroyen,nbsp;Maer tontfaermen / ghelyck den vader zyw kindt // doetnbsp;Zoo men by den psalmiste bescreven vindt // vroet.
Dus wilt in hope / Gods barmherticheyt verwachten Met blyde ghedacliten.
SCRIFTUERLICK TrOOST. s6o tZondighen wilt verachten,
Ende voor Gode ontdeckt alle dyne ghebreken Met eenen goeden wille / zonder die te versteken.
Zoo zuldy tallen tyden ter duecht accoort // staen En alle uwe upzetten / zullen ter zalicheyt voort // gaen.nbsp;S65 By den Wyseman / staet u al ditte vertoont // bet.
En zoo David zeght / Hy heeft u ghecroont // net Metten schildt / zyns goeden wille uprechtelick;
Hy onderzouckt alle herten / vry niet slechtelick,
1 Para-28
Maer verstaet alle ghedachten / buuten ende binnen.
Zoo doet hy alle zinnen.
Den Troosteloosen Zondare.
S70 In my heeft een beghinnen
Den goeden wille / myts hope / buuten alle beschoove. Zoo dat ick duer Gods’ barmherticheyt gheloove,
Naer sgheests inspireren / over al zeer propys,
Myts oock tuutlegghen / van Warachtich Bewys «75 En Scriftuerlick Troost / een schoon bescreven // lesse.
-ocr page 207-!95
Van alle myne zonden / te vercryghen verghevenesse,
Zoo my hier ghebleken es / duer spels vercondighen;
fol. 165
Met uprechter meeninghe / niet meer te zondighen,
Maer tot goet doen / alleenelicken my te beghevene, W’oVarincxs liever te sterfven / dan te levene.
Want el niet dan bedrock / en es swerels hooscheyt,
En ick bem maer een eerden vadt / vul alder brooscheyt. Hoe zoudick my dan va» zonden / onder de zunnennbsp;Ghewachten cunnen?
sGheests Inspiratie.
Alzoo ghy hebt beghunnen
•ssjGaet altyts voort / en wilt duer gheew onvrame // claghew.
Hem anstel-lende den Wel ghetroostennbsp;Meinsche.
Men zal u voordan doen een andere name // draghen,
Te weten voor den Troosteloosen Zondare Den Wel ghetroosten Meinsche / int openbare,
Myts dat ghy meeninghe hebt luude ende stille Sgo U zelven te voughene / met eenen goeden willenbsp;Tot gheloove / hope / ende liefde gheryvelick,
3i
Welcke liefde / u eeuwich moet zyn by blyvelick
Zout ghy als Gods volck / de schoonheyt der vreden awscauwen,
Als een Gods kindt vul trauwen.
Den Welghetroosten Mensche.
Ach, mach ick dat ghelauwen?
¦spsVry gheen benauwen // en zal my vaw Gode doen scheedew! Maer wil my ter rechter boet beeteringhe bereeden.
Want ick begrype te vullen, zondere slakatie,
Mynen warachtighen troost / te zyne uut gratie.
Niet uut verdiensten / of mynder wercken ontsoncken // vry, 900 Maer alleene uut liefden / duer Christo ghesconcken // my,nbsp;Waer vooren / hem lof en danck / eeuwich ontruerelicknbsp;Van my moet zyn ghebuerclick.
Warachtich Bewvs.
Doet dat gheduerelick
Uut goeder liefden puerelick, // twert tuwer vroomew. Want lof ende danck / es van God wel anghenomewnbsp;905 Booven eenighe oblatien / ofte offeranden.
De calveren der lippen / met rype verstanden
50
900
-ocr page 208-196
P3al-n3
fol. 165’”
Zyn voor den Heere / zeght David / altyts bequame. Looft den Heere / ende zynen helighen namenbsp;Ghy alle die den Heere diendt / zondere faelen,nbsp;Psai-U3 9JO Want van trysen der zonae / tot haer neder dalennbsp;Moet sHeeren name ghelooft zyn / ende ghepresennbsp;Grootdadich int wesen.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Dat moet hy uutghelesen
En dat van alle volcken / nut goder herten vierich.
Psal-117
Phili-2
Mat-11
Apo-21
Jher-2
Esai-50
Esai-45
Hebr-2
Want groot es zyne goetheyt / over al regierich 9-f5 Zoo ghy wel manierich // hier mueght mercken.
Want om de zyne te cryghen nut svyandts vlercken Heeft hy dus willen wercken // stout en valjandichnbsp;Totter doot / ja totter doot des cruusen schandich,
Den zondaren een troost ghehandich / zoeter dan sucadew, 920 Waer inne hem elcken wel te vullen can verzaden.
Hier zalmen tooghen Christus ant cruuse hanghende ende sprickt.
Christus sprekende.
Compt alle tot my, ghy troosteloose onberaden.
Compt alle tot my, ghy die met zonden zyt beladew. Compt tot my, cruepele / doove ende blende.
Compt tot my, ghy hongherighe / ick zal u verzaden. 925 Compt alle, ghy dustighe / tot mynder ghenaden.nbsp;Compt, drynckt tlevende water / liefste bekende.nbsp;Compt zonder gheldt / vreest gheen amende.
Compt tot my / ick ben de levende fonteyne.
Compt, ick zal vertroosten al dyn allende.
930 Compt tot my, dynen zalichmackere alleyne.
Compt tot my, daer en es vry anderen gheyne.
Compt tot my, dynen broeder, weest niet benoost. Compt tot my, ghy zondaren groot ende cleyne.nbsp;Compt, ick hebbe u in vayn bloet gewasschen reyne.
9J5 Compt alle tot my, ick bem dynen eenighen troost.
VS. 921: In het opschrift staat achter sprekende nog een overbodig de. VS. 921; hs. ontbreekt my
VS. 925: In het hs. ontbreekt ghy, vgl. vs. 951.
VS. 930: In -mackere is de c er boven bij geschreven.
VS. 931: hs. ontbreekt es
-ocr page 209-197
Joh;
Joh;
J°h,
Joh,
Joh;
Joh;
an-14
aii-lo 'an-8nbsp;an-l 1
0(1-15
¦an-5
^Po-i
Esa.4j
''Ob-3
^on-48
^'*•'0)1,1
Compt alle tot my / die zyt in zondighe zv/aerheyt. lek bem dat leven / den wech / ende waerheyt;nbsp;lek bem vander scliaepkoye de reehte duere;nbsp;lek bem twarachtich lieht / des werels elaerheyt;
940 lek bem de verrysenesse / en slevens ee?jpaerheyt; lek bem den wynstoek / en ghy de raneken puere;nbsp;lek bem tbroodt des levens / eeuwieh in vyguere;nbsp;lek bem het ende / en ooek dat beghinnen;nbsp;lek bem die tzondighen nut doe teuwigher huere;
945 lek bem die daelde / van booven de seraphinnen; lek bem tbeloofde zaet, het vyandts verwinnen;nbsp;lek bem den prophete uut dyns broeders begloost;nbsp;lek bem tLam Gods / dat Joha?jnes dede bekinnen;nbsp;lek bem die alle swerels zonden doet dinnen.
950 Compt alle tot my / iek bem dynen eenighen troost.
fol. 166
¦^Po-1
^®oi-53
°2ee.i3
'*''«te-3i
*^sai.44
®®ai-63 * J'et-anbsp;' ^ori-ls
^sai.jg
J^zee.13
¦^''®re-3i
' Petr.2 '^Po.7nbsp;J°haM-i
Compt alle, ghy bedruekte, vry zonder sneven:
lek hebbe voor u ontdaen de poorte van tleven;
lek hebbe den slotel des doots / en helle mede;
lek hebbe voor u / myw rugghe den slaghers gheghevew;
955 lek hebbe ghestremt sdoots handt zynde gheheven; lek hebbe dyw weenen verkeert in vroylichede;nbsp;lek hebbe dyn boosheyt nutghedaen makende vrede;nbsp;lek hebbe de persse ghetorden alleene voordaehtich;nbsp;lek hebbe dyw zonden ghedraghen die me« my uplede;
960 lek hebbe die ant hout gheoffert uut liefde craehtieh;
lek hebbe de doot verwonnen / duer myw doot warachtieh; lek hebbe de helle verbeten spyts hueren provoost;nbsp;lek hebbe de vyant verslonden / die u was maehtieh;nbsp;lek hebbe de werelt gheeowdamnert onzachtieh.
965 Compt alle tot my / iek bem dynen eenighen troost.
Prinee.
Prineesse, myw bruudt der eantyeken vercoorew, lek bem uwen brudigom / int gheloove ghezwoorew;nbsp;lek hebbe u bemindt van voor swerels fondamenten;nbsp;lek hebbe u voorzien langhe tyt te vooren;
970 lek hebbe u verlost / doen ghy laeeht verloeren; lek hebbe u ghereynieht / als den exellentennbsp;Duer sturten myns bloets / niet om vergenten.
-ocr page 210-198
Psai-102 nbsp;nbsp;nbsp;lek hebbe als pellicaen inde wostyne desolaet
Roma-8 nbsp;nbsp;nbsp;Myw bloet ghegheven / wilt dit in prenten.
1 Thimo-2 975 Dies compt tot Hiy / en tot gheen andere gaet,
1 joha-2 lek bem u voorsprake / ende eeghen advoeaet.
lek hebbe voor mynen Vadere uwe zonden gheloost.
Hier schuuf‘ men denbsp;dynen toe.
Dus compt tot my / die tot een stoel der ghenaden staet. lek hebbe de verzoeninghe ghedaen voor u mesdaet,
9S0 Compt alle tot my / iek bem dynen eenighen troost.
Den Welghetroosten Meinsche.
Aeh, nu hebbick verstaen met een goet propoost Dat den eenighen troost // in Christo es te vinden,
Ende dat alleeneliek uut zynder woorden ontbinden.
Maer zoo my dochte / iek hoorden spreken byzondere gSsDat hy doot / ende vyandt / ghebrocht heeft tondere,nbsp;lek hebbe dies wondere // zondere eenigh vermiennbsp;Hoe en wawneer dat zulcxs al mochte ghescien,nbsp;lek zouder my in verblien, // mochtick tot sgheests versterekewnbsp;Zien zulcke wereken.
sGheests Inspiratie.
Dat zal men u doen mereken 990 Binnen dese pereken //en wilt dies niet bedroufven.
Het zal troostelick wesen wel tot u behoufven.
Dus zonder vertoufven // ter zyden an een cant // staet,
Updat ghy der fygueren rechte verstard // vaet.
Hier zalmen tooghen Christus Jhesus gloriueselicken verrysen, ondernbsp;voeten hebbende den vyandt endenbsp;de doot als verwonnen zynde.
Warachtich Bewys.
Ghy Welghetroost Mensche / eedel valjant // zaet, 995Zeght ons vrymoedich / met een permant // daet
Wat ghy daer zaecht / met goeder propysenesse
Tot uwer bewysenesse.
Den Welghetroosten Meinsche.
Christus verrysenesse,
Ende onder zyn voeten / zoo icke tbegonnen // zach.
-ocr page 211-1000
199
Cori
¦ori.i5
25
13
Cor;
My dochte datter eenen vyandt verwonnen // lach,
1000 Myts oock de doot die tonder was in benauwen Zoo ick zach tanscauwen.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Dats warachtich in trauwen.
Want by Paulus / es ons daer of tverstant verworfven. Christus, zeght hy / es om onse zonden ghestorfvennbsp;En om onse gherechticheyt wederowme verresen,nbsp;roo5Waer duere hy heeft / zoomen claerlick can lesen,
De doot verslonden / sterckelick inder victoorie.
Zoo ghy fyguerlicken daer zacht de memoorie,
Waer of hy Esayas / te vooren wel ghezeyt // zy;
Hy zal de doot neder werpen inder eeuwicheyt // vry. loio Ende noch stater by Ozeeas dhelighen prophete;
O doot, ick bem dyn doot / o helle, ick bem u bete.
O doot, zeght Paulus, waer es nu den strael // dyn,
Helle, waer es u victoorie / die quaet wilt als regael // zyn. Fyguerlick tmorael // iyn / hebdy hier of doorcondenbsp;Al nu ten stonde.
fol. 167
sGheests Inspiratie.
1015 sDoots strael es de zonde,
Ende de cracht der zonden / es des wedts // daet,
Zoo ons dat by Paulus / in zyns ghescriften ghezedts // staet, Den zondaren tot een eeuwighen memoorie // ghescreven.
Maer Gode lof, hy heeft ons victoorie // ghegheven josoDuer onsen Heere Jhesum Christum ghebenedyt // goet.
Dies, lieve broeder / met alle die hier zyn int cryt // zoet, Ghelooft ende hopt / duer Christus victoorie // leuwichnbsp;Te verwerfven by gratiën / Gods gloorie // eeuwich.
Zoo ghy hier speelwys / ende dat fygueraelick,
Ghezien hebt fynalick.
Den Welghetroosten Meinsche.
I02S Jsi ick, wel ende realick,
Maer principalick // esser noch te nopew een // stick.
Ick bem een zondare / my zelven dies vercleen // ick.
En als es God barmhertich / Christus mynen troost // snel.
VS. 1025; In het opschrift heeft het hs. hier Mensche, anders altijd Meinsche. VS. 1028: Boven mywe» staat nog een afkortingsteken: my«nen.
-ocr page 212-200
Hoe zallick noch mueghen best / naer u propoost // wel 1030 In hemel rycke commen tot mynen batene,nbsp;tStaet my wel te vatene.
Warachtich Bewys.
Poocht de zonde te latene
En daer of een warachtich berau te grypen // an.
Alle ongherechticheyt / u zelven te nypen // van,
Esaye-58 Maer duert gheloove / inde liefde te rysene.
1035 De zelve caritatyfvelecken te bewysene:
Dynen broeder te spysene //in shonghers nooden,
Den dorstighen laven / zoot van God staet ghebooden, Den naeckten cleeden / den zieken vysiteren,
fol. 167''“
Den ghevanghenen verlossen / zondere tarderen.
Z040 Oock moet ghy u occuperen //in alder manieren Den ongheherberchden ghewillicken te logieren.
Zoo zuldy tot u verchieren //in een vruechdich oorbooren Esai-58 Roupen totten Heere God / en hy zal u verhoeren.
Dyn licht zal als den moorghenstont uutbreeden Ende sHeeren gloorie / zal u allowme gheleeden;
Vry gheene weeden // ofte oock lastighe hinderew En zullen u verminderen.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Als een der Gods kinderen
Zuldy ruste nemen / duer den Heere zonder zwaerheyt. Dyne ziele werdt vervult / met blynekende claerhey^,
J050 Ende tuwer eerbaerheyt // zoo zuldy gheacht wesen Als een fonteyw adere / tallen tyden reyn in desen,
Esay-58 Vloyende uutghelesen // ende datte onbezweken,
Wyen dat gheene wateren / en zullen ontbreken.
Ende van u zalmen spreken, // doende verhalicheyt, rojjDat ghy een man zyt / die zonder eenighe falicheytnbsp;De thuunen reparert / ende oock alle weghennbsp;Ende datte ter deghen.
sGheests Inspiratie.
Syt dies altyts gheneghen
tQuaet te verwinnen / met goet doen tallen tyden.
VS. 1030: hs. heeft 2 x commen
VS. 1049: De afkorting voor -eyt is weer een -z.
-ocr page 213-201
201
^ Cori_8 'Icbr-s
^ent-32
¦*iat-5
‘-'Jce-A
‘quot;at-s
‘'oiïia-
12
*^rov_
25
a-i2
Ghebenedyt / ende en wilt niet vermalendyden. io6o Verblyt u metten blyden, // weent met die weenen.
Loont niemant quaet met quaet / wilt u dies speenew,
Maer benersticlit u tot alle goet doen te weinsche,
Niet alleene voor God / maer oock voor alle meinsche,
U zelven niet wrekende / als een God, alder liefsten, jo65 Maer gheeft plaetse den toorne ten gheriefsten.
Want de wrake es myne / ick zal loonen ten keere,
Sprickt God die Heere.
Wakachtich Bew'ys.
Ja, en tot sduechts vermeere
Weest ghy vulmaeckt / ende dat tallen stonden,
Ghelyck u hemels Vader vulmaeckt es bevonden, loyo Die zyn zonne doet upgaen / over goede en quade,
Ende laet oock den reghen commen met stade Over de rechtverdighe / en onrechtverdighe alle.
Ghy weet datter ghescreven staet / ten goedew bevalle; nbsp;nbsp;nbsp;foi. 168.
Ghy zult lief hebben uwen vrindt / en u vyandt haten // mal.
J075 Maer ick zegghe ulien / zeght Christus, tuwer baten // al:
Hebt lief djmen vyandt / en doet wel voor alle zaken // ziet Die u hatende benyden / of zoucken te mesraken // iet.
Bidt oock voor hemlieden / en dat met versnellen // fier.
Die u vervolghen / ende ten onrechte quellen // hier, ioso Updat ghy kinderen muecht wesen zonder verdoovewnbsp;Dyns Vaders hier booven.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Dies m,et een blyde beschooven,
1st dat u vyandt honghert / te spysen wilten ghedynckew.
Is hy dustich / tzynder lavenesse gheeften te drynckeM.
Zoo waaneer ghy dit zyt doende / zondere bezwaren,
Ghy zult vierighe coolen up zyn hooft vergaren.
Dus naer ons verclaren // als de wel gheruste Ouffent u ter barmherticheyt / en dat met luste,
Uut een broederlicke liefde / onder malcanderen Vrindelick wesende / den eenen totten anderennbsp;^°9o Co?^;mende vrindelick met eerbiedinghe te ghemoete.
Weest niet traecli int voorneme» / tot uwen verzoete,
Maer vierich inden gheest / Scickt u naer styts gheluucken.
-ocr page 214-202
Zyt vroylick in hope / en lytsaem int verdruucken, Ghestadich int ghebet / ende als den ghewillighennbsp;logs Nempt an den nootdust / alle der Gods helighen,nbsp;Ende ziet dat ghyse herberclit van herten gherrenenbsp;Zonder tonberrene.
Den Welghetroosten Meinsche.
Dat en staet my niet te werrene,
Want totter liefde ongheveynst / zoo willick my draghew Als een warachtich ledt in Christo alle myn daghen.nbsp;iioo Dies wilt my ghewaghen / en te zegghen ontbinden,
Waer ick mynen behoufvighen broeder mach vinden.
Als eenen wysen ghezinden // willicxse cowmen ter baten Uut loutere caritaten.
110
sGheests Inspiratie.
Werpt u broodt by maten
Eccie-ii Up dese voorbyloopende wateren als de valjande,
¦fj'oiEnde naer veele verloopen tyden / tuwen ghehande Zult ghy die wederowme vinden, zeer ghestadich,nbsp;Eccie-ii Zeght den Wysemaw beradich.
fol. 168'“
Hier zal Warachtich Bewys de gordyne oopene schuwen tooghende diverschenbsp;aerme lieden als hongherighe, dustighe,nbsp;ende naeckte, ziecke, etc.
Pro-19
Warachtich Bewys.
Hy woukert weldadich
Ende dat anden Heere God / zeer wys voordachtich.
Die barmhertycheyt doet / an dese aermew warachtich. xjjoWant zynen wederloon / zal hem bin shemels gheheldennbsp;God grootelicxs verghelden.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Als den welghestelden
Wilt dese ghequelden // alle cowmen ten voorspoede. Hemlieden deelende van uwen tydelicken goede
VS. 1107: voor etc aan het slot van de toneelaanwijzing staat in het hs. iets wat op ex lijkt.
203
Met blyden moede // ghestadich als de goedertiere.
^rj5 Want zoo twatere blust / den brandende viere,
Alzoo wederstaen de aelmossen / tot allen stonden De menichte der zonden.
Hier zal den Welghetroo.sten Meinsche den aermen deelen broodt, bier endenbsp;cleeren, ende voorts alle ander zaken.
Den Welghetroosten Meinsche.
Uut goehertigher gronden
Willick dat vulcowmen / als eenen milden bevroedere. Nempt, daer es broodt / voor u ghy hongherighen broedere,nbsp;«20 Verzaedt u daer mede / het es u zeer wel ghejownen.nbsp;Nempt, wilt uwen dust te blusschene begownennbsp;Ghy die dustich zyt / ick wilt u gherrene schyncken.
Ghy naeckten nempt, wilt u cleeden zonder myncken.
Ende ghy crancken broedere / God wil u bevreden,
^^25 Nempt dat cussen / rust daer up u crancke leden.
Ende ghy ghevanghenen vrindt / in zwaer verlanghen,
Ziet daer uwe boyen of / wilt nu gaen uwe ganghen.
Ende ghy vrimdelinck / dooiende hier int presente,
Gaet daer ten dien huuse / tot uwen logemente.
^^30 Wat ghy er vertert / ghewillich als den realen Zallick ghehuldelicken / voor u betalen.
Voorts zonder falen // zoo willick gaen slaven Om met Tobyas de doode lichgamen te begravennbsp;Van myne ghestorfven broeders tot allen pleckennbsp;Zonder eenich vertrecken.
sGheests Inspiratie.
¦^-fJjSulck een bestrecken
Der liefden / uut eenen waren gheloove rysende.
Es een werck ter zalicheyt / es Paulus wysende.
Want met berau van zonden / ter goeder inventie Boetbeteringhe doende voor haere penitentie,
-^r^oMyts eenen goeden wille / de zonden te verlaten.
Dus vulbrynghende de wercken van caritaten Zyn de rechte straten // om tot Gode te ganenbsp;Naer den voor ver inane.
VS. 1130: In de margine staat zendede.
Broodt ghe-vende.
Bier ghevende.
Cleeders ghevende.
Cussen ghevende.
Boyen of doende.
fol. 169
Zendende ter herberghe.
-1U5
-ocr page 216-204
Den Welghetroosten Meinsche.
Maer ten wel verstane
Zoo ick wane // die hier de zonden willen boeten,
Wullen gaen / waken / ende oock vasten moeten Om Imere penitentie / en dat voor alle dynghennbsp;Wel te vulbrynghen.
Warachtich Bewys.
Tys goet tlichgaem dwynghen,
Een oorzake ter zalicheyt / va« grooter weerde // fyn,
Want Paulus zeght / Doodt de leden die up deerde // zyn, 1150 h'is quade begherten / overspel / ende onreynicheyt,nbsp;Onchuisheyt / quade lusten / en in serteynicheyt,
Coio-3 nbsp;nbsp;nbsp;De ghiericheyt / dat afgoderies es beseven,
Om wyens wille Gods toorne / compt ghedreven Over den kinders des ongheloofs / zoot int mercken // luut.nbsp;j-r55Dus treckt den ouden meinsche / met zyne wercken // uutnbsp;En doet an den nieuwen / die naer tbelde Gods // zoetnbsp;Gheschepen es / en dat tot zalicheyts bescods // goet.
Met vrindelickheyt / en hertelick ontfaermen mede Zoo ghy deedt met vrede.
Den Welghetroosten Meinsche.
fol. 169''”
Het es wel een goede zede,
1160 Zoo ick de rechte snede // daer of wel ghevroen // ca«. Dat ick myn leven lanck hope oock te doen, // tjan.nbsp;Maer als dit alle ghedaen es / zeght my als vriendt.nbsp;Heeft men Gods rvcke verdiendt?
Scriftuerlick Troost.
In trauwen, niendt!
Maer zoo Paulus zeght / ghy zyt principalich Ephe-2 2j65Duert gheloove / uut ghenaden gheworden zalich.
Ja, zoo dezelve oock zeght / Christus eerwerdich Die heeft u om niet / voor hem ghemaeckt rechtverdich.nbsp;Roma-3 Nu rechtverdich ghemaeckt zynde / naer Serifs vermaen.nbsp;Zoo moet ghy Gods ghebooden wesen onderdaen,
1170 Uut goeder liefden / die a,nders wanen, zy dooien.
VS. 1161: In het hs. ontbreekt de rijmstreep na doen.
VS. 1162: hs. vrindt
-ocr page 217-205
Want als wy alle ghedaen hebben datter es bevoolew Zoo moeten wy bekewnen / met een warachtich berechten,nbsp;Dat wy tsamen niet en zyn / dan omiutte knechten.
Want wy maer ghedaen hebben / naer Christus verclaren, Dat wy schuldich waren.
Den Welghetroosten Meinsche.
^^75 tSchynt dan zonder sparen,
Om de waerheyt openbaren // dyns woordts ontpluuckew. Al wat men es doende / ofte brinckt int ghebruuckennbsp;Dat moet alleene gheschien / ten waren bescoove,
Uut den reghele / van een warachtich gheloove, ii8o Tender ende ten fyne / wys en voordachtich.
Tot danckbaerheyt / van God den Heere almachtich.
Om dat hy ons duer Christum zynew eenighen Zoone Den hemele gheoopent heeft / voor ons ydoone,
Ende dat onverdient / uut rechter liefde puere In eeuwighen gheduere.
sGheests Inspiratie. i-fSiDats den keest der Scriftuere.
Want Christus / zoo hy in devangelie vermaew // gheeft:
it-io
25 ¦''it-io
Men doet hem / datmen een ander in zyw name ghedaen//heeft. Want zoo wye te dryncken gheeft / als Gods verzinste,
Eenen croes cout waters / dese zyn alder minste,
fol. 170
1190 Dat en zal hier namaels / niet ongheloont blyven.
Ende daer en teghen / naer Jacobus bescryven.
Een lastich oordeel / zonder eenich ontfaermen Zal over hemlieden gaen / lasen wachaermen.
Die hier gheen barmherticheyt / en hebben bewesen An haren broeder ghepresen.
Den Welghetroosten Meinsche.
1195 Soo verstaen ick in desen,
Naer dat ick den zin ten rechten zy ghesmakelick.
Dat my kewnes,se der zonden / ten eersten es nootzakelick. Die my gheschieden can / in een vaste anclevennbsp;Duer de wedt Gods / my by Moyses ghegheven.
VS. 1174: Voor Christus staat de afkorting xps.
VS. 1195: In het opschrift heeft het hs. Medische, vgl. boven vs. 1025.
-ocr page 218-120
206
rzoo Alzoo ick fyguerlick / wel hebbe connen mercken Anden Verloeren Zoone / grootelicxs tot versterekew.
Daer naer een warachtich berau / en clare belydinghe,
Myts eenen goeden wille / der zonden vermydinghe,
Oock gheloove / hope ende liefde vulmaecktelick 7^05 Tot God / up God / in God / ende inynen naesten naecktelicknbsp;Waer iiut dat rysen moeten / de wereken der caritatew,
Die ick ghedaen hebbe / ende doen zal zonder verlaten Totten ende myns levens / zoo ghylien vrinden gheeerdtnbsp;My wel hebt gheleerdt.
Warachtich Bewys.
Doet dat ghestadich, onverzeerdt,
-77(70 Als een goet zondare bekeerdt // met vuile propoosten, Tooghende in als / dat ghy zyt den welghetroosten,nbsp;Ghedoochsaem zynde inden wille Gods, verduldichnbsp;Zoo ghy zyt schuldich.
Den Welghetroosten Meinsche.
Ach, dat willick ghehuldich.
Dies, o God drievuldich // inden hemel omnipotent // gerit,
7275 Dyne zoete gratie / my ter noot toe bekent // zent.
Up dat thelsche serpent // blent / my niet en stelt in qualen. Ende alst u belieft, Heere / wilt my van hier halen.
Want my« ziele lanekt naer u ten hemelschen pleyne Zoo tghejaechde herdt doet / ten watere der fonteyne.
7220 O myrr God alleyne, // bekendt doch mynen goeden wille Ende wilt my behouden / voor allen zwarew ghescille.
Up dat ick luude ofte stille // ter zielen blamatie Niet valle in desperatie.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Verdraecht temptatie
Als een vroom rudder Christi / en niet en desolert,
7225 Maer int gheloove / myts hope / vulstandich perseverert.
2 Thitao-2 Wye u temptert, // den vyandt / werelt / ofte eeghew vleeschs, Wederstaetse vroomelicken / niet doende haren heeschs.nbsp;Wetende dat u beproufde gheloove voordachtichnbsp;Verduldicheyt werekt / Want zalich es warachtich
VS. 1214: In de margine: Den. . .. wat volgt is onleesbaar; vgl. de Aant.
-ocr page 219-JS(
Co-1
Jai
Co-1
quot;at-io
¦Th:
‘1010-4
Jo.
’’ano.
14 ¦^’''han-
207
i^soDen maw becooringhe verdraghende / als vertorden,
Want als hy ten rechten gheprouft zal worden
Zoo zal hy ontfanghen vaw God / ten hemelschen troone
Het slevens croone.
sGheests Inspiratie.
Die God belooft heeft ydoone
Alle die hem lief hebben / nut goeder herten // fier.
.1235 Dus en acht niet eenighe tydelicke smerten // hier,
Maer weest vulstandich / totten ende in desen,
Ghy zult zahch wesen.
Warachtich Bewys.
Dies als een Gods kindt ghepresen
Verodmoedicht u onder de crachtighe handt des Heeren,
Up dat hy u verheffe / tzynder tyt / tot svruechts vermeerew.
1240 Alle uwe zoorghe worpt up hem / met een versnellen,
Want hy zoorcht voor u / in al dyn lastich quellen,
Hy die u uut ghenaden gheroepen heeft ghetrauwe Tot zynder zalicheyt / en heerlicken bescauwe,
Duer Jhesum Christum / onsen Heere vercooren,
Tot dyns vruechts oorbooren.
SCRIFTUERLICK TrOOST.
2245 Die zelve al vooren
U zal / ghy die eenen cleenen tyt lanck hier lydet,
Vulmaeckt en sterck maken zal / ja onvermydet
Bevestighen / becrachtighen / en dat anghename nbsp;nbsp;nbsp;foi. i7i
Duert gheloove vul vrame.
sGheests Inspiratie.
Dwelck ghy naer den betame
50 Vaste by u houden moet / als een vroom schildt gheduerich,
Waer mede ghy weder staen mueght zeer fluerich Den boosen vyandt / met alle zyne quade adrarentewnbsp;Niet om vergenten.
Warachtich Bewys.
Voorts als den exellenten
Hout u inder eeuwicheyt byder Gods liefde,
1255 Zoo blyfdy in God /en God in u / zoo Johawnes briefde,
Die u als de onghegriefde // en dat voor alle zaken Vulmaeckt can maken.
20S
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Voorts noch zonder slaken
Hebt oock vulmaeckte hope / tot uwer baten.
Roma-5 Want de hope / en zal niemant beschampt laten,
r^óoMaer wordt u eenen stercken troost jeghew tvernielen, Hebr-6 Ja eenen zekeren anckere dynere zielen.
Roma-13 Oock duer de hope, es ons Paulus verhalich,
Zydy gheworden zalich.
sGheests Inspiratie.
En weest gheen tyt dwalich,
Maer betraut inden Heere uutten grondt dynder hertew Prove-3 j-265 Hoe benaut dat ghy oock zyt / of in wat smerten.
Want die inden Heere hopt / stout als den bonden,
Zal wesen behouden.
Den Welghetroosten Meinsche.
Ach, zonder vercouden
Zoo blyve ick byder liefde Gods / zondere begheven,
Myts int warachtich gheloove / met vast ancleven,
I2^o Oock in vulmaeckte hope / en dat ghehoorsamelick.
Verwachtende myn verscheden / duer de doot lichgamelick Psai-30 Met eenen goeden wille / nu zegghende: o Heere,
In u alleene betrau ick / en laet my newmermeere,
fol. 171'
Naer twoordt des psalmisten / commen ter schanden Bin swerels waranden.
Warachtich Bewys.
12 7S Tot uwer ghehanden
I johan-3 Zoo zydy een Gods kindt / dus doende warachtich,
Eenen stercken troost hebbende / wys voordachtich,
Duer dat ghy dus ghevloden zyt, met stercker nope,
U te houdene an die voor ghezetter hope, t28o De welcke u nu es / weest God dies een danckbere,
Hebre-6 Gheworden tot eenen zekeren ende vasten anckere
Uwer zielen, ingaende tot binnen in sherten grondew,
Naer Paulus oorconden.
Scriftuerlick Troost.
Waer an ghy verbonden
Zult blyven up dat, wawneer hem God zal openbarew.
-ocr page 221-209
'c-7
^Po-7
‘POc,4
f2S5Ghy een toevlucht hebben mueght / jeghen alle bezwaren, En niet beschampt en wort / in zyn toecompste reene,nbsp;Maer hem mueght ghelyck zyn / zonder af te scheene.nbsp;Want ghy zult hem zien / ghelyck hy es in persoonenbsp;Nedt ende ydoone.
sGheests Inspiratie.
Een fyguere schoone
¦r29o Zalmen u van dien tooghen / dienende ten propooste.
Wy hopen dat gheschien zal grootelicxs tuwen trooste.
Hier zalmen tooghen God den Vadere zittende in eenen troon; neffens hemnbsp;ter rechter handt Christus, endenbsp;daer by den Helighen Gheest; diverschenbsp;personayghen daer vooren int wittenbsp;ghecleedt, knielende met palmenbsp;tacken in haerliedere handen.
Rolle ant rabadt:
Ghebenedydinghe, prys, danck ende eere, Wysheyt en sterckheyt vul alder leuwicheytnbsp;Zy onsen God, den almachtighen Heere,nbsp;Ende dat vaw eeuwicheyt tot eeuwicheyt.
Een inghele ter rechter handt inden troon, tooghende dese rolle;
Rolle.
Salichejd zy onsen God vul Goddelicke secreten Die daer up zynen stoel crachtich es ghezeten.
Een inghele ter slincker handt inden troon, tooghende dese rolle:
Rolle.
Helich / helich / helich tot allen tyden eendrachtich Zy onsen Heere God over al almachtich.
fol. 172
14
-ocr page 222-210
Warachtich Bewys.
Daer hebdy ghezien fyguerlick voor ooghen Den God Adonai / ghezeten in den hooghen,nbsp;Wyen dat alle eere / ende prys diendt ghegheven.nbsp;-r^yiEnde Christus tot zynder rechterhandt verheven,nbsp;Die u uutter doot int leven eerst brochte,
Doen hy u met zynen eenighen bloede cochte Uut alle gheslachten / tonghen ende natiën,
Up dat ghy als de dese uut puerder gratiën 1300 Zyn rycke zout bezitten / u bereedt uut minnennbsp;Van voor swerels beghinnen.
Geni-
Apo-1
Ephe-I
130
172''quot;
fol.
Den Welghetroosten Meinsche.
Ach, met al myn zinnen
Zondere verdinnen // hebbick daer naer verlanghew. Luce-2 Dies ick gheneghen bem met eamp;n nerstich verstranghewnbsp;Metten God vreesende Symion / te zegghene heden:
130S Heere laet nu dynen knecht / naer u woordt in vrede». Want myne ooghen hebben ghezien zonder verdoovennbsp;Psai-83 Dyne gloorie bereyt / voor alle die in u ghelooven.
O Heere / der heircrachten / bevryt alder opstakelen, Hoe reyw ende schoone zyn uwe tabernakelen,nbsp;rjroDie vul betrauwes zyn / ende een rycke ruste.
Esay-32 Ach, my» ziele begherdt die met grooten luste.
O Heere, wawneer / zallick cowmen my te openbare» Voor dyns aenschyns verclaren?
SCRIFTUERLICK TROOST.
Weest dies niet int bezwaren.
Den Heere God / es het deel van dynder eerfvenesse. 1315 Hy en zal u vry hier niet laten in bederfvenesse,nbsp;Tobi-3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maer hy zal u up nemen / alst hem ghelieven // zal.
Behouden ende bewaren uut des mesgrieven // val. Zoo hy oyt ghedaen heeft j ende noch doet de zyne,nbsp;Alzoo ghy hier ghezien hebt / met blyden aenschyne,nbsp;Apoca-7 jjaoDe knechten Gods / die daer nu zonder versaghen
Het teeken des Lams / in hare voorhoofden draghe».
VS. 1293: Het cijfer van het hoofdstuk uit Genesis ontbreekt in het hs. Waarschijnlijk is de aanduiding een vergissing, in Oen. komt Adonai niet voor.
VS. 1315: hs. lataen; bedervenesse
-ocr page 223-211
Ghecleedt int witte / zuvere niet om verval] anden Myts palmen inde handen.
sGheests Inspiratie.
Naer des waerheyts verstanden
Dese zynt die nut groot en drucke zyn ghecommen,
1325 En hebben hare cleederen thaerlieder vrommen
''Po-7
Ghewasschen ende ghewidt / en dat zeer reyndelick,
Int bloet des Lams, Jhesu Christi serteynelick.
Daeronime zynse voor den stoel Gods / tuwer exsempele,
Hem dienende nacht ende dach in zynen tempele.
1330 En die up den stoel zidt / zal met een vierich jonnen Eeuwich over haer wonnen.
Warachtich Bewys.
Gheen hitte der zonnen
En zal haer quellen / noch up haer vallen // ziet.
Oock tlyden des honghers en dust / zalse doen smallen // niet.
''P0.7
Want tLam Christus / tsvaders rechter handt ghezeten,
1335 Die reghiertse naer zyne Goddelicke secreten.
Hemlieden leedende / haer gheen tyt beghevende,
Tot de wateren / van der fonteyne levende.
Gheroup / ende leedt zal hemlien niet meer derren.
Want alle tranen zal God van haer ooghen werren,
^340 Dat zonder ontberren // u oock gheschien zal ydoone In uwen persoone.
Den Welghetroosten Meinsche.
God ten hemelschen troone nbsp;nbsp;nbsp;foi. 173
Biddick daeromme met goeder herten ghestadich.
Want dit tydelick leven valt my puer onghenadich.
Maer therte wordt verzadich // met David vul trauwen,
•f5«Als ick uwe gloorie / o Heere, zal anschauwen
Int landt der levendigher zielen vul van voorspoede.
Het welcke ick gheloove te ziene tmynen behoede.
Zoo ghylien als de vroede // lieve vrinden bequame My kewnelick ghemaeckt hebt / ter zielen vrame.
¦f550 Dies ick ulieden tsame / als een jonstighe brancke Hertelicken bedancke.
VS. 1343: De k van tydelick is tengevolge van een gaatje verdwenen. VS. 1344: hs. Daud
VS. 1347: De z van ziene onduidelijk door beschadiging van het hs.
¦26
-ocr page 224-212
SCRIFTUERLICK TrOOST.
Blyft als vruchtbaer rancke
In Christo Jhesu / den wynstock voor alle dynghew,
Up dat ghy overvloedighe vruchten voort muecht brynghew, Alzoo wy u gheleert hebben tot uwer adresse,
^355 En menich troosteloos zondare tot eender lesse,
Up datse troostenesse // daer uut zouden vaten.
Hier mede eenen oorlof / an alle staten.
Wilt dy« zondighen laten // en ten Gode bekeeren,
60
Up dat ghylien tryomphant / metten Heere der heerew i-jöoVruecht muecht vermeerew, // bevryt va« zwaer // smerten.nbsp;En nempt danckelick dees daet van ons, Zebaer // Herten.
Finis est.
Al qwalcke ghewedt.
1583
Lanck 130 ende 60 reghels.
Vullendt tot Brugghe, desen 21en van septembere 1583.
-ocr page 225-Behalve verduidelijking van de tekst, beogen de volgende aantekeningen tevens een globaal beeld te geven van de woordenschat van deze 16e eeuwse Westvlaamse Rederijker.
Wat L. M. van Dis in zijn proefschrift ,,Reformatorische rederijkersspelen uit de eerste helft van de zestiende eeuw” (1937) op blz. 230 zegt, geldt ook nu nog: een volledig beeld van de 16e eeuwse taal gevennbsp;de woordenboeken nog niet. Totdat in die leemte zal zijn voorzien isnbsp;het nuttig bij een tekstuitgave uitvoerig de woordvoorraad te beschrijven,nbsp;als bijdrage tot de kennis van het 16e-eeuws.
HET EERSTE SPEL.
Een lijst van spelers, die de spelen van La wet gewoonlijk voorafgaat, komt bij dit eerste spel niet voor.
Titel, speelen van zinnen: Vgl. voor deze benaming Van Mierlo, Gesch. van de Letter k. der Nedl. II, blz. 241.nbsp;Oorspronkelijk werd deze benaming gebruikt voor ieder spelnbsp;waarin naar lering werd gestreefd. Zo stond deze naam waarschijnlijk tegenover ,,spel van ghenouchten”, waarin men uitsluitendnbsp;het vermaak op het oog had. Vergl. ook nog Worp, Gesch.nbsp;van het Drama en het Tooneel, I blz. 110.
ende dat: en wel het spel . . . Men zou dit hier wellicht kunnen weergeven met n.l.
schriftuerelick: aan de H. Schrift ontleend.
Vgl. scriftelick in vs. 475.
figtiereiick: Dit adj. betekent hier waarschijnlijk voorzien van fygueren, iooghen. Vgl. II vs. 766, 770, 1024. M n 1. W d b. II,nbsp;802 geeft een bijw. figuerlike = aanschouwelijk, door een (levend)nbsp;voorbeeld.
vichtienste: vijftiende. Voor de overgang van ƒ voor t tot ch zie Van Helten § 98, C; Franck § 110.
N.B. Bij aanhalingen uit de Bijbel wordt verwezen naar de latijnse tekst van de Vulgaat, een enkele maal ook naar ,,Denbsp;Katholieke Bijbel”, vertaling uit de oorspr. tekst, uitgave Teulings,
-ocr page 226-Al qwaelcke éhewedt: Deze spreuk, die de naam Lawet verbergt, kan zoveel betekenen als: niets is zeker. Immers als men wedtnbsp;over b.v. de afloop van een oorlog, dan meent men die afloopnbsp;zeker te kennen. Lawet wil dus zeggen dat het wedden over welkenbsp;zaak dan ook altijd hachelijk is, omdat men van niets zeker kan zijn.
-16 Deze 16 hele regels vormen een rondeel. Bij Lawet spreken de zinnekens meestal bij hun opkomen in de vorm van een rondeel.
1 nbsp;nbsp;nbsp;Hau: hei daar! Tussenwerpsel, waarmee Q. W. zijn makker tenbsp;voorschijn roept. M n 1. W d b. III, 181. Lawet gebruikt nu eensnbsp;hau, dan weer au (b.v. vs. 850); beide vormen komen ook in hetnbsp;Mnl. voor.
talder: De t— is rest van het lidwoord; voor de ingeschoven —d—vgl. Franck § 116, 1.
maechskin: verkleinwoord van maech = bloedverwant. Hier: neefje. In het rondeel waarmee het tweede spel opent, sprekennbsp;de zinnekens elkaar aan met neve en cozyntin. Voor de oude, herhaaldelijk hier voorkomende deminutief uitgang vgl. Jacobsnbsp;blz. 289, IV, 1.
2 nbsp;nbsp;nbsp;wat schuulter; wat is er. Mnl. W d b. VII, 807 kent voornbsp;schulen deze bet. niet; daar alleen schuilen, verborgen zijn.
compeyn: gezel, makker. De gewone Mnl. vorm is compaen Mnl. W d b. III, 1740. Vgl. palaes — paleis.
4 nbsp;nbsp;nbsp;bem; ben. Deze in het Mnl. algemeen gebruikelijke vorm (vgl.nbsp;Van Helten § 243a), komt bij Lawet zo goed als uitsluitendnbsp;voor. Lubach § 110a, heeft voor de 16e eeuw slechts èèn maalnbsp;deze vorm opgetekend, en wel uit de Gentse spelen van 1539.nbsp;Ic bem is de Vlaamse vorm. Voor het enige voorbeeld van ic bennbsp;bij Lawet zie II vs. 928 en de Aant.
voor minste ende meeste: voor de geringste en de aanzienlijkste, voor rijk en arm, voor allen zonder onderscheid. Mnl. W d b.nbsp;IV, 1611, 2.
5 nbsp;nbsp;nbsp;éhelaechskin: een portie, een rondje. Verkleinwoord van ghe-laech — ghelach. Mnl. W d b. II, 1186/7 enkele plaatsen: eennbsp;gelach biers.
6 nbsp;nbsp;nbsp;ghemeyn: geheel. Mnl. W d b. II, 1350, b.
pleyn: swerels pleyn, om.s,ch.xi]vmg voor wereld. Mnl. Wdb. VI, 461: Plein met gen. verbonden dient tot omschrijving. Vgl. nognbsp;Tielebuys vs. 513; Ghelt en goet wert onghelijck ghecreghennbsp;In swerrels pleijn.
9 stichten: op touw zetten, uithalen. Mnl. Wdb. Vil, 2116, 4.
listich: vals, bedrieglijk, listig (in ongunstige zin). Mnl. Wdb. IV, 676.
vlaechskin: heftige, onstuimige aanval. Mnl. Wdb. IX,
-ocr page 227-575/6: vlage ~ vlaag, heftige beroering (van natuur, gemoed, hartstocht).
10 nbsp;nbsp;nbsp;greyn: voortreffelijke. Aanspreking. Westvlaams voor graen.nbsp;M n 1. W d b. II, 2125, 6: De bet. pit, kern, gaat over in die vannbsp;het puik of beste, het uitgelezene; de bloem, de keur van iets, vooralnbsp;van personen gezegd.
11 nbsp;nbsp;nbsp;ghehelde: schuilplaats? Niet Mnl. M n 1. Wd b. III, 293 s.v.nbsp;helde: boei, band, gevangenschap. Misschien hoort het bij hemnbsp;houden, zich ophouden (Mnl. W d b. III, 641, 6). Vgl. II vs,nbsp;1110: ,,bin shemels ghehelden”.
15 te velde: voor de dag.
17 nbsp;nbsp;nbsp;ten keeste: geheel en al, tot het binnenste. Keest = pit, kern, hetnbsp;binnenste. Vgl. Mnl. W d b. III, 1271: Du hebs dijnre hertennbsp;keest (uw gehele hart) met minnen ghegheven eenen wive, O. VI.nbsp;Lied. e. G. 503, 332. Comt tot mi alle bedructe ten keest (gij dienbsp;tot in uw binnenste bedroefd zijt). Boom d. Scr. 883.
hedent: heden. Met paragogische —t, vgl. Franck, 116, 4,
18 nbsp;nbsp;nbsp;foreeste: ten helschen foreeste, omschrijving voor: in de hel.nbsp;Foreest heeft hier wrschl. de ruimere bet. van onherbergzaamnbsp;oord, vgl, Mnl. W d b. II, 836.
19 nbsp;nbsp;nbsp;onghemeten: oneindig groot, buitengewoon groot; onmatig,nbsp;buitensporig. Mnl. W d b. V, 622.
spel houden: pret, plezier maken. Houden = zich bezighouden met, vgl. Mnl. W d b. III, 637, 12.
20 nbsp;nbsp;nbsp;tonberrene: te ontberen. Voor het ontbreken van de t van ont—nbsp;zie F r a n c k § 115, 9.
21 nbsp;nbsp;nbsp;werrene: beletten, verhinderen, trans. Mnl. Wdb. IX, 2304, 5.
22 nbsp;nbsp;nbsp;torsen: toortsen, fakkels. Syncope van t niet in het Mnl., vgl.nbsp;Mnl. Wdb. VIII, 603.
taverrene: ter helscher taverrene, omschrijving voor: in de hel. Mnl. Wdb. VIII, 101 taverne = herberg. In het Mnl. komtnbsp;taverne wel enkele malen voor in de bet. van de hemel.
23 nbsp;nbsp;nbsp;die: slaat terug.op helscher taverrene.
24 nbsp;nbsp;nbsp;zonder slaken: zonder ophouden.
Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1228 slaken, intr. = losgaan, bedaren, verminderen.
25 nbsp;nbsp;nbsp;daken: neerdalen. Vgl. Mnl. Wdb. II, 41: Mueghelic win-nynghe zal op ons daken = te beurt vallen; Belg. Mus. 6, 54,nbsp;blijkens de Bouwstoffen, blz. 74, no. 57, 2° een citaat uitnbsp;Esbatement van den Visscher door Corn. Everaert. In het Westvlaams betekent daken nog raken, treffen; De B o.
26 nbsp;nbsp;nbsp;hut: uit. Voor prothesis van h— in het Vlaams zie Van Hel-
-ocr page 228-ten § 132, C. en voor de verklaring Van der Meer §95 Anm, Lawet gebruikt ook het woord zonder h— b.v. I vs. 500 uut.
de donckere valeye: omschrijving voor de hel.
Valeye = dal. M n 1. W d b. VIII, 1190.
27 nbsp;nbsp;nbsp;onbedwonghen: uit eigen beweging, vrijwillig, zonder dwang.nbsp;M n 1. W d b. V, 214, 1.
28 nbsp;nbsp;nbsp;ter laveye springhen; gaan wandelen, kuieren, en wel op ’s duivels manier: niet rustig voortwandelend, maar springend. Vgl.nbsp;M n 1. W d b. IV, 218, ter laveie gaen ~ gaan slenteren, kuieren.nbsp;Kil.: laveyen = vagari otiose.
jonghe: leerling, kwekeling. M n 1. W d b. III, 1060, 2. Het meer gewone woord is jongher.
29 nbsp;nbsp;nbsp;by goeden expresse: De gewone bet. van by expresse, nadrukkelijk (M n 1. W d b. II, 765) past hier slecht.
30 nbsp;nbsp;nbsp;vrimde: vreemde. Over deze verkorting vóór m, die bij Lawetnbsp;telkens weer voorkomt, vgl. Franck § 43.
tot vyve ofte zesse: een aanduiding van tijd? Of is het een aan het dobbelspel ontleende uitdr. evenals van thienen en vieren ? vgl.nbsp;de Aant. op II vs. 65.
31 nbsp;nbsp;nbsp;adresse: behendigheid? Fr. adresse. Of succes! Vgl. adresseren =nbsp;goed uitvallen, slagen, in het M n 1. H a n d w d b. In het M n 1.nbsp;W d b. komt het woord niet voor. Vgl. nog II vs. 301 en 1354.
32 nbsp;nbsp;nbsp;stranghe: met geweld, hevigheid. jB-yw. Mnl. Wdb. VII, 2269,4.
33 nbsp;nbsp;nbsp;fraey: flink, ervaren. Mnl. Wdb. 11, 846, 1.
piloote: stuurman. Mnl. Wdb. VI, 347 geeft slechts èèn plaats: Ann. Em. 4, 234, 23 (a. 1488); blijkens de Bouwstoffen, blz. 10, 2e kol. is de geciteerde plaats Vlaams. Kil. pilootnbsp;j. pijlloot = nauarchus.
34 nbsp;nbsp;nbsp;schoote; waterkant, oever. Vgl. Jacobs, blz. 301 : Schoot, m.nbsp;(valkant van een waterloop). In het Mnl. Wdb. VII, 658, 6nbsp;komt schoot voor in de bet. van schuine zijde, schuinaflopende kantnbsp;van stenen. In het Westvlaams komt schoot nog voor in de bet. van:nbsp;schuine kant van een weg langs het water; De B o.
35 nbsp;nbsp;nbsp;te coote: naar de hel. Cot = hut, huisje; kot enz.
Vgl. Mnl. Wdb. III, 1988. Hier; het kot, hol van de hel.
met listighen betrape: door ze listig in zijn macht te brengen. Vgl. Mnl. Wdb. I, 1162,1: betrapen = iem. vangen, betrappen;nbsp;machtig worden. Hiervan het subst. betrap = het in bezit nemen,nbsp;vangen komt ook in het Mnl. voor. Men kan de uitdr. hier wellichtnbsp;eenvoudig weergeven door op listige wijze. Vgl. hier bij nog T i e 1 e-buys VS. 255: Daer men hem insteken sal met sulcken betrape,nbsp;wat vertaald wordt met zo listig{}).
-ocr page 229-217
36 nbsp;nbsp;nbsp;ontspronghen zynde uut slape: ontwaakt uit zijn slaap. (Hoort
bij Ay). Voor deze bet. van nbsp;nbsp;nbsp;zie Mn 1. Wdb. V, 1283,4.
37 nbsp;nbsp;nbsp;Cherberus: Bij vele voorstellingen van de hel komt de klassiekenbsp;hellehond als portier voor; vgl. Haslinghuis, a.w. blz. 152,nbsp;waar ook gewezen wordt op een afbeelding van de hellehond opnbsp;,,het Laatste Oordeel” van Lucas van Leiden.
38 nbsp;nbsp;nbsp;glenders: hekken. Vgl. M n 1. Wdb. II, 1993; glenden =nbsp;rasterwerk aanbrengen, en ibidem II, 1223: gelent = borstwering, balustrade, omheining, schutting; Schuermans 145:nbsp;gelint = traliewerk van latten of ijzeren staven; de B o: gelentnbsp;= hek van latten. Vgl. nog Duits: Gelander.
winket: deur, poort. M n 1. Wdb. IX, 2535, 1 wiket = een kleine deur in een muur, poortje. Kil. wincket, wiket = portula,nbsp;foricula, fenestella.
39 nbsp;nbsp;nbsp;ghezouchte: geraas, leven. M n 1. Wdb. II, 1662: gesoech =nbsp;1° gezwoeg, gehijg; 2° geraas, leven. Over de uitspraak van ounbsp;vgl. Jacobs, blz. 9, en Franck § 30.
40 nbsp;nbsp;nbsp;ghevouchte: zin, wens, lust. M n 1. Wdb. II, 1823. ou zienbsp;voorgaande Aant.
De namen die de duivels dragen zijn ontleend aan de bijbel en aan de klassieke mythologie! Een zelfde mengelmoes komt voornbsp;in II VS. 456 vlgg. Vgl. nog de Aant. op vs. 51.
vuile: ten volle, volop. Bijw. Vgl. M n 1. Wdb. IX, 858.
ghenouchte hebben: genoegen, vermaak, plezier hebben. M n 1. Wdb. II, 1436.
41 nbsp;nbsp;nbsp;cryselende: knarsende. M n 1. Wdb. Ill, 2108.
achtere ende vooren: voortdurend. Vgl. Mnl. vore ende na = vroeger en later, te allen tijde, Mnl. Wdb. IX, 937. Vgl. nognbsp;Groote Hel vs. 1003 Aant.
42 nbsp;nbsp;nbsp;wondere: een wonder. Bij de uitdr. met wonder en horen die hetnbsp;Mnl. Wdb. IX, 2778 opgeeft ontbreekt overal het lidwoord een.
mooren: ook in het Mnl. als benaming van duivels, vgl. Mnl. Wdb. IV, 1923. Kil. Moor = maurus, aethiops.
43—45 De nu volgende duivelnamen zijn aan de Bijbel ontleend. Leviathan: vgl. Job. 3, vs. 8; 40, vs. 20 en Jes. 27, vs. 1. Er isnbsp;daar sprake van een monster, een slang of krokodil.
Asmodeus: vgl. Tobia 3. vs. 8.
Mammon: vgl. Matth. 6, vs. 24 en Luc. 16, vs. 9, 11 en 13. De verpersoonlijking van de rijkdom als afgod.
Beelsebub: vgl. IV Kon. 1, vs. 2, 3, 5 en 16. De naam van een afgod uit Ekron. Ook in het N.T. wordt hij genoemd, n.1. Matth.nbsp;10, vs. 23; 12, vs. 24 en 27; Mare. 3, vs. 22; Luc. 11, vs. 15, 18 en 19.nbsp;Belphegor: vgl. o.a. Num. 25, 3 en 5. Een afgod der Moabieten. De
-ocr page 230-218
naam luidt eigenlijk Baal-Peor. In II vs. 457 schrijft Lawet Belsegor. Baalberech; vgl. Recht. 8, 33. Een afgod. In de Vulgaat luidtnbsp;de naam Baalberith.
46 nbsp;nbsp;nbsp;ra slaghen: beraadslagingen. Merkwaardig is hier de opoffering-van de eigenlijke vorm van het woord raet aan het rijm!
47 nbsp;nbsp;nbsp;Aesterot: Astarte. Vgl. o.a. Recht. 2, vs. 13. Een vrouwelijke afgodnbsp;van de Kanaanieten. In IV Kon. 23, vs. 13 wordt Astarot een godnbsp;der Sidoniêrs genoemd.
bestrecke: verlokking, verleiding ? Van bestrieken = verstrikken, verlokken, M n 1. W d b. I, 1122, 3c. Bij Aesterot als een vrouwelijke afgod past dit wel, vgl. de vorige Aant,
48 nbsp;nbsp;nbsp;tavys: (dat avys) raad. M n 1. W d b. I, 501. Bij Lawet komtnbsp;ook de vorm advys voor, vgl. vs. 690.
Belial: vgl. o.a. Recht. 19, vs. 22. Belialskind is in de Bijbel een veel gebruikt scheldwoord voor schurk, vgl. nog II Paral. 13, vs. 7.nbsp;portecke: zuilengang, gaanderij? Uit lat. porticus, niet Mnl.nbsp;Wel geeft het Mnl. Wd b. VI, 591 s.v. porte een var. van Rijmbijbel 23765: portiken = zuilengang, gaanderij.
49 nbsp;nbsp;nbsp;clerek: secretaris. Het optreden van een secretaris van Lucifernbsp;is in helletonelen niet ongewoon, vgl. Brouwersgilde,nbsp;waar onder de ,,parsonages” vermeld staat: den Secretaris, en denbsp;Aant. aldaar op blz. 64. Voor deze bet. van het woord vgl. Mnl.nbsp;W d b. III, 1534, 4.
vertooghende: mededelende. Mnl. W d b. IX, 155, 3. Kil. vertoogen. Eland j. vertoonen = demonstrare.nbsp;sneven: hakkelen, stotteren? Mnl. Wd b. VII, 1404, 1. Denbsp;gewone bet. van het woord is struikelen, wankelen, onvast zijn innbsp;zijn gang.
50 nbsp;nbsp;nbsp;slodt: besluit, beslissing (n.1. aangaande de bestemming der zielen).nbsp;Mnl. Wdb. VII, 1306, 7.
der princen zevene: Met deze 7 hellevorsten worden de zo even genoemde Leviathan, Asmodeus, Mammon, Beelsebub, Belphegor,nbsp;Baalberech en Aesterot bedoeld.
zonder te beghevene: zonder ophouden, onafgebroken. De Mnl. uitdr. is: sonder begeven, vgl. Mnl. Wdb. I, 700.
51 nbsp;nbsp;nbsp;Jupiter: Behalve deze oppergod der Romeinse mythologie doennbsp;nog meerdere figuren aan de klassieke mythologie ontleend hiernbsp;dienst als duivels. Die klassiek-mythologische duivels kwamennbsp;vooral veel voor in Franse spelen, vgl. Haslinghuis, a.w.nbsp;blz. 153. Voor het Nedl. toneel geeft schr. slechts èèn voorbeeldnbsp;uit de Sev. Bliscap, vs. 1009.
Scrobbe: Dit moet een eigennaam zijn. In het Mnl. Wdb. VII, 778 komt schrobbe voor in de bet. van haveloze, landloper;nbsp;Verdam zegt er van: ,,Misschien hetzelfde als bij Kil. schobbe.
-ocr page 231-dat o.a. de bet. heeft van scurra, d.i. (Synon. 3, 67): boef, rabaut, netboeve, scherluin. Vgl.' Kil. schobben j. schrobben = scal-pere”. De Jager, F r e q. 1, 605 geeft schrobbe = een vrouwnbsp;die lijken opgraaft.
ellevene: Het rijm eist hier klemtoon op de 2e lettergreep! Het M n 1. W d b. II, 610 geeft daar ook voorbeelden van: ,,ellevenenbsp;(: levene), met onjuisten klemtoon; vgl. Eng. eleven”.
52 nbsp;nbsp;nbsp;dansen over tzwerdt: voeren een zwaarddans uit. De uitdr.nbsp;komt niet in het M n 1. W d b. voor.
53 nbsp;nbsp;nbsp;pluchten: ergens voor instaan. Dial, bijvorm van plichten. M n 1.nbsp;W d b. VI, 491 geeft een 16e eeuws voorbeeld waarin de bet. isnbsp;opdringen, doordrijven.
54 nbsp;nbsp;nbsp;Cloto, Lachesis, Atrophos: De drie schikgodinnen uit de Romeinse mythologie. Hs. Lathesis is verbeterd, vgl. spel II vs. 468.
55 nbsp;nbsp;nbsp;stellen hare croocken: schikken hun krullende lokken. Vgl.nbsp;Kil. kroke, krooke, Fland. = cincinus, coma muliebris; ennbsp;M n 1. W d b. III, 2139.
56 nbsp;nbsp;nbsp;duer datse: omdat ze. Vgl. M n 1. W d b. II, 311.
57 nbsp;nbsp;nbsp;haspen: garen op de haspel winden. M n 1. W d b. III, 174.nbsp;Vgl. Kil. haspelen, haspen. De B o haspen.
60 nbsp;nbsp;nbsp;ghyde: ? Hoort het misschien bij Fr. guide — gids ? Hier wordtnbsp;gezinspeeld op Pluto de god van de Onderwereld die Proserpinanbsp;als echtgenote begeerde, haar van de aarde ontvoerde en alsnbsp;koningin van het dodenrijk naast zich liet zetelen.
61 nbsp;nbsp;nbsp;zou: zij. De nom. sing. fem. van een oorspronkelijk demonstr.nbsp;pron., dienst doende als pron. personale van de 3e pers. In hetnbsp;Mnl. komt het naast si voor, echter vooral in Vlaamse teksten, vgl.nbsp;Franck §212. Van Halteren §17 heeft het voor de 16enbsp;eeuw slechts één maal aangetroffen, en wel in de Gentse Refreinennbsp;van 1539. Bij Lawet komt zou nog verschillende malen voor, n.1.nbsp;vs. 1086, 1331; II vs. 296.
62 nbsp;nbsp;nbsp;svertouffens pause: uitstel. Vgl. de uitdr. sonder vertoef = onverwijld, onmiddellijk. Vertouffen = talmen, met iets ophouden.nbsp;Mnl. Wdb. IX, 154.
64 nbsp;nbsp;nbsp;ghezedt es in quade: gebracht is tot kwaad. Vgl. Mnl. Wdb.nbsp;VII, 1009, 6: setten, trans.: in een zekere toestand brengen.
65 nbsp;nbsp;nbsp;elcken: ieder, iedereen. Uit elck een. Voor de vorm zie Vannbsp;Halteren § 96.
onghenade: hardheid, wreedheid, ongevoeligheid, onbarmhartigheid, hardvochtigheid. Vgl. Mnl. Wdb. V, 627, 2. Kil. onghenaede = inclementia.
66 nbsp;nbsp;nbsp;up: met.
67 nbsp;nbsp;nbsp;dernesse: medelijden. Het Mnl. kende deze bet. nog niet, vgl.
-ocr page 232-M n 1. W d b. II, 100: ,,deernesse, ons deernis, doch in den zin van droefheid, smart, verdriet (thans medelijden)”.
svyants kermesse: feest van de duivel. Voor kermis = feest zie M n 1. W d b. III, 1371, 2; ook De B o. Duivels kermis = regennbsp;als de zon schijnt. Vgl. Als het regent en de zon schijnt, is hetnbsp;kermis in de hel.
68 nbsp;nbsp;nbsp;Fortune: Fortuna, de godin van het lot.
jondt; gunt. Jonnen is Vlaams naast gonnen. Voor de overgang van g tot j vgl. Franck § 108.
prince der duusterheden: de vorst der duisternissen, Lucifer.
69 nbsp;nbsp;nbsp;met alle haer leden: in alle opzichten, geheel en al? Vgl. M n 1.nbsp;W d b. IV, 687, 8: met allen leden = in alle opzichten.
71 nbsp;nbsp;nbsp;ghewaghen: vermelden. Het obj. is —t van macht. Mnl. iet gewagen = iets vermelden. Vgl. Mnl. W d b. II, 1854.
72 nbsp;nbsp;nbsp;somme: getal, menigte. Mnl. W d b. VII, 1530, 3.
73 nbsp;nbsp;nbsp;vulcommen: volbrengen. Mnl. W d b. IX, 849, 3; Kil.nbsp;volcomen, vet. Fland. = exequi.
daer of ... rommeii: daarop ... roemen, trots zijn. Mnl. W d b. VI, 1522.
74 nbsp;nbsp;nbsp;snoo: verdorven, slecht. Hoort bij Zinnelick Ingheven. .M n 1.nbsp;Wdb. VII, 1424, 3.
75 nbsp;nbsp;nbsp;zonder sneven: zonder mankeren, zonder twijfel. Een stoplapnbsp;zonder veel betekenis in de zin hier. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1409.
vroo: vroeg, in de vroegte. Bijw. Mnl. Wdb. IX, 1376, 1. Waarschijnlijk een zinspeling op Matth. 13 vs. 25, Ook de bet,nbsp;vrolijk, opgewekt zou hier een goede zin geven.
76 nbsp;nbsp;nbsp;ten vrimden becleven: tot een vreemd opgroeien, opschieten.nbsp;Becliven = wortel schieten, opschieten. Mnl, Wdb. I, 798, 1.
broo: Misschien omwille van het rijm verkort uit hroder = broeder, aanspreking, gericht tot Sin. Ingheven?
grieuwe: Misschien de 3e pers. sing. opt. van grieuwen en bijvorm van gruwen? Het onderwerp kan in de slot —t van dat verscholennbsp;zijn. Gruwen = onpers. afkeer inboezemen, gruwen. Mnl. Wdb.nbsp;II, 2206. Voor de klank vgl. grieu, II vs. 499.
77 nbsp;nbsp;nbsp;hieuwe: Praet. van houwen = hakken, kappen, vellen (vannbsp;bomen). Hier: oogsten, maaien. Mnl. Wdb. III, 666.
78 nbsp;nbsp;nbsp;de yseren euwe: Vgl. Ovidius’ Metamorphoses I vs. 128—150.nbsp;Aldaar vs. 149: victa iacet pietas zou La wet voor de geest hebbennbsp;kunnen staan toen hij vs. 80 en vs. 98 schreef! Mogelijk heeftnbsp;La wet latijn gekend; vgl. nog de latijnse naamvalsvormen vannbsp;Christus, die vooral in het 2e spel herhaaldelijk voorkomen.
-ocr page 233-79 nbsp;nbsp;nbsp;verstanden: mededelen, aantonen, te kennen geven, M n 1.nbsp;W d b. IX, 9, 12 s. V. verstaen.
80 nbsp;nbsp;nbsp;Gods vreese: de vrees voor God, gen. objectivus.
onder voeten: onder de voet gelopen, in treurige, armzalige toestand verkerend. Vgl. M n 1. W d b. IX, 743; S t o e 11, S p r e e k w. III no. 2328.
81 nbsp;nbsp;nbsp;tot zyn verzoeten: om het zich aangenaam te maken. Onb. wijsnbsp;als subst. gebruikt, Vgl. M n 1. W d b. VIII, 2505, 3: versoeten =nbsp;veraangenamen.
83 nbsp;nbsp;nbsp;het swerels duwleren: Omschrijving voor de wereld. Duwiere =nbsp;schuilplaats, spelonk, krocht, hol. M n 1, W d b. II, 487. Hetnbsp;is lijd. voorw. van regieren, dat ook verbonden is met over allennbsp;uit de vorige regel. Dergelijke onregelmatigheden in de zinsbouwnbsp;komen bij Lawet herhaaldelijk voor.
84 nbsp;nbsp;nbsp;tot alder spatie: overal. Mnl. spade = ruimte van plaats; vooralnbsp;een bepaalde ruimte, een afgezette ruimte, vgl. Mnl. W d b.nbsp;VII, 1619.
85 nbsp;nbsp;nbsp;dominatie: heerschappij, invloed, macht. Niet Mnl, In N e d 1.nbsp;W d b. III^, 2785 wel domineren = heersen, enz.
86 nbsp;nbsp;nbsp;wy twee: wij met ons tweeën. Vgl. Stoet t, Synt. § 95.
87 nbsp;nbsp;nbsp;twil al up den waghene: ze willen allen in ontucht leven ? Innbsp;het verband past deze bet. goed. Het Mnl. W d b. IX, 1597nbsp;citeert s.v, wagen twee plaatsen die op deze bet. kunnen wijzen:nbsp;Dat hi Kaerle hiet . . . om datten sijn vader wan op eenen waghennbsp;aen een dienstwijf. (F'roissart, 2, 185, 137), Karei Marteel . . . wasnbsp;in overspele ghewonnen, maer niet wi gheweten en connen wedernbsp;op karre ofte op waghen. (aid. 152). Vgl, nog de afleiding vannbsp;bastaard, Franc k-V an Wij k; bastaard lt; bast -)- suff.-ard.nbsp;Bast komt ook voor in ofr. fils de bast = bastaardzoon. Oorsprong onzeker, wordt wel verklaard uit ofr. bast ~ pakzadel:nbsp;dit werd als bed gebruikt in herbergen door muildierdrijvers.nbsp;Vgl. nog Duits Bankert, ouder Bankart—Bankhart: uneheliches,nbsp;eigeiitlich auf der .Bank, nicht im (Ehe-) Bett, erzeugtes Kind,nbsp;Kluge, .Etym. Wörterbuch. (N.B. Kluge vermeldtnbsp;in bedoeld art. een Nedl. bankaard, dat echter in het N e d 1.nbsp;W d b. niet voor komt).
88/89 Coppen, Claeyken, Tryskin, Maeykin: eigennamen. Coppen: een mannenaam, vgl. Jacobs o.a. blz. 219: ,,Betaelt op dennbsp;selven dach Coppin de Poortere hem derder (hem met twee anderen)nbsp;...” Misschien een afkorting van Jacob? (Hoort hier misschiennbsp;Coppe als vrouwenaam bij ? Vgl. de naam van de vermoorde hennbsp;in Van den Vos Reinaerde, vs. 287). Claeyken: een mannenaam;nbsp;vgl. J a c o b s o.a. blz. 140, die uit een rekeningenboek vannbsp;Nieuwpoort citeert: ,,... Claykin Arnauds, Artevelts duunher-dere ...” Mogelijk een vorm van Nicolaas, vgl. de gebruikelijke
-ocr page 234-222
afkorting Claise (J acobs blz. 37). Tryskin: waarschijnlijk een vrouwenaam. Misschien een vorm van Treeske, van Theresia?nbsp;Maeykin: vrouwenaam, vervormd uit Maria. Vgl. Jacobsnbsp;blz. 193 en blz. 230, waar hij een passage citeert uit een spel vannbsp;Michiel de Swaen, waarin optreedt: Maey, een moeder.
88 nbsp;nbsp;nbsp;nayende zyn naeykin: zijn gang gaand, zijn zin doend. In hetnbsp;Mnl. is deze uitdrukking niet bekend. S t o e t t, S p r e e k w. II,nbsp;1589; Zijn naadje naaien = zijn gang gaan. De B o: Laat elknbsp;zijn naad naaien = bemoei u niet met andermans zaken. Vgl.nbsp;nog VS. 913: M nadekin naeyen.
89 nbsp;nbsp;nbsp;zeer vlugghe int baeykin: de betekenis ontgaat me. Mnl.nbsp;W d 1. I, 512: ,,baeisch, van baey. Kil. levidensa,, pannus vilisnbsp;raro et tenui textu. Eene soort van grove wollen stof”. De B o:nbsp;baai: wollen kamizool, geweven of gebreid.
90 nbsp;nbsp;nbsp;met versnellen: haastig, snel. Mem versnellen = zich haasten,nbsp;Mnl. Wdb. VIII, 2491.
91 nbsp;nbsp;nbsp;dockters: doctors, dus afgestudeerden, geleerden, t.o. ghezellen:nbsp;die nog in de leer zijn, onontwikkelden.
92 nbsp;nbsp;nbsp;onghecessert: onophoudelijk. Niet Mnl. Vgl. Mnl. Wdb.nbsp;I, 1495, 2: cesseren = ophouden, niet voortgaan; sonder cesser en =nbsp;zonder ophouden.
93 nbsp;nbsp;nbsp;om best: zo goed mogelijk.
94 nbsp;nbsp;nbsp;symonie: het kopen of verkopen van geestelijke ambten of rechten,nbsp;N e d 1. Wdb. XIV, 1360. Naar Simon de tovenaar uit Hand. 8,nbsp;VS. 18.
heeft . . . coers: is gangbaar, is in gebruik. Mnl. Wdb. II.I, 1666, vooral van geld. K i 1. coers hebben = in usu esse.nbsp;dominert: heerst. Niet Mnl. Vgl. N e d 1. Wdb. III^, 2785.nbsp;Zie Aant. op vs. 85.
95 nbsp;nbsp;nbsp;telt met vyven: bloeit. Vgl. Mnl. W d 1. VIII, 207: ,,Met vivennbsp;tellen, een uitdrukking die in haar oorsprong niet duidelijk is, denbsp;bet, moet zijn: overvloed hebben, in goeden doen zijn”.
stocke doot: morsdood. Stock bet. in het Mnl. in heel veel samenstellingen een versterking: stockblind, stockoud; Mnl. Wdb. VII, 2177, 2. Deze samenstelling komt echter niet voor. Evenminnbsp;bij K i 1. Wel in het Mnd.; stokdót = helemaal dood.
96 nbsp;nbsp;nbsp;lucsurle: onkuisheid, wellust. Mnl. Wdb. IV, 923.nbsp;gheresen; toegenomen. Mnl. Wdb. VI, 1453, 2; hoverde ...nbsp;zo groot .. . geresen.
gaet om tmockebroot: Het verband vraagt een bet. als: gaat uit bedelen. Mockebroot is waarschl. een of andere soort brood.nbsp;Vgl, De Bo: mok(k)e = koekje van peperkoekdeeg. N.B.nbsp;Kil.: moeke, vet. Ger. = scropha (= zeug). Bij overdracht:nbsp;vuile vrouw, slet, lichtekooi. Vuyl moeke = sordida mulier.
-ocr page 235-97 nbsp;nbsp;nbsp;hanckt inden houck: is niet in tel, wordt veronachtzaamd. Dezenbsp;uitdr. niet Mnl. Vgl. M n 1. W d b. III, 469, 2: hoek = schuilhoek, waar iets niet dadelijk opgemerkt wordt.
ghevleghen: uitgeplunderd, uitgeschud. Mnl. W d b. IX, 574, 3. Deelw. van vlaen\ oorspr. gevlaghen; vgl. dwaen-ghedweghen,nbsp;Franck §127. Kil. vlaeden, vlaen, Fland.j. villen = deglubere.
98 nbsp;nbsp;nbsp;troost: hulp, steun die men ontvangt. Mnl. Wd b. VIII, 719, 9.nbsp;versterft: verdwijnt, gaat te niet. Mnl. W d b. IX, 56, II.nbsp;Gods vreese: zie Aant. op vs. 80.
versleghen: verslagen. Deelw. van verslaan. Mnl. W d b. VIII, 2454, 4. Zie voor de vorm Franck § 143 en 127.
99 nbsp;nbsp;nbsp;weghen: gewicht in de schaal leggen, van gewicht zijn. Vgl.nbsp;Mnl. W d b. IX, 2042, 2, waar deze figuurlijke betekenis nognbsp;niet voorkomt. Vgl. nog II vs. 551.
zonder kaetsen: ongetwijfeld, zonder mankeren? De gewone bet. van het Mnl. kaetsen is: balslaan. Hiervan bestaat de vormnbsp;ketsen, met als gewone bet.: vervolgen, jagen. In een Aanm. bijnbsp;dit woord zegt het Mnl. W d b. III, 1408: Het is twijfelachtignbsp;of met dit ketsen gelijk is het ketsen van wapenen = niet afgaan;nbsp;fig. mislukken.
100 nbsp;nbsp;nbsp;faetsen: afstraffingen, slagen. In het Mnl. niet bekend. D e B o.;nbsp;faatse = kaakslag.
101 nbsp;nbsp;nbsp;ten helschen poicke: in de hel. Een van de vele omschrijvingennbsp;voor de hel. Poicke is niet Mnl. De B o; polk = kuil.
om: ter wille van, ten behoeve van. Mnl. W d b. V, 95, 9.
up groyt: op groeit. Opgroeien, groter worden, in de zin van leven. Groyen = groeien. Mnl. W d b. II, 2150.
102 nbsp;nbsp;nbsp;onghemoyt: met rust gelaten, niet er bij betrokken. Mnl.nbsp;W d b. v' 625.
iet: enigszins, in enig opzicht. Bijw. M n 1. W d b. III, 801.
104 nbsp;nbsp;nbsp;smockter: men smoort er, n.1. vlees. Mnl. W d b. VII, 1376,nbsp;Aanm.: In de 16e eeuw werd smoken ook trans, gebruikt als denbsp;benaming ener wijze van bereiding van het vlees, n.1. roken; ennbsp;misschien ook smoren (in gesloten pot op zacht vuur). Vgl. K a 1 f f,nbsp;Trou moet BI. blz. 19, 432. Schuyfman vs, 433:nbsp;,,Gesoijen, gebraijen, goet vleesch gesmoockt”.
105 nbsp;nbsp;nbsp;niet om vergenten: aller voortreffelijkst. Gent, adj. bet. edel,nbsp;lief, bevallig, mooi; Mnl. W d b. II, 1454/5. Vergenten = gentnbsp;maken, evenals verfieren = fier, trots maken. Deze constructie,nbsp;niet om inf, met de betekenis in voortreffelijkheid niet te overtreffen is heel gebruikelijk bij de Rederijkers. Vgl. vele voorbeeldennbsp;uit Anna Byns, Van Helten, Gloss blz. 48.
-ocr page 236-108 nbsp;nbsp;nbsp;basillicus: lat. basiliscus, de koningsslang, volgens de voorstellingnbsp;der ouden de gevaarlijkste van alle slangen. Vgl. Nat. Bloemennbsp;VII, 153 vlgg. De gewone Mnl. vorm is: basüisc, Mnl. Wdb. I, 589.
helsche mollen: benaming voor duivels. Mnl. Wdb. IV, 1860 citeert voor het Mnl. Leelec swert mol (Sacr. 1035) als benamingnbsp;voor de duivel.
snaken: slangen. Niet Mnl. De B o.: snake, snaak = slang. Vgl. ook Eng. snake.
109 nbsp;nbsp;nbsp;viperen: adders. Lat. vipera = adder. Vgl. Nat. Bloem. VI, 821nbsp;vlgg. De gewone Mnl. vorm is vipra: Mnl. Wdb. IX, 529.
110 nbsp;nbsp;nbsp;salmanders bollen: bollen van salamanders, dikke salamanders?nbsp;Mnl. holle ¦. alles wat een ronde of bolvormige gedaante heeft;nbsp;Mnl. Wdb. I, 1355. Ook kop is mogelijk, en geeft een goede zin.
Mnl. Wdb. II, 323.
duer gooten met: overgoten met
bestreckt: bestreken met . . . ? Deze bet. zou hier heel goed passen. Maar bestriken is sterk! De zwakke w.w. bestrecken: zich uitstrekken; gelegen zijn; rusten, en bestrieken, bestrecken: strikken, vaststrikken geven geen goede betekenis.
jaet: welzeker. Een veel gebruikte stoplap. Over het schijnbaar overbodig pron. achter ja vgl. Stoet t, Synt. § 33. Het isnbsp;nog algemeen gebruikelijk in het Westvlaams, vgl. De Bo s.-v.ja.
111
sulfuer: zwavel, lat. sulfur. In het Mnl. is de laatste lettergr. meestal toonloos, —er. Zie vs. 311 sulpher. Op grond hiervan zounbsp;men de u van het hs. misschien mogen opvatten als een v. Mennbsp;heeft hier dan de zelfde spelling als b.v. in starfver, vs. 130. Vgl.nbsp;nog hierboven blz. 69.
peckt: pek. Uit lat. picem, cas. obl. van pix. Mnl. Wdb. VI, 217. Hier met paragogische —t; vgl. Franck §116, 4 en Vannbsp;H e 1 t e n, § 136c, die dit woord echter niet heeft.
leekt:? Weer vorm met paragogische —t? Leek kan betekenen een soort van gering bier, Mnl. Wdb. IV, 346. D e B o. lek =nbsp;de laatste uittrek van den draf in de brouwkuip; het lek volgt nanbsp;de weerse en wordt als spoel aan 't vee gegeven. Of moeten we hiernbsp;een bijvorm van lak = zegellak, aannemen? Bij Kil. komtnbsp;lac in deze betekenis voor.
maet: maat, kameraad. Een in de 16e eeuw veel voorkomende aanspreking. Vgl. Esb. van den Blinden vs. 157: Ennbsp;dat sijn geldeken wech is, maet, nu, dats daer.
112 motael: metaal. Uit lat. metallum. In de eerste lettergr. vertoont dit woord in het Mnl. ook wel een a: matael. In het Westvlaamsnbsp;nog motaal, vgl. De B o. Vgl. nog allende vs. 1178,
brandich: branderig. Van branden.
-ocr page 237-225
113 nbsp;nbsp;nbsp;commen te clancke:? Clanck = klank; spel? De betekenis vannbsp;deze uitdrukking ontgaat me.
114 nbsp;nbsp;nbsp;weer ... of: hetzij ... of. M n 1. W d b. IX, 1895.
zy werder: zij worden er. Syncope van de uitgang komt bij Lawet herhaaldelijk voor, niet alleen bij een enclitisch pronomen, vgl.nbsp;VS. 115 werdse, zoals ook vaak in het Middelnedl. (Van Heltennbsp;§ 213), maar ook, zo als hier en o.a. ook in vs. 697: compter vele,nbsp;bij een enclitisch bijwoord daer, er. Vgl. boven blz. 67.
ghekeken:? Van kiken = kijken?
115 nbsp;nbsp;nbsp;treken: streken, listen. M n 1. W d b. VIII, 664.
werdse: worden zij. Voor deze gesyncopeerde vorm zie de Aant. op VS. 114. Vgl. nog zul wy in vs. 1190.
onbezweken: vast en zeker, stellig. Niet Mnl. Vgl. N e d 1. Wdb. X, 1160.
116 nbsp;nbsp;nbsp;streken: streken, listen. Mnl. Wdb. VII, 2283, 4.nbsp;overlanghe: allang, sedert geruime tijd. Mnl. Wdb. V, 2199, 2.
117 nbsp;nbsp;nbsp;bedwanghe: dwang. Mnl. Wdb. I, 672.
118 nbsp;nbsp;nbsp;bevanghe: een bepaalde gemoedsstemming; Mnl. Wdb, I,nbsp;1178, 4. Vgl. ook met minnen bevaen — verliefd.
bevoelen: het plan opvatten. Mnl. bevoelen = gevoelen, in zich gevoelen dat men iets is. Mnl. Wdb. I 1189, 1.
119 nbsp;nbsp;nbsp;steken naer: verlangen, streven naar. Mnl. Wdb. VII, 2057,nbsp;5, waar plaatsen uit de 16e eeuw gegeven worden. Kil. stekennbsp;nae = ambire, captare, adspirare.
dhoochste stoelen: Gods zetel, Gods plaats. Stoel in de bet. van zetel, de troon van God is ook gebruikelijk in het Mnl. Vgl. Mnl.nbsp;Wdb. VII, 2161, 2.
120 nbsp;nbsp;nbsp;lastich: met moeite gepaard gaande. Hier: met grote, zware strijd ?nbsp;Mnl. Wdb. IV, 178, 3.
121 nbsp;nbsp;nbsp;dhemelsche secreten: omschrijving voor de hemel. Secreet =nbsp;afgezonderde plaats, Mnl. Wdb. VII, 943, 1.
vermeten: vermetel, voor niets terug deinzend, deelw. bijvnw. Mnl. Wdb. VIII, 2133. Kil. vermeten j. vermetel.
122 nbsp;nbsp;nbsp;sneven: ten val komen, ongelukkig worden. Mnl. Wdb. VII,nbsp;1405, 3.
123 nbsp;nbsp;nbsp;rys: tak. Herhaaldelijk komt dit woord voor in het Mnl. als ernbsp;sprake is van de paradijs appel. Daarom merkt Verdam op: ,,Misschien moet men rys hier eerder weergeven door boom”. Mnl.nbsp;Wdb. VI, 1397. Inderdaad komt rys in de bet. boom verschillendenbsp;malen voor, zie t.a.pl. kol. 1400, 2a. Vgl, nog vs. 897.
124 nbsp;nbsp;nbsp;stonden: waren. Staen bet, o.a. zich bevinden, in een zekere toe-
15
-ocr page 238-226
226
VII, 1865, 2. Vgl. in
stand zijn of verkeren, zijn. M n 1. W d b. vreese staen; versteld staan.
126 swerels bestallen: omschrijving voor de wereld. Bestal, ingesloten ruimte ? Werkw. hestallenjhestellen = insluiten. M n 1. W d b.nbsp;I, 1110. Vgl. nog VS. 142 swerels behooven.
het loopt mij tegen.
127 nbsp;nbsp;nbsp;mesvallen: tegengelopen. Het mesvalt minbsp;M n 1. W d b. IV, 1750.
u: uw. In deze vorm komt het pron. poss. van de 2e pers. onverbogen voor. De verbogen vorm is uwe. Vgl. S t o e t t, D r. Kluchten, blz. XVI; in die kluchten treft men ook steeds unbsp;als onverbogen, en uwe als verbogen vorm aan.
loos: vals, bedriegelijk, trouweloos. M n 1. W d b. IV, 779, 2.
vergallen: bederven, benadelen. Eigenlijk gezegd van de vis. Mnl. Wdb. VIII, 1739.
128 nbsp;nbsp;nbsp;den hoochsten palayse: omschrijving voor de hemel.
129 nbsp;nbsp;nbsp;Pieter, Mese en Clayse: eigennamen. Pieter: de gewone vorm voornbsp;het lat. Petrus; Mese: Misschien verkorting van Thomas? Denbsp;in het Westvlaams gebruikelijke verkorting van Thomas is Maes,nbsp;vgl. Jacobs, blz. 37. Clayse: een veel voorkomende Vlaamsenbsp;vorm van Nicolaas. Vgl. Jacobs blz. 37.
iloo: de gewone vorm is hyloo. Tussenwerpsel, verbasterde bezweringsformule. Vgl. VS. 131. Mnl. Wdb. I, 1257. Zonder h— komt het woord ook voor vs. 697.
130
131
starfver: stierven er. Gesyncopeerde vorm. Zie de Aant. op vs. 114.
vermanen: vermelden. Deze bet. ook Mnl., vgl. Mnl. Wdb. VIII, 2101nbsp;vermaenen
133
135
4; gewag maken van, spreken over. Vgl. ook Kil. = mentionem facere, inducere in memoriam alicujus.
groote hanen: Als benaming van een mens komt haen in het Mnl. Wdb. niet voor. Het Mnl. H a n d w d b. geeftnbsp;4e bet.: losse kwant. Bredero’s Moortje vs. 2632;
= vechtersbaas. Vgl. Ndl. haantje-de-voorste.
beboet: redding. In deze bet. niet Mnl. Vgl. Mnl. Wdb. I, 747; bescherming, hoede; veiligheid.
sonder sjeghenspoet lyn: zonder belemmering van tegenspoed? Lyn ~ touw, snoer, bij uitbreiding misschien ook boei, iets datnbsp;verhindert. Mnl. Wdb. IV, 652. De bedoeling is zonder tegenspoed.
ontsporen: ontsnappen, ontkomen. In het Mnl. Wdb. niet opgenomen. Bij spore, s/)or = voetspoor. Mnl wdb. VII, 1781, 1.nbsp;Vgl. nog VS. 138: Dies en connen se ons ontgaen nochte ontryden.
ghemerckt dat: aangezien. Niet Mnl. Gemerken — opmerken’ waarnemen, Mnl. Wdb. II, 1354.
als
136
-ocr page 239-137 al: allen. M n 1. W d b. I, 315, 4. Meestal komt het verbogen voor. Echter ook Mnl.: al riepen si = zij allen riepen.
139 nbsp;nbsp;nbsp;ten gheene zyden: naar geen enkele kant, nergens heen. Mnl.nbsp;W d b. VII, 1048, 4.
140 nbsp;nbsp;nbsp;ons vermyden: ons onthouden van. Hem vermyden van = zichnbsp;onthouden van. Mnl. W d b. VIII, 2139, III.
141 nbsp;nbsp;nbsp;als dobbele gronden: als valse lieden. (?) Dobbel kan vals,nbsp;dubbelhartig betekenen, Mnl. W d b. II, 218, 2. Grond: Mnl.nbsp;W d b. II, 2173, 4: Uit de bet. het diepste van het gemoed, denbsp;grond van het hart ontwikkelde zich de bet. van binnenste, geest,nbsp;gemoed, inborst, aanleg, karakter. Kil. grond j. aerd = indoles,nbsp;natura; quaden grond = mala mens, malus animus, mala indoles.nbsp;Voor grond gt; persoon met bep. karakter, aard, vgl. Mnl. W d b.nbsp;I, 196 s.v. aert, Aanm.: die Gods aert = overdrachtelijke toepassing voor een persoon van zekere geaardheid.
142 nbsp;nbsp;nbsp;verslonden: verslonden, verzwolgen zijn, ondergang? Verslondennbsp;is hetzelfde als verslinden, Mnl. W d b. VIII, 2466. Verslinden,nbsp;intr. geeft het Mnl. W d b. VIII, 2459 op èèn plaats, n.l. bijnbsp;Hildgb.
swerels behoeven: omschrijving voor de wereld. Vgl. vs. 126 swerels bestallen. Is dit woord misschien uit hof: omheinde ruimte?nbsp;Dan zou bestallen kunnen samenhangen met stal = afgeslotennbsp;ruimte, Mnl. W d b. VII, 1912, 5.
143 nbsp;nbsp;nbsp;van ons doen . . . belooven: ons doen, optreden, handelennbsp;prijzen. Het Mnl. W d b. I 868/9 kent beloven = prijzen, goedkeuren, echter niet met van. Wel hem beloven van ... = prijzen,nbsp;iemands lof verkondigen.
144 nbsp;nbsp;nbsp;teuwegher tyt: tot in eeuwigheid.
145 nbsp;nbsp;nbsp;ten eersten: het eerst. Mnl. W d b. II, 572, 4. In het Mnl.nbsp;zonder ten.
zynde begaden: bewerkt (door de duivel). Begaden = in orde brengen, bewerken. Mnl. W d b. I, 683, Ib.
147 overterden: overtreden. Voor deze metathesis, zie Franck § 105, en Van Helten § 121.
ter zelver spatie: op het zelfde ogenblik. Spatie is eigl. tijdruimte. Mnl. W d b. VII, 1620, 2. Bij Lawet komt het woord herhaaldelijk voor, zie het Glossarium.
149 nbsp;nbsp;nbsp;met: door. Lat. per, door middel van een persoon; Mnl. W d b.nbsp;IV, 1505, 10.
inghele: engel. Voor de overgang van e tot i voor een gedekte nasaal zie Franck § 57.
150 nbsp;nbsp;nbsp;versteken: verdreven, verjaagd. Deelw. van versteken = verdrijven. Mnl. W d b. IX, 38, 2.
-ocr page 240-228
151 nbsp;nbsp;nbsp;Ephe - 2: Geen overeenkomstige plaats hier te vinden. Er zijnnbsp;meer aanhalingen die verdacht lijken.
152 nbsp;nbsp;nbsp;zonder eenighe ficxtie: stellig, vast en zeker. Ficxtie komt in hetnbsp;M n 1. W d b. niet voor. Het bet. verdichtsel, verzinsel.
153 nbsp;nbsp;nbsp;malendicxtie: vervloeking. Let op La wet’s spelling! Lat. male-dictio. M n 1. W d b. IV, 1060. Dat deze n geen vergissing in denbsp;spelling is bewijst het nog zes maal aldus gespeld voorkomen vannbsp;dit woord, n.1. I vs. 181, 193, 415, 425, 426 en II vs. 1059.
156 nbsp;nbsp;nbsp;aerch: kwaad, slecht, gemeen. M n 1. W d b. I, 443.
157 nbsp;nbsp;nbsp;besmetten: bevlekt, bevuild, verontreinigd. Deelw. besmet vannbsp;besmetten, zw. w.w. = bevlekken. M n 1. W d b. I, 1065. Hetnbsp;beeld is ontleend aan de Bijbel, Jesaja 64, 6. Vgl. voor verschillende zinspelingen op deze plaats uit de 16e eeuwse lit. Vannbsp;Dis blz. 268 vs. 230.
158 nbsp;nbsp;nbsp;zwaer: bezwaard, beladen, belast (n.1. met de erfzonde). M n 1.nbsp;W d b. VII, 2471, 3.
159 nbsp;nbsp;nbsp;dat: dat wat.
naer Serifs aligatie: zo als de H. Schrift aanvoert. Niet Mnl. M n 1. W d b. I, 346: allegeren — aanhalen, aanvoeren, bewijzen.nbsp;Voor de i in aligatie vgl. de Mnl. vorm allyeren aan het slot vannbsp;Verdams artikel.
161 eenpaerlick: gestadig; onveranderlijk. Bijw. Hier meer een stoplap. Mnl. W d b. II, 543.
163 nbsp;nbsp;nbsp;verzycke: gezucht; vrees. Mnl. W d b. VIII, 2433, s.v. versyc.
164 nbsp;nbsp;nbsp;ten eeuwighen verzuchtene: tot eeuwig verlangen. Omschrijvingnbsp;voor de hel, waar het verlangen naar de hemel nooit gestild zalnbsp;worden? Verzuchten = 1° zwaar, diep zuchten; 2° naar iets snakken, hijgen, verlangen. Mnl. W d b. IX, 37.
165 nbsp;nbsp;nbsp;pijnen: proberen, trachten, moeite doen. Mnl. Wdb. VI, 304, 5.
166 nbsp;nbsp;nbsp;ghemerekt dat: aangezien. Deelw. van mereken = gewaarworden,nbsp;inzien. Mnl. Wdb. IV, 1459, 6.
van tusschen mach: er tussen uit kan, er aan ontkomen kan, Vgl. VS. 165. De uitdr. komt in het Mnl. Wdb. niet voor.
167 nbsp;nbsp;nbsp;blusschen: doen ophouden, bedaren, stillen. Deze uitgebreidenbsp;bet. ook Mnl.; Mnl. Wdb. I, 1325, 3.
168 nbsp;nbsp;nbsp;current: genees. Mnl. Wdb. III, 2218 geeft slechts èèn plaats:nbsp;M. en Vr. Heim. 497. De imperatief enkv. hier met —t, vgl.nbsp;Stoet t, Synt. §351.
zonder perticheyt: zonder kwade luim, welgezind. Niet Mnl. Vgl. A n t w. Idiot, 955: pertig = gestoord, kwalijk gezind,nbsp;van kwade luim.
-ocr page 241-229
170 nbsp;nbsp;nbsp;vrylicken: voorzeker, gewis. Vgl. geloof dat vrij; Duits: freilich.:nbsp;M n 1. W d b. IX, 1366, 8.
conditie: aard. Het Mnl. condicie kan o.a. bet. vorm, gedaante, Mnl. Wdb. III, 1758. Vgl. nog N e d 1. W d b. III^ 2108, 2:nbsp;conditie = aard, in deze bet. verouderd.
171 nbsp;nbsp;nbsp;als: al, alhoewel, ofschoon, hoezeer. Mnl. Wdb. I, 361.
172 nbsp;nbsp;nbsp;myts: benevens. Mnl. Wdb. IV, 1568, 6.
clachtighe nope: verwijtende aanval (op het gemoed), stoot, duw. Mnl. Wdb. IV, 2533: nope ~ stoot, duw; aanval.
174 ter noot: in de nood.
176 nbsp;nbsp;nbsp;zonder fraudatie: zonder (zelf) bedrog. In het Mnl. wel een enkelenbsp;maal fraude ~ bedrog; Mnl. Wdb. II, 848. Mogelijk is hetnbsp;woord hier gevormd omwille van het rijm.
ten westen en oosten: in het westen en oosten; overal ? Deze uitdr. komt niet in het Mnl. voor. Vgl. nog vs. 373: int weste ende ooste.
177 nbsp;nbsp;nbsp;zulwy: zullen wij. Voor deze gesyncopeerde vorm vgl. de Aant.nbsp;op VS. 114.
behoudens: zonder te krenken, te kort te doen aan, inbreuk te maken op. Deelw. met adverbiale —s (die in het Mnl. nog nietnbsp;voorkomt) van behouden = bewaren, behouden. Mnl. Wdb.nbsp;I, 757, Ib.
propoost: uiteenzetting, redenering. Mnl. Wdb. VI, 736. Nog in het Westvlaams: propoost = rede, gesprek, De B o.
178 nbsp;nbsp;nbsp;belooken: Onb. wijs als subst. gebruikt. Bevatten, omvatten, inhou-den. Mnl. Wdb. I, 872, 3.
180 nbsp;nbsp;nbsp;bij: door. Mnl. Wdb. I, 1233, 6.
181 nbsp;nbsp;nbsp;het smalendicxien verzeeren: de kwelling der vervloeking,nbsp;verdoeming. Voor de spelling van malendicxie, vgl. vs. 153 Aant.nbsp;Verzeeren: Mnl. Wdb. VIII, 2407; kwellen, pijn doen.
182 nbsp;nbsp;nbsp;docheren: leren. Mnl. Wdb. II, 364: doseren, slechts op èènnbsp;plaats, R. van Leiden, waarbij Verdam vraagt of men hier wel tenbsp;doen heeft met leren. De plaats is twijfelachtig. Om waer docheren =nbsp;om de waarheid te zeggen.
183 nbsp;nbsp;nbsp;desoleren: bedroefd zijn. Niet in het Mnl. Wdb. opgenomen.nbsp;Fr. désoler.
184 nbsp;nbsp;nbsp;zonder vertoufven: zonder talmen, onmiddellijk. Vertoufven =nbsp;talmen, dralen, Mnl. Wdb. IX, 153, II. Vgl. nog: sonder vertoef = onverwijld, onmiddellijk.
186 zult . . . : dat gij u zult . . .
u . . . beraden: op uw heil letten, voor u zelf zorgen. Hem beraden, Mnl. Wdb. I, 907, 4.
-ocr page 242-230
188 nbsp;nbsp;nbsp;betrau: vertrouwen. M n 1. W d b. I, 1165, 2.
189 nbsp;nbsp;nbsp;zoo wanneer: indien. Voegw. M n 1. W d b. IX, 1702, II. Overnbsp;de algemeen makende kracht van het bijw. zoo vgl. M n 1. W d b.nbsp;VII, 1438, 5.
wyst: bewijst, toont. M n 1. W d b. IX, 2687, 8. Vgl. nog uit het Spel van het Taruwe Graen: ,,Want zoot anscau wyst, u leven esnbsp;contrarie van den mynen”, geciteerd in Hfdst. II, blz. 31.
191 nbsp;nbsp;nbsp;ditte: dit. Voor deze langere vorm vgl. Franck §218 en Vannbsp;H e 1 t e n § 354, g. In vs. 1137 komt nog de vorm datte voor.nbsp;weest achtich: denk hier aan, acht hier op. Rederijkers omschrijving. M n 1. W d b. I, 13, 2 achten = denken aan iets.
192 nbsp;nbsp;nbsp;ontbinden: ontvouwen, mededelen. M n 1. W d b. V, 987.
194 nbsp;nbsp;nbsp;wuenen: wonen. Voor deze Vlaamse klank eu i. pl. v. ö. Zienbsp;J a c o b s blz. 277, k.
195 nbsp;nbsp;nbsp;Exod - 24: Dit moet zijn 34, 7. Evenzo in vs. 199: Exod. 34, 6.
196 nbsp;nbsp;nbsp;verzoncken . . . up: straffen aan, wreken op? Mnl. versoehen kannbsp;o.a. betekenen: tot iem. komen met vijandelijke bedoelingen,nbsp;iem. aantasten; Mnl. W d b. VIII, 2499, 6. Staten vert. heeft:nbsp;bezoekende. De Kath. Bijbel vertaalt: straft aan.
197 nbsp;nbsp;nbsp;ledt: lid, graad, geslacht. Mnl. W d b. IV, 683, 3: lid als uitdrukking van de graad van bloedverwantschap.
vermedt: plechtige verzekering. Mnl. W d b. VIII, 2122, 2b;
198 nbsp;nbsp;nbsp;beradich: genadig. Van beraden in de bet. van helpen, bijstaan,nbsp;genadig zijn; vgl. God moete mi beraden. Mnl. Wdb. I, 904, 8b.
201 duusentichsten: duizendste. Vgl. voor deze vorm van het rang-telw. Mnl. Wdb. II, 475. lede: geslacht. Mnl. Wdb. IV, 683, 3.
203 grondt: het diepste van het gemoed, inborst, aard, grondtoon van iem’s wezen. Mnl. Wdb. II, 2173, 4. Hier: uit barmhartigheid. Vgl. nog VS. 398: ,,uut ghehertigher gronden” en II vs. 1117:nbsp;,,uut goehertigher gronden”.
oorconde: getuigenis, verklaring. Mnl. Wdb. V, 1973, 1.
205 nbsp;nbsp;nbsp;tonderterden: onder de voet treden, ten onder brengen, Mnl.nbsp;zonder te. Mnl. Wdb. V, 436.
206 nbsp;nbsp;nbsp;comdamnatie veroordeling, De gewone vorm is condemnatie;nbsp;Mnl. Wdb. III, 1756.
207 nbsp;nbsp;nbsp;zoo wye dat: al wie (dat). Vgl. Mnl. so io. Van Helten§ 363b.
my: tegen mij. Datief, afh. van zondicht. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1562: Tis my ghenoech ter rechtveerdicheit, dien alleen goedertieren te hebben, dien (dat.) ic alleen ghesundicht hebbe. (Sp. o. B.nbsp;226 V.).
-ocr page 243-231
Gods aligatie: zo als God zegt. Vgl. vs. 159 Aant.
208 nbsp;nbsp;nbsp;talder spatie: altijd, te allen tijde. Vgl. de Aant. op vs. 147.
209 nbsp;nbsp;nbsp;tallen saysoene: voor altijd. Saysoen in de bet. van tijd, M n 1.nbsp;W d b. VII, 62, 5.
211 nbsp;nbsp;nbsp;naer dat: nademaal, dewijl, omdat. Grondaanduidend voegw.,nbsp;vgl. M n 1. W d b. IV, 2079, II, 2.
212 nbsp;nbsp;nbsp;by: door. M n 1. W d b. I, 1233, 6.
sententie: vonnis. M n 1. W d b. VII, 977: Voc. Cop. een sententie, vonnisse, ordeel, sententia.
213 nbsp;nbsp;nbsp;aparentie: waarschijnlijkheid, schijn. Niet Mnl. Teirlinck I.
214 nbsp;nbsp;nbsp;bevoelick: gevoel ik. Mnl. W d b. I 1189, 1.
215 nbsp;nbsp;nbsp;vermeese: banvloek, een vorm bij Mnl. vermenesse, banvloek,nbsp;verbanning: Mnl. W d b. VIII, 2109; óf bij vermenesse, aid.nbsp;kol. 2108 van vermenen = door misdaad in 't verderf storten.nbsp;Hier zou het woord dan kunnen bet. ramp.
dies: daarover. 2e naamv. van dat, afhangend van vreese hebben. Vgl. Mnl. W d b. IX, 1298: (hi) hadde vrese van ongevalle,nbsp;Lanc. II, 1619.
216 nbsp;nbsp;nbsp;verstercken: sterk, krachtig worden (in geestelijke zin). Mnl.nbsp;Wd b. IX, 52, II.
220 nbsp;nbsp;nbsp;hoopkin: hoopje, klein aantal. Mnl. W d b. III, 577. Vgl. voornbsp;deze verzen Jesaja 41, 14 (niet hfdst. 40, zoals in de margine staat!)
221 nbsp;nbsp;nbsp;begheven: verlaten, in de steek laten. Mnl. W d b. I, 699, 1.
222 nbsp;nbsp;nbsp;bucken: bokken. Vgl. Matth. 25, 32—33 en 41.
224 rebel: weerspannig. Mnl. Wd b. VI, 1073. Achter geplaatst adj.
226 zondich gheingient: zondig gezind. Vgl. amoreus gheëngienste = het liefderijkst gezind, Mnl. W d b. II, 1094. Voor de i uit enbsp;vgl. hier boven blz. 68.
leeft: Enkelvoud. Men zou na hemlieden alle meerv. verwachten. Lawet zet hier de zin in het enkelv. voort.
230 nbsp;nbsp;nbsp;naken: naderen; bedreigen. Vgl. Mnl. W d b. IV, 2145 Kil.nbsp;o.a. imminere. N.B. Het werkw. staat hier in het meerv. terwijlnbsp;het onderw., punitie enkelv. is. Is dit punitie op te vatten als collectief ? Vgl. Stoet t, Synt. § 200. Of is het meerv. hiernbsp;onder invloed van; zondaren, die . . . ontstaan 1
231 nbsp;nbsp;nbsp;punitie: straf. Mnl. W d b. VI, 767, slechts twee plaatsen,nbsp;o.a. Mar. v. Nieum.
malitie: boosheid, slechtheid. Mnl. W d b. IV, 1065.
233 ey laken: helaas. De gewone vorm is: lacen. Mnl. W d b. IV, 5. Hier door het rijm wrschl. laken. Vgl. de zelfde vorm met k—nbsp;in II VS. 113.
-ocr page 244-232
234 nbsp;nbsp;nbsp;man: stoplap. Vgl. vs. 369.
cornel: kern, pit. De oorspr. vorm van het tegenw. korrel. Vgl. M n 1. W d b. Ill, 1929: in deze bet. niet Mnl. De Bo heeftnbsp;nog de vorm kornel.
235 nbsp;nbsp;nbsp;besmittere: iemand die bezoedelt; een schender. Mnl. W d b.
I, nbsp;nbsp;nbsp;1066. Voor my vgl. hem besmitten = zich bezoedelen. Vgl. nognbsp;besmetten douck in vs. 157.
236 nbsp;nbsp;nbsp;ghenoughen: behagen scheppen, welgevallen, lust. Mnl. W d b.
II, nbsp;nbsp;nbsp;1441, 2.
238 haer: hen. Plur. masc. vgl. Van Halteren §24en Van H e 11 e n § 337k.
waen: ach, wee. Tussenwerpsel van beklag. Mnl. Wdb. IX, 1644,3.
240 nbsp;nbsp;nbsp;ick en mach niet voorby: Ik kan er niet langs, ik kan er nietnbsp;aan ontkomen. Deze bet. reeds Mnl., vgl. Mnl. Wdb. IX, 953, 2.
241 nbsp;nbsp;nbsp;devoor: werk, iemands doen en laten. Niet Mnl. De B o: neer-stige poging en werkzaamheid om zijn brood te winnen en doornbsp;de wereld te geraken.
my: mijn. Pron. poss. Van Halteren vermeldt deze vorm niet. Vgl. Eng. my; A n t w. Idiot. 64: mij geld; Nedl. me innbsp;mevrouw, en het steeds meer gehoorde me i. pl. v. m’n. Vgl.nbsp;Stoet t, Synt. §72 Opm.
243 nbsp;nbsp;nbsp;alsmer: als men er.
244 nbsp;nbsp;nbsp;zeden: wijze van doen, daden. Mnl. Wdb. VII, 846, 4.
246 nbsp;nbsp;nbsp;experdt: voortreffelijk. Niet in het Mnl. Wdb. Het Mnl.nbsp;H a n d w d b. geeft: ervaren.
247 nbsp;nbsp;nbsp;fijn: geheel en al, volkomen. Bijw. Mnl. Wdb. II, 808.
248 nbsp;nbsp;nbsp;vry allen twiste: zonder twijfel, ongetwijfeld. Voor twist in denbsp;bet. twijfel, onzekerheid zie Mnl. Wdb. VIII, 833, 4.
250 nbsp;nbsp;nbsp;eender: voor deze vrouwelijke datiefvorm zie Van Halterennbsp;§ 93e.
251 nbsp;nbsp;nbsp;voortgaen: op komen, voor de dag komen. Mnl. Wdb. IX, 1186, 3.
in de uutterste verrysenesse: bij de laatste verrijzenis, d.w.z. de wederopstanding voor het Laatste Oordeel. Uutterste = laatste,nbsp;vgl, uiterste wil; Mnl. Wdb. VIII, 1025.
252 nbsp;nbsp;nbsp;de verdomde zy: de verdoemde zijde, n.1. de linkerkant, waarnbsp;bij het Laatste Oordeel de verdoemden zullen staan. Vergl. Joh,nbsp;5, VS. 29.
254 nbsp;nbsp;nbsp;gheen boose: meervoud, zoals blijkt uit zulder en maer zullen allenbsp;commen. Voor zulder vgl. de Aant, bij vs. 114.
255 nbsp;nbsp;nbsp;verzeere: kwelling, pijn. Vgl. het verb, verseren, pijn doen, kwellen.nbsp;Mnl. Wdb. VIII, 2407.
-ocr page 245-256 nbsp;nbsp;nbsp;abondantelick: overvloedig. Fr. abondant. Niet Mnl. Vgl. abun-dantie = overvloed O n t r. R e n tm. vs. 282, 1139; abundantnbsp;= overvloedig O n t r. R e n tm. vs. 96, 313, 526, 620, 1290,nbsp;1365, 1584.
257 nbsp;nbsp;nbsp;valjantelick: flink, kloek, vast (?, wegens betrauwende). Mnl.nbsp;W d b. VIII, 1191, 1 : valiant = dapper, flink, kloek.
258 nbsp;nbsp;nbsp;versaghen: bevreesd zijn. Mnl. W d b. VIII, 2317, III.
259 nbsp;nbsp;nbsp;ghewaghen: vermelden, zeggen. Hier onb. wijs als subst.: hetnbsp;woord van de profeet. Mnl. W d b. II, 1854.
260 nbsp;nbsp;nbsp;vruecht wilt beghinnen: begin met u te verheugen. Vgl. Mnl.nbsp;ene nieuwe minne beginnen, Mnl. W d b. I, 706, 1. Vgl. nognbsp;de aant. op vs. 343.
willen: Dit werkw. dient ter omschrijving van de imperatief. Vgl. Stoet t, Synt. § 352.
262 nbsp;nbsp;nbsp;quaden: zonden, (zedelijk) slechte daden. Mnl. W d b. VI, 817, 1
dinnen: verminderen, trans. Mnl. W d b. II, 468, alleen in de bet. van dun maken, verdunnen. Voor de umlaut in deze vorm vgl.nbsp;Franck § 35a.
cessert: ophouden met, niet voortgaan met. Mnl. W d b. I, 1495, 2.
263 nbsp;nbsp;nbsp;boelleders: hen die ongeoorloofde liefde plegen. Mnl. alleen:nbsp;boel, Mnl. W d b. I, 1337, 2b. Moet men hier lezen: boellerders?nbsp;Zie volgende Aant.
boelleren: minnehandel drijven, ongeoorloofde liefde bedrijven. Mnl. Wdb. I, 1338.
schu: wild, ongebonden. Als ethisch begrip. Kil. agrestis. Het Mnl. Wdb. VII, 792, 3 wijst op de bet. ongebonden van het fries.nbsp;skou.
264 nbsp;nbsp;nbsp;twee quaden: twee misdaden. Vgl. Jerem. 2, 13.nbsp;quadere: ergere, adj. comp.
266 pitten: putten. Deze vorm met umlaut (vgl. Franck § 35a) is nog in het Westvlaams gebruikelijk; vgl. De B o.
269 het ghenadlch woordt: is lijd. voorw. N.1. de belofte een Verlosser te zenden. Vgl. Jerem. 33, 14.
verwecken: opwekken, verlevendigen. N.1. bij u nog eens in herinnering brengen. Mnl. Wdb. IX, 317, B.
273 upt ghezonste: het heilzaamst. Superl. van ghezont. Mnl. Wdb. 11, 1668, 4.
ter deser wonste: te dezer plaatse. Woonste komt in het Mnl. niet in deze algemene bet. voor. Mnl. Wdb. IX, 2805, 2. Ofnbsp;bedoelt Rechtv. Gods: op deze plaats, n.1. waar wij hier spelen?nbsp;Dus het huis waarin de Rederijkers hun toneel voorstelling geven.
-ocr page 246-274 nbsp;nbsp;nbsp;es ontcnoopende: verklaart, uiteenzet. M n 1. W d b. V, 1122,4.
275 nbsp;nbsp;nbsp;noopende: aansporend. M n 1. W d b. IV, 2538, 9.
277 inckelen: enkele? De bet. is hier niet duidelijk. Misschien; meer niet als, zonder meer. Deze bet. niet Mnl., vgl. M n 1. W d b. II,nbsp;671. Voor de overgang van e tot i voor een gedekte nasaal zienbsp;Franck § 57.
te bespoorne: te bespeuren, te zien. Niet in het Mnl. W d b. opgenomen. Vgl. Esb. van den Blinden vs. 330: Dusnbsp;loop ick van cante, eer hij mij besporen mach.
280 zonder falen iet: zonder dat er iets aan ontbreekt. Sonder falen = zonder mankeren, ongetwijfeld, voorzeker; Mnl. W d b. II,nbsp;776, 3.
284 nbsp;nbsp;nbsp;tsamen ghesompt: bijeen geteld. Sommen = optellen, samentellen. Mnl. Wdb. VII, 1533, 1.
285 nbsp;nbsp;nbsp;boet becompt dyn: hoe het u zal bevallen, bekomen. Mnl.nbsp;W d b. I, 804, B2. Voor praes = futurum vgl. Stoet t, Synt.nbsp;§ 242e.
286 nbsp;nbsp;nbsp;artyckele: wetsvoorschrift, punt van de wet, artikel. Mnl. slechtsnbsp;articule = punt, zaak, èèn plaats; Mnl. Wdb. I, 470.
287 nbsp;nbsp;nbsp;peryckele: gevaar, of waarschijnlijk heel algemeen: wat als ietsnbsp;onaangenaams te wachten staat. Mnl. Wdb. VI, 278.
289 nbsp;nbsp;nbsp;int onzienste: er het slechtst aan toe. Van onziene, adj., onaanzienlijk, gering. Mnl. Wdb. V, 926, 3.
als wyse gheingienste: als de wijste van zin, verstand. Van gheingient, van verstand, van zin. Mnl. wys gheëngient = wysnbsp;van sinne. Mnl. Wdb. II, 1094. Vgl. ook vs. 226 Aant. Merkwaardig is hier de superlatief, die ook in het Mnl. voorkomt:nbsp;amoreus gheëngienste = het liefderijkst gezind.
290 nbsp;nbsp;nbsp;cont: kunt. De normale Mnl. vorm. Vgl. Van Kelten § 220nbsp;en Franck § 160.
ontvlieden: ontvluchten. Met epenthesis van d. Ook bij Kil. reeds. Vgl. Van Kelten § 133.
291 nbsp;nbsp;nbsp;tbedieden: het verhalen, vertellen, beduiden. Mnl. Wdb. I,nbsp;639, 2. Hier te vertalen als een subst.
Numer — 15: Num. 15, 32.
293 nbsp;nbsp;nbsp;ten stuucke: terstond ? stuuc — stoot, duw. Mnl. Wdb. VII,nbsp;2380. Vgl. op slag = terstond.
294 nbsp;nbsp;nbsp;oordineren: verordenen, bepalen, bevelen. Mnl. Wdb. V, 1956, 6.
295 nbsp;nbsp;nbsp;zondere cesseren: zonder ophouden. Hier: zonder verwijl?nbsp;Mnl. Wdb. I, 1495.
herderen: verduren (n.1. van straf voor de zonde). Mnl. Wdb. III, 150, 1.
-ocr page 247-235
296 druckich: bedrukt, bedroefd. M n 1. W d b. II, 444.
299 nbsp;nbsp;nbsp;het sdoots punitie: de doodstraf. Punitie = straf, vgl. de Aant. opnbsp;VS. 231.
300 nbsp;nbsp;nbsp;vitie: misslag, zonde. Niet Mnl. Lat. vitium = gebrek, het verkeerde.
dolueren: smarten. Niet Mnl. Lat. dolor-is; Fr. douleur. Vgl. behalve de plaatsen hier bij La wet nog Charon vs. 74: denbsp;sulcke is blij in sanders doleren.
302 humueren: gemoedstoestanden. Deze bet. niet Mnl., vgl. Mnl. W d b. III, 737: vocht, vochtmenging in het menselijk lichaam.
ongemeten: onmetelijk, oneindig. Mnl. W d b. V, 622: bijwoord van graad bij groot.
304 ten helschen afgryse: naar de afschuwelijke hel. Typische rederijkers constructie.
306 nbsp;nbsp;nbsp;duer: vanwege, om. Mnl. W d b. II, 310, 3.nbsp;meerder: groter. Vgl. Mnl. W d b. IV, 1300.
307 nbsp;nbsp;nbsp;Numer — 16: Vgl. Num. 16, 31—32. De Kath. Bijbel: Korach,nbsp;Datan, Abiram.
verslende: verslond. Praet.sing. Deze eigenaardige vorm wrschl. omwille van het rijm; mogelijk analogie van begonde, waarovernbsp;Van Helten § 146c. L u b a c h tekende geen ver stonde op.
308 nbsp;nbsp;nbsp;Levi — 10: Levit. 10, 1—2.
dede ... te nieten: vernietigde. Vgl. Mnl. W d b. IV, 2400, II, Ib: niet = het niet-zijn.
310 haer: hun. De gewone plur. poss. in het Mnl. Vgl. Fr anc k § 214.
buuterthiere: verdorven, boosaardig; of wulps, liederlijk. Aangenomen dat dit het zelfde woord is als het Mnl. hntertieren, dat volgens Mnl. W d b. I, 1483 een verbastering is van putertier.nbsp;Het is niet onmogelijk dat we op deze plaats in tegenstelling metnbsp;het Mnl. wel moeten uitgaan van de bet. wulps, enz. van hetnbsp;grondwoord pute. Vgl. Mnl. W d b. VI, 783. Verdam geeftnbsp;slechts twee plaatsen voor de bet. liederlijk, wulps. Bij Anna Bynsnbsp;komt het ook voor in de bet. hoer achtig, ontuchtig, onkuis; zienbsp;Van Helten, Gloss. 58.
312 nbsp;nbsp;nbsp;destruwerde: verdelgden. Mnl. W d b. II, 142, b. Voor meerv.nbsp;onderw. en enkelv. gezegde zie S t o e t t, S y n t. § 203.
313 nbsp;nbsp;nbsp;dessenderde: afdaalden, neerdaalden. Lat. descendere. Mnl.nbsp;W d b. II, 137 geeft slechts èèn plaats uit Lev. v. Sint Amand.nbsp;Voor enkelv. tegenover meerv. subj. zie weer Stoet t, Synt. § 203.
smal: gering, klein, enz. Hier een stoplap met wrschl. weinig betekenis. Mnl. Wdb. VII, 1336.
-ocr page 248-314 nbsp;nbsp;nbsp;ten helschen gronde: in de afgrond van de hel. Vgl. Mnl. dernbsp;hellen grond = de helse afgrond. Mnl. W d b. II, 2171.
den cloot weet: het nauwkeurig weet. S. v. cloot ~ bal geeft het Mnl. W d b. III, 1583 twee plaatsen met waarschijnlijk dezenbsp;bet.: verstaet den cloot = versta het goed; dit is den cloot = ditnbsp;is de zaak, geeft acht. Deze plaats uit Lawet kan men toevoegennbsp;aan de plaatsen door Van Dis, blz. 321, vs. 2175 Aant. opgegeven.
315 nbsp;nbsp;nbsp;Judic — 9: Rechters 9, 53 (Lat. Judices).
Abimilecht: met toevoegende —t.
steen stick: een stuk steen. Vulgaat: fragmen molae. Mnl. W d b. VII, 2360, 3: stuck = deel van iets.
smeet: gooide. In tegenstelling met Mnl. hier wel: werpen met kracht, geweld. Vgl. Mnl. W d b. VII, 1374, 2,
316 nbsp;nbsp;nbsp;te griefte: tot onheil. In deze vorm is het woord niet Mnl. Welnbsp;grief, Mnl. W d b. II, 2132.
317 nbsp;nbsp;nbsp;listelicken: heimelijk, in stilte. Adv. Mnl. W d b. IV, 676.
diefte: diefstal. Mnl. W d b. II, 156, la. Een diefte doen = een diefstal plegen.
318 nbsp;nbsp;nbsp;met zwaerheyt: met hevigheid. Mnl. W d b. VII, 2477, 9.
322 nbsp;nbsp;nbsp;beseven: vernomen. Deelw.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beseffen. Zo men dat uit E. wel
kan vernemen, in nbsp;nbsp;nbsp;E. kan lezen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Mnl. W d b. I, 1019, 7.
Mnl.: Bi der bybele eist wel beseven.
nedt: nauwkeurig, juist. Bijw. Een zeer veel voorkomende stoplap. Mnl. W d b. IV, 2364, II.
323 nbsp;nbsp;nbsp;ancleven: wat ernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij hoortnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(n.1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij het zondigen: de straffen!),
den aankleve. Vgl. nbsp;nbsp;nbsp;Mnl. Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;III, 1539, 2: eleven = verbonden
zijn met, gepaard gaan met iets. Tgraefscap van Poytiers ende datter an claf. Vgl. nog N e d 1. W d b. I, 193: met den aankleve van dien.
ledt: geef acht, let op. Mnl. W d b. IV, 422, 5. Kil. letten op eenighe saecke = intentum esse alicui rei.
324 nbsp;nbsp;nbsp;hadde regnatie: van kracht was. Vgl. Mnl. W d b. VI, 1206, 1.
325 nbsp;nbsp;nbsp;commen: gekomen. Deelw. zonder ge-. Dit komt nog veel voornbsp;in de 16e eeuw; vgl. L u b a c h § 82. Voor het ontbreken vannbsp;ge- in het Mnl. zie Van Kelten § 193a, en S t o e 11, S y n t,nbsp;§ 288. Het tegenwoordig Westvlaams gebruikt nog kommen alsnbsp;deelw. vgl. De B o s.v. komen.
aligatie: het bijbrengen; zoals P. bijbrengt, aanvoert. Vgl. de Aant. op VS. 159.
326 nbsp;nbsp;nbsp;voordachtich: met opzet; met vooropgezette bedoeling gedaan.nbsp;M n 1. W d b. IX, 968, 2.
-ocr page 249-237
327 nbsp;nbsp;nbsp;stranckheyt: gestrengheid. M n 1. W d b. VII, 2275, 2.
328 nbsp;nbsp;nbsp;luut: luide; duidelijk hoorbaar. M n 1. W d b. IV, 867. N.1.nbsp;Johannes de Doper aan de Jordaan. Vgl. Joh. 1, 29.
330 nbsp;nbsp;nbsp;nedt: volledig, geheel en al? Anders in de bet. van juist, nauwkeurig; hier een stoplap (vgl. vs. 322).
331 nbsp;nbsp;nbsp;verbonden: vastgestelde. Van verbinden = in rechte verbinden,nbsp;bepalingen maken betreffende iets. M n 1. W d b. VIII, 1490, 8.
332 nbsp;nbsp;nbsp;zyn: meervoud, terwijl het onderwerp in de voorgaande zin mennbsp;is. Hier gaat Lawet weer van het enkelvoud op het meervoud over.nbsp;Vgl. de overgang van meerv. op enkelvoud in vs. 226.
reene: zuiver, onbesmet, ongerept. M n 1. W d b. VI, 1221, 3f.
333 nbsp;nbsp;nbsp;Israels; Israel, onderwerp. Meervoud? vgl. het meervoudig gezegde zyn in vs. 335 en se ... zochten in vs. 336.
staende ... naer: strevende naar. Vgl. M n 1. W d b. VII, 1870, 3.
vast; met ijver; voortdurend. Bijw. M n 1. W d b. VIII, 1294, 5 en 1296, 7. Deze laatste bet. ook bij Kil.: assidue, continuo,nbsp;semper.
zondere af te scheene: zonder ophouden. Scheene = schedene, verbogen vorm van scheden, scheiden. Mnl. afscheden = uitscheiden,nbsp;ophouden. Mnl. W d b. I, 262, 3, alwaar ook de uitdr. sondernbsp;afsceden = zonder ophouden, voor altijd.
334 nbsp;nbsp;nbsp;vulsommen: geheel vervullen? Sommen = optellen, samennbsp;tellen. Hiervan het deelw. gesommet = zonder dat er iets ontbreekt;nbsp;Mnl. Wdb. VII, 1533, 1.
Over het ontbreken van te voor de inf. na om zie S t o e t t, S y n t. § 282 en Opm. Ook het tegenwoordig Westvlaams kentnbsp;dit nog, vgl. De B o s.v. om.
336 de zelve: die (n.1. de gerechtigheid). Vgl. Van Helten § 358c. Hier heeft men de bet. van het latere dezelve, niet zozeer van hetnbsp;Mnl. dieselve = is ipse, juist deze. Vgl. Stoet t, Synt. §45nbsp;Opm. III.
339 nbsp;nbsp;nbsp;es ... verhalich: verhaalt. Vaak voorkomende rederijkers omschrijving.
vreese des sdoots: vrees voor de dood. Genitivus objectivus. rigalich: venijnig (bij doot). Mnl. regael = rattenkruid. Het bij-voeglnw. komt in het Mnl. niet voor. Voor ri- naast Mnl. re- zienbsp;de verschillende vormen in Mnl. Wdb. VI, 1188. Als bij-voeglnw. is regalig = vergiftig, venijnig, nog Westvlaams; D enbsp;B o s.v.
340 nbsp;nbsp;nbsp;eist herte duerstralich: doorsteekt het hart. Rederijkers omschrijving. Mnl. simeisM = steken, prikken, Mnl. Wdb. VII, 2268,nbsp;2. Kil. straelen, Fland. Holl. = aculeo, spiculo, stimulo pungere.
-ocr page 250-341 hebben myncke: gebrek hebben; te kortschieten. Te verstaan: hoe zou Gods Rechtvaardigheid te kort schieten jegens mij . . . ;nbsp;de rechtvaardigheid zal dus ten volle toegepast worden. Voor minkenbsp;—menke = gebrek, mankement zie M n 1. W d b. IV, 1418, 2.nbsp;In de bet. verminking nog Westvlaams, zie De B o s.v. minke.nbsp;Groote Hel vs. 420: mincksel = gebrek.
343 nbsp;nbsp;nbsp;ketyven: rampzaligen. M n 1. W d b. III, 1280, 2.
wilt vruecht bedryven: verheug u, wees verheugd. Vgl. mnl. druc bedriven = berouw hebben. Mnl. W d b. I, 659, b. Is dezenbsp;uitdr. syn. met vruecht wilt beghinnen in vs. 260? Voor willen ternbsp;omschrijving van de imp. zie de Aant. op vs. 260.
344 nbsp;nbsp;nbsp;beclyven: voorspoed. Onbep. w. als subst. gebruikt.
Becliven = voorspoedig zijn, toenemen in welvaart. Mnl. W d b. I, 798, 2a.
zonder vertoufven; zonder dralen. Vgl. sonder vertoef = onmiddellijk. Mnl. Wdb. IX, 154, 2.
345 nbsp;nbsp;nbsp;tot u behoufven: tot uw nut, voordeel. Vgl. tot enes behoef;nbsp;Mnl. Wdb. I, 744, 4. We hebben hier wrschl. te doen met denbsp;inf. als subst. gebruikt.
346 nbsp;nbsp;nbsp;vul der vrame: vol nut, baat. Mnl. Wdb. IX, 1239. Voornbsp;de gen. na vul zie Stoet t, Synt. § 165, I.
349 nbsp;nbsp;nbsp;recreatie: verpozing; hier: troost? Mnl. Wdb. VI, 1266.
350 nbsp;nbsp;nbsp;doetse salutatie: groet ze. De uitdr. niet Mnl. Mnl. Wdb.nbsp;VII, 114: salutatie = begroeting, het maken van zijn compliment.
351 nbsp;nbsp;nbsp;zonder jeghen spooren: zonder u te verzetten, bereidwillig.nbsp;Sporen = intr. zich verzetten; Mnl. Wdb. VII, 1784, II.nbsp;Mnl. quot;kent wel jeghensporich, bnw. = weerspannig, t.a. pl. III, 1039.nbsp;vercooren: uitverkoren; bemind, geliefd. Mnl. Wdb. VIII,nbsp;1939, 1 en 3. Deelw. van verkiesen.
352 nbsp;nbsp;nbsp;zondere zwichtinghe; zonder beperking, swichten = betomen,nbsp;beperken. Mnl. Wdb. VII, 2549, 2.
354 troostelicke: troostvolle, bemoedigende. Mnl. Wdb. VIII, 720, 1.
stichtinghe: stichting, wat tot vroomheid opwekt. Mnl. Wdb. VII, 2120, 4.
356 nbsp;nbsp;nbsp;behanghen: verstrikken. Door het verstrikken der zonden. Mnl.nbsp;Wdb. I, 729, 2.
357 nbsp;nbsp;nbsp;zwaer: groot, hevig. Mnl. Wdb. VII, 2469, 7.
verstranghen: benauwen, beangstigen. Als subst.: kommer, druk, verdriet. Mnl. Wdb. IX, 80 noemt het speciaal voor de 16e eeuw.nbsp;wilt niet verlanghen: wees niet verdrietig; wees niet ongeduldig.nbsp;Beide bet. passen in het verband. Mnl. Wdb. VIII, 1971, II, 1.nbsp;Voor willen ter omschrijving van de imp. zie de Aant. op vs. 260.
-ocr page 251-239
358 nbsp;nbsp;nbsp;bedwanghen: zorgen, droefheden. M n 1. W d b. I, 672, 2.nbsp;stremmen: stuiten, tegen gaan, stillen. Mnl. Wdb. VII, 2290.
359 nbsp;nbsp;nbsp;materie: stof, onderwerp. Mnl. Wdb. IV, 1233, 3.nbsp;clemmen: komen tot, overgaan tot. Vgl. Mnl. Wdb. III,nbsp;1522 de voorbeelden onder aan de kol.
360 nbsp;nbsp;nbsp;dyn zalicheyt verheven: bijstelling bij Christus.
362 nbsp;nbsp;nbsp;die: slaat terug op ghenade. Men kan dit vs. als een tussenzin opvatten, immers het slot van vs. 361 sluit aan bij vs. 363. In hetnbsp;hs. ontbreekt hy; zonder deze emendatie is de zin niet te verstaan.
363 nbsp;nbsp;nbsp;bevonden: schuldig bevonden; betrapt? Mnl. Wdb. I 1187,nbsp;7. Wie in desen . . . bevonden worden . . .
364 nbsp;nbsp;nbsp;doot ghesteent: (ter dood) gestenigd. Van stenen; Mnl. Wdb.
VII, nbsp;nbsp;nbsp;2081. Kil. kent alleen de vorm stenigen.
369 nbsp;nbsp;nbsp;troostelicke: troostvolle, bemoedigende. Vgl. Mnl. Wdb.
VIII, nbsp;nbsp;nbsp;720, 1.
man: man. Aanspreking tot deTroosteloosen Zondare. Vgl. vs. 234.
370 nbsp;nbsp;nbsp;condamnerende: veroordelende. Lat. condemnare. Mnl. Wdb.nbsp;1756.
371 nbsp;nbsp;nbsp;schelycxs: desgelij ks, evenzo. Mnl. des gelike, desgelycs. Een verkorte vorm zoals hier geeft Verdam niet op. Vgl. Mnl. Wdb. II, 138.
373 nbsp;nbsp;nbsp;int weste ende ooste: overal? De zelfde uitdr. in vs. 578; vgl.nbsp;VS. 176: ten westen en oosten.
propooste: houd dit voor ogen. Propoost = wat men zich voorstelt, voor ogen heeft. Mnl. Wdb. VI, 736.
374 nbsp;nbsp;nbsp;es . . . een ot^ervlietere: is . . . overvloedig. Overvlieten = overvloeien, overstromen; Mnl. Wdb. V, 2328, I.
375 nbsp;nbsp;nbsp;mindelick: liefderijk, vol liefde. Mnl. Wdb. IV, 1632, 1.nbsp;Voor de vorm mindelick na.a,st minnelickvgl. Van Helten § 134a,nbsp;en de opmerking van Verdam aan het begin van zijn art. minnelyc.
376 nbsp;nbsp;nbsp;loochende: verloochenend. Voor de bet. vgl. Mnl. Wdb. IV,nbsp;726, 4. De vorm is van de weinig voorkomende verkorte vormnbsp;lachen; vgl. mhd. lougen, logen naast lougenen, logenen. Zie denbsp;opmerking van Verdam s.v. logenen, t.a.pl. kol. 725.
by expresse: uitdrukkelijk. Mnl. Wdb. II, 765. Slechts èèn plaats uit de Brab. Veesten.
377 nbsp;nbsp;nbsp;schaker: rover, moordenaar. Mnl. Wdb. VII, 256: vooralnbsp;gezegd van de moordenaars aan het kruis.
excesse: ontaarding. In deze bet. niet Mnl. Vgl. exces = buitensporigheid bij Van Dis blz. 236, Aant. op vs. 175.
379 zondelick: zondig, in zonde. Bijw. Met dit suffix ook Mnl.: vgl. M n 1. W d b. VII, 1540.
-ocr page 252-380 nbsp;nbsp;nbsp;pubblicaen: tollenaar. M n 1. W d b. VI, 761.
381 nbsp;nbsp;nbsp;barmhertelick: barmhartig. Bijw. Dit woord komt in het M n 1.nbsp;W d b. niet voor, wel in het Mnl. Handwdb.
382 nbsp;nbsp;nbsp;afstaen van: afstand doen van, nalaten, op houden met. Mnl.nbsp;W d b. I, 272, 5.
pertich: nukkig. Mnl. W d b. VI, 306.
385 bescooven: waarnemen, opmerken. Niet Mnl. Vgl. N e d 1. W d b. Ilb 1993.
390 nbsp;nbsp;nbsp;vergheven: kwijtgescholden. Deelw. Hoort bij overtreden.
zonder vermyncken: geheel en al? Mnl. verminken = verminken; schenden. Mnl. W d b. VIII, 2145. Vgl. nog de Aant. bij vs. 341.
391 nbsp;nbsp;nbsp;willende: Het onderwerp dat hier bij hoort is hy uit vs. 386, dusnbsp;God. De constructie is hier niet zuiver.
inzyncken: doordringen in u. Mnl. W d b. III, 924, 3.
392 nbsp;nbsp;nbsp;proberene: bewijzen. Mnl. W d b. VI, 698, 1.
393 nbsp;nbsp;nbsp;razerene: met de grond gelijk maken. Kil. raseren een stad oftnbsp;kasteel. Mnl. W d b. VI, 1049, 3.
397 nbsp;nbsp;nbsp;penitentie: boete. Vgl. Mnl. W d b. VI, 242, waar Verdamnbsp;zegt dat de eigenlijke bet. is berouw.
recht te voort: aanstonds, onmiddellijk. Mnl. Wdb. VI, 1123,2b.
398 nbsp;nbsp;nbsp;spaerdese: spaarde hen. Voor dit enclitisch —se vgl. Vannbsp;Kelten § 340.
uut ghehertigher gronden: Uit barmhartigheid. Vgl. vs. 203 en de Aant. Ghehertich = een hart hebbend, vgl. Mnl. Wdb.nbsp;II, 1140. Vgl. nog De B o gehert = een hert hebbende.
399 nbsp;nbsp;nbsp;noch ten stonden: nog op dit ogenblik.
400 nbsp;nbsp;nbsp;ghenadich . . . up: genadig jegens, voor. Niet met dit voorzetselnbsp;in het Mnl. Vgl. Mnl. Wdb. II, 1386.
401 nbsp;nbsp;nbsp;neene: neen. Deze emphatische vorm wel om wille van het rijm.nbsp;Vgl. nog in volkstaal neeë.
te breene: te verbreiden, n.1. de mening dat God nu niet meer genadig is. Mnl. W d b. I, 1424, 4. Door wegvallen van d uitnbsp;braden.
403 nbsp;nbsp;nbsp;voordachtich: opzettelijk. Mnl. Wdb. IX, 968, 2.
404 nbsp;nbsp;nbsp;reyn: geheel en al, in alle opzichten. Mnl. Wdb. VI, 1223, 3.nbsp;Kan men hier misschien weergeven met: duidelijk?
406 zonder vermynck iet: zonder enige verminking, geheel en al? Vgl. VS. 390. In het Westvl. bestaat vermink nog in de bet. vannbsp;verminking. De B o s.v. vermink.
-ocr page 253-411 content: tevreden, in de -s van bems.
M n 1. W d b. Ill, 1820. Daarover schuilt
412 al hier present: hier tegenwoordig. Slaat terug op Ick. Waarschl. meer een stoplap.
ontgorden: verklaren, uiteenzetten, spreken, zeggen (van zulke woorden). M n 1. W d b. V, 1122, 4.
414 nbsp;nbsp;nbsp;houdene: onderhouden, naleven, in acht nemen. Vgl. M n 1.nbsp;W d b. III, 628, d.
verbonden: verplicht. M n 1. W d b. VIII, 1519, 2.
415 nbsp;nbsp;nbsp;vermalendyt: vervloekt. De gewone Mnl. vorm is vermaledyt; denbsp;vorm met -n- komt echter ook voor, vgl. Mnl. Wdb. VIII, 2094.
gast: (voor eeuwig) vreemdeling, uit de hemel buitengeslotene. Vgl. Mnl. Wdb. II, 927, 1 voorb. als: Gods toren meret vaste,nbsp;soe dat des hemels gaste daer af beven moeten. Die stede was alsonbsp;vaste, dat siere lange waren gaste.
417 nbsp;nbsp;nbsp;Verlaet sulck ancleven: Versta: Houd op een dergelijke meningnbsp;aan te kleven. Vgl. Mnl. Wdb. s.v. eleven. III, 1540, B4.nbsp;Vgl. de Aant. op vs. 323.
418 nbsp;nbsp;nbsp;ten dien motyve: tot dat doel. Kil. propositum. Mnl. Wdb.nbsp;IV, 1983.
420 onder de wedt ghedaen: aan de wet onderworpen. Vgl. Gal. 4, 5. Voor onder vgl. Mnl. Wdb. V, 311, 5: Doe die van Romennbsp;alle die werelt onder hem gedaen hadden, Pass. W.
zonder vermyden: zonder iets na te laten. Deze uitdr. is ook Mnl. Vgl. Mnl. Wdb. VIII, 2138, 2.
423 ghewereken: werken. Subst. Mnl. Wdb. II, 1899, 3. Vgl. De zondaren, die licht van deughden zijn ende gheen ballast vannbsp;goeden ghewereken voeren.
427 nbsp;nbsp;nbsp;es stellende het belydt: verkondigt. Belydt hoort bij beliën =nbsp;belijden. Voor dit woord zie Mnl. Wdb. I, 849. Een typischenbsp;rederijkers omschrijving.
428 nbsp;nbsp;nbsp;dy: u. De oude obj. vorm van het pron. pers. 2e persoon enkelv.nbsp;In de 16e eeuw nog niet zo heel zeldzaam, vgl. Van Halterennbsp;§ 2. Naast dit dy gebruikt Lawet ook de obj. vorm u. Voor denbsp;afwisseling du — u vgl. Stoet t, Synt. § 25, Opm.
430 worden: geworden. De oorspr. vorm zonder ge- is nog regel in de 16e eeuw. Zie L u b a c h § 82.
betemen: spreken, meedelen, verzekeren? In het Mnl. onbekend. Vgl. terne = onderwerp, datgene waarover men spreekt. Mnl.nbsp;Wdb. VIII, 215. Vgl. nog teem = denkbeeld, opvatting. Vannbsp;Dis a.w. blz. 280, Aant. op vs. 609.
432 vyandt der hellen: de vijand uit de hel, de duivel. Mnl. Wdb.
16
-ocr page 254-IX, 430, 2. waar nog andere uitdrukkingen met vyant = duivel gegeven worden.
433 versnellen: zich haasten. Intr. M n 1. W d b. VIII, 2491, III.
435 nbsp;nbsp;nbsp;verbonden der slavernien: onderworpen aan de . . . Verbindennbsp;onder = onderwerpen. M n 1. W d b. VIII, 1490, 61.
436 nbsp;nbsp;nbsp;nerstich: ernstig, volhardend. Van nernstich, zie M n 1. W d b.nbsp;IV, 2352, Al. Voor het wegvallen van de -n- vgl. Francknbsp;§ 115, 4.
439 nbsp;nbsp;nbsp;De zin loopt hier weer niet normaal door.
ghestelt: te boek gesteld. M n 1. W d b. VII, 2067, 5. Kil. stellen te boecke.
fier: eerbied afdwingend. M n 1. W d b. II, 800, 3. Hier een stoplap.
440 nbsp;nbsp;nbsp;voor alle dese lieden: het publiek waarschijnlijk. Het komtnbsp;herhaaldelijk voor dat de spelers de toeschouwers in het spel betrekken.
441 nbsp;nbsp;nbsp;het rechte hedieden: de juiste betekenis. Voor rechte vgl. M n 1.nbsp;W d b, VI, 1079, 7.
442 nbsp;nbsp;nbsp;principalich: voornamelijk. Adv. Principael = voornaam, belangrijk, adj. Mnl. Wdb. VI, 686, Ib.
445 nbsp;nbsp;nbsp;voor elcken ghemeene: voor ieder in het algemeen, voor allen.nbsp;Mnl. Wdb. II, 1332, 2.
wat treckick te beene: wat trek ik mij aan, wat neem ik mij ter harte, wat maakt indruk op mij. Deze uitdr. niet Mnl. Mnl.nbsp;Wdb. I, 679, 1: te bene binden = zich iets aantrekken. Het N e d 1.nbsp;Wdb. II', 1302 citeert de uitdr. iets te beene trecken uit de Antw.nbsp;Spelen, Anna Bijns en Trou moet Blycken (blz. 41).nbsp;best: het best. Voor de weglating van het lidwoord bij het in denbsp;superlatief geplaatste bijwoord zie S t o e 11, S y n t. § 92e.
446 nbsp;nbsp;nbsp;heeschs: verlangen, wens. Mnl. Wdb. II, 600, 2 s.v. eisc.nbsp;Heesch: voor prothesis van h-, specifiek voor het Vlaams, zienbsp;Van Helten § 132, c.
stuuent: leunt, steunt tegen; verzet zich tegen? Het Mnl. kent alleen de eerste twee bet.; Mnl. Wdb. VII, 2209, III s.v.nbsp;stonen. Het verband eist iets als de derde bet.
Voor de eigenaardige spelling vgl. stuuene in II vs. 831.
447 nbsp;nbsp;nbsp;vuendt: woont. Voor de Vlaamse eu klank zie J acobs blz.nbsp;211, k. De V aan het begin is raadselachtig. Men heeft hier tochnbsp;niet te doen met een Westvl. overgang van w gt; v waarover Vannbsp;Helten § 102, Opm. 5 spreekt?
450 duer wyen: slaat terug op Adam uit vs. 448.
sommenesse: vermelding. Mnl. sommen = opsommen, vermelden: Mnl. Wdb. VII, 1533, 2.
-ocr page 255-451 nbsp;nbsp;nbsp;onvrommenesse: ongeluk, onheil, ramp. Mnl. onvrome; M n 1.nbsp;Wdb. V, 1538.
452 nbsp;nbsp;nbsp;onvreden: ellende, ramp. Mnl. Wdb. V, 1527, 6.
454 nedt ende ydoone: zuiver en schoon. Behoort bij gherechticheyt, dus: geheel volmaakt?
456 nbsp;nbsp;nbsp;des levens: hangt af van de rechtverdichmakinghe.
generalick: in het algemeen. Niet in het Mnl. Wdb. Wel komt generaal = algemeen in het Mnl. Handwdb. voor.
457 nbsp;nbsp;nbsp;die: n.1. Christus.
pover: arme, armzalige. Adj. In het Mnl. niet gebruikelijk, vgl. Mnl. Wdb. VI, 627. Kil. pover = pauper, egenus, inops, tenuis.
458 nbsp;nbsp;nbsp;bezwaerde: gekweld, bedroefd, belast. Deelw. van bezwaren;nbsp;Mnl. Wdb. I, 1127, 2.
460 nbsp;nbsp;nbsp;bedwanghen: zorgen, noden. Mnl. Wdb. I, 672, 2.
461 nbsp;nbsp;nbsp;dienstachtighen: dienstbare. Dit zelfde woord ook Mnl., Mnl.nbsp;Wdb. II, 165, 2.
463 nbsp;nbsp;nbsp;diier wyen: door welke (n.1. die gheest).
talder huere: altijd. Voor huere met prothetische h- (Vlaams) zie Van Kelten § 132, c.
464 nbsp;nbsp;nbsp;Gode: met God.
bloot: Wrschl. stoplap met weinig bet. eenvoudig. Zo ook het Mnl. bloot, vgl. Mnl. Wdb. I, 1322.
465 nbsp;nbsp;nbsp;minjoot: beminnelijk, vererenswaardig. Mnl. Wdb. IV, 1620.
467 mackt: maakt. Verkorting van de stam klinker voor cons. t van de uitgang komt heel vaak voor bij Lawet. Vgl. voor het verschijnsel Van Kelten §4, b.
469 om niet: voor niets, gratis. In deze bet. ook wel Mnl.; Mnl. W d b. IV, 2399.
471 nbsp;nbsp;nbsp;regneren: heersen. In het Mnl. meestal met een ondeugd alsnbsp;onderwerp. Mnl. Wdb. VI, 1207, I b.
sulckdanich: zodanig. Kil zegt hier van vetus.
472 nbsp;nbsp;nbsp;emmer: in elk geval, voorzeker. Mnl. Wdb. II, 628, 2.
473 nbsp;nbsp;nbsp;cleeft ... up: blijft denken aan. Mnl. eleven = bij iets blijven,nbsp;vgl. Mnl. Wdb. III, 1539, 2.
propoostelick: ter zake dienende, bij de zaak blijvend. Niet in het Mnl. P 1 a n t ij n geeft propoostelick = a propos. Kil tenbsp;proposte = ad rem, commode, opportune. Zie Mnl. Wdb. VI,nbsp;736 s.v. propoost.
475 scriftelicken troost: troost uit de K. Schrift, aan de K. Schrift ontleend. Object van alegieren. In de titel staat schriftuerelick.
-ocr page 256-244
alegieren: aanvoeren, vermelden, zeggen. Mnl. allegieren, M n 1. W d b. I, 346. Vgl. het subst. hier bij o.a. in vs. 325.
476 conserfven: ingelegde vruchten. Niet Mnl. In het M n 1. W d b. komt slechts conserveefen voor.
Deze regel hoort bij troost.
Am ghemerckt: aangezien. Deelw. van gemerken = opmerken. M n 1. W d b. II, 1354. In deze vorm en bet. niet Mnl.
478 nbsp;nbsp;nbsp;roy: ellende, verdriet. Nog Westvlaams, De B o rooi = moeite,nbsp;last. Vgl. het art. Mnl. W d b. VI, 1565.
479 nbsp;nbsp;nbsp;vernoys: verdriet. Mnl. vernooy = verdriet. Mnl. Wd b. VIIInbsp;2206, 1. T.a.pl. kol. 2216: vernooysel = leed, verdriet: 16e eeuw.nbsp;wes: wis, gewis, ontwijfelbaar? De zin is niet erg duidelijk. Of isnbsp;wes het zelfde als Mnl. wisch, subst. = lap, vaatdoek, voetveegnbsp;(Mnl. Wdb. IX, 2673, 3) dat ook als adj. gebruikt kan worden innbsp;de bet. van onderdanig? Wes zou hier dan kunnen betekenen terneergeslagen, hetgeen een goede zin geeft. Voor de eerste opvattingnbsp;pleit nog het voorkomen van wes = gewis in II vs. 612.
Het onderwerp in deze zin is ick uit vs. 475.
480 nbsp;nbsp;nbsp;schadich: schadelijk. Deze vorm niet in het Mnl. wel schadelyc.
482 nbsp;nbsp;nbsp;ontfaerme: over wie ik mij ontferm . . . Merkwaardig is hier denbsp;constructie. Voor het Mnl. ontfarmen in deze bet., dat als onpers.nbsp;werkw. voorkomt zie Mnl. Wdb. V, 1351, I. Kil ontfermennbsp;= miserari, wijst dit op een constructie als hier bij Lawet?
483 nbsp;nbsp;nbsp;smertich: krenkt zijn rechtvaardigheid niet, doet zijn rechtvaardigheid geen afbreuk. Dit bijvnw. bij het w.w. smarten = eennbsp;verwonding toe brengen. Vgl. smartenisse = krenking, hoon.nbsp;Mnl. Wdb. VII, 1348 en 1349.
484 nbsp;nbsp;nbsp;liberalich: goedertieren, mild. Zie Mnl. Wdb. IV, 450 s.v.
485 nbsp;nbsp;nbsp;die: aan de gene die . . .
weest niet dwalich: omschrijving voor dwaal niet.
486 nbsp;nbsp;nbsp;hopt: hoopt. Zie Aant. op vs. 467.
altyts: altijd. Met adverbiale -s. Deze adverbiale -s kennen wij nog in eertijds, somtijds.
487 nbsp;nbsp;nbsp;merckt: beschouw, bekijk. Mnl. Wdb. IV, 1455, 2.nbsp;fyguere: tooch. Deze bet. heeft het Mnl. figure nog niet, wel denbsp;bet.: afbeelding, beeld. Mnl. Wdb. II, 803, 3.nbsp;ghemoeten: ontmoeten. Mnl. Wdb. II, 1373, 1.
488 nbsp;nbsp;nbsp;tot uwen sussene: om u tot bedaren, tot kalmte te brengen. Hiernbsp;troosten, n.1. het verdriet van de Troosteloosen Zondare stillen.nbsp;Mnl. Wdb. VII, 2439.
491 bekoutere: verkondiger. Niet Mnl. Bij het Mnl. couten = praten. Mnl. Wdb. III, 2004. Kil kouter = fabulator, nugator.
-ocr page 257-492 nbsp;nbsp;nbsp;zoutere; het boek der Psalmen. M n 1. W d b. VII, 1611. Kil.nbsp;soutev = psalterium.
eens deels: van de ene kant? Vgl. ons deels . . . deels. Het tweede lid schuilt in vs. 496. Het Mnl. kent eens deels = gedeeltelijk, watnbsp;hier ook past. M n 1. W d b. II, 94.
te stoutere: des te moediger, des te meer getroost. Voor te voor de comparatief vgl. S t o e 11, S y n t. § 196.
493 nbsp;nbsp;nbsp;ghefigurert; uitgebeeld. Vgl. fyguere vs. 487 Aant.
494 nbsp;nbsp;nbsp;gheacordert: tot overeenstemming gekomen. Mnl. Wdb. I, 305.
496 zien ick: Hier hebben we te doen met een oude uitgang van de 1ste pers. sing., die in het Ondfr -on luidde. In het Mnl. komt dezenbsp;uitgang bij sterke werkw. uiterst zelden voor, bij zwakke werkw.nbsp;vaker. Vgl. Van Helten § 206. In de 16e eeuw is ie zien nietnbsp;zo ongewoon, vgl. L u b a c h § 62, bij andere werkw. is dezenbsp;uitgang echter weer zeer zeldzaam. In deze beide spelen komtnbsp;ick zien verder nog voor in vs. 1197 en II vs. 103, 408. Vgl. nognbsp;hierboven blz. 67.
498 nbsp;nbsp;nbsp;ghebueren: te beurt vallen, ten deel vallen. Mnl. Wdb. II, 988, a.
499 nbsp;nbsp;nbsp;met ghestadicheyt: voortdurend. Gestadicheit = duurzaamheid,nbsp;bestendigheid. Mnl. Wdb. II, 1692, 1.
502 quets; kwetsing, kwaad. Mnl. Wdb. VI, 891. Vgl. Kil. quets, vetus, malum; quetse, malum, dolor.
504 te vergheefts: te vergeefs. Mnl. Wdb. VIII, 1763. Merkwaardig is de ingevoegde -t-,
507 nbsp;nbsp;nbsp;quame: kwam. Met -e als oorspronkelijke uitgang voor 1ste pers.nbsp;sing, van de Optativus Praet. Deze uitgang was Mnl. reeds verdwenen. Vgl. Franck § 126. Van de vorm cam, die zich naastnbsp;quam ontwikkelde (zie Van Helten §156c) heeft L u b a c hnbsp;§ 24 c een vorm came.
508 nbsp;nbsp;nbsp;beslooten: ingesloten. Mn). Wdb. I, 6, waar echter alleennbsp;plaatsen met letterlijke bet. gegeven worden.
509 nbsp;nbsp;nbsp;beloofte: belofte. Rekking ook Mnl. Zie Mnl. Wdb. I, 863.
510 nbsp;nbsp;nbsp;zynde; tegenw. deelw.
511 nbsp;nbsp;nbsp;noyalicb: trouw, oprecht. Mnl. noyael; Mnl. W d b. IV, 2487.
512 nbsp;nbsp;nbsp;principalicb; voorname, belangrijke. Mnl. principael; Mnl.nbsp;Wdb. VI, 686, I b.
513 nbsp;nbsp;nbsp;tzyne gberiefde: tot zijn vreugde, voordeel, of iets dergelijks.nbsp;Mnl. geryf kan ook vele dergl. betekenissen hebben; vgl. Mnl.nbsp;W d b. II, 1541.
515 bloot stelt: bekend maakt, bloot legt, openbaart. Mnl. W d b. I, 1321, 2: bloot = bekend, openbaar. Deze uitdr. niet Mnl.
-ocr page 258-516 telt: telt, rekent, houdt voor. M n 1. W d b. VIII, 207, 2.
518 bin swerels foreest: in de wereld. Omschrijving. Mnl. foreest = bos. Voor de meer algemene bet. gebied zie Van Dis a.w. blz.nbsp;246, Aant. op vs. 518.
laest ende eest: het laatst en het eerst, altijd. Voor laest zonder t vgl. lest.
520 nbsp;nbsp;nbsp;ghewinnen: tot voordeel van het verstand, verlichting van 'tnbsp;verstand, Mnl. gewinnen = winnen. Mnl. W d b. II, 1914, 2.
521 nbsp;nbsp;nbsp;zondere verlaten: zonder op te houden, onverwijld? Mnl,nbsp;W d b. VIII, 1985, III.
523 nbsp;nbsp;nbsp;staet over een zyde: ga aan de kant staan, ter zijde staan. Overnbsp;een side = ter zijde is ook Mnl.; Mnl. W d b. VII, 1048, 4.
sonder verflauwen: zonder uw aandacht te laten verslappen. Verflauwen = zwak, krachteloos worden. Mnl, Wdb. VIII, 1718.
Tooch schepherdere: schaapherder. Eigenaardig is de korte vorm schep- die in het Mnl. niet voorkomt; vgl. Mnl. Wdb. VII,nbsp;230. Wel vermeldt Verdam s.v. schaper, t.a.pl. kol. 311, tweemaalnbsp;de variant scepper naast sceper.
macke: herdersschopje (Lange steel, klein blad). Niet Mnl. De
B o. mak, makke = schaperschup.
male: herderstas. Mnl. Wdb. IV, 1057.
524 nbsp;nbsp;nbsp;vul trauwen: vol getrouwheid. Mnl. Wdb. VIII, 734, 1.
525 nbsp;nbsp;nbsp;beleeden: naar de vorm hoort het bij Mnl. beleiden, beleden =nbsp;geleiden, besturen; naar de betekenis echter bij Mnl. beliên =nbsp;belijden. Mogen we hier een opzettelijke vervorming om het rijmnbsp;aannemen? Uit de bet. voor het gerecht brengen, in rechte aanvoerennbsp;die beleiden hebben kan (Mnl. Wdb. I, 834, 7 b) zou men desnoods een hier passende betekenis kunnen distilleren: verkondigen.
526 nbsp;nbsp;nbsp;zeyt: zegt. Samengetrokken uit seghet. Vgl. deelw. geseget —geseit.nbsp;weeden: weiden, hoeden. Mnl. Wdb. IX, 2056,.1.
532 nbsp;nbsp;nbsp;verstaen ick: De praet. praes. staen, gaen en doen bewaren innbsp;de uitgang -n van de 1ste pers. s, praes. indic. een oude uitgang.nbsp;Slechts zelden komt deze uitgang in het Mnl. nog voor. Vgl.nbsp;Franck § 163 en 164, en voor een enkel Middelnederlandsnbsp;voorbeeld Van Kelten §241 en 239. Ook in de 16e eeuwnbsp;komen de vormen ic staen, ic gaen, ic doen weinig voor, ofschoonnbsp;vaker dan in het Mnl.; vgl. Lubach § 108 en 106. Vgl. nognbsp;hier boven blz. 67.
533 nbsp;nbsp;nbsp;verknesen: gekweld. Deelw. van verknisen: kwellen. Mnl.nbsp;Wdb. VIII, 1923 noemt het 16e eeuws.
algaders: geheel en al, alles te zamen. Met adverbiale -s.
534 nbsp;nbsp;nbsp;beraders: raadslieden. Hier in het verband waarschijnlijk troosters.
-ocr page 259-247
zoals ook het Mnl. berader kan betekenen, van God of Christus gebruikt. Zie Mnl. W d b. I, 909, 2,
535 nbsp;nbsp;nbsp;ghedessendert: nedergedaald. Lat. descendere. Mnl. Wdb. II,nbsp;137 geeft slechts èèn plaats, uit Lev. v. Sint Amand, dat volgensnbsp;B o u w s t o f f e n blz. 8 no. 19 Oostvlaams is.
536 nbsp;nbsp;nbsp;met zeden: met ingetogenheid, ingetogen. Hier een stoplap. Vgl.nbsp;Mnl. Wdb. VII, 848, 6.
539 nbsp;nbsp;nbsp;misterie: geheim, geheimenis. Inzonderheid gezegd van Godsnbsp;raadsbesluiten. Mnl. Wdb. IV, 1740. Hier zou men om het verband kunnen vertalen met geheimzinnige, verborgen wondermacht.
540 nbsp;nbsp;nbsp;myzerie: ellende. Niet in het Mnl. Wdb., echter wel in hetnbsp;Mnl. Handwb.
542 nbsp;nbsp;nbsp;brachte: bracht. Voor deze lange vorm van het praet. zie Vannbsp;H e 11 e n § 203. Volgens L u b a c h § 60a algemeen gebruiktnbsp;in de 16e eeuw.
543 nbsp;nbsp;nbsp;rechter: echt, waarachtig, waar. ,,De ware schaapsstal”. Mnl.nbsp;Wdb. VI, 1078, 6.
coeye: schaapskooi. Mnl. Wdb. III, 1835. Deze bet. is de gewone van het Mnl. cooye.
545 nbsp;nbsp;nbsp;schier: spoedig, aanstonds, onmiddellijk. Bijw. Hier meer eennbsp;stoplap. Mnl. Wdb. VII, 504, 2.
memoorie: denkvermogen. Mnl. Wdb. IV, 1368, 2.
546 nbsp;nbsp;nbsp;Serifs histoorie: geschiedenis, vermelding in de H. Schrift.nbsp;Ook hier het verdwijnen van de -t- voor de genitief zoals dat bijnbsp;Lawet regel is. Vgl. b.v. swerels bedycken, vs. 704; swerels anlech,nbsp;II VS. 737.
550 nbsp;nbsp;nbsp;daer vooren: daar voor, n.1. voor het menselijk geslacht, denbsp;mensen.
in beschudde: tot bescherming. Mnl. wel bescuddinge. Voor in = tot, uitdrukking van een doel zie Mnl. Wdb. III, 822, 5.
551 nbsp;nbsp;nbsp;verslindere: verslinder (der zielen), gezegd van de duivel. In hetnbsp;Mnl. alleen als zwelger, gulzigaard, vraat. Mnl. Wdb. VIII,nbsp;2461. Vgl. nog de volgende Aant.
552 nbsp;nbsp;nbsp;leu: leeuw. Vgl. voor dit beeld van de duivel 1 Petr. 5, 8, waarnbsp;ook het woord verslinden (Vulgaat; devorare) gebruikt wordt,nbsp;wat het verslinder uit het vorige vs, verklaart.
met hindere: met nadeel, schade (voor de mensen). Mnl. W d b. III, 439.
554 nbsp;nbsp;nbsp;jeghen vielen: tegen streden. Vgl. Mnl. W d b. VIII, 171, 2;nbsp;tegenvallen = iem. op een vijandelijke wijze behandelen.
555 nbsp;nbsp;nbsp;alegiert: aanvoert, vermeit, zegt. Vgl. Aant. op vs. 475.
-ocr page 260-248
556 comunikiert: commuiiiseert, zich meedeelt. M n 1, W d b. III, 1739: commimiseren, dat bij Lat. communisare hoort. Dit com(m)-unikieren hoort bij Lat. communicare.
560 nersticheyt: ijver, volharding. M n 1. W d b. IV, 2353. Vgl. de Aant. op VS. 436.
voordachtich: bedachtzaam, voorzichtig. Mnl. Wdb. IX, 967, 1. 562 moyte: moeite, inspanning. Mnl. Wdb. IV, 1796, 3.
de jaren driendertich: gedurende drie-en-dertig jaren. Achterplaatsing van het telw. was gebruikelijk in het Mnl.; vgl. S t o e t t, S y n t. § 94.
565 nbsp;nbsp;nbsp;uut jonstigher gronden: uit een welwillend gemoed. Mnl.nbsp;Wdb. II, 2173, 4.
566 nbsp;nbsp;nbsp;vonden: gevonden. Voor het ontbreken van ge- zie de Aant. bijnbsp;VS. 325.
dit zelve oorconden: deze zelfde mededeling. Inf. als subst. gebruikt. Mnl. Wdb. V, 1981, 5. Dit zelve = dezelfde, vgl.nbsp;Mnl. Wdb. VII, 961, II 2.
567 nbsp;nbsp;nbsp;ghezinne: gezelschap, hofhouding. Mnl. Wdb. II, 1648, 2.
569 nbsp;nbsp;nbsp;experdighe; voortreffelijke. Niet Mnl. Bij expert = uitstekend,nbsp;voortreffelijk. Vgl. de Aant. op vs. 246.
570 nbsp;nbsp;nbsp;neghentneghentich: voor de t- voor tneghentich zie Francknbsp;§ 233. In het Westvlaams is die t- behouden. Zie De B o s.v.nbsp;tnegentig. Vgl. nog tzestich in vs. 1127.
573 betraut ... in: vertrouw op. Mnl. Wdb. I, 1165, 2.
buuten allen verzeere: vrij van alle smart, droefheid. Mnl. verseren = pijn hebben, smart, droefheid hebben. Mnl. Wdb.nbsp;VIII, 2408, II. Vgl. nog de Aant. op II vs. 434.
575 ten desen keere: bij deze gelegenheid, nu. Vgl. Mnl. tien kere = bij die gelegenheid, toen. Mnl. Wdb. III, 1263, 7.
onghevals: ellenden, rampspoeden. Opmerkelijk is het meerv. op -s. Voor deze meervouds -s in het Mnl. zie Van Keltennbsp;§ 251, 256, 260, 284, 289.
578 nbsp;nbsp;nbsp;int weste ende ooste: overal? Vgl. vs. 373.
neent: neen. Over de -t als schijnbaar overbodig pronomen zie Stoet t, Synt. § 33.
ten propooste: ter zake dienende. Zie Mnl. Wdb. VI, 736. Vgl. nog de Aant. op vs. 473.
579 nbsp;nbsp;nbsp;merckt ... fyguere: vgl. vs. 487.
580 nbsp;nbsp;nbsp;tot dynen ghehande:? De zin vraagt iets als tot uw voordeel.nbsp;Hoort het misschien bij hant = zinnebeeld van hulp, zekerheid,nbsp;veiligheid (Mnl. Wdb. III, 107, 4 en 110, 7)? In deze spelen
-ocr page 261-249
komt de uitdr. nog voor in vs. 879, 905, II vs. 1105, 1275; in het Spel van den Helighen Sacramente, vs. 70 (fol. 51) kan tot uwenbsp;ghehanden ook deze betekenis hebben. Vgl. nog het adj. ghehandichnbsp;in II VS. 919, en messant doen in II vs. 705.
valjande: edele. Mnl. Wdb. VIII, 1192, 3.
581 nbsp;nbsp;nbsp;bedancken . . . van: bedanken voor. Vgl. voor dit voorzetsel vannbsp;Mnl. Wdb. I, 610—611.
582 nbsp;nbsp;nbsp;vercrancken: afnemen, verminderen. Mnl. Wdb. VIII, 1192, 3.
583 nbsp;nbsp;nbsp;als: evenals.
mestroosticheyt: wanhoop (de oudste bet.); mistroostigheid. Mnl. Wdb. VI, 1743. Object in de zin waar van confuus het subject is.
confuus: smaad, hoon, en wel Christus aangedaan. In deze speciale betekenis en verbinding heel gewoon in het Mnl. Zie de voorbeelden.nbsp;Mnl. Wdb. III, 1774, 3.
586 nbsp;nbsp;nbsp;ter cuere: naar wens, naar de eis, voortreffelijk. Bij core, cuere =nbsp;keus. Mnl. Wdb. III, 1896. Kil. wel te keure = egregie.
587 nbsp;nbsp;nbsp;de rechte fyguere: de juiste uitbeelding. Mnl. Wdb. 11,803,3.
589 blytschepen: blydschap. Evenals in het Mnl. hier een meerv. dat wij niet gebruiken. Vgl. ,S t o e t t, S y n t. § 197.
ghedreghen: gedragen. De oudste vorm van het part. praet. Vgl. Franck § 143. Voor de verbreiding van deze vorm in denbsp;16e eeuw vgl. L u b a c h § 36, a.
591 nbsp;nbsp;nbsp;eerghe: kwaad, slechtheid. Arch, Mnl. Wdb. I, 446, 1.
592 nbsp;nbsp;nbsp;daer hy anne: bedoeld is het kruis dat Christus in de tooch draagt.nbsp;Vgl. VS. 598.
595 nbsp;nbsp;nbsp;bereydeii: gereedmaken, toerusten. Mnl. Wdb. I, 927, Ib.
596 nbsp;nbsp;nbsp;ons = onze. De verkorte vorm naar analogie van b.v. myn. Vgl.nbsp;Van Helten § 343, a en voor de 16e eeuw. Van Haltenen § 34.
600 nbsp;nbsp;nbsp;ghestorfven zynde: afgestorven zijnde. Mnl. Wdb. VII, 2109,4.
601 nbsp;nbsp;nbsp;der rechtverdicheyt . . . leven: voor de rechtvaardigheid leven.nbsp;Ook in het Mnl. komt leven voor met een 2e naamval i.pl.v. eennbsp;voorzetsel bepaling. Zie voorbeelden Mnl. Wdb. IV, 433, 2.
naer desen: bedoeld is Christus.
606 nbsp;nbsp;nbsp;ghezedich: braaf. Vgl. Mnl. Wdb. II, 1620: geseedt.nbsp;onledich: druk. Mnl. Wdb. V, 796, 2.
607 nbsp;nbsp;nbsp;te mywaerts bestedich: die gij aan mij besteedt.
608 nbsp;nbsp;nbsp;ghehertich: hartelijk. Deze bet. niet Mnl. Vgl. Mnl. Wdb. II, 1140.
-ocr page 262-609 dinwendighe gronden: het diepst van het gemoed, het hart. Zie M n 1, W d b. s.v. grant II, 2173, 4.
612 nbsp;nbsp;nbsp;gheschie: moge geschieden, moge te beurt vallen,nbsp;prys: eer, roem. M n 1. W d b. VI, 674, 3.
613 nbsp;nbsp;nbsp;keel wys: Het zelfde als mondelinghe. Wys ~ wijze, manier. Vgl.nbsp;in alle wisen = op alle manieren. M n 1. W d b. IX, 2673, 1.
614 nbsp;nbsp;nbsp;materiën: onderwerpen. In 't enkelvoud: stof. ,M n 1. W d b.
IV, nbsp;nbsp;nbsp;1233, 3.
ick bems my vermetelick: ik verzeker, verklaar. Omschrijving bij het wederk. w.w. hem vermeten, M n 1. W d b. VIII, 2127, 3.
617 speelwys: in een spel, als een spel, in de vorm van een spel.
620 nbsp;nbsp;nbsp;fraudighe: vals, bedrieglijk. M n 1. W d b. II, 848.
strypen: streken. In deze bet. niet Mnl., maar vgl. M n 1. W d b.
VII, nbsp;nbsp;nbsp;2326 de plaats uit Scale en Cl.: in also quaden stripen. Vannbsp;Helten, Gloss vermeldt het voor Anna Bijns.
621 nbsp;nbsp;nbsp;verstant: betekenis. Mnl. W d b. IX, 29, 5.
622 nbsp;nbsp;nbsp;vernypen: onderdrukken, te niet doen. Niet Mnl. K i 1, minuere.nbsp;De Bo: vernijpen = verknijpen, door benijping bederven, doornbsp;beklemming ineendrukken en verminderen.
masse: ?
626 nbsp;nbsp;nbsp;Hier begint het eigenlijke parabelspel van de Verloeren Zoone.
vlieghende: ongedurige. Bij vliegen = zich snel bewegen. Mnl. W d b. IX, 618, 2.
627 nbsp;nbsp;nbsp;groene: bloeiend, jeugdig; wellustig. Het Mnl. W d b. II,nbsp;2153, 2 zegt dat de bet. jeugdig zich in de 17e eeuw uitbreidde totnbsp;die van wulps, dartel, wellustig. Hier past echter die bet. ook zeer goed.
629 nbsp;nbsp;nbsp;jonghers: jongelingen. Mnl. W d b. III, 1062, 1.
630 nbsp;nbsp;nbsp;oversleghen: overzien, berekend. Van overslaen. Mnl. W d b.
V, nbsp;nbsp;nbsp;2274, 5b.
631 nbsp;nbsp;nbsp;niet om sommeren: onmetelijk. Sommeren = optellen, berekenen.nbsp;Mnl. Wdb. VII, 1533.
632 nbsp;nbsp;nbsp;Hier is na dies een voegwoord met de bet. van indien verzwegen.
goedinghen: goederen. Mnl. vooral vaste goederen, landerijen. Mnl. Wdb. II, 2032, 2.
633 nbsp;nbsp;nbsp;tryompheren: vreugde bedrijven, pret maken. Mnl. Wdb.
VIII, nbsp;nbsp;nbsp;699. Uit de 16e eeuw opgetekend.
634 nbsp;nbsp;nbsp;accoorderen: tot overeenstemming komen. Vgl. Mnl. Wdb. 1,305.
635 nbsp;nbsp;nbsp;ten fyne: ten slotte, per slot van rekening. M n 1. W d b. II, 804.nbsp;lettere: weinig, niet veel. Adj. Algemeen Mnl. is luttel, lettel, waar-
-ocr page 263-naast de Vlaamse vorm: lutter. (M n 1. W d b. IV, 911). De vorm letter komt bij De B o nog in talrijke voorb. voor.
hinders: belemmeringen. M n 1. W d b. III, 439.
636 nbsp;nbsp;nbsp;en: Voor deze negatie en in een zin met maer zie Stoet t, Synt.nbsp;§ 231.
637 nbsp;nbsp;nbsp;niet minders: niemand jonger. Vgl. M n 1. W d b. IV, 1610, 3.
639 nbsp;nbsp;nbsp;int generale: in het algemeen. Vgl. de Aant. op vs. 456.
640 nbsp;nbsp;nbsp;ontrent: in de omtrek van. Voor de assimilatie van m vóór tnbsp;tot n zie Van Kelten, § 125.
ghenerren: bedrijf; vermogen? Mnl. generen, intr. = de kost winnen, nering doen (Mnl. W d b. II, 1412, 1). Hier: bedrijf?nbsp;Vgl. Mnl. neringe, nerringe — o.a. vermogen, Mnl. W d b. IV,nbsp;2343, 8.
642 nbsp;nbsp;nbsp;derren: kwaad doen, schaden. Mnl. W d b. II, 129: deren.
643 nbsp;nbsp;nbsp;afferren: zaken, handelwijzen. Mnl. W d b. I, 221: affare. Fr.nbsp;affaire.
645 nbsp;nbsp;nbsp;zonder vermyncken: geheel en al? Zie de Aant. op vs. 390.
646 nbsp;nbsp;nbsp;virtuuten: krachten. Mnl. W d b. IX, 530, 2.
647 nbsp;nbsp;nbsp;ghebruucken: vleselijke omgang hebben met. Mnl. W d b.nbsp;II, 1018.
648 nbsp;nbsp;nbsp;caveren: zich bezorgd maken. Het komt in het Mnl. W d b.nbsp;niet voor. Vgl. N e d 1. W d b. III, 1980, B2.
650 nbsp;nbsp;nbsp;lustich: aantrekkelijk. Mnl. W d b. IV, 894, 2.nbsp;onvertraghelick: zonder vertragen, onmiddellijk.
651 nbsp;nbsp;nbsp;ghewaghelick zyn: melden, vertellen. Rederijkers omschrijvingnbsp;voor ghewaghen.
652 nbsp;nbsp;nbsp;ghesneden . . . nut eenen haute: De bet. is hier waarschijnlijknbsp;slank en kaarsrecht van houding. De uitdrukking sluit aan bij vs. 650.
655 nbsp;nbsp;nbsp;beseven: uitgekomen, voor de dag gekomen. Vgl. Mnl. W d b.nbsp;VII, 1025 s.v. *seve. Vgl. vs. 732.
sebyt: dadelijk. Mnl. W d b. VII, 2389.
zonder begheven: zonder er mee op te houden. Mnl. W d b. I, 700, c.
656 nbsp;nbsp;nbsp;heest: eis van . . . Over de prothesis van h- als speciaal Vlaamsnbsp;zie Van Helten § 132, c.
657 nbsp;nbsp;nbsp;dreel: boel, geliefde, liefje. Niet Mnl. In het Mnl. wel dreelinc =nbsp;troetelkind. Mnl. W d b. II, 398 s.v. dretelinc. Kil. dreelen,nbsp;troetelen; dreel, boel. Van Helten, Gloss, vermeldt hetnbsp;voor Anna Bijns. In het Westvla. is dreel nog bekend als strelingnbsp;met de hand; dreelen als aaien, strelen. Vgl. De B o. Het verkleinwoord dreelhin komt voor in vs. 1018, 1087, enz.
-ocr page 264-658 Versta: goedschiks of kwaadschiks.
660 nbsp;nbsp;nbsp;tot allen ternayne: altijd. Terniyn = tijdstip, M n 1. W d b.nbsp;VIII, 259, 5.
661 nbsp;nbsp;nbsp;los uut: vrij van. M n 1. W d b. IV, 806, 1. In het Mnl. niet metnbsp;dit voorzetsel.
eist; is het.
662 nbsp;nbsp;nbsp;tryompliert: pret maakt. Zie vs. 633.
664 nbsp;nbsp;nbsp;int propoost van uwen motyve: wat gij u voorstelt van uw zin,nbsp;volgens uw eigen zin? Vgl. Mnl. W d b. VI, 736 s.v. propoostnbsp;en IV, 1983: naer myn motyf = naar mijn zin.
665 nbsp;nbsp;nbsp;beclyve: voordeel. Mnl. W d b. I, 797, 1.
666 nbsp;nbsp;nbsp;heessche: eis. Vgl. de Aant. op vs. 656.
reden; redelijkheid, betamelijkheid. Mnl. W d b. VI, 1150, 1. zonderlynghen; bijzonder, het gewone te boven gaande. Mnl.nbsp;Wdb. VII, 1558, 4.
668 vry van abuuse; terecht. In de bet. vergissing komt abuus het eerst voor in een van de door Verwijs uitgeg. Tien goede boerden,nbsp;I, 67; Mnl. W d b. I, 7.
670 jonghe spruute; jonge man, jongeling. Mnl. Wdb. VII, 1838, 2.
buesekin; jasje? Verkleinw. van buus van wambuis = korte rok, mantel of jak; N e d 1. Wdb. III*, 1770, 1. Hier: zonder jasje,nbsp;niet opgeknapt, niet op z’n Zondags, zonder goede sier te maken?
673 vroet wysen; bekend maken. Vgl. Mnl. vroet maken, Mnl. W d b. IX, 1386, 4 c. Wisen in de bet. van onderwijzen, leren. Zienbsp;Mnl. Wdb. IX, 2686, 7.
675 nbsp;nbsp;nbsp;bloot van; zonder. Mnl. Wdb. I, 1321, 4.
exploot; verklaring, woorden. Niet in het Mnl. Wdb. Vgl. Van Dis blz. 269, Aant. op vs. 241.
676 nbsp;nbsp;nbsp;vermeere; vergroting van eer, aanzien. Bij vermeerren = iemandsnbsp;eer of aanzien vergroten. Mnl. Wdb. VIII, 2112.
677 nbsp;nbsp;nbsp;reverentie; eer, verering, eerbied. Mnl. Wdb. VI, 1314.
tot allen keere; op alle wijzen, in alle opzichten, geheel en al, volkomen. Vgl. de Mnl. uitdr. tallen keere, Mnl. Wdb. III, 1264 (8).
679 nbsp;nbsp;nbsp;veracht; verachting, geringschatting, minachting. Mnl. welnbsp;verachtinge, Mnl. Wdb. VIII, 1424.
syt wyselicken bedacht: wees verstandig. Bedacht zyn = denken, zijn verstand gebruiken. M n 1. W d b. I, 606, 6a.
680 nbsp;nbsp;nbsp;betyghe: leiding; zeggen? Bij Mnl. hetien = iets leiden, Mnl.nbsp;W d b. I, 1158, 5, óf = iets vermelden, t.z.pl. kol. 1159, 8.
681 nbsp;nbsp;nbsp;niet een fyghe: niets, geen zier. Mnl. Wdb. IX, 472.
-ocr page 265-683 vermondere: mededeler. Van vermonden = vertellen, berichten; M n 1. W d b. VIII, 2165.
685 nbsp;nbsp;nbsp;ten eersten begave: als een eerste gave, gift? overdracht (vannbsp;goederen) ? Bij 't w.w. begaven = stoffelijke gaven schenken;nbsp;M n 1. W d b. I, 694, 1. Voor de tweede bet. vgl. M n 1. W d b.nbsp;II, 1794, Ic: geven = In rechte. Overdragen.
686 nbsp;nbsp;nbsp;luude ende stille: op allerlei wijzen, in alle opzichten, geheel ennbsp;al. De Mnl. uitdr. is ook wel stille ende lude. Vgl. M n 1. W d b.
VII, nbsp;nbsp;nbsp;2141, 2 s.v. stille.
687 nbsp;nbsp;nbsp;oorlof: vaarwel. Gebruikelijk bij het afscheid nemen. Mnl.nbsp;Wdb. V, 1990.
689 nbsp;nbsp;nbsp;ic . . . gaen: zie de Aant. op vs. 532.
sertifieren: verzekeren, officieel verklaren. Vgl. certificeeren in N e d 1. Wdb. IID, 1999. Lat. certificare.
690 nbsp;nbsp;nbsp;advys: raad. Mnl. Wdb. I, 501 s.v. avys. Vgl. vs. 48 waar denbsp;vorm avys voorkomt.
691 nbsp;nbsp;nbsp;hoen nut: hoeden, houden uit, buiten. Vgl. Mnl. Wd b. 111,463,3.
692 nbsp;nbsp;nbsp;lyber: vrij. Niet in het Mnl. Wdb. N e d 1. Wdb. VIII, 1867.nbsp;subtyle: listige, sluwe. Mnl. Wdb. VII, 2393, 6.
693 nbsp;nbsp;nbsp;quellayghe: kwelling. Verdam geeft het op voor de 16e eeuw.nbsp;M n 1. Wdb. VI, 874.
694 nbsp;nbsp;nbsp;ter eertscher landauwen: omschrijving voor: op aarde. Voornbsp;landauwe zie Mnl. W d b. IV, 91.
695 nbsp;nbsp;nbsp;brauwen: brouwen, beramen. Vgl. kwaad, onheil brouwen. Mnl.nbsp;Wdb. I 1461, 2.
in trauwen: in waarheid, inderdaad, voorzeker. Mnl. Wdb.
VIII, nbsp;nbsp;nbsp;736, 2: trouwe = waarheid. Vgl. ook entrouwen.
697 compter vele: Vorm met syncope van de uitgang, vlg. de Aant. op VS. 114.
ilo: bylo. Vgl. de Aant. op vs. 129.
by den bande: in onze macht. Vgl. Mnl. Wdb. I, 571, 2.
¦698 ingiene: verstand. Mnl. Wdb. II, 660 s.v. engien. Voor de overgang van e tot i vgl. hierboven blz. 68.
699 nbsp;nbsp;nbsp;vichtiene: vijftien. Voor de overgang van / voor t tot ch zie Vannbsp;H e 11 e n § 98 c.
700 nbsp;nbsp;nbsp;stick vueghels: Stick is hier een versterkend bijvoegsel, stukkennbsp;vogels, vgl. ons brok in galgebrok. Oudemans 6, 583 citeertnbsp;uit Bredero: Wat schortje, seek, sticke vleys? en O neen ghy stuckenbsp;Boefs.
701 nbsp;nbsp;nbsp;in corten saysoene: in korte tijd. Mnl. Wdb. VII, 62, 5.
-ocr page 266-703 nbsp;nbsp;nbsp;lucxsurien: onkuisheid, wellust. M n 1. W d b. IV, 923.
704 nbsp;nbsp;nbsp;swerels bedycken: omschrijving voor de wereld. Door een dijknbsp;afgesloten land.
705 nbsp;nbsp;nbsp;zonder bezwycken: zonder ophouden, zonder in krachten tenbsp;kortte schieten. M n 1. W d b. I, 1131.
706 nbsp;nbsp;nbsp;stellen te bancke: naar de kroeg doen lopen. Stellen = plaatsen,nbsp;zetten, doen zitten. M n 1. Wd b. VII, 2068, BI. Te bancke:nbsp;banck = zitbank, waarop men bij een drinkgelag zat. Vgl. aennbsp;baneken gaen = naar het wijn- of bierhuis gaan, kroeg lopen.nbsp;(M n 1. W d b. I, 562, 2). Bij uitbreiding betekende bank de tafel,nbsp;waaraan men zat bij het drinkgelag, bij het feest. De B o geeftnbsp;het woord bank = tafel, feestdisch nog op voor het huidige West-vlaams. N e d 1. W d b. II', 976, 2 geeft nog een voorbeeld uitnbsp;later tijd, n.1. uit Sluytef, Buitenleven, 15: Sy zijn dan hier dannbsp;daar ter bank.
708 nbsp;nbsp;nbsp;voor minste ende meeste: voor rijk en arm, voor allen zondernbsp;onderscheid. Hier misschien: in het openbaar? M n 1. W d b.nbsp;IV, 1611, 2.
709 nbsp;nbsp;nbsp;ten keeste: juist. Van keest = ’t pit, 't binnenste, de kern. M n 1.nbsp;Wdb. III, 1270.
712 nbsp;nbsp;nbsp;vertreckt: verhaalt. M n 1. Wdb. IX, 172,6.
713 nbsp;nbsp;nbsp;cas: geval. Lat. casus. M n 1. Wdb. III, 1214.
714 nbsp;nbsp;nbsp;ter eertscher stede: omschrijving voor: op aarde.
716 nbsp;nbsp;nbsp;onvramen: ongeluk, onheil. M n 1. Wdb. V; 1522.
717 nbsp;nbsp;nbsp;blamen: schande. M n 1. Wdb. I, 1285,3.
718 nbsp;nbsp;nbsp;onbewacht: onbewaakt; onbeschermd. Bij bewachten = bewaken;nbsp;beschermen. M n 1. Wdb. I, 1198.
719 nbsp;nbsp;nbsp;versmacht: versmoord. V er smachten, trsccis,. M n 1. Wdb. VIII,nbsp;2468, I.
720 nbsp;nbsp;nbsp;het Zodomytsche rycke: het rijk van Sodoma. Vgl. Gen. 19.
721 nbsp;nbsp;nbsp;autentycke: echt, waar. Bats waev ende autentycke. N e d 1.nbsp;Wdb. II', 748. Het M n 1. Wdb. I, 486 kent slechts de bet.nbsp;beroemd, aanzienlijk, vermaard uit Mar. v. Nieumegen. Vgl. nognbsp;in VS. 1343 autentyckelick = waarachtig.
722 nbsp;nbsp;nbsp;ghemerek: merk op. Imp. sing. M n 1. Wdb. II, 1354.
723 nbsp;nbsp;nbsp;besteden: verrichten, doen. M n 1. Wdb. I, 1108, 10.
724 nbsp;nbsp;nbsp;bedeghen: voortreffelijk? Van bedegen, bedien = vooruitkomen,nbsp;vorderen; M n 1. Wdb. I, 641, 2.
726 pleghen naer: streven naar. M n 1. Wdb. VI, 441, 2: Wie hem niet en voecht na doocht te pliene.
als schynende heel verdooft: Tautologisch voor als heel verdooft of schynende heel verdooft.
-ocr page 267-728 nbsp;nbsp;nbsp;hy . . . zalt: hij zal. Hier heeft de 3e pers. de uitgang -t. L u b a c hnbsp;§ 93 vermeldt verschillende praet. praesentia met een onregelmatigenbsp;uitgang in de 3e pers. sing., echter niet deze vorm! B.v. hy cant.nbsp;Vgl. nog Van Helten § 224 die soortgelijke gevallen voornbsp;het Mnl. geeft, waaronder ook hi salt.
729 nbsp;nbsp;nbsp;belyden: vermelden, zeggen, getuigen. Mnl. W d b. I, 851,nbsp;B, 4. Vgl. nog Anna Byns III, 66d, v. 8. Dat zyn quadenbsp;begeerten, so schrifture belydt.
731 nbsp;nbsp;nbsp;betrueren: betreuren. Niet in het Mnl. W d b., waar welnbsp;treuren = bedroefd zijn voorkomt.
ghebueren: te beurt vallen. Mnl. W d b. II, 988, 2a.
732 nbsp;nbsp;nbsp;rechte: echte, werkelijke, wezenlijke. Mnl. W d b. VI, 1078, 6.
beseven: openlijk? Waarmee hij voor de dag komt. Vgl. beseven syn = uitkomen, voor de dag komen. Mnl. W d b. VII, 1025nbsp;s.v. *seve. Vgl. vs. 655.
733 nbsp;nbsp;nbsp;sneven: vallen, (in zedelijke zin;) zondigen. Mnl. W d b. VII,nbsp;1407, 4,
734 nbsp;nbsp;nbsp;betoveren: het hoofd op hol brengen. Aldus slechts in het Mnl.nbsp;H a n d w d b.
735 nbsp;nbsp;nbsp;mochts hem gruwen: zou er voor mogen terug schrikken. Vgl.nbsp;Mnl. Wdb. II, 2206, waar het w.w. echter niet wederk. voorkomt.
myts: door. Mnl, Wdb. IV, 1566, 3.
736 nbsp;nbsp;nbsp;anthieren: bedrijven, begaan. Mnl. Wdb. III, 117, 5b. Voornbsp;het verdwijnen van de h-, speciaal in het Vlaams, zie Van Helten § 92b.
737 nbsp;nbsp;nbsp;tallen quartieren: overal. Het Mnl. quartier kan betekenen, deelnbsp;van een gebied, district (Mnl. Wdb. VI, 856, 3a). Kil: quartiernbsp;gheweste, regio. In de 16e eeuw; verblijfplaats, woonstede. (M n 1.nbsp;Wdb. VI, 856, 4). Vgl. B r o u w e r s g. 4; in allen quartieren = overal.
scoffieren: onteren, verkrachten. Mnl. Wdb. VII, 608, 3. Verdam noemt Kiliaen als de oudste bron voor het woord in dezenbsp;betekenis; ,,Schoffieren oft schenden een maeght”.
738 nbsp;nbsp;nbsp;verzoucken: bezoeken. Mnl. Wdb. VIII, 2496, 5.
739 nbsp;nbsp;nbsp;vylonie: schandelijke woorden. Kil. impuritas, turpitudo. Vgl.nbsp;Mnl. Wdb. IX, 492.
740 nbsp;nbsp;nbsp;regent: gebieder, bestuurder, heer. Subsi. Vgl. Mnl. Wdb.nbsp;VI, 1198.
742 stuupen ende nyghen: zoete broodjes bakken. Eigl. huigen. Deze verbinding ook bij PI an tij n; nog in 't Westvl., vgl.nbsp;De B o s.v. stuipen. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 2374, 2.
-ocr page 268-745 nbsp;nbsp;nbsp;dier of roert . . . : die er over spreekt, terwijl hij niet weet hoe hetnbsp;af zal lopen.
roeren = gewagen of spreken van; M n 1. W d b. VI, 1547, 5. varen = goede of slechte uitslag hebben, er mee gaan; M n 1.nbsp;W d b. VIII, 1261, 3.
746 nbsp;nbsp;nbsp;moede: gemoed. M n 1. W d b. IV, 1814, 4.
747 nbsp;nbsp;nbsp;converserene: omgaan, verkeren. M n 1. W d b. III, 1834.
748 nbsp;nbsp;nbsp;tghebruucken van: de vrije beschikking over. M n 1. W d b.nbsp;II, 1018, 3.
749 nbsp;nbsp;nbsp;dolerene: bedroefd te zijn. Niet in het M n 1. W d b. Lat. dolere.
750 nbsp;nbsp;nbsp;declarerene; uit te leggen, verklaren. Alleen in het M n 1.nbsp;H a n d w d b.
752 nbsp;nbsp;nbsp;triompherene: pret te maken. Vgl. de Aant. op vs. 633.
753 nbsp;nbsp;nbsp;vruecht te tracterene: zich bezig houden met vreugde, genoegens.nbsp;Synoniem met triompheren. Tracteren = behandelen. M n 1.nbsp;W d b. VIII, 637.
755 staen u in staden; moge u te hulp komen, bijstaan. Conjunctief, vgl. geve in vs. 757. M n 1. W d b. VII, 1850.
ydoone: lief, goed, bevallig. M n 1. W d b. III, 790.
757 nbsp;nbsp;nbsp;turbatie: verwarring, stoornis. Niet in het M n 1. W d b. Vannbsp;Lat. turbatio.
758 nbsp;nbsp;nbsp;generatie: voortbrenging. Omschrijving voor kind. Niet in hetnbsp;Mnl. Wdb.
759 nbsp;nbsp;nbsp;zonder tonberrene: zonder u er aan te onttrekken. Mnl. Wdb.nbsp;V, 968, 1. Vaak bet. de uitdrukking: zonder mankeren, vooral innbsp;rederijkerstaal, als stoplap. Vgl. N e d 1. Wdb. X, 1810. In dezenbsp;laatste bet. treft men de uitdrukking aan I vs. 915, 964; II vs.nbsp;349, 1097.
760 nbsp;nbsp;nbsp;dies iet te werrene: daarvan iets te beletten, verhinderen.nbsp;Mnl. Wdb. IX, 2304, 5.
762 in goeden accoorde: in goede overeenstemming (met mij). Mnl. Wdb. I, 306, 2.
764 nbsp;nbsp;nbsp;my verstorfven; krachtens erfrecht op mij overgegaan. Mnl.nbsp;Wdb. IX, 56, II, 3. Kil. versterven = devolvi ad aliquem mortenbsp;parentis aut propinqui. Vgl. nog II vs. 241.
een bekende doot: een bekende dode, overledene. Gesubst. adj. vgl. Mnl. Wdb. II, 299. Waarschijnlijk is hier de moeder bedoeld, ofschoon deze in het Evangelie niet vernoemd wordt.
765 nbsp;nbsp;nbsp;siaeckt: slaken, verzachten, doen bedaren. Mnl. Wdb. VII,nbsp;1227, 2.
nu ter bueren: nu op dit uur, ogenblik. Voor de voorgevoegde
-ocr page 269-h- zie Van Hel ten § 132, c. Voor het Westvlaamse rijm hueren: dolueren: ghehueren zie Franck § 45.
766 nbsp;nbsp;nbsp;ghebueren: ten deel vallen. Zie vs. 731.
767 nbsp;nbsp;nbsp;in geender manieren: op geen enkele wijze, geender: ingevoegdenbsp;-d- zie Franck § 116, 1.
768 nbsp;nbsp;nbsp;condyt: kondet gij het . . . Aanvoeg, wijs.
anthieren: beheren, beschikken over. M n 1. W d b. Ill, 120, 9. Vgl. ook de Aant. op vs. 736.
769 nbsp;nbsp;nbsp;multiplieren: vermeerderen. Vgl. M n 1. W d b. IV, 2009,nbsp;waar Verdam twee plaatsen opgeeft, waarnaast één plaats metnbsp;multipliceren.
verheven: in hoge mate. Bijw. v. graad. Vgl. M n 1. W d b. VIII, 1832.
gay: vrolijk, lustig. M n 1. W d b. II, 895.
770 nbsp;nbsp;nbsp;becleven fray: prachtig opgegroeid.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= opschieten. M n 1.
W d b. I, 798, 1.
771 nbsp;nbsp;nbsp;booven screven: boven mate, buitengewoon. Van screve = streep,nbsp;lijn, grenslijn. M n 1. W d b. VII, 755 vermeldt de uitdrukkingnbsp;speciaal voor de 16e eeuw.
way: wel. Interj. De gewone vorm is wa, die M n 1. W d b. IX, 1489 op geeft voor de 16e eeuw. Vgl. nog Waeije, ic sal over zerenbsp;gaen, Playerwater 45.
772 nbsp;nbsp;nbsp;groene: fris. M n 1. W d b. II, 2153, 2a. Vgl. vs. 627: jeugdig.
773 nbsp;nbsp;nbsp;by tyde des jaers: in de oogsttijd; in het najaar? Vgl. M n 1.nbsp;W d b. VIII, 348, 6: In het bijzonder wordt fyt gebruikt als denbsp;tijd van hei jaar waarin de vruchten rijp zijn. Mogelijk kan men dezenbsp;uitdrukking ook wel stellen naast ons: bij tijd en wijle.
anders verkeeren: anders wmrden. Eigl. betekent verkeren reeds veranderen, anders worden. M n 1. W d b. VIII, 1893, III.
774 nbsp;nbsp;nbsp;verzint eer dat ghy beghint: Bezin eer gij begint. Spreekwoord.nbsp;Zie voor het Mnl.: M n 1. W d b. VIII, 2437, 2. Vgl. nog vs. 791.
775 nbsp;nbsp;nbsp;vry 2e naamval: vrij van. Mnl. W d b. IX, 1315, 6.
779 cleene van pryse: gering van waarde, weinig van aanzien. Mnl. W d b. VI, 672, 2,
781 tschaep . . . :? verwijder het schaap van het ijs, als ik . . . Weren = verwijderen, Mnl. W d b. IX, 2236, 6. De bet. van de zin isnbsp;niet duidelijk. Een spreekwoord?nbsp;expert: voortreffelijk. Vgl. de Aant. op vs. 246.
783 nbsp;nbsp;nbsp;sustineren: helpen, ondersteunen; hier: onderhouden. Vgl. M n 1.nbsp;W d b. VII, 2443.
784 nbsp;nbsp;nbsp;haveren: van het nodige voorzien? Misschien denominatief van
17
-ocr page 270-have ~ goed. geld. Vgl. met ander suffix en andere klemtoon:
= iém. van het nodige voorzien. Mnl. Wdb. III, 188, b.
caveren: bezorgd zijn. Nedl. Wdb. III, 1980, B2. Vgl. vs. 648. 785 woorden te zayene: woorden te zeggen, aldus te spreken. Vgl.
een praatje, gerucht uit-
Mnl. Wdb. VII, 33, 4: saeyen strooien, verspreiden.
786 drayene: richten, wenden (n.l. woorden). In het Mnl. niet gebruikelijk in deze bet. Vgl. Mnl. W' d b. II, 372.
te payene: tot kalmte te brengen, tot vrede, tot rust (zodat hij zijn eis weer laat varen). Mnl. Wdb. VI, 14, 1.
789 nbsp;nbsp;nbsp;ghecryghe: krijg, in handen krijg. Met perfectief praefix ghe-,nbsp;Vgl. Stoet t, Synt. § 286, Ila.
verzint: let op deze woorden. Mnl. Wdb. VIII, 2438, 3.
790 nbsp;nbsp;nbsp;niet en twint: geen zier. Mnl. Wdb. VIII, 825, 1. Vgl. vs.nbsp;681 niet een fyghe. Twint bet. eigenlijk oogopslag, oogwenk.
792 nbsp;nbsp;nbsp;wilt dopynie . . . : blijf niet op je stuk staan met je eis, laat je eisnbsp;varen. Vgl. sine opinie houden = op zijn stuk blijven staan; Mnl.nbsp;Wdb. V, 1769, 1.
793 nbsp;nbsp;nbsp;ruwyne: ondergang. Vgl. Mnl. d b. VI, 1683, 1 waar hetnbsp;alleen voor komt als variant in de bet. van ruïne, bouwval.
794 nbsp;nbsp;nbsp;ten laetsten fyne: tenslotte. Vgl. Mnl. ten fine, wat bij Lawetnbsp;ook voorkomt, b.v. vs. 635. Fyn = einde; Mnl. Wdb. II, 804.nbsp;hoe muechdy de pyne: hoe heeft u plezier, schept u behagen innbsp;de moeite, inspanning. Spottend bedoeld. Voor deze bet. vannbsp;mueghen zie Mnl. Wdb. IV, 1852, 3.
796 nbsp;nbsp;nbsp;quaelcke sluutende: slecht sluitend, slecht passend, niet be-tamend. Mnl. Wdb. VII, 1321, 5.
797 nbsp;nbsp;nbsp;substantie: eigendom, have. Vgl. P 1 a n t ij n, substantie, goedt,nbsp;rijckdom. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 2390.
799 verstanden: mening, kennis, inzicht. Mnl. Wdb. IX, 15, 3.
802 nbsp;nbsp;nbsp;over myns persoons: ten opzichte van mij. Let op de genitiefnbsp;na over.
803 nbsp;nbsp;nbsp;ent u paste: indien het u schikte. Voor en, ende als onderstellendnbsp;voegw. zie Mnl. Wdb. II, 643, d.
opstakele: hinderpaal, tegenstand. Het Mnl. Wdb. V, 1874 geeft èèn plaats: hinderpaal (Vlaams).
804 nbsp;nbsp;nbsp;ghekakele: gepraat. Niet Mnl. Bij kakelen = bij uitbreiding:nbsp;snappen, babbelen. Mnl. Wdb. III, 1111.
807 duer doyt: weg gesmolten? Doyen = smelten van ijs. Mnl. d b. II, 270. Vreemd dat tranen zonder voorzetsel staat. Duernbsp;is versterking: zeer. Vgl. Mnl. Wdb. II 313, 3.
-ocr page 271-810 nbsp;nbsp;nbsp;met versterckene: met krachtig zijn, zonder (van droefheid)nbsp;te bezwijmen?, Vgl. M n 1. W d b. IX, 52, II; versterken = sterk,nbsp;krachtig worden.
811 nbsp;nbsp;nbsp;vulcommen: voldoen aan, vervullen. M n 1. W d b. IX, 851, 6.
812 nbsp;nbsp;nbsp;vertouft: wacht. Intr. M n 1. W d b. IX, 153, II.
u . . . berommen: hem beromnien = zich verhovaardigen. M n 1. W d b. I, 954, 3.
813 nbsp;nbsp;nbsp;wiste: wist. Praet. optativi. Ook in de indic. is de -e zowel in hetnbsp;Mnl. als in de 16e eeuw gewoon; vgl. Van Helten § 230,nbsp;L u b a c h § 99.
Wat de Vadere hier in deze regels bedoelt is me niet duidelijk.
814 nbsp;nbsp;nbsp;dan nemick de vaert: dan ga ik, reis ik. Vaert = het gaan; reis,nbsp;tocht. Mnl. Wdb. VIII, 1165.
815 nbsp;nbsp;nbsp;vruecht anthieren: om vreugd na te jagen. Mnl. Wdb. III,nbsp;188. Vgl. Aant. op vs. 736. Het finale verband is hier niet doornbsp;een voegw. uitgedrukt. Vgl. Stoet t, Synt. § 305, II.nbsp;regioen: landstreek, gewest. Mnl. Wdb. VI, 1205. Hangt afnbsp;van: nemick de vaert.
817 nbsp;nbsp;nbsp;ghederren: deren. Mnl. Wdb. II, 1052.
818 nbsp;nbsp;nbsp;hem ghenerren: omgaan met, blijven bij. Mnl. Wdb. II, 1411,3.
819 nbsp;nbsp;nbsp;terren: eten en drinken, verteringen maken, maaltijd houden,nbsp;vooral buitenshuis, in een herberg. Vgl. Mnl. Wdb. VIII, 249, II.nbsp;herte: vleinaam voor meisje. Het Mnl. Wdb. geeft deze bet.nbsp;niet. Wel vindt men daar, III, 390 (onder), enige plaatsen waarnbsp;hart in de plaats van de persoon staat. In het Mnl. Handwdb.nbsp;komt voor goey herte = lieve vriendin.
820 nbsp;nbsp;nbsp;perte: kwade luim, streek, poets. Hier dient het meer als omschrijving van zwaermoedicheyt. Vgl. Mnl. Wdb. VI, 305.
821 nbsp;nbsp;nbsp;terte: terten is Westvlaamse bijvorm naast terden, stappen, gaan.nbsp;Vgl. Mnl. Wdb. VIII, 654 en De B o s.v. terten.
corosyvich: bijtend. Bij Mnl. corrosyf, Mnl. Wdb. III, 1939, alwaar een vorm corisivich uit de Polit. Refr. wordt aangehaald.nbsp;Vgl. ook nog Van Helten, Gloss, die het woord uit Annanbsp;Bijns opgeeft.
822 nbsp;nbsp;nbsp;scheen: scheiden.
aflyvich: dood. Mnl. Wdb. I, 252.
823 nbsp;nbsp;nbsp;ketyvich: ellendig, rampzalig. Mnl. Wdb. III, 1284, 2.nbsp;verdwynen: wegkwijnen. Mnl. Wdb. VHI, 1692.
824 nbsp;nbsp;nbsp;alle den zynen: al het zijne. De verbuiging van het zelfstandignbsp;gebruikte pron. is als van het zwakke subst., wat de regel is in denbsp;16e eeuw. Vgl. Van Halteren § 51 en Van Helten § 323.
-ocr page 272-825 tgroufve metten fynen: het grove en het fijne; ’t kleine en grote, het minder en meer kostbare ? Grouf is de gewone Vlaamse vormnbsp;naast grof.
827 vermane: dringend verzoek. Vgl. het verb, vermanen = ernstig, dringend verzoeken. M n 1. W d b. VIII, 2097, 3. Onder hetnbsp;subst. vermaan geeft Verdam deze bet. niet.
830 nbsp;nbsp;nbsp;staet: inventaris. M n 1. W d b. VII, 1895, 12.
831 nbsp;nbsp;nbsp;tot voorspoede: tot voorspoed voor u?
832 nbsp;nbsp;nbsp;juweel: kleinood, kostbaar voorwerp. M n 1. W d b. III, 1082, 2.
833 nbsp;nbsp;nbsp;sommeren: berekenen, optellen. M n 1. W d b. VII, 1533.
834 nbsp;nbsp;nbsp;trompenen: bedriegen. Fra. frow/'er. Niet in het Mnl. Wd b. Welnbsp;komt daar voor: trompernie = bedriegerij. Kil. trompen = fallere.
835 nbsp;nbsp;nbsp;recomanderen: aanbevelen, aanbeveling. Hier vermaning. Nietnbsp;in het M n 1. W d b. Daar wel: recommendacie, aanbeveling,nbsp;avyselick: raad gevend? Bij avys = raad, M n 1. W d b. I, 501,nbsp;2. De lezing davyselick van het hs. is waarschijnlijk foutief.
836 nbsp;nbsp;nbsp;regiert u: gedraag u. Hem regieren = zich gedragen; M n 1.nbsp;Wdb. VI, 1200, II, 2.
837 nbsp;nbsp;nbsp;weest u dies niet knyselick: knies hier niet over. Van het w.w.nbsp;cniesen, cnisen geeft het M n 1. Wdb. III, 1629 slechts tweenbsp;plaatsen.
zyt vruecht oorboorlick: omschrijving voor: vruecht oorbooren = vreugde bedrijven, pleizier maken, vrolijk zijn. Vgl. B r ouwe r s g. VS. 139: wellust torhoren = wellust genieten. Vgl. M n 1.nbsp;Wdb. V, 1935, 5. Vgl. vruecht anthieren in vs. 815.
838 nbsp;nbsp;nbsp;hem beleeden: zich gedragen. M n 1. Wdb. I, 835.
839 nbsp;nbsp;nbsp;bem ghewuene tot; ben gewoon aan. Voor tot vgl. de Mnl. constructie met te. M n 1. W d b. II, 1925, 3.
840 nbsp;nbsp;nbsp;vaderlicke stuene: Eigenaardige omschrijving. Stuene = steun,nbsp;niet in het Mnl. Wdb., wel het verb, stonen (stuenen) — steunen,nbsp;stutten. Mnl. Wdb. VII, 2208.
842 van my . . . sneeft: van mij afdwaalt, mij verlaat. Mnl. Wdb.
VII, nbsp;nbsp;nbsp;1410, 8d geeft sneven van = zich van een (zedelijk) hogernbsp;standpunt verwijderen.
844 cleeft up my: blijft bij mij. Mnl. Wdb. III, 1539, 2.
846 solaes: pleizier, genot. Mnl. W d b. VII, 1500, 2.
te verbreene: te vermeerderen. Verbreen uit verbreden. Mnl. Wdb.
VIII, nbsp;nbsp;nbsp;1542, 2.
ontdecken: openbaren. Mnl. Wdb. V, 1010, 5.
849 greye: wil, welgevallen, naer mynen greye = overeenkomstig mijn wil. Mnl. Wdb. II, 2122.
-ocr page 273-261
dustich: begerig, verlangend. Dustich staat voor duvstich, dorstich. M n 1. W d b, II, 362, 1ste art., 2. Het wegvallen van de -r- voornbsp;-s is specifiek Westvlaams; vgl. Franck § 115, 10.
850—857 vormen een rondeel van 8 regels, uit telkens twee halve bestaande, Vs. 850 = 853 = 856; vs. 851 = 857. De gewone vormnbsp;der regels wanneer de zinnekens optreden.
850 nbsp;nbsp;nbsp;au: hei daar. Tussenwerpsel. Vgl. o.a. vs. 1, waar La wet de vormnbsp;hau gebruikt.
851 nbsp;nbsp;nbsp;ter loere: ? op de loer (naar de prooi), voor de dag. Loeren — loeren,nbsp;gluren. M n 1. W d b. IV, 709.
tornoy: strijd. Versta: Ik kom mee strijden. M n 1. Wd b. VlII, 593. Of moet men hier misschien verstaan; de plaats voor hetnbsp;toernooi, het strijdperk = het toneel ? Immers de zinnekens komennbsp;tijdens deze passage weer op het toneel te voorschijn.
852 nbsp;nbsp;nbsp;beseven: deelw. van beseffen = vernemen, horen. M n 1. W d b.nbsp;I, 1019, 7.
secreet: stil! Hier het zelfde als het onmiddellijk volgende stille. In deze betekenis komt het in het Mnl. niet voor.
854 nbsp;nbsp;nbsp;verheven: trots, overmoedig. Mnl. W d b. VIII, 1831, II, 2.nbsp;Van hem verheffen.
dien: Het gebruik van de acc. vorm in de nom. is sterk verbreid in de 16e eeuw. Vgl. Van Halteren §56 en ook § 42.
vry van ghescille: vrij van ongenoegen, buiten alle moeilijkheden. Mnl. W d b. II, 1609, 2.
855 nbsp;nbsp;nbsp;by den snoere: bij het koord. Versta: in zijn bezit, in zijn macht.
858 nbsp;nbsp;nbsp;eenighe: een, de een of andere. Als bijv. vnw. Mnl. Wd b. II,nbsp;663, II.
naer datte: nademaal, dewijl. Mnl. W d b. IV, 2079, II, 2 schoye spelen: omschrijving voor schoyen = weggaan. Vgl.nbsp;Mnl. W d b. VII, 642. Schoyen = weggaan komt voor in vs. 1145.
859 nbsp;nbsp;nbsp;coye:? Dit woord kan bet. kooi, schaapskooi; ook kudde. Mnl.nbsp;W d b. III, 1835. Betekenis hier in de zin echter niet duidelijk.nbsp;Men zou verwachten iets van beurs.
valjant: flink, kloek; ook in ongunstige zin: trots. Mnl. Wd b. Vin, 1191, 1 en 1192, 5.
Ik versta deze passage: Omdat de jongeman met zijn volle beurs( ?) is weggegaan, moeten wij hem volgen.
861 propys: Mnl. W d b. VI, 736: op een geschikte of doelmatige wijze. Als bij vnw. gunstig, geschikt. Speciaal in de 16e eeuw. Lat.nbsp;propitius. Hier synoniem met wel = zeker, stellig, ongetwijfeld.nbsp;(Mnl. Wdb. IX, 2085, 7).
Vgl. nog VS. 1043: wel ende propyselick.
-ocr page 274-862 nbsp;nbsp;nbsp;dats: dat es = namelijk (slaat terug op advys).nbsp;bewijs: aanwijzing. Mnl. Wd b. I, 1220, 1.
863 nbsp;nbsp;nbsp;hem gouvertieren: zich besturen, zijn leven leiden, zich gedragen.nbsp;In het Mnl. W d b. komt dit woord niet voor.
864 nbsp;nbsp;nbsp;zyn vleeschs tracteren: zijn lichaam onthalen. Mnl. W d b.nbsp;VIII, 637, 4. Kil. accipere.
866 nbsp;nbsp;nbsp;der hellen wonste: de hel. Vgl. de Mnl. omschrijving voor hemel;nbsp;de hemelicke woonste. Mnl. W d b. IX, 2805, 2.
867 nbsp;nbsp;nbsp;gheene: evenals het Mnl. negheen staat het achter het zelfstnw.nbsp;of wat daar voor dienst doet. S o e t t, S y n t. § 87.
868 nbsp;nbsp;nbsp;ghezwooren: zeker. Vgl. Kil. ghesworen vijand = inimicusnbsp;certus. Mnl. W d b. II, 1725, 1.
871 nbsp;nbsp;nbsp;steken: aanzetten, aansporen. Mnl. W d b. VII, 2052, 8.
onmanierich: op een onbehoorlijke wijze. Vgl. Mnl. onmanierlike, Mnl. Wdb. V, 811.
872 nbsp;nbsp;nbsp;ick werde hem stierich . . . ter: omschrijving voor; ick stiernbsp;hem ter = aansporen tot. Het zelfde als steken in vs. 871. Kil.nbsp;stieren = agere, adigere, instare. Mnl. Wdb. VII, 2377, 6nbsp;kent deze bet. alleen uit Kil. en Teuth.
873 nbsp;nbsp;nbsp;als de snelle; snel, vlug. Omschrijvende adverbiale uitdrukking,nbsp;ook in het Mnl. gewoon. Vgl. Mnl. Wdb. I, 363, 1 a.
874 nbsp;nbsp;nbsp;upstelle: aanslag, boosaardig plan. Mnl. Wdb. V, 1879.nbsp;Kil. o.a. machinatie.
876 nbsp;nbsp;nbsp;onbedwonghen: vrij. Synoniem met lyamp;er. Gebruikelijk in het Mnl.nbsp;is de combinatie ory etirfe oMfterfwowgAeri. Vgl. Mnl. Wdb. V, 214, 1.
877 nbsp;nbsp;nbsp;nypen: benauwen, in het nauwbrengen. Mnl. Wdb. IV, 2453.
878 nbsp;nbsp;nbsp;begrypen: ter hand nemen, met verzwegen obj. zaken uit vs.nbsp;877. Of intrans. gebruikt; beginnen, een aanvang maken, wat nietnbsp;Mnl. is. Vgl. Mnl. Wdb. I, 717, 2.
pypen: fluiten (op een instrument) pijpen, Mnl. Wdb. VI 379, 3. Vgl. naar iemands pijpen dansen.
879 nbsp;nbsp;nbsp;tonsen ghehande: tot ons voordeel, om ons te gerieven? Vgl.nbsp;Aant. op vs. 580.
880 nbsp;nbsp;nbsp;roof: buit. Mnl. Wdb. VI, 1603, 2. Nog in de 17e eeuw gewoonnbsp;voor buit (o.a. Vondel). Vgl. N e d. Wdb. XIII, 1224.
buuten lande: Versta: De buit is buiten het land waar ze behaald is, de rovers zijn dus veilig voor achtervolging, immers bij denbsp;grens hield de rechtsmacht op.
881 nbsp;nbsp;nbsp;vresen van; vrezen, bang zijn voor. Intr. Mnl. Wd b. IX, 1303,111.nbsp;Voor de constr. met van zie een voorbeeld t.z.pl. onder II wederk.
-ocr page 275-263
brand: brandmerk. Als straf voor misdadigers. M n 1. W d b. I, 1419, 4b.
bejeghen; verzet. Als subst. gebruikt w.w., waarvan de gewone vorm is: bejegenen = zich verzetten tegen. M n 1. Wd b. I, 774, 3.
882 bedeghen: geslaagd, ,,binnen”. Deelw. van bedien. M n 1. W d b. I, 641, 2. Vgl. bedeghen werden = goede zaken maken. M o o r t j enbsp;1592. Oudemans, 1, 334 haalt nog aan uit Hooft: bedegennbsp;zyn = bevoordeeld zijn.
884 nbsp;nbsp;nbsp;poynt: punt. Dat wordt het punt alleen, n.1. zijn rijkdom wordtnbsp;de oorzaak van zijn zondigen.
885 nbsp;nbsp;nbsp;verbreen: verbreiden, in kracht of omvang doen toenemen;nbsp;M n 1. W d b. VIII, 1543, 3. Hier: door mijn optreden, door mijnnbsp;handelwijze ?
fuucken: listen, hinderlagen. Niet in het M n 1. W d b. Nog Westvlaams, zie De B o, fuik = list, hinderlaag, slimme treknbsp;om iem. te bedriegen.
886 nbsp;nbsp;nbsp;ghebruucketi: genieten. M n 1. W d b. II, 1017. Slechts èènnbsp;plaats geeft Verdam op waar er sprake is van een onaangenamenbsp;gewaarwording. Men kan het woord daar echter ook ironisch opvatten, evenals hier bij Lawet.
887 nbsp;nbsp;nbsp;stuuck: stoot, duw, por. M n 1. W d b. VII, 2380. Nog Westvlaams, zie De B o. s.v. stuik.
888 nbsp;nbsp;nbsp;paeys: stil! Als interj. niet in het Mnl. Het behoort bij pais innbsp;de bet. van rust, Mnl. W d b. VI, 44, 2. Vgl. P 1 a n t ij n sus,nbsp;paix, tace, sile. Vgl. secreet = stil\ in vs. 852.
889 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. het spreekwoord: Men moet de dag niet voor de avond prijzen.
890 nbsp;nbsp;nbsp;de menighe: menigeen, velen. Het werkw. staat hier bij in hetnbsp;enkv. of in het meerv.; vgl. S t o e 11, S y n t. § 107.nbsp;berommen; pochen. Mnl. W d b, I, 954, 2.
891 nbsp;nbsp;nbsp;veel min: veel minder. Bijw. Comp. zonder positief, vgl. Vannbsp;H e 11 e n § 321.
vort: rot, verrot. Mnl. W d b. IX, 1170, 1. Vooral Vlaamse plaatsen. In het Vlaams is het nog gebruikelijk, vgl. o.a. De B o.nbsp;vórte fyghen: vgl. vs. 681 niet een fyghe = niets, geen zier.
895 nbsp;nbsp;nbsp;welghedaende: schoon, welgevormd. Komt in het Mnl. W d b.nbsp;niet voor. Hoort bij gedaende ~ gedaante.
896 nbsp;nbsp;nbsp;nedt ende propyse: juist en geschikt. Vgl. wel ende propys in vs.nbsp;861 en de Aant. daarop.
keest: kiem. Mnl. W d b. III, 1270.
jolyse: bekoorlijk, schoon. Mnl. W d b. III, 1057, 3.
897 nbsp;nbsp;nbsp;ryse: tak, boom. Vgl. de Aant. op vs. 123.
Hij bedoelt hier zich zelf.
-ocr page 276-264
ter streken staen; Bij De B o streke zijn, streke staan = effen zijn, in orde zijn, klaar zijn. Hier: er goed voor staan?
898 onbezweken: stellig. Stoplap. Vgl. Aant. op vs. 115.
900 nbsp;nbsp;nbsp;lustich: dartel, wulps, wellustig. M n 1. W d b. IV,. 894, 3.
gheryven: aangenaam zijn, behagen, van dienst zijn. M n 1. Wdb. II, 1551.
901 nbsp;nbsp;nbsp;ketyven; als een arme, behoeftige leven. Bij keityf = een armnbsp;man, een behoeftige. Vgl. M n 1. Wdb. III, 1281, b. Een werkw.nbsp;keitiven citeert Verdam slechts èèn maal (t.a.pl. kol. 1284), maarnbsp;hij wil daar een bijvl. nw. lezen; keytiveliker; m.i. onnodig.
vreckelick: op gierige wijze, als een vrek. Kil. vreckelick = a vare.
902/3 stellen ... te pande; verpanden, beschikbaar stellen, er aan wagen. M n 1. Wdb. VI, 94, 1. P 1 a n t ij n te pande stellen =nbsp;mettre en gage.
904 nbsp;nbsp;nbsp;Waarschijnlijk een spreekwoord. Liever stel ik me bloot aan hetnbsp;kleinere gevaar dan aan het grotere ?
905 nbsp;nbsp;nbsp;tot dynen ghehande: om u te gerieven, om u uw zin te geven?nbsp;Vgl. de Aant. op vs. 580.
gaen ick: zie de Aant. op vs. 532.
quartier: woning. De oudste plaats is van 1546. Vgl. M n 1. Wdb. VI, 856, 4.
906 nbsp;nbsp;nbsp;gratilick: bevallig, liefelijk. Eigenaardige vorm naast gracüyck;nbsp;wrschl. onder invloed van Lat. gratia. M n 1. Wdb. II, 2088, 2.
dier: meisje. M n 1. Wdb. II, 171, 2e art.
fier: schoon, opgeschikt, M n 1. Wdb. II, 800, 5.
balsemier: balsemboom. Mnl. Wdb. I, 541. Hier een vleinaam ?
907 nbsp;nbsp;nbsp;butertier: wulps, zinnelijk. Vgl. de Aant. op vs. 310.
908 nbsp;nbsp;nbsp;pert: luim, gril. Vgl. Aant. op vs. 820.
909 nbsp;nbsp;nbsp;onvroet moet: dwaze lust, begeerte. Voor deze bet. van moetnbsp;zie Mnl. Wdb, IV, 1816, 5.
910 nbsp;nbsp;nbsp;hittich: heet, vurig, hartstochtelijk. Bijv, nw. Mnl. Wdb. II,nbsp;448, 2.
onspoet: verderfelijk. Bijvnw. ? In het Mnl. alleen als zelfstnw, bekend. Mnl. Wdb. V, 939.
gloet: blijkens de t- van thittich onzijdig. In het Mnl. slechts masc. of fem.; Mnl. Wdb. II 1998,
stoet: stoet, gevolg. Mnl. Wdb. VII, 2169, 3e art. Deze passage is niet erg duidelijk,
911 nbsp;nbsp;nbsp;brandich: brandend. Bijw. gevormd van brand. Niet Mnl.nbsp;layen: vlammen, branden, hevig branden. Mnl. Wdb. IV, 41.
-ocr page 277-265
912 nbsp;nbsp;nbsp;mespayen: droefheid, onvoldaanheid, Onbep.wijs als subst.nbsp;Mnl. Wdb. IV, 1698.
hayeti: begeren, verlangen. Mnl. Wdb. III, 28.
913 nbsp;nbsp;nbsp;u nadekin naeyen: uw zin doen, uw gang gaan. Zie de Aant. opnbsp;tot svruechts verzinne: Hoort dit subst. misschien bij het verb.nbsp;versinnen = letten op, enz. ?
916 zondere ontberren: zonder mankeren. Vgl. de Aant. op vs. 759.
916 bewerren; Blijkens het rijm = Mnl. beweren. Hier is de bet. van verdedigen, beschermen, in standhouden. Vgl. Mnl. Wdb.nbsp;I, 1214, 3.
918 nbsp;nbsp;nbsp;ghespelt zyn: vermeld zijn, genoemd zijn, gezegd zijn. Mnl.nbsp;W d b. VII, 4.
919 nbsp;nbsp;nbsp;eeghen zyn: onafhankelijk zijn, zijn eigen baas zijn. Vgl. Mnl.nbsp;Wdb. 11, 591,2. Aldaar nog: eigyn vri = geheel vrij, onafhankelijk.
920 nbsp;nbsp;nbsp;logieren: logeren, verblijf houden. In het Mnl. Wdb. IV, 730nbsp;alleen het subst. logys.
922 nbsp;nbsp;nbsp;aventayghe: In het Mnl. Wdb. komt dit woord niet voor.nbsp;Hoort het misschien bij Fr. ahondant = overvloedig ? Het kan dannbsp;bet. wat overvloedig is, wat geheel en al voldoet. In het Westvla. bestaat avendant = onmatig, buiten de palen gaande; De Bonbsp;zegt daarvan: Dit w., van fr. abondant, is sedert eeuwen in onzenbsp;spraak thuis.
923 nbsp;nbsp;nbsp;omayghe doen: hulde brengen. Verdam geeft homage op èènnbsp;plaats, Mnl. Wdb. III, 536. Van Fr. hommage.
924 nbsp;nbsp;nbsp;princhipalen: voornaamsten. Mnl. Wdb. , VI, 687, II, 2.
den tyt: Voor den bij het onderwerp zie Van Halteren § 56 en 42.
926 die: slaat terug op u.
in saysoene syn: jeugdig zijn. Mnl. Wdb. VII, 61.
staende: zijnde. Mnl. Wdb. VII, 1865, 2.
Bedoeld is de Verlooren Zoone.
groene: jeugdig. Vgl. Aant. op vs. 627.
928 dyvyne: goddelijk, zeer voortreffelijk. Fr. divin. Niet in het Mnl. W d b. Wel komt daar voor het tot subst. geworden adj.:nbsp;divine = godgeleerdheid; lat. divina scientia.
930 het ryckdom: In het Mnl. slechts zelden onz. Vgl. Mnl. Wdb. VI, 1387.
het myne: sc. ryckdom, onz.
weghen: achten, schatten, tellen. Mnl., Wdb. IX, 2045, 3.
-ocr page 278-266
931 nbsp;nbsp;nbsp;keest: kera, pit. M a, 1, W d b. III, 1270. Vgl. nog vs. 896.
932 nbsp;nbsp;nbsp;wake houden: nachtbraken. Zie voor het subst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in deze bet.
Mnl. Wdb. IX, 1611, 1voor het verb, zwaden aldaar kol. 1616, 4b. Verbind houden wake met met schoone vrauwen van vs. 934.
933 nbsp;nbsp;nbsp;ghemake: genoegen. Mnl. Wdb. II, 1312, 1.
934 nbsp;nbsp;nbsp;anscauwen: het voorkomen van iemand. Hij ziet er immers heelnbsp;goed uit, vgl. vs. 936/7. Mnl. Wdb. I, 141.
935 nbsp;nbsp;nbsp;ghelauwen: genieten, smaken. Mnl. Wdb. II, 1203, 2.
936 nbsp;nbsp;nbsp;nedt ende ydoone: nauwkeurig en schoon. Hier een stoplap.nbsp;Vgl. Mnl. Wdb. resp. IV, 2364, II en III, 790.
de croone spannen: de kroon spannen, boven anderen uitmunten. Deze uitdr. was ook reeds Mnl. Vgl. Mnl. Wdb. III, 2129, 1.nbsp;De zelfde uitdrukking komt zonder lidwoord voor in II vs. 181.nbsp;De zelfde bet. heeft vs. 1077: Het es wel recht dat ghy hier denbsp;croone draecht.
938 nbsp;nbsp;nbsp;begherde: begeerde, die begeerd wordt. Eigen vorming bij verb.nbsp;begeren. Niet te verwarren met Mnl. begeerde = begeerte.
939 nbsp;nbsp;nbsp;experde: man van ervaring, van aanzien. Subst. Vgl. Aant. op vs. 781.
940 nbsp;nbsp;nbsp;anmercken: opmerken. Mnl. Wdb. I, 125. Versta: Een mannbsp;van aanzien in ieders oog.
vroomelick: krachtig: hier: standvastig. In deze bet. komt wel het Mnl. vromelike, bijw. voor; Mnl. Wdb. IX, 1406, 2e art.
941 nbsp;nbsp;nbsp;larderen: dralen, aarzelen. Fr. tarder. Niet in het Mnl. Wdb.
942 nbsp;nbsp;nbsp;solaes: genot, genoegen, plezier. Mnl. Wdb. VII, 1501, 3.nbsp;accepteren: ontvangen, Fr, accepter. Niet in het Mnl. Wdb.
943 nbsp;nbsp;nbsp;tryompheren: pret maken. Vgl. de Aant, op vs. 633.
945 nbsp;nbsp;nbsp;verclaert u: vertoon u, kom voor de dag. Imp. van hem verclaren =nbsp;zich vertonen. Mnl. Wdb. VIII, 1914, II 4.
946 nbsp;nbsp;nbsp;zeek: zeg! Zoveel als een interjectie. Eigenlijk de imp. van zegghen.nbsp;(Voor de slotklank -k vgl. Van Helten § 91, d). De zelfdenbsp;interj. in II vs. 232. Vgl. nog hou seek in Trou moet bl. 6,nbsp;66; Lubach § 55a verwijst voor voorbeelden van een imp.nbsp;seek naar de Gentse spelen van 1539. Een andere verklaring, nl.nbsp;uit zeg ik gaf W. de Vreese in Tijdschr. v. N. T. en L. XII, blz.nbsp;289 vlg.
947 nbsp;nbsp;nbsp;staet: heel uw gezelschap, de gene die bij u inwonen. Vgl. Mnl.nbsp;W d b. VII, 1893, 8: huishouding.
948 nbsp;nbsp;nbsp;erch: kwaad, arglist. Subst. Mnl. Wdb, I, 447, 2. s.v. arch.nbsp;De e vorm is Vlaams. (Vgl. Franck § 65).
mannelick zaet: omschrijving voor man, jongeling. (Eigl. man-
-ocr page 279-267
nelijke nakomeling). Vgl. zaet = nakroost, afstammelingen. M n 1. W d b; VII, 47,. 6.
951 nbsp;nbsp;nbsp;naer den heeschs van uwen motyve: volgens de eis van uw zin.nbsp;zo als ge het verlangt. M n 1. Wd b. IV, 1983; naer myn motyfnbsp;= naar mijn zin. Vgl. nog de Aant. op vs. 664.
952 nbsp;nbsp;nbsp;ten gheryve: naar uw zin, wens; tot uw genoegen, genot. M n 1.nbsp;W d b. II, 1541—3.
schoonste van beclyve: schoonste, die dat altijd zult blijven? Bij verb, beclyven = bestendig zijn, iem. bijblijven. M n 1. W d b.nbsp;I, 799.
953 nbsp;nbsp;nbsp;slyfs verterren: teerkost, spijs voor het lichaam. Voor dit werkw.nbsp;als subst. in deze bet. zie M n 1. W d b. IX, 131, 6 laatste voorbeelden.
954 nbsp;nbsp;nbsp;derren: nadeel, benadeling. Inf. als subst. gebruikt, vgl. M n 1.nbsp;W d b. II, 130, 3.
956 nbsp;nbsp;nbsp;tiast: wat mij drukt, kwelt. M n I. W d b. IV, 168, 4.
Overdaet, de werdt: Onmatigheid, de waard. M n 1. W d b. V, 2115, 7.
Mnl. Wdb. VI, 180, 4.
957 nbsp;nbsp;nbsp;het wel passen; het goed schikken.
nu als: nu. Voegw. Gebruikelijker is nu dat. Mnl. Wdb. IV, 2569, III.
958 nbsp;nbsp;nbsp;cappoen; kapoen, gesneden haan. Mnl. Wdb. III, 1189. Denbsp;lezing van het hs. is hier gewijzigd op grond van cappoene uit vs. 1098.
venisoen: wild, wildbraat. Mnl. Wdb. VIII, 1402.
959 nbsp;nbsp;nbsp;gherynghe; snel, vlug. Bijw. Mnl. Wdb. II, 1547. Kil.nbsp;cito, velociter, statim.
met versnelscap: met spoed. Eigenvorming bij verb, versnellen, hem versnellen = zich haasten, zich spoeden. Zie volgende Aant.
960 nbsp;nbsp;nbsp;ghequelscap: kwelling. Bij ghequellen = iem. leed doen. N.B. Ditnbsp;woord komt in het Mnl. Wdb. II, 1476 voor. Verdam zegtnbsp;er van: Comische woordvorming in rijm op geselscap, Ned. Klucht-sp2. 90, 159.
tsya: heidaar, vooruit! Interj.
961 nbsp;nbsp;nbsp;boeten: stillen, bevredigen. Mnl. Wdb. I, 1346, 2.
het verlanghen van . . . : het verdriet van . . . Als subst. gebruikt werkw. Onpers. verlangen = verdrieten. Zie Mnl. Wdb. VIII,nbsp;1971, II. Vreemd is de ruststreep na verlanghen. Of moet mennbsp;verlanghen opvatten in onze bet., als het Mnl. verlangenisse? Ooknbsp;zich vervelen, welke bet. het onpers. verlangen in de 16e eeuw kannbsp;hebben, zou hier kunnen. Mnl. Wdb. VIII, 1972, III, 2.
'962 ten desen thien: op dit ogenblik, op deze tijd.
-ocr page 280-268
963 nbsp;nbsp;nbsp;meest deel: meestal. Bijw. In het Mnl. niet precies deze bet.nbsp;Vgl. Mnl. Wdb. IV, 1313.
964 nbsp;nbsp;nbsp;zondere ontberren: zonder na te laten. Mnl. Wdb. V, 968:nbsp;ontberen = nalaten, achterwege laten. Hier wellicht stoplap:nbsp;zonder mankeren. Vgl. de Aant. op vs. 915.
965 nbsp;nbsp;nbsp;over banck; hoort bij zoo voughe ick my. Het voorzetsel over isnbsp;vreemd.
967 nbsp;nbsp;nbsp;verlanck: verlangen; verveling. Beide betekenissen passen innbsp;het verband. Vgl. de Aant. op vs. 961. Voor de bet. zie Mnl.nbsp;Wdb. VIII, 1974.
up den banck hayen: Hayen kan bet. begeren, verlangen. (Mnl. Wdb. III, 28, 1 en hier vs. 912), en verdragen, het uithouden (aid.nbsp;kol. 29, 2). Hier: op de bierbank blijven zitten, lange tijd zitten.nbsp;Vgl. voor banck de Aant. op vs. 706.
968 nbsp;nbsp;nbsp;zulck reden: zulke woorden. Mnl. Wdb. VI, 1155, 4.
stranck: voortdurend, met nadruk, Bijw. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 2271 : stranck = bijvlnw. groot, sterk, enz.
zayen: zeggen. Vgl. Aant. op vs. 785. De bedoeling van dit vs. is niet geheel duidelijk. Wordt dit ter zijde gezegd, en geldt het denbsp;Verloeren Zoone, of wordt het tot hem gezegd en geldt het denbsp;waardin ?
payen: bevredigen. Mnl. Wdb. VI, 14, 1. De regel schijnt in de lucht te hangen. Zet zij hem iets voor?
969 nbsp;nbsp;nbsp;goede chiere maken: zich zelf te goed doen. Verdam geeft alsnbsp;enige plaats Trou moetbl. 12, 252; Mnl. Wdb. VII, 1089, 3.nbsp;(s.v. siere). Vgl, nog Tielebuys 228: Ick hebbe ghemaectnbsp;die beste chiere met wijne met biere; aid. 233 Die met goeij chiernbsp;maken blust sijn ghepijnken.
971 naer myn motyf: naar mijn zin, naar mijn wens en bedoeling. Mnl. Wdb. IV, 1983.
Mnl. Wdb. III, 1072.
972 jonckwyf: dienstbode, dienstertje. Kil.: ancilla, famula.
973 nbsp;nbsp;nbsp;droom:? In het Mnl. kan het woord bet. droom en drom, menigte.nbsp;Hier moet de bet. ongeveer zijn: verlangen.
974 nbsp;nbsp;nbsp;hem styven naer: zich ernstig bezig houden met. Deze bet. nietnbsp;in'hetMnl.,vfe\trsLns.ietsbevorderen,steunen, Mnl. Wdb. VII, 2158.
goom: opmerkzaamheid, aandacht, zorg. Mnl. Wdb. II, 2056. Vgl. nog sinen goom nemen = zorg dragen voor. De regelnbsp;betekent dus: Draag goed zorg voor de spijzen. Vgl. nog G r o o t enbsp;Hel 876: goom nemen = achtslaan op. Vgl. ook vs. 1108.
975 nbsp;nbsp;nbsp;siet daer: alstublieft (vgl. Fr. void bij het overreiken van iets).nbsp;Vgl. hout daer in vs. 990.
-ocr page 281-269
an den boom scryven: op de lat schrijven, borgen. In deze bet. komt boom in het M n 1. W d b. niet voor. Vgl. nog vs. 1109:nbsp;daer en es maer van wyne dat an den boom staet.
976 nbsp;nbsp;nbsp;ick brinckt u nut: ik wijd u deze dronk. Van uuibringen geeftnbsp;Verdam deze bet. niet, wel voor de dag brengen, te voorschijn brengen,nbsp;enz. Mnl. W d b. VIII, 880.
977 nbsp;nbsp;nbsp;mellodie: genot, vreugde. Mnl. W d b. IV, 1366, 2. Vgl. voornbsp;een andere bet. vs. 1326.
juut; vreugde, gejuich. Bij het verb, juten = juichen. Kil. iuyten = jubilare. Het Mnl. W d b. III, 1081 geeft enkele 16enbsp;eeuwse plaatsen voor juut, o.a. der engelen iuut, De Roovere.
978 nbsp;nbsp;nbsp;wachten: beantwoorden (een dronk), bescheid doen op een dronk.nbsp;Het Mnl. W d b. IX, 1500, 12 geeft er 2 plaatsen voor.
eene van de crancke: slecht (n.1. zedelijk bedorven), een slet(?) Vgl, Mnl. W d b. III, 2051, 6: Dat hi in cranken poente leeft =nbsp;slecht leeft.
979 nbsp;nbsp;nbsp;lancke: zijde. Mnl. W d b. IV, 105.
980 nbsp;nbsp;nbsp;clyncken: luide verkondigen. Mnl. W d b. III, 1553, II, 2.
981 nbsp;nbsp;nbsp;êhepyn: pijn, last, wat iem. kwelt. Mnl. W d b. II, 1468.nbsp;zyncken: bedaren, verminderen. Mnl. W d b. VII, 1153, 3.
982 nbsp;nbsp;nbsp;een vermeldere zyn: omschrijving voor vermelden, zeggen.
983 nbsp;nbsp;nbsp;gheldere: betaler, hij die betaalt. Versta: ik zal betalen. Mnl.nbsp;Wdb. II, 1209, 1.
984 nbsp;nbsp;nbsp;weer ... of: hetzij ... of. Mnl. Wdb. IX, 1895, b. Dit komtnbsp;bij De B o nog voor.
eldere: elders. Lawet gebruikt nog de oude vorm zonder -s. Vgl. Mnl. Wdb. II, 620.
985 nbsp;nbsp;nbsp;tjan: Bij Sint Jan! 16e eeuwse uitroep. Vgl. tjacob = bij Sintnbsp;Jacob. Mnl. Wdb. VIII, 376. TJaw komt ook voor bij Anna Bijns.
986 nbsp;nbsp;nbsp;ghemerckt dat: aangezien. Niet Mnl. Ne dl. Wdb. IV, 1422, I.nbsp;dille: slet, deerne, In het Mnl. had het woord deze bet. nog niet;nbsp;het bet. daar babbelaarster. Mnl. Wdb. II, 196.
988 schryven: n.1. om de vertering op de lat te schrijven.
990 nbsp;nbsp;nbsp;hout daer: daar hebt ge. Vgl. Fr. tiens, tenez = voila. Vgl. vs.nbsp;975 siet daer. Mnl. Wdb. III, 627.
scryft: op de lat, op de lei schrijft. Deze vraag kan gericht zijn tot de waard, wat volgt is weer tot de Verlooren Zoone gezegd.
991 nbsp;nbsp;nbsp;redene: rekening, verantwoording. Mnl. Wdb. VI, 1154, 3.
verstyven; vermeerderen, op lopen. Voor deze bet. van verstyven = versterken geeft Verdam èèn plaats uit de 16e eeuw, echter trans.nbsp;Mnl. W d b. IX, 62, 2.
-ocr page 282-270
plecke: ,een geldstuk. Zie er over M n 1. W d b. VI, 408, 3. Vgl. de nog bekende benaming plak voor een 2Y2 cent stuk.
gheryven: ten dienste staan, beschikbaar zijn. M n 1. W d b. II 1551, 2.
992 helden: hellen, neigen. M n 1. W d b. III, 294, 2e art.
994 nbsp;nbsp;nbsp;wye dat: wie ook. Voor deze versterking van het pron. met datnbsp;zie Stoet t, Synt. § 49, en voor een geval als dit Vannbsp;Helten, Vondel’s taal, II §218.
schelden: berispen, tegen iem. uitvaren, iem. uitschelden. M n 1. W d b. VII, 393, 3.
deffenderen: verdedigen. Niet in het Mnl. Wdb. Lat. defendere.
995 nbsp;nbsp;nbsp;accepteren: aannemen. Niet in het Mnl. Wdb. Fr. accepter.
hem consenteren: zich ter beschikking stellen van. In het Mnl. wel intr., in de het. vilti in iets toestemmen. Mnl. Wdb. III, 1807.
996 nbsp;nbsp;nbsp;myns begherdt: In het Mnl. heeft begeren ook wel de genitiefnbsp;bij zich. Mnl. Wdb. I, 697, 1.
998
smullekin: snoeper, lieve jongen, liefje. Vleinaam. Vgl. Mnl. W d b. VII, 1382 s.v. smul = iem. die verzot is op mingenot.nbsp;,,Een jongh meysken ende ouden smul dats alle jare eene wieghenbsp;vul”. Vgl. nog De B o s.v. smul, die bovendien nog een plaatsnbsp;uit J. de Harduyn citeert.
999
ampullekin: Waarschl. vleinaam, zonder bep. betekenis. Het woord betekent in het Mnl. kannetje.
werste: liefste. Mnl. Wdb. IX, 2316, II wert = bemind. Kil. gratus. Het wegvallen van de dentaal is een gewoon geval vannbsp;assimilatie, dat bij Lawet herhaaldelijk voorkomt.
prullekin: prulletje. Vleinaam, zoals dit woord nu nog gebruikt wordt. In het Mnl. Wdb. niet opgetekend.
1000
hullekin: dekseltje. Mnl. Wdb. III, 736. Versta: Ik word het dekseltje en jij het potje, we zullen goed bij elkaar passen, ennbsp;het dus samen goed hebben. Vgl. bij De B o: Er is geen pot ofnbsp;er past een hulleken op.
1001
een cort botkin: een kleinigheid. Hier in de zin van: dat kost me weinig moeite, het spreekt van zelf dat we het goed eens zullennbsp;zijn. Bot is de naam van een munt. Niet een bot = heel weinig,nbsp;geen oortje; Mnl. Wdb. I, 1392. Cort van munten gezegd bet.nbsp;niet het volle gewicht hebbend. Vgl. Mnl. Wdb. III, 1942nbsp;waar Verdam citeert: ,,monnaie courte, qui n’a pas tout-a-faitnbsp;Ie poids requis”. Misschien kan men hier bij vergelijken corten =nbsp;verkleinen, in omvang doen verminderen (Mnl. Wdb. III,nbsp;1052, la), en cort weergeven met besnoeid.
1002 totken: snoetje. Weer een vleinaam. Aanspreking. Mnl. Wdb.
-ocr page 283-271
VIII, 558, I geeft voor tote, toot de bet. tuit, misschien ook vaas (aid. kol. 612). Kil. snoet, snavel. De B o. s.v. toot, citeertnbsp;o.a. uit een Westvl. weekblad: , Niemand en sprak er, niemand ennbsp;roerde zyne tote. Ook bet. het bij De B o kus. Vgl. het zelfdenbsp;woord in vs. 1033.
sapi — 2: Merkwaardig is hier het verwijzen naar Wijsh. 2, 6 vlgg. Voor het verstaan van heel deze passage is deze Bijbelplaats vannbsp;veel belang.
1003 nbsp;nbsp;nbsp;ons levens ghedueren; ons leven lang. Ghedwen = duren, voortduren. Mnl. Wdb. II, 1086, II, 1.
laet besighen de creatueren: laat ons gebruik maken van al het geschapene. De Vulgaat, Sap. II, 6 heeft: et utamur creatura.nbsp;Opmerkelijk is het ontbreken van ons. Dit ontbreekt eveneensnbsp;in vs. 1007: laet dryncken vanden wyne.
1004 nbsp;nbsp;nbsp;fy: foei. Hier met een pron. pers. Vgl. ons wee hem. Mnl. Wdb.nbsp;II, 798.
pachtich zyn: omschrijving voor pachten — genieten. In het Mnl. Wdb. VI, 4, 3 wordt voor de 16e eeuw pachten = verdragen, verduren alleen opgegeven in verbinding met iets onaangenaams.nbsp;Van Helten, Gloss, 55 vermeldt pachten in de zin vannbsp;genieten bij Anna Byns.
1006 ten laetsten fyne; ten slotte, per slot van rekening; of wegens laetsten: op het einde van het leven, bij de dood, Mnl. Wdb.nbsp;II, 804.
1008 nbsp;nbsp;nbsp;dats uwe, dits myne: is een onderbreking van de zin; de waardnbsp;wijst ieder z’n glas!
beslaver: iem. die hard werkt (dus dorst heeft?) Bij beslaven = hard en moeilijk werk verrichten. Mnl. Wdb. I, 1057.
1009 nbsp;nbsp;nbsp;ommebringhen; verkwisten, er doorbrengen. Mnl. Wdb. V, 111.
claverblat: een drietal. De waard wil dus op drie glazen wijn tractoren. Mnl. Wdb. III, 1493. Wellicht te vergelijken met:nbsp;een klaverhlaatje met een steeltje in Bredero’s Moortje, vs. 2037.nbsp;Zie de uitvoerige aantekening in Stoett’s uitgave, blz. 186—187.
1010 nbsp;nbsp;nbsp;binden vuste: in de vuist, de hand.
1011 nbsp;nbsp;nbsp;het juuste pas: de juiste maat. Vgl. Gef broot, mi honghert hovennbsp;pas = boven mate; in de 17e eeuw: van passen; ons van pas.nbsp;Mnl. Wdb. VI, 173, 8.
1012 nbsp;nbsp;nbsp;cuuste: superlatief van cuusch — zuiver, rein, Mnl. Wdb. III,nbsp;2236. Het hoort bij het onderwerp men.
1013 nbsp;nbsp;nbsp;perte: streek, list, gril, nuk. Hier: denk aan de grillen van de wijn,nbsp;hij is koppig? Mnl. Wdb. VI, 305.
1014 nbsp;nbsp;nbsp;emmers: telkens weer. Hij had immers drie glazen toegezegd!nbsp;vgl. VS. 1009. Mnl. Wdb. II, 627, 1.
-ocr page 284-tschint: het schijnt dat het er niet pover voor staat.
1015 nbsp;nbsp;nbsp;men eist belover: men vindt het goed. Beloven = prijzen, goedkeuren. M n 1. W d b. I, 868, 3.
1016 nbsp;nbsp;nbsp;vyleynich: gemeen, laaghartig. M n 1. W d b. IX, 488. Beternbsp;zou hier passen gierig.
voncxkin: vonkje. Een lelijk ding? Of is de bedoeling: een ongeluk, tegenslag.
1017 nbsp;nbsp;nbsp;dusdanich: Dit slaat wel op de waard zelf, niet op de Verloerennbsp;Zoone.
1018 nbsp;nbsp;nbsp;dreelkin: liefje. Vgl. de Aant. op vs. 657.
met goeder moete: kalm, bedaard, op z’n gemak, met gemak. M n 1. W d b. IV, 1824/5. De Bo met moete = met gemak.
1019 nbsp;nbsp;nbsp;dust: dorst. Het wegvallen van de -r- voor -5 uit durst is West-vlaams. Vgl. Franck § 115, 10.
boete: middel M n 1. W d b. I, 1345, 4.
1020 nbsp;nbsp;nbsp;assise: accijns. M n 1. W d b. I, 478, 1.
1021 nbsp;nbsp;nbsp;vaste: maar door, altijd door. Bijw. M n 1. W d b. VIII, 1296, 7.nbsp;ick gaen: zie de Aant. op vs. 532.
1022 nbsp;nbsp;nbsp;behoetsele: bescherming; verzadiging? Vgl. voor deze bet. uitbreiding de bet. van het deelw. behoet: van iets goed voor zien,nbsp;M n 1. W d b. I, 742, Ib. Het eigenaardige suffix achter het gebruikelijke behoet om het rijm met voetsele.
1024 huenieb zoetseie: een zoete spijs, zo zoet als honing. Vgl. honich-spise = een spijs zo zoet als honing. Zoetseie is een door Lawet gevormd woord, onder invloed van voetsele. Dezelfde uitdrukkingnbsp;in vs. 1287.
wyesser: waarvan er. Absoluut zeker is de dubbele -ss- niet; misschien is de eerste slechts een bij vergissing achter de -e gezettenbsp;streep.
1026 morseel: hapje, beet. Hier: spijs. M n 1. W d b. IV, 1950.
1028 nbsp;nbsp;nbsp;ick. . . doen: zie de Aant. op vs. 532.
devoor: plicht. Fr. devoir. Het staat slechts vermeld in het M n 1. H a n d w d b.
1029 nbsp;nbsp;nbsp;teljoor: bord. Deze bet. pas in de 16e eeuw. Vgl. M n 1. W d b.nbsp;VIII, 11.
1030 nbsp;nbsp;nbsp;wilt . . . dyneken is een tussen zin.
my redene: mijn woorden. Vgl. voor dit poss. my de Aant. op VS. 241.
ghesmost: ?
1031 nbsp;nbsp;nbsp;cost: kost, spijs. M n 1. W cl b. III, 1971, 3.
-ocr page 285-273
myncken: beschadigen, bederven. M n 1. W d b. IV, 1419, 3. Is hier bedoeld, in verband met het breken van de spijzen: iknbsp;zal ze niet bederven? De hele passage is niet duidelijk.
most: gistende jonge wijn. M n 1. W d b. IV, 1979,
1032 nbsp;nbsp;nbsp;of: gesteld dat. M n 1. W d b. V, 24.
1033 nbsp;nbsp;nbsp;rechts: juist. M n 1. W d b. VI, 1130.nbsp;totkin: Zie de Aant. op vs. 1002,
slotkin: slot, besluit, einde. M n 1. W d b. VII, 1305, 4. Het verkleinwoord is wel omwille van het rijm.
1035 tmynen greye: naar mijn welgevallen. Grei = wil, welgevallen. M n 1. W d b, II, 2122.
bastaert: een soort van zoete wijn, nog in de 17e eeuw basterd genoemd, M n 1. W d b. I, 593, 2.
malevezeye: benaming van een zoete Griekse wijn. In het algemeen van een zoete wijn. M n 1. W d b. IV, 1070. Vgl. nog Mar. V, N i e u m e g h e n vs. 325: Bastaert, maleueseye wert uwennbsp;eersten dranck.
1037 nbsp;nbsp;nbsp;styf: zeer, sterk, hard. M n 1. W d b. VII, 2130. Hier een stoplapnbsp;zonder veel betekenis.
1038 nbsp;nbsp;nbsp;ghelardert: met reepjes spek opgevuld. M n 1. W d b. IV, 157.
ghevaest: met gehakt opgevuld. Deelw. van vaersen. M n 1. W d b. VIII, 1164. Bij De Bo komt dit woord in deze bet.nbsp;ook nog voor. De vorm vazen is nog Westvlaams. Voor die assimilatie van rs tot s in het tegenwoordige Westvlaams zie De Bo op rs.
1039 nbsp;nbsp;nbsp;verclaest: wordt opgeluisterd. Intrans. De Vlaamse vorm ver-claersen staat als intensieve vorm naast de gewonere verclaren.nbsp;Voor het wegvallen van de -r- vgl. de vorige Aant. Voor de bet. zienbsp;onder verclaren, trans., M n 1. W d b. VIII, 1910, 4.
Een op gelijke wijze gevormd intensief is baersen naast baren, VS. 1284.
glat: De Mnl. bet, glad, glibberig past hier niet. Wel de tegenwoordige; geheel, volkomen, totaal. Vgl. dat is glad verkeerd. Voor deze bet. citeert het N e d 1. W d b. V, 12, 2 plaatsen uit Hooft.nbsp;P 1 a n t ij n heeft glat afslaen ~ abattre ou couper tout net.
1040 nbsp;nbsp;nbsp;ghesolaest: tot zijn genoegen. Bij solaes = genot, genoegen;nbsp;Mnl. Wdb. VII, 1500, 2,
zonder gheschildekins: zonder twist, onenigheid. Verkleinwoord van gheschilde, dat naast gheschille staat. Vgl. zonder ghe-schille: Mnl. Wdb. II, 1609,2.
1041 nbsp;nbsp;nbsp;amorues: lief. Adj. Bij het Mnl. subst. amours = liefde. Mnl.nbsp;W d b. I, 402.
18
-ocr page 286-274
bildekins: beeldjes. Vleinaam voor schone, jonge vrouw. Reeds Mnl. Vgl. M n 1. W d b. I, 676, 2.
ghilde der ghildekins: Ghilde bet. ook lid van een gilde, en dan verkwister, doordraaier, zoals in de 17e eeuw de gewone bet. is.nbsp;Hier: royale meneer.
Voor deze z.g. superlatieve genitief, een aan het latijn ontleende constructie, vgl. Stoet t, Synt. §152 Opm. waar voorbeeldennbsp;als: dat heilege der heilegen (lat. sacrum sacrorum); o blomme dernbsp;blommen (Jezus); Urbaen, bisscop, knecht der knechte (lat.nbsp;servus servorum). Bij Lawet komt deze constructie nog driemaalnbsp;voor n.1. Ivs. 1214: ketyf der ketyven; II vs. 53: vrauwe der vrauwen;nbsp;II vs. 773: heere der heeren.
1042 nbsp;nbsp;nbsp;vul wildekins: vol weelde, rijkdom. Voor de vorm vgl. vs. 1040nbsp;gheschildekins.
1043 nbsp;nbsp;nbsp;wel ende propyselick: zeker en stellig. Vgl. de Aant. op vs. 861.
1044 nbsp;nbsp;nbsp;jolyselick: bekoorlijk, schoon. Bij jolys, Mnl. W d b. III, 1057.nbsp;dierkins; meisjes. Vgl. vs. 906.
1045 nbsp;nbsp;nbsp;pryeelkin; liefelijk oord, lusthof. Overdrachtelijk. Mnl. W d b.nbsp;VI, 630, 2.
goe; goede. Voor de syncope van de -d- tussen twee vocalen zie Franck § 115, 5 en vele voorbeelden bij Van Helten § 130.nbsp;camerierkin: dienaresje. Verkleinwoord van het Mnl. cameriere =nbsp;hofdame, kamenier. Mnl. W d b. III, 1147.
1046 nbsp;nbsp;nbsp;colierkin; Verkleinw. van Mnl. collier = halsdoek, borstdoeknbsp;van vrouwen. Mnl. W d b. III, 1708, 2. Kil. kolliere, hals-doeck, halskleed, amiculum quo mammillae adstringuntur.
bosten: Voor het wegvallen van de -r- vgl. vs. 1039: verclaest, VS. 1038: ghevaest.
1048 nbsp;nbsp;nbsp;om een bezoetelen: om te genieten ; om voordeel te behalennbsp;(want hij zal ze er voor betalen!) Eigen vorming van Lawet, vannbsp;het w.w. besoeten, in deze bet. nog Westvlaams. Vgl. besuren.nbsp;Mnl. Wdb. I, 1076.
1049 nbsp;nbsp;nbsp;meswroetelen: Bij het w.w. wroeten. Mes- in samenstellingennbsp;bet. verkeerd, enz., ons mis-. De bedoeling is niet heel duidelijk.
1050 nbsp;nbsp;nbsp;cloetelen:? Waarschijnlijk hoort dit woord, ondanks het klankverschil, bij cloot, in de bet. die Kil. opgeeft: coleus, testis. Denbsp;betekenis zou dan zijn: beslapen. Het verband verzet zich daarnbsp;niet tegen. De klankwijziging is misschien wel opzettelijk, eennbsp;euphemisme. Vgl. nog de Aant. bij vuesen, vs. 1095.
1052 nbsp;nbsp;nbsp;om waer betoghen: om de waarheid te zeggen. Vgl. om waernbsp;docheren in vs. 182.
1053 nbsp;nbsp;nbsp;contrarie pooghen: zich verzetten tegen. Contrarie, subst. =nbsp;het tegenovergestelde; Mnl. Wdb. III, 1825.
-ocr page 287-275
275
1054
1055
1056
1057
1060
1061
1062
1063
1064
1065
1066
1067
1068
dat u belief: dat u behaagt, belieft. M n 1. W d b. I, 853. Voor het wegvallen van de uitgang -t vgl. de voorbeelden bij Francknbsp;§ 115, 9.
loncxkin: verleidelijk knipoogje. Kil., loncksken = ocellus illecebrosus.
voncxkin: vonkje? Slaat het op de waard: met lust? Vgl. het volgende hueghelyck.
hueghelyck: blijde, opgewekt. Bijw. Voor de bet. zie M n 1. W d b. III, 514, 1 s.v. hogelyc, adj.
back: beker, glas. Kil. back, beker, poculum, vas potorium.
mueghelyck: met smaak. M n 1. W d b. IV, 1841, 5 haalt uit Kil. aan: moghelick eten, edere cum appetitu. Gevormd vannbsp;mogen = lusten, een spys, naar analogie van hueghelyck naast hetnbsp;w.w. hoghen — zich verheugen.
by podts: in grote hoeveelheid, bij kannen. Pot = kan, kroes; M n 1. W d b. VI, 614, 2. Kil. pot, kanne, calix, poculum.
vodts: Wel het zelfde als vort = bedorven. Vgl. M n 1. W d b. IX, 1170: vurte wine.
versmaetheyt: verachting, versmading. M n 1. W d b. VIII, 2481, 3.
laetsten: voortreffelijkste? De gewone bet. van laatst, lest passen hier niet goed. In de 17e eeuw kan laatst bet.: hoogste, belangrijkste, gewichtigste, Oudemans 4, 4. Vgl. nog zaaken van 'tnbsp;laatste belank in Ned. Hist, van Hooft, ed. Stoett, Nedl. Klass.nbsp;4e dr. blz. 62, en noot 12.
verdroufven: bedroefd worden, treurig worden. M n 1. W d b. VIII, 1668, III.
licht als een hasekin: vlug als een haasje. In het Mnl. heeft licht ook de bet. van vlug, vgl. Mnl. W cl b. IV, 461, 3.
masekin: Hoort het misschien bij het Mnl. mase = modder, slijk? (Mnl. W d b. IV, 1202, 2e art). Het zou dan een ironischenbsp;benaming van de wijn zijn.
spoelt u blasekin: De waard denkt zeker aan het feit dat iemand die veel drinkt veel moet urineren.
beslaver: iem. die hard moet werken. Vgl. de Aant. op vs. 1008. glat: geheel, stoplap. Vgl. de Aant. op vs. 1039.
gaver: gij wordt daarvan des te volmaakter, gezonder. Mnl. W d b. II, 937, II. Misschien in verband met het volgende: ver-zadigder, voller. Voor het bijw. te -\- comp = des te vgl. M n 1.nbsp;W d b. VIII, 121.
daver blat: een drietal (glazen) Vgl. vs. 1009. De -s van droncks = daarvan, van die wijn.
-ocr page 288-276
1070 nbsp;nbsp;nbsp;vuile ladinghe: volle lading. In deze concrete bet. komt hetnbsp;woord in het Mnl. niet voor. Vgl. M n 1. W d b. IV, 40.
styf: ferm, stevig door. Bijw. Mnl. W d b. VII, 2130, 5. Als bijw. van graad is stijf nog Westvlaams, vgl. De B o.nbsp;beradinghe: raad. Niet Mnl. Van beraden = raden, raadgeven.nbsp;M n 1. W d b. I, 901, 1.
1071 nbsp;nbsp;nbsp;gadinghe: volop, overvloed, zoveel als ge maar wilt (gadingh =nbsp;zin, lust). Mnl. W d b. II, 872, 3.
weest een behouvere: heb maar behoefte aan, trek in.
1072 nbsp;nbsp;nbsp;couvere: in overvloed. M n 1. W d b. III, 1671, 2e art, vermeldtnbsp;alleen een adj. en dat alleen voor de 16e eeuw. Voor het subst.nbsp;vgl. II VS. 82.
1073 nbsp;nbsp;nbsp;meest wyen: bijna ieder die er van proeft.
1074 nbsp;nbsp;nbsp;by gherre: te verstaan als bylo gerrene als antwoord op de woordennbsp;van de waardin ?
1075 nbsp;nbsp;nbsp;te bedt: des te meer. Mnl. W d b. I, 1138.
1076 nbsp;nbsp;nbsp;bekinnen; erkennen. Mnl. W d b. I, 782, 7.
1079 onder eenighen dake, onder enig dak, ergens.
1081 buuten alle perten: zonder grillen, nukken. Vgl. bevryt alder perten in vs. 908, en de Aant. op vs. 820.
1083 nbsp;nbsp;nbsp;falgieren: in gebreke blijven. Zonder falgieren: zonder mankeren.nbsp;M n 1. W d b. II, 770 en 773, 4.
1084 nbsp;nbsp;nbsp;logyste: logement, verblijf. Mnl. W d b. IV, 730. Nog Westvlaams, De B o legist = logement.
1085 nbsp;nbsp;nbsp;up vryste: Mnl. vrist ~ uitstel; Mnl. W d b. IX, 1371, 1.nbsp;Hier: op uitstel? als iets wat ge nog te goed hebt beschouwen?
complyste: ?
1086 nbsp;nbsp;nbsp;zou: zij. Vgl. de Aant. op vs. 61.
labareelkin: snoeper? Mogelijk hoort het bij een w.w. labben = slorpen, drinken, Mnl. Wd b. IV, 3 s.v. labay. Vgl. De Bonbsp;labben, labberen = slorpen.
1087 nbsp;nbsp;nbsp;deelkin: meisje. Aangenomen dat deelkin «= dellekin, naast delle,nbsp;dille = meisje. Mnl. W d b. II, 196.
dreelkin: liefje. Vgl. de Aant. op vs. 657.
1088 nbsp;nbsp;nbsp;geut: mooi. Mnl. W d b. II, 1455, b.
juweelkin: kleinood, kostbaar geschenk. Mnl. Wdb. III, 1083.
bestuucken: rijkelijk overladen? Het zou dan een denominatief moeten zijn van het in het Mnl. niet overgeleverde stuhe = hoopje,nbsp;bep. hoeveelheid van iets, dat wel in verwante talen voorkomt.
-ocr page 289-277
stuik = een hoopje van omtrent twaalf graanschoven; stuiken = schoven in kleine hoopjes zetten.
1089 nbsp;nbsp;nbsp;ghebruucken: (vleselijke) omgang hebben met. M n 1. W d b.
II, nbsp;nbsp;nbsp;1018, 2.
duiicken: bukken. Hier wel niet letterlijk op te vatten als in vs. 743. Men kan hier ook een trans. bet. aannemen: verbergen, nietnbsp;meer over spreken. Vgl. N e d 1. W d b. Illh 3573, 3, waar de bet.nbsp;verbergen als Zuid-Nedl. wordt opgegeven.
1090 nbsp;nbsp;nbsp;fuucken: listen, streken. Zie de Aant. op vs. 885. Hier is het nietnbsp;in ongunstige zin gebruikt.
1091 nbsp;nbsp;nbsp;werste: wertste = dierbaarste. M’n 1. W d b. IX, 2318, 5. Voornbsp;het verdwijnen van de -t- bij superlatieven vgl. Franck § 115, 9.
1094 nbsp;nbsp;nbsp;joyuesen: wellustelingen. (Misschien iets te sterk). Bij het Mnl-joye = vreugde, genot, bepaaldelijk mingenot; vgl. Mnl. W d b.
III. nbsp;nbsp;nbsp;1053.
1095 nbsp;nbsp;nbsp;hittich: hartstochtelijk. Vgl. de Aant. op vs. 910.
vuesen: Westvlaamse vorm naast veursen. In het Mnl. W d b. niet opgetekend. De B o veurzen = veurs steken, zaad schietennbsp;(gezegd van vissen). Dit zal hier bedoeld zijn. Dat Lawet zich hiernbsp;zo plat uitdrukt vergroot de waarschijnlijkheid van de bij vs. 1050nbsp;gemaakte veronderstelling. Men kan het woord weergeven metnbsp;beslapen.
amorueusen: liefjes. Vgl. het bijvnw. in vs. 1041.
1097 nbsp;nbsp;nbsp;let: lid, deel van het lichaam, hier: bout. Mnl. W d b. IV, 682, 2.
1098 nbsp;nbsp;nbsp;posteye: pastei, een vleesspijs met fijn deeg toebereid. Mnl.nbsp;W d b. VI, 187.
1099 nbsp;nbsp;nbsp;venyzoene: wild, wildbraad. Mnl. W d b. VIII, 1402.
1100 nbsp;nbsp;nbsp;gheroost; geroosterd. Roosten waarvan wij alleen het frequentatiefnbsp;gebruiken. Mnl. W d b. VI, 1612.
1101 nbsp;nbsp;nbsp;onghecessert: onverwijld, zonder onderbreking. Vgl. de Aant.nbsp;op vs. 92.
ghestofl'ert: voorzien. Van stofferen = voorzien van. Mnl. W d b. VII, 2174, 4.
1102 nbsp;nbsp;nbsp;den dach slaeckt: de dag neemt af, loopt op een einde. Slaken =nbsp;verminderen; Mnl. W d b. Vil, 1228, 11, 3 waar geen voorbeeldnbsp;met dag voorkomt.
Bij het aangeven van de honderdtallen boven 1000 wordt in het hs. de laatste nul steeds weggelaten. Vandaar ook aan hetnbsp;slot van beide spelen de eigenaardige manier om de lengte van hetnbsp;spel op te geven: lanck igo ende y8 reghels, wat dus betekent:nbsp;igoo ende y8.
-ocr page 290-278
1103 ghelach maecken: gelag, vertering vast stellen. Of gelag betalen? Maken komt niet in die zin in het Mnl. voor, wel echter in de bet.nbsp;van weer in orde maken, wat er niet zo ver van afstaat. Mnl.nbsp;Wdb. IV, 1045, 7.
verdrach: Uit de bet. hetgeen men te dragen heeft, leed, smart (Mnl. Wdb. VIII, 1637, 5) zou men misschien kunnen besluitennbsp;tot de bet. zorg, n.1. over de betaling van het gelag (daer toe).
staeckt: houd op met, staak. Deze, thans gewone bet. van het w.w.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;komt pas in de 16e eeuw op; Mnl. Wdb. VII, 1906, 7.
1105 vyleyn: kinkel, ruwe kerel, onbeschaafde mens. Mnl. Wdb. IX, 487.
trueren: mogen buiten blijven treuren.
1107 nbsp;nbsp;nbsp;swaerheyt: verdriet. Mnl. Wdb. VII, 2476, 7.
abuuse: het verkeerde. Mnl. Wdb. I, 6. Hier te verstaan: het ongerijmde verdriet.
dinnen: doen afnemen, verminderen. Trans. Vgl. de Aant. bij VS. 262.
Hier gebruiken wij de inf. met te. Bij Lawet, evenals in het Mnl. blijft na een voorzetsel, vooral na om, dit te weg. Vgl. S t o e t t,nbsp;S y n t. § 282.
ruuse: onenigheid, twist, ruzie. Mnl. Wdb. VI, 1708, laatste art. Moet men misschien achter ruuse een komma lezen ?
1108 nbsp;nbsp;nbsp;naer gheen ander goom slaet: slaat op niemand anders acht.nbsp;Vgl. de Aant. op vs. 974.
1109 nbsp;nbsp;nbsp;anden boom: op de lat staat slechts wijn. Vgl. de Aant. op vs. 975.
1110 nbsp;nbsp;nbsp;van binnen: van wat binnen, n.1. in de keuken waar de spijzennbsp;zijn klaar gemaakt, nog te betalen open staat . . .
zonder cromme vlegghen: zonder mankeren. Vlegghe = gebrek, mankement; Mnl. Wdb. IX, 601. Hierbij staat cromme alsnbsp;een versterking; adj., met de bet. van krom, ook verkeerd, slecht.nbsp;Mnl. Wdb. 111,2123. Het past dus goed als versterking,bij ii/eggAg.
1111 nbsp;nbsp;nbsp;legghen: vaststellen, berekenen. Mnl. Wdb. IV, 315, 3.
1112 nbsp;nbsp;nbsp;van myn: over mij. Voor deze vorm op -n die in de 16e eeuw algemeen gebruikelijk was, vgl. Van Halteren § 10. Ook innbsp;het Mnl. was deze vorm gewoon, vgl. Van Helten 329. Innbsp;de 17e eeuw en later is het gebruik tot de volkstaal beperkt; vgl.nbsp;Van Helten, Vondel's taal § 116.
1113 nbsp;nbsp;nbsp;draecht: bedraagt, beloopt. Mnl. Wdb. II, 384, III, 2.
1114 nbsp;nbsp;nbsp;effen: juist, precies. Of in verband met het volgende: billijk.nbsp;Adj. Mnl. Wdb. II, 578, of 579, 5.
nauwe: scherp, inhalig. Mnl. Wdb. IV, 2216, 4.
-ocr page 291-279
1115 nbsp;nbsp;nbsp;in trauwe: op mijn woord van eer. M n 1. W d b. VIII, 737, 3.nbsp;van binnen: Zie de Aant. op vs. 1110.
1116 nbsp;nbsp;nbsp;zoetelicken: zachtjes aan. M n 1. W d b. VII, 1486. Versta:nbsp;Maak het niet te bar met de rekening, maak ze niet te hoog, andersnbsp;loopt hij weg.
schee: scheide. Uit de optatief vorm schede van scheden. Voor verlies van de -d- vgl. mee — mede, Franck § 115, 5.
1117 nbsp;nbsp;nbsp;bee: beiden. Vgl. de voorgaande Aant.
1118 nbsp;nbsp;nbsp;ghepeyns: gedachte (aan iets, n.1. aan het weggaan van de Ver-looren Zoon). M n 1. W d b. II, 1465, I.
verbenen: anstig worden, bang worden. M n 1. W d b. VIII, 1707 s.v. verenen. De h- is Vlaams. Vgl. voor meerdere voorbeeldennbsp;Van Kelten § 132, c.
1120 nbsp;nbsp;nbsp;heeft een beghinnen: begint. Rederijkers omschrijving.
1121 nbsp;nbsp;nbsp;van binnen: Zie de Aant. op vs. 1110.
1122 nbsp;nbsp;nbsp;quellinghe: kwelling. Versta hier: zonder het te erg te maken, alsnbsp;antwoord op wat Begherlickheyt der ooghen zo juist heeft gezegd.
1123 nbsp;nbsp;nbsp;legghen: rekenen. Vgl. de Aant. op vs. 1111.
1124 nbsp;nbsp;nbsp;tot verzoetsele: tot veraangenaming. Bij versoeten: zoeter maken,nbsp;aangenaam maken. M n 1. W d b. VIII, 2505. Verdam geeftnbsp;in kol. 2506 een voorbeeld van versoetsel = verzachting. Ook Kil.nbsp;heeft het in deze betekenis.
1126 nbsp;nbsp;nbsp;experdich: voortreffelijk. Vgl. de Aant. bij vs. 569. Ook expertnbsp;komt voor, vgl. de Aant. op vs. 246.
1127 nbsp;nbsp;nbsp;tzestich: zestig. Voor de t- zie Franck § 233. In het West-vlaams is die t- behouden, zie De B o s.v. tsestig. Vgl. nognbsp;-tneghentich in vs. 570.
dat: dat het = die het. Over dit pron. rel. dat bij een antecedent van een ander getal en geslacht zie Stoet t, Synt. §51.
ten rechten: ten volle. M n 1. W d b. VI, 1086, 3.
1128 nbsp;nbsp;nbsp;winder: win er, met ingevoegde -d-, te vergelijken met de -d-in minder; vgl. Franck § 116, 1.
luucker blaykin: ? Bij De B o staat luker = knipmes (van Mnl. luken — sluiten). Blaykin = verkleinw. van blat, dat vannbsp;verschillende platte, op een blad gelijkende voorwerpen gezegdnbsp;wordt. (Mnl. W d b. I, 1290, 4). Hier kan dus bedoeld zijn:nbsp;het blad, het lemmet van een knipmes, en dan iets van weinig waarde.nbsp;Dus: Ik verdien er zo goed als niets aan.
Een tweede veronderstelling: blaykin = blaadje van een boom, dat als iets van geringe waarde beschouwd kan worden; vgl. nietnbsp;een blat = volstrekt niets (Mnl. W d b. I, 1289, 1). Luucker
-ocr page 292-280
zou dan een adj. moeten zijn. De vreemde uitgang -er kan men misschien op rekening van het rijm zetten. Een adj. limck = week,nbsp;slap kende Verdam nog niet uit het Mnl., maar hij verondersteldenbsp;het bij een subst. luucheit = weekheid. (M n 1. W d b. IV, 913).nbsp;Hier zou men dan hebben een slap blaadje, wat mijns inziens beternbsp;past dan blad van een mes.
Hoewel ik het nergens vond bevestigd, zouden we hier ook met de naam van een oude munt te doen kunnen hebben.
1129 nbsp;nbsp;nbsp;roosenobel: Naam van een gouden munt. Mnl. Wdb. VI, 1632.
1130 nbsp;nbsp;nbsp;naer costume; volgens gewoonte. Mnl. W d b. III, 1984 geeftnbsp;slechts van, hi costiimein).
1131 nbsp;nbsp;nbsp;croone: Benaming van allerlei gouden mainten. Mnl. Wdb.nbsp;III, 2132, 5.
dwaïe: handdoek, dekservet. Mnl. Wdb. II, 493.
1132 nbsp;nbsp;nbsp;ofghecort: afgerond? Afcorten = korter maken; afkorting =nbsp;korting; M n 1. Wdb. I, 243.
ten pricipale: tot de hoofdsom, wat de hoofdsom betreft. (M n 1. Wdb. VI, 687, B 2). Er moet dus nog meer betaald worden!
1133 nbsp;nbsp;nbsp;pont: benaming van een geldswaarde. M n 1. Wd b. VI, 557.
int generale: in het algemeen, alles te samen, in totaal. Vgl. de Aant. op VS. 639.
1134 nbsp;nbsp;nbsp;speelt up: betaal, kom voor de dag met. Deze samenstelling komtnbsp;in het Mnl. Wdb. niet voor. Vgl. een kaart opspelen = uitspelen,nbsp;open op tafel leggen; N e d 1. Wdb. XI, 1227, 2.
tmynen eersten beromme: bij mijn eerste eis, manen? Berom-¦men = roemen, pochen. Mnl. Wdb. I, 954.
1135 nbsp;nbsp;nbsp;bomme: trommel. Mnl. Wdb. I, 1357 geeft alleen het verkl.w.nbsp;hommekyn = vaatje. Kil. bonghe, j. bomme = tympanum. Bijnbsp;Anna Byns komt bomme = trommel reeds enkele malen voor; vgl.nbsp;Van Helt en. Gloss, blz. 13.
gheen boorghens noot: ik behoef niet te lenen. Borghen = geld opnemen, Mnl. Wdb. I, 1379, 6.
1136
1137 nbsp;nbsp;nbsp;datte: dat. Vgl. de Aant. op vs. 191.
zoorghens: zorgen. De -s kan als een genitief-s na alle opgevat worden.
1138 nbsp;nbsp;nbsp;met blyde aenschyns: met een blij gelaat. Hier heeft men contaminatie van twee constructies. Met blyde aenschyne en blydennbsp;aenschyns, een adverbiale uitdrukking als ons goedsmoeds. (Overnbsp;deze vgl. Stoet t, Synt. § 171). Het rijm kan deze contaminatie in de hand gewerkt hebben.
1139 nbsp;nbsp;nbsp;lettere: weinig. Mnl. Wdb. IV, 902, 2. De gewone vorm is
-ocr page 293-281
lettel, luttel. De vormen op -er zijn Vlaamse bijvormen, die nog bestaan. Zie De B o. s.v. letter.
1140 nbsp;nbsp;nbsp;vermet: stout stuk. M n 1. W d b. VIII, 2122, 1.
1141 nbsp;nbsp;nbsp;int secrete: in het geheim, niet in het openbaar, op een plaats nietnbsp;voor ieder toegankelijk. M n 1. W d b. VII, 943.
doet ons de wete: deel ons mede. Wete = kennisgeving. M n 1. W d b. IX, 2375, 5.
1143 nbsp;nbsp;nbsp;hout: neemt aan. M n 1. W d b. III, 627. Vgl. ook vs. 990.
1144 nbsp;nbsp;nbsp;vervroyen: zich verheugen, zich verblijden, blij zijn. Intr. M n 1.nbsp;W d b. IX, 249.
1145 nbsp;nbsp;nbsp;pynen: zich inspannen. Intr. M n 1. W d b. VI, 362. III, 3. Hiernbsp;dient het ter omschrijving.
schoyen: weggaan, er van doorgaan. M n 1. W d b. VII, 642: 16e eeuw. Vgl. schoye spelen in vs. 858.
1147 dreelkin: liefje. Hier gezegd van de Verlooren Zoone. In vs. 1018 en 657 wordt het van een meisje gezegd!
1150 bancket: feestmaal, feestgelag. M n 1. W d b. I, 564 geeft alleen het w.w. banketeren = een feestmaal houden, feestvieren.
1152—1159 De zinnekens openen hun scène weer met een rondeel.
1154 verabuzeren: benadelen; hier sterker: ten gronde richten. M n 1. W d b. VIII, 1421.
1156 nbsp;nbsp;nbsp;schandelazeren: te schande maken. M n 1. W d b. VII, 299, 3.nbsp;Vgl. voor de vorm: schandaliseren, waar van de -a- is overgegaannbsp;in -e- wegens de geringe klem, en door de bijgedachte aan schande.
1157 nbsp;nbsp;nbsp;ja hy: over dit schijnbaar overbodige pron. bij ja vgl. S t o e 11,nbsp;S y n t. § 33. Het is nog algemeen gebruikelijk in het Westvlaams,nbsp;vgl. D e B o s.v. ja.
als den meswuechden: als de misleide. Meswueghen = misleiden; trans. In het Mnl. bestaat meswegen = een verkeerde weg in slaan,nbsp;verdwalen, intrans. Mnl. W d b. IV, 1757. Voor de klank vgl.nbsp;het West vla. weugen = geleiden; De B o s.v.
1160 nbsp;nbsp;nbsp;onberadich: onbezonnen, ondoordacht. Mnl. W d b. V, 248.
schadich vallen: nadelig uitvallen, aflopen. Dit adj. is niet Mnl. Het behoort bij schade = nadeel; Mnl. W d b. VII, 202, 2. Voornbsp;vallen = uitvallen, een goed of slecht gevolg hebben vgl. Mnl.nbsp;Wdb. VIII, 1208, 7.
1161 nbsp;nbsp;nbsp;lastelick: bezwarend, zeer groot. Bijvoeglnw. Mnl. Wdb. IV,nbsp;171, 2.
1162 nbsp;nbsp;nbsp;vastelick: bestendig, zonder onderbreking. Bijwoord. Mnl.nbsp;Wdb. VIII, 1300, 3.
-ocr page 294-282
1163 nbsp;nbsp;nbsp;ommers: immers, M n 1, W d b. II, 629, 3. De gewone Mnl. vormnbsp;was emmer(s). Verdam citeert ommers uit Noord-Nedl. bronnen;nbsp;ook thans is het nog in Hollandse dialecten de gewone vorm. Hetnbsp;is echter ook gebruikelijk in het Westvlaams, vgl. De B o.
1164 nbsp;nbsp;nbsp;oblye draghers: oblieventers. OWyg = oblie, dun wafeltje. Mnl.nbsp;W d b. V, 3.
mommer: gemaskerde, hier: rondtrekkende komediant. Mnl, W d b. IV, 1883.
1166 in zeer corter huere: zeer binnenkort. Op de voorgevoegde Vlaamse h- is reeds meermalen gewezen, Vgl. Van Heltennbsp;§ 132, c.
Voor het Westvlaamse rijm duere: huere zie Franck § 45. beloovick; verzeker ik. Mnl. W d b. I, 867, 2.
ter cuere: stellig. Bijwoordelijke uitdrukking, ter versterking. Mnl. Wdb. III, 1897.
1168 nbsp;nbsp;nbsp;terningh: dobbelsteen. Mnl. Wdb. VIII, 262.
met gheen kueten: niet met bikkels. Dus: geen onschuldig kinderspelletje, om grof geld? Het woord komt in het Mnl. Wdb. niet voor. D e B o keute — koot, bikkel, waarmee kinderen spelen.
1169 nbsp;nbsp;nbsp;te berde stellen: op het speelbord, schaakbord zetten, n.1. denbsp;inleg waarom gespeeld wordt. Mnl. Wdb. I, 972.
1170 nbsp;nbsp;nbsp;ghelden; betalen. Mnl, Wdb. II, 1204, 1.
1172 nbsp;nbsp;nbsp;elckens cost essere ghebooren: ieders kost is er gereed, iedernbsp;vindt er de tafel gedekt. Cost in de bet. van eten en drinken: Mnl.nbsp;Wdb. III, 1971, 4. Ghebooren komt in deze bet. niet voor in het Mnl.
1173 nbsp;nbsp;nbsp;bespooren: onbep. wijs als subst. gebruikt. Het woord komt innbsp;het Mnl. Wdb. niet voor. Misschien kan men het naast sporennbsp;= aanvallen, bestoken zetten (M n 1. Wdb. VII, 1784, 2), en dannbsp;vertalen met aanval van een ongeluk, ongeluk, ramp.
roeren: opkomen, te voorschijn komen. Intrans. Mnl. Wdb. VI, 1546, 3.
1174 nbsp;nbsp;nbsp;tamboeren: trommelen, op de trommel slaan. Mnl, Wdb.nbsp;VIII, 59. Hier niet letterlijk op te vatten. Bij De B o bet. tamboeren: lawaai maken, iem. af rossen.
1175 nbsp;nbsp;nbsp;voere: streek, eerloze handeling. Mnl. Wdb. IX, 725, 4 b.
1176 nbsp;nbsp;nbsp;stranck: onverbiddelijk, stipt, streng. Mnl. Wdb. VII, 2274, 8.
1177 nbsp;nbsp;nbsp;legende: leven, n.l. dat daar geleid wordt. In deze bet. komtnbsp;legende ook in het Mnl. voor; vgl M n 1. W d b, IV, 307. Vgl. nognbsp;K i 1. legende = vita divorum.
1178 nbsp;nbsp;nbsp;allende: ellende. De aanduiding van de onduidelijke vocaal vannbsp;de zwak beklemtoonde eerste lettergreep wisselde in het Mnl. wel.
-ocr page 295-283
Vgl. naast metael ook matael, motael. (zie vs. 112). In het West-vlaams bestaan de vormen allende en motaal nog, vgl. D e B o. Zie voor een soortgelijk geval nog II vs. 154; serope en II vs. 630 syrope
gasthuus: armhuis. M n 1. W d b. II, 931, 2.
1179 nbsp;nbsp;nbsp;ick wyse. . . .verschoyt: ik jaag weg. Wysen = leiden, de wegnbsp;wijzen; M n I. W d b. IX, 2686, 6. Verschoyen = op de loop gaan,nbsp;zijn biezen pakken; M n 1. W d b. VIII, 2372.
cortelicken: binnen kort, spoedig. M n 1. W d b. III, 1950.
1180 nbsp;nbsp;nbsp;verschossen: brassen, slempen. M n 1. W d b. VII, 685. Het isnbsp;nog Westvlaams, zie De B o.
verpoyen: verdrinken, door drank verkwisten. M n 1. W d b. VIII, 2254, waar èèn 16e eeuwse plaats wordt opgegeven.
1181 nbsp;nbsp;nbsp;vermoyen: verkwisten aan mooie dingen, aan opschik. Mnl.nbsp;W d b. VIII, 2168 geeft voor deze bet. geen bewijsplaatsen, maarnbsp;verwijst naar O u d e m a n s voor plaatsen uit de 17e eeuw.
onvermynckt: zonder mankeren, zonder dat er iets aan ontbreekt: geheel en al. Bij het w.w. verminken = verminken, schenden, Mnl.nbsp;W d b. VIII, 2145. Vgl. de uitdr. zonder myncken — zonder dat ernbsp;iets aan ontbreekt, Mnl. W d b. IV, 1420, II, 3, die in het tweedenbsp;spel voorkomt, II vs. 1123. Ten grondslag ligt het subst. menke,nbsp;minke = gebrek, mankement; Mnl. W d b. IV, 1418, 2.
1183 nbsp;nbsp;nbsp;vercurten: beperken. Hier: karig schenken, de glazen niet volnbsp;schenken. Mnl. W d b. VIII, 1942, 2.
1184 nbsp;nbsp;nbsp;stunten: uitgieten, overgieten. Hier; de glazen zo vol schenkendnbsp;dat ze overlopen. Mnl. W d b. VII, 2239, 4.
hurten: aansporen, aanzetten (sc. om te drinken). Mnl. W d b. III, 607.
1185 nbsp;nbsp;nbsp;vulbrynghe zyne overdaet: zijn misdaad voltooie. (Versta: Behalve zelf door onmatigheid te zondigen, spoort hij anderen ook nognbsp;er toe aan). Voor overdaet = misdaad, vgl. Mnl. Wd b. V, 2113, 5.
Of moet men verstaan: aan zijn (n.1. van de Verl. Z.) overvloed een einde maken? Maar overdaet heeft in het Mnl. deze bet. nog niet,nbsp;en van volbringen = een einde maken aan geeft Verdam slechts èènnbsp;plaats, vgl. Mnl. W d b. IX, 800, 2.
1186 nbsp;nbsp;nbsp;noyt soberder staet: nooit was hij er slechter aan toe. Staet =nbsp;toestand, gesteldheid, Mnl. W d b. VII, 1887, 1.
1188 nbsp;nbsp;nbsp;duchten van: vrezen voor. Als praep. bij duchten heeft het Mnl.nbsp;zowel voor als van. Mnl. W d b. II, 452.
brand: het vuur n.I. als straf in de hel.
1189 nbsp;nbsp;nbsp;voort stellen: manier van doen, bedrijf. Inf. als subst. gebruikt.nbsp;Mnl. vortstellen komt alleen trans, voor = plegen, bedrijven. M n 1.nbsp;W d b. IX, 1208, 7.
-ocr page 296-284
1190 zul wy: Voor deze gesyncopeerde vorm vgl. de Aant. op vs. 114.
over boort vellen: in het ongeluk storten. Verdam vermeldt de uitdrukking niet. Vgl. onze uitdr. iemand over boord werpen = iemand benadelen, te gronde richten, enz. Harrebomée I, 80 b.
1191
1193
eleven: Hier heeft het werkw. een meer algemene bet., zijn. M n 1. W d b. III, 1540, B.
exploot: In het M n 1. W d b. niet opgenomen. N e d 1. W d b. III, 4323 geeft: geruchtmakende daad (gebeurtenis). Hier dan misschien; ramp, catastrophe.
sneven: vallen, neerkomen op M n I. W d b. VII, 1404.
met versnellen: haastig, snel. M n 1. W d b. VIII, 2491: hem versnellen = zich haasten.
1194 nbsp;nbsp;nbsp;bequellen: bezuren. M n 1. W d b. I, 900.
vyanden der hellen: duivels van de hel. Comisch hulpgeroep!
1195 nbsp;nbsp;nbsp;bespellen: betekenen, beduiden. M n 1. W d b. I, 1083, 2.
1196 nbsp;nbsp;nbsp;in sneven werden: rampzalig worden, aan een slecht einde komen.nbsp;Omschrijving voor sneven in deze bet. M n 1. W d b. VII, 1405, 3.
1197 nbsp;nbsp;nbsp;eleven: In het verband zou men willen vertalen gebeuren. Hetnbsp;woord wordt in deze bet. echter nergens gevonden.
ick. . .zien: Vgl. de Aant. op vs. 496.
stranghe vlaghe: harde slagen. M n 1. W d b. IX, 576, 4.
1199 het gater al vaghe waen: het is er geheel ijdele hoop, n.1. voor de waardin om haar geld te krijgen, want de beurs is leeg.(?) Waen —nbsp;hoop, verwachting; M n 1. W d b, IX, 1524, 1. Vaghe is een adj.nbsp;In het Mnl. bestaat een adj. vaghe = woest, onbebouwd, van land.nbsp;Past dat hier ? Vgl. nog ons vaag.
ydel: ledig. Mnl. W d b. III, 785, 1.
1201 nbsp;nbsp;nbsp;de ghevelde: als de gevelde, neergeveld, gevallen; omschrijvingnbsp;voor het verb deelw.
svrauwen voet stant: het staan (?) van de voet van de vrouw. Stant van staen.
1202 nbsp;nbsp;nbsp;scabbeghen: Verkleinwoord van scahbe, een kledingstuk, linnennbsp;kiel; M n 1. W d b. VII, 193. In het Westvla, bestaat het woordnbsp;nog in deze betekenis; De B o. Verdam vermeldt t.a.pl.: Scabbe-ken is goet pant. Goedthals 63 (met de bijvoeging ,,au saillir fautnbsp;argent ou gage, qui n’a argent si laisse gaige”.) De zelfde uitdrukkingnbsp;in een refrein uit een bundel van 1524, door prof. de Vooys gepubliceerd in Tijdschr. 21, bl.z 103:
In die stadt en waren sy niet die hem kinden ey lacen dies moest scabbeken goet pant svnnbsp;Syn tabbaert bleef daer / syn loos onderwinden
-ocr page 297-285
285
1203
1204
1205
1206
1207
1208
1209
1210
1211
1212
bedrooch hem / dies mocht hy wel inden brant syn Hy liep half naeckt thuyswert j... .
Hier bij Lawet zal de betekenis van de uitdrukking zijn: men kleedt hem uit, men berooft hem van zijn kleren.
Quaden wille wil dus zeggen: Omdat hij niet meer betalen kan, moet hij zijn kleding afstaan, men doet hem zijn kiel uit.
ghemoet: de behandeling die hij ondervindt, bejegening. M n 1. Wdb. II, 1371, 4.
quant: gezel, kameraad, Vgl. M n 1. Wdb. VI, 845.
zoet lant: Versta: de herberg waar hij het zo goed gehad heeft.
in langhen gheduerene: voor lange tijd. Ghedueren = duren, voortduren. M n 1. Wdb. II, 1086, 1.
pluumen: plukken. M n 1. Wdb. VI, 497. cockuut: koekoek. M n 1. Wdb. III, 1694.
van een ander loc:? M n 1. Wdb. IV, 738, geeft loc = gat, opening, hol. Men verwacht hier iets als: van een andere soort.
pot spinnighe: Waarschijnlijk vormen de beide woorden één scheldnaam, waarvan echter het eerste deel niet duidelijk is. Hetnbsp;M n 1. Wdb. VI, 624 kent wel potridder als schimpnaam,nbsp;spinnighe: spinster. M n 1. Wdb. VII, 1742.
vaste: herhaaldelijk, voortdurend. Adv. M n 1. Wdb. VIII, 1296, 7.
docke docke: mep mep. Kil. geeft een verb, doeken = dare pugnos, ingerere verbera (afrossen, ranselen). De B o dokken =nbsp;kloppen, slaan; en dok = stoot, slag.
focke focke: buk buk. De B o zich fokken = zich nederhukken, hurken. Het woord kan hier ook betekenen: weglopen, vgl. O u d e-m a n s 2, 214: nae huis toe fokken = naar huis gaan.
bin der krebben: in de hel? Krebbe kan betekenen een kolk of vuilnisput (M n 1. Wdb. III, 2072, 2), bij overdracht kan de helnbsp;bedoeld zijn.
glat: glibberig, van de hel gezegd? Dit is de gewone bet van het woord. M n 1. Wdb. II, 1988. Of is het weer een stopwoord, alsnbsp;in VS. 1039, vgl. de Aant.
ghecryghen ten deele: als aandeel krijgen.
onwerd: verachtelijk, nietswaardig. M n 1. Wdb. V, 1571, 5. druut: kwant, snaak. M n 1. Wdb. II, 447, 2.nbsp;uut: op, verteerd. M n 1. Wdb. VIII, 868, 6.
gheryven: van dienst zijn, bedienen. M n 1. W d b. II, 1551, 2. In het Westvlaams is het nog gebruikelijk; zie De Bo s.v. gerieven.
1213
-ocr page 298-1214 vro: vrolijk. Als stoplap heeft het weinig betekenis.
ketyf; rampzalige. M n 1. W d b. III, 1280, 2. Voor de hier gebruikte superlatieve genitief vgl. de Aant. op vs. 1041.
1217 nbsp;nbsp;nbsp;stelt als verzonden: wegjaagt. Omschrijving voor versenden =nbsp;wegjagen; M n 1. W d b. VIII, 2405, 2.
1218 nbsp;nbsp;nbsp;bate: voordeel. M n 1. W d b. I, 597.
1219 nbsp;nbsp;nbsp;zate: woning, huis. M n 1. W d b. VII, 176, 3. svruechden zate isnbsp;synoniem met het herhaaldelijk gebruikte huus der vruechden.
1220 nbsp;nbsp;nbsp;ruumen: ontruimen, n.1. het huis der vreugde.
1221 nbsp;nbsp;nbsp;manck: verminkt, gebrekkig. M n 1. W d b. IV, 1124.
merck nemen: op letten, acht slaan op. Merck = aandacht, oplettendheid. M n 1. W d b. IV, 1451.
1225 nbsp;nbsp;nbsp;int clare: duidelijk, klaar, helder. M n 1. W d b. III, 1461.
sgheests virtuut: de kracht van de geest, het verstand. M n I. W d b. IX, 530, II.
vlegghen: De zin is: voor zover de gebrekkigheid, de onvolmaaktheid van de kracht van het verstand toe laat. Is dit vlegghen een eigengemaakt verb, van vlegge = gebrek, mankement, dat men ooknbsp;in vs. 1110 aantreft? (zie aldaar de Aant.).
1226 nbsp;nbsp;nbsp;tbesluut: tot besluit, tot slot? Want object van zegghen is dat uitnbsp;VS. 1225.
1228 nbsp;nbsp;nbsp;beseven: openlijk stellig. Stoplap met vage betekenis. Deelw.nbsp;van beseffen.
1229 nbsp;nbsp;nbsp;ancleven; aangelegenheid. Vgl. de Aant. op vs. 323.nbsp;adere: gemoed, geest, zin. M n 1. W d b, I, 57, 2.
1232 nbsp;nbsp;nbsp;voordachtich: bedachtzaam, voorzichtig. Mnl. Wdb. IX, 967, 1.
1233 nbsp;nbsp;nbsp;eleven: zijn, staan. Het werkw. is hier koppelwerkwoord. Cleven =nbsp;vast zitten, blijven zitten. Mnl. Wdb. III, 1538.
1236 onbelaen: onbezwaard. Mnl. Wdb. V, 238. Zodat er dus niets meer af hoeft ? Vgl. een onbezwaarde erfenis.
1236 nbsp;nbsp;nbsp;verstaen by: verstaan onder, opvatten als. Mnl. Wdb. IX,nbsp;8, 9 en kol. 9,10.
1237 nbsp;nbsp;nbsp;zoonelick graen: zoon. Meestal bet. graen, gezegd van een persoon,nbsp;een uitstekend persoon. Mnl. Wdb. II, 2093, 2.
int eynsche vallen: boos worden, ontstemd worden. Eynsch = hoos, ontstemd komt in het Mnl. Wdb. niet voor. Het is echternbsp;nog Westvlaams; De B o, einsch = nijdig, nors. Vgl. nog II vs.nbsp;38 de zelfde uitdrukking. In het spel van het Taruwe Graen komtnbsp;voor zondere verenschen (fol. 93, vs. 254), en in een van de anderenbsp;spelen vindt men nog int eynsche stellen.
-ocr page 299-287
1238 verstant: betekenis. M n 1. W d b. IX, 29, 5.
te weinsche: naar wens, naar behoren; hier misschien nog beter: geheel en al. Vgl. M n 1. W d b. IX, 2155.
1240 vroom; krachtig, kloek. M n 1. W d b. IX, 1397. Van = tengevolge van? of in?
ghestuene: strijd, of verzet tegen de zonde. Mnl. Wdb. II, 1719.
1242 nbsp;nbsp;nbsp;list: kennis. Mnl. Wdb. IV, 672, 1.
zy: is. Onder invloed van de conjunctief ontstane vorm voor de indicatief. Vgl. voor het voorkomen van deze vorm in de 16e eeuwnbsp;Lubach § 110 b, en voor het Mnl. Van Helten § 243 b.nbsp;In het Mnl. treft men de vorm zowel in als buiten het rijm aan, innbsp;de 16e eeuw meestal in het rijm. Lawet gebruikt hier deze vorm nognbsp;in II VS. 83, 666 en 1008; telkens in het rijm. In II vs. 1196 komtnbsp;nog voor ick zy, echter niet in het rijm.
1243 nbsp;nbsp;nbsp;waeyen: heen en weer bewogen worden (door de wind.) Mnl.nbsp;Wdb. IX, 1518, 2.
1248 Zoals zo dikwijls in de lange zinnen van AeGheesteliche personayghen loopt ook hier de zin niet normaal door. De constructie is verward.
1250 nbsp;nbsp;nbsp;toe. . . staen: toekomen. Mnl. Wdb. VIII, 480, 3.
termyn; tijd, tijdstip. Hier niet in de bet. van tijdruimte. Mnl. Wdb. VIII, 259, 5.
1251 nbsp;nbsp;nbsp;jubibatie: zaligheid. Mnl. Wdb. III, 1076.
1255 nbsp;nbsp;nbsp;den Vadere der lichten: God. Vgl. Jac. 1, 17: a Patre luminum,nbsp;n.1. van de sterren.
1256 nbsp;nbsp;nbsp;dichten: schrijven, n.1. in zijn brief. Mnl. Wdb. II, 146, 1.
1257 nbsp;nbsp;nbsp;beseven: bemerkt. Van beseffen. Mnl. Wdb. I, 1018, 5.
1259 nbsp;nbsp;nbsp;bestidt: Bijvorm van hesteet, besteit? Van besteden — wegbergen,nbsp;bij zich steken. Mnl. Wdb. I, 1107.
onwyselick bedocht: onverstandig. Vgl. Mnl. dullike bedoekt syn = dwaas zijn. Mnl. Wdb. I, 607.
1260 nbsp;nbsp;nbsp;overbrenghen: verkwisten, opmaken. Mnl. Wdb. V, 2104, 3.
1261 nbsp;nbsp;nbsp;vader: Dit is nog de oude regelmatige genitief, zonder uitgangnbsp;Vgl. Franck. §191. Kolthoff §8c geeft slecht 5 plaatsennbsp;waar deze oude genitief in het zestiende eeuws door hem is aangetroffen.
1262 nbsp;nbsp;nbsp;danne: dan, vervolgens. Hier nog in de oorspronkelijke vorm. Vgl.nbsp;Mnl. Wdb. II, 50, 1.
1263 nbsp;nbsp;nbsp;beleeden: leven. Hem beleden = zijn leven leiden. Mnl. Wdb.nbsp;I, 836, 2.
1264 nbsp;nbsp;nbsp;verscheeden: verwijderd. Deelw. van verscheden, intrans. = zichnbsp;verwijderen, weggaan. Mnl. Wdb. VIII, 2345, 2.
-ocr page 300-288
1265 verbreeden: bekendmaken; het bericht, de mededeling. M n 1. W d b. VIII, 1542. De onb. wijs als subst. gebruikt.
Deutronimini: Deuteronomiurn, en in de genitief: Deuteronomii.
1268 dwalicheyt: dwaling, dwalend zijn. Deze vorm is niet Mnl. Bij dwalen — dolen, Mnl, W d b. II, 494.
verhalicheyt: een zelfde vorming als het voorgaande dwalicheyt. Van verhalen = meedelen, mededeling doen; M n 1. Wdb. VIII, 1791,5.
1272
1273
1274
1276
1277
1278 1280
1283
1284
tere: Uit te eenre = bij elkaar, te samen. Vgl. Mnl. Wdb. II, 529, k: voorafgegaan door een voorzetsel heeft een de bet. van elkander.
alle: alles. Alle is de oudere vorm naast het reeds in de M. E. meer gebruikelijke al. Vgl. Mnl. Wdb. I, 317, 2.
laten: achterlaten, Mnl. Wdb. IV, 188, 9 b.
kuevele: kap, mantelkap. Mnl. Wdb. III, 2008 s.v. covel. Verdam merkt op: ,,Het onderscheid tusschen cappe en covele isnbsp;niet duidelijk: hoogstens zal het slechts een klein onderscheid innbsp;den vorm zijn geweest”.
verzeeren: verdriet, smart. Onb. wijs van intr. verzeeren = verdriet hebben, als subst. gebruikt.
onbedachtich: onbezonnen, onverstandig. Het hoort bij raet. Mnl. Wdb. V, 209.
versmadich: verachtelijk. Van versmaden Mnl. Wdb. VIII, 2473, 3.
dadich: Omschrijving voor tot ondeugd doen. Dadich zijn = doen.
cameriere: hofdame, kamenier, dienares. Mnl. Wdb. III, 1147. Vgl. VS. 1045: camerierkins.
conroot: Dit woord beti in het Mnl.: aanhang, gevolg: vooral gezegd van het gevolg van de duivel. Mnl. Wdb. III, 1804. Het N e d 1. Wdb. III^ 2117 citeert plaatsen uit Van Ghistele ennbsp;Houwaert waar tswerelts conroot betekent de wereld. Hier zou mennbsp;conroot wrschl. 't best weergeven met wereld. Vgl. nog bij Everaert:nbsp;thelsche conroot = de hel.
baerst: baart. Baersen is de intensieve vorm van baren. Vgl. wer-claersen naast verclaren, VS. 1039. Mnl. Wdb. I, 520, 1ste art. exploot: schandelijke daad. Vgl. de Aant. op vs. 1193.
beperelt: kostbaar. Van perle = parel; met parels voorzien. Niet in het Mnl. Wdb. Voor bepeerelt in de meer algemene bet. vannbsp;versierd, gesmukt vgl. de 16e eeuwse plaatsen door Van Helten aangehaald, Van Helten, Gloss, blz. 9, o.a.
,,Ou die lobben en staen niet soo sij souwen;
Een vrouwe der vrouwen sijdij bepeerelt”. uit het spel v. S. op die questie: Wat den mensch aldermeest totnbsp;conste verweet, blz. 568.
1285
-ocr page 301-1289 nbsp;nbsp;nbsp;hem verbrasseren: slempen, zwelgen. In het Mnl. alleen: verbrassen, trans. Bij P 1 a n t ij n een wederk. hem verbrassen =nbsp;manger trop, s’engouler. Vgl. voor de lange vorm van het woordnbsp;Mnl. brasseren naast brassen) Mnl, W d b. I, 1422.
1290 nbsp;nbsp;nbsp;onchuisheyt: Deze spelling behoeft niet op een tweeklank te wijzen; een i als teken achter een ander klinkerteken ter aanduidingnbsp;van de lange klank bezigt Lawet ook in heircracht, II vs. 1308. Vgl.nbsp;nog thuuin in II vs. 688.
hoveren: pret maken, feest vieren. Mnl. W d b. III, 682.
1291 nbsp;nbsp;nbsp;zondere verlaetheyt: zonder ophouden. Mnl. Wdb. VIII, 1966.nbsp;1293 met allen: voorzeker, inderdaad. Mnl. Wdb. I, 319, b.
1295 nbsp;nbsp;nbsp;met: door, het latijnse per. Mnl. Wdb. IV, 1505, 10.
verzyck: gevaar. Mnl. Wdb. VIII, 2433, 2. Kil. versyck, Fland. = periculum.
1296 nbsp;nbsp;nbsp;zyns vaders rycke: Bedoeld zal wel zijn de hemel, het rijk vannbsp;God zijn Vader.
1297 nbsp;nbsp;nbsp;myte: Benaming van een zeer kleine koperen munt. Mnl. Wdb.nbsp;IV, 1761. Vgl. niet ene mite = geen zier.
1298 nbsp;nbsp;nbsp;wiert: Deze praet. vorm komt in de 16e eeuw bijna uitsluitend innbsp;Zuid-Nedl. bronnen voor; vgl. Lubach § 12 C. Voor het Mnl.nbsp;vergelijk Van Helten § 141 en 75; ook Franck § 138, 2.
uutzenden: naar buiten jagen. Vgl. M n 1. W d b. VIII, 1040, 2.
tzynen verwyte: tot zijn schande. Mnl. Wdb. IX, 347, 2. De lezing van het hs. is een vergissing, die makkelijk kan plaatsnbsp;hebben, omdat de w bestaat uit een v met nog een volgende haal.
1299 nbsp;nbsp;nbsp;toecomen: op iem. afkomen (met vijandelijke bedoeling). Mnl.nbsp;Wdb. VIII, 426, 2,
1301 nbsp;nbsp;nbsp;zonder verflauwen: zonder ophouden. Verflauwen = zwak,nbsp;krachteloos worden. Mnl. Wdb. VIII, 1718. De uitdrukkingnbsp;zondere verflauwen kan ook bet.: snel, spoedig, dadelijk; het zelfdenbsp;als metier vaert.
1302 nbsp;nbsp;nbsp;ketyvicheyt: ellende. Mnl. Wdb. III, 1285, 2.
1304 nbsp;nbsp;nbsp;hem ghenerren: om gaan met, zich afgeven met. Mnl. Wdb.nbsp;II, 1411, 3.
quyte: met 2e nval. Beroofd van. In deze bet. minder gewoon; vgl. Mnl. Wdb. VI, 918, 2. Geconstrueerd met van komt hetnbsp;voor in II vs. 84.
1305 nbsp;nbsp;nbsp;bedeghen: geworden. Van bedien, Mnl. Wdb. I, 640, 1.
1306 nbsp;nbsp;nbsp;werdt: Het onderwerp hy moet men uit hoererders van het vorigenbsp;vers halen!
19
-ocr page 302-290
1308 nbsp;nbsp;nbsp;onghenadich: onbarmhartig, geen barmhartigheid bewijzend.nbsp;M n 1. W d b. V, 629, 1. Misschien moeten we hier eerder denkennbsp;aan in ongenade, niet in de gunst van God, door de zonde. Hetnbsp;Mnl. ongenade heeft deze bet. nog niet, wel komt het woord innbsp;die bet. bij P 1 a n t ij n voor; in yemandts ongenade zijn = estrenbsp;è. la malgrace d’aucun. (Mnl. W d b. V, 628, Aanm.).
1309 nbsp;nbsp;nbsp;Wyseman: Salomo. V'gl. Mnl. W d b. IX, 2522: Salomon,nbsp;die wijsman, seghet.
nedt int verhooghen: zuiver in het verheugen. Versta: die de mens verheugen, troosten. Zoveel als een stoplap. Mnl. W d b.nbsp;VIII, 1842. Vgl. ook II VS. 781.
1313 nbsp;nbsp;nbsp;verzadt: verzadigd. Deelw. van versaden. Mnl. W d b. VIII,nbsp;2310, 1.
onghecessert: zonder ophouden. Vgl. de Aant. op vs. 92.
1314 nbsp;nbsp;nbsp;hebzy: Voor deze gesyncopeerde vorm zie de Aant. op vs. 114.
1315
8.
Jhere — 5: Vgl. voor deze passage Jer. 5,
haren: hun. De oorspr. vorm van het poss. van de 3e pers. plur. Voor het doordringen van het poss. hun in 16e eeuwse geschriftennbsp;zie Van Halteren § 35. Bij Lawet komt dit poss. kun nognbsp;niet voor.
1316 huncxter: Waarschijnlijk een adj., evenals coene. De bet. is: hinnikend. Immers de Vulgaat heeft Jr. 5, 8: unusquisque adnbsp;uxorem proximi sui hinniebat. Hunxter moet dan bij een werkw.nbsp;behoren dat in het Westvlaams nog hunkeren is; zie De B o,nbsp;hunkeren = brieschen, neien van peerden. In de Staten vert. Jer.nbsp;5, 8: ,,Als welgevoederde henghsten . . . sy hunckeren, een yegelicknbsp;na sijns naesten huysvrouwe” bet. hunckeren blijkens de kanttekening ook neyen, briesschen. Vgl. Nedl. Wdb. VI, 1318, 2e art.
1322 verdoen: doden, ombrengen. Mnl. Wdb. 1617, II.
visitatie: verschijning, openbaring, n.1. in de rampen die de zondaar treffen. Mnl. Wdb. IX, 554, 2. Hier kan men vertalen met: bezoeking.
1325 nbsp;nbsp;nbsp;brasserie: brasserij, zwelgpartij. Dit woord komt in het Mnl.nbsp;W' d b. niet voor. Wel brassinge.
1326 nbsp;nbsp;nbsp;niellodien: amusement, feestelijkheid. Aldus ook in het Mnl.nbsp;de bet. van het meerv. Vgl. Mnl. Wdb. IV, 1367. Voor hetnbsp;enkelv. = genot, vreugde vgl. vs. 977.
1327 nbsp;nbsp;nbsp;zien up: achtslaan op, letten op. Mnl. Wdb. VII, 1080.nbsp;ghewerck: daad, werk. Mnl. Wdb. II, 1899, 3.
1328 nbsp;nbsp;nbsp;bin swerels percken: omschrijving voor in de wereld. Perck =nbsp;omheining; omheinde ruimte. Vgl. ter eertscher palen in vs.nbsp;1359.
-ocr page 303-1329 nbsp;nbsp;nbsp;haer; zich. Voor de verbreiding van dit haer in de 16e eeuw zienbsp;Van Halteren § 24. Vgl. voor de verklaring van de vormnbsp;Van Helten, Vondel’s taal. § 113.
1330 nbsp;nbsp;nbsp;gheestelickheyt: vroomheid, godsvrucht. Mnl. Wdb. II, 1103,2.
dats . . . beseven: dat is. Beseven zyn is dikwijls gelijk aan zyn. Vgl. Mnl. Wdb. I, 1019.
1331 nbsp;nbsp;nbsp;zou: zij. Vrouwl. enk. Waar slaat dat op terug? Misschien denktnbsp;Lawet hier aan siele. Men zou verwachten si meerv., het onderwerpnbsp;uit de vorige zin. Vgl. ook hemlien meerv. in vs. 1333. Voor denbsp;vorm vgl. de Aant. op vs. 61.
1334 bestrecken: uitdelen, doen neerkomen op? Trans. In het Mnl. komt bestrecken alleen onz. en wederk. voor, in de bet. zich uitstrekken. Mnl. Wdb. I, 1121. Het N e d 1. Wdb. Hb 2174,nbsp;B6 haalt uit Const-thoon. Juw. 184 een plaats aan waar bestreckennbsp;betekent: iets uitgeven, besteden; Kil erogare.
1336 nbsp;nbsp;nbsp;betoogh: het aantonen, zeggen. Hier weer te geven met het woord,nbsp;vgl. de Aant. op vs. 259. Van Mnl. betogen = tonen. Mnl. Wdb.
I, nbsp;nbsp;nbsp;1159. De 2e bet. bewijzen past hier minder goed.
1337 nbsp;nbsp;nbsp;betuunen: omheinen. In het Mnl. bestaat wel tunen, trans. =nbsp;omheinen. Mnl. Wdb. VIII, 768, II.
1338 nbsp;nbsp;nbsp;eenpaerlick: onafgebroken, gestadig, aanhoudend. Mnl. Wdb.
II, nbsp;nbsp;nbsp;543.
1339 nbsp;nbsp;nbsp;wilde: weelde. Naast weelde geeft het Mnl. Wdb. IX, 2023nbsp;wel de vorm welde op, niet de vorm wilde. Voor de afwisselingnbsp;e — i in vele Mnl. woorden zie Franck § 68. De vorm wildenbsp;is nog Westvlaams, vgl. De B o.
stout: vermetel, nl. die vermetel maakt. Mnl. Wdb. VII, 2247, 2. onbesneden: onbeperkt, onmetelijk. Mnl. Wdb. V, 267, 3.
1341 nbsp;nbsp;nbsp;onvrede: gemis aan gemoedsrust. Mnl. Wdb. V, 1526, 5.
1342 nbsp;nbsp;nbsp;berommen: roem dragen op, roemen op. In het Mnl. met een 2enbsp;nval. des, hier met accus. dat (n.1. de slot -t van macht). Mnl.nbsp;Wdb. I, 954.
1343 nbsp;nbsp;nbsp;Om den mensche . . . voor de mens om te komen . . .nbsp;autentyckelick: waar, waarachtig. Vgl. de Aant. op vs. 721.
1344 nbsp;nbsp;nbsp;ryckelick: rykelijk, ruimschoots. Bijw. bij commen. Mnl. Wdb.nbsp;VI, 1415, 4.
1345 nbsp;nbsp;nbsp;gbehinghenesse: macht, kracht. Mnl. Wdb. II, 1137, 2.
1347 nbsp;nbsp;nbsp;vaten: verkrijgen, verwerven. Het zelfde als vatten. In het Westvla.nbsp;bestaat vaten nog, vgl. De B o. Mnl. Wdb. VIII, 1314, 3.
1348 nbsp;nbsp;nbsp;ghelaten: uiterlijk voorkomen, gedrag. Onbep.wijs als subst.
-ocr page 304-292
gebruikt. Van hem ghelaten = zich gedragen, zich voordoen, zich houden. M n 1. W d b. II, 1200, III, 2.
Vgl. de oorspr. bet. van gelaat, n.1. de wijze waarop iemand zich voordoet. In deze bet. citeert het N e d 1. W d b. IV, 1026 hetnbsp;woord uit de Staten Vert. en uit Cats.
1349 nbsp;nbsp;nbsp;ghewinnen: krijgen. M n 1. W d b. II, 1914, 3. Het begripnbsp;met moeite dat oorspr. in ghewinnen lag opgesloten is hier op denbsp;achtergrond geraakt.
1350 nbsp;nbsp;nbsp;temperen: matigen, beteugelen, bedwingen. M n 1. W d b. VIII,nbsp;228, 4.
zin: gemoed, hart. Hier: gevoelens. M n 1. W d b. VII, 1134, 4.
1351 nbsp;nbsp;nbsp;voort: dadelijk, terstont. M n 1. W d b. IX, 1168,2 b.
1352 nbsp;nbsp;nbsp;vervolghen: te vervolgen. Over het gebruik van een inf. zondernbsp;te na beghinnen zie Stoet t, Synt. §281.
1353 nbsp;nbsp;nbsp;troostich vermeeren: Rederijkers omschrijving voor vermeerderingnbsp;van troost. Vermeeren = vermeerderen; Mnl. Wdb. VIII, 2111.
verlichten: verlichten, opgewekt stemmen van het gemoed. Hier de onb. wijs als subst. gebruikt. Opmontering. M n 1. W d b. VIII,nbsp;2022, 3.
1355 nbsp;nbsp;nbsp;zwaerheyt: zwarigheid. Mnl. Wdb. VII, 2476, 5.nbsp;zv(fichten: stillen, sussen. Mnl. Wdb. VII, 2549, 1.
betemen: verzekeren, spreken. Versta: zo als gezegd. Zie de Aant. op VS. 430.
1356 nbsp;nbsp;nbsp;hoosschelick: beleefd, welgemanierd. De normale vorm is hove-schelick: Mnl. Wdb. III, 690. Vgl. nog Luystervincknbsp;65: heusschelijck = netjes.
1357 nbsp;nbsp;nbsp;werren: keren, zich verzetten tegen, verhinderen. Mnl. Wdb.nbsp;IX, 2233.
leme: smet, iets dat niet te pas komt. Mnl. W d b. IV, 359 s.v. lem. Versta: de onbehoorlijke daden.
1359 willen: Ter omschrijving van de optatief. Vgl. Mnl. Wdb. IX, 2593, 3. Wil behouden = hehoude. Volgens S t o e 11, Synt.nbsp;§ 292 komt deze omschrijving in het Mnl. hoogst zelden voor.
ter eertscher palen: omschrijving voor op aarde. Pael = grens, gebied binnen bep. grenzen. Vgl. bin swerels percken in vs. 1328.
1363 nbsp;nbsp;nbsp;in zondaghe ten eesten: op de eerstvolgende Zondag. Vgl. vs. 1350.
1364 nbsp;nbsp;nbsp;voor minsten ende meesten: voor allen zonder onderscheid.nbsp;Vgl. de Aant. op vs. 4.
1365 nbsp;nbsp;nbsp;oopelick: De -n- van de niet beklemtoonde lettergreep is voor denbsp;-/ weggevallen, door werking van de assimilatie. Vgl. voor meerderenbsp;voorbeelden uit het Mnl. Franck § 115, 4.
-ocr page 305-293
ontkeesten: tot op de keest onthullen, volledig duidelijk maken. Van keest = kern, pit. Vgl. de Aant. op vs. 931.
verclaer: verklaring, uitlegging. Het zelfde als verclaringhe; van verclaren. M n 1. W d b. VIII, 1903.
1367 eenpare: voortdurend. Bijw. M n 1. W d b. II, 543,
1369 nbsp;nbsp;nbsp;scriftelicke duughen: Duge = duig, hoepel van een vat. M n 1.nbsp;W d b. II, 453. Als men de duigen van een vat opent, wordt denbsp;inhoud zichtbaar. Hier wordt dus bedoeld dat de leer van de H.nbsp;Schrift duidelijk zal worden gemaakt, zal worden uiteengezet.
advyselick: met overleg, welberaden. Van advys, avys = raad, beraad. Het zelfde als bi avise. M n 1. W d b. I, 501, 2.
1370 nbsp;nbsp;nbsp;propyselick; op een doelmatige wijze (zodat ieder het vattennbsp;kan). M n 1. W d b. VI, 736. Vgl. ook de Aant. op vs. 861.
1372 nbsp;nbsp;nbsp;zonder begheven: zonder ophouden, voortdurend. M n 1. W d b.nbsp;I, 700, c.
zonder sneven: zonder mankeren, wis en zeker. M n 1. Wd b. VII, 1409.
1373 nbsp;nbsp;nbsp;met vast ancleven: met bestendige verbondenheid? Versta:nbsp;als ge er nu genoegen mee neemt, blijf er dan ook in de toekomstnbsp;genoegen mee nemen. Voor eleven, onb. wijs als subst. = verbondenheid, innige vereniging, zie M n 1. W d b. III, 1541. Voornbsp;vast = bestendig, duurzaam, zie M n 1. Wdb. VIII, 1290, 7.
hem laten ghenoughen: tevreden zijn. M n 1. Wdb. II, 1439. Met uit de vorige Aant. moet men niet met dit werkw. verbinden,nbsp;de uitdr. met vast ancleven staat op zich zelf, vgl. II vs. 1269.
1374 nbsp;nbsp;nbsp;ghevoughen: welbehagen, genoegen. Onb. wijs als subst. gebruikt.nbsp;Mnl. Wdb. II, 1827.
1378 nbsp;nbsp;nbsp;eenvoedich: ? Misschien omwille van het rijm gevormd uitnbsp;eenvoudich. Dit dan als bijw. in de bet. van oprechtelijk. Mnl.nbsp;Wdb. II, 551.
1379 nbsp;nbsp;nbsp;zy . . . behoedich: behoede, bescherme.
1380 nbsp;nbsp;nbsp;daet: daad. Hier: opvoering. In deze bet. komt het woord nietnbsp;in het Mnl. Wdb. voor.
danckelick: in dank. Mnl. Wdb. II, 64.
zebaer: zedig, ingetogen. De gewone vorm is: zedebaer. Mnl. Wdb. VII, 849, 1.
-ocr page 306-294
HET TWEEDE SPEL.
Titel. Vgl. de Aant. op de Titel van het 1ste spel.
Personayghen: In tegenstelling met het eerste spel geeft La wet hier wel de lijst der 16 spelers. Onder de lijst staat ,,xvi® personayghen”. De e achter het cijfer is geen schrijffout, maar denbsp;slot -e van zesthiene. Vgl. b.v. het jaartal aan het slot van hetnbsp;Octrooi in Bijlage A, blz. 71 : duist vijf hondert en sesthiene, watnbsp;in de Doopbrief in Bijlage B, blz. 73 wordt weergegeven metnbsp;xvc xvj®. Aan het slot van die zelfde Doopbrief staat nog hetnbsp;jaartal du'ust vijf hondert ende zeventhiene, dus ook weer met die -e.
1 —16 Het gebruikelijk rondeel, waarmee de zinnekens opkomen. Hiernbsp;zijn telkens twee regels aan elkaar gelijk, n.1. 1 -)- 2 = 7 -j- 8 =nbsp;13 4- 14, en 4 6 = 15 16.
2 met allen: voor zeker, inderdaad. M n 1. W d b. I, 319, b.
cozyntin: neefje. Fr. cousin. Niet in het M n 1. W d b. Vgl. voor deze aanspreking maechskin in I vs. 1.
3 maeckt: doet. Vgl. Duits machen. M n 1. W d b. IV, 1044, 5.
5 nbsp;nbsp;nbsp;een heve doen an enen: iemand bezoedelen. Heve = smet, vlek,nbsp;op zedelijk gebied. M n 1. W d b. III, 413, 3, waar slechts éénnbsp;plaats wordt opgegeven, n.1. Parthonopeus van Bloys, 7022.
6 nbsp;nbsp;nbsp;gryntin: Verkleinw. van gryn = grijnslach. M n 1. W d b. II,nbsp;2139. Hier: spotlachje.
9 hatelicken: lelijk. Bijw. Wat haat, afkeer inboezemt. M n 1. Wdb. III, 177.
over de schreve: over de schreef. Als onze uitdrukking. M n 1. W d b. VII, 764, 2 schreve = streep, lijn. Men kan de zin ook zonbsp;opvatten: het ghyncker hatelicken, = het ging er op een hatelijkenbsp;wijze, over de schreve, = boven mate, buitengewoon. Dus synoniemnbsp;met buyten schreve, dat bij Kil voorkomt.
10 nbsp;nbsp;nbsp;om het laetste lyntin trecken: tot het uiterste gaan ? Lyntinnbsp;is een verkleinw. van line — touw. Vgl. uitdr. als men trecket omtnbsp;lanxte = het spant er, M n 1. Wdb. IV, 103, 2.
11 nbsp;nbsp;nbsp;bedwonghen: gedwongen, genoodzaakt. Van hedwinghen =nbsp;dwingen, noodzaken. M n 1. Wdb. I, 674, 1.
12 nbsp;nbsp;nbsp;intreye: intrede. M n 1. Wdb. III, 941. Bedoeld is wrschl. zijnnbsp;intrede in de hel, wegens zijn zonden.
17 nbsp;nbsp;nbsp;ghepeelt vande papeye: ? Mnl. pelen = pellen, de bast afdoen;nbsp;afpalen, afgrenzen; glad maken, opsieren. (Mnl. Wdb. VI,nbsp;221/2). Papeye komt in het Mnl. Wdb. niet voor. De Bonbsp;papei ~ kakkerlak, ovenbeest.
18 nbsp;nbsp;nbsp;vry vanden reye: Waarschijnlijk een spreekwoordelijke uitdrukking met de betekenis van: vrij van pret, plezier, in een ellendige
-ocr page 307-295
toestand verkerend. Rey kan dans betekenen, van daar dansfeest, feest, enz. Vgl. M n 1. W d b. VI, 1210.
19 nbsp;nbsp;nbsp;by den eye: bij het ei. Komische bezweringsformule. Een ei kannbsp;zinnebeeld zijn van een kleinigheid, niet een ei = niet zóveel.
bescooven: mening? nbsp;nbsp;nbsp;Onb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wijsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;subst. gebruikt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dit woord
ontbreekt in het M n nbsp;nbsp;nbsp;1. Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het N e d 1. W d b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1993
vermeldt het voor de 16e eeuw, met de bet. van iets waarnemen.
20 nbsp;nbsp;nbsp;belooven: dankbaar zijn voor. Met een genitief, hier verscholen
in de slot -s van hys. nbsp;nbsp;nbsp;M n 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I, 868, 4.
21 nbsp;nbsp;nbsp;daertoe: bovendien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M n 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II, 33, 2.
22 nbsp;nbsp;nbsp;verzeeren: kwelling, last. Onb.wijs als subst. Verzeeren = pijn,nbsp;smart hebben. M n 1. W d b. VIII, 2408, II.
ontberen: zich onttrekken aan. Geconstrueerd met het object in de 4e nval, zoals het ook in het Mnl. voorkomt, naast de gewonere constructie met 2e nval. Mnl. W d b. V, 971, C.
23 nbsp;nbsp;nbsp;ontfleeren: ? Het zinsverband vraagt iets als ontkomen aan,nbsp;ontlopen. Ik heb het woord nergens kunnen vinden. Of moet mennbsp;hier ontfeeren lezen, als bijvorm van ontverren = aan iets ontsnappen, dat in het Mnl. W d b. V, 1370, 2 voorkomt?
quetsele: nadeel, schade, ongeluk. Het Mnl. woord is quets, vgl. I VS. 502. Quetsen — benadelen, schade toebrengen. Mnl. W d b.nbsp;VI, 896, 3.
24 nbsp;nbsp;nbsp;beletsele: beletsel. Het Mnl. woord is èe/e?, Mnl. Wdb. I, 843, 2.nbsp;De zin loopt hier over twee clausen door.
wachten: afwachten, verduren. Mnl. Wdb. IX, 1500, 7.
smetsele: smet, bezoedeling. Het Mnl. woord is smette; Mnl. Wdb. VII, 1368.
25 nbsp;nbsp;nbsp;blytschepen: Herhaaldelijk komen in het Mnl. abstracte zelfst.nbsp;nw. in het meervoud voor; vgl. Stoet t, Synt. § 197. Volgensnbsp;Mnl. Wdb. I, 1302 is dat bij bliscap ook vaak het geval.
26 nbsp;nbsp;nbsp;hoerecatere: Scheldwoord, schimpnaam, zoveel als wellusteling.nbsp;Cater kan overdrachtelijk van de duivel gezegd worden; Mnl.nbsp;W d b. III, 1237, 2. Playerwater 383: Wat maechty hier,nbsp;hier, segc, horencater! Vgl. nog dergelijke scheldwoorden G r o o t enbsp;Hel 955: hoerenverraer, en 957: hoerensoon.
27 nbsp;nbsp;nbsp;de zulcke: deze of gene, de een of ander. Mnl. Wdb. VII, 2419, C 2.nbsp;gheweste: gewest, streek. Mnl. Wdb. II, 1904, Aanm. vermeldt dat het woord uit het Mnl. niet is opgetekend. Kil.: plaganbsp;mundi, regio, enz.
28 nbsp;nbsp;nbsp;nest: nest, bij uitbreiding ook verblijfplaats, woning. Hier is welnbsp;met quaden neste: de hel bedoeld. Vgl. nog roversnest. Mnl.nbsp;Wdb. IV, 2359.
-ocr page 308-296
wilghe: wilt gij. Deze vorm is door Lubach in de 16e eeuw niet aangetroffen, vgl. Lubach § 102 vlgg.
beste: waarschijnlijk van bersten = van een scheuren, openbarsten. Vooral in het Westvlaams verdwijnt de r voor s. Vgl. Franck § 115, 10.
29—31 Deze regels zijn niet zeer duidelijk. Ik wil verbinden: ende hout. . . de heedt = houd het bevel. (M n 1. W d b. III, 237). Wat daarnbsp;tussen staat zegt Q. W. tot zich zelf, en wel met betrekking tot hetnbsp;,,tumelen”, Goet gheedt ghy = goed gaat ge.
30 toer jouers : waarschijnlijk een verbastering van Fr. toujours, altijd, steeds. In het hs. ontbreekt het gebruikelijk tekentje boven de m.
tumelen: kopjeduikelen, buitelingen maken. M n 1. W d b. VIII, 766, 1.
33 los van: vrij van. M n 1. W d b. IV, 806, 1.
36 buuten alle ghescille: zonder enige twijfel. Ghescil = twijfel, onzekerheid. M n 1. W d b. II, 1609, 4.
38 nbsp;nbsp;nbsp;int einsche vallen: boos, ontstemd, worden. Vgl. de Aant. op I vs.nbsp;1237.
van: door. M n 1. W d b. VIII, 1226, 12.
39 nbsp;nbsp;nbsp;van abuuse: bij vergissing. Vgl. M n 1. W d b. I, 7.
40 nbsp;nbsp;nbsp;onvoorzienich: onvoorziens; zonder dat hij het voor zag. M n 1.nbsp;W d b. V, 1521.
tonser concluuse: Het M n 1. W d b. kent dit woord niet. Het is van lat. conclusum. De bet. is hier wrschl. volgens ons besluit,nbsp;overeenkomstig onze wens.
41 nbsp;nbsp;nbsp;ruuse: last, moeite. Niet in het Mnl. Wdb. De Bo ruize =nbsp;rooi, last, moeite.
ghedeert:? deelw. van deren = leed doen, verdriet doen.
Moet men verbinden; an cleeft? = bij blijft.
42 nbsp;nbsp;nbsp;als die zot inden steert heeft:? Waarschijnlijk een spreekwoord,nbsp;echter nergens gevonden.
44 onvrede: ellende. Mnl. Wdb. V, 1527, 6.
met voorzienicheden: met bedachtzaamheid. Mnl. Wdb. IX, 1082, 3. Vgl. voor het meerv. van een abstract zelfst. nw. blyt-schepen in vs. 25, en de Aant.
46 nbsp;nbsp;nbsp;int bedroufven: in ellende, in droefheid. Onb. wijs als subst. genbsp;bruikt. Bedroeven = bedroefd zijn. Mnl. Wdb. I, 665.
47 nbsp;nbsp;nbsp;commen: gekomen. Wegens de reeds perfectieve bet. van comennbsp;mist dit verl. deelw. het proefix ge-, dat oorspr. een perfectievenbsp;kracht had. Vgl. Stoet t, Synt. § 288. In de 16e eeuw is ditnbsp;nog vrij algemeen; vgl. Lubach § 82.
-ocr page 309-297
lude ende oock stille: op allerlei wijzen, in alle opzichten, geheel en al. De Mnl. uitdrukking is ook wel: stille ende lude. Zie M n 1.nbsp;W d b. VII, 2141, 2 s.v. stille.
48 nbsp;nbsp;nbsp;ghescille: ongenoegen. Mnl. W d b. II, 1609, 2.
49 nbsp;nbsp;nbsp;Olifernus: Over deze geschiedenis van Holofernes vgl. Judith,nbsp;hfdst. 12 en 13.
50 nbsp;nbsp;nbsp;hercracht: legermacht. M n 1. W d b. III, 220. In vs. 1308 speltnbsp;Lawet heircracht.
eendrachtich; eensgezind. Hier als stoplap, met vage betekenis. Mnl. W d b. II, 538.
51 nbsp;nbsp;nbsp;voorzienich: op zijn hoede. Mnl. W d b . IX, 1081, 4. In hetnbsp;Mnl. met van', hier met jeghens = voor.
bevroen: verstand, inzicht. Onb. wijs als subst gebruikt. Uit hem bevroeden = verstandig zijn. Mnl. W d b. I, 1197, 1. Voor hetnbsp;wegvallen van de -d- vgl. Franck § 115, 5.
52 nbsp;nbsp;nbsp;Judich: Schrijffout? De bedoeling is Judith.
53 nbsp;nbsp;nbsp;onbewacht: onbewaakt, onbeschermd. Van bewachten, Mnl.nbsp;W d b. I, 1198.
vrauwe der vrauwen: aller voortreffelijkste vrouw. Vgl. voor deze superlatieve genitief de Aant. op I vs. 1041.
55 benauwen: nood. Onb. wijs als subst. gebruikt. Benauwen = in het nauw brengen. Mnl. W d b. I, 879.
betooghen: bewijs. Onb. wijs als subst. gebruikt. Mnl. W d b. I, 1160, 2.
59 nbsp;nbsp;nbsp;ghepleghen: De oude oorspr. vorm van het deelw. van het sterkenbsp;w.w. pleghen = gewoon zijn. Mnl. W d b. VI, 451, 10. In de 16enbsp;eeuw is deze sterke vorm nog algemeen, vgl. L u b a c h § 29, d.
60 nbsp;nbsp;nbsp;versleghen: De oude vorm van het deelw. van het sterke werkw.nbsp;verslaen. In de 16e eeuw komt zowel de vorm met e als met a voor;nbsp;vgl. L u b a c li § 35 en 36, a.
62 nbsp;nbsp;nbsp;dus: aldus. Bijv. Mnl. W d b. II. 473.
gebleken: aan de dag gekomen. Van bliken = blijken, aan de dag komen. Mnl. W d b. I, 1299, 4.
versteken: verstoken, verstoten. Het oorspr. deelw. van versteken = verstoten. Mnl. W d b. IX, 37.
63 nbsp;nbsp;nbsp;trauwen: voorwaar, voorzeker, inderdaad. Bijw. Mnl. W d b.nbsp;VIII, 745. Het zelfde als in trouwen.
tallen quartieren: overal. Vgl. de Aant. op I vs. 737.
64 nbsp;nbsp;nbsp;anthieren: najagen. Vgl. de Aant. op I vs. 736.nbsp;schoffieren: onteren, verkrachten. Zie de Aant. op I vs. 737.
-ocr page 310-298
65 nbsp;nbsp;nbsp;van thienen en vieren stellende teender canse: uitdrukkingnbsp;aan het dobbelspel ontleend. De bet. is: alles er doordraaien, allesnbsp;verbrassen, slempen. M n 1. W d b. VI, 786 s.v. putier vermeldt:nbsp;Adag. 67 ,,van tienen en van vieren” omnem jacere aleam, dat doornbsp;Sart. I, 4, 87 weergegeven wordt door ,,kap en kovel wagen”. Vannbsp;Helten, Gloss.: 't van thienen, van elven stellen, waarschijnlijknbsp;= brassen, slempen, slampampen. Verder geeft Van Helten nognbsp;twee plaatsen uit DeBie, Cl. v. d. jaloursen Dief en Madam Sacatrap:nbsp;12. Lustigh dat gaeter op aen, ick loop nu eens uyt swieren
En stellen alles aen van thienen en van vieren.
22. Twort al verbrilt [verbrast) van thienen en van vieren.
Vgl. hier bij nog Mariken v. Nieumegen vs. 447.
Alle die vroukens vanden leuen, alle die putyeren.
Diet van tienen, van vieren stellen int wilde.
Ook bij L a w e t behalve in dit spel vs. 250 nog een plaats, in het spel van Meest elcken, vs. 45:
Ic Meest elcken binden virgiere
Bern al anders bedocht, ic stelt van thiene viere.
canse: worp bij het dobbelspel. M n 1. W d b. III, 1171. Kil. jactus aleae.
66 nbsp;nbsp;nbsp;makende vuile strobanche:? Blijkens het rijm moet men -chenbsp;gelijk stellen met -se.
67 nbsp;nbsp;nbsp;verknesen: gekwelde. Hier: ellendig. Deelw. van verknisen =nbsp;kwellen. M n 1. W d b. VII, 1923. Verdam noemt het 16e eeuws.
puut: kikker. M n 1. W d b. VI, 797.
68 nbsp;nbsp;nbsp;ghuut: guit, jonge man. M n 1. W d b. II, 2208 geeft er één plaatsnbsp;van, uit de klucht van Playerwater. In ongunstige zin komt het nognbsp;voor in vs. 191. Vgl. voor deze bet. nog Tielebuys 165:nbsp;ghuijt = deugniet.
juut: gejuich. Zie de Aant. op I vs. 977.
69 nbsp;nbsp;nbsp;wy: wie. La wet spelt meestal wye.
tot eenigher hueren: te eniger tijd. Voor de specifiek Vlaamse h- vgl. Van Helten § 132, c. Voor het Westvlaamse rijmnbsp;hueren: trueren: bezueren: cueren zie. Franck § 45.
70 nbsp;nbsp;nbsp;bezueren: de treurige gevolgen ondervinden, ontgelden, boeten.nbsp;Het object dat, het schuilt in de slot -t van moet. M n 1. W d b. I,
1126, 6 b.
71 nbsp;nbsp;nbsp;cueren hebben: keuze hebben. M n 1. W d b. III, 1895 s.v. core.
hildt: hield. Praet. van houden. Volgens Lub ach § 42 is de vorm hielt in de 16e eeuw de gewone, alhoewel hilt nog vrij dikwijlsnbsp;voorkomt. Hewnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= zich gedragen. M n 1. Wd b. 111,640,4.
expert: voortreffelijk. Bijw. Vgl. de Aant. op I vs. 246.
,72 pandeloos: zonder onderpand, n.l. voor zijn redding, dus: redde-
-ocr page 311-299
loos ? Onderpand is de gewone bet. van het Mnl. pant; M n 1. W d b. VI, 94, I. Misschien kan het ook bet. zonder bezit, arm?nbsp;vertert: te gronde gericht. Deelw. van verteren. Mnl. W d b.nbsp;IX, 132, 10.
nieuwers: nergens. Met adverbiale De gewone vorm in het Mnl. is nog zonder -s, ofschoon niewers ook voorkomt. Mnl.nbsp;W d b. IV, 2431. Bij Kil. alleen de vorm met -s: niewers.
73 nbsp;nbsp;nbsp;gheluut: iemands woorden. Mnl. W d b. II, 1305, 4.
74 nbsp;nbsp;nbsp;ghestuut:?
ruude: hard, luid. In deze bet. komt het in het Mnl.' W d b. VI, 1735 vlgg. niet voor. Wel als krachtig, sterk: kol. 1737, 6 b;nbsp;ruw, hard, onzacht: aid. 7.
75 nbsp;nbsp;nbsp;terdende: stappende, lopende. Tegenw. deelw. van terden. M n 1.nbsp;W d b. VIII, 653 s.v. treden. Bij Lawet de vorm met metathesis;nbsp;in het Mnl. wisselen beide vormen af; vgl. Van Kelten §121.
77 nbsp;nbsp;nbsp;gheslachte: afkomst, geboorte. Mnl. W d b. II, 1654, 1. Hijnbsp;spreekt tot zich zelf.
78 nbsp;nbsp;nbsp;bez'waren: droefenis, kwelling, ellende. Onb. wijs als subst. gebruikt. Mnl. W d b. I, 1127, 2.
79 nbsp;nbsp;nbsp;voortyts: vroeger, voorheen. Mnl. W d b. IX, 1112.nbsp;coragues: fier, trots. Niet in het Mnl. W d b. Van Fr. courage.
80 nbsp;nbsp;nbsp;by crachte: met geweld. Mnl. W d b. III, 2017, 5.
plats: geheel en al, volkomen, volslagen. Bijw. Mn 1. W d b. VI, 433. tonder ghevaren ligghen: overwonnen, verslagen liggen. Tondernbsp;varen synomien met tonder gaen = overwonnen worden, het onderspit delven. Mnl. W d b. V, 315.
81 nbsp;nbsp;nbsp;ketyf: ongelukkige. Mnl. W d b. III, 1280,2.
dy: Volgens Van Halteren §2 (blz. 5) is deze vorm van het pron. van de 2e pers. in de 16e eeuw nog niet zo heel zeldzaam.nbsp;Vgl. nog VS. 119 die, en vs. 130, 337 waar dy als enclyticum in denbsp;1ste nval. voorkomt.
82 nbsp;nbsp;nbsp;couvere: overvloed, voorraad, vermogen. Mnl. Wdb. III,nbsp;1670, 1. Vgl. ook de Aant. op vs. 109. Een adv. couvere vindt mennbsp;in I VS. 1072.
placht: De regelm. vorm van het praet. is plach. De vorm met paragogische -t is reeds Mnl., waar hij afwisselt met de regelmatigenbsp;zonder -t. Vgl. Van Kelten § 161, c. Ook in de 16e eeuw komen beide vormen voor; L u b a c h § 29, d. Bij Vondel is plaghnbsp;regel, placht komt slechts zelden voor; Van Kelten, Vondel ’ s taal § 41.
83 nbsp;nbsp;nbsp;versparen: spaarzaamheid, zuinigheid; hier: gebrek. Onb. wijsnbsp;als subst. gebruikt. Mnl. Wdb. VIII, 2512.
zy: is. Vgl. de Aant. op I vs. 1242.
-ocr page 312-300
84 nbsp;nbsp;nbsp;myts dat: omdat. M n 1. W d b. IV, 1569, 3.
quyte zyn Van; berooid zijn van, zonder. Vgl. de Aant. op I vs. 1304.
85 nbsp;nbsp;nbsp;hem vinden: zich bevinden (in een toestand). M n 1. W d b. IX,nbsp;506, II.
87 nbsp;nbsp;nbsp;ghevroeden: inzien, zien, weten. M n 1. W d b. II, 1842, II.
88 nbsp;nbsp;nbsp;hem ontdraghen: in zijn levensonderhoud voorzien. M n 1. Wd b.nbsp;V, 1028, 1.
89 nbsp;nbsp;nbsp;wondt: woont. Verkorting onder invloed van de twee volgendenbsp;consonanten. Vgl. Franck § 42.
ghepresen: geacht. Deelw. van prisen = prijzen, loven, roemen. M n 1. W d b. VI, 692, 3.
91 nbsp;nbsp;nbsp;het lyf ontdraghen: z’n leven redden. M n 1. W d b. V, 1027.
het dinckt my tzienste: het dunkt mij het beste. M n 1. W d b. VII, 1084: siene = adj. schoon; dat siene — goede toestand; in denbsp;superl. dat sienste = het beste.
92 nbsp;nbsp;nbsp;gheingienste: verstandigste. Bij engien = vernuft, geest; M n 1.
W d b. II, 659, 1. nbsp;nbsp;nbsp;¦
93 nbsp;nbsp;nbsp;termyn: tijdstip. M n 1. W d b. VIII, 259, 5.
94 nbsp;nbsp;nbsp;hem stellen tot: iets najagen. M n 1. W d b. VII, 2070, 6. Voornbsp;de praep, zie aid. kol. 2069, 5.
95 nbsp;nbsp;nbsp;den menighen: menigeen. M n 1. W d b. IV, 1397.
97 nbsp;nbsp;nbsp;snel: levenslustig. M n 1. W d b. VII, 1397. Hier niet op te vattennbsp;als een stoplap, wat dit woord overigens zeer vaak is.
98 nbsp;nbsp;nbsp;wilde: weelde. Wisselvorm naast welde. Zie de Aant. op I vs. 1339.
99 nbsp;nbsp;nbsp;hem gouverneren; zich gedragen. In het M n 1. W d b. onbekend. Fr. gouverner.
onderhouden: gaande houden. M n 1. W d b. V, 362, 3. tWerck onderhouden: aan het werk blijven, werken. Vgl, het bij S t alia e r t 2, 255 gegeven voorbeeld: een misdaad begaan, bedrijven.
100 nbsp;nbsp;nbsp;boeten: stillen. M n 1. W d b. I, 1346, 2.nbsp;stranck: sterk, groot. M n 1. W d b. VII, 2271, 1.
101 nbsp;nbsp;nbsp;vranck: vrij, vrijmoedig, vrijpostig. Bijw. M n 1. Wd b. IX, 1241, 2.
102 nbsp;nbsp;nbsp;achtere lande: door het land heen, overal in het land. M n 1.nbsp;W d b. I, 17, 3.
van waert: van waar? Misschien een bijvorm van waer, met paragogische -i onder invloed van het rijm. Vgl. Franck §116, 4.
103 nbsp;nbsp;nbsp;ick zien: Voor deze vorm vgl. de Aant. op I vs. 496.
hauwaert: hierheen. In het M n 1. W d b. niet opgetekend. In het Westvlaams bestaat nog hauwaarts = herwaarts, De B o.
-ocr page 313-301
104 nbsp;nbsp;nbsp;bloot aen: zonder, arm aan. M n 1. W d b. I, 1321, 4.
zwaerheyts keestere: Keest bet. pit, merg, kern (M n 1. W d b. III, 1270). Keester = iem. die het binnenste er uithaalt? Hier: iem.nbsp;die het diepst van de ellende naar boven haalt, iem. die de grootstenbsp;ellende ondervindt ?
105 nbsp;nbsp;nbsp;eestere: gebied, terrein. Overdrachtelijk gebruikt. M n 1. W d b.nbsp;II, 575: tuin, plantsoen. Vgl. voor enkele aardige 16e eeuwse plaatsen N e d 1. Wd b. III“, 3934: inder vruechden eestere, Everaert.
106 nbsp;nbsp;nbsp;ghebreken met de 3e nval van de pers.: nodig hebben. M n 1.nbsp;W d b. II, 1007, 9. Vgl. voor de verkorte vorm. ghebrickt Franck§17.nbsp;cnape: knecht. M n 1. W d b. 1611,3. Bij La wet wisselt cnape afnbsp;met knecht, vgl. vs. 118. De knecht Wouterkin wordt in de lijst vannbsp;spelers aangeduid met knape, in de tekst wordt hij genoemd knecht,nbsp;vgl. VS. 510.
wondere: iets dat wonderlijk, vreemd is. M n 1. W d b. IX, 2776, 3. Blijkbaar heeft de Boorgher des landts op de eerste vraag eennbsp;gebaar van verbazing gemaakt.
107 nbsp;nbsp;nbsp;vermondere zyn: zeggen, vertellen. Omschrijving voor vermonden.nbsp;M n 1. W d b. VIII, 2165.
108 nbsp;nbsp;nbsp;neenick: Voor dit schijnbaar overbodig pron. zie Stoett, Synt.nbsp;§ 33. Vgl. nog ja ick in I vs. 1319, en de Aant. op I vs. 1157.
109 nbsp;nbsp;nbsp;de vulte: overvloed; volop. Vutte van dranke] Mnl. Wdb. IX, 891.
couvere: overvloed. Vgl. vs. 82. Vgl. nog het citaat uit Boëth. dat Verdam geeft s.v. volte: In hem (God) es . . . volte, copie,nbsp;couver ende versaedde van allen goede.
110 nbsp;nbsp;nbsp;weer ... of: hetzij ... of. Mnl. Wdb. IX, 1895, b.nbsp;grouver: comp. groter, overvloediger, meer. Mnl. Wdb. II,nbsp;2163, 3. Het verband met het vorige vers is niet heel duidelijk.
111 nbsp;nbsp;nbsp;moet: moet het. Het obj. van vertellen, dat, zit in de slot -t opgesloten.
darft: behoeft. Van dorven, een praeterito-praesens. Regelmatig is de 3e sing: darf. De -t naar analogie van de werkelijke praesentia.nbsp;In het Mnl. komt dit slechts een enkele maal voor; vgl. Vannbsp;H e 1 t e n § 224. Voor de 16e eeuw vgl. L u b a c h § 93.nbsp;spellen: verklaren, uitleggen. Mnl. Wdb. VII, 1694, 1.
113 maken: doen. Mnl. Wdb. IV, 1044, 5. Vgl. vs. 3.
eylaken: helaas. Mnl. Wdb. IV, 5. Voor de eigenaardige -k- vgl. I vs. 233.
115 ten dien fynen: ten opzichte daarvan, daarover. Fyn = doel; Lat. finis. Mnl. Wdb. II, 805, 5.
mocht: moogt. Praesens, met verkorting van de klinker, wachten: hoeden. Mnl. Wdb. IX, 1496, 1.
-ocr page 314-302
117 nbsp;nbsp;nbsp;bemercken nemen up: acht slaan op. In het Mnl. bestaat eennbsp;werkw. bemerken = het oog houden op; Mnl. W d b. I, 875.nbsp;Hier een onb. wijs als subst. gebruikt.
118 nbsp;nbsp;nbsp;vercken: varkens. De -e van het meervoud ontbreekt ook vaaknbsp;in het Mnl. Vgl. Franck § 178. Lawet gebruikt ook het meerv.nbsp;verkens, o.a. vs. 123. Vgl. voor een dat. plur. verkenen: vs. 143.
118/9 ghie — die — mie: De normale schrijfwijze bij Lawet is ghy, dy (vgl. vs. 81), my. Deze spelling bewijst nog eens ten overvloedenbsp;dat de y bij Lawet niet gediftongeerd is. Vgl. voor deze spellingnbsp;Van Helten § 330, a, en Franck § 20, Anm. 1,
119 zulcx als: zo als. Mnl. W d b. VII, 2421 geeft wel op sulcs dat = zodat, 16e eeuw.
120 nbsp;nbsp;nbsp;ghehertich: van harte. Bij het subst. herte. Het Mnl. gehertichnbsp;heeft deze bet. niet. Vgl. Mnl. W d b. II, 1140.
121 nbsp;nbsp;nbsp;uwer ghenade: Voor een dergelijke verbinding van een pron. metnbsp;een subst. vgl. ons uw edele. Volgens Mnl. W d b. II, 1385, 7nbsp;begint genade in de latere middeleeuwen gebruikt te worden alsnbsp;personificatie voor iem. van hoge rang.
122 nbsp;nbsp;nbsp;als tenden rade: als ten einde raad.
zwaerhertich: teneergeslagen, bedrukt. Mnl. Wd b. VII, 2477.
bezeten: Deelw. van besitten. Dit bet. o.a. trans. iem. vervullen met, Mnl. W d b. I, 1051, 7. Hier hebben we het deelw. daarvan,nbsp;absoluut gebruikt = gestemd. Dit komt in het Mnl. niet voor.nbsp;Precies het zelfde hebben we in het Mnl. wel bij bevaen, vgl. Mnl.nbsp;W d b. I, 1174, 14. Het deelw. bevaen kan daar betekenen gestemd : Dat si quamen sonder beyden: haer here waer also bevaen,nbsp;dat hise soude gherne ontfaen te sire vrienscap, M e 1 i b. 3471.
123 nbsp;nbsp;nbsp;gheeeten: Dit is de oude regelmatige vorm van het deelw. (Meestalnbsp;gesyncopeerd, geten). De vorm met een dubbel praefix komt innbsp;het Mnl. minder voor. Vgl. Van Helten § 161, a. In de 16enbsp;eeuw treden beide vormen naast elkaar op. Vgl. Lub ach § 29, b.
125 bederfven: in het verderf storten, doden. Mnl. Wd b. I, 628, 1.
129 nbsp;nbsp;nbsp;loyleghen: lui. Verbinding van het Mnl. adj. loy met leeg = ledig.nbsp;Elders niet aangetroffen.
130 nbsp;nbsp;nbsp;ruudelicken: hardhandig, streng. Bijw. Mnl. Wdb. VI, 1737, 7.
131 nbsp;nbsp;nbsp;scaffen: letten op, passen op. In het Mnl. Wdb. niet opgetekend. Kil.: schaffen = agere, tractate, curare. De B o:nbsp;schaffen = letten op,
132 nbsp;nbsp;nbsp;voorzichtich jeghens: op zijn hoede voor. In het Mnl. Wdb.nbsp;IX, 1073 heeft voresichtich deze bet. niet. Het woord is hier synoniem met voorzienich (zie vs. 51); vgl. ook Plan t ij n: voer-sichtich oft voersienich.
-ocr page 315-303
133 nbsp;nbsp;nbsp;tallen quartieren: overal. Hier meer een stoplap. Zo ook in vs.nbsp;497. Vgl. de Aant. op I vs. 737.
134 nbsp;nbsp;nbsp;gaen ick: Vgl. de Aant. op I vs. 532.
135 nbsp;nbsp;nbsp;verzieren: bedenken, verzinnen. M n 1. W d b. VIII, 2431, 2.
136 nbsp;nbsp;nbsp;buuterthieren ghesteldt zyn: er slecht aan toe zijn, het onaangenaam hebben, Synon. met qwaelcke ghesteldt zyn. In het Mnl.nbsp;komt voor futertieren vallen = iem. lastig vallen, onaangenaamnbsp;zijn; Mnl. W d b. VI, 784, 3. Voor buuterthieren = putertierennbsp;zie de Aant. op I vs. 310.
140 gheldeloos: zonder geld, arm. Mnl. W d b. II, 1204.
143 nbsp;nbsp;nbsp;verckenen: Een regelmatige dat. plur. vorm. Franck § 178.nbsp;Vgl. ook de Aant. op vs. 118.
spoelingh: spoelwater, spoeling, beestendrank. In verband met draf uit de vorige regel moet men spoelingh hier opvatten als hetnbsp;vloeibare deel van het voer, draf als de vaste bestanddelen daarin.nbsp;In de 16e eeuw zijn draf en spoelingh wel synoniem. Vgl. Mnl.nbsp;Wdb. VII, 1768.
144 nbsp;nbsp;nbsp;in tyts: op tijd.
nootdust: voedsel, kost. Mnl. Wdb. IV, 2515, 4.
146 nbsp;nbsp;nbsp;ghevoelinghe: het voelen. Hier misschien: het knagen, de pijn,nbsp;als datgene wat men van de honger voelt. Het hoort bij het Mnl.nbsp;werkw. gevoelen, Mnl. Wdb. II, 1827.
147 nbsp;nbsp;nbsp;tenden: verbinden met werdt. Tenden werden = tot een eindenbsp;komen, bezwijken. Vgl. ten ende bringen = eindigen. Mnl. Wdb.nbsp;II, 647, 6.
148 nbsp;nbsp;nbsp;allende: Zie de Aant. op I vs. 1178.
149 nbsp;nbsp;nbsp;liberallch; onbekrompen, mild, goedertieren. Mnl. Wdb.nbsp;IV, 450 s.v. liberael.
150 nbsp;nbsp;nbsp;duerstralich zyn: Omschrijving voor duerstralen.
152 nbsp;nbsp;nbsp;of ... en: De ontkenning in de afhankelijke zin wegens het negatieve karakter van de hoofdzin. Vgl. S t o e t t, S y n t. § 231 ennbsp;Opm. I.
153 nbsp;nbsp;nbsp;verselschapt met: vergezeld van. Mnl. Wdb. VIII, 2404, Aanm.
154 nbsp;nbsp;nbsp;voor: als. Mnl. Wdb. IX, 934, 12.
serope: zoete artsenij. De normale vorm is sirope, die als syrope voorkomt in vs, 630. Voor de wisseling i — e vgl. de wisselingnbsp;allende — ellende, enz. waarop gewezen is in de Aant. op I vs. 1178.
155 nbsp;nbsp;nbsp;overdaet: onmatigheid. Mnl. Wdb. V, 2115, 7.
156 nbsp;nbsp;nbsp;eenpaerlick: Als adj. bij aermoede: aanhoudend, blijvend. Vgl.nbsp;M n 1. W d b. II, 543.
-ocr page 316-304
157 ter deghen: ter dege. Het behoort bij het werkw. dien = gedijen. De Mnl. vorm is ter dege: M n 1. W d b. II, 102.
dysciplyne; tuchtiging, kastijding. Mnl. W d b. II, 211, 3.
159 aendriven: opdringen. Vgl. enen iet aendriven = iem. iets opdwingen; bij deze constr. zou de wedt Moysi subject zijn, en hennesse der zonden object. Mnl. W d b. I, 93, 2.
161 nbsp;nbsp;nbsp;zonder cesseren: zonder ophouden. Hier: onverwijld? Vgl. denbsp;Aant. op I VS. 295. Mnl. W d b. I, 1495.
162 nbsp;nbsp;nbsp;consoleren: troosten, bemoedigen. In het Mnl. W d b. komtnbsp;het niet voor; wel consolatie.
163 nbsp;nbsp;nbsp;verneren: vernederen. Onb. wijs als subst. gebruikt. Hem ver-neren = zich vernederen, verootmoedigen. Mnl. W d b. VIII,nbsp;2180, 2.
164 nbsp;nbsp;nbsp;tot allen tyden: altijd.
diendelick: gedienstig, tot dienen bereid. Gevormd van het deelw. diende lt;; dienende; zie de volgende Aant. Vgl. Mnl. Wdb. II, 162.
165 ghebiendelick: gebiedend. Evenals diendelick een adj. met de zelfde bet. als het deelw. waar het van gevormd is. Het deelw.nbsp;ghebiende lt; ghebiedende; vgl. ghebien lt; ghebieden.
166 tot uwen vermaner op uw bevel, gebod. Mnl. Wdb. VIII, 2080, 1.
168 nbsp;nbsp;nbsp;uutghelesen: uitgelezenen. Deelw.-adj. als subst. gebruikt. Denbsp;uitgang van het meervoud, -e, is gesyncopeerd. Vgl. Van Kelten § 223, b.
169 nbsp;nbsp;nbsp;stille: ingetogen Bijw. Voor de bet. zie M n 1. W d b. VII, 2141,nbsp;4 s.v. stille, adj. Het woord heeft veel van een stoplap.
172 nbsp;nbsp;nbsp;tsamen te gadere: te samen. Merkwaardige tautologie!
173 nbsp;nbsp;nbsp;confuuse: smaad, schande. Mnl. Wdb. III, 1774, 3.
174 nbsp;nbsp;nbsp;concluuse: besluit. Lat. conclusum. In het Mnl. Wdb. nietnbsp;opgeteke nd.
175 nbsp;nbsp;nbsp;verstercken: bevestiging. Onb. wijs als subst. gebruikt. Mnl.nbsp;Wdb. IX, 51.
176 nbsp;nbsp;nbsp;jeghens elcanderen: tegenover elkaar. Mnl. Wdb. III,nbsp;1038. Het was gebruikelijk dat de zinnekens ieder aan een kantnbsp;van het toneel opkwamen.
177—184 Weer het gebruikelijk rondeel, waarmee de zinnekens opkomen. Nu bestaat het uit 16 halve regels.
177 nbsp;nbsp;nbsp;Abseloen: De zinnekens roepen een reeks verdoemden aan.nbsp;Absalom, die zich tegen zijn vader David verzette. Vgl. II Kon.nbsp;14, VS. 25 enz. tot 18.
Absalom wordt daar als beroemd om zijn schoonheid geprezen.
-ocr page 317-305
Achithophel: Deze, eerst raadsman van David, koos de zijde van de opstandige Absalom. Hij pleegde zelfmoord. Vgl. II Kon.nbsp;15, VS. 12 en 31; 17, vs. 23.
178 hem in state stellen: op een rij gaan staan. Vgl. state = optocht, stoet; M n 1. W d b. VII, 6 b.
Senacherip: Een koning van Assyria, die het Rijk van Juda beoorloogde en Jahwe hoonde; vgl. o.a. IV Kon. 18, vs. 13 enz.nbsp;ydoone: schoon. M n 1. W d b. III, 790: Een woord uit de laterenbsp;middeleeuwen.
Baltesaer: Koning van Nieuw-Babylonië, de zoon van Nebukad-nezar; Baruch 1, vs. 11 en 12. Hij ontwijdde op een feestmaal de heilige vaten, buitgemaakt bij de verwoesting van de tempel tenbsp;Jeruzalem; Dan. 5, vs. 1 enz.
jolyse: vrolijk, opgewekt. M n 1. W d b. III, 1057, 1. Lawet kan hierbij wel aan het feestmaal van de koning gedacht hebben!nbsp;De epitheta bij al deze namen gebruikt bewijzen dat Lawet denbsp;Bijbel goed kende; ze zijn bijna allen ontleend aan gegevens uitnbsp;de Bijbel.
181 nbsp;nbsp;nbsp;Anthlochus: Antiochus Epiphanes, koning der Assyriërs, tegennbsp;wie de Joden onder leiding van de Machabeën omstreeks 165 v.nbsp;Chr. in opstand kwamen. Deze geschiedenis staat in I Mach. 1,nbsp;VS. 11 enz.
croone spannen: de kroon spannen. Vgl. de Aant. op I vs. 936, waar de uitdrukking met het lidwoord voorkomt.
Herodes: De bekende koning Herodes van de kindermoord te Bethlehem; o.a. Matth. 2, vs. 1 enz. Of de tetrarch, viervorst, vannbsp;Galilea die genoemd wordt in het Lijdensverhaal van Christus;nbsp;Luc. 23, VS. 7 enz.
propyse: genadig? Lat. propitius. M n 1, W d b. VI, 735 geeft 16e eeuwse plaatsen met de bet. van gunstig, geschikt. Misschiennbsp;gebruikt Lawet dit woord hier in ironische zin. Herodes immersnbsp;kennen we uit de Bijbel als wreed: vgl. de kindermoord te Bethlehem, Matth. 2, VS. 16; de onthoofding van Joannes de Doper,nbsp;Mark. 6, vs. 27.
182 nbsp;nbsp;nbsp;Aman: Een van de rijksgroten onder de Perzische koning Arta-xerxes waarover sprake is in de geschiedenis van Esther. Vgl.nbsp;Esth. 3, 1 enz. Hij wilde geheel het Joodse volk laten uitroeien,nbsp;maar werd zelf op last van de koning opgehangen,nbsp;ancleven: trouw. Onb. wijs als snbst. gebruikt. Enen ancleven:nbsp;iem. aanhangen. M n 1. W d b. I, 112, 3.
185 pynen: zijn best doen, zich moeite geven. Mnl. Wdb. VI, 364, 5.
sneven: vallen; n.1. uit een staat van geluk; zie de volgende Aant. Mnl. Wdb. VII, 1405, 3. De zin loopt ook hier weer in denbsp;volgende claus over.
20
-ocr page 318-306
onverdrevene: de niet verdrevene, verjaagde. De zondaar wordt verdreven uit de staat van geluk, zoals Adam en Eva uit hetnbsp;Paradijs; of de zondaar wordt bij het Oordeel door God naar denbsp;hel verdreven.
186 nbsp;nbsp;nbsp;Nabugodonozor: De koning van Babylonië, ten tijde van denbsp;Joodse ballingschap. Omdat hij zich beroemde op zijn grootheidnbsp;en macht werd hij door God gestraft: uitgestoten door de mensennbsp;leefde hij zeven jaar als een krankzinnige in dè wildernis. Vgl.nbsp;Daniël 4, vs. 25 — vs. 30.
187 nbsp;nbsp;nbsp;de jaren zevene: zeven jaar. Het telw. is eigenlijk een zelfst.nbsp;nw., dat met een gen. partitivus geconstrueerd, achter het geregeerde zelfst. nw. kon staan. Vgl. voor deze constr. S t o e 11,nbsp;Synt. § 99.
188 nbsp;nbsp;nbsp;foreest: wildernis. Mnl. Wd b. II, 837, Vgl. vs. 302 wildernesse.
alle, minste ende meeste: allen zonder uitzondering. Minste ende meeste = de geringste en de aanzienlijkste, rijk en arm, allennbsp;zonderonderscheid. Mnl. W d b. IV, 1611, 2.
189 nbsp;nbsp;nbsp;zelven: zelfde, voorafgegaan door het bep. lidwoord, dat opgesloten zit in metten = met den. Mnl. W d b. VII, 961, 2.
gheest: Hier concreet als aanduiding van Nabugodonozor?
ghetorden: Deelw. van terden = treden, stappen. In het Mnl. staan de vormen met of zonder metathesis naast elkaar; vgl.nbsp;Van Helten § 121. Evenzo in de 16e eeuw, vgl. L u b a c hnbsp;§ 29, c. In het Westvlaams is dat nog zo, vgl. D e B o s.v. terden.
int bootkin: Is hier de boot van de Onderwereld bedoeld, waar mee Charon de schimmen vervoerde ? Of moet men hier een uitdrukking aannemen als ons gezegde met iemand in een schuitje zitten?
190 nbsp;nbsp;nbsp;explootkin: geruchtmakende onderneming. N e d 1. W d b.nbsp;III*, 4323, 1 (Plaats uit de Const, v. Reth.).
oudt grootkyn: Verkleinw. van groot, de naam van een munt, eigl. een dikke, massieve penning. Grootkyn was eveneens de naamnbsp;voor een bep. munt, vgl. M n 1. W d b. II, 2187. Oude groot goldnbsp;ook als naam van een munt. Vgl. nog N e d 1. W d b. V, 1086.
191 nbsp;nbsp;nbsp;legende: geschiedenis. Mnl. W d b. IV; 307.
ghuut: guit. In ongunstige zin: schurk. Vgl. de Aant. op vs. 68.
192 nbsp;nbsp;nbsp;verclaren: vertellen, meedelen. Mnl. W d b. VIII, 1913, 12.
193 nbsp;nbsp;nbsp;virtuut: deugd. Ironisch bedoeld. Mnl. W d b. IX, 529, 1.
messchied: zonde. Subst. Van het Mnl. werkw. messchieden, Mnl. Wdb. IV, 1715, 3.
194 nbsp;nbsp;nbsp;ware: Enkelvoud bij een meervoudig subj. Vgl. Stoet t, Synt.nbsp;§ 203.
-ocr page 319-307
195 slodt: slotsom, datgene waarop tenslotte iets neerkomt. M n 1.. Wdb. VII, 1305, 5.
199 nbsp;nbsp;nbsp;pachter: huurder, pachter. Versta: zij die door hun daden droefheid erlangen. M n 1. Wdb. VI, 5.
int weste ende ooste: overal? Vgl. I vs. 578.
200 nbsp;nbsp;nbsp;faelen van: missen. M n 1. Wdb. II, 776, 4.
ten propooste: van pas. M n 1. Wdb. VI, 736. Vgl. de Aant. op I VS. 473.
201 nbsp;nbsp;nbsp;achtervolghen: vervolgen, voortgaan met. In het M n 1. Wdb.nbsp;wordt geen enkele plaats met deze bet. vermeld; wel komt denbsp;bet. in het Mnl. Handwdb. voor.
materie: stof, onderwerp. Mnl. Wdb. IV, 1233, 3. niet om vertieren: zeer schoon, mooi. Fier = mooi, schoon;nbsp;Mnl. Wdb. II, 800. Voor deze in de 16e eeuw gebruikelijkenbsp;omschrijving vgl. Van Helten, Gloss, blz. 48.
202 nbsp;nbsp;nbsp;anthieren: behandelen, zich bezighouden met. Mnl. Wdb.nbsp;III, 118. Voor het verdwijnen van de h- in het Vlaams, zie Vannbsp;Helten § 92, b.
recht: juist, precies, net. Bijw. Mnl. Wdb. VI, 1106, 4. Het zelfde als juuste.
203 nbsp;nbsp;nbsp;onbescheeden: overmoed; dwaasheid. Meervoud van onbescheedt.nbsp;Mnl. Wdb. V, 258. Herhaaldelijk treft men ook in het Mnl.nbsp;een meerv. van abstracta aan. Vgl. S t o e 11, S y n t. § 197.
204 nbsp;nbsp;nbsp;cleeden: kleren. Meervoud van cleedt, kledingstuk. Mnl. Wdb.nbsp;III, 1501, 2. Het meerv. cleeren komt voor in vs. 264; vgl. nognbsp;halscleers, vs. 268.
205 nbsp;nbsp;nbsp;have: kostbare zaak, kostbare stof. Mnl. Wdb. III, 182.
207 nbsp;nbsp;nbsp;verhonghert als rave: uitgehongerd als een raaf. De oorspr.nbsp;vorm is raven, Mnl. Wdb. VI, 1070, die in de 16e eeuw nog welnbsp;voorkomt, vgl. Kolthoff § 64. Voor het wegblijven van hetnbsp;lidw. vgl. S t o e 11, S y n t. § 92, j. Een zelfde geval in vs. 223.nbsp;druckich: droevig, smartelijk. Mnl. Wdb. II, 444.
208 nbsp;nbsp;nbsp;zonder vermyden: zonder mankeren. Mnl. Wdb. VIII, 2138, 2.
209 nbsp;nbsp;nbsp;belyden: verklaren, getuigen. Het Mnl. helien komt niet in preciesnbsp;deze bet. voor. Vgl. Mnl. Wdb. I, 849. Vgl. Anna Byns: soenbsp;Paulus belydt. N e d 1. W d b. II, 1729, 1.
met vullen reken: volledig? Reke = rij, reeks.
210 nbsp;nbsp;nbsp;bliken over: zichtbaar zijn aan. In het Mnl. met een 3e nval.nbsp;M n 1. W d b. I, 1298, 2.
211 nbsp;nbsp;nbsp;met vulder streken: volledig? Streke = een bep. lengte. Mnl.nbsp;Wdb. VII, 2283, 6. Is deze uitdrukking misschien synoniem metnbsp;met vullen reken uit vs. 209 ?
-ocr page 320-308
verzeeren: kwelling, smart. Onb. wijs als subst. gebruikt. M n 1. W d b. VIII, 2408.
215 nbsp;nbsp;nbsp;lachen: in zijn schik zijn. (Vooral met herte als onderw.). M n 1.nbsp;W d b. IV, 9, 2.
upstel: boosaardig plan, aanslag. M n 1. W d b. V, 1879. Vgl. Kil. opstel = conatus, machinatio, insidiae, tumultus, enz.
216 nbsp;nbsp;nbsp;myts dat: doordat. M n 1. W d b. IV, 1569, III.
217 nbsp;nbsp;nbsp;ten propooste: ter zake dienende. Vgl. M n 1. W d b. VI, 736.
218 nbsp;nbsp;nbsp;ten eersten: in het eerst. M n 1. W d b. II, 570, c.
duken: zich baden in, overstelpt worden. Fig. gebruikt. M n 1. W d b. II, 454, 3.
219 nbsp;nbsp;nbsp;onverbroken: onafgebroken. M n 1. W d b. V, 1440, 2.
220 nbsp;nbsp;nbsp;heeft hy ghezyn: is hij geweest. Ghezyn is part. praet van zyn,nbsp;naast ghewezen. In het Mnl. was deze vorm niet zeldzaam, vgl.nbsp;Van Helten § 243, f. Lubach § 110, e geeft slechtsnbsp;één plaats uit de 16e eeuw, n.1. uit de Gentse spelen van 1539.nbsp;De vorm ghezyn is Vlaams. Vgl. ook nog D e B o s.v. zyn: vroegernbsp;zei men ook gezijn. De vervoeging met hebben is oorspronkelijknbsp;vgl. Mnl. W d b. VII, 1103, en Stoet t, Synt. § 269.
221 nbsp;nbsp;nbsp;risen tot: gaan naar, opgaan naar. De gedachte ,,naar de hoogte”nbsp;hoeft men hier niet te veronderstellen; vgl. Opgaan naar de tempel,nbsp;waar men oorspr. dacht aan de op een hoogte gelegen tempel.nbsp;In het Mnl. W d b. wordt deze bet. niet opgegeven.
223 nbsp;nbsp;nbsp;eenpaerlick: aanhoudend, gestadig. Mnl. W d b. II, 543.
224 nbsp;nbsp;nbsp;enen naerlick zyn: iem. naderen. Omschrijving voor naren,nbsp;naderen.
226 nbsp;nbsp;nbsp;bidden: bedelen. Mnl. W d b. I, 1239, 2. Vgl. brootbidder =nbsp;bedelaar.
onspoedich: rampspoedig. Mnl. W d b. V, 937.
227 nbsp;nbsp;nbsp;streke: afstand. Vgl. Mnl. W d b. VII, 2283, 6; Kil. strekenbsp;= o.a. tractus, limes.
228 nbsp;nbsp;nbsp;naeckt: berooid, behoeftig. Mnl. W d b. IV, 2090, 2.
stoot: moeilijkheden, onaangenaamheden. Mnl. W d b. VII, 2214, 4.
230 nbsp;nbsp;nbsp;onlede: bekommering. Mnl. W d b. V, 792.
besteden: toedoen. Onb.wijs als subst. Besteden = verrichten, doen. Mnl. W d b. I, 1108, 10 alwaar slechts één plaats.
231 nbsp;nbsp;nbsp;desolaet: zeer, diep bedroefd. Niet in het Mnl. W d b. opgenomen. Vgl. N e d 1. W d b. III^, 2438.
232 nbsp;nbsp;nbsp;zeek: zeg! Interjectie. Eigenlijk imp. van zegghen. Vgl. de Aant.nbsp;op I vs. 946.
-ocr page 321-309
verdwynen: bezwijken. M n 1. Wd b. VIII, 1691. Voor het ontbreken van te bij de inf. na wanen zie Stoett, Synt. §281.
233 nbsp;nbsp;nbsp;zwerren: pijn hebben. M n 1. W d b. VII, 2529, 1. Hier de onb.nbsp;wijs als subst. gebruikt: pijn. Hongherich zwerven = pijn van denbsp;honger, het knagen van de honger.
234 nbsp;nbsp;nbsp;terren; eten. M n 1. W d b. VIII, 249, II,
best doen, zich inspannen. Mnl. W d b. VI,
235 nbsp;nbsp;nbsp;slem: Wrschl. een stoplap: erg, slecht. Het zou ook bij verhensnbsp;kunnen horen, en dan bet. verachtelijk; vgl. Kil. slim, vetus,nbsp;vilis. Mnl. W d b. VII, 1279,2.
236 nbsp;nbsp;nbsp;hem quiten:
930, 2.
237 nbsp;nbsp;nbsp;pardt: deel, gedeelte. Mnl. W d b. VI, 154, 1. Pardt en deel betekenen het zelfde. Vgl. onze uitdr. part noch deel aan iets hebben.
238 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. VS. 147 waar de Verloeren Zoone in bezwijming is gevallen.nbsp;De zinnekens zien hem nu voor dood op het toneel liggen.
ghreel: gareel, jalsjuk. Mnl. W d b. II, 2074. De gewone vorm in het Mnl. was goreel. In het Westvlaams kent men gareel, gareelnbsp;en greel: vgl. De B o.
239 nbsp;nbsp;nbsp;over zyns hoofts é^enaken: Merkwaardige constructie. Versta:nbsp;over zijn kop komen.
241 nbsp;nbsp;nbsp;verstorfven: krachtens erfrecht iem. toegevallen, verstorven.nbsp;Deelw. van versterven; Mnl. W d b. IX, 56, 3. Vgl. Kil.nbsp;verstorven goed = bona relicta, bona per mortem parentum autnbsp;propinquorura ad aliquem devoluta. Vgl. J vs. 764.
242 nbsp;nbsp;nbsp;dat: dat het.
bederfven: te niet gaan, verloren gaan. Onz. Mnl. W d b. I, 630, 3 b.
243 nbsp;nbsp;nbsp;duere gaen: weggaan. In het Mnl. niet in deze bet., vgl. Mnl.nbsp;W d b. II, 319. Voor deze bet. pleit dat ook de Verloeren Zoonenbsp;met zijn geld naar elders wegging, ondanks de vermaningen vannbsp;zijn vader. In het Westvlaams betekent doorgaan weggaan, vertrekken. Vgl. De B o. Vgl. Nedl. er van doorgaan.
achten up: zich bekommeren om, zich bekreunen om. Mnl. Wdb. I, 12, 7c.
244 nbsp;nbsp;nbsp;hem laten verbouten: zich vrees laten aanjagen. Hem niet ennbsp;laten verbouten = zich niet door vrees van iets laten afhouden.nbsp;M n 1. W d b. VIII, 1537, 2. De normale Mnl. vorm van het woordnbsp;is verhouden.
245 nbsp;nbsp;nbsp;tryomphe: feestelijke optocht (in verband met gaen en ryden in).nbsp;In het Mnl. komt het in deze bet. niet voor. Vgl. Mnl. Wdb.nbsp;Vin, 698. Vgl. P 1 a n t ij n triomfe, heerlicke inkomst oft bliscapnbsp;= triomphe, pompeuse entree. Kil. triomffe = triumphus.
-ocr page 322-310
246 nbsp;nbsp;nbsp;bezyden stellen: overslaan. Vgl. besiden staen = buitenstaan,nbsp;niet meedoen; M n 1. W d b. I, 1039, 5.
zondere vermyden: zonder ophouden. M n 1. W d b. VIII, 2138, 2.
247 nbsp;nbsp;nbsp;hem verzoucken: bezoeken? Vreemd is het wederk. voornw. Volgens het M n 1. W d b. VIII, 2500 komt versoeken slechts ééns alsnbsp;wederk. in het Mnl. voor, in de bet. de proef nemen. Voor versoekennbsp;= bezoeken vgl. Mnl. W d b. VIII, 2496, .5.
ter cuere: in hoge mate. Mnl. W d b. III, 1898, s.
248 nbsp;nbsp;nbsp;niet een luere: geen zier, niets. Luere = lap, lor, vod. In het Mnl.nbsp;komt deze bet. niet voor, vgl. Mnl. W d b. IV, 804 s.v. lore. Welnbsp;in de 17e eeuw O u d e m a n s 4, 168 loer = lor, vodde, versleten lap.nbsp;In het Westvlaams is nog leure een versleten lap, vodde; De Bo.
upsteken: openstoten. Mnl. W d b. V, 1878, 8.
249 nbsp;nbsp;nbsp;vroome: onversaagd. Mnl. W d b. IX, 1398, 2,nbsp;ryguer: gewelddadigheid. Mnl. W d b. VI, 1386.nbsp;tallen quartieren: overal. Vgl. de Aant. op I vs. 737.
250 nbsp;nbsp;nbsp;van thienen ende vieren stellen: brassen, slempen. Vgl. de Aant.nbsp;op VS. 65.
botter: valsspeler, schelm. Mnl. W d b. I, 1395.
251 nbsp;nbsp;nbsp;èasthuus: ziekenhuis. Mnl. W d b. II, 931, 3. Vgl. I vs. 1178nbsp;waar de bet. is armhuis.
252 nbsp;nbsp;nbsp;amende: boete, straf. In het Mnl. W d b. komt het niet voor;nbsp;wel in het Mnl. H a n d W d b. Fr. amende.
bende: bende, troep. In het Mnl. W d b. I, 879 wordt deze bet. nog niet vermeld; wel in het Mnl. Handwdb.
253 nbsp;nbsp;nbsp;playsanse: plezier, genoegen, pret. Fr. plaisance. In het Mnl.nbsp;W d b. VI, 405 komt slechts plaisant = bevallig, lief, mooi voor.
255 nbsp;nbsp;nbsp;gentelicken: mooi, lief, bevallig. Bijw. Mnl. W d b. II, 1455.
upghestreeckt: uitgedost? Het kan als deelw. behoren bij een werkw. waarvan het simplex streken kan betekenen gladstrijkennbsp;van kleren. Mnl. W d b. VII, 2284.
256 nbsp;nbsp;nbsp;verreeken: verkrijgen. Mnl. W d b. VIII, 2287, 2.
duerweeckt in: geheel vervuld van. Hier: die nog volop in uw jeugd zijt. Vgl. N e d 1. W d b. III^ 3105; Sam. Coster: door-weyckt in guytery.
257 nbsp;nbsp;nbsp;looghe: loog, bijtend vocht. Mnl. W d b. IV, 721. Let op hetnbsp;aardige beeld hier door Lawet gebruikt.
258 nbsp;nbsp;nbsp;bornekan: waterkan. Mnl. W d b. I, 1383.
259 nbsp;nbsp;nbsp;morkin: moedertje. Verkl. woord van moer. Mnl. W d b. IV,
-ocr page 323-1949 geeft slechts één plaats, uit de 16e eeuw. In het Westvlaams is marken nog moedertje; De B o.
werste: liefste. Superl. van wert; M n 1. W d b. IX, 2316.
bloeykin: naam voor een jong kind, meisje. Verkleinwoord van bloet, dat in het Mnl. voorkomt in de bet. van mens, persoon. Denbsp;tegenwoordige bet. van bloed geeft Verdam op één plaats: Ditnbsp;arm bloet, wat haddet hem misdaen! Gesta Rom. 94d; Mnl.nbsp;Wdb. I, 1313, 5.
260 nbsp;nbsp;nbsp;vercryghen: zich meester maken van Mnl. Wdb. VIII, 1952, 3.nbsp;goeykin: Verkl.woord van goet.
moeykin: Verklein woord van moedt.
261 nbsp;nbsp;nbsp;naeckt: kaal, behoeftig, armelijk. Mnl. Wdb. IV, 2090, 2.
262 nbsp;nbsp;nbsp;verchieret: Imperatief met een enclytisch lidwoord, Verchieren:nbsp;opsmukken, optooien. Mnl. Wdb. VIII, 2427, 1. Het is merkwaardig dat noch Kil. noch P 1 a n t ij n bij versieren deze bet.nbsp;opgeven!
keele: hals. Mnl. Wdb. III, 1287, 1. Vgl. kelebant = halsband van een hond.
somme: geldsom (n.1. die ter beschikking staat, die door de erfenis verkregen is; vgl. vs. 241 en 260) Mnl. Wdb. VII, 1531, 4.
veele: groot. Mnl. Wdb. VIII, 1368, B,
263 nbsp;nbsp;nbsp;begripen: gispen, laken, berispen. Mnl. Wdb. I, 716, e.
264 nbsp;nbsp;nbsp;slepen: over de grond slepen. Wrschl. kenmerk van weelde. Vgl.nbsp;wat Verdam uit Hs. Kloosterr. 28r aanhaalt: ,,Die overrocken salnbsp;men alsoo maken, dat sie niet en slepen op die eerde”. Mnl,nbsp;Wdb. VII, 1267, 1.
vaste: nauwsluitend. Bijw. Deze bet. die het verband vraagt, kan men wel uit de Mnl. afleiden. Vgl. Mnl. Wdb. VIII, 1292, 1 :nbsp;vaste = vast, stevig, zó dat iem. of iets vast in iets besloten is.
265 nbsp;nbsp;nbsp;binnen dien: ondertussen, intussen. M n 1. W d b. I, 1264, d.nbsp;zeere: snel, vlug. Bijw. Mnl. Wdb. VII, 984, 3.
rysen: gaan. Vgl. de Aant. op vs. 221.
266 nbsp;nbsp;nbsp;hem verjolysen: zich verheugen, pret maken. Mnl. Wdb.nbsp;VIII, 1879, waar het alleen trans, en intrans voorkomt.
Of hoort het
ghelsch: geel? Eigenaardige vorm, wrschl. bij misschien bij geil = weelderig?
nachtdouc: halsdoek. Mnl. Wdb. IV, 2068.
267 ilggherkin: platliggend kraagje?
kobbe: pluim, veer? In het Mnl. is het woord zeldzaam; de oorspr.
-ocr page 324-betekenis is wrschl. geweest kop, knop, holvormige verhevenheid. In het Westvlaams bet. kobbe: kuif, vederbos op het hoofd van eennbsp;vogel; De B o.
268 nbsp;nbsp;nbsp;voor cleene of groote hobben:?
balscleers: halsdoeken. Meerv. vanMnl. Wd b. 111,58. lobbe; kantenstrook. Mnl. W d b. IV, 694.
269 nbsp;nbsp;nbsp;vulstandicb: voortdurend, bestendig. Mnl. W d b. IX, 889, III.
stock: een of ander kledingstuk, kousen? Mnl. W d b. VII, 2183, 17 zegt Verdam: ,,Tusschen allerlei namen van kledingstukken en toiletartikelen komt ook tweemalen een barnende stocnbsp;voor; de beteekenis is onbekend. Misschien is zij een bepaald soortnbsp;{barnende, vuurrode?) kousen. Vgl. verouderd eng. stocks, nethernbsp;stocks, eng. stockings; hd. dial, stock, ,,het middelste deel van eennbsp;hemd”.
gbestelt: getooid. Vgl. M n 1. W d b. VII, 2069, II 4: hem stellen = zich tooien, sieren.
gbescreye: rumoer; geween, verdriet. Mnl. W d b. II, 1615.
271 nbsp;nbsp;nbsp;snotgat: neus. Mnl. W d b. VII, 1433 noemt het 16e eeuws.nbsp;Vgl. nog Tielebuys vs. 274/5: ghij crijght eenen stoot metnbsp;mijnder vuijst op u lanck snotgat.
272 nbsp;nbsp;nbsp;ten allen saysoene: voor altijd. Vgl. I vs. 209 en de Aant.
275 nbsp;nbsp;nbsp;hospitaal: ziekenhuis. Het zelfde als gasthuus in vs. 251.
276 nbsp;nbsp;nbsp;voor bet principale: in het bijzonder, voornamelijk. Omschrijving voor het bijwoord. Vgl. Mnl. W d b. VI, 687, III.
277 nbsp;nbsp;nbsp;zonder cesseren: zonder verwijl? Vgl. de Aant. op I vs. 295.
278 nbsp;nbsp;nbsp;ariveren: aankomen. Mnl. W d b. I, 466 geeft uitsluitendnbsp;plaatsen met de bet. aan land komen.
279 nbsp;nbsp;nbsp;wel gbedaeckt: van een goed dak voorzien. Vgl. O. VI. Lied. 416:nbsp;,,Daernaer hebben sy vonden een huys seer dun gedaeckt”. M n 1.nbsp;Wd b. II, 1035.
280 nbsp;nbsp;nbsp;scboyen: gaan. Mnl. W d b. VII, 642: 16e eeuw. Schoyter in —nbsp;schoyt daer in.
gbestaeckt: Deelw. van staken = met staken of palen schoren, stutten. Mnl. W d b. VII, 1905. Slaat dit weer op het huus uitnbsp;vs. 279?
ves: Het zelfde als wes: wis, waarachtig? Het lijkt op een interjectie, een bevestiging. Vgl. nog vs. 612.
281 nbsp;nbsp;nbsp;bet esser beter pacbt: het is daar beter. Pacht = pachtsom, huur,nbsp;die men betaald, hier voor een huis (Vgl. Mnl. W d b. VI, 1,2).nbsp;Is beter pacht misschien te vergelijken met het Vlaamse beter koopnbsp;als comp. van goedkoop?
-ocr page 325-313
onspoet: rampspoed, ellende. M n 1. W d b. V, 937, 2. eleven: zijn, verkeren in. Vgl. de Aant. op I vs. 1191.
282 nbsp;nbsp;nbsp;bloet: bloed, sukkel, beklagenswaardig mens. Vgl. de Aant. opnbsp;VS. 259.
De constructie van de zin is niet duidelijk. Moet men verbinden al beter pacht. . . desen bloet heeft waarbij dan het voegw. dan isnbsp;weggevallen ? Weglating van een voegw. is niet ongewoon in hetnbsp;Mnl., vgl. Stoet t, Synt. § 226—229, maar een voorbeeldnbsp;van weglating van dan is niet bekend.
283 nbsp;nbsp;nbsp;voordan: voortaan, voor het vervolg. Mnl. W d b. IX, 1173, c.
4e gebod naer den wel betame: zoals het hoort. Betane is subst. Mnl. W d b. I, 1143, 2e art.
5e gebod zonder verlaet: zonder ophouden. Mnl. Wdb. VIII, 1964, 3.
6e gebod wil: begeerte. N.1. de begeerte om te doden is reeds zonde. M n 1. W d b. IX, 2561, 4.
8ste gebod gheryven: aanstaan, behagen. Mnl. Wdb. II, 1551, 1.
10e gebod bedryf: zaak, ding. Dit moet hier wel de bet. zijn. Het kan behoren bij hedriven in de algemene bet. van doen. Vgl. Mnl.nbsp;Wdb. I. 658/9.
van byder wet: Ik versta dit aldus: Bij de getoochde ,,tafelen der thien ghebooden”, de tafelen der wet, staat een vrouw, die van daarnbsp;nu weg gaat (van byder wedt) en op het toneel waar zich de Verloeren Zoone bevindt opkomt (= bin commen). Voor wet vgl. ,,Datnbsp;is verboden int ander ghebodt (het 2e) vander ouder wet, die godnbsp;mit sinen ghebenediden vingheren screef inden stenen tafelen”.nbsp;Rijmb. 152. Vgl. Mnl. Wdb. IX, 2365, 5.
286 bescrooden: knagen van het geweten, wroeging. Niet in het Mnl. W d b. Bij het werkw. schroden = knagen. Mnl. Wdb. VII, 782, 2.
289 nbsp;nbsp;nbsp;eerbaerlick: vol eer en deugd, voornaam; hier meer een stoplapnbsp;met vage bet. Vgl. M n 1. Wdb. II, 560 s.v. eerbaer.
290 nbsp;nbsp;nbsp;eenpaerlick: gestadig, voortdurend. Bijw. Mnl. Wdb. II, 543, 2.
292 nbsp;nbsp;nbsp;hem mesleven: verkeerd leven, z’n leven slecht besteden. Mnl.nbsp;W cl b. IV, 1690: alleen intrans.
ondiscrete: onverstandige. Van discrecie — oordeel des onder-scheids. Mnl. Wdb. II, 213, Voor ondiscreet, adj. geeft het Mnl. Wdb. V, 476 de bet. verward.
293 nbsp;nbsp;nbsp;bycomen: naderen. Mnl. Wdb. I, 1253, 1.
verschuwen: wijken, achter uitgaan. Synoniem met erselen. Evenals dit kan bet. aarzelen (Mnl. Wdb. II, 721), kan men voor zondere verschuwen ongetwijfeld de bet. zonder aarzelen aannemen.
294 nbsp;nbsp;nbsp;gruw: dat wat afkeer wekt. Mnl. W cl b. II, 2205. Gruwen ghe-ven = afkeer wekken.
-ocr page 326-314
295 nbsp;nbsp;nbsp;dysyplyne: kastijding; hier: het werktuig waarmee de kastijdingnbsp;gegeven wordt, roede? M n 1. W d b. II, 211, 3. Vgl. vs. 157.
296 nbsp;nbsp;nbsp;zou: zij. Vgl. de Aant. op I vs. 61.
myne: gebaar, uitdrukking van het gelaat. M nl. W d b. IV, 1616,3.
297 nbsp;nbsp;nbsp;ghedooghe: lijdzaamheid, geduld. Mnl. gedooch heeft deze bet.nbsp;niet. Vgl. gedogen, intrans. = lijdzaam, geduldig zijn. Mnl. W d b.nbsp;II, 1070, 2.
298 nbsp;nbsp;nbsp;zeer by: bijna, zo goed als. Bijwoordelijke uitdrukking. Zo niet innbsp;het Mnl. By als bijw. in deze bet.: ,,Dattet bi was, dat men dennbsp;tempel verbernen soude mitten zwaerde”, Mnl. W d b. I, 1236,nbsp;II. Voor zeer bij een bijw. vgl. ,,zeer dickwils”, Mnl. W d b. VII,nbsp;983, c.
299 nbsp;nbsp;nbsp;beerfven: bezitting, landgoed. Vgl. beërven = door erfenis in bezitnbsp;krijgen; Ne dl. W d b. II, 1338,11.
300 nbsp;nbsp;nbsp;brodts: Voor de verkorting voor de dubbele cons, (-ts) vgl.nbsp;Franck § 42.
bederfven: te gronde gaan, sterven (van honger). Mnl. Wdb. I 629.
301 nbsp;nbsp;nbsp;daer: terwijl. Voegw. Mnl. W d b. II, 24, 1.
zondere adresse: onbekend? Adres: opgave van verblijfplaats. In het verband past deze bet. zeer goed. Of hulpeloos, vgl. adresseren = goed uitvallen, slagen, in het Mnl. Handwdb. Innbsp;het Mnl. Wdb. niet opgenomen. Vgl. nog I vs. 31 en II vs. 1354.
302 nbsp;nbsp;nbsp;rowaert: hoeder. Mnl. Wdb. VI, 1315, 4.
303 nbsp;nbsp;nbsp;by expresse: uitdrukkelijk. Vgl. de Aant. op I vs. 376.nbsp;voordachtich: bedachtzaam. Mnl. Wdb. IX, 967, 1.
304 nbsp;nbsp;nbsp;zachtich: genadig, goedertieren. Achtergeplaatst adj. Mnl.nbsp;Wdb. VII, 17, 3.
307 my: possesief mijn. Vgl. de Aant. op I vs. 241.
inexperdich: dom, onverstandig? Mnl. Handwdb. geeft expert = ervaren. Vgl. tReyne Maecxsele 491:0 inexperdenbsp;ghespelenede.
309 vulverdlch: bereidvaardig. Mnl. Wdb. IX, .892.
311 nbsp;nbsp;nbsp;bezwaren: kwelling, last. Onb.wijs als subst. Mnl. Wdb. I,nbsp;1127, 2. Men zou hier ook een meerv. van hezwaer = kwelling, lastnbsp;kunnen aannemen, dat echter niet in het Mnl. bestaat. Het N e d 1.nbsp;W d b. Ilh 2505 citeert voor hezwaer als oudste plaats Everaert.
312 nbsp;nbsp;nbsp;staen ick: Vgl. de Aant. op I vs. 532.
313 nbsp;nbsp;nbsp;^beruchte: pijn, onaangename toestand. Mnl. Wdb. II, 1566.
314 nbsp;nbsp;nbsp;haghe: bosje van laag hout. Mnl. Wdb. III, 23. Vaak metnbsp;bosch verbonden, waarmee het dan in bet. overeenkomt.
In afwijking van de gewoonte beginnen de zinnekens hier niet met een rondeel. Dat is evenmin het geval in vs. 447.
-ocr page 327-315
stick: toestand. M n 1. W d b. VII, 2367, 16.
315 nbsp;nbsp;nbsp;ghesnoerde: benauwenis, druk ? Bij snoeren — met snoeren binden.nbsp;M n 1. W d b. VII, 1429.
316 nbsp;nbsp;nbsp;en: indien. M n 1. W d b. II, 643, d.
te keeste: tot in de kern, de grond. Keest = pit, merg, kern. M n 1. W d b. III, 1270.
roeren: aanroeren, spreken over. M n 1. W d b. VI, 1541, 4.
317 nbsp;nbsp;nbsp;ter deser spatie: op dit ogenblik, nu. Spatie is tijdruimte, M n 1.nbsp;W d b. VII, 1620, 2. Vgl. nog Groote Hel 1162: tot desernbsp;spacy = nu.
318 nbsp;nbsp;nbsp;defamatie: schande?
319 nbsp;nbsp;nbsp;met versnellen: met spoed. Onb.wijs als subst. Hem versnellen —nbsp;zich haasten, spoed maken. M n 1. W d b. VIII, 2491, II.
320 nbsp;nbsp;nbsp;poynt: toestand, staat waarin men verkeert. M n 1. W d b. VI,nbsp;514, 11. Hier: in de toestand waarin hij naar de hel moet, dus op denbsp;weg naar de hel. Gewoonlijk wordt poynt door een bijvl.nw. bepaald;nbsp;vgl. Mar. V. Nieumegen vs. 946: ,,Ende nv vindic v hiernbsp;onder dit ghedroom in desen soberen puente”.
321 nbsp;nbsp;nbsp;darf: Praes. van dorven: behoeven; mogen. Beide bet. passen in hetnbsp;verband. M n 1. W d b. II, 363/4.
324 teuwighen thie: te eeuwigen tijde. Voor de spelling -ie van thie vgl. de Aant. op vs. 118/9.
326 redyt: afkeurenswaardige daad of zaak. Vgl. tReyne Maecx-s e 1 e 614: ,,Wy zyn twee helsche neckers vul van redyte”. In het M n 1. W d b. komt het woord niet voor. Oudemans 5, 796nbsp;geeft op: iets dat aanmerking uitlokt, dat niet in de haak is. Wrschl.nbsp;verband met P'r. redire. De geciteerde plaats is uit het Const-thoonende Juweel van 1607.
328 nbsp;nbsp;nbsp;en: enclytisch = hem.
hem betrauvi^en: vertrouwen stellen in, ergens op vertrouwen, ergens gerust op zijn. M n 1. W d b. I, 1166, III. In het Mnl.nbsp;met een voorz. te, in, op. Hier met de genitief.
329 nbsp;nbsp;nbsp;thooft nemen naer: zich wenden naar, zijn toevlucht nemen tot?nbsp;Deze uitdr. komt in het Mnl. W d b. niet voor. Wel vindt mennbsp;daar (III, 698) hooft = raadsman: Al syn vrenden hebben eennbsp;guet hooft an hem; hooft = raad: Alle namen si an mi hooft.
330 nbsp;nbsp;nbsp;droom: iets onbeduidends. Hier: woorden zonder uitwerkingnbsp;die hij tot zijn vader zal zeggen. Mnl. W d b. II, 436.
331 nbsp;nbsp;nbsp;vermet: plan. Mnl. W d b. VIII, 2122, 1.
333 nbsp;nbsp;nbsp;bewaren: waar maken, Mnl. W d b. I, 1209.
334 nbsp;nbsp;nbsp;sus: Hier imp. van sussen, intrans. = zwijgen. Mnl. W d b.nbsp;VII, 2439, II.
-ocr page 328-516
337 planten: inplanten, vastzetten in het gemoed.
340 amende: boete. Vgl. de Aant. op vs. 252.
342 nbsp;nbsp;nbsp;verzeeren: ellende, smart, verdriet. Onb. wijs als subst. gebruikt.nbsp;Het lidw. schuilt in de slotklank van uut. M n 1. W d b. VIII, 2408, II.
343 nbsp;nbsp;nbsp;lof: eer, roem. M n 1. W d b. IV, 713, b. Hier: vreugde? In zijnnbsp;uitg. van Theophilus heeft Verdam lof aldus verklaard blz. 125,nbsp;Aant. op VS. 31; in het M n 1. W d b. IV, 717 Aanm. verwerpt hijnbsp;deze verklaring weer, en noemt lof = vreugde voor het Mnl. nietnbsp;bewezen. Op deze plaats van Lawet zou de bet. vreugde echternbsp;zeer goed in het verband passen.
344 nbsp;nbsp;nbsp;keert dyns vaders hoove: keer terug naar. Eigenaardig is hetnbsp;ontbreken van tot of te. Of kan men het opgesloten achten in denbsp;slotklank van keert ^
348 nbsp;nbsp;nbsp;zoo wanneer: wanneer. Mnl. W d b. IX, 1702, II. Over denbsp;algemeen makende kracht van het bijw. zoo vgl. Mnl. W d b.
VII, nbsp;nbsp;nbsp;1438, 5. Teuthonista so wanneer = quandocunque.nbsp;vermyncken: verkleinen. Vgl. voor deze bet. Mnl. W d b.
VIII, nbsp;nbsp;nbsp;2146, laatste citaat. De eigl. bet. is krenken, schenden.
349 nbsp;nbsp;nbsp;zonder te ontberrene: zonder mankeren. Vgl. de Aant. op I vs. 964.
350 nbsp;nbsp;nbsp;uut goeder herten: van harte. Vgl. Mnl. met goeder herten, Mnl.nbsp;W d b. III, 389.
351 nbsp;nbsp;nbsp;nopen: treffen; hier meer algemeen: zeggen. Vgl. voor deze bet.,nbsp;die niet in het Mnl. W d b. voorkomt, een plaats uit Everaert,nbsp;gecit. door Worp, Drama en Tooneel I, 117: ,,omdat jc te veilnbsp;de waerheyt jn noopte”.
352 nbsp;nbsp;nbsp;meshopen: wanhopen. Mnl. W d b. IV, 1678.
353 nbsp;nbsp;nbsp;verjaghen huerder straten: wegjagen. Voor de bijw. genitiefnbsp;huerder straten vgl. Mnl. W d b. VII, 2279, 3. Wij zeggen nognbsp;zijns weegs gaan = weg gaan. Verdam merkt t.a.pl. nog op: ,,Denbsp;uitdr. staat meermalen gelijk met weg, waar zij van een zaaknbsp;wordt gebruikt (zo als hier) of niet met een w.w. van richting verbonden is.
354 nbsp;nbsp;nbsp;verlaten: ophouden. Mnl. W d b. VIII, 1985, III 2.
355 nbsp;nbsp;nbsp;zonder vermyen: zonder na te laten, zonder ophouden. Mnl.nbsp;W d b. VIII, 2138, 2.
Let op de spelling -yen: -ien.
356 nbsp;nbsp;nbsp;mellodie: genoegen, vreugde. Mnl. W d b. IV, 1366, 2.
357 nbsp;nbsp;nbsp;bescheit: inzicht, verstand. Mnl. W d b. I, 990, 6. Voor hetnbsp;meervoud van abstracta vgl. Stoet t, Synt. § 197.
358 nbsp;nbsp;nbsp;wy zulder: Voor deze gesyncopeerde vorm vgl. de Aant. op I vs. 114.
359 nbsp;nbsp;nbsp;zaen: voorwaar, voorzeker. Bevestigingsformule, als stoplap.nbsp;Mnl. W d b. VII, 42, 4.
-ocr page 329-317
360 nbsp;nbsp;nbsp;beraeder: helper, trooster. Meestal wordt dit van Christus gezegd. M n 1. W d b. I, 909, 2. Wordt hier misschien het Geloofnbsp;bedoeld? Want er zijn drie personen die de Verb Zoone zullen begeleiden; hij noemt Hope en Goeden Wille, maar Gheloove niet. Eennbsp;bezwaar is dat Gheloove door een vrouw wordt voorgesteld! Hetnbsp;eenvoudigste is dit als een bijstelling bij Goeden Wille op te vatten.
waen: ach. Tussenwerpsel van beklag. M n 1. W d b. IX, 1644, 3.
361 nbsp;nbsp;nbsp;zondere vertoufven: zonder talmen, dralen. M n 1. W d b. IX,nbsp;154, 2. Vgl. sonder vertoef dat dezelfde bet. heeft.
363 zin: verstand. M n 1. W d b. VII, 1129, 2.
oorcondighen: te kennen geven. M n 1. W d b. V, 1981, 5.
366 nbsp;nbsp;nbsp;doen: behandelen, Vgl. ,,Dat alle menschelike scare elc andrennbsp;als broeders dade” Jan Praei; vgl. M n 1. W d b. II, 238.nbsp;veete: vijandschap, wrok. M n 1. W d b. IX, 419. P 1 a n t ij n:nbsp;veete, verborgen haet = rancune.
367 nbsp;nbsp;nbsp;dienderlingh: dienaar. In het Mnl. diender en dienre.
ydoon an: heilzaam voor. Mnl. W d b. III, 790. Een woord uit de late M. E. Synoniem van bequame. Voor de bet. zie Mnl.nbsp;W d b. I, 898, 10 s.v. bequame.
370 dorven: durven. Mnl. W d b. II, 364, 3. Deze bet. behoort eigl. bij het werkw. dorren; reeds in het Mnl. liepen beide werkw.nbsp;dooreen; Van Helten § 232, a. Voor de toestand in de 16enbsp;eeuw vgl. Lubach §101.
pluchten: voor iets instaan. Het object schuilt in de -t van darft. K i 1. plechten fland. = spondere merces probas esse, spondere remnbsp;sinceram. In het Mnl. komt deze bet. niet voor. Vgl. Mnl. W d b.nbsp;VI, 476, 1 s.v. plichten.
versuchten: diep zuchten. Onb.wijs als subst.: diepe zucht. Mnl. W d b. IX, 87, 1.
374 naecktelik: te enen male. Mnl. W d b. IV^, 2092, 4.
376 behoetheyt: veiligheid, redding. Van behoet, zie de Aant. op I vs. 133.
overvloetheyt: overvloed. Wrschl. omwille van het rijm door La wet gevormd.
378 nbsp;nbsp;nbsp;vermonden: vermelden, verkondigen. Onb.wijs als subst.: uitspraak. Mnl. Wdb. VIII, 2165.
379 nbsp;nbsp;nbsp;sduechs: Voor het wegvallen van de dentaal vgl. het herhaaldelijknbsp;voorkomend swerels.
vermeese: vermeerdering. Uit vermeerse — vermeersinge. Ver-meese is de Westvlaamse vorm; vgl. de aanh. uit Brugge door Verdam, Mnl. Wdb. VIII, 2113 s.v. vermeersinge.
380 nbsp;nbsp;nbsp;tender sneese: te ende der sneese. Mnl. sneese bet. snoer. Tot hetnbsp;einde van het snoer, een uitdr. voor tot het einde toe?
-ocr page 330-318
381 nbsp;nbsp;nbsp;beclyven in: voortdurend blijven in. In het Mnl. geconstrueerdnbsp;met ane of een 3e nval. Mnl. W d b. I, 799, c.
382 nbsp;nbsp;nbsp;dryven: steeds bezig zijn, te keer gaan. Vgl. het bijv. nw. bedrijvig.nbsp;Mnl. W d b. II, 419, 4.
verstyven: sterker worden. Mnl. W d b. IX, 62, III 2. Vgl. ,,Na dat die meinsche wille poghen om grade, so sal so(e) haernbsp;boghen te hem waert ende verstiven” M.a.erla.nt, Wap.Rog. 966.
383 nbsp;nbsp;nbsp;wert verjaghende: zal verjagen. Hier is het futurum omschrevennbsp;door werden part. praes. Deze omschrijving komt in het Mnl.nbsp;hoogst zelden voor. Vgl. Stoet t, Synt. § 243 Opm. IV. Hetnbsp;voorbeeld door Stoett aangehaald zou onder invloed van het mhd.nbsp;zijn ontstaan, waar deze constructie eveneens voorkwam. Voornbsp;meerdere Mnl. voorb. zie Mnl. W d b. IX, 2181/2.
meshaecht: onaangenaam, gehaat. Deelw. van meshaghen] Mnl. Wdb. IV, 1674.
384 nbsp;nbsp;nbsp;onvertraecht: zonder talmen. Bij vertragen intrans. = traagnbsp;worden in iets; Mnl. Wdb. IX, 163, II 2.
385 nbsp;nbsp;nbsp;voere: daad, manier van doen. Mnl. Wdb. IX, 725, 4.
388 nbsp;nbsp;nbsp;hem poghen: zich toeleggen op. Mnl. Wdb. VI, 527, II.nbsp;Hier dient het veel eer ter omschrijving van de imperatief.
389 nbsp;nbsp;nbsp;de bane rumen: het veld ruimen, weg gaan. Vgl. die bane schuwennbsp;= het veld ruimen. Mnl. Wdb. I, 556, 1. ,,Alse men rumen salnbsp;dit arme ertsche dal”. Maerlant, Wap. Mart. III, 441.
390 nbsp;nbsp;nbsp;verdoen: voordeel. Vgl. ,,Te zijnen verdoene ende prouffijtte” doornbsp;Verdam, Mnl. Wdb. VIII, 1619, 3, aangehaald uit de D.nbsp;Warande 1, 407, 21. Blijkens Bouwstoffen blz. 269, no. 9nbsp;is dat uit een zinnespel van Corn. Everaert, en wel volgens eennbsp;sterk Westvlaams, zelfs specifiek Brugs gekleurd hs.
393 nbsp;nbsp;nbsp;uut sherten gronden: uit de grond des harten. Grond = hetnbsp;diepste, innerlijkste. Mnl. Wdb. H, 2173, 4.
394 nbsp;nbsp;nbsp;menichfuuldicheyt: menigte. Mnl. Wdb. IV, 1405, 1 ,,Dienbsp;menichfoudicheit uwer ghebreke”, Runsbroec.
396 nbsp;nbsp;nbsp;vrame: voordeel, nut. Mnl. Wdb. IX, 1239.nbsp;bequame: heilzame, nuttige. Mnl. Wdb. I, 898, 10.
397 nbsp;nbsp;nbsp;te ganghe: uws weegs. Vgl. tsinen gange gaen = zijns weegs gaan;nbsp;Mnl. Wdb. II, 906, 5.
398 nbsp;nbsp;nbsp;bedwangh: dwang. Uut bedwanghe = gedwongen. Vgl. bi bedwang he; Mnl. Wdb. 1,671.
399 nbsp;nbsp;nbsp;confuus: schande. Mnl. Wdb. III, 1774, 3.
400 nbsp;nbsp;nbsp;zonder abuuse: terecht. Vgl. vry van abuuse in I vs. 668 en de Aant.
401 nbsp;nbsp;nbsp;tvooren gaen es uwse: het voorop gaan komt u toe. Het hs.nbsp;heeft vuuse. Dubbele uu voor w is niet onmogelijk, al komt het
-ocr page 331-319
bij Lawet elders niet voor. De schrijver van het hs. kan deze spelling hebben toegepast omdat hij, toen hij eenmaal het gewone teken voor de v had gezet, wilde vermijden dat er twee van die n-tekensnbsp;achter elkaar kwamen; immers de normale iv bestaat uit een v -)-een teken dat veel op onze schrijfletter b gelijkt. Als genitief vormnbsp;naast uws vermeldt Van Halteren §8 wel uwes, maar nietnbsp;de eigenaardige vorm uwse.
404 nbsp;nbsp;nbsp;onder hemlien tween: met hun tweeën. M n 1. W d b. V, 317, 2.
405 nbsp;nbsp;nbsp;ghëmeen: gezamenlijk. M n 1. W d b. II, 1335, b.nbsp;oordinanche: orde. M n 1. W d b. V, 1952, 1.
406 nbsp;nbsp;nbsp;met accoordanche: eensgezind. Vgl. accoordich in vs. 395.nbsp;cansche: goed geluk. M n 1. W d b. III, 1171.
407 nbsp;nbsp;nbsp;zoonder merren: zonder uitstel, onmiddellijk. M n 1. W d b.nbsp;IV, 1465.
408 nbsp;nbsp;nbsp;my dyncke: mij dunkt. M n 1. W d b. II, 463. Hier is de conj.nbsp;gebruikt in de plaats van de indic., wat volgens Verdam t.a.pl.nbsp;herhaaldelijk voorkomt. Franck onderstelt invloed van de omgekeerde volgorde: dunckemi uit duncket mi.
ick zien: Vgl. de Aant. op I vs.lt;496.
409 nbsp;nbsp;nbsp;bedeghen: zijnde. Deelw. van bedien = worden, zijn. M n 1. W d b.nbsp;I, 640.
410 nbsp;nbsp;nbsp;weersleghen: ter neer geslagen. M n 1. W d b. IX, 1971, 1.
411 nbsp;nbsp;nbsp;met een vierich pleghen: vol vuur. Hier is de bet. van pleghennbsp;verbleekt tot doen. Vgl. M n 1. W d b. VI, 454, 12.
412 nbsp;nbsp;nbsp;in een vaderlick beweghen: als vader ontroerd, Beweghen =nbsp;roeren, treffen. Hier is het intrans., geroerd worden; de onb.wijsnbsp;als subst. gebruikt. Vgl. ,,ende bina beweget totten tranen toe”.nbsp;M n 1. W d b. I, 1211, B.
413 nbsp;nbsp;nbsp;hueghelick: opgewekt, blijde. Bijw. M n 1. W d b. III, 516.
416 beweghen: aansporen. M n 1. W d b. I, 1210.
zachtich: goedertieren, genadig. M n 1. W d b. VII, 17, 3.
418 nbsp;nbsp;nbsp;staene: Men verwacht hier het part. praes. staende. Een verschrijving is uitgesloten, het woord rijmt op ontfane.nbsp;onverdrooten: onverdroten, opgewekt. M n 1. W d b. V, 1449.
419 nbsp;nbsp;nbsp;vaste: vast, stijf. Hier: stevig, dicht. Bijw. M n 1. W d b. VIII,nbsp;1292, 1.
420 nbsp;nbsp;nbsp;sneven: ongeluk, smart, rampzaligheid. Onb.wijs als subst. M n 1.nbsp;W d b. VII, 1405, 3: sneven = ongelukkig, rampzalig worden.
422 beseven: stellig, voorwaar. Stoplap met vage betekenis. Deelw. van beseffen. Vgl. 1 vs. 1228.nbsp;toe: naar — toe. M n 1. W d b. VIII, 386, 1.
-ocr page 332-320
424 zienelick: zichtbaar; zienelick wesen = uiterlijk. M n 1. W d b. VII, 1087.
426 vaderlick herte: lieve vader. Vgl. de Aant. op I vs. 819.
moet: gemoed (als zetel van het gevoel), hart. M n 1. W d b. IV, 1814, 4.
429 nbsp;nbsp;nbsp;onwys beraden: onverstandig, dom. Gebruikelijk in het Mnl. isnbsp;wel beraden = verstandig; Mnl. Wdb. I, 907, A2. Vgl. nog wyse-lick bedacht syn; dullike bedacht syn = verstandig zijn; dwaas zijn.
430 nbsp;nbsp;nbsp;onvroome: ongeluk, nadeel. Mnl. Wdb. V, 1538.
432 nbsp;nbsp;nbsp;beslechten: beslechten, uitmaken; hier: volvoeren, plegen. Mnl.nbsp;Wdb. I, 1058 geeft slechts plaatsen als: ,,Om met stride die sakenbsp;te beslichten”. Het N e d 1. Wdb. II^ 2031, 4 citeert 16e eeuwsenbsp;plaatsen, o.a. De Castelein, waar het woord bet.: ’n werk, onderneming uitvoeren, beredderen.
433 nbsp;nbsp;nbsp;myns quaets uutrechten: van mijn slechte daden. Onb.wijsnbsp;uutrechten = uitvoeren (Mnl. Wdb. VIII, 1002, 1) als subst. gebruikt, waarvan de genitief quaets afhangt.
434 nbsp;nbsp;nbsp;zondere verzeeren: zonder bedenken, gewillig? Mnl. verseren =nbsp;pijn, droefheid hebben; Mnl. Wdb. VIII, 2408, II. Tot dezenbsp;bet. zou men ook kunnen brengen buuten allen verzeere in I vs.nbsp;573. Vgl. nog onverzeerdt in vs. 1209.
436 nbsp;nbsp;nbsp;voor alle dynghen: vooral Mnl. Wdb. II, 202.
In marg. schoen: schoenen. Het oorspr. meerv. van schoe. In vs. 438 komt een vorm met een dubbelmeervoud voor: schoens, zoals wijnbsp;hebben in schoenen. Vgl. nog schoens in vs. 793. Volgens Kolthoffnbsp;§ I4d is een meervoud op -s bij dit woord uitzondering; hij vondnbsp;het slechts op één plaats, n.1. De conste der minnen (Brugge, 1581).
437 nbsp;nbsp;nbsp;vingherlyngh: vingerring. Mnl. Wdb. IX, 520, 2. In hetnbsp;Westvla. nog vingerling = ring; De B o. Vgl. vs. 785: rinck.
439 nbsp;nbsp;nbsp;onbelaen: onverwijld ? Beladen syn = belast zijn met iets. Als mennbsp;met niets anders belast is, kan men onverwijld handelen. O u d e-m a n s 5, 62 geeft voor onbeladen o.a. op geredelijk (Hooft), vlugnbsp;(Vondel),
slaen: slachten. Mnl. Wdb. VII, 1203, 3. De B o geeft nog ,,een zwijn slaan”. Vgl. ons slager naast slachter.
440 nbsp;nbsp;nbsp;ter deser hueren; op dit uur, nu. Voor de in het Vlaams voorgevoegde h- vgl. Van Helten § 132, c.
Voor het Westvlaamse rijm hueren: ghebueren: trueren zie Franck §45.
442 zyn anclevende: Het onderwerp wy staat in vs. 440. Ancleven = bedrijven, welke bet. wel af te leiden is uit iets aankleven, nauwnbsp;verbonden zijn met. Mnl. Wdb. I, 112, 1.
-ocr page 333-321
443 begheven: verlaten. M n 1. W d b. I, 699, 1.
446 nbsp;nbsp;nbsp;onbeladen; niet belast, bezwaard (door zonden). Vgl. M n 1.nbsp;W d b. V, 238, 2: ,,So mach hi van rechte onbeladen altoos biddennbsp;omme genaden”.
447 nbsp;nbsp;nbsp;Evenmin als in vs. 314 beginnen de zinnekens hier met een rondeel,nbsp;wat anders hun gewoonte is.
448 nbsp;nbsp;nbsp;schueren: havenen, toetakelen. M n 1. W d b. VII, 667, 3.
blese: bies, stro, iets van weinig waarde. M n 1. W d b. I, 1249. Vgl. me( een hies = niet het minste, geen zier.
451 nbsp;nbsp;nbsp;vresen van brande: bang zijn voor, vrezen voor. M n 1. W d b.nbsp;IX, 1304, 2.
De bet. van de uitdr. zal wel zijn vrezen voor iets onaangenaams. Brandt zonder meer kan wel eens hel betekenen, ook brandmerknbsp;als straf voor misdadigers. (Vgl. M n 1. W d b. I, 1418/9). Zounbsp;deze laatste bet. hier bedoeld zijn? Vgl. I vs. 881.
452 nbsp;nbsp;nbsp;te pande staen: onderpand zijn, in onderpand staan. M n 1.nbsp;W d b. VI, 94. Vgl. Plantijn: te pande stellen = mettre en gage.
454 nbsp;nbsp;nbsp;der helscher bedelven: Omschrijving voor de hel. Onb.wijs bedelven = met aarde bedekken, begraven (M n 1. W d b. I, 621, 1)nbsp;als subst. gebruikt in de bet. van grap
455 nbsp;nbsp;nbsp;welven up; doen neerkomen op. Vgl. M n 1. Wd b. IX, 2139; ,, Welftnbsp;groote stene voir der duwieren gat” (Haagse Bijbel) = wentelen.
456 nbsp;nbsp;nbsp;Hier volgt weer een opsomming van duivels, evenals in I vs. 40nbsp;vlgg. een mengelmoes van klassieke en bijbelse namen!
bespot: bespotting. M n 1. W d b. I, 1085.
457 nbsp;nbsp;nbsp;int sotte speelen: zich dwaas aanstellen, zich uitzinnig aanstellen.nbsp;Vgl. M n 1. W d b. VII, 1597 de bet. van het adj. sot.
459 nbsp;nbsp;nbsp;ghetier: getier, geraas. Niet Mnl. Van tieren = misbaar maken.nbsp;M n 1. W d b. VIII, 331, 5. Kil. tieren = o.a. clamorem, strepi-tum edere.
460 nbsp;nbsp;nbsp;Allecto: Een van de Furiën; ze waren pekzwart, hadden vurigenbsp;ogen, klauwen in plaats van handen, en slangenhaar.
461 nbsp;nbsp;nbsp;Ecxion: Ixion. Een van de verdoemden in de Tartaros. Tijdensnbsp;zijn leven had deze Thessalische vorst zijn schoonvader verbrand,nbsp;en Hera beledigd, toen hij eens op een godenmaaltijd was uitgenodigd. Daarom was hij op een wiel gebonden dat door de stormwind voor eeuwig rondgedraaid werd.
wiel: wiel, rad. Een folterwerhtuig in de vorm van een rad. M n 1. W d b. IX, 2445, 3.
462 nbsp;nbsp;nbsp;die smytse in snatere: ? Smyten = slaan. Snatere = gesnap,nbsp;gebabbel, volgens Mnl. W d b. VII, 1388 is het 16e eeuws. Watnbsp;de uitdr. betekent is me niet duidelijk.
21
-ocr page 334-322
costume: gewoonte, gebruik. M n 1. W d b. III, 1984, 1.
463 nbsp;nbsp;nbsp;tvelt rumen: het veld ruimen, weg gaan, als overwonnene. M n 1.nbsp;W d b. VI, 1692, 5 geeft een plaats uit Rijmbijbel, 5527: ,,(Si)nbsp;braken ... up haer geteld, ende ruumden also dat feit”.
464 nbsp;nbsp;nbsp;vermeten: stemming. In de regel bet. vermeten een overmoedigenbsp;stemming. M n 1. W d b. VIII, 2133, 1. Echter ook in het Mnl.nbsp;komt het woord voor als stemming zonder meer.
465 nbsp;nbsp;nbsp;verbeten: woedend. Mnl. W d b. VIII, 1475, 1.
466 nbsp;nbsp;nbsp;verhardt: verbitterd, verhard in het kwaad, halsstarrig. Mnl.nbsp;W d b. VIII, 1805, 2 en 3.
ghewateren: wateren. Mnl. W d b. IX, 1813, 5 s.v. wateren zegt Verdam: ,,Uit het Mnl. is het woord in dezen zin niet opge-teekend. De oudste vermelding is bij Kil. waeteren, ]. pissen, mej ere”.
467 nbsp;nbsp;nbsp;sateren: ? Misschien een iteratief vorm van saten, in de bet. vannbsp;tot bedaren komen. Vgl. Mnl. W d b. VII, 183, 3: ,,Voc. Cop.nbsp;saten, aflaten van woede, debachari”.
wat kan bet. hoe, bijw. met de kracht van een vragend voornw., vgl. Mnl. Wdb. IX, 1801, V 3.
469 haspen: garen op de haspel winden. Mnl. Wdb. III, 174. K i 1. haspelen, haspen. De B o haspen.
472 nbsp;nbsp;nbsp;puer: zuiver, louter. Mnl. Wdb. VI, 793, 3. N.B. Wij gebruikennbsp;hier ook wel puur. De vorm is hier geen comperatief, maar een 3enbsp;nval. vrouwl.
aercheyt: ergernis. Mnl. Wdb. I, 450, 3.
in een houck steken: in een hoek duwen, stoten, smijten. Mnl. Wdb. VII, 2046, 5.
473 nbsp;nbsp;nbsp;douck slack: slappe doek. Het adj. achter het subst. Voor slacknbsp;= slap vgl. Mnl. Wdb. VII, 1227, 1.
brouckvlack: Vgl. ons zitvlak. Vlack is hier subst. In het Mnl. komt het voor in de bet. van oppervlakte, vlakte vooral van water,nbsp;de zee. Mnl. Wdb. IX, 578, 6.
475 nbsp;nbsp;nbsp;asschen: as. Meervouw van assche. In het Mnl. was het meervoudnbsp;naast het enkelv. gebruikelijk, vgl. Mnl. Wdb. I, 476. Voornbsp;de 16e eeuw vermeldt Kolthoff §64 het als passim. In hetnbsp;tegenwoordig Westvlaams is het meervoud nog gewoon, De B o.
de duustere plasschen: de donkere poelen; omschrijving voor de hel. Mnl. Wdb. VI, 421, 1ste art.: ,,Doe lucifer ghevallennbsp;was beneden in den helschen plas” W. v. Hildegaersberg.
476 nbsp;nbsp;nbsp;gheheel met allen: geheel en al. Vgl. Mnl. gheheel ende al. Mnl.nbsp;Wdb. II, 1124.
477 nbsp;nbsp;nbsp;mesvallen: onheil, ramp. Onb.wijs als subst. gebruikt met denbsp;zelfde bet. als het subst. mesval. Mnl. Wdb. IV, 1746, 1.
-ocr page 335-hem stallen: zich verbergen. In het M n 1. W d b. VII, 1920, 1 komt stallen alleen voor als op stal zetten, van dieren. Bij Annanbsp;Byns komt een werkw. stallen voor = wonen; vgl. Van Kelten, Gloss.
478 nbsp;nbsp;nbsp;grief: onheil. M n 1. W d b. II, 2132, 1.nbsp;schuwen: ontv/ijken. M n 1. W d b. VII, 837, II 3.
479 nbsp;nbsp;nbsp;zondere verlaten: zonder uitstel. In het M n 1. W d b. VIII,nbsp;1986 wordt verlaten = zich verlaten, talmen alleen geciteerd uit denbsp;Teuthonista.
482 nbsp;nbsp;nbsp;nu ten stonden: nu op dit ogenblik, nu. Vaak blijft nu weg, vgl.nbsp;I VS. 399. M n 1. W d b. VII, 2205.
spytich: nijdig, kwaad (wegens het mislukken van het plan de Verb Zoone in het verderf te storten). Voor het Mnl. geeft Verdamnbsp;voor deze bet. slechts één plaats, uit Lancelot, vs. 43 ,,menichnbsp;spitich woort”. Vgl. Mnl. W d b. VII, 1754, Aanm.
483 nbsp;nbsp;nbsp;stranghe: met aandrang; hier: gestreng, d.w.z. onder bedreiging,nbsp;met straf. Voor deze laatste bet. heeft Verdam geen Mnl. plaats.nbsp;Hij citeert het voor de 17e eeuw uit Oudemans; ,,Godt beyt langh,nbsp;maer wreekt strangh”. Vgl. Mnl. W d b. VII, 2269, Aanm.
484 nbsp;nbsp;nbsp;hem te ganghe stellen: zich op weg begeven.
sebyt: terstond, dadelijk. Deze bet. heeft subyt in het Mnl. W d b. VII, 2389 niet: plotseling, onverwachts. Het woord bet. hier hetnbsp;zelfde als in het Nedl.; vgl, N e d 1. W d b. XVI, 435, 2.
485 nbsp;nbsp;nbsp;profyt doen: voordeel behalen. Vgl. de vert. in Voc. Cop. profijtnbsp;doen = proficere. Mnl. W d b. VI, 720.
zulwy: Voor deze gesyncopeerde vorm vgl. de Aant. op I vs. 114.
486 nbsp;nbsp;nbsp;bezoucken: proberen, beproeven. Mnl. W d b. I, 1074, 12.nbsp;bin swerels boorde: Omschrijving voor de wereld. Boordt = grens.
487 nbsp;nbsp;nbsp;ghestoorde: die boos of kwaad is. Van hem storen = zich boosnbsp;maken, ontstemd zijn. Mnl. W d b. VII, 2228, II 2.
488 nbsp;nbsp;nbsp;zonder achter crommen: zonder aarzelen, zonder talmen?nbsp;Achtercrommen komt in het Mnl. W d b. I, 30 slechts op éénnbsp;plaats voor (Velthem) in de bet. van achterwaarts wenden. Hemnbsp;crommen betekent omwegen maken; crommen betekent met bochtennbsp;gaan, slingeren (Mnl. W d b. III, 2127). Voor de hier veronderstelde betekenis vgl. aarzelen, oorspr, achterwaarts gaan.
492 nbsp;nbsp;nbsp;corts: kort, korte tijd. Bijw. met bijwoordelijke -s. Mnl. W d b.nbsp;III, 1958, 1.
493 nbsp;nbsp;nbsp;crauwen: krabben. Mnl. W d b. III, 2068 Dat hovet crauwen,nbsp;zich het hoofd krabben ten teken van verlegenheid of radeloosheidnbsp;is reeds Mnl.
-ocr page 336-324
494 nbsp;nbsp;nbsp;brauwen: toedoen. Onb. wijs als subst. Brouwen = beramen,nbsp;uitdenken, veroorzaken. M n 1. W d b. I, 1461, 2. Vgl. kwaad,nbsp;onheil brouwen.
elcxs: elk, ieder. M n 1. W d b. II, 625. Elcxs is eigl. de genitief vorm van elc, die ook in alle andere naamvallen gebruikt wordt.nbsp;Vgl. Ndl. zulks, dat bij Lawet voorkomt voorafgegaan door van:nbsp;van zulcxs, vs. 552.
schuwen: zich wachten voor, zich in acht nemen voor. M n 1. Wd b. VII, 837, II 2, Vgl. vs. 501: Dies staet hem elcken voornbsp;ons te wachten wel.
495 nbsp;nbsp;nbsp;vluwe: net. M n 1. W d b. IX, 680, Vgl, nog De B o vluwe =nbsp;visnet,
496 nbsp;nbsp;nbsp;duwiere: hol, onderaardse gang. M n 1. W d b. II, 487.
497 nbsp;nbsp;nbsp;comse: Voor deze gesyncopeerde vorm vgl. de Aant. op I vs. 114.
dangler: gevaar. De meest voorkomende bet. van dit woord in het Mnl. zijn macht, geweld, vertoon van macht, verzet, bezwaar;nbsp;M n 1. W d b. II, 58.
ten allen quartiere: overal. Vgl. de Aant. op I vs. 737. Hier meer een stoplap, als in vs. 133.
498 nbsp;nbsp;nbsp;adieu: adieu, vaarwel. Komt niet voor in het Mnl. W d b.,nbsp;wel in het Mnl. H a n d w d b. Het woord rijmt hier met nieti,nbsp;achter welke schrijfwijze de uitspraak nieuw schuilt. Deze uitspraak adieuw komt ook bij Vondel voor, n.1. in ’t rijm met nieuw,nbsp;vgl. N e d 1. W d b. I, 814.
499 nbsp;nbsp;nbsp;up een nieu: op nieuw, op een nieuwe, een volgende keer. M n 1.nbsp;W d b, IV, 2424, 4.
licht: gauw, spoedig. Mnl. W d b. IV, 472, 1 c. Vgl. Ndl. lichtgeraakt; De B o allicht = welhaast.
grieu: gruwelijkheid, wat afkeer verwekt. De Vlaamse vorm van gruw. M n 1. W d b. II 2205 kent alleen de vorm gruw; K i 1.nbsp;noemt grouw, Fland. j. grouwel, horror. Vgl. nog grieuwe, I vs. 76.
505 nbsp;nbsp;nbsp;ghereden: Deelw. van riden. De bet. rijden past hier niet. Welnbsp;kwellen, plagen, n.1. door zware arbeid. Mnl. W d b, VI, 1353,nbsp;II geeft deze bet. als de duivel, een boze geest of een ziekte onderwerp is; ook wel bij een persoon als onderwerp.
506 nbsp;nbsp;nbsp;roeren: zich bewegen, intrans. Mnl. W d b. VI, 1544, III 1.nbsp;Hier: wat hoor ik daar voor een leven.
aighemeens: in het algemeen. Mnl. W d b. II, 1348, 2 s.v. gemene.
508 nbsp;nbsp;nbsp;meïlodie: muziek, gezang. Mnl. W d b. IV, 1366, 1.
509 nbsp;nbsp;nbsp;dit gheeft my een wondere: dit verbaast mij. Wonder = verwondering, verbazing. De Mnl. uitdr. is zonder lidw. het gevetnbsp;mi wonder, waarin wonder ook subst. is. Vgl. M n 1. W d b. IX,nbsp;2776 s.v. wonder, en II, 1799, 9 s.v. geven.
-ocr page 337-511 nbsp;nbsp;nbsp;zy valt my verlanghelick: ik verlang er naar. Eenen verlanghe-lick vallen: voor iem. begerenswaardig zijn. Zie vallen = zijn.nbsp;M n 1. W d b. VIII, 1208, 11. Vgl. dat valt mij zwaar.
512 nbsp;nbsp;nbsp;stranghelick: snel. Deze bet. geeft het M n 1. W d b. VII, 2270nbsp;niet. Ze zou echter wel passen bij de plaats uit het 16e eeuwsenbsp;Volksboek van Troyen die Verdam aanhaalt onder met kracht, metnbsp;inspanning¦. ,,Een hert twelc ic jaegde so strangelic, dat ic al mijnnbsp;gheselle achterliet”.
513 nbsp;nbsp;nbsp;ten saysoene: juist van pas, nauwkeurig. Vgl. int saisoen datnbsp;synoniem is met getidich. M n 1. W d b. VII, 61, 1 en II, 1746, 1.
514 nbsp;nbsp;nbsp;goet jaer: Als een interjectie gebruikt. Eigl. een zegenwens. Vgl.nbsp;,,Goet salich jaer hebbe vrau Trauwe” O. VI. Lied. e. G. 347, 960.nbsp;M n 1. W d b. III, 985 geeft nog: wat quaet jaer = wat duivel!
515 nbsp;nbsp;nbsp;besteden: schenken. M n 1. W d b. I, 1108, 9.
517 sommen: vermelden. M n 1. W d b. VII, 1533, 2. Vgl. Ndl. opsommen.
519 nbsp;nbsp;nbsp;bomme: trommel. Vgl. de Aant. op I vs. 1135.
zondere vermyncken: wis en zeker? Een stoplap. Vgl. de Aant. op I VS. 390.
520 nbsp;nbsp;nbsp;blytschepen: Voor het meerv. van abstracta zie S t o e 11,nbsp;S y n t. § 197.
521 nbsp;nbsp;nbsp;cleeft: zijt. Hier doet eleven de dienst van een hulpwerkw. Vgl.nbsp;de Aant. op I vs. 1233.
524 naer: naderbij. Hier heeft het woord nog duidelijk een compara-tieve betekenis. Vgl. M n 1. W d b. IV, 2104. hem begorden met vruechden: zich voorzien van. Hier: verheug u, wees vrolijk. Vgl. ,,God die mi begort heeft mit starcheden”;nbsp;M n 1. W d b. I, 710, Ic.
529 onbegrepen: onberispelijk. M n 1. W d b. V, 219, 2b.
531 nbsp;nbsp;nbsp;in sdroufheyts strepen: in de treurige toestand van smart, innbsp;grote droefheid. Vgl. voor deze bet. M n 1. W d b. VII, 2326,nbsp;2 s.v. stripe, waar Verdam ,,in also quaden stripen” met tretirigenbsp;toestand vertaald en N e d. Wdb. i. v. streep.
al by: bijna. Letterl. geheel nabij. Voor het bijw. by = nabij vgl. Mnl. Wdb. I, 1236.
532 nbsp;nbsp;nbsp;vinden: bevinden, opmerken, waarnemen. Mnl. Wdb. IX,nbsp;499, 5. Voor het ontbreken van ge- bij het deelw. vgl. S t o e 11,nbsp;S y n t. § 288.
535 nbsp;nbsp;nbsp;intentie: bedoeling, reden. In het Mnl. Wdb. niet opgenomen.nbsp;Het N e d 1. Wdb. VI, 2040 citeert een plaats uit een pamfletnbsp;van 1583: De intentie ende meyninghe van sijnder Hoocheyt. . .
536 nbsp;nbsp;nbsp;wyes: waarover gij u ook moogt verblijden. Wyes is de oorspr.nbsp;vorm voor de genitief. Van deze oorspronkelijke gen. sing, neutr.
-ocr page 338-326
wies geeft Van Halteren §74 nog maar enkele plaatsen uit de 16e eeuw; de vorm was aan het verdwijnen.
ten tyden: nu, op dit ogenblik. M n 1. W d b. VIII, 343.
537 vermyden: nalaten, aflaten van, ophouden met. Geconstrueerd met van. M n 1. W d b. VIII, 2138, 2. Ook de volgende regelnbsp;van u droufve ghelaet hangt van dit werkw. af.
539 zonder bequeelen: zonder bezwijmen, hier meer een stoplap: aandachtig, oplettend? Van bequeelen — bezwijmen geeft het M n 1.nbsp;W d b. I 900 Aanm. een plaats uit de latere M. E.
541 nbsp;nbsp;nbsp;overtreden: Meestal gebruikt La wet de vormen met metathesis.nbsp;B.v. VS. 523 inghetorden. Zie verder het glossarium op terden ennbsp;overterden.
pertich: nukkig, luimig. M n 1. W d b. VI, 306, 1. De bet. kan echter ook zijn flink, aldaar sub 2. In het Westvlaams komt pertignbsp;ook in ongunstige en gunstige zin voor; De B o.
542 nbsp;nbsp;nbsp;noyt en kondick u . . . : nooit wist ik u ... Regelmatig praet.nbsp;konde van kannen. Het Mnl. connen betekende ook verstand hebbennbsp;van iets, kennen, weten; het is dan synoniem met kennen; vgl.nbsp;Mnl. W d b. III, 1797 s.v. connen. Vgl. nog: ,,Soude soe smakennbsp;dan die doot, die ic mi so hout kinne?” Maerlant, Wap. Mart.nbsp;11,323; Mnl. W d b. III, 1312,3.
ghehertich: hartelijk. Vgl. de Aant. op I vs. 608. Vgl. nog ’t Reyne Maecxsele vs. 312: ,,Een ghehertich groeten”.
545 spytich: ontstemd, misnoegd. Vgl. de Aant. op vs. 482, en spyten in VS. 548.
548 nbsp;nbsp;nbsp;spyten: misnoegd zijn. Vgl. Kil. spyten — stomachari.
549 nbsp;nbsp;nbsp;ghesleghen: geslacht. Deelw. van slaen = slachten; zie vs. 439.
550 nbsp;nbsp;nbsp;winninghe: voordeel, winst. Mnl. W d b. IX, 2648, 5.
551 nbsp;nbsp;nbsp;weghen: van gewicht zijn. Vgl. Mnl. W d b. IX, 2043, 2 waarnbsp;deze fig. bet. nog niet voorkomt. Vgl. I vs. 99.
552 nbsp;nbsp;nbsp;vermien van: zich onthouden van. Mnl. W d b. VIII, 2137, 2.nbsp;554 ghezyn: geweest. Vgl. de Aant. op vs. 220.
556 noot zyn: nodig zijn, noodzakelijk zijn. Mnl. W d b. IV, 2508, 4. Noot is feitelijk een subst.
559 nbsp;nbsp;nbsp;levendich: levend. Mnl. W d b. IV, 439, 1. In het Ndl. staatnbsp;levendig niet meer tegenover dood, wel nog in dialecten. Lawetnbsp;gebruikt ook wel levend, b.v. vs. 1337: de wateren van der fon-teyne levende.
560 nbsp;nbsp;nbsp;vertorden: verdorven, in het verderf gestort. Deelw. van ver-terden, vertreden = in het verderf storten. Mnl. Wd b. IX, 166, 2.
563 ghemoet: welgemoed. In het Mnl. zo goed als altijd met een bijw., wel ghemoet, enz. Verdam geeft slechts één plaats, waar ghemoet
-ocr page 339-327
zonder bijwoord flink, moedig betekent. M n 1. W d b. II, 1373, 3: ,,Daer en was onder hen allen nyet voele yemant soe ghemoet,nbsp;hem en verwandelde syn bloet”. Servatius II, 2368.
564 nbsp;nbsp;nbsp;fyguere: Bedoeld is hier het zo juist geëindigde mirakelspel,nbsp;dienen: nuttig zijn, dienstig zijn. M n 1. W d b. II, 161, 2.
565 nbsp;nbsp;nbsp;propoostelick: ter zake dienende, van pas. Vgl. de Aant. op I vs.nbsp;473. Vgl. nog ten propooste, vs. 217. Stoplap.
569 onberadich: geen raad wetend. Het zelfde als het deelw. bijvnw. onberaden. Vgl. M n 1. W d b. V, 247, 5.
onghevraecht: ongetwijfeld, zeker. M n 1. W d b. V, 738.
572 nbsp;nbsp;nbsp;lansman: ingezetene, bewoner van het land, landsman. M n 1.nbsp;Wdb. IV, 133, 2. Vgl. in de lijst der spelers: ,,den burgher des lants”.
573 nbsp;nbsp;nbsp;raubandygh: Waarschijnlijk = rahaudigh. Misschien door bijgedachte aan rauw = ruw, onbeschaafd. Door z.g. volksetymologie:nbsp;rauw = ruw, onbeschaafd, losbandig. Rahaudigh = bandeloos,nbsp;onbehoorlijk, gemeen. Van rahaut (ribaut) = landloper, boef,nbsp;schurk. M n 1. Wdb. VI, 1323/4.
cockyn: landloper. M n 1. Wdb. III, 1693.
slachten: gelijken op. M n 1. Wdb. VII, 1197, II. Mij is uit het dial, van Maas en Waal nog bekend: hij beslacht jou wat = hijnbsp;doet net als jij, z’n doen lijkt op dat van jou. In het Westvlaamsnbsp;bestaat slachten = gelyken op nog; De B o.
677 nbsp;nbsp;nbsp;provantie: voedsel. Nevenvorm bij/irozjaMtZe. M n 1. Wd b. VI, 739.nbsp;Provantie is blijkbaar de Zuidnedl. vorm; Verdam citeert er voornbsp;het Gendsch Charterboekje. Ook het werkw. provancien citeertnbsp;Verdam alleen uit een Brab. gekleurde tekst, n.1. de z.g. Delftsenbsp;Bijbel van 1477.
578 nbsp;nbsp;nbsp;naer spels oordinantie: uiteenzetting. Dit zou men misschiennbsp;voor een parallel kunnen houden van ,,Na onser ordinanciën” =nbsp;naar onze wijze van bewerking in de Bijbel van 1360. Vgl. M n 1.nbsp;Wdb. V, 1953, Aanm.
678 nbsp;nbsp;nbsp;substantie: zelfstandigheid. Hier: zijn geestelijke goederen, hetnbsp;leven van zijn ziel. M n 1. Wdb. VII, 2390.
579 nbsp;nbsp;nbsp;overbrenghen: verkwisten. M n 1. Wdb. V, 2104, 3.
580 nbsp;nbsp;nbsp;lydelick: wat geleden, geduld moet worden, smartelijk. Deze betekenis heeft dit woord in het Mnl. nog niet. Vgl. Mnl. Wdb. IV, 493.
583 druckich: dwingend, zodat hij tot de volvoering genoodzaakt wordt. Deze bet. is niet Mnl. Wel enen drucken = iem. dwingen, Mnl.nbsp;Wdb. II, 444, 2.
propoost: voornemen, plan. Mnl. Wdb. VI, 736. vanghen: aangrijpen, opvatten. Vgl. Mnl. Wdb. VIII, 1 145 vlgg.
-ocr page 340-328
584 nbsp;nbsp;nbsp;langhen: verlangen. Deze bet. komt in het Mnl. nog niet vaak voor.nbsp;Vgl. Mnl. W d b. IV, 95, 3.
585 nbsp;nbsp;nbsp;versmaende; Uit versmadende. Voor het wegvallen van intervo-calische -d- zie Franck § 115, 5.
586 nbsp;nbsp;nbsp;versaende: Uit versadende. Zie vorige Aant.
587 nbsp;nbsp;nbsp;danne: dan. Lawet gebruikt hier de oorspr. lange vorm. Vgl.nbsp;Mnl. W d b. II, 50.
bedrucken: Moet men dit opvatten als een sterk part. naast regelmatig bedruckt? Of moet men lezen bedruckten?
zoorghere: iem. die zorg heeft, vrees heeft, een tobber. In het Mnl. komt het alleen voor in de bet. van opzichter, lat. curator.nbsp;Vgl. Huygens, Voorhout 817 sorger = tobber.
589 behanghen met: verstrikt in. Vgl. Kil. behanghen met gierig-heyd = implicitus, irretitus avaritia. Ook Mnl. W d b. I, 729, 2 geeft enkele plaatsen voor deze figuurlijke bet.
ghebruuck: genot. Mnl. W d b. II, 1022, 1. Van gebruken = genieten.
591 Paulus totten Romeynen: Paulus in zijn brief gericht tot de Romeinen.
593 helich woordt: de H. Schrift.
954 verzyckelick: verzuchtend. Van versiken = verzuchten; Mnl. W d b. VIII, 2433,
595 nbsp;nbsp;nbsp;conforteren: versterken. Synoniem met het volgende verstercken.nbsp;Mnl. W d b. III, 1771, 1.
596 nbsp;nbsp;nbsp;om voeden: om te voederen. Evenals in het Mnl. is het in de 16enbsp;eeuw nog zeer gewoon na om de infinitief zonder te te gebruiken.nbsp;Vgl, Stoet t, Synt. § 282 en de Opm.
597 nbsp;nbsp;nbsp;snoodt: schandelijk, verderfelijk. Vgl. voor deze bet. Mnl. W d b.nbsp;VII, 1423, 6. Versta: die de eigenschap hebben iem. te schande tenbsp;maken, te verderven.
598 nbsp;nbsp;nbsp;verzaedt: verzadigd. Deelw. van verzaden = verzadigen; Mnl.nbsp;W d b. VIII, 2310, 1.
599 nbsp;nbsp;nbsp;weedinghe: voedsel. Kil. weydinge = pastus. Mnl. W d b.nbsp;IX, 2057 citeert slechts één plaats; het woord bet. daar het weidennbsp;of grazen,
600 nbsp;nbsp;nbsp;philosopsch: wijsgerig, hier in een meer ongunstige betekenis,nbsp;n.1. spitsvondig. In het Mnl. komt het adj. niet in deze vorm voor.
601 nbsp;nbsp;nbsp;loos: bedrieglijk. Mnl. W d b. IV, 779, 2.
vindinghe: verzinsel. Bij vinden = uitdenken, verzinnen. Mnl. W d b. IX, 501, 9.
602 nbsp;nbsp;nbsp;vernufte: listig? In het Mnl. W d b. VIII, 2218 komt het woord
-ocr page 341-329
alleen voor in de bet. verstandig. Het verband eist hier een minder gunstige bet., listig?
inzettinghe: gebod, voorschrift. M n 1. W d b. III, 923.
604 bleven: gebleven. Voor het wegblijven van het praefix ge- bij dit werkw. vgl. Stoet t, Synt. § 288 en Opm I en II.
beseven; Stoplap, stellig, voorwaar. Zie de Aant. op vs. 422.
606 sententie: uitspraak, getuigenis. In het Mnl. komt het woord alleen voor als vonnis, gerechtelyke uitspraak. Mnl. W d b. VII, 977.
608 hoeser up verlaedt syn: hoe zij er ook op vertrouwen? Hem verlaten up = vertrouwen op. Maar dat is sterk, en wordt vervoegdnbsp;met hebben. Mogen we hier een bijvl. nw. aannemen, misschiennbsp;onder invloed van het subst. verlaet dat hoop op redding of behoudnbsp;kan betekenen (Mnl. W d b. VIII, 1965, 3)?
610 ydel: ledig. Mnl. W d b. 111,785, 1.
watse: hoezeer ze ook. Bij w. met de kracht van een onbep. voornw.; vgl. Mnl. Wdb. IX, 1802. D,
612 beschoven: acht slaan op. N e d 1. Wdb. IP, 1993. Dit in de 16e eeuw veel voorkomend woord wordt in het Mnl. Wdb. nietnbsp;vermeld.
ves: wis, waarachtig? Vgl. vs. 280, en de Aant. wes: gewis. Bijw. Mnl. Wdb. IX, 2671.
618 nbsp;nbsp;nbsp;jamer: leed. Dit is de oorspr. vorm van het woord. Mnl. Wdb.nbsp;III, 1011.
619 nbsp;nbsp;nbsp;inbringhen: veroorzaken, opleveren. Mnl. Wdb. III, 836, 3.
621 diendelingh: dienaar. In vs. 367: dienderlingh. Vgl. nog diendeliok = gedienstig, vs. 164.
623 nbsp;nbsp;nbsp;confoort: hulp, troost. Mnl. Wdb. III, 1770. Vgl. vs. 595 con-forteren.
624 nbsp;nbsp;nbsp;bederfven: omkomen, sterven. Mnl. Wdb. I 629, 2. Dikwijlsnbsp;komen in het Mnl. bederven en sterven naast elkaar voor; bedervennbsp;betekent dan een onnatuurlijke dood sterven.
zyns goddelicxs woort: De genitief hangt af van honghere, honger naar.
625 nbsp;nbsp;nbsp;een ghewaghen doen of: spreken van.
627 zandt: zond. De oorspr. regelm: vorm van het praet. sing. Dit komt in de 16e eeuw nog vrij veel voor. Vgl. Lubach § 15.
629 nbsp;nbsp;nbsp;nopen; nijpen, persen. Mnl. Wdb. IV, 2535, e.
630 nbsp;nbsp;nbsp;troostich: troostend, heilrijk. Mnl. Wdb. VIII, 729, 2.
syrope: zoete artsenij. Mnl. Wdb. VII, 1168. Vgl. de vorm serope in vs. 154.
-ocr page 342-631 nbsp;nbsp;nbsp;gheduerich: bestendig. M n 1. W d b. II, 1088, 2.
632 nbsp;nbsp;nbsp;briefven: in zijn brief getuigen, meedelen.
635 nbsp;nbsp;nbsp;desolaet: troosteloos. Niet opgenomen in het M n 1. W d b.
636 nbsp;nbsp;nbsp;zondere verlaet: zonder uitstel, onverwijld. M n 1. W d b. VIII,nbsp;1965, 4.
637 nbsp;nbsp;nbsp;hem kennen: zich bewust zijn (van zijn onwaardigheid). Vgl.nbsp;M n 1. W d b. III, 1318, II 1.
638 nbsp;nbsp;nbsp;staen up: vertrouwen op. M n 1. W d b. VII, 1868: ,,U sal. . .nbsp;vallen als enen ridder gebuerde, die also seer op sijns wijfs woordennbsp;stont”. Geven Wisen Volksb, 50 v.
t'orteynich: goedgunstig. In het M n 1. W d b. niet opgenomen.
639 nbsp;nbsp;nbsp;oorcondighen: verkondigen. Mnl. orconden. M n 1. W d b. V,nbsp;1981, 4.
641 secreet: geheimenis Mnl. W d b. VII, 944, 2.
643 duer: om wille van. Mnl. W d b. II, 310, 3.
. . .dynghen: uwe goedheid, barmhartigheid en zuiverheid. Letterlijk: goede, barmhartige, zuivere dingen. Vgl. Mnl. W d b. II, 203: ,,Lachterlike dinc” = schande, ,,Ware dinc” = waarheid.nbsp;,,An hare (Maria) die twoort ontfinc vul graden ende waerre dinc”.
646 nbsp;nbsp;nbsp;voordachtich: bedachtzaam. Bijw. Mnl. W d b. IX, 967.
647 nbsp;nbsp;nbsp;betrau: vertrouwen. Bij het werkw. betrauwen; Mnl. Wd b. I,nbsp;1165, 1. Het woord zal wel onder invloed van het rijm gevormd zijn.
648 nbsp;nbsp;nbsp;'werckt: Het onderwerp die is meervoud: droufheden. Voorbeeldennbsp;van niet overeenstemming tussen subj. en praed. vindt mennbsp;Stoet t, Synt. § 203. T. z. pl. § 197 vindt men een aantal voorbeelden van abstracte zelfst.nw. in het meervoud.
649 nbsp;nbsp;nbsp;een duechdich vermeeren: een vermeerdering van deugd. Rederijkers constructie.
650 nbsp;nbsp;nbsp;beghonste: Deze vorm van het praet. van beginnen komt in de 16enbsp;eeuw vrij vaak voor; vgl. L u b a c h § 14.
651 nbsp;nbsp;nbsp;verstant: uitlegging. Mnl. W d b. IX, 30, 6. De t. z. pl. kol, 29,nbsp;5 gegeven vertaling betekenis past hier ook.
653 nbsp;nbsp;nbsp;zonderlynghen: in het bijzonder, inzonderheid, bovenal. Bijw.nbsp;Mnl. W d b. VII, 1554, 5,
654 nbsp;nbsp;nbsp;wercken: totstand brengen. Mnl. W d b. IX, 2271, II 1.
656 verstyven; versterken, Mnl, W d b. IX, 62, 2.
658 nbsp;nbsp;nbsp;batene: voor baat, voordeel. Moeten we hier de verbogen vormnbsp;van de infinitief aannemen? Het subst. is bate.
659 nbsp;nbsp;nbsp;ongherust: rusteloos, woelig. Mnl. W d b. V, 667.
wedt: wed, poel, kolk. Mnl. W d b. IX, 1876. s.v. wedde, waar het alleen voor komt in de bet. drinkplaats en doorwaadbare plaats.
-ocr page 343-661 de wedt des ghemoets myn: de wet van mijn geest, van mijn innerlijk. Vgl. M n 1. W d b. II, 1365, 3.
666 nbsp;nbsp;nbsp;zoo wye dat: alwie. Vgl. de Aant. op I vs. 207.
zy: is. De conj. vorm inplaats van de indicatief. Vgl. de Aant. op I VS. 1242.
667 nbsp;nbsp;nbsp;in allen: in alles. De oorspr. 3e nval van alle, bij verkorting al.nbsp;Vgl. M n 1. W d b. I, 316.
beschuldich: schuldig. M n 1. W d b. I, 1012.
670 nbsp;nbsp;nbsp;metten keer: op uw beurt. Vgl. M n 1. W d b. III, 1263, 7. Vgl.nbsp;Ndl. eens op een heer.
671 nbsp;nbsp;nbsp;meswanen: wantrouwen. Onb. wijs als subst. gebruikt. M n 1.nbsp;W d b. IV, 1757, 2.
674 nbsp;nbsp;nbsp;spoet: Hier is het werkw. spoeden = haastmaken, zich haastennbsp;intransitief gebruikt. Vgl. M n 1. W d b. VII, 1765, III.
675 nbsp;nbsp;nbsp;sWyse mans leeren: de leer van Salomo, wat Salomo zegt.nbsp;bescriven: schrijven. M n 1. W d b. I, 1006: ,,Sinte Pauwels. . .nbsp;in sijn eerste epistel, die hi bescrivet totten Corinthen” Gesta Rom.nbsp;f. 24 c.
682 nbsp;nbsp;nbsp;te bevroen spoen: spoedig inzien, begrijpen. Er staat: wil haastnbsp;maken met het te begrijpen.
up elck saysoen: altijd. Saysoen = jaargetijde, en tijd in het algemeen Vgl. M n 1. W d b. VII, 60 vlg.
683 nbsp;nbsp;nbsp;zynde ghemist: hebbende gemist, hebbende verloren. M n 1.nbsp;W d b. IV, 1732, 3.
Vgl. voor zynde het in de volkstaal gebruikelijke ik ben ’t verloren = ik ben ’t kwijt. Den rechten wech missen = de verkeerde weg inslaan.
¦687 uut tween: Met de oude 3e naamvals uitgang. Vgl. Franck § 232, 2.
688 thuuin: haag, heining. M n 1. W d b. VIII, 786, 1. Let op de merkwaardige spelling; in vs. 1056 thuunen. Vgl. nog de Aant. opnbsp;I VS. 1290.
middele: Hier nog een adj. De in het midden tussen twee plaatsen in staande. De middenmuur, de tussenmuur.
690 nbsp;nbsp;nbsp;uutmeten: uitmeten, (uitvoerig) zeggen. In het M n 1. W d b.nbsp;VIII, 984 komt het alleen voor in de zin van in het klein bij de maatnbsp;verkopen. Vgl. onze uitdr. De voordelen van iets breed uitmeten.
691 nbsp;nbsp;nbsp;ant hout; aan het kruishout.
¦ 692 de wedt: Vgl. Eph. 2, vs. 15. Sint Paulus bedoelt hier de oude wet van Mozes. Klaar en duidelijk zijn de uiteenzettingen die denbsp;gheestelicke personayghen geven nu bepaald niét; bovendien is denbsp;zinsbouw herhaaldelijk zeer verward.
heeschs: eis, n.1. de lastige voorschriften die de oude Joodse wet gaf.
-ocr page 344-693 nbsp;nbsp;nbsp;zoo verre de zelve: voor zo ver deze. Bedoeld is de wedt amp;rx harennbsp;heeschs.
scriftelick verstranghen: knellende, benauwende bepalingen overeenkomstig de Schrift.
694 nbsp;nbsp;nbsp;ghehanghen: Wij gebruiken hier een part. praes. In het Mnl.nbsp;kwam een dergl. part. praet. vaak voor. Vgl. Stoet t, Synt.nbsp;§ 261. De bet. is hier: zijnde gehangen = hangende.
695 nbsp;nbsp;nbsp;handtghescrift: ondertekende verklaring, schuldbekentenis.nbsp;Mnl. W d b. III, 124, 2. Vgl. Staten Vert. Luc. 16, 6: Neemt unbsp;kantschrift,. . . . N e d 1. W d b. V, 1953, 2 haalt nog een plaatsnbsp;aan uit Gentsche Spelen 185, waar thandtgescrift voorkomt in de bet.nbsp;van schuldbrief.
uutvaghen: uitvegen (zodat het niet meer te lezen is). Mnl. Wd b. VIII, 1090 geeft slechts één plaats; schoonmaken, van een wond.
sliefden verbreen: het toenemen van de liefde. Mnl. W d b. VIII, 1543, II.
697 boude: weldra, spoedig. Hier meer een stoplap, die evengoed onvertaald kan blijven. Vgl. Mnl. W d b. I, 1397, 2 en 3.
699 merckt upt omwelven: let op het omverwerpen? Van de scheidsmuur uit VS. 688 ? Omwelven = omverwerpen, onderste boven keren. Mnl. W d b. V, 197.
701 onverdient: zonder dat gij, zondaar, het verdiende.
703 beboet: bescherming, verzekering. Mnl. W d b. I, 747.
705 macht der duusternesse: macht van de eeuwige duisternis, van de hel. De uitdrukking wordt a.h.w. verklaard in het volgend vs.:nbsp;ja helle, zonde, vyandt.
messant doen: onheil aandoen, benadelen? Misschien door assimilatie uit meshant, dat dan mogelijk samenhangt met het meermalen bij Lawet voorkomende ghehande = heil, voordeel, gerief.
708 nbsp;nbsp;nbsp;zeghel: zegel, als bewijs van betrouwbaarheid. Vgl. Eph. 1, vs. 13nbsp;en II Korinth. 1, vs. 22.
vry der bederfvenesse: onvergankelijk. Bederfvenesse = ondergang. Mnl. W d b. I, 626.
709 nbsp;nbsp;nbsp;briefde: in de brief (n.1. aan de Ephesiërs) schreef.
710 nbsp;nbsp;nbsp;myts:door. Mnl. W d b. IV, 1566,3.
714 levendich: levend. Vgl. de Aant. op vs. 559.
716 nbsp;nbsp;nbsp;uut der liefden adere: uit liefde. Omschrijving met weinig betekenis, zoals Lawet die herhaaldelijk gebruikt. B.v. vs. 695: duernbsp;sliefden verbreen', vs. 768: uut sliefden conqueste.
717 nbsp;nbsp;nbsp;zondere verlaet: zonder uitstel, onverwijld. Mnl. W d b. VIII,nbsp;1965, 4.
-ocr page 345-720 nbsp;nbsp;nbsp;zy gheloovighe: Gheloovighe kan men misschien opvatten als eennbsp;bijstelling zonder lidwoord bij zy. Voor de uitgang vgl. erfghenamenbsp;in VS. 722. In het Mnl. kwam een bijstelling zonder lidw. slechtsnbsp;zelden voor; vgl. Stoet t, Synt. § 205, Opm. II.
beradelick: op zijn heil lettend, voor zijn heil zorgend. Bij hem beraden; Mnl. W d b. I, 907, 4: ,,Doe mi tilijc dijn ghenadennbsp;bekinnen, Here, ende mi beraden”. Men kan wys beradelick ooknbsp;eenvoudig weergeven met verstandig; vgl. wyselick beraen in vs.nbsp;804, en de Aant.
721 nbsp;nbsp;nbsp;vrame: nut, voordeel, heil. Mnl. W d b. IX, 1239.
723 nbsp;nbsp;nbsp;prejuditie: schade, nadeel. Fr. prejudice. In het Mnl. W d b.nbsp;niet opgenomen. Dit woord komt ook nog voor in het octrooi doornbsp;de Roeselaarse Magistraat in 1516 aan de Kamer ,,Zebaer Herten”nbsp;verleend: sonder prejuditie ofte verminderthede van iemandes oftenbsp;andere guide. . hiervoor Bijlage A, blz. 71. Het zelfde woord innbsp;Bijlage B, blz. 73.
724 nbsp;nbsp;nbsp;malitie: boosheid, slechtheid. Mnl. Wd b, IV, 1065.
benefitie: weldaad. Lat. beneficium. In het M n 1. W d b. Komt het woord niet voor; in het Mnl. Handwdb. slechts in denbsp;bet. van inkomsten uit kerkelijke goederen.
727 nbsp;nbsp;nbsp;naer Serifs verhalicheyt: zo als de H. Schrift verhaalt. Rederijkers omschrijving.
728 nbsp;nbsp;nbsp;eerfve: erfdeel. Subst. onz. Mnl. W d b. II, 725, 1.
729 nbsp;nbsp;nbsp;perfecteück: op volmaakte wijze, heel stellig. In het Mnl. W d b.nbsp;niet opgetekend. Voor de bet. vgl. N e d 1. W d b. XII, 1202, B.
731 nbsp;nbsp;nbsp;dus verzekert zynde: die verzekering ontvangen hebbende. Vgl.nbsp;VS. 729.
zonder af te scheene: zonder er van af te wijken, afscheden = van iets afgaan, het laten varen. Mnl. Wd b. I, 262, 2 c.
732 nbsp;nbsp;nbsp;hem bekennen: zich verklaren. Hier is ook mogelijk: Daar hijnbsp;inziet zo klein te zijn. . . Vgl. Mnl. W d b. I, 783/4, 2 en 5.
734 voor alle dynghen: vooral. Van dinc in de bet. van zaak, ding. Vgl, voordergl. uitdrukkingen Mnl. Wdb. II, 200, 3 (vooral kol. 202/3).
736 nbsp;nbsp;nbsp;ten stonden: terstond. Deze bet. ontwikkeling uit opdat ogenbliknbsp;is reeds Mnl. vgl. Mnl. Wdb. VII, 2203.
737 nbsp;nbsp;nbsp;anlech: aanklacht, beschuldiging. Kil. aenlegghe, vetus, actio,nbsp;accusatio. In deze bet. komt het subst, niet in het Mnl. Wdb.nbsp;voor. Wel het verb, enen iet aenleggen = iem. van iets beschuldigen.nbsp;M n 1, W d b. I, 120, 6.
738 nbsp;nbsp;nbsp;legende: wat voorgelezen moet worden, hier: wat door de spelersnbsp;moet worden gezegd, nog algemener: het spel van de spelers.
744 beclyven: voordeel. Onb. wijs als subst, gebruikt; het zelfde als
-ocr page 346-beclyf. M n 1. W d b. I, 797, 1. Of van becliven in de bet. van bestendig iemands deel zijn; dus: bestendig een goede wil hebben.
746 clamatie doen: roepen, kermen. (Vgl. vs. 749). Van lat. clamatio. In het M n 1. W d b. niet opgenomen.
750 nbsp;nbsp;nbsp;enen ontfaermen: zich over iem. ontfermen, medelijden hebbennbsp;met iem. Het werkw. ontfaermen is hier intrans. en regeert de datief.nbsp;In het Mnl. volgt meestal de genitief; vgl. M n 1. W d b. V, 1353/4,nbsp;II. De datief kwam in de 16e eeuw wel meer voor, vgl. Van H alter e n § 6 noot **. Vgl. nog Van Dis, blz. 208, vs. 2117 ,,Maernbsp;hy en seyt niet: ic wil u om der missen ontfermen”, en de Aant.nbsp;blz. 320. Stoett, Drie KI u c hte n (Esbatement v. d. Schuyfman)nbsp;blz. 25 VS. 563 ,,0! paerdeken o! ontfermpt u heer!” en de Aant.nbsp;blz. 121. Straks in vs. 857 komt dit ontfaermen weer voor.
751 nbsp;nbsp;nbsp;onghelaeckt: volmaakt. Waarin niets te laken, berispen is. Vgl.nbsp;de bet. onberispelijk in Mnl. W d b. V, 580.
753 nbsp;nbsp;nbsp;als: toen. Mnl. W d b. I, 367, 2. In afwijking van het tegenwoordig gebruik wees als(e) in het Mnl. en in de 16e eeuw ook opnbsp;een handeling in het verleden. Voor de 16e eeuw. vgl. Stoett,nbsp;Dr. Klucht. Gloss, s.v. als.
754 nbsp;nbsp;nbsp;zonder vederen: naakt, arm, behoeftig. Vgl. bij dit beeld het hiernbsp;gebruikte werkw. vlooch. Bij de H. Geest wordt het beeld van denbsp;duif op grond van Matth. 3, vs. 16 algemeen gebruikt. Hoe Lawetnbsp;hier bij Christus aan deze beeldspraak komt is mij niet gebleken.nbsp;In de Bijbel zijn vleugels wel het symbool van bescherming, dusnbsp;macht, vgl. Ps. 16, vs. 8; 35, vs. 8; 56, vs. 2 en 60, vs. 5. Voor zynsnbsp;vaders schoot vgl. Joh. 1, vs. 18.
759 onvroome: heilloos. Voor vrome, subst., in de bet. van nut voor iemands zieleheil zie Mnl. W d b. IX, 1402, 3.
761 nbsp;nbsp;nbsp;vaen: vangen, ontvangen, hier: aannemen.
762 nbsp;nbsp;nbsp;zaen: voorwaar, voorzeker. Bevestigingsformule, hier als stoplap.nbsp;Mnl. W d b. VII, 42, 4.
763 nbsp;nbsp;nbsp;zonder verflauwen: zonder mankeren. Hier stoplap. Van verflauwen = zwak, krachteloos worden. Mnl. W d b. VIII, 1718.nbsp;In het Mnl. bet. sonder verflauwen vaak zonder vertragen, welke bet.nbsp;hier ook wel zou passen.
764 nbsp;nbsp;nbsp;Justitie: Rechtvaardigheid. Vgl. voor deze regels I vs. 487 vlgg.nbsp;en de daar voorkomende tooch.
gheestich: geestelijk. Dit zal wel tevens op het uiterlijk slaan: als religieusen gekleed. In het Mnl. is geestich in bet. gelijk aan geesielyc.nbsp;Mnl. W d b. II, 1104. Lawet gebruikt zowel gheestich als gheeste-lick, deze laatste vorm n.1. in de aankondiging dat WarachtichBewysnbsp;Scriftuerlick Tróóst, enz. weer aan het spel gaan deelnemen; I vs.nbsp;1221; II vs. 563.
766 fyguere oorboren: in een tooch tonen, toghen. Orboren — oefenen.
-ocr page 347-335
beoefenen. M n 1. W d b. V, 1935, 5. Verdam geeft daar voor de 16e eeuw nog de uitdr. ,,musijcken orboren” = muziek makennbsp;[Ndl. Kluchtspelquot;^ 110, 45); ,,vreucht orboren” = pleizier maken,nbsp;vrolijk zijn (Ndl. Kluchtspel'^ 110 opschr.; Liedeh. S. 21, 21). Aannbsp;deze laatste uitdr. herinnert I vs. 837: ,,zyt vruecht oorboorlick”,nbsp;II VS. 1042: ,,in een vruechdich oorbooren” en II vs. 1245: ,,dynsnbsp;vruechts oorbooren”. Vgl. nog P 1 a n t ij n ,,laet ons vruechtnbsp;orboren = menons ioye, laetemur, gaudeamus”.
768 conqueste: verovering. In het M n 1. W d b. komt wel het werkw. conquereven — veroveren voor. Vgl. nog de Aant. op vs. 716.
770 nbsp;nbsp;nbsp;verstant: betekenis. M n 1. W d b. IX, 29, 5.
ghemoeten: ontmoeten, vinden. Hier: kennen. M n 1. W d b. II, 1373.
fyguerlick: aanschouwelijk, in de ,,fyguere”, in de tooch. verzoeten: iem. aangenaam stemmen, iemands toestand veraangenamen, zijn leed verzachten, hier; troosten. Vgl. M n 1. W d b.nbsp;VIII, 2505, B.
771 nbsp;nbsp;nbsp;ghezent: gezonden. De zwakke vorm is de oorspr. Vgl. voor denbsp;verbreiding van sterke vormen van dit oorspr. zwakke werkw. innbsp;de M.E.: Van Helten § 147; voor de verbreiding in de 16enbsp;eeuw: Lubach § 15.
niet om vervaljanten: zo voortreffelijk mogelijk. Valjant — flink, kloek, voortreffelijk; M n 1. W d b, VIII, 1191. Voor deze in denbsp;16e eeuw heel gebruikelijke omschrijving vgl. Van Helten,nbsp;Gloss, blz. 48.
773 heere der heeren: Voor deze z.g. superlatieve genitief vgl. de Aant. op I VS. 1041.
778 nbsp;nbsp;nbsp;dyvyne: goddelijk. Vgl. de Aant. op I vs. 928.
779 nbsp;nbsp;nbsp;verhalicheyt doen: verhalen, zeggen. Dergelijke omschrijvingennbsp;van een werkw. komen bij Lawet herhaaldelijk voor. Vgl. vs. 727.
781 nedt int verhooghen: wat de mens verheugt. Vgl. de Aant. op I VS. 1309.
784 nbsp;nbsp;nbsp;zonder eenighen verdoove: zonder enige vermindering. Hier eennbsp;stoplap met vage bet. Bij het werkw. verdoven = krachteloos maken; Mnl. Wdb. VIII, 1632,4.
785 nbsp;nbsp;nbsp;speelwys: spelsgewijze, in het spel.
786 nbsp;nbsp;nbsp;singet: zegelring. De normale vorm is sigMêi. Mnl. Wd b. Vil, 1097.
787 nbsp;nbsp;nbsp;chierelick: sierlijk, schoon, mooi. Mnl. Wdb. VII, 1093 s.v.nbsp;sierlyc.
788 nbsp;nbsp;nbsp;anthierelick: passend? Vgl. hanteren = regelen, besturen, inrichten; Mnl. Wdb. III, 120, 9.
791 beradich: genadig. Vgl. de Aant. op I vs. 198.
-ocr page 348-336
nope: drank, wat men ergens uitperst. Vgl. vs. 629/630. Elders bet. nope stoot, duw, enz., de oorzaak van de handeling; hier hetnbsp;gevolg van de handeling.
792 nbsp;nbsp;nbsp;gheschoyt; geschoeid.
793 nbsp;nbsp;nbsp;schoens: Vgl. voor dit dubbel meerv. de Aant. na vs. 436.
hem selfs sterfven: zich zelf afsterven, leven alleen voor het geestelijke. Vgl. Mnl. Wd b. VII, 2109, 4, waar enkele plaatsen nit Ruus^ hroec vermeld worden, alle met de genitief van het wederk. voornw.
mesraken: dwalen, verdolen. In deze meer uitgebreide bet. ook reeds Mnl. Vgl. Mnl. W d 1. IV, 1706, 1. Hier is de onb.wijs alsnbsp;subst. gebruikt.
tgheloove, die. . . Naar alle waarschijnlijkheid moet dat gheloove antecedent zijn van die\ Wel kan gheloove in het Mnl. als vrouwl.nbsp;voorkomen, maar hier staat er een onz. lidwoord voor, wat het geval vreemd maakt.
bescod: groei, vermeerdering. In het Mnl. W d b. komt het niet voor. K i 1. proventus, incrementum, augmentum.
wyselick beraen: verstandig. Deelw. van hem beraden. De gebruikelijke Mnl. uitdr. is: wel beraen. Vgl. Mnl. W d b. I, 907, 2,
vermaen doen van: vermelden, vermelding maken van. Het zeltde amp;\s vermanen, Mnl. W d b. VIII, 2101, 4. De uitdr. is reedsnbsp;Mnl., vgl. Mnl. W d b. VIII, 2080, 2.
Esay — 59: ? Het tweede cijfer is gevlakt, zo goed als niet leesbaar. 59? 50?
796
800
802
804
809
811
den keest smaken: begrijpen waar het om gaat. Vgl. voor deze rederijkers uitdr. Groote Hel vs. 123 ,,siet wat men doet,nbsp;wilt vrij den keest smaken” en de Aant. daarop.
Het M n 1. W d b. III, 127! geeft meerdere uitdr. in deze zin: ,,Smaect wel miere woorden keest”, Sev. Blisc. v. M. 569. ,,Poor-tiers, cocx, smaeckt wel den keeste” (n.1. mijner woorden) Belg.nbsp;Mus. 9, 191, 54.
schier: snel, spoedig, vlug. Hier een stoplap. Mnl. Wdb. VII, 504.
verzeert: bedroefd, verdrietig. Mnl. Wdb. VIII, 2392. Hier misschien bedoeld als synoniem van troosteloos?
wyt: wijd, ruim. Bijw. Hier wellicht op te vatten als een bijw. ter versterking: zeer.
812 bekeert zyt: weest bekeerd, bekeert u.
816 vercoort: verkort. Voor deze z.g. rekking voor r -1- cons, zie Van H e 11 e n §“8, a. Bij Lawet komt ze herhaaldelijk voor: vs. 825nbsp;ontfaermen: 826 aermen: 827 zoorghe; enz.
duerzinderen: doortrillen. Het komt in het Mnl. niet voor. In het Westvlaams bestaat nog zinderen = tintelen, sidderen; De B o.
-ocr page 349-337
817 talder spatie: altijd, te allen tijde. Vgl. de Aant. op I vs. 208.
819 de nopen gheven: Nope = stoot, duw, aansporing (vgl. I vs. 172) Hier: wat zij met nadruk, beslistheid zeggen. Zo is de uitdr. weernbsp;te geven door; verzekeren, stellig beweren,
821 nbsp;nbsp;nbsp;lastelick: drukkend. Synoniem vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M n 1. W d b. IV, 171.
822 nbsp;nbsp;nbsp;mastelick: ? Kan het misschien behoren bij mast, het stamwoordnbsp;van mesten, waarvan wij nog hebben vermast = zwaar geladen, zichnbsp;vermasten = zich overeten? Vgl. M n 1. W d b. IV, 1209.
824 ongoddelicke: goddeloze. Adj. als subst. gebruikt. Vgl. M n 1. W d b. V, 761.
laten: verlaten. M n 1. W d b. IV, 191, 11.
828 nbsp;nbsp;nbsp;ziet: het onderwerp is ooghen. Een dergelijke discongruentie tussennbsp;onderwerp en gezegde komt bij Lawet meer voor. In het Mnl. is ditnbsp;niet zeldzaam; vgl. Stoet t, Synt. § 203.
829 nbsp;nbsp;nbsp;bemerckheyt: Omschrijving voor bemercken: zien, letten op, achtnbsp;geven op. Voor deze bet. zie Mnl. W d b. IV, 1456, 4 s.v. merken.nbsp;Bemerckheyt zou men kunnen weergeven door aandacht.
831 oyt: altijd, gezegd van het verleden; de oorspr. bet. van het woord. Vgl. Mnl. W d b. V, 1599, 1. Bij Anna Byns is deze bet. de gewone, vgl. Van Helten, Gloss, blz. 53. Deze bet. heeft hetnbsp;woord zeer lang behouden, het N e d 1. W d b. geeft nog een plaatsnbsp;uit Bilderdijk.
834 zoo wanneer: wanneer ook. Vgl. de Aant. op vs. 348 Hier, en in VS. 836 zou beter passen zodra als.
839 nbsp;nbsp;nbsp;up elck saysoen: altijd. Vgl. vs. 682.
840 nbsp;nbsp;nbsp;met vastelick bevroen: met grote zekerheid. Hem bevroen kan
\gt;amp;t. zeker zijn. nbsp;nbsp;nbsp;Mnl. W d b. I, 1197.
842 scriftelick: uit de H. Schrift. Vgl. scriftuerelick in de titel.
hier ten percken: hier ter plaatse, hier. Perck, parck = besloten ruimte. Mnl. W d b. VI, 136, 1.
846 nbsp;nbsp;nbsp;bekeren: tot inkeer komen, zich bekeren. De hier voorkomendenbsp;constr. met tot komt in het Mnl. nog niet voor. Vgl. Mnl. W d b.nbsp;I, 790, 6 b.
fyn: geheel en al. Bijw. Mnl. W d b. II, 808.
847 nbsp;nbsp;nbsp;zonder sverzeeren pyn: zonder enige moeite? Verseren = pijnlijknbsp;worden; of: sterker, krachtiger worden (Mnl. W d b. VIII,nbsp;2409). Hier heeft men wrschl. een versterking van de uitdr. zondernbsp;pyn = zonder moeite. Vgl. Mnl. W d b. VI, 356 s.v. pine.
849 anschauwen: De zin vraagt hier: vertrouwen. Een bewijsplaats uit het Mnl. is niet bekend. Vgl.: uitzicht op een betrekking hebbennbsp;— vertrouwen een betrekking te zullen krijgen.
22
-ocr page 350-338
uutten; uitspreken. Hier; woorden. Onb. wijs als subst. gebruikt. M n 1. W d b. VIII, 987, 5.
850 vul van virtuuten: krachtig, sterk, vast. Virtuut = kracht, M n 1. W d b. IX, 530.
853 nbsp;nbsp;nbsp;gherechticheyts verstranghen: strenge rechtvaardigheid. Ver-stranghen, een in de 16e eeuw zeer gebruikelijk werkwoord, afgeleid van stranc. Hier is de onb.wijs als subst. gebruikt, met de bet.nbsp;van: gestrengheid (Vgl. M n 1. W d b. VII, 2274, 8). Bij La wet komtnbsp;deze constr. van subst. in de genitief -|- onb.wijs meer voor.
854 nbsp;nbsp;nbsp;ommevanghen omhelzen, omarmen. Hier met de bijgedachtenbsp;ter bescherming? M n 1. W d b. V, 188, 2.
855 nbsp;nbsp;nbsp;vervroyen: zich verheugen. Intrans. M n 1. W d b. IX, 249, III.
862 nbsp;nbsp;nbsp;versteken: verbergen (n.1. die gebreken). M n 1. W d b. IX, 42, 3.
863 nbsp;nbsp;nbsp;accoort staen; in overeenstemming zijn met. Hier; geschikt zijnnbsp;tot? Immers ook in het Mnl. is de bet. van het woord tamelijk weifelend. Vgl. Mnl. W d b. I, 308, Aanm. 1. Accoort is hier bijw.,nbsp;vgl. accort syn = overeenstemmend zijn, Mnl, W d b. I, 308,nbsp;Aanm. 2.
864 nbsp;nbsp;nbsp;upzet: onderneming, daad. Mnl. W d b. V, 1843, 5.nbsp;voortgaen: succes hebben. Mnl. W d b. IX, 1187,5.
866 ghecroont metten schildt: Dit eigenaardige beeld komt ook in de Vulgaat voor: Psal. 5, vs. 13: ,,ut scuto bonae voluntatis tuaenbsp;coronasti nos”. ,,De Katholieke Bijbel” uitg. Teulings, ’s-Bosch,nbsp;vertaalt: ,,als met een schild omringt gij. . . .”
868 niet slechtelick: grondig. Van slechtelick nbsp;nbsp;nbsp;oppervlakkig vs,
uit het Mnl. geen voorbeeld opgetekend, vgl. Mnl. W d b. VII, 1250, Aanm. Kil. slechtelick naeyen = ruditer consuere; slechtelick seggen = dicere perfunctorie.
871 buuten alle beschoove; in hoge mate? Voor beschoof geeft het N e d 1. W d b. II^ 1993 enkele 16e-eeuwse plaatsen met de bet.nbsp;opmerkzaamheid, oplettendheid; soms is de betekenis vaag!
873 inspireren: ingeven. In het Mnl. W d b. wel inspiratie = ingeving. Mnl. W d b. III, 929.
propys: gunstig, geschikt. Mnl. W d b. VI, 735.
876 Verbind vs. 872 gheloove met van alle myne zonden. . .
878 meeninghe: voornemen. Mnl. W d b. IV, 1416, 7.
880 nbsp;nbsp;nbsp;varincxs: bijna. Vgl. voor deze betekenis ontwikkeling uit de gewone bet. snel, spoedig Mnl. W d b. VIII, 1269, 3.
881 nbsp;nbsp;nbsp;el niet dan: anders niets dan, niets anders dan, slechts. Mnl.nbsp;W d b. II, 608.
-ocr page 351-hooscheyt: Uit hovescheyt: fijne vormen, beschaafde manieren, beschaving. M n 1. W d b. III, 687.
884 nbsp;nbsp;nbsp;hem ghewachten van: zich onthouden van, nalaten. M n 1.nbsp;W d b. II, 1846, 2.
hebt beghunnen: zijt begonnen. In het Mnl. werden de participia der intrans. werkw. met hebben verbonden als het werkw. tot denbsp;imperfectiva behoorde. Vgl. Stoet t, Synt. § 268.
885 nbsp;nbsp;nbsp;onvrame: ongeluk. Mnl. W d b. V, 1522.
886 nbsp;nbsp;nbsp;voordan: voortaan, voor het vervolg. Mnl. W d b. IX, 1173, c.nbsp;Vgl. voor wat hier gebeurt blz. 49.
889 myts dat: omdat. Voegw. Mnl. W d b. IV, 1569, III 1. luude ende stille: geheel en al. Zie de Aant. op vs. 47.
891 nbsp;nbsp;nbsp;gheryvelick: aangenaam. Adj. Mnl. W d b. II, 1551.
892 nbsp;nbsp;nbsp;by blyvelick zyn: bijblijven. Rederijkers omschrijving.
894 ghelauwen: deelachtig worden. Mnl. W d b. II, 1203, 2.
896 nbsp;nbsp;nbsp;boetbeeteringhe: boete. Eigenlijk tautologisch, want zowel boetnbsp;als beeteringhe betekent boete; vgl. Mnl. W d b. I, resp. 1343, 1nbsp;en 1154, 3. Dit woord komt ook nog voor in vs. 1139.
897 nbsp;nbsp;nbsp;zondere slakatie: zonder verslapping, zonder vermindering?nbsp;Wrschl. nagenoeg synoniem met te vullen, ten volle. In het Mnl.nbsp;W d b. komt de uitdr. niet voor. Waarschijnlijk hoort slakatie bijnbsp;slac = slap, los, traag; Mnl. W d b. VII, 1227.
899 ontsincken: voortkomen uit. Bij dit werkw. is het begrip «aar 6e-neden, wegzinken, het meest voorkomend, echter ook het tegenovergestelde komt voor: zwellen, opzwellen. Vgl. Mnl. W db . V, 1257. Ook bij andere met ont- samengestelde werkw. heeft mennbsp;twee tegenstrijdige betekenissen; vgl. T ij d s c h r. 19, 256 vlg.
901 nbsp;nbsp;nbsp;ontruerelick: zonder droefheid. Wrsch. door Lawet zelf gevormd.nbsp;Treurlyck = bedroefd.
902 nbsp;nbsp;nbsp;ghebuerelick zyn: geschieden. Het zelfde als ghebueren.nbsp;gheduerelick: bestendig, voortdurend. Bijw. Het zelfde als ghe-durich = bestendig, dat ook als bijw, voorkomt; vgl. Mnl. W d b.nbsp;II, 1088, 2.
Voor het Westvlaamse rijm ontruerelick: ghebuerelick: gheduere-lick: puerelick vgl. Franck § 45.
903 nbsp;nbsp;nbsp;vroome: voordeel, baat. Mnl. W d b. IX, 1309.
905 nbsp;nbsp;nbsp;oblatie: offergave. In deze bet. komt het woord in het Mnl. Wdb.nbsp;niet voor. Fr. oblation.
906 nbsp;nbsp;nbsp;calveren der lippen: Het beeld is niet aan de Bijbel ontleend,nbsp;maar waarschijnlijk van Lawet zelf. Vgl. Ps. 50, vs. 17.
907 nbsp;nbsp;nbsp;bequame: aangenaam. Mnl. Wdb. I, 895.
-ocr page 352-912 nbsp;nbsp;nbsp;grootdadich: grote daden doend; verheven. Mnl. Wdb. 11,2188.
913 nbsp;nbsp;nbsp;goder: goed. Met de oorspr. o-kiank. Vgl. got. gods. Met deze o-klank komt goed voor in godale, een zeer goede soort bier. Hetnbsp;woord luidt ook goetia/e; vgl. Mnl. Wdb. I, 333 s.v. alê.
915 nbsp;nbsp;nbsp;wel manierich: op goede, duidelijke wijze. Van maniere = goede,nbsp;schone wijze. Mnl. Wdb. IV, 1114, 3.
916 nbsp;nbsp;nbsp;vlerck: hand, klauw. Reeds in het Mnl. komt dit woord voor innbsp;de bet. van arm, in gemeenzame taal. Mnl. Wdb. IX, 607, 1.
917 nbsp;nbsp;nbsp;valjandich: dapper, flink, kloek. Bij het Mnl. valjant. Mnl.nbsp;Wdb. VIII, 1191.
918 nbsp;nbsp;nbsp;schandich: schandelijk. Volgens Mnl. Wdb. VII, 306 isnbsp;Kiliaen de oudste bron voor dit woord.
919 nbsp;nbsp;nbsp;ghehandich: heilvol? Vgl. de Aant. op I vs. 580. Ook in Lawet’snbsp;Spel up den Vader Onse komt ghehandich voor: ,,... Christusnbsp;zyne discipulen ghehandich tPater Noster gheleert hebbende ...”
921-
921
”980 Dit is een refrein van vier coupletten, op de stok ,,Compt alle tot my, ick bem dynen eenighen troost”, gesproken doornbsp;Christus, die aan het kruis hangt.
onberaden: hulpeloze. Adj. als subst. gebruikt. Mnl. Wdb. V, 245, 1.
926 nbsp;nbsp;nbsp;bekende: vriend ? In het Mnl. kan bekennen de bet. hebben vannbsp;omgaan met, daaruit kan men wel tot de bet. vriend besluiten.nbsp;Mnl. Wdb. I, 779, 2.
927 nbsp;nbsp;nbsp;zonder gheldt: die zonder geld is, behoeftige, arme.
amende: schuld ? Vgl. amendich = schuldig door Oudemans 1, 165 geciteerd uit Houwaert. Vgl. nog de Aant. op vs. 252.
928 nbsp;nbsp;nbsp;ick ben: La wet gebruikt altijd de oorspr. vorm op -m. Dit is denbsp;enige uitzondering. Lubach § 110, a vermeldt slechts éénnbsp;plaats waar hij de vorm bem heeft gevonden, n.1. in de Gentsenbsp;spelen van 1539. Vgl. de Aant. op I vs. 4.
932 benoost: benauwd, bedrukt, bezwaard. Van benosen, dat in de bet. van benadelen in het Mnl. voorkomt. (M n 1. Wd b. I, 891).nbsp;Als bijv.nw. komt het voor bij Oudemans, I, 506 in de hiernbsp;geven bet.
936 zwaerheyt: ellende. Mnl. Wdb. VII, 2476, 4.
940 slevens eenpaerheyt: het eeuwig leven. Het Mnl. eenparicheyt bet. gestadigheid. ,,Gestadigheid des levens, het eeuwigdurende desnbsp;levens”, een bij Lawet gebruikelijke constructie.
942 vyguere: kracht. In het Mnl. Wdb. komt het woord niet voor. Fr. vigueur. Voor dit Westvlaamse rijm puere: viguere: huere vgl.nbsp;Franck § 45.
-ocr page 353-341
946 nbsp;nbsp;nbsp;svyandts verwinnen: de overwinning op de duivel. Onb. wijs alsnbsp;subst. gebruikt. Vgl. Gen. 3, vs. 15. M n 1. W d b. IX, 354, 1.
947 nbsp;nbsp;nbsp;begloost: ? Wegens het voorafgaande dyns broeders zou mennbsp;begloost een subst. willen noemen. De zin eist een deelw., in de bet.nbsp;van uitgekozen. Behoort beglosen misschien bij glosen — verklaren,nbsp;uitleggen, duidelijk maken? (M n 1. W d b. II, 2002).
948 nbsp;nbsp;nbsp;bekinnen: erkennen. M n 1. W d b. I, 782, 7 y-
949 nbsp;nbsp;nbsp;dinnen: afnemen, minder worden. Intrans. Mnl. Wdb. 11,468, 1.
952 ontdoen; openen. Mnl. Wdb. V, 1016, 5.
954 nbsp;nbsp;nbsp;slagher: hij die slaat, beul. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1226, 1:nbsp;,,Waerom en boot Jesus sijn ander wange niet, mer heeft sinennbsp;slager willen berispen ?” Boec v. d. L. Jhesu, fol. 263 d.
955 nbsp;nbsp;nbsp;stremmen: tegenhouden. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 2290, 1.
962 nbsp;nbsp;nbsp;verbiten; dood bijten, verscheuren, vernietigen. Mnl. Wdb.nbsp;VIII, 1495.
spyts: ondanks, in weerwil van. Synoniem met het Mnl. in spyt, ten spite van. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1728, 3.nbsp;provoost: bestuurder, hoofd, aanvoerder. Mnl. Wdb. VI,nbsp;752, 3: ,,Lucifer, proost van der helle”. Jan Praet 1949.
963 nbsp;nbsp;nbsp;machtich: de baas over. In het Mnl. met een genitief. Mnl.nbsp;Wdb. IV, 939,
966 nbsp;nbsp;nbsp;cantycke: het Hooglied van Salomo. Met de bruudt der cantyckennbsp;wordt hier de H. Kerk bedoeld.
967 nbsp;nbsp;nbsp;ghezwooren: gezworen, een eed afgelegd hebbend (n.1. vannbsp;huwelijkstrouw), hier: trouw. Vgl. Mnl. Wdb. II, 1725, 1, ennbsp;ons gezworen vrienden.
968 nbsp;nbsp;nbsp;swerels fondamenten: de grondvesten van de wereld. Bedoeldnbsp;is hier: van voor ’s werelds begin. Ook in het Mnl. kan fondamentnbsp;bet. oorsprong; Mnl. Wdb. II, 832. De uitdrukking zinspeeltnbsp;op Spreuk. 8, vs. 23 enz. T.z.pl, vs. 29: fundamenta terrae.
971 nbsp;nbsp;nbsp;excellente: verhevene, schitterende. Als subst. gebruikt adj.nbsp;Mnl. Wdb. II, 762.
972 nbsp;nbsp;nbsp;niet om vergenten: alleredelst (hoort bij hloet). Van gent = edel,nbsp;schoon, mooi. Voor deze omschrijving vgl. I vs. 105.
973 nbsp;nbsp;nbsp;pellicaen: Men geloofde dat de pelikaan zijn jongen voedde metnbsp;zijn eigen bloed, door zich de borst stuk te pikken. Daardoor werdnbsp;de pelikaan in de M.E. een geliefd zinnebeeld voor Christus, dienbsp;door het storten van zijn Bloed de mensheid verlost had, en innbsp;het H. Sacrament des Altaars op wonderbare wijze de zielen laafdenbsp;met zijn Bloed. Vandaar dat men ook nu nog in katholieke kerkennbsp;de pelikaan als zinnebeeld aangebracht ziet vooral in de versieringen van de communiebank.
-ocr page 354-desolaet: woest, verlaten, eenzaam. Niet in het M n 1. W d b. opgenomen. In het Mnl. Handwdb. komt desolaet voor als:nbsp;onbebouwd, van land, verwoest.
977 losen: losmaken, door betaling van een losgeld, inlossen. Mnl. W d b. IV, 810, 1.
981 propoost: uiteenzetting. Mnl. W d b. VI, 736. In het West-vlaams betekent propost, propoost nog rede, gesprek; De B o.
983 nbsp;nbsp;nbsp;ontbinden: verhalen, mededelen, uiteenzetten. Mnl. W d b.
V, nbsp;nbsp;nbsp;988, 8.
984 nbsp;nbsp;nbsp;ick hoorden: Hier schuilt een enclytisch pronomen en = hem.nbsp;Dit is de gewone vorm voor het enclyticum in de 16e eeuw; vgl.nbsp;Van Halteren § 30.
986 wondere hebbe: benieuwd zijn, wel eens willen weten, gevolgd door een afhankelijke zin. Mnl. W d b. IX, 2775.
zondere vermien: zonder mankeren. Meer een stoplap. Mnl. Wdb. VIII, 2138, 2.
990 binnen dese percken: Waarschijnlijk doelt sGheests Inspiratie hier op de ruimte waar de volgende tooch te zien zal zijn, gelegennbsp;op het tweede plan van het toneel, en zichtbaar na het weg schuivennbsp;van gordijnen.
992 staen: gaan staan. Hier perfectief. Mnl. Wdb. VII, 1869, 1.
994 nbsp;nbsp;nbsp;valjant: voortreffelijk, edel. Mnl. Wdb. VIII, 1192, 2.
995 nbsp;nbsp;nbsp;permant: In het Mnl. Wdb. komt slechts een subst. parment,nbsp;parament voor, met de bet. sieraad, tooi, kledij. (Mnl. Wdb.
VI, nbsp;nbsp;nbsp;126). Ndl. parmantig hoort hier bij: trots op zijn mooie kleren.nbsp;Het woord hier bij Lawet zal wel bet. vrijmoedig, want evenals velenbsp;bastaard woorden, kan ook dit woord uiteenlopende betekenissennbsp;hebben gehad. Met een permant daet is dan synoniem met vry-moedich.
996 nbsp;nbsp;nbsp;propysenesse: Door Lawet gemaakt subst. van propys, adj. =nbsp;gunstig, geschikt. Mnl. Wdb. VI, 735. Geschiktheid past hiernbsp;maar slecht in de zin. Misschien kan men vertalen: doelmatigheid.nbsp;Verdam vermeldt een bijw. propys waaraan hij de bet. op doelmatigenbsp;wijze wil geven; vgl. Mnl. Wdb. VI, 736.
997 nbsp;nbsp;nbsp;bewysenesse: onderrichting. Van bewisen = onderrichten. Mnl.nbsp;Wdb. I, 1225, 4.
998 nbsp;nbsp;nbsp;icke: Deze langere vorm van het pron. komt in het Mnl. meestalnbsp;voor in emphasis, vgl. Franck § 209. Ook in de 16e eeuw isnbsp;dat het geval, vgl. Van Halteren §3. Hier is er echter vannbsp;bijzondere nadruk geen sprake. Slechts op deze ene plaats wordtnbsp;het door Lawet gebruikt.
1007 memoorie: vermelding. Mnl. Wdb. IV, 1370, 5.
-ocr page 355-343
343
1008
1011
1012
1013
1014
1016
1017
1021
zy: is. Voor deze vorm, oorspr. van de conj. zie de Aant. op I vs. 1242.
bete: beet. M n 1. W d b. I, 1144. Voor de bedoeling vergl. doot in de eerste helft van deze regel, en verder vs. 962.
strael: pijl. M n 1. W d b. VII, 2256, 1. Zie voor sirael als attribuut van de dood de uitvoerige aant. in Van Dis blz. 241 op VS. 329. Door Lawet wordt dit attribuut van de dood nog te pasnbsp;gebracht in tReyne Maecxsele vs. 587 vlgg. ,,De Doot”nbsp;zegt daar:
Dies voor alle dinghen
Zoo commick als uwen loon haestich bespringhen U herte duer schietende ter grooter qualenbsp;Met mynen strale.
met de aantekening in margine: Stekende met zynen strale.
Vgl. nog hier voor blz. 51.
regael: rattenkruit, arsenicum. M n 1. W d b. VI, 1188. In het Westvlaams bestaat dit woord in deze bet. nog; De B o.
morael: strekking, betekenis. Niet in het M n 1. W d b. voorkomend. Voor enkele 16e-eeuwse plaatsen (o.a. Everaert) met ongeveer deze betekenis zie N e d 1. W d b. IX, 1126, 1.
oorconde: beschrijving. M n 1. W d b. V, 1975, 4.
daet: Dit kan behalve daad ook kracht betekenen, vgl. M n 1. W d b. II, 35. Hier dient het meer ter omschrijving van wedt,nbsp;vgl. I Korinth. 15, 56: Stimulus autem mortis peccatum est, virtusnbsp;vero peccati lex.
ghezedts: wetten, verordeningen. De Mnl. vorm is sing, gesette of geset. We hebben hier een meervoud van dit woord op ondernbsp;invloed van het rijm met wedts.
cryt: kring. Mnl. W d b. III, 2101, 1. Hier worden de toeschouwers bedoeld.
1022 leuwich: Een door Lawet (?) gevormd woord, van leuw, leeuw. Hier kan de bet. zijn krachtig. Lawet gebruikt dit adj. of een subst.nbsp;leuwicheyt nog al eens. Vgl. tReyne Maecxsele 1161:nbsp;,,Dus ghelooft in my / ende dat van herten leuwich” (= moedig).nbsp;Een plaats voor leuwicheyt vindt men in de tooch na vs. 1291.nbsp;Dikwijls zal de bet. ruimer zijn, als in het ,,Spel up den Vadernbsp;Onse”, VS. 141 : Dus voor tghebedt bereedt u ziele met leuwicheyt;nbsp;vs. 285: Noch stater met leuwicheyt: Als mochte een moeder haernbsp;selfs kindt verlaten ...; vs. 969: Ende Gods lof zinghen, zeghtnbsp;Davidt met leuwichede.
1024 nbsp;nbsp;nbsp;fygueraelick: Het zelfde als fyguerlick: aanschouwelijk.
1025 nbsp;nbsp;nbsp;fynalick: Dit zal wel gevormd zijn van het subst. fyn = einde.nbsp;De bet. kan dan zijn: tot het einde toe, volledig.
-ocr page 356-realick: Het adj. reael kan in het Mnl. o.a. bet. prachtig, fraai. (M n 1. W d b. VI, 1072). Dit bijw. zal hier de bet. hebben vannbsp;prachtig, in de zin van voortreffelijk. Het bijw. komt in het M-n 1.nbsp;W d b. niet voor, wel bij Kil. reaelick = regie, magnifice,nbsp;liberaliter, sincere.
1026 nbsp;nbsp;nbsp;nopen: aanroeren, behandelen, Mnl, W d b. IV, 2537, 6 b.nbsp;stick: deel, gedeelte. M n 1. W d b. VII, 2360, 3.
1027 nbsp;nbsp;nbsp;hem verclenen: zich vernederen. Mnl. W d b. VIII, 1919, 3.nbsp;1029 propoost: mening. Mnl. W d b. VI, 736.
1031 het staet my: het is van belang voor mij, het is nodig, wenselijk. Mnl. W d b. VII, 1882, 3.
1033 hem nypen van: De betekenissen die het Mnl. W d b. IV, 2452 opgeeft, knijpen, aantasten, geven geen zin. De bet. moet hiernbsp;wel zijn: zich verwijderen van. Vgl. Ndl.: er tussen uit knijpen.
1035 caritatyfvelecken: barmhartig. In deze vorm komt het bijw. niet in het Mnl. voor; wel als caritatelyc.
1039 nbsp;nbsp;nbsp;tarderen: dralen, talmen. In het M n 1. W d b. niet opgenomen.nbsp;Fr. tarder.
1040 nbsp;nbsp;nbsp;hem occuperen: zich bezig houden met. In het Mnl. W d b.nbsp;niet opgenomen. Fr. s’occuper.
1042 verchieren: opluisteren, eer bijzetten aan. Hier onb.wijs als subst. gebruikt: eer, luister. Mnl. W d b. VIII, 2428, 2.
vruechdich oorbooren: verheugd genieten. Mnl. W d b. V, 1932, 1. Vgl. nog de Aant. op I vs. 837 en op II vs. 766.
1044 uutbreeden: uitbreiden, toenemen. Kil. wtbreyden = dilatare. Uit het Mnl. zijn geen bewijsplaatsen bekend.
1046 nbsp;nbsp;nbsp;weede: pijn smart. Mnl. W d b. IX, 1883.nbsp;hinder: kwelling. Mnl. W d b. III, 439.
1047 nbsp;nbsp;nbsp;verminderen: benadelen. Mnl. W d b. VIII, 2143, B2.
1048 nbsp;nbsp;nbsp;zwaerheyt: ellende, leed. Mnl. W d b. VII, 2476.
1050 nbsp;nbsp;nbsp;eerbaerheyt: eer. Mnl. W d b. II, 561.
1051 nbsp;nbsp;nbsp;fontein adere: bronwater. Fonteine is eigl. een adj.: tot een bronnbsp;behorend, mlat. fontanus; Mnl. W d b. 11, 834, 1. Adere kannbsp;bet.: opwellende waterstraal (uit een ader opwellend); Mnl. Wdb.nbsp;I, 57, 3. Fontein adere is te vergelijken met mlat. aqua fontana.
1052 nbsp;nbsp;nbsp;onbezweken: zonder ophouden, altijd door. Deelw. van beswiken:nbsp;te kort schieten, begeven; Mnl, Wdb. I, 1130. Bij P 1 a n t ij nnbsp;komt het deelw. voor: onbesweken — qui n’a point fléchi, nonnbsp;inflexus.
1056 thuun: haag, heining. Mnl. Wdb. VIII, 786, 1. Vgl. nog vs.
-ocr page 357-345
688. Hier doelt Lawet op Jes. 58, vs. 12: ,,et vocaberis aedificator sepium”.
1061 nbsp;nbsp;nbsp;hem speenen gen.: zich onthouden van. M n 1. W d b. VII,nbsp;1704, II waar Verdam voor het wederk. gebruik slechts twee 16e-eeuwse plaatsen opgeeft.
1062 nbsp;nbsp;nbsp;hem benerstighen: zich beijveren. In het Mnl. bestaat wel eennbsp;w.w. nevsten met deze betekenis. Mnl. W d b. IV, 2351.
te weinsche: naar behoren. Mnl. W d b. IX, 2155, s.v. wensch.
1065 nbsp;nbsp;nbsp;ten gheriefsten: tot uw grootste nut, voordeel, Superl. vannbsp;gherief, dat ook in het Mnl. een enkele maal als adj. voorkomt.nbsp;Vgl. Mnl. Wdb. II, 1543, Aanm. 1.
1066 nbsp;nbsp;nbsp;ten keere: van mijn kant. Mnl. Wdb. III, 1263, 7.
1067 nbsp;nbsp;nbsp;die: de. Hier is nog eens de oude vorm van het lidw. gebruikt.nbsp;In de 16e eeuw maken de vormen met -ie over het algemeen plaatsnbsp;voor die met -e; vgl. Van Halteren § 52. In het opschriftnbsp;in I VS. 968 komt dit lidwoord bij een vrouwelijk subst. voor: dienbsp;Werelt, werdinne.
vermeere: vermeerdering. Subst. Wrschl. om wille van het rijm met Heere gevormd uit vermeeren ~ vermeerderen. In het Mnl.nbsp;komt wel voor vermeerringe. Vgl. nog bevalle in vs. 1073.
1071 met stade: gestadig. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1848: ,,IIII daghe wrochten si met staden eer si hare dinc vuldaden”. Rymb. 28477,nbsp;Of mag men hier met stade gelijk stellen met te stade = op het juistenbsp;ogenblik ?
1073 ten goeden bevalle: tot een goed, een wel behagen. Hier als een stoplap. Bevalle is een subst. bij bevallen = bevallen, behagen;nbsp;Mnl. Wdb. I, 1177, 8. Voor de vorming van dit subst. vgl.nbsp;vermeere in vs. 1067.
1077 nbsp;nbsp;nbsp;mesraken: slecht behandelen. Trans. Het obj. is hier u. Uit hetnbsp;Mnl. is een trans, mesraken niet met zekerheid overgeleverd, vgl.nbsp;Mnl. Wdb. IV, 1707, Aanm. 2. en 1686, Aanm.
1078 nbsp;nbsp;nbsp;met versnellen: haastig, snel. Hier een stoplap.
1080 nbsp;nbsp;nbsp;zonder verdooven: zonder in het verderf te geraken. Verdovennbsp;komt in het Mnl. Wdb. VIII, 1632, 4 in de bet, krachteloosnbsp;maken, te niet doen, verderven alleen trans. voor.
1081 nbsp;nbsp;nbsp;met een bly beschooven: met blijdschap, met een blij gelaat?nbsp;Voor dit in de 16e eeuw vaak voorkomend woord geeft het N e d 1.nbsp;Wdb. rU, 1993 als bet. achtslaan op, en veronderstelt als grondbetekenis begaan.
1082/3 wilten — gheeften: Met het gewone enclytisch pron. van de derde pers. -en = hem. Vgl. de Aant. op vs. 984.
1086 gberuste: Als subst. gebruikt adj. Het kan hier twee bet. hebben, die beide aan het Mnl. gherust eigen zijn: gerust, rustig van gemoed
-ocr page 358-346
(Kil. tr:a.nq\ii\\us), en toegerust, flink, hef eid tot iets. (Kil. instruc-tus, exornatus). Vgl. M n 1. W d b. II, 1570/1.
1091 nbsp;nbsp;nbsp;verzoete: aangename, gunstige toestand, genoegen. Vgl. M n 1.nbsp;W d b. VIII, 2505, II versoeten. Voor de vorming van dit subst.nbsp;vgl. in VS. 1073 bevalle.
1092 nbsp;nbsp;nbsp;gheluuck: geluk, gelukkig lot. M n 1. W d b. II, 1300, alwaarnbsp;Verdam de vorm geluuc met een vraagteken opgeeft. Voor hetnbsp;meervoud van dit abstracte subst. vgl. Stoet t, Synt. § 197.
1093 nbsp;nbsp;nbsp;verdruucken: verdrukking. Onb.wijs als subst. Eigenaardig isnbsp;de gerekte vorm, wrschl. omwille van het rijm.
1095 nootdust: behoefte. M n 1. W d b. IV, 2513, 2. Wat volgt hangt af van nootdust, vgl. Rom. 12, vs. 13: ,,necessitatibus sanctorumnbsp;communicantes”. Met de ,,heiligen” zijn bedoeld de gelovigen,nbsp;vgl. Rom. 15, VS. 25.
1097 nbsp;nbsp;nbsp;zonder tonberrene: zonder na te laten. M n 1. W d b. V, 968:nbsp;ontberen = nalaten, achterwege laten. Hier weer meer als stoplap,nbsp;in de bet. van zonder mankeren? Vgl. de Aant. op I vs. 964.
werren: weigeren. M n 1. W d b. IX, 2235, 5.
1098 nbsp;nbsp;nbsp;hem draghen tot: zich richten tot, zich voegen naar. M n 1.nbsp;W d b. II, 383, II 1.
1100 ontbinden: ontvouwen, verhalen, mededelen. M n 1. W d b. V, 988, 8. De werkw. ghewaghen, zegghen, ontbinden zijn feitelijknbsp;synoniem.
1102 als eenen wysen ghezinden: als iemand die wijs is, als wijze, wijs. Ghezinde is het als subst. gebruikte adj., gevormd van sin = verstand, geest. Mnl. gesint = verstandig; vgl. nog wel gesint = verstandig. M n 1. W d b. II, 1652, 2.
by maten: in juiste mate, hoeveelheid. Hetzelfde als te mate. Mnl. W d b. IV, 1219.
1103
1104 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. voor deze regels Pred. 11, vs. 1.
valjande: voortreffelijke, edele. Als subst. gebruikt adj. Mnl. Wd b. VIII, 1191.
1105 nbsp;nbsp;nbsp;tuwen ghehande: tot uw voordeel? Vgl. de Aant. op I vs. 580.
1107 wouckeren: lenen (aan iem. tegen rente). Mnl. W d b. IX, 2742, 2. De ongunstige bet. van Ndl. woekeren is hier nog niet eigennbsp;aan het woord.
1110 shemels ghehelden: Omschrijving voor de hemel. Ghehelde = verblijfplaats? Vgl. de Aant. op I vs. 11.
1112 enen ten voorspoede commen: iem. te hulp komen. Voorspoet bet. goede gang van zaken, voorspoed, succes. Hier door overdracht:nbsp;wat de voorspoed bewerkt, n.1. de hulp. Vgl. voor een dergl. over-
-ocr page 359-347
dracht van voorspoet = zegen de plaats uit Froissart 1, 172: nbsp;nbsp;nbsp;.
als dieghene die begeerden die genade, barmherticheit ende voir-spoet hoirs sceppers”. Aangehaald M n 1. W d b. IX, 1096, 3.
1117 nbsp;nbsp;nbsp;uut goehertigher gronden: uit barmhartigheid. Vgl, I vs. 203nbsp;en de Aant.: ,,uut barmhertighen gronde”.
1118 nbsp;nbsp;nbsp;vulcommen: volbrengen, volvoeren. M n 1. W d b. IX, 849, 3.nbsp;bevroedere: verstandige, iem. die verstand heeft. Van bevroeden —nbsp;verstand hebben. M n 1. W d b. I, 1197.
1119—1135 Hier volgt een opsomming van de zeven werken van barmhartigheid :
de hongerigen spijzigen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de zieken bijstaan, de gevangenen verlossen, de vreemdelingen herbergen en de doden begraven.
1120 nbsp;nbsp;nbsp;ghejonnen; gegund. Deelw. van jonnen = gunnen. M n 1. W d b.nbsp;II, 2062 s.v. gonnen. Vgl. voor de overgang van g tot ƒ Vannbsp;H e 11 e n § 98, A.
1121 nbsp;nbsp;nbsp;blusschen: lessen. Evenals in het Mnl. is blusschen niet beperktnbsp;tot vuur. Vgl. Mnl. W d b. I, 1325, 2.
begonnen: beginnen. Een onb. wijs ontstaan uit de praet. vormen hegonde, begonste. Voorbeelden van deze vorm in het Mnl. vindtnbsp;men bij Van Helt en § 146, c. Voor de 16e eeuw vermeldtnbsp;Lubach § 14 geen enkele plaats.
1123 nbsp;nbsp;nbsp;zonder myncken: zonder dat er iets aan ontbreekt, volkomen.nbsp;Myncken = ontbreken, mankeren; Mnl. W d b. IV, 1420, 3.nbsp;Misschien mag men hier vertalen: onverwijld: vgl. onvermyncktnbsp;in I VS. 1181 en de Aant.
1124 nbsp;nbsp;nbsp;willen: mogen. Mnl. W d b. IX, 2597, 15: ,,Onse Heere Godnbsp;will hem sijn sonden vergeven”. R. v. Amsi. 135.
1128 nbsp;nbsp;nbsp;hier int presente: hier in persoon. Subst. van het adj. present =nbsp;tegenwoordig. Mnl. Wd b. VI, 658. Mnl. w= in persoon.
1129 nbsp;nbsp;nbsp;logement: verblijf, in de zin van oponthoud. Hier is het een z.g.nbsp;abstract zelfst.nw., in tegenstelling met Ndl. logement dat uitsluitend concreet is. Het Ndl. verblijf is zowel abstract als concreet.nbsp;In het Mnl. W d b. is dit woord niet opgenomen, wel het werkw.nbsp;logeren (s.v. loodseren) = verblijfhouden.
1130 nbsp;nbsp;nbsp;reale: milde. Als subst. gebruikt adj. Reael = royaal, mild. Mnl.nbsp;Wdb. VI, 1072,2. Kil. liberalis.
1131 nbsp;nbsp;nbsp;ghehuldelicken: goedgunstig. Bijw. Het zelfde woord als Mnl.nbsp;gliehuldich, ghehoudich adj. = goedgezind, goedgunstig; Mnl.
Wdb. II, 1153.
1132 nbsp;nbsp;nbsp;slaven: zwaar werk verrichten, hard werken. M n 1. Wd b. VII, 1240.
1133 nbsp;nbsp;nbsp;Tobyas was bekend om zijn naastenliefde, o.a. het begraven vannbsp;de doden, vgl. Tobia 1, vs. 20 en 2, 3—10.
-ocr page 360-348
1135 zonder vertrecken: zonder uitstel. Onb.wijs als subst. gebruikt. Vertrecken = uitstellen; M n 1. W d b. IX, 171, 5.
bestrecken; gebruiken, aanwenden, besteden. In het M n 1. W d b. komt dit woord in deze bet. niet voor. Kil. extendere,nbsp;erogare = geld besteden.
1137 nbsp;nbsp;nbsp;wysen: leren, onderrichten. M n 1. W d b. IX, 2686, 7.
1138 nbsp;nbsp;nbsp;inventie: vinding. Lat. inventio, Fr. invention. M n 1. W d b.nbsp;III, 947, De bedoeling is mij niet duidelijk.
1139 nbsp;nbsp;nbsp;boetbeteringhe doen: boete doen. Zowel boet als beteringhe betekenen boete. Vgl. M n 1. W d b. I, resp. 1343, 1 en 1154, 3.nbsp;Ook de uitdr. boet doen en beteringhe doen komen beide voor. Ditnbsp;merkwaardige tautologische woord komt ook voor in vs. 896.
1143 voor: vooraf, als bijv.nw, gebruikt ? Of moet men dit woord schrappen als een vergissing? Vgl. echter ten eersten vermane vs. 387 en dergl, meer. Een bijw. als adj. is in het Ndl. niet ongewoon!
1145 wullen gaen: in (wollen) boetekleren gaan. Adj. wollen = in boetgewaad gehuld. M n 1, W d b. IX, 2768, 2.
1147 tys: het is. Deze samentrekking, aldus gespeld, komt verschillende malen voor bij Lawet.
dwynghen: onderwerpen, beheersen. M n 1. W d b. II, 504, 2.
1151 nbsp;nbsp;nbsp;inserteynicheyt: onstandvastigheid. In het M n 1. W d b. VII,nbsp;998 komt het adj. sertein voor, in de bet. van standvastig: ,,Hets . . .nbsp;de serteynste, die noyt opgroyende was in duechden” gezegd vannbsp;Maria; Eerste Blisc. v. M. 2021.
1152 nbsp;nbsp;nbsp;afgoderies: afgoderij. De Mnl. vorm is afgodie, afgodinge.nbsp;beseven: voorwaar. Een stoplap die herhaaldelijk voorkomt.
1154 mercken: Bedoeld is wrschl. de brief van de Apostel Paulus waar dit geschreven staat. Mercken kan bet. tekenen, een merk ofnbsp;teken aan iets geven; Mnl. W d b. IV, 1455. Moeten we hier eennbsp;onb. wijs als subst. met de bet. optekening aannemen?
1156 nbsp;nbsp;nbsp;tbelde: het beeld. Vgl. voor de verkorting van de klinker voornbsp;twee cons. Franck § 42.
1157 nbsp;nbsp;nbsp;bescod: vermeerdering. Vgl. de Aant. op vs. 802. De -s zal welnbsp;op rekening van het rijm gesteld öioeten worden.
' 160
de rechte snede: de juiste betekenis? Vgl. de Westvla. uitdr. Noch oesel noch snee weten = geen kennis noch verstand hebben vannbsp;iets (oesel = de rug van het lemmer); De Bo. Het Mnl. swêiie kannbsp;de scherpe kant van een mês betekenen; Mnl. Wdb. VII, 1391, 5.
niendt: Voor het schijnbaar overbodige het achter neen vgl. Stoet t, Synt. § 33. Elders, b.v. I vs. 578 gebruikt Lawetnbsp;neent: de vorm hier omwille van het rijm.
1163
-ocr page 361-349
1169 onderdaen: onderdanig, gehoorzaam. M n 1. W d b. V, 329, 2. Dit is een deelw. van het werkw. onderdoen.
1171 nbsp;nbsp;nbsp;alle: alles. De oudere vorm. Vgl. M n 1. W d b. I, 317, 2.
1172 nbsp;nbsp;nbsp;berechten: mededelen, hier: bekennen. M n 1. W d b. I, 917.
1175 nbsp;nbsp;nbsp;zonder sparen: zonder mankeren. Een stoplap. Sparen = nalaten,nbsp;achterwege laten. M n 1. W d b. VII, 1645, 4.
1176 nbsp;nbsp;nbsp;ontpluucken: ontvouwen, openbaren. M n 1. W d b. V, 1177, 7.nbsp;Ontpluucken uit *ontbeluken.
1178 nbsp;nbsp;nbsp;ten waren bescoove: volgens ware mening, in waarheid? Vgl.nbsp;met een bly beschooven = met blijdschap? in vs. 1081.
1179 nbsp;nbsp;nbsp;reghel: regel, in de bet. van voorschrift, richtsnoer voor iemandsnbsp;handelen. M n 1. W d b. VI, 1191, 4.
1180 nbsp;nbsp;nbsp;tender: tenslotte. De uitdr. ten ende = ten slotte komt in hetnbsp;Mnl. voor: M n 1. W d b. II, 648. Hier hebben we wrschl. éénnbsp;uitdrukking, tender ende ten fyne, met de bet.: ten slotte en tennbsp;laatste. De -r van tender kan dan als een dissimilatie uit te-ndennbsp;beschouwd worden.
1183 ydoon: schoon, geschikt, hier: heilzaam? Mnl. W d b. III, 790.
1186 vermaen gheven: vermanen, mededelen, leren. Vermaen = vermaning, mededeling. Mnl. W d b. VIII, 2080.
1188 verzinste: Ik vat dit op als de superl. van het als subst. gebruikte deelw. verzint, van verzinnen ~ beminnen; Mnl. W d b. VIII,nbsp;2439, B2. Als de meest beminde door God, als zeer beminde door Godnbsp;moet dan hier betekenen levende in vriendschap met God, de voorwaarde waaraan hij die een goed werk verricht moet voldoen, wilnbsp;dat werk inderdaad verdienste hebben voor God. Men kan hiernbsp;vertalen met: vriend van God.
1193 wachaermen: och arm! Een interjectie, ongeveer van de zelfde bet. als lasen. Mnl. W d b. IX, 1492.
1195 nbsp;nbsp;nbsp;De Welghetr. Meinsche geeft hier in het kort de Katholieke leer:nbsp;na de kennis der zonden is nodig 1° berouw, 2° volledige belijdenisnbsp;(in de Biecht), dquot; het voornemen de zonden te vermijden. Vervolgens de beoefening der deugden van geloof, hoop en liefde, ennbsp;tenslotte het verrichten van goede werken.
verstaen ick: Vgl. de Aant. op vs. 532.
1196 nbsp;nbsp;nbsp;ick zij: ik ben. Voor deze uit de conjunctief in de indicatiefnbsp;binnengedrongen vorm vgl. de Aant. op I vs. 1242.
ghesmakelick zyn: smaken, verstaan, begrijpen. Rederijkersomschrijving.
1198 in een vaste ancleven: getrouwelijk, stoplap. Ancleven = o.a. trouw, vgl. de Aant. op vs. 182.
-ocr page 362-1201 verstercken: bevestiging. Onb.wijs als subst. gebruikt. M n 1. W d b. IX, 51.
1205 nbsp;nbsp;nbsp;naecktelick: Een stoplap: geheel en al, te enen male. M n 1. Wdb.nbsp;IV, 2092, 4.
1206 nbsp;nbsp;nbsp;wercken der caritaten: de zeven werken van barmhartigheid.nbsp;Vgl. vs. 1119—1135.
1207 nbsp;nbsp;nbsp;zonder verlaten: zonder ophouden. M n 1. Wdb. VIII, 1985,nbsp;III verlaten, intr. = ophouden.
1209 nbsp;nbsp;nbsp;onverzeerdt: gewillig? Vgl. de Aant. opvs. 434: zondere verzeeren.
1210 nbsp;nbsp;nbsp;propoost: bedoeling, voornemen, hier: wil. M n 1. Wdb. IV,nbsp;736. Vgl. Van Dis, blz. 214, vs. 2347: ,,Dit zijn de wercken, dienbsp;tuygen elcx goede propoosten: Den hongerigen spijsen, den droo-vigen troosten, ...”
1212 nbsp;nbsp;nbsp;ghedoochsaem: geduldig. M n 1. Wdb. II, 1073.
verduldich: lijdzaam, geduldig, zachtmoedig. M n 1. Wdb. VIII, 1673.
1213 nbsp;nbsp;nbsp;ghehuldich: getrouw, goedgezind. M n 1. Wdb. II, 1153, s.v.nbsp;gehoudich.
1214 nbsp;nbsp;nbsp;Wat nu volgt is een smeekgebed van de Welghetr. Meinsche totnbsp;de H. Drievuldigheid. Weer blijkt dat Lawet uitstekend op denbsp;hoogte is; tot de H. Geest laat hij bidden om Zijn ,,zoete gratie”:nbsp;de H. Geest wordt in het bijzonder beschouwd als de uitdeler dernbsp;genade, vgl. I Cor. 12, vs. 1, 4 en 11. In vs. 1217 wordt tot Christusnbsp;gebeden, aangesproken met ,,Heere”, en tenslotte in vs. 1220 totnbsp;God de Vader, aangesproken met ,,God”.
Wat in margine staat is misschien te lezen als: Den He. Gkeest. Van het gevlakte gedeelte is nog duidelijk: in het middennbsp;gh en aan het slot st; de ruimte daartussen is echter te groot voornbsp;slechts een dubbele ee.
omnipotent: almachtig. Van de casus obliqui van lat. omni-potens. Mnl. Wdb. V, 201.
gent: edel, verheven. Mnl. Wdb. II, 1455.
1215 nbsp;nbsp;nbsp;bekent zenden: toezenden, zodat ze duidelijk blijkt, duidelijknbsp;zichtbaar, waarneembaar, zenden, hier: openbaren. Bekent, deelw.nbsp;van: bekennen; vgl. de uitdr. bekant doen = bekend maken. Mnl.nbsp;Wdb. I, 787, 2.
1216 nbsp;nbsp;nbsp;in qualen stellen: in ellende, leed, ongeluk storten. Mnl. Wdb.nbsp;VI, 832.
1218 langhen: verlangen. Deze bet. komt in het Mnl. nog maar een enkele keer voor; vgl. Mnl. Wdb. IV, 95, 3.
pleyn: schoon, liefelijk oord, lusthof. Mnl. Wdb. VI, 461, c. Hier ter omschrijving van kemel.
-ocr page 363-351
1220 nbsp;nbsp;nbsp;bekennen: bemerken, opmerken. M n 1. W d b. I, 779, d.
1221 nbsp;nbsp;nbsp;ghescille: geschil, ongenoegen (met God =) zonde. Vgl. M n 1.nbsp;W d b. II, 1609, 2.
1222 nbsp;nbsp;nbsp;luude ofte stille met een ontkenning: op geen enkele wijze. Vgl.nbsp;de Aant. op vs. 47.
blamatie: schande voor de ziel, schade, verderf. In het M n 1. W d b. niet opgenomen.
1224 nbsp;nbsp;nbsp;vroom: moedig, dapper. M n 1. W d b. IX, 1398, 2. Ofschoonnbsp;de zin zich hier niet verzet tegen een verklaring van vroom alsnbsp;godvruchtig, de gewone betekenis van het woord in het Nedl., zalnbsp;men deze bet. hier toch niet moeten veronderstellen; immers innbsp;het Mnl. heeft dit woord die betekenis nog niet, en in de tegenwoordige Zuid-Nederlandse dialecten ook thans nog niet, Vgl.nbsp;Mnl. W d b. IX, 1398, 3.
desoleren: diep bedroefd zijn. Vgl. de Aant. op I vs. 183.
1225 nbsp;nbsp;nbsp;vulstandlch: volhardend, standvastig. Mnl. W d b. IX, 888, 1.nbsp;persevereren: volharden in iets. Kil. persevereren = perse-verare, persistere, permanere, pergere. Het Mnl. W d b. kentnbsp;het woord alleen uit de Voc. Cop en Kil.
1227 nbsp;nbsp;nbsp;vroomellcken: dapper, moedig. Bijw. Vgl. de Aant. op vs. 1224.
1228 nbsp;nbsp;nbsp;voordachtich: voorzichtig. Mnl. W d b. IX, 967, 1.
1229 nbsp;nbsp;nbsp;verduldicheyt: geduld, lijdzaamheid, het bestand zijn tegen bekoringen, hier: standvastigheid. Mnl. W d b. VIII, 1674.
wercken: veroorzaken, uitwerken, Mnl. W d b, IX, 2275, 6.
1230 nbsp;nbsp;nbsp;als vertorden: als vertrapt, vernietigd, vermorzeld. Van ver-terden = vertreden. Mnl, W d b, IX, 164.
1231 nbsp;nbsp;nbsp;ten rechten: naar waarheid. Van rechte — waarheid. Mnl. W d b.nbsp;VI, 1104, 1. Het zelfde als rechte, bijw.; zie t.a.pl. kol. 1110, 7.nbsp;proufven: op de proef stellen. Mnl. W d b. VI, 712, b.
1233 croone: In het Mnl. is dit woord uitsluitend vrouwelijk. Hier zou men om het lidwoord het tot een onzijdig woord willen besluiten.nbsp;Maar misschien moet men het lidwoord voor een vergissing houdennbsp;onder invloed van het onmiddellijk volgende elevens. Kolthoffnbsp;blz. 53 kent het woord ook niet als neutrum.
ydoone: schoon. Hier een stoplap. Mnl. W d b. III, 790.
1240 nbsp;nbsp;nbsp;met een versnellen: haastig, spoedig. Hem versnellen = zichnbsp;haasten. Mnl. W d b. VIII, 2491.
1241 nbsp;nbsp;nbsp;quellen: lijden, leed. Onb.wijs als subst. gebruikt. Mnl. W d b.nbsp;VI, 878, 2 quellen, intr. = leed gevoelen.
1243 bescauwe: aanschouwing (n.1. van God, waarin de eeuwige zaligheid bestaat).
-ocr page 364-352
1245 vruechts oorbooren: vreugd genieten, verheugd zijn. Eigl. is oorbooren hier als subst. gebruikt waarvan de genitief afhangt.nbsp;Vgl. nog vruechdich oorbooren in vs. 1042, en de Aant. op vs. 766.
vooren: voor, voorzetsel. De gewone vorm is vore. In het Mnl. komt voren slechts zelden als voorz. voor, vgl. Mnl. W d b. IX,nbsp;1040, Aanm.: ,,Up den naesten zondach voren Sinte Michielsnbsp;dach”. Invent, v. Brugge 4, 35.
Let op de merkwaardige constructie in de volgende regel, en het eenmaal overbodige zal\
1247 nbsp;nbsp;nbsp;onvermydet: onverwijld, zonder verzuim. De vorm is eigl. eennbsp;deelw. van het zwak vervoegde w.w. miden. Speciaal Vlaams,nbsp;naast onvermeden. Zie Mnl. W d b. V, 1472 s.v. onvermyt. Innbsp;het Westvlaams komt onvermyd ~ niet blood, stoutmoedig nog voor;nbsp;De B o.
1248 nbsp;nbsp;nbsp;anghename: gaarne, bijw. ? In het Mnl. W d b. komt ditnbsp;woord niet voor. In het Mnl. Handwdb. wel als adj.; liefelijk,nbsp;bevallig.
1249 nbsp;nbsp;nbsp;naer den betame: zoals het past, zoals het hoort. M n 1. W d b.
1, nbsp;nbsp;nbsp;1143, 2e art. Betame = betamelijkheid. De Mnl. uitdr. na betame = gelijk het betaamt.
1250 nbsp;nbsp;nbsp;vroom: krachtig, sterk. Mnl. W d b. IX, 1399, 2.
1251 nbsp;nbsp;nbsp;fluerich: met succes? In het Mnl. W d b. komt dit woord nietnbsp;voor. Vgl. voor de bet.: een fleurige zaak = een zaak die bloeit,nbsp;die succes heeft.
Voor het Westvlaamse rijm gAeïfMeyic/j .•//«eric/i vgl. Franck § 45.
1252 nbsp;nbsp;nbsp;adrarenten: Bedoeld moet wel zijn: aanhangers, volgelingen. Hetnbsp;woord zal een verbastering zijn van adherenten, dat echter nietnbsp;in het Mnl. W d b. voorkomt.
1253 nbsp;nbsp;nbsp;niet om vergenten: zeer edel. Vgl. de Aant. op vs. 972. Het kannbsp;hier moeilijk bij adrarenten horen, daarom zal het bij ghy uit vs.nbsp;1251 horen. De uitdr. doet hier meer de dienst van een stoplap.
1255 briefven: in zijn brief schrijven. De aant. Johann — 14 slaat echter op het Evangelie van Johannes, n.1. 14, vs. 21. De volgendenbsp;aant. 1 Johan — 4 slaat op de eerste brief van de Apostel, n.1.nbsp;hfdst. 4, VS. 16.
1257 zonder slaken: zonder ophouden, zonder vermindering, verslapping. Vgl. de Aant. op I vs. 24.
1260 vernielen: verderven, te gronde gaan. Intr. in het Mnl. W d b. VIII, 2190 komt vernielen alleen trans. voor.
1263 gheen tyt: nooit. Te vergelijken met alle tyt — altijd. Voor ghene tiden = nooit vgl. Mnl. W d b. VIII, 343.
1267 vercouden: koud worden, verkoelen. Mnl. W d b. VIII, 1945,
2. nbsp;nbsp;nbsp;Beeldspraak met hitte en koude bij de liefde is zeer gebruikelijk.
-ocr page 365-353
1268 nbsp;nbsp;nbsp;sondere begheven: zonder ophouden, voortdurend. M n I. W d b.nbsp;I. 700.
1269 nbsp;nbsp;nbsp;myts: benevens, mitsgaders. M n 1. W d b. IV, 1568, 6.
met vast aencleven: altijd door, zonder ophouden. Vgl. Mnl. in een ancleven = inéén verband, achtereen. Aenclevenmeamp;nonb.viïisnbsp;als subst. gebruikt. Het werkw. bet. iem. of iets aankleven, toebehoren, nauw verbonden zijn met. Mnl. W d b. I, 112.
1275 swerels waranden: Omschrijving voor de wereld. Warande = lusthof, tuin, Mnl. W d b. IX, 1743. In deze spelen heeft Lawetnbsp;herhaaldelijk omschrijvingen voor de wereld gebruikt, en wel innbsp;het 1ste spel vs, 83; het swerels duwieren; vs. 126: swerels bestallen; VS. 142: swerels behooven; vs. 518: bin swerels foreest;nbsp;VS. 694: ter eertscher landau wen; vs. 704: swerels bedycken;nbsp;VS. 714: ter eertscher stede; vs. 1328: swerels percken; vs. 1359:nbsp;ter eertscher palen; in het 2e spel vs. 486: bin swerels boorde;nbsp;VS. 1275: swerels waranden.
Vergelijk hier mee omschrijvingen voor de hel als I vs. 18: ten helschen foreeste; vs. 22: ter helscher taverrene; vs. 101: ten hel-schen polcke; vs. 314: ten helschen gronde; vs. 866: der hellennbsp;wonste; II vs. 454: der helscher bedelven; en omschrijvingen voornbsp;de hemel als I vs. 121: dhemelsche secreten; II vs. 1110: shemelsnbsp;ghehelden; vs. 1218: ten bemelschen pleyne. Van enigszins anderenbsp;aard zijn omschrijvingen als I vs. 164: ten eeuwighen verzuchtene:nbsp;II vs. 475: de duustere plasschen voor de hel, en I vs. 128: dennbsp;hoochsten palayse voor de hemel. Uit het N e d 1. W d b. III^nbsp;3934 tekende ik terloops nog aan: thelsche eestere (Gentse spelen,nbsp;149); ibid. VI, 498: der hellen forneys (Trou moet blycken, 113).
1275 tot uwer ghehanden: tot uw heil? Vgl. de Aant. op I vs. 580.
1278 ghevloden: Deelw. van vlien: De gewone bet. is vluchten, maar ook ergens heen gaan, zijn toevlucht nemen tot (Mnl. W cl b. IX,nbsp;628). Hier kan men misschien weergeven met: er toe overgaan.
nope: stoot, duw. Hier: aandrang. Mnl. W d b. IV, 2533.
1286 nbsp;nbsp;nbsp;toecomste: komst, n.1. de tweede komst van Christus bij hetnbsp;Laatste Oordeel. Mnl. W d b. VIII, 432, 1 : ,,Advent bedudetnbsp;toecoomst; Cristi toecomste inden vleysche, inder herten ende innbsp;den doot ende ten doemsdaghe”. Passionaal Winterstuc. 83 d.
1287 nbsp;nbsp;nbsp;zonder af te scheene: zonder ophouden, voor eeuwig. Afschedennbsp;— uitscheiden, ophouden. Mnl. W d b. I, 262, 3.
1288 nbsp;nbsp;nbsp;in persoone: in persoon, in werkelijkheid. Vgl. I Joh. 3, vs. 2:nbsp;,,quoniam videbimus eum sicuti est”.
1290 ten propooste dienen: nuttig zijn bij dit onderwerp, deze uiteenzetting. Dienen = dienstig, nuttig zijn; Mnl. W d b. II, 161, 2. Propoost — behandeling van een onderwerp, uiteenzetting. Mnl.nbsp;W d b. VI, 736. Vgl. Westvlaams, propost, propoost = rede, gesprek; De B o.
23
-ocr page 366-354
Tooch Rolle ant rabadt: rabadt: de lijst, bovenrand van het toneel (M n 1. W d b. VI, 939, 6).
Er was dus aan de bovenlijst van het toneel een strook papier bevestigd waarop de volgende regels stonden. Deze strook papiernbsp;werd ook wel genoemd ,,rabat rolle”, aldus in de ,,Beschryvinghenbsp;van het ghene dat vertoocht wierdt ter Incomste van d Excellentienbsp;des Princen van Orangien binnen der Stede van Ghent den XXIXnbsp;Decembris Anno MDLXXVII. Ghedruct int Jaer ons Heeren 1578”nbsp;(Univ. Bibl. Utrecht S 4°. 705®), waarin de toen aangebrachte opschriften staan afgedrukt. Niet boven het toneel uitgespannennbsp;waren het inderdaad ,,rollen”, meterslange opgerolde stukkennbsp;papier, zoals D. A. Poldermans ze vond op het raadhuis van ’s-Gra-venpolder onder de bezittingen van de ,,Fiolieren”. Vgl. zijn uitgave van ,,Het Spel van de Stathouwer” in ,,Archief” uitgeg. doornbsp;het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1930, blz. 89.
leuwicheyt: Een door Lawet (?) gevormd woord, van leuw, leeuw. Hier kan het woord moed betekenen. Vgl. de Aant. op vs. 1022.
stoel: zetel, troon. M n 1. W d b. VII, 2161, 2. Ook in vs. 1328 en 1330 heeft het woord deze betekenis.
eendrachtich: het zelfde? Vgl. Openb. 4 vs. 8: ,,qui erat, et qui est, et qui venturus est”. Het Mnl. eendrachtich bet. eensgezind,nbsp;overeenstemmend. Mnl. W d b. II, 538.
1293 nbsp;nbsp;nbsp;den God adonai: Vgl, Exod. 6, vs. 3 en Judith 16, vs. 16. De Jodennbsp;vermeden de. naam Jahve uit te spreken, i. pl. d.v. zeiden ze Adonai,nbsp;het Hebreeuwse woord voor heer.
1294 nbsp;nbsp;nbsp;prys: lof. Mnl. W d b. VI, 675, 4.
1297 nbsp;nbsp;nbsp;eenighen: enig, waarvan er maar één is, dus: kostbaar? Kostbaarnbsp;wordt van het Bloed van Christus in gebeden vaak gezegd. Ooknbsp;in het Mnl. komt dat voor: ,,Die sielen die Christus. . . mit sinennbsp;costelen duerbaren bloede ghecoft heeft” Bienboec 111 b.
1298 nbsp;nbsp;nbsp;tonghe: taal. Mnl. W d b. VIII, 545, 3.
1299 nbsp;nbsp;nbsp;de dese: n.1. de in het witgeklede personen uit de tooch. Hier wordtnbsp;het zelfst. gebruikte pron. dem. voorafgegaan door het lidwoord.nbsp;In het Mnl. komt dat niet voor. Wel kent men daar het lidw. voornbsp;het zelfst. gebruikte pron. dem. gene: die gene; vgl. Van H e 1-t e n § 355, b. In hedendaagse dialecten hoort men nog den dezennbsp;en den dien.
1302 nbsp;nbsp;nbsp;zondere verdinnen: zonder verslappen, uit al mijn kracht. Ver-dinnen, intr. = dun worden. Mnl. W d b. VIII, 1680.
1303 nbsp;nbsp;nbsp;met een nerstich verstranghen: met een zeer grote ijver. Ver-stranghen, 16e eeuws werkw. gevormd van stranc — groot, sterk,nbsp;hevig, geweldig; Mnl. W d b. Vil, 2271.
1306 zonder verdooven: zonder dof worden, duidelijk. Verdooven, ge-
-ocr page 367-355
zegd van de ogen, vuur of licht, komt in het Mnl. niet voor.
De bet. uitdoven heeft evenmin het Mnl. werkw. doven. Van ute-doven in de bet. van uitdoven geeft Verdam slechts een 16e-eeuwse plaats; Mnl. W d b. VIII, 891.
1308 nbsp;nbsp;nbsp;heircracht: legermacht. Mnl. W d b. III, 220. In Nedl. bijbeltaal komt het woord heerkracht nog wel voor. (Psal. 83, 1).
Voor de spelling -ei- voor -ee- vgl. thuuin in vs. 688 en onchuisheyt in VS. 1151. In vs. 50 spelt La wet hercracht.
opstakel; hinderpaal, hindernis. P'r. oöstecle. Mnl. Wdb. V, 1874.
1309 nbsp;nbsp;nbsp;tabernakel: Evenals heircracht weer een bijbelswoord. (Psal. 83, 1nbsp;Quam dilecta tabernacula tua). De bet. is tent. Mnl. Wdb. VIII, 5.
1310 nbsp;nbsp;nbsp;betrauwe: getrouwheid, vertrouwen. Mnl. Wdb. I, 1165. Denbsp;genitief hangt af van vul.
1313 dyns aenschyns verclaren: voor uw glansrijk aangezicht. Ver-claren = helder worden, schitteren. Mnl. Wdb. VIII, 1914, III. Onb. wijs als subst.: glans, schittering.
bezwaren: Onb.wijs als subst. gebruikt: droefheid, terneergeslagen-heid. Bezwaren, intr, = bedroefd worden; Mnl. Wdb. I, 1128.
1317 nbsp;nbsp;nbsp;mesgrief: onheil, ramp ? Dit woord komt niet in het Mnl. Wdb.nbsp;voor. Het is samengesteld uit mes en gerief = genot, genoegennbsp;(Mnl. Wdb. II, 1541). Nedl. Wdb. IX, 853 citeert eennbsp;werkw. misgriefde uit de Gentsche Spelen. In de Aanm. t.z. pl. wordtnbsp;uit Const-thoon. Juw. 436 een zelfst. nw. mistrief aangehaald, ennbsp;gevraagd of dit zoveel is als mis{ge)rief, of een drukfout voor miskief. Op grond van Lawet zou ik hier een drukfout voor misgrief willennbsp;zien. Vgl. nog mesgrieven = hinAamp;ren, Van Dis, blz. 148, vs. 458.
1318 nbsp;nbsp;nbsp;oyt: altijd. De oorspr. bet. van het woord. Vgl. de Aant. op vs. 831.
1320 zonder versaghen: onbevreesd, onversaagd. Versaghen, intr. = vrees, angst gevoelen. Mnl. Wdb. VIII, 2317, III.
1322 nbsp;nbsp;nbsp;niet om vervaljanden: zeer voortreffelijk. Vgl. de Aant. op vs.nbsp;771. De -d- inplaats van de -t- is hier kennelijk om wille van het rijm.
1323 nbsp;nbsp;nbsp;des waerheyts verstanden: goed begrip van de waarheid. Verstanden = begrijpen, inzien, verstaan. Mnl. Wdb. IX, 6, 6.
1325 nbsp;nbsp;nbsp;vromme: nut, voordeel. Mnl. Wdb. IX, 1400, 2.
1326 nbsp;nbsp;nbsp;witten: wit maken, bleken, blank maken, reinigen. Mnl. Wdb.nbsp;IX, 2728.
1330 nbsp;nbsp;nbsp;jonnen: liefde. Onb.wijs als subst. gebruikt. Jonnen, gonnen ~nbsp;iem. genegen zijn, genegenheid betonen. Mnl. Wdb. II, 2064, 2.
1331 nbsp;nbsp;nbsp;wonnen: wonen: zijn woning over hen bouwen, hen in zijn woning,nbsp;hemel, opnemen. Vgl. Openb. 7, vs. 15: ,,habitabit super illos”,nbsp;wat de Kath. Bijbel vertaalt met; ,,zal zijn tent over hen bouwen”.nbsp;Deze vorm naast wonen komt ook in het Mnl. voor.
-ocr page 368-356
356
smallen: mager worden. Van smal W d b. VII, 1339, 5.
dun, slank, mager. M n 1.
1333
1336 gheen tyt: nooit. Vgl. de Aant. op vs. 1263.
begheven: verlaten, in de steek laten, aan zijn lot overlaten. M n 1. W d b. I, 699, la.
1338 gheroup: rumoer, opschudding. Mnl. W d b. II, 1558.
1344 verzadich: verzadigd. Van versaedt, deelw. van versaden = verzadigen.
vul trauwen: voorzeker, waarachtig, in waarheid. Het zelfde als in trouwen, met trouwen, enz. Vgl. Mnl. W d b. VIII, 736, 2.
1346 nbsp;nbsp;nbsp;levendich: levend. Vgl. de Aant. op vs. 559.
1347 nbsp;nbsp;nbsp;te ziene: te zullen zien.
1348 nbsp;nbsp;nbsp;bequame: lief, dierbaar. Mnl. W d b, I, 896.
1350 nbsp;nbsp;nbsp;jonstich: welwillend, genegen. Mnl, W d b, II, 2067, 1.
brancke: tak, twijg. Mnl, W d b. I, 1417. Het woord is hier figuurlijk toegepast op een mens, evenals dat met telg en spruit welnbsp;het geval is. Men kan hier weergeven met leerling. Vgl. rancke innbsp;VS. 1351. Een voorbeeld van branch in deze figuurlijke zin citeertnbsp;het N e d 1. W d b. III', 1138 uit Coornhert: Hout op en wilt nietnbsp;slaen, ’t is een onnoosel branck. (Odyss. 1605, II, 150).
1351 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. voor het beeld van de wijnstok en de ranken Joh. 15 vs. 1—6.
1354 adresse: voordeel. Vgl. adresseren = goed uitvallen, slagen, in het Mnl. H a n d w d b. In het Mnl. W d b. komt het woordnbsp;niet voor. Vgl. nog I vs. 31 en II vs. 301.
1357 staet: stand, rang. Mnl. W d b. VII, 1890, 3.
1359 tryomphant: vol vreugde, Vgl. tryompheren = vreugde bedrijven, I vs. 633 en de Aant.
1361 Vgl. de Aant. op I vs. 1380.
-ocr page 369-Woorden, uitdrukkingen of betekenissen, die niet in het Middel-nederlandsch Woordenboek voorkomen, of daar als zestiende-eeuws worden opgegeven, zijn in dit glossarium voorzien vannbsp;een *.
Naar het eerste spel wordt verwezen met I, naar het tweede met II.
Niet van alle woorden zijn altijd alle vindplaatsen uit de beide spelen opgegeven. Naar de ,,Aantekeningen” wordt slechts zelden uitdrukkelijk verwezen, men vindt een woord gewoonlijk onder de eerst opgegevennbsp;plaats in de ,,Aantekeningen” behandeld.
aelmos: aalmoes II 1116. aendriven: opdringen II 159.nbsp;aenschyn: gelaat II 93, enz. Metnbsp;blyde aenschyns: met een blijnbsp;gelaat I 1138. aerch: kwaad, slecht, gemeen I 156. aercheyt: ergernis II 472. aerdich: mooi, lief I 1044, 1046.nbsp;Aesterot. Asterot: 147; II 456,474nbsp;Abimilecht: I 315.nbsp;*abondantelick: overvloedig Inbsp;256. Abseloen: II 177, abuuse: vry van abuuse: terecht Inbsp;668, Swaerheyts abuuse: het ongerijmde verdriet I 1107. Vannbsp;abuuse: bij vergissing II 39. Zonder abuuse: terecht II 400.nbsp;Achithophel II 177.nbsp;achten: achten, geven om II 248.nbsp;Achten up: zich bekommeren omnbsp;II 243. achtere: achtere lande: overal in het land II 102. * Achtere endenbsp;voortdurend I 41. achtercrommen: zonder achter-crommen: zonder aarzelen, zonder talmen? II 488. |
*achtervolghen: vervolgen, voortgaan met II 201. *achtich zyn: denken aan, acht-geven op I 191. adere: gemoed, geest, zin. I 1229. *adieu: vaarwel II 498.nbsp;*adrarenten; aanhangers, volgelingen II 1252. *adresse: behendigheid, succes? I 31; voordeel II 1354. Zonderenbsp;adresse: onbekend, hulpeloos? IInbsp;301. advys: raad I 690, 862. *advyselick: met overleg, wel beraden I 1369. advocaet: voorspreker II 718, 976. af: van; daeraf I 1069, enz. afferre: zaak, handelwijze I 643; aangelegenheid II 554. *afgoderies: afgoderij II 1152.nbsp;afgryse: ten helschen afgryse: naarnbsp;de afschuwelijke hel I 304.nbsp;*afgrysenesse: afgrijzen, afschriknbsp;I 250. aflyvich: dood I 822. afscheen: afwijken II 731. Zondernbsp;af te scheene: zonder ophouden,nbsp;voor eeuwig II 1287. |
afstaen van; nalaten, ophouden met I 382. *accepteren: ontvangen I 942; aannemen, I 995; II 121. accoort: overeenstemming I 762;nbsp;II 765. Accoort staen tot: geschiktnbsp;zijn tot ? II 863. accoordanche: met accoordanche: eensgezind II 406. acorderen, accoorderen, accorderen: tot overeenstemming komen I 494, 634; II 278.nbsp;accoordich: eensgezind II 395.nbsp;al: allen I 137, enz.; alles I 508; IInbsp;1245, enz. Adj. geheel I 142.nbsp;Adv. geheel I 1212. *al by: bijna II 531. alegieren: aanvoeren, vermelden,nbsp;zeggen I 475, 555, enz.nbsp;algaders: geheel en al I 533.nbsp;alghemeens: in het algemeennbsp;II 506. *aligatie: het aanvoeren, vermelden, zeggen I 159, 207, 325, enz. alle: geheel I 567, 720, enz.; alles I 1272; II 1171. In allen: in allesnbsp;II 667. Met allen: voorzeker, inderdaad I 1293; II 2.nbsp;allegadere: allen te zamen II 622.nbsp;Allecto II 460. allende: ellende I 1178; II 148, 339, 538, 929. alletemale: geheel en al I 641; allen II 277. als: alles I 621, 1101, enz. als: Voegw. al, alhoewel, ofschoonnbsp;I 171, 263, 496, enz.; evenals Inbsp;583; zoals I 737; toen II 753.nbsp;Als de snelle: snel, vlug I 873.nbsp;alzoo: Voegw. zoals I 427, 593,nbsp;878; II 711, 1319.nbsp;altyts: altijd I 486, 554; II 719.nbsp;Aman: II 182. *amende: boete, straf II 252, 340; schuld ? II 927. *amorues: Adj. lief I 1041, 1146; Subsi, liefje I 1095. |
ampullekin: Vleinaam I 999. *anghename: Adv. gaarne? IInbsp;1248. ancleven: aankleven {een mening) I nbsp;nbsp;nbsp;417; bedrijven II 442. Als subst.nbsp;wat er bij hoort, de aankleve Inbsp;323; aangelegenheid I 1229;nbsp;verbondenheid I 1373; trouw IInbsp;182. In een vaste ancleven: getrouwelijk II 1198. Met vast ancleven: altijd door, zonder ophouden II 1269. *anlech: aanklacht, beschuldiging II nbsp;nbsp;nbsp;737. anmercken; opmerken I 940. anschouwen: vertrouwen? II 849.nbsp;anscauwen: Subst. iemands voorkomen I 934. *anthierelick: passend? II 788. anthieren: bedrijven, begaan: zonde anthieren, I 736; vruecht anthieren, I 815, 920, 947; beheren,nbsp;beschikken over I 768; najagennbsp;II 64; behandelen II 202.nbsp;Anthiochus II 181. *aparentie: waarschijnlijkheid, schijn I 213. *ariveren: aankomen II 278. artyckele: wetsvoorschrift, artikel I 286. Asmodeus: I 43; II 472. asschen: as II 475.nbsp;assise: accijns I 1020. Atrophos, Atrepos: I 54; II 468. au: hei daar I 850, enz.; II 1, enz. *autentyck: echt, waar I 721.nbsp;*autentyckelick: waarachtig Inbsp;1343. *aventayghe: voldoening? I 922. avys: raad I 48, 808, enz.nbsp;avyselick: raadgevend I 835. ba: Interj. I 1072, enz. baeykin: zeer vlugghe int baeykin: ? Zie de Aant. I 89. Baalberéch: I 45.nbsp;baersen: baren I 1284. |
baet: ter baten nemen: tot hulp nemen II 182. *back: beker, glas I 1057. balsemier: balsemboom. Als vleinaam. I 906. Baltesaer; II 179. bandt: hyden bande hebben: in z’nnbsp;macht hebben I 697.nbsp;bane: de bane rumen: het veld ruimen, weggaan II 389.nbsp;banck: *te bancke stellen: iem. naarnbsp;de kroeg doen lopen I 706. * Upnbsp;den banck hayen: op de bierbanknbsp;blijven zitten I 967. *bancket: feestmaal I 1150. bancketteren: fuiven I 1140.nbsp;*barmhertelick: Adv. barmhartig I 381. basillicus: koningsslang I 108. bastaert: soort zoete wijn Inbsp;1035. bate: voordeel I 1218. baten: van voordeel zijn II 658.nbsp;bedacht zyn: zijn verstand gebruiken I 679. bedancken van: bedanken voor I nbsp;nbsp;nbsp;581. bedeghen: voortreffelijk? I 724; geslaagd, ,,binnen” I 882; zijnde II nbsp;nbsp;nbsp;409. bedelven: der helscher bedelven: Ae hel II 454. bederfven: doden II 125; verloren gaan II 242; te gronde gaan,nbsp;sterven II 300; sterven, omkomen II 624. bederfvenesse: verderf II 1315. Vry der bederfvenesse: onvergankelijk II 708.nbsp;bediet: betekenis II 702.nbsp;bedieden: verhalen, vertellen, beduiden I 291. Als subst. betekenis I 441. bedien: worden I 1305. bedycken: swerels bedycken: denbsp;wereld I 704. bedryf: zaak, ding II 284 Tooch. bedroufven: bedroefd zijn, ter |
neergeslagen zijn II 990. Als subst. ellende, droefheid II 46.nbsp;bedwanghe: dwang I 117; zorg,nbsp;droefheid I 358; zorg, nood Inbsp;460. Uut bedwanghe: gedwongennbsp;II 398. bedwinghen: dwingen, noodzaken II 11, bee: beiden I 1117. Beelsebub: I 44; II 473. been: *te beene trecken: zich ietsnbsp;aantrekken, ter harte nemen Inbsp;445. beerfven: bezitting, landgoed II 299. begaden: bewerkt I 145. begave: gave, gift; overdracht Inbsp;685. beghecken: bespotten I 713. begherde: die begeerd wordt Inbsp;938, begherren: met genitief begeren I 996. begheven: verlaten, in de steek laten, aan z'n lot overlaten Inbsp;221; II 443, 1336; ophouden metnbsp;I 655. Zonder te beghevene: zondernbsp;ophouden, onafgebroken I 50.nbsp;Zonder begheven: voortdurend Inbsp;1372. Sondere begheven: voortdurend II 1268. beghinnen: vruecht beghinnen: beginnen zich te verheugen I 260. begloost: uitgekozen? II 947.nbsp;begonnen: beginnen II 1121.nbsp;beghonste: Praet. van beginnen IInbsp;650. begorden: hem begorden met vruechden: zich verheugen II 524.nbsp;begrypen: Trans.: ter hand nemen. Intr.: beginnen I 878.nbsp;begripen: berispen II 263.nbsp;behanghen: verstrikken I 356.nbsp;Behanghen met: verstrikt in IInbsp;589. beboet: redding I 133; veiligheid, redding II 428; verzekering IInbsp;703. |
*behoetheyt: veiligheid, redding II 376. ?behoedich zyn: behoeden, beschermen I 1379. *behoetsel: bescherming; verzadiging? I 1022. *behof of behoove: omheinde ruimte? Swerels hehooven: de wereld I 142. behoudens: zonder inbreuk te maken op I 177.nbsp;behoufven: nut, voordeel I 345.nbsp;een behouvere zyn: behoefte hebben aan, trek hebben in I 1071.nbsp;behoufvich: behoeftig II 1101.nbsp;bejeghen: Als subsi, verzet I 881.nbsp;*bekende: vriend? II 926.nbsp;bekennen: bemerken, opmerkennbsp;II 1220. Hem bekennen: zich wer-klaren II 732. bekent zenden: openbaren II 1215. bekeren tot: zich bekeren tot II 846. bekinnen; erkennen I 1076; II 948. becleven: opgroeien I 76, 770. beclyf: voordeel I 665. Van beclyve: zie de Aant. I 952. beclyven: voorspoed I 344; voordeel II 744. beclyven in: voortdurend blijven in II 381. becomen: bekomen, bevallen I 285. *bekouter: verkondiger I 491. beladen: belast met zonden I 555.nbsp;belde: beeld II 1156.nbsp;beleeden: belijden, verkondigen. Zie de Aant. I 525. beleeden: leven I 1263; Hem beleeden: zich gedragen I 838.nbsp;beletsele: beletsel II 24. Belial: I 48; II 456. beliefven: behagen, believen Inbsp;1054. *belydt: het belydt stellen: verkondigen I 427. |
belyden: vermelden, zeggen, getuigen I 729; II 209. beloofte: belofte I 509.nbsp;belooken: bevatten, inhouden Inbsp;178. belooven: verzekeren I 1166. Be-looven van: prijzen I 143. Belooven -f- genitief: dankbaar zijn voor II 20. belover zyn: goed vinden I 1015. Belphegor, Belsegor: I 45; IInbsp;457. bem: ben. Zie de Aant. I 4. bemercken nemen up: achtslaannbsp;op II 117. *bemerckheyt: aandacht II 829. benauwen: Als subst. nood II 55.nbsp;*bende: bende, troep II 252.nbsp;benedyden: zegenen II 1059.nbsp;*benefitie: weldaad II 724. *hem benerstighen: zich beijveren II 1062. *benoost: benauwd, bezwaard II 932. *beperelt; kostbaar I 1285. bequame: heilzaam, nuttig IInbsp;396; aangenaam II 907; lief,nbsp;dierbaar II 1348.nbsp;bequeelen: *zonder bequeelen: aandachtig, oplettend ? II 539.nbsp;bequellen: bezuren I 1194.nbsp;*beradelick: wys beradelich: verstandig II 720. hem beraden: op zijn heil letten, voor zich zelf zorgen I 186. On-wys beraden: onverstandig, domnbsp;II 429. beraden, beraeder: raadsman, trooster I 534; helper, trooster IInbsp;360. *beradich: genadig I 198; II 791. *beradinghe: raad I 1070.nbsp;beraen: wyselick beraen: verstandig II 804. berdt: te berde stellen: op het speelbord zetten I 1169. berechten: bekennen II 1172.nbsp;bereyden: toerusten I 595. |
beroyt: berooid I 1180. *beromme: eis, vermaning? Inbsp;1134. berommen: pochen I 890; roemen op I 1342. Hem berommen: zich verhovaardigen I 812.nbsp;beschaden: schade doen, benadelen I 754. Als suhst. schade, nadeel II 444. *bescauwe: aanschouwing II 1243. bescheit: inzicht, verstand II 357.nbsp;*bescod: groei, vermeerdering IInbsp;802, 1157. beschoof: buuten alle beschoove: in hoge mate? II 871. Ten waren bescoove: in waarheid ? IInbsp;1178. *bescooven, beschoven: waarnemen, opmerken I 385; menen II 19; achtslaan op II 612. Met eennbsp;bly beschooven: met blijdschap?nbsp;II 1081. bescriven: schrijven II 675. *bescrooden: wroeging II 286.nbsp;*beschudde: bescherming I 550.nbsp;beschuldich: schuldig II 667.nbsp;beseffen: vernemen, horen I 322,nbsp;852; bemerken I 1257.nbsp;bezeten: gestemd II 122.nbsp;beseven: uitgekomen, voor de dagnbsp;gekomen I 655; openlijk, stellig Inbsp;732, 1228; voorwaar II 422, 604, 1152. Beseven zyn: zijn I 1330. bezyden stellen: ter zijde laten IInbsp;536; *overslaan II 246.nbsp;besighen: gebruik maken van Inbsp;1003. bezittere: bezitter I 236. *beslaver: iemand die hard werktnbsp;I 1008, 1067. *beslechten: volvoeren, plegen II 432. besluten: insluiten I 508. *besluut: besluit, slot I 1226.nbsp;besmet: bevlekt, verontreinigd Inbsp;157. *besmittere: schender, iem. die bezoedelt I 235. |
*bezoetelen: genieten, voordeel behalen I 1048. bezoucken: proberen, beproeven II 486. bespellen: bekennen, beduiden I 1195. *bespooren: bespeuren I 277. Als subsi.: ongeluk, ramp I 1173.nbsp;bespot: bespotting II 456.nbsp;besproyen: besproeien I 806.nbsp;best: het best I 445, enz. *bestal: ingesloten ruimte? sWe-rels bestallen: de wereld I 126. besteden: verrichten, doen I 723;nbsp;schenken II 515. Als subst. toedoen II 230. *bestedich zyn: besteden I 607. besten: barsten, openscheuren IInbsp;28. bestidt: Bijvorm van besteel, van besteden: bij zich steken? I 1259.nbsp;*bestreck: verleiding? I 47.nbsp;*bestrecken: uitdelen, doen neerkomen op ? I 1334; aanwenden,nbsp;besteden II 1135.nbsp;bestreckt: Deelw. van bestrikenlnbsp;bestreken met I 110.nbsp;*bestuucken: rijkelijk overladen?nbsp;I 1088. bezueren: ontgelden, boeten II 70. *bezwaer: kwelling, last II 311.nbsp;bezwaerd: gekweld, bedroefd, belast I 458. bezwaren: Als subst. droefenis, ellende II 78; droefheid, terneer-geslagenheid II 1313.nbsp;bezwycken: zonder bezwycken: zonder ophouden I 705. bedt: meer I 1075, 1111. Te bedt:nbsp;des te meer I 1075; te beter Inbsp;724, enz. betame: naer den wel betame: zoals het hoort II 284 tooch. Naernbsp;den betame: zoals het past, zoalsnbsp;het hoort II 1249.nbsp;bete: beet II 1011. *betemen: spreken, meedelen, verzekeren ? I 430, 1355. |
362
*betyghe: leiding; zeggen? I 680. betoghen, betooghen: betogen,nbsp;zeggen I 1052. Als subsi, bewijsnbsp;II 55. betoogh: woord I 1336. betoveren: het hoofd op hol brengen I 734. betrap: het in zijn macht brengen. Met listighen betrape: op listigenbsp;wijze ? I 35. *betrau: vertrouwen I 188; II 647. betrauwe: getrouwheid II 1310.nbsp;betrauen in: vertrouwen op I 573.nbsp;hem betrauwen: ergens gerust opnbsp;zijn II 328. *betrueren: betreuren I 731. *betuunen: omheinen I 1337.nbsp;*bevalle: ten goeden bevalle: tot eennbsp;wel behagen II 1073.nbsp;bevanghe: een bep. gemoedsstemming I 118. bevoelen: gevoelen I 214; * het plan opvatten 1118.nbsp;bevonden: betrapt? I '363.nbsp;bevroeden: Als subsi, inzicht Inbsp;1323. *bevroedere: Subst. verstandige II 1118. bevroen: begrijpen I 701; II 682. Als subst. verstand, inzicht II 51.nbsp;Met een vastelick bevroen: metnbsp;grote zekerheid II 840.nbsp;bewaren: beschermen, behoedennbsp;II 128. bewaren: waar maken II 333. beweghen: aansporen II 416. Alsnbsp;subst. ontroering II 412.nbsp;bewerren: verdedigen, in standnbsp;houden I 916.nbsp;bewys: aanwijzing I 862.nbsp;*bewysenesse: onderrichting IInbsp;997. by: door I 180, 212, 539, enz. *byblyvelick zyn: bijblijven IInbsp;892. bidden: bedelen II 226. biese: bies, iets van weinig waardenbsp;II 448. |
by gherre: Zie de Aant. I 1074. bycans: ongeveer II 571.nbsp;bycomen: naderen II 293.nbsp;bildekin: beeldje. Vleinaam. Inbsp;1041. bylo: Uitvoep: Bij Sint Bodewijk I 131, enz. binnen dien: ondertussen, intussen II 265. *blamatie: schade, verderf II 1222. biame: schande I 717. blyckelick: klaarblijkelijk II 213.nbsp;bliken: aan de dag komen II 62.nbsp;Bliken over: zichtbaar zijn aan IInbsp;210. blytschap: blijdschap I 589. *bloeykin: meisje II 259.nbsp;bloet: bloed, beklagenswaardignbsp;mens II 282. bloot: eenvoudig, slechts, alleen. Stoplap. I 464, 679; II 228, enz.nbsp;Bloot aen: zonder II 104. Blootnbsp;van: zonder I 675.nbsp;bloot stellen: bekendmaken,nbsp;blootleggen, openbaren I 515.nbsp;blusschen: doen ophouden, stillen I nbsp;nbsp;nbsp;167; lessen II 1121.nbsp;*boelleder: iem. die ongeoorloofde liefde pleegt I 263. boelleren: ongeoorloofde liefdenbsp;bedrijven I 263. *boetbe(e)teringhe: boete II 896, 1139. boete: middel I 1019. boeten: stillen, bevredigen I 961; II nbsp;nbsp;nbsp;100. bolle: salmanders bollen: zie de Aant. 1110. *bomme: trommel I 1135; II 519. *boom: an den boom scryven: op denbsp;lat schrijven, borgen. I 975. Annbsp;den boom staen: op de lat staan Inbsp;1109. boorghen: lenen, geld opnemen I 1136. boort: *enen over boort vellen: iemand in het ongeluk storten I |
363
1190. *Bin swerels boorde: in de wereld II 486.nbsp;bootkin: schuitje II 189.nbsp;bornekan: waterkan II 258.nbsp;bost: borst I 1046.nbsp;bot: Naam van een munt. *Eennbsp;cort botkin', een kleinigheid I 1001.nbsp;botter: valsspeler, schelm II 250.nbsp;boude: weldra, spoedig II 697.nbsp;*booven screven: boven mate,nbsp;buiten gewoon I 771.nbsp;brachte: bracht. Zie de Aant. Inbsp;542. brand: brandmerk I 881; II 451; vuur I 1188. ?brandich: branderig I 112; brandend 1911. *brancke: leerling II 1350. *brasserie: brasserij, zwelgpartijnbsp;I 1325. brauwen: brouwen, beramen I 695. Als subsi, toedoen II 494.nbsp;breen: verbreiden I 401.nbsp;*briefven: in z’n brief getuigen,nbsp;schrijven II 632, 709, enz.nbsp;briessen: brullen, loeien II 458.nbsp;broo: Zie de Aant. I 76.nbsp;*brouckvlack: zitvlak van eennbsp;een broek II 473.nbsp;buck: bok I 222. *buesekin: jasje? Met t buesekin uute: zonder goede sier te maken ? I 670. buuterthier, butertier: verdorven; liederlijk, wulps, zinnelijk I 310, 907; Buuterthieren ghesteldtnbsp;zyn: er slecht aan toe zijn II 136. cesseren: ophouden met I 262, 785. Zondere ceisezêw.'zonder verwijl, terstond? I 295; II 161, 277.nbsp;Zonder cesseren: zonder ophoudennbsp;I 470. Charon: I 33. Cherberus: I 37; II 458. chiere: *goede chiere maken: zich te goed doen I 969.nbsp;chierelick: schoon, mooi II 787. |
daer: terwijl II 301. daer af: daar van I 1069.nbsp;daertoe: bovendien II 21.nbsp;daet: daad; kracht II 1016; *daad,nbsp;opvoering I 1380; II 1361.nbsp;dadich zyn: doen I 1278.nbsp;dak: onder eenighen dake: ergens Inbsp;1079. daken: neerdalen I 25. *daken: van een dak voorzien II 279. dangier: gevaar II 497. danckelick: in dank I 1380; IInbsp;1361. danne: dan, vervolgens I 1262, 1301; II 587. dansen: * dansen over tzwerdt: een zwaarddans uitvoeren I 52.nbsp;darft: behoeft. Zie de Aant. II 111.nbsp;dat: pron. rel. bij een meerv. antecedent I 1127; dat wat I 159,nbsp;179. Dem. datte: dat I 1137.nbsp;dats: namelijk I 862, 864.nbsp;deel: een deel: een aantal I 1027.nbsp;Ten deele ghecryghen: als aandeelnbsp;krijgen I 1210.nbsp;deelkin: meisje I 1087.nbsp;*defamatie: schande II 318.nbsp;*deffenderen: verdedigen I 994.nbsp;deghe: ter deghen: ter dege IInbsp;157. *declareren: uitleggen, verklaren I 750. *dernesse: medelijden I 67. derren: kwaad doen, schaden Inbsp;642. Als subst. nadeel, benadeling I 954. dese: in desen: nu II 422, 559. *De dese: dezen II 1299. de zelve: die I 336; de zelfde IInbsp;189. *desolaet: zeer bedroefd II 231; troosteloos II 635; woest, verlaten, eenzaam II 973.nbsp;*desoleren: bedroefd zijn, diepnbsp;bedroefd zijn I 183; II 1224.nbsp;desperatie: wanhoop II 453, 1223.nbsp;despereren: wanhopen II 158. |
364
364 *dessenderen: afdalen, neerdalen I nbsp;nbsp;nbsp;313, 635. destruweren: verdelgen I 312. devyse: devies, leus I 780.nbsp;*devoor: werk, iemands doen ennbsp;laten I 241; plicht I 1028.nbsp;dy: pron. pers. 2e pers. Vgl. denbsp;Aant. II 81. Objects vorm u I 428.nbsp;dichten: schrijven I 1256.nbsp;die: de, lidwoord I 968; II 1067.nbsp;diefte: diefstal I 317.nbsp;*diendelick: gedienstig II 164.nbsp;*diendelingh: dienaar II 621.nbsp;*dienderlingh: dienaar II 367.nbsp;dienen: (enen = iemand) nuttignbsp;zijn, dienstig zijn I 6, 862; IInbsp;564, 1290. dienstachtich: dienstbaar I 461. dier: meisje I 906, 921, 1044.nbsp;dierkin: meisje I 1044.nbsp;dies: derhalve, daarom I 59, enz.nbsp;dicke: Bijw. dik I 109.nbsp;dille: slet, deerne I 986.nbsp;dynck: voor alle dynghen: vooral IInbsp;436, 734. *Goede, harmhertighe,nbsp;puere dynghen: goedheid, barmhartigheid, zuiverheid II 643.nbsp;dinnen: verminderen, doen afnemen I 262, 1107; afnemen, minder worden II 949.nbsp;dysciplyne, dysyplyne: tuchtiging, kastijding II 157; roede? II nbsp;nbsp;nbsp;295. ditte: dit I 191. *dyvyn: goddelijk, zeer voortreffelijk I 928; II 778. dobbel: dubbelhartig, vals I 141.nbsp;docheren: leren, onderwijzen, onderrichten I 182, 471, 864.nbsp;doen: behandelen II 366.nbsp;doen: Voor de 1ste pers. s. praes. icnbsp;doen zie de Aant. I 1028.nbsp;doen: Voegw. toen I 329, enz.nbsp;doens: Bijw. toen I 567. *docken: slaan. Docke, docke\-. mep, mep! I 1208. dockter: doctor, afgestudeerdenbsp;I 91. *doleren: bedroefd zijn I 749. *doluere: smart I 300, 497, 585.nbsp;*dominatie: heerschappij, machtnbsp;I 85, 1321. ?domineren: heersen I 94. doot: Subst. een dode I 764.nbsp;dorven: durven II 370.nbsp;draghen: bedragen, belopen Inbsp;1113. Hem draghen tot: zich voegen naar II 1098.nbsp;drayen: Met als obj. woorden: richten, wenden I 786. *dreel: boel, geliefde, liefje I 657. ?dreelkin: liefje I 1018,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1087, 1147 (van een man gezegd), dryven: te keer gaan II 382.nbsp;droom: verlangen? I 973; iets onbeduidends II 330.nbsp;druckich: bedrukt, bedroefd,nbsp;droevig I 296, 1172; II 464;nbsp;smartelijk II 207; *dwingend IInbsp;583. druut: kwant, snaak I 1211. duchten van: vrezen voor I 1188.nbsp;duechdich: *««« duechdich vermeer en: een vermeerdering vannbsp;deugd II 649. duer: vanwege, om I 306, enz.; om wille van II 643.nbsp;duerdat: omdat I 56, 615, enz.nbsp;duerdoyt: weggesmolten? I 807.nbsp;?dueregaen: weggaan II 243.nbsp;duergieten: overgieten I 110.nbsp;?duerzinderen: doortrillen II 816.nbsp;?duerstralich zyn: doorsteken Inbsp;340; doorstralen II 150.nbsp;duerweeckt in: volop in II 256.nbsp;duughe: *-de scriftelicke duughennbsp;oopenen: de leer van de H. Schriftnbsp;duidelijk maken, uiteen zetten Inbsp;1369. duucken, duken: bukken I 743. Intr, verbergen, niet sprekennbsp;over? I 1089; zich baden in,nbsp;overstelpt worden II 218.nbsp;dul: dol I 107.nbsp;dus: aldus II 62. duusentichste: duizendste I 201. |
365
dust: dorst I 1019; II 298. dustich: begerig, verlangend I 849nbsp;dorstig II 1083. duwiere: hol, onderaardse gang II 496. Het swerels duwieren: denbsp;wereld I 83. dwale: dekservet I 1131. *dwalich zyn: dwalen I 485.nbsp;*dwalicheyt: dwaling I 1268.nbsp;dwynghen: beheersen II 1147. eeghen zyn: onafhankelijk zijn, z’n eigen baas zijn 1919.nbsp;eendrachtich: eensgezind II 50; *het zelfde? II 1291 Tooch. eenich: de een of ander, een I 460,nbsp;858; *kostbaar II 1297.nbsp;eenpare: voortdurend I 1367.nbsp;eenpaerheyt: *slevens eenpaer-heyt: het eeuwig leven II 940.nbsp;eenpaerlick: gestadig, onveranderlijk I 161; onafgebroken, aanhoudend I 1338; aanhoudend,nbsp;voortdurend II 223, 290; aanhoudend, blijvend II 156.nbsp;eens deels: van de eene kant; gedeeltelijk I 492. eenvoedich: Adv. oprecht? I 1378. eerbaerheyt: eer II 1050.nbsp;eerbaerlick: voornaam II 289.nbsp;eerch: Subst. kwaad, slechtheid Inbsp;591. Zie ook erch.nbsp;eerfve: erfdeel II 728.nbsp;eerfvenesse: erfenis II 1314.nbsp;eerfghename: erfgenaam 1510.nbsp;eerlanck: aanstonds, dadelijk Inbsp;1177. eerst: ten eersten: het eerst I 145; in het eerst II 218. eest: eerst I 1059.nbsp;eestere: gebied, terrein (Overdrachtelijk) II 105.nbsp;effen: juist, precies; billijk? Inbsp;1114. ey: *by den eyei bezweringsformule II 19. ey laken: helaas I 233; II 113. |
*eynsche: int eynsche vallen: boos worden, ontstemd worden Inbsp;1237; II 38. Ecxion: II 461. el niet dan: anders niet dan I 1007; niets anders dan II 881.nbsp;eldere: elders I 984.nbsp;elcken: ieder, iedereen I 65, 735.nbsp;elcxs: elk, ieder II 494.nbsp;ellevene: Voor de klemtoon zie denbsp;Aant. I 51. emmer: in elk geval, voorzeker I 472. emmers: voorzeker, immers I 18, 287; telkens weer I 1014.nbsp;en: Voegw. indien I 803; II 316.nbsp;ende: einde. *Tenden werden: bezwijken II 147. Tender ende tennbsp;fyne: ten slotte en ten laatste IInbsp;1180. ende dat: n.1. I Titel; II Titel, erch: Subst. kwaad, arglist I 948.nbsp;Zie ook eerch. eeten: Hier van een niet gesyncopeerde vorm van het deelw. ghe-eeten II 123. euw: de yseren euwe: zie de Aant. I nbsp;nbsp;nbsp;78. *excesse: ontaarding I 377. exellent: verheven, schitterend Inbsp;410; uitstekend II 591.nbsp;exellente: verhevene, schitterende II nbsp;nbsp;nbsp;971, 1253. ?experdt: voortreffelijk I 246, 781; II 71. *experde: man van ervaring, van aanzien I 939. *experdich: voortreffelijk I 1126. *experdighe: Subst. voortreffelijke I 569. *exploot: verklaring, woorden I 675; ramp, catastrophe? I 1193;nbsp;schandelijke daad 1 1284.nbsp;*explootkin: geruchtmakende onderneming II 190.nbsp;expresse: by goeden expresse: zienbsp;de Aant. I 29. By expresse: uitdrukkelijk I 376; II 303. |
366
exsempel: voorbeeld I 1222; II 1328. *faetse: kaakslag, afstraffing I 100 falen: ontbreken I 924. Faelen van:nbsp;missen II 200. Zonder falen: zonder mankeren, voorzeker I 280.nbsp;*falgieren: zonder falgieren: zonder mankeren I 1083.nbsp;fantazie: hersenschim II 324; droombeeld, verbeelding II 507. fy hem: foei (hem) I 1004.nbsp;fier: eerbied afdwingend I 439; schoon, opgeschikt I 906. fyghe: niet eeri fyghe: niets, geennbsp;zier I 681. *fygueraelick: aanschouwelijk II 1024. *fyguere: tooch I 487, 579; II 291, 766, 1289; uitbeelding I 587; hetnbsp;vertoonde spel II 564.nbsp;*figuerelick: voorzien van too-ghen I Titel; II Titel,nbsp;fyguerlick: aanschouwelijk IInbsp;843; *in de tooch II 770; aanschouwelijk, in de tooch uitgebeeld II 1007, 1014; aanschouwelijk, in het spel uitgebeeld II 1200.nbsp;figureren: uitbeelden I 493.nbsp;*ficxtie: zonder eenighe ficxtie: stellig, vast en zeker I 152. fyn: Adv. geheel en al, volkomen Inbsp;247; enz.; II 846.nbsp;fyn: Subst.: ten fyne: ten slotte,nbsp;per slot van rekening I 635, 929;nbsp;II 94, 158, 233, 777. Ten laetstennbsp;fyne: I 794, 1006. Ten dien fynen:nbsp;ten opzichte daarvan, daarovernbsp;II 115. *fynalick: volledig II 1025. *fluerich: Adv. met succes? IInbsp;1251. *focken: bukken; weglopen. Foc-ke, focke\-. buk, buk! weg, weg! I 1208. fondament: grondslag I 512. fonderen: stichten, grondvesten Inbsp;942. |
fonteyn: bron II 1219, 1337. fontein adere: bronwater II 1051.nbsp;foreest: wildernis II 188, 222. Tennbsp;helschen foreeste: in de hel I 18.nbsp;sWerels foreest: de wereld 1nbsp;518. *forteynich: goedgunstig II 638. Fortune: Fortuna I 68.nbsp;fraey: flink, ervaren I 33, enz.nbsp;*fraudatie: (zelf)bedrog I 176.nbsp;fraudich: vals, bedrieglijk I 620.nbsp;*fuuck: list, hinderlaag, streek Inbsp;885, 1090. gaen: Voor de 1ste pers. s. praes. ic gaen zie de Aant. I 689, 905,nbsp;1021; II 134. gader: tsamen te gadere: te samen II 172. gadinghe: volop, overvloed I 1071 gay: vrolijk, lustig I 769.nbsp;ganck: enen te ganghe voortdryven:nbsp;iemand zijns weegs voortdrijvennbsp;II 397. Hem te ganghe stellen:nbsp;zich op weg begeven II 484.nbsp;gast: vreemdeling, buitengeslótenenbsp;I 415; kerel II 129.nbsp;gasthuus: armhuis I 1178; ziekenhuis II 251. ghebiendelick: gebiedend II 165. ghebooren: elckens cost esser ghe-booren: ieders kost is er gereed Inbsp;1172. ghebreken: ontbreken I 899; II 653. Ghebreken 3^ nval: nodignbsp;hebben II 106. ghebroet: sverkens ghebroet: varkens II 282. ghebruuck: genot II 589. ghebruucken: gebruiken, benutten I 645; genieten I 886; vleselijke omgang hebben met I 647,nbsp;1089. Ghebruucken van (als subst.nbsp;vrije beschikking over I 748.nbsp;*ghebuerelick zyn: geschieden IInbsp;902. ghebueren: te beurt vallen, ten deel vallen I 498, 731, 766. |
367
ghedaeckt: van een dak voorzien II 279. ghederren: deren 1817. *ghedooch: lijdzaamheid, geduldnbsp;II 297. ghedoochsaem: geduldig II 1212. gheduere: duur II 1185.nbsp;*gheduerelick: Adv. bestendig,nbsp;voortdurend II 902.nbsp;ghedueren: ons levens ghedueren:nbsp;ons leven lang I 1003. In langhennbsp;gheduerene: voor lange tijd I 1204nbsp;gheduerich: bestendig II 631.nbsp;gheestich: geestelijk II 764.nbsp;gheestelickheyt: vroomheid,nbsp;godsvrucht I 1330. *ghehande: voordeel? I 580, 879, 1105; gerief? 1 905; heil Pil 1275.nbsp;*ghehandich; heilvol? II 919.nbsp;gheheel met allen: geheel en al IInbsp;476. *gh,ehelde: schuilplaats I 11. s Hemels ghehelden: de hemelnbsp;II 1110. *ghehertich: hartelijk I 608; II 542; van harte II 120. Uut ghe-hertigher gronden: uit barmhartigheid I 398. ghehinghenesse: macht, kracht I 1345. *ghehuldelicken: Adv. goedgunstig II 1131. ghehuldich: getrouw II 1213. gheingient: gezind I 226.nbsp;gheingienst: verstandigst II 92.nbsp;Wyse gheingienste: de wijste vannbsp;verstand I 289. *ghekakele: gepraat I 804. ghecarem: misbaar I 1299.nbsp;ghekeken: Deelw. van kiken ? I 114nbsp;gheclach: geklaag I 992.nbsp;ghecryghen: krijgen, ontvangen Inbsp;681, 789; II 848. ghelach maecken: vertering vaststellen, betalen? I 1103. ghelaechskin: rondje I 5.nbsp;ghelaet: uiterlijk voorkomen, gelaat II 538. |
ghelaten: Als subsi, gedrag I 1348. ghelauwen: genieten, smaken Inbsp;935; deelachtig worden II 894.nbsp;gheldeloos: zonder geld II 140.nbsp;ghelden: betalen I 993, 1170.nbsp;gheldere zyn: betalen I 983.nbsp;ghelyckelick zyn: gelijken op IInbsp;214. *ghelsch: geel? weelderig? II 266. gheluuck: geluk, gelukkig lot IInbsp;1092. gheluut: woorden, II 73. ghemak: genoegen I 933.nbsp;ghemeen: gezamelijk II 405. Voornbsp;elcken ghemeene: voor allen I 445.nbsp;Int ghemeene: in het algemeen Inbsp;1346. ghemeyn: geheel I 6. ghemercken: op merken I 722,nbsp;*ghemerckt dat: aangezien I 136,nbsp;166, 299, 986. Zonder dat I 477.nbsp;ghemoet: Subst. bejegening Inbsp;1202; innerlijk, geest II 661, 663.nbsp;ghemoet: Adj. welgemoed II 563.nbsp;ghemoeten: ontmoeten I 487;nbsp;kennen II 770. ghenade: uwer ghenade: uw genade II 121. ghenadich up: genadig jegens, voor I 400. * gener ael: int generale: in het algemeen I 639; alles te samen I 1133. *generalick: in het algemeen I 456. ?generatie: myns bloets generatie: mijn kind I 758. ghenerren: Als subst. bedrijf; vermogen ? I 640. hem ghenerren: omgaan met I 818; zich afgeven met I 1304.nbsp;ghenouchte: genoegen, plezier Inbsp;40. ghenoughen: behagen scheppen I 236. Hem ghenoughen: te vredennbsp;zijn I 1373. gent: mooi I 1088; edel, verheven II 1214. |
368
gentelicken: Adv. mooi, lief, bevallig II 255. ghepeyns: gedachte I 304, 1118. ghepyn: pijn, last I 981.nbsp;ghepleghen: Deelw. van pleghen: gewoon zijn II 59. ghepresen: geacht II 89.nbsp;ghequel: kwelling I 874.nbsp;ghequelscap: kwelling I 960.nbsp;*gheriefde: vreugde, voordeel Inbsp;513. gheryf, gherief: zin, wens; genoegen, genot I 952. Ten gherief-sten: tot uw grootste nut, voordeel II 1065. èherynghe: Adv. snel, vlug I 959. gheryvelick: aangenaam II 891.nbsp;gheryven; aangenaam zijn, behagen, van dienst zijn I 900, 987;nbsp;beschikbaar zijn I 991; bedienen I nbsp;nbsp;nbsp;1213; aanstaan II 284 Tooch.nbsp;gheroup: rumoer, opschudding II 1338. gheruchte: pijn, onaangename toestand II 313. gheruste: Subsi, rustige; flinke II nbsp;nbsp;nbsp;1086. gheschien: te beurt vallen I 612. ghescille: ongenoegen II 48; *zon-de II 1221. Vry van ghescille: hui-ten alle moeilijkheden I 854.nbsp;Buuten alle ghescille: zonder enigenbsp;twijfel II 36. *gheschildekin: twist, onenigheid I 1040. ghescrey: geween, geweeklaag II 4; *verdriet II 269.nbsp;ghezedich: braaf I 606.nbsp;ghezel: leerjongen, onontwikkeldenbsp;I 91. ghezent: Deelw. van zenden II 771. ghezedt: wet II 1017. ghezyn: Deelw. van zyn. Zie denbsp;Aant. II 220, 554.nbsp;ghezinne: gezelschap, hofhoudingnbsp;I 567. ghezindt: als eenen wysen ghezin- |
den: als iemand die wijs is, als wijze, wijs II 1102.nbsp;gheslachte: afkomst, geboorte IInbsp;77. ghesmakelick zyn: verstaan, begrijpen II 1195. *ghesmost: ? I 1030. *ghesnoerde: benauwenis, druknbsp;II 315. ghesolaest: tot zijn genoegen I 1040. ghezont: heilzaam I 273. gbezouchte: geraas, leven I 39.nbsp;gestadelick: voortdurend, gestadig II 617. ghestadicheyt: met ghestadicheyt: voortdurend I 499. ghestelt: getooid II 269.nbsp;ghestoordt: boos, kwaad II 487.nbsp;ghestuene: strijd; verzet I 1240.nbsp;*ghestuut: ? II 74.nbsp;ghezwooren: zeker I 868; trouwnbsp;II 967. *ghetier; getier, geraas II 459. *ghevoelingh: pijn II 146.nbsp;ghevouchte: zin, wens, lust I 40.nbsp;ghevoughen: genoegen I 1374.nbsp;ghevroeden: weten II 87; begrijpen II 112. ghevroen: inzien II 1160. hem ghewachten van: nalaten,nbsp;zich onthouden van II 884.nbsp;gbewaghen: vermelden, zeggen,nbsp;vertellen I 71, 259, 663, 1311; IInbsp;1100. Een ghewaghen doen of:nbsp;spreken van 11 625.nbsp;ghewaghelick zyn: melden, vertellen I 651. *ghewateren: wateren II 466. gheAverck: werk I 423; daad, werknbsp;I 1327. gheweste: gewest, streek II 27. ghewillicken: Adv. bereidwillig II 1041. ghewinnen: krijgen I 1349. Als subsi.: voordeel I 520.nbsp;ghewuene zyn tot: gewoon zijnnbsp;aan I 839. |
*ghyde: gids? I 60. ghilde: verkwisten, royale meneernbsp;I 1041. glat: *geheel, volkomen, totaal I 1039, 1067, enz.; glibberig I 1209.nbsp;glender: hek I 38.nbsp;gloet: gloed. Onzijdig I 910.nbsp;goder: goed II 913.nbsp;goe:goed I 1045.nbsp;goedinghen: goederen I 632.nbsp;goom: aandacht, zorg I 974. Goomnbsp;slaen naer: acht slaan op I 1108.nbsp;*hem gouverneren: zijn levennbsp;leiden, zich gedragen I 863; II 99.nbsp;gratie: genade II 1215..nbsp;*gratilick: bevallig, liefelijk I 906.nbsp;gratiues: liefelijk, innemend I 655.nbsp;ghreel: gareel, halsjuk II 238.nbsp;grey: wil, welgevallen I 849, 1035.nbsp;greyn: voortreffelijke I 10.nbsp;grief; onheil II 478. *griefte: onheil, nadeel I 316. grieu: gruwelijkheid II 499.nbsp;grieuwen: afkeer in boezemen,nbsp;gruwen ? I 76.nbsp;gryntin: spotlachje II 6.nbsp;groen: bloeiend, jeugdig I 926; wellustig I 627; fris I 772. groyen: opgroeien, leven I 101.nbsp;grondt: hart, gemoed, persoonnbsp;met een bepaald gemoed I 141.nbsp;Uut barmhertighen gronde: uitnbsp;barmhartigheid I 203. Uut ghe-hertigher gronden: uit barmhartigheid I 398. Uut jonstighernbsp;gronden: uit een welwillend gemoed I 565. Uut goehertighernbsp;gronden: uit barmhartigheid IInbsp;1117. grondt: ten helschen gronde: in de afgrond van de hel I 314. Din-wendighe gronden: het diepst vannbsp;het gemoed, het hart I 609. Uutnbsp;sherten gronden: uit de grond desnbsp;harten II 393. Binnen in shertennbsp;gronden: in het binnenste vannbsp;het hart, in het diepst van hetnbsp;hart II 1282. |
gronden: doorgronden II 377. grootdadich; verheven II 912.nbsp;grootelicxs: zeer, in hoge mate Inbsp;372. grootkyn: naam van een munt II 190. grouf: tgroufve metten fynen: het minder en meer kostbare ? I nbsp;nbsp;nbsp;825. grouver: meer, overvloediger II 110. hem gruwen; -|- gen. terugschrikken voor I 735. gruwen gheven: afkeer wekken II nbsp;nbsp;nbsp;294. ghuut: guit, jonge man II 68; schurk II 191. haen: groote hanen: benaming voor mannen I 131. haer: Pron. pers. plur. maso. hen I nbsp;nbsp;nbsp;238, 1333, enz. haer: Pron. poss. plur. hun 1310, enz. haer: Pron. refl. zich I 1329. haest: Adv. snel, spoedig, dra, weldra I 909, 1154, 1190, 1196, enz. II nbsp;nbsp;nbsp;242. haghe: bosje van laag hout II 314. hayen: begeren, verlangen I 912.nbsp;*Up den banck hayen: op de bierbank blijven zitten I 967.nbsp;halscleet: halsdoek II 268.nbsp;handtghescrift: schuldbekentenisnbsp;II 695. haren: Pron. poss. je pers. plur. hun. Zie de Aant. I 1315. haspen: garen op een haspel winden I 57; II 469.nbsp;hatelicken: Adv. lelijk II 9.nbsp;hau: hei daar I 1, enz.nbsp;haut: *ghesneden uut enen haute:nbsp;slank en kaarsrecht van houding ?nbsp;I 652. *hauwaert: hierheen II 103. have: kostbare stof, zaak II 205.nbsp;*haveren: van het nodige voorzien ? I 784. |
24
-ocr page 382-370
hedent:heden I 17. heedt: bevel II 30,nbsp;heel: geheel, geheel en al I 266.nbsp;heessch: eis I 666, enz.; verlangen,nbsp;wens I 446. heircracht: hercracht: legermacht II 1308, 50. helden: hellen, neigen I 992.nbsp;herderen: verduren I 295.nbsp;Herodes: II 181.nbsp;herte: uut goeder herten: van hartenbsp;II 350. *Als vleinaam: meisje Inbsp;819. Vaderlick herte: lieve vadernbsp;II 426. hesen: eisen I 656. heve: smet. Een heve doen an enen: iemand bezoedelen II 5. hildt: hield. Zie de Aant, II 71.nbsp;hinder: nadeel, schade I 552; belemmering 1635; kwelling II 1046.nbsp;histoorie: geschiedenis, vermelding I 546. hittich: hartstochtelijk, adj. I 910; adv. I 1095. hobbe: voor cleene of groote hohhen: ? II 268. hoen uut: houden buiten I 691. *hoerecatere: wellusteling; scheldnaam II 26. hooft: *thooft nemen naer: zich wenden naar, z’n toevlucht nemen tot II 329. hoopkin: hoopje, klein aantal I 220. hooscheyt: fijne vormen, beschaving II 881. hoosschelick: beleefd, welgemanierd I 1356. hope hope stellen: hopen II 321. hospitael: ziekenhuis II 275.nbsp;hout: neem aan, pak aan. I 1143. Hout daer: alstublieft I 990. houden: onderhouden, naleven, innbsp;acht nemen I 414. Spel houden:nbsp;pret maken I 19. houck: *inden houck hanghen: niet in tel zijn I 97. *houwen: oogsten, maaien I 77. |
hoveren: pret maken, feest vieren I nbsp;nbsp;nbsp;1290. hueghelyck: Adv. blijde, opgewekt I 1056; II 413. huenich zoetsele: honing zoetenbsp;spijs I 1024, 1287.nbsp;huere: talder huere: altijd I 463.nbsp;Nu ter hueren: nu op dit ogenblik I 765. In zeer carter huere:nbsp;zeer binnen kort I 1166. Totnbsp;eenigher hueren: te eniger tijd IInbsp;69. Te deser hueren: nu II 440.nbsp;hullekin: dekseltje I 1000.nbsp;*humuere: gemoedstoestand,nbsp;stemming I 302; II 337.nbsp;*huncxter: hinnikend I 1316.nbsp;hurten: aansporen, aanzetten Inbsp;1184. hut: uit I 26, 534. ydel: leeg I 1199; II 610. ydoon: schoon, zuiver I 454, 936; II nbsp;nbsp;nbsp;178; lief, goed, bevallig I 755;nbsp;heilzaam? II 1183. Ydoon an:nbsp;heilzaam voor II 367. Dikwijlsnbsp;een stoplap, en inverbinding metnbsp;nedt: nedt ende ydoone I 454, enz. iet: Bijw. enigszins I 102. icke: ik II 998. ilo(o): Het zelfde als hyloo. Tus-senw. I 129, 697. in: tot I 550. inbringhen: veroorzaken II 619. *inexperdich: dom, onverstandig? II 307.nbsp;inghele: engel I 149.nbsp;ingien: verstand I 698.nbsp;inckel: enkel. Zie de Aant. I 277.nbsp;inzettinghe: voorschrift II 602.nbsp;inzyncken: doordringen I 391.nbsp;*inspireren: ingeven II 873.nbsp;*inserteynicheyt: onstandvastigheid II 1151. *intentie: bedoeling, reden II 535. intreye: 't binnentreden I 1034; intrede II 12, 270. inventie: vinding II 1138.nbsp;Israels: Zie de Aant. I 333. |
371
ja hy: ja. Vgl. de Aant. I 1157. Ja ick I 1319; II 479. jaer: *goet jaer: Interjectie II 514.nbsp;jaet; welzeker I 110, 1015, enz.; ja I 131, enz. jamer: leed II 618.nbsp;jegheri comen: tegemoet komennbsp;II 411. *jeghen spooren: zich verzetten I 351. jeghen vallen: strijden tegen I 554 *joyuese; wellusteling I 1094.nbsp;jolys: bekoorlijk, schoon I 896; vrolijk, opgewekt II 179. jolyselick: bekoorlijk, schoon Inbsp;1044. jolyt: genot, vreugde II 94. jonghe: leerling I 28.nbsp;jongher: jongeling I 629.nbsp;jonckwyf: dienstbode, dienstertjenbsp;I 972, 1271. jonnen: gunnen I 68, enz. Als subsi. liefde II 1330. jonstich: goedgunstig, welwillend I nbsp;nbsp;nbsp;433; aangenaam I 934; genegen II nbsp;nbsp;nbsp;1350. jubilatie: zaligheid I 1251. Judich: Judith II 52. Jupiter: 151, enz. juuste: Adv. precies, juist II 200.nbsp;juut: vreugde, gejuich I 977; II 68.nbsp;juweel: kleinood, kostbaar voorwerp I 832. juweelkin: kleinood, kostbaar geschenk I 1088. Figuurlijk gebruikt: I 1146. kaetsen: zonder kaetsen: ongetwijfeld, zonder mankeren ? I 99. cameriere: hofdame, dienares Inbsp;1280. camerierkin: dienaresje I 1045. canse, cansche: worp bij het dobbelspel II 65; goed geluk IInbsp;406. cantycke: Hooglied van Salomo II 966. capiteyn: bevelhebber II 57. |
cappoen: kapoen, gesneden haan I 958, 1098. caritate: liefde tot de naaste I 95; II 1103. *caritatyfvelecken: Adv. barmhartig II 1035. cas: geval I 713.nbsp;cause: oorzaak I 1342; reden II 34.nbsp;*caveren: zich bezorgd maken Inbsp;648; bezorgd zijn I 784.nbsp;keele: hals II 262.nbsp;keel wys: mondeling I 613.nbsp;keer: ten desen keere: bij deze gelegenheid, nu I 575. Tot allennbsp;keere: op alle wijzen, geheel ennbsp;al, volkomen I 677. Metten keer:nbsp;op uw beurt II 670. Ten keere:nbsp;van mijn kant II 1066.nbsp;hem keeren: zich afwenden van I nbsp;nbsp;nbsp;1338. keest: kiem I 896; kern, pit I 931; II nbsp;nbsp;nbsp;1185. Ten heeste: geheel en alnbsp;117; juist I 709. Te keeste: tot innbsp;de grond, tot in de kern II 316.nbsp;Den keest smaken: begrijpen waarnbsp;het om gaat II 811. *keester: zwaerheyts heester: hij die de grootste ellende ondervindt ?nbsp;II 104. kennelick maken: bekend maken II 1349. hem kennen: zich bewust zijn van II 637. kennesse maken aen: kennis maken met II 275. kermesse: svyants kermesse: Zie de Aant. I 67. ketyf: rampzalige, ongelukkige I 343, 1214; II 81. ketyven: als een behoeftige leven I 901. ketyvich: ellendig, rampzalig I 823. ketyvicheyt: ellende I 1302. claer: Adj. helder verlicht I 23.nbsp;Adv. duidelijk I 385. Int. clare:nbsp;duidelijk, helder I 1225.nbsp;clachtich: verwijtend I 172. |
372
Claeyken: Mannennaam.Nicolaas ? I nbsp;nbsp;nbsp;88. Clayse; Mannenaam. Vla. vorm v. Nicolaas I 129. *clamatie doen: roepen, kermen II nbsp;nbsp;nbsp;746. clanck: *te clancke commen: ? I 113. claverblat: een drietal I 1009, 1068. cleeden: kleren II 204. cleen: gering I 779.nbsp;clemmen: komen tot, overgaannbsp;tot I 359. clerck: secretaris I 49. eleven: Zelfst. w.w. zijn, verkerennbsp;in I 1191; II 281; gebeuren?nbsp;I 1197. eleven up: blijven denkennbsp;aan I 473; blijven bij I 844.nbsp;Koppelw.w. zijn, staan I 1233.nbsp;Hulpw.w. zijn II 521.nbsp;elyneken: luide verkondigen I 980.nbsp;?cloetelen: beslapen? I 1050.nbsp;cloot: den cloot weten: iets nauwkeurig weten 1314. Cloto: I 54; II 468. enape: knecht II 106. *knyselick zyn: kniezen I 837. kobbe: pluim, veer? II 267.nbsp;coeye: schaapskooi I 543.nbsp;coen: vermetel, overmoedig, driestnbsp;I 1316. coers: coers hebben: in gebruik zijn I 94. *coye: ? Zie de Aant. I 859. coken: koken I 104.nbsp;cockyn: landloper II 573.nbsp;cockuut: koekoek I 1205.nbsp;colierkin: halsdoek, borstdoek Inbsp;1046. comdamnatie: veroordeling I 206 compassie: medelijden I 97.nbsp;compeyn: gezel, makker I 2.nbsp;*complyste: ? I 1085.nbsp;comunikieren: zich meedelen aan condamneren: veroordelen I 370; |
conditie: aard I 170; voorwaarde confoort: hulp, troost II 623. conforteren: versterken II 595.nbsp;confuus: smaad, hoon, schande Inbsp;583; II 173, 399. *concluuse: besluit, wens? II 40; besluit II 174. konnen: kennen, weten II 542, *conqueste: verovering II 768.nbsp;*conroot: wereld I 1283. *hem consenteren: zich ter beschikking stellen I 995. *conserfven: ingelegde vruchten Inbsp;476. consientie: geweten II 372. consolatie: troost, bemoediging Inbsp;610. *consoleren: troosten, bemoedigen II 162. *consumeren: verteren, opmaken II nbsp;nbsp;nbsp;225. content: tevreden 1411. contrarie pooghen: zich verzetten tegen I 1053. contreye: streek, landstreek I 848; II 17. converseren: omgaan, verkeren I 747. Coppen: Mannennaam, Jacob? I 88. *coragues: moedig I 746, 939; II 260; fier, trots II 79.nbsp;*corayghe: moed I 672, 692, 921.nbsp;*corecktelick: juist, stipt II 730.nbsp;*cornel: kern, pit I 234.nbsp;corosyvich: bijtend I 821.nbsp;cort: niet het volle gewicht hebbend (van munten gezegd) I 1001nbsp;cortelicken: binnenkort, spoedig Inbsp;1179. corts: kort, korte tijd II 492. *cozyntin: neefje II 2.nbsp;cost: spijs I 1031. Elckens cost essernbsp;ghebooren: ieders kost is er gereed,nbsp;ieder vindt er de tafel gedekt Inbsp;1172. costelick: kostbaar II 204. |
373
costume: gewoonte, gebruik II 462. Naer costume: volgens gewoonte I 1130.nbsp;cot: het hol van de hel I 35.nbsp;couten: praten II 243.nbsp;couvere: Subsi, overvloed II 82,nbsp;109. Adv. in overvloed I 1072.nbsp;cracht; by crachte: met geweld IInbsp;80. cranck: onaangenaam I 1220; zwak I 1239; onbeduidend IInbsp;332; slecht, in zedelijk opzicht Inbsp;978: ecne van de crancke: een slet ?nbsp;crauwen: thooft crauwen: het hoofdnbsp;krabben, ten teken van radeloosheid I 1156. Dat hovet crauwen:nbsp;idem II 493. creatueren: het geschapene I 1003 krebbe: de hel? I 1209.nbsp;cryselen: knarsen I 41.nbsp;cryt: kring II 1021.nbsp;croocken: krullende lokken, haren I 55. croone: kroon, naam van munt I 1131; kroon (N.B. neutr.!) IInbsp;1233. De croone spannen: denbsp;kroon spannen, boven anderennbsp;uitmunten I 936; II 181 (zondernbsp;lidwoord). cuere: keuze II 71. Ter cuere: naar wens, naar de eis, voortreffelijknbsp;I 586; stellig I 1166; in hogenbsp;mate II 247. *kuete: bikkel I 1168. kuevele: kap, mantelkap I 1273.nbsp;curreren: genezen I 168.nbsp;cuuste: Superl. v. cuusch: zuiver,nbsp;rein I 1012. laest ende eest: altijd 1518. *laetst: voortreffelijkst? I 1063.nbsp;*labareelkin: snoeper? I 1086.nbsp;lachen: in zijn schik zijn II 215.nbsp;Lachesis, Lacheses: I 54; IInbsp;468. lachter: schande, smaad II 197. *ladinghe: lading I 1070.nbsp;layen: branden I 911. |
landauw: ter eertscher landauwen: op aarde I 694. langh: int langhe: uitvoerig II 483. langhe: Adv. al lang II 338.nbsp;langhen naer: verlangen naar IInbsp;584, 1218.nbsp;lancke: zijde I 979.nbsp;lansman: ingezetene II 572.nbsp;larderen: met reepjes spek opvullen I 1038. lasen: helaas I 499; II 85. last: wat iemand kwelt, drukt Inbsp;956; bevel II 128.nbsp;lastelick: Adj. zeer groot I 1161; drukkend II 821. lastich: met grote, zware strijd? I nbsp;nbsp;nbsp;120. laten: achter laten I 1272; verlaten II 824. laveye: ter laveye springhen: gaan wandelen, kuieren I 28.nbsp;lavenesse: verkwikking, lafenis II nbsp;nbsp;nbsp;1083. ledt, Iet: lid, graad, geslacht I 197, 201; bout I 1097. Met alle haernbsp;leden: in alle opzichten, geheelnbsp;en al? I 69. legende: leven I 1177; geschiedenis II 191; spel II 738. legghen: vaststellen, berekenen,nbsp;rekenen I 1111, 1123. *leckt: lak ? I 111. leme: smet I 1357.nbsp;lesen: verzamelen II 490.nbsp;letten up: letten op, achtgeven opnbsp;I 323. letter: Adj. weinig, niet veel I 635, 1139. leu: leeuw, gezegd van de duivel I 552. *leuwich: krachtig II 1022. *leuwicheyt: moed II 1291 Tooch.nbsp;leven: Met 2e nval: leven voornbsp;I 601. levendich: levend II 559, 714, 1346. Leviathan: I 43. *lyber: vrij I 692, 876. |
374
liberalich: goedertieren, mild I 484; II 149. licht: vlug I 1065; gauw, spoedig II 499. *lydelick: smartelijk II 580. lyf: lichaam II 83. *liggherkin: platliggend kraagje? II 267. lyn: ? sonder sjeghenspoet lyn: zonder tegenspoed I 133. lyntin: *om. het laetste lyntin trec-ken: tot het uiterste gaan ? II 10.nbsp;list: kennis I 1242.nbsp;listelicken: heimelijk, in stiltenbsp;I 317. listich: vals, bedrieglijk I 9. lobbe: kantenstrook II 268. *loer: ter loere: op de loer, voor de dag? I 851.nbsp;lof: vreugde? II 343.nbsp;looghe: loog, bijtend vocht IInbsp;257. *logement: verblijf, oponthoud II 1129. *logieren: verblijf houden I 920, enz.; huisvesting, onderdak verlenen II 1041. logyst: logement, verblijf I 1084. *loylegh: lui II 129. *loc: soort? I 1206. *loncxkin: knipoogje I 1055. loochen: verloochenen I 376.nbsp;loos: vals, trouweloos I 127; be-driegelijk II 601.nbsp;los van: vrij van II 33; zonder IInbsp;269. Los uut: vrij van I 661.nbsp;losen: inlossen II 977. Luchifer: I 27, enz. Prince der duusterheden: I 68.nbsp;luere: *niet een lucre: geen zier,nbsp;niets II 248. lucsurie, lucxsurie: onkuisheid, wellust I 96, 703, 719, 872.nbsp;lustich: aantrekkelijk I 650; dartel, wulps, wellustig I 900.nbsp;*luucker hlaykin: iets gerings,nbsp;iets van weinig waarde. Zie denbsp;Aant. I 1128. |
luut: luide I 328. Luude ende stille: op allerlei wijzen, in alle opzichten, geheel en al I 686; II 889.nbsp;Lude ende oock stille: geheel en alnbsp;II 47. Luude- ofte stille, met ontkenning: op geen enkele wijze IInbsp;1222. maechskin: neefje I 1. Maeykin: vrouwenaam. Maria. I nbsp;nbsp;nbsp;89. maet: kameraad I 111. maet: by maten: in juiste mate IInbsp;1103. machtich zyn: de baas zijn over II nbsp;nbsp;nbsp;963. *macke: herdersschopje I 524 Tooch. maken: doen II 3, 113. mal: mal, dwaas II 1074.nbsp;male: herderstas I 524 Tooch.nbsp;malendicxtie: vervloeking I 153,nbsp;181, 193, 415, 425, 426; II 1059.nbsp;malevezeye: zoete Griekse wijnnbsp;I 1035. malitie: boosheid, slechtheid I 231; II 724. Mammon: I 44; II 471. maniere: wijze I 767.nbsp;manierich: *wel manierich: opnbsp;duidelijke wijze II 915.nbsp;manck: verminkt, gebrekkig Inbsp;1221. masekin: modder? Ironische benaming voor wijn? I 1066. *masse: ? I 622. *mastelick: ? II 822. materie: stof, onderwerp I 359,nbsp;614; II 201. meerder: groter I 306. meest deel: meest al I 963.nbsp;melancolie: droefgeestigheid, somberheid I 961. mellodie: genot, vreugde I 977; II 356; muziek, gezang II 508. Hetnbsp;meerv. mellodien: amusement,nbsp;feestelijkheid I 1326.nbsp;memoorie: denkvermogen I 545; |
375
vermelding II 1007; herinnering II 1018. menichfuuldicheyt: menigte II 394. de(n) inenighe(n): menigeen, velen I 890; II 95, 335, 492. meeninghe: voornemen II 878.nbsp;merck nemen: opletten I 1221.nbsp;mercken: beschouwen, bekijken Inbsp;487, 579. Als subsi.: optekening?nbsp;II 1154. merren: zoonder merren: zonder uitstel, onmiddellijk II 407.nbsp;Mese; mannenaam? I 129.nbsp;*mesgrief: onheil, ramp? II 1317.nbsp;meshaecht: onaangenaam, gehaat II 383. meshopen: wanhopen II 352. hem mesleven: z’n leven slechtnbsp;besteden II 292. mespayen: Als subsi, droefheid, onvoldaanheid I 912.nbsp;mesraken: dwalen, verdolen IInbsp;796; *slecht behandelen II 1077.nbsp;* messant doen: onheil aandoen,nbsp;benadelen ? II 705. *messchied: zonde II 193. mestroosticheyt: wanhoop, mistroostigheid I 583.nbsp;mesvallen: Onpers. tegenlopen Inbsp;127. Als subsi.: onheil, ramp IInbsp;477. meswanen: wantrouwen II 671. *meswroetelen: verkeerd wroeten I nbsp;nbsp;nbsp;1049. meswueghen: misleiden I 1157. met: door (lat. per) I 149, 1295.nbsp;my: Pron. poss.: mijn I 241, 1030; II nbsp;nbsp;nbsp;307. middel: Adj. in het midden staande II 688. min: minder I 891.nbsp;myn: Pron. pers.: mij I 1112.nbsp;mindelick: liefderijk, vol liefdenbsp;I 375. minder: jonger I 637. myne: gebaar, uitdrukking vannbsp;het gelaat II 296. |
minjoot: beminnelijk, vererens-waardig I 465. myncke: myncke hebben: te kort schieten I 341. myncken: beschadigen, bederven I 1031. Zonder myncken: volkomen; onverwijld? II 1123.nbsp;minste: voor minsle ende meesle:nbsp;voor allen zonder onderscheid I nbsp;nbsp;nbsp;4, 1364; in het openbaar ? I 708.nbsp;Minste ende meeste: allen zondernbsp;uitzondering II 188. *myzerie: ellende I 540. misterie: geheim, wondermachtnbsp;? I 539. myte: naam van zeer kleine koperen munt I 1297. myts: benevens, mitsgaders I 172; II nbsp;nbsp;nbsp;1269; door I 735; II 710.nbsp;myts dat: indien slechts I 727; omdat, II 84, 889; doordat II 216. moet: hart, gemoed I 746; II 426; lust, begeerte I 909. Met goedernbsp;moete: met gemak I 1018.nbsp;moghen: kunnen I 337.nbsp;moyte: moeite, inspanning I 562.nbsp;*mockebroot: om tmockebroot gaennbsp;bedelen I 96. mol: helsche mollen: benaming voor duivels I 108. mommer: rondtrekkend komediant I 1164. moor: benaming voor de duivel I 42. *morael: strekking, betekenis II 1014. *morkin: moedertje II 259. morseel: spijs I 1026.nbsp;most: jonge wijn I 1031.nbsp;motael: metaal I 112.nbsp;motyf: doel I 418; zin I 664, 951,nbsp;971. mueghelyck: met smaak I 1057. mueghen: kunnen I 135; pleziernbsp;hebben in, behagen scheppen innbsp;I 794, multiplieren: vermeerderen I 769. |
376
naeyen: *zyn naeykin naeyen: zijn gang gaan, zijn zin doen I 88, 913nbsp;naeckt; berooid, behoeftig II 228;nbsp;armelijk II 261. naecktelick: geheel en al, te enen male II 374, 1205.nbsp;naer: overeenkomstig, volgens Inbsp;364; na I 538, enz.nbsp;naer; naderbij II 524.nbsp;naer dat, naer datte: nademaal,nbsp;dewijl, omdat I 211, 288, 858,nbsp;1048. *naerlick; enen naerlick zyn: iemand naderen II 224. naermaels: namaals II 809. Hiernbsp;naermaels: hier namaals I 865.nbsp;Nabugodonozor: II 186.nbsp;nachtdouc: halsdoek II 266.nbsp;naken: bedreigen I 230; naderen I nbsp;nbsp;nbsp;730. namaels: later, naderhand II 226. naren: naderen II 81.nbsp;nauwe: Adv. scherp, inhalig 11114nbsp;neene: neen I 401.nbsp;neenick: neen ( vnw. ik) II 108.nbsp;neent: neen ( vnw. 't) I 578.nbsp;neffens: neven, naast I 979.nbsp;neghentneghentich: negenennegentig I 570. nerstich: ernstig, volhardend I 436; ijverig, naarstig, I 1375.nbsp;nersticheyt: ijver, volharding Inbsp;560. nest: ten quaden neste: in de hel? II nbsp;nbsp;nbsp;28. nedt: nauwkeurig, juist I 322, 936, enz.; volledig, geheel en al? Inbsp;330; zuiver I 454, 1309; II 781,nbsp;1289, enz. Herhaaldelijk alsnbsp;stoplap in verbinding met ydoo-ne: nedt ende ydoone.nbsp;niendt; neen (-f-vnw. 't) II 1163.nbsp;niet; niets II 738. Te nieten doen:nbsp;vernietigen I 308. Te nietennbsp;brynghen: te niet brengen I 1182.nbsp;*niet om -|- werkw.: niet om vergenten: aller voortreffelijkst, alleredelst I 105; II 972, 1253. |
Niet om verfieren: zeer schoon II 201. Niet om vervaljanten: zonbsp;voortreffelijk mogelijk II 771.nbsp;Niet om vervaljanden: zeer voortreffelijk II 1322.nbsp;nieu: op een nieu: op nieuw, opnbsp;een volgende keer II 499.nbsp;nieuwers: nergens II 72.nbsp;nyghen: neerbuigen, trans. I 536.nbsp;nypen: benauwen I 877. * Hemnbsp;nypen van: zich verwijderen vannbsp;II 1033. noch: Voegw. noch I 338. Bijw. nog I nbsp;nbsp;nbsp;399. noyalich: trouw, oprecht I 511. noot: noot zyn: nodig zijn, noodzakelijk zijn II 556. Noot hebbennbsp;-1- gen.: nodig hebben, behoeven II nbsp;nbsp;nbsp;1136. nootdust: nooddruft, voedsel, kost II 144; behoefte II 1095.nbsp;nope: stoot, duw; aanval (op hetnbsp;gemoed) I 172; aandrang IInbsp;1278; *drank II 791. De nopennbsp;gheven: verzekeren, stellig beweren II 819. noopen, nopen; aansporen I 275; aanroeren, behandelen II 1026;nbsp;*zeggen II 351; nijpen, persen IInbsp;629. nu als; Voegw. nu (dat) I 957. obediëntie: gehoorzaamheid, onderworpenheid II 533. *oblatie; offergave II 905. oblye dragher: oblie-, wafel venter I 1164. obstinaet: koppig, halsstarrig I 449. of; Het zelfde als af: van I 745. of; gesteld dat I 1032.nbsp;ofcorten: afronden? I 1132.nbsp;oyt: altijd II 831, 1318. *hem occuperen; zich bezighouden met II 1040. Olifernus: Holofernes II 49. om; ter wille van I 101.nbsp;omayghe: hulde I 923. |
377
ommebringhen; verkwisten, er doorbrengen I 1009.nbsp;ommers: immers I 1163.nbsp;ommevanghen: omhelzen II 854.nbsp;om niet; voor niets, gratis Inbsp;469. omnipotent: almachtig II 1214. omwelven: omverwerpen II 699.nbsp;onbedachtich: onverstandig Inbsp;1276. onbedwonghen: vrijwillig I 27; vrij I 876. onbegrepen: nbsp;nbsp;nbsp;onberispelijk II 529. onbeladen: niet belast, niet bezwaard (door de zonde) II 446. onbelaen: onbezwaard I 1235; *onverwijld? II 439. onberaden: hulpeloos II 921.nbsp;onberadich: onbezonnen, ondoordacht I 1160; *geen raad wetendnbsp;II 569. onberren: zonder tonberrene: zonder zich te onttrekken aan, zonder mankeren I 759; zonder na te laten II 1097. Zie ook ontber-ren. onbescheedt: overmoed, dwaasheid II 203. onbesneden: onbeperkt, onmetelijk I 1339. ^onbezweken: stellig I 115, 898; zonder ophouden, altijd doornbsp;II 1052. onbewacht: onbewaakt, onbeschermd I 718; II 53. onchuisheyt: onkuisheid I 1290;nbsp;II 1151. onder: onder de wedt ghedaen: aan de wet onderworpen I 420. Ondernbsp;hemlien tween: met hun tweeënnbsp;II 404. onderdaen; gehoorzaam II 1169. onderhouden; twerch onderhouden: aan het werk blijven, werken II 99. onderstant: hulp, steun II 339. onderterden; zie tonderterden. |
*ondiscrete: onverstandige II 292 *onghecessert:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onophoudelijk, zonder ophouden I 92, nbsp;nbsp;nbsp;1313; onverwijld I 1101. onghelaeckt: volmaakt II 751.nbsp;ongheherberchde: dakloze IInbsp;1041. onghemeten: buitensporig I 19; onmetelijk, oneindig I 302. onghemoyt: met rust gelatennbsp;I 102. onghenade: hardheid, hardvochtigheid I 65. onghenadich: onbarmhartig, of in ongenade? I 1308.nbsp;ongherust: rusteloos, woelig IInbsp;659. ongheval: ellende, rampspoed I 575. onghevraecht: ongetwijfeld, zeker II 569. ongoddelicke: goddeloze II 824. onlede: bekommering II 230.nbsp;onledich: druk I 606.nbsp;onmanierich: op een onbehoorlijke wijze I 871.nbsp;ons; onze I 596. onzienste: int onzienste zyn: er het slechtst aan toe zijn I 289.nbsp;onspoet: rampspoed, ellende IInbsp;281. *Adj.: verderfelijk I 910.nbsp;onspoedich: rampspoedig II 226.nbsp;ontberren: met obj. in de 4e nval:nbsp;zich onttrekken aan II 22. Zonder e ontberren: zonder mankeren I nbsp;nbsp;nbsp;915, 964; II 349, 1097. Zondernbsp;te ontberrene: zonder mankeren II nbsp;nbsp;nbsp;349. Zie ook onberren.nbsp;ontbinden: ontvouwen, mededelen, verhalen I 192; II 1100; verklaren, uitleggen, uiteenzettennbsp;I 1244; II 983. ontdecken: openbaren I 846; blootleggen II 861. ontdoen: openen II 952.nbsp;ontdraghen: redden II 91. Hemnbsp;ontdraghen: in zijn levensonderhoud voorzien II 88. |
378
ontfaermen: zich over iemand ont fermen I 482; medelijden hebbennbsp;met iemand II 750, 857.nbsp;*ontfleeren: ontkomen aan, ontlopen ? II 23. ontgorden: verklaren, uiteenzetten, spreken, zeggen I 412. *ontkeesten: onthullen, duidelijknbsp;maken I 1365. ontcnoopen: verklaren, uiteenzetten I 274. ontpluucken: ontvouwen II 1176. ontrent: in de omtrek van Inbsp;640. *ontruerelick: zonder droefheid II 901. ontsincken: voortkomen uit II 899. *ontsporen: ontsnappen, ontkomen I 135. ontspringhen: ontwaken I 36. ontvlieden: ontvluchten I 290.nbsp;onverbroken: onafgebroken IInbsp;219. onverdrooten: opgewekt II 418. onvercleent: onverminderd, volledig I 797. onvermydet: onverwijld II 1247. ?onvermynckt: geheel en al Inbsp;1181. ?onverzeerdt: gewillig? II 1209. ?onvertraecht: zonder talmen IInbsp;384. ?onvertraghelick: onmiddellijk I 650. onvoorzien!ch: onvoorziens II 40. onvrame: ongeluk, onheil I 716;nbsp;II 885. onvrede: ellende, ramp I 452; II 44; gemis aan gemoedsrust Inbsp;1341. onvroet: dwaas I 909. onvroom: heilloos II 759.nbsp;onvroome: ongeluk, nadeel II 430.nbsp;?onvrommenesse: ongeluk, onheil, ramp I 451. onwerd: verachtelijk, nietswaardig I 1211. |
onwyselick bedocht: onverstandig I 1259. oopelick: openlijk, in het openbaar I 1365. oorboren, oorbooren: fyguere oorboren: in een tooch tonen, to-ghen II 766. Vruechdich oorbooren: verheugd genieten II 1042.nbsp;Vruechts oorbooren: verheugdnbsp;zijn II 1245. ?oorboorlick zyn: bedrijven, maken I 837. oordinanche: orde II 405. oordinantie: uiteenzetting II 578.nbsp;oordineren: verordenen, bepalen,nbsp;bevelen I 294. oorconde: getuigenis, verklaring I 203; beschrijving II 1014.nbsp;oorconden: getuigen, mededelen,nbsp;verklaren II 1283. Als subsi.: mededeling I 566. ?oorcondighen: te kennen geven II 363; verkondigen II 639.nbsp;oorlof: vaarwel I 687, enz.nbsp;opynie: dopynie van synen hees-sche slaken: zijn eis laten varennbsp;I 792. opstakele: tegenstand I 803; hinderpaal II 1308. Orpheus: I 59; II 459. over: met genitief: ten opzichte vannbsp;I 802. overbrenghen: verkwisten, opmaken I 1260; II 579. Overdaet: onmatigheid; de naam van de waard. TA iet als eigennaam II 155. Misdaad I 1185 (ofnbsp;overvloed ?). overlanghe: allang, sedert geruime tijd 1116. overmyts: door, tengevolge van I 434. overslaen: berekenen I 630. overterden: overtreden I 147,nbsp;196, 413. overtreden: overtreden II 541. overvlietere: een overvlietere zyn:nbsp;overvloedig zijn I 374. |
379
*overvloetheyt: overvloéd II 376. pael: *ter eertscher palen: Op aarde I 1359. paert: deel, aandeel I 813. pacht: het esser beter pacht: het isnbsp;daar beter II 281.nbsp;pachter: huurder, iemand die ietsnbsp;erlangt II 199. *pachtich zyn: genieten I 1004. payen: tot kalmte, tot vrede, totnbsp;rust brengen I 786; bevredigennbsp;I 968. pays: vrede II 368. * Inter j.: stil! I 888. payselick: in vrede, vreedzaam I 494. palays: den hoochsten palayse: de hemel I 128. pant: onderpand II 728. Te pande stellen: verpanden, er aan wagennbsp;I 902. Te pande staen: in onderpand staan II 452. *pandeloos: reddeloos? II 72. *papey: kakkerlak? II 17.nbsp;pardt: deel, gedeelte, pardt oftenbsp;deel II 237. pas: het jiiuste pas: de juiste maat I 1011. het passen: het op een of andere manier schikken I 957.nbsp;peynsen om: denken aan II 259.nbsp;peckt: pek I 111.nbsp;pelen: hy es ghepeelt vande papeye:nbsp;? II 17. pellicaen: pelikaan II 973. penitentie: boete I 397.nbsp;*perfecteiick: heel stellig II 729.nbsp;peryckei: gevaar, het onaangename I 287, perck: ruimte I 1222; II 990. Ten desen percke: hier I 939. Binnbsp;swerels per eken: in de wereld Inbsp;1328. Hier ten pereken: hier ternbsp;plaatse II 842. *permant: vrijmoedig? II 995. *persevereren: volharden II 1225nbsp;personayghe: persoon. Passim. |
in persoone: in persoon, in werkelijkheid II 1288. perte, pert: kwade luim, streek, poets I 820; gril, I 908, 1013.nbsp;Buuten alle perten: zonder grillen,nbsp;nukken I 1081. pertich: nukkig I 382; nukkig, luimig of flink II 541.nbsp;*perticheyt: zonder perticheyt: welgezind I 168. *philosopsch: spitsvondig II 600. Pieter: Mannennaam I 129.nbsp;piioote: stuurman I 33.nbsp;pyn: zonder sverzeeren pyn: zondernbsp;enige moeite? II 847.nbsp;pynen: proberen, moeite doen I nbsp;nbsp;nbsp;165, enz.; z’n best doen, zichnbsp;moeite geven II 185. Het dientnbsp;ter omschrijving I 1 145. pypen: fluiten, pijpen I 878. pit: put I 266. piacht: Praet. van pleghen II 82. *playsanse: plezier, pret, genoegen II 253. planten: inplanten II 337. plasch: de duustere plasschen: denbsp;hel II 475. plats: volkomen, volslagen II 80. pleghen naer: streven naar I 726.nbsp;Met een vierich pleghen: vol vuur II nbsp;nbsp;nbsp;411. pleyn: swerels pleyn: wereld I 6. Ten hemelschen pleyne: in denbsp;hemel II 1218.nbsp;plecke: een geldstuk I 991.nbsp;*pluchten: ergens voor instaan Inbsp;53; II 370. pluumen: plukken I 1205. Pluto: I 40, 60; II 456. hem poghen: -|- infinitief: ter omschrijving van de imperatief? IInbsp;388. poynt: punt I 884; staat, toestand II 320. *polck: kuil. Ten helschen polcke: in de hel I 101. pont: Benaming van een geldswaarde I 1133. |
porcye: gedeelte, aandeel I 683. *portecke: zuilengang, gaanderij? I nbsp;nbsp;nbsp;48. posteye: pastei I 1098. podt: by podts: bij kannen, in grotenbsp;hoeveelheid I 1060.nbsp;*potspinnighe: scheldnaam? Inbsp;1207. *pover: arm, armzalig I 457, pratere: prater, iemand die babbelt II 25. predicant: woordvoerder, prediker I 395; prediker, priester II 772. predicatie: predikatie II 775. *prejuditie: schade, nadeel II 723.nbsp;present: tegenwoordig I 412 Intnbsp;presente: in persoon II 1128.nbsp;hem presenteren: zich aanbieden II nbsp;nbsp;nbsp;90. presentie: tegenwoordigheid II 534. pryeelkin: lusthof (Figuurlijk) I 1045. prince: prince der duusterheden: Lucifer I 68. principael: hoofdsom I 1132. princ(h)ipael: voornaamste I 924.nbsp;Voor het principale: in het bijzonder, voornamelijk II 276.nbsp;principalich: voornaam, belangrijk I 512. Als Adv. voornamelijknbsp;I 442; II 1164. prys: eer, roem I 612; waarde, aanzien I 779; lof II 1294,nbsp;proberen: bewijzen I 392.nbsp;profyt: voordeel, nut I 1261. Pro-fyt doen: voordeel behalen II 485.nbsp;propys: geschikt I 896; gunstig IInbsp;873; *genadig ? II 181. Als adv.:nbsp;zeker, stellig, ongetwijfeld I 861.nbsp;propyselick: Adv. stellig I 1043; op doelmatige wijze I 1370. *propysenesse: doelmatigheid IInbsp;996. |
propoost: uiteenzetting, redenering I 177; wat men zich voorstelt I 664; voornemen, plan II 583; uiteenzetting II 981, 1290;nbsp;mening II 1029; wil II 1210. Tennbsp;propooste nemen: voor ogen houden I 373. Ten propooste: ternbsp;zake dienende I 578; II 217; vannbsp;pas II 200. *propoostelick: ter zake dienende, bij de zaak blijvende I 473; van pas II 565. Proserpyna: I 60; II 464. proufven: op de proef stellen IInbsp;1231. provantie: voedsel II 577. provoost: hoofd, aanvoerder IInbsp;962. *prullekin: prulletje. Vleinaam I 999. pubblicaen: tollenaar I 380. *publycke: adv. openlijk, duidelijk I 1296. puer: loute, puur II 472. punieren: straffen I 1320.nbsp;punitie: straf I 231. Het sdootsnbsp;punitie: de doodstraf I 299.nbsp;puut: kikker II 67. quael: in qualen stellen: in het ongeluk storten II 1216. quaelcke: Adv. slecht I 796, enz.nbsp;quame: 1ste pers. s. optat. praet. Zie de Aant. I 507. quaet: subst. zonde, slechte daad,nbsp;misdaad I 262, 264. Als adj. erg I nbsp;nbsp;nbsp;264. quant: gezel, kameraad I 1202. quartier: *woning I 905. *Tallennbsp;quartieren: overal I 737; II 63,nbsp;133, 249, 497. quellayghe: kwelling I 693. quellen: Als subst. leed II 1241.nbsp;quellinghe: kwelling I 1122.nbsp;quets: kwetsing, kwaad I 502.nbsp;*quetsele: nadeel, schade II 23.nbsp;quyte, quite: quyte zyn -]- 2e nval:nbsp;beroofd zijn van I 1304. Quitenbsp;zyn van: beroofd zijn van, zonder II nbsp;nbsp;nbsp;84. hem quiten: z’n best doen II 236. |
rabadt: de boven lijst van het toneel II 1291 Tooch. ras, raschs: snel, flink. Stoplap. I 427; spoedig I 712; vlug! II 481 rasen.; razen, te keer gaan II 610.nbsp;razeren: met de grond gelijk maken I 393. raslach: beraadslaging I 46. *raubandygh ?: bandeloos, gemeen II 573. reale: subst. milde II 1130. *realick; voortreffelijk II 1025.nbsp;rebel: weerspannig I 224.nbsp;recht: Adj. juist I 441, 587; echt,nbsp;waarachtig, waar I 543, 1349; IInbsp;191; werkelijk, wezenlijk I 732.nbsp;Als adv.: juist I 878. Ten rechten: met recht I 296; ten volle Inbsp;1127; naar waarheid II 1231.nbsp;recht te voort: rechtevoort, aanstonds, onmiddellijk I 397.nbsp;rechts: juist I 1033.nbsp;reden: redelijkheid, betamelijkheid I 666. reden: woorden I 968, 1030. redene; rekening I 991. *redyt: afkeurenswaardige daad of zaak II 326.nbsp;regael: rattenkruit II 1013.nbsp;reghel: regel, voorschrift II 1179.nbsp;regent: gebieder, bestuurder, heer I nbsp;nbsp;nbsp;740. regieren: heersen, regeren I 82; beheren I 768. Hem regieren:nbsp;zich gedragen I 836.nbsp;regioen: landstreek, gewest 1815.nbsp;regnatie: regnatie hebben: vannbsp;kracht zijn I 324. regneren; heersen, regeren I 183, 471. rey: *vry vanden reye zyn: vrij van pret, plezier zijn, in een ellendigenbsp;toestand verkeren? II 18.nbsp;reyn: geheel en al, duidelijk ? I 404.nbsp;reke: met vullen reken: volledig? II nbsp;nbsp;nbsp;209. ^recomanderen: aanbevelen; vermanen I 835. |
recreatie: verpozing; troost? I 349. reene: zuiver, ongerept I 332. repareren: herstellen I 457; IInbsp;1056. reverentie: eer, verering, eerbied I 677. riden: kwellen, plagen II 505. *rigalich: venijnig I 339.nbsp;ryguer: gewelddadigheid II 249.nbsp;ryckdom:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rijkdom (neutr.) I 930. ryckelick: Adv. ruimschoots I 1344. rys: tak, boom? I 123, 897. risen, rysen: toenemen I 96; stijgen, toenemen I 672; komen,nbsp;aanbreken II 86. Risen tot: gaannbsp;naar II 221, 265. roeren: gewagen, spreken van, aanroeren I 745; II 316; opkomen, te voorschijn komen Inbsp;1173; zich bewegen II 506.nbsp;roy: ellende, verdriet I 478.nbsp;rommen: roemen, trots zijn op I nbsp;nbsp;nbsp;73. roof: buit I 880. roosenobel: Naam van een gouden munt I 1129, enz. roosten: roosteren I 1100.nbsp;rowaert: hoeder II 302. *ruude: Adv. hard, luid II 74. ruudelicken: Adv. streng II 130.nbsp;ruumen, rumen: ontruimen Inbsp;1220. tVelt rumen: weggaan IInbsp;463. ruuse: onenigheid, twist I 1107; last, moeite II 41. *ruwyne: ondergang I 793. zaen: spoedig, weldra I 239, enz. dadelijk, onmiddellijk I 358,nbsp;1198; voorwaar, voorzeker IInbsp;359, 762. zaet: mannelick zaet: man, jongeling I 948. zachtich: genadig, goedertieren II nbsp;nbsp;nbsp;304, 416. |
zayen: woorden zayen: spreken I nbsp;nbsp;nbsp;785. Reden zayen: spreken I 968.nbsp;saysoen: tallen saysoene: voor altijd I 209. Ten allen saysoene:nbsp;voor altijd II 272. Ten saysoene:nbsp;juist van pas, nauwkeurig IInbsp;513. In corten saysoene: in kortenbsp;tijd I 701. Up elck saysoen: altijd II nbsp;nbsp;nbsp;682, 839. In saysoene zyn:nbsp;jeugdig zijn I 926. salmander; salmanders bollen: Zie de Aant. I 110. *salutatie doen: groeten I 350. zat: verzadigd, zat I 1040, 1060.nbsp;zate: woning, huis I 1219.nbsp;*sateren: tot bedaren komen? IInbsp;467. *schadich: schadelijk I 480. Scha-dich vallen: nadelig aflopen I 1160. schaep: *tschaep wevdt van den yse: ? I 781. *scabbeghen goet pant spelen: iemand uitkleden, iemand van z’n kleren beroven I 1202.nbsp;*scaffen: letten op, passen op IInbsp;131. schaker: rover, moordenaar I 377. schandelazeren: te schande maken I 1156. *schandich: schandelijk II 918. scapraykin: provisiekast I 1024.nbsp;schauwen: zien II 328.nbsp;scheden: scheiden I 1116.nbsp;scheen: scheiden I 822. Zonder afnbsp;te scheene: zonder ophouden Inbsp;333. schelden: berispen, tegen iemand uitvaren, iem. uitschelden I 994.nbsp;schelycxs: desgelijks, evenzo I 371.nbsp;schepherdere: schaapherder Inbsp;524 Tooch. schier: Bijw. spoedig, aanstonds, onmiddellijk I 545; II 811; bijkans, bijna I 1083.nbsp;schoe: waarvan het meerv. schoennbsp;en schoens. Zie de Aant. II 436nbsp;Marg., 438, 793. |
scoffieren, schoffieren: onterven, verkrachten I 737; II 64.nbsp;*schoye spelen: weggaan I 858.nbsp;*schoyen: weggaan I 1145; gaannbsp;II 280. schoyeh: schoeien II 792. *schoot: waterkant, oever I 34.nbsp;screve, schreve: *boven screven:nbsp;boven mate. buitengewoon I 771.nbsp;Over de schreve: over de schreefnbsp;II 9. scriftelick: aan de H. Schrift ontleend I 475, 1365, 1369, enz. Scriftelick verstranghen: knellende bepalingen overeenkomstig denbsp;H. Schrift II 693. schriftuerelick: aan de H. Schrift ontleend I Titel; II Titel.nbsp;Scrobbe: Zie de Aant. 151.nbsp;schu: wild, ongebonden I 263.nbsp;schueren: toetakelen II 448.nbsp;schulen: *wat schuulter: wat is er I nbsp;nbsp;nbsp;2. schuwen: ontwijken II 478; zich wachten voor, zich in achtnemennbsp;voor II 494. schuwen: schuiven II 1107. zebaer: zedig, ingetogen I 1380; II nbsp;nbsp;nbsp;1361. *sebyt: dadelijk, terstond I 655; II 484. zede: wijze van doen, daad I 244; ingetogenheid I 536. zeer by: bijna, zogoed als II 298.nbsp;zeere: Adv. snel, vlug II 265.nbsp;zeghel: zegel, bewijs van betrouwbaarheid II 708.nbsp;zeek: Interj. zeg! I 946; II 232.nbsp;secreet: geheimenis II 641, 1336.nbsp;Dhemelsche secreten: de hemelnbsp;I 121. Int secrete: op een nietnbsp;openbare, op een niet voor iedernbsp;toegankelijke plaats I 1141.nbsp;*secreet: Interj. stil! I 852.nbsp;Senacherip: II 178.nbsp;sententie: vonnis I 212; * getuigenis II 606. seraphin: seraphijn II 945. |
serope: siroop, zoete artsenij II 154, serteyn: voorzeker, zeker I 998. *serteynelick: waarachtig II 1327nbsp;*sertifieren: verzekeren, officieelnbsp;verklaren I 689. zetten: in een zekere toestand brengen I 64. zy: is Zie de Aant. I 1242; II 83, 666, 1008; ben II 1196.nbsp;zy: zijde, kant I 252.nbsp;zyde: over een zyde: ter zijde, aannbsp;de kant I 523. zien: Vgl. voor de 1ste pers. praes. de Aant. I 496, 1 197; II 103, 408.nbsp;Zien up: achtslaan op, letten opnbsp;I 1327. zienelick wesen: uiterlijk II 424. dat zienste: het beste II 91.nbsp;siet daer: alstublieft I 975, 1019.nbsp;zin: gevoelen I 1350; verstand IInbsp;363. singet: zegelring II 786. zyncken: bedaren, verminderennbsp;I 981. syrope: zoete artsenij II 630. slaen: slachten II 439, 549.nbsp;slachten: gelijken op II 573.nbsp;slagher: beul II 954.nbsp;slack: slap II 473. *slakatie: zondere slakatie: zonder verslapping, ten volle ? II 897.nbsp;slaken: verzachten, doen bedarennbsp;I 765. Intr.: verminderen, op eennbsp;einde lopen (de dag) I 1102.nbsp;Zonder slaken: zonder ophoudennbsp;I 24; zonder verslapping II 1257.nbsp;slaven: hard werken II 1132.nbsp;*slechtelick: niet slechtelick: grondig II 868. slem: erg, slecht, verachtelijk? II 235. slepen: (kleren) over de grond slepen II 264. slodt: besluit I 50; slotsom II 195. slotkin: slot, besluit, einde I 1033. |
sluuten: betamen I 796. smal: gering, klein I 313.nbsp;smallen: mager worden II 1333.nbsp;*smertich zyn: krenken, afbreuknbsp;doen van I 483. *smetsele: bezoedeling II 24. smiten, smyten: gooien I 315; slaan II 326, 462. smoken: smoren I 104.nbsp;smullekin: liefje. Vleinaam. I 998.nbsp;*snake: slang I 108. *snatere: gesnap, gebabbel? II 462. snede: *de rechte snede: de juiste betekenis? II 1160.nbsp;snel: levenslustig II 97.nbsp;sneese: tender sneese: tot het eindenbsp;toe ? II 380. sneven: hakkelen, stotteren? I 49; ten val komen, ongelukkig worden I 122; vallen (in zedelijkenbsp;zin), zondigen I 733; neerkomennbsp;op I 1193; vallen II 185. Snevennbsp;van: af dwalen van, verlaten Inbsp;842. Zonder sneven: zonder mankeren, zonder twijfel (stoplap) I nbsp;nbsp;nbsp;75, 1372. Als subsi.: ongeluk,nbsp;smart II 420. In sneven werden:nbsp;rampzalig worden, aan een slechtnbsp;einde komen I 1196. snoer: koord. By den snoere hebben: in z'n macht hebben I 855. snoo: verdorven, slecht I 74; gering, ellendig I 1214.nbsp;snoodt: schandelijk, verderfelijk II nbsp;nbsp;nbsp;597, snootheyt: slechtheid, verdorvenheid I 734. *snotgat: neus II 271. zoetelicken: Adv. zachtjes aannbsp;I 1116. solaes: plezier, genot I 846, 942, 951. somme: getal, menigte I 72; geldsom II 262. sommen: optellen, bijeentellen I 284; vermelden II 517.nbsp;*sommenesse: vermelding I 450. |
384
sommeren: berekenen, optellen I 833. Niet om sommeren: onnie-telijk I 631. zonderlyngh Adj. bijzonder I 666. zondighen: datief zondigen tegen I 207. zondelick: Bijw. zondig, in zonde I nbsp;nbsp;nbsp;379. zonderlynghen: inzonderheid, bovenal II 653. zoo wanneer: indien I 189; II 1084; wanneer, wanneer ook IInbsp;348, 834, 836; zodra als? II 834,nbsp;836. zoo wye dat: al wie I 207; II 666. zoonellck graen: zoon I 1237.nbsp;*zoorghere: tobber II 587.nbsp;zot, sot: *als die zot inden steertnbsp;heeft: ? II 42. *Int sotte speelen:nbsp;zich dwaas aanstellen II 457.nbsp;zou: Pron. pers. fem.: zij I 61,nbsp;1086, 1331; II 296.nbsp;zouter: boek des psalmen, psalterium I 492. sparen: zonder sparen: zonder mankeren II 1175.nbsp;spatie: tot alder spatie: overal I 84.nbsp;Ter zelver spatie: op het zelfdenbsp;ogenblik I 147. Talder spatie: altijd I 208; II 817. Te deser spatie:nbsp;nu II 317. speelwys: in een spel, in de vorm van een spel I 617, 1248; II 785,nbsp;1024. spel: spel houden: pret maken I 19. spellen: vermelden, noemen, zeggen, vertellen I 918; II 216; verklaren, uitleggen II 111. *hem speenen: -|- gen. zich onthouden van II 1061. spinnighe: spinster I 1207.nbsp;spyten: misnoegd zijn II 548.nbsp;spytich: nijdig, kwaad II 482; ontstemd, misnoegd II 545. *spyts: ondanks, in weerwil van II nbsp;nbsp;nbsp;962. ;spoeden: zich haasten II 674. |
spoelingh: spoeling, beestendrank II 143. spoen: zich spoeden, zich haasten II 682. spruut: man, jongeling I 670. staen: 1ste pers. sing, praes. Zienbsp;de Aant. II 312; gaan staan IInbsp;992; zijn I 124, 926. Staen naer:nbsp;streven naar I 333. Staen op: vertrouwen op II 638. Het staet my:nbsp;het is van belang voor mij, wenselijk II 1031. staet: inventaris I 830; gezelschap I 947; toestand, gesteldheid Inbsp;1186; stand, rang II 1357.nbsp;stadt: in stede van: in de plaatsnbsp;van I 113. Ter eertscher stede: opnbsp;aarde I 714. stade: in staden staen: te hulp komen, bijstaan I 755. Met stade:nbsp;gestadig of op het juiste ogenblik? II 1071. *staken: ophouden met, staken I 1103. *hem stallen: zich verbergen II 477. stant: het staan I 1201. state: hem in state stellen: op een rijnbsp;gaan staan II 178.nbsp;steken: stoten, duwen, smijten IInbsp;472. *Steken naer: verlangen,nbsp;streven naar I 119. Steken tot:nbsp;aanzetten, aansporen tot I 871.nbsp;stellen: schikken, in orde brengen I nbsp;nbsp;nbsp;55; te boek stellen I 439.nbsp;*Enen te bancke stellen: iemandnbsp;naar de kroeg doen lopen I 706.nbsp;Hem stellen tot: iets najagen IInbsp;94. stenen: stenigen I 364. sterfven: afsterven (n.1. de zonden) I 600. Hem selfs sterfven:nbsp;zich zelf afsterven II 793.nbsp;sterckheyt; sterkte, kracht IInbsp;830. stichten: uithalen I 9; stichten, tot vroomheid stemmen I 1256; II nbsp;nbsp;nbsp;783. |
stichtinghe: stichting, wat tot vroomheid opwekt I 354.nbsp;stierich:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stierich werden tot: iem. aansporen tot I 872. styf: zeer, sterk, hard I 1037; ferm, stevig door I 1070. *heni styven naer: zich ernstig bezighouden met I 974.nbsp;stick: stuk, brok, steen stick: eennbsp;stuk steen I 315; gedeelte IInbsp;1026; toestand II 314. *Stuk alsnbsp;versterking bij scheldwoorden,nbsp;stick vueghels I 700.nbsp;stille: Adv. ingetogen II 169.nbsp;stoel: zetel, troon II 1291 Toocn,nbsp;1328,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1330. Dhoochste stoelen: Gods zetel I 119. stoet: stoet, gevolg I 910.nbsp;stofferen: voorzien van I 1101.nbsp;stock: kledingstuk, kousen? IInbsp;269. *stocke doot: morsdood I 95. stondt: ten stonden: op dit ogenblik I 399; terstond II 736. Nunbsp;ten stonden: nu op dit ogenblik,nbsp;nu II 482. stoop: kan, grote drinkbeker I 1139. stoot: moeilijkheden, onaangenaamheden II 228. stout: moedig, getroost I 492; vermetel I 1160, 1339.nbsp;strael: pijl II 1012, 1015.nbsp;stranghe: met geweld I 32; *ge-streng II 483. *stranghelick: snel II 512. stranck: Adj. groot II 100. Adv.nbsp;voortdurend, met nadruk I 968;nbsp;onverbiddelijk, stipt I 1176.nbsp;stranckheyt: gestrengheid I 327.nbsp;streke: list, streek I 116; afstandnbsp;II 227. *Ter streken staen: ernbsp;goed voor staan? I 897. *Metnbsp;vulder streken: volledig? II 211.nbsp;stremmen: stuiten, stillen I 358; tegenhouden II 955. strepe: in sdroufheyts strepen: innbsp;grote droefheid II 531. |
strype: streek I 620. *strobanche: ?II66. *stuene: vaderlicke stuene: vader I 840. stuenen: zich verzetten tegen ? I 446. sturten: overgieten I 1184. stuuck: stoot, duw, por I 887.nbsp;*Ten stuucke: terstond? I 293. stuupen ende nyghen: zoete broodjes bakken I 742.nbsp;stuwen: drijven, voortjagen I 734.nbsp;*substantie: eigendom, have Inbsp;797; goederen II 578.nbsp;subtyl: listig, sluw I 692.nbsp;sulfuer (sulfver): zwavel I 111.nbsp;sulckdanich: zodanig I 471.nbsp;de zulcke: deze of gene, de een ofnbsp;ander II 27.nbsp;zulcx als: zoals II 119.nbsp;sus: Interj. stil! I 894; II 74.nbsp;sussen: troosten I 488. Intrans.nbsp;zwijgen II 334. sustineren: onderhouden I 783. symonie: simonie I 94.nbsp;zwaer: bezwaard, belast I 158; groot, hevig I 357; moeilijk II 86. zwaerheyt, swaerheyt: hevigheid I 318; verdriet, zwarigheidnbsp;I 1107, 1355; ellende II 936; ellende, leed II 1048.nbsp;zwaerhertich: terneergeslagen,nbsp;bedrukt II 122. zwerren: Als suhst. pijn II 233. zwichten: stillen, sussen I 1355.nbsp;zwichtinghe: zonder zwichtinghe:nbsp;zonder beperking I 352. tabernakel: tent II 1309. tamboeren: trommelen I 1174; IInbsp;547. Tantalus: II 466. *tarderen: dralen, aarzelen I 941; talmen II 1039. taverrene: ter helscher taverrene: in de hel I 22. te: -f comp. des te I 1068. |
25
-ocr page 398-
te: Bij de inf. wordt dit te passim weggelaten, vgl. de Aant. op Inbsp;VS. 1107.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I ' ?teljoor: bord I 1029. tellen: tellen, rekenen, houdennbsp;voor I 516. Met vyven tellen:nbsp;bloeien I 95. temperen: bedwingen I 1350. temptatie: verzoeking, bekoring,nbsp;verleiding II 1223.nbsp;tempteren: bekoren, verleiden IInbsp;1226. terdeghen: geheel, volkomen I 604, enz. terden: stappen, lopen II 75, 189; treden (de wijnpers) II 958. tere: = te eenre: bij elkaar, te samen I 1272. termyn: tijd, tijdstip I 1250; II 93. Tot allen termyne: altijd I 660. terningh: dobbelsteen I 1168.nbsp;terren: eten en drinken, verteringen maken I 819; eten II 234.nbsp;terten: stappen, gaan I 821.nbsp;thien: van thienen en vieren stellen: brassen, slempen II 65, 250. tyt: oogsttijd, najaar? Zie denbsp;Aant. I 773. In tyts: op tijd IInbsp;144. Tot allen tyden: altijd II 164.nbsp;Ten tyden: nu, op dit ogenblik IInbsp;536. GAeew iyi.'nooit II 1263, 1336.nbsp;tjan: bij Sint Jan! I 985, enz. II 9,nbsp;enz. tneghentich: negentig I 570. toe: naar . . . toe II 422.nbsp;toecomen: op iemand afkomennbsp;I 1299. toecomste: komst II 1286. ?toerjouers: altijd, steeds? (Fr. toujours?) II 30. toestaen: toekomen I 1250.nbsp;tonderterden: onder de voet treden, ten onder brengen I 205.nbsp;tonghe: taal II 1298.nbsp;toogh: ter tooghe stellen: ten toonnbsp;stellen II 258. tooghen: tonen, laten zien (in een toogh) I 361, enz. |
tornoy: strijd. Zie de Aant. I 851. tors: toorts, fakkel I 22. ?totkin: snoetje. Vleinaam I 1002, 1033. tractoren: onthalen I 864. *Vruecht tracteren: pret makennbsp;I 753. trauwe: getrouwheid I 524, enz. Trauwen: voorwaar, voorzeker,nbsp;inderdaad II 63. In trauwen: innbsp;waarheid, inderdaad, voorzeker I nbsp;nbsp;nbsp;695, enz. In trauwe: op mijnnbsp;woord van eer I 1115. Vul trauwen: voorzeker, waarachtig IInbsp;1344. treek: streek, list I 115, 702. trecken: *te heene trecken: zichnbsp;aantrekken? I 445.nbsp;trybulatie: kwelling II 454.nbsp;?tryomphant: vol vreugde IInbsp;1359. ?tryomphe: feestelijke optocht II nbsp;nbsp;nbsp;245. ?tryompheren: vreugde bedrijven, pret maken I 633, 662, 752, 943. Tryskin: Vrouwenaam. Treeske ? I nbsp;nbsp;nbsp;89. ?tromperen: bedriegen I 834. troost: hulp, steun I 98.nbsp;troostelick: A dj. troostvol, bemoedigend I 354, 369.nbsp;?troostenesse: troost II 1356.nbsp;tsamen: tsamen te gadere: te samen II nbsp;nbsp;nbsp;172. tzestich: zestig I 1127. ?tsya: Interj. heidaar, voor uit! I 960, enz. turnden: kopje duikelen II 30 Marg. ?turbatie: verwarring, stoornis I 757. tusschen: *van tusschen moghen: er tussen uit kunnen I 166. thuuin, thuun: haag, heining IInbsp;688, 1056. thuus gaen: naar huis gaan II 527. twint: niet en twint: geen zier I 790. |
387
twist: vfy allen twiste: zonder twijfel, ongetwijfeld I 248. u: Objectsvorm pron. pers. u passim. Onverbogen vorm vannbsp;het poss. uw I 127, enz.nbsp;up: met I 66; in II 682.nbsp;*upghestreeckt: uitgedost? II 255. upzet: onderneming I 37; opzet II 332; daad II 864. *upspelen: betalen, voor de dag komen met I 1134.nbsp;upstel: aanslag, boosaardig plannbsp;I 874; II 215. upsteken: openstoten II 248. uut: op, verteerd I 1212.nbsp;*uutbreeden: toenemen II 1044.nbsp;uutbringhen: *enen dat (= eennbsp;dronk) uutbringhen: iemand eennbsp;dronk wijden. I 976.nbsp;uutghelesen: uitgelezene II 168.nbsp;*uutmeten: (uitvoerig) zeggen IInbsp;690. uutrechten: Als subst. daad II 433 uutten: uitspreken, als subst. woorden II 849. uutterste: laatste I 251.nbsp;*uutvaghen: uitvegen II 695.nbsp;uutzenden: naar buiten jagen Inbsp;1298. vaen: aannemen II 761. vaert: de vaert nemen: gaan, reizen I 814. vaesen: met gehakt opvullen I 1038. vaghe: Adj. ijdel, te vergeefs? I 1199. valeye: de donckere valeye: de hel I nbsp;nbsp;nbsp;26. valjant: edel, voortreffelijk I 580, enz.; trots I 859. valjande: Subst. voortreffelijke, edele II 1104. *valjandich: dapper, flink, kloek II nbsp;nbsp;nbsp;917. |
valjantelick: flink, vast I 257. vallen: zijn I 845.nbsp;van: door II 38, 384; enz.nbsp;vanghen: opvatten II 583.nbsp;varen: goede of slechte uitslagnbsp;hebben, er mee gaan I 745. Tonder varen: overwonnen wordennbsp;II 80. varincxs: bijna II 880. vast: Adj. bestendig, duurzaam Inbsp;1373. Adv. met ijver; voortdurend I 333. vaste: Adv. maar door, altijd door, voortdurend I 1021, 1208; nauwsluitend II 264; stevig II 419.nbsp;vastellck: Adv. bestendig I 1162.nbsp;vaten: verkrijgen, verwerven Inbsp;1347; begrijpen, vatten II 823,nbsp;993. veder: zonder vederen: naakt, behoeftig II 754. veldt: te velde: voor de dag I 15. veele: groot II 262.nbsp;vellen: *enen over boort vellen:nbsp;iemand in het ongeluk stortennbsp;I 1190. venlsoen, venyzoen: wild, wildbraad I 958, 1099. verabuzeren: ten gronde richtennbsp;I 1154. *veracht: Subst. verachting, geringschatting I 679. verbeten: woedend II 465.nbsp;verbinden: vaststellen, bepalingen maken I 331.nbsp;verblten: vernietigen II 962.nbsp;verbonden: verplicht I 414. Verbonden -\- gen.: onderworpen aannbsp;I 435. ver bouten: hem laten verbouten: zich vrees laten aanjagen II 244. hem verbrasseren: slempen,nbsp;zwelgen I 1289. verbreeden: bekend maken I 1265. verbreen: vermeerderen I 846; optreden? I 885; toenemen II 695. |
verchieren: opsmukken, optooien II 262. Als subsi, eer II 1042.nbsp;verdinnen; zonder verdinnen: uit alnbsp;mijn kracht II 1302.nbsp;verdoen: verteren, opmaken I 925; doden, ombrengen I 1322. verdoen: voordeel II 390.nbsp;verdomd: verdoemd I 252.nbsp;*verdoove: vermindering II 784.nbsp;*verdooven: in het verderf geraken II 1080. Zonder verdooven:nbsp;duidelijk II 1306.nbsp;verdrach: zorg? I 1103.nbsp;verdroufven: bedroefd, treurignbsp;worden I 1064. verdruucken: Als subsi, verdrukking II 1093. verduldich: geduldig II 1212. verduldicheyt: standvastigheidnbsp;II 1229. verdwynen: weg kwijnen I 823; bezwijken II 232. *verfieren: mooi, schoon maken II 201. verflauwen: Intr. z’n aandacht laten verslappen I 523. Zonderenbsp;verflauwen: zonder ophouden Inbsp;1301. Zonder verflauwen: zondernbsp;mankeren II 763.nbsp;vergallen: bederven, benadelen I nbsp;nbsp;nbsp;127. vergheefts: te vergheefts: te vergeefs I 504. *vergenten: edel, voortreffelijk maken I 105; II 972, 1253.nbsp;verghetelick: vergeetachtig,nbsp;slecht van geheugen I 615.nbsp;vergheven: kwijtschelden I 390.nbsp;verghevenesse: vergiffenis II 876.nbsp;*verhalich zyn: verhalen I 339,nbsp;443. *verhalicheyt: mededeling I 1268. Naer Serifs verhalicheyt: zoals denbsp;H. Schrift verhaalt II 727. Ver-haelicheyl doen: verhalen, zeggen II nbsp;nbsp;nbsp;779. verhardt: verhard, halsstarrig II 466. |
verbenen: angstig worden, bang worden I 1118. verheven: Adj. trots, overmoedig I nbsp;nbsp;nbsp;854. Adv. in hoge mate Inbsp;769. verhooghen: verheugen I 1309; II nbsp;nbsp;nbsp;781. verjaghen huerder straten: wegjagen II 353. hem verjolysen: zich verheugen, pret maken II 266.nbsp;vereken: varken. Zie de Aant. IInbsp;118, 123, 143. verkeren: veranderen I 773. Verkeren in: veranderen in II 956. verclaer: verklaring, uitlegging I 1365. verclaren: vertellen, meedelen II 192. Hem verclaren: zich vertonen I 945. Als subsi, glans, schittering II 1313. verclaesen: opluisteren I 1039. hem verclenen: zich vernederennbsp;II 1027. *verknesen: gekweld I 533; ellendig II 67. vercooren: bemind, geliefd I 351, 1362; uitverkoren I 462.nbsp;vercoort: verkort II 816.nbsp;vercouden: verkoelen II 1267.nbsp;vercraneken: afnemen, verminderen I 582. vercryghen: zich meester maken van II 260. vercurten: karig schenken I 1183. verlaedt syn up: vertrouwen op ?nbsp;II 608. verlaet: zonder verlaet: zonder ophouden II 284 tooch. Zondere verlaet: zonder uitstel, onverwijld II 636, 717. verlaetheyt: zondere verlaetheyt. zonder ophouden I 1291. verlaten: ophouden II 354. Zondernbsp;verlaten: zonder ophouden IInbsp;1207. *Zondere verlaten: zondeinbsp;uitstel II 479. |
verlanghelick vallen: voor iemand begerenswaardig zijn II5II. verlanghen: verdrietig zijn; ongeduldig zijn I 357. Als subsi. verdriet, verlangen? I 961.nbsp;verlanck; verlangen; verveling Inbsp;967, 968. verlaten: zondere verlaten: onverwijld ? I 521. verlichten: Als subsi, opmonte-ring I 1353. vermaen: dringend verzoek I 827; bevel, gebod II 166. Vermaennbsp;doen van: vermelden, meldingnbsp;maken van II 804. Vermaen ghe-ven: leren II 1186.nbsp;vermalendyt: vervloekt I 415.nbsp;vermalendyden: vervloeken IInbsp;1059. vermanen: vermelden I 131. vefmedt, ver met: plechtige verzekering I 197; stout stuk Inbsp;1140; plan II 331.nbsp;vermeldere zyn: vermelden, zeggen I 982. vermeljoen: rode kleurstof II 272. *vermeere: vergroting van iemands eer, aanzien I 676; vermeerdering II 1067.nbsp;ver meeren: vermeerderen I 1353.nbsp;vermeese: banvloek, ramp I 215.nbsp;vermeese: vermeerdering II 379.nbsp;vermetelick zyn: verzekeren, verklaren I 614. vermeten: stemming II 464. vermeten: vermetel I 121.nbsp;vermien van: zich onthouden vannbsp;II 552. Zondere vermien: zondernbsp;mankeren II 986.nbsp;vermyden: ophouden II 246. Ver-myden van: aflaten van, ophouden met II 537. Hem vermydennbsp;van: zich onthouden van I 140.nbsp;Zonder vermyden: zonder iets nanbsp;te laten I 420; zonder mankerennbsp;II 208. vermyen: zonder vermyen: zonder ophouden II 355. |
verminderen: benadelen II 1047. vermynck: zonder vermynck iet: geheel en al ? I 406. vermyncken: verkleinen II 348.nbsp;Zonder vermyncken: geheel en al ?nbsp;I 390, 645; wis en zeker? II 519.nbsp;*vermoyen: verkwisten (aan opschik) I 1181. vermonden: vermelden, vertellen I nbsp;nbsp;nbsp;140; zeggen I 1215; mededelennbsp;114:S, \. Als subts. uitspraak II378. *vermonder: mededeler I 683. Vermondere zyn: zeggen II 107. verneren: vernederen II 163.nbsp;vernielen: *Intr. te gronde gaan II nbsp;nbsp;nbsp;1260. *vernypen: onderdrukken, te niet doen I 622. vernoys: verdriet I 479. vernuft: listig? II 602.nbsp;verpoyen: verdrinken, door dranknbsp;verkwisten I 1180.nbsp;verreeken: verkrijgen II 256.nbsp;versaen: verzadigen II 586.nbsp;verzadt: verzadigd I 1313.nbsp;verzaden: verzadigen II 598, 924.nbsp;Hem verzaden: zich verzadigennbsp;II 920, 1120. *verzadich: verzadigd II 1344. versaghen: bevreesd zijn I 258.nbsp;Zonder versaghen: onbevreesd,nbsp;onversaagd II 1320.nbsp;*verschalen: bederven (van wijnnbsp;gezegd) I 1058. verscheeden: zich verwijderen, weggaan I 1264. *verschoyt wysen: wegjagen I 1179. verschossen: brassen, slempen I 1180. verschuwen: *zonder verschuwen: zonder aarzelen II 293. *verzeere: kwelling, pijn I 255; smart, droefheid I 573. verzeeren: kwellen I 181. Alsnbsp;subsi, verdriet, smart I 1274;nbsp;last, kwelling, smart II 22, 211;nbsp;ellende II 342. *Zondere verzee- |
ren: zonder bedenken, gewillig ? II 434. Zonder sverzeeren pyn:nbsp;zonder enige moeite II 847.nbsp;verzeert: bedroefd, verdrietig IInbsp;811. verselschapt met: vergezeld van II 153. verzenden: wegjagen I 1217. verzyck: gezucht, vrees I 163;nbsp;gevaar I 1295. *verzyckelick: verzuchtend II 594. verzieren: bedenken, verzinnen II 135. *verzinne: het letten op iets ? I nbsp;nbsp;nbsp;913. verzinnen: letten op I 789. Verzint eer dat ghy beghini: bezint eer gij begint I 774. verzinste: meest beminde, vriend ? II nbsp;nbsp;nbsp;1188. verslaen: verslaan I 98. versleghen: Deelw. van verslaennbsp;II 60. verslinden: verslinden, praet. verstande I 307. verslindere: verslinder, gezegd van de duivel I 551.nbsp;verslonden: ondergang? I 142.nbsp;versmaen: versmaden II 585.nbsp;versmaetheyt: verachting, versmading I 1062. versmachten: versmoren 1719. versmadich: verachtelijk I 1277.nbsp;versmoren: stikken II 457.nbsp;versnellen: zich haasten I 433.nbsp;Met versnellen: haastig, snel Inbsp;90, 1193; II 1078; met spoed IInbsp;2gt;\9. Met een versnellen: haastig,nbsp;spoedig II 1240. *versnelscap: haast, spoed I 959. *verzoete: genoegen II 1091.nbsp;verzoeten: veraangenamen I 81,nbsp;486; troosten II 770.nbsp;versoetsel: veraangenaming Inbsp;1124. verzoucken: bezoeken I 738; II 247. Verzoucken up: straffen |
aanj wreken op ? I 196. Hem verzoucken: bezoeken? II 247. versparen: gebrek II 83.nbsp;verstaen: verstaan. Voor de 1stenbsp;pers. s. praes. ind. op -n. Zie denbsp;Aant. I 532; begrijpen II 1195.nbsp;Verstaen by: verstaan onder Inbsp;1236. verstant: betekenis I 621, 1238; II 770, 794, 993, 1002; uitleggingnbsp;II 651. verstanden: mededelen, te kennen geven I 79; begrijpen, inzien IInbsp;1323. Als subsi, mening, kennis,nbsp;inzicht I 799. versteken: verdrijven, verjagen I nbsp;nbsp;nbsp;150; verstoten II 62; verbergen II nbsp;nbsp;nbsp;862. versterfven, versterven: verdwijnen, te niet gaan I 98; krachtens erfrecht op iem. overgaan I 764; II 241. verstercken: Intr. sterk, krachtig worden I 216; bevestigen II 175.nbsp;Als subst. bevestiging II 1201.nbsp;Met versterckene: zonder vannbsp;droefheid te bezwijmen I 810.nbsp;verstyven: *vermeerderen, oplopen (een rekening) I 991; sterkernbsp;worden II 382; versterken II 656nbsp;*verstranghen: benauwen, beangstigen. Als subst. kommer,nbsp;verdriet. I 357; gestrengheid IInbsp;853. Scriftelick verstranghen:'kne\-lende bepalingen overeenkomstig de H. Schrift II 693. Met eennbsp;nerstich verstranghen: met zeernbsp;grote ijver II 1303.nbsp;versuchten, verzuchten: verlangen. Als subst. diepe zucht IInbsp;370. Ten eeuwighen verzuchtene:nbsp;omschrijving voor de hel? I 164.nbsp;verteren: te gronde richten II 72.nbsp;verterren: Als subst. teerkost,nbsp;spijs I 953. vertooghen: meedelen I 49, 1282. vertorden: verdorven II 560; vernietigd, vermorzeld II 1230. |
(p-
vertoufven, vertouffen: wachten I nbsp;nbsp;nbsp;812; talmen, dralen I 344; IInbsp;361. Zonder vertöüf ven: onmiddellijk I 184. sVertouffens pause:nbsp;uitstel I 62. vertrecken: verhalen, vertellen I 712. Zonder vertrecken: zondernbsp;uitstel II 1135. *vervalj anten, vervaljanden: voortreffelijk maken II 771, 1322 vervlieghen: verdwijnen II 56.nbsp;vervroyen: zich verheugen, blijnbsp;zijn I 1144; II 855.nbsp;verwecken: opwekken, verlevendigen I 269. verwinnen: overwinnen II 946, 961. verwyt: schande I 1298. hem verworghen: zich worgen II nbsp;nbsp;nbsp;455. ves: wis, waarachtig? II 280, 612. veete: vijandschap, wrok II 366.nbsp;vyandt: duivel Passim. Vyandt dernbsp;hellen: de duivel I 432, 1194, enz.nbsp;vichtien: vijftien I 699.nbsp;vichtienste: vijftiende I Titel; IInbsp;Titel. vyf: * tot vyve ofte zesse: zie de A.ant. I 30. Met vyven tellen:nbsp;bloeien I 95. *vyguere: kracht II 942. vyleyn: kinkel, onbeschaafde mensnbsp;I 1105. vyleynich: gemeen, laaghartig; gierig? I 1016. vylonie: schandelijke woorden I 739. vinden: bevinden, opmerken II 532. Hem vinden: zich in een toestand bevinden II 85. 'nbsp;vindinghe: verzinsel II 601.nbsp;vingherlyngh: vingerring II 437.nbsp;viper: adder I 109.nbsp;virtuut: kracht I 646; deugd IInbsp;193. sGeests virtuut: het verstandnbsp;I 1225. Vul van virtuuten: krachtig, sterk, vast II 850.nbsp;visitatie: bezoeking I 1322. |
vysiteren: bezoeken II 1038. *vitie: misslag, zonde I 300.nbsp;vlaechskin: heftige, onstuimigenbsp;aanval I 9. vlaen: uitplunderen, uitschudden (oorspr.: villen) I 97nbsp;vlaghe: slag I 1197.nbsp;vlegghe: * zonder cromme vlegghen: zonder mankeren I 1110. *vlegghen: mankement, gebreknbsp;vertonen? I 1225.nbsp;vierck: hand, klauw II 916.nbsp;vlieghend: ongedurig I 626.nbsp;vliet!: ergens toe overgaan II 1278.nbsp;vloye: vlo I 858.nbsp;vluwe: net II 495.nbsp;vochdie: voogdij II 323. *vodt: bedorven (vgl. vort) I 1061. voeden: voederen II 596.nbsp;voere: streek,' eerloze handeling Inbsp;1175; daad, manier van doen IInbsp;385. voet: onder voeten: onder de voet gelopen, in treurige toestand verkerend I 80. voncxkin: vonkje, ding I 1016, 1056. voor: als I 1287; II 154. voor: vooraf, als adj. gebruikt!nbsp;II 1143. voorby: niet en voorby moghen: er niet langs kunnen, er niet aannbsp;kunnen ontkomen I 240.nbsp;voordachtich: met opzet, opzettelijk I 326, 403; behoedzaam,nbsp;voorzichtig, bedachtzaam I 560,nbsp;1232; II 303, 646, 958, 1228; wijs,nbsp;verstandig II 1277.nbsp;voordat!: voortaan II 283, 886.nbsp;vooren: Voorzetsel voor 11 1245.nbsp;vooren gaet!:'voor op gaan II 401.nbsp;voorleden: verleden, vroeger I 722nbsp;*voorzichtich jeghens: op zijnnbsp;hoede voor II 132.nbsp;voorzienich jeghens: op zijn hoede voor II 51, 58.nbsp;voorzienicheyt: bedachtzaamheidnbsp;II 44. |
392
voorspoet: *enen ten voorspoede commen: iemand te hulp komennbsp;II 1112. voort: dadelijk, terstond I 1351. voortgaen: opkomen, voor de dagnbsp;komen I 251; succes hebben IInbsp;864. voortyts: vroeger, voorheen II 79. voorts; vervolgens II 646.nbsp;voortstellen: Als subst. maniernbsp;van doen, bedrijf I 1189.nbsp;vort: rot, verrot I 891.nbsp;vrame: nut, baat, voordeel I 346;nbsp;II 396, 721, 1249. vranck; vrij I 1222. Als adv. vrijpostig II 101. vreden: te vreden stellen II 516. vreckelick: op gierige wijze, alsnbsp;een vrek I 901. vresen van: vrezen, bang zijn voor I 881; II 451.nbsp;vry: gen. vrij van I 775.nbsp;vrylicken: voorzeker, gewis I 170,nbsp;vrimde: vreemde I 30.nbsp;vryste: *up vryste nemen: als ietsnbsp;wat men nog te goed heeft beschouwen ? I 1085.nbsp;vroet: wijs I 395. Vroet wysen: bekend maken I 673. Vroet maken:nbsp;zeggen I 1138. vro: vrolijk. Stoplap I 1214. vroo: vroeg I 75.nbsp;vromme: nut, voordeel II 1325.nbsp;vroom; krachtig, kloek I 1240;nbsp;dapper, II 57, 1224; onversaagdnbsp;II 249; sterk II 1250.nbsp;vroome: voordeel, baat II 903.nbsp;vroomellck: standvastig I 940; dapper, moedig II 1227. vruecht: vruecht beghinnen: beginnen zich te verheugen I 260.nbsp;Vruecht hedryven: zich verheugennbsp;I 343. vuenen ? vgl. wuenen: wonen 1447. *vuesen: beslapen I 1095.nbsp;vul: vol I 524, enz. Te vullen: tennbsp;volle II 608. vulbrynghen: voltooien I 1185. |
vulcommen;. volbrengen, volvoeren I 73; II 1118; voldoen aan, vervullen 1811.nbsp;vuile: volop I 40. *vulsommen; geheel vervullen? I nbsp;nbsp;nbsp;334. vulstandich: voortdurend, bestendig II 269; volhardend, standvastig II, 1225. vulte: de vulte hebben: overvloed, volop hebben II 109.nbsp;vulverdich: bereidvaardig II 309. waeyen: heen en weer bewogen worden I 1243. waen: hoop, verwachting I 1199. waen: Interj. ach, wee I 238; IInbsp;360. waer: om waer docheren: om de waarheid te zeggen I 182. Omnbsp;waer betooghen: om de waarheidnbsp;te zeggen I 1052. waernemen: acht slaan op, letten op II 651. van waert: van waar? II 102. wachaermen; helaas! II 1193.nbsp;wachten; een dronk beantwoorden I 978; verduren II 24; hoeden II 1 15, 574. Wachten naer:nbsp;wachten op II 29.nbsp;waghen: *up den waghene willen: in ontucht willen leven ? I 87. way: Interj. wel I 771.nbsp;wake houden: nachtbraken I 932,nbsp;wanen: menen, denken II 1170.nbsp;warande: swerels waranden: denbsp;wereld II 1275. wat: Adv. hoe II 467; hoezeer ook II nbsp;nbsp;nbsp;610. water: *Bet varick int watere, dan gheplaecht met brande: spreekwoord ? I 904. weede: pijn, smart II 1046. weeden: weiden, hoeden I 526.nbsp;wederloon: beloning II 1110.nbsp;*weedinghe: voedsel II 599.nbsp;weer ... of, weer ... ofte: hetzijnbsp;... of I 114, 984; II 110, |
393
weersleghen: ter neergeslagen II 410. weghen: *gewicht in de schaal leggen, van gewicht zijn I 99; II551; achten, schatten, tellen I 930.nbsp;weinsch: te weinsche: naar wens;nbsp;geheel en al ? I 1238; naar behoren II 1062. wecken: opwekken I 1323. welghedaent:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schoon, welge vormd I 895. welven up: doen neerkomen op II 455. werden: -1- part. praes. ter om-schrij ving vanhetfuturumII383. wercken: uitwerken, tot gevolgnbsp;hebben II 648, 1229; tot standnbsp;brengen II 654. werren: beletten, verhinderen I 21, 760, 1357; weigeren II 1097.nbsp;werste: liefste I 999.nbsp;wert: dierbaar I 1091; lief II 259.nbsp;wes: wis, gewis I 479; II 612.nbsp;west: ten westen en oosten: overal?nbsp;I 176. Int weste ende ooste: overal ?nbsp;I 373, 578; II 199. *wedt: poel, kolk II 659. wete: de wete doen: mededeelen Inbsp;1141; doen weten II 291.nbsp;wye dat: wie ook I 994.nbsp;wyt: Adv. zeer? II 811.nbsp;wiel: rad, als folterwerktuig II 461. |
wiert: werd. Zie de Aant. I 1298. wil: begeerte II 284 tooch.nbsp;wilde: weelde I 1339; II 98.nbsp;wildekin: weelde I 1042.nbsp;wilghe: wilt gij II 28. Wyseman: Salomo I 1309, enz. wysen: bewijzen, aantonen I 189; leren, onderrichten II 1137. willen: mogen II 1124. Dient ternbsp;omschrijving van de imperatief I nbsp;nbsp;nbsp;260, 343, 357. Dient ter omschrijving van de optatief I 1359,nbsp;enz. winket: deur, poort I 38. winninghe: voordeel, winst II 550.nbsp;witten: reinigen II 1326.nbsp;wondere: wonder, zie de Aant. Inbsp;42; iets wonderlijks, iets vreemds II nbsp;nbsp;nbsp;106. Enen een wondere gheven:nbsp;iemand verbazen II 509. Wondere hebben: benieuwd zijn II 986. wonnen: wonen II 1331. *wonste: plaats I 273. Der hellen wonste: de hel I 866.nbsp;woordt: helich woordt: de H.nbsp;Schrift II 593. wouckeren: lenen aan II 1107. wuenen: wonen I 194.nbsp;wulf: wolf, gezegd van de duivelnbsp;I 552. wullen gaen: in (wollen) boetekleren gaan II 1145. |
LIJST VAN AFKORTINGEN EN AANGEHAALDE LITERATUUR.
A. Angz. Angillis, Geschiedenis der Rousselaersche Rederijkkamer de Zeegbare Herten, Thielt, Horta-De Laere, drukker, Yper-straat 12, 1854.
----Kronyk der Rederykkamer de Zebaer Herten. In: Rumbeek-
sche Avondstonden, Rousselare, De Brauwer-Stock, 1856.
--- Analectes pour servir a l’histoire de Roulers. Gepubliceerd in:
Annales de la Société d’émulation pour l’étude de l’Histoire amp; des Antiquités de la Flandre. Troisième série, tome H en IV,nbsp;Bruges 1867 en 1869.
Antw. Idiot. — Idioticon van het Antwerpsch Dialect, opgesteld door P. J. Cornelissen en J. B. Vervliet, Gent 1899.
Anna Byns — Refereinen van Anna Byns, naar de nalatenschap van Mr. A. Bogaers, uitgegeven door dr. W. L. van Helten,nbsp;Rotterdam 1875.
Esb. van den Blinden ~ Esbatement van den Blinden diet tgelt begroef. Uitgeg. door M. de Jong, Drie zestiende-eeuwse Pis-batementen, zie aldaar.
De Bo — Westvlaamsch Idioticon, bewerkt door L. L. de Bo, pr., en heruitgegeven door Joseph Samyn, pr., Gent 1892.
Dr. G. J. Boekenoogen, De Historie van den Verloren Sone. Uitgegeven in: Nederlandsche Volksboeken no. XI, uitgegeven vanwege de Mij. der Nedl. Letterkunde te Leiden, Leiden 1908.
G. A. Bredero, Moortje. Uitgegeven door F. A. Stoett, Zutphen 1931.
Dr. J. ten Brink, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. (Geïllustreerd) Amsterdam 1897.
Bouwstoffen — Middelnederlandsch Woordenboek. Bouwstoffen, door prof. dr. W. de Vreese.
Brouwersgilde — Een spel van sinnen van de hel vant Brouwersgilde genaempt. Uitgeg. door B. H. Erné, Twee zestiende-eeuwse spelen enz., zie aldaar.
-ocr page 407-395
Charon Een spel van Sinne van Charon, de helsche schippere, 1551. Uitgeg. door dr. W. L. de Vreese, Antwerpen 1896.
Van Dis — Reformatorische Rederijkersspelen uit de eerste helft van de zestiende eeuw, door L. M. van Dis, Haarlem 1937.
Van Duyse — De Rederijkkamers in Nederland. Hun invloed op letterkundig, politiek amp; zedelijk gebied, door Prudens vannbsp;Duyse. Uitgeg. op last der Academie door Fr. de Potter en Fl.nbsp;van Duyse. Dl. I—-II, Gent 1900—1902. (Uitgave van de Kon.nbsp;Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde).
F. Ellerbroek—Fortuin, Amsterdamse Rederijkersspelen in de zestiende eeuw, Amsterdam 1937.
Endefols — Het decoratief en de opvoering van het Middelneder-landsche drama volgens de Middelnederlandsche tooneel-stukken, door H. J. F. Endepols, Amsterdam 1903.
Erné — Twee zestiende-eeuwse spelen van de hel, door B. H. Erné, Groningen 1934.
Franck — Mittelniederlandische Grammatik, von Joh. Franck, 2e Aufh, Leipzig 1910.
Franck-Van Wijk — Franck’s Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, 2e dr. door dr. N. van Wijk, ’s Graven-hage 1912.
Gentse Spelen — De Spelen van Zinne vertoond op het Landjuweel te Gent van 12—23 Juni 1539. Uitgeg. door dr. L. M. van Disnbsp;en dr. B. H. Erné, Groningen 1939.
Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Hoofdredacteur prof. dr. F. Baur, ’s Hertogenbosch—Brussel, dl. I (1939),nbsp;dl. II (1940): De Middelnederlandsche Letterkunde, door profnbsp;dr. J. van Mierlo.
Groote Hel — Een ander spel vande Groote Hel, daer Gheestelick schynsel ende Waerlick rigement verdaecht werden. Uitgeg.nbsp;door B. H. Erné, Twee zestiende-eeuwse spelen enz., zie aldaar.
Van Halteren — Het Pronomen in het Nederlandsch der zestiende eeuw, Wildervank 1906.
Mnl. Handwdb. — Middelnederlandsch Handwoordenboek. Bewerkt door J. Verdam, 2e druk door C. H. Ebbinge Wubben, ’s Gravenhage 1932.
Harrebomée — Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, door P. J. Harrebomée, 3 dln. Utrecht 1858.
Haslinghuis — De duivel in het drama der Middeleeuwen, door F. J. Haslinghuis, Leiden 1912.
-ocr page 408-396
Van Belten — Middelnederlandsche Spraakkunst, door dr. W. L. van Helten, Groningen 1887.
Van Helten, Gloss. — Verklarende woordenlijst op de refereinen van Anna Byns. Uitgeg. door dr. W. L. van Helten, Rotterdam 1875.
Van Helten, Vondel’s taal — Vondel’s taal, een proeve van onderzoek naar de grammatica van het Nederlandsch der zeventiende eeuw, door W. L. van Helten, 2 dln, Rotterdam 1881.
Dr. H. Holstein, Das Drama vomVerlornen Sohn, Halle a.d. S. 1880.
Jacobs — Het Westvlaamsch van de oudste tijden tot heden, door J. Jacobs, Groningen 1927.
De Jager Freq. —- Woordenboek der Frequentatieven in het Nederlandsch, door A. de Jager, Gouda 1875—’78.
M. de Jong, Drie zestiende-eeuwse esbatementen. Tielebuys / De Blinde die tgelt begroef j De Ltiystervinck. Amsterdam 1934.
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16e eeuw, 2 dln, Leiden 1889.
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, 7 dln, Groningen 1906—1912.
Kil. — Etymologicum teutonicae linguae, ed. C. Kiliaen—G. van Hasselt, 1777.
Khige, Etym. Wörterbuch — Etymologisches Wörterbuch der deut-schen Sprache von Friedrich Kluge, lie Auflage, bearbeitet von Alfred Götze, Berlin und Leipzig 1934.
J. A. N. Knuttel, Rederijkers eerherstel. De Gids 1910, I blz. 433— 473.
KoÜhoff — Het Substantief in het Nederlandsch der 16e eeuw, door 1. B. Kolthoff, Groningen 1894.
Lubach — Over de verbuiging van het werkwoord in het Nederlandsch der zestiende eeuw, door A. E. Lubach, Groningen 1891.
Luystervinck — Een esbatement van den Luystervinck. Uitgeg. door M. de Jong, Drie zestiende-eeuwse esbatementen, zienbsp;aldaar.
Mariken van Nieumegen, uitgegeven door dr. Wk H. Beuken, Pantheon no. 170, Zutphen 1931.
Van der Meer — Historische Grammatik der Niederlandische Sprache, von M. J. van der Meer. 1. Band: Einleitung und Laut-lehre, Heidelberg 1927.
-ocr page 409-397
VanMierlo — Zie :Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden.
Nedl. Wdb. — ¦ Woordenboek der Nederlandsche Taal, door M. de Vries en L. te Winkel, enz., enz. dl. I— , 1882—
Ontr. Rentni. — Tspel vanden Ontrouwen Rentmeester. Uitgeg. in De Roode Roos, zie aldaar.
Oudemans — Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandse!! Woordenboek, door A. C. Oudemans, Sr. 7 dln, Arnhem 1869—1880.
Playerwater — Een cluyte van Playerwater. Uitgeg. in De Middel-nederlandsche Dramatische Poëzie, door dr. P. Leendertz, Leiden 1907.
Plantijn — Thesaurus Theutonicae Linguae, Chr. Plantin, Ant-verpiae 1573.
Fr. de Potter, Schets eener Geschiedenis van de stad Rousselare, Stock en Zusters, Rousselare 1875. (Niet in een Nederl. openbare bibliotheek aanwezig).
tReyne Maecxsele —^ Gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele. Uitgeg. door prof. L. Scharpé, zie aldaar.
De Roode Roos — Zinnespelen en andere tooneelstukken der zestiende eeuw voor het eerst naar het Hasseltsche handschrift uitgegeven door Ose. van den Daele, en Fr. van Veerdeghem,nbsp;Bergen 1899.
Dr. R. van Roosbroek, Geschiedenis van Vlaanderen, N.V. Standaardboekhandel, Brussel.
Scharpé — - R. Lawet; Gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele, door L. Scharpé, Leuvense Tekstuitgaven 2.nbsp;Leuven—Amsterdam 1906.
Schuermans — Algemeen Vlaamsch Idioticon, door L. W. Schuer-mans, Leuven 1865—1870.
Schuy/man — Esbatement van de Schuyfman. Uitgeg. door F. A. Stoett, Drie Kluchten enz. zie aldaar.
L. Simons, Het Drama en het Tooneel in hun ontwikkeling, 5 dln, Amsterdam.
Dr. F. Spengler, Der Verlorene Sohn im Drama des XVI Jahr-hunderts, Innsbruck 1888.
Stallaert — Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen, door K. Stallaert, Leiden 1890.
Stoett, Drie Kluchten — Drie Kluchten uit de zestiende eeuw, uitgegeven door F. A. Stoett, Zutphen 1932.
Stoett, Synt. — Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis, door dr. F. A. Stoett, 2e dr. ’s Gravenhage 1909.
-ocr page 410-398
Stoeti, Sfreekw. — Nederlandsche Spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, naar hun oorsprong en betekenisnbsp;verklaard door F. A. Stoett, 2 dln, 4e dr., Zutphen 1923.
E. vander Straeten, Le théatre villageois en Flandre, 2 dln, Bruxelles 1874.
De Nieuwe Taalgids, onder redactie van J. Koopmans t, en C. G. N. de Vooys, Groningen 1906—
Teirlinck — Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, door Is. Teirlinck, 3 dln, Gent 1908—1922.
Teuthonista ¦— Teuthonista of Duytschlender, door G. van der Schueren. Uitgeg. door dr. J. Verdam, Leiden 1896.
Tielehuys — Een esbatement van Tielebuys, die een jaer te vroech gheboren is ende wert herdraghen. Uitgeg. door M. de Jong,nbsp;Drie zestiende-eeuwse esbatementen, zie aldaar.
TijdscJir. — Tijdschrift voor Nederland.sche Taal-en Letterkunde, uitgeg. vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Lettei'-kunde te Leiden, Leiden 1881 —
Die Tranwe — Die Trauwe, zinnespel. Uitgeg. in De Roode Roos, zie aldaar.
Trou moet blycken, door G. Kalff, Haarlem 1889.
E. Vandenberghe—Loontjens, Schets eener Geschiedenis der Re-derijkkamer Sinte Barbara, gezeid de Zeegbare Herten, lepe-ren, K. Deweerdt, 1886. (Niet in een Nederl. openbare bibliotheek aanwezig).
Dr. E. Verwijs, Bloemlezing uit Middelnederlandsche dichters, dl. II, 3e druk, Zutphen 1909.
G. Weydts, Chronique flamande 1571—1584. Uitgegeven door Em. Varenbergh, 1869.
J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, 2e dr., 7 dln, Haarlem 1922—1927.
J. A. Worp, Geschiedenis van het Drama en van het Tooneel in Nederland, 2 dln, Groningen 1904.
N.B. De afkortingen bij de citaten geput uit het Mnl. Wdb. zijn de in dat woordenboek gebruikelijke.
-ocr page 411-'i'q-'-';'- nbsp;nbsp;nbsp;;:,tinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/.U- ; i ■•':lt;i
■ï -n.
;-q '
V nbsp;nbsp;nbsp;i^i\'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ i7\-
!;'ÃT4^C'ii1 nbsp;nbsp;nbsp;-TlV'
ji»gt;, nbsp;nbsp;nbsp;â– â–
•-
-â– ;fi
, *«.
-
â– I.ApiuK
ti â– â– â– : nbsp;nbsp;nbsp;â– 'Vi
^ n- â–
^T^■' C = ’ . nbsp;nbsp;nbsp;vV'*’* ^ ^' '.t-.N-
'â– C H
-ocr page 412-K 2597
-ocr page 413-STELLINGEN.
Het is niet onmogelijk dat Robert Lawet Latijn gekend heeft.
II
Lawet’s spel van Jhesus ten twaelf jaren oudt verdient alleszins een volledige uitgave.
III
Verdam’s voorgestelde wijziging van gheluuc in gheluc in „Men gheeftere enen gheluuc mede, daer mennen (de diamant) geeft doornbsp;vriendelecheit” (Mnl. Wdb. II, 1300) is overbodig.
IV
Strangelic, Volksboek van Troyen, Sb, door Verdam (Mnl. Wdb. VII, 2270) vertaald door met kracht, krachtig, met inspanning kannbsp;men beter vertalen door snel.
V
In de Aantekening op vs. 1437 van Een schoon Tafelspel van drie personagien, uitgeg. door L. M. van Dis, in Reform. Rederijk.nbsp;Spelen uit de eerste helft van de zestiende eeuw, Haarlem 1937,nbsp;leze'men; Het verhaal waarop gezinspeeld wordt vindt men Numerinbsp;15, 32—36.
VI
Men kan Gysbert Japiks’ ,,Friesche Herder” (Gysbert Japicx wirken, Boalsert 1936, blz. 94—123) inderdaad als een beslettennbsp;wirck (a.w. blz. 322) beschouwen.
VII
Gysbert Japiks’ „Lan-geane, aef Friesche Freugde oer it ijn-nimmen fenne Sted Hulst” (Gysbert Japicx wirken, Boalsert 1936, blz. 79) bevat een typische uiting van Groot-Nederlands saamhorigheidsgevoel.
-ocr page 414- -ocr page 415-De Haan Hettema, Oude Friesche Wetten, II; 1, 94/5 (Leeuwarden 1847), het 22ste Landrecht: Hokra hiara sinena soe langh liuwath, soe moet hi habba thria sletene oen, an zyn ommecleed,nbsp;mantel ende kersna, .... leze men aldus: Hokra hiara sinena soenbsp;langhera (of langher) liuwath, soe moet hi habba tria clet{h)en oen,nbsp;[an] zyn ommecleed, mantel ende kersna, ....
Dr. J. Brouwer toont in zijn ,,Montigny, afgezant der Nederlanden bij Philips H” (Amsterdam 1941) blz. 58 e.v. duidelijk aan dat zowelnbsp;Philips II als diens Spaanse omgeving heel goed begrepen dat hetnbsp;verzet der Nederlanden op de eerste plaats de absolutistische machtnbsp;van de koning gold.
X
Terecht wijst dr. J. Brouwer in genoemd werk blz. 91 e.v. op de belangrijkheid van Montanus als politiek adviseur en agentnbsp;van Philips H in dienst van de hispanisatie van de Nederlanden.
De houding van de Gouvernante Anna in de verwikkelingen bij de Magistraatsbenoeming te Haarlem in 1757/8 werd voor een aanzienlijk deel bepaald door haar gunsteling Van der Mieden (Vgl.nbsp;Arch, de la Mais. d’Orange Nassau, IVe S., t. III, p. 421 e.v.).
De studie der wijsbegeerte, als aanvulling van de vakstudie, wordt ten onrechte door velen nog te zeer verwaarloosd.
Het is gewenst ter verlichting van het literatuuronderwijs in de 4e en 5e klas van de H.B.S. de lezing van werk van Staring, Potgieter, Beets, uit te breiden tot een behandeling en lezing van denbsp;literatuur van de gehele 18e en het begin van de 19e eeuw.
-ocr page 416-f f ■nbsp;* •'
•lt;;, 1', Vf Y. ';j •'â– â– ' â–
■- ti ri', n -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ .'■’■’Kr/;;-
■• '*
, ‘ nbsp;nbsp;nbsp;• «L
. ■». , , ' - ••'■;■'
,' '!¦-
Si. lt;«- ..*. ' -¦'“-quot;
«gt;
»
quot; fr fr.
’ nbsp;nbsp;nbsp;* 'S
J
:gt;j
-*,t' »;
'3ï •4't.. * - '-W
« »»’' ^
'ï/.
^ quot;ü ’***'„ nbsp;nbsp;nbsp;'¦‘•N ?¦*¦'
?.l^Èk#lt;€t5kiF
gt;)sa£É^- quot;v^i
•t' 'i. nbsp;nbsp;nbsp;*4x.
V*-,quot; nbsp;nbsp;nbsp;(•*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i' *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*v\»Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘**?''«•1
^ 1 ^ '
« » * • r ' nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
''iiamp;' 1^C nbsp;nbsp;nbsp;,wir
i nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' A^‘ V
'^.' nbsp;nbsp;nbsp;* * iift \ Jynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
V ^ •
ȕ V
#1 *k ' i
ft- I
’¦ ' /
iM--.
-r ''j ' ?’ ^
4quot;s ,
'¦ •¦• -. ».i. ^
'1 r ‘f ‘’quot; . nbsp;nbsp;nbsp;¦'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ^•
' nbsp;nbsp;nbsp;• V -V’ .*- '
•’SA.' nbsp;nbsp;nbsp;•
•t j 1,
:. ¦ - nbsp;nbsp;nbsp;-tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ysi
^ nbsp;nbsp;nbsp;lt;{lt;.»/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.i
*¦gt; nbsp;nbsp;nbsp;¦/ ’.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.5,»
. .£« ~
-'i. ¦¦ ' * ‘
' ' , ¦ , gt;
quot; nbsp;nbsp;nbsp;*'•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦' V- ’¦• ,i .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'. t
^ V'gt;*•'-1 nbsp;nbsp;nbsp;.y‘s- V
'‘* »' ï. ¦ - nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ,i‘.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'‘ j' ¦• f. '» / ; s '' -w .. i- ... f
-*, nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ v-'gt; 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'tjy gt;•
V«‘
rf 'V
¦lt;. ¦
S» * J ¦
I nbsp;nbsp;nbsp;^«1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•(
' -quot;)
'•iquot;
V *4^ nbsp;nbsp;nbsp;*
»v.*- * nbsp;nbsp;nbsp;•
mi
t 4 fff
'-1?
.’•.'V: ‘ nbsp;nbsp;nbsp;'.
,1 '** nbsp;nbsp;nbsp;w ** quot; * I
'¦ ‘
V't^’^tA %Il ¦'“ nbsp;nbsp;nbsp;*1
'' y .- nbsp;nbsp;nbsp;‘'
’i' ; nbsp;nbsp;nbsp;' quot;¦ A’ •-
'f'»
* Kgt; lt; *
\r-:
' 'i
gt; «
g nbsp;nbsp;nbsp;quot;¦-•»' £- ‘,i- «¦1,» ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt; y *. .1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.quot;f. .-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' i.J' ' 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•** ‘ ï » lt;
'•'- nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;j s?..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«.'-vV-'j-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘' ,
!' nbsp;nbsp;nbsp;* 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;./nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V,, . .' '.»•gt;,./•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'i.' •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘ , •
/ V. ' nbsp;nbsp;nbsp;'•*•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•';»'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\.''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?¦ * t^ -gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦gt;''' V
SSV¥fv”gt; ,-4*.w;if' nbsp;nbsp;nbsp;‘quot;S, 4,/iï* quot;S^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ r'J
¦'*» 'r-^ -« «=« nbsp;nbsp;nbsp;^ z?,,
______ii,gt;i.....^.1____________.'*5L- ________r...,________________________ ______*_.ik,-X________________________________v«______________________________*_______’.—.....-_____i-.-t.'*_______\___________ • «...?•-