Q I o tgt;£ S z jj’ Ö(jO
der
WYS-BEG E ERTEi
Om door het^uame middelen de reden ‘teel te leiden , quot;teAtLY door mem ToAarheid inde teetenfchapfen door'tingefchapen ligt kan vinden.
Als mede lt;Jc
VERRE-GEZIGTKUNDE,
met een ontwerp van dc
DIERIGE LICHAMEN,
Voorts van de
LMet een Verantwoording tegens G. Voetius.
Door nbsp;nbsp;nbsp;DïSquot;Cartf. s befchreven!
Dit Stuk ten mecftendeelc van ]. H. G l a s e m a k e r vertaalt.
iji M S r S R D A M,
J A N TEM Hoorn, Boekverkoper over ’t Oude Hecr?^
Logiment, in de Hiftori-Schrijver. 169a.
^et rrixUegie.
-ocr page 8-ï ^ I V T L E G I E.
De Staten van Hollant ende Well-Vrieflant, Doen te weten, Alzo Ons vertoont is by Jan ten Hoorn,Boekverkoper ende Borger tot Amfterdam: Hoedathy fuppli-ant onder handen had genonaen om te drukken, alle de Werken van Ren atus Des-Cartes in deNederduitfehe tale.Endealfo de voorfz. Werken ten meerder nuts vannbsp;alle de gene die in dePhilofophie quamen te ftudeeren» op goet Papier wel en correftnbsp;diende gedrukt te worden,endc door de grote menigte van platen en figuren die daar iunbsp;quamen,een grote fomme gelts foude komen te belopen', Ende den fuppl. bekommertnbsp;was,dat de voorfz. Werken,hem in ’t geheel oft wel enige van dien in’t byfonder,doornbsp;enige baatlbekende menfehen mogten werden nagedrukt,ofte enige nagedrukte exemplaren buiten defe onfe Provintie gedrukt,mogten werden ingebragt Zo was den fupl.nbsp;te rade géworden hem te keren tof Ons, ootmoedelijk verfoekende,dat het onsgelief-de, hem fuppl. te verlenen brieven van Oöroi ende Privilegie, om de voorfz. Werkennbsp;van Ren ATUS Dës-Gartes, alleen te mogen drukken doen drukken en verkopen,nbsp;ïn zodanige formaten, als den fuppl. te rade foude worden, voorden tijt van 15. eerftnbsp;komende Jaren,met interdiélie aan allen endeeenen iegclijken,de voorfz.Werken in’tnbsp;geheel ofte ten deel,’tzy onder wat pretextvanmet ofte fonder Noten ofte Commen-tarien te mogen drukken ofte, eenige nagedrukte exemplaren in ’t gebied van Onfennbsp;Lande te brengen, veel minder te verkopen ofte tédilhibueten, op zekere grote penenbsp;by Ons daar tegens te Hellen, zots’t: Dat wy de zake ende’tverfoek voorfz, overgemerkt hebbende ende genegen wefende ter bede van den fuppl, uit Onfe regte weten-fchap,fouveraine magtende authoriteitt den fuppl geconfenteert,geaccordeert enge-oélroyeert hebben,confenteren,accorderen en o6f royeren by.defeii,dat hy geduurendenbsp;den tijdt van 15. eerft achtereenvolgende Jaren , de voorfz. Werken van Ren atusnbsp;Des-Cartes in de Nedcrduitfeta:)e,binnen den voorfz. Onlèn Lande,alleen lal mogen drukken,iioen drukken en verkopen- Verbiedende daarom allen ende een iegelij-ken het felve Boek in ’t geheel often deel ende inzodanigen formaat,ook met oft fonder Noten ofte Comtnentarien,na te drukken,ofte elders nagedrukt zijnde,binnen dennbsp;feK cn Onfen Lande tebrengen,uif te geven ofte te verkopen.op verbeurte van alle denbsp;nagedrukte,ingebrachte ofte verkochte exemplaren, ende een boete van ^oogul daarenboven te vcrbeur,en,t’appliceren een derdepart voor dcnOfficier die decalange doennbsp;fal,een derdepart voor den armen der plaatfe daar het .cafus voorvallen fal,ende het rc-liercnde derdepart voor den fuppl. • -Alles in dien vet ftande,dat Wy den fuppl met de-fen Onfen OQroyealleen willende gratificeren tot vethoedinge van fijne fchade. doornbsp;het nadrukken van de voorfz. WerkeD,daar door in genigen dede verftaan,den inhoutnbsp;van dien teauthoriferen ofteadvoueren , ende veel min de felve onder Onfe Proteöienbsp;en befcherminge enig meerder credit,aanfien oft reputatie te gevenj nemaar den fuppl.nbsp;in cas daar in iets onbchoorlijx foude mogen influcren, alle het felve tot fijnen lafte falnbsp;gehouden wefen te verantwoorden,tot dien einde wel exprefiTelik begerende,dut by al-dien hy delen Onfen Oflroy’yoor defdve Werken fal willen fiellcn,daar van gene gc-abbreviecrdcofgccontrahceiiöe mentic fal mogen maken,n^maar gehouden ld welennbsp;het felve Oefroi in’t geheel en Tonder eenige omiffié', daargt;Voor te drukken ofte doennbsp;drukken; en dat hy gehouden lal zijn eén exemplaar van de voorfz. Werken gebondennbsp;en wel gcconditioneert te brengen'inde Bibliotheek van Onfe Univerfiteit tot Leiden,nbsp;ciidcdaar af behoorlijk te doen blijken; Alles op pene van het elFccl van dien te verlic-fcn. En ten einde den voorn, fuppl defen Onfen confente ende Odroyc moge genieten als naar bebooren- La(Jbn Wy allen cndc eenen iegelijken die ’t aangaan mag,dat fynbsp;denjiy^iitjiaiuk^iiiiiucLv.andefen,.doen, latcmcndc gedogen, ruüdijk,yredelijk ennbsp;vo\jvomctpllj;iC;géiiid;iiHeng.pbruiken, celfcrende alle bele t ter contrarie. .Gedaatiianbsp;dcnlLgê onder Onfen groten Zegcle,hier aan doen hangenden 2:?.Maart, 1690.
ui, H E IH S l V'S nbsp;nbsp;nbsp;Tef Orimnantie van de Staten,
SIMO.Nvan BSAUMOKT,
-ocr page 9-Ann dm
Oede waar prijft zich zelf] zegt het rpreek-woord, en behoeft niet metnbsp;een lange omfwicr van opgepronkte woorden geprefèn tc worden-Fn dieshalven hebt gy niette verwachten dat ik veel redenen tot lofnbsp;van defe Schrijver , of van lijnnbsp;Schriften zal bybrengen *, maatnbsp;alleenlijk *t geen , ’t welk hy in dit Werk verhandeltnbsp;heeft, als in een kort begrip, aan den lezer voor oogennbsp;ftellen. Wat zijn Redenering van ’t Beleednbsp;(’t welk heteerfte is) aangaat, hy vertoont daarin, be-halven verfcheide aanmerkingen, die de wetenfehappennbsp;betreffen , de voornaamfte regelen van ’t Beleed, ennbsp;van de middel, die hy gezocht heeft, en enige regelen van dc Zedekunft, uit het voorgaande getrokken;nbsp;daar beneffens de redenen, door de welken hy deWe-v^entlijkheit van God , en van de menichelijke zielnbsp;bewijft, Hyfpieektwyders van vetfeheidedingen, die
^ i] nbsp;nbsp;nbsp;de
-ocr page 10-de Natuurkunde aangaan, en bezonderlijk van de beweging van 't hart , en van énige andere fwarigheden, die tot de Geneeskunde behoren, en ook van’t onder-fcheit, ’t welk tufiTchen onze ziel, en die van de bec*.nbsp;ften is. Voorts wijfthy aan welke dingen noodigzijnnbsp;omveerdcr in’t onderzoek der natuur voort te gaan.
Wat zijn VER-GEziCHTKUNDEbetreft, nadathy de natuur van ’t licht, van de wanfehaduwing, van’tnbsp;oog, en van de zinnen in t algemeen verklaart heeft,nbsp;fpreekt hy van de beelden, die op de grond van ’t oog gc-vorrat worden , op welke wijze men ziet, en van denbsp;middelen om 't gezicht te verbeteren j gelijk ook denbsp;geftaltcn, die de deurfchijnende lighamen , als van *tnbsp;glas, kriftal, en anderen moeten hebben, omdeftra-len van ’t licht op alderhande wijzen te buigen* Hy be-fchrijftdaar na de toeftelling cn’t maakfclder gezicht-glazcn, niet alleenlijk om de verreafgelege voorwerpennbsp;nader aan ’t oog te brengen, maar ook om de nabygelegenbsp;dingen groter en onderfcheidentlijker aan ons te vertonen, en met enen de middelen om deze glazen te flijpen,nbsp;en tot zodanig een geftaite, als zy hebben moeten, tenbsp;•brengen. In voegen dat hy ons hier door de weglchijntnbsp;,aan te wijzen, om met ons gezicht in de hemelen op tenbsp;klimmen, en daar zo onderfeheide en milTchien zo ver-^(cheide lighaiitenop de ftarren (te weten de dwaalfterren,
die
-ocr page 11-die geoordcelt worden vafte lighamen, gelijk onze aaf-jde , te zijn ) t’aanfchouwen, als wy hier op ons aardrijk zien en ook om daar door de dingen, die na by ons zijn,nbsp;naaukeuriglijker t’ontdekken, en te hen hoe zy door denbsp;toevloejing der hooft-ftoffige deeltjes hun geftalte ennbsp;aanwas krijgen , en tot hun volkome grootheid komen. Maar niemand moet toetreden tot defe zaken,nbsp;ten zy hy de gronden van Wiskunfl: enCijfferkunft, alsnbsp;mede d*Algebra eeniger maten verftaat, allbo men hiernbsp;niets gelchreven fal vinden , als ’t geen op der lèlvernbsp;gronden is beruftende , derhalven zijn verlcheidencnbsp;verdceltig van gevoelens geworden, om datfe des Schrijdnbsp;vers rechte pit en merg niet hebben konnen doorfjoiege-len, gelijk als den fchrijver zelfs in fijn Schriften dennbsp;Lefer aanbeveelt»
Voorts is hier by gevoegt een Verhandelingc, welke nooit in druk is geweeft , namentlijk van de Vorming der Dieren , ftrekkende tot opheldering van \ gene den zelven wegens de vrugt in ’t menfehen lig-haam gefchreeven heeft ,* zijnde van goederhand onsnbsp;toegekomen , en uit de originele Fran/è taal vertolktnbsp;door den Heer Steph. BUnkaart, Het is hier en daar,nbsp;waarde Lezer, wel een weinig gebrekkelijk, alfoodiennbsp;Heer *2^ Ves-Cartes by zijn leven niet heeft opgemaakt, ofte uitgegeven derhalven neemt het gelijk
het is, en doet daar voordeel mede. *t Is een zaak die 'hy fchijnt eerft opgeftelt te hebben, eer hy zijn befchrij-ving van de menlch en de vorming des kinds belchrevennbsp;had. Hebbe daar die Figuren bygevoegt foo als die vannbsp;tijn Fd. waren opgeftelt, ofte zoodanig als men die voornbsp;gilling kan hebben.
Voorts in lijn MEETKUNST begrijpt hy al’t geen, dat tot dc Wiskunft in t algemeen behoort, ennbsp;toont hier in de middel en wijfc van de Mcetkunftigenbsp;werkftukken op te lolTen, en dit zodanig, dat mennbsp;naauwelijks in defe kunft iets zwaar en duiitcr kannbsp;vinden , dat niet door de middel cn wijfe , van hemnbsp;bedacht, cn door de regelen , die hy ftelt, klarelijknbsp;ontknoopt kan worden; ’cwelk, zo veel ons bekent is,nbsp;van niemand voor hem zo wel uitgewerkt is.
Wat vorder het kort BegRYP Der ZanG-KONST betreft, is een verhandeling vari des Schij-vers eerfte Werken , yets ’t gene ^ van lange jaren is bekent geweeft. Vele hebben gepoogt daar van tcnbsp;fchrijven, maar tot noch toe weinig gevonden die dennbsp;Heernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;overtreffen. •Athanaftui Kjrcherm heeft
tot Romen mede dit werk begonnen , maar alfoo zijn zaken maar een opgeraapt werk was, is van de werelc nietnbsp;te zeer geprefen.Zulks is mede van de Heer Meihomm gedaan.
-ocr page 13-daan, doch beter, egter in die volmaaktheid nietgekoi men als den Heer H^es-Cartes heeft gedaan, welke de zakennbsp;niet uit lefen ofte hoorcn zeggen gefchreven heeft, maarnbsp;alles uit eigen redenering, volgens’t licht dat hem in«nbsp;gefchapen was, gelijk uit alle lijn fchriften genoech’.nbsp;faam te belpeuren is.
Om dan dit Stuk zijn bequame dikte te geven, dat het by de andere Stukken zoude accorderen , is hiernbsp;by gtichikt de Verantwoording van de HeerDes-Car-tcs tegen Cysbert Voetim, wegens fijn twee uitgege-*nbsp;ven Tradaten, daaf hy de Heer Des-Cartes fchandc-lijk in belafiert; Neem dan waarde Lezer, delen onlennbsp;arbeit ten goede, fn doet vorder u nut en voordeelnbsp;hier mede. Va.cix led.
Schik-
-ocr page 14-SCHIKKINGE, IN DIT DeEL VERVAT.
l Redenering van ’t Beleed.
II. nbsp;nbsp;nbsp;De Verre-gezigtkundcj.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'•
III. nbsp;nbsp;nbsp;Konftig gebouw des Menfcheii
Lichaam-j.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Verhandeling des Menfchelijken
Lichaams.
V. nbsp;nbsp;nbsp;Eerftegedagten ontremde voorc-
telinge der Dieren...
VI. nbsp;nbsp;nbsp;Van de Smaken.,.
VII Meet-konft.
VIII. Zang-konft.
IX. Verantwoording tegen Pro£ Gilbert Voetius.
R; Des»
-ocr page 15-Pag:l
R. DES-CARTES
Der
Of
Redenering van ’t Beleed , om de reden wel te beierden en de waarlieic in de weten/chappen te foeken.
Eerste Hooftdeee.
Ferfcheide Aanmerkingen t die de Wetenfchappen ^ betreffen-
z menu
en
dat dieshalven de verfcheidenheit onzer ^ meningen niet kopmt iopinimiH vandatfbmmigen redelijker zijn dan d’anderen, maar alleenlijknbsp;van dat wy onze gedachten deur verfcheide wegen leiden , en nietnbsp;de zelfde dingen aanmerken. Want het is niet genoech dat mennbsp;goed van * vernuft is; maar het voornaamfte is dat wel aan te leg- eiw^enj»»,nbsp;gen. Degrootftegeeften zijn zo wel bequaam tot de grootfte zonden , als tot de grootfte deuchden ; en de genen, die maar langfa-melijk gaan, konnen , zo zy altijt de rechte weg volgen, veel meernbsp;Vorderen dan de genen, die lopen , en daar af verwydcren.
Wat my aangaat, ik heb my nimmer ingebcelt dat mijn vernuft
A
Et ‘goed verftant is beft onder de men-fchen verdeelt: want yder meent daar K af zo wel verzien te wezen, dat de genen zelven , die zwarelijkft in alle andere dingen te vernoegen zijn , zeldennbsp;meer daar af begeeren, dan zy hebben,nbsp;’t Is niet waarfchijnelijk dat zyalle hiernbsp;in bedrogen zijn : maar dit getuigtnbsp;eer dat de macht van wel t’oordelen,nbsp;en’t ware van’t valfche t'onderfchei-den (’t welk eigentlijk het geen is, dat men *gt;1 goed verftant,nbsp;of de reden noemt) naturelijk in alle menfehen gelijk is ¦ —
in
-ocr page 16-t CoptAti9‘ nes.
b Ima^ina • tio,
c ^emoria, é
tes,
C Ingcninm. f Ratio,nbsp;g Mc77X,
b \ccidin-
tU,.
i Forma^
k
1 Indivtdna, m %fzoUs,
n AxtomjU. FdgthodffSp
f A^iena,
in enig ding volmaakter was, als dat van ’t gemeen ; ja ik heb dikwijls gewenfcht dat mijn ® gedachten zavaerdig , of b d’inbeelding zo zuiver en onderfcheiden, of mijn geheugenis zo groot , ennbsp;ook zo tegenwoordig waren, als die van enige anderen : en ik v;eecnbsp;geen andere, als deze hoedanigheden, die tot de volmaaktheitnbsp;van ^'t vernuft dienftig zijn, VVant wat^defreden ofg’t verftantnbsp;aangaat, dewijl die ’t enige is, dat ons menfehen maakt, en van .nbsp;de heeften onderfcheid , zo wil ik geloven dat zy iti yder geheel is jnbsp;en hier in ’t gemeen gevoelen der Wijsbegerigen volgen, de welken zeggen dat ’er geen minder of meerder is, dan in de mr allen,nbsp;en niet in de gt; vormen, of k naturen der ' ondeelharen van een zelfdenbsp;'^''gedaan te.
Ik zal myniet ontzien te zeggen dat ik meen groot geluk gehad te hebben, om dat ik, vanmijnkintsheitaf, ray in zekere wegennbsp;heb gevonden, die my tot bemerkingen en ‘‘‘ grontrcegels hebbennbsp;gebracht, daar afik een o Beleed heb gemaakt, door’t welk, zonbsp;my dunkt, ik met trappen myn kennis kan ver^jieerderen , cn haarnbsp;allengs tot de hoogfte top verheffen, tot de welk de zwakheit vannbsp;mijn vernuft, cn de korte tijt van mijn leven haar zullen konnennbsp;toelatcn re geraken. Want ik heb’er alreê zodanige vruchten afnbsp;geplukt, dat, hoewel ik in d’oordelen, die ik van my zelf doe, al-tijt eer naar de zijde van mistrouwen poog te hellen, dan naarnbsp;die van de verwaantheit, cn hoewel ’er, als ik met het oog van eennbsp;Wijsbegerige de verfcheidep bedrijven enaanflagen van alle menfehen aanfehou , byna niet een is , die my niet ydel en onnutnbsp;fchijnt, ik een grote vernoeging van de vordering ontfang, die iknbsp;alreê in ’t onderzoek van de waarheit meen gedaan te hebben , cnnbsp;zodanige hoop voor’t aanftaande fchep, dat ik, zo onder de bezigheden der menfehen, warelijk menfehen, enige is, die vafte-lijk goet en gewichtig is, dar geloven dat het de gene is, die ik verkozen heb,
’t Kan echter wezen dat ik my bedrieg; en’tis millchien een weinig koper en glas, dat ik voor gout en diamanten neem. Iknbsp;weet hoe zeer wy onderworpen zijn ons in’t geen, dat ons aangaat,nbsp;re misgrijpen, en ook hoe zeer d’ oordeelen onzer vrienden by onsnbsp;verdacht behoren te wezen, als zy tot onze jonft zijn. Maar iknbsp;zou gaerne in deze Redenering aanwijzen hoedanig de wegen zijn,nbsp;die ik gevolgt heb, en,daar in mijn leven, als in eenfchildery,nbsp;vertonen, op dat yder daar af kan oordelen, en dat, als ük uitnbsp;het gemeen gerucht de gevoelens, die men daar af zal hebben,
ver-
-ocr page 17-Redenering vm't Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;j
verfta, dit aan my een nieuwe middel van my t’onderwijzen ver-llrekt, die ik by de middelen zal voegen , de welke ik gewent ben te gebruiken.
4 fr4Clft4,
Mijn voornemen dan is niet hier het Beleed te leeren , dat yder Volgen moet om zijn reden wel te beleiden ^ maar alleenlijk te tonen op wat wijze ik getracht heb de mijnc«tc beleiden. De genen,nbsp;die zich bemóejen met »leerreegcls te geven , moeten zich gaau-wer achten dan de genen, aan de welken zy hengeven ; en indiennbsp;zy ergens in gebreken, zozijnzytelafteren. Maar dewijl ik ditnbsp;gefchrift niet voprflel, dan als een gelchiedenis, of, indien gynbsp;liever dus vvilc, als een fabel, in de welke men, onder enige voorbeelden , die men volgen mag, miflehien veel anderen zal vinden,nbsp;daar af men reden zal hebben om die niet te volgen, zo verhoop iknbsp;dat het aan enigen nut zal zijn, zonder aan iemant fchadelijk tenbsp;Wezen, en dat zy alle my van mijn vrymoedigheit zullen bedanken.
b C«nV«-
c SckntU',
Ikben van mijn kintsheit afin de letteren opgevoed; en dewijl men my aanfprak dat men door der zelfder middel een klare en zekere kennis van al ’t geen , dat tot het leven nut is, kon krijgen, zonbsp;W'as ik bovenmatig begerig om die te leren. Maar toen ik deze gehele''loop der leeröeff'eningen volleert had, op welks einde mennbsp;gemeenlijk in de rijg der geleerden ontfangen word, veranderde iknbsp;geheel van gevoelen; want ik bevond my in zo veel twijifelingennbsp;en dolingen belemmert, dat my docht dat ik met alle de pogingennbsp;van my t’onderwijzen geen ander voordeel had gedaan , dan dat iknbsp;meer en meer mijn onwstentheit ontdekt had j en nochtans was iknbsp;•in een der ver maertfte fcholen van Europa, daar my docht dat geleerde Mannen moeften zijn, zo’er in enige plaats van’t aardrijknbsp;waren. Ik had ’er al’t geen geleert, ’t welk daar van d’anderen ge-lecrtvvierd, en, niet vernoegt met de = wetenfehappen , die mennbsp;aan ons leerde ,ik had alle de boeken deurgefnuffelt, de welken vannbsp;die wetenfehappen handelen , diemend’ongemeenilen en naau-keurigftenacht, en die in mijn handen hadden konnenkomen.nbsp;Daar by, ik wiftwat oordeel d’anderen van my deden; en ik
H Condifci-
zag dat men my niet minder dan mijn medeleerlingen achtte,______
e Scientia*
hocwel’eralrec enigen onder hen waren , die menfehikteom de ^«7,. plaatfen onzer meelters te vervullen. Eindelijk , onze eeuw fcheennbsp;tny Zo bloejend en vruchtbaarin goede verllanden, als enige dernbsp;voorgflanden geweefl: heeft. Dit deê my vryheit nemen om mynbsp;zelf naar alle d’anderen t’oordelen , ent’achten dat’er geen *we-
A i nbsp;nbsp;nbsp;tenfehap
-ocr page 18-4 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
a StuJiê,
tenfehap ter wcrrelt zodanig was , als men my had doen verhopen.
c Foejis,
d kfathe» moties.
® T^cclo^io, fFhiUffifhianbsp;g l^ertfimnbsp;ter,
J) ^«rifprn-
tUnttAp
y.Medicint^ k SiUuU€.
Ik liet echter niet na van* d’oefFeningen, daar meê men in de fcholen bezich is, in achting te hebben. Ikwift dat de talen» dienbsp;men daar leert, tot verftant der oude boeken nootzakelijk zijn; datnbsp;de geeftige vertellingen der verdichtfelerPde geeft befchaaft; datnbsp;de gedenkwaardige daden der gefchied-boeken ’t gemoed aanftu-wen, en, metonderfcheidgelezen zijnde , behulpigzijn om eennbsp;goed oordeel te maken ; dat het lezen van alle goede boeken alsnbsp;een verkering met d’ eerlijkfte lieden der voorgaande eeuwen is,nbsp;die de makers daar afhebben geweeft, en daar by een geoefFendenbsp;ommegang, in de welk zy niet, dan de beften van hun gedachten,nbsp;aan ons ontdekken ; dat de Welfprckentheit weêrgadelozenbsp;krachten en fchoonheden heeft; dat delt;=Dichtkunft zeer verrukkende lekkernijen en foetigheden heeft; dat de ** Wiskunde zeernbsp;fcherpzinnige vonden heeft, en die grotelijks kan dienen, zo omnbsp;de nieusgierigen te vernoegen, als om alle de kunften te verlichten, end’arbeitdermenfehen te verminderen; dat de gefchrif-ten, die van de zeden handelen , veel onderwijzingen en veel aanmaningen ter deucht in zich begrijpen , die zeer nut zijn; dat dcnbsp;* Godgeleertheit de hemel leert winnen ; dat de ^ Wijsbegeertenbsp;middel geeft om s waarlchijnelijk van alle dingen te fpreken, ennbsp;zich van de mindergeleerden te doen verwonderen ; dajt denbsp;Rechtsgeleertheit,' Geneeskunft, en d’andere wetenfehappennbsp;eer en rijkdom den genen, die hen plegen; toebrengen; eindelijk, dat het goet is hen alle, ja ook de wangelovigften en valfch-ften, onderzocht te hebben, om hun rechte waarde te kennen, ennbsp;zich te hoeden van daar af bedrogen te worden.
1 Fslftts,
Maar ik geloofde dat ik alreêtijts genoech in de talen had verlieten, en ook in’t lezen der oude boeken, en in hun gefchiedc-nifl'enen'verdichtfelen: want het is by na eveneens met de genen van andere eeuwen te verkeren , als te reizen, ’t Isgoet dar men ietsnbsp;van de zeden van verl'cheide volken weet, om van d’onzen gezondelijker t’oordelen, enopdatvvy niet zouden menen dat hetnbsp;geen , ’t welk tegen onze gewoonten ftrijd, belagchelijk en tegennbsp;r?den is, gelijk gemenelijk de genen doen , die niets gezien hebben.nbsp;Maar indien men te veel tijts met reizen deurbrengt , zo wordnbsp;men eindelijk een vreemdeling in zijn lanc ; en indien men tenbsp;nieusgierig naar de dingen is, die in de voorgaande eeuwen gedaan zijn, zo blijft men gemenelijk zeer onkundig in de genen,
die
-ocr page 19-Redenering van ’t Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;j
die in dez.e eeuw gedaan worden. Daar by, deverdichtfelcn doen veel uitvallen als mogelijk inbeelden, die echter niet raogelijknbsp;2ijn. Jadegctroufte^'gefchiedbockenzelven, indien zy de waarde der dingen niet veranderen , of vermeerderen, om hen lecs-waardiger te maken, zo laten zy ten rainften byna altijt de flechtftenbsp;en minllvermaerdeomftandigheden achter, ’t welk veroorzaaktnbsp;dat het overige niet zodanig blijkt, als het is, en dat de genen, dienbsp;hun zeden niet na de voorbeelden regelen, die zy daer uit trekken,nbsp;onderworpen zijn in de fporeloosheden der helden van onze verdichte boeken te vallen, en voorneemens, die hun krachten overtreffen, te bevatten.
Ik hiel de =Welfprcekéntheit in hoge achting, en was op de ^ Dichtkunft verheft: maar ik dacht dat zy beide eer gaven vannbsp;de natuur, dan vruchten van de® leeröeffening waren. Degenen,nbsp;diede krachtigrten van ^Redenering zijn, en die hun gedagten beftnbsp;overkaauwen, omhenklaaren sverftanelijk te maken, konnennbsp;altijt her geen, datzy voorftellen, beft aanraden, fchoonzydenbsp;verachtfte taal fpraken, en de Redenrijk kunft noit geleert hadden ; en de genen, die d’aangenaamfte ‘ vonden hebben, en denbsp;zelfden met de meefte gierlijkheit en zoetigheit weten uit te drukken, zouden echter de befte dichters zijn, fchoon zy geen kennisnbsp;van dc ^ Dichtkunft hadden.
Ik fchiep bovenal vermaek in de ' Wiskundige dingen , om de zekerheit en blijkelijkheit van hun redenenjmaav ik bemerkte hun
waar gebruik noch niet, en, wanende dat zy alleenlijk tot de hantvverkskonften ftrekten, was verwondert van dat men, dewijlnbsp;hungrohtveftenzovaften beftandig waren, daarop niets, datnbsp;heerlijker was, getimmert had. Wyders, ik vergeleek in tegendeel de gefchriften der oude Heidenen, die van de zeden handelen,nbsp;by zeer heerlijke en prachtige gebouwen, die alleenlijk op zant ennbsp;fiijk gebout waren: want zy verheffen de deuchden zeer hoog, ennbsp;vertonen dat zy boven al ’t geen, dat in de werrelt is, t’achten zijn,nbsp;maar zy leren niet genoech hen te kennen; en ’t geen, ’t welk zynbsp;met zo heerlijk een naam noemen, is dikwijls niets, dan een “ on-gevoelijkheit, of een verwaantheit, ot een wanhoop , ofeen °va-dermoort.
Ik eerde onze p Godgeleertheit, en trachtte zo zeer, als iemant anders, de hemel te winnen. Maarik, als een zekere zaak geJeertnbsp;hebbendedat de weg daar toe niet minder voor d’ongeleerden, alsnbsp;voor de geleerden open is, en dat de geopenbaarde waarheden,
A3 nbsp;nbsp;nbsp;die
b Circum-pantf/e.
d Pef/ïx,
e StuJiuiOi
fRatiticin4^
tto,
g InteUi^u bihi,
h Kheterks» ïlnventionet
k Potpsl
1 MAth(inA-ttca.
m Jrtes Michanicê^
n litfenjfbi»
litaes^
O Barricè»
q Vtrit4t$f revOatefi
6 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
t'^atjöcina»
ticvejt^
b Vkilip,
die daar toe geleiden , boven onz verftant zijn, darde hen nieton-der de zwakheden van mijn * Redeneringen ftellen; en ik dacht dat tnen, om der zelfder onderzoek aan te vangen, en daar in voor-fpoedig te zijn, enige bovengemene by ftant des hemels van nodennbsp;had, en meer dan menfeh behoefde te zijn.
Ik zal niets van de •gt; Wijsbegeerte zeggen , dan dat ik, ziende dat zy van d’uitmuntentfté vernuften, die federt veel eeuwen gekeft hebben, gebout heeft ge weeft, en dat men echter noch nietnbsp;cViffuiart. enig ding vind, over ’t welk men niet twiftredent, en ’t welk bynbsp;gevolg niet twijffelUchtig is, niet verwaantheit gcnoech had omnbsp;te verhopen dat ik daar in voorfpoediger, dan d’anderen , zou wezen j en dat ik, aanmerkende hoe veel vcrfcheide gevoelens van een'nbsp;• zelfde zaak konnen zijn, die door geleerde lieden beweert worden,nbsp;zonder dat’er ooit meer dan een kan zijn,die waar is,byna al’t geen,nbsp;h welk niet dan waarfchijnehjk was, voor valfch achtte.
t S:4f»*ja. f Vrinct^iéinbsp;o Phihje*
fha.
la ^rdJiSio--
nes*
i
Wat d’andere «wetenfehappen aangaat, dewijl zy hun ^be-ginfelen van de g Wijsbegeerte ontkenen , zo achtte :k dat men op zo zwakke grontveft niet gebout kón hebben , datbeftandignbsp;was: en d’eeren winft, die zy beloven, waren niet machtig omnbsp;my te nodigen tot hen te leren. Want ik gevoelde my, Godzynbsp;dank, niet van zulk een ftand, die my verplichtte een ambachtnbsp;van dc wetenfehap te maken, om mijn ftaatkip te helpen. En hoewel’t mijn ampt niet was, naard’aart der Kynifche Wijsbegeri-gen , d'eer te verachten, zo maakte ik nochtans weinig werk vannbsp;deze, die ik niet, dan met een valfche naara, verhoopte te konnennbsp;verkrijgen. Eindelijk» wat de quade onderwijzingen aangaat, iknbsp;meende alreê genoech te kennen wat zy waerdig waren , ©ra nietnbsp;meer onderworpen te zijn bedrogen te worden , noch door dc beloften van een Alchimift, noch door de igt; voorzeggingen van eennbsp;’ ftarrekijker, noch door de bedriegerijen van een k tovenaar, nochnbsp;door de liften, of’tgefnork van icmant der gener, die zich uitgeven voor meer te weten , dan zy weten.
Dieshalven » zo haaft als mijn jaren my toelieten uit d’onder-werping mijner leermeefters te geraken, verliet ik geheel gt; d'oeff'c-ning der letteren; en dewijl ik befloot voortaan geen andere we-renfehap te zoeken,als de geen, die ik in my zelf, of in’t groot boek des werrelts kon vinden , zo befteedde ik ’t overige van mijnnbsp;jeucht met reizen, met de hoven en heiren te bezien, met liedennbsp;Van verfcheideaarten natuur te verkeren,met verfcheide ervarent-heden te bekomen, met my zelf in dc voorvallen van’t geval te
be-
1
-ocr page 21-beproeven, en overal de dingen, die zich vertoonden, zodanig t’overvvegen, dat ik enig nut daar af mogt trekken. Wantinynbsp;docht dank veel meer vvaarheit in de »redeneringen zou .vinden,, KMitcim.nbsp;die yder doet aangaande de zaken , die hem betreffen, eh daar af nnts,nbsp;d’uitgangliem haaft daar na zal ftraffen , zbhyqualijk geoordeelcnbsp;heeft, als in de redeneringen, die een gelettert man’in zijn vertreknbsp;doet, aangaande de befpiegelingen, die geen uitwerking voort- ^ spK«u.nbsp;brengen, en die geen ander gevolg in hem hebben , dan dat hynbsp;raiflehien zo veel te meer verwaantheit daar uit zal trekken, aknbsp;zyveerdervan’tgemeen verftant afgelegen zijn, om dat hy zonbsp;veel te meer vernuft en kunfl. zal behoi-en hefteed te hebben , in tenbsp;trachten die waarfchijnelijk te maken. Ik had altijt een bovenge-racne begeerte gehad om te leren het ware van’t valfche t’onder-fcheiden, op dat ik klarelijk in mijn werken zou zien , en met ze-kerheit in dit leven wandelen.
’t Is waar dat ik , terwijl ik niets deê, dan de zeden der andere menfchent’aanmcrken , zeer weinig daar vond om my te verzekeren , en dat ik daar byiia zo veel verfcheidenheden bemerkte, als iknbsp;onder de gevoelens der Wijsbegerigen bemerkt had : in voegennbsp;dat het grootfte voordeel, ’t welk ik daar af trok , was dat ik, veelnbsp;dingen ziende gt; (die, hoewelzy aan ons zeer fporeloosen belaghe-lijk fchijnen, echter gemenelijk van andere grote volken aangenomen en goed gekent zijn) leerde niets van’t geen, ’twclkmynbsp;alleenlijk door ’t voorbeelt, en door de gewoonte aangeraden Was,nbsp;zeer vartehjk te geloven. En dus verlolle ik allengs my zelfvannbsp;veel dolingen, die onz naturelijk licht konnenverduifteren, ennbsp;ons minder bequaara maken tot reden te verftaan. Maar na dat iknbsp;enigejarenbeneed had, metmydusindes werrclts boek t’oeffe-nen , en te trachten enige ervarentheit te verkrijgen, zo befloot ¦nbsp;ik ook eensmy in my zelf t’oeffenen , en alle de krachten vannbsp;mijn vernuft te gebruiken in die wegen te verkiezen, de- welkennbsp;ik behoorde te volgen, ’twclkmy, zo my dunkt, veel beter gelukte, dan ofik nooit van mijn land, of van mijn boeken afge-Weken had geweeft.
Twee-
-ocr page 22-R. D E S - C A R TE S
O F T D E E E.
De voormamfie Regelen van 't Beleed) dat de Schrijver gezocht heeft.
a Faffifintst
cMilaUr.
K was toen in Duitslant, daar de gelcgentheit der oorlogen , die noch niet geëindigt zijn, my genodigt had : en toen ik van de kroning des Kaizers weer naar ’t heirnbsp;keerde, hield de winter in zijn begin my in een geweft ,nbsp;daar ik, geen verkeering met menfchen vindende, die my belette,en ook tot mijn geluk geen zorgen noch * tochten hebbende, dienbsp;my ontroerden , de gehele dag alleen in een ftoof befloten bleef,nbsp;in de welk ik tijt had om my in mijn gedachten t’onderhouden,nbsp;daar onder een der eerften was, dat ik aanmerkte dat 'er dikwijlsnbsp;niet zo grote volmaaktheit in de werken is, die van veel ftukkennbsp;tezamen gezet, cndoordehantvanverlcheidcmeeflers gemaaktnbsp;zijn, als in de genen, aan de welken een alleen gearbeid heeft.nbsp;h Arcki- Dus liet men dat de gebouwen, die een enig ^ boumeeftcr aangevangen en voleindigt heeft, geraenelijk fchoonder en beter ge-fchikt zijn dan de genen, daar aan veel bezich geweeil hebbennbsp;met die te vermaken, en oude muuren te gebruiken, die tot andere gemerken gebout waren. In dezer voegen zijn deze oude ft eden,nbsp;die in ’t begin niet meer dan vlekken geweeft hebben ,en by gevolgnbsp;van tijt groote fledcn geworden zijn^gemcnelijk zo qualijk verdeeltnbsp;en afgepaft, ten opzicht van deze gefchikte plaatfen, die een = veft-bou wer naar zijn zm in een vlakte maakt, dat men,fchoon men hunnbsp;gebouwen yder in’t bezondcr aanmerkt, dikwijls zo grote of meernbsp;kunft daar in vind, als in de genen van d’anderen. Doch als men zietnbsp;hoe zy gevoegt zijn, hier een groot, en daar een klein, en hoe zy denbsp;ftraten krom en ongelijk maken, zo zou men zeggen dat het eernbsp;'t geval is, dan de wil van enige menfchen, met reden begaafe, dienbsp;hen dus gefchikt heeft. En indien men aanraerkt dat’er nochtansnbsp;van alle tijden enige i atnpt lieden zijn geweeft , die laft gehad hebben om op de gebouwen der bezondere lieden te letten, op dat dienbsp;tot versiering van’t gemeen zouden dienen, zo zal men wel bekennen dat men, alleenlijk aan de werken van anderen bouwende,nbsp;zwarelijk zeer volmaakte dingen kan maken. In dezer voegen beeldnbsp;ik my in dat de volken, die ( eertijts half wilt geweeft, en allengsnbsp;befchaafc zijnde) hun wetten met gemaakt hebben dan naar de
mate
-ocr page 23-Redenering mi’t Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;cf
Tnate dat d’ongelegentheit der misdaden en twiften hen daar toe gedwongen hebben, niet zo v/el geregelt konnen zijn als de genen, die, federt het begin dat zy vergadert zijn , d’inHellingen van enignbsp;voorzichtig Wetgever onderhouden hebben: gelijk het zeker isnbsp;dat de Staat van de ware Godsdienft, daar af God alleen de wettennbsp;gemaakt heeft, onvergelijkelijk beter dan alle d’ anderen geregeltnbsp;moet zijn. En om van de menfchelijke dingen te fpreken , ik geloofnbsp;dat, zo Sparta eertijts grotelijks gebloeit heeft, dit niet heeft ge-»nbsp;weeft uit oorzaak van y der van liaar wetten in ’t bezonder, dewijlnbsp;veel daar af zeer vfeemt waren, ja ook tegen de goede zeden ftre-den; maar om dat zy , van een alleen gemaakt zijnde', alle tot eennbsp;zelfde einde ftrekten. Ikdachtdan daedewetenfehappen der boeken , ten minften der gener, welkers redenen niet dan waarfchijne-lijkzijn, en geen ^ betogingen hebben, allengs uit de gevoelensnbsp;van veel verfcheide menichen te zamen gezet en vergroot zijnde, ^nbsp;niet zo na aan de waarheit zijn als d’eenvoudige ^ redeneringen, die b «j-een man van goed verftant naturelijk van de dingen, die zich ver-tonen, doen kan. Ik bedacht dan ook dat, dewijl wy alle kinderennbsp;hebben geweeft, eer wy mannen zijn geworden, en lange tijt doornbsp;onze = begeerlijkheden , en Leermeefters , die dikwijls tegennbsp;malkander ftreden , hebben moeten beftiert zijn, en zy beidenbsp;miflehien ons niet altijt het befte geraden hebben, het byna onmo-gelijk is dat onze oordeelen zo zuiver en beftandig zijn, als zy geweeft zouden hebben, zo wy van onze geboorte af het geheel gebruik van onze reden hadden gehad, en altijt door haur alleen geleid waren.
’t Is waar dat wy niet zien dat men alle de huizen van een flat nederwerpt, alleenlijk om die op een andere wijze te bouwen, ennbsp;de ftraten heerlijker temaken: maar men ziet dat veel menfehennbsp;hun eige huizen doen af breeken, om hen weer te bouwen, ja dat zynbsp;fomwijlen daar toe gedwongen worden, als de gebouwen in gevaarnbsp;zijn van uit zich zelven te vallen, en als de grontveften daar af nietnbsp;beftandig zijn. Naar welks voorbeelt ik my inbeeldde dat’ér ware-lijk geen middel voor een bezonder man zou zijn, om voor te nemen een Staat te hervormen , met alles van de grontveft af te veranderen , en die om te werpen om haar weer op te rechten; ooknbsp;niet het gehele lighaam der wetenfehappen, ot d’ ordening, in denbsp;fcholen opgerecht,te hervormen,om hen aan anderen te leremmaar
ik voor alle de gevoelens, die ik tot aan die tijt in mijn geloof ontfangen had, niet beter kon doen, als met ernft aan te vangen die
B nbsp;nbsp;nbsp;daar
-ocr page 24-lO R. D E S - C A R T E S
lO R. D E S - C A R T E S
t Vunda' Kunta*
i
daar uit wech te nemen, om daar na anderen, die beter zijn, of de zelfden, als ik hen aan’t rechtfnoer van de reden gepaft zou hebben,nbsp;daar weêr in te plaatfen. En ik geloofde vaftelijk dat ik door dezenbsp;middel voorfpoedig zou zijn om mijn leven veel beter te geleiden ,nbsp;dan of ik ’t opd’ oude«grontveften boude, en mijn fteunlel alleen-‘prittdpu, lijkopdefbeginfèlennam , die ik my in mijn jonkheit had latennbsp;aanraden, zonder ooit onderzocht te hebben of zy waar waren.nbsp;Want hoewel ik hier verlcheide zwarigheden bemerkte gt; zo warennbsp;zy echter niet zonder hulpmiddel, noch by de genen te gelijken,nbsp;die in de hervorming der mindere dingen, de welken’t gemeennbsp;aangaan, gevonden worden. Deze grote lighamen, neêrgeworpennbsp;zijnde, zijn al te zwarelijk weêr op te heffen, of, aan't waggelennbsp;geraakt, te weêrhouden i en der zelfder val moet nootzakelijk zeernbsp;zwaar zijn. Wyders, wat hun volmaaktheden aangaat, zo zy onvolmaakt zijn, (gelijk de verfcheidenheit alleen, die men ondernbsp;hen ziet, genoech is om te verzekeren dat’er zodanigen zijn) denbsp;gewoonte of’t gebruik heeft zonder twijffel hen grotelijks verzacht, ja ook weel daar af allengs gemijd , of verbetert , in denbsp;welken men niet zo wel door voorzichtigheit verzorgen kon; innbsp;voegen dat zy eindelyk byna altijt verdragelijker zijn , dan hunnbsp;verandering zou wezen : even gelijk de grote wegen, die tuffehennbsp;de bergen Krom en omgaan, allengs , door het veel bewandelen, zo effen en gemakkelijk worden, dat’et veel beter is hen tenbsp;volgen, dan aan te vangen recht toe aan te gaan met op de toppen der klippen te klauteren, en tot in het diepfte der dalen tenbsp;zakken.
g 'Reformi
thi
hJ\ ef»r mars»
[ Vunditt*
Ik kan dieshalven geenfins deze verwarde en ongerufte harffe-nengoetkennen, die, hoewel zy niet, noch door hun geboorte, noch door hun geluk, tot de handeling der gemene zaken geroepen zijn, echter altijt roet overv/egen bezich zijn, om enige nieuwenbsp;s hervorming daar in te maken. En indien ik dacht dat’er in dit ge-fchrift het minfte ding. was, door ’t welk men my van deze zotheitnbsp;verdacht kon houden , zo zou ik ongaerne lijden dat het in’t lichtnbsp;quam Mijn voorneemen heeft zich nimmerwyder uitgeftrekt ,alsnbsp;te trachten mijn eige gedachten tehervormen, en op een' gront-veft, die geheel de mijne is, te bouwen. Indien ik, enigfins beha-VExMfUr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werk fcheppende, ’t voorbeelt daar af aan u vertoon ,
zo wil ik echter daarom niemant raden dat te volgen. De genen, die van God met zijn jonften beter begaaft zijn, zullen millchiennbsp;hoger voorncemens hebben: maar ik vrees dat dit alreê te ftout
voor
-ocr page 25-Redenering van't Beleed,
Voor veel is. Het enig befluit van zich van alle lt;ie i gevoelens t’ont' i Haan, die men te voren in zijn geloof ontfimgen heeft, behoortnbsp;niet van yder gevolgt te worden. En de hele werrelt bellaat bynanbsp;alleen uit tweederhandc quot;vernuften, aan de welken dit geenfinsnbsp;paft : te weten der gener, die, zich gaauwer achtende dan zynbsp;zijn, zich niet konnen wachten van hun oordelen te verroekelo-zen, en niet genoech gedult hebben om alle hun gedachten by ordening te beleiden ; en hier af kooint ’et dat, zo zy eens de vryheitnbsp;hadden genomen om van de ™beginfclen, die zy ontfangen heb- mVrimifU,nbsp;ben, te twijffelen, en van de gemene weg af te wijken , zy nimmernbsp;het voetpad, dat men kiezen moet om rechter te gaan, zoudennbsp;konnen houden, en dat zy alle hun leven verdoolt zouden blijven:nbsp;en der gener, die, reden of zedigheit genoech hebbende om t’ oordelen dat zy min beqnaam zijn om 't ware van ’t vallche t’ onder-fcheiden, dan enige anderen, van de welken zy onderwezen konnen worden , zich zelven eer behoren te vernoegen met de gevoelens van deze anderen te volgen, dan zelven boeter gevoelens tenbsp;Zoeken.
(14,
Wat my aangaat, ik zou zonder twijfFel van ’t getal dezer leften zijn geweeft, zo ik nimmer niet dan een enig meefter had gehad, ofnbsp;zo ik de quot; verfchillen, die van alle tijden onder de gevoelens der nnbsp;geleertften geweeft hebben, niet geweten had. Maar na dat ik innbsp;de fcholen geleert had dat men niets zo vreemt en weinig geloof-felijk bedenken kan , ’t welk niet van iemant der Wijsbegerigennbsp;gezegt is; dat ik in ’t reizen bekent had dat alle dc genen, die gevoelens hebben, de welken grotelijks tegen d’ onzen ftrijden, daarnbsp;om niet woeft en onbefuift zijn,maar veel van hen zo grote of meernbsp;reden dan wy gebruiken ; dat ik aangemerkt had hoe veel een zelfde menfeh, met zijn zelfde geeft, lêdert zijn kintsheit onder denbsp;FranfchenofDuitfehen opgev’oed zijnde, van’t geen verfchilt,nbsp;’twelkhy wezen zou, zo hy altijt onder de Sinefen of Kanibalennbsp;gcleeft had ; en hoe, tot aan de gedaanten onzer klederen, het zelfde ding, dat ons over tien jaren behaagt heeft, en dat ons miflehiennbsp;nog eer tien jaren behagen zal, nu fporeloos en belagchehjk aan onsnbsp;fchijnt, ja zo, dat de gewoonte en voorgang ons meer aanraad, dannbsp;enige zekere kennis; en dat echter de mcerderheit der ftemmennbsp;geen gcnoechfaam bewijs voor de waarheden is, die een weinignbsp;^'^aar t’ ontdekken zijn, om dat het waarfch ij nel ijker is dat eennbsp;^•^nreh alleen hen gevonden heeft, dan een geheel volk: zo konnbsp;ik nieniant verkiezen, welks gevoelens, zo my dacht, boven die
B 2 nbsp;nbsp;nbsp;van
-ocr page 26-Ï2
GVrojc^fttm, p Methodic,
q VhiUfo-
phia. t Lo/iCit.
s Matkema^-tica,
t Analyps^
V Geometrie,
X' jdï^ehra, y Logica.nbsp;%Syllogifmi,nbsp;a InpruOiis^nbsp;nes.
b yinalyjisf C Ahehra,
d Figurx,
C Imagina-tio.
R. Des-Cartes
van Ü’anderen behoren geftelt re worden i en ik vond my als gedwongen om aan te vangen my zelf te geleiden.
Maar ik , als een man , die alleen , en in de duifterniflen wandelt, befloot zo langfamelijk te gaan , en in alle dingen zo grote omzich-tigheit te gebruiken, dat, fchoon ik niet dan zeer weinig vorderde,nbsp;ikmy ten rainften van vallen wel wachten zou. Ja ik wilde nietnbsp;beginnen een der gevoelens, die eertijts in mijn geloof haddennbsp;kennen influipen, zonder door de reden daar in gebracht te zijn,nbsp;geheel te verv/erpen, voor dat ik te voren tijts genoech befteed hadnbsp;om het ° bewerp van’t werk, dat ik aanving , te maken, en het warenbsp;p Beleed te zoeken,om tot de kennis van alle dingen te komen,daarnbsp;toe mijn verftant bequaam zou zijn.
Ik , jonger zijnde , had my een weinig , onder de delen van de *3 Wijsbegeerte,in de ¦¦ Redenkund, en onder de ^ Wiskundige dingen , in 'd’ Ontknoping derMeetkunftenaars, en in de ^ Stelree-gelgeoefFent; driekunftenofwetenfehappen, die, zoHfeheen,nbsp;iets tot mijn voorneemen behoorden toe te brengen. Maar ik, dienbsp;onderzoekende, bemerkte dat, zo veelde gt;'Redenkunft aangaat,nbsp;haar * fluitreedenen, en ’t meelte deel van haar andere “ onderwijzingen meer dienen om aan anderen de dingen , die men weet, tenbsp;' verklaren,of,gelijk de kunfl; van Lullius,zonder oordeel van dedin-gen te fpreken,die men niet kent, dan om zelfben te leren. En hoewel zy warelijk veel zeer ware en goede leringen in zich begrijpt,nbsp;zo zijn’er echter zo veel anderen onder vermengt , die of hinderlijk , of overtollig zijn , dat ’et byna Zo zwaar is die daar afnbsp;tefcheiden, als een Diana ofMinerva van een blok marmerfteen,nbsp;dat noch niet in’t ruig behouwen is,te maken. Voorts^watd’Ont-knoping der Ouden,en de Stelreegel der nieuwen aangaat, bchal-ven dat zy zich niet uitftrekken, dan tot zeer afgetrokke dingen, ennbsp;diabuiteir alle oeffening ftrekken, zo is d’eerfle akijt zo gebondennbsp;aan d’aanmerking der‘'geftalten , dat zy’t verdant niet kan oefFe-nen, zonder®inbeelding grotelijks te vermoejen; en in de ledenbsp;heeft men zich zodanig aan zekere regels, en aan zekere tekens onderworpen , dat men daar af een verwarde en duiftere kunft maakt,nbsp;die de geeft belemmert', in plaats van een wetenfehap, die hem oef-fenen zou. Dit was d’ oorzaak dat ik bedacht dat men enige anderenbsp;middel moeft zoeken , die, de voordeelen dezer drie in zich begrijpende , van hun gebreken vry was. En gelijk de menigte der wetten dikwijls verontfchuldigingen aan de misdaden verzorgt, jazo,nbsp;dat een Staat veel beter geregelt is, als zy gt; z.eer weinig zijnde, daar
zeer
-ocr page 27-Redenering VAn't Beleed, nbsp;nbsp;nbsp;*3
2eer naau onderhouden worden; zo geloofde ik dat, in plaats van dit groot getal der regelen, daar af de fRedenkunft te zaraen ge-fEi^ic».nbsp;zet IS, ik aan de vier volgende genoech zou hebben, indien ik alleenlijk een vaft en beftandigbelluit nam van niet eens te mifien in hennbsp;V/aar te nemen.
D’eerfte was nimmer enig ding voor waar aan te nemen, ’twelk ik niet klaarblijkelijk kende zodanig te zijn 3 dat is, zorgvuldiglijknbsp;de verhaafting,en veryling telchuwen,en niets meer in mijn oordelen te begrijpen, dail’t geen, ’t welk zich zo klarelijk en gnderfchei-delijk aan mijn verflant zou vertonen, dat ik geen oorzaak zou heb-be n om dat in twijffel te trekken.
De tweede was yder van deze zwarigheden , die ik onderzoeken zou, in zo veel delen te verdelen, als gefcheiden kan, en als nodignbsp;zou zijn om hen beter op te loflèn.
De darde was mijn denk’ngen in ordening te geleiden, met te beginnen by d’ eenvoudigfte voorwerpen, en degenen,dielichtft te kennen zijn,om allengs, als by trappen, tot de kennis der gener, dienbsp;meeft tc.zamengezet zijn, te klimmen, en ook met ordening ondernbsp;de genen te ftellen , die naturelijk d’een niet voor d’ ander gaan.
En de lelie op alles zo wel te merken, en dat zo naaukeuriglijk over te zien, dat ik verzekert was van niets achter te laten.
Deze lange ketenen van gehele eenvoudige en gemakkelijke redenen,die de s Meetkunftenaars gemenelijk gebruiken, om rot hun s zwaarlle •'betogingen te geraken, hadden aan my middel gege-ven, om my in te beelden dat alle de dingen , dicinde kennis der .nbsp;menfehen konnen komen, malkander op een zelfde wijze volgen,nbsp;en dat 'cr, indien men zich alleenlijk onthoud van iets daar af voornbsp;waar te houden, dat het niet is, en indien men altijt d’ordening behoud, die men behoeft, om hen, ’t een na’t ander, af te leiden, geennbsp;Zo verre af gelegen zijn , tot de welken men eindelijk niet kan komen, en geen zo verborgen, die men niet ontdekt. Ik had geennbsp;grote zwarigheie met te vinden van welkers onderzoek ik behoorde te beginneiipvant ik will alreê dat zulks van d’eenvoudigften,ennbsp;van de gemakkelijkllen om te bekennen moeft gefchieden. Ik dan,nbsp;aanmerkende dat onder alle de genen, die voor dezen de waarheitnbsp;in de wetenfcliappen gezocht hebben, de ’ Wiskunllenaars alleen ï uathema-enige betogingen, dat is enige zekere en blijkelijke redenen, heb-konnen vinden, twijffelde niet of zy hebben dit door deze zelf-den onjerzocht , hoewel ik geen andere nuttigheit daar, af verhoopte , dan dat zy, mijn verftant zouden gewennen tot zich met
14
R. Des-Car
1 $cuntU*
mMathema-
tica.
n OijeSIa, o l^ropirth-
p %ttbjeSIa,
tCharaSle^
ras.
s ofnafyfis ^tmctrica.
t Vrtcepta.
V Arif^mc-tica,
X Jéiiiitii,
waarheden te voeden, en zich niet met valfche redenen te vernoegen. Ikwas echter niet gezint om te trachten alle deze bezondere ^ wetenfehappen, die mengemenelijkquot;'Wiskundigen noemt, tenbsp;leren: en ik,ziende dat, fchoon hun quot; voorwerpen verfcheiden zijn,nbsp;zy echter alle overeenkomen , vermits zy daar in niets anders aanmerken dan de verfcheidc overëenkomingen, of° evenredigheden,nbsp;die daar in gevonden worden, dacht dat het beter was dat ik alleenlijk deze evenredigheden in ’t algemeen onderzocht, en zonder dienbsp;t’ onderftollen , dan in p d’ onderwerpen, die dienen zouden om denbsp;kennisdaaraflichtervoormy temaken, ja ook zonder hen enig-üns daar aan te verbinden, om hen daar na zo veel te beter aan allenbsp;d’anderen,mct de welken zy zouden overeenkomen, te gebruiken.nbsp;Voorts, dewijl ik bemerkte dat ik, om hen te kennen, fomtijts zounbsp;behoeven henyder in kbezonder t’ aanmerken, en fomtijts ook alleenlijk t’ onthouden, of hen veel te zamen begrijpen , zo dacht iknbsp;dat ik, om hen beter in’t bezonder t’aanmerken , hen in a lijnen behoorde te ftellen,om dat ik niets eenvoudiger vond,noch dat ik on-derfcheidelijker aan mijn inbeeldingen zinnen kon vertonenjmaarnbsp;dat ik,om hen te behouden,of veel gelijk te begrijpen, hen door zekere merken, de korcflen, die men vinden kon , moell verklaren,nbsp;en dat ik door deze middel al het befte van de * meetkundige Ontknoping , en van de Stelreegel zou ontkenen, en alle de gebreken,nbsp;van d’ een door d’ ander verbeteren.
En zeker, ik dar zeggen dat de naerftige waerneeming van deze weinig ' leerreegels , die ik verkozen had , zodanige lichtigheitnbsp;aan my gaf om alle de verfchillcn, in de welken deze twee we-tenfehappen zich uitftrekken , t’ ontwarren, dat ik in'twee of drienbsp;maanden, die ik hefteed de in hen t’onderzoeken, (van d’eenvou-digften en algemeenften begonnen hebbende; en yder waarheir,nbsp;die ik vond , was my een regel, die my daar na diende om anderennbsp;re vinden ) niet alleenlijk veel vond , die ik eertijts zeer zwaarnbsp;geoordeelt had ; maar my dacht ook op't einde dat ik bepalen kon,nbsp;zelf in de genen, die ik nier vvift, door welke middelen, en hoe verre het mogeüjk was hen op te lofl'en. Ik zal millchien hierin nietnbsp;zeer verwaant fchijnen, zo men aanmerkt dat, dewijl ’er niet meernbsp;dan een waarheit van yder ding is, de geen, die haar vind, zo veelnbsp;daar afweet, als men daar afweten kan. Tot een voorbeelt, eennbsp;kint, in de Rekenkunft onderwezen ,een optelling volgens zijnnbsp;regelen gemaakt hebbende, kan zich verzekeren van, aangaandenbsp;d’inhout, die hy zocht, al’t geen gevonden te hebben, dat des men-
fchen
Redeneringen van’t Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;IJ
fchen geeft zou konnen vinden. Want het beleed, datdeware ordening leert volgen, en naarftiglijk alle d’omftandighcden vannbsp;’t geen, daumen zoekt, tellen, begrijpt al*! geen, ’t welk zekerheitnbsp;aan de regels van de Rekenkunft geeft.
ad^rincipiA, b Vhtlojo-
phtM.
c^rincipia^
d '^reciptiA^ tio.
s ijTntUifA-
tftf.
Maar’t geen, ’t welk van dit beleed my tneeft vernoegde, was dat ik daar door verzekert was van in alles mijn reden te gebruiken,nbsp;indien niet volmaaktelijk, ten minften op ’t befte dat in mijn machtnbsp;Was. Daar by gevoelde ik, in ’t gebruiken van dit beleed , dat mijnnbsp;geeft zich allengs gewende tot zijn voorwerpen klarelijker en on-derfcheidelijker t’ontfangen, en dat ik, hem aan geen bezonderenbsp;ftoffe onderworpen hebbende,my overreedje dat ik hem zo nutte-lijk tot de zwarigheden der andere wetenfehappen zou aanleggen,nbsp;als ik in dien van de ^Stelreegel gedaan had. Niet dat ik echternbsp;daarom alle degenen,die zich zouden vertonen, darde aanvangen;nbsp;want dat zou ook tegen d’ordening, die dit beleed voorfchrijft,nbsp;geweeft hebben: maar ik,acht genomen hebbende dat hun»begin-lèlen alle van de Wijsbegeerte ontleent moeften zijn, in de welkenbsp;ik noch geen zekere' beginfelen vond, dacht dat ik voor al trachten moeft die daar op te rechten, en dat •, dewijl dit het gewichtig-fte ter werrelt was, en daar de verhaafting en' veryling meeft tenbsp;vrezen waren, ik niet moeft aanvangen zulks te volbrengen voornbsp;dat ik een ouderdom bereikt had, die rijper was dan de geen vannbsp;drieëntwintig jaren, die ik toen had, en voor dat ik te voren veelnbsp;tijts hefteed had in my daar toe te bereiden, zo met uit mijn geeftnbsp;alle de quadcgevoelens uit te roeijen , die ik daar voor die tijt ont-fangenhad, als met veel ervareniflen te vergaderen, op dat dienbsp;daar na de ftoffe mijner redeneringen zouden zijn, en met my altijtnbsp;in f’t beleed t’oeffenen, dat ik aan my voorgefchreven had, omnbsp;my meer en meer daar in te beveiligen.
Darde Hooftdeel.
Yders,gélijk dc genen,die een n'ieu huis,in plaats van ’t geen,dat zy bewonen, willen bouwen, niet alleen-ligk’t oude eerft neêrwerpcn, en zich van bouftoffennbsp;en van “bou meefters ver zorgen,of zig zelf in de '’bou -
kunftoeftënen, en zorgvuldiglijk ontwerp daar af
ma'
-ocr page 30-ló
R. Des-Cartes
tritam fslicinbsp;a Ethica»
maken j maar zich ook van een andere woning verzien, daar in Zy, terwijl het ander gebout word, bequamclijk gehuisveft konnennbsp;zijn: zo maakte ik, om in mijn werken niet vlot en wankelbaar tenbsp;zijn, terwijl de reden my verplichtte onzceker in mijn oordelen tenbsp;wezen, en om in die tijt ook zo zaliglijk»als ik kon, te leven, eennbsp;Zedekunft voor die tijt, die alleenlijk in drie of vier regels beftonr,nbsp;die ik aan u deelachtig wil maken.
C Opinto,
ïgt;A£lio ce-
D’ eerftegrontreegel was, de wetten en gewoonten van mijn lant te gehoorzamen, en llantvaftelijk die Godsdienft te bewaren ,nbsp;in de welk God de genade, van federt mijn kintsheit daar in onderwezen te zijn, bewezen heeft, en my in alle andere dingen te bellieren volgens de bezadigtlle, en minilfporelofe gevoelens, die ge-menelijk door de beftgcvoelenden der gener, met de welken ik tenbsp;leven zou hebben, in’t gebruik aangenomen waren. Want ik, vannbsp;toen af beginnende mijn eige ® gevoelens voor niets t’ achten, omnbsp;dat ik die alle onderzoeken wilde, was verzekert van niet beter tenbsp;konnen doen, dan de genen van de beftgcvoelenden te volgen 5'ennbsp;hoewel ’er miflehien zo verftandige menfehen onder de Perfianennbsp;of Sinefen zijn, als onder ons, zo dacht my echter dat 'et het nutftenbsp;was my naar de genen te regelen, met de welken ik te leven zounbsp;hebbenden dat,om te weten welken hun gevoelens warelijk waren,nbsp;ik eer op’t geen,dat zy deden, dan op’t geen, dat zy zeiden gt; moefi:nbsp;acht nemen, niet alleenlijk om dat’ er in t bederf onzer zeden weinig lieden zijn, die alt geen, dat zy geloven , willen zeggen, maarnbsp;ook om dat veel zelven zulks niet weten; want dewijl de ^doeningnbsp;derdenking, door’t welk men enig ding gelooft, van de genenbsp;vcrfchilt, door de welke men bekent dat men’t gelooft, zo zijn zynbsp;dikwijls d’een zonder d’ander. Onder veel gevoelens, gelijkelijknbsp;aangenomen, verkoos ik fleets de bezadigtften, zo om dat die al-tijt de bequaamften tot het gebruik, en waarfchijnelijk de beftennbsp;zijn, vermits alle overdaat gemenelijk quaat is , gelijk ook omnbsp;minder van de ware weg af te wijken , indien ik doolde, danofik,nbsp;een der uitterften verkozen hebbende, d’ander had behoren re volgen. Ik fleldebezonderlijk onder d'overmaat alle beloften, doornbsp;dewelken men iets van zijn vryheit afneemt: ik verwierp echternbsp;niet de \vetten, die, om in d’onftantvaftigheit der zwakke geeftennbsp;te verzorgen, toelatcn , als men enig goed, of, tot zekerheit vannbsp;de handel, enig middelbaar voorneemen heeft, darmen beloftennbsp;of bedingen maakt, die verplichten daar by te blijven; maar dewijl ik ter werrelt niets zag, dat akijt in een zelfde ftaat blijft, en
dat
-ocr page 31-Redenering van ’ïBeleeo. nbsp;nbsp;nbsp;ly
eatikvoormy in'tbezonder aan my beloofde mijn oordelen meer Cn meer te volmaken , en die niet erger te doen worden, zo zou iknbsp;gemeent hebben een groot misdrijf tegen ’t goed verftani te doen ,nbsp;Zo ik, om dat ik toen iets goet keurde, my verplicht had dat nochnbsp;daar na voor goet t’ achten, als het mifTchien ophouden zou goet tenbsp;Zijn , of ais ik ophouden zou het zodanig t’ achten.
Mijn tweede regel was zo vaft en beflandig, als my mogelijk Zou zijn, in mijn doeningen te blijven, en niet min flantvaftelijknbsp;de twijffelachtigfte gevoelens te volgen, als ik eens een befluitnbsp;daaa op genomen had, dan of zy zeer zeker hadden geweeft. Iknbsp;Volgde hier in de reizigers, die, zich in enig bofch verdoolt bevindende, niet met nu hier en dan daar te zwerven, moeten dwalen , noch min in een plaats blijven, maar altijt zo recht, als zynbsp;konnen, naar een zelfde zijde gaan, en niet om zwakke redenen vannbsp;hun genome ftreek afwijken, fchoon mifichien in’t begin het geval alleen hen die heeft doen verkiezen: want hoewel zy door dezenbsp;middel niet recht naar de plaats gaan, daar zy begeren, zo zullennbsp;Zy ten minften eindelijk ergens komen, daar zy waarfchijnelijknbsp;beter zullen zijn, dan in’t midden van een bofch: zo ook, dewijlnbsp;de doeningen van’t leven dikwijls geen uitftel lijden zo is’t eennbsp;zeer zekere waarhiet dat, als het niet in ónze macht is de waarach-tigfte gevoelens l’onderfcheiden, wy de genen, die de waarfchij-nelijkflcn zijn , behoren te volgen : ja fchoon wy geen meer waar-fchijnelijkheit in ’t een , dan in ’t ander bemerkten , ZO mOCtCn Wy
echter een van beide verkiezen, en dat daar na aanmerken, niet als twijffelachtig,voor zo veel d^t met het gebruik overeen komt.maarnbsp;als zeer waarachtig cn zeker, om dat de reden, die ons daar toe heeftnbsp;doen befluiten , zodanig is. En dat was fèdert machtig om my vannbsp;alle berou en knaging te verloflen, de welke gemenelijk de gewetens dezer zwakke en waggelende geeften pijnigen , die zich on-flantvaftelijk laten leiden tot de dingen als goet aan te nemen, dienbsp;zy Icdert quaat oordeelen.
Mijn darde regel was te trachten altijt eer my zelf, dan s’tge-Val, te verwinnen, en eer mijn begeerten, dan ^d’ordening des werrelts te veranderen; enin’t algemeen my te gewennen tot tenbsp;geloven dat’er niets is, ’t welk geheel in onze macht is, als onzenbsp;’denkingen; in voegen dat, alswyin de dingen, die buiten onsnbsp;2.’jn , onze beft gedaan hebben, al't geen, ’twelk gebreekt, omnbsp;ons te doen tot een goed einde te komen, ten opzicht van ons vol-komelijk onmogelijk is. En dit alleen fcheen my genoech om my
C nbsp;nbsp;nbsp;te
-ocr page 32-D E s - C
1 IntfUcStn.
O Fhtïofi-jphUt
te beletten voortaan iets te begeren, datik niet verkreeg, en by . gevolg om iny vernoegtte maken. Want dewijl onze k wil naturelijk zodanig is, dat hy niets begeert dan’t geen, ^twelkonznbsp;1 verllant in eniger wijze als mogelijk aan hem vertoont, zo isnbsp;’t zeker dat, indien wy alle de goederen, die buiten ons zijn, alsnbsp;gelijkelijk buiten onze macht geftelt aanmerken , wy niet meernbsp;treurig zullen zijn van dat wy de genen niet hebben , die aan onzenbsp;geboorte verplicht fchijnen, zo wy zonder onze fchult daar af berooft zijn, als van dat wy de koninkrijken van SinacnMexikonbsp;niet bezitten, endatwy, van noot deucht makende , gelijk mennbsp;zegt, niet meer zullen begeren gezont te wezen als wy ziek zijn,nbsp;of vry te wezen als wy gevangen zijn, dan wy nu begeren ligha-¦saMeditnih, mcn van ZO onvergankelijke ftoffe, als de diamanten, of vleugelen om te vliegen, gelijk de vogels, te hebben. Maar ik beken datnbsp;men een lange oefFening, en een m bedenking, die dikwijls herhaalt is, behoeft om zich te gewennen tot alle dingen dus van dienbsp;zijde t’ aanfehouwen: en ik geloof dat hier in voornamelijk de geheimenis dezer Wijsbegerigen befl:ont,die eercijts zich uit de heer-• fchappy van ’c geval hebben konnen onttrekken, cn, ondanks denbsp;pijnen enapmoede j met hun góden om de zaligheit twiften. Wantnbsp;zy, gcduriglijkbezieh met dc palen c’aanmerken , diehenvandenbsp;natuur yoorgefchreven waren , overreedden zich zo volmaaktelijknbsp;dat’er niets in hun vermogen was-, dan hun n gedachten, dat ditnbsp;alleen genoech was om hen te beletten enige genegentheit totnbsp;andere dingen te hebben ; enzy waren zo volkome meefters vannbsp;deze gedachten , dat zy daar in enige reden hadden om zich rijker, machtiger, vrijer en gelukkiger t* achten, dan lemant vannbsp;d’ andere menfehen, die ,deze o Wijsbegeerte niet hebbende, nimmer zo volkomelijk over al’t geen, dar zy willen, gebieden, hoenbsp;zeer zy ook van de natuur , en van ’t geval bejonftigt konnennbsp;wezen.
p Etws,. Totbefluit van deze p Zedenkunll bedacht ik dc verfcheide qbe-qüwf.itw- bigbeden , die de menfehen in dit leven hebben, t’overzien, om te trachten de befte te kiezen ; en, Zonder dat ik iets van de bezigheden der anderen wil zeggen, ik dacht dat ik niet beter kon doen,nbsp;dan my by de genen te houden , d.aar in ik ray bevond j dat is, mijnnbsp;geheel leven te hefteden in mijn reden t’ oeffenen , en my zo veel,,nbsp;als ik zou konnen, in de kennis der waarheit te vorderen, volgensnbsp;het '¦ beleed, dat ik my voorgefchreven had. Ik had zo uitneemen.nbsp;devernoegingen beproeft federt dat ik begonnen had my vim dit
beleed
-ocr page 33-Hcdemin^en Fm '( Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;*9
beleed te dienen, dat ik geloofde dat men in dit leven geen zoeter noch oprechter beproeven kon ; en vermits ik daar door dagelijksnbsp;enige waarheden ontdekte , die my gewichtig genoech , en innbsp;’t gemeen by d’andere menfehen onkundig fchenen, zo vervuldenbsp;de vernoeging, die ik’er afhad, mijn geeft zodanig, dat al’t overige my niet aanging; behalvendatde drie voorgaande regels nietnbsp;geveft waren, dan op ’t voonecraen , dat ik had, van voort tenbsp;Varen in my’t onderwijzen. Want dewijl God aan yder van onsnbsp;enig licht heeft gegeven, om 't ware van ’t valfche t’onderfcheiden,
Zo kon ik niet geloven dat ik my met de gevoelens van een ander een enig ogenblik behoorde te vernoegen , indien ik my niet voor-geftelt had mijn eige oordeel te gebruiken in die t’onderzoeken alsnbsp;het tijt zou zijn : ja ik zou , met die te volgen , my niet vannbsp;® (chroom hebben konnen ontdaan , zo ik niet gehoopt had dat *nbsp;ik daar door geen gelegentheit zou verliezen, om beter te vinden ,nbsp;indien ’er beter waren. Eindelijk , ik zou mijn begeerten niet hebben konnen bepalen,noch vernoecht wezen, iadien ik niet een wegnbsp;gevoJgt had, door dc welk ik, wanende verzekert te wezen van de .nbsp;verkrijging van alle de tkenniften , tot de welleen ik bequaam zounbsp;zijn, van gelijken ook meende verzekert te wezen van de verkrijging aller ware goederen , die ooit in mijn macht zouden zijn.nbsp;¦Want dewijl onze wil zich niet beweegt tot enig ding te volgennbsp;noch te vlieden, dan naar onzverftanc dat goet of quaat aan hemnbsp;vertoontjZo is't genoech , welf oordelen om wel te doen, en t beft,nbsp;dat men kan, t’oordelen, om ook zijn beft te docn, datis, om allenbsp;de deuchden te verkrijgen en gelijkelijk alle d’ andere goederen, die ©nbsp;men verkrijgen kan; en als men zeker weet dat men die verkregennbsp;heeft, zo zal men niet millen in vernoegt te wezen.
Nadarikmy dus van deze regels verzekert, en he»', met de waarheden van ’r geloof, die altijt de voorften in mijn vertrouwennbsp;geweeft hebben , waargenomen had, zo oordeelde ik dat ik, zonbsp;veel h overige mijner gevoelens aangaat, vryelijk mogt aanvangen my daar af t’ ontdaan. En vermits ik verhoopte dat ik dit beternbsp;volbrengen zou als ik by de menfehen verkeerde, dan als ik langer inde ftoof beftoten bleef, daar ik alle deze gedachte had gehad, zobegafikray weêr tot reizen eer de winter noch wel ge-'^‘ndigt wasj Ik dcê dan in de negen volgende jaren niets anders,nbsp;dan hier en daar in de werrelt om rollen, en trachtte eer een aan-fchouwer, dan een fpeelder in alle de toonneelfpeelen , die daar innbsp;gefpcelt Worden, le wezen; en ik, in yder zaak bezonderlijk her-
C z nbsp;nbsp;nbsp;den.
-ocr page 34-2.Q R. D E S - C A R T E S
2.Q R. D E S - C A R T E S
y^fopoftit^
nes,
X Conj(^ft~
TS,
4 Ohftrvs» thnes^nbsp;b Experiew-ti£,
t MfthodM*
denkende wat haar verdacht kan maken , en aan ons gelegentheic geven van ons te misgrijpen, roeide ondertuUchen uit mijn geeftnbsp;alle de dolingen uit, die’er tevoren ingeflopen konnen zijn. Iknbsp;volgde echter niet de Skeptifchen, die nier twijffelen dan om tenbsp;twijffelen,en die altijt zonder befluit begeren te zijn : in tegendeel,nbsp;alle mijn oogwit ftrekte niet dan om my te verzekeren, en de rulle aarde en ’t zant wech te graven, om de fteen of klai te vinden.nbsp;Dit gelukte my zeer weI,zo my dunkt, vermits ik, terwijl ik trachtte de valsheit of onzeekerheit der voorftellingen, die ik onderzocht, niet door zwakke* gillingen, maar door klare en zekerenbsp;y redeneringen, t’ ontdekken, geen zo twijffelachtigen vond, ofnbsp;ik trok’er altijt enig* befluit uit, dat zeker genoech was, fehoonnbsp;iCimcittf». het niets dan dit geweeft had, dat het niets zeker in zich begreep.nbsp;En gelijk men, een oud huis af breekende, gemenelijk d’afgebrokenbsp;Hukkenbewaart,op dat zy dienen zouden tot een nieuw gebou daarnbsp;afte timmeren j zo maakte ik» in alle de genen van mijn gevoelensnbsp;te vernietigen, die.ik oordeelde qualijkgegrontveft te zijn, ver-fcheide* waarneemingen , en verkreeg veel ervarentheden, dienbsp;my federt gedient heb^ben om anderen, die zekerder zijn,. daar afnbsp;temaken. Wyders, ik volhardde altijt in my in *’t Beleed, dat iknbsp;my voórgefchreven had , t’oeffenen. Want behalven dat ik my be-vlijtigde in’t algemeen alle mijn gedachten naar des zelfs regelennbsp;tebeleiden, zo behield ik van tijt tot tijt enige uren voor my, dienbsp;ik bezonderlijk befteedde om haar in de zwarigheden van denbsp;Wiskunft te gebruiken, ofin enige andere kommerlijkheden , dienbsp;ikbynametde genen der® Wiskundigen gelijk kon maken , metnbsp;Tprinc fu. heil vaH allc de^beginfelcn dcr aiidcrc wecenfehappen, die ik nietnbsp;beftandig genoech vond, los te maken: gelijk gy zien zult dat ik.nbsp;in veel gedaan heb, die in dit boek verklaart worden, In dezernbsp;voegen, zonder in fchijn anders te leven als de genen, die, geennbsp;bezigheit hebbende,dan een zoet en eenvoudig leven over te brengen, zichbenaerftigen met de geneuchten van de zonden af tenbsp;icheiden, en die, om hun ledige tijt zonder verdriet te verflijten ,nbsp;alle vermakingen , die eerlijk zijn , gebruiken, liet ik niet af vannbsp;in mijn voorneemen voort te varen , en in de kennis der waarheit tenbsp;vorderen, miflehien meer dan ofik neits gedaan had , dan boekennbsp;te lezen, ofmet geletterde lieden te verkeren.
g Ffinda* ntCTtté,
Doch deze negenjaren verliepen eer ik noch zijde gekozen had aangaande de zwarigheden, die gemenelijk onder de geleerdennbsp;betwiftreedent worden, cneerikhad begonnen de sgrontveften
vrn
-ocr page 35-hfhiUfi-
phl».
enige zekerder ^Wijsbegeerte, dan de gemene, te zoeken.
kiden heb konnen leven, als in
de heimelijkfte wilderniflên.
En’t voorheek van veel uitfteekende verftandcn, die, te voren het voorneetnen daartoe gehad hebbende, daar in, zo my docht,nbsp;niet gelukkig hadden geweelï, deê my daar in , zo veel zwarigheden inbeelden, dat ik ’j raiflchien noch niet zo haaft zou hebbennbsp;darren aanvangen , zo ik niet gezien had dat enigen alreê ’t geruchtnbsp;deden lopen, dat ik zulks bekomen had. Ik kan niet zeggen waarnbsp;op zy dit gevoelen veftten; en indien ik door mijn rede ten iets daarnbsp;toe geholpen had, zo moet dit eer geweeft zijn met hetgeen, datnbsp;iknietwift, openhartiglijkertcbelijden, dan de genen gemene-lijk doen , die zich een weinig in de boeken geoefFent hebben, ennbsp;miflehien ook met het vertonen der redenen, die ik had, om vannbsp;veel dingen, die van d’ anderen voor zeker gehouden wierden, tenbsp;twijffelen, dan met my van enige ^ wetenlchap te beroemen. Maar ; D,5ró„,.nbsp;ik, moed genoech hebbende om niet te willen dat men my voornbsp;een ander nam, dan ik was, dacht dat ik door alle middelen trachten moeft my tot d’ achting, die men aan my gaf, waerdig te ma- ,nbsp;ken. Enk is nu elfen acht jaren geleden dat deze begeerte my beflui-ten deê om my van alle de plaatfen, daar ik kennis kon hebben , tenbsp;verwijderen, en my hier in een lant te vertrekken, daar de langdu-righeit van d’oorlog zodanige ordeningen heeft doen oprechten,nbsp;dat de heiren , die men daar onderhoud, niet fchijnen te dienen,nbsp;dan om te maken dat men daar de vruchten van de vrede met zonbsp;veel te meer zekerheit genieten zou,en daar ik.onder’t gedrang vannbsp;een groot volk , dat zeer werkelijk is, en zich meer met zijn eige Zaken bemoeit,dan nieusgierig naar de genen van een ander is, zonder,nbsp;gebrek van enige der gerijftelijkhedpi te hebbenjdie in de volkrijk-fte Heden zijn, zo een faam en afgefeneie
OOFTDEEL.
Redenen , door de welken hy ^ de wezentlijkheit van God, k en van de menfchelijke ziel hewijfl; ’t welk de gront^nbsp;vejlen van zijn ' Overnatuurkunde zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 uttafij.
ftca,
K weet niet of ik u met d’ eerfte bedenkingen,die ik daar gehad heb, behoor t’onderhouden,. want zy zijn »“•nbsp;zo''overnatuurkundigenongemcen,dat zy miflehiennbsp;niet naar de fmaak van alle de werrelt zullen wezen.lk fut,
az
Cartes
O Scufi
p Ratieti-naft.
K\GtomttriA T Paralo
s Dmori' Jlratimcs,
vind my echter in eniger wijze gedwongen daar af te fpreken, op dat men kan oordelen of de grontveflen, die ik genomen heb , be-ftandig genoech zijn. Ik had van over^nge tijl: aangemerkt dat, zonbsp;veel de zeden aangaar,hec fomtijts nodig is gevoelens te volgen, dienbsp;men weet dat zeer onzeeker zijn, even als oftyontwijffelijk waren,nbsp;gelijk hier voor gezegt is. Maar vermits ik toen begeerde alleenlijknbsp;in’t onderzoek van de waarheitbezich te zijn, zo dacht ik dat iknbsp;geheel ftrijdig moeft doen, en al’t geen, daar in ik my de minflenbsp;twijffeling zou konnen inbeelden, als volkomelijk valfch te ver-wierpen, om tezienof’erdaarnanietietsin mijn geloof zou blijven , ’t welk in’t geheel ontwijftelijk was. Dieshalven , dewijl onzenbsp;° zinnen ons fomtijts bedriegen, zo onderfleldc ik dat’er geen dingnbsp;zodanig is, alszy’tons doen inbeelden. En dewijl'er menfehennbsp;zijn, die zich in p ’t redeneren misgrijpen, zelfs in d’ eenvoudigftenbsp;dingen van de Meetkunft, en daar in ^ wanfchikkeltjke befluitin-gen maken, zo verwierp ik, oordelende dat ik zo \vel, als iemantnbsp;anders, onderworpen was te mifl'en , als valfch alle de redenen , dienbsp;ik te voren voor zekere * betogingen genomen had. Eindelijk, dewijl ik aanmerkte dat alle de zelfde gedachten, die wy hebben alsnbsp;wy wakker zijn,ons ook konnen aankomen als wy dromen, zondernbsp;dat ’er dan enige waar is. zo befloot ik te verdichten dat alle de dingen , die my ooit in de geeft gekomen zijn.. niet meer waar warennbsp;tmftmtt. dan de ^ bedriegerijen mijner dromen.Maar tetftont daar na merktenbsp;ik dat, terwijl ik dus wilde denken dat alles valfch was, ik, die hetnbsp;dacht, nootzakelijk iets moeft wezen ; en dewijl ik aanmerkte datnbsp;dezewaarheit, ikdenki ik,ben dan, zo vaft en zeker was, dat alle defporeloofte onderftellingen der Skeptifchen niet machtig waren om haaf te verwaggelen, zo oordeelde ik dat ik haar zondernbsp;V Vrind- fchroom voor’t eerfte'' beginfel van de Wijsbegeerte, die ik zocht,nbsp;fiphianbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ontfangen.
Toen ik daar na met aandacht onderzocht wat ik was, en zag dat ik verdichten kon dat ik geen lighaam had, en dat ’er geen wer-relt was, noch geen plaats, daar ik was, maar dat ik echter niet konnbsp;verdichten dat ik niet was, en dat in tegendeel uit dit zelfde, dat iknbsp;dacht van de vzaarheit der andere dingen te twijffelen , klaarblijkelijk en zeer zekerlijk volgde dat ik was, in plaatsdat, zoikalleen-lijk öpgehouden had van re denken , fchoon al ’t overige van’t geen,nbsp;dat ik ooit gedacht had , waar had geweeft, ik geen reden had vannbsp;xSnhpmiu. geloven dat ik geweeft had •, zo bekende ik hier uit dat ik eennbsp;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X zelfftandigheit was, daar af de gehele zwezentheit , of de na
tuur
-ocr page 37-tuur niets is, dan te denken, en die, om te zijn, geen plaats behoeft, noch van geen» ftofF^lijk ding afhangt; in voegen dat deze Ik, dat isnbsp;de Ziel, door de welke ik ’t geen ben , dat ik ben , gehelijk van’t hg-haam afgelcheiden is, ja ook dat zy veel lichtelijker te kennen isnbsp;dan’t lighaarn , en dat, fchoon’t lighaam niet was, de ziel echter alnbsp;’t geen zou wezen, dat zy is.
Daar na overwoog ik in ’t algemeen ’t geen , dat tot een t voor- ** ftel, om waar en zeker te zijn , vereifchtis; want dewijl ik een gevonden had, dat ik wift zodanig te wezen, zo dacht ik ook dat iknbsp;behoorde te weten waar in deze zekerheit beftaat. En vermits iknbsp;aanmerkte dat’er geheel niets in dit is , ik^ denk^ , ben dan ,
’t welk my verzekert dat ik de waarheit zeg, dan dat ik zeer klarelijk zie dat men, orate denken,.iets wezen moet, zo oordeelde ik dat ik tot een algemene regel nemen kon dat de dingen , die wynbsp;zeer klarclijk en zeer onderfcheidelijk bemerken, alle waar zijn ,nbsp;maar dat’er alleenlijk enigezwarigheitisin wel te bemerken welken de dingen zijn, die wy onderfcheidelijk bemerken.
Ik dan, mijn gedachten weer hier op kerende, dat ik twijfFelde, en dat by gevolg mijn wezen niet geheel volkomen was, (wantnbsp;ik zag klarelijk dat te kennen een groter volmaaktheit was, dan tenbsp;twijffelen) bedacht te zoeken van waar ik geleert had op iets volmaakter , dan ik was, te denken ; en ik bekende klaarblijkelijk datnbsp;dit van enige natuur moeft wezen, die in der daar volmaakter was.
Wat de gedaehten aangaat, die ik van veel andërC dingen buiten myhad, gelijk van de hemel, aarde, licht,hitte,en vanduizentnbsp;anderen, ik was niet zo zeer bekommert om te weten van waar zynbsp;quamen, om dat, dewijl ik niets in hen merkte, dat hen fcheen boven ray te ftellen, ik geloven kon dat, indien zy waar waren, dit «^lt;finJen-cafhangfelen van mijn natuur waren, vooyzo veel zy enige vol-maaktheit heeft, en indien zy niet waar waren, dat ik hen van 'i**'-d’t niets had, dat is, datzyinmy waren, om dat ik gebrek had,
Maar dit kon niet desgelijks van ^’t denkbéck van een volmaakter wezen , dan ’t mijn, zijn. Want dat van ’t niets te hebben was aTinwquot;nbsp;klaarblijkelijk onmogelijk. En dewijl’er geen minder ftegenftrij- g'ndeJenbsp;digheit hier in is, dat het volmaaktfte een gevolg en af hanging van idcroyquot;
’c min volmaakte zou zijn , dan dat ’er van’t niets iets zou voOrtko-^en , zo kon ik zulks ook niet meer van my zelf houden ; in voc- meen voor gen dat’er overig was dat dit Denkbeelt in ray geilek is door eennbsp;natuur, die waielijk volmaakter is, dan ik, ja die in zich alle de men worj,,
vol- '’OOP zoveel h ec alleenlijk enig voorwerpig wexen in ’t verftant heeft.
-ocr page 38-UtA,
h Exijleri,
volmaaktheden heeft , daar af ik enig gdenkbeelt kan hebben , dat is, om my met een woort te verklaren , die God is. Daar iknbsp;by voegde dat, dewijl ik enige volmaaktheden kende , die ik nietnbsp;had, ik niet het enig wezen was, ’t welk wezentlijk is, (ik zal,nbsp;zo’t u belieft , hier onbefchroomdelijk Schoolwoorden gebruiken) maar dat er nootzakelijk enig ander volmaakter moeft zijn,nbsp;daar van ik afhing , en van’t welk ik al’t geen , ’t welk ik had , verkregen heb. Want indien ik'alleen geweeft, en niet van iets anders af gehangen had, ja zo, dat ik van my zelf alle dit weinig, datnbsp;ik van’t volmaakte wezen deelachtig was, gehad had, zo zou iknbsp;door gelijke reden van my zelf al ’t overige, ’t welk ik kende aannbsp;my t’ ontbreeken , gehad hebben , en dus zelf oneindig, eeuwig,nbsp;onyeranderlijk, alweetend en almachtig wezen, en eindelijk allenbsp;de volmaaktheden hebben, die ik bemerken kan in God te zijn.nbsp;k Rjiiw-w- Want volgens de ^ redeneringen, die ik nu gedaan heb, om de na-j.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Qqj ^ 2,0 veel als de mijne daar toe bequaam is, te kennen,
ik had niets anders te doen, dan in alle de dingen , daarafikin my
» Uc4r,
n Rej fenfthi hsamp;ctrf»-
• Naitira inteUt^tns*
lt;{ l'tpmdtn tts
t
ti4 .
sejjc.
tOipeftaert Y
X OhjcQum GtOWUTA-
enig’denkbeeltvond, t’aanmerkenof’t volmaaktheit is, of niet hen te bezitten •, en ik was verzekert dat geen der gener, die enigenbsp;onvolmaaktheit aanwijzen, in hem was, maar dat alled’andereninnbsp;hem waren, Ikzagdat de twijfTeling, d’onftantvaftigheit, droefheitnbsp;en diergelijke dingen niet in God konden wezen, dewijl ik zelfnbsp;gaerne daar af bevrijd geweeft zou hebben. WyderSjikhad^denk-¦ beelden van veelquot; zinnelijke en lighamelijke dingen ; want hoewelnbsp;ik onderftelde dat ik droomde, en dat al ’t geen, ’c welk ik zag, ofnbsp;my inbeeldde, valfchwas, zo kon ik echter niet logchenen datnbsp;de denkbeelden daar af warelijk in mijn gedachten waren. Maarnbsp;vermiw ik alreê klaarblijkelijk in my bekent had dat de °ver-ftandelijke van de lighamelijke natuur onderfebeiden is, omdatnbsp;ik aanmerkie dat alle p iamenzetting of menging afhangingnbsp;betuigt, en dat d’afhanging klarelijk een gebrek is, zo oordeelde ik daar uit dat dit geen volmaaktheit in God kon zijn, vannbsp;deze twee naturen te zamen gezet te wezen, en by gevolg dat hynbsp;’t niet was; maar dat, zo’er enige lighamen in de werrelt, ofnbsp;enige r verflandelijkheden, ofandere naturen waren, dieniet geheel volkomen zijn, hun 'wezen van zijn macht moeft'af hangen, ja zodanig, datzy zonder hem niet een ogenblik konden
s«t{i(itre, V beftaan.
Ik begaf my daar na tot andere waarheden t’onderzoeken,en,my ’t voorwerp der Mcetkunftenaars voorgeftelt hebbende,’t welkik
be-
-ocr page 39-Redmmg van V B e l e e d. nbsp;nbsp;nbsp;^jT
bevatte als een y geheel of verknocht lighaam, ofcen z ruimte, yCir-piiim-onbepaaldelijk uitgeftrekt in langte, breetie en hoogte of diepte, “
* deellijk in verfcheidc delen, die verfcheide '’geftalren en groot-heden konden hebben, en in verfcheide wijzen bewogen of over-gevoert worden, (want de Meetkunftenaars onderftellen dit alles t Figure. in hun ^ voorwerp jdeurliep enigen van hun eenvoudigfte ‘^bero- do6^at«»,nbsp;gingen , en, gemerkt hebbende dat deze grote zekerheit, die alle « »««»»»-de werrelt hcntoefchrijfc, alleenlijk hier op geveft is, dat men dienbsp;klaarblijkelijk begrijpt, volgens de regel, die ik terftont gexegtnbsp;heb , bevond ook dat daar in geheel niets was, ’t welk my van denbsp;^wezentlijkheit van hun voorwerp verzekerde. Tot een voor- (Exipmtü.nbsp;beek, ikzagweldat, als ik een§ driehoek'’onderftelde, zijn drienbsp;hoeken met twee rechte hoeken gelijk moeften zijn; maar ik zagnbsp;echter niets, ’t welk my verzekerde, dat’cr enige driehoek in denbsp;werrelt was: in plaats van dat ik, weêrkomcnde tot het onderzoek van ’ ’t denkbeelt, ’t welk ik van een ^ volmaakt Wezen had, ;nbsp;bevond dat' de wezentlijkheit daar in begrepen was, op een zelfde ’nbsp;wijze gelijk in die v^an een driehoek begrepen is dat deze drie hoe-ken met twee rechte hoeken gelijk zijn,of in die van een “kring,dat » Circuh».nbsp;alle Zijn delen gelijkelijk van hun quot;middelpunt afgelegen zijn, ofnC£Kigt;««.nbsp;noch blijkelijker: en dat ’et by gevolg ten minden zo zeker is, datnbsp;God , die dit ° volmaakte Wezen is, p wezentlijk is, als enige a be- o Etapcr.nbsp;togingvandeMeeckundkanzijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... ^p“Êxtfleri,
de waarheit zijnerquot; voorwerpen verzekert, dan de genen van — ’ cuk, of Van ’r gehoor doen; in plaats dat noch onze ‘inbeelding,
D nbsp;nbsp;nbsp;noch
Maar’t geen, ’t welk veroorzaakt dat’er veel zijn, diczich ix\-^Dmm-' beelden dat’er zwarigheit is in dit te kennen, en ook in te wetennbsp;Wat hun ziel is, is dat zy nimmer hun geeft boven de 'quot;zinnelijkenbsp;dingen verheffen, en dat zy zo gewent zijn niets t’aanmerken Jannbsp;by inbeelding, (’t welk een bezonderc wijze van denken voor denbsp;' ftoffelijke djpgen is) dat al ’tgeen, ’t welk niet ‘inbeeldelijk is,nbsp;by hen niet ^verftanelijkfchijnt te wezen. Dit blijkt klarelijk gc-tnbsp;noech hier uit, dat ook deWijsbegerigen vooreenr grontreegeD*-indcfcholen houden, dat’er niets in *’t verdant is, ’t welk niet^j”*'nbsp;ferllêüjk in dequot; zin heeft geweed, in de welk, gelijk echter zekernbsp;is, de ^ denkbeelden van God en van de ziel nooit geweed hebben:nbsp;en my dunkt dat de genen , die hun lt;= inbeelding willen gebruiken,nbsp;om hen te bevatten, evenëensdoenalsofzy, om geklitte horen,nbsp;'^^^reuken te rieken , hun ogen wilden gebruiken ; behalven dat ’ernbsp;*|och dit verfchil is, dat de zin van ’t gezicht ons niet minder van a Se»fmvi.
-ocr page 40-aó
R. Des-Cartes
k CertilKio
merslUt
1 CertitnU
nts%
O Oei «.*«lt;• Jlentia^nbsp;p Vrsfup-pontre,
t Ens per-feQum. s Idea , Jïvenbsp;notiones,nbsp;tRc-r rea!(S,
Eindelijk, indien’ernoch menfehen zijn, die nietgenoech, door de redenen, die ik bygebracht heb, van Gods, en van hunnbsp;xExip^tu, ziels'wezentlijkheit overreed zijn, zo wil ik dat zy weten dat allenbsp;d’ andere dingen, daaraf zy zich millchien meer verzekert wanen,nbsp;gelijk een lighaam te hebben , dat’er ftarren, een aardrijk , en diergelijke dingen zijn, minder zekerheit hebben. Want hoewel mennbsp;een''zedelijke verzekering van deze dingen heeft, die zodanig is,nbsp;dat het fchijnt dat men, zonder fporeloos te zijn, daar niet aannbsp;twijfFelen kan ; zo kan echter niemant, zonder onredelijk te wezen, logchenen , als men van een ’ overnatuurkundige zekerheitnbsp;fpreekt, dat dit oorzaak genoech is, om daar af te twijfiPelen, datnbsp;men acht neemt dat men zich op een zelfde wijze inbeelden kan,nbsp;als men droomt, dat men een ander lighaam heeft, dat men anderenbsp;ftarren, en een andere aarde ziet, zonder dat ’er iets af is. Wantnbsp;van waar weet men dat de “ denkingen , die in de droom komen ,nbsp;eer valfch zijn dan d’ anderen, dewijl zy dikwijls niet min leven-nh^tniu dig en uitdr-ukkelijk zijn ? Dat de gaaufte “vernuften zich daarnbsp;in zo lang, als’t hen belieft, t’oeffenen, ik geloof niet dat zy enigenbsp;reden konnen geven, die genoech is om deze twijffeling wech tenbsp;nemen , zo zy ° Gods wezentlijkheit niet p vooronderftellen. Wantnbsp;voor eerft dit zelf, dat ik terftont voor een regel genomen heb, tenbsp;weten dat de dingen, die wy zeer klarelijk en zeer onderfcheide-lijk begrijpen, alle waar zijn, is niet zeker dan om dat God ?we«nbsp;zentlijkis, en dat hy een'quot; volmaakt wezen is, en dat al’t geen,nbsp;’t welk in ons is, vanhemkoomt: daar uit volgt dat onze ’denkbeelden of kundigheden , ‘zakelijke dingen zijnde, en die vannbsp;God komen, in alle ’t geen, in ’t welk zy klaar en osderfcheidennbsp;zijn, daar in niets anders, dan waar, konnen wezen: in voegennbsp;dat, fchoonwy dikwijls veel hebben, die enige valsheit in zichnbsp;begrijpen, dit niet kan zijn dan in de genen, die iets verwart ennbsp;duilter in zich hebben, vermits zy daar in aan'^’t niets deelachtignbsp;zijn, dat is, dat zy in ons niet zo verwart zijn, dan om dat wy nietnbsp;alle volmaakt zijn. ’t Is ook klaarblijkelijk dat het niet minder flrij-dig is dat de valsheit of d’onvolmaaktheit, als zodanig, van Godnbsp;voortkoomt, dan het ftrijdig is dat de waarheit of volmaaktheit vannbsp;’t niets voortkoomt. Maar indien wy niet willen dat alle’t geen,nbsp;'t welk in ons X zakelijk en waar is, vaneen volmaakt en oneindignbsp;wezen koomt, zo zouden wy, hoe klaar en onderfcheiden onze
Hedettering van’t Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;2-7
^ denkbeelden ook waren, geen reden hebben, die ons verzekerde y Ua. dat zy de volmaakthcit van waar te wezen hadden.
Voorts) na dat de kennis van God, en van de ziel ons dus van deze regel zeker heeft gemaakt, zo is lichtelijk te bekennen dat de dromen, die wy ons inbeelden, alswyflapen , ons geenGns behoren te doen twijfelen van de waarheit der gedachten, die wy hebben, als wy wakker zijn. Want indien’t,zelfin’t dromen, gebeurdenbsp;dat men enig zeer ® on derfcheide denkbcelt had, gelijk, tot eenjjJ**^nbsp;voorbeelt,dat een “ Meetkunftenaar enige nieuwe'^ betoging vond, a Giman.nbsp;zijn droom zou hem niet beletten dat bet waar was. Wat de doling,nbsp;de gewonelijkfte onzer dromen, aangaat, die hier in beftaat, dat zynbsp;aan ons verfcheide voorwerpen op een zelfde wijze vertonen, al s enbsp;onzeuitterlijke zinnen doen, daar is niet aangelegen dat zy aandsw/-«fnbsp;ons gelegentheit geeft om ons van de waarheit zodaniger * denk-beelden te mistrouwen, om dat zy ons ook dikwijls genoech kon-nen bedriegen , zonder dat wy dromen ; gelijk, als de genen, die denbsp;geelzucht hebben, alles geelverwig zien, pf gélijk de Harren, ofnbsp;d’ andere verre afgelege lighamen, veel kleinder aan onSJfchijnen,nbsp;dan zy zijn. Kort, ’t zy dat Wy waken, of dat wy dromen, wy moeten ons nimmer laren overreeden, dan op de Utlaarblijkelijkheitnbsp;van onze reden. Hier Haat t’aanmerken dat ik zeg van onze reden,nbsp;en niet van onze ? inbeelding, noch van onze ^ zinnen. Gelijk,nbsp;fchoon wy dezon zeer klaar zien , wy echter daarom niet moetennbsp;oordelen dat zy nier groter is , dan wy haar aanfchoUWCn j Cn Wy *
konnen ons wel onderfcheidelijk een leeushooft, op een geits lig-haam gezet, inbeelden, zonder dat men daarom moet befluiten dat ’er zulk een ‘ gedrocht in de werrelt is: want de reden zegt niet ï chimer»,nbsp;tot ons dat het geen,’t welk wy zien,of ons inbeelden, dus waarachtig is. Maar zy zegt wel tot ons dat alle onze ’'denkbeeldennbsp;kundigheden enige grontveft van waarheit behoren te hebben ;nbsp;want het Zou niet mogelijk zijn dat God , die geheel volmaakt, ennbsp;geheel waarachtig is, hen zonder dat in ons geilek zou hebben. Ennbsp;om dat onze’redeneringen nimmer zo klaar en volkomen zijn in 1nbsp;de droom,dan terwijl tnen waakt,hoewel onze ^ inbeeldingen fora- mTwaïwj.nbsp;tijts dan zo wel, of levendiger en uitgedrukter zijn , zo voorleeft zynbsp;ons ook dat, dewijl onze''denkingen niet alle waar konnen zijn , “nbsp;om dat Wy niet alle volmaakt zijn ,’t geen ,’t welk zy van de waar-heit hebben, zekerlijk eer in de genen moet gevonden worden, dienbsp;wy hebben als wy wakker zijn, dan in onze dromen.
V V F-
-ocr page 42-2S
R. Des-Cartes
Vyfde Hooftdeel.
x?hyf,ca. Ordenhg der verfchilkn van. de ^ Natuurkunde, die hy gezocht heeft , en hezonderlijk de verklaring der beweging van 't hart , en van enige andere zwarigheden,nbsp;die tot de Geneeskonfl behoren , daar na ook V verfchil jnbsp;*t welk tujjchen onze ziel, en die van de heeften is.
Pr/wi-
fittm.
cSftftf onere.
K zou hier gacrne vervolgen» en de gehele keten der andere waarheden, die ik van deze eerfte waarheden afgeleid heb, vertonen. Maar dewijl ik hier toe nu van veel zaken zou moeten fpreken, die onder de geleerden innbsp;verfchil zijn, met de welken ik my niet begeer te belemmeren,nbsp;zo geloof ik dat het beter zal zijn dat ik my daar af onthou , en datnbsp;ik alleenlijk in ’t algemeen zeg welken zy zijn , om aan de genen ,nbsp;die wijzer^ijn, te laten oordelen ofhet nut zou wezen dat het gemeen volk bezonderlijker daar af onderrecht was. Ik ben altijt vaftnbsp;gebleven in’tbefluit, dat ik genomen had , van geen ander '’be-ginfel t’ onder (lellen, dan dat, ’t welk ik n n gebruikt heb om dcnbsp;dExtjiTnld. wezentlijkheit van God,en van de ziel te tonen, en geen ding voornbsp;waar t’ontfangen, ’t welk my niet klaarder en zekerder fcheen, dannbsp;gVtmonflra- te votcn de' betogingen der Meetkunftenaars gedaan hebben. Ennbsp;turnt Gsi- nochtans dar ik zeggen dat ik niet alleenlijk middel gevonden hebnbsp;moraritm.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kortc lijt tc vemocgen, voor zo veel alle de voorname
f Pkihft-- Utlimii.
zwarigheden aangaat, daar af men gewent is in de ^Wijsbegeerte te handelen; maar datik ook Zekere wetten aangemerkt heb, dienbsp;God zodanig in de natuur geftelt, en daar af hy zulke s kundigheden in onze zielen ingedrukt heeft, dat, alswydie genoech herdacht hebben, wy niet zouden konnen twijffelen dat zy niet naait-keuriglijk in al ’t geen , dat in de werrelt is, of gedaan word, waargenomen worden. Daar na dunkt my, ’t gcvolgdezer wetten aanmerkende, dat ik veel waarheden ontdekt heb, die nutter en gewichtiger zijn, dan ai’t geen, ’t welk ik te voren geleerc had ,ofooknbsp;had gehoopt te leren.
Maar dewijl ik gepoogt hebdevoornaamflen daar af te verklaren in een Handeling, die my door enige inzichten belet word in ’t licht te brengen, zo kan ik hen niet beter bekent maken, dan metnbsp;hier in’£ kort het geen te zeggen, dat daar in begrepen is. Ik heb
voor-
-ocr page 43-'Redenemg van ’«Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;ag
Voorgenomen gehad daar in al ’t geen te begrijpen, dat ik meende te weten , voor dat ik ’t fchreef, aangaande de *’ natuur der ftoffe-lijke dingen : maar gelijk de fchilders, dewijl zy op een platte ta-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;
fel alle de verfcheide gedaanten van een dicht en valt lighaam niet wel gelijkelijk konnen vertonen, een der voornaam(len daar af verkiezen , dat zy alleen naar ’t licht fchikken , en , d’ anderen befcha-duwende, hen niet doen blijken, dan voor zo veel, als men hennbsp;in ’t aanfehouwen zien kan; zo begon ik ook, vrezende dat ik alnbsp;’t geen , ’t welk ik in mijn gedachten had , niet in mijn Redeneringnbsp;Zou konnen Hellen, alleenlijk daar in ’t brede ’t geen te vertonen ,nbsp;dat ik van’dicht bevatte, en by des zelfsgelegentheit iets van dcnbsp;zon,en van de valle darren daarby tevoegen,om dat’et bynageheelnbsp;daar af voortkoomt; ook van de hemelen, om dat zy ’t deurzen-den, vandeidwaalftarren, ’'ftaertftarren , en van d’aarde, om ¦nbsp;dat zy ’t doen weêrftuiten ; en in ’t bezonder van alle dc lighamen,nbsp;die op d’aarde zijn, om dat zy of* geverwt, ofm deurfchijnend zijn-, i CcUtma.nbsp;of n verlichten ,en eindelijk van de raenfeh, om dat hy d’aanfchou-werdaarafis. Ja om alle deze dingen een weinig te befchaduwen ,nbsp;enonbefchroomdeliiker'tgeen, dat ik’er af oordeelde, temogennbsp;zeggen, zonder verplicht te wezen dc gevoelens, die onder de geleerden aangenomen zijn, te volgen , of te weerleggen, zo beflootnbsp;ik deze gehele werrelt in haar verfchillen te laten, en alleenlijknbsp;van’t geen te (preken, dat in een nieuwe gebeuren zou, zo Godnbsp;nu ergens in ° d’ inbceldelijke ruimten P ftofFe genocch Ichicp, om °nbsp;haar te maken, en dat hy verfcheidelijk en zonder ordening de'pÉl’nbsp;verfcheide delen van deze ftofFe roerde, in voegen dat hy daar afnbsp;zo verward een ‘i klomp ma ikte, als de Dichters daar af verdich- c^Chaot.nbsp;ten konnen , en dat hy daar na niets anders deê, dan zijn gewone ”nbsp;’medewerking aan de natuur lenen, en haar liet werken volgenssf»«c»,;ff«.nbsp;de wetten , die hy opgerecht heeft. Dus befchreef ik eerft dezenbsp;ftoffe, en trachtte haar zodanig te vertonen , dat ’er, naar mynbsp;dunkt, niets ter werrelt klaarder noch verftanelijker zou zijn , uit-gezondert het geen, ’twelkonlangs van God, en van de ziel ge-zegt is. Want ik onderftelde wel uitdrukkelijk dat ’er in haar geennbsp;van deze ^ vormen oP hoedanigheden waren, van de welken mennbsp;in de fcholen twiflreedent, en in ’t algemeen geen ding’, daar af denbsp;kennis niet zo naturelijk aan onze zielen was, dat men ook nietnbsp;veinzen kon het niet te weren. Ik vertoonde ook welken de everts van de natuur waren, en , zonder mijn redenen op enig andernbsp;* beginfel te verten, als op Gods oneindelijke volmaaktheden, ikpi»i«.”'‘
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;trachtte
-ocr page 44-ARTES
V Veftidn^ pr are.
Z Chaer,
A Terrü*
b Vlantta^ e Q$mei4,
Ia Materia,
i Centrum^ kSuperJiaieS:
trachtte alle de genen, daar af men enige twijflFelihg kon hebben, te y betogen, en te doen blijken dat zy zodanig zijn, dat’er, fchoonnbsp;God veel vverrelden gefchapen had , geen zou konnen wezen,nbsp;daar in zy niet waargenomen konden worden. Daar na toonde ik hoe het grootfte deel der ftofFe van deze klomp, in gevolgnbsp;van deze wetten, zich behoorde te fchikken en te voegen op eennbsp;zekere wijze, die haar met onze hemelen gelijk zou maken; hoenbsp;ondertullchen enigen van deze delen een »aarde moeften maken,nbsp;enigen de dwaalftarren en ftaertftarren, en enige anderen eennbsp;zon, endevalle ftarren. Ikdan, myhierophctftuk van’t lichtnbsp;uitbreidende, verklaarde in ’t lang welk dat was, ’t welk in denbsp;zon en flatten behoorde gevonden te worden, en hoe’t van daarnbsp;in een ogenblik over d’ onmetelijke ruimten der hemelen liep, ennbsp;hoe ’t van de dwaalftarren en van de ftaertftarren een weêrfchijnfelnbsp;naar d’aarde gaf. Ik voegde’er ook veel andere dingen by, aan-iSuiflmtu gaande de‘‘zelfftandigheit, «ftant, f bewegingen, enalledever-fMow, 'quot; fcheide g hoedanigheden van deze hemelen, en van deze ftarren :nbsp;in voegen dat ik meende genoech daar af te zeggen, om te doennbsp;bekennen dat men in de genen van deze werrelt niets vind, ’t welknbsp;nietmoeft, often minften’t welk niet kon al eveneens in de genennbsp;van de werrelt, dieikbefchreef, blijken. Vandaar quam ik bonbsp;zonderlijk van d’aarde te fpreken; hoe, fchoon ik uitdrukkelijknbsp;ondergefteit haddatGod geen zwaarte in dc *’ftofFe had geftelt,nbsp;daar af zy gemaakt was, alle haar delen echter naerftiglijk naarnbsp;haar' middelpunt ftrekken; hoe, dewijl daar water en lucht opnbsp;haar ^vlakte was, de’gefteltenis der hemelen en der ftarren, in-1 Di/fjitéc. zonderheit van de maan, daar een vloeijing en ebbing kon veroorzaken , die in alle zijn omftandigheden met de genen gelijk zounbsp;wezen, die men in onze zeen bemerkt; en boven dat een zekerenbsp;loop, zo van ’t water, als van de lucht, van ’t ooften naar ’t wc-»i Trtfici.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tuftchen dc zonnekeerkringen befpeurt;
hoe de bergen, de zeen , de fpringbronnen , en de vloeden daar naturelijk konden te voorfchijn komciti, de metalen daar in de mijnen fpruiten, de planten daar in de velden waflèn, en in’t algemeen allenbsp;delighamen, diemen vermengt, of te zamen gezet noemt, daarnbsp;voorrgebracht worden. En vermits ik, na de ftarren, niets ter werrelt kende, dan't vuur, ’t wejk licht voortbrengt, zo benaerftigdenbsp;ik my onder andere dingen, om wel klarelijk al’t geen te doen ver-ftaan , dat tot des zelfs natuur behoort ^ hoe’t gemaakt, en hoenbsp;’t gev'oed word , hoe het fomtijts alleenlijk hitte zonder licht, en
fom-
-ocr page 45-B E L E E D. nbsp;nbsp;nbsp;gj
fomtijts licht zonder hitte heeft; hoe’t verfcheide verwen in ver-fcheide lighamen kan brengen, en verfcheide andere hoe danigheden ; hoe het enige lighamen fmelc, en andere hard maakt; hoe het hen byna alle kan verteren, ofinafchen rook veranderen ; ennbsp;eindelijk hoe ’t van deze afchj door ’t eniggewelt van zijn werking,nbsp;glas maakt: want vermits deze verwiflèling van afch in glas my zonbsp;wonderlijkfcheen te wefen, als enig ander ding, dat in de natuurnbsp;gedaan word, zo fchiep ik bezonderlijk vermaak in dat te bc-Ichrijven.
Ik wilde echter uit alle dezedingeli niet befluiten datdezewer-relt op zodanig een wijze, als ik voorftelde, gefchapen is : want het is waarfchijnelijker dat God federt het begin haar zo gefchapennbsp;heeft, als zy behoorde te wefen. Maardit is zeker, en een gevoelen , gemenelijk onder de Godgeleerde aangenomen , dat denbsp;quot;doening , door devrelke hy haar nu bewaart, geheel de zelfde isnbsp;als de gene, daar door hy haar gefchapen heeft: in voegen dat,nbsp;fchoon hy in’t begin aan haar geen andere gedaante had gegeven,nbsp;als de gene van de ° verwarde klomp, indien hy maar aan de natuur, onbsp;haar wetten geftelt hebbende; zijn p medewerking leende, om zo- p Cmcarfw,nbsp;danig te werken gelijk zy gewent is, men geloven kan, zonder ongelijk aan Je ‘i wonderdaat van de fchepping te doen , dat daar doornbsp;alleen alle de dingen, die zuiver’^ftoffelijk zijn, met’er tijt ÓAzr t Materuia.nbsp;Zodanig hadden konnen worden , als wy hen tegenwoordiglijknbsp;zien: en hun naatuur is lichtelijker te begrijpen , als men hen duS
allengs ziet geboren worden, dan als men hen niet aanmerkt, dan als zy alreê gemaakt zijn.
V Ctnforma» tio,
X Or^An^i
y AnirtiA rAttanwli»,
Van de befchrijving de onbezielde lighamen en planten ging ik voort tot die vgiti de dieren , en bezonderlijk tot die van de men-fchen. Maar om dat ik noch niet genoech kennis daar af had, omnbsp;van hen met een zelfde ordening, als van ’t overrige, te fpreken, datnbsp;is, met “ d’uitgewerkten door * d’oorzaken te betogen , en te doen snbsp;zien van welke zaden, en op wat wijze de natuur hen behoort voort'nbsp;te brengen, zo vernoegde ik my met t’onderftellen dat God het lig-haam van een menfeh maakte, even gelijk een van d’ onzen, zo innbsp;d’uitterlijkegeflalte zijner leden, als in d’inwendige 'quot;gelijkvor-migheit zijner* werktuigen, zonder het van andere doffe te maken als de gene, die ik befchreven had, en zonder in ’t begin innbsp;hem enige z redelijke ziel te dellen, noch ook enig ander ding,nbsp;om daar tot een* levende of gevoelijke ziel re dienen, behalvcnnbsp;dat hy in zijn hart een dezer vuren zonder licht verwekte, dat ik
alreê
-ocr page 46-afmctmd.
alreê verklaart had , en dat ik van geen andere natuur begreep, als dat, ’t welk het hooi heet maakt, als men ’t ophoopt, eer hetnbsp;droog-is, of’c welk de nieuwe en varfche wijnen, als zy nochnbsp;niet van de karrelcnafgefcheiden zijn, doet koken. Want ik, dcnbsp;a werkingen onderzoekende, die by gevolg in dit lighaam konden zijn, vond ’er naaukcuriglijk alle de genen, die in ons konnennbsp;wezen , zonder dat wy ’er op denken, en by gevolg zonder datnbsp;onze ziel, dat is dit afgefcheidc deel van’t lighaam, welks natuurnbsp;(gelijk hier voor gezegt is) niets is, dan denken, iets daar toenbsp;doet; en die alle de zelfden zijn, in’t welk men zeggen mag datnbsp;de dieren zonder reden ons gelijken: zonder dat ik 'er daarom enige van de genen in kon vinden, die, van de denking afhangende,nbsp;d’ enigen zijn, die ons, als menfehen , toebehoren : in plaats dat iknbsp;hen daar na alle vond , toen ikondergeftelt haddat God een redelijke ziel fchiep, en dat hy haar op zekere wijze, die ik befchreef,nbsp;aan dit lighaam voegde.
Maar op dat men zien kan op welke wijze ik daar deze doffe verhandelde, zo zal ik hier de verklaring der beweging van ’t hart,nbsp;b ofrtcru. en van de** flag'aders ftcllen. En dewijl deze beweging d’ eerde ennbsp;algemeenfte is, die men in de dieren befpeurt, zo zal men lichtelijknbsp;van haar’t geen konnen oordelen, dat men van alle d’andere be*nbsp;wegingen moet denken. Doch op dat men te minder zwarigheitnbsp;zou hebben, om ’t geen, dat ik ‘er af zeggen zal, te verftaan, zonbsp;c Anatmu. vvildc ik wcl dat de genen, die in d’ontlceding niet geoeffent zijn,nbsp;eer zy dit lezen, de moeite aannamen van voor hen het hart vannbsp;enig groot beeft , dat ^ longen heeft, te doen affnijden , (want hetnbsp;is in alles zeer na gelijk met dat van de menfeh) en dat zy aan zichnbsp;de twee kamers, of holligheden, die 'er zijn, deden vertonen ; eer-ftelijk dc gene, die aan de rechte zijde is, daar mcê t^^ee zeer bredenbsp;evmtetva, buizcn Overeenkomen; te weten de«holle ader, die de voornaam-f ontfangplaats van’t bloet is, en als de ftronk van de boom , daarnbsp;g vi»s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;af alle d’ andere e aderen des lighaams de takken zijn, en de flag-
ttnofs-, m
ar».w««. dan een “ader, die uit dequot; longen koomt, daar zy in veel takken
uZ}”quot;quot;' aderlijke ader, diedusqualijkgenoemtis, omdatzy warclijk een quot;ZZri». gt; flagader is, die, zijn oorfpronguit het hart nemende, zich, daarnbsp;üitgekoraen zijnde, in veel takken verdeelt, de welken zich overalnbsp;iPajmms. in delongen verfpreiden: daar na'de gene, die aan dc flinke zijdenbsp;is,met de welk op een zelfde wijze twee buizen overeenkomen, dienbsp;\ Arurtt al 20 breet, of breder zijn , dan de voorgaanden ; te wete'h * d’ aderlijke flagader, die ook qiialijkgenoerat is, om dat zy niets anders is
-ocr page 47-Redenering nbsp;nbsp;nbsp;B E L E E D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35
gedeeltis, tezamengelafcht met de genen van de oflagaderlijke *der, en de genen van deze pijp, longpijp genoemt, daar d’ adem-lucht deurkoomt; en de p grote flagadcr, die, uit het hart kCmen- p^rteriJnbsp;de, zijn taldtendeiir’tgehelelighaara verzend. Ik wilde ook wel'quot;''^”*-dat men aan hen naerftiglijk vertoonde d’elf velletjes, die,- als zonbsp;veel kleine deurtjes, de vier openingen, de welken in de twee holligheden zijn , openen en fluiten : te weten drie aan d’ ingang vannbsp;de ^ holle ader j daar zy zo gefchikt zijn, dat zy geenflns konnennbsp;beletten dat het bloet, ’t welk hy begrijpt, in de rechte holligheitnbsp;van’t hart vloeit, fchoonzy zorgvuldiglijk beletten dat het daar.nbsp;uitkan komen ; drie aan d’ingang van de rflagaderlijke ader, die,nbsp;geheel ftrijdig gefchikt zijnde, wel aan ’t bloet toelaten,'dat in de-ze holligheit is, in de ^ longen deur te gaan, maar niet aan ’t geen,nbsp;dat in de longen is, daar weer te keren j noch twee anderen aannbsp;d’ ingang van' d’ aderlijke flagader, die ’t bloet uit de longen naar * ^rttrunbsp;de flinke holligheit van ’t hart doen vloeijen , maar in des zelfsnbsp;weêrkeering zich daar tegenftellen ; en drie aan d’ingang van denbsp;grote flagader, die aan’t bloed toelaten van’t hart uit te gaan,nbsp;maar beletten daar weer te keren, ’t Is niet nodig andere reden vannbsp;’t getal dezer velletjes te zoeken, dan dat d’opening van d’ aderlij- * •^ncrunbsp;ke flagader, als een y langront zijnde, uit oorzaak van de plaats,nbsp;daar hy is, bequamelijk met twee gefloten kan worden, in plaats
dat d’anderen , ront zijnde, beter met drie geflopt konnen zijn.
Voorts wilde ik wil dat men hen dcè aanmerken dat de ^ grote flag- z
ader, en de ^flagaderlijke ader van een harder en bellandiger ge-
ftekeniszijn, dan’^ d’aderlijke llagader, en de= holle ader; dat de-
ze twee leften zich uitbreiden eer zy in ’t hart komen , en daar als ^rtcruo
twee beursjes maken , d’ oren van ’t hart genoemt, die van gelijk ITnl'cavt.
vleelch als’c hart gemaakt zijlij dat er altijt meer hitte int hart
IS. dan in enige andere plaats van’t lighaam j en eindelijk dat deze
hutebequaamisom te maken dat, zo’er enig druppel bloots in
zijn ' holligheden koomt, die vaerdiglijk zwelt en zich uitbreid, eCwMwf*.
gelijk gemenclijk alle vochten doen , als men hen by druppels-in
enig vat, dat zeer heet is, doet vallen.
Daar na behoef ik niets anders te zeggen, om de beweging van ’t hart te verklaren , dan dat’cr, als zijn holligheden niet veil vannbsp;b’oetzijn, nootzakelijk van de f holle ader in de rechte holligheit, .nbsp;en Van a u’aderlijke flagader in de flinke vloeit j omdat deze tweCg,^,„„.^nbsp;vaten altijt vol daar af zijn, en dat hun ’’monden, die zich naar ««if*-’c hart flrekken, dan niet geflopt konnen wezen, maar dat, zo haaft ’
E nbsp;nbsp;nbsp;als
-ocr page 48-34 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E s
k 'Mtint »rUria,
I tjiftcrie
m Vttt»
eava,
n Arttri»,
o Dimtn‘ flrMimesnbsp;Maihema-ticx.
als ’er dus twee druppelen bloets ingekomen zijn, een in yder van deze holligheden, deze druppelen, die niet dan zeer groot konneanbsp;wezen* om dat d’ openingen , daar deur zy inkomen, zeer ruim,nbsp;en de vaten, daar uit zy komen , zeer vol van bloet zijn , zich verdunnen , en uitbreiden, uit oorzaak van de hitte, die zy daar vinden : door welke middel zy, het gehele hart zwellen doende, denbsp;vijf kleine deurtjes doen fluiten , die aan d’ ingangen der twe vatennbsp;zijnjdaar uit zy komen, en dus beletten dat ’er meer bloets in ’t hartnbsp;daalt. Zydan, voortvarende met meer en meer dunder te worden,nbsp;kloppen aan, en openen de zes andere kleine deuren , die aan d’ in-gangen der twee andere vaten zijn, daar deur zy uitgaandoendenbsp;door deze middel alle de takken van de ' flagaderlijke ader., ennbsp;van de ^ .grote flagader zwellen , by na in de zelfde ogenblik, alsnbsp;’thart, ’twelkterftontdaar nazich intrekt, gelijk ook deze' flag-aders doen, om dat het bloet, ’t welk daar ingetreden is, daar koelnbsp;word j en hun zes kleine deurtjes fluiten zich weer, en de vijf vannbsp;de quot;'holle ader, en van d’aderlijke flagader openen zich vannieus,nbsp;en geven deurgang aan twee andere druppelen bloets, die weer hetnbsp;hart, en dequot; flag'aders doen zwellen, even gelijk de voorgaanden.'nbsp;En vermits het bloet, dat dus in ’t hart koomt, duer deze tweenbsp;beursjes gaat, die men zijn oren noemt, zo fpruit hier uit dat hunnbsp;beweging flrijdig met die van’t hart is, en dat zy zich intrekken,nbsp;als het hart zvvelt. Voorts, op dat de genen die de kracht der quot;wiskundige betogingen niet kenfien, en niet gewent zijn de warenbsp;van de waarfchijnelijke redenen t’onderfcheiden , zich niet zoudennbsp;g verroekelozen met dit te loghenen zonder het t’onderzoeken, zonbsp;wil ik hen verwittigen dat deze beweging, die ik nu verklaart heb,nbsp;nootwendiglijk volgt uit d’ enigeP gefteltenis der werktuigen,nbsp;die men ogenfchijnclijk in ’t hart kan zien , en uit de hitte, die mennbsp;daar met de vingers kan gevoelen, en uit de natuur van ’t bloet, datnbsp;men door ervarentlieit kan kennen, a's de beweging van een uurwerk uit de kracht, gcfteltheic en gedaan te zijner gewichten ennbsp;raden.
IJ Vc*« iArtnU
motu cordis,
Maar indien men vraagt, of het bloet der naderen niet uitgeput word met dus geduriglijk in ’thart te vlieren, en of de'flag-aders daar af niet te zeer vervult worden, dewijl alle ’t geen, ’r welk deur ’t hart gaat, zich derwaarts begeeft, zo behoef ik daar op nietsnbsp;anderst’antwoorden , dan’t geen, ’t welk alreêdoor een genees-HsrvKus de meefter van Engelant gefchre ven is, aan de welk men d’ eer moetnbsp;........ geven van deze zwarigheit ducrgeworftelt te hebben, en d’ eerfte
te
-ocr page 49-Redenering van’t B E L u E B.
te wezen, die geleert heeft dat’cr veel kleine deurgangcn in d’uit-terfte delen der * flagaderen zijn, daar deur het bloet, ’t welk zyshrun*. van't hart ontfangen, in de kleine takken der aderen koomt, vannbsp;daar het zich weer naar ¦ t hart begeeft ; in voegen dat des zelfsnbsp;vloejing niets is , dan een gedurige ‘omloop. Hy beveiligt ditnbsp;krachtiglijk door de gewone ervarentheit der ^ wondheelders, ^nbsp;die, d’ arm middelmatiglijk boven de plaats, daar zy d’ ader openen , vaft gebonden hebbende, het bloet overvloediglijker daarnbsp;uitdoen vloejen, dan of zy hem niet gebonden hadden. En hetnbsp;Zou heel anders gebeuren, zozy hem lullchen de hant en d’.ope-ning bonden, of zo zy hem boven zeer flijf gebonden hadden.
Want het is openbaar dat de bant, tamelijk gebonden, beletten kennende dat het bloet, ’t welkalreêind’armis, weêrdeur d’a-dersnaar’t hart keert, echter daarom niet belet dat’er altijt nieunbsp;bloet deur de ^llag'aders koomt, vermits zy onder rd’aders zijnnbsp;gelegen, en vermits hun vellen, harder zijnde, niet zo lichtte^nbsp;prangen zijn, en ook om dat het bloet,’t welk uit het hart koomt, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
met meer kracht daar deur naar de hant poogt te geraken, dan om van daar deur d’aderen weêr naar’t hart te keren. Voorts, dewijl dit bloet deur d’opening, die in een der aderen is, uit d’armnbsp;koomt, zo moeten ’er nootwendig enige deurgangen onder denbsp;bant wezen, dat is, naar d’uitterlle delen van d’arm, deur denbsp;welken het daar uit de ^flag'aders kan komen. Hy bewijft ooX^'^'^rttrix,nbsp;zeer wel ’c geen , dat hy van de “ loop van ’t bloet deur ZcketC klei- anbsp;nc velletjes zegt, die zo gefchikt zijn in verfcheide plaatfen langsnbsp;d’ aderen heen, dat zy aan ’t bloet niet toelaten daar uit het midden van ’t lighaam naar d’ uitterfte delen te gaan, maar alleenlijknbsp;van d’ uitterlle delen weer naar ’t hart te keren. Hy .beveiligt ditnbsp;ook door d’ervarentheit, dewelkebewijlldatal’t bloet, ’twelknbsp;in ’t lighaam is, in zeer korte tijt daar uit kan komen deur eennbsp;enige ^ llag'ader, als hy afgelneden is ; fchoon hy ook zeer en-1gt;
¦ gelijk dicht by’t hart gebonden was, en tullchen’t hart en de bant afgefneden wierd , ja zo , dat men geen oorzaak had omnbsp;zich in te beelden dat het bloet, dat 'er uit zou vlieten, van elders quam.
Maar daar zijn veel andere dingen, die getuigen dat het geen,
’twelk ik gezegt heb, de ware oorzaak van deze beweging des bloetsis. Gelijk voor eerft het verfchil, 't welk men befpeurt tuf-fchen ’t geen, dat uit d’ aders koomt, en’t geen, dat uit de flag- ^nbsp;aders vliet, nergens anders, dan hier uit voortkomen kan, dat’et,
E z nbsp;nbsp;nbsp;ge-
-ocr page 50-• V(na art o Tiofa.
I lliagna aruria*nbsp;gV««4.
h Vlt;«4 4rfe-Wff/4# i Arttrianbsp;venofa»nbsp;k Pulmones]nbsp;1 ImmgdiatCfnbsp;m Ytnanbsp;tava,
B Midici.
0 PttlftUt
xVcnJtAvat
gezuivert, en, deur’t hart gaande , alsgediftilleertis, cndunder, levendiger en heter is ter ftont na dat hec daar uit is gekomen , datnbsp;is, in de flag'aders zijnde, dan het een weinig te voren is , eernbsp;het daarin koomt, dat is, in d’aderen zijnde. En indien men hiernbsp;acht op neemt, zo zal men bevinden dat dit onderfcheit niet blijkt,nbsp;dan naar’t hart, en niet zo zeer in de plaatfen, die’er wijdft afgelegen zijn. Voorts, de hardigheit der vellen, daar afde e flagader-lijkeader, en de ^grote flagader gemaakt zijn, betoont genoechnbsp;dat het bloet met meer kracht tegen hen aanflaat,dan tegen s d’ade-ren. En waarom zou de flinke holligheit van’t hart, en de grote flagader ruimer en breder wezen, dan de rechte holligheit, ennbsp;de flagaderlijke ader, zo’t niet was dat het bloet van 'd’ aderlijke flagader, nergens anders dan inde longen geweeft hebbende,nbsp;federt dat het deur 't hart is gegaan, dunder is, en zich krachtigernbsp;en lichtelijker zuivert dan’tgeen, ’twelk' onmiddeiijk uit de holle ader koomt? En watkonnen dequot;geneesmeefters,doorde°kIop-ping van de flagader te tallen, giflèn , zo zy niet weten dat, naarnbsp;dat het bloet van natuur verandert, het door de hitte van’t, hartnbsp;meer of min krachtiglijk gezuiveft, en meer ofmin fnel- is dan tenbsp;voren ? En indien men onderzoekt hoe deze hitte zich aan d’anderenbsp;leden verfpreid, moet men niet bekennen dat dit door middel vannbsp;’t bloet gefchied , dar, deur ’t hart gaande, daar heet word, en zichnbsp;van daar over’t hele lighaam verfpreid ? Dit veroorzaakt dat, zonbsp;men ’t bloet van enig deel wechneemt, men ook door gelijke middel de hitte daar af wechneemt. En fchoon het hart zo heet was alsnbsp;een gloejend yzer, zo zou ’t echter niet genoech zijn om de voetennbsp;en handen zo zeer, als het doet, te verwarmen, indien het niet ge.nbsp;duriglijk nieu bloet derwaarts zond. Wyders, men bemerkt ooknbsp;daar uit, dat het mre gebruik van p d’ ademing is, genoech varfchcnbsp;lucht in de m long te brengen , óm te maken dat het bloet gt; ’t welknbsp;daar uit de rechte holligheit van ’t hart koomt, in de welke het verdunt en gezuivert is, en als in dampen verandert, daar dikker word,nbsp;en weêr in bloet verandert,eer het weer in de flinke holligheit valt;nbsp;zonder’t welk het niet bequaam zou konnen zijn om tot voedfelnbsp;aan ’t vuur, dat daar is, te dienen. Dit word hier door bewezen,nbsp;dat men ziet dat de bêeften, die geen long hebben , ook niet meernbsp;dan een enige holligheit im’t hart hebben; en dat de kinderen , dienbsp;de long niét konnen gebruiken terwijVzy in huns moeders buik be-floten zijn, een opening hebben , daar deur bloet uit der hollenbsp;ader in de flinke holligheit van ’t hart vloeit gt; en ook een pijp, daar
deur
-ocr page 51-57
Redenering Vein’t Beleed.
y Arteri«,
Z Port,
üeür bloetuit de'flagaderlijkeaderin de ‘grote flagader koomt, sVenaant-Zondcrdeurdelongtevloejen. Wyders, hoe zoude ’'koking de maag gefchieden, zo het hart geen hitte derwaarts deur de ¦'* Üag- ‘jrwilquot;nbsp;aders zond , en daar by enigen der vlietentftc delen van ’t bloet, dienbsp;behulpfaam zijn om de fpyzen, die men daar gebracht heeft, tenbsp;verteren? Is ook de werking, die’tfapvan deze fpijzcn in bloetnbsp;verandert, niet lichtelijk te bekennen, zo men aanmerkt dat hetnbsp;zich, deur’t gaan en weer gaan deur’t hart, miflchien meer dannbsp;hondertoftweehondertmaalin yder dag diftilleert ? En wat behoeft men iets anders, om de voeding, en de voortbrenging dernbsp;verfcheide vochtigheden * die in ’t lighaam zijn , te verklaren , dannbsp;te zeggen dat de kracht, daar afHet bloet, met zich te verdunnen ,nbsp;van’t hart naar d’uitterfte delen der y flag'aders gaat, te weegbrengtnbsp;dat enigen van haar delen llant houden tullchen de delen der leden,nbsp;daar zy zich bevinden, en daar dc.pJaats.van enige anderen innee-men , diezy ’er uitdrijven , en dat, naar de gelegentheit, of denbsp;gedaante, of de kleinheitder* pijpjes, die zy ontmoeten , fommi-gen zich eer, dan d’anderen ^ in zekere plaatfen begeven : opeennbsp;zelfde wijzegelijk ydar verfcheide liften gezien kan hebben, die,nbsp;verfcheidelijkdeurboort zijnde , dienftigzijn om verfcheide zadennbsp;van malkanderen te fcheiden. Eindelijk, ’t geen hier in ’t aanmer-kehjkfte is, 'is de gt; voortbrenging der dierelijke geeften, die als, Qmtratunbsp;een zeer dunne wint zijn, of eer gel ij keen zeer zuivere en leven-digcvlara, die, geduriglijkin grote overvloet uit hct hart in denbsp;harflenen opklimmende, zich van daar deur de '^zenuwen in de b.vrr«.nbsp;'fpieren begeeft, en aan alle de leden beweging geeft; zondernbsp;dat men zich andere oorzaak behoeft in te beelden, die te weegbrengt dat de delen van ’t bloet (de welken, meeft bewogen ennbsp;dcurdringenft zijnde , bequaamfl: zijn omdeze geeften te maken )nbsp;zich eer naar de harflenen, dan elders begeven , dan dat de ^flag- d/ïretw».nbsp;aders, die hen daar voeren , de genen zijn, die de lijnrechtften vannbsp;allen uit het hart komen, en dat, naar de regelen der hantwerkers,
( die dc zelfden als de genen van de natuur zijn ) als veel dingen pogen gelijkelijk zich naar een zelfde zijde te bewegen , daar niet plaats genoech voor allen is, (gelijk de delen van’t bloet, die uitnbsp;de flinke holligheit van’t hart naar de harflenen ftrekken ) de zwak-ft^n, en de genen, die minft gedreven zijn, door de krachtigftennbsp;Van.afgeweert zullen worden , die door deze middel zich daarnbsp;alleen vervoegen.
ik had alle deze dingen bezonderlijk genoech verklaart in de
E 2 . nbsp;nbsp;nbsp;Han-
-ocr page 52-^TrACtatm,
f Htrvip
g Mufcnlu
h ^piritm ^nifftaUs,
Ic Ohjecta externa,
1
ni PaJJtoncs ifittriares,nbsp;n Senfui
o Idea» p Vanujia,nbsp;q Spiritmnbsp;Animales^
X Mufculi» i Ohjtcts,
% \JAekma, V Or^Afta,nbsp;X Fi^itr*nbsp;txtcrtora.
* Handeling , die ik voor dezen voorgenomen had in’t licht tc brengen. Ik had ’er by gevolg ook in vertoont hoedanig de f zenuwen en s fpieren van ’t raenfchelijk lighaam behoorden gcftelt tcnbsp;zijn , om te doen dat dedierelijke geeften, daar binnen zijnde, dcnbsp;kraeht van hun'leden te bewegen zouden hebben j gelijk men zietnbsp;dat de hooiden, een weinig na dat zy afgehouwen zijn gt; zich nochnbsp;verroeren, en gapen, fchoonzy niet meer'bezielt zijn: watver-anderingen in de harflènen moeten gemaakt worden, om het waken, flapen en dromen te veroorzaken: hoe het licht, de klanken,nbsp;reuken, fmaken, de hitte, en alle d’andere hoedanigheden dernbsp;'‘uitterlijke voorwerpen daar, door behulp der zinnen, verfchei-de 'denkbeelden konnen indrukken; hoe de honger, dorft, ennbsp;d’andere “inwendige lijdingen daar ook de hunnen konnen zenden; wat men hier voor de “gemene zin behoort te nemen, daarnbsp;deze ° denkbeelden ontfangen worden, voor de geheugenis, dienbsp;hen bewaart, en voor Pd’inbeelding, die hen verfcheidelijk kannbsp;veranderen, en ook nieuwen maken,'en door gelijke middel, denbsp;“i dierelijke geeften in de‘¦fpieren verfpreidende, de leden van ditnbsp;lighaam doen bewegen, in zo veel verlcheide wijzen, en zo wel,nbsp;naar mate der * voorwerpen, die zich aan zijn zinnen vertonen,nbsp;en der inwendige toehten, die in hem zijn, als d’ onzen zich kon -nen bewegen zonder dat de wil hen geleid. Dit zal niet vreemtnbsp;fchijnen aan de genen , die, wetende hoe veel verfcheide4«f(wwr«,nbsp;of bewegende gebouwen de menfehen door hun vlijt konnen maken , met zeer weinig ftukken daar toe te gebruiken , in vergelijking van de grote menigte der beenders , fpieren , flag'aders, aders,nbsp;en van alle d’andere delen, die in’t lighaam van yder dier zijn, die,nbsp;zegik, dit lighaam aanmerken als een gebou, ’twelk, van Godsnbsp;handen gemaakt zijnde, onvergelijkelijk beter gefchikt is, en innbsp;zich wonderlijker bewegingen heeft, dan een der gener, die vannbsp;menfehen bedacht konnen worden. Ik was hier bezonderlijk blijven liaan, om te tonen dat, indien’er zodanige ' gebouwen waren , die dewerktuigen, en * d’ uitterlijke gellal te van een fim ,nbsp;of van een ander dier zonder reden hadden, wy geen middel zouden hebben, om te bekennen dat zy niet in alles van gelijke natuurnbsp;waren , als deze dieren ; in plaats dat, zo ’er waren, die de gelijkénis onzer lighamen hadden , en onz bedrijf zo zeer navolgden , alsnbsp;behorelijkkan gefchieden, wy altijt twee zeer zekere middelennbsp;zouden hebben, om te bekennen dat zy daarom geen ware men-Ichen waren. D’eerfte middel is dat zy nooit woorden, noch andere
tekc-
-ocr page 53-Redenering van^t Beleed.
•^ekencn gt; met die te maken, zouden konnen gebruiken, gelijk wy doen, oin onze gedachten aan andere te verklaren. Want men kannbsp;Wel begrijpen dat een y geboii zodanig gemaakt is, dat het woorden ^nbsp;vóortbrengt, ja ook dat het enigen voortbrengt, die gt; naar matenbsp;der lighamelijke werken, enige veranderingen in zijn^werktui-*°'''*^quot;’**nbsp;gen zullen veroorzaken : gelijk, Zo men ’t op d’ een plaats aanroert,nbsp;dat het vraagt wat men 't zeggen wil» zo op een ander plaats, dat etnbsp;roept dat men ’t quaat doet, en diergelijke dingen , maar niet dat ’etnbsp;die verfcheidelijk te zamen voegt, om op de zin van al ’t geen,nbsp;dat in des zelfs tegenwoordigheit gezegt word, t’ antwoorden, gelijk de plompfte menfehen konnen doen. De tweede middel is,dat,nbsp;fchoonzy veel dingen ZO wel, ja miffehien beter dan iemant vannbsp;ons, deden, zy ontwijlFelijk in enige anderen zouden gebreken,nbsp;door de welken men bemerken zou datzy niet met kennis werk-ten , maar alleenlijk door de » gefteltenis van hun werktuigen.
Want in plaats dat de reden een algemeen werktuig is, ’t welk in «quot;¦»«« alderhandevoorkomingen kan dienen, zo behoeven deze werktuigen enige bezonderé Ichikking tot yder bezonder werking •, ennbsp;van hier koomt ’et dat het,zediglijk gefproken,onmogelijk is,dat ’ernbsp;verfcheide werktuigen genoech in een gebou zijn, om dat in allenbsp;voorvallen des levens te doen werken gelijk onze reden ons werken doet. Nu, door deze twee zelfde middelen kan men ook 't ver-fchil bekennen, dat tullchen de menfehen en heeften is. Want hetnbsp;is een aanmerkelijke zaak , dat ’cr geen menfehen zo bot en plomp
zijn, zonder ook d’ontzinnigen daar af uit te Zonderen, of zy zijn noch bequaam om verfcheide woorden te zamen te voegen, en eennbsp;reden daar af te maken , door de welke zy bun gedachten doen ver-ftaan ; en dat 'er, in tegendeel, geen ander dier is, zo volmaakt ennbsp;gclukkigals het geboren kan wezen, ’t welk desgelijks doet. Dit.nbsp;gebeurt niet om dat zy werktuigen gebrek hebben, want merinbsp;Ziet dat d' ekfters en papegajen woorden,gelijk wy,konnen uitbrengen , en echter niet gelijk wy konnen fpreken, dat is met te betuigen dat zy ’cgeen denken, ’t welk zy zeggen: in plaats dat de menfehen, die doof en ftom ter werrelc gekomen , en van de werktuigen berooft zijn, die aan anderen dienen om te fpreken, zowel, ofnbsp;J^eer als de heeften gewent zijn zelvcn enige tekenen tebedenken,nbsp;de welken zy zich by de genen doen verftaan, die, gernenelijknbsp;pMnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rijt hebben om hun taal te leren. Dit betuigt niet al-
^niijkda^; de heeften minder reden hebben dan de menfehen, maar dat zy ook geheel geen reden hebben. Want men ziet dat men zeer
wei-
-ocr page 54-C yÏAchina,
«I Or^Ana,
iDifpoptio
Jmrumorj^a-
mrum.
g. AmmA rationalis,
h f'óttttdg
mAtcriü.
40 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des - Cartes
weinig daar af behoeft, om te konnen fpreken; en dewijl men on-gelijkheit onder de dieren van gelijke aart befpeurt, zowel als onder de menfehen, en dat fommigen gemakkelijkcr zijn te leren dan anderen, zo is ’t niet gelooffelijk dat een firn of een papegaai, die dénbsp;volmaaktften van zijn aart was, hier in niet met een der plompftenbsp;kinderen, of ten minllen niet met een kint, dat beroerde harfl'enennbsp;heeft, gelijk zou zijn, indien hun ziel niet van een natüur was, dienbsp;heel van d' onze verfchilt. Men moet niet de woorden met de naturelijke bewegingen verwarren, die de hartstochten betuigen, ennbsp;zo wel van de ® gebouwen, als van de dieren nagevolgt konnennbsp;worden ; en ook niet denken, gelijk enige Qdden, dat de heeftennbsp;fpreken, fchoon wy hun taal niet verftaan: want indien dit waarnbsp;was , zo zouden zy zich ook zo wel aan ons, als aan hunsgelijken,nbsp;konnen doen verftaan, dewijl zy veel ^ werktuigen hebben, dienbsp;met d’onzen overeenkomen, ’t Is ook een zeer aanmerkelijke zaak,nbsp;dat, fchoon’erveel heeften zijn, die meer naerftigheit dan vvy innbsp;enigen van hun werken betonen , men nochtans ziet dat de zelfdennbsp;in veel andere dingen geheel geen naerftigheit betuigen ; in voegen dat dit, dat zy beter doen dan Wy, niet bewijft dat zy^ redennbsp;hebben j want naar deze rekening zouden zy meer daar af hebben,nbsp;dan wy , en in alle andere dingen beter doen: maar eer dat zy geheel geen hebben , en dat de natuur, naardefgcfteltenis van hunnbsp;werktuigen, in hen werkt; gelijk men ziet dat een uurwerk, ’t welknbsp;niet dan van raden en Gagveeren beftaat, d’iiren kan tellen, en denbsp;rijt meten, enditveelgerechtigerdauwy met alle onze voorzich-tigheit.
Ik had daar na de 5 redelijke ziel befchreven, en betoont dat zy geenfins uit het''vermogen van de ftoffe getrokken kan gt;yorden,nbsp;gelijk d’ andere dingen, daar af ik gefproken had, maar dat zy noot-Mkelijkgelchapen moet zijn; en dat ’et niet genoech is dat zy innbsp;’t menichelijk lighaam , gelijk een ftuurman in zijn Ichip, geher-bergt is, miflehien alleenlijk om des zelfs leden te bewegen , maarnbsp;datzy nootwendiglijkerdngelijker daar aan gevoegt en vereenigtnbsp;moet zijn, om boven dat gelijke gevoelens en begeerten, als d’on-zen, te hebben, enduseen waar menfeh te maken. Voort», ik hebnbsp;my hier opeen weinig op ’tonderwerp van de ziel uitgebreid, omnbsp;dat dit een der gewichtigften is. Want daar is, na de doling der gener , die God logchenen, de welke ik acht.hier voor genoech weerlegt te hebben , niets dat de zwakke geeften eer van de rechte wegnbsp;des deuchts verwijdert,dan te verdichten dat de ziel der heeften van
cen
-ocr page 55-«en zelfde natuur is, als d’onze, endatbygevolgwy na dit leven niets te vrezen, en niets te hopen hebben, niet meer dan de vliegen en mieren j in plaats dat, rtls men weet hoe veel zy verfchil-len , men veel beter de redenen begrijpt, die bewijzen dat d’onzenbsp;van een natuur is, die geheel niet van’t lighaam afhangt, en bynbsp;gevolg dat zy niet onderworpen is met het lighaam te fterven:nbsp;want dewijl men geen andere oorzaken ziet, die haar vernietigen,nbsp;Zoword men naturelijk bewogen daar uit t’oordelen dat zy on-fterftelijk is.
o o F T D E E L,
S nu drie jaren geleden dat ik ten einde van de 'Han-deling gekomen was, diealle deze dingen begrijpt, en dat ikdie begon wéér over te zien, om haar aannbsp;een drukker over te geven,toen ik verftont dat enige mannen, die macht op my hebben, en welkers achtbaarheit weinig min op mijn werken,als mijn eige reden op mijn gedachten,vermag,een gevoelen van de''Natuurkunde,een weinig te voren doornbsp;een ander ih’t licht gebracht,verworpen h^den.ïk wil niet zeggennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; ‘
dat ik hier mee overëenftemde, maar wel cfat ik ’er , voor hun ‘ be- 1 Cenfttra^ rilping, niets in gemerkt had, dat ik my inbeelden kon fchadelijknbsp;aandegodsdienft, ofaan de ftaat te zijn, enby gevolg’t welk mynbsp;bekt zou hebben zulks te fchrij ven, zo de reden my daar toe geraden had. Ditdeêmy vrezen dat’er onder mijn gevoelensook enignbsp;gevonden zou worden, in’t welk ik my misgreepen had , fchoon iknbsp;altijc grote vlijt had gedaan om geen nieuwe gevoelens in mijn geloof t’ontfangen, daaraf ik geen zeer zekere “betogingen had, „Omm-«n geen zodanigen te fchrijven,die tot iemants nadeel konden ftrek- Protuna.nbsp;ken. Dit was genoech om my te verplichten tot het béfluit, dat iknbsp;genomen had , van hen in ’t licht te brengen, te veranderen. Wantnbsp;khoon de redenen , om de welken ik het te voren genomen had,
2.ecr krachtig waren, zo dee mijn neiging, die my altijt het ambacht Van boeken te maken heeft doen haten, my terftont genoech
F nbsp;nbsp;nbsp;ande-
-ocr page 56-4 ^ nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T
andere vinden, om my daar af t’ onthouden. En deze redenen van weerzijden zijn zodanig, dat ik niet alleenlijk dienftig acht hennbsp;hier te zeggen, maar dat ik ook ach* dat het gemeen hen behoeftnbsp;te weten.
Ik heb nimmer de dingen, die van mijnverftantquamen, in nWetWia, hoge achting gehad; en terwijl ik van quot;’t beleed , dat ik gebruik,nbsp;geen andere vruchten heb gehad, als dat ik my voldaan heb vannbsp;o ScUftit enige zwarigheden , die tot de ° befchouwelijke wetenfehappennbsp;ffecttiMiva. behoren, of dat ik getracht heb mijn zeden naar de redenen te regelen , diedit beleed aan my leerde, zo heb ik niet gelooft verplichtnbsp;tezijnietsdaaraftefchrijven. Want wat de zeden aangaat, ydernbsp;P Smfm, vloeit zo in zijn p verftant over, dat men zo veel herftellers, alsnbsp;hoofden, zou vinden, zo het geoorloft was aan anderen, als aannbsp;degenen, die God tot overften over zijn volken geftelt heeft, ofnbsp;aan de genen, aan de welken hy genade en yver genoech gegevennbsp;heeft om profeten te zijn, aan te vangen iets daar in te verande-qSptesUid-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hoewel mijn a befpiegelingen my zeer wel behaagden ,
t llotionts ^eneraUstnbsp;s Ph^fica,
zo geloofde ik dat d’anderen ook hadden , die aan hen miflehien noch meer behaagden. Maar zo haaft als ik enige '^algemene kundigheden van de ‘ Natuurkunde heb verkregen, en dat ik, beginnende hen in verfcheide bezondere zwarigheden te beproeven, be-t Trimifia. merkte hoe verre zy konden geleiden, en hoe veel zy van de ‘ be-ginfelen verfchillen, dié men tot aan deze tijt gebruikr heeft, zonbsp;geloofde ik dat ik hen niet verborgen kon houden, zonder grote-lijks tegen de wet te zondigen , die ons verplicht zo veel, als in onsnbsp;is, ’t algemeen goet van alle menfehen te bevorderen. Wantzynbsp;y Kitiiu. hebben my doen zien dat het mogelijk is tot'' kenniflen te geraken,nbsp;Kmufiphi* die tot het leven zeernut zijn, en dat men, in plaats van deze^be-p^-bouwelijkeWijsbegeerte, diemenindeftholen leert, een gebruik daar afkan vinden, door’t welk wy , de kracht en de werkingen van ’t vuur, van ’t water, van de lucht, van de ftarren , hemelen , en van ailed’andere lighamen, die ons omringen, zoon-derfchéidelijk kennende, alswy de verfcheide ambachten onzernbsp;hantwerkers weten , hen op een zelfde wijze tot alle gebruiken, totnbsp;de welken zy beqiiaam zijn, zouden konnen hefteden, en ons dusnbsp;als meeftersen bezitters van de natuur maken. Dit is niet alleenlijknbsp;wenfchelijk voor de vinding van oneindelijke kunften , die teweegnbsp;zouden brengen dat men zonder moeite de vruchten van d’ aarde,nbsp;en van alle de r nuttigheden,die men daar vind, zou genieten; maarnbsp;voornamelijk ook om de behouding der gezontheit, de welke zonder
-ocr page 57-Tiedeneïing vM't nbsp;nbsp;nbsp;45
der twijffel’ccerftcgoet, en de grontvefc van alle d’ andere goederen van dit leven is. Want de geeft zelf hangt zo zeer van de temperingengefchiktheit der werktuigen aan’tlighaam af, dat,nbsp;indien het mogelijk is enige middel te vinden, die de menfchennbsp;gemenelijk wijzer en behendiger maakr, dan zy tot hier toe gewceftnbsp;hebben, ik geloof dat men die in de Geneeskunft moet zoeken, Isnbsp;zeker, dat de gene, die nu in’t gebruik is, weinig dingen begrijpt,nbsp;daar af de nuttigheit zo aanmerkelijk is; maar (zonder dat ik voorgenomen heb haar te verachten) ik verzeker my dat ’er niemant is,nbsp;zelf van de genen , die ’er ® belijdenis af doen , of zy belijden datnbsp;alle ’c geen , ’t welk men daar af weec, byna niets is in vergelijkingnbsp;van’t geen, ’t welk noch overig is om de kennis daaraf te verkrijgen , en dat men zich van ontelhjke ziekten, zo des lighaams, alsnbsp;desgeefts, en ook miflchien van de verzwakking des ouderdóms,nbsp;Zou konnen bevrijden, zo men genoech kennis van hun oorzaken ,nbsp;en van alle de hulpmiddelen had, daar af de natuur ons verzorgtnbsp;heeft. Ik dan, voorgenomen hebbende mijn geheel leven in d’ onderzoeking van zo nodig een'’wetenfchap te hefteden, en een wegnbsp;gevonden hebbende, die my zodanig fchijnt, dat men, die houdende , haar ontwijffelijk zal vinden, ’t e n waar men daar in, of door denbsp;kortheit des levens, of door ’t gebrek der ervarentheden, beletnbsp;wierd, oordeelde dat ’er geen beter hulpmiddel tegen deze tweenbsp;beletfèlen was, als getrouwelijk al’t weinige, datikgevondenhad,nbsp;aan’t gemeen meê te delen, en de goede‘^verftanden te nodigennbsp;tot te trachten verder te gaan, met yder naar zijn neiging en ver-mogen iets tot d’ ervarentheden, die men feehoeft, toe te doen ennbsp;ook met alle de dingen, die zy leerden, aan ’t gemeen t’ openbaren,nbsp;op dat wy, als de leften begonnen daar de voorgaanden geëmdigtnbsp;hadden, en als men dus de levens en bezigheden van veel te zamennbsp;voegde, allegelijk veel verder zouden gaan, dan yder in’t bezon-der doen kan.
Ik aanmerkté ook, zo veeld’ ervarentheden aangaat, dat zy j zo veel te nodiger zijn , als men in kennis gevordert is. Want het isnbsp;beter in ’c begin geen anderen te gebruiken, dan de genen, dienbsp;zich van zelf aan onze«zinnen vertonen , en daar in wy niet on-kundig zouden konnen zijn, indien wy flcchs zo weinnig als ’t is ”nbsp;op merkten, dan dat men ongemener, en die naaukeuriglij-.g*]'Opgezocht zijn, zoekt. De reden hier af is dat deze ongemeen-
* ervarentheden dikwijls bedriegen als men noch d’ oorzaken der g Pïcenfte ervarentheden niet weet, en als d’omftandigheden ,daar
44-
R. D£s-Cartes
Van zy afhangen , byna altijt zo bezonder en klein zijn, dat men hen zwarelijk bemerken kan. D’ordening, die ik hier in gehoudennbsp;heb , heeft dusdanig geweeft. Voor eerft heb ik getracht in ’t alge-
ïi %cmina xeriutftm
fPrinciph. meen de'quot;beginfelcnofseerlle oorzaken van alle’t geen, dat in de j^erreltis, of wezen kan, te vinden, zonder hier toe iets t’aan-merken, als God alleen , die haar gefchapen heeft, en hen nietnbsp;van elders te trekken, als van zekere zaden der waarheden, dienbsp;naturelijkin onze zielen zijn. Daar na heb ik onderzocht welkennbsp;d’eerfte en gemeenfte uitgew'erkten waren, die men van dezenbsp;oorzaken afleiden kon j enmy dunkt dat ik daar door hemelen,nbsp;ftarren, cn d’ aarde, heb gevonden, en zelfs op d’ aarde water,nbsp;iMintnlu, lucht, vitur, gt; inijnflofFen, en enige andere zodanige dingen, dienbsp;de gemeenften van allen, en d’eenvoudigflen zijn, en by gevolgnbsp;de lichtften om te kennen. Maar toen ik daar na van de genen wilde afdalen , die bezonderlijker waren , zo zijn’er zo veel ver-feheidenen voor my gekomen, dat ik niet geloofde dat ’ct voor de
menfehelijke geeft mogelijk was de vormen of gedaanreirder lig.
hamen, die op d’aarde zijn, van ontellijke anderen af te fcheiden, diedaar zouden konnen wezen, indien’t Gods wil geweeft hadnbsp;hen daar te ftellen, noch by gevolg hen tot onz gebruik toe tenbsp;paflen, ’t zy dat men d’ oorzaken door d’ uitgewerkten te gemoetnbsp;koomr, en darmen veel bezondere ervareniftèn gebruikt. In gele ohfia*. volg van \ welk ik, mijn geeft op alle de ^ voorwerpen kerende,nbsp;isoy». die ooit aan mijn ^ zinnen verfchenen waren, wel dar zeggen dat .
11
tie.
ik’er niets gevonden heb, ’t welk ik niet bequamclijk genoech jnPHwifM. door de beginfelen, ^ie ik geleert had , verklaren kon. Maarnbsp;ik moet ook belijden dat het vermogen van de natuur zo grootnbsp;en ruim is , en dat deze beginfelen zo eenvoudig en algemeennbsp;zijn, dat ik byna geen bezonder uitgewerkte aanmerk, ofikbe-ken in’t begin wel dat het in veel verfcheide «wijzen daar van afgeleid kan worden ^ en dat mijn grootfte zwarigheit gemenehjknbsp;is re vinden in welke van deze wijzen het beflaat. Want hier toenbsp;oExperuu- weet ik geen andere middel, dan weer enige ° ervarenifl'en tenbsp;zoeken, die zodanig zijn, dat der zelfder uitgang niet de zelfdenbsp;wezen zal zo zy in deze wijze, dan ofzy in een andere wijze ver-klaartwierd. Voorts, ik ben’er nu zo verre ingekomen, dat ik,nbsp;naar my dunkt, klaar genoech zie op wat wijze veel daar af tenbsp;doen zijn, die tot dit gemerk konnen dienen. Maar ik zie ooknbsp;dat zy zodanig, en zo groot van getal zijn, dat noch mijn handen, noch mijn inkomft, fchoonduizentraaalpieer,danzynuis,-
voor
-ocr page 59-Redenering van 't B e L e E D. nbsp;nbsp;nbsp;4?
voor alle ervareniffe genoech zou konnen zijn: invoegen dat ik, naar dat ik voortaan de bequaaraheit zal hebben om meer of minnbsp;daarin te doen, ook meer of min in de kennis van de natuur zalnbsp;vorderen. Ik verhoopte dat ik dit in de Handeling, die ik gefchre-venhad, zou aanwijzen, en daar zo klarelijk de nuttigheit, dienbsp;’t gemeen daar af ontfangen kon , tonen, dat ik alle de genen, dienbsp;in ’t algemeen ’t goet en de welftant der menfehen begeren (dat is,nbsp;alle de genen, die warelijk deuchdelijk zijn, en niet door eennbsp;valfche fchiin, noch alleenlijk door waan) zou verplichten, zonbsp;Wel tot die dingen, diezy alreê gekregen hebben, meête delen,nbsp;als met my te helpen in’t onderzoek der gener, die noch te krijgen zijn.
Maar ik heb federt die tijt andere redenen gehad, die my van ge voelen hebben doen veranderen, endenken dat ik warelijk behoorde voort te varen in alle de dingen, die ik van enig belang zou oor* delen, te belchrijven, naar de maat dat ik ’er de waarheit af zou ontdekken , en de zelfde vlijt daartoe te doen gt; als of ik hen wilde doennbsp;drukken: zo om zo veel re meer reden te hebben van hen wel t’ onderzoeken , dewijl men zonder twijffel altijt het geen, dat men gelooft van veel te zullen gezien worden, van nader by befchout, dannbsp;Itgeen, dat men alleenlijk voor zich zelf maakt j en de dingen, dienbsp;niy waar fchenen toen ik hen begon te bevatten, zijn my dikwijlsnbsp;Valfch gebleken , toen ik hen op ’t papier wilde ftellen: als om geen .nbsp;gelegcniheit te verliezen van aan 'c gemeen nut te zijn , ZO ik ’er
bequaamtoeben; en ook om dat, indien mijn gefchriften iets waardig zijn, degenen, die hen na mijn doot zullen leven, henzo, als henbequaamft dunkt, mogen gebruiken. Maar ik dacht dat iknbsp;geenflns behoorde toe te liaan dat zy by mijn leven in’t licht zouden komen, op dat noch de p tegen Hellingen en i twiftingen,nbsp;zy voor my zouden konnen verkrijgen, aan my geen middel zou-den geven om dc tijt te verliezen , die ik voorgenomen heb te be-'*’*’nbsp;Heden in my t’ onderwijzen. Want hoewel het waar is dat ydernbsp;menfeh verplicht is zo veel, als hy kan, ’t goet der anderen te bevorderen, en dat aan niemanc nut te zijn eigentlijk is''niette deu-g^n, zo is’t nochtans ook waar dat onze zorgen zich wijder, dan^quot;*”*'nbsp;^oor de tegenwoordige tijt, behoren uit te Hrekken, en dat hetnbsp;die^[ 2;odanige dingen achter te laten, die miflehien den genen,nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zouden toebrengen, als ’t met voornomen is
zullen dingen te doen, die noch meer nut aan onze naneeven aanbrengen. Gelijk ik warelijk wel wil dat men weet dat
F 3 ' ' nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..... het
-ocr page 60-46 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
hec weinig, ’twelkiktothiertoegeleertheb, byna niets is in vergelijking van’t geen, dat ik niet weet, en daar af ik noch niet wanhoop van zulks te konnen leren. Want het is byna eveneens metnbsp;de genen, die allengs de waarheit in de wetenfehappen ontdekken , als met de genen , die, als beginnen rijk te worden, mindernbsp;moeite hebben in grote wind te doen, dan zy te voren gehad hebben, toen zy arm waren, in veel minder winft te behalen. Mennbsp;kan hen ook bcquamelijk by krijgsöverften vergelijken, welkersnbsp;krachten gemenelijk naar mate van hun verwinningen toeneemen,nbsp;en die meer beleit behoeven om dant te houden na ’t verlies vannbsp;een flag , dan zy behoeven, na dat zy een veltflag gewonnen hebben, om deden en lantfchappen te veroveren. VVant te trachtennbsp;alle de moejelijkheden en dolingen te verwinnen , die ons belettennbsp;tot de kennis der waarheit te geraken, is warelijk flag leveren; ennbsp;enige valfche waan vaneen ding, dat een weinig al gemeen, ennbsp;van belang is, t’ ontfangen, is éen flag te verliezen. Men behoeftnbsp;daar naveel meer beleit, omweêrinde zelfde daat, daar in mennbsp;te voren dont, te geraken, dan men behoeft om grote winft tenbsp;s?Hncifia. docH, alsmcii ali'eê ’beginfelen heeft, die zeker zijn. W'at mynbsp;aangaat, indien ik te voren enige waarheden in de wetenfehappennbsp;gevonden heb, (en ik hoop dat de dingen, die in dit boek begrepenzijn, zullen doen oordelen dat ik enigen daar af gevondennbsp;heb) ik mag zeggen dat dit niet zijn dan ‘gevolgen en afhangfelsnbsp;van vijf of zes voorneme zwarigheden , die ik verwonnen heb,nbsp;en die ik voor zo veel veltflagen rel, daarin ik’t geluk aan mijnnbsp;zijde gehad heb. Ja ik zal niet vrezen te zeggen dat ik meen nietnbsp;meer te behoeven, als twee of drie andere diergelijken te winnen,nbsp;om gehéellijk teneinde van mijn voorncemens te komen, en datnbsp;het getal van mijn jaren noch niet zo groot is, of dat ik, naar dcnbsp;gewoneloop van de natuur, nochtijtsgenoech hier toe kan hebben. Maar ik geloof dat ik zo veel te meer verplicht ben de tijt,nbsp;die my overig is , zuiniglijk te gebruiken, als ik meer hoop hebnbsp;van hem te konnen wel getJruiken : en ik zou zonder twijffel meernbsp;gelcgentheit hebben om hem te verliezen , zo ik de '' grontveftennbsp;van mijn Natuurkunde in’dicht bracht. Want hoewel zy bynanbsp;^ alle zo klaar en blijkelijk zijn, dat men hen alleenlijk behoeft tenbsp;verftaan, om hen te geloven, en dat’er niet een is,‘ die ik nietnbsp;meen te konnen betogen , zo voorzie ik echter dat ik dikwijlsnbsp;X oprgt;fuh- door de * tegenftellingcn der andere menfehen , die zy zoudennbsp;doen voortkomen , afgetrokken zou konnen worden, vermits het
onmo-
-ocr page 61-Redeneïm^ van 't Beleed. nbsp;nbsp;nbsp;4.7
Ónmogelijk is dat Zy met alle de verfcheide gevoelens der anderen Overeenkomen.
y Invtntit^
Wit
zObjiÜtmti%
amp; Jatiicia,
b hdifft-rm%
f
litudo,
g JudiceSt h Cêmmnni^
Men kan zeggen dat deze tcgenftcllingen nut zouden zijn, zo om my mijn gebreken te doen bekennen, als om dit, zo ik iets goetnbsp;had, dat d’ anderen hier door daar af meer kennis zouden hebben , en dat, dewijl Veel raenfehen meer konnen zien, dan een mannbsp;alleen, zy, beginnende van nu voortaan die te gebruiken, my ooknbsp;met hun y vindingen zouden helpen. Maar hoewel ik my kendenbsp;bovenmaten onderworpen te zijn re miflen, en dat ik my bynanbsp;nooit op d’ eerfte gedachten, die my inkomen, vertrou, zo beletnbsp;my echter d’ ervarentheit, die ik van de * tegenwerpingen heb, dienbsp;men aan my doen kan, enig voordeel daar af te verhopen: want iknbsp;heb alreê dikwijls a d’ oordelen beproeft, zo der gener, die ik voornbsp;mijn vrienden gehouden heb, als van enige anderen, by de welkennbsp;ik^onverfchillend meende te zijn, en ook van enigen, welkersnbsp;boosheit en nijt, gelijk ik wift, genoech zou trachten ’t geen t’ont-dekken,h welk mijn vrienden uitgenegentheit verborgen hielden.nbsp;Maar’t is zelden gebeurt dat men my enig ding tegengeworpennbsp;heeft, ’t welk ik niet geheel voorzien had, ’t en waar dat het verrenbsp;van mijn onderwerp vervreemt was. In voegen dat ik byna nooitnbsp;enige ^ berifper mijner gevoelens gevonden heb, of hy, fcheen my enbsp;min ftreng, en billijker, dan ik aan my zelf. Ik heb ook nimmer befpeurt dat men, door middel der ^ twiftreedenen, die in denbsp;fcholcn gebruikt worden , enige waarheit ontdekt hccft, die men tenbsp;voren met wift. Want vermits yder tracht te verwinnen, zo oeffentnbsp;men zich meer om de «waarfchijnelijkheit te doen gelden, dannbsp;de redenen van weerzijden te wegen; en de genen, die lange tijtnbsp;goede ^voorfpraken hebben geweeft, zijn daarom namaals geennbsp;beters rechters.
Wat de nuttigheit aangaat, died’anderen van de ^gemeenma-king mijner gedachten zouden ontfangen, zy kan ook niet zeer groot wezen , o m dat ik hen noch niet zo verre gebracht heb, oPt isnbsp;hoch nodig veel dingen daar by te voegen , eer men die tot het gebruik aanleggen kan. Maar ik meen zonder roem te mogen zeggennbsp;dat, indien iemant hier toe bequaam is, ikditeer, daniemantan-prs, behoor te zijn : niet om dat’er ter werrek niet veel ver ftandennbsp;zijn , onvergelijkelijk beter dan ’t mijn ; maar om dat mennbsp;fding niet zo wel zou konnen bevatten , cn dat zijn eige maken,nbsp;a ƒ men ’t van een ander leert, dan als men ’t zelf bedenkt. Dit is zonbsp;waarachtig in deze zaak, dat, fchoon ik dikwijls enigen van mijn ge-
\oc-
-ocr page 62-4.8 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S ' G A R T E s
voelens aan zeer verftandige lieden verlilaart heb, en die, terwijl ik tot hen fprak, hen wel onderfcheidelijk fchenen te verftaan, datnbsp;ik, zeg ik, als zy hen weer gezegt hebben gt; befpeurt heb dat zynbsp;hen byna altijt zodanig verandert hebben, dat ik hen niet meernbsp;voor de mijnen kon belijden. Dieshalvenzou ik hier gaerne onze-naneeven bidden nimmer te geloven dat de dingen, die men totnbsp;hen zal zeggen, van my komen, als ik hen zelf niet in ’t lichtnbsp;gebracht heb. Ik ben ook geenGns verwondert van de fporeloos-iFhiUfifhi. heden , die men aan alle deze oude gt; wijsbegerigen toefchrijfr,nbsp;welkers gefchriften wy niet hebben; en ik oordeel daarom ooknbsp;niet dat hun gedachten zeer onredelijk zijn geweeft , dewijl zynbsp;van de befte verftanden van hun tijc waren, maar alleenlijk dat mennbsp;hen qualijk aan ons overgebracht heeft.. Men ziet ook dat het byna nooit gebeurt is dat iemant van hun navolgers hen overtroffennbsp;heeft: en ik verzeker my dat de genen, die rneeft tot Ariftotelesnbsp;genegen zijn, en hem navolgen, zich gelukkig zouden achten,nbsp;indien zy zo grote kennis van de natuur hadden, als hy ’er af gehadnbsp;heeft, Ichoon’t ook met voorwaarde was, dat zy nooit iets meernbsp;zouden hebben. Zy zijn gelijk de klimmerboom, die niet hogernbsp;poogt te klimmen, dan dc bomen, die hem onderfteunen, ja dienbsp;,ook dikwijls weêr nederwaarts daalt, als hy tot aan de top gekomen is: want my dunkt dat de genen ook weêr afdalen, dat is,nbsp;zich in eniger wijze minder geleert maken, dan of zy zich vannbsp;deboekoeffening onthielden, de welken, niet vernoegt met alnbsp;’t geen te weten, ’t welk in hun Schrijver yerftanelijk verklaart is,nbsp;kS4»tM, daar, boven dat, ’^d’oploffing van veel zwarigheden willen vinden , daar hy niets af zegt, en op de welken hy millchien nooitnbsp;gedacht heeft. Doch hun ’wijze van wijsheitbetrachten is zeernbsp;hfaphtndi. bcquaam voor de genen , die niet meer dan middel matige verftan*nbsp;den hebben. Want de^duifterheit der onderfcheidingen, en dernbsp;nim. ”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; beginfelen , die zy gebruiken, is oorzaak dat zy van alle dingen
n Prticipu. 20 ftoutelijk konnen fpreken, als of zy hen willen, en alle ’t geen, dat zy’er af zeggen, tegendefcherpzinnigftenengaauften beweren, zonder dat men middel heeft om hen t’overtuigen. Zy zijn,nbsp;zo my dunkt, hier in gelijk een blinde, die, om zonder nadeel tegen een, die ziet, te vechten, hem in de gront van een zeer duillernbsp;hol heeft doen komen j en ik mag wel zeggen dat het niet voor de-o ?«»«¦?«'» zen is, dat ik my onthoud van de obeginlelcn der Wijsbegeerte,nbsp;fhitcfophix, die ik gebruik, in’t licht te brengen; want dewijl zy eenvoudignbsp;en zeer klaar zijn, gelijk zy ook zijn , zo zou ik, indien ik hen openbaar
-ocr page 63-45^
'Redenenm vm’t B E l e e d.
V UahituSt
maakte, byna eveneens doen, als of ik enige veinfters opende, en licht in dit hol deê komen I daar zy in gedaalt zijn, om te ^'echten. Ja de befte verftanden hebben ook geen oorzaak te wen-fchen om hen te kennen ; want indien zy willen weten van alle dingen te fpreken,- en d’ achting van gekert te zijn verkrijgen , zo zullen zy lichrelijker daar toe geraken in zich met dePwaarfchijne-lijkheit te vernoegen, die zonder grote moeite in alderhande zaken gevonden kan wor den, dan in de ‘i waavheit t’ onderzoeken, dienbsp;tiiet, dan all^^s, in enige dingen ontdekt word, en die, als mennbsp;van d’andere^preekt, verplicht tot onbefchroomdelijk te belijden dat men hen niet weet. Maar indien zy de kennis van enige weinige waarheden, boven de verwaantheit, van nergens in onkundig te fchijnen, ftellen, gelijk zy zonder twijffel hoger t’achtennbsp;is, en indien zy een gelijk voornemen, als*t mijne, willen volgen, zo hebben zy daarom niet van node dat ik iets meer tot hennbsp;zeg, dan ’tgeen, dat ik alreê in deze Redenering gezegt heb; Wantnbsp;indien zy bequaam zijn om verder te gaan, dan ik gedaan heb, zonbsp;zullen zy ook met meer reden bequaam zijn om zelven al ’t geen tenbsp;vinden, dat ik meen gevonden te hebben ; vermits het, dewijl iknbsp;nimmer iets, als by ordening, ondczocht heb, zeker is dat hetnbsp;geen, ’t welk my noch overig is t’ ontdekken, van zich zwaarder ennbsp;verborgendcr is, dan ’t geen, dat ik voor dezen heb konnen vinden,nbsp;en zy zouden minder vermaak hebben in dat van my, dan van hennbsp;zelven, te leren: behalvendat de'hebbelijkheit, die zy verkrij- t Jiaiitm,nbsp;gen zullen, meteerftelijk lichte dingen te zocken, en allengs bynbsp;trappen tot anderen, die zwaarder zijn, voort te gaan, hen meer ^nbsp;zal dienen, dan alle mijn*onderwijzingen zouden konnen doen. ,4, ^nbsp;Wat my aangaat, ik beeld my in dat, zo men my van mijn kintsheit ^nbsp;afalle de waarheden had geleert, daaraf ik federt de ‘ betogingennbsp;heb gezocht, en zo ik geen moeite had gehad met hen te leren, iknbsp;miftciiien nooit geen anderen Zipu geweten hebben, encenminften ^nbsp;dat ik nooit de V hebbelijkheit*en x lichtigheit gehad zou hebben, xnbsp;die ik meen te hebben, van altijt nieuwen te vinden, naaf de matenbsp;dat ik my begeef tot hen te zoeken. Om kort te gaan, indien’er ternbsp;werrelt enig werk is , dat niet zowel door een ander als door denbsp;^¦elfde, die’tgevonden heeft, volmaakt kan worden, zo is’t hetnbsp;S'^en, aan’c welk ik arbeid.
y Ert^crUn-»
. nbsp;nbsp;nbsp;Is waar datjzo veel y d’ ervarentheden aangaat,die daar toe kon-
1 dn dienen,eèn menfeh alleen niet genoech is om die te krijgenrmaar y zou ’er ook niet met nuttigheit andere handen, als de zijnen, roe
G nbsp;nbsp;nbsp;kon-
-ocr page 64-J O nbsp;nbsp;nbsp;R« D E S - C A R T E S
konnen gebruiken, ’ten waar d« genen der ambachtslieden, of van zodanige menfehen, die hy zou konnen betalen, en die door hoopnbsp;vanwinfl:, die een zeer krachtige middel is, naaukeuriglij kalle denbsp;dingen, die hy hen voorfchreef, deden. Want watdegewilligennbsp;aangaat, die door nieusgierigheit, oi door begeerte van te lerennbsp;zich mifl'chien zouden aanbieden om hem te helpen, zy zouden, be-halvendatzygemenelijk meer beloften dan dadelijkheit hebben,nbsp;iPrcffiio- en niet dan fchone ^ voorftellingen doen, daar af nimmer een ge-lukt, zonder twijffel betaalt willen zijn door de verl^ring van enige zwarigheden, often minften door plichtpleegingen en onnutte koütingen , die hem niet zo weinig van zijn tijt zouden kollen ,nbsp;of hy zou er noch by verliezen. W at d’ ervarentheden aangaatjdie
d’anderenalreê verkregen hebben , fchocn zy dieaan liem wilden
deelachtig maken , (’t welk de genen, die hen geheitrienillèn noemen , nimmer doen zouden) zy bellaan ten raecllendeel in zo veel omflandigheden, of overtollige inmengfels, dat’et aan heni'nbsp;zeer zwaar zou zijn de waarhiet daar af uit te zoeken; be'halve'ndatnbsp;hy hen byna alle zo qualijk verklaart, of ook zo valfch zou vinden,nbsp;om dat de genen,dic hen gevonden hebben,hun beft hebben gedaannbsp;om hen gelijk met hun ® beginlèlen te doen blijken, dat, zo ’er enigen waren, die hem dienen konden , zy weêr de tijt niet waerdignbsp;zouden zijn , diehy zou moeten belleden in hen uit te kiezen.nbsp;0ieshalven, indien’éftét werrcltiemantwa'y, van de welk mennbsp;zeker will dat' hy bequaam was om de gföofte en nutfte dingennbsp;voor’t gemeen, die’er zijn konnen, te vinden, en dat om dezenbsp;oorzaak d’afndere menfehen door alle middelen poogden hem tenbsp;helpen om zijn voorneemens te voleindigen, zo kan ik noch nietnbsp;zien dat zy iets anders voor hem zouden vermogen , als in de kollen der ervarentheden, diehy zou behoeven, te verzorgen, ennbsp;vooTts-beletten dat zijn tijt hem door iemants moejclijkheit onttrokken wierd. Maar behalven dat ik niet zo veel van my zelfnbsp;waan, dat ik iets boven gemeen wilteloven, en my niet met zonbsp;ydele gedachten vermaak, van my in te beelden dat het gemeennbsp;grotelijks aan mijn voorneemens gehouden is, zo heb ik ook geennbsp;zo neêrflachtige ziel, dat ik van iemant, wie’t ook waar, enigenbsp;jonftzouwillcnontfangen,'dienienlcoTi'geloven dat ik niet verdient zou hebben.
Alle deze inzichten, te zamen geVóegt, .waren' (’I is nü driejaren geleden) oorzaak dat ik ’t werk, ’tWlkik onder handen had, nietnbsp;wilde in’t licht brengen, ja dat ikoofe beftootby mijn leven geen
ander
-ocr page 65-'Redenenng van 't B e leed, nbsp;nbsp;nbsp;5quot;:
ander den dag te geven, dat zo algemeen was, r.och van’c welk men de grontveflen van mijn' Natuurkuade verftaan kon. Maar ^nbsp;daar zijn ledert weer twee oorzaken geweeft, die my verplicht heb- Tpl^jiet.nbsp;ben hier enige bezondere ^Proeven te ftellcn, en aan't gemeennbsp;enige rekening van mijn werken en voorneemens te geven. D'cer-lle reden is, dat, indien ik dit niet deê, veel, die d’ inzicht gewetennbsp;hebben, die ik te voren gehad heb, van enige gefchrifcen te doennbsp;drukken,zich zouden mogen inbeelden dat d oorzaken,om de welken ik ray daar afonthield, meer tot mijn nadeel waren, dan zynbsp;zijn. Want hoewel ik de s roem niet in overmaat begeer, of, indien g gigt;ru,nbsp;ik’t dar zeggen , dat ik haar haat, voorzo veel als ik haar llrijdignbsp;tegen de ruft hou , die boven alle dingen in waarde by my is, zbnbsp;heb ik echter ook nooit getracht mijn werken als misdaden te verbergen noch ook grote naerftigheit gedaan om onbekent te blijven , zo om dat ik gelooft zou hebben dat ik my ongelijk deê, alsnbsp;om dat my zulks enige ongeruftheit gegeven zou hebben , die vvcêrnbsp;ftrijdig tegen de volkome ruft des geefts, die ik zoek, geweeft zounbsp;hebben. En vermits ik, diemy weinig bemoeide of ik bekent ofnbsp;onbekent was, niet heb konnen beletten dat ik enige achting verkreeg, zo heb ik gedacht dat ik mijn beft behoorde te doen omnbsp;my ten minften van een quade achting te bevrijden, D’andere reden, diemy verplicht heeft dit te fchrij ven,, is dat ik, dagelijksnbsp;meer en meer dc^verwijling ziende, die’t voorneemen lijd, dat hMart,nbsp;ik hob van my t’onderwijzen , uit oorzaak van een onèindelijk-heit van ervareniflen, die ik behoef, en die ik onmogelijk zondernbsp;de hulp van anderen kan krijgen, echter ook niet wil, Ichooniknbsp;my niet zo zeer vlei, dat ik verhoop dat het gemeen enig deel aannbsp;mijn eige belang zal nemen, zo zeer my zcltontvallen, dat ik aannbsp;degenen, die my zullen overleven, ftofFe geef van my eens tenbsp;verwijten dat ik hen veel dingen beter had konnen nalaten, dannbsp;ik gedaan heb, zo ik niet te zeer verwaarlooft had aan hen tenbsp;doen verftaan waar in zy aan mijn voorneemens behulpig konden zijn.
i Controvert
k Vrvncip's» 1
Ik dacht dan dat het my licht zou zijn enige ftofïe te verkiezen, die, zonder veel ‘tegenftribbelingcn onderworpen te wezen, nochnbsp;tny te verplichten meer van mijn‘‘ beginfelen te verklaren , dan ik fquot;.
Maar
echter niet nalaten zou’t geen, dat ik in de ' wetenfehap-penkan, of niet kan, klarelijk tetonen. Ik zou niet konnen zeg-S^'^ofik hier in voorfpoedig heb geweeft; en ik wil, met zelf van mijn fchriften te Ipreken , niemants oordelen voorkomen.
-ocr page 66-«1 OhjtÜio* ms.
i :i’
Maar ik wil gaerne dat men hen onderzoekt i en op dat men zoveel te meer geiegentheit daar toe zou hebben , zo bid ik alle de genen,nbsp;die enige tegenwerpingen daar op te doen zullen hebben, dat zynbsp;de moeite nemen van hen aan mijn Boekverkoper te zenden, ennbsp;als ik door hem hier af verwittigt ben, zo zal ik trachten ter zelfde tijt mijn antwoort daar by te voegen; en door deze middel zullen de lezers, dit by malkander ziende, te gemakkelijker van denbsp;waarheit oordelen ; want ik beloof, niet daar enige lange antwoorden op te doen , maar alleenlijk mijn gebreken zeer vry moediglijk te belijden, zo ik hen ken, of, indien ik die niet kan be-fpeuren, eenvoudiglijk’t geen te zeggen, dat ik geloven zal tot denbsp;verantwoording der dingen, dieikgefchrevenheb, nodig te wezen , zonder daar de verklaring van enige nieuwe ftoffe by tenbsp;voegen, oramy niet zonder einde van’t een in ’t ander te verwarren.
O MeUora^ f Suppojiti*
q Efflt;Qa%
tOrculM,
èCaufa» t SffeOm.
V
nes^
TtVrinnx vt’-ritAtis.
Indien enige dingen van de genen, daar af ik in’c begin van de nnuftrUa. ^ Vcrregezichtkund^e, en van de o Verhevelingcn gefproken heb,nbsp;in ’t eerft doen fluiten , om dat ik hen p onderflellingen noern, ennbsp;geen luft fchijn te hebben om hen te bewijzen ; men neem gedultnbsp;om alles met aandacht te lezen, en ik hoop dar men zich daar af voldaan zal vinden. Want my dunkt dat de redenen daar in zodanig opnbsp;malkander volgen, dat, gelijk de leflen door d’eerften, die hun oorzaken zijn, betoogt worden, deze eerflen weer door deleften, dienbsp;hun quitgewerktenzijn, bewezen vvorden. Men moet niet denken dat ik hier de misflag bedrijf, die van de Redenkiindenaars eennbsp;rkring genoemt word : want dewijl d’ ervarentheit het meeftenbsp;deel dezer uitgewerkten zeer zeker maakt, zo dienen d’ oorzaken,nbsp;daar af ik hen afleid, niet zo zeer om hen te bewijzen, als wel omnbsp;hen te verklaren; maar in tegendeel, , d’oorzaken worden doornbsp;t d’ uitgewerkten beveiligt. Ik heb hen ook g:en v onderflellingennbsp;genoemt , dan om dat men weten zou dat ik meen hen van dezenbsp;X cerfle waarheden, die ik hier voor verklaart heb, te konnen afleiden: maar ik heb’t met voordacht niet willen doen, op dat zekerenbsp;vernuften, die zich in beelden dat zy in een dag al’r geen weten,nbsp;dat een ander in twintig jaren bedacht heeft, zo liaaft als men tweenbsp;of drie woorden daar af tot ben fpreekt, en die zo veel te meer onderworpen zijn te dolen, en zo veel min bequaam totde waarheit,nbsp;als zy deurdringender en levendiger zijn, daar uit geen gelegent-yfrintipu heit zonden nemen om op ’t geen, dat zy mijn y beginfelcn achten,nbsp;enigezfporeloze Wijsbegeerte te bouwen , en op dat men my dc
fchulc
-ocr page 67-Redenering van’t B e l E E d.
fchult daar af niet aantijgen zou. Want wat de gevoelens aangaat« die geheel de mijnen zijn, ik verantwoord hen niet als nieuwen,nbsp;omdat, zo men de redenen daar af wel aanmerkt, ik my verzeker dat men hen zo eenvoudig, en zo “gelijkvormig met de ^ge- ^cmfirmcs.nbsp;mene zin zal vinden , dat zy min ongemeen en vreemt zullen fchij- t Sï«/»nbsp;nen, dan enige anderen, die men op deze zelfde onderwerpen zounbsp;konnen hebben. Ik beroem my ook met d’ eerfte lt;= Vinder van eni» c hvmt»r.nbsp;gen te zijn, maar wel dat ik hen nooit aangenomen heb, nochnbsp;om dat zy van anderen gezegt hadden geweelt, noch ook om datnbsp;zy niet gezegt waren, maar alleenlijk om dat de reden my die aangeraden heeft.
Schoon de werkmeeflers niet zo terftont de vond, die in de a Verrcgezichtkunde verklaart is, konnen uitvoeren, zo geloof anbsp;ik echter niet dat men daarom zeggen mag dat zy quaat is. Wantnbsp;dewijl men beleit en ^hebbelijkheit behoeft, om ’t gebou , dat cu^ium.nbsp;ik befchi'cven heb, te maken en bereiden, zonder dat ’er enigenbsp;fomftandigheit gebreekt, zo zou ik my niet min verwonderen als (Cirom.nbsp;zy’tten eerften troffen, alsofiemantin een dag treffelijk op denbsp;luit kon leren fpelen , alleenlijk hier door, om dat men hem eennbsp;goet begin en grontvell gegeven had. Dat ik dit eer in ’t Franfch,
’twelk de taal van mijnlantis, dan in’t Latijn, dat die van mijn leermeefters is, fchrijf, is om dat ik verhoop dat de genen, die alleenlijk hun g naturelijke reden heel zuiver gebruiken, beter vannbsp;mijn gevoelens zullen oordelen, dan degenen, die niet, dan d’ou- twaïu.nbsp;de boeken, geloven. Wat de genen aangaat, die het goed verftantnbsp;met de boeköeffening tezamen voegen, de welken alleen ik totnbsp;mijn rechters wenfeh, zy zullen (ik verzeker ’t my) niet zo eenzijdig voor’t Latijn wezen, dat zy weigeren zullen mijn redenen tenbsp;horen, om dat ik hen in de gemene taal verklaar.
Voorts ik wil hier niet in ’t bezonder fpreken van de 1* vorde-ringen,die lk verhoop voortaan in de gt; wetenfehappen te doen,noch ^ seieMit. fnyby’t gemeen met enige belofte verbinden , van welks uitvoering ik niet verzekert ben : maar ik zal alleenlijk zeggen dat ik be-floten heb de tijt, die my overig is om te leven, nergens anders innbsp;te belleden, dan in te trachten enige kennis van de natuur te krij- 'nbsp;gen, die zodanig zal zijn, dat men daar uit zekerder regels voornbsp;de kGenceskunll zal trekken , dan men tot noch toe gehad heeftnbsp;cn dat mijn neiging my zo verre verwijdert van alderhande anderenbsp;Voorneemens, voornamelijk van de genen , die niet nut aan d’ eennbsp;konnen zijn, dan met aan d’ander te hinderen, dat, zo enige gc-
G 3 nbsp;nbsp;nbsp;legcnt.
-ocr page 68-54 nbsp;nbsp;nbsp;R- p E S T C A R T E S
jegentheden my dyrongen my daar toe te begeven, ik niet gelopf dat ik bequaara zou zijn om daar in voort te komen: en ik verklaarnbsp;hier, dat ik wel weet datmy dit niet dienftig kan zijn om my innbsp;de werrelt aanmerkelijk en geacht te maken, maar ik heb ooknbsp;geen luft om zulks te wezen; en ik Zal my altijt meer aan de genen verplicht achten, door welkers jonfl: ik mijn tijt zonder verhindering zal genieten, dan ik aan de genen zou zijn, die my d’ eer-lijkfte ampten des werreits aanboden.
R. Des-
-ocr page 69-Eerste Hooftdeel.
r. De voortreffelijkheit van 'tgezicht; en hoe veel het door de gezicht “ glaz en, die onlangs gevongen zijn, geholpen voord. a.VirSpkis*,
Et geheel beliet onzes levens hangt van ?onze zinnen af. En dewijl die van t fc»/®.nbsp;gt;’tgezichtd’edelfteonder hen is, en dieoVi/m.nbsp;zich wi^iH uitftrekt, zo heeft men niet ^ inventugt;~nbsp;te twijfelen of de amp; vonden, die dien-ftigzijn om des zelfs kracht te vermeerderen, zijn van de nutften, die’er kon-nen wezen. En men kan zwarelijk enige vond vinden, die meer behulpfaamnbsp;aan ’t gezicht is, ds deze wonderlijke ^
® gezichtglazen , die , hoewel federt-horte tijt in ’tgebruik gekomen, echter alreê aan ons nieuwe ftar-renin de hemel, en andere nieuwe/voorwerpen op d’ aarde, groter getal dan de genen, die \vy daar te voren hebben gezien,nbsp;ontdekt hebben: in voegen dat zy , onz gezicht veel wijder uit-llrekkendc, dan d’inbeelding onzer ouders gewonelijk bereikte,nbsp;aanonsfehijnendeweggeopent te hehben, om tot een veel groter en volmaakter kennis van de Natuur,dan zy gehad hebben, tenbsp;geraken. Maar deze zo nutte en wonderlijke g vond is in ’t eerft, “nbsp;tot fchande onzer i, wetenfehappen, alleenlijk door d’ ervarenrheit, *'nbsp;en by geval gevonden. Omtrent dartig jaren geleden heeft zekernbsp;Jakob Meciiis, t’Alkmaar (een flat in Hollant) geboren, een mannbsp;die zich nooit in de boeken geoefFent had, fchoon zijn vader en.nbsp;broeder in de i Wiskundige dingenhebbcn.gearbiet, maar die be-^Onderlijk vermaak fchiep in k fpicgels en ' braniglazen toe te ftel-, en dit ook des winters van ys, gelijk d’ ervArentheit getoontnbsp;heeft dat men doen kan: deze man, by deze gclegentneit veel glazen
-ocr page 70-8o
Des-Cartes
zen van verfcheide vormen hebbende, hield by geluk voor zijn oog twee te gelijk, van de welken ’t een wat dikker was in ’t midden , dan aan de kanten, en ’t ander, in tegendeel, veel dikker aannbsp;de kanten, dan in’t midden; en hy ftelde die zo gelukkiglijk innbsp;einden van een buis, dat daar af d’ eerde der quot; Verrege-11 tcctiia.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ vande welken wy Ipreken, gemaakt wierd. En naar dit
voorbeelt alleen zijn ailed’anderen, die men federt gezien heeft, gemaakt, zonder dat noch iemant, by mijn weten , genoechfame-o Vii«r4i. melijk de ° geftalten, die deze glazenbehoren te hebben, aangewezen heeft. Want hoewel ’er federt veel fchrandere vernuften hebben geweeft, die deze doffe zeer befchaaft, en by deze gelegent-pOptica. heit veel dingen in de P Gezichtkunde hebben gevonden, die beter zijn dan ’t geen , ’t welk d’ Ouden ons daar afhebben nagelaten,nbsp;zo zijn ’er echter, om dat de moejelijke Vonden niet ren eerden totnbsp;dehoogdetrap van vol maakt heit geraken, in deze vond zwarigheden genoech gebleven, om aan my doffe van daar af te fchnj-ventegeven. En dewijld’uitvoering der dingen, van de welkennbsp;ik {preken zal, geheellijk van de naerdigheit der werkmeeders afhangt, die zelden in de boeken bezich zijn geweed, zo zal ik pogen my by alledewerreltverdanelijkte maken, en trachten nietsnbsp;over te Haan,en niets t’onderdellen,’t welk men in d’andcre weten-fchappen moet geleert hebben. Ik zal dieshalven van de verklaring van ’t licht, en van des zelfs dralen beginnen, en, een kortenbsp;befchrijving der delen van’toog gémaakt hebbende, daar na be-zonderlijk verklaren hoe de “izicning gefchied, en in gevolg allenbsp;de dingen aangemerkt hebbende , diebequaam zijn om haar volmaakter te maken , onderwijzen hoe zy door de vonden, die iknbsp;befchrijven zal, daar toe gebruikt konneh worden.
11. Hoe genoech U de natuur van ’t licht te bevatten, om alle z,^n eigenfehappen te verfiaan.
N dewijl ik hier geen andere oorzaak heb, om van’t licht te fpreken, dan om te verklaren hoe des zelfs dralen in’toog in-treeden, enhoezydoorde verfcheidelighamen , die zy ontmoeten , gebogen konnen worden, zo is ’t niet van node dat ik aanvangnbsp;re zeggen hoedanig zijn natuur warelijk is; en ik geloof dat hetnbsp;genoech zal zijn dat ik twee of drie ‘¦vergelijkingen gebruik, dienbsp;behulpfuam zijn om dat op die wijze, de welke my de bequaamftenbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ^ dunkt, te bevatten, om alle des zelfs * eigenfehappen, die d’ erva-
aireêaanonsgetoont heeft, te verklaren, en-om in gevolg
-ocr page 71-a.
VERRBGEZICUT KUNDE.
W Ohferva-
tiftifSi
volg alle d’ anderen, die men niet zo lichtelijk bemerken kan, daar Van af te leiden : even gelijk de Starrekundigen, de welken, fchoonnbsp;hun 'onderftellingen byna alle valich ofonzeeker zijn, echter veel ‘nbsp;heerware en zeer zekere''gevolgen daar uit trekken, vermits zynbsp;met verfcheide quot; waarneemingen, die zy gedaan hebben, over-'»*nbsp;cenkomen.
Men heeft, zonder twijfFel, wel fomtijts bevonden dat men, by nacht zonder licht deur woefte en ongebaande wegen gaande, eennbsp;ftok tot geleide behoefde te gebruiken; en men heeft toen konnennbsp;bemerken dat men door behulp van deze ftok de verfcheide voor- xoycSé,nbsp;werpen , die rontom ons waren , bemerkte. Ja zelf, dat men onder-fcheiden kon of’er bomen , of ftenen , of zant, of water , ofnbsp;kruit, offlijk, ofiets anders diergelijk waren, ’t Is wei waar datnbsp;y dit flach van gevoeling wat verwart en duifter in degenen is, die ynbsp;geen lange gewoonte daar af hebben : maar indien men dit in de /«»'«»*•
?;enen aanmerkt, die, blintgeboren zijnde, dat alle hun leven ang gebruikt hebben, zo zal men’t zo volmaakt en naaukeurignbsp;in hen vinden,dat men byna zou konnen zeggen dat zy met de handen zien, of dat hun ftok het * werktuig van enige zefte * zin is, die ,nbsp;by gebrek van 'gt; 't gezicht aan hen is gegeven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b yquot;/Z'
III. Hoe de jlralen v/m't licht in een ogenhlik^van de zon ut nm ons deurkomen.
En om een gelijkenis hier af te maken, ZO begeer ik dat metl denkt dat het licht niets anders is in de ligharaen,die men ver- *nbsp;lichtachtig noemt» dan een zekere beweging, of een zeer vaer-dige en krachtige * doening, die door behulp van de lucht, en van jnbsp;d’ andere fdcurfchijnige lighamen naar onze ogen deurgaat, op ge- £Ccr/oMnbsp;lijke wijze als de beweging , of de wederftant der lighamen, dienbsp;deze blinde ontmoet, door middel van zijn ftok naar zijn hant toe-ftrekt. Dit zal uterftont doen ophouden van vreemt t’achten datnbsp;dit licht zijn ftralen in een ogenblik van de zon af tot aan ons uit-ftrekt: want wy weten dat de g doening, daar meê men een dernbsp;einden van een ftok beweegt, dus in een ogenblik tot aan’t andernbsp;einde moet deurgaan, en dat zy. dus op gelijke wijze deurgaan zou,
(ehoon’er meerwijtte was gt; als’er van d’aarde tot aan de heme-
len is.
En zal ook niet vreemder achten dat men door middel van üchtalderhande’verwen kan zien: ja men zal raifichien
i Cokrest k QoUrata*nbsp;l tjModt,
m Different tta.
n Dtffcrcn-
Un
o nbsp;nbsp;nbsp;in-
p OhjiQn,,
lt;j Sfw/rw,
r \Aaterilt;eU ^Htdpiam*nbsp;S Colora^
t ObjeSa,
V Idü*,
W
quot;x Specuj i»' nntimixles,
y
Z Oyjtcts»
aVifi»*
58 nbsp;nbsp;nbsp;R. DeS-C ARTES
IV. Hoe men door middel van't licht de verwen z.ïet^ en hoedanig de natuur der verwen in’t algemeen is.
Mgt;’i
geloven dat deze verwen in de ligharaen,die men geverwt noemt niets anders zijn, dan de verfcheide ‘ wijzen, door de welken dezenbsp;lighamen ’t licht ontfangen, en naar onze oogen weêrzenden : zonbsp;men aanmerkt dat het»’onderfcheit, ’twelk een blinde tuflehennbsp;de bomen , ftenen, ’t water, en diergelijke dingen, door behulpnbsp;van zijn ftok bemerkt, aan hem niet minder fchijnt, dan aan onsnbsp;’t verlchil, ’t welk tuflehen ’t root, geel, groen, en alle d’andercnbsp;verwen is; en dat echter deze quot; onderfcheiden in alle deze lighamen niets anders zijn, dan de verfcheide wijzen van te bewegen , ofnbsp;de bewegingen van deze llok tegen te ftaan.
V. Dat men geen o verheeldigt gedaanten behoeft , om de verwen te z.ien j noch ook,^ dat in de P voorwerpen iets moet z.yn, ’/ wtlk,gelijk^nbsp;is met de lt;\gevoelmgen, die wy 'er af hebben.
MEn zal dan by gevolg ook oorzaak hebben van t’ oordelen dat het niet nootzakelijk is t’onderftellen dat’er fiets {loffelijknbsp;van de voorwerpen tot aan onze zinnen deurgaat, om de * verwennbsp;en’t licht aan ons te doen zien; noch ook dat’er in deze ‘voorwerpen iets is, ’twelk met de’’denkbeelden, of met degevoelin-gen, die wy daar afhebben , gelijk is; even gelijk ’er niets uit denbsp;lighamen koomt, die van een blinde gevoelt worden, ’t welk langsnbsp;zijn ftok tot in zijn hant deurvloeit, en'gclijk de wederftant, of denbsp;beweging dezer lighamen, die d’enige oorzaak der gevoelingen is,nbsp;die hy daar af heeft, niets is, gelijk met de denkbeelden, die hynbsp;daarafontfangt. En door deze middel zal onze geeft van alle dezenbsp;kleine beekjes, die deur de lucht zwieren, ’’ verbeeldige gedaanten genoemt, die d’ inbeelding der Wijsbegcrigen zo zeer quellen,nbsp;verloft worden. Ja men zal lichtelijk’t gcfchil, ’twelk tuflehennbsp;hen is, o ver de plaats, vanwaar de v doening koomt, die de zinnbsp;van't gezicht veroorzaakt, konnen beflechten. Wantgelijk onzenbsp;blinde de lighamen , die rentora hem zijn, kan gevoelen, niet alleenlijk door de doening dezer lighamen, als zy zich tegen zijn ftoknbsp;bewegen, maar ook door de doening van zijn hant, als zy hemnbsp;flechs tegenftaan; zo moet men ook belijden dat de ‘ voorwerpennbsp;van a’t gezicht gevoelt konnen worden, niet alleenlijk door middel
-ocr page 73-VERRE GEZICHTKUNDE.. . nbsp;nbsp;nbsp;fp
del van de doening, die, in hen zijnde, naar d’ogen ftrekt, maar ook door middel van t gezicht, ’twelk, in d'ogen zijnde, naarnbsp;de voorwerpen ft rekt.
V I. Dat wy by daag uien dsor middel der jlralen , die van de voorwerpen naar onx.e ogen komen j en dat, in tegendeel, de katten hj nacht z.kn door middel der Jlralen, die uit hun ogen naar de voorwerpen JlrckJen.
DOch dewijl deze ^doening'niets anders, dan’t lichtis,
ftaat aan te merken dat niemant, dan de genen, die in de dui-fterheit van de nacht konnen zien (gelijk de katten) deze doening in d’ ogen hebben , eh dat, zo veel de menfehen in ’t gemeen .aangaat, zy niet zien, dan door de doening, die van de lt;= voor- c otitctn.nbsp;werpen koorat. Want d’ ervarentheit toont aan ons dat deze voorwerpen ^ verlicht'achtig, of* verklaart moeten wezen , om gezien iLamimf,.nbsp;te worden, en niet onze ogen, om hen re zien. Maar om dat'ernbsp;groot onderfcheit is tuflclien de ftok van deze blinde, en de lucht,nbsp;ofd’andere ^deurfchijnige lighamen, door welkers tuilchenfteJ-lingwy zien, zo moet tk hier noch een andere vergelijking ge-^'^quot;'quot;^'’'nbsp;bruiken.
v 11, Hoedanig de zjlojfe is, die de Jlralen dearz^end. Hoe de firalen giuttru. van veel verjeheide voorwerpen tegelijk, in't oog konnen inkomen,nbsp;of, naar verfcheide ogen Jlrekfende, deur een z.elfde plaats vannbsp;de lucht deurgaan , Tjonder x,kb te vermengen , of malkander tenbsp;beletten, ook,z.ondcr door de ^vloedigheit des luebts, beweging derEthUiu,nbsp;winden, of door de hardigheit van'll glas , of fan andere z.edam-‘'‘''”-ge ’ deurfchijnige Itghamen verhindert te worden ; en hoe dit niet i cerpor*nbsp;belet dat zy naaukeurtgl^k, recht z.^n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ptOKcka,
LAatonsindewijntijteenkuipaanfehouwen, die heel vol van druiven is, de welken half getre-den zijn, en in welks gront men eennbsp;of twee gaten gemaakt heeft , gelijknbsp;A en B. daar deur de wijn, die in denbsp;kuip is, uitvloejen kan. Bedenk daarnbsp;nadat, dewijrergeenvydelinde Na-tuuris, gelijk byna allede Wijsbege-belijden , en dewijl’er echter veelnbsp;pijpjes in alle de lighamen zijn , die wy
rontom ons bemerken, gelijk d’ ervarentheit zeer klarelijk kan to
H z nbsp;nbsp;nbsp;nen
-ocr page 74-6o
R. Des-Cartes
] MaUtia ftr^wamnbsp;fubtilis ^nbsp;flHtda*nbsp;m MatcriAnbsp;Jaktflü,
B Parter mint»nbsp;finida ^nbsp;fTAjJ^orcf^
ncn; dat, zeg ik , het nootzakelijk is dat deze pijpjes met enige I zeer dunne en zeer vloedige ftoffe vervult zijn, die-, zonder afnbsp;te breken , van de ftarren tot aan ons ftrekt. Nu, als men deze ™ fijne ftoffe met de wijn van deze kuip, en de ” min vloedige, of dikker delen, zo wel van de lucht, als van d’andere deurfchijnige lig-haroen, met de doppen van de druiven, die daar onder zijn, vergelijkt , zo zal men lichtelijk verftaan dat, gelijk de delen van dezenbsp;wijn, die naar C zijn , pogen lijnrecht deur ’t gat A, zo haaft alsnbsp;’t geopent is, en ook deur ’t gat B , af te dalen, en gelijk de delen,nbsp;die naar D en E zijn, ook in een zelfde tijt pogen deur deze twee
0 iS^ottu* p ^etiojivinbsp;fr^peiipf adnbsp;victumt
gaten af te dalen , zonder dat enige van deze doeningen door d’anderennbsp;word belet , gelijk ook niet door denbsp;doppen, die in deze kuip zijn, fchoonnbsp;deze doppen , door malkander on-derfteunt, niet geheellijk pogen, gelijk de wijn , deur deze gaten A en Bnbsp;af te dalen , ja ook ichoon zy onder-tulichen door de genen, die hen treden, op vcelderhande wijzen bewogen konnen worden: men zal,nbsp;zeg ik, lichtelijkverftaandatindezer Voegen alle de delen van denbsp;fijne ftoffe, de welken van die zijde van de zon, die naar ons gekeertnbsp;is, geraakt worden, lijnrecht naar onze ogen ftrekken, in de zelfdenbsp;ogenblik,in de welk zy geopent zijn,zonder dat deze delen malkander beletten, ja ook zonder door de grove delen van deze deurfchij-nige lighamen, die tnflehen beiden zijn, belet te worden ; ,’t zy datnbsp;deze lighamen op andere wijzen bewogen worden, gelijk de lucht,nbsp;die bynaalcijt door enige wint word gedreven , ’t zy dat zy zondernbsp;beweging zijn, gelijk miflehien het ^as, of’t krittal. Men heeft hiernbsp;t’aanmerken dat men onderfcheit tuffehen de “beweging, en denbsp;p doening ofneiging tot zich te bewegen moet maken. Want mennbsp;kan zeer wel bevatten dat de delen van de wijn,die tot een voorbceltnbsp;naar C zijn, naar B , en ook naar A ftrekken, fchoon zy niet warelijk in een zelfde tijt naar deze beide zijden bewogen konnennbsp;worden ; gelijk ook dat zy naaukeuriglijk lijnrecht naar B, en naarnbsp;A ftrekken, fchoon zy zich niet zo naaukeuriglijk lijnrecht derwaarts konnen bewegen , uit oorzaak der doppen van de druiven,nbsp;die tuffehen beide zijn.
VI1 I. tr4f
-ocr page 75-VERREGEZICHTKUNDE.
Vilt. wat eigeml^k. dez-e firalen z.ijn; en boe oneindige ftrden van yder der punten van de verlichtachtige ligbamen af komen.
En als racn in dezer voegen denkt dat het niet zo zeer de ‘i bc-wegingis, als de»doening der verlichtachtige lighamen, die men voor hun licht moet nemen, zo behoort men t'oordelen dat denbsp;ftralen van dit licht niets anders zijn, dan de lijnen , volgens denbsp;Welken deze doening zich ftrekt: in voegen dat’er een oneindignbsp;getal van zodanige ftralen is, die van alle de punten der verlichtachtige lighamen naar alle de punten der lighamen komen, die zynbsp;verlichten: gelijk men een oneindige menigte van rechte lijnennbsp;kan inbeelden, volgens dc welken de «doeningen, die van alle denbsp;punten der vlakte van de wijn C D E komen, naar A ftrekken,nbsp;en een oneindige menigte van anderen, volgens de welken de doeningen, die van deze zelfde punten komen, ook naar B ftrekken,nbsp;zonder dar zy malkander beletten.
Wyders, deze ftralen moeten dus altijt naaukeuriglijk recht ingebed d worden,- als zy niet dan deur een enig '' deurfchijnig lig-haam, dat overal met zich zelf gelijk is, deurgaan. Maar als zy enige andere lighamen ontmoeten, zo zijn zy onderworpen doornbsp;hen afgekeert, of vernietigt te worden, op gelijke wijze als denbsp;beweging van een bal, of van een fteen, in de lucht geworpen, doornbsp;de lighamen, die hy ontmoet, verdwijnt. Want men mag onbe-Ichroomdelijk geloven dat de'quot;^doening of neiging tot zich te bewegen , die, gelijk ik gezegt heb, voor ’t licht behoort genomennbsp;te worden, hier in de zelfde wetten, als de beweging , moet vol-gen. En om deze darde vergelijking in’t lange te verklaren, zonbsp;aanmerk dat de lighamen, die dus van een bal, deur delucht gaande, ontmoet konnen worden, of zacht, of hard, ofvloedigzijn,nbsp;en dat, zo zy zacht zijn, zy haar beweging geheellijk verdrukken en vernietigen , gelijk dan, als zy tegen een linne kleet, ofnbsp;ïant, ofllijkaankoomt, in plaats dat, zo zy hard zijn, zy de balnbsp;naar een andere zijde doen weêrftuiten, zonder haar op te houden;nbsp;en dit op veel verfcheide wijzen. Want hunvlakte is of effen ennbsp;gelijk, of oneffen en ongelijk. Wyders, deze vlakte, gelijk zijnde , is plat, of gebogen ; en ihdien zy on gelijk is, zo beftaat haarnbsp;ongelijkheitalleenlijk hier in, dat zy van veel delen te zamen isnbsp;gezet; die yeiTcheidelijk gebogen zijn , daar af yder in zich effennbsp;S^^°*^‘'his; of zy beftaat boven dat hier in , dat zy veel verfchei-
de hoeken of punten heeft, of delen-, died’een harder dan d’ander
inclifiAtio ad mftfim.
X Sftpirfi-'
d2. R. D E S - C A R T E S
der zijn, ofdie bewogen worden , en dit met zo veel veranderingen , die duizentderhand bedacht konnen worden. En men moet aanmerken dat de ba!, boven zijn enkelde en gewone beweging,nbsp;die haar van d’ een naar d’ ander plaats voert, noch een tweede kannbsp;hebben, diehaar om haar middelpunt doet drajen, en dat de foel-y f rif mie. te van de Icfte beweging verfcheide y evenredigheden met de fnel-te van d’eerde beweging kan hebben. Dieshalven, als veel ballen,nbsp;van eenzelfde zijde komende, een lighaam ontmoeten, daar afnbsp;de * vlakte effen en gelijk is, zo fluiten zy gelijkelijk , en innbsp;‘ een welfde ordening weêrom ; invoegen dat, zo deze vlakte gc-heellijk plat is, zy, de vlakte geraakt hebbende , da zelf-a-Dipith, de afftant, die zy te voren hadden , onder malkander behouden. Maar indien deze vlakte innewaarts of uitwaarts gekromtis,nbsp;zo naderen of wijken zy in de zelfde ordening gezamentlijk, ennbsp;dit meer of min, naar maat van deze kromte: gelijk men hier denbsp;ballen ABG ziet, die, de vlakten der lighamen DE F ontmoet
hebbende, naar GH Iweêrftuitcn. En indien deze ballen een ongelijke vlakte ontmoeten, gelijk L of M, zo fluiten zy weêrom naar verfcheide zijden, yder naar de flant der plaats van deze vlakte, die zy raakt: enzy veranderen buiten dit niets in de wijze vannbsp;hun beweging, als haar ongclijkheit alleenlijk hier in beflaat, datnbsp;haar delen verfcheidelijkgekromt en gebogen zijn. Maar deze on-gelijkheit kan ook in veel andere dingen beftaan, en door dezenbsp;middel maken dat, zo deze ballen te voren niet dan een enkeldenbsp;bAAm i'schte beweging hebben gehad , zy een deel daar af verliezen,nbsp;muX‘quot;‘ en in plaats van die een knngfche beweging krijgen , dewelke
ver-
-ocr page 77-VERRE GEZ ICHT KUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;63
'''crfcliedie «evenredigheden met het geen kan hebben, ’t welk ly c Pnporth-Van de rechte beweging behouden, naar dat de ‘‘ vlakte van ’t lig- quot;j* haam , dat zy ontmoeten , verfcheidelijk gefchikt is: ’t welk denbsp;genen, die met de bal fpelen, genocch beproeven, als hun balnbsp;ongehjke vloerfteenen raakt, of als zy haar met een raket fcheefnbsp;treffen. Eindelijk, aanmerk dat, zo een bal, die geflagen word,nbsp;de vlakte van een vloedig lighaam fchuins ontmoet, deur ’t welknbsp;Zy gemakkelijker of ongemakkelijker deurdringt jdan deur't geen,nbsp;daar zy uitkoomt, deze bal, daar aan komende, afwijkt, en haarnbsp;ft reek verandert. Tot
indien in denbsp;A zijnzo
|
r |
een voorheek men deze bal ,nbsp;lucht in’t puntnbsp;de , naar B flaac
gaat zy wel lijnrecht van A tot aan B, indiennbsp;Zy niet door haar eigenbsp;zwaarheit, of door enige andere bezonderenbsp;oorzaak daar in beletnbsp;Word; maar zy, in ’t puntnbsp;B gekomen , daar ik onderlid dat zy de vlaktenbsp;van’t water C B E. ontmoet, wijkt af, en neemt haar ftreek naar I,nbsp;en gaat weer lijnrecht voort van B tot aan I, gelijk men door d’er-varentheit lichtelijk beveiligen kan.
1X. Wat een z.mrt lighaam is; wat een jpiegel h. Boe de jpiegels, sto wel de platte, 'als de ronde en holle , de finalen doen weêrfiuiten.nbsp;wat een wit lighaam is-, en waar in de natuur der middelverwennbsp;hefiaat.
M En moet dan op gelijke wijze denken dat’er lighamen zijn, die de ftralen van’t licht, de welken hen treffen, uitbluflehen,nbsp;^n hen alle hun kracht benemen ,-te weten zodanige lighamen , dienbsp;ttten zwart noemt, de welken geen andere verwen , dan de duifter-, hebben; en dat’er andere lighamen zijn , die deze ftralennbsp;doen weêrfiuiten, fommigen op een zelfde wijze, als zy hen ont-fangen , te weten de zodanigen, die, effen en glad van vlaktenbsp;Zijnde, tot fpiegels, zo wel plat als gebogen, konnen verftrek- ^nbsp;ken j en anderen, die hen verwardelijk naar veel zijden doen weêr-
ftui-
-ocr page 78-fluiten: en dat weder onder deze lighamen de fommigen deze flra-len weêrom doen ftu ten, zonder enige andere verandering in hun «doening te maken, te weten de genen, die men wit noèrat; ennbsp;dat d’ andere lighamen beneffens dit daar een verandering inbrengen , die met deze verandering gelijk is, de welke de bewegingnbsp;van een bal verkrijgt, als men haar met een raket treft j dat mennbsp;fcheef; in handen heeft; te weten deze lighamen, die root, of geel,nbsp;ofblaau, of van enige andere verwe zijn. Want ik meen datiknbsp;kan verklaren waar in de natuur van yder dezer verwen beftaat, ennbsp;zulks door ervarentheit tonen ; maar dit gaat buiten de palen vannbsp;mijn onderwerp.
iKefrailiagt;
X. Hoe de geverfde lighamen de flralen doen weer fluiten; en wat ^ wanfehaduwing is,
• Corpora. £ (aleratét
En ’t is my genoech dat ik u hier vermaan dat de flralen, de welken op des lighamen vallen, die geverwt, en niet gladnbsp;en effen zijn, gemenelijknaar alle zijden weêrftuiten, fchoon zynbsp;alleenlijk van een zijde komen. Gelijk, hoewel deze flralen, dienbsp;iSsairffciM. opde'vlaktevan’twitlighaam AB vallen, alleenlijk van de fakkel C komen, zo weêrftuiten zy echter zodanig naar alle zijden , dat, waarnbsp;^ men’toog houd, gelijk tot een voorheek in D , men altijt veel flralennbsp;ziet, die van yder plaats van dezenbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B vlakte A B komen en naar hem ftrek-
k S/hfp$nert*
kcn. Wydeis, indien men onder-ftek dat dit lighaara. zeer dun is, gelijk papier, oflijnwaat, ja Zodanig, dat’er’dicht ducrfchijnt, zo zullen echter, fchoon’toog aaneennbsp;andere zijde, dan de fakkel is, gelijk naar E, enige Aarlen vannbsp;yder der delen van dit lighaam naar hem weêrftuiten. Eindelijk ,nbsp;aanmerk dat de flralen ook op gelijke wijze, als van een bal gc-zegtis, afwijken, als zyin de fchuinte de vlakte van een deur-fchijnig lighaam ontmoeten, deur k welk zy gemakkelijkcr of ongemakkelijker deurdringen dan deur ’t geen , deur ’t welk zy dcur-iRf/Mflf» gevloek zijn; en deze wijze van afwijken word in hen ' wanfehaduwing genoemr.
Tweb-
-ocr page 79-yERREGEZlCHTKUNDS. nbsp;nbsp;nbsp;df
Tweede Hooftdbs£..
I.
Hoe de weêrfiuinng gefchied.
^Ewijl wy hier na zullen behoeven de *hoegrootheit ijtsymUM, ’ van deze wanfehaduwing naaukcuriglijk te weten,en b Re/v**/*,
Urr4,
' dewijl zy door de vergelijking,die ik gebruikt hebgt; be-quatnclijk genoech verftaankan worden, zo acht ik ’t zeer dienftig te wezen dat ik haar hier vervolgensnbsp;poog te verklaren, en dat ik eerftelijk van de *= weêrftuiting fpreek,«nbsp;om de kennis daar af gemakkelijker te maken. Laat ons dan denken dat een bal, van A naar B gedreven, in’t punt B de vlakte iu^erftutnbsp;van d’ aarde C B E. ont-
moet , die , de voortgang van de bal belettende , te weegbrengc dat zy afwijkt; en laatnbsp;ons bezien naar welkenbsp;zijde. Maar om onsnbsp;niet in nieuwe zwarigheden te belemmeren , 20 laat ons ondcr-ftellen dat d’ aarde vol-komentlijk plat ennbsp;hard is, en dat de bal
altijtmet gelijke fnelheit, zo wel in’taf komen , als in’t weêrop-klimmen, voortgaat, zonderenigfins onderzoek op de kracht te doen, die volhard in haar voort te drijven, nadat zy van de raketnbsp;afgedreven is, en ook zonder op enige werking van haar zvvaar-heit, grootheit, noch geftalte te merken. Want men behoeft ditnbsp;niet zo naau waar te nemen, -dewijl niets van deze dingen plaats innbsp;de 'doening van’t licht heeft, tot de welke dit toegepaft moetnbsp;'vorden. Men moet alleenlijk aanraerken dat de kracht, (hoedanignbsp;is) die de beweging van deze bal doet duren, verfcheiden vannbsp;de gene is, die haar bepaalt zich eer naar d’een zijde , dan naarnbsp;d’ ander te bewegen ; gelijk men zulks lichtelijk hier uit kan bekennen , dat de beweging van de bal van de kracht afhangt, daar
M nbsp;nbsp;nbsp;mee
-ocr page 80-po
R. nbsp;nbsp;nbsp;a r'I-Vj
E/
mcê zy door de raket gedreven k, en dat deze zelfde kracht haar zonbsp;lichtelijk naar alle andere zijde , als naar B,nbsp;had konnen drijven; innbsp;plaats dat het de f ftantnbsp;van de raket is , die denbsp;bal bepaalt naar B tenbsp;ftrekken, en die haarnbsp;ook op gc'ijke wijzenbsp;derwaarts had konnennbsp;bepalen , fchoon een anddfe kracht de raket bewogen had'. Ditnbsp;betoont dan Harelijk dat het niet onmogelijk is dat deze bal doornbsp;d'ontmoeting van d’aarde afgekcert word, en dat de bepaling, dienbsp;zy had, om naar B te ftrekken, verandert, zonder dat daaromnbsp;iets in de kracht van haar beweging verandert, dewijl dit twee ver-fcheide dingen zijn,
I 'Rifteetsre.
I I. Dat bet niet m6tx.akel^k.is , dut de bewo^%e Ughatnen enig ogenblik, aan die lighamen bleven , van de welken z.y s weêromgekaatjlnbsp;mrden.
hVhilcfcphi, i Mitm.
It -mlMlio,
WJliniis,
leruit blijkt ook dat men zich niet moet inbeelden dat het nootzakelijk is dat deze bal enig ogenblik in’t punt B blijft,nbsp;eerzy weêr naar F keert, gelijk veel van onze ** Wijsbegcrigennbsp;menen: want indien haar ‘beweging door dit verblijf eens afgebroken was, zo zou men geen oorzaak vinden, die haar daar na weêrnbsp;zou doen beginnen. Wyders, men moet aanmerken dat de ^ bepaling tot zich naar enige zijde re bewegen, zo wel als de beweging,nbsp;enin’t algemeen als alle ‘hoegrootheit, in alle de delen, van denbsp;welken men zich kan inbeelden dat zy te zamengezet is, gedeeltnbsp;itan worden. En men kan lichtelijk bedenken dat deze bepalingnbsp;van de bal, die zich van A naar B beweegt, van twee anderen tenbsp;zamen is gezet, van de welke d’een haar van de lijn AF naar dcnbsp;lijn C E doet afdalen, en d’ ander in de zelfde tijt haar van de flinke lijn AC, naar dc rechte FE drijft; in voegen dat deze tweenbsp;w Vturmi- bepalingen , te zamen gevoegt zijnde, haar volgens de rechtenbsp;lijn A B naar B brengen. Men kan in gevolg ook lichtelijk ver-ftaan dat d’ontmoeting van d’aarde alleenlijk d’een van deze tweenbsp;bepalingen, en geenfins d’ander, beletten kan. Want zy kan wel
deze
-ocr page 81-VERR1G2 ZlCHtKUNDE.
deze bepaling beletten, die de bal van AF naar CE doet afdalen j om dat zy alle de plaats beflaat, die onder C E is. Maar waaromnbsp;^ou zy d’ ander beletten, die haar naar de rechte hant drijft, dewijlnbsp;in deze zin de bal geenfins tegenftaat ?
I n. wtmm de lt;^ jpeêrJiuhhoek, niet de ° ual^mk.gelijk, if- nbsp;nbsp;nbsp;ttAtt£u!m
OM dan naaukeuriglijk te vinden naar welke zijde deze bal weêrkeeren moet , zo laat ons uit het p middelpunt B een pnbsp;^ kring trekken, die deur'’t punt A gaat; en laat ons zeggen dat qnbsp;Zy in zo veel tijts, als zy gehad heeft om zich van A naar B te be-Wegen , ookontwijffdijkvanBtotaan enig punt van 'd’omtrek, Circumfi-inbsp;Van déze kring moet weêrkeeren, om dat alle de punten, die evenquot;***-»*nbsp;verre van deze B zijn, als A daar af'is, in deze omtrek gevondennbsp;worden, en om dat wy onderftellen dat de beweging van deze balnbsp;altijtevenfnelis, Wyders, om beftiptelijk te weten tot welk vannbsp;alle de punten van deze omtrek de bal weêrkeeren moet, zo laatnbsp;ons drie rechte lijnen AC, H B, en F E ‘lootrccht op C E trek-1 Virpendünbsp;ken, en dit zodanig, dat’er noch meer noch min'' ruimte tuflehen v”
A C en H B , dan tülfchen H B, en F E is; en laat ons daar na zeggen dat de bal in zo veel tijts, als zy gehad heeft, om van A, een der punten van de lijn AC, tot aan B, een der punten van de lijnnbsp;HB, voort te gaan, ook van de lijn HB tot aan enig punt van denbsp;lijn F E moet voortgaan. Want de punten van deze lijn FE zijn innbsp;deze zin alle even verre van H B , en ook even verre, als de punten van de lijn AC; en de bal is '''bepaalt om naar deze zijde zo wD(«cri«ilt;;nbsp;inel, als tevoren, voort te gaan. Maar zy kan in een zelfde tijtquot;'quot;''*nbsp;niet tot enig punt van de lijn FE, en te gelijk tot enig punt vannbsp;* d’ omtrek des krings A F D geraken, dan alleenlijk in ’t punt D, x Circumfn»nbsp;of in ’t punt F, om dat ’er geen meer, dan deze t^vee punten zijn,nbsp;daar zy malkander deurfnijden: in voegen dat, dewijl d’aarde denbsp;bal belet naar D deur te gaan, men befluiten moet dat zy zekerlijk naar F meet ftrekken. En dus ziet men klarelijk hoe de r weer- y v^c/tixi:nbsp;ftuiting gefchied, te weten volgens een hoek»die altijt met de geennbsp;Selijkis, dewmlk men de * raakhoek noemt: in voegen dat, in-zAi,^»'»,nbsp;dien een ftraal, van ’t punt A komende, in ’t punt B op de »vlak-fe van de platte fpiegel CBE valt, deze ftraal naar F weêrftuit, ^nbsp;ja zodanig, datdei'weêrftuitiboekFB E noch groter noch klein-¦iwdwdl raakhoek ABC is.
1 V* Eoe
-ocr page 82-R. Des-C ARTES
Hoe veel de beweging V4n een bal afwykf^ als xy deur een Jluk.tynwaat deurgaat.
t Vitfriaiii. T Aat ons nu rot de wanfchaduwing komen, cn eerftclijk on-asnfpmtri. derflcllen dat een bal, van A naar B gedreven, in ’c punt B tSnptrfcitt. ontmoetj niet de ® vlakte van d’aarde, maar een ftuk lijnwaat C B E,
d*t zo zwak en dun is, dat deze bal machtig isnbsp;om dat te breken, ennbsp;daar deur re geraken,nbsp;met alleenlijk een deelnbsp;van haar fnelte , bynbsp;voorbeeltde helft, tCnbsp;verliezen. Als men ditnbsp;dusgeftelt heeft,zo laatnbsp;ons, om te weten welke weg de bal volgennbsp;moet,weêr aanmeikennbsp;dat haar^bewegingge-hecllijk van haar s bepaling gt; tot zich eer naar d’ een zijde tc bewegen, dan naar een ander ,verfchilt j daar uit dan volgt dat hun hoegrootheden bezon-derlijkonderzocht moeten worden. Laat ons ook aanraerken dat,nbsp;van de twee delen, daar af men inbeelden kan dat deze bepalingnbsp;te zamengezet is, alleenlijk de gene, die de bal van boven nederwaarts deê ftrekken, eniger wijze door d’ ontmoeting van ’t lijnwaat verandert kan worden, en dat, zo veel deze bepaling aangaat, die de bal naar de rechte hant deê ftrekken, zy altijt de zelfde, die zy geweeft heeft, moet blijven, om dat dit lijnwaat in deze wijze geenfins de voortgang van de bal tegenftaat. En als wynbsp;iCifitrai». daar na uit het' middelpunt B de •'kring AFD befchreven , ennbsp;k OrcKi». op C B E, de drie rechte lijnen AC, H B, en F E rechthoekignbsp;getrokken hebben , tc weten zodanig, dat’er tweemaal zo veelnbsp;5 S(A-Aua. 1 yvijtte tuflehen F E en H B, als tuflehen H B en A C is, zo zullen wy bevinden dat deze bal naar’t punt I moet ftrekken. Wantnbsp;dewijl zy de helft van haar fnelte verlieft met het lijnwaat BCEnbsp;deur te breken, zo moet zy tweemaal zo veel tijts hefteden om be-«: Cinamfi- ncdcn uit B tot aan enig punt van ™ d’ omtrek des krings» A F Dnbsp;tc geraken, als zy boven beft^ed heeft, om van A tot aan B tenbsp;dewijl zy gcheellijk niets van de nbepaling verlieft,
die
fhtittn, g Vtitrmi-natio.
h Slfiintl futet.
rtnüA eir (u'i.
1 V.
r | ||
B nbsp;nbsp;nbsp;E | ||
V | ||
G | ||
¦’v |
FERREGEZÏCHTKUNDÊ.
die 2y had, om naarde rechte zijde voort te gaan, zo moet zy in tweemaal zo veel tijts, als zy hefteed heeft om van de lijn A Cnbsp;tot aan de lijn HB deur te gaan, tweemaal zo veel weg naar denbsp;Zelfde zijde afdoen , eit by gevolg in de zelfde ogenblik, daar innbsp;Zy aan enig punt van d’ oratrek des krings A F D koomt, ook aannbsp;enig punt van dt rechte lijn F E. komen: ’t welk onmogelijk zounbsp;zijn, zo de bal niet naar I voortging, om dat dit het enig punt onder het lijnwaat C B E is, daar de » kring A F D, cn de rechte lijnnbsp;F E malkander deurfnij den.
V. Hoe veel de beweging van de hal afw'jkt, als zjf tn V water koomt,
LAat ons nu denken dat de bal, die van A naar D gedreven word, in’t punt B niet dit lijnwaat, maar water ontmoet,nbsp;welks P vlakte C B E haar even de helft van haar fneltc ontneemt,nbsp;gelijk het lijnwaat deê, en dat het overige gelijk te voren gefteltnbsp;Jblijft; zo zeg ik dat deze bal van B lijnrecht, niet naar D, maarnbsp;naar I voortgaan zal. Want voor eerft is zeker dat de vlakte vannbsp;’t water de bal derwaarts moet doen keren, op gelijke wijze als hetnbsp;lijnwaat, dewijl deze vlakte haar even zo veel kracht beneemt, ennbsp;in gelijke ftant tegen haar geftelt is. Wat het overige van ’t lighaamnbsp;des waters aangaat, ’t welk alle de ^ ruimte vervult, die van B totqs^jfM»,nbsp;aan I is, fchoon het de bal meer of min tegenftont, dan de luchtnbsp;deê, diewy te vorenonderftelden daartc wezen, zo volgt echternbsp;daarom niet, dat het haar meer of min moet docn afwijken \ wantnbsp;het kan zich openen, om aan haar zo lichtelijk naar d’ een, als naarnbsp;d’ander zijde, deurgang te geven; ten mintten zo men altijt on-derftelt (gelijk wy docn) dat noch de zwaarheit, noch de lich-tigheit van deze bal, noch haar grootheit , noch haar geftalte,nbsp;noch enige andere zodanige uitwendige oorzaak haar loop verandert.
VI. waarom de wanfehadawing z.o veel te groter is, als de raking fchuinder U en waarom dat'er geen wanfcbadiiwing ü , als denbsp;raking leotrecht it: waarom fomtijts de koegels, uit hetgefchutnaarnbsp;^t jpater gefchoten, daar niet kgnnen in^men i snaar weêr naar denbsp;lucht Jiuiten.
En men kan hier aanmerken dat deze bal zo veel te meer door
de ^ vlakte van ’t water, of van ’t lijnwaat afwijkt, als zy haar i tuptrjtdtt 'febuinfer ontmoet; in voegen dat, zo zy haar rechthoekig
Mg nbsp;nbsp;nbsp;raoct,
-ocr page 84-moet, gelijk dan, alszy van H naar B gedreven word , zy lijnrecht, zonderenigfinsaftewijken, naar G moet voortgaan. Maar indien zy volgens de lijn A B gedreven word, die zo zeer op dcnbsp;vlakte van’t water, of van’t lijnwaat CBE gebogen is, datdcnbsp;lijn FE, gelijk hier voor getrokken , niet de kring AD deur-fnijd, zo zal deze bal geenfins daar deurdringen, maar van de vlak,nbsp;te B weer naar de lucht L opftuitcn , evenëens als of zy daarnbsp;d’aarde gevonden had: ’t welk men fomtijts met ongencucht beproeft heeft, als men, uit vermaak met gefchikt in de vlakte van eennbsp;vloet fchietende, d-e genen, die aan d’ andere zijde op d’ oever fton-dcn, gequetft heeft.
Maar laat ons hier noch een andere ‘ onderftelling maken, en achten dat de bal, eerll van A naar B gedreven, in’t punt B zijnde , weer van daar gedreven word door de raket CBE, die denbsp;V Witw. kracht van haar '' beweging (tot een voorheek) een darde deelnbsp;vermeerdert, in voegen dat zy daar na in twee ogenblikken zonbsp;veel wegs kan voortgaan, als zy te voren in drie voortging. Ditnbsp;zal even de zelfde werking doen, als of de bal in ’t punt B een
lighaam van zodanig een natuur ontmoette,nbsp;dat zy deur des zelfsnbsp;w vlakte CBE een dar- .nbsp;de deel lichter deur-drong, dan deur denbsp;, lucht. En uit het geen,nbsp;’t welk alreê betoogtnbsp;is, volgt klaarblijkelijknbsp;dat, zo men de kringnbsp;A D gelijk te voren be-fchrijft}
fchrijft, cn de lijnen AC, HB, en FE zodanig trekt, dat’cr een darde deel minder y wijtte is tullchen F E en H B, als tuflchennbsp;HB en A C, dat, zeg ik, het punt I, daar dc rechte lijn F E, ennbsp;de kringfche trek A D malkander deurfnijden , de plaats aanwijzen zal, naar de welk deze bal, in’t putit B zijnde, zich keren moet.
Men kan dit befluit ook omkeeren , en zeggen dat , dewijl de bal , die van A lijnrecht tot aan B koomt, afwijkt als zy innbsp;’tpunt B is, en haar ftreek van daar naar I neemt, zulks aanwijltnbsp;dat de kracht of gemakkelijkheic , daar meê zy in’c lighaamnbsp;C B E I intreed, tot de gene is , daar meê zy uit het lighaamnbsp;AC BE koomt, gelijk de ^wijtte, die tuflchen AC en HB is, ^nbsp;tot de gene, die tuflchen HB en FI is, dat is , gelijk de lijnnbsp;CB tot BE.
VII. Hoe veel de pralen door de deurfchijnige lighfimen, die z.j demdïingen, gebroken en afgekeert worden.
Eindelijk, dewijl de * doening van’t licht hier in de zelfde wct-a^,lt;(M ten volgt, als de'^beweging van deze bal, zomoet men zeg-gen dat, als zijn flralen fchuins van een deurfchijnig lighaam in een coHi^uunbsp;ander deurgaan, ’t welk hen gemakkelijker ofongemakkelijker,nbsp;dan’t eerde , onrtangt, zy daar zodanig afwijken, dat zy op denbsp;¦^vlakte dezer lighamen altijt minder naar de zijde buigen , daar ASuperfitio,nbsp;»t lighaam is, ’t welk hen gemakkelijker ontfangt, dan naar denbsp;zijde, daar’t ander is i en dit effen naar de maat dat het hen lichtelijker ontfangt, dan’t rmder lighaam doet. Maar men moet aanmerken dat deze «buiging gemeten moet worden door de fhoe- ehcüB^tic:nbsp;grootheit der rechte lijnen, C B ,of A H ,en E B ,of IG ,en dier-gelijken , met malkander geleken, en niet door de hoegrootheitnbsp;der s hoeken, gelijk A B H , of G BI zijn , en noch veel min door gnbsp;de hoegrootheit der gener, die met DBI gelijk zijn, de welkennbsp;men de‘'hoeken der wanfchaduwing noemt: want de‘reden, dienbsp;tuflchen deze hoeken is, verandert naar alle de yerfcheide ^ buigin - fprep^^i,.nbsp;gen der flralen j in plaats dat degenen, die tuflchen de lijnen A H knbsp;enlG, of diergelijken is, de zelfde blijft in alle de ‘wanfehadu-'vingen, die door de zelfde lighamen veroorzaakt worden. Gelijk,nbsp;tot een voorheek, indien’er in de lucht een ftraal van A naar B naaftvoUnbsp;deurgaat, die*, in ’t punt B de vlakte van ’t glas CBR ontmoe-tende, zich in dit glas naar I af keert, en indien een andere flraal
van
-ocr page 86-Des-Cart»
van K naar B koomt, die zich naar L af keert, en een andere ftraal van P naar R, die zich naar S buigt, zo moet’er een zelfde «reden tuflehen de lijnen K M en L N, of P Q_en S T wezen, alsnbsp;tufichen AHenIGj maar niet de zelfde reden tuflehen de hoeken K B M , en L B N, of P R Q_en S R T, als tuflehen A B Hnbsp;en IB G.
VI II,
Hoe men de grootheit der wanfchadtiwingen moet meten.
oRifr^Sjt- ^ En ziet dieshalven nu wel op welke wijze de «wanfehadu-IVl wingen gemeten moeten worden. En hoewel men, om hun phoegrootheit te bepalen, tot d.’ervarentheit moet komen, dewijlnbsp;zy uit dc bezondcre q gcfteltenis der lighamen, daar in zy gefchie-den, voortkomen, zo kan men echter zulks zekerlijk en ligtchjlcnbsp;genoechdoen, na dat zy alle dus tot een zelfde maat gebracht zijn.nbsp;Want het is genoech hen in een enige ftraal t’ onderzoeken, om allenbsp;tStiferfijri. dc genen tc vetftaan, die in een zelfde r vlakte gefchieden; en mennbsp;kan alle doling fchuwen, zo men hen noch in enige anderen onder-zoekt. Gelijk, indienwyde shoegrooihcit der wanfehaduwingennbsp;rtjraaumm. willcn weten, die in de vlakte CBR gefchieden ,de welke de luchtnbsp;A K P van ’t glas LIS affeheid, zo hebben wy zulks alleenlijk innbsp;tTnpirth, de ftraal ABl te beproeven, met de ‘reden tc zoeken, die tuf-fchen de lijnen A H en IG is. Doch indien wy naraaals vrezen datnbsp;wy indezeervarenisgemift hebben , zo moet men zulks ook in enige andere ftralen beproeven , gelijk K B L, of P R S; en indiennbsp;wy gelijke reden van K M tot L N , «n van P Q_ tot S T, als vannbsp;A H tot I G vinden , zo hebben \vy geen meer oorzaak om van denbsp;waarhcittetwijftelen,
iX VM
-ocr page 87-97
VÉkÉtGE ZICHT KV Nbl.
IX, Bat de Uralen lichtelijker deur ’t glas , dan deur H water , en lichtel§kfr deur ’f water, dan deur de lucht deurgaan; en waaromnbsp;dit gefchied.
MAar gy, deze'' proeven nemende, zult miflchien verwondert v Expire-zijn van dat gy bevind dat de ftralen van’t licht op de ^ vlak- nbsp;nbsp;nbsp;¦
fen, daar hunvvanfchaduvving gefchied, meer in de lucht, dan in ’c water, en noch meer in ’t water, dan in een glas gebogen wor- *nbsp;den recht anders dan een bal, die in ’t water meer afwijkt dan innbsp;de lucht, en geheel niet in 't glas deurgaan kan. Tot een voorbeelt,nbsp;indien’c een bal is, die, in de lucht van A naar B gedreven word,nbsp;in ’t punt B de y vlaktenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,
van ’t water C B E ont- nbsp;nbsp;nbsp;«?gt;«».
moet , 20 zal zy van B naar V afwijken : maarnbsp;indien ’t een ftraal is, zonbsp;Zal hy in tegendeel vannbsp;B naar I af buigen. Maarnbsp;gy zult ophouden vannbsp;zulksvreemtt’achten, zonbsp;gy aan de natuur ge-denkt, die ik aan ’t licht
toe geëigent heb, toen ik zeide dat het niets anders is, dan zekere 2 beweging , of een » doening, in een zeer fijne flofFe ontfangen , * Matui,nbsp;die de quot;pijpjes der andere lighamen vervult, en zo gy aanmerkt dat, bnbsp;gelijk een bal haar beweging meer verlieft als zy tegen een zacht, Mquot;'»-dan tegen een hard lighaam ttoot, en niet zo licht op een tapijt,nbsp;als op de blote tafel rolt, in dezer voegen de doening van dezenbsp;fijna ftofeook veel meer door de delen van de lucht belet kan wor-den, die, gelijk zacht en qualijk te zamen gevoegt zijnde, geennbsp;grote tegenïtant tegen hem doen^ dan door de delen van ’t water,nbsp;die haar meer tegenftaan; en noch meer door de delen van ’t water, dan door die van’t glas, of van krillal: in voegen dat, hoenbsp;de deeltjes van een * deurfchijnig lighaam harder en vafter zijn, hoe eCerpmpttnbsp;z.y ’t licht ook lichtelijker laten deurgaan ;• want dit licht moet geennbsp;delen uit hun plaats drijven, gelijk de bal de deeltjes van ’c waternbsp;moetwechfloten, omdeurgangonderhen.tevinden.
98
R. De*-Cartes
X. ifamm de tpmfchaduwing der fit alen y die in ’t water higaan, met de wanfchaduwing der firalen, die daar uit karnen, gel^k^ü-^ ennbsp;waarom dit niet algemeen in aüe deurfcb^nige lighamen is.
fRtfritSh-nli.
T r Oorts, dewijl wy nu d’ oorzaak der f wanfchaduwingcn wc-V ten, die in ’t water, in ’t glas, en m ’t algemeen in alle d’ ande-gOrfcM re8deurfchijnige lighamen gefchieden, die rontom ons zijn, zo psuu».nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aammerken dat zy daar in alle eveneens moeten wezen, als
de ftralen uit deze lighamen komen, en als zy daar in gaan. Gelijk, indien de Itraal, die van A naar B koomt, van B naar I afbuigt,nbsp;als hy uit de lucht in ’t gals deur gaat, zo moet de ftraal, die van Inbsp;naar B weêrkeeren zal, ook van B naar A afwijken. Men kannbsp;echter andere lighamen vinden, voornamelijk in de hemel, daarnbsp;de wanfchaduwingcn, uit andere oorzaken voortkomende, niet dus
hRtHprtc*. jj nbsp;nbsp;nbsp;2ijn,
XI. Dat deftaalen fomt^s gebogen konnen worden, z^onder echter uitbet Mlfde deurfeb^ig lighaamuit te gaan.
MEn kan ook verfcheide voorvallen vinden, in de welken de ftralen gebogen worden, fchoon zy niet dan deur een enignbsp;deurfchijnig lighaam deurgaan; gelijk dikwijls de beweging vannbsp;ixatinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;krom word', om dat zy door haar zwaarheit naar d’ een zij-
* nbsp;nbsp;nbsp;de, en door de i doening, daar meê men haar voorrgedrcvenheefr,
of om verfcheide andere redenen, naar een andere zijde afgekeert word. Zeker, ik dar zeggen dat de drie’'vergelijkingen, di^iknbsp;nariknUri gebruikt heb, zo eigen en bequaam zijn, dat alle de gt; bezonderhe-den, die men daar in bemerken kan, met enige andere, die mennbsp;even gelijk in’dicht vind, overeenkomen. Maar ik heb alleenlijk
ge*.
-ocr page 89-99
tever-
VERREGEZICHTKUNDE.
getracht de genen, die beft tot mijn voomemen dienden; blaren.
VuRtfriBiti
X I I,
Hoe de WAnfehadutfing in j/der punt der hiomm vlakten gefchied,
En ik wil u hier voortaan niet anders doen aanmerken, dan dat de quot; vlakten der deurfchijnige lighamen, die krom zijn,nbsp;ftralcn, die deur yder van hun punten deurgaan, op gelijke wijze iJidomm, *nbsp;aflceeren, als de platte vlakten , die men kan verdichten deze lighamen in de zelfde punten te raken , zulks zouden doen. Gelijk, totnbsp;een voorheek, de wanfehaduwing der ftralent A B , A C en A D,
die, van de fakkel A komende, op de “kromme vlakte van de kriftallijne bol BCD vallen, moet op gelijke wijzc aanmerkt ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, /
worden, als of A B op de P platte vlakte ÈBF,enACopGCH, li2!, “ en A D op ID K. viel, en dus met d’ anderen. Daar uit men zietnbsp;dat deze ftralen op verfcheide wijzen te zamen konnen komen, ofnbsp;van malkander wijken, naar dat zy op vlakten vallen, die ver-Icheidelijk krom zijn. Maar ’t is nu tijt dat ik u begin te befchrij-ven hoedanig ’t gebou van ’t oog is, om aan u te konnen doen ver-ftaan hoe de ftralen, die daar in komen, gefchikt worden om de a zin qS(«/lt;nbsp;Van ’t gezicht te maken.
Dar-
-ocr page 90-lOO
D A R. D E
O F T D E E E.
retina^ ^ h i^trvMSnbsp;Intiem,
lt; t^j^norfs^
i fupiSa^ êMsmkr^ni^
I. Dat het vlies, gemenelijk^het ^nettevliesgenoemt, niets anders is, dan de ^ ge7:.ichtz.enuugt;.
Ndienhetmogdijk was het oog in’t raidden deur tc fnijden, zonder dat deze lt;= vochten , daar af het vervultnbsp;is, wechvloeiden, of enig van zijn delen van plaatsnbsp;veranderde, en indien de fneê recht deur h midden vannbsp;d’ oogappel heen ging, zo zou het zodanig fchijnen,nbsp;gelijk het in dit af beeltfel vertoont word. A B C B is een «= vlies,hard
en dik genoech , dat gelijk een ront vat maakt, in’t welk alle zijnnbsp;innerlijke delen begrepen zijn.nbsp;DE F is een ander nocli dundernbsp;vlies, ’t welk, gelijk een tapijt,nbsp;in ’t voorgaande vlies uitgefpreidnbsp;is. IH is de zenuw, die de ^genbsp;zichtzenuw genoemt word, de«nbsp;welke uit een groot getal vannbsp;s kleine draatjes beftaat, welkersnbsp;einden zich in de gehele ’'ruimtenbsp;G HI verfpreiden, daar zy, zichnbsp;met een onèindelijke menigte vannbsp;' aders en v flag'adcrs vermengende, zeker flach van bovenmatennbsp;dün en teder vleefch maken,nbsp;- ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t Welk gelijk eén darde'vlies is,
dat de groht van héttwéde vlies dekt. K L M zijn driederhande zeer deurfchijnigevochtên,die de gehele ruimte vervulleh,dc welke binnen in deze vliezen begrepen is, en hebben yder zodanige ™geftal-te, als de gene, die men hier vertoont ziet.
II. Hoedamg de v.wanfchaduwingen z.yn, die van de ° vochten van k oog voortkomen.
En d’ ervarentheit toont dat de gene van ’t midden L, die men dc P krijftallijne vocht noemt byna een zelfde wanfehaduwing,nbsp;als hetglasofkriftal, veroorzaiikr', en dat de twee andere vochten
Ken
k Arutia* \JyUvrATff^%»»
p KffraSih*
Hts,
o Li^fforeSy
p llnmif erfPaSintts*
V^RR1.GE ZICHT KUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;IC‘1
K. en M haar een weinig minder, omtrent gelijk het gemeen water , veroorzaken: in voegen dat de ftralen van 't licht lichtelijkcr deur de middelfte vocht, dan deur de twee anderen , deurgaan,ennbsp;noch lichtelijker deur deze twee, dan deur de lucht. In ’t eerdenbsp;*1 vlies is het deel B C B deurfchijnig, en een weinig ronder, dan hetnbsp;overige BAB. In het tweede vlies is ^d’innerlijke vlakte van het rnbsp;deel E F j ’t welk naar de gront van ’t oog ftrekt, geheel zwart ennbsp;duider, en heeft in’t midden een ront gaatje F F, ’t welk het geennbsp;is, dat men * d’ oogappel noemt, en dat, als men 't van buiten be-'nbsp;ziet, zo zwart in ’t midden van ’t oog fchijnt.
III.
Tot welk^gehruik^d' oogappel aich intrekt en uitfpreid.
Dit gaatje is altijt niet even groot \ en het deel E F van ’t vlies, in ’t welk het is, in de vocht K zonder belemmering zwevende , fchijnt gelijk een ‘ fpiertje te wezen, dat zich intrekken en uit-1nbsp;breiden kan, naar maat dat men de '' voorwerpen nader of veer- «*?“«'•nbsp;der, klaarder of diiiderlijker aanfehour, of hen meer of min on-derfcheidelijk wil zien. En men kan lichtelijk d’ervarentheit vannbsp;dit alles in ’t oog van een kint zien : want indien men *t beveelt eennbsp;'^voorwerp, datnabyis, naaukeuriglijk te bezien, zo zal men be-merken dat zijn oogappel een weinig kleinder word, dan als mennbsp;hem een ander , dat veerder afgelegen, en ook niet klaarder is,nbsp;doetaanfehouwen: wyders, dat, fchoon het altijt het zelfde voorwerp aanfchüut , zijn * oogappel veel kleinder zal wezcn als het
ün een heldere kamer is, dan als men, het meefte deel der veinfters •fluitende, deze kamer duifter maakt \ en eindelijk dat het, in ’t zelfde licht blijvende, en ’t zelfde voorwerp aanfehouwende, zijn oogappel kleinder zal maken, zo het de minfte deeltjes daar af poogtnbsp;t’onderfcheiden , dan als het dit voorwerp in’t geheel en zondernbsp;Opmerking aanziet.
I V. Dat deae betvegïng van d’ oogappel gemllig ii. '
af hangig, en volgt echter de wil, die men heeft, om wel te zien:
MEn heeft hier aan te merken dat deze ^ beweging' gewilliS genoemt moet worden, fchoon de genen, die zulks doen,nbsp;gemenelijk onkundig daar in zijn j want zy blijft daarom niet min
gelijkde bewegingen der lippen en tong, dienltig om de woorden uit te fpreken, gewillig worden genoemt, om dat zy op de wilnbsp;'van te fpreken volgen, fchoon men dikwijls niet weet hoedanig zynbsp;behoren tc wezen , om tot d’ uitfpraak van yder letter te dienen.
N 3 nbsp;nbsp;nbsp;V.' Dat
-ocr page 92-10% nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
»H«gt;»*rcr«-v. nbsp;nbsp;nbsp;^kr'iflaUyne vochtgel^k een ^{fier is, die de gejialte yan't gt»
paUhm, b Mafculm»nbsp;c Preeefft*snbsp;tiliare»
d
JUi JL rontom omringen
j ter plaats, daar het darde eindigt, Zo veel kleine pecsies
fcnynen,door welkers middel de-
heel oog veranderen j nbsp;nbsp;nbsp;draatjes , * hanige uitfieek^
felsgenoemt, de lt;^feesjes daar af t^n,
cfT/quot;»1X’T7 N, E N zijn veel kleine zwarte «draatjes j die de rvocht X-i L rontom omringen, en die, ook uit het tweede 5 vlies fprui-
ze vocht L, nu ronder, en dan platter wordende , naar ’t voor-otjto,. r./C/' ^^ \è\nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;neemen, dat men heeft, van na-
bygelege, of verreafzijnde ^ voorwerpen te zien, de gehele geftalte van ’t lighaam des oogs een weinig verandert. Men kan deze beweging uit d’ervarentheit bekennen : want indien men u, als gynbsp;een toren, of een berg, wat verrenbsp;afgelegen, naaukeuriglijk beziet»nbsp;een boek voor d’ogen vertoont,nbsp;zo zult gy daar in niet een letternbsp;onderfcheidelijk konnen lezen,nbsp;voor dat gy de geftalte der ogennbsp;een w einig verandert hebt. E in-kcMufexii, dclijk, OOzijnzesofzeven’'fpieren, van buiten aan’t oog vaft,nbsp;die het naar alle zijden konnen bewegen, en, met dat te drukken ,nbsp;of wech te trekken, miflehien ook zijn geftalte veranderen. Iknbsp;verzwijg met voordacht veel andere bezondere dingen, die mennbsp;in deze zaak aanmerkt, en daar meê ' d’ Ontleeders hun boekennbsp;groot maken; want ik geloof dat hetgeen, ’t welk ik hier gefteltnbsp;heb, genoech zal wezen om al’tgeen, dat tot mijn onderwerpnbsp;dienftigis, te verklaren, en dat d’andere dingen, die ik ’er zounbsp;konnen by voegen, aan u aandacht en opmerking hinderlijk zouden zijn, dewijl zy niets tot uw kennis helpen.
Vier-
-ocr page 93-[G3
¦ FERRE GEZICHTZCÜNDE.
Vierde Hooftdeel.
J.
Ddt de zjel, en niet het lichaam, gevoelt; en dit voor z^o veel x.y in de bdrjsenen is, en. niet voor veel z.y d^ andere ledennbsp;bez,ielt.
Ani’ ik moet hier iets van de natuur der * zinnen in’t al- * »«•gt;/lt;«. gemeen zeggen , om zo veel te gemakkelijker de *’ zin »lt;-der ziening in ’t bezonder te konnen verklaren. Mennbsp;weetalreê klarelijk genoech dat de ziel, en niet hetnbsp;lighaam, gevoelt: want men ziet dat, als zydooflt;.£^.-enige®verruktheitof fterke^befchouwing opgetogen is, het ge- lt;iCmumfU.nbsp;hele lighaam zonder gevoeling blijft, fchoon ’er verlcheide voor-werpen zijn, die het treffen. En men weet ook dat zy niet eigent-«nbsp;lijk, voor zo veel zy in de leden is , die tot e werktuigen aan ^d’ uit-terlijke zinnen dienen, gevoelt, maar voor zp veel zy in de harffe- snbsp;nenis, daar zy dit g vermogen pleegt, ’t welk men de gemenenbsp;zin noemt: want mét ziet wonden en ziekten, die, de harflenennbsp;alleen rakende, in ’t algemeen alle de zinnen beletten, fchoon ech-ter ’t overige van ’t lighaam daarom niet onbezielt is.
I I. Dat de z.iel door- behulp der z.enüwen gevoelt.
MEn weet ook dat ’d’ indrukkingen die de''voorwerpen in net, d’ uitterlijke leden maken, door behulp der' zenuwen tot aannbsp;de ziel in de harflenen deurkomen: want men ziet verfcheide m A nima^nbsp;“toevallen, die, alleenlijk aan een zenuw hinderende, °’t gevoelnbsp;Van alle de delen des lighaams, daar deze zenuw zijn takken oSw/w.nbsp;Zend , wechneemen, zonder iets van ’t gevoel der andere delen tenbsp;Verminderen.
ï I I. Dat P d' innerlijkje z.elfflandighieid dez.er leenuwen uit veel klei- p
ne en reeer dunne draatjes bejiaat, nbsp;nbsp;nbsp;«««««r.
MAarombezonderlijkertc weten op wat wijze de ziel, in de harflenen blijvende, dus door behulp der zenuwen ad’in-drukkingen dervoorwerpen , die buiten zijn, ontfangen kan, zonbsp;moet rnen in deze' zenuwen drie dingen onderfcheiden: te weten , ^nbsp;eerftelijk de ‘vliezen, die hen omringen, en die, hunoorfprong
104 nbsp;nbsp;nbsp;R. Dnbsp;T E Snbsp;E S “ C A R
V T»ti.
X /ïttertje. y Suh(}at2tia
z spiritui «uiwaUs^nbsp;a A ér.
c ttli*
c /.naicmUu f iVervi*
® McTO^r^. \)^ aralyfeS-i MotfiSt
k Senjnt,
1 Facultas j'entkndt,nbsp;m ylt;w-
hritna. n ^ubflantia
O SthfMt
p Objcctih
t| Spiritni
antwales
TM'tnbrana,
s SfnjrtSt
van de genen nemende, de welke de harflenen bewindeni gelijk kleine ''buizen of pijpjes zijn» in veel takken verdeelt , die zichnbsp;herwaarts en derwaarts verfpreiden, even gelijk w d’ aders en flag-aders: daar na hun v innerlijke zelfllandigheit , die zich , gelijknbsp;dunne draatjes, langs deze buizen of pijpjes, van de harffenen af,nbsp;van daar zy haar oorlprong neemt, tot aan d’ einden der andere leden , daar zy aan vaft is, verfpreid; in voegen dat men in yder vannbsp;deze kleine buizen of pijpjes veel van deze draatjes, die niet vannbsp;malkander afhangen , inbeelden kan: en eindelijk de 'dierelijkcnbsp;geeflen, die gelijk een ^ lucht of zeer dunne ¦’vvint zijn, de welk,nbsp;uit de kamers of holligheden komende , die in de harflenen gevonden worden, deur deze zelfde buisjes of pijpjes in de ‘^fpierennbsp;deurvloeit.
I V. Dat’et de z.elfde zenuwen zijn, die tot de zinnen, en tot de bewegingen dienen.
De Geneesmeeliers en' Ontleeders belijden wel dat deze drie dingen in de ^zenuwen gevonden , worden ; maar my dunktnbsp;niet dat iemant van hen tot noch toe ’t gebruik daar af wel onder-fcheiden heeft. Want zy , ziende dat de zenuwen niet alleenlijknbsp;dienen om aan de sleden gevoel te geven, maar ook om hen te bewegen, en dat’er fomtijts ‘’geraaktheden zijn, die de’bewegingnbsp;wechneemen, zonder echter daarom van'”t gevoel te beroven»nbsp;hebben nu gezegt dat ’er tweederhande zenuwen zijn, van de welken fommigen tot het gevoel alleen, en d’anderen tot de beweging alleen behoren; en dan dat het ' vermogen van te gevoelennbsp;m de m vliezen was, en’t vermogen van'tcbewegen in quot;d’inner-'nbsp;lijke zelfllandigheit der zenuwen; ’twelk dingen zijn, die tegennbsp;d’crvarentheiten reden ftrijden. Wantwie heeft ooit enige zenuwnbsp;konnen bemerken, die tot de beweging diende, zonder ook totnbsp;enige °gevoeling te dienen ? En indien het gevoel van de vliezennbsp;afhing , hoe zouden de verfcheide indrukkingen der p voorwerpen door middel dezer vliezen tot in de harflenen konnen geraken ?
v. Dat de ^dierelijkf geeften , in de '^vliezen de\er zenuwen begrefen, de leden bewegen: dat hun innerlijke zelfHandigheit tot het ^ge-voel dienflig is j en hoe door behulp, der zenuwen 't gevoel ge'
t spiritus.
OM dan deze zwarigheden te mijden , zo moet men denken dat de’geeflen, deurde zenuwen in de'’fpieren vloejend».,
en
VERREGÉZJCHTKUlSXi'^ nbsp;nbsp;nbsp;ïoj
en nu d* een, én dan d’ander meer of min inblazende,quot; haar d® quot;verfcheide wijzen , daar in de harll'enen ben verfpreiden, debcwc-ging van alle de leden veroorzaken , en dac de kleine draatjes, uitnbsp;de Welken * d’ innerlijke zeliftandigheit dezer zenuwen beftaat gt; totnbsp;het gevoel dienen. En dewijl ik hier niet van de bewegingen behoef te fpreken, zo begeer ik alleenlijk dat gy bemerkt dat dezenbsp;kleine draatjes, in^ buizen of pijpjes befloten, (gelijk ik gezegtnbsp;heb) die altijt door de geelien, die zy bevatten, opgeblazen-ennbsp;open gehouden zijn , malkander geenfins parflen noch beletten, ennbsp;zich van de harflenen af ,tot aan d’ uitterfte einden van alle de leden,nbsp;die tot enig * gevoel bequaam zijn, uitftrekken ; in voegen dat y *nbsp;hoe weinig men ook de plaats dezer leden, daar een van de zenuwen aan vallis, aanraakt, of doet bewegen, men ook in de zelfdenbsp;ogenblik dit deel van de harflenen, van daar deze zenuw af koomt,nbsp;doet bewegen; op gelijk wijze als, indien men aan ’t een eindenbsp;Van een cou trekt, dat gefpannen is, men ook in de zelfde ogenbliknbsp;’t ander einde doet bewegen. Want als men weet dat deze draatjesnbsp;dus in buizen ofpijpjes befloten zijn, die van de «geelien altijt eennbsp;Weinig opgeblazen en open gehouden worden, zo kan men lichtelijk verftaan dat, fchoon deze draatjes fijnder dan de genen der zy-Wormen , en zwakker dan die van de Ipinnekoppen waren, zy zichnbsp;echter van ’t hooft tot aan de veerlle leden zouden konnen uitftrek-ken, zonder in enig gevaar van te breken te wezen, en zonder datnbsp;de vcrfcheide gelegenheden dezer leden hun bewegingen zouden beletten.
d'inheeU di«» tfm
v I. Dat de ^ denkbeelden, die van d'uitterlykf z.innen in
ding geTLonden worden, geen ^ beelden der voorwerf en z, j'» , of ten minflen dat x.y ben niet behoeven te gelüken.
M nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. chjcStcrum*
En moet ook acht nemen dat men met ondcrftelt dat de ziel, om te gevoelen, enige beelden behoeft te befchouwen, dienbsp;door deS voorwerpen tot in de harflenen gezonden worden , gehjknbsp;onze’’Wijsbegerigengemenelijk doen ; of men moet ten minflennbsp;de natuur dezer beelden geheel anders, danzy, bevatten. Want.nbsp;dewijl zy in hen niets anders aanmerken, dan dat zy ‘ gelijkheit ’nbsp;met de voorwerpen, die zy vertonen , moeten hebben, zo is ’t hennbsp;onmogelijk aan onste tonen hoe zy door deze voorwerpen ge-^^,nbsp;vormt, endoor dewertuigen der uitterhjke zinnen onihngcr),jmffZ*nbsp;en door de zenuwen tot in de harfleneh deurgevoert konnen wor- ‘’“‘rmrm»,nbsp;den. En zy hebben geen andere oorzaak gehad om deze beelden te
O nbsp;nbsp;nbsp;ver-
-ocr page 96-ia6 nbsp;nbsp;nbsp;R. .D E s - C‘A R T E S
lOhjcSim,
¦m
tes.
n
o Ff£»ra,
verdichten, dan dat zy, ziende dat onze gééft lichtelijk door een; fchildery opgewekt kan worden, om' ’t voorwerp, dat ’er op ge-fchildert is, t’ontfangen , gemeent hebben dat onze geeft op gelijkenbsp;wijze moeft opgewekt worden , om de dingen te bevatten, die doornbsp;enige kleine beekjes, de welken in onz hooft gevormt wierden, onze zinnen treffen ; in plaats dat wy moeten aanmerken dat ’er veelnbsp;andere dingen, dan beelden, zijn, die onze denking konnen opwekken j gelijk, toteen voorbeelt» de merken en woorden, dienbsp;geenfins naar de dingen, de welken zy betekenen, gelijken. Ennbsp;indien wy (om zo weinig, -als ’t mogelijk is, van de gevoelens, dienbsp;alreÊ aangenomen zijn, af te wijken) liever willen belijden dat denbsp;voorwerpen, die wy gevoelen, warelijlc hun beelden tot in onzenbsp;harfl'enen zenden, zo moeten wy ten minden aanmerken dat ’ernbsp;geen beelden zijn, die in alles met de voorwerpen , de Welken zynbsp;vertonen, gelijk zijn, want anderfins zou’er geen onderfcheit tuft’nbsp;fchen’t voorwerp, en zijn beek wezen; maar dat het genoch isnbsp;dat Zy hen in weinig dingen gelijk zijn; ja dat dikwijl hun vol-maaktheit hier in beftaat, dat zy hen niet zo naau, als zy wel konden , gelijken. Gelijk men ziet dat de prenten, in koper of houtnbsp;gefneden, enmeteen weinigffnkthierendaar op ’t papier gezet,nbsp;bofichen, fteden, menfehen, ja ook ftrijden en ftormen aan ons v er-tonen, hoewel van een grote menigte van vcrlcheide hoedanigheden j die zy in deze quot;voorwerpen ons doen bevatten, geen an-Simiiitad,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;° geftalte alleen, van de welken zy eigentlijk de
^ s«6irj;,Ks Selijkheit hebben. En dit is noch een zeer onvolmaakte gelijk-piMa. heit, dewijl Zy op een heels platte vlakte lighamen, die verlchei-tPerfpiai- delijkgerezen en ingezonken zijn, aan óns vertonen; en dewijl zy, velgens de regels van de Deurzichtkunde, dikwijls beter'krin-* mpp.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' l^^gronden , dan door andere kringen, en v vierkanten
%.Obje£iun}
beter door fcheve ruiten, dan door andere vierkanten vertonen, en dus met alle d’ andere geftalten: in voegen dat zy dikwijls, omnbsp;in y hoedanigheit van beelden volmaakter te wezen, en een voorwerp beter te vertonen, dat niet moeten gelijken.
VI I. Dat de verfcheide bewegingen der kleine draatjes .van jdtr z.mw genoech z,ijn, om verfcheide gevoelingen te veoornaken.
sl
W' Y moeten dan even ’t zelfde van de-’beelden , die in onz^ harflénen gevormt worden , denken, en aanmerken dat meR
b ^ninia.
...... alleenlijk behoort te weten hoe zy aan de b ^rjel middel konnen
geven ora alle dc verfcheide‘^hoedanigheden der voorwerpen, tot
de
-ocr page 97-rERREGEZICjÖrKï/NDE. nbsp;nbsp;nbsp;Ï07
dSimiUlHitt
deWelken^y.toegepafl:worden, te gevoelen, en niet hoe zy de ^gelijkheir dÈt voorwerpen in zich hebben. Gelijk, als de blindegt;nbsp;daar afwy hier voor gefproken hebben, met zijn ftok enige ligbaden taft, zo ts ’t zeker dat deze lighamen niets anders tot hem zenden, als dat zy,, vermits zijn ftok verfcheidclijk bewogen word,nbsp;tiaar de verfcheide hoedanigheden, die in hen zijn, door de zelfde middel de zenuwen van zijn bant, en by gevolg de delen van zijnnbsp;harflenen, van daar deze zenuwen komen, bewegen: ’t welk aan ^
2.ijn ziel gelegentheit geeft van even zo veel verfcheide hoedanigheden in deze lighamen te;gevoelen , als hy 'veranderingen cVariiutu^ in de bewegingen vind, die door hen in zijn harflenen veroorzaakt worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ ;
Vyfde Hóoftdeel.
I. Vergelijking van deae heelden met de genen , die men in een duiflere kramer ziet.
Y zien dan klaarblijkelijk dat de ^zieljom te gevoelen, *
geen'^beelden behoeft te befchouwen,die met de din- b imagints.
e RefractU, f
tes nervt bpttet^
gen, de welken zy gevoelt, gelijk zijn. Maar dit belet niet dat de 'voorwerpen,die wy zien,beelden, die ge- c oijta».nbsp;noechfaam volmaakt zijn, in de gront van onze ogen indrukken,nbsp;gelijk enigen alreê zeer vernuftiglijk verklaart hebben door de vergelijking der beelden j die in een kamer verfchijnen, als men , dezenbsp;kamer geheel gefloten hebbende, behalven een enig gat, daar mennbsp;f en glas, dat rontverbeven geflepen is, voordoet, achter een witnbsp;laken op behorelijke wijtte uitfpant, op het welk ’t licht, dat van jnbsp;de voorwerpen van buiten koomt, deze beelden vormt. Want zynbsp;^¦eggen dat deze kamer ’t oog vertoont, dit gat d’ oogappel, ditnbsp;glas de kriftallijue vocht gt; of eer alle deze delen van ’t oog, dienbsp;enige ^ wanfehaduwing veroorzaken, en dit wit laken het innerlijke vlies, ’t welk uit ^d’ uitëinden van de gezichtzenuw beftaat.
11. Verklaring van deze heelden in ’f oog van een doot dier.
Aar men kan noch zekerder hier af worden, zo men ’t oog een menfeh, die onlangs geftorven is, of, by gebrek van
O z nbsp;nbsp;nbsp;dit,
-ocr page 98- -ocr page 99-VERREGEZICHTKUKDE: nbsp;nbsp;nbsp;lop
dit , dat van een os, df van enig ander groot beeft neemt, cn dat kmiftiglijk naar degront der drie s vellen, die’t bewinden, deur-fnijd; in voegendateengrootdeelvan.de ** vocht M, die ’cr is,nbsp;ontdekt blijft, zonder dat echter iets daar af geftort word. Alsnbsp;men’t daar na met enig wit lighaam weer gedekt heeft, 'twelk zonbsp;dun is, dat het licht daar deur fchijnt, gelijk, tot een voorbeeit,nbsp;een ftuk papier, ofhet vlies van een ai, metRST vertoont, zonbsp;2.almenditoogin’tgat van een veinfter, daar toe gemaakt, gelijk ZZ is, ftellenj in voegen dat het voorfte BCD naar enigenbsp;plaats gekeert is, daar verfcheide * voorwerpen zijn, gelijk V X Y, iotiicu.nbsp;door de zon verlicht, en het achterfte daar ’t wit lighaam is, metnbsp;R S T getekent, naar ’t binnenfte van de kamer P, daar men is, ennbsp;in de welke geen ander licht moet inkomen, dan ’tgeen, ’twelknbsp;deur dit oog zal konnen indringen, daar af men weet dat alle denbsp;delenvanC tot aan Sdeurlchijnig zijn. Als men, dit gedaan hebbende, op dit wit lighaam RST ziet, zo zal men, miflehiennietnbsp;donder verwondering, en met vermaak , daar in een Ichildery zien,nbsp;die zeer naturelijk alle de voorwerpen, de welken buiten naarnbsp;VXY zijn, vertonen zal, ten minften zo men teweegbrengt datnbsp;dit oog zijn naturelijke geftalte, naar d’ afftant dezer voorwer* ^nbsp;pen gefchikt, behoud; want indien men ’t een weinig meer of min,nbsp;dan behorelijk is, drukt, zo zal deze fchildery verwarder worden.
III. Dat men de geftalte van dit oog een meinig langer moet maken y als de voorwerpen z.eernaby, dan als «y' veerder afgelegen ujn.
En hier ftaat aan te merken dat men dit oog een weinig meer
moet drukken, en zijn geftalte wat langer maken, als de ’ voor-1 Oijtttn, Werpen zeer na by, dan als zy verre afgelegen zijn, Maar’t is nodig dat ik hier bredelijker verklaar hoe deze fchildery gevormtnbsp;Word: want ik zal door de zelfde middel veel dingen, die tot denbsp;zienina: behoren aan u doen verftaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m rtfquot;.
O
i-v. Dat veel quot; ftralen van jderpuut van’t oonverp in dit ooginkoinen. nV^aJi. Dat alle de stralen, dte van een z^elfdee pmt komen, in de ° grom o vandnmnbsp;van dit oor y omtrent het z.elfde punt, moeten te '(amen komen.
Dat men de geftalte van dit oog hier naar moet fcbtkke» ; en dat de ftralen van verftheide punten daar in verjeheide punten moe-tenveraaderen.
A Anmerk dan voor eerft, dat van yder punt der voorwerpen
-*e\Yx.Y zo veel ftralen (die tot aan’t wit lighaam RS T deur-
Q ^ nbsp;nbsp;nbsp;drin-
-ocr page 100-jio nbsp;nbsp;nbsp;R. D E^s -Cartes
dringen) in dit oog ingaan, als d’ opening van d’ oog'appl F F begrijpen kan, en dat, volgens ’c geen, ’t welk hier voor ge.zegt is, zo wel van de natuur der Pwanfchaduwing, als van de natuur dernbsp;q H»morts. dric 'i voclitcn KLM, alle de genen van deze ftralen, die van eennbsp;rSnfa/.'iM. zeli'de punt komen, krom worden, met de drie’^vlakten BCD,
1 en 456 te deurdringen, en dit op gelijke wijze, als ver-eifcht word om weer omtrent een zelfde punt by malkander te komen. En op dat de Ichildery, daar af hier gefproken word, zo volmaakt, als mogelijk is, wezen zou, zomoet men aanmerkennbsp;s riifyie, dat de s geftalten dezer drie vlakten zodanig moeten wezen, dat al- ,nbsp;t objeSa. Ie de ftralen, die van een der punten van de ' voorwerpen komen,nbsp;naaukeuriglijk weêr in een der punten van ’t wit lighaam R S Tnbsp;vergaderen. Gelijk men hier ziet dat de ftralen van’t punt X innbsp;’t punt S te zamen komen; in gevolg van ’t welk de ftralen, die vannbsp;’t punt V komen, ook in ’t punt R vergaderen, en de genen vannbsp;’tpunt Y in’t punt T: wijders, dat geen ftraal naar S koomt,nbsp;dan uit het punt X, noch geen naar R, dan uit het punt V, ennbsp;ook geen naar T, dan uit het punt Y, en dus met d’ anderen,
w
y Ohjecta,
vCthrti. V. Hoe men de '' veraten deur een wït papier z.iet , ’r mlk,op de grant van dit oog legt: dat de w beelden , die daar op gevormt worden,nbsp;de ^gel^kheit der 7 voorwerpen hebben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
z
ft
INdienmen, alsdit vaftgefteltis, aan’t geen gedenkt, ’twelk hier voor van’t licht, en van de verwen in’t algemeen, en in’t bc-zondervande wittelighamen gezegtis, zo zal men lichtelijk kon-nen verftaan dat men, inde kamer Pbefloten zijnde, en d’ogennbsp;naar’t wit lighaam RST kerende, daar de gelijkheit der voorwerpen VXYmoet zien. Want voor eerft, als het licht, (datis,nbsp;de® beweging of «doening, daar meê dezen, of enig ander lig-hamen, die men licht noemt, zekere zeer fijne en dunne ftoffe,nbsp;die in alle deurfchijnige lighamen gevonden word, voortdrijftjnbsp;door ’t voorwerp V, dat ik, om een voorbeelt by te brengen, on-derftel root te wezen, (dat is, gefchiktte zijn om te maken datnbsp;b ?srt,c«u de deeltjes van deze fijne ftoffe , die door dé «verlichfachtigenbsp;r,gt;7»S’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alleenlijk lijnrecht voortgedreven zijn, zich ook in’t ron-
cCsr/na dcomtrcDthuiimiddelpunten, nadat zy die gevonden hebben, [u'nquot;ranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cndathuntwecbewegingen ondcr hen ®d’evenredig-
e \Zpntii. hebben, die verè'ifcht is om de ^ gevoeling van de rode verwe ra- temaken) naarR gedreven word , zo is’c zeker dat de doeningnbsp;dezer twee bewegingen, m ’t punt R een wit lighaam (dat is een
lig-
ï nbsp;nbsp;nbsp;R. D E s - C A R T E s.
hoyejcctMm.
lighaam, gefchikt om deze ftofFe naar alle zijden te verzenden zonderbaar te veranderen} ontmoet hebbende, van daar deur denbsp;gpijpjes van dit lighaam, ’twelk ik hier toe onderftelt heb zeernbsp;dun, en van alle zijden voor’t licht als deurboort te wezen, naarnbsp;d’ ogen moet weêrbuigen,en dus maken dat het punt R root fchijnt.nbsp;Daar na, als het licht ook van ’gt; ’t voorwerp X, ’t welk ik geel on-dcrftel, naar S, en van Y, dat ik blaau onderftel, naar T wordnbsp;gedreven, van daar het naar onze ogen word gevoert, zo zal’tonsnbsp;Sgeel, en T blaau doen fchijnen: en in dezer voegen zullen denbsp;driepunten RST, van gelijke verwen fchijnende, en onder hennbsp;'de zelfde ordening, als de drie punten V X Y, houdende, klaarblijkelijk de gelijkheit daar afhebben.
v I. Hoe de grootheit van d' oogappel tot de voUnaahtheit de. z.er beelden dient.
En devolmaaktheit van deze fchildery hangt voornamelijk vat* drie dingen af, te weten voor eerft hier af, dat tot'd’oog'ap-iPufitu. pel, enige grootheit hebbende, veeDftralen van yder punt vannbsp;knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t voorwerp inkomen, gelijk hier XBi4S,XCz5S,XD56S;
I Kefrattio^
n4J*
iTi Menhrét' na
hOhjecta»
en zo veel anderen, als men tuflehen deze drie inbeelden kan, komen derwaarts van’c enig punt X: daar na hier af, dat deze flralen in ’t oog zodanige ' wanfehaduwingen lijden, dat de genen, dienbsp;van vcrlcheide punten komen, omtrent in zo veel andere verfchei-de punten op ’t wit lighaam R S T te zamen vergaderen en eindelijk hier af , dat, dewijl zo wel te kleine draatjes EN, als hetnbsp;binnenfte van “ ’t vlies E F zwart zijn , en de kamer P heel gefloten en duifter is, geen licht, dan van dc ¦' voorwerpen V X Y, der-waartskoomt, ’twelk de “doening van deze ftralen hinderen kan.nbsp;Want indien d’.oogappel zo eng was, dat niet meer dan een enigenbsp;Ifraal van yder punt van ’t voorwerp naar yder punt van ’t lighaamnbsp;RST deurquam, zo zou deze ftraal niet kraches gcnocch hebbennbsp;om vandaar in de kamer P naar onze ogen weêrgcbogen te wor-pin/r-.*.. den. Maar indien, als d’oogappel groter was, geen*’ wanlchadu-wing in ’t oog gcfchiedde, zo zouden de ftralen, die van ydernbsp;punt der voorwerpen komen , zich bieren daar in de gehele ‘'ruimte R S T verfpreiden: in voegen dat, om een voorbeelt by te brengen , de drie punten V X Y drie ftralen naar R zouden zenden ,nbsp;die, van daar te gelijk naar onze ogen weêrfluitendc dit punt Rnbsp;met een gemengde verwe tuflehen root, geel cn blaau aan ons zouden vertonen; en desgelijks in de punten S cn Tgt; naar de welken
iOjtcmini
y Turban.
'g Objtita,
xl^xtremilf
UI,
'jfl'iJiiptT
axim.
14 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E S
kende zelfde punten VXY ookydereen van hun ftralen zouden zenden,
V I r. Eoe de wéttfchadm'wg, die in ’t oog gefcheid , ook^dienpg daar toe is, en hoe daar aan hinderen r.ou , z.o z,^ groter of kleinder was, dan zy is.
ENookzoubyna’t zelfde gebeuren, zo de^wanfchadiiwing, die in ’t oog gefchied, groter of kleinder was, dan zy naarnbsp;de maat der grootheit van dit oog behoort te wezen. Want indiennbsp;zy al te groot was, zo zouden de ftralen, die, tot een voorbeelt,nbsp;van’tpuntXkomen, te zamen vergaderen eer Zy tot aan S geraakt waren, gelijk in M: en in tegendeel, indien zy te klein was,nbsp;zo zouden zy daar voorby, gelijk omtrent P , vergaderen; in voegen dat zy ’t wit lighaam R S T in veel punten zouden raken, naarnbsp;de welken ook andere ftralen van d’ andere delen van ’t voorwerpnbsp;zouden komen. Eindelijk, indien de lighamen E N, E F nietnbsp;zwart waren, dat is, gefchikt om te maken dat het licht, ’t welknbsp;daar tegen aankomt, daar geblufeht wierd, zo zouden de ftralen , die uit het wit lighaam R S T naar hen komen, van daar kon-nen weêrkeeren, te weten de ftralen van T naar S en naar R, denbsp;genen van R naar T en S, en de genen van S naar R en T; ennbsp;in dezer voegen zouden zy malkanders 'doening '' ontroeren ennbsp;verwarren; ’t welk ook de ftralen zouden doen, die uit de kamer Pnbsp;naar R S T quamen, zo in deze kamer enig ander licht was, alsnbsp;’t geen, ’t welk van de voorwerpen V X Y derwaarts gezonden word.
VIII. Boe de zwartheit der innerlijks delen van dit oog , en de dut-fierheit van de kamer , daar men deze heelden ziet, ook dien-flig daar toe is: waarom zy niet zo volmaakt in hun * uiteinden , als in 't midden zijn.; en hoe men ’r geen moet verjlaan , U welk,gemenel^kg^^.egt word, dat de y zienmg door d' as pe-fchied.
Na dat ik van de volmaaktheden van deze fchildery gefpro-kenheb, moet ik u ook haar gebreke doen aan merken ; daar af’t eerfte cn voornaamfle is dat, hoedanige * geftalte de delennbsp;van’t oog konnen hebben , het ónmogelijk is dat zy konnen maken dat de ftralen, die vanverfcheide punten komen, alle in zonbsp;veel andere verfcheide punten vergaderen, en dat het meefte»nbsp;’t welk Zy konen doen, alleenlijk is, dat alle de ftralen, die van
¦ enig
=»«ï.
itê nbsp;nbsp;nbsp;R. D E s - C a r t e s
enigpunt, gelijk van X, komen, in een ander punt, gelijk S, in ’t midden van de « gront van ’t toog, vergaderen: in welk gevalnbsp;flechs enigen van de genen van ’t punt V konnen wezen, die effennbsp;in’t punt R. vergaderen , of van’tpuntY, die effen in ’tpuntTnbsp;tezamenkomen ; end’anderen moeten een weining daar van afwijken , gelijk ik hier na verklaren zal. En dit is d’ oorzaak van datnbsp;b E*mra;-deze fchildery nooit zo onderfcheiden naar zijn uiteinden, als innbsp;’tniiddenis, gelijk de genen, die van de Gezichtkunde hebbennbsp;^ gefchreven , zulks genoech aangemerkt hebben. Want zy heb-dvr/a. ben hierom gezegt, dat de ^ ziening voornamelijk volgens de rech-«Cmtr^, te lijn gefchied, die deur de ® middelpunten van dekriftallijne vocht,nbsp;en van de oogappel déurgaat; zódanig, gelijk hier de lijn X K L Snbsp;f viftt- is j die zy ^d’ as der ziening noemen.
ntf,
g Fïjgwr^, ^DiftantUt
I X. Bat de gmtheit van d' oogappel, de vemen krachtiger makende, de ?.gejlalten min onderfcheiden maakt; en dat dieshalven d‘ oogappel niet meer dan middelmatig moet z.ijn : dat de voorwerpen , die ter z.ijden van’tgeen z^ijn , naar welks 'afSlant het oognbsp;gefchikt is, vserder daar af, of nader hj zijnde , zich nietnbsp;onderfebeidelijk, vertonen gt; aU of zy op gelijke wijtte daar afnbsp;waren.
AAn merk hier dat, tot een voorbeelt, de ftralen, die van ’t punt V komen, zo veel te meer, als d’opening van d’oogappelnbsp;groter is, van’t punt R afwijken, en dat, zo zijn grootheit dien-llig is om de verwen van deze fchildery levendiger en krachtiger tcnbsp;maken, hy weer maakt dat haar geffalten met zo ondcrfcheidennbsp;zijn ; en dit veroorzaakt dat d’oogappel alleenlijk middelmatignbsp;moet wezen. Aanmerk ook dat deze ftralen noch meer omtrentnbsp;het punt R zouden afwijken, danzydoen, zo’tpuntV, vandaarnbsp;zy komen , veel nader aan’t oog was, gelijk omtrent lo, of veelnbsp;i'.znptnih. veerder, gelijk omtrent li, dan X is, op welks i^afftant ik on-dcrftel dat de geftalte van ’t oog afgemeten en gefchikt is; en dieshalven zouden zy het deel R van deze fchildery noch min onder-fcheiden maken , dan zy doen. Men zal de 'betogingen van ditnbsp;i««gt;, alles lichtelijk verftaan , als men namaals gezien zal hebben welkenbsp;'figure. g^ftaltcn de quot; deurfchijnigelighamenmoetcn hebben, om te ma-
gaderen;
»die van een punt komen ,. in enig ander punt yer-na dat zy daar deur gegaan zijn.
-ocr page 107- -ocr page 108-11S nbsp;nbsp;nbsp;R- Desgt;Cartss
o quot;Difléniiji^ p Sun*,nbsp;q 0^®».
X. Dat dt^e heelden omgeheert z.^n ; dat hun geïidten mandelen^ en ingetrokken worden , naar maat ran de « wytte , of p fiant dernbsp;*1 rooriperfen.
At d’andere gebreken van deze fchildery aangaat, zy bc-ftaanhier in, dat haar delen omgekecrt zijn, dat is in een heel flrijdige itant als dc genen van de voorwerpen, en ook hier in,nbsp;dat zy k'leinder en minder worden, fommigen meer, en anderennbsp;r DiiUuti*. min, naarmaaf vandeverfcheide'^wijtteen’öantder dingen, dienbsp;zy vertonen, byna op gelijke wijze, als in een fchildery, daar dcnbsp;trirf^cHivA '^DeurzichtkundeOp vertoont is. Gelijk wy klarelijk zien dat T,nbsp;die naar de flinke zijde is, Y, die naar de rechte zij de is, vertoont,nbsp;en dat R, die naar de rechte zijde is, V, die naar de flinke zijde is,
V Fi^ar* vcrtoont: wijders, dat de'^geftalte van’t voorwerp V niet meer ruimte naar R tnoet beflaan, dan die van ’t voorwerp lo, dienbsp;kleinder, maar nader is, en ook niet min dan de geftalte van ’t voor-X Fr,foriii, ,,verp II, die groter is, maar naar ^ evenredigheit wijder afgelegen,nbsp;dan alleenlijk voor zo veel, datzy een weinig meer onderfcheidennbsp;is; en eindelijk dat de rechte lijn VXY door de kromme RSTnbsp;vertoont word.
X I. Dat dez.t beelden volmaakter z,yn in ’t oog van een levendig j dan van eendoot dier, en volmaakter in ‘t oog van een menfeh, dannbsp;van een heefi,
Na dat wy dus deze fchildery in ’t oog van een doQt dier ge*.
zien, en de redenen daar af aange merkt hebben, zo konnen wy niet twijffelenofdaar word een gelijke fchildery in ’t oog vannbsp;levendigmenfehgevromt, te weten op het r binnenvlies, innbsp;welks plaats wy ’t wit lighaam RST geftelt hebben; ja zelf ofnbsp;daar word een beter fchildery gevormt, om dat zijn * vochtigheden, vol a geellen zijnde, deurfchijniger zijn, en naaukeuriglij-kcr de geftalte hebben, die tot dit werk vcreifcht word. Het kannbsp;ook wezen dat in ’t oog van een os de geftalte d’ oogapppel, dienbsp;niet ront is, belet dat deze fchildery daar in volmaakt is.
XII. Dat de beelden, die door middel van een ront verheve glas in eenduifiere kamer verjehijnen, daar op gelijke w^ae ,' als in ’t oog ,nbsp;tporden gevormt • en dat men daar de proef van veel dingen kannbsp;nemen, die ’t geen , 't welk hier verklaart is, bevefiigen.
M En kan ook niet meer twijflelen dat de beelden, die men op een wit laken in een duiftere kamer doet verfchijnen, daar op
de
-ocr page 109-w
w
o ; wnbsp;N
Ci
NO
ii(j nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cart^s
dc zelfde wijzO) en om de zelfde reden, alsinde^’grontvan’t oogi (£»lt;¦lt;. gevormt worden. Ja vermits zy gemenelijk daar veel groter zijn,nbsp;en op meer wijzen gevormt worden, zo kan men daar bequamelij-ker verlcheide bezonderheden aanmerken , daar af ik u hier begeer te vermanen, op dat gy de proef daar af kont nemen, zo gynbsp;haar noch nooibgenonaen hebc.%ezie dan voor eerft, dat, zo mennbsp;geen glas voor’t gat doet, *'t welk men in deze kamer gemaakt zalnbsp;hebben, wel enige beelden op het wit laken zullen verfchijnen,nbsp;zo’tgatllechszeer eng is, maar die zeer verwart en onvolmaaktnbsp;zullen wezen, en noch zo veel te meer, als dit gat ruimer is: ennbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,y zo veel te groter zullen zijn, als’er meer ‘wijtte tuflehen
dit gat en ’t wit laken is j in voegen dat hun grootheit omtrent een a l ri^crtt}. zelfde a evenredigheit .mét deze wijtte moet hebben, als de groot-enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j. ^ vooj.Yyej.pen, die hen veroorzaken, met de wijtte, die tuf-
Ichcn de voorwerpen, en dit zelfde gat is. Gelijk klaarblijkelijk is,
dat , zo ABC 't voorwerp , Dnbsp;het gat , en E G Fnbsp;het beek is , E Gnbsp;tot D F is , gelijknbsp;A B tot C D. Alsnbsp;men daar na eennbsp;glas , dat rontnbsp;verheven gefle-
inuMia penis, voor dit gat geftelt heeft, Zo aanmerk dat’er zekere ‘be-dcttnmn.Ma, pgaldc wijtte is, daar, als men ’c wit laken op deze plaats houd, de beelden zeer onderfcheiden fchijnen ; en hoe weinig meer dat mennbsp;van dit glas afwijkt, of nader daar by koomt, hoe zy min onder-g Sfatmnu fcheiden worden. Deze wijtte moet niet naar de g ruimte, die tuf-fchen ’t wit laken en gat, maar tuflehan ’t wit laken en ’t glas is,nbsp;gemeten worden j in voegen dat, zo men’t glas een weinig buitennbsp;’t gat, naar d’ een of d’ andere zijde ftelt, het wit laken ook zo veelnbsp;nader of veerder geftelt moet worden; en deze wijtte hangt tennbsp;deel af van de ^‘geftalte van dit glas, en ten deel ook van de verwijdering der voorwerpen. Want hoe de ‘ vlakten van’t glas ( alsnbsp;mcn’t voorwerp in de zelfde plaats laat) min gebogen zijn, hoe’f witnbsp;laken veerder daar af moet wezen : en indien, als men’t zelfdenbsp;glas gebruikt, de voorwerpen zeer na daar by zijn, zo moet mennbsp;k vvit laken een weinig veerder houden, dan als zy’er wijder afnbsp;zijn Van deze ‘‘afftant hangt de grootheit der beelden af, byna
op
-ocr page 111-rERREGEZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;izi
op de zelfde wijze gelijk dan, als ’er geen glas voor ’t gat is. Dit gat mag veel groter wezen, als men een glas daar voor zet, dan alsnbsp;men’t open laat, zonder dat de beelden daarom veel minder on-derfcheiden zijn. Hoe dit gat groter is, hoe de beelden klaardernbsp;en helderder fchijnen ; in voegen dat, zo men een deel van dit glasnbsp;dekt, de beelden veel diiillerder, dan tevoren, zullen fchijnen,nbsp;maar echter evenveel plaats op’t wit laken beflaan. En hoe dezenbsp;beelden groter en klaarder zijn , hoe zy volmaaktelijker geziennbsp;Worden i in voegen dat, zo men ook een oog kon maken , daar afnbsp;de diepte zeer groot, en'd’oogappel zeer breet was, enin’t welknbsp;de vlakten, die enige'«wanfehaduwing veroorzaken , eengeftalte m'B.cfrjicth.nbsp;hadden, die met deze grootheit overëenquam, de beelden, dienbsp;daar gevormt wierden , zo veel te zichtbaarder zouden wezen. ^nbsp;Indien men twee of meer glazen, die rontverheven; maar echternbsp;weinig ront, geflepen zijn tegen malkander voegt, zo zullennbsp;Zy byna een zelfde uitwerking hebben als een alleen, dat zo rontnbsp;is, als deze twee te zamen: want het getal der quot;vlakten, op de nSupérf-welken de ° wanfehaduwingen gemaakt worden, is hier van wei- oRe/ractu.nbsp;nig belang. Maar indien men deze glazen op Zekere P wijtte vannbsp;malkander afzet, zo zal het tweede het beek, dat van’t eerftenbsp;omgekeertis, konnenweêr oprechten, en het darde dat weêrom-keeren, en dus vervolgens. Dit alles zijn dingen , daar af de redenen zeer lichtelijk van’t geen, dat ik gezegt heb , af te leidennbsp;Zijn j en Zy zullen beter d’uwen worden, zo gy een weinig aandacht moet gebruiken om hen te bevatten , danzogy hen hier beter verklaart vond.
XIII. Hoe dez.e heelden van*t oog in de harjfenen deurgnan.
Oorts, de beelden der ^voorwerpen worden niet alleenlijkqosjtci.,. dus in de f gront van’t oog ' gevormt, maar zy gaan nochnbsp;van daar deur tot in de harflenen, gelijk men lichtelijk verftaan zal, snbsp;Zo men denkt dat, om een voorheek by te brengen, de kralen, dienbsp;Van ’t voorwerp V in 't oog komen, in ’t punt R ’t uitterfte van gende af-
, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-1*.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i- fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;__ beelHing,
Nervus
een der kleine draatjes van de‘gezichtzenuw raken, die haar oor-fprong uit de plaats 7 van '' d’ innerlijke vlakte der harflenen 789 oPtu«u iieemt; dat de ftralen, van’t voorwerp X in’t punt S ’t uitterfte vannbsp;een ander dezer draatjes raken, daar af’t begin in’t punt 8 is; en'nbsp;dat de ftralen van ’t voorwerp Y een ander daar af in’t punt T treffen, die met de plaats van de harflenen, met 9 getekent, overeenkomen; en dus met d’anderen: en dat, dewijl’t licht niets an-
ders
liz
^ M$tm, U Actio.
ders is, dan een w beweging, of een ^ doening , die flrekt om enige beweging te veroorzaken, degenen van zijn ftralen, die van
y iltrvmo
V nbsp;nbsp;nbsp;naar R komen, kracht hebben om de gehele draat R 7 te bewegen , en by gevolg de plaats van de harflènen, met 7 getekent ^nbsp;en de genen, 'die van X naar S komen, ’t vermogen van de gehele y zenuw S 8 te bewegen, en haar noch op een andere wijze tenbsp;bewegen, dan R 7 bewogen word, om dat de voorwerpen X en
V nbsp;nbsp;nbsp;van twee verfcheide verwen zijn; en dat in dezer voegen de genen , die van Y komen, het punt 9 bewegen. Daar uit klarelijk
. blijkt dat weêr een fchildery 789, die met de * voorwerpen 8 °s»pfrMt y X Y gelijk genoech is, in * d’ innerlijke vlakte van de harll'enen,
1^3
En ik zou deze
VlUTLlGtZlCBTKUNDB.
c ArterU
die op hun b holligheden ziet, gevormt word. fchildery noch van daar konnen overbrengen tot aan zekere kleinenbsp;klier, die omtrent in ’t midden van deze holligheden gevondennbsp;Word, en eigentlijk de zetel van de gemene zin is. Ja ik zou hiernbsp;noch wijders konnen tonen hoe zy fomtijts van daar deur de flag-aders van een bevruchte vrou tot aan enig zeker lid van ’t kint, datnbsp;Zy in haar ingewant draagt, kandeurgaan, en daar deze tekenennbsp;van onlufl: vormen, die zo veel verwondering in alle de geleerdennbsp;veroorzaken.
Zeste Hooftdeei,,
1. Dat de i z.iemn^ niet gefchied door middel der^ heelden ^ die van^^f”-d’ogen in de harfenendeurgaan, maar door middel der hewegin-cutuu'quot; gen, die de beelden maken.
Aar hoewel deze fchildery, dus tot in ’t binnenfte van ds^wibw,. onz hooft deurgegaan, altijt iets van de gelijkheit e oyf«4.nbsp;der ® voorwerpen, van de welken zy koomt, behoed,nbsp;zo moet men (gelijk ik alreê genoech heb doen ver-ftaan )zig echter niet inbeelden dat zy.door middel vannbsp;deze gelijkheit, maakt dat wy deze voorwerpen gevoelen ,als of’ernbsp;weêr andere ogen in onze harflenen waren, met de welken wy hennbsp;konden gewaarworden; maar veel eer dat dit de ^ bewegingennbsp;ïijn, door de welken deze fchildery gemaakt word, en die, s on-middelijk tegen onze zielwerkende, om datzy aan onz lighaamnbsp;vereenigtis, van de natuur gcftelt zijn, om haar zodanige'gevoe-'nbsp;lingen te doen hebben. Doch ik zal dit hier bredehjker en klarelijker verklaren.
Dat men door de kracht der bewegingen 't licht, en de verwen ge. voelti gel^k.ookde klanken, [maken y de kitteling enp^n.
A Lie de ^ hoedanigheden , de wy in de ^ voorwerpen van
“’t gezicht bemerken, konnen tot zes voornaamften ge nrJw«. bracht worden, te weten , «’t licht de „ verwe, de p ftant, «i d’ af. °nbsp;ftant, de gt;¦ grootheit, en de * geftalte. En voor eerft, wat het licht q Dtflanti»,nbsp;en de verwe aangaat, die alleen eigentlijk tot de' zin van ’t gezichtnbsp;behoren, men moet denken dat onze ziel van zodanige nat uur is, t $(«ƒ«,.
Q^z nbsp;nbsp;nbsp;dat
-ocr page 114-114 R T E Snbsp;D E S - C A
114 R T E Snbsp;D E S - C A
^ Uttut, VI ticri-i
tflici.
dat de kracht der v bewegingen, die in de delen der harflbnen gevonden worden, van daar de draatjes der ^ gczichtzenuwen ko-men, haar’t gevoel van’t licht , en de wijze dezer bewegingen ’tgevoelvandeverwe doet hebben; gelijk de bewegingen der zenuwen, die met d’oren overeenkomen, haar de klanken doen horen , en de bewegingen der zenuwen van de tong haar de fmakennbsp;doen fmaken ; en gelijk in ’t algemeen de bewegingen der zenuwennbsp;' van’tgeheellighaamhaar, alszy gematigt zijn, enige kitteling,nbsp;en, als zy geweldig zijn, enige pijn doen gevoelen, zonder datnbsp;xSMiM.. in dit alles enige ’^gelijkheit tuflehen de y denkbeelden , die zynbsp;ontfangt, en de ^ bewegingen, die deze denkbeelden veroorzaken,
moet wezen.
b Ori*n»,
ï I I. waarom de flagetii die men in't oog ontfangt, maken dat men verfcheide lichten fchijtit te tiien, en de genen , die tegen d'ore»nbsp;komen , klanken doen horen ; en waarom dus een z.elfde krachtnbsp;a Sixponci, vetfchetdc ^gevoelingen in verfcheide werktuigen veroor^^aakt.
lt; Serifut.
é Nirvm •itkai)
WY zullen dit lichtelijk geloven , zo wy aanmerken dat de genen , die enige quetfingin’toogontfahgen , ontellijke vuren en blixemen voorben febijnen te zien,fchoon zy d’ogen fluiten, of in een zeerduiftere plaats zijn: in voegen dat deze 'gevoelingnbsp;alleenlijk aan de kracht van de flag toegeëigent kan worden, dienbsp;de draatjes van de gezichtzenuw beweegt, gelijk een geweldignbsp;licht zou doen. Deze zelfde kracht, d’ oren treffende, zou konnennbsp;maken dat men enige klank boorde, en, ’t lighaatn in andere delennbsp;trefiende, daar enige pijn doen gevoelen.
I V* waarom wj , na dat men de zon aangezien heeft, een weinig d' 0-gen gefloten houdende, verfcheide verwen fchfnen te zien.
Dit word ook hier mee beveiligt, dat, zo men fomtijts d’ ogen.
pijnigt met de zon of enig ander zeer krachtig licht t’ aan-fchouwen, zy daar na voor een korte tijtd’indruk daar af zodanig behouden, dat men, fchoon men hen gefloten houd, verfcheidenbsp;verwen fchijnt te zien, die veranderen , en , naar maat dat zynbsp;verzwakken, van d’een tot d* ander overgaan ; want dit kan nergens anders, dan hier uit, voortkomen, dat de draatjes van de' ge-zichtzenuw, boven maten krachtig bewogen geweeft hebbende,nbsp;nietzohaaft, als de gewoonte is, tot flilte konnen komen. Maarnbsp;de beweging, die noch in hen is, na dat d’ ogen gefloten zijn, nietnbsp;langer groot genoech zijnde ora dit fterk licht, ’t welk dat veroorzaak
-ocr page 115-VERREGEZiCHrKÜNDË. nbsp;nbsp;nbsp;i-l^
taakt heeft, te vertonen, vertoont verwen, die niet zo levendig en krachtig zijn. En deze yerwen, allengs flaauwcr wordende, veranderen j ’t welk betoont dat hun natuur alleenlijk in de verfchei-denheit der beweging beftaat, en niets anders is, dan ik hiervoornbsp;onderftelt heb.
V. Waarom fomt^ts verfiheide verwen in dé lichamen , die aüeenl^k. demfeh^nig z,^n , verfchijnen , gel^k, de regenboog bj regenachtig weer.
Eindelijk , dit word ook hier door bekent, dat de verwen dikwijls in fdeiirfchijnige lighamen verfchijnen^ daar zeker is, ^ dat’er niets is, ’t welk hen veroorzaken kan, als de verfcheide s wij- ^«SlTnbsp;zen, door de welken de ftralen van’t licht daar ontfangen worden :nbsp;gelijk dan, als de regenboog in de wolken verfchijnt , en nochnbsp;klarclijker, als naen de gelijkheit daar af in een glas ziet, welksnbsp;vlakte met veel platte hoogten en bulten geflepen is.
V I.
Dat de gevoeimg , die men van 't licht heeft , meerder of minder is, naar dat het voorwerp voerder , of nader bj ü , en ook_ naarnbsp;dat d' oogappel, en’t heelt , ’r welk^in de grant van’t oog gefchil-dert word y groter of kleinder is.
MAar men moet hier bezonderhjk aanmerken Waar in dc ' hoC- .
grootheit van’t licht, ’twelk men ziet, beftaat, dat is van de kracht, daar door yder der draatjes van de '^gezichtzenuw be- kizers».nbsp;Wogen word : want zy is niet altijt met het licht gelijk, ’t welk in «enen,,nbsp;del voorwerpen is; maar zy verandert naar de maat van “d’af-ftanc der voorwerpen, en van de grootheit des oogappels, en ooknbsp;naar:
Wer
^en voorheek.
het doet, in ’t oog B zou zenden , zo d’ oogappel F F tot aan G ppen was; en dat het even veel in dit oog B zend, dat by dit punt *
IS, cn daar af d’ oogappel zeer eng is, dan het in k oog A doet, daar af d’ oogappel veel groter, maar ook naar zekere maat veerdor daar af is. En hoewel’er niet meer ftralen van de verfcheidenbsp;punten van k voorwerp V X Y,. alle te zamen aangemerkt, in denbsp;giont vanditoog A, als in die van’t oog B , intreeden, zo moeten zy , om dat deze ftralen zich daar niet uitftrekken, dan in denbsp;~nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tuim-
-ocr page 116-• 'G.xtremi-quot; tates,
p N«r.v«s
T SK.
ARTES
ruimteTR, dieklcinderis,clah Hl, in de welke zy zich totnbsp;inde gront van’t oog B uit-ftrekken , daar mee groternbsp;kracht tegen yder der uitëin-den van de gezichtzenuw» dienbsp;zy daar raken, werken; ’t welknbsp;licht om te rekenen is. Wantnbsp;indien, tot een voorbede, denbsp;ruimte HI viermaal zo grootnbsp;als TR, en°d’uiteinden
IS
van vier duizent der draatjes van de p gezichtzenuw begrijpt , zo zal T R niet meernbsp;d^anduizent begrijpen: en bynbsp;gevolg zal yder van dezenbsp;draatjes in de gront van’t oognbsp;A door het duizentfte deelnbsp;der krachten bewogen worden , die alle de ftralen, die ’ernbsp;inkomen , hebben als Zy tenbsp;zaroen gevoegt zijn j en in denbsp;gront van’t oog B alleenlijknbsp;door’t vierde van’t duizentfte deel.
q V'Ji».
r Color* tWtfodi»nbsp;PinctA,nbsp;tObjectum*
V ?undMtt9 êCttlf*
ft N’erxfts optie tu.nbsp;KSpatinmt
VII. Hoe de menigte der kleine draatjes van de gex.tchtz.enusp dienpg is om de qz.iening onderfebeiden te maken.
MEn moet ook aan merken dat men de delen der lighamen , die men aanfehout, niet onderfcheiden kan, dan vbor zo veelnbsp;zy in eniger wijze van t verwe verfchillen; en dat * d' onderfcheidcnbsp;ziening dezer verwen niet alleenlijk hier van afhangt, dat alle denbsp;ftralen, die van yder punt van * ’t voorwerp komen, omtrent in zonbsp;veel andere verfcheide punten in de v gront van ’t oog vergaderen ,nbsp;noch van dat’er geen anderen van elders naar deze zelfde puntennbsp;komen, gelijk nu terftont bredelijk verklaart is: maar ook van denbsp;menigte der draatjes van de gezichtzenuw , die in de ruimtenbsp;zijn, de welke van’c bcelt in de gront van ’t oog beflagcn word.nbsp;Want indien , tot een voorheek, 't voorwerp V X Y van tien duizent
VERRE GEZIGUTKUIJDB. nbsp;nbsp;nbsp;IZ;
zent deel tjes tezamen is gezet, die gefchikc zijn om de ftralen op tien duizent verfcheide wijzen naar te gront van ’t oogRST tenbsp;zenden, en om by gevolg in een zelfde rijt tien duizent verwen tenbsp;vertonen, zo zullen zy echter ten hoogden niet meer dan duizentnbsp;3iin de ziel doen onderichéiden, als wy onderftellen dat ’er nietnbsp;oiecr dan duizent draatjes Van de gezichtzenuw in de ruimte R T Snbsp;zijn, vermits tien der deeltjes van’t voorwerp, gezamentlijk tegen yder van deze draatjes werkende, datniet dan op een enigenbsp;Wijze, uit alle de tien, daar meê zy werken , te zamen bezet, konden bewegen ; in voegen dat alle de ruimte, die yder van dezenbsp;draatjes beflaat, niet anders , dan gelijk een enig punt, aangemerktnbsp;moetworden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ‘
• - rr
V 111. Waarom de hemden, met verfcheide verwen gefchildert.tijnde ^ van verre alleenlijk, van een verwe fch^nen ; rvaarom men allenbsp;lighamen niet onderfebeidelijk. van vetu , als van naby , zdet;nbsp;en hoe de grooiheit yan 't beek dienjiig U om de zieriing onder-fchetdelijker temaken^
lt;iert
lilaau zal fchijnen: en in ’t algemeen dat men alle de lighamen niet Zo onderfebeidelijk van verre, als van naby, ziet: en eindelijknbsp;dat, hoe men maken kan dat hef^ béelt van een zelfde * VO.Ol'Werpnbsp;meer plaats in de '’gront van ’t oog beflaat, hoe het ondérfcheide-bnbsp;lijker gezien kan woorden j ’t welk hier na nootwendig aan te mer-ken zal zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ '
ï X. Hoe men bekent naar welke z.ijde ’r voorwerf is , dat men aan-fchoat , of dat, ’‘twelk^men met de vinger toont , sumder 't aan teraken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
WAt de' ftant aangaat, dat is de zijde, naar 4e welk yder deel van ’t voorwerp, ten opzicht van onz lighaam , 'gcflelt is,nbsp;Wy bemerken die niet anders door behulp onzer ogen, dan doornbsp;behulp van onze handen; en de kennis daar af beftaat niet in enignbsp;beelt, noch in enige ^^doening, die van’t voorwerp koomt, maarnbsp;alleenlijk in de 8 ftant der deeltjes vafn de harflenen, daar uit denbsp;zenuwen hun oorfprong nemen. Want deze ftant, t’ eikens eennbsp;eining veranderende, als de ftant der leden verandert, daar dezenbsp;enuwen ingeplant zijn, is van de natuur ingeftelt, om te maken,
niet
IS ,
En dit is ’t geen, welk veroorzaakt dat een beemd , die met eenontellijke menigte van geheel verfcheide r verwen gefchil-dikwijls van verre niet anders, dan geheel wit, of geheel.
-ocr page 118-iz8 R. D E S r C. A ».nbsp;T E S
niet alleenlijk dat de ziel kent in welke plaats yder deel van’t lig-haamis, dat zy bezielt, ten opzicht van ailed’anderen, maar ook iUiMtio. datzy haar'opmerking'en aandacht van daar overvoeren kan totnbsp;alle deplaatfen, die in|r,echte lijnen begrepen zijn, de welken mennbsp;inbeelden kar^ yan ’t ult^ériïe van yder dezér delen getrokken tenbsp;zijn , en zich tót '.aah ’t on eindige uit te ftrekken. Gelijk, als denbsp;blinde, daar af wy alfee hier voor gefproken hebben , zijn hant
A naar E , of zijn andere hant C ook naar E keert , zo veroorzakennbsp;de zenuwen , die in deze hant zijn,nbsp;een zekere verandering in zijn harf-fenen , die aan zijn ziel middel geeftnbsp;van te kennen , niet alleenlijk denbsp;plaats A of C , maar ook alle d’ anderen , die in de rechte lijn A E, ofnbsp;C E zijn; in voegen dat zy haar opmerking kan doen voortgaan totnbsp;kotjictt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan de •'voorwerpen B en D, en de
plaatfen , daar zy zijn , bepalen, zonder echter daarom op de genen te denken, daar zijn twee handen zijn. En dieshalven , als onz oog , of onz hooft zich naarnbsp;enige zijde keert , zo word onze ziel daar af verwittigt door dénbsp;iM.fcuii verandering , die de zenuwen , in de jfpieren ingevoegt, denbsp;welken tot deze bewegingen dienen , in onze harflêncn veroorzaken. :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
X. nbsp;nbsp;nbsp;d’pmkeering Van't heek j 'tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oog gemaakt word^
niet belet dat de voomerpen recht fchijnen ; en waarom ’t geen, ’t welk, tnen met de beide -ogen z,iet , of met de beide handen raakt,nbsp;daarom niét dubbelt fchijnt.
nS/fw, o Nrrvf»nbsp;tfUens»
Tót een voorbeelt, men moet hier in ’t oog R S T denken dat de » ftant van het draatje derogczichtzenuw, die in ’t punt R,nbsp;S, of T is, van zekere andere ftant van ’t deel der harflenen 7 of 8,nbsp;of 9 gevolgt word, de welke maakt dat de ziel alle deplaatfen,nbsp;die in de lijn R V, ofSX,ofT Y zijn, bekennen kan: in voegennbsp;fOijttt». dat men niet vrèemt. moet achten dat dep voorwerpen in hun warenbsp;ftant gezien konnen worden, fchoon de.lchildery, die zy ih ’t oognbsp;indrükken, een geheel ftrijdige s ftant heeft. Gelijk onze blindenbsp;ter zelfde tijt het voorwerp B, dat ter rechte zijde is, door behulp van zijn flinke hant, en’t voorwerpD, datrerflinkezijde is»
door
-ocr page 119-rSKREGEZÏCHTKïTNDr,
M nbsp;nbsp;nbsp;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V
:v.
:raj^
Qoor behulp van zijn rechte hant kan gevoelen. En gelijk deze blinde niet oordeelt dat een lighaath dubbelt is, fchbo'n hy 't met zijn ^eide handen aanraakt gt; zo moeten onze ogen y fchoon zy beide opnbsp;Zodanig een wijze gefchikt zijn, dicverëifchtis om bnze opmerking naar een zelfde plaats te fticren, daar niet dan een enig voor-ivcrp aan ons vertonen, hocwcl in yder van hen een fchildcry daarnbsp;afgevorintword.
R XI.
-ocr page 120-ÏJÖ- R. D E S - G A E.nbsp;T E S
XI. Hst de'bewegingen , die de geftaltè van't oog veranderen , dienfilg üijn om d' afHant der VQorwerpn te vertonen.
rVij5«. TX E ziening of * bemerking v.an ‘d’affiant hangt io weinig af tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van enige beelden, die van dc,Voorwcrpcn gezonden worden,
als de gene van de''ftant; fnaar voornamelijk van de wgeftalte des ijgjj^jjjjsyan'toog: want, gelijkwygezegchebben, dezcgeflal-tc moet een weinig anders wezen, om’t geen, dat naby aan onzenbsp;ogen is, aan ons te doen zien, dan om’t geen, dat veerder van hennbsp;af is, aan ons te vertonen ; en naar mate dat wy deze geftaltc veranderen , om haar naar d’afftant der voorwerpen gelijkmatig te maken , zo veranderen wy ook zeker deel van onze harllènen naar zekere wijze, die van de natuur ingeftèlt is, om deze afftant aan onzenbsp;ziel te doen bemerken.
XII, Dat, fchoen dez.e bewegingen onbekent aan ons z,y«, fpj echter bekennen wat z.y betekenen.
En dit gebeurt gemenelijk in ons, zonder dat wy ’erop merken^ op gelijke wijze als, indien wy enig lighaam met onze hantnbsp;omvatten, wy onze hant naar de grootheit en geftalte van dit lighaam vormen, en dat door deze middel gevoelen, zonder dat hetnbsp;daarom nodig is dat wy op de bewegingen van de hant merken.
s I I 1. Hoe d’oveféenkomittg der beide ogen ool^ dienjlig ü om d'af Slant te vertonen ; en hoe menmet een oog alleen d’af slant kan üen,nbsp;met dat van plaats te doen veranderen.
a XiipMia- y ^ nbsp;nbsp;nbsp;bekennen * d’ afftant door d’ overcenkoming, die
VY de beide ogen met malkander hebben. Want gelijk onze
y Inttrvéi
t^lt;s/nctridgt;a
blinde,de twe Hokken AE,en CE, d^r af ik onderftel dat hy de langtenbsp;nictweet, inzijn handen houdende , cn alleenlijk de y tuflehenheit,nbsp;die tuflehen zijn beide handen A ennbsp;C is, eh de grootheit der hoekennbsp;A C E,en C A E wctende,daar uit,nbsp;als door eeii naturelijke ^ Meetkunde , kan bekennen waar ’t punt Enbsp;is; zo maken ook , als onze beidenbsp;ogen R S T, cn m naar X gekeertnbsp;zijn de grootheit van de lijn Si»
en
-ocr page 121-en die van de twee hoeken X S i, eil X; S aan ons bekent waar het punt X is. Wy vermogen ook het zelfde door behulp vannbsp;een oog alleen, met dat van plaats te doen veranderen : gelijk,nbsp;indien wy’t, naar Xgekeert houdende, cerft in’t punt S, entcr-llont daar na in ’t punt t ftellen, zo zal dit genoech zijn, om te maken dat de grobthcit van de lijn S ^, en der twee hoeken X S J, ennbsp;XIS gezamentlijk in onze»inbeelding gevonden worden, en onsnbsp;d’ afftant van ’t pdfiC 'X’doen bemerken; en dit door een' doening ^nbsp;van de denkihg, 'dièï'li^nlijk een enkdde inbeelding zijnde, ech-ter in zich eenredéhering influit, die even gelijk is als de gene,nbsp;de welke van de Lantmeefters gemaakt word, als zydoormid-,,,/quot;quot;”*^
J J1 nbsp;nbsp;nbsp;R.’ D E S - C A R T E s'
X1V. Hoe d'onderfcheiding of vtrwm'mg VM de geftaltey en de zwak-heit ofjlerkie van*t licht ook, dienpg is om d’ affiant te xjen.
i Oijects, k ?ftn(iu!n
f vnpmtia 'EX T Y hebben noch een andere wijze van ^ d’ affiant tc bemerkcns W te weren door sd’onderfcheiding of h verwarring van degc-flaltc, en te gelijk door de flerkte of zwakheit van’t licht. Gelijk,
als wy fcherpelijk naar X zien, zo vergaderen de ftralen , die van de ' voorwerpen lo en 12 komen, niet zo naaukeuriglijk naarTnbsp;en R in de i^gront van onz oog, als of deze voorwerpen in denbsp;punten V en Y waren ; daar uit wy bemerken dat zy of veerdernbsp;van, of nader by ons zijn, dan X is. Wyders, dewijl ’c licht, datnbsp;van’t voorwerp 10 naar onz oog koomt, fterker is , dan of ditnbsp;voorwerp omtrent V was, zo oordelen wy’t daarom nader te wezen : en dewijl’tlicht , dat van’t voorwerp 12 koomt, zwakkernbsp;is, dan of dit voorwerp omtrent Y was, zo oordelen wy ’t daaromnbsp;veerder van ons af te zijn.
S V. Hat de hfnmsy die men te voren van de veormerpefi, die men jüetl gehad heeft, dienftig is om hun af Bant beter te kennen-, en dat denbsp;de ftant.ookdesgelij^ doet.
WiignitnU. ’P Indclijk, als wy ons alreê van elders de igroothcit van een in Sum,. J—' voorwerp , of zijn “ ilant , of “ d’ onderfcheiding van zijnnbsp;» Vipinaè,, o gcftalce, en van zijn verwen, of alleenlijk de kracht van ’t licht,nbsp;o^t^nra. vvclk daar af koomt, inbeelden, zo kan zulks dienftig aan onsnbsp;pVipantü, wezen, niet eigentlijk om des zelfs paffiant te zien , maar in tenbsp;beelden. Gelijk , als wy van verre enig lighaam aanfehouwen,nbsp;’t welk wy gewent zijn van naby te zien, zo oordelenwy beternbsp;van des zelfs affiant, dan wy doen zouden, zo zijn. grootheit aannbsp;ons minder bekent was. Enindien wy voorby een bolcb, dat metnbsp;fchaduw bedekt is, een berg zien, die van de zon befchenen word»nbsp;zo is’t alleenlijk defiant van dit bofch,. die ons doet oordelen datnbsp;het bofch naait is. En als wy op zee twee fcji^pen zien, daar af’t eennbsp;kleinder is dan’t ander, maar naar mate zqd3P^B3.der , dat.zyevennbsp;groot fchijnen , zokonnenwy, naar’t.v^tjKh!l v.an hun geftaitenrnbsp;en van hun verwen , en van ’t licht,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zenden , oer
delen welk van beide veerft is.
XVI. Hot
-ocr page 123-fEltREGIZiCHrKVUDSi m
fEltREGIZiCHrKVUDSi m
\w
% 111 ///
*34.
L -
XVI. Hoe men de gmtheit en gehalte van ^der veomerp z.iei.
V Oorts, wat de q wijze aangaat, daar meê wy d.e grootheit en geftalte der * voorwerpen zien , ik behoef niets in ’t bc-zonder hier af te zeggen, om dat zy geheel in de gene begrepennbsp;iVifimu, is, daar meê wy M’afftant en de‘ttant van hun delen zien: te wc-%Sitai. ten, men fchat hun grootheit naar de kennis, of mening, die mennbsp;van hun afftant heeft, vergeleken met de grootheit der beelden, dienbsp;T VtttiJam IJ in de gront van ’t oog indrukken, en niet volkomentlijk naarnbsp;de grootheit van deze beelden j gelijk hier uit klaarblijkelijk word,nbsp;dat, fchoon zy, toteenvoorbeelt,hondertmaal groter zijn, als denbsp;voorwerpen naby ons zijn, dan als zy tienmaal veerder afzijn, zynbsp;hen daarom niet hondcrtmaal groter vertonen, maar byna gelijk ,nbsp;ten minften zo hun afftant ons niet bedriegt. En’t is ook klaarblij-
wFlt;.«r4. kelijk dat de w geftalte naar dekennis, of mening, die men van de Kftant der vcrfcheide delen van de voorwerpen heeft, geoordeeltnbsp;word, en niet naar de gelijkheit der fchilderijen, die in ’t oog ge-ichifdert worden: want deze fchilderijen begrijpen gemenelijknbsp;ylangronden, en ’^fcheve ruiten, als zy ^tongen ennbsp;a Cirlntl' ^ Vierkanten aan ons vertonen.
XV X I. Waarom't gezwicht ons fomtyts bedriegt ; en waarom d uitun-nigen, of de genen^ diejlapen, dikwijls't geen menen tez,ien, dat niet ^ien.
Aar op dat men geenfins zou konnen twijffelen van dat de oJquot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘ ziening op zodanig een wijze, als ik verklaart heb , gefchicd,
ZO zullen wy hier ook de redenen aanmerken, waarom het Ibmtijts gebeurt dat het gezicht ons bedriegt. Vooreerft, dewijl de ziel, ennbsp;timaiJitti. niet het oog, ziet, en dat zy niet ^ onmiddelijk ziet, dan door be-cl^hrenttici, hulp der harfl’enen, zo gebeurt het hier uit, dat ® d’ uitzinnigen, ennbsp;ïoiy.ct*. de genen,die dromen, dikwijls vcrfcheide ^ voorwerpen, die echternbsp;niet voor hun ogen zijn, zien, of menen te zien; te weten, alsnbsp;E v^pircs, enige s dampen, hun harflenen ontroerende, de genen van hun de-j, v.jti. len, die gemenelijk tot de ziening dienen, op gelijke wijze fchik-ken, als deze voorwerpen zouden doen , zo zy tegenwoordig waren,
XVI I I. Waarom men femtps de voorwerpen dubbelt z.iet ; en hoe't ge^ tafi ook^fomtijts doet oordelen dat een voorwerp dubbelt is.
i ImpreJJtf»
fiet,
X Stnfm Cimmtrniêt
Da ar na, dewijl' d’ indrukkingen, die van buiten komen, door behulp der zenuwen naar de gemene zin dcurgaan, .zo kan
de
-ocr page 125-TERKE gezichtkunde;
de 1 ftantdezer zenuwen» indien zy door enige oorzaak boven de^®’**quot;' gewoonte gedwongen is de ® Voorwerpen in andere plaatfen, dannbsp;Zy zijn , vertonen. Gelijk, indien ’t oog r x t, uit zich gcfchiktnbsp;Zijnde om naar X te zien, door de vinger N gedwongen word omnbsp;Zich naar M te keren, zo zullen de delen van de harffenen, vannbsp;daar deze zenuwen komen , zich niet geheellijk op gelijk wijzenbsp;fchikken , als of ’t oog door zijn eige fpieren naar M gekeercnbsp;wierd, noch ook op gelijke wijze, als of’twarelijk naar X zag;nbsp;maar op een middelmatige wijze tuflehen deze beiden , te weten , als of gt;£ naar Y zag : en in dezer voegen zal ’t voorwerp
-ocr page 126-‘ijö nbsp;nbsp;nbsp;R. D E s - C A K. T i i
werp M , door bemiddeling van dit oog, in de plaats, daar Y is, fchijnen, en Y ter plaats, daar X is» en X ter plaats, daar Vis:nbsp;en dewijl deze voorwerpen ook ter zelfde tijt, door bemiddelingnbsp;van’t ander oog RST ,. zich in hun ware plaatfen vertonen, zonbsp;zulk yzj dubbelt fchijnen. En dit; op gelijke wijze, als men meentnbsp;dat men, het koegeltje G met de twee vingc-,nbsp;ren A D» over malkander gekruift» aanrakende, tweekoegeltjesgevoelt, omdat, terwijlnbsp;deze vingers dus kruiswijs over malkandernbsp;blijven, dequot; fpieren van yder vinger hen pogennbsp;van malkander te fcheiden, A naar C, en Dnbsp;naar F: door ’t welk de delen van de harflè-nen, van daar dc zenuwen komen, die in deze fpieren ingevoegt zijn, zich op zodanig eennbsp;wijze gefchiktvinden, als verëifcht is, om te maken dat deze vingers A naar B, en D naar E fchijnen te wezen, en by gevolg daarnbsp;twee verfcheide koegeltjes H en I te raken.
O Ohjectunh ïi Wtcrumnbsp;pUntim.
CM/.
r
S V/frfi»*
iaticavnni, t VtCrrt^nbsp;cenvextrff.
V Specftl.t. ¦w yisint*,
:: Cerjvex^»
y CcttCflV-r,
X I X. WMiom de genen, die de geelx^ucht hehhen , of die deur een geel glas üen, oordelen dat al'tgeen, 't welk,z.ji zden, geel is. Welk,nbsp;de plaats U , daar men “’t voorwerp deur e en ^ plat glas z,iet, welksnbsp;^vlakten niet ‘^evenwijdig z.yn, en welk^degene, daar men’tvoorwerp deur een * holglas niet ; en waarom dan 't voorwerp kleindernbsp;fchijnt, dan’t is. Welk,deplaats is, daar het deur een ^rontverhevenbsp;glas fchijnt-, en waarombetdaarfomtpsgroierenveerderfch^nt, dannbsp;het is, en fomtijts kleinder, en nader bj , en daar by omgekgert.nbsp;Eindelek., welk. de plaats der beelden is , die men in de ^ Jpiegels ,nbsp;wel s-’platte, als ^romverheve en r hoüe, niet -, en waarom nynbsp;daar recht of omgekeert, groter of kleinder, en nader hy of veerdcrnbsp;af fib§fien, dan de voorwerpen nelven n§u.
ïrnpytffiü
fffi.
W Yders, dewijl wy gewent zijd t’ oordelen dat * d’ indrukkin-gen, dieonzgezichtbewegen, v^andeplaatfenkomen,naar de welken wy moeten zien, om hen te gevoelen, zo konnen wy»
Bezie d'a
fol i ;, a O’iicis»
, indien ’t gebeurt dat zy van elders komen , lichtelijk daar in bedro-. gen zijn: gelijk de genen , diens ogen van de geelzucht befmet zijn» 1 oF die. deur een geel glas zien , of die in een kamer beflorenzijn»nbsp;in de welk geen licht, dan deur dusdanige glazen, koomt, deze ver-f. wen aan alle de lighamen, die zy zien , toeichrij ven. En de geen, dienbsp;bfddi;-,a .indeduillcrekameris, de welk ik onlangs bclchreycn heb gt; eigentnbsp;' dc verwen der quot;voorwerpen VXY aan’twitÜghaamRSTtoc»
ver-
-ocr page 127-‘37
FE RRE G E ZICHT KU2J DE.
vermits hy xijn gezicht alleenlijk derwaarts keert. En d’ ogen A, B, ^»D, E, F, de voorwerpen T, V, X, Y, Z, c^'f. deur de glaZennbsp;N, O, Pi cnindefpiegelsC^, R, S ziende, oordelen hen in de
El
gt;r
punten G, H, I, K, L, M te zijn i en V, Z klcinder, en X Sc gro-Mr te Wezen, dan zy warelijk zijn; of ook X amp; kleinder, en daar y orogekeert, te weten als zy een weinig verder van d’ ogen C Fnbsp;yn j om dat deze glazen, en deze IpiegeTs de ftralen, die van de-
(4ttC4Va ^
ze voorvcwpen'Komen, zodanig’.dóen afwijken-, dac dtzc ogca hen niet onderfchei Jelijlc konnen zien , dan met zich zodanig tenbsp;fchikkenja^iS-zy moeten wezen om naar de punten GjH-, 1,K, L,Mnbsp;te zien i gelijk degenen, die de moeite nemen van dat t’onderzoeken, lichtelijk zullen bekennen En zy zullen door gelijke middelnbsp;h^'atuftrica. zien hoe v^rre d’ouden zich in hun ^ Spiegelgezichtkunde hebbennbsp;c iptcHia vergift, als zy gepoogt hebben de plaats der beelden in dec hollenbsp;en rontverheve fpiegels te bepalen.
X X, ivaarom tvy lichtelijk, bedrogen worden in van d' af Slant t- oordelen; en hoe men kwijz.en kan dat wj niet gewent z.gn ons groter affiant , dan van honden of twee honden voeten in te beelden.
^ DiJiantU.
t Vij^nr»
4‘ Hit,
i GhjeSi^^
ME^ heeft ook aan te merken dat alle de middelen, die men heeft om d’afftant te kennen, zeer onzeeker zijn. Wantnbsp;wat de ' geftalte van ’t oog aangaat, zy verandert byna niet, datnbsp;men gevoelen kan , als het ‘ voorwerp meer dan vier of vijf voetennbsp;daar af is, ja zy verandert zo weinig, als het nader by is, dat mennbsp;geen naaukeurige kennis daar af krijgen kan. En wat de hoekennbsp;aangaat, die tullchen de lijnen begrepen zijn, de welken van drogen van’t een tot het ander, en van daar naar’t voorwerp, of vannbsp;g Sutiim de twee s ftelplaatfen van ’t oog naar een zelfde voorwerp getrok-ken zijn, zy veranderen dan ook byna niet meer, als men een wci-h imfrn^ nig verre af ziet. In gevolg van ’t welk onze ^ gemene zin zelf nietnbsp;bequaam fchijnt te wezen om in zich het ‘denkbeelt van een gro-knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ter afftant t’ontfangen, dan omtrent van hondert of twee hon-
dert voeten: .gelijk men zulks hier uit kan doen blijken, dat de maan en de zon, die van’t getal der veerftgfgelege lighamen zijn,nbsp;vumtti, de welken wy konnen zien, en welkers 'middellijnen tot hun affiant omtrent gelijk een tot hondert zijn,gemenelijk in hun middellijn niet groter, dan een, of ten hoogften tweevoeten fchijnen,nbsp;fchoon de reden Idarelijk genoech aan ons leert dat zy boven matennbsp;groot en zeer verre van ons afzijn. Want dit gebeurt niet om datnbsp;wy hen niet groter konnen begrijpen, dewijl wy bergen en torensnbsp;wel groter bevatten; maar om dat, dewijl wy hen niet wijder dannbsp;hondert of twee hondert voeten afgelegen begrijpen konnen, daarnbsp;uit volgt dat hun.middellijn niet groter.,; dan van eeaoftwee voetennbsp;nioetfchijnenr.
XXI. V’oetr
-ocr page 129-VERHIGEZICJI TKVl^TiE.
IZ
XXI. IVddïom de xeti en maan groter fchijnen, als üjgt; nahy de quot;'gez.uht- m
einderi dan als 7.y verre daar af z,yni en dat men de ^ fehijnbare n\u^nituJ, grootheit der ° veormejfen niet naar de giootheit van de ^boel^ dernbsp;zjening moet meun^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p
De 'iftantzelfhelpt ook in ons hier in te bedriegen: want deze®'^^”** ftarren fchijnen gemenelijk kleinder als zy zeer hoog naarnbsp;’t zuiden zijn, dan als zy oprijzen, of ondergaan , in welke tijt ver-fcheide voorwerpen tuflehen hen en onze ogen gevonden worden,nbsp;die ons hun 'afllant beter doen bemerken.En de genen,diein de loop rnbsp;der ftarren kundig zijn, bevinden genoech, als zy hen met hun gc-reetfehap meten.dat dit,dat zy dus in d’een tijt groter,dan in d’andernbsp;fchijnen, niet koomt van dat zy nu ondereen groter, cn dan ondernbsp;een kleinder hoek gezien worden, maar van dat men hen veerder afgelegen oor deelt. Daaruit dan volgt dat de *gelooffpreuk van de»lt;^*«»'»
* Gezichtkunde der Ouden, die zegt, dat de'' Ichijnbarc grootheit' Oftua. der voorwerpen met degene van de quot;hoek der ziening evenredignbsp;is f niet altijt waar is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w
XXI I. waarom de witte en verlichtaebtige voorjftt^en nader en groter fchijnen, dan zy z.^n.
W Y Woorden ook bier in bedrogen,dat de * witte of verlichtach-tige lighatnen, eain’t algemeen alle de genen, die veel kracht ^lebben otn de-y zin yan de zieniog te bewegen, altijt een weinig na-
•46ren^roter fchijnen, dan zy; doen Zouden, zo.zy minder zod^anige Jktacht hadden..D’oorzsak gt; die-hen dae.t nader fcbijncn , IS dat dC bc^
a ^Hndurn
wegingj door de welke d’ oogappel zich in.trekt, om de kracht van Jhun licht;te;fchuwen,zodanig met eengnder htew®ging. dic’t gehelenbsp;opgfchikt.tqt de naby gelege voorwerpen onderfcheidelijk te zien,,nbsp;en door de welke men van hun ® afftant oordeelt, zodanig te zamen- znbsp;gevoegt is , dat d’een niet gedaan kan worden, zonder dat’er ook ietsnbsp;van’c ander gedaan word: op gelijke wijze als men niet geheellijknbsp;de twee voorfte vingers van de hant kan fluiten, zonder dat de dardenbsp;zich ook iets kromt, als om zich met hen te fluiten. En de reden, omnbsp;de welke deze witte of verlichtachtige hghamen groter fchijnen, be-ftaatnietalleen]ijkhierin,dathet oordeel,’twelkmen van hun grootheit doet, van ’t oordeel van hun afftant afhangt •, maar ook hier in,nbsp;dat hun beelden groter inde* gront van’toog ingedrukt worden.
len door een
cnquot;quot;in anderen door andere * voorwerpen
S Z nbsp;nbsp;nbsp;gC-eOt;«fli.
quot;'y^nt men moet aanmerken dat d’ einden der' draatjes van de ge-Zichtzenuw, die haar dekken, fchoon zy zeer klein zijn, echter enige dikte hebben, en dit zodanig, dat yder van hen in ’t een van haar de-,
voorwerp j
-ocr page 130-140
R. Des-Cartes
geraakt kan worden en dat xy, echter niet, dan t’ eikens op een enige wijze, bewogen worden kennende, alshetminfte van haarnbsp;delen door enig deurfchijnig voorwerp, en d’ andere delen door andere voorwerpen, die niet zo krachtig zijn, getroffen word, zy ge-heellijk de beweging van dat voorwerp, ’t welk deurfchijnigft is,nbsp;volgt, en’tbeelc daar af vertoont, zonder dat van d’andere voorwerpen te vertonen. Gelijk, indiend’einden dezer draatjes 125nbsp;zijn, en de ftralen , die op de gront van’t oog het beeknbsp;f^^^van een ftar befchrijven, zich daar op dat, ’t welk metnbsp;I getekent is, en een weinig daar omtrent opd’eindennbsp;der zes anderen, met 2 getekent, (op de welken ik on-derfte! neen andere, dan zeer zwakke, ftralen van de delen des hemels die naby aan deze ftar zijn , te komen ) verfpreiden, zo zalnbsp;het beek van deze ftar zich in de gehele fruimte uitftrekken, die deze zes einden der draatjes, met 2 getekent, beflaan, ja ook miffehiennbsp;in de oehele ruimte, die de twaalf anderen, met 3 getekent, be-flaanf zo de kracht van de beweging zo groot is, dat zy ook aannbsp;hen meêgedeek word.
XXI II. WMrom aüe de üghamen, die x.eet klein, of verte afgelegen x.ijn, ront fchijnen.
IN dezer voegen ziet men dat deftarren, fchoon zy zeer klein fchiinen, echter, naar maat van hun uitterfte s afftanc, yeel gro-ter fchijnen, dan zy behoren; cn dat, fchoon zy met geheellijk rontnbsp;waven^, zy echter zodanig zouden fchijnen-, gelijk ook een vierkante toren, die men van verre ziet, ront fchijnr. Enalledeligha-
men , die niet dan zeer kleine beelden in ’t oog fchilderen, konnen hfgt;i»re«- daar niet de h geftalten van hun hoeken uitdrukken.
intmititnis, nbsp;nbsp;nbsp;X XI V. Hoe men de' vemijdermgen in de feJnlderyen van
de deW^chtkunde maakt.
k VifiantU,
1 VerfpeSi-
w. Liftia-menta.
Eindelijk, wat aangaat om van d’ affiant naar de grootheit, ge-ftalte, verwe, of naar ’t licht t’ oordelen, de fchilderijen van de ' deurzichtkunde tonen klarelijkgenoech aan ons hoe lichtelijk mennbsp;zich daar in bedriegen kan. Want om dat de dingen, die men daarnbsp;opgefchildertheeft, kleinder zijn, dan wy ons inbeelden dat zynbsp;moeten wezen,en om dat hun trekken en lijnen verwarder,en hunnbsp;verwen duitterder offlaaiiwer zijn, zo fthijnen zy ons veerdcr »fnbsp;gelegen te wezen , dan zy warelijk zijn,
VERRIGEZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;r^i
Zevende Hooftdeed.
Van de middelen, om ’c gezicht te verbeteren.
I. Dat men in de zAcning op drie dingen moet merken, te weten, da voorwerpen , en d‘ inwendige en uitwendige werktuigen.
i Ewijl vvy nu genoech onderzocht hebben hoe de »zie-ning gefchied, zo laat ons hier met weinig woorden weêr verhalen, en voor d’ ogen ftellen alle de t voor-! waarden, die tot des zelfs volmaaktheit vereifcht zijn;nbsp;op dat wy, aanmerkende hoe alreêin yder van hennbsp;door de natuur verzien is, naaukeuriglijk al ’t geen, ’t welk nochnbsp;door kunft daar by ge voegt moet worden, optellen. Men kan allenbsp;de dingen , op de welken men hier acht moet hebben, tot drienbsp;Voornaamftenbrengen : te weten j de = voorwerpen, “^d’inwendi-ge werktuigen, die de ® doeningen van deze voorwerpen ontfan-gen, en ^d’uitwendige werktuigen, die deze doeningen fchikkennbsp;om opeen behoorlijke wijze ontfangen te worden. Wat de voorwerpen aangaat, 't is genoech dat men weet dat de fommigen na-by en s genaakbaar, en d’ anderen verre af, en ongenaakbaar zijn ;nbsp;daar by, dat Ibmmigen meer, en anderen min verlicht ziju: op dat
wy bemerken'dat, zo veel de genaakbare voorwerpen aangaat, wy hen konnen naderen, of daar van afwijto, en’t licht, daar doornbsp;Zy verlicht worden gt; vermeerderen of verminderen, naar dat hetnbsp;meeft dienftig aan ons is; maar dat, zo veel d’anderen aangaat, wynbsp;niets daar in konnen veranderen. Wyders, wat d’ inwendige werktuigen aangaat, die de ‘zenuwen en de ‘'harllanen zijn, ’tis ooknbsp;Zeker datwy door kunft niets by hun ‘maakfel konnen byvoegen :nbsp;Want wy konnen geen nieu lighaam voor ons m.aken; en fchoon denbsp;S^i^eesmeefters daar in iets konnen helpen, zo behoort dit echternbsp;niets tot onzonderwerp. Dicshalven is niets voor ons overig t^an-nierken , als d’uitterlijke werktuigen, onder de welken ik alle denbsp;« deurfchijnige delen van’t oog begrijp, gelijk ook alle d’andere
b CtnJith-
titt*
c Ohjtffa, d Or^ananbsp;interiors^
9
fOri anm txterifi.
i Kerv^i-k Cerchr^m» l StrHdftrAt
^ bnamen, die men tuflehen ’t oog eii ’t voorwerp ftellen kan.
m Sfii*
j(C(fti19,
n Paret* pcUuf.i !4nbsp;ocuiis
j r. Dat
*45'
R. D E s - C
I I. Dat'er niet meer dan vier dingen vereifcht nijtti om de üenïng volmaakt te maksn.
En ik bevind dat alle de dingen , in de welken met deze “uitterlijke werktuigen verzien moet » tot vier voornaam-tturur*.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gebracht konnen worden, ’t Eerfte hier af is, dat alle de ftralcn,
t termare.
^ VmnJnm êcmïi» •
W Liuea~ mcKta»
X VHCtttS^
y CapiUa-~ tuentet nervinbsp;fptiei.
p die naar yder der p einden van de gezichtzenuw fchieten, zoveel, alsmogehjkis, vaneen zelfde deel van “I't voorwerp komen, ennbsp;geen verandering in de* ruimte, die tufleben beide is, onrfangenjnbsp;xSfatium. anders zouden de beelden, die zy ’vormen, niet wel gelijknbsp;met het lighaam, daar zy af komen, noch wel ondericheiden konnennbsp;wezen. Het tweede is, dat deze beelden zeergroot zijn, niet innbsp;*d’uittrekking van plaats , want zy zouden geen meer ruimtenbsp;konnen beflaan, als inde’'gront van’toog is; maar in d'uitftrek-king van hun lijnen en * trekken: want het is zeker dat zy zo veelnbsp;lichtelijker t’onderfcheiden zijn, als zy groter bevonden worden.nbsp;Het darde is, dar de ftralen, die hen vormen, krachtig genoech zijnnbsp;om de ydraatjes der gezichtzenuw te bewegen, en door deze middel gevoelt te worden i maar echter niet zo krachtig, dat zyk gezicht quetfèn. En’t vierde is, dat’erzo veel voorwerpen zijn, alsnbsp;mogehjk is, daar afin een zelfde rijt de beelden in t oog gevormtnbsp;worden om met een zelfde ziening zo veel, ab mogehjk is, daarnbsp;af te konnen zien.
Hoe de natuur vqor’t ee^Jle van dez,e vier verr-orgt heeft; overig ü , dat van de kupfi daar by gevoegt word.
I I I.
enjaat er
De natuur heeft veel middelen bygebracht,om voor’t eerfte yan deze dingen te verzorgen. W.antzy, ’toog met zeer* deur-ftBmtda.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vochten, en die geen verwe hebb'?.n, yervult hebbende,
tasmit. heeft gemaakt dat de ’doeningen, die van buiten bomen, tot in de gront van’toog konnen deurgaan , zonder ziclyte veranderen,nbsp;b R«/r«lt;ic-Daar by, zy heeft door de ^wanichaduwingen, die van de 'vlak-Vufirfcin ten dezer vochten veroorzaakt worden, te weeggebracht dat, on-der de ftralen, volgens de welken deze doeningen zich ftrekken, denbsp;genen, die van een zelfde punt komen, in een zelfde punt tegen denbsp;zenuw vergaderen; en by gevolg dat de genen, die van d’anderenbsp;punten komen, ook daar in zo veel andere verfcheide punten, zonbsp;naaukcuriglijk, alsmogehjkis, tezamen komen. Wantwy moC'nbsp;ten ondcrftellen dat de natuur hier in alles, dat mogelijk is, gedaan
heeft,
VE’RRË GEZ ICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;ƒ45
^®cfr cm lt;Jiitd*ervarentheit ons daar iri niets , dat flrijdig is,
^^oet bemerken. Ja vv-y zien dat zy, om ’t gebrek , ('i welk niet geheellijk geaiijd kan worden) zo veel kleinder te maken, beftelcnbsp;heeft dat men ‘‘d’oogappel;omtrent 20 veel, als de fterkte van*^
’t licht toekat , intrekken kan* Wijders , 2y heeft door de zwarte Verwe ( daar meê zy allede delen van ’t oog, die naar de zenuw ge-lieert, en niet deurfchijnigzijn', gefchildert heeft j gemaakt dat ’ernbsp;geen andere ftralen naar deze zelfde punten zouden komen. Eindelijk, zy heeft, door de verandering van de geftalte des lighaamsnbsp;van’t oog , uitgewerkt dat, fchoon de ‘voorwerpen nu wijderenbsp;af, en dan nader by zijn, dcftralen, dievanydervan hun puntennbsp;komen, echter altijt zo naaukeurigl ijk, alsmogelijkis, in zo veelnbsp;andere punten in de fgront van’toog vergaderen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f ?«»/»«,
I V. fVat onderjeheit dat'er tuffehen d' ogen der jonge en oude lieden is.
ZY heeft echter niet zo volkomentlijk in dit lefte deel verzorgt, of men vind’er noch iets by te voegen: want behal-Ven dat zy in’t gemeen aan yder van ons niet de middel heeft gegeven om des vlakten onzer ogen zo krom te maken, dat wy degt«^r/./Mi Voorwerpen, die zeer na daar aan zijn, gelijk flechs een vinger ofnbsp;halve vinger breet , onderfcheidelijk konnen zien, zo heeft zynbsp;noch gebrekkelijker aan fommigen geweeft, welkers ogen zy zodanig van geftalte heeft gemaakt, dat zy hen niet konnen dienen,nbsp;dan om de verregelege dingen te zien j ’t welk voornamelijk aannbsp;d’ oude lieden gebeurt: gelijk ook aan enige anderen, welkers ogennbsp;Zy, integendeel, zodanig heeft gemaakt, Jat zy hen niet dienen,nbsp;dan om de bygelege dingen te zien j ’t welk gemenelijker in de jonge lieden plaats heeft. En dieshalven fchijnt het dat d’ ogen in ’t begin een weinig langer en enger, dan zy moeten wezen, gevormtnbsp;Zijn, en dat zy daar na, als men oud word, platter en bredernbsp;borden.
Hoe men verz-orgen moet in't geen , dat de natuur nagelaten heeft in d' ogen der gener, die kort van gedicht z^n^, en hoe in ‘t geen,nbsp;dat zy in rf’ ogen der oude lieden heeft nagelaten.
dan door kunft deze gebreken wech te nemen, zo zal voor . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nootwendig zijn dat wy de ^geftalten zoeken, die de hréfors.
• V akten Van een ftuk glas, of van enig ander deurfchijnig lighaam «loeten hebben, om de ftralen, die op deze vlakten vallen, zoda
nig
H4 R. D E S - C A R T E S
H4 R. D E S - C A R T E S
nig te k krommen
\tnQnrv*rt»
1
dat alle de genen , die van zeker punt van c voorwerp komen, met daar deur te vloejen, zich eveneens Ichik-kcn, als of zy van een ander punt» dat nader by is, of vccrder afnbsp;is, gekomen waren; te weten, dat nader by is, om aan de genen tenbsp;dienen, die kort van gezicht zijn, en dat veerder af is, zo wel voornbsp;d’oude lieden, als in’t algemeen voor alle de genen, die de voorwerpen nader willen zien, dan de gcftalte van hun ogen toelaat.nbsp;Tot een voorheek, indienkoogB of G zodanig gefchikt is, dat
alle de ftralen, die vank punt H of I komen i in’t midden van des zelfs gront vergaderen, terwijl de genen, die uit het punt V ofnbsp;X komen, daar niet gezamentlijk konnen by hen komen , zo isnbsp;klaarblijkelijk dat, “als men de glazen O of P voork oog ftclt, denbsp;welken maken dat alle de ftralen van’t punt V ofX daar eveneensnbsp;inkomen, als of zy van’t punt Hof I komen, men door deze middelnbsp;dit gebrek te hulp koomt en vergoed.
-ocr page 135-H)
VERREGEZICHTKUNDE.
V I. Bat men onder veel glazen , die tot dit werk, konnen dienen , de genen, die lichtjl te jl^pen z.^n, moet kjez.en; en daar by de ge~nbsp;nen , die bejl maken dat de pralen , die van verfcheide puntennbsp;komen , van z.o veel andere verfcheide punten fchijnen voort tenbsp;komen.
net.
WYders, dewijl ’er glazen van veel verfcheide m geftaltcn kennen wezen, diehicr in naaukeuriglijk de zelfde uitwerking hebben, zo zal, om de genen, die bequaamfl; tot onz voorncemennbsp;zijn, te verkiezen, nodig wezen dat wy noch voornamelijk op tweenbsp;•gt; voorwaarden merken. D’cerftc hier af is, dat deze geftalten zonbsp;enkel en licht, als mogelijk is , tebefchrijvenenteflijpen zijn; ennbsp;de tweede dat door hun middel de dralen, die van d’ andere punten van ® ’t voorwerp, gelijk E. E, komen , omtrent op gelijke wijze in ’c oog ingaan, als of zy van zo veel andere punten, gelijknbsp;Ff, quamen. Merk dat ik hier alleenlijk zeg omtrent, en nietnbsp;zo zeer, als mogelijk is. Want bchalven dat het miflehien zeernbsp;Zwaar om doen zou wezen uit een oneindig getal van geftalten, dienbsp;tot deze zelfde uitwerking konnen dienen, de gene, die de be-quaamfte van allen is, naar de P Meetkunft aan te wijzen, zo zounbsp;’took gehecilijk onnut zijn: want dewijl 't oog zelf niet maaktnbsp;datalledeftralen, die van verfcheide punten komen, naaukeung-lijk in zo veel andere verfcheide punten vergaderen , zo zouden deze geftalten zonder twijffel daarom niet de bequaamftcn WCZen, Omnbsp;des ziening wel onderfcheiden te maken.
VII. Dat men hier in niet anders, dan omtrent, behoeft te kienen, en waarom.
N’t is hier in onmogelijk anders, als omtrent, te kiezen, om dat de 'beftjpte geftalte van’t oog niet aan ons bekent kan we - xVhartnbsp;zen. Wyders, wy zullen altijt, als wy dus enig iighaam voor onzenbsp;Qgenftellen’, moeten acht nemen dat wy zo veel, als raogelijk is.nbsp;de natuur in alle de dingen volgen, die wy zien dat zy in der zelf-der bouwing waargenomen heeft; endatwy geen der voordelen,
^ic Zy aan ons gegeven heeft, verliezen, h en zy om enig ander Van groter belang te winnen.
Dat
VIII.
-ocr page 136-146
TERRElt;JEZICH TKl/NDE. 147
VIII. Ddt de gmtbeit der heelden alleenlijk afhangt van d* af Bant der voorwerpen , van de plaats, daar de firalen , die in ’f oog inkomen, malkander krutjien, en van hm wanfchaduwing.
wijtte, dié tuflchen '’c voorwerp is, cn de plaats, daar de
de
at dcgrootheit der beelden aangaat, daarin ftaat aan te merken dat zy alleenlijk van drie dingen afhangt: te weten, van.
ffralen^ die ’t voorwerp uit verfcheiden van zijn punten naar de ''gront van’t oog zend, malkander kruiflen; daar na van de wijt-tc, die tufl'chen deze zelfde plaats, en de gront van ’t oog is; ennbsp;eindelijk van de wanfchaduwing dezer ftralen. Gelijk klaarblij- wRlt;/t*«».nbsp;kelijk is dat het beek R S T groter zou wezen , dan ’t is, zo ’t voorwerp V X Y nader'by aan de plaats K was, daar de ftralen V K Rnbsp;en YKT malkander kruifl'en, ofeer nader aan de » vlakte BCD,nbsp;die eigentlijk de plaats is, daar zy malkander beginnen te kruifl'en,nbsp;gelijk men hier na zal zien: of ook, zo men maken kon dat hetnbsp;lighaam van ’t oog langer was, te weten zodanig, dat ’er meernbsp;y wijtte was, dan'er is, van zijn vlakte BCD, de welke maaktnbsp;dat deze ftralen malkander kruifl'en, tot aan de gront RST; ofnbsp;eindelijk , zo de ^ wanfchaduwing hen niet zo zeer bihnewaartsnbsp;haar’t midden S , maar eer, zo ’t mogclijk was, naar buiten, boog.
En wat men zich ook behalven deze drie dingen inbeeld, men zal hiers vinden, ’t welk dit bedt groter zal maken.
I S. dat dè rvMjchadutpittg hier niet z,lt;ser in aannierktug nbsp;nbsp;nbsp;gt; noch
oókdè ft^tjtte der genaakbare voórwerpen ; en hoe men doen moet, als SLJ ongenaakbaar z.yn.
^KR
en YKT, zich binnewaarts naar S, op de, vlakte BCD »Sttpir/!cietr^
JA de lefte, die wy verhaalt hebljeii, is byna geheel niet aan-raerkenswaerdig, om dat men nooit door deze middel het beek ''ergroten Iran , dan zeer weinig, cn dit met zo grote zwarigheit,nbsp;dat men’taltijt gcmakkelijker dooreen van d’anderen doen kan,nbsp;^lijkmen terö^ontverftaanzal. \Vy zien ook dat de natuur haarnbsp;ycrwarelooft heeft : want zy , makende dat de ftralen , gelijk
1 buigen heeft het beek RST een Weinig kléindcr ge-«^aakt, datiofzy gemaakt had dat zy zich naar buiten bo^n, ge-
4e vlakte 4 lt; 6 naar 5 doen, of dac zy hen alle had laten recht wezen Men behoeft ook het eerfte van deze drie dingen niet aan te merken, als de i, voorwerpen niet geheelhjk ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
baar zyn. Mtizt als zy genaakbaar zijn, zo is klaarbhjkehjlc ‘ftgt;
148 nbsp;nbsp;nbsp;R. D£s-Cart
hoewy hen van nader by bezien, hoe hun beelden groter in dc gront van onze ogen gevormt worden. In voegen dat, dewijl denbsp;natuur aan ons niet de middel gegeven heeft van hen nader by tenbsp;iSpAtUm. 2iien, danopde'^wijtte van een voet of halve voet, alleenlijk, omnbsp;doorkunftal ’tgeen, dat men kan, daar by te voegen, nodig isnbsp;zodanig een glas daar tuflehen te zetten, als ’t geen, dat met P ge-
tekent is, daar af wy nu terltontgefproken hebben ; ’c welk maakt datnbsp;alle de ftralen, die vannbsp;’tnaaftepunt, datmo-gelijk is , komen, innbsp;’t oog intreeden, als ofnbsp;zy van een wijder af-gelege punt quamen;nbsp;h Meefte, 't welk mennbsp;door deze middel doennbsp;kan, is dat ’er niet meernbsp;dan het twaalfde of vijftiende deel van zo veelnbsp;ruimte tufl'chcn ’t oognbsp;cn ’t voorwerp zal znn,nbsp;als ’er zonder dat behoort te wezen, en datnbsp;in dezer voegen de ftralen, die van vcrfcheidcnbsp;^4;—*—«punten van dit voor-
^ nbsp;nbsp;nbsp;werp komen zig twaalf
of vijftien malen nader by dit voorwerp kruiflendc , of ook een weinig meer, orn dat zynbsp;voortaan zich niet op de ' vlakte van 't oog zullen beginnen tcnbsp;kruiflen, maar eer op de vlakte van ’t glas, daar’t voorwerp eennbsp;weinig nader aan zal zijn, dat deze ftralen, zeg ik, een beelt zul-f Pumtxr, len vormen lt; daar af de t middellijn twaalf of vijftien malen groter zal zijn, danzy zou konnen wezen, zo men dit glas niet gebruikte; cn by gevolg zal de vlakte van dit beelt omtrent twechon-dertmaal groter wezen ; ’t welk maken zal dat het voorwerp omtrent tweehondertmaal onderfcheidelijker zal fchijnen. Door deze middel zal 't voorwerp ook veel groter fchijnen, niet effennbsp;tweehondertmaal} maar meer of min, naar de maat van dat men
’t af-
-ocr page 139-H9
VERRE GE ZICHT KUIFDE.
t afgelegen oordeelt. Want indien men.tot een voorbeeIl,S ‘t voor- g oijutums Werp X deur ’t glas P ziende , zijn oog C op gelijke wijzenbsp;fchikt, als het behoorde te wezen , om een ander voorwerp tenbsp;zien, dat twintig of dartig fchreden verre van ons is, en indiennbsp;nien gt; geen kennis van de plaats hebbende , daar dit voorwerpnbsp;X is , warelijk oordeelt dat het dartig treden van daar is , zonbsp;zal’t wel ticnduizehtmaal groter fchijnen , dan het warelijk is,nbsp;in voegen dat het van een vlo een elefant zal worden; want hetnbsp;is zeker dat het beek, ’t welk een vlo indegront van’t oog vormr,nbsp;als hy zo na daar by is, niet kleinder is, dan dat, ’t welk een clc-fanc daar vormt, als hy ’er dartig fchreden af is.
hVerfpiciïh
ptthcaria.
X. Wmt in ie vond der vergtootgldTLen , vun een enig glas gemaakt^ beflaat, en wat hm uitwerking is, .
En hier op alleen fteunt de gehele vond der kleine gt; ver- iPirfeiaBu:
grootglazen, die uit een enig glas beftaan , welkers gebruik overal zeer gemeen is , Ichooa men nochtans geen kennis van denbsp;Ware geftalte heeft, die zy moeten hcbbtn. En dewijl men ge-menelijk weet dat het voorwerp zeer naby is, als men hen ge- kOhjcct»m;nbsp;bruikt om dat te zien, zo kan ’t niet zo groot fchijnen , alsnbsp;k wel doen zou, zo men ’t zich inbeeldde wijder afgelegen tenbsp;Wezen.
? I. Hoe men de beelden kan vergroten, met te maken dat de ftralen , door middel van een buis of pijp vol water , malkander VCTte
van 't oog kruijfen: dat, hoe dez,e buis langer is , hoe z,y 't beek groter maakt, en everiéens doet , als of de natuur ‘t oog z,o veelnbsp;langer had gemaakt.
Aar is noch een enige middel overig, om de beelden groter te doen worden; dat is, te maken dat de ftralen , die van verfcheidepunten van ’t voorwerp komen, malkander zo wijt, alsnbsp;®tiogclijk is, van de gront van’toog af kruiften : en deze is zondernbsp;Vergelijking de gewichtigfte en aanmerkeujkfte van allen. Want hynbsp;ISd'enige, die zo wel tot'd’ongenaakbare voorwerpen, als tot deioy{rt4««.nbsp;genaakbaren dienen kan, en welks uitwerking in geen palen beflo-
, . dewijld’eertteocr one‘“vocr.tcn, tiaar at't oog ver- tn ineenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een zelfde quot; wanfehaduwing veroorzaakt, als ’t ge- n Rc/r«t».
- ^ nbsp;nbsp;nbsp;gt; zo men dicht aan’t oog een ®buis vol water houd, o
R. Des-Cartes
gelijk E F, aan welks einde een glas is, G H I, daar af de geftalte evennbsp;gelijk is met de gene van p ’t vliesnbsp;jb C D , ’t welk deze vocht dekt, ennbsp;gelijke overëenkoming met s d’ affiant van de groat van ’t oog heeft;nbsp;zo zal geen wanfehaduwing in d’ ingang van dit oog gefchieden; maarnbsp;de wanfehaduwing,die daar te vorennbsp;gemaakt wierd, en die oorzaak wasnbsp;dat alle de ftralen, van een ïelfdenbsp;punt van ’t voorwerp komende, zichnbsp;van deze plaats af begonnen te buigen , om op d’ einden van de ' ge-zichtzenuw in een zelfde pnnt tenbsp;zamen te komen,en dat in gevolg alle de genen, die van verfcheide punten quamen, malkander daar krui-ften, om zich op verfcheide puntennbsp;van deze zenuw te vervoegen j dezenbsp;'wanfehaduwing, zeg ik, zal in dcnbsp;mont van de buis GI gemaakt worden yn voegen dat deze ftralen,malkander daar kruiftende, het beelt Rnbsp;S T veel groter zullen vormen, dannbsp;of zy malkander alleenlijk op denbsp;'' vlakte BCD kruiften ; en hoe dcnbsp;buis langer is, hoe ook de beeldennbsp;groter zullen zijn. In dezer voegennbsp;zal, als ’t water È F de plicht van dcnbsp;Xvocht K, *c glas GHI die vannbsp;y’tvliesBCD, endemontVan denbsp;buis GI die van » d’ oogappel voldoet , de* ziening op gelijke wijzenbsp;gefchieden, als of de natuur het oog zo veel wijder uitgeftrektnbsp;had, als deze buis lang is.
Ij’o
f flmhfM-
»lt;««
^ Vipantia,
r FftnJtttH ce»li.
t Ketvtn, •fticta»
ySHptrfieits W Tuit»»
X Hnmit,
y Mcnhra-nê.
z FftpUh^
bPj
''R
Kt
XII. Dat d’oogappel, in plaats van voordeel te doen, hindert, als men dusdanig een buis gebruikt.
Hier is niets anders aan te merken, als dat de ware oogiippel dan niet alleenlijk onnut, maar ook hinderlijk zal wezen, tenbsp;Weten hier in, dat hy door zijn engte de ftralen, die naar de zijdennbsp;Vandegrontvan’t oog zouden konnen deurgaan, zal uitlluiten,nbsp;en dus beletten dat de beelden zich daar in zo grote ruimte uit- Sfati»»,.nbsp;ftrekken, als zy doen zouden, zo deze oogappel niet zo eng was.
XI i t. Dat de tpanfehadufpingen van’t glas , 't jpelk^het water in cVtfréSii}-dez.e ^buis houd, noch de tpanfchadutpingeti der ‘vlienen , die”\r„,.,„ de hochten van *t oog Jrejlaiten, niet aanmerk^nsipaerdig ^n. C yiembra-
M En heeft hier ook aan te merken dat de bezonderc wanfeha-duwingen , die in’t glas GHI een weinig anders , als in *twaterEF, gemaakt worden, hier niet aanmerkelijk zijn; wantnbsp;dewijl dit glas overal even dilc is, zo zal, als deêbuitcnfte vlaktenbsp;deze ftralen meer doet buigen, dan’t water, de ^'binnenfte vlak- hs»f(r^6,lt;,nbsp;te hen terftont weer in de Zelfde ‘ ftant brengen. En dit is d’oor- -zaak, om de welke ik hier voor niet van deze wanfehaduwingennbsp;hebgefproken, die de'‘vliezen konnen veroorzaken, de welkennbsp;de'vochten van'toog beftuiten, maar alleenlijk van de wanlcha- iHbokw.nbsp;duwingen, die van deze vochten voortgebracht worden.
XIV. Dat men dit z.elfde ook, z.o tpel door middel van een quot; buis kan m Tnim. doen, die van 't oog afgefcheiden is, als door een , die men dichtnbsp;aan 't oog houd.
M Aar dewijl het zwarelijk te doen zou zijn’t water op de wijze, die ik verklaar t heb, tegen’toog te houden, en dewijl wy , niet klarelijk wetende hoedanig de ¦’ geftalte van ° ’t vlies n P''*--!.nbsp;BCD is , die’t oog dekt, niet naaukcuriglijk de geftalte vannbsp;’t glas GHI konnen bepalen, om dat in de plaats van ’t vlies te ftel-Icn, zo zal’t beter wezen dat men een andere vond gebruikt, ennbsp;dat men, door middel van een of veel glazen, of van andere deur-ichijnigelighamen, ook in een buis befloten, maar niet zo dichtnbsp;san’t oog gevoegt, dat’er niet een weinig lucht tuflehen beidenbsp;» maakt dat in de raont van deze p buis de ftralen , die van eennbsp;zelfde punt van’t voorwerp komen, zich op zodanig een wijze
, als verëifcht is, om te maken dat zy, in eén ander punt ver- ^ gaderen, te weten omtrent de plaats, daar ’t midden van de s gront
vah
-ocr page 142-R, D E S - C A R T E 9
-y- nbsp;nbsp;nbsp;van’toog is, als men deze buis daar
voorheeft; wydcrs, dat deze zelfde inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftralen, uit deze buis komende, zich
I nbsp;nbsp;nbsp;buigen, en weer zo fchikken, dat zy
I nbsp;nbsp;nbsp;in ’t oog op gelijke wijze inkomen,
/ nbsp;nbsp;nbsp;als of zy geheellijk niet gebogen
/ nbsp;nbsp;nbsp;hadden geweeft, maar alleenlijk als
'K
II
tSaftrficio.
of zy van enige plaats quamen, die nader by was, en by gevolg dat denbsp;genen, die van verfcheide punten komen, malkander in d’ingang van deze buis kruiflènde , malkander nietnbsp;weêr ind’ uitgang kruiftcn, maar opnbsp;gelijke wijze naar’toog toegingen,nbsp;als of Zy van een voorwerp quamen,nbsp;dat groter of nader was. Gelijk, in-dien de buis H F met een vaft ennbsp;dicht glas vervult was, daar af denbsp;* vlakte G H1 zodanig van geflaltenbsp;is, dat alle de ftralen , die van ’t puntnbsp;X komen, in 't glas zijnde, naar Snbsp;llrekken , en welks andere vlaktenbsp;KM hen weêr zodanig buigt, datzynbsp;vandaar naar’t oog ftrekken op gelijke wijze, als of zy van ’t punt xnbsp;quamen, ’t welk ik in zodanig eennbsp;plaats onderftel te wezen, dat de lijnen a: C en C S onder malkander eennbsp;zelfde ‘ evenredigheit hebben , alsnbsp;XH en H S (men moet hier den-,nbsp;ken dat het punt X veel veerder vannbsp;’toog af is, dan het in d’afbeeldingnbsp;vertoont kan worden) zo zullen dcnbsp;ftralen, die van ’t punt V komen, hennbsp;nootzakelijk in de vlakte G HI kruif^nbsp;fen, in voegen dat, dewijl zy alre^nbsp;verre van hen af zijn als zy aan’t ander einde van de buis komen, denbsp;' vlakte K M hen niet weêr derwaartsnbsp;kan doen keren, voornamelijk zo de^
-ocr page 143-2.e vlakte hol is, gelijk ik haar onderftel, maar zy zal hen weer naar’t oog zenden, byna op gelijke wijze, als ofzy van’t punt/nbsp;tjuamen: door welke middel zy’t beek R.ST zo veel groter zullen vormen, als de ^ buis langer zal zijn. Men behoeft niet naaukeu- v
rigliik te weten hoedanig de gettalte van de vlakte B C D is, otn de
geftalten der deurfchijnigc lighamen, dis men hier toe gebruiken wil, te bepalen.
XV. Waar in de vinding der vcrregeaichten bejiaat. nbsp;nbsp;nbsp;viTtUfi,fh.
MAar dewijl hier weer zwarigheit is om glazen , of andere deurtchijnige lighamen te vinden , die dik genoech zijn Oranbsp;de gehele buis H F te vervullen , en klaar en deurichijnig genoechnbsp;om daar door de deurg.mg van’t licht niet te beletten, zo kan mennbsp;’c gehelcbinnenlle van deze buis leeg laten, cnalleenlijk twee glazen aan haar twee einden ftcllcn, de welkegelijke uitwerking hebben,als ik terftont gezegt heb dat detwee *viakten G HI en K L Mnbsp;Zouden veroorzaken. En hier op alleen fteunt de gehele vond der*'quot;'nbsp;vcrregczichten, die uit twee glazen, aan de twee einden van eennbsp;büisgeftelt, beftaan , de welken aan my gelegentheit hebben gegeven óm deze Verhandeling te befchrijven.
XVI. hoe men maken kan dat de kracht der flraUn , die in't oog ingaan, niet al te groot is.
WAt de darde r voorWaarde aangaat , _ die van wegen d uittCf ^
lijke werktuigen tot de volmaaktheit van ’t gezicht verëifcht e»«erw,. word, te weten dat de ‘doeningen, die yder draat van dcnbsp;zichtzeenuw bewegen, niet al te Iterk, noch al te flaau zijn; dc na- .fjicw,nbsp;tuur heeft daar in zeer wel verzorgt, met het vermogen, van onzenbsp;' oogappels in te trekken en uit te ftrekken aan ons te geven. Maar ®nbsp;zy heefc echter ook aan de kunll iets gelaten, om daar by te voegen.
Want voor cerft, als deze doeningen zo krachtig zijn, dat men d’ oogappels niet genoechkan intrekken, om hen te lijden, gelijknbsp;dan, als men de zon aanfchouvven wil, zo kan men lichtelijk enigenbsp;hulpmiddel hier toe doen, met enig zwart lighaam, in’t welk eennbsp;^eer eng gaatje is, ’t welk hef ampt van d’ oogappel bedient, tegennbsp;£ oog te houden, ofmet deur zeer dun zwart lijnwaat of lampersnbsp;^^zien, ofdeur enig ander lighaam, dat duifterachtig is, en van
punt van voorwerp niet meer ftralen in’c oog laat deur- doy«lt;ï«io; fc q^etfe is om dc gezichtzeenuw te bewegen, zonder haar
V nbsp;nbsp;nbsp;XVII. Hoe
R. Des-Gartes
XVI I.
Hoe mtn dez.e kï^ht kan vergroten , als jyr te z.wak. » » en als de voorwerj^en genaakbaar z^n.
e Jif mts.
f j9eceffsH»
M Aar indien, in tegendeel, deze' doeningen al te zwak zijn, om gevoelt te worden, zo konnen wy hen krachtiger maken,nbsp;ten minften als de voorwerpen ^ genaakbaar zijn, met hen in denbsp;ftralen van de zon te ftellen, die door hulp van een fpiegel of brant-glas zodanig te zamen vergadert zijn , dat zy de meefte krachtnbsp;hebben, die mogelijk is, om hen te verlichten, zonder te brandennbsp;of bederven.
X V 111. In hoe men, als zy genaakbaar z^n, gezicht-gUzen gebruikt.
• ipttiUiy WJ Yders, als meng gezichtglazen gebruikt , daar af wy ge-kenpiUa. yy Ppj-oken hebben, zomoet men, dewijl zy'^d’oogappel onnut maken, en dewijl d’opening, deur de welke zy’t licht van buiten ontfangen , ’t ampt van d’ oogappel voldoet, ook deze opening groter of kleinder maken , naar dat men de ziening fterker ofnbsp;zwakker wil maken. Hier ftaat aan te merken dat, zo men dezenbsp;opening niet groter maakte, dan d’ oogappel is, de ftralen niet zonbsp;krachtig tegen yder deel van de gront van ’t oog zouden werken,nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of men geen glazen gebruikte ; en dit in gelijke * evenredig-
k irnnims. heit; ^ als deze glazen de ‘‘ beelden, die daar gevormt wierden,. gro-j ter maakten, zonder ’t geen te rekenen, ’t welk de' vlakten der tul* fchengezette glazen van de ftralen afneemen.
XIX. Hoe veel men d’ opening de'^er vetregezichten groter mag ma. ken , dan d’ oogappel is \ en waarom men haar groter behoort tenbsp;maken,
MAar men mag deze opening veel ruimer maken , en dit zo veel te meer, als het glas, ’t welk de ftralen weêr recht fliert,nbsp;nader aan’t punt is, naar’t welk het glas, dat hen gebogen heeft,nbsp;hen deê ftrekken. Gelijk, indien het glas H i maakt dat allenbsp;deftralen, dievan’tpunt komen, ’twelk men aanfehouwen wil,nbsp;naar S ftrekken , en door ’t glas K L'M weer recht geftiert wor-*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den, in voegen dat zy van daar*quot; evenwijdig naar’toog ftrekken,
zomoet men om de grootftc ruimte te vinden died’opening van » spitim». de buis mag hebben, de quot; wijte, die tuflehen de punten K en Mnbsp;,Bumur. is, gclijk met d« ° middellijn vand'oogappel maken; en als mennbsp;daar na uit het punt S twee rechte lijnen trekt, die deur K en M
gaan,
-ocr page 145-FERRE GEZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;ïjf
MM
i i 3
1 n
fff
P ViM
gaan, te weten S K, die men tot aan S verlangen moet, en SM, dienbsp;naen tot aan i moet uitrekken , 20nbsp;Z'S! men g i voor de middellijn hebben, die men xoebt. Want het isnbsp;klaarblijkelijk dat ’er , zo men haarnbsp;groter maakte , daarom niet meernbsp;ftralen van't punt, naar’t welk mennbsp;’t gezicht keert , in’t oog zoudennbsp;inkomen; en wat de genen aangaat,nbsp;die daar wijders van andere plaatfennbsp;Zouden komen , zy zouden de p zie-ning verwarder maken , dewijl zynbsp;daar toe niet konnen helpen. Maarnbsp;indien men , in plaats van ’t glasnbsp;KLM, dat van m gebruikt,
f DiJliimtUl r DUmttir,
’t welk , uit oorzaak van zijn geftal-tc, nader aan ’t punt S geftelt moet Worden, 20 zal mert weêr i d’ afftantnbsp;tufleheh de punten k en tn met denbsp;f middellijn van d’ oogappel gelijknbsp;nemen ; en als men dan de rechtenbsp;lijnen S itG en S ?« I getrokken
heeft, %o zal men G I voor de middellijn , van de gezochte opening, hebben, die, gelijk men ziet, zonbsp;veel groter is dan^i , als de lijn S L
groter is dan S b. En indien deze lijn nbsp;nbsp;nbsp;1 . , • •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Si niet groter is dan de middellijn van t oog, zo zal de ziemng ook omtrent even fterk en klaar zijn, als of men geen‘gezicht- tPerfitcuié,nbsp;glazen gebruikte, en als of de'' voorwerpen zo veel nader waren, als ynbsp;Zy groter fchenen. In voegen dat, (om een voorheek by te brengen)
indien de langte van debuis maakt dat het beek van een voorwerp,
dartig mijlen afgelegen, zo groot in’t oog geverrot word, jls ot ’t niet veerder dfn danig fchreden daar afwas, de ruimte van d in -gang, zodanig zijnde, gelijk ik haar hier bepaalt heb, maken zal datnbsp;«^^ndkvoorSerp zo klarelijk zal zien, alsofmen’t, warelijk metnbsp;veerder dan dartig fchreden daar af zijnde, zonder w verregezicht
En indien men deze K afftant tufl'chen de punten S en nbsp;nbsp;nbsp;xDipmtM,
klemdcr kan maken, zo zal de y ziening noch klaarder worden. nbsp;nbsp;nbsp;y
Y 2. nbsp;nbsp;nbsp;xx. Dat
-ocr page 146-z liiACCeJJ^-hliat
a Orijicinm
b
cVfjTtf.
c V.xtrtm-tatts»
vYV/ïp,
• RzfUamp;i9'
WCf. '
b S«^£rj!f-c/«/*
1 Cenditi»^ k Or^Ananbsp;exurtors.
1^6 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
XX. D4t men om de genaakbare voorwerpen d'opening vnn de huls niet dus behoeft te vergroten.
M Aar dit word voornamelijk gebruikt als de voorwerpen * ongenaakbaar zij ni Want wat de genen'aangaat, daar men by •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rv' kan komeri, * d’ opening van de buis mag zo
veel enger zijn , als men de voorwerpen nader daar aan brengt, zonder dat de •= ziening daarom te minder klaar is. Gelijk men zietnbsp;dat ’er niet minder ftralen uit het punt X innbsp;^t kleine glas g i komen, dan in ’t groot glas GI.nbsp;Eindelijk , d’opening mag niet ruimer wezen',nbsp;dan de glazep, die men daar in zet, de welken,nbsp;¦ uit oorzaak van hun ^ geftalten , niet zekerenbsp;maat, die ik hierna bepalen zal, moeten overtreffen. ¦
XX I. Dat men. i,^om de kracht der jlralen te verminderen , ds men ge-zachtgidxlen gebruikp, beter hun opening mag enger maken , dem baar met een geverwt gloi dekfen • en dat men, om haar engernbsp;te mal^n, beter de kanten van't glae van buiten» dan van binnen»nbsp;mag dekfen.
INdicn ’t licht, dat van de voorwerpen koomt , fomtijts te krachtig is,“zo zal men dat lichtelijk zwakker konnen maken , met de 'kanten vah’t glas, ’t wel^c ,in de mont van de buis is, rontomtenbsp;dekken. E'n dit zal beter wezeh, dan dat men enige andere glazen, die meer verwart of geverwt zijn, daarvoor zet, gelijk veelnbsp;gewent zijn te doen, om de zon t’^aanfehouwen: want hoe d’in-gangenger is, hoe de ^ziening meer onderfcheiden zal zijn, gelijk hier voor van d’oogappel gezegt is. Men moet ook waarncc-men dat het beter zal zijn het glas van buiten , dan van binnen, tenbsp;dekken, opdat de z wcêrftuitingcn, die op de kanten van de ^ vlakte van ’t glas kénnen gefchieden, geen ftralen naar ’t oog zoudennbsp;zenden: want deze ftralen, niets tot de ziening vorderende, zoudennbsp;daar aan hinderlijk konnen zijn.
XXI i. Waar to,t het nut is veel voorwerpen in een z.elfde tyt te %.ien-, en 'wat men doen moet, om hen niet te behoeven.
D Aar is alleenlijk een'vóorvvaarde overig, die van de zijde der uitterliike werktuigen word verëifcht; dat is, tc maken dat
men
-ocr page 147-rSRREGE.ZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;ify
wen in een zelfde tijt de meeflrc 'voorwerpen ziet, die’t mogelijk i oijan^,, is. En men heeft aan te merken dat zy niet verëifcht word tot denbsp;volmaaktheit van beter te zien, maar alleenlijk tot de bequaamheitnbsp;Van meer te zien; ja dat het onmogelijk is te gelijk meer dan eennbsp;enig voorwerp onderfcheidelijk te zien : in voegen dat deze bequaamheit van ondertuflehen veel andere voorwerpen verwardelijk te zien, voornamelijk niet nut is, dan om te weten naar welke zijde men namaals d’ogen moet keren, om onder d’anderenbsp;Voorwerpen dat te befchouwen, ’t welk men naaukeuriger aarv-mcrkenwil. En de natuur heeft hier in zodanig verzorgt, dat hetnbsp;Voor de kunft onmogelijk is iets daar by te voegen: in tegendeel,nbsp;zo veel te meer als men door 'middel van enige ¦quot; gczichtglazen dcnbsp;'grootheit der trekken van’tbeclt vermeerdert, ’t welk op de grontnbsp;van’t oog ingedrukt word , zo veel te meer maakt men dat hetnbsp;minder voorwerpen vertoont, om dat de ruimte, dat het bedaar,nbsp;geenfins vergroot kan worden, dan miffehien zeer , weinig, namelijk met dat om te keren, ’t welk, gelijk ik oordeel, om andere redenen verworpen moet worden. Maar indien men by de. voorwerpen kan komen-, zo kan men lichtelijk bet géért, dat men aanziennbsp;wil, ter plaats brengen, daar het deur’t gezichtglas onderfcheide-lijkft gezien kan worden; en indien zy niet te genaken zijn, zonbsp;kan meh lichtelijk’t gezichtglas op een ftelling zetten, die dien-ftig is om'dat ,gemakkelijk naar zodanig een bepaalde p.laats, alsnbsp;men begeert , te doen drajen. Eli in dezer voegen zal aan onsnbsp;niets van’t geen gebreken, ’t welk deze vierde voorwaarde aanmerkelijk maakt.
XX 111, Dit mn door oeffening de lichügheït vm de ndjigeUge of verre*fz.ynde voorwerpen te rJen k^n verkregen.
V Oorts, om niet achter te laten, zo heb ik u hier noch te verwittigen dat de gebreken van’toog, die hierin beftaan, dat men de geftaltc van dc quot; kriftallijne vocht,of de grootheit van d’oog- n w»™.-^Ppel niet gehoech veranderen kan, allengs door ’t gebruik ver-mindert cn verbetert konnen worden want dewijl deze kriftalijnenbsp;quot;Vocht, cn ° ’t vlies, ’t welk deze oogappel bevat, ware p fpicren oM,mhr4«a.nbsp;20 word hun ampt gemakkelijker en groter, als men hen vnbsp;, gelijk’t ampt van alle d’ andere fpieren van onzlighaam.nbsp;in dezci-voegen is’t dat de jagers en fcheepslieden, zich oeffenen-verregclegevoorwerpen te zien, en de heeltfnijders, of an-ucie werklieden, die zeer fijne wérken maken , met voorwerpen
V 3 nbsp;nbsp;nbsp;van
-ocr page 148-158
R. Des^Cartbs
van zeer naby te bcfchouwen , gcinenclijk ’t vermogen verkrijgen van hen onderfebeidelijker , dan d’andere menfehen, tezien.
XXIV. Van waar het koomt dat de Gymnofofhijlen de zjon hebben kennen aanfehouwen, zonder hun gezicht te bederven.
r OrgAn» nstursliA^
S *DlOptfltAgt; t Organanbsp;arttfiitalia»
IN dezer voegen is ’t ook dat deze Indianen, die, gelijk men zegt, dc zon ftijf konden aanzien , zonder dat hun gezicht daaromnbsp;verduiftert wierd, ongetwijfFelt te voren, met dikwijls flikkerende voorwerpen t’aanfchouwen, hun oogappels allengs gewent hadden tot zich meer in te trekken, dan wy doen. Maar deze dingennbsp;behoren eer tot de *1 Geneeskunde, welks einde is de gebreken vannbsp;’t gezicht doof de verbeteringe der naturelijke werktuigen tc verbeteren, dantotde* Verregezichtkunde, welks einde is in de zelfde gebreken, door ’t gebruik van enige andere' kunftige werktuigen, te verzorgen.
o o F T D E E L.
Van de geftaltcn , die de deurfchijnige lighamen moeten hebben , om door de wanfehaduwing de ftra-len op alle wijzen, die tot het gezicht dienen , af te buigen.
I. Van welke gejlalten hier 'te handelen flaat.
b Superji-€ies,
C.Cerp»ra
fclimsitia.
Aar om naaukeuriglijker te zeggen op welke wijze men deze‘kunftige werktuigen moet toeftcllen, om hennbsp;devolmaaktftc, die’erkonnenwezen, temaken, zonbsp;is’t nodig datik re voren de geftalten verklaar, die denbsp;vlakten der deurfchijnige lighamen moet hebben,nbsp;om de ftralen van ’t licht op alle de wijzen , die tot mijn voorneemennbsp;dienen konnen, te buigen, en af te keren, Enindienikmy hier innbsp;niet klaar en verftanelijk genoech voor alle de werelt kan maken»nbsp;om datdir een ftoffeis, diede''Meetkunft raakt , en wat zwaarder is, zo zal ik ten minften trachten van dc genen verftaan te worden , die alleenlijk d’ eerfte beginfclcn van deze wetenfehap geleercnbsp;hebben. Vooreerft, om hen niet op te houden, zo zal ik tot hennbsp;zeggen dat alle de 'geftalten, van de welken ik hier tot hen ic
fpre-
-ocr page 149-f ElUpfitp
il Cireulu i himé
k
1 Jviéthemd^ ^ici.
m CêntM, uCjtlindrm;
VERRÉGEZrCHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;15-9
fpreken heb, alleenlijk van *^langronden of s vvafiendc fneên, en van ^ kringen of * rechte lijnen te zamen zijn gezet.
I I. IfUt een ^Ungront », en hoe het getrokj^sn moet mrden.
HEt langront, of d’ aitrek is een kromme lijn gt; die van de ^ Wiskundigen gemenelijk aan ons vertoont word, met eennbsp;kegel of een quot;ronde pylaar dwars deur te fnijden , en dat ik ooknbsp;fotntijts van de hoveniers in de verdeclingen van hun kruitbeddennbsp;keb zien gebruiken , daar zy ’t op een wijze befchrijven gt; dienbsp;Vtarelijk ruw en onbefchaaft is, maar die echter, gelijk my dunkt,nbsp;iijn natuur beter doet begrijpen, dan de quot;fnijding van de rondenbsp;pylaar, of van de P kegel, Zy fteken twee ftokjesind’aarde, gelijk , tot een voorheek, ’t eennbsp;in’t punt H, en’t ander innbsp;*C punt I, en, de twee einden van een tou te zamen ge-knoopt hebbende^, leggen -b,/nbsp;dat om deze twee ftokjes,nbsp;op gelijke wijze als men hiernbsp;B HI ziet. Zy, daar na ’t einde van de vinger in dit tounbsp;bettende, trekken hem ront-om deze twee ftokjes heen»
met het tou alcijt roet gelijke
kracht naar hen te halen, om altijt even zeer gefpannen te houden. In dezer voegen trekken zy op de gront de kromme lijn tiBK, die een i langront is. En indien zy, zonder de langte vannbsp;dit tou B Hl te veranderen, alleenlijk hun ftokjes HI een weinignbsp;Oader aan malkander zetten, zo zullen Zy weer een langront be-Ichrijven, maar dat van een andere gt;¦ gedaante, als’t voorgaande,nbsp;^Izijn; en indien zy hen noch een w einig nader zetten, zo zullennbsp;noch een ander trekken; maar indien zy hen eindelijk geheelnbsp;Zamen voegen , zo zullen zy een * kring befchrijven. Doch indien zy de langte van het tou met de zelfde ‘reden verminderen,nbsp;®ls de'' wijtte van deze ftokjes, zo zullen zy ^ langronden maken ,nbsp;die Wel verfcheiden in grootheit, maar alle van een zelfde *ge-p.^nte zullen ^.ijn. En in dezer voegen ziet men dat’er een ontel-ijke menigte van geheel verfcheide gedaanten konnen wezen; innbsp;Voegen uat zy niet min van malkander verfchillen , als de lefte vannbsp;de y kring doet, en dat men in yder* gedaante alderhandc »groot-
beit
o SeSlé0. p Conm».
r Specit^t
t Circtilnft t Profcr(io%
V $pAtmm%
Èlhpfifo X Sweats*
y Circuhff^ 2 Spciicx.
R. Des-Cartes
heit kan hebben. En indic» men van een punt, gelijk B inbsp;naar believen in een van dezenbsp;langronden verkoken , tweenbsp;rechte lijnen naar de tweenbsp;punten H en I trekt, daarnbsp;de twee ftokjes , om ’t lang-rontte maken, moeten ft aan,nbsp;20 zullen deze twee lijnen,
B H en B I » te zamen gc-voegt zijnde, even groot wezen als des zelfs grootftc enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. ‘middellijn DK 5 gehjk men
iC’oflraah, dooY dc wcrlcing lichtcUjlc bewijzen kan. Want het deel van ’t tou, dat zich van I naar B ftrekt, cn van daar tot aan H weêr*nbsp;keert, is het zelfde , dat zich van I naar K, of naar D ftrekt, ennbsp;ook van daar tot aan H weêrkeert: in voegen dat D H met IK.nbsp;gelijk is; en H D met D I te zamen (die zo veefdoen als H B metnbsp;BI te zamen) zijn met de gehele D K gelijk. Eindelijk, de «lang.nbsp;ronden, die men befchrijft, met altijt een zelfde ^ reden tuflehennbsp;hun grooftcSmiddcllijnD K, cn^d’afftant der punten H en Itenbsp;ftellen, zijn alle vaneen zelfde* gedaante. En uit oorzaak van ze- inbsp;kere ^ eigenfehap dezer punten H en I, die gy hier na zult ver-M«gt;en,r. ftaaii, ZOzullcuwyhcudc brantpunten noemen, ’teen ^ ’tinner»nbsp;lijke, en’t ander’t uitterlijke, te weten, indien men hen tot dcnbsp;helft van quot;'’t langront, dat naar D is toepaft, zo zal I quot;’t uitter-lijk zijn, cn indien men hen tot d’ ander helft, die naar K is, toepaft , zo zal ’t zelfde 1 ’t innerlijke wezen; en als wy zonder on-derfchcitvan’tbrantpuntfprekcn, zo zullen wy altijt’t innerlijkenbsp;menen. Wyders moet men weten dat, indien men deur dit punt Bnbsp;de twee rechte lijnen L B G en C B E trekt, die malkander rechthoekig deur fnijden, en daar af d’een LG de hoek HBI in tweenbsp;gelijke delen deelt, d’andere CE dit ° langront in dit punt B zalnbsp;raken, zonder hem te fnijden; van ’t welk ik hier geen betogingnbsp;, ftcl, om dat de p Meetkundigen zulks wel weten, en d’ anderennbsp;verdrietig zouden worden om zulks te verftaan. Maar ’t geen »nbsp;’t welk ik bezonderlijk voorgenomen heb te verklaren, is, dat, z®nbsp;men noch uit dit punt B, buiten *i’c langront, de rechte lijn BAnbsp;*¦ evenwijdig met de grootfte * middellijn D K trekt, en da'f men,nbsp;haar even groot als BI genomen hebbende, uit de punten A en ï
op
tESipftS^ f Prtpêrtif.
Viarntter* h Diflantis,nbsp;i Species^
Tk. Fr»prittéi*
jtt EBfpfs,
A SnUthr
q Ellipjtf* t ParalielK*nbsp;S IDiêmtttf,
op LG de twee «lootrechte lijnen AL en IG trekt J deze twee lefte lijnen A L en IG onder zich de zelfde ^ reden zullen hebben,nbsp;als de twee D K en HI. In voegen dat, zode lijn AB een ftraalnbsp;van ’t licht is, en zo dit langront D B K op de * vlakte van eennbsp;vaft en dicht deurfchijniglighaam is, deur ’t welk, volgens ’t geen,nbsp;dat hier voor gezegt is, deftralen lichtelijker deurgaan, dan deurnbsp;de lucht, in de zelfde y evenredigheit, als de lijn DK groter isnbsp;dan Hl, dat, zeg ik, deze ftraal AB, in ’t punt B , dopr denbsp;* vlakte van dit * deurlchijnig lighaam , zodanig afgebogen zalnbsp;Worden, dat hy zich van daar naar I zal ftrekken. En dCWljl dit puntnbsp;B naar believen in ’t langront verkozen is, zo moet men al ’t geen,nbsp;’t welk men hier van de ftraal A B zegt, in’t algemeen van alle denbsp;ftralenverftaan, die, «evenwijdig met as DK zijnde, op enignbsp;punt van dit langront vallen, te weten, dat zy alle daar zodanignbsp;gebogen zullen worden, datzy zich van daar naar’t punt I zullennbsp;vervoegen.
N dit word in dezer voegen betoogt, Vooreerft, indien men ' uit het punt B de lijn B F ’ lootrecht op K D trekt, en indieri «»•nbsp;n Uit her niinr IST. d-mr T. fr en K D malkander denrfhiidpn.
-ocr page 152-iCz nbsp;nbsp;nbsp;Des-Cartes
iR,fl«^»«'rechthoekiiigzijn, en om dat, dewyl NFen B A ™ evenwijdig 2,ijn, de hoeken F N B en A B L gelijk zijn; en van d’ andere zijde zijn de driehoeken N B M en 1B G ook gelijkvormig, om datnbsp;zyrechthoeking zijn, en dat de hoek naar B aan alle beide gemeennbsp;is. Wyders, de twee driehoeken BFN en B MN hebben eennbsp;zelfde reden tot malkander als de twee driehoeken ALB en BGI;
tSafts, want gelijk de quot; gronden van dezen B A en BI gelijk zijn, zo is ook B N, die de gront van de driehoek BFN is, met zich zelfnbsp;gelijk, VQpr zo veel hy ook de gront van de driehoek B M N is«nbsp;Daar uit Uaarblijkelijk volgt dat, gelijk B F tot N M is , zonbsp;AL (de gene der zijden van de driehoek ALB, die met de zijdenbsp;B F in de driehoek BFN overëenkoomt, dat is, de geene, die d’ on--dergetoge van de zelfde hóek is) ook tot IG is, te weten de gene
der zijden van de driehoek BGI» die met de zijde N M van dc driehoek B N M overëenkoomt. Voorts, B F is tot N M, gelijknbsp;BI tot NI, om dat de twee driehoeken BIF, enNiM,*» recht-PartBcUnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijnde, en de zelfde hoek I hebbende, gelijkvormig zijn.
p art (14, Pat meer is, indien men de lijn HOp evenwijdig met NB trekt r en IB tot aan O verlangt, zo zal men zien dat B I tot NI is; ge-lijk OI tot H r, om dat de *1 driehoeken B NI en O HI gelijkvormig zijn. Eindelijk, dewijl de hoeken H B G en G B1 doornbsp;tC^npraamp;ig, de Inwerking gelijk zijn , zoisHOB, diemetGBI gelijk is, ooknbsp;gelijk met O H B, om dat deze met H B G gelijk is; en by ge-iiftfedts, volg is de driehoek HB O “evenbenig: en dewijl de lijn OB metnbsp;HB gelijk is, zo is de gehele lijn 01 met DK gelijk, om dat dcnbsp;twee H B en IB te zamen met haar gelijk zijn. En om dus van
’tcerff
-ocr page 153-cerfl; toe het left te herhalen. AListotIG» gelijk B F tot NM, enBFistotNM, gelijk B I tot NI, en B 1 tot NI, gelijk O Inbsp;tot H1, en O I is met D K gelijk j en daarom is A L tot I G,nbsp;gelijk D K tot H I,
tv. Hoe men, x^onder andere lijnen , ah ^kringen of '‘langronden te tenrean. gebruiken , maken kan datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d’ evenwijdige flralen in een tefde
fimt vergaderen, of dat de genen, die van een ^Ifde punt komen, r,udi, evenw^dig worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xV*raEtu,
y ElUpjts^ i Vroportii»
a Refr b Ohltquè,nbsp;c Materienbsp;peSuctds^
d Fi^urd*
C EUfplis» 1
iCircuIari^
ter,
g Axis,
Ji PsraSsHr i Fcc9^s^
DIeshalven, indien men, omy’t langront D B K te trekken, aan de lijnen D K en HI zulke * reden geeft , die men doornbsp;ervarentheit bekent heeft de gene te wezen, de welke dienftig isnbsp;om de* wanfehaduwing van alle de ftralen te meten,die fchuins uitnbsp;de lucht in enig glas, ofin andere lt;= deurfchijnige ftofFe, die mennbsp;gebruiken wil, deurgaan, en indien men van dit glas een lighaamnbsp;maakt, ’t welk de “^geftalte heeft, die dit 'langront befchrijvennbsp;.Zou, als het zich ^ kringswijze rontora 6d’as DK beweegde, zonbsp;zullen de ftralen , die in de lucht ''evenwijdig met deze as zijn,nbsp;gelijk AB , ab , in dit glas inkomende, daar zodanig gebogennbsp;Worden, datzygezameritlijkin»’tbrantpuntl zullen vergaderen,
^Sftperfici:s
curta»
1 EUipps,
tnSuperJIfiij
piattd.
o Effipfi* p FaraUctif
*£welk van de twee, H en I» veerfh van de plaats, van daar zy komen, afgelegen is. Want men weet dat de ftraal A B in’t puntnbsp;B, door dc k ki-omme vlakte van’t glas, ’t welk het ilangrontnbsp;DBK vertoont, op gelijke wijze gebogen moet worden, alshynbsp;gebogen zou worden door de ïquot; platte vlakte van’t zelfde glas, dienbsp;van de rechte lijn C B E vertoont word, in de welke hy van Bnbsp;naar I moet gaan, om dat A L en IG tot malkander zijn, gelijknbsp;D K en HI, dat is, gelijk zy behoren tc wezen, om de » wan-fchaduwing te meten. En dewijl het punt B naar believen innbsp;®’t langront gekozen is, zo moet al*t geen « dat wy van dezenbsp;ftraal A B betoogt hebben, van alle d’ andere fl:ralen, die, Peven-'vijdig met D K, zijnde , op d’andere punten van dit langrontnbsp;Vallen, verftaan worden: in voegen dat zy alle mar 1 moetennbsp;ftrekken.
q CentrarnJ r Circfiiftf-s CiMfd*nbsp;t Perpendi'nbsp;culariter,nbsp;ySmptrfictts^nbsp;wRlt;yrflCf/#,
30 Spatiumt
Wyders, dewijl alle de ftralen, dienaar 'J’t middelpunt van ''kring of«kloot ftrekken, ‘lootrecht op zijn ''vlaktevallen-daar geen wanfehaduwing moeten lijden gt; zo zullen , alsnbsp;«w”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;middelpunt I een kring maakt , op zodanig een
als men begeert, by zo verre hy lufl’chen D en Ideur-
X ^ nbsp;nbsp;nbsp;gaat,
-ocr page 154-K.' D E S E C A ». T E s
gaat, gelijk BQ^B;iö zulleö ï zeg ikj de Iniiëii DB en Q^B; y om y d’ as p Q^drajende, de geftalte van een glas befchrijvendienbsp;' 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in de lucht in’tj)untl alle de ftralcn zal vergaderen, die aan d’an
dere zijde ook in de lucht, met deze as evenwijdig, waren j en die vveêrkceriglijk maken zal dat alle dé genen, die van’t punt Inbsp;gekomen zijn, zich evenwijdig aan d^andere zijde zullen vervoegen.
kalfde fum quamen.
y. ÜQe mm mAhen kén dat de ^gel^k^ijdige firaUn van een z.ijde van’t 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;glof van d^ andere tiijde yerfiroon worden , als of tlj alle van een
ACentrrm, b CtrculM,nbsp;'c^S^Atinm,
'Tm quot;C N indien men uitbet zelfde ‘middelpunt ï de igt; kring RO LT‘ •Cl op zodanig een «^wijtte trekt» als men begeert , buiten fiet
punt
-ocr page 155-ïö.i
FERRE GEZICHTKUNDE,
puntD, èn jin^’tlang- nbsp;nbsp;nbsp;i r i i i 11 f M
font het punt B naar believen verkozen hebbende , op voorwaardcnbsp;ïlpchtans dat het nietnbsp;veerder van D, dan vannbsp;zy quot; de rechte lijnnbsp;^ O trekt, die naar Inbsp;ftrekt, 20 zullen de lij-R O, O B, en B D,
? kringsvvijze rontom ^d*asDRbewogen, denbsp;s geftalte van een glasnbsp;«flchrijven , die makennbsp;dat de ftralen; dienbsp;naar de zijde vannbsp;^ 't langront ^ evenwijr-dig met deze as zijn.nbsp;aan d’ andere zijde her-V^aarts en derwaarts ,nbsp;zullen verftrojen, als ofnbsp;Zy alle van ’t punt 1nbsp;^uamen^ Want het is klaarblijkelijk dat, tot een voorbede , denbsp;ftraal P B evenveel afgebogen moec worden door de holle vlakte ^Supirflciti
(mot».
te
n'tP^'R A ¦ vvw^v-n 5 ux, uwvv
cn dus met d’anderen.
X 3
glas DB A, gelijk AB door de ^ rontverheve of bultige lakte Van ’t glas D B K, en by gevolg dat B O in de zelfde rech- convex»nbsp;wezen , als BI, dewijl PB, in een zelfde rechte lijn
-L ri A 1C . t nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*'
VI. Hjf
-ocr page 156-i66 nbsp;nbsp;nbsp;' R, Des-Cartes
ra‘StriStii, y jite mm mAken kan dat van weit^denmgelijktpijdig ^ndt» nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van d' een 'm een minder » ruimte ^ dan van d' ander befloun worden,
oT^yl* Aar indien men in ’t zelfde ° langront D B K een ander trekt» XVi dat kleinder’is, doeh van een zelfde gedaante, gelijk
pï««»
i{
X Fgt;e»rt,
s VirMU
t ZUipft,
V Ctnlrxi»’ vf Sxpirji-
tilt,
X
j Sstm,
van’t welk p brantpunt, met I getekent, in de zelfde plaats is, als dat van ’cvoorgaande langront, ook met I getekent, ennbsp;’t ander h in de zelfde rechte lijn , en naar de zelfde zijde , alsnbsp;D H, en als men, B weêr naer believen, gelijk te voren genomennbsp;hebbende, de rechte lijn B 6 trekt, die naar I ftrekt; zo zullen denbsp;lijnenDB» B b, b d, rontomnd’as Dd bewogen, de r geftaltcnbsp;vaneen glas befchreven, die maken zal dat alle de ftralen, de welken voor des zelfs ontmoeting*evenwijdig waren, weêr evenwijdig zullen wezen, na dat zy daar deur gegaan zijn, en dat zy daarnbsp;by enger geprangt zullen wezen, en een minder ruimte bellaan,nbsp;naar de zijde van ’t kleinftc * langront dby dan naar de zijde vannbsp;’t grootfte. En indien men, om de dikte van dit glas DB bdtenbsp;ichuwen, uit het v middelpunt I dekringen Q_B en ro trekt, zonbsp;zullen de vlakten D B Q^, en rob d de ^ geftalten, cn de y ftantnbsp;van twee glazen vertonen, die niet zo dik zijn, en daar in de zelf'nbsp;de uitwerking hebben.
vil. Jiof
VEUnEGBZlCÜTKUNDE,
167
V11, Hoe inert V z,elfde ka» doen, met daarénhyen te mAkc» dat de Jlrakn omgekeert z,ijn.
Ü N indien men dc twee glazen DBC^en dbq, wel gelijk van maarpogelijJkingrootheit,’ zodanig fchlkt, dat hun
Tiin ziin» nbsp;nbsp;nbsp;Run twee * brantpun- z
aften in een zelfde rechte bj 3 nbsp;nbsp;nbsp;hebben , en dat hun i,
ten , met 1 getekent, een ^ gekeert zijn, zo zullen
VIII.
Hm
r; D e s - C a R t e s
t.\d3c(r,
iSttpirfeict
iSiptien,
En indien men dezé twee glazen» DBQnbsp;endbqt die wel gelijk vannbsp;gcftaltc» maar ongelijk innbsp;grootheit zijn » te zamennbsp;voegt, of zo wijt, als mennbsp;begeert, van malkandernbsp;ftclt, doch echter zodanig,nbsp;dat hun' aflen in een zelfdenbsp;lijn ftaan,en dat hun ^lang-rontfehe vlakten naar malkander gekcert zijn , zonbsp;zullen zy maken dat alle denbsp;flralen, dievan®’t brant-'nbsp;punt van ’t een langrontnbsp;komen, dat met I getekentnbsp;is, in ’t ander, ook metnbsp;Igetekent, tezamen ver;nbsp;gaderen,
(SufnJiiiH)
g Fjcï».
Ii USipfist
¦TT N indien men de twee ü verfcheide glazen Vnbsp;B Qen D B O R ook zo;nbsp;nig te zamenvoegt, datnbsp;hun ^vlaktenD B en B Vnbsp;naar malkander zijn ge;nbsp;keert, zo zullen zy makennbsp;dat de ftralen , die van ’tnbsp;punt i komen, ’t welk hetnbsp;s brantpunt van ^ ’t lang;nbsp;ront van ’t glas D B Q.is,nbsp;verwijderen, als öf zy vannbsp;’t punt I quamen, ’t welknbsp;het brantpunt van ’t glasnbsp;D B OR is; of weêrkee-riglijk dat de ftralen, dienbsp;naar
-ocr page 159-f lERRtGl ZICHT KU}a DE. nbsp;nbsp;nbsp;169
naar dit punt I ftrekken, in’t ander punt, met jgetekent, zul-Jen vergaderen.
*• Hoe mn makftt kan dat alle de frakn die verwijden y alt of z.y naar een Tuelfde funt ftrekfen , weêr verw^deren , ah of aj van
een quot;felfde punt quamen.
Eindelijk, indien men de twee glazen D B O R cn D B O R Zodanig tc zamenvoege, dat hun Wlakten DB en BDnaar
L.»’*
malkander zijn gekeert, zo zal gebeuren nbsp;nbsp;nbsp;wcêr
van deze glazen deurdringende, van daar naar nbsp;nbsp;nbsp;. j-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
nullen vlwMeren, dsfydeu. Y“t„TJd=°”^™^
zy van’t ander punt I quamen. En ^ nbsp;nbsp;nbsp;trt-oter ofUlcin-
van deze punten, met I getekent, naar be i nbsp;nbsp;nbsp;g
der maken, merdegroothdtvan i’t '“8'™'’ afhangt, te veranderen* In voegen dat m v ^
cnktin bcfchrij- m
leen, enmetdcquot;'kringfche.lija, geftalten ^ nbsp;nbsp;nbsp;of naar
ven, die maken dat deftralen , die van een punt komen,^otnaa^
een punt ftrekken, of'‘evenwijdig zijn , op nbsp;nbsp;nbsp;deze drieder-quot;
die men inbeelden kan, van d’ een m d ander van de bande HachVeranderen.
-ocr page 160-1 JO
R, Des-Cart*»
oBjfithU. XI. Wat de owapnde [nee ii gt; en de middel van die ti hefchrpen,
DE waflende fnce is ook een kromme lijn, de welke van dc p Wiskundigen door de 4 fnijding van een kegel, niet andersnbsp;Xsifiii. lt;l3n gelijk' ’t langront, verklaart word. Maar op dat gy haar beternbsp;r coB».. 2oud bevatten, zo zal ik hier weer een hovenier invoeren, dienbsp;» aifjit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verfcheide bedden, daar meê hy zijn tuin vergiert, ook dus-
t danig een ‘ gellalte gebruikt. Hy fteekt weer zyn twee ftokjes in
(Ie punten Hl, en i aan ’t einde van een lange ry het einde van een tou, dat eqn weinig korter is , vaftgemaakt, hebbende, maakt eennbsp;tont gat aan ’t ander einde van deze ry, in ’c welk hy het ftokje Inbsp;fleckt, en een ringetje aan’t ander einde van het tou, dat hy omnbsp;’t ftokje H werpt. Hy daar na zijn vinger in’t punt X, daar hetnbsp;tou en de ry aan malkander gebonden zijn, zettende, ftrijkt hemnbsp;van daar nederwaarts tot aan D, rerwijl hy altijt overal het touwnbsp;gefpannen, en dicht aan de ry hoifd', Ss.of. zy^aan malkander ge-lijmtwaren, endit van’tpuntXaf, tot aan de plaats, idaarzy tezamen komen ; door welke middel hy , deze ry dwingende rpntom hetnbsp;ftokje I te drajen, naar maat dat hy zijn vinger ncêrflrijkt, op d’aar-de de kromme lijn XBD aftrekt, die een deel van een waft^ndc
fnee
-ocr page 161-VSRREGIZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;t/i
fneê is. Enhy, daar na zijn ry aan d’ander zijde naar Y kerende, trekt op gelijke wijze’t ander deel YD. Wyders, indien hy’t ringetje van zijn tou om’tftokjel, en’teindevanzijn ryom’t (lokje H legt, zo zal hy een andere walTcnde (heê S K T trekken, r rr^ferhu.nbsp;die geheel gelijk, en tegenftek is met de voorgaande. Doch indien hy , zonder zijn (lokjes en ry te veranderen, alleenlijk zijn tounbsp;Cenweiniff langer maakt» zozalhy eenwafl'ende fnee van een andere gedaante trekken, en indien hy zijn tou noch wat langer ^/f*^*quot;*nbsp;maakt, zo zal hy noch een ander (lach maken, tot dat hy,het tou metnbsp;de ry even lang makende, een rechte lijn in plaats van eep wadende fncê zal trekken. Indien hy daar na ^ d’affiant zijner (lokjes ih xDiflMtu.nbsp;de zelfde y reden verandert, als’tverfchil , dat tuflehen de langtenbsp;van de ry en tou is, zo Zal hy walTende fneên trekken, die alle vannbsp;een zelfde ^ gedaante zijn, maar daar af de gelijkvormige delen xnbsp;Verfcheiden in grootheit zullen wezen. K-indelijk, indien hy gelijkelijk de langte van het tou, en van de ry vergroot, zonder hun ver-fchil en d’affiant der twee paaltjes te véranderen, zo zal het altijtnbsp;met dan een zelfde wallende fneê trekken, maar een groter deelnbsp;daar af befchrijven. Want deze lijn is zodanig van natuur, dat, hoewel zy zidi altijt meer en meer naar een zelfde zijde.kromt, zynbsp;iich altijt tót aan ’t onëindigkan uitdrekken, zonder dat haar ® uit- a Exfnmi-einden ooit tezamen zullen, komen. En in dezer voegen ziet men'quot;quot;’nbsp;dat zy in veel wijzen een zélifdo overëenkoming met de rechte lijnnbsp;heeft j als ^’t langronc mcc de krjngfchdijn. h^en Ziet Ook dat er i EUiffn,
een oneindige menigte van verfcheide ‘‘gedaanten is', en dat in yder gedaante een ontejlijkc; menigte is, daar af de gelijkvor-mige delen in grootheit vcrfchillcn, Wyders, ziet;men dat, zo men ' 'nbsp;nit een punt, gelijk B, naar believen in een van beide gekozen,nbsp;twee rechte lijnen naar de twee punten, gelijk H en I-, (daar denbsp;twee (lokjes moeten (laan, om dezelijn te befchrijven,en die wy ooknbsp;de e brantpunten zullen noemen),trekt, het verfchil van deze twee enbsp;hjnen H B en 1B altijt met de lijn D IC ( de welke de %ijtte aan- (
'*''ijll, die tuflehen de s tegengeftelde wadende fneên;zijn) gelijk ^Uypnk.u ^al wezen: dit blijkt hier uit , dat BI even zo veel langer is als W’P-**
zelftiC gedaante zijn.
^ H, als de ry langer dan het tou genomen is; en dat D 1 ook ^venzoveellangcr^sDHis. Wantmdien menKI, met de wel-^ ^ g^kjk IS, van D l afneemt,. zo zal D IC ’t verfcml zijn.nbsp;c-indelijk,^ men ziet dat de^waflfende fneên, die men trekt, alsnbsp;men altijt de zelfde ‘ reden tuflehenD K en H1 (lelt, alle van een inbsp;quot;Yoorts behoeft men ook te weten dat, alsnbsp;y 2,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men
-ocr page 162-I/a
k ifyptridla. \Gumetr4.nbsp;in Vemfnrn
h ^rpprif o ^.efraSh»
tiCfm
VaraïltUt
I Linté
ptrpendf^
• cttlares.
S ?roparti9. t J-i^ura.nbsp;\HyperbtU,nbsp;quot;W RefrattiOquot;nbsp;nes»
X Preptrtis. y ^Mrallelt^
men deur ’tpunt B, naar believen in een waflende fneê vërkoMn gt; de rechte lijn C E trekt, die de hoek HBI in twee gelijke delennbsp;verdeelt, de zelfde lijn CE deze'‘waflènde fneê in dit punt B zalnbsp;raken, zonder haar te deurfnijden i van ’t welk del Meetkundige^nbsp;de ™ betoging klarclijk genoech weten.
XII. Btto^ing van ^d'etsenfehap van de wajfenie fneê» VQOt SJ» red dé o wanfehaduwingen aangaat,
IK wil hier by gevolg cok vertonen dat, zo men uit dit zelfde punt B naar’t binnenfte van de Pwafièndc fneê de rechte lijnnbsp;B A1 evenwijdig met D K trekt, en deur ’t zelfde puut B de lijnnbsp;L G haalt , die C E rechthoekig deurfnijd , en wijders zo men,nbsp;B A met BI gelijk genomen hebbende, uit de punten A en I opnbsp;L G de twee‘'lootrechte lijnen AL en IG trekt; dat, zeg ik, deze twee lellen AL en IG tot malkander de zelfde ‘reden zullennbsp;hebben, als de twee DK en Hl; en in gevolg dat, zo men denbsp;* geftalte van deze''wallende fneê aan een lighaam van glas geefr,nbsp;in’c welk de w wanfehaduwingen door * d’evenredigheit, die tul*nbsp;fchen de lijnen DK en H lis, gemeten word; dat, zeg ik, dezenbsp;geftal.'c maken zal dat alle de ftralen, die rgelijkwijdig met hun
• nbsp;nbsp;nbsp;ïlS
-ocr page 163-as in dit glas üijn.buiten in’t piintl tezamen zullen komeiij ten niin-ften Zo dit glas * rontverheven is; maar indien het «hol is, dat zy zCcnvtxum. herwaarts en derwaarts zullen verwijderen, als ofzy van dit punt ac«Bc«v«M.nbsp;Iquamen.
Men kan dit in dezer voegen betogen. Voorcerft, indien men Uit het punt B de lijn B F lootrccht op D K (die men zo veel lan- bnbsp;gcr haalt, als nodig is) trekt, cn uit het punt N, daar L G ennbsp;KD malkander deurfnijden , de lijn NM lootrecht op IB, dienbsp;Uien ook verlangt; zo zal men bevinden dat A L tot IG is, gelijknbsp;B F tot N M. Want van d’ een zijde zijn de = driehoeken B F N en ‘
BLA gelijkvormig, om dat zy beiderechthoekig zijn, en dat, dewijl N F en B A « evenwijdig zijn, de hoeken F N B en I. A B «nbsp;gelijk zijn; en van d’ ander zijde zijn de driehoeken IG B en N M Bnbsp;ook gelijkvormig , om dat zy rechthoekig, en de hoeken IB Gnbsp;en NBM gelijk zijn. Wyders, gelijk de zelfde Jijn BN tot eennbsp;^gront aan de twee driehoeken-B F N en N M B dient, zo is B A , fnbsp;de gront van de driehoek, met BI, de gront van de driehoek J G B,nbsp;gelijk. Daar uit dan volgt dat, gelijk de zijden van de « driehoek »
B F N tot dc genen van de driehoek N M B zijn, ook de zijden Van de driehoek A L B tot de genen van de driehoek IB G zijn.
Voorts, BFistotNM', gelijk BI tot NT, vermits de twee driehoeken BI F en NIM, rechthoekig zijnde,' en dc zelfde hoek hRectaa. naarl hebbende, gelijkvormig zijn. W^yders, indien men H Onbsp;evenwijdig met L G trekt, zo zal men zien dat B I tot N I is , gelijk 01 tot Hl , omdatdedriehoekenBNlenOHIgcIijkvor-migzijn. Eindelijk, dewijl de twee hoeken EB H en E BI doornbsp;de‘werking gelijk zijn, en HO, die ^'evenwijdig met LG is,
C E, gelijk H O, rechthoekig deurfnijd, • zo zijn de twee drie- ‘‘ hoeken B E H en B E O volkomentlijk gelijk. En dewijl in dezernbsp;Voegen BH, dci gront van d’een, metBO, degront vand’an-der, gelijk is, zo blijft OI voor ’t verfchil, ’t welk tuflchen ™
EH en BI is, ’c welk wygezegt hebben met DK gelijk te zijn:”'*’
*n voegen dat ALtotIG is, gelijk D K tot Hl. Daar uit dan ^olgtdat, als men altijt tuflchen delijnen D K en IH « d’evenre-djgheit fielt, diamp;dienen kan om dc°wanfchaduwingen van’t glas, oT^,frmu-Van andere ftoffe, die men gebruiken wil, te meten (gelijk wy
hebben om de p langronden te trekken, uitgezondert darp£;f^/«. j.. y uict anders, dandekortfte kan wezen v in plaats dat zynbsp;deel Talangfte kon zijn ) dat,'zeg ik, als men eert
u een Zo grote waflènde fneê, als men begeert, gelijk aumrhu.
R3 DkS-Cart*»
DB, trekt i èn als men uit B rechthoekig op KD de rechte lijn t j^Ky- B (^doet dalen , de twee lijnen D B en Q_B, rontom quot;^d’ as D Cinbsp;s r»iaM; drajende, de * geftalte van een glas zullen trccken, ’t welk makennbsp;zal dat alle de ftralen, die daar deurgaan, en in de lucht, naardenbsp;t zijde van de‘platte vlakte BQ, (in’t welk, gelijk men weet, zynbsp;? gcco '' wanfehaduwing zullen lijden) * evenwijdig met deze r asnbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;andere zijde in ’t punt I te zamen zullen komen.
XIII. Hoe men, z.ondei andere gejialte», ah maffende fneên, en rechte lijnen, te gebruiken , glanen kan maken, die de Jiralen op allenbsp;de z^elfde wijnen veranderen, als de genen, die van langronden ennbsp;kringen te l^amen xJjn geut.
xK;fcrhU. N indicn men, de * wadende Tneê db met de voorgaande gS' X-/ lijk getrokken hebbende , de rechte lijn ro in zodanig eennbsp;plaats trekt, als men begeert, als zy, zonder deze wadende fneê deut
-ocr page 165-ce fnijden,* lootrecht op haar as d it.neérvale« cn iadiennbsp;men de twee punten fc en »nbsp;door een andere rechte lijn,nbsp;die met d evenwijdig is,nbsp;te zatnen voegt, zo zullennbsp;de drie lijnen, ro, thmhd^nbsp;rontom ¦* d’ as d bewogen , de ^ geftalte van eennbsp;glas befchrijven , de welkenbsp;maken zal dat alle de ftralen,nbsp;die naar de zijde van zijnnbsp;'platte vlakte ^ evenwijdignbsp;met zijn as zijn, aan d’andere zijde herwaarts en derwaarts zullen verftrojen, alsnbsp;of zy uit het punt I qua-,nbsp;men.
En indien men, de lijn Hl korter genomen hebbende i omde ® wadende fneê van^t glasnbsp;*¦ o fc 4, te trekken, dan zynbsp;Was , om die van ’t glasnbsp;D B Q_te berchrijven , deze
twee glazen zodanig fchikt, dat hun allen D ïd innbsp;de zelfde rechte lijn zijn, ennbsp;hun twee*brantpunten,metnbsp;I getekent,in de felfde plaatsnbsp;ftaan,en dat hun twee “ wal-fendelneêlche vlakten naarnbsp;malkander zijn gekeert;
^0 zullen zy maken dat alle do dralen, die , eer zy daarnbsp;3an qiiamen , ’evenwijdignbsp;root hun maden waren,nochnbsp;evenwijdig 2,u||g{^ wezen,nanbsp;t atzydeui- j^cn beide heen
b PtirMU
lt;Axm.
4
t SMpirficiei
fUti».
(PartUfli,
i F«i-
kSfifirfiUi
hfherhtUit,
1 Tjir»Uih. jn Axc».
zqn gegaan, en daar by naar dc zijde van’t glasroM in
ccfi
R; D E S - G A ï T E S
JS een klclnder öruimte, dan naar d’andere zijde, geprangt zullen
D Q_, ook ia een zelfde rechte lijn zijn, en hun twee ' brantpun' ten, metIgetekent, ineen zelfde plaats ftaan, en dat hun twe^nbsp;iS»ftrj!ties Vaffendcfneêfche vlakten naar malkander zijn gekeert, zo zulk®nbsp;lyfcrMtu, ^ gelijk de twee naaftvoorgaanden, maken dat de ftralen, di^nbsp;aan ’t een einde van hun as evenwijdig waren, ook aan ’t ander eio'nbsp;de evenwijdig zullen wezen, en daar oy naar dc zijde van ’t kleindcïnbsp;glas ill ccD Iclcinder’ruimtegcprangtwoi'den.
-ocr page 167-VERRE GEZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;ijj
En indien men de * platte ylakten van deze twee glazen D B cn dbq aan malkander voegt, of zo wijt, als men begeert, van^'”*’nbsp;«^alkander zet, als alleenlijk hun platte vlakten naar malkander
t ' ¦ nbsp;nbsp;nbsp;WISMuKi.
gékcert zijn', zonder dat daar bcneÏÏens hun yaflen in een zelfde
hechte lijn behoeven te ftaan j of eer, mdicn men een an S maakt, \ welk de ^ gcftalte van deze twee te zamen gevoegt heett, y,
zal men door des zllfs middel maken dat de ftralen , die van een
der punten komen, die met I getckent zijn, in t ander pun a t andere einde te zamen komen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
Z
-ocr page 168-178
T E S
xStiftrfitU*
fUn»,
Én inzien men eea glas maakt y ¦ t welknbsp;cfe geftalte der tweenbsp;glazen D B ennbsp;ro b d heeft, en zodanig te zamen gc-'voegt, dat hun,plat*nbsp;te vlakten malken-dcr raken , zo zalnbsp;men maken dat denbsp;ftralcn » die van eennbsp;der punten I komen ;nbsp;zodanig verwijderen t als of zy vannbsp;*z ander punt qua-mcn.
Eindelijk I indied men een glas maakt;nbsp;’c welk de geftaltenbsp;van twee zodanigennbsp;heeft , als r o t ynbsp;weef zodanig te za-;nbsp;men gevoegt, dat hunnbsp;platte vlakten mal*nbsp;Kander raken,' zo zalnbsp;men maken dat denbsp;ftralen, die, tegen ditnbsp;glas komende , verwijdert zijn, als omnbsp;in 't punt I, ’twelknbsp;aan d’andere zijde isgt;nbsp;te vergaderen, vs^eêfnbsp;zullen verwijderen ,nbsp;als zy deur die- glasnbsp;gedrongen zijn-, evdiinbsp;als of zy uit hetandevnbsp;puntiquamen.
En. dit alles is, gelijk
-ocr page 169-V^RRMGEZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;Ï79
my dunkt, zoklaar, dat men alleenlijk d’ogen behoeft t’opeigen, end’af beeltfelst’aanmerken, pra het te verftaan,
XI V. Hoewel’er veel andere gefialten x,yn, dit de zalfde uitwcrl^ngefi kannen veroor%-aken , siff 'er echter geen beqaamer voor denbsp;gez.ichtgla%^en, als de voorgaanden,
Yders, de zelfde veranderingen dezer ftralen, die ik nu verklaart heb , cerftelijk door twee gt;'langrontfche glazen, en yVitneU daar na door twee ®waffende fneêfche glazen, konnen ook door
xVUrehf*
twee veroorzaalit worden, daar af’t een langrontfeh, en’tander Wallende fneêfch is. Dac meer is, men kan een ontellijke menigtenbsp;van andere glazen bedenken, die, gelijk dezen, maken dat allenbsp;de ftralen, die van een punt komen, of naar een punt ftrekken, ofnbsp;® evenwijdig zijn, naaukeuriglijk van d’ een in d’ ander van deze drienbsp;fchikkingen veranderen. Maar ik acht niet dat ik hier daar af behoef tefpreken, otndatikhenhicr nabequamelijkcr in de'’Meet-kunft zal konnen verklaren, en om dat de genen. die ik befchrevennbsp;heb, de bequaamften van allen tot mijn voorneemen zijn, gelijk iknbsp;nu zal trachten te bewijzen, endoor de zelfde middel te vertonennbsp;welken van henbequaamft daar toe zijn, met alle de vooruaamftcnbsp;dingen, daar in Zy verfchillen, te doen aanmerken.
X V. Dat de geflalten, die aUeenlijk.van ^ wajfende fneên én rechte /y-nen z.^n gemaakt, de ^emakkflvkfle» em te trekgen zjr».
h T7 Erflcvandezeonderfcheidenbeftaat hier in 5 dat dcgeftal:;
Hv ten der fommigen geraakkelijker te trekken zijn, dan die van d’anderen: en’t is zeker, dat’er na de ^rechte en kringfehe lijn, iUnutna*nbsp;cn na de ® brantfneê, die alleen niet genoech zijn om een van dezenbsp;glazen te maken, gelijk yder lichtelijk zal konnen zien , zo hy c Varehu.,nbsp;’t onderzoekt, geen eenvoudiger zijn dan ^ ’t langront, en de s waf- f eeiffis,nbsp;fendefneê; in voegen dat, dewijl de rechte lijn lichter te trekkennbsp;is., dan de '’kringfehe lijn, en de wadende fneê niet zwaarder dannbsp;’t langront, de glazen, welkers geftalten uit ‘wadende fneên ennbsp;ï'echte lijnen beftaan, de gemakkelijkften zijn, om te flijpen, die ’ernbsp;honnenwezen. Daar na in gevolg de genen, welkers geftalten uitnbsp;* langronden cn'kringen beftaan; in voegen dat alle d'anderen,
, m v»rlt; wc: f2h4ricSé
ik niet verklaart heb , niet zo gemakkelijk zijn. [Ten min- Tuflihen jten Zo veel men uit d’ eenvoudigheitder bewegingen, met de wel-Ken zy befchreven worden , kan oordelen. Wantindienenigetijnver-weikineeftersmiflchiengemakkelijka-de klootfche glazen, dan
-ocr page 170-R. D E S - C A R T E S
nviant. dequot;platten, kennen flijpen, dit gebeurt uit toevali en behocrrC o n»ru. niet tot de “befchouwing van deze wetenfcliap, de welke alleennbsp;ik aangevangen heb te verklaren.
XVI. V4t het glas, hoedanig een geplte het ook freeft, niet tiaaukeurig-lyk^ka» maken dat de palen, van verfcheide punten komende, inz.9 veel andere vetfeheide punten vergaderen,
p VaraUtUt q Sftperfi-fies,
r
nft.
H Et tweede onderfcheit beftaat hier in, dat, onder veel glazen, die alle op de zelfde wijze de ftant der ftralen, tot een eni'^ punt ftrekkende , of van een zijde pevenwijdig komende,nbsp;veranderen, de genen, welkers«i vlakten mmll: gekromt, of’t mmamp;nbsp;ongelijk gebogen zijn , ja zodanig , dat zy de minftongelijkenbsp;rwanfehaduwingen veroorzaken altijt een wamgnaaukeunglij-
ker, dand’andlen, de ftralen, die tot andere punten ftrekken, of van andere zijden komen , veranderen. Maar om dit volkomentlijknbsp;te verftaan, zo moet men aanmerken dat d ongebjkheit van denbsp;kromte der lijnen alleen, daar in de geftalten dezer glazen beftaan,nbsp;belet dat zy de ftant der ftralen, die tot veel yerfcheide punten be-^TarMi, horcn, op gelijkwijdig van veel vevfcbeide zijden komen , niet zonbsp;naaukeuriglijk veranderen, als zy de ftant der gencr veranderen,nbsp;die tot een piintalleen ftrekken, of cvenwijdigvan een zijde alleennbsp;komen. Want, tot een voorbede, indien, om te maken dat allenbsp;dc ttralcn, dicvan’t punt A
A. c nbsp;nbsp;nbsp;glas GHIK, ’t welk men tufldien
t Mcin nbsp;nbsp;nbsp;X—1.- beide zet, geheel ‘ platte vlakten
f nbsp;nbsp;nbsp;Mim -llnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moeft hebben , ja zodanig , dat de
redite lijn GH , die d’ een vlakte daar af vertoont, d’ eigenfehap hadnbsp;van te maken dat alle deze ftralen, uit
lsl“\AWa jjW^^ nbsp;nbsp;nbsp;het punt A komende , in ’t glas
'.arj/.'cii, nbsp;nbsp;nbsp;\^\wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;'evenwijdig wierden , en door de
zelfde middel dat d’ andere rcchrc' lijn KI maakte dat zy van daar weernbsp;in ’t punt B te zamen quamen , zonbsp;zouden deze zelfde lijnen G H ennbsp;IK ook maken dat alle de ftralen , uit het punt C komende , innbsp;h punt D vergaderden; ca in’t algemeen , dat aücdc genen, dienbsp;van eender punten van de rechte lijn A C ( dis ik onderftel evenwijdig met G H tc wezen ) quamen, in een der punten van de lijnnbsp;B D ,• (die ik ook onderftel evenwijdig met KI, en even verre van
KI,
FERRÊGEZICHtKl/NDE. nbsp;nbsp;nbsp;igi
VP Sfiftrji^ fits,
K
y Vrifrisquot;
K.I, alsACvanGHis, tezijn)tezamenzouden komen; Want dewijl deze lijnen G Hen lie geenfins krom zijn, zo komen allenbsp;de punten van deze andere lijnen A Gen B D op gelijke wijze metnbsp;hen overeen. Desgelijks , indien het glas L M N O (daar af iknbsp;onderftel de ^ vlakten L M Nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
-.0
cn L O N twee gelijke delen ¦
gt;..Tsr
Van een ^kloot te wezen) y d’ ei-genfehap had van te maken dat alledcftralen, uit het punt A komende , in ’t punt B vergaderden , zo zou’c ook d’eigenfchap
hebben van te maken dar dc ge-nen van ’'c punt C in’t punt D Vergaderden ; en in’t algemeennbsp;dat alle de genen van een dernbsp;punten van de vlakte CA (dienbsp;ik onderlid een deel van eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_
kloot te wezen , de welk een
Zelfde “ middelpunt heeft als L M N) in' een der punten van B D (die ik ook onderlid een deel van een »kloot, de welke een zelf- a sth^ra.nbsp;de middelpunt als LON heeft, en ook zo verre daar af is, alsnbsp;A C van L. M N} te zamen zouden komen, om dat alle de delennbsp;Van deze ^ vlakten L M N en L O N , ten opzicht van alle de i,nbsp;punten , die racn in de vlakten C A en B D heeft, gelijkdijjc gcbo-gen zijn.
XVII. D(«( de gUz^ett y die van ^wajfende fneên gemnnkt z.tjn, de ciijpcthki beften VM allen tot dex.e uitfperking dienen.
jVT Aar dewijl’er in de natuur geen andere ‘’lijnen zijn, als dè()i;„jic.
^rechte, en de ^kringfche , daar af alle de delen in gelijke Vvijze met veel verfcheide punten overeenkomen, en dewijl geennbsp;J'an deze beiden genoech is om de sgellalte van cen glas te maken, gnbsp;t welk teweegbrengt dat alle de flralen, die van een punt komen,nbsp;^^laukeuriglijk in een ander punt vergaderen, zo is klaarblijkelijknbsp;Gat geen van de genen, die daar toe verëifcht zijn, maken zal datnbsp;de dralen, die van enige andere punten komen, naaukeurig-punten vergaderen; en dat men, om de genen van
-ocr page 172-iSz nbsp;nbsp;nbsp;^ E 5 - iJ AR T JE
jEcn, opdatzytmft aan de.^'j'cchte Qf'kringfche '‘lijn komend .en noch liever aan de n^chtc, danaan dekringic^e, om dat de delen van deze Icfte alleenlijk een zelfde opzicht tot die punten beb-1 CtBtranr^ ben, die gelijkelijk even wijt van hun' mid^lpunt.zijn, en tot geennbsp;anderen in gelijke wijze, als tot dit middelpunt, opzicht hebben.nbsp;mK^;frW4,Menkandicshalven lichtblijk hier uit hefluiten dat de «wallendenbsp;¦ £11,fneê hier in “ ’t langront overtreft, en dat het onmogelijk is glazennbsp;van enige andere gellalte te bedenken, die alle de ftralen van ver-fcheide punten komende, in zo veel andere punten, gelijkelijk vannbsp;hen af zijnde, zo naaukcuriglijk vergaderen, als het geen, daarnbsp;«^.^^''¦^‘’''•afdegeftaltevanowallèndefnêentezamen is gezet: ja men kan,nbsp;zonder dat ik my verlet met een naaukcuriger betoging daar af tenbsp;doen, dit lichtelijk rot andere wijzen van de llrajen t£ buigen, dienbsp;hun opzicht tot verfcheide punten hebben, of van verfebeide zij-pPjrüiwj. den Pgelijkwijdig komen, toepallen, en bekennen dat de ‘iwaflen-fneêfche glazen of hier toe de bequaamllen van allen zijn, ofnbsp;ten minften da£ zy niet min merkelijk bequaam zijn dan enige anderen j in voegen dat zulks niet in tegengewicht met het gemak vannbsp;hen te llijpen, in ’t welk Zy alle anderen overirelFen, geilek moetnbsp;worden.
iVilrnmhf
perboUenmt s Vitrmu
XVI II* Tgt;at de firalen., die van verfcheide funten komen meer vet' w^dereUi na dat xy deur een ^tpapnde fneêfch glan, dan na datnbsp;%y deur een langrontfeh gUs x.jn gegaan ; en dat, ioe * 't lang'nbsp;romfeb glas dikfer is, boe de palen , daar deurgaande, tnindetnbsp;verw^deren.
\ OnfriQ»,
Et darde onderfcheit van deze glazen bellaat hier in 1 dat de fommigen maken dat de ftralen, die, daar deurgaande, malkander kruien, aan d’ een van hun zijden een weinig meer verwijderen , dan aan d’ ander, en dat andere glazen geheel het tegendeel
--------- doen. Gelijk, indien de ftralen G G uit het t middelpunt van de
V rctuiat
ciremft- zon , en de genen van 11 uit de flinke zijde van haar '' ointrek, en de genen van K Kuit de rechte zijde van haar omtrek komen, zonbsp;zullen deze ftralen een weinig meer, dan te voren, van malkandernbsp;^r,trma Verwijderen, alszy deur '^’twallende fneêfche glas DEF deur-^^quot;¦‘¦''“quot;quot;gegaanzijn; integendeel, zy zullen minder verwijderen, nadatnbsp;X rarnm Zy dcur * ’t langrontlch glas ABC deurgegaan zijn: in voegen datnbsp;tiiifDcm, dit langrontfeh glas de punten H L M nader aan malkander voegt»nbsp;dan’t wallende fneêfch glas j ja hctvpegt hen zo veel nader re za-men, als het dikker is.
X I X. Vdt
-ocr page 173-Vt fR. lÊgt;G t 21 CUTK tUI) £.
Xix, het Ungmtfch gUt I hoe dik. het ook. « i heeit gt; 'twelk. van dex.e palen gefchildert word , niet dan een vierde of dardenbsp;deel kleinder kén maken , dan 't waffende fneêfch glas doet: datnbsp;dez.e y ongelijk^eit veel groter ü» aUde % wanfcbaduwing van y tnena^iunbsp;•t glas groter * j en dat men aan ^t glas geen ^ geftalte l^n g«-ren , die dit beelt groter m/takt dan dié V4n een “ wajjeltae jnec) ^ Fi^am.
mb kleinder t dan die van een «langront, nbsp;nbsp;nbsp;hHjipirhu;
L H M merkc^SViider van maten to
fneêfch glas doet, noch die hen me rontfeh glas doet.
M Aar hoe dik men dit langroiitfch glas ook maakt, zo kan het echter de punten niet, dan omtrent een vierde of darde deelnbsp;nader te zamen brengen, dan^^twaande fneêfch glas doet. Ennbsp;dit word naar dcchoegrootheit der ^ vvanfehaduwingen, die ’t glasnbsp;veroorzaakt, gemeten; in voegen dat het s bergkriftal, in’twelknbsp;dezcwanfchaduwingen een weinig groter worden, deze ongelijk-heit een weinig groter moet maken. Maar men Kan geen andere -»»'’»-quot;»•nbsp;S^ftalte van enig glas bedenken , die uitwerkt dat deze pupten
Vttrunitl-
liftte»:»»
XX-
Hoe
riEEE GEZICHTKUNDE.
XX. Hoe men verflaan moet dat de firalen, van verfcheUe punten komendet malkander op d’ eerfie ^vlakte kruijfenf die 't^verma-gen heeft van te maken dat ülj weer in z.o veel andere verfcheidenbsp;• punten vergaderen.
MEn kan hier by gelegentheit aanmerken in welk een zin men# *teeen, dat ik hier voor gezegt heb, verftaan moet, te weten, datdeftralen, van Verfcheide punten, of’'gehjkwijdig van kP^r./rj^,nbsp;Verfcheide zijden komende, malkan4er op d’eerfte ' vlakte kruil- is«ptr/tic.,
fen, die’c vermogen heeft van te maken dat zy omtrent in ZO veel andere verfcheide punten weer vergaderen. Gelijk dan, toen ^
zeide dat de ftralen van ®’t voorwerpVXY, die’tbeeltRST mohisinm, op de quot;gront van’t oog vormen, malkanderop d’eerfte der vlak-ten van ’c ooe B C D kruiflen. En dit hangt hier van af, dat, totnbsp;een voorbeelt, de drie ftralen VCR,XCSenYCT malkandernbsp;Warcliik op deze vlakte B G D, in ’t punfC, kruiflen. En hier uitnbsp;fpriiit dat, fchoon VDR en YBT malkander veel hoger, ennbsp;VBR en YDT malkander veel laeger kruiflen, zy echter, omnbsp;dat zy naar de zelfde punten ftrekken, als V C R en Y C T doen,nbsp;op gelijke wijze aansemerkt konnen worden , als of zy malka^nbsp;der in de zelfde plaats kruiften. En om dat deze ” vlakte B Cnbsp;hen dus naar de zelfde punten doet ftrekken, zonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
ken dat deze ftralen malkander eer in deze plaats , daar UCZe Vlakte is, dan hoger of laeger, kruifc fen, zonder dat dit, dat d’andere vlakten i a 5 en 4 y 6 hennbsp;konnen afkeeren , daar in belettelijk is: gelijk de twee kromme ftokken AGD en BCE,nbsp;fchoon zy verre van de puntennbsp;ï“ G afwijken, naar de welken zynbsp;zich zouden ftrekken, zo zy,
•Malkander in’t punt C kruiflèn-de, gelijk zy doen, daar by recht ^aren , echter malkander Ware-hjkin't punt C kruilTen. Maarnbsp;zy zouden wel zo krom konnen
zijn , dat zulks hen weer in een andere plaats malkander zou doen kruiflen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men ziet dat de ftralen, die deur de twee rontverhe-
vc
Aa
iSÖ
ve glazen D B Q^éfi lt;f deurgaaii, op gelijke wijze malkander op de vlakte van ’t eerfte kruiflèn, en daar na malkander weêr opnbsp;de vlakte van’t ander kruiffen, tenminftendieftralcn, de welkennbsp;van verfcheide zijden komen: want wat de genen aangaat, die vannbsp;een zelfde zijde komen, ’t is klaarblijkelijk dat zy malkander niet,nbsp;dan in P’t brantpunt, metlgetekentgt; kruilTen.
XXI. Dat de langrontfiheglaa(n meer kracht hehhtn m te hrandeut dan de majfende Jheêfiben: hoe men de kracht der brantjpiegels, ofnbsp;^ hantglax.en moet meten ; en dat men geen k^n makfn « die liju~nbsp;recht tot in 't oneindig toe branden.
VUrnm
tSr^liCK/U.
M En kan ook by gelegentheit aanmerken, dat de ftralcn van de 2on , door ‘J ^ lanrontfche glas ABC vergadert, met
meer
-ocr page 177-ïIg;
K/ MGI
ÜMK
ineerlïracTit moeten branden * dan als zy door ' *t waflcndc fneêfch glas DE F vergadert zijn. Want men moet niet alleenlijk acht nc-menopdeftralen, die uit het ^middelpunt van de zon komen, ge- ®nbsp;lijk GG, maar ool^ op alle d’anderen, die, uit d’andere punten ^nbsp;van haar * vlakte komende, in ’t gevoel geen minder krachten neo-bcn, dan de genen van'c middelpunt : in voegen dat liet geweiL
van de hitte, die zy konncn veroorzaken, naar de grootheit van ^t lighaam gt; dat hen vergadert, vergeleken met de grootheit vannbsp;deVruimte, daar in het hen vergadert, gemeten moet worden-Gelijk, tot een voorbeelt, indien dc’^ middellijn van’t glas ABCwn»»™quot;quot;*nbsp;viermaal groter is, dan de tuflchènruimte, dietuflchendepun-ten M cn L. is, zo moeten de ftralen, door dit glas vergadert,nbsp;aeftienmaal meer kracht hebben dan of zy deur een plat glas dcur-gingen, ’t welk hen geenfins af boog. En om dat de y wijtte, die tuf- ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*”*
Ichen deze punten M en L is, groter of kleinder is, naar maat Van de wijtte, die tuflchen deze punten is en ’t glas ABC, of eennbsp;®ndcr zodanig lighaam -, ’t welk maakt dat de ftralen daar vergaderden, zonder dat de grootheitder^ middellijn van dit lighaam, noeh
zijn bezondere=gt;geftalte iets daar by kan voegen, als ten hoog-quot;en een vierde of darde deel; zo is zeker dat deze brantlijn tot het oneindige,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fommigen verdicht word , niet anders , dan
® nbsp;nbsp;nbsp;jfVa znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XXII. D4t
-ocr page 178-X S I I. nbsp;nbsp;nbsp;klmp gUT^eit of (pegels z.o veel flralen om te handen in
aSfAtium, nbsp;nbsp;nbsp;ds ^ ruimte vergadeïeu,-dMï in ly hen te zutmen hepen gt; als de
grootjle glaz.cn of fpiegels, die gefialten hebben , de welken met deze kleinften gelyk^ zyn , in een gel^ks ruimte doen : dat de-0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ze groter Jpiegels of glazen geen ander voor deel hebben, dan dat z/
hen in een groter en wijder afgelege ruimte vergaderen ; en men dieshalven zeer kleine brantfpiegels of brantglazett kun maken, die echter met grote kracht branden : dat een brantfpiegeUnbsp;welke e middellijn niet het hondertfie deel van j d’ affiant, in denbsp;fpeïke hj de ftralen vergadert, overtreft, niet kun maken dat zynbsp;meer branden of verhitten, dan de genen , die recht van de zonnbsp;afkarnen,
lï
N in dien wy twee brantglazen, of brantfpiegels nemen, daar af’t een veel groter dan’t ander is, en beide zodanig, als mennbsp;eTi^«r4. begeert , alamp;flechs'. hun 'geftalten geheel gelijkr zijn, zo zal hetnbsp;grootftc dc ftralen van de zon wel in een groter f ruimte, en wijdernbsp;van zich, dan de kleinfte, vergaderen, maar deze ftralen zullennbsp;geen meerder kracht in yder deel van deze ruimte hebben, dan innbsp;degene, daar in dc kleinfte hen vergadert. En in dezer voegen kannbsp;men glazen of fpiegels maken, die bovenmate klein zijn, en metnbsp;zo groot gewclt, als de grootften , zullen branden. En eennbsp;brantfpiegel, welks smiddellijn niet groter is, dan omtrent hetnbsp;hOip^Hiu. hondertfte deel van ^*d’afftant, die tullchen hem en dc plaats is,'nbsp;daar hy de ftralen der zon moet vergaderen, dat is, die de zelfdenbsp;i Tri2irti§, * evcnredigheit met dezc afftant liecfc, als de middellijn van de zonnbsp;met d’ afftant, die tuflehen dc zon en ons is, fchoon zy van eennbsp;engel geflepen was, kan niet maken dat de ftralen, die hy vergadert , meer in de plaats, daar hy hen vergadert, verwarmen, dannbsp;degenen, die recht van de zon af komen. En dit moet ook van dcnbsp;brantglazenopevenredigheitverftaan worden. Hieruit blijkt dannbsp;dat de genen, die naauwelijks halfgeleert in de*' Gezichtkunde zijn,nbsp;zich veel onmogelijke dingen laten vroedmaken, en dat deze fpiegels, daarmeê, gelijk men zegt, Archimedes van zeer verre denbsp;fchepen verbrandde, zeer groot geweeft. moeten hebben,: of eernbsp;• ’ dat zulks leugen'achtig is.
XXIII, Tgt;at
VERREGEZICHTKUNDE: nbsp;nbsp;nbsp;18^
XX 1 I ï.'. Dat de ^Un^mitfcheglazen meer flulen van een z.elfde punt !vlt;;clt; kennen ontfangen, om hen daar na evenwijdig temaken, dandegla-z.eti van enige andere geftdte.
HEt viei'^e.’ otiderrcheit, ’t welk onder de glazen , daar af hier gefproken word, aangemerkt moet worden, behoortbezon-öerlijk tot de genen, die degeftelthelt der ftralen, dewélken van mDifp,pti)nbsp;^nignabygelege punt komen, veranderen, en beftaat hier in, datnbsp;fommigenC te weten de genen, welkers vlakte, die naar dit puntnbsp;geftrektis, meeftis uitgehok) naar mate van hun grootheit eennbsp;groter menigte van deze ftralen konnen oncfangen, dan d’ anderen,nbsp;fchoonhun quot;middellijn hietgroter is. En hier in overtreft het lang- ü73Um;„r
'rontfeh glas N OP (’t welk ik zo groot onderftel, datzijnoCin- o EKtrtmi‘ den N en P de punten zijn, daar de kleinfte middellijn van k lang-ront eindigt) het waflende fneêfchglasQ.R S, fchoonmen’tzonbsp;groot, als men wil, onderftelr; en het kan niet door de genen vannbsp;enige andere geftalte overtroffen worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Xxxv. Dat de v wajfende fneêfche glaaen dikwijls hoven de langromfche gla7:.en z.ijn te fiellen , om dat men met een het geen kan doen,nbsp;tot het weik^men twee x.ou moeten gehruiken.
Tglndclijk^ deze glazen verfchillcn noch hier in, datfommigen,
om de Zelfde uitwerkirteen voort te brengen , als men acht
1^0 nbsp;nbsp;nbsp;R- D E 6 - C A R T E S
Iicefc op de flralen , die naar een punt, of naar ccii enige zijd« rtrekken, meer in getal moeten wezen, dan d’anderen, of moe*nbsp;ten maken dat de ftralen» die naar verfcheide punten, of naar ver-fcheide zijden, ftrekken, malkander meermaals kruiflèn. Gelijknbsp;myitruHif- men gezien heeft dat men, om met ^ langrontfche glazen te ma-]5_cn dat de ftralen, die van een punt komen, in een ander punt vergaderen , of verwijderen, als of zy van een ander punt quamen »nbsp;of dat de genen, die naar een punt ftrekken, wcêr verwijderen»nbsp;alsofzy van een ander punt quamen, altijt twee daar toe behoeftnbsp;tc gebruiken, in plaats dat men niet meer dan een behoeft, zonbsp;trurthy. men t wallende fncêfche glazen gebruikt. Men heeft ook geziennbsp;maken kan dat de • gclijkwijdige ftralen , gelijkwijdignbsp;blijvende, een minder ‘ruimte, dan te voren, beflaan, zo doornbsp;iS/iifsw. behulp van twee rontverheve waflènde fnedfche glazen, de wel-'nbsp;ken maken dat de ftralen, die van verfcheide zijden komen, malkander tweemaal kruillen, als door behulp van een rontverheve,nbsp;cn van een hol diergelijk glas, de welken maken dat zy malkander niet meer dan eens kruiflèn. Maar’t is klaarblijkelijk dat mennbsp;nimmer veel glazen tot het geen , ’t welk evenwel door middelnbsp;van een gedaan kan worden, moet gebruiken, en ook niet maken dat de ftralen malkander vcclmaals kruiflèn , als cens ge-noech is.
Voorts, uit dit alles moet men befluiten dat de waflènde fncêfche en langrontfehe glazen boven alle d’anderen , die men bedenkennbsp;kan, te ftellen zijn, en wijders, dat de waflènde fncêfche glazennbsp;byna in alles hovende langrontfehe glazen geftelt moeten worden,nbsp;ïn gevolg van’t welk ik nu zeggen zal op welke wijze, naar mijnnbsp;j stunt*, dunken, yder flach vangezichtglazen toegeftelt moet worden, oianbsp;henzo volmaakt, als mogelijkisj temaken.
N B G E N»
-ocr page 181-V't^REG-EZlCRTKuyinE, nbsp;nbsp;nbsp;igt
% '
r
Negende Hooftdeel.
*. fVelkfi hoeianigheien aanmerkel^k z.yn I om de ^pffe der bge'^hhtgU. xUsuru, ' x.en te ferktex^n : waarom hjna alt^t enige ^w.eirfiuiting op denbsp;^vlakte der * deurfchijnige Lghamen gefchied en waarom deaenbsp;weêrjtuitmg krachtiger is op’t kri^al, dan op't glas»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tcc'rpor»
5Oor eerft is nootwendig een ^deurfdujnigc ftofFe te fMxierU ' verkiezen, die licht orate flijpen, en echter hai-d ge-noech is om des geftalte, die men daar aan geven zal, gnbsp;te behouden; wijders, dicminft^gevervvtis, en die becUmt*.nbsp;zo weinig* weêrfl:uiting,als’t mogelijk is, veroorzaakt.
En men heeft tot noch toe geen fto£Fe gevonden,die deze '‘hoedanig- vêi^uutn: beden in groter vol maak theit heeft, dan’t glas» als’t zeer klaar,nbsp;zuiver, en van zea'fijne afch gemaakt is. Want hoewel het'berg- \CrypAiimnbsp;kriftal zuiverder en deurfchijniger fchijnt, zo zal’t echter niet zonbsp;bequaam tot onz voorneemen wezen, om dat zijn ™ vlakten de mnbsp;** Weêrftuiting van meer ftralen, dan de vlakten van ’t glas, veroor- '^‘‘difkah:nbsp;zaken, gelijk d’ervarentheit aan ons fchijnt te leren. Om dan d’ oorzaak van deze weêrftuiting te verftaan gt; en waarom zy eer op denbsp;vlakten, zo wel van’t glas , als van't kriftal, dan in dc dikte Vannbsp;hunlighamengefchied, en waarom men haar groter in’t krifial,nbsp;dan in’t glas, ziet, zo moet men aan de wijze gedenken, volgensnbsp;de welke ik hier voor de natuur van’t licht heb befchreven, toennbsp;ikzeidcdathetindedeurfchijnigelighamcn niets anders was, dannbsp;de «doening of pneiging van zekere zeer fijne ftoffe , die hun ojin,,nbsp;tot zich te bewegen. Men moet ook denken datnbsp;de pijpjes van yder dezer deurfchijnige lighamen zo effen en rechtnbsp;^ijn , dat de ^fijne ftoffe, die daar in kan komen, lichtelijk daar rj/4»r«nbsp;langs deurvloeit, zonder enige verhindering te vinden: maar datfquot;^quot;'*'»
' pijpjes van twee deurfchijnige lighamen, die verfcheiden van J}atuur zijn, gelijk de genen van de lucht, en cfic van ’t glas of kri-nooit zo effen met malkander overeenkomen, of daar zijnnbsp;altijt Veel van de delen der fijne ftoffe, die, tot een voorbeclt, uitnbsp;naar’t glas komende, weer derwaarts ftuiten, om dat zynbsp;’ tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘1^'' ‘ vlakte van ’t glas ontmoeten; en 'desgolijks, uit
net glas naar de lucht komende , naar dit glas ^ weêrftuiten en
v/eêr-
-ocr page 182-artes
ig2.
V7cêrkeercn, omdatiy de vafte delen der vlakte van deze lucht ontmoeten: want in de lucht zijn ook veel delen, die, invergelij-kins van deze wfijne ftofFc , vaft genoemt mogen worden. Wy-ders, als men aanraerkt dat de vafte delen van ’t kriftal noch dik-k m: . ker ziin dan de genen van ’t glas, en zijn pijpjes noch enger, gelijk men lichtelijk hier uit kan oordelen , dat het harder en Zwaardernbsp;is zo kan men wel denken dat het noch krachtiger weêrftuitingennbsp;moetveroorzaken, enby gevolgdeurgang aan minder ftralen ge-veni dan de lucht en’t glas geeft, fchoonhetondertuflehen vrijernbsp;deurgaiig san de ftralen geeft j diedaar deurgaan j volgens t geen,nbsp;dat hier voor gezegt is.
1 I. verklaring van dex.e gez.uhtglaz.en, dienftig voor de genen de weU ken flechs van naky konnen z.ten; en van degenen, de mlkgnvmnbsp;de genen dienen, die aüeenlijk.van verre x,ien kgnnen,
VT A dat men dan het zuiverfte glas, het geen, dat minft gevgrwt
’ J[% is, en’tgeen, ’twclkzo weinig v weêrftuiting, als mogelijk
del het gebrek der gener, diede*‘Voorwer-' pen, een weinig afgelegen, niet zo wél zien,nbsp;als de bygelegenen, ofnbsp;debygelegenen niet zpnbsp;wel, als de genen, dienbsp;wat verre afgelegennbsp;zijn , wil verbeteren,nbsp;EO zijn de * geftal-ten die hier toe be-quamelijkft dienen ^ denbsp;génen, die uitwaflén-de fneên beftaan. Gelijk , tot een voorbeelt,nbsp;indien ’t oog B of Cnbsp;gefchikt is om te maken dat alle de ftralen,nbsp;die van ’t punt H oflnbsp;komeiij naaukeurighjk^nbsp;m
is, veroorzaakt,'Verkozen heeft , en indien men door des zelfs inid-
-ocr page 183-VERRE GE ZICHT KUNDE.
in’t midden van zijn b gront vergaderen, en niet de genen van’t punt b V en Xgt; zo moet men, om d^atonderfcheidelijk het voorwerp tenbsp;doen zien, ’twelknaar VofXis, het glas O of P tufl'chcn beidennbsp;betten, welkers “ vlakten, d’ een rontverheve, en d’ ander«hol, de cSapirjitMtnbsp;geftalten hebben , door twee«waffende fneên getrokken, die zoda- e «Tnbsp;nigzijn, datHoflhets brantpuntvandeholleis, die naar’t oog ^nbsp;gekeert moet wezen, en V of X die van de ^ rontverheve vlakte,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ls«p7,M^
ï 11. fyaarom men de flralen i die van een verreafgelege punt komen, als evenwijdig kan onderjieüen j en waarom de geftalte van denbsp;gex.ichtglax.en der oude lieden niet x.eer naaukeurig behoeft tenbsp;weMn,
En indien men fielt dat het puntI ofV verre genoech van ’t oog afgelegen is, te weten vijftien of twintig voeten verre.
Zo zal ’t genoech zijn dat men, in plaats van de 'wadende fneê, iWjpttkW. Welks brantpunt het behoorde te wezen, een rechte lijn gebruikt, k f«lt;»,nbsp;en in dezer voegen d’een der ^vlakten van’t glas geheellijk platnbsp;maakt i te weten, d’innerlijke, die naar’toog ftrekt, zo’t lis,
’t welk wy dus verre afgelegen ftellen, of d’uitterlijke, zo ’t V is.
(Want een deel desvoorv/erps van de grootheit des oogappels kan dan voor een enig punt verftrekken, om dat des zelfs beelt nietnbsp;meer ruimte ih de quot; gront van’t oog zal beflaan, dan’t einde van np»»*»»,nbsp;een der draatjes van de “gezichtzenuw. Ja’t is ook niet nootzakc-
lijk t’eikens, als men voorwerpen wil aanfehouwen, die de fom-^fi/ro”** migen een weinig meer, en d’anderen een weinig min afgelegennbsp;¦zijn, verfcheide glazen te gebruiken; maar’t is genoech dat mennbsp;twee voor’t gebruik heeft, van de welken't een met de mindernbsp;Paffiant der dingen, die men gemenelijk aanfehout , en’t ander pnbsp;met de grootfte affiant overëenkoomt; of alleenlijk, dat men een,nbsp;heeft, ’twelk middelmatig tuflehen deze beide is. Want d’ogen,nbsp;tot de welken men hen toepaflen wil, niet geheel onbuigelijk zijnde, konnen lichtelijk genoech hun sgcfialte veranderen, om haar q F,;£„r«,nbsp;naar de geftalte van zodanig een glas te fchikken.
Hoe men de tvergrootgla^^en van een enig glas moet maken.
iVerJpkiUe
fulicari»-
IV.
Aar indien men ook door middel van een enig glas wil mannen nbsp;nbsp;nbsp;de'genaakbare voorwerpen (dat is, de genen, daar,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
groter fch’’ zo dicht, als men begeert, by kan komen) veel ynen, en veel onderfcheidelijker, dan zonder ‘gezicht- „
Bb nbsp;nbsp;nbsp;glazen
-ocr page 184-¦V
tic},
w Fyptrhlt, X
y Sllifjit,
S OijeSnm,
a Suptr^, tiet,
b Sp^ara, t Cmirtu».
i Vttta.
eHyperBtla,
hVopiiUt
R. Des-Gartes
glazen, gezien worden; zo zal bequaamfl: wezen dat men die ^ vlakte van dit glas , die naar ’t oog gekeert moet wezen, geheel plat maakt, en aan d’andere vlakte, die van’toog af is, de geftalte vannbsp;een ^ wallende fneê geeft , Welks * brantpunt ter plaats zal zijn»nbsp;daar men ’t voorwerp meent te (lellen. Men heeft aan te merkennbsp;dat ik hier bequaamft zeg ;¦ want ik beken wel dat, als men aannbsp;deze vlakte van’t gks de geftalte van een ylangront geeft, welksnbsp;brantpunt ook ter plaats is, daar men *’t voorwerp zal Hellen , ennbsp;aan d’ andere * vlakte de geftalte van een deel des ^ kloots, daar afnbsp;het c middelpunt ter zelfde plaats is, als dit brantpunt, d’uitwerking daar af een weinig groter zal wezen, maar zodanig een glasnbsp;zal niet zo bequamelijk geflepen konnen worden. Voorts, ditnbsp;brantpunt, ’c zy van de «waflende fneê , of van f’t langront,nbsp;moet zo naby wezen, dat het s voorwerp, (’t welk niet dan zeernbsp;klein kan wezen) daar geplaatft zijnde, met wijder van ’t glas afnbsp;ftaat, als van noden is cm deurgang aan’dicht, ’t welk het verlichten zal , te geven. En dit glas moet zodanig befloten zijn,nbsp;dat ’er niets af ontdekt blijkt, als het midden, ’t welk omtrent zonbsp;groot moet wezen, als ^ d’oogappel, of noch een weinig kleinder. Daar by, het kasje, daar ’t in geiloten is. moet geheel zwartnbsp;zijn naar de zijde, die naar’t oog gekeert moet wezen j ja’t zalnbsp;niet ondienftig zijn dat dit kasje rontom met een foom van zwartnbsp;dunhoek bezoomt is t op dat men ’t bcquamelijker dicht tegennbsp;’£ oog kan houden , en dus beletten dat’er emg ander licht, alsnbsp;deur d’opening van’t glas, naar’toog deurgaat. Maar *t zal beftnbsp;zijn dat het van buiten geheel wit is, of eer glad geflepen, en datnbsp;het de geftalte van een holle fpiegel heeft, en dit zodanig , datnbsp;het alle de ftralen van’t licht, die derwaarts komen, weêr op’t voorwerp zend. En om dit voorwerp ter plaats, daar't geftelt moetnbsp;wezen', op dat men ’t zien zou, vaft te houden, zo verwerp ik nietnbsp;deze kleine vlesjes van glas, of zeer deurfchijnig kriftal , daar afnbsp;’t gebruik alreê in Frankrijk zeer gemeen is. Maar om dit nochnbsp;naaukeuriger te doen , zo zal ’t beter wezen dat het door een ofnbsp;twee veren, gelijk armen, die uit het kasje van tgezichtglas uir-komen, gehouden word. Eindelijk, op dat’er geen licht ontbree-ken zou, zo moet men dit glas, als m^^’t voorwerpaanfehour,nbsp;geheel recht naar de zon keren. Gelijk , indien A’t glas is, Cnbsp;’t inwendig deel van de kas, daar ’t glas ingelloten is , D ’t uitwendige deel, E’t voorwerp, G’tarmtje, ’t welk het voorwerpnbsp;vafthoud, H ’t oog, en I de zon, welks ftralen niet recht naar
’t oog
-ocr page 185-tpf
rERREGEZICHTKUlfDf.
oog deürgaan i uit oorzaak van de i tuflchenftelling i zowel van *t gezichtglas, als van’t voorwerp, maar tegen *t wit lighaam, ofnbsp;de fpiegel D aanflaan, zo zullen zy eerft van daar naar E, en federtnbsp;Van E weer naar ’t oog wcêrftuiten.
V. Jloedm^ de verre^e:(ichten moeten mm , om volmaak te x.yn.
INdien men een verregezicht wil maken, ’t volmaaktfte, dat ’er Wezen kan, dat dienlHg is o.m de ftarrcn, of andere zeer verrenbsp;afgelege en ongenaakbare voorwerpen te zien, zo moet men dat vannbsp;twee ^ waflènde fneêfche glazen tocftcllcn, ’t een roiitverhcvén. ennbsp;^ ander hol, in de beide einden van een‘buisgéftelt, op,gelijkejy„j^^nbsp;'^ijze, als men hier vertoont ziet. En voor eerft de vlak-mnbsp;te Van »’t holle glas ahcdef , moct.de geftalte van een “waf-fendc fncê hebben, die haar p branfpunt zo verre daar af heeft ,naaftyoi-ünbsp;nbsp;nbsp;nbsp;otn’t welk men dit nverregezicht bereid ,- ónderfchej-s®««^-
'voorwerpen kan licn. Gdijb , d™jl her't Gn«.™ p.. kt IS ojjj (Je vöorwea'pen i die naar Hr zijn, i. onderlcheiuew^j^^^^^^^j^^nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anderen, tezien, zömoctH.bet'brantpUnt
Wallende nbsp;nbsp;nbsp;.poezen. Wat d’oude lieden aangaat , dió^,^^,
g b 2, nbsp;nbsp;nbsp;betetr
-ocr page 186-beter de verrcafgelege voorwerpen srien, dan de genen i die ha* by Zijn, deze ‘vlakte alc moet geheel plat voor hen wezen; innbsp;plaats dat zy voor de genen, die van naby zien, tamelijk hol moetnbsp;zijn. Voorts, d’andere vlakte f/moct de geftaltc van een ande-tH ^'^‘waflendefneê hebben,, welkers''brantpunt I omtrent een duimnbsp;V F«»i/wijt daar afmoet wezen; in voegen dat het de wgront van’t oog
wWfl» raakt, als dit glas tegen de Vlakte van’t oog aankoomt. Men heeft n achter aan te merken dat deze * evenredigheden niet zo volko-mentlijk nootzakelijk zijn, of zy konnen noch veel verandert wor-3s«^crfi: den : in voegen dat, zonder de yvlakte ahe anders voor de g,^‘
uit,. nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ncn
rETs.amp;E GE ZICHT KUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;197
te nijpendie kort of lang van gezicht zijn, dan voor d’ anderen, men bequamelijkgenoech een zelfde'^gezichtglas voor alder-hande ogen kan gebruiken, met alleenlijk de ^buis langer of kor-te maken. En wat de vlakte ^/aangaat gt; uit oorzaak van’t on-S^mak, dat men hebben zal, in haar zo veel, als ik gezegt heb, uit te hollen, zo zal’t miflehien geraakkelijker zijn aan haar de ^ ge-ftalte van een = wafl’ende fneê te geven, daar af het brantpunt een dnbsp;Weinig wijder af ftaat: ’t welk d’ervarentheit beter zal leren, dannbsp;ïnijnredenen. En ik kan alleenlijk in*t algemeen zeggen dat, alsnbsp;andere dingen gelijk zijn, hoe dit punt 1 nader zal zijn, hoe denbsp;* voorwerpen groter zullen fchijnen , om dat men dan't oog zoda-nigzalmoetenfchikken, als ofzy nader daar by waren, en om datnbsp;de fziening veel fterker en klaarder zal konnen wezen, vermits hetnbsp;ander glas groter zal konnen zijn: maar dat, zo men’t al te nanbsp;by brengt, de ziening niet zo onderlcheiden zal wezen, vermits ’ernbsp;Veel ftralen zullen zijn, die» in vergelijking van d’anderen, al tenbsp;fchuinsopde svlakte van’t glas vallen zullen. Wat de grootheitnbsp;Van dit glas aangaat, het deel, ’t welk daar af ontdekt blijft, als het quot;nbsp;mdebuisKLM ingefloten is, behoeft zeer weinig de grootfte hr»foi; ;nbsp;opening van d’oogappel t’overtreffen. En wat zijn dikte aangaat,nbsp;bet kan niet te klein wezen; want hoewel men met die te ver-ïïicerdercn, maken kan dathet'beek der voorwerpen een weinignbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
groter is, om dat de ftralen, die van verfcheide punten komen, een nbsp;nbsp;nbsp;*
Weinig meer naar de zijde van’c oog verwijderen, ZO maakt men
Ook in tegendeel, dat zy in minder getal, en niet zo onderfcheidc-bjk verfchijnen. En daar zijn noch andere bequamer middelen, om temaken dat hun beelden groter worden. Wat het *'rondverhevcnbsp;glas N O P Qaangaat r zijn'vlakte NCEP» die naar de voorwer-pen gekeert is, moet geheel plat wezen; end’andere zijde NOPnbsp;^oet de geftalte van eenwaflènde fneê hebben, welksquot; brantpunt m v/itr-oaaukeuriglijk in de zelfde plaats vak,- als- dat van de waflendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
van’t ander glas,, en zo veel veerder.van’t punt O af, alsquot; een volmaakter verregezicht begeert. In gevolg van ’t welk denbsp;I J^^beic van zijn » middellijn door de twee rechte lijnen I N, en o vumeter,nbsp;citiJ°‘^P^altword, die uit het brantpunt I, deur en ƒ, Pd’uit-cvenQ der middellijn Van^’twaflendêfiieêfchglasrfe/, k ^yelk iknbsp;echter als d’ oogappel onderftel, getrokken zijn. Men moet hiernbsp;gt; fchoondc’'middelijn van dit glas NOPQ.
'^^aar nbsp;nbsp;nbsp;voorwerpen daarom niet meer verwart en kleinder, sobie/i».
niet zo klaar zullen fchijnen. Dieshalven , als dc B b 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor-
-ocr page 188-^OrcM, voorwerpen al te klaar Zijn, zo moet men vcrfchcidc * kringen varf zwart katoen, ofvan andere zodanige ftoffe hebben, gelijk i»3»nbsp;om de kanten van ’t glas te dekken, en dar door deze middel zo kleinnbsp;te maken, als de kracht van’t licht, 't w^k van de voorwerpennbsp;koomt, zal konnen toelaten. Wat dc dikte van ditglas aangaat, dienbsp;kan noch vorderlijk noch fchadelijk zijn, behalven hier in, dat hc^nbsp;glas nooit zo zuiver en klaar is, of het belet noch altijt meer denbsp;deurtocht van enige weinige ftralen, dan de lucht doet. Wat dcnbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V buis KLM betreft, zy moet van enige vaftc en dichte ftolFe wC'
zen, op dat de twee glazen, in haar einden vaft gemaakt, daar aj'
-ocr page 189-rERREGKZICHTKü-NDI. nbsp;nbsp;nbsp;199
tijt naaukeuriglijk hun zelfde ftant houden. Zy moet ook van bin-geheel zwart, en naar M met zwart katoen of dundoek be-kleed zijn, op dat zy, dicht aan’toog gevoegt, beletten zou dat’er cnig ander licht, als deur ’tglasNOP Q, inkoomt. Wat delangtenbsp;Cfiwijtte van de buis aangaat, zy zijn door quot;d’afftant en grootheit y/mjiMiu;nbsp;Van haar glazen genoech bepaalt. Voorts, het is nootzakelijk datnbsp;deze buis op enige * voet vaft gemaakt is, gelijk R S T, door welks *nbsp;oiiddel zy bequamelijk naar alle zijden gekeert, en recht over denbsp;^ Voorwerpen, die men aanfehouwen wil, vaft gezet word. En dies- ynbsp;hal ven moet men ook twee wijzers of kijkgaatjes, gelijk V V, daarnbsp;aan vaft maken, Wyders, dewijl deze gezichtglazen zo veel tenbsp;minder beelden der voorwerpen te gelijk vertonen, als zy die gro»nbsp;ter doen fchijnen, zo is nodig dat men by de genen, die de volmaakt-ften zijn, enige anderen van minder kracht by voegt, door welkersnbsp;hehulpmen, als met trappen, tot de kennis van de plaats kan ko-naen, daar 't voorwerp is, ’t welk het volmaaktfte verregezicht vertonen zal; gelijk hier XX, en YY zijn, de welken ik onderftelnbsp;Zodanig met het volmaaktfte verregezicht Q_L M te zamengevoegtnbsp;te wezen, dar, als men de voet zodanig draait, dat men, tot een voor-beelt, de dwaalftar Jupiter deur de twee wijzers of kijkgaatjes V Vnbsp;ïict, hy ook deur ’t verregezicht X X gezien zal worden, deurnbsp;twelkmen, behalven Jupiter, ook deze andere mindere * dwaal-ftarren, die hem verzeilen, zal zien. En indien men maakt dat eennbsp;Van deze mindere dwaalftai-ren recht in’c midden van dit verregezicht XX koomt, zo zal zy ook deur’t ander verregezicht YYnbsp;gezien worden; en dewijl zy daar alleen, en veel groter fchijnt,nbsp;dan deur de voorgaande, zo zal men daar in verfcheide geweftennbsp;konnen onderfcheiden. En onder deze verfcheide geweften zalnbsp;men weêr’t geen, 't welk in’t midden is, deur ’t verregezicht KLMnbsp;Zien, endoor deze middel veel bezondere dingen daarin konnennbsp;onderfcheiden: maar men zou, zonder hulp der twee andere ver-ï'cgezichten, niet konnen weten dat deze dingen in zodanig eennbsp;plaats van zodanig een deel der dwaalftarren, die Jupiter verzeilen,nbsp;^aren,noch ook dit groot verregezicht konnen fchikken om’t geen,
Êoige andere bepaalde plaats is, naar de welke men zien wil,
9. Vitrntn anvijinm*
de^ noch een of veel andere volmaakter verregezichten by geen v^*^ bonnen voegen, ten minften indien den werkmeeftersnbsp;dezenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hier toé ontbreekt; en daar is geen verfchil tuflehen
Cr en min volmaakten , dan dat hun * rontverheve glas
groter
-ocr page 190-Ï3 F««».
cOl’JtÜJ.
öPtrfpiciUa
e Oljeet» aittJJiMia,
fPitrthj-firMua. *
tCmeav», Ctnviga,nbsp;t Tnhntf
2Q0 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E S
oroter moet Wezen, cnhun^brantpuntwijderaf liaan: in voegen dat, zodehantderwerkmeellersnietaan ons gebreekt, \vy doornbsp;deze vond in de Harren = voorwerpen zullen konnen zien, die zonbsp;bezonder en klein zijn, als de genen, die wy getnenelijk op d’ aarde zien.
V I. Bsedanig ook. de ^vergmtgU%.en moet fPtz,m\ em volmaak te a^ri,
Eindelijk I indien men een vergrootglas begeert te hebben, ’twelkde®nabygelege en genaakbare voorwerpen zo ondcr-fcheidelijk vertoont, als’t mogelijk is, en veel beter, dan’t geen,nbsp;dat ik terftont tot een zelfde uitwerking befchreven heb, zo moetnbsp;men’took van twee ^ wallende fneêfehe glazen toeftellen, ’t eennbsp;g hol, en ’t ander i» rontverheven, in de beide einden van een * buisnbsp;gezet, en daar af het holle ede f geheel met het geen van
kSftptrfito
K;;,. ’’^voorgaande gelijk is; gelijk ook N O P, ^ d’ innerlijke vlakte van mSHfcrficiu ’ trontverheven, Maarwat»quot; d'uitterlijkevlakte NRP aangaat,
extertir, nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ifJ
VERREGEZICHTKUNDE.
tot
in plaats dat dc gene van ’t voorgaende geheel plat was, zo moet zy hier zeer rontverheven zijn, endegeftalte van eenquot;waflènde fneênbsp;hebben, daar af het ° uiterlijk brandtpunt Z zo naby is, dat, als hetnbsp;Voorwerp daar geftelt is, tuÜchen p ’t voorwerp en ’c glas geen meernbsp;^ruimte blijft, dan ’ er behoeft te wefen, ora deurgang aan’t lichtnbsp;te geven, ’t welk het voorwerp verlichten zal. Wyders, de ^ middel-hjn van dit glas behoeft niet zo groot te wefen, als de gene vannbsp;t Voorgaende glas, noch ook zo klein, als de gene van ’t glas A, hiernbsp;Voor befchreven: maer hy moet omtrent zodanig wefen,dat de rechte lijn N P deur ’ ’t innerlijk brantpunt van de'waflende fneê N R Pnbsp;deurgaat j want indien het klcinder is, zo zal t minder llralen vannbsp;*t voorwerp Z ontfangen» en indien het groter is, zo zal ’t zeer weinig meer ontfangen: in voegen dat zijn dikte, die dan naaréven-redigheit'veel meer, dan te voren, zou moeten wezen,zo veel krachtnbsp;Van zijn llralen zou afneemen, als zijn grootheit hen daer af zou geven j en daar by zou ’t voorwerp niet zo klaar konnen zijn. ’t Zalnbsp;Ook dienftig wezen dat men deze kijker op enig gebou of voet zet,nbsp;gelijk ST, die’t recht naarde zon gekeert houd. Men moet hetnbsp;glasNOPRin’t midden van een ’'wallênde fneêfche holle Ipie-gel zetten, gelijk C C is, die alle de llralen van de zon in ’t punt Z jnbsp;Op ’t voorwerp, vergaderr,’t welk daar door’t armtje G, datuit enige plaats van deze fpiegel koomt, vaft gehouden moet worden. Ditnbsp;artntje moet ook rontom dit y voorwerp enig zwart en duifter lig-haam houden , gelijk HH , naaukeuriglijk even groot als het glaS
NOPR,omtebelettendatenigenderllralenvandezon recht op ,’t glas vallen: want indien zy van daar in de * buis quamen, zo zouden zónder tvvijlFel enigen daar af naar ’t oog»weêrlluiten, en ietsnbsp;Van de volmaaktheit van ’t gezicht bederven , om dat, fchoon dezenbsp;buis van binnen geheel zwart moet wezen , Zy egter niet zo volkomentijk zwart kan zijn, of haar llolFe veroorzaakt noch altijt enigenbsp;weêrlluiting, als het licht, gelijk dat van de zon, zeer krachtig is.nbsp;Wyders, dit zwart lighaam H H moet in’r midden een gat hebben,nbsp;lïiet Z getekent,’t welk zo groot als’t voorwerp is, op dat ditnbsp;Voorwerp, zo ’tin eniger wijze deurfchijnig is, ook door de llralen,nbsp;recht van de zon afkomen , verlicht kan worden , of ook, indiennbsp;j j^odig is, door deze llralen, in ’t punt Z door een brantglas, gelijknbsp;aJle'^^liSadert, dat zo groot is als ’r glas NOP R i in voegen dat vannbsp;der da- veel licht op’t voorwerp koomt, als het lijden kan,zonvannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;worden .En men zal gemakkelijk een gedeelte
PiegelCCjcf van dit glas 11 konnen dekken,om te belet-
ofeetu
ritfr.
p Ohjcélitm « q Spatinm»nbsp;r Oiamttcf^
nor^
t IfyperhoUt
X Speemlum hjrperboïttufunbsp;cewavam.
y O^jeSnnjy
z Tulfut» i IKcJUSerii
Cc
ten
cOij:Sma,
i Ntnm
fpticiu.
tSnptrficus
f Spatinm,
C DipantU, n Hyperbola,
\ Fofjij
k J undn-jt «chU,
lÓZ
ten dat ’cr te veel deurkoomt. Men ziet wel waarom ik hier zo grote zorg draag om te maken dat het lt;= voorwerp zo zeer verlicht word, ennbsp;dat ’er veel van zijn ftralen naar ’t oog zouden komen. Want het glasnbsp;N O P R, dat in deze kijker ’t arapt van d’ oogappel voldoet, en opnbsp;’t welk deze ftralen, die van verfcheide punten komen, malkandernbsp;kruiden,veel nader aan ’t voorwerp , dan aan ’t oog zijnde, is oorzaaknbsp;dat zy zich op d’ einden van de gezichtzenuw in een veel groternbsp;ruimte uitdrekken, dan de e vlakte van’t voorwerp is,van daar zy ko-men : en men weet datzy daar zo veel te min kracht moeten hebben,nbsp;als zy daar meer uit gefpreid zijn, gelijk men in tegendeel ziet dat zy»nbsp;door een branifpiegel of brantglas in een kleinder ‘ ruimte vergadert,nbsp;zo veel te meer kracht hebben . En hier in beftaat de langte van dezenbsp;kijker, dat is | d’ afftant, die tuflehen de ^ wallende fneê NOP, eonbsp;haar ‘ brantpunt moet wezen. Want hoe deze afftant groter is, hoenbsp;’t bedt van ’t voorwerp in de '' gront van ’c oog meer uitgeftrekt is jnbsp;’t welk maakt dat de deeltjes van’t voorwerp daar meer onderfcliei'nbsp;den zijn. Maar dit zelfde verzwakt ook zodanig hun ’ doening, datnbsp;Zy eindelijk niet meer gevoelt zou konnen worden, zo deze kijkef
al
1
-ocr page 193-VBRREGEZICHTKÜNDE, nbsp;nbsp;nbsp;aoj
aUelangvvas: in voegen dat des zelfs grootftelangte niet, dan door d’ervarentheit, bepaalt kan worden; en zy verandert ook, naar datnbsp;de voorwerpen meer of min licht konnen verdragen , zonder daar afnbsp;Verteert te worden. Ik vveet wel dat men hier noch enige andere mid-«3elen kan by voegen , om dit licht krachtiger te maken ; maar behal-Ven dat men hen zwarelijk kan gebruiken, zo zou men noch naau*nbsp;'Velijks™ voorwerpen vinden, die meer daar af konnen verdragen.quot;
^en kan ook, voor «’t wallende fneêfch glas N O P R, wel anderen vinden, die een weinig meer ftralen ontfangen; maar of zy zullennbsp;ï^iet maken dat deze ftralen , van verfcheide punten van ’t voorwerpnbsp;komende, zo naaukeuriglijk in zo veel andere verfcheide puntennbsp;naar‘t oog vergaderen , ofmen zal daar twee glazen, in plaats vannbsp;een, moeten gebruiken: zo dat de kracht dezer ftralen niet mindernbsp;door de menigte der ° vlakten dezer glazen vermindert, als doornbsp;hungeftalte vermeerdert worden5 en eindelijk, zy zullen zware-kjker teflijpenzijn.
^ I I, Dat het, om dez^e kekers te gebruiken, beter is een oog te delgen,
dan het, door behulf der P Jpieren , toe te nijfen : dat het ook^ nut p MufenU. xjiu z^ijn ’t gezJcht vermurwt te hebben , met z.ich in een z^eer dui-ftere plaats te houden , en ook^ inbeelding gefchikt te hebben ,nbsp;ah om tuer verreafgelege en duijiere dingen te uen.
t InmcdiAtè^
Vol
gt , die men heeft , orn hen t’ openen , maar eer op
K heb nu dit noch te zeggen , dat , dewijlmen deze^kijka's maar met een oog gebruiken kan , het beter zal zijn ’t andernbsp;met enig zeer duifter klect te dekken, op dat des zelfs s oogappel ”?•’ *.nbsp;op ’t wijtfte open blijft, dan het open tc houden , of door zijnnbsp;' fpieren, die d’ oogdekCels bewegen, te fluiten ; w'lt;mt daar is ge-1 M«ps»u.nbsp;eaenelijk zodanig een maagfehap tuflehen de beide ogen, dat hetnbsp;een zich zelden in eniger wijze kan roeren, of’t ander bereid zichnbsp;Om dat te volgen. Wyders, het zal niet onnut zijn, niet alleenlijknbsp;deze kijker zo dicht tegen ’toog aan te voegen, dat’er geen lichtnbsp;’\3ar’t oog kan komen, dan deur deze kijker; maar ook te vorennbsp;^’jn gezicht vermurwt te hebben, met zichin een duiftcre plaats te ,nbsp;‘¦'Ouden, en d’ inbeelding gefchikt te hebben, als om zeer verrenbsp;‘Jëolege en zeer duiftere dingen t’ aanfehouwen ; op dat d’ oog-^Ppcl zich zo veel te meer zou openen , en op dat men in dezernbsp;n^^jfSendaar mcê een voorwerp zo veel tc groter kan zien. Wantnbsp;de w'j’ doening van d’ oog'appel niet ^ onmiddelijk op s
tder.kK^’ 01e men
der dingen heeft, die men aanfehout. Cc z
vanxu’-.rn^''^’ of 'V de mening, die men van de duifterheit, en
V I 1 1. Waar
-ocr page 194-204 nbsp;nbsp;nbsp;Des-Cartes
VIII. flit het jpruit dat men voor dez.en niet z.o gelukkig heeft
geweejl in de verregeüchten y als in d’ andere geuchtglaz.en) maken.
te
j Or^an» txUTura.nbsp;z yifii.nbsp;a. Ftrm»,
(Lincj cir-emUrit óquot; hjfitrktiica.
d Vuma
VOorts, indien men’t geen, ’twcllj, hier voor gezegt is, een weinig w‘cê^overweegt, en bezonderlijk het ge en, datwynbsp;van de zijde der y uitterlijkc werktuigen verëifcht hebben, om dcnbsp;® ziening zo volmaakt, als mogelijk is, temaken, zo zal men lichtelijk konnen verdaan dat men door dezen verfcheide* vormen vannbsp;b gezichtglazen alles daar by voegt, dat van de kunft daar by gedaannbsp;kan worden; en dies halven is’t onnodig my hier te verletten metnbsp;de proef daar af bredelijker te vertonen. Men zal ook met geennbsp;minder gemak dekennen dat alle de gezichtglazen, die men totnbsp;hier toe gehad heeft, geenfms volmaakt hebben konnen wezen,nbsp;dewijl ’er zeer groot verfchil tuflehen de lt;= kringfehe en wafTendcnbsp;fneêfchelijn is, en dewijl men, deze glazen makende, alleenlijknbsp;getracht heeft om d’eerfte te gebruiken, en dit tot zodanige uitwerkingen , tot de welken, gelijk ik betoogt heb, de lefte ver-eifcht is: in voegen dat men nooit zo wel getroffen heeft, alsnbsp;toen men zo gelakkiglijk mifle, dat men, menende de glazen, dienbsp;men Heep, klootfch wijze te maken, aan hen de geftalte van een
* wafl'ende fneê, of een andere, even groot vermogen hebbende, gegeven heeft.En dit heeft voornamelijk belettelijk geweeft om ge-
ïoHesiaw. zichtglazen,dienflig tot ^ d’ongcnaakbare voorwerpen te zien,te ma-ac,cjr,h!,a. j^gorwant hun rontverheve glas moet groter,dan d’andcren wezen; en behalven dat het zwaarder is, in een groot glas te flijpen gelukkiglijk te miflen, dan in een klein glas, zo is ook’t verfchil,’! welknbsp;tuflehen deswaflendc fnecfche en klootfche geftalte is, veel ge-voelijker naar d’einden van’t glas , dan omtrent des zelfsmiddelpunt. Maar dewijl dc werkmeefters miftchien zullen oordelen datnbsp;het zeer zwaar om doen is de glazen volgens deze waflende fneê-fche geftalte naaukeuriglijk te ilijpen , zo zal ik hier wcèr trachtennbsp;hen een vond aan te wijzen, door welks middel, gelijk ik my vroed-zulks bcquanielijk zullen konnen volbrengen.
M CintTUrn^
T I E N-
-ocr page 195-VERREGEZJCHTKUNDn: nbsp;nbsp;nbsp;40^
Tiende Hooftdeed.
Van de wij ze om de glazen teflijpen.
A dat men ’t ^as, of’t kriftal, ’t welk men voorgenomen heeft tc gebruiken, verkozen heeft, Zo is voor eerft nootwendig ® d’evenredigheit te zoeken, die, ,
’t geen, ’t welk hier voor gezegt is, tot maat aan zijn wanfchaduwingen dient i en raen zal die be- ^ Y^tfrAmt-^Uamelijkdoor behulp van dusdanig een 'werktuig vinden. Equot; ^
IS een plank, of een geheel platte en‘^rechte ry, en van zodanig cen ftoffe gemaakt , als men begeert, zo zy flechs niet te zeer anbsp;olinkt, noehdeurfchijnt, op dat het licht, dat daar op valt, daar
eVitfitra^ f Lamina,nbsp;jT yerftnrli*nbsp;cuUnttT%
h Varamp;Si-Ins
i Rct7(fj. k t:aiics4
lichtelijk van de fchaduw onderfcheiden kan worden. E A cn F L zijn twee »wijzers, dat is, twee f pi aatjes, ook van zodanigenbsp;ftoffe, als men begeert, zo zy nier deurfchijnig is , slootrechtnbsp;amp; F I ftaande, en in de welken twee ronde gaatjes ztjn A en gt;nbsp;recht tegen malkander overgeftelt, .in voegen dat de ftraal Anbsp;9'^ar deurgaande , metEF evenwijdig bhjft. Wyders, K v.^nbsp;een ftuk glas, ’c welk men beproeven wil, driehoekig geflepen,nbsp;k welk de hoek R QP ’ recht is , en P R Q, is .i^^d-^rper,nbsp;DedriezydaiR.Q,, Q.^, en RP zijn drie. gelhl-OP ‘^'^Seheel plat en glad zijn; in voegen dat, als de geiftitcnbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pi^ok E F I, en d’ andere geftaUe Q,R tegen ul gi. lt;
i E aanftaat, de ftnial van de-zon , die deur de twee gaatjes A en E
Co agt; nbsp;nbsp;nbsp;'
-ocr page 196-ao6
Des-Carte$
¦l
3a
t Cimrs^
gaat, tot aanB deur ’tgals PQ,R. heendringt, zonder daar enige InSu^’^R' ^ wanfchaduwing te lijden , om dat hy des zelfs ™ vlakte R Q_nbsp;“ lootrecht ontmoete Maarhy, tot aan’t punt B gekomen, daarnbsp;nPtrpwJi.j^y o fchuins d’andere vlakte RP vind, kan daar niet uitkoraen,nbsp;zonder zich naar enig punt van de plank E F, te buigen, gelijk totnbsp;ocn voorbcelt Haat E En al't gebruik van dit.? werktuig bettaat al-f««. leenlijk hier in, dat men de ftraal der zon. deur deze gaatjes A ennbsp;L doet deurgaan, om door deze middel te bekennen wat overëen-P cmrum. homing het punt I (dat is, ^ middelpunt van *¦ ’t langront vannbsp;xmffu, ’tlicht, ’t welk deze ftraal op de plank E F I befchrijft) r^etdenbsp;twee andere punten B en P heeft, van de welken B de plaats aan-wijft, daar de rechte lijn, die deur de middelpunten der twee gaat-fes A en L deurgaat, op de * vlakte RP eindigt; énd’ander, T,nbsp;is de plaats ,-daar deze vlakte R P, en de vlakte van de plank E FI,nbsp;door het plat, ’t welk men inbeelden kan deur de punten B eni,nbsp;en te gelijk deur de* middelpunten der twee gaatjes A en L deurnbsp;tegaan, deurgefneden word.
y Vfci.
Vi Vertex *
X Hjfperbóla^
y RtfréSiti-
ftet,
Z Pf^nra,
ft
n. Iloe pien de v brantpunten vind , en ook.het fop/gt;a»( van de * ufaf-^endt fncê , daar af hei glas, van 'twclk. men de y wanfehaduwm-gen kentf de ge fait e moet hebben-^ en hoe men ^ d’affiant dezer punten vergroten of verkleinen kM.
Ls men in dezer voegen deze drie punten BPI, en by gevolg ook de driehoek, die zy aftrekken, naaukeuriglijk kent, zo
moet men deze driehoek met cen palier op papier, of op eni-
hCcntruo,. nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/T'^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geandcre gladde vlakte bren
gen; en daar na uit het mid-
---ddpuntB deur het punt P de
boog
W nbsp;nbsp;nbsp;* c kring Is P 1 trekken , en .
-ocr page 197-?'£R B £ G E Z I C B TiC l/'N 131.
boog 1S[ P met P T gelijk genomen hebbende, de rechte lijn B N halen, die de lijn 1 P, tot aan’tpunt H verlangt zijnde, deur-ftijd 5 en dan weêr uit het ^ middelpunt deur H de kring H O trek- ^ cmirHoiinbsp;hen, die BI in't punt O deurfnijd: en duszal men ®d’evenredig- e ??»/gt;»««.nbsp;heit, die tuflehen de lijnen HI en OI is, voor-de gemene maat vannbsp;slle ‘ de wanfehaduwingen hebben, die door’^«rnderfcheit, ’twelk {KifraBn-tuflehen de lucht en’tglas is, dat menooderzoekt, veroorzaaktnbsp;}''ordcn. En indien men hier afnoch ijiet zeker is, zo kan men vannbsp;t zeilde glas andere rechthoekige driehoekjes, die van’ deze verschillen , nijpen, en als nnen hen op gelijke wijze gebruikt, om deze evenredigheit te zoeken, zo zal men haar altijt gelijk vinden ,nbsp;en in dezer voegen geen doffe hebben om te twijffelen dat dit warelijk de gene is, die men zocht, Eu inflien men daar na in de rechte lijn H 1, de lijn M1 roet O I, en H D met D M gelijk neemt,
Zo zal men D voor s ’t toppunt, en H en I v'eor de *' brantpunten gVtrux. Van de’waflênde fneê vinden , daar af dit glas de ^ gcftalce zal
hebben, om tot de *scziehtelazeo , die ik belchrevea heb, te kgt;%»’¦--dienen. nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
lEn men kan deze drie punten, H D T naar believen aadcr te zamen trekken, alleenlijk meteen andere rechte lijn, “’evenwijdig met Hl, nader of veerder, dan deze, van'cpunt B tetrek-hen, en met drie rechte lijnen B H, BD,en BI uit het punt Bnbsp;te halen, die haar fnijden; gelijk men hier ziet dat'er een zelfde overëenkoming tuflehen de drie punten H D ï en l;lt;ii is, alsnbsp;'^tifl'chen de dricHD I,
Ui. Hoe men deu mjfende fneê met een m nbsp;nbsp;nbsp;trekken j en
hoe door de “ vond van veel fitppen. nbsp;nbsp;nbsp;¦ “ tnvmiw
aij men deze drie punten heeft, zo kan men liehte-hjk op (je nbsp;nbsp;nbsp;(jie hier voor verklaert is, ee.nquot;waflemlc
-ocr page 198-ARTES
feeê maken, te weten, met twee ftokjes in de punten H eh I IC zetten, en met te maken dat het tou, rontom het Hokje H gelegt,nbsp;fKtiuu, zodanig aan de P ry vaftgemaakt is, dat het met veerdcr, dan totnbsp;aan D, naar I gebogen kan worden.
Maar indien men deze waffendefneê liever met de gemene pa(^ fer wil maken, met veel punten te zoeken, daar zy deurgaat, zonbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zet een der punten
3r
van deze paÜ'er in ’tpuntH’, en hem
........ nbsp;nbsp;nbsp;zo wijt geopent
3£
hebbende ’, dat zijn ——————-—^ ander punt een wei
nig verby ’t punt D, gelijk tot aan i gt;nbsp;deurgaat, trek uitnbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;q middelpunt
H de‘kring 133;
en, daar na Mi met H i gelijk gemaakt hebbende, trek uit het middelpunt I deur’t punt 2 de kring 2,33 , die de voorgaandenbsp;tnyftrhu. j^rifigindc punten 33 deürfnijd , deur de welken deze ®waflen'nbsp;tWirtex, de iheê zowel moet dcurgaan, als deur het punt D, die het‘toppunt daar af is. Zet daar na desgelijks een der punten van de paliernbsp;in’t punt H, en, hem zodanig openende, dat zijn ander puptnbsp;een vveinig voorby’t punt i, gelijk tot aan deurgaat , trek nit
het
-ocr page 199-2/0^
FI RREaEZyCHTKUNDE.
’ xByftrkl^
ca
hetvmiddelpunt H’de v?kring 466; en, daar na M j metH4 ytmtrum: gelijk genomen hebbende, trek uit het middelpunt I, deur ƒ , denbsp;kring 5-6 6, die de voorgaande in de punten 66, de welken in denbsp;^Walkende fneê zjjn , deurfnijd : en in dezer voegen kan mennbsp;VoortvarendemerdepuntyandepaHèr in’t punt H re zetten , cinbsp;’t overige gélijk te voren te doen, zo veel punten, als men begeert,
Van deze waflènde fneê vinden.
1 V. Hoe men een r kegel vind , in de welks de “^elfde * wdjfende fneê y dooT een ^ flat, dat met d'as ^gelykwijdig is ^ gefneden kannbsp;sperden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ bpirür'
Dit zal miflchien niet quaat zijn, om in’t ruw enig voorbeelt temaken, ’t welkten naaften by de gellalte der glazen, die,
^quot;Llniafir-
•ptndiettlartê
h Circnlm,
^en flijpen wil, vertoont. Maar om deze geftalte naaukeuriglijk aan «en te geven, behoeft men enige andere vond te hebben, door we'lksnbsp;behulp men de‘’wafl'endefneên met een trek kan trekken, gelijk isyptrhu:nbsp;inen de' kringen met een pafl'ertrek haalt: en ik weet daar toe geen e armu. 'nbsp;^ter, als de volgende. Menmoetvooreerli uit het ^middelpunt fcwmlnbsp;T, ’twelk het midden van de lijn Hl is, de kring HVI trekken, daar na uit het punt D eennbsp;^lootrechte lijn op Hl opwaartsnbsp;«alen, die deze ^ kring in ’t punt.
V deurfnijd j en als men dan uit T een rechte lijn deur dit puntnbsp;V deurtrekt, zo zal men denbsp;hoek H T V hebben , die zodanig is, dat, zo men zich inbeeld dat hy rontom d’ as H T
draait, de lijn T V de»vlakte van een kegel zal belchrijven, in de Welkdekfnijding, door ^’t plat VX gemaakt, die ^evenwijdignbsp;^et deze as H T is * en op de welk D V rechthoekig valt, eennbsp;quot;vvaflende fneê Zal zijn, die geheel gelijkvorraig en evengroot alsnbsp;ae Voorgaande is. En alle d’andere platten, die met deze gelijk-
dig zijn, zullen in deze “kegel ook wallende fneên malten, die nbsp;nbsp;nbsp;'
die S^^ybvormig, 'maar echter niet even groot zullen wezen, en®
J’brantpunren nader by of wijder ai zullen Haan, naar dat pp,,# oplatten na by ofwijtafvan deze as zijn,
-ocr page 200-Igt;*E s-Carte»
imthiMi V. Höe mn dm middel van t.ehsr * werktuig dezj wadende fntè
met een trek^ trekken kan.
s CyUaJfm, t ftlh
Ï N gevolg van’t welk men dusdanig een werktuig kan maken. A Bis een'rol van hout, of van metaal, die, op ‘d’aspuntem
V ^Hperji’-4ies.
X Piarfurn,
..y Confif»
drajende , d’as Hl van de voorgaande afbeelding vertoont. C G en E F zijn twee planken of platen, geheel plat en effen,nbsp;voornamelijk naar de zijde , daar zy malkander raken; in voegen dat de v vlakte, die men tuffehen hen beide inbeelden k»n,nbsp;V evenwijdig met de rol AB zijnde , en daar by rechthoekignbsp;door ^’t plat deurgefneden, dat men zich inbeeld deur de pun-ten 1 a, en CO G deur te gaan, het plat V X , die der kegelnbsp;deiirihijd, vertoont. En NP, debreettevandebovenfteplankofnbsp;zVumtir, plaat CG, is gelijk met de® middellijn van’t glas, dat men flijpen
wil,
VES^RMGIZICHTKUUDS,
H D 'T' nbsp;nbsp;nbsp;1
of flechs een weinig groter. Eindelijk, KLM is een'regel ofry, die, met de *'rol A B op d’aspunten iz zodanig drajende, *nbsp;dat de hoek AL M altijt met H T Vgelijk blijft, de lijn T V vertoont, die de gt;gt; kegel befchrijfc. En men nioet denken dat dezenbsp;regel of ry zodanig deur deze rol deurgaat, dat zy, in ’t gat Lnbsp;heen en weder fchietende, ’t welk even op die maat gemaakt is,nbsp;hoger rijzen, en laeger dalen kan: ja dat’er noch ergens, gelijknbsp;naarK, een gewicht of veer is, die haar altijt tegen de plank ofnbsp;plaat C G parft, die haar fteunt, en belet veerder deur te gaan :nbsp;Wijders, dat haar einde M een ftale punt is, zo wel gehard, en vannbsp;stodanigeen kraqht, dat zy deze plaat CG, maar niet d’andernbsp;E F, die daar onder is, deurfnijden kan. Daar uit klarelijk blijktnbsp;•dat, zo men deze regel of ry KL M op “d’ aspunten i 2 zodanig ^nbsp;beweegt, dat de ftale punt M van N deur O naar P, en weer vannbsp;P deur O naar N deurgaat, hy deze plaat C G in twee anderennbsp;Zal delen , te weten CNOP, enGNOP, daar af de zijdenbsp;NOP mee een deurgefnede lijn bepaalt zal zijn , die d rontVCrheVCn Cmwiw»;
in C N O P, en' hol in G N O P wezen, en naaukeuriglijk de ge- * ftalte van een wadende fneê vertonen zal. En deze twee platennbsp;CNOP, enGNOP, van ftaal of andere zeer harde ftoffe zijnde, zullen niet alleenlijk tot een voorheek konnen dienen, maarnbsp;^iffehien ook tot gereetfehap en werktuigen, om zekere raden tenbsp;Vormen, van de welken, gelijk ik .terftont zal zeggen, de glazennbsp;hun geftalten behoren te nemen. Hier is echter nog enig gebrek,nbsp;J^vvetenhicr in, dat, dewijl de ftale punt M een weinig andersnbsp;haat, als hy naar N of naar P,. dan als hy naar O gekéert is, denbsp;’t \f ’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werktuigen geeft, niet geheel gelijk kan zijn^
^ yelk my doet geloven dat het beter zal wezen het volgen* jjgEcbou te gebrmken, fchoon het van meer Hukken tezamen
ijj nbsp;nbsp;nbsp;R. D e’s -Cartes
V /. Hoe men een ander gereetfchap kan maken , 't mik. de gefialte vdn dez,e ^mjfende fneê aan aPtgeen kan geven, dat ZJilks behoefttnbsp;m de glaz.en te flypen, en hoe men dat gebruiken moet.
»A B K L. M is niet meer dan een ftuk, dat zich geheel op d’ as-i nbsp;nbsp;nbsp;jl\ punten i 2 beweegt, en welks deel A B K zodanig een gt;ge-
ftalte, als men begeert, mag hebben. Maar KLM moet dc ge-
flaltc vaneen regel ofry, ofvan zodanig een ander lighaam heb^ Uafcyficiu t)engt; welkers lijnen, die haar vlakten bepalen, ' evenwijdig zijn;nbsp;iPjir4iW4. cn deze regel of ry moet zo gebogen zijn, dat de rechte lijn 43*nbsp;X die men inbeeld deur-quot;’t middelpunt van haar dikte deur te gaan)nbsp;„ p,ii tot aan de gene verlangt zijnde, die. men jhbeeld deur quot; d’ as-punten I 2 deur te gaan, daar een hoek 'z 3 4 maakt., die gelijk met de geen is, de welk hiernbsp;voor met de letters H T V aan-gewezei\ is. C G en E F zijnnbsp;twee planken,® evenwijdig metnbsp;p d’ as 1 z, en van de welken denbsp;^ vlakten, die naar malkandernbsp;gekeert zijn, zeer plat en effen.
cn
-ocr page 203-FE RREGEZICHTKUl^DE. nbsp;nbsp;nbsp;215
endoorr’tplat i z GOC rechthoekig deurgefixcden zijn. Maar
c PUmm.
xPAr^^Pelits,
in plaats van (gelijkte voren) elkander te raken, zijn zy effen zo '''¦ijt van malkander, als van node is om tuflehen hen beide deur-gang aan de «rol Q_R, die naaukeuriglijk ront, en overal evennbsp;dik is, te geven. Wijders, deze twee planken hebben yder eennbsp;gat, NOP, dat zo lang en breet is, dat de regel of ry KLM, .nbsp;daar dcurgaandc, zichop'd’aspunten i 2 zo veel lean bewegen , *nbsp;als nodig is om tufl’chendeze twce planken een deel van een ^waf-fendefneê, zo groot als de w middellijn der glazen , die men flij-pen wil, te trekken. En deze regel of ry gaat ook fchuins deur dcnbsp;rol Q_R op zoda-nig een wijze , dat,nbsp;fchoon zy hem metnbsp;2ich op d’ aspuntennbsp;* a doet bewegen,nbsp;hy echter altijt tuf-fchen de twee planken C G en E F, ennbsp;met d’“ as I z x gc-lijkwijdig^ blijft.
y Jn^fAtmen» ta»
Eindelijk , Y 6 7,
®n Z 8 p zijn dc ^werktuigen , die
dienftig zijn om zodanig een fighaam, als men begeert,nbsp;tot éen geftalte vannbsp;een * waflende fnecnbsp;maken ; en hun
.* taotvatldi Y Z nbsp;nbsp;nbsp;''Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-M-*,..
^ijnzodik, dat hun'’vlakten, die geheel plat zijn, van weêrzij-,den naaukeuriglijk de vlakten der twee planken C G en E F raken ,
'tonder dat zy daarom verhindert worden tuflehen beide te glijden, dat zy zeer glad zijn. Enzy hebben yder een ront gat j 5 , mnbsp;^ Welk een der einden van de lt;= rol Q.R zodanig befloten is, dat lt;=nbsp;rol zich wel om de rechte lijn 5 y, die als zijn as is, kan bc-'hunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zonder déze hantvatfels met zich te doen drajen, om dat
' nbsp;nbsp;nbsp;tuflehen de planken belemmert, hen daar in
hen ’¦ maar dat hy» op hoedanig een wijze hy zich beweegt, awingtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met hem bewegen. En uit dit alles blijkt
Ddc{
-ocr page 204-C CiUndrtu, ®
finflrnmen
tan
^TTyperhela,
hlnttrfcStt,
i Omn/« k PUnnm»
Bezie de
a^'beeldins foli8^«
1 Se^isnes, m Flana^ •nbsp;n
0Hpperlfola-p Mathitts,
xFIanum,
dat, terwijl defy of regel KLM van N naar O, en van O naaf P, of van P naar O, en van O naar N word bewogen , cn denbsp;rol QR met üich doet bewegen, zy ook door gelijke middel deze f werktuigen Y6 7enZö^ op zodanig een wijze doet bewegen , dat de bezondere beweging van yder van hun delen volko-mentlijkdezelfdeswaffendefneê trekt, die van de ^ fnijding dernbsp;twee lijnen 34 en 5 j gemaakt word, van de welken’teen , tenbsp;weten 3 4, door zijn beweging de * kegel, en d’ ander y y hetnbsp;kplat, dat hen fnijd, befchrijft. Wat de punten of’tfcherp vannbsp;deze werktuigen aangaat, men kan hen op verlchiede wijzen maken, naar’t verfcheide gebruik, tot het welk men hen gebruikennbsp;wil. En om de geftalte aan de rondverheve glazen, te geven, zonbsp;dunekt my dat het dienftig zal zijn cerft het gereetfehap Y 6 7 tenbsp;gebruiken, en daar mcê veel ftale platen te fnijdcn, die byna metnbsp;CNOP, hier voor getchreven, gelijk zijn: daar na zo door middel van deze platen,, als van’tgereetfehap 9, een rad gelibinbsp;d rontom naar zijn dikte abc, uit te hollen , in voegen dat allenbsp;de ’ fnijdingen, die men bedenken kan dat daar door de quot; plattennbsp;gemaakt worden, inde welken men ee, “d’as van dit rad vind,nbsp;de geftalte van de ° wallende fneê hebben, die van dit P gereetfehap getrokken word; en eindeljik ,’t glas, dat men flijpen wil, aannbsp;een draajers ftempel, gelijk h i vaft te maken, en zodanig te*,nbsp;gen dit rad d aan te houden; dat, als men deze llempel op zijnnbsp;as h k beweegt, met aan het tou ll te trekken , en dit rad poknbsp;«p bet zijne, met dat te drajen, het glas, tüfl'chen beide gezet,nbsp;naaukeuriglijk de geftalte krijgt, die men daar aan geven wil.
Wat de wijze 1 ’twerktuig Y67 te gebruiken aangaat, hief Haat aan te merken , dat men niet dan de helft der platen cnofnbsp;op eenmaal moet fnijden, tot een voorheek, de geen, die tüfl'chennbsp;de punten» en o is. Endieshalven moet men in’t gereetfehap omtrent P een flut zetten, die maakt dat de ry of regel KLM, vartnbsp;NnaarO bewogen, niet meer naar P nadert, dan zy behoort,nbsp;om te maken dat de lijn 34» die ’t midden van de dikte der ry ofnbsp;regel aanwijft, tot aan ’t plat i s G O C geraakt, dat, gelijk met'nbsp;zich inbeeld, de planken rechthoekig deurfnijd. En’tyzervan dknbsp;gereetfehap Y 6 7 moet zodanig van geftalte wezen, dat alle donbsp;delen van zijn fcherpte in ’t zelfde plat zijn , als de lijn 3 4 daar go-vonden word , en dat’er elders geen andere delen van dit yzer zijt*'nbsp;die daar voorby naarde zijde V met P getekent, uitfteeken , maa*^nbsp;dat alle de fchuinre van de dikte naar N geftrekt zy. Voorts, mo»
mag
rERREGEZlCUtKUiiJDË. aff
Mag het 10 plomp of fcherp, zo veel of zo weinig gebogen, en 5^0 lang, als men wil, maken, naar dat men ’c zal oordelen bequaamnbsp;teziin. Wydersals men de plaren e»op gefmeed, en met de Vijlnbsp;de vorm, die naaft daar aan koomt, gegeven heeft, Zomoet mennbsp;hen tegen dit * werktuig Y 6 7 aanpaflen en aanpatflen; en als mennbsp;deryofregelKLMvan N naar O, en weer van O naar N be-Weegt, zo zal men een van hun helften volmaken. En om d’ anderenbsp;helft even gelijk re maken , zo moet men een ftut, of zodanig ander ding zetten, ’t welk belet dat deze platen buiten de plaats, daarnbsp;waren, toen hun helft n » volmaakt wierd, konnen voortkomen.nbsp;hlt;n na dat men hen een weinig daar van afgetrokken heeft, zo moetnbsp;t yzer van dit sereetfehap Y lt;S 7 verwifl'elen, en een ander innbsp;plaats ftelicn, daar af het fcherp effen in ’t zelfde t plat is, en •nbsp;gelijke vorm, en dat even verre, als’t voorgaande, uitfteekt,nbsp;dat^*^ ^he de fchuinte van zijn dikte naar P heeft, m voegennbsp;beide rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plartigheit van deze twee yzers te zamenvocgt, hun
de nbsp;nbsp;nbsp;meer dan een fchijnen te wezen* En na dat men
ofreapl tr nbsp;nbsp;nbsp;voren naar P gezet had,om de beweging van dcry
rv van n ^ ^ 'e bepalen,naar N gebracht heeft,zo moet men deze y k) naar p ^ en van P naar O bewegen, tot dat de platen c nop
even
-ocr page 206-^ nbsp;nbsp;nbsp;R, D E S - C A R T B S
ZO dicht, als te voren, aan ’t gereetfchap Y ó 7 zullen zijn, en al^ dit dus is, zo zullen zy volmaakt wezen.
Wat het rat i aangaat, ’t welk van enige zeer harde ftofïe moet zijn, nadat men’t met de vijl ten naafte by^ zodanig van geftal-te, als het wezen moet, gemaakt Heeft , zo' zal men’t'lichtelijknbsp;voort konnen volmaken i voor eerft met de platen f«op, zo zynbsp;¦flechs in ’t begin zo wel gefmeed zijn geweeft, dat het hardmakennbsp;federt hen niets van hun geftalte heeft afgenomen, en zo men hennbsp;op zodanig een wijze aan dit rad voegt, dat hun fcherp n op, en
V fumni, d’as van dit rad ei ia een zelfde ’'plat zijn, cn eindelijk , zo’er een veer, oftegengewicht zy, •’t welk hen tegen'trad aandrukt»nbsp;terwijl men ’c op zijn ^ as draait: daar na ook met het gereetfchapnbsp;Z 8 9 , welks yzer van weêrzijden gelijkelijk fchuin moet wezen, en’t welk zodanig een geftalte, als men begeert, mag heb'nbsp;ben, zo flechs alle de delen van zijn fcherp 89 in een xplac zih*»nbsp;^Snpirfxiitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y vlakten der planken CGEF rechthoekigdeurfnijd. Êij
om dit gereetfchap Z89 te gebruiken, moet men de ry of regel K1/ M op’= d‘ aspunten i x zodanig bewegen, dat zy vervolgensnbsp;van P tot aan N, en weer van N tot aan P voortgaat, terwijl
’trad
-ocr page 207-VlRRt GEZICHTKUNDE. nbsp;nbsp;nbsp;217
’t rad op zij n a as omdraait. En de fneê van dit gcreetfchap zal doo*^ deze middel alle d’ongelijkheden, die vand'ecntotaaiid’ander^nbsp;zijde op de dikte van dit rad waren, wechneemcn, en zijn punt alle degenen, die van boven nederwaarts gevonden worden j want
het moereen fneê en een punt hebben.
bVitr* cjs.' enva é‘ cm-
Vtüg,
Na dat het rad in dezer voegen alle de volmaaktheit, die het hebben kan, verkregen heeft, zo zal het glas ligtelijk doornbsp;de twee verfcheide bewegingen van’t rad en van de draaiftempcl,nbsp;daar op het vaft gemaakt moet zijn, geflepen worden, zo’erllechsnbsp;enige veer, of andere middel is, die, zonder de beweging te beletten,nbsp;de welke de draaiftempcl daar aan geeft, bet glas altijt tegen ’tradnbsp;aanparft, en zo het onderfte van ’t rad altijt in een bak valt, daarnbsp;Zant, of ameril, of ftof van Gotlantfche fteen, of tripoli, of tinas,nbsp;of diergelijke ftoffe in is, die bcquaam is om de glazen tc üijpen,nbsp;en glad te maken.
En als men deze dingen genoechlaam overwogen heeft, zo kan nien lichtelijk verftaen op welke wijze men de^geftaltc aan denbsp;dholle glazen zal geven: te weten met cerft platen gelijkt «o/»nbsp;door het werktuig Z 8 9 te maken; en daar na met een rad zo welnbsp;dóór deze platen , als door ’t w erktuig Y lt;5 7, toe tc ftellen, en alnbsp;’toverige op gelijke wijze, ais hier voor verklaart is. Men heeftnbsp;alleenlijk waar te nemen dat het rad,’t welk men tot de'rond- eVara»»-verheve glazen gebruikt, zo groot mag wezen, als men ’ t makennbsp;wil, maar dat het geen,’t welk men tot de f holle glazen gebruikt, twitracm-Zo klein moet zijn, dat, als zijngmiddelpunt recht over de liln T^c%trum.nbsp;S 5 van h ’t gcrectlchap is, ’t welk men gebruikt om dit rad te vor- E ^daebina;nbsp;^^n, zijn omtrek niet boven de lijn 12 van’t zelfde gebou moetnbsp;uitfteeken. En om deze 'holle glazen te flijpen moet men dit rad ïvitnem-'^eel fnelder, dan de draaiftempcl, omdrajen-, in plaats dat het totquot;”'*'nbsp;^ekrondverheve glazen beter is de draaiftempcl vaardiglijkernbsp;bewegen. De reden hier af is dat de beweging van de draaiftempcl”**'
'^eel meer de 1 kanten van't glas, dan ’t midden, Oijt, en dat in 'e*quot;-™»''*-^fgendeel de beweging van’trad hen minder flijt. Wat de nut-*quot;’ Jjgheitdezer verfcheide bewegingen aangaat, zy is zeer klaarblijkelijk: want als men de glazen roet de hantin eenéchutrel flijpt,
J^amelijk op de zelfde wijze , die tot nog toe alleen in’t gebruik heeft geweeft, zo zal't onmogelijk zijn iets goet te maken, als by
Ee nbsp;nbsp;nbsp;geval.
-ocr page 208-2,i8 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
geval I fchoon de fchuttel in alle delen volmaakt daar toe was; en mdienmenhen metd’cnige bewegingvan de draaiftempel op eennbsp;vormfliipt, zo zuilen de kleinftegebreekjes van deze vorm gehelenbsp;tn CircHü. kringen op ’i glas aanwijzen,
n D,mm. nbsp;nbsp;nbsp;Ik voeg hier met de ” betogingen van veel dingen by, die tot de
(iratimis, ° Meetkunft behorcn. Want de gene, diceenweinigindezewe-•‘'quot;quot;’quot;’¦'‘’¦tenlchapgeoeHentzijn, konnen hen genoch uit zich zelven ver-ftaan; en ik vertrou dat d’ anderen ray liever daar in zulkn geloven» dan de moeite aanvatten van hen te lezen.
vilt. D’ ordening, die men houden inoetf om z.ich in 'tjlijfen dex.er pVjtMfc». glaz^en ^toejfenen. Dal de P rontverheve glax^en , die tot de langfttnbsp;gezjchtgUz.en dienen , naaukeurigl^ker , dan d'anderen , gejle^ennbsp;moeten worden,
1 fUna. r
yi Kifr4 fc»-
CêVS,
X Fi^urei,
y yttracifi-
cjtvtrm.
V Oorts, op dat alles met ordening gedaan zou worden, zo wilde ik voor eerft wel dat men zich oefFende in glazen tenbsp;flijpen, die aan d’een zijde Splat» en aan d’andere ' rontverhevennbsp;waren , en de gcftalte van een ® waflende fneê hadden , welksnbsp;‘brantpunten twee ofdrie voeten van malkander afzijn; want deze langte is genochfaam voor een verregezicht» ’t welk dienllignbsp;is om'' d' ongenaakbare voorwerpen volmaaktelijk genoch te zien.nbsp;Daar na wilde ik wel dat men'quot; holle glazen van verfcheide geftal-ten maakte, met hen altijt meer en meer uit te hollen, totdatniennbsp;door ervarentheit de rechte ^ geftalte van ’t glas gevonden had,nbsp;’twdk dit vci-regezicht zo volmaakt, als’t mogelijk is , en beftnbsp;overëcnkomigmethctoog, ’t welk hen gebruiken zou, maakte;nbsp;want men weet dat deze glazen een weinig holder voor de genennbsp;moeten wezen , diens gezicht zich niet wijt uitftrekt, dan voornbsp;d’anderen. Na dat men in dezer voegen dit hol glas gevondennbsp;heeft, zo heeft men, dewijl dat tot het zelfde oog voor alderhan-degezichrglazendienftigis, niet meer tot de verregezichcen, dicnbsp;dienftig zijn om d’ongenaakbare voorwerpen te zien, van noden,nbsp;als zicht’oeffenen in andere 1 rondverheve glazen te maken, dienbsp;veerder, dan ’t eerfte, van ^ ’t holle glas geftelt moeten worden, ennbsp;•by trappen noch anderen te maken, die men al veerder en veerdernbsp;moet afzetren , ja zo verre , als ’t mogelijk is; en die ook naarnbsp;evenredigheit groter zijn. Maar men heeft hier t’aanmerken dat,nbsp;hoe deze s ron»verheve glazen veerder van de ^ holle glazen , en bynbsp;gevolg ook van’t oog, geilek moeten worden , hoe zy naaukeu-riglijkergeflepen dienen te zijn, vermits de zelfde gebreken daar
-ocr page 209-VIRREGBZICHTKUHDE.
n de dralen zo veel wijder van de plaats, derwaarts 2y behoren te ftrckken, doen afwijken. Gelijk, indien het glas F de draal C F zo veel afbuigt, als hetnbsp;glas E de draal A E afbuigt, en dit zodanig gt; dat denbsp;hoeken A E G en C F H gelijk zijn, zo is klaarblijkelijk dat de draal C F gt; naar H gaande, wijder vannbsp;punt D afwijkt» daar hy anders gaan zou, dan denbsp;Giraal A E, naarGgaande* van’t punt B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
i'x. JVitt de voornaamjle nuttigheit der vefgïootgU^cn is.
Eindelijk ,’t lede en voornaemde,in ’twelk ilc wilde dat men zich oeffende, is dat men glazen deep, die van weerzijden ‘=tontvcr- cnbsp;heven waren, tot gezichtglazen gt; die diendig zijn om de ^ genaak- ccffiMU,nbsp;bare voorwerpen te zijn, en dat men, zich eerdelijk geoeffent hebbende om zodanigen te maken, die in zeer korte buizen gezetnbsp;Roeten worden, om dat dezen de gemakkelijkden vallen, daar nanbsp;by trappen poogde zodanigen toe te dellen » die langer buizen ver-^flehen, tot dat men aan de langden koomt, die men gebruikennbsp;kan. Etl pp dat men door de zwarigheit, die men millchien innbsp;t maken van deze lede gezichtglazen vinden zal, geen af keer daarnbsp;af krijgen Zou, zo wil ik dat men vermaant zy, fchoon in’t beginnbsp;hun gebruik niet zo zeer aanlokt, als het gebruik van deze anderenbsp;Sezichtglalcn, de welken fchijnentc beloven dat zy ons in de hemelen zullen ophefFen , en daar in op de darren zo onderfchcide, ennbsp;miffehien zo verfcheide lichamen toonen, als de genen', die men opnbsp;d’ aarde ziet, zo oordeel ik hen echter veel nutter, om dat mennbsp;^oor hun middel de verfcheide vermengingen en famenvoegingennbsp;Qcrdeeltjes, van de welken de dieren, en planten, en millchiennbsp;Ookd’anderelighamen, die ons omringen, te zamen zijn gezet,
^^1 konnen zien, en daar veel nuttigheit uittrekken , om tot de ^nnisvanhun natuur te komen. Want naar dc mening van veelnbsp;Wijsbegerigen zijn alle deze lighamen alreê alleenlijk van delen der
doffen, verfcheidelijk te zamen gemengt, gemaakt; en naar
ffgjo gevoelen beftaat hun gehele natuur en' wezentheit, ten mm- ® nbsp;nbsp;nbsp;'•
der gener, die onbezielt zijn, in de grootheit, gettalte, fa-'^oegingen bewegingen van hun delen.
Hot
220
Des-Cartes Sec.
X--Hoi Men maken kan dat de middelpunten d,er twee vlakten vA» . een i,elfdeglas over malkander komen»
WAt dc zwarigheit aangaat, die men vind, als men deze glazen van de beide zijden uitholt, om te maaken dat de ftop-g Ujtferhti* punten van twee g wallende fneên recht tegen malkander Haan,men h cirinmf!^ zal ddat in konnen verzien,met hun •’ omkring op de draaillempel tenbsp;rtnti», ronden; methennaaukeuriglijkmetdehantvatfels, daar men hennbsp;aanvalt moet maken, omhenteflijpen ƒ gelijkte maken , en metnbsp;hen (als men hen daar in valt maakt, en als het leem, of de pek,nbsp;daar meê men hen vaftmaakt, noch varfch en te buigen is) met deze hantvatfels deur een ring re doen deurgaan, daar zy naauwc-lijksin konnen komen. Ik verzwijg nogh veel andere bezonder-heden, die men waarneemen moet, in hen te llijpen , gelijk ooknbsp;veel andere dingen, die, gelijk ik onlangs gezegt heb, in ’t makennbsp;der gezichtglazcn verëifcht zijn; want daar is geen ding, ’twelknbsp;ik zo zwaar oordeel, dat het de fchrandere vernuften (tutten kan;nbsp;en ik regel my niet naar de gemene bevatting dcr werkmeefters :nbsp;maar ik wil verhopen dat de vonden, die ik in deze Verhandeling'nbsp;gedelt heb, heerlijk en gewichtig genoech geacht zullen wórden,nbsp;om enigen der naaukeurigllen, en der naerltigllen van onzc eeuwnbsp;te verplichten tot d’uitvoering daar af aan te vangen.
Renati Des-cartes
Des
Toonende alle de werkingen die van lighaam en ziele af hangen.
Als mede een
VERHANDELINGE
Des
MENSCHELYKEN LIGHAAMS
Met alle des ftlfs bedieningen , lbo van die gene welke van dc ziel als van hetlighaam afhangen.
liet een hefch'^vinge van de
Indt Baarmoeder
'üithetelgchandfchrift vertaalt door S. B. P. amp; U. D,
-ocr page 212-II
J'l
Si :
'quot;‘quot;Is . sC ? ^ ^i3 » i ? yi‘-; • it • ^ ¦ 1 ¦• ir ^ • i, 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V- '.......V -lt;gt;
f; j.i
' «o Cl
:r^r/-Tri. .r*
'V nbsp;nbsp;nbsp;? ‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;£ 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.' ¦
...^i/ooi lt;fijjciliiXbicfChi ,/;v’i,rM s'.flin r:i;..nH2ii rj:7 i'o bï'::nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ,
ü. •.'.'r‘.^s^.-i nbsp;nbsp;nbsp;; J.J.. V:li
' - “tf .'1 .cl .8 70üb3l;.f;3iJV
-ocr page 213-E E L.
R. DES- CARTES
Des
Toonende alle de vverkingen, die van Lighaam en Ziele afhangen.
Eerste D
Van een h$nfiig gebouw , waar uit een lighaam beftaat.
Ie menfchen fullen, niet anders dan Wy • uit ziel en lighaam te zamen gevoegt wezen. En het is nootzakelijk, dat ik eerftnbsp;het lighaam bezonder befchrijve, en daarnbsp;na de ziel mede bezonder j en dat ik eindelijk mede toone op wat wijzedeze tweenbsp;natuuren te zamen gevoegt en vereentnbsp;moeten wezen, om de menfchen te zamennbsp;teftellen, welke ons gelijk zijn.
, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik onderftelle dat het lighaam niet an
ders is, dan een aards beeld ofte konft-tuig, welke God vormt, ^et voornemen, hetzelve, zo veel het mogelijk zy, ons te doennbsp;g^hjkenen. Zo dat hy het zelve niet alleen.uitterlijk alle de koleurennbsp;atbeeltfelonzer ledematen doet hebben, maar hy plaatfl; daarnbsp;^.^.'dnerlijk in, alle die deelen , die noodig daar in vereift werden.nbsp;Wandelen, eten, ademen, en eindelijk alle onze bedie-cr( oabootlèn , welke van de llofFe konnen begrepen werden,nbsp;‘Ergens van afhangen, dan van de fchikkingc der werktuigen,nbsp;nur-werken, fpring-bronnen'Sie door konft gemaakt zijn,nbsp;alhoe\vT^‘'^^^”’ andere diergelijke konft-werken, dc welke,nbsp;ontbrcel-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;™^iifchen gemaakt zijn, nograns geen kragt
vermop ^ich op veele en verfcheidene wijzen door haar eigen Van bcwbewegen. En my dunkt dat ik zo een verfcheidentheidnbsp;^S’ngen in het zelfde niet kan verbeelden, het welke ik
ou-
t.
uit W« dceleodennbsp;menfeh,nbsp;welke hiernbsp;befchreve»nbsp;werd, moetnbsp;beAüiin,
II.
Haar lig. baam is e;nnbsp;konftwerk,nbsp;t’ eenemaiinbsp;orfel gba-men gcljflt.
onderftelle door de handen Godes gemaakt te zijn, nogte dit maak' fel zo veel konft kan toeëigenen, ten zy men reden heeft te denken»nbsp;dat in’t zelve nog meerder zy. Ik zal derhalven niet lange toevennbsp;om de beenderen, zenuwen» fpieren, aderen, hart-aderen, maag»nbsp;lever , hert , herflënen, en alle d’ andere deelcn, uit welke ditnbsp;konft-ftuk gemaakt moet zijn»te belchrijven. Want ik onderftellcnbsp;dat dezelve in alles de deelen onzes lighaams, welke die namen heb'nbsp;ben, gelijk zijn, en welke iemant zich kan verzorgen dat hem vannbsp;een ervaren konft- ontleder kojnnen vertoogt werden, ten minftennbsp;die, welke die grootte hebben, dat zë konnen met d’ogen befchouwtnbsp;werden, zo hy die uit zich zelve niet genoeg en kend. En wat aangaat de deelen, die om haar kleinigheid onder ’t gezicht niet komen»nbsp;die kan ik lichter en klaarder doen kennen, handelende van de bewegingen, diedaarvan afhangen : zo dat hier alleen vereift werdnbsp;gefchiktelijk die bewegingen t’ontvouwen en mét dezelve moeitenbsp;bekend te maken, watbedieningezy inonsvertoonen.
iir.
De kokin» derfpijfennbsp;en der reiver ïcrdcy-
linge.
. Voor eertt werden in de maag dezes werktuigs de fpijzen verduwt door de kragteeniger-vogten, welke terwijl ze tuflehen dc deelen der Ipijzen vloeijen, dezelve fcheiden , omflingcren , ennbsp;verwarmen, gelijk als het gemeene water in de levende kalk, cnnbsp;het fterk water in de metalen doet; voegt hier by, dat deze vogtennbsp;zeer fnel van het hert, door de flagaders gebragt zijnde, gelijk iknbsp;hier na zal zeggen, zeer warm moeten wezen. Ja zelfs zijn de fpij-zen in ’t gemeen van dien aart, dat ze ook alleen en door zich zclvennbsp;konnen bederven en warm werden, gelijk als het hooy dat verfchnbsp;indefchuerenisgeoppert, doet, wanneer het niet droog genoegnbsp;zy. En, ’t gunt aan te merken is, datdewoelingc, welke de deeltjes der fpijzen warm werdende ontfangen, vervoegt met de be-weginge der maag en darmen , in welke zy belloten zijn, en m^*'nbsp;de gefteltheid der dunne draatjes, uit de welke de darmen zijn te za-men gevoegt, d’ oorzaak zy, dat, zoo ras enige kokinge verrig*'nbsp;zy» allenxkensnadie buis nederzakken, door welke de grover^nbsp;deelen uitgelooft dienen te werden; en onderwijlen ontmoetend^nbsp;fijndere en meeft gewoelde deeltjes hier en daar ontelbare vaatjes»nbsp;door welke zy vloeijen in cft takken van eenigegroote ader, die dezelve tot de lever voert, als mede in andere aderen» die haar eldef*nbsp;natoebrengen: zoo dat’er geen andere oorzaak zy, doornbsp;deze van de dikke gefcheiden werden, dan de kleinigheid dez^'-vaatje-!. Even gelijk als men het meel in een fiftcfchud, zalhctfij^'nbsp;dere d lar door heenen glippen, en de kleinigheid der gaatjes alk^*^’
-ocr page 215-daar
gen.
l\.onpg Gebouw des Menfchelijken LïgMms, door vallen, belet dat dc hemelen niet konnen
Deze ajne fpijs deeltjes, dewijl ze ongclijk en noch onvolkomen iv. gemengt zijn, maken een vogngheid, die geheel troebel en wit quot;,^*5nbsp;Zoude blijven wanneer dezelve met aanllonts wierdc gemengt in het s'i'siunbsp;bloed dat in alle de takken der poort-adcr (welke dat vogt uit de dar-*ïien ontfangt) en holle ader is (die’t fclve na’t hert toevoert, )
Co inde lever, gelijk als in een enig vat. Ook is hier noch aan tc fOerken, dat de gaatjes der lever zo zijn geftelt, dat zo ras dit vogtnbsp;i*^ dezelve is ingegaan, aldaar verdunt, en bewerkt werd, zijnnbsp;kolcur krijgt, en de gedaante van bloed ontfangt; even op de zelfde vvijze als het witte zap van zwarte druiven in roodc wijn verkeertnbsp;werd, wanneer men de ballen en korlen met het zap vermengt, ennbsp;in een vat met malkandercn te giften zet.
Vorders zoo heeft het bloed op die wijze in d’aderen beflooten v. zijnde, allcemg een blij kelijkc weg, waar door het uit kan gaan ,nbsp;öamentlijk die, door welke het in de regrer holligheid des herts ge. eünse, ennbsp;bragt werd; En men moet weten dat het vleis des herts in zijne gaat-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
jes enig vuur heeft zonder ligt, waar van wy te vooren geiprooken hebben , die dezelve zo warm en heet maakt, dat zo ras het bloed innbsp;d’een ofd’ander holligheid komt, terftond opfwelt, en zich uit-
Zet: gelijk men ondervind in bloed ofte melk van enig dier, wan-het droppelwijsin een zeer warm gemaakt vat werd geftort.En het vuur het welke in ’t herte des kontlwcrks dat ik befchrijve, gehouden werd, dient tot geen andere zaak, dan aldus uit te zetten, tenbsp;verwarmen en tc verdunnen, welke geduurig droppelwijs uit dcnbsp;holle ader in de regter holligheid ftort, van welke het inde longennbsp;'^itwaaflèmt, en uit de long-ader , (die d’ontleders d’aderlijkenbsp;flsg ader noemen ) in d’ andere holligheid, van waar het daar doornbsp;''^^ehccle lighaam gedeik werd.
liaüngein ‘lit koiift.nbsp;iluk.
Het vleis der longc is zoo logtig en zagt, en door middel van het . j ^fben door de logt zo verkoelt, dat als de dampen des bloeds uitnbsp;jg •¦^gter holligheid des herts komende, door de flagader, die d’ont-^^^^'¦sflagaderlijke ader noemen, in dezelve zijn ingegaan, aldaarnbsp;pel verdikt, cn keeren weder tot bloed , van waar ze dan drop-gaanTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;linker holligheid des herts inftorten, uit dewelken uit-
omal?’ ze weder verdikt waren, zouden niet bequaam zijn, ge vwnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet vuur te voeden. En alzoo ziet men dat d’ ademhalin-
ken ^ dit werktuig alleen dienftig is om dc dampen te verdik-gt; ^‘et minder noodzakehike zy om dit vuur te bewaren, als
Ff nbsp;nbsp;nbsp;d’adem-
-ocr page 216-ai6 nbsp;nbsp;nbsp;R- Des-Cautes
VII.
De klop-¦ping des hcrts en dernbsp;flajaderen.
d’adcmhaiinge in ons is, tot bewaringe van ons leven, tenminflen aangaande die, welke volmaakte menfchen gemaakt zijn. Wantnbsp;wat belangt de kinderen, wanneer ze noch in de baarmoeder beflo-ten zijn, konnen geen verfche en koele logt met te ademen, na zichnbsp;halen; want zy hebben twee openingen, die dit gebrek behulpignbsp;zijn, eene waar door het bloed der holle ader overgaat in de ader,nbsp;welke een flagader gezegt werd; en een andere waardoor de dampen, ofte het logtig gemaakte bloed des llagaders, welke men eennbsp;ader noemt uitdampen, enindegroote flagader gaat. En wat denbsp;dieren aangaat, die gehelehjk geen longe hebben, die hebben alleennbsp;maareeneholligheidin’therte , en zo s'cr meer hebben, komennbsp;dezelve alle tot malkanderen in een.
V UI.
Igt;ji nkt t b -üf/i ücfnbsp;a ’trcu mia*nbsp;drr llisaJe-rcu voeiii;.
Het kloppen der flagaderen hangt van elFkleine vliesjes af, welke gelijk als enige valdcurtjcs fluiten en openen de monden dernbsp;vier vaten, welke aan de beide holligheden des herts vallgehegt zijn.nbsp;Want op die zelfde oogenblik tijds, wanneer een dezer kloppingennbsp;ophoud, en d’ andere aanftaande is, worden de klap-deurtjes aannbsp;de monden der beider flagaderen naaukeurig toegefloten, en dienbsp;aan de monden der beider aderen, geopent: zo dat het niet kan ge-fchieden , of op de zelfde tijd moeten door deze twee aderen tweenbsp;droppelen bloeds vallen, d’eene in d’een, en d’andere in d’andere holligheid des herts. Dan moeten beide deze droppelen bloeds tenbsp;gelijk zijnde logtig gemaakt, en in een veel grootere ruimte , dan,nbsp;ze te voren hadden, uitgcbreid, drukken en fluiten de valdeurtjes,nbsp;die aan dc monden beider aderen zijn gcplaatfl, en beletten op dienbsp;wijze, dat’er geen meer bloeds in het hert e ftorte, drukkende ennbsp;openende noch de valdeurtjes van beide flagaderen, en loopen innbsp;dezelve zeer gaauw, engaander met geweld wederom uit, waarnbsp;door te wegcgebragi werd, dat het hert en alle dc flagaderen desnbsp;ginfchen lighaams te gelijk opiwellen. Maar dit logrig gemaaktenbsp;bloed werd terflond wederom verdikt, ofte dringt in andere gedeelten des lighaams door. Alzoo moeten dan het hert en de flag aderennbsp;neerzijgen, de klapdeurtjes aan de monden der flagaderen wendennbsp;wederom toegefloten ; en die in den ingang.beidcr aderen zijn, waden wederom geopent, gevende doorgang aan beide d’ andere drojgt;*nbsp;pelen bloeds, welke op de zelfde wijze als de vorige wederom tc wc-ge brengen dat het hert en de fl-tgadcren wederom opiwr’Icn.
lU
Kennende nu op deze wijze de kl ppingaullen wy lichtelijk ver-flaan dat zo zeer met dat bloed, ’t welk ind’aderen dezes wei ktuigs gehüudoi werd, en dat vcrfch van dc lever aankoomt, als’c
-ocr page 217-Konp^ Geho uw des llcnfchcUjken Lighjams. nbsp;nbsp;nbsp;‘i.lj
Hl dc fl^gaderen is, en nu reeds in ’t hcrtc zijn volmaaktheid gekregen heeft , andere van des zelfs deelen te Jtonnen aankleven, en nut s^Qudczijn teherftellen’c gene door der zelver geduurige bewegin-ge, en verfcheidewerkingcderlighamen die’er roncom zijn, afgaat en weggenomen werd. Want het bloed in der zelver aderennbsp;Seiloten zijnde v.loeit altijd allenxkens van der zelver uiteinden nanbsp;het.herxetoe: (en degellelteniflè van eniger valdeurtjes, welkedenbsp;ontleders in veeleplaatfen volgens de langte onfer aderen gevondennbsp;hebben, maakt kenbaar, dat zulx mede in onsgebeurt j maarinnbsp;tegendeel het bloed dat in der zelver flagaderen gehouden werd,
Werd met kragc uit het hert, en rnet zeer veele kleine aandrijvingen na der zelver uiteinden voortgeftuwt. Zo dar ze zonder enige moeite zich aan alle de deelen des lighaams vaft hegten, en daar mede ver-eenigen konnen, en op die wijze baar voeden en vermeerderen, zonbsp;dit werktuig na des raenfchcnlighaam gelijkt,hetwelkdebequaamgt;nbsp;heid heeft dus gevoed en vermeerdert te werden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ix.
Want zo ras werden de flagaders niet opgelpannen-, of de klein-!!ƒ''««'Mindere deeltjes diein het bloed zijn., ftooten hier en daar aan regens de meerderin-
wortelen 'van enige dunne vetólen, welke wanneer zy van d’ uitcin-den der takjes dezer flagaderen uitgaan, zo maken zy de beenen, vleis, huid, zenuwen., herflenen, en andere vafldeelige ledematen , na dat ze onde* malkanderen gevoegt en geweven zijn ge-
Weeft; en aldus hebben ze magt dezelve enigfins voort re ftuwen,
.en der zelver plaatfen in tc nemen, en zo ras de flagaderen dan wederom toefluiten, moetydcrdceltjendesbloedsopdic plaatfe daar hetisflilftaan, en blijft ter zelver plaatfe vereent en gevoegt metnbsp;diegene, welke ze aanraakt, gelijk het volgt uit het geene boven
isgezegt. Zodanhetlighaaraeenskindsnaditonskonllwerkgelij-kent, zal der zelver ftoffe zeer zagt wezen , en der zelver gaatjes zo g^makkclijk te verwijderen, dat de deeltjes des bloeds, welke op dienbsp;wijze het t’ zamenftel der vafte deelen ingaan, in ’t gemeen wat dikker zijn als die, welkers plaatfe zy innemen gt; of het gebeurt ook welnbsp;dai’er twé ofte drie te gelijk in de plaatfe van eene zich komen te zet-«: het welke d’ oorzaak is van den aanwas. Maar onderwijlen werdnbsp;floiFe der ledematen allenxkens harder, op dat de gaatjes na enigenbsp;2,ich alzo niet meer konnen uitzetten , waar door dan een eindnbsp;%foeijens gekomen zijnde,een voKvaflen menfeh vertoont werd.
®‘^ns zijnder alleen zeer weinige deeltjes des bloeds, welke komen de* . «er flonj ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uugelegt, zich met de vafle de-
‘ nonnen vereeniacn Maar het grootfle gedeelte komt wc-ierom zelfsom-• nbsp;nbsp;nbsp;°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F f znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ÏH ’°“P'
-ocr page 218-'2,2.8
R. Des-Cartes
in d’ aders door d’ uiteinden der flagaderen. En miflchien ook enige deeltjes uit d’aderen,welke tot voedzel verftrekken van enige delen:nbsp;maar het grootere gedeelte komt weder tot het herte» en daar weder van daan in de üagaderen: zo dat de beweginge des bloeds in hetnbsp;lighaam niet anders zy, dan een geduurigen orakring,
XI.
Het bloed •lusomloo-pende,nbsp;fcheiJ ver-fcheide delen
Vorders zijnder enige gedeelten des bloeds die na de milt gevoert werden, en andere gedeelten na de galblaas: en zo die uit de milt»nbsp;als uit de galblaas, als mede onmiddelij kuit de flagaders eenige na
de maag en darmen wederom ge-bragt werden, alwaar ze gelijk als llcrke waters de kokinge der fpijzennbsp;vervorderen. En dewijle die uit hetnbsp;hert door de flagaderen, gelijk als innbsp;een flip des tijds derwaarts gevoertnbsp;werden, moeten zy zeerwarm wezen. Om welkers oorzake der zel-ver dampen lichtelijk door de flok-darm in de mond opklimmen kon-nen, en aldaar het Ipeekzel maken.nbsp;Daar zijn mede enige gedeelten desnbsp;bloedswelke door het vleis der nieren gaande, pis vertonen, door dcnbsp;huid van’t gehele lighaam, een fweet,nbsp;en zo voorts in andere uitdijgfels ver-keeren. En op alle die plaatfcn is alleen de gelegentheid, bedding oftenbsp;kleinte der gaatjes, daar ze door henen gaan, d’ oorzaak , dat d’ eenenbsp;delen voor d’ andere doorgang vinden , en ’t overige bloed dealelve nietnbsp;kan volgen: even als men ziet, wanneer dat enige zeven, verfcheident-lijk door-gaat ook verfcheide foortennbsp;van koorn zullen doorlaten.
Maar het gene hier ter plaat ze meeft ftaat aan te telkenen, werdennbsp;de levendigtle , fterkfle en dunflenbsp;gedeeltjes dezes bloeds in de holligheden der herflenen ontfangen. Alhoewel de flagaders, door welke zy
daar
-ocr page 219-Konfli g Gebouw des Menfchelfken Lighdms.
daar na toe gaan, door een regter linie dan enige andere van het her-afgaan. En gelijk bet bekend is dat alle ligbamen , welke bewogen werden, zo veel het mogclijk is, voort tragten te gaan volgens cenregte linie. Zieeby voorbeeld het herte A, en denkt, wanneernbsp;het bloed met kragt uit de opening B gaat, dat van dezelve geenenbsp;delen zijn, welke niet voortgaan na C toe , alwaar de hollighedennbsp;der herllènen zijn, Maar om dat de weg niet breed genoech is, omnbsp;die alle daar na toe te voeren, werden de zwakfle door de fterkte af-gekeert, welke op die wijze zich alleen daar na toe fchikken.
Nogftaat’erin’tvoorby gaan aangeteekent te werden, dat na xiii. die deelen des bloeds, die in de herflenen gaan, geen kragtiger nognbsp;levendiger konnen zijn als zy, welke na de vaten gaan, die tot de daarnictnbsp;Voorttelingebehooren. Want by voorbeeld, zo die welke krachtnbsp;hebben om te komen totD.niet konnen voortgaan tot C,wijl ze allenbsp;daar geen plaats vinden, zo keerenzy zich liever na E dan na Fnbsp;G: om dat die weg veel regter IS. En aldus zoude ik miflehien too-nen konnen, hoe uit het vogt, het welke by E vergadert werd,nbsp;een ander werktuig dat dit gelijk is, kan gevormt werden, maarnbsp;’t cn gelultons niet daar van nu in ’t byzonder leiehrijven.
Wat belangt de deelen des bloeds,welke tor in de herllènen door- xiv. dringen, dienen niet alleen om des zelfs lubftantié te voeden en tenbsp;Verquikken, maar brengen voornamentlijk ook een zeer fubtijle ind/heriTc-
Avaallein, oftclievereen zetr beweeglijke en zuivere vlam mc voort,
die men gemeenlijk dierigc geeften noemt. Want men moet weten, foheiden dat de llagaders welke dit bloed van het herte na de heill'enen bren-gen,voor eerft in zeer veel dunne cn oneindige takjes verdeelt werd,nbsp;aldaar die kleine netjes uitmaken, welke tapijtsgewijze op de bodem der herll'en holligheden uitgebreid zijn, en eindelijk by-cen ko-töen ontrent een klein kliertjen, dat ontrent in ’t midden der herf-lènsfubftantie gelegen is, inden ingang der holligheden, cn daarnbsp;Zeer veel kleine gaatjes hebben, door welke d’alderfijnfte deeltjesnbsp;in het bloed zijn, in dat Idiertjeil vloeijen, maar niet de dikkere,nbsp;dat die gaatjes al te eng zijn. Ook moet men weten , dat dezenbsp;aldaar niet eindigen, maar alwaar ’er veele tot malkande-
vat ¦ nbsp;nbsp;nbsp;ragt naar om hoogtoe klimmen, en zichin dat grootc
uc omgangen dezer fijne nbsp;nbsp;nbsp;-ebt hebbende by baar
wcgingekonfien‘quot;v.r’;...n ,alhoewelzedckiacht ueoc
tena'^'°ozen, ’t welkalsecoftroomis, door welke de gehele bui-der herflenen mede befproeit werd. Daar-cn-boven door '‘''«raerken, dat de dikkerg delen des bloeds, terv.njl dienbsp;.‘^^gangen dezer fijne netjes loopen, veel van hsve be-^^onnen verliezen
Ff IC-
-ocr page 220-2^0
R. Des-C artes
gcmCngt dc fijndcre deeltjes voort te ftooten, en in dier voegen -hare beweginge aan haar gemeen tc maken : maar de fijndere kennen op.die wijze hare beweginge niet verliezen ; dewijl harcr beweginge van die welke zy van de dikkere ontfangen eerder vermeerdert werd, en ontrent haar geen andere lighamenzjn , aan dewelke zy hare beweginge 20 licht zouden konnen overdragen. Waarnbsp;uit gemakkelijk te bevatten is, dat die dikkere delen des bloeds,nbsp;dewijl zyregt na de buitenfte oppervlakte der herflenen klimgaen ,nbsp;alwaar ze des zelfs fubftanrie voeden oorzaak zijn , dc fijnderenbsp;en de meelt gewoelde afwijken , en alle in dat kliertjen gaan:nbsp;welke begrepen moeten werden, gelijk een overvloedige fontein,nbsp;van waar zy uitgaan , cn ter zclver ftond na alle kanten in de holligheden der herflenen vloeijen. En alzo houden zy op zonder enigenbsp;andere bereidinge ofte veranderinge (bchalvcn dat ze gefcheidennbsp;zijn van de dikkere, en de groote fnelligheid van de warmte desnbsp;herts nog behouden) de geftalte van bloed te hebben, en werdennbsp;dierigc geellen genoemt.
Tweede Deel.
XV.
Djtdcdie-rigegetften A’ eerfte ennbsp;grootfie bewegendenbsp;ootiaak dezes werk-tuigsiijn,
XVI,
Eeu fchone vergclijkin-g» van denbsp;konfltuiocnnbsp;gtnuomen»
Aar na dat deze geeften op die wijze in dc holligheden der herflenen gaan, gaan ze vandaar voort in dc gaatjes der zclver lubftahtic, en van daar in de zenuwen:nbsp;alwaar na dat ze meer ofte min ind’eene als in d’ander gaan, of ook alleen pogen in tc gaan, hebben zenbsp;kragtde figuur der fpieren, in welke die zenuwen zijn ingeplant»nbsp;te veranderen, en op die wijze de beweginge voort te brengen vaonbsp;alle de ledematen. Gelijk als men zien kim in de hollen cn fpring'nbsp;bronnen, welke men in de Hoven onzer Koningen ziet, dat alleennbsp;die kragt, waardoor het water bewogen werd , wanneer het uitnbsp;bronfpringt, genoeg zy dat’er vericheide werktuigen bewogennbsp;werden, als mede op verfcheiden fpeekuigen fpelen, ofte ook eni*'nbsp;ge woorden fpreken, cn dat na de ver'cheidene geflaltenifle de*quot;nbsp;buifen, door welke het water geleid werd.
En zekerlijk de zenuwen dit werkt uig, ’t welk ik befchnj' ve , komen zeer wel met dc buizen dezer fpringbrennen in verg^'nbsp;lijkingej de Ipieren en pezen by verfebeide andere werktuigen
Ko!ifli£Gehokngt; des-^kevfchetfi^fi Ltg\umi. nbsp;nbsp;nbsp;a'j'l
gcreedfchappen ï dietot'de-bö'w^^g'frfgcdkhéh ; dè dierigÊgéefl'en» tgt;y het water, door welke zy'tot dd bcWègingc wCrden aangevoert,nbsp;'velkersfpring-bron het-liertö i^, eri do bollighe'déh dér herflèfncnnbsp;ontfangers. VordcrS d’a'domlfaUnge-,* citi andèrediergelijke wer-l^ingen, die van -de be-\^dgingfe- dér gödftifn'afkomftig- zijn', zijnddnbsp;^^tuurlijk en gewoonlljk, gédrageh ziebop dè’ zelfde Wij'fe' afs dcnbsp;bcweginge van een uurwerky bt'té móléft, wélke de’ gewodnlijkcnbsp;neervalling des waters een geduurige beweginge doet hebben.
Uitterlijke voorwerpen die'alleen met hare tegenwoordigheid ni de zintuigen dezes konltwerks werken, en het zelve zodanignbsp;Schikken om zich op veele vcrfehèidene wijzen te bewegen, volgensnbsp;deverfcheidenegelleltenvikdér deelenvandie herfl'enen, zijn gelijk als de buiten ftaande bcichouwers, welke in enige holen dezernbsp;fpring-bronnen getreden zijnde, zelfs om diergelijks niet denkende , oorzaak zijn der bewegingen, die in hare tegenwoordigheidnbsp;gefchieden. Want zycnkonnen daar niet ingaan, ofte zy moetennbsp;op zekere fteenen des vloers gaan , die zodanig geplaatft zijn , datnbsp;Wanneer zy, by voorbeeld, tot enige willen treden, die zichnbsp;baad, te weeg zullen bréngen, dat zyhaarzelven in het riet ver-fehuilt j en wanneer ze verder' voortgaan om haar te agterhalen ,nbsp;dat ’er dan een Neptunus te voorfchijn komt, haar met zijn drietandi-ge vork dreigende; ofzo ze nog elders voorrgaan , daar enig Zee-Monfter voorden dag.fpringe, die het water haar in ’t aanzicht uit-Ipouwe; ofteiets diergelijks, ’t geen de konftenaar aan goed vind ,nbsp;Welke (ie Ipringer heeft toegefte’t. Wanneer dat ’er dan een redelijke ziel in dit konllw’erkzy» zal aldaar zijn voornaamfte zetel in denbsp;kerflénen hebben, en zal daar de phgt waarnemen van die, welkenbsp;Over de fpring-bronnén het opzigt heeft, en in die plaatzen behoortnbsp;tcgenwoordigte zijn, in welke alle de buizen dezer konft werkennbsp;na toe loopen, wanneer hy der zelver beweginge, zo als hy be-S'^'^i'C, kan gaandé'maken, beletten of veranderen.
XVII.
Kv)rt begrijp van ’t gene nogtenbsp;de-
gen -jjquot; ’^quot;•aucen, aai UCgcciLtu m uv, mv.. nbsp;nbsp;nbsp;wingc Ztuuw fw
kra'gt hebben', om fcbielijk enig'Ut té bewegen. v^rL'!! Wanneer ik vaii d’ademhaiirtgé', eri atldere dicrgchjke'en-’'quot;'^'''*'*
^ klaar op dat dit alles onderfcheidentlijker verftaan werde, zal ik van ’t'maken der zéhuwéh en Ipi'ércn hklrd'elen, eif zal-toon eb, •nbsp;, dat degéellenin'dé herficiien énige zenuw po j
ik van d’aLlemhalinge, en anuere oicrgcnii ^'''w*gg?n'|^^^''^*‘l^^^*^^wégingén éciïwoord zal'aarirbei en zal iknbsp;quot;'Crktnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wij-gbdc uiitériijke Woorweripèn in de zm-tuigen
huilip'
S-'icdcn cnjTaapcsucrhcrffcnengefchifd : hoe de’dierigé gec-
o daar na zal ik in 'i b'y zonder on'rvöu-ivcn', wat ’erin dc
l..en
-ocr page 222-R.. Des-Cartes
xvni.
Der zenuwen maal:-' *tl.
ftcn daar bewogen werden, en welke onze bedieningen zijn, welke dit konftwerk door barer hulpe kan nabootzen. Want zo ik van de herllènen begin, en vervolgens den loop der geeften alleen ag-tervolgde, gelijk als ik van het bloed gedaan hebbe, zoude het gene ik fta te verhandelen, over al zo klaar niet fchijnen konnen.
Befchouwt dan by voorbeeld deze zenuw A gt; welkers buirenftc vlies IS gelijk een groote koker, in zich veele kieindere kokertjes ^ t
begrijpende enz. uit een innerlijke dunne rok tc zamen gequot; voegt: en deze twee rokken zijn vereent aan de twee K L, wdk^nbsp;de herÖenen M N O omvangen. Daar-en-boven moet men aantei-kenen, dat in yder dezer kokertjes, gehjk als enig merg is, te zamen geftelt uit veele zeer dunne vezeltjes, die van d’cige fubilaO'nbsp;tie der herflenen N af komen, en d’ uiteinden dezer vezeltjes ein^'nbsp;gen, aan ’t eene deel in de binnenfte oppervlakte der (ubllantie dcfnbsp;herflenen, welke na de holligheden ziet, pn aan ’t andere in ^
-ocr page 223-Kon(li^ Gebouw des Men[chelijk.en Lighums, vliezen en vleis, in wdke dekoker, welke in zich die vezeltjes be-.uit, koomt tc eindigen. M aar om dat dit merg, niet ten dienllcnbsp;*saandebewegingc der ledematen, zal het genoeg zijn te dezernbsp;plaat ze aan te merken, dat dezelve de kokertjes zo niet vervult, innbsp;Qewelke het belloten is, ofte daar is ruimte genoeg waar door denbsp;dierige geeften ligtelijk van de herflenen konnen afvlocijen na denbsp;peren, tot welke deze kokertjes loopen, en op deze plaats voor zonbsp;'’eel zenuwtjes moeten gehouden werden.
Vorders merkt men aan op Wat wijze de buis ofte kleine zenuw ƒ in de (pier D , ingaat, welke ik onderftelle een van die te wezen, 'ge der
uiczctcing CD toe-trekking.
die het oog A bewegen. En na dat hy daar gekomen is gt; in verfcheidenbsp;takjes verdeik werd, t’ zaam gc-voegt uit een flap vlies, welke nanbsp;de veelheid der inkomende oftenbsp;uitgaande dierige geeften kan uitgezet ofte opgefpannen, en t’ za-mengetrokken werden: en welkers takjes, ofte vezelen , alzonbsp;gevoegt zijn , op dat door d’ ingaande geeften het gehele lighaamnbsp;des Ipiers doe zwelle en korternbsp;werdc, zo dat het oog daar dezeU
ve aan vaftgehegt is , getrokken Werdc; gelijk in tegendeel , dcnbsp;geeften daar uit gaande, flinkt dcnbsp;fpier, en werd langer.
konnea gaan*
Voorts moet men vaftftcllen, xx. dat bchalven de buis bf, nog eennbsp;andere is , namentlijk ef, door waardoornbsp;welke de dierige geeften in de fpier v!nquot; «rênbsp;D gaan, en een andere dg^ doornbsp;welke zy van daar konnen uit- tegTn'^'üfvwnbsp;gaan: en op de zelfde maniere datnbsp;de fpier E, waar door het oog, ikjnbsp;onderftelle, in het tegen overige
Wegzy ®^hleteens, dat alhoewel dat’er geen baarblijkclijke -z» door de geeften in deze twee {pieren D en E zijnde,
I^Z}. nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-C artes
van daar konnen uitga-an, behalvcn die gene waar door ze van d’ ee-ne en d’ andere ftrooraen : evenwel om dat hare deeltjes zeer fubtijl» cn geduurig meerder en meerder door de kragt van hare woelingcnbsp;verdunt werden ; ontfnappen ’er altijd enige door de rokken ennbsp;vicis der zelver fpieren; maar daar fchikken zich geduurig wederomnbsp;andere door de tweebuizent/, cg.
XXI.
Dat 'er kUp-dcut-tjcs indenbsp;zenuwennbsp;zijn, wan'nbsp;iieci zy innbsp;deIpiernbsp;gaan , ennbsp;wat desnbsp;1'cUs gebruik zy,
Teikcnt dan eindelijk aan dat ’er tuflehen beide buizen amp; ƒ, f ƒ een vliesjen gegeven werd H ƒ i, v/elke deze beide buizen i ƒ en ef van
een deelt, en dezelve dient, gelijk als een poorte , welke twee vouwen heeft H en I, op zooda-nigen wijze geftelt, datalsdedic-rige geeften, die van i na H pogen neder te klimmen , grootcrnbsp;kragt hebben als die, Welke vancnbsp;na i pogen neder te klimmen, ditnbsp;vliesjen nederdrukken en openenjnbsp;en gelcgentheid geven aaü die,nbsp;welke in de fpier E zijn, om te gelijk met dezelve zeer fncl na D tenbsp;ftroomen. Maar wanneer de geeften welke van e na i pogen te gaan,nbsp;fterkerzijn, ofte ten minften zonbsp;fterk als andere, ligten zy H fi op,nbsp;cn fluiten toe, en beletten alzonbsp;haar zelvcn, waarom zy mindernbsp;uit de fpier E gaan: wanneer anders zo ze van beide zijden geennbsp;magts genoeg hebben om het zelve te drukken, natumrlijker wijze half open blijft. En eindelijk»nbsp;zo dc geeften, welke in de fpier Pnbsp;zijn, zomwijlendoor lt;/, f, e, ofnbsp;d, f, b, pogen uit te gaan, kannbsp;deze vouw H uitgezet werden , en de weg voor haar toefluiten. Ennbsp;d’ eigenfte wijze is ’er tuflehen de beide buizen cg en dg een vliesjennbsp;ofte valletjen.^, dat het vorige gelijk is, cn natuurlijker wijze halinbsp;open blijft en toegefloten werd van de geeften die uit de buis dg kO'nbsp;men, cn van die, welke van cg konnengeopentwerden. Waarnbsp;uit men ligtelijk kan begrijpen, dat zo wanneer de dicrige geeften»
-ocr page 225-Ksnfi'ig Gehouw des Uenfchel^kfn Lighaams,
Welke in de hcrflènen zijn j gehelelijk gene, ofte byna gene poging padden door de buisjes tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uit te vloeijcn, datdandebcidcvlics-
jes ofte valdeurtjes/en^ half open blijven, en dat dan de fpieren D E flap werden en van hare bcweginge berooft, alhoewel de die-’¦ige geeften die in dezelve zijn, vrijelijk van d’een in d’ andere over-gaan van E door F na D: en wederom van D door^ na E. Maar bynbsp;sldien de geeften, welke in de herflenen zijn, met enige kragt in denbsp;buizenamp;ƒ, cg, pogen in te gaan, en die kragt aan beide zijden evennbsp;gelijk zy, zofluiten zy rerftond beide de klap-deurtjes^ en ƒ toe, ennbsp;betten, zo veel het mogelijk is, beide fpieren D en É uit. Waaruitnbsp;Volgt, zo het oog ftille Haat en onbeweeglijk blijft, in die ftand daarnbsp;het dan is. Vorders zo wanneer de dierige geeften die uit de herfl'e-nen komen, met een grotere kragt pogen te vloeijen door bf dannbsp;doorc,^, fluiten zy het vliesjen^ toe en openen/, en dat meerder
ofte minder, na dat ze zagter ofte fterker daar op aan komen. Hierom dan begeven de geeften, welke in de fpier E zijn, zich na de fpicr D, dpof de weg ^/en dat fneldcr ofte trager na dat het yaldeur-^en/meerder ofte minder open zy. Zodat de fpicr D, uit welkenbsp;deze geeften niet konnen gaan, te zaam getrokken, en E uitgerektnbsp;cnaldusishetpognaDtoegekeert: gelijk in tegendeel , wanneernbsp;de gceffen welke in de herflenen zijn, met een grotere kragt pogennbsp;tettroomèwdoorf^dandoori/, fluiten zy het vliesjen/, en ope-hen.g j zo dat de geeften van de fpier D terftond door de weg dg uinbsp;de fpicr E wederkomen, welke op die wijze werd te zaam getrokken, en trekt wederom het oog na zich. Want het is kenbaar genoeg , dat deze geeften, dewijl ze de wind ofte een zeer fubtijle vlamnbsp;gelijk zijn, zeer haaftig van d’eene fpier in andere moeten ftroomenjnbsp;2^0 ras zy daar enige uitgang gevonden hebben,alhoewel dat’er geennbsp;andere magt tegenwoordig°zy die de geeften derwaarts voert dannbsp;o’ enkele neiging, die zc volgens de wetten der natuur hebben, omnbsp;nare bcweginge te vervolgen. En het is.daar-en-boven bekend, datnbsp;alhoewel ze zeer beweeglijk en fubtijl zijn, egter niet ophoudende
te hebben om de fpieren in welke zy gefloten zijn op te blazen j/ Uit te zetten; gelijk als de logt, welke in een opgeblaze lere balnbsp;^’^^«zelve hard maakt en het leer uitzet, in welke zy gefloten
‘ nbsp;nbsp;nbsp;konftwcrli
D E nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fpieren
fen nbsp;nbsp;nbsp;men ligteliik op alle andere fpieren en zenuwen toepaf- oniüg.
alleen
Gg
begrijpen, op wat wijze dit kon ft werk, waar van ik f k, oewogen kan werden, op alle die manieren als ons hghaam, werden.
-ocr page 226-2,^5 nbsp;nbsp;nbsp;Des-Cartes
alleen door kragt van de dierige gceften, welke uit dc herflenen in de zenuwen vloeijen. Want voor ydersbeweginge en des zelfs tegen geftelde, kan men twee kleine zenuwen ofte buisjes begrijpen»nbsp;gelijk als zijn fc/, cg, en twee andere gelijk als dg en ef, en tweenbsp;valdeurtjesalsH/ien^. En dc wijzen aangaande welke deze buisjes in de fpieren geplant werden, alhoewel ze duizent onderfcheidennbsp;hebben» zo is nogtans niet bezwaarlijk t’ oordelen, hoedanig zynbsp;xxni. zijn» wanneer y mand kundig is, wat men van d’uiterlijke figuur,nbsp;ftheien°°^’ en ’t gcbruik der fpieren uit d’ ontleed-konft leren kan.nbsp;openen Wantdicwect, by voorbeeld, dat d’oogfchelen door twee fpie-wefden!quot; ren bcwogcn wcrdeu» welker eene, namentlijk T alleen debo-
venfteopend, end'andere, tc weten V overhands beide tegelijk doet openen en fluiten, kan gemakkclijk verftaan, dat zy hare gee-flien door de twee buizen PR cn q S ont?angen,en dat eene van haarnbsp;PR tot die beide fpieren, cn d’andere gS tot eene alleen van haarnbsp;ingaat; en eindelijk dat de taltjesR en Sbyna op de zelfde maniernbsp;in de fpier V ingeplant zijnde, nogtans aldaar twee tegenftrijdigcnbsp;uitwerkingen hebben, om dat hare takjes ofte vezelen, verfchei-dentlijk gefchikt zijn. En dit zy genoeg om alle d’ andere bewegingen te begrijpen. Hier uit kan men vry gemakkelijk befluiten datnbsp;de dierige geeften enige uitwerkingen in alle de leden konnen maken, alwaar enige zenuwen komen te eindigen; alhoewel in dienbsp;meerdere zenuwen zijn , daar d’ ontledcrs geen zichtbare merken,nbsp;gelijk als in d'oogappel, hert, lever, gal-blaas, milt en anderenbsp;diergelijke.
Waar
-ocr page 227-Konpg Gehouw des Menfchel^ken lighums. nbsp;nbsp;nbsp;^37
Maar op dat alles in’t byzonder mag begrepen werden, hoe dat xxiv. nit konftwerk ademt, zo zijc van gedagten dat de fpier D een vannbsp;die is, die des zelfs borft optillen ofte het middel*rift nederdrukken, ademt.
dat des zelfs tegen-overftander de (pier Eis; endatdedierige geeften welke in der herflenen holligheid m invloeijen door een gaat-
S.VVlt;1'
jen
ftondti nbsp;nbsp;nbsp;die altijd natuurlijker wijze open blijft, ter-
G nbsp;nbsp;nbsp;^ X;alwaar ze met het vlies-
i^oiucn en hquot; P^^dèn, oorzaak zijn, dat de geeften uit de fpier E ^aefpierD opblazen. Daar-en-boven moet men denken
Gg 3 nbsp;nbsp;nbsp;dat’er
-ocr page 228-£gS nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
dat’er ontrent de fpier D enige vlicsjcs zijn, waar door dezelve meer ofte minder gedrukt werd, na mate dezelve overvloediger werdnbsp;opgeblazen, en zodanig geftelt, dat eer alle de geeften, die uit dcnbsp;fpier E gegaan zijn in dc fpier D , haren loop doen ftillc houden, ennbsp;maken dat ze als wederom uitgebraakt werden door de buis B X;zonbsp;dat de geeflen der buize n daar van daangekcert werden: op watnbsp;voet zy zich begevende in de buis C^, die ze ter zelver ftonde openen, zy oorzaak zijn, dat de fpier E opfwelt, en de fpier D neerzijgt. In welker bewegingezy volharden zo lange die kragtigheidnbsp;gedmirt, waar door de geeften die in de fpier D zijn, van de vliezen, die dezelve omringen geperft zijnde, daar pogen uit te gaan :nbsp;maar wanneer als deze kragtigheid geheel onkragtig is geworden,nbsp;zo hcrwandelen deze geeften van zelver wederom haren loop doornbsp;de buis B X,derhalven houden deze beide fpieren niet op overhandsnbsp;op te zwellen en neer te zijgen. Het zclvige moet men mede denken van d’ andere fpieren die tot de zelfde uitwerkinge dienen: ennbsp;gedagtig wezen, dat ze alle zo geftelt zijn, dat als die, welke denbsp;fpier D gelijk zijn, opgeblazen werden, dc ruimte, in welke denbsp;longen zijn, ruimer werd, waar door gefchied dat de logt in dezelve mgaat, ten enemaal op die wijze , als ze in een blaas-balgnbsp;gaat, wanneer wy dezelve openen. Maar wanneer de tegen-over-llanders dezer fpieren opgeblazen werden, werd die ruimte enger,nbsp;en daarom gaat die logt daar wederom uit.
XXV,
Hoe
En om te begrijpen hoe dit werktuig zijn fpijze doorfvvclgt, wel-fpijieindc kernen vind in’tagterfte der mond, zo begrijpt dat de fpier D een mond werd is van die, welke de wortel der tonge opbeuren, endeweg, waarnbsp;toulT' doordelogt, die dezelve inademt, in de longe moet gaan, opennbsp;houden: en dat dc fpier E des zelfs tegenftander is, welke gemaaktnbsp;is om die weg te fluiten, en met eenen die, waar door de Ipijzcn innbsp;deraondzijn, in de maag moeten nederzakken, en die op te lig-ten , ofte mede aan depuntder tonge opte heffen, die de Ipij ze daarnbsp;na toe ftuurt. En dat de dierige geeften, komende uit de holligheidnbsp;der herflenen m, door het gaatjen ofte kleine buisjen «, dat natuurlijker wijze altijd open blijft, rcgel-regt gevoert werden in dc buisnbsp;B X, waar door zy de fpier D opblazen: en dat aldus deze fpier dusnbsp;opgeblazen blijft, zo lang’er geen fpijs op de grond van de mondnbsp;is, die dezelve peril, maar zo geftelt te zijn, dat zo ras’er enigenbsp;/j?ijze is, de geeften die ze in zich hebben geduurig wederom vloei-jen door de buis B X, en maken dat die, welke door de buis « komen , doof de buis in de fpier E gaan, waar door de geeften uit
de
-ocr page 229-Konflig Gebouw des Meiifchelijkon ItghMms. nbsp;nbsp;nbsp;239
defpiei'D ook gaan. En aldus werd dan de keel geopend, ende fpij-2en dalen in de maag, en hervatten geduurig de geeften haren loop uit de buis» door B X als te voren. Na welkers voorbeeld men ooknbsp;kan begrijpen , op wat wijze dit werktuig mede kan niezen, geeu-'ven, hoeden en noodige bewegingen doen, tot uitdijging veler anlt;nbsp;öerer vuiligheden.
-''m.
HR
d nbsp;nbsp;nbsp;verftaan, hoe het van d’ uitterlijke voorwerpen gt; xxvt.
kan aangeprikkclt werden, om alle zijn n op duizentderlcy andere wijzen te bewegen: zo moet utiijke
men
-ocr page 230-240 nbsp;nbsp;nbsp;R* De3-Carte*
men denken, dat die kleine draatjes, die ik terftond gezcgt heb-penTinge- bcDvanhetbinncnftedcrhcrflenenvoottte komen, en het merg wirdo™ der zenuwen uitmaken, zodanig in alle delen geftelt zijn, die hetnbsp;lïchop™ werktuig zijn van enige zin, dat ze zeer ligt aldaar van de yoorwer»nbsp;wi‘z*'n ***nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;konnen bewogen werden j en wanneer die draat*
te wegen! jes aldaar bewogen Werden, alhoewel niet fterk, trekken zy op de zelfde ftond de delen der herflenen, van welke zy komen, en openen met eenen in het binnenvlak der herflênen de monden enigernbsp;gaatjes, door welke de dicrige geeften, die in de holligheden dernbsp;herflênen zijn, terftond haren loop beginnen te nemen, welke zichnbsp;door dezelve in de zenuwen en Jpieren begeven,die in dit konft werknbsp;dienen om bewegingen te maken, welke die in alles gelijk zijn, totnbsp;welke wy van naturen aangedrongen werden, wanneer onze zinnen dus werden aangedaan: gelijk als by voorbeeld, wanneer hetnbsp;vuur A zy digte by de voet H, zo hebben de deeltjes des vuurs, dienbsp;zeer fnel bewogen werden, de kragt met zich een gedeelte des huitsnbsp;te bewegen in die voet, welke zy aanraken, en trekkende op dicnbsp;wijzededraad V Vgt; dat raen daar aan vaflgehegt ziet, openen zynbsp;terzelver ftond de mond des gaatjes de^ alwaar die draad eindigt;nbsp;even gelijk als wy al trekkende t' eenc eind van een touw, de klok,nbsp;die aan des zelfs andere einde hangt, ter zelver tijd klank doen geven, Wanneer dan nu het mondeken van het gaatjen, dat alzo geo-pentis, zo vlieten de dicrige geeften uit de holligheid K daar vannbsp;llondeh aan in, en werden alzo door deze weg eensdeels door denbsp;fpieren, waar door wy de voet van het vuur aftrekken, en anderdeels in die, waar door vvyd’ogen en het hooft keren, op dat betnbsp;vuur gezien werde, en ten derden in die gene, waar door onzenbsp;hand uitgeftrekc werd, en het ganfehe lighaam gebogen werd, totnbsp;des zelfs befcherminge. Dog de dierigc geeften konnen noch doornbsp;der zelver buislt;/ e ook in meer andere fpieren gevoert werden.nbsp;eer ik mijn begin maak om my nader te doen verftaan, hoe de dieri'nbsp;gc geeften door de gaatjes der herflênen haren loop volvocren, eHnbsp;hoe deze gaatjes geftelt zijn, zo heb ik voorgenomen hier in’tby'nbsp;zonder te handelcnvan alle de zinnen zo als zy in dit konftwerk gC'nbsp;Yoadèn werden, om die tot onze zinnen toe te eigenen.
-ocr page 231-24E
Konfiig Gebouw da UenfcMijken Lighams.
Derde Deel.
f^etn d’ uitterlijke zinnen in dit konfiwerk, en hoe die met onze zinnen overeenkomen.
XX VIT.
lil
Oor eerft (laat dan te weten, dat 'er veel zulke kleine van •£ glt;f« draatjes zijn, als V V, welke nu alle van het binnenftenbsp;oppervlak der herflcnen , van waar zy haar begin ne.nbsp;men , van inalkanderen beginnen verdeilt te werden,nbsp;en van daar door het gehele lighaam dezes konft werfcsnbsp;Verfpreidende, zijn in’t zelve de werk-luigen des gevoels. Wantnbsp;alhoewel deze zelve gemeenlijk ongemiddelt niet plegen van d’ uit-terlijkc voorwerpen aangedaan te werden, 'maar de vliesjes alleennbsp;daar ze in befloten zijn , zo is het egter niet meerder waarfchijnelijknbsp;dat deze vliesjcns het eigene werktuig der zinnen zoude zijn, dannbsp;d’ handfehoenen bequaam zijn te gevoelen, wanneer wy haar heb-bcjiaangetrokken enig lighaam aanraken. En merkt aan, dat dcnbsp;draatjes, daarikaffpreek, alhoewel ze zeer fijn zijn, nogtansvei-b’g genoeg van de herflënen tot de ledematen, die van dezelve verrenbsp;Afgelegen zijn, uit geftrekt werden, zo dat’er niets zy, datofde-5ielve breekt, oft’drukkende hare beweging belet, al was’t zakenbsp;Ondertuflen , dat die leden op duizentderlei manieren gebogennbsp;Wierden: dewijle zy in die pijpjes gefloten zijn, waardoordedieri-gegeeftenin défpierengebragt werden, en deze geeften de buisjes dezer draatjes geduurig een weinig opblazende, beletten de perfi.nbsp;finge in dezelve; ja werken uit dat. ze altijd, zo veel mogelijk is,nbsp;'^oortvloeijcn uit de herflënen, van waar zy komen na die plaat-daar ze moeten eindigen,
W anneer dan God de redelijke ziel met dit konft werk vereenigt,
^aar van ik voorgenomen heb hier na te fpreken, zo zal hy haar tuur des '^oornaamfte zetel in de herflënen plaatzen, en zodanigen natuur®^'|^gt;^jeJ'nbsp;haar geven, dat ze volgens de verfcheide wijzen, door welke ko”fi”ericnbsp;bondekens der gaatjes in de binnenfte oppervlakte der herflënen, vet-Ijülpe der zenuwen eeopent werden , ook verfcheide zinnen zaldeo^n'^^quot;'
hebben. nbsp;nbsp;nbsp;g«nde de-
Envooreerft, Wanneer de kleine draatjes, die het merg dezer ^^xxix!' ze af ^'ittuaken, met zodanigen kragt getrokken wierden, datnbsp;Zodan’*^^^^quot;» ofte van dat deel daar ze aan gehegt zijn affeheideden jiin».
•g dat de t’ zamenftelling van dit geheel konft werk enigZins
H h nbsp;nbsp;nbsp;üaar
X4Z nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
daar uit onvolmaakt wierd : zal de beweginge die ze in de herflenen maken, aan de ziel, die’er aan gelegen is de plaats barer woonfte-de in haar volkomentheid te bewaren,doen gevoelen. En wanneer ze met de vorige by na gelijke kragt getróklicn worden, ennbsp;evenwel niet breken, nogte op enige maniere fchéiden van de delennbsp;aan welke zy vaft zijn, zullen zy in de herflenen een bewegingenbsp;voortbrengen, welke, de goede gefteltenifle van d’ andere delennbsp;tonende, aan de ziel gelegeniheid geven, zekerelighamelijkewel-luft te gevoelen , welke mennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;noemt, en wat aangaat haar
oorzaak, koomtzeerna aan de pijn, maar is in uitwerking nog-tans geheelijk het tegendeel.
XXX. nbsp;nbsp;nbsp;Dat wanneer veele diergelijke draatjés te gelijk gelijkerhand ge-’tGcvücieji trokken wierden, zal de ziel een^e/^^e en gladde oppervlakte eens
lighaams gevoelen, ’t^frelk geraakt werd van dat deel in welke de draatjés h-aar einde nemen, rnasn'een ongeltjkecn rouwe, wanneer zynbsp;Warmte en ongelijk getrokken werden. Maarwanneer eenyder in’t byzondernbsp;Ssoudc cqi. alleen enigflns gefebud wkrden, gelijk zulx van de warmte geduu-riggefchied, diehetherte aan d’andere delen gemeen maakt, zalnbsp;de ziel daargeengevoelen van hebben j even gelijk als ze alle d’iïi-dere gewoonlijke bewegingen ook niet gevoelt. Maar zo deze beweginge van enige buiten gewoonc oorzaak vermeerdert ofte vermindert werd in,deze draatjés, zal de vermeerdering’t gevoelen vannbsp;warmte\m de verminderinge van koude in de ziel verwekken. E n nanbsp;dat ze dan op verfebeide andere wijzen bewogen werden, zullen zynbsp;alle andere hoedanigheden doen gevoelen, die tot ’t gevoel ofte aan-rakingc in’t algemeen behooren, als van vogtigheid, droogte, zowaar-te en diergelijke.
XXXI. nbsp;nbsp;nbsp;Alleenlijk moet men aanteikenen j dat deze draatjés wel zeer dun
weTkè'he* nbsp;nbsp;nbsp;bewogen werden, dog egter zo niet, dat ze alle
aift-vcrlo- d^alderkleinftebewegingen, die’erindcnatuurzijntotde herffê-
nen konnea brengen, maar wel de kleinfte, die ze daar na toe brengen vandedikkere deeltjes der aardlê lighamen. Ook konnen daar enige zodanige lighamen van die zoort gegeven werden, welkersnbsp;deeltjes ^ alhoewel ze grof genoeg zijn, evenwel nogtans zo zagtnbsp;tegens deze draatjés aanbotzen , dat ze die perflen ofte in’t geheelnbsp;affnijden, en alzo barer beweginge tot de hïrfltnen toe niet gena-k-e; Op’de zelfdewijze byna, als enigegenees-middelen.op.de delennbsp;des lighaams gepkacft zijnde kragt hebben ,. die allenxkens en on-gevoelelijk te verdooven , of ook te verderven.
Maar de kleine draadjes die het merg der tong-zenuwen uitnaa-
ken
-ocr page 233-Konpg Gchouw des Metifcbelyk^n Ughams,
» en in dit konftwerk de fmaak-tuigen zijn, konncn door min- xxxii. kere bewegingen bewogen werden, als die welke het gevoel in ’t aU denbsp;gemeen ten dienfte ftaan, eensdeels om dat ze wat fijnder zijn, ennbsp;anderdeels dat de vliesjes, inwelkczy gefloten zijn ook tengerder viervoor-^ijn. Denkt eens, dat zy op vier vcrfcheide wijzen konnen bewo-oSfehei-gen werden, naroendijk van de deeltjes des zouts, der zqurewate- den.
‘‘Cn, gemeen water, en van wijn-geeft, welkers grootte en gg,
lt;iaante ik te voren hebbe uitgelegt: en dat ’er alzo vjer verfeheide-Oc zoorteii van fmaken van de ziel begrepen werd. Alhoewel dc deeltjes des zouts, doordebewegingedes fpeekzels, van malkanrnbsp;-deren zijn gefcheiden en gewoelt zijnde, ftekender wijze en Zondernbsp;ouigen, in de gaatjes ingaan, die in de rok der tgogg zijn. De deeltjes der zuurc wateren gaan fchuins in de gaatjes, dg tenggrfte delennbsp;der tonge af fnijdende of in Inijdende, en voor de dikkere wijkende.
De deeltjes des zoeten waters vloeijen rontom , en vallgn pp de tong Jtonder in enige der zelvere delen te fnijden, nog diep in des zelfsnbsp;gaatjes in te dringen ; en eindelijk de deeltjes der wijn-geeft, wijlnbsp;2.e zeer klein zijn , dringen alderdiepft in , en werden daar zeer fnelnbsp;bewogen. Waar uit men gemakkelijk zal konnep beflyiten op watnbsp;Wijze de ziel alle andere'onderfcheidentheden van fmaken kan begrijpen, wanneerwy overpeinzen hoe de deeltjes der aardfe ligha-men op vele andere wijzen op de tong konnen bewegen.
Maar, het gene men te dezer plaatzc meeft in agting nemen moet, is, dat dc zelvige deeltjes der fpijze, welke in de mond door die fpijien,nbsp;de gaatjes van dc tonge drongen, aldaar’t-gevoel van de fmaak
^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 ••nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fmaken,be-
veroorzaken , van de maag na t bloed vloeijen , en van (]U33m zijn daar aan alle de delen gevoegt en vereend konnen werden.
2.elfs zijn die ook alleen, welke met een zagte kittelinge de tonge aandoen, en alzo een aangenaam gevoel van fmaak de ziele geven,
2^ijn tot die uitwerkinge t’ enemaal bequaam. Want wat die aangaat.
Welke te kragtig ofte te zwak in’t werken zijn, deze gelijk ze te ft^hcrperoftetckragteloozer en onfmakehjker fmaak verwekken,
^0 zijn ze ook of al te doordringend, of al te zagt, om een bloed te blaken, en om voedzel te zijn van enige delen. En wat aangaat die,
Welke zo dik zijn, ofzovaft onder malkanderen vervoegt, dat ze doordebewegingedes fpeekzels niet konnen gefcheiden en in denbsp;gaatjes van de tong geenzins indringen konnen , om op een anderenbsp;Wijze te werken op de kleine draatjes der zenuwen, die tot de fmaaknbsp;dienen, als zy doen op de zenuwen der andere delen die in ’t gemeennbsp;tot het gevoelendienen; welke zelfs geen gaatjes hebben, in wel-
Hh z nbsp;nbsp;nbsp;ke
-ocr page 234-ARTE»
ke de deeltjes der tong ofte ten minften des fpeekzcls, die de tong vervogtigt dringen konnen ; deze, gelijk ze niet konnen te wegenbsp;brengen dat dc ziel enig gevoelen van de fraaak gewaar kan werden rnbsp;zo zijn ze in ’t gemeen ook niet bequaam , om van de maag onifan-gen te werden. En dit is zo in 't algemeen waar, dat dikwijls, voornbsp;zo veel de gematigheid der mage verandert werd» ookdefmaaknbsp;verandert: zo dat de fpijze welke aan de ziel om haar aangenamenbsp;fmaak pleeg te behagen, zomtijds fmakeloos ofbitter kan fchijnen jnbsp;de reden daar van is gt; dat het fpeekzel, ’twelk uit de mage komt,nbsp;en altijd de hoedanigheden, vanhetvogt, dat daar overvloedig innbsp;is, behoud, met de kleinfte deeltjes der fpijze, welke in de raond^nbsp;is, gemengtwerd, en veel tot der zelverbewegingetoebrengt.nbsp;XXXIV. Het gevoelen der reuk hangt mede van zeer vecle kleine draatjesnbsp;Van de a:f, welke van *t onderfte der herfl'enen na dc neus geftrekt leggen ,nbsp;wardquot; onder die twee kleine geheel holle delen, die d’ ontleders gelijké-ncn by de tepels van vtouwe bofftcn. En deze draatjes verlchelennbsp;keninbe-* geenzinsvandezenuwcndcsgevoclscndep fmaak, dan. alleen datnbsp;s«a. 2e niet buiten de holte desherfle-bekken, ’t welke de gehele herfl'enen in zich befluit, en dat ze van aardfe deeltjes konnen bewogennbsp;werden, die nog veel fijnder zijn dan de zenuwen des tongs: eensdeels dat ze een weinig fijnder zijn, anderdeels om dat ze meerdernbsp;ongeraiddelt van hare voorwerpen aangedaan werden. Want mennbsp;dient te weten, wanneer als dit konftwerk ademt, dat de fijnftenbsp;deeltjes des logts die door de neus zijn ingehaalt, door de gaatjes desnbsp;beens, het welke men het Ipongieufe noemt, dringen, zo ze maarnbsp;zelfs tot in de holligheden der herfl’enen niet komen, ten minften ,nbsp;tot die ruimte, welke tuflchen dc twee vliezen is, die de herfl'enennbsp;omvatten, uit welke door het verhemelte ter zelver tijd wederomnbsp;konnen uitgaan. Gelijkerwijs in tegendeel, wannecr.delogtuitdenbsp;borftgaat, konnen deze Sjne logt-deeltjes door het verhemelte innbsp;gaan in die ruimte j en weder door de neus-gaten uitgaan. En innbsp;den ingang dezer ruimte botzen zy tegens d’einden dezer draatjesnbsp;aan, dewelke dewijl ze geheel bloot ofte ten minften alleen met eennbsp;zeer dun vlies gedekt zijn, zo hebben zy, om die te bewegen , geennbsp;grote kragt van noden. Daar-en-boven , dient men tc weten , dacnbsp;die gaatjes zodanig zijn geftelt, en zo eng, dat ze tot die draden aannbsp;geen aar-deeltjes doorgang geven, welke dikker zijn als die, dienbsp;wy daarom te voren reuken hebben genoemt: ten zy enige millchicn»nbsp;aan zommige van diegene uit welke de geeft; van wijn beftaat, wantnbsp;die om hare figuren grote kragt hebben te doordringen.
moet-
-ocr page 235-Kondig Gebouw des Menfchelijk,eH LtghMms. nbsp;nbsp;nbsp;24f
Woettnen weten , dat onder deze zeer fijne aardfe deeltjes, die altijd in meerder overvloed in de logt zijn , dan in enige andere te zaamnbsp;gefielde lighatnen , alleen die, die een weinig dikker, en wat min-dikker zijn als d’ andere, of ten opzigte van de gedaante gemr.k-i^plijkerofce moeijelijker bewogen werden, bequaam zijn aan denbsp;^ielgelegentheid te geven, dat dezelve verfcheidene gevoelens vannbsp;ï^euken heeft. Ende ook die alleen in welke deze overtreffing zeernbsp;®3atigis, en d’een door d’andere gematigt zy, konnen verrigtennbsp;dat deze gevoelingen aangenaam zijn. Want wat aangaat die, welkte alleen op een gewoone wijze werken, deze konnen geenzins gevoelt werden, en die met te groten ofte niet grootgenoeg-ennbsp;kragt werken, konnen alleen onaangenaam zijn.
Wat aangaatde kleine draatjes, die het gehoor-tuig zijn, behoe-Ven noodzakelijk met de vorige geen gelijke fijnigheid te hebben: boorni° inaar het is genoeg te denken dat die in de binnenfte holte der oorennbsp;iodaniggefteltzijn , dat ze van die kleine daveringen , door wel-maakt,nbsp;ïte d’ uitterlijke logt, zeker zeer dun vliesjen in den ingang der holligheden uitgeftrekt, aanfioot, alles te gelijk en op de zelfde wijzenbsp;ligt konnen bewogen, en van geen ander voorwerp aangedaan werden , dan van d’innerlijke logt, die onder dat vliesjen is. Wantde-^e kleine daveringen, door tuflenkomrte dezer zenuwen tot de herl-feneft komende, zullen de ziel gelegentheid geven om een denkbeeld der klanken te be vatten.
En men moet aanmerken, dat eene enige zodanigen davCringC, xxxvi. niet anders tot het horen katvdoen, daneenduiftergedoramel, dienbsp;lu een ogenblik overgaat, en in welke geen andere vcrfcheidcntheid. namt «n
kleine
Ontmoet, dan dat ze groter ofte kleinder zal fchijnen, na dat het Oor zagter of harder gellagenzy. Maar zo daar veele malkanderen demnfijk-'^olgen, gelijk wy in de bevende klinkende bewegingen der fnarennbsp;On klokken,met het gefichc gewaar werden, dan zullen zy eenklanknbsp;Oitmakcn , welke de ziel aangenaam ofte fcherper zal fchijnen, nanbsp;at die daveringen meer gelijker ofte ongelijker onder malkanderennbsp;^'jn-; en fcherper ofte zwaarder, voor zo veel zy malkanderen IneUnbsp;Oer ofte trager volgen. Zo dat, wanneer een half, of derde, ofnbsp;^JOrde of vi'fde deel enz. zich op d’eene reis malkanderen fncklernbsp;dan opd’andere, zullen zy een klank uitraaken , welkenbsp;^ Ziel een agtfte, oft vijfde oft vierde oft grote derde enz. fclierpernbsp;^loordelek. En eindelijk zullen vele met malkanderen gemengdenbsp;gelijkklinkend oft ongelijk klinkend wezen, na dat’ernbsp;6 er ofte kleinder overeenkondlczy , en dc ruimten tulTchen de
Hh
2,^6 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E s :: C A R T E S
kleinedaveringen, die de klanken maken gelijker ofte ongelljkcr zijn. Als by voorbeeld» zo de deilingen der linien A, B, C, p,
D,.
G
-f—i-ï-
H.
E j F, G, H, kleine daveringcn verbeelden , die zo veel ver-fcheide klanken uitmaken, verftaan wy lichtelijk, dat die, welke men door de linien G en H vertoont, zo aangenaam voor d’ oorennbsp;niet moeten zijn dan andere: gelijk als de rouwe en fcherpe delennbsp;cenes fteens, minder aangenaam voor ’t gevoelen zijn, dan de gladdigheid vaneen geflepe fpiegel. En men moet begrijpen dat B eennbsp;klank vertoont die een agefte fcherper is dan A C die een vijfdenbsp;fcherper is, D een vierde, E een grote derde, en F mede eennbsp;grote toon fcherper is: nog moet men aanmerken dat A en B, by-eengevoegtzijnde, ofABC, ofABD, of insgelijks ABCE,nbsp;veel gelijk klinkender zijn onder malkanderen als A, en F , of Anbsp;CD, ofADEenz. het welke my genoeg fcbijnt te wezen om tcnbsp;tonen, op wat wijze de ziel, die in dit werktuig zal zijn, het wel'nbsp;keik befchrijf, zich met zang-konft kan vermaken, welke in allenbsp;de zelfde regulen gelijk onze zang-konft is, navolgt, en op watnbsp;maniere dezelve ook veel volmaakter kan maken; ten minften %onbsp;wy overwegen dat d’aangename niet volkomen meerder aangenaamnbsp;aan de zinnen zijn, maar diewelke met een zeer gematigde kittelingnbsp;dezelve ftreelt. Gelijk als zouten azijn dikwijls aangenamer aan denbsp;tonge zijn dan zoet water. En hier uicvolgtdat in de zang-konft denbsp;derden, zesden en zomtijds ook d’ongelijk klinkende tonen,nbsp;wel roegeftaan werden alseen-klinkendeagten en vijven.
Daans nog overig het gezicht, dat ik wat naaukeuriger tooet
ont'
-ocr page 237-Kenjli^ Cehotiw des Meftfcheï^kétt lighams. nbsp;nbsp;nbsp;147
ontvouwen dan d’andere zinnen, om dat zulx meerder mijn oogmerk bereikt. Deze zin hangt dan in dit konftwerk mede van twe lenuwenaf, welke buiten tvvijffel uit vele kleine draarjes te zamennbsp;moeten geftelt wezen, van die zoort welke van allen dé alderfijndenbsp;kijn, en aldérligfl: van allen konnen bewogen werden; om dat ze toenbsp;herflenen die vérrehéidene bewegingen der deeltjes van de twee-dehooftftofFetot de herflenen moeten overbrengen, welke, gé-uit het voorverhaalde blijkt, aan de ziel, wanneer die zal vereent wezen met dit konflwcrk, gelegentheid zullen geven, verscheidene denkbeelden van koleuren en ligt te bevatten.
Maar om dat tot deze uitwèrkinge het inaakzel van het oog mede behulpzaam is, moet fnen die hier ter plaatze befchfijven; en zalnbsp;om groter gemakkelijkheids-halve zulx met weinig pogen uit tenbsp;Voeren, overflaande al willens allé die menigte overvloedigheden,nbsp;vvelkedenaaukeurigheidderontledersdaar van aanteikent. ABC
is een vlies hard genoeg en dik.
XXXVII.
V*;in 'tge-/iclit.
xxxviir.
V an ’t niJalirel üesnbsp;oojs, «nnbsp;hoe ^ie totnbsp;liet gefiixenbsp;dkiiC.
Cv
dat gelijk als een rond vat uitmaakt , en alle d’ andere delen des oogs in zich befluit. D E Fnbsp;is een andere dunder rok, binnen de vorige als een tapijt uit-gefpannen , G HI is een zenuw , welkers draacjes H G Hnbsp;I in 'd rotid aan alle zijden ver-fpreid zijnde van H tot aan Gnbsp;en I,de gehele bodem des oogsnbsp;bedékkén. KLM, zijn drienbsp;zeer klare en heldere vogten,nbsp;welke de gehele ruimte , dienbsp;tulïchen deze rokken is, ver-vüllen,en yder heeft de figuur,nbsp;als men hier uitgedrukt zier.nbsp;Ind’eerfl'erokis het gedeeltenbsp;B C B doorfchijnig, en puiltnbsp;wat meer uit als’t andere, ennbsp;de flraal- breking (refractie) dernbsp;ingaande ftralen gel'chied daarnbsp;‘^ctwederok ishét binnenftenbsp;fternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de bodem des oogs zier, geheel zwart en diii-
gt; nbsp;nbsp;nbsp;in’tniidden een klein rond gat, ’tweik men
148 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
fel noemt, en aan diegene in ’t midden zo zwart vertoont, die daar van buiten in ’t oog ziet. Dit gat is nietaltijd van de zelfde grootte 1nbsp;ora dat E F het gedeelte van de twedc rok, in welke het is, vry innbsp;het vogtK zwemmende , dat zeer vloeibaar is, gelijk als een kleinnbsp;fpiertjen fchijnt te wezen, welke door ’t bellier der herflènen, nanbsp;vereis van gebruik uitgerekt en toegetrokken werd. De figuur desnbsp;vogts L dat men het kryftalline noemt, is die figuur van glazen gelijk»nbsp;( welke ik in de V erhandclin-ge der doorzichtkunde be-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦”
B/
-K
XXXIX.
VVatcie (looiich i*nbsp;niiheid lt;!ernbsp;drie vogtcnnbsp;doet.
fchreven heb) door welkers tuflchenkomdealle de ftralennbsp;van een enige ftip komende,nbsp;in een andere flip te zamennbsp;loopen. Des zelfs llofFc is ooknbsp;minder zagt en vafter, en kannbsp;derbalven groter ftraal-breking doen, als beide d’ anderenbsp;vogten , met welke dit omringt is. E N zijn enige zwarte kleine draatjes , die van ’cnbsp;binncnfle deel des roks D E Fnbsp;haar herkomft hebben, en vannbsp;allekanten dickrijftallinevogcnbsp;omringen, en zijn als kleinenbsp;peesjes , door welkers hulpenbsp;de figuur van't kriftallijnenbsp;vogt kan verandert, en eennbsp;weinig platter ofte rondernbsp;werden, na den eys van ’t gebruik. Eindelijk O O zijn zes ofte zeven fpieren, diebuiten aan hetnbsp;oog vaftgebegt zijn , door welkers biajpe het oog zeer gemakkelijknbsp;en vaardig aan alle zijden kan bewogen werden.
Maar nudcrokBCD, en dedrie vogten K L M, ora dat het zeer heidereendoorfchijnige lighamen zijn, beletten d’ingaandenbsp;ftralen geen doorbet hol des oogappels, om te gaan tot de bodemnbsp;desoogsroe, daar de zenuw is, en op dezelve werken met gelijkenbsp;makkelijkheid als of ze geheel naakt was. Ook befchermen zy dezenbsp;zenuw regens d’ ongemakken des logts en van andere uitterlijke 1'g'nbsp;hamen , van welke zo ze aangedaan wierd, anders ligtelijk gequetftnbsp;zoudekonnenwerdeni en werken daar-en-boven uit, dat ze to
ten-
-ocr page 239-Kenpg Gehuw des Menfchel^ken I t^haams. nbsp;nbsp;nbsp;24^
set.
longer cn zagt blijft, dat het niet te verwonderen is, dat ze door be-'vegingen die zo weinig gevoelig zijn, die ik alhier voor kolcuren aanneem , kan bewogen werden.
Derondigheidin’t voorfte deel van’t eerfte vlies B CB en de ftraal-breking welke daar gefchied , zijn d’oorzaak dat de ftralen, ronii.hcijnbsp;Komende van de voorwerpen, die van de zijden des oogs zijn, door 'quot;^5'nbsp;d’oogappel konnen ingaan; en de ziel aldus zonder beweginge des werktnbsp;®ogs, vecle voorwerpen kan zien, die zé anders niet konde zien.
Want by aldien by voorbeeld de ftraal PBKQ^niet wierde gebroken in de flipnbsp;B, kon Ze tuffen dc ftippen FF, nietnbsp;doorgaan, om tot de zenuw te komen.
De ftraal-breking , welke in het kryftalline voet ecfchied, maakt het, d*nbsp;gezicht fterker , cn te gelijk onder- kryftaifincanbsp;fcheidentlijker. Want men moet we-vogtsmjaktnbsp;ten, dat de figuur dezes vogts, acht eron'/j'”nbsp;nemende op de ftraal brekingen, die |cbcident-in andere gedeelten van’t oog gefchie- ^nbsp;den, met d’afftandigheid der voorwerpen zodanig geëvenmatigt en na denbsp;rigt-fnoer gemaakt is, dat wanneer hetnbsp;gezicht der ogen na enig zeker flip vannbsp;een voorwerp gewend is, oorzaak Zy,nbsp;dat alle de ftralen, komende van dienbsp;ftip, en in ’t oog door het gat des oogappels komende., wederom in een ander punt in de bodem des oogs vergadert werden, en dat zeer net tot enignbsp;gedeelte des gezicht-zenuws , welkenbsp;aldaar is: en in dezer manieren belet,nbsp;dat van alle d’ andere ftralen die in ’cnbsp;oog gaan, gene het zelfde deel dezesnbsp;zenuwsgenake. By voorbeeld, wanneer het oog geftek is om de flip R tenbsp;zien, is de gefteltheid des kryftallinennbsp;vogts oorzaak, dat alle de ftralen R Nnbsp;S, R L S, enz. net in de ftip S vergadert werden , en belet te gelijk, datnbsp;geene welke van de ftippen T en Xnbsp;I inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;enz.
-ocr page 240-enz. aldaar genaken. Want ook vergadert zy alle de ftralen van dc flip T ontrent de ftipV, en van de Itip X ontrent de ftip Y, en zonbsp;voorts. Gelijk in tegendeel, zo’er gene ftraal'brcking in dat oognbsp;gefchiede, zoude het voorwerp R eene alleen van zijne ftralen nanbsp;de ftipS zenden, zijnde ailed’andere hier en ginder door de gehele
ruimte V Y verfpreid: en van gelijken JS.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rSi flippen T en X, en alle de tull'chen
middene ftippen zouden een yder eenc harcr ftralen na de zelfde (lip S zenden.nbsp;Maar het is nu klaarblijkelijk genoeg, ,nbsp;dat het voorwerp R fterker op het deelnbsp;des zenuws, welke in de ftip S is . moetnbsp;bewegen, wanneer het daar veel ftralen na toe zend, dan dat het daar maarnbsp;eene znnd; en dat het gedeelte dernbsp;zenuw Sonderfcheidentlijker en veelnbsp;netter de beweginge van het voorwerpnbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R tot de herflenen zal overbrengen,
\ t \ I nbsp;nbsp;nbsp;wanneer het de ftralen van dat alleen
XIH.
De'zwarte ko'eur dienbsp;in het oognbsp;is, dientnbsp;jnede totnbsp;een onder*nbsp;feheidennbsp;•sficht.
ontfangt, dan wanneer het van veelc meer andere ontfing,
De zwarte koleur zo der innerlijke oppervlakte des roks E F, als van denbsp;draatjesE N, dient thede om het gezicht meeronderfcheidentlijker te ma-ken. Want gelijk het uit die dingennbsp;blijkt, welke wy boven Van de natuurnbsp;dezes koleurs gezege hebben, verftomtnbsp;de kragt der ftralen, die van de bodemnbsp;des oogs na voren toe wederom deinzen , en belet , dat zc daar van daannbsp;niet na de bodem des oogs wederomnbsp;keren, alwaar ze een verwerring zou-den konnen baren. By voorbeeld, dcnbsp;ftralen des voorwerps X van in de ftipnbsp;Y in de zenuw, die wit is, werden vannbsp;al!e kanten wederomi na N en na F toe
gebogen, waar van daan ze weder na
S en V konnen gebogen werden, en aldaar de beweginge der ftip' peiiRcnTverwcrren, vvanneer.de lighamen N cn F.niet zwaJquot;*^nbsp;waren.
Xonflt^ Gehcuw des Uerifchel^ke*^ lighams. nbsp;nbsp;nbsp;%fi
Dc verandering van figuur, die in’t kryftalline vogt gcfchied, XLin; brengt te wege, dat de voorwerpen, welkein een verfcheide wijd-ttandigheid van betoog zijn, in des zelfs bodem onderfcheidentïijk figuur in’»nbsp;^»jne beeldingen kan maken. Want gelijk als’t blijkt» uit bet ge-Qegezegt is m de verbandelinge der Doorzicbtkunde, indien by mede tot
voorbeeld het vogt L N van die figuur zy, welke beeite-^ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maakt, dat alle de ftralen oóg?'
lT\
des flips R naaukeurig in de flip S de zenuw aandoen , de zelfde figuurnbsp;onvcrandert zijnde, zalnbsp;het zelvige vogt nietnbsp;konnen maken, dat dcnbsp;ftralen des flips T die nader is, ciftedes flips X,nbsp;die verder is, ook daarnbsp;na toe komen : maar denbsp;ft raai T L zal na H ennbsp;T N na G gaan, en innbsp;tegendeel XL na G ennbsp;X N/la H , en zo voorts,nbsp;Derfialven om onder-
fN'
fcheidentlijkdeflipX tc vertonen , moet de gehele figuur des vogt:, Lnbsp;N verandert en wat plat-ter gennaakt werden, ge-^' 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lijk als I js; maar om de
flip T te vertonen, is ’t van noden dat dezelvenbsp;wat ronder werde , gelijk als F is.
De verandering der grootte welkein d’oog- lt;ierfnoquot;ernbsp;'appel gebeurt, bematigtnbsp;dekragt en vermogendes d°o?om'’nbsp;gezichts. Want wanneernbsp;het ligt al te fterkis,moet tcbemitL”
dezelve enger wezen ,'op gen.
I i 2 nbsp;nbsp;nbsp;dat ’er
-ocr page 242-R. D B s - C A R T E S
dat ’er zo veel ftralen niet tot het oog komen, dat het zelve daar door kan beledigt werden. En wanneer het ligtnbsp;zwakker is, moet die wijder wezen, opnbsp;dat’cr genoegzame ftralen inkomen,nbsp;om te konnen gevoelen. Als mede wanneer het licht van eenderlei gelijkheidnbsp;blijft i is het nodig dat d’ oogappel gro- -ter zy, wanneer het voorwerp, ’t welknbsp;het oog ziet, verre af is. Want bynbsp;voorbeeld, wanneer uit de ftip R doornbsp;d’ oogappel 7 geen meer ftralen ingaan,nbsp;dan vereift werden om gevoelt te werden, zois’t van noden dat’cr 20 veelnbsp;ftralen in ’c oog 8 ingaan, en dan desnbsp;zelfs oogappel groter zy.
XLV.
I)lt;t de kleinigheidnbsp;des oogappels ooknbsp;dient totnbsp;een onder-ftheiden-der zicnin-ge te maken.
De kleinigheid van d’oogappel dient mede om het gezicht onderfcheidentlijr,nbsp;ker te maken. Want men moetwetefi,nbsp;dat, het zy wat voor een figuur ook hetnbsp;kryftallinevogtraag hebben, het nietnbsp;gefchieden kan, dat de ftralen van verrnbsp;icheide {lippen des voorwerps komende , alle ftiptelijk in zo veel andere flippen vergadert. Maar zo de ftralen desnbsp;Hips R, by voorbeeld naaukeurig innbsp;de ftip S vergadert werden , konnennbsp;die alleen uit de ftip T, welke door hetnbsp;middelpunt en den omtrek van een dernbsp;cirkels, welke getrokken konnen vver*nbsp;den in d’ oppervlakte van dit kryftallinCnbsp;vogt, naaukeurig vergadert werden innbsp;dellip V, en vordersd’ overige die metnbsp;zo veel te weiniger getal zullen zijn,nbsp;als de oogappel enger zal wezen, denbsp;zenuw aandoende in andere llipperisnbsp;konnen aldaar enige verwarring^nbsp;maken , waar uit volgt , dat bynbsp;’c ge/aciit van een en ’t zelfde oog zo fterk niet zy als op d’ an-
zal het ook aiindcr onJerfcheiden zijn-; het zy zulx gefchiede
oöi
-ocr page 243-Konpg Gehouw des Metifchel^ken lighams. nbsp;nbsp;nbsp;ïƒ j
dc wijdftandigheiddesvoorwerps, of om de zwakkigheid des ligts: öm dat om de verwijdering des oogappels» wanneer het gezichtenbsp;^Wakis, dezelve ook verwarder werd.
Dit is mede d’oorzaak, dat de ziel op eene reis maar alleen eene flip van't voorwerp onderfcheiden kan zien,dar namentlijk tot welknbsp;3lle de delen des oogs dan gewend zullen zijn, en alle de ftippen zullen hem te verwarder verlchijnen, als zy daar verder van afzijn.nbsp;Want zo, by voorbeeld (ziet defig; pag: 259.) alle de ftralen desnbsp;ftips R naaukeurig in de (lip S vergadert wierden, welke uit de (lipnbsp;X komen, werden zy zo naaukeurig niet vergadert ontrent Y, alsnbsp;lt;le dralen des dips T ontrent V. En zulx moet men ook in d’ andere zaken afmeten, na hare wijdftandigheiJ van de dip R. Maar denbsp;fpieren( ziet defig: pag: 248)0 O, die het oog vaardig na alle zijden toe draj en, dienen om dit gebrek te vervullen. Want zy konden in de minde oogenbliktijds het een na’t ander op alle dippennbsp;des voorwerps het oog wenden, en aldus uitwerken, dat de ziel hetnbsp;een na ’t ander onderfcheidentlijk kan zien.
Ikvoeghier niet byzonderlijk by, wat deze ziel gelcgentheid mag geven , alle d’ onderfcheiden der koleuren te begrijpen,nbsp;'^^ant daar van heb ik te voren genoeg gefproken. Ik zeg ook nietnbsp;Welke voorwerpen des gezigts aan haar aangenaam of onaangenaamnbsp;jnoeten wezen : om dat uit die dingen welke ik van d’ andere zinnennbsp;nebbe uitgeleid ligt te verdaan is, dat het licht al te derk d’ogen beledigt, en dat een middelmatige dezelve moet vermaken : en ondernbsp;de koleuren de groene, welke in een zeer gematigde beweginge be-ftaat C welke men door vergelijkingc noemen kan, de gelijke be-^eeltheid van een tot twee /is gelijk de acht onder de gelijk-luidendenbsp;^onenvandezang-kond, ofte gelijk het brood onder de fpijzen.nbsp;Welke wy eten, dat is zodanig j ’twdk meed aan allen in’t alge-™cen aangenaam is. En eindelijk alle de verfcheide koleuren, welkenbsp;s nieuwe manieren en gebruik invoeren , en dikwijls meer beha-l^n als de groene koleur, zijn gelijk als d’ accoorden en gefchok-^crde tonen van enig nieuw liedeken, welke enigdeftigZang-mce-^ropdeluitefpeelt, ofte de faufen en ongewone zoppen van eni-goede kok, die de zinnen meer kittelen, en haar in ’t begin metnbsp;o oter wellud aandoet, maar verwekken ook veel eerder een walg,nbsp;!? Wel de enkele en gewoonlijke voorwerpen.
dan alleen overig te zeggen, wat aan de ziele oorzake geiij^g”^ )^^8^'egentheid) figuur, grootte, afdandigheid en dier-J andere hoedanigheden te begrijpen, die niet tot eene zin ba
Ii 3 nbsp;nbsp;nbsp;zon-
XLVI Dit de sie!nbsp;maar eenenbsp;ftip alleennbsp;OftderfchcKnbsp;den ktunbsp;fien.
XLVK. Hoede kale area be-vatwerden,
en des felfs
aangcnaiut en oiiaan-genamenbsp;licaing.
XLVUI, Hoe de PB-legeiitliïid,nbsp;figuur,
grootte, en
R. D E S - C A R T E s
*®irlt;3!g- zonderlijlc behoort, gelijk als die van welke wy totnogtoe gcfpro* voótw'r- ken hebben, maar zijn aan’t gevoel en’t gezicht, als mede enigernbsp;pcngcfien maten aan d’andere zinnen gemeen. Teikent dan voor eerlt aannbsp;Wanneer de band P, by voorbeeld, het lighaamR. aanraakt, moe-*
ten de délen der hcrfl'enen L j waar van de draatjes zijner zenuw^rt af komen , anders geilek zijn, dan dat her een lighaam aanrake, datnbsp;van een andere figuur, ofte grootte, ofte in een andere plaats gelegen was, en alzo zal de ziel door der zelver hulpe dezes lighaanis
geiegentheid gt; figuur, grootte cn alle diergelijke andere hoedanig'
heden
-ocr page 245-Ksnfiig Gebouw daMenfchelqk^n lighums. nbsp;nbsp;nbsp;ajj-
Ell gehelelijlc op de zelfde wijze , wanneer het g gelceerc zy na het voorwerp O, kan de ziel des zelfs gelegent-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heid kennen : alhoewel de zenu
wen des zelven oogs anders, dan dat dezelve anders gewend was,nbsp;geftelt zullen zijn, en des zelfsnbsp;figuur zal zy konnen weten, omnbsp;dat de ftralen van de ftip i te za-men komende in de ftip a in de-gezicht-zenuw, en ?de ftralcnnbsp;voorde ftip 3 in de ftip 4, ennbsp;ZO voorts,zullen door een figuurnbsp;afmalen, welke naaukeung denbsp;figuur van het voorwerp vertoner enkan'by voorbeeld d’af-ftandigheid des ftips i; kennen,
' alhoewel de gefteltheid des krij-ftallinen vogts van een andere figuure zal zijn, op dat die oorzaak zy, dat alle de ftralen komende van die ftip, naaukeurignbsp;in de bodem des oogs in de ftipnbsp;2. vergadert werden , het welkenbsp;ikftelle in’t midden te wezen,nbsp;dan dezelve zoude zijn, wanneernbsp;het zelve punt digter aan hetnbsp;oog, ofvéfder van het zelve zy,nbsp;gelijk terftond gezegt is. Daarnbsp;j ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;benevens zal haar mede bekent
, ^^ydftandigheiddes ftips 3, en van alle andere welke hare zelfde tijd in het oog zullen zenden: om dat, als denbsp;ke(j . ^'^ogtzogefteltis, zullen de ftralen des ftips 3 zo naau-de ft '®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 niet vergadert werden, als de ftralen des ftips i in
^n zo mede met d’andere; nog zal ookder zelver bewe-terft nbsp;nbsp;nbsp;zijn, behoudende de gelijke bedeeling, gelijk
Sf zegt is geweeft. En de ziel zal ook de grootte .der Sielverh^'^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ ^^alleandere der
hebben2 nbsp;nbsp;nbsp;kennifl'e alleen, welke zy
dippen. nbsp;nbsp;nbsp;gelegentheid en afftandigheid van alle der zelver
io rneue in tegendeel uit de meminge, die men van der
zelver
-ocr page 246-ijS nbsp;nbsp;nbsp;R- Des^CarTbs
zelver grootte heeft, 2.al z.e menigmaals van de afftandigheid oordc-Jen. Merkt daar-en-boven aan, dat zo twee handen fg yder een
ftok houden h en i met welke zy enig voorwerp K, aanraken, zal de ziel, alhoewel ze de langte dezer (lokken van elders niet en weet»nbsp;nogtans om dat ze begrijpt de afftandigheid van de twee flippen /ennbsp;en de grootte der hoeken/^ h engfi, gelijk als door enige ingebof®nbsp;land-meting, konnen weten, waar het voorwerp K is. Als medenbsp;de twee ogen L en M na het voorwerp N gewend zijnde, zullendenbsp;grootte der linie LM en beider hoeken LMN, MLN kenne^nbsp;Jijk maken, waar de (lip N zy.
XLIX.
Hierin
WkAÏOm
Maar in alle deze kan de ziel dikwijls bedrogen werden. vooreerft zo de hand, vinger, ofte oog in haargeftelcenis, vajlnbsp;enige uitterlijke oorzaak op een ongewone wijze Zy gedwongen f*'nbsp;bidrogen tc vcrdfaait, zalzolliptelijkdie gefleltenis met de minde deelcj^®nbsp;, «11 (jcr herdbnen niet overeenkomen, van waar de zenuwen haar a^
kot»»*
-ocr page 247-Kondig Gebouw des Uunfchelijk^ L 'tgbMms.
kotnfthebben, dan wanneer zy alleen van de 5gt;ieren ^Jng. En alzo zal de ziel, die alleen door tuflenkornllenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’‘J'JY'-P
herffenen, de gelegentheid door de zm begnjpr, zo kan die bedr du. ,ti,
' nbsp;nbsp;nbsp;K knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o *
-ocr page 248-gen werden'. Als by voorbeeld, (ziet de voorgaande fig;) wanneer dchand/zodanig door zich zelvenzy, dat ze zich na O keere, vannbsp;enig uitterlijke kragt gedwongetyverden, dat dezelve gewend blij-venaKtoe; zullen^de delen der herflènen, waar van daan des zelfsnbsp;zenuwen koraen , niet op dezelfde wijze geftelt wezen, als wanneer de hand door-'kragtharerfpi eren , alzo na K toe gewend wasjnbsp;nog mede niet-c^ de zelfde wijze, alsof dezelve waarlijk na O ge-keertwas, maar op een middel-wijze, gelijk of zy na P gekeertnbsp;was. En aldus zal deze geftelthcid, welke ontfangen de delen dernbsp;berflenen döor de dwang ofte verdraijing, welke door een uitterlijke magt veroorzaakt werd , oorzaak zijn, dat de ziel oordele hetnbsp;voorwerp K in de ftip P te wezen, en iets anders zy, als dat de handnbsp;^ aanroert. Op de zelfde wijze als het oog M, zo het verdraait zynbsp;van het voorwerp N, en zodanig geftelt, ofhet zelve 5 wilde aanzien, zal de ziel oordelen dat dezelve na R toe gekeert zy. En omnbsp;dat het oog, dus geftelt zijnde,de ftralen des voorwerps N geheel opnbsp;de zelfde manter in de zelfde gaan, als de ftralen van de ftip S, zonbsp;het oog waarlijk gekeert was na R, zo zal hy geloven dat het voorwerp N in de ftip S zy, en verfcheiden zy van dat, het gene het andere oog befchouwt. Op de zelfde wijze is het met de twee vingerennbsp;Ten V , rakende de knikker X, welke oorzaak zijn, zich tweenbsp;verfcheidene zal verbeelden: om dat de vingeren over malkandercnnbsp;geflagen zijn, en door kragt buiten hare n^uurlijke houding gehouden werden.
dan ze Re Sen werden en verder ennbsp;jrotcr.
Vorders zo de ftralen ofte andere linien, door welke de bewegin-Wmomde gen van de verafgeicge voorwerpen tot de zinnen gevoert werden, voorwet- krom zijn, zal de ziel, welke haar gemeenlijk voorondcrftelt regcnbsp;yerCchijnla tc ^ijn, daar uit gelegentheid hebben zich te bedriegen. Als bynbsp;voorbeeld, wanneer de ftok HY na K toe gebogen zy, zal hetnbsp;voorwerp K, dat aangeraakt werd, aan de ziel in Y fchijnen te wezen. En wanneer het oog L de ftralen des voorwèrps ontfangt doornbsp;het glas Z ’t welk dezelve ombuigt, zal de ziel meinen , dat het voorwerp by A is. Even zal het toegaan wanneer het oog B de ftralen desnbsp;Hips D door het glas C dntfangt, van welke ik onderftelle dat ze alle gebogen werden, even als of ze van het ftip E quamen, en denbsp;ftralen des ftip F als ofzequamen van de ftip G, en aldus gaat hetnbsp;met d’ andere toe, zo zal het voorwerp D F H zo verre afgelegennbsp;jTehijnen/, eneyen.-zo.grootte wezen alsE Glfehijnt. 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
; ‘¦;^hom'tqbefluiten, moet men aanmerken, dataibde wijzen,; welke.de zielzal-hebbcn., om t’onderkennen hoe verre de voorwerpen''
-ocr page 249-veel de nbsp;nbsp;nbsp;’ onzeker zijn: Want voor zo li..
^ i-MN, MLN en diergelijke aangaan, zo is’ér
-ocr page 250-a6o nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
ie wij J- nbsp;nbsp;nbsp;naauwHjks een merkelijke veranderinge onder haar» wanneer het
kennen oa-»«ker fijn*
ftandigheii yoorwerp meer dan vijftien of twintig voetcn afllandig is. En wat aangaat de gefteltheid des krijftallijnen vogts, ondergaat nog eennbsp;mindere merkelijke veranderinge, zo wanneer eindelijk drie oftenbsp;vier voeten het voorwerp van’toog afgelegen zy. En wat belangtnbsp;het oordeel van de wijdftandigheden, uit de meiningc diemen vannbsp;de grootte der voorwerpen heeft, of hierom om dat de ftralen dienbsp;van harerverlcheidc Hippen komen, d’eene minder volmaakt alsnbsp;d’ andere in de bodem des oogs vergadert werden. De gefchilderdenbsp;borden leren ons zulx genoeg volgens de leere der doorzichtkunde»nbsp;hoe lichtelijk men daar in kan bedrogen werden. Dewijl de figurennbsp;op die borden gefchildertkleindcr zijn, als wy ons inbeelden dat zcnbsp;wezen moeten, en hare koleuren wat duifterder, en de trekkennbsp;enigxins verwart, hier door komen zy ons verder en groter voor alsnbsp;zy waarlijk zijn. Nu dan aldus de vijf uitterlijke zinnen ontvouwennbsp;hebbende, voor zo veel zy in dit konftwerktuig zijn, zo is het mede van noden, van enige innerlijke zinnen, die daar in zijn, tcnbsp;handelen.
Het Vierde Deel.
Lit.
V«n étn honger;nbsp;ei waardenbsp;lalt vannbsp;daan komtnbsp;omjuiftnbsp;«ickcre fpij--Ten te eten.
Anneer de vogten ( welke ik hier voren gezegt heb in de maag dezes konftftuks re wezen als een fterk water, en geduurig in dezelve zijperen uit het gehelenbsp;bloed door de eindekens der flagaderen) geen fpijzenbsp;genoeg vinden, op dat ze alle hare kragten infpannennbsp;om die te ontdoen, zo vatten zyzelver de mage aan, en de kleinenbsp;draatjes der zenuwen dezelve meer dan gemeen bewegende, waarnbsp;tdoor ze te weeg brengen dat dan de delen der herflenen , van welkenbsp;deze zenuwen komen , bewogen werden. En op deze wijze de zielnbsp;met dit konllwerk vereent zijnde, zal een algemeen denkbeeld vannbsp;debegrijpen. En zo deze vogten zodanig geftelt zijn, datnbsp;meer op d’ eene dan op d’ andere fpijzen werken , gelijk het gemce-ne fterk water makke'ijker de metalen, dan het wafch ontdoet»nbsp;zulle n ze ook op een bezondere maniere de zenuwen der mage aandoen, en de zi^lzai dusdoende een lull gewaar werden, meer om
d^ eenefpijs tceten dan om d’ andere. [Hier uit k^n men dan begrijpenhet •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wort-
-ocr page 251-Konftig Gehouw des Menfchel^ken Ltghdms. nbsp;nbsp;nbsp;i61
’^enderljke maaksel des konjtwerkj, dat den honger na het vaften komt. Want ket bloed tpetd met omte loopenfcherper, en alz.o het vogt daar uit in de maagnbsp;loopende, prikkelt de z,eniiu^en meer-, endatopeeabexjtndere wijz^e, z.o daarnbsp;fenbez.ouderegefieltenijfe deshloeds is: waar door de vroutpeluB voortkomt. ^
Deze vogten dan werden meeft in de bodem des maags vergadert, cn maken daar het gevoelen van honger.
Maar daar klimmen ook gedurig enige delen van haar na de keele n,,
ïoc, en zo wanneer ze dat m geen genoegzame menigte doen, dat 2-e die konnen vervogtigen, en des zelfs gaatjes onder de gedaante hoédiquot;nbsp;Van water vervullen, klimmen zyalleenig onder gedaante van logtnbsp;ofte rook opwaarts, ende dan anders, als ze gewoon zijn, de ze-nuwenaandoende, verwekkenzy eenbewegingein de herdenen,nbsp;die aan de ziel gclegentheid zal geven , om het denkbeeld van dorfinbsp;te begrijpen.
Van gelijken wanneer h,et bloed, dat in het herte gaat, zuiver- tiv, derisenfijnder, en daar ligterontftoken werd, als na de gewoon-to, Ichikt de zenuw, welke aldaar ontrent des zelfs monden is , op en jroef-die wijze, welke vereift werd om het gevoelen van blijdfehap te doen Jquot;;nbsp;hebben, en op die wijs, welke vereilt werd tot het gevoelen van lijtjcfinncn,nbsp;droefheid, wanneer dit bloed gehele andere hoedanigheden heeft.
Dn hier uit kan ligt verdaan werden, wat ’er meer in dit konftwerk , het welke overeenkomt met alle de andere innerlijke zinnen,nbsp;die in ons zijn. Het is dan nu derhalven tijd om uit te gaan leggen opnbsp;Wat wijze de dierige geeften in de holligheden en gaatjes der zelver
herfl'cnen haren loop agtervolgen, en wat bedieningen daar van afhangen.
Zo gy ooit luft hebt gehad de orgel- fpelcn, die in onze kerk zijn, nbsp;nbsp;nbsp;,
Van naby tebefchouwen ,zoweet gy , op wat wijze deblaas-balgen do logt aldaar in enige ontfangers drijven, die daarom wind-voer- kin^c, uitdors ichijnen gezegt te wezen?en hoedanig deze logt van daar vloeitnbsp;deze ofte gene pijpen na dat het de Orgelift behaagt zijn vingers bedhnin-deze ofte gene klawieren te zetten. Maar hier moet men begrij-dat het hert en de üagaderen , welke in ons konftwerk de dieri- van voortij geeften in de holligheden der herflènen voortdrijven, als blaas-^'gcn zijn in deze orgels» waar door de logt in haar wind-voerdersnbsp;Voortgedrevenwerd: maar de uicterlijke voorwerpen, welke nanbsp;'^''‘cheidentheid der zenuwen die ze bewegen, oorzaak zijn,
lt;Jo geeften, welke in dc holligheden der herflenen zijn, van daar vinagaatjes zich 2!endeh, konnen wy vergelijken by denbsp;°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ van den Organift, welke, na dat ze op deze ofte gene
^ nbsp;nbsp;nbsp;Kk 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hla-
-ocr page 252-klawicrcn liaan» maken dat de logt uit de wind-voerders in cnig« pijpen gaat. En gelijk d’overeenkorall dezer orgclen niet van dienbsp;gelleltenili'e der pijpen, welke uitterlijk in ’t gezicht komen, nog-te van de figuur der wind-voerders der andere delen, afhangt, maarnbsp;alleen van drie oorzaken, namentlijk van de logt die de blaas-balgcönbsp;uicgeven ^ de pijpen, die de klank geven j en de verdeilinge dezesnbsp;logts in de pijpen: alzo wil ik aangemerkt hebben, dat de bedieningen» daar wy affpreken, geenzins afhangen van d’uitterlijkcnbsp;£guur van alle die zienlijke delen , died’oncleders in de fubftanticnbsp;der herflèncn onderfcheiden ^ nogte van de figuur harer holligheden; maar alleenig van de geeften) die uit het herte voortkomen*nbsp;van de gaatjes der herfl’enen door welke de geellen gaan , en van denbsp;wijzeopwelkezy door deze gaatjes verfpreid werden. Zo dat hiernbsp;ordentelijk alleen valtuit te leggen, het gene in deze drie meeft aan-merkens voorkomt.
Vooreerll wat de dierige geeften belangt, deze konnen over-fcheide ge- vlocdig oftc tc Weinig wezen, en delen hebben die dikker ofte dun-der zijn, en meer ofte minder bewogen, als mede meerder ofte verfciieide minderd’eene tijd als d’andere met malkanderen vermengt; ennbsp;leden déVnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderfcheiden, is alle die verfcheidentheid van ver-
-eeften af-ftandcn cn manicrcn, die in ons is, ofte alle natuurlijke genegent-heden, voor zo veel die ten minften van de gefteltenifle der herflè-nen ofte een byzonderelijdingc des ziels niet afhangen, werden in dit konftwerk vertoont. Want wanneer de geeften overvloedigernbsp;zijn, dan ze behooren, zijn ze bequaam om in ’c zelve zodanigenbsp;bewegingen te verwekken, die t’enemaal die gelijk zijn , welke innbsp;ons goedheid, miltdadigheid cn liefde between. En dusdanige, welkenbsp;bemuwüaanibeid enfioutigheidbetuigen, wanneer haarder delen klocquot;nbsp;keren dikker zijn; maarJlandvafigheid, wanneer 2c daar-en-bovennbsp;wat aangaat de figuur, grootte en hare kragt onder malkanderennbsp;gelijk zijn ; vaardigheid, naarftigheid cn begeerlijkpeid wanneer ze meerder bewogen zijn; engerufiheid desgemoeis, zo die beweginge eenpari'nbsp;gerzy. Alzo in tegendeel, konnen deze zelfde geeften in hetzelfdenbsp;bewegingen verwekken, welke in alles die gelijk zijn, welke in onsnbsp;quaadaardigheid, vreesagtigheid, onftantvafligheyd^ traagheyd tn ongerafi'nbsp;getuigen, wanneer die zelfde hoedanigheden daar niet by ziji’*nbsp;En merkt aan, dat alle andere verfcheidentheid, welke in’t vef'nbsp;ftand en manieren kan wezen, tezamen geftelt zy uit deze, oft®nbsp;van dezelve afhangt. Aldus een vreolqkff aarty^erd te zamen gefteltnbsp;Uit de vaardigheid ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De droefheid uit een traagheid en
-ocr page 253-Kotipg Gehuw des Menfchel^keu Ltghams. nbsp;nbsp;nbsp;¦
tuft, cn zulx kan door quaadaardigheid en vreesagtigheid vcrmeer-dert werden. ’Dctoornigmamvixt de vaardigheiden onruft, diev'an de (juaadaardigheid en betrouwzaamheid verfterkt werden. Einde-^yk, als ik gezegt hebbe , de miltdadigheid , goedheid en liefdenbsp;hangen van den overvloed der geeften af, en vormen in ons diennbsp;aart, waardoor wy regens alle gemakkelijk zijn , en genegen welnbsp;te doen. De nieuwsgierigheid en andere verlangens hangen van denbsp;beweginge der delemn dezelve af, enzovoorts. Maar om dat de-^¦e zelve manieren, ofte ten minften lijdingen tot welke wy doornbsp;haargefchiktwerden, ook veeltijds van de indrukken, die in denbsp;htbftantie der hrrflèncn gemaakt zijn, afhangen, konnen daarnanbsp;beter begrepen werden, en hetistedezerplaatze genoeg d’oorzaken t’ ontvouwen der verfcheidenrheden der geelfen.
ivn,
Djt llM zap dernbsp;rpijfcn helnbsp;bloed gemeenlijknbsp;dikkernbsp;maakc.
Wanneer het zap der fpijzen , welke uit de maag in d’ aders over-, met het bloed gemengt werd, zal het aan ’t zelve altijd enig ''an 2,ijn hoedanigheden mede deilen, en onder anderen ook gemeenlijk dikker maken, wanneer het eerft met het zclvige vermengtnbsp;'^'^erd. Zo dat dantertijd de deeltjes des bloeds, die van het hert nanbsp;de herflenen gezonden werd, om de dierigc geeften uit te maken ge-quot;Woon zijn minder bewogen te wezen, minder fterken minder overvloedig , zo dat ze het lighaara dezes konftwerks zo ligt en zo vaardig niet maken, als het wel gefchied, nadat de kokinge een weinig tijds nu afgerigt is geweelt, en het zelve bloed dikwijls door hetnbsp;herte gegaan zijnde, fijnder is geworden.
LVin.
De logt maikt doornbsp;’t aderoennbsp;djtde gef'
ften levendiger cn beweeglij-kfr werden.
LIX.
Een wclge-fteldelever brengt overvloediger en ge-lijker ge-nrengd*nbsp;geeften
'De logt wijle die onder het ademen ook enigzins met het bloed gemengt werde, eer het in de linker holligheid, des.herts ingaat, isnbsp;Oorzaak dat het daar fterk op gifte , en meerder levende geeften , dienbsp;^eerder bewogen zijn by een droog fayfoen dan by een vogtigenbsp;gelijk als wy dan ter tijd waarnemen, dat alle vlamnbsp;«an beter vlamt.
Wanneer de lever wel gcllelt is, en het bloed wel maakt, dat in herte moet gaan, zijn de geeften oorfpronkelijk uit zodanigennbsp;he?^*^’ daarom t’overvloediger en gclijker gemengt, en wanneernbsp;Scheurt dat delever van zijne zenuwen gedrukt werd, zullen denbsp;^ Jnclcre deeltjes des bloeds, dic ze in zich heeft, terftont na het her-2Q°P^|mimende, ook overvloediger en levendiger zijn, dan anders,
^ijn nbsp;nbsp;nbsp;geeften voortbrengen , die zo eenparig bewogen voort.
LX.
Dat de gal baar levendiger en
slaakt is om het bloed van die deeltjes te gt; 'velke voor andere bequaatn zijn om in het herte op te
zieden,
-ocr page 254-R. Des*Cartes
ergelijktï
bewogen
mjakc.
¦wogen
maakt.
zieden, zijnpligtniec waarneme, of, ('om dat het van zijne zenuw toegetrokken werde) dat de ftoffe die het in zich befluic in d’a-deren te rugge ga, zullen de geeften hier door te levendiger, endc t’ ongelijker bewogen wezen,nbsp;txr. Wanneer de milt, welke in tegendeel gemaakt is om het bloednbsp;Dat de van die delen te zuiveren , welke minft bequaam zijn om in ’t hertcnbsp;op te zieden, qualijkgeftelt zy, of, ( wanneer ze van hare zenii-mimier be- wcn ofte enig ander Hghaam gcpcrftwerd) dc llofFe die ze in zichnbsp;heeft door d’ aderen te rug vloeije, zullen de geeften hier door wei-niger wezen, en wel minder, maar ook ongelijker bewogen.
JLXII
Eijt lie
kleine lier-te zenuw nog eennbsp;groolernbsp;¦verfchei-
Eindelijk alles wat enige veranderinge in ’t bloed kan maken, dat kan ook de geeften veranderen. Maar nog meeft van allen , die klei'nbsp;ne zenuw, welke in het herte eindigt, hebbende raagt le ver'nbsp;wijdcren en toe te trekken, zo de twee toegangen door welke hef
.......... aderlijke bloed en de logt uit de longe daar na toe nederdalen, als dc
de°'eeftcn‘quot; nbsp;nbsp;nbsp;tocgangcn door welke dit bloed uirwaailemt, en in de flagade-
mfjkt. ren gaat, en alzo konnen daar door duifent onderfcheiden ontrent de natuur der geeften uitgevoert werden. Gelijk als de warmte eni'nbsp;gergeflüte lampen, welke de ftof-fcheiders gebruiken, verfchei'nbsp;denthjk kan gematigt werden, na dat men die weg meerder oftCnbsp;niinderopenen, eensdeels waar door d’olie ofte enig ander voed'nbsp;zei der vlamme moet ingaan, en anderdeels waar door de rook moecnbsp;uitgaan.
Vanhet madzeUer herpnenin dit konjlwerk^ en op mt wijz^ daar de geefien ver c/ei It werden, om des zelfs bewegingennbsp;en gevoelen uit te werken.
Lxni.
Van het maak lelnbsp;tier lierffè-neniiulitnbsp;fcoiiftwerk.
En tweeden, wat aangaat de gaatjes der herflènen, moet men deze nier anders begrijpen, dan de tulIeO'nbsp;ruimten die men tuflehen de draden van enig weefz^^nbsp;heeft. Want de gehele herflènen zijn voorwaarnbsp;— gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anders dan een zeker weefzel dat op een zekere en b^quot;'
zonderc wijze is te zaam geftelt, ’c welk ik hier zal pogen uit te gen. Begrijpt des zelfs oppervlakte A A , welke na de holligbede^nbsp;E E toezien, even gelijk een vlegtzel ofte netjen dat vry digt en
-ocr page 255-%6s
Konlli^ GebtUfff des Uenfchelijken lighttms.
gt; van welke yder vlek zo veel buisjes zijn, door welke dc dierigc geeften konnen vloeijen, en welke altijd ziende na de klier H, vannbsp;^aar deze geeften vloeijen, konnen zich gemakkelijk zo hier als daar
Of
'?CwCiJS5tgt;hC
tot
266 nbsp;nbsp;nbsp;R- D E s - C A R T E S
tot vcrfcheide ftippen dezes kliers wenden, gelijk men die anders in
de figuur X alsZgekeert kan zien. En men moet denken, datvao
ydcre delen dezes vlegtings zeer veele dunne dradennbsp;voortkomen, waar van d’e-ne gemeenlijk langer zijn alsnbsp;d’ andere ; en na dat dezcnbsp;draatjesin dc gehele ruimtenbsp;B met malkanderen ver-fchcidentlijk gewart zijn,dalen na de langde na D toe,nbsp;van waar ze na alle de delennbsp;werden verfpreid , en maken het merg der zenuwennbsp;uit. Daar-cn-boven moetnbsp;men begrijpen dat de voor-naamfte hoedanigheden de-|nbsp;zer draatjes hier in gelegen is;^^
dat ze door kragt alleen der gceften, welke haar aanraken gctnalt' kclijfc op alle wijze konnen gebogen werden, en byna als of ze uitnbsp;tood ofte uit wafch beftondcn,zo lange de laatfle vouwen bewaren gt;nbsp;welke zy hebben onefangen, tor daar tegenftrijdige ingedrukt wet',nbsp;den. Eindelijk moet men denken, datdegmtjesdaar wy van fp*'^'nbsp;ken, niet anders zijn dan tuflen-ruimtens, die lufl'chen deze d raat'nbsp;jes gevonden werden, en die door de kragt dér ingaande geefteo
KotiP'tg Gehm des Menfchl^ken L'igJmm.
'^er/cheidentlijk verwijd en toegetrokken konnen werden, na dat die kragt groot ofte klein is, en de geeften zelfs daar overvloedig ofte Ichaars zijn; en dat de kortfte dezer draatjes zich begeven in denbsp;tuiiïite C C alwaar een yder in enig uiteind der vaten ^ die daarnbsp;haar einde nemen, enuitdiehaarvoedzelontfangen.
Ten derden ; maar op dat ik alles in ’tbyzonder bequamer uitr ^egge in dit weefzel, is’t van noden, dat ik hier begin te verban-veHeilin^nbsp;^elen van de verdeelinge der geeften. Zy zijn nooit een flip des tijtsnbsp;Op eene plaats, maar zo ras zy komen in de holligheden der herfle- l'wijê,nbsp;^en E E , door de gaatjes des kliers H. Zo quam ze terftond na dienbsp;buisjes die voor andere regt over die gaatjes ftaan. En zo deze bright wêr4nbsp;bui^es 4 lt;i niet open genoeg zijn om die alle t’ontfangen, evenwelnbsp;ontfangen zy nog de fterklte en levcndigfte, terwijl de zwakfte en iwlfmeieanbsp;die overvloedig zijn te rpg gedreven werden na de buizen I, K ,L,nbsp;vvelke na de neusgaten en't verhemelte des monds gaan. Die danoofen^nbsp;nu meeft bewogen zijn, begeven zich na I toe, van waar zy, indien ze nog veel kragt hebben, en daar geen genoegzame uitgangnbsp;vinden, berften dikwijls met zodanigen kragt uit, dat ze een kit-telinge in de binnenfte delen der neusgaten maken, dat d’oorzaaknbsp;GtrmeMngeis. d’Overige gaan eindelijk na K en L, alwaar ze eennbsp;gemakkelijke uitgang vinden, (ziet de eerfte figuur pag: 2 6 y ) omnbsp;dat de wegen daar zeer breed zijn: ofte wanneer zy daar geen uitgang vinden , moeten ze nade buisjes4 4, wederom keeren,die in denbsp;binnenfte oppervlakte der herilenen is , alwaar ze dan rerftont eennbsp;maken, waar door d'‘inbeelding in hare bediening getroe-bek werd.En merkt nog ink voorby gaan aan,dat deze zwakke deel-tjes der geeften, zo zeer niet uit die flagaderen komen, welke in dcnbsp;klicrH mgeplant werden,als uit die genc,weike in duizent der alder-fijnfte takjes verdeelt, de bodem der holligheid als een tapijt bedek-cn. Daar-en-boven ftaataan teteikenen , ( ziet de tweede figuurnbsp;p3g: 2.65-.) dat ze lichtelijk tot een flijm konnen verdikt werden,nbsp;wel ooit in de herfienen zelfs, ten ware daar enige groote ziektenbsp;^^ar, naaaj. in die wijderuimtens, welke onder des zelfs grond tuf-j9ben de neusgaten en keel zijn, t’ encmaal op die wijze, als de rooknbsp;‘gtelijk in de buizen der fchoorfteenen, zich in een rook veran-maar niet op den haart, daar het vuur legt. Ook moet mennbsp;^anmerken, dat alwaar ik zegge dat de geeften uit de klier H gaan ,nbsp;plaatzen van het binnenfte oppervlak der herflenen gaan, wel-alderregtft tegen haar overftaan,dat ik dan niet denk,
in
2c altijd na die plaatzen gaan welke geplaatft zijn tegen over haar
2,68 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
in een regte linie» maar alleen na die gene toe» na welke zy, voT-gens die gefteltheid der herflênen , welke dan is» behooren te gaan,
txv. Maar nu dewijle de ftofFc der herflcncn zagt en buigzaam zy ^ Wat onder- moetcn des zelfs holligheden zeer eng en by na toegefloten wezen »nbsp;[s''tuffchen gelijk men zc zict in de hcrflenen van een dood lighaam, wanneernbsp;dehetfle- gccne geeften daar in gingen. Maar die bron, uit welke die gec-wTende «en vlicten , isgemeenhjk van dien overvloed, dat zo ras zy in denbsp;#aflap«nde. halligheden gaan, kragt hebben, de ftofFe, die rontom haar isnbsp;van alle zijde voort te ftooten» en uit te zetten, en op die wijze uitnbsp;te werken , dat alle de zenuw-draatjes, diedaar haar oorfprong vannbsp;hébben , gefpannen werden, gelijk een wind, die wat flerk is,nbsp;de zeilen van een fchip en al het touw-werk, dat daar aan is, uit-Ipouwenkan. Waar uit ontftaat» dat dan dit konftwerk gemaaktnbsp;zijnde om alle de werkingen der geeflen te gehoorzamen, het lig-haam van een wakend menfche vertoont. Of ten minften hebben
de geeften kragt op deze wijze enige delen voort te drijven en te (pannen, terwijl d’ overige vry van fpanninge, en flap blijven, gelijk enige delen van het zeil doen, wanneer de wind om dit op t®nbsp;vullen geen kragts genoeg heeft. En dan verheelt dat konftwerknbsp;het lighaam eens menfchen diejlaapt gt; en verfcheide droomen ondernbsp;flaapt. Verbeek uw dan, by voorbeeld het onderfcheid, dat’er i®nbsp;tullchcn de twee figuuren M en N, de zelfde is in de herflenen vaonbsp;een wakend menfch, en tuflchen die, welke flaapt en ook droona'^j
Maar eer ik in ’t byzonder van de pap en dmmen zal handelen»
..... nbsp;nbsp;nbsp;het
-ocr page 259-26g'
het de pijne waardig we?;en , dat ik te dezer plaatzc voorftel t’ overwegen , gene aanracrkens waardig in de herflênen gebeurt, wan-neerwy waken: namentlijkhoe de denkbeelden der voorwerpen daar gevorrat werden, in de plaats die voor d’mbeeldinge Qn gemeenenbsp;^wgefchiktis, hoedanigzyinde^W;ea^?2«werden bewaart,, en opnbsp;Wat Wijze zy de beweginge aller ledematen voortbrengen.
In de figuur M zien wy, dat de geeften , welke uit de klier H,
na dat ze het gedeelte der herflênen A hebben verwijd , en alle des ïelfs gaatjes enigzins hebben geopent, van daar na B -toe vlocijen ,nbsp;en zo voorts na C, en eindelijk na D toe: vanwaar zy zich in allenbsp;lt;3ezenuwen verbreiden, en aldus alle de draatjes, uit welke dienbsp;j^nuwen en herflênen gemaakt zijn, zo gefpannen houden, opnbsp;^“t de werkingen, welke, ’t zy hoe veel magt zy hebben om dienbsp;^ bewegen, ligtelijk van het eene uiteinde tec het andere werdennbsp;gemeen gemaakt, en de buigingen der wegen, die ze doorwande-” ’ ‘b die beweginge geen beletzel zijn.nbsp;y op dat deze bogten uw mede niet beletten om klaarlijk tenbsp;T[p 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verrigt om denkbeelden te vormen , die in de zin-
komen: zo laat ons de draatjes in de volgende figuur befchou-en diergelijke, die de gezichtszenuw-uitroaken, he,-(pJ^‘^^hodcm desoogs i 35', tot de binnenfie oppervlakte dernbsp;draat^es'^^^ ^46 geftrekt zijn. En men moet begrijpen, dat dezenbsp;beeld , yj’^P^^^bigen wijze geftelt zijn, dat als de ftralen, by voor-ib de ftip ”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voorwerps A komende , de bodem des oogs
^ psrflen, te gelijk de gehele draat 1 z, trekken, en de
LI 3 nbsp;nbsp;nbsp;mond
txvi;
Hoe de denkbeelden gems aki wet»nbsp;den in denbsp;plaats ïsnnbsp;deinUeel-dinge ennbsp;des gemee»nbsp;nen ïtns.
I.XVH. Dat de figuren dernbsp;voorwerpen ooknbsp;in debin-nenfle oppervlaktenbsp;der Iicrflè-nen ge-msaKt werden.
Dan zo moet men aanmerken, dat de geeften, welke in ydcre kto buis 246, en diergelijke pogen in te gaan , niet zon der ondcrfchcidnbsp;figuurÈfl van alle de flippen komen, welke in d’ oppervlakte des kliers H zijn»nbsp;wèrdeo'die maar bezonderlijk van eene alleen; en dat die, welke by voorbeeld,nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van de flip des oppervlaks a komen, in de buis 2 pogen in te gaan,
loonver” en komende uit de flip teneinde buizen 4cn 6, en zo voorts mer pen over- andere. Zo dat, zo haaft de mond van die buisjes wijder werd ge-cen-komennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geeften door de plaatzen des kliers, die daar na loezien
vryer en fnelder beginnen te vlieten, dan zy te vooren deden. Ë** gelijk als de verfcheidene wijzen, door welke de buizen 246 gco'nbsp;pent werden, in de binnenfte oppervlak der herfl'enen, een figuu^nbsp;verbeelden, die met de figuur des voorwerps AEG, over-eeU'nbsp;komftigis, alzo mede die byzondere wijs, door welke de geefl^*^nbsp;uit de flippen ahe vlieten, d’ eigenfte figuur verbeelden in d’ opp^**'nbsp;vlakte dezes kliers.
Kondig Gebouw des ISenfthelijken lighAms. nbsp;nbsp;nbsp;171
niet alleenlijk die zaken verftaatgt; welke eeniger maten de ftellingdcr trekken en oppervlakten in de voorwerpen vertooncn , maar ooknbsp;alle die dingen, welke volgens het gene, wy boven gezegt hebben,nbsp;aindezielkonncngelegencheid geven, om de beweging, grootte, wijdliandigheid, koleuren, klanken, reuken, en diergelijkenbsp;andere hoedanigheden te begrijpen. Van gelijken ook die dingen,nbsp;Welke konnen uitwerken dat men een kitteling, pijn, honger,nbsp;dorft, vreugde, droefheid, en meer diergelijke lijdingen gevoelt,nbsp;^ant men kan lichte'ijk begrijpen, dat de buis z by voorbeeld,nbsp;anders zal geopent werden door de werkinge, welke, alsgezegtis,nbsp;een roode koleur ofte kittelinge, dan die een witte koleur , ofte gevoel van pijn veroorzaakt: en dat de geeften uit de ftip a uitgaandenbsp;op verfcheide manieren na die buis moeten gaan, na dat ze veiTchei-dentlijk geopent is, en zo voorts.
Maar onder deze figuren moet men niet gene, welke in d’ uitter-lijke zin-tuigen , of in’i binnenileoppervlak der herflènen , werden ingedrukt, maar alleenig die, welke in de geetten op d’oppervlakte des kliers H gelchei ft werden, alwaar de utel der inheelditig, en desgemeenen z.m is, voor denkbeelden gehouden werden, dat is,nbsp;Voor gedaanten ofte beelden, die de redelijke ziel naaft befpiegelt,nbsp;Wanneer zy veveenigc zijnde met dat konftwerk, enig voorwerpnbsp;^al inbeelden ofte gevoelen.
En teikent aan , dat ik zeg, hjiLalinheeldeno£balgevoelen^ omdat ik in ’t algemeen onder de naam van denkbeeld alle indrukkingen Wilnbsp;begrijpen, die de geeften konnen ontfangen, wanneer ze uit denbsp;blicr Hgaan, welke wy alle tot de gemeene zin overbrengen, wijlnbsp;afhangen van de tegenwoordigheid der voorwerpen; maar zynbsp;bonnen mede van veele andere oorzaaken voortgebragt weerden,nbsp;gelijk Wy hier na zullen zeggen , en dan moeten ze tot d' inbeeldingnbsp;^'^ergebragt werden. Maar hier zoude ik noch konnen byvoegen ,nbsp;Wat maniere de voetftappen dezer denkbeelden door de fiagade-tot het herte komen: en hoe ook door enige beweginge des moe-dikwijls zo konnen bepaalt zijn, dat ze in de ledematen desnbsp;konnen ingeprent werden, welke in des zelfs lijfnioédernbsp;gevorrat. Maar het zal genoeg zijn nu voorts te toonen, opnbsp;Wijze deze denkbeelden in ’c binnenfte gedeelte der herflènen B
ingedrukt, alwaar dep/arftsis w»
gaa^^*^ nbsp;nbsp;nbsp;denken, na dat de geeften, welke uit de klief H
datd ’ nbsp;nbsp;nbsp;een indruk van enig denkbeeld ohtfangen hebben,
te \ an daar door de pijpjes 146? nbsp;nbsp;nbsp;diergelijke, voortgaan iri
d c
1.x lx
Djt deze figiiurennbsp;maar in.nbsp;diiikkinccnnbsp;fijn, welkenbsp;lie geeflennbsp;Ontiaiiyen ,nbsp;»ls (y uitnbsp;de kliernbsp;gasn.
LXX. Datdcfein-lirukkeunbsp;olleen d enbsp;denkbeelden fijn ,nbsp;welke denbsp;ziel om tenbsp;gevoelennbsp;ot in tenbsp;beelden be*nbsp;fpiegelt,nbsp;Lxxr.
Welk het ondetfclieidnbsp;istii.'-fcbcii gevoelen ennbsp;inbeeltien
ixxrr.
Hoede
tffjp-
P;i) ofte
lt;e denkbeelden der voorwerpen in denbsp;^cheugni»nbsp;bewaartnbsp;werden.
kooi
de gaatjes, ofte tufTen-ruimten, die tuflehen de kleine draarjes zijn gt; uit welke dat gedeelte der herflenen B is te zaam geftelt» en kragtnbsp;hebben die tuflehen-ruimten wat te verwijderen, en de draatjes»nbsp;die ze in’t voorby gaan ontmoeten , te buigen en verfcheidentlijknbsp;tefchikken, na dat ze op verfcheide wijzen bewogen werden, ennbsp;de monden der buizen, door welice zy gaan, verfcheidentlijk gco-pent werden. Zo dat ze daar mede figuuren verbeelden , die na denbsp;figuuren der voorwerpen gelijkenen; nogtans niet zo ligt, nogtcnbsp;zo volmaakt d’eerfte reis, als wel in de klier H, maar allenxkensnbsp;beter en beter, nadatdebeweginge fterker en langer is, oft dikwijls herhaalt zijnde, ’t Welk d’ oorzaak is, dat deze figuuren nietnbsp;meer zo licht uitgewift werden, maar jverden op die wijze bewaart,nbsp;zo dat de denkbeelden, diezomtijdsinde klier waren , door harefnbsp;tuflehen-komfte wederom aldaar konnengevormt werden , en datnbsp;langen tijd daar na, alhoewel de voorwerpen tot welke zy behoO'nbsp;ren, niet tegenwoordig zijn. En hier in befiaat de geheugnijfe, 31nbsp;voorbeeld, wanneer de beweginge des voorwerps ABC metnbsp;monden der buizen 2 4 6 te verwijderen, oorzakc is, dat de geefi^^nbsp;haar met meerder menigte doordringen, als zy wel doen zouden,nbsp;die beweginge daar niet tegenwoordig was; zo brengtzeook tenbsp;dat de gcellen verder na N gaande, kragt hebben, om daar byzo'’quot;nbsp;derewegen te vormen, welke ook, de beweginge des voorv/etp*nbsp;A B C ftil ftaande, nog open blijven; of zo zy weder geflotennbsp;den , laten ze ten minlten in de draden een gefteltenifle na, uit vvc 'nbsp;ke dat gedeelte der herflenen N gemaakt is, door welkers
-ocr page 263-Xonflig Gebouw des Menfchel^ken Lighaams. nbsp;nbsp;nbsp;ly?
iotnfte iy wederom veel gemakkelijker konncn geopent werden» dan of zy tot nog toe niet geopent geweeft waren. Gelijk als mennbsp;door een webbeveele naalden ofte priemen ilak, gelijk te zien is
in de doek A . fullcn de kkme gaatjes. nbsp;nbsp;nbsp;naalden daar
neg open blijven, gelijk ontrent en b , nbsp;nbsp;nbsp;gefloten wer-
j^'t getrokken zijn geweeft; ofte '«^en w nbsp;nbsp;nbsp;en d over-
den, znllendaarmnocb enige voet nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ligtelijk konnen
blijven, welke d’ oorzaak zijn , dat ze wecieiora g j
Seopent werden. nbsp;nbsp;nbsp;^^^ar enige van zodanige j xxin.
Óokmoet men aanmerken , dat nbsp;nbsp;nbsp;.,iiecn d’ oorzaak kon- Hoe de?e-
f«j=sgeopentwierden, nbsp;nbsp;nbsp;ïfe„d op de tdfde tijd Squot;’'quot;
ncn wezen, dat ook d’ andere, namentlij nbsp;nbsp;nbsp;lu^iils te gel'jk lt;'°o'
*«ro„tfl„te„ kierden : vootn».t«n^« afe^ nbsp;nbsp;nbsp;gK.jg*
^Valen geopent geweeft, en met gewoon zijn , dat eene z
^74 R, Des-Cartes
opgewekt dere allecn gcopcnt wicrden. Het welke toont» hoe de herdenking
werd, nbsp;nbsp;nbsp;van eene zaak opgewekt kan werden, door de herdenking van een
ander, welke dikwijls te gelijk met dezelve in de geheugniflè is in-gedrukt geweeflr. Gelijk als wanneer ik twee oogen met een neus zie, zo verbeeld ik my terftond een voor-hooft, mond en alle andere gedeelten des aangezichts in, om dat ik niet gewoon ben d’ ce-ne zonder d’andere te zien. En wanneer ik het vuur zie, zo bennbsp;ik des zelfs warmte gedagtig gt; dewelke, wanneer ik het vuur geziennbsp;hadde, ik dikwijls gevoelt heb.
LXXIV. Dat om d:nbsp;mfnfte ooc-
' ecneofte d’ tniJoicnbsp;lijdekannbsp;gefchikt
Daar-en-boven zullen wy overwegen, dat de klier H uit een zeer zagteftofFe is gemaakt, endatzy naett’enemaalmet de fubftanticnbsp;z«kdeze herffenen vervoegt en vereent is» met aan dezelve alleen metnbsp;kiierna d’alderldeinftcflagadcrtjesgebegt^ (welkers rokken zeer flap ennbsp;vouwbaar zijn) en door de kragt des bloeds dat daar van de warmtenbsp;des hertsis gedreven, en als in een cven-wigt hangende. Zo dat ’ernbsp;weinig toe van noden zy om dezelve te bepalen, om zich megr ofnbsp;min na d’ eene of d’ andere kant te buigen ofte te neigen, en öm tenbsp;maken, dat met zich dus te buigen, de geeften, die vaii haar uitgaan fchikt, dat ze zich liever na d’ eene delen der herflenen begc'nbsp;ven, dan na d’andere.
LX XV.
heid der
Maar nü zijn der twee voorname oorzaken, niet aanmerkende waar van ik daar na zal fpreken, welke konneonbsp;maken*quot;, dar de klier zodanig bewogen werde, en welke ik hier ternbsp;ftr ooiz?quot; P^aatze moet uitleggen, d’ Eerfte is het ondcrfcheid, welke tuflehennbsp;kcnij.wei- cjc dceltjcs dcr gceftcn opdoct, welke daar uit vlieten. Wantzoal'nbsp;i* ïf geeften ten cnemaal cenderlei kragt hebben, en geen andere oor-zaak was, die de klier bepaalde, om zich na deze ofte gene deelnbsp;buigen, zouden zy gelijkelijk in alle des zelfs gaatjes vloeijen,nbsp;deze in ’t midden des hoofts geheel regt over end en onbeweeglijk^nbsp;ophouden, gelijk vertoont werd in dc figuur A. Maar gelijk eennbsp;lighaam , dat alleen aan enige draden vaft is, en door de kragt desnbsp;rooks, die uit een oven gaat in de logt opgehouden, zoude geduü-rig gins en weder flingeren, na dat de deeltjes van die rook het zei'nbsp;veverfcheidentlijkbewogen: alzo de deeltjes der geeften, vvelk^nbsp;deze klier opbeurCn cn ophouden, wijl der byna altijd enige in de^nbsp;Zelve verfcheidentheid zy, bewegen dczelvcgeduurig , en mak^^nbsp;dat ze dan na d’ ene en dan na d’ andere zijde overhclt, gelijk te zi^nbsp;is in de figuur B, alwaar niet alleen het middelpunt des kliers Hnbsp;een weinig afwijkt van het middelpunt der herflenen O, maar d'tigt;quot;'nbsp;terftc einden der flagaderen , die dezelve ophouden, zün zo
gen,
Kondig Gehm da Utnféel^ksn Lighams.
4
A
r.*^=E
;'alt;
¦E
-Oj
gen, datzebynaallcdegceften, diezedeklier toebrengen, dooi
liet deel der oppervlakte 4 amp; c, na de buisjes a 4.6 nbsp;nbsp;nbsp;,
i'cn, en aldus die gaatjes der xclve, welke derwaarts zien, veel meer dan andere openende.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wf
, .Maar de voornaanafle uitwerking, die bier nbsp;nbsp;nbsp;.
^^lerin, dat d’uitgaande geeften aldus m’c byzonder mceraer
bellaat uit
LXXVI. Wat tienbsp;uit-
— j urtiu uitgaanac gccircn aiüus m 'C pyzonder nbsp;nbsp;nbsp;ciecftem
dommige plaatzen des oppervlaktens dezes kliers, dan uit anaere, werking kragt kinnen hebben oS^de buisjes der binnenfte oppervlakte den»^nbsp;^quot;’^«enen. in welke zy zich begeven, na de plaatzen door welkenbsp;Uitgaan, te wenden, wanneer zy haar nu gehelelyk met pkeert
Vinden ; en op die wijze te maken dat de ledematen tot we je.dcz buisjes behoren, na die plaatzen bewogen werden, totwelke
M m z nbsp;nbsp;nbsp;ceien
-ocr page 266-17lt;5 nbsp;nbsp;nbsp;R-. D E S - G A R T E a
delen des oppervlaktens deze's kliers H zien: en merkt gt; dat het denkbeeld dezer beweginge der ledematen alleen beftaat, in die wij'nbsp;zc op welke de geeften dan ter tijd uit die klier gaan , en alzo dat hetnbsp;denkbeeld der beweging d’ eige oorzaak van dezelve is.
Gelijk men by voorbeeld, hier voor onderftellen kan j dat d’ oor»
Lxxvn. zaak, welke maakt, dat de buis 8 eerder na de flip dan na,enig ander zich wende-, geen ander zy, dan dat de geellen die uit dezlt;Jnbsp;«ie'rbcwe- ftlp gaan, daar met groter kragt na toe gaan dan enige andere,
dat dit zelvige de ziel zoude gelegentheid geven, om te gevoelen*» dat den arra zich in het voomerp B keere, by aldus nu dezelve io
fll J-t bet ; nbsp;nbsp;nbsp;dit
-ocr page 267-Konflig Gebouw des Menfchelijken lighams.
konftwérk Was, gelijk ik daar na zal onderftellen. Want men je„ubed(j aanteikenen, dat alle die flippen des kliers, na welke de buis zelfs defei.nbsp;o gekeert kan zijn , zodanig op alle de plaatzen na welke den arm 7nbsp;^leh kan kceren, dat om geen andere oorzaak dezen arm na hetnbsp;Voorwerp B gewend zy 5 dan omdat deze buis na de flip des kliersnbsp;^^iec. Dat indien de geeflen haren loop veranderende, deze buisnbsp;een ander flip des kliers keeren, naraentlijk na c toe , zouden denbsp;lt;^taatjcs 8 7, Y die ontrent het zelve oorfpronkelijk zijnde, van allenbsp;^'jden in de fpieren van dien.arm verfpreid werden ) met d’ eigenflenbsp;Oloeite ook hare gelegentheid veranderende, enige herflèn-gaatjesnbsp;enger na D maken, en andere wijder. Dat d’ oorzaak zoude zijn,nbsp;dat de geeflen van daar in deze fpieren gaande, anders-dan ze nunbsp;doen, dezen arm geduurig na het voorwerp C wenden: als mede,
Poenige andere beweginge, als der geeflen, welke in de buis 8 vlieten, dezen zelfden arm na B of C keere; zou dezelve makennbsp;dat deze buis 8 zich zou keeren na de flippen bofe des kliers: zo dat,
®P dat het denkbeeld van die beweginge mede op die zelvigc tijd gevormt zoude werden ; tenminflenzo d’aandagttot andere dingen niet afgetrokken zy, dat is, vvanneer de klier H door een andere fterkere niet belet zy, dat ze zich niet neige na 8. En dus moetnbsp;ftren in’c algemeen denken, dat een yeder der andere buisjes die innbsp;de binnenfte oppervlakte der herffenen zijn, overeenkomen rnctnbsp;een yder uit d’ andere ledematen, en dat een yder van d’ andere flippen in d’ oppervlakte des kliers H op yderc plaats antwoorden , totnbsp;Velke deze ledematen konnen gewend werden: zo dat de bcweginfrnbsp;dezer ledematen, als mede de denkbeelden dezer bewegingen, omnbsp;weder raalka'nderens oorzaak konnen zijn.
Was,
En daar-en-boven, op dat te dezer plaatze met deze gelegentheid lxxvi ir. ^’Grflaan kan worden, hoedanig, wanneer twee ogen dezes konfl- ^nbsp;verks, ende werktuigen veler andere zinnen, na eenderici voor- „l“veei'e^nbsp;gewend zijn, daarom geen veelderlci denkbeelden van datnbsp;°orwerpinzijn herflenen gelraecd werden, maar alleenig eenej “jn”£niu)inbsp;nioet men denken, dat altijd uit de zelfde flippen van die opper-^kte des kliers H de geeflen uitgaan , welke na verfcheide buizen^^hlj'Jtnbsp;o^ande, verfcheide leden tot de zelfde voorwerpen konnen wen- igt;et«eunbsp;d^bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als hier alleen uit de flip è de geeflen uirgaan, welke na
OD nbsp;nbsp;nbsp;4'^'¦'8 zich begevende, beide d’ogen en de regter arm
pt^zelvige flond, na het voorwerp B wenden.
b'en.
Mm
zullen geloven, wanneer wy, om daar- Lyxiï. ven te begrijpen, waar in het denkbeeld, het welk wy Iwb-
-ocr page 268-278 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
voorwer pen bc-
wiiJiiin- ben bcftaat gt; wegens de wijdftandigheid der voorwerpen, denken^ digheid der na dat dic oppervlakte des kliers zijn, zijn gelegenthcid verandertnbsp;heeft, d’eigenfte flippen van haar, hoe ze minder van het middelpunt der herflênen O afgelegen zijn gt; met plaatzen over-een-komen,nbsp;die van dat middelpunt zo veelte meer afgelegen zijn, en hoe ze verder afftaan, hoe deze plaatzen minder afgelegen zijn. Gelijk als zonbsp;de flip b een weinig meerder als ze doet tc rugge treed, Zal het tactnbsp;een verder gelege plaats, als B nu is, en zo het een weinig meerder voorwaarts helt, met een nadere over-een-komen.
ver-
^crfchcide voorwerpen konnen gevoelen , en dat door dezelve txxx. Werktuigen, die op de zelfde wijze geftclt zijn, cn dat’er gehele-••jk geen verandering tulTchen beiden kome, dan in de gclegentheid pljjifipgenbsp;Qes kliers H gelijk als hier, by voorbeeld, de ziel dat kan gevoe-
’tindeftipLis, doortuflehen-komftvan twee handen, diednwyvVquot; ftokken N L gt; O L houden: alhoewel uit de flip L des kliers voMw'r-H de geeflen vloeijcn, welke in de buizen 7 en 8 ingaan gt; opwel-pengevoe-^ deze twee handen over-een-fleramen ; wanneer, zo deze kliernbsp;Ween weinig meer danjegenwoordigagterwaartsgebogen zy, op verand?-dat de flippen des oppervlaktensw en o in de plaatzen i en /k zouden werktuignbsp;^•jn, en bygcvolgdaar de geeften zouden uirgaan, die zich na 7nbsp;en 8 begeven,, zo moet de ziel dat’t gene na N en O is, gevoelennbsp;door de zelfde handen, en dat wel zonder der zclver veranderinge.
Voorts moet men aanmerken, wanneer de klier H na enig deel i.xxxi. gebogen is, alleen door de kragt der geeflen, en nog de redelijkenbsp;^lel, nogted’uitterlijke zinnen iets helpen om die te buigen, dat deTif/moricnbsp;de denkbeelden, die in des zelfs oppervlakte gevormt werden, nietnbsp;alleen van d’ ongelijkheden die tuflehen de deeltjes dier geeften disVen^'nbsp;ontmoeten , en als boven gezegt is, een verfcheidentheid in de ma-nieren en aart maken, maarookvan d’indrukkingen der geheng- diedckiièrnbsp;^iflè afhangen. Want zo dan in de deeltjes eenes voorwerps de fi- g®'quot;'”'quot;'nbsp;guur veel onderfcheidentlijker is ingedrukt , dan enige andere, “nbsp;unnen aan dat deel der herfTenen , na welke de klier zeer ftipcelijknbsp;hangt, de geeften, diedaarnatoe gaan, daar van enigen indruknbsp;untfangen. Waaruit volgt, dat de verby-gegane zaken Zomtijts,nbsp;gclijkalsby gevalin de ziel erinnert werden, en zonder dat, denbsp;geheugnifle van enig voorwerp die de zin aandoet, veel opgewektnbsp;Werde.
. ^aar zo’er vele en verfcheide figuren, alle byna even volmaakt Lxxxii, dit Zelfde deel der herflenen, afgefchetft zijn, gelijk het dikwijlsnbsp;l^h'^Urt, zullen de geeften uit yders indruk iets onifangen, en dat drogtenïnnbsp;, nade vcrfcheide ontmoetinge harer delen. En al-tenbsp;Werden der wangedrogten, en vreemde gedagten in hare in- napen.gc-^^^dingcgefmeed, welke al wakendegelijk als droomen, datnbsp;^ Vrijelijk hare inbeeldingen hier en ginder laten dwalen, zo-gt; dat zc door de uitterlijke voorwerpen werden afgetrokken],
^^n de reden beftuurt werden.
voornaamfte uitwcrkinge der geheugnis, die my hier t,x-Yxi:i. ii^‘ ''’°°''uamentlijk aangemerkt te moeten werden , beftaat hiernbsp;gt; a alhoewel ’er geen ziel in dit konft werk was, van natuuren
zo kan
-ocr page 270-R. Des^Cautes
’ 20 gefchikt kan wezen, om alle de bewegingen na te volgen, genwoör. waarlijke menfchen, ofte andere konftwerken gelijk zijn, in tc-gcnwoordigheid der zelve, vcrrigten,nbsp;jciiieden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d’ Andere oorzaak welke de beweging des kliers H kan bepalen»
is de werkingder voorwerpen, die in de zinnen komen. Wantwy vjejinge yerftaan ligtclijk, dat als de monden der buizen 246, by voor-
fel
beeld door de werkinge des voorwerps ABC verwijdert zijnde, geeften die terftond vrijer en rafler als te voren in dezelve beginne*’nbsp;in te vloeijen, die klier een weinig na zich trekken, en maken da*-ze zich neigc, zo ze van elders niet belet zy; en wanneer de gee'nbsp;ften de geftelcenifle der gaatjes, die daar in zijn, veranderen, hC'nbsp;gint Zy veel groter menigte geeften door abc, na 2 4 6 te zendc*’’nbsp;dan wel te voren; het welk het denkbeeld, dat deze geeften inak^ ’nbsp;des te volmaakter maken. En hier in beftaat d’ eerfte uitwerkiOp^ ’nbsp;daar men agt op geven moet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pe
-ocr page 271-LXXXV, Dat ver-(cJiciSenbsp;dtnkbtel»nbsp;den die de
klier fij n in-gedrukt, m.lkande-ren in denbsp;weeg fijn,
Konfiig Gehotit^ des Menfchelijken l?^h4ms. nbsp;nbsp;nbsp;^ S i
tie twede is hier in gelegen, dat, wanneer de klier na enig deel 'zodanig hellende gehouden werd , zulx haar beletzel is , dat zenbsp;de denkbeelden der voorwerpen , die in de werktuigen der an erenbsp;binnenwerken, even gemalckelijk konnen ontfangen. Als hier,nbsp;^ Voorbeeld, dewijl byna alle de geeften, welke de klier H voort-brengt uit de ftippen a,byC, gaan, zoo gaan ze in geen genoegza-rne menigte uit de (tip d, om aldaar het denkbeeld des voorwerps Dnbsp;ïe Vormen , welkers werking ik voor ondcrllelle rtiindcr levend cnnbsp;kerkte zijn, als des voorwerps A B C, waaruit wyverllaan , hoenbsp;bich de denkbeelden malkanderen beletten, en hoe het gefchied datnbsp;nien op dc zelfde tijd niet op vele zaken gelyk zeer ,aandachtig kon-nen wezen.
Daar-en-boven moet men letten, dat zoo dikwijls enig voorwerp meer als d’ andere de zin- tuigen beginnen aan te doen, wanneer zcnbsp;otn die werkinge t’ ontfangen , noch zoodanig niet geichikt zijn,nbsp;als zy wel konden wezen , dat de tcgenwoordighcit dezes voor-Werps voorts uitwerken kan , dat ze zoo gehelelijk geichikt werden. gelijk als,wanncet het oog., by voorbeeld , gefteld zy orajtennbsp;ver-afeelegene plaats te zien, wanneer het voorwerp ABC, het
LXXXVI.
Dat de tc-getiwoor digheid vannbsp;voorwerp gc:nbsp;noeg 7.ynbsp;dat bet oo»nbsp;gefcbi^ccnbsp;werde , 0115nbsp;des (elfsnbsp;werkingenbsp;wel t* ont-
Welk zeer naby is. zich aan het zelve begint te vertonen : zoo zeg rif ,.,vUt de beweginge dezes voorwerps uitwerken kan, dat het oog .. .nbsp;^icH terltont fchikken zal, oin al zijn gezicht daar op te hegten.
Nn
dat
theidtül-fcliegt;. het ook, dat
28x nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
gefleitis dat gettdt is om een voorwerp te zien dat nader by is, als in deze om een na figuur E: En hct ondcrfcheid is niet alleen hier in gelegen, dat hetnbsp;UgI'yool'*.' kry ftalline vogt een weinig ronder zy, en de overige delen des oog*nbsp;werpie naar mate van ccn y der, zijn anders geftelt in deze laatfte figuur»nbsp;daninde voorige j maar hier ook in, dat de buizen 246, in dezenbsp;geneigt zijn na de gebuurtiger ftip , en de klier H enigzins nader tot dezelve komt en de plaats van der zelver oppervlakte lt;iamp;r»nbsp;naar mate een weinig meerder rond ofte gekromt zy. Zo dat zo innbsp;d’eene als in d’andere figuur, de geellen altijd uit dc ftip 4 gaan ,nbsp;welke na de buis 2, uitdeftipfr, dien»dcbuiS4, enuitdeftipr,nbsp;die na de buis 6 gaan. Ook moet men begrijpen, dat alleenig ienbsp;bewegingc des kliers H genoeg zy , oin dc gelegentheid van die buizen te veranderen, en bygevolg om aan ’t gehele oog in een anderenbsp;geftelteniflc te brengen, gelijk even in’t algemeen gezegt is, datnbsp;zy konnen te wege brengen , dat alle de ledematen bewogennbsp;werden.
Vorders moet men denken, dat de buizen 2 4 6, zo veel tc triecr ixxx vin konnen geopent werden, door de werkingedes voorwerps ABC»nbsp;«'ast)gt;V*d-rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, beter geftelt zy. Want indien de
Serffenen' ftralcn , wclkc vallcn in de ftip 5, by voorbeeld, alle komen van •'opVutnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®gt; wanneer het oog zijn gezicht daar op
zijn kon-
h«óoquot;te wend, zoishetblijkclijk, dat door de werkinge van haar de draad icVgcftcii ?4, fterker moet getrokken werden, dan dat ze eensdeels uit.d^nbsp;wêrioige ft'PA, en eensdeels uit B, en eensdeels uit C quaraen, gelijk zenbsp;r«vèor.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doco
-ocr page 273-Konflig GehoutP des Menfchelijken U^aAm. nbsp;nbsp;nbsp;285
lt;3ocn, 20 haaft wanneer het oog een weinig anders geftelt is: otn\yerp$ dan hare werkingen 20 gelijk noch zo vereenigt, konnen zenbsp;geenzins zo fterk wezen, en dikwijls beletten zy malkanderen. Ditnbsp;h^efc nogtans geen plaats ten zy in die voorwerpen, welkersirck-I^en niet teveel gelijk, noch teveel verwart zijn i gelijk ook dezenbsp;alleen zijn, welkers wijdllandigheid het oog niet wel kan onderscheiden , en de delen bekenhen, gelijk zulx in de Doorzichtkun-aangeteikentis.
Gelijk als by voorbeeld, in deze figuur F, alwaar het ooggeftelt is, beVoogbe-om een voorwerp dat van verre is te zien , zo kan de klier met veel “ ®5inder kragt aangeprikkelt werden, zo dat ze een weinig meer, dan ‘
Daar en-boven moet men denken, dat de klier H na dat deel veel %ter kan bewogen werden, na welke het oog met zich te neigen kUet^ge-^^Ifchikken, op dat dezelve onderfcheidentlijker , als ze doet, denbsp;Vverkingedes voorwcrps, dat meer dan andere fterker werkt, ont- aquot;deèf,quot;*nbsp;fange, dan na die delen, alwaar dezelve het tegendeel konde doen. welke
nu doet, na voren toe l)uige, dan om zich meerder achterwaard ïf begeven; om dat met achterwaarts te wijken, het oog nog minder bequaam zoude maken. dan ze nu is , om de werkinge des voor-'^erps A B C t’ ontfangen, het welk men onderftdt na by te wezen,nbsp;cn fterker te werken op het zelve dan enig ander. Om wat reden dc-ie klier ooi;-z,aak zoude zijn dat debuizen 14^ ’ dooi ecze bewegm-ge ook minder zouden geopent zijn , en de geeften, die uit de ip-pen4Afgaan, zouden mede met minder vryheid na deze buizennbsp;yUeten. Daarom zo deze klier zich na voren toe begaf, zou ze ge-
aS4 nbsp;nbsp;nbsp;R* Des-Cartes
helelijk het tegendeel doen, op dat zo het oog zich beter fchikts oift die werkinge t’ ontfangen , de buisjes a 4 6 meerder zoude geopentnbsp;werden» enalzodegeeften, dieuitdeftippen^èc loopen, zoudennbsp;na dezelve vrijer vloeijen. Derhalven ook zo ras de klier op dezcnbsp;wijze zich het minde begonde te bewegen» zoude de vloed der gce-ftendezelve aanflronts wegnemen, en niet toelaten, dat dezelvenbsp;ftandhiel, tot zy t’enetnaal op die wijze, als wy haar in de figuurnbsp;Egeftelt zien , en het oog op het naatte yoorwerp ABC met zij*^nbsp;gezicht gehegt was.
3ÈC. ¦ Zo dat’er niet anders overig is, dan dat wy d’. oorzaak zeggen ^ welke dezelve alzo kan beginnen te bewegen. Deze is gemeenlijknbsp;begint ait te geen andere, als de kragt van het voorwerp zelfs, het welke al wer-kende in het werktuig eniger zin, de mond eniger buizen in’t bin-wogea nende oppervlak der herflenen meerder opent, na welke de geeftennbsp;Sch*L’ terftond beginnende haren loop te beftuuren, de klier met zich trek-enig ieei ken, en na dat deel doen hellen. Maar zo deze buizen van elders dusnbsp;t(?c wen c. veel ofte meerder, alsdit voorwerp haar opent, reeds geopent waren, moet men denken , dat^de deeltjes der geeften, die door dernbsp;zelycrgaatjes vloeijen, omdarzeongelijk zijn, dezelve fchielijknbsp;dan bier'dan gins en binnen de tijd vaneen oog-wenk na alle delennbsp;toe drijven, zo dat ze dezelve niet een ogenblik ooit in rufte laten;nbsp;en,;’ zo ze haar miflehien van’t begin af na enig deel drijven , nanbsp;¦ wel|i€ dezelve niet wel zich kan neigen, kan der zelvcr werkinge,nbsp;die door zich zelven niet zeer groot is, naaulijk enige uitwerkingennbsp;hebben, maar in tegendeeh, zoras deze drift maar het minfteaannbsp;die zijde is , na welke de gehele klier nu gevoert werd, zal ze zichnbsp;aanftonts daar na neigen,en kan alzo zeer wel het tuig des zins fchik*nbsp;ken, op dat ze de werkinge van zijn voorwerp zeer volmaaktelijknbsp;ontfange , gelijk ik nu zulx heb uitgelegt.
:kci.
Hoe c!e geellen iunbsp;ric zetiu-wenge-1’ragtwer-
(Jea, Op
d.it lilt konftwccknbsp;bewogennbsp;Wsiiie.
Laat ons verder voortgaan de geeften in de zenuwen te brengeff» en laat ons de bewegingen zien, die daar van afhangen. Wanneer d®nbsp;üuisjes in’tbinnentte oppervlak der bcHlènen, d’eene niet mecf
dan d’ andere, noch op een ander wijze geopent werden, en by gevolg de geeften van enig byzonder denkbeeld indruk hebben, werden dezelve aan alle zijden verlpreid , en dat zonder onderfcheid» en vlieten uit de buisjes welke ontrent B zijn, na die toe, die oH'nbsp;trent C zijn , waar van daan de fijndere delen van haar geheel buit^**nbsp;de herfl’elien ftorten , door de vliezen des zeer dunnen vlies, wa^rnbsp;mede die bekleed is; daar na het overige deel zijn loop na D beflüii'nbsp;rende, zal zich in de zenuwen en fineren begeven, zonder
enig®
-ocr page 275-cnigebyzondercuitwerkinge voort te brengen, alhoewel dezelve zich in alle gelijkelijk uiiftort, Maar zo enige van de buizen zichnbsp;m eer ofte min, of mjiar op een andere wijs, als haar nagebuungcnbsp;open zijn, door de werking der voorwerpen, die de zinnen Jiennbsp;bewegen , zullen uit de draatjes, waar uit de herflenen haar beftan-«Ijgheid hebben , d’ecnehier door meerder als een ander gelpan-»en ofte flapper ziinde ; zullen de geeften na enige zekere plaatsten van haar onderfte en aldus na zekere zenuwen met meerdernbsp;ofte minder kragt, dan na andere toe; het welke genoeg zal wezen om bewesineen in de fpieren voort tc brengen, gelijk breeder
boven is uitge^g^.
Maar op dat die bewegingen van ons bevat konnea werden»
%Z6 nbsp;nbsp;nbsp;Des-Cartes
xci I. ke die gelijk ïijn, tot welke wy door de verfcheide werkingen ^er Van de zes voorwerpen die de zinnen bewegen, van natuuren geneigt ziji^-omftandfl wil ik dat men te dezer plaatze overwege zes verfcheidene geflagtennbsp;wdkede”quot; ^ an O m handigheden, van welke die konnen afhangen. d’Eerfteisnbsp;hiweoiL de plaats, \vaar van de werkinge voortkomt, en van haar verfchei'nbsp;ren afï'an buisjes opcnt, in wclkc eerh de gceften ingaan, De tweede be-gen,* ftaat in de uitwerkelijkheid, en alle andere hoedanigheden van diCnbsp;werkinge. De derde in de gefteltenifle der draatjes, die de zclfftan-digheid der herlTcnen uitmaken. De vierde in de gelijke kragt welke de deeltjes der geeften hebben konnen. De vijfde inde verfche^nbsp;de geftelteniHè der uitterlijke leden, en de zesde in de t’zamenkomftnbsp;van verfcheide werkingen, welkeop de zelfde tijd de zinnen bewegen,
xciii. Wat aangaat de plaats, waar van de werkinge voortkomt, zO w^ten wy nu , dat by aldien , by voorbeeld , het voorwerp X ( zietnbsp;van waar de figuur pag: 283.} A B C op een andere zin werkte dan op het ge-ge vTort-quot;' ^^cht, zoude in de binnenfle oppervlakte der herflenen buizen ope-komt lt;iie de nen, die verfcheiden zijn van die, welke geteikent zijn 246; eOnbsp;wcgopeil \yanneer het nader ofte verderaf was, ofte anders gelegen ten opzicht van hér oog, als het nu is. zou het waarlijk die zelfde buizennbsp;wel konnen openen, maar het zoude van noden wezen, dat dienbsp;buizen anders gelegen waren, als nu, en aldus zouden zy de gee-ften van d’ andere hippen des kliers konnen ontfan'gen, als dewelkenbsp;rffcr geteikent zijn, en dezelve na andere plaatzen te voeren, dan nanbsp;ABC, na welke zy die nu brengen ; cn zo voorts,nbsp;xciv. Wat belangt dc verfcheidene hoedanigheden der werkinge, dienbsp;wfeteMe buizen opent, zo weten wy ook, na dat deze verfcheiden zijn»,nbsp;hoeJjiiig. zy dan op vericheide manieren geopent werden,_ en men moet den-z!rwet'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat dit cene alleen genoeg zy} om den loop der geeft en in de
kingc, nbsp;nbsp;nbsp;herftenen ie veranderen. Als by voorbeeld, zo het voorwerp A B C
rond zy, dat is, zo her werkt op het oog 135, opdic wijze als ik boven gezegt heb, dat *er een roode koletrr moet ontftaan, en z®nbsp;wanneer het de figuur van een appel ofte van enige andere vrug*-heeft j moet men denken, dat het zelve de buisjes 246 op enig®nbsp;byzonderemanier zal openen, y^tar door gefchieden zal, dat d^nbsp;delen der herfleren , welke zich na N toeftrekken, malkandereilnbsp;zullen drukken ([en die na O zijn, d’ehc van d’andere wijken,,]nbsp;ècn weinig meer dan gewoonlijk, zodat de gceften, welke in d®nbsp;buizen 24 6 vlieten, van N door O na P zullen gaan: en bynbsp;dat voorwerp ABC vaneen andere koleur ofte figuur zoude z'j']’
2.oud^
-ocr page 277-KorJli£ Gebouttf des Menfihelifken nbsp;nbsp;nbsp;187
••iN.in.i, , nbsp;nbsp;nbsp;-quot;''ö--------
dan na gewoonte, verwijd werden;
, Welke komen van de buis 7
i^oudc zobcpaalt de draaijcs welke na N door O, maar enige ande-J'^gebuuriigc, de geeften welke door 246 ingaan, elders leiden. E-n by aldien de hitte des vuurs A , ’t welk naaft aan de hand B is,nbsp;slleenig middelmatig2y, moet men denken, dat die wijxc, waarnbsp;door de buis 7 geopent werd , oorzaak zoude zijn» dat de delen dernbsp;^erfl'enen, na N toe gedrukt werden^ en na O toe een weinig naeer,nbsp;dan na gewoonte, verwi'id werden; en alzo zouden de gec-
van N door O na P
¦a^rb 'bb»n verkr na gt;1 regel - re gr y gt;ort te ^ntlijknaO en R., aliVaar ds deslea der heri
dan hier geftcit zijn Ie dat bet vuur de hand branie, dipnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'Werking de buis' 7 zo veel oo;ner\, dit de sceflen
er mgi nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te
nam
-ocr page 278-R. Des-Cartes
hare verby-gang malkanderen ontmoeten, voortdrijvehde en p^rf' fenalzo, om van die voortgeperft te werden, en buigen na S: ennbsp;zo voorts.
Kcv, Wat aangaat de geftcltenifle der draden, die de fubftantic d^f ;sd?na^-quot;**herfl'enen uitmaken, die is of verkregen, of naturclijk. En wip®nbsp;tuuri jke de verkregenc van alle andereomftandigheden af hangt, welke deJinbsp;kfegenenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der gccften veranderen., zal ik daar na beter konnen uitleggen’'
van da kleinenbsp;draatjes,nbsp;uit welkenbsp;de herfle-«en ba-fiaaa.
feiDkking ^aar om te zeggen waar in de natuurlijke fchikking beflaai, mo®*' men weten, dat God met deze draatjes te vormen, die zo heennbsp;gefchikt, dat de wegen, die hy daar tufl'chcn beiden heeft gelaten»nbsp;degeeften, welke door een zekere werkingc beweegt werden,nbsp;alle zenuwen konnen leiden, na Welke zy moeten gaan, om dezcf'nbsp;ve bewegingen in dit konftwerk te Werrigten, tor welke diergehj'nbsp;ken werkinge kan aanporren, volgens d’ ingevingc van onze n®'
Tdnjiig GehoUH^ des Menfchel^k?^ Zsghaams. nbsp;nbsp;nbsp;i%
^üur. Als hier by voorbeeld, alwaar het vuur A dc hand Ebrand, en
, dat de gceften welke in de buis 7 ingaan na O toe verreizen, 2,0 vinden deze gecften twee voorname gaatjes ofte wegen enOS, uit welke een, namentlijk OR die in alle de zenu.nbsp;^enigeleid, die de beweging der uicterlijkc ledematen behulpzaamnbsp;, en dat op een vcrcillc manier om de kragt dezer werkingcnbsp;^’ontflippen, namentlijk, in die gene, die hare hand te rug, oftenbsp;den arm ofte het gehele lighaam te rug trekken. Als mede in die zenuwen, die het hooft en ogen na het vuur toe drajen, om ftipte-^'jk cc zien, wat nodig zy gedaan te werden, orn zich daar voor tcnbsp;hoeden. En door het andere gaatjen O S gaan de gecften na die zenuwen toe, welke bequaam zijn d’ innerlijke bewegingen voort tcnbsp;brengen, even als die, die dc pijn in ons volgen namentlijk in die^
'velke het herte toetrekken, de lever bewegen, en meer andere diergelijke verrigten: als mede in die, welke d’ uittcriijkc bewe- ^nbsp;Bïngcn konnen vóórtbrengen , die de pijn tc kennen geven, gelijk -•lis in die, welke tranen verwekken, en voorhooft en wangen doennbsp;rimpelen, en de ftem om tcroepen vétvaardigen. Wanneer in tc-
f ended de hand B zeer koud zijnde, door het vuur A zonder die tc randen raaidijk verwarmt wierd, zo zoude veroorzaakt werden,nbsp;de zelfde geeften, welke in de buis 7 gaan, niet meer na O ennbsp;R maar na O en P zich zouden begeven, alwaar zc wederom gaatjes zouden vinden, diegclchikt zijn , om haar in alle de zenuwen tenbsp;leiden, welke bcquaamheid hebben om de bewegingen, die dezCnbsp;werkinge behulpelijk konnen zijn, dienen.
roortvan bewsjinge
j nbsp;nbsp;nbsp;j bew«a,ing«
denCT innerlijke, genwenlijï
lever, enalleinde^vierkmigcn. vanwelked°;S^„8p^„en'^^^^
bloeds konnen af hangen,en nbsp;nbsp;nbsp;werden, bequaam zijn
'vijzc te ngtenidat de gecften, die dan g nbsp;nbsp;nbsp;moetea
üuerUjkc bewegingen voort tc nbsp;nbsp;nbsp;hoedinigheden dier
derden. Want gcftelt zijnd® da ^ , nbsp;nbsp;nbsp;welke iets toebrengen,
geeft^en, ccne’deromftandighe enn nbsp;nbsp;nbsp;uitleggen, zo
om haren loop te veranderen, gebj .ij nbsp;nbsp;nbsp;quaad met ge-,
kan men hgteV denken, dat, by vooibcdd, emgq weid moet geniijt werden, en dat verovert of e J«dinbsp;hetwelk de lijding van gramfcbsip aanraad, dat er gceite
En merkt aan, dat ik in ’t byzondcr twe gaatjes O R en O S on- jccvr, derfcHeiden heb,om te kennen tc geven, dat ’er byna altijd twee ge-Aagten van bewegingen van ydere werkingc voortkomtjnamentlijk duSSridenbsp;d’uiterlijke om dienftige dingen t’agtervolgcn en fchadclijke te mij-
-ocr page 280-zijn die ongelijkelijk bewogen werden, en meer dan gemeen fterk: en in tegendeel, zo het quaad te vlieden zy, door t’ ontvlieden ofte geduldig te dragen, het welk de vretz-r aanraad ,moetcnzytDin-dcrovcrvloedig en minder fterk zijn j en derhalven moet het hertcnbsp;dan toegetrokken werden j en aldus moet men van alle de lijdingennbsp;oordelen. Wat belangt de andere uitterlijkc bewegingen, welkenbsp;onbequaam zijn om het quaad te mijden of het goede t’agiervol-gen, maar alleenigtcikenen van de lijdingen zijn,gelijk als die in welke lagchen en fchreijen beftaat, deze gelchieden maar by gclegent-heid , en om dat de zenuwen door welke de geeften moeten ingaan^nbsp;om die bewegingen voort te brengen, haar oorlprong nemen naaftnbsp;die, door welke zy ingaan om lijdingen voort te brengen, gelijknbsp;wy uit d’ ontleed kunde konnen leeren.nbsp;xcvii. Maar ik heb nog niet getoont, hoe verfcheide hoedanigheden dernbsp;geeften kragt konnen hebben, hare bepalinge in haren loop te ver-”jke k«gt anderen. Het welke meeft gebeurt, wanneer zy van elders zeernbsp;weinig of geheel niet bepaal^ zijn. Zo dat, wanneer de zenuwennbsp;debepaün- dcs maags zodanig aangedaan wcrdcn, gelijk als wy boven gezegt
fJopkanquot; hebben) dat ze moeten aangedaan werden, om’t gevoel des hon-veranderen, gers te verwekken, en ondertuflehen geenigc der zinnen, ofte ge-heugnifle iets ontmoete,dat bequaara is om te eten; zullen de gee-llen, die deze werking doen zal, in de buizen 8 m de herflenen gaan, zich na enige plaatze fchikken, alwaar ze meerder gaatjesnbsp;zullen vinden, die bequaamheidhebben, om haar in alle de zenuwen , zonder onderfcheid tc maken, af brengen , welke kon-uen dienen om enig voorwerp re zoeken en te vervolgen ; zo datnbsp;alleenig d’ongelijkheid der delen in haar een toekomende oorzaak zal zijn, dat ze haren loop eer door d’ene dan door d’anderenbsp;nemen.
xcviii, nbsp;nbsp;nbsp;wanneer het gebeurt.datde fterkfte dezer delen die gene zijn»
Op Jfze welke in zekere zenuwen pogen te gaan , en geduurig na de fterk' Stift.quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ welke na der zelver tegen-partijdcrs loopen : dat dk
werk in fij- uitwerkcn, dat dit konftwerk die bewegingen na volgt, welke wy genTwIjffei in ons zien, wanneer wy in enige zaak twijffelen of haperen. Gf'nbsp;!'cn. helelijk op de zelfde wijze zo de werkinge des vuurs A tuflehen di^nbsp;gene middelmatig zy, welke degeeften na R en P, konnen vet'nbsp;voeren, dat is, tuflehen die welke pijn en vermaak aanbrenger’nbsp;verftaan wy ligtelijk, dat alleen hare ongelijkheid genoeg moet zi)rgt;nbsp;om die na ’r een of t’andere deel te bepalen : zo dat dikwijls een en'd^nbsp;zelfde beweging) v/elke ons aangenaam is, wanneer wy vrolijk var
-ocr page 281-uat, by voorbeeld, by aldien, wa , nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦, Uernu na de uitteritjkvj
rcgter is, zullen de eecften, volkomentlijk ge ) y nbsp;nbsp;nbsp;iz
7naN.-e„dannaO®, en van daar na Ren S gaan; quot;»«rJ- R. ivanneer men voort moeft gaan na X, waar door ik onder!nbsp;moeaen gaan, op dat zy het hooft o^euren, dat na ü ^
O o 3»
-ocr page 282-zijde gcdraait is, zouden na Z gaan , welke weg ik ftellc dat zc moC“ ftcninflaan, om het hooft op te beuren, wanneer het na de lin*nbsp;ker-zijde gekeert is. Alhoewel zo wanneer de gelegcntheid dezesnbsp;hoofcs, dat nu d’oorzaak is, dat de draden van de zelfftandigheidnbsp;der herllcncn ontrent X veel ruimer zijn , enligtervan malkandc-rcn te bewegen zijn , dan ontrent Z verandert wierde j het tegendeel zoude gebeuren,, dat de draatjes Z zeer ruim en ontrent X zeernbsp;gefpannen en gedrukt waren*
c.
Hoe dit
konft-Huk
wandelt.
Cl
Van de Ifeap, ennbsp;in welke.
Aldus om te begrijpen , hoe dat eene werkinge zonder enige des-zelfs veranderinge, nu d’ene voet, dan d’andere van dit konft-werk.kan bewegen , gelijk als tot het wandelen vereift werd ; zo moet men alleenig in gedagten nemén, dat de geeften alleen doornbsp;een gaatjen doorgaan, welke einde anders geftelt is, en haar in andere zenuwen voerd, wanneer delinker-voet verderis voortgetreden, dan wanneer de regter. En hier toe kan men brengen, hetnbsp;gene boven van d’ ademhalingc gezegt is, als mede van andere diergelijke bewegingen, die gemeenlijk van geen denkhgfld af hangende zijn[ ik zeg gemeenlijk ] om dat ze ook zomtijts daar van kon-nen afhangen.
Tot dus verre, meinik, alle de bedieningen., die wakende ge-fchieden, genoegzaam uitgelegt te hebben; zo is’er nog overig een weinig van de_/llt;«rf^ te zeggen. Laat ons maar alleen op deze fi-
Se van htt nbsp;nbsp;nbsp;onzcogen wenden, en laat ons bezichtigen, hoededraden
waken v«i» ÜD., welke zich in de zenuwen begeven aldaar, llan cn gedrukt
^ zijn:
Kcnpg Gebouw des Menfcbel^kiff ltghams. nbsp;nbsp;nbsp;295
op dat \vy dan mogen begrijpen, hoedanig , wanneer dit eer het lighaam van een flapend menlch gelijke, de wer-kingen der uitterlijke voorwerpen voor het meerdere deel belet zijn,nbsp;tot de herflenen te komen , op dat zedaar mogten gevoelt wer-1 en de geeften in de herllencn mede belet zijn, zo dat ze geennbsp;doorgang in d’uitterlijke ledematen vinden, waar door ze die konden bewegen: welke twee Je voornaamlle uitwerkingen des flaapsnbsp;^ijn. . ^
Wat aangaat de rfrooijir», deze hangen, eensdeels van een onge-•*yke kragt af, welke de geeften konnen hebben,. die uit de klier H Van aé • ^'tgaan , anderdeels uit d’indrukken die in de geheugnis voorko-iQe j zo dat ze van die denkbeelden niet verlchillig zijn, waar van zy^eifthe.nbsp;Wy voren gefproken hebben,, dat ze zomwijlen in der zelver in-beeldingc ge vormt werden ^ welke al wakende zich door hare den- rchi/nai,nbsp;king droomen vercieren, ten zy dat de beeldingen, die onder hetnbsp;flapen gemaakt werden veel onderfcheidentlijkcr en levendiger quot;
^OOOOOpQO®
Oü‘
dj
ooooo
ko
1 welke onder het waken gemaakt werden; gt;nnenwezen, alsdic, wentonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;meerder de buisjes kan
'vaar van de reden is, dat de f nbsp;nbsp;nbsp;Eldiie te vormen wan-
openen,als z 46 enrf amp; f dienende om die e |
neer de delen der herflenen, die daar ronto nbsp;nbsp;nbsp;j 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
der gefpannen zijn , gelijk als in de figuur C te zien ,
-ocr page 284-154 nbsp;nbsp;nbsp;R- Des-Cartes
alle gefpannen zijn, gelijk in dc vorige figuuren. Uit wat oorzaak ook , zo wanneer raiflehien dc werkinge van enig voorwerp,nbsp;’c geen de zin aandoet, ten tijde des flaaps tot de herfl'cnennbsp;kan komen, zal die het zelfde denkbeeld als wanneer men waakt,nbsp;aldaar niet maken, maar, enige andere , die aanmerkelijker ennbsp;meerder gevoelig was. Gelijk als ons dikmaals onder de flaap eennbsp;mugge fteekt, wy drootnen dat ons een degen fteek^ en wanneernbsp;wy met ons gehele lighaam genoeg gedekt zijn, beelden*wy onsnbsp;t’enemaal in dat wy bloot zijn ; en zo het gebeurt dat wy te veelnbsp;dckzel op ons lijf hebben, zijn wy van gedagten dat ’er een gehelennbsp;bergop ons lijf leid,
ciif. Voorts terwijl men flaapt heeft de zelfftandigheid der herflenen, Hoedit welke ruft, tijd om zich te voeden en te ververfchen, wanneer zCnbsp;urutflaap vervogtigt werden met bloed, dat in d’aderen ofte flagaderen is,nbsp;isan ontwa- welke men in de buitenfte oppervlakte der herflenen zien kan. Zonbsp;t/gquot; ndccl, dat een weinig daar na, wanneer des zelfs gaatjes enger gewordennbsp;zijn , de geeften met minder kragt, dan wel te voren, het zelvenbsp;t' enemaal gefpannen konnen houden: even als een wind zo fterknbsp;niet vereift werd, om de zeilen eensfehips , die nat gemaakt, op tenbsp;blazen, dan wanneer ze droog zijn. En onderwijlen werden dienbsp;geeften fterker, om dat het bloed die dezelvevoortreelt, door eennbsp;dikwijls herhaalde loop door ’t berte, gezuivert is; gelijk wy bovennbsp;hebben aangewezen. Waaruit volgt, dat dit konllwerk, na datnbsp;het lang genoeg geflapen heeft, volgens de natuur van zich zelvennbsp;moet ontwaken; gelijk als mede anderzins, na dat het lange genoegnbsp;gewaakt heeft, moet het wederom tot in een flaap vervallen: alhoC'nbsp;wel, terwijl het waken geduurt, de zelfftandigheid der herflenennbsp;uirgedroogt, cndeszelfsgaatjeseenweinigverwijdertzijn, endatnbsp;door dc geduurige werkinge der geeften; en onderwijlen alsnbsp;eet (gelijk het noodig doet door tuflehen-komfte des tijds, zo he*'nbsp;maar fpijze vind, om dat den honger hen daar toe drijft) moet he**nbsp;zap der fpijze, dat met zijn bloed gemengt werd , het zelve verdik'nbsp;ken, en werkt voorts uit, dat ’er minder geeften werden voortg^'nbsp;brast.
civ. ] k zeg niet hoe klank en pijn, en andere werkingen, waar doogt;’ groote innerlijke delen der herflenen bewogen werden, door lt;1®nbsp;fljpeofwa- tuigen der zinnen ; en hoe blijdfebap en toorn en andere lijdinge^’nbsp;werdenquot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geeften zeer gewoed werden; en hoedanig
Jcan en WJt droogte des lugts, die het bloed fijnder maakt en diergelijke, volgt!quot;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fteuren; nog in tegendeel hoe ftil-fwijgzaambo^*!.^
-ocr page 285-Kondig Gehouft) des Menféel^ke» I ighams. nbsp;nbsp;nbsp;2.9 5
^roef heid, vogtigheid des logts en diergelijke oorzaak van de flaap en hoe een grote bloedftortinge, al te langen onthoudingcnbsp;yanlpijsj te veel drank» en meer andere mtfporighedcn, in welkenbsp;Jfts IS, dat vermeerdert, en iets dat de kragt der geeften vermeer-pft, konnen na de vcrfcheidenthcid der gematigthedcn uitwer-gt; dat men te veel waakt ofte te veel flaapt j nogie waar door dcnbsp;Cfllenen met te veel waken verzwakt, en met te veel fiaap be-^Waart werden, en dat men dan werd als de herflenen van een dolnbsp;°^te zimpel menfeh, nogre ontelbare diergelijke dingen meer: omnbsp;*^3tuitdie, welke ik hier heb uitgclegt, zonder moeite alles, nanbsp;*öijngevoelen, konnen uirgelegt werden.
cv.
Een aan* merkingnbsp;vanalledienbsp;dingen»nbsp;Welke vaa.nbsp;dit konftwerk f e-zegtzjjiï.
Maar nu eer ik overtrecd tot de befchrijvinge van de redelijke ^lel, 20 wil ik nog alle die dingen tot de ziel een weinig overbren-E^n , welke van dit konftwerk gezegt zijn ; en voornamentlijknbsp;overwegen , dat ik geen andere werktuigen, ofte heimelijkenbsp;Orktuigenin’tzelve onderftelt hebbe, dan welke die zijn, datnbsp;gemakkelijk konnen te vrede Hellen, dat zulx niet alleen innbsp;ons, maar ook in zeer veele viervoetige dieren gehelelijk, plaatsnbsp;onnen hebben. Want wat aangaat die dingen, welke wy met hetnbsp;E^Zicht klarcIijk konnen begrijpen, zijn nu alle van de Ontledersnbsp;angeteikent. En wat de wijze aangaat, op welke ik gezegt hebbenbsp;de flagaderen de geeften na het hooft vervoeren, en het onder-Oneid die tuffehen d' innerlijke oppervlakte der herflenen en desnbsp;^^Ifs middel-zelfftandigheid is, zo men het maar nader inziet, 20nbsp;konnen hier ook genoeg2aam grote teikenen zijn, om daar van nietnbsp;twijffelen. Nog men zal ook niet meer konnen twijffelen aan denbsp;^^bvliezendieikin de zenuwen heb geplaatft, alwaar zc in ydernbsp;P^ergaan , als ze maar aanfehouwen, dat de natuur haar zo heeftnbsp;in’t algemeen in alle de plaatzen van ons lighaanij doornbsp;Uit^ onigc ftofïe gewoon is in te gaan, die wederom pogen kannbsp;als in de monden des herts, gal-blaas, keel, dikkenbsp;omtrent alle de voornaamftedeilingen van alle de ade-fch’-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;herflenen aangaat, zo zoude men mede niet w.iar-
iets meerder konnen bevatten, dan dat ze zeggen, dat
beftaat uit vele draden die verfcheidentlijk geweven dat: ’ '‘Ihoewel alle de rokken en vleis zo gemaakt gezien werden,nbsp;vezelen ofte draatjes gemaakt zijn, en zulx merkennbsp;planten aan. Zo dat ’er een eigenfehap zy, die gemeen ¦nbsp;giiienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ligharaen, die door anderen haar vereeni-
, samenvoeging volgens de kleinllq deeltjes konnen groei-
quot; nbsp;nbsp;nbsp;jen
-ocr page 286-jen en gevoed werden. Eindelijk wat het overige aangaat, dat ik onderftelt hcbbc, en die men met geen zin kan begrijpen , die zijflnbsp;alle zg enkel en gemeen , en tegelijk zo weinig, dat zo men ze ver*nbsp;gelijkte met een verfchcidene t’zamcnvoeginge en wonderlijke kon*nbsp;ftigheid , het welk in de makiftg van die zin-tuigen zich opdoet-,nbsp;Zoude men liever konnen denken, dat ik vele van die dingen, dienbsp;waarlijk in ons zijn, overgeflagen heb, dan iets te hebben ondcr-ftelt dat in ons niet is. En die weet, dat de natuur altijd werkt doornbsp;middelen, die van allen d’alderJigtfte zijn'en d’alderenkelftc, zalnbsp;lichtelijk oordelen, dat het niet mogelijk is, dat ’er geene gevonden werden die gelijk, als welke de natuur gebruikt, als die hiernbsp;nu voorgeftelt zijn.
cvt. 'Vorders wil ik overpeinft hebben, dat alle die bedieningen , die fedisnin-^* jk dit konftwerktoegefchreven heb,dat de koking der fpijs,het kloppen, die pen deshertsen der flagaders, de voedinge der ledematen en dernbsp;werden zclvci'aangroci, adem haling, waken en flapen j ontfanging desnbsp;toegefchre-ligts, klanken, reuken, fmaken, warmte, en andere diergelij-geMtc-* ke hoedanigheden in d’uitterlijkc zin-tutgen •, d’indruk der zeivefnbsp;nifleder denkbeelden in het tuigdcs gemcencn zins cn inbeeldingej d’ont-voY^n'^quot; houding ofte voetftappen van die denkbeelden in de geheugnifle;nbsp;quot; ' d’ innerlijke bewegingen der luften en harts-togten ofte lijdingen;nbsp;en eindelijk d’ uitterlijke bewegingen van alle de ledematen, die alzo gevoeglijk volgen, op de werkingc, der voorwerpen, welkenbsp;zich aan de zinnen vertonen , als op de lijdingen en indrukzels, dienbsp;in de geheugnis moeten voorkomen , op dat ze op d’ aldervolmaakt-ftc wijze, als het gcfchieden kan, de beweginge van een waarlijknbsp;ken menfeh nabootzen : ik wil overwogen hebben, zeg ik, alle deze bedieningen in dit konftwerk, en dat natuurlijker wijze, dat dienbsp;uit de geftelteniflè van de tuigen volgen; even als van een uurwerk»nbsp;ofte van enig ander van«elfs bewegend tuig, dat zich beweegt volgens de geftekenifie der raderen en gewicht. Zo dat men om dezel'nbsp;ve niet genootzaakt zy enige andere groeijende ofte gevoelige ziel Wnbsp;begrijpen, ofte enig ander beginzei van beweging ofte leven, alsnbsp;het bloed, en de geeften die door dat vuur bewogen zijn, ’t wel^nbsp;geduurig in dat herte brand, en van geen anderen aart is, als all®nbsp;andere vuur in de onbezielde lighamen.
*9/'
R. DES-CARTES
Des
Met alle des zelfs
Als mede een befchrij vinge hoe de ledematen eens
Utt ^aadgevomt werden, en allenxkens tot rajie delen werden.
Eerste Deel. VOOR.REDEN.
Aar en is geen zaak daar zich iemand met groter vrugt in zoude konnen oefFcnen,nbsp;dan dat hy poogt zich zelven te kennen ;nbsp;maar de nuttigheid die men uit deze ken-niflè verwacht, ziet niet alleen op de rede-kunft (gelijk het in den eerden opflag vele toefchijnt) maar ook voornamentlijknbsp;de Genees, kunde; in dewelke ik wel zoude meinen voorvvaar zeer velen en welnbsp;d’alderzekerfte te konnen uitgevonden
ï;
Dat het zcerdicB-aigin denbsp;genees-konaisdenbsp;bedieningen desnbsp;gantlcheüjnbsp;keu Ijg-haams welnbsp;te weten, ‘
ebben, zo om de ziektens te verdrijven, als om ze voor te komen»
‘«mede cm den loop des ouderdoms te vertragen, wanneer de mende ^ j nbsp;nbsp;nbsp;van ons lighaam wel hadden nagevorft, en zou-
leen nbsp;nbsp;nbsp;der ziel niet toegefchreven hebben, welke al-
endegelleltenille dcrzelver werktuigen af-
SfjtS R. Des-Cartes
II, Maar dQtPijte \vy van- kinds gebeente ervaren hebben , dat zeer •vvaaromae yclcdci*zclvcrbewegingciidcwiHc gehoorzaam zijn, welke eennbsp;gtn'dès’ uitder z*e!s bedieningeivis, hier door hebbenwy ons le binnen ge-«¦l’dTziei trachtv te^geloowett, datdeziel'tb^ginzclliarer allen was. Waarnbsp;wrjentoe. toc nict weinig d’onkundigheid der ontlced-kunde en de handwerk-gefdirevec. j^m^de voet gegeven heeft: want dewijl wy in’t menfehelijke lig-haam niets dan des zelfs uitterlijke figuur overwegen, hebben wynbsp;onsminff ingebeeld,, dar daar zo vele werktuigen in waren, waarnbsp;door het zelve zich op zo vcelderlei verfebeide wijzen van zelfs zou-debewegen,.alswybe.viridcndat.hetbcwogenwerd. Endezedwa-lingisdaar uit heveftigr, dat wy geoordcelt hebben dat de zelfdenbsp;werktuigen, welke in dc levendige zijn, ook in de doode lighamennbsp;waren , en dat baar niet» meerder d»n de ziel ontbrak, welke nochtans t’ enemaal zonder enige bewe^nge zijn.
HI',
Waaromfy sun de zietnbsp;niet moeten toec*c-fcHrevennbsp;werden.
Dewijl het in tegendeel is, indien wy bey veren onzen aart on* derfcheidentlijk te kennen, kenbaar is, dat wy onze ziel, voorzonbsp;veel het€«nzeïfft3r»digheidis van bet lighaajü onderlêheiden, onsnbsp;alleen hier in kennelijk is, dat het denkt, dat is, verftaat, wilt»nbsp;inbeeld, herdenkt, en gevoelt; want alle deze bedieningen zijnnbsp;zoorten vanhedieningen. En dewijl andere bedieningen, die haarnbsp;zommige toefchrijyen, als,, by voorbeeld, dat hert en flagaderennbsp;bewegen, het koken der fpijs inde maag, en diergelijke, die geennbsp;denkingin zich hebben , zijn niets, anders dan lighamclijke bewegingen; en dat gewoonlijker zy, dat het ene lighaam van het andere, dan van enige ziel'bewogen werd; zo is’er voor waar mindernbsp;oorzaak, waarom die eerder dc ziel dan het lighaam toegefchreveonbsp;werden.
IV..
TZoor.efffi soJerara-lt;^cn wart!nbsp;hsticfve-goejee-aMku
Wykonrven mede ervaren, dat ZO Wanneer enige delen van on? lighaatn beledigt zijn (by voorbeeld, wanneer een zenuw geftoo'nbsp;ken-is) daar door volgt, dat onzewil, gelijk als tc voren, nietnbsp;gehoorzamen; maar zelfs, dat ze ftuip-bewegingen, die haar tegenzin , lijden. Het welke mede bewijft, dat de ziel in ’t ligliitem geennbsp;beweginge verwekken kan, ten zy alle lighamclijke werktiügei^’nbsp;weUce-tot die beweginge behoren, wel geftclt zijn; maar in regen-dbeï het'lighaam, welkers werktuigen alle tot enige bewegingenbsp;maakt zijnv, geenzins de zicl'om die voort te brengen, nodignbsp;en datdus alie bewegingen, welke wy niet ervaren van onze gf'nbsp;dachten afre hangen, dat men die niet aan de ziel moet toefGh*''i'nbsp;ven, maarallccnigaan degefteltcniflêder werktuigen ; als- med^’nbsp;de vrywillige bewegingen zo gezegr, meed uit deze geftelrcni^^'^
-ocr page 289-WerktuigenvöortkotBCn, alhoewel ze van ons, hoe zeer wy zonder die met voortgebracht konnen werden , nietjegen-öaande zy -van de ziel beftuurt werden.
En alhoewel alle deze bewegingen in ’t lighaatn ftille ftaan, wan-aeerhet fterft en van de ziel verlaten werd, zo volgt daar nogtans ^^njiihoe. geen zins uit, dat ds iicl het is, die dezelve voortbrengt: inSL^ al- (Jieriingciinbsp;leenig die oorzaak is, welke maakt dat het lighaam nkt meerder be-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doet
4*^aa[n2y, die voert te brengen, en te gelijk uitweikt, dat de ziclzoyojgj ' Van haar affeheide. Maar het zal miflehien naaulijks gelooflijk fchij-öen, dat aileenigde geltckeniflè der werktuigen voor alle de bewe- van die zielnbsp;gingen, welke van onze denkinge niet bepaalt werden, voort tenbsp;brengen genoeg zijn. Derhalven zal ik dit pogen hier te tonen , ennbsp;het gehele konltwerk onzes lighaaps alzo t’ontvouwen, dat eennbsp;ieder zal achten dat het niet meerder onze ziel is, die de bewegingen.
Welke wy niet bevinden van onze willo beftuurt te werden , in dezelve verwekt, dan dat ’er enige ziel in een uurwerk zoude te wo-ge brengen, dat het de uuren aanweSs. nbsp;nbsp;nbsp;n -j
Vordersis’er niemanr, of by zal enige kennifle der verfcheidc delen des Menfehelijken lighaams reeds hebben, dat is, dat hy weet, nodigisinnbsp;dat het zelve uit een grote menigte beenderen, fpicren, zenuwen,nbsp;aderen, flagaderen, en daar-en-boven uit een hert , hcrflènen,nbsp;lever, longe en maag beftaat, ofte mede dat hy menige reizen y
de openingen van veiTcheide dieren is geweeft, in welke hy de h-lianjciing guurenplaatzing der innerlijke delen, die in haar byna zo zijn als
mons, heeft konnen befpiegelen. Ind’ontleed'kundeisniet noo-digveelgelecrtte hebben, ora dit fchrifc te verftaan. Want het ^almijn'zorgwezen, dat ik meer in’t byzonder, het gene noot-Wendig te ver ftaan zy, poge uit te leggen, na dat de brdre van onze reden zal vereifchen.
Maar op dat ik op d’ eerfte dntmpel d’ algemene kennifle van ’t vu. gehele konftwerk, hetwelk ik te befchrijven hebbe, voor ogennbsp;ftel, Zal ik hier zeggen, dat de warmte, welke in des zelfs hertc is, die dingen,nbsp;gelijk als het eerfte beweeglijke cn begin van alle de bewegingen is,nbsp;die in dezelve gefchieden: dat d’aderen dc bijizcn zijn, door wel-handeiins*nbsp;ke het bloed uit alle de delen des lighaams tot het herte gebracht^'iquot;-, op dat zulx het voedzel zy der warmte, welke in ’t zelfde is:nbsp;als ook de maag en'darmen gelijk als enige grote buis zijn, dienbsp;Kietzeer vele kleine weegjes doorboort is, door welke het zap defnbsp;‘Pijzen in d’ aderen ftroomt, die dat regel-recht na het herte toe voc-maar de flagaderen zijn wederom andere buizen, door welke
Des
hcrte
R.
ARTES
30©
het bloed , dat in ’t hcrte verwarmt en lochtig gemaakt is, van daar na allé de delen des lighaams gaat, vervoerende metnbsp;zich de warmte en de ftofFe desvoedzels; eindelijk de fnelfl: bewo-geneenlcvendigftc gedeelten dezes bloeds, door de flagadereninbsp;die uit het hert door d’ alderrechtfte ftreken uit^eftrekt werden, nanbsp;de herflenen gevoert zijnde, maken daar gelijk als enige logt ofte al*nbsp;derfijnde waafiém uit, welke onder de naam komen van dierige gee-fien. 'Maar deze geeften, de herflenen uitzettende, maken het zelve bcquaam ora d’indrukken der uitterlijke voorwerpen, en ooknbsp;die des ziels t’ontfangen, dat is, op dat’er een werktuig ofte zetelnbsp;ó.csgetiteenen zins, der inheeldtnge engeheugnip zoude zijn. Dan zo vloeidnbsp;dié zelfde logt, ofte die zelfde geeften uit de herflenen door de zenuwen in alle de fpieren, waar door ze die zenuwen fchikken *nbsp;dat ze tuigen der uitterlijke zinnen zijn; en de fpieren verfchei-dentlijk uitzettende , geven aan alle de ledematen beweginge.nbsp;Dit is in ’t kort alles, ’t welk ik hier te befchrijven heb, opnbsp;dat wy daar na onderfcheidentlijk verftaan , ’t gene in een ieder onzer werkingen niet dan van het lighaam afhangt, en mede dat, ’t welk van de ziel afhangende is; beide om gelukkigernbsp;te kunnen gebruiken , en beider ziekten af teweren en voor tenbsp;komen.
Aar isgeentwijffelaan, ofte daar is warmte in’t hert, het welke men met de hand gewaar werd, wanneernbsp;men die in een geopent lighaam van enig dier ftcekt.nbsp;Het is mede onnodig zig in te beelden dat deze warmte van een verfcheiden aart is dan enige andere, die uicnbsp;de vermenging van enig vocht ofte gift oorfpronklijk is, door welkers kragt bet lighaam , in welke die is, uitgebreid werd.
IX.
Xefchrij-vin-e Jer delen desnbsp;lieris.
Maar om dat in d'uitzettinge des bloeds, welke hier de warmte voortbrengt, het eerfte en voornaamftc beginzel van werkinget^nbsp;OHzes kenftwerks beftaat, wilde ik, dat zy, die haar nooit in d’ ontleed-kunde geöeffenc hebben , het herte van enig aards gedierte dat
groot
-ocr page 291-Befchr^vin^éVtttt'sMeKfchenl'tgluM, amp;ê.
groot genoeg is, befchouwden (want het hertc van alle die dieren is byna dat van een menfehe gelijk) en eerft het fpitze van dat hertcnbsp;^fgefneden hebbende, dat men van binnen twee holligheden, dienbsp;veel bloeds in zich konnen houden , aanmerkten. Daarna, zo zenbsp;hare vingers in die holligheden Haken , omd openingendie na het
®ovenfte des herts zijn op te (peuren, door welke zy het bloed kon-aannemen, of ook dat, ’t gene zy in zich hebben uit te gcven^ hy in ieder twee zeer grote vinden; namenthjk in de regter hol-%heid een opening, die de vinger in de holle ader brengt, en eennbsp;fnder die dezelve in des longs llagader voert. Vorders dan zo zynbsp;in’tvleis des herts volgens de lengte dezes bolligheids tot aan beidenbsp;deze openingen een fnedc maken gt; zal men drie vliesjes (die men gemeenlijk valdeurtjes noemt) in de mond des hollen aders vinden,nbsp;iodanig geftclt gt; dat na dat het hert met zijn fpits van zijn opperftenbsp;breette afwijkende Hinkt (gelijk in de doode dieren altijd voorkomt)nbsp;het bloed geenzins beletten uit deze ader in die holligheid neder tenbsp;vlieten; maar zo het hert, door de menigte des bloeds, welke het innbsp;^ich heeft, en d’ uitzettinge, opzwelt., en zijn fpits na zijn breettenbsp;nadert, moeten die drie val- deurtjes opgelicht werden, en de mondnbsp;^er holle ader Zo toefluiten, dat’er t’enemaal geen bloed meer innbsp;het herte kan vlieten. Alzo werden van gelijken in de rnond desnbsp;long.flagaders drie vliesjes ofte valdeurtjes gevonden, die geheelnbsp;anders geftelt zijn, als de val-deurtjes van de holle ader; zodanignbsp;dat ze beletten dat het bloed dat in die longs-flagader is, niet tot innbsp;het herte kan nederftroomen, maar zo’er enig bloed inderegter-holligheid des herten zy, dat tracht uit te gaan, zy dat geenzins beletten. Op gelijke manier, zo men in de linker-holligheid des hertsnbsp;^ijn vinger fteckt, zullen ze mede ontrent des zelfs brede deel tweenbsp;openingen vinden, welkers etjein de long-ader, end’ andere in denbsp;grote flagader gaat; deze holligheid geopent zijnde, vind men innbsp;de mond van des longs-ader twee val-deurtjes, welke de val-deur-^jes van de holle ader t’enemaal gelijk zijn, en op de zelfde wijzenbsp;S^ftelt, zonder ander onderlcheid, dan dat dewijl de long-ader aannbsp;d’ene zijde van de grote llagader, en van d’andere van des longs-^^'gadcr gedrukt werd, een langwerpige opening heeft; waar uit
dat twee diergelijke val-deurtjes genoeg zijn om dezelve te
5 daar in tegendeel om dc mond der holle ader te fluiten , drie vereift Werden. Daar-en-boven werden der noch drie andere val-deurtjesin de mond des groten flagaders gevonden, welke van dienbsp;geen verfchil hebben , die ons in de mond des longs-flagaders ont-
JC2. nbsp;nbsp;nbsp;K.. Des- Cartes
moeten; zo dat ze geenzins beletten, dat het bloed, ’t welk in de linker-holligheid des berts is, in die grote flagader opklimmen ƒnbsp;maar beletten, dat het van daar in ’c herte niet te rugge vlocije. ’t I*nbsp;ook aanmerkens waardig» dat deze twee vaten des longs-flagiider ennbsp;degroteflagaderuit veel harder en dikker vliezen bettaan, dan denbsp;holle ader en delong-ader. Het welke zekerlijk bewijft, dat dezenbsp;twee een geheel ander gebruik hebben, als gene beide; en dat die»nbsp;welke men de long-ader noemt, waarlijk een ader is; gelijk in tegendeel , die, welke men des longs-llagader noemt, een flagadernbsp;De reden nu waarom d’ ouden hem een flag-ader gcnoemt heb-
IS
ben, welke men een ader behoorde tc bieten, en een ader, welke uien de naam van flagader behoorde te geven, is, om dat ze in ge*nbsp;dagten waren, dat ailed’aderen uit de regtcr-holligheid des hert*nbsp;voortquamen, maar alle de flag-aderen uit dc linieer. Eindelijk (laatnbsp;aangemerkt te werden , dat die twee delen des herts, welke meOnbsp;des zelfs om; «zegt te zijn, niet anders zoude wezen, dan d’uiteinden der holle ader en der long-ader , die zich daar, om oorzak^nbsp;die ik hier onder zal zeggen, uitgezeten gcrimpelt hebbpn.
X.
Hos het herten denbsp;flag.aderennbsp;bewogennbsp;werden.
Aldus dan d’ontleding des herts doorzichtigt hebbende, zo mcfi let, dat’er altijd in dc zelfde, wanneer een dier leeft, nicerwariO'nbsp;te is, dan in enig ander deel des lighaams, en dat den aart des bioedsnbsp;zodanig is, dat, nadat hel een weinig meer dangewoon-is warmnbsp;geworden, zeer haaftig uitgezet werd, zo is’er niet aan te twijfelen, ofde bewegingedesherts, en by gevolg de klop, ofte flag defnbsp;flagaderen gefchied op die wyze, als ik hier zal uitleggen. Zohaaftnbsp;het hert, wanneer de fpits van zijn breder deel afwijkt, is neder ge-flonken, blijft’ergeen bloed in des zelfs beider holligheden, dannbsp;een weinig van dat, ’t gene laatft is verdunt geworden. Derbalvetinbsp;gaat der twegroote druppelen in; dkene wel uit de holle ader i'^nbsp;des zelfs regter holligheit ; maar d’andere uit d’ader, die men dcnbsp;long-ader noemt, in de linker; maar dat weinige verdunde bloednbsp;’t welk in des zelfs holligheden ovcrbleefzig aanllonds vermengen'nbsp;de, raethctgenedaarverfch was ingelopen, hinde plaats van ce*nbsp;nigegiftj die het bloed fchielijk warm maakt en uitbreid; wa^*quot;nbsp;door het herte opfwelt en hard werd, en de fpits des herts nadert eennbsp;weinig na zijn breedfle deel: maar de vliesjes welke in de mondennbsp;van dé holle ader en des longs ader zijn, werden ópgeligt, en flni'nbsp;ten die zodanig, dat’ar geen meer bloed uit beide deze aderen in h*'*’nbsp;herte kan vlieten, cn het bloed, ’twelk in het herte is uitgezet»nbsp;in beide deze aderen niet kan ruggewaarts wijken ¦, maar klimt «‘t d^
rech'.
Sefchï^ings v^iti^s Menfcbeitli^jMW. t amp;^‘ nbsp;nbsp;nbsp;5*^3
ï'cchter holligheid in de flagadcr, die men des longs flagader en uit de linker in de grooce flagader lichtelijk op, zonder dat dcnbsp;Vliesjcs, welke in dei^elvcr morrden zijn ’t zelve Inktten De v, .
Je dan nu dit verdunde bloed veel meer ruimte vereift, dandc hol-
J'gheden'dcshertsbcgrijpcn. berft het niet
gracht in beide die ftagadcrs, en werkt met f_ ^es J'jh met hethert opfweilen en uitfetten. En deze bewcg g .nbsp;herrs als der flagaderen, is die gene welke men denbsp;t^oemt. Na dat het bloed dus lochtig gemaakt
ren begint te lopen, werd het hcrte gedurig geflonken en zagte , en des zelfs punt wijkwati 't bredere deel, om dat er namenthjk nietnbsp;meer dan een weinig bloeds in des zelfs holligheden bhjven. Onbsp;flinkcn de flagaderen-, eensdeels om dat d’uiterhjke loc ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• j
takken veel nader dan tot het herte komende, het oe a Jclve is verkoelt en verdikt; anderdeels ook omnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J , dcwüh
bloeds gedurig uitlaten, dan feontfangcn. nbsp;nbsp;nbsp;i „„ ft’roomt «
öat kr leen meer bloeds uit het hcrte na dc khijnt het bloed, dat daar in is na bet bene te rug tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-, i
nogtans kan her niet in des zelfs holligheden gaan» dewij ^ ^ fleurtjes, die in de mond dier flag-aderen zijn, zulxbekttem Mnbsp;'iit de holle ader en dc long-ader gaat ’er nieuwe m,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
delfde manier, als het vonge met zich uic te nbsp;nbsp;nbsp;,, kloppen
de flag-aderen wederom beweegt; en op die wipe hond het klopp
Rooit op, zo lange het dier inleven IS.
Wat aangaat die delen 5 welke men d oortjes des hens notmu m xj,
hebben wel een bewegingcj welke van die des herts vei le
eenbewe-
^ijn, maar die evenwel m^afl op dezelve volgt: nbsp;nbsp;nbsp;S'quot;
herte geflonken is, vallen twee grote droppelen bloed nbsp;nbsp;nbsp;i,-,,.:* oortjes d»
holligheden, d’ ene wel uit des zelfs rechter oortjCn nbsp;nbsp;nbsp;bet m - ,,erts. .^eu
eind des hollen aders is, maar d’andere vut des zelfs nbsp;nbsp;nbsp;’harerfc.
diehet uiteinde is van de long-ader, en op die wijze A'” ^
^ies; maar het herte en de flag-aders, nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?, vvelk
, beletten enigzins met hare bcwegmge dat le c , de takken des holle aders en des longs-aders is, deze oor j
^ervuUe, zo dat zv niet beginnen op te zwellen, ten ry het nerte
'='gim te (linken : \n in te|enclcel l.et hcrte fch.ehjk opiwelt , WMrallenxkcnsflinkt, lo ainken i' oortjes raficr, dan zenbsp;J5n. Vorders om dat die beweginge waar door zy alzonbsp;umken haar eigen is, nogte tot de holle ader en long ader , weiKCnbsp;'Uiteinden het zijn behoort, daaruit volgt dat ze breder en
-ocr page 294-R; D E S : C A R T E S
gerimpelt zijn, t’ zaam gefteld uit dikkere en meerder vleezige vlie-zen, dan d’ andere delen dezer beider aderen.
Xll. Bdclirij.nbsp;¦viuge vannbsp;de hollenbsp;aJer»
Maar op dat deze zaken te beter begrepen werden, moet men hier zeer net het maakzel der vier vaten, die tot het hert behooren»nbsp;overwegen. En voor eerft moet men aanmerken, dat de holle adefnbsp;in alle de delen des ganfchelijkenlighaams, behalvenin de longen,nbsp;uitgeftrektwerd, zo dat d* overige aderen, niet anders zijn dan desnbsp;zelfs takken: want zekerlijk ook de foort-ader, die door de gehelenbsp;milt en darmen uirgeftrekt is, werd in de lever door buizen, die zonbsp;klaarblijkelijk zijn, met dezelve vereenigt, dat die onder dat getalnbsp;met regt genoemt mag werden, Derhalven ^lle die aderen, moetnbsp;men als een vat rekenen, welkers ruimfte deel men de hoüe adernbsp;noemt, in zich houdende altijd het grootfte gedeelte des blocdsgt;nbsp;dat in’t lighaam is, en het natuurlijker wijze altijd na’t herte toebrengt; zodat, by aldien ze niet meer dan drie druppelen bloeds innbsp;zichhadde, zouden died’andere delen verlaten, en in‘t rechter-oortjen des hertsloopcn. Waar van de reden is , dat de holle adernbsp;op die plaats het ruimer is, dan elders anders, en dat zy van daarnbsp;tot de uiteinden van barer takken toe allenxkens enger werd ; ennbsp;dat het vlies uit welke des zelfs takken beftaan, dewijl het na de menigte des bloeds, dat in dezelve is, meer ofte min kan va-wijdertnbsp;werden, zich van zelver altijd enigzins toetrekt, en aldus het bloeinbsp;na het herte drijft. En merkt eindelijk aan, dat in vele plaatzen vannbsp;hare takken klap-deurtjes zijn, zodanig geilek, dat zy hare buisnbsp;gehelelijk toefluiten, en beletten, dat het bloed niet, na harcr uiteinden te rug vliete, en alzo van het herte afdeinze, wanneer bet,nbsp;gebeurt, dat het door zijn eigen zwaarte ofte van enige andere oorzaak daar na toe gedreven werd: maar nooit beletten, dat het vannbsp;barer uiteinden tot het herte vloeije. Waar uit men voorts kan rekening maken, dat hare vezelen alzo ook geftelt zijn, dat zy hetnbsp;bloed een gemakkelijker doorgang op deze als op een tegendelig^nbsp;wijze geven.
xni.
Wat aangaat des longs-flagader ende des longs-ader, zo ftaat aan Van des te merken, dat zy ook wel zeer ruim zijn in die delen, welke haatnbsp;IdTe'n X met het hert verenigen; maar dat ze naafl: aan het hert in verfchei-jongfjdet de takken gedeik werden, welke wederom in andere kleindere onen longen, derdeilt werden ; en dat die alle nadat ze van het herte verder af*nbsp;gaan meerderen meerder enger werden ; en dat yderc rak uiteennbsp;vat, altijd enige van een ander vat by zich heeft; en dat met eennbsp;ieder ook een derde vat vervoegt werd, welkers mond denbsp;¦;.......- ¦' nbsp;nbsp;nbsp;raicb^»
Se/chr§vm£é va» V Menfehen tigham, amp;c, nbsp;nbsp;nbsp;30 f
is ‘ en dat dc takken dezer driederlei vaten nergens buiten de ^ngen werden uitgeftrekt, welke geheel beftaat uit die zo door eennbsp;'Vermengt, zodanig dat geen van des zelfs vleezige deel dat dik ge-^'oegis, kan gezien werden, in welke een ieder dezer vaten geennbsp;^ak heeft. Ook ftaat aan te teikenen, dat deze drie vaten hier iq, oq-malkanderen veiTchillen, dat het gene, welkers mond de rag-^hcnzijn, niet anders ooit in zich heeft dan de logt der adem- ha-en beftaat uit kleine krakc-beentjes en uit vliezen, die veelnbsp;«arder zijn, dan door d’ andere twee uirgeraaakt zijn: als mede dat,nbsp;JiMvelkmendesIongs-flagader noemt, ’c welk uit vliezen beftaat,
Qic merkelijk harder en dikker zijn, dan de vliezen van de long-ader, die zacht en dun zijn, even als de rokken van de holle ader. Waarnbsp;uit blijkt, dat alhoewel beide deze vaten niets ontfangen dan bloed,nbsp;^okoomt’er nochtans een ondcrfcheidtuflchen, voor zo veel hetnbsp;bloed dat in een long-ader is, zo fterk niet bewogen werd, nochnbsp;jnet Zo groten kragt voortgedreven, als dat *t welk in des longs-flag-ader is. Want gelijk als d’ervarentheid leert, dat de handen dernbsp;ambagts-luiden door het handelen van verfcheide werktuigen ver*nbsp;hpden, zo dat de vliezen en krake-bcenen, welke de gorgcl-pijpnbsp;Uitmaken hard zijn, waar van d’ oorzaak is, de kragt en bewegin-gedeslogts, die daar doorgaat, wanneer wy ademen. En by aUnbsp;dien het bloed fnelder bewogen wierd, wanneer het door des longs-Uag-ader , dan wanneer het in de long-ader loopt, zouden desnbsp;ielfs vliezen van die noch dikker noch harder wezen dan vannbsp;deze.
Maar hoe het bloed, ZO haaft het inde regter-hollighciddesherts xiv. ^erwarmten verduntisin des longs-flag-ader met geweld gaat,nbsp;nu hier boven uitgeleid. Daar is dan alleenig overig hier te zeg-linge.nbsp;gen dat dit bloed, wanneerhctdooralledetakkendezeslongs-flag-^“^^ “'^S^ftortwerd, aldaar van de logt der inademinge verkoelt ennbsp;erdikt werd; want de takjes van het vat, dat deze logt in zich be-in alle de plaatzen van de long met dc takjes des longs-flag-er vermengt. Maar een nieuw bloed uit de regter-holligheid desnbsp;.^Sin deze zelve longs-flag-ader vloeijende, drijft, niet zondernbsp;nige grote kragt ingaande, dat voort, het gene nu begon verdiktnbsp;Werden, en zend het zelve uit de uiteinden barer takken in de tak-de long-ader, waarvan daan het zeer gemakkelijk na denbsp;lQng*^^”^^'8heid des herts vliet. En het voornaamfte gebruik dernbsp;Wv adenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wel in, dat ze door middel des logts, die
men, het bloed dat uit de regter-holligheid des herten vliet
Q^q nbsp;nbsp;nbsp;verdikt
R. Des^Cartei
verdikt cn bcraatlgt, eer het in de linker gaat; want anders zoude het telogtig en te fijn werden, omvoedzel te konnen wezen voornbsp;hetvuurdat in’therteis. Het andere gebruik der longen is, dat zcnbsp;logt in zich hebbe zo veel nodig is om geluid te maken. Daarom ziennbsp;wyde vilïchenen enige andere dieren, welke ene holligheid in'cnbsp;hertehebben, alle geen longe hebben, en bygevolg Itom zijn»nbsp;20 dat gceri'van haar allen enig geluid kan geven, maar zy zijn mede veel kouder van gematigheid als de dieren welke twee holligheden in’r herte hebben : om dat dezen haar bloed nu eenmaal verwarmt en verdunt zijnde in de regter-holligheid van haar, een weinig daar na tn de linker loopt, alwaar het een levendiger en fcher-per vuur verwekt, dan wanneer het onmiddelijk uit de holle adernbsp;zoude vloeijen. En niet jegenfiaande het in de longe zoude verkoeltnbsp;cn verdikt werden, echter om dat het daar niet lange verblijft, nognbsp;met enige andere dikkere ftoffe vermengt werd, behoud het meerder gemakkelijkheid om zich uit te zetten, en wederom warmt®nbsp;t’^ontfangen, dan het hadde eer het in het herte was ingegaan. Gelijk als door d’ervarentheid blijkt dat de oliën,'die door den helronbsp;yerfcheidb reizen zijn övergehaalt, gemakkelijker de twede reis dartnbsp;in d’ ecrfte overgaan. Hier van geeft ook de gedaante deshertseennbsp;blijk af, dat het bloed meerder verwarmt werd, en met groter kragtnbsp;in des Zelfs linker-holligheid uitgezet werd dan in de regter; wantnbsp;die is Veel groter én ronder, en des zelfs wanden dikker, evenwelnbsp;nogtans gaat het niet door die holligheid , ten zy het zelfde bloed,nbsp;die door d* andere is gegaan, cn wel van ’t voedzel, dat de long gegeven werd , ontrooft.
XV.,
D’ openingen der varen van’t hert geven zijn mede-getuigen» ^ingcn°5fëdat d'adem-halinge noodzakelijk is, om het bloed dat in de longcnbsp;nienin’t is, te Verdikken : wantdoord’ervaringc is bevonden, dat de jon-janggeSore kinderen, zo lange zy in de baarmoeder zijn, niet ademen kon-liindercn ncn , CH iwec opcningcn in ’t herte hebben , die men in ouderCnbsp;menfchen niet vind j en wel dat door cene dezer openingen hetnbsp;bloed des holle aders te gelijk met het bloed des long aders in de linker holligheid des herts, vloeye j maar door d’anderc (die gelijk abnbsp;een kleine buis gemaakt is ) een gedeelte des bloeds dat uit de regtefnbsp;holligheid vloeyde,in de longs flagaderin de grooteflagadcr overga»nbsp;dat nooyt in de longe gaat. Men heeft ook bevonden dat beide deze openingen in eerftgeborene kinderen allenxkens van zelfs gefloten werden, na datfe’c gebruik van ’t ademen verkregen hebben :nbsp;ih tegendeel als in de ganzen, eend-vogels, en andere diergelijk^^*^
S®'
-ocr page 297-Befthrptn^evan'sMenfchenLi^haMy amp;c. nbsp;nbsp;nbsp;307
gedacht van dieren gt; die lange onder ’c water, zonder ademen, har-* denkonnen,.werdenfenooit gefloten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• a yvr
, Omtrent dc grote flagadergt; die het vierde vat des herts is» ftaat yj^^egro» hieraangeteikent te werden, dat alle andere flagaderen des lig-h^iams kleinder als die en alleenig des zelfs takken zijn, door welke
het bloed, dat haar van het herte werd verfchaft in alle de Jedema- loop.
fcn zeer haattig werd gevoert: en dat alle deze takken des groeten flagaders met de takken der holle ader vereenigt zijn, op de eigende manier als de takken van des longs flag-ader met de takken desnbsp;longs-ader vereent zijn; zo dat na dat ie aan alle de delen des lig-haams dat bloed hebben toegedeelt, dat in plaats van voedzel is, oftenbsp;tot eenig ander gebruik, zoloopt het overige in d’uitcinden dernbsp;holleader, van waar het weder na het herte vloeyd. Op die wij^nbsp;dan loopt dat zelve bloed dikmaals om en weder uit de holle ader innbsp;rechter holligheid des herts, en dus door des longs flagader in denbsp;long- ader, en uit de long-ader in de linker holligheid, en van daarnbsp;door de groote flag-ader in de holle ader. Het welkeen geftadigenbsp;kring-gewijze beweginge geeft, die genoeg zoude zijn om het leven der dieren zonder eenige noodwendigheid van fpijze en dranknbsp;te onderhouden, zo wanneer dat’er genige delen op die wijze vannbsp;het vloeyendc bloed uit de flag-aderen ofte aderen uitgingen. Maarnbsp;daar gaan ’er geduurig zeer vele uit, welkers ontbrekinge dat uitnbsp;het fap der fpijze uit de maag en darmen verichaft werd, vervult
Werd^ gelijk als ik hier onder zal zeggen.
Vorders deze omlopinge des bloeds heeft eerft Harvm Engellch Genees-meefter ontdekt, die noit genoeg, voor zo een nutte vin- wsike «c-kan gedankt werden. En alhoewel d’uiteinden der aderennbsp;flag«aderen zo dun zijn,, dal d’openingen , door welke het bloed veals'!,nbsp;üit de flag-aderen in d’aderen overgaat voor onze oogen niet zichtbaar zijn, echter konnen ze op zommigeplaatzen befchouwt werden , als voornamentlijk in dat groote vat., dat uit de vouvven tenbsp;jtaam gcveêgt is uit de dikfte der beider vliezen, die de herflenennbsp;'hzichbefluiten, en na welke zeer veel aderen en flag-aderen uit-geftrekt zijn; zo dat het bloed door deze daar na toegebragt w erd jnbsp;daar na door gene na herte wederom keert. Het zelfde blijllt;t ooknbsp;^^nigzinsin de zaad-aderen en flag-aderen. En zekerlijk de redenennbsp;Waar door getoont werd dat het bloed van de flag-aderen in d’ade-
ren op die ^vij2;e overgaat,. zijn zo klaarblijkelijk, dat ’er geen plaats Van twijfclinge overbluft, want by aldicn de groote flag-ader,
Jfanncermendeborfl: van een levendig dier heeft geopent, zeer
0^2, nbsp;nbsp;nbsp;digtc
':3
-ocr page 298-508 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
digte by het hertc heeft toegebonden, zo dat ’er uit des zelfs takke® jgeen bloed kan vlieten ; en tuflehen de banden het herte doorfne-den werd, zal al dat bloed, ofte ten minllen het grootfte gedeehe
in korten ftonde door d’openinge uitvlieten: het welk onmogelijk
zoude zijn, ten zy het bloed dat in de takken des grooten flag-aders is openingen had tot in de takken van de holle ader, van waar het innbsp;de rechter holligheid des herten gaat, en voorts door des longs flag'*nbsp;ader; in welkersuiteinden die ook openingen moet vinden j doofnbsp;•wclkehetindelong-aderoverftapt, die het zelve in de linker holligheid , en dus in de groote flag-ader, door welke het uitloopt, gevoerd werd. Dat indien iemant de moeyte fchuwde van een levendig dier t’openen, laat hem dan maar lettert alleen op de wijze hoenbsp;de heel-mtccfters den arm gewoon zijn te binden wanneer ze eennbsp;ader openen: want zo zy dat een weinig middelmatig, een weinignbsp;hoger gebonden hebben , dat is, een weinig nader aan ’t hert, alsnbsp;het deel is, in welke d’ader geileken werd, zal het bloed in grooternbsp;menigte uitvloeyen, dan wanneer den arm niet was gebonden ge-weeft: maar wanneer ze die te fterk gebonden hadden , zal hetnbsp;bloed opgeftopt werden: en zal ook niet anders uitvallen, zo zenbsp;het een weinig verder van het herte af binden, dan de plaatze zy innbsp;welke d’adcr werd gefneden, niet jegenftaande zy de band niet zeernbsp;ilerk hadden toegebonden. Het welk openbaarlijk blijkt, dat hetnbsp;de gewonelijke loop des bloeds is, dat het na de handen en anderenbsp;uiteinden des lighaams door de flag-aderen gebragt werd, en vaanbsp;daar door d’aderen na het herte te rugge loopt. Dit is dan van Har'nbsp;vam zo klaarlijk bewezen, dat het niet meer in twijfel kan getrokkennbsp;werden , ten zy van die, die aan hare vooroordelen zodanig verpligtnbsp;zijn, ofgewoon zijn alles zo in betwiftingen te trekken, dat fe ware en zekere redenen, van de valfche, en waarfchijnelijkc niet weten t’onderfcheidcn.
xvni.
Wederlegging van
xiirvicui aangaandenbsp;de beweging dejnbsp;«erts, en te
felyk met ebewyfennbsp;cm eennbsp;Waar genbsp;voelen tenbsp;tevefligent
Maar ten IS, mijns achtens, aan H^rv^etw zo niet gelukt, in’t gene de beweginge des herts aangaat; want hy heeft zig tggens de ge-ffléene meininge van andere Genees Artzen , en regens het gewoonlijk oordeel der ogen llrijdcnde, ingebeeld, dat wanneer het fpits des herts van ’t bredere deel afwijkt, dat des zelfs hollighedennbsp;verwijd werden, en in tegendeel, wanneer de fpits na het bredefCnbsp;deel nadert, dat de holligheden verengt werden ; daar ik in tegendeel my vermeet te zullen tonen dat die op.die tijd vervvijd werden-De redenen die hem in die meininge hebben betrokken, zijn, datnbsp;hy het. herte heeft aangsmerkt, dar wanneer het fpits na het breder
r • nbsp;nbsp;nbsp;rc
-ocr page 299-Befchryv'tn^ev^it MenfchenLighaam amp;(• nbsp;nbsp;nbsp;509
rc deel naderde, harder wiertja xelfs in kik-vorfchen en andere dieren, die niet dan een weinig bloeds hebben, wit werd t oftenbsp;^cn minften minder rood werd dan wanneer het Ipits van zijn brede-*quot;6 deel afwijkt j en zo Wanneer dat’er een openinge gefchiet j dienbsp;tot des zelfs holligheden doordringt, dat dan het bloed op die zelfdenbsp;ftonden door d'openingcn uitloopt, wanneer de fpits het brederenbsp;deel des herts nadert, maar geenfins in die, cn niet wanneer hetnbsp;daar van afwijkt. Derhalven heeft hy gedagt wel te befluiten, datnbsp;’Wanneer het herte hard wiert j dat het dan verengde : endat, de-t^ijl het zommige dieren minder rood wert, het zelve een blijk zoude zijn, dat'er dan het bloed uitging: eindelijk hier uit, dat ditnbsp;bloed door dhnfnijdinge uitloopt» dat men daarom achten moeftnbsp;dat.zulks daar van daan quara, dat de ruimte daar het in befloten is gt;nbsp;hleinderisgeworden. Ende dat kondcnoch meteen zeer blijkba-^0 proef beveiligt werden , itamenthjk wanneer men de Ipits desnbsp;berts van een levéndige hoftt afgefnedcn werde, en door de fhedenbsp;de vinger geftoken tot in een van beide d’holligheden , zal mennbsp;merkelijk gevoelen, zo dikwijls de fpits des herts na zijn bveederenbsp;deel nadert , dat de vinger gedrukt werde, en dat dedrukkinge op- ^nbsp;boude zo dikwijls die daar van afsvijkt j het welk ten eenemaalnbsp;fchijnt te beveftigen dat des zelfs holligheden-ehger zijn , wanneernbsp;de vinger daar meerder ingedrukt werd, dan wanneer ze mindernbsp;gedrukt werd. Maar dit bewijft niet anders, dan dat de proevennbsp;Zelfs ons dikwijls gelegencheid verfchafen van te dwalen , zo wanneer alle de mogelijke oorzaken niet genoeg doorzogt werden,nbsp;^ant alhoewel het kan gefebieden, dat als het herte binnenwaartsnbsp;Verengt werd, gelijk het aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;behaagt, dit kan verrigten r
dat het hert verharde, en dat het in dieren-, welke maar cen w^inig-bloeds hebben minder rood zy, en dat het bloed, dat in zijn holligheden is, door de gemaakte fnede uitloope, en eindelije dat de' vinger in deze fnede geftoken aldaar gedrukt werde: zo is dit zeker-bjk niet in de weeg, waarom dat alle deze uitwerkzelen ook nietnbsp;Van eertapdere oorzaak zouden konnen vqortkotrx n, van die na--^entlfjk , daar ik van d’uitzettinge'déS bhseds gefchreven hebbeinbsp;b^aarbpfdat wy mogen achtervolgen Wdike deWaarheid zy van de-.nbsp;Zer twee oorzaken f moet men andere próeven overwegen, die metnbsp;beide niet konnen overeenkomen. En vooreerft wel dat ik kan by-brepgen, is dit j 20 het hert hier om hard Werd dat des zelfs vezelen-^ binnen toe getrokken werdeh-gt; des quot;zelfs groote dan kkindernbsp;SI d-i maar by aldien het daarom vet-hdrif , dat het bIoedgt;dis het
510
fn heeft uitgezet werde, moet het eerder grooter werden. Maar Ervaringe leert dat des zelfs grootte niet vermindert werd, maar eerder vermeerdert; het welke andere Genees kundige oorzaak gc*nbsp;geven heeft om’toordeelen dat het dan op die tijd fwelt. ’t Is welnbsp;waar dat des zelfs grootte niet veel vermeerdert werd, maar de redennbsp;is by der hant j want het heeft zeer vele vezelen van d’eene zijde dernbsp;holligheden tot d’andcre op de wijze van touwetjes uitgeftrekt,nbsp;welke beletten, dat het veel werd uitgezet. Daar is noch een andere proef, welke bewijft, dat des zelfs holligheden niet enger werden, maar eerder breeder, wanneer de fpits tot des zelfs breedercnbsp;deel nadert, hard werd; is, dat men de fpits des herts van een jongnbsp;konijn dat noch leeft, affnijdende, niet befwaarlijk zal vallen doornbsp;het oordeel des oogs te onderkennen, dat harcr holligheden op dienbsp;ftonden een weinig uitgezet werden, als het hart werd , en hetnbsp;bloed uiefpat. Als mede wanneer des zelfs holligheden, om de weiquot;nbsp;nigte des bloeds dat in ’t lighaam vaneen dier over 1§, niets uitfpat-ten, dan zeer kleine droppelen, zo behouden zy nochtans hare vorige brceitc. Maar dat ze niet meerder uitgezet werden, zijndenbsp;vezelen d’oorzaak, die haar aan beide zijden uitgeftrekt houden.nbsp;En dat dit zelvigc in een honts, ofte eenig ander moedig diers her-te zo net niet en blijkt, als wel in dat van een jong konijn, dat moetnbsp;men de vezelen toefchrijven, die het grootile gedeelte der holligheden bellaan: wantzygefpannen werdendc, wanneer het hertcnbsp;hard werd, zo kan het gebeuren ,'dat ze de vinger, die in de holligheden geftoken is, perzen, alhoewel daar door de holligheden,nbsp;niet verengeren, maar eerder verwijderen. Hier zal ik een derdenbsp;ervaringe by doen , namentlijk, dat het bloed het welke uit hetnbsp;herte gaat de zelfde hoedanigheden niet en heeft, als wanneer hetnbsp;daar ingaandc had, maat een veel warmer, dunder en (helder in ’tnbsp;liitgaan. Onderftcllendcdandat het herte op die wijze bewogennbsp;werd, alsbefchrijft, moet men niet alleen eenigc machtnbsp;verfieren, die d’oorzaak dezer beweginge zy, en door welkersnbsp;aart veel zwaarder te bevatten is, als alle dat gene dat hy tracht uitnbsp;te leggen; maardaar-cn-boven moeften daar andere machten on»nbsp;derftclt werden die de hoedanigheden des blocds, terwijl het in hetnbsp;beneis, zouden veranderen. Integendeel, dan met alleen d’uit-zettinge dezes bloeds toe te ftaan, die nootzakelijk uit de warmtenbsp;moetvolgen, welke in het herte fterker is, dan in eenig ander dednbsp;des lighaams, dat ook van niemant ontkent werd, zo blijkt hetnbsp;dan klaar, dat alleen deze verwijderinge voor het herte genoeg is»
op
-ocr page 301-SefcJnyv'tnge VM 's MenfcheH Ltoh/tatn amp;Ct nbsp;nbsp;nbsp;5 ^ ï
op diewijxe als ik gefchreven heb» met te bewegen , en te ge-den aart des bloeds zo vecd tc veranderen, als d’crvarentheid l^^rcdat die verandert werd ; als mede voor zo veel te begrijpennbsp;^ dat die verandert moet werden , op dat die om bereid tenbsp;derden , en bequamer zy om alle de Lede-maten te voeden ,nbsp;alle andere gebruiken, tot welke die in’tlighaam is aangellelt;nbsp;dat de onbekende fflagteii ofte enige vreemde gcenzins behoeven verfierc re werden. Want wat groter en haattiger bereidingenbsp;kan’er verfiert werden, dan die gemaakt werd van het vuur oftenbsp;V^armte, van welk’cr geen fterkerwerk-middel onder de zon onsnbsp;bekendis, als dat i wijle met het bloed dun te maken zijne deeltjesnbsp;in het herte van een fcheid, en ooit deilt, en der zelver figuren op alle mogelijke wijzen verandert,derhalven verwonder ik my zeer, datnbsp;alhoewel bet van alle eeuwen bekend is geweeft, dat'er meerdernbsp;^armte in het herte was dan in ’t overige gehele lighaam, en dat het
kloed door de warmte kan logtig gemaakt werden, is tot noch toe *ftemant gevonden, die de beweginge des herts van die enkele log-
tig-makmge gemerkt heeft voort ic komen. Want alhoewel Ariflo-tr/w daar Van (chijnt gedacht te hebben , wanneer hy in’t boek der ^dem halinge op het twintigfte hoofd ftuk fpi’cekt, dat des^e hewe-^gtde werkitigc van een vocht gelijKis, dat door de kfachi dtt warmte opz.iet,nbsp;En dat mede d’ oorzaak der kloppinge z,oudezJjn, dat het 7~ap der jp^~
, die wy koutpen f geduurigin''thertegaande des i.elfs laatfte vliesjen op-
llffjt • maar dewijle hy daar geen gewag van bloed maakt, ofte van het maakzel des herts, Ichijnt het dat hy alleen by geval in iets datnbsp;Van de waarheid niet vreemi fchijnt te wezen, en zonder enigenbsp;denking daar in gevallen is. En zeker deze zijne meminge ving geennbsp;navolgers, alhoewel hy zo gelukkig is geweeft dat hy zeer vele be-gunftigers in zeer vele andere minder waarfchijnclqke dingen gehadnbsp;heeft. Nochtans om de ware oorzaak der beweginge des bCrts tcnbsp;kennen is van zo een belang, dat het zonder dat onmogelijk zy ietsnbsp;de befpiegelinge der Genees kunde te weten ; want alle d’ ande-^^bedieningen van een dier hangen daar alle van af, gelijk uit dCnbsp;^nlgende dingen zal blijken.
Het
-ocr page 302-JIS nbsp;nbsp;nbsp;R. D ® S - C A R T E s
KIX.
Dar ’er enige delen de*nbsp;bloed* uienbsp;de flag-ade-
I Ewiijlc dat het dan zeker zy dat hct bloed op deze wij' zegeduurigin het herte werd uitgezet, en van daarnbsp;roet geweld door de flagaderen tot alle de delen desnbsp;ganfchelijken lighaams voortgeftuwt werd, van waaf
__________hetdaarnadoor d’aderen na herte wederom gebragt
jen/waii- werd, ZO is’t mcdc niet bczwaart t’oordelcn, dat het zelve ecrdef neer le op yocdzel aan de ledematen verfchaft terwijle het in de flag-aderen is gt;nbsp;dan wanneer het in d’ aderen is. Want alhopwel ik niet wil loochenen dat ’er enige van des zelfs delen zijn, welke, dewijl het van d’uit'nbsp;einden der aderen na’t hert wederom komt, door de gaatjes d^^rnbsp;vliezen eens aders doordringen, en daaraan blijven hangen, gelijknbsp;alsvoornamcntlijkin de lever gelchied , die zonder twijffel uit hetnbsp;bloed der aderen zijn voedzel haalt, dewijl ze byna gecne flag-adc-ren heeft: evenwel op alle d’andere plaatsen daar de flag-aderennbsp;met d’aderen vervoegt werden , blijkt bet dat het bloed't welk innbsp;de flag-aderen is (dewijl het fijnder is en met groter kragt werd aangedreven, dan het aderlijke bloed) lichter uitgaat om zich aan andere delen te vervoegen, zonder dat de dikte der vliezen in de \ycegnbsp;is j eensdeels om dat der zelvcr uitdnden uit vliezen bellaan, dienbsp;niet veel dikker zijn als die der aderen j anderdeels mede, om datnbsp;op die tijd als,het bloed uit het herte vloeijcqde dezelve verwijd ,¦ cnnbsp;met enen werden de gaatjes dier vliezen mede ruimer gemaakt j daHnbsp;zo gaan de deeltjes van dat bloed, welke de logtig. making die in’jnbsp;hertegefchied van een gefcheidenheeft, deze vliezen met geweiquot;nbsp;van alle zijden ftootende, zonder grote moeite In de gaatjes die metnbsp;der zelver grote over-een-komft hebben, en dringen ook tegens ^nbsp;wortelen der kleine draatjes, die de vafte delen uitmaken. Voort®nbsp;dan, wanneer de flag-adersflinken, werden die gaatjes engernbsp;maakt, en op die wijze blij ven’er zeer vele deeltjes des bloeds aannbsp;de wortelen der draatjes vaft hangen, uit welke de vafte delen haatnbsp;beftaan hebben, welke zy voeden (alzo’«r zeer vele door de gaat'nbsp;jes, die rontom deze draatjes zijn weg vlocijen ) en gaan alzo in ^nbsp;zamenftclzel des lighaams.
jen,
nicn letten, dat de delen van alle lighamen die leven hebben, cn door voedzel onderhouden werden, dat is, dci* dieren en planten, Djtdeie.;nbsp;ineen geduurigeverandcringezijn ; zodat onder die, welke mennbsp;^^oeihaie noemt, als bloed, vogcen , gceften, en andere die valhe uit Weii:«nbsp;ge^egtwerden, als beenderen, vleis, zenuwen, vliezen , geennbsp;onderfcheid zy, dat dan een ieder deeltje van dezer veel trager bc- beft«„ j;.nbsp;Wogen werd, dan der andere. Voorts om te verftaan hoe deze deel-^jps bewogen werden, zomoet men denken dat alle de vafte delennbsp;iijet beftaan dan uit dunne draatjes, die verfcheidentlijk uitgellrektnbsp;zijn en gebogen , en zomtijts mede door een gevlogten , van welker een ieder uit enig gedeelte v an enig tak ieder flag-ader zijn oor-Tprong heeft: maar dat de vloeibare delen, dat is, vogten engee-lien nevens deze draatjes door de ruimten die tuflehen beiden zijn ,nbsp;vloeijen, en daar ontelbare riviertjes maken, die uit de flaga derennbsp;alle haren oorfprong hebben, en gemeenlijk uit die gaatjes der flag-aderen gaan, welke naaft de wortel zijn van die draden , langsnbsp;vvelke zy lopen : en dat zy dan door verfcheide bogten en wederom bogten, die ze te gelijk met deze draden in het lighaam maken,nbsp;eindelijk tot d’oppervlakte des huits komen, door welkers gaatjesnbsp;die vogten en geellen uitwaaflèmen. Maar nu bchalven deze gaatjes door welke de vogten en geellen lopen, zijn der noch zeer velenbsp;die enger zijn, door welke de ftoffe van de twee eerfte hooft-( Welke ikin mijne Beginzelen befchreven hebbe) onophoudelijknbsp;ftroomt. En wijl de beweginge der twee eerfte hooft-itofren de be-weginge der vogten en geeften bewaart; alzo bewegen de vogtennbsp;€n geellen die langs deze draden, die de valte delen uit maken, vloei-jen, zettende die geduurig een weinig, alhoewel zeer langzaam,
^oort; Zo dat iedere delen van haar haren omloop hebben van de plaats barer woetel tot d’ oppervlakte der vliezen, in welke zy eindigen. Tot welke, na dat ze gekomen zijn, zo maken d’ontmoetingen des logts ofte van andere lighamen die deze oppervlakte raken, dat zy die van haren draad afrukken; maar nu zo ras enig deelnbsp;het uiteinde ieder draad alzo afgefcheurt werd, word enigan-Qere aan zijn wortel, op die wijze als ik befchreven hebbe, aange-kegc. Maar wat aangaat die, welke afgerukc werd, deze waafletntnbsp;inde logt uit, dewijl die buiten de huid uitvloeit i maar zo die mt
TL. D E S - C A R T E J
deren na’c hcrtc, in yvelke het niet zelden gebeurt, dat ze weder-keren. Derhalven blijkt het dat de delen der draden die de vaftc lig*
hamen uitmaken een beweginge hebben die van de bewegingc der
vogtcn en geeften geen verlchü hebben ^ dan alleen dat die veel tra* ger is, gelijk als mede de beweginge der vogten en geeften veel trager is, dan de beweginge der fijndere ftofFcn.
xxu
Hoe jonge
lieden
grocJjen.
En deze veiTcheidene fnelligheden werken uit, dat deze delen ZO vafte als vloeibare met tegens malkanderen aan te botzen vermindert werden ofte vermeerdert, en zich op vecldcrlei wijze fchikkennbsp;nadevcrfcheidegematigheid vanieder lighaam. Zo dat, by voorbeeld, in de jonkheid, om dat die kleine draden, die de vafte delennbsp;uitmaken , noch niet zeer digt aan malkanderen gehegt zijn, en datnbsp;de riviertjes door welke de vloeibare delen lopen ruim genoeg zijn,nbsp;20 dat de beweginge van die draden minder traag is dan in den ouderdom , en meerder ftofFe aan hare wortelen hegt, als uit hare uiteinden afgaat; waar door gefchied, dat ze meer uitgezet, verfterktnbsp;en vermeerdert werden, en op die wijze groeid het lighaam.
XXII. Hoe he»
Maar dc vogten ontrent deze draatjes door-lopende, wanneer die niet in grote menigte zijn, zoloopenzy die riviertjes in welke zynbsp;lighiam vtt gehouden werden haaftig genoeg door; waar door het gefchied datnbsp;het lighaam langer werd, en de vaftc delen groeijen, en dat zondernbsp;byvoeginge van yet.Maar wanneer deze vogten in groten overvloednbsp;zijn, konnen zy zo lichtelijk niet tuflehen de kleine draatjes dernbsp;vafte delen doorgaan ; waar uit gefchied dat de delen die zeer onge-fchikte figuren, als takjes hebben, en welke aldermocijelijkft vannbsp;allen tullèn deze draatjes doorlopen, werden ontrent dezelve ceiïnbsp;weinig gefluit, en maken het vet uit, welke in’t lighaam nietnbsp;groeit, gelijk het vleis, eigentlijk door voedingegezegt, maaralleen om dat der zelver delen, niet anders als van dingen die zondernbsp;leven zijn, d’een op d’andere leggende, aan malkanderen gehegtnbsp;Werden. Maar deze vogten, wanneer hare menigte wederom af-neemt, lopen ze lichter en fnelder door; om dat de fubtijle floflfenbsp;en de geeften, die dezelve vergefëlfchappcn meer magts hebben omnbsp;haar te doen bewegen; waaruitvolgt dat de vet-dclen allenxkensnbsp;wederom nemen, en met zich wcg-flepen, en op zodanigen wij'nbsp;ze werd het lighaam mager.,
xxni. Maar om dat den ouderdom opklimmende dc kleine draden» di® Hoeie. dc vaftc delen uitmakenzich meer en meer drukken, en meerdetnbsp;¦weddennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fiangcn, komen zy eindelijktot zo een trap van hardigheid^
ieot ouder, dat hct lighaam geheel ophoud te groeijen, ja zelfs dat her niet meer-
Befcbrijvin^evan'sMcnfthenli^htiam)
^cr kan gevoed werden ^ ib dat tuflen de vafte delen cn de vlociba-^¦^zodanigenondcrfcheidkomt, dat d’ouderdom alleen het leven beneemt.
Maar op dat Wy naaukeurig komen te weten, hoe dat ieder ge-'lt;ieelte des voedzcls, zich na dat gedeelte des lighaams begeeft, waar oorzakèn toe het bequaam is te voeden, zomoet men weten» dat het bloed decitjende*nbsp;’^jeis anders is, dan een opftapelinge van vele gedeeltjes der fpijze, vo^m , ^omnbsp;•^ie Wy tot voedzel hebben gebruikt; zo dat ’er geen twijfFel aan is, deeit« de*nbsp;ofhet beftaat uit delen die onder malkandercn, zo in figuur, als innbsp;'^ogtigheid en grootte verfcheiden zijn. Myzijn maar twee oorza-ftuurcanbsp;ken bewull:, waarom ieder dezer deeltjes onder malkandercn in weikebe-Zommige gedeelten des lighaams eerder dan in andere begeeft. voc.nbsp;d’ Eerfteis, de gelegentheid der plaats-ten opzichte der loop, dienbsp;deze deeltjes houden; en d’ andere is de grootte en figuur der gaatjes in welke zy ingaan, ofte der lighamen, aan welke zy zich heg«nbsp;ïen. Want zekerlijk in ieder deel des lighaams kragten t’ onderftel-, om de gedeeltjes des voedzels die met malkanderen over-een-komft hebben van uitkiezinge, en na zich halinge, isenigeonver-ftaanbare verdigzelen te verfieren, en aan dezelve meer kenniflcnbsp;toegeëigent, als onze ziel zelfs heeft; alhoewel die geenzins kend het
dat die behoorden te weten. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xxr.
Maar voor zo veel aangaat de grootteen figuur der gaatjes, blijkt Hoed»*
het dat die genoeg is, dat de delen des bloeds van een zekere grootte eene dezes
«n figuur, eerder in enige gedeelten des lighaams ingaan dan andere: “°rkt. Want gelijk als men zeven ofte teemzen heeft die alle van een ver-fcheidene doorgating zijn, welke ronde granen van lange, en kleinenbsp;^an dikke konnen affeheiden; alzo is het zonder twijflFel mede metnbsp;het bloed, dat van het hert in de flagaderen verfcheidene gaatjesnbsp;Ontmoet, door welke enige delen dés zelfs konnen doorgaan, ennbsp;geen andere.
dat het geheele''blöed in degroote flagader uit het herte gaande volgons een rechte linienade herflènen voortgefluwt werd; waar toe het niet geheel kan gaan (om dat de takken dezes groots” “f’
^ders zo verre geftrekt5jn,namentlijk des hals-flagaders, ze nbsp;nbsp;nbsp;g
R r z nbsp;nbsp;nbsp;*
Maar de gelegentheid des plaats, ten opzicht van de loop die het °'oed in de flagaderen houd, werd mede vereifl: om uit te werken, dUndercnbsp;van die deelen,dic d’eigenfte figuur en grootte hebben,maar nietnbsp;^ ^igenfte vaftigheid, de vaften eerder tot zekere deelen gaan,nbsp;d’andere. En van deze gelegentheid hangt wel de voortbren-gmge der dierige geeften meeft af. Want men dient aan te merken,
-ocr page 306-R. Des-Cartes
zijn, opzichte des herts opening, uit welke het verfch uitgaat) zo gaan alleen die deelen van ’t zelve dus verre toe, dewelke dewijlz®nbsp;vafter zijn, zijnze mede levendiger en door de warmte des herts fncl-lopender geinaaktjen om die oorfake hebbenfe meer kragren als d'un-dere, om d’ingeftelde loop na de herflènen toe te vervorderen; innbsp;welkers ingang zy door de takjes van d’hals-flagaderens takjes,doorkleinzende, en voornamentlijk ook door de klier,, die de Genees-Heeren gedagt hebben, dat niet anders dienftig was dan om flijmig-heden t’ontfangen, zo maken deze, die klein genoeg zijn, omnbsp;door de gaatjes dezer klier te kleinzen, de dierige geeften uit; maarnbsp;welke een weinig dikker zijn, worden aan de wortelen der kleinenbsp;draatjes, waaruitdeherflênen zijn gemaakt valt gekiceft: en dienbsp;d’alderdikfte van allen zijn gaan uit de flagaderen in de nevens-lo-pende aderen over, en behoudende dezelve gedaante des bloeds,gaannbsp;fc wederom na het herte toe.
sxxn.
Van d;n aarddesnbsp;zaads.
E kenniil'e van de wijze hoe alle de deelen des lig'^ haams gevoed werden, zal noch volmaakter zijn gt;nbsp;zo wy overwegen, hoe zy uit het zaad eer ft gevorm*^nbsp;zijn. Maar alhoewel ik tot noch toe niet gewilt heb'nbsp;be, mijne meininge daar Over te uiten, omdat betnbsp;my noch niet geoorlooft is geweeft ondervinding^’’nbsp;genoeg daar over te doen, om mijne gedachten over deze zak^”nbsp;vaft te maken ; de zaak nochtans vereift het hier, dat ik vaonbsp;meeft algemeenfte eenige in ’t voorby gaan aanraak, die namenthj*^^nbsp;van welke minft gevaar is, om, zo wanneer eenige nieuwe ondef'nbsp;vindingen meer lichts by brengen , gedwongen zy, mynaderba”nbsp;in te trekken. . Van de figuur der zaad-deelen en harer ftellingnbsp;ik niets. Het zal genoeg wezen te zeggen, dat het zaad dernbsp;ten, wijle het hard cn vaft zy, zijne deelen kan hebben op eennbsp;kere wijze gefchikt cn geftelt, die niet verandert kan worden,nbsp;te het werd onnut. Maar dat het zo niet en gaat met het zaad
-ocr page 307-‘^isren, dat zeer vloeybaar is j meed voortgebrachc door veieeni-gingevantweederleikunne; zofchijnthet niet anders te wezen,
tianeeuvefY^^ard mengfel van twcederleivochten, welkedewij! ze
, ®^alkanderen zijn in de plaats van een gift ofte evel, zo werden zy =*o»^artn, dateenigeder warme deeltjes, een gelijke bewegtngcnbsp;®et het vuur volgende, uitgezet werden, en andere perllcn, ennbsp;allenxkens op zodanigen wijze fchikken , welke ora de J^den tenbsp;'^otinen vereift werd. Maar daar-en-boven is het onnodig , dat dezenbsp;^Weederlei vochten zeer vcrfcheiden zijn ; want gelijk als d ervann-geleerd, dat bet oude verzuurde meeldeeg , het verfche kan doennbsp;rijzen, en dat de gift,, welke het bier opwerpt, genoeg zy om.nbsp;nieuw bier mede te doen gillen; alzo is bet mede licht te geloven,nbsp;dat de zaden van tweederley kunne onder malkaiideren vermengtnbsp;lijnde, malkanderen tot een evel ofte gift verftrekken. ^ xxviir.nbsp;Het eerfle dan dat in’t incngzcl dezes zaads gefchied» cn c g^-
Hoe het
r^e uitwerkt dat alle dedroppelen ophouden gelijkte wezen, is dat de Warmte daar in werd opgewekt, welke op de zelfde wijze w
vormt te
kende als in de verfche Wijnen wanneer zy werken, ofte mede in t werden, hooy, dat niet wel gedroogt zijnde, in defchuurewerd geoppert;nbsp;die warmte, zeg ik, maakt, datfommigeder zelver deeltjesnaej-^ige plaats van ruimte in welke zy omvat werden, te zanien ko-, en aldaar zich uitzettende, d’andere omringende perfien; op
XXIX. Hoe liet
gen zy om hare beweging in een rechte linie te volharden, en bet hert dat begonnen is gevormt te werden, haar tegenftaat, wijkennbsp;daar een weinig van af, en leiden harenloop na die plaatfe in welke daar na de grond der herfl'enen gebouwt werd, en op die wijzenbsp;komen2.yindcpU.its.van eenige andere, welke op hare order mnbsp;het hert omlóops gewijze gevoert werden; alwaar zy na verloopnbsp;Vaneen weinigtijdsdievereiftwierdom aldaar t’zaam te komen,nbsp;Uitgebreid werden, en afdeinzende, en de zélfde loop volgen alsnbsp;ue bovenfte; waar door gefchied dat eenige van hare bovenue, dienbsp;^ochindieplaatzeziin, enook eenige andere die elders van daannbsp;hpmen, in de plaats van die gene welke als dan uit het hert gegaannbsp;na’t zelve gebracht werden, alwaar zy uitgebreid zijndenbsp;^ederom uit gaan En in deze uit breidinge, welke by beurten ge-chiea, beftaat de kloppinge ofte’i flaan van tÜert.
. , hlt;aar ontrent de ftoffe die door het hertc gaat, Haat aan «
; alleen genoeg*isrdTt eenige der zeiver deeltjes afwijh^n agt; af
in lakt wer.i.
^en, dat de krachtigebeweainae der warmte, die dezelve uitbreid.„,^j,__ Uiet alleennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-------
-ocr page 308-R. D E 3 - C A R T E S
fcheidcn, maar ook dat eeuige andere te zamen komen en zig drukken , malkanderen fchavende en deilende in zeer veel kleine takjes, en die zo dicht by malkanderen blijven, dat behalven de zubtijlenbsp;llofFe (welke ik in mijn beginzelen de lerjie Haoftftoffe hebbe gezegC-tc zijn) niets zy , dat de tuflehen-ruimten ontrent de zelve gelatamp;n»nbsp;inneme: en dat de deeltjes, die zich, uit het hert gaande, aldusnbsp;aan malkanderen gevoegt hebben, nergens van den weg wijken,nbsp;door welken zy in het zelve wederom konnen ingaan ; gelijk alsnbsp;zeer veele andere doen, van alle kanten gemakkelijk door het zaadnbsp;henen dringen, van waar ook nieuwe deeltjes tot het hert gezonden werden, tot de zelve geheel uitgeput zy.
xxxir.
Waarom liet meer-
z-ullen die gene welke weten het gene ik van den aart -Iicttoociis, des lichts, zoinmijnDoorzigt-kundealsinmijne beginzelen heb*nbsp;be verhandelt, als mede van den aart der koleuren in de VerhevCrnbsp;lingen, niet fwaar zijn te verftaan, waarom het bloed van alle dieren rood zy. Want ik hebbe op die plaatzcn getoont het gene uitwerkt dat wy ligt zien , niet anders zy, dan dat de llofte van denbsp;tweede hoofcftoflPe , die ik gezegt hebbe dat uit zeer veelc malkander rakende bolletjes beftaat , voortgedreven werd; en dat wynbsp;tweederlei beweginge van die bolletjes konnen gevoelen, eene,waarnbsp;^ door die na onze oogen in een regte linie gevoert werden; en d’an-dere, waardoor ze ontrent hare middelpunten draayen. Zo dat,nbsp;by aldien ze veel trager omdraayen, danzy in een rechte linie bc-wogfn werden , het lighaam waar van zy te rugge deinzen onsnbsp;vertoont i maar zo die noch veel fnelder , mrffehijnt. Maarnbsp;nu kan geen lighaam gcftelt zijn om die fnelder om te voeren, alsnbsp;dat, welkers deelen takken hebben zo dun, en zo dicht op malkanderen gepakt, dat’er niets zy dan d’eerfte hooftftofïe, die om dcnbsp;zelve bewogen werd, gelijkik van de deelen des bloeds gezegt hebbe. W^ant de bolletjes van de tweede HoöftftofFe, wanneer zy opnbsp;d’oppervlakte des blöeds de llofFe van d’ecrfte vinden, diegeduurignbsp;daar fcheuns doorgaat en dat zeer fuel van het eene gaatjen in het andere , en bygevolgop een andere wijze bewogen werd dan de bol-bolletjes; zo werden, zeg ik , de bolletjes om hare middelpuntennbsp;dpor de itolFe van d’eerfte hoofcllolFe gedwongen te draeyen, ennbsp;Wel fnelder dan zy van eenige andere oorzaak daar toe gedwon-gèn konnen werden, alhoewel d’eerftc HooftllofFc alle andere lig'nbsp;hamen in fnelligheid overtreft.
Het is byna de zelfde reden waarom het gloeyend yzerendc gloeyende kolen rood zijn; want dan zijn vele barer gaatjes allee'*
van
Sefchïijvinge vm 's Mcnféen Itghdm amp;£, nbsp;nbsp;nbsp;5 ï 9
d’cerftc hooftftofFe vervult; maar ora dat die gaatjes io eng niet derrooii
^ nbsp;nbsp;nbsp;» als die des bloeds, en d’eerfte Hooftftofiè in een genoegza-
¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- — - r,^ur rp maken. zo is ’c dat der zclvcr roo-
oioeyend
C DiUCU
na die pïaa'cs'quot;, alwaar hem den weg op zijn aiuciuw.i-v-.., —
» de plaats in welke de herflènen naderhand gevormt werden; ge-
als mede die weg die dezelve inflaat, het bovenfte deel des gro- gevormt«
ten flagadersbegint tc vormen. Maar naderhand om de tegenftand Van d’ontmoetende delen des zaads, gaat het niet zeer verre voortnbsp;in een regter linie, of het werd na ’t hert, door de zelfde weg, daarnbsp;door't gekomen is, wederom gedreven*, tot welke het nochtansnbsp;biet cn kan nederdalen, om dat die zelfs de weg met nieuw bloed,nbsp;datvanhetherteisvoortgebragt, vol bevonden werd. Maar zulxnbsp;is oorzaak, dat wanneer het nederdaalt, een weinig m’tnederlo-pen afgebogen werd na een deel dat hem legen-oveng is, door welke nieuwe üoflFe in’t herte komt, (maar dit is.dat deel in welkenbsp;daar na hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zal wezen} waar door het zijn loop beftuurt
ba die plaats in welke de delen moeten gevormt werden, die toe de Voorcteelingedienen; maar deze weg, die dezelve nederdalen cnbsp;boud, is het onderlle gedeelte van de grote flag’adcr. “Voi ers om
^at het mede indie delen van’t zaad-perflende, deze me e van
^ijde tegenftant bieden» cn het herte na het onderlle en Dovenlte gedeelte dezes llagaders onophoudelijk verfch bloed zend , is datnbsp;bloed gedwongen zijnen loop na't herte toe in’t rond te nemen,
XXXiV.
Hoede renter-o gt;•nbsp;ligheici des
se-
*^oor het deel dat van dc rugge graat zeer verre afgelegen is, in welke t namendijk de hsrfi gevormt werd ; maar die weg , die het bloed inflaat, van bet ene en het andere deel wederom komende,nbsp;is die, die naderhand de fcoürrfdrrgenoemt werd.
Kt zoude hier van de vorminge des herts meerder by doen, xo het ^aar ene holligheid hadde, gelijk als de viflehen: maar om dat alle ^
oiercn, welke ademen twee gevonden werden, zalraynu te doen
hoe de tweede gevormt werd, uit te leggen. Ik hebbe nu bo- vort« twee geflagten van delen in het gedeelte des zaads onderlchci-. bet welke in het herte, eer het van elders enig vocdzel nanbsp;neemt, uirgebreid werd; naraentlijk die welke lichtelijk vannbsp;bialkanderenafwijken en gefcheiden werden, en die welke te za-Jben gevoegt werden, en aan malkanderen vaft hangen. Maat al-boewel deze geflagcen van delen in het bloed van alle gedierten ge-
-ocr page 310-^£0 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
vonden werden, zo ft aat echter aan te merken, dat die, welke roalkandcren wijken en fcheiden veel weiniger in ’t bloed dier dierennbsp;zijn, die alleenig ene holligbcid in’therte hebben , dan in die wel'nbsp;ke ’cr twee hebben ; waar uit t’ oordelen is, dat ’er van deze dep'nbsp;tjes, welke lichtelijk uitgebreid werden, te weten welke ik hielnbsp;lugtige zal noemen, enige zijn, welke oorzaak zijn van d’ anderenbsp;holligheid in’t herte; welke na de vorminge van het dier na dpnbsp;zelfs rechter zijde gebogen gevonden werd. Maar ontrent het begiiinbsp;van zijne vorminge, zoude ik geloven dat de holligheid, die daafnbsp;na na de linker zijde gebogen is, .gehelelijk in ’t midden van des zeli®nbsp;lighaam gefteli is, en dat het bloed, ’t welk uit deze linker-hollig'nbsp;heid gaat, zijn loop beftuurt, eerft na die plaats, alwaar de herft^'nbsp;nen gemaakt werden,, daar na van daar na tegen overige plaats,nbsp;waar de teel-tuigen gevormt werden ; en uit de herftenen derwaarpnbsp;nederdalende, voprnamentlijktuflehenhetherte en de plaats,nbsp;welke het rugge-graat,gevormt werd,, doorgaat ; en eindelijknbsp;wel van het onder-deel als van het bovenfte na het herte kecre.Daat'nbsp;en-boven ben ik van gedachten , dat dit bloed, ZO ras het tot h^*'
herte genaakt, eensdeels uitgebreid werd , eer het in des zelfs ho' ker-holligheid wederom ingaat, 2,0 dat door die uitbreidingcnbsp;d’omringende ftoffe te perflen, dc tweede holligheid vormt.nbsp;zeg dat dit bloed werd uitgezet, om dat het zeer vele Icgt-deeltjepnbsp;deze uitbreidingen helpende, en welke zich van andere^ zo haaftignbsp;niet konnen los maken, in zich befluit: maar ikzegge dat het ni^’’nbsp;uitgezegt werd dan voor een gedeelte, om dat des zaads gedeelte wp'nbsp;kezichdaarby heeft vervoegt, nadat het uit de linker-holligheii^nbsp;gegaan is, om zich uit te breiden, zo bequaam niet is, dan die delcf»nbsp;welke alrede in het herte logtig gemaakt zijn. Om wat reden h^*'nbsp;gedeelte des zaads niet eer uitgebreid werd als het in de linkernbsp;des herts is gegaan, in welke enig deel des bloeds dat nu in de r^ê'nbsp;ter-holligheid is logtig gemada , te rugge keert, het welkenbsp;des ^Ifs uitbreidingc behulpig is.
XXXV. Maar wanneer dat bloed uit dc rechter-holligheid uitgaat, loggen mït des zelfs fnelft: bewogene en levendigfte in de grote flagader;
andere, die eensdeels dikker en trager zijn, en ook anderdeels 1^^^ gunnen ge- tig cn zacht zijn, met zich tc fcheiden de longe beginnen te vorif
daar blijven der enige van de meeft-logtigfte aldaar, en ^ ' ’ den tot kleine buisjes gevormt, die daar na takken van denbsp;werden, welkers uiteinde in de gorgehpijp ofte locht-pijp»nbsp;door de logt des aders gaat, loopt; maar de dikkere begeven
-ocr page 311-Sefchryvmgé nn Menfchen Lichaam amp;c. nbsp;nbsp;nbsp;ga ï
xxxvr.
Van dc» aartdsr »nbsp;logt .delcit
^^dcslicrts linker holligheid. Maar de weg, waar door Ie uit dc ^^chter holligheid uitgaan, is die welke naderhant des longs-jlag-adetnbsp;S^noctnt werd, als mede die door welke het in de linker gevoertnbsp;''^erd desgezcgt is.
XXXVH.
Wairom dat’er geennbsp;derde liol.nbsp;ligheidin’tnbsp;herte gemaakt wert.'
XXXVI ir.
Hoede herrenen beginnen gemaakt te werden.
Ik zal hier noch een woort byvoegen, van de deeltjes van tay logt-deeltjes genaamt; want onder die naam begrijp ik niet die alle,nbsp;die van malkanderen gefcheiden zijn, maar aScen die van dat ge-die zonder groote bewcginge ofte vaftigheid nochtans eennbsp;yder zijn beweginge op zig zelven hebbe; waar door gelchied datnbsp;bet lighaam in welke zy zijn, logtig blijve, en niet lichtelijk kannbsp;Verdikt werden. Maar om dat deze die delochtuitmakenvoor eennbsp;groot gedeelte van dien aart zijn , zo heb ik die logiige genaamt. Maarnbsp;daar zijn enige andere die levendiger en fijnder zijn, niet ongchjknbsp;de deeltjes van de geeft des Wijns en der fterke wateren, als medenbsp;der vlugge zouten, ende ook die met vele andere figuuren begaaftnbsp;^ijn, welke maken dat het bloed werd uitgezet, noch beletten,nbsp;daar na niet dat het fchielijk werd verdikt: van deze werdender zonder twijfel niet veel minder, en mifichien ook wel veel meer, zo innbsp;der viiJchen als aard-dieren haar bloed gevonden, die oorzaak zijn,nbsp;dat een fwakker warmte dat bloed logtig maken kan. Ende dezenbsp;levendige en fijndere deeltjes, dat is, die te gelijk zeer fijn, en meenbsp;eenen zeer vaft zijn, en zeer bewogen, die ik in’t toekomendenbsp;fien altijd geeften zal bieten , zijn in’t begin van de vorming m denbsp;longe niet vaftgehegc 5 het welke het meefte gedeelte der luchtigenbsp;doen: maar om dat ze grooter kracht hebben, gaan ze verder, ennbsp;lopen uit des herts regter holligheid door een buis van des longs-flag-ader tot in de groote flagader.
Vordersgelijk als de logtige deeltjes des zaads oorzaak geweefi: zijn , waarom een tweede holligheid in het herte gevormt wierd:nbsp;zo is 't dat'er in de weeg is, dat 'er geen derde gevormt werde, datnbsp;de vorminge van de tweede, delongewerd gevormt , in welkenbsp;bet meerdere gedeelte van die locht-dceltjes ftillland houden.
Maar nu zo ras het bloed uit de rechter holligheid uitgaande, de ‘onge begint te vormen, begint ook die welke uit de linker gaatnbsp;^edeanderedeelen te vormen ; endenaaftewel van allen aan hetnbsp;berte werden de herjfenen gevormt. Want men moet begrijpen, ter-gt;vijl dc dikfte deelen van het bloed, dat uit het herte gaat, eerft regelrecht voortgaat tot die plaats des zaads, alwaar d’onderfte delennbsp;es hoofs daar na gevormt werden, en de fijnfte die de geeften uit-®iaken,een weinig verder voortgaan, en de plaats innemen, in wel-
S f .....' nbsp;nbsp;nbsp;kc
-ocr page 312-kc daar na de kerfenen moeten wezen. Maar van daar 1 gelijk als het bloed wederom gebots werd en zijnen loop door de groote flag-ader naar om lage toeneemt » alzo nemen ook de geeften haren loopnbsp;wat hoger» en van de zelfde zijde, na die plaats alwaar daar na hetnbsp;rugge-graats-nierg zal zijn; om dat de beweginge des bloeds in datnbsp;gedeelte van de groote flag’ader, die uit het herte nederdaalt, en bynbsp;welke zy dan naouurtig zijn bewegende het nabuurige zaad, barernbsp;quot; loop na die plaatfe toe helpt.
Jtxxiv. Evenwel helpt zy die zo zeer niet, oftezy vinden daar-en-boven nogeenigtegenftand; het welke d’oorzaak is, dat zy mede na andere delen hare poginge hebben; en door die reden, terwijle dienbsp;geeften na het Migge-graat voortgaat, langs welke zy allenxkensnbsp;vloeyen, ende van daar in alle andere deden des zaads verfpreidnbsp;werden, worden die deeltjes van die geeften, die in enige hoedalt;nbsp;nigheid andere overtreffen, van hare bende afgefcheiden en ter reg-ter en linker zijde na het onderfte der herflenen afgeleid, en oqk nanbsp;voren, alwaar de zin-tuigen beginnen gevormt te werden.
Ik zegge dacdie na het onderfte der herflenen toegebogen werden , ora dat fe van des zelfs opperfte deel wederom gebotft werden: dat ze ook ter rechter enter linkerhand afwijken, om dat de mid-del-ruirare van die beflagen werd , welke van het herte onder-tuflehen afvloeyen, ende van daar haren loop na de ruggegt; graat be-ftuureng en op deze wijze verftaat men waarom de zin-tuigen dubbelt zijn. “
tui»en ginnen gnbsp;vormt tenbsp;Werden.
aïL.
Waarom die o'iibbciünbsp;ziiii,
XLI.
Watt vaa ilaan dernbsp;iclver on-tlerithcid
Hill
Maar op dat d’oorzaak van haar onderfcheid mede bekent zy, en van die alle, die een yder van haar byzonder zijn, ftaat aan te merken, dat’er geen oorzaak kan zijn, waarom dat zommige deelriesnbsp;der geeften gcfcheiden werden, en haren loop ter rechter, enternbsp;linker zijde des voorhoofts beftuurt werden, terwijle alle d’andercnbsp;naderugge-graattoegevoert werden, dan dat de deeltjes ofte innbsp;grootte andere te boven gaan, ofte figuuren hebben die der zelvefnbsp;beweginge vertragen ofte verhaaften. Maar onder die in kleinigheidnbsp;te boven gaan, zie ik alleen een uitffekende onderfcheid, welkenbsp;hier in beiiaat, dat enige, dienamentlijk, dieikiochtigegenoenogt;^nbsp;heb-, figaureivhebben die zeer ongcregelt, en belettende zijn»nbsp;nmr andere wederom gladder en flibberiger, zo dat ze bcouanicrnbsp;zijn dm water tc maken dan locht.
XtU.
Van de reuk, jje-gehoornbsp;en /hiaslc.
Onderzoekende voerders d’eigenfchappen des iocht-dceltjfs gt; blijkt het licht dat zy het zijn , welke haren lóóp, de hoogftc vannbsp;aHcn moeten bethiuren, en meeft na het voorff e gedeelte des hoofts»
-ocr page 313-Befchrijv'mgevan'sMmfihenlichaam, óc, nbsp;nbsp;nbsp;3^5
sWa^ïr de nbsp;nbsp;nbsp;beginnen gevormt te werden: even gelijk als
die, welke gladde en glibberige figuurcn hebben, beneden de log-vloeyende » werden al draeyende na ’t voorfte gedeelte des boofts gevoert j alwaar d’oogen beginnen gevormt te werden. Iknbsp;ïwerk ook alleen een ondcrlcheid tuflehen de deeltjes der geeften ,nbsp;die andere in grootte te boven gaan, namentlijk dat wel fommigernbsp;figuuren minder belet zijn gt; als die der lochtige (want zy en konpnbsp;den niet anders om hare grootte met de geeften vermengt werden)nbsp;ïtiaar dat ze nochtans onordentelijk en ongelijkmatig zijn, waar uitnbsp;komt dat ze niet konnciyjcwogen werden, zo dat d’eene des andersnbsp;bewegingc volgen ; maar met de fubtijle ftolFe Omheint zijnde *nbsp;volgen des zelfs beweginge; en op die wijze, dewijize grootet*nbsp;kracht hebben dan enige andere (” want zy zijn dikker) gaan ze uitnbsp;het midden der herfl'encn, en dat op d’alder kortfte weg gt; en werden tot d’ooren gevoert, welke eenige lochtige deeltjes met zignbsp;flepende, écgehoor-tujgen beginnen gemaakt te werden. Maar andere in tegendeel hebben gladde en glibberige delen ^ waar uit gebéurt dar zy lichtelijk over-een-komen, dat d’ene danders beweginge volgt, even als de water-deeltjes, en derhalven trager bewogen werden dan het overige gedeelte der geefteti: waar uit volgtnbsp;dat ze door het onderfteder herÜenen na de tong, flrot en verhe-naelte des monts nederdalen , alwaar ze voor de zenuwen gt; dienbsp;toekomende fmaah^tuigen zullen zijn den weg banen,
IBehalven deze vier merkelijke onderfchejden, welke maken dat Ktlir, enigedeeltjes der geeften, van hare bende aftreden , en op die ina-nier de tuigen derreuk, gezicht, gehoor en fraaak beginnen ge-vormt te werden. Merkikaandat d’overige allenxkens ook afge-fcheiden werden, na dat ze gaatjes in het zaad ontmoeten, door welke zy konnen henen gaan ; anders zonder enig verfchil tuflehennbsp;haar , dan alleen dat die, welke aan die gaatjes denaafte zijn, daarnbsp;in gaan, terwijl andere haren loop te gelijk langs het rugge-graatnbsp;Vervorderen, tot dat ze mede andere gaatjes ontmoeten, door welke zy in alle de binnenfte delen des zaads doorlopen, en aldaar denbsp;buizen der zenuwen die tot het gevoelen dienen affehetzen-
Vorders op dat de kenning van de figuuren der dieren, welke nu XLiy, gevormt zijn, niet belette, w^ar door wy die minder zouden aenbsp;begrijpen, welke zy van’t begin harer vor minge gehad hebben, ae»nbsp;zo ftaat t’overwegen, dat het zaad als eene klomp is, uit welke eerftnbsp;uet herte isgevormt :j en zo voorts ontrent het herte de holle ader ,^iD.nbsp;dan de grootc flagader, welke beide met hare einden vereent zijp:
Sfa nbsp;nbsp;nbsp;.....
zodat dit barer einde na welke d’openingen des herts zieni *t gedeelte dat tot het hooft gefchikt is, bctcikcnc , maar het andere de plaats der benedenfte delen. Maar daar na de geeften een weinig hoger na het hooft klimmende dan het bloed, en aldaar in een genoegzame menigte te zarnen vloeijendc, hebben haren loop langs denbsp;grote flagader allenxkens beftuurt, en dat wel zo na aan d’oppervlakte des zaads, als hare kracht heeft konnen verkrijgen: maarnbsp;terwijle zy dezen loop gehouden hebben, zijn hare deeltjes alle andere ontmoetende buizen gevolgt, dewijle het haar gemakkelijkernbsp;was op die weg, die ze hadden ingeflagentj maar zy hebben bovennbsp;de rugge-graat zodanige wegen niet gevonden, om dat de ganfchenbsp;bende der geeften met alle kragten zich daar na toe begaf: ook hebben zy beneden gene regt onder ontmoet, om datde grote flagadernbsp;daar geplaatft was; derhalven hebben zy haren loop ter regter ennbsp;ter linker-zijde genomen na alle d’innerlijkc delen des zaads.nbsp;xLv. Allcenig uitgenomen, dat wanneer ze uit het hooft zijn gegaannbsp;«nuw^n'** van buiten en van binnen een weinig konnen wijken» om dat deep een an- wijl het merg des rugge graats kleinder zy dan de herflènen, heb-«quot;d= tweenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevonden. En dit is deheden, waar-
eerfte omdezenuwcn, welke uit de twee eerfte voegzelen des ruggen-voegfcisdes graats afgeleid werden, haar oorfprong die van andere verfcheiden
graats, dali js , hcbbcn.
gssn.
XLVI.
Waarom zom mlgenbsp;renuweiinbsp;onmidiie»nbsp;lijk uit denbsp;herflenennbsp;ioHiea.
¦aitandere Maarikzcggc, dat de geeften, die dé weg der zenuwen in het zaad banen , dat ze haren loop in't zelve na de binnenfte delen alleen beftuuren, om dat de buitenfte door d’bppervlakte der lijf-tnoe'nbsp;der geperft zijnde niet zodanige vrije buizen hebben waar door Z®nbsp;haar ontfangen. Maar vinden ontrent het voorfte deel des hoofts dienbsp;vry genoeg zijn: derhalven enige, eer ze daar uitgegaan waren»nbsp;alhoewel van den eigenden aart als d’andere, zijn van d’andere af-gelcheiden, cnbeftratencenwegder zenuwen, die na de Ijpiereflnbsp;deroogen, flspen en andere nabuurtige delen gaan; als mede dienbsp;gene die aan het tand-vleis, maag, darmen, hert en aan de vliezennbsp;van andere meerder innerlijke delen, die daar na gevorrat werden t.nbsp;toegereikt werden.
XLVII. Hoe datnbsp;vtle zena.nbsp;wen uit denbsp;rugge-
Op gelijke wijze, vinden de geeften die uit het hooft gegaan zijh» hare gaatjes langs her rugge-graat aan beide zijden ; derhalven heb'nbsp;ben zy der zelver vocgzels verdeilt, en van daar aan alle kantennbsp;de klomp van het zaad verfpreid, die nu niet meer rond maar lang'nbsp;gr»atv»ott- werpigis; om dat de kragt waar door het bloed en geeften uit hetnbsp;Komen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mccrdcr na die dan na enige an-
detc
-ocr page 315-Befcbïijvk^em'sMenfémt'ighMmamp;c. nbsp;nbsp;nbsp;p-f
uitftrekken. Hier ftaat alleen aangeteikent te werden , dat dc laatfte plaats des zaads, na welke zy haren loop vervorderende ko-Wen,dicis, in welke de wdpel moet wezen, van welk op zijn plaats.
^aar de order vereift, dat ontvouwen hebbende den loop dergee-^®n, ook uitlegge hoe de flag-aderen en aderen hare takken in alle delen des zaads te gelijk voortbrengen.
Hoe den overvloed des bloeds in het herte meerder aangroeid,
Pochet met te groter kragt werd aangezet; waar uit volgt, dat het
er aderen te gelijknbsp;hare takkennbsp;door hetnbsp;ehelelig-
flag-aderen
Verdergaat; maar het kan niet voortgaan, ten zy na die plaatzen alwaar enige delen des zaads gefcljikt zijn om haar van plaats te wijken , en bygevolg door d’ ader na ’t hert te ftrooraen , die met denbsp;flagader, uit welke dit bloed komt aanvloeijen, vervoegt is, de-Wijl ’er geen andere weg is, die ze inflaan. Dit dan vormt twe nieu- ftrekken.nbsp;We takjes, d’ene in d’ader, end’andere in die flagader, welkers-^dteinden vervoegt zijn, en die te gelijk de plaats van die zaad-deel-ijes innemen: ofhecgefchied wel hierdoor, dat de reeds gevormde takjes zo verre geftrekt werden, blijvende hare uiteinden metnbsp;malkanderen verenigt. Vorders om dat alle die kleine delen desnbsp;bloeds bequaam zijn om op die wijze na het herte te vloeijen; indiennbsp;anders, werden zy lichtelijk na des zelfs oppervlakte voortgeftuv/t;
Onder deze oppervlakte zijn der geen, in de ruimte, in welke de geeften verfpreid zijn, welke op hare beurten niet na het herte toenbsp;S^Voert werden. E.n zulxis dan de reden waarom d’ aderen en flag-aderen hier in hare takken in alle de delen even lang uitftrekken.
Maar aan deze waarheid moet men niet twijffelen, alhoewel in lighainen der dieren gemeenlijk weiniger llag'aderen zijn dan ade- d«’ermin-
l’cn: de reden blijkt dat deze meerder verfchijnen dan gene, dewij- «nJiTadc-lo het bloed gewoon is in de kleine aderen zo wel als in de grote, zelfs renycr'*. Ook na de dood der dieren, ftilteftaan, de vliezen alle der aderennbsp;byna gelijkelijk zich verengende*, in tegendeel als het bloed dernbsp;flagaderen in barer takjes byna nooit ftille flaat; want in dezelvenbsp;Ooorde verwijdering gedreven zijnde, gaat haaftig in d’aderennbsp;yer, of vloeid zekerlijk te rugop de flip der t’ zamentrekkinge innbsp;oegroteflagaderen*, want hare buizen blijven open; en daaromnbsp;°Otvlieden de kleinfte takjes van haar ons gezicht, even als de wittenbsp;aderen, meikinderen gezegt, die van Az^ellm onlangs in ’t darm-fcheilnbsp;ontdekt zijn j die nooit te voorfchijn komen, ten zy dat men eennbsp;^nd dier, vveinig uuren na zijn eten , ontleed.nbsp;enUnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hier daar-en-boven zeer net de verfpreiding der aderen
flagideren ter weeg fchaal ftellen , om dat die afhangende is van kroon-sac-
S f 3 nbsp;nbsp;nbsp;die .,
-ocr page 316-516 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
ro« en flag-
idercpge-
maaktlijn.
die, welke wy hier voren van de bewcginge des bloeds en geeftcö gezegt hebben. Aldus is d’eerftebcweginge des herts, dat alleenlijk begon gemaakt te werden, d’ oorzaak gevveeft , waarom dónbsp;2,aad-deeltjes, die aan’t zelvigc naaft waren, na der zelver holligheden gevlooit zijn ; en hebben alzo de knon-aderen en flag-aderen ge-vormt, die het hert als een kroon omringen. Ook moet het geennbsp;wonder fchijnen, dat men maar ene kroon-ader gewaar werd, alhoewel dat 'er twee flag-aderen zijn: want deze ene ader kan takken genoeg hebben, om zich met alle d’ uiteinden der flag-aderennbsp;te verenigen. Noch het is geen wonder, dat de kleine deeltjes desnbsp;zaads uit alle nabuurtige plaatzen ontrent het herte komende aan-vloeijen haren loop na een enige plaats beftuurt hebben, om op denbsp;zelfde tijd in des zelfs regter-bolligheid te gaan, wanneer het bloednbsp;uit de linker-holligheid gaande , zijn loop door twee verfcheidenbsp;plaatzen befluurt, om harer plaats in te nemen.
M.
Vloe 4® aderen ennbsp;{lagaderennbsp;der armennbsp;oe maaktnbsp;zijn.
Na dat het bloed in ’t herte uitgezet zijnde haaftig uitvlier, heeft het regt uitlopende, -in d’ eerfte voort een genoegzaam gedeeltenbsp;zaads, een weinig verder, dan het Was na de bovenfte delen dernbsp;baar-moeder voortgedreven ; hier uit is gèvolgt, dat de zaad-delennbsp;die boven dit gedeelte waren, gedwongen zijn na de zijden te'dalen , en die aan de zijden waren met de zelfden omflag van daar nanbsp;het herte te gaan: en aldus zijn die grote flag-aderen en aderen, dienbsp;der menfehen armen, ofte de voorlle poten der heeften, en vleugels der vogelen voeden, begonnen gevormt te werden.
LII,
Hoedanig liet driekante vatnbsp;gemaakt ij.
Daar-en.boven het gedeelte des zaads dat gefehikt is om het hooft tc formeren, van het bloed uit het hert vloeijende, alzo gedreveönbsp;zijnde, is een weinig vafter gemaakt in d’oppervlakte dan in hetnbsp;merg, om dat uit het ene deel van het bloed, die het zelve aandreef»nbsp;maar uit alle d’ andere van het overige zaad, die het zelve aandreef»nbsp;geperftisgeweeft; waar uit komt, dat dit bloed niet eerft kan nanbsp;des zelfs merg doordringen, en derhalven de ingegane geeften alleen dc plaats der herflènen vormden, op de wijze als gezegt is. Alwaar aan te teikenenftaat, dat na dat die geeften haren loop uit hetnbsp;merg der herflèncn in drie verfcheide delen beftuurt hebben,nbsp;mentlijfc na het agterhoofr, alwaar ze de eerfte trekken van het rug-'nbsp;ge- merg ontwerpen, en ook beneden aan het regter en linker-de^lnbsp;des voorlioofts, dat dan de ftolFe welkers plaats zy hebben ingeno-inbsp;men, zich na het bovenfte déél van het bfekkeneel heeft moeren begeven, in die drie tuflchen-ruimtenweflce deze drie delen fcheide-cicn 5 en van daar haren loop door dc twee zijden des ruggen-gtaats
-ocr page 317-Ecfihrijv'mge van's Menfchen Lïgham j éc. nbsp;nbsp;nbsp;5^7
na’theitebeftierende, laat een vrije plaats over aan de drie voorna' wc takken van het grote driekantige vat, het welke tuflcheif de plooi-Van het vleis j dat de herflenen omringt, gelegen is, en wiensnbsp;byzonder is, dat te gelijk van flagadcr en ader de pligt bedient:nbsp;de ftoflpe welke de plaats befloeg in welke het gelegen 13 ,¦ ge-
^fcven van de geeften zijnde, is itiet zo groten menigte en zo fchie-“jk uitgegaan, dat de takken der flag-aderen, welke met de takken Qer aderen, door welke die ftofïe na ’t herte toegaat, verenigt wa-Wn, met dezelve vermengt Zijn in de vorminge dezes vats,. welkers buisjes tot alle de delen van het binnenfte bekkeneel naderhandnbsp;derden uitgeftrekt, zo dat de gehele hcrllenen van die by na alleennbsp;kaar voedzel omfangen.
zirr.
Hoe hee wonderüjinbsp;net is ge- •nbsp;vormt.
Niet te min het bloed des voorna'amften taks des groten ilag-aders 'lit het herte regel-regt afvlietende, dewijlehet niet kan in’t beginnbsp;bet onderfte der herfl’enen doordringen, om de grote perzinge vannbsp;^e kleinderc zaad-deeltjes, die daar waren, en regt onder de plaatsnbsp;'^’as in welke naderhand de klier gevormt wierd, welke de Genees-heeren hebben gedacht te dienen om alleen de flijm t’ontfangen ,nbsp;heeft aan alle kanten gewelt gedaan, tegens die zaad-deeltjes, dienbsp;dezelve tegenftonden, welke zijdelings na d’aderen die daar verrenbsp;genoeg af wai-en, vloeiden : op deze wijze dan zijn die takjes vannbsp;flagaderen gemaakt, deblijkelijker in de heeften zijn dan inde
Wentchen, zijnde het nbsp;nbsp;nbsp;«et genoemc , welke neigcns met
^dfcren fchijnen vervoegt te wezen.
LIV, Hoe denbsp;trechter ennbsp;de net-vvy^nbsp;viegtiiig gc-Yorrnt fvn.
LV.
Waarom de aderen cnnbsp;flagaderennbsp;niet op denbsp;IcU'de wyfenbsp;Werden ver-fpicid.
Daar na daalt het mede hoger op na de kruin van ’t hooft, door de gebuiirtheid der plaatze door welke de geeften in de hcrfl'enen in-gWgen, omtrent welke het ontelbare takjes heeft gebracht, dienbsp;gchelelijk kleine flagadertjes waren uit welke het vlies is begonnennbsp;gevormt te werden, dat men de Trechter noemt; en daar na die denbsp;huis des bolligheids bedekt, welke in het agterfte deel der herfl'enennbsp;^^5 sis mede die kleine netten welke mende mt-rpyr^e vlechtingen of-W choroides lioemt, die in beide voorfte holligheden zijn ; deze vergaderde riviertjes dan, omtrent de plaats alwaar naderhand de kliernbsp;gCvormtwcrd, welke men de P9»-lt;ty/if/hict, zijn alle te gehjk ingegaan in ’t midden des drichockkigen-%tsdat de herflenen zijnnbsp;cedzel toereikt,nbsp;ikhebbe
na
-ocr page 318-^55 nbsp;nbsp;nbsp;R- D E S : C A R T E S
na het hertc gaat, zo is het riviertjen dat het al gaande maakt, een ader, maar het riviertjen, diehetbloedmaaktwanneer hetuit het
herte gezonden is, om de plaats des zaads te beflaan, is ecT\jlag~adeT • zo dat wanneer deze riviertjes van raalkanderen een weinig afgelegennbsp;zijn, fchijnen ader en flag-adergefcheiden te wezen, om dat mennbsp;d’ uitterfte einden des flagader niet ziet. Maar zeer vele verfcheide-ne oorzaken konnen in des zelfs begin te wege brengen, dat die ri'nbsp;viertjes gebogen werden, ofte dat een in twee’cn gedeilt werd, of-tedat twee tot eene te zamen lopen,waar uit een onderfcheid fpruir»nbsp;die men tuflehen de verdeilinge der aderen en flagaderen befpeurt.nbsp;Maar dit belet niet altijd door d’einden harer takken gemeenfehapnbsp;t’ onderhouden j om dat den loop des.bloeds door die takken onophoudelijk vloeijende dezelve onderhoud.
Maar om dat de takken door welke die gemeenfehap werd uitge-. quot;Waarom voci't, itt alle gedeelten des lighaams en niet in d’ einden alleenig lit,Vn^om-ontmoeten, alhoewel een voet ofte hand afgezet zjr, zo werd ech'nbsp;loopdei ter die gemeenfehap niet belet, het zv die in het been ofte arm g£'
belet. LVII,nbsp;WAjromnbsp;«les hals-flagaideren
bloeda «iet ^^hied
bbelt
Ik zal hier alleen drie voorbeelden van verdeilinge, afwijking en te zamenvoeging van die buizen te berde brengen. Eene buis, 1»ui'nbsp;ten twijffel is van ’t begin af geweeft, welke de geeften van het herte na de herflenen vervoert: maar de logt-pijp door welke de lochtnbsp;desademswerd overgebracht, daar na gemaakt zijnde (gelijk iknbsp;noch te zijner plaatze zal zeggen) en de logt die in dezelve was meernbsp;machts hebbende om volgens een regte linie opwaarts te klimmen»nbsp;als het bloed, dat uit herte vloeit, zo is deze buis in twee takken»nbsp;welke men dc Ms-flag-adtrs ofte (amides noemt, gedeilt gewof'nbsp;den.
IVIIi.
Maar die twee aderen, die men zaad-aderen noemt, zijn in d’e^*quot;' vyaarom fle tijd zijucr vorminge beide van gelijke hoogte in dc holle adernbsp;zaadader' voegtgewecft: maar de beweging van dc grote flagadep, wannt^^nbsp;“dholle ader na de regeer zijde afgeweken zijn , zijn oor'nbsp;a er omt. gcwceft Waarom de plaats, alwaar de linker zaad-ader is ing^'nbsp;plant allenxkcns opklom tot aan de nier-ader, blijvende echternbsp;plaats van de regter onverandert: gelijk in tegendeel heeft denbsp;oorzaak uitgevrocht dat d’ader des linkcr-niers, die men denbsp;ader noemt, uit de nier-ader, in welke die.geplant is, opgekloi^'nbsp;men is tot de ftam des hollen aders, dewijl het waflehen des levers dnbsp;regter drukte. Ik zal niet veinzente belijden, dat het deze is».’nbsp;welke op te fpeuren ik de meefte tijds befteet hebbe, en ik de
-ocr page 319-Befck^i'inge van's Menfhenli^kam-^ amp;c. nbsp;nbsp;nbsp;5iSgt;
LIX,
Waarom is maroSJfrennbsp;en de buik.nbsp;aderen tenbsp;famen ge-voegt wet,nbsp;den , dernbsp;fclverflaga-deren metnbsp;denbsp;rtn.
We hoop hadde die te konnen verkrijgen, alhoewel die aan d’ ande-*¦'2 geheel geen zwarigheid veroorzaakt.
D’aderen en flag'aderen in de mammen nederdalende hebben een ^eer verfcheidene oorfprong van die , welke men de buik-aderennbsp;, die uit de benedenfte delen na de buik opklimmen j en nog-tans Werden zeer vele van der zei ver takjes ontrent de navel te za-naen gevoegt, aderen met aderen, en flag’aderen met flag’aderen ;
Welke hier om gefchied, om dat die plaats zeer nieuw is uit wcl-|te de delen des zaads na het herte gaan, om dat ze meer weegs hebben af te treden om daar na toe te komen ; maar dewijle zy t’ene-Wiaal even veel weegs te doen hebben, door de mam-ad(jren op-klimmendc, en door de buik-aderen nederdalende, drijft hetbilocd aan beide zijden door de nevensgaande flag’aderen vloeyende de tuf-fchen gelegene delen des zaads, tot dat het door zeer kleine buizennbsp;^llenxkens in d’adcren heeft voortgedreven, zo dat de voornaamftenbsp;takken der flag’aderen met de tegen overige flag’aderen, en d’aderennbsp;Wict d’aderen vervoegt gevonden werden.
Deel,
Aar deze mam- en buiks-adcren en flag’aderen , fchij- tx, nen die te zijn, welke uit de'binnenfte delen des zaads yjj uit hetnbsp;nieuws gemaakt werden, eerde buitenfte ennbsp;hand het bloed des.baar-moeders door de navel tot het,yetd,
—herte gevoert werd: want de beweginge der geeften Vverkt uit dat de delen des zaads welke in plaaizen ontmoeten, doornbsp;welke zy henen dringen, eerder na het herte dan andere komen.
Ên om dat ze uit de herflènen door het ruggengraat nbsp;nbsp;nbsp;deelen
gelijk vervoert werdenzo ontmoeten zy echter malkanderen
^e Zelfde plaats, aldaar namentlijk, alwaar de »lt;tvf/gcvorrat wer ^aar al eer ik toeve die te befchrij ven, zal ik uitleggen hoe de vor-^wgedesherts, herlTenen, ’t vleis der fpieren, en van vele Vlie-Volbracht werd, alswdke vanhet voedzcl dat het Dier, datnbsp;gemaakt moefl werden, van de baar-moeder ontfangt, geenzins
j nbsp;nbsp;nbsp;V der
Tt
ben zy noch geen rokken, en zijn niet anders, dan rivgt;ertjesjl«^ftog,
' - nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rr^ .
^5°
R, D E S - C A R. T E S
biocds in ’t zaad hier en ginder verfpreid. Maar op dat men dan bc-grijpe, hoe dat barer rokken en bygevolgd’anderevafledeelen ge-vorrat werden, zo (laat aangeraerkt te werden, dat ik hier boven onderfcheid heb gemaakt tnüchen de delen des bloeds die de logiig'nbsp;makingein’chertevanmalkanderenfcheiden, en tuflehen die, dienbsp;deze zelve beweginge re zamen voegt, dezelve namentlijk zo perf-fende en vermalende, dat in barer oppervlakte zeer vele takjes gC'nbsp;vormtwerde ofte ontmoeten, welke lichtelijk met malkandercnnbsp;dooreen werren. Maar d’eerlle zijn zo vloeibaar, dat ze geenzinSnbsp;fehijnen het t’ zamenllel der delen des lighaams, welke verharden»nbsp;konneningaan, maarbehalvendegeeften, die na de herfl'encn ge-voert werden, want ze uit d’ aldei*fijnfte gevormt werden en daarnbsp;uit beftaan, dienen alle d’ overige niet anders aangemerkt te wetquot;nbsp;den, dan gelijk als dampen ofte weides bloeds, uit welke daar all^nbsp;®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de gaatjes die ze in de flagaderen en aderen vinden , door welke het
loopt, onophoudelijk vlocijen. Derhalven is 'er niets overig dan an* deredeeltjes des biocds (door welkers gelegentheid namelijk hetnbsp;rood verfchijnc) welke eigentlijk dienen om de valle delen t’ zaam tenbsp;ftellen en te voeden; nogtans niet zo lange zeer vele te gelijk veree*nbsp;nigt blijven, maar alleen wanneer zegefcheiden werden: want de*nbsp;wijl ze dikmaals door het herte heenen en weder vloeijcn, werdehnbsp;der zelver takjes allenxkcns gebroltcn, en werden door de zelfde beweginge eindelijk die haar te zamen voegden, gefcheiden,nbsp;ixii. Daar na om dat ze tot de beweginge minder beqiiaam bevondennbsp;a^offed'!'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als andere deeltjes des bloeds , en gemeenlijk noch enig®
rokken d«r takkCn WCrig hebben-, blijven zy aan d’ oppervlakte der lopen * bé°fnner doorzyhcneiigaan, vallkleven, en aldus beginnen zy hS'nbsp;t’mtn tc rei’rokken te zaam te (lellen.
^'ilxïii Daar na werden die, welke aanvloeijen na dat deze rokken bc' Hoe d« gonden gevormt te werden, met d’ eei-ftc vervoegt, niet op allef'nbsp;we5'ki'’(!e** wijze zonder onderfcheid, maar alleen van dat deel die den loo^nbsp;vatte delen der wei, dampen cn andefc zccf fijttc (loflFen niet beletten, te v»'®'nbsp;gfnnequot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ecrftc hooftftoffcn, welke ik in mijne Beginzel®*'
vormt te ’ hebbe befchreven, en welke door de gaatjes van die rokken werden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; cn alienxkens d’ een aan d’ ander vervoegt werdend®’
vormen de kleine draatjes, uit welke ik boven gezegt hebbe dat s’' Ie de vaüe delen te zamen gedelt werden.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Maar men moet aan merken dat alle de draatjes hare wortelen d'*’
fiat de de flagaderen en niet uit de aderen hebben, zodat ik ook in nv'J*' wwtien felbenofde rokken der aderen uit het bloed, dat ze in zich
der draatjes nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{gn,
uit de dag»
-ocr page 321-aderen iijjt,
oorfprong
licbbcB,
txv.
De reden waaromnbsp;menmeinennbsp;kan dat denbsp;rokken dernbsp;aderen uitnbsp;}iet bloed,nbsp;dat in haarnbsp;is gevormt,nbsp;werden.
IXVI. Dat uit denbsp;kennifle desnbsp;faadrdevor-minge ennbsp;figuur allernbsp;ledematennbsp;kan afgeleienbsp;weiden.
Befchrijvinge van's Menfclm lighum, amp;c, nbsp;nbsp;nbsp;5g i
» Qntniddelijk ge vormt werden, ofte lieveruit de kleine draatjes ‘quot;Cuitdenabuurigcflagaderen oorfpronkelijk zijn. Want dat datnbsp;dienftig is totdevorminge van deze kleine draatjes, is de bc-^cginge des bloeds dat uit het herte na de flagaderen vloeid, welkenbsp;hare rokken uitrekt, en bare gaatjes daar by beurten uitzet en ver-^hgt, het welke in d’aderen niet gefchied, dan is’er mede de loopnbsp;hcr vloeibare ftoffen, die uit de flag-aderen door de gaatjes der rokken uitvloeijen, zullende door alle andere delen des lighaaras henennbsp;dringen, in welke die kleine draatjes allenxkens verlangen, en vannbsp;kllczajdenvloeijendc, maken ook dat barer delen in order gefteltnbsp;Werden, te zatnen grocijen en glad werden. Maar alhoewel enigenbsp;vloeibare delen uit d’ aderen op de zelfde wijze konnen vloeijen, zonbsp;tnein ik nochtans het tegendeel, dat in dezelve zomtijts enige decides ingaan, welke uit de flagaderen gegaan zijnde haren loop nanbsp;d oppervlakte des lighaams niet bellieren, maar na d’ aderen, innbsp;welke zy wederom met het bloed vermengt werden.
Verders overtuigt ons ene reden dat het aderlijke bloed om der ïielver rokken voort te brengen iets zoude doen, namentlijk dat ha-zwarter zijn, ofte minder wit dan die der flagaderen:nbsp;'Y^htji’oorzaak barer wittigheid is, dat de kracht, waar door denbsp;• °^*°‘'i‘cllofFen ontrent hare kleine draatjes vloeijen, alle de tak-der deeltjes breekt, uit welke zy gemaakt zijn, en die ik bovennbsp;^Zegthebbe oorzaak te zijn waarom het bloed zich root vertone.nbsp;^aar om dat deze kragt in d’ aderen zo groot niet is, in welke hetnbsp;bloed met zodanigen kracht niet gevoert werde, om die, gelijk denbsp;flag-aderen by beurten uit te zetten, behoudende deeltjes van datnbsp;bloed, welke aan barer rokken vaft kleven, ook enige takken, dienbsp;dezelve rood maken: en deze rokken maken zy zwart en niet rood,nbsp;dm dat des vuurs beweginge ftil ilond, die haar deed bewegen; ge-
fl^hoorfteen-roet altijd zwart is, als ede de gedoofde kolen, welke anders gloeij end zijnde rood zijn,nbsp;hiaargedooft, zwart.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ö J -•
eeh nbsp;nbsp;nbsp;draatjes, uit welke de valle delen beftaan,
^ ogen, gevouwen, en op veelderlei wijzen in malkanderen ge-veerden, volgens de verfcheidene loop der vloeibare en fijne tten die dezelve omringen, en de figuur der plaatzen alwaar zynbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te gemoet komen, wanneer alle de delen des zaads van
bekend zoort van dieren, als van een menfeh volkomentlijk kerenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoude men hier uit alleen met wiskunflige en ze-
de gehele figuur en vorminge der zelver ledematen Tt znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kon-
H. D E C A R T E S
Iconnen afgeleid werden; gelijk ook wederom uit vele omftandig-heden dezer vorminge, kan afgeleid werden wat zaad het zy. Maar . om dat ik hier allcenig in’c algemeen de voortbrenginge eens diersnbsp;aanmerk, en wat ’er om te ver Haan van noden zy, hoe alle des zelfsnbsp;delen^evormt werden, groeijen en haar voedzel krijgen, zal ik allcenig voortgaan de vorminge dèr zelver ledematen uit te leggen.
Ik heb boven gezegt dat het herte begon gevormt te werden» Ho^Vel' om dac enige zaad-deeicjes van enige andei-e, welke de warmte uit-herte ver- zette, geperft wierden; maar om te kennen hoe het vermeerdertnbsp;voimSt'quot; 00 volmaakt werd, moet men in acht nemen, dat het bloed doofnbsp;werj. deze eerde uitzettingè voortgebracht, in die zelfde plaats, om we- •nbsp;der uitgezet te werden, wederom keere, en in zich enige deeltjesnbsp;heeft, welke uit vele zaad-deekjes, die te zamen gevoegt zijn, etinbsp;daarom dikker, beftaan, maar om dat ook zeer vele fubtijle, gelijknbsp;ik gezegt hebbe, heeft, dringen enige dezer fubtijle in de gaatjesnbsp;des gedrukten zaads, uit welke het herte begon gevormt te werden,nbsp;en enige van dcdiklle blijven daar aan kleven, het zelve allenx-kens van zijn plaats dringende, beginnen de kleine draadjes gevormtnbsp;te werden , nictongelijk die gene, welke ik gezegt hebbe, datnbsp;langs de flag-adcren, gevormt werden, dan dat ze daar harder zijn,nbsp;en (lerker dan elders, om dat d’aldergrootftc kracht van uitzettin-ge des bloeds in ’r herte gefchied. Evenwel is die niet merkelijk groter , dan in d’eerlle flag-aders takken, die men kroon-p^-aders noemt,nbsp;om dat zy het hert rontom oracingelcii ; daarom vermengen denbsp;kleine draadjes, die langs deze kröon-fl'ag-aders lopen, zeer lichtnbsp;metde zelvige, welke hare wortelen uit dc holligheden des herfsnbsp;trekken ; en gelijk als deze des zelfs innerlijke deelen uitmaken, alzo maken die, welke uit de kroon-flag-aders haar voedzel ontfan-gen, debuitenfte, terwijl de takken der aderen, die de zelve ver-gezclfchappen , de deeltjes des bloeds na het herte toe, die onbc'nbsp;quaam-zijn dat te voeden.
Daar-en boven komen hier noch vele dingen t’óverpeinzen, vao vc- welker cerfle is de wijz.e hoeenige ve%.elcn gemaakt werden, die zet*-totquot; quot;c*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;touwtjes zijn, en van dezelve zelfltandigheid met het overi-
vo'rmf i!;n- ge ingewands gefiel. Wefhalvcn dient men te dénken, dat der zelver holligheden in’t begin zeer ongcfchikte figuuren hebben gehad, om dat de delen des bloeds, datzein zich befluiten, wijl 5^ ongelchikc waren , met zich uit te zetten, in véffchcide wegennbsp;getrokken; om dat ze zeer vele holligheden, in de zaad-dclen diCnbsp;zcperllcn, gemaakt hebben, welke holligheden alle, allenskegs
aroeiquot;
D
-ocr page 323-Befcm^vingevAn'sUen\chenlïghuWy amp;c. nbsp;nbsp;nbsp;553
gi'oeijende, alleen een enige hertsliolligheid gemaakt hebben; en de zaad-delen, die haar van malkanderen fcherden, allenxkens vannbsp;hare plaats gefchoven hebbende van de kleine draatjcs die het inge-'Vandsgeftel van’therce uitmaakten, zo hebben deze draatjcs ooknbsp;die vezelen op de wijze van kolommen te zaam geftelr.
zo belet een ander bloed, dat in deze monden der ho!lc
het
De zelfde reden is oorzaak geweeft van de voortbrenglnge der i xix. ofte der kleine vliesjes die de monden der holle ader ennbsp;der long-ader toefluiten. Want warneer het bloed door deze tweeaerkbp-^onden in het herte ftort, en, om dat het uitgebreid werd, poogt'
Uit te gaan 3
Volgende, dat het door die niet weder te riigee kome; derhalven
___j____ir. i_i- . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
lon^aJtTv
wijken des zelfs delen ontrent het zaad , uit welJce het herte gemaakt werd, af, en maken in dezelve vcrfcheidene kleine holten; dan zonbsp;drijven de kleine draatjcs des herts-geftel, de delen des'zaads) weg,
Vvelke ontrent die holten zijn j enbeflaan der zelver plaats, fchik-kende zich op zodanigen order, datzedieklap-vliezen, en vezels» aanwelkeZy vaft zijn» uitmaken. Want het aan die gene, welkenbsp;overweegt, dat de beweginge des bloeds dat door’t midden dezesnbsp;monden, in’t herte nederdaalt, te gelijk met des zelfs beweginge,nbsp;die het heeft om ontrent dezelve te pogen uitgaan, uit de wiskundige regulen, blijkt, dat de vezelen des herts, die tufl'chen Berde deze bewegingen geftclt waren, op de wijze van vliezen moe-ften uitgertrekt werden, en aldus de gedaante van deze klap-v lezcnnbsp;aannemen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Maar die welke in de monden des longs-flag-ader cn groten üag-aders zijnde, werden niet op de zelfde wijze voortgebragt; \^ant die .ierkiap-zijn buiten het herte gelegen, en zijn niet gemaakt dan uit de vlie- jjlquot;
Zen van die flag aders, welke binnewaarts gevouwen en uitgeftrekt den der Werden, van d’ene kant door de beweginge des bloeds, dat uithetnbsp;herte gaat, en van d' andere kant door de tegenftand des bloeds datnbsp;ï^edsm dicflng-aderenis, en zelfs na der zelver omtrek begeeft 5%®*quot;
het uitgaande bloed uitgang te verkenen. nbsp;nbsp;nbsp;^
. Vordersisditderedenin’t algemeen aangaande de voortoren-ginge aller klap-vliezen, die in alle de delen des lighaams ontmoe-gcm«ne i zo dat ze in alle buizen noodzakelijk moeten gevormt werden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;V
door welke enige lloffewloeit, die elders een andere ontmoet, die voorn,r,n. haar wel tegenflaat, maar echter om haren loopte fluiten niet mag-tig genoeg is j ^y^nt door deze tegenfland werd het vkis van die buis r,,,,nbsp;primpek, en op die wijze werd een klap vlies gevormt. Dit be-ohouwt men in de darmen ter plaatze alwaar ze te voren op een ver-
Tt 3 nbsp;nbsp;nbsp;ga-
-ocr page 324-R. Des-Cartes
gaderde uitdijgxels gewoon zijn den loop der nederdalende tegen te itaan , het zelve ii'mcde te zien in de gal-buizen , maar nochnbsp;klaarder in d’ aderen, ter plaatze, alwaar de zwaarte des bloeds,nbsp;waar door het na de einden der armen, beenen of andere delen helt,nbsp;veeltijds des zelfs gcwonclijken loop , waardoor het van die eindennbsp;na het hert gevoert werd, tegenftaat. Deze dingen behoorlijk doorzichtige hebbende , zal het daar na geen wonder meer fchijnen, zonbsp;ik zal zeggen dat de geeften mede klap-vliezenin de monden der zenuwen, diezyin de fpieren hebben, vormen, alhoewel ze omnbsp;haar kleinigheids wille, ons gezicht ontwijken.
IXXII.
Walriii lij Warmte lt;)ejnbsp;litrtsbe-
ftaat. en hoeder fel-vcr bewe-gingege»nbsp;maaktnbsp;werJe,
Daar-cn-boven fchijnt het waardig te wezen alhier t’overwegen, Waar in de warmte des herts beftaat, en hoe des zelfs beweginge ge-fchied j want om dat, terwijl het leeft, het niet ophoud te kloppen,nbsp;fchijnt het dat des zelfs vezelen tot deze beweginge zo gemakkelijknbsp;moeten gemaakt w erden, dat na dat het dood en koud is, doofnbsp;uitterlijke macht lichtelijk kan herroepen werden j in tegendeelnbsp;nochtans zien wy dat het ftijf blijft, en de zelfde figuur, die het innbsp;de t’ zamentrekkinge ( dat is, tuflehen twee kloppingen ) eerft had-de, behoud, en dat raen het niet lichtelijk die figuur konde geven»nbsp;dié bet in de verwijdering had, dat is, op die ftonden wanneer denbsp;borll klopte. -Waarvan de reden is, dat deze beweginge van ver-wijderinge nu van het eerfte begin door de warmte ofte door denbsp;beweginge des vuurs is voortgebracht, welke, volgens ’t gene iknbsp;in mijn Beginzelen hebbeuitgelegt, hierin heeft konnen beftaan»nbsp;dat de^ ftoamp; van de eerfte hooftftof de ftoffe des tweeden uit denbsp;gaatjes eniger delen des zaads uitftootende,zijne beweginge aan haarnbsp;heeft overgedragen j waar uit gefchied is, dat deze zaad-delen, mcrnbsp;jiieh uit te zetten , andere hebbeen gedrukt, die het herte hebben begonnen te vormen ^ en ook op de zelfde tijd zijn der enige met gC'nbsp;welt in de gaatjes van die andere ingegaan, die het herte vormden»nbsp;hierom hebben zy hare gclcgentheid een weinig verandert, cn hebben de beweginge van verwijdering begonnen, op welke de toetrekkigt;^'nbsp;grgcvolgtis, waaneer deze gelegentheid herftelt is, en deze deletenbsp;des zaads, die de beweginge des vuurs hadden, uit de gaatjesnbsp;d’andere, dat is, van’t ingewant des herts, zijn uitgegaan, cnnbsp;der zclver holligheden weder ingegaan; alwaar zy d’ anderenbsp;des zaads, en het bloed daar na in’t zelve inftorten de, ontmoete^nbsp;de, hebben zich met dat bloed gemengt, en de tweede hooftftoft^nbsp;uit de gaatjes van zeer vele der zelver deeltjes uitgellooten; zo daCnbsp;ze hare beweginge aan haar deelachtig makende, dat gehele bloed
uitg^^'
-ocr page 325-uitgezet zy, en zich uitzectende , heeft wederom enige harer deeltjes, die omtuint zijn alleen met de ftoffe des eerften hooftHoffc,
gezonden in de gaatjes des ingewants des herts, dat is, tuflghendes
^elfs vezelen, ’t welke de bewegingc van d’uitzettingc wederom gemaakt heeft. Ik en ken geen ander vuur ofte andere warmte in’tnbsp;^ertc, dan die beweginge der deeltjes des bloeds i nogte geen andc-te oorzaak, die tot de bewaringe van dit vuur kan dienllig wezen,nbsp;tenzydatopdeftondder verwijdcringe, wanneer het grootfte gedeelte des bloeds uit het hcrce gaat, deze deeltjes des bloeds, die in ’cnbsp;herte blijven, in des zelfs ingewands geitel ingaan, alwaar ze gaatjes vinden zodanig gcftelt, en vezelen zo fterk bewogen , dat ze al-leenig omringt werden met de ftoffe des eerften hooftftofs: maarnbsp;ten tijde van de toetrekkinge werden die gaatjes van figuur verandert , wanneer de punt des herts van zijn bredere deel afw ijkt, w aarnbsp;door gefchied dat de deeltjes des bloeds, die daar gebleven zijn, opnbsp;^at ze de plaats van een evcl bekleden, met een grote Ihelligheid uit-bevften, en aldus lichtelijk het nieuwe bloed, dat in ’t herte kootnfcnbsp;doordringende, maken dat des zelfs deeltjes van malkanderen wijken , en afwijkende de gedaante van vuur krijgen. Maar zo lange denbsp;vezelen des herts door de warmte des vuurs werden bewogen, zijnnbsp;zodanig gcftelt om hare gaatjes overhands te fluiten en te ope-
^en, waar door de bewegingen van openfluiting en toefluitingvo -
bragt werden , dat ook na dat het herte uit het hghaam van enig diCr genomen is, en in Jlukken gefneden, wanneer het maar warm is,
Zijn der zeer weinig dampen des bloeds , een ingang in des zelfs gaatjes beproevende , om de beweginge van verwijderinge voort te brengen, genoeg. Maar na dat het gehelelijk koud geworden is,nbsp;^erdde figuur der gaatjes, welke van de beweginge des eerftennbsp;hooftftofs afhing. zo verandert, dat de dampen des bloeds daar metnbsp;meer willen ingaan; dewijle des zelfs vezelen, om dat ze ftijfzijn
^gt;zhard , zo licht niet meer kon»en gebogen werden.
, Wy konnen alhier daar-en-boven d’oorzaken der figuur des lxxiii. herts overwegen; want ze alle uit die wijze, op welke het geyormt
“icr wel het onderfcheid, welke tuftchen des zelfs beider 1
welke zekerlijk klair vertoont, dat die niet gelijk zijn ge-iyt vormt geweeft, maar d’ene na d’andcr j en dat dit d oorzaa*c isnbsp;^aar^ de linker holligheid veel langer zy en (pitziger dan de 1 exlnbsp;Tentweden, zijn de wanden van denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J^o^bgh^.Lcn
bikker ontrent de zijden des herts dan ontrent het fpits;
holliahe-
° oorfpronke-
lichtelijk konnen afgeleid werden. Envooreerftaanrnerkik
ARTES
R. P E s - C
LXXIV. Hoe het
liier van is, dat de beweginge des bloeds in deze holligheid zich uit» breidende in’t ront aan alle kanten zich uitftrekkende, de zijdennbsp;flcrkerjflaat dan de punt, eensdeels dat ze nader aan het middelpuntnbsp;zijn, ander deels om dat ze regens malkanderen overftaan ; tegensnbsp;welke de fpits des herts niet tegen over geflelt is, dan tegens overnbsp;de mond van de groote flag-ader, die het bloed licht ontfangende gt;nbsp;belet dat ’er zo een kracht tegens de fpits niet gefchiede j en om d’ei-genfte oorzaak nadert de fpits des herts in de verwijdering aan hetnbsp;bredere deel, en het hert werd ronder» dan in de toetrekkinge.
Moe Hct nbsp;nbsp;nbsp;valt niets meerder aan te merken, als het vlies welke men
werden.
hertefakjen hct hertc-z^ak^jen noemt»die het herte omkleed. Maar om dat d oor' aerj viicftn ^ï^aak die het herte-zakjen voortbrengt , niet verfcheiden is vannbsp;en opper, die, wclkc alle d’anderc vliczen vormt, en alle d’opervlakten in’tnbsp;ithaams'^quot; algemccn, die de verfcheidene deelen der dieren onderfcheiden, zonbsp;gèvormt zal het gemakkclijker zijn van dic allc tcfpreken. Daar zijn eenigo
oppervlakten, welke met de lighamen, welker eindpalen zy zijn» te gelijk gevormt werden, maar andere die daar na gevormt werden, om dat het gebeurt is, dat dit lighaam van een ander, welkers deel het te voren is geweeft, verdeilt wierd. Van’t eerfte ge-flachtis de buitenfte oppervlakte des vlies, die men de nagehoorte.,nbsp;noemt, welke de kinderen eer fe geboren zijn, omringt, gelijk alsnbsp;•mede die der Ion gen, leyers, milts, nieren, en van alle de klieren.nbsp;Maar van’t twede geflagt zijn,die des herts,herte-zakjen, van alle denbsp;fpieren, en d’oppervlakte des huids van het gehele lighaam, Denbsp;reden waarom de vorige gevormt werden, is dat wanneer dat’ernbsp;een lighaam voortgebragt werd dat niet vloeibaar is uit de t’zamen-voeginge der deeltjes van enig vocht, gelijk alsdie alle zijn , wel'nbsp;ke ik genoemt hebbe, zo is het geheel nootzakelijk, dat enige dernbsp;zelver delen meer uiterlijk zijn dan andere; maar het kan niet ge-fchieden of deze buitenfte werden op een andere wijze in order ge',nbsp;fchikt dan de binnenfte, om dat 2^ een lighaam aanraken van eennbsp;verfcheiden aart f dat is, welkers deeltjes van een verfcheide figuiifnbsp;zijrl, ofte op een andere v/ijs iu order gefchikt en bewogen) als ’t gene dat zy maken; wantbyaldien het anders was, zouden d’eenenbsp;delen met d’andere vermengen, welke deze beide lighamen zoiidehnbsp;onderfcheiden. Alzo wanneer het zaad eerft te zamen loopt, ^ver-den deze des zelfs delen die de baar-moeder aanraken , en 'ook enig^nbsp;andere zeer nabuurige gedwongen door deze aanrakinge zich lt;^Pnbsp;een andere wijze t’zaam te voegen, in order te fchikken en by-^^^nbsp;ts ftellcn » als de verft-afgelegene konnen by-een voegen, in or'
-ocr page 327-öc^fchikken enby-eeriteftellen: waar door deze delen des zaads, aan de baar-moeder de naafte zijn het vlies beginnen te vormen,nbsp;bet Welke gefchikt is otn het gehele kind in te winden. Maar werdnbsp;^letvoltoit ten zy een weinigtijdsdaar na» nementlijk , nadat allenbsp;inwendige delen des zaads na ’t hert door de flagaderen en aderen,nbsp;'^elkeinhaarplaatskomen, gedreven zijnde, deze flagaderen ennbsp;aderen ten leften mede tot d’ uitwendige voortgaan, welke met denbsp;delfde voortgang des tijds, wanneer de flagaderen verder zich uitvetten door d’aderen na’t herte keren en menigte draatjes vóórtbrengen, welkers wccfzel dit vlies te zamenttclr. Wat aangaat dienbsp;Oppervlakten die daar uit voortkomen , dat een lighaam in twee andere verdeelt werd, konnengeen andere oorzaak hebben, als dienbsp;van harer verdeilinge; en in ’c algemeen hebben alle deilingen dezenbsp;enige oorzaak, dat het ene des lighaams, welke verdeilt werd, ge-Voert werd na een ander deel om zich te bewegen; want dit alleennbsp;kan haar fcheiden. Alzo de delen des zaads , die het herte in’tnbsp;begin uitmaakten, war-en met die zelvige vervoegt die het herte-Zakjen en ribben uitmaakten, Zo dat dit geheel een lighaam uit-inaakte: maar de uitzettinge desbloeds in de holligheden des herts,nbsp;heeft de llofFe, dierontom deze holligheden was, op een anderenbsp;'yijze bewogen, dan die een weinig verder was; en op die zelfdenbsp;de dierige geeften uit de herflenen door de rugge-graat na dcnbsp;nboen nederdalende, hebben ook de ftofFe, die ontrent de ribbennbsp;Vvas, op een andere wijze bewogen : zo dat de tuflehen beide ge-plaatfteftofFe, dewijl zy geen twee verfcheide bewegingen te ge-hjk konde gehoorzamen, heeft die allenxkens zich van de ribben ennbsp;^ hertebeginnen af te fcheiden, en aldus liet herte-zakjen gemaakt:nbsp;^mdelijk na dat de delen des zaads, die het zelve uitmaakten, na hetnbsp;herte vloeiden, hebben dc flagaderen van verfcheide delen, doornbsp;'^olke Zy liepen in der zelver plaatze kleine draatjes gezonden , ennbsp;V^ch d’ene met d’ andere vervoegende, hebben het gevormt, waarnbsp;ht het beflaat. Maar dit vlies is daar na vry hard genoeg geworden,nbsp;h» dat van d’ene kant zeer veel delen des bloeds, dat in ’t herte uit-p^et is, dwers door het herten-ingewand doordrongen hebbende,nbsp;h tuflehen het zelve en het herte zakjen te zaam gekomen zijnde,nbsp;Ch niet verder konnen gaan, om dat mede van een an derc kant zeernbsp;dampen des bloeds, die in de longen, zo als zy begonden tenbsp;hitgegaan zijn, welke tulTchen het herte-zakjennbsp;Pen ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijn te zamen gevloeit: en aldus hebben die dam-
gt; dat aan beide zijden perzende , des zelfs vezelen hard ge-
V V nbsp;nbsp;nbsp;noeg
R. D E S - C A R T E S
noeggcmaakt» en xijn oorzaak waarom tulTchcn dit en’t hert, ai” tijd enige ruimte tuflchen beiden zy, alleenig met die dampen vervult, welker ene deel als tot een water geftolt werd, behoudendenbsp;d’andere de gedaante van logt.
ijper houd het hand-fchrift njan den Heer
¦I'
-ocr page 329-De veort-teelinge is tweeiierlwV
Wat alle dieren gemeen hebben ofniet.
Voorc-bretigiiig van liieren,’nbsp;(ondernbsp;ad voort*nbsp;koiir.en.
33f
Eerjle Gedachten Ontrent de
Der
E Voortteelinge is tweezins te begrijpen» d’ene zonder zaad, ofte baarmoeder , en d’ andere uit zaad.
II. Maar daar zijn enige zaken die alle dieren gemeen zijn , gelijk alsnbsp;Van zich zclvcn bewogen te worden,nbsp;gevoed te werden en zo voorts, welke eerft van allen in overdenkingenbsp;moeten komen; daar zijn wederomnbsp;andere Zaken, die byna aan alle ge-^ zijn , als zien, hooren enz. welke op de tweede ran g moetennbsp;werden, en waarom dar die niet in alle zijn; daar zijnnbsp;^ rdieonderbeurtigvanhet gehele geflacht zijn , als twee-pootignbsp;quot;jo , dat de vogelen toekomt; viervoetig, de wilde^icren ; vin-cn te hebben, de viffehen; veel-voetig te zijn, de bloedeloozenbsp;Züh ^oz. die men in de derde reeks moet overwegen; ten vierdennbsp;en wy tot ieder van d’ onderfte zoorten komen.
Alledierdat zonderbaar-moedervoortkomt, vereift alleen vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^^'^entlijk dat twee onderwerpen die niet zeer verre
dentpf nbsp;nbsp;nbsp;»jn, van een zelfde kragt deir warmte verfchei-
m’t ver nbsp;nbsp;nbsp;die uit d’ene de fijne delen (welke ik
( die nbsp;nbsp;nbsp;noemen) cn uit d’ andere de grovere
^t bloed ofte levendige vogt zal heeten ) dwingt uit te ber-
V V z nbsp;nbsp;nbsp;flen i
I !t
R. Des-Cartes
Hen, welke delen te zamenloopcndc het leven maken, eerft io’*^ hert, alwaar een geduurige ftrijd des blocds met de dier^e geeftennbsp;is: na dat dan voorts het bloed en de geeften alzo d’ ene van d’ andernbsp;is ten ondergebracht, dat ze tot ene natuur konnen overkómen»nbsp;brengen zy de herllenen voort. Dewijle dat’er dan zo weinige zakennbsp;vereill werden om een dier te maken, zo is het voor waar geen wonder, dat’er zo veel dieren, zo veel wormen, Zoveel bloedeloozCnbsp;dieren in alle rottende ftofFe van zich zelven gemaakt werden. Hiefnbsp;ftaat aan te merken dat de longen, en lever twee voor-vercifte onderwerpen zijn, die hier door de holle ader ^en ginder door de long-ader de ftofFe zenden, uit welkers by-een-komfte een bewegingcnbsp;in het herte ontftaat, en dat de zelfftandigheid van het herte zelfs
uit die te zamen gemengde ftofFen voortgebracht werd, en dat dan het dier begint te zijn want het dier is' niet eer hef herte gevormtis.
IV. In de baar-moeder werden de dieren aldus gevormt. Voor eerft, wanneer het zaad in de baar-moeder komt, hetnbsp;gene daar van het zuiverfte is en het al-derbefte vermengt, gaat’er eerft in, ennbsp;beflaat dc hoogfte plaats, om dat het zeernbsp;zubtijlisenzecrfnelwerd bewogen, ennbsp;lichter uit deijghamen der ouders werdnbsp;uitgevoert; daar na dan volgt het gcncnbsp;wat grover is, het welke meerder na denbsp;mond des baar-raoeders geplaatft werdjnbsp;(namelijk laat A de mond des baar- moeders zijn , zo komt het zuiverfte zaadnbsp;in de bodem , en het dikke blijft bynbsp;de mond C. Nu zo dit zaad zy vannbsp;een der ouders, valt het licht door denbsp;zelfde weg , daar het ingekomen isgt;nbsp;na buiten toe. Want daar is niets»nbsp;het welk het zaad daar houd , der-halven is het niet genoeg dat het zelvenbsp;van een der ouders koomt. Maar by af'nbsp;dien de zaden van beide d’ oudersnbsp;zamen gemengt zijn, dan, wijle die beidenbsp;zonder uitzettinge ofte logtigmaldng*^
-ocr page 331-34ï
Order der
niet konnen vermengt werden, na dat ze in de baar-moedcr meer cn meer warm werden, werden zy des te meer opgeblazen. Maarnbsp;het t’zamenftel en het maakzel is zodanig, dat hoe zy meerder werdnbsp;uitgerekt, des zelfs mond ook meerder loegcfloten werd , en opennbsp;gaat, als de mond werd toegetrokken. Hier uit volgt, dat dezelvenbsp;indeby-een-komfteopengaat, maar ontfangen hebbende, en hetnbsp;^aad daar in opgeblazen werdende, naauw werd toegelloten.
V. nbsp;nbsp;nbsp;Het z.iad dan nu dus in de moeder gefloten zijnde, werd eennbsp;Weinig tijds enigzins gefermenteert en gekookt door de warmte des Jsszï^ds,nbsp;moeders, dat is, des zelfs deeltjes werden zubtijldcr onder den anderen vermengt j de deeltjes dan nu die de naaukeurigfte onder mal-kanderen vermengt en getempert zijn kiezen de middelfte plaats innbsp;welke zy zijn; namentlijk het grootlle gedeelte, 't geen gevondennbsp;werd, vloeid in C en maakt de herflenen; voorts de gehele (treek
van A en B vloeid na het rugge-merg« zo dat deze zy als een rivier uit de grovere gedeelten des bloeds, welke na de mond des baarmoeders geftrekt zijn, door welke de fijnderc delen, die daar lich- _nbsp;tdijk tuflen beiden zijn na de herflenen gevoert werdén, maar d’ o-verige gedeelten des zaads,. die zo zubtijl niet zijn vermengt, maarnbsp;egter bequamelijk genoeg en zonder grote tegenftrevinge gemengtnbsp;Werden» maken de huid, welkers grootlle gedeelte daarom by Bnbsp;gevonden werd, uit welkers (toffe daar na denonderbuik gemaal^
Werd, als mede de (chenlt.elen en voeten blijvende evenwel A en B als midden'punten,voornamentlijk A van de fubcijldere delcnjmaarnbsp;B van de grovere.
ge met malkandercngemengtwerde, cn/t zelve daar voor wijke,dirgc.^on dan werd’er geen dier voortgebracht, maar een (moU) zuigernbsp;maar zo het zaad van beide kragtig zy , konnen niet alle des zelfsnbsp;deeltjes op een en de zelfde tijd vermengt werden,^ maar zommigenbsp;^’jn meerder tegenllrevelig, welke daarom van d’ andere gefchei-den Werden, En hier van zijn tweederleizoorten, namentlijk enige uit A die de zubtijlfle zijn, en andere die uit het gedeelte B werden afgefcheidcniwelke beide fo fy niet onderfcheiden werden,maarnbsp;hy-een.vloei)cn’, en lichtelijk een over-een-komft hebben , zonbsp;kotnt ’er weder een zuiger (MoU.) Want het teiken is dat de herflè-uen A Van het vleis B nict wel is afgcfchciden, en diergelijken zuigernbsp;kan mifl'chien lang gevoed werden en een navel hebben; maar zonbsp;2y van malkandercn gefcheiden werden, namentlijk de zabtijlflenbsp;°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Yv 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ua
R. Des-Cartes-
nalt;*toemakcnzy de !ong voor zo veel die de wortel is van de long-ader (artemvemf*;) de dikkere maken de lever, het zy d’ ene dc dierige gceften zijn, en d’ andere het bloed. Waar uit blijkt waarom long en lever altijd die plaatzen beflaan , in welke wy zien zenbsp;zijn. Want het kan niet zijn dat ze elders zouden vloeijen, wijl denbsp;long onder den hals van het rugge-graat en de lever boven de billennbsp;nevens dezelve rugge-graat, enin dier zclver delen geplaatft werden. Dit dan alles gedaan zijnde, is het noch geen dier, maar nadatnbsp;dc geellen in overvloed uit verfcheide delen der herflenen in dc longen zijn gevloeit, werden daar op een gehoopt door ene weg vannbsp;delong-ader en werd nadelevcr gevoert (want dezelvige konnennbsp;na geen andere wegen toegaan, want uit de herflenen komende,nbsp;moeten ze na de tegenovenge delen gaan) in tegendeel het bloed uitnbsp;de maflê van d’achtcrfte delen des bloeds komende en in delever ophopende , werd door de gemeene weg van dc holle ader na de longnbsp;gevoert, en dus komen de holle ader en de long ader te zamen, alwaar eerll hare vezelen te zamen vermengt werden, en enigzinsnbsp;onder malkanderen gcrolt, waar uit de fubflantie des hertsgernaakt
‘t I-even der dieren
Van de navel en de
adeni-buis.
werd. Voorts werden de geelbn en het bloed te gelijk in het hertc onder een vermengt, en dewijl de beweginge der geeften Iheldefnbsp;en zubtijldcr is, daarom klimt die meerder nederwaarts na de levernbsp;toe , en werd de gedaante van een hert, gefpitfl na dat deel, ennbsp;dewijle de beweginge des bloeds trager is, en in een lighaam vannbsp;groter ruimte is, blijft het in het opperdeel des herts, en maakt dezelve ruimer: want het bloed en geeften werden in het hert ver-’ mengt, en beginnen daar die geduurendeftrijd, uit welke het leven des diers beftaat, even als het leven des vuurs in een lanteernnbsp;daar na het bloed en geeften door het gehele hert verfpreid zijnde,nbsp;en daar uittocht zoeken, om voor het nieu w s aankomende plaats tenbsp;verfchaffen , konnen zy in geen ander ded gemakkelijker weg banen, dan naall die zelvige plaatzen , door welke zy gevallen zijn,nbsp;om dat het gehele overige vleis, terwijlehet van het bloed geteeltnbsp;werd, ofte van de geeften werden aangedaan vafter is. Zo gravennbsp;zy voor zich des longs- flagader, en eensdeels de grote flagader, ennbsp;anderdeels , welke wederom om de nabuurtigheid te zamen gc'nbsp;voege , maar een weinig daar na gcfcheidea werden : wantnbsp;de dikfte en bloedigfte delen , werden in de long nu vannbsp;logt ontblood tot voedzelverkeert: maar de zuivere geeften wet'nbsp;den door de grote flagader door het gehele lighaam verlpreid.
VII. En hier begint het dier te zijn, om dat het vuur des levens
het
-ocr page 333-VoonUelin^e der DItSEN, nbsp;nbsp;nbsp;343.
in Tiet herteaangcftoken is. Maar alle deze dingen gcfcbl(?dcn \nz
zaad alleen dat door de kracht der warmte opfwelt, (gelijk een
c^ftaniein het vuur opfwclt) maar kan niet altijd opfwellen , en 'vorden deze in korten tijd , miflchiend’eenofd’anderedagen mif-fchien in cen ure tijds ( zijnde een gefchil des daads) dat met de re-‘ien niet kan afgcpaa\i;,werden. Wanneer het zaad dan ophoud op-B^blazen te werden, zo gaan evenwel het bloed en de gceilen na hetnbsp;Voort te vloeyen, zijnde de drift nu gemaakt, en de buizen daaromnbsp;bereid, waar door de lever werd uitgeput; derhal ven trekt het el-zijn vocdzcl van daan ; maar de lever doorboort zig een navel,
Welke plaats aan het onderfte deel des levers het naafte is, en het mcefte trekt; in tegendeel de long, kan met’er tijd niet uirgeputnbsp;Werden, om dat die met bloed gevoed werd; en allenig uit bloednbsp;door de kracht der warmte, dieindc baar-moeder is, kan’er d’al-derdunfte geeft gemaakt werden; derhalven heeft het kind in’tnbsp;tgt;cgin eerder overvloed dan gebrek, waarom het zich de adem-buisnbsp;doorboort, (*_) welke daarom miflehien geringt is, ona dat ydernbsp;leis, namentlijk yder dag of tijd van yder uitzetting vermeerdertnbsp;met ene ringvandc logt, bet gene in de longe overvloedig is, metnbsp;Welke die vervult wera, tot die aan het verhemelte des monds komt,nbsp;dat om der berfl'enen wille niet kan doorboort werden, maar dooide mond, ooren, en raiflehien ook door dc neusgaten uittogt zoekende , dat hier uit blijkt, dat het verhemelte ook zo een zoort vannbsp;vingen behoud, en de longagtige gedaante des monds die onder hetnbsp;Verhemelte geplaatft is, cvenwelkan die niet aanftonts doorboren.
VIIÏ. Het leven dan in het herte ontftoken zijnde begint de gro-flag'ader en de holle ader terftond hare tJikken uit te breiden
takken des
door het gehele lighaam, en gaan alleen door wegen voort, die d’alderopenfte zijn , waar uit ontftaat dat beider takken mal- a^hioiicnnbsp;kanderen gelijk zijn, en evenwel niet vermengt 'werden , omnbsp;dat zaken in zich befluiten .die van aart al te veifcheiden zijn,nbsp;^mentlijk bloed en geelt ; maar wanneer ene de ftoffe desnbsp;^aads deilc , om zich een weg te banen , gaat d’andere daarnbsp;Somakkelijk door ; maar onder andere takken , klimmen eni-S® na de herflenen toe , en werden daar in de pers van Heramp;philmnbsp;herenigt, om dat de ftoffe door een lange weg gekookt zijnde,
(*)
am gtfchrcvin. Ik zoudc tnccr geloovendat die geheel te ge
__am rtjcorcvE», t-i»- nbsp;nbsp;nbsp;lu'.'.i gciuw' ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„jf^hiedende gt;
lijk gemaakt wierd (maar de ringen gedeilt nbsp;nbsp;nbsp;gd^de bcginfelen
wetdgeduurigomde bewegmgcdcslogts bewogen) voor zo vee
desadems toelaten.
-ocr page 334-ïemiwea cn andere
gemakkelijk begint vermengt te werden, en dus vermengtzijö-de werden de herflenen daar door gevoed en vermeerdert. Ter-wijle de herflenen vermeerderen , zende zy van zich de unwtgt;' i., auu..snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, cn alle de ledemMen beginnen gevormt te werden ,
enz.
Blaas cn fchaot.
Nieten.
ledematen, uit d’ uitdijgzels, welke eerfl: uit de lever dc milt maakt en de gal, met de poort-^der. De lever trekkend^’t bloed uitdemo^'nbsp;der door de navel, zo komt ’er te gelijk water en geefl: , di®nbsp;uitdijgzels van de navel zijn ; en‘ de lever trekt geen zuivernbsp;bloed. Derhalven daalt het water door een water-vat ( uracbfi*nbsp;genoemt) cn vormt de Maas, ten lellen boort het zich de fk-fchagt, door welke bet kind in de lijf-moeder pifl:, niet jegeO'nbsp;llaande de geneeskundige het tegendeel zeggen. Maar de geC'nbsp;ften gaan door des navels-flagaders, f j-)en maken , mcin ik»nbsp;dc zelfftandigheid der fchagt. Want het zijn ware flagaders dienbsp;in de fcheidinge des onderbuiks-flagaders(flwflt;egezegt) ingeplaflrnbsp;zijn, die de grote flag-ader vermeerderen, zijnde het herte nognbsp;zeer klein, en met weinig leven, (a) Ten derden, gaan d’uk'nbsp;dijgzels van de holle ader na de nieren toe, en uit de nieren doofnbsp;de ps-leiders in de blaas , zijnde het kind dan wat groter g^'nbsp;worden , daaróm doorboren zy de blaas niet ; want dewijle hetnbsp;kind klein is, zo is het gene door de nier-vaten getrokken werd,nbsp;dikker als pis , en maken daarom de lighameh der nieren uit.nbsp;Ten vierden, blazen d'uitdijgzels der longen de adem-buis open,nbsp;als gezegt is, en het uitdijgzel des herts werd tot des longs-dlagadernbsp;hefteed. Ten vijfden, zijn d'uitdijgzels der herflenen veelderlei»nbsp;want voor cerft beril’er uit des zelfs gehele zelfftandigheid enige blazing die zeer vogtig is door het verhemelte des monds»nbsp;welice eerft de kak^n opblaafl:, die noch niet doorboort zijn, daflnbsp;gaat dezelve door de flokcdarttiy en blaaft ook de maag op , ennbsp;gelijk met dezelve gaan het zesde en zevende paar zenuwen uk*nbsp;Merkt ook aan dat de gehele zelfftandigheid daar de flok-dafi^nbsp;en de maag uit gemaakt is , een 11 ofte uit het verhemelte de®nbsp;monds is, ofte liever van het uitdijgzel der herflenen nederg^'nbsp;vallen, waar uit ontftaat, dat alhoewel de maag ruim zy, nog'nbsp;tans dildte vliezen heeft. Na dat dit vocht uit de herflenen, tot denbsp;plaats,onder de lever gelegen, gekomen is, blijft daar Haan, en bla?^nbsp;daar zo op: want de ftoffe der onderfte delen belet, dat dezelvige nie*nbsp;verder kan nederdalenjmaar om dat deblazing, welke binnen beflu'nbsp;ten is, geduurig poogt uit te berften, geduriglijk door de pou‘J
Vooïitdin^ der DIEREN. nbsp;nbsp;nbsp;545'
der maag uit te gaan , waar uit de twaalf-vingerige darm cn d’overi- Dafjnem' met verlcheide omwindingen, voortkomen, totdatnbsp;die blafmge door den aars, die dezelve doorboort, uitgang krijge;nbsp;maar des maags poort werd doorboord; en geen ander,gedeelte dernbsp;maag , om dat des zelfs vezeltjes zodanig zijn geftek, dat geen deelnbsp;S^tnakkelijker kan mtgezet werden, als dit het welke laatftgemaaktnbsp;is: maar deze poorns een gedeelte van de geheele maag, die 't laatfl:nbsp;is voortgebragt. Alle deze dingen werden gemaakt van d’uitdijg-iclsdes middenften holligheid der herflenen. Ten tweeden, uitnbsp;dkgter-herflènen van beide zijden de blazing uitgaande, doorboortnbsp;ö'ooren , en dewijle die niet vele zy, maaralleenigin een vafte ennbsp;dikke ftofiFe beftaande, maakt dezelve een omdraayende weg. Tennbsp;derden,, vloeyd’er uit debinnenfte en middenfte holligheid der her-lènen van beide zijden twederlei geflacht van ftoffe, taeyagtig nog-tans en doorfchijnig, als de gom die uit enige bomen druipt, dezenbsp;aan beide zijden uitdruipende maakt d’ogen; en werden gemaaktnbsp;eer de benen hard geworden zijn j noch is’er een ander uitdijgzel,nbsp;dat uk de voorfte delen der herfenen gaat, dat droger is, omdat,nbsp;bet gene vogtigft was, na d’ogen overgaat, en is niet anders dan eennbsp;blafing aan beide zijden de neusgaten doorborende.Alle deze dingennbsp;Refchieden aanftonts en van‘t begin af, en eer de huid van t vleis,
*t vleis van de benen, dit van de vliezen en herfenen en merg on-derfcheiden zijn , of wel zekerlijk op cene tijt; niaar geen benen Verharden, ten zy late daar na, eer het kind zijn pis door zijn fchagcnbsp;gelooft heeft, en de blazing door zijn aars heeft uitgezonden, alsnbsp;het zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en zijn verdeilde lippen heeft , maar om dat bet
met;pift,, danbybeurten om de ruimheid van de blaas, daarom Werd’er van zelfs een fpier gemaakt, die des zelfs mond toetrekr.
IX. nbsp;nbsp;nbsp;Maar denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oog-fchelcn die gefchied allenxkens door d oogfciie.
een zeer fubtijlvogt, door de oog-hoekken der ogen aan beide zij-
den nedervallende, en door het midden der oog-fchelen allenxkens vii«i. ^itwaafl'emende, al zo op dat des zelfs huid gévormt werde, moetnbsp;die fpleet allenxkens geopent zijn; het zelfde gefchied ook ontrentnbsp;dc%e»en ’t maagde-vlies ¦, maar’t meefte doet tot de fplijting desnbsp;^'onds, dat d’onderftc kakebenen andere bewegingen hebben alsnbsp;debovenfte. Wat belangt het maagde-vlip, kandatinandereeer-der in andere trager, en nooit geheelelijk in fommige, ten zy na denbsp;y-een-komfte, of ook wel zomtijds door dc hand des heel-meeftersnbsp;B^opent werden.
X. nbsp;nbsp;nbsp;Defe/rfp.vii,;,;,f^Y3^p,et]^ertbcveftigendit, kgeen ik geze^Vakviiefe».
Xx nbsp;nbsp;nbsp;lieb.
-ocr page 336-3trot-!ap,
';n5Cn.
levsn»
Oortjes des hertj.
eer zc in de zelfilandigheid des bertskoo-
nert
zins werden gcrimpelt
R. Des-Cautes heb, wantindelong-aderen de holle-ader bcl«»wen zy, de nedei*'nbsp;gang niet, maar de vvedefom-gang der vochten, in tegendeel gc-fchied het in dè grote llag-ader, en de longs-flag-ader werd dennbsp;uitgang uit het herte niét belet, maar de wederom- gang;' want zynbsp;zijn eéfii géteelt, om dat het vocht, 't welk in ’t herte was, wilde uifgaan, en onderfchept zijnde het vlies ^uflchen het vochtnbsp;dan inert üit willende gaan , is ineen val-vlies verdubbelt, zodatnbsp;wanneer men zijn twee vingers uit de tegenoverige delen tegensdenbsp;huid houd, werd de verdubbelde huid zelfs tuflehen de loop vannbsp;beide scftelf. En alzo werden de val-vüezen overal in alle vatennbsp;voortgebracht.
XL De voornaamft'eh/4p-(/misdej?j'of-/4p, welkers begin blij-kelijkis; want wanneer de logt, alsgezegtis, maar opklimt door deadem-buis, en niet nederdaalt, maar in tegendeel een zagte doffe en blazing nederwaarts gaar uit de herfenen in de flok-darm doornbsp;de zelfde weg, kon het niet gelchieden, of het vlies dat tuflehennbsp;beiden was, moeft tot een val-vlies gemaakt werden, dat men dcnbsp;Ufnoétnt. Ji^aarhe'tfdiild-gewijze krakebeen werd gemaakt»nbsp;door dé rièderV4llende ftoffe in de flok-darm , die in deadem-buisnbsp;is, zo dat her niet meer in blaasjes gefcheiden werd, die yder ringnbsp;van de adem-buis uitmaken . maar daar werden vele blaasjes tegelijknbsp;vermengt» en gaan allenxkens door de fpleet onder de ftrot-lapnbsp;door, en pp die tijd leert dc ftrot-lap d’eerfte beginzelen om te zin-r
XlT. De t’zamen-komfte van de holle ader en de long-ader ge* fchied niet onder het middeUrift, maar boven, om dat dewijlnbsp;meer diks in delever dan vloeibaars is, is alle des zelfs ftoffe meertnbsp;vartczelfftandigheid geworden , en des zelfs edelfte deelen zijn alleen uitgegaan, namentlijk door de holle ader, die d arom hetnbsp;middel-rift heeft doorboort i in tegendeel dewijl meer vloeybaai'Snbsp;als’t gene vaftlijvigin de longe was, zijn niet terftond dc.gecftertnbsp;door de long-ader gegaan, maar hebben liever de zeifftandigheitlnbsp;des longs opgeblazen , en uit de zelve zoude miftchien noit de long-ader zijn voortgekomen, ten zy dezelve eerft van de holle adernbsp;aangeportj dit dan als met zijn deilende kracht, zijnde geéllen uilnbsp;het vliesdatdc long bedekt, uitgegaan; entegelijk van de geheé-Ic longe Zijn ze doorgevlocit, waar uit het Icvêit gemaakf is. Ik geloof ook dat dc oortjes vaii bet herte nergens anders van daari komen , dan wanneer deze twee vaten te gelijk tc zamen lopen , c^ig'
-ocr page 337-Voonteelinge der DIEREN. nbsp;nbsp;nbsp;34/
nenby.een-komen, endezct’zamcnrimpelingisj ’tgeen men dc Oortjes van het herte noemt, maar deze moet racn met d’ogen be-
fchpi;wen, omteweten, ofikwelgegift heb. nbsp;nbsp;nbsp;DirmfcNü
Xül. Het darm-fcheil werd gemaakt, om dat de darmen zich een plaats onder de maag uithollen, om dat het zelve het vleis van d’ag-ferae aanraakte , derhalven is onder het vleis mede een weinignbsp;''^leis vermengt, namemlijk het darm-fcheil.
XIV. Merk aan dat de nbsp;nbsp;nbsp;gemaakt v/erden uit een fubtijlder Bcenea,.
^elfaandigheid dan het vleis tc zamen geaelt werd, die meed aan Zelfdahdigheid der herfênen nadert, daarom is ’er meer gebeentenbsp;aan de holligheid der bord, namentlijk de ribben, alsin den onderbuik.
X V. De vrugt (* j om de t’ zathcnlijding der bewegingc met dc pis-fch,gf,
. moeder, fchiet üefis-fchacbt uit gelijk als uit de rug des moeders, dat is, des zelfs wortel ontrent de rug des moeders zijnde, eindigt on- tjen ennbsp;trent des zelfs navel; hier uit volgt, dat wanneer het hooft der vrugtnbsp;na de navel der moeder geftrekc, en de billen na de rug.graat,nbsp;een Jonger jen, en de fchagt gaat dan na buiten toe. Maar zo het hooftnbsp;des vrugts na de rugge-graat zy gt; en dc billen na den onder-buik geneert , werd het een meisjen; want de fchagt v/erd na de navel desnbsp;«loeders gebogen tot in d’innerlijke delen der vrugt. Hier uit kan
mannen ””
«icn giffen, waarom de luannen verftandiger zijn, om dat m de vcra.iadi. ^elvige het zuiveröe gedeelte des zaads hoger konden gebragt wer-dcn, en derhalven hadde het meerder kragts j ook zo zijn de mannennbsp;llcrker,om dat de rugge graat des vrugts,digte by de rugge graat dernbsp;Vrouwe gevoed werd. Als mede waarom de vrouwen d’achterfte de-Icn ruimer hebben, dan dat ze nevens den onder-buik dés moeders,nbsp;zagter is dan het rugge-graat, ligter konnen uitgeftrekt werden.
XVl, Drie tijden moet men in de teelinge des kinds in acht ne- oj-jgtijJen
in acht fs uemen.
- nbsp;nbsp;nbsp;vwf-rden, ^en tweeden, wan-f^i
onge, lever en hert nbsp;nbsp;nbsp;te werden; endan(t) .••••
«eer het zaad ophoud logtig nbsp;nbsp;nbsp;te werden de ftoffen der herf-
dc navel, en beginnen ondcrlcheid nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de derde tijd is, wan-
«eerdevoedmge begmt te gd h nbsp;nbsp;nbsp;het alte overvloedig gevoed
Werden d’ uitdijgzels gemaakt, om nbsp;nbsp;nbsp;voorts d^e milt
Werd: danwertdcpLt..ateeerftgcn«al.t eniovoo i
en gal, nbsp;nbsp;nbsp;AX 2.
( *) Merkt dit defe XV. deilinge in des Schrijvers hand-fchrift Was W gefchrapt.
(t) Hier fchijnt iets uitgelaten te zijn.
d^Eerfteishoe lange het zaad werd opgeblazen, op welkeinde «|‘R-ïijddelr- - nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
-ocr page 338-^^8 nbsp;nbsp;nbsp;R, Des-Cartbs
waaromiti XVII. Dc km heeft geen flagaderen noch zenuwen dan weini-’ delever ge, dic ovev dcs zclfs oppetvlaktclopen, ona dat die gemaakt was»nbsp;ftr^iferen eer de flagaderen en zenuwen door het gehele lighaam waren ver-Ipreid.
Enquot;de milt XVIII. Maarde?«//t. die daar na gemaakt is, alhoewel het een meerder, onedel ingewant is, zo zy dat noemen, heeft echter meerder flag-aders dan de lever, als ook degal-blaas; want zy zijn doe gevormf,nbsp;wanneer de groote flagader zijn takken daar eerder bracht als de fê-nuwenuitdeherfenen, om dat die verder afgelegen zijn tot daarnbsp;toequamen , en derhalven geen zenuwen hebben dan buiten opnbsp;verfpreid.
DC darmen XIX. Voorts de darmen en de maag, die trager zijn yoortgeko1 men en zelfs uit het uitdijgzel der herlenen,.hebben grote zenuwen»nbsp;^ en zijnbyna geheel zenuwagtig-
Longen XX. Ook hebben de longen geen zenuwen: want zy zijn op dc heiibennog eerflc tij^ voortgcbracht, ook krijgen de zelve geen takken van dcnbsp;grote n4a- grote flag: ader en holle ader , om dat die mede cerft gemaakt is cHnbsp;in een gedurige beweginge. Het is evenwel zeker, dat dc longe be-takken, wcgen in de vi'ugt, het zy wat de Genees-heeren daar van zeggen.
Ueflaga XXI. Mcrkt aan, wanneer de takken van de aderen en llagade-derheeftde deren door het lighaam verfpreidwierden, dat de fïag'adcr de plaats heeft ingenomen, die tot de beweginge dè vrijdfte was: zo dat ondernbsp;weg'n-e'de de nicrèn dc flagider bovcn d’adcr klimpt om dat de hardigheid desnbsp;^ryiie was, rugs des zelfs beweginge zoude beletten, daarom zijn’er’t geheelCnbsp;lighaam over de adertjes onder de huid boven de flagaderen, om daCnbsp;in de vrucht de huid zeer gefpannen is, om dat de zelve geduurignbsp;vermeerdert werd . maar de flagader werd gemakkehjkcr bewogc®nbsp;in de holten der benen, en ruITchcn het vleisen /pieren.
uitfprti. XXII. Men moet aanmerken dat de beweginge des flag-aders dic uten?'' over de ader.klimpt, van zig takken uit/preid van die plaats des adefSnbsp;voortgebracht, op dat ze met’èr tijd hoger of lager zouden zijn»nbsp;Daarom zijn miflehien in de vrucht de nier-aders van dezelve flatn1nbsp;deel voortgebracht, maakt nochtans alJenxkens de beweginge defnbsp;jft'ofFe van het linker gedeelte opklimmende over de holle ader vannbsp;nier-ader cn niet van de ftamme des holle aders-als delmker gebraS^nbsp;werd. (1)
XXjll. Het is zeker dat de beweginge des herts een medelijdig' Jicrts met heid in ‘t gehele lighaam uitwerkt, dat zo ’er iets m ene voet, zal’^^nbsp;fsdeniTen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aotlcfs na bedeel thcid in de tegenoverigcfchenkcl komen i
Men zegt nogtans dat de regter nier hoger is.
-ocr page 339-Voonteel'mge der DIEREN., nbsp;nbsp;nbsp;349
iets in’t hooft isgt; iets anders ontrent de teelleden, want de balzak is n^iedelijdig met de herfenen , de Ichagt ofte baar-moeder met de her-
lèn-vhczen, deftaartindeftaart-dragende dieren (-j-) .____en met
yleis en eindelijk de balzak met de huid. Maar ook de beweginge van ^hert 7,al noit in de fwangerc vrouw door des navels flagaderen denbsp;beweginge des hercs in de vrucht matigen, en is echter de vormfternbsp;Van alle d’uiterhjke ledematen , zo dat uit een beledigde inbeeldingenbsp;oes moeders de vrucht mirtallige ledematen krijgt.
XXIV. Ontrent de beweginge van d’onredelijke dieren kan men aanmerken, dat de dierige geeften altijd even fnel bewogen werden,
•alhoewel zy geen beweginge maken in het liehaatn, maar dat alle ,
1.° nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j 1* tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haamsindc
bewegingen des lighaams daarom alleen beefte-i gefchieden , dat die djprige geeften nanbsp;een deel eerder bewogen werden, dan nanbsp;een ander deel: maar daar toe is zeer weinig kragt van noden om die tot deze ofte gene beweginge te bepalen j gelijk alsnbsp;wanneer boven de ftip A het gewicht Enbsp;in een evenwigtigheid fta, zo is d’ alder-minfte kragt, die men kan bedenken genoeg om dat gewicht te bepalen dar hetnbsp;valleofna B of na C. Maar denkt vordersnbsp;dat aan dit gewicht een fpier D vaft is, zonbsp;is dan dc minfte kracht genoeg om. denbsp;fpier D fterk voort te drijven, zo nanbsp;’t ene als na het andere deel , en denbsp;vergelijkenifle is zo verre niet te halen j want de kracht der zwaarte is ooknbsp;een beweginge der delen van de lighame-lijke ftoffe, gelijk de dierige geeften zijn.
XXV.. Men moet zich niet verwon- petsewe.' deren dat in de herflênen van een beeft zo biquot;|en*'nbsp;vele en genoegzame verfcheide geftelte- ipruitennbsp;niflen zijn, als wy zien dat ze op. zo veel- hooftd».nbsp;derhande wijze bewogen werden: want ¦t*''*nbsp;alle harer bewegingen komen maar vannbsp;tweederlei hooftftolFcn , die voor denbsp;natuur dienftig zijn of ondienftig, ennbsp;dat aan ieder deel , of aan ’t geheel,
Xx 3 nbsp;nbsp;nbsp;Zo
(t) Mieris iets uitgelitcui
Zondigen
niet.
Beeflen Jiebben ge-lieugen.
Plantdier ren haat
leven.
Peeflen hebbennbsp;geen ken1nbsp;ihs.
R. D E s- C
zo dat de zinnen iets dienftigs voor ’t geftcl vertonen, zo ras die beweging , die dc zin maakt, ook alle die bewegingen maakt in andere ledematen om die dienftelijkhcden te gènieten; maar by aldieoze een dienttige zaak vertonen'aan een deel alleen, cn het andere eennbsp;ondienttige zaak, zo beftiert die bevveginge, die men gevoelt ddnbsp;dierigegeeftenomallemogelijkebcwegingenindat deel te verrig-ten, door welke het die dienftelijkheit genuttigt, en in een andernbsp;om die ondienrtigheit te vlieden. Hier uit zeggen wy dat de heeftennbsp;noit zondigen ofte qualijk doen, hierom maken zy alles volmaakn^1^nbsp;alswy , gelijk de byen, en vogels die aardig hare neften maken;nbsp;maar in veele andere dingen die ons licht zijn , is hare kracht gebroken , om dat ze om zulks uit te doen, dat uitgevoert moet werden , van gene be^eginge der zinnen, ofte die van de natuur is inge1nbsp;geven, die ookder zinnen is, werden aange voert.
XXVI. Zy hebben een geheitgenifle als wy van de ftoffelijke dingen, maar zy hebben geen denkinge, noch ziel, makende in’tnbsp;lighaambewegingen die van de kracht der zinnen verfchelende is.
XXVII. IndePlMt-dierefiCZoephj/ugezegT') alsOefters, Spon-gien enz. is de fteen des levens, en het water of logt doet daar de pligt in plaats van de longe , om het leven aan te Heken; derhalvennbsp;hebben zy niet anders als een hert en vleis, ofte ook wel millchiennbsp;herfencH, namentlijkdiezenuwindeOefters, door welkers middel zy gefloten werden; maar zy k.ono.en geen beweginge hebbennbsp;om voort te gaan, want zy zouden hajir lever en long verliezen, ennbsp;alzo flerven, maar zy konnen dóór de ft room des wat;ers verplaatftnbsp;werden, gelijk de Oefters met haar fchulpcn , dat een fteen is, daarnbsp;ze aan vaft zijn: want overal is de vloed des waters in plaatzen totnbsp;vvelkezy vervoert werden. .
XX VIII. De heeften hebben geen kennifle van dat nuttig of onnuttig is, maar hebben in de baar-moeder eenige zaken ontmoet,nbsp;waar door zy gegroeit zijn, en tot bewegingen zijn. /i^pgeport,nbsp;waardoor het volgt» dat zodikmaalszy diergelijks ontmoeten, altijd die bewegingen doen. Het is Zeker dat de beweginge der £lag-aderen in verkeerde delen op die wijze aanvoert, derhalven na hetnbsp;hooft cn de fchaamdelen op de zelfde manier, en dat is d^ r^n, datnbsp;de vróuwen veel meerder, van die beweginge dan de pian§en werden aangedaan.£n hebben daarom hare maand-Vlocdcn,waar door zenbsp;veel 1 nader aan de borften zijn, in begin dezer beweginge,voorne-mentlijk debodem der lijf- moeder, waar toe de korte aderen beho-
Miflchien dat hier iets ontbreekt
-ocr page 341-Voorited'mge deï Dl^'Rï^. ' nbsp;nbsp;nbsp;55^
ï'en die van de ftam des hollen aders genomen zijn, ofte liever van onder-buikige. Het is te geloven dat de mannen der rekelijkc
dieren nicer zaads hebben dan der ttelver vrouwen , om dat dewijle
dewèplanfreris, daar het zaad beter werd bereid , eii dat in tegendeel devrouwdn meer maand-bloeds moeten hebben , om dat de,
Waarum licrr en nijlcnbsp;ïn dc lin -
rfr.fijdc
lï,!') cn (!e galiii (Ienbsp;regter.
I’loed te licht r gelijk den azijn in de zonne, maar in een koudere, 'velke van het herte verder af is^ werd die tot een gal fcherp gemaakt,nbsp;^11 daarom koomt de gdl bm d’ eigende oorzaak uit ’t ondérlle. deelnbsp;des levers»
XXX. Hetblijktdatdepoort ader na het vleis geboren is. om dst die tot die vafte delen niet doorgaat, gelijk de holle ader is gc-®^ïiakt op de zelfde rijd , als de gal. milt, darm-fcheil en darmen.
XXXL Begrote flag-adcr eerft begiftnende te groeijen, gaat tinder de lever na de plaats door welke de .lever de navel trekt , cn jnbsp;daar zijnde, dewiile de lever niet trekt dan bloed, gaat de geeft in
XXIX Reden gegeven hebbende waarom het herte in de hn-l^cr-zijde is, zo volgt licht waarom de milt in de linker-zijde zy cn degalindcregter, te weten , in een warmer plaats verzunrt het
Wanneer de poort»nbsp;aderge,
maaki is.
Opkomit des navels.nbsp;llagiUer,
1 nbsp;nbsp;nbsp;J--VV IJ IV- uv. IV. V UI llivt 11 UIVV Vlrtll V.1V.VVI . nbsp;nbsp;nbsp;Hl
Hiaar
meteen zeer dunne, gelijk de water-blaasjes, dieophéc wa-
^ grote ilagader; want dan is die noch mfct geen dikke rok bcklèed.
er drijven, waar van daaneérft des nbsp;nbsp;nbsp;1^®.
^^^gider eroeijende , gaar de plaats daar de iiavel-llagiider
P'anc na om laag, en trekt de navels-flag'aders met zich tot de darm-^^nen toe, alwaar, om dat de gróte flagiider in twe en gddeilt vrerdi werd noodzakelijk des navels-flag ader in twe’en gcdeelr. M^arnbsp;^gi'oteflagader gaat onder de lever, om dat dan de grote flagkdernbsp;B'oeit, en vind daarom een zeer bequame plaats, die ze aanftonts
«eflaat, tegendeel verflenft de lever, derbalven laat ze plaap voor de urote flag'ader en vobr dé rokken in welke zy gcrolt
die van binnen een Nveing werden gebogen, toc dat de na-
1 XXXII. Het ftaat óok te geloven dat zéker wêjachtig vocht van oe bkas. onderfte deel des eanfehen bloeds van de levér getrokken werd,
V de navel doorboort zijnde, na zig de wei trekt die onder het ^‘oed en geeft, die door de navel wcderóra'koint, vermengt is,nbsp;volgt, dat die door dezelve hét ó|^hbdpfe water de 1gt;Ims
De nieren werden gemaakt eer de naveVgetr'okl^n is y Nieren.
P die tijd als het bloed voort gaat door de hoUé ader, en de geeft door-
-ocr page 342-R. T)es-Cau
dé grote ilag'dder, zobeginnen2ydeleververllappendc,tc bedaren i noch daarom gaat dat bloed zo levendig tot de holle ader niet» maar de wei, en werd aldaar onder de lever vergadert, die zich aannbsp;beide zijden uitbreid, en maakt twee nieren, en in ieder zijde werpnbsp;een flagader ingeplant, en van binnen gemengt, daarom is het vlei*nbsp;der nieren minder rood als des levers, envafter, dat d’oorzaak is»nbsp;dat de wei daar alleenig doorgaat en geen bloed j na dat nu de hoUpnbsp;ader en grote flagader aldaar aan beide zijden uitgebreid zijn, blij'nbsp;ven daar een tijd lang vertoeven, en blazen de nieren zodanig pp*nbsp;dat het gene in dezelve levendigft is, doorbet middel voortgaat o*nbsp;het voorfte deel toe, en aldaar klimt de flagader, om dat die ’t meC'nbsp;fte levendigft is, over d’ ader, trekkende een weinig daar na de navel , en gaande het water voort door des blazen pis-vat (Urachtu) cünbsp;blaaft de blaze op, welke de nieren genakende, met dezelve, óf»nbsp;de gelijkenifle des vogts willen, door de pis-leiders verenigt werd.
XXXIV. De niet-natuurlijke vleis-uitwaflehingen , die zic^^ nochtans aders en flag-aders voortbrengen, tonen dat’er geen andere kracht is om een lighaam te vormen, als die, welke van ons by*nbsp;gebracht werd.
d»n de linker.
vfiatomó XXXV. Dezijdevan het heite verfte afgelegen, is natuurlij' «¦egtw^hand ker wijzedefterktteendekrachtigfte, om dat daar de flag-adereonbsp;flerketi,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kloppcn alwaaf meer bloed en zenuwen konnen vergadert
werden, daarom gebruiken wy de regter-hand bequamer dan de linker.
Voedinge des vrugtsnbsp;in de baarmoeder,
XXXVI. Het is zekerlijk dat de vrugt eet-, en pis en drek quijt werd, en door deze met het zweet vermengt zijnde en weder totd®nbsp;mond komende gevoed werd , zo lange het in de baar- moeder is •nbsp;want hoe zoude het konnen gefchieden, dat het kind alleen door he*'nbsp;dikke bloed des moeders drie dagen lang konde gevoed werden, ei*nbsp;niets zoude uitloozenj hoe zoude het konnen zijn dat een agt-maai^'nbsp;dige daar zoude konnen zijn met eennpene mond,en daar niets zot*quot;nbsp;de konnen indruipenjen wie zoude iets in de mond konnen hebbe***nbsp;en dat niet doórzwelgen ? wijle een eerft-geboren fpieren innbsp;mond heeft zodanig geftclt, dat het iets na binnen kan doen latt^nbsp;gaan, van’t gene in de mond gefpuit werd. En Waarom heeftnbsp;cen aars en een doorboorde fchagtPLaat ons dan zeggen dat de vruB^nbsp;¦alleen uit zaad gemaakt werd; en dan f en zelfs van *t begin af cp*' *nbsp;het geen maar voor de mond komt; want de keel is gemaakt eernbsp;anders) dat de navel iets uit het bloed des moeders te gelijknbsp;geeft en wei trekt j en wanneer het wat zwaarder voedzel van nodeii
heeft»
-ocr page 343-VoottueUngé der DiEkEN. nbsp;nbsp;nbsp;5j'g
ï^cefc, dat dan deblazen-pis-buis (Urachm) cn de flag-adcrs van de navel gcfcheiden werd j en wanneer het noch fterker voedzcl vannbsp;*^odcn heeft, alles doorzwelgt het gene hem maar voor de mondnbsp;komt.
XXXVII. Derhalvcn verklaart men wel, waarom’er een fpleet Doorg,^
Van den aars tot de laflen, cn de fchenkelen in twe’en zijn ge- ‘’,quot;fs'*” {^^elt; als mede waarom het vel des bal-zaks ruimer zy, en een naadnbsp;«tufl'chen den aars en de fchagt enz. namentlijk wanneer vele pis en *nbsp;dreks na het fchaam-been vloeiden, hebben zy een groot gat in 'tnbsp;k;haam-been gemaakt, en het vel in dat deel opgeblazen eer ze datnbsp;konden doorboren : maar eer ze de huid konden doorboren, zo doornbsp;den aars als in diefchaam-delen, zijn alle die vuiligheden uitgedijgt,
de huid is llenterigengerimpek gebleven , en heeft daarom die naad gemaakt, met de bal-zak, en de fchenkelen zijn in twe’ennbsp;gedeilt gebleven , en het fchaam-been doorboort i (merkt, A. de-, ze vuiligheden zijn blazingen en pis, geen ftront, maar deze bla-. zing maar even ofte meer fterk, als andere vuiligheden.) Maarnbsp;.wanneer nu het kind krachtiger is geworden uit een fterker na-jtuur, is’er meer pis uit dezelve gezuivert, dan dikke drek (dannbsp;Zo komt het hoofd der roede alleen uit het lighaam,dic daar na mec^nbsp;de voorhuid bedekt is verflappende de huid) daarom werd denbsp;fchagteerft doorboort, en hangt voor uit, en de yrugt is eennbsp;I mannetjen ; maar wanneer de vrugt meerder vafte vuiligheid uit-jdijgt, endevogtige vogten in zich behoud, werd het van een
gt; nbsp;nbsp;nbsp;zagteren aart, eer den aars door-gaat werd, door welke het vaftenbsp;) uitdijgzel gaande, de laflen perft, en belet dat de fchaam-delen nietnbsp;quot;buitenwaarts komen te hangen, maar duwt die na buiten toe,
gt;cn het werd een meisjen j zo de gematigtheid dan zo gelijk is, dat
gt; nbsp;nbsp;nbsp;beide op de zelfde tijd werd doorboort, dat zelden gebeurt, werdnbsp;gt;! het een Man-tvyf oitc Hermafbrodijt genoemt, B. merkt. Het tegendeel zoude men zeggen» dat als de blaas eerft uitgelooft is, de huid
er laftèn ruim werd, opdat, alsdaar na de blazing komt, diena buiten drijft, in tegendeel de blazing verminderende voor de blaas
bal-zak en ballen van de blaas na buiten geftooten werd, de huid ^ynde ruim geworden, die in den aars na de bal-zak quam, en dienbsp;^akenzijnklaarffjikverwacht nu dat iemand ftoutelijk zegge,
Zulx belagchelijk te zijn, een zaak van zo veel gewigts, als de voort-
Y y nbsp;nbsp;nbsp;teelingc
^eiktdat vanAtot B in’t hand-fchrift was uitgedaan, en het volgende daar gedaan.
' 1quot;) Nu gaat de Schrij ver door de volgende voort.
eelinge des menfchen is, van zo kleine oorzaken tckonnen voortkomen ; maar welke zy zwaarder willen als d’ eeuwige wetten der natuur; minchienopdat ze van enig verftant voortkomen, vannbsp;welke nogtans ? is het onmiddelijk van God, maar waarom kom^*^nbsp;derdan zomtijts wanlehepzels? is het van die alderwijfte natuur,nbsp;die geen ander oorfprong heeft dan uit d’ on wetentheid van de menTnbsp;fchelijkegcdagten.
lo^'dcT' XXXVIII.. De beweginge des herts gefchied opentlijk hier bioe^ds door, dat, zoras'er bloed en wat geeft is door de holle ader eO
beide zijden in de zelve warm werdende, loebtigwerd, en te gelijk het herte werd uitgezet, met alle flaga*nbsp;ders en de long-flagader ; zolangede zelve zo werd uitgezet doofnbsp;de opening (dtaple gezegt) gaat daar niet meer iets uit om de klapvliezen wil; maar zo ras het is bedaart, werden de klap-vliezen vaOnbsp;de flag^aders gefloten, en de holle ader met de long-ader werdeOnbsp;weder gcopent, en aldus vloeyen daar het bloeden geeften al drop-pelwijs by beurten in de holligheden des herts, gelijk wanneer iknbsp;een heete tigchel in ’c water wierp, die koken zoude enz.
XXXIX. Maar d’oortjes,des herts werden vervult, waaroiU SefrX”'*' werden deklap.-vliesjes der holle ader en des long-aders gefloten ,e0nbsp;kingcicr -werden ledig gemaakt, als zy geopent werden ; waarom is harefnbsp;de/'hmi!” beweginge de beweginge des herts tegenftnjdig; want als het zelvenbsp;in Zijn kracht is, is op de zelve ftond in’t hert en flagaders de verwijdering; 'maar wanneer dat bedaart en daar nieuw vocht in valt, isnbsp;het de toetrekking ( S^fiolegezegt-)
iTn^tot'het nbsp;nbsp;nbsp;wat de ballen tot het waflehen van de baart
wafll;hen lies, baardsnbsp;ilosu.
.cn tot nbsp;nbsp;nbsp;en waarom de gelubde geen baart hebben, fwakkerzijn, eO
een fcherper ftem hebben, zo ftaat aan te teikenen, dat de ballcï^ gevoed werden van de aderen en flagaderen welke met die gemeen-ichap hebben, door welke de herfenen gevoed werden , zo dat i*’nbsp;dezelve een grote menigte geeften gedurig gemaakt werden, di^nbsp;door de balzak gedurig vervliegen ; maar de balletjes der vrouwen gt;nbsp;welke in het lighaam gefloten zijigt;, waar uit niets kan waaflemen»nbsp;en hebben daarom Zo veel vochtig voedzel niet van noden;nbsp;die uitwaafl’eminge, welke uit de mannelijke ballen gaan, makt*^nbsp;de gematigdheid des lighaams droger, want zy zijn warmer als vog'nbsp;tige; want de warmtewerd vermeerdert, door droogte, en datnbsp;de gematigdheid om een baart te krijgen ^ die in de vrouwen en ’’’nbsp;de gelubde niet tc vinden is: want zo iets diergelijks in haar liede*’nbsp;gevonden vvierd, zouden zy mede een baart hebben, gelijk ik
vröUV^
-ocr page 345-Vooïiteeiin^e der DIEREN. nbsp;nbsp;nbsp;'g'fj
yrouw gezien heb die niet minder wel gebaart was,als een manren de '^njfters wanneer ze dikwijls drooger van gematigdheid zijn, krij-8^0 in haar ouderdom wel een baard.
XLl. De buik is altijd tegen over de ruggraat, cndeblaaste-gcn over den onderbuik; want de blazinge is droger dan de pis, en doordringt daarom het deel dat meed beenagftigts is.
XLII. In't begin der ontfanginge beflaat de lever de geheele onderlle holligheid van de vrugt, na dat het herte gemaakt is; en wij kt n» dcnbsp;de holle ader uit het midden der levers opkomende klimpt doornbsp;rechter zijde opwaarts, dan zo begint de lever meerder na de rechternbsp;Zijde te wijken ; en dan, na zede navel getrokken heeften met hetnbsp;bloed des moeders overvloedig vervult werd, berft uit dezelve denbsp;oiilt-tak in de ledige holligheid des linker zijdens, en gaat door denbsp;^ilt gelijk als door een aanhangzel: nochtans is dezelve van een geheel andere zelfftandigheid als de lever is: want zy werd alleen vannbsp;het bloed der moeder gemaakt, en de lever uit zaad j daar benevensnbsp;ontfangt ze flagaders, om dat ze na haar gemaakt is j en wijle doornbsp;barer Warmte de kracht des bloeds dat daar in is, wederom gevoertnbsp;WGfd, en enigzins krachteloos werd, om dat die niet als de levernbsp;aangeport werd door een gedurige tegenloop^Ies gijls, daarom verduurt het vocht dat daarin is.
¦ 'XLllr. Terwijle de lever uit het midden des lighaams wijkt na Ggt;i. dc rechter zijde toe , en aldaar de navel eerft getrokken zijnde, werdnbsp;fUet een grote fnelligheid vermeerdert, zo is ’t geen wonder, datnbsp;Ui zo een haaftige koking de galle getcelc werd, als mede datdic innbsp;gal-blaasjen werd vergadert.
XLIV. De milt is platachtig en lang, omdat, na dat de zelve gemaakt is (“alhoewel van een andere gedaante, opdat ze ten min-ten de plaats zoude vervullen , die van de lever overgelaten was jnbsp;'^'^i’dterftond van de boven overkomende maag nevens de ribbennbsp;g^pcrft, en werd in die gedaante uitgezet j of werd millchien ooknbsp;de maag gemaakt.
XLV. Ten zy de lever gemaakt was eer ze van de navel gevoed Leverea .'^^'djzoude des zelfs vleis in de vrucht boven de navel'niet over-^’ju. maar zoude met die in een gelijke bedeeftheid uirge-aüen zijn , maar ook zo getuigt deze overvloed dat de lever na zichnbsp;navel getrokken heeft, met des zelfs einden alleen uit te rekkennbsp;^^g^ns het vel des navels, van welke daar na gefcheiden zijnde is dc-
Eu dit is noch meerder blijkbaar, uit de t-ie ophoud van de navel-adcr, die in’t midden des levers is.
Yy z nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Beide
-ocr page 346-R. D E S = C A R T E S
iers,
beide hebben nergens anders twee holligheden van daan,dan om dat zomtijts van den endeldarm gt; en van de blaas t’enemaal die gedaantenbsp;heeft aangedaan. Ook is het de zelfde oorzaak, waarom de fpleet,nbsp;fi'rnióe-'* die mende mond des baarmoeders noemt, van ander gevoelen zynbsp;als die, welke regens defchamelheid is; want deze van de fchenlcc*nbsp;len gedrukt werd geleid van den aars na de navel toe, maar genenbsp;van den endeldarm en de blaas geperft zijnde werd geleid van d’encnbsp;zijde tot d’andere; maar deze fpletcn werden doorboort van eennbsp;vocht j die daar na tot een maande-vloed verdikt, en ’t gene in denbsp;mannen zo door deonmerkelijke uitwaafleming, zo uit de ballen alsnbsp;uit de fchagt komt, om dat ze buiten het lighaarn zijn, zo zijn nunbsp;die fpleten tegens malkanderen over. Uit de dikte van den hals desnbsp;baarmoeders, komen door des zelfs vouwinge, die vleezigheedjes;nbsp;KitteUar, maar de kittelaar is dat van de fchagt, dat nu uitwas gekomen, wan-ï-ijn^phen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jjg ti^wplieti zijn miflchicn uit de huid, die
voejen- met de voorhuid des mans over*een-komfl: hebben. In de Mannen 7oovh jid. werden de voorhuid en het hooft der roede, om dat v6or d’ eerftenbsp;piffinge des kinds, het gehele hooQen uit de huid komt, ofte werdnbsp;liever geteelt op dat de fchagt zelfs veel zoude uitgeftrekt werden;nbsp;maar na dat cens de blaas uitgeledigt is, werd de fchagt te zamen getrokken , en daarom werd de huid verdubbelt en bedekt het hoof-jen, en werd tot een voorhuid te zamen getrokken , om dat hetnbsp;roeden-hooft in het kind niet meer buiten die huid werd uitgeftrekt. Want noch de blaas werd alzoo meer vervult, ook piftnbsp;het kind dikmaals in de Baar-moeder , het welke blijkt datnbsp;d’eerft-gebooren kinderen naauwelijks haare pis houden , nochnbsp;zoo hebben zy zoo een vaften krop der blazen niet , nanbsp;even-bedeelthcid van andere ledematen als die oudt zijn , datnbsp;beveftigd Werd , dat meede de fchagt opgericht werd zonder eenige teel-luft , wanneer de Blaas met Piflè vervuldnbsp;is.
'’ie' nbsp;nbsp;nbsp;XI-VI. Het welke van de long-ader boven gezegt is, moet
men van de Adem-p^ verftaan , welke zonder tvvijjfïel voor het herte , ofte ten minften te gelijk gemaakt is , maar ik vermoede dat alle dingen zo gemaakt zijn. In’t begin was de ftoffedernbsp;longen in’t midden van de borft gelijk een kloot , en de levernbsp;was gelijk een andere kloot in ’t midden des onderbuiks ; dezenbsp;kloten dan uitgezet zijnde door de warmte des moeders, genaakten malkanderen, en bragten een vuur voort, dit was het h'erte io’tnbsp;midden van barer aanrakingejaanftonts heeft dan dit vuur d’aanwas
van
-ocr page 347-Voontelinge der DIEREN. nbsp;nbsp;nbsp;35'7
2,ijne warmte ofte geeft niet in de lever» maar door de t'i^ngcn in longs-flag'ader gezonden. De lever nu en de long malkandercnnbsp;glt;^nakendc, hebben zich aan raalkanderen gehegt, gelijk al^weenbsp;ftoffen die lijtnagtig zijn; en wijle zy daar na van een bc\vbgennbsp;'kierden doordebewegingedesherts, zo zijn zy echter vereeiVigtnbsp;gebleven door een. gedeel te met de holle ader gt; en voor een gedeeldnbsp;Jtiet de grote flagader, welke beide ongetwijfFelt geen ander beginnbsp;nebben; ende dit zeer fijne bloed klom uit de lever door de long-adernbsp;na de longen , waardoor het geduurig wederom in het hertenbsp;'^^oeide; cn dc longen geduurig bewogen die uit het herte voortko-liien, zo van de geeften, als van het bloed uit de holle ader, hebbennbsp;hit zich fijndere delen uitgeloófl:, namentlijk vele blazinge, die innbsp;’t midden bleef, en de longe-pijp vervulden; en wat’er voorts vannbsp;c^n vaftere ftoffe was, is rontom de longc-pijp gelopen, welke pijpnbsp;bet midden der borft innemende dezelve in twee boezemen heeft ge-^Celt, Waar door het affchot-vlies is gemaaltt, het welk de logt be-Jaat, ofte dat het vlies der borft {fleura) en aan de rug-graat en aannbsp;b?tborft.been, als een lijm vaftgehegt, heeft voortgebragt, ennbsp;hier door zijn twee long-lobben voortgebragt.
XjL/VII. Den hals is veel enger dan de borft gt; en dat om de bui-.gmge des hoofts, welke gefchied wanneer het gehele lighaam meer enget is ih langte dan in breette werd voortgebracht; en werd wel aldus ge-hiaakt , en voornamentlijk wel den hals , terwijl de logt-pijpnbsp;groeid, en de flok-darm werd ncdergelaten, die bezwaarlijk doornbsp;den hals gaat, om' dat die vleeziger is en beeniger, als de borft,
’'i'^aarom die meer voortbrengt.
XL VUL De^4/-Wrflt;w moet na de maag gevormt werden; anders Gji-biaas Zy in dezelve enige vaatjes gezonden hebben, maar om dat de 5
“^=^3gftiifl.jjat boven de kin, cn opgeblazen werd, werd ook Ac gal Shtnaakt; daarom zend ze een vat in d’onderfte mond der maag,
Weten tot de twaalf-vingerige darm, en dat helpt, dat de maag ^icli in enige darmen geheel ontlaft. Depoort-ader en een tak vannbsp;Js maags flagader klimmen te gelijk nederwaarts met de maag,nbsp;h^arom heeft dezelve vaten van haar; maarmiflehien dat des zelfsnbsp;hederdalinge voor een gedeelte harer oorzaak is, namentlijk nederdalende opent ze daar de grote flag-ader , waar door dcnbsp;^aags-fiag-ader de lever pcrfl’ende het bloed daar uit dringt,nbsp;door de ader na de delen , maar ook de zenuwen vannbsp;^'l^^esde paar te gelijk met de maag uit het hoofd neder-
558 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E S
Milt.
Vjnde zenuwen lesilennbsp;piarf.
XLIX. De MHt werd na de maag gevormt, en het korte is niet in de weeg, want diergelijke komt uit de milt-adcr van denbsp;maag, eer de milt-tak om de milt te maken gevloit was, het Wdknbsp;indien het niet waar was, 20 20uden daar vele vaten uit de milt gt; onanbsp;dat die het aldernaafte is tot de maag gekomen 2ijn,nbsp;jc. L. Het blijkt klaarlijk uit de wederom-lopende zenuwen datnbsp;«J's de longc-pijp uit de longen voortgebracht is , tót de ragchen na (*)
.....desmaags; want de zenuwen des zesden paars zijn eerll
de maag nedergedaalt, van welke de takken des logt-pijps aangc-voegt zyn geweeft, en zijn te gelijk met dezelvige opgeklominen ? niet jegenftaandc de zaak met de ogen moede belchouwen; hetnbsp;heeft miflehien konnén gebeuren, dat nu de logt-pijp gemaaktnbsp;zijnde, dat die zenuwen nevens.de longen omgebogen van zel^nbsp;groeijende na de ftrot zijn gekomen. Men moet ook zien, of dienbsp;wederom gaande zenuwen d'opklimming der dampen uit de maa^
na het hooft ten diende Haan, (Merkt) Maar het is niet nodig; want het is zeker dat door de zenuwen de geeften niet minder opkliin'nbsp;men, als nederkliramen.
Ringen der Jong.pijp,
LI. Delocht-pijp werd onder de fleutels uitgeheele ronden oft ringengemaakt, boven ontbreken de ronden in’t achtergedeelte»nbsp;alwaar ze met de dok-darm verenigt is; waaruit blijkt dat deze nanbsp;gene gevormt is geweeft,
LU. Het is blijkbaar dat het middel rift (Didpbu^ma) -nkt gemaakt is dan na de flok-darm enz. wanneer met één open mond de borft gefcheiden van het overige lighaam begon bewogen te wef'nbsp;den; doeisnamentlijkhetgenedik was, van de fleiuel-berven totnbsp;den onderbuik door die beweginge na onder geworpen, en doe is hetnbsp;Midi#! rift, Middel-rift geworden t het welk hier uit blijkt, dat het alleenig zenuwen heeft van de wervel-benen des hals, het welk het bezondetnbsp;heeft van alle die, welke onder de fleiitel-benen zijn; eensdeels oUtnbsp;dat het twee vliezen heeft gt; ene van het borft-vlies en een ander vai’nbsp;depers-zak; anderdeels dat het in zijn omkrins vlcezig is, wo^tnbsp;vleis niet anders dan uit de ftoffe die aan de ribben kleefde kondcnbsp;voortkomen: ook mede om dat het geheel geen zenuw heeft vannbsp;het zesde paar, uit welke na de longen, herten lever alleen maatnbsp;enige vezeltjes werden gezonden ; daar benevens eindelijk, om datnbsp;het gaten heeft zo bequaam geftelttot de doortogt van de flok-dartnnbsp;enholleader; welke zodanigniec zouden geweeft zijn, zohetzft'nbsp;ve eerft was gemaakt geweeft; maar des zelfs vliezen zouden^veel
( • ) Hier is iets ontbreeken de (miiïchien is het na de making des maags.)
-ocr page 349-Voorneelhi^e der DIEUEK.
dunder hebben geweeft, ontrent die garen, dan op andere plaar-Alsmedeuitdevoortzetzels aan beide zijden by dc flag'ader ^^b-ent het rugge-graat, welke zijn als uit een overvloedige neder-oruppingedaar gevloeit, voortgekomen, om dat het aldaar aannbsp;beide zijden nederdrupte, het welk door de grote flag’ader beletnbsp;''^lerd, dat het niet in ’t midden nederquara, en deze lange voort-^^tzels zijn gebleven, om dat daar minder beweginge was ontrentnbsp;®*'bg-graat, als by de ribben; tengerder nogtans om de kloppingnbsp;Van de gro te flag'ader.
. Lm. Het zijn voorwaar wanfehapene gedagten, die ik in de
boeken zie; maar ik gelove dat het van (*).....zijn oorfprong
^lt;^eft, naraentlijk dat het kind de pifle zweet door het blazen-water-
(ï/Mrfc/a,) niets door den aars uitlooft, dat alle de beweginge Quademd-kinds dille is, dat het door de mond niet na binnen neemt, dat ^ *e des zelfs delen voor zich alleen genegen waren, en geen open- ken!‘’‘^°nbsp;^redienft doen (even als of d’ ene buiten d’ andere kon gemaaktnbsp;^rden, dit zijn geen fijne luiden die dat zeggen ) dat het herte nietnbsp;gt; maar geeft door de navel krijgt enz. welke tegenftrijdig zijnnbsp;Zekere ondervindinge en tegens d’ontleed-kunde; tegensnbsp;elke, dewijlenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iets wel gezegt heeft in zijn boeken van
enindes zelfs maag gekookt,
Jijgzeljge-
' mond des vruchts zijn ingegaan, cumuc» nbsp;nbsp;nbsp;maag gciwuKi
'Vanneer ze aan des aars fluit-ipier zijn gekomen, aldaar als dikke vóëd, ftofte vertoeven, en dat dan eerft die fluit-fpier ter ure van de barin-ge tQege{jQj-g]-j werd, en niets door des zelfs aars quijt geraakt (dognbsp;de pis kan *t zelfde niet gezecht werden) onderwijlen heeft hetnbsp;de vuiligheden, die het d’eerfte reis uitgedijgt heeft, gege-y ’ gelijk het kieken van het wit van ’t ei tot de barrag toe; maarnbsp;Jl^^mend’uicdiigzelsuit deflijmderherfenen, gelijk ook van denbsp;hinderen gehcelehik werd doorgefwolgen ,' want zy Ipuwen met.
aderen, flagaderen en zenuwen werden het geheele 'goaam door verfnreit eelük de takken aan de bomen, en mennbsp;»gt;“« te niet vcSe’ren, waarom noitvd, quot;
«quot;Jeldcsligha
j-t vlees, Zo willen zy liever loogchenen dat zulx uit Hippocrates is, s toe te ftemmen dat hyzulx gevoelt heeft.nbsp;j LIV. Ik zoudenochtans wel geloven , dat de gene die eens door werd door
vele takken te gelijk na gt;|i«r gaan
Om d----“quot;^s^aamsgaan , en in een ander deel t’eencmaal gene,
ögg'^^'^^emalkanderen enigzints belet hebben, daarom vloeyender ^ b veel te gelijk uit, en verfpreiden zich daar ze een vrije plaats
maar
een eige naam fchijnt te
( * gt;In het hand-fchriFt ftaat l Balano, het Welle my wel zijn, zo niet, beteikent het, hcc roeden-hoort.
-ocr page 350-Veriler uit-bfCidinge der takken.
Klap .jlic-feil.
Vefcieii Set bloedvatennbsp;en dunnen.
zeggen.
maar vinden, derhalven werd ’er geen zonder dat bevonden, gelijk aan de bomen de takken» alhoewel vergeefs uitgefpreit, zo ver* vullen zy nochtans genoegzaam op een gelijke wijze alle de rontom-zijnde plaatzen. De voornaarafte takken werden in alle lighameonbsp;geheel gelijk gevonden, om dat ze over-een-komen met de voor-naamfte ledematen en beenderen, die in alle eveneens voortgebragtnbsp;werden, en dat om zekere redenen *, maar daar zijn minder flag^’*nbsp;deren dan aderen , om dat deze wanneer ze kloppen malkandereOnbsp;meer in de weeg zijn dan de aderen, daarom werden zy zelden*nbsp;der verfpreid.
LVl. Uit de om en wederflag werden diergelijke takken boven en onder, waar van de delen die tot de voorttelinge dienen haar oor*nbsp;fprong van daan hebben, komende namentlijk de zaad-vaten mctnbsp;het hooft en hals-flagaders over-een, die niet als deze van de van eennbsp;deilinge des flag- aders haar begin nemen, maar hoger, om datnbsp;te voren voortgekomen zijn, als de grote flag-ader voor, d’onderftsnbsp;delen gedeiltwierd ontrent de fchenkelen: d’onderbuikze hebbennbsp;gemeenfehap met de nek-vaten; de fchaam-delen met de Ipier-va*nbsp;ten, end’opperbuikzemetdemam-vaten; alzo de ballen met denbsp;oogen(' gelijk het in de vrucht der ferpencen blijkt) maar ook mil*nbsp;fchien de mam-wijze uitfteekzels, en dus ook de baarmoeder, wantnbsp;die ook door reuken bewogen werd. De herflènen met des roedeO'nbsp;hooft en des lijfmoeders, waaruit d’ontfanging van een jongetjeonbsp;ontftaat en de byflaap- lult.
LVII. Deklap-vliezengroeijCninplaatfen, in welke aan een zy* de een vocht vloeid» en in een ander wel tegengehouden werd, maarnbsp;vloeit niet wederom,in welke de holte der klap-vliezen nootzakelijknbsp;gemaakt werd in die delen uit welke het vocht niet wederom vloey^-En deze zijn alle de klapvliezen des herts.
LVHI. Het vlies in de aderen en llag-aderen heeft van binnei^ rechte vezelen, om dat het vocht aldaar vloeyende zo werd gevocrtJnbsp;van buiten heeft het overdwerze, om dat de plaats daar ze in zijn^^®nbsp;regelregte beweginge geheel tegenftrijdig is, want anders zoude deze zelfde in de ader en flag-ader oragekeertzijngeweeft, enharcnbsp;breette is niet bepaalt, ten zy waar de omleggende ftoflFe meer in hetnbsp;dwerfle tegenftaat, dan deze in ’t overdwers konnen doen. Ei^'nbsp;delijk zijn in’t midden fcheuinze vezelen , op dat ze van beider eiO'nbsp;den mogen declachtig zijn: en ’t zelfde kan men van de darnae®
Voortuelinge der DIEREN. nbsp;nbsp;nbsp;^6t
mannen, het welk het geen Hc boven heb gezcgt, klaarlijk dit oeveftigt, dat ze eerder in de baar-moeder zijnde, pis lozen, als denbsp;ï^annen: want zy zijn breder, om dat zy meerder pis hebben: maar ^uflbi'en *nbsp;inde mannen zijn ze langer, om dat de blazing die eerft uitgegaannbsp;haar in de ruimte des onderbuiks een ruimte laat, in welke zynbsp;ï^ich konnen inboezetnen en aldus langer wprden als’t wel noo-lt;l'gis. .
L. Hieriakoomtover-eende vorming der kruid-gewaflen en jlieren, dat zy gemaakt werden van de delen der ftoffe die door derpknte^nbsp;^fagt der warmte in een rond zijn omgewonden, maar verfchelennbsp;nier in, dat de delen der llofFe, uit welke de kruid-gewafl'chen voorttomen, ineenrondkrings-gewijs werden gewonden, maar dezenbsp;Viit welke de dieren werden omgewonden als een fond zijn, en datnbsp;alle delen. Want zo by voorbeeld de ttoffe der delen A gevoertnbsp;^erdennaB, gaan die van A door haar, andere delen uit. CF nanbsp;P F C , G, HF; welker C F maken uc wortels D G takken ennbsp;bladen, A B dan de ftam der plant.Maar zo de delen der ftofFe kloots-gewijzewerden omgewonden, maken zy.een rond vlies, die dcnbsp;gehele vrugt inrolt, en derhalven kan deze vrucht aan dc aarde nietnbsp;Valt kleven, gelijkdcplanten;maarwerdaldusgcv.orrat,datna-^entlijk de ftoffe die in dit ronde vlies befloten is, dewijle die in’tnbsp;rond dus voortloopt, gaande uit C na K en van daar kringsgewijs innbsp;ölle delen, alsK, F, L, K, en maken met zich om te wentelennbsp;?enftamCK, welke de flok-dai-m vertoont; verders de fijndcrcnbsp;deeltjes van die ftoffe, dewijle die niet altijt zo licht konnen doornbsp;die buis C K , doorgaan, fcheiden zy na M -, alwaarze de herffenennbsp;Vertonen; maar de dikkere, dewijle die fterker bewogen werden,nbsp;gsannaN alwaar ze de lever en demilt maken. Verdersd’overi-geeften uit de herffenen maken de adem-buis , en Zy dan de helenbsp;.'^rigs-iiagader, en in tegendeel de geeften die in de lever overvloci-;
fijn maken de holle ader, endoor de t’zamenkomfte van de *olle ader en des longs.flagader,-werd het hertena O in’t midden
van ’t' lighaam des diers gemaakt. Hier om kannbsp;men de drie hollighedennbsp;in alle dieren en de uitter»nbsp;lijke ledenmatens-vorming makkelijk afleiden.
LI. Wy werden even na wtaufam den eten kout, zo wy ge- wy gefonanbsp;zond
-ocr page 352-iet) eten verkoeltnbsp;werien.
Koors,
Oorfaab Van ’t on-dcrfchciJnbsp;der koor-2^11.
¦Waarom ie delennbsp;nietomje-draait lijn.
loop der Ü3 quot;'Aderennbsp;«fi aderen.
R. Des-Ca-r-tes
zond zijn i om dat dan het zap derYpijze regelrecht door de aderen ingaande het gehele bloed verkoelt, en dan minder plaats beflaande»nbsp;vloeit het zelve na het hert, en verlaat d’ uiteinden der ledematen »nbsp;die daarom te koelder werden; op de zelfde wijze gefchied het in denbsp;kporMfi, om dat het vocht’t welk de koors veroorzaakt zich ondernbsp;het bloed vermengt, en in het herte komende, des zelfs hitte ver*nbsp;mindert, maar nochtans daar na vermeerdert, en zo werden allenbsp;de leden maten warm, gelijk het water op de kolen gegoten, in’tnbsp;begin wel eerft uitdooft, maar terftpnt weder aangeftoken meerdernbsp;branden. Maar wy werden niet altijt na de maaltijd kout, om datnbsp;niet altijt de zappen der fpijzen aanftonts in de aderen gaan , ofte dienbsp;zappen verkoelen het bloed niet; of ook maken zommige fweeten»nbsp;voornamentlijk aan’t voorhooft, gelijk als den azijn; om dat dicnbsp;in ’t herte komende, aldaar meer ontftoken werd, en aanftonts nanbsp;het hooft vliegt, en het kan gefchieden, dat op die zelve tijd denbsp;fpijze aan het voorhooft doet fwctcn, en aan d’ uitterfte ledematennbsp;Wy kout zijn.
LU. In het bloed zijn vierderlei voorname gedachten van delen» dunne en lichte,, gelijk als de geeft van wijn, dunne en takagtige,nbsp;gelijk de oliëndikke en lichte, gelijk het water en de zouten; dikke en takagtige , gelijk d’ aarde of aflche, de dunne en ligte, makend' eefidaag!Lekoorz.en, zijnde vaftgehouden en rottende in d’einden der vaten uit gebrek van onmerkbare doorwaafteming. De dikke en lichte makenre»rottendein de maag en darmen. De dunne en takagtige maken een anderen-d4agz.e kporst rottende in de gal-blaas. De dikke en takagtige maken de derden-daagi-tnbsp;koors, rottendein demilt. Maarderottmge en vaftklevinge en dcnbsp;tegen-aanwerking der delen is by delen die weinig van malkandercnnbsp;afgelegen zijn; welke rottinge het vuur in ’t herte doet verdwijnen, en aldus koomt dat vogt tor de aderen, daar werd een verheffing en allenxkcns verdwijnt die, dan onlaad zich de gal-biaas ittnbsp;de maag en darmen , en dus in de aderen om den anderen dag, maaenbsp;de milt om den tweden dag.
LUI. Het is waar dat de ledematen der vrugt alleen uit het zaad begonnen werden, eer dat het bloed door dc navel vloeit , andersnbsp;zouden alle de vaftc delen bmgedraait zijn, want die meer na denbsp;linker zijde heit dan na de regter.
LIV. De flagiideren werden over al daar gcvóCrt, alwaar de wetten der beweginge haar beftuuren, zonder enig opzicht dernbsp;aderen; maar d’ aderen werden daar gevoert, alwaar het haar door
-ocr page 353-Foortteelin^e lt;ier DIEREN. nbsp;nbsp;nbsp;5^5
flagaderen geoorloofc is, waar uit volgt, dat de llagaderen on-lt;3er de aderen in de huid ïijn, om dat ze in ’t begin minder van d'in-eerlijke delen belet wierden , dan om de ontmoeting eniger uit-ïerlijke.
L-V. Deregtervet-aderisvandenier-ader, en de linker van de v«-adey. des holle aders, omdat de lever na de linker zijde helt.
.LVI. Oradeftralingeteverftaan, welke die dingen in het kind ^itdrukt, die van de moeder met oplettentheid gedacht werden, moedersnbsp;Zomoet men ondcrftellen dat de vrucht in de baar-moeder zodanignbsp;gelegen is, dat het zijn hooft heeft na het hooft toe, de rug na de meen?chipnbsp;^ug, enderegterzijdenaderegter zijde des moeders, en dat hetnbsp;bloed des moedera aan alle de zijden des baar-moeders op een gelijkenbsp;Wijze verfpreid werd, en dan in de navel, gelijk als een middel-ftipnbsp;¦'vergadertwerd, van welkcjiet op de zelfde wijze na alle de delennbsp;8=iat.
in h hert, uit logt cn bloed: d’ ander in de herflenen uit de zelf- risbasm. debeftaande, maar die dunder gemadkt zijn; de derde in de maagnbsp;van de fpijzen ên de zclfftandigheicïdes maags. In het herteis die alsnbsp;vuur uit een drooge en dikke ftofFe j in de herflenen is die als eennbsp;Vuur van geefl: des wijns; inde maag, als vuur van groen hout ge-^‘^^akt. In deze konnen mede de fpijzen zonder des zelfs hulpe rot-^un,en broeijen, gelijk het vogtige hooy enz.
LVII, Daarwerdenin demenfeh drie fakkels ontftoken: d’eer-
Dus verre het hand-fchrift des Schryvers , uit het lat^n vertaalt. En alhoeroel het hier en daar wat mank gaat, ennbsp;zomtijdsgeen zin heeft, is om dat het den Heer DES-CJR-Tes niet heeft nagezien i enmijfchientothet drukken nietnbsp;*aHgcUgt heeft.
Zz X
R. D E S - C A R T E 9
Van de
Diar fijft negennbsp;fgakto.
©nfmake-
Ijifeheid,
Aar zijn 20 veelderhandeverfcbeident-heden van Smaken, als ’er deeltjes zijn» die de tongïzenuwen verfchcidentlijknbsp;aandoen, en zijn gemeenlijk negen:nbsp;mmentlijk ontfmakelijk^ ohc s.Acbt-ftna-^nbsp;kelijk , vettig, 7ü)et, hitter , handend tnbsp;z.uur t Tjeut i fcherp, tntPtiiing o£ze ferp-achtig,
11. D oor onfmakel^kheid verfta ik niet cnkclijk iets dat geen fmaak heeft,wantnbsp;die kondé men onder de fmaken niet rekenen, maar om dat het dcnbsp;fmaak onaangenaam is, om dat dezelve al te zwak ofte te zacht dcnbsp;tong-zen uwen beweegt. Want alle hele lighamen, die zo hard cnnbsp;vaft zijn, dat der zelvcr deeltjes in de mond niet ontdaan werden,nbsp;hebben geen fmaak: en deze zijn de metalen, marmer-fteen cn2.nbsp;als mede vele die iri onze ogen klein genoeg gedeilt fchijnén, als meelnbsp;en diergelijke dingen: en onder dit gedacht van onfmakelijkheidnbsp;konnerr fenijnen-, en bnik-zuiverendcmiddele»,. als mede alk ge»nbsp;llacht van hoedanigheden verfchuilen: want in het,‘meel. zijn zuircnbsp;deeltjes en brandende geeften , gelijk door veffeheide giftingc»nbsp;Gverhalinge en kokinge ontdekt Werd. In het rotte-kruid verfchui'nbsp;len zoete deeltjes, fcherpe en bittere; als mede in de fcammoni ennbsp;guttagamba, maar niet op ene wij ze. Daar zijn ook onfmakelijkcnbsp;deeltjes die niet verder verdeelt zijn, als de verfcheide aflche, welke namentlijk om de dikte niet meer als helelighamen de fmaak aandoen: die wel dezin des fmaaks genaken, maar geven geen indruk*nbsp;genoeg^, en daarom zijn d^onfmakelijke dingen onaangenaam,nbsp;bcilaan uit'zulke deeltjes, die ik het zoete water toefchrijf, en iknbsp;gelijk die by een touw ofte aal, maar om dat een touw vliegend kan
.........* nbsp;nbsp;nbsp;zijfï
-ocr page 355-Vm de SMAKEN,
cn buigzaam, meer tegenftrevig ofte verfteten en zacbt, zo ik dat het zoete water van goede l'raaak, uit diergelijke bewo-ge deeltjes moet beftaan, maar het onfmakelijke water, uit zeer ge-
ftctene, en zodanig zijn meeft alle de overgehaalde wateren, en dat
Zoeca fraaak, ’
^ede, het gene de ftof-fcheiders onder het overhalen flijmigheid of-noemen. En het is onnodig dat deze o-nfinakelijke deeltjes Vaneen langegedaante zijn gelijk als een touw, maar het is genoegnbsp;dat Ze van bcftaanlijkheid zagt zijn als een afgeflete touw, ofte alsnbsp;Vi^ol ofte rouw vlas uit welke de touw beftaatj want aldus zoude fmaak,nbsp;lïien een veu^//«4lt;«4.maken , om dat diergelijke takjes in malkande-ren hangende, geheelop een andere wijze de zin des fmaaks zoud«nbsp;aandocn. En de /ijw^ibeftaat uit geenanderdeeltjesdanindier-gelijke zeer zachte en takagtige deeltjes.
Bitters
II l. De z.oetefmaiik.v!erd ge meenlijk genomen voor een gematigde en aangename, gelijk als in’t zoete water , cn dan maakt her geen Verfcheide zoort van fmaak; maar dikmaals werd het genomen \mornbsp;die kittelende fmaak, welke in honig, zuiker, en diergelijke dm-gen zijn, en dan beftaat die niet in deeltjes die te gelijk ftamp takken hebben, oftegelijkdevogelsne gelijk veeren en een lighaamnbsp;hebben •, en ten opzichte van de ftam ofte het midden des lighaamsnbsp;^0 werken zy fterk genoeg in de gaatjes der tongej maar tennbsp;^ien van de takjes ofte pluimen, met welke zy alleen d einden ernbsp;^nuvven aanraken, beledigen zy haar niet, maar kittelen die opnbsp;^onaangenamewijze.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ar»,
IV. De l-itrerr/iwiiai^beftaat in dikkere deeltjes , enalsiteenen en klippen van gedaante, welke daarom zeer diep in de tonge ingaan,
On met een droevig gevoelen des zelfs zenuwen fteken, nochtans andersalsbrandende dingen, gelijk als is de geeft van wijn, alsooknbsp;Zuure en zoute, waar van elders genoegzaam is gefproken. Aldusnbsp;verftaat men zeer licjit waarom by na alle zoete dingen lichtelijk bitter werden cn tot gal verkeeren, zijnde namentlijk de takjes afge-ïneden door de tnd, ofte dat door kokinge de ftam overgeblee-Ven is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦'
, V. Wanneer de deeltjes niet zacbt zijn, als de vette, noch zo ScW dunalsdegeeften, ofte de takjes der zoete, noch ook zo dik, as ?nbsp;Qi^geheel geen fmaak hebben, en een andere figuur hebben, alsnbsp;de bittere en zoute, maken een fiherpenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en om dat die van zeer
Verfcheidefiguuren konnen zijn , daarom kan defcherpigheid vcel-dcrlei wefen.lk noeme dan dit fclierpighcit’t geen de tonge febraapt, tgene zomwiilcn voor genomen werd, gelijk als m de
-ocr page 356-R. Des-Cartes
fmiak.
rode wijn (die rouw is) wanneer die lange met zijn uitgeperfte dnU' ven gewcikt heeft. Merkt, dat by deze fcherpe deeltjes geelleonbsp;gemengtzijn, die te gelijk de gaatjes der tonge ingaande, dezelvi-gealdaar zeer fnel bewegen, en maken aldus zeer fcherpe en zeernbsp;brandende maken f gelijk als van de pj^retbrum, eu^horhium enz. wan*-fjBaak, om dat ze zomwijlen takagtige gedaanten hebben als corall, werden zy lichtelijk van die geeften bewogen,nbsp;sefpeen ^1. Defcr^eodiewrange fnMakJdete zamen trekkende is, gelijknbsp;wrange als is van Onrijpe vruchtcn, komt hier van daan, dat de gaatjes innbsp;die vruchten ofte diergelijke dingen, niet anders dan met een lloffenbsp;vervult zijn om fnellelijk uit dezelve te gaan, en zo open dat denbsp;deeltjes der tonge in dezelve konnen gaan, welke daarom voorwaatnbsp;in dezelve ingaat, in de plaats der ftoffe haar mgaande. En dewijl^nbsp;deze gaatjes zeer verfcheiden konnen zijn, daarom is de ferpe fmaaknbsp;zeldender.
VIL Hier werden alleen de enkele fmaken opgehaalt, maar andere vermengde ontelbare konnen hier uit voortkomen.
VIII. Vertrouwt dat gy lichtelijk tot diergelijken kenniflè kont komen, enpijrfigtuwverftandnfet, gelijk als om duiftere en zeernbsp;verwarde zaken te kennen; maar weet dat men niets weten kan zelfsnbsp;van d’ aldergeleertfte, als het gene zeer licht en zeer klaar is; daarom gord uw aan om alle zaken door te wandelen, op dat gy daar uitnbsp;halen raoogt, die zonder moeijelijkheid, dulfterheid, arbeid ofnbsp;met geen onzekerheid konnen belloten werden, want deze zijn al-lecnigdie, welke een ware wetenfehap baren,
R. D E S . C A R T E S
EERST EBOEK.
Van de werkjlukken , die men bewerken kan, met alleenl^k rechte lijnen, en kringen daarnbsp;toe te gebruiken.
Llc de a werkftukken der Meetkunft konnen liehte-» telijk tot zodanige' merkteekens gebracht worden, dat hGquot;lmetri,,nbsp;men daar na niets anders behoeft om hen te ** bewerken,nbsp;dan de langte v^n enige rechte lijnen te kennen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onfirHirt^
1. Hoe de rekening van de Rekenkimji met de werking van de Meetkttnjl over'éenkeomt.
Th g^^'jk de gehele ‘Rekenkunft alleenlijk uit vier of vijfe^w»,-¦V nbsp;nbsp;nbsp;beftaat, te weten sd’Optelling, Aftrekking,
j'Vermenigvuldiging, Verdeling, en M’Uittrekking der worte- %Mditu. die voor zeker flach van ra Verdeling genomen kan worden;)nbsp;heeft men ook in de “ Meetkunft niets anders te doen, aangaan-de lijnen, die men zoekt, om hen te bereiden, op dat zy bekent i Extras,-,nbsp;Ouden Worden. dan anderen daar by te voegen, of daar van af te radiom.”
^ okken : of, als men een heeft, die ik ° d’ eenheit zal noemen, om '^.GemnrU. aar zo veel te beter tot p getallen te ^betrekken, en die gemene- ovnitu.
^1^ naar believen genomen kan worden, en daar na noch twee an-is *1 M nbsp;nbsp;nbsp;vierde te vinden, die tof ci*-eeflVan deze beide
,’B'^jkd’ander tot d’eenheit; ’c welk evcn’t zelfde is., als de ^
^ rmenigvuldiging: of daar uit een vierde te vinden , -die tot van deze beide is, gelijk «d’eenheit tot d’ander; ’t welknbsp;vmidi^’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Verdeling is: ofeindelijk een of twee, of meer
yi ?^^lévenredige lijnen tuflehend’eenheit en enige andere lijn nbsp;nbsp;nbsp;'
Worte?’ nbsp;nbsp;nbsp;even’t zelfde, als dc '^vierkante of teerlingfcbe
iben^ nbsp;nbsp;nbsp;voort, uit re trekken. Enikzalnietfchromendezequot;*^*^'quot;-
in de® Meetkunft in te voeren, “veelheterverlhMtcworden.
II. D#
-ocr page 358-ePêrMji,
a P«-
Juilam,
t MnUhlii €»th.
^68 nbsp;nbsp;nbsp;R» D E S - C A R T B s
ir. De Vermenigvuldiging,
T Aat, tot een voorheek , A B »d* eenheit zijn » en dat inc® B D met B G vermenigvuldigen moet j zo behoef ik ni^^®
anders te doen»
^ nbsp;nbsp;nbsp;de punten A en C
te zamen te vo^ gen , daar na P ^nbsp;? ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' evenwijdig mt*-
CA te trekken i B E z^l d d'uit'nbsp;komft van dez®nbsp;e Vermenigvuldi'nbsp;ging zqn.
fDividsrt, g ParaUiln.
li
i Dtvif,. wezen
ItEntrêttio.
til, De Verdeling,
O F indien men B E door B D moet ^d^len, zo zal ik, de pUO' ten E en D te zamen gevoegt hebbende, A C S evenwijdignbsp;met DE trekken3 en BC zal ''’t hoevcelde van deze »verdeeling
iv. ^ D'uittrekking vrtn de vierkante wortel. indien men uit G H de * vierkante wortel moet ” trekken»nbsp;idrota,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zo zal ik daar lijnrecht FG, diequot;d’eenheit is, byvoegen»
en , FH in twee gelijke delen H p in’t punt K delende, uit
oClt;rgt;trxm, |........ ' ' .......... nbsp;nbsp;nbsp;'¦ i e O middcIpunt K dc P kring FIP
g Circ»tns, y nbsp;nbsp;nbsp;I j befchrijven ; *n als ik daar n*
uit het punt G een regte lijn op' waartstot aan I rechthoekig epnbsp;F H trek, zo zal G1 de gezocb'nbsp;tc q Wortel zijn. Ik zeg hif^nbsp;* teerlingfche wortel, noch van d’ anderen, om dat ^nbsp;iwA * ^ hier na bequamelijker daar af fpreken zal.
'tïiEsetra* htrt^nbsp;p Vnitaif
^ EaM»,
V. Dte men ^tekenen in de ^Meetkunji kan gebruiken.
'• 1^ Och men behoeft dikwijls niet dus deze lijnen op’t papier ‘ X-^ trekken ; maar ’t is genoech hen door enige letters, yder d^^
0(0
een enige, aan te wijzen. Gelijk, om de lijn B D by G H te vo®'
gen, ZO noem ik d’cen 4 en d’ander » enfchri)f(«“4-^, cn lt;«;
Van de M E E T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;369
gt; w QiviJirti.
*rn J van lt;* af te trekken; en ab, om d’een met d’ander te vyer- ^ Mauiptu lïienigvuldigen ; en , om a door h te delen ; en lt;lt;4, of 4^,nbsp;om 4 niet zich zelf te vermenigvuldigen; en 45 , om de zclfdonbsp;noch eens met 4 te vermenigvuldigen, en dus tot aan’t oneindig;
/ aj~\-b‘, on^de -’^vierkante wortel uit 4- —j— b-te trekken ; xr**»
y C. 4’ — 6’ -j- ^ otü de y teerhngfche wortel uit 4* — t’ ^yKMxcte-, “'T'abbte trekken, en dus met d' anderen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Hier ftaat aan.ie merken dat ik door 4', of i’, of diergelijken, ROnienelijk niets anders bevat, dan geheel * enkelde lijnen , fchoon z Umafmrnbsp;dj gt; om my te dienen van de namen, die in de»Stclreegel gebruike- jnbsp;lijk zijn» hen'* Vierkanten, of‘^Teerlingen; enzovoort» noem.
Men heeft ook aan te merken dat allede delen van een zelfde lijn gemenelijk door even veel J afmeetingen uitgedrukt moeren wor-den, als 'd’eenheit niet in ^’t voorltel bepaali^js , gelijk hier 4? eVaitu,nbsp;heeft zo veels afmeetingen, als 4ii, o£b^, uit ae welken de lijn»nbsp;dieik y cT4’*^fe’-4-’4 Wgenoeratheb, famengevoegt is: maar »«•nbsp;dat het niet desgelijks isals ‘'d’eenheit bepaalt is, om dat zynbsp;overal, daar al te veel, ofal te weinig afmeetingen zijn, 'onder-verftaan kan Worden; gelijk, indien mcn de'^teerlingfche wortelnbsp;a abb — b moet trekken, zo moet men achten dat de ’ hoe-groQtheit 4 4bb eenmaal door^'d’cenhcit gedeeltis, en dat d’an-dcre hoegrootheic b tweemaal door de zelfde eenheit vermenigvuldigt is.
Voorts, op dat yder lichtelijk aan de namen dezer lijnen zou gedenken , zo moet men altijc een bézondere talel daar af maken, naar dat Zy geftelt of verandert worden, met, toteenvoorbeclt, duste-lchrijven :
^ eo I, dat is, A B is gelijk met i, of d’ eenheit.
H 00 amp;, en zo voort.
VI. Hoe men tot de quot; vergel^bjngen moet Xomen^ diedienpg tpi om de iperkjluk^n op te lojfen.
Ls men dan cnie^wcrlcftuk wil^ oploflen, zo moet men dat oVnhUnu.
n
Cio»eu
A
vfel nbsp;nbsp;nbsp;nootzakelijk fchijnen om zelfde te bewerken, zo
^ aan de genen, die onbekent zijn, als aan d’anderen. Daarna bel^*'^^*^ - ^°^der enig onderlchcittuflchen deze bekende en on-^ende lijnen aan te merken gt; de zwarigheit deurlopen, dit
Aaa nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;naar
m ‘’t begin als gemaakt aanmerken , en namen aan alle de Iij- ^
R, Des^Cartes
¥ J/lodu
S
t Termini^ y Q«4jlio^
W JE^stAthi
3t 'Redftcen. j Qnadra-
naar d’ordening, die naturclijkft van allen toont op welke wijze zY onderling van malkander afhangen, tot dat men een weg gevonden heeft om een zelfde ^ hoegrootheit op twee wijz.en uit tenbsp;drukken, ’t welk men een * vergelijking noemt; want de tmerk-teekenen van d’cen dezer twee wijzen zijn met de genen van d’an-der gelijk. En men moet zo veel van zodanige vergelijkingen vinden, als men lijnen, die onbekent waren, onderftelt heeft. Ofin-dien men niet zo veel van hen vind, en echter niets van’t geen»nbsp;dat tot het v voorÜel verèifcht word, nalaat, Zo is dit een bewijsnbsp;van dat het niet volkomentlijk bepaalt is. En men mag dan naarnbsp;believen bekende lijnen nemen, in plaats van alle d’ onbekende,nbsp;met de welken geen vergelijking overëenkoomt. Én indien daarnbsp;na noch veel overblijven, zo moet men by ordening yder der over-*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gebleve vergelijkingen gebruiken, ’t zy met haar alleen aan te mer-
l^rainX' kcn, of met d’ai:^^ren te vergelijken, om yder van deze onbe-kende lijnen te verklaren; en dus, met hen te’'herleiden, maken c ^ddiiêt. dat ’er niet meer dan een enige overblijfc, die met enige anderenbsp;bekende gelijk is , of welks gt;’vierkant , of* teerling, of avier-' kantsvierkant, of furde.folidum, of gt;gt; teerlingsvierkant , en zonbsp;voort, met het geen gelijk is, ’twelk uit cd’optelling, of-^af-trekking van twee of meer andere «hoegrootheden voortkomt^nbsp;daar af d’een bekent is, en d’anderen te zamen gezet zijn van eniquot;nbsp;icuim. ge fmiddelevenredigen tuffehen sd’eenheit en dit ^vierkant, ofnbsp;deze * teerling, of dit vierkantsvierkant, en zo voort, door an-iMtcUifh- dere bekenden Vermenigvuldigt j 't welk ik in dezer voegei*nbsp;aanwijs:
^ 30 t, of
Xi ^of
30 4-6 6^— r?, of ^ 00 “-f-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“i”’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—*• Znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;on zo voort.
n OnAdvkT tnm^
• CnhiU^
tas,
q ProbUmap I CtrtMÏi,
9 Se^iopia
Dat is, die ik voor d’onbekende hoegrootheit neem , is gO' lijk met b, of het quot;vierkant van :(^is gelijk met het vierkant vaUnbsp;h, min a, met vermenigvuldigt ; of de «teerlingvan Z is gO'nbsp;lijk met 4, vermenigvuldigt met het vierkant van meerdernbsp;vierkant van b, vermenigvuldigt met i,, minder de teerling vat*nbsp;c j en dus met d’anderen.
dm:
En men kan in dezer voegen altijt alle d’onbekcnde P hoegroot' heden tot een enige brengen, als het ^werkftukdoor 'kringen o*'*nbsp;rechte lijnen gemaakt kan worden, of ook door «kcgelfche fngt;J'
-ocr page 361-Van de MEETKUNST. dingen , of door enige andere lijn, die niet dan van een of twe t trappen meer t’zamengezet is.
Maar ik wil my niet verletten mptditnaaukeuriglijker teverkla-ren , om datik u van ’t vermaak, van zulks uit u zelf te leren, en van de nuttigheit van uw geeft te befchaven, met u daar in t’ oeffenen,nbsp;(’twelk, naar mijn oordeel, ’t voornaarafte is, dat men uit dezenbsp;Wetenfchap trekken kan ) zou beroven; en ook om dat ik hier innbsp;^iets zo zwaar befpeur, ’t welk van de genen , die een weinig in denbsp;gemene v Mcetkunft, en in de w Stelregel geoeffent zijn , en dienbsp;®P al gt;t geen acht nemen, 'c welk in deze » Verhandelingftaat, nietnbsp;gevonden kan worden.
Ik zal dieshalven my hier vernoegen met u te verwittigen dat, als men in’t herleiden van deze r vergelijkingen niet nalaat om allenbsp;de z verdelingen te gebruiken , die mogehjk zijn , men zondernbsp;twijffel a d’enkelfte merkteekens, tot de welken het t voorftel genbsp;bracht kan worden, zal hebben.
VII, Welken de platte ^u^erlifiukken z^n j en hoe zy Oiopgelojl werden.
En indien ’t door de gemene e Meetkunft opgeloft kan worden, dat is , alleenlijk met f rechte en kringfche lijnen ,‘ op. eennbsp;S platte vlakte getrokkén , te gebruiken , zo zal, als dc lefte vergelijking geheellijk herleid is , ten hoogden niet meer overblij-''^en, dan een onbekent ’vierkant, inct het geen gelijk, ’twelknbsp;k d’Optelling of' Aftrekking van des zelfs m wortel, door enige bekende “hoegrootheit “vermenigvuldigt, en van eenige an-‘^ere hoegrootheit, die ook bekent is, voortkoomt.
En dan zal deze P wortel, of onbekende lijn, lichtelijk g£ denworden. Want indien ik, tot een voorbeelt z,-3olt;* x.—[
t (jVAdnl'f.
V ^eérngtrU^ W .A Ig^chra^nbsp;X Traamp;atfti
y
nes^
Z Divijimts* a 'Termini
b Quaptg^
t Trthleméh óKi/ilvere»
C ^eometria^ iLinta teQanbsp;amp; Qrcula-^nbsp;r«s,
^Snpcrjtciet plana,nbsp;h Mqnstis,nbsp;i Q«4a?r4-‘
k z/tdditio^
1
m V-adix,
o tjMffUi-plieare,. p Tl^adix,nbsp;q’Trian^n/M
rKatdfx ^«4-dratat
sevon-b b
heb , zo maak ik de a rechthoekige dichoek NLM, welks zijde L M met b, denbsp;‘ vierkante wortel van denbsp;bekende hoegrootheit h b,nbsp;gelijk is, en d’andere zijdenbsp;L N gelijk met ^a % dc helftnbsp;van d'andere bekende 5 hoegrootheit, die door x, denbsp;^ welk ik onderftel d’onbe-Aaa 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kende
R. D E s - C
artes
kende lijn te wezeo» vermenigvuldigt is*nbsp;en indien ik daarnbsp;Mn, de t gront vannbsp;deze driehoek , totnbsp;aan O verhing »nbsp;voegen dat NO metnbsp;N Li gelijk is, zonbsp;de gehele O M z,, d.enbsp;^zochtelijn,wezen.nbsp;En deze word dus
uitgedrukt; z, ao 14 J ^b b.
X B4j7r, y Kadix,
heb. Desgelijks ook , indien ik x‘i co
P M a:- wezen; en ik zou Af oo / dus met d’ anderen.
Eindelijk, indien ik z. oo ^
Maar indien ik ƒƒ oo — a / —j— bb heb , en dat^ de v hoegt; grootheit isdie men vinden moet, zo maak ik weer de zelfdenbsp;™ rechthoekige driehoek N L M;en ik trek N P,die gelijk met N Enbsp;' 'is, van zijn X gront M N af, en d’overige P M zal ƒ, de gezochtenbsp;y wortel, zijn : in voegen dat ik^ co — \ a J ^ aa
had, zozoU
'4-f-/^4(*-[-tèhebben; en b h heb , zo maak. ik N L
__ nbsp;nbsp;nbsp;j, met i A gelijk, en L M raèt^t gelijk*
X T^arAHtU, i, Centrftm%
1»
even als te voren. Daar na, in plaats van de punten M en N te zamen tenbsp;voegen, trek ik M Q.R *gelijkwijdignbsp;met L N ; en als ik uit het * middel'nbsp;punt N deur L een ‘’kring, die denbsp;gezeide lijn in de punten Q^en R deiit*nbsp;fnijd, getrokken heb, zo zal de g^'nbsp;zochte lijn z, M Q^, of M R vV^'nbsp;zen; want in dit geval word zy upnbsp;twee wijzen uitgedrukc, te weten»
1 nbsp;nbsp;nbsp;z. oo I 4 -j-’ / i lt;* b b f uO
' nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zicoi*»'—— bbT~
a^o»quot;r«w. E” indien de c kring» haar d middelpunt rn ’t punt N hebbende» «Sec*-», en deur’t punt L deurgaande, de rechte lijn M niet 'deuf'nbsp;-fnijd, noch raakt, zo zal’er geenwortel in de g vergelijkingnbsp;hPrsHtwn zen; in voegen dat men daar uit verzekeren kan dat de bewerkingnbsp;frcftpimi, 1,5j. yoQj.gefiei|; y^erkiluk onmogelijk is.
Voorts»
-ocr page 363-Voorts, deze zelfde ' wortels konnen door ontellijke andere middelen gevonden worden ; en ik heb alleenlijk dezen, als zeernbsp;j enkelt zijnde, willen ftellen, ora te betonen dat men alle de kSi^^ike,.nbsp;.'^erkftukkcn van de gemene'quot;Meetkunll kan bewerken, zondernbsp;^stsanderscedoen, als het weinige, ’t welk m de vier quot;afbeeldin- m Geems-gen, die ik verklaart heb. begrepen is. En ik geloof niet dat d’ Ou.
‘^cn daar op gemerkt hebben j want zy zouden anders niet de moei-gedaan hebben , van zo veel grote boeken daar at te fchrijven , in de welken °d’ordening van hun Pvoortlellingen alleen aan ons otw,,nbsp;^'^kent maken dat zy niet de rechte middel, om hen alle te vinden.,nbsp;hebben gehad, maar dat zy alleenlijk de genen, die hen voorqua.nbsp;nien, vergadert hebben.
VIII. VïMgfiuk, «k Vdfptsgemeen.
i'
MEn kan zulks zeer klarelijk uit bet geen zien, ’t welk Pappus
in’t begin van zijn zevende boek geftelt heeft, daarhy» zich tijt opgehouden hebbende met al ’t geen op te tellen , ’t welknbsp;Van de genen, die voor hem geweeft hadden, inde Meetkanll ge- qQ/t-tji».nbsp;tchreven was, eindelijk van een i vraagftuk fpreekt, ’t welk, gelijknbsp;hy zegt, noch van 'Euklides, noch van Apollonius, noch vannbsp;lemajit anders geheellijk had konnen opgelolt worden. Zie hier zijnnbsp;'^oorden:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iktren.
fed neque paululum quid addere iis, qua Eu-
, neque aliquis alius
Ruem autem duit (Apollomtu) in tertio ühro locum ad tr-es , o* lievtr rfe H^atuor lineas ab Euclide perfectum non ejfe , neque ipfe perficere pote-
^^idesfcripfit, per eatantutnConkaqudufquead Euclidis tempord prxmon- boorden*
Een Weinig daar na verklaart hy duslioedamg het vraagituk is. ^ },ea iicht«-At locus litres amp; quattm lineas, in quo {jpoÜonm) magfiécey^i^ff^o^^ jfe jaetat, amp; oftentat, nuüa hahiik graua et, qm prm. fenpjerat, ejtnbsp;quot;«jufmodi. Si pofitione ddtis tribus reüis lineis ah uno amp; eodem punclo ,
*d tres lineas in datis anguUs reüx linex ducantur, amp; data fit proportia ^fflanguli cmenti duahus duals ad quadratum reliqua: punüum contm-pofxtme datum folidum locum , hoc efi, «nam ex tribus cornets feato-Et ft .ad quatuor rectds lineas pofitione datas in dam anguUis lmeamp;
«Hcmtur ; amp; reaanguü duabus duals contenti ad contentum duabm tehuis proportio data fit : {militer punaum datam coni fiamem pofnio. centinget. Si quidem igim ad duos tantum, locus planus oji.nfusnbsp;iluod fi ad plures qudm quatuor, puncium eonlinget locos non ad-mc toon',tos fed lineas tantum dtUasi quales autem fint, vel quam ha-
^74 nbsp;nbsp;nbsp;3R.. Des-Cartes
leant proprieutem, non confiat ; earum mam , neque prinwn , amp; manifefl'ifma videtur, cempofuerunt , ojïendentes utilem ejfe. iropofitfonesnbsp;mtem tpfarum ba fmt.
Si al aliquo punüo gt; ad pofuione datat reÜas lineas , qutnque ducan* tur reóla Itnea tn datis angidü , amp; data fid proponio folidi paraüeUp-pedi reüanguU, quod trihm duótis tineis cominetur , ad folrdum parade-lepipedum reilangülum , quad cominetur reliquis duahm , amp; data qM.nbsp;piam tinea , punümn pofitione datam lineam .eontinget. Si autem adnbsp;dr data fit proponio folidi tribus tineis contenti ad folidum , quod tribn*nbsp;reliquis cominetur 5 rurfus punctum continget pofitione datam lineam. Qu9^nbsp;fi ad plures qudm fex , non adhuc halent dicer $ y an data fiit proportienbsp;cujufifiiam contenti quatuor lineisy ad idy quod reliquis cominetur; quoni0nbsp;mn efi aliquid contentum pluribtis quam tribus dimenfmibus.
Daar ik u bid in ’t voorbygaan t’aanmcrkcn dat de fchroom, die d’Ouden hadden om benamingen van de Rekenkunft in dc Meet-kunft te gebruiken, ( de welk niet voortkomen kon dan van dat Vjnbsp;hun overëenkoming niet klarelijk genoech zagen) veel duifterheitnbsp;cn verwarring in de wijze, daar raeê zy zich verklaarden gt; verooof.'nbsp;zaakte. Want Pappus vervolgt in dezer voegen;
Acquieficunt autem bis , qui paulo ante talia interpretati fum , neqd^ mum aiquo paüo comprebenfibüe fignificantes, quod bis cominetur. ii'nbsp;cehit autem per conjunitas proporttones hac , amp; dicere , amp; demonfirartnbsp;universe in dióiis proportionibus gt; atque bis in hunc modiim. Si ab ali^nbsp;quo punüo ad pofitione datas recias lineas ducamur reüa lines, in datisnbsp;angulis, amp; data fit porportio conjimüa ex ek , quam babet una duBd'nbsp;rum ad unam , amp; altera ad alteram , amp; alia ad aliam, amp; reliqua dinbsp;datam lineam , fi fint feptem; fi veto oüo , er reliqua ad reliquatU 'nbsp;putiüum continget pofitione datdX lineas, £t fiwiliter qiwtcutique fmt impalBnbsp;vel pares multitudine , cum bsc , ut dixi, loco ad quatuor lineas rej^»^'nbsp;deant y miUum igitur pofuerunt y ita ut Itnea nota fiit amp;c.nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ’t Vraagftuk dan, ’t welk van Euklides was begonnen op tc loC'
fen, en van Apollonius vervolgt, zonder door iemant voltrokk^*' hF.ftif. re zijn, was dusdanig: Als men by Aftelling drie of vier,
rechte lijnen gegeven heeft, zo begeert men voor eerft een punt, u*’' het welk men zo veel andere rechte lijnen, een op yder dernbsp;lijnen, kan trekken , die met de zelfden gegeve hoeken maken,nbsp;van de welken de'rechte hoek, begrepen van twee der gencr, dicnbsp;d dus uit een zelfde punt getrokken zullen zijn , een gegéve redcunbsp;* ''ierkant van de darde heeft, zo ’er niet meer dan dP^
^ijn ; ofraetdc rechthoek der twee anderen, zo’er vier zijn J
^ nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pj; f
Van de MEETKUNST.
^ndien’er vijf zijn , dat ^ d’evenwijrgront, van drie te zamengezet gt; f ^engegevene £ reden heeft metd’evenwijtgront van de tweeoveri-cn van een andere gegeve lijn te zamengezet; ofindien’ernbsp;^^szijn, datd’evenwijtgront, van drie te zamengezet, een gege-reden met- d’evenwijtgront der drie anderen heeft ; of m-dien’er zeven zijn, dat het geen, ’twelk voortkoomt, als mennbsp;^i^r daar af d’ een door d’ander verraenigvxildigt , een gegeve ¦ re-'nbsp;met het geen heeft, ’t w.elk voortkoomt uit de vernienigvul-r'Si'ig der drie anderen , en noch van een andere gegeve lijn ; ofnbsp;^fjdien’er acht zijn, datd’uitkomft van de vermenigvuldiging vannbsp;^ler een gegeve k reden met d’uitkomft der vier anderen heeft.
m dezer voegen kan men dit vraagftuk tot alle ander getal van ^'jnen uitftrekken. Wyders, dew.ijl ’er altijteenoneindigetnenig-van punten zijn, die’t geen, dat hier begeert word, voldoennbsp;jonnen, zo word ook begeert dat men de lijn kent en trekt, innbsp;.'velke zy alle gevonden moeten worden. En Pappus zegt, als’ernbsp;^let meer dan drie of vier gegeve rechte lijnen zijn, dat het eennbsp;^an de drie i kegelfche fnijdingen is, maar hy vangt niet aan haarnbsp;c bepalen, noch te befchrijven ; ja niet meer, als deze lijnen tenbsp;^rklaren, in de welken alle deze punten gevonden moeten wor-. als het vraagftuk in een groter getal van lijnen voorgeftelt mnbsp;Uy voegt’er alleenlijk by, dat d’Ouden zich een daar afinge-hadden, die zy betoonden nut daar toe te wezen , die welnbsp;klaarfte fcheen, en echter daarom niet d’eerfte was. En dit heeftnbsp;tny gelegentheit gegeven om. te beproeven of men , doornbsp;middel, die ik gebruik, zo verre kan komen , als zy geweeft 'nbsp;*^ebben.
N vooreerfthebikbcvondendat, als ditquot; vraagftuk alleenlijk in drienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-------
lx. Antwoort Op^t vraagftuk^van Tappus.
_ -...... weiuncDIKDcvouucuuat’
¦Clt;indrie, of vier, ofvijHijnenvooig^ Ivlcetkunft kan vinden; oGlt;cmci^. I^Zochte punten door d’eenvoudignbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en p
^venalsmenvijfgegevelijnenhceft,
Welk geval, gelijk ook ais tvra t? , nbsp;nbsp;nbsp;gezochte punten
negen lijnen voorgeftelt word, m | _ dat is, meteen der r de ^ Meetkunft der llghamcn kan ^m^dei ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ^it^enomen als f*'quot;'
kegelfche fnijdingen daar toe te g \ evenwijlt;Ss nbsp;nbsp;nbsp;‘
*ïien negen gegeve lijnen heeft t die aLi_ _ _ nbsp;nbsp;nbsp;welk
-ocr page 366-37^ nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E s
well^^eval als mede in tien, elf, twaalf of dartien lijnen, men dc gezochte punten door middel van een kromme liin, die allecnlijl^nbsp;van een 'trapmeer te zamengezet is, dan de '^kegelfche fnijdin-gen, kan vinden. Uitgezondert in dartien, zozy alle wevenv/V-• digzyn: inwclkgeval, gelijk ook in veertienvyfeien , zeftienennbsp;zeventien, men daar toe een kromme lijn moet gebruiken, die nochnbsp;K^rtJut. van een * trap meer, dan de voorgaande, te zamengezet is, endösnbsp;tot aan’t oneindig.
Wyders, ik heb ook bevonden dat, als’er alleenlijk drie of vief gegeven lijnen zijn, alle de gezochte punten niet alleenlijk in eennbsp;der drie rkegelfche fnijdingen , maar fomtyts ook in jd’omtrek
xGnitis^
V ^«tuncs
tontex,
jf^araSslx.
y Sectionts covicx^
z nbsp;nbsp;nbsp;van een “kring, ofin een rechte lijn , gevonden worden: en dat»
rtntia, a Ciretilui^nbsp;h Gradftr^nbsp;e Sectimeinbsp;toniex.
f Scctiones conicx.
als’ervyf, of zes, of zeven, ofacht gegeve lijnen zijn , alle deze punten in een der lijnen, die van een intrap meer te zamengezcf zyn, dan de lt;= kegclfche fnydingen, worden gevonden ; en ’tnbsp;onmogelijk zich een in te beelden, die niet nut tot dit vraagftu^nbsp;is: maar zy konnen ook weer in een kegelfthe fnyding , of in ecnnbsp;dCsrcut»s, «lering, ofin een rechte lijn gevonden worden. En indien'er nC'nbsp;gen, tien, elf of twaalf zijn, zo vind men deze punten in een lij'’»nbsp;die niet, dan van een 'trap meer, dan de voorgaanden , te za*nbsp;inen gezet is. Maar alle de genen, dievan een trap meer te zamcfnbsp;gezet zijn, konnen dienftig daar toe wezen ; cn dus tot aan ’c on-,nbsp;eindig.
Voorts, d’ecrfte, en d’eenvoudigfte van allen , na de tkcgelfch® Snijdingen, is de gene, die men door de g tuflchenlnijdingvaneePnbsp;hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h brantliieê, en van een rechte lijn befchryven kan , gelijk terftnj’l'
verklaart zal worden. In voegen dat ik acht dat ik volkomentlijl^ op’r geen voldaan heb, ’t welk Pappus tot ons zegt dat hier in vapnbsp;iDcmsf»/?M-j,Oudén gezocht is i en ik zal pogen de ‘ betoging daar afin
nig woorden te ftellen; want het walgt myalreê zo veel daar af fchrijt^n.
li nbsp;nbsp;nbsp;Htftelling gegeven, en dat men een punt moet vindenquot;, als C,
het vvelk men andere rechte lijnen op de gegeve lijnen trekt, CB, CD,CF,eriCH, invoegen dat de hoeken C B A, C Ónbsp;CFE,CHG , cn zo voort, gegeven zijn,en dat hetgeen, ’cnbsp;voortkoomt uit de vermenigvuldiging van een deel dezer lijnen, g®'nbsp;ly k zy met her gcen,dat uit de vermenigvuldiging der anderen vooff'.
1 nbsp;nbsp;nbsp;, ofdatzy enige andere gegeve’reden hebben •'
maakt het ® vraagftuk niet zwaarder. nbsp;nbsp;nbsp;,,
Laat AB, AD, EF, GH, en zo voort, veel lijnen zvn»h;
37gt;
Van de M E E T K U N S T.
X. Hoe men de ” teekcns moet pellen, om in dit vïMgjlukjot de « Tcrmmu ° vergelij^ng te h^nien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oM^aatu,
I K onderftel voor eerft de zaak als alreê gemaakt, enommy uit de vcrvwartheit van alle deze lijnen te redden, zo aanmerk ik eennbsp;de genen, die gegeven zijn, en een van de genen, die men vin-
T\
O:
den moét, (tot een voorbeelt, A B j en C B) als de voornaam-ftcn, en tot de welken ik dus alle d’anderen poog te betrekken.
Dat het p deel van de lijn A B , ’t welk tuflchen de punten A en ü p * zy genoemt, endatBCjrzy genoerat, en dat alle d’anderenbsp;Segevelijnen verlangt zijn, tot dat zy deze twee deurfnnden, üienbsp;ïnen ook verlangt, zo’t nodig is, en zo zy niet a evenwijdig metnbsp;^^0 zijn. Gelijk men hier ziet dat zy de “^lijn AB in de puntennbsp;A, E, G, en B Gin de punten R, S, T, deurfnijden. Voorts,nbsp;dewijl alle de hoeken van de'driehoek ARB gegeven zijn, zo issTr^nbsp;de'reden, die tufl'chen de zijden A B, en BR is, ook gege^n j tPMjwrfw,nbsp;^ Welk ik ftel als x, totb, in voegen dat, dewijl A Ba; isgt; RB
Bbb nbsp;nbsp;nbsp;zal
-ocr page 368-278 nbsp;nbsp;nbsp;Rquot; D E S - C A R T E S
zal zijn—, en de gehele lijn C R zal/ “-}--wezen; om dat nes
? nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T5
punt B tuflchen C en R valt: want indien R tuOchenCeno
¦ nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n
viel, zözoüCR/^---wezen j cnindicn C tuflchen Ben
Z .
b X
viel, zo zou CR—7 -j-’— zijn. Desgelijks, de drie hoekei^
van de driehoek D R C zijn gegeven , en by gevolg ook de '' rC' y npirt n. ^ tuflchcn de zijden C R, en C D is, die ik ftel gelijk z. tot c'
b X nbsp;nbsp;nbsp;cynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bcx
in voegen dat, dewijlCR ƒ
is, C D
• zal zyn-
!( nbsp;nbsp;nbsp;Z
vnVofiio. Wijders, dewijl de lijnen AB, AD, en EF by ftellinggeg^' ï£ Spatiam, Ven zyn, zo is de wy tte, die tuflchen de punten A en E is, ooknbsp;**nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gegeven , en indien men haai* k. noemt, zo zal men E B gelijk
k-\~ Afhebben: maar het zou k— x wezen, zo’t punt B tuf-fchen Een A viel, en — nbsp;nbsp;nbsp;zo E tuflchen A en B viel. Eo
om dat alle de hoeken van de diaehoek ES B gegeven zijn, zo fi, de y reden van B E tot BS ook gegeven j en ik flel haar gelijk 'U
iotd; in voegen dat BS
is, en de gehele CS—
L*
maar dit zou
wezen, indien ’tpunt S tuflchen
B en C viel; en ’t zou zijn , zo C tuflchen B |
en S viel. Wyders, de driehoeken van de driehoek FSC zijn gC' geven, en by gevolg de reden van C S tot C F, de welke is gelijk
t X, y -t- d t k nbsp;nbsp;nbsp;d e X
z. tot e, en de gehele C F zal ........... -1 wezen. DesgS'
' lijks AG, die ik / noem, is gegeven, en B G is / - a: , en om dat itï de driehoek BGT de 'reden van BG zelve tot GT gegC'
¦ nbsp;nbsp;nbsp;fl-r-fx
ven is, de welke is gelijk z. tot ƒ» 20 zal B T 00 ———, cti
GT 30
gt; wezen. Voorts, de reden van T C tot C
Xt nbsp;nbsp;nbsp;''
hebben•
EO
is ook gegeven, uit ooizaak van de driehoek T C H; en zo wy haat ftellenalsattot ^g, zo zal men CH 00 —
-ocr page 369-Van de M E E' T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;379
' En in dezer voegen ziet men dat, in zo veel lijnen y als men be- ^
See.vtj die by * ftelling gegeven zyn» alle de lijnen, uit het punt C yolgens de gegeve hoeken dsiar op getrokken, mar ^ d’inhout vannbsp;tvraagftuk, yderaltiji door drie lt;= merktekens uitgedrukt konnen dQ»wilt;««*nbsp;J^orden; van de welkend’een tezamen gezet is uit ‘id’onbekendenbsp;hoegrootheit ƒ, door enige andere bekende e vermenigvuldigt, of cata.
^gedeelt, end’ander uit d’onbekenoe hoegrootheit a;, ook door andere bekende vermenigvuldigt, of gedeelt, en de dardenbsp;uit een geheel bekende hoegrootheit. Alleenlijk uitgezondert zonbsp;de gegeve lijnen £ evenwijdig zijn, of evenwijdig roet de lijn AB,nbsp;m Welk geval ’t merkteken, met de' hoegrootheit x te zamen ge-^ct, niets zal zijn; ofevenwijdig roet de lijn C B , in welk gevalnbsp;’t tnerktceken, dat met de hoegrootheit y te zamen gezet is, mets k Termms.
^alzijn; gelijk zulks al te klarelijk blijkt, om my te verletten met
te verklaren. En warde ' teekenen -j-, en — aangaat, die by ^ deze mmerktekensgevoegt worden, zy konnen op alle wijzen, dienbsp;*hen bedenken kan, verandert worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, m r •
^ Men ziet ook dat, alsmen veel van deze lijnen met malkander. ^crmenigvuldiet, de “ hoegrootheden a: en 7, die in d’uitkomft oQBjwf/w-
Bbb a nbsp;nbsp;nbsp;gevon-/“-
-ocr page 370-R. D E S - C A a T E 5
fVianfu. gevonden worden , yder daar af niet meer p afraeetingen kan heb-ben, als 'er lijnen (tot welkers verklaring zy dienen) zijn geweekt» die dus vermenigvuldigt zijnj in voegen^at zy nooit meer dan tweenbsp;.iPrji«5K« afmeetingenzuÜenhebben, als‘id’uitkomft alleenlijk uit dCver-menigvitkliging van twee lijnen fprilit , en niet meer dan drie, alsnbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alleenlijk uit de vermenigvuldiging van drie voort-
koomt; en dus tot aan ’t oneindig.
O
¦V CondiUot X MulitpU-
XI. Hoe men bekent dut dit ^fperk/Iuk^plat is, als't aUeenlijk, in vi}f lijnen voorgeflelt is.
Z ^nantUA
tes,
Otnitnjir
Ws*
VQorts , dewijl ¦gt; om het punt C te bepalen, alleenlijk een '' voorwaarde vcreifcht word, te weten, dat het geen, ’t welknbsp;door de ’^vermenigvuldiging van een zeker'getal van deze lijnennbsp;voortgebracht is, gelijk zy, Gf{’t welk niet zwaarder is) een ge»nbsp;y Prefortio. gevc v rcdcn mct lict geen heeft, 't welk door de vermenigvuldiging der anderen voortkoomtj zo kan men een van de beide onbekende hoegroatheden.a: of7 naar believen nemen, en d’andere door de vergelijking zoeken. En hier in blijkt dat j alsnbsp;'’’t vraagftuk alleenlijk in vijf lijnen voorgeftelt word, de’=hoe-grootheit x, die niet tot d’ uitdrukking van d’ eerfte lijn dient, al-tijt niet meer dan twee ‘’afmectingen kan hebben: in voegennbsp;dat’er , als men een bekends hoegrootheitvoor7 neemt, niets zalnbsp;blijven, dan A:;vagt;—J-of'—' six -j— of—• bb. En dus zal mennbsp;«Qnwfftif. de' hoegrootheit x , op de wijze, hier voor verklaart, met de frynbsp;en paffer konnen vinden. Jaalsmen onëindehjk andere en anderenbsp;®grootheden voor de lijn / neemt, zo zal men ook onëindelijknbsp;andere en andere voor de lijn x vinden; en zo zal men een oneindig getal van verfcheide punten hebben, (gelijk het puntCnbsp;is ) door welkers, behulp men de begeerde kromme lijn zalnbsp;befchrijven.
Het kan ook gebeuren, als ^'’t vraagfl.uk in zes, of in groter getal van lijnen voorgeftelt word, en dat’er zes onder de gegevc
ofBC'evenwijdig zijn , dat een der tvVeehoegrootheden a: of/alleenlijk twee ‘ afmeetingen in denbsp;1 Dim;»/.- m.ye^geiy^ing heeft; in voegen dat men met de »ry en de pafl'etnbsp;raf^?»jlt;«be£ punt 'C kan vinden. Maar in tegendeel, indien zy alle ° even-o plt”r«)s- wijdigzijn, zo zal, fchoonP’t vraagftuk alkenlijk m vijf lijnennbsp;P qaxfiin. voorgeftelt werrd, dit punt C dus niet gevonden konnen worden;nbsp;want dewijl men de ahoegrootheit x in de gehele r vergelijkingnbsp;niet vind, zo zal ’t niet raeergeoorloft zijn een bekende 'hoegroot-
heit
-ocr page 371-voorde gene te nemen ^ d^eƒgenoemtis; maar dit is de men vinden moet. En om dat zy drie ^afmcetingen zal heb-7,0 zal men ba^^r niet konnen vinden, dan met de ''wortel uitnbsp;een w {eerlingfche vergelijking te trekken; ’t welk in ’t algemeennbsp;^‘‘^t gedaan kan worden, zonder dat men ten minden een ’'kegel-%ê daar toe gebruikt. En fchoon’er ook tot negen gegeve lijnennbsp;^'jn, Zo kan men, als zy niet alle r evenwijdig zijn, altijt makennbsp;dat de * vergelijking niet boven * 't vierkantsvierkant klimt; ennbsp;dieshalven kan men haar ook, op zodanig een wijze, als ik hiernbsp;*^3 verklaren zal, doorkegelfncên ‘^oploflen. En fchoon’er ooknbsp;tot dartien lijnen waren, zo kan men altijt maken dat de vergelijking niet boven het'teerlingsvierkant klimt: in voegen dat mennbsp;f^ardoo/middel vaneen lijn kan oploflên , die al een lijk van eennbsp;^i'3pmecr,.dandegkegeirnec, tezamen is gezet; gelijk hier nanbsp;^’erklaart zal worden. En dit is ’t eerfte deel van ’t geen , dat ik hier
“P l,. _
t VimenJjt*
MP,
V
W JE^Ptatio cuiieatnbsp;X Seéiionbsp;«ica^
y ^araUtls^
te K nbsp;nbsp;nbsp;w -
TioH nbsp;nbsp;nbsp;had. Maar eer ik tot het tweede deel o verga, zo is van
dat ik iets in’t algemeen van dc natuur der kromme liinen
: algemeen
a
b ^tÜïkntt cenicStnbsp;cKt(»lvere^nbsp;é/i Et^hAtiPtnbsp;c (!^adrAtt^
Ctibm^ f GraduStinbsp;g $i£ih C9~
lijnen
R.» Des-
a Vïbhhma^
hGecntctria^ € Vianet»nbsp;d SoUda^nbsp;e ILintarii^^nbsp;{Lima rcüanbsp;5 Circuli^nbsp;h Slt;!Ctl9 €9‘
nUa*
3 Gradxt$, k ma •nbsp;^is eomptpttanbsp;i Mcchani-
iX»
m Geometries» n Machina»nbsp;o CircuH»
p Inffru-m:t3ta.
^^’Uchjnica.
r Creometria,
s P^Jticcitja-
tto»
R. DES- CARTES
Van de Natuur der kromme lijnen.
I. Welken de ki'omwe l^nen , die men in de Meetk^enH a (innemen k^n,
' Ouden hebben zeer wel aangemerkt, dat onder dc “ werkftukken der ’’ Meetkunft fommigenlt;= plat, foffl-migen ‘’lighamelijk, enfommigen'lijnifchzijn; datnbsp;is, dat fommigen bewerkt konnen worden, met alleenlijk b-cchce lijnen en ? kringen te trekken, in plaatsnbsp;dat d’anderen niet bewerkt konnen worden, zonder ten minftennbsp;enige ^kegelfneê daar toe te gebruiken j noch eindelijk d’overigen zonder enige andere lijn, die meer te zamen 'gezet is -, daarnbsp;toe te gebruiken. Maar ik ben verwondert van dat zy daarenbovennbsp;niet verfcheide ’ trappen tuflehen de meer te zamengezette lij'nbsp;nen hebben ondertcheiden ; en ik kan niet begrijpen waarom zynbsp;hen eer 'hantwerkig, dan meetkundig genoemt hebben. Wantnbsp;indien men zegt dat dit gefchied is, om dat men enig quot;werktuignbsp;behoeft tot hen te befchrijven, zo moet men ook om gelijke re-den de “kringen en rechte lijnen verwerpen, dewijl men hen nietnbsp;zonder palier en ry, die men ook werktuigen mag noemen, opnbsp;’f papier befchrijft; noch ook daai-^lH^ dat de P werktuigen, dit^nbsp;dienftigzijnom hen te befchrijven,' meer te zamen gezet zijndenbsp;dan de ry en palier, niet zo naaukeurig konnen wezen; vvantmtt*nbsp;zou om deze reden hen eer uit de ‘i hantwerkskond moesen vet'nbsp;werpen, daar dc naaukeufigheitder werken , die van de handennbsp;voortkomen, verëifcht word , dan uit de quot;Meetkunft, daarin al''nbsp;leenlijk de 'redenering naaukeuriglijk aangemerkt word, di^nbsp;zonder tvvyfFel zo wel in deze-, als in d’andere lijnen.even volmaakt kan wezen. Ik zal ook niet zeggen dat dit is, om dat zy ’tnbsp;tal van hun 'eiflehingen niet hebben willen vermeerderen , endat
¦zy
-ocr page 373-2.ich vernoegc hebben met aan hen toe te (laan dat zy twee gege-punten door een rechte lijn konden tezamen voegen, en int een g^geve'quot; middelpunt eenkring befchrijven, die deur een gegc-punt gaat; want zy hebben daarenboven niet gefchroomt t’on-‘^^tftellen dat men, van * kegclfneên handelende , yeder r kegelnbsp;door een gegeve* plat kon deurfnijden.. En om alle de krommenbsp;lijnen te beichrijven, die ik hier meen in te voeren, behoeft mennbsp;*ders tbnderftellen, dan dat twee of meer lijnen d’een door d’an-der bewogen konnen worden , en dat hun‘deurfnijdingen anderenbsp;lijnen aanwijzen. ’t.welk my niet zwaarder fchijnt. ’t Is waar datnbsp;ook in hunMeetkunfl; de quot; kegclfneên niet geheel hebben aangenomen: enikwilnietaanvangen de namen te veranderen, dienbsp;door 't gebruik goet gekent zijn; maar ’t is, gelijk my dunkt, zeernbsp;l^laar, dat, als men ( gelijk wy doen) ’tgeen voor meetkundig
v Cint^uwt \V Circtdti5„
X Seriones conicnbsp;y Cc^iUT^nbsp;z l^unum»
a JnterfiSio
b Geometria^ c ScBiomsnbsp;cenkie^
Roerat, ’t welk geheel volmaakt en naaukeurig is, en ’tgeen voor
____ nbsp;nbsp;nbsp;__________--- nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;---—^ nbsp;nbsp;nbsp;tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Q
hantwerking’t'welk zodanig niet is, en dat, als men de Meetkunft ^anmerkt gelijk een wetenfehap, die in’t algemeen leert de matennbsp;Van alle lighamen te kennen, men de ^ meer te zamengezette lijnen niet meer daarvan moet uytfluiien , dan*d’eenvoudigllen, zonbsp;men zich kan inbeelden ddt zy door een s eenparige beweging ge-^tokken zijn, of door veel bewegingen, die malkander volgen,nbsp;daar af de leden geheelijk door de genen, die hen voorgaan ,nbsp;l^edicrt worden: want men kan door deze middel altijt een naau-l^^Urige kennis van hun maat hebben. Maar ’t geen , ’t welk d oudenbsp;Meetkundenaars belet heeft de genen aan re nemen , die meer tenbsp;Xamengezetzijn, dande’kcgeirncên,is raiflehien dat d’eerden ,dienbsp;aangemerkt hebben , by geval de *‘flanghjn, de’*vierkantmakende lijn, en diergelyken zijn geweed , de welken waarlyk nietnbsp;dan tot dc^hantwerkskunden behoren, en niet van \ getal dernbsp;gener zijn, die, gelijk ik meen , hier aangenomen moeten worden, om dat men zich inbeeld dat zy door twee verfcheyde bewegingen zijn befchreven , die geen “ oyerëenkoming met malkandernbsp;nebben, de welke men naaukeurigli)k kan meeten. Want hoewelnbsp;daar na de « Schulptrek, de p Cid'oi fche trek , en enige anderen,nbsp;onderzocht hebben zo hebben zy echter hen niet meerder , dannbsp;d’eerden , geacht, midchien om dat zy hun'i eigenfehappen niet ge-noech aanmerkten. Of’t is om dat zy j .’ziende d\\t zy noch niet,dannbsp;'Veinig dingen , aangaande de f kegelfneên , kenden, en dar hennbsp;nnch veel van ’t geen overig was, dat met de ry, en pad'er gemaaktnbsp;worden, in ’c welk zy onkundig waren, geloofden dat men
tl Vlcchani-cttm^
e Linex
maxtmê cont-pejitx.nbsp;i Simpitfp-mx,
g Mflfwfew.
li Giomctrjs^ i Scctknzsnbsp;centex^nbsp;kléine
ralis,
1
tr*x,
m MechA-mex»
n Relation
o Concheïs,
r SiHioncs
Ci/ntc ct\.
R. D E S - C A R T E S
s Calcafm
c VUttA ér
SüUda Prtf-hliWatAf
geen ZiWAarder zaak -aanvangen moell. Maar dewijl ik hoop dat de genen, die geoefFenc zijn de ’ Meetkunftige rekening ce gebrui'nbsp;ken , die hier voorgeftelt is, van nu voort aan niet lichtelijk iet®nbsp;zullen vinden, ora daar voor te blijven Haan, voor zo veel de ' plat'nbsp;te en lighainelijke werkttukken aangaat; zo geloof ik dat hetnbsp;dienftig zal zijn dat ik hen tot andere onderzoekingen nodig»nbsp;deweikenzy nooit gebrek van ftoife, om zich t’oeflenen» zullct^nbsp;hebben.
V LitiiX»
«X SMfyponere,
Bezie hier de ’^lijnen AB, AD, A F en diergelijken, die ik
......X onderilel getrokken te zijn door behulp van y ’t werktuig X Y 2- gt;
welk uit veel rijen bettaat, die zodanig te zamen gevoegt zij^’’
a
re:i?ï,
h]^araSlt;U*
dat, als de gene, die door Y Z aangewezen wotd, op de lijn ftaan blijft, men de* hoek X YZ openen en fluiten kan-, ennbsp;’twelk, als hy geheellijk gefloten is, depunten B,C, D, F,Ggt;f^nbsp;alle in’t punt A te zamen komen; maar van’t welk (naarnbsp;dat men ’t opent) de ry B C (die rechthoekig aan X Y, in ’t pi^^^nbsp;B, gevoegt is) de ry C D» die op Y Z valt, naar Z drijft, ennbsp;tijt “ rechthoeken met Y Z maakt: en C D drijft DE, die opnbsp;lijke wijze op YX valt, en^ evenwijdig met BC blijft; DEdrij,!^nbsp;E F, E F drijft F G, en deze drijft G H. En men kan een ontelhjnbsp;ke menigte van anderen bevatten, die gevolgelijk malkandei'
-ocr page 375-Van de MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;s'Sf
'S^lijiïewijze drijven ;.eri van de welken d’eenen altijt dezelfde hoeken met Y X, en d’ anderen met Y Z maken. Nu , als men dus c hoek X Y Z opent j zo befchrijft het punt B de lijn A B , die =
kring is; en d’andere punten D, F, H , daar de ' deurfnij-dingen der andere ^ rijen gefchieden, befchrijven andere kromme„“'’'’'-^‘*’‘ kjnen AD,AF,AH,' van de welken de lellen by ordening meer f R^w*.nbsp;tezamen zijn gezet, dand’eerlle, en deze meer, dan de g kring, enbsp;^aar ik zie niets, ’t welk beletten kan dat men niet zo naaukeung-hjk enonderfcheidelijk de i’befchrijving van deze eerfte , als van ii Ocfcriftitnbsp;de kring, of ren minften van de ' kegellneên bevatten kan; en ook lt;
Jiiets, ’t welk beletten kan dat men de tweede en darde, en alle'quot;quot;quot;* d’anderen, die men kan befchrijven , met zo wel, als d’eerfte, kannbsp;bevatten, en by gevolg dat men hen alle niet op gelijke wijze zounbsp;aanneemen, om tot de befpiegelingen der Meetkunll te die-
^Cn, nbsp;nbsp;nbsp;rrjae,
II. Bewij:(eomaüe de kromme l^nen m :(ekere geflachten toonderfcbeideti, en de betrekking , die alle him punten tot de punten der rechte lijnennbsp;hebben, te ketmn.
K Zou hier veel andere wijzen konnen byb^ngen , om kromme - lijnen, die meer en meer by trappen tot aan't oneindig te za-ïïien gezet zijn, te befchrijven, en te bevatten: maar om alle denbsp;Benen, die in de natuur zijn , tegelijk te begrijpen , en henby ordening in zekere 'gedachtente verdelen, zo weet ik niets beter,nbsp;dan te zeggen dat alle de “ punten der gener, die men quot; raeeikun-fiig mag noemen, dat is, die onder enige zekere en naaukeurigcnbsp;«laat vallen, nootzakelijk eenigè ° betrekking tót alle de punten van een rechte lijn hebben, die door enige p vergelijking, opnbsp;alle de punten ziende, lt;3 uitgedrukt kan worden: en dat, als dezenbsp;r vergelijking niet wyder klimt , dan'tot de ^ 'rechthoek van tweenbsp;t onbepaalde hoegrootheden , 'of tot het ^ vierkant van een dcr
^'Clfdcr, de la-omme lijn dan van’t eerfte en énkel ftegeflacht is, in
ni
l'Geomcfric^ O Rclatfe»nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;io^
(\Exprmcre
t
S
/*/.
t
Ui inlt;ieter~ mwatte^
V QftaJra^^ tUUi,
W Ctrculni^
X VaraholoK y ^yptthQla,
z EU pfis, amp;AE(^uatio»nbsp;b lAtmcnfio*nbsp;C
tti tndeiir-mtnatx, d V^ilati9^
f
8 X)mtnfi9^
-^‘““uv.iius.giootnev...........ander te verklaren) zy
bier de abetrekkmg van een punt t c nbsp;nbsp;nbsp;f vergelijking tot de
Van het tweede «geflacht IS-, en dat , nbsp;nbsp;nbsp;, . ig „.ePapL is, en dus
vijfde of zefte g afmeeting klimt, zy van ’t darde geüaclit , met d’anderen tot aan ’t oneindig-
Ccc
Welk alleenlijk de w kring , xbrantfneê , y wallende fneê , en a langront begrepen zijn; maar dat , als de «vergelijking rot denbsp;darde of vierde 'gt;afmeeting van twee, of van d'een der twee '^on-Jjepaalde hoegrootheden klimt, ( want men behoeft ’er twee.
3^6 nbsp;nbsp;nbsp;R, DeS'Cartes
hCwaï. Gelijk, indien ik weten wil van welk igt;geflacht de lijn EC gt;s» “ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;befchreven te zijn door de ‘fnijding van de ¦'ry
1 r/M»»i* G L, en van ^ 't rechtlijnifch plat C N K L, van ’t welk de zijde K. N onbcpaaldelijk naar C vcflangt ïs, en’c welk, lijnrechtopnbsp;m hetquot; plat daar onder bewogen zijnde, (^dat is zodanig, dat fflCO
9-Vijmittr. des zelfsquot; middellijn KL altijt gevoegt vind aan enige plaats van de lijn B A die van weerzijden verlangt word) deze ry G L krings-wijzeom’tpunt G doet drajcni om dat zf zodanig daar aan gevoegt is, dat zy altijt deur’t punt L gaat j zo verkies ik een rechte lijn, gelijk AB, om tot des zelfs verfcheide punten alle de genen van deze kromme lijn EC te betrekken*, en in deze lijn ABnbsp;verkies ik een punt, gelijk A, om van daar deze rekening te beginnen. Ik zeg, dat ik deze beide verkies, om dat het vry ftaatnbsp;hen zodanig, als men wil, te nemen. Want hoewel’er grote keurnbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p vergelijking korter en lichter te maken, zo kan men
echter, op welke wijze men hen ook neemt, altijt maken dat de lijn van een zelfde geflacht blijkt te zijn , gelijk men lichtelijk betogen kan. Ik dan, in de kromme lijn een punt naar mijn beliegen»
twee r onbepaalde en onbekende hoegrootheden zijn, zo uoem
M 6-itt-mniH,
gelijk C , nemende , op’t welk ik pnderftel dat het werktuig f qPjrj®/*. ’t welkdienftigisomhaartebefchrijven, gevoegt is, trek uit ditnbsp;ptint C de lijn C B “i evenwijdig met GA, en om dat C B, en B A
een
-ocr page 377-Van dc MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;3^7
end’ander a:. Maar om*d’ovcrëenkoming van d’een tot d ander tfrvinden gt; zo aanmerk ik ook de bekende hoegrootheden,nbsp;die de i befchrijving van deze kromme lijn bepalen, gelijk G A, die ‘nbsp;d^lt;«noem; KL, dieikfc noem, cnNL '' evenwijdig met GA, r fanUiu.nbsp;dieikr noem. Daar na zeg ik, gelijk NLtot L K, of r tot i is, ,
ZoisCB, o^totBK, die by gevolg —is: en BL is — '—t,
A L is a: H--— t.
Wyders, gelijk C B tot L B, o^ tot
h‘s,zo is G A, of 4, tot L A, of *’-x-
• k invoegen dat.
men de tweede lijn met dc darde vermenigvuldigt, men
^amp;zalkrijgen» datmethy (’t welk voort-
k* nbsp;nbsp;nbsp;'
ootnt als men d’ccrfte lijn met de Icfte vermenigvuldigt) ge-
^j]k is. En dus is de ^vergelijking , die men vinden moet,
’// to cy ---ny ^ Uit de welke men bekent dat dc
^ ^ eerfte gedacht is; en zy is in der daat niets anders, dan ‘^«njwafendcfncê.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, uBjp,ri.u:
j indien men in iquot; ’t werktuig, ’t welk dient om deze vvaflcn- y fneê te befchrijven, in plaats van de rechte lijn G N K, dezenbsp;Waflèndefneê neemt, of enige andere kromme lijn van’t eerftenbsp;I^flacht, dichct»pIatCNKL bepaalt, zo zal de ‘’fnijding van bwywi,.
lijn, cn van de 'ry GL, in plaats van de ‘*waflèndc fneê da Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kromme lijn bcfchry ven, die van het tweede«ge-
gzijn. Gelijk, indienGNK.een‘^kringis, daar af L het flt;gt;'**'. r 1 P'^ï^tis, zo zal men d’eerfte ’'Schulptrek der Ouden bc- f ew””jnbsp;jj- j cn indien't een'brantfncê is, daar af KB de middel-ögnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zal men die kromme lijn befchrijven, die ik terftont i si«,fUc‘^,
eerfte, engt; d’cenvoudigfte te zijn voor “‘t vraagftuk nbsp;nbsp;nbsp;/
Ven ” PP*^®» als’er alleenlijk vijf rechte lijnen” by ftelling gegc-
..iujvuuiwii, nbsp;nbsp;nbsp;eeflacht neemt, die net oo,»®.
van'teerfte“geflacht, nbsp;nbsp;nbsp;Voordes zelfs middel een van
I plat C N K L bepaalt, zo zal men doo ^ nbsp;nbsp;nbsp;^acht neemt
En op hoeda- qCaUiift», nig
t darde befchrijven, of indien men een ^ nbsp;nbsp;nbsp;oneindig
^ozalmcneenian’tvierdebefchnjven,
Ccc z
Sclijk men lichtelijk uit de -i rekening kan bekennen
-ocr page 378-588 nbsp;nbsp;nbsp;R. De s -Cartes
tVefcHptü, nigeen andere wijze men zich ook de ¦¦ befchrijving van een kromme lijn inbeeld, men zal alty t,, zo zy van ’c getal der gener is gt; die ilc s Meetkundig noem, een' vergelijking konnen vinden, omnbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haar punten in dezer voegen te V bepalen. ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Voorts, ikftcl de kromme lijnendie dezevergelijking toC xQjtadrato- het-ivierkantsvierkant doen klimmen, in ’t zelfdergellacht als denbsp;yO^wsT* genen, die haar alleenlijk tot de ^teerling brengen. En de genen,nbsp;z üib»,.. welks» vergelyking tot hetgt;gt; teerlingsvierkjnt klirht, in ’t zelfdenbsp;geflacht, ais de genen, de welken haar alleenlijk totchet furde-eubft^, iolidum brengen; endus metd’anderen. De reden hier af is,dat ’ernbsp;cWe«lt;- een algemene regel is, om alle de.zwarigheden, die zich. tot hetnbsp;avjerkantsvierkant ftrekken, tot de®teerling , en alle üe genen,nbsp;fclZT' die tot hetffeerlingsvierkant klimmen,, tot hees furdefolitlum tcnbsp;brengen; in voegen dat men hen niet meer'’te zamen gezet moetnbsp;gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;achten .¦
’lok •(gt;quot;». nbsp;nbsp;nbsp;Maar men moet aanmerken dat’er, onder de 'lijnen van yedcf
‘teerde gedacht
, Vervolgvan de verklaring VM Fdppasy vraagjliik,^ in ’(voorgaande boek^bjgebr/(cl)t.
A dat ik dus alle de kromme lijnen tot zekere gedachten g^' bracht heb, zo kan ik lichtelijk voortgaan in de.* berogquot;'gt;ênbsp;vand’antwoort, die ik een weinig te voren op Pappus* vraagduknbsp;aQBE/?», gedaan heb. Want voor eerd, dewijlik hier voor betoogt heb dat»
b nbsp;nbsp;nbsp;als ’er niet meer dan drie of vier rechte.lijnen gegeven zijn, de.'*
gelijking, die diendigis om de gezochte punten te bepalen, boven lt;= ’t vierkant klimt,zo is klaarblijkelijk dat de kromme liju»nbsp;de welke deze punten gevonden w’orden, nootzakelijk een der
gedacht, fchoon. het grobfle deel gelijkelijk te.'zamen is gezet,, voegen dat zy konnen dienen om de zelfde punten te' bepalen,nbsp;„Jiquot;quot; ciide zelfde’’’werkttükkente bewerken, altijt ook enigen ondefnbsp;hen quot;enkelder zijn, endiezogrooc een“uitftrekking niet in hunnbsp;rsim^iuio- macht hebben. Gelijk onder de genen van ’t eerfte gedacht, be-halven p ’tlangront , de a wadende fneê en de r brantfneê , difnbsp;p Euljfsquot;* gelijkelijk te zamen zijn gèzèclt;, óok de^kringis.begrepen , 'die,nbsp;gelijk men klarelijk ziet, enkelder is. Etionderdei genen-van hetnbsp;sf»nk’»s.' tweede'gedacht word ook de-gemene^fchulptrek getelt,.-die zijnnbsp;oorfpfong uit de w kring heeft. -En daar. zijn . noch enige afidereo,nbsp;wc«gt;£»!*s-die, fchoon zy zo grote *uitftrekking niet hebben als het meeft^nbsp;xBxtiflii, deel der gencr van’t zelfde gedacht, echter niet in'nbsp;mogen gettelt worden.
c Qu.4^rd
Van de M E E T K U N S T.
d otE^u.i
öer van't eerlle geflacht is ; om dat de^e zelfde lt;1 vergelijking .Ce betrekking verklaart, die alle de punten der lijnen van
’erniet meer dan aclü rechte lijnen gegeven zyn, deze verge-
____ i nbsp;nbsp;nbsp;• . i________-
'yking ten hoogften niet boven het fvierkantsvierkant kUmt, en dat bv^vollt;^ de begeerde lijn nietdan van ’t tweede gei acht, ofnbsp;daarónder, kan zyn: en dat, als’er niet meer dan twaalf gegevenbsp;fijnen zvn ; deg vergelijking niet dan tot het teerlingsvierkant
klimt, en dat by gevolg de begeerde lijn aHeenlyk van 't darde ge-
flacht, of daaronder, is •, en dus met d’anderen. Ja dewyl de . ' ftelUng der rechte gegeve lijnen op alderhande wyzen kan verna- ^nbsp;deren en by gevolg xo wel de bekende hoegrootheden, als denbsp;tekenèn-r- en — van de'vergel^king, op alderhande™ wijzennbsp;die men zich kan inbeelden» doen veranderen; zo is klaarbhjke'nbsp;^yk dat’er geen kromme lijn van ’teerfte geflacht is, o zy is nutnbsp;tot Jit^vraagfluk, als 't in vier rechte lijnen voorgettelt word;nbsp;noch geen van't tweede geflacht, ofzyisnut, als ’cm. acht rechte lijnen voorgeftek word ; noch geen van t darde , als t in twaaltnbsp;Voorgeftek word ; en dus met d’anderen. In voegen dat’cr met eennbsp;krorameliinis, die onder d= rekening vak, en in deoMeetkunflnbsp;aangenomen kan worden, of zy is nut tot eenig getal van hjnen.
1 £^pto
o Game-
I V. nbsp;nbsp;nbsp;.Is-tMyK'n drie ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
Vf A,r ik moet ven deze dingen te»quot;?''“,^,1
M m,jael aanmjzea ƒ„jof viel «chfe l.j-dicnftigis, te vinden, als ei met m nbsp;nbsp;nbsp;muidel zien dar het
ncn gegeven zijn ; en men zal door d nbsp;nbsp;nbsp;^ drierke-
eerfte geflacht der kromme lynen geen anderen, dan de a
gelfneên» endeakrmgbegrypt. . nbsp;nbsp;nbsp;^ enG H ,Ttier voor ge-
Laat ons de vier lijnen A. B gt; nbsp;nbsp;nbsp;. k gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vinden in de
|evc„, herhalen quot;‘'“iCv'a'nlunKn gevonden word.’ gdyk SSS,
L H trekt in gegeve hoeken op de nbsp;nbsp;nbsp;J ’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tfet C H
tnecC F vermenigvuldigt, even zo veel y , nbsp;nbsp;nbsp;gt; , ,
ct r
Vermenigvuldigt; dat is, als men C B ,cd/» G D oo
F 30
Ccc 3
-ocr page 380-39°
R. D E S - C A R T E S
—fi»
C F --------- , en C H ao —----
t mjMttif- . 2Q jjg r vergelijking zijn
-¦^dtk_r r f —diJiZ X
JfJITO^ ifgSl nbsp;nbsp;nbsp;Ly~rl‘fi^x
H ..... ••
t Si^na^
y jfniitlm* Z
a Vslar^ h Nnïïf».nbsp;cOuxftit*nbsp;d Süppêfitr^-*nbsp;e TermÈnKnbsp;f ^»anSit4^nbsp;ttf^
Ten minften als men onderftelt dat de * hoegrootheit ex. groter is dan (£ ¦, want indien zy minder was, zo moeft men alle de ' tekenen-j—enveranderen. En indien de''hoegrootheit;'in dez®nbsp;* vergelijking niets bevonden wierd, of minder dan niets was, alsnbsp;men ’t punt C in de hoek DAG geftelt heeft, zo moeft men ’t ooknbsp;in de y hoek D A E j of E AR, bf R A G ftellen, met de lijneOnbsp;-j—, cn -, naar dat hier toe verëifcht word gt; te veranderen. En io-dien in alle deze vier * ftellingcn de ^ waarde van y igt; niets gevende*^nbsp;wierd, zo zou c ’t vraagftuk in ’i voorgeftelt geval Ónmogelijk zijn*nbsp;Maar laat ons hier ^onderftellen dat hèt mogelijk is, en laat ons»nbsp;omdc'merkteskens daar af te verkorten, in plaats van de^hoc-
groot-
-ocr page 381-39 ï
Van dc MEETKUNST.
cfglz----icKzZ
Siootheden —— ----fchrijvcn , en in plaats van
itKZ-t-efgl — bc\z nbsp;nbsp;nbsp;s»
¦----—____fchnjven— j en dus zullen wy hebben
jgt;y :xi z my.......xy.......— , daar af de g wortel
---bcfgxx
Z__ff 3
nx nbsp;nbsp;nbsp;imnxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnx x
730»» — — mm-— -4~ nbsp;nbsp;nbsp;quot;*'
h^n laat ons weêr, om te verliprten , voor — — ^
fthrijven», en in plaats van — —----fchnjyen—. Want
alle deze h hoegrootheden gegeven zijn , zo konnen hen zodanig noemen, als ’t ons belieft. En zo zullen wy
J33W.......jj-j-y mm ox.......XX hebben, diedelangte
van de lijn Bc moet wezen, met AB, of x ^onbepaalt te laten.
E;*! het is klaarblijkelijk dat, als'‘’tvraagftuk alleenlijk in drie ot^oLpic, lijnen voorgeftelt word, men altijt zodanige ' merkteekens i Termini.nbsp;hebben, bchalven dat enigen van hen “ niets kpnnen wezen, ni^r«ï,,nbsp;®n dat de n tekenen en —- verlcheidelijk konnen verandert n Signa,
^orden.
Daar na maak ik KI » gelijk en p evenwijdig met B A, in voe-dat zy van BC het deel BK, dat met m gelijkis, wech-jeemt, om dat men hier-j-»» heeft: en ik zou’t daar by gevoegt hebben, met deze lijn IK naar d’ andere zijde te trekken, zo ’ernbsp;geweeft had : en ik zou haar geheel niet getrokken hebben,
^o’er de “J hocgrootheit m niet geweeft was. Wydersrrek ik ook E, in voegen dat de lijn IK tot KL is, gelijk x. tot »; dat is,
IK X is, zo zalKL --- zijn. En door gelijke middel be,
hen ik ook de ¦¦ reden , die tuflehen K L en IL is, dewelke ik de ‘^Ifde ftel als tufl'chen « en lt;» zal zijn: in voegen dat, als K L is
IL — zal zijn: en ik maak dat het punt K tufl'chen L en C
IS
» Om dat ik hier-—heb; in plaats dat ik L tufl'chen K en C ge-
ftelt
-ocr page 382-R, D E S - C A R T E S
! Termim. als dczc »mcrkteekens: L C 3o y w wj “tquot; ® ^ ‘
tfunam, ikzicdat, indien zy'er niet waren, dit ‘punt C in de rechte iLgevonden bouworden; en dat,indien zy zodanig warenjdatn^^
V R-ito. de '' wortel daar uit kon uittrekken, ( dat is, dat, als ?« w en ¦
met een zelfde teken-{-of “~“S^tekent waren, oo met 4pw *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lijk was, of dat ’er de * merkteekens mm tn ox ^ of o a; en
yStctimis zwaarder om te vinden als IL, gevonden worden. Maar Tci^cKim uietgefchied, zo is dit punt C altijt in een der drie ^ kcgelfne^^^nbsp;«Dumter. ofiii ccn * kfing, daar af een der middellijnen in de lijn 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ jijiii
de lijn LC is een der gener, die by ordening aan deze auridde
niet waren ) zo zou dit punt C in een andere rechte Jijn ^
-ocr page 383-Van de MEET K U N S^T. nbsp;nbsp;nbsp;595
gevoegtworden; of, in tegendeel, L C is evenwijdig met de 'middellijn, aan dewelke degene, die in de lijn iLis, by orde-
/gt;
ning gevoegt word. Namelijk , indien ’t merkteeken x x
m
nietgevonden word, zo is deze fkcgelfneê een gbranifneê ; en indien ’t met het teken getekent is, zo is ’t eeffgt;’ wallende^ fneê;
eindelijk, indien’t met het teken —¦ getekent is, zo is’t een ' langront, uitgenomen zo de hoegrootheit aam met p x. z, gc-|ijk, en de gt;hoek ILC recht is, in welk geval men een quot;’krmgnbsp;in plaats vaneen quot;langront, heeft. Maar indien deze ofnijding
een p brantfneê is, zo is haar rechte zijde gelijk —, enhaar «imid-
4
dellijn is altijt in de lijn IL. En om het punt N te vinden, ’t welk
* m*n
het r toppunt is, zo moet men IN gelijk --maken, en ook dat
hetpunt I tufl'chenLenN zy, zode^merkteekens-j-wwj-i-ov z^ijn ; of dat hetpunt L tuflehen I enNzy, zo zy •~^mm — oxnbsp;^ijn; of N moed tuflehen I en L wezen, indien’er tn m o xnbsp;'®^as. Maar daar kan nooit — mm wezen gt; op de wijze , naar^nbsp;Welke de ‘ merkteekens hier geftelt zijn. Eindelijk, het punt N
^ou het zelfde wezen , als het punt I, zo’er de''hoegrootheit «m iet was. Door welke middel men gemakkelijk deze xbrantlncenbsp;door k eerfte x werkftukvan Apollonius boek kan vinden.
Maar indien de begeerde lijn een ^lering, of een ^langront , of een waflènde fneê is, zo moet men voor eerft het punt M vinden, ’t welk het middelpunt daar af is gt; en altijt in de rechte lijn
4 0 vn
IL Vak, daar’t gevonden word, als men--voor IM neemt.
T nbsp;nbsp;nbsp;~n .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ^
*n voegen dat, zo men de hoegrootheit o daar met vind , dit fmiddelpunt effen in’t punt I valt. En indien de begeerde lijn eennbsp;K kring of een h langront is, zo moet men het punt M naar de zelf-^zijde, als het punt L., ten opzicht van’t punt I, nemen , als mennbsp;'lp o X heelt; en als men — ex heeft, zo moet men ’t aan d’anderenbsp;^'jde nemen. Maar recht anders inde’wallende fneê; indien mennbsp;o X heeft, zo moet dit ^ middelpunt M naar L wezen ; en indiennbsp;ïhen-p-o^ heefjj zo moet het naar d*andere zijde zyn. 'Wyders,de
b F*tiK,h, C DUmeUr*
éTerminta*
f %eÜioci~' nica,
g FarghuU, hPyperbolj^.
i
K
i
tnC trculut, u EUipfis^nbsp;o Scflto^.nbsp;p l'arabiU,nbsp;lt;] DUntii^rt
r Vertex^ s Termini^
C TirmhK
K P arthala,
y Prthlima. z CirtnlM,
9 f.Oiffii. bHyptrMa%-C CmlrHiti,
f Qfntrum^
g CircuUa, h EUtffis,
i IJfptrhla, k Centrum,
J'Cchte Zijde van de ’geftalte moet /
»gt; m heeft, en als dc begeerde^ijn een kring;
Ddd
wezen,als men 1 Rfor*. ofquot;langront
IS:
m OremlMê
g94 nbsp;nbsp;nbsp;Des-Cartes
fHjiftrhu, is; oF ook als men m m heeft, en als de gezochte lijn een Pwaf*
0 0^5 nbsp;nbsp;nbsp;4 quot;*? S K
fende fncê is. En zv moet 7 ———---— wezen , als de be-
a a nbsp;nbsp;nbsp;AH
qarc*J«. geerde lijn een 9 kring ofeen 'langront is, en als men — m m heeft; xEmpftz. of ook als zy een J^afl'ende fneê is, en de * hoegoortheit o o groo-ter is dan 4?«p, en als mennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heeft. Maar indien de hoe-
'C
grootheit m m niet gevonden word, zo is deze rechte zijde —¦»
. Daar na om de
cnindienmen qx niet vind, zo is zy /
T tam V verkeerde zijde te vinden, moet men een lijn zoeken, die tot de-ze rechte zijde is, gelijk aamtotfz.z.'is-, te weten , indien deze
90X,Z
rechte zijde J ---}--— is, zo is de verkeerde zijde
AA nbsp;nbsp;nbsp;AA
aAOcmm
En in alle deze gevallen is de ^middel-
Van de M E E T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;395
Z Verti»^ a
b ScÜio^ c?r«hUmê*
e Bjrpcrhtla* (Qnaatitas*nbsp;^ CcKtru/H»
h PéraUeUn
de van’t punt M j ten opzicht van't punt L, neemt, men het punt ^voor het ^toppunt van deze * middellijn heeft. In gevolg vannbsp;’c welk men lichtelijk de quot;^fnee, doorbet tweede en darde quot;werk-
ftuk van Apollonius eerfte boek, kan vinden.
Maar indien men, als deze fneê een ® waflèndc fneê is, -j-1« m i’eeft, en als de «hoegrootheit o o niets is, of kleinder dannbsp;^0 moet men uit het g middelpunt M de lijn MOP evenwijdignbsp;met LC, en CP evenwijdig met LM, trekken jen MO gelijk
met J mm —---- maken j ofook gelijk met M , zo de'hoe.
grootjieit o x niets is. Daar na moet men het punt O gelijk het
* toppunt van deze'waflende fneê aanmerken, van de welke OP
de»'middellijn is, en CP de lijn , die by ordening daar aan ge-mDM«.rtlt;k ^oegt is, en haar rechte zijde is y------, en haar ¦gt; ver- n W
keerde zijde is / 4.
mm-
uitgenomen als o x niet gevon-
2at tam
den Word; want dan is de rechte zijde—•— , en de verkeerde
Di d z nbsp;nbsp;nbsp;Z'jdc
g-pd nbsp;nbsp;nbsp;R. D E s - C
• ffobUma*,
p Vernon-flréUonti*
ï Sb*an$itA-les,
$L4tUS
tréinsvcr^
t Sogmtn-tnm^
T Dhraedr*-w Theory-
zijde is 2 m. En in dezer voegen kan zy lichtelijk door het daril® quot;werkfliuk van Apollonius eerfte bock gevonden worden*
Betoging VMAPt geen ^ dat nu verklaart is.
WYders , de p betogingen van dit alles zijn klaarblijkelijk* Want indien men enige '3 ruimte te zamen zet, uit de hoegrootheden, die ik met de rechte en s verkeerde zijde, en ooknbsp;het t ftuk van de»middellijn NL, of O P aangewezen heb, ''Ol'nbsp;gens d’jnhoiit van’t elfde, twaalfde, en dartiendewvertoog
ï
3S
nr^rmMi. Apollonius eerfte boek, zo zal men alle de zelfde * mcrktcekcnetJ QjWr4- vinden, uit de welken hety vierkant van de lijn CP, ofCLl^nbsp;die by ordening aan deze “middellijn gevoegt is, te zamen is g,^'
* I m
zet. Gelijk in dit voorbeclt, als ik I M, die ——• is, van N
_• ¦ ¦ , 1«¦
am
die—J off-^^^wfis, aftrek, zo heb ik I N, en indien ik I
diC)
-ocr page 387-«W|
Van de M E E T K U N S T.
a
•-¦vis, daar by voeg , zo heb ik NLgt; die —
•J 0 04 wp is: en als men dit met ¦— lt;/ o o-
__^px.
'4®p, dewelke
rechte zijde van de ’geftalte is, vermenigvuldigt, zo zaPcraFtar#,
* y o o ^ »;p —J 0 0 -j- 4 w p nbsp;nbsp;nbsp;—• -j— z m m voor de
-p nbsp;nbsp;nbsp;.'f
’‘^chthoek komen; van ’twelk men een ^ruimte moet aftrekken die tot het® vierkant van N L is, gelijk de rechte tot de verkeer- c
^ M nbsp;nbsp;nbsp;^ /jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a a 7»
- gt;- nbsp;nbsp;nbsp;___ d Léttfi
^ nbsp;nbsp;nbsp;trAmver-'
^ ^ 'C /««t*
____________e Qtttxdra-'
y 0fl»j-'4 Wp, tam.
de zijde. En dit ® vierkant van N L is — x x
\K
• arm
Pi^
aan mm
4 nbsp;nbsp;nbsp;'-ppri.\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fzZnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XpPlX.
® weix men door (lt; 4 «j moet ^ delen , en door p z,x. s verrnemgvul-f n,
om dat deze ’’ merkteekenen de * reden verklaren , dies w«»lt;rö’ tuüchen de k verkeerde en rech^ zijde is ; en dan koomt 'er h*'^r(r«,w.
^ nbsp;nbsp;nbsp;mnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OWnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ii’refortia.
X X ox-l~xyoo‘-{~4.mp-j-~---yoD-f-4
.j nbsp;nbsp;nbsp;ipnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l«m.
1 mm, ’twelk men van de voorgaande i rechthoek moet aftrek-
j en dan vind men m m —^ o x nbsp;nbsp;nbsp;— xx, voor “’t vierkant „
' C L, die by gevolgeen lijn is, by ordening gevoegt, in een ^angront , of in een lt;gt; kring , aan ’t deel van de P middellijn n.Ea,fp,
O Ciriuiw,
men alle de gegeve n hoegrootheden door getallen ' Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» makende, tot een voorbeeit, E A tr ‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
CU X’ nbsp;nbsp;nbsp;®
uavae ‘ rcchthoeicvan de nbsp;nbsp;nbsp;d en C H; (want
^metderechthock van detwee and nbsp;nbsp;nbsp;iw ^at het ¦» vraagftnk ge-
^en moet alle deze dingen nbsp;nbsp;nbsp;. JJ.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rtelt dat A Bis oo
heellijk w bepaalt zou zijn) en als m nbsp;nbsp;nbsp;verklaart is
yypoiy xj/~{~ y nbsp;nbsp;nbsp;® \r r Je helft van KI: en om
In voegen dat B K moet zijn i , cn K „„ k i T die de h^lft de hoek l K L, of A B R 6o u'appen, en K1L . dic
D dd 3
X 'V Ditirn.i-^ iiAtaa
^^8 nbsp;nbsp;nbsp;R- Des-Cartes
vanKIBj ofIKLisgt; 5 o trappen is, zois ILK recht. En o0i dat 1K of A B jc genoemt is, zo is KL : x, en IL is * 7nbsp;de* hoegrootheyt, die terftont :^genoemt was, is igt; de gene»
Hi
dielt;twas, is/^, degene, diewj was, isi, de gene, die » w®*’ is 4, en de gene , die p was is| : in voegen dat men / voo^nbsp;IM, en voor N M heeft. Enomdatrflt;i»j, die’is, hiernbsp;p ^^gelijk, en de hoek 1 L C recht is, zo vind men dat de kromm^nbsp;y cirtaias, lijn N C een y kring is. En men kan alle andere voorvallen lichteli}^^nbsp;op gelijke wijze onderzoeken.
'zlctaplanA amp; folidé.
-wj- Oorts, dewijl alle de ’ vergelijkingen, die niet boven vief' h^k»^jra- V kant klimmen, in’t geen, dat ik nu verklaart heb , begrepe^nbsp;quot;‘p* zijn , zo is niet alleenlijk het ¦= werkfluk der Ouden in drie en vienbsp;dc™nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afgehandclt, maar ook al ’t geen, ’t Welk behoort tot di^
e só- datzydel zamenzetting der ‘ lighamelijkc plaatfen noemden,ƒ bynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot de famenzetting der ^ platte plaatfen, om da
^seuLr^ zy in de s lighamelijken begrepen zijn. Want deze plaatfen
y. Wdt bj a platte en lighamel^ke plaatfen te verjiaan is, en de nnddelomhen tevinden.
-ocr page 389-Van de M E E T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;39 9 .
anders, danals in vraagftuk enig punt te vinden is, aan hq»:*/?,,. *:WelU enige'voorwaarde ontbreekt , om geheellyk k bepaalt tenbsp;Gelijk in dit’voorheek gebeurt, daar alle de punten van eennbsp;^^Ifde lijn voor’r geen, dat begeert is, genomen mogen worden,nbsp;indien deze lijn recht ofquot; kringfeh is, zo noemt men Imr een mnbsp;Oplatte plaats i maar indien zy een p brantfncê, of een a wallènde 'oL,7mquot;u‘nbsp;'^eê, of een “^langront is, zo word zy een* lighamelyke plaats «»'•nbsp;genocmt. En zo dikwijls als dit gebeurt, zo kan men tot ccn'vcr- \HyZrZu.nbsp;g^lijking komen, die twee ''onbekende hoegrootheden begrijpt,nbsp;die met een der gener, dieiknuopgeloil heb, gelijk is. Maarnbsp;^ndiendelijn, die dus het begeerde punt bepaalt, van een «trapnbsp;“^eer te^zamen gezet is, dan dey kegeiihcên , zo kan men haarnbsp;de zelfde wijze cen^furdefolide plaats noemen, en dus metnbsp;d anderen. En indien’er twee “ voorwaarden aan dei^bepaMng van ynbsp;d’t punt ontbreeken , zo is de plaats, daar in dit gevonden word,
Oetermi-
affj*
cSniferJicffS»
d PianM
= vlakte, die ook ot^ plat, of ® klpotrch, of ^raeer te zaraen g^^et kan zijn. Maar’thoDgtte oogWit, kwelk d’Ouden in dezenbsp;koffegehad hebben, heeft geweeft öm tot deg^famenzetting der »
, hghamelijke plaatfen te komen ; en het fchijnt dat al ’t geen,
^Welk Apollonis van de'kegelfneên gefchreven heeft, alleenlijk eSfh*rica. *det Voornemen heeft geweeft om haar te vinden. ^
1 i^irculaui
mike d'eerfie en eenvoudigie van alle dk kromme lianen is, die tot het vraag ftuk. der ouden dienen kan, als het ih vijf lijnen voor-gejlelt word.
t? N lop 't vraagft* d=r Ouden m vijflijnen, die alle a even-^ wijdig zijn, voofgeftclt word , zo is kiaa^lijkchjk dat bet j j'^g^erde punt alcijt ineen rechte lijn zal wezen. Maar indien men
j.^'^i'aagftukinvijflijnenvoorftelt, van de v/elken vier'evenvyij 3 ^n, en de vijfde heft‘rechthoekig detirfnijd , ja ook rndiennbsp;^ lijnen , uit het be ^^eer de punt getrokken , hen rechthoekig ‘’5'’^”'
^ Wyders, men ziet hier dat het geen, ’t welk ik voor ’teerfte gaw.w^v jg^flachtder kromme lijnen genomen heb , gceniandcren , dandenbsp;h de“ brantfncê, de quot; waffende fneê, en;quot;’tlangront kan iSsmmisnbsp;^^g’'ijpen; ’twelk al k geen is, dar ik voorgenomen had tc be-
.rf V-» nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-J
lis gezet, vande welken d’cen op de vierde van de genen,
diC
-ocr page 390-40C
R. Des-Cartes
Par gix gelijkvvijdigzijn, getrokken is, en d’ ander op de gene» z KifniT. hen z rechthoekig deurlnijd •, en van een darde gegeve ly n; (’c welknbsp;hirtaa, het eenvoudigfte geval fbhijnt, dat men na't voorgaande kan bc'nbsp;denken) zo zal het begeerde punt in de kromme lijn zijn, die doornbsp;a VarM», de beweging van een “ brantlheê getrokken is, volgens de wijZ'^ ’nbsp;die hier voor verklaart is.
Dat,tot eenvoorbeelt, AB, IH, ED, GF, cnGAdeg^' gevelynen zyn i en dat men naar’t punt C vraagt, in voegen dat»nbsp;als men CB, CF, CD, CH, en C M rechthoeking op de g*^'
iPirjMt- geve lynen trekt ,‘'d’evenwytgronc der drie lynen CF , CD'^j^ PffgHm, CH gelijk zy met dat van de twee andere lynen CBenCM»nbsp;van een darde, die AI zy. Ik ftel CBcoj, CM üox,
AE, of GE 30/# 5 in voegen dat, als het punt C tuflehen
-ocr page 391-clriterfe%‘i^ f ^aral^ola^
g; Diameter^ 1) Re^ula^
i P fahnm, k ParabiUt
i fAxts,
A B) en D E is, ik dan heb C F ao 2 lt;* —y, CD x a —j en C H aoj-^- ii \ cnalsik deze drie met malkander vermenigvuldig,nbsp;^0 heb ik/’ — lAjy —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gelijk mee J d’uitkomll der
^rie. anderen , de welke-ex 7 is. Daar na aanmerk ik de kromme G E G, die ik inbeeld befchreven te zijn door de«fnijding vannbsp;^'^fbrantfneêC K. N , dewelke men zodanig doet bewegen , datnbsp;«aar s middellijn K L altijt op de rechte lijn A B is, en van de‘’rynbsp;pL, dieondertuflchenrontom’tpuntG draait, en dit zodanig,nbsp;dat zy altijt in gt; ’t plat van deze brantfneê deur ’t punt L gaat. Ennbsp;maak KL 30 4, en de voornaamfte rechte zijde, dat is, de ge-«p, die tot'd’as van deze quot;quot; brantfneê behoort, ook met 4 ge-«jk, en G Aotf 24, C Bof M A 307, cn C M of A B cox Ennbsp;^ar na, uit oorzaak van de gelijkvormige driehoeken G M C ennbsp;^ B L, is G M, die z 4 —7 is, tot M C , die a: is, gelijk C B ,
} ri» tot B L, die by gevolg
xy
die
¦ is; en dieshalven , de-
xy
of ¦
l»a'
. »y.
xy
Eyndé-
de dat deze zelfde B K, die een^fluk van de ° middellijn is*' °*'3«tfncê is tot B C is, die by ordening daar aan gevoegtonbsp;Ijp^.S^hjkB Grot de rechte zijde, de welke 4 is, zo toont de re-**
^«hig dat/’-'2 477-- a a a’met a y x gelijk is, en by
8^ Volg dat het punt Chet geen is, daar naar gevraagt wierd. En ^ kan in zodanig een plaats van de lijn CEO, als men begeert tenbsp;,^vkie2,en, genomen worden, gelijk ook in des zelfe'iby gevoeg-qt,/«t,4rf-lijntEGf, die op gelijke wijze befchreVen word, bchalven^'quot;’'®'*'nbsp;^^thet^toppunt van de 5 brantfneê naar d'andere zijde is gekeert; jpnbsp;yr-^d«d^hjk in hun'tegenllelden N l o , » I O , die door denbsp;^ '«Jding tjg welke van de lijn G L. in dkandere zijde van denbsp;ranefneê K N gemaakt word, befchreven worden,nbsp;gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchoon de gegeve * evenwijdige lijnen A B, IH, E D ,x
^ ^ «iet even verre van malkander af waren, cn G A hen niet’^'*^®’ ehthoekig deurfneed , gelijk ook niet de lijnen, van 't punt Cnbsp;aar deze lijnen getrokken , zo zou echter dit puntC altijt in eennbsp;•¦ommelijn, die van deze zelfde.natuur was, gevonden worden.nbsp;j.,« Zulks kan fomtijes ook gebeuren, fchoon geen van de gegevennbsp;J«en y evenwijdig is. Maar als ’er vier in dezer voegen evenwijdig y
quot;'jn , pn nbsp;nbsp;nbsp;..ürT. , _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;___ ____________ n ...
10, 4.VJiaai rtlO ^J- V l'-'-i au CJWtavi V uw^\_.u v v vu yv nbsp;nbsp;nbsp;./
j,- L ’ nbsp;nbsp;nbsp;vijfde hen deurfnijd , en als het ® evenwijtgrondig =
o aam van drie der lijnen, uit het begeerde punt getrokken, d'eeni*
E e e nbsp;nbsp;nbsp;op
S VarAÜelt^ pipedum^
op deze vijfde j en de twee anderen op twee der gener, die'eren-wijdig zijn , gelijk is met het ^ evenwijtgrondig lighaatn , van twee op twee anderen = evenwijdigen getrokken, en van een andc-regcgevehjn; zo is dit begeerde punt in een kromme lijn van eennbsp;andere natuur, te weten, ineen lijn, die zodanig is, dat, als dcnbsp;rechte lijnen, by ordening aan de** middellijn gevoegt, met denbsp;geenen van een'kegelfnê-gelijk zijn, de^delen van deze s mid'nbsp;delijn, die tuflehen het*'toppunt en deze lijnen zijn, gelijke'reden met een zekere gegeve lijn hebben, als deze gegeve lijn heeftnbsp;met de'‘delen van de' middellijn der kegelfneê, aan de welkennbsp;de gelijke lijnen by ordening gevoegt zijn. En ik zou niet warelijknbsp;¦konnen zeggen dat deze lijn quot;eenvoudiger is dan de voorgaande»nbsp;de welke ik echter goet geacht heb voor d’ eerfte te nemen , om datnbsp;i de ®berGhryvingen rekening daar afin eeniger wijze lichter is.
Wat de P lijnen aangaat, die tot d’ andere a voorvallen dienen» ik zal my niet verletten om hen in f gedaante te verdelen; wantnbsp;ik heb niet voorgenomen alles te zeggen: maar als ik de ’ wijz^nbsp;verklaart heb, om een oneindige meenigte van punten, daar zynbsp;deurgaan , te vinden, zo acht ik de middel, om henlebefchry*nbsp;ven, genoech aangewezen te hebben.
tGimitrié. VII. Welke kmnme lijnen in de * Meetktmjl aan te nemen ^n , dit} niet veel van hunpunten te vinden} hefóneven tporden.
a VaraUcU,
b ParailtU-pifedum,
lt; Paralkts
4 Piémiter. c Se^(t* 'nbsp;eonicêt
f
g
h
i Proportion
Jr
1
m SeSt» co-tsica,
nSimpltchr
oDelcriptUi
p Line4* q Ca ft»,nbsp;r Spectes.
3 CMoif»,
ii
X S«*/*‘* y Moü'w.
fchil bal ijk veel. van haar punten tc vinden, zich alleenlijk tot
genen uy CU rekr, dic ook door cen ^ geregelde en aaneenvcrknoc^*^
MAat ’tisdienftigaan te merken dat ’er groot verfchil is tur-fchen deze wijze van veel punten te vinden , om een kromin^ yS^ivAiii, lijn tebcfchryven, en de gene, die men tot de'' flangetrek, cnnbsp;diergelijken gebruikt. Want door deze lelie wijze vind men nfttnbsp;onverfchilliglijk alle de punten van de lijn , 5ie men begeert, maa*'nbsp;wM'mVj alleenlijk de genen, die bepaalt konnen worden door enigeeen*nbsp;fmihdsr, voudiger maat, als de gene, die vereifchc word om haar te zaffl^*^nbsp;te zetten., En in dezer voegen vind men, om eigentlijk te fjireken»nbsp;niet een van haar punten, dat is, niet een van ue genen, die zod^*nbsp;nig eigen aan haar zijn, dat zy niet, dan door haar, gevond^'^nbsp;konnen worden : in plaats dat’er geen punt inde lijnen is, dienbsp;het''voorgefteldc vraaglluk dienen, of het kan onder de genen»nbsp;die door derwijze, nu onlangs verklaart , bepaalt worden,nbsp;omdatdeze wijze van een kromme lijn te belchryven , ract ove'quot;
-ocr page 393-Vandc M E E T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;405
tc bewceing getrokken konnen worden, zo moet men haar niet ge-heelhjk uit de»Meetkunft verwcrpe n.
V 1 I I. Welken ock.de genet) nbsp;nbsp;nbsp;die men met een tou trekt ^ de welken ook}
de Me et kjen^ konnen aungemmen worden.
En men moet ’er ook alzo weinig deze wijze uit verwerpen , tot de welke men een draat, of famengevouwe tou gebruikt, omnbsp;fomme, of'c verfchil van twee of meer rechte lynen te bepalen,
^ie van yder punt van de kromme lyn, die men begeert, tot zekere andere punten, of op zekere andere lynen tot zekere hoeken getrokken konnen worden ; gelijk wy in de ^ Vergezichtkundè ge-^ Ohptnct.nbsp;^aanhebben, om'^’tlangrontende ^ wallende fneê té verklaren.
^anthoewel men daar in geen lijnen kan aannemen» die gelijk touwen fchijnen, dat is, die nu recht en dan krom zijn, (om dat,nbsp;dewijl de'reden, die tuflehen de rechte en kromme lijnen is, niettp„^„«,.nbsp;nekentis, en ook, gelijk ik geloof, niet van de menfehen bekentnbsp;kan worden, men daar uit niets, datfnaaukeurigenzekeris,nbsp;konnen befluitenj zo moer men echter hen daarom niet verwerpen,nbsp;otn dat men in 't bewerken van deze geftalten geen touwen ge-“'¦uikt, dan om rechte lynen te g bepalen, van de welken mén vol-t^aaktclijk de langte kent.
ïx
Dat
om alle '' d' eygenfehappen der kromme lynen te vinden , bet ^ 'fropr'e-gemechis, die’betrekking, die aüe hun punten met de genen derl^^Jüu, rechte lynen hebben, te weten, en de wyz.e om rechte lynen tenbsp;treken, die hen in aüe des ^clfs-pun ten rechthoekig fryden, tenbsp;kennen,
M Aar nu, hier uit alleen, dat men de betrekking weet, die re 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;printen vaneen kromme lijn met alle degenen van een
o nbsp;nbsp;nbsp;kribben, op de wijze, die ik verklaart heb, kan men
lichtelijk de betrekking vinden, die zy met d’andere punten, ^^gegeve lijnen hebben; en by gevolg ook de middellijn, ’ d’aP ^nbsp;r, dem middelpunten, en andere lynen of punten te kennen, 1nbsp;^.st de welken yder kromme lijn enige bezondèrlijker, of eenvou-*”
quot;betrekking, dan met d’anderen, heeft; en dus verfcheide nRcto,* (^^kdclen bedenken , om hen te befchrijyen, en de gemakkelijk-te verkiezen. Ja men kan ook door dit eenige byna alnbsp;welk bepaalt k-an worden , aangaanidc de ° groot-onbsp;niurt j’’ ruimte, die zy begrijpen, zoiidcr dat ik meer öpe- *•
g daar af behoef te geven. Eindelijk, wat alle d’andere ^ eigen- q Vrtpriit»-
Eee i nbsp;nbsp;nbsp;fchappen*‘o
-ocr page 394-R. D E S - C A R T E S
e Cnaiinitn
liS.
fcbappen aangaat die men aan de kromme lijnen toeëigenen kan , zy hangen alleenlijk afvandcgrootheit der hoeken, die zy met enig^nbsp;andere lijnen maken. Maar als men rechte lijnen kan trekken, dicnbsp;hen in de punten,daar zy door anderen ontmoet worden,met de welquot;nbsp;ken zy de hoeken maken, die men meten wil, rechthoekig deurlhijquot;nbsp;den, of ,’t welk ik hier voor ’t zelfde neem , die hun ® raaklijnennbsp;fliijden; zo is degrootheir dezer hoeken niet zwaarder te vinden,dan-of zy van twee rechte lijnen begrepen waren^, Dieshalven vertroUnbsp;{Bitmcnta. ^at ik hier al ’t geen geftclt heb, dat tot de ^beginfelea der kromme lijnen verëilcht word , als ik een algemene wijze getoont heb gt;nbsp;om rechte lijnen te trekken,, die rechthoekig op zodanigen van hiit^nbsp;pnnten vallen, als men verkiezen wil. En ikfchroom niet ic zeg-g.PreH(rf»,lt;i. gen dat dit het nutfte cn algcmeenfte e werklfuk is, niet allcenhjl^nbsp;’£ welk ik weet, maar ook ’c welk ik ooit begeert heb in de ^ Mcet-kunft te weten,
X. Algemene w^x.e i om rechte l^nen te vinden, diedegegeve kromme lyneffi of hun' raaklijnen ^ rechthoekig deur fnijdon.
ttttus,- nbsp;nbsp;nbsp;At CE de kromme lyn zy , en dat men deur’t punt C eeO
hfridttf”' nbsp;nbsp;nbsp;rechte lijn moet trekken, die met de kromme lijn rechte hpe^
III!’!
tH
ken maakt. Ik onderftel de zaak alreê gemaakt, en dat C P de begeerde lijn. is, die ik tot in’t punt P verlang, daar zy de recht® lijn G A ontmoet, dieikonderlleldegenetezijn, tot welks pu?'nbsp;ten alle de punten y an de lijn C E betrokken moeten worden:
Van de MEETKUNST.
'c welk de vierkanten' der twee i»»gt;.
of
voegen dat ik , M A, of C B 007, en C M, of B Acöat maken-de,quot; enige 'vergelijking heb, die de 'quot;betrekking verklaart, de miuunt^ Welketuifchen xen ƒ is. Daar na maak ik PCsoj, en P Aoo v,nbsp;of P M 30 V —7, daar uit ik, uit oorzaak van de « reehthoekkige nnbsp;drieh«;kP MC, ^/vind , dic «’t vierkant van dcgrontis, gelijk
met XX - ' nbsp;nbsp;nbsp;_- ¦“ » —ul/.rVunr/'rX nbsp;nbsp;nbsp;-
2.ijdenzijn; dat is , ik vind xx)J ss — vv nbsp;nbsp;nbsp;—77 ,
730 v-4- / Is—X X. En door middel van deze P vergelijking trek p ikvan d’andere vergelijking (die ray de 1 betrekking, de welke lt;1 R.m,».nbsp;3l!e de punten van de kromme lijn CE met de genen van de rechtenbsp;kjnGAhcbben, verklaart) eender twee ''onbepaalde hoegroot-heden x of 7. ’t Welk z,éer gemakkelijk om te doen is, zo mennbsp;overal y ss—vv-{—*r/—77-, in plaats van x, en ®’t vierkantnbsp;van deze‘fomme in plaats van Arx, en zijn v teerling in plaats van Tsümma,nbsp;'''’ftelt, endus metd’anderen , als het x is, die ik wech wil ne-nien., of, indien het 7 is, met v -j- J ss —'¦ xx in zijn plaats,nbsp;en het w vierkant, of dequot; teerling, enzovoort, van deze r fom-me in plaats van 77, of7Ueftellen, enzovoort, In voegen dat ahnbsp;tijc daar na een quot; vergelijking overblijft, in de welke niet meer dan ynbsp;oen enige a onbepaalde hoegrootheit, xoïy, is,
XI. Een voorheelt van dex,e ^werking in '^’’tlmgront gt; nbsp;nbsp;nbsp;nata,
GElijk, in dien C E een langront is , in k welk M A een ‘*deel c EUil'p!quot;'
trêttivtr-
fum,
g Thinrema.
van de ^ middellijn is, aan de welke C M by ordening ge- ^ %gt;»™-''oegtis, endie voor haar rechte zijde r, en voor dé ^ verkeerde'equot;o,wr. ^de q heeft,. zo zal, volgens het dartiende g vertoog van Apol-
ionius eerfte boek, xxoorj---77 worden j en als men xa; daar
2
vanaftrekt, zoblijft’er ss — vv-t--i7—yyrory----of
• gelijk met niets: want het is in de-
H Summae^
1
k ParAigt;9lj*^
'e^dSarat mehft ander gelijk a maken,
X.,. Er» «irr iwrWd nbsp;nbsp;nbsp;« gt;¦''
tfveedo gejUclJi.
OVgelijkcwijee, in»quot; ? ® nbsp;nbsp;nbsp;voo^'equot;
1 Ditmeter, m^araiaU,
O B-tUtu,
p TtrmM, lt;[ MKltif.li-caiio.
V3rlt;
V! Praperth»
- i//y nbsp;nbsp;nbsp;- v «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ¦ I -ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//
en als men deze p merkteekenen, door middel van de i vermenigvuldiging, in ordening ftelt, zo zal’er
^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- *^^hhcd ~)
jlt;!—^Sj^ 'Zl‘ddfi nbsp;nbsp;nbsp;i^y^hU’etddsio
komen, en dus met d’anderen.
Ja fchoon de punten van de kromme lijn niet op de wijze, die ik gezegtheb, met de genen van een rechte lijn , maar met alle ande*nbsp;ren, die men bedenken kan, ovcrëenquamen, zozoumenechtefnbsp;altijt zodanig een f vergelijking hebben.
XIII, Darde voorheek in * ’t langrent van 't tivetde gejlacht.
Elijk, indien CE een lijn is , die zodanige * betrekking met de drie punten F, G en A heeft, dat de rechte lijnen , vannbsp;yder van des zelfs punten , gelijk C ,' tot aan ’t punt F getrokken gt;nbsp;de lijn FA in enige v hoegrootheit overtreffen, die zekere gege-ve 7 reden tor een andere xhoegrootheit heeft, van dewelke GAnbsp;de lijnen overtreft, die van de zelfde punten tot aan G getrokken
zijn.
-ocr page 397-Van dc MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;407
iijn. Laat ons GA CD t j AF 00 smaken , en , in de kromme lijn kctpuntC naar believen nemende, ftellendat de y hoegrootneit, yQ«4„/,7«,nbsp;daar door C F de lijn F A overtreft, tot de gene is, daar door G A
de lijn GC overtreft , gelijk d tot e in voegen dat, zo deze oegrootheit , die ^ onbepaalt is , :^genoemt word , F C is r.i«j„ermi.
en GC is6 —-
nata^
•x
—. En als men daar na M A 007 ftelt, zo
¦
^ G M i — j[/, en F M f ’-j—y: en uit oorzaak van de » recbthoeltige ® iiehoek Cmg, zal’er, als men lt;= ’t vierkant van GM vannbsp;vierkant van GC trekt, het vierkant van CM blijven, 'twelk
?quot;gt;’ nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1-1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a
id nbsp;nbsp;nbsp;quot;y ^-p’i V7 “—yy is. En als men daar nahet^vier- «««,
l^ant ygj-j [c van’c vierkant van FC trekt, zo heeft men weer ^ Vierkant van CM in andere* merkteekenen, te weten^ eTirmmi,nbsp;\^^cy —^77. En dewijl dezemerkteekenen met de voorgaandennbsp;S^'yk zijn, zo tonen zv dat v of M A
. nbsp;nbsp;nbsp;Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ibd d —p. 2 C dd
Van r ^ nbsp;nbsp;nbsp;^fomme in plaats van7 in s 't vierkant f Ja«w4;
, zo vind men dat het in deze h merkteekenen
77,/---------------^ — yy uytgedrukt word.
'vyders onderftcit dat de rechte lijn PC de kromme lijn
en P d nbsp;nbsp;nbsp;puritC ontmoet, met te maken dat P C 00 ^ is,
ij. nbsp;nbsp;nbsp;als tevoren, zo is P Mr—-7; en uit oorzaak, van de
driehoek PGM , zo heeft men i r - v v -f- z vy~jy i
or t vierkant van CM. Wyders , als men in plaats van 7
ftek ije ifomme . die daar meê gelijk is, zo koorat’er
^ nbsp;nbsp;nbsp;c id X, ——2 b e d e X. -2 c d dv \ —*“2 h d £V ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bd d s y «-j.- h d d vv — 1 SHmma^
c c £ —j—e c t*
'’Nu
d dv
CD O, voor dc m vergelijking . die wy zochten.
» na dat men zodanig een vergelijking gevonden heeft, zo quot;»
moet
^0^ nbsp;nbsp;nbsp;R-* D E S - C A K T È S
moet men (in pkats van die te gebruyken om deboegroothedCB X, of/, ofz,, te kennen, die alreê gegeven zijn , dewijl bet puD^
o Circul
p Centrum, (jg wclke dit puDt P P’t middelpunt zal zijn, en deur’t punt'
gaan, daar de kromme lijn CE zal raken, zonder haar te ft*J' den: maar dat, indien dit punt Pflechs een weinig nader of veef'nbsp;'tpunt A is, dan het behoort, deze ikring de krorniïi^nbsp;lijn zal fnijden, niet alleenlyk in’tpunt C,, maar ook nootzakelijk in enig ander punt. Men moet daar na ook aanmerken dat,
| ||||||||||||||||
4 Mi^'4AU*, b Valtr. |
(jejrg kring de kromme lijn C E fnijd, de''vergelijking, door de ¦yyelkc men de ® hoegroDtheit * of^, of enige andere diergelijkenbsp;tSMfmert. ^oekt, Hict'’tondcrltcllendat P A en P C bekent zijn, nooiZ'^'nbsp;kelijk twee v wortelen., die ongelijk zijn, begrijpt. Want, tot eett
e R.adicttt ihi/teiHxUz,
voorbeelt , indien deze kri^S de kromme lijn in de punten Enbsp;enE fnijd, en indien men E Q.nbsp;’'evenwidig met CM trekt,nbsp;zullen de namen der r onbe-paalde hoegrootheden x en Jnbsp;zowel met de lijnen E' Q^,nbsp;Q_A, als met C M, en M ^nbsp;overeenkomen : wijders , P ^nbsp;is gelijk met P C, uit oorzaaknbsp;van de ^ kring ; in voegen datnbsp;men, de lijnen E en Q,.'^nbsp;door P E enP A (die men als gegeven fielt) zoekende, de zclfd^nbsp;^vergelijking zou hebben, als of men CM, en M A doorPnbsp;en P A zocht. Daar uit klaarblijkelyk volgt dat de''waarde vat'nbsp;X , of van ƒ , of van zodanige andere lt;= hoegrootheyt , dienbsp;ondcrllelt heeft , in deze “t vergelyking dubbelt zal zijn , datnbsp;dat’er twee' wortelen, die fongelyk onder hen zijn, zullennbsp;zen, en daar at d’een C M, en d’ander E Q^zal zyn, zo
zoekt; en dus met d’anderen. ’t Is wel w'aar dat’er, zohetpuo^^ niet naaar de zelfde zijde van dg kromme lijn, als het punt Cgt; »,nbsp;vonden word , alleenlyk een der twee s wortelen zal zynnbsp;waar is, en d’ander zalverkeert, of minder dan 'nietsnbsp;maai hoe deze twee punten C en E nader aan malkander
zoekt; of d’een zal M A ,* en d'ander Q_A wezen , zo tncit/
- È/
die
n Invtrfd^ i
-ocr page 399-Van de MEET K U N S T. 4«9 hoe’er minder k verfchil tuflchen deze twee ’ wortels zal zijn ; en k o#™-eindelijk, zy zijn geheel gelijk, zo zy alle beide iri een punt te za-^en komen, dat is, zo de “gt; kring, die deur C.gaat, daar de krom- “ CinKim.nbsp;lijn C E raakt, zonder haar te fnijden.
Wyders moet men aanmerken dat, als ’er twee gelijke « wortels quot; in een ° vergelijking zijn , zy nootzakelijk de zelfde p vorm heeft, als ® pnbsp;of men door zich zelve de ‘i hoegrootheit vermenigvuldigt, die mennbsp;daai;r onderdek onbekent te zijn, min de bekende hoegrootheit,''nbsp;die met haar gelijk is, en eindelijk dat, zo deze lede *fomme niet *
Zo veel * afmeetingen heeft alsde voorgaande , men haar door een an? * Ojwnytj-dere fora me vermenigvuldigt, die zo veel afmeetingen heeft als”'* ïian de voorgaande ontbreekt j op dat’er bezonderlijk v vergelijkingnbsp;tuflchen yder der w merkteekenen van d’eene fora me, en yder dernbsp;Uicrkteekenen van d’andere kan zijn.
Gelyk tot een voorheek gt; ik zeg dat d’eerde x' vergelijking,
hier voor gevonden, te weten/j----——, de zelf-
der vorm moet hebben als de gene» die te voorfchyn koomt als ' men e met ƒ gelyk maakt gt; enj — e door zich zelve vermeenig-Vuldigt, daaruit//—ee voortkoomt, in voegen dat men
yder van hun z merkteekenen bezonderlijk kan yergelyken ;
zeggen dat j dewijl’t eerde merkteeken , dat jy is , in de beide _
* Vergelijkingen even’t zelfde is , het tweede igt; merkteeken , dat
md’een cvergelijking--is, met het tweede amerktee-
ken van d’andere, dewelke —^eyh-, gelijk is. En als men hier _ nbsp;nbsp;nbsp;^
uit de «hoegrootheit v zoekt, die de lijn PA is, zo heeft men
r
Vooe--xy : of om dat men^ gelijk met7 onderftclt ^^sft, zo zal menv30/~«—/-]- = r hebben. En in dezer voe-
Fff nbsp;nbsp;nbsp;gen
-ocr page 400-R. D E S , - C A R T £ S
{Ttrminia, nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f merkteeken eeto--—'
9—'
komien vinden: maar dew ijl de s hoegrootheit v het punt Pgt; ’twellt heteenigeis} datwy zochten, genoech bepaalt, zo behoeftnbsp;niet voerder te gaan.
!) nbsp;nbsp;nbsp;Op gelijke wijze moet de tweede ^ vergelijking, hier voor
‘ vonden , te weten :
!¦
yS--_g nbsp;nbsp;nbsp;|/Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r-’’/-iccdJy-'^Hc ciJ,
J nbsp;nbsp;nbsp;' tf Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\
¦“ï—idvv ) k
j nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....
Unmma. ƒ/*— nbsp;nbsp;nbsp;^ Vermenigvuldigt met
7*-f-fj\-i-WJ '-ir^gt;'y-f-k:, de welke is
de zelfde ^ vorm hebben als de fomme, die voortkootnt als used
itk*:
jjA-yeh^ ^
in voegen dat ik uit deze twee jgelijkingen zes anderen neem, die om de zes-hoegrootheden/,^, h, k, V, enitevifl-den. Daar.uit hchteljjk.te verllaan is dat, van welk geflacht de voor'
!tS.
n geftelde kromme lijn kan wezen, altijt.doordeze quot; wijzeyan yoort-' frHcdtuJu gaan ZO veel® vergelijkingen voorkomen, als men genoo'tzaakt isnbsp;Qj^fjei^gj^jePjjoegj-Qothedenteftellen. Maar om by ordening dez^nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;q vergelijkingen ’c ontwarren, eneinéeiyjt de hoegrootheit v te vin-
den, die d’enige is , .de welke men behoeft, en om de welke men d’anderen zoekt; zo rapec men eerftelijk ƒ, d’eerfte der onbe-
r Qaniitj- kende f hoegrootheden van de lelie s fomme,dooriier tweede' merk' Ts»««gt;,. teeken zoeken, en men zalƒ» ^ e — * è vinden.
S Termmus^ nbsp;nbsp;nbsp;Daarna moet men k., de lelie der onbekende y hoegrootheden
X SHrama,,
-van de zelfde» fomme, door’t lelie Eneirkrcekjen zoeken, xn.met^
b-icedd
vind dan k^ 33 '
w TTsnwiB*», Wyders moet men (door ’t darde gt;’ merk teeken de tweede- ®ho0' groot heit zoeken, en dan heeft men^ oo ^ ee — 4 amp; e — icd-~Tr
a Terftitntts, Daar-ënboven , doör’t lelie »merkteeken op «en ma aro£^ bQa4»t!««#. men /i, de lelie ''hoegrootheit op een na, zoeken , de welke i®
Idibec dd nbsp;nbsp;nbsp;zbccdd
hi 00-------—. En dus zou men in de zelfde ordening
ti nbsp;nbsp;nbsp;et
t nbsp;nbsp;nbsp;tot aan het lede .moet en voortgaan, zo% meer dusdanige 'hoC'
groot;
-ocr page 401-Van de M E E T K U N S t. nbsp;nbsp;nbsp;4' *
doorheden in dezc^foiniiie waren, dewijl dit altijt op ccn zelfde d SaxifK^, , quot;wijze gedaa® kan worden.
Wyders, door*’E merkteeken, dat in deze zelfde ordening eTcminta: ''olgt, dewelk hier de vierde is, rooetraende fhoegrootheitvzoe-ken, en dan heeft men
6 iec
if’J
Vso
¾e
1 nbsp;nbsp;nbsp;~T
lt;id nbsp;nbsp;nbsp;ddnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dd dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yj
indien men/ in plaats van e ftelt, die daar mee gelijk is, zo heeft
zyj ^byy nbsp;nbsp;nbsp;hby zcynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ibc bet htrec
menvao—----[--1__---h'----
dd nbsp;nbsp;nbsp;ddnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JJ ygt;
1‘jn A P.
, nbsp;nbsp;nbsp;quot; vergelijking, de welkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;g
. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—_—inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fTd'^pc e e -4- cfv^
quot;^^eddsj dvv, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rr
* ' hoegrootheitvis
Dies-
-ocr page 402-R. D e s - G artes
Dies hal ven, indienmcndclijn AP van deze^fomme, die met is, daar af alle de quot; hoegrootheden bekent zijn , te za-
Vcmpmrt nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevonden heeft, een rech-
o m m r j-g nbsp;nbsp;nbsp;q ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;krofflme lijn C E rechthoc;^'
E/
p frohleMA^ §contctrisffU
kig deurfnyden: ’t welkj het geen was, dat men doen moeflr. En ik zie niets, ’t welk beletten kan dat men dit p werkftuk op de zelf'nbsp;de wijze tot alle d’andere kromme lijnen, die onder enige'i Meetkundige rekening komen, uitftrekken zou.
Men heeft ook» aangaande de lefte ' fomme, die men naar bens»,;»^- lieven neemt , ona bet getal der 'afmeetingen van d’anderefbrU' quot;¦ me te vervullen ,‘als ’er iets in, gebreekt, gelijk wy terftontnbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y “i~'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;iquot; genoemeh hebben, aan ts
i T^hdjrsma-
V /E2»4fiö-«M*
w ^orma^
X T^rtnini^
y Prctflimi-ta,
% J!Adh(idM\
merken dat de teken en— daar zodanig geftelt kannen worden, als men begeert, zonder dat delynv, of A P daar om ver-fcheiden word gevonden, gelyk men lichtelijk door ervarentheit kan zien. Want iridien ik ray verlette met alle de vertogen,daar afnbsp;ik bièr enig gewach maakt , te bewyzen , zo zou ik genootzaalftnbsp;wezen een'bbek te fchryven, ’t welk grooter zou zyn dan ik voorgenomen heb. Maarikwïl u in ’t voorbygaan verwittigen dat dezenbsp;vond van twee v vergelijkingen van een zelfde « vonn t’onderftellen»nbsp;om bezonderlijk alle de ^ merkteekenen van d’een fomme met de genen van d’ander te vergelyken , en dus daar uyt veel vergelykingebnbsp;uit een alleen te doen voortkomen, ( van ’t welk men hier een voor-bedt gezien heeft J tot ontdlyke andere y werkftukken kan dienen,nbsp;en'dat deze”vond geen van dé minften van y, ’t beleed is, ’t welk iknbsp;gebruik.
a CmprtfSii-nes^
b Contingents pvs per^ pendicuUresnbsp;c Cilcuhis^
Ik voeg hier niet by de “ bewerkingen, door de welken men de begeerde ^ raaklijnen , of de lootreclate lijnen , volgens denbsp;rekening, die ik nu verklaart heb, befchrijven kan, fchoon mennbsp;fomtyts behendigheit behoeft, om hen kort eir ** eenvoudignbsp;maken.
i nbsp;nbsp;nbsp;X I V.
-ocr page 403-4«3
XI y. 'Een^voorheeltvande beiperkittg van dit^werkjlaki nbsp;nbsp;nbsp;tExm^ha
GElijk tot een voorbeelt, zo C E d’ eerftes fchulptrek dcr Ou- nis, den is, van de welke G het •' aspunt, en B A de ry is, in fnbsp;boegen dat alle de rechte lijnen, die naar G ftrekken, en luflchen de j;
^^fotïimelijn CE, cn de rechte lijn B A begrepen zijn, als E A CL,'gelijk zijn, en indien men de lijn CF wil vinden, dienbsp;haarin’tpuntC‘rechthoekig deurfnijd; zo zou men, met in denbsp;hjnB Ahet punt te zoeken, daar deze lijn CF deurgaan moet,nbsp;Volgenidek wijze, die ik hier verklaart heb, zich in een rekening \ Mtthtdmnbsp;elcrnnaeren, die zo lang, of langer dan enige dcr voorgaanden,
^ouzijn. Want men moet alleenlijk C Din de rechte lijn C G ne-
enhaarmetCB, die'lootrechtopB A valt, geIijkmaken,'J’quot;'A«i^/-'ndaari^jy^DF, quot;' evenwijdig met AG, cn lelijk met L G, trekken : door welke middel men het punt F heeft,
¦ ^rCF, de gezochte lijn, deurgaan moer.
n Ccmréi, o Ovalis^nbsp;P
XV. Verklaring der viernk'U(tgt;e*'£eJlachten van^ aimden y die tot de V Geückktinde dienen.
Oorts, op dat gy weten zoud dat d’aanmerking der kromme lijnen , hier voor geftelt, niet zonder gebruik is, en dat
Fffj
-ocr page 404-4ï4 nbsp;nbsp;nbsp;R- D e' 9 . C a r t e s
qpfufrise*- zyverfcbcidc q ejgetjfchafpen hebben, die nergens in voord’ei-t’seSimts g'^'^^chappen der' kegelfiieén wijken, zo zal ik hier noch de ver* klaring van zeker ®^aironden by voegen, die, gelyk men zien zal»nbsp;tTto^i4. zeer nut tot de befpiegeling van de Spiegelzichtkunde, en vannbsp;¦vCalptrlci. dew Verregezichtkiindezijn. Ziehier de wijze, naar de welkenbsp;jrekt.
^ OvtUs^ y C
ZiCrrcft/«J*
b Re/ro(5«ï^
fXX,
c OioftfUA* d ÏTepirtio-,
f Kaditts^ g Qirculw^
h OvaU%
Na dat ik voor eerft de rechte fynen F A en A R getrokken heb, die malkander in ’t punt A deurfnyden , zonder dat ’er aangelegennbsp;ishoedatiiig de hoeken zyiT, zo neem. ik in d’een lyrt het punt Fnbsp;maar myn believen, datisnaderaf, ofveerdervan’cpunt A, naarnbsp;dat ik deze x aironden groter of kliender wil maketi ; en uit ditnbsp;punt F, als y’t middelpunt, befehryf.ik een = kring, die een weinig voorby’t punt A gaat, gelyk deur’tpunt5; daar najirek iknbsp;uit dit punt yderechtelyn y g, died’andere lyn in't punt 6 fhyd»nbsp;cn,dit zodanigj dat A 6 minder is, danA.5, naar zodanig een gc-geve ^ reden, als men begeert , tc weten naai' de gene , die dffnbsp;b wanfcliaduwingen meet, zo men hen tot de ° Verregezichkundcnbsp;gebruiken wil. Daar na neem ik ook het punt G, in de lyn FA»nbsp;ter zydedaar’tpunt 5 i», naar believen, datis, merte maken datnbsp;dc lynen A F en G A onder malkander zodanige gegeve redeOnbsp;hebben, aTsmenwik quot;Vooi'tsmaak rk RA gelyk met AG in denbsp;lyn A 6; en als men uit het « middelpimt G een kring befehryft»nbsp;daar^tfde^ ftraal met R6 gtlijkis , zo^fnyd deze s kringd’^ande-rekringaan weêrzyden in’r punt i , dat een der punten is, daarnbsp;’t eerfte der gezochte aironden moet deurgaan. Daar na belchryt
-ocr page 405-Van ds MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;4'r
ik Wtêr uit het * middelpunt F een ^ kring, die een weinig aan de- i gt; ¦ of aan gene zijde van 't punt 5 deurgaat, gelijlc deur ’t punt 7 , ^
i Cwfra,
, jie rechte Ijjn 7 8 'evenwijdig roet 5 6 getrokken hebbende oefchrijfuit ha quot;roiddelpunt G fcn andere “ kring, welks ¦“ ftmi ”nbsp;tnetdeJijnRS gelijk is i cn deze kring fnijd de geen , die deuroR^«’««, 'nbsp;t punt 7 gaat, in ’c punt i, ’t welk ook een der gencr van ’t zelf-^^pairontis. En in dezer voegen kan men zo veel andere puntennbsp;als men begeert, vinden, t^et weer andere lijnen, die levcnwij-qnbsp;dig met 7 8 zijn, cn met andere ‘^kringen uit de 'middelpunten F rCireuu.
mttetwccae .alront awgaa, torUgcM
ia dat men m plaats van A nbsp;nbsp;nbsp;A”quot; ^' draal van de ” kring,, m,.
ASmetG Agclijkmoetoem.n , e nbsp;nbsp;nbsp;j krina tc dciirfmjden gt; »amp;«quot;¦
deurgaat, gelijk met ,de ly.n S ^ moet wezen, of ook nbsp;nbsp;nbsp;^
zo is’torn de kring, die deur’t punt / gaat, te nbsp;nbsp;nbsp;i en
^üsmetd’anderen. Door welke middel deze^ kruien malkander, arc«r. ^ndepuiuen, metzzgetekeut ., deurfoijden, (üe de genen van i£
tweede ^ airont A 2, X zijn. nbsp;nbsp;nbsp;Wat ** '^*^*'*’
Mlhcz. mtddclpnnt G nbsp;nbsp;nbsp;t, S In dpur 't punt 5 ^
die mt het ^ middelpunt v getroRiic. .1 nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ctot,*»*.
-ocr page 406-R.. Des-Cartes
Wat het darde en vierde airont aangaat , in plaats van de lijn AG moet men AH aand’anderezyde van’t punt A nemen, tenbsp;weten, aan de zelfde zijde, daar het punt F is. Wyders ftaat bietnbsp;aan te merken, dat deze lijn A H grooter dan A F moet wezen i dc
c KhSM' AOsferipticlt;
ê Ovales*
f CentrfiM* A Kadifi9*
*• Ovalif^ k Circuit^nbsp;? Cfntrnm*
welke ook ® niets kan wezen, in voegen dat het punt F, in de h®' fchryving van alle deze® aironden, ter plaats, daar het punt Anbsp;gevonden word. Voorts, nadat de lijnen A Ren AS metA*^nbsp;gelyk gemaakt zyn, om het darde airont A jY te trekken, zo hf'nbsp;ïchrijf ik uit het ^middelpunt H een s kring, welks '’ftraalnbsp;ismetdelyn Sd, die in’tpunt 3 de kring van’t middelpunt v'nbsp;deur’t punt 5 gaande, deuifnijd; en dan befchrijf ik noch eennbsp;dere kring uit het middelpunt H, daar af de ftraal met S8 §gt;'nbsp;lykis, die dekring, deur’tpunt 7 gaande, in’tpunt,
3 getekent, deurfnyd; endusmetd’andercn. Eindelyk , nbsp;nbsp;nbsp;,
het lefte' airont aangaat, ik belchryf'‘kringen üit het 'raido^^^,
-ocr page 407-¥7
^ünt H, welkers m ftralen met de lijnen R 6, R 8 , en diergelij- ^ ^en gelijk 2.ijn, die d’andere kringen in de punten, met 4 gete»nbsp;ient, deurfnijden.
Men kan noch ontellijke andere middelen vinden , om deze ^elfdeaironden te trekken. Gelijk, tot een vooibeelt, men kannbsp;’t eerfte A V befchrijven, als men, onderftellende, dat, de lijnen F Anbsp;A G gelijk zijn, de gehele lijn F G in ’tpunt L deelt , en dit
Sredènoïr^P ^ nbsp;nbsp;nbsp;A 5tot A d, dat Is, datzy
reuen onder malkander hebben, de welke de » wanfehadu- °
Ggg nbsp;nbsp;nbsp;wingenquot;''*
-ocr page 408-^jg nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
wingen meet. Als ik daar na A L in twee gelijke delen in 't pui^ fKtiiiU. K gedeelt heb, zo doe ik een Pry, gelijk F , rontom ’tpunt rnbsp;drajen , terwijl ik met de vinger Chet tou E C uytfpan , ’twelk»nbsp;aan ’t einde van deze ry naar E vaftgemaakt, van C naar K wecinbsp;buygtj en daar na wöêr van K naar C, én van C naar Gs
A\
;V
15 O»»!**,
1 Déeptrit»,
3 E'JtpJit, t Hyperitla.
7 Of ales. . W Gtaera,
Ct SpccUi.'
y EUipp,. SiHjperhota.nbsp;a Vraporeie»nbsp;b Gen utnbsp;fttMeerna-tinbsp;€ OvtUs.nbsp;d Vroponii,nbsp;* Ovale:,nbsp;i Gentanbsp;fubaltcrKumnbsp;g Species.
ll Oviks.
’tandereindé van het tou vaftgemaakt is; in voegen dat de'langte vandittouvandelangtederlijnenG A, AL, en FE, min ATgt;nbsp;tezaraenisgeïet: en de beweging van ’tpunt C zal ditq airontnbsp;trekken, naar 'tvoorbeelt van ’tgéen, dat in de*^ Verregezicht-kunde van ® ’t langront, en van de, wafl'ende fneê gezegt is. Maar iknbsp;wil my hier meê niet langer verletten.
Voorts, hoewel alle deze''aironden by na van een zelfde natuur fchijnen, 20 zijn zy echter van vier verfcheyde w gedachten, van dcnbsp;welkenyederonderzichontellijkeandere geflachten begrijpt, dienbsp;yederweêr zo veel verfcheyde’^gedaanten begrijpen, als het gedacht der y langronden, of der* wadende fneên doet. Want naarnbsp;dat de ? reden, die tuft'chen de lijnen A y, en A 6, en diergelijken is»nbsp;verfchilt, zo vcrfchik ook het ^ onderbeurtig gedacht dezer c ai-ronden. Wyders , naar dat dereden, dietuflchendelijnen A F»nbsp;en A G, of A H verandert word, zo veranderen ook é d’airon-den van yederfonderbeurtig gedacht van g gedaante: en naar datnbsp;A G of A H groter of klcinder is, zo zijn zy vcrfcheydcn in groot-heit. En indien de lijnen A 5, en A 6 gelijk zijn, zobefchrijftnieu»nbsp;in plaats van''aironden van ’teerfte of d'arde gedacht, alleenlijk;nbsp;rechte lijnen: maar in plaats van d’aironden van ’tweede gedacht
hecF
-ocr page 409-Vandc MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;4^9
heeft men alle' waffende Ineên, cn in plaats der gener van’tleftc gedacht alle k langronden.
XVI, ’ D'eigenfehAffen dez^er atrenden, voot 2.0 veel de’’' tveer-jïuittf^en en ° wanjcl^aduwingeK aangaat.
WYders, inyedervan dezepaironden ïijn twee delen aan te merken, die verfchey de qcigenfehappen hebben: te weten,nbsp;dat in’t cerfte het deel, t welk naar A is, maakt dat de ftralen,nbsp;die, in de lucht zijnde, uit het punt F komen, allenaar ’tpunt Gnbsp;'veêrbuigen, alszydetronde vlakte van een glas ontmoeten j daar
i ByfirliUt. k
I Prffpr^ïU-
tet^
ni Ovales^ n
fWS.'
o Re/r4(J7«-‘ nes^
p Ovales^
qPrpprMMquot;*
tes,.
r Suptrficit^
af de.vlakte isi A i, cn in de welke de‘ wanfchadüwingcn zodanig gefchieden, dat zy 1 volgens ’t geen, ’t welk in de ^ Ven e-gezichtkunde gezegt is , alle gemeten konnen worden door de wreden, dictiffl'chendelijnen A yen A 6, bf diergelijken is, doornbsp;welkers behulp men dit xairontbefchreven heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Maar het deel , ’t welk naar V is, maakt dat de y ftralen , die int het puntG komen, alle naar Fweêrftuitcn, zozy op de*hollenbsp;Vlakte van een fpiegel vallen , welks » gellalte is 1 V i» en dienbsp;Zodanig van *gt; ftoffeis , dat hy de kracht dezer ftralen, naar penbsp;«ï'edendietuflchendeliinenAjrenAdis, vermindert. Wantuitnbsp;«et geen, ’t welk in de d Vergezichtkuhde betoogt is, blijkt klanbsp;^'^lijk dat, als men ditgeftelt heeft, de®hoeken der wcêrftuitingnbsp;^o\vel als de*hoeken der wanfehaduwing, ongelijk zoude zijn,nbsp;en op een zelfde wijze zoude konnen gemeten worden,
Gggz
t Rf/rlt;iÖ«-nes^
V Oieptrita^
Vi^r9p«rti9^
xOvalfS,
y 'Rsdii^ z Sfipirjicie»nbsp;eoii^jivétnbsp;a Fi^uralnbsp;b
d Dhptrita* cAngult rt-jUtïtoms^nbsp;f j^n/uli rt*
In
'Rezit d’af. bceUliag
fol.415.
g Ovalis^ h KefUah-nes*
i Superficies jpcenli*
’kConvexHia*
1 Cencavatn* m Fi^nra^nbsp;ïi Ccr*
© Ovalü* p iiefraSiO''nbsp;*tne
t^Sfiperficia X Fi^nra*
Bcfie d* af-becliling foU 4fd*nbsp;s Ovulii*nbsp;fi KefraSiio-KtS*
\Sttpsrfietts
VJConvejiiim
XcOvalt)* y ti^ura*
Bcfic d*«?cr-ftc afbecl-diiig van foU4ï7.
Z Ovalis* a
n$S*
IfSttperfichs
concAva* .
c Ft£**ra* ARtfljeéiers^nbsp;t 'Fdc^tnbsp;f Ovates*nbsp;g EUipfis*nbsp;h RefraéitO'-Vts*nbsp;i
»(S.
i.Otiafcs-1 Convtrf^» mCif’trart'^
In het tweede^airontdient hetdeelz Aaooktotdch weérftui-tingen, van de welken men de hoeken onderftelt ongelijkte wezen. Want indien dit deel in de'vlakte van een fpiegel isgt; die uit gelijke ftofFe, als de voorgaande, beftaat, zo zal het alle de fti'3'nbsp;ien, die van ’t punt G komen , zodanig doen weêrftuiten, dat zy»nbsp;na dat zy gebogen zijn, zullen fchijnen uit het punt^F te komen*nbsp;En men heeft aan te merken dat, als men de lijn A G veel grootefnbsp;maakt dan A F gt; deze fpiegel in 't midden naar A'^ront, ennbsp;d’einden’hol zou zijn ; want zodanig is de quot;* gellalte van deze lijn»nbsp;die hier in eer een quot; hart, dan een ° airont vertoont.
Maar zijn ander deel 2 X 2 dient tot de p wanfehaduwingen, en maakt dat de dralen , die in de lucht zijn, en naar F ftrekken, zichnbsp;naar G buigen, metdeur de 1 vlakte van een glas, dat de * geftal-te daar af heeft, te gaan.
Het darde 5 airont dient geheel tot de t wanfehaduwingen, en maakt dat de dralen, die in de lucht zijn, en naar F ftrekken, zichnbsp;in ’tglas na.ir H begeven, na dat zy de,vlakte van ’tglas deuf-gedrongen zijn , daar af de geftalce A 5 Y gis, dewelke nvefmnbsp;wrontis, uytgezondert naar A, daar zy een weinig hol is, en dknbsp;Zodanig, dat ditxairont zo wel, als ’t voorgaande, de y gedalmnbsp;vaneen hart vertoont. En’tondcrfcheit, ’twelk tuflehende twcenbsp;deelen van dit airont is, beftaat hier in, dat het punt F nader aannbsp;’t een deel is, dan het punt H, en. dat het v/ij der van ’t ander is, dannbsp;dit zelfde punt H.
Op gelijke wijze dient hetlefte^ airont geheel tot dé“ weêrflm' tingen , en maakt dar, zo de flralen, die van ’t punt H komen,nbsp;de holle vlakte van een fpiegel van gelijke ftoffe , als de voot-gaanden , en daar af de'^geftalte A4Z4 is, ontmoeten, zy allenbsp;naar F‘’weêrftuiten.
In voegen dat men de punten F, en G, of H deebrantpunten dezer’'aironden mag noemen , naar ’t voorheek van de genen detnbsp;8 langronden en wallende fneên , die dus in de Verrcgezichtkund®nbsp;genoemtzijn.
Ik verzwijg veel andere’'wanfehaduwingen, en ‘weêrftuitiij' gen, die door deze zelfde ** airondén beftiert worden: wantdeWij'nbsp;zy alleenlijk 1 d’omgekeerden oftegengeftelden van dezen zijnbsp;zokonnenzy lichtelijk daar van afgeleid v/orden.
V(
-ocr page 411-421
y Vroprieta-gt; tlt;i*
XVII. Be betoging der yeigenfchappeti de^er aironden, aangaande de weêrfiuitingen en wanfchaduit^ingen.
M Aar ik moer de * betoging van ’t geen, ’t welk ik gezegt heb gt; s rgt;tmm-niet voorbygaan. l.aat ons hier toe (om een voorbeeld by te brengen ) het punt C naar believen in’teerfte deel van 't eerfte de-
a aironden nemen , en daar na de rechte lijn CP trekken, die 30v»u,. kromme lijn in’t punt C rechthoekig deurfnijd ; ’t welk door
A 6 IS
aan G C heeft; zo vind men e Ovahs.
P aironden tc trekken, ‘t welk b
dat de lijn AP '
is, gelijk men hier voor
h (dd — hedi'-d^hdd
h d c *“1quot; i d d quot;-t—' d d \ quot; c £ z
getoont heeft.
Wyders, nadat men uit het punt P delijnP Q, rechthoekig op de rechte lijn FC, en PN ook rechthoekig op GC getrokkennbsp;heeft, 2,0 laat ons aanmerken dat, zo P Qtot P Nis, gelijkt tot ƒ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
dat is, gelijk de lijnen, die de f wanfehaduwingen van g’t ronde glas AC meten, de igt;ftraal, die uit het punt F naar’t punt Cnbsp;koomt, zich daar zodanig moet buigen , als hy in dit glas intreed ,nbsp;dat hy zich van daar naar G begeeft i gelijk uit het geen, datmnbsp;de iVerregezichtkundegezegtis, klarehjk blijkt._ Laat ons dannbsp;eindelijk door de rekening onderzoeken, oftwaaris dat P d totnbsp;PNis, gelijk dtote.
Ue k rechthoekige driehoeken P QF en C M F zijn gelijkvor-v
Ggg 3
Mig, daar uit dan blijkt dat CF tot CM is, gelijk F P totPQjquot;
en
-ocr page 412-1 ^uïifpU •
cat a,
m Otvifa^
n Multi^U cattonsi*-
. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Catvtes
en by gevolg, dat F P, tne.t C M' vermenigvuldigt, en d’ uickomft door C F m gedeclt , met P gelijk is : desgelijks zijn ook denbsp;rechthoekige driehoeken PNG, en C M G gelijkvormig da^nbsp;uit dan volgt dat G P, met C M vermenigvuldigt, en door C Gnbsp;gedeelr, met PN gelijk is. Wyders, dewijl de » vermenigvuldi*
gingen of ° delingen van twee p hoegrootheden door een zelfde,
‘i ’¦eden , die tullchen hen is , niet veranderen, zo is F P met C ^ vermenigvuldigt, en dejpr C F gedeelt, totGP, ook metnbsp;q^Pr«fgt;riio. vcrmcnigvuldigt en door C G gedeelt, gelijk tot e-, en als inCiinbsp;deze beide rfommen door C M deelt, en daar na hen beidenbsp;C F, en weer met C G vermenigvuldigt, zo blijft’er F P, vermenigvuldigt met C G, ’t welk totGP, met CF vermenigvuFnbsp;digt, is, gelijk d tot e. quot;Voorts , door de 'bewerking is F ”
' ' ’ ’ ' ’ 1 . . . I nbsp;nbsp;nbsp;h C d d c cdd —1~ b d d\ «-r* tdd^
^Cenjlrsi^io^
b c dd bedt
of F Pao
enC Gist—invoegendat,als menFP door C Gvermenigvul-
d
hhcdd heed d —hhdd\ —j— hcdd\ — h ede z —¦ ced — hde ^ z -— cde^^
digt,
te voorfchijn zal komen.
Desgelijks G P is t G P 00
bde-
of
Dieshalvcn , alsmenG P met CF vermenigvuldigt, zo koorat’ef
bbc de —p b c c de b c te ^ c ce eZ nbsp;nbsp;nbsp;hhdtZ —r- be de\ ~— b e c ---c f
hdc —j— L dd —I— d d\---eez nbsp;nbsp;nbsp;-
F-nomdatd’eerftevandeze'fommen, door d gedeelt, dezelfde is als de tweede, doore gedeelt , zo is klaarblijkelijk dat FP»
‘bede
€ee\
bhde
bedt
-edd-
“d.d^-
met C G vermenigvuldigt, is tot G P, met C F vermenigvuldigt gt; dat is, dat P Qjs tot P N, gelijk d tot ’t welk al’t geen is, dat
men betogen raoeft.
Men moet bier weten dat deze zelfde betoning zich tot al ’tgeen uitftrekt, ’twelk van d’ andere « wanfehaduwingen of*nbsp;^cêrlluitingen, die in de voorgeftelde S' airnoden gefchieden j ge-^egt is, zonder dat men daar in iets anders moet veranderen, als de tekenen en - van de' rekening. Dieshalven kan yder hen genoechnbsp;ky zich zelfonderzoeken, zonder dat ik my behoef daar meê te verletten.
Maar ik moet nu ’t geen voldoen , ’t welk ik in de ï Verrcgezicht-kunde nagelaten heb, na dat ik heb aangemerkt dat ’er glazen van '^eel vcrfcheide b geftaken konnen wezen , daar af d’een zo welnbsp;3lsd’anderen maken dat de « ftralen , van een zelfde punt vannbsp;•s ’t voorwerp komende ,alie in een ander punt te zamen komen , nanbsp;dat zy deur deze glazen gegaan zijn, en dat onder deze glazen denbsp;S^nen, die zeer«ront aan d’ een zijde: en ^ hol aan d' andere zijdenbsp;meer kracht hebben om te branden , dan de genen, die vannbsp;^eêrzyden evens ront zyn, in plaats dat, integendeel, dezelefl.cnnbsp;de beften tot de ^ gczichtglazen zyn: want ik heb my daar vervoegt met alleenlijk degenen te verklaren, die ik geloofde de beften tot het gebruik te wezen, met de moejelijkheytt’onderftel-len, diedewerkmeefters konnen hebben in hen te flypen. Dies-kalven , op dat ’er niets overig blijft, k welk men begeren kan ,nbsp;^vgaande de ‘ befpiegeling van deze wetenfehap , zo moer iknbsp;kier noch de' geftalte der glazen verklaren, die, fchoon een vannbsp;kün! vlakten zo ” ront, ofquot; hol is, als men begeert, echter tenbsp;^veegbrengen dat alle de ftralen, die van een zelfde punt komen,nbsp;^fdicoevenwydigzijn, wcêrin een zelfde punt vergaderen: ge-^yk ook de geftalte der glazen, die even ’czelfde doen , en vannbsp;^eêrzydenevenP ront zyn, of in de welken de s rontheyt van eennbsp;Van hun r vlakten een eeceve ® reden tot de ronihck van d’anderenbsp;vlakte heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;° ^
V OSWH-
vjKcfr4CtiS“
KiS.
X Rijketv^ nei. •nbsp;r Ovales^
Z CalcultiS^
a ^toptrie^r h
C
c Cenvexa, f Concavj,
g Cenvexa. h?crfpieill4
i Thteria^
k Fi^ura, iSftptrJïctes.nbsp;m Covexa,nbsp;n Qmcava^
O ^araSclf*
XVIII. Hoe men een plas k/i» maken , dat aan d' een van ^
ten z.0 V ront of'quot; hol is, als men begeert, t tpell{all^ dej ’
dievan een gegeve punt af komen i meêr in een anuer gegeve p
vergadert.
LAat ens voor ’t eerfte s voorval ftellen dat , als de puntw Y. C, en F gegeven zijn, de ftralen, die van’t punt Gnbsp;komen, ofdie y gelijkwijdig met GA zijn, in’tpunt F moetennbsp;tezamen komen, na dat zy deur een glas gegaan zijn, ’cvvclk zonbsp;kol is , dat, als Y het midden van zijn “ innerlvke vlakte is,
[iCsnvexÉ,
qOnvexttaS
rSféperfi:.U5,
S frcporttff^
tSrtperJtcieS, yCtnvexhm,nbsp;w C^ncAVutn
X Ca/hs^
Be'/ie (ie volgendenbsp;afbeelding,nbsp;yVarallclt.nbsp;zCortra-cum,nbsp;a SupcrfcuS
tut^rtgr»
R, Des-Cartes!
’t uitterfte daar afin C is, in voegen dat de koord CMC» ctt nc hChordi. pijl Y M van de boog C Y C gegeven zijn. «’t Vraagrtuk ftrelctnbsp;cQb®p;». derwaars, dat men ecrftclijk moet aan merken van welk det ^ ^i-
d Ovales,,
G:
tSttpnJiiiis f Fï^»r4,
g 'Effectuff h Kilatto,nbsp;i KtflccUo»nbsp;k XKefvMtiüi
1 Ovaks^
m Calcuhts,
n Vertex^ o Circumfe-rentta,nbsp;p
q Differen-
tiA»
B Rgfractie-nes,
s OvaUs,
ronden, diehier voor verklaart zijn, de'vlakte van’t glas YC dc fgeftalte moet hebben, om te maken dat alle de ftralen, die daafnbsp;binnen zijn , en naar een zelfde punt ftrekken , gelijk naar H»nbsp;'t welck noch niet bekent iszich naar een ander punt begeven, ecnbsp;weten, naar F, na dat zy uit dit glas gekomen zijn. Want daar isnbsp;geen Sniewerking, aangaande ’c opzicht der ftralen , door’weêr'.nbsp;lluitingof ic wanlchaduwing van’teen punt tot het ander verandert, die niet door een van deze i aironden veroorzaakt kan worden. En men ziet lichtelijk dat dit gefchieden kan door het deelnbsp;van ’t darde airont, ’twelk onlangs 3 A 5 genoemt isof ooknbsp;door dat deel Van’t zelfde airont» ’twelk met 3 Y 3 aangewezennbsp;wierd, ofeindelijk door het deel van’t tweede airont, ’twelk metnbsp;zX z getekent IS. En dewijl deze drie hier onder een zelfde rekening vallen, zo moet men zo wel voor’teen als voor’t ander hetnbsp;punt Y voor hun n toppunt,’ C voor een der punten van hun o ovO'
. metrek, enFvooreenvanhunPbrantpuntennemcn; na’t welk niets meer overigis te zoeken, dan ’t punt H, ’t welk ’t ander brant-punt moet wezen. En men vind dit , als men aamerkt dat hetnbsp;iverfchil, ’twelktuflehen de lijnen F Y cn FC is, tot het vet'nbsp;fchil moet wezen, ’t welck tudchen de lijnen H Y en H C is, gehjknbsp;- (fistot e, dat is, gelijk de grootfte der lijnen, die de wanfeh^'nbsp;duvvingen van ’t voorgêllcldc glas meten, tot de kleinfle is; gehjknbsp;men klarelijk uit de befchrij ving dezer»aironden kan zien. En de'nbsp;wdjl de lijnen F Y en F C gegeven zijn, zo is hun verfchil ook g^gt;nbsp;geven, en by gevolg ook dat, ’twelk tuflehen H Y en HC 1®’
i Vroporth,
om dat
is.
lat de treden, die tuflehen deze twee verfchillcn is, gege'^*^? Wyders, dewijl Y M gegeven is, zoisk verfchil, ’t welkru^
Vande MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;4^.^
fchen M H en H C is, ook gegeven; en eindelijk, om dat C M gegeven is gt; zo blijft’er niets overig , dan M H te vinden, te we-^en, de zijde van de v rechthoekige driehoek C M H, van de welknbsp;|nen d’andere zijde C M bekent heeft , gelijk ook ’t verfchil , ’¦'quot;¦*”•2quot;“nbsp;!twelk tuflchenC H, dewgront, en M H, de begeerde zijde, quot;nbsp;daar uyt men haar lichtelijk vinden kan. Want indien meni^
Voor AT, x’toverfchot, dut C H meer is als M H , en «voor de lang- ^
[kvoor M H hebben.
.te van de lijn C M neemt, 20 zal men
En na dat men dus het punt H gevonden heeft, 20 moet, als het Wijder van’t punt Y is, dan het punt F daar af is, delijn C Y hetnbsp;eerlledeel van y’t airont van 't darde geflacht wezen, ’twelk ongt; yo».,«s.nbsp;langs 3 A 3 genoemt wierd. Maar indien H Y minder is, dan F Y,nbsp;offlechs zo veelmeer dan HF, dat hun verfchil, met de gehelenbsp;F Yvergeleken, meerder is dant, de kleinfte der lijnen, die denbsp;2 wanfehaduwingen meten , metd, de groofte der lijnen, verge-leken, datis, dat? alsmenHF-sor, enH Yaof-i-1^maakt, t/önbsp;groter is dan zeecb: zo moet C Y het tweede deel van 't zelfde aairont van ’t darde fgt;geflacht wezen, ’twelk onlangs 3 Y 3nbsp;genoemt is ; ^f indien d b is gelijk, of minder dan zee e b;nbsp;ZomoetC ;Y het tweede deel van ’tairont van ’tweede geflachtnbsp;, ’twelk hiervoor zX 2 genoemt wierd. En eindelijk, indiennbsp;liet punt H het zelfde is , als ’cpunt F, ’twelk niet gebeurt, dannbsp;als F Y en F C gelijk zijn, zo is deze lijn Y C een c kring.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c
Daarna moet men C AC, d’anderevlakte van dit glas, zoe-ken , ’twelk een 'langront moet wezen, daar af H het fbrant-punt is, zo men onderftelt dat de flralen, die daar op vallen ,s even- aflZhu. vvijdig zijn 3 en dan kan men haar lichtelijk vinden. Maar indiennbsp;men onderftelt dat zy van ’t punt G komen, zo moet deze ’’ vlakfè hSapctfcinnbsp;het eerlle deel van een 3 airont van ’t eerlle geflacht wezen, daar af ¦ ovaia,
luen c’aanmerken dat G C grooter moet wezen dan GA, te weten
^Is men ir voop A M “Helt, x- nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
tufl’chenA H en C H is. Wyders , mdien men^ nbsp;nbsp;nbsp;„ S
neemt, ’twelktuflchenGCenGMis, di?gegeven
^ Ditmuni' nare%
X I X,
rConvexiti^*
sStiperJïcies^ t VrfporUo,nbsp;yConvettUMnbsp;¦W Cwcavi^nbsp;ta*^
'XSttpcrfichS^ y Caftti,nbsp;z Vropartio^nbsp;a
h Ovjks^
tiViffmn-il Qvalir^
menj'-'l-A; voor verfchil hebben, dat tuflchen G C en G A is. Ep dewijl dit lelie verfchil ^*4~* tot het ander x — k. is, gelijk i is
^ lt; -j-^
tot f, zoheeftmen^e-T-fa;30 dx —- dk.t dat is, —— , voor
d — c
de lijn *, of A M, door de welke men het punt A p bepaalt, ’t welk begeert wierd.
Hoe men een ander glas kan maken , ’tmelk, de welfde 9 uil0tf* king heeft t als't voorgaande ^ daar af deronthepvand'eenv*f*nbsp;sLijn ‘ vlakten eengegeve ‘ reden tot de v romhejt ofjg holligheit v^ttnbsp;d’ andere * vlakte heeft,
LAatonsnu voorhettweedey voorval Hellen dat men alleenlyk de punten G, C en F bekent geeft, met de z reden, die tul-fchen de lijnen A M en M Y is, en dat men de a getValte van quot;t gl^®nbsp;A YC moet vinden, de welke maakt dat alle deft ralen, dieuifhetnbsp;punt G komen, weêr in ’t punt F vergaderen.
Men kan hier weêr twee s aironden gebruiken, Van de welken ’leen AC, GenHtot zijn brantpunten heeft, eii’tander CY»nbsp;F en H voor de zijden. En om hen te vinden, zo zoek ik eerftt'nbsp;lyk (onderlleiienuèdat hctpuntH , ’cwelk aan béide gemeen is»nbsp;bekent is) A M door de driepunten G, C, H, op de wijze, dienbsp;hu alreê verklaart is; te weten, met kyoor ‘ ’t verfchil te nemen,nbsp;’t welk tuflchen C H , en H M is, en^? voor ’t géén , dat tuflchennbsp;GCenGM is, envdèwijl AC ’t eerile deel van ’t airont van
't eer'fte geflacht, zo vind ik--— voor A M. Daar na zocK
ik ook zodanig M Y, door de drie punten F, C en H, dat G i het eerfte deel van een airont van’t darde geflacht is: en als jk rnbsp;voor M Y neem, en/^oor’t verfchil, ’t welk tuflchen C F en fnbsp;iSjZo heb ik/-]—/ voor ’t verfchil, dat tuflchen C F en F Y isj en df'
-ocr page 417-Van
'wijlikalreêi^voor’tverfchil heb, ’twelk tufi'chen CH en HM is, 2,0 heb ik 7 voor ’tgeen, dat tuflchen C H en H Y is ,
’c welk ik weet dat tot/—1—gt;' is, gelyk«tot d , uit oorzaak *'tairont van’t darde gedacht. Daar uit ik vind dat ƒ , of M Y eOw;„.
•~isj en als ik daar na de twee t hoegrootheden, voor AM f
d—e nbsp;nbsp;nbsp;S ‘ “h f‘
en M Y gevonden , te zanten voeg, zo vind ik--voor de
'-4-—«
gehele A Y. Uit het welk klarelijk volgt dat, naar welke zyde.men het punt H onderftelt beeft, deze Jyn A Y altyt van een hw^oot-te zatïicn is gezet, die tot het verfthil is gt; dat G C en C 1* gt; tenbsp;^3mengenomen, meerisdanGF, gelijk f, de minfte der tweenbsp;hjnen, diedienllig zyn om de s wanfehaduwingen van‘tvoorge.nbsp;ftelde glas te meten , is tot d—e ’t verfchil , dat tuflchen dezenbsp;^'veelynenis: ’twelk zeker een trefamp;lijk h vertoog is- Na dat hTi^crem^.nbsp;Oien in dezer voegen de gehele lijn A Y gevonden heeft, zo moetnbsp;tnen haar fnyden, volgens de ‘ reden, die haar delen A M en M Y *nbsp;moeten hebben. Dieshalven, dewijl men alreê her punt M heeft,nbsp;vind men ook de punten A en Y. en in gevolg ook het punt Hnbsp;door ’t voorgaande ^ werkftuk. MaaPmen moet te voren aanmcr- k
hen of de lijn A M, dus gevonden, groter is dan —, ofklein-
der, of even groot. Want indien zy groter is, zo verftaat men daar uit dat de kromme lijn AC’teeffte deel van een * aironf vannbsp;ïeerfte geflacht moet wezen, en C Y’tecrfte deel van een airontnbsp;’t darde gefjacht, gelijk men hen hier onderdek heeft; in plaatsnbsp;dï't, zozy.kieinderis, zulks toont dat C Y’t eerfte deel van een
Hhh z nbsp;nbsp;nbsp;adoni:
R. Des-Cartes
airontvan’teerfte geflacht, en A C ’tcerfte deel van een airont van 'c darde geflacht moet wezen. Eindelijk , indien A M even
groot is als
, 20 moeten de twee kromme 1 ijnen A C en C V
n Troih ¦ mats*
oCsjia^
mH/perhia twecmwaflende fneên zijn.
Men Zou deze tweequot; werkftukken, tot ontellijkc andere o voof' vallen konnen uytftrekken, daar meê ik my niet zal verletten otnnbsp;hen hier te verhalen, dewijl zy geen gebruik in de P Verregezicht'nbsp;kunde hebben gehad.
(iSuferfieies r Ptdtta,nbsp;s SecCtfinesnbsp;etnies*nbsp;t OrcuU^nbsp;y Ss^erfides
Men zou ook veerder konnen gaan, cn zeggen, hoe men, als d’een der ‘i vlakten van ’t glas gegeven is, (zo die flechs niet geheelnbsp;'plat, ,of van * kegelfneên, of van ‘ kringen te zamen gezet is)nbsp;zijn andere v vlakte moet maken, om alle de flralen , van een geg^'nbsp;ve punt komende, naar een ander punt, dat ook gegeven is, deufnbsp;te zenden. Want dit is niet zwaarder dan’c geen, dat ik nu onlangsnbsp;verklaart heb , ja ’tis veel lichter, om dat de weg daar toe gC'nbsp;opent is. Maar ik heb liever dat anderen hem zoeken, op dat,nbsp;zy noch een weinig moeite hebben om het te vinden, dit beHnbsp;de vinding der dingen, die hier betoogt zijn , hoger zou doednbsp;achten.
XX.
Hoe men al 'tgeen^ nbsp;nbsp;nbsp;van de kromme l^nen, op
sif s«ptrfickamp; nbsp;nbsp;nbsp;platte vlaktegetrokiten,gez.egt is, tot de l^tien, diein een * ruitrt'
van drier afmetingen, of in enige '^kromme vlakje befchr^' yDivienf,-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ven ntjn, toepajfen kan.
tSuperfcits \T Ootts , ik heb in dit geheel werlt alleenlijk van kromme hJ'
**SHptrfiiks ^ nbsp;nbsp;nbsp;die men op een 5 platte vlakte trekken kan,
fUr,,. Maar men kan het geen, datik’erafgezegt heb, lichtdijktot ah
andc'
-ocr page 419-Vande MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;4x9
anderen toepaflèn, die men inbeelden kan door de ^ geregelde be-Weging der punten van enig lighaara in een‘^ruimte, die drie ^ af-®^eetingen heeft, ^ gemaakt te z.iin : te weteh j met twee ^ lootrechte ^jnen van yder der punten van de krommelijn, die men aanmerkennbsp;'vil, op twee g platten, die malkander rechthoekig deurfnijden,nbsp;een op ’t een, en d’ ander op 't ander, te trekken. Want d’ einden
‘^ezer lootrechte lijnen befchrijven twee andere kromme lijnen, op yder dezer platten een, van de welken mén op de wijze, hier voornbsp;Verhaalt, alle punten kan bepalen, en hen tot de genen van denbsp;rechte lijn , die met deze twee ‘ platten gemeen is , betrekken;nbsp;jdoor welke middel de punten van de kromme vlakte , die drienbsp;afmeetingen heeft, geheel bepaalt zijn. Ja indien men een rechte lijn wil trekken, die deze kromme in een gegeve punt rechthoekig deurfnijd: zo moet men alleenlijk twee andere rechte lijnen innbsp;twee™ platte, in yder een, trekken, die de twee kromme lijkten,, de welken daar zijn, in de tweepunten, daar dequot; lootrech-belijnen vallen, die van dit gegeve punt komen rechthoekig deurfnijden. Want indien men twee andere o platten oprecht op elk van
deze rechte lijnen een, die’t plat, daar zy is, rechthoekig deurfnijd , zo zal de P deurfnijding dezer twee platten de begeerde rechte lijn wezen. En in dezer voegen acht ik niets van de ‘i beginlê-^en, de welke tot de kennis der kromme lijnen nootzakelijk zijn, nagelaten te hebben.
b Matm re^
C Spatitim, d Ointcnfii-nt$.
e VorntAts^ f ï*crpendt~nbsp;cuUres^nbsp;g Flana,
b T)ct(rmU
nare» i ?Una»nbsp;kSuperJicüsnbsp;curva»
1 Otmeofic^' nes»
m Flana,
n Perpendi^ culares»
O Vtotta^ p InierfeSh^
ii
lil
45°
45°
a Pruitt-
rnatUt
b StM»gt;
cConpruflic» d VreltUmjt,
C- Motftt rtm ^ularü^
f ^eemctria*
gConpruilh» K Froikma^
fna,
ik Solvcrc^
iCon^rtt^tOi m Vtmon-jlratfff,nbsp;ïi VroHcma,
Vooihcelt
11.
p Jnvinlïij^
^\fediitpro*
porti^nalei^
f2?cmow/?rd~
it9^
S InprtiTnfJi-tH‘n^
t.Aedtapro-
portitnalcs,
\ CtrcuUts^
Vi Diafn.ler,
R. DES-CARTES
Van de bewerking der’werkftukkenj dicMig-
hamelijk, of meer 4an Iighamclijk zijn.
I. JVtlke kjtomifie l^en men in de lt;^betperking van jeder^werkc Jiuk^ebmjken mag,
Oeweï men alle de kromme lijnen j die door enige * g®' regelde beweging getrokken konnen worden , in d^nbsp;f Meetkunft moer aannecmen,2,o is echter daarom ni^^nbsp;geoorloft zonder ondcrfcheit de gene, die eei (t voor'nbsp;koomtjtot de s bewerking van yeder gt;' werkkuk te ge*nbsp;brutiten: inaar men moer zorg dragen om alnjc’d’eenvoudigft^»nbsp;door de welke men’t oplofl'en kan, te verkiezen. Hier ftaat aannbsp;merken dat men by d’eenvoudigften niet alleenlijk de genen moc*^nbsp;verdaan, die lichtft getrokken konnen worden, noch ook de geneU»nbsp;die de^bewerking, orde*quot;betoging van ’t voorgefteltquot; werkllnknbsp;lichter maken, maar voornamelijk de genen , die van ’t eenvoudig'nbsp;fte gedacht zijn, 'twelk dienen kan om de gezochte ohoegroothoi*'nbsp;te bepalen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®
aangaande de P vinding van veel mid-• deiévenredigen.
Elijk tot een voorbeelt j ik geloof niet dat ’er enige geio*^^' T kelijker middel is om zo veel‘i middelevenredigen te vindeO’nbsp;als men begeert, noch daar af de betoging klaarblijkelijker is *nbsp;als daar toe de kromme lijnen te gebruiken, die door *'t vverkttt’gnbsp;XYZ, hiervoorverklaart, getrokken worden. Want indiennbsp;twee t middelevenredigen tufl'chen Y A en Y E wil vinden » ^nbsp;moet men alleenlijk een''kring trekken, welks middellijn ^ ,nbsp;is; en om dat deze kring de kromme lijn A Din ’tpunt P tleur
-ocr page 421-43’
’nijd, zo is Y Deen der gezochte*middelevenredigen. Men ziet betoging hier af klarelijk door quot; d’aanvoeging van dit * ^nbsp;op de hin Y D; want gelijk Y Agt; ofY B, diq^eveng tnbsp;totYd is, zoisYCtocYD. ^quot;YDtotYE
DesoeHiks, oöi vier ¦= middelevenredigen cuflchcnY A en y o,
of niflchen YAen YN te vinden, behoefemen alleenlijk de cMen^fro-‘kringY FG te trekken, 3ie, A F in 'tpunt F deurfnijJende, ^orediteliinYF bepaalt, de welke een van deze vier evenredi-'Bonis; ofdekringlHN, die, AHin’tpuntH deurfmjdende,
V H bepaalt, dewelke een der zes evenredigen is j en dus met d’anderen.
Maar dewijl de kromme lijn AD van 't tweede'gedacht is, en ^en door de ^ kegelfneên , die van ’t eerfte gcflacht zijn, twee s mid-delëvenredigenkan vinden, en ook dewijl men vier or zes mi *nbsp;Jlëvenredigen kan vinden door lijnen, die niet van zo gt;' re zamemnbsp;è^Zetfè gedichten zijn, als A F en A H, zo zou t een gebi ck in lt;
Mectkunft zijn , dat men hen daar toe gebruikte. En t is van i ccM ‘andere zijde ook een gebrek, dat men vergeefs aibeid oro enignbsp;J '¦^erkauk, door een eenvoudiger geflacht van lijnen, dan zijn na- k
toelaac, te willen'bewerken. nbsp;nbsp;nbsp;ioniir»;fu
-ocr page 422-m Al^uat/o-ttef,
n SumtfiX,
o HihiU
p M-e{niti9^ q Dtm:nftf‘nbsp;net^
t ^Manticat^ s
t \atores%
V IB^HAtio-Nti^
yiQ^antiies X Shmm*nbsp;y
S Dtmenjig^ nes,
a VaUrest
b KAihti^
c
dQmntstASn
f ^ddices *
g DitaenJji-nes,
i RadreeS, k Summa,
1 AF.^Hütie,
m liadiceh x\Binminm,
451 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des- Cartes
I II. FdJJ de natuur de vergeldingen.
OP dat in dan hier enige regelen zou geven, om deze beide gebreken te fchuwenj zo moet ik iets in’talgeraeen van denbsp;natuur der ® vergelijkingen zeggen; dat is » van “ fommen gt; denbsp;welken uit veel merkteekenen te zamen zijn gezet, die ten deelnbsp;bekent, en ten deel onbekent zijn, van de welken enigen met d’ anderen gelijk zijn, of eer , die , alle re zamen aangemerkt , wetnbsp;o niets gelijk zijn : want het zal dikwijls beft zijn hen in dezer voegen aan te merken.
IV. Hee veel wortels dat'er in y der vergelijking kennen wez.en.
WEet dan dat in yder r vergelijking, zo véél ‘i afmeetingen als d’ onbekende hoegrootheit heeft, ook zo veel verfchei-des wortelen, dat is ' waarden van deze hoegrootheit, konncnnbsp;wezen. Want indien men» tot een voorbeelt, a: met 2 gelijk fteltjnbsp;of A.' — 2 met niets gelijk j en weer Aioog; ofa: — 5300; en dezenbsp;twee 'f vergelijkingen a; — z oo o,en x —^ 3 m o met malkander vermenigvuldigt, zozalmena:»:-5a;-j-600o, o^xxoa^x— 6t
hebben, ’t welk een vergelijking is, daar van de ^ hoegrootheit
a: geld 2 , en ook 3. Maar indien menweêrArao4 of a; — 430^
maakt, enj^ezexfomraemetATA;—- yai -f-- 6 30 o vermenigvuldigt , zo zaT men a; ’ — 9 at a; -j- 2 d a; — 2 4 30 o hebben, ’t wol^ een andere y vergelijking is, daar in at, drie * afmeetingen hebbende, ook drie»waarden heeft, die 2, 3 en 4 zijn.
V. Welken de valfche mrtelen z.dn,
MAar het gebeurt dikwijls dat enigen van deze wortelen valfchzijn, of minder dan niets. Gelijk, indien mennbsp;dat X ook her gebrek van een hoegrootheid aanwijft, die j is,nbsp;heeft men AC -|- 5 30 o,dewelke,met a;* — ^ xx~~26x2nbsp;vermenigvuldigt, x* —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— i 9a-a;-|^i o 6x — ,20000»
maakt, vooreen « vergelijking, in de welke vier f wortels zijn» namelijk drie waren, die 2, 3, en4zijn,eneenvalfche, die 5 is*
V I. Hee men’t getal der g afmeetingen van een vergelijking vern^^^^^^^^ kan, als men enige van haart wortelen kent.
En men ziet hier uit klaarblijkelijk dat de k fomme van o^n ‘vergelijking, die veel “wortelen begrijpt, altijt gedeelr k^'Jnbsp;worden door een «tweenamige hoegrootheit, die te zamen
-ocr page 423-is uit d’onbekende o koegrootlieit, min de p waarde van een der Ware Mwortelen , hoedanig die ook is; of meer der waarde van een Pnbsp;der valfche wortelen • door welks middel men zo veel van haar ‘ af- r
, nbsp;nbsp;nbsp;s Viaitnfit-
meeiingen vermindert. nbsp;nbsp;nbsp;,.es.
v 1 I. Hoe men onderhoeken ké» of enige gegen hoegroothek de fpaarde van een wortel u.
N tegendeel, indien de‘fomme van een '' vergelijking niet ge-^ deelt kan worden door een quot; tweenatnige hoegroothek, die uit d’ onbekende ^ hoegrootheit —f—, of —— enige andere hoegrootheknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»(«quot;-
beftaac , zo betoont zulks dat deze andere hoegrootheit niet de y vzaarde van énige uit haar z wortelen is. Gelijk deze lefte y
_* X ^ — I p a; a.'*—j—^ io6a;-— 120000 kan wel gedeelt wor-
doorAj—of._enige andere hoegroothek: tvvelk aanwyft dat ,
zy geen anderen kan hebben , als de vier wortelen, 2 nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,4,enj:.
v I I I. Uoeveelwareworteleninfdervergelijking kpnnenwez.en.
MEn bekent ook bier uit hoe veel ware, en hoe ^el valfche wortelen in yder»vergelijking kontien wezen. Te^ weten,nbsp;daar konnen zo veel ware wortelen in zijn, als de tekenen “17 ƒquot;nbsp;daar in verandert worden gevonden. en zo veel valfchen, als mennbsp;twee tekenen -j-, of twee tekenen — , die malkander volgen ,nbsp;vind. Gelijk in de lefte, dewijl men na-ta:- heeft 4A: , twelknbsp;een i, veranderig is van het teken -j- en j en na i^xx heeft b varinti:nbsp;-r-io6.-;enm-4-.oÓA; heeft --izo. ’twelk noch twee an-dere veranderingen zijn; zobekent men dat hy drie ware = wortelen, c
en een valfche heeft, om dat dctwee tekenen iVan4A^*, en ip
I X. Hoe men maakt dat de valfche wortelen van een rergel^hing waar, en de ware wortelen valfch worden.
WYders, men kan lichtelijk in een zélfde vergelijking maken dat alle de wortelen, die valfch waren, waar worden, ennbsp;Voorgelijke midddel-dat alle de genen, dic waar waren, vallchnbsp;gorden: te weten, met te veranderen alle de tekenen -f- of — ,
Vieinde tweede, in de vierde, in de zefte, of in andere plaatlen ^ijn, de welken door * evengetallen aangew^ezen worden zonder e
Vegenen van de eerfte, van de darde, van de vijfde en diergelyken
lii nbsp;nbsp;nbsp;te
4!4 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E s . C A R T E s
iUuvAtri
im^ares^
te veranderen , de welken men door ^ oneven getallen aanwijn* Gelijk, indien men, in plaats van
' -^X*-- 1 (J XX-\;- 106 X- I zo 30 o,
fchrijfc
-j-’A;'* “t-4A:’ — I pxx —10 6x— izoooo,
zo heeft men een vergelijking ^ in de welke alleenlyk een Wf' re wortc’ isj te weten j, en drie valfche wortelen , namelijknbsp;z, 3, en 4.
liJE-^nath*
i
k T^rwiflw,
MAaf indien men de? waarde der wortelen van eenvergehj' king, zonder haar te kennen , inetenigebekende' hoegroot-heit wil vermeerderen of verminderen, zo moet men niets andersnbsp;doen, als in plaats van ’t onbekende merkteeken een ander ftellcn»nbsp;dat groter of kleinder is, dan deze zelfde hoegroothcit, en dat ovet'nbsp;al in plaats van d’eerfte ftellcn.
Gelijk , indien men de wortel van deze vergelijking x*
3n (l^idra-#««* n C atfr
SurniUK
4»*¦7—19* X ~—¦ io6x— 120 300 , met j wil vermeerderen* 20 moet men/ in plaats van at nemen, en denken dat deze hoegroot-heit/, } meer is dan x, in voegen dat —’5 met * gelijk is; eonbsp;in plaats van x x moet men ™ ’t vierkant uit /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 ftellen, ’t welk
// ¦— 6j~j- p is j en in plaats van x’ moet men des zelfs n teerling » diey—• p//-|-27/—¦ 27 is, ftellen; en eindelijk , in plaatsnbsp;van X ¦* moet men des zelfs o vierkantsvierkant ftellen , ’t welk
y* •— 1 z/’-j—f 4/7--108/—j— 8 I is. En als men in dezer voC'
gen de voorgaande pfomme fchrijfc, met overal/ in plaats van at te ftellen, zo heeft men
‘4~ 4/* nbsp;nbsp;nbsp;jó//-|—108/—108
-;-ip7/-hii4/-—I7I — loó/—j—3»8nbsp;----IZQ
r '——1/7—fquot;87*^30o, ol/ —87/ — nbsp;nbsp;nbsp;oi
daar de warewortel, die 5 was,' nu 8 is, uit oorzaak van ’tg^* tal j, dat 'er by gevoegt is.
Maar indien men, in tegendeel, de wortel van deze zelfde r vergelijking met jwil verminderen, zo moet men/-l- 3 00 tr gt;
-ocr page 425-Van de M E E T K U N S T.
dZ-f-pooxArmakcn. En dus race d’anderen: in voegen dat men , in plaats van
X* -4—4x ^ — jgxx— ic6x—• iioco o, fchrijfc ‘ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
12J ’-f-5477-}—Si
47’“t~ 50/7'
[ 087quot;
7^-|- i67?-t-7i7y
4)-
108
¦ 171
-3.8 ‘_^20nbsp;•42000 p.
X I Batmen, met de ware wortelen tevemeerderen, deralfche tponelcn vermindert, en integendeel.
MEn heeft hier aan te merken dat men, met de ware * wortelen , *«lt;;««$.
van een 'vergelijking te vermeerderen , de valfchc wortelen met de zelfde v boegrootheit vermindert 5 daar men, in tegendeel,nbsp;met dc waren te verminderen, de valfchen vermeerdert. Maar indie men 7,0 wel de valfchc als de ware wortelen met een hoegroot-heit, die hen gelijk is, vermindert, zo worden zy niets; en indiennbsp;meteen boegrootheit, die hen overtreft, zo wordende ware val-fche, ofdevalfche ware wortelen. Gelijk hier, daar men, de warenbsp;''^ortel, die 5 was, met 3 vermeerderende, yeder der valfchc wor-mien 3 vermindert 3 in voegen dat de geen , die 4 was, niet meernbsp;dan I is, en de geen, die 3 was, niets is, en de geen* die 2, was^nbsp;waare wortel is geworden , en 1 is •, want 2 —p J maakt knbsp;ï^icshalven, indeezewvergelijking 877 lyH— 8 00 o zijn vijEfmtu,nbsp;iiiet meer dan drie * wortelen, onder de welken 2 waren zijn, 1 x Rajieennbsp;en8, eneenvalfche, die ook i is: en in deze andere7*4^ 167,
^ ïs , (want en 7 zijn.
1 j , yy-...--^ Q jj njgj nbsp;nbsp;nbsp;een .^are wortel, die
‘h’J —- 3 maakt ~-j~ z ) en drie valfchen, die y, ó
y Terminal.
X 11. Hoe menhettweedey merkteekenuit een vergelijking kan wechnemeti.
NU , door deze wijze van de * waarde der wortelen te verandé- ® ren, zonder hen ic kennen, kan men twee dingen doen, dienbsp;na enig s;ebruik zullen hebben, ’t Eerfte is dat men altijt hetnbsp;tweede a merkteeken van de vergelijking, die men'onderzoekt,nbsp;kan wechneemen, namelijk met de ware wortelen door de beken-dc «boegrootheit van het tweede merkteeken , door ’t getal der
R. Des-Cartes
irnmixf,,- dafmeetingen van het eerfte merkteken gedeelt, te vermeerderen,
zo een van deze twee merkteekenen met het teken -{—, en ’t ander met het teken — getekent zijn; of door hen met de zelfde hoe-grootheyt le vermeerderen , zo zy beide met het teken -j- gt;nbsp;beide met het teken getekent zijn. Gelijk, om het tweedenbsp;e Tnmhui, e merktceken van de leftef vergelijking, die
UE^aaUi. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J (5^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-*4 zo MO
is, wcch te nemen, zo zal’er, nadacmen i 6door4gedeelc heefr, uitoorzaakvande viergafmeetingen Van •'’tmerkteeken/'^, weêrnbsp;kVimmio, 4uitkomen: die$halven maakt ik z- — 4 to/ gt; en fchrijfnbsp;—^I6z,’4~gt; 9 6z,z. —2;6z,2y6nbsp;-j-iéz.* — I 9 2Zz^-f-7 68^—,024nbsp;7 I z. z. — y ó 8 z, -|— 1136
- 4^ , -j- nbsp;nbsp;nbsp;1' 6.
•—' 2 4 o_
z,'^ * nbsp;nbsp;nbsp;— zffiz, — 60Z. — géajo:
daar de ware'wortel, die 2 was, lt;Sis, omdat hy met 4 vermeerdert is; en devalfchewortelen, diej, 6 , en7 waren, zyn niet
meerdani, igt; cn^, om dat zyyder met 4 vermindert zijn.
k Termmm,
Op gelijke wijze, indien men het tweede k merkteeken der i ver-
iJp'iZquot;,’, gelijking ^
X —— zax^ -H* lt;» xa: —— 24’ nbsp;nbsp;nbsp;030.
c c nbsp;nbsp;nbsp;*
iomoet men z,-r-
wil wechneemen, om dat ’er,als m^n 2 a door 4 deelt, f a uitkoomt; 30«maken, enfchrijven
2,.v nbsp;nbsp;nbsp;™
-!lt;« 3 Z.-' Z 4*Z, -'AC
a^z.~
-»4Z.'
~\aaz.z. •‘^aaK.z.nbsp;•zaaz.z.'nbsp;'C C Z.7L '
30 o
— \ a.ACC
i44 Z.Z,-4 '
CC gt;—t(CC
»ntir. • en als men daar na de m waarde van z- vind, en ^4 daar by voegt« zo 7)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2al men de waarde van de “ wortel x hebben.
-ocr page 427-437
XIII. Hoe men maken k,an dat alle de valfche wortelen van een ver-gelijking ivaar worden, nonder dat de ware wortelen valfch worden.
H Et tweede, ’t welk hier na enig gebruik zal hebben, is dat
men, doorde waarde der ware wortelen met een “hoegroot-oq«.,«w«. ^leit, die groter is dan die van enige der valfchc wortelen , te vermeerderen altijt maken kan , dat zy alle waar worden, in voe-8^0 dat men nooit de twee tekenen —j—, of de twee tekenen — , dienbsp;malkander volgen, zal hebben ; en daar by, dat de bekende hoe-S^ootheit van ’t darde p merkteken groter is dan het s vierkant des p Termm,:;.nbsp;belfcs van het tweede: want hoewel dit gefchied als de valfchenbsp;Wortelen onbekent zijn , zo kan men echter licluelyk teh naafte bynbsp;^an hun grootheit oordelen, en een quot;¦ hoegrootheit nemen, die hennbsp;^o veel, of meer, als hier toe verëifcht word, overtreft. Gelijk,nbsp;indien men
_S«gt;lx¦^ ~t- i6nt xl nbsp;nbsp;nbsp;— 7776»® a) o
heeft, zo zal men , als men^ —¦ 6 « oo o maakt,
4665^»*^ nbsp;nbsp;nbsp;--}-466j£»s
64iio » ' I —— 7776 ** s
5r8zt»f { nbsp;nbsp;nbsp;—— jy'gns
5ÜK8»» 1^7--- y-j-]tn^
2592 I ---y’j-j6n e
¦^r «
--ón») --r
' - 2I0Ow4
gt;^5-- I296«4 ^
V nbsp;nbsp;nbsp;64S n* *
144»^
• 3^»^
2592 w’ I
329ÓWS J
- zy2i6 T.^
35” nbsp;nbsp;nbsp;504»» ^4—1780»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ j-1“ i5iiow4
Vinden Daar klaarblijkelijk is dat 504» « . nbsp;nbsp;nbsp;bekende hoegroot-
heit van ’t darde * merkteeken is, groter dan het ^ vierkant van ^ nbsp;nbsp;nbsp;^
‘t welk de helft van de hoegrootheit des tweede merkttekens is^ t £n daar is geen - voorval, iS’tvvelkde ’hoegrootheit, daar mee'-J
, X Radicis,
mendeware « wortelen vermeerdert, groter benoeft te znn, naar
reden van de genen, die gegeven zijn, danal^enlijk om it ui Werken.
XIV. Hoe men maaki dat alle de plaatfen van een ver-gel^king vervult z^ijn.
At, Aar dewijl’tlefte ^merkteeken hier niets bevonden word,
7-^ zo moet men, indien men zulks niet begeert, noch een wei-* mg de a waarde der wortelen vermeerderen i en dit kan niet zo,v.Wdrr4-jj^^migzijn, of het zal tot deze uitwerking genoech wezen:
dan als men het getal der igt;afmeetingen van enige ‘=vergclij-„^^j'”'”'''''
Jii 5 nbsp;nbsp;nbsp;king
-ocr page 428-R. Des-Cartes
king wil vermeerderen , en maken dat alle de plaatfen van haar dTermini, dmerkteekenenvcrvulczijn. Gelijk, indien men, in plaats vannbsp;__nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;00 Oj een vergelijking wil hebben , in de welke
eQ»Mtitde, d’onbekendee hoegrootheitzes ^armeetingenheeft, en in de wel* • foxnmpe- geens merkteeken ontbreekt, zomoet men eerftelijk in plaatsnbsp;g’termini, yanxquot;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— amp;30O, fchrijvcn * * * «= —. b X 33 o, en als
men daar na^ ~aa3x gemaakt heeft, zo zal mcn
-2043/3-f-IJ« ff—6a! j
— 4 J' _!
hebben. Hier blijkt klarelijk dat, hoe klein men ook de hoegroot* hJE^teMe. heit ^onderllelt heeft, alk de plaatfen van'de vergelijking echternbsp;vervult zijn,.
XV. Hoe men de fportelenk^n vermenigvuldigen f afdelen, z.on-der ben te kennen,
W' Yders, men kan, zonder de; waarde der ware wortelen van een vergelijking te kennen, hen alk, door zodanig eennbsp;bekende'hoegrootheit, als men begeert, vermenigvuldigen, ofnbsp;laSnpfettere tl^kn. En dit gefchkd mét „ t onderltellen dat d’onbekendc hoO'nbsp;groot heit, door de gene, die de wortelen moet vermenigvuldigennbsp;of delen , vermenigvuldigt of gedeelt zijnde , met enige anderenbsp;gelijk is: daar na met de bekende hoegroothey t van 't tweede merk*nbsp;teeken door deze zelfde, die de wortelen moet vermenigvuldigennbsp;of delen , te vermenigvuldigen, of te delen j en door des zelfsquot; vierkant de bekende hoegrootheit van ’t darde j en door haar o teerlingnbsp;de bekende hoegrootheit van ’t vierde, en dus tot Je kfte toe.
X v I. Hoe men de gehrokegetdlkn van een vergelijking tot gehele getallen brengt,
^cWJ nbsp;nbsp;nbsp;om dev gcbroke, of dikwijls ook^d’ol!
W redenige getSkn, die in de gt;• merkteekenen der * vergel'J' kingen gevonden worden, tot * gehele en redenige getallen te bren’’nbsp;Gelijk, indien men
n Quadra o
p VraSi,
lt;3 Sardt nttquot; m(rK
r TcrminK s
«ff/;
t7{fim:f tintelt i amp; ra-ftonttes„
V Termini,
w Numer'f ratimaUst
y Terminw. z Qjridra^
turrf.
gen.
IXX'
'liX-
30 O
-7 ^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;llf»
heeft, en dat men een ander in zijn plaats wil hebben, daar af de''merkteekenen door redenige getallen uitgedrukt worden»nbsp;zo moet men / so x f ^ Hellen, en met / de bekende ho^'nbsp;grootheyt van’t tweede rmerkteeken, dat ook / 3 is, vermenig'
vuldigen; en metzijn ^vierkant, ’iwelkzis, dc hoegrootheit
3 nbsp;nbsp;nbsp;0 »r darde»
Van de M E E T K U N S T. 439 tdarde, ’twelk is, en met zijn teerling, die 3 / 2 is, aciCuim,
hoegrootheit van’t lelie, ’t welk-- is : en dk maakt:lt;gt;^«'quot;quot;-
--- nbsp;nbsp;nbsp;00 O.
Voorts, indien men in plaats van deze een ander wil hebben, daar af alle de bekende hoegrootheden door «gehele getallen uit-'nbsp;ëedrukt worden, zo moet men ^003/Hellen» en., als men 3 met
3 nbsp;nbsp;nbsp;j V met9 , en 1 met 27 vermenigvuldigt, zo vind men
2.’'—'px-z,—j—zöz,—' 24 ao o. Daar afdej wortels 2,3, en‘!R‘'*v«.
4 nbsp;nbsp;nbsp;2sijn; en hier uk bekent men dat deze wortels van d’ander te vo-fen|, I, en^ zijn , en dat die van d’ eerlle e vergelyking
ï y 5, en 1 y 3 zijn.
Xvii, hoe men de bekende hoegrootheit van een der merkseekenen van een vergelijking met z.odanig een ander, als men begeert, gelijk^nbsp;maakt.
,j^Ezefwerkingkan ook dienen om de bekende s hoegrootheit quot;•-^van een der merktekenen van de ‘vergelijking met enigenbsp;Andere, die gegeven is, gelijk te maken. Gelyk, indien niennbsp;1/ bx-j—c^ 03 o heeft, en in des zelfs plaats een ander ver-p^lyking wil hebben, in de welke de bekende hoegrootheit vannbsp;^ tnerkteeken, dat de darde plaats bellaat, te weten, de gene, die
Hellen , cn
5lt;i.ïzalzyn, zo moet men/oo a; / _
9 4» CJ
3^4/'-|-’~—y 3 30 o fchrijven. i’i
^ierJtis,
na^
daar
xv III, Dat de wortelen, ‘ z.o tvel de ware als de valfche , dadel^k, of in-bceldig kennen z.ijn.
WYders, zoweldewarc, alsde valfche ^wortelen zijn nietkR4^4.
altijt 'dadelyk , maar fomtijts alleenlyk ™inbeeldi;;,» nbsp;nbsp;nbsp;?
dat men akyt in yder “ vergelyking zo veel wortelen, als de P^^^egt heb, kan inbeelden 3 maar dat ’er lomtijts geen hoegroot-die met de genen , de welken men mbeeld , overeeen-toornt. Gelijk, hoewel men drie wortels in deze vergelykingnbsp;~ . o ngt; o kan inbeelden, zo is’er echter metnbsp;dan eet) p dadelijke , die z is 3 en wat de twee anderen aangaar, p r»/,».nbsp;'•doon men daar by doet, of hen vermindert gt; of vermemgvu -
-ocr page 430-,j4o nbsp;nbsp;nbsp;R. D E s - C A R T E s
digt, gelijk ik alreê verklaart heb, zo kan men hen echter niet ah-^ nbsp;nbsp;nbsp;dcrs, dan'1 inbeeldjg maken.
XIX. Deïherkidingder teerlingfche vergelijkingen, als het fperk^Jluk^flat is.
tCenUraOio. Aar als men, om de s bewerking van cenig ‘ werkftuk te viO' X^e'^Zhonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den, tot een V vergelijking koomt, in dewelke d’onbekende
vT^amtii^ w hoegroocheit drie x afmeetingeh heeft; zo moet men voor eeru» indien de bekende hoegrootheden, die daar in zijn, enige ygebro'nbsp;yMumcrii ke getallen begrijpen , hen door de z vermenigvuldiging, die iknbsp;i'Maitipu- verklaart heb, tot gehele getallen brengen; en indien zy enige on*nbsp;“wfl-B-ri redenige getallen begrijpen, zo moet men hen tot anderen , die re*nbsp;furdC' denig zijn, zo veel als mogelijk is, brengen , zo wel door dez^nbsp;bv-Mioaaia welfde vcrmcnigvuldiging, als voor verlcheide andere middelen , di**nbsp;licht genoech om te vinden zijn. Daarna moet men by ordeningnbsp;cVraSit, alle de hoegrootheden onderzoekende , die ’t lette meikteekeonbsp;zonder gebroken deelenkonnen, bezien of enige van hen, nae^
eBinomiti». het teken -j- of-by d’onbekende‘' hoegrootheit gevoegt,
icimpmtre. etwcenaminge kan f maken, die de geheele s fomme deelt.
*12477— ^430^
Tot een voorheek, indien meny^ —¦ 87^
indien dit gebeurt, zo isheti‘werkttuk'plat, dat is, het kan met iVunum. de ry, en met de patter gemaakt worden. Want, of de bekend®nbsp;hoegrootheit vandeze’^twcenamigeis de gezochte' wortel, of d®nbsp;m m vergelijking, daar door gedeelt, word tot tween afmetingen g®'nbsp;jijvoegendat men de wortel door't geen, dat in’c eertt^nbsp;boek gezegt is, vinden kan.
oTirmnti, beeft, ZO kan ’tletteomerkteeken, dat 64 is, zonder Pgebrokei* vvraau.' door 1,2, 4,8,16,32, en 64gcdceltworden. Dieshalven roo®’'nbsp;ciAEo^aitk. men by ordening onderzoeken of dezevergelijking niet gedee'*'nbsp;rUmmi/i,] kan worden door een van de tweenamingcn ,77— 1,
yy — 2of77-|-'^»7) — 4 nbsp;nbsp;nbsp;gt;7—r'4gt; enzovoort, en men
' bevinden dat zydoor77— 16 gedeelt kan worden, in dezer gen:
—, 8^4—12477 — 6430 0
- ,ys-- 8^4-- 47y__i6 nbsp;nbsp;nbsp;^
IÓ7?—. 12877 16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i6
877-7- 4 c» o.
XX.
-ocr page 431-die
X K. De nbsp;nbsp;nbsp;om een vetgel^kjng door een tweenamige,
haar wortel begrijpt, te delen.
K begin van ’t lefte ' merkteeken, en deel — 6 4 door 16 gt; ‘sTer»»»*; ’t welk “T-’ 4 maakt, die ik in' d’ uitkoomft ftel. Daar na v ver-menigvuldig ik 4- 4 met -j-yp r en dit maakt 4- 47 7. Dieshal- 'nbsp;'^en fchrijf ik — 477 in de ^ fomme, die men delen moet. Wantnbsp;men moet ’er altijt het teken 4-of-—geheel ft tijdig met het geen,nbsp;dat door de * vermenigvuldiging voórtgebracht word, by fchry- * MuMfii.nbsp;^en. En als ik — i z 477 by — 477 voeg, zo heb ik ~ i 2 877,nbsp;welk ik wcêr door —— i 6 deel, en dan heb ik4~S77, om innbsp;y d’uitkoomft te ftellen ; en als ik dit zeflde mct77 vermenigvul-dig, zo heb ik-—8 7* , om by z ’t merkteeken te voegen, datnbsp;men delen moet, ’t welk ook — 87 ? is; cndeze twee te zamennbsp;maken — i 67 % ’t welk ik door — 1 6 deel,en dit maakt 4~ 1 y*
Voor»d’ uitkoomft, en — 17*, om by 4-17' te voegen, ’t welk ^ o maakt, en aanwijft dat de deling ten einde gebracht is. Maar in- ^nbsp;dien ’er enige ’’ hoegrootheit overgebleven was, of in dien mennbsp;enig der voorgaande « merkteekenen niet zonder gebroken had cTlt;,Zgt;munbsp;konnen delen, zo zou men daar uit bekent hebben dat deze * deling ^nbsp;niet gefchieden kon.
Desgelijks., indien men
heeft, ZO kan men lefte f merkteeken door a a, ^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;^ f Ttrmhm,
* ’ nbsp;nbsp;nbsp;4 c f, en diergelijken , zonder g gebroken delen. Maar ’t is ge-
gen van 7* alleenl^'k voor drie afmeetingen tel, om
7 ’» noch7 s, noch7 in de gehele *gt; nbsp;nbsp;nbsp;^ ^ r onderzoekt .fo vind p
halven,als mendeotwcenamige77 ^ nbsp;nbsp;nbsp;^^^an kan worden t
men dat de p deling daar door m dezer ^ nbsp;nbsp;nbsp;g g
Ooech dat men twee hier af aanmerkt, te weten, a4, enaa-f^ vvant d’anderen, meer of min ^ afmeetingen in gt; d’uitkoomft ge- T’kmotims:nbsp;vende, dan’er in de bekende ‘‘ hoegrootheit van’t lefte merktee-ken op%en na gevonden worden, zouden maken dat de * deling mOmtnjia-niet gefchieden kon. Hier ftaat aan te merken dat ik d’ afmeetin-
g Vlt;adiy» j MttUfpii-
s Frci/f-
mata,
tScÜJs,
V
\V Cftbica» xBiKcm:7ifn
y
S /^qtsatio, a Troblcma^nbsp;1) Sithdttnj,nbsp;c Circtt^ifnbsp;d SeSimsnbsp;€eai(a^nbsp;t frobUquot;nbsp;mata^nbsp;iCircitlK
,2 K £(/» '?«? h BrobUma*nbsp;a Blarmm^
k Solida.
an
ftat.
» Dimtnjtó-
nes,
• Numers
fardi é* fraSi,
Snr}ma%
T FraéÜo^ s 'Terminaunbsp;t Cimpsntre*
X ïiadix» y \yivtji9^nbsp;a
a Vimcfifio-
b Valor, itTlt;rwww*
4 VivüieJ/o-•9iei,
R. Des-Cahtes ’t welk betoont dat lt;/4-j—^ de gedochte q wortel is ; gelyknbsp;lichtelijk door de ^ verntcnigvuldiging kan doen blyken.
XX1. ivdkc ’‘tperkfiuk^n '^lighmclijk als de v vergelijking teerlingfcb is.
Aar als men geen tweenamige vind, die dus de gehele gt;’ fotn-me van de voorgeftclde '^vergelijking delen kan , zo is’t zeker dat het nverkftuk, ’tweUtdaar van afhangt, '^lighamelyk is-En ’t is daar na geen miitder gebrek, dat men dit werkftuk poogt te bewerken, zonder daar toe anders als «'kringen en rechte lynennbsp;te gebruiken, dan het wezen zou , zomen «* kegel fneên gebruiktenbsp;om de ® werkftukken, tot de welken men allcenlyk ^ kringen behoeft , te bewerken: vermits aEC geen, dat enige onkunde b^etuigt?nbsp;gebrek genoemt word-
XXII. De ^herleiding der vergelqhingen i die vier afmeetingen hebben, als het^^sperk^Jluk.'plat üi en walken de geenen x,{fR, die mennbsp;^ lighamelijk noemt.
MAar indien’er een ’vergelykingis, in de welke d’onbekende ™ hoegrootheit vier “afmeetingen heelt, zo moet men» na dat men o d’onredenige en gebroke getallen (als’er zijn) daarnbsp;af wechgenomen heeft , op gelijke wijze bezien of men enigenbsp;p tweenamige, die degchele'ifomme deelt, kan vinden, methaarnbsp;uit een der hoegrootheden , die zonder‘‘gebroken’t lefte 'merk-teeken delen, 'tite zamen te zetten. En indien men enige'' tweena-mige vind , zo is of de bekende hoegrootheit van deze tweenamige de gezochte‘«'wortel, often rainften blijft’er, nadezerde-ling, inde 2 vergelykingalleenlijk drie “afmeetingen , ir^evolgnbsp;van't welk men haar weer op de zelfde wijze onderzoeken moet.nbsp;Maar als men geen zodanige tweenamige vind, zo moet men, metnbsp;de’‘waarde van de wortel te vermeerderen of verminderen, hetnbsp;tweede * merkteeken volgens de wyze , die een weinig te vorennbsp;verldaartis, wechneemen, en dat daar na tot een andere brengen,nbsp;die alleenlijk drie «’afmeetingen heeft: ’twelk in dezer voegennbsp;fchied.
#
In plaats van —f— x*'^.fxx,qx.r:oo, meet men y° . X pjf -r-Pf^yy-—~qq oo o fchrijven,
En wat de tekenen nbsp;nbsp;nbsp;ofl-—-aangaat, die ik achtergelaten heb,
indien’er p in de voorgaande «vergelyking geweeil heeft, zo
moct
-ocr page 433-445
Van de MEETKUNST.
ïï5octmenindeze-j-2/’fl;elIen, of indien’et'—p heefr gewceft, moet men—apftellen; en in tegendeel, indien’er-T-r heeftnbsp;geweeft, zo moet men hier — 4 r Hellen, of indien daar •— r heeftnbsp;gcweeft, zo moet men hier-f-'4 r Hellen; en’t zy daar-f-^, ofnbsp;q geweeft heeft, men moet echter hier alcijt qq, en —[-• ppnbsp;Hellen, ten minften zo men onderftelt dat en^'quot; met de tekenennbsp;^ getekent zijn: want het zou geheel anders wezen, zo men daarnbsp;^5et teken — onderftelde.
Tot een voorbed c, indien men-f-Ar'quot;* —4;r?(; — 8 nbsp;nbsp;nbsp;3 5 300
^eefc, zo moet men in des zelfs plaats^® — 8 —. 1 nbsp;nbsp;nbsp;__ 64 00 o
fchrijven. Wantalsde ^hoegrootheit, dieikpgcnoemtheb,'—4 is-, zo moet men — 8 j* voor Hellen; cn als de gene, die ik
r heb genoemt, 3 5 is, zo moet men Hellen lü 77 , dat is , 12477, in plaats van 21 4 r 77* Eneindelijk, als ^ is 8, zo
^^oet men —• 64 voor — q q Hellen.
Q^4lt;#r4-
Desgelijks, in plaats van -f-A: ƒ * — 1 7 xx—'ioa; — dooo, tnoetmen‘-|-7®—“ 347*“t~ 3^3^7'— 400 3o o fchrijven. Wantnbsp;34 is het g dubbelt van 17, en 313 is des zelfs vierkant, by ‘ ’t viel- „nbsp;Voudig van 6 gevoegt, en 400 is ’t vierkant van 2 o.
Desgelijks, in plaats van
•u
30 o ,
acc
öioct men
300
fchrijven. Cn 4 j- is.—nbsp;aa c.
Wantpis—f—j-4 4 — ct, enppis^^? %-j- AA cc ^ en eindelijk — qqis-
AA cc
, m nbsp;nbsp;nbsp;vergeliUting dus tot drie ' afmeetingen gebracht k.aF{««lt;,
7,.’ nbsp;nbsp;nbsp;gt; ^olgens de wijze, alreé verklaart, de waarde van '
^ nbsp;nbsp;nbsp;zy dus niet gevonden worden, zo behoeft mVaV.
4^n niet veerdcr te gaan
—........ Lcuaau , want daar uit volgt onfailbaar dat het
I ProhUma*
” WerkHuk ° lighamelvk is. Maar indien zy gevonden wp/. ’ n han men door des zelfs middel de voorgaande p vergelijking in °nbsp;twee anderen delen, in yder van de welken d’onbekende qhoe-ggt;'ootheitalleenlyktwee afmeetingen heeft i en daar af de svfor-r^D‘’“«i‘'’-
telen niet van haar wortelen Ycrfchillen. Teweten, inplaars van
-ocr page 434-R. D E S - C A R T E nbsp;nbsp;nbsp;;
*.pxx, qx. f CD o, moet men dez.e twee anderen fchry ven,
2
XX X -f- i jy. ip. •— 00 o, en-
* 7 2
XX-^yx-\-l yy, tp. — ooo;
En wat de tekenen -{-en — aangaat, die ik nagelaten heb, in* dien in de voorgaande * vergelijking -{- p is, zo moet men in ydei*nbsp;van deze twee. -{- ftellen j en — | p, zo in d’eerlle — p is. -
Maar men moet — in de gene ftellen, daar in men — y xhceft j
IJ-
én_— in de gene, daar in men -{- ;x heeft, zo men in d eer-
fte -{-5 heeft. En in tegendeel, indien’er — ^is, zo moet mC»
9 nbsp;nbsp;nbsp;S
--—in de gene ftellen, daarin men •—^xheeft; en-{-
1/ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17
in de gene, daar m men -7-^ x heeft. Daar uit men by gevolg lichtelijk alle de wortelen van de voorgefteldc vergelijking kaonbsp;kennen, en het w werkftuk, daar af zy *d’oploffing begrijpt, y bC'nbsp;werken, alleenlijk met ^^kringen en rechte^lijnen daar toe te ge*nbsp;bruiken.
® Tot een voorheek , om dat men bevind dat is 16 , xnct y 347'* ~T~ 3 ‘3 yy^ 4®° ^ ° voor x‘^* — 17 .vx— 2,0 ^
».Sjajt». — ^ 30 o te ftellen, zo moet men, in plaajs van deze vergelijking -{— X4 * — \-jxx~— 20X—-6 ao o, deze twee anderen—}-' x^
•— *x —^ 3 00 o, en —i— X X -{—4 x nbsp;nbsp;nbsp;2 00 o fchrijven; Wanr^is 4.»
1
yy is 8, pis 17, en ^ is2 o; in voegen dat -{- \ jy'—'lp--'
IJ'
2a
maakt — 3 , en -j- y yy -f- j p -p — maakt 2. En als men dc
i RtófM, b wortelen uit deze twee vergelijkingen trekt» zo bevind men all^ de zelfde wortelen, als of men hen uit de gene trok, daar in x*i{'nbsp;Te weten, men vind’er een ware, dewelke 7 72 is, en dH®nbsp;ralfchen, die 7 7 —¦ 2, 2 -j- / 2 , en 2 —¦ / 2 zijn.
Desgelijks, als men x-** — 4XX—'8 x-{- 35 eooheeft, 2® moet men, om darde wortel uit ^‘-p 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 1247^ —
weêridis, x x-^4x-j-5300, en x x-{-4 x-p 7 50 o fch*quot;'!'
-ocr page 435-Van dc MEETKUNST.
445
¦it~\--
ly
oiaakt 7. En dewijl men geen wortel, noch ware noch valfche, in de^e twee lefte vergelijkingen vind, zo bekent men daar uit dat denbsp;vier * wortelen van de vergelijking, daar uit zy voortkomen, f in- ««•nbsp;beeldig zijn, endathet8werkft.uk, om’t welk men dqhvergelij-King gevonden heeft, van zijn natuur 'plat is, maar dat het geen- s ProWem*.nbsp;fins gemaakt kan worden, vermits men de gegeve^ hoegrootheden ,•nbsp;niette zamen kan voegen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kcm/irmrt..
Zo ook, als men
ven.Want-|—Jy» nbsp;nbsp;nbsp;Jp-—«—Smaakt hier 5,en*
Quamitif
Ui.
“1- t't
at
¦^aac c
300
beeft, Zo moet men , om dat men a a -j-rc voor 7 7 4—j—tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a a — \ a ^ a a —j— f r oo o, en
vind ]
cc 70 o fchrijven* 4a~j^cCf en'~\~nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is i aa^ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is ^ A ^ A Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c c.
tgt;aar uit men bekent dat de m waarde van is
^ y a a quot;“f” ^ i' “1—' -^a a nbsp;nbsp;nbsp;^ a sj a a
a a-^ \c c fa / a 4 -j- ff»
of
m V altr.
» y aa--\--cc-y -7—» Aa-\~\cc^-~ nbsp;nbsp;nbsp;' i ^
En vermits wy hier voren 7- ^ 4 ao a; gemaakt hebben , zo oeKen-nen wydatde quot;hoegrootheid x, om de welke te kennen wy alle deze o werkingen gedaan hebben^_____
— y iff —1 f is”
XXIII, Ef» P vooxhedt VAit ’t gebruik.dezAf ‘l hexUidingen,
^Exewplnm
M Aar op dat men de nuttigheit van deze 'regel te beter zou konnen kennen j zo zal ik hem tot enig 'werkftuk to®*
paften.
Als het 'vierkant AD, en de rechte lijn BN gegevra zijn, zo *ooet men de zijde AC tot E zodanig verlangen, dat E P , van *«¦«•
B getrokken, met N B gelijk is. Men leert uit Fappus, dat, ^Istneneerfl: B D tot aan G verlangt heeft, m voegen dat U G voi-end. .nbsp;«’et D N gelijk is, en als men een v kring heeft getroldten, welksnbsp;.'^naiddclhjnBGis, men daar na alleenlijk de zijde AC moet ver- wo«™rt»r.nbsp;^3ogen, tot dat zy d’ommetrek van deze v kring in’t punt E, ’t welknbsp;gezocht wierd, ontmoet. MaAr deze' bewerking zou voor de ge- , Or»/«,
- Kkk j- nbsp;nbsp;nbsp;nen
o0p€r4ti9~ ¦ net^
Van dc M E E T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;447
de vergelyking zou komen, maar zy zou ook d’ eenvoudigfte zijn. k Welk ik hier Üel, om u te verwittigen dat, als het voorgeftelt .
^ Werkftuk niet' ligharaelijk is, zo men , dat door een weg zoeken.- j.
, tot een “ vergelijking koomt,dip zeerquot; te zamengezet is, men i s#Wbi», * Semenelyk tot een eenvoudiger vergelijking kan komen, als met ’tnbsp;door een ander weg zoekt.
Ik zou hier noch verfcheiie regelen kqnnen by voegen, om de 'vergelijkingen, die totaan de “ teerling, of aan p k vierkantsvierkant o c»s««; ¦nbsp;.§aan, te herleiden, maar .zy zouden overtollig zijn ; want als denbsp;'verkftukken plat zijn, zo kfm men de bewerking daar af altyt doornbsp;dezen vinden,
KSiv. Aj^enteetie'^^el, omdever^dijkb^gen ^ die haven’t vkr-kantsvierkant gaan, te herleiden.
T K zou ’er ook andere regelen konnen by voegen voor de ¦¦ verge- r AE^mth-¦*- hjkingen,die tot aan * ’t furdefolidum of aan t ’t teerlings vierkant, Tshritfin-of hoger opklimmen : maar ik wil hen liever alle in een begrijpen,
®n in 't algemeen zeggen dat men , als men gepoogt heeft hen tot oen zelfde'' vorm te herleiden, als de genen, .die even zo veel af- p»™-*-meetingen hebben , de welken uit de * vermenigvuldiging van tweenbsp;Roderen beftaan, die minder hebben , en als men alle middelen,
^oor de welken deze vermenigvuldiging gefchieden kan , opgetelt ^eeft, zonder dat echter zulks door een van hen wilde gelukken;
rw.
^Werkftuk, om’t welk men haar zoekt» ^lishameliikis: en dat,
7rs,_____-r r- nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ amp; UtrWnfiO-
®at men, zeg ik, zich moet verzekeren dat zy rot geen y eenvmudi-gervergelijkingen gebracht konnen worden. In voegen dat, zo ,, d’onbekende ® hoegrootheit drie of vier aafmeetingen heeft, het ^
nes.
b VrehUma^ £ Solidnm^
^0 Zy vijf of zes afmeetingen heeft, het uit een ti ap meer ' te za-men is gezet en dus met anderen.
lt; aolieiHm.
Voorts, ik heb hier de f betogingen van ’t mcefte deel van ’t geen,
¦m
’t welk ik gezegt heb, nagelaten, om dat zy my zo gemakkehjk fehenen, dat, indien gy de moeite wilt doen om in ordening t’on-derzoeken of ik gemift heb, zy van zelf voor u zullen verfchijnen .
t zal ook nutter zijn hen op deze wijze, danmet lezen, teleren. nbsp;nbsp;nbsp;©
Algemeene wijz.e om alle de lighamtlijke werk^ftukj^en ^ die tot een vergelijking van drie of vier afmeetingen gebracht . te hewer-
Mken.
Aar als men zeker weet, dat het voorgeftelt s werkftuk i’ lig- g VrMma. hameliik is , ’t zv de ‘ vergelijking , door de welke men
’t zoekt,
-ocr page 438-^8 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartes
ta.Kiiiit' tl StSitttf
coniCMt O Oreal»,
zoekt, tot hetJfe vierkants vierkant, of alleenlijk tot de teerling •uadritum. opklimt, zo kan men altijt de ^ wortel daar af door een der drienbsp;iCutM. ^ kegelfncên, welke het ook is, vinden, of ook door een deel vannbsp;hen, hoe klein het ook is, zonder voorts iets anders, als rechte lijnen, en o kringen te gebruiken. Maar ik zal my hier vernoegennbsp;met een algemene regel te geven, om hen alle door middel v®nnbsp;p V4riigt;h. een P brantfnec te vinden, om dat zy in eniger wijze 1 d’ eenvoudig-*nbsp;ftcis.
Trermmui Mcn moct voot cerft het tweede * merkteeken van de voorgC' *^aT***'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* vergelijking , zo hy alreê geen ‘ niets is, wechnemeo *
V Fcrma^
v/Q»Mtitai jg * a f z. a 4 ^, indien d'onbekende hoegrootheit a’ xOiwwjri- drie P afmeetingen heeft j of tot dezenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;apf.z..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
en in dezer voegen haar tot dusdanig een ^ vorm brengen^
^*1-
•K
-ocr page 439-Van de M E E T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;449
2o 2y vier afmeetingen heeft j of met voor y d’ eenheit te nemen, y totdezex.* xt*. px.. qi, of tot deze z.'* so*- pamp;z.. qx.. r.
Daar na, als men onderftelt dat de ® brantfneê F AG alreê is ge- * trokken, en dat A C D K L haar as is, en haar rechte zydc a, ofnbsp;* is, daar af A C de helft is, en eindelijk dat het punt G in dezenbsp;brantfneê is , en dat A het * toppunt daar af is , zo moet mennbsp;Cd 30 opmaken, en haar naar de zelfde zijde nemen, als het puntnbsp;A ten opzicht van’t punt C is, zo mcn-|—p in de t vergelijking \gt;AEiiu»tu.nbsp;beeft j maar indien men—p heeft, zo moet men haar naar d’ andere zyde nemen. Wyders, uit het punt D, of, indien 'er denbsp;« hoegrootheitpnietsis, uit het punt C moet men een lyn recht-
noekig tot aan E oprechten, in voegen dat zy met.^ 4 gelijk is.
En eindelijk moet men uit het lt;gt; middelpunt E de« knng F G bc- — fchry ven, daar af de halve ^ middellyn A E is, zo de 8 vergely- jj c«hca.nbsp;Idngalleenlyki'teerlingsis, dat is, als de i hoegrootheit r k metsnbsp;IS. Maar als’er - -is, zomoet men in deze verlangde lyn A E
R. D E S C A R T E S
van d’ een zijde A R met r gelijk nemen, en aan d’ andere zijd^ liérahu, A S gelijk met de rechte zijde van de * brantfneê gt; die i is , en^nbsp;mCirc«im, dat mén ccii kring gctrokkcn hecft, daar af RS de quot;, middellij'^nbsp;n outaettr, fg ^ z.0 moet men A H ° lootrecht op de lijn A E maken; en dpenbsp;tBUrf/srf' lijn AH ontmoet deze p kring R H S in’t punt H, ’twelk hetnbsp;y Cimiw. geen is, daar d* andere kring F H G deurgaan moet. En als ’er
is, zo moet men, na na dat men de lijn A H dus gevonden heelt, A igt; die daar meê gelijk is , in een andere kring infchrijven , daar at
r CirculiiS,
S Ti^rabola^
t hincét pcv penJicalares
V
W Radices. X
yQtuntieaSf % Kadica.nbsp;^Lineapcr-pendictilaresnbsp;b Rarabcla,
A E de 1 middellijn is, en dan moet F I G, d’ cerfte gezochte fkring, deur ’t punt Ideurgaan. _ Nu, deze kring FG kan denbsp;® brantfneê in een, twee, drie of vier punten deurfnijden, of raken, en als men uit deze punten‘lootrechte lijnen opd’as trekt,nbsp;zo heeft men alle dequot;' wortelen van de x vergelijking, zo welnbsp;reals valfche. Namelijk, indien derhoegrootheyt q met het teken getekent i$, zo zullen de ware = wortelen de genen van dezenbsp;alootreehte lijnen zijn, die aan de zelfde zijde van de ^ brantfnee»nbsp;als ’t middelpunt van de kring, gevonden worden, gelijk F L; e*’nbsp;d’anderen, gelijk GK, zullen valfch zijn. Maar in tegendeel, in”
cQuantites» d Kadicet,
e Cctitrnm^ i Circular
h ^adrees^ i Mquatio,
k ImapnA’' ritSt
1 Dmenpré-
Van de M E E T K U N S T., 4ji dien deze‘hoegrootIieitlt;ji met het teken—getekent isj -zo zullende ware** wortelen de genen zijn, die men aan d’andere zijdenbsp;vind, en de valfche wortelen , of de genen, die minder dan nietsnbsp;Z'ijn, zullen aan die zijdewezen, daar E, het «middelpunt vannbsp;dc fkring, is. Eneindelijk, indien deze kring de sbrantfneêinnbsp;geen punt deurfnijd noch raakt, zo betoont dit dat’er geen •’wortel , noch ware noch valfche, in de ’ vergelijking is, en dat zy alle k inbeeldigzyn. In voegen dat deze regel d’algemeenfte en vol-ïnaaktfteis, diemenwenfehen kan.
De' betoging hier af is zeer licht. Want indien de lijn G K, door
deze n, bewerking gevonden, icgenoemtword, zo zal AK. xmmCmjtrmi uit oorzaak van de quot;brantfneê , in dewelke GK ° middel-quot;
evenredigtuflehen*quot; AK, enderechtezijde, die i ismoet we- prigt;^brtilt;inA-“
Lil a nbsp;nbsp;nbsp;ïcn-
dewijl D E ofK M is i q -, zo is de gehele G M^*
ilt-
T
het vierkant amp; a nbsp;nbsp;nbsp;q “4~| ^ ? is, en als men deze twee vierkanten
vergadert,zo heeft men x.*— p a “-l- q^ -f- i qq-j-^pp voor ’t vierkant van dé lyn G E, om dat zy de lt;i gront van de r recht-hoekige driehoek E M G is.
Maar dewijl deze zelfde lyn G E de halve * middellijn van de tcirexiK^. t kring F G is, zo kan zy noch met andere merkteekenen verklaart worden, te weten: Indien ED is Jg, en A D Ip-f-i, z®
zal A E y 4 “fquot; i/’/' 'T' 2 P-4- 4 zijn, uit oorzaak van dc rechte
hoek
-ocr page 443-Van de MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;4f5
hoek A DE. Wyders, dewijl HA'quot;middelevenredig is tuflchen vMtiUpn-AS, die lis, en tufl'chen A R, die ris, zoiszy ^ r. Enuitoor-^'quot;'quot;quot;''’'”' Zaak van de rechte hoek EAH) zo is het vierkant van HE,
E G ‘ 5 nbsp;nbsp;nbsp;-4- ï ï -f' r; in voegen dat ’er * vergelij- xA^naiK
hing tufl'chen deze en de voorgaande r fomme is, ’^t welk het zelfde 5quot; isr alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— qz.-Y~r, Daar uit by gevolg blijkt dat de
gevondelijn GKgt; die z, genoemt wierd , de ® wortel van deze a ^frgclijking is; ’t welk hetgeen is, dat men betogen moeft. En indien men deze zelfde rekening tot alle d’andere ^ voorvallen van de- a o/w.nbsp;ze regel toepafl:, roet de tekenen -j— en — naar gelegentheit te ververanderen, zo zal men in dezer voegen tot het begeerde komen,
Zonder dat ik my hier meê langer behoef te verletten.
•XXVI. De vinding VAn twee middelevenredigen,
4z
,en — totlt;
zz
ÏNdien men dan , volgens deze regel , twee amp; middelëvendi-gentuflcheii de lijnen a cn q wil vinden, zo weet y^er dat, als
men z, voor d’een fielt,gelijk a is tot z,,Zo is z, tot in voegen dat’er ‘^vergelijking tuflehen 4 en~l is, namelijk,
d Parabola^ e Sg^nun^
Pum, f ^xtf.
r 30 **aaq En als men de brantfneê F A g', met het * deel Van haar fas AC.nbsp;twelkjrfisj te werennbsp;de helft van de rechtenbsp;Zijde, befchreven heeft,
Zo moet men uit het punt C de g lootregte
hjn C E gelijk ^et x-Z
^'quot;alsmén quot; het 1. middel-punt E deur A denbsp;kring A F getrokkennbsp;zo vind mennbsp;L A Voor denbsp;twee gezochte k raid.nbsp;ueievenredieen.
O nbsp;nbsp;nbsp;qUXfitX*
-ocr page 444-. 454
. 454
R. D E S-C A R T E s X X V i i, De wijz,e om een boekjn clriegel§ke delen ie delen.
\ylrciK. tn Circuliu,
Esgelijks, indien men de hoek NOP, of de ^ boog »
'• ^ het deel van dc^n kring N Q^TPin drie gelijke delen willeö oden 5 zo zal, als men ,N O qoi voor de halvcn middellijn vannbsp;pJrcZquot;' dekring, enNPoo^voorod’ondergetogenvandegegevePboog»
IJ TriiHS.
'a ParaSela.
^ Tript»,
V VtiriMa,
wl inca per* fcndicuiarü
X Centrum^ 1 y Ctrctelui^
a Vertex, b Wadices,
en N Q CO voor d’ondergetogen van i ’t darde deel van deze boog neemt, de''vergelijking co * 3 z. — ^ te voorfchijn komen.nbsp;Want alamen de lijnen N Q_, OQenOT getrokken heeft, ennbsp;Q_S'evenwijdigmet T O maakt, zo ziet men dat, gelijknbsp;istotNQ^, zo ook NC) tot(gt;Rj enQ^R tot S R isj in voe-gen dat, als N O i, en N Q_z,is, Q^R amp; z,, en R S is. En dewÖ^nbsp;N P, die^/ is, gelijk is met het‘drievoudig van N Q, die z. i*»nbsp;minRS, diez,'is, zo heeft men 5 co 5 z,— z.’, of amp;¦» ao * 3 *, —nbsp;Voorts, als men daar na de'' brantfneê Ji A G grtrokken hecff»nbsp;in de welke C A, de helft van haar voornamen rechte zijde, | is,z^nbsp;zal, als men CD c» , en de lootrechte lijn D E ao 4 ^ neemt»nbsp;en uit het '‘middelpunt E deur A de y kring F A^ G trekt, denbsp;kring de ze «brantfneê inde drie punten F, ^ en G deurfnijdeo»nbsp;zonder ’t punt A, ’t welk het ^ toppunt daar af is, meê te tellef •nbsp;Dit betoont dat ’er drie '' wortelen in deze ‘ vergelijking zij*’’
namentlijk de twee G K en g k,, die ware vvortelen zijn, en de
daf'
-ocr page 445-Vande MEETKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;4fy
d Snhenfa^
e Kyfrens^
darde, die een valfche wortel is, te weten F L ; en dat uit deze beide ware wortelen de kleinfte^ de gene is, die men voor de gezog-te lijn N Q^moet nemen. Want d’andere G K is gelijk met NV,
^ d’ondergetogen van ’t darde deel des ^ boogs N V P, die met d’an-derc boog N Q^P de ^ kring vol maakt. En de valfche s wortel F L gelijk met deze twee Q^N en N V te zamen; gelijk men lichtelijk g R,dix.nbsp;^it de rekening kan zien,
jsUd/t.
fflS,
! Solida-.
mCinfiru:rc
poTinn»iit*
fits,
p
s Qtndrd^-tum.
t XeyMWï«, V F«rw/*
XXVIII. DMaüede ^lighamel^kewerkjiukk^ptotdez^ettpee i bewerkingen gebracht konnen morden.
HEt zou overtollig zijn dat ik my verlette met hier andere voorbeelden te geven ; want alle de werkftukken, dieniet, dan ^lighamelijkzijn, konnen tot zodanig een ftant gebracht worden,nbsp;dat men, om hen te ” bewerken, deze regel niet behoeft, dan voornbsp;^0 veel hy dient om twee quot; middelevenredigen te vinden, of om eennbsp;hoek in drie gelijke delen te delen. Men zal dit bevinden, als mennbsp;sanmerkt dat hun zwarigheden altijt in “vergelijkingen, die nietnbsp;bovenP’tvierkantsvierkant, ofbovende 1 teerlingkliramcjj, begrepen konnen worden , en dat alle de genen, die tot het vierkants-Vierkant klimmen, door middel van enige anderen, die zich alleen-hjk tot aan de teerling uitftrekken gt; tot het * vierkant gebracht kon*nbsp;nen worden; eneindelijk, dat men het tweede * merkteeken vannbsp;deze vergelijkingen wechneemen kan. In voegen dat er niet eennbsp;Van hen is, of zy kan tot een van deze drie ^ vormen gebracht worden.
OO'
Z-’O)
W ïnventffi,
X Kadije%
Want als men nbsp;nbsp;nbsp;heeft, zo leert de regel, welks
w vinding Kardanusaan zeker Skipio Ferreus toeeigent , aan ons dat de * wortel is
Van j y , nbsp;nbsp;nbsp;iT^en z.’ ao * -|-f z. -n q heeft, en als het y vierkant y
helft Van’t lelie ® merkteeken groter is dan de “teerling van*'™*
bekende «hoegrocfheit van ‘^’tlelie merkteeken rS™!”™’ P ^*b”a, zo leert een gelijke regel aan ons, dat de «wortel
Z -V. / nbsp;nbsp;nbsp;------r— ° nbsp;nbsp;nbsp;'---1---
v' L,. nbsp;nbsp;nbsp;* n —y ï nn_-t /)3 . r / nbsp;nbsp;nbsp;. I l ^ J ^ nn ‘ d Plt;nuiit
ke 1 nbsp;nbsp;nbsp;¦ bhjkt dat men alle de f werkllukken , welkers zwang- e rw«gt;.
en tot een van deze twee amp; vormen gebracht konnen worden,
ma- g Fjrm«.
-ocr page 446-hCénfirairf i ^Settfonesnbsp;esnita,nbsp;k Kddiccinbsp;euhicé^
1 ^aantita» tes^
m tjMidix
proptrtim*-
1\ XJaitasi o Cl^adré-
p Tcrmintift q Cnhus»nbsp;t Trient,.nbsp;s
t Xermsnu» pSiiultimuS^
t Circtthi*
vj
miter^
^y[(diApr9-’
poriionaliSf
y Triens^ xQjiMntitaimnbsp;a \Jnitas^nbsp;b CtrcnlM^nbsp;c TrUns^nbsp;d xArtw^nbsp;e Sttbtinfa,nbsp;f Tr'uns^nbsp;n Snbttnf»,nbsp;u Radi^
4.56 nbsp;nbsp;nbsp;R. D É s - C A R T E S
h maken kan, zonder ikegelfneên ergens anders om te behoeven» als om de ^ teerlingfche wortelen uit enige gegcve 1 hoegrootheden te trekken, dat is, o m twee m middelevenredigen tuflchen dezenbsp;hoegrootheden en « d’ eenheit te vinden.
WyderSjindien men 2. cxï *-}-p a-f-^ heeft,en indien quot;’t vierhand
van de helfe van’tleftepmerkteeken niet groter is dan de lt;1 teerling van r ’t darde deel der bekende ® hoegrootheit van t ’t lette op eennbsp;na, met de v kring N Q,P V f onder ftellen , welks halve middel-
delijnN O y j*-/» is, dat is, de x middelevenredige tuttchen het y darde deel van de gegeve® hoegrootheit p en * d'eenheit, en ooknbsp;mett’onderftellendat delyn N Pindeze ^ kring ingefchreven is»
de welke-is, dat is, die tot d’ andere gegevc hoegrootheit q
fi
gelijk d’eenheit tot het' darde vanp; zo heeft men niets anders te doen, als yder der twee bogen NQP» en N V P in driegt'nbsp;lyke delen te delen, en men zal N Q, * d' ondergetogen vannbsp;f ’t darde van d’ een boog en N V,? d’ ondergetogen van 't darde vannbsp;'• d’ andere boog hebben, die, te zamen gevoegt, de gezochte wot'nbsp;tel zullen uitmaken.
Eindelyk, indien men 00 nbsp;nbsp;nbsp;^hceft, mctweê'^“‘^
kring
-ocr page 447-457
‘kring N QP V t’onderftellen , daar af de halve ^ middellijn
- nbsp;nbsp;nbsp;5^
N O y Tp is, en d’ingefchreve lijn N P — is, zo zalN Qd d’on-
2
dergetogen van darde deel des ” hoogs N Q_P , een der gezochte « wortelen zijn , en NV Pd’ondergetogen van “i’cdarde deel des andere hoogs zal d’ander wortel wezen : ren ininflen zonbsp;’^‘c vierkant van de helft van’t lede 'merkteken niet groter is dannbsp;de ‘teerling van ''’t darde deel der bekende hoegrootbeyt vannbsp;’t lefte *merktekenopeen na. Want indien het groter was, zo zounbsp;de lijn N P niet in de gt;’ kring ingefchreven konnen worden , om datnbsp;Zy langer, dan zijn ‘ middellijn, zou wezen : ’t welk veroorzakennbsp;Zou dat de twee ware ^wortelen van deze vergelijking alleenlijknbsp;' inbeeldig zouden zijn , endafer geen dadelijke wortel zou wezen, behalvendevalfchc, die, volgens Kardanusregel,
y -c. 1 4- y i 55 ~ iSp 4-;y c. iq — y ; g? — 7’
I (ircHlm^
k Dïuwfffr»
1 S«kew7lt;»,
m Tricns^
iiJrcns^. ^ o KaelrrfS^nbsp;p S r hfcrefa,
lt;] Trtens,
V
tm»,
s Terminuu
t Culttu^
V nbsp;nbsp;nbsp;Trtcn,.nbsp;WQueititiCan^nbsp;X Icrmhitv^nbsp;y J- :r(ulfis,nbsp;z Dta*fi((er*nbsp;a liadiceSt
b Ahjr^atio^
C imapna-
d RcaIu, e ^léodtis,
g \\Ac/tC«S^ fie^ ciibtctg,
qttadratum^ k Valor^
1 Radices^ ni Welatif^^nbsp;n Quhi,
o Qcnten^ tnm,
p Relatég,,'
g Snhtenfx^ r tdrem^
S Qtrfutt^
C Triplnn:*
V nbsp;nbsp;nbsp;Kadtr(z*
Vi' A JlqKa-bita.
Van dc MEETKUNST.
Zou zijn.
X X I X. De “ wqz.eom de l waarde van alle de S wortelen der teerlitigfche vergelijkingen, en bj/gevolg van alle de genen, die alleenlijk.m eennbsp;aan * ’f vterkantsvierkant klimmen, uit te drul^ken.
Öorts ftaat aan te merken dat deze wijze van de ^ waarde der V • wortelen uit tc drukken door de ™ betrekking die zy metnbsp;de zijden'van zekere quot; teerlingen hebben , van de welken alleenlijknbsp;“ d’inhout bekent is, nergens in verllanelijker, noch eenvoudigernbsp;dan als zy uitgedrukt worden door de p betrekking, die zy-heb-ben met T d’ondergetogen van zekere ‘bogen , of delen van 'krin-S^n, van de welken het ‘ drievoudig gegeven is. In voegen datnbsp;^^n alle de V wortelen der tecrlingfche vergelijkingen , die nietnbsp;oor Kardanus regelen uirgedrukt konnen worden , door de wy-lervoorgeftelt, even klaar, of noch klarelijker uitdrukken
g ^bidien, men tot een voorheek, de x wortel van deze y ver-amp;eh]kingz.5 3o«:__L_^^_j_^^ n^eent re kennen ; dewijl men weet at zy van twee lijnen te zamen is gezet, van de welken d’ecn denbsp;zPhnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' teerling is , diens «inhout \ q h , gevoegt by de
vierkant, welks‘inhout;55 — nbsp;nbsp;nbsp;en d’an-
fj.,-j • ® van een andere teerling, daar af e d’inhout het f ver-kanV^ri ^vind tuflehen ^5 , en de zijde van dit svicr-nt» daaraf ^ d’ inhond is i 55 — p’ j (h welk al’t geen is,
M m m nbsp;nbsp;nbsp;dat
X RadtX y A Re^uatis^
Z QftieUS» aCcw'fwffcW*nbsp;b Q^drii-iftm,
cCorfCcfttftT»*
d
tCcfitetituni^
(ViffcrcKtia g Q^dra*nbsp;tnm\
hQhntcnlanu
R. Des-CartEs
dat men door Kardanus regel daar af leert) zo heeft men niet te twijflFelen of men kent even onderfcheidelijk, ofnochonderfchei-delijker de ‘ wortel van deze vergelijking 30 * p z, — lt;j» aï®nbsp;o b men haar aantoerkt in een kring ingefchreven, daar af de ‘ bal‘
t4r»
n x^rciiSt O 'Vri^lnni^nbsp;f TermiiJh
vemiddellijn y/ 7 p is, en als men weet dat zy ”d’ondergetogen
3 3
vaneen quot;boog is, van dc welk het “drievoudig —voor zijn on-
p
«I i^ota^
X Suhttnfx*
s C«^/* t '^a^ccs,
V
dergetogen heeft. Ja deze p merkteekenen zijn veel min verwart dan d’ anderen 7 en men zal hen ook veel korter vinden, zo mennbsp;enig bezonder‘3 teken wil gebruiken, ora deze ^ ondergetogen uitnbsp;te drukken, gelijk men met het teken y C. doet, om de zijde dernbsp;* teerlingen uit te drukken.
En men kan, in gevolg van dit, ook de ‘wortelen van alle de V vergelijkingen uitdrukken, die tot het w vierkantsvierkant klim*nbsp;nie” gt; door de regelen, hier voor verklaart: in voegen dat ik in de-^utidram/o. ze zaalc nicts mccr wcct tc begeren. Wanteindelijk, de natuur de*nbsp;X Termini icT wortclcn Iaat niet toe dat men hen in * eenvoudiger merkteeke*nbsp;fcmtllsil uitdrukt, noch dat men hen door enige x bewerking bepaalt»nbsp;* die te gelijk algemeender en lichter is.
zTnhkmata XXX» fêlida^
^ConflrutrCt l» Stüimzt
C t^agis Compofita,
waarom de ^ lighamelijke mrkBuk^n niet * gemaakt kpnne^ worden tsnder ^ k^geljneên, noch de genen, die lt; meer te zamen-genet nijn , nonder enige andere l^nen , ook. meer te namett'nbsp;genet.
{(jcntu^
g VrohU-
Vahr,
3 KadieeJ^
dat
tcmpêjlta^
klarelijk hier uit, dat zy alle tot twee ? bewerkingen gebraeu^ ««r '¦«rtw* Y^Qj.jen, kan vinden: in welkers een men dc twee punten tc S^''l .
.....— - nbsp;nbsp;nbsp;*¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnf^quot;
’t T S waar dat ik noch niet gezegt heb op welke redenen ik fteuo * A ora dus te darren verzekeren of een ding mogelijk is, of nietgt;nbsp;Maar indien men aanmerkt hoe door de middel, die ik gebruik, ^nbsp;9.3eomttrUt. ’t gccH, ’t wcllc ondcr dc d befchouwing der' Meetkundige dingc'’nbsp;valt, tot een zelfde ^gedacht van s werkftukken gebracht word»nbsp;’t welk is de ^waarde der ‘wortelen van enige ‘‘vergelijking tfnbsp;zoeken, zo zal men wel oordelen dat het niet ongemakkelijk*®nbsp;JiA%»4h,. alle de wegen, door de welken men hen vinden kan, op te tellefl»nbsp;’t welk genoech is om te tonen dat men' d’ algemeenfte en eenvoU'nbsp;digfte verkozen heeft. En bezonderlijk, wat de quot;'lighamclijk®nbsp;TifiifdaT' werkftukken aangaat, die,- gelijk ik gezegt heb, niet^gemaak*-konnen worden, zonder dat men enige lijn, die “ meer te zameng^'nbsp;zet is, dan de Pkringfche, daar toe gebruikt 7 dit is een ding
-ocr page 449-4?9
Van de MEETKUNST.
inocr hebben, die twee gt;¦ middelevenredigen tullchen twee gegeve fijnen bepalen ; en in d’ander de twee punten, die een gegevenbsp;’boog in drie gelijke delen verdelen. Want dewijl de ‘kromhéitnbsp;Van de '' kring alleftlijk afhangt van een quot;'eenvoudige overeen-^^oming van alle zijn delen met het punt, ’twelk het ’^rniddelpunt pynpux!nbsp;^aar af is, zo kan men dat ook niet gebruiken dan om een enig punt quot;fExtrZrnbsp;ïuflehen twee yuitterften te® bepalen, gelijk om een “middelè'ven- z Oitnmhnbsp;redigetuflchentweegegeverechtelijnen te vinden, of een gegevenbsp;boog in twee delen te delen: in plaats dat de' kromheit der ‘‘ kegel- profcmma-fneên, die altijt van twee verfcheidc dingen afhangt, ook dienen .nbsp;kan om twee verfcheidbpunten te bepalen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cCwv^tlra
Om de zelfde reden is’fc ook onmogelijk dat enige der ®werk- dSeatm7s’‘ Hukken, die van een ^trap meer tezamen zijn gezet, dan de slig- épj.«wc«4tlt;nbsp;hamelijken, en die de ^ vinding van vier 'middelevenredigen, of^crijns,nbsp;de deling van een hoek in vijf gelijke delen voorondcrftellen, f,nbsp;door enige der 'kegelfneên “gemaakt kan worden. Dieshalven iMidmprigt;‘nbsp;vertrouikdatikbeftzaldoen , zo ik een algemene regel geef omnbsp;hen te maken, met alleenlijk deze kromme lijn daar toe te gebrui- .nbsp;ken, diedoordefnijdingvan een °brantfneê en van een rechte cfm‘cxT‘nbsp;lijn, op de wijze, hiervoor verklaart, getrokken word. quot;Want “C.«y7ra{renbsp;IK dar verzekeren dat 'er geen eenvoudiger in de natuur is, de welke o %‘IrMaynbsp;hier toe kan dienen; en men heeft gezien hoe zy P onmiddelijk denbsp;^ kegelfneên volgt in dit vraagftuk, ’t welk zo zeer van d’ Oudennbsp;gezocht is, daar af'd’oploffing by ordening alle de kromme lijnennbsp;Vertoont, die in de ‘ Meetkunft aangenomen moeten worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
xxxi. ''Algemene mijze om AÜe de'’'merkjlukkf^ nbsp;nbsp;nbsp;maken , die „craiu!°‘
een ^ vergelyking gebracht z^n , de tpelkf niet meer dan zes yaf-meetingen heeft.
GY weet alreê hoe men, als men de ® hoegrootheden zoekt, die
tot de quot;bewerking dezer ’’werkftukken verèifcht worden, zq»?»,;/,-
Van het tweede quot; merkteeken: en eindelijk hoe men, als zy alleen- “ het °furdefolidum opklimt, haar tot het Pteerlingsvier- .
dunt, IVathr,nbsp;g RadiciStnbsp;hj4Equatio^
hen altijt tot enige ^ vergelijking, die alleenlijk tot het tetrlings-vierkant, oftothet*furdelblidumklimt, kanbiengen, Uy weet iCanfiructi» Ook hoe men, met de ^waarde der g wortelen van deze vergehj-king te vermeerderen , altijt maken kan dat zy alle waar worden;nbsp;cn daar by dat de bekende ^ hoegrootheit van ’t darde ^ merkteekennbsp;groter is dan'’t vierkant van de helft der bekende “hoegrootheit cSnr/ifM-
van nbsp;nbsp;nbsp;1 -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
teerlings
kant i
kan Verhogen, en maken dat geen plaats van haar smerktee- ,
^ nbsp;nbsp;nbsp;kenen
aOsmtlfMf nTtmimti oSariifiUMf f ^iuUnAus, ^ Tirmni
-ocr page 450-ijida nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Car-tes
kenen leeg blijft, Dieshalven, op dat alle de zwarigheden, die hiei* Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voorkomen, door een zelfde regel •’opgeloft konnen worden, z®
begeer ik dat men dit alles doet, en dat men door deze middel hen alnjt tot een ® vergelijking van dusdanig eefi * vorm brengt »nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ yquot;^ -— 1 ygt; *“1quot; fyy — ty v ojo, indewel'
ke de genoemde hoegrootheit, die q genoemt is, groter is dan w Q»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w vierkant van de helft van de gene , die f genoemt is.
X udcj;„itt. En als men daar na de lijn B K van weerzijden ^ onbepaaluclij^^ y hihea per* ¦ langgemaaki, enuithetpünt B.de rlootrechte lijn AB' (daaranbsp;tmdtcuUr^ de langte i p is j.getrokken heeft, zo moet men in een afgefchc''nbsp;l^éZaZ},. de ““plat een “brantfneê trekken , gelijk C D F, daar ai
-ocr page 451-'voornatne rechte zijde J
... nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. igt; Latrit
4 PP IS, die ik, om de rf^Hm ^rin-
yj V nbsp;nbsp;nbsp;cipale^
kortheit, n noemen zal. Daar na moet men ’t plat, in ’t welk deze j wii ^ brantfncê is, boven ’t plat flellen, in ’t welk de lijnen A B en B K enbsp;^•ijn, in voegen dat haar' as DE recht boven de rechte lijn BKnbsp;koomt; en na dat men het deel van deze as, ’t welk tuflehen de
punten E en D is, gelijk met — genomen heeft, zo moet men
up dit punt E een lange fry voegen , en dit zodanig, dat zy, ook up het punt A van’t onderfte gplat gevoegt, akijt aan deze twee sPimum.nbsp;punten gevoegt blijft, terwijl men de brantfneê langs de lijn B K, !gt;
Op de welke haar gt;as gevoegt is , hoger of laeger Ichuift. Door ^elke middel de fnijding van deze' brantfneê en van deze ry , die k imerfeai,.nbsp;in’tpuntC gefchieden zal, de kromme lijn ACN zal befchrij- '
Ven, dewelke de gene is, die wy behoeven om het voörgeftelt werkrtuk te maken. Want als men, na dat zy dus befchreven is,nbsp;becpuntLneemtindelijnBK, terzijde, naar de welke hetquot; top-punt van de ° brantfneê gekeert is, en als men B L gelijk met D E
ll/ V
^aakt, dat is met —-, als men daar na in de zelfde lijn B K, uit
ft» nbsp;nbsp;nbsp;^
kot punt L naar B de lijn LH gelijk met--neemt, en uit
-LtfJ V
het punt H, dat dus gevonden is, rechthoekig naar de zelfde zijden , daar de kromme lijn A C N is, de lijn HI trekt, daar af de
^ugte —. -1- .—. .-i-, is j (jie ik^ om te verkorten , —-
p Circftlus.
noemen; als men dan, nadat men de punten L en I gevoegt oeft, dep kring LPI trekt, daar af IL de ‘i middellijn is , en
'n deze kring de lijn LP infchrijft, welks langte / —----is; en
'udeiijk als men uit het quot;middelpunt I, deur k punt P, ’t welk tCtntrum. kri*^ Sovonden heeft , de «kring P C N trekt : zo zal deze sCirc«;«.
kromme lijn ACN in zo vee! punten deurfnijden of ra-quot;'In’ nbsp;nbsp;nbsp;in de «'vergelijking zijn; jn voegen dat de
kik p'^^kte lijnen, uit deze punten op de lijn B K getrokken, ge-iliu’ nbsp;nbsp;nbsp;diergelijken , de gezochte worte-
of 2 nbsp;nbsp;nbsp;, wezen , zonder dat in deze regel enige r uitzondering y v.xctptigt;,
o oreKis. Want indien de® hoegrootheiti zo groot was, naar ^
Mornet ^ bieden
-ocr page 452-hVrifirlu,
£ Dtamettr, 4 Cirealm,
eAE^Hattt,
fRiiiiK,
g
ria,
]i Cirmhn,
i KaJices.
Ta MjiatiP,
t' ::
1 Ima^ina-rtn.
4’Ö1 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E S
reden der anderen, p,^ ,r,f,cnvj dat de lijn I^P groter gevonden wierd danlL , de'= middellijn van de ^ kring, te weten zodanig , dat zy ’er niet ingefchreven kon worden; zo zou ’erin de voor-geftclde * vergelijking geen ^ wortel wezen, die niet g inbeeldig was: ja zo weinig, als ofde''kring IP zo klein was, dat hy de kromm*^nbsp;lijn A C N in geen punt dcurfneed. En deze kring kan de krommenbsp;lijn in zes verfeheide punten deurfnijden j in voegen dat ’er zes vcr-fcheide‘ wortelen in de vergelijking konnen wezen. Maar als hynbsp;haar in minder punten deurfnijd, zo wijft dit aan dat enigen vannbsp;deze wortelen onder malkander gelijk , ofdat enigen van hen ’in*nbsp;beeldig zijn.
Van de M E E T K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;4^3
cen m brantfneê te befchrijveni u ongemakkelijk fchijnt, Zo kan niP^ry,tU. lïienlichtelijk veel andere middelen vinden, om haar te trekken.
Gelijk, indien men (de zelfde quot;hoegrootheden als te voren voor AB en BL behoudende, en ook de zelfde voor BK, die men voornbsp;de o voorname rechte zijde van de p brantfneê geftelt had) dc hal-Veq kring KST befchrijfc, daar af het ¦'middelpunt naar belie-''enin de lijn B K zodanig genomen is, dat hy de lijn AB ergensnbsp;deurfnijd , gelijk in ’t punt S ^ en indien men uit het puntT, daar ^nbsp;de halve kring eindigt, naar K de lijn T V met B L gelijk neemt,en,nbsp;de lijn S V getrokken hebbende, noch een andere lijn, die ' even- snbsp;''tijdig met haar is, deur’c punt A, gelijk AC, befchrijfc, en ooknbsp;een ander deur S trekt, die evenwijdig met BK is, gelijk SC;
Zo zal’t punt C, daar deze twee ‘evenwijdige lijnen malkander tUmApj-ontmoeten, een der punten van de gezochte kromme lijn wezen,
En men kan op gelijke wijze zo veel andere punten vinden, als men oegeert.
De V betoging van dit alles is zeer licht; want als men de ry A E ’ met de w brantfneê F Dop het punt C * voegt, (gelijk het zeker wp“wj.nbsp;IS dat zy tezamen gevoegtkonnen worden, dewijldit puntCin denbsp;kromme lijn AGN is, die men door hun yfnijding getrokken
keeft) en als C G j genoemt word, Zo zal G D — wezen, om
dat de rechte zijde ; die n is, tot C G is , gelijk C G tot G D: en
2 V V
als men D E, de welke —¦ is, van G D aftrekt, zo heeft men-
2\f V
—-1 voor G E, Wyders, dewijl A B tot B E is,gelijk C G
quot; nbsp;nbsp;nbsp;fn
pjt nbsp;nbsp;nbsp;^ V
otGE, zo Zal, omdatABjpis, BE—-——-zijn.
Desgelijks, indien men * onderftelt dat het punt C van de krom- zSuppmire. ehjndoorde Tnijding der rechte lijnen SC, ‘¦evenwijdig metnbsp;p ’ cn A C, evenwijdig met S V gevonden is, zo zal S B , die 'j ParAiitis,nbsp;ö^lijk is met C G, 7 zijn, en dewijl BK met de rechte zijde van
de = brantfneê, die ik » genoemt heb, gelijk is, zo zal B T c
de zelfde is als BL, dat is
'Vezen: vvant gelijk K B tot B S is, zo is B S tot B T. En dewijl
XP
ZJjO'
pn
pn
R; Des-Cartes
s/V
cn gelijk S B tot B V is, zo is A B toe B E, die by gevolg — —' '
in
is, gelijk te voren. Daar uit men ziet dat het een zelfde kromm^ lijn is, die op deze twee wijzen befchrey en word.
2n\/ V
quot; Voorts; om dat BLcn DE gelijk zijn, zo zullen DL cn ook gelijk wezen; in voegen dat, als men L H, die •—7-' isgt;
DL voegt, die -----— is, men de gehele DH
Van de M E E T K U N S T.
pf nbsp;nbsp;nbsp;SJ V
=die-^ ——
» . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yjf ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
j---is, -en als men G D, die —’is gt; daar van
’iy } .. . Xx Vv ui nbsp;nbsp;nbsp;. .. gt;
* py ^ “V i' V''-: 'vechneemtjzo heeft,men G H,dewelke — — ---j— ----
2 « nbsp;nbsp;nbsp;»/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2»t/ V
is. ’t Welk ik by'^d’o'rdening in dezer voegen fchrijf:
GHoo
j ’t vierkant van G H is | ||
ft V |
-j-izyvi |
— p/vl |
.2, 11} | ||
li/ V j |
1 — ! 4v J |
S J
imn^
. nbsp;nbsp;nbsp;«*gt;7/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
PtrffoaB-' ^utaru.
Uit- f Tlt;r»(/y.
En in welke andere plaats vain‘^defze kromme lijn men het punt C inbeelden wil, gelijk naar N, ofha^rQ_, men zal altijt bevindennbsp;dat het vierkant van denechlélnn ,-ide^welke,istuflchen’t punt H,nbsp;en’tgeen, daarde«loorlyn'uitnëtpuht'Góp BH valt , altijt ineJ’«»'f'nbsp;deze zelfde f merkteekenen, en met de zelfde tekensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en ^—¦ uit-
gedrukt kan worden.
Wyders, dewijlIH — ,quot;enL-H‘--——is, zozallL
in^ V
«4
.iS,-ko5talIP, oflC
cn dewijl LP J —
n n
mm nbsp;nbsp;nbsp;{^
hoek IP L.. Als men óL C M g lootrêcht op IH getrokken heeft,
zal l M h 't verfchil wezen, ’fwelk tuflehen I H, én H M, of ^ vigtrm-
. nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..... -V . ¦
- nbsp;nbsp;nbsp;«. M -i.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tHtffp
»^DV - .-i * ¦ nbsp;nbsp;nbsp;-• fij. : lt;.;¦
kant altijt —--- zahwefenjen als dit van’t vièrkant van
¦4 nit nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦ ¦ - ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
—JJ
voor
Annv
Nnn
^ ^^ggenotnen is,zo blyft’er
^55 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E s
voor ’t vierkant van C M, ’t welk met het vierkant van GHr
^Sam0igt;
alrcê gevonden , gelijk is. Of als men maakt dat deze k -
me ; gelijk d ander , door gedeelt word, zo zal mc» ~-P / vyji — s// •-[- — yj hebben. Voorts»
als men —7* “-4- 57 — ‘ pp7 voor «» / , en 17’
-]---—7’vooriwa^’herftelt, en debeide foramen met
iV •
Vcritnenigvttidigt, zozal’er nbsp;nbsp;nbsp;-
-ocr page 457-Van de MEETKUNST.
, ¦) -t-ayvl —p/p'!
gelijk met ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'I • -i-rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•]
---- ! nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zs/ vgt;
v-'t .
j/ nbsp;nbsp;nbsp;^---_j
üitkomcn ; datis , men zal
X — P7' nbsp;nbsp;nbsp;lt;!/_ - - '¦7 ’ “i- V7
4»
nebben. Uk hetwelk blijkt dat de lijnen C G, NR, Q_0, en dieraeliiken de' wortelen van deze *quot; vereeliiking ziin : en dit is 1 *»*«»:
V ° nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,1 o j o Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mJEiHatgt;h
c geen, ’t welk men betogen moeit.
XXXII. De vinding van vier middeKvenredigen.
INdien men dan vier quot;middelevenredigen tuflchen de lijnen lt;t en wil vinden, zo zal, als men * voor d’eerfte geilek heeft,nbsp;de ° vergelijking * * * * —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6 ao o, of a:* ****-—4quot;^ bx* ao o oc.^i»4«,,
''^ezen. En als men/ -—aixgt;x maakt, zo zal men ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ay’! ~\- aay* — xo a^y^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a*jy ^4/}/
''niden. Dieshalven moet men 3 a voor de lijn AB nemen, en
6 rf ^ voor B K, ofdc rechte zijde van. de p brant- p f»rtigt;u.
y öa^^’f^adb
, die ik n hebgenoerat, en-*-y4lt;*—lt;*^voorDE, ofBL.
als tnen daar na de kromme lijn. ACN naar de maat van deze *¦*5 lijnen getrokken heeft, zoraoetmenLH,
I0»3 nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
- Jaa-i'-a h•
- ah
i nn^
, cnlH 30
U P 30 y i; 44-1-6., V nbsp;nbsp;nbsp;maken. Want de kring, die qc,
«middelpunt in’tpuntYheeft, en deur k punt P, dat dus Krllnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deurgaan, zal de kromme lijn in de twee punten C en
’ en als men de i'lootrechte lijnen NR en C G daar Ren ^ heeft, en de minile N R van degrootile C G wech-
oveigy. d'«,(le d„ vier gezochte
-ocr page 458-
w :lt; Circftlus* | ||||||||||||||||||
|
D E s - O A ïi rr E 3 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Men kan op gelijke wijze lichtelijkéen '' hoek in vijf gelijke delen vci;delen ,en een « geij:alte van elfofdarcien gelijke zijden in een * kring infchrij ven, en ontellijke andere voorbeelden van deze regel vinden.
Men heeft echter aan te merken dat in veel van deze voorbeelden dan gebeuren kan dat de, krkig de y brantfneê van ’c tweede *nbsp;flachr zo^febuins déurfnijd, dat het punt van haar’’deurfnijdingnbsp;zwarelijk te kennen is., en dat dieshalven deze bewerking nietnbsp;bcquaam tot het gebruik kan-wezerh Maar men zou hier in lichtelijk konnen verzien, met andere regels , naar’tvoorbeeltvan deze »nbsp;temaken, gelijk men wel duizent diergelijken maken kan.
Maar mijn voornemen is niet een groot boek te maken; en ik tracht eer veel'diiTgen-in weinig woorden te begrijpen: gelijk mennbsp;mifichien zal oordelen dat ik gedaan heb , zo men aan merkt datnbsp;ik , alle de ** werkftnkken van, een zelfde gedacht tot een zelfdenbsp;«bewerkinggebracht hebbende, tegelyk de wijze heb aangewezen , om hen tol ontellyke anderen te brengen, en dus yder van hennbsp;op ontellyke wijzen fop. te loflen.Wyders., dat men , dewijl ik allenbsp;de genen , die s plat zijn * h gemaakt heb met een rechte lyn doofnbsp;een' kfingiternijden; en alle de genen., die lighamelyk zijn, ooknbsp;met een kbrantfnê door een kring te fnyden, en eindelijk alle denbsp;geneni die van een' trap meer te zamen zyn gezet, met desgelijks een lyn.» die alleenlijk van een trap meer dan de m brantfneê tenbsp;zamen is gezet, doeleen kringtedoenfnijden; dat men, zegt ik »nbsp;fleebs de zelfde weg moet volgen, om alle de genen te.f maken-, dienbsp;meer en meer, ja tot aan’t oneindige, tezamen zijn gezet. Wantnbsp;in zaken. de “Wiskundige vorderingen betreffende, kan men, alsnbsp;mendetw.ee of drie eerftOP merkteekenen heeft, lichtelyk d’an-deren vinden. En ik verhoop dat de nakomelingen my dank zullennbsp;weten, niet alleenlyk van de dingen, die ik hier verklaart heb,nbsp;maar ook van degenen , die ik met voordacht heb nagelaten, ot»nbsp;aaahen’t vermaak, van zelfs die te vinden , te laten.
E I N D E -(/ff
469
R. D E S - G ARTES
Ou
Dér
Aar einde is-om te verheugen, en ver-fcheide '’genegenthedenincns te ver- ^^''(lt;¦1'». wekken. Maar men kan de gezangen-gezamentlijk droevig en aangenaamnbsp;maken. Dit is geen Wonder dat’ernbsp;20 verfchcide dingen uit voortkomen : .want in dezer voegen zijn de.nbsp;Dichters van droevige gezangen ennbsp;treurfpeelcn zo veel t’aangenamer,nbsp;als zy groter treuiigheit in ons ont-fteeken.
e Median f ffi (tiendnbsp;g
h Diffitt.»-
tia,
k
] Intetijie*
m y4iu:itm,
n Gr*ve^
O ^hrfitu p
fonK
q Spirit r Conformis»nbsp;S ^ympathtanbsp;^dijpathtanbsp;affïctHuf^
¦ De ^ middelen tot dit einde, o£ ^ aandoeningen van de skl^nk., zijn Voornamelijk twee, te weten de ’’ verreheidenheden van deze klank,nbsp;ten aanzien van de k during, ofvandetijt, enten aanzien der’in-fpanning omtrent bet ^ fijne of “ grove: want de “ Natuurkundigen handelen van de p hoedanigheit'desklanks, uit welklighaam, ennbsp;op Welke wijze hy aangenamer voortkoomt.
Dit fchijnt alleenlijk de menfehelijke ftein aangenaamft aan ons ko maken , omdatzy meeft van allen met onze ‘igeellen '¦gelijk-vormig is. Dus is mifichien de ftem van een groot vrient aange-jiamer, dan die vaneen vyant, uit oorzaak van ’d’ondcrlinge'toe-keerenafkeerder genegentheden j op gelijke wijze als men zegtnbsp;dat een fchape vel, op een trommel gefpannen , geen geluit geeft,nbsp;fchoon men daar op flaat, terwijl het wolfsvcl, op een ander trom-“iclgefpannen, klinkt.
•*. Voelen.
A ^looniezinnen konnen enig vermaak en verheuging gc-
N nn
II. Tot
-ocr page 460-R. D E S - C A R T E 5
t Trspertiff»
V
W Senf/u,
X Muftca*
II. nbsp;nbsp;nbsp;Tot dit vermaak y eir tot deze verheuging word zekerenbsp;t overeenkoming van V’r voorwerp met dc^ ^in vcreifcht j cn hiernbsp;uyt fpruit (tot een voorbeelt) dat het gedruis van ’t gcfchut, ofnbsp;des donders niet bequaam tot de * Zangkunft fchijnt, om dat hetnbsp;d’oren zou quetfen, gelijk d’al tc klare glans der zonj recht opnbsp;’t aangezicht Ichijnende, d’ ogen befchadigt.
yOh\iff*int z Senjtts
III. nbsp;nbsp;nbsp;Het r voorwerp moet zodanig zijn j dat het niet al tenbsp;zwaar en verwardelijk op de * zin vak; en hier uyt fpruit dat (tot
a Implicit» een voorbeeld) en zeer«verwarde gcftalte, fchoon zy ^ geregelt b^Z%!»rü is» gelijk de Mater in de'* Platkloot, niet zo aangenaam aan ’tge-ó AftroU- ' zicht is, als een andere geftalte, die uit gelijker lijnen beftaat, ge-TZitenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lijk gemenehjk het e Net in de zelfde Platkloot is; de reden hier af
f se»jm. nbsp;nbsp;nbsp;is, om dat de' zin zich hier in volkomentlijker voldoet, dan in ’t afl-
dér, daar in veel dingen zijn , die zy niet onderfcheidelijk genoech bevat.
J V. Dies voorwerp in ’t welk minder onderfcheit der de-len is, word lichtelijker van de'zin bevat.
V. Wy zeggen dat de delen van’t geheel voorwerp , onder de K ?rlt;pi,rciö, y^elken meer ^ evenredenheit is, minder onder zich verfchillen.
1 iAnthmi-
xn OcQfttc» tricat
n Difftrtif’ ¦O S€n[t*{%
V I. Deze evenredenheit moet ‘ rekenkunftig, en niet ” mee't-kunftig wezen : de.reden hier af is, om dat’er niet zo veel dingen in waar te nemen zijn, vermits de ” verfchillen overal gelijk gevonden worden. En dieshalven zal men de ° zin niet zo zeer vermoejennbsp;om alle de dingen, die daar in zijn, onderfcheidelijk te bevatten.nbsp;P Frepcru,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vooi beelt, P d’evenredenheit der lijnen Q ’ ¦ t »
van deze cerfle afbeelding word Jichtelijker met nbsp;nbsp;nbsp;^
d’ogcn onderfcheiden idan van deze twede; om .
2 nbsp;nbsp;nbsp;jn d’èerfte alleenlijk T * *—•———*
lt;1 u^. nbsp;nbsp;nbsp;¦ , - behoeft te merken dat ïd’eenheit 'quot;t onderfcheit
r t ennu» nbsp;nbsp;nbsp;van ydcr lijn ïs; maai’dat hct in dc twcdc dc dc-
5 J'ï-flw-wr))- 4^ nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* len A B, en B C zijn; de welken *onfamenmee-
ad ji'rtthme tttarn tro-fjrtrcnrm^
Y S'»
W Ohjcéï.%
jnrAhiUs. telijk bevonden worden. Dieshalven konnen zy, gelijk ik acht» geenfins te gelijk volmaaktelijk van de zin bekent zijn, maar alleen-u crJinc lijk ‘ in d'ordening tot de rekenkunftige evenredenheit; te weten*nbsp;zodanig, dat zy f tot een voorbeelt) in’t deel A B twee delen aan-merkt, van de welken drie in BC zijn ; daarin blijkt dat de zinnbsp;gcduriglijk bedrogen word.
VII. Older de ^ voorwerpen van de zin is dit niet agnge' naamll ain ’c gemoed, ’c welk zeer lichtelijk van'de zin bev^tnbsp;word, noch ook ’t welk zy zeer zwareliik kan bevatten; maar dit»
^ nbsp;nbsp;nbsp;'cwel^
-ocr page 461-welk niet zo licht is, dat het de narurelijke begeerte, daar dooide zinnen naar de voorwerpen gevoert worden , niet volkomendijk .vervult, noch ook zozwaar,, dat het de zin vermoeit.
Vin. Eindelijk ftaataan te raei-ken dat de * verandering in alle * dingen, zeer aangenaam isi En dewijl wy dit geilek hebben, zonbsp;laat öhs van d’ eerlte r aandoening des klanks handelen; namelijk y
fom^
De tijt moet in de klanken uit gelijke delen beftaan, omdat '
‘ deze delen lichtelijkft-van allen door de *zin bevat worden, zSc«gt;. Volgens het vierde ‘ Vooraan gemerkte; of uit delen , die in even- anbsp;redenheit dubbelt of drie lubbek zijn, zonder dat de voortgangnbsp;Vvijdergaat: omdat dezen lichtelijkft van allen door’t gehoor on- cPro^r.jj;,,nbsp;derfchëiden worden , volgens bet vijfde en zefte Vooraangemerk-. te. Maar indien de «matten ongelijker waren, zo zou het gehoornbsp;11110 ^'ohderfcheiden niet zonder vermócjenis konnen kennen,
' lijkdöor d’ervareiitheit blijk-t. Wani'indienik tegen een S noot, tot g N»M. een voorbeék, vijf gelijken wilde rtellen, zo zou men niet zondernbsp;ieer gi-«te zwarigheic konnen zingén. Maar men kan, zultgyzeg-85*^gt; vier, pfacht noten tegen ècii enige ftellen; en dieshalvennbsp;'ihbèten wy dok wijder tot deze getallen voortgaan. Ik antwoordnbsp;b'ier'opdatdezegètaUennietd’eerftenonder zich zijn, en dieshalven geeii niéuwe *'gt; evenredenheden veiortbrengen , maar alleenlijk ''nbsp;het * dubbeltquot;^ vermenigvuldigen; ’twelk hier uit blijkt , dat zy ToV'^-,nbsp;hiet geftelt konnen worden, dan te gt; zamenge- 'quot;'A' Anbsp;Voegt : want ik kan niet zodanige noten al- ? T ~ 1 Wma»*,nbsp;ter plaats ftellen daar de tweede het vier-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'—^—|—
^ded van d’eerfte is; maar dus, daar de twe-
de leften het middeldeel van d'eerfteis;' en dus is ^ Tquot; het alleenlijk een “ tweevoudige vermenigvuldigdenbsp;evenredenheit.
tJit deze twee °geflachten der p evenredenheefön in de tijt zijn p rrof^Ui-^Wee geflachten der i maten in de «Zangkunft gefproten, te wc- qMtBfwr*.
‘ioor de * Verdeling inde darde, of in de tweede rijt. Deze ' liilcnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door de 'klopping of gt;'maatflag, ge- [pZff.
noemt; ’t welk gefchied om onze'^inbeelding te hel-Jlenlichtelijker alle de ''leden van r’t gezang kon- ,T,. °^SP'jpcn, en door ®d’evenredenheit, die in hen behoort te
- nbsp;nbsp;nbsp;y\.a»tilcna*
Vi ezen ) 2gt;
-ocr page 462-quot;b Pivip.9ftc% c Vrop9rU9nbsp;Jn^la*
e Triph,
' f Menfu^a^ £» BAitn:a^nbsp;h Mttfic».
i Intenf^» kVox.
1 Tdcwr^
1 Injlrumett' tum^
o ^Attuta^
ii
q Spiritui»
T^^W.gt;n=r
T9tm,
¦S ImptCux*
t Pi ifeatit^» y iMufiat»
digis.
lt;172- nbsp;nbsp;nbsp;'R. D E S - C A R t e s
wezens verheugt worden. Deze zodanige evcnredenheit word ge' menelyk in de leden-van een gezang onderhouden, om onz begnpnbsp;zodanig re helpen, ,dat, terwijl wy noch het Icfte lid des tyts horen«nbsp;wy h^n dg rijt».die in ’c ee.rfte»en die in ’c óverige gezang is , gedenken; en: dit gefehied , zo ’t geheel gezang of uit acht , ófnbsp;zeftieu;,, ofiiyt tweeëndartig, ofuyt yierënzellig., enz. ? leden be-ftaat ; namelyk , dat alle verdelingen van een c vcrdubbelcSnbsp;evenredehheit voorkomen: want als wy dan de twee cerfte ledeonbsp;gehoort hebben , zo begrijpen wy hen gelijk een -ehige, alsnbsp;'t darde noch horen, zo voegen wy ^t met de voorgaanden; innbsp;gen dat d’evenredenheit' drievoudig is. Als wy namaals het viefd^nbsp;iid horen , 20 vervoegen wy ’t met het darde; in voegen dat w/nbsp;’tgelyk een enige bevatten. Dairna vervoegen wy wcêr de tW^*-eertfen met de twee leden, en dit zodanig, dat wy deze vier g^'nbsp;zamentlyk gelijk een eenig lid bevatten: en dus gaat onze inbeelt^'nbsp;ding voort tot aan ’t einde , daar zy eindclyk alle gezangen.,'®^*nbsp;enig zeker ding, uit veel gelijke leden te zamengezet, bevat. ¦nbsp;Maar weinig menfehen aanmerken hoe deze f maat zondcfnbsp;g nlaatflagin defcZangkunft zeer verkleint en van veel. detnfnt*^nbsp;aan d'oren voorgehouden word : ’twelk ik zeg alleenlijk te ge/^bic-den door zekere ' infpanning van de dem in ’c zingen,^ of doptnbsp;1 d’aanraking op m 't fpeeltuig: in voegen dat in 't begin van ydefnbsp;omaatflagdeklank onderfcheidelijker voortkomt. Dit word natu-relijk waargenomen van de zangers, en v-an de fpeeldersj voornamelijk in liedjes,/ op welkers maat wy gemenelijk fpringenën dapf'nbsp;iën. Want hier in word deze regel waargenomen , dat wy -doornbsp;bezondere bewegingen des lighaaras de bezondere maatflagen defnbsp;Zangkund onderlcheiden ; en wy worden ook naturelijk vannbsp;Zangkund aangedreven om dit re doen: want'het is zeker dat d^nbsp;klank alle lighamen ronrom doet dreunen, gelijk men in de klok'nbsp;ken, en in de donder bemerkt, daarafik de reden am de pNi*'nbsp;tULirkundigen laat. Maar dewijl dit openbaar is, en dewijl, gclij^^nbsp;wy gezegt hebben, in’t begin van yder maat de klank derkel'^.'^nbsp;onderfcheideliji^er voorfkoomt . zo moet men zeggen dat do^®nbsp;klank ook krachtiglijker onze ageeden doet dreunen, vandewd'nbsp;ken wy tot beweging opgewekt worden; en hier uit volgt dat d^
• beeden ook/op de maat konne-n fpringen, zo zy gelecrc en v/ent worden, om dat hier toe alleenlijk een naturelijke s drift
vVat de vcrfcheide t genegentheden aangaat, die van de ''
-ocr page 463-Z A N G K U N S nbsp;nbsp;nbsp;47‘3
kunll door de verfcheide w maat verwekt kon nen worden, ik zeg in *t algemeen dat de trager maat ook trager * bewegingen in onsnbsp;verwekt, gelijk de flaaumoedigheic, droetheit , vrees , hoogmoed , enz. en een gezwinder maat ook gezwinder genegenthe-den, gelijk de blijdfehap, enz. Men moet ook op gelijke wijzenbsp;Van het x tweevoudig gedacht van * maatflag zeggen, te wetennbsp;dat de * vierkante, ot die in gelijke delen geduriglijk verfmelt, trager is dan de dardegemaakte , of die uit drie gelijke delen be-ftaat, De reden hier af is om dat deze lelie de zinnen meer inneemt,nbsp;dewijl daar in meer dingen aan te merken zijn, namelijk drie leden, en in d’ander alleenlijk twee. Maar het naaukcuriger onderzoek van deze zaak hangt af van een naaukeurige kennis der «bewegingen des geraoeds, van de welken ik niets meer zal fpreken.
Ik zal echter noch zeggen dat de kracht des tijts in de fZang-kunft zo groot is , dat dit alleen zeker vermaak door zich kan Voortbrengen gelijk in dit krijgsgereetfehap, de trommel» blijkt,nbsp;in de welk niets aangeraerkt word dan de smaat, die, gelijk iknbsp;achr, daar niet alleenlijkuit twee of drie delen kan beftaan, maarnbsp;miflehien ook uit vijf, of zeven, en uit anderen: want dewijl innbsp;zodanig gereetfehap de zin nergens anders op te merken heeft,nbsp;alsopdetijt, Zokanindetijt groter verfcheidenheic zijn, om denbsp;2in meerintenemenen tebeflaan.
Fafi de ' verfcheidenheit der ^ klanken omtrent het ^fijne en grove.
Eze verfcheidenheit kan voornamelijk op drie ” wijzen aangemerkt worden, te weten, of in de “ klanken, die gclij-kelyk van verfcheide lighamen voortkomen, of in de genen, die ^ achtervolgelijk van de zelfde a ftem gehoort worden, of einde-lyk m de genen, die achtervolgelijk van verfcheide Hemmen, ofnbsp;geluitrnakende lighamen uiegaan. Uit d’eerlle wijze fpruiten denbsp;^ lamenklanken, uit de tweede de ‘trappen , en uit dc darde denbsp;Wanklanken, die de famenklanken nader komen; daar uit blijktnbsp;^atin de '’famenklanken minder quot;'verfcheidenheit van klankennbsp;moet wezen, dan in de x trappen : om dat deze verfcheidenheitnbsp;JaHiger aan ’c gehoor zou wezen in dc klanken , die gelijkelyknbsp;voortkomen, als in de genen, die ==achtervo]gelyk uitgaan. Mennbsp;neeftin»d’.evenredenheithet zelfde van'’'t ondeifcheic der trappen van deze wanklanken, die in de' betrekking verdragen worden, te zeggen.
W jM/enfarap
y Garuiduf
z
1gt; TcHiAtM c ScnjtM,nbsp;d Mfffyjfra»
e fiiotutp f Idujica,
g
ll
O 00
Ym
iüivcrjtfas^ k S$ni,
] Jlctittim*
ra GfAvtp n Madi^
O
^%ucttfipvèp
r Confsnai** tiéCi
s Graduf^ t ViJJknaf*quot;nbsp;tia,
V Cenfonan-*
XSoHf.
y Cradus* ^ zSitCCeJJivè»nbsp;a proportie»
h
tidp nbsp;nbsp;nbsp;^
€ Gri^dnSp'
d
tix»
e Kdati*
474
tU.
gUw/c«»wi^ h Con^onan-tia,
i
k Sonl, l j^cutunt^nbsp;m drave^nbsp;nVriitas êdnbsp;numeros,
O Termini, p Confman^nbsp;tia,
q Qravior, t Oéiaxa,
S
* Acutiores, V Grdviorctnbsp;termini,
W S»nm,
X Seni acfi~ tkres»nbsp;y Sani-^ra^fnbsp;viores^nbsp;d VrxnotAta,nbsp;e Ariihme-tic/i.
(*Terminm ^ravi«r,nbsp;g Termlnmnbsp;aeuticr,
h C^nfmdn’ ti4,
i Binariüm, k O^avs,
1 Visprdfon,
an ImhttdiJ-td,
ft Termifim
Aetttm, o Qmfanan-$ia,
p
^ Tmdeci-ws.
R. D E S - C A R T E 5
MEn heeft voor eerft aan te merken dat s d’ eenklank geen fa-menklank is, om dat daar in geen'onderfcheit der •'klanken in ’ fijn en grofis,maar dat hy tot de famenklanken is gelijk ^ d’een-heit tot de getallen.
Ten tweeden, dat uit twee ®nierkteekens, die in deP/amen-klank vereifcht worden, het geen, dat ‘i grover is, veel machtiger is, enenigfins ’t ander in zich begrijpt; gelijk blijkt in de fnarennbsp;van een luit; want indien men een daar af raakt, zo zullen de geiden , die een ''achtfte of * vijfde toon ‘fijnder zijn dan deze , vannbsp;zelfheven en weêrklinken : maar niet de grover merkreekens, tennbsp;minften ogenfchijnelijk. De reden hier af word dus betoogt:nbsp;w klank is tot de klank, gelijk de fnaar tot de fnaar; en in ydefnbsp;fhaar zijn alle de genen, die minder dan Zy zijn, begrepen, maarnbsp;niet die langer zijn; dieshalven , in yder klank zijn alle ^ fijnernbsp;klanken begrepen, doch niet in tegendeel de r grover klanken ionbsp;de fijnen. Hier uit blijkt dan dat men een fijnder klank moet vindeflnbsp;om een grover te delen. En uit de •• Vooraangemerkten volgt datnbsp;deze verdeling ® rekenkunftig, dat is in gelijke delen moet wezen.
Dat dan AB een ^grover merkteeken zy: indien ik daar in eeO gfijner merkteeken van d'eerfte aller •'famenklanken wil vinden»nbsp;Zo zal ik dat door ’t eerde van alle de getallen, te weten door hetnbsp;'tweetal, delen, gelijk in C gedaan is: en dan verfchillen AC»nbsp;èn A B, d’ eerfte aller famenklanken, van malkander, die •' d’ acht*’nbsp;ftetoon, en’achttoongenoemc word. Indien ik weer andere fa'nbsp;menklanken wil hebben, die™onmiddelijk d’eerfte volgen, Z®,nbsp;zal ik A B in drie gelijke delen verdelen; en dan zal ik nietnbsp;Icenlijk een quot; fijn merkteeken hebben , maar twee, te weten A P»nbsp;en AE , uit de welken twee “famenklanken van dit Pgeflacbtnbsp;fpruiten , namelijk de '5 twaalfde en ‘‘vijfde. Ik kan ook de hj^nbsp;A B in vier, of in vijf, of in zes delen verdelen. De verdelingnbsp;gaat niet wijder, uit oorzaak van de zwiakhcit der oren , die nW*”nbsp;zonder vermoejenis de groter onderfcheiden der klanken zounbsp;nen onderfcheiden.
Hier ftaat aan te merken dat uit d’eerfte ’verdeling alleen^y^
-ocr page 465-Z A N G K U N S T.
een ‘ famenklank fpruit, uit de tweede verdeling twee, uit de darde t drie, enz. gelijk de volgende tafel aanwijft.
Eerfle '’afbeelding.
d’ Achtfte.
•». DeTwailfde.
D« VijfEÏcndCi
De
Zeventiende.
De
Negentiende,
De Vijfde.
d’ Achtte,
De groter tiende.
De Twaalfde.
De Vierde,'
1. d’Achtfle, —
De grotci i'efte- |
|
Hier zijn noch niet alle de famenklanken. Maar om d’overigen vinden, ftaat ons eerft te handelen,
At deze d' eerfte van alle de * famenklanken is, en die na ^ d’ eenklank lichtelijkft van ’t gehoor bevat word, blijkt uitnbsp;^let geen, dat gezegt is, en word ook door d’ ervarentheit in denbsp;«uiten beveftjgt, de welken, zo men felder daarin blaart:, dannbsp;gewent is, terftont een* achtfte toon fijnder klank uitgeeven.nbsp;daar is geen reden, om de welke men onmiddelyk eer totnbsp;achtfte toon koomt, als tot de = vijfde toon, of tot anderen, dannbsp;achtfte toon d’eerfte van allen is, en die minft van allennbsp;^ d eenklankverfchilt: daaruit ik wijders acht te volgen dat
Ooo z nbsp;nbsp;nbsp;men
0^2 Ava,
Achtfic
tooa,
T vvaklfiic
toon.
Slijmt.
VjjtUc
toon.
D«fm*
^flints.
Vijftiend»
toon.
Q»arta.
Vierde
toon.
Drcrmii fif-tm*.
Zeventien» (ie toon.nbsp;Bicima Wil»
jor.
Groter tiende.nbsp;StxtA majerinbsp;Groternbsp;fefte.nbsp;Ditmus.
Tweetoon.
Ptcim*
em*.
Negentien» de toon.nbsp;XJmietim».nbsp;Twjalfd»nbsp;toon.
Tertit mi-R«r.
Minder dar» de toon.
W OSJava.
X Cnjonm^ tis.
Z
a OOiva, blmm^déali.nbsp;c Q«i»r4.
t Sonuu f OfUvanbsp;Mcuthr^
^ Terminus hCênfsnarc,nbsp;i ^JJicnarCfnbsp;IcOÓdi/a,
1 Opfa-tsaniis»
m Termini,
i]
f-Vutda:*-
Wjty
lOSava,
s Humeri propmie-?«3».
y Spteits, w €mfman'nbsp;tix.
X Gentss^ y Simplex,nbsp;% 0£Iava,.
A ^pecies^ Cenfo*
shiKtij,
c l'ffnuee, -
476 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E 3
men geen ^ klank hooit, of de ^fijner achtfte toon daar af fchijnt enigzinsin d’oren te klinken. Dit heeft ook in de luit veroorzaaktnbsp;dat men by de grover fnaren, die grover klanken yitgeven, anderenbsp;minderen voegr, die een achttoon fijnder zijn, de vVtlken altijtnbsp;geüjkelyk geraakt worden , cn te weeg brengen dat men de grovernbsp;ondcrfcheidclijker hoort; uit het welk blijkt dat geen klank, difnbsp;met een a merkteeken van d' achttoon ^ famenklinkt , met cco.nbsp;ander merkteeken van de zelfde achtfte toon' wanklinken kan.nbsp;Wijders flaat in ^ d’ achttoon aan te merken, dat hy de grootftonbsp;van alle de ‘ famenklanken is, dat is, dat ailed’anderen in hem begrepen zijn, of uit hem , en uit anderen, die in haar begrepen zijn»nbsp;gemaakt worden. Men kan dit hier uit betogen, dat alle famen-klanken uit gelijke delen beftaan: ’t-welk veroorzaakt dat men»nbsp;zo hun merkteekenen meer dan een achtfte toon van malkandernbsp;verfchillen, zonder enige wijder quot;verdeling van een grover merkteeken, een achtfte toon by de quot;fijner kan voegen, uitdewelkhy»nbsp;gelijk blijken zal, aelijkelyk met het overige gemaakt word-,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Dat AR hierheen voorheek af
. nbsp;nbsp;nbsp;1 2y , in drie gelijke delen ver-
^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ deelt , uit de welken A C een
P twaalfde noon van A B verfchillen. Ik zeg dan dat deze twaalfde toon gemaakt word uit d’achtfte toon, en uit des zelfs overige,nbsp;namelijk dequot;!vijfde toon; want van AC word AD gemaakt,nbsp;’twclk ‘‘d’achtfte is, cn van ADwordAB, ’t welk de vijfde is»nbsp;cn dus met d’ anderen: dit maakt dat d’ achtfte niet zodanig de * getallen der evenredenheden vermenigvuldigt, zo hy anderen maakr»nbsp;als alle d’anderen doen. Hy is dicshalven d’cnige, die verdubbelcnbsp;kan worden; want indien men hem verdubbelt, zo maakt hy alleen-lyk vier, of acht zo hy weêr verdubbelt word. Maar indien , tot eennbsp;voorheek, de 'vijfde toon, die na hem d’éerfte is , verdubbeknbsp;word, zo zal hy negen uitmaken: want van vier tot zes is de vijfde; en noch van zes tot negen , welk getal veel groter is dan vifJquot;»nbsp;en de rijg der zes eerfte getallen overtreft, in de welken wynbsp;voor alle famenklanken ingefloten hebben. Uit deze dingen''olgcnbsp;dat’cr drie''gedaanten der '^famenklanken van yder *gcflachtnbsp;zijn; Want d’ecn is-'Y enkelt, de tweede uit d’cnkelde, en uit ® d'acBr-fte toon te zamen gezet, en de darde beftaat uit d’ enkelde , ennbsp;tvveeachrften. Voortsword’er geen andere quot;gedaante bygevoeg^’nbsp;die uit drie achtfte tonen en uiteen andere enkelde ^gt;famenklanknbsp;gcuiaaktword, omdat dit de quot;palca zijn; cn dc voortgang
-ocr page 467-niet buiten drie achtfte tonen: namelijk om dat de getallen der evenredenheden al te zeer vermenigvuldigt zouden worden , daarnbsp;af ' d’algemene naamtafel aller ffaraenklanken afgeleid word, dienbsp;ik in de volgende tafel uitgedrukt heb.
prefortitnum C Catafegnsnbsp;gCHtraltf,nbsp;t' Cênföttat}*
ti4.
e
• 9.
’ u
N . lt;U
3 n
j . flj
- S
lo ’c2
. u
«ü
U
• ü
tii
i6
20
IZ
OSüva. Aelufte tanen,
Si’liolX,
Vijfde tenen.
Dittni.
Twee
tonen,
V lerde tonen.
Sexl4 majii ret.
Groter Tefte tonen.nbsp;Tenia mi-Hires,nbsp;Mindernbsp;dirde tenen.
Sex(4 mini,, ree.
Mindet
fefte tonen;
Cmfmanti»
pmpUces,
Enkelde
famenklsn-
ken.
Cimfejitt
prima,
Eerfie fii-
nicngefette
fameiikUn-
ken.
Cumpifica fecund a.nbsp;Tweede fa-trergefettenbsp;fatnenkUn-ken.
ilii
ïi
Wy hebben hier de s minder zefle toon bygevoegt, die Wy
échter noch niet in de bovenzang gevonden hadden : maar hy
Ttgr. h Snperit».nbsp;I OBavAa
uit het geen, ’twelk van M'achtftc toon gezegt is, getrokken Worden : want indien men de tweetoon van d’achtfte af- kp-traw
db^d^*” ’ nbsp;nbsp;nbsp;overige de minder zefte zijn j maar hier na klaar-
Maar
1 CtnfeiZJin» t:a,
KiTrémtata
rj Viivijh drithn.iica.
oSmir
J)
cj Sfottum*
lt;ConfoHirnthi 5 Vivtfio,nbsp;ï IPtrm.'niHnbsp;iravier*
yXJnifonttM, Vf OSava»
X Tsrmni,
y TirrfühJM 3ia.
a Divijh^ b ^^tunca»
d
c, Tcrtninm. f 0/}ava%nbsp;f; Citifi»
hCcnfcmre*
i nbsp;nbsp;nbsp;Spaduntt
1 Dit^n(t9, m C^nfoit-njntiit.
ii nbsp;nbsp;nbsp;Tcums 9Ha-
o
(] Sttccejpve, r
S Cen/ia-
njnlJa,
^78 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cautes
Maar dewijl ik nu alreê gezegt heb dat alle ^ lamcnklankeii in d’ achtfte toon begrepen zijn, zo ftaat te zien hoe dit gefchied, ennbsp;hoe zy uit haar verdeling voortkomen, op dat hun natuur onder-fcheidelijker bekent zou zijn. Voor eerft is uit de Vooraange-merkten zeker dat dit door de quot; rekenkunftige deling, of door dcnbsp;deling in gelijken behoort te gefchieden. Doch wat het geen is»nbsp;’t welk gedeelt moet worden, blijkt in de Ihaar A B, die het deelnbsp;C B van A C afftaat of verfchilt; ende ° klank A B verfchilt een
-B
P achtfte toon van de klank AC; dieshalvcn , de ^ wijtte van d’achtfte zal het deel van de klank C B zijn. Hy is dan de gene,nbsp;die in twee gelijken gedeelt moet wordep, op dat de gehele achtftenbsp;toon gedeelt zou zijn, ’t welk in D gedaan is: en op dat mennbsp;weten zou welke lamenklank eigenthjk en door zich uit dezenbsp;’ verdeling voortkoomt, 20 heeftf meh aan te merken dat A B »nbsp;die-een ‘zwaarder merkteken is, in 'D gedeelt word , niet innbsp;ordening tot zich zelf, want dan zou hy in C gedeelt worden,nbsp;gelijlt te voren gedaan is. Men deelt ook niet v d’eenklank, maarnbsp;d^chtfte toon, die. uit twe * merktekens beflaat: en dicshalven,nbsp;als men ’t grover merkteken deelt, zo gefchied dit in ordeningnbsp;tot een ander r fijnder merkteekeh , en niet tot zich zelf. En ditnbsp;veroorzaakt dat het in de “faraenklarik , die eigentlijk uit dezenbsp;‘'verdelingvoortkoomt, tuflehende merktekenen AC en A Dnbsp;is, diedc ¦’vijfdetocvnis, en-niet tufl'chén A D en A B , die denbsp;‘vierde is, om dat het deel DB alleenlijk het overige is, en* bynbsp;geval een famenklank voortbrengt, om dat die ^ klank, die metnbsp;een ® merkteken van ^ d’achtfte toon een g famenklank maakt,nbsp;ook met d’ander'moet ftimenklinken. ¦
Als men weêr dé langte C B in D gedeelt heeft , zo' kan men op de zelfde wijze .CD in E verdelen; daar uit'‘regelrechtnbsp;de ' tweklank zal voortkomen , en by roeval alle d’andcre quot;’za-menklankcn. Men behoeft dieshalven 'C E niet wijder te delen ^nbsp;en indien dit eclitergclchiedde, gelijk tot een voorbeelt in F, zt»nbsp;zoü daar fiic dc 'quot;.groter toon rijzen, en by toeval de °mindet ’nbsp;ende rhalve tónen , van de welken wy hier na zullen fprclccn •nbsp;want zy worden 'J achtervolgelijk in de ‘ ftem, en niet in de ‘famen*nbsp;klanken , toegelaten.
'Nie-
-ocr page 469-Nicmant moet dit, dat \vy Mggen, * inbeeldig achten, te weten ^at eigentlijk alleenlijk uit de v verdeling van quot;'d’achttte toon de v
* nbsp;nbsp;nbsp;vijfde, en de' tweetoon voortgebracht word, en d’ anderen by w
toeval, vermits ik dit by ervarentheic in de fnaren van een luit, ' nbsp;nbsp;nbsp;'
of van enig ander fpeeltuig, hoedanig het ook is, bevonden heb; .
V'ant indien men op een van hen flaat, zo 2.al de kracht van deze
^ klank alle de fnaren , die - fcherper zijn dan enig gedacht van ’ vijf- y detoon of*» tweetoon, bewegen; maar dit zal in de genen, die een
tia.
* nbsp;nbsp;nbsp;vierde , of een andere ‘‘ famenklank verfchillen , niet gefchie- bnbsp;den. En zeker, deze kracht der famenklanken kan niet fpruiten,nbsp;danuithun volmaaktheit, of onvolmaakthcir, de welken d’eerden door zich lamenklanken zijn, maar d’anderen door toeval,
Om dat zy nootzakelijk uit anderen voortkomen.
Maar nu ftaat te bezien of’t geen , welk ik hier voor gezegt heb , waar is , te weten dat alle ® enkclde famenklanken in cOr.fm.m^nbsp;^d’achtfte toon begrepen zijn: ’tSvelkbeft gefchieden zal, zo
C de helft van de § klank A B , die d’achtfte toon begrijpt,
S^odanig tot een kring breng , dat het punt B met het punt hOrMfe», C gevoegt word; en dat men daar na deze kring in D en E deelt,nbsp;gelijk CB gedeeltis, De reden, om de welke men dus alle famen-blanken moet vinden, is, om dat ’er niets * famenklinkt met het; c»b/o»«k.nbsp;®en ^ merkteeken van achtfte toon, of het klinkt ook meê oietnbsp;^en ander merkteeken , gelijk wy hiér voor bewezen hebben. Ennbsp;dit veroorzaakt dat, zo in deze volgende afbeelding een deel vannbsp;dckringeen •quot;famenklank maakt, het overige ook enige famen» ««.nbsp;blank moet begrijpen.
neden der andere famenklanken in zich l^helft- nbsp;nbsp;nbsp;M
hier alleenlijk lt;id’ enkelde famenklanken by feöracn^, nbsp;nbsp;nbsp;^
Tnen ook de ^ famensezette famenklanken wi
In deze volgende quot;afbeelding blijkt hoewel en recht d’achtfte t^oon “ over al word genoemt, te weten om dat Zy alle Ptuflehen- pj«tcrvaBa.
^Cclcn dcr anrlpr*/*» A»w-ci*lt;\l7-1rtr»1r*ar» ir% «7i»1 A nbsp;nbsp;nbsp;'vv hcbbt^ii ^ -
y . J. qC0nfonantM
en ïndien pr^jpuecs.
:i:
id
'i^
w,- A , nbsp;nbsp;nbsp;*‘**o(^ijgczcLic iaiiicuKraiih.cii wiiuc vi.iu-i.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..w
• nbsp;nbsp;nbsp;de voorgaande »tufl'chcnlieden een gehele
t Ctrcfilus,
bping
V OSfava^
^ , of twee gehele kringen byvoegen, en dan zal men bebinden datd’achtftc toon alle lamenklanken maakt.
ifanan^,
wC tta.
¦X
Oivtfio,
Uit bet geen , ’t welk alreê gezegt is, kan men bemerken dat ahe w famenklanken tot drie ’^ geftachten gebracht konnen wor-den; want dc genen. die achtfte tonen genoemi woi-den , fprui- ^nbsp;ten uit d’eerftey verdeling van * d’eenklank , en dit is’t eerfte
geflacht; often twedenzy fpruiten uit de verdeling van “d’achtfte
toon zelf in gelijken, die vijfden en' vierden z'jn, dewelken men ^
1: i'!'
-ocr page 470-TtrtU «gt;’• rur,nbsp;Mind«;inbsp;dirde.
HtKtcitr»
dtn majm, Grotetnbsp;ftiTeJing,
UexMihtr^ dm mintu^nbsp;iMindernbsp;fcfleling.
ViaUfpirm^
Vierling,
quot;Diaptnu^
Vijfling,
T)Upaf(in%
Achiteoa,
f^Cmfênan-
tU,
e Vivijtff^ f
g aM.
hCmfonart*
tH9,
(imrirn
¦kC^nfman-
ii4^
1 Qecitna *ltiUlS4%
dieshalveii^famenklanken vandctweede» verdeling kan noemen» ofcindclijkuitde verdeling van de ^ vijfde toon zelve, die faracO'nbsp;klanken van de darde en lefte verdeling zijn, Wy hebben hen weêfnbsp;verdeelt in de genen, die door zich uit deze verdelingen fpruiten»nbsp;en in dc genen, die by toeval voortkomen: en vvy hebben gezegdnbsp;dat'er niet meer dan drie famenklanken door zich zijn, ’twell^nbsp;men uit d’eerfte s afbeelding beveiligen kan, in de welke wynbsp;famenklanken uit de getallen zelven hebben getrokken. Wa^nbsp;men heeft daar in t’ aanmerken dat ’er niet meer dan drie' geluit'*nbsp;makende getallen zijn, te weten twee, drie, en vijf: wantnbsp;vierde cn zede getal worden uit hen gemaakt, en te zaracn gezet»nbsp;en zijn dieshalven by toeval geluitmakendc getallen; in voeget^nbsp;dat daar ook blijkt waar zy in rechte ordening, en lijnrecht ge^^.nbsp;nieuwe famenklanken voortbrengen, maar alleenlijk de geoeo»nbsp;die uit de voorgaanden gemaakt en te zamengezet worden; tot eertnbsp;voorbeelt, vier brengt de * vijftiende voort, en zes de negentiertd^»
-ocr page 471-lïiaar bytoevalen “zydelingsbrengt vier de ‘’vierde voort, en zes m i» u«tt de o minder darde; daar in ’c voorby gaan aan te merken ftaat dat in „
’t getal vier de vierde toon Pon middelijk van ï d’achtfte toon voon-oTirna ' gebracht word , en als zeker ‘‘gebrekkelijk en onvolmaakt wan-
Ichcnzel Van d’achtlle toon is. nbsp;nbsp;nbsp;^oa*va.
^ nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• r
Van de ’ v'yfde toon.
dejteitni éf imperfeSinmnbsp;s ^uinta^
DEzc is van alle de ‘ famenklanken de liefFelijkftc, en d’aan-genaamfte aan d’orcn ; en dieshalven is zy gewent in alle'** 'liedjes en gezangen voor te zitten, en enigzins d’eerfte plaats te vnbsp;I^eflaan , daar uir de ‘‘v wijzen fpruiten; en dit volgt uit het zevende wnbsp;^ Vóoraangemerktc. Want dewijl, gelijk uit het geen , datgezegt x^Pr4B,(4-is, blijkt, ’tzy wy de volmaakthcit der famenklanken of uit de :nbsp;^deling, of uit de getallen zelven trekken , niet meer dan drie
z Niimeri.
*lamenklankcn eigentlijk gevonden worden, onder de welken de a Ob/.w»-vijfdede middelfte plaats bezit, zo zal’t zekerlijk de gene zijn,• die niet 20 fcherpclijk als de *gt;tweetoon, noch zo flaauwehjk als bnbsp;* d’achttoon, maar aangenaamft van allen aan d’oren Iditikt. Voorts, Jnbsp;uit de tweede ^ afbeelding blijkt dat ’er drie ® gcflacliten van de ^ jewM.nbsp;^vijfde toon zijn , daar de 8 twaalfde toon de middelfte plaats
g DuedeU j
beflaat, die wy daarom zullen zeggen de vplmaakt_ftejf.ÜC4?J°°^ tc wezen ; daar uit volgen zou dat wy deze alleen in de ¦gt; Zangkunft hM«pc4:nbsp;Zouden moeten gebruiken, ’ten waar, gelijk wyineleftc-'Voor- ]^^*”***~nbsp;aangemerkte gezegt hebben, dcverandering nootzaltelijk tot ver-heugihg en vermaak was.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;__nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;koFlt;tlt;m
Gy zult hier tegenwerpen dat 1 d’achtfte toon fomtijts alleen, loitava, zonder verandering inde'quot;Zangkunft, geftcltword, als, tot een «nbsp;VQorbeelt, twee menfchèn een zelfde quot; liedje of gezang van een
ftem, doch d’cen een achtfte fcherper dan d’ander, gezamcntlijk
zingen. Dit gebeurt echter niet in de quot;vijfde toon; daar uit dan o fchijnt tc volgen dat d’achtfte tooneerder, dan de vijfde, d’aangenaam fte van alle p famenklanken gcnócmt moet worden. Ik p CmfmAn-^ntwoord hier op dat het geen, ’t welk wy gezegt hebben, hier *'*•
«Oor per verfterkt, dan verzwakt word: want dc reden, oip de welke d’achtfte toon dus geftdt kan worden,* is, om dat zy qoa4tgt;4.
¦ d’cenklank in zich behelft; en dan worden twee * ftemmen gelijk , uw/quot;»quot;quot;»' een cenige gehoort. Maar dit gebeurt niecindc ‘vijfde toon» ver-
t Quinta.
^its des zelfs merkteekenen meer onder zich verfchillcn , en v uieshalvenvolkoracntlijker’i gehoor in neemen ; daar uit terftonc
w
K Cmfmaor ti*.
y Ct^Usn*,
xTiftia
aintr,
a
b J^bcj. c Mtiflet.
«CKfiir.
9\J itiftnutu^
f OS'avi
M0ti»r,
g Dtfinai»,
h QmhtUt } Of tav*,nbsp;jaait/tr^
k Siffui,
1 CmfmtH-
tit, .
in tUttpci, n Quint 0,
I Q»iirt0.
48a nbsp;nbsp;nbsp;R» D E S - C A B. T « «.
walging zou rijzen, zo zy alleen , zonder verandering » in ^
fczangen of liedjes gebruikt wierd; ’t welk ik met een voorbeelt eyeftig. Want dus zouden wy eer van fmaak walgen, zo wy ainj*quot;nbsp;fuiker gt; en diergelijke zeer lekkere gerpehten nuttigden, dan ofnbsp;broot alleen gebruikten, ’t welk echter niet zo aangenaam aan denbsp;fmaak is, als d’ andere dingen, gelijk niemant ontkennen zal,
DEze is d’ongelukkigfte van alle x famenklankcn \ en wor^ nooit in de r gezangen of liedjes gebruikt , dan by toeval ,nbsp;en met behulp van anderen; niet om dat hy onvolmaakter is, dannbsp;de*minderdardetoon,ofde®zcfl:e; maar om dat hy zo na aan d^nbsp;vijfde toon is , dat alle zijn aangenaamheit voor de zoetigheitnbsp;van deze vijfde verwijnt. Om dit te verftaan moet men aanmerkennbsp;dat men in de ¦= Zangkunft nooit de vijfde toon hoort , of men •nbsp;bemerkt ook enigfins de «• fijnder vierde , ’twelk volgt uit hetnbsp;geen, dat wy gezegt hebben , dat in ' d’eenklank de f fcherpefnbsp;achtftc enigfins gchoort word. Dat, tot een voorbeelt, A C
s d’ afftant zy, D B eeO
A nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-.Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...... Q k yijfdc, en E F een wcêr-
K nbsp;nbsp;nbsp;klinkende'Icherper acht-
^ nbsp;nbsp;nbsp;ftc.Hyverfchjlde warelijk
E nbsp;nbsp;nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een vierde van DB i e®
hier uit fpruit dat hy gelijk een Ichaduw van de vijfdenbsp;toon , die hem gcduriglijk verzclt, genoemt mag worden. Hiefnbsp;uitblijkt nu waarom hy in de gezangen of liedjes niet eerft en doofnbsp;zich, datistuflchendc'^grontftemen.ecnandcr party gcftclt magnbsp;worden. Want dewijl wy gezegt hebben dat d’ andere* famco'nbsp;klanken alleenlijk nut inde*quot; Zangkunft zijn om de quot; vijfde toofjnbsp;teveranderen, zo is klaarblijkelijk dat hy onnut zou zijn, dewij*nbsp;Ey de vijfde niet verandert j ’t welk blijkt, om dat, zo hy in eet»nbsp;dieper party geftcit wierd , de fcherpen. vijfde altijt wcêrklinkf®nbsp;zou y daar’t gehoor zeer Echtelijk zou bemerken dat hy uit zij®nbsp;cige zetel tot ecnlacger plaats verftoten was: en dieshalvcn zounbsp;® vierde hem meeft mishagen , als of alleenlijk de fchaduwnbsp;’t lighaam, of het bedt voor de zaak zelve , hen voorgeworp^®nbsp;was.
¦ nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vi'»*
-ocr page 473-485
p Sfewi, q TertUnbsp;mimr^nbsp;t Sextis,nbsp;s Ditmot,
t Quart», y
ti»,
W Vrxeiji.
* Cempt-j5t«.
S Ctmftjit»,
b Octava achtur,nbsp;c Diténtu^nbsp;d
e QMrt»,
(C»n(cnalt;t~
tix,
gGem», h Dttmot,
iTrtmitlatiti
o
iitmU
k Priptrtu,
1 Swperpar-tic«larü (TOfiTtic,nbsp;m Conftnaii-gt; -UK,
n F»|»r«.
DAt de 5 Cweetoon om veel redenen volmaakter is dan de * vierde toon, blijkt uit het g€en, dat gezegc is; daar ik dit by voegennbsp;-zal, dat de volmaaktheit van een enige v^^enklank niet uit dezènbsp;beftiptclijk aangemerkt terwijl zy enkelt is, afgenomen moetnbsp;Worden , maar gezamentlijk van alle des zelfs famengezetten.nbsp;De rcde« hier af is, om dat hy nooit 20 flaauwclijk alleen gehoortnbsp;kan worden, of men hoort ook de weerklank tan deze * famen-gezette; daar, gelijkhier voorgezegt is, in »d’eenklank ook denbsp;Weêrklank van de gt;gt; fcherper achtfte begrepen is. Maar als men denbsp;'twectoon dus aanmerkt, zo blijkt uit de twccdêaf beelding datnbsp;hy uit minder getallen beftaat dan de • vierde toon, en dieshalvcnnbsp;volmaakter is; en daarom hebben wy hem daar ook voor de vierdenbsp;geftelt, om dat wy in die afbeelding alle de fftmenklanken volgensnbsp;d’ordening der volmaaktheit hebben willen plaatfèn. Nü ftaatnbsp;hier te verklaren waarom het darde Sgeflacht van de tweetoonnbsp;^t volmaaktftcis, en eerder, dan’t eerfte of tweede, indefnarennbsp;van een luit een ¦ beeving veroorzaakt, die men met d’ ogen bemerken kan. ik acht, jaik verzeker, dat dit hier uit fpruit, dat hetnbsp;in veelvoudige evenrecienheit beftaat, maar d’andere gedachtennbsp;in ovcrbezondcre , of in veelvoudige en ’ overbezondere even-redenheit te zamen. Doch waarom uit de veelvoudige cvenreden-heit de Volmaaktfte ® famenklanken, die wy dieshalven in d’ eerftenbsp;®afbeelding in d’eerfte ordening geftelt hebben , voortkomen,nbsp;dit betoog ik dusï De lijn AB verfchilt van de lijn CD eennbsp;darde “geflacht van tweetoon; en op welke wijze men zich ook
inbeeld dat.de P klank door ’t gehoor bevat word, zo is ’t echter p st»»». zeker dat men lichtelijker ondetfeheiden kan hoedanig ^d’even- qPr.?.rit».nbsp;renheit tuflehen AB en CD is, dan, by voorbede , tufichennbsp;C/en c D ; om dat zy eerft 'regelrecht bekent word door de rD.r«(.,nbsp;’toepaffing van de klank AB tot de delen van de klank Cp,nbsp;te weten Ce, «ƒ, /j, enz. en in’t einde zal niets overig zijn:
P p p z nbsp;nbsp;nbsp;'
-ocr page 474-4S4 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T E S
t welk in d’cvenredenhcic van dc klank G ƒ tot C D niet gebeurd Want indien men C ƒ tot fh toepaft , 7.0 zal ’t overige h ünbsp;zijn , door welks ‘ weêrbuiging men behoort te bekennen W at
b TertU fHiniunbsp;c Viuntu^
e
vgyenredenheit^at’er tuflehen C ƒ en C D is ; doch dit zoU langerzyn. Opgelijkewijzeword dit begrepen, als iemant zegtnbsp;dat de klank d’oren met veel flagen treft , en dit zo veel gezwifl'nbsp;w Mafur. ^ejijkej., gjs (jg klank ^ fcherper is; want dan moet de klank A Bgt;nbsp;tQj- X eenvormigheit met de klank C D te komen , d’ orennbsp;flechs met vijf flagen flaan , terwijl C D hen cens flaat. Maarnbsp;yooslimn- jjg klank C ƒ zal niet zo baalt tot r d’eenklankigheit weêrkeeren inbsp;want.dit zal niet gefchieden, dan na de tweede flag van de * klanknbsp;C Igt; , gelijk uit dc voorgaande “betoging blijkt. De Zclfdc zalnbsp;ook verklaren op welke wijze men bevat dat de klank gehoortnbsp;word.
De minder darde toon fpruit uit de lt;= tweetoon , gelijk dc ^vierde uit dc 'vijfde, cn dieshalven is quot;de vierde onvolmaakter,nbsp;gelijk dc tweetoon onvolmaakter is dan de vijfde toom Men moetnbsp;hem echter inde ^Zangkunlt niet verbieden, vermitshy, omdenbsp;\'r^IZ‘iT foon te veranderen, niet onnut, maar nootzakelijk is: wantnbsp;IcPkjow.’ dewijl sd’aehtftc toon overal in •’d’ecnklank gehoord word, zonbsp;kan hy geen ' verandering bybrengen, dewijl hy altijt geftelt word.nbsp;mCtmtiUnt, Dc ^ tweetoon alleen is ook niet gcnoech tot verandering, die’ernbsp;oTsrfijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wezen, dan op’t minftc tuflehen twee tonen; en dies-
tninêr^ ti SexM
q Vitontu^ r ^(cmanbsp;msjor^nbsp;i Oecimanbsp;ftpimA,nbsp;t Vt^ara,
V Vesima
¦W OHav^Ti X Q«Ar/lt;*'
halven word’er de'minder darde by gevoegt, gelijk die “gezangen of lictjes, daar in de quot;twectonen gemeen Zijn, van de genen verfchillen, in de welken de ® minder darde toon meermaals her- ,nbsp;haalt word.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
Dc Pgroter zefte toon fpruit uit de qtweetoon, cnisbynaotn de zelfde reden dcelachtig aan dc natuur van deze toon » als dcnbsp;groter tiende, en * zeventiende toon. Om dit te verftaan, moetnbsp;men d’ecrfte ‘afbeelding aanfehouwen , daar in’t getal vierdenbsp;yei~ rimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d’achtfle en de * vierde toon gevonden worden j
welk getal het eerfte te y zamen gezet is, en ’c welk door het * twe-tal» dat d’achtfte toon vertoont, tot * d’eenheit verfmelt: en hiet
uit
-ocr page 475-uit Ipruit dat alle famenklanken, die daar uit voortkomen , tot hCtnflt;„,4is~ ' famenllelling bequaam zijn ; en dewijl onder dezen de vierdenbsp;Word gevonden , die ik dieshalven hier voor een 'wanfchepzelnbsp;Van d’achtfte toon , of een gebrekkelijke a#itfte toon genoemtnbsp;heb ,. zb volgt hier uit dat hy ook niet onnut in de famcnftellingnbsp;is, daar de zelfde redenen niet weer tezamenlopen, de welkennbsp;beletten dat hy alleen geftelt word ; want dan word hy van denbsp;^ bygevoegde volmaakt gemaakt , en is niet langer een § onder- fnbsp;geftelde van devijfde toon.
De quot; minder zede word op een zelfde wijze van de minder darde gemaakt, gelijk de 'groter van de “ tweetoon, en ontleent dus ’uTmunbsp;de natuur en quot;aandoeningen van de minder darde; en daar is geennbsp;reden, om de welke dit niet wezen zou.
ÜlZïrfffnH/,
|.JI
Nuzou volgen dat wy van de verfcheide krachten der ^famen-klanken, om de p genegentheden te bewegen , fpralten ; maar o men kan uit het geen, dat alreê gezegt is, een naaukeuriger onder-ZÖek van deze-zaak, en die de palen van een «skort Begrip over- «iComfcN-treft, trekken: want zy zijn zo verfcheiden, en fteunen op zonbsp;geringe ointtandigheden , dat om dit te volmaken een geheelnbsp;boek niet genoeg zou zijui Ik zal diesbalvoii-diè alLeeolijk. van dg^enbsp;zaak zeggen, dat de voor naamfte verandering uit deze vier--lellennbsp;rijft, welltfirs 'tweetoon , en ‘groter zefte toon aangenainer ennbsp;lieffelijker zijn, dan de ''mindere darde enzeftetoon, gelijk ook ««jtr.nbsp;van de kunftpleegers waargenomen is, en lichtelijk uit her geen,nbsp;dat gezegt is, afgeleid kan worden, da^irwY bewezen hebben dat w rTtmZ'nbsp;de minder darde toon by geval van de * tweetoonveortgebrachtnbsp;Word, en de z groter zefte door zich, om dat by niets andefsis, dan ««y»»-.nbsp;een * famengezette tweetoon.
a A/mJiei b Têni.
. IM twee oorzaken voornamelijk worden trappen in de ^ Zang- c ^^kunft vercifcht, namelijk, op dat men door hun behulp
^ ^ e Ctnfetijoi-
t}£%
d’een ' famenklank tot d’ander overgaan zou ; ’t welk met zo bcquamelijk door de famenklanken zelven, met de verandering,nbsp;die in deZangkunft zeer aangenaam is, zou konnen gefchieden:nbsp;daar na op dat zy alle de f ruimte, die de s klank afloopt, zoda-mg in Zekere'quot;tuflehenheden zouden verdelen , dat het gezang ^nbsp;altijc en bequamelijker deur deze luflchenheden, dan deur de ’nbsp;menlflanlten voortgaan zóu.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_
I^PP 5 nbsp;nbsp;nbsp;Indien
ARTES
R. D É s - C
Indien zy op d’eerfte wijze aangemerkt worden, zo zal blijken dat’er niet meer dan vier trappen, noch van meer ' gedaanten,nbsp;konnen wezen: want dan moeten zy uit d’ ongelijkheit, die mennbsp;tufichen de gt;quot; faméfeklanken vind» afgenomen worden; en alle
1 S^tcUi^
m
nsntise*
tlntirvélU^
o ^TAims^
,p T#w«, q hdajfts
r
s Gr4c/«f* t G wfwsn-tié^
V Terwójw/* wTrlt;*»ï/Jf«inbsp;Xinfcrt'lt;ii/4*
faraenklanken vcrfchillen alleenlijk van malkander i, ft?, t«
en
ir deel, behalven dc “ tuflchcnhcdcn , die andere famenklanken maken. Dieshalvcn, alle “trappen beftaan in die getallen, welkers twee eerfte P tonen ^ groter en minder worden genoemt j en denbsp;twee leften worden groter en minder' halve tonen gchcten.Nu ftaatnbsp;te bewijzen dat de‘trappen, dus aangemerkt, uit d’ongelijkheidnbsp;der * faraenklanken voortkomen, ’t welk ik dus doe: Zo dikwijlsnbsp;men van d’ een tot d’ ander famenklank overgaat, zo word of eennbsp;‘merkteeken alleen bewogen, of beide te gelijk j maar zodanignbsp;een overgang kan door ^een van beide Wijzen gefchieden , dannbsp;deur de * tuft'chenheden , die d’ ongelijkheit, de welke tufichennbsp;de famenklanken is, aanwijzen; dieshalvcn, ’t eerfte deel van dcnbsp;minder word dus betoogt. Indien, tot een voorbeelt, van A tot
c
e Cgfifir/are, als zy achtervolgeliik voortkomen invoègen dat, zo Veel
iCr^idns, nbsp;nbsp;nbsp;^i-*inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/I _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
g C^ytfméH-tU* h
j Ter iniy
k TsrttA
minor^ ni OftA***quot;**
o
o Confm^rc*
B de «vijfde toon is, en indien ik wil dat van Anbsp;tot C de * minder zeftcnbsp;toon is, zo zal nootzakelijk van A B tot C hetnbsp;verfchil zijn , dat tufichennbsp;de vijfde toon en mindernbsp;zefte IS, namelijk zeftien gt;nbsp;gelijk blijkt. Maar om hetnbsp;lefte deel van de minder tcnbsp;bewijzen , zo ftaat waarnbsp;te nemen dat men in denbsp;klanken niet alleenlijk opnbsp;-d’even reden heit moet merken, terwijl zy gelijkelijk, maar ook
mogclijk is, de klank van een ftem metdc naaftvoorgaandevah een andere ftem moetr® lamenklinken; ’t Welk nooit gebeurt, dannbsp;als de ^trappen uit d’ongelijkheit der s famenklanKeil Ipruiicn.nbsp;Tot een voorbeelt , dat DE de ’’vijfde toon zyj en de beidenbsp;’ merkteekenen door ftrijdige bewegingen bewogen Worden, gelijknbsp;met de minder darde gefchied ; indien DF de’ tufichenheigt;^nbsp;is, die niet uit d’ongelijkheit der “vierde van de vijlde r'yft, 2°nbsp;zal F niet konnen metEdoorquot;betrekking®famenklinken, maaf
wel
-ocr page 477-^el zo hy daar uit fpruit; en dus ^ d’ anderen, gelijk men lichtelijk p ^proeven kan. Hier ftaat, 20 veel deze betrekking aangaat, aan (‘jJ”quot;’’*'*''nbsp;te merken dat wy gezegt hebben dat zy famenklinken moet gt; zo r Smf,nbsp;veel mogelijk is ; want het is niet altijc mogelijk, gelijk in ’t vol,nbsp;gende zal blijken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t/mWMé.
Maar indien men deze P trappen op de tweede wijze aan merkt, namelijk hoe zy in de gehele q tuflchenheit der * klanken gefchikt £«.nbsp;moeten zijn, op dat door hen een *fl:em alleen ‘onmiddelijk zounbsp;^tonnen verheven of verdrukt worden, zo zullen uit de '' tonen y z lriti,rval‘~nbsp;diealreê gevonden zijn, de genen, in dewelkende^lamenklan*nbsp;ten * onmiddelijk gedeele zijn , alleenlijk voor y wettig wordennbsp;gehouden. En op dat dit blijken zou, zo ftaat aan te merken dat ^nbsp;men alle ’^tuflchenheit der klanken in *achtfte tónen verdeelt,
'Van de welkend’een geenfins van d’ander kan verfchillcn, en dat het dieshalven genoech is om alle trappen te hebben, als dc ruimtenbsp;Van een achtftc-gededt is; wijders , dat deze achtfte toon alreê i vitmi»,nbsp;in een tweetoon', ® minder darde en ^ vierde gedeelt is, de welkennbsp;klaarblijkelijk uit het geen volgen, ’t welk omtrent de lefte s af becl- «f^r.nbsp;ding van de voorgaande handeling gezegt is. Uit deze dingennbsp;hlijkc dat de ’'trappen de gehele ' achtfte toon niet konnen delen, o «¦.lt;»gt;.
’t en zy dat zy ook de tweetoon, dc minder darde en vierde delen; t welk dus geft.hied: De tweetoon word in ’groter cti minder qrcn»i«i-toon gedeelt , de quot;minder darde in quot;groter^ en.in.Phalvenbsp;toon, de vierde in minder darde, en ook vntindet-toon^ welkey,r.nbsp;darde weêr gedeelt word in «'groter toon.,. Cüiagj-Qtex hAlve toon;
^0 dus beftaat de gehele‘achtfte toon uit drie ‘groter tonen, tweejw. minder tonen, en twee groter ^ halve tonen, gelijk de geen bevind,nbsp;zulks onderzoekt: en wy hebben hier. niet meer dan drienbsp;tjachteri van y trappen: want de 'minder halve toon word uitgenbsp;floten , om dat hy niet »onmiddelijk de ’’famenklanken , maarnbsp;«lleenlijk de 'minder toon deck: akofmen, by voorbeelt, %zilt;\c Z,*’'quot;nbsp;dat de «f tweetoon uit'de'groter toon , en ujt de beide’'halve tonen c r««.nbsp;^ftont; want beide de halve tonen maken do minder toon. Maar d ’Ditmut,nbsp;'daarom, zult gy zeggen, word ook die strap niet aangenomennbsp;do Welk uit dc« verdeling van d’ander fpruit, en de «famenklan-
f Semitani^,
kon alleenlijk ^ middelijk, en niet ’ onmiddelijk, deelt ?'Ik antwoord | j^oor eerft dat de ftem niet deur za veel verfc.beide'quot; verdelingen .’c.»/:.-.»-kan dcurgaan, en te gelijk met een andere ‘' verfchillende ° tenbsp;2-amen klinken, ’t en zy zeer zwarelijk, gelijk men kan beproeven. umw/Jiw.
Wijders
la Dii'ijttnit. D nbsp;nbsp;nbsp;ti/'iMer,
-ocr page 478-R. D E s - C
A Ö. t È S
p Scmhi-HiHm tninus^ cfVmM ma-'
r DijfoïtAn-
£?w^frt'4l^
hm^
V OhjcSio^ w Solvere,
X SontM arMns,nbsp;z Grav^,
b Gradtfi, e Termini,nbsp;d QonfmAn-ti4.
c Oifprv» fertso,nbsp;i Intenjtt,
h Tertnifms.
J Sfirilas, k Craaus,
] Termini, m ConftnaTt'
»gt; Vax/«5-eeffivM, o Greidut,nbsp;p
^ Septtm4,
Wijders, de P minder halve toon^ou mee de s groter toon gevoegt worden , met de welk hy een zeer onaangename wanklank z.oUnbsp;voortbrengen , want by zou tufl'chen deze getallen vierenzeftignbsp;en vijfentzeventig beftaan; ¦ en dicshalven zou de * ftem deur zodanig een ' tuflehenheit niet konnen bewogen worden.
Maar om deze tegenwerping beter te lofl'en , zo fta^t aan te merken dat de ^ fijne klank of een fterker wint inde ftem»nbsp;of een krachtiger flag of klop op de fnaren behoeft, om voort tenbsp;komen, dan de * grove y 't welk men in de fnaren ondervind , dienbsp;hoe zy meer gefpannen zijn , hoe zy fijnder klankafgeeven, ennbsp;’t welk men ook hier meê kan bewijzen, dat men de lucht met groter kracht in minder delen deelt, uit de welken de fcherper klanknbsp;voortkoomt. Hier uit volgt ook dat hoe de klank fcherper isinbsp;hoe hy ook d’oren harder treft. Uit welke aanmerking, gelijk iknbsp;acht, de ware en voornaamfte reden gegeven kan worden, waaromnbsp;de ^ trappen gevonden zijn, namelijk, ik acht dat dit gedaan is»nbsp;om dat, zo de ftem deur de merkteekenender ‘^fiimcnklankennbsp;alleen ging, * d’onevenredenheit onder hen niet al te zeer zou zijnnbsp;naar reden van ^d’uitfpanning, die de toehoorders, en de zangersnbsp;zou vermoejen. Tot een voorbeelt gt; indien ik van A tot B wil
opklimmen, zo word, om
. nbsp;nbsp;nbsp;____ ^ dat de klank B d’oren veel
harder flaati dan de klank I , A , en op dar deze s on-:nbsp;evenredenheit niet ongemakkelijk zou zijn , innbsp;.’t midden het 'gt;merkteeken-C geftelt, door 't welk wy , als.nbsp;warelijk langs een trap , lichtelijker gt; en ^zonder zc) ongelijkenbsp;poging van de'geeft, tot B opklimmen: daar uit dan blijkt datnbsp;de trap niets anders is, dan enig midden tufl'chen de ^ merk.tecke-•nender famenklanken , om bun ongelijkh?it te matigen , ennbsp;dat zy door zich niet zoetigheit genocch hebben, om d’oren tCnbsp;konnen vernoegen , maar dat men ben alleenlijk aanmerkt i*^nbsp;ordening tot de famenklanken ; in voegen dat, terewijldellemnbsp;langs een trap gaat i zy d’oren noch niet voldoet, totdatzyaannbsp;de tweede trap is gekomen, die dieshalven met d’cerftecen famen-klank moet voortbrengen. En hierdoor word lichtelijk devoot'nbsp;gaande tegenwerping vernietigt. Wijders , dit is ook dcnbsp;reden , om de welke eer in quot; d’achtervolgelijke ftem ° trappednbsp;aangenomen worden» dan dc f negende of i zevende tonen»
ZANGKUNST.
liit r trappen fpruiten, cn enigen van hen uit minder getallen be- tansm; ftaan , dan de trappen , namentlijk om dat dusdanige ‘tuflehen- shtervaSj,nbsp;heden de minfte'faraenklanken niet delen, en dieshalven d’onge-lijkheit, dietuflehenhun'^merkteekenen is, niet matigen, nochnbsp;ook meer dingen van de vinding der trappen, die, gelijk ik zou ''nbsp;konnenbewijzen, op twee wijzen uit de ^ verdeling des =^‘twee- wonbsp;toons, gelijk de tweetoon uit de verdeling van de y vijfde toon,
Ipruiten, en daar af ik veel dingen, die tot hun verfcheide vol-niaaktheden behoren, zou konnen afleiden: maar dit zou te lang ^ijn; en men kan zulks uit het geen, ’t welk van de ® Jamenklankennbsp;gezegtis, verftaan.
Nu ftaat ons van ®d’ordening te handelen, naar dewelke deze,*®’’*-
j---, nbsp;nbsp;nbsp;1_.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tl------ 1
• nbsp;nbsp;nbsp;/I Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;Tlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0'rac/ur,
cTtnm ma-
'trappen in de gehele ‘^achtfte ruimte teftellen zijn. iK zeg aan cspatiu,» dat deze ordening nootzakelijk zodanig moet wezen , dat altijt ‘nbsp;de groter halve toon van beide^ zijden de • groter toon by zich »nbsp;heeft, gelijk ook de ^ minder toon moet doen, met de welk dezenbsp;de gtweetoon maakt. Maar de **halve toon heeft de ‘dardemm- (Tmuimi-der, volgens’t geen, dat wy alreê aangemerkt hebben. Maarnbsp;dewijl d' achtfte toon twee halve tonen, en twee minder tonen finbsp;begrijpt, zo moeft hy ook, op dat dit zonder gebrokengefchie-den zou, viergroter tonen begrijpen ; doch vermits hy nietnbsp;dan drie begrijpt, zo is nootzakelijk dat wy in enige plaats zekeinbsp;gebroken gebruiken, 't welk het •quot; verfchil tuflehen de groter ennbsp;minder toon is, dat Wy quot; fcheuring noemen ; of ook tuflehen de
tl Schifraa»
“groter toon, en de groter phalve toon, ’t welk de halve toon oro»»,
met de ^fcheuring begrijpt, namentlijk op dat door behulp van
deze gebrokens de zelfde groter toon enigfins bewegelijk zou wor-
den, en’t arapt van twee konnen bedienen. Men bemerkt dit lichte- r -Braatmct.
hjk in »d’afbeeldingen, die hie.r op de volgende zijde geftelt zijn,
daar wy de P ruimte van de gehele 1 achtfte toon tot een kring q
hebben gebracht, op gelijke wij ze als inde lefte af bedding van de ‘C4rc«;iw.
Voorgaande handeling. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-n a '
, En zeker in yder van deze volgende 'afbeeldingen wijft yder ftiflchenheit een »trap aan, behal ven twee, namelijk de wfeheu-in d’ eerfte, en de minder halve toon met de fcheuring in denbsp;tweede y af bedding : welke twee in eniger wijze zodanig ®be-y^eegbaar zijn, dat zy “ achtervolgelijk tot de beide trappen, dienbsp;hen naaft zijn ^ toegepaft worden; en dit veroorzaakt dat wy voor- *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
«rft niet in d’eerfte af bedding langs de trappen v?m a88 tot 4oy konnen opklimmen, ’t en zv wy een ^ midddmerkteeken emglmts
¦' nbsp;nbsp;nbsp;bevende
-ocr page 480-C Trcn^i *ih
èTertia
mrnoT,
t\yiffcrtn^
7m.
f MthiUtat^ g T
Tonui tni-» n«r»
Minier
toon,
iör,
Grotej
toon,
Stfnitwiain
rrtfijus.
Groter lïalyc lOOD,nbsp;Sehifma^nbsp;Scheuring,
!ï ViJJanm^ tTAptreepi’nbsp;hiliSynbsp;\
k TcrmtntQ»
J Gréduf^
cant
Sckitma^
Groïer
hi\
vetooa,
wietde
Scheuring-,
490
R. Des-Car
Wijders,in deze tweede gt; afbeelding kan wijze van '^’t merkteeken 480 tot 3x4 by
T E s
“bevende uitgeeven, in voegen dat, zo hetnbsp;op z88 ziet, het 480
fchijive te vvezeji, e« 20’t op 405 ziet, hetnbsp;486 fchijnt te zijn: tenbsp;Weten om dat het metnbsp;de beide de mindernbsp;darde toon uirmaakt Jnbsp;en e gt;£ onderfcheit
tuflehen 480 en 48^ is zo klein , dat denbsp;^ bevvegelijkheit vannbsp;dit e merkteeken, hetnbsp;welk van beide geftelc
Word, het gehoor niet met een bevattelijkenbsp;Wanklank treft,nbsp;men ook niet op gelijkenbsp;krappen opklimmen*
*t en het op 48
' Aquot;N G K U N S T. nbsp;nbsp;nbsp;49*
vermits !iet tnec de beide cen quot; tweetoon maakt. Maar om dat no/^as. tiiü'chcn 584 en 405 2.0 groot cen » onderfcheit is, dat geen ftetn oHiffcnmunbsp;uit hen 20 gematigt kan worden, of, indien zy met een uit d'uitter-ften P fainenklinkt, men zal bevinden dat zy met een ander grote- pCe»j««jreinbsp;lijks‘iwanklinkt, 20 moet men dieshalven een andere middel 20e- qnbsp;ken, daar door \vy beft van allen zodanig ongemak, is t niet geheelnbsp;'vech te nemen, ten minden verminderen konnen: en daar is geennbsp;andere middel, als de geen , die in de voorgaande ' afbeeldingnbsp;gevonden word , te weten door’c gebruik van de * fcheuring.
W Tertio mnor.
Indien wy in dezer voegen deur ‘’t merkteeken 405 willen gaan, trcn»,w». Zo zullen wy ’t merkteeken G een fchuring verfchuiven , in vnbsp;Voegen dat het 486, en niet meer 480, zal zijn: maar indien wynbsp;deur 584 gaan, zo zullen Wy ’t merkteeken D veranderen \ en hetnbsp;zal 520, in plaats van 324x1)11, eaduj zal het een quot;'minder darde van 384 afftaan. 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïS*,-
Uit alle welke dingen blijkt dat alle de * ruimten, deur de wel-
y»x ftüix.
ken een r ftem alleen beviogen kan worden, in d’eerfte® af beelding begrepen zijn: want als de zwarigheit van de -tweede afbeelding ®nbsp;verbetert is, zo verfchilt zy niet van d’eerfte afbeelding, gelijk mennbsp;lichtelijk kan bevinden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aOr/,
Ten tweden, uit het geen, ’t welk gezegt is, blijkt dat deze * oi'-dening der tonen, die van de’’ kunftplegers Hant genoemt word, c t^anus^ alle de quot;^wijzen , naar de welken de «trappen gefchikt konnen AModi^nbsp;Worden, begrijpt. Want hier voor is bewezen dat zy in de tweenbsp;voorgaande ^afbeeldingen begrepen zijn : en nochtans begrijpt g Manusjnbsp;lt;ie s Hant der kuiiftpleegers alle de ^ merkteekens der beide voor-gaande af beddingen,gelijk men lichtelijk in de volgende afbeeldingnbsp;kan zien, in dewelke wy de hant der kunftplcegers tot een ’ kringnbsp;hebben gemaakt, om tot de voorgaande afbeeldingen beter toe-S^paft te konnen worden. Doch om tot de kennis daar af te komennbsp;ftaat echter t’ aanmerken dat zy van ’t merkteeken F begmc,
Wy dieshalvea ’c grootfto getal gebracht hebben, op dat blijken zou dat dit merkteeken het diepfte van allen is ; en hetnbsp;blijkt dat dit dus moet wezen , te weten hier uit, datwy alleen-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
hjk van twee plaatfen de ’ verdelingen van de gehele achtfte toon „oSr* ¦ konnen beginnen, namelijk zodanig, dat daar in voor eerft tweenbsp;”tonengetteltworden, en na een “halve toon de drie volgendenbsp;tonen in de lefte plaats 5 of in tegendeel dat de drie tonen voornbsp;eei ft Worden geftelt, en de twee alleenlijk in de lelie plaats. Maarnbsp;het merkteeken F vertoont deze twee plaatzen te gelijk: want
Qq q 2
^91 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R- T S
indien wy van daar deur lgt; voorcgaan, zo zijn *er alleenlijk twee
tonen in d’ eerfte plaats; maar indien deur fc?, zo zullen ’er drie
wezen.
ii
h SfAtiai
Dies hal ven blijkt dan voor eerft uit deze* afbeelding, en uit de tweede voorgaande, dat ’er alleenlijk vijf ^ ruimten in de gehele
uoa^*'- ’'achtfte toon begrepen zijn, déiir de welken de ftera natureiijk iFt-idit. voortgaat, dat is zonder eenige **breking , en zonder enig'bc;;nbsp;wwT*’** weegbaar merkteeken, ’t welke door kunld gevonden moeft wor-* inuTv^un. den om wijder voort te gaan. En dit maakt dat deze vijf ttu0chc''‘'nbsp;heden aan de natürelijkeHem tocgccigent worden,en dat ’er allec'^’'*
lijk
-ocr page 483-' Z A N G KUNST. nbsp;nbsp;nbsp;46^5
zes ftemmen gevonden zijn om deze tnilchcnheden uit te drukken, namelijk«r, re, wit fa, fil, la.
Ten tweeden blijkt dat van ut tot re altijt een z minder toon is , van re tot mi altijt een meerder toon , van mi tot fa altijt h rmmnbsp;eengrooteri halve toon, van ƒ« tot/o/altijt een groter toon, ennbsp;eindelijk van fil tot U een minder toon.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nmm.
Ten darde blijkt dat ’er niet meer dan twee ^ geflachten van ^kunftftem zijn, te weten amp; en Q, om dat de ® ruimte tuflehen cuu,^nbsp;AenC, die van de naturelijkc ftem niet gedeelt word, alleenlijknbsp;op twee wij zen ged eelt kan zijn, te weten zodanig, dat de ^ halvenbsp;toon altijt in d’eerfte, ofin de tweede plaats geftek word.
Ten vierden blijkt waarom in de- ° kunftftemmen wcêr noten ,«r, rf,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;herhaalt worden. Want als wy, tot
een voorbeelt, van A tot b opklimmen ,: zo volgt , dewijl ’er geen andere noten zijn, die de p groter halve toon betekenen,
hituu nrnjta,
w» en fa , dat rtti in A , en fa in b geftelt moet worden j en dus naoet men in d’ andere plaatlèn by ordening zeggen. Men zal ooknbsp;ruct zeggen dat men eerder andere ^ noten heeft te vinden; wantnbsp;Zy zouden overtollig zijn , dewijl zy de zelfde ® tuflehenhedennbsp;Zouden aanwijzen, die van deze noten in de naiurelijke ftem aangewezen worden; en daar by noch moejelijk , om dat,zo grootnbsp;een menigte van noten de Zangkunftenaars zeer verbijftereii Zbii,
Zo wel in de Zangkunft te befchrijven , als in te zingen.
Eindelijk blijkt hoe de * veranderingen van d’een tot d’ander ftemgefchieden, te weten deur ^ merkteckens, die aan twee ftem- y Tcrminf^nbsp;men gemeen zijn : wijders, dat deze ftemmen een * vijfde toonnbsp;'^anmalkander afzijn, en dat de ftem van de zachte b de groffte'
Van allen is, om dat zy van ’t merkteeken F begint , ’t welk wy hier voor aangewezen hebben keerfte te zijn. En dies halven wordnbsp;de zachte b genoemt, te weten om dat zy zo veel te zachter en ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
flaauvver is, als de toon “ grover en zwaarder is: want men behoeft “ J’™'quot; een minder uitblazing om die uit te brengen , gelijk wy hiernbsp;Voor aangemerkt hebben. Maar de naturelijke ftem is de middel-ftem, en moet die ook wezen; wantzy zou niet met ret-ht natu-relijk genoemt worden , zo men , om haar uit tc drukken , denbsp;ftenxboven de maat moeft verhoogen , of vevlaegen. Eindelijk, denbsp;ftemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;word vierkant genoemt , om dat zy de ' fijnÜe
* d Ofiava,
en tegen de zachte b ftaat. Wijders ook , om dat zy ** d’achtfte toon in een « drietoon, en in een ^ valfche vijfde toon deelt, ennbsp;dieshalven niet zo zoet is, alsde zachte k
Qqq5 nbsp;nbsp;nbsp;Maar
-ocr page 484-494 R. Des-Cartes
,. nbsp;nbsp;nbsp;Maar iemant zal miUchien tegenwerpen, dat deze s hant niet gc-
nes. i ^radnt.
k Vigxra,
\t'r»Ssei.
JatervjsBj, dikwijls zodanige “tuflehenheden gebruiken, de welken zy door o Dte/f,, de quot; minfte halve toon , of door de zachte b verklai-en , die zynbsp;dieshalven uit zijn eige plaats verdrijven.
* mZuc. noeg is om alle de ^ veranderingen der ‘ trappen in zich te begrijpen ; want gelijk daar in getoont word hoe ’t aan ons vry ftaat van denbsp;natureUjkeftem of tot de zachte i», of tot af te buigen , ^nbsp;behoren ook daar in alle ordeningen van weerzijden toe gebrachtnbsp;te worden, gelijkzy in de volgende ^ afbeelding zijn geftek, op datnbsp;aan ons op gelijke wijze zou vry ilaan van de zachte b of tot de naturelijke ftem, of tot het andeijdeel af te wijken, en dusookvaunbsp;^ • ’t welk hier meê bevefiigt word , dat de i kunftpleegers
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p Manus, q MntatU’nbsp;f$CS, |
'enz.
t Orilititi* s Termini»
Maar ik antwoord dat in dezer voegen de “ voortgang rot iu k oneindig zou wezen, doch dat in deze p hant alleenlijk de a veranderingen van eenenig lied of gezang moeten uitgedrukt worden*nbsp;En dat zy in drie ordeningen zijn begrepen, word hier uit betoogt»nbsp;dat zelf in een ordening alleenlijk zes * merkieekens worden ver-vaat , van de welleen de twee veranderen , als de'veranderingnbsp;naar de volgende ordeninggefchied ; eh dus blijven daar in alleen'nbsp;lijk vier merkteekens van dc genen, die in de voorgaande war^ •
-ocr page 485-En indien td’overgang tot de darde ordening gefchied , zo zullen t ’cr wcêr twee '''tr3|)pcn uit de vier voorgaande vesajadsrenen dus v CmMu.,nbsp;niettneerdantwce van de genen blijven» die in d’eerfte ordeningnbsp;Waren, die eindoHjk inde vtefdeordeniRg, istdie» men-dm verrenbsp;Voortgaat, weebgenoHïCn w ordengftlijit in d’ af bedding blijktnbsp;Daaruit men zeer klarelijk ziet dat het dan niet het zelfde lied ofnbsp;gezang blijft, 't welk het in ’t begin was, dewijl daar in geennbsp;merktecken het zelfde bbjfc. En’r geen, 't wdk van*t gebruiknbsp;der ’^minfte halve tonen daar by gevoegt word-, daar af zeg il.^^'®Knbsp;dat zy niet de gehele r ordeningen uitmaken , gelijk de zachte
o£kf , maar dat zy in een enig =‘merkteeken beftaan , ’t welk® Tf®'»». zy, gelijk ik acht, een ^minder halve toon verhelfen , Zondernbsp;alle d’andere merkteèkens van’t lied te veranderen : en iknbsp;noch niet genoech overdacht hoe en waarom dit gefchied , omnbsp;Zulks te konnen verklaren , noch ook waarom , als fleth^eennbsp;'’noot boven U verheven word, de zachte t gemenelijk dïar aan 1,2^,^.-gevoegt word; ’t weilc', g^hjk ik acht, lichtelijk uit ® ü’ o'enening = insv,nbsp;kan afgeleid worden, zomende getallen der trappen, inde web-^nbsp;ken zy gebruikt worden, en derftemtnen, UIc gt;mcc hen a aamen-i ^nbsp;klanken maken, uitreekent: en deze zaak is, gelijk ik acht, nadenkenswaardig.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ev«w.
Eindelijk kan men hier tegenwerpen dat de zes ® flemmen, nbsp;nbsp;nbsp;,
tff, mi, fa, (ol, la, overtollig zijn, en dat men aan vier nbsp;nbsp;nbsp;»
heeft, dewijl ’er niet méér dan drie verfcheiJe ^ luflchenhedcn zijn; J* *• op welke wijze, gelijk ik niet ontken, de sZangkunft gepleegt |nbsp;kan worden: maar vermits’er groot onderfcheit tuflchen‘’tnbsp;cn grof merkteeken is, en het grove verre het voortiaamfte is, ge-
atfüHi
J'jk wy hier voor aangemerkt hebben, zo is ’t beter en bequamelij-Eerdat men vcrfcheide’‘noten gebruikt, dan de zelfde omtrent het ^joe, cn omtrent het grove deel.
Z4cht6
-ocr page 486-y% -—
8o (ƒ 8i
— la re-folut— |
1 io8 120 |
daTtgt;
»i6o of i6z'
i fa
i8o '
19Z ¦¦—zi6 lt;nbsp;—— 240 —nbsp;): — 270 «»-—-a88
520 «ƒ 324 ’
cnz.
4f
480'
¦480 of 486'
—ƒ40.
Hier vercifcht de plaats dat vry ^ d’ o.efFening en plcging dezer ™ t^rappen verklaren, hoe hier uit de delen van de quot; Zangkunft tenbsp;nulpcZ' zamcnzijngeftelt, en door welke middel de gewoneZangkunftgt;nbsp;oVTAaui. van de «kunftpleegera gemaakt, tot het geen, dat nu gezegt is gt;nbsp;yCmfliim- gebracht word, en hoe men alle de Pfamenklanken, en des zelfsnbsp;HlnltrvASa, andere ^ tuffchcnheden rekenen kan. En om dit te doen moet men
v/eten
-ocr page 487-Weten dat de kunftpleegers de Zangkunft tuflckcn vijf lijnen befchijven gt; daar men noch anderen by voegt, zo de f tonen vannbsp;*t lied wyder uitgefterlct worden, endatdezclijnen twees trappennbsp;Van malkander afftaan, en dat dieshalven tufl'chen twee van dezenbsp;trappen verftaan word noch een andere lijn behoren, die om denbsp;Itortheit en gemakkelijkheit achtergelaten word. Maar dewijl allenbsp;' deze lijnen even verre van malkander af zijn, en ongelijke ‘ ruimten betekenen, zo heeft men twee ^ tekenen, ten , gevonden.nbsp;Van de welken’t een in die fnaar word geftelt, die w ’tmerkteekennbsp;B/rf »w vertoont. Wijders, dewijl een lied dikwijl uit veel delen bellaat, diebezonderlijken afgefcheiden befchreven worden,nbsp;io kan men noch niet uit deze tekenen t en ^ bemerken , welke van deze delen hoger of laeger zy : en dieshalven heeft men drienbsp;andere ytekenen, ); G, gevonden, van de welke wy hiernbsp;Voord’ordening bewezen hebben, dieik, opdatzyte berer zouden blijken, alle onder de volgende ® af beelding ftel, daar in wynbsp;alle de fnaren hebben uitgedrukt, en hen meer of min van malkander geilek, na dat zy klcinder of groter * ruimte betékenen, opnbsp;dat ook •» d’evenredcnheit der lt;= famenklanken aan 't oog zou blijken.nbsp;Wijders, wy hebben deze afbeelding dubbelt gemaakt, op datnbsp;men d’tonderfcheit tufl'chen t en 4^ zou zien: want men kan denbsp;geen, die door’t een moeten gezongen worden, ook niet doornbsp;’c ander belchrij ven , 't cn zy men alle de «tonen van deze tekenennbsp;een vierde of vijfde toon uit hun eige plaats verlloot, te wetennbsp;zodanig, dat ter plaats, daar fk merkteken F ut y fa , flaat,, Cnbsp;/ó/, «f, f/tgelleltword.
Wy zullen niet wijder gaan: want deze Ichijncn de merktekenen
moeten wezen, dewijl zy drie sachtfte tonen delen, inde wcl-ken, gelijk wy hiervoor gezegc hebben, alle famenklanken begrepen zijn: cn ik heb hier in tot mijn voordeel het gebruik der * kunftplcgers, die zelden buiten dit bellek gaan.
r Tmi, t Graitti
t Sfatitl
V Si^na^
W Ttrmhi^
a Sfatiam,
b Vrefortit^ e CmfiitM’nbsp;tU,
d Difflt;r!h'‘ tin
g Odav», h Cenjman-
tta,
i VraOlei,
Z A N G.IC u N S T,. nbsp;nbsp;nbsp;499
geftelt, in voegen dat, zo de fnaar in jr4o gelijke delen is gedeelt, en de klank daar af het o ^offle merkteeken F vertoont, de o Temmmnbsp;480 delen van de zelfde fnaar ae klank van p 't merkteeken G uirgce* frtrmiimt,nbsp;vénj en dus vervolgens.
En dus hebben wy hier de 1 trappen der vier partijen geftelt, q om aan te wijzen hoe verre zy van malkander moeten ftaan: nietnbsp;dat men de fleutels ) : ^ en G niet dikwijls in andae plaatfennbsp;ftelt; ’t welk gefchied naar de verfcheidenheit der trappen, dienbsp;Van yder party dcurgelopen worden; maar om dat deze maat meefl:nbsp;naturelijk fchijnt, en mceft gebruikt Word.
Wy hebben hier alleenlijk degetallen in de naturelijke fnaren i cn zo lang zy niet uit hun naturelijke plaats bewogen worden,nbsp;gellelt. Maar indien men «minlle halve tonen 'in enige ‘noten szgt;«/é/.nbsp;vind, oft, ofiy, die hen uit hun eige plaats verdrijven, zomoet'nbsp;men hen met andere getallen veiddarcn, welkers ^ hoegrootheitnbsp;men van d’ andere noten der andere partijen, met de welken diergelijke w minfte halve tonen «famenklank maken , moet afnee-men.
«
ylatcnaSi.,
z
tin.
a Or Je, hToni,
c Genera, d X)iJfonan^nbsp;tU,
e CraJuf. iOSava,
tia,
i Ten»’, i Seiife”»-k Semiti' 1nbsp;niam,
1 Genus, m Nena.nbsp;compijita,nbsp;n CraJsts,nbsp;a oSava,nbsp;p Sefesenu*nbsp;q Genera,nbsp;t Grains,
A Lie y tuflehenheden, behalven de genen, van de welken wy nu gefproken hebben, worden ^ wanklanken genoemt; maarnbsp;Wy willen alleenlijk van de genen fpreken, die men nootzakelijknbsp;in «d’ ordening der ^ tonen , die. nu verklaart is, vind j in voegen dat men hen niet in de gezangen nalaten kan.
Daar zijn drie ‘geflachten van ‘^wanklanken: wantfommigen fpruiten uit de ®trappen alleen, en uit ^d’achtftetoon, anderennbsp;nit het g onderfcheit, ’twelk tuflchende groter en kleinder igt;toonnbsp;gt; ’t welk wy * fcheuring hebben genoemt , eindelijk , anderennbsp;^dt het onderfcheit, ’c welk tuflehen de groter toon en de groternbsp;halve toon is.
In ’t eerfte' geflachtbegrijpt men dc zevende en negende, toon, ofdezeftiende, die'alleenlijk famengezette negende tonen zijn ,nbsp;gelijk de negenden zelven niets anders zijn, dan quot; trappen , uitnbsp;“d’achtftetoon te zatnengezet» en de rzevende het overige vannbsp;d’achtfte toon, van de welke een trap afgenpmén is: daar uit dannbsp;blijkt dat’er drie verfcheide negens, en drie zevens zijn, om datnbsp;men drie q gedachten van‘trappen vind; en alle dezen beftaan onder deze getallen:
¦ Rrr X
-ocr page 490-fO0
a Gmtjle negende ** Gretef negendenbsp;* Minder negende
naximj^ h-Nèïténbsp;Wajor^nbsp;c H^nanbsp;mimr^nbsp;d Scptimanbsp;major^nbsp;c Scftimanbsp;fmnitna^
1 nbsp;nbsp;nbsp;StptimAnbsp;wintr,
S Tf»i. Difim0i9,
V Seni, VjSnmJfiVt».nbsp;X DijfcnaM-tU»
y Vérter,
2 nbsp;nbsp;nbsp;Vex fat-'nbsp;tiffiva*
tGradta^
U^tatior,
•c SpiritHt^ d Grsdttf^
C t^icdiu fTtrmini^
^ C9»fcM»n-
Terminus
1 Gtnuu k DsfjanJin-fU^
i r«rff«
fwinar,
»i Sthijnia^ i[ Scr«snbsp;^TAdunrn^
T V fff man-quot;
$ B-tUti»* t Kfl*.
f S mctfJiiHi w Indifilio-
D E S - Q A R T E' S
iGroter Mvende jl * Minder z.evcnde |nbsp;^ MinJIe revende
Vaade negens zijn twee groter ' tonen, die uit twee tonen fprui-ten, d’eerfte uit de groter, cn detwecdeuitde ldéinder, tot welkers ‘onderfcheiding wy d’een degrootfte hebben genoemt. ló tegendeel gt; van de zevende zijn om de zelfde reden twee mindetnbsp;tonen; en dieshalven hebben wy d’een de minfte genoemt.
Men ziet zeer klarelijk dat in de''klanken, die achtervolgd-lijk uitkomen , deze * wanklanken onder verfebeide ^ partyeo niet gemijd konnen worden. Maar iemant zal miflehien ook vragen waarom zy niet even zo wel in * d’achtervolgelijke ftem vaonbsp;de zelfde party toegelaten behoren te worden , als de *trap , dc-*nbsp;wijl het blijkt dat fommigen uit hen ook door minder getallen verklaart worden, dan de trappen zelvcn daar door zy aan ’t gehoerfquot;nbsp;aangenamer fchijnen j welks twijffelings oploffinghier vanaf hangt»nbsp;als wy te voren ^angeraerkt hebben-, te weten dat, hoe de Hemnbsp;•'fcherper is , hoe zy groter geblaas behoeft om uit te komen.nbsp;En dieshalven zijn de ** trappen gevonden om ' middens tuflehen dcnbsp;^merkteekensder g famenklanken te zijn, cnop dat wy door hennbsp;lichtelijker van *’ ’t grof merkteeken van een famenkiank tot hecnbsp;Icherpe zouden opklimmen 5 of in tegendeel, dat men’t zelfdenbsp;niet doen kan van de zevende of negende tonen , blijkt bier uit,nbsp;dat de merkteekens van deze tonen meer onder malkander verfcbil-lén, dan de merkteekens der famenklanken; en dieshalven behoren zy met groter ongelijkheit van poginguit te komen.
In het tweede 'geflachtder k wanklanken zijn de ’minder darde en de “ vijfde toon die een quot; fcheuring minder zijn :. ook dcnbsp;vierde , en groter zefte toon , die een fcheuring meer zijn; wantnbsp;dewijl’er nootzakelijk een bewegelijk merkteeken in de tufichen-heit van de fcheuring is, zo kan men in de gehele ‘J-rijg der trappeltnbsp;niet mijden dat daar uit zodanige quot;^wanklanken in de ® betrekking,nbsp;dat is-in de ‘ ftem , van verfcheide ftemmen '' achtcrvolgelijk afgC'nbsp;komen , voortkomen. Maar men kan door dringreedenen bewij'nbsp;zen dat bier uit geen meer, dan de genen, die alreê genoemt zÜl’ ’nbsp;konnen fpruiten; en dezen beftaan in deze getallen:
tit
-ocr page 491-yoi
De gebrekk^^^ minder darde toon-f/
De ï v^fde toon, daaraaneen - fcheuring gehreekt , -De ^vierde toon, met een fcheuring vermeerdert, — De ^'groter r.efie toon,. met een fcheuring vermeerdert,
¦Bt 2 7
X Tertij nti^
TinrdafcüivA
y
2 SchifmA* a ^irta,
b Seitta jtr.
De ' minder darde toon, daar aan een ^ fcheuring, gehreekt,
De e vyfde toon,. daaraan eenfcheuringgehreekt,
De ^vierde toon, met een fcheuring vermeerdert,,
De t groter ufe toon, met een b fcheuring vermeerdert
G tot b. / 480, 405 c Tirti» ^ tot D./ 3^4’ 3^4 a Schifmctf
I
fnx'ior^
h Schifmar
En deze getallenlijn 20 groot, dat het fchijnt dat zy door ^tch Zodanige * tullchenbeden niet konnen verdragen , maar om dat 1nbsp;f gelijk wy tc vorcrr aangemei-kt hebben ) de tufichenheic vannbsp;icheuring 20 klein is, dat zy met d’ oren naauwelijks onderfchei- nindiffpZitnbsp;den kan worden, zo ontlenen zy hun zoetigheit uit de ' famenklan-^en, die zy naafl: zijn ; want de merktekens der faraenklanken pnbsp;“f ftaan niet zodanig in quot; ’t ondeelbare, dat, zo een uit hen een wei-’^’g verandert Word, terftontalledezoetigheit van de famenklank 'nbsp;^?‘'gaat. Endezereden vermag zo veel, dat de “wanklanken vaanbsp;. ^ geflacht ook in 1 d’achtervolgelijke ftem van de zelfde f party ‘ G'ijh».
de plaats der «faraenklanken., uit de welken zy voortkomen,
^^gclaten worden.
Het darde 'geflachtder ''wanklanken word van de ^ Drietoon, qumf.
^n van de * vallche vijfde toon gemaakt 5 want in deze lelie toon yS‘«»*ou«»« ^ord de r groter halve toon voor de ^ groter toon gehouden, en in irZ'u,
i TriiPnHi*
® * drietoon recht anders: en zy worden door deze getallen ver-
3
-ocr page 492-5c^ nbsp;nbsp;nbsp;R. Des^Cartb*
k V»l{»
Ve drietoon ^ de ^ valfche y^fde toon. t|
of dus:
C tot FI ?84- 170
405
quot;It nbsp;nbsp;nbsp;’’«¦f* '“quot;Ie ut b/ z88. loli, of ,6j.
b Inttrval-lum^
c C.Dfifmdn-d KiUtio^
c Kyiiufica^ li Viffonan-
li AffuBh-
«ff*
1 Sow»/* jw \aTitlas.
n Atntftm^ o Gt:«v«*nbsp;p Mujlca»nbsp;q Graduunbsp;r Dijfonan-fis*
s Divi/w, t Vtitiaf*
welke getallen ook al te groot zijn om enige tuflchenheit, niet ona^ingenaaip a»n d’oren, te verklaren; en zy hebben niet, gelijk,nbsp;de voorgaanden , enige «famenklanken, die hen zeer na zijn , vannbsp;•de welken zy hun zoetigheit ontkenen. En dit veroorzaakt datnbsp;men deze leften ir\ de betrecking moet mijden, ten minflen alsnbsp;’er een langfame mufijk en geen verhaafte of gebroken word gemaakt: want in een zeer gebroke ^Mufijk, en die rad gezongennbsp;word gt; heefchet gehoor niet tijts genoech om ’t gebrek dezer ^ wanklanken te merken, welk gebrek hier om veel klaarblijkelijker is»nbsp;om dat de wanklanken de ' vijfde toon zeer na zijn, mèt dc welk hetnbsp;gehoor hen dieshalven vergelijkt, en uit de voorname zoetigheitnbsp;van deze het gebrek der wanklanken klarelijker bemerkt.. VV y zullen nu de verklaring van alle d’aandoeningen des 1 klanks euiuigen»nbsp;en hier alleenlijk f om't geen, dat wylucr voor gezegt hebben, tenbsp;beveiligen) aanmerken, dat alle de verandering der Idanken omtrent het quot;fijne en quot;grove in de PZangkunll alleenlijk uit deze getallen X, 5, en y fpruit, en dat alle de getallen, door de welke»nbsp;men zo wel de s trappen, als de’^ wanklanken verklaart, uit dez^nbsp;drie worden gemaakt, en na dat men de 'deling door hen gemaaktnbsp;heeft, eindelijk tot ‘d’eenhcit worden gebracht.
V cótn-foner.du
X SclosciJ-
y
2 Stffc/* d Ctrrfnjtnnbsp;tidi^
b S^ trta,
4'.
d
T T It de dingen, die wygezegt hebben, volgt dat men zondef iw/ zware doling of* wanfehik r Mufijk kan toellellen en lamen-zetten, zo wy deze drie dingen waarnemen :
Voöreerft, dat alle * klanken, die gelijkelijk uitgegeven zul* Jen worden, enige “ famenklank van malkander verfchillen,
kalvende'’vierde, die, dcquot;laagftezijnde,nietgehoortmoetwof'
den, datistegendc'grontftem.
-ocr page 493-ZANGKUNST. nbsp;nbsp;nbsp;503
Ten tweeden , dat de zelfde' ftetn ^ achtervolgelijk alleenlijk by «vvv. e trappen of *'famenklankcn bewogen word.
Ten darden, en eindelijk, dat wy geenfins in de 'betrek king de''drietoon, of de’val fche vijfde toon toelaten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Maar tot meerder gierlijkheit en befchaaftheit moet men deze ^ volgende dingen aanmerken :
Ten cerflren, dat wy van enige uit de volmaaktfte famenklan- ^ cmfnm-ken beginnen; want dus word d’opmerking meer opgewekt, dan of nien in't begin enige koele en flaauwefamenklank hooide: of ooknbsp;beft van enige paulè of ophouding; want als, na’t horen van denbsp;ftcmgt; die begint, een andere onverwachte ftem eerftd’oren treft,nbsp;ïo worden wy door de nieuwigheit van deze meeft tot opmerkennbsp;geparft. Wy hebben hier voor niet van de paufe of ophouding ge-handelt; om dat zy door zich niets is, maar alleenlijk enige nieuwigheit en verandering inbrengt, als de ftem, die ftil heeft geweeft,
Weer begint te zingen.
Ten tweeden, dattwcequot;achtfl:etonen, of twee ° vijfden mal-n kander nooit Ponmiddelijk volgen. De reden , om de welke ditnbsp;uitdrukkelijker in deze s famenklanken, dan in anderen, verbo-'é,nbsp;den word , is om dat dezen de volmaaktften zijn. En dieshalven,
^Is men een van hen gehoort heeft, zo is’t gehoor volkomentlijk Vernoegt; en indien men des zelfs opmerking niet terflont door eennbsp;Sndére famenkiank vernieut, zo word het alleenlijk daar in bc-^ich gehouden, dat het weinig de verandering , en enigfins denbsp;^flaauwe'famenftemming van’t gezang bemerkt. Dit gebeurt nietnbsp;lud’andere'darden-, in tegendeel, terwijl men dezen herhaalt,
Word d’ opmerking onderfleunt, en de begeerte vermeerdert, dooide welke wy een volmaakter' famenkiank verwachten. nbsp;nbsp;nbsp;* cmjmtK-
Ten darden, dat,, zo veel als'c mogelijk is, de 'partijen óootTv^ruu “tijdige Ijewcgingen voortgaan, ’t welk om groter veranderingnbsp;§^chied: want dan zijn eeuwiglijk de bewegingen van yder ftemnbsp;Van de tegcngeftelden , in de quot;faraenklanken van de geburige v jjvcrcgt;,nbsp;^ïttienklanken verfcheiden.- gelijk ook dat yder ftem in ’c bezondernbsp;^^ecrmaals door * trappen, dan door ^ fprongen, bewogen word., xcmdm.nbsp;Ten vierden, dat, als wy van enige minder vol maakte ^ famen-'dank tot een volmaakter willen komen , wy altijt eerder‘tot de/»*-';'nbsp;naafté, lt;jan tot een veerder afgelegen moeten afbuigen, tot eennbsp;Voorheek, van de'groter zefte toon tot’’d’achtfte, van dcnbsp;totdc = vijfde, enz. en dit zelfde moet ook van d’eenklank,nbsp;n van dc volmaaktfte ê fam.enklanken verftaan worden. De reden ,«
om
-ocr page 494-ttx,
g VraS'teu
om de welke dit eerder onderhouden word in de beweging van d’onvolmaakte faraenkianken tot de volmaakten, dan in debewC'nbsp;ging der volmaakten tot d’onvolmaakten, is om dat, terwijl wy eennbsp;onvolmaakte horen, d’oren een volmaakter verwachten, in denbsp;welke zy meer konnen ruften; en bier toe worden zy door een naturelijke drift gedreven. En dit maakt dat men een geburiger behoort te ftcllen, als dit de geen is, die zy begeren. ïn tegendeel»nbsp;terwijl men de volmaakte hoort, verwacht men geen onvolmaak*nbsp;ter ; en dieshalven is’er niet aangelegen welk van beide gefteltnbsp;jvord'. Doch de gezeide regel verandert dikwijls; en ik kan nunbsp;niet gedenken tot welke ^lamenklanken van enige anderen, en doornbsp;welke bewegingen men behoort te komen. Dit alles hangt af vaunbsp;d’ ervarentheir, en van ’t gebruik des 8 kunftpleegers; cn als meunbsp;dit weet, zo kan men, gelijk ik acht, uit het geen, dat nu gezegtis»nbsp;lichtelijk redenen van alles, ja ook fcherpzinnige redenen, aflei-nen, enik hebeertijts veel daar van afgeleid: maar zy zjn doofnbsp;’c reizen verdwenen.
li CantiQ^
1 Or dine t% k Toni,
] Cenfettan^ tta,,
m Pr^öici, n CadentU^
Ten vijfden, dat in ’t einde van ’t gezang d’ oren zodanig voldaati zijn , dat zy niets wijder verwachten, en bevinden dat de ’’zangnbsp;volmaakt is; ’twclk beft gefchieden zal door enige ’ordeningennbsp;der''tonen, die in de volmaaktfte ‘famenklank eindigen, en vaUnbsp;de kunftpleegers ” vallen genoemt worden, Zarlinus telt in alle denbsp;°gedaanten van deze vallen in’tbrede op, en heeft ook algemenenbsp;o Speelt,, tafelen, in de welken hy verklaart welke p famenklanken na ydefnbsp;Pander famenklank in’t geheel gezang geftelt mogen worden,
q Vanda-mnta^
geeft verfcheide redenen van alle deze dingen. Maar men kan • gelijk ik acht, tueer en aangenamer redenen van onze a gronden af'nbsp;leiden.
Tenzeften, en eindelijk, op dat men het geheel lied of gezang gezamentlijk, en yderftemafgefcheidcn binnen zekere palen zo^nbsp;houden-, die men quot;^wijzen noemt, van de welken wy hier na zuH^^nbsp;handelen.
Ut
Alle deze dingen moeten naaukeuriglijk waargenomen wordei* inhetstegenpunt van alleenlijk twee, of meer *ftemmen» waafnbsp;niet in een gebroke, of dat enigfins verandert is. Doch innbsp;gezangen, die zeer gebroken, en, gelijk men zegt, wgefigurcet''nbsp;zijn, worden veel uit de voorgaande dingen achtergelaten.nbsp;om dezen in’t kort te verklaren, zo zal ik eerft van de vier * partij^^nbsp;of yftemmen handelen , die men gemenclijk in dc gezangen gfquot;nbsp;bruikt; wanthoewelmeninfommigeodikwijlsmeerof min vind^
-ocr page 495-50 j
zofchijn echter dcze^'famenftemraing, die uit vier ftemmen ge- T.$jmphmiê maakt word, de vólmaaktftete zijn, en mceft gebruikt tc worden.
C Salftts.
heeft tot wechnerning der laftigheit,die uit d’ongelijkheit derrmerk- g tcekens van een famenklank rijzen, zou, zo d’ een ’’ onmiddelijk
D'eerfte en’zwaarfle van alle dezeftemmen is de geen, die men de «^grontftem noemt; dezeisde voornaemftc , cnmoetmeeftnbsp;d’oren vervullen, omdatalle d’andere ftemmen voornamelijk opnbsp;deze zien; van ’t welk wy hier voor reden hebben gegeven. Dezenbsp;is dikwijls gewent niet by '' trappen, maar ook by'' fprongen voort c) crw«r:nbsp;te gaan y en de reden hier af is, om dat men de trappen gevonden
duti
na d’ander uitgefprookenwierd, dewijl de 'fcherpe d’ooren veel meer treft, dan de zware: want deze laftigheyt is minder in de 1nbsp;^grontftem, dan in d'andere partijen, namentlijk om dat zy denbsp;zwaarfteis, en dieshalven geen zo krachtige quot;uitblazing behoeftquot;
Om voort te komen, als d’andere ° ftemmen. Wijders, dewijl d'a*. o v««. dere ftemmen op deze, als de voornaamfte zijnde, zien, zo moetnbsp;Zy d’oren meer treffen, om onderfcheidelijker gehoort te worden;
’t welk gefchied als zy by P fprongen voortgaat, dat is, als zy Veel ps*kar. eer onmidd''lijk door raerkteekens van mindere * famenlftanken, freTJimf'nbsp;dan als zy by ‘ trappen, gaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
Detweede, diede'^grantftem naaftis, word de^laegftetn g^-noemt, en is ook de voornaamfte in haargeflacht , v^ant zy be- y Baffuz. grijpt het y onderwerp van ’t gehele z deuntje , en is gelijk de zenuwnbsp;in»’t midden van ’t lighaam van ft geheel gezang, die des zelfs 'ove- ySei,j,a««,,nbsp;rige leden onderftennt, en tc zamen voegt. En dieshalven is zy»nbsp;veel mogelijk is, gewent by ^ trappen voort te gaan, op datnbsp;des zelfs delen meer vereenigt zouden zijn, en haar = noten lich-*^hjker van de noten der andere ftemmen onderfcheiden worden.
De J Tegenlaagftera word tegen de 'laagftem geftelt, en word ^centr*-®mgeen andere oorzaak in de'Zangkunft gebruikt, dan om dat ercK,r.
gt; met door ftrijdige bewegingen voor te gaan, door de ver- fM^jica. ^odering aangenaam zou wezen. Zy gaat, gelijk de s grontftem, g ^oj(r«s.nbsp;hy ^'fprongen voort » maar niet om de zelfde redenen : want ditnbsp;gefchied alleenlijk om de gemakkelijkheit en verandering, om datnbsp;W tuflkhen twee' ftemmen ftaat, die by trappen voorgaan. Denbsp;kunftpleegers makenfomtijts hun gezangen zodanig, dat zy be-heden de m laagftera daalt; maar dit is van weinig belang, en word ra Temr,
ii Imitatifp oCtntra^nbsp;funéla^nbsp;p Superiifs^nbsp;q Vox acH'
T Bsjfus^
s Gradta, t Termmi,
V SncetJJive,
W Muficê dminuté^
2 Viffoasn-tia.
H Cixfctian •
c
lt;3 Spncopa^ fi liota^
^ Pars*
S Or/»^ Cmfondrc,nbsp;i GrAdus^
3c Bijfonarc^ J Tritmnj^nbsp;KI Ffilfsnbsp;quinta,nbsp;n Tars*
9 Pérs
appojïfa^ p Onfonare*nbsp;q Sahui^nbsp;r intervalnbsp;htm,
^Cf/jjattaniia t ^tffonare^nbsp;V §radm^
W
X V»Xp
506 nbsp;nbsp;nbsp;I?- Des-Cartes
nooit gcvolgt, dan in de “ navolging, en fchijnt door diergelijke kunftigcotegenpunten enige nieuwigheyt meête brengen;
De P bovenzang is de q fijnfte ftem, en word tegen de rgrontftem gcftelt; in voegen dar zy dikwijls door ftrijdige bewegingen tegennbsp;malkander-lopen. Deze ftem moet meeft by • trappen voortgaan gt;nbsp;om dat, dewijl zy de fijnfte is, het ondcrfcheitder^ raerkteekenennbsp;daarin groter moejelijkheic zou maken, zo deze raerkteekenen»nbsp;die zy V achtervolgelijk uitfpreekt, al te veel van malkander ver-fchildcn. Zy word gemenelijkgezwindelijkft van alle in de w g^quot;nbsp;broke mufijk bewogen , gelijk in tegendeel de * grontftem zeernbsp;langfamelijk De redenen hier af blijken uit de voorgaanden: wan^nbsp;een flaauwer ftem treft d’ oren langfamelijker; en dieshalven zou ’Cnbsp;gehoor zo gezwind een verandering daar in niet konnen verdragen»nbsp;om dat het geen tijt zou hebben tot yder y toon in ’t befonder onder-fcheidelijk te horen, enz.
oNa dat wy deze dingen verklaart hebben , zo met men niet verzwijgendat in deze gezangen gemenelijk de * wanklanken, innbsp;de plaats der» famenklanken, gebruikt worden; ’twelk op twee
wijzen gefchied, te weten qf door' vermindering, of door wech-neeming.
Vermindering is als tegen d’een e noot van een f party twee, of vier, ef meer noren in d’ andere party worden geftelt, in de Welkennbsp;men deze g ordening moet onderhouden, dat d’ecrfte noot metnbsp;de nopt van de tweede party te famenklinkt: maar de tweedenbsp;noot kan, zo hy flechs een i trap van d’ eerfte verfchilt ^ wanklin-ken , en ook een^ drietoon , of^'valfche vijfde toon van d‘anderenbsp;quot;party verfchillen , om dat zy dan als by geval fchijnt geftelt ,nbsp;en gelijk een weg, langs de welk wy van d’ eerfte noot tot de dardenbsp;komen, met de welke deze eerfte noot, ook een noot van dc ® tc-geftelde party zijnde , moet p famenklinken. Maar indien dezenbsp;tweede noot by lt;! fprongen voorgaat, dat is dat zy van d’ eerfte denbsp;I tuflehenheit van een * famenklank afftaat , zo moet zy ook metnbsp;de tegengefteldc party famenklinken, want de voorgaande redennbsp;houd op. Doch dan zou de darde noot konnen t vvanklinken, zonbsp;Zy by trappen voortging; van ’t welk dit volgende een voorbedenbsp;zal zijn.
De w wechneming gefchied als ’t einde van de noot in cergt; X ftem in een zelfde tijt gehoort word met het begin van cen nootnbsp;der ftrijdige party , gelijk in’t geftelt voorbcelt te zien is , daar
d’ uit'
-ocr page 497-ZANGKUNST.
I
Sftperimt ’
Bovcnfingi
Syncepa,
¦Wechnee-
Wiiig.
Grontfiem.
^xcniplitm,
Voorbcel»,
^ uitterfte tijt van de noot B met het begin van de noot C y wan *inkt, ’twelk daarom verdragen word , om dat de gedenkenisnbsp;Van de noot A, met de welke zy te s'- famenklonk, noch in d‘ orennbsp;blijft , en in dezer voegen heeft B tot C alleenlijk gelijk eennbsp;® betrekkige ftem , in de welke de wanklanken geleden worden;nbsp;Ja de vcrfcheidenheit en verandering van dezen maken dat de «fa-ïnenklanken, tiiflchen de welken zy geplaatft zijn, beter gehoortnbsp;Worden j cn ook d’opmerking opwekken. Want als men dewanklank B C hoort , zo vermeerdert het verlangen ; en’t oordeelnbsp;''ï'n de zoetigheyt der « famcnftèmmlng word enigfins gefchorft,nbsp;fot dat men aan de noot D is gekomen, in de welke ’t^gehoornbsp;beter voldaan word, en noch volmaaktelijker it
___,t nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-r^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
^Confonare^
aKflx reU-
tivap
b Diffonan-tix,
c Conftnén* tix^
d Dijfenan-
tiap
cSjfmphmU
in de noot E, met
de welke, na dat het einde van de noot D d opmerking bnder-bouden heeft, de noot F, terftont daar by komende, belt la-menklinkt, vermits zy s d’athtfte is. En deze'' wechneemingen Worden dieshalven gemenelijk in de' vallen gebruikt, om datnbsp;hetgeen, ’twelk na lang wachten eindelijk is gekomen : meernbsp;behaagt, cn dieshalven ruft dek klank, na dat mende’wanklanknbsp;» gehoort heeft, beter in devolmaaktftequot;'famenklank, ofin^d eenklank. Maar deze o trappen moeren ook onder de wanklanken
Sffz
f Confmart.
f, 0£iava^ h Sjnccf4mnbsp;i Cadentix*
k SeréUS,
1 Dijfenantié in C«rifevan^nbsp;tia,
vXJnifoKiem^
O
geftelt
5^oB nbsp;nbsp;nbsp;R- DeS'Cartes
moec
P
tia^
q Dijf^natk* tij».
r Oi^avJ». s
xVnifonnmM,
V C«nfonAre, wSeni .nbsp;7zDijf eren-tia,
yXJnifmtm* o Cadenttatnbsp;SiFis^a^
CtttfmM- geftelt worden ; want het geen, dat geenpfamenklank isj men q wanklank noemen.
b Genus». c Fi^ars»
e ^ignrx rethorica^
rc
iia, h Imitatio,
1 ContTA»
Wijders moet men aanmerken dat men in ’t einde ’toor beter voldoet met''d’achfte toon, dan met de * vijfde, enbett van allennbsp;met‘d’eenklank, nietomdatde vijfde toon niet zeer aangenaamnbsp;aan’c oor is, ten aanzien van''famenklinken, maar om dat \vy mnbsp;’t einde naar ruft moeten zien,die in deze ^ klanken groter word gevonden, in de welken minder , of geheel geen * onderfcheit is»'nbsp;gelijk in rd’eenklank. Deze ruft of ^dalinghelpt niet alleenlijk in'nbsp;’c einde, maar * ’t vermijden van deze val veroorzaakt ook geen kleinnbsp;vermaak in ’c midden van ’t gezang, te weten als d’een party fchijnCnbsp;te willen ruften , en d’ander voortgaat; en ditis'^'tgeflaeht van denbsp;“^geftalte in de‘!Zangkunft , gelijk de'redenrijkunftige geftaltennbsp;inde^reden, van welksgeflacht ook zijn g ’t gevolg, de ^ navo^nbsp;ging , en diergelijke dingen ; de welken gemaakt worden ajsnbsp;RCm/iï'i!»- twee* partijen ’^achtervol^elijk, dat »in verdeheide tijdeivgt;- evèiinbsp;’r zelfde zingen-,- of geheelijk het ftrijdigr;, welk lefte men ook' ge-zfunemdijk kan doen: En zeker,-difT3 fomtij ts in zekerepartïjëïTvan^nbsp;gezang grootelijks dienftig. Maar wat deze ' kunftige tegenpun-tmüilni- ten(geijk men hen noemt)aangaat, in de welken zodanig eennbsp;kunft gt; van ’t begin tot aan ’c einde , geduriglijk onderhoudennbsp;wordgt; ik acht datzy niet meer tot dequot;'Zangkunft behoren, daftnbsp;de quot; gedichten,, welkers regels yedcr met een uitgekoze letternbsp;cdfwmj* beginnen , of®de weêrkerige gedichten, die men van vooren,nbsp;pptftfic*.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;achteren kan lezen , tot de p Dichtkunft , die, gelijk
onzeZangkunft, gevonden is om de bewegingen des gemoeds op te wekken.
I ^raóïicft.
sO^Ava^
W Modi^
X GradnSt
De handeling hier af is by dekun ftpleegers bekent; en yeder weet welken zy zijn ¦, en dieshalven zou ’t overttollig wezennbsp;hen hier te verklaren.-en zy fpruiten^ilcr uit, dat ® d'achtfte toon nietnbsp;in gelijke‘trappen is gedeelt; want f^gt;mtijts word daar in een hele,nbsp;en fomtijts en halve toon gevonden. Zy rijzen ook uit de vijfdenbsp;toon, oradatdezed’aangenaamftc van allen aan d’oren is, en allenbsp;gezangen alleenlijk hier om fchijnen gemaakt te zijn. Want mennbsp;kand’achtfte toonJlechs op zeven verfcheidewjzen in’'trappers
verde-
-ocr page 499-jop
verdelen, van de welken yderweêr op twee wijzen door de ^ vijT-y^'„,«, de toon gedeelt worden, behalven twee , in een van de welkennbsp;men ook eene de zvalfche vijfde , in plaats van de vijfde toon vind.
1 Müdi,
m Vayus^
p Oitoni^
q Tertio minorcs^
r
» ^raduf^
Hier uit zijn alleenlijk twaalf wijzen gefproten, uit de welken vier f noch min gierelijk zijn, om dat in hun vijfde tonen de drietoondgt;nbsp;gevonden word; in voegen dat zy niet van de voornaamile vijfde.*'nbsp;toon , en om de welk het geheel gezang gemaakt fchijnt , bynbsp;^ trappen konnen opklimmen of af klimmen, of men ontmoet aGr,/as.nbsp;nootzakelijk de ev'alfche betrekking van de f drietoon, of van denbsp;Svalfche vijfde toon. In yder wijze zyn drie voorname' merk-fTrrt/aai.nbsp;leekenen, van de welken met beginnen, en aan de welken mennbsp;voornamelyk eindigen moet, gelijk alle kunflpleegers weten, h M«/as.nbsp;Zy worden ' wijzen genoemt, zo om dat zy’t gezang belettennbsp;dat de'quot;partijen daar af niet buiten de wyze zouden dwalen , alsnbsp;voornamelijk om dat' zy bequaam zijn om verfcheide gezangennbsp;te bevatten , die ons verfcheydelijk naar de verfcheydcnheyt dernbsp;quot;wijzen, raken en bewegen ; van de welken de ° kunftpleegers, n uai.nbsp;door d’ ervarentheyt alleen geleert, veel handelen , daar af veelnbsp;redenen uit de dingen, die hier voor gezegt zijn, afgeleid konnen worden. Want het is zeker dat in fommigen meer P tweetonennbsp;of *1 minder darden, en dat in meer of min voorname plaatfen, gevonden worden j uit de welken, gelijk wy hier voor getoont hebben , byna alle de verandering van de quot; Zangkun fl: rij (t. Wyders,nbsp;men kan ook het zelfde van de * trappen zelven zeggen : wantnbsp;det groter toon is d’ eerfte, en die naad aan de lamenklankennbsp;koomt, en door zich uit deverdeling van de * tvveetoon fpruit; vc”»/»,,»-^n d’anderen fpruiten by toeval, uit de welken, en uit diergelij- ,nbsp;ken men verfcheide dingen aangaande hun natuur kan afleiden j xd»quot;»»,?nbsp;t welk te lang zou zijn. En nu zou volgen , dat ik van bezon-tcrey bewegingen des geraoeds, die van de z Zangkunfl verwekt y tómsnbsp;k onnen worden, bezonderlijk handelde, en toonde door Welkenbsp;* trappen, ^ famenklanken, tyden, en dierlijke dingen zy verwekt zcradninbsp;J^octen worden; maar ik zou het oogwit van een = kort Begnp tenbsp;buitengaan.
wanftaltig, en gelijk het jong van
Ik zie nu lant, en fpoed my naarde ftrant. Ik fla veel over om kort te zijn , en veel uit vergetenhéyt, en noch meer uit onkunde. Ik lijd nochtans dat deze vracht van myn vernuft, dus
een beer , onlangs gewor- a/«gt;»,», 'Srf3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pen
-ocr page 500-£ VjiailM-rnm.
pen, vooruvcrfchijnt, op dat het een pant van onze cVricntfchap»
en een zeer zeker gedenkteeken van mijn liefde tot u zou zijn, doch echter, zo’tu belieft, met deze voorwaarde, dat het eeuwig-lijk in de fchaduw uwer koffers en kallen verborgen, d'oordelcnnbsp;van anderen niet behoeft uit te ftaan, die, gelijk ik vertrou dat gynbsp;doenzulf, hun oogen niet jonftelijk van des zelfs kreupele of verminkte deelen naar de genen zouden keren, in de welken (ik wilnbsp;'t niet ontkennen) enige trekken van mijn vernuft naar ’t leven uje-gedruktzijn, en die ook niet zoudenVeten dat het onder een oor-logfche onkunde van een onbekommert en ledig man, en diege-
JIO
heelijk iets anders denkt en doet. geval, gemaakt is.
met’er haaft, en alleenlijk u te
Van de
Teneerllen Van’tB E L E E D,
Erfchcide aanmerkingen , die de wetenfchappen be-^ treffen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i De voornaam fte regel van 't Beleed , ^at de Schrij- ______ ver gezocht heeft. nbsp;nbsp;nbsp;8 Enige regelen van de Zedekunft, die hy uit dit Beleed getrokken heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ly . Redenen, door de welken hy de wezentlijk-heit van God, en van de menlchelijkeziel be-wijft: ’t wclkdegrontvcften van zijnOver-natuurkunde zi]n. nbsp;nbsp;nbsp;*i |
ƒ. Ordening der verfchillen van de iVatuur-kunde, die hy gezocht heeft, enbczonder.’ lijk de verklaring der beweging van ’chart,nbsp;en van enige andere zwarigheden, die tot denbsp;Gcneeskunft behoren; daar na ook 't ver-fchil, ’c welk tuffehen onze ziele, en die vannbsp;de heeften is. lt;5 Wat de Schrijver gelooft dat verèifcht word, om verder in d’onderzocking vannbsp;de natuur te gaan, dan hygeweeft heeft, ennbsp;welke redenen hem hebben doen fchrij-ven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41 |
Ten tweeden
Vande VERREGE ZICHTKUNDE.
B L A D W Y Z E R i. Hoedanig de wanfchaduvvingen zijn. die van de vochten van 't oog voortkomen, i oo 3. nbsp;nbsp;nbsp;Tot welk gebruik d’oogappel zich intrektnbsp;enuitfpreit. 4. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de beweging van deze oogappel gewillig is Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ * Dat de kriftallijne vocht gelyk een Ipieris. die de geftalte van ’t geheel oog veranderennbsp;kan, endatdedraatjes, hairigeuitHeckW*nbsp;génoemt, de peesjes daar at zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1®* 89 tweede HOOFTDEEL. Van de jvanfdiadiw'mg.T. TT Oede weèrftuitinggetchied. i. JriDathetnietnootzakelykis dat de be-wogc lighamen enigogenblik aannbsp;dielighamen blyven, van de welken zynbsp;weêromgekaatft worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;po 5. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom de weêrftuithock met de raekhoefc gelijk is. nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, 9* 4. Hoe veel de beweging van een bal afwijkt, als zy deur een ftuk lijnwaatdeurgaat pz y. Hoeveeldebewegingvande bal afwijkt j als zy in ’t water koomt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 5 6. nbsp;nbsp;nbsp;Waerom de wanfehaduwing zo veel te groter is, als de raking fchuinder is; en waarom dat’er geen wanËhaduwing is, als de raking lootrecht is: waarom fomtijts denbsp;koegcls, uit het gefchut naar ’t water ge-fchoten, daar niet konnen inkomen, maarnbsp;weer naar de lucht fluiten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94 7. nbsp;nbsp;nbsp;Hoeveeldeftralen deor de deurfchijnige lighamen, die zy deurdringen, gebroken en afgekeert worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;py 8. nbsp;nbsp;nbsp;Hoemendegrootheitder wanfehaduwin- gen moet meten. nbsp;nbsp;nbsp;p6 9. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de flralcnlichtelijkcr deur’t glas, dan deur’twarcr, en lichtelykerdeur’t water, dan deur de lucht deurgaan; en waarom ditnbsp;gefchied.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;97 10. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom de wanfehaduwing der dralen, die in’t water ingaan, met de wanfehaduwing der ftralen , die daar uitkomen , gelijk is, en waarom dit niet algemeen in allenbsp;deurfchijnige lighamen is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;98 11. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de dralen fomtijts gebogen konnen worden, zonder echter uit het zelfde deur-fchijniglighaamuittegaanj nbsp;nbsp;nbsp;’ 98 11. Hoede wanfehaduwing in yder punt der kromme vlakten gefchied.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;99 DARDE HOOFTDEEL. Van’t Oog. |
VIERDE HOOFTDEEL. Van ie ünnen in algemeen. I. Atdeziel, enniet het lighaam , ge-voelt 5 en dit voor zo veel zy in de harflènen is, en niet voor zo veel zynbsp;d’andere leden bezielt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;103 z. Dat de ziel door behulp der zenuwen gevoelt. nbsp;nbsp;nbsp;103 3. nbsp;nbsp;nbsp;Dat d’innerlijke zelfftandigheit dezer ze nuwen uit veel kleine en zeer dunne draat jes daeftaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;103 4. nbsp;nbsp;nbsp;Dat’et dezelfde zenuwen zijn, die tot denbsp;zinnen, en tot de bewegingen dienen. 104 y. Dat de dierelijke geeften, in de vliefen dezer zenuwen begrepen, deleden bewegen: dat hun innerlyfe zelfftandigheit tot het gevoel dienftig is; en hoe door behulp der zc-^nuwen ’t gevoel gefchied,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;104 6. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de denkbeelden , die van d’uitterlijke zinnen in d’inbeclding gezonden worden, geen beelden der voorwerpen zijn, of tennbsp;minften datzy hen niet behoeven tc gelijken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10? 7. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de verfcheide bewegingen der kleynenbsp;draatjes van yder zenuw genoech zijn omnbsp;vcrfcheidcgevoelingen te veroorzaken. loy VYFDE HOOFTDEEL: Van de heelden, dieinde grontvan'toeg gevorwt worden. 1. T 7 Ergelijking van deze beelden met de V genen, diemenineen duiflere kaenbsp;mer ziet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i ®7 1, Verklaring van deze beelden in’t oogval eendoot dier, 3. Dat |
3- Datmcndegeftaltevanditoog een weinig langer moet maken, als de voorwerpen feernbsp;naby, dan als zy veerder afgelegen zyOi 109 4.Dat veel dralen van yder punt van't voorwerp in dit oog inkomen. Dat alle de dralen , dienbsp;van een Icifde punt komen I in de grant vannbsp;ditoog, omtrcnthetzelfdepunr, moeten tenbsp;zamen komen. Dat men de gedalte van ditnbsp;oog hier naar moet fchicken; en dat de dralen van verfcheide punten daar in verfcheidenbsp;punten moeten vergaderen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*09 y. Hoe mende verwen deur een wit papier fier, ’t welk Op de gront van dit oog legt:nbsp;dat de beelden , die daar op gevormt worden , de gelykhcit der voorwerpen hebben. iio 6. nbsp;nbsp;nbsp;Hoedegrootheitvand’oogappeltot de vol maaktheit dezer beelden dient. nbsp;nbsp;nbsp;na 7. nbsp;nbsp;nbsp;Hoede wanfehaduwing, die in’toog ge- fchied, ookdiendigdaar toeis, en hoe zy daar aan hinderen fou . zo zy groter of klein.,nbsp;der was, dan zy is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;«4 8gt; Hoedefwartheitder inncrlyke deelen van ditoog, en deduiderheit van de kamer, daatnbsp;men deze beelden fiet, ook diendig daarnbsp;toe is; waarom zy niet zo volmaakt in hunnbsp;uiteinden, als in ’t midden fijn; en hoe mennbsp;’tgeen moet verdaan , 'twelk gemenelyknbsp;gezegt word, dat de ziening door d’as ge-fchied.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;114 9. Datdegrootheitvan d’oogappel, de verwen krachtiger makende, de gedaltcnmin onderfcheiden maakt ; en dat dieshalvennbsp;d’oogappel niet meer dan middelmatignbsp;moet zyn; dat de voorwerpen , die ter fij.nbsp;den van't geen zyn, naar welks afdant hetnbsp;ooggefchikt is, veerderdaaraf, of nader bynbsp;zijnde, zich nietfoonderfcheidelyk erto-nen , alsof zy op gelyke wijtte daar af waren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IIÓ Dat deze beelden omgekeert zijn : dat hun gedalten veranderen, en ingetrokkennbsp;Worden, naar maat van de wijtte of dant der voorwerpen. Ji. Dat deze beelden volmaakter zyn in'toog Van een levendig, dan van een doot dier, ennbsp;volmaakter in’t oog van een menfeh, dannbsp;vaneenbeed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ti8 ra. Datdebeeldcn, die door middel vaneen rontverheveglasineen duiftere kamer ver- |
fchijnen , daar op gelijke wijze, alsin ’t oog, worden gevormt; en dat men d.aar de proefnbsp;van veel dingen kan nemen, die’tgeen,nbsp;’t welk hier verklaart is, bevedigen. 118nbsp;I 3, Hoe dl ze beelden van’t oog in de harflenennbsp;deurgaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 r 7.ESTE HOOFTDEEL. ra» de z.iemng. I. Atdezieningnietgcfchied door mid— del der beelden , die van d'oogen innbsp;de hardenen deurgaan, maar doornbsp;middel der bewegingen, diede beelden maken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12; ïi Dat men door de kracht der bewegingen ’t licht en de verwen gevoelt; . gelijk ook denbsp;klanken, fmaken, de kitteling en pijn. 1x3 3. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom de dagen , die men in ’t öog ent- fangt, maken dat men verfcheide lichten fchijnt te zien, en de genen, die tegen d’ orennbsp;komen, klanken doen horen, en waarom dusnbsp;een zelfde kracht vefcheide gevoclingen innbsp;verfcheide werktuigen veroorzaakt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124 4. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom wy, na dat men de zon aangezien heeft, een weinig d’ ogen gedoten houdende, verfcheide verwen fchijnen te zien. 114 ƒ. Waarom fomtijts verfcheide verwen in de lighamen, die alleenlijk deurfchijnig zijn,nbsp;verfchijnen, gelijk in de regenboog by re-genachtig weer.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ny 6. nbsp;nbsp;nbsp;Dat degevoeling, die men van ’t licht heeft, meerder of minder is, naar dat het voorwerp veerder of nader by is j en ook naar datnbsp;d' oogappel, en ’t beelt, 't welk in de grontnbsp;van ’c öog gefchilden word , groter ofnbsp;kitinderis.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ixy 7. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe de menigte der kleine draatjes van dc . gezichtzenuw diendig is om de ‘ziening onderfcheiden te maken- nbsp;nbsp;nbsp;116 8. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom de beemden , met verfcheide ver wen gefchildert zijnde , vsn verre alleen-lykvan een vei we fchynen; waarom men alle lighamen niet zo ouderfcheidelijk vannbsp;verre, als van n.abv, ziet; en hoe de groöt-heit van ’t beelt diendig is om de ziening on-derfcheidelijk te maken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;li? 9 Hoe men bekent naar welke zijde ’t vodr-T t c nbsp;nbsp;nbsp;v?erp |
Wcrpis, datméö aanfchout, ófdaf,’twèlfc men met de vinger toont, zonder’c aan tonbsp;raken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'i? 10. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom d’omkeerirg van’tbeelt, ’twelk in’tooggemaakt word, niet belet dat, de voorwerpen recht fchijnen j en waaromnbsp;’tgeen , ’twelk men met de beide ogen ziet,nbsp;of met de beide banden raakt, daarom nietnbsp;dubbelt fchijntnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«i8 3 1. Hoe de bewegingen, die de geftake van ’toog veranderen , dienftigzijn om d’ afflantnbsp;der voorwerpen te vertonen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;130 11, nbsp;nbsp;nbsp;Dat, fchoon deze bewegingen onbtkent aan ons zijn, wy echter bekennen wat zy betekenen. nbsp;nbsp;nbsp;i'jo ij. Hoe d’pverëcnkoroing der beide oogen ook diénftig is otn d’afftant té vèrtopén;nbsp;en hoe men met één oog alléén d’afftantnbsp;kan zien, mét dat van plaatste doen Veranderen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;130 14. Hoe d’onderfchéiding of verwfarririgvan de géftalté, en de zwakheit of ,fterkté vannbsp;ft licht ook diénftig is om d’afftant té zién, ly. Dat de kennis, die men te voren van de voorwerpen, die nien ziet, gehad heeft,nbsp;diénftig is om hun afftant betër te kennen;nbsp;én dat de ftant odk désgelijks ddet,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;131 :tï. Hoe men de grootheit en geftake van j'ftèr voofivfcrp ziét.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;134. ly, ^’aarom’f gezicht ohS foftitijt^ bedriegt: fch WMarom d üitzihnigen, of dé génen, dienbsp;il'apen, dikwijls ’t geen mèrieh tè zien , datnbsp;zy niét zien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i34 ifi. Waarom rhen fomtijts dé voorwerpen dubbelt ziet ! en hoe ’t getafl obkfomtijtsnbsp;'doet oordécièn dat éen voorwerp dubbelt is. nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;134 i'p. Waarom de genen, diede geelzucht hebben, of die deur een geel glas zien, oorde-!én dat al’tgeen, ’t welk zy zien, geel is. Welk de plaats is , daar men ’t voorwerpnbsp;deur een plat glas ziet, welks vlakten nietnbsp;evenwijdig zijn , en welk de gene, daatmennbsp;’t voorwerp déureen hol gla.sziet; en waarom dan ’t voorwerpkleinderfchijnt, dan ’tis.nbsp;\\telk dé plaats is, daar her deur een roh'r-vèrhéve glas fchijht; én Waerom hét daarnbsp;fiarptijts groter en vèerd'cr fchijnt, dan her is.nbsp;'èafomtijts kleinder en nader by, en daar hy |
omgekcert. Eindelijk, welk de plaats der beelden is, diemeninde fpiegels, zowelnbsp;platte, als rontverheve en holle ziet; ennbsp;waarom zy daar recht of omgekeert,nbsp;of kleinder, en nader by , of veerdcr atfehij-ncn, dan de voorwerpen zelven zijn. i 10. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom wy lichtelijk bedrogen worden iu van d’afftant t’oordelen ; enhoe men bewijzen kan dat wy niet gewent zijn ons groter afftant j dan van hondert, of twee honden voeten in te beelden. nbsp;nbsp;nbsp;13 S 11. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom de zon en maan groter fchijnen, als zy naby de gezichteinder, dan alszy verré daar af zijn ; en dat men de fchijnbaregroot-heit der yoorwerpen niet naar de grootheitnbsp;van de hoek der ziening moet meten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;139 11. Waarom de witte en verlichtachtige voorwerpen nader en groter fchijnen dan z/nbsp;zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J3P 23. nbsp;nbsp;nbsp;Waarom alle de lighamen, die zeer klein,nbsp;of verre afgelegen zijn , rontfehijnen. 140 24. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men de verwijderingen in de fchil-deryen van de Deurzichtkunde maakt. 130 ZEVENDE HOOFTDEEL. van de middelen om'igeucbt ie verbeteren, 1. 'pNAt men ia de ziening opdrredingen 2. nbsp;nbsp;nbsp;Dat’er niét meer dan vier dingen vereifchtnbsp;zijii, om de ziening volmaakt te maken. 141 3. nbsp;nbsp;nbsp;Hoedé natuur vöor'ceerfte van deze vier Verzorgt heeft; en wat’er overig is, dat van dékuflrtdaèrby gevoegt word.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;141 4. nbsp;nbsp;nbsp;Watondïrfchfeitdat’ertulTthen d’ogen der jónge en oude lieden is. nbsp;nbsp;nbsp;143 f. Hóe men véfzotgén moet in't geen, dat de natuur nagelaten hééftv in d’ ogen der gener,nbsp;die kort Vah gezicht zj^n, en hoe in ’t geen,nbsp;dat zy in d’ogen der oude lieden heeft nagelaten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;143 lt;5. Dat men ondvé Véel glazén, die tot dit Werkkonnéndiénen, dé genen, die lichtftnbsp;téllijpen zyn, moefkic-zen ; endaarbydenbsp;génen, die beft maken dat de ftralen , dienbsp;vanyferfcheide punten komen, van zo veel andere |
158 en hoe het getrokken moet worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lyp 3. nbsp;nbsp;nbsp;Betoging van d’ eigenfehap des langronts in de wanfehaduwingen. nbsp;nbsp;nbsp;rö t 4. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men, zonder andere lynen, als krin gen, of langronden, te gebruiken, maken kan dat d’ evenwijdige ftralen in een zelfdenbsp;punt vergaderen, ot dat de genen , dievannbsp;een zelfde punt komen gt; evenwijdig worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;164 5- nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men maken kan dat de gelykwydige 6- nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men maken kan dat zy, van weêrzy- 7. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men ’t zelfde kan doen , met daaren boven te maken dat de ftralen omgekeern zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1Ö7 8. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men maken kan dat alle de ftralen, die van cen punt komen, ineen ander punt vergaderen. nbsp;nbsp;nbsp;'óft ftaat. a. Wat een iangront is andere vcrfcheide punten fchijnen voort te komen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i45' 7' Dat men hier in niet anders, dan omtrent, behoeft te kiezen , en waarom.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i f 8. Dat de groctheit der beelden alleenlyk afhangt van d’afftant der voorwerpen, van de plaats, daar de ftralen, die in’toog inkomen , malkander fcruifTen , cn van hunnbsp;wanfehaduwing.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;147 Dat de wanfehaduwing hier niet zeer in aanmerking koomt, noch ook dewijttedernbsp;genaakbare voorwerpen; en hoe men doennbsp;moet, alszygenaakbaarzyn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;147 Jo. Waar in de vond der vergrootglazen, van een enig glas gemaakt, beftaat, en wat hunnbsp;uitwerking is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;149 «I. Hoe men de beelden kan vergrooten , met te maken dat de ftralen, door middel vannbsp;een buis of pyp vol water, malkander verrenbsp;van’t oog kruiflen : dat, hoe deze buis langer is , hoe zy ‘t beelt groter maakt , ennbsp;eveneens doet , als of de natuur ’t oog zonbsp;veel langer had gemaakt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;149 Dat d’oogappel, in plaats van voordeel te doen, hindert, als men dusdanig een buisnbsp;gebruikt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i ƒ i '3- Dat de wanfehaduwingen van ’t glas, ’twelk het water in deze buis houd, nochnbsp;de wanfehaduwingen der vliezen , die denbsp;vochten van ’t oog befluiten , niet aanmer-kens waardigzyn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I ƒ! 14. Dat men dit Zelfde ook zo wel door middel van een buis kan doen, die van ’t oog afgefebeiden is, als door een, die men dichtnbsp;»an't oog houd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lyi gt;ƒ. Waar in de vinding der verregezichten beftaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ly? * ö. Hoe men maken kan dat de krachtder ftra • |fin, die in ’t oog ingaan, niet al te grootnbsp;is. *S. En hoe men , als zy genaakbaar zyn , ge- zichtglazen gebruikt. nbsp;nbsp;nbsp;gt;54 gt;9* Hoe veel men d’opening dezer verrege-zichten groter mag maken , dan d’oogappel *s; en waarom men haar groter behoort tenbsp;maken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1^-4 Dat men , om de genaakbare voorwerp |
pen , d’opening van de buis niet dus behoeft te vergroten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ijö ïi. Dat men, om de kracht der ftralen te ver-minderen , als men gezichtglazen gebruikt,’ beter hun opening mag enger maken^ dannbsp;haar met een geverwt glas dekken; en datnbsp;men , om haar enger te maken , beter denbsp;kanten van’t glas van buiten, dan van binnen, mag dekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,y5 11. Waar toe het nut is veel voorwerpen in cen zelfde tijt te zien ; en wat men doennbsp;moet om hen niet te behoeven. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lyij Ij. Dat men door oeftèning de Jichfigheyt van de nabygelege of verreatzijnde voorwerpen te zien kan verkrijgen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i y 7 24. Van waar het koomt dat de Gymnofophi-ften de zon hebben kotmen aanfchouvven , zonder hun gezicht te bederven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lyS ACHTSTE HOOFTDEEE. Van de geflalten, die de demjcbpiige lichamen mattenhehben, em door wanfehadtt-(ringdeJirakn opallewij\en, dit tot hetgo-:{icht dienen, a fee buigen, i. An welke geftalten hier te bandelen tl |
Der V E R R E G E Z I G H T K U N D E.
tiaby konnen zien ; en van de genen , de Welken voor degenen dienen, die alleenlijknbsp;van verre zien konnen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ipz 3- Waarom men de ftralcn , die van een verre* afgelege punt komen , als evenwijdig kannbsp;onderflellcn i en waarom de geftalte vannbsp;de gezichtglazen der oude lieden niet zeernbsp;naaukeurig behoeft te wezen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19 3 Hoe men de vergroot glazen van een enig glas moet maken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;195 f. Hoedanig de verregezichten moeten wcr zen , om volmaakt tezyn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19 ƒ 6. nbsp;nbsp;nbsp;Hoedanig ook de vergrootglazen moeten wezen, om volmaakt tezyn nbsp;nbsp;nbsp;zoo 7. nbsp;nbsp;nbsp;Dat het, om deze kijkers te gebruiken, be ter is een oog te dekken, dan het, door behulp der fpieren, toetenypen; dat het ook nut zou zijn’t gezicht vermurwt te hebben,nbsp;met zich in een zeer duiftere plaats te houden, en ook d’ inbeelJing gefchikt te heb.nbsp;ben , als om zeer verreafgelege en duifterenbsp;dingen tezien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;loj 8. nbsp;nbsp;nbsp;Waar uit het fpruit dat men voor dezen niet zo gelukkig heelt geweeft in de verre gezichten, als in d’ andere gezichtglazen, tenbsp;maken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Z04 TIENDE HOOFTDEEL. Van de /z’jrz,? om deglaun teflypen. i- tJ Oemen de grootheit der wanfehadu-wingen van 't glas, ’t welk men ge» ¦ bruikenwil, moet vinden. nbsp;nbsp;nbsp;zoy z Hoe men debrantpunten vind, enoockhet |
toppunt van de walTende fneê, daar af htt glas, van’t welk men de wanlchaduwingennbsp;kent, de geftalte moet hebben ; cn hoe mennbsp;d’afftant dezer punten vergroten of verklei,nbsp;nenkan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;106 j. Hoe men deze waflende fncê met een tou kan trekken, en hoe door de vond van veelnbsp;flippen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;207 4, Hoe men een kegel vind, in de welke de zelfde waflende fneê door en plat, dat metnbsp;d’ as gêlykwydig is , gefneden kan worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109 ƒ. Hoe men door middel van zeker werktuig deze wafTende fneê met een trek trekkennbsp;kan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zI o 6. Hoe men een andergereetfehap kan maken, ’twelk de geftalte van deze wallende fneênbsp;aan al’t geen kan geven, dat zulks behoeft ,nbsp;om de glazen te fly pen, en hoe men dat ge.nbsp;bruiken moet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zia 7i Wat men in de holle , en in de rontver-heve glazen bezonderlijk aan te merken heelt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Z17 8. nbsp;nbsp;nbsp;D’ ordening, die men houden moet, om zich in ’t flijpen dezer.glazen ’t oeffenen Dat de rontverheve glazen, die tot de lang.nbsp;fte gezichtglazen dienen , naaukeuriglijker,nbsp;dan d‘ anderen , geflepen moeten worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ z 18 9. nbsp;nbsp;nbsp;Wat de voornaamfte nuttigheit der ver. grootglazeo is. nbsp;nbsp;nbsp;219 10. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe m n maken kan dat de middelpun ten der twee vlakten van een zelfde glas over malkander komen. Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a z© |
Ten Derde.
Konflig Gebouw des
Menfchen Lighaams.
lenende alle de werkingen, die van lighaam en üel afhangen.^
Ver. An een konftig gebouw, waar uiteen lighaam be.nbsp;ftaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Z23 Hoe dit werktuig bewogen j,. word.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ZJ9 ¦^3) d’iiiterlyke finnen in dit konftwerk, en boe die |
met onze zinnen overeenkomen'. nbsp;nbsp;nbsp;241 4. Vandeinnerlyke finnen In dit konftwerk^ z6o y. Van het maakfel der Herflfenen in dit konftwerk , ?n op wat wijfe daar de geeften ver-deilt werden om des felfs bewegingen en gevoelen uit te werken. nbsp;nbsp;nbsp;^^4 Ttt 3 |
Ten vierden.
Van de Meetkunft.
EERSTE BOEK. Van de tverKfluk^en , die men ben^erken kan, mes alleenlijkrschte lijnen , en kjin-gen daar tot tegebtuikeu, Oe de rekening van de Re-kenkunft met de werking van de Meetkunft over-eenkoomt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3Ó7 DeVermenigvuldiging. 3 dS De Verdeling.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;368 .6- Hoe men tot de vergelijkingen moet komen , die dienftigzijn om de werkftukken op te lo(Ten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;369 7. nbsp;nbsp;nbsp;Welken defijfete werkftukken zijn; en hoe zy opgeloft worden. nbsp;nbsp;nbsp;371 8. nbsp;nbsp;nbsp;Vraagftiik, uit Pappus getrokken. 373nbsp;9 Antwoort op’tvra gftok van Pappus. 377nbsp;10. Hoe men de tekens moet ftellen , om in die vraagftuk tot de vergelijking te komen. 377 ji. HoemenbeVent dat dit werkftuk plat'is,nbsp;als ’talleenlijk in vijflijnen voorgefte!tis.38o tweede B o E K. Van de natuur der kromme Vjnen. r. nbsp;nbsp;nbsp;Eiken de kromme lijnen zijn, die men in de Meetkunft aanneemen kan. 381 i. Dewijzeom alle de kromme lijnen in zekere geflachten t‘ ondcrfcheiden , en de betrekking, die alle hun punten tot de puntennbsp;dar rechte lijnen hebben , te kennen. 387 3. Vervolg van de verklaring van Pappus |
vraagftuk , in ’t voorgaande boek byg*' bracht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38S 4 Oplofling van dit vraagftuk, als’talleenlijk in drie ofvier lijnen voorgefteltis. 319nbsp;f. Betoging van’t geen, dat nu verklaartis. 39Ö'nbsp;y. Wat by platte en lighamelijke plaatfen tenbsp;verftaan is , en de middel om hen te vinden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39S 6. nbsp;nbsp;nbsp;Welke d’ eerfte en eenvoudigfte van alle de kromme lijnen is, die tot het vraagftuk der Ouden dienen kan , als het in vijilijnennbsp;voorgeftcltword.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;399 7. nbsp;nbsp;nbsp;Welke kromme lijnen in de Meetkunft aannbsp;te nemen zijn, die, met veel van hun puntennbsp;te vinden, befebreven worden. 40*nbsp;Welken ook de genen zijn, die men metnbsp;een tou trekt, de welken ook in de Meetkunft konnen aangenomen worden. 403 $. Dat, om ailed’eigenfehappen der kromme lijnen te vinden , het genoech is, debetrek-king, «Keallehun punten metde genendernbsp;rechte lijnen hebben , te weten, en de wijze;nbsp;om rechte lijnen te trecken , die hen in allenbsp;des zclhpunten rechthoekigdeurfnijden , tenbsp;kennen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;403 10. Algemene wijze om rechte lijnen te vinden, die de.gegevekromme lijnen, ot bun raaklijnen rechthoekig deurfnijden. 404nbsp;11 Een voorheek van deze werking io knbsp;iangront. ri. Een ander voorbeelt in een brantfneê van het tweede gedacht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4°^ 13. nbsp;nbsp;nbsp;Darde voorbeelt in'c Iangront van ’t twe^ de gedacht. nbsp;nbsp;nbsp;4°° 14. nbsp;nbsp;nbsp;Een voorbeelt van de bewerking van dit werkllak. nbsp;nbsp;nbsp;4 • i ly. Ver- |
!ƒ Verklaringdciviernieuwe gellachten van aironden ¦ die tot de Gezichtkunde dienen. r.ló. D’eigenfchappeo dezer aironden, voorzo veel de weêrftuitingen en wanfchadüwin-®nbsp;gen aangaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;419 17. De betoging der eigenfebappen dezer aironden , aangaande de weêrftuitingen en wanfehaduwingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;410 ï8. Hoe men een glas kan maken , dat aan d'een van zijn vlakten zo root of hol is, alsnbsp;men begeert, ’twelkalle de dralen, die vannbsp;een gegeve punt afkomen , weêr in een ander gegeve punt vergadert.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41 j 19. Hoe men een ander glas kan maken , ’t welk de zeilde uitwerking heeft, als ’t voorgaande , daer af de rontheit van d‘ een vannbsp;zijn vlakten een gegeve reden tot de TOnt-heit of holligheic van een andere vlaktenbsp;heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;416 ao. Hoe men al’c geen, ’t welk hier van de kromme lijnen, op een platte vlakte getrokken,' gezegtis , tot de lijnen gt; die ifl eennbsp;ruimte van drie afmeetingetJ , of in enigenbsp;kromme vlakte bcfchreven zijn , toepsflennbsp;kan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;418 DARDE BOEK. Van de bewerking der weikflncken, die lig. bamel^k^, of meer dan lighamelijkjc^n, ’¦ AA/ Elke kromme lijnen men in de be-' ^ werking van yder werkftuk gtbrui kan mag.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;430 Voorbeelt j aatigaandcde vinding van vee! middelevenredigen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;430 f. Welken de valfche wortelen zyn. 431 • r.oe men *t getal der afmeetingen van eennbsp;vergelijking verminderen kan, als naen enige van haar Wortelen kent. nbsp;nbsp;nbsp;43 a 7- Hoe men onderzoeken kan of enige gege-yc hoegrootheit de waarde van een wortel IS. 8. Hoe veel ware wortelen in yder vergelijk kingkonnenwefen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4,, “f.^kt dat de valiche wortelen an een yergdijj-ing waar , en de ware wor |
telen valfch worden. nbsp;nbsp;nbsp;435' 10. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men de wortelen van een vergelijking kan vermeerderen of verminderen , zonder hen te kennen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;434 11. nbsp;nbsp;nbsp;Dat men, met de ware Wortelen te ver meerderen , de valfche wortelen vermindert, en in tegendeel,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;433- tl. Hoe men het tweede merkteeken uit een vergelijking kan wechneemen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43 p 13. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men maken kan dat alle de valfchc. 14, nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men maakt dat alle de plaatfen van een vergelijking vervult zijn. nbsp;nbsp;nbsp;437 I ƒ. Hoe men de wortelen kan vermenigvuldigen ) of delen, zonder hen te kennen. 438 16. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men de gebroke getallen van een vergelijking tot gehele getallen brengt. 438 17. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe men dc bekende hoegrootheyt van 18. nbsp;nbsp;nbsp;Dat dc wortelen, zo wel dc ware als denbsp;Valfche , dadelijkofinbeeldingkonnen zijn. 439 To. De wijze om een vergelijking door een tweenaniigc, die haar wortel begrijpt, tenbsp;delen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;441 11, Welke werkftukken üghamelijk zijn, als de vergelijking reerlingl'ch is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;441 ii De herleiding der vergelijkingen , die vier afmeetingen hebben , als het werkftuk platnbsp;isi en welken de genen zijn, die men lig-hamelijk noemt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;441 13. nbsp;nbsp;nbsp;Een voorbeelt van ’tgebruik dezer herleidingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44P 14. nbsp;nbsp;nbsp;Algemene regel, om de vergelijkingen , de boven ’t vieikantsvierkant gaan , te herleic den.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;447 ij A’gemenewijze om alle de lighamelijke werftukken , die lot een vergelijking vannbsp;drie of vier afmeetingen gebracht zijn , tenbsp;bewerken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;447 iö. Dc vinding van twee middelevenredigen. nbsp;nbsp;nbsp;4P3 27. De wijze om een hoek in drie gelijke delen • te delen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 f4 4;S p'c |
M E E T K'U N S T enz. ^
gemaakt konnen worden fonder kegei-fneen, noch de genen, die meer tefamenge-zet zyn, zonder enige andere lijnen, ook meer te famengefet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4?^
B L A D W Y Z E R der
i8. Datalle de lighameüjke werkftucken tot deze twee bewerkingen gebracht fconnennbsp;worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45-ƒ
ap, De wyze om de waarde van alle de wor-
telen der teerlingfche vergelykingen, en by ^31. Algemene wijfe om alle de werkftucken te gevolg van alle de genen, die alleenlyk totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maken , die tot een vergelijking gebracht
aan’t vierkantsvierkant klimmen, uit te nbsp;nbsp;nbsp;zijn, dewelkenietmeer dan zes afmetingen
drucken. nbsp;nbsp;nbsp;%f7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4y9
30. Waarom de lighamelyke werkftucken niet 5 a.De vinding van vier iBiddeIevenredigen.467
Ten Vijfden.
| ||||||||||||||
483 ti.Van defangkunftigc trappenef Tonen. 4Sy 13. nbsp;nbsp;nbsp;Van de Wan klaneken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;499 14. nbsp;nbsp;nbsp;Van de middel van famenzetten en van de wijacn. nbsp;nbsp;nbsp;fOt |
Korr begrijp der Z
ï • nbsp;nbsp;nbsp;£). voorwerp der Zangkunft
¦' in de klank. nbsp;nbsp;nbsp;4Ö9
Van de dingen die te vooren I aangemerkt moeten wer-
v- vss®» va!
^Van’tgetal, ofvandetijt, die men in de klanken waar te nemen heeft.
471
,4. V an de verfcheidenheit der klanken omtrent fijne en grove,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47?
Vandefameuklanken, nbsp;nbsp;nbsp;474
EINDE dezes Regiftcrs.
R. DES'
-ocr page 511-^an den 'vemmden
In den welken overwogen worden twee BoeckenJ onlangs voor den zelven Voetius tot Utregtnbsp;uitgegeven , den eenen geintituleert Con^nbsp;frmmtas ^ariana 3 en het andernbsp;'^hilojofhk Careejiaan,
-ocr page 512-Sliert dat^ ik eenige protf-jltMtn hebbt uit-gegevtn van die Pbilofefhye demelbt «* achte de •ware te z.ijn, tngrootelijks tot der mtnfchen ntet teflrekktn, hebben ve^ *nbsp;geleerde Mannen ^ en voornament lijk diegeene, die van andere onder haar de vet‘nbsp;nuftiehfte en geleerdjie geacht worden gt; my aan-gefort om de zelve uit te verken,nbsp;en aan den dagh te geven ; Maar hoe-wel ik der zelve^oordeel veel aehte, *lt;’ƒnbsp;fchijnt nochtans, dat eenige tn de Schooien onder de dij^uyttn op~gevoeit, de krachtigSle getHfnbsp;genijje daar van geven , met dat zy de zelve door tjuaadt-j^reken zoeken^ te vernietigen gt; ertnbsp;fijne geboorte te f/nooren. IVant het Philofopheeren heeft van alle tijden zoo vry gefiaan, en totnbsp;veele verfchside hebben tot nu toe nooperde de kenmjfe van natuirlijke dingen ongemoeit gedwaaltgt;nbsp;dat by aldiert tk na andere home te dwalen, daar geen gevaar voer de menfehen uit en flaat ttnbsp;volgen', maar zooik de waarheid mogte komen uit te vinden, zoude daar groote nulttgheidtnbsp;mt te verwachten zijn. Sn overzuiks kan het gebeuren dat die de waarheit beminnen, op tilnbsp;tecte hoope die fy reedt hebben van de gjjlve in mijne Schriften te ontmoeten , my aanma»^^nbsp;om dis bekent temaken: Maar het fch^nt gene andere reden te zijn, dat eenige mijne meini»’'nbsp;gen en bedenkingen met yjoo groote hevigheit wederftaan en vervolgen, alt om dat fy vafielijknbsp;gelooven de Zelve waarachtig te zijn , en vrefen dat by zoo verre de waarheidt ^uame te blijquot;nbsp;ken, dat' het rnet de dijputtn enverfchtUen van deSchoole , daar'hare geleertheit in befiadt.nbsp;Zoude gedaan zijn. DOch alföo tulke niet met redenen, maar enet qaaat-jf reken en fcheldettnbsp;tegens my aangaan, ben tk niet gewoon daar op te antwoorden. Maar een onder haar, rnetnbsp;name Gif, VoettHs, zich niet vergenoegende gelijk als andere, my van dwalinge en onwetenheitnbsp;te betipfen, Itydt my zoo fch andelijke fiukkenop, en komt door zoo vele omwegen fijne laferin»nbsp;gen tegens my uit tefchteten, dat ik de zelve niet wel dilzwijgende kan voorbygaan. Sn alsnbsp;hy het voorgaande jaar zeker oordeel op den naarn van de jicademie van Utrecht, waatnbsp;in hy te dier lijdt Rector was, tegens my hadde uitgegeven, waar by hy mijne Phtlofophy*nbsp;veroordeelde om redenen , zoo hy zeide , dat uit de zelve verfchcyde valfche cn OHquot;nbsp;gerijmde nieiningen quarnen te volgen, ftrijdende tegens de Orthodoxe en recht'nbsp;liiinigc Theologie 4 'beu ik genootzaakt geweefi ‘t zelve oordeel in ^eker gefchrift, ’tuttinnbsp;doen ter tijt, hy geval, van my onder de parjfe was, in te voegen , en 't zelve te Wtquot;nbsp;der-leggen, daar by in ’/ kort op halende de deugden van den gemelden Voetitts, om eetiidnbsp;iegtlijken bekent te maken, dewijl hy my niet met reden, maar alleen met fijne authoriteyt s»nbsp;gezag quam heftooken , hoe veel ‘t zelve behoort te gelden ¦ en om hem te brengen sstnbsp;verklaringe van de vallchc e_n Ongerijmde mciuingeii , ftrijdende tegens de recht'nbsp;zinnige Theologie, dte hy uit mijne Fhilofiphye gezeidt hadde te volgen. Want htfnbsp;Kei het niet vry en flaat van de Overightidt reden te eijfchen ever haar gewijfde: veslquot;nbsp;waar indien eenen , welken geen recht over dm anderen toe-komt , zich verflout den zel^nbsp;ven te veroordeelen , en hem daar van reden gevraagt zijnde, de zelve niet voor enbrengSsnbsp;Zoo een, zeg tk, verklaart zig met’er daadt voor eenen lafleraar. Sn over-zulkt vet*nbsp;Kachtede ik van '/oetius eenige antwoordt , waar in hy mijne meiningen , ftrijdende SSquot;nbsp;gtns de rechtzinnige Theologie , zoude hebben aangewefen , en Sjjeh golven vry geffroktssnbsp;van de lafleringen daar hy mede verdacht wat. Maar in plaatfe van ’t ijjlve U uiS'i*'nbsp;komen tendik boek, daar vandennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PhilolophiaCartefiaiia, ofte Adtniranda M®'
thodus novte Philofophia; Rcnati des Cartes, onder den naam van een van fijne Difciptil‘”’ zfiide een trofeffor in de ihilofophyetot Groeningen , daargeent reden meutoorden virituls squot;*
VMfigt (taande te houden, efte te billikken • tnaar aUeenlik nieuwe lafleringen, de andere ^erre Dver-treffende. IVant boven de ongebondenheidt en devmUgheidt van’t fchelden ^ wordtnbsp;van my niet beters daargezeidt als dat ik looflelijk en Zeer bedrieghelijk dc Atheifterye ennbsp;Godtloosheyd aan andere leere; en tot bewijs van zoo ongemeine en zware befchuldinge ennbsp;Inordt niet anders by gebragt , als dat ik tegens de Athetften hebbe gefchreven , en dat veeie oor-deelen dat ik de zelve bondig hebbe wcderleidt, zulks dat ‘er noyt tets gefchreven kan wordennbsp;daar opentlijker en «n-vtrantaoordelijker lafietinge in te vinden zy •, ’twelkmy benootzaakt ennbsp;dwingt de zelve met dit gefchrift te voeder-leggen, en de hulp van de Overigheidt opens lijk tenbsp;verfoecken, om zoo onbefchaamden lafleraar in te binden. en te breydelen : Want dewijl hy innbsp;publique bedieninge is y en geldt trekt om de jeugt te onderwijfen , zijnde Frofejfor in een Academie, zoude het fehiptenals ofhyeeniger wijje onder/liot wierde door de authoriteyt van dte genenbsp;die hem toe-laten zoodanigen ampt te bedienen , indien zoo (tomen en bofen daad ongefiraft bleef.nbsp;£n het en wierde noyt eenigegemeynte ofte repubiique tot fchande ofte oneere gerekent dm 'er fchul-dige onder haar wier den gevonden j want daar toe zijn aller wegen de Ifetten en de Overhedenynbsp;dewijl allenthalven overtreders konnen zijn; maar die zijn de meefle lof waardig gt; by de welke genenbsp;tquade daden y na dat de felve klaarlijck ontdekt zijn y en worden geleden. Sn alfio ik voor eentgenbsp;maanden hondert vier-en-veertig jijden, ofte de gjes eerfie bladeren van dat lajierljk boek vannbsp;Utrecht hadde ent fangen, alwaar Voet ius bevorderde, zoo ik verfionde , dat het gedrukt wierde,nbsp;hebbe de felve vervolgens op ledige uren beantwoort; Sn vermits den druk voor eenigen lijdt wierde op-gehottden y door dien Voetius fijn boek De Confratcrnitatc Manana , ’twelk hyby dennbsp;Z elven Drukker liet drukken , begeerde te laten voor-gaan, op dat het aan den dagh zoude komennbsp;Voor de vergaietinge van 't SranfcheSynodus. jongfi inden Hagegehouden, daar hy meinile datnbsp;Van defe quefiie zoude worden gehandelt, hebbe ik niet onbetamelijk gedacht’t zelve boek, zoonbsp;haaf het was mtgekomen, mede te examineren : niet voor zoo veel daar in wordt gefhroken vannbsp;hetfiuk van de Religie verfcheide van de mijne, ‘twelk ik met voordacht gtfchout'hebbe, om mijtte weder-parlye geen oorfaak te geven van het daar op te nemen; maar voor zoo veil ik daar uitnbsp;desfelfs boosheit, en ongebondenheid! van laftering en logentaai zeer klaarlijk.hebbe kennen aan-toijfen. Want dewijl Voetius met als vermomt tegens my en verfchijnt, nu den eenen en dannbsp;tenen anderen van fijne difcipulen op my uitfendende, om niet gehouden te zijn teverantwoor-den‘t geen fy fchrijven , en onderwijlen haar doe» met fijne authoriteyt bevefttgende by die geenenbsp;die hem confidereren enin fien als eenen Ktrken-dienaar, en dat hy over fulks behoorde een vroomnbsp;tnan te zijn , en geenfins leugenachtig, niet en konnen gelooven dat hy zoude hebben willen lijden dat fijne difcipulen voor hem en met fijne kennijjefchrijvende my 'y^oodantge f ukken zoudennbsp;te.lajle leggen, tenzyih daaraan fchuldigware, hebbe ik noodig geacht fijne author ttiyt, dewelke hy aldus misbruikt, te ondergaan , met eenige van fijne daden op te halen, en fijn ge-leertheydt en verdienflen voor te doen, om my alfoo van de moeyelijkheyjt fijner lafienngen tenbsp;bevrijden , als mede om het gemetn daar mede dienjl te doen, dewijl hy met my alleen daar medenbsp;laflig Valt, Ik en keere my met aan fijne onbehoorlijke klachten, waar mede hy , zoo tk hemnbsp;rechte ken, denydigheit op my zal zoeken te verwekken, êjeggende dat ik tn fijnen perfoonnbsp;andere Theologant en rake, en dat tekmy aanneme te oordeeUn over de verfchdlen van fijnenbsp;^l*gie alfoo niemandt, dte dit gefchrift zalwaardigen telefen, niet oordeelen en zal’t zelvenbsp;t^ctlfch ie zijn, en dat ik my voo van het een als het andere zorgvuldiglijk onthouden hebbe.
zoo als ick voor eenige dagen verfiaan hadde dat eenige van fijne vrienden hun beroemdan dat tr laaflmaal in de Franfche Synodm iets t^zijnen voordecle ware bejloten , hebbe tck nacrjlig on-daarvan zoude moge» zijn, of ik b'y geval iels mogte hebben in dit gefchrift,nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;èrf steden • maar hebbende over,lefen al de articulen van‘t voor^
d“ ‘^yf°dus, daar eemgzins gewach word gemaakt van die zake, is ‘t foo verre daar van daan, aitk til s daar gevonden zoude hebbe» tot voordeel van Voetius, dat hy mjns bedunkens genoeg-
A 1 nbsp;nbsp;nbsp;zaam
-ocr page 514-taam ö^eHtl^k,daar ht wtrdt yereordeeldu Pikant ’t ijhe Syneias neidtt^rt, 14* d*t fj goedt enyfuden , dat ten van taart pradi^ntenyoergenomen iadde de affirmative gt;nbsp;tet-Jlemmende deel y vandefezaakte verdeedigen, uit fijn eigen bewegen, en tondernbsp;kenniflfe van ’t Synodus {hoe-wel hydaar toe yerfocht v/as yan die gene tot v/elJfert ontfcbn'quot;nbsp;diginge ’t i,e[ye gefchieit is) daar hy voegende de teeden. niet dat x.) de X/ta\^ juaadt eordteltn,nbsp;»fte de verdeiiginge nietbiüi\ en goedt achten, maar dat de zelve quedie was rakende allenbsp;de Kerken in’t generaal, om welke reden mede fy art. 2$. de decijie enuitfpraa\^daar vanaif'nbsp;pellen tot een generaal nationaal Synodus, hoe-wel scj van de Kerke van 's Hertogenhofch yerfocht 'JJ*‘nbsp;ren haar oordeel daar over te willen geren; waar uit het blykelik,is, dat fy ook_geenftns voor gtttnbsp;en kennen dat Voetius uitjijn eigen beweginge en Xonder kennis yan ’t Synodus, de negative»nbsp;ofte het verwerkende deel, daar van hadde flaande gehouden, niet om daar eenige mede te ont-fchuldigen, maar integendeel om andere te hefwaren, en om te toonendat hy alleen meer op igt;gnbsp;durft nemen als het geheel Synodus. En men en moet niet denken datfj meer tot de negative altnbsp;tot de affirmative geneygt Xfiuden xyngeweef, door dien fy geraden hebben dat de OuderRngi»nbsp;van de Kerke buiten defe quefiie t.ouden blijyen: want Xy voegen daar by , om d’ergernili’ennbsp;die zommige daar uitzonden mogen neeinen, welckf reden, te weten dat men niem,tndtnbsp;tn argere a vroome luiden x.*lv/ederhouden van iets te doen daar de alderminfle fchaduwe vanquaatnbsp;niet in te vinden en is. En alfoo de Kerke van's tiertogenbofch tonder ondtrfebeid yerfocht haidonbsp;yan de broederfchap van de H. Mageta en de Callegien der Canoiüken, en andere Gilden die vannbsp;eenige Heiligen den naam voeren , als in defe Provintien veele a buiten ergernijfen van iemandenanbsp;gevonden worden a het Synodus haar antwoordende , en heeft niet te verfaan gegeven dat 'er eeltignbsp;onderfcheid zoude zijn tuffehen defe Broederfchap en andere, gelijk daar ook^geen onierfcheii vannbsp;erniggewiihte uit het Soek, van Voetius te zim en is a hae-wel de andere Coüegien wel licht minnbsp;aanflootelijk,t^u, om dat fy van oudts zijn aangenomen. Eindelijl^na het Boei van de Qowfxi-ternitas Mariana/V de reJiyaniePhi\o£Qph\a.GiCttcl\Aï]H0ok,yoordendag gekornen, 'twelk,nbsp;hy geven zijnde , hehhe gedacht daar mede iets op te antwoorden. En tpo is het bj gekomen,nbsp;dat 't geen ik. maar een Brief meinde te Zullen zijn, eindelijk, door menkhte van foffe een Boek.nbsp;geworden, 't zelve hsbbe ik. Verdeelt in negen deelen , op dat yedir op zhb Z,lt;lvlt;n Zoude kpuftPnbsp;gclefen Worden, en het door de Ungdurigbeit niet eif zouds Teneekn,
-ocr page 515-*A4n den Vermaarden
L over lanck ben ick verwitticht , dat ghy befich waert regens my tc fchrijven , ende foo daeteÜjck worden rny de cerfte fesnbsp;bladeren van uwen bocck ter handt gelhldt , waer van de overige foo my bericht wordt onder de Pars zijn ; Ende alfoo icknbsp;uyt weynig zijden, die ick op ftaendc voet heb door-Ioopen , wel kanbe-grij'pen , dat het onnoodigh is veel tijdrs aan ’t overwegen der felver tcnbsp;koft tc leggen , ofte oock het geheel boeck af te w'achten, eer ick mijnnbsp;oordeel daer over geve , ende u het felve over brieve, foo hebbe ick voorgenomen defe fes bladeren te door-Iefen, op die uyren de weicke ick gewoon ben te bededen met de geeft op te haelen , ende te vcrmaecken;nbsp;Ende ’t geen ick in de felve aentnerekens waerdig bevinde , fal ick, foonbsp;als het rny in ‘t lefen voor komt, vervolgens alhier aenteeckenen.
Ttfordt de Cartefmenjehe PhUofophie-^.
EERSTE -DEEL.
Y en is nóch niet ter handt gekomen het bladtdat hetghe-heelc opfchrift van dit werek fal voeren, ende wel licht ennbsp;is het ook noch nietgcdruckt,nbsp;alfoo men wel ghewoon is’t felve voornbsp;t laetile te houden: Macr alfo ick merc-keuyt de teykeninghe der bladeren» datnbsp;Rhy uwen bocck den naem doet voerennbsp;Van Fhilofophia Cartefitma, ofte deVhilofo-Pkte van des Cartes , duchte ick dat mcnnbsp;Vt'el licht archwacn daer uyt foudefchep-ende denekeu dat ghy voorgenomennbsp;hebt de lefers hier mede te blindthocken,nbsp;ende dewijl men een boeck van my isnbsp;verwachtende onder diergelijeken naem,nbsp;niacrvan heel verfchcyden inhoudt, dat |
hacr het uwe voor het mijne mocht werden in de haiKit gcfleccken : Endenbsp;over-fulcks en moet het u niet vreemdtnbsp;duneken, dat ick defen brief wat tijde-lijck afveyrdighe tot haetluyden waar.-fchouwinge. Defeven eerde zijden en vervaten niet anders als een gcmccne voor-reedentc-gens de invoerders van nieuwigheden ende den lof van Aridoteles, wacr in ick'nbsp;niet aenmerekens waerdich en vinde,dannbsp;dat ghy pag. 2. klaeght, dat eenige Godtge-leerden door al te grooten yver van eenslrachtig-heydt de rechtfinnige here , ende Godtvrtich-ticheydt te kort doen, niet anders als of denbsp;wenlch tot eendracht de Godtgelecrdcnnbsp;een voornemen mifdaet wacr te duydcn,nbsp;A3 |
Des-Cartbs;
de welcke ick altoos^'oor een groote en-1 de waereChrirtelijeke deught hebbe ge-houdan. Saltgh zijn de vreedfame. Domme!nbsp;Voetius, maer lbo langhc ghy van twiftnbsp;endemoeyte fwangher gaat, enfultghynbsp;nietgeluckigh^ijn. Pag. 8- Vanekt ghy aen aldus van mijn te fpreecken. Th laetdnnckentheydt -vxn defenbsp;•verwmnde menfchtn u fto hoogh geflegen , datnbsp;onlanghi ten onder den haren, zian mien icknbsp;kan bemijfen dat hy de konji-weorden van de A~nbsp;rijlotelifche Philojophye niet en ver/laet in fijnennbsp;foetfigen endeleugenachtigen brief aen P. Dtnet.nbsp;fag. 169. Op dufdanighe mijfe heeft durvennbsp;^^uytvaren. Jae ick verklaere dat ’er noytnbsp;„een eenige ontbindinge van eenen vraeg-„fluck door behulp van befonderc gron-„den des Ariftotelifche Philoibphye , ennbsp;„is gegeven, die ick niet en kan betoo-„nenonwettelijckenvalfch te zijn. Mennbsp;,,nemc daer een proeve van, ende mennbsp;„(lelie voor met alle vraegh-ftucken ,wantnbsp;^,het fchaede foude zijn veel tijdts daernbsp;„mede te fpillen, maer eenige weynigenbsp;„van de voornacmfle, ick fal mijnwoortnbsp;,,ge(landt doen. Wie en merekt met dat hetnbsp;defen quant met vaft en heeft, en dat hem denbsp;key leutert. Uytwelcken aenvanek eennbsp;yedcr wel kan af-nemen dat het fcheldennbsp;en lafteren by u in fwangh gaet, ende datnbsp;ghy mijn vriendt niet en zijt, ende darmen ovcr-fulcks geen geloof en hoort tenbsp;geven aen’t geen ghy voortaen van mijnnbsp;iultfeggen, tenwaer ghy’tfelve met fe-ker bewijs ofte goede reedenen quaemtnbsp;'te bewijfen ofte te beveiligen. |
Voorders al waer het fchoon waar-achtigh, ’t geen ghy feght, datgbykondt bewijfen . dat ick felf de konll-woordennbsp;van de Ariftotelilche Phylofophye nietnbsp;cn verftac, ick foude daerweynigh naenbsp;vragen. Want daer cn tegens foo foudenbsp;ick ’t eerder voor onbetamelijek houden,nbsp;indien ick die al te forghvuldigh haddegc-leert. Maar nochtans alfoo ghy niet eennbsp;van die konll-woorden aenwijfl, die icknbsp;oytqualijck foude gebruyckt hebben, foonbsp;en fullende luyden niet gelooven dat ghynbsp;de waerheydt leght, infoiidcrheydt als iynbsp;fullen (ien, dat ghy in’t volgende bladtnbsp;van uwvoorighe reeden af dwaelt, oinnbsp;den ProfeflbrdeRoy uwen feerwaerdi-gen ampts-genoot te verwijten , dat hy ionbsp;den naem van feeckerkruytgemill foudenbsp;hebben, ’twelck ghy nu meer als duyquot;nbsp;fent-niael hebt laten verluyden , (endenbsp;noch weder vanu op-gehaelt werdepag-37, 381 a 43 ) doch gelijck anderen verklaren geheel t’onrecht; Ende dit feggennbsp;en is nergens van daen gekomen , als datnbsp;hy, in een feecker foorte van Nics-kruydnbsp;te noemen , Dodonseus heeft gcvolghf,nbsp;ende dat den cenen off den anderen neuswijs , de welcke milfchien een andernbsp;naem van dat k'ruydtin een ander boecknbsp;hadt gelcefen , meynden dat hy daarom-me hadde gemill. Scecker hetisgheennbsp;kleyne misOagh , dat men in ’t noemennbsp;van de kruyden van anderen vcrfchilt.nbsp;Wie is’er die niet en weet, dat’ernau-lijcks eenige kruyden cn zijn, die niet feernbsp;veel namen en hebben, daer over oocknbsp;de vctmaertüe Kruyt-belchrijvers dage-lijcks met den anderen groot verfchil hebben. Ik vreefe dat die geene, die bemerken fullen, dat ghy foo fecr op dit ver-mcynde misflagh aenhoudt, achten fullen dat ’er niet fonder reedenen gefeydt is,nbsp;dat ghy van alle metenfehappengewoon zijt feernbsp;flout, maer oock feer onverjiandigh te jfiteec- ken. Nu die daer en boven noch fullen weten, hoe ghy de pijpen ge(leldt hebt,nbsp;om dat eenigh woord een mefen door toéval,nbsp;’t welck de P. de Roy in een feecker voor-lleüingh hadde gebruyckt, opeenbefon-dere wijfe, die van ’tgebruyck der fchoo-len watverfcheydenwas, ende hoe ghynbsp;daer op gelegentheydt hebt genomen omnbsp;feer bittere voor-flcllingen tegens hem tenbsp;fchrijven, ende de felve drie dagen laneknbsp;te laten bed ilpufeercn: Endchoe ghydatnbsp;woordt inden tijtel vandeTheles hebtnbsp;willen brandt-tcyckenen, en als ketterfchnbsp;door .’t gefagh van de H. Theologifchc • nbsp;nbsp;nbsp;jnacbt |
R. Dës-CartbS)
nen. bladt van mijne verhandelingh over de Methode, en in ’t lelie van den brief aennbsp;Pater Dinet. En fecckers , door defenbsp;proef-Ilucken heb ick de gunll van fulckc,nbsp;en van zoo veel mannen ghekregen, datnbsp;ick daer van gheen leedwefen en behoefnbsp;te hebben. Al het wclcke ick hier watnbsp;wijdtluftigh verhael, op dat ghy mooghtnbsp;weten dat’er gheen ander middel en isinbsp;om mijn geweien'te bevechten, dan dat bef de AriflotcÜfche Philofophye en kan ghe-bouwt worden, ende als zy fullcn lien dat ick my aldaer niet anders beroemt en heb,nbsp;dan alleen by lbo verre eenige reeden-ka-velingh fteunende op de Arillotelifchc be-ginfelen van yernandt voor een wacre be-tooningh uyt-gegeven wierde, dat ick dienbsp;geeneben, die ’t gcbrcck van dien foudenbsp;vertoonen, foo en lal niemandt mijn be-ftraffen , als ofte ick al te lactdunckentnbsp;Tvacr, als niet twijffelende » ofickfoudenbsp;fecr lichtelijck mijn woordt konnen nae-komen. Want de ontbindingh van eenighnbsp;vraegh-ftuck en beflaet niet in het fiot vannbsp;de belluy.t-rcdcn , maer uyt zijn voor-gaende voorftcHiiigcn, uyt de weicke bynbsp;lbo veer het flot niet wel en waetbeflo-ten , al hoe wel dat by geval waerachtighnbsp;foude konnen zijn, foo fal de ontbindinghnbsp;nochtans wefen onwettigh en vallch. Daer nae feght ghy op ’t felfsfte achtfte bladt, dat ick mijn Philofophye op-dringh tennbsp;deele aen eenighe leegh-gangers die niet ghcleettnbsp;en zijn, noch naegekertheyt trachten , ten deelenbsp;aen eenige Mannen die 't landt regeeren. En-devoeght daer noch by pag. 9. dat ick, dienbsp;andeti blooder ben als een /(fe lt; ende alleen moe-digh in de duyfiernijfe van mijn hol, nu onlangsnbsp;ghciraeht heh om mijn onvruchtbaere, endenbsp;mifdrachtighe beufeltnghen, als de waere endenbsp;fuyvere Philofophye door een DoHoor in eennbsp;nieurte , doch niet onvermaerde, Academie,nbsp;nae dat alle de oudeuft-gehenfl foude Zijn, metnbsp;ernjl in te voeren. Ende van daet loopt ghynbsp;weer nae.r den Doéloor, om op cen nieuwnbsp;te verwijten het noemen van ’tkruyt,nbsp;daer wy cen weynigh te vooren van ge-fproockeu hebben. Endeeyndelijck fluytnbsp;ghy de reden over my op defe manier: leknbsp;heb voor my ghenomen met voeynigh tvcorden tenbsp;cntdecken de Philofophye van Uefen aerdigennbsp;baes, die foo engefchickt is, dat men daaromnbsp;lachen moet % ende dat ten dienfle van jonge lieden, die niet onbewufi ett behoor en te wefen vannbsp;iie begonnen firijt, waer mede haren Arifietelesnbsp;werdt bevochten. Als oock mede ten aenfiennbsp;van andere luyden, de welke dejen feer groeten |
leugenaer focht te bedriegen j ende trunten te maecken. Waer op ik niet nedigh eflnbsp;acht anders te antwoorden, als dat ghynbsp;fcer verdoolt zijt, by foo veer ghy meentnbsp;dat ick mijn bedenekingen, dephilofo-phye acngaende, oyt yernandt opgedron*nbsp;gen hebbenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wc/, feght ghy, pag. wat vermogen dat ‘er is in ‘s vleyen van de radde handen en fmeeckende tongen. En voof' -waer ghy hebt recht j ghy kondt het weten: wantgyzijt een Predikant en eeneö openbaer Leermeefter. Maer ick woonnbsp;op het landt, ende fchcyde my foo veelnbsp;van’t gewoel, en geraes des Volcks alïnbsp;ick kan, ick heb noyt yernandt door fpre-keij gefochrte bedriegen, noyt difcipu-,nbsp;len gehadt, noch gelbchtom die tchebben, maer veel eer getracht om die t’ont-gaen. Ja den DoQor de Roy was al lancknbsp;ProfelToor geworden , en leerden die dingen, die ghy feght, dat ick in de Academie heb willen in-voeren, al eer ick hemnbsp;oyt hadde gefproocken; daarom indiennbsp;hy yet van roy hadde, dat hadde hyal-vooretrs door zijn uytnemendc vetftandtnbsp;uyt mijn fchriften getoogen , alfoo icknbsp;mijn Philofophye in mijn uyt-ghegevennbsp;boeck niet uytgeloyt, maer alleen eenigenbsp;proefkens van defelvc daer in hebbe voor-gefteldt, op dat een yeder daer uyt foudenbsp;konnen oordelen , oft mijn andere be-benekingendienftigh fouden mogen zijn,nbsp;ende by foo veer ick geen voordeel kondcnbsp;doen, dat ick ten minften niemandt hin-derhjeken foude zijn,doch met meeninghnbsp;om aen een yeder voldadighcydt tebeto-Gelijekjte fien is in ’t vijfde en felle |
V O E T ï U si
nen gebooren worden» foo en meen ick iioclitans nietdat ghy daer uyt foudt willen befluytcn, dat men foo goeden ghe-voelen niet en behoort te hebben van per-foonen , die eerlijken en aenfienlijketinbsp;ouders hebben gehadt, als van die geene,nbsp;die van d’ecn of d’andere tros-boef is afgekomen, ende fijn eerde beginfelen vannbsp;Godtvruchtigheydt, ende andere deugh-den onder de leeger-hoeren , en fchom-mel-kocks geleyt heeft.
Ende ghy gaet aldus voort, het voordeel. (van zijn Adel) fal men fien wanneer hy wettige kinderen fal hebben, want die geene, vannbsp;de welcke hy nu vader werdtgefey't te zijn , fallen ongelucktghe getuygen in toekomende tijdennbsp;van haer vaderlijeken adel zijn. W^elckcnbsp;woorden niet t’famen en hanghen, nochnbsp;geenen finen hebben. Warit des vadersnbsp;aadel en is den on-wettighen niet naedee-ligh. Ende voorwaer indien ick fooda-nige kitideren hadde ick en foude het nietnbsp;ontkennen, want het en is niet langh ge-Icedcn dat ick noch jonek was, ende bennbsp;tegenwoordigh noch cenmenfehe. Oocknbsp;hebbe ick ghcene beloften ghedaen vannbsp;kuysheydt, noch ghctracht heyligher tenbsp;fohijnen als andere. Maer alibo ick innbsp;derdaedtgeene kinderen en hebbe, kannbsp;uyt defen om-trcck van w'oordcn niet anders vcrflaen worden , als dat ick onghe-trouwt ben. Ende ick en verwonderenbsp;my niét dat ghy, die van oufe Geeftelijc-ke perfoonen gewoon zijt te feggen, datnbsp;het wonder is foo zy onghetrouwt zijnde,nbsp;de kuysheydt konnen onderhouden, mijnnbsp;niet heyligcr alshact hebt willen af-beel-dcn.
Maer laet ons eens voortgaen tot het volgende, zijn innerlijcke gaven, leghtgy,nbsp;fouden wy zelfs roemen, tndien hy niet arheydtnbsp;om de felve te verduyfieren. Want wie kan ontkennen dat hy verflandigh en vernuftigh is.nbsp;Maer hy en moet daerom voor geen Godt gehouden worden , gelfik zijn blinde nae-volgers dennbsp;onervaren leseken foecken wijs te maecken , tennbsp;waer faeck dat men hem mijfchien voor den af.
B nbsp;nbsp;nbsp;.
Ret felvc in mijn fchriftcn werde onderzocht, en dat men betoont, of’er yets quaedts, ofvalfch in is. Achterhalinghnbsp;ofbedriegerye, en heeft hier geen plaets.nbsp;Mijn boecken zijn in de handen van ‘tnbsp;\olck. Een yeder kan die op fijn gemacknbsp;ondetfoecken. Maer indien yemant ko-tne te verfieren dat ’er eenighe dinghen innbsp;zijn, dan daer in der daet in werden ghe-Vonden»of die voor-by-gacnde my eenighe meyninge , die ick nergens gefd|fc-e-venhebbe, wil toeeyghenen, daer uytnbsp;kan een yeder lichtelijck ve'rftacndatfoonbsp;een mijn foeckt te laficren.
Maer eer ick, lèght ghy pag. lo. orden-telijck met hooft-flucken de geheymenijjen •vm ktieutse, en feer hoov/eerdighe Fhilofofhye gaenbsp;’voorflellen : foo moet ick den bouw-meefter vannbsp;dien eem afbeelden. Het weick ick tennbsp;kooghilen prijs. Want foo ick in dennbsp;brief acn Pater Dinet, pag. 177. uwe be-gaeftheeden kortelik hebbe befchreven,nbsp;ioo wÜtghy my hierdierghelijekemuntenbsp;betalen. Ende voorwaerick enfal nietnbsp;ongaerenhooren, dat ghy mijne ghebre-ken aen-wijft, opdat, by foo veer mijnenbsp;Vrienden die merekende defelve verfwe-gheni ofte door haergoedt-gunfiigheydtnbsp;die niet en konnen fien, ick defelve totnbsp;mijn verbeeteringh uyt u mach verilaen.nbsp;Want uwe voor-gaende fcheldt-woordennbsp;verfeeekeren my, dat ghy die wetende,nbsp;omgunft-halven niet en fult voor-by gacn.
Soo begint ghy dan aldus : Sijn naemeen *‘jdt htrick verfvsegen zijnde, is van hem daernbsp;bekent gemaeckt, en wordt gefeydt Renatusnbsp;des Cartes. Zijn Vaderlandt is Vranektijek, denbsp;paerel van Europa. Indien men de tijfels dienbsp;andere hem geven gelooven mach, foo is hy wel-ofte ten minfien een Edelman, lek ennbsp;^enijde hem niet de uytmttntendheyd van af-owyZ. de welcke door geluck van geboorte felfs,nbsp;on fnoodtflen en zotften kan gebeuren.
Tot noch toe en verhaelt gy niet, waer ^or ick te erghet fou moghen fchijnen.
alderfnoodtfien en
lotüenuytdcdeughdclijckftc ouderskori-
-ocr page 520-Acn Gtjbert Voetius^ nbsp;nbsp;nbsp;7 druck uyt-gegeven, door een Godt-ge-leerden, ende een Herder van fijne Ge en hebben, foo en fal ick van haer niet Ipreecken- (Den leeferghelieve teverflaennbsp;dptt het begin van defen brief gejehrevin is nan-neer ick niet anders en rvtfte ofte het boecxkennbsp;de Cartefiaenfche Fhüofofhye foude onderdennbsp;rsaerrt vanGysbert Voetius ayt-komen t en datnbsp;ick federt daer in niet hebbe verandert : Omnbsp;dat het evenveel den ghemelden Voetius is toe tenbsp;fchrifven, gelijck hier nae klaerlijck fal wifdennbsp;etengetoefen,) Maet ick vcrfocck alleen,dat ghy cens bemerekt, wat ’er in dit deel van u fchrift,nbsp;dat hier geheel is uyt-gefchreeven , endenbsp;daer in ghy mijn hebt willen af-beeldcn,nbsp;ende ghetracht om mijne voornaemftenbsp;ghebreccken uyt te meeten, doch begrepen is waer uyt den voorlichtighen leefernbsp;ibudekonnen oordeelen, datdictoe-na-inengt; met dcwelckc hy mijn een wey-nigh te voorenvauuhaddcfienveteeren,nbsp;op mijn petfoon paffen. Teweeten: Alsnbsp;. ghy al lanek genoegh nae mijn ghcbrcec-ken hebtom-ghefocht j foo en hebt ghynbsp;niet anders konnen uyt-vindengt; dan datnbsp;ick van geboorte een Fransman ben, uytnbsp;cerlijeke Ouders gebooren, ongetrouwt,nbsp;fnnietgheheel onverflandigh •• Ende datnbsp;ick, (leunende opeenigekenniffevandenbsp;Wis-konft, nu onder-handen hebbe cennbsp;nieuwe Philofophyc, van de wclcke eeltige alreedt gheen quaedt gevoelen en hebben. NughynoerntmijneenpoetSTina-ker, eenbedtiegher, een lot, blooddernbsp;als een Ree, foo onhebbelijck dat m’ernbsp;oni lachen moet, een grooten leugenaer,nbsp;dtide een verkooper van ydelc beloften.nbsp;Ende allbo alle defe dinghen Itaen alleennbsp;op de twee eerde zijden, inde welckenbsp;ghy van my hebt beginnen te handelen,nbsp;foo is het w'aerlchijnlijck , dat’cr in’tnbsp;Volghende meer andere, ende miïïchiennbsp;Veel onbetaemelijeker ftucken fullen ge-Vpnden worden. De welcke men, in-dienfe van een droneken wijf, ofte vannbsp;een gefloorde rolBaen waeren uyt-gefpo-hchtelijck foude verachten .Maernbsp;aiioo dienu zijnghefchteeven, ende innbsp;meente, die een feerGods-dienftigh ennbsp;Godt-geleerd man wil fchijnen, ende dienbsp;een ander behoordt te drecken tot eennbsp;voorbeeldt, ick en fegge niet van facht-moedigheydt» neederigheyt, lijdtfaem-heydt, en liefde (ofte ghy miflehien foo-daenige deuchden van de oude Kerck aennbsp;een zijde woudt fetten) maerten mindennbsp;van maetigheydt, goedertierentheydt, ennbsp;daetigheydt, fooenfieick niet door watnbsp;middeldie verfchoont konden worden. |
Wantal waer het dat die Philofophyc, teghens de welcke ghy foouytvaert,quaetnbsp;waer, ’twelck ghy nochtans nergens ennbsp;hebt betoont, noch en lult konnen betonnen , hoe kan daer evenwel foo groo-tenverkeertheydt inveruertworden, datnbsp;daerom den Autheur van de fclve foonbsp;grouwelijck geladen behoorde te worden. De Philolbphye, die doormy ennbsp;door andere licf-hebbers plachtghelochtnbsp;te worden , is niet anders als een kennisnbsp;van die waerheydt, de welcke doorbetnbsp;natuyrlijke licht des verdaudts begreepennbsp;wordt, ende aen dc menfehen nuttigheytnbsp;gheven kam foo dat gheen bctrachtinghnbsp;eerlijcker, ofte den menfehen betaine-*nbsp;lijeker, of nutter in dit leven kanwefen.nbsp;Maer de gemeene Philolbphye , de wclcke in de Schooien en Academiën W’ordtnbsp;gcleerdf, is maer een verfaemelingh vannbsp;eenige*meyningen, de welcke meed alte-mael zijntwijffelachtigh , als blijckt uytnbsp;de difputatien, met de welcke fygellae-digh wordt gequeldt, endeoock onnut,nbsp;ghelijck de ervaercntheydt al lanek heeftnbsp;gclecrdt. Want niemandt heeft ooyt uytnbsp;d e eerfle /loffe, uyt de felfjiandighe gedaente,nbsp;XX^xAtverborgen hoedanigheden-, ende dier-gelijcke andere meer, nuttigheydt kennen fcheppen. Daerom en is ’tgantfchnbsp;niet redelijek dat die geene, die alfulckenbsp;opinien hebben ghcleerdt. de welcke zynbsp;felfs voor onfeecker houden , anderennbsp;haten, om dat zy trachten yetfeeckerdersnbsp;B » ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tc |
te vinden. Het is hatelijck in faceken van Godts-dienrt cenige nieuwigheden te wil-len in-vocren; Want alfoo een yederge-looftdat de Godts-dienrt, dewelckchynbsp;acn-neemt, van Godt, die niet dwaelennbsp;en kan , isin-gcfieldti foo en gelooft hynbsp;by-gevolgh niet anders, ofte het is quaei,nbsp;dat men daer in foudc willen veranderen.nbsp;Maer acngaende de Phylofophycidc welke noch niet ten vollen van de menfehennbsp;bekentenis, gelijck een yedcr gaernefalnbsp;toeftaen , endedie met veel nieuwe frayenbsp;vonden als noch verrijekt kan worden,nbsp;daer en is niet meerder tc prijfen, dannbsp;dat men in defelvc yet nieuws uytvindt.nbsp;Ghy fult miflehien fcgghen, dat ghy nietnbsp;en mis-pri)(l die yet waerachtighs iu de : |
Phylofophye hebben ghevonden , mfli? dat by my fulcks noyt en is gedaeii •' hetnbsp;welcke ick vertrouwe , dat ghy nummermeer bewijlen en fiilt. Maer ghe-noomendat ick tot noch toe gantfeh nietnbsp;ghevonden en haddegt; behoort men mynbsp;dat niet liever te vergeeven , ofte daernbsp;over vriendelijck te vermaenen, als tenbsp;Ial?eren.^ Gelooftmi/n D. Voetius, deonbsp;voorfightigen leefer en fal hier uyt nidtnbsp;anders oordeelen , dan dat ghy ondernbsp;fchrijven defer dinghen , met foodant-ghe begeerte van quaedt fpreeken ont-feccken zijt gheweeft, dat ghy niet ennbsp;hebt konnen onderfchcyden, watwaer-achtigh , wat w'aerfchijnlijck , oft watnbsp;u bctamelijck was. |
MAer om dat men nictghewoon en is fonder oorfaeck alfoo regens ye-mantuyt tevaeren, ende dat ick niet ennbsp;fchijne umillchiendoormiyn fcbultdaernbsp;cenige réeden toe gegeven te hebben» foonbsp;fal ick al ’t gheene, dat tot noch toe tuf-fchenu en mijnvoor-gevallenis, korte-lijck verhaelen. lekcnhebbeunoyt, datnbsp;ick weet, aengefproken j als noch en kennbsp;ick u niet van aenfieni jaeiek en dacht opnbsp;u doen ter tijdt niet meer, als om die gce-nedie noch niet gebooren en zijn, wanneer ick verwittight wierde dat ghy mynbsp;onder de Atheiften placht te reeckenen:nbsp;Ende dat de Profelforde Roy, die mennbsp;wift dat veel dinghen leerden, de welcke met de mijn over-een-koomen , vannbsp;u met feer onrechtvaerdighe middelennbsp;wierde bevochten. Hier door ben icknbsp;aenghedteeven gheweeft , om nae denbsp;wacrheydt van delaeck, ende wat ghynbsp;voor eenmaa zijt» oockwatu hier toenbsp;mocht bewegen, watnaerftdijektevef^nbsp;nemen* Watdefaeck aengaet, die waJnbsp;feeckcr. Want uw Thefes teghens dcnbsp;Roy, waere alaenden dagh ghekomennbsp;ende datfraeye vonnis, tegensde nieuwenbsp;Philofophye, wierde een weynigh daernbsp;nae uyt-ghegeven. Wat u maniere be-langht, ick hoorde dat ghy fecr naerftighnbsp;cn vlijtrgh wacrt in’t bedienen van uwnbsp;ampten die de Kcrck en Academie betreffen. Datghy mcer-maelspredickten»nbsp;leerden, endifputeerden, dan yemandtnbsp;van uw ampt-genooten: oock dat uyt uwnbsp;op-flagh van oogen, ftem, cndegebaer»nbsp;veel grooter Godtvruchtighcydt fcheennbsp;afgenomen te konnen worden ; ende datnbsp;ghy met foo grooten yver tot de bcfchcr-mingh der waerheydt, en fuyverhcydrgt;nbsp;v^n den Godts-dieuft fcheen ontftceckennbsp;te zijn, datghy niet alleen de aldermin-fte ghebreecken gt; inlbndcrhcydt van denbsp;gtooten) maer oock foodanighe die van |
veelc |
VOBTIUS^ nbsp;nbsp;nbsp;9
die difputaetien wat meer aenlienelijck-heydts foude mooghen krijghen. Ick heb oock meede uyt veelen wel verllaen,nbsp;hoe hy dat voor ecu groote wel-daedtnbsp;achtende, udacrover in fulckermanieren heeft ghc-ccrt, dat hy alle lijn The-fes die hy voor-ghelleldt heeft, te wec-ten, daerhy 7,ijn Phyliologia hadde vervat, aen u al eet die wierde gedruckt, ternbsp;handt heeftghelleldt, opdatfebyu ghe-leefen, onderfocht , ende, waer noo-digh, verbectertfonden worden. Endenbsp;ghy en kondt dit niet ontkennen, wantnbsp;eenighe weynighe dinghen , . die u nietnbsp;feer cn behacghden ¦ hebt ghy met uwnbsp;eyghcn handt aen-ghcteeckent, endehynbsp;heeft die alfoo , ghelijck ghy begeerde,nbsp;verandert. Oock mede wordt millchiennbsp;als noch uw fchrifc onder zijn aenteyc-keningh be waert. Maer ick benvoor-waer ten hooghflen verwondert , dat-wanneer ick hem onlanghs nae dit, ende eenige andere dingen meer, die hemnbsp;beetcr als ycmandt,anders bekendt zijn,nbsp;vraeghden , hy my niet anders tot antwoordt cn gaf, dan dat hy met my vannbsp;foodanige faecken niet en mocht fprcec-ken. Ende als ick van een ander vriendtnbsp;de reeden vraeghden van foodaenighennbsp;antwoordt, foo ben ick onder-recht datnbsp;de Royaen-gefcydtis ghe weeft, dat eennbsp;van de Ed Magiilraet hem tc lalt leyde,nbsp;dat ick eenighe dingen van u in den briefnbsp;aen P. Dinct hebbe ghefchreeven , dienbsp;ick niet wel uyt ycmandt anders , alsnbsp;uyt hem en fcheen verllaen te konnennbsp;hebben, ’t Welck ick gheenlins voor dcnbsp;waerhcydt en kan aen-neemen : wantnbsp;wie fal ghelooven dat ghy fulcken vcf-mooghen hebt , in die ftadt, daer ghynbsp;felfs een vreemdelingh zijt, om een yc-derdieghy wilt, oock mede die geene,nbsp;die van ouders tot oudcrsaldaer nytecr-lijcke luyden zijn ghebooren , openbaer-lijck een fchandtvleck aen te fmeered,nbsp;ende haer met valfche vonuiflen doennbsp;verwijfen. Ende dat het den gheenen,nbsp;B 3
treclevoor ghecngebreeckcn cn worden gliehoudeu) met ecnfecr groote flteng-hcydt beftraftc, cn teghcns alie, die vannbsp;u verfchildcn , met groote heftigheydtnbsp;predickten en difputeerden. Hier doornbsp;ibude ick daer toe gliebracht zijn ghe-W'ceft, dat ick u als ecn Propheet oftenbsp;Apoftel foude hebben ge-eert, ten warenbsp;mijn cenighc twijffelingh was over-ghe-bleeven j door dien ick wifte , dat icknbsp;Van u tegcns alle rceden, cn billigheydtnbsp;onder deAtheiflen wierdegherceckent:nbsp;Maer overmidcs het fomtijdts ghebeurdt,nbsp;dat oockgoede, endevroome mannen,nbsp;qualijck van andere onderrecht ïijnde,nbsp;ofte niet voorfichtigh genoegh oordeelcn-de , bedrooghen konnen worden , foonbsp;meende ick dat een van beyde noodtfaec-kelijck mofle waer 7ijn , ofte dat ghynbsp;Vvaerlijck feer heyligh , doch millchicnnbsp;riet vüorlichtigh genoegh , ofte feeckernbsp;een Hipocryt waert. (Houdt mijn tennbsp;bellen lbo ick dewaerheydt endedebe-teyckeninghen van de faeck met gheennbsp;foeter woort en kan uytdrucken.) Wantnbsp;ick oordectde dat met die gaeven , denbsp;Wclckc ick hoorden dat in u waeren,nbsp;gheen middel-maetigheydt van deugh-den, ende ghebrcechen konden beilacn.nbsp;Nu wclck van beyde ghy in der waerheytnbsp;ïijt, heb ick daer nae, uyt het gheenenbsp;teghens deRoy in’t werckhebtghellelt,nbsp;^tlacrlijcken ghemerekt. Want ick bennbsp;^ weeten ghekomen, hoe dat ghy eert!nbsp;Redlor gheworden 7ijndc , haeflelijcknbsp;Rtootet vticndtfchap met hem hebt gehouden, ende te weegh gebracht, datnbsp;hy foo dickwilsals hy begeerde, open-haerlijck mocht difputeeren , ’t welcknbsp;pem nooyt, als byfonder verlof van denbsp;wlagillract verkreeghen hebbende , tenbsp;Vooren gheoorloft en isgeweell. Wantnbsp;Rhelijck licht kan ghebeuren, ïijntweenbsp;arnpts-genooten, in Medicina, en Phy-flea, klaeghdendat hy veel dingen leerden, de weicke van de haere verfchecl-aen , vreefden milTchkti dat hy door
-ocr page 524-Des-Cartesj 10 die ghy in haer eer hebt gheraeckt, niet gcoorloft en foiidexijn» ick en feghnietnbsp;om openbaetlijck over hetontfangcn on- ‘nbsp;gelijck te klaegen, macr in ’t heymelijcknbsp;aen haeren vricudt de gheichiedcnillennbsp;daer van te moghen vertellen. Ende icknbsp;weet voorwaet, dat al de Heeren, dienbsp;ick voordefen aen-gefproken heb, oftenbsp;my eenigfins bekent xijn, foo voor-fich-righ zijn , ende de billickheydt foo beminnen , dat haer noyt fulcks in de (in ennbsp;heeft konnen komen. Ende de facck be-wijftdat klaerlijck van felfs: want nader-handt hebben fy lijn jaerlijcx loon voornbsp;de tweede-mael mildelijck vermeerdert.nbsp;Maer ick fouw eer ghelooven » dat ghynbsp;door uw vrienden gt; dit den Pr. de Roynbsp;hebt laeten aenfcgghen , om hem, dienbsp;anderfius niet fchroomigh , maer zijnenbsp;Heeren feer onderdanigh is , hier doornbsp;een vrees aen te jagen , ende alfoo te bc-. letten dat hy my gheen meer andere din-ghen, daerghy vaiibewuft zijt, en fou-de verhaelen. |
Ick weet daer en boven, dat, wanneer ghy fijn Phyfiologia, in de voornoenidenbsp;Thefes begreepen , hadde ondcrfocht,nbsp;ende niet mis-prefen, hy daer nae eenigénbsp;andere Thefes ghemaeckt heeft , in denbsp;welcke niet gewichtighs en was, ’t welcknbsp;hy te vooren in de voorftellinghen by unbsp;gefien, nieten hadgefteldt, endedacr-om niet de pijne wacrt heeft geacht, omnbsp;W die, eerie ghcdruckt wierden, te be-handigen, ende dat ghy datclijck uyt eennbsp;feecket woordeken , ’t welck , als vannbsp;’tghcbruyckderfchoolen, wat vreemdtnbsp;zijnde, by u was aen-gemerekt: te weten,nbsp;waer by hy feyde dat den menfeh ten aen-fien van fijndeelen, van de wclckcrhetnbsp;eene fonder het andere wel kan befiaen,nbsp;is een rpefenby toe-val., gelegentheyt hebtnbsp;waer-genomen, om hem in ’t openbaernbsp;te bevechten. Oock weet ick, als doornbsp;verfchcyde luyden onderricht zijnde, hoenbsp;dat hy eer die lefte Thefes wherden be-difputeert, hy door zijn toe-hoorders ge-waerfchouwtisgheworden, datdeuWCnbsp;zijndilputatien met kloppen enftampennbsp;wilden verftooren , ende dat hy u daernbsp;over heeft vermacndt, ende ghebeeden»nbsp;dat ghy , als zijnde Reélor van de Academie , dat geracs door u gefagh foudt willen beletten, hoe ghy zijn Thefes doennbsp;ter tijdt als gefien hebbende, hem niet ennbsp;hebtghewaerlchouwt, dat’er yetinwasnbsp;dat u mishacghden. Hoe in die difputatienbsp;de Thefes, vm’t toefen by toe.val, is acn-getaft, ende nae eenigc fiilte, op dat dennbsp;opponent fijn reeden foude voordellen,nbsp;d’Academie met gerucht van kloppen ennbsp;llampen is vervult. Hoe ghy, als Reélornbsp;daer teghenwoordigh zijnde, ftondt foonbsp;onbeweeghelijck als een lleenrots, endenbsp;noch met u flem, noch met u ghebeernbsp;nochghelacten hebtfoecken te bedwin*nbsp;ghen. Waer over ick nochtans feer bennbsp;verwondert; want ai-hoc-wel u datge-raes feer aengenaem was, foo moft ghynbsp;nochtans ampts-halvcn uanders hebbennbsp;gehouden. Ende ickenfie niet, waer-om, ghy, foooiibeweccheüjck geftaeitnbsp;hebt, als alleen, omdatgh^ wiftdatdienbsp;gheenen, die het deeden', oock u alder-minften werek fouden gehoorfaemt hebben. Hoe, als de Roy daer nae haddenbsp;verllaen, dat ghy fcydet dat het woordt,nbsp;een toefen hy toe-val, was ftrijdende tegensnbsp;de Theologie, hy aen u huys is gekomen,nbsp;endeu heeft aen-gefeydt_bereydt te zijn,nbsp;om hctfclvenac u wel-ghevallen fe verbeteren, ende openbaerlijck te verklae-ren, dathy, gelijk het in der waerheydtnbsp;was, ende hy daer nae klaerlijck, in fijnnbsp;antwoordt opu,Thefes, heeft betoondtnbsp;daer mede tegens uw Religie gantfeh nietnbsp;en heeft willen doen. Het welcke hynbsp;oock voor alle de andere Theologantennbsp;zijn confraters heeft verklaert Hoegh/nbsp;even-wcldadelijck daer nae, eerftelijcKnbsp;eenighe CorollariaTheoIogico Philofo-phicahebt ghemaeckt, metwelckerop-Ichriften iri-houdtghy hebt willen betoo-nen, dat die Thefes, w'aerbydeRoyderi mengel’ |
xt
Aen G Y S B E R T V t) 1 T I U
menfch ten aenfien van fijn deelen , tc Vooren ghefeydt haddetezijii^»ngt;«'/tf»i’ynbsp;toe-val, by dc H. Theologilche faculteytnbsp;alsketterfch was verdoemt endeverwee-fen j Elide korts daer nae ecnige Thefcs,nbsp;die ghy noemde appendix ad CorroUarianbsp;Iheologtco thilofophica, hcbt uyt-gcgeven,nbsp;om drie dagen latick bedifputeert te worden , met welcken ghybeftreedt het gevoelen van de Roy, aengaende de felf- Jiandigsgedaente, de hesveginge des aerdtrijcksgt; denom~ganck des bloedts, cndc anderedier-gelijcke dingen meer, de welckcde Medicina en Phyfica, cndegeenlins de Theologie aengingen, ende van u niet warennbsp;beriipt, wanneerhyufijnThefes, iadenbsp;Welcke hy van alle die dingen, uyt-geno-men de beweegingh des aerdrijeks, (daernbsp;anderen te vooren fonder beiilpingh vannbsp;hadden gedifputeert) handelde , haddenbsp;gegceven om van u gelcefen ende verandert te worden. Hóe ghy oock een ghe-dicht, van ick en weet niet wat voor eennbsp;Student, tot lof van u Thefes, hebtlae-ten maecken, ofte ten minden toe-ghe-ftaen, datdieghemaccktende in d’Aca-demie in uw tegenwoordigheydt oin-gc-deeldt wierde, in het welcke Profcllbrnbsp;dc Roy uyt-druckelijck was aèngewefcn,nbsp;metdefe woorden; O Royale daet, amp;c.nbsp;ende feer onwacrdighlijck wierde gebla-foeert. Ende eyndelijck foo hebbe icknbsp;Oock wel ghcvveetcn alle die andere din-Shen, die ick in den Brief aenP. Dinetnbsp;Voor defen heb verhack. Uyt alle hetnbsp;^elckc ick beken dat ick gheen byfondernbsp;Godtvrughtighcydt in u en heb konnennbsp;«emereken.' Wantdaer en is niet aen tenbsp;jMjffelen, oftghyhebti oft verraedor-*ycku gehouden, als oft ghy eenvriendtnbsp;^^ndeRoy wacrti V)p dat ghy hem, fon-quot;^tdathyacTiter-docht, oftquaedt vertrouwen van u foude hebben, foudt ach-^rhaelen, ofte , indien ghy waerclijcknbsp;¦jn vriendtxijtgewecft, devriendtfehapnbsp;eer trouweloos gebroocken , foo haefinbsp;meende gclegentheydt te hebben,omnbsp;hem tc konnen befchadigen. Van welke twee ftucken wat dat ghy kiert, foonbsp;moet ghy bekennen dat het voor fchan-digh , en haetigh ghchouden moet worden. |
Ende ghyenkondt hier geen yver van Godtvruchtictreydt voor-wenden, omnbsp;daer door u tc ontfchuldighen. Want alnbsp;al hadthy noch foogroote misllagen be-gaen, ghelijck hy ’er nochtans gheen be-gaen en heeft; wat Godtvruchtigheydr,nbsp;wat Chriftelijeke Liefde, wat yver kondcnbsp;uaen-porrenom hem , wanneer hyfoo-daenige verbeetetingh , als ghy foudt be-gecren, u van felfs toe-feyde , gheen gehoor te geven; maer hem teghen recht,nbsp;billigheyt en b^amclijckheydt, in open-baereDifputatien» drie daghen lanek tcnbsp;bcgeckcn.^ teweeten, opdat, indiendenbsp;laeck volgens u hoop hadt gheluckt, hynbsp;van zijn Profeffie en eer fonder zijn fchulr»nbsp;alleen door uwe lafteririgen, foude worden berooft. lek bidde u, feght dochnbsp;eens, heeft dc Redor in uwe Academienbsp;foodaenighen vcrinoghcn , fonder wetten van de Ed. Magirtract, Thefes vannbsp;die faculteyt, tot dc welcke hynietghe-macluight en is om die tc Iceren , opent-lijckrtaendcte houden, endealdaereennbsp;yeder van zijn confraters, die hy wil qua-lijck berucht maecken , ende daer-cn-boven op den n.aem van dcgeheele Academie een vonnis openbacriijck uyt-ge-ven, om daerdoor fijn leerc teverwij-fen ? Ghy fuldt buyten twijffcl leggen datnbsp;de E. Magirtraet ghebooden heeft, datnbsp;ghy-luyden u gevoelen overdeleere vannbsp;de Roy foudt verklaeren. Maer daeronxnbsp;en heeft die niet geboden, nochgewildr,nbsp;dat ghy-luyden dat felvigcalscenwctfighnbsp;oordeel opcnbaerlijck foudt Jaeten uyt-gaen. ’tGecn de E-Magirtract begeerde, was fcer goedt en voorfichtigh, tcnbsp;wecten, alfoo ghy-luyden overdeleerenbsp;van de Roy hadt geklaeght, datghyallenbsp;uwercedenen, die ghy tegens hem hadt,nbsp;foudt voor den dagh brengen, op dat de Roy |
li
R. D E S - C A R T Ë s]
Roy daerop naderhandtfoude antwoorden , ende wanneer beyde de partyen ge-hoordt fouden zijn, datde E. Magiflraet lelfs daer van fouden oordeelen. Maernbsp;’tgheene ghyghedaen hebt, en is niet tenbsp;ontfchuldighen, endcgantfch ongebruy-kelijck' Ghy en hebt geen reedenen vannbsp;cenigh ghewichte ghehadt, noch voortgebracht, en evcn-wel en hebt ghy nietnbsp;ontficn , uw ampts-ghenoot, daer ghynbsp;gheen macht, noch recht over en hadt,nbsp;fonder dathy oytghehoordtis gheweell,nbsp;tc verwijfen- Daer nochtans, ghelijcknbsp;wel ftaet te bemercken, noch ghy nochnbsp;yemandt anders van alle diegheene, dienbsp;de oude Philofophye, ofte eenige anderenbsp;wetenfehappen daeraen Iftngcndc, keren , als is de Godt-gheleerdtheydt dernbsp;fchoolen, cndeMedccijn-konft, bequa-me rechters in defe faeck, daervcrfchilnbsp;in is over de nieuwe Philofophye , ennbsp;kondt zijn, maer alleen aen-klaghers ennbsp;verw'cerders. De Roy meent dat lij n gevoelen , de Philofophye betreffende, isnbsp;wacrachriger als hetgemeene, endegy-luyden, die dat niet en begeert, oftmif-fchien niet en kondt keren , feght daernbsp;neen toe. Welck van beyden lal mennbsp;hieringelooven? Voorwaer noch u-luy-den, nochdeRoy, maeralken diegee-nen, die d’ecn niet meet als d’andere toe-gedaen zijnde, de reedenen wederzijdtsnbsp;hebben gehoort, enonderlbcht. Maernbsp;dit is ’t meeft van alk te verwonderen,nbsp;, dat ghy in u vonnis (leidt, dat ghyluydmnbsp;daerom de nieuwe Thilofophye (te weten , denbsp;mijne endedie van de Roy) verwerpt, omnbsp;dat daer veel valfche, ende ongerijmde mey-ninghp» uyt volgen , de welckp ftrijden met denbsp;rechtjinnighe üodtgeleerthtydten nOchtaOlnbsp;en hebtgh^ niet een vanliilcke ghevoe-kn te voorfchijn konnen brengen = nietnbsp;teghen-ftaende een van de Profellborennbsp;in dc Rechten , de welcke dat vonnisnbsp;tegen flemde, de felve in denraedt vannbsp;de Academie gt; wanneer ghy dat voortlelde , van u uytdruckelijck heeft ver-eyll. Maer daer-en-tegens heeft de Roy»nbsp;in (ijnantwoordt op uThefes» feerbon-digh bewefenj dat fijne Philofophyfchenbsp;meyninghen, veel becter als degemeenenbsp;met de Theologie over een komen. Ende alfoo alk deiê, ende veel meer anderenbsp;dinghen my bekent waeren, de welckenbsp;ick hier altemael niet en kan vcrhaelen,nbsp;foo en moet ghy my niet qualijck af-ne-men, dat ick in’tvoor-by-gaeneen deelnbsp;daer van , in een feeckeren brief, dienbsp;doen ter tijdtgedrucktwierdc, heb uyt-gegeven = alfoo ick, om te wederlcggei»nbsp;’tgheene ghy teghens myhaddegedaen,nbsp;met u niet fachter heb konnen handelen.nbsp;Ende voorwaer het en foude niet ghe-paft hebben, dat ick , in dien brief, diennbsp;ick fchreef aen een van de Paters van denbsp;Socictcyt der Jefuyten , de welcke ghynbsp;nimmermeer , fonder by-voeghfel vannbsp;fchandt-woorden en pkegh te noemen,nbsp;u den hooningh om den mondt hadde ge-1nbsp;fineert. Nu behalven dit, fooenhebbenbsp;ick noytyets teghens u gedaen, nochtenbsp;getracht, waer door ghy opmygefloortnbsp;ioudt mogen zijn, en overfiilcks en ka»nbsp;men niet fegghen, dat ick foodaenighcnbsp;bitterheydt in k fchrijven heb verdient.nbsp;Maer daer zijn miffehien andere rcede-nen, de welcke men door dc naevolgcninbsp;de dingen fal konnen fien. |
'/ ' ' ¦ - ' '
fche Philofophie^*
IN 't beginfcl van het ecrfte capittel feght ghy, dat een ycder niet bequaetnnbsp;en is, om mijn Philofophye te begrijpen gt; ende pag. 14. ende ij.fpreccktghynbsp;Van my aldus : o; dM hf oprecht.endeganifchnbsp;ghtta bedriegher en fou. fchijnen te z-ijn, dochnbsp;ü der veeterheiidt ttüefijn misjlaghe» op fijn on-:nbsp;^elHckighe difiipulen , ende de plomphtydt vannbsp;haer verfiandt . foiide konnen leggen , foe feytnbsp;hy in den aenvanck van fijn Philofephye, metnbsp;een feer deftigh gelaet, ende manier van fire-ken^ te weet en, omdapmen niet en fou mee-Ken , dat hy een fiecht man is, dat alle ver-ftanden geen bequaamheyt en hebben, om fijnenbsp;gheheymeniffen te vatten. , Waer over icknbsp;uvracgh, waerghy my datmct eenfta-tigh weefen hebt hoorcn fegghen; Wantnbsp;ghelijck ick voor deefen heb gefeydt j icknbsp;cn predick niet, ende en leer oock nie-Riant. Maer ghy wilt fegghen, dat ghynbsp;dat uyt mijn fchriften hebt: Want ghynbsp;wijlt aen rriij'n 4c- beantwoordingh overnbsp;ïnijn overdenckinghc pag. 289. gedruckt;nbsp;by Elz. alwaet gheleefen wordt, dat dienbsp;dinghen de welcke ftaen in mijn eerfle ende vol-ghentle (vijft) overdenckingen niet en zijn ghe-dicht, om van een yeder een begreepen te mor-d‘n. Maer die aenwijfingEen is niet voor,nbsp;map recht tcegens u: jw^nt alfoo icknbsp;«at in’tbyfonder hebghefchreeven van:nbsp;«le overdenckinghen , de welcke maernbsp;^Cnfeerkleyiii ende’talderfwaerltedeel,nbsp;Van de Philofophye en vervaetcn j foonbsp;«ehoorde ghy veel eerdaeruyt te befluy-, dat men foodaenigh ghéyoelen vannbsp;® ghehcelePhilofophye nieten behoor-?nte hebben. Maer ickbeken nochtansnbsp;^5**^ menfehen niet evennbsp;acm enzijn ^ pm die wel te vatten»nbsp;ende daten héb ick niet nae-gclaetcn tcnbsp;fchrijven,om dattet niet waer en is, maernbsp;om dattet overtalligh geweeft foudc hebben. Want wat wetenfehap, wat lee-ringhe» wat konlt is foo licht» dat eennbsp;yeder bequaem zy om de felye te begrijpen? maer wat befluyt ghydaer uyt? tcnbsp;weten , dat ick alle mijn misflaeghen opnbsp;mijn ongeluckighe difcipulen foude leggen. Maer het is een yeder bekent» datnbsp;ick van de Philofophye gantfeh niet ennbsp;hebbe uyf-gegeven ,»als by openbareghe-,nbsp;druckte fchriften. Sullen dan oock denbsp;Tauten van mijn fchriften mijn difcipulennbsp;toc-gefchreven moeten worden ? |
Pag. 17. gaet gy voort tot de ken-tekent, volghens de welcke, gelijck ghy feght» denbsp;verflandt in defe fchoole van hooverdy wordennbsp;ghefchat, cndcghy verhaelt» dat ter voornament lijck v'jf zijn , de melden In dit» endenbsp;de 4. naevolghtnde capittelen ordentel^ck fitllennbsp;worden ovetwooghen. Daer nae pag. 18»nbsp;feght ghy, dat het eerfle is, indien hy, tenbsp;weten , die een difcipel fal wefen » allenbsp;dinghen kan vergheeten , die hy van anderennbsp;heeft geleert. Wclcke woorden ghy metnbsp;andere letteren hebt laeten drucken, opnbsp;dat fy fouden fchijnen uyt mijn fchriftc»nbsp;ghenomèn te zijn, te wccten, uyt de 16.nbsp;ende 17. van de.verhandelinghe over denbsp;Methode, ende’ uyt de 32. van hét antwoordt ' op de 7. tegenwerpinghe , endenbsp;oock aldaeruytde 7, 21, 23, 24. zijden;nbsp;want alle die plaetfen hadtghy tevoorennbsp;aon-ghewefen. Maer alfoo in alle dienbsp;, ende alle andre plaetfen van mijne fchrif-ten niet een woordtvan de vergeteiiheytnbsp;en ftaet, maer alleen van het voor-oor-deel wéch te nemen» fob kan de leefernbsp;. Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ bier |
dewelckc, volghensB fegghcn , van mijn difcipulcn» die ghfnbsp;nöemdf nae-volghers van' fottigheedenjnbsp;wordt be-eedight te wefen defe:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
iHei gein beecken eyt te deen en [uilen hebben. Macrinwat taeffelenghy die ghefchree-venhetrt ghefien, ofte van wien ghy dienbsp;hebt gehoort, ofte waer ghy die uyt hebtnbsp;getooghen, dat en betoont ghy niet, eri-dc en kondt het oock niet doen. Wantnbsp;ghy en foudt niet verfuymen ubewijsal-hier by te brengen» indien ghy oock met;nbsp;het alder-minüc verfien wacrt; alfooghfnbsp;alhier, ende op de naè-volghcnde iijdennbsp;twee plactfen uyt mijn fchriften aen--wijft, dewelckc tot defefaeck gantfehnbsp;niet en dienen» ende van u oock wordennbsp;verdraeyt. Dc eerde isghcnoomenuyfnbsp;den brief acn P.Dinet pag. 163. alwaernbsp;ick ghefeydt hebbe, datmen dat niet al tenbsp;langh en kan verwachten van eenen, die altnbsp;noch geen oude man en ü , ’t weick by anderennbsp;in véél honderden vanjaeren tot noch toenietnbsp;tev'eégh en ügebracht. Ende ghy vraeghtnbsp;over my aldus : Laet hy hem voorftaen , datnbsp;eenmah die noch niet out en is, ghehjckhynbsp;van hem [elven[[reeckt in den brief aen P. Di-nttpag.16^. een vol-komen , én feeckeren er^rnbsp;vaerentheyt van alle natuyrlijcke dinghen kannbsp;hebben? nictandcts, dahof, omdat ick'nbsp;gefproockeu héb van een man die niet outnbsp;en is» daer uytvolghdc, dat de anderenbsp;Woorden my oock toe-gcfc.hreven moe-den worden. Met welcke aerdigheydtnbsp;ghy oock luve wet lichtclijck uyt mijne 'nbsp;woorden foudt hebben konnén trecken» ’nbsp;indien ghy, by'exempel, om dat ick in ’nbsp;den felvenblief heb gcwach ghcmaecktnbsp;van de btecken der Autheuren, had gclcydtnbsp;wekk wy met de boeeken de autheuren , gne-lijck hy felfs daer van fprecckt inden briefnbsp;aen P. Dinct pag. 200. gantfeh niet te doennbsp;:[uilen hebben. Metghelijckegetrouwig-hcydt, engevoeghlijckheytverhaeltghynbsp;een places, in dewelckc ick op de volgende 2ijden hebgefeyt, dat ick my eer-tiidts heb geoclFent in een feeckerc Mc-
thodc^
Kier lichtdijckuytverftacn, hoegrootcn de tweede wet, geloof men a^ujien-wijfingcn bchpordnbsp;te gheven, vWaiit Ijct jlheefwafandersinbsp;dc voor-oordeelen ofte de lichtvaerde-lijck aen-ghenomcn meyningefl afte léggen , dat IS, op te houden van die toe tenbsp;üaen, ’t weick alleen h.^ght aeji o.nfenbsp;wil, code tot hct leggen varidegrondt-vcften der Philofophye gantfchelijck isnbsp;van nooden ; als die dingen te vergeeten,
’t welk fchicr nimmermeer in onfe macht en is. Maer alfoo ghy in de eerfle The-fes, die ghy oyt in u_we Academie hebfnbsp;uyt-gegeeven , 'ghehandeldt hebt van denbsp;Voor-oordeeleiT, ende.öp veel meer an-dere plactfen bekendt, datmen diermpefnbsp;verwerpen, foo en betaemden ’t niet, dat,'nbsp;omdatick datgefchreeven had, ick vannbsp;u berifpt wierde : eiide daerom hebt ghynbsp;liever yet anders van my willen verderen,
*t weick u meerder dof foudc geeven om. mijn t’onrccht tc befchuldigen.', -
De andere dinghen die gAy Hidit capjt-j tel vorders hebt» en iijn niet wactdighnbsp;om verhaeldt te worden, ende fy en be-'nbsp;wijfen niet anders, dan gelijck ghy geennbsp;trouwe noch vroomheydt en ghehruyckt,nbsp;dat ghy oock alfoo noch voorliehtigheydtnbsp;noch u natuyrli)ke reden-kaevelinge in ’tnbsp;werek; en (leidt gt; wanneer ghy.van foo 'nbsp;eenman, dieghyte vooren gefeydt hebtnbsp;niet onvernuftigh te wefen,-foodanighenbsp;onhebbelijekheeden verdicht, dc wclckenbsp;men van hem nieten kan geloovcn- Alsnbsp;oock meede daer ghy pag.'zz. verh'aelt denbsp;woorden uyt den brief van dcn Apoftelnbsp;Judas verf, I.O. van die’getntn dtwelcke bUe-tnerande dingen, de welcknfy niet. en kennen.
Want daer en is niemandi , de welckc liet hoe leelijck ghy teghensmijn Philofophye uytvaert, die de felve woorden opnbsp;u niet daedelijck w’cderom en falfchie-ten.ii Want overmidts ghy die noyt cnnbsp;hebtgefien, alfoo fy door mijn noch nietnbsp;uyt-gegeven is, foo en kondt ghy oocknbsp;daer gantfeh geenkennis'van hebben.
In hdt tweede hdoft-ftuck vethaelt ghy
-ocr page 529-
MAer iudien ghy had willen wèeten, wat ick in der waerheydt, van denbsp;boeckcn gevoel,foo hadt ghy kon-«en leclèn de fevenftezijde inde Vcrhan-delingh van de Methode, alwaerick uyt-druckelijck hebgefeydt, dat wyuyt hetnbsp;leefen van goede boecken defelvc vruchten ghenieten gt; de weicke men heeft uytnbsp;het l{5reecken metde trefFelijcke mannen)nbsp;die de felve hebben gemacckt, cndc mif-fchien oock veel grootcri overmidts fynbsp;niet alle hact gedachten gt; de wclcke haernbsp;Voor-koomen, gelijek alsfy doen ingegt;nbsp;meyne t’famen-fpraeck, macr alleen denbsp;beften by gefchrift plegen te ftellen. Uytnbsp;het weicke ghy miflehien cenighe nuttig-heydtfoudt hebben konnen fcheppen, in-¦dien ghy daer-en-teghens had bemerekt,nbsp;dat het lefen van quade boeckcn, ’t weicknbsp;nien al te dickwijls doet, alfoo fchacde-fijek is, als den orngangh van quade men-fchen lüudc konnen zijn. Want nae icknbsp;' Sytufchriftenkan belluyten, foozijtghynbsp;Ehewoon voornemelijck drie-derhandcnbsp;toorten van boeckcn te leefen , die feernbsp;'^cynigh cndc voorfichtelijck behoordennbsp;aengetaeckt te worden, dat ghy dacr uytnbsp;|oudt hebben konnen vcrftacn. Deecr-fie is van onvroome endc bcufclachtighenbsp;fchrijvers. Wclcke twee ick alhier nevens den anderen i'kllc: wantdaerenisnbsp;naeiuvlijcks eenen, diegheheel bcufelt, ott hy heeft oock cenighe vermengingh an onrroomighcydt. Nu daer cn is niet |
een boeck van eenigh Atheift, Vry-geeft, bcufclachtigen Cabalift, fwarte Kbnfte-naer, oft ander bedrieghet oyt ghelchre-ven, het weicke ghy niet en wilt fchijncunbsp;geleefen tc hebben. Endedat betoondtnbsp;ghy oock van fommighc feer wel,- wantnbsp;ghy vermenghelt dickwijls haer heele inhoudt met u fchrifien. De tweede foortcnbsp;is van dié gcenen i die twiftigh , en krac-keeligh zijn)' en door de genegcncheyt, denbsp;weicke fy totd’ecnoftd’ander party dragen, vooreen grooteGodtvruchtigheydtnbsp;reeckenen, datfy cickandeten fchande-lijck blaemeren. Soodanige plceght ghynbsp;foo dickwijls aen te wijfen, dat, indiennbsp;ghy maer het vierde part van die hebt ge-Icefen, ghy het vootnaernde deel uwesnbsp;leevens onder kijven ende krackeelennbsp;hebt moeten verflijten. leken fegh nietnbsp;dat alle foodaenighe boeckcn quaet zijn ;nbsp;wantdic voorde waerheydt vechten, ende niet als teghens de ghebreccken uyt cnnbsp;vacreir, die zijn tc prijfen. Macr nochtans foo meen ick, dat men fe niet al tenbsp;veel en moet leefen , want de fwackheytnbsp;van onfenatuyris foo groot, datveelcnnbsp;felfs door bet verbodt der ghcbrcecken,nbsp;worden aen-geport om die tc beminnen.nbsp;Ick en fegh oock niet dat het de Theologanten , en anderen nimmermeer profij-telijck en is quaede boecken tc leefen, alfoo ’t haer ampt is, die te w'eder-leggennbsp;oft te verbeeteren. Maer dat komt nietnbsp;altoos te pas. Endc ghelijck nicraandtnbsp;C znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de |
s
de menfchen-» die acu de pefle legghen uyt luft ende vcrmaecfcs halven, engaetnbsp;bcfoecken^ alfooenfal oockgcenGod-vruchtighman,^ alleen omdennaem tenbsp;hebben dat hy veel gheleefen'jteeftgt;:;bynbsp;de haiidt nemén 'qüaedë b'oeckën te lee-fen ,• want ly en zijn voorwaer niet wcy•nbsp;nigh befinettelijck. . Jaë ick bevind'hetnbsp;aen mijii felveti- ' Watït alfooVriny totnbsp;het fchrijven van defen brief noodlaec-kclijck is gheweeft , dat ick cenige vannbsp;u fchriften heb moeten dqorfien , lbonbsp;heeft mijn pen eenighe rouwigheydtge-kreeghen , de welcke kk naeuwelijcksnbsp;kan vermijden.. Ende over-luicks ver-foeck ick, dat het nghelievemytever-ontfchuldighen gt; dat kk hier wat hardernbsp;Ipreeck , dan ick anders gbewoon bennbsp;te doen. De derde foorte is,van ghe-mcyne aen-tecckcningen , korte, begrijpen, beknopte uyt-leggingen, regtllers,nbsp;ende andere foodanigen,die uyt vcrfchcy-de fpreucken van andere fchrijvers zijnnbsp;tc faemen ghciieldt, al-hoe-weJ ick denbsp;felvc niet voor quaedt, noch geheel tenbsp;Verwerpen en achtc, foo meen kk nochtans dat fy gheen ander gebtuyck en hebben, dan dat fy dienen om ons die diii-ghente doen gedeneken , dcwelckcwynbsp;uyt de oorfpronckclijekc bocckcn cerftnbsp;hebben gclccrdt. Want voorwaer, dienbsp;de bron verachtende haer tot de beeck-jens alleen begeven, die fcheppen dacrnbsp;uyt met anders als ouklacr water, endenbsp;en komen nimmermeer tot waregelcert-heydt. Wantal hetgeenedattreffelijcknbsp;is in defchriften van uyt-muntende ver-flande, dat en befiaet nietindefe, oftenbsp;in dkfprcuGkc, de welckcuyt-gefchrc-ven kan worden, rnacr hctontftact uytnbsp;het geheele vervoigh van haere reeden.nbsp;.Ende dat en wordt niet met het eerde icc-Jfèn, maer allcnghskens, endéwanneernbsp;jict dkkwijls . wordt her-vat, by ons fonder onfc weeten gekcrdlende alsiiionsnbsp;vocdtfel verandert.
Nu, dat ghy inghemeene aentcycke-
.CAinrSSi
ninghen, korte verklderinghcn , naetü»
¦ boecken, en diergelijcken feet zijtetva^ ren vis openbacr uyt u fchriften, in d«nbsp;welcke ghy die dickwijls aenwijft. Mac*nbsp;kk CE!.ken.foo..w.cl niet benrerckcp, d|rfnbsp;ghy grobte ghemeenfehap hebt, met dienbsp;oor:^onckelijcke boecken daer allenbsp;’'.waei'egefceidahej^dt»'die,dpbr het lecfcnnbsp;verkreeghèn wordr, acnvall is. Wantnbsp;al-hoe-wcl ghy die al-te mets oock totnbsp;getuyghen neemt, omdat ghy nochtansnbsp;gcmeyDlijck'dat niet fchicklijck genoeghnbsp;en doet, endedie met foodacnfghctnbsp;wclcke van veel minder foorte zijn, fon»,nbsp;der onderlcheydt vermenghelt, foo eünbsp;fchijnt het niet, dat ghy die gheleefen,rnbsp;maer alleen hacr woorden uyt eenighetinbsp;uyt-fchrijver geleerdt hebt.
Daer beneffens, gelijck als-die geene» die met wel-rieckende kruyden om'gaed,nbsp;veeltijdts eenighen reuck daer van behouden; alfoo dunekt my dat het niet welnbsp;moghelijck is, dat de boecken valt feefnbsp;treffelijeke mannen , door yemant dick*nbsp;wijls worden ghelcefên, ende dat mcanbsp;in des felfs fchriften gantfeh geen- over-een-koominghe in de manier van fchrij*nbsp;ven en foude bevinden. Maer vergect'tnbsp;het my i dat ick onbeveynfdelijck denbsp;waerheydt fegghc , ick heb veel van unbsp;fchriften geleelén, maer en heb daer nergens eenighe rcdcnkavelinghe in bevonden 1 ofte eenighe ghedachten , die nietnbsp;flcchtoftghemcen en waren, ende nietnbsp;eene die na een vernuftigh , en wcl ghe-Icerdt man fmaeckte. Ick fegge een welnbsp;ghclccrdt, ende niet een ghclccrdt man snbsp;Want wilt ghy onder den iiacm van ghe-leertheyt begrijpen, alle dingen die mennbsp;leert, foo goede als quaedc, foo wil icknbsp;geern bekennen dat ghy fecr gclcertzijf»nbsp;alfoo kkfickatghy de fabel van Leviathan, ende de Godtloofe bcufclinghcn»nbsp;by iclf cn weet niet wat voor een Bona-vcntuyr de Periers befchreeven , endsnbsp;Veel andere diergeliickc dingen meer, alsnbsp;genoegh gclecfcn hebt. Maer door eene”
¦yfCl
Aen Q y s s e n t V o e t'ï a si nbsp;nbsp;nbsp;ïgt; ver-eyfcht. Ende alfoodlc feéf fwaCrlijck door befluyt-redenen koniien uyt-gedrukt Wret geleerden verftae ick alleeu deii gee* ncn, die met op-merckinge cnoeffenin-ghe fijn verftandt ende lecden vpordach-telijck getracht heeft te verbeeteren. Elide foodanighcgeleertheydt en mcene icknbsp;jiiet, dat verkregen wordt dopr’t onder-fcheydelick leefen van aldcrhande, maernbsp;alleen door’t letfen, ende dickwijls her-ieeïèn van d’alder-befte boecken , alsnbsp;inededoordci’faemen-fpraeck van wclnbsp;geleerde mannen, wanneer ons die machnbsp;gebeuren, ende eyndelijck doorgefiadi-ge opmerekinge vandedeught, ende ua-fpeuringh der w'acrheydc. Maer wat foo-daiiige aengaet, die alleen in dcgemec-he aen-teeckeninghen , regifters , endqnbsp;naem-boecken , de gelecrtheyt foecken,nbsp;die konnen wel lichtelijck haer hooft metnbsp;veel dingen vervullen, maer daerom ennbsp;worden fy niet een haer te wijfer, nochnbsp;tcbecter. Jae dacr-en-teghen , alfooinnbsp;die boecken geen gcvolgh van reedenennbsp;en is; ende alle dingen maer op het feg-gen van anderen, ofte ten hooghfien volgens cenighe korte befluyt-redcncn worden uyt-gefproocken endevcrklactt, foonbsp;ghefchiedt het dat dieghcenC) die haernbsp;gelecrdthcydi dacr uyt trachten te halen,nbsp;haer ghewennen aen’t fegghen van allenbsp;fchrijvers cven-veel ghc'oofs tegeeven,nbsp;Cnde gheen ander onderfcheydt onder dienbsp;te maecken , als alleen, dat fy door denbsp;ghenegentheydt totd’cen ofd’.mder par-ryc te vooren hebben op-genomen. Endenbsp;S-lfoo ont-leercn, en ont-w'cnnen fy met-tijdthet rechte ghebruyck van haerenbsp;natucrhjke reeden, ende krijghen in dcnbsp;Placts van’tfclve een verftandt dat kon-‘jighfehijnt endcbedriegclijckis. Want,nbsp;®at ghy ft weet, het rechte gebniyck vannbsp;reeden dacr alle geleertheyd t,al recht-”rgt;nigh verftandt, alle menfchclijke wijs*nbsp;^^ydt inbeftact, en is niet begreepen innbsp;^nighe afgefunderde beftuyt-reedcncn,nbsp;er in een omfightige en Ibrgh vuldighenbsp;nfedingen,die tot ken-Vdti dcghefüclue waetheydt w'orden |
worden , ten waerlaeckdatter veel acn malkandercn waren gehecht, foo is hetnbsp;feccker, datdie gheene , die haer alleennbsp;met foodanige afgefonderde reedenen be»nbsp;helpen , fchicr altijdt een deel van hetnbsp;ghcene men tefamenmoet benicrcken^nbsp;vergheren endede onbedachthcydt aen-wennen, ende de rechte manier van ver*nbsp;ftacn ont-leeren. Ende alfoo fy haer fel*nbsp;ven ondertulTchen feergelecrf achten,omnbsp;dat fy veel dinghen, die van anderen zijnnbsp;gefchreeven, van buyten kennen, endenbsp;daer geloof aen geven, foo verkrijgen fynbsp;hier door een ieer onghefchickte, endenbsp;rechte fchool-mceflcrs laet dunkentheyt:nbsp;Ende indien fy daer-en-boven noch vlij*nbsp;tigh zijn inftlefen van onvroome , beu*nbsp;fcl achtighe , en twiftighe fchriften, alnbsp;wacr ft dat fy van natuyre niet quaedt,nbsp;noch geheel onverftandigh en waren, foonbsp;foudet nochtans qualijck anders konnennbsp;zijn, oft fy moeten door die oefteninghnbsp;geheel af-gunftigh ongefchickt ende on*-gevoeghlijck wrorden. Doch men moetnbsp;bekennen , dat de natiiyr hier veel toenbsp;doet ! Want die foorten van boecken,nbsp;die kk tc vooren heb ondetfeheyden,nbsp;pleeghdcn vcel-tijdts onder den anderennbsp;Vermenght tc zijn , oock worden dick-wijls by eenen Autheur cenighe quade,nbsp;eenighc bcufel-achtighe , ende cenighenbsp;goede dingen, die hy tendecle felfs, bedacht , ten deelen uyt anderen uyt-ge-fchreven heeft, gevonden, maer volgensnbsp;der verfcheyden aert der geener die dcfcl-ve leefen , foo trecken eenige als fpinnennbsp;dacr uyt het fenijn, ende anderen als byennbsp;alleen den hoonigh : Ende dacr door ge«nbsp;fchiedt het , dat door ft leefen van denbsp;boecken, foodanighc, die tot het goedtnbsp;zijn gheneeghen veel bceter en wnjfcr inbsp;ende die ghenegentheydt hebben tot hetnbsp;quaedt, veel quadet en fotterdaer doornbsp;w'orden.Nu w'orden defe van de anderennbsp;door dit feccker ken-tcycken lichtelijcknbsp;C 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ondei- ftl |
1-8 ondcrfchéyden, dat een ycder van haer-1 luyden meeft die boeckcn leeft, daer hy Vnbsp;meent,diedinghen in te vinden, die met jnbsp;(ijn verftandt alder-beft over-cen komen.nbsp;Oock iijn fy in manieren feer verfchey-den: Want ghelijck de quaelijck geleerde Tcel-tijtslaetdunckcnt» heitncckighinbsp;engrimmigh zijn; allbodaer-cn-tegengt;nbsp;de wacrlijcke wcl-ghelecrden gt; en ver-hoovaerdighenhaer nimmermeer gt; doornbsp;dien fy der menfehelijeke fvvackheydtnbsp;bewuft zijn, cn ’t geene fy vvecten nietnbsp;feer hoogh en fchatten; maer denekennbsp;altijdt datter veel meer is, ’t welck fynbsp;niet en weten ; _ endcdaet.omzijn fy oprecht endc leer-facm; ende altijdt bereytnbsp;om de diligente leeten, die fy noch nietnbsp;en weeten. Ende eyndelijck, alfoo fynbsp;ge wendt zijn , haer verftant tot verfchey-dcfaeckcn tebuygen» foozijnfy noodt-facckelijck facht-linnigh , goedettiercninbsp;ende beleeft. Ende ovetmidts fy wel weten , dat de waere gcleertheyt niet aen denbsp;boeckcn alleen en hanght, foo foeckennbsp;fy oock die te bekoomen door haer eygennbsp;bedenekingen oft verfcheyden hanterigennbsp;vanfaecken, als oock mede door de ge-mcynfchap die fy met trcifelijcke mannen onderhouden; oock cn fitten fy nietnbsp;altijdt onder de boccken. Ende hier doornbsp;komt het, dat fy van de onervaren men-fchen niet hoogh geacht en worden;maernbsp;indien fy op haer felven leeven gt; ende innbsp;geen gemeynte-bedieningen cn zijn, oftenbsp;ghcheelonlickendt zijn, oftealleenlijcknbsp;voor goede huys-houders en luyden dienbsp;niet fot en zijn, acngelicn worden; Endenbsp;alfoo blijven dickwijls de alder-treffe-lijckftc verftanden in ’t heymelijck verborgen : oft indien fy haer met de gemee-ne fieckan bemoeyen, foo bevindt mennbsp;wel lichtelijck dat fy voorfichtiger en beleefder zijn als andere; maer dat wordtnbsp;ineerdcgoedtheydtvan haernatuyr, alsnbsp;de geoeffenthcydt van haer verftandttoc-gheichreven; Ende eyndelijck indien fynbsp;tot eenigh Icer-ampt worden gheroepen, |
ten zy dan dat fy met een feer voórfich tfgé in-gctogentheydt te weegh brengen, datnbsp;fy niet meer cn fchijnen te weeten, alsnbsp;haerampts-genooten, foo konnen fy feefnbsp;qualijck de nijdigheydt, ende wan-gunllnbsp;derfelver ontgaen. Voorders diéghcc*nbsp;ne , die feer veel, doch altijdt quaelijcknbsp;hebben gheleerdt, hebben dcurgaens foOnbsp;weynigh verftandt, dat fy van dcnghc'nbsp;meynen man meeften-deel worden ver*nbsp;acht, foofyuyteen flechtgheflachtghe-fprooten zijn, ende met haer Icercn geei?nbsp;grooten winft weten tc doen ; oft worden voor foodanige gehouden , die doornbsp;’tieefen van boeckcn tot fottigheydt zijnnbsp;ghekoornen. Maer wanneer fy in haernbsp;jonckhcydt , eer-menfe ghenoeghfaemnbsp;heeft konnen kennen, eenigh ampt omnbsp;tc Iceren of te predicken hebben bekoo-men,dan ktijghen fy fonder eenige moey-ten by het on-ervaren volck metter tijdtnbsp;dieaenfienlijckheydt, endenaem vange-leerdtheydt. Want by het ghemeynenbsp;volck geldt feer veel dele rceden vaOnbsp;voor-oordeel, datyemandt van de Ma-gifttact, ofte anderen die ’t acngaet,open-baerlijck is verkooren , om anderen tcnbsp;leeren. Endedacrnaecn kandegemey-ne man van veelen onder foodanige, dienbsp;foo acn-genomen zijn, anders niet oot-deelen, dan dat diede gheleerdtftezijn»nbsp;de welcke van’tghccne fy voor hebbennbsp;alder-ftoutft fprceckcn, ende fich vermeten van meerder dingen kennis te hebben,nbsp;en eyndelijck mccr-maels en wijdt-loopi'nbsp;ger van haer ampts-genooten worden gC'nbsp;preefen. Welckedinghen fyfehier altijdt in die qualijckgheleerdcn bevinden*nbsp;Want cerftelijck, alfoo fy haer niet nacrnbsp;derecdeti, reguleercn, foo fprecckeniVnbsp;van al het geene fy in de fchrijvers,' dicfynbsp;voor-genomen hebben om nae tc volgen»nbsp;vinden , met alfuicken vcrmectclhcydt,nbsp;niet anders dan oft het haer felfs feer welnbsp;bekent, ende van haer te recht waer on-derfocht. Ende overmidts fy niet en weten , wat dinghen vaö een wel gheleerdt mah |
*5
miflchien niet beflraffen , want als ick noch eenighe weynigh dingen van predikatiën, ende van’t onderwijlen der, dif-cipulen hier byial hebben gevoeght, ibonbsp;fult ghy dital-te-mael bier op eene placesnbsp;by den anderen hebben, ’t welck ick aen-gaende u gekertheyt aenmerckens waer-digh achtetc wefen. De predikatiën dannbsp;van foodanigen leeraer, als ick datelijcknbsp;heb befehteeven» plceghcn aen’t volcknbsp;wel te behaeghen; want foodanigh is denbsp;natuyr van alle menfehen, dat fy niet alleen vermaeck hebben,om tot blijdfehap,nbsp;maer pock tot allc droevighe harts-toch-ten bewooghen t e worden. Ende daeromnbsp;is bet dat niet alleen de bly-fpeelcn, maernbsp;oock de trcur-lpeelen veeltijdts plaets opnbsp;de fchouw-toonelcn vinden. Hier doornbsp;placht men eertijdts inde openbare fpee-len te Hen, dat wilde heeften en menfehennbsp;malkander vernielden. Hier door medenbsp;gebeurt het, dat een predikant, die fijnnbsp;toe-hoorders verweckt tot gramfehap,nbsp;hactvan andere menlchen, endc in-fondcrheydt vandegroote, die vanfelfsnbsp;ghenoegh by’t flechtc volckjen wordennbsp;benijdt, oftteghensdiegeene, die in religie van bacr verfcheclcn, eude die fy alsnbsp;oorfaecken van den oorlogh alreedts haten, al ift dat hy niet veel by-fonders, oftnbsp;goets en feydt, enfyden ftaet van’tver-Ichil, daet hy van dilputcert, vcel-tijdtsnbsp;gantfeh niet en verftacn, als hy maer metnbsp;groote ftoutigheydt, cn hcvighcydt veelnbsp;woorden by-brenglu gt; en veel ,, en ver-fcheyden ftechte, belacchelijcke endenbsp;oiïgehoordefchimp-fpreuckeii in fijn ree-dcfi yermenght, met meeryver van hetnbsp;yvercBdegemcyne volck wordt gchoort,nbsp;meer wortbemindt, meer wordt gepiee-fen, als andere,die met meer wcl-fpreec-ken^reydt zijn. begaeft, maer het volcknbsp;niet foo fcer aen en porren, tot bet batennbsp;van- eens anders ghebreeeken, als tot denbsp;haere teyerbeeteten. Want defe (lellennbsp;voor , dat het volck mis-hacght , endenbsp;hy ’tgheenc haer fecr wel bevalt. Ende
voorwacr het is een grooten trooft aen gemeynte, die anders niet quaedt, maernbsp;on-ervarenis,datfe al-te-mets mach tiod-vruchteiijck beroert worden, Godvruen-telijck fich vertoornen, Godtvruchtelijclcnbsp;dclgrooten verachten. Want al watfynbsp;doet, door'tacn-raeden, ofte exempelnbsp;van (bodanigen man, dat meentlè dat al'nbsp;te-macl Godtvrughtigh is. Sy hoort vannbsp;fijndifcipulen, hoeveel boeckendathynbsp;maeckt, hoe veel vyanden van alderhan-de llagh dat hy in lijn dilputatien overwonnen heeft', foocn kan fy niet andersnbsp;gclooven , ofthyis feer geleerdt; wantnbsp;fy en kart die dinghen niet te recht on-detfeheyden. Ghelijck fy oock meentnbsp;dat lijn heevigheydt in ’t fprcecken, endenbsp;fij n vryigheydt in ’t beftraften van de grooten , voort-komt uyt een fonderlinghenbsp;Godtvruchtigheydt , en Prcphetifchcilnbsp;yver. Ende'om die oorfaecken eert hf 'nbsp;hem als haeren voor-ganger, endc voor-naemften moet-geever, indien het mif*nbsp;(chien te pas quam, dat men de Grootennbsp;foude moeten weder-ftaen, ofte teghensnbsp;de wedcr-partye inde religie foude moeten vechten. En al wat hy wilde aen-raeden, daer is hy altijdt metgrootege-ncgentheydt toe bereydt, om dat uyt tenbsp;voeren. Nu oft het dienftigh is voor ’snbsp;Landts gemeene beften, dat foodanigennbsp;Predikant aldaer daeghelijeks verkeerdf,nbsp;ende fijn ftucken in ’t werek fieldt, datennbsp;ftaet mijn niet toe te onder-foecken. Datnbsp;is den geenen beft bekendt, die dacr overnbsp;forge draegen. lek cn onderfoeck oocknbsp;niet, oft het dienftigh is, dat veel kley*'nbsp;nigheden van fcherpfinnighe vetfchillen,nbsp;die ter faligheydt niet en doen, van denbsp;ongeleerde luyden weiden gchoort.NocI»nbsp;oft fy die uyt de Predikatiën volkoment-lijck genoegh konnen keren. Noch oocknbsp;mede, oft die veifehillen van foodanigennbsp;wel te recht gheleerdt worden, die nktnbsp;foo fecr de redenen daer van uyt-lcggen,nbsp;als fy dc perfoonen fchandelijck uyt-ma-, ken. Noch oft het mcnfchelijckien God^
vruchtigb
-ocr page 535-Aen G v s s E R t V o e t l u s'. Vruchtigh is, eenighe luyden te haeteiij om dat fy maer in dc religie met ons vcr- -fchillen- Maer ick I'egge alleen dat alle |nbsp;bewegingh toi gramichap, haet, en gekijf, al isd’oorlaeckdaer vaurechtvaer-digh, fchaede doet aen den gheenen, dienbsp;foo ontroert wordt- Want wy zijndernbsp;van natuyreriailboaen, dat wy door eennbsp;weynigh oeffeninghs lichtelijck verkrijgen een groote genegentheydt tot quacdenbsp;harts-tochten. Ende die fich maer eensnbsp;om een rechtvaerdige oorfaeck tot gtam-fchap heeft laten bcweeghen, dieisdaernbsp;door veel vaetdiger om daer nae fich omnbsp;een onrechtvaerdige reden te vertoornen.nbsp;De vrouwkens hooren üide Kerck eennbsp;man, die fy feer wijs, cn heyligh achtennbsp;te zijn, teeghens andere luyden uyt-roe-pen, difputeeren, enfchelden, defaeck,nbsp;daer hy van handelt, verftaen fy gemeen-lijck niet; ende daerom en hebben fy nietnbsp;beter te doen, dan dat fy met Godtvruch-tighegenegenthcydt fijn ontroeringen na-volghen» ende diergelijcketi in haer verwecken; ende hier door ghelchiedt het,nbsp;dat fydacr nae t’huvs ghekomen zijndenbsp;omd’alderminllc reeden tegen een yedernbsp;beginnen te kijven. De mans en konnennbsp;hier oock geen beeter vruchten uyt fchep-^en, ende infonderheydt die geene , dienbsp;deghefchilleneenighfins verftaen: wantnbsp;fy kpmen hier over te twiften met luydennbsp;van haer kennis, die van een ander ghe-fintheydtzijn, ghelijck hicrallcr-wegennbsp;gevonden worden j ende hier door racc-ken fy aen ’t kijven, ende vyantfehap metnbsp;^alkanderen te pleeghen j ]ae de ftechtenbsp;luyden komen hier door tot handt-dad ig-beydt ende bloedt-vergieten. lekfoudenbsp;bier noch by doen, dat uyt foodaenighenbsp;ootfaecken openbare oneenigheden, ende Gorlooghen fouden konnen ontftaen,nbsp;^nde dat die geene die fich op de wijsheytnbsp;van foodanighe leeraers vertrouwende,nbsp;naerraedt inalles volgen in foodaenighenbsp;porloogen het meeft gevaer loopen.Maernbsp;ick en ken geen andere foodaenige Predi- |
27 kanten meer: ende van ecnen cn meeii ick niet, datfoo veel quaedts tevreefennbsp;is j als hy maer niet veel difcipulen heeft,nbsp;die hem ghelijck zijn, ende daer na oocknbsp;komen te prediken. Het is my voorwaer onbekent , hoe ghy de jonge luyden, die aenu vertrouwtnbsp;zijn, onder-wijft; ende ick en ben noytnbsp;foo nieus-gierigh gheweeft, dat ick daernbsp;nae heb willen verneemen; maer u kon-ften, dieghypleeghttegebruycken, nacnbsp;dat ick uyt u fchriften kan bemcreken,nbsp;ende daer heton-ervaren volck ugeleertnbsp;om acht, duneken my foodaenigh te zijn,nbsp;dat u veel ftechte verftanden die lichtelijck konnen afleeren, ende u daer doornbsp;wel feer gelijck, maer gautfeh niet beeter en worden. D’eerlle van die is dcnbsp;kinder-achtige Reden-konft, waer doornbsp;eerti/dtsdeSophiften, ofte bedriegelijc-ke fwetfets, fonder eenige vafte kennisnbsp;te hebben, van alle faecken ovet-vloe-digh willen te fpreecken , ende difputce-ren. Defe heeft voornementlijck drienbsp;deelen , het eerfte begrijpt de plaetlen,nbsp;waer uyt de reedenen worden ghenoo-men; het tweede de manier der befluyt-reedenen,waer mede die werden bekleef,nbsp;om datfe wat beeter fchijn fouden hebben,- het derde de onderfcheydingen oftnbsp;diftindlien, waer door men de beftuyt-reedenen van de weder-partye liftelijcknbsp;focckt te ontgaen. Ende voorwaer dienbsp;vaerdigh en heet van in-beeldingh, maernbsp;van geen oordeel en zijn , gelijck de kinderen pleeghen te weefen , die konneanbsp;binnen weynigh daghen een groote erva-rentheydt in defe kond verkrijgen: Wantnbsp;het is feer licht van yeder voor-gheftcldenbsp;facclt in ’t befonder te bemereken dennbsp;naem, debefchrijvingh, fijn gedacht, af-komft, gclijckeniftTe , verfcheydenheyt,nbsp;tegen-ftrijdingh, by-voeghfels, het voor-gaende, ’tvolgende, ende anderedier-gelijcke dingen, dieghemeynlijck indenbsp;reeden-plaetfen der reeden-konft verhaeltnbsp;worden. Ende als fy dan maer willen,nbsp;Dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;praeten, |
II
-ocr page 536-Acn G Y S B E R T
f)’ fullen vefftacn dat van anderen voor | Atheiltenxiingefcholden, dien fullen fynbsp;daerkonneii aeii-teyckencn, ende indien jnbsp;ly van haer cenige beufelachtighe ofte on-Vrooine boecken lullen gcleefen hebben,nbsp;daervan fullen fy dengcheelen in-houdtnbsp;aldaer uyt-fchrijven , ende alle hiftori-kens,en faebelkens, die gantfeh niet om ’tnbsp;lijf en hebben , aldaer verhaclen. Jae indien fy yemandt in ’t heymelijck quaedt-gunflighzijn» foo fullen fy vryelijckallenbsp;dingen, die fy oft anderen van hem ghe-looven , onder de tcyckenen oft oorfacc-ken van Athcifterye reecktaien. Endenbsp;daet en is niet aen gelecgcn,indien fchoonnbsp;die dingen prijllelijck , endebuyten allenbsp;quaedt vermoeden zijnj want ly lullennbsp;lichtelijck yet quaedts van haer daer bynbsp;doen, ten aen-lien van ’t wclcke die din-ghen ten quaeden fullen konnen wordennbsp;geduydt. Alfoo indien fy yemandt haten,nbsp;dewelcken daer voor gehouden wordt,nbsp;dat hy geen quaedt verftandt en heeft,ende de Arillotelifche Philofophye niet veelnbsp;coacht, ende de boecken, daet die inge-fchrevenis, niet veel en leeft, inacrfichnbsp;in een befondet Methode jtotonderfoec-kingh derwaetheydt, oeffent, endcal-fcedc eenighe proef-ftucken , daer vannbsp;heeft laten fien, dan fullen fy leggen, dat
olie vtrnuftighe, ende treffel^cke onderfoecken dernatiiyren, At heiflenfleegen te toefen , ende fy fullen verhaclen onder de oorfacc-ken van de Athcifterye de verkeerde Methode van de gheene , detoelckemct haer felven,nbsp;onde Vgoedt, dat in haer voor-komt te vreedennbsp;gt;-ijnde , daer door alle toeetenfehafpen , vannbsp;ftteutos foecken op te rechten-, occk mede de voor-getpende vryigheydt van Fhilofopheren , di be-lofde volmaeckingh , ende vernieureingh vannbsp;olie roet enfehappen , de roemingh ende gegevennbsp;^op van ro -nderlijcke ende ongehoorde Methoden , leeringhen , lejfen , fcherp-finnigheden,nbsp;*tde vonden ^c. oock een proef-ftuck van aen-^¦jjingh, over de ghebreecken der rveetenfehap-pen , t toclck niet foo feer nietreo , ah met tennbsp;T-tcitooen rock bekleedt «j endc alle andere
VOÉTIUS? nbsp;nbsp;nbsp;a|
diergelijcke dingen meer, opdat fy dan daer nae hier uyt belluyten, dat die gec-nedaerly een haetteghendraeghen, eennbsp;Atheiftis , endealfoo d’eene laftcringh,nbsp;met de andere foecken vaft te maccken.nbsp;Ende daer en is oock niet aengelegen, datnbsp;fy haer felven teghen-fprcecken, feggen-de op d’eene plaets, foo-daewgh afAegginghnbsp;des voor-oordeels , teaer door het verjlandtnbsp;roordt ah een af-ghefchaefde , en af-ghetoijlenbsp;fchrijf-taftl, te z.yn een voor-bereydtngh totnbsp;-Atheillerye; ende op een andere plaets,nbsp;dat de kennis van Godt ons in-^gebooren «. waernbsp;uyt volght, dat defelve door het vooroordeel wordt belet , ende verduyftert.nbsp;Daer leyt haer oock niet aen gcleghen, alnbsp;kan men uyt haer eygen woorden befluy-ten dat fy Atheiften zijn; ghelijck wanneer fy feggen , dat devoor-geipende-weder-mnbsp;leggingh van Atheifterye, de voelcke gedaen wortnbsp;met beteken, die daer over quaelyck te famennbsp;x,ijn gemept, is een feer fubtyl, en fckadelijcknbsp;deckfel, waer door de Athetflen haer vergiftnbsp;verjfreyden ; ende dat fy ondcr-tulfchennbsp;felfsfoodanighc boecken feer qualijck bynbsp;den anderen raepen, indewclcken nietnbsp;een woordt en is, waer mede de Atheifte-ryc wordt bevochten, mact dacr-cn-tcc-gen feer veel, waer door defelve wordtnbsp;aen-geraden; ghelijck wanneer fy feggen,nbsp;dat die geene, die feer treffelijck verftantnbsp;hebben, Atheiften pleegen te zijn, endenbsp;verlcheyde exempelen daer van aen wij-fen, oock medede voornaemfle rcede-nen daervan leercn, ende die felvc nergens cirweder-leggen. Maer fy moetennbsp;alleen op een dinek letten , ’t welclc dcnbsp;on-ervaren feer licht is om doen, te wee-ten , dat fy niet befonders, en daer dennbsp;leefer geleerder door foudc konnen worden, ofte uyt haer felven voort en brengen, ofte uyt de Autheuren en fchrijvers tnbsp;fy mogen wel,wannectder ecnigh vraegh-ftuck voqr-komt, dat van klcynenghc-wicht is , ende met weynigh woordennbsp;foudc ontbonden konnen worden, langh,nbsp;en breedt daer van difputereji, ende haernbsp;Tgt; 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gcheelc
t4 nbsp;nbsp;nbsp;S
gehecle reeden-konil tot verwerring van dien gebriiyken. Sy mogen ook wel andrenbsp;kicyne queftikens voor den dagh brengen1nbsp;Macr aen-gaende de principaelfte, vannbsp;te bewijfen darter een Godt is, laet haernbsp;vryelijck bekennen dat die niet over-ge-flaegheri, nochte alleen door de Autlio-xiteyt van de H. Schriftuyre. inaer prin-eipalijck door Philofophyfche reedenennbsp;dient beweefen te worden. Ende nochtans wanneermen tot de faeck felve moetnbsp;komen, dan moeten fy het exempel vannbsp;dequaedc Medicijn-meefters na-voigen,nbsp;want ghelijck die dewaere, ende fim-pele; remedien niet wetende , haer ficc-ken met een groote menichtc van onnutte, ofte fchaedelijcke rnedecijnen plee-gen te qucllen, alfoo moeten fy in plaetfènbsp;van goede redenen by febrenghen , feg-gen, darter tot wedcr-ftandt van de Athe-iftcrie, feer veel dingen worden vereyft,nbsp;ende dat men hoven de vol-komen kennis dernbsp;Heylighe Schriftuyre, een al-ghtm/yna kennisnbsp;viin al-ghcmeyne wetenfihupfe» ende infonder-heydt vande Metaphyjlcu, Fneumatica^Fhyfica,nbsp;generale (^(Ironomiu , Geographic y Optica,
S - C A R T B
van de hemercktnghe des ghelwfdts i ttlieghtquot;, tnichsea, (^c oock mede de kennis van denbsp;fendere dinghen, oft van de eude ende nieuwenbsp;hifterien. Dat zy eyndelijck teghens denbsp;Atheiften oock toe-ruften een grootenbsp;boeck-kas, in de wekken zy oock fullennbsp;fetten eenighe van die Autheuren gt; die zynbsp;te vooren voor Atheiften hebben gcfchol1nbsp;den. Indien zy alle 't felve wel onderhouden , foo fullen fy gewiftelijck boec-ken maecken, die de uwe in alles gelij'clcnbsp;zijn, als wel fullen onder-vinden die u-we vier boeckxkens van de Atheifteryenbsp;fullen wae1digh achten te door-Ieefen.nbsp;Maer indien yemandt meende« dat uwenbsp;difcipulen daerom te meerder behoordennbsp;geacht te worden, die foudegrootclijeksnbsp;bedroghen ïijn. lek foude noch verhae1nbsp;len u andere konften , de welcke ghynbsp;pleeght te ghebruyckcngt; om teghens unbsp;weder-partyedickeboecken tc maecken,nbsp;die niet foo feet met ghelecrdtheydt alsnbsp;mctfchelt-woordcnvervuldtxijn. Maetnbsp;alfoo dat meer u manieren, alsgheleert-heydt acn-gaet, foo lal ick alhier daernbsp;van fwijghen.
j den in bevonden worden, dieniemandt, dan aenu alleen bekendt zijn ; als medenbsp;om dat nicmandt de oorfaecke en kan nemen om foo heftigh regens den brief aetinbsp;P. Dinet tefchrijven, de welcke by-naenbsp;alleen uyt alle mijn fchriften in die 144.nbsp;eerfte bladeren aeti-ghewefcn wordt, alsnbsp;ghy alleen. Want nicmandt anders, alnbsp;wacr hy fchoon u foo grooten vriendftnbsp;als ghyfoudt begheercu, foude foofcernbsp;om dien bricfop filijn gheftoort konnennbsp;zijn, Oock hebt ghy over langh , inden racdt |
Ot' noch tóe, en heb ick niét konnen twijffekh, of ghy hebt u Willen verklaren Auteur tc tijn, van het boek,nbsp;'t welcldis^ghenoemdt Philofophia Car-thefiana, niet alleen om dat de eCrfte fesnbsp;blaederen als de uwe acn mijn zijn ghe-fonden, ende ick oock verftaen heb, datnbsp;de verbeeteringh vande druckfautenuytnbsp;u huys'is gekomen ; maer inlbiiderheydtnbsp;omdat het klacrlijckuwen ftrjlis, endenbsp;om datter ftvodanighe laftet-fpreucken,nbsp;ende lbo vcrl'chcyde raawieten van fehti-
-ocr page 539-R. D E S - C A R T E SJ
ick indefe uwePbilolbphia Carthefiana niet eene plaets van mijn fchriftcn totnbsp;noch toe en hebbe ghevonden , dewelc-ke nieten is recht teghens den Autheiu,nbsp;van den wekken die aen-gcweclen wott;nbsp;overmidts die felve ofte van hemisver-draeyt, ghelijck ick van de mecllen voornbsp;defen hcbghetoont ,• ofte tot hetgeen hynbsp;wilbewijlengantfch nieten dient. Dochnbsp;ghy foudt miffchicn hier op feggen, datnbsp;ghyden Authenrdaervan nietcniijt, eiinbsp;dat die van mijn noch niet ghelicn cn isnbsp;geweeft, als ick die dingen van u fchreef.nbsp;Daerom fullen wy dat laetcn varen-Maernbsp;ofte ick hier dan by dedc , dar ick tennbsp;minften het antwoordt van de Roy , op unbsp;Thefesheb gelecfcn , endedeH. Schrif-tüyr-plaelfen daer op na-gefien, de welc-keVan u voor de felf-ftandige gedaantennbsp;maer met getallen aen geweefen zijnde,nbsp;van hemallecnlijck door’t verhaelen vannbsp;de woorden, fcherpiinnighzijn wcder-leydt. Gelijck b-y exempel', ghy hadt aengeweefen de fpreneke van Salomon cap.nbsp;30 vf. 24,2',, z6,2 7,28. waeruythy dele woorden heeft verhaelt. Duer x.ijn viernbsp;feer kleyne dingen ep aerilfrijck, efide die zijnnbsp;tfjfer als de roijfen : De mieren, dat fieackenbsp;volck , ’t Tvelck jijn Jptjs hereydt in den Oefl;nbsp;Xgt;e haefen , dien onjiereken heep , de welckenbsp;hasr legher ftellen op een fteenrots: DeJprinck~nbsp;haen en heeft geen jfomnek gt; «nde dte gaet al-te-mael uyt in fchaeren : Den aechdtjfe (leuntnbsp;*P fih ’’toeteni en woont in eens Kontneks huys.nbsp;De welckeal-te-mael foodanigh zijn,darter niet eene andere veers in de ghehcelenbsp;Schriftuyr enis, de wekken ghy niet ee-ven gevoeghelijek foudt konnen aen-wij-fen. Want by-naeinalle plaeifen wortnbsp;eeuigh lichamelijck dingh aengeweefen,nbsp;dat ghy een fclf-ftandighe ghedaente toedicht. Maer daerom cn zijn fy niet meernbsp;tot tl voordeel, als die plaets in de wek-ke van de fneeuw wordt ghefproocken,nbsp;voor die geene dienftigh zijn, de wekkennbsp;eertijdts ghefeydt hebben, dat de fneeuwnbsp;fwartis. Vordets, datghy deachtbaer-heyt van de H. Schrift aldus misbruyckte»nbsp;om uwen ampts-genoot ende vriendt vaanbsp;ketterye verdacht te maecken, dunektnbsp;my grootelijeks tot u na deel ende kleyn-achtingcteUrecken. |
Hetfelfde foude ick miflehien konnen bewijfen van alle uwe andere bocckeninbsp;maer met voordacht houde ick de handtnbsp;van die gheene , die ghy onder den naeiunbsp;van Thefes hebt uyt-gegeven, op dat defen brief te veyligher by uwe Boeck-ver-koopers gevonden mach worden, allbonbsp;ick verftae , dat aen haer verbooden isnbsp;eenighe boecken te verkoopen, die tegennbsp;u luyden Thefes zijn ghefchreeven. leknbsp;en hebbe oock geen andere boccken meernbsp;ghefien, van de wekken ghy u verklaertnbsp;hebt den Autheiir te zijn, als alken uWCnbsp;Therfites. Nu wat ick hiervan verftacnnbsp;heb , dat fa! ick als noch verhaelen, endenbsp;op dat ick uwe begeerte nog gehoorfamc,nbsp;foo fa! ick mijn feghs-man alhier openbaren ^ de welcke is den Autheur van datnbsp;vlijtigh onderfoeck, ’t wekk ghy in uwennbsp;Therfites bevecht. Defe heeft in fijn we-der-Ieggingh van uwen Therfites, die hfnbsp;in ’t jaer 1637. uytgegecven heeft,pag. i8.nbsp;aldus van u gelchreeven: M fegh dat Voe-ttus foo onbequaemelijck mijn dinghen uytleyitinbsp;ende foo flout is in ’t toe-doen . af-doen, en veranderen van dien , dat ick niet met al, vannbsp;al het gheene hy my toe-fchrijft, het zy den fin»nbsp;ofte den sn-houdt, voor mijn begeer e gehousiednbsp;te hebben. Indien hy eens, ofte twee-maelyetnbsp;verkeerdelijtk aen-weet , dat fost een mis-flagfgt;nbsp;konnenghenoemdt worden, maer dat hy dat opnbsp;foi veel piaeifen doet, wat is dat anders ahnbsp;een rechte trouwloosheydt t Ick heb veel vaUnbsp;uweacuwijfingen in fijn eyghenfchrifter»nbsp;nae-gefien, ende ick kan defen acn-gaen-degetuygen, dat hy de waerheydt heeftnbsp;gefeydt Heb ick dan moeten oordelennbsp;dat ghy met meerder trouvvigheydt andere Autheuren over-al aenwijft, nae datnbsp;ick.ghefien heb, hoe bedricchelijck datnbsp;ghy in de H. Schrift te werekgaet , endenbsp;hoe verkeerdclijck ghy die luyden hac-f tvoor- |
HEt begin van defen brief had al langen tijdt onder mijn papieren, als vergeten gelegen, w'anncer ick hetnbsp;boeck, ’twelck ghy onlanghs hebt uyt-gegevenen van u genoemdt wort Con-fraternitas Mariana, heb ontfangen, ennbsp;niijn cyndelijck geboodtfehapt is, dat denbsp;telt van de Philofophia Cartefianawietdcnbsp;gedruckt, maer dat het uytgeven van diennbsp;cenighc maendeu gcftacckt is gheweeft;nbsp;overmidts ghy befigh waertmethetvol-trecken van dit andere boeck , ’twelcknbsp;ghy begeerde voor het eerfte uyt te latennbsp;gaen; foo dat men nu gheen andere redenen van doen en heeft om te bewijfen,nbsp;dat het felve nict van den gcenen, wiensnbsp;naem daer voor fal ftaen, oft ten minftennbsp;nietvanhem alleen, maer voornament-“jek van u gefchreeven wortEndc voor-^aereenyederdiefien fal, hoe deCon-rrateruitas Mariana, ende de Philofophianbsp;'-artefiana den anderen, niet alleen in dennbsp;dytganck, van den naem ende ’t maeck-,¦ maer oock in aert, en manieren gebleken, die en fal niet twijfelen oft hetnbsp;2;in tweelinghen , die vaneenen Vadernbsp;lijn gefprotcu. Maer overmidts het nunbsp;gheval gebeprdt is, datick feer Icdigh |
was, lbo hebbe ick uwe Confraternitas inweynigh uren geheel door-lefcn, wacrnbsp;van ick mi|n ghcvoelen hier netfens falnbsp;ftcllen. Doch niet voor foo veel, als alnbsp;hier van eenigh gefchil, uwe Religie betreffende, wordt gehandclt: Want icknbsp;en begeer my met een andermans fakennbsp;niette bemoeyen; Maerallcenlijck,voornbsp;foo veel men daer uyt kan verftacn , hoe-danigenman dat ghy zijt, ende watghe-loof men aen u andere fchriften behoortnbsp;te verkenen. Want alfoo ghy opemlijcknbsp;verklaert dat ghy den Autheur daer vannbsp;zijt, foo en kunt ghy niet ontkennen, oftnbsp;alhetgheene, dat daer in is begreepenunbsp;toe-ghefchreven moet worden. Nu denbsp;Philofophia Carthefiana fal onder dennbsp;naem van een ander voorden dagh komen, fulks datugeen onfchuldiginge ennbsp;lal ontbreecken, uwe oprechiigheydt en-de vroomigheydt betaemende, om van.nbsp;u halstcfchuyven, al’t gheen daer in falnbsp;worden ghevonden, om dat ghy daer vannbsp;niet en fult genoemt worden den Autheurnbsp;te zijn : Ende ick en ftel my oock nietnbsp;geern tegen diegeene die vermomt gaen-Maer opdat ghy meught weten dat leknbsp;niet als met voorgaende kennis van faec-Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kcRj |
R. D
ken, mijn gevoelen van uwe Confrater-nitas Mariana uyt en fpreecke, foo fal ick de gelegentheydt, door den wcickeu ghynbsp;die gcfchreven hebt, alhier kortelijck ver-haelen.
In s’Hertogcnbofch , is een Broeder-fchap, dragende den naem van de Heyli-ge Maeght» tot de wekken alle voortref-felijcke luydcn worden in-gelaten gt; ende die dacrom feer vermaert en machtigh is.nbsp;Defc bellondt eertijdts alleen uyt Room-fche Caiholijcken : niaer als de by-eeu-komfte van machtige perfoonen, en dienbsp;onder de vyanden op-ghebracht waren) innbsp;een (ladt gt; die onlanghs den Spanjaart ontnomen was, niet fonder gevaet en fcheennbsp;te wefen: ende de felfde nochtans niet ennbsp;konde'belet wordengt; overmidts devry-igheyd van dien in ’t over-gaen van denbsp;liadt was bedongen: foo hebben die gee-negt; die de bcvvaringhe der ftadt was bevolen, oorbaerlijckgeacht, foowelomnbsp;quaedt vermoeden te weeren , als oocknbsp;mede om vrede en eendracht onder denbsp;Burgerye te verwecken, dat zy met denbsp;Roomlche Catholijeken in die Broeder-fchap fouden in-ghelaten worden, dochnbsp;met foodanigen voorwaerde, dataldaernbsp;voottaen niet en Ibude ghedaen worden,nbsp;’rwelck met haeren Godts-dienft foudenbsp;ftrijden. Ende dit en heeft van de anderen niet konnen geweygert worden,-wantnbsp;alfoo, volghens de conditie van’t overgeven , alle Kerckelijcke, oft Geedclij-ke goederen in de ghemcene beurs van ’tnbsp;landt wierden ghebracht, foo en haddennbsp;zy uyt ghcen andere redenen het bewindtnbsp;der goederen van defe Broederichap aennbsp;haer behouden, dan om dat die ni'et Gee-itcli'ick oft Kcrckelijck) macralleen Bor-gerlijk was. Soo is dan de Heere Gouverneur van de Stadt, ende noch andere der-thien van de voortreffelijckde aldacr, denbsp;welcke hy tot Gebroeders had verkoo-len , in de Broedcrfchap genomen, endenbsp;hebben foovlytigh, uytdruckelijck , ennbsp;forghvuldelijck verhoedt, dat fy daer in
niet en fouden begacn, ’t welck met har* Religie eenighfins was ftrij Jende, datzynbsp;daer infehijnen niet als al te veel ghedaennbsp;te hebben. Maer nochtans foo en hebben zy niet konnen vermijden, datghynbsp;niet dactelijck, als dit van u ghehoort isnbsp;gheweeft, uwcThefes, dat ghewoone-lijck uwe pijlen zijn,op haer luydcn gingtnbsp;uyt-fchieten : Ick en fal teghens die Tbernbsp;fes niet fchrijven, mact alleen cenighenbsp;wcynigh woorden daer uyt verhaeleil»nbsp;alfoo fy noodigh zijn tot het verftaen vatinbsp;’t gheene hier nac volght. Den tijtelnbsp;daer van is dele; Van dt drU-en-tvintich'^nbsp;fle Thiologifche dij^utatitn uyt het Uetfiednlnbsp;van de Theelogie , zijnde van de indireBe, egt;inbsp;geparticipeerde Afgodeeye, het derde deel,
Ende op het tweede bladt worden delè woorden gelefen. Wordt gevraeght ^ of eertnbsp;breederfchap van Maria door een Gereformeerdfnbsp;Magiftraei, de welcke die wegh kan nemen, metnbsp;goeder confcientie openèaerlijck behoort geledenonbsp;oft gelaten te werden. te weten , wanneer dienbsp;gefuyverdt is 'van Faepfche Afgoderye i indenbsp;tnditn de Magijlraet dat doet,, of eenigh Gert*nbsp;formeerde in foodanige Broedcrfchap mach in-gcfchreven worden met conditie van niet te prejudiciëren aen fijn Gereformeerde Religie. Antwoordt op de eer fle vraegh neen; overmtdts disnbsp;feer groffelijeken deelachtigh is van eens andersnbsp;Afgodery, (^c. Ende ecii wcynigh daernbsp;nae. Maer hoewel de Magijlraet hier in ver-fuymt , oft door de vingerenfitt; foo en machnbsp;nochtans niemandt, die de Gereformeerde Rlt;*nbsp;ligie en Kerch toegedaen is, hem daer toe begeven. Ende daer na : Soo wort’er dan (vannbsp;die gheene, die figh daer toe begheven)nbsp;Afgodery gedaanmeer als indireBelijck, oocknbsp;by reduBie en participatie, g^o. hem , Wantnbsp;al wat fy doth moghen limit teren, excipiereanbsp;en purgeren, foo blyft nochtans die Breederfchapnbsp;ten minflen een gedenek-teecken van Afgodery*nbsp;en vaneen Afgodifch Verbond, 't welck Voornbsp;de jen gebruyckt hebben, ende als noch geiruyc-ken de Taftflen in’t rijck van den Pam , endsnbsp;daer buyten om te behouden ende voort te feiten den dienjl van Maria . ’t zy opentlijck, oftnbsp;fitlfwijgenie^ tndtin’thejmeljek, Soogloiere»
dit
-ocr page 545- -ocr page 546-J4 nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - G A R t 8 Si erger: Maeralleen,alfooghygeen quaet, vanconfcientieïijtgewceft, datghy lic-vandeHeerenvandeBofch, of van Ma- ! ver een dubbellinnigh woordt hebt willen refiusenkuntbewijfen, op dat ghy noch- | gebruycken, als te liegen, alhoewel ghynbsp;lans van haer veel quaede en valfche opi- hier door oock beveltight, dat ghy van nicn , door de lanckheydt van u qualijck fprekan , de gemoederen des lefers foudtnbsp;hi-planten. Dat felveblijckt oock dactnbsp;uyt, dat gy van niemant anders cn fchnjft,nbsp;als alleen, op dat ghy in cenigc manierenbsp;fijn eer foudt verminderen, endedat ghynbsp;« vrienden oock niet en fpaert. Onder denbsp;welken ook Marefius felfs behoorden gc-reeckendt te worden, indien in u eenigenbsp;beleeftheydt waer; door dien hy in dernbsp;daedt del’acck van de fijnen alfoo voor-geftaen heeft, dat hy u na fijn vermogennbsp;heeft ghefpaert, en gedaen heeft als eennbsp;vriendt. Maer laet ons toeftaen dat hynbsp;van u gchaet wordt, omdat hy niet allesnbsp;voorgoedt en houdt, ’t gheen van uge-fchréven is; want wy weten wei, dat ditnbsp;by u oorfiiecks genoegh is, om ycmandtnbsp;ten hooghflen te haten. Laet ons oocknbsp;mede toeffacn , dat ghy uytermatenghe-ftoort zijt op deHeeren van den Bofcb,nbsp;om dat zy, van a feer onrechtveerdelijcknbsp;geblameert zijnde, beficldt hebben, datnbsp;u heufelijek van harent wegen wierde ge-antwoordt. Maer wat quaedts heeft dochnbsp;dien uwen Martelacr ughedaen, ondernbsp;wiens mom-aenficht dietevoor-fchijn is gekomen, dat hy pag. 416. hemnbsp;voor feer flechi berucht macckt, feggen-dc de fpraeck te gacn,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dtenUi ghe- |
maeckt en heeft. overmidts hy foo veel httijn niet en kan : endc dacr nae heel fiaeuwnbsp;hier op antwoordende met defe woorden: van hetlatijnvm dien Predikant, alsnbsp;eock mede van fjnfladien in de vrye kenflen,nbsp;talen en Theologie en gevoel ick niet ghemeens.nbsp;jek Jfreeck daer van hy ervarentheydt. Tcnbsp;weten, op dat men dacr uyt foude befitiy-ten, dat hy oock felfs geen gemeene kennis van’tlatijn, oft Theologie heeft, o-vermidts dat dit waerfchijnlijcker is, dannbsp;dat hy meer als gemene wetenfehap dacrnbsp;van foude hebben,ende dat ghy foo nauwnbsp;die fameufe-Retorfie den rechten Au-theurzijt. Mijndunekt oock niet dat ghynbsp;beter dienden aen de andere Paftoten vannbsp;Nederlantdoet, wanneer ghy, haeraennbsp;fpreeckende pag. 27. aldus Ichnjft: uk [sinbsp;in der dsedt betoenen gt; dat my dat niet tninnbsp;atnghenaem falttijn, da» wanneerghy-luydeitnbsp;met uwe eenfarighe flemme’n, en goedtvindm^nbsp;gen in mijn tegenwoordigheydt, ende foo grootnbsp;tn ghetal, ende eock met heelt Collegien doornbsp;brieven (meer en fal ick hier met by doen , ofnbsp;dat ick niet plomf en fchijn te wefen , ende mijnnbsp;benijden dat niet en hoeren) mijn moedt gheeft^nbsp;ende aenpert om dtergelijeke, oft groot er te be^nbsp;ftaen. Niet anders dan of fy u oyt acnge-port en beroepen hadden, om de grootftcnbsp;van’t lande, in’tpublijck inuThefes tenbsp;beftrafFen, endc door dat middel oprocr-ten tc verwecken : ’t welck ick niet en geloof datyemandt van baerluyden fal bekennen. lek foude ontallijcke anderenbsp;dinghen meerkonnen aenwijfen , maernbsp;ick en wil u gehecle bocck niet examinec-ren : dat werek fal ick Marefius laeteiinbsp;doen-' Wantdie heeft alreeds in’fijn ver-dedigingh foodaenighe proef ftuckenvannbsp;fijn verftandt, voorlightigheydt, enghe-leerthcydt gegeven, dat ick niet en twijfel, of hy lal alles feer wel beftcllen, datnbsp;in dele laeck noodighfal zijn ; alleenlijcknbsp;fal ick u kortelijck van die dingen vermanen, die mijn by gclegentheydt wederomnbsp;in ’t hooft fullcn komen. U wc onbeb-belickheydt, als oock mede uwe feer ha-telijcke onbillickheydt heb ickinaüedienbsp;dingen bemerckt,de welcke ghy in plaetsnbsp;van redenen voor den dagh brengt Wantnbsp;nergens en gebruycktghy goede bclluyt-redenen , en over-al mifdoetghy tegensnbsp;defen regel; hst recht dat yemandt een andernbsp;voor-fchrijft. dat felvige moet hy zelfs onderhouden-, in de welcke alle billickheyt be-ftact. Ailbo verhacldtghy pag. 24. ócic woor* |
ARTES,
alle de om-wéghen uwer Woorden noch cenige reden terborghen is, waermedenbsp;ghy u wel verantwoordt, a!-hoe-wel hynbsp;dat niet enbemerekt; of liever, dat mennbsp;foudeghelooven dat ghy foo wedcr-lpan-nigh en hertneckigh zijt, dat ghy noch nanbsp;Magiftraten, noch iia Synoden en vtaegt,nbsp;cn al-hoe-wel ghy niet anders, als lade-ringe fchrijven en kunt,dat ghy evenwelnbsp;van *t fchrijven niet en begeert op te houden: waer door ghy miflehien cenydernbsp;foodanigen vrees voor u meent aen te jagen, datter voortaenniemant enfal welen , al-hoe-wel ghy qualijck van hemnbsp;hebt gefprooefcen, de welckcn u teghctisnbsp;fal derven fpreecken,op dat ghy hem niétnbsp;datelijck alfoo met eendick boeck, datnbsp;vol is van alderhande Icheld-woorden,nbsp;aen bootten komt. Want pag-421. nanbsp;datghy geroemt hebt, dat men in alle manieren gear beft heeft om u fchrijven te beletten,nbsp;ende dat uitdien cyude vandc E.Magi-ftraet van den Bofcli, endc oock van veelnbsp;meer anderen , brieven aen u, en veelnbsp;meeranderengefchrevenzijn, te weten»nbsp;als ofuboecken feerwierden ghevreeftinbsp;foo feght ghy datter twee redenen waren,nbsp;door de welcke fy getracht hebben, om unbsp;van dat fchrijven af te wenden. De eerjlenbsp;wat, feght ghy, om dat die Defenfie, eftenbsp;jipologie voor de Broederfchap , nu »ai, endenbsp;ghefeydt tuierde te zijn een Apologie, in formttnbsp;veer de voornaemfieperfoonen, Ende na datnbsp;ghy een wijl gebeufelthebt, met het vragen oft het een Apologie is, of niet, foonbsp;befluyt ghy dat het ii een bullehack, die be-quaem is om de kinderen daer mede te vervaren,
Daer nae (leidt ghy pag. 427. defe twee reden, dat het Uftwijfen van defe faeckflaetnbsp;aen het oordeel van Synoden , ende niet aen hetnbsp;fchrijven der Theologanten: en datje daertr»nbsp;oock aen die behoortghefleldt te-morden, endenbsp;niet meer door voederlegh-fchriften onderfocht.nbsp;By de welcke ghy feght, dat defe by-re-denen noch toe-gedaenzijn. i. omdatnbsp;de Gebroeders van de Broederfchap vanS- Maria nu verklaeren, dat fy bereydt z^n haer te
elfder»
klaerdcn dattet waerwas. Uwe Itinc-kendc vermeteptheydt blijckt ooclc over al in uwe woorden ; gelijck wanneer ghynbsp;ieght pag. 5' Marejïm doof nieuvoe, ennbsp;greote dingen te bejlaen , vertnaert noii voorden jnbsp;te weten dacr door» dat hy u. die foonbsp;grooteu man zijt gt; derft acn-tallcnj ennbsp;als ghy verciert, dat hy door het aen-raec-ken van u . de Nedetlandtfche Kerckennbsp;foeckt te bevechten, niet anders dan ofnbsp;die fonder u niet en konden bcllacn, oftenbsp;of ghy het principaellte fluck daer vannbsp;waert, endc Marcfius macr voor een nietnbsp;met alen wacrtc achten. Endecynde-lijck fooenkanuwe hertneckighcyt nietnbsp;wefen fonder ovcr-groote laetdunckent'nbsp;heydt, alfoo ghy gantfch geen fchuldt ennbsp;wilt bekennen, nietteghen-ftaendeghynbsp;klacrlijck achterhaeldt, en overwonnennbsp;Zijt: ende alfoo ghy door cenige redenen,nbsp;ende door niemants authoriteyt, daer toenbsp;enhebtkonnen gebracht worden, dat ghynbsp;tl fond onthouden van dat u qualijck-fpre-kend boeck acn den dagh te brengen. leknbsp;heb twce-mael her-lelèn ’tghenc ghy opnbsp;de vier-hondert-cn-twintighfte ende denbsp;vijf'thienfte volgende zijden fchrijft, opnbsp;datick wel fondeverflaen de redenen, denbsp;welcke, ghelijck ghyfcght» van u worden voort-gcbraeht omtebewijfen, dat
ghy niet en zijt hertneckigh . oft onbefcheyden krackeehjck , ofqualiyckgemamert, de voelckenbsp;noch aen treffelijcke fer/oonen de behoorlijke eer,nbsp;noch aen de Kerckelijcke -vergaderingen reverentie . e»authoriteyt verleent. Macr ick bennbsp;door vcrwondcringh als verbaeft geworden : want ick en hebbe dacr niet met allen in gevonden, ’t wclck niet en betoont,nbsp;dat ghy dervaerheyd hertneckigh, en onbefcheyden krackeeligh lyt; als oock ecil VCr-ftnader van alle Staten,cn hooger macht,nbsp;Soa datick niet en weet welck van bey-denghv begeert hebt , te weten, of datnbsp;den leftr wat min aendachtigh zijnde (al-foo niemandt fonder ongheloofiijcke patiëntie fulcken voddigen fchrift met amp;en-^scht en kan Iqfen) ipude iiemen dat in
-ocr page 551-Aen G T « B ï R T
indtrwt^pen it UederUndt/fhe Synodsn , felfs »t)ch var, U-jtucht. 2. Om dat de KereUn-fatdt van de Vranfche , tn Uederlandtfche Ge~nbsp;meinti in s’ Hertegenbofcht aen de Heeren Fro-fejferen der Theologie i tn de Academie van Leyden hadden gefchreven , doe /y vel hadden ge-eordeeldt veer de Broederfchap van S. Maria,nbsp;tnaer dat fy evenwel haer oordeel de Synodennbsp;trilden onderwerpen. ^ Om dat u redenen veelnbsp;veyligher, ghevoeghlijcker , ende met mindernbsp;fihandael te geven aen die vyanden , en aen denbsp;ttwe tn ie Synoden fouden kennen veer-gefieUtnbsp;toerden , als in openbaer fchrift. Wclckcnbsp;dingen, alhoewelmaernaeckteiijck, ennbsp;flacuw van u worden verhaeldt, foo be-Wijfen fy nochtans, dat het doen van denbsp;principacKle van den Bofch tenminflennbsp;gheapprobeert is van hacr Kercken-raed,nbsp;wekkers authoriteyt mceider te achtennbsp;-is, als die van een particulier Theologant,nbsp;gelijck alsghyfeghu Oock mededatfy-luydcn niet anders hier in enfocckcn, alsnbsp;dewaerhcyd, en vrede van hacr Kcrck,nbsp;endedatfygeenfintshertneckighen ïijn:nbsp;allbo fy hacr aen alle Synoden, oock aennbsp;die van Utrecht, van de welckc ghy klfsnbsp;cen deel zijt, garen willen onderwerpen.nbsp;Macr ghy, om hier op te antwoorden,nbsp;en te betoenen hoe feer ghy de vrede dernbsp;Hercken beminde, en hoe nedrigh vannbsp;herten , en hoe Godtvruchtigh dat ghy
omijundige toefen geheel toeter hevelen; foo dat haer fonder voorgaende kennis op verlof van ee»nbsp;ntge opfienders. of heflraffery, niet gheecrloft ennbsp;foude z.yn, oock felfs The fes te fchrtjven , lejfennbsp;te doen, ofdijputatien aen te vangen. In welke woorden ick geen anderen fin en vindt, dan dat ghy wilt te kennen gheven,nbsp;dat cen Profeffor in de Theologie , nochnbsp;van de Magifhaten , noch van dc Synoden en behoort gcregccrt te worden, en-de dat ghy zijt by der gratie GodsProfeï^nbsp;for in deGodtheyt, de welcke alles maclinbsp;Tchrijven, wat hy wil. Een wcynigh dacrnbsp;nae fchijnt ghy in ceniger manieren en opnbsp;fceckre conditiën u dc Synoden te Wilksnbsp;onderwerpen: macr daetelick excipieertnbsp;ghy, en doeter pag. 31. vcrachtelijck ditnbsp;by : Als noch en hebben de Synoden al hier nocltnbsp;te zaeyen noch te maeyen. En pag. 433 ¦nbsp;ghy , Tegenwoordigh en hebbe ick met de Syncmnbsp;den niet te doen. Macr nochtans op dat meanbsp;mach verftaen dat u alleen, te weten, alsnbsp;zijnde den alderhooghften Architheolo-gant, die d’hooghfle macht van een Pro-feffor in de Godtheydt toekomt, foo feghtnbsp;ghypag. 432.vanMatcfius, die foo welnbsp;als ghy Dö^or en Profeffor js in de Theologie , dat fijn boeck , het welek ü occafie,nbsp;en materie van fchandael, en cenfu-e^ noodt^nbsp;fakelik in een Synode moet geexamineert voorden,nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, En pag, 436. feght ghy , datter niet en moet
ghy feght dat door dc vrienden van Anni-nius, het fchrijven eenighen tijdtverboden isgeweeft, ffndathydaerom de A-cademie heeft verlaeten , (Van welcke hiftone ick niet anders en weet, dan datfenbsp;alhiet tot defe faeck niet en dient) fpreektnbsp;ghy pag. 429, aldus; 'Dte wat neufwijfer zijn,nbsp;die meenen , dat fy hier een ander gheheymenisnbsp;in fien ; ‘t welck of het met befmtttingh doornbsp;eenigh voedt fel. ofte van verre in do duyjler-nts wetekt gt; dat en fond ick foo niet kannen ayunbsp;leggen. quot;Daer zijnder altemets, die getrn fouden hebben, dat haer de voeghdy, momberfchafnbsp;Van igf Pfofefiortn in At QoAtheydi, als van
openbaer lijk op fijn mond te peppen weder-nep, of tenminflen verbeterde. Te weten, wanneer gy die voornaemlf e perfoonen open-baerlijck hcbtgclahert; hebt ghy wel ge-dacn : dat ghy haer feer onweerdelijcknbsp;hebt gheblaméert, daer over en zijt ghynbsp;niet te bcOraflên: en aJ-hoc-wel daer tenbsp;vreefen flact, dat uyt die dinghen , dienbsp;ghy gelchreven hebt, groote, ende fiwaerenbsp;eneenigheden, ergernifie, en fcheurmge in lbOnbsp;een vermaerde (ladt, ende die den vyandnbsp;foo na leydt, fouden mogen oHtftaen,foonbsp;moet dat nochtans geleden wordeti-Maeinbsp;dat Marefius, ten deelcn door begeertennbsp;Fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van
2!jt, cerileiiek voor den dagh ghchaeldt [gedacht worden, om « hefluyt van fchrijven te “®“hendehet exempel vanGomarus,dien | deen veranderen, ten waef hy fijn boeck met
-ocr page 552-38
K. Des
. vandiegeenen»dieghy geblameert hebt, !ten dcclcn oock uyt krachten van fijnnbsp;ampt, als xijnde Paftoor van haer-luydennbsp;Kerck, eenighen raedt heeft focekentenbsp;doen voorde fvvaerighcdendie ghy bacrnbsp;acngedacn hebt, daerom moet fijn boeck,nbsp;als zijnde oorfacek van ergernis, en benbsp;rifpingh , in de Synoden ge-examinecrt,nbsp;ende indien men ugelooft, ghecondem-neert worden- Ende ghy en begeert nietnbsp;op te houden, van hem openbaerlijck tenbsp;lafteren, ten waet hy ecrli die dingen, dienbsp;hy metdegrootfle rcchtveerdighcydt, ennbsp;waerheydt tegens u heeft gefchrevcn,metnbsp;openbaerlijck op fijn mondt te kloppen,nbsp;wederroept ofte verbetert. Oock medenbsp;pag. 4?4. en4?4. nae datghyghcklaeghtnbsp;hebt, dat Matclius met de fijnen van denbsp;executie , ende particulier oordeel hebben begonnen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I. Door’t Ufigeven, en
firoyen van een bosck ttgens u Thefes 2. Door het verfamelen van gevoelen, enftemmen totnbsp;ITytrecht, Dordrecht, Leyden, ly^mflerditm,nbsp;Franeker, in den tlaegh , e^-c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Door’t
fufpenderen van ’t Avondtmael gedaen aen ee-nen die Ouderlingh is gerveefi (tewetcil, om dat hy \ met u hielde.) 4. Do.or’t condem~nbsp;neren van 't boeco:ken genaamdt Ketorfio : Soonbsp;feght ghy p.ag. 435' Nh worden eyndelijck denbsp;remedien der Synoden ghepretendeert, ende denbsp;twijfelachtige , en verfchillige jaeeken wordennbsp;ghefeydt den raedt gt; en ’t pnblijcke oordeel dernbsp;Kercken onderworpen te worden , wanneer fynbsp;met de Zee van particulieren^ indien z.y ’t allesnbsp;niet en hebben ingenomen , ten minflengetrachtnbsp;hebben om alles in te nemen, ende te ovetflolpen.nbsp;lek en twijfel niet of de Kerckeltjcke perfoonen dienbsp;wat fchetpjinntgh vijn, konnen wel mereken waernbsp;defen FoUtifchen treek henen roti; ende hoe wey-‘nigh dat dis geenen daer door moet beroert worden , de wekken de Ketnnnftranten eeni«e jarennbsp;al/fio hebben geoeffent, dat fy hem , of hy wildenbsp;of niet, al wat vcorftghtiger hebben gemaecktnbsp;Ende een weynigh daer nae. Gevraeghtnbsp;zijnde . heb ick voor defen aen onfen Ed. ennbsp;^Achtb (dcweickc, te weten, alffenbsp;van ccnEicck uv\'c Theologie betreffen-
de , niet en oegeerdc yet te dcfcerncrefis ende u d;rerom oock met en wilde eeltnbsp;gebodt doen van (ti! te fwijgen , u everj*nbsp;wel het Ichrijven af riedi)geantwoordt, datnbsp;ick de eer vosji onjenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en wijn Frofjft
met ghenoeghjdem enfemie kunnen bewaren, ted waer ic.k de faeck Qnfondtrheydt Hypetettee) kjfnbsp;een publijck gefchrtft te kennen gaf. Al hètnbsp;welcke mijns oordeels, even lbo veel tenbsp;feggen is, als of ghy feydt, dat ghy lbonbsp;onvuorfightigh niet en waert, dat ghyUnbsp;faeck aen de Synoden foudt beveelcïi}nbsp;I. om dat het boek van Marelius ufchulÉnbsp;al te klaer vertoont; i. om dat hy alrcCtsnbsp;heeft de toeftemminge van veelen ; 3-4 omdat eenigen,die u zijden al te opent-lijck hebben ghevolght, voor defen ghe-coiidemneert zijn geweeft 'Maer ’tgeetinbsp;ghy wiltdatter vcrliacn wordt, te weten,nbsp;dat Marefius eerft tegens u heeft gefchre-ven , ende gemoederen van die geenen,nbsp;die op de Synoden vergaderen,met vooroordeel alreets foo heeft in-genomendatnbsp;ghy u Ikeck, al is fy leer goedt, aeii haernbsp;niet en behoordt te vertrouwen , maernbsp;liever u eer (te weten, die ghytelaemcnnbsp;voeght, met de eer van de Religie, ennbsp;van u Profeffic) met een openbaerghe-fchrift, tc bewaren, dat en heeftgantfehnbsp;geen fchijn van waerheydt- Want ghynbsp;hebt eerll met het uytgcven van u publijc-ke Thefes getracht, om de gemoederennbsp;van een yedci in te nemen. Ende al hadden de voornaemfien van den Bofcb uWnbsp;mildaedt u inparticulier al willen vergeven, gelijckly ooc!t fchijncn ghedaennbsp;te hebben , alfoo fy u niet en hebben lac-ten befchuldigen, maer alleenlijck haernbsp;felver ontfchuldigen, foo moed dat nochtans met een publijCk fchrift gedaen worden. Want alfoo de vrede, en’t welvaren der Steden voornaemcntlijck daernbsp;acn hanght, dat de Inwoonders cen goetnbsp;ghevoelen hebben van haer Ovetigheyde,nbsp;foo en daer het die gheenen nier vry , dienbsp;tpt de bedienuigh van de'republijck zijnnbsp;geroepen, datzy hetongelijck, dat haer
publijeke-
-ocr page 553-1
R. D E s -
4'»
Baem van ^ie Broederfchap behouden, Cu zijn van indireöe en geparticipeerdenbsp;Afgodery niet vry; macr loodanigezijnnbsp;de voornaemlte perfoonen : ergo, amp;cnbsp;Alwaer een yder fonder kennis van uw^enbsp;Theologie, lichtelijck verftaat, dat mennbsp;moet diltinguereii. Want indien ghy verrat, onder het woordt f^nk, oock hetnbsp;alderminfk van die dinghen, de welkenbsp;met uwe Religie niet over een en komen,nbsp;foo worter ontkent dat dc facck alfoonbsp;wordt gehouden , geiijck bli)ckt uyt hetnbsp;artijckcl van de Transaélie-brief, by unbsp;pag. 212. voort-ghebrocht, wantalledienbsp;dinghen worden door dat artijckel af-ge-fchaft. Maer indien ghy door de faeck alleen die dinghen verilaet, dewelke zijnnbsp;behouden; alfoo daer in oock het aldcr-minftc niet overigh en is, ’tweick vannbsp;uwe Religie verfchilt, foo en kan van denbsp;uwen oock dealdcrminfle fchaduwe vannbsp;Afgoderye, daer uyt niet ghcvrcefl worden ; Endc men behoeft niet te denekennbsp;datter niet in die Broederfchap over blijven en fal, indien alle die dingen, de-welckc teghen uwe Religie ftrijden, daernbsp;uyt wech worden ghenoinen: Want, datnbsp;dc Inwoondcrs van eene ende dc felfdcnbsp;fladc by een komen , om KUerhande mifver-trttfoaen mech te nemen . en dier en tegeni, omnbsp;grooter vertrcHwen, cotreJpoHdegt;.tit ^ en eennbsp;eendrachtigh leven te vervoitchten, gelijk daernbsp;ftact in ’t derde artijckel ,van dcTranfac-tie by u pag. 21 o. geciteert, dat alleen ver-vardc ghcheclefacck ofte uatuure, en hetnbsp;¦wefenvan ecnGodtvruchtighe eerlijekenbsp;en fcer nutte Broederfchap. Oock ennbsp;dringht ghy niet fecr acn met datdeel vannbsp;u argument , maer daedelijck gaet ghynbsp;van daer na de dilputatien over den nacm,nbsp;de welcke ghy op veel blaederentot hetnbsp;cynd’van 11 bocck uytreyckt, feggende,nbsp;dat het een Afgodifchen naemis ; endcnbsp;veel gemene aenwijfiiigen daer over voornbsp;den dagh haelende, befluyt ghy uyt alle denbsp;felvige dit alleen, dat fob langh die naemnbsp;wordt i;gt;chouden, ten minilcn oockbe-
Cartes»
houden wordteen fchaduwe vanfiipcf» ftitie. Soo dat defe uwegeheelc foo yve*nbsp;rige, en heftighedifputatie cyndelijck it»nbsp;een roock verdwijnt; ende klaerlijck hiernbsp;uyt verftacn kan worden, dat ghy ghcennbsp;ander pretext tsr Wereld en hebt gehadt,nbsp;om die Broederfchap te bevechten, dannbsp;dat die nacdcMaghct Maria, endenietnbsp;als uweboecken, naTherftes, ofTer-tullus is ghenaemdt. lek fegge een pre-»nbsp;text, ende niet een oorfaeck, oft reden inbsp;Want ghy weet wel dat in dele landennbsp;feer veel Ketckcn zijn, die als noch in *tnbsp;gemeen de namen der Sandlen behouden,nbsp;dcwelckc haer van oudts ghegeven zijnnbsp;geweeft, ende daer isfelfs in uftadteennbsp;Collegie van Canoniken , 't welck vannbsp;Sinte Marie genoemdt wordt. Oock ennbsp;meent ghy niet dat gy felfs met Afgoderynbsp;zijt befchaduwt, om dat ghy nac Sintcnbsp;Gijsbert uwen voornaem hebt gekregen»nbsp;ende dat oock volghcns dc manier vannbsp;de Roomfehe Ketck , in den Doop, innbsp;de W'elcke een befonder verbondt vannbsp;Religie is begrepen. Sooishetdan, alsnbsp;met ooghen te lien, dat ghy geen rcedennbsp;van eemger waerden en hebt gehadt, omnbsp;het doen van de voornaemfle van dennbsp;Bofch te befttaifen ,• maer ghy hebt nochtans reden gehadt, waerom ghy dat wilde berifpen; te weten, om dat het vannbsp;anderen voor goedt was gekende. Wantnbsp;het isb!ijckelijGk,datghy van foodanigennbsp;aert zijt, dat ghy gecrnallegelegenthe-den, om anderen tegen tefprecckcn,acn-neemdt. Ende ghy feght felfs in u boeck»nbsp;pag.418. darde geruchten gaen, als datnbsp;ghy felfs in uwe Predicatie geraden hebt*nbsp;doen ghy voor eentgejaren in den Bofchnbsp;waert, dat de Gereformeerde haer in dienbsp;Broederfchap fouden begeven: ’t welck,nbsp;al-hoe-wel het dapper van u wordt ontkent, nochtans om dat het by anderennbsp;wordt verklaerdt, foo is hctrcdelijckccnbsp;datmendiegheene daer in gelooft, dennbsp;wekken daer niet aen gbclegen en is daernbsp;om te liegen, ende die oock meerder zijnnbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in ’t
-ocr page 555-K. D E s
valfch , dat ghydc voornaemfte perfoo-nen van'den Bofch geen leelijcke (tucken te laft en hebt ge!eydt,gclijck ghy fchrijftjnbsp;Maer het blijckt oock lêcr klacr, dat ghynbsp;’tfeer w'el weet: overmidtsghy de woorden, die men in uwe Thefes leeft, niet’nbsp;en hebt konnen vergeeten', door dien unbsp;die van Marefius genoegh in’t hooft ghe-btacht zijn, ende ghy die fclfs etlijcke malen in uwen boeck verhaelt, ja pag 306.nbsp;ver9iert ghy belachelick,dat het niet uwenbsp;woorden , maer alleen fchimpcryen vannbsp;Papiften zijn , en overfulcks, alloo ghynbsp;feght,dat ghy niet die gefchreven en hebt,nbsp;foo moet men voorwaer bekennen datnbsp;ghy lieght: ende alfoo ghy op die maniernbsp;leer dick wils liegt, foo moet men ook bekennen dat gy feer leugenachtig, en eyn-delijck oock feer onbclchaemtzijt, wantnbsp;diefoorte van leughcn-tacl isdcklaerftenbsp;van allen , alfoo ghy u beroept op u Thefes, die ghedruckt zijn, en als noch onder veel luyden beruften, uytdewelckenbsp;het feer klaerlijck bhjcktdatghy ’t lieght.nbsp;Jae die ongelooflpcke ftoutigheydt, waernbsp;mede ghy niet alleen u beroept op het bellen van u Thefes, waer door ghy welnbsp;•weet dat ghy ghecondemneert fijlt worden; maer oock met Marefius, die vannbsp;u niet Cd heeft gefchreven , dat niet klaer-lijck en blijckt w'aerachtigh te zijn, nietnbsp;anders den fpotdrijft, dan oft hy van o-penbare laficringh overtuygt waer, endenbsp;van her® alle die dingen feer onwaerdc-lijcken feght, de welcke ghy weet datnbsp;van u feer wacrdighlijck, en waerach-tighlijck konnen gliefeydt werden ; ditnbsp;betoontklaerlijek dat ghy in de kunft valinbsp;liegen,' en qualijck fprcecken ten hoogh-flen 'ervaren en geoetfeht zijt. Ghy bekent wel pag 9 item, pag. 340, 341.nbsp;ende op andere plactfen meer, dat ghynbsp;s’Hertogenbolch ghcnaemt hebt; maernbsp;ghy feght pag. ^40. die na.em ¦va»1»nbsp;den tijtel, noch oock in deprofofitie en deter-rhinatie -veen 't V'^aegh-Huck en ts uyt-gedrucktHnbsp;mner kklleen -m het nntmtrdt «f de Ueijie ex-
C A ït T Ë S J
I ceptie op een natf alfoo de ghelegentheydt ddt foo mee bracht-, en u daer toe aenleydcy metnbsp;dat ghy die z.elfs naerfieUjck focht ; Tc we«
I ten, die naem is van lefts teghensuvvil
' in uThelès in gedronghen, ende heeft lich fdven aldaer tegens udanek gefleldt.nbsp;Maer indien yemandt daer van niet we--tendeh’ch lèlven liever het voorftacn, datnbsp;ghy met op-ghefetten wille de naeinnbsp;van de Stadt tot op het eynde heb« vet-fweghen, op dat wanneet ghy een tijdtnbsp;lanek het ghemoedt van den leferfoudtnbsp;hebben op ghehouden , ende grootcrnbsp;begheerté , om den g^henen te weten,nbsp;die ghy daer meende , in hem foudt hebben verweckt, hy de nacm van die Stadt,'nbsp;ten langhen lellen van u uyt ghefprooc-ken zijnde , te beter foudc aen-merc-ken, ende haer-Iuyden met op-merekin-ghe foude kennen j of foudet milfchiennbsp;onbillick zijn , dat men meenden , datnbsp;ghy, die boven anderen een oprecht mannbsp;zijt, die de wapre religie , Godtvruch-tigheydt , ende de Kcrckclijcke vredenbsp;bemindt, diefnoode kunft der lafteraersnbsp;foudt hebben willen ghebruycken ? Opnbsp;de tweede befchuldigingh , de welckenbsp;Marefius voornamentlijck regens udoef,nbsp;te w'cten , dat volgens het ghebodt dernbsp;liefde , ’t •wclck van Chriltus uytdruc-kelijck Matth. i8. vf 14,16. wordtghe-boden , de befondere benjfingh moet gaennbsp;¦voor de openbare be(iroffi}igh, inlonderheytnbsp;by foodanighe Mannen, de wekken unbsp;garen gehoordt fouden hebben , indiennbsp;ghy haer in ’t particulier hadt vermaenf;nbsp;daer antwoordt ghy op pag. 19. dat dienbsp;gheenen , die vermaent mollen worden,nbsp;u niet bekendt, noch aengewefen waren.nbsp;Alwaerghy wederom feght, dat open-baerlijck valfch is, ghelijck pag 413.nbsp;blijckt uyt den Brief van den Predikant,nbsp;dewclcke u onderricht hadde, dattet Ut.
tniten van urne Kerch^ ende niet van de ge. rmghfle flaet t maer voornementlijck Ptrfoonennbsp;uyt den S^asdt maren. Want daer uyt kentnbsp;ghy haer genoegh , omaen haer te kon-
nefl
-ocr page 557-Aen G t s B K «.
Waerfieyd mecft verwacht wordt, dat hy lieght, a!s oock dicghene, diePiofefficnbsp;doet van Godtvtuchtigheydt» en Chtifte-lijcke Liefde, dat dici onder fchijnfelnbsp;van de ghebreecken tc berifpen gt; van fijnnbsp;fivenaellen qualijck fpreeckt, cnde ver-borghen haet draeght. Soo dunckt mynbsp;nochtans datternoch veel flimmcr van unbsp;ghedaen wotdt, als ghy niet tc vrcdennbsp;Zijnde met hct ontkennen van ghefehree-vente hebben diedinghenj die ghy ghc-fehreven hebt 1 en met hetveynien alsofnbsp;ghy maer in’t generael cenighc gebrecc-ken hadt aengheweefen , daer ghy dienbsp;nochtans fceckere perfoonen op ghcdichtnbsp;hebt, nu als noch» pag. 13,34a. endenbsp;op veel andere plaetfen meer, derft ftaen-de houden, dat ghy met recht dievoor-naemtie perfoonen, en s’Hertogenbofchnbsp;met namen hebt moghen uyt-drucken,nbsp;ende dat fonder be wijs van ecnighe redenen j ( alfoo ghyder niet een kunt voornbsp;den dagh brenghen) maer alleen metnbsp;exempelen, dieofverfcheydcnnictgoetnbsp;enzijn, waer mede men foude kunnennbsp;bewijfen , dat alderhandc fchelm-ftuc-ben gheoorloft zijn. Endc, dat gantfehe-lijck te bclachen is, ghy neemt pag- jyo.nbsp;een exempel van ufelven, alsofdatghe-ne, ’twclck ghy op een ander tijdt fonder draf ghedaen hebt, u altijdt behoorden toeghelaetcn te worden. Maer ghynbsp;gaet noch verder •• endc alfooder eennbsp;groot onderfcheyt is tuffehen een acnkla-gher, ende een rechter, foots ’tughe-ïioegh dat ghy een yder kunt noemen , opnbsp;dat ghy hacr voor een yder befchuldight,nbsp;maer ghy wilt oock dat ghy decifien ennbsp;Vonniflèn over hacr meught verkondi-^hen : en dat het alderhoovaerdighüennbsp;, ghy wilt dat diehooglide vonniffen ,nbsp;die van u alleen gedreecken, en ghefpro-kenzijn , even foo veel authoriteytsheb-fy van eenighe vergaderinghnbsp;van Theologanten, of van eenigh con-^ue , of confequentelijck of die van dennbsp;”®yhgcn Gepd waeren ghegeven. Want
nae dat ghy pag. 343. tot bewijs, van daf het u gheoorloft is gheweedde dadt vannbsp;den Bolch te noemen, voort ghebtachtnbsp;hebt een exempel van ik en weet niet watnbsp;voor een decide 'vm de Hteren Profejforennbsp;van Ltyden , in dl wekken oock deonghelterdennbsp;en Vroukens [ouden konnen begrijpen, dat daernbsp;in niet enhepailt, maer merekelijek de Heerennbsp;Burgh^eejleren, ende oock den gantfchen Raednbsp;morden verjlaen {ten minden, alfbo ghynbsp;feght, want ick en weet van die hidoricnbsp;niet, ende ick en verneem dacr ook nietnbsp;nae:j foo werpt ghy pag. 343. ufelvennbsp;dit tegen : Maer de Frofejferen van Lepdennbsp;hebben ghegheven een ghemeen antwoerdt, uytnbsp;den naem van de Theologifche faculteyt, maernbsp;urne determinatie is partttulier en privé. Opnbsp;welckc teghen-werpingh op dat ghy foudnbsp;antwoorden, brenght ghy pag. 34y. voornbsp;den naem van eenighe befbndere perfbo-nen, dewelckeghy feght dat yet fuicksnbsp;ghedaen hebben ,• Dit is al tegnote curieus-heydt in eens anders republijck , te weten datnbsp;eenighe derven onder-foccken , ofdedc-ciden die ghy ghedaen hebt in u Thefesnbsp;(die, te weten, fecr tot de republijck bc-hooren, ende het alder fecrectdc deelnbsp;dacrvan zijn, en nae het welke men nietnbsp;mach vernemen ) evcn-wel authoriteytsnbsp;behooren te hebben, als of fy uyt quamennbsp;onder de naem vaneen gdheelcTheolo-gilche faculteyt, de welckc in uwe Rc-publijck foude mogen zijn. Ende datfenbsp;foo veel machts hebben dat bewijdgy opnbsp;defcifdeplaets : Latten fy keren, fcgtgy,nbsp;indient haer btlteft, dat de Frofejferen vannbsp;onfe faculteyt in de leere , (iudien, ende promnbsp;fejjte een-drachtigh , en dat haer antwoortnbsp;en Thefes van elck een in ‘t by fonder z.yndenbsp;komen, gehouden morden als of die van haetnbsp;allenmaren ghegevenen met ghemeen confettinbsp;voor goedtgehouden 1 ‘t Jy of der in 'tbefondernbsp;een voorgaende conferentie en oordeel voorge-gaen is, ‘t vydet om de kortigheydt van de tijd,nbsp;of om eenighe andere oorfaeck dte niet en is voor-gegaen. Voorwaer een tretFelijck argument, endc dat u heel wel paft en be-Gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;taemt
-ocr page 560-Acn G Y S B E R T V o E T 1 ü s. nbsp;nbsp;nbsp;45? ontdecken gt; de weicken ick van u bewij» fenkan. waerachtigh tezijn. Endemijnnbsp;en flaet uwe uytmuntende quaet-fpreec-kentheydc, waer door anderen van u aennbsp;te tarten, worden afghefchriekt , in ’tnbsp;minften niet te vreefen; niet alleen omnbsp;dat ick mijn leven aUbo heb acn- ghertelt gt; Ende al-hoc-wel ick feer gaeren de handt | van too verdrietighén ichrtjven Ibude'nbsp;houden, foo dunekt het mijn nochtansnbsp;foo nootfaeckelijck te zijn, dat ick hetnbsp;gantfchelijck niet en kan nae laeten. Ende dat niet alleen om dat het een yder toe-ftact het wel-varen, ende de vrede vannbsp;’tLandt, dacr hy in woont, naefijnver-moghen voor te tlaen : Maer oock omnbsp;datter naeuwelijcks yemandt anders is,nbsp;die foo veel gelegentheydt heeft ghehadt,nbsp;om uwe gebreecken te onderfoecken , ennbsp;diedefelve vryclijcker aen dendagh kannbsp;brenghen; als oock mede van de welckenbsp;het beter aen-ghenomen, ende meerdernbsp;gewichsfehijnt ghegeven te konnen worden. Dat mijn voor defen groote redennbsp;isgeweert om te onderfoecken wat voornbsp;eendatghy zijt, ende nu uwe verdienftennbsp;Uyt te leggen, datfullen mijn alle die genen lichtdijck toc-ftaen, die fullen weten dat ghy t’zedert eenige jaren her-tvaerts, fonder eenige, oock de alder-minfte fchijn van reden , alleen met feernbsp;onbefchacmde lafteringhen, mijn het al-der-grootrtefchelm-ftuck van de wereldt,nbsp;te weten , de Atheirtery, hebt willen opdichten, ghelijck blijekt uyt uwe boecx-kensde Atheifmo, de welcke ghy annonbsp;ï6;9. hebt uytgegeven , en daer vvy voornbsp;defen, in ’teynd’ van ’tvierde deel vannbsp;defen brief , van hebben ghehandcldt;nbsp;En dal gy een fchaiidelijk Boek , ’t welknbsp;ghyPhilofophiaCartefiana noemt, endenbsp;daer ick onder dit fchrijven , de Icftenbsp;blaederen van ontfangh , indien gy ’t nietnbsp;’t geheel hebtghemacckt {want ick ennbsp;Wil uwen mede-hulpcr die eer in allennbsp;deelen niet ontrecken,) ten minrten doornbsp;ttwe lart cn forgh hebt laten drucken. Ennbsp;alfoo ghy luydcn in dat Boeck de grootrtenbsp;‘loutigheydt , om feer valfche en geennbsp;^aerfchijnlijcke dingen van my te fchrij-, aen u hebt genomen , foo fal mijnnbsp;, ghelijck ick vertrouw. denbsp;din K ^ toe-geftaen worden , om dienbsp;Shen aen een yeder opeabaerlijck te |
ende aen foo veel luyden bekent zy , foo datter niet waerachtighs van mijn en kannbsp;ghefeydt worden, ’twelck ick niet gaeren foude hooren- Ende niet valfch vannbsp;my en kan voor den dagh gebracht worden , ’t welk niet en kan bewefen wordennbsp;valfche lafteringhen en blamen te wefen jnbsp;Maer oock, omdatghy acndie Phnlofo-phia Cartefiana alle uw'efchelt-woorden»nbsp;alle uwe quaet-fprecckcntheyt, alle uwenbsp;kunften van laftcren, alfoo te kort hebtnbsp;ghehangen, foo dat die weynigh dinghennbsp;die ickgefchteven heb in den Brief aen P.nbsp;Dinct vergeleccken konnen worden metnbsp;den doeck, de welcke men Slanghen,nbsp;om haer mack te maecken, placht voornbsp;te werpen , opdat fy daer in moghenbijten : want fybreccken haer Tanden dacrnbsp;foo feer op af, ende fchieten al haer fenijnnbsp;daer foo in uyt, foo dat fy daer na fondernbsp;eenigh Ictfclgehandelde konnen worden.nbsp;Endeeyndclijck lbo zijnder veel redenen,nbsp;waer door die dinghen, de welcke icknbsp;van u Ichrijf, by de billicke lefers en oor-delaers milTchicn van eenigh ghewichtnbsp;fallen worden gehouden. Wanteerftc-lijckfoo is het bekent, dat ick voorne-mentlick de ruft en vrede liefheb, nie-mandtoytvoorrechten heb gheroepen,nbsp;niemandt eenighe onrurt heb ghemaeckt,nbsp;ende oock dickwils het onghelijck , datnbsp;mijn gedaen is geweert, liever heb willennbsp;vergheven , als willen vervolghen ofnbsp;wreecken. Ende dat ghy daer-en-tegennbsp;zijt foo krackeligh, vinnigh , endconbe-fcheyden, dat ick niet en heb te twijffe-len, dat by foo veer ick alhier het alder-minrte dingh hadde, ’twelck ghy ondernbsp;eenigh pretext foodtkonnenberifpen, ofnbsp;ick fou datelijk daer over het krackeelen,nbsp;G znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’twelck |
R. D ï s - C 48. ’tweick ick tenhooghden fchou w, van u hebben te verwaehteu, eiidc dat icknbsp;daerotn gtoote forgh ial dragen , dat icknbsp;niet alleen en fchrijf, ’tweick niet waer,nbsp;niacr oock daer-cn-boven niet ongetw ijfnbsp;feit en is. Het is oock mede bekent, datnbsp;mijn niet onaengenaem en plaght te welen , dat yemandt mijn ghevoelen tegen-fpreeckt) maer dat die gene, dieuyt reden van dc waarheydt te onderlbecken.nbsp;de felve bevechten, om die oorfaeck onder mijn vrienden van mijn plachten ghe-teeckent te worden j en dat fy mijn lbonbsp;veel te aengenamcr zi)n , hoe fy mijnnbsp;fterck»r teghcn-worpfelen voor-(lellen:nbsp;Maer dat de Ichimpers en Ipotters vannbsp;mijn plachten veracht tc worden : hetnbsp;welck ik nu alle beyde in velen met dernbsp;dacdt heb betoont. Oock en heb ick nie-mandt, van foodanighe oytgeantwoort,nbsp;uytghenomen een. die ick om een befon*nbsp;derc oorfaeck , ghenootfieckt was tenbsp;antwoorden. Waeruyt men lichtelijcknbsp;lil gheloovcn . dat ick het onghelijck ,nbsp;van u my aenghedaen , oock als nu nietnbsp;vervolghr en foude hebben , ten Waer hetnbsp;fcergrouweüjck ware , endc het vervol-gheu van dien met eenighe publijeke nut-tigheydt foude konnen worden ghevoegt.nbsp;Daet-en-boven is het oock bekent, datnbsp;ick feet veel jaeren in defe Landen hebnbsp;ghewoont. ,foo dat niemandt cn heeft tenbsp;twijffelen. of ick ben daer toe foo welnbsp;ghenegen, als eenigh inboorlingh foUdenbsp;moghen wefen j jae men foude milTchicnnbsp;mijn daer over yet boven dein-gheboo-ren konnen toefchnjven » dat ick nietnbsp;doorbetghevalvande gheboorte. maernbsp;alleen voor dc verkiefingh mijn woon*nbsp;plaets alhier hebghenomen. Want alfoonbsp;ick in mijn Vaderland , als velen wel bekent is, tot mijn ghemack ghenocgfaemnbsp;kondc leven, endc geen andere oorfaecknbsp;mijn aen cn dreef om andereWoon-plaet-fen te gaen bef lecken, dan dat iek om denbsp;menighte van mijn vrienden en verwanten) welker geielfchapicknietenkondenbsp;afwefen, niettijdtsenledigheyd genoegnbsp;en hadde, om mijn tot mijn lludien, daecnbsp;ick mijn mede verm-ieck, endc met denbsp;wclcken eenighen voor vaft houder», datnbsp;hetgantfche inenfehelijcke gellacbtnictnbsp;weynigh ghedicndt fal konnen worden,nbsp;i volkomentlijck te begeven,- endc alfobnbsp;' mijn geen deel of plaets van de gantfehenbsp;Wereld befioten wierd , ende oockgec-nighe cn was. de welckcii ick vertrouwrnbsp;dat mijn niet gaeren tot een inwoonder,nbsp;als die lelvcnoch befwacrlijck , nog ooknbsp;mifïchien oneerlijck zijnde, en foude aen»nbsp;nemen, lbo heb ick defe Landen bovennbsp;alle anderen tot mijn woon-plaetsuyt-gc-kofen. Ende het is oock eyndelijck bekent, dat ick van profeffie geen Theologant en zy, noch oock nimmermeer vannbsp;die ghclchillen endifputeer. de weicken'nbsp;de Chriflenen in vetlchcyde Seckten hebben verdeeld ; En dat ick over fulcks veel'nbsp;vryer, alsMarefius, of yemand andersnbsp;van u lieden Theologanten, die dinghennbsp;die van u ghcfcyt moeten worden . aennbsp;den dagh brenghe^ endc dat dc wacr-heyd van mijn woorden minder verdochtnbsp;fal zijn, als van anderen, die haer overnbsp;laken, die de Religie betreffen, teghensnbsp;u lètterr. Want men lal klaerlijck kunnen mereken , dat ick van u niet met atnbsp;en fal fegghen. ’t w'clck van mijn nietnbsp;even eens gefcydt en foude konnen worden, fooick metuvancene, en defelvcnbsp;Religie was. |
Maer ick fal hier cerf elijck handelen vanded-cughden, dc wclcke een Profel-foi in de Godtheydt, ende cCii Pafoornbsp;van de Gemeente mijns oordeels foudenbsp;fchijnen te recommanderen, endc daernbsp;na lal ick kortelick verhalen ’t geen ghynbsp;ghedaenhcbr, ende eyndelijckfalicknanbsp;uwe verdienfte vernemeir. Het is feker,nbsp;dat de liefde is het fundament endc denbsp;grond veft van alle deughden , ende datnbsp;die voornementlijck in die geene vereyftnbsp;wordt, dewelcke publijckehck verkorennbsp;wort om andere te leeren, ende tot deugde! |
Aen O Y s B s R T
den acn te porren. Ghy weet v\at den Apoft .'l Paulus van defe faeck fehrijft,
I Curinth. IJ. IVasrt d»t tck nbsp;nbsp;nbsp;net
Aermenfehen, ettde der Engelen tongheti, ende de IteJ Je niet en hehhe, foo ken ick gbewerdennbsp;mU ten luydende Metael, efte een klmckendenbsp;Belle, inde al had tck de Prephetie, ende dainbsp;ick kende alle verborgentheden, ende alle vee-tentheydt : ende at had ick alle ’’t Geioove,nbsp;fid dat ick bergheit vervoerde, ende de liefdenbsp;ntet en hebbe, foo en ben ick niet, inde iji datnbsp;ick tot armen ffijfe , uytdeyle alle mtjngetderenfnbsp;ende al leverde tck mijn liehaem alfoo dat icknbsp;verbrandt ivorde, ende ick de liefde met en heb-he, fio en batet myn niet. Wacruytklaar*nbsp;lickblijckt, dat alle gaven, die Van Gódnbsp;aan yemandt van de menfchcnïijn gegeven , indien I'y metde liefde niet en lijnnbsp;vergefclfchapt , gantfeh niet en lijn tenbsp;achten- Nüdcteeckencn, nytdewelc-ken de liefde ghekent kan worden, vi'or-den op de felfdeplaets van den Apoftelnbsp;Paulus aldus verhaeldt: De liefde u verdut-digh, fy ts goedertieren : de liefde en benijdtnbsp;niet. fy en doet niet qualick, fy en wordt metnbsp;Cp-gehlafen, fy en is ntet eergierig, fy en denktnbsp;geen quaet, Jy en verblijdt haer in geen onghe-teehtigheydt, maer fy verblijdt haer met denbsp;teaerheydt. Wacr uyt volght, dat die gc*nbsp;nen dieonverduldigh lijn ingramfehap,nbsp;boos, nijdigh , twiftigh, oproerig, ennbsp;op-gheblafeu laetdünckent, krackeelig,nbsp;wrect, qualick fprceckende, lalkraersnbsp;on leugenaers, de liefde geenfins en hebben. Maer alfoo defe liefde, dat is, denbsp;Hcylighe vriendtfehap-, die wy met God,nbsp;onde omGodes wil met alle menfehennbsp;onderhouden, voor foo teel wy wetennbsp;dat fy van Godtbemindt worde, grootenbsp;Rcmeenfchap heeft met die eerlicke men-fchelicke vriendtfehap, de welcke ondernbsp;de familiare vrienden placht te wefén, foonbsp;lullen wy mijns oordeels niet qualijcknbsp;doen, dat wy de ampten van defe twee tenbsp;facmen over weghen. Daef is maarnbsp;cenen reghel, diede hooghfle is, tewe*nbsp;,dat men nimmermeer quanek, maarnbsp;ons vermogen alti/t aea onfè vrienden
welmoeten doengt; ende om datter niet beter en is i dan dat men geen ghebrekennbsp;en heeft, daerom en doet niemandt oytnbsp;grootcr wekdaet aen een ander, als warnnbsp;neef hy hem met behoorlieke manierennbsp;van eenigh ghebrcck foeckt af te trecken.nbsp;lek fegge met behoorlieke middelen inbsp;Want iiidien yemandt ontydelick om ee-nighe kleyne ooiTaeck , of in tegenwoor-dighcydt van anderen gt; als het niet nodig,nbsp;en is, bekijft, ofeenighe valfchemifda*nbsp;den hem op-dicht, ende alfoo niet foanbsp;fecr des felfs verbetering, als diens fehan-de , en fijn eygeneer fchijiute foecken,nbsp;foofal hy oübefcheyden en hatelickwc-fen. Mae^et is by na aliijdt geoorloft,nbsp;fijn vriendt heufelijck, in ’tbefonder, ennbsp;fonderyemandts wxten, tevermaenenjnbsp;endc indien dat niet ghcnoegh en is, endenbsp;de fchuldt fwacr is gt; foo mach men oocknbsp;aen-houden, en hem bekijven; endenbsp;dact nae oock maecken dattet van een ofnbsp;twee ,• en oock van alle fijn andere vrienden ghedaen wordt. Alle het welcke,-indien niet cn komt te helpen, ende fijnnbsp;mifdacdt foodanigh zy, dat het hem on*nbsp;weerdigb maeckt, dat een ecrlick mannbsp;met hem vriendtfehap foude onderhouden , foo mogen wy ons van fijn by-een-komfie onthouden, endc hem niet langernbsp;onder onfe vrienden recekeneir. Maernbsp;voorwaet , foo langh wy vriendtfehapnbsp;met hem houden, ofhem beminnen , foonbsp;en moeten wy nimmermeer in ’topen-baer voor een yeder, ook voor de vreem*nbsp;den en onbekenden , hem beftraffen.nbsp;Want foo doende en fou men niet fijnnbsp;voordeel, maer veel eer fijn fehaede, tenbsp;weten, fijn fchande verfbrghen. Endenbsp;dat en moet niet alleen verborgen , maernbsp;oock van openbaefe vefftaen worden.nbsp;Want die openbaerlijck mifdoen , plachten fich in haer mildadcn te roemen , endc fy en gevender niet om, dat men weet,nbsp;dat foodanighe dinghen van haer wordennbsp;begacn. Maer het js fiaer lect, dat fynbsp;daerom worden ghelaeckt, endeveragfïnbsp;Éiidè daer ftaet’op te letten gt; dat de vfcefe
V o E T I U S.
alle.andere menfehenhooghlijckgeëert, en bemindt te worden. Maer by foo veernbsp;w-y een komen te Hen, de wclcken fondernbsp;ons in ’t befonder oyt van eenige fonde tenbsp;vermanen, alle gelcgenthedenfoeckt omnbsp;ons publijckelijck by anderen tc befchul-dighen , ende dat voornementlijck als hynbsp;meent dat wy’tniet en fullen komen tcnbsp;weten: ende die oockdickwils onslelfsnbsp;die fonden tocfchrijftidaer wy noytmedenbsp;bezoetelt zijngeweeft, ofte eenighdoennbsp;van ons, ’t welck noch w'y , noch anderen voorquacdten houden , als grootcnbsp;mifdadenveroordeelt, niettegenftaendcnbsp;hy noyt eenigh, oock het aldertninfte on-gelijck van ons en heeft ontfangen; endenbsp;dathy hem op die (ëlve manier ook draegtnbsp;teghens veel anderen meer, daer uyt falnbsp;men klaerlijek kunnen bekennen , dat hynbsp;van de liefde en alle menfchclijckheydt,.nbsp;en belecftheydt is ontbloot, endc onweer-digh is, rnet de weleken eenige vriendt-fchapfoude mogen gehouden worden. Alnbsp;het welcke ick vrees gt; dat ick hier te vergeefs lal ghcfchrevcn hebben, wantwynbsp;hebben hier vooren wel gefien dat ghy denbsp;geboden van de liefde, als dingen die foonbsp;vers en nieuw zijn als mort, verwerpt, ennbsp;veracht: miirchicn datghy nietvriende-lijck en wilt fchijnen te zijn, en meer metnbsp;de bitterheyt van een berifper, of met hetnbsp;gebict van cenen uytgcver zijt vermacckt.nbsp;Daerom fa! ick van de dingen hier wat bynbsp;voeghen, Ende eerftelijek wat deberil^nbsp;pingen aengact, de welcke ghefchiedennbsp;fonder eenighe macht van condemneren,nbsp;cndeeygenriijck belèhuldingen genoemtnbsp;worden, ’t iszeeckcr, dat die in alle wcl«nbsp;gefielde republijeken worden toegelaten,nbsp;als fc maer waerachtigh zijn : Ja zy worden altemets geboden, gelijck gefchiedtnbsp;in crimine l-aefe Majeftatis. Ende’ris gewis, dat die gheene, dewijl fy anderennbsp;mifprijfen , niet onwaerachtighs van denbsp;lèlvc en feggen, door de wetten daer overnbsp;niet gecondemneert en worden s Wantnbsp;daer flaet uyt-dïuckelijck ghefchreven,
Acn G Y S JB E R T
Js bekent ghetnaeckt; jac dacr en tegciis • wanneer hy nude vreele van de Ichaemtcnbsp;fal hebben vctlooren, foo lal hy veel eernbsp;noch Ilouter worden om tefondighen.
Ten tweeden alloo defe woorden daer nae volgen ; inaer ilt dathy de gemeentenbsp;niet en hoort, foo laet hy uw wefen alsnbsp;een heyden endc een tollenacr j dat is,nbsp;reeckent hem niet meer onder die genen,nbsp;met de wclckeghy, oin degemeenfehapnbsp;uwes geloofs, een befonderc vrientfehapnbsp;onderhoudt, ende acht hern niet meernbsp;als eenen die u vreemdt en onbekende is;nbsp;Macr daer en wordt niet geboden dat ghynbsp;hem moet vervolgen als een vyant; Wantnbsp;de dilcipulcn Chriiii en hebben eertijts denbsp;hcydenenen tollenaersnietgehaet, maernbsp;allecnlijck fy en beminden haer niet alsnbsp;broeders, Ende defe geboden van vriendt-fchap zijn wel in ’t gemeen acn alle men-dchen bevolen, macr nochtans foo zi)n denbsp;Predicanten, Theologanten, ende Herders der gemeenten, boven alle anderennbsp;daer aen ghehouden : Want alfoodcrinnbsp;¦de getheenfehap der mcnfchclilcken ghe-faghts niet treftelijeker en is,als de vrientfehap, ende de voornaemftc vrucht vannbsp;dien daer in bcdact, datwy door onlenbsp;vrienden over onfc fauten vcrmacnt endenbsp;van onfe ghebreeekcn afgetogen kunnennbsp;worden •• Ende alfoo een yeder de machtnbsp;•nieten hceftgt; om vrienden te verkrijgennbsp;die trouw ghenocgh ; ende vs^orfichtighnbsp;genoegh zijp, om tot foodanige nuttigheden gebruyckt te kunnen worden , foonbsp;iflet, dat mannen die in Godtvruchtig-hcydt, voorlichtigheydt , endc Chrifte-hjeke liefde boven andere uyt-munten,nbsp;als gemeene vrienden van alle menfehen,nbsp;garen van die geenen, die hacrdaer voornbsp;kennen, worden gehoort; ende dat dienbsp;genen , die haer leven inde Theologifchenbsp;ftudien verCijten, ende tot Predicantennbsp;cnPalloren der Kercken zijn verkooren,nbsp;'’oor zoodanighen ghemcenlijck wordennbsp;geacht. Ende wanneer fy voorwaer foo-
Cartes,
en kan welen , dathy hem nieten foude befchuldigen, by foo veer hyvan hem isnbsp;aengeranft ende door gtouwclijcke lafte-ringen in fijn eer geraeckt, ten eynde hjnbsp;niet cn fchijne al te kleynmoedi h tc zijn,nbsp;ofte hetgeene totde ghemeene oorbaer,nbsp;ende fijn eygen eere ftrcckt, gantfeh nietnbsp;te achten. Nu ick heb die geene hier vannbsp;uytgefonderr, de wxicke in publijeke bedieningen zijn gefteldt, niet om dat gce*nbsp;nigen van haer een ander fouden moghennbsp;befchuldigen,want ecnigezijn van ampts-halven d.ter toe gehouden, maer om datnbsp;het aen die geenen, welckerampt fulcksnbsp;rieten vereyft, fooeerlijck niet en is, alsnbsp;aen particuliere luyden. Want fy moeten haer wachten, dat, wanneer iy geennbsp;rechters en kunnen zijn, fy niet en fchij-nen de anthoriteyt van haer ampt, totnbsp;onderdruckingh van yemandts onnofel-heydt, tc willen misbruycken. Want be-fondcre luyden doen haer aenklachten totnbsp;haren perikel, ende ten fy faeck alle dienbsp;dingen, die fy feggen wacrachtigh te zijn,nbsp;ofte ten minften dat fy wettclijcüe oorfaeck hebben om fulcks tc geloovcn, foonbsp;worden fy als lafteraers befchuldigt; maernbsp;dieeenigh openbacr gefach hebben , dienbsp;mifdoen dickwils aen een ander fondernbsp;daer over veel geftraft te worden. Endenbsp;voorwaer ten is aen niemandt van die genen , die eenighc publijeke ampten bedienen , fuibetamelijckcr een ander te befchuldigen , als aan de Predikanten, Pro-fefiTorenindeGodtheyd , enPaftorendernbsp;gemeenten. Want alfoo zy tenaenfieiinbsp;van haer ampt ghehouden worden voor-luyden , die boven anderen Godtvruch-tich geleerdt, ende door den yver vannbsp;liefde nntftcccken zijn, foo befwaren zynbsp;de faeck die zy bevechten, grotelijeksnbsp;met een voor-oordeel, ende indien zynbsp;niet vroom cn willen zijn, foo hebben fynbsp;veel gelegenthcden om fonder (iraf een
fi nbsp;nbsp;nbsp;R. Des
Cap. iS. Dig-de injur.amp;fatn lib. but het niet goedt, noch bilUck is dat die geene,nbsp;die eenen mifdadighen qualijck ghefatmtnbsp;heeft ghemacckt, daer overgccondcm-neert wort: alfoo het behoorlijck en oot-baerlijck is, dat de fonden der geenen dienbsp;piiicloeni bekentïijn. Evenwel lijndernbsp;verfcheyden oorlaecken) om de wcickennbsp;eenige feeckerc befchuldigingen van anderen noch met eeren noch niet ghedaennbsp;en kunnen woi den, want die flechte mif-daden begaen, en tot leetwefen bercydtnbsp;2ijn, die cn worden van niemandt metnbsp;eeren bcfchuidight, ten waer hy fchoudtnbsp;waer ofte door eenighc andere oorfaecknbsp;daer toe wierdc ghedrongen : Want hetnbsp;ürijdt met de liefde, de welcken wy mal-kanderen altemael moeten bewijfen, datnbsp;wy die genen, die ootmoedigheydt betonen , en vcrgüFeniffe begheeren , foudenbsp;willen dat geflraft foude w'ordcn. Maernbsp;indien eenich vermetent cn hcrtneckighnbsp;incnfch foodanigedinghen begaet, waernbsp;door devreede, ende eendrachtigbeydtnbsp;van de Rcpubhjck gelloort foude kunnennbsp;worden; ende de welckc in’tbefondernbsp;van zijn vrienden alsoock mede van denbsp;Wethouders vermacnt zijnde, fijn mif-daden niet en wil verbeteren noch bekennen , die oock foo hevigh is om anderennbsp;te bereghten, foo (lout in ’t laftcren, ende foo hcrtneckigh om die te vcrvolghenjnbsp;foo datter nacuwelijeks cenen is die hemnbsp;derft wederfiaen; ende eyndelijck de wel-kefoo veel uytvluchten, en foo veel liftennbsp;heeft om fijn gcbreccken tpbewimpelen,nbsp;ende foogrooten onbefchaemthcydtomnbsp;die te ontkennen, foo dat, niet teghen-(laendc de fclve lichtelijck konnen ver-ftaen worden van die genen, die de faecknbsp;ondcrfoecken , nochtans niet lichtelijcknbsp;Tan een yeder van alle man kunnen worden vertoom; foo is dit fcecker, dat, dienbsp;ditvermach, ende derft beftaen, ende innbsp;geen publijeke bedieningh enisghefteldt,; ander te lafteren. Ende al w'aert fchoonnbsp;daer aen wel doet, dat hy foodanigen een * dat’et haer miflehien altemets wierde toc-heklaeght, jae dathy’tmet eeren niet of‘ geheten dat zy anderen foudcnbelchuldi-
gen,
-ocr page 567-Aen G Y s B E R T V o e t i u s. die in der daedt Godtvrlichtigh zijn, endc ^en, ende haerover ’t ongeIijck,’t wclck haer aenghedaen is, tewree-cken, endenbsp;yemandt in’t befonder te hatenj foo ennbsp;fouden fy nochtans de publijcke predica-tien en thefes daer geenfins toe met eerennbsp;mogen gebruyeken. Want wat de pre-dicatieu aengaet, niemandt en twijfelt ofnbsp;ty zijn ingefteldt om de waerhcydt te keren overdicdingcn de welckeden Godts-dienft aengaen , endc met eenen om denbsp;menkhen van de fondcn af te manen, ende tot de deught te brengen; macrgeenfins om yemant eenige oneer aen te doen,nbsp;ofte om eenige exempelen van boosheytnbsp;te geven , of eenige macht over befondernbsp;luyden te plegen. Ende wanneer yemandtnbsp;inde predikatieeenighebefondere daedtnbsp;Van de Wet-houders,ofte van eenigh particulier perfoon berifpt, foo doet het veelnbsp;grooter fohanden acn, dan of hy op eennbsp;ander placts hem het felfde ftuck oocknbsp;Voor de felfde toe-hoorders verweet.nbsp;Want alfoo hy openbacrlijck daer toe isnbsp;verkooren, om vandieplaetsde waer-heydt tefegghcn. foovoeghthy fijn publijcke authoriteyt tot fijn befondregetuy-genis, endc alfoo misbruyckt hy de waer-digheydt fijnesampts om fijn evenaeftennbsp;daer door qualick berucht te maecken-Ende daer beneffens om dat alle openbarenbsp;beftraffingen der perfoonen, niet tegen-Oacnde dat fy waerachtigh, en rechtveer-^igh zijn, nochtans de palen der liefde tenbsp;buyten gaen, ende anderen noodight omnbsp;baer evenaeften te haeten; daerom geeftnbsp;bet in dcPredicanten een quaet exempel.nbsp;Eyndelijck, alfoo yemandt onder deck-fel van de gebrcccken te berifpen, lichte-bjek fonder ftraf te ontfangen foodanigennbsp;®iifdaedt kan begacn , dat hy oock de be-Ibndete perfoonen beftraft fonder die tenbsp;noemen, en dat hy die evenwel met foo-danige ken-teeckens aenwijft, foo dat al-noe-wel zy van de toe-hoorders wel worden gekent, hy (ich nochtans kan houdennbsp;alsqf hyder nieteens om en haddeghe-‘J'^cht. Ende daerom plachtendiegenen, |
door die middel geene onwettige authoriteyt over haer Magiftraet of eenige anderen en begheeren te ghebruycken, haer naerftelijck te wachten, dat men nimmermeer dat van haer en kan feggen, hetnbsp;wclck ghy pag. 33. van u felven noemdt:nbsp;te weten, dat ghy door uwe gewoonlijc-kc methode het befondere doen van denbsp;luyden niet felden in u predicatien foo af-fchildcrt, foo dat, al-hoe-wel ghy nic-manten noemt, het nochtans rechte hi-ftorienfehijnen te zijn. Wat de Thefes aengaet, indien men het recht en ordinaris gebruyck van diennbsp;bemerekt foo en hebben dieniet veeltenbsp;fegghen ; wantgherncenlijck wortet alsnbsp;voor vaft ghehouden, dat dievandeftu-denten ghemaecktzijn, en fy en moetennbsp;niet anders vervatten als feeckere ftellin-gen, de welckeden autheurvan dien aen-neemt, om in een difputatic van weynighnbsp;uren ftaende te houden, ’t zy dan dat hyfenbsp;waerachtigh, of onwaerachtigh achttenbsp;wefen. Want hy kan daer in over faec-ken die ’t gheloof niet aengaen endc niemandt fchadc en doen , oock die dingennbsp;fonder leugentacl verklaren , die hy voornbsp;vallch houdt, te weten, wanneer hy dienbsp;felve, totoefteningh des verrtandts, regens alle tegen-vvorpingen, de welcke innbsp;feeckeren korten tijdt gedaen fullen worden, wil verdedigen. Hy kan oock al-temets den naem van eenighen autheur,nbsp;van de wekken hy vcrfchilt, daer in uyt-drucken, indien hy milfchien meent, datnbsp;het tot de faeck dient: gelijck of yemantnbsp;voorflclde foodaniger Thefes: het hhedtnbsp;en heeft in den tuieren geenen ornloep . teghensnbsp;Hervéiuf : Daer zyn felfsftandige ghedetenten,nbsp;tegens de Roy: ofandere diergelijke. Wantnbsp;dan meent men dat defenom der eerennbsp;wil van hem ghenoemdtzijn, oock foonbsp;neemtet gheen liefhebber vandewaer-heydt qualick, dat fijn meninghen aldusnbsp;worden beftreden. Maer men moet fichnbsp;daer over hooghlick wachten, dat mennbsp;H 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;me- |
piemandt in de Thefes alfoo noemdt oft aenwijft, dat men foudc moghen menennbsp;dattet tot fijnder verachtingh isghedacn,nbsp;•want als dan (oudenfe denatuerkrijghennbsp;van een pafquil i ende (Irecken totfehan-de van de Academie in de welcken dienbsp;uytgegeven foude mogen zijn. Want alnbsp;iffet, datfe maer van cenen worden voor-gefteldt, foo werdenle nochtans voor eennbsp;yder onderfocht, en bedreden,ende daer-om, ten waetfe verboden wierden» foonbsp;houdt men daer voor datfe toe-ghelaetennbsp;worden. Ende nergens en komen de exempelen van qualick fpreken qualicker tenbsp;pas, als in de Academiën oft fcholen, al-¦wacr de deught niet minder als de weten-ichappen gelecrt wort. Maer voorwaer,nbsp;indien men nimmermeer qualik en moetnbsp;fpreecken in de ordinarifche Thefts, denbsp;welcke gemaeckt worden,om maer Voornbsp;een uerof twee bedifputeert tc worden,nbsp;foo moet het veel minder inde eerwaer-dige boccxkens worden gedacn, de wclc-ke ghy onder den naem van Thefes pleegtnbsp;nyt te geven : alfoo ghy opentlijck bekentnbsp;datghy den Autheur daer van zijt, endenbsp;wilt dat de dclicicn , ende befluytfelennbsp;van uwe Theologifthe faculteyt daer innbsp;zijn vervat: Want ghy leert pag. 34?.nbsp;Dat de ProfelJoren ia « luydea faculteyt eert-drachtigh zijn in leertngtn, fltidte», en Profetie, ende dat het antrmoordl endeThe/e-'t vannbsp;elck een in ’f befonder uyigegeven , ghehoudennbsp;moeten voorden als offe van u luyden alle warennbsp;gedaen. Eiidc eyndelick op dat men machnbsp;verllacn, hoe qualick dat het paft, dat mennbsp;in dc Thefes of predikatiën, indeplaetsnbsp;van dc gebreken, de perfonenftifsgaetnbsp;beftraffen, foo moetmen letten dat hetnbsp;recht van de liefde, hetwelckde Godt-vruchtighe mannen alleenlijck ghebruyc-ken, om andere luyden over hare gebreken te berifpen; of oock dat het recht vannbsp;het tneefterfthap, het welk ghy miftchiennbsp;als fchoolmeefter kunt ghebruycken overnbsp;de jonge luyden der welcker opficht u in’tnbsp;particulier maer voorwaer geenfins over
Cartes,
de Magiftraet cn is bevolen , veel Vfif* fcheeldt van het recht van heerfchappy,nbsp;ofte van het burgerlijck recht, hetwclcknbsp;de Wet-houders gebruycken om de mil-dadigen te beftraffen: ende dathetvoor-naemfte verfchcel van dien daer in be-ftact, dat het Burger-recht liet op het ge-meene beften van vccle menfthen , denbsp;welcke by een zijn gevoeght, maer datnbsp;het recht van Meefterfchap, ofte der hef'nbsp;de alleen ftreckt over elck een , voor foOnbsp;veel hyin’t befonder wordt aenghelieii.nbsp;Waer door dc Magiftraet gheoorloft isnbsp;eenige befondere luyden fomtijdts tc be-fchuldighen, jae oock het leven haer al-te-mets te benemen, om datfe forge dra-»nbsp;gen om in ’t gemeen aen alle anderen goetnbsp;te doen. Maer foo en iffet nimmermeernbsp;gheoorloft aen een meefter, de welckenbsp;veel leerlinghen heeft, dat het oock hetnbsp;alderminfte quactaen een van haerluydennbsp;foudc doen op dat aen de anderen veelnbsp;grootcr nuttfgheyt daer nyt foude mogennbsp;worden verfocht. Want hy heeftft elcknbsp;een in ’t befonder van haer ouders ontfan'nbsp;ghen, op dathy haer goedt foude doen»nbsp;maer geenfins dat hy haer in geeniger ma-nieren foude befchadighen- Ende alhiernbsp;is den regel feer goedt, dc welcke leert,nbsp;dat mcngcenquacdten moet doen, opnbsp;dattet yets goedts door mach ghebcuren;nbsp;ende die moet veel meerder machts hebben by die geenen, de welcke alleen gebruycken het recht der liefde, want hetnbsp;ftrijdt daer tegen dat men diegenen, dienbsp;een ander befthadight, daer in voor fijnnbsp;vriend foude houden. lek en geloof nietnbsp;dat ghy meent dat u geoorloft is j-emandtnbsp;om te breisgen of te quetftn, al-hoe-wclnbsp;hy een groote mifdaedt heeft begaen, ofnbsp;een rijck man,die fijn geit feer misbruykt,nbsp;hetfelvetcomnemen om datden armennbsp;te geven, ofte tot eenige andere faeckennbsp;feer Godtvruchtelijck te ghebruycken.nbsp;Maer voorwaer ick en fic niet, waeromnbsp;het u meer geoorloft zy, dat ghyde eer,nbsp;en achtbaerheydt van u evenaeften , de
welcke
Aen G Y S S E R T V 6 E T ! Ü s.quot;
tvelke by velen veel hooger als alle goederen jae boven het leven felfszijn ghe-acht, in uw predikatiën, ofuTheologi-fchedecifien door beftraftingen,hoe recht-veerdighdieook foudcn mogen zijn, foud gaen verminderen-, want foodoende ennbsp;Ibudt ghy hem niet anders bcfchadighennbsp;of ftraffen gt; dan of ghy hem fijn goedt, ofnbsp;fijn levenbenaemt. Nuick fpreeck hiernbsp;Van « evenaefien , om dat ghy mifïchicnnbsp;meent, dat ghy ’t tegens anderen volgensnbsp;het krijghs-recht wel mcught doen : v/antnbsp;ick weet dat gy feer vechtachtig zijt, ennbsp;dat ghy eenyedetdie oock in’taldcrmin-ftedingh in faken van religie van u ver-fchilt, onder uvyanden rekent, in welc-kefaeck hoe Godtvruchtelijck datghy unbsp;draeght ick nietfeggen cnfal: want hetnbsp;wordt genoegh verltaen uyt de liefde, denbsp;welcken ghy uw broeders toe-draeght.nbsp;Ick fpreeck ook alleen van u predikatiën,nbsp;en Theologifche decifien, alfoo ghy al-daer met u qualick Ipreeckcn, terwijl ghynbsp;fpreeckt uyt publijeke authoriteyt , hetnbsp;meefle quaedt doet. Ick en fegh oock nietnbsp;dat ghy nimmermeer yemandt elders ennbsp;foudt mogen befchuldigen , het zy voornbsp;den Rechter, of by het volck: alhoewelnbsp;ghy voorwaer dat niet foo wel met eerennbsp;en kundt doen als een particulier, endenbsp;de vryigheyt om een ander openbaerlijcknbsp;te befchuldigen gaet buyten de wetten dernbsp;liefde, ende defclveniet en isingefieldtnbsp;tot voordeel van die genen, die befchul-dight worden , maer van anderen , dienbsp;door vreefe van dierghelijeke befchuldi-R'figh meerder afkeer van degcbrecckennbsp;hebben, gelijck voor defen van ons is ge-feydt. Maer hoort fint Jacob in ’t 4. Cap.nbsp;aldus fpreecken. Die fijn broeder laftert,nbsp;of fijn broeder oordeelt,die laftert de wetnbsp;«n oordeelt de wet- WaijH-iet is u toegelaten , ja het is u als een Predikant belaft,nbsp;degcbreecken te beltraffen,ende te trach-om de menfehendaer van af te trec-•' maer het is heel wat anders de ghe-°tcccken, de wclckc nu van een yeder |
buyten alle gefchil voor gebreecken ghe-houden worden te beftraffen , ’t welck u alleenlick bevolen is, als te oordcclen»nbsp;dat defen of dien foodanige ghebrceckennbsp;onderworpen is, of uytte wijfendat ditnbsp;of dat een gcbreck of fonde is, ’t welcknbsp;van anderen voor geen fonden en wordtnbsp;gehouden. Ende voorwaer als ghy datnbsp;doet, foo laftert ofontrecktghy de wet,nbsp;ende gy oordeelt de vvct,dat is ghy fchrijftnbsp;u felven volgens ’t oordeel meer toe als dcnbsp;wet. Want ick meen dat ghy luyden, omnbsp;uyt te wijfen wat recht is dc Synodennbsp;hebt, in de wekken volgens het gemeenenbsp;gevoelen van allen wordt geoordeelt, ende om het doen van de quaedtdoendersnbsp;te ftrafFcn^aer toe is de Magiltraet. Endenbsp;ick en kan mijn niet lichtelick laten voor-ftaen, dat uw medc-Predikanten goedtsnbsp;moedts fullen verdragen , datghy alleennbsp;uyt uw eygen authoriteytover vcrfchillennbsp;die by uw luyden noch nietuyt-ghewefennbsp;en zijn, uw oordeel fult ftrijeken, foonbsp;dat, al-hoe-wel andere Theologantennbsp;en oock gheheele Kcrck-radcn van u vcrfchillen,gy nochtans wilt dat men het be-fluyt van u alleen meerder fal achten, alsnbsp;’t gevoelen van alle de anderen; tenwaernbsp;faeck datfy uals hooft maeckten van unbsp;luyden kerek, het welck ick haer nietennbsp;derf afraeden, op dat ick acn haer nietnbsp;verdacht en zy, of ondienfl doe acn denbsp;onfen. Maer voorwaer indien oock denbsp;Magiftratcn gedooghden, dat ghy in uwnbsp;predikatiën Thefes over het particulierenbsp;doen van de luyden u oordeel ftreeckt, ende alfoo vryelijck alle menfehen in haernbsp;nacm cn faem aentafte, daer foudc icknbsp;ten hoogften in verwondert zijn- Ick kennbsp;den deckmantel wel, wacr mede gy kuntnbsp;trachten te bekleeden , dat u fulcks toegelaten is, te weten gelijck deProphetennbsp;eertijts de Koningen felfs met feer grootcnbsp;vryheydt bekeven, alfoo doet ghy, zijndenbsp;quanfuys haren Godtvruchtichflen nae-volger, met foo grooten yver ontfieec-ken, dat ghy niet en kundt vetdraeghen,nbsp;’Hanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«Jatter |
fen. Want die moeten noodfacckelijck te weten komen, dattervaiiu nietecnenbsp;bondige reden voort-gebracht en wordt,nbsp;om het doen vandeHeeren vanden Bolchnbsp;te mifprijfen', endeoock.nicteene om hetnbsp;uwe te verdedigen, dan dat ghy met eenenbsp;ongelooflijcke fiatigheyd ontkent die dingen gefchteven te hebben, die inu The-fes klaerlijck worden geleien. Waer doornbsp;ly klaerlijck fallen verftaen, dat Marefiusnbsp;ende de Heeren van den Boich hare faccknbsp;niet en hebben mistrouwt ^ ende dat ghynbsp;gantfehgeen hoop en hebtgehadtomdenbsp;uwe wel te kunnen voorftaen ende over-fulcks dat fy daerom uw fchrijven hebbennbsp;willen beletten, om dat fy de ruftevannbsp;de Kcrck ende uwe eer fochten te bewaren ; maer dat ghy dacr en tegen krackeclnbsp;hebt gefocht, op dat ghy haer van haernbsp;eer foudt berooven, ende ghy gcwcldichnbsp;hals-flerck , onweer-foenlijek , endenbsp;fchrickclijck foudt fchijnen te wefen, opnbsp;dat niemant fich dacr na regens u en foudenbsp;derven kanten. Want voor waer alfoo ghynbsp;nieten hebt gefchroomt te veroordeelennbsp;het werek van de Hoeren van den Bofch,nbsp;t w’elck zy tot veyligheyt van hare Stadt,nbsp;ende tot het welvaeren van het gemcenenbsp;befte by de handt hebben genomen, niemand en lal gclooven dat hy lbo heyligh-lijck leeft, ofte van fcrogrooten aenfiennbsp;Js, dat hy van u berilpingh vry foude wefen j ende alfoo ghy op Marefius foo ver-gramt zijt, ende hem foo bitterlijck ver-Volght alleen om die oorfacek, dat hy dcnbsp;fijne feer heulchelijck voorfiaet, u onder-tuflehen foo vee! hy kan verontfchuldi-gende, ende u met fodanigen lof verheffende , die ghy geenfins waerdigh cn zijt,nbsp;mo en ilTcr niet te verhopen, darter eeni-ge middel ghevonden fal kunnen wordennbsp;om u foo vriendelijck te vermanen , datnbsp;ghy ten hooghftcn niet en fult gheterghtnbsp;Worden , ende alfoo ghy foo ftoutelijcknbsp;m u boeck lieght , ende u foo dickwilsnbsp;'Th'^r^ heroept op het befichtigen van uwnbsp;inelcs doot ’twelcke uwe leughentael
V o Ê T t u 5. nbsp;nbsp;nbsp;$9
openbaer word , ende foo klaerlijck dc geboden van de liefde als mollige niewig-heden veracht, foo en behoeft ulemancinbsp;te hopen dat hy door de klaerheyd enfe-kerheyd van fijne redenen u fal doenfwij-ghen ; eyndelijck alfoo ghy u foo wreednbsp;betoont in ’t wreecken van de minfte din*nbsp;ghen, daer ghy in verongelijekt meendtnbsp;te welen, ende fooonverlbcnlijck, endenbsp;foo hardncckigh zijt, dat ghy noch doornbsp;hetghefach , noch door het vctmacnen,nbsp;noch doot het bidden van Politijeke endenbsp;Kerckelijcke vergaderingen niet en kundnbsp;ghebogen of ingetogen worden, foo falnbsp;een yeder met recht van uwe onbcfchey-denheydt eenaf-keerhebben, ende fighnbsp;van uwe bejegeningh als van een onghe-temt beeft wachten. Door welcke kun-ften indien ghy ditmael u eer kunt bewaren , ende maecken dat de gheene die denbsp;waerheydt van u laccken fullen verftaen,nbsp;de felve aen anderen , niet en derven ont*nbsp;dccken, ofte ten minften te wcegh brengen dat die by anderen nieten worden gelooft , foo beken ick dat gy fcergrootcnbsp;macht fuldt hebben. Maer ick lal hiernbsp;eenighe redenen by doen, om de welckenbsp;mijn dunckl dat ditquaelijck fal kunnennbsp;gefchieden , ende met eenen fal ick uwenbsp;verdienften censgaen befchrijven.
Soo langh ghy uwe lafteringhen alleen tegens de wederpartyen van u religie hebtnbsp;uytghefchoten , foo hebt ghy lichtelijcknbsp;by de ghenen, die het aen uwe zijde hielden, eenighen naem van Godtvruchtig-heydt ende geleertheydt kunnen hebben:nbsp;Want dat ghy veel boecken fchreeft, datnbsp;wierdtuwegeleerdtheydt, ende dat ghynbsp;dickwils fcherpe ende quaede woordennbsp;daer in gebruyckte, dat wierd de verdienften van uw tegen-party , ende den brandenden yver van uwe Godtvruchtigheydlnbsp;toegefchrevemmaer ondertulTchcn wier-den de geenen die van u verfchillen nochnbsp;meerder gefloort ende geterght,ende uwenbsp;boecken en deden geendienft, als alleennbsp;datdiemaeckten, dat die de felve laefennbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{dc
Dbs-Cartbs,
gi nbsp;nbsp;nbsp;R. D E S - C A R T B ï. Predikant, dan dat hy leugen-achtigh is. daer eenighe lijn dieoockuwe fchriftdO Alfoo oock mede de predikatiën ingefteltnbsp;lijn om te gheven exempelen van Godt vruchtigheydt ende Chriftelijcke liefde, ende oft vericheyden foorten van leuge-nen gheen fchandelijcker, noch van denbsp;liefde meerder vervreemdt enzijn als denbsp;gheenedic tot nadeel van fijn evenaelknnbsp;ftrecken, ende fcheldingen endelafterin-ghen worden genoemdt, foo eniijndernbsp;oock geene die in een Predicant meerdernbsp;behooten beftraft te worden. Nudatghynbsp;over foodanigc leugenen, nieteenmael,nbsp;maer feer dickwils in uw boeck tijt aeh-terhaelt, dat is hier vooren genoeghfaemnbsp;betoont, het is niet noodigh dat men mijnnbsp;woorden geloof geve,ick cn heb niet ver-klaert, ’t welck uyt uwe publijeke fchrif-ten niet openbaer en is; of feeckersiindien |
niet enbegceren te doorleefcn, ende niet billiek achten my meerder teghelooveiinbsp;die dat verklaert, als u haeren Paftoor,nbsp;die dat ftoutelijck ontkent, foo en kun*nbsp;nen fy evenwel u niet verontfchuldighen,nbsp;ten zy dat fy-luyden Marefium uwen me*nbsp;de-predicant verwijfen: Want men kannbsp;niet ontkennen, dat ghy hem dickwils innbsp;uw boeck van Icugentael ende laftetinghnbsp;befchuldight, in welcke faeck indien ghynbsp;de waerheydt fegbt, foo is hy dan on-waerdigh dat hy predickt: maaritidiennbsp;het valfch is,fop zijt ghy feecker felfs daefnbsp;in een lafteraer dat ghy hem van lafteringnbsp;befchuldight : Ende overmidts op hetnnbsp;fulcken vermoeden niet en kan vallen,nbsp;foo en meen ick niet dat ghy eenighe ver*'nbsp;ontfchnldigingh overigh hebt. |
met den tytel van
ÏCk cn had het boeck' /i/ Confraternitate Mariana aoc\i niet heel ghelefen, alsnbsp;het ander de Philofophia Cattefiana uyt isnbsp;gekomen; ende alhoewel veele die ’t ge-fien hebben, dat onwaerdigh achten omnbsp;bcant woort te worden, nochtans om datnbsp;ick nu begonnen heb te antwoorden,endenbsp;daer foo grouwelijeke lafteringen in flaet,nbsp;dat ick van dcfelve niet en behoor te fwij-gen , foo fal ick het ondcrfoeck van diennbsp;hier kortelijck gaen vervatten. |
Op het eerfte bladtftaet ditopichrift; ^dmirmiia MethoJuo nova Philefophia [[enatinbsp;des Cartes. Ultrajelli ex ojpcinaJoannU vannbsp;tVaesbergen anno 1643. ende alfoo daer geennbsp;anderen autheut en wordt ghenoemdtalsnbsp;ick, foofchijnt hetdatghy-luydenghe*nbsp;oordeelt hebt dat uwe krameryen beternbsp;met mijnen als met uwen naemvoorge-daen foude kunnen worden.Op hettwee-debladt begint een lange voor-reden, opnbsp;welckers voorftuck ftact de nacm van ce*nbsp;nen feeckeren uwen leerlingh, dewelc-ken, alfoo die onwaerdigh is om in mijnenbsp;fthriften gefpeldt te worden, op dat hynbsp;met en trachte om als Heroftratus beroemt te worden, foo wil ick dien hiernbsp;ovcrflacn. Maer ïijn zeeden ende manier van fchrijven achte ick de üwe foonbsp;gelijck te zija, dat fy quaelijck van elck- anderen |
Acn G ï s B E R
anderen onderfchcyden kunnen worden : Ende daerom op dat ick geen misflagh ennbsp;begae , foo en fal ick niet u alleen, nochnbsp;oock hem alleen, maer uw beyden voornbsp;de autheuren des boecks thil. Cart. aen-fien. Hy feydt in ’t beginfel van die voorreden , dat mijii natm •voor eenigejarea het ftnbsp;begonnen ruchtbaer te worden onder eenige edel-luyden, ende metft onder degroote Heeren, doornbsp;het frij/en van een fiecker gheleerdt man« denbsp;welcke hem het hol, daer ick in fchuylde , nietnbsp;en wilde wijfen. Maer allbomijn fchuyl-plaetlcn foo verborgen niet en waeren ofnbsp;ïy ftonden voor cerlijckc ende geleerdenbsp;luyden open, indien yemandt, die mijnnbsp;vriendt was, hem tot mijne kennis nietnbsp;en heeft willen in-leyden,om dat ick was,nbsp;ghelijck hy feydt, een man die met weynighnbsp;luyden gemeenföhap houdt y foo en heeft hynbsp;dat niet met my, maer fijn felvcn, endenbsp;het oordeel van dien vriendt toe te Ichrij-ven. Daer naverhaelthy dat hy hetboeknbsp;dat ick anno 1637. uyt heb gegeven, metnbsp;eene volhardende naerftigheydt uyt ende herlefennbsp;heeft, ende dat hy daer uyt heeft gelooft, dutter niemandt onder de geleerden gevonden foudenbsp;Worden de welcke defe mifdrachtige heufelingen,nbsp;die van haren twijffelenden vader als tol vondelingen warengeleydt, foude prijfen- Alwaernbsp;hy toont dat hygheen geluclcigh oordeelnbsp;en heeft geveldt, alfoofe van eenighe ,alnbsp;geprefen zijn. Hier na feydt hy dat eennbsp;OoHor in de Medicijnen (te weten de Roy)nbsp;de vaen van de Cartepaenfche Fhilofophye heeftnbsp;begonnen op te rechten ; ende dat tek voor hebnbsp;ihehadt, om in een feeckere nieuwe Academienbsp;van hare eerfie beginfelen af, het hooghfle gebiedt te bekomen ; te weten door de Roy,nbsp;de welcke de opiiiien die hy uyt mijnenbsp;ichriften had ghetogen, aldaer leerde alnbsp;eer ick hem kendej Doch dat de Philofophyeynbsp;buy ten het gevoelen van veelen, door een bef uytnbsp;van den raedt van Ue Academie, met goedt-vtniingh van de Ed. Magiflraet der Stadt.fuf-f” e door Codes genade daer nimmermeer we-konten , aldaer is verbannen (te weten
otuw treffèlijck vonnis, 'twelck ick
T V O 1 T 1 u s: nbsp;nbsp;nbsp;6$
voor defèn, in den brief aen P. Dinet, gc-noegh heb geprefen.) Maer ick en weet niet door wat reden dat hy feydt, dat ditnbsp;van de Ed. Magiflraet van uw Stadt voornbsp;goedt is ghekent, ten waer dat hy ’t mif-Ichien om de felve tedenfeyde, om de'nbsp;welcke ghy begeert dat uwe Thefes voornbsp;befluytinghen van de H. Theologifche fa-culteyt gehouden worden , te weten omnbsp;dat ghy-luyden al-te-macl in uwe ftadtnbsp;eendrachtigh zijt, daerom al wat eenennbsp;mijn Heer Voetius heeft ghedaen , datnbsp;moet men gelooven van degcheele Stadtnbsp;voor goedt gehouden te zijn; hetweicknbsp;ick dan fal gelooven, wanneer defeboec-ken van de Confraternitas Mariana en denbsp;Philofbphye Cartefiana openbaerlik voornbsp;goedt ghekent fullen wefen. Hy vaartnbsp;daer na hevigh uyt tegens den brie^ in dcnbsp;welcke ick dat oordeel van ii ghegeven,nbsp;bcfchrevenhcb , ende hy feydt, dat hy tenbsp;voren ghemeent heeft, dat ick door de monfiernbsp;van mijn opiaten deydle ende rijeke luyden wildenbsp;tet geckheydt brengen, op dat ickjnijn van haernbsp;beurs ende geldt-kijl eygenaer foude maken, é'C.nbsp;Maer dat hy dat vermoeden daer nae uyt fijnnbsp;fin heeft ghefet, als hf overwoegh dat ick denbsp;beurs, niet vol Jfinnewebben maer vol van geitnbsp;draghe, ende dat ick door behulp van dien dienbsp;dingen bevechte, die waerdtghtr als alle goudtnbsp;beheerden te wefen. Al Waer ick niet en kannbsp;bedeneken, wat hy begeert dat men ghe-looven fa! dat van my bevochten wordt,nbsp;alsmiflchien de vriendtfehap endeftem-men van de luyden tot voordeel vandenbsp;nieuwe Philofophye. Ick cn verflae oocknbsp;niet over wat mifdact hy my befchuldigt,nbsp;als hydaar by voeght: Al-hoe wel hy fichnbsp;veynfl feer heufeh te Tc jn, foo tracht hy nochtans met alle neerjligheydt ende moiyten, doornbsp;fijn vriendekens ende kunflen die een oprechtnbsp;man niet en betaemen als een tweeden Babyloni-fchen toren op te rechten, ende dat op dieplaet-fen , alwaer tot noch toe in V openbaer, endenbsp;in ‘1 be finder de oude ende aengenomene Vhilofi-phyegeleerdt is geworden. Ten waer hy,mif-fchien, meende dat alle de opinien, dienbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ver»
-ocr page 578-Aen ©YS»E»T Vamp;iTias^
#rorden gekittelt, endc hy voeght hier by. I ende dat hy figfeergecklik beroept opde dttt dt fludt van Uytrecht noch veel Heerendoor | ghetuygcniileil van dc Boeckverkoopers»-Codes genade in haren boefem voedinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; ......
...... die niet
én fallen^hedoogen dat de Godtvruchttgheydt, yver, ende onnoofelheydt (te weten van u,
^t welck hy nochtans, na het fchijnt,daer liict en heeft derven by doen , op dat hynbsp;niet van de genen, die u kennen, bclachennbsp;fbude worden) door de laflermge endeleugenbsp;tien van foththtge, inde door bedriegers kunflennbsp;onderdruckt morden, niet anders dan ofghynbsp;Dock de guild van uwe Hceren door uwenbsp;fchcutjesghekrcgen hadde, ’t welck ghynbsp;iny niet wijs fult macckcn = Maer ick ennbsp;twijffcl daer niet aen of fy zijn u alteinaelnbsp;gunftigh geweert foo laligh als fy ghelooftnbsp;hebben darghy Godtvruchtigh ende on-fchuldigh waertj ghelijck ickoock nietnbsp;en twijffel of de felve fullen altemael vannbsp;ü een af-keer hebben , als uwe gebreec-ken hacr ghcnoegh bekent dillen wefen.nbsp;Endeondertuffehenwenfeh ick ugelück,nbsp;ende ick ben feer verblijdt, dat ghy dienbsp;guytige fchamperhcydfal w'at ghebetennbsp;hebt, federt dat ghy te weten zijtgheko-rnen dat u de felve door my verweten isnbsp;gheweeft. Ten vierden foo verhaeit hynbsp;defe W'oorden , hy heeft de riaem va.n eennbsp;Iheologant , Predikant , inde dijfuteerder :
niet om te ontkennen datdie onwactach-tigh zijn, maer als of ick u ongelijck hadde gedaen, wanneer ick n een Theologant , Predikantendedirputeerdernoem-dc, ende hy neemt daer door de gelegent-keydt ommy met veel fcheldt-woordcn tc vereereh. Ten5,ö,ende7.beri/pt hynbsp;dat ick geleydt heb , dat si boecken van nie-mandt en hehoorengeleftn te morden j Ende datnbsp;tl an u verjeheyden auteuren atngemefen worde»nbsp;die meer tegens u als voor u tyn : Ende dat dienbsp;nut keuren « mifjehien maer uyf de regiflers bekent zijn. Maer met wat recht defe drie
dingen van u gefeyrzijn, dathebick in't Vierde deel van deftn brief ghehoegfaemnbsp;bewefen-. Ende hy en brenghtoock nietnbsp;by om te bewijfen datfcvalfch zijn, alsnbsp;*.wen _dathy uprijft ende mijn fcheldti
over het lefen van uwe boecken; alsof alle boecken die van eenigen gekoft wor-*'nbsp;den (’t welck de uwen oock felden ghe-beurt) waerdig waren om gelefen te wor-'nbsp;den. Daer nac noemt hy ,u een vraet van'nbsp;boecken, welcke naem ick u niet en benijde , want ghy leeft mifichien wel veel,nbsp;maer ghy en Icerdt niet veel goedts daernbsp;uyt. Ten lt;ïcAr/?r» ontkent hy, dat ghy vannbsp;alle metenfehafpen , als of ghy daer kennis vannbsp;hadt, feer ftoutelijck, ende met eenen feer onwetende pleeght teJfreecken , op dat ghygeleertnbsp;aen de ongeleerde» foudt fch'ynen te zijn ^ endenbsp;hy tracht my eenighen haer op den hals’nbsp;te jagen, om dat fy niet al-te-mael onge-Icert zijn, die u voorgheleerdt houden.nbsp;Maer ick en heb dat niet ghefchreevenjnbsp;’ten kan oock uyt mijn woorden niet ge-toghen worden , want ick en hebt in’tnbsp;andere lith van’mijn reden daer niet bynbsp;ghevoeghtdat ghy aen alle geleerden on-gheleerdtfchijnt tewefen; macralleen,-dat ghy veracht ende niet ghepreefcirnbsp;wordt van die ghelccrdcn de welcke» wetennbsp;hoe onhefcheyien ghy altijdt in ’t uyt-daghennbsp;van anderen zijt gheweefi , ende hos dickwiltnbsp;dat ghy, als men faude dtfputertn, fcheldtenbsp;woerden in de plaets van redenen hebt voart-ge-bracht, ende fchandelyck verwonnen zijnde hebtnbsp;moeten henen gaen. Want al Waetcn dénbsp;anderen noch foo feer ghelcert ende ervaren, foo langhals fyuw dinghennietnbsp;en hebben onderfocht, foo en is het nietnbsp;vrecmt.dat fy het gemeen gerucht,k welk 'nbsp;ghy eerft by de ongeleerden hebt ghekre-gen, geloofhcbben gegeven. Ende feec-kers ick ben bly dat ghy door mijn al watnbsp;heufeher wordt: want ickhebbeghefiennbsp;dieThelesde weickeghy alder-eerft indenbsp;Academie van Uytrecht hebt uyt-ghege-ven , ende hoe ghy alle man daer in uytnbsp;daeghden gt; ende u beroemde over de kennis van alle wetenfehappen = ende wan*nbsp;neer u dit van den Dnderfoecker van dieftnbsp;, w'as verweten, foo antwoorden ghy in anbsp;1 I 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Thcr-
-ocr page 580-R, Des-Cartss, hebt ghclcfcn die, uws oordeels» niet Therfites feö. 3. cap.4. alsdus: Hymtnt dut hy mijne hooverAye, beveynftheydt y enit ydelheydt alt heel vafi bewefen heeft, dat icknbsp;met veel inbeeldingen foo veel dinghen uyt allenbsp;geleerdtheydt ende verfcheyden wetenfchappennbsp;heb veorgefieldt em bedijfuteert te worden, ^atnbsp;btjiraft hy hier in tny ? hee na dat ick in V ftu-deeren over die dinghen bleeck word : of dat ffknbsp;defelveop het toneel van onfe fchool ghebrachtnbsp;heb ? if miffchien alle beyde ! Och of dien nijdiger van geleenheydt de redenen daer by haddenbsp;gedaen? Ende daer na toont ghy met veelnbsp;exempelen dat het een Theologant nietnbsp;onbetaemelijCk en is, dat hy in verfcheyden wetcnlcluppen is geoefFent, te weten op dat ghy u van dat aengename ghe-brek van allerhande geleertheyt ontfchul-dight, van’t wclcke de ander u niet be-fchuldight en hadde; ende nerghenshebnbsp;ick u oyt welfpreeckcndcr gefien. Maernbsp;nu uwe difcipcl fchrijft(te vveten als ghynbsp;’them voorieght) vanu aldus; hy houdtnbsp;fich binnen fijn palen , ende zijnder eenighe uytnbsp;de andere wetenfchappengt;die hy oordeelt noodighnbsp;tewefen tot uyt-leggtngh van de Schrifiuer ofnbsp;fijne Theologie f de felve pleeght hy te leerennbsp;ende te vragen uyt ervarene ende voorneme Me-dicijns, Rechtsgeleerden, endekkiikonflenaers, (koc. Soo is dan uwe roem van alderhan-de gcleertheydt foofeer verkout dat ghy nu een lecrlingh van alle man zijt geworden. Tcunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ontkendt hy feerbe- lacchelijck , dat wanneer men faldijputeeren ghy dan fcheldtwoorden in de plaeti van redenennbsp;pleeght voort te brengen, ende hy begheertnbsp;getuygeniffen van die gheenen die inuwenbsp;Academifche difputatien verfchijnen: alsnbsp;of dat niet veel beter bewefen en wierdtnbsp;uyt uwe fchriften, waer in van die faecknbsp;pntallijcke exempelen zijn te vinden.nbsp;Ten thienden verfiert hy dat ick ghefchre-ven heb, dat GorUue ende TaureUm noyt vannbsp;u en zijn gefien geweejl, ’t welck ick niet Vannbsp;u maer van de Roy had gefchreven: maernbsp;het fchijnt dat ghy defe gelcgentheydt vannbsp;eene feer ydele en kinderlijke beroemingnbsp;hebt gefocht, te weten dat ghy boecken |
goetenzijn. Ten «i/de» doet hy fijn beft om te ontichuldigen uwe plompigheydt»nbsp;(of, foo ghy liever wilt, uwe onvroo-migheyt) die daer in blijckt dat ghy mijnenbsp;Philofophye van rooverye hebt willennbsp;verdacht maecken, om dat fy de figurennbsp;in achtingh neemt, feggende dat ghy nietnbsp;teghens mijne Phylofophy , te weten dicnbsp;ghy noch niet en kende, maertegensdenbsp;fpreuck van den Doétor de Roy, over dicnbsp;faeck zijnde onder andere teghenworpin-ghen» oock defe fvvangheydt tot benau-wingh van dien, hadtvoorgefteldt, alsnbsp;of dat niet evenveel en waer; Maer in’tnbsp;iz8. bladt, niet denekende opu felven,nbsp;komt ghy luyden wederom tot de felvcnbsp;plompigheydt of onvromigheydt , fcg»nbsp;geilde dat het bemereken van linien, figuren ende ghetaleu tovery is; Soo is eennbsp;flcutel , een rapier, een rad » welckernbsp;werekingen aende figuyre hangen , byUnbsp;luyden een infiruinent van tovery: Endenbsp;defe plompigheydt is foo groot, datternbsp;gheen plomper in’s menfehen verftandtnbsp;foudekonnen voorvallen. Ten twaelf-den ontkent hy , dat ghy oytyemandt onit-fcheydentlijckxhebt uytghedaeght, ’tWelcknbsp;van de geenen, die uw cerfte Thefes oftenbsp;uw andere fchriften hebben ghefien, fonder lachen niet en fal konuen gheleefennbsp;worden. Ten is oock niet minder lachensnbsp;waerdigh, dat hy verfiert van my gefchreven te zijn dat ghy feer dickwih verwonnennbsp;zijnde hebt moeten henen gatn , op dat dctlnbsp;leefer foude meeneii dat ick gheloof datnbsp;ghy ten minden altemets oock eenshadnbsp;gewonnen; ’t welck ick niet en hebghe-fchreeven noch gelooft, maer wel, datnbsp;ghy dickwiU als men foude dtfputeeren (dat isnbsp;ïbo menighmael als men foude difpute-rcu, ’t welck dickwilsgefchiede) fcheldt*nbsp;woorden in de plaets van redenen hebt voort'^nbsp;gebracht, ende fchandelijck verwonnen zijndenbsp;hebt moeten hennen gaen. Het is Oock be-lachens waerdigh , dat hy die dingen, dicnbsp;ick in een rftwee begrijpfelen van woor- dCQ |
Acn Gysiirt Voétïüs.
jjcn dacr in begrepen geen wedet leggingh en IS gegeven, noch en lal gegeven worden , foo tcydt hy de rechte wacrheydt jnbsp;want foodanighe verfierfelen zijn in dernbsp;waerheydt gheen wcder-Icggingh waernbsp;digh. Wanneer hy eyndelijck my en denbsp;Roy uyt-tert om liever met dien uwennbsp;difcipel, als met u te handelen, foo toontnbsp;hy datghy nu uwe leger-placts verlaetennbsp;hebt, ende alleen de Iclve aen de knechten van de tros , die light overwonnennbsp;konnen worden, in bewaringegelactcn;nbsp;ende datter ovcr-fulcks niet overigh en is,nbsp;’twelck de triumph van de Roy kan beletten- Welke dingen,al-hoe-welfemaernbsp;beufclachtigh en zijn, ick nochtans hebnbsp;al te-mael willen verhaelen , op datdaernbsp;uyt mach blijeken, dat ghy-luydcn in dienbsp;lange voorreden niets van eenige gewich-te voort ghebrachtenhebt totwcderleg-gingh van al her geene ick van u voor de-fen had gefchreven j en dat die nochtansnbsp;dacr toe alleen is aen-gerechtgeweeft,datnbsp;ghy-luyden foudtfehijnen die te wedcr-legghcn. Nu in’teynde van dien feghtnbsp;ghy dat u ioeck vier deelen heeft-, ende datnbsp;ghy in ’t eerfie mijmn difcipelafteeckent j in hetnbsp;tweede de beginfelen ende methode van de fhi-lefophye daer ick mijn over beroem ; ende datnbsp;ghy in’t derdefechtelijck onderfoeckt mijne Me-taphyjiea . ende als voor een proefje eenige Fhy-fifche leerjucken ; ende dat ghy in ’t vierde kor-telijck betoont gt;. dat deft nieuwe methode vannbsp;IPhilofopheren de rechte wech wijfl niet alleen totnbsp;^feptiferye^maer oock tot geefl-dryverye, jithe-ijlerye, ende Phrenezy, Ende eyndelijcknbsp;Wijdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;woorden die ick van de ^oy ghefchreven heb op de 174. zijde in de brief acn P. Diner. Hy heeft mijn Diop-trica ende MetCOra^Ws/ïo wanneer die eerflnbsp;t‘yt~ghegeven waren, ende hy heeftnbsp;liracks geoordeeli datter eenighe beginfelen vannbsp;de ware Philofophye in waren begrepen, 'die hynbsp;y en anderen verfametende , ende andere din-gen aer uyt treckende ^ yjo vernuftigh is ghe-weejt, dat hy binnen weynigh maendtn een ge-o Phyfiologta daer uyt heeft toegeru(l. Üy t |
dewelckc ghy luyden, volgensuwegc-woonliicke redcn-kavelinghcn » befluyt dat de Thefts, ende DiHata van de Roynbsp;met rechtvoer de mijnen van u wordennbsp;genomen. Welverftacndc, de Roy heeft,nbsp;eer ick hem kende , mijn Ichriftengele-Icfen, ende eenige dingen verfamelendc,nbsp;eenige daeruyt treckende, eén vhyfiologianbsp;toe-geruft, ergo foo moet diegheheelenbsp;Phyfiologia voot de mijne gehouden worden. ’tWeIckeenyeder fietdat Ibndernbsp;reden befloten wort. Maet nochtans foonbsp;Ichrijfick het feet fcherpccndcdooriien-dc verftandt van de Roy foo veel toe, datnbsp;ick meen datter nauwelijcksyetvanbcmnbsp;ghefchreven is, ’twelck ick niet gaerennbsp;voor het mijne en Ibude willen erkennen:nbsp;Maer hier kan ontdeckt worden de onbe-fchaemtheydt van lafteren de wclcke ghynbsp;by de handt neemt: wantal-hoc wel ghynbsp;in’t geheele boeck niet eens mijne Meteo-ra, noch Dioptrica , noch Meditationes acnnbsp;cn wij ft, in welckc fchriften alleen ick denbsp;proef ftucken van mijn Philofophic hebnbsp;uyt-ghegeven,- ende allbo men daeruytnbsp;kan oordeelcn,dat ghy-luydcn die gantfehnbsp;niet en verftact, Icio derft ghy nochtansnbsp;een dick boeck , vervuldt met fcheldt-wootden , regens de Philofophye uyt-ge-ven; Ende op datghy foudt fchijneu watnbsp;te feggen , foo gaetghy eenighe wcynichnbsp;ftucken uyt de DiHata van dc Roy niet metnbsp;eenige redenen, maer met feer onhebbe-lijcke fnapperyen bevechten. Welckenbsp;fnappetyen even foo wel op alle mijnenbsp;fchriften te pas fouden hebben kunnen gebracht zijn,, maer om dat de Diflota vannbsp;de Roy in ’t licht niet cn zijn uytgegcven,nbsp;foo hebt ghy ghehoopt dat d-zcr door nietnbsp;foo lichtelijck ende oock van weynighernbsp;perfoonen ontdeckt foude werden , metnbsp;hoe ongelooflijcke onwctentheydt u lieden bitterheydt vergefclfchapt is.nbsp;Voerders alfooick voor defen in ’t 3.nbsp;ende deel van defen brief de twee cer-fte ftucken van u boeck genoegh heb vye-derlevdt, foo cn iflet niet noodigh dat icknbsp;knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;daer |
V Q e T I u s. nbsp;nbsp;nbsp;71
welck ick ontken, want alfoode ziel van een hondt Iichamclijck, ofte niet andersnbsp;als een dun lichaem is, foo ishetonmo-gehjek dat de felve van alle lichaem ghe-fcheyden foude kunnen worden. Alle denbsp;andere dinghen, dieghy luyden tuflcheilnbsp;defe inlchiet, die loopen foo verre fpee-lenbuyten de voorghefleldefaeck , datfenbsp;beter het onbehouwen klappen van eennbsp;papegaey, als de reden kavelinghen vannbsp;philofophen fchijnen te gelijeken Endcnbsp;dit hebt ghy-luydcn alleen van de Meta-phylifchc dinghen, want pag. 196. gactnbsp;ghy over tot de Phyfica, van de weickennbsp;ghy niet het alderminftc woordtuyt mijnnbsp;fchriften, maer alleen eenige wcynigcunbsp;die uyt de Diëata van de Roy zijn gheno-men , voor den dagh btenght. i - Vannbsp;de beginfclcn. a. Van de onvoclbaercnbsp;deelkens. 3 Vaft de warmte. 4. Vannbsp;defeyl-ftcen 5. Van ebbe ende vloed.nbsp;Endc die beftrijdt ghy alsof ghy blindennbsp;waert. Soo dat het niet noodigh cri is,nbsp;dat ick dacr yetwes op antwoord gt; als alleen dat de uytmuntende onbefchaemt-heydtvan uwe lalleringhedaerinkanbc-merekt worden , dat ghy-luyden langhnbsp;ende breedtvan defeylfteen ende van denbsp;ebbe ende vloedt als tegeus my difputeert,nbsp;al-hoc-wel datter niet een woordt vannbsp;die queftie in mijne tot noch toe uyt-ghegheven fchriften en wordt ghevon-den.
Ends vandefe foorte is oock de kenniflè van God; ende alfooghy daeruyt, foonbsp;wcl in uwen Thtrf$tei als in de bocckskcnsnbsp;van de Atheilleryc , beflotcn hebt datternbsp;niemandti7i«»/ariT/lt; atheiit cn is(oftedatnbsp;niemandt enis, diegantfchnict en kcntnbsp;datter ecu Godt is) ibohebtghydaer innbsp;met minder uwe onwetentheydtgetoontgt;nbsp;danofghy daeruyt, datalle waerhedennbsp;van de mcet-kunft ons even eens ingebo-resïijnj gefeydtendebefloten hadt datter niemandt ter wereld en isdiede meet- 'nbsp;kunti niet en weet. Ghy-luyden ontkent;nbsp;pag. 15^. dat gt; al htt gheene toy klaerl^ck bt~ Inbsp;grijfen. •van Godt gefehaptn kan toordet?, /kicksnbsp;¦sis van ons begreptn toordt; cndc de redennbsp;vanuwc ontkenningh ist cm dat vy klatr-lijck tvee conttadiéiotia , of tegenflr^dendonbsp;dingen, to famen btgrijpcn, dio nochtans ttnbsp;famon niit en kunnen ghtfehapen worde» ; Hetnbsp;welcken een kinderlijeke mis-kavelinghnbsp;is, want wy en begrijpen niet dat tweenbsp;tentradiëoria te lamen kunnen wefen, en-dc overfulcks op datfe gcfchapen mogennbsp;Worden ghclijek wy dieverftacn, foo ennbsp;moeten fy niet te fameii ghefchapen worden. Ghy-luydcn leght pag. 191. darternbsp;niet en dient tot bewijs van de onflerffe-lijckheydt van onfe tiele, datter betoontnbsp;is, dat de felvedoor de extraordinarifchcnbsp;maghi Gods fonder lichaem kanwefen,nbsp;overinidts dat het felfde van de ziele vannbsp;een hondt oock gelèydt kan worden. Het'
R. D Ê (S - C A R T E S, l'l 71 'voornatmile SteptUi aengae; myn beroem van ter) feer feeckereende klare kennit vanverfehty-Aen dingen j en de eyndelijck dat ick vocr-brenghnbsp;t)ieurge kenteeckens van de waerheydt gt; die totnbsp;gheen wetenfchap van eenigh menfeh , wie datnbsp;het oock zy, door behulp van de natuer ght-voecht en kunnm morden. Ende dufdaiiigenbsp;kcntccckens en verhaelt ghy anders geen,nbsp;Óa.n dat ick wil dat men die dinghen alleen alsnbsp;•waerachtighe /al aennemen , die /op klaer zijnnbsp;dat/e geen gelegentheydt naeen laten orn te twijfelen: want ghy feght, dat het oock fel/s denbsp;»aerheden, die door het geloofgekent worden,nbsp;niet toe en komt, dat men niet /eer dickwils gelegentheydt en heeft om daer aen te twijfelen.nbsp;Het weickc iiidien ghy verllaet van diennbsp;tijdt, op de welcke in’t werek gheCleldtnbsp;wordt dékraght desgheloofs» ofte vannbsp;eenighc natucrlijcke kennis j foo werptnbsp;ghy om veer alle feeckerheyt van ’t God-delijckc gheloove ende de natuerlijckenbsp;Tvetenfehappen, ende foo zijt ghy felfs innbsp;der waerhcytnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of twijffelbroeders, want ghy feght dat men nimmermeer ce-nighe kennis kan hebben die fonder twij-felachtigheyt isMaer indien ghy fpreekt van verfcheydentijden, overmidtsdatdenbsp;gheene die nu heeft een wacrachtigh ghe-loof, ofte een klarê kennifle van eenighnbsp;natuerlijck dingh , kan wefen op een ander tijdt fonder de fcifde te hebben: daernbsp;uyt wordt alleen beflotendefwackheydtnbsp;van de menfehelijeke natuere, quot;die altijdtnbsp;niet kan blijven bydefelfde gedachten;nbsp;maer niet, dat in de kennisfelfs,foolanghnbsp;als men die heeft, eenige twijffelachtig-heydt moet Vvefen, ende overfulcks ennbsp;bewijft ghy daer doorgaens niet tegen myjnbsp;want ick en hebbe niet ghcfproocken vannbsp;eenighc feeckcrheydt, die duerenraachnbsp;foo langh als een mcnlch leeft, maer vannbsp;die alleen, die men opdicooghenblicknbsp;heeft op de welcke eenige kennis verkregen wordt. Jac dat meer is, om dat ghynbsp;dit onderfcheydt niet by en brenght, endenbsp;wijdtloopigh pooght te bewijfen dat geennbsp;dingh van een menfeh foo gheweteii kan |
worden, dat hy daer af niet en twijffclf, foo leert ghy na uw vermoghen deScep*nbsp;tifterye, ofte de leere om van alle dingennbsp;te twijffelen. Macralsghypag. 253-daer by doet, dat ick in’t openbaer de Ssepti/ieryt leer , wanneer ick leer het oerdeel van de pnntnnbsp;intwijjfel tetrecken, foo geeft gyden Icfcrnbsp;oorfaeck om te oordcclen , dat ghy u fin-nen wel gelooft, maer niet de dingen desnbsp;geloofs, noch oock eenige natucrlijckenbsp;reden : Ende foo groot is uwe voorfich-tigheydt ende redelijekheydt, dat al-hoe-wel ghy-luyden verklaert dat men van dsnbsp;zaecken desgheloofs zelfs, ende van denbsp;beginfelcn van alle wetenlchappen kannbsp;twijffelen, ghy nochtans Orthodox en hey-ligh wilt wefen; maer om dat ick gefeytnbsp;heb, dat men van het oordeel der tinnennbsp;mach twijffeIen,foo feght ghy dat ick in ’tnbsp;openbaer de Sceptiftcrye leer. Wat fbudtnbsp;gyluyden nietfeggen, indien ick een dicknbsp;boeek van de Catechi/mets in Duyts hadtnbsp;uyt-gegeven, vervatende indeachtduy-fendt vragen, fonder centge ontbindrnghnbsp;van dien, ghclijck ghy gedaen hebt: daflnbsp;foude ick voorwaer met feer goedt rechtnbsp;voor oen lecraer vandc Sceptiflery behoo--ren gheacht te worden: want daer en isnbsp;geen dinek bequamcr om te maccken datnbsp;de menfehen zigh gewennen tot het t wijquot;-felen, dan dat men op defe manier veelnbsp;vraegh-ftucken fonder eenighe ontbindingen voorflelt; ende in geen faeck en wortnbsp;het twijffelen gevaerlijckerghelecrdt alsnbsp;in de Catechifmus. In ^t tweede eapittel pag. 2^5. fegt gf-luyden, dat mijne methode de rechte wegh wijjl totGeefl-drijvery, bewijlende dat felvighcnbsp;met gheen andere bewijs-reden, dan omnbsp;dat ick heb ghefchreveu, dat menfijn ver-llant afmoet trecken van fijn finnen, op dat mennbsp;aen God mach deneken ; ende om dat te we-der-lcggen, foo fielt ghy eerftclijck pag.nbsp;256. als een vaflc regel dat het verftandt denbsp;üytterlijckefinnen altijt van doen heeft alt leytt-luyden; ende dat het felfs de fipreucken, ditnbsp;klatrdtr alt de firaien vm di SQfi, met aen tn |
Mtmt t tt» ty dat het door behulp van de 1 /innen die heeft onderfcht: het wekk feer 1nbsp;Valfch is gt; cnde in geender manieren toe- |nbsp;gheftaeti moet worden: want indien dat'nbsp;waer was, foo en fou men nimmermeer jnbsp;eenighe kennis van Goddelijeke dinghen jnbsp;kunnen hebben, alfoofe door de uyter-lijckc finnennieten kunnen onder fochtnbsp;worden. Dacr nae fpreeckt ghy-liiydennbsp;pag. 25'8. aldus. 'Een Cartefiaen bevindende door fijn gedachten Godt in hem te Kijnfinaer-*m feude hy dan niet alt een Geeft-drijver aldtunbsp;kunnen béjluyten t Gedt ü in my, ende ick innbsp;Codt, erge , foo doe ick alle dinghel! door Godtnbsp;die in my is, enUi by gevolgh foo en fondigh icknbsp;ftiet, ende tek en kan oock niet fondigen : Welc-ke ghevolghen ick beken dat alleen vannbsp;Geeft-drijvers , oniinnighen, ende vannbsp;üwes gelijeken kunnen befloten worden.nbsp;Eyndclijck leghtghypag- 260. dat de er-tiarentheydt leert, dat de gheeue die met hetnbsp;Verfiandt , voor foo veel het verfiandt is, oftenbsp;quot;Volgens de feghel Van de rnenfcheljcke redelick-heydt ^ ghedeneken aen de volmaecktheydt desnbsp;alderhooghfle voefens , aan dat een feer grootenbsp;anvolmaecktheyJt toedichte : waer uyt dennbsp;lefer onrdeelen fal, datghy-luyden omnbsp;Godt nieten begheerttedeneken opdatnbsp;ghy gecue Geed-drijvers en wordt, oftenbsp;Hem ghcen onvolmaecktheden toe ennbsp;fchrijft; ende dat ghy om Godt niminet-niecr denekende fteecktin den afgrondtnbsp;Van de aldergrootfte Godtloosheyt.
In’t derde capirtclpag. 261. verklaert c Si'ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ick de Atheiflerye leer ende vOoit flanti
ghy doet daer wel by, inditn ick dat door onwetenheyJt doe dat ick mededogen!heyt roaer-digh ben, rfsaer indien ick het door boosheyt doe,nbsp;dat ick behoor geftraft te voorden : maer ghynbsp;yvüt dat men der niet aen entwijffelt ofnbsp;jek doe het, jae met allekundende ar-beydt pooght gy dat elk een wi/s te ma-Ken; ende na dat gy daler oter veel woor-öenhebtgemaeckt, foobefluytghy ern-
C ijck pag. 265. dat ick trachté er» in dége-
•e ere» na» de onervarene» op te rechten den eit aiihei^erye, Ende daer ftaet op
V O E T lu S.
te letten dat dit een oudt fcheldt-woordt is, het welck ick ghehoortheb, dat ghynbsp;nu veel jaren langh met ghedadigh Jader-ren , op my hebt verhaelt ; het welcknbsp;oock uyt uwe bocckskens vandeAthei-derye , anno 1639. uyt-gegeven gt; lichte-»nbsp;lijdt heb kunnen verdaen. Ende om datnbsp;alleen te bevedighen ende de menfehennbsp;wijs te maken , (chijntghy-luyden uwennbsp;geheelen boeck gemaeckt te hebben,wantnbsp;op de 13, zijde van de voor-reden belooftnbsp;ghy in de red van het tradaet te fullen bc-toonen dat tek bedriegeljck ende feer bedeckte-l'ijck anderen het vergif van Atheifiery aenvr^f:nbsp;daer nadicht ghy my Difcipelenioe, endenbsp;bedeet het gehele eerde duck acn feer on-bctamclijckc ende gecke wetten te macc-ken, de welcke ghy door een ongelooftc*nbsp;lijeke onbefchaemtheydt, fonder eenige,nbsp;oock dealderminde fchijn van waerhcyt,nbsp;wilt doen geloovcn dat ick mijn Difcipe'nbsp;len voorfchrijf gt; ende ghy vergelijekt mynbsp;doorgaens met alle de quaedtde ende ha-telijckde Athciden, bedriegers, ende Kerken ende Republijeken verhoorders, dienbsp;met de aldergrouwelijckde draffen omnbsp;hacr fchelm-ducken gedraft zijn geweed-,nbsp;opdat ghy eyndelijck mooght befluytennbsp;dat ick volgens haer exempel de Aiheifierpnbsp;leer ende voortplant. Het welcke indieanbsp;ickdede, foo foudc ick begaen een feernbsp;fchandelijeke mifdact, ende die iiigeencnbsp;Republijck, hoe vry die oock foude mogen zijn , en behoort geleden te worden ;nbsp;ende daerom fal ick alhier vlijtigh verhalen alle de redenen die ghy door betrach»nbsp;tingh van etlijeke jaren bedacht hebt omnbsp;my dat toe te dichten» opdat falfboicknbsp;my bewudzy datfe niet waeraehtigh ennbsp;kunnen wefen) indienfe eenighen Ichijnnbsp;van waerhcyt mochten hebben, ick overnbsp;deonvoorfichtighey^it ofte onwetenheytgt;nbsp;door de welcke ick die plaets foude mogen gegeven hebben » vergiffenis machnbsp;verfoecken ; maer indien het klaerlijcknbsp;blijekt datfe alleen uyt uwe onvrooinig-heydt ende boosheydt zijn gefproten, datnbsp;K 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ick
R. Des
74
ick over de grouwelijckht-ydt van foo grooten lafleringh voor Godt endemen-ichen mach klagen, ick bevindedatditnbsp;het cenifthegrondt-ftuck van u bewijs is,nbsp;gelijckghy-luyden fprecckt pag 26.nbsp;indiiu door de woeruen de deught leiert bevoefen,nbsp;mde Htn die felve veylighlijck geloof moefleghe^nbsp;geven marden, uk feer vry foude voefen ooek vnnnbsp;het «Iderminfle vermoeden van c^iheijiery :nbsp;want daer uyt, dat ecnige al-te-mersfpre-ken als vroome luyden, die nochtans feernbsp;onvroomchuychelaerszijn fgelijcku feernbsp;wel bekent is) alfoo het uyt mijn fchriftennbsp;blijekt dat ick feet vry ben oock van ’t al-deiminfte vermoeden van Atheifleryifoonbsp;wilt ghy daer uyt befiuyten dar ick eennbsp;Atheift zy,ftellende als of het te voren bekent ende feecker waer dat ick een huy-chelaer beii; maer drt laetlte en bewijlfnbsp;ghy-luyden nerghens, ghy en pooghtetnbsp;®ock niet met cenige redenen te bewijfen.nbsp;Ten waer faeck het miifchien een bewijsnbsp;waer, dat ghy my in ’t langh ende breedtnbsp;gaet vcrgclijcken met Vaninus, die, ghe-lijck ghy verhaeit, te Toloufe openbaerlijck 'nbsp;•verbrandt is, niet alleen om dat hy een Athetflnbsp;Wds y maer oock een Afoftel van de AthetUtry.
Dit is u luyder gantffhc vergelijekingh : Vaninus /chreefiegens de AthetHen. x.ijnde felfsnbsp;de» alder gr eet (tennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; van gelijcken doet
CaritftHS 1 Vamntte beroemde figh dat hy met fuleken gereedtfehap van iemiys-redenen de verharde gemoederen der Atheiflen aentafte, datnbsp;tegen de felflegten jehild van hardneekigheyUtnbsp;in /oude konnen befiaen; van gelijcken doet Car-tejius; Vaninus deJe fjn beft om de oude ennenbsp;gemeyne beuijs-redfnin veth te nemen . ertde denbsp;fijne tn de plans te fiellen ; dat [elfde yeort rnetnbsp;etlle vlijt ende ietrachiingh gedaen van Carte-fius: Ten laetfle. de bemijS-redenenvanVaninbsp;PUS. die hy : als nffe feer flrrck ende vafi maren , de Atheiflen teghtn-xvterpy wat naerdetnbsp;ingefien , en onder focht z.ynde . wteratn bevonden feer fw ick ende lam te cija i van ghelijckennbsp;Jlofzyn in alle manieren de redenen van Carte-Jim Ende hier uyt befluyt ghy pag, 265.nbsp;Soi en doet men dan geen ongelijck aea ^natuSy
Carts s,
als hy verge, eken wordt mit den feoe feherfpnnP gen voorfiander van de ^Athetfiery Cdfar Vani-^nbsp;nus : want hy arbeydt om met de feifae kuriflen^nbsp;als dien , den flael van Atheiflery in de gemoederen van de onervarenen op te richten. Alquot;nbsp;waer eeryeder lich fal verwonderen overnbsp;de onredeiikheyt van uwe onbelchacrnt*nbsp;heydt; want al wacrt fchoon dat aie viernbsp;dingen waerachtigh waren,te weten, datnbsp;ick regens de AtheiÜen ghefchrevLii heb,nbsp;ende ghewilt heb dat men mijne redenennbsp;voor feergoedt foude houden , (welckenbsp;twee dingen ick toeltac Ibei waerachtighnbsp;te zijn) ende dat ick de oude en de gemee*nbsp;nc be wijs-redenen verwerp , ende denbsp;mijne feer fwack ende lam worden bevonden! welcke twee (lucken feer valfchnbsp;zijn; foo en foude daer uyt nochtans metnbsp;volgen , dat ick aen Atheiltery, ick feghnbsp;niet fchuldigh, inaer verdacht moile we*nbsp;fèn. Want alhoewel ycmandtnnecnen*nbsp;dedc AthciÜery te wederleggen , eenigCnbsp;redenen by brenght, de welcke daer toenbsp;nietfterek gtnoeuh en zijn , foo cn moetnbsp;men die daerom met dadelijck van Athe-iftery befchuldigen. Ja voor waer, alfoonbsp;het wederlegghen van de Aiheiüen feernbsp;fwaer is, gelijck ghy felfs ghetuyght inunbsp;lc(ie Boecxken van de Atheiltery, foo ennbsp;behooten niet alle die geenen, dieonge*nbsp;luckelijck regens de Atheilfcn ghekamptnbsp;hebben, voor Atheiflen gehouden te worden. Befiet Gregorius de Valentia.diennbsp;feer bondigen ende vermaerden Theologant, diewederlcyt alle de bewijs-rede-‘nbsp;nen die D. Thomas ghebruyckt heeft omnbsp;te bewijlen dattet een Godt is, endehynbsp;heeft betoont dat fe fwack zijn, ende datnbsp;felfde hebben oock andere deftigheendcnbsp;Godtvruchtige Godtgeleerden ghedacii,nbsp;f u) dat diegheenendie op luyder maniernbsp;fpreecken , van D Thfimas (de welcke,nbsp;indien yemandt anders van alle verdacht-heydt over de Atheillery ten hooghflennbsp;vry is geweeft) foudeii konnen leggen datnbsp;fijnebewijs-tedenen, regende Atheiflerynbsp;by-gtiebracht, wat naeider ingclien entje
-ocr page 589-78 nbsp;nbsp;nbsp;n.
iefiphefl tn nxteckt , ah wel enfinnige ende ra .fende menfche»; eiide dat bevvijlï ghy metnbsp;'een eenigé reden , te weten , om dat icknbsp;gefchreven heb dat men het verdant meet af-trecken van de jtnnen, om de Godtijcke dingheanbsp;te konnen verfiaen. Daerom ghy vroomenbsp;luyden , naickhC) cn wilt ni^t met aen-dachtyet overleggen, noch oock aen Godnbsp;dencken,op dat ghy niet ralende en wort-Ende ick en behoef u niet te vragen waernbsp;die valfche gheruchten van daen komemnbsp;dcwelcke ick hoor dat de Difcipelcn vannbsp;de Roynae pFachten te gaen, wanneernbsp;ïy vanUytrccht waeren vertrocken, tenbsp;weten, dat fyonfinntgh ende dol warennbsp;geworden, want dat gheeftghy^uydcnnbsp;genoegh te kennen.alsghy pag. 269.fegt,nbsp;datghyluyden geen txempelen en begeert te ver-famelen van diegene, dte door defe Philefofhye,nbsp;onlanghs van ingewijde der wijshsydt, verandert maren in voorgangers der fottigheyt.'^i.et-
lick, ghy cn wiltfe niet noemen, opdat de valhgheydt van u laftcren niet al te o-penbaer en ly ; inaer ondertuffehen wiltnbsp;ghy dat men gelooft datter eenige fulckenbsp;7.ijn ; Want al en hebt ghy gantleh gheennbsp;fchijnvan reden om u qualick fpreeckennbsp;tewerek te liellcn , foo is evenwel in u-luydcn noch overigh uwe rafery om te la*nbsp;fleren. Ende ick ondervindedat mifnenbsp;Philofophye dele kracht heeft, datfc nietnbsp;diegene, diefich daer inoefFenen, endenbsp;de fclve voofgoedt kennen gt; maer alleennbsp;deboofen en de nijdighcis, die dc felvcnbsp;goedts moedts niet cn konnen verdragen,nbsp;tot onfinnigheydt kan brengen.
Maer ick en klaegh niet dat ghyluyden de menfehen van ’t aenvaerden mijnernbsp;Philofophye door de vreefe van dollig-beydt of gceft-drijvery aftreckt: ick geefnbsp;daer oock niet om dat ghy feght datfe be-lachclijck, ouredelijck, ende feer valfchnbsp;is. Ben ick onervaren, ben ick bedrogen , heb ick door onvoorfichtigheyt yetnbsp;quaedts by ghefchrift geflelt, hoedanighnbsp;dattetoock foude mogen ïijn, alfo'ó icknbsp;noyt en heb ghetracht om yemandt dat in
DES-CARtïJ,
de vuyrt te fteéckcn , of oock mef eenigér bedrog dat aen te prijfen, maer dat alleennbsp;blootelijck heb voor-geflelt, op dat eennbsp;yder ’t fclve tot fijnen perijckcl loude ge-bruycken , foo en kan het foo verderffe-lijcit noch foo grouWelijck niet wefen,datnbsp;ick daerom van wegen mijn fedcn foudenbsp;behoorenbefchuldightte worden. Ick ennbsp;heb het verflant in mijn lichaem niet ghe-ftort, mijn vernuft en heb ick oock felfsnbsp;niet gemaeckt, ick kan alleen maer verantwoorden de wereken van mijn wille,nbsp;wclckers beftieringh Godtmy toegelaten'nbsp;heeft. Maer alfoo ghy-luyden in u boecknbsp;wel duylèntmacl feght dat ick leugcnach-tigh , loos, doortrapt, ende een bedrie-gherben, ende tenlaetften opheteyndcnbsp;verklaert, dat ick met de [elfde kunjlendtnbsp;welcke Vaninui ghehruyekt heeft, trachte in dtnbsp;gemoederen van de onervarene» menfehen, dennbsp;threon der Atheifiery op te rechten, te weten,nbsp;om den lefer wijs te maccken, dat ick datnbsp;met veel quaede kunften ende bedriege*nbsp;ryen pooghte weeghtebrenghen, endenbsp;overmids dat dit de ftden aetigact, die aennbsp;de vrye keur van dc wil zijn hanghende,nbsp;foo en kan ick niet nalaten, behoudensnbsp;mijneer, endedeecrbiedigheydt dieicknbsp;Godt fehuldigh ben, over fbogrouwe-Üjeke ende vervloeckte lafleringe te klagen. Want voorwaer, indien ick foda-nigh een waer, gelijck ghy-luyden my innbsp;dat boeck befchrijfc, foo en behoordennbsp;ick in gene wel-gcftelde republijeke geleden te worden; ja indien men door mijnnbsp;fchult maer het vermoeden van foo groo-ten mifdaedt van mijn hadde, alhoewelfenbsp;valfch ende ongerechtigh wacr,daer doofnbsp;fouden die ghenc by de welckc ick foudenbsp;verkeeren, reden genoegh hebben, omnbsp;my met recht buyten de palen van haernbsp;gebiedt te moghen verjagen; ende alfoonbsp;foude mijnde gantfche wcrelt verbodennbsp;konnen word’en, de welcke vele nochtans meenen , dat by foo veerfe aen ye-mandt, oock aen my met recht vry endenbsp;open behoort te ftaen ,• want fy weten dat
V O E T I u s. nbsp;nbsp;nbsp;yg
binnen Uytrecht, alwaer de Ed. Wethouders voor defenhaer foo beforgt hebben ghetoont in ’t verbieden van fameufc boeckskens, dat fy felfs het antwoordtnbsp;vandcRoy ópuwethefes, het welck alnbsp;de wcrelt weetfeer heulch endegematigtnbsp;ghewecfl te zijn, in haer fladt verbodennbsp;hebben te verkoopen; indien ick dan naliet mijn faeck te verdedighen , al-hoe-wel dat die geen , die u boeck fullen fien,nbsp;geen redenen daer in fullen vinden, waccnbsp;door fyfouden mogen vermoedendattetnbsp;waer is, ’t gene ghy van mijn fchrijfti fynbsp;fouden haer nochtans niet laten voorftaeanbsp;dat ghy foo grootefloutigheydt vanlafle-len, ende alderhande foorten van fchelc-woorden tegens mijn uyt te fmijten, fou-det ghebruyckt hebben, ende daer overnbsp;niet geflraften wacrt, endedat ick daernbsp;opgefwegen hadde, ten waer faeck datter in mijnleven ende zeden yetwaeretenbsp;beftraifen, van het welcke, mijnbevvuftnbsp;zijnde, ick het hert nieten foude hebbennbsp;ghehadt om mijn felven openbaerlijck tenbsp;verdedigen, oft aen de Magiflraten overnbsp;uwe lafleringen te klagen Om defe oor-faecken heb ick gemeent dat ick fchuldignbsp;was, niet alleen op het boeck van de Phi-lofophia Cartefiana te antwoorden, macrnbsp;oock»alfoo ick fagh dat het voornement-lijck op uwe achtbaerheydt fleundc gt; vannbsp;uwedaeden, geleertheyt, endeverdien-flen eenige dingen te vctklaeren , op datnbsp;daer uytioudc moghen blijeken hoe vee!nbsp;geloofs dat men u behoort te geven; Endenbsp;alfoo ghy op die lèlve tijdt uyt hebt gegeven het boeck van de Conf. Mar. het welke tot mijn voornemen nietondienflighnbsp;en waer, foo heb ick niet na-gelaten hetnbsp;felve met cenen oock te ondcrfoecken.nbsp;Nu iffer noch overigh dat ick by de Wethouders over uwe lafletinghen klaegh:nbsp;want mijn dunekt dat ick dat niet en behoor naetelaeten, infonderheydt alfoonbsp;ghy-luyden my op de manier van Fimbrianbsp;met andere pampicren, dat is met procef-fen van injurien etlijcke malen gcdreyghtnbsp;L znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hebt,
ickfoodanige(ludien betrachte, die aen hetgantlche menfchelijcke geflagtdien-fligh, ende aen niemandt in’tbcfondernbsp;fchadeliick kennen wefen. lek ben oocknbsp;door de Godtvruchtigheydt ghedwongennbsp;«m u qualijck fprcecken te weder-ftaen:nbsp;want indien men miflehien u-luydeii geloofden, foo foude dacr door te niet gaennbsp;de vrucht van mijn redenen,met de wclc-ke betooneude datter een Godt is , icknbsp;gepooght heb om de Atheiftery omveernbsp;te floten s want men foude niet meenennbsp;.datfe goedt waren, indien ick, aijnde dennbsp;Autheur van dien , van Athciflery verdacht waer: het is wel waer, dat die dingen» die ghy-luydcn tegens my gefchre-ven hebt, foo onbetamelijcfcende van allenbsp;Ichijn van waerheydt foo ontbloot zijn»nbsp;dat indienfe in een boeck fonder naem,nbsp;ende dat door niemandts aenfien en warenbsp;geflijft, voor den dagh waren gekomen,nbsp;foo foude ick fe met recht mogen verach-teiij het is oock waer dat u-lüydcr namennbsp;aen de felven niet veel aenfienlijckheydtsnbsp;€n gheven bydiegeene, die mijn ende u-luyden kennen. Maer ick moet voorne-niclick acht geven op de inwoonders vannbsp;.andere Landen, ende op deacnkome-linghcn: Want alfoo u-luyder boeck denbsp;haemdraeght vaneenProfefTorPhilofo-phise in de Academie van Gtoeninghen jnbsp;ende alfoo daer in’tgemeen gelooft wort,nbsp;dat ghy ’t felfsgefchreven hebt, ghelijcknbsp;ick door fchrijvens van buyten-landts alnbsp;over eenige maenden heb verflaen; endenbsp;alfoo ghy in dat boeck , »t welck men gelooft dat doorughefchreven is, gefcydtnbsp;¦Wordt pag. lOI. een licht endt cieraet tenbsp;v»n de ghereformeerde Kercken , endc door-¦gaens genoemt wort feer GoJtvree/ende en-de enfchuldigh, het wclck de buyte-luydcnnbsp;die u met en kennen niet en fullen gcloo-vendat ghy dacr foud hebben laten fchtij-ven, indien het niet buyten alleghefchilnbsp;¦waerachtigh en waer ; ende eyndelijcknbsp;• tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uytgcgcven, tcrwijlen
*ck hier in defe Landen verkeer, ende dat
-ocr page 594-80
gehouden worden: den hebt, te weten, om dat ick voordefcn door u Academifch vonnis fwacrlijck innbsp;mijn eer geraeckt zijnde, wat heb dervennbsp;tegen-fpreecken , eiide u het geheele geweer niet in mijn lichaem en heb laetennbsp;fteecken. Maeromdat ickeen lief-hebber zijnde van ruftende vrede , noyt ye-mant tot noch toe in recht en heb gctroc-kcngt; ende in faecken van pleyten foo onervaren zy, dat ick als noch met en weetnbsp;tot wat Rechters defc faeck behoort; ende om dat de mifdaden die openbaerlijcknbsp;bekent zijn, al is ’t datter niemandt in’tnbsp;befondcr daer over en klaeght, de felvcnbsp;nochtans door publijeke auihoriteyt plegen gheftraft te worden, foo fal ick defcnbsp;maelte vredenzijn met u-luyden lafterin-ghen alfoote verbreyden ende bekent tenbsp;maecken , datfc lichtelijck ter ooren Tullen komen vandiegenen, de welckelaftnbsp;hebben om daer op acht te geven. |
Ende eerftelijck, om alhier kortelijck te verhandelen de faeek van uwen Profef-for van Groeningen, foo wenkh ick datnbsp;diegheene dien het oordeel van die faecknbsp;acngaet, gelieven te bemereken dat icknbsp;voordefen , niet ter werelt, met hem tenbsp;doen en heb gehadt; ende al iffet dat ghynbsp;op mijn feer geftoort zijt, ende hy u (ijnnbsp;meefter noemt , dat hy daer door nochtans gantfeh geen recht en heeft om daernbsp;overyet regens mijn te doen, ende veelnbsp;min dat hemgheoorloft foudezijn, roynbsp;met dealdcr-bitterfie fmaetheden te bejegenen ; ende dattet over fulcks niet no-digh cn is,dat fy onderfoecken of ghy metnbsp;recht of onrecht mijn dufdanigen yyandtnbsp;zijt- Dat fy oock gelieven in achtingh tenbsp;nemen, dat ick daer over nieten klaeghnbsp;dat hy mijn opinion, de Philofophye betreffende, aentaft: latenfe altemacl voornbsp;vals , bclacheüjck , ende beufelachtighnbsp;ick mach dat wel lij-dic en gacn mijn zeden niet acn,nbsp;maer alleen mijn verftant, het wclck ghynbsp;luyden mijn oock eenighiins toeftaet. ]acnbsp;- zy fbuden alle lijn ander quaelijck fpreec-ken kunnen voorbygaen. Een dingh iflêfnbsp;maer naehet wclckc ick verfoeckdat ffnbsp;fullen gelieven te vernemen : te welen,opnbsp;de 13. zijde van fijn voorreden ende innbsp;geheele laetftc capittcl op een nae, fcydtnbsp;hy uytdruckelijck dat rek «rghlifielijck endenbsp;feer bedeektelijck de Atheifterj leer , ende datnbsp;tracht hy met redenen, uy t quaedtwillig-heydtdaer toeverfiertzijnde, wijste maken ; Het heek ghefchil is in die tweenbsp;plaetfen vervat: ’ten is niet noodigh datnbsp;fy de andere dinghen lefen , ten waer hetnbsp;hacr foo geliefde : ofte datfy ghetuygennbsp;daer over verfoecken. Indien de redenennbsp;dewelcke hy daerby heeftgcbrocht fterknbsp;ghcnoegh zijn om te bewijfen dat ick eennbsp;Atheiftzy, ofde Atheiftery leer j of datnbsp;ick oock maer eenighe oorfaeck oyt daernbsp;toe heb ghcgeveti, om fulcks met rechtnbsp;van mijn re vermoeden j ofte oock indiennbsp;hy eenige andere redenen kan by brengen,nbsp;die daer noch niet verhaelt enzijn, metnbsp;dewelcke hy dat kan bewijfen, foo ennbsp;iflèr niet acn te twijffelen of ick moetnbsp;ftrcngelijck geftraft worden. ende ick ennbsp;begeer dan oock geen genade of vergiffenis. Maer indien hy geen beter redenennbsp;cn heeft, als die hy te vooren heeft vooigt;nbsp;gefielt, gelijck ick vetrnuwedat hy dernbsp;geen is hebbende; ende by foo veer hiernbsp;uyt niet anders enkanbefloren worden,nbsp;dan dat hy feer onbefchaemdelijck endenbsp;grouwelijck laftert, gelijck ick vertrouwnbsp;dat allcbillijcke oordceldcrs feer lichte*nbsp;lijck fullen verftacn , Soo verfoeck ick,nbsp;uyfalmijn herpendcmacht, dat fycensnbsp;gelieven tc bcfluyten of noyt eenige laftc-ringen in defe landen behooren gheftraftnbsp;te worden: wantdefe is foo grouwclijekjnbsp;foO onver-ontfchuldelijck, en foo opent*nbsp;lijck , datfe niet ongeffraft en kan blijven,nbsp;of het fal fchijneti dat alle anderen daCrnbsp;door toegelatcn worden. Ickwcetwclnbsp;dat de InWoonders defer landen grootcnbsp;vryighcydf genieten ; maer ick lact mijnnbsp;fciven voorftaen , dat defe vryighcyt daernbsp;mbcffaet, dat de vroïneii'ende onfchul- digen |
Acrt G Y S S E E T
felfde recht etlijcke malen verwetetii om dat hy uwenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Thefts had derven on-
derfoeckeiT. Mact ghy cn waertin een anders Republijck niet al teveel onder-foeckende , vt'anneer ghy in die fclvenbsp;Thefts de Heeren van s’Hertoghenbofchnbsp;Vanafgodery befchuldighdc. Hetfoudenbsp;voorwaer Wonder zijn, indien ghy uwenbsp;Heeren kondc w’ijs maken , dat de machtnbsp;Van een Profeffor Theologie in uwe nieuwenbsp;Academie foo groot behoort te wefen,nbsp;dat hy een ydergt; wie het ooek foude mo-ghen zijn, volghensfijngoedt-duneken,nbsp;ende fonder reden , met openbare von-niflen mach veroordéelen j ende dat dienbsp;gecireTi die hy jbo vcroordéel't hgeft, nietnbsp;en mogen kicken , of datlé dadelick be-fchuldight behooren te worden als vtr-Jfteders van een anders Republijck , ende datnbsp;men fal feggen dat fy de faecke» ende het ge-heymeniffe van de Theologie ende Fait tie dernbsp;Kereken dóor-Jhuffèlen , ende trachten eproerenbsp;te maecken in de KerCk ende Academie. Voot*nbsp;waer ghy doet uwe Kerck een groot eetnbsp;aen, foo ghy wilt dat haer faecken'endenbsp;geheymenifl'en in uwe laftetingenbeftaennbsp;foo dat niemandt daer over en derve klagen , of hyarbeydt om uwe Kereken innbsp;roeren te fetten. ’t En fal ii oock niet baten dat ghy mijn een vreemdelingh endenbsp;Papili noemt j Ende ’t en is niet van noo-de dat ick fcgh datter foodanighe verbonden zijn opgereght tufifchen mijnen Ko-ningh ende de Heeren van defe Landen,nbsp;dat alwaert dat ick eerftvandaegh hiernbsp;¦Waer aengekomen , ick nochtans het felfde recht, dat de inboorlingen hebben, alhier behoorde te genieten ; Of dat ick nunbsp;foo lange jaren hiergewoont heb, endenbsp;aen alle de treffclickftc foo bekent zy, dat,nbsp;al waer ick van de vyandtszijde gekomen,nbsp;ick niet meer voor een vreemdelingh fbu-de moeten ghehoudenworden; ’tEn isnbsp;oock niet noodigh dat ick mijn beroep op
V o E T I u f. nbsp;nbsp;nbsp;8g
de Vi-yighcydt van Religie die ons in defe Republijck is vergunt. Maer ick fegh alleen datter foodanige fchelm-achtige leu'-gens, fulcke guytighe fcheldt-woordcn,nbsp;fulcke grouwclijcke lafleringe in u boecknbsp;zijn gelchrcven, dat geen vyantteghensnbsp;fijnvyandt, of gcenChriften tegenseennbsp;ongcloovigcn fodaiiige en mach gebriiy-ken , ofhy geeft te kennen dat hy eenennbsp;onvroomen fchclm is. Hier doe ick bynbsp;dat ick foo gtootc bcleeftheyt onder defenbsp;natie altijr heb bevonden, ende foo vrien-delijck van alle de gene, daer ick medenbsp;verkeert heb, ontfanghen ende onthaeltnbsp;zygeweeft, ende foo gunfiigh endeghe-dienftigh alle anderen heb bevonden, ende foo vervreemt ende vetfeheyden vannbsp;defe uwe onmenfchelijcke ende onbe-fchofte gewoonte om een yegelijck, hoenbsp;ontlchuldigh ende hoe wcynigh u bekentnbsp;dat hy mach wefen, aen te randen endenbsp;te tergen, dat ick niet en twijifel of uwenbsp;landts-luyden zijn veel afkeerigher van unbsp;als van eenige vreemdelingen. Eyndelicknbsp;foo is den aert van de inwootiders van defe Nederlanden my foo bekent', dat icknbsp;meen dat die genen, die over de anderennbsp;zijngheftelt , dickwüs wel daet inGodtnbsp;Almachtigh na-volgen clat fy traegh endenbsp;langhfaam genoeg de fchuldigen ilraffemnbsp;maer nochtans als de fioutighcydt der on-vroonien foo veer isghekomen, dat fynbsp;oordeelen dat defelve behoort ingetoomtnbsp;te worden , dat fyalfdan door geen gunftnbsp;gekroockt, endedoor geen ydele woorden bedrogen konnen worden- Daeromnbsp;alfoo ghy door ’t uytgheven vanboccken,nbsp;die ledigh van liefde ende redenen, endenbsp;alleen’met lafleringhen zijn vervult, fcernbsp;qualick de eer van uwe Profeffie ende Re-'nbsp;ligie hebt bewaert, fiet toe datfe niet ennbsp;oordeelen defelve oock niet wel te kunnen bewaren, tenzy faeckdatfy u nabcïnbsp;hooren ftraffen. Vaert wel.
Ter faecke van defe twee voorgaende gcfchriften hebben de Ed. Hceren van de Vroedtichap der Stadt Uytrechi doen verkondigen ’t geene hier na voJght.
l^^oetitrchdp ti£c SttAU Ittcec^t in etbatinge gchomen $|inbr / bat onlangbjS^ ïjEiuptgrgrbrnrnDrbcrfp^epttDojbt/ frHer23orchiahen/innbsp;bit31ö«c 164^. gcöjucht tot SCmficrbam/ Dp Eoupieflt;t5l5ebicr/ gfintitu#nbsp;ïcert: Epiftola Renati Des-Cartes, ad celebcrrimum virum , dcc, lt;2nD0nbsp;niet iangö tcbo?en^ feetheren 25?i£f/ baec ban detopfed^ift ijS: Admo-dum reverendi Patri Dineto, amp;c. «Cnbe bat in’t lactfte uptgegebctie bctinbsp;iiaeni ban feecher perfoon / jbnbe binnen befe Stabt in pnbipehe Debietnbsp;ninge/ boo^gaen0 inerDt gefpelt; enbeftin aetien/ leben/ommegang^/nbsp;manieren / itubien/ leere enbe inflitutien fulrhja? boerben befeb^rben/ batnbsp;na btt oajbeel ban onpartpbige enbe Ijun biejGi betflaenbe jBannen / tnele^nbsp;her abbh^ bacr obetij^ibeefoebt/ foobantge perfoon in bun humeur en*nbsp;be conbitie boer Dp Dcftb^cben/ niet aiieen onnut / niaer oocb ten hoogh^nbsp;()en ftbabelijch foube inefm in cenige pubtiiche bebteningbe/ foo ban benbsp;aeabemie / aljS ban be ïtereft. l^aerommc i©p ‘t feibc ter herten ne*nbsp;menbe/ enbe oberlepbt heDDenbe / tfoe be tnaerhepbt ber faeche Dell na-gbefpeurt/ bc gberuftbepbt ber ^tabt/ ben bienfi ban beiierehe alhier/nbsp;tniifgabetj^ het fHoteeren ber SCcabetnie ten hooghfien ghebojbert / allenbsp;onrud! onfiithtinge enbe aenflootelichhcben ghetoeert mochten tbo^ben/nbsp;goebt-ghebonben hebben be faeche naber te onberfoechen : €ot toeichetinbsp;epnbe toeJ ban ineeninghe fouben jtjn ben boojnoemben Des-Cartes, in»nbsp;bien hP oubee be ^lurifbictie onfer ^tabt ftgh onthidbe / te confiringeonbsp;ren fijne boo?f5. ttoee €ractotcn / met betoijjtf baer toe bitnenbe te mu»nbsp;ni'lren/ om ben §^crfoon baer innegementionccrt baer tegemtt ghehoojt/nbsp;aijct ban ghebaen te toojben / fuith$i bie xquitept ber faeehe / enbe hetnbsp;helle ber Sficabemie enbe iöerche foube bereptfehen. lt;©an aengefien bennbsp;boojnoemben Des-Cartes fuh onthoubt bupten befet ^tabjg 3[uci|^ittie/nbsp;enbe bot men aUjier onfeecher ijei ban be plaetfe fijner reftbentie: s o onbsp;j s T, ©at Wp goebt gebonben hebben bp publicatie Dcftent te maften/nbsp;hat ben felbcn Des-Cartes (teh alhier binnen ilptreeht fal mogen in-tlel»nbsp;len binnen ben tpt ban b?te tueecften (ghenietcnbe ten bten fine b?p ae»nbsp;tc0 enbe tm^) omme ben inne-houbeu ban be boo^fSi. ©rattaten fulchjetnbsp;te bcrifieren / aïsf Ijn fal oojbcelen tot fijne intentie bienfligh te toefen/nbsp;enbe ben booinoembén §^erfoon baer teghenpi gehoopt/ enbe fhn betohiei
^'5
CÖc(5cn / bflO?tlt; oöcböcH tc teccbfn tiaft Dcöoojfn. Cnöe om bat bm boo^noettiDcn Des-Cartes gier ban te Bctcc ficntiiffe faï hounen Behomfn/nbsp;ficBBcn ’t felbe al-ommc / fulcBiS men ^tabtss puBïicaticn göftooonnbsp;toen afftgeren.
Aldus gepubliceert na voorgaendc klockluydinge van den Stadthuyfe t’Uytrechf, more falkOf op den x i iien, Junij ilt;54j.
25p nip
C. de Ridder.
Perron: op’t gepubliceerde van dc Hcerenvan de Vroedtfehap der Stadt üytrecht den Juni) des jaers 1643.
Vjt de Franfche tale overgefet.
myn heeren,
ICk hebbe reden U Ed. te bedaneken , dat mijne rechtvaerdighe klachten haer beweeght hebben teondcrfpeckcn bet leven van eenen man,die zijndenbsp;in publijeken dienft van uwe Stadt, my ten hooghften heeft verongelijekt; alsnbsp;oock dat het U Ed. gelieft heeft my daer van te verwittigen , om haer noch-maels van bericht te konnen dienen,als ick fal eordeelen tot mijne intentienbsp;dienfiightewefen, byaldien ick eenigebewijs-redenen , paflende op’t geennbsp;ickvanhemgefchreven hebbe, mochtenagelaten hebben. Ende by defege-legentheydt foude ick my tot Üytrecht laten vinden om U Ed. daer in te helpen ende ten dienfte te zijn na mijn vermogen ,by foo verre ick konde oordec-len dat mijn tegenwoordigheydt daer toe noodigh ware; ende dat mijn voornemen warehem voorll Ed. in rechte tebetrecken. Maer foo als ick vannbsp;hem in ’t openbaer ben verongelijekt, alfoo hebbe ick mijne faeck in ’t open-baerbepleyt, als datberaemde. Ende hebbende voorgenomen den rede-licken lefer te voldoen ende te vernoegen, is met voordacht het laetftcghc-druckte , waer van het opfchrift houdt: Epifiola Renati Des-Cartes ad Cele-herrimamvirum, crc. in fulcker voegen ingheftelt, datde bewijfendie ver-eyfcht worden tot verificatie van’tgheen ick van dien man ghefchreven hebbenbsp;alomipe daer by worden gevonden, foo veel men de felve met reden van my
M nbsp;nbsp;nbsp;foude
-ocr page 600-S6
foude koniwfi vereyfchen. Uyt welcker infichte ickacïirerwegen ghelateiÉ hebbe verfcheyden van fijnebyfotidere aftiendie my bekendt xijn, omnietnbsp;gehouden te zijn daer toe ghetuyghen voor te brenghen, hebbende macrnbsp;aengerosrc eenigevan fijneaöien die voorqhevallen zijn in’topenbaer oftenbsp;jmmersin’c bywefen van perfoonendie byllEd.zijn inpublijcke bedienin^nbsp;gen , doof de wclcke fy.de waerheydt konnen weten foo daer aen wordt ghe-twijffclt. Maer ick hebbejny voornamentlick bemoeyt met fijne fchriften tenbsp;onderfoecken , fuicks dat men maer heeft na te fien de plaetfcn die door mynbsp;worden aengewefen ende daer by ghemeldtom te weten met wat recht icknbsp;hem daer over befiraft hebbe. Ende fchoon genomen dat hy niet te verantwoorden en Iiadde de lafteringhen van het fchandelick boeck dar on-langhs in uwe fladt gbcdruckt is tnet den tijtel van Admirand* Methodusnbsp;nova Philofophia Rendti Des-Cartes y ofte Philofophia Cartefianay daer vannbsp;hy hem , foo my beticht wordt, focckt te ontfchuldighen , U Ed. Tullennbsp;daer beneven verfcheyde andere dingen vinden, die ick klaerlick bewefennbsp;hebbe, alleen uyt de ghefchriften die fijnen naem voeren, ende van hemnbsp;niet konnen ghcloochent worden, om daer uyt te verftaen ’t geen U Ed.nbsp;ghelicven te onderfoecken , namcntlick of hy fijner ampten wcerdigh is,nbsp;In voegen dat de onpartijdige ende hun des verflaende mannen diegeoordeelt heb-quot;nbsp;ben dat foodanige perfoon in humeur ende conditie daer bybefchreven niet alleennbsp;onnut, maer oockjen hoogheien f :hadelijck^foHde wefen in eenigepublijeke bedie-ninge foo van de Academie als van de Kerc^, hem veroordeelt ende fijn von-niffe fchijnen ghevelt te hebben s Want ick hebbe by na doorgaens niet alsnbsp;mijne redenen byghebracht, latende den lefer fijne vryheydt om daer uytnbsp;te befluyten’tghcen daer uyt komt te volghens Sulcks dat defen man figbnbsp;felven niet en fal konnen fuyveren van’t geen de onpartijdige reghens hemnbsp;hebben befloten , ten zy hy mijne redenen weder-legghe door andere foonbsp;bondighe redenen, dat ick de felve niet en fal konnen bewijfen krachte-»nbsp;loos te zijn , ende dat de onpartijdige lefers hetteghen-deel daer uyt kon*nbsp;nen befluycen. Maer niet-te-min dewi/l al de werelt oordeelt dat hy denbsp;voornaemfteautheur is van delaftetingen die in het gemeldt famcux boecknbsp;regens my worden ghevonden , verfoeck ick UEd. dewaerheydt daer vannbsp;te willen onderfoecken, die men lichtelijck fal konnen weten uyt den Boeck-drucker ofte andere, ende nier re willen gbedoogen dat defen man UEd.nbsp;foeck te mis-leydcn in een faecke die foo klaer is. lek verwachte dit nietnbsp;alleen van uwe heusheyde; maer oock van wegen mijn goedt recht: Wantnbsp;foo L7 Ed. welinfien 'tgheen ick defen aengaende ghefchreven hebbe, fynbsp;ftilien bevinden dat ick nevens de rechrmatighe verdedinge van mijn eere,nbsp;voornamentlijck ghetracht hebbe dienfl: te doen aen bet ghemeyne befte,nbsp;ende de waeide van hars Stadtende Academie te handt-haven, Waerom
ick
-ocr page 601-ictc ray verw^ondere over de wijTc die U Ed. gebruyclct Hebben om my hare meyninghc te laten weten, als of ick Too wcynigh bekendt ware in defenbsp;Provinciën ende byfonderlijck in hare Scadt , dat men heeft willen fchij-nen mijne woonplaetfe niet te weten , ofte dat ick yets gedaen hadde datnbsp;niet loflijck cn ware, ofte eyndelijck dat U Ed. cenigh recht over my waren hebbende , 't wclck ick hier genoodtfaeckt ben te ontkennen , endenbsp;foo UEd. deshalvcn yetsaennemen dacr overtc protefteren van ongelijek,nbsp;Macr ick en verwachte niet dicrghclij'cks van uwe voorfightigheydr, endenbsp;ick neme het alleen daer voor dat U Ed. dacr mede hebben willen te kennen gheven dat fy met als tot haer groot leetwefen genoodtfaeckt zijn tenbsp;ondcrfocckcn de zeden ende het leven van defen man : Ende dat haerenbsp;mcyninge is , ghelijck al het verfchil ’t wclck ick met hem gehadt hebbe,nbsp;vervat is in gedruckte boecken , dat al het gheen namaels foude moghennbsp;voor-vallen mede door den druck werde ghemeen ghemaeckt, op dat alnbsp;de Wcrelt daer van mach oordeelcn. Over fulcks indien in mijne gefchrif-ten yet van befondcre aenmerekinge wordt bevonden , daer op U Ed. nader ondcrrichtinge foude begeeren, fal ick feer gaerne haer defelvc opfo-danighen wijfe laten toekomen, ende daer by bitoonen hoe veel ick haecnbsp;aehte, ende hoe waerlijck ick ben
V El
Ootmoedi^hfien (nde geneyghfien Diemer
Van quot;Egntint op de Hoefden S-Julijf
Sf.N. 1643. nbsp;nbsp;nbsp;.0
88 nbsp;nbsp;nbsp;R. Des-Cartbs;
RENATÜS D E S-C A R T E S
In dcwelcke de Ufteringen en njdfchehefchuldingen um eenigen fijnef Tegenf:revcrs tegens hem klaerlijck^entdeckt werden,
Vbrantwooroikg. lofreedenen door lofwaardige mannen om dc vrien3fchap, die hymetmy had gehouden, en dit met zoo heerlijke ge-tüvgeniffen , aen my gegeven , dat denbsp;fenaainte my niet toelaat hen hier te verhaten. Ik zal hier alleenlijk’t opfchriftnbsp;o/denaam,en’tbefluitvan ’t Treurdichtnbsp;by brengen, ’t welk hy by zijn Lijk-tcdennbsp;voegde, toen zygedrukt wierd. De naamnbsp;en ’t opfchritt was ; Aan de Getflen van denbsp;«verleden , die met d’edele Heernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Det- Cartes , d’eni^e Atlae en Archimedes onver eeuw, in v.eer enge verbintenis heeft geleeft,nbsp;na dat hy van hem «nderwefen was de dief (Ienbsp;verborgentheden der natuur en des hemels tenbsp;deurgronden. Ende in ’t befluit fprak hynbsp;d’overleden dus aan: Zgt;e nieuwe dingen,die h^ ugeleert heeft,(laan Jdu open voor uw oog, gy viet nu alles aannbsp;Gelijk hy helder dag i gy hebt nu groote redennbsp;Tot twijff’len Wie van beid hen beter weet opnbsp;heden ; of hy door Zijne hunfl , en door zijn Wakkre vlijt, Ofgy, die nu voertaen een Hemelburger zjt, D’ecrlijke lieden uit uw Stad fchiepennbsp;Vermaak in deze lofreedenen, gelijk hiefnbsp;uit blijkt, dat fy goedvonden hen doornbsp;de Drukker van uw hoge School met denbsp;druk gemeen te maken-' Men kon hier innbsp;ook geen vermoeden van gevlei hebben,nbsp;dewijl mijn Heer Emylius myindietijdnbsp;niet anders, dan uit het geruchr, en uitnbsp;mijn fchriften kende. Ik had hen ook nietnbsp;Van hem verzocht; in tegendeel, toen h ynbsp;eenige gedichten , die hy over defe zaaknbsp;gemaakt en aan my gezonden had. op datnbsp;ik hen overzien zou, zedert weêrëifchte,nbsp;om dat hy geen-affchrift daaraf had behouden, en hen wilde doen drukken, weigerde ik eerlijk hen aan hen weer te leveren; niet om dat het my niet aangenaamnbsp;Vvas van zoo groot een man geprefen tcnbsp;¦Worden , maar om dat het my genoechnbsp;was dat ik wifi w'at hy van my gevoelde,nbsp;en niet begeerde dat dit ruchtbaar zounbsp;Worden, vermids my niet onbekent wasnbsp;«aauwelijks ieinant met zeer hoogenbsp;geprefen kan worden, zonder dat de gcc-neii, die zodanig gehouden willen wefen,nbsp;en niet zijn,zulks voor euvel opuemen. |
Weinig tijdisdaarna, te weten inZo-mermaant van’tzelfde /aar, fchreef G. V oetiuszeer breedc Stellingen van de God-verloochening: cn hoewel ik daat in nietnbsp;opentlijk genoemt wierd , zoo konnennbsp;echter de genen,die my kennen, genoech-famelijk begrijpen dat hy daar d’eerlienbsp;grontvell van defe hardnekkige laüering,nbsp;inde welke hyfedert altijdt volhardig isnbsp;gebleven , gelcgt heeft; want hy brandmerkte daar al ’t geen, ’t w'elk hy uit hetnbsp;gemeen gerucht verftaan had dat my toe-geëigent wierd , met het brandmerk vannbsp;Godverloghening, fehoon men daar innbsp;niets vond dan’t geen , dat goed, en lofwaardig was; en hy had (’t welk zeeraan-metkensweerdigis) eindelijk my ook uitnbsp;het gerucht, en uit mijn gefchriften lec-ren kennen: in voegen dat Voetius uitnbsp;defe zelfde gaven, die fioflc van Emyliusnbsp;prijzig hadden geweeft , het vergift vannbsp;zijn lafleringen heeft gemaakt. Ik verzw'ijg noch dat ik van die tijdt af door de getuigenis van veel eerlijke liedennbsp;bevonden heb dat hygepoogt heeft allenbsp;menfehen diets te maken dat ik een Gnd-verlogheiiaar was, ende hoe hy dit vergift overal deur defe Landfehappen ver-fpreidde .* want hy wilde dat men hem ditnbsp;bewijfenzou; en zoo lang hy dus machtig is, zo is’er niemant, die tegen hemnbsp;getuig wil wefen- 'tZal my genoech zijn^nbsp;dat ik aangemerkt heb dat hy in ’t volgende jaar de klooflers van Frankrijk deur-fnuffelde, en een der yverigfte vootftaii-ders van de Roomfehe Godsdicnll aan-zoebt, om met hem tegen my, als tegennbsp;een algemeen vyand van ’t mcnfebclijfcnbsp;g flacht, aan te fpannen. Ik zal hier eenige duigen uit de brief verhalen, diehynbsp;aan hem gelchteven heeft, welksaffchriftnbsp;naaukeunglijk uit zijn eigc handfehrift,nbsp;dat by my is, gefchreven, ikaamigc-M 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zonden |
9lt;f nbsp;nbsp;nbsp;R* D e s -
de genen,die ïich veronrwaardigt hadden mijn bock in mijn naam over releveren.nbsp;Doch dewijl defe wijfc vanrcchtsvordc-rcn veilchcide bcdiedingen kan ontfan-gen, en dewijl ib acht dat ik met uw haat,nbsp;maar uw liefde i.iijouft verdient heb, toonbsp;geloofde ik dat gy piet geïint w aart omnbsp;my te beledigen , maar alleenlyk om denbsp;gehecle zaak kenbaar te maken, op dat denbsp;geen, die-fchuldig en fchadelyk voor uwnbsp;gebied was, met toeftemmin^ vande gehele werrelt gelhaft zou konnen wordennbsp;Ik heb dieshalven ook mijn antwoortnbsp;op uw gebod doen drucken, daar in ik, nanbsp;dat ik u had bedankt van dat het u beliefdnbsp;had het onderfoek der zeden van een mannbsp;van de welk ik beledigt was, in handen tenbsp;nemen,ook verfocht dat het u by defe ge-legentheit zou believen f onderlbeken ofnbsp;hy meewuftig en deelachtig aan ’t bocknbsp;was,onder de naam van Sehook uitgegeven, daar in ik met vetfeheide lafteringennbsp;vcrlcheurt word; niet dat ik klaarlijk verzekerde dat hy hier aan mceplichtig was,nbsp;maar dat, dewijl alle menfeheudit vermoeden,ik getechtige oorfaak had om uitnbsp;alle mijn vermogen te verzoeken datgynbsp;onderfoek van dele zaak zoud doen. Iknbsp;verklaarde daar in ook zecruitdruckelyknbsp;dat ik hier in geen geding tegen hem wilde aannemen,en dat ik van ongelijk betui-genisdee, zo gy eenige rechtlpraak overnbsp;my naamt: eindelijk, indien milTchiennbsp;eenige dingen uniet klarelijk genoeg in
C A R T e Sr
hen ieis daar in had gevonden,’t welk aao Voetius gerechtige oorfaak van overmynbsp;te klagen, en aan u reden van my te lade-ren kon geven; ja mijn zaak wierd zodanig in ’talgemeen goetgekent, dat degenen, die eenige duifenden van menfcheilnbsp;daaraf hadden hoorenfpreken, verzekerden dai’ei alleenlyk twee gevonden waren die pogen zouden my te befchuldigcnjnbsp;en dele twee wierden opentlijk bekent ennbsp;aangewefen als makelaars van Voetiusnbsp;aanhang, en zijn uitgezondenen of afge-vaardigden,gelijk Sehook fpreektjdewellcnbsp;verzeekert dat hy veel zodanigen heeft »-’t welk aan Schoolt zelf bcll bekent moetnbsp;wefen.
voornemen van my te moejen foud hebben , voornamelyk dcwyl men uit ver-fcheide plaatfen boodfehapte dat mijn boek van veel menfehen, ja ook van veelnbsp;der gener,dieoverheVtsamptenindc voor-naamfte (leden defer Landfehappen bedienden, gelefen was, en dat niemant van
Ik was ondertufleben verwondert van dat ik voortaan geen tijding van Uitrechtnbsp;ontfing,gelijk ik gewent wasjen daar verliepen drie geheelc maanden, eer ik vernam watdaar verhandelt wierd,ten eindenbsp;van de welken ik twe brieven na malkander ontfing,van zoodanigen, welkers ge-fchrift ik niet kende, gefchreven. Defenbsp;briev^en berichten my dat uw Schout my,nbsp;als aangeklaagt zijnde, in perfoon gedag-vaart had, en dat ik ook niet zeker in ditnbsp;Landfehap zou wefen, om dat by zeekernbsp;verdrag de vonnificn, in u Landfehap gegeven, ook in dit Landfehap ter uitvoering wierden geftelt. Ik meende in’t begin dat de Schrijver defer brieven boerte,nbsp;en wierd daar af geenfins bewogen. Iknbsp;begaf my echter naden Haag,om naukcu-mijn fchriften fchenen bewefen te zijn, riger onderzoek vande gcheele zaak tcnbsp;dat ik beloofde dat ik genoegfame bewy- doenj en toen ik bevond dat het zodanignbsp;fendaar toe aan u foubeftellen,zodikwils ; hier mee gelegen was, vervoegde ik mynbsp;als ’t u fou believen hen van my t’êifchen. j by mijn Heer de Gezant de la Thuillerie»nbsp;Ikachte dat het, na zodanig een ant- ¦ die zich fcer vaerdig betoonde in my tcnbsp;woort, onmogelik zou zijn datgy eenig helpen,gelijk ook in’talgemeen alle d’an-
Maar ik verzocht niet anders, dan dat men ’tgeweldt van defe bovengewooncnbsp;rechtsvordering zou fehorfien, die gelijknbsp;ik meende,nGch eerft begonnen was-zonder iets van’t vonnis tc weten, ’tweik
mcu
j deren,die ik aanfprak: en dus verkreeg ik zeer lichtelijk het geen,dat ik begeerde.
-ocr page 609-R. Des a r t b s^
ging alle de jonflelingcn en dcelgenooteii van Voetius alle de vergaderingen en ge-telfchappen, in de welken fy zodanigennbsp;konden vinden, die hun ooren aan hennbsp;leenden, ingenomen hadden-, door welke middel ly het gemeen volk lo haddennbsp;aangcprickch, dat nicmant der gener,aannbsp;de welken de waarheit bekent was,en dienbsp;een afkeer van hun lalleringen hadden,nbsp;ceniglins tot mijn voorfiant darde kieken;nbsp;voornamelik federt dat fy ïagen hoe mennbsp;met de Heer Regius gehandelt bad.welksnbsp;hiltorieik hier niet verhaal, om dat fy alnbsp;te zeer aan u bekent is. Maar als men allenbsp;de dingen die deze jonftelingen en deelgenoten van Voetius van my zciden.over--woog, zoo fchenen fy voornamelijk opnbsp;twee hooftflucken te zien: ’t een dat iknbsp;een leerling der Jefuiten was, tot welkersnbsp;voorftantik tegen defe Atlas en dapperflenbsp;voorftander der Gereformeerde Gods-dienft, Gijsbertus Voetius, hadgefehre-ven, ja dat ik iziiflchrcn van hen heimelijk uitgezonden was, om in defe gewe-ften tweedracht en oneenigheden te za-jen; en ’t ander, dat my nooit enig ongelijk van Voetiusaangedaan w-as, en datnbsp;geenfins was gebleken, dathyde makernbsp;van ’t boek was, dat men tegen my ge-fchreven had , maar Schoolt alleen , dienbsp;dewijl hytoen ook by geval in uw Stadnbsp;was, hem in dit deel volkomentlijk ont-lloeg, en alle d’ecr of fchande van dit ge-fchrift op zich nam ; en dat ik dicshal vennbsp;Voetiust’onrecht hadbefchuldigt, opdatnbsp;ik een dekmantel zou hebben om tegennbsp;hem tefchrijven, en dusuw Godsdienftnbsp;opentlijk te laflercn. En hier uit is gefproten dat men achtte dat uw vonnis op defe twee hooftduckennbsp;deunde; en niet met onrecht, indien hetnbsp;zodanig had geweell, als het in de druknbsp;vertoond word in zeker boekje, zondernbsp;de naam vandefchrijver uitgekomen,metnbsp;dit opfchtift, Aangevmgen procedure», enZ.nbsp;’twelk. gelijk Schook zegt, vandejon-ge Voetius lu’t licht gekomen is. |
Toenik dit alles verdond, óórdeelde ik ’t mijn pligt te zijn redenen aan te vangen, om my te verantwoorden, cn denbsp;billijkheit van mijn zaak by allcdcgenen,nbsp;die miflchien anders daar af zouden gevoelen, voor te dragen. Wat het eerifenbsp;hooftiluk aangaat , ik had geen grootenbsp;zwarigheit om my daar in te verontlchul-gen: want dewijl ik uit zodanig een lant,nbsp;als’t mijne is, ben gefproten, en van dienbsp;Godsdienft ben, daar af ik belijdenis doe,nbsp;zo konnen de vyanden van Frankrijk alleen myde vriendtfehap met de geenen,nbsp;aan de welken onze Koningen gewentnbsp;zijn hun heimclijkfte gedachten te vertrouwen , met hen tot hun biechtvadersnbsp;te verkiezen, tot zonde aanrekenen. Zodanig zijn in Frankrijk de Jefuiten ; ennbsp;bezonderlijk wierd d’Eerw. Vader Dinetfnbsp;tot des Konings Biechtvader verkozen,nbsp;weinig tijdt na ’t uitgeven van de brief,nbsp;die ik aan hem gefehreven had, en dienbsp;my tot lafter aangetekend word. En indien’er , niet tegenftaande defe reden,nbsp;noch menfehen zo eenzydig zijn, en zulke yveraarsvau de Godsdienft, die in doze geweften ftand gegrepen heeft, datlynbsp;fwaarlijk alle gemeenfehap met de genennbsp;konnen verdragen, de welken belijdenisnbsp;doen van haartebeftrijden, zo behoortnbsp;hen dit warelijk fchandelijker in Voetiusnbsp;tefchijnen, die, (choon hyde pronk «nnbsp;veteicring der Kerken vanNedcrlantwilnbsp;zijn, echter aan Monicken fchrijft, welkersregel ftrengerdandie vande Jefuitennbsp;is, en hen bcfchermers der waarheidenbsp;noemt, om hun jonft te verkrygen dan innbsp;cenFranfchman* die opentlijk een felfdenbsp;Godsdienft, als zijn Koning, pleegt ? Wijders, op dat klarelijk aan u zou bly-ken hoe zeer Voetius zich benaarftigt in anderen te bedriegen, enden genen, dienbsp;hem vertrouwen,zodanige dingen diets tenbsp;maken,die hy zelf niet gelooft, zo zult gy,nbsp;indien’tu belieft het gedrukt gefchrifttenbsp;lezen, da.tde aevende Tegemoerpinge», enZ.nbsp;genoemd word, (daar in deze bJief begrepen |
Dïs-Cartes, lOO nen hem onnut tot fijn ampten te maken, en hem tot misdrijf aangetegen te moeten worden, waarachtig waren. Maarnbsp;dusdanig is niet dele zaak, die alleen, gelijk de jongeVoetius inzijnzeftezijde vannbsp;de vierling I zegt, van zijn gemachtigdennbsp;onderzocht is j te wctetii of zijn Vaderdenbsp;maker van ’t boek was, daar de naam vannbsp;Schook voorliaat ; want gy hebt nooitnbsp;dit boek fchuldigh gehouden ten opzichtnbsp;van hem, of van de genen, die ’t gemaaktnbsp;hebben j gelijk hieruit blijkt, dat, toennbsp;Schook, in uw Stat zijnde, zich opentlijknbsp;de maker daar af verklaarde, en de haatnbsp;daar af op zich nam, om Voetiust’ontla-ficn, hem echter van u, of van uw gemag-tichden geen ftraf opgeicgt is j ja de jongenbsp;Voetius prijft en bcfchetmt noch ook,omnbsp;zijns Vaders wil, in alle fijn fchtiften, alnbsp;k ergfle, dat in dit boek te vinden is, zonder daar over beftraft worden; in voegennbsp;dat, fchoon gy te voren verklaart hebt datnbsp;gy wilde onderzoeken of Voetius aan denbsp;iTiifdaden,die ik hem oplag,fchuldig was,nbsp;hy echter zegt dat zijngemachtichden al-leenlik hier op ondetfoek hebben gedaan,nbsp;’t welk noch hy, noch zy voor misdrijfnbsp;achten , en dat fy dieshalven my veroordeelt hebben, omdat fy onderftelt hebben dal ik Voetius om een zaak aange-klaagthad, om de welke hy, fchoon hynbsp;de voortbrenger daar af geweeft had, nietnbsp;veroordeelt wiert, fchoon het zeer waar-achtig is dat hy niet vry van defe fchuldnbsp;was, en zeer valfch dat ik hem ooit daarom aaugeklaagt heb: want ik had verklaart dat ik my niet voor aanklager tegen hem wilde inftellcn; en ik had nietsnbsp;anders in mijngcfchriftengezegt, dan datnbsp;dit bock voor hem met fijn kennis gemaakt was, k welk hy geenfins ontkent.nbsp;Wijders, alle debewijzen, die hy verzekert onderzocht te wezen, zijn niét anders, dan dat de redenen onderzocht hebben geweeft, die ik in mijn boek gefteltnbsp;had, om te bewijfen dat fijn Vader de maker van ditgefchtift is, ’t welk de naamnbsp;van Schook op’t voorhooft draagt,en nietnbsp;genoegfaam zijn bevonden. Maar hynbsp;voegt ’er niet by dat ik niet verzekert hebnbsp;dat zijn Vader de maaker van dat boeknbsp;heeft geweeft, en in tegendeel dat ik in denbsp;261. zijde des Latynfche druks van mijnnbsp;boek uitdruckelijk heb gezegt dat ik ditnbsp;den lefers niet wil vroedmaken, maaral-leenlik dat het met zijn weten en toeftem-ming voor hem gemaakt isft welk hy zelfnbsp;bekent, en zegt dat zijn Vader zulks nooit •nbsp;ontkent heeft. Door welke regel dan wilnbsp;hy my niet alleenlijk diets maken dat iknbsp;verplicht was tot iets anders, danikge-fchreven had , te bewijfen, maar ook, |
’t welk wondcrlijker is, onderftellcndat ik gehouden was redenen genoeg in mijnnbsp;boekteftellcn , om hetgeen te bewijfen, ’t welk ik niet verzekerde waar te wefen? Hy voegde’r ook niet by dat ikmijnant-woort op uw afkondiging van de dartiende van Zomermaant (de welk hy zegt aannbsp;zijn gemachtichden tot een noortftar vannbsp;de rechtspleging, die zy in te ftcllen hadden verftrekt te hebbenjuitdruckelijk bekent heb gemaakt dat,zo in mijn gefchrif-ten iets van belang gevonden wierd, ’t welk echter niet genoech bcwelen was, ik aanbood dit alles klarelijker te bewijfen , zo ik daar toe verzocht wierd : daarnbsp;uit dan volgt dat fynict opdt midddelenUnbsp;beleit. ’/ xeetk tk daar voorgefleh htb , kon^ den houden, gelijk hy zegt (indezefte ' zijde van dc vierling I, in de negende rc-j gel) dat zy hebben willen doen , dan metnbsp;j te vragen of ik geen andre bewijfen vaar-j dig had dan de genen, die ik alree had gc-i geven. Eindelijk zegt hy dat zijn Vader,nbsp;j fo; overvloedige voorz,or£,en fchoon hct nietnbsp;I van node was, aan een der gemachtigdennbsp;; de verklaringen of getuigeniffen van vijfnbsp;menfehen heeft gegeven; te weten d’eer-fte van Schook, en hoe veel geloof mennbsp;aan defe moet geven , is zedert uit hetnbsp;geen, dat hy voor zi jn rechters van Groc-ningen verklaart heeft,gebleken,te wetennbsp;hoe zeer hy van Voetius, Demaats en Water- |
Verantwoording. Waterlatius aangeport wicrdt om deze getuigenis te geven, eu dikwijls gewenllnbsp;heeft dat hy naar de ge woontc van de bc-zondrc dingen ondervraagt mocht worden 1 om naar zijn geweten daat af t’ant-woorden. De tweede getuigenis was vannbsp;de Drucker, die geheel aan Voetius toe-gccigent is, en noch niet lang geleden hunnbsp;enrechtvttxrdige ^chtbank gedrukt heeft:nbsp;in voegen datgt; indien hy niets, datvalfchnbsp;is, voor .hem getuigt iheeft, ’t welk iknbsp;niet kan zeggen, dcwyl ik zijn getuigenis niet gezien heb, het ten minllcn ge-looffelik is dathy niet getuigt,dan’tgeen,nbsp;dat hen behaachde , en dat hy d’anderenbsp;dingen heeft verfwegen, vermids zy zel-ven, en niet de rechters, de genen waren , die deze fchriftelijkegetuigenis vannbsp;hem gevordert hebben. De darde wasnbsp;van Waterlatius, van dewelke Schooknbsp;verzekert dathy van Voetius eiiDemaatsnbsp;gebruikt was om hem te verleiden, opnbsp;dat zy in dezer voegen zelven geen moeiten zouden hebben om hem te verleiden,-ik verfwijg noch dathy cenmanis, dienbsp;men zodanig moet ontzien, dat, fchoonnbsp;hy by Voetius in de geheimfte dingennbsp;toegelaten word, Schook zig echter alnbsp;t’eerlijk houd om iets met hem te doennbsp;te willen hebben- De vierde getuigenisnbsp;is van de geen, die zich voor de makernbsp;van ik weet niet wat boekje uit geeft, datnbsp;Retiirjio cdumninrum cnz. genoemt word.nbsp;Maar deze kon niets anders getuigen, dannbsp;dan dat hy de maker van dat boek was,nbsp;en niet Voetius, aan de welk ik het ooknbsp;niet uitdruckelijk heb toegefchreven. Iknbsp;heb alleenlijk verhaalt, dat’er veel zijn,nbsp;die dit vermoeden j en men kan my ooknbsp;niet tot misdrijf aantygendat ik dit bocknbsp;aan hen toege-eigend heb , vermids hynbsp;zelf niet gelooft dat de geen , die hetnbsp;gemaakt heeft, eenig misdrijf heeft bedreven , en de maker daar af tot aannbsp;deze tijd toe prijft, en voorfpreekt zoonbsp;veel hem mogelyk is. De lede getuigenis is ik weet niet van welke Student, |
lOt die ook niets anders heeft konnen getuigen , dan dat hy de maker van cenige naamruchtige gedichten heefr gcweelt,nbsp;die in uw hoge School tot zijn voorftant,nbsp;en in zijn tegenwoordigheidt vetfpreidnbsp;zijn , toen’er eenige twill-reedeningennbsp;wierden gehouden. Ik heb Voetiusnbsp;nooit befchuldigt dathy een quaatdichter was , maar alleenlijk gezegt dat hynbsp;bevordert, of ten minden toe-gelatennbsp;heeft dat defe gedichten gemaakt zoudennbsp;worden; ’t welk men niet loghenen kan.nbsp;Wyders , daar is zo weinig misdrijf innbsp;dusdanige gedichten, volgens’t oordeelnbsp;der Voetien zelven ,cdat de zoon onlangsnbsp;bevordert heeft dat anderen van een zelfde Student, en van gelijke fnec, en evennbsp;ladcrlyk als de voorgaande, in djn Stellingen uitgegeven zijn; ja dathy uw hoge School met defe eer,vereert, dat hynbsp;van zeker perfoon, van de welk blijkt datnbsp;hy een uit het getal uwer Hoogleeraars is,nbsp;zegt, dat hy mijn aap is, ’twelk hymetnbsp;deze woorden uitdrukt, «'¦lt;*«/? ¦v«n de ieumnbsp;genachtige Vranfchman , xtlf noch leugenmnbsp;achtiger. En ’t is openbaar dat deze tweenbsp;lelie getuigenilTcn , eer om ’t getal tcnbsp;vermeerderen, dan om’t gewicht, datnbsp;zy in zich hebben, by dc drie voorgaan-den zijn gevoecht, en om dat Voetiusnbsp;zou konneii zeggen dat het vonnis daarom niet alleen tegen my is gegeven,dat iknbsp;hem een bock tocgelchreven heb, ’t welknbsp;hy niet gemaakt heeft, maar op dat iknbsp;meer zodauigeti aan hem heb willen toe-cigenen; op dat dc geenen, die dc ge-rcchtigheit van mijn zaak kennen, zoveelnbsp;yder van defe boeken in’tbezonder aangaat , dus zouden konnen achten dat iknbsp;hem nog andere boeken aangetegen heb,nbsp;daar in ik gezondigd zou hebben , volgens de regel, die hy zelf cn zijn zoonnbsp;gemenelijk onderhouden, fchGon hy haarnbsp;aan anderen verwijt, Trihu. tniq pag. 126.nbsp;Dolofue verfatnr in generalibm. Maar indien hun gemachtichden zich alleenlyknbsp;op mijn antwoort overuwafkondigi^,nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gelijk |
104 nbsp;nbsp;nbsp;D Ë S - C A H T 1 S, TnbunttU iniq^ut gcnomca , by brengen, l eeril, wat d’ontoehorigheid aangaat, dTe D’ecrfte uit de brief. pag. 9 daarhyiegt: \ hy hen verwijt, zy is ontbloot van alle ’[ Z/il geoorloft zijn hun onrechtvimrdich von~ nbsp;nbsp;nbsp;...... tït nis en eordeet tegen tejpreken^ in 't welk geen oordeel is, ja daar in by na zoo veel nietigheden zijn , als van d'onkundichjlen in denbsp;rechtszaken gemaakt konnen worden i gelijknbsp;daar zijn d'onttehorighetdt van de rechter,nbsp;de valsheid der bybrengingen , de verteaat-loofde dagingen der tegenflrevers , de betuiging van ‘t geding gt; en meer andere dingen,nbsp;dte in mijn boek givonden worden, In dc-zcr voegen is dit by hem een onrechtvaardig vonnis, en oordeel zonder oordeel, om dat hy onderlicld dat de rechter ontoehorig. cn 3e bybrengingen vals,nbsp;de dagingen der tegenllrevers verwaar-looft, endc betuiging van’t geding nagelaten zijn. Alle welke dingen ik echter een weinig tc voren getoont heb datnbsp;hy ook aan uw vonnis, tegen my gegeven, toege-cigent heeft. En in de vijftiende zijde van ’t boek fpreckt hy delenbsp;redenen tegen hem uit: De geen, dte denbsp;fchuldtge rechtvaardigt, en de geen, dte d'cn-fchuldtge veroordeelt , zijn beide een gruwelnbsp;voor God ; en de geen is flrafwaardig , dienbsp;bevonden word de verdrukje te verdrucken, alsnbsp;hy hen behoorde te befekermen. En pag- 3 * gt;nbsp;32.cn 33 noemt cn befchrijft hy yedcrnbsp;van de rechters in’t bezonder, met al’tnbsp;ergfte van hen te verdichten, ofte tc verhalen , op ’t geloof van Schook alleennbsp;(de welk belijd dat defe quade en valfchcnbsp;vermoedens van zijn onfchuldige ampt-genoten al lang tc voren hem van zijnnbsp;Vader ingedrukt waren) om tc pogen hennbsp;verdacht tc maken. Ik geloof niet dat aannbsp;iemant van U , of van uw gemachtigdennbsp;aangenaam zal zijn dus bcfchreven tcnbsp;¦worden; en ik zou miflehien laftig aan unbsp;wefen , zo ik hier meerdingen by bracht,nbsp;om tetoonen hoehy «mishandelt heeftnbsp;met dit alles te fchrijven. |
Maar ik ben verplicht u aan tc wijzen hoe zeer hy door zijn lafteringen de Hee-ten van Gtoeningen mishandelt. En voornbsp;fchijn van waarfchijnelykheit.Want mijnnbsp;zaak wierd van mijn Heer de Gezant vaanbsp;Frankrijk geftiert cn aan bevolen aan denbsp;Staten van dat Landlchap , in ’t welknbsp;Schook, over de welk ik klaagde Hoog-leeraar was; en d’uitlpraak daar af wierdnbsp;gegeven van d’andcre Hooglecraars, die,nbsp;volgens de voor-rechten van hun hoogenbsp;School , zijn wettige Rechters waren,nbsp;en die in dezer voegen niet handeldennbsp;als Hooglecraars, maar als Overigheit.nbsp;Daar by, hun.aronnis wierd van de Hec-ren Bezorgers der zelfde Hooge School,nbsp;uit de Staten van ’t Landfehap beftaandc,nbsp;overgezien, onderzocht , en beveftigt.nbsp;De jonge Voetius dart echter een geheelnbsp;boek tegen dit vonnis fchrijven, en nod»nbsp;met zo hatelyk een naam, dat hy ’t o»/*-rechtige Rechtbank noemt, cn Vertrouwtnbsp;zodanig op u befcherming, dat hy zichnbsp;niet ontliet d’achtbaarhcit vaneen andernbsp;geheel Landtfehap te quetfen. Hy zal miflehien zeggen dat ik ook tegen’t vonnis van uw hooge School heb darren fchrijven; maar men kan geen vergelijking tuffen beide maken : want in ditnbsp;voorgegeve vonnis van uw hooge Schoolnbsp;wierd niet van burgerlijke noch van lijf-zakcngchandelt, maar alleenlijk vandcnbsp;Wijsbegeerte, van de welke , gelyk iknbsp;meen, veel zullen achten dat ik niet minnbsp;(ja miflehien meerjeen toebehorige rechter ben, als uw gehele hoge School; ennbsp;daar is zo groot onderfcheit tuflehen hetnbsp;vonnis, ’t welk van de jonge Voetius tc-gengefproken word, cn ’t geen, dat ik tc-gengefproken heb, als’er istuflfchen dcnbsp;ware ftrijden, die in d’oorloggcfchieden,nbsp;en daar in men in gevaar van ’i leven is,nbsp;cn de gevechten der toonncelcn, of ftclli-ge twiflreedeningcn, die in u hoge Schoolnbsp;gcfchieden.in de welken geen bloed wortnbsp;geftort, en die buiten vergramming zijn,nbsp;zo de genen, die twiflreedencn, eerlijk ennbsp;vroom bevonden worden, ’t Is onge- hoorti |
io6
R. Des-Cartbs;
Verantwoordin tegenftrcver neemt, hccitzooikw) 1» gc-weiifcht met hem te vcizcenen.dat ny ge-nocch betoont heettdat hy met Voenus zelf, maai zijn gebreken haat. Ik gelootnbsp;dat hy met een zelfde haat tegen alle d’an-deren isontlfceken,endat’er niemantvannbsp;hen heeft ge weeft, die nietVoeiius misdrijf heeft verfoeit, en een afkeer daar afnbsp;gehad toen zy de handelingen , die vannbsp;Schook voortgibracht wietden, zagen;nbsp;tvant zy zijn zodanig, dat, gelijk de zoonnbsp;zelfs getuigt, (Tribulunts iniqui p.Z. pr^fat.)nbsp;veel, hen ziende , gelooft hebben dat G.nbsp;Voetius felftofDemaats niet onder d’eer-lijke CU vrome lieden getelt konden worden. Maar dewijl defe jonften haat alleenlijk vand’yver der gcrechtigheit af-gt'hangen heeft, hoe fy groter hebben ge-weeft, en mijn zaak jonftiger, en die vannbsp;Voetius hatelijker by de geenen gemaaktnbsp;hebben, aan de welken fy bekent zijn ge-wceft, hoe zy te meer de billijkheit van ’tnbsp;Vonnis hebben aangewefen •• in voegennbsp;dat, op welke wijze men het ook neemt,nbsp;noch de liefde, noch dc haat der rechtersnbsp;G. Voetius cn Demaats niet ichuldig heb.nbsp;ben gemaakt; maar de handelingen, metnbsp;hun cige bant gefchreven, cn die zy totnbsp;lioeh toe niet ontkent hebben, overtuigennbsp;hen opentlyk dat zy zich benaarftigt hebben om Schook te verleiden, en warelyknbsp;verleid hebben om valfche getuigenis tegen my te geven. Want voor eci ft,c)p datnbsp;blyken zou wat Voetius gewilt heeft datnbsp;Schook in de rechtsvordering verzekerennbsp;zou, zo is genocch dat men aanmerkt datnbsp;hy, in dc voornaainfte van hun handelingen, (dc w'elke.het voorichrift van de getuigenis begriipt, met zijn cige hand gefchreven, endat hy aan Schook heeft gezonden, op dathy dat volgen zou) welnbsp;«itdruckeiyk wilde dat Schook verzekeren en getuigen zou dat hynit zijn eigennbsp;bew’eging tegen my had gefchreven , ennbsp;dat hy zijn boek gemaakt had , ten deelnbsp;t’UitrechsentendcelteGroeningen, ennbsp;tfik alletn» in voeden tUt noth de lifer Veetm-, |
Ï07 noch itmmt anntrs, 't xy in't geheel, opeen deel, de maker daar af heeft gtweefl,of voor x»nbsp;veel deftojfe, of Voer xo veel de fehtckitig, ofnbsp;ook deftijl aang at, ja ook t’ontkeniien datnbsp;Voetius enige ftoffe daar toe aan hem hadnbsp;verfchatt. Men kan hier by voegen denbsp;britf van de zelfde Voetius, opdezi.vannbsp;Loumaant in ’t jaar 1645. aan Schooknbsp;gelehr.cven , die te Groeningen uhgegc’nbsp;vcnwlcid in Bona filet Sscro, pag. 35.daafnbsp;al de woorden dus luiden : Degeheele zaaknbsp;komt hier op aan, dat gy utt u xelf voorgenomen en vaftgeftelt hebt, (tc weten van tegetinbsp;my te fchrijven) en dat gy dtt werk, zo veelnbsp;de/ioffe, vorm, beteit, enflijl aangaat, begonnennbsp;en voleindigt hebt, zonder dat ik papier, of enignbsp;parkement aan u heb verfchaft, ja dat ik u ooknbsp;niet de mmfte zijde voorgefchrcvtn heb, dis gynbsp;in dit boek te fchryven d' uagt;e hebt gemaakt, enz- Wyders.opdat blyken zoudat defedin-gen in twe hooftftucken begrepen,(’t eer-fte is dat Schook uit fijn eige beweging, zonder van Voetius aangeport tezijn, tegen my gefchreven heeft, en ’t ander datnbsp;hygeen ftoffe daar toe aan Schook ver-fehaftheeft) zccrvalfch zijn, zois’tgc-noechdat men een ander br'cf vanVoc-tius ziet, die ook in Bonafidei Sacro,pag. 28.nbsp;gevonden word, en op de daide van Zo-mermaant desjaars 1642. gefchreven isgt;nbsp;en voor aan dus luid = Het zal my niet ver-j drieten u van nieuws aan ie manen in de twiji-reedeningen tegen de Skepttfehen voert te varen,nbsp;i en dit al met den eerflen , ja ook met een weinignbsp;I uw andere befigheden te fcherffen. Dit zal eennbsp;' zeer fchorle gelegenthetd wezen om dezen dulltnbsp;! en epgeblafe R, Des-Cartes de mond te flo;pen. ’f/lanhangzel aan zijn bedenkingen van d'eerfe \ Wtjsbegeeree, t' Amflerdam uitgegeven, behoortnbsp;H voornamelijk aan ttprickelen tot een ontwerpnbsp;j van dit werk te maken Dtt ts met zo veel ver-I woede en tegenzeggelijke leugenen, en met zonbsp;veel lafteringen tegen deze onfe hoge School, ennbsp;voornamelijk tegen mijn Hoogleeraars ampt o-verlirtken , dat hel ook het taai gedult van atttnbsp;lezers breken zen. Dus fprcekt hy van een zeof |
fo8
R. Des-Cartes,
V' E R A N T W o o R D r K G. hem verfchaft heeft : want weinig daar j uafpreekthy dus van mijn gevoelens; Gynbsp;zult tennut werk doen-, zo gy alle dtudantgenbsp;wonierjpreuken uittrekt, en, hen by de Skef-tifchen der Ouden, en by de ketterfchewonder-Jpreuken {by Auguflinui en Bpifetnius in de boeken van de ketterye» gt; en by Gennadim verhaalt) vergeleken hebbende, wederlege. i .doernbsp;de heilige Schrift • 2. door redenen, die portelnbsp;tot wanfchikkelijkheit gefiiett zijn , ah daarnbsp;toe leiden, en de tnerifch in tegenfeggelijkheitnbsp;diijveny g. door de toefiemming der Baders ynbsp;en door de toedemming der oude IVijsbegerigen,nbsp;der Schoolsgefinde, en nieuwe Godgeleerden ennbsp;tf'ijsbegerigen, op dal blijken zou dat dit eenge-tneene /aak van’t Chrijhndom,en van alle Scholen is. Maar dit Jlaat over al aan te merken,nbsp;dat hy niets nieu voorbrengt, ’t zy dat hy ietsnbsp;toont, dat goet, o/dat niet goet is, enz. Ennbsp;Schooks bock is van dusdanige treffelijke zaken te zamen gezet. ’tGcen, ’t welk ik gezegt heb, kan noch uit een andre brief van Voetius ver-üaan wordenj die in de vijfde maant daarnbsp;na gefchrevenis, te weten op de 25 vannbsp;Slachtmaant 1642. toen Schooks bocknbsp;onder de pars was. Men vind in de briefnbsp;deze woorden ; Des-Cartes befindere. gevoelens te wannen is van een ander werk ennbsp;voornemen. Zend gy ons weerom, geen woorden , noch beloften, maar d’uittrekzelen ennbsp;brieven, die gy van hier met u genomen hebt.nbsp;ïndien in d’algemeene befchrijvingvan dit be-leit eenige holte en openheit es, i)^o zullen Wynbsp;bevorderen dat wy’t hier vullen, zogy’t nietnbsp;alree gevult hebt. Endefe dingen zullen voornbsp;ditmaal meer dan genoeeh zijn. kfOy bemoeijennbsp;tnt niet met de befondere twijl-reedenmgen.nbsp;Wat dan? gelijk mijn Heer Mareflus ver-nuftighjk zegt , Ultima pat. pag. loutere laftenngen. Et) dus blyktdacdc beradingnbsp;van ’t geheel boek uit te geevcri nicj yannbsp;Schooks wil heeft afgehangen , die ge-wenfcht heeft mijn gevoelen by delen tenbsp;bcflrydcn , ’t welk veel cerlykcrgewecftnbsp;zou hebben ; maar dat zulks aan \^ietiusnbsp;believen heeft geftaan, die alleen geyvilf |
lO^ heeft datmen in ’t algemeen tegen my fonnbsp;fchrijven, en alle plaatfen zijnet laflerin-gen zou verklaren, om my valfchclijk tenbsp;befchuldigenj endardieshalven Voetiusnbsp;ihet recht voor de voornaatnfte makernbsp;daar af word gehouden Indien deze bcwyzen , met Voetius eige hand gefchrc ven» cn die hy zelf nietnbsp;ontkent j noch niet genocch zijn , omnbsp;hem [’overtuigen, zo zullen duifentge-tüigen hier toe niet genoeg welen.Schooknbsp;heeft wyders verklaart dat hy noch hetnbsp;ontwerp van een voorreeden, met Voetius hand gefebreeven, bewaard; en deze voorreeden begrijpt meer dan zeftignbsp;zijden , cn is bet lafterlijkfte deel van ’cnbsp;geheel bock. De zelfde Schook heeftnbsp;ook verklaring van de vergelijking metnbsp;Vaiiinus gedaan, dewelke by hend’ce-nige grondvefl is , ommy de Godvcrlo-gening op te dichten j te weten, dat iknbsp;regendeGodvcrloghenaars hebgefchre-ven , cn dat Vanitius verdicht had datnbsp;hy tegen hen fchreef» fchoonhy felfeetinbsp;Godvcrloghenaar was; daar uitiy beflui-ten datik heimelijk de Godverlogheningnbsp;onderwijs. Ja Schook heeft uitdruckc-lijk verklaart datdefe bevefligcudc woorden, dat ik li/lelijk, en fjer bedektelijk hetnbsp;vergift voor anderen bereid , van een andere hand, als van zijn eige, zijn, dat isnbsp;van defe ondeugende hand , van de Wclkcnbsp;hy hier voor gefpróoken heeft. En iknbsp;heb voornameiik van defe woorden ge»nbsp;klaagt dat zy een zeer gruwelijke layering , en die alle beflrafSng waardig is,nbsp;begrijpen ; en dat , volgens de wetten,nbsp;de geen, die in’tgerecht klaagt, zekernbsp;misdrijf moet ftcllen, en niet in’s onfekernbsp;/werven, gelijk Voetiusdoet, alshyzegtnbsp;dat hy van mijn lafteringen aangetafl is,nbsp;fchoon hy noch niet het minfle woortjenbsp;heeft getoont, daar door ik hem buitennbsp;recht en billijkheir beledigt heb. Wijders,nbsp;d’agtergelate fiucken,by de voorreden ge-voecht, welks lefledee! alleen by na meernbsp;bitterheit en vergift in heeft, dan’cove- P nbsp;nbsp;nbsp;ligc |
no
K. Des-Cartes,
Verantwo hcb. De genen die Voetius kennen, we ten wel hoe laftig een gewoonte hy heeftnbsp;van te verzoeken, ofte bevelen, voornamelijk ten opzicht der gener, die mindernbsp;zijn dan hy , of die aan hem verbondennbsp;zijn, gelijk Schoolt was. D’ervarenheidnbsp;zelfheeft dit beveftigt, dewijl hy hem in’tnbsp;recht heeftgetrockcn,omdat hy niet vol-flandig in defc getuigenis bleef. Wyders, moet men niet alle de gangen en handelingen van Waterlatius aanVoe-tius toefchrijven,gelijk ook artgeen, datnbsp;van Demaats gedaan w'icrd, om Schooknbsp;allengs te bewegen tot zijn getuigenis innbsp;de zelfde vorm, daar in zy hemroor-gelchrevcn was, toe te (lellen ? Wantnbsp;de zaak ging hem beide niet aan , dannbsp;voor zo veel zy vrienden van V'oetius waren. En nochtans getuigt Schook datnbsp;Wateilatiusdikwyls om defe oorzaak bynbsp;hem is gekomen, en ’t voorfchrift van denbsp;getuigenis, die Voetius verzocht, naarnbsp;Gtoeningen aan hem heeft gezonden ;nbsp;maar dat hy echter een andere getuigenis,nbsp;die beter met de waarheid overeenquam.,nbsp;overgezonden beeft, dewijl hy, van gewetens wegen, die niet onderteekenennbsp;kon. Warelijk, uit de dingen, die na-maals gevolgt zijn, kan men bekennennbsp;dat in de getuigenis van Schook toege-ftelt, dew'oordcn, die de voornaaniftenbsp;leugen begrepen, nagelaten zijn j namelijk en ook alleen, invoegm dat noch Voetim,nbsp;noch iemant anders, ‘t z.y in't geheel, oftennbsp;deelt de maker daar af heeft geweefi, z.ovcelnbsp;dl floffe aangaat; ciidathy, in plaats vannbsp;dezen, eenigc anderen gefleltheeft; ennbsp;vrat d'eige beweging , cu byna alle d’anderenbsp;dingen aangaat,dat hy gepoogt heeft doornbsp;dubbelzinnigheit t’ontv luchten , met o-veral, daar Voettusère^gcfteld had, A/e-thodus of beleid te ftellerj; in voegen datnbsp;hy by Methodic of beleid niets anders ver»nbsp;ftaan wilde hebben , als d’ordcning dernbsp;hooftdeelen, en de (lid, daar af hy de toe-üclder gehouden wilde zijn, en niets wynbsp;der van de laftcringen en llofPe bcvcüigcn,nbsp;(IS |
gelijk hyzedert verklaart heeft. Voetius bekreunde zich niet met deze gelijkna-migheit: want dewijl het boeknbsp;da Methodus [wonderlijke middel of be-lcit],genoemt wietd,zo twijffelde hy nietnbsp;of alle de genen, van de welkendeie getuigenis gelefen zou worden, zouden bynbsp;Metbodut het geheel boek verdaan. Watnbsp;d’andere dingen aangaat, in de welkemnbsp;Schook niet by zijn voorlchrift was gelt;4nbsp;bleven, het fchijut dat hem niet volkomentlijk voldaan hebben, enbezon-derlijk de naiaiing van deze woorden, ennbsp;ook alleen enz. want hy verborg deze getuigenis veel weken lang, cn heeft haarnbsp;niet gebruikt, tot dat hy, toen Schooknbsp;naar Uitrecht quam, bequamer gclegent-heid had gevonden omhein te bewegennbsp;die te veranderen. Tot welke zaak Waterlatius weer gebruikt wierd , die dezenbsp;brief, met Dernaats hand gefchreven,aa»nbsp;hem bracht-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heert ik zou wel willen dat gy in HW getuigenis eenige dingen veranderde, Verfta dan met weinig woerden welke de^e din-gen zijn. D.tt in d'een en mee'èntwintichjle regel alles, dat onderlijnt is, uitgewifcht word,nbsp;en dat men in des zelfs flaats zeg, en dat iknbsp;V alleen volmaakt heb. Dat men tü de veer^nbsp;tichjle regel alleenlijk deze woorden hehou; Iknbsp;had naauwelijks kennen wezen , uit de vrienden gevraagt en verflaan te hebben : Dat mennbsp;in de dartichfte regel uitmfch, van eens andersnbsp;handle zijn, en fchrijf dat zy van een andernbsp;Schrijver zijn, die,^ls het nodig /jjtl zijn-, zijnnbsp;riaam , gelijk ik acht, openbaren zal, of ietsnbsp;diergelijk. Ik zal de redenen, cm de welken iknbsp;acht dat men dus te doen heeft , nu niet verklaren , devsiji ik hen in uw tegenwoordigheidnbsp;vertonen zal. Vaarwel, Hier (laat ten hoogden op deze woorden te merken, en dat ik 't alleen (te weten dit hoek,, Ofdcze Methodus) voleindigt heb.nbsp;Want dit alleen beeft in dat Voetius uitgefloten zou w'ordcn, ’t welk de grond vannbsp;dit geheel archlidigbedroch is. D’anderenbsp;Woorden , tgt;at men alleenlijk deze rroorde»nbsp;behou. Ik had naauwelijks konnen wezen, enz,nbsp;p 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20U- |
VERANTWrOORDING. nbsp;nbsp;nbsp;uy bewyzen,en van de welk deze zijn vrien* vooxfchikte te verdelgen , ondctlpreid zou worden? Men kan dit verhaal vannbsp;Schoolt, voor zijn rechters gedaan , ooknbsp;niet intvvijffel trecken: wantzy, die zijnnbsp;tegcnllrevers waren, hebben in hun geding tegen hem dit niet tegengefproken,nbsp;fchoon zy daar in zo veel otreige dingen,nbsp;en die van minder belang zijn, vermengt,,nbsp;hebben, dat zy dit niet overgeflagen zouden hebben, zo ly niet gevreeii haddennbsp;dat fy door de getuigeniffen der gencr, di«nbsp;toen gezamentlyk tafelbroeders waren,nbsp;overtuigt zouden konnen worden. Maar dit is noch nietgenoech om Dc-maats t’overtuigcn. Hy wi! dat men hem bewijft dat hy lartiglijk Scliook aangezocht hcet't om zich aan ’t gcfchritt, datnbsp;hy hem voorgeichreven had , tc houden:nbsp;want alle zijn verantwoording is, datliynbsp;zegt , Hiit giin fchijH van iafiige aan-üoek ; als of dit niet lalhghcitgenoech tegen iemanr was, d.athy, na dat hy eennbsp;-getuigenis hem voorgefchreven had , dienbsp;hy niet in alles wilde ondertcekenen,nbsp;fchoon hy anders veel op hemvermogt,nbsp;een briefje aan hem zend, met dele woorden : ik zou mei willen dat gy in uw getuigenis eenigs dingen veranderde,CU7,- ’t welkfonbsp;klaatlijk tegen de goede wetten en zedennbsp;flrijd, dat, fchoon dit briefje niets, dan'nbsp;waarheit , inhad, echter de geen, dienbsp;dat gezonden had , verdienen zou be-lifpt te worden- Hy zelf zegt ook datnbsp;hy geen geinecnzaamheit rnct Schooknbsp;heeft gehad , cn echter belijd hy dat hynbsp;inde volgende dag, na’tzenden van ditnbsp;briefje, des üchtens tuffehen zes en zeven uren by hem is gegaan ; ’t welk naarnbsp;inijngevoelen een zeer ontijdig aanzoeknbsp;aanwijlt , tc weten, dat een bedaachtnbsp;man, en Hoogleeraar der Hodgeleertheitnbsp;des uchtens vroeg gaat naar’t huis van eennbsp;ander veel jonger Hoogleeraar, met dcnbsp;welk hy gceifgemeenzaamhcit heeft, omnbsp;van hem cen zaak te verzoeken,die gelyknbsp;hy verklaart,niet anders tot hem behoort,nbsp;dan om aan zijn vn'ent een goede dienft tenbsp;ook tG vooren geleden had dat hy verlte-ken was. Men gaat gemccnelilk op dienbsp;wyzc niet by iemant, om met hem vannbsp;cenigezaakte handelen, dan met voornemen van hem ernlilijk te bidden,en zijnnbsp;redenen en aandtiiigingcn by de redenennbsp;enaandringingen van lijn vriem , vandenbsp;welk hy gezonden word, te voegen. |
Ik beken dat ik niet weet waarom Voe* tiuszelf niet by Schook ging, ’ten zydatnbsp;hy daar in , gelijk in ’t bevorderen vannbsp;Schooks fchrijving tegen my , d’aap wilde navolgcn , die dc poot vank honjtcnbsp;gebruikte; om dc karltcngcn uit de haartnbsp;te Iiaicn. Of milTchicn verhoopt hy dat»nbsp;na dat hy van lijn zijde alles gedaan had,nbsp;dat hy kon, d’oveireding en achtbaar-hek van meerder getal krachtiger zoudnbsp;zijn, dan van cen alleen; cn het wasdien-ftig dat Voetius en Demaats, als tweenbsp;oude zeer vermaarde mannen , in dcnbsp;welken , gelijk ik geloof , toen alle ’tnbsp;vermogen der Godgeleertheit van uwnbsp;hoge School beftond , om dat de dardenbsp;in die tijd gellorven was, hun liften teza-menvoegden, om de kuisheit van defenbsp;Sufanna t’overw'eldigen- Voorts, ik wil (om tot hefluit te komen) u niet indachtig maken dat gydoor uw afkoiidigitTgh van de dartiende vannbsp;Zomermaant desjaars 164J, (dew'clkenbsp;zoo vermaart heeft geweeft, dat des zelfsnbsp;geheugenis veeljaren zal duren) uitdruc-kelyk verklaart hebt dat gy Voetius zeden wilde onderzoeken, omdat gyoor-deeldcdat, indien zy zodanig waren, alsnbsp;ik hen befchreven had, hyzecrfchade-lijk voor uw Statzouzijn, endatgy gehouden zijt uw beloften na te komen, dewijl zy veel erger bevonden W'ordeii, datinbsp;ik gezegt had. Ik wil uook niet tegennbsp;hem aanprickclen, met te zeggen dat hynbsp;met hetgerecht heeftgefpot, dcwijlhy,nbsp;nooit ondervraagt zijnde, zich als een be-fchuldichdc heeft willen Hellen, erlmy’tnbsp;ampt van aanklager opleggen» en dewijlnbsp;P ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy |
f14 nbsp;nbsp;nbsp;R. Dbs-C ook heeft ivll’en verdichten dat ik hem val-fchciijk had bcfchuldigr, met hem een ding toe tefchrijvcn, dat hy eerlijk acht, en eindelijknbsp;mijn verwijzing bevorderen door gemachtigden , welkers namen ik nooit heb kennen weten, om dat hy niets minder verdient, dan dusnbsp;cens en eraflig aangeklaagt te worden , op datnbsp;ter niets zou wezen , daar hy niet aan knibbelen zou. l,k wil u ook niet tegen zijn zoon aannbsp;ptickclen , met te zeggen dat, terwijl hy allenbsp;deze dingen uitbolt, hy geen minder fchultnbsp;heeft dan de Heer Regius, die, naar dat mennbsp;zegt, in gevaar van zijn Hoogleeraarsampt tenbsp;verliezen heeft geweeft, om dat men vermoednbsp;heeft dat hyde beradingen, die inuw hoogenbsp;School vcrliandelt wicrden.aaii my meedeelde,nbsp;fchoon het my betrof hen te weten, en fchoon,nbsp;het geen verborgentheden van de Gemeentenbsp;waren, gelyk Voctius aan anderen heeft willennbsp;dietsmaken. Ik wildefc Voctien ook niet bynbsp;anderen gehaat rn^ken, met te zeggen dat,zynbsp;foodanich in’t qiiaad verhard zijn, en dat denbsp;gewoonte vanpngcftraft tefondigen hen foonbsp;onbefchaamt heeft gemaakt, dat fy niet aknbsp;kenlyk met het recht , maar ook met hunnbsp;misdrijf fpotten j en , als of de getujgcnilTen,nbsp;die opentlijken valfch , en met de hand vannbsp;Voetius ende Demaats gcfchreven zijn , omnbsp;Schook te bewegen tot hen in ’t gerecht tenbsp;betuigen en te verklaren , en dc rechters te bedriegen yan weinig belang waren, de jongenbsp;Voetius hen tegenvergiften noemt,als kraebte-lofè byvoegzelen,van de hoge School te Groe-ningen aan my gezonden. Hy acht het niet ge*nbsp;noechdait men van zijn Vader een heilige Pau-lus maakt;, die van geen-thiidiijf bewuft is,nbsp;fchoon zijn zonden aan veel duifend menfehennbsp;zijn gebleekcn, en die, om hen af te fpoelcn, niet zeker of hy hen verworven heeft. Ik weet dit alleen , dat een man van zodanig een vernuft, alshyis, en die zogroote achtbaailieitnbsp;heeft, alsliy in uw Stad , veel verkrijgen kan.nbsp;Maar dewijl de reden wil, en’t recht vereifchtnbsp;dat wy, zo veel mogelijk is,‘de geen, die wynbsp;beledigt hebben, ’t zy onwetende, of ook metnbsp;voornemen, niet zo zeer van te beledigen, alsnbsp;van wel te doen, in hun geheel hetftellcn j en de niets, dan fcheldrcdcn en ongerijmtheden, kan vóórtbrengen ; maar zijn onzinnigheit looptnbsp;zoverre, dat hy hem by Chriftus vcegelijkt,nbsp;met van de Heer Marefius , en van my (1‘iet.nbsp;m pur. qutttern. H fgt;. 10.) te zeggen dat Hero-(ies en Pilaltii vrienden •aareugemorden^ omnbsp;d’onfchuldi^e achting, I te weten van defennbsp;nieuwen Chriftus) die door Gods genade ongeschonden wfts gebleven , te iefmerten. Einde |
lij k. ik wil niet gcrechtigheit tegen-deze iafte-raati van u verzoeken; ’t is uw ampt foordelen of’t eerlijk en nut voor u is hen van de draf, die hun misdrijf waardig is, t’ontilaan.nbsp;Dit gaat my niet aan. Ik acht niet dat 'et voortaan iemant lal wefco , die hen in’tgeen, datnbsp;z y tegen my zullen zeggen, of fchrijven, geloven zal. Alle hun quaatftookingen zullennbsp;belacht worden , en vruchteloos zijn j en dcnbsp;geenen, die noch niet van hen vetfttikt zijn,nbsp;zullen roet hen fpotten gt; zo zy niet door uwnbsp;befeherming bcfchcrmt worden : want hunnbsp;fchelmftukken zijn nu genocch bekent; enin-dieti zy noch niet genoech bekent zijn, fo ftaatnbsp;het aan my.dat ik hen by alle de genen bekentnbsp;maak, die hub Icugencn in dele, en in de volgende eeuwen fullcnkonncn hooren, op datnbsp;fy my niet hinderen ; en ik fal pogen niets vannbsp;’tgeen, dat tot mijn plicht beboorr, na te laten. Maar ik vcrfoek' ootmocdiglijk dat gy my dit toclaat, dat ik met alle redelijke eerbiedig-heit en onderftclling, die ik aan d’overighedcnnbsp;yan fodanig een Stat als d’uwe is,verplicht ben,nbsp;en bewijfen wil, by u over u felven klaag , omnbsp;dat door u wyfe van handelen, en door uwnbsp;vonnis, ’twclk mijn vyanden roemen van unbsp;tegen my verworven te hebben , hun Jafterin-gen lbo gtoote a.chtbaarhcit en jonft hebbennbsp;vei krcgcn, dat ik met recht kan feggen dat iknbsp;over u alleen moet klagen. Ikwilu echter omnbsp;’t geen, dat gy gedaan hebt, niet eenige fmetnbsp;van lafteting aanvvrijvcn. Ik weet dat ook dcnbsp;befte rcgtctsdoorvalfche verklaiingcn der getuigen bedrogen konnen worden. Maar ik weetnbsp;niet dc liften en bedtiegeryen, die G. Voetiusnbsp;heeft gebruikt, om die dingen, de welken hynbsp;verworven beeft, te verkrijgen i ja ik weet ook |
[lé
11. Des-CarteS, Veuantwoordino.
en my beletten dat ik my verweerde gt; terwijl mijn tegenftrcvet my floeg.en al fijn woede ennbsp;raferny tegen my uitfto' te.
Ik zal ouder de redenen, om de welken ik voldoening van u verwaeht,ookdcfe ftellcn, zonbsp;'tu belieft; te weten , dat ik dc banden . daar
nU der Heeren van Gtoeningen ontfing, op dc tiende van Grasmaant in 't zelfde jaargegeven,
*t welk tot mijn rechtvaardiging diende, terwijl Voetius befich was met de brief vanSchooknbsp;uit te brengen, om fijn lafteringen tegen mynbsp;tjondecfchctcn) maat ook alle de bcfcliermingnbsp;envoorftant, daarmee gy’t ongclijk van de- I mee gy my gehouden hebt . niet heb willennbsp;fc Voetius en van d'andercn, die hy tcg?n my : breken , fchoon ik zulks lichtelykhad konnennbsp;heeft aangehitft , vier jaien lang verdragen j doen, en dat ik alle d’ongelijkcn,die my federtnbsp;lhcbt,en dit fodanig, dat een tijd lang niemant ! defetijdt van de Voctien aangedaan zijn, ge-van mijn vrienden in uw Stat, ais met vetfwij- i duidiglik heb vcrdragen.met niets tot mijn beging van naam en hand, aan my die dingen, fcherming aan te vangen, om dat ik zag dat gynbsp;diï daar tot mijn nadeel gebeurden , darde ¦ met uiv geheel/ighaam hen zo bercheimde,datnbsp;fehrijven,fchoon fy niet wettelijk gedaan kon- | ik hen niet kon treffen, zonder u mee te raken;nbsp;den worden, zo ik niet daar af veiwittigt was. en ik wilden niet verftcuren, Ijgverzockdannbsp;fn terwijl Schook Voetius neigingen volgde, | uit alle mijn vermogen en zeer ootrooediglijk.nbsp;met,gelijk het hem lufte, tegen my dc fnoodfte dat her u belieft op dit alles te merken, op datnbsp;en gtuvvclijkftc laüctingcn te fchrij ven, tvas hy^j ik dc voldoening, die ik van u verwacht, machnbsp;by u een aangenaam gaft, en wictd fecr blijde- j verkrijgen. Dochindien my niet gegunt word
li jk in uw Stat ontfangen; en de getuigenis, die j Voetius uit hem gewrongen had, wicrdin’tnbsp;geregt a's goed en bondig aangenomemfehoonnbsp;bet van tegenfeggingen krielde, cixvandubbel-finnigheden volgepropt was, gelijk hy federtnbsp;verklaart heeft, enfehoon fijn boek fclf, te vo-t,en tegen my uitgegeven , hem weigerbaar ennbsp;verdacht behoofde gemaakt te hebben. Maarnbsp;na dat hy eenige waaificden tot mijn voordeel
eenige andere voldoening te verwerven,fovet-foek ik dat het ten minflen u belieft my dit toe te ftaan, ’t welk gemeenlik ook den genen, dic’nbsp;van dc fivaatfte mifdaden befchuldigt zijn, nietnbsp;geweigerd wotdinamelik dat ik uitu verfta hoedanig het vonnis is, ’t welk,gelijk men fegt, tegen my gcvcit legt, door welke rechters bet gc-velt is , wat grontoorfaak fy gehad hebben omnbsp;dat te veljen.cn wat dc voornaamfteftveken, fo
heeft beleden, fo heeft men hem met regtsvor- ¦ der befchuldigingen, ais der bewyfen, hebben gering van o.verlaft en ongclijk aangcraft, en geweeft, naSr de welken fy my veroordeelt heb-hoewel hy defe waarheden foo klarelik heeft ge- ben. Ik bid God hier ovcr.dat hy u fodanigc ra-toont,dat de Heren van Groeningen niet daar den wil ingeven,dic meeft tot vordering van fijnnbsp;af konnen twyfelen, fo heeft hy echter daarom eet dienen,en uit de welke gy groter lof en acb-nochnietbyu van dcrctcclnsvorderingontfla- ling by alle de genen fult verkrijgen, bydewel-gen konnen worden: invoegen dat het fchijnt i kendcdcucht in waarde is, en dat ik gereeh-datgy federt vier jaten alle uw macht hiertoe tige reden jnach hebben van my te belijden,nbsp;hebt beftect, dat gy my de handen foud.binden,
Grcotuttbare Beercn, XJ toegcntgfnfle nbsp;nbsp;nbsp;DeS-Cartes.
Van dc Inleitiingde.s Jïücks datvalfchelik genejemt word dc Carrcfiaanfchc Phiiolbphiat, Folio ^
Van de daden van Voetius , uit welke ik begonnen
8
hebbe z,yn deugden te leren kennen.
Van do Twee Eeilte Caplttelen der CarteCaanfche
l'hilofophi.-i:,
Van ’t gebruik der Boeken. Ende van Voetii ge-leeritieü. nbsp;nbsp;nbsp;jj
Van bet derde en volgende Cajdctelen vandcC?,r-teliaanfebe 1’hilolbpiüs, öcc, nbsp;nbsp;nbsp;ja
E y N
Het gevoelen over 'r Boek van G. Voetius by hem gelchreven tegen de Confrateriütas Mariana, a?nbsp;Van de verdienden van Gysberc Voetiiti.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4®
Van de Voorreden van ’t Boek tot Uitrecht gedrukt, , raetden Tytel van 1'hilofopbiffi Cartefiana SCO. 6tnbsp;Van het yier'de fttik des Boeks van de Fhilofophianbsp;Cartefiana , ende met eenen vandeyerdientitnnbsp;der Aiithenren des zeifs.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7^
R. Des-Cartes Verantwoording aan4’Ac:hcbare O-
verigheit van Uitrecht. nbsp;nbsp;nbsp;““
D E.