-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

-ocr page 4- -ocr page 5-

DE HAARLEMSE DRUKKERS EN BOEKVERKOPERS

1540-1600

-ocr page 6- -ocr page 7-

///^5

DE HAARLEMSE DRUKKERS

EN

BOEKVERKOPERS

1540-1600

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN ENnbsp;WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN DE RECTOR-MAGNIFICUS DR. H. R. KRUYT, HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGENnbsp;OP DINSDAG 8 JULI 1941 DES NAMIDDAGS TEnbsp;VIER UUR

DOOR

HENDRIK JE JACOBA VAN DE KERK

GEBOREN TE HAARLEM

S-GRAVENHAGE

MARTINUS NIJHOFF 1941

-ocr page 8-

Promotor: Prof. Dr. C. G. N. DE VOOYS

17 JUL11941

PRINTED IN THE NETHERLANDS

-ocr page 9-

AAN MIJN OUDERS

-ocr page 10- -ocr page 11-

INHOUD

HOOFDSTUK I. INLEIDING............ 1

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW......... 1

HET HAARLEMSE BOEKBEDRIJF VOOR 1540 ...... 9

OVERZICHT VAN DE TE BEHANDELEN STOF...... 13

HOOFDSTUK 11. DE HAARLEMSE BOEKVERKOPERS VAN 1540 TOT 1560 ............ 15

HENDRICK JANSZ. EN JAN HENDRICKSZ........ 15

SYMON CLAESZ. BIJBEL EN CLAES SYMONSZ. BIJBEL . . nbsp;nbsp;nbsp;16

JASPAR SYMONSZ................. 21

GERYT CONINCK EN BAERNT HENRICXS........ 23

DIONYS HUYBRECHSZ............... 25

ANDRIES JANSZ. VAN ZUREN............ 27

HOOFDSTUK Hl. JAN VAN ZUREN........ 29

HOOFDSTUK IV. ANTONIS KETEL........ 71

HOOFDSTUK V. GILLIS ROOMAN........ 87

HOOFDSTUK VI. DE HAARLEMSE BOEKVERKOPERS VAN 1560 TOT 1600 nbsp;nbsp;nbsp; 139

BENEDICTUS JOORISZ............... 139

HENDRICK DIRCKSZ. EN DIRCK HENDRICKSZ. MES ... nbsp;nbsp;nbsp;139

WILLEM WOUTERSZ. CROL............. 144

FRANfOIS SOETE................. 145

DIRICK JANSZ................... 147

BARENT BARENTSZ................147

Typographische inventarissen, beschrijving der drukken, bijlagen, lijst van afkortingen enz. worden opgenomen in het volledige werk, datnbsp;binnenkort verschijnt.

-ocr page 12-

.,, -v,r ¦ lt;V;- -i t nbsp;nbsp;nbsp;ïisöajtti'-wa^ jbömuïSaü»^tm-'/ -.




-ocr page 13-

HOOFDSTUK I INLEIDING

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW 1)

Omstreeks 1500 is Haarlem reeds jaren lang in een toestand van verval. De zeer zware beden, door de Bourgondische vorstennbsp;gevraagd ter bestrijding van de onkosten der talrijke oorlogen,nbsp;hebben al te veel van de financiën der stad gevergd 2); de gevolgen van de opstand van het Kaas- en Broodvolk in 1492 kannbsp;zij niet te boven komen. Hoewel Haarlem, toen de opstandigenbsp;Kennemer boeren verblijfplaats binnen de muren verzochten,nbsp;zich heeft verzet, en het slechts enkele met het Hoekse landvolknbsp;sympathiserende burgers geweest zijn, die de rebellen hebbennbsp;binnengelaten, heeft Albrecht van Saksen, Maximiliaan’s veldheer, de gehele stad gestraft met zware boeten en intrekking vannbsp;al haar privileges.

De Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie ende reformatie van den schiltaelen van 1494 geeft — hoewel we er meenbsp;rekening moeten houden dat de financiële toestand eer te ongunstig dan te gunstig voorgesteld zal zijn met het oog op de belasting — geen rooskleurig beeld. De magistraten verklaren dat er

M Voor dit overzicht — waarin naar volledigheid geenszins gestreefd is — zijn gebruikt, behalve gegevens uit de papieren van het Gemeente-Archief van Haarlem,nbsp;Blok, Geschiedenis Ned. volk, Blok, Geschiedenis Holl. stad, Arapzing, Schrevelius,nbsp;Allan, Eisler, en verschillende hieronder genoemde werken en artikelen. Naar denbsp;eerste vijf schrijvers wordt in dit hoofdstuk niet verder verwezen, terwijl verdernbsp;slechts de voornaamste litteratuur wordt genoemd. — Voor de volledige titels zie mennbsp;de litteratuurlijst.

2) ,,Item angaende den staet van heuren faculteyt int generael zeggen (de Haarlemmers), dat zij ten overlijden Hertoge Karei ongelijck rijker waren dan zij nu zijn, ende dat overmidts den grooten zwaren last, die dezelve zedert den voorsz. overlijdennbsp;upgecommen es, mits den grooten oorlogen die zedert geweest zijn, als in Vranckrijcknbsp;ende anders, daerinne dat de voorsz. stede tot heuren grooten costen ende zwarennbsp;lasten groote sommen van penninghen heeft moeten verleggen ende betalen” {En-qneste 1494, uitgeg. door R. J. Fruin; blz. 66).

Diss. Van de Kerk

-ocr page 14-

2 nbsp;nbsp;nbsp;HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW

van de 2426 „haertsteden” 384 bewoond zijn door „personen die by der aelmissen leven”, dat er 475 leeg staan '), en er bovendiennbsp;100 minder zijn dan onder Hertog Karei. In 1497 2) moet denbsp;stad dan ook brieven van atterminatie vragen, welke door Philipsnbsp;de Schone worden gegeven, zij het op voorwaarden die de zakennbsp;niet beter maken en die in 1501 door gemakkelijker conditiesnbsp;moeten worden vervangen. Voortreffelijke commissarissen — alsnbsp;stad die ,,by state” leeft, moet Haarlem zich onderwerpen aannbsp;het oppertoezicht der grafelijke commissarissen, die een zeer grotenbsp;bevoegdheid bezitten — zendt Philips de Schone in Philipsnbsp;Wielant en Jean Roussel, van wie de eerste de verouderde en verwarde rechtspraak codificeert en verbetert in zijn Instructie 3);nbsp;dit ontwerp is echter door de Haarlemse magistraat nooit gebruikt, zelfs hebben de samenstellers van het nieuwe keurboeknbsp;dat in 1557 gereed komt, er nauwelijks iets aan ontleend “).

Sedert de stad de brieven van state ontvangen heeft, schijnt de toestand langzamerhand beter te zijn geworden. Wel klagen denbsp;ondervraagde burgers, blijkens de Informacie up den staet, faculteytnbsp;ende gelegentheyt van ... Hollant ende Vrieslant van 1514, nognbsp;steen en been, en verklaren zij, „dat zy die armoede van dernbsp;selver stede, ende hoe die dagelicx declineert, niet genouch ennbsp;souden connen seggen”; ook zegt-de oud-vicecureyt Reyniernbsp;Wynant, dat hij dertig jaar vroeger wel 14000 communicantennbsp;heeft gehad, ,,maer int leste dat hy afginck en hadde hy maernbsp;omtrent 10000 communicanten, daerof hy maer van den 8000nbsp;ontfinck, mits dat die andere 2000 arm waeren” s). Toch schijntnbsp;de ergste nood reeds geleden te zijn; althans is de toestand meernbsp;stabiel geworden. De opstand van 1492 is de laatste geweest innbsp;Holland; de Bourgondische vorsten hebben hier overwonnen, innbsp;deze streken behoren oorlog en plundertochten tot het verleden.nbsp;Bovendien komt in en om de stad nieuwe bedrijvigheid: in het

1) nbsp;nbsp;nbsp;Enqueste, t.a.p. Fruin leest ,,ende de schutter off ledich 475”, maar verondersteltnbsp;dat het bovenstaande bedoeld is.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Over een bericht van surséance van betaling in 1494 zie men Izak Prins, Het faillissement der Hollandsche steden: Amsterdam, Dordrecht, Leiden en Haarlem in het jaarnbsp;J494 . .. Amsterdam, 1922, blz. 25.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Een wetboek, voor Haarlem ontworpen door Philips Wielant', medegedeeld doornbsp;J. A. Fruin in Nieuwe bijdragen voor rechtsgeleerdheid en wetgeving, N.R., I (1873),nbsp;blz. 377-446, en 11 (1874), blz. 5-100, 149-225.

Zie de inleiding van Fruin in zijn uitgave en Huizinga, Rechtsbronnen, blz. XCI--XCIII.

5) Uitgeg. door R. J. Fruin; resp. blz. 15 en 13.

-ocr page 15-

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW nbsp;nbsp;nbsp;3

einde der 15de eeuw reeds heeft men de eerste bleekvelden aangelegd in Tetterode en Aelbertsberg i), de linnenweverij bloeit op; de brouwerij gaat weliswaar achteruit, maar blijft tot in de 17denbsp;eeuw de ,,hooftneringe”. Verder noemen zowel Enqueste alsnbsp;Informacie als belangrijkste bedrijven: draperie, korenhandel ennbsp;scheepsbouw.

Als een der factoren van de slechte financiële toestand der stad wordt genoemd het'grote aantal kloosters, en het feit dat dezenbsp;veel grond en goederen in bezit hebben, waarvoor zij geen belasting verschuldigd zijn. Bovendien ontvangt de stad geen successierechten wanneer een klooster erft, en worden door de mannenkloosters en door de Clarissen geen accijnzen betaald. Dat denbsp;geestelijkheid zoveel financiële voorrechten heeft, is trouwens eennbsp;algemeen verschijnsel, waartegen de Bourgondische vorsten zichnbsp;reeds hebben verzet, ofschoon in hoofdzaak tevergeefs.

Het Carmelieten- en het Dominicanenklooster in Haarlem dateren reeds uit de 13de eeuw, evenals de Commanderij vannbsp;Sint Jan en het Begijnhof; de meeste geestelijke stichtingen zijnnbsp;evenwel in de volgende eeuw ontstaan. Ook zijn er van voor 1500nbsp;enkele hofjes, gesticht door rijke poorters, zoals het Hofje vannbsp;Bakenes „voor vrouwen acht en tweemael zes” 2), het Brouwers-hofje voor arme brouwersdienstboden, het Hofje van Loo.

Aan de Sint Bavokerk is men nog bezig te bouwen. Anderhalve eeuw ongeveer heeft de bouw geduurd; voor een groot deel isnbsp;dit zeker toe te schrijven aan het feit, dat hiervoor enorme bedragen door de parochianen bijeengebracht moesten worden. Innbsp;1520 is de houten, met lood beklede toren gereed, die de te zwaarnbsp;blijkende stenen toren vervangt; in 1538 alle gewelven, behalvenbsp;die der kruisarmen. Speciale af laten s) en schaalcollecten door denbsp;gehele stad zijn nodig geweest om het zover te brengen ‘•j.

Een ander werk dat zeer veel tijd en geld eist, is de bouw van

D.z. het tegenwoordige Overveen en Bloemendaal. Men zie over deze nijverheid: S. C. Regtdoorzee Greup-Roldanus, Geschiedenis der Haarlemmer bleekerijen, ’s-Gra-vbnhage, 1936.

Zie de gevelstenen op de toegangspoortjes aan de Bakenessergracht en in de Wijde Appelaarsteeg.

Vgl. blz. 11, laatste alinea.

P. J. H. Cuypers en C. J. Gonnet, De St. Bavokerk te Haarlem in Eigen Haard^ 1894, blz. 266-268, 281-286.

-ocr page 16-

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW

de wallen en poorten der stad i) na de grote uitbreiding, waartoe in het begin der 15de eeuw besloten werd.

Het oudste gedeelte van Haarlem is ,.Bakenes”, waar een aantal huizen zich schaarde om de versterkte hofstede, op denbsp;landpunt aan de Spaarne-oever gelegen, eigendom der herennbsp;Persijn. Het oudste stuk van de eigenlijke stad echter ligt watnbsp;meer naar het Westen, het vormde zich aan de grote weg vannbsp;het Zuiden Kennemerland in; de markt, ,,het Sant”, is het centrum. Bakenessergracht, Spaarne, Oude Gracht, Crayenhorster-gracht en een gracht die iets ten Zuiden van de tegenwoordigenbsp;Nieuwe Gracht liep, vormen de eerste volledige begrenzing; daarna worden het oude Bakenesserkwartier en een gedeelte over hetnbsp;Spaarne binnen de wallen getrokken, totdat men kort na 1400nbsp;overgaat tot de grote uitbreiding, waarbij men besluit de gehelenbsp;stad met muren te omringen (1408-1409). Dit betekent, ook doornbsp;de bouw der torens, een zware financiële last voor de burgerij totnbsp;in de 16de eeuw toe. De stad wordt nu begrensd aan de Zuid- ennbsp;Westkant door Kamper-, Gasthuis-, Raam-, Zijl- en Kinderhuissingel, in het Noorden door de reeds bestaande gracht, in hetnbsp;Oosten door Burgwal en Heerensingel. Zeer veel open grond ligtnbsp;in dit terrein; vooral tussen Verwulft en Groote Houtpoort staannbsp;weinig huizen. Diep in de 17de eeuw maakt men dan ook pas weernbsp;plannen voor een nieuwe uitbreiding i).

De eerste zes decennia der 16de eeuw zijn voor Haarlem, schijnt het, kalm verlopen. De stad komt er boven op in dezenbsp;tijden van grotere rust; Jan van Zuren memoreert in zijn verzoeknbsp;om vergoeding voor de diensten, die hij als schepen aan de stadnbsp;bewezen heeft, „dat de stede nu, Godt lof, van redelicken vermogen” is 3). Wij horen niet van bijzonder belangrijke gebeurtenissen ; ook op cultureel gebied is er niet heel veel te vermelden.nbsp;Er zijn twee rederijkerskamers: ,,Trou moet blycken”, de oude,nbsp;en „De Wijngaertrancken”, de nieuwe kamer, met de zinspreuknbsp;„Liefde boven al”. Wij vinden een bloeiende schilderschool; Jannbsp;Mostaert, J; 1475 te Haarlem geboren, en aldaar in 1555 overleden, is een echt Haarlems schilder; al heeft hij betrekkingennbsp;met het Hof te Brussel, deze zijn niet zo intens en veelvuldig ge-

gt;) Zie C. J. Gonnet, De wallen en poorten van Haarlem, Haarlem, 1831.

2) In 1643, Zie Eisler, blz. 206.

2) Vroedschapsresoluties van 31 Augustus 1565 (1563-1533, f. 39a). Zie bijl. 153.

-ocr page 17-

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW nbsp;nbsp;nbsp;5

weest als Van Mander ons op gezag van Mostaert’s nakomelingen wil doen geloven i). Ook Maerten van Heemskerck (1498-1574)nbsp;brengt, afgezien van zijn ,,Roomse reis” van 1532 tot 1535 ongeveer, bijna zijn gehele leven hier door 2). De Haarlemse juristnbsp;Quirinus Talesius (1505-1573) is een tijdlang secretaris van Erasmus geweest; in 1530 keert hij naar Haarlem terug, waar hij zijnnbsp;vaders lakenhandel overneemt. In 1531 wordt hij tot pensionarisnbsp;benoemd en hij is verschillende malen burgemeester. Tijdens hetnbsp;Spaanse beleg wordt hij met zijn dochter Urseltje en enige anderenbsp;Katholieken door het volk vermoord 3).

De veranderingen beginnen in 1559, het jaar dat de nieuwe bisdommen zijn ingevoerd en Haarlem bisschopsstad wordt. De verkiezing van Nicolaas van Nieuwland wordt op 10 Maart 1561 door de paus bekrachtigd; de nieuwe bisschop doet op 1 Februarinbsp;daaropvolgend zijn intrede 't). Uit Katholiek oogpunt is denbsp;strengere controle zeker nodig. Ook in Haarlem heeft de ketterijnbsp;het hoofd opgestoken, en verschillende personen zijn reedsnbsp;veroordeeld s); anderen volgen, onder wie de bekende factor van denbsp;rederijkerskamer ,,Trou moet blycken”, Heynsoon Adriaen-sen, ,,omdat hy liedekens, baladen, ende echoos gedicht ende innbsp;’t openbaer verkocht hadde” (1568) «). De eerste hagepreken zijnnbsp;op 21 Juli 1566 in Overveen gehouden; spoedig wordt de nieuw-gezinden onderdak verschaft voor hun godsdienstoefeningen: opnbsp;de ,,Baan” ten Zuiden van de stad laat de magistraat een houtennbsp;loods voor hen bouwen, die echter weer wordt afgebroken, alsnbsp;„de hitte der vervolginge door de Gouvernante op een nieunbsp;weer meer ende meer over al” begint „aen te steken” i).

De houding van het stadsbestuur is aarzelend en weinig doortastend, ook in de politiek. Men is bovenal voorzichtig, tracht de Spaanse heersers niet al te zeer te vertoornen,,en de Geus-gezin-den enigszins aan zich te binden. Tot in 1572 is de stad Spaansge-

*) G. J. Hoogewerff, De Noord-Nederlandsche schilderkunst II, ’s-Gravenhage, 1937. blz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ Schüderboeck, f. 229a, b.

Zie over hem Leon Preibiss, Martin van Heemskerck.

Zie over hem o.a. Opmeer, blz. 169-197 en C. J. Gonnet, Ccrnelius Sckonaeus en eenige zijner Haarlemsche vrienden, in B.B.H. 9 {1881), blz. 423-434.

Hensen, Nicolaas van Nieuwland, in B.B.H. 26 (1901), blz. 74, 81-86.

^) Ampzing geeft op blz. 447-452 lijstjes van de namen van hen, die om de religie gedood, verbannen of op andere wijze gestraft zijn.

^) Ampzing, blz. 447.

’) Ibid., blz. 461.

-ocr page 18-

6 nbsp;nbsp;nbsp;HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW

zind; op 3 Juli van dat jaar eisen een aantal burgers dat men de zijde van de Prins zal kiezen, en de magistraat geeft toe. Dat men,nbsp;als de tijding van Don Frederik’s strafexpeditie komt, zich nietnbsp;aan de Spaanse bevelhebber onderwerpt, is echter alleen tenbsp;danken aan de aanvoerder van een deel der bezetting, Wigboltnbsp;Ripperda. Belegering is het gevolg: van December 1572 tot Julinbsp;1573. Zwaar heeft de bevolking te lijden van het voedselgebreknbsp;— er is een grote bezetting in Haarlem —, van de overmoed dernbsp;soldaten, en, wanneer het pleit beslecht is en men zich moet overgeven, van het opbrengen der grote som, waarmee een plunderingnbsp;afgekocht wordt; niettemin wordt er door de Spanjaarden heelnbsp;wat meegevoerd. De stad houdt een bezetting van soldaten,nbsp;die door de burgers onderhouden moeten worden.

Dit is nog niet het einde der rampen, die Haarlem in deze jaren treffen. In 1574 woedt een hevige pest *); in 1576 legt een fellenbsp;brand, waardoor o.a. het Sint Elisabethsgasthuis 2) vernieldnbsp;wordt, een deel der woonwijken in de as. Bovendien ligt de stadnbsp;na het ontzet van Leiden in 1574 geïsoleerd, en trachten de Prins-gezinden haar te dwingen tot hun partij over te gaan door denbsp;voedseltoevoer af te snijden, een maatregel die succes heeft. Opnbsp;21 Januari 1577 gaat de stad inderdaad over en sluit zij zich aannbsp;bij het verbond der Pacificatie van Gent; het resultaat is eennbsp;satisfactie die vrijheid van godsdienst aan de Katholieken waarborgt, en waarbij de Bakenesserkerk aan de Hervormden wordtnbsp;afgestaan, terwijl de Prins van Oranje alle geestelijke bezittingennbsp;onder zijn bescherming neemt.

Niet lang echter is deze overeenkomst van kracht gebleven. Reeds in September 1578 —^ na een soldatenoproer naar aanleiding van de processie op Sacramentsdag, de beruchte ,,Haarlemse noon” — worden de kerken aan de Katholieken ontnomen,nbsp;terwijl in 1579 het Haarlemse bisdom ophoudt te bestaan. Innbsp;1581 volgt daarop de volledige in-bezit-neming van de geestelijkenbsp;goederen, als resultaat van een overeenkomst met de Staten vannbsp;Holland en de Prins van Oranje. De Staten immers zijn nog steedsnbsp;een groot bedrag aan Haarlem schuldig voor de kosten van het

1) nbsp;nbsp;nbsp;Schrevelius, blz. 143.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Gelegen aan Koningstraat en Verwulft.

-ocr page 19-

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW

beleg 1); deze schuld voldoen zij nu door de stad in het bezit te stellen van alle eigendommen van geestelijke instellingen daarnbsp;gevestigd, op voorwaarde van alimentatie van de kloosterlingennbsp;en begijnen, die er op dat tijdstip zijn.

Voor Haarlem is dit een zeer belangrijk contract geweest. De magistraat krijgt nu de beschikking over ruimer geldmiddelen,nbsp;en wij zien dan ook in de thesauriersrekeningen en de rekeningennbsp;der geestelijke goederen, hoe de uitgaven stijgen. Ook doornbsp;andere oorzaken begint de toestand te beteren. Vele emigrantennbsp;uit Vlaanderen en Brabant vestigen zich in de stad 2); nieuwenbsp;takken van nijverheid komen er, begunstigd door de magistraat,nbsp;die reeds lang renteloze voorschotten en vrijdom van belastingennbsp;toekent aan hen die een bedrijf willen introduceren en Haarlemse jongens in hun vak opleiden. De linnen- en wolindustrieënnbsp;bloeien.

De stad breidt zich uit; voor de aanwas der bevolking worden huizen gebouwd op de open terreinen en op de voormalige kloos-tergronden. De door de brand van 1576 verwoeste woningennbsp;worden hersteld, de gevaarlijke rieten daken langzamerhandnbsp;overal vervangen door pannen. Kloostergebouwen worden ingericht als Prinsenhof, Latijnse school, ziekenhuis, kloveniersdoelen. Ook verrijzen er nieuwe openbare gebouwen: Lieven denbsp;Key (1560-1627), via Londen uit Gent hierheen gekomen in 1591,nbsp;en in 1593 tot stadstimmerman benoemd, bouwt o.a. — naarnbsp;bestaand ontwerp — de Sint Jorisdoelen (1591-1592), en — naarnbsp;ontwerp van hemzelf en de stadstimmerman Claes Pietersz. — denbsp;Vleeshal (1601-1603) in de kleurige Hollandse-Renaissancestijl 3).nbsp;Aan de schilder Cornells Cornelisz. van Haarlem (1562-1638) ennbsp;de glasschilder Willem Thybaut (gestorven in 1599) wordt het

Van tevoren was bepaald, dat wanneer Haarlem zich tegen Don Frederik zou verzetten, ,,alle die kosten die de Stad ende burgeren van dien tijde vande zoldaetennbsp;ende krijgsvolk gehad ende geleden hadden / ende noch hebben ende lijden souden /nbsp;hen luyden by ’tgemeene Land weder betaeld ende goed gedaen sonde werden’’.nbsp;(Ampzing, blz. 179). De overeenkomst vindt men Inventaris I, nr. 699. Vgl. ook W. P.nbsp;J. Overmeer, De door Haarlem geeischte vergoeding tengevolge van het beleg der Spanjaar-den in I572~i5y3, uitgave van een hs. uit het Oud-Archief der stad Hoorn, in De Navor-scher 53 (1903), blz. 605-615.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie o.a. Memoriael van de overkomste der Vlamingen hier binnen Haerlem, z.pl.,nbsp;n.v.dr. en j. uitgegeven, en over dit geschrift S. C. Regtdoorzee Greup-Roldanus,nbsp;Pieter van Hulle {1585-1656), schrijver van het Memoriael . . ., in Nederlandsche historiebladen I, blz. 459-488. Vgl. ook Overmeer t.a.p., blz. 612.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie o.a. F. A. J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst II, ’s-Gravenhage, 1931, blz. 242-261.

-ocr page 20-

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW

ontwerpen van een nieuwe waag aan het Spaarne opgedragen; deze wordt in klassicistische stijl opgetrokken (1595-1598) i).

Uit de opbrengsten der geestelijke goederen worden de salarissen der predikanten gedeeltelijk bekostigd, evenals studiebeurzen voor onvermogende studenten, extra-toelagen voor onderwijzersnbsp;ter vervanging der gratificaties voor de diensten in de Katholiekenbsp;tijd aan de kerk bewezen, „vereringen” voor schrijvers die hunnbsp;boeken opdragen aan het stadsbestuur of een exemplaar van hunnbsp;werk schenken. Deze laatste worden trouwens ook uit de gewonenbsp;stadskas betaald.

Zowel stedelijke rekeningen als transportregisters en notariële protocollen spreken van de grotere bloei en bedrijvigheid. Hetnbsp;aantal namen, waaraan „van Brugge”, ,,van Tielt”, ,,van Meenen” of de naam van een andere plaats in de Zuidelijke Nederlanden wordt toegevoegd, is opvallend. En zoals in geheel Holland het geval is, Vlamingen en Brabanders nemen niet alleennbsp;in het industriële leven een voorname plaats in, ook in het culturele en geestelijke leven hebben zij een belangrijk aandeel. Denbsp;naam van Lieven de Key is reeds genoemd. Naast „Trou moetnbsp;blycken” en „De Wijngaertrancken” wordt omstreeks 1585 eennbsp;Vlaamse rederijkerskamer opgericht, ,,De witte Angieren”, metnbsp;de zinspreuk „In liefde getrouw” 2).

Van Mander (1548-1606) 3), in 1583 te Haarlem gekomen, is het middelpunt van een kring van belangstellenden in schilderen dichtkunst ‘*), en heeft een tijdlang met Hendrick Goltzius ennbsp;Cornelis Cornelisz. een ,,Academie, om nae ’t leven te studeeren”;nbsp;daar beoefent Van Mander, die vier jaar in Italië heeft doorgebracht, met vrienden ,,de Italiaensche maniere” s), Italiaanse in-

1) nbsp;nbsp;nbsp;/Wd., blz. 247-250.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Koning, Tafereel der stad Haarlem IV, biz. 107-108.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over Van Mander o.a. R. Jacobsen, Carel van Mander, en H Geslacht, de ge-boort, plaets, tydt, leven ende wercken van Karei van Mander, achterin de tweede druknbsp;van Van Mander’s Schilderboeck, Amsterdam, Jacob Pietersz. Wachter, 1618; in 1624nbsp;afzonderlijk uitgegeven te Haeriem, bij Hans Passchiers van Wesbusch.

'*) Uit deze kring kwam de bundel Den Nederduytschen Helicon voort {Alckmaer, Jacob de Meester, voor Passchier van Westbusch, Haeriem, 1610). Zie J. te Winkel,nbsp;Den Nederduytschen Helicon van i6io en R. Foncke, Wie is de samensteller van Dennbsp;Nederduytschen Helicon? inTijdschr. voor Ned. taal- en letterk., resp. 18 (1899), blz.nbsp;241-267 en 37 (1918), blz. 261-269.

5) Aldus zijn biograaf van 1618. De ,,academie” was een gelegenheid tot raodel-tekenen, en bestond waarschijnlijk in de jaren 1588-1589. Zie het artikel van H. van de Waal, Nieuwe bijzonderheden over Carel van Mander's Haarlemschen tijd in Oud-Holland 54 (1937), blz. 21-23.

-ocr page 21-

HAARLEM IN DE ZESTIENDE EEUW nbsp;nbsp;nbsp;9

vloed brengt na zijn „Roomse reis” (1590-1591) ook Goltzius hier. Deze (1558-1617), omstreeks 1575 leerling van Coornhert in plaatsnijden, is zijn leermeester bij diens terugkeer uit de ballingschapnbsp;gevolgd. Hij vestigt zich in Haarlem, waar hij grote naam krijgtnbsp;als graveur; zijn roep verbreidt zich tot ver over de grenzen i).

Naast hen moeten wij hier de Noord-Nederlanders Dirck Volckertsz. Coornhert (1522-1590) en Cornelis Schonaeus (1540-1610) noemen: de eerste, reeds sinds 1546 te Haarlem woonachtignbsp;(met een onderbreking ongeveer van 1567-1577), graveur, stadssecretaris en notaris, een onvermoeid strijder voor godsdienstigenbsp;verdraagzaamheid 2); Schonaeus, de laatste Katholieke rector,nbsp;die, in 1575 benoemd, het Haarlemse gymnasium na een tijd vannbsp;verval tot hernieuwde bloei brengt en aan zijn christelijke comedies, die hij door zijn leerlingen op de markt laat opvoeren, denbsp;naam van ,,Terentius Christianus” dankt 3).

De kerkeraad van de Nederduits Gereformeerde Gemeente meent zich echter te moeten verzetten tegen velerlei levensuitingen, die zij niet kan goedkeuren. In haar acta zien wij, hoenbsp;zij optreedt tegen rederijkersspelen, dansen op bruiloften, enz.,nbsp;en hoe zij de zuiverheid der leer in de gemeente met kracht trachtnbsp;te handhaven. Ook in haar lidmatenboeken vinden wij een overvloed van Zuid-Nederlanders.

Langzamerhand komt dan de tijd, waarin liefde en belangstelling voor de eigen stad zich gaan uiten in gedichten en stedege-schiedenissen: Ampzing geeft in zijn Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland de geschiedenis en de roem zijner vaderstad weer in proza en poëzie, naast de feiten plaats latende aannbsp;lyrische ontboezemingen.

HET HAARLEMSE BOEKBEDRIJF VOOR 1540

Wanneer wij een overzicht willen krijgen van de Haarlemse boekdrukkunst ¦*), kunnen wij bij de huidige stand der wetenschapnbsp;niet verder teruggaan dan tot het jaar 1483.

¦) Zie o.a. O. Hirschmann, Hendrick Goltzius; Van Mander, Schilderboeck, f. 28lb-287a.

2) Zie over Coornhert: B. Becker, Bronnen tot de kennis van het leven en de werken van D. V. Coornhert, ’s-Gravenhage, 1928 en de daar genoemde litteratuur.

“) Zie o.a. A. H. Garrer, Schonaeus. Bijdrage tot de geschiedenis der Latijnsche school te Haarlem, Haarlem, 1889, en het op blz. 5, noot 3 geciteerde artikel van Gonnet.

Over de drukkers, uitgevers en boekverkopers van Haarlem zie men de beide

-ocr page 22-

10 HET HAARLEMSE BOEKBEDRIJF VOOR 1540

De „Costeriana”, de „prototypographie néerlandaise”, zoals Campbell het uitdrukte i), mogen wij immers niet zonder meernbsp;aan de Haarlemmer Laurens Jansz. Coster toeschrijven 2); eennbsp;studie, uitgaand alleen van ,,de Costeriana zelf, dus de tastbare ennbsp;controleerbare feiten en documenten” 3), behoort tot de pia vota,nbsp;terwijl de gegevens die wij nu bezitten niet uitsluitend op Haarlem als geboorteplaats der boekdrukkunst wijzen.

In 1483 vinden wij de bekende drukker Jacob Bellaert te Haarlem gevestigd, van wie wij van 1483 tot en met 1486 eennbsp;reeks mooie, goed verzorgde incunabelen kennen ‘*). In de colophons deelt de drukker ons enkele bijzonderheden mee over zichzelf ; daaruit weten wij dat hij afkomstig was uit Zierikzee en tenbsp;Haarlem in de Kruisstraat woonde. De plaats is nader bepaaldnbsp;door C. J. Gonnet in zijn artikel Het huis van den bisschap vannbsp;Haarlem Nicolaes van Nieuwland 5); Bellaert’s huis blijkt vlaknbsp;bij het punt gelegen te hebben, waar Smedestraat en Bartel-jorisstraat in de Kruisstraat samenkomen. Verdere bijzonderheden echter ontbreken, zodat wij niet weten of hij vertrokkennbsp;is in of kort na 1486, of gestorven, dan wel of hij pas later uitnbsp;Haarlem is weggegaan. Uit zijn drukken blijkt contact metnbsp;Gerard Leeu, de Goudse drukker, die in 1484 naar Antwerpennbsp;verhuist. Kruitwagen veronderstelt zelfs «), dat Bellaert’s drukkerij een filiaal was van de Goudse: Bellaert gebruikt een dernbsp;lettertypen van Leeu 7), en verschillende houtsneden komen innbsp;beider bezit voor. Zij zijn het werk van een anonymus, de ,,meester van Bellaert”, aan wie meer houtsneden worden toege-werken van A. Ledeboer en het op blz. 12 geciteerde artikel van P. A. Tieie. Ook staannbsp;er verschillende bijzonderheden in de werken van A, van der Linde over de uitvindingnbsp;der boekdrukkunst {De Haarlemsche Costerlegende wetenschappelijk onderzocht. 2denbsp;omgew. uitg., ’s-Gravenhage, 1870 = omwerking van artikelen in De Nederlandschenbsp;Spectator, December 1869-Mei 1870; Geschichte der Erfindung der Buchdruckkunst,nbsp;Berlin, 1886. 3 dln.).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Campbell, Annales, blz. 517.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Kruitwagen, Die Ansprüche Hollands in Gutenberg-Festschrift 1925, en Hoenbsp;staat het met de kwestie over de uitvinding van de boekdrukkunst! in Nieuwsblad voor dennbsp;boekhandel, 3 Nov. 1937, blz. 636-642,

3) nbsp;nbsp;nbsp;Nieuwsblad, t.a.p., blz. 642, kol. 1.

Campbell,/.».^., nr, 69, 258, 695, 1092, 1095, 1157, 1254, 1318, 1343, 1376, 1546, 1630 en 1656; 357 (insuppl. II), 1325 (lèid.); Holtrop, blz. 37-39 en pl. 34 [50], 35 [51].

5) nbsp;nbsp;nbsp;B.B.H. 31 (1908), blz. 308-313.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Kruitwagen, Die Ansprüche, blz. 363-364.

2) Volgens de opgaven van Haebler II, blz. 219 en 222 is er een klein verschil in hoogte. Vgl. echter Kruitwagen, t.a.p., blz. 363.

-ocr page 23-

HET HAARLEMSE BOEKBEDRIJF VOOR 1540 II

schreven, en van wie ook enkele schilderijen schijnen te bestaan i).

In het laatste jaar dat Bellaert, voor zover wij weten, in Haarlem werkt, heeft hij er een concurrent. Jan Andriesz. (Johannes Andreae), over wie in het geheel geen levensbijzonderheden bekend zijn, maar van wie Campbell en Holtrop ons een lijst vannbsp;zes, respectievelijk zeven, werken geven 2). In tegenstelling totnbsp;zijn houtsneden is Bellaert’s inventaris, noch die van Andriesz.,nbsp;reeds aan een nader onderzoek onderworpen, zodat wij daarovernbsp;weinig meer hebben dan de gegevens bij bovengenoemde schrijvers en die uit Haebler’s Typenrepertorium 3).

In dezelfde tijd leeft te Haarlem de boekbinder en boekverkoper Cornelis, op wie volgens Junius het verhaal van de uitvinding in de Hout teruggaat Hij werkt o.a. voor de kerkmeesters van de Sint Bavo. In de kerkrekeningen van 1474 tot 1515 worden een aantal malen posten op zijn naam verantwoord;nbsp;daarna vinden wij er een zekere Gisbert s). Cornelis sterft innbsp;1522 6).

Vinden wij in de tijd der postincunabelen geen enkele drukker te Haarlem gevestigd’), in 1502 wordt in de behoefte aan eennbsp;dergelijk vakman voorzien door een rondreizend ambachtsman.nbsp;Een zekere De Hasback drukt in genoemd jaar voor de kerkmeesters der Sint Bavo biljetten voor de Portiuncula-aflaat,nbsp;,,brieve ... van onse offelaet om die priesters die biecht hoerennbsp;over hoer hoeft te setten” «). Enkele jaren later (1506 of 1507)nbsp;is S. Bernardus’ Boecxken van verduldich liden in Haarlem ge-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over Bellaert’s houtsneden: W. M. Conway, The woodcutters of the Netherlands in the fifteenth century, Cambridge, 1884, biz. 60-74, 236-247; M. J. Schretlen,nbsp;Dutch and Flemish woodcuts of the fifteenth century, London, 1925, biz. 22-29, pit.nbsp;13-33; A. M. Hind, An introduction to a history of woodcut II, London, 1935, biz. 574-578; G. J. Hoogewerff, Zes onbekende oud-Nederlandsche schilderijen in Onze Kunst 46nbsp;(1926), biz. 60-66, aldaar biz. 60-61; M. J. Schretlen, Een Haarlemsch stadsgezicht uitnbsp;de J5de eeuw. De Meester van Bellaert in Oud-Holland 47 (1930), blz. 122—129.

2} Campbell, t.a.p.. nr. 300, 450, 753, 911, 1541 en 1794; Holtrop, blz. 39-40 en pl. 36 [12].

3) Aldaar, Abt. II, blz. 222-223; III, blz. 242-243, 244-245.

Hadrianus Junius, Batavia, [Lugd. Bat.], 1588, blz. 253-258.

5) Van der Linde, Geschichte der Erfindung I, blz. 211.

ö) Zie over Cornelis: Van der Linde, t.a.p. I, blz. 211-212; Kruitwagen, t.a.p., hlz., 356, 357-359, 363-364.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie in Nijhoff-Kronenberg het ,,Plaatselijk overzicht van de drukkers en hunnbsp;uitgaven” (blz. XX).

*) Kruitwagen, Verdwenen plano-drukken in Het Boek 15, blz. 303. — De bedoeling was, een biljet te bevestigen boven de biechtstoel, waarin de priester die de biechtnbsp;hoorde, gezeten was.

-ocr page 24-

12

HET HAARLEMSE BOEKBEDRIJF VOOR 1540

drukt. Van der Linde noemt Hugo Jansz. van Woerden, die achtereenvolgens te Leiden (1494—±1506), Amsterdam (1506—nbsp;±1510), Delft (1517) en ’s-Gravenhage (1518—1526?) werkzaamnbsp;is, als drukker hiervan. Hij zou dan tijdelijk in Haarlem hebbennbsp;gewoond I). Kort daarna, in 1508, werkt Adriaen Heynricxz. alsnbsp;drukker of houtsnijder aan ,,placcaeten van de paerdemarct” 2).

Enkele jaren later moet zich een boekverkoper in de stad gevestigd hebben, Hendrick Jansz. immers verklaart in 1552 dat hij 40 jaar tevoren zijn zaak is begonnen 3). Bekend is uit dezenbsp;tijd tot nu toe niets; wellicht dat bij nauwkeurig onderzoek in denbsp;archiefstukken nog enige bijzonderheden over de bovengenoemden te vinden zijn, of misschien nog enkele nieuwe namen vannbsp;boekverkopers Dat hun aantal zeer gering was, is zeker.

Als wij ons afvragen, wat de oorzaken hiervan geweest kunnen zijn, is het niet mogelijk veel toe te voegen aan die, welke Tielenbsp;ons noemt in zijn De Haarlemse boekdrukkers en boekverkopers innbsp;de j^e-iSe eeuw . De slechte economische toestand der stad zalnbsp;de hoofdfactor van het ontbreken van deze tak van bedrijf welnbsp;geweest zijn; hij kan het ook aan Bellaert en Andriesz. onmogelijknbsp;gemaakt hebben hier een bestaan te vinden. Vermoedelijk moetennbsp;wij daarnaast denken aan een gebrek aan culturele belangstelling,nbsp;waardoor er een te geringe kans bestond voor de drukkers, denbsp;producten hunner persen te verkopen. De periode, welke verloopt tussen het jaar waarin Bellaert’s bedrijf ophoudt te bestaan,nbsp;en het jaar waarin weer een drukkerij in Haarlem wordt opgericht, is zeer groot; en in het verdere verloop der zestiende eeuwnbsp;treft ons, zoals wij zien zullen, weer een eigenaardige lacune «).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Linde, Geschichte der Erfindung I, blz. 211 (hier wordt bovendien alsnbsp;Haarlems werk van hem vermeld Een soete meditacie hoe dat die verloren siel van dennbsp;Sone Gods gevonden is, verschenen z.p., n.v.dr. en j. Waarschijnlijk waren beide boekjes in één band gebonden; vgl. L. Ie Clerq in De Gulden Passer 13 (1935), blz. 161 innbsp;zijn artikel Les De Bruyne, libraires, antiquaires et bibliophiles malinois [2810-1889),nbsp;blz. 129-183; L. Janauschek, Bibliographia Bernardina, Vindobonae, 1891, blz. 340;nbsp;Wouter Nijhoff in Nederlandsche Bibliographic van 1500-1540, Het Boek 2 (1913),nbsp;blz. 37). — Over Hugo Jansz. van Woerden zie men o.a. Wouter Nijhoff, L'art typo-graphique I, blz. 1,5, 11; Suppl., blz. 1,3; enige litteratuur is daar opgegeven.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Kruitwagen, t.a.p., blz. 306.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie bijl. 4.

Steekproeven op de jaren 1483 t/m 1486 en 1515 t/m 1518 leverden geen resultaat op.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Nieuwsblad voor den boekhandel, 18 Mei 18^

6) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hfdst. IV, blz. 71.

-ocr page 25-

13

OVERZICHT VAN DE TE BEHANDELEN STOF

Wanneer de periode begint, waarover onze onderzoekingen lopen (1540—1600), vinden wij twee boekverkopers te Haarlemnbsp;gevestigd. Het zijn de reeds genoemde Hendrick Jansz., en Symonnbsp;Claesz. Bijbel die wij uit een acte van 1539 kennen i). Daarnanbsp;leert ons de beschrijving der huizen en erven van 1543, waarvan het verslag bewaard wordt op het Algemeen Rijksarchiefnbsp;in den Haag 2), enkele bijzonderheden en een naam; Jasparnbsp;Symonsz.; evenzo de daarop volgende van 1553 en 1561, en hetnbsp;kohier, omstreeks 1555 opgemaakt voor het innen van het haard-stedegeld 3). Ondertussen is echter een zeer belangrijke bron vannbsp;gegevens gaan vloeien; het Memoriael van het Hof van Holland, innbsp;gelijktijdige copie eveneens bewaard op het Algemeen Rijksarchief '*).

In 1546 nl. vaardigt Karei V zijn strenge plakkaat uit tegen de ketterse drukkers en noodzaakt hij hen om officieel admissienbsp;aan te vragen, toestemming om hun beroep uit te oefenen. Denbsp;memorialen bewaren de beslissingen dienaangaande van het Hof,nbsp;waarbij de tekst van het verzoekschrift dikwijls herhaald wordt.nbsp;Aan het slot volgen de voorwaarden waarop de admissie wordtnbsp;verleend: de drukker moet de eed dat hij zich zal houden aan allenbsp;bepalingen der plakkaten, afleggen iji handen van de presidentnbsp;van het Hof van Holland; hij moet octrooi aanvragen voor elknbsp;te drukken boek en elk werk laten approberen door de kerkelijke visitator. Aan het slot van de copie vinden wij de datumnbsp;vermeld, waarop de eed werd afgelegd s).

In 1867 publiceerde J. G. de Hoop Scheffer onder de schuilnaam Constanter een artikel in De Navorscher als antwoord op een oproep van A. Ledeboer, waarbij deze om bouwstoffen vroegnbsp;voor zijn werk over de Nederlandse drukkers, uitgevers en boekverkopers 6). Constanter deelde hierin mee, dat hij de memorialennbsp;doorgezocht had van 1546 tot 1568, en geeft vervolgens de namennbsp;der aanvragers met een enkele bijzonderheid. Bij het nagaan dernbsp;memorialen zelf bleek mij echter dat Constanter zeer onvolledignbsp;geweest is in zijn opgaven. Van de tien aan Haarlemse drukkers

Zie blz. 16. nbsp;nbsp;nbsp;2) Jnv. Staten van Holland voor 1572, nr. 220.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3) i})ici.^

nrs. 624, 1271 en 1588. nbsp;nbsp;nbsp;‘^) Inv.Hof van Holland, nr. 32 vlg. s) Zie b.v. bijl. 5, 6, 53.

Jrg. 17, blz. 75-77; Ledeboers oproep in jrg. 16, blz. 236-237. De oplossing van het pseudoniem bij Van Doorninck, s.v.

-ocr page 26-

14 OVERZICHT VAN DE TE BEHANDELEN STOF

en boekverkopers afgegeven admissies noemt hij er slechts zes i).

Niet allen echter hebben zich onderworpen aan het verbod te drukken zonder officiële toestemming. Althans, niet alle namennbsp;zijn in de memorialen te vinden, en het is juist een drukker, nietnbsp;een boekverkoper, wiens naam ontbreekt: Symon Claesz. Bijbel,nbsp;die in 1547 voor de magistraat aankondigingen drukken moet 2).nbsp;Wel verzoekt en verkrijgt zijn zoon, Claes Symonsz. Bijbel, jarennbsp;later admissie, maar enkel als boekverkoper, ofschoon ook hijnbsp;,,charten” aan de magistraat geleverd heeft 3). Moet men aannemen dat de stad willens en wetens (bij gebrek aan een ander?)nbsp;aan een niet-geadmitteerd drukker werk opdroeg, zo spoedignbsp;nadat het plakkaat van 1546 was afgekondigd?

Later, wanneer de Staten van Holland zelfstandig optreden, verandert het karakter van de mededelingen die wij aan denbsp;memorialen kunnen ontlenen. Admissies behoeven niet meer tenbsp;worden gevraagd. Octrooien — om zich de uitgave van een bepaald boek te verzekeren — vinden wij nu en dan in de resolutionnbsp;der Staten-Generaal en der Staten van Holland. Andere bronnennbsp;— thesauriersrekeningen, vroedschaps- en burgemeestersresolu-ties, notariële protocollen, kerkelijke registers — geven echternbsp;rijker stof in deze tijd, zodat wij ook bij het ontbreken van gegevens zoals de memorialen uit de Spaanse tijd leverden, welnbsp;enige bijzonderheden aan de weet kunnen komen.

In chronologische orde, berekend naar het eerste jaar waarin wij van hun bestaan weten, volgen nu de drukkers en boekverkopers die voor 1560 hun zaak begonnen zijn, waarbij compagnons in één paragraaf behandeld worden, en eveneens vader ennbsp;zoon, wanneer een bedrijf van de eerste op de tweede overgaat.nbsp;Het derde hoofdstuk behandelt dan de drukker-uitgever Jannbsp;van Zuren (1561-1564). De daaropvolgende hoofdstukken beschrijven de werkzaamheid van Antonis Ketel (1581-1583), aannbsp;wie de stad verzocht heeft zich te Haarlem te vestigen, en vannbsp;Gillis Rooman, zijn opvolger (1584-1610), terwijl het laatstenbsp;hoofdstuk tenslotte de boekverkopers samenvoegt die wij aantreffen tussen 1560 en 1600.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ofschoon hij uitdrukkelijk zegt dat zijn lijst ons ,,alle drukkers of boekverkoo-pers in Holland en Zeeland (met uitzondering van hen die heimelijk handel dreven)nbsp;gedurende dit tijdperk (doet) kennen”. T.a.p., biz. 77, kol. 1.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie bijl. 27, 28.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3) Zie bijl. 43.

-ocr page 27-

HOOFDSTUK II

DE HAARLEMSE BOEKVERKOPERS VAN 1540 TOT 1560

HENDRICK JANSZ., WERKZAAM 1512-1559, EN JAN HENDRICKSZ., WERKZAAM 1552-1555 1)

Reeds in 1512 oefent, naar hij zelf getuigt, Hendrick Jansz. het bedrijf van boekhandelaar uit, en zijn zaken bepalen zichnbsp;niet tot de stad Haarlem en haar naaste omgeving, maar dwingennbsp;hem tot reizen tot in Friesland toe 2). Ook hij wordt door hetnbsp;strenge plakkaat van Karei V in 1546 genoodzaakt, toestemmingnbsp;te vragen om zijn bedrijf uit te oefenen. Op 18 September van ditnbsp;jaar ontvangt hij het certificaat van de Haarlemse overheid, verklarende dat hij een onverdacht Katholiek is; op 16 October daaropvolgend geeft het Hof de gevraagde toestemming om handelnbsp;te drijven in de boeken, die de censuur gepasseerd zijn.

Na enkele jaren vindt hij zich te oud worden voor de zaak, zodat hij verlof vraagt en verkrijgt voor een zijner zoons. Jannbsp;Hendricksz., om hem op te volgen. Deze legt de eed, zich tenbsp;onderwerpen aan de bepalingen der plakkaten, respectievelijknbsp;op 12 en 29 Maart 1552 af voor de presidenten der Hoven vannbsp;Friesland en Holland. Lang heeft zijn zelfstandige werkzaamheidnbsp;in de winkel van zijn vader echter niet geduurd: reeds in 1555nbsp;vinden wij de vader vermeld als erfgenaam van zijn zoon, in denbsp;verkoopacten van twee huizen in de Groote Houtstraat 3). Hendrick Jansz. zelf woont in de tijd dat wij hem in Haarlem kunnen

') Zie Bijlagen nr. 1-22.

Zie bijl. 3.

Een hiervan is wellicht het huis geweest, dat in 1553 in het bezit is van Hendrick Jansz., en waarin Jan Hendricksz. nog woont, wanneer in 1555 de lijst der huizennbsp;opgemaakt wordt voor het bepalen van het haardstedegeld. Deze woning stondnbsp;onmiddeUijk aan de overzijde van de brug over de Oude Gracht.

-ocr page 28-

16

HENDRICK JANSZ., WERKZAAM 1512-1559

signaleren (1543-1559), in een eigen huis in het centrum van de stad, op het Sant, aan de Zuidzijde vlak bij de Beecke. Hij wasnbsp;blijkbaar een betrekkelijk welgesteld man.

Over de handel van Hendrick Jansz. hebben wij slechts één gegeven: een leverantie van papier voor de Haarlemse secretarienbsp;in 1543. Wij zullen hem echter wel mogen identificeren met denbsp;,,Heynrick bouckebinder”, die in 1554 papier aan de stadnbsp;levert. Dat officieel de zaak van zijn zoon is, behoeft niet uitnbsp;te sluiten, dat men nog van hem spreekt als van de eigenaar vannbsp;de winkel.

Voor Juli 1559 is ,,Henrick de bouckebinder” gestorven. Zijn weduwe, Guerte Symonsdochter, blijft nog enkele jaren op hetnbsp;Sant wonen; op 30 December 1561 verkoopt zij de woning, maarnbsp;de 20e December 1563 koopt zij er opnieuw een huis. In 1568 ennbsp;1569 ontmoeten wij haar als inwoonster van het Mariaconvent.nbsp;Dat de ,,Guerte Symon bouckebindersdochter”, die in 1573 eennbsp;bedrag van 17 pond te vorderen heeft voor wat zij tijdens hetnbsp;beleg, door de moedwil der soldaten of voor het bijeenbrengennbsp;van de afkoopsom der plundering heeft moeten afstaan, dezelfdenbsp;is, lijkt mij zeer waarschijnlijk. Een „Symon bouckebinder” is onsnbsp;niet bekend i), terwijl er licht contaminatie heeft kunnen plaatsnbsp;hebben tussen de namen ,,Guerte Symonsdochter” en „Guertenbsp;(Hendrick) bouckebinders weduwe”. Hierbij blijft de mogelijkheid bestaan, dat haar vader Symon inderdaad boekbinder geweest is. Daar er geen post van uitbetaling der 17 pond te vindennbsp;is, zal Guerte vermoedelijk voordat de stad aan het afbetalennbsp;begon (omstreeks 1580), overleden zijn.

SYMON CLAESZ. BIJBEL, WERKZAAM 1539-1558, EN CLAES SYMONSZ.

BIJBEL, WERKZAAM 1554-1558 2)

In de zomer van 1539 geeft de Haarlemse boekverkoper Symon Claesz. in de Bijbel aan Frans Everssoon Sonderdanck, drukkernbsp;te Leiden, opdracht tot het drukken van een boekje met door hemnbsp;zelf verzamelde liedjes. Hoewel beiden, naar zij later beweren,nbsp;bekend staan als trouwe Katholieken, wekt de keus der liederen

1) nbsp;nbsp;nbsp;Symon Claesz. wordt nooit alleen met zijn voornaam aangeduid; bovendien isnbsp;er een kans dat Guerte en hij van gelijke leeftijd zijn.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bijlagen nr. 23-50; Drukken nr. 1-2.

-ocr page 29-

17

SYMON CLAESZ. BIJBEL, WERKZAAM 1539-1558

— die in groten getale werden verkocht — toch achterdocht, zozeer dat de overheid zich met de zaak bemoeit. Sonderdancknbsp;tracht haar voor te zijn door een eis van ,,purge” in te dienen.nbsp;Tevergeefs: zijn eis wordt hem ontzegd, hij wordt veroordeeldnbsp;wegens het drukken en verkopen van ,,eenige fameuse liedekensnbsp;smaeckende heresie oft ketterye” (23 Januari 1540) en zijn opdrachtgever, Symon Claesz. Bijbel, wordt eveneens gedagvaardnbsp;(2 Februari) i). Ook deze betuigt vurig zijn onschuld en trachtnbsp;de schuld op de drukker te schuiven, die niet voldoende heeftnbsp;toegezien op de inhoud der liedjes, hoewel dit „tofficie vandennbsp;printers” is en hij hem dit nog extra op het hart heeft gedrukt.nbsp;Hij tracht de rechters te vermurwen door de aandacht te richtennbsp;op zijn vrouw en kinderen, voor wie hij op deze wijze de kostnbsp;heeft trachten te verdienen. Maar niets helpt: het Hof houdtnbsp;streng de hand aan de plakkaten en veroordeelt op 19 Maart vannbsp;hetzelfde jaar Symon tot een zwaardere straf dan Sonderdanck :nbsp;hij moet het Hof om vergiffenis vragen, met een brandende waskaars in de hand, welke hij in de kapel van het Hof moet offerennbsp;aan het Heilig Sacrament; en hij wordt binnen de vrijheid vannbsp;Haarlem gebannen voor 4 jaar, aan het eind van welke termijnnbsp;hij — wanneer hij zou willen vertrekken — 20 karolusguldensnbsp;moet betalen „tot prouffyte van de K.Mt.” 3). Blijkbaar heeftnbsp;hij dit laatste echter nooit gedaan. Wij zien hem althans tot aannbsp;zijn dood toe in Haarlem, en zonder dat hij weer met het gerechtnbsp;in aanraking komt.

De gegevens over zijn latere leven beginnen in 1543. In dat jaar woont „Symon Bibel” in de Groote Houtstraat, even voorbij de Paardesteeg '‘j; daar heeft hij een huis in huur voor achttien

1) De gehele geschiedenis is medegedeeld door M. E. Kronenberg, Nog enige gegevens over Frans Everssoon Sonderdanck, in Het Boek 13. Vgl. ook Knappert, Opkomst van het Protestantisme, blz, 176. — De gegevens zijn ontleend aan de Sententiën ’s Hofs van Holland (A.R.A.).

Deze wordt voor 3 jaar binnen Leiden gebannen en mag daarna niet vertrekken alvorens 16 karolusguldens betaald te hebben.

Lees; Keizerlijke Majesteit.

'•) Bedoeld is de verbindingsstraat tussen Groote Houtstraat en Koningstraat, dicht bij de Groote Markt, nu Paarlaarsteeg geheten. Deze laatste naam (in de vormnbsp;,,Paerlesteeg”) komt in de belastboeken pas in de 17de eeuw voor, naast de oude naamnbsp;Paerdesteeg, die ook gebruikt wordt voor een (tot voor enkele jaren nog bestaande)nbsp;steeg ten Zuiden van de Oude Gracht, een verbinding vormend tussen Groote Houtstraat en Gierstraat. In de blafferts der belastboeken wordt dan ook gesproken vannbsp;Paerdesteeg ,,beneden” en ,,over” de Houtbrug (d.i. de brug over de Oude Grachtnbsp;ter hoogte van de Groote Houtstraat). Dat de namen ,,Paerdesteeg” en ,,Paerlesteeg”

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;2

-ocr page 30-

18

SYMON CLAESZ. BIJBEL, WERKZAAM 1539-1558

pond, terwijl hij een „earner” gt;) in de Zijlstraat verhuurt voor vier pond per jaar. In 1544 vinden wij hem echter in de Jansstraat,nbsp;schuin tegenover het Sint Barbaragasthuis; hij blijkt in 1553nbsp;eigenaar van het huis, dat op twaalf pond getaxeerd wordt. Innbsp;1555 schijnt hij het aan zijn zoon te verkopen; in elk geval is hetnbsp;in 1561 in het bezit van de familie, misschien zelfs nog in 1607,nbsp;wanneer Meyns, een kleindochter van Symon, in dezelfde straatnbsp;woont.

In 1545 besluit de Haarlemse magistraat een loterij te houden 2); het is volgens haar het enige middel om de ter aflossing van haarnbsp;schulden benodigde gelden bijeen te krijgen. De toestemmingnbsp;van de keizer wordt verkregen — het octrooi dateert van 15 October — om de loterij te houden, wanneer de lopende loterijen allenbsp;afgehandeld zullen zijn. In 1547 is dit het geval, en de kanseliernbsp;des keizers gelast de publicatie van het verleende octrooi. Haarlem echter heeft dan reeds andere plannen. De kerkmeesters dernbsp;Sint Andrieskerk te Antwerpen nl. hadden er ook op gerekendnbsp;een loterij te mogen houden, en hadden de prijzen reeds gekocht.nbsp;De Haarlemse vroedschap staat nu na veel overleg haar beurtnbsp;aan de Antwerpenaars af, hoewel ook door haar reeds toebereidselen getroffen waren 3). Tekenaar, graveur en drukker warennbsp;reeds aan het werk geweest: Maerten van Heemskerek had hetnbsp;ontwerp gemaakt voor de loterijkaarten waarop de prijzen af geheeld stonden, Coornhert had de tekening gegraveerd '*), Symonnbsp;Claesz. was naar Antwerpen gereisd om papier uit te zoeken, ennbsp;had al een gedeelte der kaarten — omstreeks een zesde — gedrukt. Nu echter wordt na lange deliberatiën besloten de zaak eennbsp;jaar uit te stellen, en van dit uitstel komt afstel.

In 1549 doet de magistraat haar rechten over aan Doesburg, in 1558 neemt Yperen ze over voor 1000 karolusguldens; in 1569nbsp;beroepen de Haarlemse burgemeesters zich nog steeds op hetnbsp;dezelfde straat aanduidden, wordt ten overvloede bevestigd door twee acten uit hetnbsp;Belasiboek, respectievelijk van 1620 en 1621, waarin van eenzelfde huis, eenzelfdenbsp;eigenaar en dezelfde belendingen sprake is, terwijl de straatnaam de eerste maalnbsp;,,Paerdensteege” is, de tweede maal ,,Peerlestege’\

Camer = woonhuis(je). Zie Mnl. Wdb., s.v., betek. 3d.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Voor de loterijen in deze tijd zie men: Fokker, Geschiedenis der loterijen, Eerstenbsp;afdeeling.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Inv. I, nr. 309, 317, 318.

Becker, Bronnen Coornhert, nr. 4. Het jaartal moet echter 1547 zijn, niet 1546, zoals Becker heeft. Zie noot 4 bij nr. 2 der bijlagen.

-ocr page 31-

CLAES SYMONSZ. BIJBEL, WERKZAAM 1554-1558 19

octrooi van 1545 bij hun hernieuwd verzoek om een loterij te mogen houden gt;). Er is echter nooit iets van gekomen.

Intussen zijn reeds in 1552 dè eerste pogingen geliquideerd; twee en veertig riemen papier, over van de vijftig welke aangeschaft waren voor de loterijkaarten, worden verkocht; voor hetnbsp;drukken van de eerste partij was Symon Claesz. direct in 1547nbsp;betaald. Hij is nu een van de kopers van het restant papier, datnbsp;verder zijn weg vindt bij de zangmeester en schalmeispeler Willem Dirckss., de concierge van het stadhuis Allyn van Leuwer-den 2) en ,,Dirck Volckertss.”, stellig Coornhert, die het zwarenbsp;papier, voor de gegraveerde kaarten bestemd, voor zijn andernbsp;graveerwerk wel gebruiken kon.

In dit zelfde jaar 1552 treedt Symon Claesz. tweemaal op als gemachtigde voor een zekére Guerte, dochter van Pieter Volc-kertsz., eens bij de verkoop van een huis, nagelaten door laatstgenoemde, een ander maal bij het opmaken van een schuldbekentenis. Er zijn in de boedelpapieren van Guerte (1565) 3) aanwijzingen dat zij een bakkerswinkel had. De beide acten kenschetsen enigszins het milieu van kleine burgers, waarin ik meen datnbsp;wij' ons Symon Claesz. moeten voorstellen.

De stad koopt in 1555 en 1558 papier van Symon; in 1554, 1557 en 1558 van zijn zoon Claes, die blijkbaar met zijn vadernbsp;de zaak dreef. Verschillende malen wordt Claes „boekbinder”nbsp;genoemd, maar in 1558 vinden wij hem als ,,boecvercooper endenbsp;prenter”. Hij drukt in dat jaar publicaties voor de stad: voorschriften, hoe men zich moet beschermen tegen „de contagieusenbsp;siecte der pestilentie”. De pest heerst hevig in dit jaar en hetnbsp;volgende: de doktoren krijgen extra salaris voor hun bezoekennbsp;aan de lijders, er wordt een grote ommegang gehouden, en nognbsp;in 1569 is de herinnering aan deze epidemie zo sterk, dat men de

1) nbsp;nbsp;nbsp;De loterijstukken vindt men: Inv. /, nr. 324, 606, 385. In 1569 had Philips IInbsp;zelf geld nodig, zodat alle loterijen moesten wachten tot de koninklijke gehoudennbsp;was.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In dit verband wordt Willem Dircxss. alleen zangmeester genoemd; dat hij ooknbsp;schalmeispeler was, zien wij b.v. Thesauriersrekeningen 155\(2, f. 36a. Allyn vannbsp;Leuwerden was ook hoofdman van de ratelwacht en schout bij nacht. Hij werd innbsp;1556 vermoord; zijn weduwe kreeg een lijfrente omdat Allyn ,,uuyt oirsaick van zynennbsp;dienste onnoselyck zyn leven deur de hantdadicheyt van eenen bouff gelaeten heeft’'nbsp;{Thesauriersrekeningen 1558/9, f. 84b; vgl. Vroedschapsresoluties van 26 Aug. 1557nbsp;(1538-1563, f. 194b).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie bijl. 32.

-ocr page 32-

20

SYMON CLAESZ. BIJBEL, WERKZAAM 1539-1558

baten van de loterij die men wil houden, voor de bouw van een pesthuis wenst te besteden.

Jammer genoeg is van het waarschuwingsbulletin geen enkel exemplaar bekend, evenmin als van de loterijkaarten van Symonnbsp;Claesz. Het is dus niet mogelijk de vraag te beantwoorden ofnbsp;de tekst welke aan de gravure met de afbeeldingen der loterij-prijzen stellig was toegevoegd, gegraveerd was, dan wel gedruktnbsp;van een blok of gezet uit losse letters. En evenmin weten wij watnbsp;het geval was met het pestblaadje van 1558, al kunnen wij hiernbsp;de eerste mogelijkheid gevoeglijk schrappen.

Het eigenaardige is, dat wij in Symon Claesz. te maken hebben met de enige drukker uit deze tijd in Haarlem, en dat deze drukker, wie toch door de Haarlemse magistraat werk is opgedragen,nbsp;geen toestemming voor dit bedrijf verkregen had, zoals wij hiervoor reeds zagen. Claes Symonsz. bezat deze toestemmingnbsp;evenmin; zijn octrooi — van 1554 — spreekt alleen van boekverkopen. Dat toch aan hem dit werk is opgedragen, kan het gevolg zijn van force majeure; er was haast bij het werk: waarschuwingen tegen een epidemie moeten snel klaar zijn.

Vermoedelijk is Claes Symonsz. ook zelf in dit jaar aan de „gave Gods” overleden. In 1559 is het zijn weduwe, Jacobmynenbsp;Vechtersdochter, die haar rekening voor papier, in Decembernbsp;1558 en Maart 1559 geleverd, betaald krijgt. De laatste vermelding van de naam Symon Claesz. valt eveneens in 1558 (de postnbsp;in de thesauriersrekening van dit jaar); ook hem zullen wij dusnbsp;misschien tot de slachtoffers moeten rekenen.

Van een familie „in den Bybel” horen wij voorlopig niets meer. Op 17 Maart 1583 maakt Jacobmyne Vechtersdochter echternbsp;een codicil bij een blijkbaar vroeger opgemaakt, maar in hetnbsp;Haarlemse archief niet te vinden testament, waaruit blijkt, datnbsp;het huis waarin zij woont, haar eigendom is, en dat zij tweenbsp;kinderen heeft: een dochter Meyns, bij haar inwonend, en eennbsp;zoon Claes die getrouwd is. Jacobmyne sterft in 1592; Meynsnbsp;woont, zoals reeds vermeld is, jaren later (1607) nog in de Sintnbsp;Jansstraat. Opvallend is in 1620 de naam van de Simon Claessennbsp;Bibel die op 3 Mei van dit jaar ondertrouwt i). Boekdrukkers ofnbsp;boekverkopers zijn er echter bij de nakomelingen niet meer geweest.

K.A.H., Trouwboek der Ned. Herv. Gemeente 1620, i.d.

-ocr page 33-

21

JASPAR SYMONSZ., WERKZAAM 1543-1586 l)

Evenals Hendrick Jansz. heeft Jaspar Symonsz. gedurende lange tijd in Haarlem gewoond. Reeds in 1543 is hij hier als boekbinder werkzaam; hij is dan ongeveer 27 jaar oud 2), en heeftnbsp;een „earner” in huur in de buurt van Zijlstraat en Crayenhorster-gracht, waarschijnlijk in de Witte Heerensteeg.

In 1552 breidt hij zijn bedrijf uit; hij vraagt toestemming om boeken te verkopen, wat hem bij acte d.d. 21 Maart van dit jaarnbsp;wordt toegestaan. De toestemming beperkt zich tot „duytschenbsp;boucxkens ende anderen van cleynen pryse”, wat niet wegneemtnbsp;dat hij de enige Haarlemse boekverkoper is die in relatie staatnbsp;met Christoff el Plantijn 3). Verschillende malen reist hij naarnbsp;Antwerpen om boeken bij de bekende drukker te bestellen; somsnbsp;krijgt hij ze door bemiddeling van een ander, of bestelt hij zenbsp;blijkbaar schriftelijk. Wij vinden posten in de Plantijnse rekeningen van 1561 tot 1584; het zijn uitgaven van Latijnse schrijvers, die hij koopt: een werk van Cicero b.v., de Emblemata vannbsp;Sambucus '•), de Colloquia en de Adagia van Erasmus, maar ooknbsp;bijbels en psalters. Meestal neemt hij slechts enkele exemplaren;nbsp;van de almanak van Nostradamus in Nederlandse vertaling kannbsp;hij er echter vijf en twintig gebruiken 5). Langzaam betaalt hijnbsp;zijn schulden af, soms in geld, soms in natura: Plantijn krijgtnbsp;boter en kaas, laken en haring toegestuurd.

Eigenaardigerwijze zouden wij zonder deze posten uit het Plantijnse archief niet weten, of Jaspar Symonsz. wel ooit gebruik heeft gemaakt van zijn admissiebrief. Geen enkel gegevennbsp;daaromtrent is verder te vinden, behalve het feit dat Jaspar innbsp;1571 voor de tweede maal een verzoek tot admissie indient.nbsp;Waarom hij het nodig geoordeeld heeft, opnieuw admissie te

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bijlagen nr. 51-66.

Zie bijl. 66.

3) Uitgebreide litteratuuropgave over hem in: Am. Dermul en H. F. Bouchery, Bibliographic betreffende de Antwerpsche drukkers ..., [Antwerpen], 1938, blz. 74-85.

'*) Johannes Sambucus, Hongaar, 1531-1584. Studeert in Duitsland en Frankrijk, bezoekt op zijn lange reizen ook de Nederlanden; verzamelt klassieke handschriften,nbsp;munten enz. Zie Hoefer, Nouvelle biographic générale XLIII, Paris, 1867, s.v.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Michel de Notredame, of Nostradamus, 1503-1566, arts en astroloog; eerstenbsp;uitgave zijner Prophéties: Lyon, 1555. Zie Hoefer, t.a.p., XXXVIll, Paris, 1864, s.v.;nbsp;aldaar, kol. 305: ,,Nostradamus avait débuté dans l’astrologie par la publication d’unnbsp;Almanach, qui servit de modèle k tous ceux qui . . . jusqu’a nos jours se chargent denbsp;prédire les événements et les saisons”.

-ocr page 34-

22

JASPAR SYMONSZ., WERKZAAM 1543-1586

vragen, is mij onbekend. Had hij de plakkaten overtreden, en was hij gestraft met intrekking van het verlof ? Wellicht moetennbsp;wij reeds hier verband zien met zijn overgang, voor of in 1578,nbsp;tot de Gereformeerden. Wanneer deze na de aansluiting van denbsp;stad bij de Pacificatie een lijst opmaken van de leden hunnernbsp;kerk, waarna regelmatig de ,,auctio ecclesiae” wordt aangetekend, wordt onder de eersten genoemd ,,Jaspar, bouckverkooper,nbsp;Simons” en zijn vrouw Achtyen of Agata Paulusdr.

Eén keer slechts wordt er verder werk van hem vermeld: in 1570 betaalt de stad hem 8 stuivers voor het repareren en „pappen” van ,,de chaerte hangende upte weescamer”, een bewijs datnbsp;hij het bindersvak, en wat hiermee samenhangt, nog niet vaarwelnbsp;gezegd heeft.

In deze tijd woont hij niet meer in zijn ,,earner” van 1543. In het kohier van 1553 wordt zijn naam niet genoemd, in 1555 vindennbsp;wij hem in de buurt van het Begijnhof (in de Sint Jansstraat ofnbsp;Begijnestraat), en in 1561 in de Vranekestege, waar hij in Octobernbsp;1559 een huis heeft gekocht. Hier woont hij ook in 1578 en 1579.

Nog in 1584 en 1586 is Jaspar Symonsz. in Haarlem gevestigd, blijkens twee notariële acten, bij het opmaken waarvan hij als getuige aanwezig is, zonder dat deze verder iets met zijn vaknbsp;te maken hebben. In ander verband valt nog op, dat hij in connectie heeft gestaan met de drukker Jan van Zuren. Wanneernbsp;na het beleg der stad een lijst opgemaakt wordt van de bedragen,nbsp;die verschillende burgers van de magistraat hebben te vorderen,nbsp;blijkt het dat Jaspar Symonsz. een bedrag van 24 pond en 9nbsp;stuivers te goed heeft voor laken, dat hij heeft afgestaan voornbsp;de in garnizoen liggende soldaten. De som is echter niet aan hemnbsp;uitbetaald, maar aan Van Zuren ,,als transport hebbende vannbsp;Jaspar de bouckebinder”. Vermoedelijk had Jaspar schuldennbsp;bij Van Zuren, die hij op deze wijze afbetaalde. Heeft Jasparnbsp;misschien uitgaven van Jan van Zuren gekocht, toen deze zijnnbsp;drukkerij-uitgeverij had (1561-1564), of toen deze zijn zaak ophief? In dat geval heeft hij zijn schuld lang laten staan! Het isnbsp;ook mogelijk dat Van Zuren hem geld heeft geleend bij de een ofnbsp;andere gelegenheid. Van Zuren heeft zijn bescheiden collega-boekverkoper natuurlijk gekend, al is het niet nodig aan te nemennbsp;— hoewel dit vermoeden heel gemakkelijk rijst — dat Jasparnbsp;in zijn dienst is geweest.

-ocr page 35-

23

GERYT CONINCK, WERKZAAM 1547-1560, EN BAERNT HENRICXS., WERKZAAM 1560-1561 l)

Wanneer Geryt Coninck in begin 1560 om admissie verzoekt als boekverkoper, heeft hij reeds ,,langhen tyt van jaeren” hetnbsp;boekbindersbedrijf uitgeoefend, en de Haarlemse burgemeestersnbsp;geven dan ook als hun mening te kennen, dat hij „genouchnbsp;gequalificeert” is voor zijn nieuw beroep. Zij hebben trouwensnbsp;inlichtingen ingewonnen bij de rector der Latijnse school, Cornellsnbsp;Duyck 2), en anderen, die instaan voor zijn oprecht Katholieknbsp;geloof.

Van jaren later is er een acte, waaruit blijkt dat hij inderdaad gebruik heeft gemaakt van zijn vergunning. In 1574 sterft de Amsterdamse uitgever Hendrick Aelbertsz., en de weesmeesters laten een lijst opmaken van zijn schulden en vorderingen.nbsp;Op de lijst der ,,inschulden” vinden wij Geryt Coninck vermeldnbsp;voor een bedrag van 34 gulden 3).

Vaststaande gegevens over hem zijn er verder niet. Toch wordt de naam Geryt Coninck, of Geryt Claesz. Coninck herhaaldelijknbsp;genoemd. Het is echter niet met zekerheid uit te maken, of wijnbsp;hier met de boekverkoper te doen hebben, of dat hij een naamgenoot had, en indien het laatste het geval is geweest, wie vannbsp;beiden dan in verschillende stukken bedoeld wordt.

In 1547 en 1557 koopt de magistraat perkament bij Geryt Coninck, franchynmaker, die in 1555 de visexcijs pacht en innbsp;1556 borg is voor de pachter van de „reepe ende ellemaete”.nbsp;Herhaaldelijk koopt en verkoopt deze huizen, waarmee hij flinknbsp;verdient; bij deze transacties wordt het beroep „franchynmaker”

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bijlagen nr. 67-95.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Duyck werd toen nog niet verdacht van ketterij. Zie over deze latere beschuldiging: B.B.H. 27 (1903), blz. 196-200 (in het artikel van Hensen, Nicolaas vannbsp;Nieuwland), en Vroedschapsresoluties o.a. van 8 Jan. 1567/8 (1563-1577^ f. 165b).

3) nbsp;nbsp;nbsp;De lijst is afgedrukt bij Moes-Burger I, blz. 235-237. De volgende Haarlemmersnbsp;komen er op voor: Benedictus (19 gulden), Gerrit Coning, Heyndryck boeckvercoopernbsp;a gulden), Doctor Mr. Jacop (10 gulden). Zie voor de eerste en derde respectievelijk blz. 139en 140. Was de laatste wellicht Jacob van Yperen, rector van denbsp;grote school in 1550, en van 1552 tot 1557? (Hoffmann, Gymnasium, blz. 5, 6). Innbsp;een ander boedelstuk komt nog voor Pieter Jansz. (12 gulden); hij zou de schilder kunnen zijn, die in 1568 en 1579 voor de stad werkt (bij de laatste gelegenheidnbsp;heeft hij ,,het bert der namen der wethouderen vernyeut . .. mette vinders van denbsp;schutterie”), en in 1578 en 1579 papier aan de stad levert {Thesauriersrekeningennbsp;1568, f. 90a; 1579, f. 56b; 1578, f. 45b; 1579, f. 58a).

-ocr page 36-

24 GERYT CONINCK., WERKZAAM 1547-1560

er niet altijd bij genoemd, evenmin als in het stuk van 1555. Omstreeks Mei of Juni 1560 sterft hij; hij blijkt in goeden doennbsp;geweest te zijn. In het „Register oft quoyer van allen huysen”nbsp;in 1561 opgemaakt voor het innen van de 10e penning, komtnbsp;zowel „Geryt Coninck” voor als de „wedue van Geryt Coninck”,nbsp;Maritgen Jacobsdochter, die in April 1563 een der door haarnbsp;man gejcochte huizen verkoopt, en in 1566 haar testament laatnbsp;opmaken door Dirck Volckertszoon Coornhert i). Op zichzelf isnbsp;het voorkomen van deze naam echter geen bewijs, dat er in 1561nbsp;te Haarlem nog een Geryt Coninck leeft; vergissingen en verschrijvingen bij het opmaken van het kohier zijn niet uitgesloten. De overeenkomst in beroep (de boekbinder-boekverkoper,nbsp;en de franchynmaker die materiaal voor banden levert) pleitnbsp;voor identificatie, evenals het feit dat wij, behalve in het kohiernbsp;van 1561, na 1560 geen enkele maal een Geryt Coninck meernbsp;ontmoeten, voor zover mij bekend is 2).

Het is mogelijk dat Geryt Coninck, de boekverkoper, een compagnon had: Baernt Henricxs.; deze wordt op dezelfde dag als Geryt Coninck geadmitteerd door het Hof met een admissiebrief,nbsp;zozeer gelijkluidend met die van laatstgenoemde, dat de klerknbsp;die de Memorialen schrijft, de moeite niet neemt beide stukkennbsp;volledig op te nemen, maar de tweede maal eenvoudig verwijstnbsp;naar de eerste acte. Degenen die hun verklaring afleggen tennbsp;gunste van Geryt (o.a. de rector en de submonitor van de grotenbsp;school), doen dit nl. tegelijkertijd voor Baernt Henricxs., en ze zijnnbsp;buren van beiden. Het is dus mogelijk, dat de zaak gevestigd isnbsp;geweest in de buurt van de Latijnse school. Daarmee klopt datnbsp;Geryt Coninck in 1561 huurder genoemd wordt van een huisnbsp;in de Sint Jansstraat, en ,,Barent bouckebinder” 3) in die straatnbsp;een „camer” had. Zij zullen de zaak dan hebben gedreven in hetnbsp;door Geryt gehuurde huis, waarbij het er niet toe doet of dezenbsp;nog in leven is tijdens het opnemen der huizen, of reeds is overleden. In dit laatste geval kan Baernt Henricxs. de zaak immersnbsp;alleen hebben voortgezet.

gt;) Vermeld bij Becker, Bronnen Coornhert, nr. 53.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Wel boort men nog jaren later {Transportregisters i.d. 25 Augustus 1575) van denbsp;erfgenamen van Gerrit Coninck.

3) nbsp;nbsp;nbsp;De identificatie is waarschijnlijk, maar niet bewijsbaar; er is m.i. echter nietsnbsp;tegen, om bij de enkele gegevens die wij hebben, aan te nemen dat Barent bouckebinder en Baernt Henricxs. een en dezelfde zijn.

-ocr page 37-

25

DIONYS HUYBRECHSZ., WERKZAAM 1552-1557

Van Baernt is verder ook slechts heel weinig bekend. Hij komt nog éénmaal voor: hij bindt in 1561 de thesauriersrekening ennbsp;levert liassen aan het stadsbestuur.

DIONYS HUYBRECHSZ., WERKZAAM 1552-1557 l)

De tweede Haarlemse boekverkoper die in conflict komt met de strenge plakkaten, is Dionys Huybrechsz., achttien jaren laternbsp;dan Symon Claesz. Ditmaal gaat het niet om een overtreding dernbsp;drukkersordonnantiën, maar om wat in die dagen een ernstigernbsp;vergrijp geoordeeld wordt: afwijkende godsdienstige meningen.

In 1557 treedt de magistraat te Haarlem op tegen de Wederdopers. Ook Dionys behoort tot deze secte, en staat op de zwarte lijst, maar hij vlucht voordat de schout hem kan arresteren, ennbsp;weet zich in veiligheid te stellen 2). Zijn vrouw, Marytgen Ser-vaes, wordt echter gevangen genomen met enkele andere geloofsgenoten, en zij moet bekennen dat Dionys hun kind, dat stierfnbsp;toen het ruim een jaar oud was, niet heeft laten dopen. Clementnbsp;Dircksz., een der gevangenen, voegt daaraan toe, dat Dionysnbsp;hun geheime vergaderingen bezocht en in de Bijbel gelezen heeftnbsp;— redenen te over om de voortvluchtige te veroordelen. Denbsp;rechters verbannen hem uit Haarlem, Kennemerland en Rijnland,nbsp;op straffe van volgens de plakkaten berecht te worden, en verklaren zijn goederen verbeurd. De verkoop dezer goederen echternbsp;blijkt zelfs niet voldoende op te leveren voor het afbetalen dernbsp;schulden en de schout heeft ,,nyet dan onckosten gheleden”.

Van Dionys is dit het laatste, dat wij horen. De beide Wederdopers, die niet gevlucht zijn, of niet hebben kunnen vluchten, Joriaen Symonsz. en Clement Dircksz., zijn op de 26e April 1557nbsp;op het Sant de marteldood gestorven 3). Hun namen hebbennbsp;door de martelaarsboeken een grote bekendheid verworven. Jori-aen’s „Testament” en „Vermaen-briefkens” zijn opgenomen in

') Zie Bijlagen nr. 96-102.

2) Over het verlangen naar het martelaarschap, dat zovele andere Doopsgezinden bezielde, zie men Kühler I, blz. 251-260.

’) Bloedig tooneel II, blz. 178i. Dat met hun lotgenote Mary Joris Marytgen Servaes bedoeld is, acht ik — met de schrijvers der Bibliographic des martyrologes pro-testants (nrs. 397 en 705) — zeer waarschijnlijk. In de schoutsrekeningen is van eennbsp;„Mary Joris” geen sprake.

-ocr page 38-

26

DIONYS HUYBRECHSZ., WERKZAAM 1552-1557

het Offer des Heeren i), zijn lied „Hoort doch nu al te samen / Die te Haerlem binnen woont” in verschillende Doopsgezinde liedboeken 2). Ook zijn er verschillende liederen op hun dood gemaakt, en Van Braght geelt een uitvoerig verslag van hunnbsp;terechtstelling 3). Eigenaardig is daarbij, wat hij van de kettersenbsp;boeken vertelt, die de justitie bij deze gelegenheid in beslag heeftnbsp;genomen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maer als sy nu haer tyranny met wurgen en

branden voleyndigt hadden / hebben sy (tot demping van dese hare leeringen) ook hare boeken gemeent te verbranden ( wantnbsp;soo ons van de ouden berecht is / soo ging Joriaen Symonsz. metnbsp;boekverkoopen om:) maer als men de brand in de boeken begonnbsp;te merken / is’ er sulken oploop onder het volk ontstaen / dat denbsp;Heeren het alle verliepen / en toen ging men de boeken onder denbsp;menigte werpen / die met groot verlangen daer na gegrepennbsp;hebben. Alsoo dat door de schicking Gods / in plaetse daer mennbsp;de waerheyd socht te dempen / door ’t lesen van sulken menigtenbsp;deser boeken / de selve te meer verbreyd is” “j.

Dit bericht, dat Joriaen Symonsz. ,,met boekverkoopen om (ging)”, heeft Van Braght wellicht ontleend aan het vonnisnbsp;dat tegen Joriaen en Clement werd uitgesproken, en waarin wijnbsp;lezen dat ,,Joriaen Symonsz. van Hallmen uyt Vriesland, ennbsp;Clement Derksz. van Haerlem, beyde Wevers, . . . geconfes-seert en beleden hebben herdoopt te wesen, . . . hebben mede vervordert de voorschreve Joriaen te verknopen ende te distribuerennbsp;diversche valsche boeken, en Clement die te lesen en leerennbsp;. . .”5). In de schoutsrekeningen echter ontbreekt elke aanwijzing hieromtrent, en wordt Joriaen alleen linnenwever genoemd. De schrijvers der Bibliographie des martyrologes protestants hebben, dunkt mij, gelijk, wanneer zij hier verwarring metnbsp;Dionys de boekverkoper aannemen «). Wel komt Cramer in zijnnbsp;uitgave van het Offer des Heeren hiertegen op, omdat van hetnbsp;verbranden der boeken ook sprake is in het lied op de dood dezernbsp;martelaren ,,cortelijck” na het gebeurde gedicht’). De Biblio-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Editie Craraer, blz. 257-265. Ook in Bloedig tooneel II, blz. 1792-133i.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Offer des Heeren, blz. 257, noot 1.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Bloedig tooneel II, blz. 1781-1792. Zie voor de liederen de Bibliographie desnbsp;martyrologes protestants, nrs. 181 en 705, en Offer des Heeren, blz. 257, noot 1.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Bloedig tooneel\79.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Ihid., hlz. 183.

ö) Aldaar, nr. 705.

7) Aldaar, blz. 257, noot 1.

-ocr page 39-

ANDRIES JANSZ. VAN ZUREN, WERKZAAM 1557-1564 nbsp;nbsp;nbsp;27

graphie geeft echter m.i. geen kritiek op dit bericht, maar op Van Braghts voorstelling dat Joriaen boekverkoper zou zijn geweest, en dit wordt ook in bovengenoemd lied niet vermeld.

Marytgen, wier moed door Joriaen in een zijner brieven is geprezen gt;), wordt niet tegelijk met hem en Clement ter dood gebracht, omdat zij zwanger is en in de gevangenis de geboortenbsp;van haar kind moet afwachten. Zij ontkomt de marteldood,nbsp;doordat zij in het kraambed sterft 2). Zij wordt in de duinennbsp;in ongewijde grond begraven, en de magistraat betaalt aannbsp;Floertgen, de vrouw die een tijdlang op het kindje past, enkele stuivers uit.

Wat nu de gegevens over Dionys betreft vóór het voor hem en zijn gezin zo rampspoedige jaar 1557, deze zijn zeer gering innbsp;aantal. Dionys had tegelijk met Jaspar Symonsz. — op 21 Maartnbsp;1552 — toestemming gekregen tot het verkopen van goedkopenbsp;boekjes, die ,,geapprobeert ende gepermitteert” waren, en evenals deze had hij een zaak in een der minder belangrijkenbsp;straten van Haarlem. Hij woonde in 1553 zeer waarschijnlijknbsp;op'de Oude Gracht tussen de „cleyne Houtbrugge” en de ,,grotenbsp;Houtbrugge”, in 1555 in het kwartier aan de overzijde van hetnbsp;Spaarne, stellig een achteruitgang vergeleken bij zijn vorigenbsp;woonplaats. Van zijn werkzaamheid als boekverkoper is onsnbsp;geen enkel gegeven overgeleverd; het voornaamste dat wij vannbsp;hem weten zijn trieste bijzonderheden van armoede en vervolging.

ANDRIES JANSZ. VAN ZUREN, WERKZAAM 1557-1564 3)

Andries Jansz. van Zuren is een van die boekverkopers die naast hun boekhandel allerlei andere zaken aanpakken. Zowelnbsp;in de periode, waarin wij gegevens hebben over zijn boek- ennbsp;papierhandel, als voor en na die tijd, zien wij hem in verschillendenbsp;stedelijke ambten werkzaamIn 1544 wordt hij aangesteldnbsp;als roedrager, een post die hij ook in 1561, 1562 en 1567 be-

,,Oase suster Mariken is oock seer wel gemoet, ende heeft haer geloof oock oprecht beleden, ende sy begeert daer ooc by te blijuen, so lange daer adem in haer is, sy is sonbsp;vroom ende wel gemoet, dat sy ons allen vermaect ende verblijf’. {Offer des Heeren,nbsp;blz. 263; Bloedig tooneel 11^ blz. 182^).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Offer des Heeren, blz. 590.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bijlagen nr. 103-122a.

Vgl. Geryt Coninck, blz. 23, en Hendrick Dircksz., blz. 140-141.

-ocr page 40-

28 ANDRIES JANSZ. VAN ZUREN, WERKZAAM 1557-1564

kleedt i); in 1561 is zijn broer Thomas borg voor hem, terwijl in 1544 zijn vader dit geweest is. In 1563 wordt hij portier van denbsp;Kruispoort, in 1567 is hij koster van het Heilige Kerstmisgilde,nbsp;terwijl hij in 1571 van de kerkmeesters der Sint Bavokerk denbsp;„visbancken” huurt, en in 1572 een bod doet bij het verpachtennbsp;van de „visscherijexchys”.

Midden tussen deze werkzaamheden valt zijn boekverkoper-schap. Op 14 Augustus 1557 verkrijgt hij de aanbevelingsbrieven van de Haarlemse regering, op 13 September de toestemmingnbsp;van het Hof om boeken te verkopen. Dit echter is het enigenbsp;gegeven, waardoor wij weten dat hij een boekhandel gedrevennbsp;heeft. Wel vinden wij dat hij in 1558 papier aan de stad levert,nbsp;en stedelijke registers inbindt in 1564, terwijl in 1559 en 1560nbsp;zijn broer Thomas van Zuren papier aan de stad verkoopt. Daarnbsp;er evenwel verder van werkzaamheden op dit gebied doornbsp;Thomas niets is te vinden, lijkt het mij aannemelijk dat dezenbsp;niet zelfstandig handel drijft, maar deelgenoot is in Andries’nbsp;zaak, of ditmaal hem vertegenwoordigt.

In materieel opzicht heeft Andries het niet zo ver gebracht als zijn broer, de drukker Jan van Zuren, en anderen zijner familieleden 2). Wel blijkt in 1572 dat hij een huis in de Achtercampnbsp;bezit — hij verkoopt deze woning dan —, maar zowel in 1553 ennbsp;1555 als in 1561 bewoont hij een huis dat hij zeer waarschijnlijknbsp;van Jan van Zuren huurt, respectievelijk in de Coninckstraet,nbsp;en in de Smeestraet vlak bij diens drukkerij 3). Arm is hij overigensnbsp;niet: in 1573 is er — tijdens of na het beleg — voor 32 pond aannbsp;linnen bij hem weggehaald en in 1586 krijgt Jan van Zuren ruimnbsp;40 pond, tweederde gedeelte van een som geld, door Andriesnbsp;voorgeschoten aan het stadsbestuur, toen dit na het beleg geldnbsp;nodig had.

Andries zelf is dan reeds enkele jaren dood: in 1582 verkoopt zijn weduwe, Kathryn Jansdochter *), een kamer in de Cornelis-steeg.

ï) In die jaren krijgt hij, evenals de andere roedragers, 4 pond en 10 schellingen voor zijn tabbaard (,,Andere uuijtgheven van der stede cledinge voor die van de gerechte ende dienaers der voors. stede’*, resp. in Thesauriersrekeningen 1543/4, f. 30b;nbsp;1560/1, f. 20b; 1561/2, f. 18a; 1567, f. 19b).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over ben hfst. III.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Het derde huis na het zijne is ,,thouckhuys van de schoelstege” {Quohier van denbsp;lode penning 1561, f. 39a).

'?) Andries was in 1553 reeds met haar getrouwd: zie bijl, 105.

-ocr page 41-

HOOFDSTUK III

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 1)

Jurist, lid van de Haarlemse vroedschap, tweeëntwintig maal schepen, zesmaal burgemeester, schrijver van vele boeken, ,,treffelijk wiskonstenaar” — dat alles is de man die, nadat Bellaert’snbsp;bedrijf heeft opgehouden te bestaan, aan Haarlem voor het eerstnbsp;weer een belangrijke uitgeverij-drukkerij geeft.

Jan van Zuren (de naam wordt ook Zuyeren, Suren, enz. geschreven) of Johannes Zurenus is de zoon van Jan Gerytsz. van Zuren en stamt uit een oud Haarlems geslacht 2). Jan Gerytsz.nbsp;ging zijn zoon voor in het bekleden van velerlei stedelijke ambten:nbsp;herhaaldelijk was hij schepen en burgemeester, op verschillendenbsp;tijden weesmeester, exuemeester, pachter van de wijnaccijns 3).nbsp;Onder het behartigen van de stedelijke aangelegenheden wenstenbsp;hij echter zijn eigen belangen niet te laten lijden; in Septembernbsp;1525 weigerde hij het tresorierschap te aanvaarden wegens hetnbsp;aantal kinderen, waarvoor hij de kost moest verdienen 1), en innbsp;1546 eiste hij vergoeding voor zijn administratieve bemoeiingennbsp;in zake de bouw van het blokhuis aan de Zijlpoort, waar hij het

1

Zie Bijlagen nr. 124-203; Drukken nr. 3-12. Over Jan van Zuren is geschreven door B. Becker, Iets over lan van Zuren, zijn drukkerij en zijn ,,medeghesellenquot; innbsp;Het Boek 12 (1923), blz. 313-317. De tekst van dit opstel is (zonder de noten) ooknbsp;verschenen in de Catalogus der tentoonstelling van de ontwikkeling der boekdrukkunstnbsp;in Nederland, Haarlem, 1923. Verschillende van de hierna volgende gegevens heb iknbsp;aan prof. dr. B. Becker te danken, terwijl ook Jhr. mr. dr. E. A. van Beresteyn mijnbsp;er enige verschafte.

2) Volgens de familiepapieren, in het bezit van Jhr. mr. dr. E. A. van Beresteyn voerde dit geslacht als wapen ,,in zilver een beurtelings gekanteelde zwarte balk”,

was dat van Jan van Zuren, blijkens de zegels, ,,met een sterretje in de rechterbovenhoek gebroken”.

^) Zie het Naam-register onder de verschillende hoofden en de thesauriersrekeningen niet hun aanhangselen zoals rekeningen van de exuemeesters en de pachters der accijnzen. Het Naam-register is niet geheel betrouwbaar, met name stelt het de ambtennbsp;nu en dan een jaar te vroeg of te laat.

¦1) Thesauriersrekeningen 1525-1526, f. 38b en 2de schutblad.

-ocr page 42-

30 nbsp;nbsp;nbsp;JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

daar aangevoerde materiaal betaalde en de arbeiders hun loon uitkeerde i).

Behalve deze Jan Gerytsz., die op 24 December 1546 overleed, kennen wij van zijn generatie Willem, in 1535 en 1536 vindernbsp;van de Cloveniersdoelen en van 1538 tot 1541 regent van het Sint-Elisabethsgasthuis 2). Hij was getrouwd met Maritje Dirksdochternbsp;(gest. in 1539) 3) en stierf 14 Januari 1546 zonder kinderen achternbsp;te laten; zijn bezittingen liet hij na aan de kinderen van Jannbsp;Gerytsz. en van Sophia of Fije van Zuren ¦*). Vermoedelijk zal dusnbsp;deze Sophia een zuster van Jan Gerytsz. en van Willem geweestnbsp;zijn.

Jan Gerytsz. zelf stierf op 24 December 1546, nadat hij zeven jaren weduwnaar geweest was van zijn tweede vrouw Dieuwernbsp;Claesdr. 5). Van de ,,veelheyt van (zyn) kinderkens” — zes —nbsp;zijn er dan nog vijf in leven: Gerrijt, Thomas, Jan, Cornells ennbsp;Andries^). De eerste — mr. Gerrijt — overleed in 1549 7), denbsp;overige vier hebben de stad gediend in verschillende ambten.nbsp;Over Andries is reeds eerder in dit boek gehandeld »), in welk verband ook een en ander is vermeld over Thomas. Deze laatste isnbsp;schepen geweest, weesmeester, kerkmeester, exuemeester, regentnbsp;van het Sint-Elisabethsgasthuis en van het Heilige Geesthuis »);nbsp;verschillende malen pacht hij de accijnzen op bier, koren ofnbsp;wijn 10). Ook ontmoeten wij hem als reder o). Na de dood van denbsp;schilder Maerten van Heemskerck trouwde hij met diens weduwe.

ï) Vroedschapsresoluties van 26 Mei 1546 (1538-1563, f. 72b).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens het Naam~register, blz. 368 en 434 (toevoeging in hs. in het ex. van hetnbsp;Gemeen te-Archief van Haarlem).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Rekeningen van het besterf geld 1538/9, f. 2a.

‘^) Ibid. 1545/6, f. I Ib. De erfenis schijnt pas in 1554 geregeld te zijn. Vgl. Besterf-geld 1553/4, f. 13a.

3) Ibid. 1545/6, f. 24a, en 1538/9, f. 3a. Uit het feit dat Dieuwer’s goederen aan haar eigen familieleden komen, en niet aan de kinderen Van Zuren, blijkt dat dezenbsp;niet haar eigen kinderen zijn; zij was dus Jan Gerytsz.’ tweede vrouw.

ö) Erm overleed op 7 October 1542. Zie Rekeningen van het Besterf geld 1541/2, f. 23b. ,,Hair vier gebroeders” zijn haar erfgenamen. Is een van de vijf bovengenoemden (Andries?) een zoon uit een ander, vroeger huwelijk? Dit is een veronderstelling van Jhr. mr. dr. E. A. van Beresteyn.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid. 1548/9, f. 12a.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 27-28.

Naam-register en Rekeningen van de exue, passim.

^0) Verpachtingen der accijnzen, passim.

^^) Hof van Holland, Civiele sententiën 1558, nr. 190. Thomas van Zuyeren, Meynaert Gravezoen en Jacob Jansz. Braets, ook uit naam van hun ,,medereeders van zeeckernbsp;karveelschip”, procederen tegen enige burgers van Amsterdam en iemand uit Danzig.

-ocr page 43-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;31

Marjrtgen Gerritsdochter i), van wie Van Mander ons een niet bepaald prettig portret geeft:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. een oude dochter / begaeft

wesende niet met schoonheyt noch wijsheyt / maer met Rijckdom: en soo seer begeerich van ooghen nae ander luyden goet / datsenbsp;veel dinghen cocht sonder betalen / oft vondt eer het verlorennbsp;was / tot groot leetwesen van Marten ...” 2). Thomas zelf behoorde ook tot de vermogende burgers: in 1573 neemt hij deelnbsp;aan de lening van 150.000 gulden, die rijke ingezetenen bijeenbrengen als deel van de som tot afkoop der plundering na hetnbsp;beleg; in 1574 en 1575 rekent de magistraat hem tot degenen dienbsp;het meest kapitaalkrachtig zijn in die tijd van grote armoede,nbsp;en aan wie zij dus vragen kan om bij te springen 3). Vóór 29 Maartnbsp;1579 is hij overleden “j.

Evenmin als Andries tot hoge ambten geroepen, maar waarschijnlijk meer vermogend dan deze, is Cornelis, een zakenman. Hij levert in 1573 turf aan de stad, is borg voor een Amsterdammer die na het beleg hout koopt van de Haarlemse magistraat,nbsp;en levert voor de afkoop der plundering hout en linnen 5). Hijnbsp;vervult administratieve ambten: int het bier- en molengeld vannbsp;1573 tot 1577, is in 1575 helper van de provoost ®). In 1563 ontmoeten wij hem als vinder van de Cloveniersdoelen ’). Ook hijnbsp;behoort tot hen die bijdragen aan de grote lening van 1573, en

1) Zie de revocatie van het testament van Maerten van Heemskerck en Marytgen Gerritsdr. (waarbij de inkomsten van enige stukken land bestemd werden voor armenbsp;meisjes, die op Van Heemskerck’s graf in de Sint Bavo trouwen zouden) op 29 Maartnbsp;1579 en Marytgen’s op dezelfde dag opgestelde nieuwe testament. Zij wordt hierin genoemd: ,,weduwe van wylen mr. Marten Jacobss van Eemskerck schilder in zynennbsp;leven haeren eerderen ende Thomas van Zueren haeren laesten man” (G.A.H., Not.nbsp;Archief 3; 2de Prot. van not. Van Woerden, f. 12a, 13a). — Dat Thomas van Zuerennbsp;na haar dood het land aanvaardde, maar het ook weer moest afstaan, zoals Gonnetnbsp;mededeelt in zijn artikel Mr. Maerten van Heemskerck in B.B.H. 21 (1896), blz. 282-303, a/daar, blz. 293-294, is dus onjuist. Wel zijn er procedures geweest tussen zijnnbsp;erven, die meenden dat het land hun toekwam, en de door de donatie begunstigdenbsp;regenten van het H. Geesthuis, wat uit de stukken de donatie betreffende, blijkt {Inv.nbsp;II, nr. 1611).

^) Schilderboeck, f. 246b.

^) Inv. I, nr. 636 (1573); Burgemeesiersresoluties van 25 Mei 1574 (1538-1589, f- 44b) en 21 October 1575 {ibid., f. 80b). — In 1574 verklaren allen, dat het hunnbsp;Ónmogelijk is, aan de stad te lenen, ,,jae dat meer es dat zij geen maniere en wistennbsp;langer hen ende heure familie te susteneren”.

¦*) Zie boven, noot 1.

’) Turf leverantie: Thesauriersrekeningen 1573, f. 69a; borgstelling: Burgemeesters-resoluiies van 4 November 1574 (1538-1589, f. 19b); bijdrage afkoop plundering: ¦Inu. I, nr. 685 [Achterwesen der borger en).

*') Verpachtingen der accijnzen-, Burgemeestersresoluties van 2 Januari 1574/5 (1538-1589, f. 64b).

r) Naam-register.

-ocr page 44-

32 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 is een van degenen aan wie de stad in 1574 tevergeefs geld tenbsp;leen vraagt i). Zijn vrouw, Katharina Jacobsdochter de Conincknbsp;(een zuster van Marie, Maerten van Heemskerck’s eerste echtgenote), is in 1581 weduwe

Tenslotte: Jan. Van hem weten wij het meest, zijn handtekening kennen wij uit de transportregisters en de verslagen van de verpachtingen der stedelijke accijnzen, waarbij hij ambtshalvenbsp;aanwezig was 3), zijn portret bezitten wij, door Goltzius gegraveerd. De zeventiende-eeuwse Haarlemse schrijvers weiden graagnbsp;over hem uit, en dit niet alleen wegens zijn drukkerij en zijn belangstelling voor de kwestie van de uitvinding der boekdrukkunst,nbsp;die hem tot in alle negentiende- en twintigste-eeuwse verhandelingen een plaats hebben gegeven.

Jan van Zuren is in 1517 geboren'*); voor de eerste maal vinden wij zijn naam wanneer hij op 28 Augustus 1549 totnbsp;schepen wordt benoemd s). In datzelfde jaar ontmoeten wij hemnbsp;ook in de thesauriersrekeningen bij de post losrenten en lijfrenten 6). Wat hij daarvóór gedaan heeft ? Het enige dat wij weten is,nbsp;dat hij „in verscheyden scholen ende universiteyten” heeft gestudeerd’), en wel in de rechten, zoals Schrevelius ons mededeelt 8). Welke hogeschool zijn alma mater was, vertelt noch Vannbsp;Zuren zelf, noch de Haarlemse geschiedschrijver, en nasporingennbsp;in de matrikels van verschillende universiteiten hebben hetnbsp;evenmin aan het licht gebracht. Noch in de studentenlijsten vannbsp;Leuven, Keulen en Rostock, gezochte universiteiten voor denbsp;Nederlandse jeugd, noch in die van Bologna en Orleans, centranbsp;van rechtsstudie, of van Frankfurt an der Oder, Greifswald,nbsp;Oxford en Cambridge, en evenmin onder de Nederlandse studen-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 31, noot 3.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Thesauriersrekeningen 1581, f. 48a: ,,Betaelt Catarina Jacobsdochter weduenbsp;wylen Cornelis van Zuyren . . . over . . . innegehouden jaerl. renten . . . Ixxij £nbsp;xviij SC. iiij d.”. Vgl. ook bijl. 175.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Bijv.: Verpachtingen der accijnzen van 1558/9, 1571, 1580; Transportregistersnbsp;21 September 1570 (1567-1579, f. 78b); Register van scheeps-, bijl- en custingbrievennbsp;18 September 1556 (1556-1574, ongepagineerd).

In 1591 is hij volgens Ampzing 74 jaar oud. Vgl. ook blz. 45 over zijn portret.

3) Vroedschapsresoluties van 28 Augustus 1549 (1538-1563, f. 98a); Thesauriersrekeningen 1548/9, f. 25b (,,andere uuytgheven van der stede cledingen”).

6) Thesauriersrekeningen 1548/9, f. 144b, I62a, enz. De renten die uitbetaald moesten worden aan Jan Gerytsz. van Zueren of zijn erfgenamen, zijn in 1546/7 ennbsp;1547/8 afgegeven op kwitantie van Thomas van Zuyren.

’) Zie bijl. 138.

®) Aldaar, blz. 337 en 338.

-ocr page 45-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;33

ten te Heidelberg en Wittenberg, heb ik hem kunnen ontdekken, terwijl een onderzoek, voor mij ingesteld te Parijs en te Bourgesnbsp;eveneens zonder resultaat is gebleven i). Dat aan het woordnbsp;,,verscheyden” enige overdrijving ten grond ligt, is heel goednbsp;mogelijk. Een fond van waarheid zal echter niet ontbreken,nbsp;want Van Zuren’s geleerdheid wordt herhaaldelijk geroemd, ennbsp;men noemt hem ,,den geleerden en ervaren Zuren, den man / veelnbsp;wetend, uitstekend door wetenschap en verstand” 2). Ook zijnnbsp;schoonzoon, Arnout van Beresteyn, eert hem als zodanig;

Et poterat doctos inter numerarier unus,

Ni hauserat ingenium publica cura bonum 3),

Een kleine aanwijzing is er voor een studietijd te Doornik. Petrus Opmeer studeerde daar nl. — na een verblijf te Leuven —nbsp;wiskunde bij de kerkmeester van de Onze Lieve Vrouwe kerk,nbsp;Claude Warin, hetgeen ons bekend is uit zijn biografie, opgesteldnbsp;door Valerius Andreas en af gedrukt voor in de Nederlandsenbsp;vertaling van de Historia martyrum '*). Voor Van Zuren’snbsp;biografie zou deze mededeling van geen belang zijn, ware hetnbsp;niet dat Opmeer blijk geeft een bijzonderheid over de Haarlem-

In de — over dit tijdvak niet gepubliceerde — matrikels van Leuven (RijksArchief Brussel) heb ik Van Zuren’s naam niet gevonden van 26 Februari 1530 tot en met 28 Februari 1548. Men zie verder: Herman Keussen, Die Matrikel der Univer-sitdt Köln, 138Q bis 1559, 2 dln, Bonn, 1892, 1919 {Publikationen der Gesellschaft fürnbsp;Rheinische Geschichtskunde VIII); Ad. Hofmeister, Die Matrikel der Universitdtnbsp;Rostock I, II, VII, Rostock 1889-1922; Ernst Friedlander en Carolus Malagola, Actanbsp;nationis germanicae universitatis Bononiensis, Berolini, 1887; Album studiosorumnbsp;aurelianensium, natio germanica, 1441-1546, Z. pl. en naam van bewerker, 1877; Ael-tere Universitdts-Matrikeln, hrsg. von Ernst Friedlander, I: Universitdt Frankfurt annbsp;der Oder, II: Universitdt Greifswald, Leipzig 1887, 1893 {Publikationen aus den Kgl.nbsp;Preuss. Staatsarchiven, Bd. 32, 52,); Register of the University of Oxford l (1449-1463;nbsp;1505-1571), ed. by C. W. Boase, Oxford, \8B5; Alumni Oxonienses ... 1500-1714 ...nbsp;by Joseph Foster, I-IV, Oxford a.s.o., 1891-1892; The Book of matriculations andnbsp;degrees ... University of Cambridge from 1544 to 1659, compiled by John Venn andnbsp;J. A. Venn, Cambridge, 1913; J. de Wal, Nederlanders, studenten te Heidelberg, [1386nbsp;tot i6yo] (Mededeelingen Mij. der Ned. Lett. 1886, biz. iij-viij, 1-155); J. C. Schultznbsp;Jacobi, Naamlijst van Nederlanders die van 1502 tot 1560 aan de Hoogeschool te Wittenberg zijn ingeschreven (Oud en nieuw uit de geschiedenis der Nederlandsch-Lutherschenbsp;kerk, uitgeg. door J. C. Schultz Jacobi, I, Rotterdam, 1862, biz. 20-77). — Te Parijs isnbsp;men nog bezig aan dergelijke onderzoekii^en, terwijl te Bourges althans de matrikelsnbsp;veel later (1656) beginnen.

^) Aldus de moderne Nederlandse vertaling van Nicolaes van Wassenaer’s Griekse verzen (Harlemias, Het beleg der stad Haarlem in een Grieksch gedicht verhaald, 1605.nbsp;Opnieuw uitgeg. en met een inl., Holl. vertaling en toelichtingen voorzien door C. G.nbsp;van Walsem, Leiden 1930, blz. 64, 65, vs. 1108-1109).

3) Zie bijl. 197.

‘^) Opmeer, Martelaars-Boek I, blz. 1-6.

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;3

-ocr page 46-

34 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

mer te weten welke wij bij geen der zeventiende-eeuwse schrijvers, die toch zo trots zijn op hun geleerde stadgenoten, aantreffen. Hijnbsp;qualificeert Van Zuren namelijk in de biografie welke hij wijdt aannbsp;Quirinus Talesius, als een „treffelijk wiskonstenaar” i). Het isnbsp;dus mogelijk dat Opmeer en Van Zuren studiegenoten geweestnbsp;zijn. Wel was eerstgenoemde iets jonger — hij werd geboren innbsp;1526 — maar zijn studietijd was reeds in 1546 of 1547 ten einde 2).nbsp;Het ,,wiskonstenaar”-schap wordt ons bevestigd door een kleinenbsp;gebeurtenis in 1577: Jan van Zuren biedt dan aan „mathematicenbsp;... (te) doceren” aan de jonge Leidse hogeschool, een aanbod,nbsp;waarop men niet schijnt te zijn ingegaan.

Na 1549 komt Van Zuren’s naam geregeld voor in de vroed-schapsresoluties bij de opgave van de ter vergadering aanwezige personen als schepen of vroedschap, en in 1561/2, 1562/3, 1567/8,nbsp;1568/9, 1569/70, 1573/4 als burgemeester. Daarnaast fungeertnbsp;hij nog als wees- en kerkmeester 3).

Herhaaldelijk is hij op reis ter behartiging van de stadszaken. Voor de eerste maal in 1555, als hij naar Brussel gaat om het antwoord van de Haarlemse magistraat te brengen op het verzoeknbsp;om een bede; dan in 1558, wanneer de dagvaart te Brussel gehouden wordt, daarna bijna jaarlijks naar Brussel, Antwerpen,nbsp;’s-Gravenhage of een andere plaats in de Noordelijke of Zuidelijkenbsp;Nederlanden, tot in 1590 *). O.a. wordt hij afgevaardigd naar denbsp;vergaderingen die in 1584 te Delft gehouden worden om ordenbsp;op ’s lands zaken te stellen na de dood van Willem van Oranje 5).nbsp;Dikwijls wordt hij uitgezonden voor waterschapszaken: hij heeftnbsp;besprekingen met de Ingelanden van Rijnland, met de Statennbsp;(over de sluis bij Spaarndam en de bedijking van de Wijkermeer),nbsp;hij brengt er bezoeken voor aan Egmond, Petten en Alkmaar «). Ofnbsp;men zijn juridische kennis nodig had of dat hij ook de expert van

1) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar II, blz. 186. In de oorspronkelijke (Latijnse) editie van 1625: blz. 110.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens Valerius Andreas trouwde hij, na terugkeer in Holland, op 21-jarigenbsp;leeftijd {t.a.p., blz. 2).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Naam-register.

Vroedschapsresoluties van 10 Oct. 1555 (1538-1563, f. 169b), 4 Febr. 1557/8 (f. 197b) en de Thesauriersrekeningen onder de post ,,Ander uutgeven van reysen bynbsp;die van de gerechte, vroescap ende anderen van der voors. stede weegen gedaen”.nbsp;3) Thesauriersrekeningen 1584, f. 21b.

6) Bijv. Rijnland: Thesauriersrekeningen 1563, f. 28a; Spaarndammer sluis: ibid. 1581, f. 19a; 1584, f. 25b, 26a; Wijkermeer: ibid. 1580, f. 34a, b, 37a, b, 38 a, 44a, 45a;nbsp;1587, f. 20a; Egmond enz.: 1566, f. 34a; 1570, f. 44a; 1571, f. 43a, 45a, 53 b, 59b, 63b;nbsp;enz.

-ocr page 47-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1.564 nbsp;nbsp;nbsp;35

het stadsbestuur was op waterbouwkundig gebied, kunnen wij uit de thesauriersrekeningen niet opmaken. Wel zal zijn rechtskennisnbsp;nodig geweest zijn in 1558 bij het onderzoek of in de keuren veranderingen aangebracht moeten worden, in 1561 bij het vergelijkennbsp;van de artikelen van de tiende penning, in 1578 bij een kwestienbsp;over huishuur, evenals voor het beslechten van het geschil tussennbsp;Sebastiaen Craenhals, schout van Haarlem, en het domkapittelnbsp;van Heilo over de inkomsten van de kloostergoederen in 1575 i),nbsp;en in de eindeloos slepende zaak met de abt van Mariënwaardnbsp;over het af staan van het Witteherenklooster 2).

Ook financiële zaken zijn door hem behartigd; hij is taxateur voor de aanslag in de tiende penning in 1559; hij helpt in 1572nbsp;een lijst opmaken van de goederen der gevluchte ballingen, ennbsp;is auditeur van de rekening van de ,,Hontsbossche” in 1581 3).

Van nog enkele zaken weten wij, dat ze aan Van Zuren zijn toevertrouwd. Wanneer er in 1579 een opvolger moet komennbsp;voor de stadsorganist mr. Floris van Adrichem, benoemen Vannbsp;Zuren en Jan Gael Claesz., als schepenen daartoe door de magistraat gemachtigd, Philips Jansz. van Velsen'*); in 1582 reistnbsp;Van Zuren met Nicolaes van der Laen en Gerrit Stuver naarnbsp;Leiden „omme te vernemen naer een superintendent over denbsp;grote schole” s). Of men hem in het eerste geval alleen het contract liet opmaken, of ook de muzikale talenten van de te benoemen organist liet keuren ? Toen men hem uitkoos om naarnbsp;Leiden te gaan in zake de benoeming van een nieuwe onderwijzer

1) nbsp;nbsp;nbsp;Onderzoek der keuren: Burgemeestersresoluties van 3 November 1558 (1515-1565,nbsp;f. 106a); 10e penning: Vroedschapsresoluties van 20 Juni 1561 (1538-1563, f. 264b);nbsp;huishuur: Thesauriersrekeningen 1578, f. 50b; zaak-Craenhals: B.B.H. 31 (1908),nbsp;blz. 295-296, in een artikel van C. W. Bruinvis over Het klooster ,,De Blinkenquot; tenbsp;Heilo, naar gegevens berustende op het Gemeente-Archief van Alkmaar.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Thesauriersrekeningen 1558/9, f. 46a; vgl. A. J. Enschedé, Aanteekeningen betreffende het Witteheerenklooster, genaamd St. Anthonie's Boomgaard in Verslag over denbsp;geschiedenis en den eigendom van het Sint Elizabeth's of Groote Gasthuis, Haarlem, 1860,nbsp;met vele bijlagen over de jaren 1484 tot 1599.

In de vroedschapsvergadering van 1 Juni 1570 werd besloten het voorstel van Jan van Zuren, naar Rome te gaan om van de Paus hulp te krijgen tegen een lastige abt,nbsp;te aanvaarden {Vroedschapsresoluties 1563-1577, f. 223a). Wegens het sterven vannbsp;de abt ging de reis echter niet door.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Tiende penning: Thesauriersrekeningen 1558/9, f. 90b, 91a; goederen der ballingen: ibid., 1572, f. 44a; rekening van de Hontsbosch: ibid., 1581, f. 21a.

“*) Vroedschapsresoluties van 17 November 1579 (1579-1582, f. 1 la). Volgens de Thesauriersrekeningen wordt in 1578 nog salaris uitbetaald aan ,,mr. Floris” over ,,drienbsp;vierendel jaers”.

^) Thesauriersrekeningen 1582, f. 24a.

-ocr page 48-

36 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

aan het gymnasium, zal men dit zeker gedaan hebben uit hoofde van zijn ontwikkeling en zijn belangstelling voor culturelenbsp;zaken. — Een representatieve taak vervult hij in 1570, wanneernbsp;hij met Hendrik van Wamelen, eveneens burgemeester van Haarlem, te Nijmegen aanwezig is om de nieuwe koningin van Spanje,nbsp;Anna van Oostenrijk, op haar doorreis te verwelkomen i).

Zoals wij zagen, heeft Van Zuren al deze ambten bekleed en al deze diensten voor de stad verricht zowel onder de Spaansenbsp;regering als nadat Haarlem zich had aangesloten bij de partijnbsp;van de Pacificatie van Gent. In 1572 is hij schepen en als zodanignbsp;aanwezig op de vroedschapsvergadering van 3 December, waarinnbsp;besloten wordt afgezanten naar Don Frederik, toen te Amsterdam, te zenden om over de onderwerping te onderhandelen 2).nbsp;Wanneer dan ook Marnix de wet komt verzetten, behoort hij totnbsp;degenen, die enige dagen in hun huis worden vastgehouden 3).nbsp;Bij de besprekingen omtrent de overgave der stad speelt hij eennbsp;belangrijke rol, getuige de verklaringen die voor de notarissennbsp;Jan van Waert en Michiel van Woerden afgelegd worden: hijnbsp;is lid van de commissie die naar het leger van Don Frederik wordtnbsp;gezonden, en gedaan krijgt dat de afkoopsom van de plunderingnbsp;verlaagd wordt van 300.000 tot 240.000 gulden (waar de waardenbsp;van al wat men „onder de soldaten van die van Haerlem soudenbsp;bevinden”, nog van mocht worden afgetrokken), en hij behoortnbsp;tot de kleine groep die de definitieve voorwaarden van Donnbsp;Frederik tenslotte aanvaardt ^).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Na het beleg wordt Van Zuren burgemeester, in welke functie hij in 1573 naar Alva, die te Amsterdam verblijft, reist, om vermindering van de bezetting te vragen wegens de grote ellendenbsp;in de deerlijk verarmde stad s). Zijn koningsgezinde houding

1) nbsp;nbsp;nbsp;Thesauriersrekeningen 1570, i. 49a.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Bor I, bk. 6, blz. 4202-421 k

3) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid., blz. 4222; ,,en sijn eenige van den ouden wet (die in de reise om aen Donnbsp;Frederico te trecken geconsenteert hadden) in hare huisen bewaert”. Opmeer,nbsp;Martelaars-Boek 11, blz. 186, geeft enige namen: Pieter Kies, Rosenveld, Talesius,nbsp;Surenius, Johannes Tinctor; Schrevelius (blz. 89) eveneens.

'*) Zie in het Haarlemse Gemeente-Archief de stukken over het beleg: Inv. I, nr. 636, 638, 641, 643, 644, 649, 656, enz. enz. De bovenbedoelde verklaringen vindt mennbsp;in nr. 641; eveneens in het le protocol van notaris Van Woerden [Not. Archief 3), f.nbsp;8b-10b. Verschillende acten zijn uitgegeven door J. van de Capelle, Belangrijke stukken voor geschied- en oudheidkunde) zijnde bijlagen en aanteekeningen betrekkelijk hetnbsp;beleg en de verdediging van Haarlem in i572-i5’;3, Schoonhoven, 1844.

5) Thesauriersrekeningen 1573, f. 34a.

-ocr page 49-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;37

wijzigt zich echter in de volgende jaren. Onder de „Namen van XLVI. Burgeren van Haerlem den Prinze van Oranjen ende Vrij-heyd van ’t Vaderland onder het Spaensche jock toegedaen”,nbsp;door Ampzing opgesomd i), vinden wij ook Van Zuren; wij mogennbsp;dus aannemen dat hij van harte heeft meegewerkt om Haarlemnbsp;de Pacificatie van Gent te doen aanvaarden, hetzij uit politiekenbsp;overtuiging, hetzij louter uit het oogpunt van het belang en hetnbsp;welvaren der stad. Hij blijft haar regelmatig dienen als vroedschap of schepen, en wanneer in 1583 de Prins — op verzoek vannbsp;de raad — de magistraatsverkiezing definitief regelt en 32 radennbsp;voor het leven benoemt, is ook Van Zuren onder hen 2).

Voor het laatst zien wij hem ter raadszitting aanwezig op 31 December 1590; op de vergadering van 3 September daaropvolgend ,,gehouden tot nominatie van eenen vroetschap innbsp;plaetse van den afgestorven mr. Jan van Zueren”, wordt Dam-mas Jacobsz. tot zijn opvolger gekozen 3). Ampzing vermeldt denbsp;datum van zijn dood: 10 Mei 1591 4).

Van Zuren schijnt dus een van die magistraatspersonen geweest te zijn die, in het begin aarzelend staande tegenover de opstand (niet het minst wegens de daden der Geuzen), zich opnbsp;den duur aansloten bij Oranje, die nooit zijn gaan behoren totnbsp;de drijvers, noch tot de enthousiaste voortrekkers, maar vannbsp;harte meewerkten toen de zaken eenmaal gevorderd waren, zichnbsp;neerleggend bij de toestand en zich aanpassend bij wat voor denbsp;stad en henzelf de beste oplossing scheen.

Dat hij niet gebroken heeft met de Katholieke godsdienst, blijkt ons door een gebeurtenis in 1581. In April van dit jaarnbsp;neemt Gerrit van Ravensberghe het initiatief tot een beroep opnbsp;de Prins van Oranje tegen de Calvinisten die zich in strijd met denbsp;satisfactie van 1577 hoe langer hoe meer rechten aanmatigden.nbsp;,,Ende nu” — na een gesprek met Coornhert — „al staende ommenbsp;naer huys te gaen / viel hy in propooste van de R. Excercitie /nbsp;segghende: lek duchte datse ons eer ten laetsten hier (soo nunbsp;rontsom gheschiet) sal benomen worden / ende dat hy niet quaadtnbsp;en dochte om sijn consciëntie te voldoene dat hy met andere

0 Aldaar, blz. 288.

2) G.A.H., Inv. hss., nr. 8.

Vroedschapsresoluties 1589-1596, resp. f. 95b en 114a. •*) Aldaar, blz. 104.

-ocr page 50-

38 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

Catholijcken aen sijn Excel, souden versoecken maintenue van de selve excercitie”. Ravensberghe wendt zich daarom tot Coorn-hert die als notaris de bekende ,,Requeste der Catholijcken totnbsp;Haerlem” opstelt i). Onder hen wier handtekening gevraagdnbsp;wordt, is Jan van Zuren, die echter weigert, niet uit godsdienstigenbsp;overtuiging, maar aan voerende ,,voor excuis / dat hy wesendenbsp;in de Magistraet niet goed vond die te tekenen” 2).

In overeenstemming hiermee is het feit, dat wij Van Zuren in 1573 en 1580 aantreffen als ,,waerlyck voocht” van het Begijnhof, evenals het ontbreken van de naam Van Zuren in de lidmatenboeken der Nederlands Hervormde kerk, totdat op 13 Juninbsp;1605 een zekere „Mariken Jans van Zuyren, woont op tbagyn-hoff” zich aansluit bij de Gereformeerden 3). Na 1578 is dan ooknbsp;geen der Van Zurens meer kerkmeester “).

Van Zuren stelt echter stellig belang in moderne godsdienstige stromingen. Twee voorbeelden daarvan zijn er. Het eerste deeltnbsp;Pieter Bor ons mee in zijn historiewerk 5). — In 1578 trekt denbsp;medicus-philosoof Justus Velsius Haganus die zich in Duitslandnbsp;reeds veel met theologische vragen had bezig gehouden «), in Hol-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Afgedrukt met bijbehorende stukken: W.W.C. I, f. 545a-550b; zie ook Bor II,nbsp;bk. 16, blz. 2541-2582; Ampzing, blz. 470-482. Het citaat: W.W.C. I, f. 546b2-547a^.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Bor, t.a.p., blz. 254i. Ook Coornhert zelf en Gerard Stuver weigeren te tekenen. Zie Bor, t.a.p., blz. 254i, 257, 258; W.W.C. I, f. 550a2-550b, 547ai; Ampzing,nbsp;blz. 471, 480-482.

gt;) Is Mariken een dochter van mr. Jan? Dit is wel mogelijk, daar mij een andere Jan van Zuren niet bekend is. Zij moet dan echter reeds eerder uit de gunst geweestnbsp;zijn bij haar familieleden: zie de acten waarin de dochters van Jan van Zuren genoemdnbsp;worden, op blz. 41, noot 3. Mariken is hier niet bij.

*) Naam-register. — Ook een schoonzoon, Arnout van Beresteyn, is Katholiek. Op 2 Mei 1597 wordt hij door de Haarlemse schout vervolgd, omdat hij in zijn woningnbsp;— het huis van Jan van Zuren — samenkomsten heeft gehouden waar ,,missen endenbsp;pausselicke superstitiën zyn geexerceertquot;. Zie G.A.H., Rollen van den Hoofdofficiernbsp;1592-1598, f. 80a; in het corresponderende Crimineel ofte correctieboeck (1583-1601,nbsp;f. 160a) wordt echter gesproken van ,,zyne huysinge by mr. Jan van Enchuysen bewoont werdende” (diens sententie t.a.p., f. 159a), zodat Van Beresteyn er toen blijkbaar niet zelf woonde. — Vgl. ook het gedicht, door Van Beresteyn aan zijn schoonvader gewijd (bijl. 197), waarin hij spreekt van ,,haud fictae religionis amor”.

ï) ^Z^iaarn,bk. 13, blz. 212-23.

6) Zie over hem Christiaan Sepp, Kerkhistorische studiën, Leiden, 1885, blz. 91-179, die nagaat wat er over zijn leven en werkzaamheden bekend is, en zijn moeilijk,nbsp;prikkelbaar en aanmatigend karakter schetst. ,,Hy was”, zegt Ampzing, ,,in desenbsp;tijd als hy hem voor sodanigen Theologus ende van God gesonden Dienaer Gods uytnbsp;gaf een geheel oud man / so dat enige meenden / dat hy door te veel studerens innbsp;sijn ouderdom / in sijn verstand ende sinnen gekrenkt was: andere hielden daer seernbsp;veel van / rnaer het beroemen van het doen sijnder myrakelen / daer niet van en quamnbsp;/ benam hem alle sijne aensienlickheyd / ende kreeg weynig aenhangs / die nochtansnbsp;scheen dat hy sochte” (blz. 459).

-ocr page 51-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;39

land de steden langs, bewerende door God gezonden te zijn om de mensen tegen het eeuwig verderf te waarschuwen, en er zichnbsp;op beroemend, wonderen te kunnen doen. Na een verblijf tenbsp;Leiden, waar hij eerst grote toeloop heeft, maar daarna door denbsp;magistraat uit de stad wordt gezet, houdt hij zich een tijdlangnbsp;te Haarlem op — hij tracht hier tevergeefs de oude Gerrit vannbsp;Ravensberghe te genezen van zijn blindheid — en bij deze gelegenheid vindt hij gastvrijheid bij Jan van Zuren.

Het tweede voorbeeld van belangstelling voor andere levens-gidsen dan de Katholieke kerk en haar dienaren is bekend gemaakt door Prof. Becker in zijn Bronnen tot de kennis van het leven en de werken van Dirck Volckertszoon Coornhert. Brief nr. 21nbsp;daarvan i) — jammer genoeg ongedateerd — is gericht aan eennbsp;„domine consul” die in ,,mathematische boecken” de „sterre-konst” zoekt. Coornhert richt zich hierin dus tot een burgemeester, en Becker’s veronderstelling dat dit Van Zuren is, die wijnbsp;immers kennen als een ,,treffelijk wiskunstenaar” 2), vindt bevestiging in de voorrede die laatstgenoemde schreef voor De zee-vaert ende onderwijsinge der gantscher Oostersche ende Westerschenbsp;Zee-vaerwater van zijn stadgenoot, stuurman Adriaen Gerritsz.nbsp;(Amsterdam, Cornelis Claesz., 1588). Hierin gedenkt hij hun gemeenschappelijke belangstelling voor de sterrekunde „als dienbsp;met zijn persoon ouer langhe laren seer ouer groote vruntschap,nbsp;conuersatie ende handelinge (Astronomie aengaende als hy bynbsp;huys was) ghehadt hebbe” 2). Wat nu de brief van Coornhertnbsp;betreft, de schrijver wil van enkele boeken, die Van Zuren hemnbsp;geleend heeft, niets weten, en stuurt ze hem terug met enkelenbsp;vrij scherpe woorden: ,,Ic heb oock noyt bestaen u mynenbsp;opiniën vroet te maken, maer ooc niet konnen toestemmen unbsp;wonderlycke absurden. Is u dat leedt, wat can icx beteren? Dusnbsp;doet wel, hout u rust ende laet mij in rusten. Wandelt ghy — lus-tet u — by den sterre in den hemel, ick dencke metten leijtsterrenbsp;Christo in my opt er aerden te wandelen. Licht mij die niet ge-noech om my selve te kennen — ick weet anders —¦ dan zoudenbsp;ic mogen by U.E. ende desselfs mathematische boecken de ster-

ï) Aldaar, blz. 230.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 34.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Het enig bekende ex. is in het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage. C. P.nbsp;Burger Jr. wijdde er in Het Boek 2 een artikel aan: Oude Hollandsche zeevaart-uit-gaven: ,,De zeevaerf’, van Adriaen Gerritsz.

-ocr page 52-

40 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 rekonst soecken. Die behoeve ic nu noch niet, Godt danck”.

Wat uit de bovengenoemde brief over de verhouding tussen Coornhert en Van Zuren blijkt, is een der weinige gegevens dienbsp;wij hierover bezitten. Dezelfde brief spreekt van „oude jonst”,nbsp;die er tussen hen bestaat, maar toont ook dat er aan hun verhouding op dat ogenblik wel iets ontbreekt: ,,U.E. zendt mynbsp;d’eene onvriendelycke brief op d’ander, daerinne gy mij beschul-dicht van zaken, waeraf ic mij onschuldich wete. Maer ick weetnbsp;dat voorzeker, dat u quaet aanseggen noch al veel minder is dannbsp;myn joncheijt is geweest voor Gode, niettegenstaende mynnbsp;wandel altyt voor den menschen onberispelyck is gebleken”. Vannbsp;Zuren is blijkbaar de aanvallende partij. Geen woncjer dat vannbsp;de ,,oude jonst” weinig of niets is te merken in het werk vannbsp;Coornhert. Geen enkel zijner boeken heeft hij aan Van Zurennbsp;opgedragen. Wel veronderstelt Prof. Becker, dat Coornhert Jannbsp;van Zuren sprekend inleidt in zijn samenspraak tussen de „Astro-logus A” en de ,,Rentier B” over de kwestie ,,Of Toornigheydtnbsp;den Toornigen zy aengeboren”, de twaalfde der Verscheydennbsp;T’samenspraken i). Naar aanleiding van een driftige boze boernbsp;die zijn knecht slaat, merkt A op: ,,Hy en machs niet beteren...nbsp;Die Landtman is toornigh van natueren / nadien nu natuerenbsp;gaet boven die Deere / wie mach sijn aenghebooren natuerenbsp;verwinnen? Tis wonder wat onvermijdelijcker werckinghenbsp;ende kracht die influentie der sterren hebben inder menschennbsp;lichamen”. B. bestrijdt dit door zijn opvatting dat niets ennbsp;niemand van het geschapene van nature zondig is, en de ,,astro-logus” belooft ten slotte de woorden van zijn tegenstander nognbsp;eens goed te zullen overwegen.

Tweemaal nog zien wij Van Zuren en Coornhert in contact met elkaar. De eerste keer op een samenkomst, 6 Februari 1579 tennbsp;huize van Nicolaes van der Laen gehouden, waar Coornhert disputeert met de Haarlemse predikanten 2). Van der Laen heeftnbsp;Coornhert uitgenodigd om nader in te gaan op de vraag naar denbsp;waarheden, in de catechismus vervat, waarop laatstgenoemdenbsp;verzocht heeft liever eerst ,,mondtlijck hier af te confereren”.

1) nbsp;nbsp;nbsp;W.W.C. I, f. 446b2-448ai.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Het verslag van het daar besprokene is in 1610 uitgegeven door Jasper Tournaynbsp;te Gouda onder de titel; Van de erfzonde. Disputatie tusschen de predicanten tot Haarlem ende D. V. Coornhert (Beschreven; B.B.: C 55).

-ocr page 53-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;41

Daarop stelt Van der Laen een dag vast, waarop te zijnen huize over deze kwestie gesproken kan worden, en hij verzoekt Coorn-hert als toehoorder Gerrit Stuver mee te nemen, ,,ende nochnbsp;eenen”; de predikanten zullen ook zorgen voor een getuige.nbsp;Terwijl nu de laatsten Thomas Thomasz. kiezen (magistraatslid,nbsp;en tekenaar van de bekende kaart van Haarlem na de brand vannbsp;1576), vraagt Coornhert Jan van Zuren hem te vergezellen, ennbsp;deze neemt dit aan — een bewijs zowel van Coornhert’s vertrouwen in zijn persoon en oordeel, als van Van Zuren’s belangstellingnbsp;voor godsdienstige vraagstukken. ,,I. Zurenus” en ,,Mr. Gerritnbsp;Stuver” ondertekenen dan ook op verzoek van Coornhert hetnbsp;verslag: een aanwijzing dat zij inderdaad vertrouwenspersonennbsp;zijn.

De tweede maal zien wij hen weer bij een dergelijke gelegenheid in aanraking met elkaar, nl. bij het twistgesprek tussen Coornhert en de Leidse hoogleraar Adriaan Saravia over eerst-genoemde’s Proeve van de Heydelberghsche Caiechismo (Z.p. ennbsp;n.v. dr., 1582). Nu echter is Van Zuren de officiële vertegenwoordiger van de Haarlemse magistraat i).

Iets aan de weet te komen over Van Zuren’s verhouding tot andere personen van zijn tijd is niet gemakkelijk. In de eerstenbsp;plaats denken wij aan de inwoners van zijn vaderstad, en hetnbsp;meest voor de hand ligt het dan uit te gaan van zijn gezin. Vannbsp;Zuren was getrouwd met Claesge Claesdochter Maertens, eennbsp;kleindochter van de Leidse burgemeester Maerten Pietersz. 2);nbsp;zij hadden vijf, misschien zes dochters: Aeff, Cornelia, Dieuwer,nbsp;Belie, en Emerentia, mogelijk hoorde ook de straks genoemdenbsp;Mariken er bij. Aeff trouwde met Adriaen van Teylingen, Cornelia met Dirck Spycker, Emerentia met Arnout van Bere-steyn 3), alle drie leden van bekende Haarlemse families, wier

M Thesauriersrekeningen 1583, f. 26b, 27a. Een verslag van het dispuut: W.W.C. III, f. 436ai-464b2. Vgl. ook Becker, Bronnen Coornherty blz. 86-90.

Civiele sententies Hof van Holland 1640, nr. 105 {A.R.A.).

3) In het testament van Dieuwer, opgemaakt door notaris Adr. Willems op 15 Mei 1587 {$e protocol van not. Willems, Not. Archief 33, f. 80a) worden genoemd haarnbsp;zusters Cornelia en Ermgaert en ,,haeren oudsten overleden zusters dochtere ge-naempt Aefgen Adriaensdr. van Teylingen”. Bij de losrenten, genoemd in de papierennbsp;van de Rekenkamer Holland B, Kennemerland 1594, f. 191a (A.R.A.) wordt er eennbsp;vermeld, uitgekeerd aan ,,Mr. Dirck Spycker als man ende voocht van Cornelia vannbsp;Zuyren”. Ibid., 1578, f. 103a komep voor ,,Cornelia, Emerentiana ende Dieuwertgennbsp;van Zuyren als erffgenaemen van Belytgen van Zuyren, in haer leven baghyn uptennbsp;grooten hoff”.

-ocr page 54-

42 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

namen wij telkens onder die der magistraatspersonen aantreffen gt;).

Oorspronkelijk had Van Zuren, evenals zijn vader in 1525, er wel eens over geklaagd, dat het moeilijk was voor zoveel mondennbsp;de kost te verdienen. Dit was in 1565: hij was als schepen herkozen, maar protesteerde tegen de herbenoeming, omdat dezenbsp;niet bevorderlijk zou zijn voor de goede gang van zijn huiselijkenbsp;zaken. Liever zou hij ,,in rustenquot; blijven, ,,te meer gemerct zynenbsp;kinderkens vele ende zyne incomsten nyet over groot waren”.nbsp;Bij deze gelegenheid stelde hij dan ook voor om de schepenennbsp;een vergoeding toe te kennen voor hun diensten; en in eennbsp;vergadering van enkele maanden later wordt, hoewel van presentiegeld geen sprake is, in zoverre tegemoetgekomen aan zijnnbsp;bezwaren, dat niemand langer dan twee jaren zitting zal behoeven te nemen als schepen, „omme een jaer of meer te rustennbsp;ende tot heure huyslycke zaicken te vaceren” 2).

Waarmee Van Zuren zijn geld verdiende buiten de emolumenten die hij ontving uit hoofde van zijn stedelijke ambten, is niet bekend. Een tijdlang heeft hij een soort internaat: in zijn verzoeknbsp;om vergoeding voor het schepenambt deelt hij mee, dat hij „zonbsp;tot voirderinge van zynen huyse ende nutbaerheyt van de gemeente bestaen hadde kinderen in den kost te ontfangen endenbsp;dye te onderwysen”. Weer een jaar later (1566) probeert hij hetnbsp;pensionarisschap van de stad te bemachtigen. Cornelis vannbsp;Alckemade, de vorige pensionaris, is gestorven, en men aarzeltnbsp;„of men in desen zorchlycken tyden een pensionaris aen zoudenbsp;nemen dan nyet, ende indien men een aen wilde nemen, of mennbsp;zoude nemen een poirter dan een vreemde”. Nadat de sollicitatienbsp;van notaris Jan Muntingh is terzijde gelegd, biedt Jan van Zurennbsp;zich aan. Maar hoewel er een stroming is om iemand uit de raadnbsp;te kiezen, opdat geen vreemde van de geheime aangelegenheden

Cornelia sterft tussen 11 en 17 April \60S {Begraafboek, i.d.). Emerentia trouwt te Haarlem 20 Augustus 1581 met Arnout van Beresteyn, die op 23 Januari 1612 aldaarnbsp;overlijdt; zij hertrouwt met Cornelis Boom.en sterft c. 5 October 1624 {Geboorte- ennbsp;Trouw-boeck van Cornelis Gijsbregtsz. van Beresteyn, in De Navorscher 1903, blz. 230;nbsp;Begraafboek, i.d. 6-13 Oct. 1624).

1) Ook Coornhert ging met velen van hen om. Zo zien wij o.a. — deze bijzonderheid dank ik aan prof. dr. B. Becker — de naam ,,Bereztein” in de beginletters derstro-phen van een der liederen van zijn Lied-boeck (lied 37: ,,Begint o ziel een Liedekynnbsp;Van een rechtvaardigh oordeel ghoed”).

“) Vgl. Blok, Geschiedenis Holl. stad II, blz. 97-98.

-ocr page 55-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;43

op de hoogte zal komen, schijnt men Van Zuren toch niet de geschikte figuur te vinden. Zelfs wanneer de gekozene, Nicolaesnbsp;van der Laen, hem als adjunct-pensionaris wenst, houdt mennbsp;het er liever op, dat hij „int reysen ende andere affairen totnbsp;adjunct hebben (zal) dengeenen uuyter wet ofte vroetscappen,nbsp;die zyne medeburgemeesteren mit hem daertoe zullen nomineren”. Jammer genoeg zijn de besluiten niet met redenen omkleed 1).

Uit verschillende feiten bhjkt overigens Van Zuren’s welgesteldheid. Hij heeft in het centrum van de stad een aanzienlijk huis, voordien in het bezit van zijn vader: het oude Haarlemsenbsp;raadhuis, door Ampzing geprezen als;

Dat treffelijk gebou / dat aen de Smede-straet /

En op den hoek van ’t Sand / of Markt / noch heden staet /

Wel-eer Surenus huys .

Ook bezit hij verschillende huizen en erven in de Smeestraet, in de Slickstege en in de buurt van de Wijngaertstraet, ennbsp;heeft hij land buiten de wallen. Bij de koop en verkoop vannbsp;huizen zien wij zijn naam herhaaldelijk in de transportregisters.nbsp;In 1573 neemt ook hij deel aan de grote lening van 150.000 guldennbsp;voor het afkopen der plundering, en in de lijsten der losrentennbsp;wordt hij telkens genoemd 3).

Wij willen echter terugkeren tot de vraag in welke kring Van Zuren leefde. Uit de hierboven gebleken voorkeur van Nicolaesnbsp;van der Laen — een voorkeur die niet overeenstemde met dienbsp;van de meerderheid van de raad — mogen wij misschien eennbsp;intiemere dan de collegiale verhouding tussen Van der Laen ennbsp;Van Zuren afleiden, dwingend is deze gevolgtrekking niet ‘f).nbsp;Met Pieter Jansz. Raet, een zijner compagnons in het drukkers-bedrijf, heeft Van Zuren stellig vriendschappelijke relaties onder-

gt;) Zie bijl. 153-155. — Is een weerklank van zicli-tekort-gedaan-voelen merkbaar in de regels 12-13 van Arnold van Beresteyn’s reeds eerder (blz. 33, 38, noot 4) genoemde ,,de socero suo . . . Carmen” ?

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ampzing, blz. 53. Het huis is nu het verenigingsgebouw der vereniging „Haer-lem” (Groote Markt 17).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie de thesauriersrekeningen bij de posten voor lijf- en losrenten.

¦•j Zie over Nicolaes van der Laen: Becker, Bronnen Coornhert, vooral blz. 27, noot 1.

-ocr page 56-

44 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

houden. Veel is over Raet niet bekend i); enkele losse gegevens mogen volgen. Hij is de natuurlijke zoon van Jan Pietersz. Raet 2)nbsp;en trouwt met Erm Coenraetsdr. Hasselaer. Van beroep is hijnbsp;moutmaker („coorncoper” wordt hij genoemd in de Vroed-schafsresolutiên van 1565 3)); verder is hij in 1566 vroedschap,nbsp;in 1571 en 1572 stads „fabrijk” en o.a. gedurende het beleg schepen;nbsp;in 1563 pacht hij het pondgeld en wordt hij benoemd tot adjunctnbsp;van de rentmeester van Rijnland •?). Op 28 December 1572nbsp;sneuvelt hij, een der slachtoffers van een in die tijd nog weinignbsp;doden eisende vijandelijke aanval met „grof geschut” s). Een gedenksteen in de Sint Bavo bewaart de herinnering aan zijnnbsp;dood 6).

Ook Willem Adriaensz. ’), eveneens Van Zuren’s medewerker in de drukkerij en, als Raet, moutmaker, sterft omstreeks dezenbsp;tijd; in 1573 int zijn weduwe enkele losrenten «). Hij is echter veelnbsp;jonger dan Van Zuren — geboren in 1531 1 2) — en wij vinden geennbsp;bewijs van nader contact tussen deze beiden, terwijl dit wel hetnbsp;geval is met Van Zuren en Raet: Van Zuren treedt op als voogdnbsp;voor de kinderen van de laatste (1578, 1580).

Ook Maerten van Heemskerck behoort, zoals wij gezien hebben, tot deze kring. Hij treedt op als peet van Duyfgen, dochter van Cornells Gijsbregtsz. van Beresteyn 10), en benoemt Vannbsp;Zuren en Hendrik van Wamelen tot de uitvoerders van zijnnbsp;testament, waarvoor hij hun „twee schoone taferelen” belooft u).nbsp;In Van Zuren’s jonge jaren heeft hij diens portret geschilderd.

1

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over Raet: Becker, Bronnen Coornhert, blz. 9, noot 5. Enkele der gegevensnbsp;zijn hieraan ontleend: voor deze wordt verder geen bron opgegeven.

2) nbsp;nbsp;nbsp;G.A.H., Archief van het Sint Elisabeihsgasthuis, Inv., nr. 89 (Procedure van Kerk-meesteren van St. Bavokerk, impetranten, contra Pieter Jansz. Raidt en Dircknbsp;Jacobsz. de Vries, gedaagden, omtrent de nalatenschap van Jan Pietersz. Raidt).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Naamregister; Vroedschapsresoluties 1563-1577, t. 53a en 56a.

2

Resp. Thesauriersrekeningen 1571, f. 26a; 1572, f. 28a; 1563, f. 4b; Vroedschapsresoluties 1563-1577, f. 145a.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Ampzing, blz. 191.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Allan III, blz. 387-388. — Vgl. over Raet nog blz. 49, 50-51.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over Willem Adriaensz.; Becker, Bronnen Coornhert, blz. 9, noot 4. In 1565nbsp;doet Adriaensz. verschillende malen een bod bij de verpachtingen der accijnzen.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Thesauriersrekeningen 1573, f. 146a, 160b.

Becker, Bronnen Coornhert, t.a.p.

10) nbsp;nbsp;nbsp;12 Jan. 1561. Zie Geboorte- en trouw-boeck van Cornelis Gijsbregtsz. van Beresteynnbsp;in De Navorscher 1903, blz. 112. — Arnout of Arent, Van Zuren’s latere schoonzoon,nbsp;is haar broer.

11) nbsp;nbsp;nbsp;B. H. Klönne, Het trouwen op het graf van Martinus van Heemskerck, in B.B.H.nbsp;18 (1893), blz. 321-335; aldaar, blz. 333.

-ocr page 57-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;45

Dit is ons jammer genoeg alleen bekend door een mededeling van Ampzing, in wiens tijd dit schilderij in het bezit was vannbsp;Paulus van Beresteyn, een kleinzoon van Jan van Zuren i), ennbsp;door een uit twee disticha bestaand vers van Arnold van Beresteyn bij het gegraveerde portret, dat Goltzius van Van Zurennbsp;gemaakt heeft:

Corporis effigiem expressit quam Goltzius aere, Heemskerkus docta pinxit et ante manu.

Tune inerat formae florenti gratia maior:

Plurima nunc faciem ruga senilis arat 2).

Goltzius vervaardigde dit portret in 1588, toen Van Zuren 71 jaar oud was; in verband met een uit ongeveer 1590 daterende aantekening op een der bewaarde bladen, oordeelt Hirschmann innbsp;zijn Verzeichnis des graphischen Werks von Hendrick Goltzius hetnbsp;echter waarschijnlijk, dat de gravure van dat jaar dagtekent. Hetnbsp;jaartal 1588 heeft dan betrekking op de portrettekening die aannbsp;de gravure moet zijn voorafgegaan 3); het reeds enige malen genoemde zes en twintigregelige Carmen van Arnout van Beresteyn, dat ook van 1588 is, behoort dus hierbij.

Van de rector van het gymnasium, Cornelis Schonaeus, is een vierregelig vers bewaard op een hem geschonken exemplaar vannbsp;dit portret '*):

1) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar, blz. 356-357. Niet vermeld door Leon Preibiss in zijn Martin van Heems-kerek.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Opgenomen door Ampzing, blz. 105, zonder vermelding van de naam des dichters.

3) nbsp;nbsp;nbsp;O. Hirschmann, t.a.p., blz. 104-105, nr. 220. Een kunsthistorische en aestheti-sche beschouwing van het portret; O. Hirschmann, Hendrick Goltzius, blz. 103,nbsp;104-105; een reproductie; Tafel XXXVI, Abb. 62. — De mededeling van Ampzingnbsp;(blz. 356-357); ,,Ook is by Paulus van Beresteyn het conterfeytsel ofte afbeeldingenbsp;van Mr. Jan van Suren, van Heemskerk gedaen, dat Goltzius naderhand in kopernbsp;heeft gesneden”, wordt door Hirschmann — m.i. terecht — aldus becritiseerd;nbsp;,,Diese Überlieferung geht ganz offensichtlich zurück auf eine flüchtige Interpretation der unter dem Stiche stehenden Verse, die dem Geschichtsschreiber wohl alsnbsp;Quelle gedient haben. Hier ist zwar die Rede von einem Portrat Jan van Surens durchnbsp;Heemskerek, aber einem solchen aus jüngeren Jahren, das nicht die Vorlage für dennbsp;Stich gewesen ist”. Hirschmann kent drie staten van de gravure; Ie zonder bijschriftnbsp;en wapen; 2e met bijschrift, maar zonder wapen; 3e met bijschrift en wapen. — Hetnbsp;portret wordt ook vermeld door Bodel Nijenhuis, afl. I, blz. 8; Moes, Iconographianbsp;Batava, nr. 9406; Muller, Catalogus van portretten, nr. 6236, Van Someren III, blz. 703.

¦') C. Schonaeus, Epigrammatum liber, Harlemi, Aeg. Romanni, 1592, blz. 450. Zie Drukken nr. 79.

-ocr page 58-

46 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

In Effigiem M. loannis Zvreni sibi datam.

Hanc grato Zurene tuam dum lumine specto Effigiem, et chara notos in imagine vultus:

Sculptorisque manum mecum dum miror, et artem,

Esse tui laetor magnum mihi pignus amoris.

Er zijn meer bewijzen van hun vriendschappelijke omgang. Onder de epigrammata, waarvan er zeer vele zijn opgedragennbsp;aan Haarlem’s vooraanstaande Katholieken (Quirinus Talesius,nbsp;Hadrianus Junius, Timan van Wou, commandeur der Sint Jans-heren, en zijn opvolger Philippus ah Hogesteyn), vinden wij nognbsp;een tweede poëem aan Van Zuren i); de dichter roemt er zijn geleerdheid en letterkundige zin:

Ad M. loannem Zvrenvm consvlem Harlemensem.

Dum facis Argolica Ciceronem voce loquentem.

Rem litterariam iuvas:

Et Phoebo, Musisque novem, sacraeque Minervae Praestas opus gratissimum.

Cultaque Cecropiae collaudant scripta Camoenae,

Probantque conatus tuos.

Quare ne pigeat pulchris incumbere coeptis,

Tuisque nos laboribus

Devincire tibi, plausum, laudemque mereri Zurene vir doctissime.

Van Zuren schijnt dus een Griekse vertaling van een van Cicero’s werken geleverd te hebben. Is dit De Amicitia geweest?nbsp;Hieronder zuUen wij zien, hoe hij voor deze verhandeling bijzondere belangstelling koesterde 2).

Op dezelfde toon als in het epigram spreekt Schonaeus Van Zuren toe in zijn voorrede voor het Carminum libellus, door hemnbsp;in 1570 achter zijn Tobaeus uitgegeven s). Hij noemt Van Zurennbsp;,,vnice studiorum meorum Mecaenas”, spreekt hem aan metnbsp;„doctissime”, verzoekt hem zijn (Schonaeus’) gedichten wat tenbsp;beschaven, en weidt met een stortvloed van woorden uit overnbsp;zijn ,,politiorum disciplinarum studia” en over zijn grote beschei-

) T.a.p.. blz. 459.

2) Blz. 48.

2) Te Antwerpen bij Willem Silvius.

-ocr page 59-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;47

denheid, die op niemand neerziet. Op ons maken deze tiraden de indruk van weinig meer dan lege klanken, waarachter wijnbsp;tevergeefs zoeken naar reële gegevens. Een zin als ,,affabilemnbsp;et comem te semper praebuisti” zegt ons nog het meest over denbsp;aangesprokene.

Enigszins een Maecenas-positie heeft Van Zuren ook ingenomen ten opzichte van Adriaen Gerritsz., die wij reeds ontmoet hebbennbsp;als liefhebber van astronomie i). Ondanks Van Zuren’s ,,seernbsp;ouer groote vruntschap” klinken zijn woorden wat beschermend,nbsp;wanneer hij vertelt hoe hij de stuurman ,,vele ende verscheydennbsp;aenvvijsinge (heeft)... ghedaen”, al voegt hij er aan toe dat denbsp;laatste „stracx ende terstont door zijn experientie ende be-sochtheyt in dien veel beter verstont ende begreep, dan ick seluenbsp;alleen vvt de boecken vvijs vvesende” 2).

Als een van zijn gelijken moet hij daarentegen Adrianus Junius (1511-1575) beschouwd hebben, de Haarlemse rector en stadsmedicus, bekend vooral door zijn Batavia en het hierin voorkomende verhaal van de uitvinding der boekdrukkunst -— een kwestienbsp;die aan de orde is in deze kringen, zoals wij hieronder zullennbsp;zien 3). Voor een der uitgaven van Van Zuren dichtte hij eennbsp;achtregelig gedichtje ^).

En buiten Haarlem? Slechts enkele namen kan ik noemen; Opmeer, Van Hout, Bonaventura Vulcanius, Hopperus. Denbsp;laatste zullen wij bij de voorgeschiedenis van de drukkerij aantreffen ; de eerste was misschien, zoals we zagen, een studievriend;nbsp;contact met Jan van Hout mogen wij aannemen, omdat deze,nbsp;toen hij in 1590 in Haarlem was, bij Van Zuren logeerde, te wiensnbsp;huize de magistraat hem ,,defroyeerde”. In Van Hout’s Albumnbsp;amicorum komt echter geen bijdrage van Van Zuren voor 5).

Vulcanius tenslotte, de Leidse hoogleraar, is tot 1586 niet persoonlijk bekend met de Haarlemse oud-burgemeester en

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 39.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In de voorrede voor Adr. Gerritsz.’ Zeevaert. Zie bijl. 196.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 59-61.

Zie Drukken nr. 4.

5) Zie over Van Hout o.a. J. Prinsen J, Lzn., De Nederlandsche Renaissancedichter Jan van Houty Amsterdam, 1907, en zijn Bronnen voor de kennis van leven en werkennbsp;van Jan van Hout in Tijdschrift v. Ned. taal- en letterk. 22, blz. 203-239; 23, blz. 193-256; 25, blz. 161-189; 32, blz. 188-209; 35, blz. 289-313 (resp. 1903,’04,’06,’13, M6).

Van Hout’s Vrundtbouck berust tegenwoordig in de Lakenhal te Leiden {Catalogus 1924, nr. 3385).

-ocr page 60-

48 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 magistraat. Zij hebben echter gemeenschappelijke bekenden ennbsp;gemeenschappelijke belangstelling blijkens een brief van Vul-canius aan Jan van Zuren van 1586 of iets later. Een zekerenbsp;Colterman — de Coltermans waren een bekende familie in Haarlem, uit wier midden tal van regeringspersonen zijn voortgesproten; hier is vermoedelijk bedoeld David Colterman, die opnbsp;23 December 1584 als student in de letteren wordt ingeschreven 1) — is beider vriend en een ogenblik tussenpersoon tussennbsp;hen. Van Zuren heeft Vulcanius om inlichtingen gevraagd inzakenbsp;de litteraire nalatenschap van de Franeker professor Petrusnbsp;Tiara, oud-hoogleraar te Leiden, misschien een oud schoolkameraad 2). Het kan ook zijn dat Van Zuren speciale belangstellingnbsp;heeft voor wat Vulcanius noemt ,,illam versionem Ciceronis denbsp;Amicitia”, gezien zijn eigen vertaling van een of ander werk vannbsp;die schrijver in het Grieks 3), en zijn uitgave van Coornhert’snbsp;overzettingen. Vulcanius licht, na allerlei plichtplegingen ennbsp;verontschuldigingen wegens traagheid van antwoorden. Vannbsp;Zuren in over het lot van Tiara’s bibliotheek: de Staten vannbsp;Friesland zijn andere kopers voor geweest en hebben het grootstenbsp;deel opgekocht voor de Franeker hoogeschool, terwijl een kistnbsp;met handschriften — werk van Tiara — bij diens broer berust.nbsp;Vulcanius spreekt ronduit over de zijns inziens betrekkelijk geringe waarde van deze manuscripten, en eindigt met de hoop uitnbsp;te spreken de hem zo genegen onbekende eens te ontmoeten “*).

Over de persoon van Jan van Zuren geeft dit alles geen heel duidelijk getuigenis. Hij moet een actief man geweest zijn, metnbsp;gevoel voor representatieve waardigheden, en niet als Spieghelnbsp;afkerig van openbare ambten 5). Hij had grote belangstellingnbsp;voor de vraagstukken van zijn tijd, bewoog zich gaarne op veler-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Album studiosorum academiae Lugduno-Batavae MDLXXV-MDCCLXXV,nbsp;kol. 17: ,,David Colderman Harlemensis”.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dat Tiara een leerling van het Haarlemse gymnasium is geweest, is bekend uitnbsp;het Epitaphium, door Dominicus Tiara aan zijn broer gewijd, waaruit Vriemoet verschillende bijzonderheden mededeelt (E. L. Vriemoet, Athenarum Frisiacarum librinbsp;duo .. ., Leovardiae, 1758, blz. 43-48).

5) Dat het hier een vertaling zou betreffen door Van Zuren zelf, betwijfel ik, gezien de afwezigheid van elke loftuiting van de zijde van Vulcanius.

Van Zuren komt niet voorin Vulcanius’«wtcotwm. Zie Alphonse Roersch, V,,Album amicorum” de Bonaventure Vulcanius, in Revue du seizième siècle 14 (1927),nbsp;blz. 61-76. Dit album bevat inscripties uit de jaren 1575-1609.

5) Zie over deze kwestie en over Spieghel’s spel Numa ofte Amptsweygheringe o.a. Albert Verwey, Hendrick Laurensz. Spieghel, Groningen, 1919, blz. 53-67.

-ocr page 61-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;49

lei gebied, had oog voor de positie van een patriciër in een periode waarin de stadsbesturen weer machtiger werden. Beschouwen wijnbsp;daarnaast echter een figuur als Van Hout en de resultaten vannbsp;diens werk in Leiden, dan moeten we wel toegeven, dat Vannbsp;Zuren een minder krachtige en minder originele persoonlijkheidnbsp;is geweest i).

Wij komen nu tot dat gedeelte van Jan van Zuren’s leven, hetwelk voor ons het meest van belang is: de korte periodenbsp;waarin hij aan het hoofd staat van een drukkerij.

In 1560 richten vier Haarlemse burgers zich tot de magistraat met een request, waarin zij steun verzoeken voor hun plan, eennbsp;drukkerij in de stad op te richten. De namen van deze viernbsp;mannen zijn het eerst bekend gemaakt door Prof. B. Becker innbsp;Het Boek van 1923 2). Het zijn Jan van Zuren, Dirck Volckerts-zoon Coornhert, benevens de reeds genoemde Pieter Jansz. Raetnbsp;en Willem Adriaensz.; zij vragen de vroedschap een renteloosnbsp;voorschot van 1000 karolusguldens gedurende tien jaar, vrijdomnbsp;van de accijns op bier en brood, en vrijstelling van alle gilde-dwang. Het eerste en het laatste wordt hun toegestaan in denbsp;vroedschapsvergadering van 16 Augustus 1560, waar Jan vannbsp;Zuren als schepen aanwezig is; de accijnzen moeten zij echternbsp;blijven opbrengen. Enigszins eigenaardig is het, dat wij geennbsp;post van uitbetaling der 1000 karolusguldens vinden, evenminnbsp;van terugbetaling daarvan bij de opheffing van de drukkerij,nbsp;hoewel zulks nadrukkelijk geconditionneerd was. De verklaringnbsp;zal wel liggen in de ietwat rommelige toestand van de administratie der gemeentefinanciën (in die tijd een algemeen verschijnsel), waarbij allerlei posten afzonderlijk behandeld worden,nbsp;zodat het niet te verwonderen is dat wij een dergelijke verantwoording niet in de gewone rekeningen vinden. Jan van Zurennbsp;is er de man niet naar, zich een geldelijk voordeel te laten ontgaan.

De vraag, wie van de vier het initiatief genomen heeft tot de oprichting van de drukkerij, mogen wij misschien beantwoordennbsp;met: Coornhert. Deze heeft veel invloed uitgeoefend op de keuze

1) Vergelijk b.v. Van Hout’s zorg voor de Leidse archieven met de handelwijze van Jan van Zuren na het beleg (bijl. 161).

) Zie blz. 29, noot 1.

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;4

-ocr page 62-

50 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

der uitgaven. Zoals wij straks zullen zien, is hij de auctor intellectualis van tenminste vijf van de tien edities die ons bekend zijn geworden. Van de overige vijf zijn er twee volgens opdrachtnbsp;van buiten gedrukt, zodat er drie overblijven, waarbij de mogelijkheid — niet de waarschijnlijkheid —¦ bestaat, dat de keuze er vannbsp;buiten Coornhert om geschied is.

Een zinsnede in de opdracht aan de magistraat van het eerste boek dat van de pers kwam, wijst in dezelfde richting. Coornhertnbsp;zegt hierin: ,,... mijn medeghesellen ende ick... (zijn) vannbsp;sinne... gheworden een druckerije op te stellen binnen Haarlem” i). Zou hij zich zo wel hebben uitgedrukt, indien het plannbsp;was geopperd door een der andere compagnons? En tenslottenbsp;kunnen wij voor de opheffing van de zaak na een vierjarig bestaan geen andere reden aannemen dan een verflauwen van Vannbsp;Zuren’s belangstelling, vermoedelijk gepaard aan of veroorzaakt door het feit dat de onderneming financieel geen succesnbsp;was 2). Een dergelijke vermindering van belangstelling is eerdernbsp;denkbaar ten aanzien van een plan, waaraan hij zijn medewerkingnbsp;had geschonken, dan bij een dat geheel van hemzelf was uitgegaan.

Dat latere schrijvers, ook de zeventiende-eeuwers die zijn kinderen of kleinkinderen nog hebben gekend 3), Van Zuren beschouwen als de initiatiefnemer, is niet verwonderlijk, omdatnbsp;deze degene is, die naar buiten optreedt. In hem moeten wij denbsp;zakelijke leider van het bedrijf zien. Het is zijn naam die steedsnbsp;op de titelbladen der drukken en in de octrooien en approbatiesnbsp;van zijn uitgaven voorkomt — niet verzeld door die van een dernbsp;anderen —; hij ook is het, die de nodige stappen doet bij denbsp;regering om verlof te krijgen de plannen uit te voeren.

De beide andere compagnons, Raet en Adriaensz., komen later in geen enkel verband met de drukkerij meer voor. Zelfs noemtnbsp;Coornhert in de opdracht van een der drukken Raet slechts als

J). Zie Drukken nr. 3.

2) nbsp;nbsp;nbsp;De drukkerij bestond nog in 1564, zodat de verkoop van de boomgaard in denbsp;Slickstege in 1562 (zie bijl. 149) niet met de opheffing van de drukkerij samenvalt,nbsp;zoals Prof. Becker meende [t.a.p.y blz. 317). Er bestaat dus geen verband tussennbsp;koop en verkoop van de boomgaard en begin en einde van het bedrijf. — Wellichtnbsp;houdt met het laatste echter wel verband, dat Van Zuren juist in 1565 en 1566nbsp;pogingen aanwendt om verbetering te ïJrengen in zijn financiële omstandighedennbsp;(zie bijl. 153, 156).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie b.v. Ampzing, blz. 104.

-ocr page 63-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;51

vriend, niet als „medeghesel” i). Zowel Raet als Adriaensz. hebben blijkbaar aan het nieuwe bedrijf alleen hun naam geleendnbsp;en hun geld.

Op 14 November 1560 krijgt Jan van Zuren antwoord op zijn verzoek om admissie als boekdrukker en boekverkoper; het Hofnbsp;van Holland geeft hierop uit naam van Philips II een gunstigenbsp;beschikking. In de acte waarbij hem de toestemming verleendnbsp;wordt, vinden wij vermeld, wat hij heeft aangevoerd om zijnnbsp;geschiktheid voor het nu door hem gekozen vak te bewijzen, alsmede de plannen die hij voor de zaak heeft. Als aanbevelingnbsp;noemt hij o.a. het feit dat hij gestudeerd heeft. Hij wil werkennbsp;ten behoeve der ,,studiose gezellen”, en is van plan Latijnse,nbsp;Griekse en ,,Duytsche” boeken te drukken. De gewone voorwaarden worden voor de toelating gesteld: eedsaflegging in handennbsp;van de president van het Hof, approbatie en octrooi-aanvragenbsp;voor elke uitgave. Op 5 Maart 1561 legt Van Zuren de eed af, ennbsp;op 17 Juli worden de octrooien voor de eerste boeken af gegeven,nbsp;nadat de pastoor van het Haarlemse begijnhof, Jacob Wij, dienbsp;ook de latere drukken (op één na wellicht) keurde, zijn imprimatur verleend heeft 2). De drukkerij — over zijn boekhandel isnbsp;niets bekend — was dus ondertussen geheel ingericht. Van Zurennbsp;had zijn bedrijf gevestigd in zijn eigen huis op het Sant, zoalsnbsp;Ampzing ons mededeelt 3):

Van Suren, waerde man ƒ gy sijt ook waerd te eren j Een hoofd van onse Stad / een licht van onse Heren /

Met groot verstand begaefd ƒ die op dijn eyge hand Voor dij een druckerij had binnens buys geplant.

Ook had hij reeds getracht recommandaties te verkrijgen. ,,Scripsit ad me Joannes Surenus, scabinus Harlemensis, homonbsp;doctus rogans ut novam suam typographiam quam illic instituitnbsp;suaque quaedam postulata, quae pensionarius ejus urbis secumnbsp;allaturus est amplitudini vestrae commendem”, schrijft de Friesenbsp;jurist Joachim Hopperus op 10 Maart 1561 aan zijn vriend Vig-

ï) Drukken nr. II.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Jacob Wij was sinds 1560 pastoor van het Haarlemse Begijnhof. In 1578 vluchttenbsp;hij naar Keulen, waar hij in 1582 stierf. Zie B.B.H. o.a. 10 (1882), blz. 163-164; 38nbsp;(1918), blz. 336-337 en 44 (1926), blz. 175.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaary blz. 104.

-ocr page 64-

52 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

lius ab Aytta i), en deze schriftelijke aanbeveling zal misschien hebben moeten dienen als voorbereiding voor een mondelingnbsp;verzoek van Van Zuren zelf bij gelegenheid van Viglius’ bezoeknbsp;aan Haarlem op 4 Juli 1561 2).

Door een gelukkig toeval is bekend gebleven, bij wie Jan van Zuren zijn letters gekocht heeft.

In Mei 1566 is de censuur uiterst verbolgen over een klein geschriftje dat juist zonder naam van plaats of drukker van de pers is gekomen; Vermaninge aen de regeerders ende gemeynte van-de vier hooftsteden van Brabant 3). De Antwerpse magistraatnbsp;tracht uit te vinden wie de drukker van dit pamflet is, en probeert daarom aan de weet te komen wie de letter, waarmee hetnbsp;boekje gedrukt is, in zijn bezit heeft. Deze methode van onderzoek blijkt echter niet heel veel resultaten te hebben. De eerstenbsp;drukker die verhoord wordt is Gillis van Diest “*), die verklaartnbsp;„dat hy de letter seer wel kendt ende dat die ghesneden is bynbsp;sekeren boeckdruckere alhier ghenaempt Amettus oft Amatusnbsp;Tavernier alias Amy s) ende dat deselve letter zeer wel kenbaernbsp;is ende oock wyt verspraeyt duerdien den meesten hoop vandennbsp;druckers allegader deselve letter syn hebbende, gelyck hy, deponent, oyck deselve tsyne huyse is hebbende, behalvens de dobbelnbsp;W ende sommighe andere die men lichtelicken soude conn en metnbsp;andere letteren ghehelpen, meynende oyck wel dat deselve nyetnbsp;alleene en is binnen deser stadt, maer oyck duer dese geheelenbsp;landen verspraeyt, soo dat hy, deponent, gheenssins en soudenbsp;connen geseggen sekerlick noch oyck uuyt presumption wie het-selve soude hebben gedruckt ofte doen drucken, noch oyck waer

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Voorlezing over brieven, door Jochem Hoppers aan Wigle Aytta in I554~i5^^nbsp;geschreven, door mr. H. W. Tydeman; met aanteekeningen, medegedeeld door mr. J.nbsp;Dirks, in De vrije Fries 10 (1865), blz. 152-187, aldaar, blz. 160 en 183. Het is mogelijk dat wij in verband met de verschillende jaarstijlen 1562 moeten lezen. Dan zalnbsp;de brief geen voorbereiding geweest zijn voor een mondeling verzoek, maar wellichtnbsp;op een dergelijk onderhoud zijn gevolgd.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Thesauriersrekeningen 1560/1, f. 52a.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Antwerpsch Archievenblad 10, uitgeg. . .. door P. Génard, Antwerpen, z.j., blz.nbsp;103, en 311-314, waar het verhoor dat de Antwerpse magistraat afgenomen heeft,nbsp;geheel is gepubliceerd. — Het stuk wordt vermeld door J. W. van Someren in zijnnbsp;artikel Wesenheke of Marnix} in Oud-Holland 9, blz. 84, noot 1.

**) Over hem Olthoff, s.v.; Liggeren 1, blz. 108, 120.

5) Over hem Olthoff, s.v.; Leonard Willems Azn., A meet Tavernier en de invoering der civilité'letter in Zuid-Nederland in Tijdschr. v. boek- en bibliotheekwezen 5; M.nbsp;Sabbe, Ameet Tavernier in Het Boek 12, en Bijdrage tot de bibliographic van Ameetnbsp;Tavernier in De Gulden Passer 7 en 8.

-ocr page 65-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;53

ofte in wat stede tselve gedruct sonde moegen wesen”. Wat hij zeker weet, is alleen dat het pamfletje niet bij hem gedrukt is,nbsp;,,duerdien hy daer altyts by is als syn volck is besoingnerende”.

Nu wordt Ameet Tavernier verhoord, die bevestigt wat Gillis van Diest reeds heeft medegedeeld: hij is de snijder van de bewuste letter, hij heeft haar dikwijls gegoten, en heeft haar verkocht aan tal van drukkers, aangezien zij reeds meer dan twaalfnbsp;jaar in de handel is. Enkele der kopers noemt hij met name:nbsp;Gillis van Diest, Jan de Laet i). Jan Grapheus 2), „ende is hy,nbsp;deponent, oyck mede een hebbende, seggende ende vercleerende,nbsp;dat hy deselve letter oyck vercocht heeftnbsp;aen sekeren drucker tot Haerlem woonende,nbsp;ghenaempt Jan van Suren 3), ende dat hy oick medenbsp;wel vyff oft ses druckeryen vander selver letteren gesonden heeftnbsp;naer Francfort, nyet sekerlicx wetende oft hy mede eenighenbsp;heeft vercocht aen die van Empden oft nyet”.

Hiermee schoten de censoren weinig op, en uit het verloop van de zaak blijkt dat zij op deze wijze niet verder zijn gekomen. Hetnbsp;verslag echter bevat kostbare gegevens over de handel in typo-graphisch materiaal; immers, er zijn slechts weinig drukkersnbsp;uit deze tijd van wie wij iets weten over de wijze, waarop zij hunnbsp;inventaris hebben samengesteld.

Trachten wij nu Van Zuren’s inventaris te reconstrueren, en enigszins na te gaan hoe hij het materiaal, waarover hij beschikte,nbsp;gebruikte. Zijn zetkasten hebben letters bevat van drieërleinbsp;soort: gothieke, romeinse, cursieve. Wat ons onmiddellijk opvaltnbsp;is het ontbreken van Griekse letters, hoewel hij in zijn admissie-aanvrage uitdrukkelijk gezegd heeft van plan te zijn Grieksenbsp;boeken uit te geven. Eveneens ontbreken civilité-typen, ofschoonnbsp;Ameet Tavernier juist aan deze letter, die hij sinds 1558 sneed *),nbsp;zijn grootste roem te danken heeft. Dat Van Zuren de laatste welnbsp;in zijn bezit gehad heeft, maar wij ze niet bij hem aantreffen,nbsp;doordat het met deze letter gedrukte werk verloren is gegaan, is

1} Olthoff, S.V.; Liggeren I, blz. 183.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Olthoff, s.v.;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I, blz. 118.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Spatiëring van schr. — Dat Van Zuren connecties had met Antwerpenaars isnbsp;niet vreemd: in October 1557 maakte hij een dienstreis naar Brussel, in April 1560nbsp;naar Me-helen. Zie Vroedschapsresolutïes van 4 Februari 1558 (1538-1563, f. 197a)nbsp;en Thesauriersrekeningen 1556/7, f. 55a; Thesauriersrekeningen 1559/60, f. 33b.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie L. Willems, t.a.p., en M. Sabbe en M. Audin, Die Civilité-Schriften des Robertnbsp;Granjon und die fldmischen Drucker des i6. Jahrkunderts, Wien, 1929.

-ocr page 66-

54 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

mogelijk, maar mi. niet waarschijnlijk. De civilité-letter immers eigent zich uitstekend voor het drukken van bijwerk of vannbsp;enkele opvallende regels, zodat wij mogen veronderstellen datnbsp;wij wel een enkele regel civilité zouden vinden, indien hij eennbsp;dergelijk alphabet had bezeten.

De drie andere lettersoorten bezit Van Zuren in verschillende grootten, doch respectievelijk van hetzelfde beeld. Hij bezit drienbsp;gothieke, vijf romeinse en vijf cursieve typen; van de romeinsenbsp;is er een (D; 6.5 mm) alleen in bovenkast aanwezig. De grootstenbsp;formaten vinden wij in titels en opschriften, terwijl de kapitalennbsp;van deze typen als initialen gebruikt worden. Uit de letters vannbsp;middelgrootte wordt de tekst der boekjes meestal gezet, terwijlnbsp;de kleine cursief (C 64) vooral voor marginalia dienst doet.

De gothieke letter behoort tot de groep, die Haebler i) aanduidt met de formule M^s, de groep die algemeen gebruikt wordt in denbsp;Nederlanden, zoals Pater Kruitwagen in zijn artikel over Hendek de Lettersnider heeft aangetoond 2), en die naar de ontwerper van de eerste dergelijke letter de Lettersnijder-type wordtnbsp;genoemd. De andere twee soorten zijn niet zo gemakkelijk tenbsp;karakteriseren. Haebler’s indeling van romeinse typen naarnbsp;de Qu’s 3) is in deze tijd, bij het weinige Latijn dat te Haarlemnbsp;gedrukt wordt, niet meer bruikbaar. Men zie daarom de afbeeldingen.

Aan het begin van een hoofdstuk plaatst Van Zuren meestal een kapitaal, waarvan de hoogte enkele regels van het zetselnbsp;beslaat; aan het begin van een grotere afdeling een initiaal.nbsp;Hiervan heeft Van Zuren drie soorten; wanneer er verschillendenbsp;initialen in één boek gebruikt worden, zijn ze meestal niet allenbsp;uit hetzelfde alphabet afkomstig. Ze zijn betrekkelijk klein:nbsp;15 X 15, 21 X 21 mm, eenvoudig versierd met ranken of lijnen,nbsp;en ze vertonen de romeinse lettervorm.

Van Zuren heeft trouwens heel weinig versieringsmateriaal. Behalve één houtsnede voor een boek, waarvoor hij opdracht totnbsp;drukken kreeg ^), vinden wij slechts enkele sluitstukken en éénnbsp;rand; beide soorten versieringen zijn samengesteld uit de kleine

1) nbsp;nbsp;nbsp;Typenrepertorium der Wiegendrucke, Abt. I, Uebersichtstafel der M-Formen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In Rotterdamsch Jaarboekje 1919, blz. 3-38, en De Gulden Passer 1, blz. 5-44.

3) nbsp;nbsp;nbsp;T,a.p.,Uz. XXV.

*) Drukken nr, 10.

-ocr page 67-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;55

gegoten ornamentjes, „bloemen”, die wij in deze tijd overal aantreffen, en die in allerlei combinaties gebruikt kunnen worden.nbsp;Eén sluitstuk slechts is uit een enkel stuk gesneden.

De bladzijden, aldus uit betrekkelijk weinig gevarieerd materiaal samengesteld, maken juist daardoor een rustige, harmonische indruk; de goede indeling van het zetsel valt steeds op. Goed verzorgd is trouwens het werk ook in dit opzicht, dat er weinignbsp;drukfouten in te vinden zijn.

Komt nu al dit materiaal uit Tavernier’s werkplaats? Wat de alphabetten betreft: zowel het feit dat de verschillende gothieke,nbsp;romeinse en cursieve typen respectievelijk hetzelfde letterbeeldnbsp;vertonen, als de overeenkomst in letterhoogte van één dernbsp;typen uit elk der drie groepen (20 regels = 77 mm) wijst er opnbsp;dat dit voornaamste deel van de inventaris inderdaad uit éénnbsp;atelier afkomstig is. Vergelijking met verschillende van Tavernier’s eigen drukken i) nu toont dat de R 145, C 96 en C 116 vannbsp;Van Zuren ook door Tavernier gebruikt worden, en dat deze eennbsp;R 62, C 71 en G 71 bezit, die op enkele kleine verschillen na (bijnbsp;de cursief een andere ij en v, bij de gothiek een y en h) overeenstemmen met het letterbeeld der in de Haarlemse uitgaven gebruikte typen 2). Bovendien hebben wij de Vermaninge aen denbsp;regeerders... van Brabant nog ter vergelijking. Hoewel Sepp 3)nbsp;in de arrestatie van Gillis van Diest in 1567 om een bij hemnbsp;gedrukt werkje d’Inquisitie van Spaengen, het vervolg ziet vannbsp;het verhoor in Mei 1566, en hij er aan toevoegt dat hem nietnbsp;gebleken is, welk geschrift hier is bedoeld, lijkt het mij aan geennbsp;twijfel onderhevig, dat de Vermaninge (pamflet S oct. 51525 vannbsp;de Universiteitsbibliotheek te Utrecht), het gezochte boekje is.nbsp;Het is een klein-8° uitgaafje van vier bladen, zonder titelblad,nbsp;zonder colophon of enige andere mededeling omtrent de druk,nbsp;en titel (bovenaan bl. la) zowel als inhoud komen geheel over-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Door mij zijn gebruikt alle boekjes, die volgens M. Sabbe’s Bijdrage tot de biblio-graphie van A meet Tavernier {De Gulden Passer 7) in Nederland aanwezig zijn. Ditnbsp;zijn: Ie. Concordia evangelica per Corn. lansenium Hulstensem, Antv., apud loannemnbsp;Bellerum, 1558; 2e. Een corte onderwijsinge wier heyligher schriftueren, 1562; 3e. Dienbsp;fonteyne des levens, 1564; 4e. Evangeliën ende epistelen, 1566; 5e. Q. Horatius Flaccus,nbsp;Satyrae oft sermones, vert. d. Corn, van Ghistele, 1569; 6e. Hoe Christus ons leert bidden, z.j. Bovendien nog uit de U.B. van Groningen: 7e. Tgulden boeck van tleuennbsp;ende seyndbrieuen van . . . Marcus Aurelius, 1565.

2) nbsp;nbsp;nbsp;R 145 komt o.a. voor in nr. 6 (zie voor deze nummers de voorafgaande noot);nbsp;C 96 in nr. 5, 7; C 116 in nr. 5; R 62 in nr. 1, 5; C 71 in nr. 1; G 71 in nr. 7.

Sepp, Verboden lectuur, blz. 149-150.

-ocr page 68-

56 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

een met wat ons uit het verhoor daaromtrent bekend is. Dit pamflet nu is gezet uit een cursief die volkomen overeenstemt met Van Zuren’s C 96, behoudens een enkele niet ter zake doendenbsp;afwijking (de w is anders gevormd); interlinie tussen enkele regelsnbsp;maakt, dat 20 regels hier 98 mm meten.

Van Van Zuren’s initialen wordt in de genoemde Antwerpse drukken alleen nr. 2 gebruikt, terwijl de bloemen alle voorkomen 1). Het lijkt mij echter aanvaardbaar, dat ook de beidenbsp;andere soorten initialen van Tavernier zijn. In de eerste plaatsnbsp;ligt het niet zeer voor de hand dat iemand zich voor een zo geringnbsp;onderdeel van zijn inventaris tot een ander atelier wendt; in denbsp;tweede plaats behoeven wij aan de mogelijkheid dat hij ze geleendnbsp;heeft, niet te denken, daar wij ze alle twee gedurende Vannbsp;Zuren’s gehele drukkersperiode in gebruik zien.

Eén onderdeel van de inventaris, maar een zeer belangrijk, is nog niet ter sprake geweest: het mooie, tamelijk grote drukkersmerk, waarmee Van Zuren het titelblad van de meeste zijnernbsp;drukken versiert. Het heeft de vorm van een cartouche; hetnbsp;schildje, waarop een roos afgebeeld is met een bij en een spin,nbsp;loopt uit in een vrij zware Renaissancerand van bloemen, koppen,nbsp;en vruchten. Een tweede vorm van dezelfde voorstelling vindennbsp;wij enkele malen achter in een uitgave; hier is ook een roos afgebeeld met een bij en een spin, maar op een lange stengel, oprijzendnbsp;uit de grond, en zonder verdere versiering; de roos is groter dannbsp;op de eerstgenoemde afbeelding. De symbolische betekenis wordtnbsp;in het eerste boek dat van de pers komt, in een gedichtje: ,,Hetnbsp;boeck spreect”, uiteengezet. Het is de bekende vergelijking vannbsp;de twee wijzen waarop de mens de gaven der schepping gebruikennbsp;kan. Het Middelnederlands en het Nederlands woordenboeknbsp;geven voorbeelden bij Maerlant en Johannes Brugman, bij Annanbsp;Bijns, Roemer Visscher en anderen 2). Maurits Sabbe in zijnnbsp;Dierkennis en diersage bij Vondel citeert o.a. uit Vondel’s Gebroeders, diens Altaergeheimenissen, eh Cats’ Selfstryt 3). Ook bijnbsp;Spieghel vinden wij dit beeld.

gt;) De initiaal in nr. 1; van de vier ornamenten 1-3 in nr. 5; 4 in nr. 3 en 6; dergelijke bloemen komen echter te veel voor om de door Van Zuren gebruikte aan Tavernier te kunnen toeschrijven.

“) Mnl. Wdb., s.v. coppe en spinne; Ndl. Wdb., s.v. spin en spinnekop.

3) Antwerpen, 1917, blz. 168.

-ocr page 69-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;57

Dat hier de wijs en dwaas, uyt alle voorval zuight Vernoeghing of verdriet (ghelijk de Bij en Spinnenbsp;Uyt bloemzok heil of onheil) ellik na zijn zinne

merkt hij m zijn Hart-spieghel op i). De slotregels van het Droom-ghedicht van 1607-1608;

Het Bieken cleyn ,,haelt honich reyn,, uyt bloemkens fijn;

Daer op dat daelt ,,de Spin uyt haelt,, haer boos fenijn

halen de gehele voorstelling in politieke sfeer: Spinola is de spin, de Nederlanden het bieken 2). Ook vinden wij de vergelijkingnbsp;verschillende malen in het werk van Coornhert, zoals in Abrahams uytganck:

Alsulcx is dan goet noch quaet / maer somens ghebruyckt /

’tis daer de Spin fenijn / de Bye honig uyt suyckt /

’tValt al quaet voor den quaden / goet voor den vromen 3).

Dat de keus van het drukkersmerk niet noodzakelijk aan Coornhert toegeschreven moet worden, daarvoor vinden wij eennbsp;aanwijzing in Hadriani Ivnii Medici Emblemata ad D. Arnoldvmnbsp;Cobelivm, in 1575 bij Christoffel Plantijn te Antwerpen uitgegeven. Emblema 33 van deze bundel: „Boni adulterium”, eennbsp;vierregelig gedichtje bij een gravure, die een grote rozestruiknbsp;voorstelt waarop bijen en spinnen zitten, is opgedragen ,,Adnbsp;loannem Zurenum Harlem.” *). De tekst biedt een kleine variatienbsp;in de uitwerking van het beeld;

1) Amsterdam, 1614, bk. 7, biz. 131.

z) Vanden spinnekop ende t’bieken ofte Droom-ghedicht. Z. n. v. pl. en dr., z.j. Kn. 1460 {vgl. 1461-1463).

5) 4de deel, 3de uytkomen (W.W.C., III, f. 528b2). Vgl. W.W.C. II, f. 525b {Van de toelatinge ende decrete Godts, Aen den leser); Ibid. I, f. 148b2 {Of de siele dan of denbsp;wille zondight ondersoeck).

Vgl. ook het titelvignet van Sleutel-Bloem, vergadert {tot een Hand-boexken) uyt de schriften van Jacob Böhme, anders Teutonicum Philosophum. Tweede deel. t’Amstel-redam, by Paulus Aertsz. van Ravensteyn, 1635, dat een sleutelbloem voorstelt metnbsp;bijen en een spin, die respectievelijk de ,,Geest” cn het ,.Vernuft” {d.i. het gewonenbsp;mensenverstand) voorstellen, en waarbij als toelichting staat: ,,Bij den Reijnenreijn”nbsp;en ,,Bij den Onreijnen Onreijn” (L, Brummel, A. W. van Beyerland’s vertalingen vannbsp;Jacob Boehme in Het Boek 21 (1932-’33), blz. 67-90; aldaar, blz. 75).

¦*) In de Nederlandse vertaling (Adrianus lunius, Emblemata. Ouergheset in Neder-lantsche tale deur Mjarcus] Ajntonius] Gjillis]. T’Antvverpen, ghedruct by Christoffel Plantijn. M.D. LXXV) is deze opdracht weggelaten. — Het is natuurlijk ook moge-

-ocr page 70-

58 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

Funesto Arachnen flos idem succo replet,

Apique mella sufficit liquentia.

Concordiae litisque idem dictum est parens:

Scriptura prauis sica, fit scutum bonis.

Ondanks het veelvuldig noemen van Van Zuren’s drukkersmerk, heeft men, naar ik meen, nooit een onderzoek ingesteld naar de graveur, terwijl deze zijn kenteken er toch op heeft aangebracht. Op de rand rondom het schildje waarop de roos isnbsp;afgebeeld, staat een kleine cursieve A, welke wij eveneens aantreffen op twee van de vijf drukkersmerken van Jan Bellerus,nbsp;die Van Havre in zijn werk over de merken van Antwerpse drukkers af beeldt *). Ook Maurits Sabbe geeft in zijn artikel overnbsp;Ameet Tavernier in Het Boek reproducties van enkele dezernbsp;merken, en hij deelt de namen der graveurs mede, waarovernbsp;Van Havre niet heel duidelijk was 2). De ,,A” blijkt het monogram te zijn van Arnold Nicolaï, de Antwerpse graveur, die o.a.nbsp;voor Plantijn en Tavernier gravures en drukkersmerken gesneden heeft. De vorm van de ,,A” in Van Zuren’s drukkersmerknbsp;komt dan ook geheel overeen met de beschrijving, die Max Roosesnbsp;van Nicolai’s monogram geeft in het aan deze gewijde artikelnbsp;in de Biographie nationale de Belgique 3), zodat wij dit merknbsp;aan het reeds bekende oeuvre van Nicolaï mogen toevoegen.

De eerstelingen van Van Zuren’s pers — de uitgaven waarvoor de octrooien zijn af gegeven op 17 Juli 1561 — zijn twee vertalingen van de hand van Coornhert en een door deze bezorgde uitgave. Uit de voorredenen voor deze boeken, door Coornhertnbsp;geschreven, blijkt welk van de drie het eerst van de pers kwam.nbsp;Het is de Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen statennbsp;behoort te doen, hescreuen int Latijn door den alder welsprekensten

lijk, dat Van Zuren’s drukkersmerk Junius heeft geïnspireerd'tot deze opdracht, maar dat het denkbeeld om deze voorstelling voor het merk te kiezen, toch van een andernbsp;dan de drukker is.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar I, blz. 23-26.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Het Boek 12 (1923), blz. 174-176.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Dl. XV, kol. 663-671. De beschrijving van het monogram (kol. 671) luidt aldus:nbsp;,,La marque ordinaire d’Arnold Nicolaï est un A cursif, dont Ie jambage de gauchenbsp;affecte la forme d’un S, s’élevant en courbe au-dessus du corps de la lettre, ce quinbsp;avait fait voir dans ce monogramme un composé de A et de S et avait suggéré l’idéenbsp;d’en faire les initiales du graveur fictif qui, jusque dans les dernières années, usurpanbsp;la place d’A(rnold) N(icolaï). La forme de ce monogramme est en effet de nature asseznbsp;énigmatique, mais n’est pas une combinaison de A et »N. Nous croyons qu’il ne fautnbsp;y voir qu’un A plus ou moins ornementé”.

-ocr page 71-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;59

orator Marcum Tullium Ciceronem, ende nv eerst vertaelt in neder-lantscher spraken door Dierick Coornhert. Coornhert draagt dit boekje op aan de Haarlemse magistraat, die de oprichting vannbsp;de drukkerij ,,so müdelijck gevoordert” heeft. Het werkje danktnbsp;zijn bekendheid meer aan deze opdracht dan aan het voortreffelijke proza van Coornhert’s vertaling. In de polemieken overnbsp;de uitvinding der boekdrukkunst en de lofredenen op Laurensnbsp;Jansz. Coster wordt deze opdracht immers telkens en telkensnbsp;weer geciteerd als een der oudste getuigenissen, dat „de nuttenbsp;conste van Boecprinten alder eerst alhier binnen Haerlem ghe-uonden is” i).

De geschiedenis van de uitvinding der boekdrukkunst is een kwestie, waarvoor Jan van Zuren — evenals zijn stadgenotennbsp;Coornhert en Adrianus Junius — zeer veel belangstelling heeft 2).nbsp;Hij is de schrijver van een Latijnse verhandeling over dit vraagstuk in de vorm van een dialoog tussen Van Zuren, de vader,nbsp;en Van Zuren, de zoon 3):

Zvrenvs Jvnior, sive

De prima amp; inaudita hactenus vulgo amp; veriore tarnen Artis Typographicae inventione,nbsp;Dialogvs,

Nunc primum conscriptus, amp; in lucem editus, autore

loanne Zvreno, Harlemeo,

AD Amplissimum Virum N.N.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Drukken nr. 3, voorrede.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Oosten de Bruyn waagt de veronderstelling dat de gedrukte fragmentennbsp;van het Abecedarium, het Paternoster enz., die Enschedé vond in een Breviariumnbsp;van de familie Van Beresteyn, tot de verzameling behoorden, die Van Zuren aangelegd zou hebben ,,aangaande d’uitvinding van de boekdrukkunst in deeze stad”nbsp;(De stad Haarlem en haare geschiedenissen, blz. 280).

5) In de bewaarde fragmenten van de dialoog is de vader aan het woord (in de opdracht: ,,huncnostrumcumfilio Zureuo Sermonem”; in het tweedestuk: ,,De quo . . . fili, saepe mecum multa soleo tacitus cogitare”). Identificeert Zurenus zich met denbsp;vader of met de zoon? In het eerste geval spreekt hij met een zoon, wiens bestaan hijnbsp;fingeert of die voor 1578 gestorven is (zie blz. 41 noot 3, waar de erfgenamen van zijnnbsp;dochter Belie genoemd worden); in het tweede geval verschuift hij, door zijn vadernbsp;het boek aan de onbekende te laten opdragen, de verantwoordelijkheid naar denbsp;oudere generatie, evenals Coornhert en Adrianus Junius deden met hun beroep opnbsp;wat hun door ,,seer oude statige ende graeuwe hoofden”, ,,a senibus annosis fidenbsp;dignis” verteld was (resp. Opdracht van de vertaling der Officia Ciceronis, en Batavia,nbsp;blz. 257).

-ocr page 72-

60

JAN VAN ZUREN, 1517-159 I, WERKZAAM 1561-1564

Volgens Scriverius heeft hij dit vertoog geschreven, voor hij burgemeester werd, dus voor 1561. Jammer genoeg is het werk — indien het voltooid geweest is — weggeraakt, reeds zeernbsp;spoedig na Van Zuren’s dood. In de tijd van Scriverius bezatnbsp;men er nog enkele fragmenten van, en laatstgenoemde achttenbsp;het belang er van zeer groot, zodat hij de stukken in extenso innbsp;zijn werk opnam J. Hij betreurt het verlies van de rest trouwensnbsp;diep 2):,,... onse Stad soude buyten twijfel in ’t volle besit vandenbsp;Boeck-Druckerije wesen / ende d’eere daer van sonder opspraeck /nbsp;in spijt van alle benijders / teghenwoordig noch / als behoord / ghe-nieten; by aldien niet onachtsamelijck waere verroeckeloost hetnbsp;bysonder Boeck dien aengaende by Mr. Ian van Zuren ghedaen...nbsp;My deert voorwaer ende jammert ten hoogsten / den Titel van ditnbsp;dienstighe Werck te sien/met weynig overghebleven bladerennbsp;/ alleenlijcken de Voor-reden ende d’lnleydinghe verVatende: Maernbsp;d’Historie seifs ende ’t bewijs van sijne sedighe ende snedighenbsp;Voorstellinghe en is daer niet: Ende men weeten niet by watnbsp;feyten oft weghen ’tselfde achter ghehouden wordt ofte / verloerennbsp;is” 3). Had Van Zuren het werk maar aan zijn pers toevertrouwd,nbsp;is zijn verzuchting!

Zurenus heeft by sich veel kisten met papieren.

Die hem en onse Stad met eren konden zieren,

Veel liever druckt hy noch het werck van and’re li’en,

Daer hem die ere selfs behoorde te geschien.

Wat opzet is dit toch ? waer heeftmen meer gehoord,

Dat oyt een vader heeft sijn eygen vrucht vermoord ?

1) nbsp;nbsp;nbsp;Lavre-crans, blz. 28-31. Herhaaldelijk geciteerd; volledig overgenomen o.a. doornbsp;Gottfried Zedler: Von Coster zu Gutenberg, Leipzig, 1921, blz. 127-128. Van der Lindenbsp;behandelt de dialoog in zijn op blz. 9, noot 4 vermelde werken; het uitvoerigst:nbsp;Gesckickte der Erfindung I, blz. 192-198.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Enige twijfel aangaande het voltooid-zijn van het werk koestert Scriverius wel;nbsp;na het fragment van de dialoog volgt tenminste: ,,Meer dien aengaende en vinde icknbsp;niet inde originele Chartren / die my door een goed vrundt behandighd sijn: ende ennbsp;kan oock niet bemercken / dat het selve exemplaer f ’twelck ick ghebruycke / verdernbsp;gheschreven oft voltrocken is gkeweest. Een saeck voorwaer ten hoogsten te beklaghen:nbsp;terwijl men aldaer ooghen-schijnelick bespeurt des goeden mans oprechten handelnbsp;ende wandel / trachtende door gheene omme-weghen / maer door eenen rechtennbsp;wegh ende heerbane tot de Waerheyd te gheraecken. Hoe zedighlick ende loffelicknbsp;spreeckt hy van die van Ments! alwaer nochtans de Druckerije niet van wettighen /nbsp;maer van overspeelderschen bedde is. Dat hem lichtelick stond te bewijsen; ende onsnbsp;onghelijck meer moeytens veroorsaecken sal; sijnde soo veel later / dan hy / optenbsp;wereld ghekomen; ende soo niet ghestijft nochte ghesterckt / als wel de Heere Zurenusnbsp;sal. ghedachtenisse was” (Cursivering van schr.).

3) nbsp;nbsp;nbsp;T.a.p., blz. 28.

-ocr page 73-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;61

Daer hadden dan (eylaes!) veel boeken konnen leven.

Die nu als in den dop so droevig sijn gebleven.

Sy sijn dan, ja sy sijn tot onse scha vergaen! *)

Ook Ampzing vermeldt de dialoog; hij had bij Van Zuren’s kinderen nog meer geschriften van hun vader gezien, maar heelnbsp;zuinig was men er niet mee omgesprongen:

Wat hebt gy menig schrift en tref lijk boek geschreven!

Maar waerom is de druck tot nochtoe na gebleven ?

En menig boek vernield jen (laes) daer gy beweert

Dat Haerlem ons de konst van drucken heeft geleerd ? 2)

Het enige proza dat wij van Van Zuren over hebben, op deze fragmenten na, is het in het Latijn geschreven woord tot denbsp;lezer in de Statuta synodalia, door hem gedrukt in 1564, en denbsp;inleiding voor de reeds genoemde Zeevaert van Adriaen Gerritsz.nbsp;van Haerlem, die hij in zijn moedertaal schreef. Het oordeel vannbsp;Burger over dit laatste proza is zeer ongunstig — niet geheel tennbsp;onrechte 3). De qualificaties ,,verwarde stroom van woorden”nbsp;en „in een ongenietbaar breedsprakigen stijl geschreven” passen echter niet bij het Latijn dat wij van Van Zuren kennen. Hetnbsp;maakt de indruk alsof hij met Latijn beter overweg kan dan metnbsp;Nederlands, waarbij echter niet mag worden vergeten, dat hijnbsp;het eerste geschreven heeft in de kracht van zijn leven, hetnbsp;laatste vijf en twintig jaren nadien (1588). —- Of de sonnetten,nbsp;volgend op de voorrede der Zeevaert, ook van hem zijn, is nognbsp;steeds een open vraag ^). Dat er geen dichter vermeld staat,nbsp;pleit er voor; zij bevatten echter zo weinig persoonlijks dat wijnbsp;uit stijl, woordkeus of inhoud niets kunnen opmaken.

Ook het tweede (of derde) boek van de drukkerij is, zoals boven reeds gezegd is, een vertaling van Coornhert, en wel Deerstenbsp;twaelf boecken Odysseae, dat is de dolinghe van Vlysse, evenals denbsp;vertaling van de Officia Ciceronis de eerste die van het betref-

ï) T.a.p., blz. 33-34. Wanneer in 1663 de boeken van Scriverius verkocht worden, blijken deze fragmenten in zijn bezit te zijn (nr. 54 van de bij die gelegenheid verschenen catalogus). Zie Bibliothèque de P. Scriverius, k Amsterdam, en 1663 in Le bibliophilenbsp;5 (1848), blz. 417-418 en een Lettre van M. J. J. F. Noordziek als supplementnbsp;hierop, Ibid. 6 (1850), blz. 118-122.

2) Ampzing, blz. 104.

Zie zijn artikel over deze uitgave in Het Boek van 1913.

**) T.a.p., blz. 116: ,,Mogen we deze ook aan Van Zuyren toeschrijven, dan staat zijne poëzie zeker iets hooger dan zijn proza”.

-ocr page 74-

62 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 fende werk in het Nederlands verschijnt i). Was de Officia in eennbsp;duidelijke romein gedrukt (in voorwerk, opschriften der capitanbsp;en dergelijke, afwisselend met cursief) ^), de Odyssee is gezet uitnbsp;een onpleizierig kleine cursief: drie en negentig bladen van kleinnbsp;octavo-formaat bevatten alle twaalf boeken. Toch is ook dit eennbsp;goed verzorgde uitgave; initialen versieren het begin der hoofdstukken, en voor elk boek wordt de inhoudsopgave gegeven innbsp;romeinse letter, die scherp afsteekt tegen de cursief. De bladzijdennbsp;met hun marginale aantekeningen in dezelfde kleine cursiefnbsp;als waaruit de tekst gezet is, maken een rustige indruk.

Het derde boekje is van een geheel ander soort. Het is het rederijkersspel De spiegel der minnen van Colijn van Rijssele.nbsp;Ter verdediging van deze keuze vond Coornhert het noodzakelijknbsp;er een epiloog aan toe te voegen, waarin hij de morele waardenbsp;van een dergelijk stuk uiteenzet in een principieel betoog. Ofnbsp;een onderwerp laakbaar is, hangt af van de wijze waarop ditnbsp;voorgesteld wordt: ,,... machmen dan nutter / oorbaerlijckernbsp;ende beter exempel vinden om de ionghe luyden van dierghelijckenbsp;ontsinnighe ende dolle sotheyt af te schricken / dan met dit doot-lijck leuen ende met desen deerlijcken ia sorgelijcken doot vannbsp;dees twee onsalighe amoreuskens?” De uitgevers hadden voornbsp;deze druk (de editio princeps) een oud handschrift weten te bemachtigen, dat moeilijk te ontcijferen was; Coornhert besluit denbsp;epiloog met een beroep op de lezers om de fouten te willen verbeteren, of, indien men hiertoe niet in staat is, de uitgeversnbsp;althans niet te laken 3).

Van zijn Spiegel der minnen stapt Van Zuren over naar een zeer ernstig terrein: als vierde publicatie geeft hij ons de ver-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Geerebaert, resp. blz. 43 en 102; Weevers, vooral blz. 4-5, 133-145.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens pater fr. B. Kruitwagen in zijn bespreking van A. Hulshof, Deutschenbsp;und lateinische Schrift in den Niederldnden, 1350-1650, Bonn, 1918 in Het Boek 8nbsp;(1919), blz. 299-303 {aldaar, blz. 302), is dit de eerste maal dat in de Noordelijke Nederlanden de cursief gebruikt wordt voor een Nederlandse tekst. Voor een Latijnsenbsp;tekst was zij reeds in 1529 gebruikt door Albert Pafraet te Deventer, terwijl in denbsp;Zuidelijke Nederlanden Michiel Hillen van Hoochstraten de eerste was, die haar toepaste (1523).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Het is deze druk die door M. W. Immink gebruikt is voor haar uitgave van Denbsp;Spiegel der minnen (diss. Utrecht, 1913); in haar inleiding merkt zij op (blz. Ixix);nbsp;,,Het Zuidnederlandsche taaleigen schijnt vrij wel gaaf uit de handen van Jan vannbsp;Zuren en zijn gezellen gekomen te zijn”. De beide latere drukken (Antwerpen, Jan vannbsp;Waesberghe, 1577; Rotterdam, Jan van Waesberghe, 1617) zijn nadrukken naar denbsp;uitgave van 1561, niet naar het handschrift; ze zijn veel minder goed verzorgd {Ibid.,nbsp;blz. Ixxiij). Vgl. ook in het artikel van W. de Vreese, Houwaerfs plagiaat in Ts, voornbsp;Ned. taal- en letterkunde 12 (1893), blz. 206-222, de noot op blz. 208.

-ocr page 75-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;63

taling van het Commonitorium van Vincentius Lirinensis. Vin-centius had dit boekje, waarin hij de Katholieke geloofsleer en de ketterijen van zijn tijd bespreekt, geschreven omstreeks 434nbsp;in het klooster op een der Lérins-eilanden aan de Zuidkust vannbsp;Frankrijk bij Cannes, waar hij zich na een werelds leven hadnbsp;teruggetrokken i). De door een anonymus bewerkte Nederlandsenbsp;vertaling. Een seer schoon hoecxken voor die outheyt ende waerheytnbsp;des gemeene Christen gheloofs, verschijnt nu bij Van Zuren, dienbsp;op de eerste October 1561 het octrooi voor de uitgave verkrijgt.

Men is er echter in geslaagd, de naam van de vertaler te ontdekken. Het is Petrus Opmeer, van wie wij hiervoor 2) reeds het vermoeden uitspraken, dat hij een goede bekende van Van Zurennbsp;geweest is. In de reeds genoemde, door Valerius Andreas geschreven biographic van Opmeer, af gedrukt voor in diens Mar-telaars-hoek, vinden wij nl. de mededeling, dat deze onder meernbsp;geschriften ook het boekje van Vincentius Lirinensis heeft vertaald, en heeft doen drukken s). In de litteratuur over Opmeernbsp;neemt men aan, dat dit bericht betrekking heeft op de uitgavenbsp;van Van Zuren ^), en inderdaad is dit zeer waarschijnlijk, ooknbsp;afgezien van het feit dat vertaler en drukker mogelijkerwijsnbsp;studiegenoten geweest zijn. Een andere vertaling uit deze tijdnbsp;heb ik namelijk niet kunnen vinden, hoewel er enkele uitgavennbsp;zijn van andere drukkers:

Ie. Loven, Jan Boogaerts, 1566, met het in 1561 na approbatie door Jacob Wij aan Jan van Zuren verleende octrooi, maarnbsp;zonder de naam van deze laatste;

2e. Loven, Jan Boogaerts, 1567, met hetzelfde octrooi;

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over hem b.v. H. Hurter, Nomenclator literarius tkeologiae catholicae I, ed.nbsp;tertia, Oeniponte, 1903, kol. 378-379.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 33-34.

3) nbsp;nbsp;nbsp;,,Hij liet geen tijd voor bij gaan / die hy niet aanleide tot de Studiën, soo metnbsp;lesen als schrijven / om alles te weten / t’geen hem eenigsins kon nut of voordelignbsp;sijn. Ten dien einde was hy gewoon een Potiootje by sig te dragen / om alles wat hemnbsp;voor kwam / aan teteikenen: het Latijn in H Nederduitsch, en het Nederduitsch in ’tnbsp;Latijn oversettende. Onder andere heeft hy Vincentius Lirinensis seer gelukkig in sijnnbsp;moedertaal overgeset / en door den Druk de geleerde Wereld medegedeeld ...”nbsp;T.a.p,,h\z,2gt;.

,,H€t eerste boek, dat hij uitgaf (Haarlem, 1561), was eene vertaling uit het Latijn, getiteld: Vincentius Lirinensis: een seer schoon boecxken ...” (B. J. M. denbsp;Bont, Het Katholieke Amsterdamscke patriciaat der XVlIe en XVIIJe eeuw’, IIIinbsp;Petrus van Opmeer, Amsterdammer, en zijne ,,Historia martyruni Batavicorum'\ innbsp;De Katholiek 117 (1900), blz. 196-210; aldaar, blz. 203-204).

-ocr page 76-

64 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

3e. Loven, Jan Boogaerts, 1567, met een na approbatie door Laureys Metsius verleend octrooi van 29 November 1566;nbsp;4e. Antwerpen, Henr. Wouters, 1567, met hetzelfde octrooi,nbsp;maar zonder dat de naam van Boogaerts er in genoemdnbsp;wordt 1),

Deze uitgaven geven echter alle dezelfde vertaling als Van Zuren’s druk; slechts is de tekst in hoofdstukken verdeeld. Nr. 1nbsp;is zelfs geheel gelijkluidend aan de druk van 1561; de drie anderenbsp;vertonen enkele voor de inhoud niet belangrijke afwijkingen innbsp;woordkeus en dialect 2). Wij zullen dus bij nr. 1 Jan Boogaertsnbsp;wel ongepermitteerd nadrukken ten laste moeten leggen. Hiernanbsp;heeft hij het blijkbaar toch veiliger gevonden voor een nieuwnbsp;octrooi te zorgen, nadat hij in de tekst veranderingen heeft aangebracht of heeft laten aanbrengen, wellicht om het boekje minder op Van Zuren’s uitgave te doen lijken. Aangezien nr. 2 en 3nbsp;van eenzelfde zetsel zijn afgedrukt, moeten wij aannemen datnbsp;Boogaerts het octrooi pas aangevraagd heeft nadat reeds eennbsp;deel van de nieuwe oplage gedrukt was, of dat het voorkomennbsp;van het oude octrooi berust op een vergissing van de zetter dannbsp;wel van degene die hem de tekst gaf. Henric Wouters zal tenslotte nr. 3 gebruikt hebben om op zijn beurt een nadruk te gevennbsp;van het blijkbaar veel gevraagde boekje.

Eén ding hebben de Spiegel der minnen en Vincentius’ Seer schoonde) hoecxken gemeen: zij zijn beide uit gothiek gezet, denbsp;letter die voor volksboekjes nog zeer lang in gebruik blijft. Blijkbaar is bij deze twee uitgaven op een ander publiek gerekend dannbsp;bij de vertalingen van Coornhert. Vooral het tweede der beidenbsp;drukjes is een zeer eenvoudige uitgave, met kleine bladen dichtnbsp;bedrukt met de tamelijk grote gothiek, en weinig afwisseling innbsp;typen; bij de Spiegel der minnen vinden wij uit de aard dernbsp;zaak (een comedie vraagt op een of andere wijze scheiding tussennbsp;de verschillende delen zoals de prologen, de „banieren van den

1) nbsp;nbsp;nbsp;Een ex. van nr. 1 bevindt zich in de bibliotheek van het Collegium Berchmania-num te Nijmegen; een van nr. 2, 3, en 4 in de Univ, Bibl. van Amsterdam.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vbb. ghemeen, poghende, anuaerden, getrouwe, haerluyden, meerder trouwelijcknbsp;het selfde na vertellende dan ons vermetende des eygen vindings (ed, Haarlem, blz.nbsp;2a, 2a, 2a, 2a, 2b, 4a) — ghemeen, neersticheit doende, anueerden, ghetruwe, haerluyden, meer naer tghelooue van de ghene diet vertelt, dan door toescrijuen alsnbsp;maeker daer af (ed. Leuven 1567, op de overeenkomstige plaatsen) — gheraeyn, neer-sticheyt doende, aenueerden, ghetrouwe, haerlieden, meer naer tghelooue van denbsp;ghene diet vertelt, dan door toeschrijuen als maker daer af (ed. Antwerpen, idem).

-ocr page 77-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;65

spele” en de ,,spelen” zelf) wat meer afwisseling, en grote kapitalen verlevendigen hier de bladzijden. Op beider titelblad is weer hetnbsp;drukkersmerk afgebeeld, en op de verso-zijde van het laatste bedrukte blad van Vincentius’ werkje het tweede merk: de grotenbsp;roos op stengel.

In 1562 verschijnt weer een vertaling van Coornhert, ditmaal van De beneficiis van Lucius Annaeus Seneca; het octrooi wordtnbsp;op 30 Juni afgegeven. Het is weer een druk als de Officia, eenvoudig, maar uit een duidelijke, tamelijk grote letter gezet, metnbsp;slechts weinig afwisseling in type voor het begin der capita en hetnbsp;voorwerk. Blijkbaar behoefde dit geen goedkope uitgave te zijn:nbsp;de tekst is royaal gezet op 234 bladen (de Officia telde er 144,nbsp;de Odyssee 96), al is het evenals de reeds genoemde een kleinoctavo druk.

Eigenaardig is het, dat in dit jaar 1562 slechts dit ene boek verschijnt, en in 1563 zelfs geen enkel. Maar 1564 levert weernbsp;een vertaling van Coornhert, en wel de 50 Lustige historiën oftenbsp;nyeuwicheden Joannis Bocatij, een bloemlezing uit de Decameronenbsp;naar Le Mason’s Franse uitgave van dit werk 1). Zoals blijkt uitnbsp;de woorden waarmee de vertaler het werkje opdraagt aan zijnnbsp;en Van Zuren’s vriend Pieter Jansz. Raet, is het boek voor hemnbsp;een voorbeeld van boeiende en moreel-nuttige lectuur, en hijnbsp;hoopt Raet met het opdragen van zijn vertaling een ,,oorba-lijcken” en „lustigen” dienst te bewijzen, daar er nu tenminstenbsp;kans is, dat hij dit „lustich maer oock... eerlijck ende leerlijcknbsp;boeck” leest! Op 9 Mei 1564 wordt de octrooi-acte voor dezenbsp;uitgave verleend. Ditmaal heeft Van Zuren niet alleen de verantwoording: naast zijn naam wordt op het titelblad die vannbsp;Jan Bellerus (1526-1595), de geleerde Antwerpse drukker, uitgever en boekverkoper genoemd, die ook met Christoffel Plantijnnbsp;en Pieter Phalesius samenwerkte en, zoals wij gezien hebben,nbsp;drukkersmerken bezat, welke door Arnold Nicolaï gegraveerdnbsp;waren 2). Dit is de enige maal dat wij Van Zuren in contact zien

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie de litteratuur, opgegeven door G. A. Nauta in de inleiding voor zijn in 1903nbsp;te Groningen verschenen uitgave XX Lustighe Historiën oft Nieuwicheden Joannisnbsp;Boccatij, van nieus overgkeset .. . deur Dirick Coornhert.

In 1605 verscheen te Amsterdam bij Hendrick Barentsz. de vertaling van de overige 50 verhalen van de hand van G. H. V. B. (w.s. = Gerrit Hendriksz. vannbsp;Breughel; Nauta, t.a.p., blz. XII; vgl. Van Doorninck, s.v.).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Olthoff, S.V.; Liggeren I, blz. 214, 304; Goovaerts, Typographie musicale,nbsp;vooral blz. 57-60.

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;5

-ocr page 78-

66 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 met een collega. Wellicht wijst het er reeds op dat de zaak ernbsp;minder goed voor staat, en dat hij zich gedwongen voelt er voornbsp;te zorgen dat een groter publiek bereikt wordt. Het sober gebruik van verschillende lettertypen dat in zijn andere drukkennbsp;betracht wordt, vinden wij ook in dit boekje dat, evenals denbsp;werken van Colijn van Rijssele en Vincentius Lirinensis, in go-thiek gedrukt is, met cursief in het voorwerk en romein in denbsp;opschriften der capita. Initialen en een uit typographische bloemen samengesteld randje midden in de tekst voor de vijfde historie, zijn de versieringsmiddelen. Hoewel de goedkeuring vannbsp;pastoor Jacob Wij ontbreekt, lezen wij op de verso-zijde vannbsp;het titelblad het octrooi, voor vier jaren verleend.

Van geheel andere inhoud zijn de overige uitgaven van Jan van Zuren. In de eerste plaats zijn dit plakkaten. In 1561 drukt hijnbsp;er twee, het Placaet van den slachturfuen en het Placcaet vandennbsp;thienden -penninck. Het zullen wel uitgaven op eigen risico geweest zijn; immers het zijn plakkaten van de Staten van Holland,nbsp;te Brussel respectievelijk op 10 en 11 October ,,by den Conincknbsp;in zijnen Rade” uitgevaardigd, waar geen Haarlemse instantienbsp;iets mee te maken heeft. Beide plakkaten zijn in-4° uitgegeven,nbsp;het formaat waarin zoveel dergelijke ordonnantiën verschenen.nbsp;Ze zijn zeer eenvoudig gedrukt: een titelblad ontbreekt, slechtsnbsp;een opschrift bovenaan op de eerste bladzijde in grote lettertypenbsp;deelt de inhoud mee, en de colophon in cursief aan het einde denbsp;naam en woonplaats van de drukker. Beide hebben een initiaalnbsp;aan het begin van de tekst; het plakkaat over het slagturvennbsp;is in gothiek gedrukt, dat betreffende de tiende penning innbsp;romein.

Nog een derde plakkaat heeft er bestaan van deze drukkerij. In de Thesauriersrekeningen van 1564 lezen wij dat Jan vannbsp;Zuren vijf en twintig schellingen betaald krijgt voor „tweehon-dert chartgens van de osse- ende koeyemerct, by hem ten behouvenbsp;deser stadt gedruct ende gelevert”. Ik heb er geen enkel exemplaar van kunnen opsporen, maar uit het vroedschapsbesluitnbsp;dienaangaande blijkt dat de nieuwe bepalingen (er worden vastenbsp;dagen voor de markten aangewezen, ,,opdat de vreemde mannbsp;eenen zekeren dach zal mogen weten hem daema te reguleren”)nbsp;bestemd zijn voor „kerckendeuren, poorten enz.”. Het waren dusnbsp;aanplakbiljetten, en het schijnt dat, zoals bij zovele van derge-

-ocr page 79-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;67

lijke drukjes het geval is, ook hiervan alle exemplaren verloren zijn gegaan.

De laatste nog te bespreken uitgave van Jan van Zuren is de Statuta synodalia van 1564.

Op 16 en 17 April 1564 wordt te Haarlem de synodale vergadering gehouden van het vijf jaar te voren opgerichte bisdom Haarlem. De synode is bijeengeroepen door de bisschop Nicolaasnbsp;van Nieuwland gt;). Wel is het Concilie van Trente nog maar pasnbsp;gesloten, en zijn de besluiten nog niet officieel afgekondigd, dochnbsp;de synode sluit zich reeds zoveel mogelijk aan bij het streven naarnbsp;hervorming, en tracht doeltreffende maatregelen te nemen ternbsp;bestrijding der ketterij en der vele misbruiken. Nieuwland zelfnbsp;is reeds in 1563 ter verantwoording geroepen wegens de slechtenbsp;toestanden in zijn bisdom en wegens ernstig plichtsverzuim. Tochnbsp;schijnt hij wel van goeden wille te zijn; hem ontbreekt echternbsp;alle doorzettingsvermogen en kracht om zich te doen gelden.nbsp;Van zijn wens verbeteringen aan te brengen, getuigen de werkzaamheden der synode. Een aantal bepalingen wordt opgesteld,nbsp;en opdat men ze steeds bij de hand zal hebben en nooit verlegennbsp;zal behoeven te zijn om de juiste tekst, besluit Nieuwland ze tenbsp;laten drukken. Hij vertrouwt het werk toe aan Jan van Zuren,nbsp;en dit niet alleen: „Mihiveroeatypiselegantioribusimprimendanbsp;commisit” vertelt de drukker ons in zijn „pio lectori”.

Van Zuren zorgt er inderdaad voor dat de Statuta synodalia per Nicolaum episcopum Harlemensem aedita anno 1564 een mooienbsp;uitgave worden. Hij gebruikt voor tekst en voorwoord een kloekenbsp;cursief, met romeinse kapitalen aan het begin der talrijke kortenbsp;hoofdstukken; in een deel van het voorwerk en op het titelbladnbsp;vinden wij de romein in verschillende grootten. Een houtsnede,nbsp;de heilige Willibrord voorstellende, wiens hulp in een daarondernbsp;af gedrukt distichon wordt ingeroepen, vult het titelblad voor hetnbsp;grootste gedeelte. In de colophon vinden wij de naam van denbsp;drukker met enkele bijzonderheden: ,,Impressum Harlemi apudnbsp;loannem Zurenum mandato et impensis Episcopi Harlemensis,nbsp;qui approbauit ac publicari fecit Anno domini 1564. mense Maio”,nbsp;daaronder het drukkersmerk in zijn tweede vorm.

Voor zover wij kunnen nagaan, vormen dit boekje, de Boccac-

gt;) Men zie over hem de artikelen van A. H. L. Hensen, in B.B.H. 23, 26, 27 en 28.

-ocr page 80-

68 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 cio-vertaling en het plakkaat van de ossenmarkt de laatste producten van Van Zuren’s pers. Wij hebben althans geen enkelnbsp;gegeven dat wijst op een langer voortbestaan van de zaak. Welnbsp;is een druk uit een later jaar aan hem toegeschreven op grondnbsp;van het feit dat in het boekje het tweede drukkersmerk van Jannbsp;van Zuren voorkomt. J. I. Doedes doet dit nl. in zijn Collectienbsp;van rariora i) met het werkje Een claer bewijs van het heylighenbsp;Avontmael onses Heeren Jesu Christi... Door de Doctoren dernbsp;H. Schrift, in der Universiteyt van Heydelberch. Wt de Hooch-duytsche in Nederlandtscher sprake ghetrouwelycken overghesedt, eennbsp;in Protestantse geest geschreven verhandeling, in 1567 zondernbsp;naam van plaats of drukker verschenen. Deze druk was overigensnbsp;in 1843 door J. L. C. Jacob in het Jaarboekje voor den boekhandel 2) met meer recht toegeschreven aan Herman Schinckel, denbsp;Delftenaar die in 1568 onthoofd is, omdat hij naar het oordeelnbsp;der magistraat de plakkaten tegen het drukken van kettersenbsp;boeken overtreden had. Bij zijn verhoor bekende Schinckel datnbsp;hij o.a. een „Boecje van het Heylich Nachtmael” had gedrukt,nbsp;waarvoor hij de copie gekregen had van ,,een Predicant... dienbsp;het overgeset hadde / uyt den Hoochduytschen Tale” 3).

Maar zelfs zonder deze gegevens zouden wij de hypothese die Jan van Zuren als drukker aanwijst, met stelligheid moetennbsp;afwijzen. Van Van Zuren kunnen wij geen uitgaven verwachtennbsp;die tegen zijn opvattingen ingaan, zoals wij die wel vinden bijnbsp;andere drukkers, typographen van beroep, die van hun vaknbsp;moesten leven. Ook is het aspect van het boekje anders dan datnbsp;van zijn uitgaven. Wel zijn in hoofdzaak lettertypen gebruikt,nbsp;die wij ook in de inventaris van Van Zuren aantreffen (alleen denbsp;gothiek die gebruikt is voor de marginale aantekeningen, isnbsp;anders gevormd; verder vinden wij enkele der rubriektekens nietnbsp;bij Van Zuren), maar de indeling van het titelblad is mindernbsp;evenwichtig, terwijl de verhouding tussen opschriften en tekstnbsp;niet overeenstemt met de wijze waarop Van Zuren dergelijk zetselnbsp;over de bladzijde verdeelt, en voor de marginale aantekeningen

1) nbsp;nbsp;nbsp;Tweede verm. uitg. Utrecht, [1892], blz. 5.

2) nbsp;nbsp;nbsp;,(4ïtiaar, blz. 24-67.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Den Delfschen martelaer, ofte laetste afscheyd-brieven van Hermannus Schinckel .. . mitsgaders het examen en de sententie jegens sijn persoon gepronuncieert .. .nbsp;In het licht gebracht .. . door Mr. D[irk] v[er] B[urgh]. Delf, Abraham Waalpot,nbsp;1652, blz. 5.

-ocr page 81-

JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564 nbsp;nbsp;nbsp;69

in verhouding tot de tekst een te grote letter gebruikt is. En tenslotte is aan het merk een onderschrift toegevoegd: Naturae sequitur seminae quisque suae gt;).

Het eerste drukkersmerk van Van Zuren is eveneens elders gevonden, en wel door Ledeboer achterin de editie van 1574 vannbsp;Marnix’ Byecorf der H. Roomsche kercke. Hoewel hij als Vannbsp;Zuren’s drukkers] aren opgeeft 1560-1562, houdt hij dit voor eennbsp;der uitgaven van de Haarlemse drukker 2). Van Toorenenbergennbsp;echter, de uitgever van Marnix’ Godsdienstige en kerkelijke geschriften, verklaart dat ,,op goede gronden algemeen aangenomen” wordt dat het betreffende boek te Emden gedrukt is 3),nbsp;terwijl de bewerkers der Bibliotheca Belgica dit eveneens aannemen, er aan toevoegende dat het voorkomen van het merknbsp;van Van Zuren in deze uitgave er op zou kunnen wijzen dat zijnnbsp;drukkerij naar Emden verplaatst werd “). Ook Van Somerennbsp;heeft zich hierover uitgelaten. Hij is de eerste die bewijst dat denbsp;Byecorf inderdaad te Emden gedrukt is 5), o.a. door aan tenbsp;tonen dat dit werk gezet is uit hetzelfde materiaal als het Protocol.nbsp;Dat is Alle handelinge des Gespreeks tot Embden in Oostvrieslantnbsp;met den Wederdooperen, die hen Vlamingen noemen... Ghedrucktnbsp;in de vermaerde Coopstadt Embden, bij Goossen Goebens. 6).nbsp;Dit laatste werkje vertoont het bekende drukkersmerk eveneens;nbsp;de Latijnse toelichting die wij uit de Delftse druk reeds kennen, isnbsp;deels links, deels rechts van de gravure af gedrukt. Hoewel Vannbsp;Someren zich eerst aarzelend uitdrukt ten aanzien van de vraagnbsp;hoe dit merk in Goebens’ bezit gekomen is (,,het drukkersmerknbsp;van Goosen Goebens, die waarschijnlijk de drukkerij van Vannbsp;Zuren had overgenomen”) ’), spreekt hij zich daarna beslist uit:

. Jan van Zuren bracht zijne werkplaats omstr. 1564 naar

J) De toelichting op de Emblemata van Hadrianus lunius (zie blz. 57) vermeldt deze spreuk ook: „Verissime dictum est ab Ouidio poëta: Naturae . . enz. {t.a.p.nbsp;blz. 121).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ledeboer, Alfabetische lijst. s.v. — Ook bij Ekama vinden wij dit boekje vermeld (nr. 1487).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Philips van Marnix van St. Aldegonde, Godsdienstige en kerkelijke geschriftennbsp;[IV:] Verscheidenheden uit en over de nalatenschap. Uitgeg. door J, J. van Toorenenbergen, ’s-Gravenhage, 1878. Hierin blz. LII van de Inleiding.

4) nbsp;nbsp;nbsp;In hun beschrijving van zijn uitgave der Officia Ciceronis (C 131).

3) In zijn artikel Wesenbeke of Marnix? in Oud-Holland 9, blz. 80-82.

Borchling-Claussen nr. 2196. Zie over Goebens: J. Fr. de Vries, Emdens Buch~ handel in Ostfriesisches Monatsblatt 6 (1878), blz. 488-509, 547-550; dez. Nachtrage ...nbsp;7 (1879), blz. 1-19, 54-59; aldaar, blz. 498-499.

7) T.a.p., blz. 82.

-ocr page 82-

70 JAN VAN ZUREN, 1517-1591, WERKZAAM 1561-1564

Emden over, alwaar zij ongeveer twee jaar later in handen kwam van Goosen Goebens” i). Ook deze veronderstelling kunnen wijnbsp;niet aanvaarden. In Emden, toevluchtsoord der vervolgde Protestanten, kunnen wij ons Van Zuren wel allerminst voorstellen,nbsp;afgezien van het feit, dat wij hem geregeld ook in deze jaren innbsp;de magistraatsvergaderingen te Haarlem kunnen signaleren.

Een andere kwestie is of deze hoekjes wellicht met het materiaal van Van Zuren gedrukt zijn, m.a.w.; of Van Zuren's materiaalnbsp;na de opheffing der drukkerij in Delft en (of) Emden, of vianbsp;Delft in Emden terecht gekomen is. Juist het voorkomen van hetnbsp;drukkersmerk — dat stellig geen ,,massaproduct” was — innbsp;Emden maakt het m.i. zeer waarschijnlijk dat wij later Van Zu-ren’s inventaris in deze richting moeten zoeken. Wij moetennbsp;echter rekening houden met het feit dat Ameet Tavernier in 1566nbsp;verklaard heeft niet zeker te weten ,,oft hy mede eenighe heeftnbsp;vercocht aen die van Empden oft nyet” 2). Bovendien missen wijnbsp;door het ontbreken van typeninventarissen een geordende stofnbsp;ter vergelijking; de vraag, of de door de drukkers van het Heylighenbsp;Avontmaelen van de Emdense uitgaven gebruikte letters van denbsp;Haarlemse drukkerij afkomstig waren, of regelrecht uit Taverniers werkplaats kwamen, valt slechts op te lossen na een nauwkeuriger bestudering van de in deze boekjes gebruikte typen ennbsp;een grondiger vergelijking van deze typen met die van Vannbsp;Zuren, dan in deze studie mogelijk is.

Voorlopig kunnen wij het jaar 1564 als eindpunt der drukkerswerkzaamheid van Jan van Zuren nemen; geen enkel gegeven is er na dit jaar over hem te vinden, waaruit zelfs maar enige belangstelling voor de practijk der drukkunst blijkt. Zoals wij ziennbsp;zullen, betekende het beëindigen van dit bedrijf tegelijk hetnbsp;ophouden van alle typographische werkzaamheid in Haarlemnbsp;voor meer dan zestien jaren.

1) nbsp;nbsp;nbsp;T.a.p., blz. 84, noot 1.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie boven, blz. 52-53.

-ocr page 83-

HOOFDSTUK IV

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583, EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 l)

Na de opheffing van Jan van Zuren’s drukkerij duurt het geruime tijd voor wij weer een Haarlems drukker vinden. De magistraat wendt zich, als zij iets te publiceren heeft, tot een drukker elders 2), of zij vergenoegt zich met het doen schrijven der benodigde biljetten 3). Wanneer echter de stad zich na de moeilijkenbsp;jaren (beleg in 1572-1573, brand in 1576) begint te herstellen, hetnbsp;aantal inwoners zich uitbreidt, en het getal der neringen en bedrijven toeneemt, wenst men weer over een pers in de stad zelfnbsp;te beschikken. Particulier initiatief blijkt in dit opzicht te kortnbsp;te schieten: in 1580 of 1581 besluit de magistraat een drukkernbsp;uit te nodigen zich in Haarlem te vestigen.

Of dit besluit unaniem goedgekeurd is, weten wij niet; in de burgemeesters- noch in de vroedschapsresolutiën van die jarennbsp;is er iets over te vinden. Wij weten dus ook niet, of Jan vannbsp;Zuren, die de vroedschapsvergaderingen als schepen bijwoonde,nbsp;bijzonder belang stelde in deze zaak. De Thesauriersrekeningennbsp;van 1581 echter bevatten een post van 150 pond, die de schepennbsp;Arent Pietersz. Deyman van stadswege uitgeeft voor de aankoopnbsp;van „een druckerie metten aencleven van dyen”; en dezelfdenbsp;registers delen ons mede, op wie de keus der Haarlemse magistraat

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bijlagen nr. 204-214; Drukken nr. 13-35.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In 1578 te heiden, zoals men in de Thesauriersrekeningen vd.n dat janr op i. 55hnbsp;vindt aangegeven; „Betaelt Louris Laeckeman (,,gesworen bosdraeger”) om te betalen in handen van den drucker tott Leyden voer zeeckere duysent exemplaeren vannbsp;de ossemarct gedruct hebbende met zeeckere figure in hout gesneden hebbende volgens de ordonnantie ende quitantie . . . 4 £, 10 sc” (Ook ifermeld door Van dernbsp;Willigen, Geschiedkundige Aanteekeningen, blz. 42).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Dit gebeurt — alleen wanneer er slechts een klein aantal nodig is? — ook na denbsp;vestiging van een drukker nog. Zie de hiervoor uitgetrokken posten in de Thesauriersrekeningen, o.a. 1560, f. 73b; 1587, f. 42b; 1590, f. 77b.

-ocr page 84-

72 ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583,

gevallen is: op Antonis Ketel, die 10 pond betaald krijgt ,,uuyt saeke dat hy zyn druckerie ende domicilium van Steenwycknbsp;alhier getransporteert heeft”. Waarom juist hij de benoemingnbsp;krijgt, is onbekend. Tiele veronderstelt dat Coornhert er de handnbsp;in heeft gehad, en vraagt of Ketel misschien op zijn (en vannbsp;Zuren’s) drukkerij gewerkt heeft i). Deze gissingen vallen te verwerpen, noch te bewijzen. In de magistraat hadden o.a. zittingnbsp;Nicolaes van der Laen, Gerrit Stuver en Pieter Jansz. Kies, personen voor wie het oordeel van Coornhert iets betekende 2). Ofnbsp;Ketel drukkersknecht is geweest bij Jan van Zuren is echter volkomen problematisch, en daarmede vervalt grotendeels de grondnbsp;voor de eerste veronderstelling, af gezien van het feit dat bemiddeling van Van Zuren dan meer voor de hand zou liggen. Misschien is het beter ons af te vragen, wat de reden heeft kunnennbsp;zijn, dat Ketel uit zijn oude woonplaats weg wilde.

Steenwijk ligt in wel zeer roerige contreien: belangrijk punt op de weg van Overijsel naar Friesland, ligt het midden in denbsp;streek, waar de troepen van Spaans- en Staatsgezinden elkaarnbsp;voortdurend bestoken 3). Bovendien heeft de stad in de winternbsp;van 1580-1581 een ruim vier maanden durende belegering doornbsp;Rennenberg te doorstaan; 18 October 1580 komt deze voor denbsp;stad, 23 Februari 1581 moet hij aftrekken. Tegen de zin van velenbsp;van Steenwijk’s burgers heeft de bevelhebber, Johan van dennbsp;Cornput, de verdediging doorgezet; onder de burgers zelf zijnnbsp;ontevredenen, die hevig klagen over het tekort aan levensmiddelen en de stad willen overgeven. Kort na de aftocht der vijandelijke troepen komt een misschien nog geduchter vijand hetnbsp;stadje teisteren; de pest, die de gehele zomer fel blijft woeden '*).

Hoewel Antonis Ketel mogelijk nog vóór de epidemie Steenwijk verlaten heeft, kunnen wij ons toch voorstellen, dat hij Haarlemnbsp;in het zoveel rustiger en zich weer herstellende Holland als woonplaats heeft verkozen boven de oude vestingstad in het Oostelijke

gt;) Tiele, De Haarlemsche boekdrukkers, in Nieuwsblad 1865, blz. 95.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Becker, Bronnen Coornhert, blz. 27, noot 1 (Van der Laen) en blz. 308, noot 5nbsp;(Stuver). Aan Pieter Jansz. Kies heeft Coornhert zijn vertaling van Pandulphus Col-lenutius, Vant loeye en leckere leven (zie Drukken nr. 17), opgedragen. — Vgl. ooknbsp;blz. 40-41.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Blok II, blz. 167.

¦•) Zie over geschiedenis en toestand van Steenwijk in deze tijd: Klijnsma, Geschiedkundige herinneringen, blz. 10-93.

-ocr page 85-

EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 nbsp;nbsp;nbsp;73

gewest. Daar komt nog bij, dat het zeer de vraag is, of hij in Steenwijk een eigen werkplaats gehad heeft. Wel spreken denbsp;thesauriersrekeningen van een verplaatsen van zijn „druckerienbsp;ende domicilium”, maar hier staat tegenover dat wij geen drukwerk uit die tijd van hem kennen, en dat Ledeboer hem nietnbsp;onder Steenwijk’s drukkers noemt. Het lijkt mij dan ook zeernbsp;goed mogelijk, dat hij in Steenwijk drukkersknecht is geweest;nbsp;misschien was hij in het bezit van enig materiaal. Als zijn principaal komt, wanneer men de lijst van Steenwijkse drukkers bijnbsp;Ledeboer nagaat, alleen Herman ’t Zangers (1573, 1580) in aanmerking 1); iets later (1584) vinden wij er de door Ledeboer nietnbsp;genoemde Caspar van Dorsten als drukker van een in Spaansenbsp;geest geschreven Glaubwirdige Hystorie van de oorlog in denbsp;Nederlanden 2).

Eenmaal in Haarlem aangekomen gaat Ketel — volgens het drukkersadres op het titelblad van verschillende zijner uitgaven —nbsp;wonen in de Soeijerstrate (nu Zuiderstraat geheten) 3), een dernbsp;verbindingswegen tussen Oude Gracht en Voldersgracht, iets tennbsp;Zuiden van de Jacobijnenbrug; hij doopt het huis „in de Guldennbsp;Parsse”. Men zou, met bovengenoemde post van 150 pond voornbsp;,,een druckerie” voor ogen, menen dat de stad hier een huis voornbsp;hem gekocht heeft; in de transportregisters van deze jaren isnbsp;echter een dergelijke aankoop niet te vinden, en evenmin eennbsp;post van aankoop door Ketel zelf. Hoe hij dan wel aan zijn huisnbsp;gekomen is, vinden wij elders in het archief ^).

Zoals wij in hoofdstuk I gezien hebben s), krijgt de stadsregering juist in deze tijd de beschikking over een groot aantal erven en huizen in Haarlem door de overeenkomst, op 24 April met denbsp;Staten van Holland gesloten, waarbij alle goederen van kloosters,nbsp;geestelijke colleges en gilden aan de stad komen, als vergoedingnbsp;voor de schade, bij beleg en brand geleden. Een administrateurnbsp;wordt aangesteld, en in de door hem opgemaakte rekeningen der

J) Ledeboer, De boekdrukkers, blz. 354, en Alfabetische lijst, s.v.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie J. G. Frederiks, Caspar van Dorsten, drukker te Steenwijk, in 1584, in Biblio-graphische Adversaria V (1883), blz. 130. Steenwijk was in deze tijd, tengevolge vannbsp;een geslaagde overval in November 1582, Spaans. Zie Klijnsma, t.a.p,, blz. 91-93.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over deze naam: Overmeer, Straatnamen, s.v.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Dat Ketel een huis gehuurd of gekocht zou hebben, kunnen wij trouwens moeilijknbsp;veronderstellen, omdat hij dan in het geheel geen geldelijke tegemoetkoming heeftnbsp;ontvangen voor zijn vestiging in Haarlem, terwijl men gewoon was deze wèl toe tenbsp;kennen aan hen die op uitnodiging van het stadsbestuur een bedrijf introduceerden.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 6-7.

-ocr page 86-

74

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583

geestelijke goederen zien wij wat met de bezittingen van elk klooster gedaan wordt i). En het is in deze rekeningen dat wijnbsp;ontdekken, hoe de stad op gemakkelijke wijze voorziet in de behoefte aan een woning voor haar drukker; de keuken van hetnbsp;aan de Soeijerstrate gelegen klooster der Vrouwebroerissen 2)nbsp;wordt aan hem afgestaan. Dit convent lag, blijkens verschillendenbsp;verkoopacten betreffende andere erven, die eveneens op de grondnbsp;van het vroegere klooster lagen, aan de Noordzijde van denbsp;Soeijerstrate J) en strekte zich uit van Oude Gracht tot Volders-gracht. Het is het klooster, dat op de kaart van Thomas Thomasz.nbsp;van 1578 aangeduid is als dat der ,,Vroumorissen” deze naamnbsp;komt ook een enkele maal in een verkoopacte voor 5). Ketel’snbsp;huis heeft waarschijnlijk dicht bij de Oude Gracht gestaan. Tennbsp;Westen van het huis van zijn buurman Boude wijn Pietersz. Leeu,nbsp;stadsroedrager, stond nl. het huis van de weduwe van Pieter vannbsp;Baneken; de voormalige conventskeuken lag dus ten Oosten vannbsp;de woning van Leeu, en de achterbuurman van deze laatste, denbsp;linnenwever Anthonis Pietersz. van Eyndoven, woonde aan hetnbsp;Nyeuwelant«), welk steegje volgens de kaart van Thomasnbsp;Thomasz. (evenals nu nog) tot ongeveer op de helft van denbsp;Soeijerstrate liep. Bovendien wijst de volgorde der huizen ennbsp;renten van het Vroubroerissenconvent in de rekeningen dernbsp;geestelijke goederen van 1581 tot en met 1583 hetzelfde uit’).

Over de persoon van Antonis Ketel weten wij weinig. Tiele

1) nbsp;nbsp;nbsp;In 1581 worden de huizen, die op de grond van een bepaald klooster gebouwdnbsp;waren, of welke datzelfde klooster verhuurd had, achter elkaar opgenoemd. In 1584nbsp;begint een andere groepering: de huizen en erven worden dan opgesomd volgens denbsp;straten, waaraan zij gelegen zijn. Slechts in het eerste register kan men dus vinden,nbsp;van welk klooster een bepaald perceel het eigendom is geweest.

2) nbsp;nbsp;nbsp;= Carmelietessen. (Vrouwenbroeders = Carmelieten).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie o.a. Transportregisters 1582, f. 216a; 1592, f. 122a; 1593, f. 26a. Vgl. ookb.v.nbsp;Transportregisters 1581, f. 89b; 1599, f. 52b, 105a; Belastboeken 1571, f. 67b.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Afgedrukt o.a. in Ampzing, bij biz. 165. — Over de plaats van verschillendenbsp;Haarlemse vrouwenkloosters zijn door Van Oosten de Bruyn, Allan, e.a. allerleinbsp;tegenstrijdige meningen verkondigd, die door de feiten van de transportregisters ennbsp;de rekeningen der geestelijke goederen gelogenstraft worden. Uit de bovenstaandenbsp;en de nog te noemen posten blijkt ten duidelijkste, dat met ,,Vroumorissen” ennbsp;,,Vroubroerissen” dezelfde orde is aangeduid.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Transportregisters 1591, f. 72a. In de Rekeningen der geestelijke goederen van 1583nbsp;wordt de naam ,,Vroumarissen” gebruikt (f. 21a). Zie over deze vorm; Graaf, Levensnbsp;der Maechden, in B.B.H. 18 (1893), blz. 103.

•5) Zie b.v. Transportregisters 1582, f. 216a; Rekeningen der geestelijke goederen 1581, f. 70b.

7) Rekeningen der geestelijke goederen 1531, f. 70a-71a; 1582, f. 23a-23b; 1583, f. 20b-21a.

-ocr page 87-

EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 nbsp;nbsp;nbsp;75

opperde de mogelijkheid i), dat hij een zoon was van Jurriaen Ketel, de bekende Doopsgezinde martelaar, die in 1544 tenbsp;Deventer is onthoofd 2). Deze verondersteUing blijkt onjuist tenbsp;zijn: uit een acte over de bezittingen van zijn minderjarige kinderen, opgemaakt in 1587, enige jaren na Antonis’dood, blijktnbsp;dat zijn vader Thijs heette, en zijn moeder Anna 3). Wellichtnbsp;vinden wij deze beiden terug in de acte van 13 September 1547nbsp;uit het Gemeente-Archief van Meppel, waarin Thijs Ketel (innbsp;een acte van 1530 schulte te Meppel genoemd) en zijn vrouwnbsp;Anna voorkomen ¦*). De naam Ketel was in de Oostelijke provincies zeer bekend 5).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Nieuwsblad 1865, blz. 95.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie o.a. P. C. Molhuysen, Eene bijdrage tot de geschiedenis van het strafregty innbsp;Overijsselsche Almanak 1842, blz. 89—92, en Jacobus Revius, Daventriae illustratae . . .nbsp;libri sex, Lugd. Bat., 1651, blz. 265-267. Tiele geeft t.a.p. ten onrechte als sterfjaarnbsp;op 1552.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Procuratie van Gillis Rooman, 17 October 1587, opgernaakt door notaris Adriaennbsp;Willemsz. Zie bijl. 228.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Rijksarchief der provincie Drente', inventaris van het archief der gemeente Meppel,nbsp;nr. 351. Regest in Verslagen van 's Rijks oude archieven 1890, blz. 325, luidende:,,Thijsnbsp;Ketel en Anna zijne vrouw, mede voor zijne voorkinderen bij Margrita Helmiges,nbsp;verklaren, dat de ingezetenen van Meppel en van de Oosterboer hebben afgekocht denbsp;boterpacht, die hij had afgekocht van heer Geert Helmiges, over het geheele kerspelnbsp;van Meppel, ze derhalve daarvan te ontslaan, en hebben daarvan overdracht bijnbsp;stoklegging gedaan ...” Van de acte van 1530 (26 Juli) vindt men een regestnbsp;t.a.p,, blz. 324. — De Rijksarchivaris in Overijsel wees mij op deze post.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Zie de litteratuur, opgegeven in Van Beresteyn, Repertorium, s.v., en daarvannbsp;vooral het artikel van W. Wynaendts van Resandt, Het geslacht Ketel in De Neder-landsche Leeuw 1923, kol. 273-284. Van het geslacht Ketel genaamd van Hackfortnbsp;werd een tak in Drente en Groningen gevonden; daartoe behoren o.a. Thonis Ketel,nbsp;in 1522 drost van Ysselmuiden, en Thijs Ketel, de bovengenoemde schout van Meppel.nbsp;Nakomelingen van hen waren twee eeuwen lang schouten van Diever en Wapserveen;nbsp;in Meppel en Steenwijk wonen nog jaren leden van de familie Ketel.

Van bovengenoemde Thonis Ketel stamt een Anthonis, die een tijdgenoot was van de Haarlemse drukker: een luitenant, gestorven op 1 Maart 1593. Deze wordt ooknbsp;genoemd in De Navorscher 56 (1906), blz. 240 {Huwelijken te Hattem gesloten, medegedeeld door F. A. Hoefer) en in Bijdragen en mededeelingen der Vereeniging Gelre 2nbsp;(1899), blz. 359-361 {Een pardon te Hattem in 1588^ medegedeeld door F. A. Hoefer).nbsp;Vgl. ook De Navorscher 56 (1906), blz. 233 en 357.

Ook is een Anthonis Ketel in 1570 lid van de Hollandse Gemeente te Londen. Deze wordt door de kerkeraad vermaand wegens kaatsspelen {W.M.V., Serie I, dl. I, blz.nbsp;79), en krijgt enige tijd later verlof om in een Engelse kerk te trouwen {t.a.p., blz. 236).nbsp;Beroep noch geboorteplaats wordt hier vermeld, maar in de Londense Returns ofnbsp;aliens van die jaren {Publications of the Huguenot Society X) komt enkele malen eennbsp;Anthonis Ketel voor uit Brugge of Vlaanderen (part I, p. 375 (1567): Anthonio Kethel;nbsp;part III, p. 356 (1568): Anthony Kettell, borne in Flaunders ... of the Dowchenbsp;churche; part I, p. 452 (1571): Anthonie Kettell, and his wif, merchant, borne innbsp;Brugges, inhabiting here iij yeres . . .). Vgl. nog een post van 1571 in Page, Letters ofnbsp;denization (Vol. VIII derzelfde serie), blz. 140. — In al deze gevallen zullen wij welnbsp;met dezelfde Antonis Ketel te doen hebben, die niet geïdentificeerd mag worden metnbsp;de Steenwijkse drukker.

-ocr page 88-

76

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583,

De enige bron voor de kennis van Antonis’ leven, buiten zijn testament en enkele mededelingen in de rekeningen van denbsp;stadsthesaurier en van de rentmeester der geestelijke goederen,nbsp;is de reeds genoemde acte van 1587. Hieruit kunnen wij metnbsp;betrekkelijke zekerheid opmaken, dat hij, toen hij in 1581 innbsp;Haarlem kwam, reeds getrouwd was — zijn vrouw heette Her-manna Gerytsdr. Mu(i)lers of Mullaerts; zij was een Zwolse, ennbsp;was in 1594 37 jaar oud gt;) —, en minstens twee kinderen had:nbsp;Thijs en Gerard. Hun namen immers komen in de doopboekennbsp;van Haarlem niet voor; zij zijn dus waarschijnlijk voor 1581nbsp;geboren 2). Wat er van hen geworden is, is niet bekend. Of althansnbsp;Gerard zijn vaders vak geleerd heeft ? Het Gemeente-Archief vannbsp;Franeker kon mij geen gegevens verschaffen over de drukkernbsp;Gerhard Ketel, die daar van 1596 tot 1601 werkte, en daarnanbsp;naar Groningen verhuisde, waar hij in 1605 stierf 3).

Behalve Thijs en Gerard heeft Ketel nog een derde zoon gehad. Abraham, die op 21 Augustus 1583 gedoopt is; deze wordt in denbsp;acte van 1587 niet genoemd en was dus toen waarschijnlijk nietnbsp;meer in leven. Spoedig na de geboorte van deze zoon is Antonisnbsp;ziek geworden en overleden; in de Rekeningen der geestelijkenbsp;goederen van 1583 wordt niet hij, maar zijn weduwe genoemd alsnbsp;bewoner van het perceel in de Soeijerstrate. Op 9 September vannbsp;dat jaar hebben Ketel, die dan al ziek is, en zijn vrouw hunnbsp;testament gemaakt, waarbij zij, onder opheffing van de voorwaarden, bij hnn huwelijk opgesteld “), hun kinderen tot erfgenamen benoemen. Een der getuigen is de Haarlemse predikantnbsp;Johan Damius; Antonis zal wel tot zijn gemeente behoordnbsp;hebben, al wordt hij in de lidmatenboeken der Hervormde gemeente niet genoemd. Zijn vrouw komt er wel in voor: zij treedtnbsp;op 1 Juli 1583 toe als lid der Hervormde kerk.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie bijl. 244.

2) nbsp;nbsp;nbsp;De doop- en trouwboeken van Zwolle beginnen in 1581, die van andere stedennbsp;uit de buurt veel later.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over hem Ledeboer, De boekdrukkers, blz. 147 en Alfabetische lijst, s.v.;nbsp;bovendien Oomkens, Bouwstoffen, blz. 9 en 43-47. — In het Trouwboek der Ned. Herv.nbsp;Kerk van Haarlem komt op 7 Mei 1600 nog voor een Geerart Ketel, jonggesel vannbsp;Meppel, en op 19 September 1604 een Geeraert Ketel, wedr. van Harlem {wellichtnbsp;een en dezelfde). De naam Ketel komt trouwens vaker voor in Haarlemse archivalianbsp;van deze tijd.

Er moet dus een stuk bestaan hebben met huwelijkse voorwaarden; een globaal onderzoek naar deze acte, ingesteld door de wnd. Rijksarchivaris, leverde geen resultaat op.

-ocr page 89-

EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 nbsp;nbsp;nbsp;77

De 2de Mei 1584 vinden wij Hermanna Ketel nogmaals vermeld: zij komt dan voor als doopgetuige. Ook krijgt zij in dat jaar betaling voor het drukken van stadspublicaties. De persnbsp;werkt dus, en wij zullen met een redelijke kans op juistheidnbsp;mogen veronderstellen, dat degene die haar in gang houdt,nbsp;dezelfde man is, die Antonis Ketel officieel als stadsdrukker opvolgt en met wie zijn weduwe op 2 December 1584 hertrouwt:nbsp;Gillis Rooman.

Dat de ,,druckerie”, waarvoor de Haarlemse magistraat in 1581 een bedrag van 150 pond voteerde, geen werkplaats was,nbsp;hebben wij boven gezien. De betekenis van het woord moet eennbsp;andere zijn, en wel: datgene waarmee gedrukt wordt, werktuigen,nbsp;typographische inventaris i). Ook Ketel zelf nam wellicht materiaal mee uit Steenwijk: hij verplaatste immers zijn „druckerienbsp;ende domicilium”; de rest van wat er nodig was kocht Deymannbsp;dan in opdracht van het gemeentebestuur. Van wie hij dit materiaal betrok, weten wij niet, maar dat althans het drukmateriaalnbsp;niet nieuw was, zien we uit de eerste uitgaven van Ketel. De letters zijn versleten, en niet scherp afgedrukt, verschillende zijnnbsp;defect; initialen en ornamenten lijden aan hetzelfde euvel.

In de drie jaren van zijn verblijf te Haarlem heeft Ketel zeventien werkjes met zijn naam uitgegeven, waarvan er vijftiennbsp;bewaard zijn. De indeling naar de inhoud is al heel eenvoudig:nbsp;het zijn stadsordonnanties, enkele pamfletten, en boekjes vannbsp;Coornhert.

Bepalingen betreffende de stadsbewaking zijn aanleiding tot het drukken van Ketel’s eersteling te Haarlem: Nieuwe ordinantie vander wacht der stede van Haerlem. Daarna volgen metnbsp;tussenpozen van enkele weken drie aanplakbiljetten over denbsp;verkoop der geestelijke goederen, die op 24 April 1581 eigendomnbsp;van de stad zijn geworden, en nu in partijen geveild worden 2).

Zij het dat de stad in 1582 zijn diensten niet nodig heeft gehad, zij het dat ons slechts de kennis daaromtrent ontbreekt, zekernbsp;is het, dat wij van dit jaar geen enkele stedelijke aankondiging

1) nbsp;nbsp;nbsp;Deze betekenis niet in het Ndl. Wdb.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie biz. 6-7 en 73. In de Rekeningen der geestelijke goederen van 1582 vinden wijnbsp;verschillende posten van betaling aan de stadsboden, die de biljetten naar de dorpennbsp;in Noord-HoUand rondbrachten (f. 2l5b, 216 b, 221a enz.).

-ocr page 90-

78

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583,

kennen. Dat de thesauriersrekeningen geen post erover bevatten, is op zichzelf geen bewijs van het ontbreken van dergelijk werk,nbsp;want ook voor de bovengenoemde aanplakbiljetten ontbreekt elknbsp;spoor van betaling.

In 1583 komen er twee pamfletten over de toestand in het Zuiden; het eerste, een nadruk van een uitgave van Plantijn,nbsp;geeft de ordonnanties, die de Antwerpse magistraat had uitgevaardigd tegen de revolutionnaire elementen in de stad, hetnbsp;volgende de artikelen van de voorlopige overeenkomst, geslotennbsp;tussen Anjou en de Staten-Generaal na de mislukte aanslag opnbsp;Antwerpen door de Fransman i). Er komen in de rekeningen geennbsp;betalingsposten voor van dit werk; het kunnen zeer goed uitgaven op eigen risico geweest zijn. Wel is er in ditzelfde jaarnbsp;opdracht gegeven tot het drukken van een mededeling over denbsp;prolongatie van de jaarmarkt „mits tverlies van den thien daegen”.nbsp;Met deze tien dagen zullen wel bedoeld zijn de dagen die vervielen door de nieuwe kalenderregeling, waartoe in Decembernbsp;1582 besloten werd door verschillende instanties 2). Wij kennennbsp;deze publicatie alleen uit de mededeling in de thesauriersreke-ning, dat aan Ketel voor het drukken ervan 6 pond werd uitbetaald; er is mij geen exemplaar van bekend, hoewel de oplagenbsp;vijftienhonderd exemplaren groot was. Op 8 Augustus beginnennbsp;de stadsboden de biljetten rond te brengen naar de plaatsen, dienbsp;op de hoogte moesten zijn van de verandering 3).

Kort voor of na Ketel’s dood — voordat Rooman de officiële opvolger geworden is — wordt in de werkplaats nog gedrukt eennbsp;stadsordonnantie betreffende ,,de verexcysinge der exchysbaerenbsp;goederen”, waarvoor Ketel’s weduwe de betaling krijgt; ook vannbsp;deze publicatie is tot nu toe geen exemplaar bekend. Aangeziennbsp;er ruim driemaal zoveel voor betaald wordt als voor de ordonnantie betreffende de jaarmarkt, moet de omvang heel wat groternbsp;geweest zijn dan die van laatstgenoemde druk. Wellicht was dit

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Blok II, blz. 188.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Bij plakkaat van 10 December 1582 beval Anjou de invoering van de Gregoriaanse kalender, door paus Gregorius XIII voorgeschreven in de bul Inter gravissi-mas van 24 Februari 1582. De Staten-Generaal en de Staten van verschillende gewesten aanvaardden de nieuwe regeling; die van Holland en Zeeland deden dit nanbsp;aandringen van de Prins van Oranje bij besluit van 19 December 1582; zij lieten denbsp;13de Januari op de 2de volgen. Zie W. E. van Wijk, De Gregoriaanse kalender. Eennbsp;tecknisch-tijdrekenkundige studie. Maastricht, 1932, blz. 56-57.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Thesauriersrekeningen 1583, f. 33a, b.

-ocr page 91-

EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 nbsp;nbsp;nbsp;79

laatste een aanplakbiljet, de excysenpublicatie een kwarto-boekje.

De eigen uitgaven van Ketel beperken zich tot de genoemde pamfletten en ¦— in 1582 en 1583 — tot verschillende kleinenbsp;werken van Coornhert. Het zijn enkele comedies: Vande blindenbsp;voor Jericho, Abrahams wtgang, Vande rijcke-man', enkelenbsp;theologische tractaten: Tafel vander ghelouigen justificatie.nbsp;Middel tot mindringhe der secten, en Lydens troost', enige litterair-moraliserende geschriftjes: Comfas ter rvsten, de vertalingen vannbsp;Philo Judaeus’ boekje Van edelheydt en van Pandulphus Collenu-tius’ gedicht Vant loeye en leckere leuen', dit laatste wordt gevolgdnbsp;door Coornhert’s Lof vant goudt, om de lege „bladekens” te „vollen”.

Daarnaast schrijft de Bibliotheca Belgica onder enig voorbehoud nog de druk van een aantal andere werken van Coornhert aannbsp;Ketel toe. Het zijn de volgende i):

1. nbsp;nbsp;nbsp;Schyndevcht der secten ... [door D. V. Coornhert]. Z. pl. ennbsp;n.v. dr., 1575 (C 102).

2. nbsp;nbsp;nbsp;D. V. Coornhert, De coopman. Z. pl. en n.v. dr., 1580 (C 46).

3. nbsp;nbsp;nbsp;Ware beschrijuinge der conscientien ... [door D. V. Coornhert]. Z. pl. en n.v. dr., 1585 (C 37).

4.

5.

6.

D. V. Coornhert, Zeefe ofte vlecken by Lambert Danaeus ... ghestroyt op een Sendtbrief gedruct achter zeker boecxken ...nbsp;Vande wterlijcke Kercke Codes, welcke Sendtbrief eertijts is ge-schreuen by D. V. Coornhert ... Z. pl. en n.v. dr., den 15.nbsp;February, 1582 (C 123).

D. V. Coornhert, Tweede verantwoordinge eens eenighen Sendtbrief s ... Z. pl., n.v. dr. en j. (De voorrede is gedateerd 16 Juni 1582) (C 114).

Vande wterlyke kercke Codes, waer de selue nv te vinden is ... Z. pl. en n.v. dr., 1581 (K 3).

7, Sebastiaen Castellion, Tsamensprueken vande predestinatie ..., ouergheset ... die drie eerste door Dirck Adriaensen

1) Achter de titels is het nummer geplaatst dat het betreffende boek in de Bibliotheca Belgica heeft. — Vgl. ook blz. 108, noot I.

-ocr page 92-

80

8.

9.

10.

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583,

Kemp, ende het laetste door D. V. Coornhert. Z. pl. en n.v. dr., 1581 (C 128).

D. V. Coornhert, Van des menschen natuerlijcke vleesch won-dersproock. Z. pl. en n.v. dr., 1581 (C 76).

Sebastiaen Castalio, Vande gehoorsaemheyt nbsp;nbsp;nbsp;vertaelt in

Nederlantsch door D. V. Coornhert. Z. pl. en n.v. dr., 1582 (C 126).

D. V. Coornhert, Comedie van lief en leedt. Z. pl. en n.v. dr., 1582; ,,te cope inden Hage tot Harper Joosten inde Pape-straet” (C 73).

11. nbsp;nbsp;nbsp;D. V. Coornhert, Vande ware onderdanicheyt der Christenen,nbsp;schriftuerlijcke bewijsinghe ... Z. pl. en n.v. dr., 1581, dennbsp;eersten December (C 87).

12. nbsp;nbsp;nbsp;D. V. Coornhert, Vande zendinghe der Lutheranen Zwinglianen ende Mennonisten ... bewijs dat sy niet en is wette-lijck ... Z. pl. en n.v. dr., 1583 (C 124).

13. nbsp;nbsp;nbsp;D. V. Coornhert, Het cruydthoofken. Van stichtelijcke ghe-spraken ... Z. pl., n.v. dr. en j. (C 48).

14. nbsp;nbsp;nbsp;D. V. Coornhert, Nadeneken opte twijfelen of dapostel Paulusnbsp;int 7. Cap. totten Romeynen sprekende is van zijn selfs per-sone ... Z. pl. en n.v. dr. [1583] (C. 79) 1).

15. nbsp;nbsp;nbsp;D. V. Coornhert, Van wel bidden onderwijs. Z. pl., n.v. dr. ennbsp;j.(C38).

16. nbsp;nbsp;nbsp;D. V. Coornhert, Vande onwetenheyt der menschen, die daer isnbsp;onschuldich of schuldich ... Z. pl., n.v. dr. en j. (De opdrachtnbsp;is van 14 April 1583) (C 88).

gt;) Om mij onbekende redenen plaatst de Bibliotheca Belgica het Nadeneken in ,,1596?”. Dat het boekje echter reeds in Januari 1583 van de pers is gekomen, beweesnbsp;prof. B. Becker, die mij t.a. hiervan het volgende meedeelde; ,,In de eerste brief aannbsp;Aggaeus van .\lbada dieinhet Brieven-boeksubNr. 44 voorkomt (WW. dl. III, f. 109c),nbsp;heet het o.a.; „. .. is my binnen vijf of ses daghen van een vernaemde ende achtbarenbsp;persoon een cedulle ghelevert / houdende vier vraghen / die ick beantwoort hebbe /nbsp;met byvoeghsele van acht vraghen / daer van copye in desen mede gaet / als oocknbsp;mede een ghedruckt Exemplaer mijns ghevoelens van Pauli woorden int 7. ad Romanos,nbsp;die by veelen Leeraeren niet recht verstaen sijnde / misbruyckt werden . .De briefnbsp;is ongedateerd, maar makkelijk te dateeren met behulp van brief 82 (WW. dl. III,nbsp;f. 131‘^’'1, 132®). Uit die brief blijkt dat de ,,vernaemde ende achtbare persoon” niemand anders is dan de burgemeester van Haarlem N. van der Laen, en dat Coornhertnbsp;diens vragen beantwoord heeft den 23 Jan. 1583 (f. 132®; ,,Dese voorschreven ant-woorde / met dese acht by-ghevoechde vraghen / gaf ick den drie-en-twintighstennbsp;January / vijfthien hondert drie-en-tachtigh / in handen van N.V. Laen”).

Naar het ,,Nadeneken” wordt ook verwezen in ,,Van den Aflaet Jesu Christi”, geschreven 28 Mei 1584 (dl. III, f. 292lt;1)”.

-ocr page 93-

EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 nbsp;nbsp;nbsp;81

Van deze lijst vallen nr. 1, 2 en 3 direct af, omdat zij gedrukt zijn, toen Ketel nog niet te Haarlem woonde, of nadat hij reedsnbsp;overleden was *). Van de andere bestaat althans theoretisch denbsp;mogelijkheid, dat het drukken van Ketel zijn; tot een nadernbsp;onderzoek van nr. 4, 5 en 6 zijn wij echter niet meer in staat, daarnbsp;zij, in het bezit van de Universiteitsbibliotheek van Leuven,nbsp;door de brand van Augustus 1914 zijn vernietigd, en anderenbsp;exemplaren niet bekend zijn 2). Wat een onderzoek van het voornbsp;de overige gebruikte materiaal ons leert, volgt hieronder na eennbsp;overzicht van de inventaris die Ketel ter beschikking stond.

De meeste drukken van Ketel zijn goedkope, kleine boekjes. Behalve de aanplakbiljetten is ook het Compas ter rusten eennbsp;plano-druk; de pamfletten en de stedelijke ordonnantie zijn,nbsp;zoals te verwachten is, kwarto-uitgaven. Verder vinden wij enkelnbsp;klein-octavo-formaat, en het aantal bladen van deze uitgaafjesnbsp;is gering; het varieert van 16 tot 36. De meeste zet Ketel — metnbsp;tamelijk wat fouten — uit een kleine letter met enkele regelsnbsp;van afwijkend type, afwisselend op een minder harmonischenbsp;wijze dan wij dit bij Van Zuren gezien hebben. Het maakt denbsp;indruk of hij de proef neemt met verschillende combinaties. Denbsp;signatuur loopt evenals de foliëring in bijna al zijn drukken vannbsp;de eerste tot de laatste bladzijde aan één stuk door, zonder onderscheid te maken tussen voorwerk en eigenlijke tekst; eenmaalnbsp;pagineert hij de bladzijden, die hij dan toch ,,fol.” noemt 3).nbsp;Voor de marginalia gebruikt hij meestal de letter van de tekst,nbsp;of een iets kleinere type, soms een cursief. De titelbladen zijn vol,nbsp;dikwijls met een enigszins aflopend gedeelte, dat echter lang nietnbsp;zo sterk conisch is als dit het geval is bij Van Zuren’s drukken.

Alle boekjes, op de Pandulphus-vertaling na, zijn uit gothiek gezet. Deze lettersoort bezit Ketel in 1581 en 1582 in vijf grootten; twintig regels meten respectievelijk 52, 62, 78, 94 en 240nbsp;mm, de G 240 is alleen als smoutletter in gebruik. Terwijl denbsp;G 78 tot de groep M’s behoort, worden de andere gothieke alpha-betten gekenmerkt door een M die wij nog niet bij Haebler vinden.nbsp;In 1583 is de veel gebruikte G 78 vervallen en vervangen door

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie voor nr. 3 blz. 108 noot 1.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens de beschrijving van de Bibliotheca Belgica was de voorrede van nr. 5nbsp;gedateerd: 16 Juni 1582. De opdracht van nr. 16 is van 14 April 1583. M.i. is dit echternbsp;geen bezwaar om de uitgave eventueel enkele jaren later te plaatsen.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Drukken nr. 20.

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;6

-ocr page 94-

82

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583,

G 77, evenmin een splinternieuwe letter als G 78 in 1581, en het gemakkelijkst te herkennen aan de andere r rotunda, y en z. Ditnbsp;geeft ons een terminus ante of post quem voor de ongedateerdenbsp;drukken van Ketel. Vier van zijn publicaties zijn nl. niet gedateerd; Middel tot mindringhe der secten, Lydens troost, Abrahamsnbsp;wtgang en de vertaling van Philo Judaeus’ boekje. Het laatstenbsp;is pas in 1583 door Coornhert vertaald en moet dus in datzelfdenbsp;jaar zijn uitgegeven. De tekst van Middel en van Lydens troostnbsp;is nog gezet uit de G 78; wij stellen deze boekjes op 1582 (in overeenstemming met de andere Coornhert-uitgaven; op zichzelf isnbsp;1581 even goed mogelijk). Abrahams wtgang (met G 77) op 1583.

Naast deze gothieke bezit Ketel drie romeinse typen (van twee alleen de bovenkast), waaruit hij slechts hier en daar een regelnbsp;zet, en één cursieve type, die voor de tekst van de Pandulphus-uitgave gebruikt is. Tegenover het materiaal van Jan van Zurennbsp;getuigt deze inventaris van conservatisme. Wel gebruikt Ketelnbsp;meer versieringen dan Van Zuren, maar deze bestaan bijnanbsp;uitsluitend uit de overal gebruikelijke bloemen, waarmee Ketelnbsp;randjes samenstelt ter afsluiting van een tekstgedeelte of ternbsp;omlijsting van een titelblad. Kenmerkend is dat hij deze ornamenten nooit dooreen gebruikt.

Verder bedient Ketel zich voor afsluiting gaarne van een lijn, die hij ook in de tekst van de Tafel voor een schema nodig heeft.nbsp;Verschillende stukken hebben een gebogen uiteinde; hoe grootnbsp;ze geweest zijn, is niet na te gaan; de lijnen zijn soms samengesteld uit kleine stukken, die vermoedelijk afgebroken zijn vannbsp;grotere, hetzij tijdens het drukken of daarvoor. Een enkele maalnbsp;gebruikt hij accoladen, o.a. in de lijst der optredende personen;nbsp;een als een „g” gevormd rubriekteken valt op, terwijl eenmaalnbsp;in margine een „lichte hand” onze aandacht trekt. Vignetten vannbsp;de bloemen — door Van Zuren gaarne gebruikt — komen nietnbsp;voor; wel een houtsnede-vignet; een calligraphisch ornament.nbsp;De enige andere houtsnede is die op het titelblad van de Nieuwenbsp;ordinantie vander wacht: een afbeelding van het Haarlemsenbsp;wapen (staand zwaard met vier sterren en een kruis); het houtsneetje is omgeven door een rand van bloemen.

Initialen gebruikt Ketel zeer weinig, acht of negen in het geheel, en deze behoren tot vijf of zes alphabetten, zodat hij zeer waarschijnlijk geen volledige series van deze soorten gehad heeft.

-ocr page 95-

EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 nbsp;nbsp;nbsp;83

maar slechts enkele stuks van elk type. Die, welke met „Spaanse arabesken” versierd zijn, vallen het meest op: hiervan heeftnbsp;Ketel een A, D en W.

Een drukkersmerk bezit Ketel niet. Wel geeft hij op het titelblad of in de colophon in extenso zijn naam en adres; de enige collega, met wie we hem in contact zien. Harper Joosten uit Dennbsp;Haag, noemt hij in de colophon van de twee drukken die bijnbsp;deze te koop blijken: de Comedie vande blinde voor Jericho en denbsp;Tafel vander ghelouigen justificatie, beide van 1582 i).

Stemmen nu de anonieme drukken die aan Ketel toegeschreven zijn, overeen met de drukken onder zijn naam uitgegeven? Watnbsp;inhoud betreft wel, en hier zullen wij dan ook stellig het voornaamste argument voor de toeschrijving moeten zoeken. Bij hetnbsp;beoordelen van de vorm stuiten wij onmiddellijk op de moeilijkheid, die gelegen is in het ontbreken van geordend vergehjkings-materiaal, waardoor wij de inventaris van Ketel niet kunnennbsp;plaatsen naast die zijner tijdgenoten.

Vergelijking met Ketel’s inventaris toont het volgende;

Nr. 7. Het materiaal wijkt grotendeels af van dat van Ketel (b.v. G 81; een romein met H: 5 en een met H: 3. 5;nbsp;andere initialen; een calligraphisch sluitstuk, niet identiek met dat van Ketel). Ook is het werkje royaler gezetnbsp;en heeft de drukker in een rand twee ornamenten doornbsp;elkaar gebruikt.

Nr.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Ander materiaal is gebruikt. O.a. een grotere cursiefnbsp;(D: 4) en een kleinere romein dan wij bij Ketel vinden (5nbsp;regels: 18), een civilité-type, en een grote gothiek, dienbsp;spitser is dan die van Ketel (e: 8).

Nr.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Als nr. 7, wat typen, initiaal en rand betreft.

Nr. 10. Als nr. 7 (G 71, G 81; een romein met kapitalen H, B; 10.5, 6.5, 5, 3.5; cursieve kapitalen; 2 ornamenten in éénnbsp;rand).

Nr. 11. Al het gebruikte materiaal komt overeen met dat van Ketel; ook de wijze van drukken is dezelfde. Wij vindennbsp;o.a. G 78.

Nr. 12. Als nr. 11, op één initiaal na (G 77).

I) Vgl. ook de onder nr. 10 genoemde druk op blz. 80. Ledeboer geeft geen andere bijzonderheden. Kossmann, Boekhandel te 's-Gravenhage, s.v. vermeldt verder alleen de verkoop van zijn huis in de Papestraat op 31 Jan. 1582.

-ocr page 96-

84

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583,

Nr. 13. Als nr. 11, op twee initialen na. Als bij Ketel’s i?iycfee-waw (Drukken nr. 20) heten de bladzijden, ofschoon ze gepagineerd zijn, „fol.” (G 78).

Nr. 14. Als nr. 11 (G77).

Nr. 15. Als nr. 11 (noch G 78, noch G 77).

Nr. 16. Als nr. 11, behalve ook hier de twee initialen van nr. 13 (G 77).

Wat de civilité van nr. 8 betreft, deze is reeds eerder opgevallen. E. W. Moes vermeldt i), dat deze type voorkomt in een der uitgaven van de Pointen ende articulen van den Satisfactie... vannbsp;Harmen Jansz. Muller te Amsterdam in 1578 2), en eveneens innbsp;Coornhert’s Sfieghelken vande ongerechticheyt ofte menschelicheytnbsp;des vergodeden H.N. Vader vanden Huyse der Liefden. Ghedrucktnbsp;... 1581, dat door de bewerkers der Bibliotheca Belgica met eennbsp;vraagteken was toegeschreven aan genoemde drukker J).

Moes was het met deze toeschrijving niet eens, op grond van het feit dat een titelvignetje en enkele sierletters verder bijnbsp;Harmen Jansz. Muller niet voorkomen, dat de civilité-letter ook in de aan Ketel toegeschrevennbsp;druk te vinden is, en dat genoemde Amsterdamse drukker geen „bepaalde reden (had) om zijn naam te verbergen, waarnbsp;het gold een boekje van Coornhert uit te geven”.

Afgezien nu van de vraag of Harmen Jansz. de drukker is van het Spieghelken, is het duidelijk, dat wij nr. 8 niet bij Ketel’snbsp;productie mogen opnemen, o.a. juist om deze civilitéletter, dienbsp;bij Ketel in ’t geheel niet voorkomt. Hetzelfde geldt mutatisnbsp;mutandis voor de nrs. 7, 9 en 10. Ter beoordeling resten dus nognbsp;slechts de nummers 11 tot en met 16.

Dat de initialen van nr. 12, 13 en 16 niet verder bij Ketel voorkomen, lijkt mij niet belangrijk genoeg om als argument te dienen tegen een toeschrijving aan laatstgenoemde, vooral daarnbsp;wij deze verschillende initialen slechts éénmaal zien gebruiken ¦1 2).nbsp;Met een der argumenten die Burger gebruikte ten aanzien van denbsp;toeschrijving van het Spieghelken aan Harmen Jansz. Muller,

1

1) nbsp;nbsp;nbsp;Moes-Burger I, blz. 298-299.

2) nbsp;nbsp;nbsp;T.a.p., nr. 202.

3) nbsp;nbsp;nbsp;B.Br. C 103.

2

Bovendien komt een der beide initialen (een fractura, W) van nr. 13 en 16 in 1586 voor bij Gillis Rooman, een aanwijzing dat zij in de inventaris van Ketel reedsnbsp;aanwezig is.

-ocr page 97-

EN WEDUWE ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1583-1584 nbsp;nbsp;nbsp;85

moeten wij echter nog rekening houden: had Ketel reden om zijn naam te verbergen bij uitgaven van Coornhert?

In een brief, geschreven aan Gerrit Stuver na zijn definitief vertrek uit Haarlem, dus omstreeks 1589 i), klaagt Coornhert datnbsp;hij er moeilijk toe komt, nieuwe werkjes in het licht te geven, o.a.nbsp;om „de schade, die de Haerlemsche drucker mij gedaen heeftnbsp;met drucken, als met zyn gestolen goet ’t vet overal wech hebbende, ... zonderlingen nadien ic niet altoos en winne, als ic totnbsp;Haerlem plach”. Is deze Haarlemse drukker, zoals Becker waarschijnlijk acht, Antonis Ketel? Nu wij weten dat hij in 1583 overleden is, lijkt dit bij eerste lezing niet aannemelijk: de zin wekt denbsp;indruk van een recente misstap, in welk geval Ketel’s opvolger.nbsp;Gillis Rooman, de schuldige zou zijn. Dit is echter het enige argument dat in de richting van deze laatste wijst. Wat het materiaalnbsp;betreft en de wijze van drukken: wanneer men aanneemt, dat nr.nbsp;11-16 Haarlemse drukken zijn, moeten nr. 11-14 aan Ketelnbsp;toegeschreven worden (respectievelijk van 1581, 1583, zondernbsp;jaar, maar met G 78; dus van vóór 1583, en van dit jaar); nr. 15 ennbsp;16 (beide zonder jaar; nr. 16 met opdracht van April 1583)nbsp;kunnen van hem zijn of van Gillis Rooman. Indien echter denbsp;drie eerste boekjes van Ketel zijn, wijst dit feit, alsmede het ontbreken van elk ornament op de titelbladen van nr. 15 en 16, ooknbsp;voor de beide laatste op Ketel.

Wij zullen dan moeten aannemen dat Coornhert na zo lange tijd nog nadeel ondervindt van Ketel’s handelwijze. Of is zijn uitvalnbsp;te wijten aan rancune? Het is mogelijk, dat het debiet van de innbsp;die zes jaren elders verschenen werkjes van Coornhert leed tengevolge van de zonder zijn machtiging in het licht gekomen drukken. Het ,,gestolen goet” behoeft tenslotte niet alleen te bestaannbsp;uit de anonieme drukjes; die waarop Ketel zijn naam en woonplaats zette, kunnen er ook toe behoord hebben: auteursrechtnbsp;immers bestond nog niet, en privileges aan andere uitgeversnbsp;waren, voorzover bekend, niet verstrekt 2). Ketel behoefde zichnbsp;niet noodzakelijk verborgen te houden als drukker, tenzij hijnbsp;er op gesteld was, de naam te hebben van een bona-fide drukker

1) nbsp;nbsp;nbsp;Becker, Bronnen Coornhert, blz. 308-310.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Het ontbreken van de opdracht aan Arn. van Wachtendonck en van het acrostichon op de naam Ameronghen in Abraham’s wtgang zou er op kunnen wijzen, datnbsp;Ketel zijn copie niet van de schrijver zelf had (vgl. de beschrijving der uitgave vannbsp;1575 te Rees bij Derck van Zanten, B.B.: C 270).

-ocr page 98-

86

ANTONIS KETEL, WERKZAAM 1581-1583.

en een goede verstandhouding met Coornhert uit ideële of commerciële overwegingen hem iets waard was.

Voor een klein aantal van de door de Bibliotheca Belgica aan Ketel toegeschreven uitgaven kunnen wij dus voorlopig haarnbsp;uitspraak aanvaarden. De productie van Ketel is daarmede gebracht van 17 op 23; de door hem uitgegeven Coornhertiana vannbsp;9 op 15. Wij mogen echter niet uit het oog verliezen, dat dezenbsp;toeschrijvingen voorlopig zijn, omdat het onderzoek van de samenstelling der typeninventarissen bij andere drukkers en van denbsp;wijze, waarop deze hun materiaal gebruikten, nog zeer goed verrassingen kan opleveren en tot andere conclusies kan dwingen.

-ocr page 99-

HOOFDSTUK V

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-16101)

Onder de vele emigranten uit Zuid-Nederland die zich in de laatste decennia der 16de eeuw naar de Noordelijke provinciënnbsp;begeven, bevinden zich verschillende leden van het Gentsenbsp;geslacht Rooman. Een van hen is de in het vorige hoofdstuknbsp;reeds genoemde Gillis Rooman, die de vader is geworden vannbsp;een geheel drukkersgeslacht, waarvan de leden in verschillendenbsp;plaatsen het drukkersambacht hebben uitgeoefend 2).

Het is niet bekend wanneer Gillis zijn geboorteplaats heeft verlaten 3), In 1580 is hij in Engeland, wat een doorgeschrapte post in de Registers of the Company of stationers of London — getuigenis ener afgesprongen overeenkomst — ons bericht “). Graagnbsp;zouden wij aannemen dat hij in ditzelfde jaar met Antonis Ketelnbsp;naar Haarlem gekomen is, als knecht van de tot stadsdrukkernbsp;benoemde Steenwij ker, en dat hij daarom de overeenkomst metnbsp;de Engelse drukker geannuleerd heeft. Op feiten berust dezenbsp;veronderstelling echter niet. Ook van zijn verblijf in Engelandnbsp;weten wij niets: Rooman’s naam komt niet voor op de vreemdelingenlijsten, in de kerkelijke registers of in de kerkeraads-acten 5).

*) Zie Bijlagen nr. 215-292; Drukken nr. 36-166. Over Rooman is in de Biographic nationale de Belgique XX, s.v. een artikel verschenen van Paul Bergmans, dat bijnanbsp;letterlijk herdrukt is in diens werk Les imprimeurs beiges d Vétranger, [Gent] 1922, blz.nbsp;63-65.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Men zie over zijn afkomst en Gentse familie, voorzover mij bekend geworden,nbsp;bijl. 215 en 216.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Hij komt niet voor in de MS.-aantekeningen van Victor van der Haeghen betreffende Gentse drukkers op het G.A. van Gent.

**) Edward Arber, A transcript of the registers of the Company of stationers of London II, blz. 683.

Gillis Rooman wordt niet genoemd in: W. Roberts, The earlier history] Henry R. Plomer, Abstracts from the wills] Ernest James Worman, Alien members of the book-trade] Strickland Gibson, Abstracts from the wills] Greg and Boswell, Records of thenbsp;court of the stationers' company.

5) Page, Letters of denization {Publications of the Huguenot Society VIII); Kirk and

-ocr page 100-

88

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Van 1584 af weten wij meer van hem. In dit jaar wordt hij genoemd als de bewoner van Ketel’s huis in de Soeyerstraat, waaruit blijkt dat hij de officiële opvolger is van de overledennbsp;drukker. Verhuiskosten worden niet vergoed; blijkbaar was hijnbsp;nog nergens gevestigd. Het zou dus heel goed mogelijk kunnennbsp;zijn, dat hij toen reeds in Haarlem vertoefde en voor Ketel’s doodnbsp;diens meesterknecht was.

Nog niet lang te Haarlem gevestigd, trouwt hij, zoals reeds even vermeld is, op 2 December 1584 met Hermanna Huilers, denbsp;weduwe van zijn voorganger. Uit dit huwelijk zijn in de loop dernbsp;jaren zeven kinderen geboren: Maijken in 1585, Judith in 1587,nbsp;Adrianus in 1590, Johannes in 1591, Elias, Zacharias en Susannanbsp;respectievelijk in 1593, 1595 en 1597. Allen worden gedoopt innbsp;de Nederlands Hervormde kerk, waartoe de moeder, zoals vUjnbsp;gezien hebben, reeds van 1 Juli 1583 af behoorde, en waarbijnbsp;Gillis zich op 2 Januari 1585 als lid laat opnemen. Een van denbsp;kinderen is vroeg overleden; in 1610 blijken er nl. zes kinderennbsp;uit dit huwelijk te zijn, en in het begrafenisboek vinden we tussennbsp;18 en 25 Mei 1608, dat Margriete Roman gestorven is, en dat ernbsp;een nieuw graf voor haar is gekocht; stellig is met deze Margrietenbsp;de oudste dochter, Maijken, bedoeld J.

Nog geen jaar na Maijken’s dood sterft Gillis’ vrouw (Januari 1609), waarna hij op de 12de Juli hertrouwt met Sara van denbsp;Woestijne. Deze, die opgeeft uit Middelburg afkomstig te zijn,nbsp;is toch een kind van Zuidnederlandse ouders. Zowel haar moeder,nbsp;Cathelyne Mosyns, als zijzelf hebben blijkens haar attestatie opnbsp;15 Juli 1605 tot de kerk in Middelburg behoord, en deze plaatsnbsp;was het bekende doorgangshuis voor Zuidnederlandse vluchtelingen 2). Dit zou echter op zichzelf geen reden zijn om afkomstnbsp;uit Zuid-Nederland aan te nemen, ware het niet dat van Jacobnbsp;van de Woestijne, Sara’s broer 3), vermeld wordt dat hij afkom-

Kirk, Returns of the aliens [Idem X); Moens, Marriage, baptismal and burial registers; Hessels, Register of the attestations; Kuyper, Kerkeraads-protocollen Londen {W.M.V.nbsp;I, 1); Van Toorenenbergen, Acten van de Colloquia der Ned. gemeenten in Engelandnbsp;{Idem II, 1); S. Ruytinck, Geschiedenissen (Idem III, I); Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae archivum, 3 din.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zij heette Mayken, niet Margriete. Vgl. de namen van haar peettantes (bijl. 223).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie A. A. van Schelven, Omvang en invloed der Zuidnederlandsche immigratienbsp;van het laatste kwart der i6e eeuw, ’s Gravenhage, 1919, biz. 13-14 en de hierin aangehaalde litteratuur.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie bijl. 290.

-ocr page 101-

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610 89

stig is uit Gent, en dat ditzelfde in een verloren gegaan kerkelijk lidmatenregister ook van ,,Sara van der Woestijne jonge dochter”nbsp;gezegd schijnt te zijn i).

Ofschoon er geen acte wordt opgemaakt van huwelijkse voorwaarden, waren deze, zoals na Rooman’s dood blijkt, wel mondeling overeengekomen. Sara zal, wanneer zij haar man overleeft, alles wat zij mee ten huwelijk genomen heeft, benevens al haarnbsp;kleren en persoonlijke bezittingen, terug krijgen, en bovendiennbsp;een ,,eerlicke vereeringe” ontvangen uit Rooman’s goederen, „datnbsp;zij ende haren vrunden hem souden bedancken”.

Op 5 September van het volgende jaar (1610) wordt een dochter uit dit huwelijk gedoopt, die dezelfde naam krijgt als de oudste dochter had gedragen: Maria. Zes weken later reeds,nbsp;op 12 October, overlijdt de vader, en vijf dagen nadien wordt hijnbsp;in de Groote Kerk begraven.

Niet alleen van zijn begrafenis, maar ook van zijn dood kennen wij de datum, doordat er verschillende acten over zijn stervennbsp;gepasseerd zijn wegens onregelmatigheden, voorgevallen bij hetnbsp;opmaken van zijn testament. Helaas is dit laatste niet bewaard:nbsp;van de notaris die het opstelde, zijn geen protocollen over.nbsp;Omtrent de omstandigheden waarin het gebeurde, zijn wij echternbsp;wel ingelicht. De twee Haarlemse burgers die de door Roomannbsp;op zijn sterfbed getroffen testamentaire beschikking met hunnbsp;handtekeningen bekrachtigden, kregen berouw over de al tenbsp;grote inschikkelijkheid of het goed vertrouwen waarmee zij verklaard hebben dat alles in orde is. Zij delen op 19 October voornbsp;notaris Van Trier mede, dat Rooman op de tijd dat het testamentnbsp;werd voorgelezen — twee uur ’s middags op de 12e October —nbsp;geheel buiten kennis was, en een kwartier later overleed. Kwadenbsp;opzet schijnt er niet bij in het spel geweest te zijn, de verdelingnbsp;der goederen wordt in der minne geschikt. Sara laat door enkelenbsp;getuigen (een familielid van Rooman en een van haarzelf) denbsp;geheime huwelijkse voorwaarden bekend maken in een ver-

3) Trouwboek Ned. Herv. Kerk, 9 Januari 1611: ,,Jacob van de Woestijne, j.g. van Gent, Cathelijne van de Bussche, j.d. van Harlem”; de post waarbij Sara ingeschrevennbsp;wordt als lidmaat is van 16 October 1605. De aantekeningen uit het verloren geganenbsp;lidmatenboek vindt men in de klapper op de doop-, trouw- en begraafboeken (G.A.nbsp;Haarlem); vermoedelijk heeft dit register de data bevat waarop de werkelijke toetreding tot de gemeente heeft plaats gehad, terwijl het bewaarde lidmatenboek vermeldt op welke dag men zich opgegeven heeft.

-ocr page 102-

90

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

klaring van 3 November; op 10 November wordt de zaak af gehandeld door Sara met haar broer Jacob als voogd, en Engbert van Bosvelt, een Haarlems notaris, door de weesmeesters benoemd als voogd der kinderen. De financiële kant wordt voor denbsp;weduwe zo geregeld dat zij krijgt ,,allen haeren cleederen, mitsgaders t’geene tharen lijve ende geryve behoort”, de tweehonderdnbsp;karolusguldens die haar bruidschat vormden, een zilveren schaal,nbsp;pillegift van Gillis aan hun dochtertje, en tenslotte een kindsdeelnbsp;van de goederen die overblijven na afdoening van alle schulden,nbsp;en nadat de winkelinventaris verkocht is.

Gillis Rooman is al deze jaren niet in het oorspronkelijk voor de stadsdrukker bestemde huis blijven wonen, al heeft hij denbsp;naam van de drukkerij ,,de Gulden Parsse” trouw gehandhaafd.nbsp;Reeds in de tweede helft van 1586 J verlaat hij het huis in denbsp;Soeyerstraat voor een gedeelte van het vroegere Cellebroers-klooster in de Jacobijnestraat aan de Westzijde van het terrein.nbsp;Naast hem is de vroegere kloosterkerk, die met het eigenlijkenbsp;conventsgebouw in 1582 voor Latijnse school en rectorswoningnbsp;bestemd wordt 2). De drukkerij moet dus gestaan hebben ongeveer tegenover de plaats waar zich nu de laatste huizen bevindennbsp;voordat de tuin van het gymnasium begint.

Een paar jaar later reeds is de ruimte te klein; de burgemeesters keuren goed dat Rooman de zolder boven de gang naast zijn huis er bij neemt en op stadskosten er nog een verdieping opnbsp;laat zetten (1590). Hier blijft hij tot Mei of Juni 1600 wonen 3);

1) nbsp;nbsp;nbsp;In het plakkaat van 1 Juli 1586 betreffende de convooien (Drukken nr. 44), denbsp;laatste uitgave van 1586 waarin een datum genoemd wordt, is het adres nog: ,,Sueyer-strate in de Gulden Parsse”.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Rekeningen der geestelijke goederen 1581, f. 57b: ,,Des convents kerck is by goet-duncken van raynen heeren onverhuyrt gebleven, dewyle mynen heeren van mee-ninghe waren yetwes met het geheele convent tot des stadts ende burgeren gerieffnbsp;in treyn te brengen”. —Ibid., 1582, f. 13a: ,,De kerck van der Cellenbroeders conventnbsp;heeft ledich gestaen. Maer het principael convent es bewoont by den predicant Lucanbsp;Hespio totdat tselve convent ende kerck gedestineert ende geapproprieert zyn totternbsp;groote Latynsche schoole”. Lucas Hespe was enkele jaren predikant te Haarlem;nbsp;daarvoor had hij te Leiden gestaan. Zie over hem; De Bie en Loosjes, s.v.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Op 1 Mei 1600 trekken de burgemeesters de woning in het vroegere Cellebroers-klooster aan zich; een plakkaat van 30 Juni (Drukken nr. 134) draagt als adres ,,innbsp;de Coninckstraet”. Op eerstgenoemde datum echter kan Rooman’s opvolger, domineenbsp;Adrianus Jacobi, het huis nog niet betrekken; op ordonnantie der burgemeestersnbsp;huurt hij een andere woning. Voor de huur hiervan van I Mei 1600 tot 1 Mei 1601nbsp;ontvangt hij 84 pond, terwijl hij voor de periode November 1600-November 1601 voornbsp;de huur van het huis in de Jacobijnestraat 35 pond betaalt. {Rekeningen der geestelijke goederen 1601, f. 130a).

-ocr page 103-

91

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

dan verhuist hij enkele tientallen meters, en vestigt hij zich in een eigen huis in de Koningstraat, een der belangrijkste straten vannbsp;de stad. Uit het feit dat later (in 1610) het huis beschreven wordtnbsp;als „op de Beecke en achter het Predicarenconvent” blijkt datnbsp;het huis tussen het stadhuis en de Jacobijnestraat gelegen was,nbsp;aan de rechterzijde wanneer men van het Sant kwam i). Denbsp;drukker zelf geeft als adres soms op „in de Coninck-straet”,nbsp;soms ,,op ’t Marckt-veldt”. Natuurlijk laat hij de voordelen dienbsp;een stadswoning hem biedt niet varen; hij verzoekt de burgemeesters hem te veroorloven zijn vroegere huis zelf te verhuren,nbsp;of hem een vergoeding voor de huur van zijn nieuwe woning tenbsp;geven. Tot dit laatste besluiten de heren op 18 December 1600;nbsp;Gillis krijgt tot aan zijn dood jaarlijks een bedrag van 40 pondnbsp;uitbetaald 2). Daarna gaat dit bedrag over op zijn zoon en opvolger Adriaen, nadat in 1611 deze som is uitbetaald aan Engbertnbsp;van Bosvelt, de voogd der kinderen.

Éénmaal nog komt Gillis’ naam voor in verband met een ander adres; in 1606 organiseert de oude kamer ,,Trou moet blycken”nbsp;het grote landjuweel, welks litteraire verrichtingen te lezen zijnnbsp;in het door Zacharias Heyns te Zwolle uitgegeven 3) Const-thoonende Ivweel, by de loflijcke stadt Haerlem / ten versoecke vannbsp;Trou moet blij eken, in ’t licht gebracht. Waer inne duydelick ver-claert ende verthoont wordt alles wat den mensche mach wecken omnbsp;den armen te troosten / ende zijnen naesten by te staen ... De opzetnbsp;was de loterij die gehouden zou worden ten bate van een op tenbsp;richten Oude Mannen- en Vrouwenhuis, te bevorderen door denbsp;mensen uit de naburige plaatsen naar de stad te trekken .nbsp;T’verhael vanden intree ende den gantschen handel als oock denbsp;loterij is bewaard in het archief van ,,Trou”; allerlei bijzonderheden betreffende de vele zorgen die organisatie en administratienbsp;meebrachten, staan hierin opgetekend. De deelnemende kamersnbsp;streven op hun beurt naar zo groot mogelijke luister, en de stadnbsp;tracht hen waardig te ontvangen. De rederijkers die van elders

1) nbsp;nbsp;nbsp;Dit terrein is nu ingenomen door de in 1939 gebouwde vleugel van het raadhuis. Tijdens de bouw viel uit de loop van de ,,beecke” op te maken dat Gillis’ woningnbsp;stond tegenover het huis dat nu het nummer 7 draagt.

2) nbsp;nbsp;nbsp;De eerste uitbetaling heeft plaats in de periode Mei 1601-Mei 1602. Eén jaarnbsp;(Mei 1600-Mei 1601) heeft Rooman dus geen vergoeding ontvangen.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zacharias Heyns had als zoon van Peeter Heyns Haarlemse connecties. Zienbsp;blz. 94.

*) Fokker, Geschiedenis der loterijen, blz. 76-78.

-ocr page 104-

92 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

komen worden van stadswege ingekwartierd. Ook Gillis krijgt zijn deel: de leden der Vlaardingse kamer „Daeckerboom”, metnbsp;de zinspreuk „Aensiet lieft”, logeren „tot Gillis den druckernbsp;voor in de Barteljoorstraet”.

Deze plaatsaanwijzing nu is stellig een vergissing; bedoeld zal zijn het huis in de Koningstraat. In de eerste plaats hebben wijnbsp;verder geen enkel gegeven dat Gillis in de Barteljorisstraatnbsp;woonde; evenmin had hij er in 1606 of het jaar daarvoor eennbsp;huis gekocht (ook bij een leegstaand huis zou men kunnen sprekennbsp;van „tot Gillis”). Bovendien liggen Barteljorisstraat en Koningstraat, door het Sant gescheiden, vlak bij elkander, bijna innbsp;eikaars verlengde. En het bijwoord ,,voor” is, zoals wij geziennbsp;hebben, ook van toepassing op de plaats van Gillis’ huis in denbsp;Koningstraat.

Een andere kwestie in verband met zijn woning valt niet zo gemakkelijk op te lossen. De drukkerij heette van de tijd datnbsp;Antonis Ketel haar zo gedoopt had, steeds „de Gulden Parsse”.nbsp;Echter blijkt uit een acte in de Burgemeester resoluties van 1603nbsp;dat er ook een zekere „Pieter Claesz. in de Vergulde Parsse” innbsp;Haarlem leeft i). Wij vragen ons af, of (indien althans de klerknbsp;die deze post inschreef, zich niet vergiste) er hier sprake is vannbsp;een tweede huis, voorzien van dit uithangbord. Liever echternbsp;zouden wij aannemen dat Pieter Claesz. drukkersknecht is bijnbsp;Rooman en dat daarom aan zijn naam die van zijn meesters huisnbsp;wordt toegevoegd. Hij zou dan dezelfde kunnen zijn als de Pieternbsp;Claesz., die in 1601 op de ,,Vismarct” woont en er een pamfletnbsp;drukt over de geboorte van een monsterkind, een gebeurtenisnbsp;die groot opzien gewekt schijnt te hebben in de stad 2). Het feit

1) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar, bijl. bij f. 292b, d.d. 15 Augustus 1603: ,,Opt versouck van wegen denbsp;weduwe van wylen Jan Barthelmeesz., glaesmaker, ter camere gedaen, hebben denbsp;heeren burgermeestcren der stadt Haerlem geconsenteert dat Pieter Claesz. in denbsp;Vergulde Parsse tcamerken van de voors. weduwe, responderende achter aen zynennbsp;huyse in de Zylstrate (twelck hy van meeninge es van haer te copen) gecoft hebbende,nbsp;affbreecken ende tot erff aen zyn huys appropieren zal moegen, mits dat de ver-pondinge die tvoors. camerken nu betaelt opt huys van den voors. Pieter Claesz.,nbsp;als daeraen geannexeert zynde, verhoocht zal worden”.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Waeracktige verhalinge van tgene gheschiet is binnen de stadt van Haerlem op dennbsp;negenden dagh van December. De misvorming was, zei men, een straf voor de moeder,nbsp;die tijdens haar zwangerschap een valse eed had gezworen; op bevel van de burgemeesters bleef het kind vier dagen lang te kijk tot lering der mensen. In de burgc-meestersresoluties van deze tijd is er echter niets over te vinden. Een exemplaar vannbsp;het boekje is aanwezig in dfe Stadsbibliotheek van Haarlem; het wordt genoemd in de

-ocr page 105-

93

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

blijft echter bestaan dat wij niet zeker weten of Gillis’ huis wel bedoeld is, wanneer wij de naam zonder meer ontmoeten.nbsp;Dit doet zich voor in 1587, wanneer van twee nieuwe lidmatennbsp;der Nederlands Hervormde kerk verklaard wordt, dat zij ,,innbsp;de Vergulde Pers” wonen; nl. van Pieter Goos, ,,joncgeselvannbsp;Andwerpen” (mogelijk de diamantwerker die in 1588 in Amsterdam woont) 1) en van Bernard van Bos, een droogscheerder uitnbsp;Westfalen. Woonden zij bij de stadsdrukker in? Dit is nietnbsp;onmogelijk: de Rooman’s zijn in dit jaar juist naar de Jacobijne-straat verhuisd; hun nieuwe woning was wellicht voorlopignbsp;voor hen te groot. Een ander maal is er sprake van iemand dienbsp;,,by den drucker” woont; dit is een zekere ,,Jacobus Cammerusnbsp;Scotus”, die op 21 April 1590 als lidmaat der Hervormde kerknbsp;wordt aangenomen.

Van één knecht kennen wij de naam met zekerheid, nl. van Antoine Oliviers, waarschijnlijk aan het eind van Gillis’ leven innbsp;zijn dienst. Zoon van een Antwerpenaar, die naar het Noordennbsp;gekomen is, trouwt hij in 1611 te Haarlem. In 1620 legt o.a.nbsp;Adriaen Rooman een verklaring over hem af ten behoeve van eennbsp;zekere Anthoine de Watier uit Kamerijk: hij vertelt dat hij opnbsp;Oliviers’ bruiloft geweest is en dat zijn vrouw, Jacoba Garbrants,nbsp;nog in leven is, en in de buurt van Haarlem woont.

Gillis Rooman beweegt zich in de uitgebreide kring van Vlamingen en Brabanders die uit de Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden zijn getrokken. In de lidmatenboeken en doopboeken der Nederlands Hervormde kerk wemelt het van de namennbsp;van Zuidnederlanders, en vooral uit de laatstgenoemde registersnbsp;blijkt het nauwe contact tussen verschillende dezer families,nbsp;waarvan de leden telkens voor elkaar getuige zijn bij de doop dernbsp;kinderen: Verhuist, Van Uuytvanc, Vande Rade, De Meester

Catalogus der tentoonstelling van boek- en prentkunst . . . 1913 (nr. 34). Pieter Claesz. wordt hier gescheiden van zijn naam- en vakgenoot die in 1653 te Haarlem een uitgave het licht doet zien {Ibid., nr. 110). Dit is stellig juist, maar wordt door Ledeboer,nbsp;Alfabetische lijst, s.v., niet gedaan. In De boekdrukkers, blz. 197, wordt alleen ,,Claessz,nbsp;Pieter. Werkz. 1653” genoemd.

1) Dit was de grootvader van de bekende Amsterdamse kaartenmaker van dezelfde naam. Zie N.N.B.W. X, s.v. Goos, Abraham en Goos, Pieter. De vermelding vannbsp;Pieter Goos de Oude in: N. de Roever, Over de invloed door de Zuid-Nedcrlanders uitgeoefend op den bloei van het Noorden en bijzonder op dien van Amsterdam. {Handelingen van hetXXe Ned. Taal- en Letterk. Congres (1887), Amsterdam [1888], blz.nbsp;143).

-ocr page 106-

94

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

behoren tot de in dit verband veel voorkomende namen i). Het is mogelijk dat ook de familie Heyns tot deze groep behoort.nbsp;Peeter Heyns, de Antwerpse schoolmeester 2), heeft de laatstenbsp;jaren voor zijn dood in Haarlem gewoond, waar zijn schoonzoonnbsp;Christiaen Offermans school houdt sinds 1586 3). Zacharias,nbsp;Peeter’s zoon,,,bevriend met vele uitgeweken Zuid-Nederlanders,nbsp;die zich te Amsterdam en te Haarlem gevestigd hadden, alsnbsp;Carel van Mander ..vestigt zich in 1592 als uitgever innbsp;Amsterdam, en laat van dat jaar tot en met 1597 uitgaven doornbsp;Rooman drukken 5). Een meer persoonlijke verhouding komt aannbsp;het licht wanneer Zacharias Heyns peet is van een van Gillis’nbsp;zoons (1595).

Een ander maal (1590) is Johannes Ampsinck doopgetuige, de Haarlemse predikant, die van 1583 tot 1591 werkzaam is, ennbsp;hoog geacht wordt, maar dan zijn dienst neerlegt en vrouw ennbsp;kinderen in de steek laat voor een avontuurlijk bestaan «). Dienbsp;vrouw, Geesgen Aelbrechts, is een vriendin van Gillis’ echtgenote,nbsp;die, wanneer Geesgen zich in 1594 te Leiden bevindt, haar opzoekt en bij wie deze haar hart uitstort over de slechte behandeling die zij van haar man verduren moet ’).

Vriendschappelijke connecties bestaan er vermoedelijk ook

1) nbsp;nbsp;nbsp;Men zie de bijlagen. Daarnaast mogen nog enkele posten genoemd worden.nbsp;Doopboek 1585, f. 48a: ,,Item den 20 Januarij een kint gedoopt met naemen Sara. Dienbsp;vader: Christiaen van Kortum, die moeder: Goedelieve Wtfaiicks. Getuigen: Jan vannbsp;Oorijbeeke, Catilina Koemans (Roemans?) ende Mayken van Wtfanck”. Ibid. 1586, f.nbsp;70b: ,,AIsoe (op 29 September) een kint gedoopt, Susanna genaemt. De vader;nbsp;Christiaen van Cotthem, de moeder: Godelieve van Uuytvanc. Ghetuugen: Melchiornbsp;Sloten (? is waarschijnlijk: Sloor), Mayken Verhuist”. Is Jacques de Meester (bijl. 229nbsp;en 232) familie van Jacob de Meester, die zich in 1594 te Alkmaar als drukker vestigt?nbsp;(Ledeboer, De boekdrukkers^ blz. 2).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Antwerpen 1537-Haarlem 1598. Zie over hem C. P. Burger Jr. in N.N.B.W. II,nbsp;S.V., en Sabbe, Peeter Heyns en de nimfen uit den Lauwerboom, waar meer litteratuur isnbsp;opgegeven. Vgl. ook blz. 101 en l ly-HS.

2) In de Haarlemse Lidmatenboeken der Nederlands Hervormde Kerk komt voor i.d. 10 Januari 1586: ,,Mr. Christiaen Offerman, schoolmeester, wonende op de Mart,nbsp;met attestatie van Andwerpen”, en i.d. 27 Maart 1587: ,,Caterina Heins de huisfrouwnbsp;van Christiaen Offermans, met Maijken Offermans, Christiaens suster, woonende optnbsp;Sant int huus op de trappen”. Op 29 Maart 1586 wordt hun zoon Jacob, op 27 Maartnbsp;1588 hun dochter Maria en op I Maart 1598 hun dochter Cathalina gedoopt {Doopboeken der Ned. Herv. Kerk, i.d.).

¦*) Burger, t.a.p., kol. 577.

5) nbsp;nbsp;nbsp;1566-J: 1638. Vestigt zich in 1605 te Zwolle. Zie over hem: Moes-Burger IV,nbsp;blz. 174-285, 394; verdere litteratuur nog in het op blz. 101 noot 1 geciteerde artikel.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Geboren omstreeks 1560; 1592 legerpredikant, vertrekt later naar het buitenland. Zie De Bie en Loosjes, s.v.

2) Haar naam wordt genoemd in Rekeningen der geestelijke goederen 1597, f. 97b.

-ocr page 107-

95

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

tussen Rooman en Jan Jansz. Oorschot, een boekverkoper die op de Markt woont, dus in de buurt van de drukker i). Bij de doopnbsp;van Oorschot's dochter Elysabeth op 21 Maart 1607 is Roomannbsp;getuige, zij het slechts als plaatsvervanger voor een familielidnbsp;van de vader.

Ook wonen er familieleden van Gillis in dezelfde stad: Livina, vermoedelijk zijn zuster, gehuwd met Melchior Matthijsz. Sloornbsp;uit Lokeren in West-Vlaanderen 2), Susanna, gehuwd met denbsp;Antwerpenaar Maerten van de Vivere 3), en misschien een zekerenbsp;Esaias, wiens naam echter niet al te duidelijk is geschreven innbsp;één der beide posten die mij over hem bekend zijn. Wanneer hijnbsp;werkelijk de naam Rooman draagt, doet hij deze geen eer aan.nbsp;Op 4 October 1595 is hij met Guillame de Decker, evenals hijnbsp;linnenwever van zijn ambacht, bezig ,,seecker overdaet aen tenbsp;rechten ten huyse van Jan Joosten, waert in den Wynberch,nbsp;wonende in de Zylstraet”. Ze slaan de man tot hij er bij neervalt,nbsp;gooien stenen door de ruiten, nadat ze buiten de deur zijn gezet,nbsp;en worden tenslotte op de 21e December van hetzelfde jaar voornbsp;tien jaar uit Haarlem en omgeving verbannen 4).

Met het overnemen van Antonis Ketel’s bedrijf krijgt Gillis Rooman de beschikking over diens inventaris. Niet lang stelt hijnbsp;zich hiermee echter tevreden: reeds einde 1587 zien wij nieuwnbsp;materiaal in zijn boeken verschijnen, materiaal dat bestemd is,nbsp;deels om het aanwezige aan te vullen, deels om dit te vervangen s).nbsp;Bij deze aanwinsten zijn zowel boek- als smoutletters. Naast denbsp;gothiek 52 van Ketel komt een G 53, naast diens G 62 een G 60,nbsp;en naast G 94 een andere, even grote gothiek. De nieuwe typen

gt;) Overleden tussen 1 en 8 November 1609 (G.A.H., Begraafboek, f. 97a).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Doopboek 1591, f. 32b: Op 19 Juni wordt gedoopt ,,Cathalina. De vader: Melchior Matthijs wt Vlaenderen van Lokeren, de moeder: Lijntgen Roomans”. Vgl.nbsp;verder bijl. 286.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie bijl. 248 en vgl. b.v. Doopboek 1594, f. 4b: Gedoopt ,,Cornells. Die vaeder:nbsp;Francois Pels van Antwerpen, die moeder: Trijn Cornells. Getuigen: Cornells Le Grij,nbsp;Lijntijen Schotten ende Susanna Roomans”. Ibid., f. 15a: Gedoopt ,,Susane, de dochter van Maerten van de Viver, de moeder: Susane Roomans. De ghetuyghen: Fran-choijs Pels, Liinken Roomans, Janniken Geraers”. Op 8 Juli 1594 wordt Susannanbsp;lid der Hervormde kerk (Lidmatenboek, i.d.).

Crimineel ofte correctieboeck 1583-1601, f. I24b. Vgl. verder Doopboek 1592, f. 45b, waar de doop vermeld is van Solomon, zoon van ,,Esaias Roomen”.

5) Van materiaal dat wij in een bepaald jaar voor het eerst gebruikt zien, stel ik de aankoop in dit jaar, hoewel het, vooral bij accessoires en initialen b.v., zeer goednbsp;mogelijk is, dat het reeds eerder in de inventaris aanwezig was.

-ocr page 108-

96

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

zijn alle, doordat verschillende letters (b.v. de M, h, r rotunda, y, z) geheel anders gevormd zijn dan de van Ketel geërfde, duidelijk van deze te onderscheiden. Nieuw wat grootte betreft zijnnbsp;de G 44 (een zo klein type heeft Ketel niet in bezit gehad), G 70nbsp;(de oude inventaris bevatte van dit middensoort een G 77) ennbsp;een G c. 110 en G c. 132 — smoutletters, die dus voor opschriftennbsp;en eerste regels gebruikt worden en waarvan de laatste ook alsnbsp;initiaal dienst doet. De eerste van deze smoutletters komt slechtsnbsp;sporadisch voor; aanvankelijk in 1588 en 1590, beide malen innbsp;boeken die Rooman drukt voor de Amsterdamse uitgever Laurens Jacobsz. Vijftien jaren nadien zien wij ze weer in zijn boekennbsp;verschijnen, nu ook in eigen uitgaven; de „w” is echter andersnbsp;gevormd, de ,,h” lijkt iets groter, zodat het mij waarschijnlijknbsp;voorkomt dat hier andere letters van dezelfde weinig geliefdenbsp;corpshoogte in het spel zijn. Misschien is in de eerste periode ditnbsp;materiaal geleend. Ketel’s grootste type tenslotte, de Gc. 240,nbsp;behoefde geen vernieuwing.

Terwijl nu de aardige, luchtige G 52 en G 62 spoedig wijken voor de vollere, drukkere typen die Rooman aanschaft, ziennbsp;wij hoe de oude en de nieuwe G 94 door elkaar gebruikt worden;nbsp;zeker een gevolg van zuinigheidsmaatregelen; de letters van hetnbsp;oude alphabet zullen, voorzover ze nog niet teveel waren afgesleten, zijn uitgezocht en bij de pas aangekochte letters gevoegd.

Aan de drie romeinse typen die Rooman in de inventaris vindt, heeft hij niet genoeg; het aantal wordt sterk uitgebreid. Ketelnbsp;bezat, zoals wij gezien hebben, dan ook slechts één romeinse boekletter, de R 94, en voor Rooman, die verschillende malen Fransenbsp;en Latijnse boeken drukt en daarvoor meestal romeinse, somsnbsp;cursieve typen gebruikt, is dit natuurlijk niet voldoende.

Dus doen hun intrede een R 77 — reeds in 1586 —, een R 53, een R 64 (deze wordt vermoedelijk, na enige tijd te zijn gebruikt,nbsp;op corpshoogte 60 gegoten om gemakkelijk bij het gothieke typenbsp;van deze grootte gebruikt te kunnen worden) en verschillendenbsp;smoutletters, één kleine type (H : 1.5 mm), en minstens tweenbsp;grotere typen (H : 5 mm, en H : 7 mm). Van deze laatste lettersoorten is alleen de bovenkast aanwezig. Bovendien schaft hijnbsp;misschien nu reeds de series aan, waarvan de H’s respectievelijk

-ocr page 109-

97

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

4.5 en 11 mm meten, en die wij pas in drukken van 1590 zien verschijnen i).

Ook komen er Griekse letters, accessoires en rubriektekens.

Toch heeft Rooman in zijn zesentwintigjarig drukkersbestaan niet voldoende gehad aan dit bezit. Gothieke typen heeft hijnbsp;echter, ofschoon hij ze veel gebruikt, niet weer gekocht. Welnbsp;komen er verschillende romeinse bij: in 1594 de R 70 en R 80nbsp;(boekletters) ^), in 1597 nieuwe kapitalen (H : 4). Eigenaardig isnbsp;de in 1598 plotseling opduikende R 43, die dienst doet als kleinnbsp;kapitaal bij de R 53 in Beza’s Brief ... aen Joh. GuiUelmmnbsp;Stuckius, terwijl in genoemd jaar de R 54, van welke grootte totnbsp;dan toe alleen de bovenkast aanwezig is, aangevuld wordt metnbsp;de erbij behorende onderkast. Ook komt in 1597 een kleine cursief (C 61) te voorschijn, terwijl voor de tekst van H. lacobi’s innbsp;1596 verschenen Gheneuchelijcke, eerlijcke ende profijtelijcke propoosten een civilité is gebruikt, die daarna nog eens uit de letterkast gehaald wordt voor enkele bladzijden in het Raedtsel-Boecx-ken van 1598. Dit laatste is een eigen uitgave van Rooman, innbsp;tegenstelling met lacobi’s boek, dat bij Cornelis Claesz. te Amsterdam verschijnt.

Aan de aard zijner drukken ligt het, dat Rooman meer accessoires nodig heeft dan Antonis Ketel; men denke aan de bijbeluitgaven met hun ontelbare marginalia, waarnaar in de tekst trouw verwezen wordt; aan een boek als Jacques van der Schue-re’s Arithmetica met zijn algebraïsche tekens en meetkundigenbsp;figuren. Ook houdt hij — en daarin volgt hij de smaak van zijnnbsp;tijd — van afwisseling op zijn titelbladen. Bepaalde regels dienbsp;bij elkaar behoren, kenmerkt hij als zodanig, vooral in de laterenbsp;drukken, door de letters waaruit zij gezet zijn en die verschillennbsp;van de lettertypen der overige regels. Mede hierdoor maken denbsp;titelbladen dikwijls een volle indruk.

De versiering van zijn boekjes brengt Rooman hoofdzakelijk aan door initialen en typographische bloemen. Van de eerstenbsp;heeft hij tal van specimina, maar slechts van een enkele soortnbsp;schijnt hij een serie in bezit gehad te hebben, terwijl een compleet

1) De R kap. 3. 5 van Ketel (waarvan wij alleen de O, H in gebruik hebben gezien) past Rooman slechts tweemaal toe: de letter is zeer versleten.

In hetzelfde jaar en in hetzelfde boek (Drukken nr. 86) zien wij een der Renais-sance-initialen met Spaanse-arabeskenversiering voor de eerste maai, een andere voor de tweede maal in gebruik. Zie blz. 120.

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;7

-ocr page 110-

98 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

alphabet nooit voorkomt. Vaak vinden wij slechts één enkele letter of een paar letters van hetzelfde genre, evenals dit het gevalnbsp;was bij Ketel. Voorkeur schijnt hij gehad te hebben voor denbsp;Renaissance-initialen die met zgn. Spaanse arabesken versierdnbsp;zijn — deze zijn aanwezig in drie grootten en zijn aangeschaftnbsp;respectievelijk in 1588, 1593 en 1594 — en wat de gothieke initialen betreft, voor de kleine, in 1590 aangekochte cadellenennbsp;voor de zeer weinig versierde fractura’s van 23 mm hoog. Denbsp;laatste bezit hij reeds in 1586, hoewel wij ze niet bij zijn voorganger zagen; hij gebruikt ze vooral in de eerste jaren zijnernbsp;werkzaamheid, daarna slechts sporadisch. De lombardischenbsp;kapitalen uit Ketel’s inventaris gebruikt hij maar éénmaal, ennbsp;wel in de „Tafel” der liederen in Soetken Gerrits’ bundel vannbsp;stichtelijke gezangen (1592); hier komen zij op de kleine bladzijden en bij het gothieke lettertype goed tot hun recht. Daarentegen brengen de verschillende bijbeluitgaven tal van mooie,nbsp;grote Renaissance-initialen, waarvan de meeste met arabesken ofnbsp;plantmotieven, deze laatste al of niet grotesk, versierd zijn. Denbsp;grootste sierletter uit de inventaris is echter een gothieke letter:nbsp;een rijkversierde initiaal van 47 x 47 mm, zoals wij ze in denbsp;schrijfvoorbeelden van deze tijd aantreffen '). Het spreekt overigens vanzelf dat de keuze der initialen voor een groot deel afhangtnbsp;van de lettertype en het formaat van het boek.

Rooman gebruikt zijn typographische bloemen veelvuldiger en op andere wijze dan Ketel. Vormde deze er slechts randen vannbsp;en gebruikte hij nooit verschillende tezamen, Rooman combineertnbsp;naar hartelust en zet randen en sluitstukken op allerlei manier,nbsp;zodat nu deze, dan gene tekening ontstaat. Ook bezit hij er meernbsp;dan zijn voorganger. In de eerste plaats heeft hij een aantalnbsp;„Aldijnse bladeren”, die hij soms als rubriekteken, soms (innbsp;combinatie met nr. 1 der bloemen of met sterretjes) in een sluit-stukje of als uiteinde van een rand gebruikt. Nauw hiermedenbsp;verwant in tekening is het klaverblad, waarvan hij er vijf samenvoegt tot een vignet voor een titelbladzijde 2).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie b.v. in Jan van de Velde, Deliciae variarum insigniumque scripturarum.nbsp;Gerardus Gauw sculpsit Harlemensis. Z. pl., 1604, en in zijn Spieghel der schrijfkonste,nbsp;Amsterdam, Willem Jansz., 1605.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Hier is dus een uitzondering op de regel die Meynell en Morison formuleren innbsp;h\iTi Qxtikel Printers' flowers and arabesques, in The F leur on 1923: ,,Nowhere, however,nbsp;does the leaf appear to have been used in plurality — its position was either that of anbsp;pointer, a substitute for the paragraph mark inherited from the calligraphers, or asnbsp;the terminus to a conical arrangement of type on the title-page” (biz. 21).

-ocr page 111-

99

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Bovendien bezit hij van de bloemen welke slechts in veelvoud gebruikt worden, er twee meer dan Ketel: het kleinste ornamentnbsp;dat wij bij hem aantreffen, een dubbele krul als een gelijk- ennbsp;gelijkvormigheidsteken, en op een na het grootste, een rechthoekje van 10 X 6.5 mm, dat in viervoud als sluitstukje wordtnbsp;aangewend.

Ook vinden wij verschillende culs-de-lampe in de inventaris. In de eerste jaren heeft Rooman alleen het calligraphische vignetnbsp;dat reeds Ketel bezat; daarna schaft hij twee groteske ornamenten (25 X 25 en 46 X 39 mm) aan, respectievelijk in 1592 ennbsp;1596. Bovendien koopt hij twee arabeskenvignetten: een sierlijknbsp;cirkelvormig omlijst ornament i) dat slechts tweemaal voorkomt (in 1593 en 1600), en een van jongere, grilliger vorm zondernbsp;omlijsting, hetwelk wij in 1597 zien verschijnen. Nu hij dezenbsp;nieuwe sluitstukken bezit, past hij het oudste, dat in de eerstenbsp;jaren druk in gebruik was, nog maar sporadisch toe. Tenslotte isnbsp;er nog een zeer eigenaardig exemplaar dat een cartouche afbeeldtnbsp;met een liggende kat. Dit vignet komt alleen voor in de Lustighenbsp;tsamensprekinghe van Marijn de Brauwer, dat in 1608 van denbsp;pers kwam. Was dit houtsneetje misschien des schrijvers eigendom en stond het in een of ander verband met diens spreuk:nbsp;,,Schickt u nae den tijt”? Bij Rooman valt het m.i. uit de toon.

Met de randen gaat het als met de sluitstukken; ook zij worden niet dan een enkele maal voor de dag gehaald, en ook hier ziennbsp;wij voorliefde voor het groteske. Slechts één specimen is er datnbsp;meer dan driemaal gebruikt wordt, een groteske rand vannbsp;74 X 13 mm, een formaat dat in een in-octavo gedrukt boek goednbsp;past. Verder zijn er nög zes groteske randen, waarvan er viernbsp;(ieder éénmaal) in een bijbeluitgave gebruikt worden. De beidenbsp;niet-groteske zou men „schakelranden” kunnen noemen. Allenbsp;negen zijn aangeschaft door Rooman zelf — d.w.z. er was ernbsp;geen in Ketel’s inventaris. Het lijkt mij echter volstrekt nietnbsp;onmogelijk dat Rooman die welke slechts eenmaal voorkomen,nbsp;geleend heeft.

Meer dan dit het geval is met het andere, reeds besproken materiaal, moeten wij bij de houtsneden en vooral bij de drukkers- en uitgeversmerken onderscheid maken tussen die welke

I) De oudere vorm van dit genre. Zie Nielsen, Boghistoriske Studier^ blz. 48.

-ocr page 112-

100 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

de drukker gebruikt in eigen uitgaven en die welke alleen voorkomen in drukken voor een andere uitgever. Een „drukkersmerk”, geestelijk eigendom van de uitgever, mag, ook indien het blokje waarvan het gedrukt wordt, in het bezit is van de drukker,nbsp;niet gerekend worden tot diens inventaris. Ook bij de houtsnedennbsp;is het mogelijk dat zij toebehoord hebben aan de man die hetnbsp;boek waarin ze gebruikt worden, op stapel zet, en niet aan denbsp;drukker, de uitvoerder van diens plannen.

Rooman nu bezit, evenals Van Zuren, twee merken, al gebruikt hij ze anders en minder vaak. In de eerste plaats heeft hij velenbsp;boeken gedrukt voor andere uitgevers die soms hun merk lietennbsp;afbeelden, en bovendien dragen vele zijner eigen uitgaven alleennbsp;zijn naam, niet zijn merk, ofschoon een titelblad behalve bij enkelenbsp;pamfletten nooit ontbreekt. Einde 1588 komt het eerste, zeernbsp;toepasselijke merk te voorschijn: een afbeelding van een drukkerij met het randschrift: „INT SWEET WS AENSICHTSnbsp;SVLDI V BROOT ETEN. Gene. 3. 19.”, en met een groteskenbsp;omlijsting, een tamelijk zware rand, die een diep en veelvuldignbsp;ingesneden cartouche vormt met een satyrkop, putti, een cherub-kopje en volle vruchtentrossen. Iets later (1589) vinden wij ooknbsp;het tweede merk, voorstellende Petrus’ visioen, met in de randnbsp;een tekst uit het bijbelverhaal waaraan het houtsneetje ontleendnbsp;is: „gVM DEVS PVRGAVIT TV NE POLLVITO. Actor.nbsp;10.15”. Een mooie rand, fijner van tekening dan de eerstgenoemde, omgeeft het merk, dat echter ook een enkele maal zondernbsp;deze versiering voorkomt. Dit tweede merk gebruikt Roomannbsp;vaker dan het eerste (twaalf tegen drie maal); van het waaromnbsp;en het hoe valt echter alleen te vermelden dat er op de titelbladen der pamfletten en der ordonnanties nooit een merk voorkomt, en dat Rooman op de boeken die hij niet van een merknbsp;voorziet, dikwijls een houtsnede of een sluitstuk plaatst.

Van de uitgevers wier opdrachten Rooman uitvoert, zijn het Laurens Jacobsz. i) en Zacharias Heyns 2), die eigen merken latennbsp;reproduceren. In de folio-bijbels van 1590 en 1592 b.v. vallennbsp;de grote merken van eerstgenoemde op met de voorstelling vannbsp;de hovenier; verder treffen wij vooral de vignetten met de open-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. blz. 114, noot 5.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. blz. 94. noot 5,

-ocr page 113-

101

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

geslagen bijbel aan, terwijl wij van Zacharias Heyns twee zijner ,,drie-deuchdenmerken” vinden gt;).

De belangrijkste houtsneden en gravures vinden wij in de drukken voor andere uitgevers. Zacharias Heyns heeft voornbsp;Karei van Mander’s vertaling van de Bucolica en Georgica vannbsp;Virgilius (1597) een groot aantal houtsneden nodig geacht, éénnbsp;voor elke Ecloga van de ,,Ossenstal” en voor elk der vier boekennbsp;van het ,,Landt-werck”, terwijl een „portret” van Virgilius opnbsp;de titelbladzijde prijkt. Ook de toneelstukken van zijn vader,nbsp;Peeter Heyns, worden versierd, en wel met een voorstelling vannbsp;de in een laurier veranderende Daphne, een toespeling op denbsp;naam van ’s schrijvers school toen hij nog in Antwerpen woonde,nbsp;,,den Lauwerboom”. Er zijn twee uitvoeringen: de ene toontnbsp;Daphne met een leeuw aan haar voeten, in de andere staat zijnbsp;in een wijd landschap; de ovale houtsnee is gevat in een bredenbsp;lijst waarin de symbolen zijn getekend welke tezamen een ietsnbsp;afwijkende redactie vormen van Peeter Heyns’ spreuk ,,Wel hemnbsp;die in Godt betrout” 2); een vierkant cadre (de hoeken zijn opgevuld) omgeeft het geheel 3).

Een grote houtsnede, die een gehele bladzijde vult, is toegevoegd aan de uitgave van het Tractaet seer dienstelijck voor alle zee-varende luyden in 1597: zij stelt een vissersvrouw voor op hetnbsp;strand, blootsvoets en met opgeschorte rok, een mand op hetnbsp;hoofd, uitziende over zee. Een afbeelding van een schip, datnbsp;vaart met bolle zeilen, een ridder en een vrouw op het dek, dierennbsp;(apen?) als equipage overal in de weer, vinden wij op de titel.nbsp;Burger spreekt het vermoeden uit dat deze afbeelding eerst gediend zal hebben „voor het een of andere volksboek met eennbsp;boeiend reisverhaal” “). Het boek is een uitgave van Laurens

1) nbsp;nbsp;nbsp;Men zie over de betekenis van dit merk: L. Le Clercq, Het ,,drie-deuchden*^ merk»nbsp;in De Gulden Passer 12 (1934), blz. 33-68. — Voor opgave van afbeeldingen der drukkersmerken en houtsneden vergelijke men de inventaris van het materiaal.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie C. P. Burger Jr., De rebus van onze oude rederijkers, in Het Boek 14 (1925), blz.nbsp;145-192. De symbolen zijn: een rol, bij mangels gebruikt (wel), een haarbos (haar),nbsp;een poot met een dij (die), Jahveh in Hebreeuwse letters (God), een rund (ver), tweenbsp;ineengeslagen handen (trouw).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Deze zelfde houtsnede komt voor op de op blz. 118 besproken plano van 1599.nbsp;Het is mogelijk dat het blok in Rooman’s bezit gebleven is, of dat het altijd zijn eigendom is geweest. Maar het verband dat er bestaat tussen deze plano en de familienbsp;Heyns maakt dat we ook kunnen veronderstellen dat Rooman het vignet, dat 1591nbsp;is gedateerd, in 1599 weer te leen heeft ontvangen.

'*) In zijn uitgave met inleiding in Het Boek 19 (1930), blz. 65-90; aldaar, blz. 66.

-ocr page 114-

102

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Jacobsz., voor wiens bijbeledities van 1590 en 1592 met de kaarten van Plancius i) Rooman het in hout gesneden woord „Biblia” gebruikt op het titelblad. In een andere bijbeluitgave, die wijnbsp;ook aan Gillis Rooman mogen toeschrijven (gedrukt in 1595 ennbsp;1598 voor Krijn Vermeulen te Schotlandt bij Danswijck) 2), is denbsp;titel geheel omgeven door een brede gegraveerde lijst, een soortnbsp;bouwsel met piëdestals, nissen, draperieën en allerlei Renais-sancesymbolen en -versierselen. O.a. zien wij bovenaan een lam,nbsp;staande voor het ,,nieuwe Jeruzalem”, de stad met de twaalfnbsp;poorten 3); links en rechts staan in een soort nis Abraham( ?) ennbsp;Mozes, waarbij de tekst Lucas 16 ; 29 aangegeven is. Taferelennbsp;uit het Oude Testament vormen de onderzijde: ,,Exod. 32.19”nbsp;(Mozes, van de berg afdalend, ziet het volk om het gouden kalfnbsp;dansen en werpt de stenen tafelen stuk), „2. Reg. 22.8” (Hilkia,nbsp;de hogepriester, vindt het wetboek in de tempel), „Exod. 14.22”nbsp;(doortocht door de Rode Zee), „Num. 10.11” (de Kinderen Israëlsnbsp;trekken op achter de Tabernakel); in de hoeken zijn nog afge-beeld de ,,Oude Stadt” brandend, en de ,,Vervallen Tempel”.nbsp;Tekenaar en graveur zijn aangeduid: ,,C. M. inue”, ,,L. C.nbsp;sculp”. Wie verschuilen zich achter deze initialen? Misschiennbsp;zouden wij het wagen aan Van Mander te denken, wanneernbsp;Elisabeth Valentiner niet opmerkte dat een monogram CM ,,fürnbsp;van Mander durchaus ungewöhnlich ware” 4). Nagier 5) nochnbsp;Von Wurzbach «) geven uitkomst, en ook bij Waller 7) is ondernbsp;de M niet iemand te vinden aan wie wij dit ontwerp met waarschijnlijkheid zouden kunnen toeschrijven. L. C. zou wellichtnbsp;Lambert Cornelisz. kunnen zijn, de Zuidnederlandse plaatsnijder die van 1593 tot 1621 in Amsterdam werkzaam is, en meernbsp;boekillustraties en titelbladen gegraveerd heeft»).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Moes-Burger IV, blz. 397-402. In het door mij gebruikte exemplaar van denbsp;bijbel van 1590 komt ook de wereldkaart voor (vgl. t.a.p., blz. 401).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 110-112. Danswijck —Danzig. Schotlandt is een voorstad van deze plaats.

Openbaringen 21 : 12.

Elisabeth Valentiner, Karei van Mander als Maler, Strassburg, 1930, blz. 124. — Van Mander’s monogram is samengesteld uit de letters K en M.

5) G. K. Nagier, Die Monogrammisten II, München, 1860, nr. 389-432.

ö) A. von Wurzbach, Niederldndisches Künstler-'Lexikon II, Verzeichnis der Mono-gramme, nr. 684-689.

7) nbsp;nbsp;nbsp;F. G. Waller, Biografisch woordenboek van Noord Nederlandsche graveurs,'b^'WQv]s.tnbsp;door W. R. Juynboll, ’s-Gravenhage, 1938, s.v.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Waller, t.a.p.] U. Thieme und F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildendennbsp;Künstler Vil, Leipzig, 1912, s.v. — Geen naam die eerder in aanmerking komt bijnbsp;Nagier, t.a.p. IV, München, 1864, nr. 979-992 (Lambert Cornelisz aldaar, nr. 979) ofnbsp;bij Waller onder de met C beginnende namen. Von Wurzbach geeft geen monogram LC.

-ocr page 115-

103

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Voor ons zijn van meer belang de houtsneden in Rooman’s eigen uitgaven, al is in aesthetisch opzicht dit geenszins hetnbsp;geval. In vier verschillende uitvoeringen verschijnt het wapen vannbsp;Haarlem ij- De eenvoudigste vorm is die van het houtsneetje datnbsp;zich in Ketel’s inventaris bevond: het wapen op een schildje vannbsp;40 X 50 mm, door Rooman nog in 1600 gebruikt. Ook komen ernbsp;ingewikkelder vormen voor. Het wapenschild, vastgehoudennbsp;door twee klimmende leeuwen tegen de dorre boom, door welksnbsp;takken zich een smal lint slingert met Haarlem’s spreuknbsp;,,VICIT VIM VIRTUS” (82 X 109 mm), verschijnt in 1597, ennbsp;anders van tekening en kleiner, in 1609. Nog meer afwisselingnbsp;vertoont een afbeelding in Schrevelius’ Trophaeum Pelusiacumnbsp;van 1598 (117 X 80 mm). Hier heeft de titelhoutsnee betrekkingnbsp;op de tekst; de dorre boom met het Haarlemse wapen in zijnnbsp;takken en zeegoden aan zijn voet staat in een soort poort metnbsp;wonderlijke caryatiden. Men heeft het uitzicht op de zee, in denbsp;verte ligt een Oosterse stad, waarheen een vloot op weg is. Datnbsp;Damiate is verbeeld, is te zien aan de van een zaag voorzienenbsp;scheepsboeg tegen de stam van de boom en de gebroken kettingnbsp;aan zijn takken. Bovenaan staat op een schildje weer de Haarlemse wapenspreuk, en onderaan ,,REVIRESCIT VVLNEREnbsp;VIRTVS”.

Het rijkst versierd wat aantal houtsneden betreft, is het Raedtsel-Boecxken van 1598, dat er in het geheel zes bevat, dienbsp;verder in geen van Rooman’s uitgaven worden aangetroffen. Zijnbsp;zijn echter grof en de vier welke in de tekst voorkomen, hebbennbsp;hiermee generlei of zeer weinig verband. De eerste houtsnede,nbsp;een primitieve voorstelling van Jezus’ geboorte in de stal, staatnbsp;boven het referein „Een vertroostinghe voor de Weduwen”; hetnbsp;tweede, Jezus vallende onder het kruis, is gezet boven een aansporing van Christus, tot Hem te komen en niet bevreesd te zijn:

Mijn hert is opgheloken wijde,

Om u te herberghen tot allen tijde, Daer meuchdy coopen melck en wijn.nbsp;En al dat u behoeffelijck mach zijn.nbsp;Voor t’betalen en dorfdy niet sorghen.

1) Over het wapen met de spreuk, de schildhouders enz. zie men: A. S. Mledema, Over het wapen van Haarlem, in Haerlem. Gedenkschrift, uitgegeven ter gelegenheid vannbsp;het vijf-en-twintig-jarig bestaan, Haarlem, 1926, blz. 59-82.

-ocr page 116-

104

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Nummer 3 en 4 tenslotte, boven een paar moraliserende versjes:

Och Mensch, staet op u hoede altoos /

Want die valsche Werelt is soo loos

zijn voorstellingen v^,!! Jezus met Zijn discipelen (buiten Jeruzalem? er zijn enige gebouwen op de bergen zichtbaar) en van de verheerlijking op de berg i). Op de titel zijn een grof getekendenbsp;en gesneden mannen- en vrouwenkop tegenover elkaar afgebeeld.nbsp;Wij zien, hoe het boekje versierd is op de wijze waarop dit metnbsp;dergelijke volksboekjes dikwijls gebeurt: toevallig aanwezigenbsp;houtsneden zijn er voor gebruikt.

Hetzelfde is het geval met twee drukken van 1608, Marijn de Brauwer’s Lustighe tsamensprekinghe en de Nieuwe tijdinge oftenbsp;tractaet vant beclach van Vlaenderen, ofschoon men wel een zeker,nbsp;zij het verwijderd verband zou kunnen leggen tussen de inhoudnbsp;der boekjes en de lugubere voorstelling van de houtsnede opnbsp;beider titelblad. Beide handelen over de moeilijke tijden vannbsp;oorlog, plundering en vernieling, en over de oorzaak daarvan.nbsp;In eerstgenoemde samenspraak vraagt ,,Meestendeel der men-schen”:

O lieve Tijdt van Payse / u moet ick vriendelick vraghen /

Of ghy nimmermeer / by ons woonen en suit.

En zij krijgt ten antwoord:

O Meestendeel der Menschen / dat is u eyghen Schuit /

Dat ick uyt uwe landen / hebbe moeten vertrecken /

Want u herte die wiert / met alle boosheyt vervult /

Ghy hebt............

Ontschuldich bloet ghestort / so u wel is bekent /

Die wijste onder u / die handelden schier als ghecken /

Sy nomden dat suere soet / haer herte dat was verblent /

Maer deur dees sware straffe / heeft dat ghenomen ent /

Datmen niet meer en doodet / die Godt soeckt te behaghen / Want ghy hebt nu ghenoech / u eyghen pack te draghen /

De houtsnede vertoont rechts op de voorgrond een beul die op het punt is iemand te onthoofden, links staat een man op de

1) nbsp;nbsp;nbsp;Mattheus 17: 1-9; Marcus 9: 1-8; Lucas 9: 28-36.

2) nbsp;nbsp;nbsp;BI. 2a, b.

-ocr page 117-

105

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

brandstapel, op de achtergrond ziet men een onduidelijke voorstelling van een groep personen onder een poort. Het is een primitieve houtsnede die reeds dikwijls gebruikt moet zijn, daarnbsp;zij zeer versleten is.

De afbeelding op het titelblad van de Arithmetica (1600), gevat in een ovaal medaillon met de woorden ,,DEN GROND DOOR-SIET” is het door een onbekende gegraveerde portret van denbsp;schrijver, Jacques van der Schuere; genoemde woorden vormennbsp;zijn spreuk.

De grootste houtsnede tenslotte van die, welke in Rooman’s eigen uitgaven voorkomen (505 x 125 mm), is afgedrukt op eennbsp;plano bij het gedicht van Karei van Mander t’Stadt Haerlemsnbsp;beeldt. Het is een gezicht op de ommuurde stad van af de Noordzijde, de Sint Bavo steekt hoog boven de huizen uit; in drienbsp;kolommen is daaronder de tekst af gedrukt, gescheiden en omringd door randen en figuurtjes van typographische bloemen.

In het geheel zijn er ruim negentig uitgaven bekend, waarop Gillis Rooman’s naam als drukker is vermeld. Bovendien staatnbsp;vast dat hij nog meer dan dertig boeken en ordonnanties gedruktnbsp;heeft, waarvan geen enkel exemplaar bekend is, terwijl er daarnaast een aantal — sommige onder voorbehoud — aan hem toegeschreven zijn, lang niet alle echter met evenveel reden i).

Dit zijn de volgende 2);

1. nbsp;nbsp;nbsp;Josse Verhindert, Sommige brieuen, testamenten ende belij-dinghen ... Z. pl., 1572 {B.B.: V 143).

2. nbsp;nbsp;nbsp;Josse Verhindert, Sommige brieuen, testamenten ende belij-dingen ... Z. pl., 1577 {B.B.: V 144. ,,Réimpression, pagenbsp;par page, de l’édition de 1572. Elle est sortie de la mêmenbsp;officine”).

3. nbsp;nbsp;nbsp;Reitse Ayssesz, Sommige belijdingen, schriftlijcke sent-brieuen ende Christelicke vermaningen ... Z. pl., c. 1577nbsp;(B.B.: A 139. „Les caractères qui ont servi a l’impressionnbsp;semblent prouver que l’ouvrage est sorti des presses de Gilles

1) nbsp;nbsp;nbsp;De boeken die zowel door Antonis Ketel gedrukt kunnen zijn als door Rooman,nbsp;worden hier niet nogmaals vermeld. Zie blz. 85.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Achter de titel is vermeld door wie en waar het boek aan Rooman is toegeschreven.

-ocr page 118-

106

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Rooman, a Haarlem, imprimeur d’un grand nombre d’autres ouvrages analogues”. — De datering berust op de mededeling, in 1577 door een geloofsgenoot gedaan, dat hij eennbsp;gedrukt boek met de brieven van Ayssesz ontvangen had,nbsp;en op het feit dat een andere druk hiervan niet bekend is).

4. Thijs Joriaensz, Een Christelijcke sentbrief, geschreuen wier gheuanckenisse aen alle de gene die om de rechte kennisse Jesunbsp;Chrisii ... afgestooten ... zijn ... Z. pl., 1579 [B.B.: J 41;nbsp;Bihl. Adv. V, blz. 46. Waarschijnlijk toegeschreven o.a. innbsp;verband met de druk van 1586. Moes-Burger II, blz. 214nbsp;noemt geen drukker).

5.

Jan Wouterszoon van Cuyck, Sommige helijdinghen, schrift-lijcke sentbrieuen ende testamenten ... Z. pl., 1579 {B.B.: C 314; Bibl. Adv. V, blz. 46).

6.

Henrick Alewijnsz, Veel schone grondige leeringhen wt des Heeren woort ... Z. pl., 1581 [B.B. -. A 136. ,,Lescaractèresnbsp;qui ont servi pour l’impression de ce petit volume trés rare,nbsp;sont ceux employés vers cette époque dans l’officine de Gillesnbsp;Rooman, de Gand, imprimeur a Haarlem”; Bibl. Adv. V, blz.nbsp;46).

7. Veelderhande liedekens, ghemaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente, die voortijdts in druck zijn wtgegaen ... Ghedructnbsp;na de copye van Niclaes Biestkens van Diest, 1582 (Wieder,nbsp;XC. Het boekje bevat een lied tot de burgers van Meenen.nbsp;In Haarlem vestigden zich 1578-1580 verschillende vluchtelingen uit deze plaats. ,,Dat doet me als drukplaats voornbsp;dit liedboek Haarlem veronderstellen en als drukker G.nbsp;Rooman. De letter van het boekje komt overeen met anderenbsp;gedrukten van Rooman uit dezen tijd”).

8.

Jacob [Rore] de Keersmaker, In dit teghenwoordighe boecxken zijn veel schone ende lieflijcke brieuen van ... —. Z. pl., 1584nbsp;{B.B.; R 64; Bibl. Adv. V, blz. 46).

Wilhelmus Perkinsus, Salve voor een sieck mensche ... uyt de Engelsche tale overgheset door Vincentium Meusevoet ...nbsp;Gedruct voor Laurens Jacobsz., Amsterdam, 1599 (Moes-Burger II, 493. ,,Of ook dit een druk van Rooman is?nbsp;Denkelijk wel. Er is echter met het zooeven beschreven boekje

9.

-ocr page 119-

107

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

(491 1)) eenig verschil in uiterlijk; ook zijn voor het uitgeversmerk zoowel als voor beginletters en randjes andere houtsneden gebruikt”).

11.

10. Wilhelmus Perkinsus, Verclaringhe van de rechte maniere om te kennen Christum den gekruysten ... overgeset door Vincen-tium Meusevoet. Ghedruct voor Laurens Jacobsz., Amsterdam, 1599 (Moes-Burger II, 494. Over dit boekje, het vorigenbsp;en de beide volgende — van deze lijst nr. 9-12 — zegt Burger:nbsp;,,Alle vier zijn stellig het werk van één zelfden drukker”).nbsp;Wilhelmus Perkinsus, Vertroostinghe voor beroerde conscien-tien ... overgheset deur Vincentium Meusevoet. Ghedructnbsp;voor Laurens Jacobsz., Amsterdam, 1599 (Moes-Burger II,nbsp;495; vgl. nr. 10).

12.

Wilhelmus Perkinsus, Twee tractaten. i. Van de natuere ende t'betrachten der hoetveerdicheyt. 2. Van den strijt desnbsp;vleeschs ende des gheests ... overgeset door Vincentium Meusevoet. Ghedruct voor Laurens Jacobsz., Amsterdam, 1599nbsp;(Moes-Burger II, 496; vgl. nr. 10).

13. nbsp;nbsp;nbsp;Wilhelmus Perkinsus, Prophetica, dat is een heerliick tractaetnbsp;van de heijlige ende eenighe maniere van predicken ... Voornbsp;Jan Evertsz. Cloppenburch, Amsterdam, 1606 (Biblio-graphie-Enschedé; misschien een vergissing, doordat hetnbsp;boekje in de catalogus waaraan Enschedé de titel ontleendenbsp;— Veiling Van Rijn, Utrecht, Jan. 1883 —, tegelijk vermeld is met heb in 1605 bij Rooman gedrukte Tractaetnbsp;van de beroepinge der menschen ...).

14. nbsp;nbsp;nbsp;Een geestelijck liedt-boecxken, inholdende veel schoone sinrijckenbsp;christlijcke liedekens ... deur D. J. (David Jorisz.) Z. pl. en j.nbsp;(Wieder CII. „Het lettertype, zoowel als de sierletters,nbsp;stemmen volkomen overeen met het liedboek van Soetjennbsp;Gerrits 1592 ..., zoodat ik het vermoeden waag, dat dit bijnbsp;denzelfden drukker gedrukt is, nl. bij Gillis Rooman tenbsp;Haarlem. De eigenaardige v, die hij in dat liedboek gebruikt,nbsp;komt hier niet voor (alleen gewone v en u), daarom stel iknbsp;het vóór dat van Soetjen Gerrits”) 2).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Een excellent tractaet van de consciëntie ., .: Drukken nr. 122.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Het liedboek van Soetjen Gerrits = Drukken nr. 83. Ook indien David Jorisz.’nbsp;liedboekje van Rooman was, zou de datering door Wieder toch op onjuiste grondennbsp;zijn geschied: de G 60, waartoe de ,,eigenaardige v” (die tussen klinkers gebruikt

-ocr page 120-

108

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

15. Een gheestelijck liedt-hoecxken, inhoudende veel schoone sin-rijcke christelijcke liedekens ... Z. pl. en j. (Wieder CIII. „De drukker is dezelfde als van den vorigen druk” = nr. 14).

16.

17.

Het offer des Heer en. Amstelredam, by Willem Janssz. Buys, 1590 (Moes-Burger II, 433. „Het boekje komt kenbaar vannbsp;de pers van Rooman ...”).

Bybel ... ,,Te coop by Krijn Vermeulen / de jonghe / Cramer / woonende op te lege zijdt van Schotlandt by Dans-wijck”,[1595/] 1598 (C.P. Burger Jr. mDeNederlandsche Bijbelnbsp;tot op den Statenbijbel, een der inleidende hoofdstukken vannbsp;de Catalogus der Bijbel-tentoonstelling igi4, blz. XVI-XVII:nbsp;,,De druk ... wijst op Gillis Rooman te Haarlem als drukker”).

Het is duidelijk dat een aantal van deze boeken, nl. nr. 1-7, onmiddellijk afvalt, omdat Rooman in de jaren van hun verschijnen nog niet als drukker te Haarlem gevestigd was i). Op denbsp;andere kan dezelfde methode toegepast worden als op de aannbsp;Ketel toegeschreven drukken: men kan nagaan of het gebruiktenbsp;materiaal overeenstemt met dat wat de drukker in zijn gesigneerde werk gebruikt.

8. nbsp;nbsp;nbsp;De tekst is gedrukt in een gothiek 64; als rubriektekensnbsp;worden o.a. gebruikt een Aldijns blad van 4 X 2.5 mm ennbsp;een klaverblad-van-vier.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Een R kap. 4 komt voor met onderkast, een R 70 metnbsp;regelmatig een W en w, welke zo goed als nooit in Roo-man’s alphabet voorkomen, en een initiaal D met Spaansenbsp;arabesken, anders dan die van Rooman.

wordt) behoort en waaruit de tekst van Soetjen Gerrits’ boekje gezet is, komt in David Jorisz.’ bundeltje niet voor.

1) De beide laatste zouden, wat jaar van verschijnen betreft, door Antonis Ketel gedrukt kunnen zijn; het materiaal wijkt echter af {o.a, rubriektekens in de vorm vannbsp;een kruis en van een klaverblad-van-vier, en veelpuntige sterren als verwijzingstekensnbsp;naar marginalia in nr. 6; G 43 voor tekst enz., verscheidene initialen en enkele grotenbsp;lombardische kapitalen in ar. 7). — Omgekeerd zou de Ware beschrijuinge dernbsp;conscientien (1585), een anoniem geschrift van D. V. Coornhert, dat aan Ketel isnbsp;toegeschreven (zie blz. 79 en 81), te oordelen naar het jaar van verschijnen, wel vannbsp;Rooman kunnen zijn. Het materiaal wijst echter uit dat Rooman de drukker niet is;nbsp;voor de tekst is G 70 gebruikt, voor enkele regels op het titelblad G 53, terwijl beidenbsp;pas in 1588 in Rooman’s inventaris voorkomen. Verder zien wij een initiaal C (17 x 21nbsp;mm, wit op zwart in omlijsting) en bloemen die niet van Rooman zijn en evenminnbsp;op zijn manier zijn gezet.

-ocr page 121-

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610 109

10-12. Hiervan is bijna al het materiaal gelijk aan dat van Rooman, maar de R 70 heeft de W en w van nr. 9, ennbsp;nr. 10 en 11 vertonen initialen die wij niet van Roomannbsp;kennen. Bovendien zijn de titelbladen minder vol ennbsp;zijn zij gezet uit minder verschillende typen dan wij ditnbsp;van Rooman gewend zijn; ook komt in geen der drienbsp;boekjes een sluitstuk of rand uit typographische bloemennbsp;voor, wat wij in dit soort drukken bij Rooman verwachten.

13. nbsp;nbsp;nbsp;R kap. 4 met onderkast, dubbele rand van nr. 11 dernbsp;typographische bloemen, aan de rechterzijde beslotennbsp;door nr. 10: Rooman gebruikt ornament 11 alleen innbsp;sluitstukjes en nooit gecombineerd met andere bloemen.nbsp;Het titelblad is onevenwichtig gezet („DOOR” op afzonderlijke regel in kapitalen) en op de bladzijden vannbsp;de tekst is veel wit.

14. nbsp;nbsp;nbsp;R kap. 4 met onderkast; muziek; Aldijns blad van 10 Xnbsp;6.5 mm.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Dit boekje, waarvan het enige bekende exemplaar zichnbsp;in de Universiteitsbibliotheek van Gent bevindt, heb iknbsp;niet zelf kunnen bestuderen; wij mogen echter op grondnbsp;van Wieder’s opmerking aannemen dat het materiaalnbsp;overeenstemt met dat van nr. 14.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Materiaal geheel overeenkomstig dat van Gillis Rooman.

17. nbsp;nbsp;nbsp;De tabellen zijn gedeeltelijk gezet uit een G 43, dienbsp;anders van tekening is dan de gewoonlijk voorkomende.nbsp;Ook zijn enkele randen, initialen en een rubriektekennbsp;toegepast die wij elders in Rooman’s drukken niet ontmoeten. — Het overige materiaal (typen, initialen, sluitstuk, drukkersmerk, rubriektekens, accessoires) stemtnbsp;met dat van Rooman overeen.

Het materiaal dat in deze boekjes gebruikt is, deelt ons dus allereerst mede, dat nr. 8 stellig niet van Rooman is; daarvoornbsp;wijkt het te veel af. De beoordeling van het materiaal der anderenbsp;boekjes is echter moeilijker. Het gebeurt meer dat initialen slechtsnbsp;éénmaal voorkomen; dit alleen zou geen bezwaar mogen vormennbsp;om nr. 9-12 aan Rooman toe te schrijven. Toch zijn de anderenbsp;boven aangevoerde argumenten m.i. voldoende om ze niet zondernbsp;meer op zijn naam te zetten, en dit geldt ook voor nr. 13. Wat

-ocr page 122-

110 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

tenslotte nr. 14 en 15 betreft: hoewel het mogelijk is dat Rooman de muziek, voor het zetten hiervan nodig, geleend heeft, schijntnbsp;het mij toe, dat wij de drukker hiervan eerst moeten trachten tenbsp;vinden bij de muziekdrukkers. Ook het overige materiaal trouwens komt niet geheel overeen.

Nr. 16 daarentegen past naar vorm en inhoud zo geheel in het oeuvre van Rooman, dat wij dit bij zijn drukken mogen opnemen.

Ten opzichte van nr. 17 is de zaak ingewikkelder. Deze Doopsgezinde bijbel draagt op de titelbladen van het Oude en het Nieuwe Testament het jaartal 1598. Dat voor de Profeten echternbsp;heeft het jaartal 1595 en is voorzien van het drukkersmerk hetwelk een voorstelling geeft van Petrus’ visioen. Dat dit merk isnbsp;afgedrukt van het blok dat in Rooman’s bezit is, en niet van eennbsp;copie, zien wij wanneer wij het vergelijken met het merk in Payne,nbsp;Royall exchange (1597), Brassica, Hollandiae etymon (1599) ennbsp;Beza, Abrahamus sacrificans (1599). Rechts bovenaan ontbreektnbsp;in de omlijsting hetzelfde kleine stukje, en van de tekst om denbsp;eigenlijke afbeelding heen zijn dezelfde letters gebroken; in denbsp;beide uitgaven van 1599 is echter al iets meer verdwenen dan innbsp;die van 1597.

Bovendien hebben wij van andere zijde een aanwijzing dat deze bijbel door Rooman gedrukt is. In een der vergaderingennbsp;van de particuliere synode van Zuid-Holland, die gehoudennbsp;werd van 15-24 Augustus 1595 te Gorinchem, wordt het volgendenbsp;medegedeeld: ,,Van den bybel, die by eenen Vlaemschen Dooper,nbsp;genaempt Jacob Vermuelen is doen drucken tot Haerlem, daer-inne soowel by den heeren Staten als by de magistraet van Haerlem ordre gestelt was te visiteren, aengesien daer vele annotation by gestelt waeren, die zeer absurd ende onwaerachtich syn,nbsp;ende is van de gedeputeerden van Noorthollandt verclaert, datnbsp;denselven drucker verboden is in ditselve aengevangen werckenbsp;voort te gaen” i). Hoewel de naam die hier genoemd wordt, nietnbsp;geheel overeenkomt met die op het bijbeltitelblad, lijkt het mij

1) Reitsma en Van Veen III, biz. 48. — Nog een drukker-uitgever had zich reeds met de zaak bezig gehouden; ,,Ende alsoo Cornelis Claesz, drucker tot Amstelredam,nbsp;met desen Vermuelen in dese handelinge communicatie gehadt heeft, is hy van dennbsp;kerckenraedt tot Amstelredam aengesproecken ende vermaent, heeft beloeft hiervannbsp;te desisteren. In aenmerckinge van desen is den gedeputeerden van Noorthollandtnbsp;gebeden nae alle vermogen by de overheyt aen te houden, dat de exemplaeren vannbsp;desen aengevangen wercke mogen gesupprimeert ende te nyete gedaen worden”nbsp;(t.a.p.).

-ocr page 123-

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610 111

vrijwel zeker dat dezelfde uitgave bedoeld is, vooral om het jaar waarin dit verbod is uitgevaardigd: 1595, het jaar dat ook op hetnbsp;middelste titelblad is aangegeven. Bovendien bedenke men datnbsp;Rooman de enige drukker is die in deze tijd te Haarlem werkt.nbsp;Wat de naam betreft: tweeërlei kan het geval zijn. Of wel Jacobnbsp;Vermuelen is identiek met Jacob Pietersz. van der Meulen, denbsp;bekende oudste van de Oudvlaamse Doopsgezinden te Haarlem 1), of de synode heeft zich in de voornaam vergist. Het eerstenbsp;ligt misschien het meest voor de hand. Is dan, zoals men wel eensnbsp;gedacht heeft, het Danziger adres fictief? 2) Dit lijkt mij nietnbsp;het geval. In deze tijd woont er nl. inderdaad een Krijn Vermeulen te Danzig. Ook hij behoorde tot de strenge groep vannbsp;Vlaamse Doopsgezinden en hij was een tijdlang oudste van denbsp;gemeente. Een minderheid beklaagde zich echter over de doornbsp;hem uitgeoefende tucht bij Doopsgezinden in Holland, en nadatnbsp;een eerste poging om hem af te zetten mislukt was door de trouwnbsp;van het grootste gedeelte zijner gemeenteleden, slaagden zijnnbsp;tegenstanders de tweede maal 3). Volgens Mannhardt was hijnbsp;,,ein Mann von Bildung und Vermogen”, en liet hij op zijn kostennbsp;,,sehr schone, reich ausgestattete hollandische Bibeln drucken,nbsp;welche unter dem Namen ,,schottlandische Bibeln” bekanntnbsp;wurden”. Uit het adres dat dan volgt en dat overgenomen isnbsp;uit het exemplaar dat in het bezit is van de Doopsgezinde gemeente te Danzig, blijkt dat hier de bijbel van 1595/98 bedoeld is.

Hoewel nu Mannhardt’s bekendheid met Vermeulen als bij-beluitgever mogelijk geen andere bron heeft dan de uitgave zelf, zodat zijn mededeling geen bewijskracht heeft, kan aan

1) nbsp;nbsp;nbsp;Over hem Kühler 11, blz. 126-130. Hij was zeer bereisd, en heeft o.a. voor zakennbsp;Wilna bezocht. In 1598 wordt hij met een aantal aanhangers verbannen, omdat hijnbsp;een broeder der gemeente die bankroet is gegaan, niet wil uitstoten. Deze groep wordtnbsp;Vermeulensvolk of Bankroetiers genoemd. {T.a.p. I, blz. 433; IT, blz. 124).

2) nbsp;nbsp;nbsp;A. Hulshof, Lief en leed van een menniste familie te Leeuimrden in de eerste helftnbsp;der zeventiende eeuw in Doopsgezinde Bijdragen 55 (1918), blz. 107-118; aldaar, h\z.nbsp;107: ,,. . . het is .,. wel mogelijk, dat dit uitgeversadres slechts verzonnen is om dennbsp;Nederlandschen drukker en uitgever niet in ongelegenheid te brengen”. Vgl. ook R.nbsp;Kruin, Verspreide geschriften VII, *s-Gravenhage, 1903, blz. 390, noot 3.

3) nbsp;nbsp;nbsp;H. G. Mannhardt, Die Danziger Mennonitengemeinde. Ihre Entstehung und ihrenbsp;Geschichte von 1569-7919, Danzig, 1919, blz. 44-45. Hier wordt gezegd dat Vermeu-len’s tegenstanders zich tot de Friese Doopsgezinden wendden. De Successio Anabap-tistica ... doer V.P. van 1603 (heruitgegeven door S. Cramer in Bibliotheca refor-matoria neerlandica VII, ’s-Gravenhage, 1910, blz. 1-87) spreekt echter over de Oudenbsp;Vlamingen {t.a.p., blz. 70), en de beide afgezanten die de eerste maal in Danzig kwamen (voor 1586), behoorden ook inderdaad tot deze groep. Een van hen was Jacobnbsp;van der Meulen.

-ocr page 124-

112 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

de juistheid der andere gegevens betreffende de Danziger oudste niet getwijfeld worden.

Men zou dus, wilde men aannemen dat Gillis Rooman zich verschool achter een fictief adres, moeten veronderstellen dat hijnbsp;een adres nam van een bekend man onder de Danziger Doopsgezinden, die, hoewel hun woonplaats ver verwijderd was vannbsp;Haarlem, met deze plaats toch in contact stonden i). Dit nu lijktnbsp;mij hoogst onwaarschijnlijk.

M.i. is de gang van zaken aldus geweest. In 1595 begint Rooman de Doopsgezinde bijbel te drukken die door Jacob Pietersz. van der Meulen, of door hem voor Krijn Vermeulen, of door dezenbsp;laatste zelf, besteld is. De synode komt het evenwel te weten ennbsp;verbiedt de uitgave. Wat echter reeds gedrukt is blijft liggen ennbsp;wordt in 1598 gebruikt voor de uitgave, waartoe de opdrachtnbsp;uit Danzig gegeven wordt.

Wat op zichzelf ook nog denkbaar is: dat het middenstuk (van 1595) van Gillis Rooman is, en het Oude en Nieuwe Testament,nbsp;beide met het jaartal 1598, van een andere drukker, blijkt bijnbsp;een nadere beschouwing van het zetsel niet het geval te zijn. Hetnbsp;materiaal dat er voor gebruikt is, is de gehele bijbel door hetzelfde.

Ofschoon dus verschillende initialen afwijken van de door Rooman gebruikte, moeten wij het drukken van deze bijbel als zijnnbsp;werk beschouwen. Wanneer het Oude en Nieuwe Testament gedrukt zijn, in 1595 of 1598, is niet met zekerheid uit tenbsp;maken, hoewel het voorkomen van R kap. 4 op 1598 wijst (innbsp;andere drukken kennen wij deze letter pas sinds 1597). Het zalnbsp;daarom het beste zijn, wanneer wij deze bijbel dateren: 1595/98.

Behalve de genoemde, reeds in de Utteratuur gesignaleerde uitgaven, zullen wij tenslotte nog enkele werken aan de lijstnbsp;van Rooman’s oeuvre kunnen toevoegen; deze zullen bij denbsp;bespreking zijner verschillende drukken ter sprake komen 2).

Wij hebben intussen de namen van verschillende uitgevers ontmoet, met wie Rooman in relatie stond. Er zijn nog enkelenbsp;andere; in het geheel zijn het er tien, nl.:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Mannnardt, t.a.p., biz. 45.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie de toeschrijvingen op blz. 113 en 118.

-ocr page 125-

113

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

in Haarlem: nbsp;nbsp;nbsp;Willem Woutersz. Grol, in 1585

Francois Soete, in 1588, 1598 en 1599 in Amsterdam: Willem Jansz. Buys, in 1586-1591nbsp;Laurens Jacobsz., in 1588-1602nbsp;Jan Evertsz. Cloppenburch, in 1589, 1598,nbsp;1605-1608

Zacharias Heyns, in 1592-1597 Cornelis Claesz., in 1593-1598nbsp;Jan Commelin, in 1594-1597nbsp;in Enkhuizen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jacob Lenaertsz. Meyn, in 1598

in Schotland bij

Danzig: nbsp;nbsp;nbsp;Krijn Vermeulen, in 1598

Op het titelblad van een pamflet dat in 1585 verschijnt, en dat het besluit bespreekt van Elizabeth, Engeland’s koningin, om denbsp;Nederlanden in hun strijd voor de vrijheid te helpen, komtnbsp;Willem Woutersz. Crol’s naam voor als verkoper. Dit is het enigenbsp;teken van een connectie tussen hem en Rooman i). Wat vaker isnbsp;er contact met Frangois Soete, voor wie Rooman driemaal eennbsp;boekje drukt. In twee hiervan is de drukker vermeld, in Chris-tiaen Rijcen’s Tgetuygenisse ende de nae-ghelaeten schriften (1588)nbsp;en in Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens (1599). Het derdenbsp;boekje, van 1598, stemt zo volkomen overeen met de drukken vannbsp;Gillis Rooman, zowel in materiaal als in zetwijze, dat wij de druknbsp;hiervan ook aan hem kunnen toeschrijven. Het is een uitgavenbsp;van Karei van Mander’s vertaling van het Hooghe liedt Salomonbsp;met noch andere gheestelijcke liedekens, en behalve de exemplarennbsp;met Soete’s naam, zijn er ook waarop die van Cornelis Claesz.nbsp;vermeld staat, de Amsterdamse uitgever voor wie Rooman welnbsp;vaker drukt, zoals wij straks zullen zien 2).

Wonderlijk genoeg is er geen enkel bewijs van contact met de voornaamste uitgever-boekverkoper die een tijdlang tegelijk metnbsp;Rooman in Haarlem woont: Passchier van Westbusch, evenalsnbsp;hij Zuidnederlander, een man die belangrijke uitgaven als Kareinbsp;van Mander’s Schilderhoeck op touw zet en te Enkhuizen, Alkmaar en Franeker, later ook te Haarlem, drukwerk laat uitvoeren 3). Vermoedelijk is de verhouding niet ideaal, misschien

gt;) Uitvoeriger besproken op blz. 145.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Men zie blz. 119-120.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Werkzaam 1601-1612. Zie over hem Jacobsen, Carel van Mander, blz. 214,nbsp;218-219 en de in noot 4 van blz. 8 genoemde artikelen. Over zijn leven en uitgevers-

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;8

-ocr page 126-

114 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

de concurrentie te groot, al ligt de kern van ieders zaak op verschillend terrein.

Bij de Amsterdamse uitgevers is Rooman gezocht. Spoedig na de vestiging te Haarlem (in 1586) wendt Willem Jansz. Buys i)nbsp;zich tot hem voor de druk van een Doopsgezind martelaarsboekje, Een Christelijcke sentbrief van de Ransdorper leraarnbsp;Thijs Joriaensz., die in 1569 te Huiden verbrand was 2), en vannbsp;1586 tot 1591 drukt Rooman ongeveer elk jaar iets voor dezenbsp;uitgever uit de Warmoesstraat. Eén boekje draagt geen jaartal.nbsp;Het zijn Sommige nieuwe schriftuerlicke liedekens, welke Burgernbsp;tussen 1589 en 1593 plaatst, omdat de uitgave der Veelderhandenbsp;liedekens die Rooman in 1588 voor Buys drukt, ze nog niét, dienbsp;van 1593 (voor Cornelis Claesz.) ze wél bevat 3). Bestuderingnbsp;van het materiaal geeft echter een ander resultaat: de tekst isnbsp;gezet uit G 52 en op het titelblad komen o.a. voor G 94a en G 62,nbsp;alle drie typen die alleen de eerste jaren door Rooman gebruiktnbsp;worden. Het zetsel daarenboven heeft geen enkele letter of versiering die na 1587 in gebruik is genomen. Ik zou het boekje daarom ,,c. 1586” willen dateren, in elk geval vóór de uitgave dernbsp;Veelderhande liedekens van 1588/89, die wel deze nieuwe typennbsp;kent. — Een vierde druk voor Buys, een herdruk van het Doopsgezinde martelaarsboek Het offer des Heer en van 1590 “), is bijnbsp;de toeschrijvingen genoemd, terwijl de vijfde, een uitgave innbsp;1591 van het Nieuwe Testament, onvindbaar is gebleven.

Het meest heeft Laurens Jacobsz. 5) bij Rooman laten drukwerkzaamheden zijn tot nu toe geen voldoende bijzonderheden gepubliceerd, ook niet door Ledeboer, De boekdrukkers, blz. 204, en Alfabetische lijst, s.v., en Van der Aa,nbsp;Biograpkisch woordenboek XX, Haarlem, 1877, s.v. Wesbusch.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Geboren te Zwolle; is misschien reeds 1582 te Amsterdam gevestigd, waar hijnbsp;30 Mei 1586 poorter wordt; aldaar nog in 1609 werkzaam. Alleen Doopsgezinde uitgaven zijn van hem bekend. Zie over hem Moes-Burger II, blz. 211-228.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over hem de aantekeningen van de B.B. bij deze uitgave (J 42) en N.N.B.W.nbsp;IX, s.v. Jeuriaensz., alwaar verdere litteratuur is vermeld.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Moes-Burger, t.a.p., blz. 216: ,,Het (bundeltje) zal ... wel na 1589 en voornbsp;1593 verschenen zijn ...

*) Zie over deze bundel de inleiding voor de herdruk der editie van 1570 door S. Cramer in Bibliotheca reformatoria neerlandica II, Het Offer des Heeren . . ., ’s-Gra-venhage, 1904.

5) C. 1562-1603, Uit Barsingerhorn; opgeleid bij Cornelis Claesz., poorter geworden 29 Januari 1590, vestigt zich. eerst ,,op het Water int vergulden Claverblat”, alnbsp;spoedig wordt het adres ,,inden vergulden BybeF’. Van betekenis zijn de protestantsenbsp;bijbeluitgaven; ,,ook uit de kleinere uitgaven spreekt zijne kerkelijke overtuiging ...nbsp;bijna zonder uitzondering zijn ze streng gereformeerd”. Zie Moes-Burger II, blz.nbsp;229-320 (het citaat is van blz. 314); IV, blz. 397-402.

-ocr page 127-

115

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

ken: veertien boeken in een vijftiental jaren. Belangrijke uitgaven zijn hierbij als de drie folio-uitgaven van de Deux-aes-bijbel innbsp;1590, 1592 en 1596, boven reeds vermeld; verder zijn het vooralnbsp;stichtelijke prozawerken. Van Jean Taffin, die van 1587 totnbsp;1591 te Haarlem Waals predikant was J, de derde druk van zijnnbsp;Des marqves des enfans de Diev in 1588 2), en de vertaling daarvannbsp;in het volgend jaar en in 1598. Van Balthazar Cop of Copius,nbsp;predikant te Neustadt in de Palts 3) een anonieme vertaling vannbsp;diens catechismuspreken met de Huys-tafel (een verzamelingnbsp;teksten uit het Oude en Nieuwe Testament, toepasselijk opnbsp;bepaalde groepen personen), die ook in de Duitse uitgave aan denbsp;preken is toegevoegd (1588). Een bundeltje, samengesteld doornbsp;Joannes Gerobulus '*), Censvren, ofte berispinghen ouer dennbsp;Christelijcken catechismum ... met de beantwoordinghen endenbsp;wederlegginghen der seiner is geplaatst tussen de beide delen vannbsp;Copius 5). Vervolgens verschijnen van William Perkins«) innbsp;Nederlandse vertaling van Vincentius Meusevoet ’) het Excellentnbsp;tractaet van de consciëntie (1598) en van Theodoras Beza, denbsp;Geneefse hervormer «), preken over Christus’ passie en opstanding

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over hem het artikel van R. Apers in de Biographie nationale de Belgiquenbsp;XXIV, s.v. en dat van T. J. Servatius in N.N.B.W. X, s.v.; van de daar aangehaaldenbsp;litteratuur vooral: Rahlenbeck, Jean Taffin, in Buil. Comm. Hist. Egl. Wall. 1886.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Rahlenbeck, t.a.p. en Apers, idem noemen nog edities van 1584 en 1585. Dezenbsp;heb ik niet in handen kunnen krijgen. Het zouden, indien zij werkelijk bestaan hebben,nbsp;uitgaven geweest kunnen zijn, zowel van Rooman zelf, als van Laurens Jacobsz.nbsp;Zie Drukken nr. 36, 40.

3) nbsp;nbsp;nbsp;In 1559 leraar aan het gymnasium dat zijn broer Bernard te Lemgo oprichtte.nbsp;Gaat over tot de Gereformeerde godsdienst en begeeft zich naar de Palts. Zie overnbsp;hem: Joh. Christ. Adelung, Fortsetzung und Ergdnzungen zu Christian Gottlieb Jöchersnbsp;allgemeinen Gelehrten-Lexiko II, Leipzig, 1787, s.v. Cop, en Allgemeine Deutsche BiO'nbsp;graphic IV, Leipzig, 1876, s.v. Copius.

Johannes Gerobulus of Oudraadt (1540-1606), predikant o.a. te Delft, Vlis-singen. Harderwijk, Utrecht. Afgevaardigde naar verschillende synoden. Zie De Bie en Loosjes, s.v.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens Burger II, blz. 242 vat Gerobulus hierin samen Coornhert’s kritieknbsp;op de Catechismus (gegeven in Proeve van de Heydelberghsche Catechismo, Z. pl.,nbsp;1582), met de wederleggingen van de Delftse predikanten Arn. Cornelii en Reg.nbsp;Donteclock {Wederlegghinghe eens boecxkens ghenaemi Proeve ... Ghedaen by eenighenbsp;dienaren der kereke Christi tot Delff, Delff, 1585).

6) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over hem: Louis B. Wright, William Perkins: Elizabethan apostle of „Practic’nbsp;al divinity'' in The Huntington library quarterly 111 (1939-1940), blz. 171-196, alwaarnbsp;naar verdere litteratuur wordt verwezen.

2) Van Vlaamse afkomst; predikant te Zevenhoven (1590-1598) en Schagen (1598-1624). Heeft veel vertaald, vooral van Theodorus Beza en William Perkins.nbsp;Zie het artikel van A. A. van Schelven in N.N.B.W. II, s.v. en de annotatie bij Drukken nr. 126.

8) 1519-1605. Zie over Beza: Haag, 2e éd., s.v. en o.a. C. Veltenaar, Théodore de Bèze et ses relations avec les théologiens des Pays~Bas, Kampen, 1904.

-ocr page 128-

116

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

van de hand van dezelfde vertaler (1599). Bovendien komt er in ditzelfde jaar een Latijnse vertaling door Jacobus Bruno i) vannbsp;Beza’s toneelstuk Abrahamus sacrificans, en in 1602 een nieuwe,nbsp;onveranderde herdruk (op enkele spellingwijzigingen na) vannbsp;Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens van 1599.

Twee boeken met wereldlijke lectuur zijn er tenslotte bij. Het eerste, om de houtsneden al genoemd, is het Tractaet seer dienste-lijck voor aUe zeevarende luyden van Mathijs Sijversz. Lakemannbsp;(1597) 2). De schrijver maakt een uitvinding wereldkundig, eennbsp;paskaart met kromme lijnen, waarvoor bepaalde nieuwe instrumenten moeten worden gebruikt, en hij doet dit in de vorm vannbsp;een reisverhaal, waarbij zijn stuurlui terecht komen in het paleisnbsp;van Neptunus en er door diens ,,piloot” Fantano onderwezennbsp;worden. Tenslotte volgt er in 1602 nog een kalander, lovrnael oftenbsp;daeghlijcxsche tijdtrekeiiinghe van Zegerus Conincxbergen 3). Denbsp;Bodengraafse predikant, die het boekje kort voor zijn dood geschreven heeft, begint naar oud gebruik elke maand met denbsp;cisiojanus voor het onthouden der Heiligendagen'*). Daarnanbsp;vermeldt hij op elke datum de belangrijke gebeurtenissen dienbsp;sinds onheuglijke tijden op die dag in de wereld gebeurd zijn.nbsp;Het boekje is posthuum uitgegeven door Conincxbergen’s zoonnbsp;Lenardus.

Een jaar na Laurens Jacobsz. geeft ook Jan Evertsz. Cloppen-burch 5) Rooman een opdracht en wel het drukken van Guydo de Bres’ strijdschrift De wortel / den oorspronck / ende het funda-

1} Een , Jacobus Bruno Veteraquinas” wordt op 30 Mei 1585 en 10 October 1592 als student in de letteren te Leiden ingeschreven {Album studiosorum Lugduno Bata-vae MDLXXV-MDCCCLXXV, kol. 20 en 33). In de opdracht aan de Amsterdamse burgemeesters deelt de vertaler mee dat hij gestudeerd heeft (Blz. 3; ,,in Academia per A. V. liberalitatem versari licuit”). G. J. Vos Az., in Voor den spiegel dernbsp;historie! Amstels kerkelijk leven van de eerste zestig jaren der vrijheid. Gedenkboek . . .nbsp;Amsterdam, 1903, vermeldt op blz. 42: ,,Jacobus Bruno, in 1598 pas van Leydennbsp;gekomen, proponeert op verzoek van Burgerneesteren. Hij bevalt den Kerkeraad niet.nbsp;De genoemde Heeren willen hem gelukkig niet opdringen. Hij verdwijnt voor onsnbsp;oog”. Zou dit dezelfde zijn?

2) nbsp;nbsp;nbsp;Het boekje is besproken en uitgegeven door C. P. Burger Jr. in Het Boek 19nbsp;(1930), blz. 65-90.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Luthers predikant te Antwerpen (1577-1585) en Woerden, waar hij overgaatnbsp;tot de Gereformeerde kerk. In 1594, om de moeilijkheden die in zijn gemeente hierovernbsp;ontstaan, overgeplaatst naar Bodegraven; sterft in 1600. Zie over hem J. W. Pontnbsp;in N.N.B.W. II, s.v. en de daar gèciteerde litteratuur.

¦*) Zie P. Leendertz Jr., De cisiojanus in Het Boek 19 (1930), blz. 257-266.

3) 1571-1648. Uit Ruinen. Zie over hem Moes-Burger III, blz. 323-335, Kleer-kooper én Van Stockura, s.v. en reg.

-ocr page 129-

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610 117

ment der Wederdooperen, de Nederlandse vertaling van het in 1565 verschenen werk tegen de Dopers (1589) i). Dreigend klinkt het;nbsp;„Midts dat de Secte der Wederdooperen grootelijcx toeneemt /nbsp;brenghende fallen uren nieuwe dwalingen voort / ende zijnde vannbsp;ouer lange gemoeyt / Jae onophoudelijck versocht gheweest / vannbsp;yet te schrijnen / tot wederlegginge der Argumenten / die sy ghe-woon zijn voort te brenghen / waer door sy de herten der een-vuldighen comen te verleyden / oock verhopende door desennbsp;middel / eenige tot de suyuer kennisse der waêrheyt te brenghennbsp;... Soo ben ick bedwonghen gheweest daer in te bewillighennbsp;...” 2). De vertaling is van een zekere J. D. R.; wie zich achternbsp;deze initialen verschuilt, is onbekend 3).

Hierna verlopen er negen jaren — Cloppenburch geeft slechts weinig boeken uit in deze tijd — voor wij hen weer in contactnbsp;zien. Het betreft nu Beza’s Cort begrijp der gantsche Christelijckenbsp;religie, vertaald door Willem van Zuylen van Nijevelt, die met denbsp;initialen W. v. N. tekent (1598) '*).

Weer gaan er een aantal jaren voorbij. Ondertussen heeft Cloppenburch de zaak van Laurens Jacobsz. overgenomen ennbsp;gaat hij veel meer uitgeven. Nu komen er in snelle opeenvolgingnbsp;zeven boeken van William Perkins van de pers (1605-1608). Zesnbsp;hiervan zijn, evenals het Tractaet van de cmjscfgMfo'e, vertaald doornbsp;Vincentius Meusevoet; de Gulden keten (1606) is overgezet doornbsp;Philippus Ruyl 5). Deze zeer eenvoudige uitgaven in kleinoctavo zijn slechts met een enkele houtsneerand, wat typogra-phische bloemen en initialen versierd.

Meer werk laat Zacharias Heyns «) van zijn drukken maken, hoewel de meeste er van toch kleine boekjes zijn. De werken van Peeter He3ms, zijn vader, (enkele zijn bij het overzicht der houtsneden reeds opgesomd) worden vertegenwoordigdnbsp;door de Miroir des vrayes meres (1597), Mir oir des mesnageres

J) Zie over de Hervormer Guydo de Bres (Bergen in Henegouwen 1522-Valen-ciennes 1567) in N.N.B.W. VII, s.v. de Bray het artikel van F. S Knipscheer met litteratuuropgave.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar, hl. 2a.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Van Doorninck en De Keinpenacr geven geen oplossing.

*?) 1538-1608, zoon van de dichter der Souterliedekens, op velerlei staatkundig en kerkelijk gebied werkzaam. Zie over hem het artikel van J. de Jong in N.N.B.W. Ill,nbsp;S.V., dat deze vertaling echter niet vermeldt. Wel doet dit Van Doorninck, s.v. W. v. N.

3) 1577-1649, afkomstig uit Alkmaar; predikant te Zevenhoven en Naarden. Zie Van der Aa, s.v. Ruil.

6) Zie over Zacharias Heyns de litteratuur, genoemd op biz. 94, noot 5.

-ocr page 130-

118 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

(1595), Miroir des vefves (1596), waarin de voorbeeldige moeder, echtgenote en weduwe worden gepersonifieerd in Jokebed, denbsp;moeder van Mozes, Susanne, een fictieve figuur, en Judith, denbsp;Oudtestamentische heldin die Holofernes, de vijand van haarnbsp;volk, doodde. Elk van haar speelt de hoofdrol in een der drienbsp;toneelstukken die Heyns voor de scholieren van zijn Antwerpsenbsp;meisjesschool geschreven had, en nu misschien dienst laat doennbsp;voor zijn Haarlemse leerlingen. Ook deze geven wel eens toneelvoorstellingen zoals Peeter Heyns meedeelt in de opdracht vannbsp;zijn Miroir des mesnageres: ,,... un peu au paravant elle a esténbsp;representée icy a Harlem, par les Escolieres d’Offermans monnbsp;Gendre” i). Zij worden nog na Peeter’s dood (1598) voortgezet:nbsp;uit 1599 is een aanplakbiljet bewaard voor de opvoering van denbsp;COMOEDIE DV SAVVEMENT DE MOYSE, EXODE I. II.,nbsp;door de ,,ievnes escolieres de M. laques Claesz. au Laurier a Haer-lem” op 3, 4 en 5 April van dat jaar 2). Stellig mogen wij hierinnbsp;Peeter Heyns’ Jokebed zien 3). Het lijkt mij zeer waarschijnlijk datnbsp;het biljet door Rooman gedrukt is; het materiaal is gelijk aannbsp;dat wat wij geregeld van hem zien, de wijze waarop de tekst isnbsp;gezet en de rand van bloemen is samengesteld, komt geheel overeen met zijn werk.

In hetzelfde jaar als de Miroir des mesnageres geeft Heyns aan Rooman nog de Miroir des escoliers, representant les bonnes etnbsp;mauvaises meurs de toute la jeunesse te drukken. Deze verhandeling in vierregelige strophen over de verschillende handelwijzenbsp;van „Ie bon enfant” en ,,renfant pervers” is wellicht ook vannbsp;Peeter Heyns ¦*). Doordat alleen de Universiteitsbibliotheek van

1) nbsp;nbsp;nbsp;BI. 2a.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In 1598 — in 1599 niet meer — is ,.Jacob Claesz., franchoysche schoolmeester”,nbsp;aan het Haarlemse gymnasium ,,scryffmeester” {Thesauriersrekeningen 1598, f. 23b).nbsp;Dit zal wel dezelfde persoon zijn. Het lijkt mij echter niet waarschijnlijk, dat Jacquesnbsp;van der Schuere en Jacob Claesz. geïdentificeerd moeten wórden (vgl. Riemens,nbsp;Esguisse historigue de l’enseignement du frangais, blz. 42). Van der Schuere wordtnbsp;steeds met zijn familienaam aangeduid.

3) nbsp;nbsp;nbsp;In de voorrede ,,Aux lectrices” voor zijn Miroir des mesnageres noemt Peeternbsp;Heyns zelf bovengenoemd stuk ,,ie miroir d’une vraye mere, Comedie tragique dunbsp;sauvement de Moyse” (bl. 3a). Vgl. ook Riemens, blz. 56.

^) Burger vermeldt het als een werk van Heyns in zijn artikel in het N.N.B.W. II, S.V.; in de Amsterdamsche boekdrukkers IV, blz. 178-180 laat hij hel in het midden.nbsp;De B.B. neemt het echter niet op in de lijst der werken van Peeter Heyns. Ook Sabbe,nbsp;Peeter Heyns en de nimfen . . . en C. P. Serrure, Peeter Heyns. Het schoolwezen tenbsp;Antwerpen in x$yg en 1580 {Vaderlandsch Museum III, 1859-’60, blz. 293-404)nbsp;noemen het boekje niet. Vgl. Riemens, blz. 72-73.

-ocr page 131-

119

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Rostock het boekje bezit, heb ik geen exemplaar in handen kunnen krijgen; Burger echter beschrijft het uitvoerig i).

Van Zacharias Heyns zelf is er een vertaling (,,Flameng-FranQois”: links is de Vlaamse, rechts de Franse tekst afgedrukt) van een der Colloquia van Erasmus. Uxor [iep4^tya[i.o?, Twee-spraeck van een goede huys-vrouwe ende een quaet huys-wijf is denbsp;titel van het boekje, hetwelk in 1592 van de pers komt en hetnbsp;eerste is dat Heyns laat drukken, ,,comme estant deliberé denbsp;commencer ma boutique et librairie par quelques livrets, quinbsp;pourroyent servir aux jeunes fillettes, pour les mener a la vrayenbsp;perfection de la langue Fran^oise” 2). Iets weidser van allurenbsp;dan deze boekjes zijn de twee laatste. Van Mander’s vertalingnbsp;der Bucolica en Georgica (1597) door de vele reeds genoemdenbsp;illustraties, en de Wtnemende verclaringhe van de ruste ende ver-ghenoeginghe des geestes oft des gemoedts. Dit laatste is een vertaling door I. V. D. H. (achter welke initialen zich een zekerenbsp;Jan van der Haghen verschuilt 3), volgens de opdracht vannbsp;Zacharias Heyns ,,een goet vlaemsch Edelman in ... ballinck-schap”), van de Excellens discours touchant Ie repos et contente-ment de l’esprit, een werk van de Franse predikant Jean denbsp;L’Espine “t).

Cornelis Claesz. s) doet minder zaken met Rooman: er zijn slechts vier uitgaven van hem bekend die bij de Haarlemse drukker gedrukt zijn. De Historie ende gheschiedenisse van de ver-raderlijcke ghevanghenisse ... Christophori Fabritij ... ende Oli-verij Bockij {1593) is een van de betrekkelijk grote octavo-druk-ken die wij van Rooman kennen, een degelijke, zo goed als onver-

gt;) Moes-Burger IV, blz. 178-180 (nr. 643).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar, bl. 2a.

3) nbsp;nbsp;nbsp;A. de Kempenaer, s.v.

'*) C. 1506-1597. Dominicaan; overgegaan tot het Calvinisme, predikant o.a. te Saumur. Zie Haag, Ie éd., s.v. L’Espine.

De Discours waren uitgegeven door Simon Goulart (1543-1286, predikant te Genève; zie Haag, Ie éd., s.v.), die het manuscript in handen had gekregen.

5) C. 1546-1609. Waarschijnlijk afkomstig uit Zuid-Nederland; is in 1578 te Amsterdam gevestigd. Van begin af levendige relaties met Plantijn. Velen zijn in zijn zaak opgeleid (ook Barent Barentsz., vgl. blz. 148-49). Geeft veel aardrijkskundige werkennbsp;en zeevaartboeken uit. Zie Moes-Burger II, blz. 27-209; IV, blz. 395-445 passim;nbsp;Kleerkooper en Van Stockum, s.v. en reg.; A. A. van Schelven, Een catalogus van dennbsp;Amsterdamschen boekverkooper Cornelis Claesz.; met een Naschrift van C. P. Burger Jr.nbsp;in Het Boek 11 (1922), blz. 329-336; C. P. Burger Jr., De Amsterdamsche uitgever Cornelis Claesz {ijyS-ióog) in Handelingen van het eerste wetenschappelijk Vlaamsch congres voor boek- en bibliotheekwezen, Antwerpen, 1931, blz. 54-64 (= De Gulden Passer 9nbsp;(1931), blz. 58-68).

-ocr page 132-

120 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

sierde uitgave met dicht bedrukte bladzijden i). De bundel Veelderhande liedekens, eveneens van 1593, een boek van 864nbsp;bladzijden, heeft evenals de uitgave van 1588, een aardig titelblad in rood en zwart. lacobi’s Gheneuchelijcke, eerlijcke endenbsp;profijtelijckepropoosten {\596) tenslotte, een schoolboekje2), is uitnbsp;civilité gezet; de cadellen zijn gebruikt en, op de eerste bladzijdenbsp;van de tekst, de grote gothieke initiaal van 47 mm in het vierkant. De vierde en laatste druk is het reeds genoemde, zeernbsp;simpel uitgegeven bundeltje Dat Hooghe liedt Salomo van 1598,nbsp;waarvan ook exemplaren Fran9ois Soete’s naam dragen 3). Wellicht is de connectie door de drukker tot stand gebracht.

In deze zelfde jaren werkt Rooman ook voor Jan Commelin “1 2). Hoewel op geen der drukken zijn naam vermeld staat, heeftnbsp;Burger uit privileges aangetoond dat hij de uitgever is van drienbsp;door Rooman gedrukte, maar te Amsterdam zonder verderenbsp;aanduiding uitgegeven boeken s). Dit zijn werken van Jeannbsp;Taffin; in 1594 het Traicte de l’amendement de vie, in het volgendnbsp;jaar een Nederlandse vertaling hiervan door Johannes Crucius «)nbsp;(er is geen enkel exemplaar bekend), en twee jaren later nog eennbsp;editie van Des marques des enfans de Diev. Het eerste boek is eennbsp;kloeke uitgave, uit de nieuwe romeinse letters gezet, die groot ennbsp;duidelijk zijn, met mooie initialen en in het voorwerk allerleinbsp;randen, ook de weinig voorkomende „schakelranden”. Een anoniem stichtelijk tractaatje Heylighe philosophie, oft verscheydennbsp;handelinghen j dienstelijck tot onderwijsinghe ende vertroostinghe

1

gt;) De eerste druk verscheen in 1565. Zie over auteurschap enz. de inleiding van F. Pijper bij zijn uitgave van dit martelaarsboek in de Bibliotheca reformatoria neerlandica VIII, Het martelaarschap van Hendrik Vos en Joannes van den Esschen ...nbsp;’s-Gravenhage, 1911, blz. 257-279.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Aa, Biographisch woordenboek IX, s.v., noch De Planque, Valcooch'snbsp;Regel der Duytsche schoolmeesters, blz. 110-114, 134-143 (bespreking van lacobi’snbsp;werken) geeft levensbijzonderheden over deze schrijver.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 113 en 146.

2

1548-1615. Geboren te Brussel; is in 1582 te Amsterdam. Neef van Hieronymus Commelin te Heidelberg (t 1597), wiens zaak hij helpt voortzetten. Uitgaven vannbsp;hem zijn bekend van 1594 af, sinds 1600 met naam en adres. Zie Moes-Burger IV,nbsp;blz. 153-173 en 392-394, en het artikel van H. F. Wijnman in N.N.B.W. X, s.v.,nbsp;waar nog verdere litteratuur is opgegeven. Vgl. ook blz. 191-194 van C. P. Burger Jr.,nbsp;Amsterdamsche boeken op de Frankforter mis isgo-i6og in Het Boek 23 (1935-’36),nbsp;blz. 175-194.

3) Moes-Burger IV, blz. 156-157, 158.

lt;¦) Rijssel 1560-Haarlem 1625. Waals predikant te Haarlem van 1590 af. Aan hem wijdt A. A. van Schelven een artikel in N.N.B.W. IV, s v.; men zie aldaar voor verdere litteratuur.

-ocr page 133-

121

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

der Christenen / die met veel verdruckinghen besocht worden, uit het Frans vertaald i), heeft Rooman misschien ook voor Commelinnbsp;gedrukt (1597) 2).

Een geheel ander genre laat de Enkhuizenaar Jacob Lenaertsz. Meyn in 1598 bij Rooman drukken 3). Het is de Nederlandsenbsp;vertaling van de Historia natural y moral de las Indias (in 1590nbsp;te Sevilla verschenen), het werk van de Jezuïet Josephus denbsp;Acosta 4), die als generaal zijner orde in Peru heeft vertoefd ennbsp;land en volk aldaar bestudeerde. Jan Huyghen van Linschoten 5)nbsp;levert een vertaling, die acht jaren na de verschijning van hetnbsp;oorspronkelijke werk van de pers komt; voor deze uitgave kreegnbsp;Linschoten reeds op 8 October 1594 octrooi voor tien jaren.

De Bijbel tenslotte die Rooman in 1595/98 drukt en die het adres van Krijn Vermeulen te Schotlandt bij Danswijck vermeldt, is boven uitvoerig besproken. Vermeulen zal vermoedelijknbsp;geen uitgever van professie geweest zijn, al komt zijn naam nognbsp;een enkele maal voor «).

Zo zijn wij tenslotte gekomen bij de drukken waarop slechts Rooman’s naam is vermeld. Niet al deze drukken zijn echter ooknbsp;zijn uitgaven. Er is een groot aantal ordonnanties, waarvan denbsp;meeste door de stad, enkele door de kerkvoogdij zijn besteld, ennbsp;bij de overige drukken zijn er stellig verschillende waarbij denbsp;schrijver opdracht tot drukken gegeven en de risico van hetnbsp;uitgeven gelopen heeft.

Van al de stadsordonnanties en keuren zijn er slechts zes bewaard gebleven, vijf in kwarto-formaat, één een kleine plano. De

1) nbsp;nbsp;nbsp;Een „Philosophic Sainte” of „Sainte Philosophic” die het origineel hiervan zounbsp;kunnen zijn, wordt noch door A. A. Barbier, Dictionnaire des ouvrages anonymes VI,nbsp;3e éd., Paris, 1875, s.v., noch door de Catalogue du fonds ancien van de Bibliothèquenbsp;Nationale te Parijs {Pères de VEglise et Théologie, anonymes, s.v.) genoemd.

2) nbsp;nbsp;nbsp;MoeS“Burger IV, blz. 393.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens Ledeboer, De boekdrukkers, blz. 144, en Alfabetische lijst, s.v., is Meynnbsp;in Enkhuizen werkzaam van 1598 tot 1624.

4) nbsp;nbsp;nbsp;1539-1600; vertrekt in 1571 naar de „Westersche Indien”. Zie Enciclopedianbsp;universal ilustrada europeo-americana II, Barcelona, z.j., s.v. Opgave zijner werkennbsp;bij Aug. et Al. de Backer, Bibliothèque de la compagnie de Jésus. Nouv. éd. par C. Som-mervogel I, Bruxelles enz., 1890, s.v.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem 1563-Enkhuizen 1611. Over zijn leven en de handelsreizen, waarop hijnbsp;de gegevens verzamelt die hij later voor zijn reisverhalen gebruikt, zie men het artikelnbsp;van S. P. PHonoré Naber in N.N.B.W. IV, s.v., waarin deze verdere litteratuur opgeeft.

NI. op het titelblad van de Morghen-wecker der vrye Nederlantsche Provintien van 1610: Kn. 1729-1731.-—Zie over de bijbel-uitgave blz. 102 en 110-112.

-ocr page 134-

122 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

vijf in boekvorm dragen op het titelblad een der besproken houtsneden met het Haarlemse wapen, maar overigens zijn zij, zoals gewoonlijk het geval is met dit soort uitgaven, zeer simpel vannbsp;uitvoering. Zij bestrijken met z’n zessen bijna de gehele periodenbsp;van Rooman’s werkzaamheid: de eerste. Ordonnantie van dennbsp;brande, is van 1587; de laatste. Ordonnantie op ’t stuck van dennbsp;turf-tonders endeturf-tonsters, van 1609. Daartussen in vallen drienbsp;publicaties van 1597, Nieuwe ordonnantie van de wees-camere,nbsp;Nieuwe ordonnantie van de schutterije, Eerste keuren van denbsp;draperije-neeringhe der saeyen ende grogreynen, en de plano-druknbsp;van 1600, een aankondiging van vrije jaarmarkten, evenals denbsp;ordonnanties versierd met het Haarlemse wapen, met randennbsp;van bloemen en een ,,Spaanse-arabesken-initiaar’. Uit de stadsrekeningen kennen wij verder nog dertien titels van ordonnanties,nbsp;waarvan de eerste een ,,placcaert .. . van de jaermercten” vannbsp;1585 is. Een bonte rij publicaties is het, handelende over hetnbsp;,,loon der veerschuytvoerders varende opt veer van Aemstel-redamme”, de ,,nachtgasten, logerende in St. Jacobsgasthuys”,nbsp;het „vermaken van den Ouden Graft”, ,,vrachtwagensende vul-niscarren” en de ,,verckenmarct”. Van een aantal is het onderwerp niet aangegeven; dan staat in de rekeningen alleen vermeld, dat de drukker betaald is voor ,,billietten” en ,,ordonnantiën”.

,,Ten bevele van de E. Heeren Burgemeesteren”, dus waarschijnlijk ook op hun kosten, al komt een post daarvoor in de stadsrekeningen niet voor, drukt Rooman nog een iets uitvoerigernbsp;werk, de Tafel of Instructie ter berekening van de 40e penningnbsp;bij de verkoop van onroerende goederen. Het boekje — tabellennbsp;met enkele uitgewerkte voorbeelden — is geschreven door eennbsp;zekere Comelis lan Broersz. van Haerlem, ,,Liefhebber dernbsp;Rekenconste”, opdat ,,oock de ghemeyne lieden (die den voorschreven Impost moeten ghelden, ende allen gheen Arithmetic!nbsp;en zijn) de rekeninghe daer af claerlijcker souden connen ver-staen” i).

De noodzakelijkheid om de verpachting van een stuk land bij de Sint Catrijna-brug (de Noordelijkste brug over het Spaarne)nbsp;aan te kondigen, is de eerste aanleiding voor de kerkvoogden om

1) Aldaar, bl. 2a.

-ocr page 135-

123

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Rooman een biljet te laten drukken (1600); zeven jaar later drukt hij op hun kosten een publicatie betreffende de graven innbsp;de Begijnekerk. Beide drukken zijn verloren gegaan.

Gering van omvang als de ordonnanties, maar nog eenvoudiger van uitvoering, soms van een enkel randje voorzien, een andernbsp;maal van een initiaal, ook zelfs wel zonder deze versieringennbsp;voorkomend, zijn de pamfletten, begeleiding van belangrijke gebeurtenissen in binnen- en buitenland. In 1585 komt, behalvenbsp;het boven reeds genoemde boekje over Elizabeth’s hulpverlening bij Nederland’s strijd om de vrijheid, een nadruk van eennbsp;Antwerpse uitgave, de voorwaarden behelzende waarop Antwerpen zich na het beleg aan Parma overgeeft, Articulen endenbsp;conditiën vanden tractate / aenghegaen ... tusschen ... den Princenbsp;van Parma ... ende de stadt van Antwerpen ... i). Dan volgen innbsp;1586 Leicester’s Crijchs ordonnantiën ende rechten van 14 Februari,nbsp;en zijn belastingmaatregelen van Maart, wanneer tegelijkertijdnbsp;de handel op de vijand wordt verboden {Placcaet ... opt stucknbsp;vanden opheue vande generale ende gemeene middelen). Ook het opnbsp;14 April volgende uitvoeriger en strengere plakkaat over ditnbsp;laatste onderwerp drukt Rooman, evenals de ordonnantie van denbsp;Ie Juli, waardoor Leicester de ,,groote desordre / confusie endenbsp;onghelijcheyt inde onderhoudinge vande lijste ende opheue vanden convoyen / veroorsakende diuersie van neringhen endenbsp;andere meer inconvenienten” door een nieuwe, uniforme regelingnbsp;wil doen verdwijnen 2).

Een record-aantal van zes stuks vertoont 1587. Twee er van hebben te maken met de buitenlandse politiek. Het ene geeft denbsp;Wonderlycke nieu tydinghe van een grote overwinning doornbsp;Hendrik van Navarre behaald op zijn tegenstanders, waarvan hetnbsp;bestaan slechts bekend is uit een Utrechtse nadruk; het boekjenbsp;zelf is verloren gegaan 3). Het tweede behelst de plannen vannbsp;Antonio, na de dood van Hendrik (1580) pretendent voor denbsp;troon van Portugal, maar uit dit land verdreven door Alva, dienbsp;de kroon veroverde voor Philips II. Antonio had zich reeds eerdernbsp;tot de Staten gewend met een verzoek om hulp tegen de gemeen-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Blok II, blz. 229.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid., blz. 237-240.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Hoewel als datum van het gevecht 10 September genoemd wordt, zal de slagnbsp;bij Coutras wel bedoeld zijn. Zie Lavisse VI, 1, blz. 259.

-ocr page 136-

124

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

schappelijke vijand, en met een voorstel om gemeenschappelijk op te treden. Nu de door de Staten aangewezen middelen om denbsp;uitrusting van enkele schepen te bekostigen, niet voldoendenbsp;blijken, zet hij uiteen hoe een loterij de benodigde gelden bijnbsp;elkaar zal kunnen brengen. Rooman drukt de Remonstrantie metnbsp;de Forme ende concept vande loterye en de Forme ende repartitienbsp;van de prijsen. Het enig bekende exemplaar bevindt zich innbsp;particulier bezit in Brazilië i) en is besproken in het Boletim danbsp;biblioteca da universidade de Coimbra van 1927 ^).

Naar binnenlandse gebeurtenissen — de strijd rondom Leicester — voeren ons de Missiue ghemaeckt opden naem van schoudt, burgermeesteren ... der stadt Utrecht, een hartstochtelijkenbsp;oproep om Leicester zijn grote macht te laten ter wille van denbsp;voorspoed des lands en de overwinning, en de Beantwoordingenbsp;daarvan op 16 October door de Staten van Holland. Koel ennbsp;gereserveerd klinkt het antwoord van de Staten, die opmerkennbsp;dat zij uit de stijl van de brief ,,den autheur ... (die wy weten volnbsp;passien / in uwe Stat vreemt / ende teghens den staet / vryheden /nbsp;ende gerechticheden deser Landen partij dich te wesen) ...nbsp;lichtelick hebben connen kennen” 3). Het eerste is een nadruknbsp;naar een Utrechtse uitgave. Rooman toont belangstelling voornbsp;deze Leicesteriaanse kwesties. Van het vonnis dat geveld wordtnbsp;tegen degenen die te Leiden een aanslag ten gunste van de landvoogd gesmeed hebben (de ouderling Jacques Valmaer, de kolonelnbsp;Cosmo de Pescarengis, e.a.), drukt hij de officiële uitgave ,,Ghe-druct opt Raedthuys der ... stadt Leyden” na '*). Aan het eindnbsp;van het jaar geeft hij een brief uit, op 6 November geschrevennbsp;door een zekere kapelaan Hermeling, die, nu Deventer door hetnbsp;verraad van Stanley in de handen der Spaansen is s), daar eennbsp;toevlucht heeft gevonden. De schrijver vertelt met vreugde datnbsp;een poging om de stad aan de Geuzen over te leveren, misluktnbsp;is (,,Godt heeft ons voor dese tijt daer af genadichlick ver-

J) Dit was althans het geval in 1927.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar, blz. 197-200, door de eigenaar van het boekje, Gomes de Macedo. — Zienbsp;over deze kwestie Bor II, bk. 22, i. 981-983; III, bk. 23, f. 110-116; Fokker, Geschiedenis der loterijen, blz, 63-65.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar, bl. 2a. — Met „den autheur” moet Gerard Prouninck, genaamd Vannbsp;Deventer, bedoeld zijn Vgl, Blok 11, blz. 242, 261.

Ibid., blz. 260-261.

5) Ibid., blz. 252.

-ocr page 137-

125

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

lost”) 1) en weidt uit over de geruchten dat er spoedig vrede gesloten zal worden.

Een naklank van de twisten uit 1587 horen wij in de Copie van het placcaet door Maurits op 30 April 1588 uitgevaardigd, waarinnbsp;hij eist dat de tweedracht die nog steeds te Medemblik heerstnbsp;tussen de Leicesterse partij en haar tegenstanders, zal ophoudennbsp;en men elkaar in den vervolge niets meer zal,,verwijten ofte ...nbsp;iniurieren / met woorden / schriften / ofte met wercken” 2). Uitnbsp;hetzelfde jaar is er een boekje met voorspellingen geweest, waarvan alleen een nadruk zonder naam van drukker of plaats bewaard is. Deze Vvonderlicke geschiedenisse ouer gheheel Vlaen-deren j ende voornemelick ouer de stadt van Ghendt bevat de profetieën ,,vande Smit van Huyse / gheheeten Jan Aneseus”, dienbsp;volgens de tekst zijn ,,Ghedaen int Jaer ons Heeren M.CCC.xcj” 3)nbsp;en betrekking hebben op deze woelige jaren.

De grote stroom houdt nu op; nog enkele pamfletten verschijnen met geruime tussenpozen. In 1590 drukt Rooman in een boekje van enkele bladzijden een aantal nieuwsberichten, waarvan de voornaamste van de agent der Staten in Engeland, Noëlnbsp;de Caron '1 2), komen. Van hetzelfde jaar is een verslag over eennbsp;gevecht dat de Fransen en de Spanjaarden op 25 Juli geleverdnbsp;zouden hebben s); dit is echter verdwenen, een nadruk noemtnbsp;de uitgave van Rooman. Tien jaren later volgt een mededelingnbsp;over de overwinning bij Nieuwpoort: Vvaerachtich verhael van dennbsp;grooten slack / ende gheluckighe victorie .. .

Daarna duurt het tot 1606 voor er politieke of andere tijdsge-schriften van Rooman’s pers komen, en ditmaal is het weer Engels nieuws dat hij belangrijk genoeg of voldoende in treknbsp;acht om te verspreiden. In 1605 werd te Londen tegen Jacobus Inbsp;en het Parlement de aanslag beraamd, die bekend staat als hetnbsp;,,buskruit verraad”, een door een aantal Katholieken gesmeednbsp;complot, dat echter voor de uitvoering ontdekt werd. Het Ant-woorde op sekere schandaleuse schriften, gestroyt in diversche plaet-

1

gt;) Aldaar, bl. 2b.

2) Aldaar, bl. 3a. Vgl. Blok II, blz. 263.

gt;) Aldaar, bl. 2a en 4a.

2

In 1590 als zodanig benoemd. Zie Blok II, blz. 292.

5) Berust dit verslag op een gerucht? Lavisse noemt geen gevecht op deze datum; wel heeft Parma in September een stad veroverd op Hendrik IV. Zie Lavisse VI, 1,nbsp;blz. 320-322. Vgl. Kn. 879 over een zgn. overwinning op 28 Augustus.

-ocr page 138-

126

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

sen, onder het coleur van een Catholijcke vermaninghe is een der Hollandse vertalingen van het geschrift, dat Robert Cecil, Earl ofnbsp;Salisbury, naar aanleiding hiervan heeft gepubliceerd i). Hiernanbsp;volgt in hetzelfde jaar het plakkaat, waarbij aan de Rooms-Katholieke geestelijken die aan de bevelen, in de vorige plakkaten vervat, geen gehoor gegeven hebben, nogmaals gebodennbsp;wordt, Engeland te verlaten. Een ,,gracieus faveur” heet dit besluit, dat genomen is ,,om bloetstortinghe te verhoeden / endenbsp;met het uyt bannen datelick uyt onse Dominien / wech te nemennbsp;alle oorsaken van sulcke strafficheyt / als wy anders sullen ghe-dwonghen zijn te ghebruycken / teghens de andere soorten vannbsp;onse volcken / soo langhe als dese Verleyders sullen gheleghent-heyt hebben haer Consciëntie te verraden / ende haer ghetrouheytnbsp;te corrumperen”, immers ,,wy (zijn) verre ... om alle sulckenbsp;Onderdanen voor onghetrou te houden / die so gheaffectioneertnbsp;zijn” 2).

Actueel van inhoud, en als zodanig verwant aan de politieke pamfletten, is de Ad Joan. Guit. Stuckium epistola van Theodorusnbsp;Beza (1597). Door de Jezuïeten was het gerucht verspreid datnbsp;Beza dood was, dat hij zich op zijn sterfbed bekeerd had tot denbsp;Rooms-Katholieke kerk, en dat de gehele Geneefse gemeentenbsp;zijn voorbeeld gevolgd had en ook was overgegaan tot de Moederkerk. Beza schrijft nu een brief aan zijn ambtgenoot te Zürich,nbsp;Stuckius, over deze zaak, en deze verklaring wordt te zamennbsp;met de ,,seer onbeschaemde leugen” der Jezuïeten, de verdediging, opgesteld door de Geneefse predikanten, en nog enkelenbsp;stukken over dezelfde kwestie, te Genève uitgegeven. Dit boekjenbsp;komt reeds spoedig in handen van Rooman, die er nog in hetzelfde jaar een nadruk van geeft, en het bovendien in het Nederlands laat vertalen ,,tot ontdeckinghe sulcker grove leughenennbsp;ende vorderinghe der waerheyt”. Een hevig anti-Katholicismenbsp;spreekt uit het boekje.

Dezelfde tendens heeft het boek van de Haarlemse predikant Johannes Bogaert 3), Schriftuerlicke fondamenten / tegens de

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie The Cambridge modern history III, The wars of religion, Cambridge, 1904,nbsp;biz. 554-555. -- Vgl. Kn. 1318, 1320.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Aldaar, bl. lb en 2a.

3) nbsp;nbsp;nbsp;± 1556-1612 of 1614. Afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, sinds 1584nbsp;predikant te Haarlem; aanwezig op tal van synoden, aanhanger van Gomarus. Litteratuur over hem vindt men in het artikel van F. S. Knipscheer mN.N.B.W. I, s.v.

-ocr page 139-

127

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

zonderlingste argumentë / daer door de fauselicke leeraers ende Jesuijten ... verscheyden dwalinghen ende verkeerde opinien dernbsp;pauselijcker kercke j pooghen te verdedigen (1603). En ook denbsp;Catechismus, met het cort ondersoick soe die jegenwoirdich by denbsp;gereformeerde kercke wert geleert is, al kunnen wij dit geen polemische uitgave noemen, een werk van onmiskenbaar Calvinistischnbsp;karakter geweest. Het boek, dat de catechismus in het Nederlandsnbsp;en Frans bevatte, is alleen bekend uit het privilege dat door denbsp;Staten-Generaal op 17 November 1590 verleend werd.

In het algemeen echter tellen wij onder Rooman’s eigen uitgaven meer Doopsgezinde werken, hoewel hij niet tot de Dopers behoorde. Zijn deze uitgaven — wellicht ook de relatie met Jacobnbsp;Pietersz. van der Meulen en Krijn Vermeulen — toe te schrijvennbsp;aan de activiteit van Karei van Mander? Deze woonde van 1583nbsp;tot 1603 te Haarlem, en behoorde tot de Doopsgezinden, zoalsnbsp;Jacobsen heeft aangetoond i). In het tot stand komen van drienbsp;der liedboekjes heeft hij een groot aandeel gehad: zowel vannbsp;Dat Hooghe liedt Salomo en De Harpe oft des herten snarenspel alsnbsp;van het Herderpijpken is het grootste deel der liederen van zijnnbsp;hand. Het zijn kleine boekjes met een bladspiegel van ongeveernbsp;49 X 80 mm, zo eenvoudig als maar mogelijk is uitgegeven, ennbsp;met niets dan een klein sluitstuk van bloemen en een enkelenbsp;initiaal versierd. Eerstgenoemd bundeltje heeft Rooman driemaal gedrukt, in 1595, 1598 en 1601. De editie van 1598 is,nbsp;zoals wij zagen, gedrukt voor Cornelis Claesz. en Frangois Soetenbsp;— misschien bestaan er ook exemplaren waarop alleen de naamnbsp;Rooman voorkomt. De tweede en derde druk verschillen slechtsnbsp;in kleinigheden van de eerste. Ook van de Harpe zijn de twee bewaarde drukken (1599 en 1609) grotendeels aan elkaar gelijk. Vannbsp;een oudere druk, in 1597 uitgegeven, bevond zich een exemplaarnbsp;in de Universiteitsbibliotheek van Gent, waar het tijdens denbsp;vorige wereldoorlog door brand verloren is gegaan. Van hetnbsp;Herderpijpken is slechts één editie bekend; deze is van 1603.

Alle drie boekjes bevatten zeer eenvoudige, onpretentieuse stichtelijke liedjes, berijmingen van bijbelteksten, persoonlijkenbsp;geloofsgetuigenissen. Bij verschillende liederen is de naam vannbsp;de dichter vermeld. Het lied, waaraan het eerste bundeltje zijn

1) Jacobsen, Carel van Mander, blz. 56-63. Vgl. ook Kühler II, blz. 117-124 en 130.

-ocr page 140-

128

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

titel dankt, ,,CANTICA CANTICORVM, Dat hooge Liedt Salomo”, een berijming van het gehele bijbelboek van die naam,nbsp;is van Karei van Mander zelf. Ook zijn enkele gedichten met eennbsp;spreuk ondertekend. Zo komt in de uitgave van 1598 de spreuknbsp;voor van Marijn de Brauwer, van wie Rooman jaren later (innbsp;1608) een Tsamensprekinghe over de zware tijd heeft gedrukt,nbsp;reeds vermeld om de houtsnede op het titelblad i). In het tweede,nbsp;de Harpe, worden bovendien een zekere Jacob Jansz. en P.nbsp;Trioens genoemd, terwijl aan het Herderpijpken weer De Brauwernbsp;en Trioens bijgedragen hebben.

Eerder had Rooman reeds dergelijke bundeltjes uitgegeven van ,,P.M.G.”, wiens anonymiteit nog niet is opgeheven (1589) 2),nbsp;van Soetken Gerijts of Gerrits, de blinde dichteres, in 1572 tenbsp;Hoorn overleden 2), wier gezangen verzameld zijn door J. C., misschien J. C. van Alckmaer (1592) en van Leenaert Clock,nbsp;leraar bij de Hoogduitse Doopsgezinden in Haarlem (1589 ennbsp;1590) 'i). Die van P.M.G. en van Clock zijn verloren geraakt, naarnbsp;het schijnt. Van laatstgenoemde heeft Rooman echter nog tweenbsp;omvangrijker bundels gedrukt, en deze zijn wel bewaarcL Het zijnnbsp;verzamelbundels, waarin Clock, „van velen ghebeden”, denbsp;liederen welke hij „voor desen by Partijen in Druck (had) latennbsp;uytgaen” met een aantal onuitgegevene heeft bijeengebracht. Denbsp;bundeltjes van 1589 en 1590 zullen er dus ook in opgenomennbsp;zijn. De eerste uitgave bij Rooman, Veelderhande schriftuerlijckenbsp;nieuwe liedekens ... door L. C. (1598), is zelf een herdruk van eennbsp;Utrechtse uitgave van 1593 5). Zes jaar later (1604) komt eennbsp;vermeerderde herdruk van Rooman’s pers onder de titel Relnbsp;grooie liedeboeck van L. C.; dit bevat behalve de Veelderhande ...nbsp;liedekens een tweede bundeltje. Een heil cymhaelken des juychens,nbsp;waarvan de voorrede 30 Augustus 1601 gedateerd is. In beidenbsp;bundeltjes vinden wij veel acrosticha op de namen dergenen, voornbsp;wie de dichter ze oorspronkelijk geschreven heeft, terwijl diensnbsp;verlatiniseerde naam aan het slot voorkomt en zijn spreuk ,,Vol-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 104.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Niet bij Van Doorninck en De Kempenaer.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over haar het artikel van F. K. H. Kossmann in N.N.B.W. VI, s.v., en denbsp;daar opgegeven litteratuur.

‘?) Over hem is eveneens een artikel van F. K. H. Kossmann in N.N.B.W. VI verschenen, waar men opgave van litteratuur vindt.

5) Verschenen bij R..WyUks. Zie Scheurleer, blz. 24^.

-ocr page 141-

129

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

herdende (o)verwint men” op titelbladen en onder de voorredenen 1).

Nog één Doopsgezinde druk valt er te vermelden: de Tegen-spraeck ende wederlegh ... over t’punct der weereltlijcke mijdinghe (1598), een polemisch geschrift in proza tegen Jaques Outerman,nbsp;een der aanhangers van het beginsel der mij ding, dat elke omgangnbsp;met door de ban getroffen gemeenteleden verbiedt. De uitgavenbsp;bevat een aantal vragen die de schrijver Outerman over dezenbsp;kwestie had gesteld met de antwoorden, benevens uitvoerigenbsp;weerleggingen door eerstgenoemde, die zijn naam slechts met denbsp;initialen I.M.K. aanduidt 2).

Daarnaast legt Rooman echter Jean Taf fin’s Instrvction contre les errevrs des Anabaptistes ter perse. Terwijl de meeste van Taf-fin’s werken in opdracht van Amsterdamse uitgevers gedruktnbsp;zijn, geeft Rooman in 1589 dit boekje zelf uit, en in het jaarnbsp;daarop de Nederlandse vertaling, Onderwijsinghe / teghens denbsp;dwalinghe der Wederdooperen, gevolgd door de Vermaninghe totnbsp;liefde ende aelmoesse: Ende van de schuldighe plicht ende troostnbsp;der armen (1591), een klein geschrift waarvan de titel de inhoudnbsp;duidelijk aangeeft. Iets eerder drukte hij Eenighe propositiennbsp;nopende de kerckelijcke discipline, een fel en uitvoerig vertoognbsp;tegen de Wederdopers van de Haarlemse predikant Johannesnbsp;Ampsinck, voor welke uitgave deze een voorschot ontving vannbsp;honderd pond uit de kas der geestelijke goederen 3). Hetnbsp;tweede gedeelte, dat een afzonderlijk titelblad heeft gekregen,nbsp;bevat een geschrift van de Doopsgezinden zelf, dat op eigenaardige wijze in Ampsinck’s bezit is gekomen. ,,Het is geschiedt innbsp;’t voorleden jaer 1589. in Julio / dat een Jongsken / gaende t’nbsp;Haerlem achter strate / het voorseyde geschrift / wesende opennbsp;ende boecks-wijse geschreven / ghevonden heeft / ende t’huysnbsp;comende zijnen meester in handen ghegheven / de welcke con-nende self niet lesen / heeft het gecommuniceert met zijnen ghe-buerman / wesende een lidt onser gereformeerde Ghemeynte:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Een lijst van de namen die voorkomen in de uitgave van 1625 [Het groote liede-boeck van L. C. ... Dirck Albertsz., Leeuwarden, 1625, waarin o.a. nog opgenomennbsp;is een ,,derde Liedeboecxken . . . ghenoemt het nieuwe Heil Cymbaelken des Juy-chens”) geeft Th. J. I. Arnold na een korte bespreking van het boek in Bibliografischenbsp;Adversaria II, blz. 1-12.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dit pseudoniem niet bij Van Doorninck en De Kerapenaer. — Zie over Outermannbsp;o.a. Kühler I, blz. 430, 457, II, reg.; over het beginsel der mijding ihid.^ reg.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Rekeningen der geestelijke goederen 1589, f. 124a.

Diss. Van de Kerk nbsp;nbsp;nbsp;9

-ocr page 142-

130 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

de welcke t’ voorseyde gheschrift opslaende / ende ten eersten insien niet ten vollen begrijpende ... heeft ... t’gheschrift aennbsp;my ghesonden.

lek t’ voorseyde gheschrift overloopende / ende siende bynae dat het wat sonderlincx was / hebbe niet geslapen / maer stracxnbsp;met grooter neersticheyt bearbeydt / dat het haestelijck mochtenbsp;ghecopieert worden / ende by Notaris ghecollationeert / t’ welcknbsp;alles gheschiedt is in seer corter tijdt” i). Ampsinek noemt denbsp;vondst; Copie van een geschrift / ghesonden van sommighe Vriesennbsp;aen den Vlamingen: Waer in de Vriesen self verclaren / t’grootenbsp;mishruyck j in den ban ende mijdinghe j by hen ende den Vla-minghen dus langhe gepleeght: waer van dat sy nu met schult-bekenninghe afstaen / ende vermanen de Vlaminghen van ghelijekennbsp;te willen doen.

Van geheel andere zijde komt de waarschuwing tegen de Doopsgezinden in de Royall exchange: to suche worshipfull citezinsnbsp;/ marchants / gentlemen and other occupiers of the contrey as resortenbsp;thervnto. De schrijver, John Payne, behoort tot de uit Engelandnbsp;gevluchte Brownisten, een groep Puriteinen, van wie er in dezenbsp;tijd verschillenden tot de Doopsgezinden overgaan . Het is hetnbsp;enige in de Engelse taal geschreven boekje dat Rooman uitgeeft ; gothieke typen zijn voor het zetsel gebruikt.

Ook in de schoolwereld heeft Rooman connecties. Daar is in de eerste plaats de Katholieke rector van het Haarlemse gymnasium,nbsp;Cornelis Schonaeus, van wiens Sacrae comoediae Rooman eennbsp;mooie, verzorgde uitgave maakt 3). Het boek dat bovendiennbsp;Schonaeus’ epigrammen en elegieën bevat, is in cursief gedrukt,nbsp;het voorwerk is gedeeltelijk uit romein gezet. Het geheel ziet ernbsp;royaler uit dan de meeste van Rooman’s uitgaven, mede door denbsp;letters die ijler zijn dan de volle drukke gothieke typen, ofschoonnbsp;het, zooals meestal het geval is, slechts versierd is met enkelenbsp;initialen en sluitstukken. Schonaeus heeft de uitgave in eigen

J) Aldaar, blz, 143. — Zie hierover Bibliotheca reformatoria neerlandica VII [ZeS' tiende-eeuwsche schrijvers over de geschiedenis der oudste Doopsgezinden hier te lande,nbsp;bewerkt door S. Cramer, 's-Gravenhage, 1910), blz. 553, noot 2.

2) nbsp;nbsp;nbsp;J. G. de Hoop Scheffer, De Brownisten te Amsterdam gedurende den eersten tijdnbsp;na hunne vestiging, in verband met het ontstaan van de Broederschap der Baptisten,nbsp;in Verslagen en mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen] afd. Letterkunde, 2e Reeks X, Amsterdam, 1881, blz. 203-280, 302-399. Het boekje van Paynenbsp;wordt aldaar op blz. 231, noot 1 vermeld.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over hem blz. 9.

-ocr page 143-

131

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

beheer: voor papier en drukken van het boek, dat in een oplage van duizend exemplaren verschijnt, krijgt hij een voorschot uitnbsp;de stadskas van driehonderd pond. Vier jaren later volgen tweenbsp;andere werken, waarvan ik het ene, Daniel, comoedia sacra etnbsp;nova, niet in handen heb kunnen krijgen (het enig bekende exemplaar bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek van Breslau)nbsp;en het andere, Duae fabulae iocosae: Cunae et FzÏm/ms, geheel verloren schijnt te zijn.

Ook van de conrector Theodorus Schrevelius, die in 1600 Schonaeus als rector opvolgt i), drukt Rooman een geschrift,nbsp;zoals reeds vermeld is: ,,Lusit heroico carmine Trophaeumnbsp;Pelusiacum Harlemensium” zegt Samuel Ampzing ^), en dit gedicht ter ere van Haarlem, de stad die Damiate veroverde ennbsp;wier roem in Schrevelius’ ogen sindsdien niet verminderde, wordtnbsp;in 1598 uitgegeven met een aantal lofdichten op de schrijver,nbsp;waarvan één in het Grieks. Ofschoon ruim gezet en zeer verzorgd,nbsp;maakt het boekje een wat heterogene indruk door het volle,nbsp;moderne titelblad en de vele verschillende lettertypen die voornbsp;de druk gebruikt zijn.

Jacques van der Schuere, de schrijver van de Aca, behoort niet tot het onderwijzend personeel van het gymnasium. In 1596 krijgt hij toestemming om een bijschool te houden. „Optnbsp;versouck van Jaques van der Schuyere omme te moegen schoolhouden binnen deser stadt, ende leeren de franchoysche tale,nbsp;mitsgaders scryven, cyfferen ende boechouden, es hem tzelve alsnbsp;anderen geconsenteert, mits hem draegende ende leerende gheenenbsp;andere boecken dan die toegelaten zyn als andere schoolmeesters” 3). Hij is lid van de Vlaamse kamer en werkt later medenbsp;aan Den Nederduytschen Helicon (1610). De eerste druk van zijnnbsp;wiskundeboek komt in 1600 bij Rooman van de pers, voorafgegaan o.a. door een ode van Karei van Mander, en voorzien vannbsp;allerlei meetkundige figuurtjes en algebraïsche tekens *).

1) nbsp;nbsp;nbsp;1572-1653. In 1624 ontslagen als rector onder verdenking van onrechtzinnigheid;nbsp;in 1625 te Leiden in hetzelfde ambt benoemd. Schrijver van Harlemum, sive urbisnbsp;Harlemensis incunabula, incrementa, fortuna varia . . . Lugduni Batavorum, Severinusnbsp;Matthaei, 1647, waarvan hijzelf een vertaling gaf onder de titel Harlemias, ofte ...nbsp;de eerste stichtinghe der stadt Haerlem, het toe-ncmen en vergrootinge derselfden .. .nbsp;Haerlem, Thomas Fonteyn, 1648.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Beschryvinge, blz. 123.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Burgemeestersresoluties 1589-1603, f. 148a.

Zie over hem o.a. Paul Bergmans in Biographic nationale de Belgique XXII, S.V.; Jacobsen, t.a.p., blz. 216,219 en de tijdschriftartikelen, genoemd op blz. 8, noot 4.

-ocr page 144-

132

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Enkele werkjes resten nog. In 1592 verschijnt een kleine uitgave van Franse verzen ter ere van Prins Maurits, waaraan toegevoegd zijn een aantal kwatrijnen over gebeurtenissen uit het jaar 1588. Het uit cursief gezette bundeltje heet Cinqvante sixnbsp;sonets, a havU, pvissant, excellent et tresvaleureux Prince Maurice,nbsp;en is van Jean Fran9ois Ie Petit i), die in verschillende bundelsnbsp;door opdrachten en gedichten de verloren gunst der Oranje’snbsp;tracht te herwinnen. Vier jaren eerder heeft Rooman reeds hetnbsp;Cantique d’action de graces pour la deffaicte et dissipation denbsp;l’armee d’Espagne en Van i$88 uitgegeven, dat aan dezelfdenbsp;auteur wordt toegeschreven. Er schijnt echter geen exemplaarnbsp;van bekend te zijn.

Naast de bundels stichtelijke liedjes van Karei van Mander en zijn door Zacharias Heyns uitgegeven vertaling der Bucolica ennbsp;Georgica verschijnt in 1596 als plano een gedicht op Haarlemnbsp;van zijn hand onder de boven reeds genoemde houtsnede metnbsp;het opschrift:

t’Stadt Haerlems Beeldt / in welck men speurt met lesen:

Haer oudtheyt / aerdt / ghedaent’ en heerlijck wesen.

Men zou het een rijmprent kunnen noemen; met de zorgvuldig gezette typographische randen is het ongetwijfeld een decoratiefnbsp;stuk ®).

Een volksboekje is het Raedtsel-boecxken van 1598, de refereinen met de houtsneden wezen het reeds uit 3). Het grootste deel van de acht en veertig kleine bladzijden wordt ingenomennbsp;door raadsels met antwoorden, „welcke zijn seer profijtelijcknbsp;ende ghenoechelijck om weten” en de wereld ingestuurd wordennbsp;met een woord van ,,de vvijse Catho”:

Menght onder u sorghe, blijschappe by vlaghen,

Soo suldy gherustigher allen arbeydt verdraghen.

Van hetzelfde jaar is een uitgave van weinig algemeen belang. Een zekere Hendrick Hofman, die lange jaren in een proces ge-

1) Geboren in Béthune (Artois), 1546; gaat over tot de Hervormde godsdienst, komt in dienst van Willem van Oranje, maar vertrekt na de Antwerpse furie naarnbsp;Frankrijk, omdat hij te hevig partij voor Anjou heeft getrokken; 1595-1598 notarisnbsp;te Middelburg, sterft waarschijnlijk 1614 of 1615. Over hem: F. Loise in Biographtenbsp;nationale de Belgique XI, s.v., en de aantekeningen in B.B.: L 47.

Uitgegeven door J. D. Rutgers van der Loeff in Drie lofdichten op Haarlem, Haarlem. 1911, blz. 29-38.

3) Zie blz. 103—104.

-ocr page 145-

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610 133

wikkeld was, meende de belangrijkste stukken betreffende zijn zaak te moeten uit ge ven, aangezien er slechts weinig mensennbsp;nota zouden nemen van de uitspraak in een zo lang slependenbsp;rechtszaak, terwijl toch zijn eer er mee gemoeid was en hijnbsp;zijn kinderen althans een goede naam wilde laten erven. Hetnbsp;is een met een paan sluitstukken versierde kwarto-uitgave vannbsp;weinige bladzijden.

Het jaar 1598 is rijk aan drukken: nog legt Rooman een boek ter perse van Jacobus Brassica of Cool, een neef van Reiniernbsp;Snoy, wiens kroniek hij heeft uitgegeven i). Het Maiale de certonbsp;vitae genere deligendo is een boekje met levenswijze lessen voornbsp;zijn zoon Gerard, met een woord van Cicero uit De officiis,nbsp;eerste boek, als leidraad: ,,Imprimis constituendum est, quosnbsp;nos et quales esse velimus, et in quo genere vitae”. Cornelisnbsp;Schonaeus schreef een hexastichon voor de auteur, dat op hetnbsp;titelblad is af gedrukt.

Een jaar later geeft dezelfde schrijver bij Rooman een kleine verhandeling in het licht over de oorsprong van de naam Holland,nbsp;Hollandiae etymon, in otio nuperrime conscriptum. Brassica blijktnbsp;te houden van Latijnse citaten: woorden van Cicero, Sallustiusnbsp;en Augustinus prijken tussen titel en drukkersmerk.

Geen wonder is het dat de drie schoolboeken die Rooman gedrukt heeft, zo zeldzaam zijn geworden dat ik ze niet in handen heb kunnen krijgen. Toch zal er van elk nog wel een exemplaarnbsp;bestaan. In 1883 nl. werd vaxi Epitome colloquiorumErasmicorumnbsp;(1589) en van Cato’s Disticha mor alia ... scholiis Des. Er asminbsp;explicata (1592), een exemplaar verkocht door de firma Beyersnbsp;te Utrecht, terwijl V. A. Dela Montagne in het Tijdschrift voornbsp;boek- en bibliotheekwezen van 1907 een editie noemt, door Roomannbsp;in 1610 gedrukt, van de Goede manierliicke seden. Hoe die jonghersnbsp;gaen, staen, eten, drincken, spreken, swyghen, ter tafelen dienen,nbsp;ende die spijse ontghinnen sullen, met meer schoone onderwijsin-ghen, wt D. Erasmus van Rotterdam ende meer andere gheleerdenbsp;boecken door vraghe ende antwoorde ghestelf^).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Afkomstig uit Rotterdam, t 1637. Bekend door de pennestrijd over de betrouwbaarheid van Snoy’s kroniek tussen Dousa, Scriverius e.a. ener-, Boekenberg en Brassica anderzijds. — Zie over hem Van der Aa, Biographisch woordenboek III, s.v.nbsp;Cool, en de daar geciteerde litteratuur.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. De Planque, blz. 158—166.

-ocr page 146-

134

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Dit boekje is het laatste dat wij vanRoomankennen. Welmoet er veel meer geweest zijn in de zes en twintig jaar dat hij leefde ennbsp;werkte te Haarlem. Van de opbrengst van de ruim honderd dertignbsp;drukken waarvan wij de titel kennen, heeft hij met zijn talrijknbsp;gezin niet kunnen leven, al had hij daarnaast een winkel waarinnbsp;boeken, papier en almanakken verkocht werden. Van 1599nbsp;tot 1604 leverde hij de prijsboeken voor de leerlingen van hetnbsp;Haarlemse gymnasium. Helaas zijn de posten in de verschillende rekeningen echter niet gespecifieerd i). Ook sneed Rooman wel stempels: in 1597 betaalt de stad hem zeven ennbsp;twintig pond voor „diverse figuren ... voor de sayneringe” ennbsp;in 1599 ruim dertien pond „voort snyden van dertich wapentgensnbsp;met het Haarlemsche wapen, die gebruyct zyn omme daermedenbsp;te drucken des stadts wapen opt broot, by den stadt doen backen”.nbsp;Ongetwijfeld zijn er nog boeken in particulier en openbaar bezitnbsp;waarvan de titel mij onbekend is gebleven; van verschillendenbsp;drukken zal bovendien zelfs de titel verloren zijn gegaan. Ooknbsp;voor de stad zal Rooman meer gedrukt hebben dan uit de rekeningen blijkt.

Duidelijk is wel dat Rooman belangrijker is als drukker dan als uitgever. Hij waagt zich niet aan grote uitgaven, hoewel hij zenbsp;uitstekend kan drukken. Voorzichtigheid is een zijner eigenschappen, plannen van enigszins grote opzet maakt hij niet ennbsp;in de catalogi der Frankforter boekenmissen treft men zijn naamnbsp;slechts eenmaal aan^). Op de voorjaarsmarkt van 1593 wordtnbsp;Schonaeus’ Sacrae comoediae aangekondigd. Zou de schrijver,nbsp;die de uitgave in eigen beheer had, niet zelf hiervoor gezorgdnbsp;hebben ?

Vakman, die zijn brood met zijn arbeid verdient, bekommert hij zich niet om Calvinistische principes wanneer hij Doopsgezinde boeken ter perse kan leggen voor eigen of anderer rekening.nbsp;Catholica vinden wij echter niet bij hem, en om staatkundigenbsp;redenen verboden boeken evenmin. Eenmaal komt Roomannbsp;evenwel in aanraking met de schout. Lyntgen Romeynsdr. — isnbsp;Livina Rooman bedoeld? —- heeft begin 1600 een ,,zeer schandeleus / oproerich ende Iniurieus” boekje laten drukken en ver-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie ook blz. 142.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Miscatalogus Portenhach, voorjaar 1593. — Vgl. Schwetschke, Codex nundina-rms, blz. 30.

-ocr page 147-

135

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

kopen, dat de reputatie van zekere Hans en Salomon de Vo-gele en van nog andere personen aantast en bovendien een vonnis van de ,,E. Heeren vanden gerechte deser stadt” veroordeelt,nbsp;terwijl het de rechters belachelijk maakt. De schrijfster wordtnbsp;veroordeeld tot een boete, en de boekverkopers in wier winkelnbsp;het libel wordt aangetroffen, eveneens. Gillis Rooman en eennbsp;zekere Thijs Franss, i) zijn schuldig. Zou de eerste de drukkernbsp;zijn? Het wordt nergens gezegd; de schout beschuldigt hem ernbsp;alleen van dit pamflet te ,,vercopen off byden zijnen in synenbsp;winckel te doen vercopen”.

Rooman’s productie schijnt niet zeer gelijkmatig verdeeld te zijn over de jaren zijner werkzaamheid. Opmerkelijk is het grotenbsp;aantal boeken dat in 1597, 1598 en 1599 van zijn pers komt.nbsp;Daarna kennen wij lang zoveel drukken niet. Ongetwijfeld zalnbsp;dit voor een deel te wijten zijn aan het feit dat Moes en Burger’snbsp;De Amsterdamsche boekdrukkers niet verder gaat dan tot 1600nbsp;en de boeken die Rooman voor de Amsterdamse uitgevers druktnbsp;— voordien een belangrijk percentage — dus niet zo gemakkelijknbsp;bijeengebracht kunnen worden. De lijst zijner werken zoalsnbsp;deze nu is samengesteld, maakt echter, ook wanneer wij hiermede rekening houden, zowel wat aantal als belangrijkheidnbsp;betreft de indruk of de tijd zijner grootste werkzaamheid voorbijnbsp;is, een indruk die versterkt wordt wanneer wij zijn typogra-phisch materiaal nader beschouwen. Aanwinsten komen er nietnbsp;meer in de laatste tien jaar; het gevolg is dat dikwijls versletennbsp;materiaal dienst doet. Rooman’s belangstelling is in de laatstenbsp;jaren van zijn leven wellicht achteruitgegaan.

Adriaen, de oudste zoon van Gillis Rooman, volgt zijn vader op als stadsdrukker van Haarlem, wat hij tot zijn dood in December 1649 blijft. Zeer vele stedelijke ordonnanties zijn er vannbsp;zijn pers gekomen, maar ook grotere werken. Zo geeft hij verschillende boeken van Grotius uit, en — stellig koestert hij belangstelling voor de geschiedenis der stad en der boekdrukkunst—nbsp;Samuel Ampzing’s Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland met Petrus Scriverius’ Lavre-crans voor Lavrens Coster vannbsp;Haerlem, eerste vinder vande boeck-drvckery (1628). Zijn twee

1) nbsp;nbsp;nbsp;Deze naani heb ik elders in de papieren van het G.A. van Haarlem nooit ontmoet.

2) nbsp;nbsp;nbsp;G. A. H., Begraaf boeken, tussen 18 en 24 December 1649.

-ocr page 148-

136 GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

zoons, Gillis (gedoopt op 30 October 1612) en Pieter (gedoopt op 17 Juli 1614) ^) leren hetzelfde ambacht. In 1636 worden beiden als stads- en academiedrukker te Utrecht aangesteld, waarnbsp;Gillis reeds in 1635 gevestigd was. Geheel duidelijk is hun verderenbsp;levensloop niet. Na 1636 worden de betalingen alleen aan Gillisnbsp;gedaan, en staat ook diens naam alleen op de titelbladen der academische geschriften, hoewel Pieter in Februari 1640 tegelijk metnbsp;zijn broer ingeschreven wordt als ,,nieuwe burger” 2). Pieternbsp;komt later na een minder succesvol verblijf te Schoonhoven, innbsp;Aardenburg terecht, waar hij schepen wordt (1667) en een belangrijke en moedige rol speelt tijdens het beleg van 1672. Hijnbsp;sterft in 1677 3). De zethaak schijnt hij niet meer gehanteerd tenbsp;hebben. Adriaen’s derde zoon en naamgenoot tenslotte, 27 September 1615 gedoopt, is boekverkoper, en trekt naar Amsterdam,nbsp;waar hij 27 Februari 1638 lid van het gilde wordt ^).

Welk beroep Johannes en Elias, Gillis’ tweede en derde zoon, gekozen hebben, is niet bekend. De laatste woont in 1623 tenbsp;Amsterdam, in 1634 schijnt hij echter weer in zijn vaderstad tenbsp;zijn teruggekeerd s).

In 1620 vestigt zich hun broer, de dan vijfentwintigjarige Za-charias, in Middelburg, waar hij o.a. Zeeuwse kaarten uitgeeft, aan welker tot-stand-koming hij zelf schijnt te hebben meegewerkt, ennbsp;De oude chronijcke ende historiën van Zeelandt van Jan van Rey-gersbergh, zowel in 1634 als, gewijzigd en vermeerderd door M. Z.nbsp;van Boxhorn, in 1644 0). Wie de Michiel Roman is, met wie hijnbsp;blijkens het eerste deel van laatstgenoemde uitgave geassocieerdnbsp;is geweest ’), is mij onbekend.

Is Nathanael, die in 1625 het Groningse burgerrecht verwerft, ook een zoon van Gillis ? Bij zijn ondertrouw op 11 Decembernbsp;1624 (hij trouwt met Grietien Harmens, weduwe van Harmen

1) nbsp;nbsp;nbsp;Doopboeken Ned. Herv. Kerk, i.d.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Evers, Gegevens betreffeiide Utrechtsche stads- en akademiedrukkers, blz. 68-71.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Nagtglas 11, s.v. Roman; G. A. Vorsterman van Oyen, De berenning van Aardenburg in Schoonhoven, 1872, vooral blz. 28, 38-44, 136.

Doopboeken, i.d. — Kleerkooper en Van Stockum, blz. 642-643.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Kleerkooper en Van Stockum, blz. 643; Doopboeken (Haarlem), i.d. 18 Juninbsp;1634.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Nagtglas II, s.v. Roman; M. F. Lantsheer en F. Nagtglas, Zelandia illusirata I,nbsp;Middelburg, 1879, blz. 28-29.

2) Vgl. Biographie nationale de Belgique XX, kol. 23 (het artikel van Paul Bergmans over Gillis Rooman en zijn nakomelingen; zie blz. 87, noot 1).

-ocr page 149-

137

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

Allers) wordt hij „bokedrucker van Harlem” genoemd i). In de Haarlemse doopregisters heb ik zijn naam echter niet ontmoet.nbsp;Tot zijn dood in 1641 werkt hij te Groningen 2).

Er zijn meer Rooman’s geweest van wie wij niet weten in welke relatie zij gestaan hebben tot de Haarlemse tak van ditnbsp;geslacht. In ’s-Gravenhage vestigt zich in 1633 of eerder eennbsp;Pieter Roman, die afkomstig is uit Middelburg. Hij is ,,beelt-snyder” en werkt o.a. voor Frederik Hendrik en Willem H^).nbsp;Zijn zoon Jacobus is de bouwmeester van het Loo ¦*).

Van het einde der zestiende eeuw tot zijn dood (einde 1625 of begin 1626) woont te Rotterdam aan de Botersloot Melchiornbsp;Rooman, die eerst vlaskoper, later brandewijnstoker genoemdnbsp;wordt 5). Hij heeft twee dochters, Grietgen en Susanneke «),nbsp;maar geen zoon, zodat de naam in Rotterdam uitsterft.

De Gentse tak komt tot eer en aanzien, en wordt na verloop van tijd in de adelstand verheven. De naam Gillis blijft in gebruik 7).

In Amsterdam tenslotte heeft in de achttiende eeuw Jan Roman een lettergieterij, waarvan het materiaal in 1767 is

1) nbsp;nbsp;nbsp;Mededelingen van de archivaris der gemeente Groningen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Oomkens, bijl. W, blz. 87.

3) nbsp;nbsp;nbsp;A. Bredius, Kiïnstlef-Ïnventare V {Quellenstudien zur holldndischen Kunstge-schichte XI), Haag, 1918, blz. 1719-1725. Dat hij uit Middelburg afkomstig is, blijktnbsp;uit de post in de trouwboeken van het G.A. van ’s-Gravenhage i.d. 9 October 1633,nbsp;waar het huwelijk vermeld wordt van ,,Pieter Rooman, jonkman van Middelburchnbsp;en Elizabeth Ploot, jongedochter, beiden wonende alhier”. Dat deze Pieter identieknbsp;is met de weduwnaar die op 15 Mei 1639 met Styntge Pieters trouwt (Bredius, t.a.p.,nbsp;blz. 1721: de geboorteplaats van Pieter is niet vermeld), blijkt uit het testament vannbsp;de voorzoon van laatstgenoemde Pieter Roman, Lourens, waarin familieleden vannbsp;moederszijde worden genoemd die de naam ,,Bloot” dragen {protocol van notarisnbsp;Ewoud Slappecorny nr. 318a, f. 1). Dit bewijs dat duidelijk maakt dat de ,,beeltsnyder”nbsp;van 1638 en volgende jaren niet de Utrechtse academiedrukker is, dank ik aan hetnbsp;Gemeente-Archief van ’s-Gravenhage.

-t) Bredius, nbsp;nbsp;nbsp;blz. 1719-1720, 1725-1732.

5) nbsp;nbsp;nbsp;G. A. Rotterdam, Register van de overledenen^ i.d. 28 December 1625-4 Januarinbsp;1626; Giftehoeck nr. 12, i.d. 22 Juni 1596; Not. Arch.^ 3e protocol van notaris G. vannbsp;Woerden, f. 77a; Weeskamer, Inventarisboeck 3 Juni 1626-23 April 1627, f. la; Gifte-boeck 20, i.d. 20 Juli 1626. — Begin 1621 is Melchior’s vrouw, Lyntge Jansdochter,nbsp;overleden (Vgl. Weeskamer, t.a.p. en Not. Arch., le protocol van notaris I. Schouten,nbsp;i.d. 20 Februari 1621). Melchior wordt nog genoemd in MS. 20 van de bibliotheek vannbsp;het Vredespaleis te ’s-Gravenhage, een gedicht voor de 11-jarige Kornelia de Haes;nbsp;in aantekeningen hierbij worden enkele personen genoemd, van wie het meisje afstamt.

6) nbsp;nbsp;nbsp;G. A. Rotterdam, Weeskamer, t.a.p.-. Trouwboeken Ned. Herv. Kerki.é. 10 Julinbsp;1605 en 2 Juni 1613.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. G. van Hoorebeke, Le nobiliaire de Gand, ou fragments généalogiques denbsp;quelques families nobles qui ont résidé ou qui resident encore en cette ville, Gand, [1849],nbsp;blz. 174—180.

-ocr page 150-

138

GILLIS ROOMAN, WERKZAAM 1584-1610

aangekocht door de gebroeders Ploos van Amstel en Johannes Enschedé, de stichter van het grote Haarlemse bedrijf. De laatstenbsp;krijgt de matrijzen, welke zich in Jan Roman’s inventaris bevinden *).

Ook wanneer deze laatste geen afstammeling is van Gillis, kunnen wij, gezien de zonen en kleinzonen van de Haarlemsenbsp;drukker die zijn beroep kiezen, op hem het woord toepassennbsp;(weliswaar cum grano salis): „Les grands imprimeurs forment des

dynasties” 2).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ch. Enschedé, Fonderies de caractères et leur matériel dans les PayS'Bas du XVenbsp;au XIXe siècle, Haarlem, 1908, biz. 26.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Charles Dumercy, La petite dynastie des Le Poittevin de la Croix in De Guldennbsp;Passer ^ [1926), hXz. 116.

-ocr page 151-

HOOFDSTUK VI

DE HAARLEMSE BOEKVERKOPERS VAN 1560 TOT 1600

BENEDICTUS JOORISZ., WERKZAAM 1563 1)

De op 25 Februari 1563 aanBenedictusJoorisz. verleende acte van admissie, die ons meedeelt, dat hier een vreemdeling, ,,ge-booren uuyten lande ende heerlicheyt van Aenholt” om toestemming vraagt een boekhandel op te richten, geeft ons de eerstenbsp;vermelding van zijn naam.

Hoewel de magistraat van Haarlem verklaart, dat hij poorter geworden is en reeds enige jaren in de stad gewoond heeft, heb iknbsp;in de Haarlemse kohieren van de tiende penning van 1561 zijnnbsp;naam niet gevonden. Mogelijk behoorde hij tot de anonymi, dienbsp;,,om goidswü” of met anderen samen een huis bewoonden.

Dat hij werkelijk getracht heeft zich door een boekhandel een bestaan te verschaffen, blijkt uit een mededeling van jaren later;nbsp;in 1575 komt zijn naam (,,Benedictus tot Haerlem”) voor op denbsp;lijst der „inschulden” van Hendrick Aelbertsz., de Amsterdamsenbsp;uitgever 2).

HENDRICK DIRCKSZ., WERKZAAM 1570-1586, EN DIRCK HEN-DRICKSZ. MES, WERKZAAM 1586-1619 3)

Onder de boekverkopers die in 1570 na de her-uitvaardiging der strenge plakkaten verzoeken het boekverkoperschap te mogennbsp;nitoefenen, behoort de Haarlemmer Hendrick Dircksz., die opnbsp;28 November admissie verkrijgt, nadat zowel de burgemeestersnbsp;van zijn woonplaats als de vicaris Jeronimus Vaerle hem hiervoornbsp;toestemming hebben gegeven.

') Zie Bijlagen nr. 293-294.

2) Vgl. noot 3 op blz. 23.

2) Zie Bijlagen nr. 295-326.

-ocr page 152-

140

HENDRICK DIRCKSZ., WERKZAAM 1570-1586

Duurt het hierna vijf jaar, voor zijn naam weer vermeld wordt, van 1575 af vinden wij hem regelmatig genoemd tot aan zijn doodnbsp;in 1586 toe.

In 1575 blijkt het dat ook hij een klant is van de Amsterdamse boekhandelaar Hendrick Aelbertsz. i), al staat hij maar voornbsp;een halve gulden bij deze in het krijt. Daarna, in 1576, zien wijnbsp;hem op een verkoping een schilderij kopen met een bijbelsnbsp;onderwerp: de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus.nbsp;In 1578 treedt hij op als ,,voogd” van een paar burgervrouwennbsp;die een huis verkopen, terwijl hij in 1583 getuige is voor de rekenmeesters Claes Pietersz. of Nicolaus Petri uit Amsterdam 2) ennbsp;Ludolph van Geulen uit Delft 3). Beiden komen in Haarlem (denbsp;eerste o.a. vergezeld van Gideon Pallet, de vriend van Hendricknbsp;Laurensz. Spieghel en Karei van Mander) “) om Willem Goudaennbsp;ter verantwoording te roepen over diens unfaire houding in rekenkundige wedstrijden s). Bevriend is hij met Willem Jansz. Verwer,nbsp;uit een bekende Haarlemse familie: op 4 Mei 1586 geeft hij dezenbsp;een exemplaar ten geschenke van de Spieghel onser behoudenisse.nbsp;In deze kringen blijkt belangstelling voor de uitvinding der boekdrukkunst en geloof in het Haarlemse verhaal te leven 1 2).

Posten over Hendrick’s werk vinden wij in 1579 en 1585 1); gedeeltelijk hebben deze betrekking op zijn boekbinderij: hij bindt de stadsrekeningen in van 1578 en 1584 (hier hebben wij bij uitzondering werk, dat nog te zien is) en enkele andere bundels. Maarnbsp;hij verdient de kost niet alleen met het verkopen en binden vannbsp;boeken: hij verricht hand- en spandiensten voor de magistraat

1

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie biz. 23.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Deventer, voor 1550-Amsterdam 1602. Zie over hem C.P. Burger Jr. in N.N.nbsp;£.IV. I, S.V., en vgl. Drukken nr. 167.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Over hem C. de Waard in N.N.B.W. VII, s.v.

‘‘) In N.N.B.W. VIII, s.v. schreef J. Prinsen J. Lzn. een artikel over Pallet, die notaris te Amsterdam was.

5) Zie over deze geschiedenis: Moes-Burger III, blz. 27-30; D. Bierens de Haan, Bouwstoffen voor de geschiedenis der wis- en natuurkundige wetenschappen in de Nederlanden I, Z. p., 1878, blz. 131-134. Over Goudaen: C. de Waard in N.N.B.W. II, s.v.

2

Scriverius, Lavre-crans, blz. 104: ,,By welcke . . . Spieghel in eenen boeck ghe-bonden is Historia fabulosa Alexandri Magni: ende daer voor staet gheschreven: Die my dit Boeck gheschoncken heeft / heeft my gheseyt dat het binnen Haerlemnbsp;gedruckt es; want dus plachmen van outs te drucken”. In de Catalogus bibliothecaenbsp;publicae Harlemensis I, blz. 98, wordt verondersteld, dat ook deze inscriptie slaat opnbsp;de Spieghel, wat wel waarschijnlijk lijkt. — Zie voor de eerste inscriptie Van dernbsp;Linde, Geschichte I, blz. 311.

’’) In laatstgenoemd jaar treffen wij hem nog aan als getuige op het kantoor van notaris Michiel Janss. van Woerden op 22 Maart.

-ocr page 153-

EN DIRCK HENDRICKSZ. MES, WERKZAAM 1586-1619 nbsp;nbsp;nbsp;141

(in een afdeling die wij nu ,,Publieke Werken” zouden noemen) o.a. bij het opmeten van een straat, en int pachten voor het kerkbestuur der Hervormde gemeente (1580-1586). In Augustus 1586nbsp;krijgt zijn zoon ruim veertien gulden uitbetaald ,,van dat synnbsp;vader saliger de kercke gedient heeft tot twe jaer ende (halff)”;nbsp;bedoeld zijn ook hier incassodiensten, zoals blijkt uit overeenkomstige posten. Tegelijk ontvangt de zoon nog zes gulden voornbsp;het ,,nieuwe graffboeck”, ,,by syn vader gescreven anno 84”,nbsp;wellicht een overzicht van de graven in de kerk.

Inmiddels heeft Hendrick Dircksz. voldoende verdiend om geld te kunnen beleggen in enkele huizen. In 1581 reeds bezitnbsp;hij een huis in de Smedestraat, waarvoor hij aan de Carmelietennbsp;jaarlijks een kleine som schuldig is; in ditzelfde jaar koopt hijnbsp;in het stadsgedeelte dat door de brand van 1576 is getroffen,nbsp;een erf, waarop hij een huis laat bouwen; de stad betaalt in 1583nbsp;hiervoor het pannendak, en in 1590 wordt het door zijn weduwe,nbsp;Dieuwer Dirxdochter, verkocht.

Deze laatste heeft ondertussen na de dood van haar man de zaak voortgezet. Opvallend is, dat pas na de dood van Dircknbsp;Hendricksz. posten vermeld worden van papier-, inkt-, en pennenleveranties. Dit kan toeval zijn: papierleveranties komennbsp;regelmatig in de rekeningen voor, zonder dat de naam van denbsp;verkoper daarbij vermeld wordt; het is echter ook mogelijk, datnbsp;na zijn dood zijn weduwe en zoon deze uitbreiding aan de zaaknbsp;hebben gegeven. In elk geval levert Dieuwer in 1587, 1589 ennbsp;1591 het voor de kerkelijke administratie benodigde papier, denbsp;almanakken, en dergelijke kantoorbehoeften; in de daaropnbsp;volgende jaren doet haar zoon, Dirck Hendricksz., dit.

Deze Dirck is, blijkens een in 1611 opgemaakte acte, die vermeldt dat hij ongeveer 49 jaar oud is, omstreeks 1562 geboren. De eerste vermeldingen van zijn naam zijn die in de bovenaangehaalde posten van 1586, volgens welke hij het salaris van zijnnbsp;overleden vader ontvangt. Daarna ontmoeten wij hem geregeldnbsp;in thesauriers- en kerkmeestersrekeningen. Hier, en in de notariële acten, waarin hij genoemd wordt, duidt men hem slechtsnbsp;aan met voornaam en patronymicum; uit het gildeboek van hetnbsp;in 1616 opgerichte boekdrukkers- en boekverkopersgilde echternbsp;blijkt, dat hij de achternaam ,,Mes” had aangenomen, welke naamnbsp;op zijn beide zoons overgaat.

-ocr page 154-

142

HENDRICK DIRCKSZ., WERKZAAM 1570-1586

Licht zouden we uit de rekeningen der kerkmeesters kunnen opmaken, dat Dirck Hendricksz. slechts een ,,kantoorboekhandel”nbsp;heeft: leveranties van papier, pennen en inkt zijn de telkens weerkerende posten, waaruit blijkt, dat het kerkbestuur na de doodnbsp;van Willem Woutersz. Crol bij voorkeur hem de levering hiervannbsp;gunt. Aan de stad verkoopt hij echter ook boeken: de prijsboekennbsp;die de jongens van de Latijnse school krijgen bij de overgang innbsp;Mei en met Allerheiligen. Dit begint in 1604 met één leverantie,nbsp;die tegen November plaats heeft; Gillis Rooman heeft in Mei denbsp;benodigde boeken nog geleverd, zoals hij gedaan had van hetnbsp;eerste jaar af dat de stad deze prijzen had ingesteld (1599) 4).

Hierna echter is Dirck Hendricksz. de enige leverancier. Zeker vond men het (afgezien van de mogelijkheid dat Rooman’s zaaknbsp;was achteruitgegaan) billijker de bestellingen te verdelen, doornbsp;aan Gillis Rooman de levering van papier en het drukken van denbsp;nodige ordonnanties op te dragen, en bij Dirck Hendricksz. denbsp;boeken te bestellen. Het is trouwens heel goed mogelijk, datnbsp;Dirck Hendricksz. pas in 1604 begonnen is boeken te verkopennbsp;op grotere schaal; in dit verband is het opvallend, dat hij in toenemende mate „bouckvercoper” genoemd wordt in plaats vannbsp;,,bouckebinder”. Tot aan zijn dood in 1619 toe levert hij tweemaal per jaar het partijtje prijsboeken, terwijl hij in dat laatstenbsp;jaar bovendien aan de stad een aantal — ongenoemde — boekennbsp;voor de Stadsbibliotheek verkoopt.

Van al de rekeningen, die hij in de loop der jaren aan de stad heeft moeten sturen, zijn er twee bewaard gebleven: die vannbsp;April en September 1605. We zien daaruit, wat de schooljongensnbsp;cadeau kregen 2): Griekse en Latijnse grammatica’s, schoon-schriftvoorbeelden, enkele Latijnse schrijvers: Caesar, Terentiusnbsp;o.a., een bloemlezing van Latijnse gedichten, blijspelen (viernbsp;stuks) van hun rector, Cornelis Schonaeus, en de Nomenclator vannbsp;Hadrianus Junius 2).

Wanneer in 1616 het Haarlemse gilde der boekverkopers en boekdrukkers opgericht wordt, krijgt Dirck Hendricksz. directnbsp;zitting in het bestuur. Hij wordt tot vinder benoemd, met Daniël

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. blz. 134.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dat de op deze rekening genoemde boeken inderdaad prijsboeken waren, blijktnbsp;uit de betreffende post in de Thesauriersrekening van 1605. Zie de bijlage.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Nomenclatorj omnivm rervm propria nomina variis lingvis explicata indicans. Denbsp;eerste uitgave verscheen in 1567 te Antwerpen bij Christoffel Plantijn,

-ocr page 155-

EN DIRCK HENDRICKSZ. MES, WERKZAAM 1586-1619 nbsp;nbsp;nbsp;143

de Keyser en Pieter Arentsz. i). In 1617 wordt hij herbenoemd, maar wanneer men voor de derde maal een nieuw bestuur kiestnbsp;(6 November 1619), is hij reeds overleden; op 17 October van ditnbsp;jaar is hij in de Groote Kerk begraven.

Dirck Hendricksz. is in de tijd dat het gilde wordt opgericht de enige boekverkoper en -binder, die er leerjongens op nahoudt;nbsp;hij heeft er twee: Jan Evertsz., binder, en Denijs van der Scheuij-re, zoon van de bekende schoolmeester Jacques van der Schuere,nbsp;de schrijver van de Arithmetica, die in 1600 bij Rooman verschenen is 2). Blijkbaar gingen zijn zaken dus goed. Had hijnbsp;speciale connecties met Passchier van Westbusch in de tijd, datnbsp;deze in Haarlem zijn bedrijf uitoefende? In de boven reeds evennbsp;genoemde acte van 1611 legt hij een verklaring af te zijnen behoeve.

Dirck Hendricksz. is getrouwd geweest met Elisabeth Thonis-dochter; op 22 Augustus 1602 laten de echtgenoten hun testament maken, waarin het erfdeel der kinderen bepaald wordt bij overlijden van een der ouders; de weeskamer wordt buiten allesnbsp;gehouden 3). In deze acte wordt ook een broer genoemd. Jannbsp;Hendricksz., die sedert drie en twintig jaren in het buitenlandnbsp;vertoeft, en van wie men in al die tijd ,,noyt zeeckere tydingenbsp;heeft vernomen”. Wanneer we uit de kerkrekeningen niet metnbsp;zekerheid hadden kunnen opmaken, dat Dirck een zoon was vannbsp;Hendrick Dircksz., zou dit ons duidelijk tonen, dat er tussennbsp;hem en Hendrick Jansz.,over wie hiervoor gehandeld is *), geennbsp;familierelaties bestonden. Mogelijk is de Judith Henricxdochter,nbsp;weduwe van Jacob Adriaensz., glasemaker, die op 15 Maartnbsp;1593 een notariële acte laat passeren waarbij o.a. Dirck als getuige optreedt, een zuster.

Twee zoons van Dirck, Hendrick en Teunis — tijdens de pestepidemie van 1600 is een derde van zijn kinderen gestorven —

gt;) Van Daniël de Keyser zijn uitgaven bekend van 1610 tot en met 1615 (Lede-boer, De boekdrukkers, blz. 201, en Alfabetische lijst, s.v. zegt ten onrechte; 1611-1614). O.a. drukt Adriaen Rooman voor hem. •— Van Pieter Arentsz. ken ik uitgaven te Haarlem (waaronder enkele Doopsgezinde) van 1613-1615; hij vertrekt in 1617nbsp;uit de stad. Zie Tiele, De boekdrukkers, in Nieuwsblad 1865, blz. 95, en Ledeboer,nbsp;De boekdrukkers, blz. 194.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Drukken nr. 133.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Omdat Elisabeth niet schrijven kan, ondertekent zij met een ,,L”. — Is zij denbsp;,,boockbinders huysvrou”, die einde Augustus 1604 is overleden?

*) Diens zoon. Jan Hendricksz., is immers reeds voor einde April 1555 overleden. Zie bijl. 13.

-ocr page 156-

144 WILLEM WOUTERSZ. CROL, WERKZAAM 1585-1593

zijn in het vak van hun vader gegaan. De eerste wordt tegelijk met zijn vader bij de oprichting van het gilde lid, terwijl Teunisnbsp;als zodanig wordt toegelaten op 10 October 1618 i).

WILLEM WOUTERSZ. CROL, WERKZAAM 1585-1593 2)

Was Willem Woutersz. Crol van Engelse afkomst, of heeft hij enige tijd in Engeland vertoefd? Een van tweeën moet wel haastnbsp;het geval geweest zijn 3): blijkens een notariële acte van 22 Julinbsp;1586 kent hij zo goed Engels, dat hij in staat is als tolk te dienennbsp;voor een Engelsman die voor een der Haarlemse notarissen compareert. Deze Engelsman, Willem Thomas, had met Margrietenbsp;Dirixdr. van der Heek uit Haarlem op 8 Juli van dat jaar eennbsp;huwelijkscontract getekend en hun huwelijk was tweemaal afgelezen van het stadhuis ‘f); op 22 Juli echter trekken zij alles in,nbsp;verklarende ,,dat de woorden met alle tgevolch ende aenclevennbsp;van dien, dewelcke tusschen henluyden tot desen dage toe gevallen ende geschiet mogen wesen, mits de diversiteyt van denbsp;tale tusschen hen wesende, misverstant geweest es”. Na hetnbsp;fiasco met de tolk die bij het opmaken der eerstgenoemde actenbsp;aanwezig was s), wordt er nu extra de nadruk op gelegd, datnbsp;,,Willem Woutersz. Croll, bouckvercoper”, alles verstaan had ennbsp;Thomas van de inhoud van de nieuwe acte ,,perfectelick onderrecht heeft” 6).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Teunis overJijdt volgens het Gildehoeck in 1649.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bijlagen nr. 327-333; Drukken nr. 39.

In de Londense Returns of the aliens, uitgegeven door R. E. G. Kirk en E. F. Kirk {Publications of the Huguenot Society of London X), komt zijn naam niet voor.nbsp;Evenmin in Hessels, Register of the attestations en de andere op blz. 87, noot 4 en 5nbsp;genoemde werken.

Zie 5de protocol van M. J. van Woerden {Not. Arch. 6), f. 286a en 5de protocol van Adr. Willemsz. {Not. Arch. 33), f. 7b.

5) ,,Jan Symonsz., coperslaeger, poorter der stadt Haerlem, zynen toilick van de Engelsche tale in Nederduytsche, overmits de voornoemde Wilhem Thomas denbsp;Duytsche tale nyet perfectelick en pronunchieerde” {5e Protocol van notaris Vannbsp;Woerden, t.a.p.).

Op f. 252a van hetzelfde notariële protocol, waarin laatstgenoemde acte voorkomt, vindt men de minuut van het testament (28-4-’86) van ,,Willem Thomasz. Engelsman, geboren van Lym uuyt Engelant, ende Anna Claesdr., zyne wettige huis-vrouwe, beyde woonachtich binnen Haerlem”. Deze Willem Thomasz. is 10 Juli 1587 weduwnaar; hij laat dan door notaris Michiel van Woerden een huis verkopen, datnbsp;hij van zijn overleden vrouw geërfd heeft. Wanneer hij dezelfde is als bovengenoemdenbsp;Willem Thomas, weten wij misschien de reden waarom het huwelijk niet doorgingnbsp;(Vgl. ook bijl. 328). De naam en de Engelse afkomst pleiten voor de identificatie;nbsp;er tegenover staat, dat de man van Anna Claesdr. geen tolk nodig gehad schijnt te

-ocr page 157-

WILLEM WOUTERSZ. CROL, WERKZAAM 1585-1593 145

Nu wij dit weten, mogen wij misschien aannemen dat van hem het initiatief is uitgegaan een nadruk te geven van een pamflet,nbsp;dat in 1585 het licht zag bij Christopher Barker te Londen. Hetnbsp;zette de beweegredenen uiteen die Koningin Elizabeth er toe gebracht hadden om de Nederlanden in hun strijd tegen Spanje bijnbsp;te staan. Bij de Engelse drukker was het stuk tegelijkertijd innbsp;het Engels, Frans, Nederlands en Italiaans verschenen; spoedignbsp;volgde een rij nadrukken hier te lande, respectievelijk te Dordrecht (vertaald uit het Frans), Amsterdam, Delft en Haarlem i).nbsp;De Haarlemse editie is, zoals wij gezien hebben, gedrukt doornbsp;Gillis Rooman en vermeldt dat het te koop is bij Willem Woutersznbsp;Crol. Hoewel Rooman vaker pamfletten drukt en Willem Woutersz. er wel meer te koop zal hebben aangeboden, is er geennbsp;ander, waarbij dit laatste extra vermeld wordt, zodat de veronderstelling voor de hand ligt dat Crol, evenals Rooman belangstellende in zaken die Engeland betreffen, de drukker er op attentnbsp;heeft gemaakt.

Verdere posten vermelden dat Crol papier verkoopt, o.a. ,,acht groote boucken lombaerts papier” aan de stad (1588) en eennbsp;schrijfboek voor de boekhouding der Nederlands Hervormdenbsp;Kerk (1590), en dat hij boeken inbindt voor de kerk (1592, 1593).nbsp;De eerste Juni van laatstgenoemd jaar is hij met zijn vakgenootnbsp;Barent Barentsz. getuige bij het passeren van een notariëlenbsp;acte 2). Zeer spoedig daarop is hij gestorven; vóór de laatste weeknbsp;van Juli.

FRANCOIS SOETE, WERKZAAM 1588-1613 3)

De gegevens, die wij over Franfois Soete bezitten, liggen betrekkelijk ver uit elkaar en zijn eigenaardig verdeeld; zij stellen hebben, noch in 1586, noch in 1587, en dat hij altijd afkomstig heet van „Lym nutnbsp;Engelandt”, terwijl de geboorteplaats van de andere Willem Thomas niet vermeldnbsp;wordt; deze beide feiten sluiten identiteit echter stellig niet uit.

Er zij nog gewezen op twee posten in de Doopboeken der Ned. Herv. Gemeente: op 7 Augustus 1611 wordt gedoopt Alitha, dochter van Willem Thomasz. van Londennbsp;en Marie Diirixs, en op 21 April 1619 Thomas, zoon van Willem Thomas uit Engelandt en Maritge Dirx. Opmerking verdient hierbij, dat de doopregisters zeer slordignbsp;zijn in het weergeven van namen, zodat het zeer wel mogelijk is, dat wij hier hetzelfdenbsp;paar vinden als op 22 Juli 1586 voor de Haarlemse notaris verscheen. In dat geval isnbsp;de eerste identificatie onjuist (vgl. de geboorteplaatsen), tenzij ook de opgave ,,Londen” een fout is van de klerk die de doop inschreef.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Kn. 748-755. Vgl. ook Tiele 292, Petit 410-412, Van der Wulp 638.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie blz. 148.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bijlagen nr. 334-336; Drukken nr. 55, 118 en 130.

Diss. Van de Kerk 10

-ocr page 158-

146

FRANCOIS SOETE, WERKZAAM 1588-1 613

ons niet in staat ons een beeld van hem te vormen. Terwijl er, zoals wij gezien hebben, uitgaven van hem bekend zijn van 1588,nbsp;1598, 15991), verschaft het Gemeente-Archief van Haarlemnbsp;enkele bijzonderheden uit 1604 en 1610-1614, jaren waarinnbsp;boeken, met Soete’s naam verschenen, niet meer voorkomen. Hijnbsp;is boekverkoper, geen drukker. De enkele uitgaven, die hij geheelnbsp;of gedeeltelijk op zich neemt, zijn stichtelijke werkjes. Wij zagennbsp;hoe hij het eerste, Tgetuygenisse ende de nae-ghelaeten schriftennbsp;van den godvruchtigen Christiaen Rijcen, in 1588 door Gillis Roo-man laat drukken, en hoe tien jaren later, eveneens bij Rooman,nbsp;Karei van Mander’s vertaling van Dat Hooghe liedt Salomo verschijnt, tezamen met een aantal andere geestelijke liedjes, hetnbsp;jaar daarop Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens. Soetenbsp;heeft de beide laatste niet alleen uitgegeven, zoals exemplarennbsp;met de naam, respectievelijk van Cornelis Claesz. uit Amsterdamnbsp;en van Gillis Rooman, ons leerden 2). Hij heeft slechts een deelnbsp;der exemplaren voor zijn rekening genomen en deze van zijnnbsp;naam doen voorzien.

In de tijd dat hij zijn eerste uitgave de wereld inzendt, woont hij ,,in de Waermoesstrate, naest den gulden Hoet”, in 1599 is hijnbsp;verhuisd naar de „Zijlstraet achter t’Stadthuys”. In die buurtnbsp;(misschien zelfs op dezelfde plaats) vinden wij hem in 1610 weer.nbsp;Dan heeft hij in huur één van de zeven winkeltjes die de stad datnbsp;jaar ,,in de Zylstraet achter tstadthuys” heeft laten zetten 3), ennbsp;die zij verhuurt aan verschillende neringdoenden. In 1611 vernieuwt Soete de overeenkomst, evenzo in 1612, nu voor tweenbsp;jaar; 1613 is echter het laatste jaar waarin hij voor zijn winkelnbsp;betaalt. In 1614 vinden wij Franchois Beyts op zijn plaats'‘j,

t) Vgl. blz. 113. Ibid.

3) Vermoedelijk op de plaats van andere, die afgebroken werden wegens klachten der omwonenden. Vgl. VroedschapsresoluHes 1608, f. 289b: in de vergadering vannbsp;16 December 1608 wordt behandeld een request om de winkeltjes aan de Noordzijdenbsp;van de Garenmarkt (deze werd achter het stadhuis gehouden) af te breken, daar zenbsp;,,seer ondienstich ende hinderlyck zyn in de prospecte ende uuytgesichte van dennbsp;voorsz. gebuyeren, openbaere winckels houdende, ende boven de ontcieringe veelenbsp;vuylicheyts causeren van slick, asch ende anders dat daer by avondt ende ontydennbsp;gebracht werdt”. Overwogen zal worden of er op de erven nieuwe huizen gebouwdnbsp;zullen worden.

“*) In de post der Thesaunersreheningen van 1614 (f. 9b) is duidelijk te zien dat de klerk eerst,,Soete” geschreven heeft en daarna deze naam veranderd heeft in,,Beyts”.nbsp;Vandaar vermoedelijk Ekama’s mening (vermeld bij Ledeboer, Alfabetische lijst, s.v.)nbsp;,,dat F. Soete moet zijn Francois Boeyte”; vgl. Ekama in de lijst van drukkers opnbsp;blz. 5 van zijn Catalogus-, ,,1599, Francois Boete .. . Ledeboer, blz. 203 noemt hemnbsp;verkeerdelijk Fr. Soete”.

-ocr page 159-

147

DIRICK JANSZ., WERKZAAM 1589

die ook boekverkoper is en tot zijn dood (25 Maart 1618) i) hier zijn zaak gehad heeft 2); hij wordt op zijn beurt opgevolgd doornbsp;zijn collega Henrick van Marcken 3).

Wat er van Fran9ois Soete geworden is, is onbekend: in de Begraafboeken konat zijn naam in 1613, noch in 1614 voor.

DIRICK JANSZ., WERKZAAM 1589 -1 2)

Slechts kan hier vermeld worden, dat Dirick Jansz. in een notariële acte, bij het opmaken waarvan hij getuige is, zich ,.schoolmeester ende bouckvercooper” noemt. Een ,,Dyrick Janss., schoolmeyster”, getrouwd met Marigen Lambertzdochter, houdtnbsp;op 6 October 1581 een dochter ten doop, en fungeert korte tijdnbsp;later, op 1 November, als doopgetuige, waarschijnlijk met zijnnbsp;vrouw.

Wij zullen in hem wel een schoolmeester te zien hebben (houder van een bij school; een gymnasiumleraar van die naamnbsp;komt in deze jaren niet voor), die er als bijverdienste een boek-handeltje op na houdt. Volgens de Verteickinge der litdmaatenbsp;unser gemeinte der gereformirden kerken binnen Harlem van 1578nbsp;was een „Dirrick Jannson schulmeister”, die in de Achterstraatnbsp;woonde, toen reeds lid der Hervormde gemeente.

BARENT BARENTSZ., 1565-1600, WERKZAAM 1593-1600 5)

Op 20 Februari 1593 ondertrouwen te Amsterdam Barent Barentsz. van Nieuwerbruggen, boeckbinder, en Lowyse Jansdr.nbsp;van Brugge (later blijkt haar familienaam Meesters te zijn),nbsp;beide wonende ,,opt Water”. Vermoedelijk is de bruidegom nognbsp;in de leer bij Cornelis Claesz., de bekende Amsterdamse uitgever s), de bruid — in dienst bij de laatste ? — een zuster van

1

1) nbsp;nbsp;nbsp;Gildeboeck^ Namen der gildebroeders, nr, 7,

2) nbsp;nbsp;nbsp;In 1617 huurt hij het winkeltje tenminste weer voor drie jaar; op zijn uitgavennbsp;in deze tijd (b.v. Nootwendich vertooch van de onnoselheyt ende oprechticheyt des E.nbsp;Kercken-Raets van Haerlem, Lud. Junius, Tsamensprekinghe van Philemon en Onesi'nbsp;mus — beide voor Beyts gedrukt door Adriaen Rooman; zie Ekama, nr. 85 en 91)nbsp;staat echter ,,Opde Merckt int Misverstant”. De winkeltjes lagen vlak bij de Markt,nbsp;zodat wellicht hetzelfde adres bedoeld is.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Thesauriersrekeningen j6i8, i. 8a. Van Marcken huurde ook de derde winkel.

2

Zie Bijlagen nr. 337-340.

5) Zie Bijlagen nr. 341-354; Drukken nr. 167.

Zie over hem noot 5 op blz. 119.

-ocr page 160-

148 BAKENT BARENTSZ., 1565-1600, WERKZAAM 1593-1600

Jacob de Meester, die omstreeks dezelfde tijd te Alkmaar een drukkerij begint i). In de Nieuwe Kerk trouwen zij op 9 Maart,nbsp;waarna zij reeds zeer spoedig naar Haarlem verhuizen, waar wijnbsp;Barent op 1 Juni van hetzelfde jaar als boekbinder en boekverkoper gevestigd vinden; hij woont aan het Sant tussen de kerknbsp;en de Groote Houtstraat. Met Willem Woutersz. Crol is hij, zoalsnbsp;wij zagen, op genoemde datum getuige bij het afleggen van eennbsp;verklaring voor notaris Adriaen Willemsz. Mogelijk is Barentnbsp;er bij gehaald als buurman: het huis der dames, bij wier verklaring hij aanwezig is, staat „aent Marctvelt” ^).

Uit Barent’s ons bekende bedrijvigheid blijkt dat hij er niet tegen op ziet, zich te begeven buiten de perken, gesteld doornbsp;boekdrukkersmoraal en ’s lands wetten. In de eerste plaats verzorgt hij in 1596 samen met Jacob de Meester een nadruk (naarnbsp;de uitgave die in 1590 te Amsterdam gedrukt is door Barendtnbsp;Adriaensz.) 3) van de Practicqve, om te leeren rekenen, cypherennbsp;ende boeckhouwen, met die reghel coss ende geometrie van Nicolausnbsp;Petri, de bekende rekenmeester, die, zoals wij reeds zagen, innbsp;Deventer geboren was, maar zich te Amsterdam heeft gevestigdnbsp;en daar jaren lang woonde “t). Volgens de schrijver is het een zeernbsp;slechte nadruk met meer dan honderd vijf en zestig fouten 5).nbsp;Jacob de Meester heeft het boek gedrukt, bij ,,Barent Barentsz.nbsp;Boeckvercooper, woenende op ’t Sant inden swarten Bock totnbsp;Haerlem” is het te koop. Burger heeft zich, naar aanleiding vannbsp;het feit, dat Barent’s naam niet voorkomt onder de Haarlemsenbsp;drukkers en uitgevers in de Catalogus der tentoonstelling van boeken prentkunst binnen Haarlem van 1913, afgevraagd of hij wellicht gepasseerd is, omdat men hem tot de ,,pseudo-uitgevers”nbsp;rekende®). Inderdaad is dit het enige boek dat zijn naam draagt,nbsp;en dan nog alleen in de colophon. Toch lijkt het mij waarschijnlijk, dat Barent Barentsz.’ naam niet louter als reclame voor zijnnbsp;boekhandel vermeld is. Cornelis Claesz. nl. had in 1583 een uit-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ledeboer, De boekdrukkers, geeft voor hem de jaartallen: 1594-1611. Vgl. ooknbsp;blz. 93-94.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Bijl. 332.

2) Moes-Burger III, nr. 514; zie vooral t.a.p., blz. 15.

¦*) Zie blz. 140.

5) Petri vermeldt dit in de voorrede van de Amsterdamse uitgave van 1598 (Moes-Burger III, nr. 516, en blz. 25).

lt;gt;) In een bespreking van deze Catalogus in Het Boek 2 (1913), blz. 346.

-ocr page 161-

BAKENT BARENTSZ., 1565-1600, WERKZAAM 1593-1600 nbsp;nbsp;nbsp;149

gave van de Practicque het licht doen zien i). In diens winkel kan Barent het boek hebben leren kennen, hetzij reeds bij denbsp;uitgave in 1583, hetzij later onder de in het magazijn aanwezigenbsp;voorraad; de herinnering hieraan heeft hem wellicht het initiatief doen nemen tot deze uitgave. Te eerder moeten wij dit geloven, daar Jacob de Meester bij de beschuldiging van het nadrukken verklaart, dat hij voor zijn werk betaald werd, en Cornellsnbsp;Claesz. zich, zoals Burger opmerkt, toch moeilijk iets kan aantrekken van de insinuatie van de schrijver, dat hij als voormalig meester van Barent de schuld dragen zou 2).

In 1599 begeeft Barent zich ten tweeden male op verboden terrein. In dit jaar worden in Den Haag exemplaren verkochtnbsp;van een pamfletje, met welks verschijnen de Heren Staten innbsp;het geheel niet zijn ingenomen. Het is getiteld Het Boeck dernbsp;Secreten, en het bevat de artikelen der verdragen die de Staten-Generaal met Elizabeth van Engeland gesloten hadden in 1585nbsp;en 1598 3). Een onderzoek wordt ingesteld naar drukker en uitgever. Tevergeefs echter: het enige wat men te weten kan komennbsp;is, dat de boekjes in Den Haag zijn gebracht door ,,Oude Mack”,nbsp;een vrachtrijder, die van Haarlem op Leiden en Den Haag rijdtnbsp;en dat er briefjes bij geweest zijn, waarvan het spoor voert naarnbsp;Barent Barentsz. Oude Mack verklaart trouwens, dat in Haarlem een boekverkoper, ,,een cleijn magher man”, hem in zijnnbsp;winkel heeft laten komen ,,aen t’Zant tusschen t’gat van denbsp;Houtstrate ende de kercke” om de prijs op te geven voor hetnbsp;vervoer van de pakken boeken, waarover nu zoveel te doen is.nbsp;Identificatie was dus niet moeilijk! Aan de Haarlemse burgemeesters wordt terstond opgedragen een nader onderzoek in tenbsp;stellen. Jammer genoeg kennen wij de afloop van de geschiedenis

J) Moes-Burger II, nr. 277.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Moes-Burger III, blz. 24-26. ,,So ist nochtans dat deur eenen Barent Barentsz.nbsp;Boeckvercooper, woonende tot Haerlem op t’Sant inden swerten Bock, eertijts geweest den knecht van den voorsz. Cornells Claesz. so vele te weghe is gebracht (mercktnbsp;deur wiens verschiet, instructie ende toe-doen) dat eenen Jacob de Meester, Boec-drucker tot Alcmaer tvoors. Boeck, om loon (soo hy voorgheeft) inden verleden Jarenbsp;ses ende t’negentich, sonder mijnen weten ende wille, op mijnen naeme, correctienbsp;ende vermeerderinghe (daer voor settende wel stoutelicken adulterine conterfeytinghenbsp;van mijnen aenghesichte) heeft naegedruckt”. Aldus Nicolaus Petri in de voorredenbsp;van de reeds genoemde uitgave van 1598.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Kn. 1077: ,,Het Boeck der Secreten, inhoudende die Conditiën, Contracten,nbsp;enz. der Coninginiie van Enghelant ende der gheunieerde Provinciën, ... beslotennbsp;den X. Augusti, Anno 1585. Item, vint hier inne die Secreten ofte handelinge der

-ocr page 162-

150 BARENT BARENTSZ., 1565-1600, WERKZAAM 1593-1600

niet 1). Wellicht is het onderzoek vertraagd en tenslotte blijven steken door Barent’s dood: ruim een jaar na bovenvermeldenbsp;gebeurtenissen sterven hij en zijn vrouw een week na elkaar aannbsp;de pest; tussen 23 en 30 April 1600 wordt Lowyse, tussen 30 Aprilnbsp;en 6 Mei hijzelf begraven, terwijl enkele weken later een zijnernbsp;kinderen het slachtoffer wordt van de ,,heete siecte”.

Over de twee achterblijvende kinderen. Jan en Barbara, wordt Jacob de Meester voogd. Van Barbara is verder niets bekend.nbsp;Jan gaat in het vak van zijn vader; in 1610 besteedt zijn ,,neve”nbsp;hem uit bij Hendrik Lourisz. in Amsterdam ,,om voor winckel-knecht de neringe van boeckvercoopen te leeren”. Na een paarnbsp;jaar heeft hij er echter genoeg van en neemt afscheid van zijnnbsp;meester; hij wil drukker worden „waertoe sijn sin en geest hemnbsp;dringt om daer mede met Godt en eere de cost te winnen” (1612).

Een inventaris van de nagelaten goederen van Barent Barentsz. is niet bewaard. Wèl weten wij, dat de weesmeesters in 1600nbsp;verlof geven om de nog voorradige boeken te verkopen, en enkelenbsp;jaren later (1604 a 1605) koopt Passchier van Westbusch voornbsp;dertig stuivers „tuythangende bert”. Uit de rekening, door denbsp;voogd over het tijdvak December 1603 tot November 1605 ingeleverd, blijkt een zekere welstand, gezien verschillende uitgavennbsp;voor schoolgeld en kleren, en het innen van losrenten.

Coninginne van Engelant ende die Geünieerde Nederlanden, van date den vj. Augusti 1598. Noch de Beschrijvinghe des . .. Moorts van den Graef van Broeck: Mitsgadersnbsp;eenen Brief van den Admirante gheschreven aen den Raedt van Gulick, tot verant-woordinge . .. des selfs. Boven desen noch de Beschrijvinghe der Gheboorte, enz.nbsp;van den Jonghen Coninck van Schotlandt”. (Met vignet op den titel). Z. n. v. pl. ennbsp;dr. Anno 1599. in 4°., 16 blz. Vgl. Tiele 434.

1) Noch in de burgemeestersresolutiën, noch in verschillende bewaard gebleven protocollen van schout en schepenen is er iets over te vinden.

-ocr page 163- -ocr page 164- -ocr page 165-

STELLINGEN

I

Het drukkersmerk van Jan van Zuren is gegraveerd door Arnold Nicolaï.

II

Het uitgeversadres „Krijn Vermeulen de jonghe, Cramer, woonende opte lege zijdt van Schotlandt by Danswijck” is nietnbsp;fictief.

III

De werken van of vertalingen door D. V. Coornhert, die de Bibliotheca Belgica noemt onder de nrs. C 73, C 76, C 126 en C 128,nbsp;zijn niet door Antonis Ketel gedrukt.

IV

De Drossestraat te Haarlem ontleent haar naam aan Thielman Cornelisz., landdrost, over wiens grond deze straat werd aangelegd.

V

Het verdient de voorkeur, de „typi Reiseriani” steeds in te delen bij de romeinse lettertypen (Vgl. Haebler, Typenrepertorium der Wiegendrucke I, Halle a. S., 1905, blz. 118-119; III,nbsp;Leipzig, 1909, blz. 16-17).

VI

Het is ten zeerste gewenst om, wanneer uitgever en drukker van een vóór 1700 verschenen boek verschillende personen zijn,nbsp;deze bij het catalogiseren beide te noemen.

VII

Ofschoon Walch in zijn Nieuw Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis, ’s-Gravenhage, 1940, de indeling dernbsp;Middelnederlandse letterkunde naar de drie standen theoretischnbsp;verwerpt, handhaaft hij deze in feite.

-ocr page 166-

â–  â– 

â– gt;\.



in.

'i



. *gt; ' r » *•''






/v'V-ij'V3:V‘. ïK tij

j:.-3jj ■';■ u:.:. ; t'hfta^b gt;iJ if y?iMtSnbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.' » 'J !i»'i i)Kif




-ocr page 167-

VIII

De vergelijking die Walch {Handboek, blz. 66) maakt tussen de karakters van Lanseloet van Denemarken en Hamlet, isnbsp;weinig gelukkig.

IX

Bij de behandeling van Boot’s werken is niet voldoende aandacht geschonken aan het voorwerk der verschillende uitgaven.

X

Ten onrechte noemt J. te Winkel {Ontwikkelingsgang^ V, Haarlem, 1924, blz. 126) Pieter de la Rue als schrijver van een gedicht Rustryk.

XI

In tegenstelling tot Prinsen’s vermoeden {Uit de Ideën van Multatuli, Zwolle, [1910], blz. 83) mag men aannemen dat Mul-tatuli een roman Glorioso heeft gekend.

XH

Dr. M. Schneider ziet het karakter van Christoffel Plantijn in zijn proefschrift over De voorgeschiedenis van de ,,Algemeenenbsp;Landsdrukkerij”, ’s-Gravenhage, 1939, niet in de omlijsting vannbsp;zijn tijd.

XHI

Ten onrechte onthoudt J. Roulez {Biographic nationale de Belgique V, Bruxelles, 1876, kol. 722) aan Cornelius Graphaeusnbsp;Compluscula poèmatia (Parijs, J. Badius, 1517) en In Dmi Gui-lielmi Aquitanie.... vitam et sanctimoniam sylua (Parijs, J. Badius, 1518).

XIV

Het is te betreuren dat aan de citaten van het Woordenboek der Nederlandsche Taal geen jaartallen zijn toegevoegd.

-ocr page 168-




Wr ’ ^ -

' '

...

vi;.x:...'

£-5r.^


fï*


ri.


p?'.-

te.:


'/.’•Y

^r’V, ’


my


V,


-T



.¦*ii



;'C‘.


-ocr page 169- -ocr page 170- -ocr page 171-






I • ^- nbsp;nbsp;nbsp;. .M. frv^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i' ;^lt;


'fe-



-ocr page 172-