-ocr page 1-


AANSCHOUWELIJKHEIDSDRANG ALS FACTOR BIJ DEnbsp;BETEEKENIS-ONTWIKKELINGnbsp;DER LATIJNSCHE PRAEPOSITIE



















- *; Ïï-Tt^iïrij



iiriiSBT-LK-r








^1-l:gt;gt;;^'vL•‘•^ï.



'^‘iS


Scnvi'^rii




;. *-gt;t







Mm















r,- nbsp;nbsp;nbsp;\k v




rt:x nbsp;nbsp;nbsp;J jJrS j=









^Gir-r.^'iA'TTs



_-V-=ft-'





¦ gt;



?:i::J''l'J :*'-¦lt; ¦^’^1



¦¦?.'-quot;’^s'H--i-i5:



;55iSga


-ocr page 2-




/*lgt;

¦ V.


i 4


W * re-“


v^,.


:



. . Js


VtiS 1^ nbsp;nbsp;nbsp;‘


lt;f|si'‘':^vVl'- ¦'•¦ nbsp;nbsp;nbsp;quot; '.'vV''

t' - nbsp;nbsp;nbsp;.




'i-'•'/'¦¦


'-.n



i


lA quot; ït nbsp;nbsp;nbsp;„



Mquot;!


''ï^/ nbsp;nbsp;nbsp;gt;





-ocr page 3-

!#V.

ïf®';!': ■


■■ svi;' » ‘'-''




s w: â– *'â€








'' f.i


'gt;‘'|'4^|







-ocr page 4-

-ocr page 5-

AAN MEJ. M. PONT AAN HENNY

-ocr page 6- -ocr page 7-

z'

aanschouwelijkheidsdrang

ALS FACTOR BIJ DE BETEEKENIS-ONTWIKKELING

der latijnsche praepositie

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TEnbsp;UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTORnbsp;MAGNIFICUS Dr. H. R. KRUYT, HOOG-LEERAAR IN DE FACULTEIT DER WISEN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUITnbsp;VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEITnbsp;TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTEnbsp;TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 31 JANUARInbsp;1941 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

FRIEDRICH HERMANN PARIGGER

GEBOREN TE WEIPERT

N.V. A. OOSTHOEK’S UITG.-MAATSCHAPPIJ - UTRECHT

1941

-ocr page 8- -ocr page 9-

Inhoud.

I Inleiding.............. i— 26

Het verschijnen van de praepositie als

PSYCHOLOGISCH POSTULAAT, TOT VERSTERKING VAN EEN LOCALE VOORSTELLING . . . nbsp;nbsp;nbsp;2—15

De praegnantie der praepositie .... nbsp;nbsp;nbsp;15—17

De samengestelde praeposities..... 17—19

De substitutie............ 19—22

De onderling verschillende zienswijze

DER TALEN............. 22—24

Invloed van een socialen factor op de

RUIMTELIJKE ZIENSWIJZE........ 24-25

Invloed van een geographischen factor op

DE ruimtelijke VOORSTELLING........25

De aanschouwelijkheidsdrang laat ook

ELDERS IN DE TAAL ZIJN INVLOED nbsp;nbsp;nbsp;GELDENnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25—26

11 nbsp;nbsp;nbsp;Super ............... 27— 45

III nbsp;nbsp;nbsp;Circa............... 45— 59

IV nbsp;nbsp;nbsp;Citra . . !............ 59— 68

V Propter en iuxta.......... 68— 80

VI nbsp;nbsp;nbsp;Praeter............... 80— 91

VII nbsp;nbsp;nbsp;Intra............... 91— 99

VIII nbsp;nbsp;nbsp;Extra............... 99—106

IX nbsp;nbsp;nbsp;Pro................106—116

X nbsp;nbsp;nbsp;Aanschouwelijke momenten bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;enkele

der overige praeposities......116—130

XI nbsp;nbsp;nbsp;Alphabetische lijst der geciteerde werkennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;131—134

XII nbsp;nbsp;nbsp;Plaatsregister............135—144

XIII nbsp;nbsp;nbsp;Zaakregister............145—149

-ocr page 10-

I?':

A-'-


i''-

V

vf

¦fv''

V


'èy^.

.••t* nbsp;nbsp;nbsp;, lt; ^

.lt;*? Jt

-ocr page 11-

Voorwoord.

Nu onder Uw leiding de laatste phase van mijn studie beëindigd werd, is het mij een behoefte, U, Hooggeleerdenbsp;Wagenvoort, Hooggeleerde Promotor, dank te zeggen, nietnbsp;alleen voor den grooten steun en de bereidwilligheid, dienbsp;ik steeds van U mocht ondervinden tijdens het tot stand-komen van dit proefschrift, maar ook voor de wijze, waaropnbsp;Gij mij gedurende mijn geheele studie hebt geleid en zijtnbsp;voorgegaan. Moge naast datgene, wat ik van Uw grootenbsp;kennis mocht meenemen, ook iets van Uw humaniteit mijnbsp;in mijn verdere leven tot voorbeeld strekken.

Tot grooten dank ben ik ook U verplicht. Hooggeleerde Gerlach Royen voor de geestdrift en de feilloos scherpenbsp;kritiek, waarmede Gij voor ons de vraagstukken der taalwetenschap hebt gesteld, als ook voor de belangstelling ennbsp;aansporing, die ik van U mocht ondervinden gedurendenbsp;mijn bemoeienis met deze materie. Dat Gij Uw tijd ennbsp;moeite hebt willen geven om dit proefschrift voor een belangrijk gedeelte door te lezen heb ik op zeer hoogen prijs gesteld.

Voor de wijze, waarop Gij, Hooggeleerde Vollgraff in sobere bewoording voor ons zooveel gebieden der oudheidnbsp;hebt belicht en ons doordrongen hebt van het belang vannbsp;haar problemen, zal ik U steeds erkentelijk blijven.

Met niet mindere gevoelens van oprechten dank ben ik vervuld tegenover U, Hooggeleerde Bolkestein en Franken,nbsp;Zeergeleerde van Hoorn, voor het belangrijke aandeel, datnbsp;gij tot mijn vorming hebt bijgedragen.

Uw boeiende colleges. Zeergeleerde Mej. Mohrmann, hebben mij het belang doen inzien, die de bestudeeringnbsp;van het vulgair-Latijn voor den latinist heeft.

Door U, Hooggeleerde van Dam ingeleid te mogen worden op het gebied der Spaansche taal, heb ik als eennbsp;groot voorrecht beschouwd.

-ocr page 12-

Den langen tijd, gedurende welken ik op de Universiteits-Bibliotheek te Utrecht gastvrijheid mocht genieten en den steun, dien ik daar in ieder opzicht ondervond, hebben mijnbsp;diep doordrongen van de belangrijke plaats, die dezenbsp;instelling bij onze studie inneemt.

Den Heer Dr. P. S. Breuning en Gerard Hovens Greve dank ik voor de oprechte vriendschap, die ik vele jarennbsp;van hen heb mogen ondervinden.

-ocr page 13-

Inleiding.

Wanneer men de aanschouwelijke ontwikkeling van prae-positioneele verbindingen in ruimer verband waarneemt, rijst de vraag of het mogelijk is grootere groepen te scheiden,nbsp;die men door een op den voorgrond tredende eigenschapnbsp;gemeenschappelijk zou mogen behandelen, vooropgesteld,nbsp;dat ieder geval op zich zelf onafhankelijk van groepsverbandnbsp;geïnterpreteerd dient te worden. Wanneer men steeds voornbsp;oogen houdt, dat aan alle praepositioneele ontwikkelingennbsp;een stuwende kracht als psychologisch postulaat ten grondslag ligt, die wij drang naar aanschouwelijkheid zullen noemen, kan men toch enkele groepen op den voorgrond brengen, in het volle bewustzijn, dat een dergelijke scheidingnbsp;slechts zeer betrekkelijk en ook in meerdere of mindere matenbsp;willekeurig is. Het zijn vooral drie momenten, die hoewel eennbsp;zelfde psychologische tendens hen in het leven riep, in hetnbsp;volgende afzonderlijk naar voren gebracht zullen worden.

1°. Het verschijnen van een praepositie ter versterking van een locaal getinte voorstelling, die in een voorafgaandenbsp;periode door een naamvalsvorm tot uitdrukking werd gebracht. Vgl. bijv. Romam venire, dat later tot ad Romam venirenbsp;werd. Er dient hierop nog gewezen te worden, dat in sommige gevallen, waar praepositie en werkwoord een verbinding hebben aangegaan en een aldus gevormde verbindingnbsp;in overdrachtelijken zin wordt gebruikt, dit dikwijls leidtnbsp;tot een — vooral bij rhetorische schrijvers geliefde —nbsp;praegnantie. Vgl. bijv. intra verba peccare, d.w.z. in peccandonbsp;se intra verba continere .

Ook het ontstaan der praepositie uit adverbia, dient in het licht der aanschouwelijkheid gezien te worden. Havers in zijn Èrkl. Syntax, p. 59, formuleert het terecht aldus: „Nehmen wir die Vorgeschichte der sog. Prapositi-onen. Als altesten Bestand finden wir hier selbstandige Adverbia, die keinenbsp;Beziehung zum Nomen batten, vielmehr das Verbum naher bestimmten. Einnbsp;beim Verbum stehender Kasus hatte seine eigene Bedeutung, und das demnbsp;Verbum beigefügte Adverb diente von Haus aus nur dazu, das durch dieseNomi-nalform schon ausgedrückte Verhaltnis deutlicher und genauer zu prazisieren.*’

-ocr page 14-

2°. De opeenhooping van praeposities. Men tracht langs dezen weg het beeld door samenvoeging van partikels, dienbsp;een zelfde locale geaardheid hebben, te versterken, of ooknbsp;door het samenvoegen van partikels van verschillende localenbsp;gesteldheid, nader te preciseeren. Vgl. bijv. circumcirca, deex^nbsp;insuper en desuper, abante, abextra etc.

3°. De substitutie van praeposities. Ook het vervangen van een bepaalde partikel door een andere, die op een gegevennbsp;oogenblik in staat was een concreter beeld voor oogen tenbsp;roepen, was een proces waarmee men den drang naar aanschouwelijkheid trachtte te verwerkelijken. Vgl. bijv. denbsp;praepositie ob, die plaats moest maken voor propter. Propternbsp;op zijn beurt moest in lateren tijd wijken voor een aanschouwelijker iuxta. Chronologisch gesproken behoeven dezenbsp;phasen niet op een zelfde oogenblik te verschijnen. Het zijnnbsp;verschillende wegen die alle tot een zelfde doel leiden, nl. hetnbsp;verkrijgen van een plastischer beeld. In dezen zin staan zijnbsp;alle in dienst van dezelfde psychische noodzaak.

Het ligt in ons voornemen, thans een oogenblik stil te staan bij de drie in het voorafgaande genoemde groepen.

I. Het verschijnen van de praepositie als psychologisch POSTULAAT, TOT VERSTERKING VAN EEN LOCALE VOORSTELLING.

Tot nadere verklaring van deze eerste categorie zullen enkele gevallen, die op de verschillende naamvallen afzonderlijk betrekking hebben, nader bezien worden. Dikwijlsnbsp;wordt in het latere Latijn de oplossing van den dativusnbsp;gevonden door de praeposities ad en in . Dit is bijv. het

Van huis uit bezat de dativus een zeer uitgesproken locaal element. Er zijn pogingen gedaan, om alle functies van den dativus tot de oorspronkelijkenbsp;locale terug te brengen, vgl. Gustafsson, De dativo latino, Helsingfors 1904.nbsp;Voor verdere litteratuur over dit „lokalistische” standpunt vergelijke mennbsp;bijv. Hübschmann, Zur Casuslehre, München 1875, p. 49—73; Holzweissig,nbsp;Wahrheit und Irrthum der localistischen Casustheorie; Whitney, Transactionsnbsp;Amer. Phil. Assoc., XIII p. 88 sqq.; Delbrück, Grundfragen der Sprach-forschung, p. 129; Marty, zur Sprachphilosophie. Die logische, lokalistische undnbsp;andere Kasustheorien, Halle 1910; Bennett, Synt. of Early Latin, zegt, p. 3,nbsp;hierover: „Inductive study seems to indicate that most of the cases are actuallynbsp;local in their original or most primitive functions. This is true of the ablative.

-ocr page 15-

geval bij het werkwoord instituere, waarvan men oorspronkelijk twee constructies aantrof, nl.: instituere aliquid alicui en instituere aliquem aliqua re. Later vindt men het verbondennbsp;zoowel met ad als in. Vgl. bijv. Hil. in Matth. 4, 27 ita nos

ad perfectam vitam......instituit. Bij verbindingen van

dezen aard, die zeker mede door een sterk gevoel voor de oorspronkelijke kracht van het werkwoord tot stand kwamen,nbsp;was het streven naar een visueel beeld een scheppendenbsp;factor. De meest letterlijke beteekenis van instituo is, ergensnbsp;in of bij plaatsen (sens physique et moral, Ernout-Meilletnbsp;Diet. Etym., p. 981). Opmerkelijk is, dat deze verbindingnbsp;vrijwel alleen daar gevonden wordt, waar instituo „onderrichten” beteekent. In het algemeen vindt men deze localenbsp;versterking zeer vaak daar, waar een geestelijke gerichtheidnbsp;tot uitdrukking wordt gebracht. Vaak vindt dit daarin zijnnbsp;oorzaak, dat in de ons overgeleverde bronnen hoofdzakelijknbsp;een overdrachtelijke beteekenis gevonden wordt. Vgl. Cic.nbsp;Verr. 3, 6g Filios instituere atque erudire ad maiorum atquenbsp;civitatis disciplinam, non ad tua flagitia atque ad tuasnbsp;turpitudines debuisti; Columella 6, 2 sic perdomiti bovesnbsp;mox ad aratrum instituentur. In dit laatste voorbeeld schemertnbsp;de zuiver locale zienswijze van de verbinding nog sterk door.nbsp;Naast een schema adferre alicui, treft men reeds zeer vroegnbsp;een verbinding adjerre ad. Vgl. bijv. Plautus Cure. 118

tibi.....qui adfert potionem. Ter. Andr. 768 quemne ego

heri vidi ad vos adferri vesperi. Plin. Nat. 8, 183 vitulos ad

aras.....adlatos. In twee van onze voorbeelden spreekt

achtereenvolgens volk en rhetor. In het vervolg van dit betoog zal herhaaldelijk blijken, hoe volk, dichter en rhetor samen gaan in het zoeken naar aanschouwelijke voorstellingen. Tot nadere preciseering van het richtingsprincipenbsp;vindt men bijv. ook inicere verbonden met in. Zoo schrijftnbsp;de Vuig. Mc. XIV, 46 manus inicere in aliquem. Hiertegen-

locative, instrumental, in the opinion of all scholars who admit that inflected forms of the parent-speech had a „Grundbegriff”. It is the almost universalnbsp;view as to the dative, and seems probable also in the case of the genitive”. Mennbsp;wrgelijke ook Sommer, Vergleichende Syntax d. Schulsprachen, p. 31 sqq.;nbsp;Krollirizijn boek: Die wissenschaftliche Syntax im lat. Unterricht?, Berl. 1925,nbsp;toont zich een tegenstander van de „lokalistische” theorie.

-ocr page 16-

over kan men in den Cod. Bob. (k) inicierunt illi mams vinden.

Gewoonlijk verschijnt ad ook in verbinding met de verba dicendi .

Behalve de gewone tendens van deflectie — deflectie, die op haar beurt samenhangt met het verzwakken van hetnbsp;casusgevoel en het zoeken naar nieuwe garanties — speeltnbsp;hier de neiging tot versterkte concretiseering, en wel con-cretiseering van het richtingsbegrip, een groote rol. Misschien heeft het gevoel voor het semantische in een verbinding als dicere ad sterk hiertoe meegewerkt. De oorspronkelijkenbsp;kracht van dit woord kende het Latijn immers zeer goed innbsp;woorden als: indicare, index, indicium. Ook voor instituerenbsp;ad geldt, zooals wij zagen, hetzelfde. Was een dergelijknbsp;schema eenmaal gevormd, dan kon het zich mechanischnbsp;verbreiden. Sprekende over deze verbindingen merkt Gaurnbsp;bijv. op: „loqui ad, veut dire, „parler avec quelqu’un”, nonnbsp;pas parceque ad aurait eu Ie sens „avec”, mais bien parcequenbsp;loqui ad voulait dire en ce cas „adresser la parole” ” ^).

Het spreekt vanzelf, dat wij bij dit verschijnsel sterk de sociale lagen moeten onderscheiden. De volkstaal zal hierinnbsp;voorgegaan zijn. De veelvuldigheid van het verschijnsel isnbsp;echter, wanneer het eenmaal tot de kultureele groepen isnbsp;doorgedrongen, sterk afhankelijk van de geaardheid van dennbsp;auteur. Rhetor en dichter zijn in sterke mate beïnvloednbsp;door deze beeldende tendens. Bij Plautus ziet men het verschijnsel reeds in vollen omvang optreden. Toch is men hiernbsp;nog duidelijk in een overgangstijdperk. Het verschijnsel heeftnbsp;nog niet volledig doorgewerkt. Men vindt naast elkaar,nbsp;oogenschijnlijk geheel gelijkwaardig, nuntiare alicui (vgl. Gapt.nbsp;400) en nuntiare ad (vgl. Mil. 116, Most. 233, Truc. 702,nbsp;Gapt. 360 etc.).

1) Vgl. Bonnet, Le Lat. de Grég. d. T., p. 583; Brown, Synt. Prep. Hil., p. 12; Goelzer, S. Jér., p. 329; Hoogterp, Etud. God. Bob. (k), p. 83; Hrdlicka,nbsp;A Study of late Lat. Vocab. etc., p. i2i; Schrijnen-Mohrmann, Stud. z. d.nbsp;Br. des hlg. Cypr., p. 103 sqq. etc.

B. S. L. 33, p. 242; ook Hoogterp (p. 83) laat zich in gelijken zin uit; „Dans les textes postclassiques les verbes de la parole sont trés souvent construitsnbsp;avec ad c. acc. II se peut dire qu’il s’agisse alors de 1’idée de la direction qu’onnbsp;veut souligner, qu’un inférieur parle h son supérieur”.

-ocr page 17-

Toch moet men aannemen, dat de constructie met veel suggestiever op zijn gehoor heeft gewerkt. Het richtings-principe, dat in nuntiare lag opgesloten, werd zoodoendenbsp;weer verscherpt op den voorgrond gebracht. De constructienbsp;was voorbestemd, om het oude abstract geworden schemanbsp;wederom te concretiseeren. Zooals reeds werd opgemerkt,nbsp;heeft de in de na-klassieke periode intredende deflectienbsp;dergelijke vormen zeer bevorderd. Het aanschouwelijkenbsp;Van het toegevoegde voorzetsel deed den naamvalsvormnbsp;op den achtergrond raken en ten slotte verdwijnen. Hetzelfde geval doet zich bij de verbinding mandare ad voor.nbsp;Drang naar een scherper ruimtelijk beeld was ook hier denbsp;oorzaak, die deze verbinding in het leven riep. „Dass diesenbsp;Konstruktion schon ziemlich früh auch in das Kulturlateinnbsp;durchgedrungen war, beweist u.a. Suet. Cal. 25 mandasse adnbsp;Pisonem” 1).

Toen het specifieke richtingsbegrip van den dativus vervaagde, een vervagen, dat ongetwijfeld door de groote hoeveelheid functies van den casus in de hand gewerkt werd, moest deze aanschouwelijke verbinding groote mogelijkhedennbsp;bieden.

Het aantal verbindingen met de praepositie ad is zeer groot. Men vergelijke bijv. nog: conjirmare ad (vgl. Hil.nbsp;Trin. 10, 57 Angelo ad loseph conjirmante), aio ad (dat voorkomt bij Apul. Vuig. Itin.) ^), praedicare ad etc.

Eenzelfde geval doet zich voor bij credere in. Het volledige gericht zijn van den mensch op hetgeen hij geloofde, bevorderde ongetwijfeld deze scherp beeldende dictie. Het is geennbsp;wonder, dat juist bij de christelijke auteurs deze mogelijkheid zich in ongekende mate verbreidde. Terecht is dan ooknbsp;door Krebs-Schmalz opgemerkt: „Der Ausdruck ist ebensonbsp;pragnant wie glücklich, um die ganzliche Hingabe desnbsp;Menschen an Christus seinen Herrn und Heiland zu be-zeichnen, wie z.B. Aug. Enarr. in Ps. 77, 8 sagt: hoe estnbsp;ergo credere in Deum, credendo adhaerere ad bene cooperan-dum bona operanti Deo, und an einer anderen Stelle: qui

J) Vgl. Schrijnen-Mohrmann, Stud. z. d. Synt. der Br. des hlg. Cypr., p. 104.

Vgl. Thes. I, 512, 40—41.

-ocr page 18-

fidem habet sine spe ac dilectione, Christum esse credit, non in Christum credit, Serm. 144, 2” ^).

Schrijnen-Mohrmann merken hierover op: ,,Der Aus-druck credere in aliquem oder in aliquo ist ein Christianismus, der unter hebraisch-griechischem Einfluss in der lateinischennbsp;Christensprache entstanden ist” 1 2). Toch alleen, doordat denbsp;Latijnsche taal de syntactische mogelijkheid hiertoe bood,nbsp;kon deze verbinding een zoo groote verbreiding aannemen.

Op het oogenblik, dat uitdrukkingen als credere in, mittere ad, dare ad, dicere ad etc. algemeen werden, hebben zij reedsnbsp;veel van haar natuurlijke aanschouwelijkheid verloren. Zijnbsp;hebben door het veelvuldige gebruik iets mechanisch gekregen.

Ook bij den accusatief zullen enkele gevallen ons duidelijk maken, hoe hier de praepositie vaak veraanschouwelijkendnbsp;te voorschijn kwam. Sommer zegt het aldus: „Bestandennbsp;und entstanden auf dem Gebiet der Kasusbedeutung gewisse Verschwommenheiten, so wurden diese zum gutennbsp;Teil wieder ausgeglichen durch Vorhandensein der Praposi-tionen, die, ursprünglich selbstandige Adverbia, vielfachnbsp;eine feste Verbindung mit dem Nomen eingehen und dienbsp;gleichen, ja vielfach infolge ihrer spezielleren Bedeutungnbsp;noch bessere Dienste leisten als der Kasus an sich” ®).

Reeds zeer vroeg vindt men een praepositioneele versterking bij den accusatief van richting 2).

1

Antibarbarus d. Lat. Spr. s.v. credere.

“) Synt. z. d. Br. des hlg. Cypr., p. 128 sqq.

®) Vgl. Vergleichende Syntax der Schulsprachen, p. il.

2

Het ligt buiten het bestek van dit werk, om na te gaan in hoeverre ook andere gevallen van den accusativus teruggaan op een ruimtelijke voorstelling.nbsp;De verschillende standpunten staan ook hier evenals bij den dat. scherpnbsp;tegenover elkaar. Voor litteratuur wil ik dan ook daarheen verwijzen. In dennbsp;allerlaatsten tijd toonde, na Kroü’s zeer afwijzende houding, Sommer zijnnbsp;voorkeur voor de „lokalistische” theorie. Volgens hem zouden wij ook in dennbsp;objectsaccusatief nog een goed stuk plaatselijke aanschouwelijkheid aantreffen.nbsp;Zie p. 15: „Es ist durchaus möglich, dass der Objektsakkusativ selbst bereits innbsp;der indogerm. Urzeit aus der lokalen Kategorie des Akkusativs der Richtungnbsp;hervorgegangen ist: den Mensch schlagen, rufen ursprünglich = auf den Menschnbsp;zu schlagen, nach ihm rufen; ein Kleid arbeiten = auf ein Kleid hin arbeiten.nbsp;Der Übergang zur Auffassung eines den betreffenden Vorgang erleidendennbsp;Objekts wird sich dann zunachst bei Personenbegriffen eingestellt haben.nbsp;Setzt man dementsprechend voraus, dass bei Sachbegriffen die Vorstellung dernbsp;Richtung langer lebendig blieb, so erklart sich daraus vortrefflich, dass in den

-ocr page 19-

Bij Plautus bevinden wij ons in een overgangstoestand. De veraanschouwelijkende praepositioneele versterking verschijnt soms wel, maar blijft in andere gevallen ook uit. Zoonbsp;vindt men bijv. Gure. 206 parasitum misi nudiusquartusnbsp;Cariam; de praepositioneele versterking komt echter voornbsp;Gure. 67 nunc hinc parasitum in Gariam misi meum. Naastnbsp;elkaar vindt men bij Plautus bijv. ook Ephesum ire (Mil.nbsp;975) en in Ephesum ire (Bacch. 181). In Aegyptum vindt mennbsp;Most. 994. Ook bij de uitdrukking malam crucem ire vindtnbsp;men in als versterkende partikel. Vgl. Poen. 495 A. nisi autnbsp;auscultas aut is in malam crucem. B. malam crucem ibonbsp;potius. In later tijd vindt men de praepositie in verbindingnbsp;met namen van landen ook een enkele maal reeds bij iemandnbsp;als Gicero. Vgl. Pis. 49 tw Aegyptum. De accusatief alleen staatnbsp;bijv. Nat. Deor. 3, 56 Aegyptum profugisse ^). Vóór denbsp;grootere algemeene verbreiding in de latere Latiniteit kannbsp;men deze versterking vooral vinden bij auteurs met eennbsp;vulgairen, rhetorischen of dichterlijken inslag (vgl. bijv. nognbsp;Bell. Hisp. 40, 8; 42, i; Suet. Aug. 86, i etc.). Domum ennbsp;rus kan men in het latere Latijn eveneens met ad of in versterkt aantreffen. En wanneer men bij Gurt. 3, 12, 8 innbsp;tabernacula currunt (tegenover Gurt. 6, 2, 16 discurrunt....nbsp;tabernacula) vindt, dan was deze verbinding beslist ontstaannbsp;door de behoefte om het richtingsprincipe nader te preci-seeren.

Gruppen des „doppelten Akkusativ’s” beim Umsetzen iiw Passiv em „Sach-objekt” (im „lokalen” Akkusativ), nicht wie ein persönliches, zum bubjekt wird, sondern Akkusativ bleibt; sententiam rogatus est == er wurde nacbnbsp;seiner Meinung gefragt (beachte bei der Übersetzung „nach als Richtungs-Prap.!), jSe'jSArjai iccve^va = „du bist an die Weiche getroffen (11. £ 284) . Watnbsp;dit laatste geval aangaat zou ik er zelf nog op willen wijzen, dat wij etennbsp;objectsacc. bij het werkwoord BdAAeiv bij Hom. reeds versterkt aantrefïm. Denbsp;praepositie moet hier dan toch ongetwijfeld verschijnen, om een richtingsbegripnbsp;^herper naar voren te laten komen, vgl. Ilias A 380 pepAnai,^ ovb aMovnbsp;^eXos €K^vyev. cos 5lt;lgt;eX6v TOijveiarov is Kevewva ^aXoiV €k vvfiov eXeairai-Als versterkers van dit begrip treden ook ‘Trapa., irpos en /cara op. Vgl. voornbsp;verbindingen als BdXXeiv Trapd aa^óv rJ 480; H 121; 313 i 0 577 i f bo6, x 82 etc.

In dit verband wil ik er op wijzen, dat het Spaansche a lt; ad, dat vereiscnt wordt, wanneer het object een persoon is, van een geheel andere orde is, Vgl-hiervoor Geriach Royen, De jongere veranderingen van het Indogerrn. nominalenbsp;drieklassensysteem (1926), p. 120.

Vgl. Lindsay, Synt. Plaut., p. 25 sqq.; Stolz-Schmalz-Hofmann , p. 386 sqq.

-ocr page 20-

In het kort willen wij nog enkele schemata aanwijzen, waar de drang naar aanschouwelijkheid een praepositioneelenbsp;versterking in het leven riep.

Naast ascendere c. acc. vindt men bijv. ascendere in c. ace. Vgl. Ter. Andr. 703 navem ascendit, maar Plaut. Rud. 326nbsp;in navem ascendit. Wanneer, zooals bij dit geval, twee constructies mogelijk zijn, dan vindt dit zijn oorzaak in de verzwakking van de oorspronkelijke locale voorstelling. Hetzelfde geval doet zich voor bij introire. Men vindt naastnbsp;elkaar introire c. acc. en introire in. Vgl. Mt. (Cod. Bob.) 2, 11nbsp;cum introissent domum en Mc. ii, 28 cum introissent innbsp;domum.

Bij transire in overdrachtelijke beteekenis vindt men eveneens een versterkend in toegevoegd. Vgl. Ital. Deut. 17, 2; Lucif. Athan. i, 6 (75, 2 Hartel) si inveniatur .... vir autnbsp;mulier qui fecerit malignum ante dominum deum tuumnbsp;transire in testamentum eius.

In dit verband mogen ook een groep samengestelde werkwoorden genoemd worden, die oorspronkelijk verbonden met een acc., in staat waren een locale situatie tot uitdrukking te brengen. Bedoeld zijn de werkwoorden traicio,nbsp;transfero, traduco, transmitto etc. In deze samenstellingennbsp;was het oorspronkelijke bewustzijn van de locale beteekenisnbsp;van trans reeds vroeg verzwakt. De aanschouwelijkheid eisch-te daar nieuwe garanties. Zoo zijn de plaatsen te verklarennbsp;als Liv. 25, 14, 4 vexillum trans valium hostium traiecit] Liv.nbsp;21, 26, 6 omnibus ferme suis trans Rhodanum traiectis etc.

Bij de verbindingad staat ad tot nadere preciseering van het doel der beweging en wijst op een zeer visueelenbsp;voorstelling, bijv. Cypr. Ep. 59, 13 (H 682, 18) ne pulseturnbsp;ad ecclesiam.

In denzelfden geest moet men ook een schema irridere in verstaan; vgl. Cic. Fam. 9, 26 qui etiam in philosophumnbsp;irrisens. Naast elkaar vindt men den acc. en een versterkingnbsp;met in ook in den Codex Bob. (k). Vgl. Mt. 9, 24 inrid.bantnbsp;eum maar Mc. 15, 20 et cum inrisus in eum expoliaveruntnbsp;eum purpurea^).

Vgl. Hoogterp, Etud. Cod. Bob. (k), p. 78.

8

-ocr page 21-

Ook bij werkwoorden als concupiscere in^), desiderare ad^) trad de praepositie versterkend op, om het gericht zijn vannbsp;begeerte en verlangen nader te accentueeren.

In de gevallen waar dit in zeer speciaal de gerichtheid op datgene, wat men in de toekomst verwacht, moest uitdrukken, beantwoordde het geheel aan een psychische noodzaak.nbsp;Zoo bijv. Tert. adv. Mare. i, 25 et voluit et concupiit innbsp;hominis salutem. Itala Deut. 18, 6 (Lugd.) prout concupiscetnbsp;ipsius anima in locum quem eligerit dominus (de Vuig.nbsp;schrijft hier desiderans locum) etc.

Voor desiderare ad vergelijke men bijv. Itala ps. 83, 3 (Cypr. Mort. 23, Aug. Civ. 10, 25) desiderat et properatnbsp;anima mea ad atria dei etc.

In de schemata sentire ad, intelligere ad wordt de richting van de gedachte op haar object duidelijker dan door eennbsp;enkelen accusativus tot uitdrukking gebracht ®). Vgl. Didasc.nbsp;Apost. 32, 12 lila enim, quae ad circumeundum iam institutanbsp;est, ad opus spiritale non recte sentit. — 47’ Eos, vero, quinbsp;intellexerunt in ea, quae sine Deo est perversio .... incolumesnbsp;in ecclesia demisimus.

Ook bij den ablativus zien wij in veel gevallen reeds vroeg praepositioneele verbindingen optreden, om speciale nuances tot uitdrukking te brengen. De ablatief, waarin drienbsp;zelfstandige casus uit het Indo-Europeesch waren samen-getroffen, gaat deze functies opnieuw door middel van prae-posities veraanschouwelijken .

Wat den ablativus separativus aangaat, sprak oorspronkelijk de separatieve functie van dezen naamval voldoende sterk tot een taalgebruiker, maar later trad ook hier eennbsp;behoefte op aan adverbia met een zeer specifieke nuance, dienbsp;in staat waren het scheidingsprincipe te accentueeren; uit-cindelijk werden die tot praepositie. De praeposities, dienbsp;hiervoor dienst deden, waren ab, ex en de. Was het gebruik

)) Vgl. Thes. 4, 106, 2Q sqq. w?!-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;703, 14 sqq.

) Vgl. Erik Tidner, Sprachlicher Komm., P- nbsp;nbsp;nbsp;i tt lt;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6

V Vgl. Bennett, Synt. of early Latin II, p. 279; Stolz-Schmalz-Hoimann , p. 420; Havers, Erkl. Syntax, p. tio; Schrijnen-Mohrmann, p. 107; Sommer,nbsp;Vergl. Synt. d. Schulspr., p. 26, schijnt de zaak iets anders te zien.

-ocr page 22-

hiervan oorspronkelijk min of meer geconditioneerd, in het latere vulgaire Latijn overheerschte de praepositienbsp;de.

In verbinding met namen van steden en landen vindt men den „Abl. des lokalen Ausgangspunktes” reeds in de alleroudste overleveringen praepositioneel versterkt . Zoonbsp;schrijft Plautus Gapt. 1005 erus alter eccum ex Alide rediit.nbsp;Ex Carysto vindt men bijv. Pseud. 737; ex Seleucia, Trin.nbsp;771; 885etc. Ook domo werd meteen praepositie verbonden;nbsp;vgl. Aul. 105 quia ab domo abeundum est mihi. Voor hetnbsp;klassieke Latijn vergelijke men bijv. Cic. Phil. 12, iinbsp;a Mutina discedere. Hiertegenover moet men opmerken,nbsp;dat bij iemand als Plautus talrijke plaatsen aan te wijzen zijn, waar de praepositie nog niet staat; vgl. bijv.nbsp;Most. 440 triennio post Aegypto advenio domum. Gure. 225nbsp;paves parasitus quia non rediit Garia etc. Dit schijnt erop tenbsp;wijzen, dat men zich hier nog in een overgangsstadium bevindt, De tendens tot locale veraanschouwelijking was echternbsp;met volle kracht aan het werk.

Men kan zich voorstellen, dat in gevallen, waar ter versterking van het separatieve gevoel de partikel zich met een werkwoord had verbonden, de praepositioneele versterkingnbsp;langer uit kon blijven. Zoo zou men de gevallen als Gaes.nbsp;Bell. G. I, 48, 6 equo deciderat en 7, 28, i muro turribusquenbsp;dejecti mogen beschouwen. Tac. Ann. 15, 28 schrijft bijv.nbsp;equo desiluit (vgl. hiertegenover Gaes. B. G. 4, 24, 2 denbsp;navibus desilire; 4, 2, 3 ex equis desilire etc.).

Het voortbestaan van den enkelen casus bij betrekkelijk late schrijvers (hoewel reeds veel eerder de constructie metnbsp;praepositie noodzaak was geworden) kan men gedeeltelijknbsp;toeschrijven aan een nog levend gevoel voor het concretenbsp;separatieve element, gedeeltelijk vooral ook aan een stilistischnbsp;effect van sommige auteurs.

Het komt ons voor, dat wij ons het ontstaan van een groep werkwoorden, die een gevoelen, gewaarwording etc. tot uitdrukking brachten, niet concreet genoeg kunnen voorstellen.

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 420 sqq.

10

-ocr page 23-

De drang van het individu, om het uitgangspunt van smart, hoop, pijn, moeite etc. nauwkeurig te localiseeren, zal reedsnbsp;zeer vroeg praepositioneele verbindingen hebben doen ontstaan. In de streng klassieke periode staan deze werkwoordennbsp;zonder of soms ook met praepositie (resp. ab, ex, de). Het isnbsp;echter onnoodig te zeggen, dat in de omgangstaal de localenbsp;veraanschouwelijking allang een voldongen feit was geworden. Men vergelijke bijv. Plaut. Gist. 6o doleo ab oculis,nbsp;Cic. Fam. 7, 26, i laborare ex intestinis, etc.

De ablativus originis, die ,,ein Ableger des Abl. des lokalen Ausgangspunktes” is, laat eveneens vanaf onze oudste bronnen een praepositioneele versterking zien . Vgl. Plaut.nbsp;Gapt. 277 quo de genere natus est.

Daarnaast staan echter enkele gevallen waar de enkele nbl. gehandhaafd is, bijv. Plaut. Amph. 28 humana matrenbsp;natus. De wil om onduidelijkheid te voorkomen bespoedigdenbsp;echter het verschijnen der praepositie vooral bij het pronomen personale^), vgl. Plaut. Epid. 574 nata.

In het nauwste verband hiermede staat ook een groep werkwoorden, die „maken”, „vervaardigen”, beteekenen.nbsp;Ook hier vindt men de veraanschouwelijkende praepositie,nbsp;bijv. Plaut. Amph. 704 ex insana insaniorem facies. Lucretiusnbsp;5gt; 79b e terra .... sunt cuncta creata (maar zonder praepositie Lucret. i, i6g seminibus quia certis quaeque crean-tur).

Ook de verba, die een losmaken, bevrijden, afhouden etc. tot uitdrukking brachten, versterkten reeds vroeg den separa-tivus door een praepositie; vgl. bijv. Gic. Att. 10, 15, 4nbsp;te a quartana liberatum gaudeo. De veraanschouwelijkendenbsp;praepositie verscheen vooral met volle kracht in de volkstaal.nbsp;Wanneer zij in lateren tijd niet verscheen, moet men dit opnbsp;rekening schrijven van stilistische overwegingen»). De in

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann', p. 422; Juret, Synt., p. 249; Kühner-ötegmann II i, p. 076.

Idem.

; Eigenheit seines persönlichen

*) Vgl. ook hetgeen Stolz-Schmalz-Hofmann, p. 424» hierover opmerken; ^Dass in der Volkssprache der Separativus früh durch prapositionale Aus-dmcke ersetzt wurde, ist erwahnt; wenn ein spatlat. Schriftsteller wie Tert.nbsp;diesen Abl.mitVorliebegebraucht, so ist dies eine Eigen

II

-ocr page 24-

het voorafgaande genoemde gevallen zouden nog met vele te vermeerderen zijn, waar de praepositie optrad om vaagheden uit den weg te ruimen (vgl. bijv. abl. comparationisnbsp;in het latere Latijn, de abl. pretii etc.). Tot besluit willen wijnbsp;nog iets zeggen over enkele instrumentale verbindingen. Eennbsp;krachtige separatieve visie gaf aanleiding tot een instrumentale nuance van de. Evident zijn in dit opzicht o.a. enkelenbsp;voorbeelden bij Cyprianus. De beteekenis van het localenbsp;uitgangspunt is hier nog waarneembaar, vgl. Ep. 55, 7nbsp;(H. 628, 19) de diaboli ore prolata; — 59, 3 (H. 669, 22)nbsp;de ore itaque ac de verbis suis unusquisque statim proditur;nbsp;— 73, 10 (H. 785, 21) de ecclesiae fontibus rigare^).

De kreeg vooral in het latere Latijn groote verbreiding. Voordien vindt men ook ab en ex veraanschouwelijkendnbsp;gebruikt. Ex werd vooral in de vaktalen der artsen,nbsp;koks etc. begunstigd in uitdrukkingen als misceo ex, facionbsp;ex etc.

Ook in c. abl. dient ter veraanschouwelijking van den instrumentalis. De praepositie in is hoogstwaarschijnlijk daarnbsp;het eerst opgetreden, om den instrumentalis tot uitdrukkingnbsp;te brengen, waar locale en instrumentale opvatting elkaarnbsp;raakten ®). Stolz-Schmalz-Hofmann wijzen in dit verband opnbsp;wendingen, die bij de medici gebruikelijk waren: vgl. Chironnbsp;480 in vino diluere; Apicius 3, 15, 4 in aqua contegere etc.nbsp;In dezelfde richting schijnt ook de instrumentalis bij adjectieven te wijzen. Vgl. Apul. Met. 2, 2 gravis in annis. Dennbsp;oorsprong van deze syntactische mogelijkheden moet mennbsp;toeschrijven aan den aanschouwelijkheidsdrang bij het volk.nbsp;De ontwikkeling is geheel in overeenstemming met het karakter der Latijnsche taal. Zeer zeker zal in zeer specialenbsp;gevallen, zooals bij de vertaling van den Bijbel, Griekschenbsp;invloed dit verschijnsel bevorderd hebben. Toch is het nietnbsp;juist, om, zooals Löfstedt doet, hierop het hoofdaccent tenbsp;leggen 1 2).

12

1

9 Vgl. Schrijnen-Mohrmann, Synt. z. d. Br. des hlg. Cypr., p. iii.

9 Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann'', p. 437.

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 438; Süss, Stud. z. d. lat. Bib. I, 79 sqq.

2

Vgl. Löfstedt, Syntactica H, 452 sqq. Volkomen juist is m.i. de conclusie waartoe Schrijnen-Mohrmann voor Cyprianus kwamen (Stud. z. d. Br. des

-ocr page 25-

De locativus trad oorspronkelijk op als een zelfstandige casus en had de beteekenis van; binnen een bepaalde ruimte,nbsp;streek. Als afzonderlijken casus kan men den locativus nognbsp;in verschillende Indo-Europeesche talen terug vinden (Indisch, Oskisch, Umbrisch, Baltisch, Slavisch). Zonder prae-positioneele versterking werd de locativus nog tot uitdrukking gebracht in het Indisch, Grieksch, Italisch, Baltisch ennbsp;Slavisch. Elders zien wij reeds vroeg een praepositie als versterking verschijnen. Voorbeelden van den locativus zijnnbsp;nog duidelijk waar te nemen in het Oskisch: nessimas staietnbsp;veruis luvkei = proximae stant portae in luco . In hetnbsp;Umbrisch was de casusvorm verbleekt en zien wij - ennbsp;optreden, om den toestand nader te preciseeren. De praepositie ïs hier tot suffix geworden door een nauwe fusie metnbsp;den casus, waarbij zij voorkwam. Het is een verschijnsel, datnbsp;'vij ook elders zich telkens zien herhalen. In het Latijn isnbsp;reeds in een prae-litteraire periode de locatieve functie vannbsp;den ablativus voor een groot gedeelte de plaats van dennbsp;locativus gaan innemen. Hierop volgde een periode metnbsp;praepositioneele versterking. Uit den aard der zaak bleef denbsp;phase zonder praepositie het langst bij namen van plaatsennbsp;voortbestaan: Athenis, Carthagine, Samo etc.

Daar tegenover gebruikte Plautus al verbindingen met de praepositie in, b.v. Trin. goi bene rem gerebat. Ergo ubi?nbsp;In Seleucia; Men. 267 ne mihi damnum in Epidamno duis.nbsp;Sij Plautus beantwoordt het verschijnen van de praepositienbsp;dus aan een gewone psychische tendens ^).

hlg. Cypr., p. 114); „Wir haben es nahmlich bei Cyprian offenbar mit zwei verschiedenen Typen von tVi-Ausdrücken zu tun. Einerseits mit solchen, innbsp;denen es deutlich ist, dass die lokale Anschauungsweise die instrumentalenbsp;^rdrangt hat, anderseits mit einigen wenigen, wirklich instrumentalen, in-Konstruktionen. Wo letztere bei Cyprian vorkommen rühren sie alle aus dernbsp;Bibel her; und was die erste Kategorie anbelangt, hat Siiss schon richtig b^nbsp;^erktj dass eben instrumentale und lokale Anschauungsweise sich mannigiachnbsp;berühren, und einander ablösen. Tatsachlich hat sich in bestimrnten Fallen imnbsp;Laufe der Sprachentwicklung die Anschauungsweise in dem Sinne geandert,nbsp;dass bestimmte Handlungen und Situationen, welche man früher als instrumental empfand, nachher als lokale Vorgange aufgefasst wurden. Das hangtnbsp;'^^pder mit den besonders in der Volkssprache wirksamen, schon öfters er-wahnten, visuellen Tendenzen zusammen.”

P- 508.

) Brugmann-Delbrück, Grundriss der vergl. Gramm, d. indogerm. Sprachen

^ nbsp;nbsp;nbsp;.-,^0

Vgl. ook K. Klinck, Beitrage zur Geschichte des Lok. etc., Diss. München

13

-ocr page 26-

Bij Cicero vindt men verbindingen als terra marique, terra et mari etc. Juist in dergelijke vaste verbindingennbsp;zal een oude toestand zich langer staande gehouden hebben. Dat de verbindingen met praeposities echter reedsnbsp;in Cicero’s tijd voor het normale taalgevoel een psychisch postulaat waren geworden, bewijst een plaats alsnbsp;Cic. Fin 5, 9 caelo, mari et terra ut poetice loquar. Klinck,nbsp;die gevallen als humi, humo, in humo; domi, domo, innbsp;domo etc. onderzocht, kwam tot eenzelfde resultaat. Bijnbsp;Varro bijv. treedt in de plaats van het gebruikelijke terranbsp;marique, in terra marique. „Ferner beobachten wir innbsp;terra bei Cato, Varro, Sallust und Nepos, wahrendein Ver-treter der urbanitas wie Caesar auch terra schreibt. Plautus,nbsp;Cato, Varro, Catull zeigen uns auch, dass in mari in dernbsp;Umgangssprache ihrer Zeit belichter war als mari” etc.

Bij dichters en anderen, waar de ablativus loei zonder praepositie verschijnt, moet men zich afvragen, in hoeverrenbsp;dit op bewust archaiseeren of op een stilistisch moment teruggaat. Een latere tijd van de Latiniteit gebruikt ter versterking van het locatieve element nog sterker beeldend materiaal. Ook een verbinding met in vervaagde te zeer en riepnbsp;nieuwe garanties te voorschijn, om een visueele voorstellingnbsp;te verzekeren. Als veraanschouwelijkend element van dennbsp;locativus vindt men bijv. circa gebruikt. Reeds Livius maaktnbsp;hiervan een zeer gestimuleerd gebruik, bijv. 22, ii, 6 navesnbsp;onerarias circa portum Casanum captas; 33, 6, ii cumnbsp;Philippus ad Melambium, Quinctus circa Thetideum po-suisset castra. Hier staat ad als volkomen gelijkwaardig equivalent van circa ter veraanschouwelijking van den locativus ^).

Ook apud, intra, iuxta, super etc. deden dienst om eenzelfde doel te verwerkelijken. In vele gevallen was, zooals mennbsp;bij de behandeling der afzonderlijke praeposities zal

1932) p- 126: „lm allgemeinen beobachten wir, dass die sprachgeschichtliche Entwicklung: Lokativ — Ablativus loei — Praposition schon in der Umgangssprache der Frühzeit bei der dritten Stufe (Praposition) angelangt war, wennnbsp;sich auch gewisse Lokative erhalten haben (humi, ruri, domi)”.

9 Vgl. p. 127 sqq.

“) Vgl. G. Funaioli, A.L.L. 13, p. 365.

14

-ocr page 27-

kunnen zien, de aanschouwelijkheid hiermede ten zeerste gediend.

Bij den genitivus zien wij ter versterking van het partitieve gevoel in het latere Latijn de praepositie de of ex optreden:

^4» 13 (Cod. Bob. k) cum videret autem multos ex farisaeis (Vuig. multos Pharisaeorum); Mt. 5, 30 (Cod. Bob.nbsp;k) unum membris tuis (Vuig. unum membrorum tuorum).nbsp;Ook bij dit verschijnsel gaat de oorsprong zeer ver terug,nbsp;vgl. Plaut. Gapt. 482 dico unum ridiculum dictum de dictisnbsp;melioribus. Hoe mechanisch een dergelijk schema zich verder kan ontwikkelen bewijst de algemeenheid ervan in denbsp;B-omaansche talen ^). Hoewel twee substantiva elkaar „innbsp;den genit.” plegen te „regeeren”, komt het dikwijls voor,nbsp;dat toch een constructie met een praepositie gekozen wordtnbsp;om de plaatselijke verhouding te accentueeren, bijv. Verg.nbsp;^ol. I, 8 nostris ab ovilibus agnus. Ook hier riep het zoekennbsp;naar een plastischer beeld deze praepositioneele verbindingnbsp;m het leven (vgl. verder Ecl. i, 53; Georg. 2, 243; 3, 2;nbsp;Aen. I, i6o).

In dit verband spraken wij ook van de praegnantie der praepositie. Bij de ontwikkeling van deze functie der praepositie was het wederom de aanschouwelijkheidsdrang, dienbsp;zyn invloed heeft laten gelden. Door een uitgesproken localenbsp;zienswijze, ook wanneer deze op het terrein van het abstractenbsp;'verd overgebracht, waren dichter, rhetor en volk in staat,nbsp;om met verbazingwekkende kortheid zeer plastische voorstellingen voor ons geestesoog wakker te roepen. Men kannbsp;ot ook zoo formuleeren: elke praepositie heeft van naturenbsp;P^^^tselijke en secundair vaak temporede beteekenis.nbsp;njwel elk taalgebruik laat toe, deze praepositie tevensnbsp;guurlijk te gebruiken. Wordt echter een praepositie in bepaalde gevallen zeer beeldend gebruikt, zoodat daarmedenbsp;ot „normale” taalgebruik wordt overschreden, dan kannbsp;ttien van praegnantie spreken. De gevallen zijn zeer talrijk,

P. 6*7 nbsp;nbsp;nbsp;Löfstedt, Komm., p. io6 sqq.; Guillemin, Prép. de,

/ Siq-j Pchnjnen-Mohrmann, Stud. z. d. Br. des hlg. Cypr., p. 100 etc.

15

-ocr page 28-

waar tot het wekken van een krachtig beeld een gewaagd gebruik van de praepositie verscheen, dat sterk tot het verbeeldingsvermogen sprak. Dit kan te gelegener tijd nog innbsp;sterke mate bevorderd zijn door kunstmatige processen alsnbsp;de rhetorica, het zoeken naar een bepaald stijleffect. Mennbsp;kan zich in veel van dergelijke gevallen de vraag stellen, ofnbsp;een dergelijk stijlmiddel slechts een korte levenskracht bezatnbsp;en beperkt bleef tot een kleiner nauw te omlijnen terrein, ofnbsp;om het anders uit te drukken slechts modekwestie was. Ongetwijfeld is het opvallend, dat bijv. het zoo typische, bijnanbsp;al te gewaagde gebruik van citra, dat men bij Tacitus,nbsp;Quintilianus, Seneca e.a. veelvuldig aantreft, overigens naarnbsp;het schijnt niet meer in die mate voorkomt. Bij Apuleius,nbsp;luvenalis, Martialis, Minucius Felix, Tertullianus e.a. vindtnbsp;men de praepositie in deze beteekenis niet. Wanneer we opmerken, dat het praegnante gebruik van citra in een bepaaldenbsp;periode en bij speciale schrijvers zeer in zwang is, maar bijnbsp;latere schrijvers in verminderde mate of in het geheel niet,nbsp;dan kan men dit gedeeltelijk toeschrijven aan verscheidenheid van stijl. Het zou ook mogelijk zijn, dat door de geciteerde schrijvers het beeldend vermogen zoo was opgevoerd,nbsp;dat het natuurlijke taalgevoel verre overschreden was, zoo-dat zij hierin niet werden nagevolgd. Wanneer Ovidiusnbsp;Tristia 5, 8, 23 zegt peccavi citra scelus, dan wilde hij daarmede zeggen: peccavi, in peccando citra scelus manens.nbsp;Ook het feit, dat de antieke grammatica naar een omschrijving van citra moet zoeken, om de juiste nuance tot uitdrukking te brengen, wijst in de richting der praegnantie.nbsp;Aan gevallen als deze plaats in de Tristia gingen verbindingen van citra met een uitgesproken locaal gekleurd werkwoord vooraf. Zij riepen een zeer sterke visueele voorstellingnbsp;op. Hoewel men in deze gevallen niet van praegnantie kannbsp;spreken in dien zin, dat voor een juiste interpretatie het aanvullen van zekere bestanddeelen vereiseht is, moeten zij toehnbsp;in hun beginphase door hun sterk beeldend vermogen, datnbsp;gepaard gaat met kortheid van uitdrukkingswijze, hierbijnbsp;gerangsehikt worden; vgl. bijv. Tae. Ann. 12, 22, 14 iranbsp;Agrippinae citra ultima stetit; Sen. Epist. 83, 17 eui satis

16

-ocr page 29-

€st sitim extinguere, qui, etiam siquando hortata est hi-laritas aliena causa producta longius, tarnen citra ebrietatem tesistit.

Een praegnante vorm van ultra vindt men bijv. Sen. Clem. I, 4, 3 amari ultra privatas necessitudines, en Tac.nbsp;Ann. iij 21, 5 oblata ei (est) species muliebris ultra modumnbsp;numanum. Ook hieraan gingen verbindingen met een locaalnbsp;hierbij passend werkwoord vooraf; vgl. Liv. 3, 46, i neenbsp;ultra minas processum est. In plaats van progredi in laudandonbsp;ultra placitum zegt men tenslotte laudare ultra placitumnbsp;(vgl. Verg. Ecl. 7, 27) ^).

Tot slot zij hier bijv. nog gewezen op een praegnant ge-uruiJc van de praepositie sub. De andere gevallen zullen nog by de afzonderlijke praeposities besproken worden. Door eennbsp;geaccentueerde locale voorstelling kon deze praepositie innbsp;den keizertijd de beteekenis van sub imperio Domitiani ofnbsp;temporibus Domitiani gaan aannemen .

II- De samengestelde praeposities®).

Als tweede groep werden de zoogenaamde samengestelde praeposities genoemd, wier bestaan eveneens te danken wasnbsp;aan den aanschouwelijkheidsdrang en het verlangen, omnbsp;juister te localiseeren. De mogelijkheid bestond, om tweenbsp;^ ementen, die eenzelfde of gelijkende locale verhoudingnbsp;'weergaven, te verbinden, om aldus een scherper beeld tenbsp;verkrijgen. Zoo moeten wij ongetwijfeld gevallen als circum-^'^¦'rca, insuper etc. (bijv. Plaut. Aul. 468) beschouwen. Voort-^ttingen hiervan zijn ook in het Romaansch te vinden, bijv.nbsp;lt; de ex, Ital. da lt; de a.

rlij andere gevallen kon een zekere versterking plaats vin-6u, door een element van een andere locale geaardheid naar voren te brengen, om zoodoende een plaatselijke ver-^uding nader te preciseeren.

0°^ Thielmann, A.L.L. 4, p. 376.

3\ nbsp;nbsp;nbsp;A.L.L. 12, p. 449 sqq.; Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 539.

T. Svpr, nbsp;nbsp;nbsp;5gt; P- 321 sqq.;

P. ex,. nbsp;nbsp;nbsp;zuPallad. etc. p. 325; Stolz-Schmalz-Hofmann^,

voor een nbsp;nbsp;nbsp;P-Vulg., p. 206; Salonius, Vitae patr., p. 421 sqq. etc. Zie

tgt;ij de pr gedetailleerde beschouwing den passus over deze verbindingen

17

-ocr page 30-

De samengestelde vormen zijn voor een deel zeer oud. Zij beantwoorden aan een natuurlijke behoefte, om scherpernbsp;beeldend materiaal te krijgen. Het is daarom niet verwonderlijk, dat wij juist bij het volk deze verbindingen kunnennbsp;aanwijzen. De grammatici spreken zich over het algemeennbsp;afkeurend over deze verbindingen uit (non heet, nonnbsp;iungitur etc.). Reeds bij Plautus, Ennius, Cato e.a. werdennbsp;dergelijke verbindingen gebruikt. Enkele verbindingen echter hadden reeds een dergelijke algemeenheid gekregen, datnbsp;zij ook bij een auteur als Caesar voorkomen. Adverbiaalnbsp;gebruikt vinden wij daar insuper\ bijv. B. G. 4, 17 Haecnbsp;utraque insuper bipedalibus trabibus immissis distinebantur;nbsp;7, 23 his (saxis) collocatis et coagmentatis alius insuper ordonbsp;additur; B. C. 2, 9 centonesque insuper iniecerunt. In overstelpende hoeveelheid treffen wij deze verbindingen echternbsp;pas in het latere Latijn aan. Zij zijn vandaar in de Romaan-sche talen overgegaan. Hier vindt men vele vormen, die innbsp;de ons overgeleverde teksten niet bewaard zijn. Dit kan zijnnbsp;oorzaak vinden in het vulgaire karakter der samenstellingen,nbsp;waardoor zij in onze geschriften slechts nu en dan verschijnen. De mogelijkheid bestaat echter ook, dat in de vroegenbsp;Romania nieuwe vormingen ontstonden, die een vroegerenbsp;periode nog niet kende.

Er werd vaak verband gezocht tusschen de Latijnsche samenstellingen en die in het Grieksch. Vooral daar dezenbsp;samengestelde vormen in het kerkelijke Latijn zoo talrijknbsp;waren, was de vraag naar ontleening uit het Grieksch geheelnbsp;vanzelfsprekend. Dat wij echter hier een procédé hebben,nbsp;dat geheel in overeenstemming is met den ontwikkelingsgang der Latijnsche taal, daarop hebben wij met een uitvoerige lijst van plaatsen in een uiteenzetting bij de prae-positie circa gewezen. De aanschouwelijkheidsdrang, dien wijnbsp;reeds herhaaldelijk als oorzaak noemden, was hier wederomnbsp;een scheppende factor. Doel van deze samenstellingen wasnbsp;niet alleen, om de beteekenis, maar ook om het volumen vannbsp;de enkelvoudige praepositie te versterken. Zoo verkreeg mennbsp;vormingen als subtennjra, transcontra, adprope, adin etc.

Talrijk zijn echter ook, zooals reeds werd opgemerkt, de

18

-ocr page 31-

verbindingen van twee partikels met verschillende locale gesteldheid. Hamp merkt hiervan op^): „Fast allen Bildungennbsp;dieser Art liegt lokale Auffassung zu Grunde; denn dienbsp;Praepositionen, welche vorgesetzt werden, dienen beinahenbsp;durchweg dazu, bei Verbis der Bewegung Ausgangspunktnbsp;und Richtungsziel oder bei Verbis der Ruhe das Wo? zunbsp;bezeichnen, so dass man also der Bedeutung des einfachennbsp;Wortes sinnverstarkend, pracisierend zu Hilfe kam.” Mennbsp;treft niet alleen verbindingen van praeposities, maar ooknbsp;van praepositie en adverbium aan (vgl. abinde, deinde, ennbsp;uit lateren tijd aperegre, amane, amodo, a nunc etc.).

De samengestelde praeposities hebben van het begin af aan een praepositioneele beteekenis, cf ook traden zij na hunnbsp;samenvoeging als adverbia op, om zoodoende (zooals ditnbsp;ook bij de enkele praepositie het geval was) de praepositio-ueele phase wederom te bereiken ‘^).

Hier kan men dus een ontwikkeling constateeren, die ook bij de enkele praepositie is aan te wijzen. De samengesteldenbsp;praepositie heeft in de allereerste plaats een locale, daarnaastnbsp;secundair een temporede ontwikkeling. Ook een overdrachtelijke phase kan men waarnemen. Hier en daar gingennbsp;samengestelde praeposities zelfs tot praegnante vormingennbsp;over.

Hl. De substitutie.

Als derde groep werd in het voorafgaande de zoogenaamde substitutie genoemd. Door het veelvuldig gebruik kan eennbsp;verzwakking van het praepositioneele gevoel intreden, d.w.z.nbsp;een Verzwakking van het gevoel voor de oorspronkelijkenbsp;beteekenis, een vervagen en tenslotte niet meer bewust zijnnbsp;vun de locale voorstelling, die aan elke praepositie in meerdere of mindere mate ten grondslag lag. Ook een kleinnbsp;volumen (Lautschwache) kan de behoefte aan een nieuwnbsp;krachtiger beeld in het leven geroepen hebben. Men zietnbsp;bier een belangrijken regel van het taalleven zich baan-breken, waarvan men de stelselmatigheid steeds dient op te

v^¦u5gt;P•327•

) Vgl. Hamp, A. L. L. 5, p. 329.

19

-ocr page 32-

merken, nl. dat oudere vormen plaats moeten maken voor nieuwere, die een sterkere voorstelling suggereeren. Bijnbsp;deze derde groep moet men dadelijk vaststellen, dat dezenbsp;gevallen vaak aan die, welke als praegnant werden gekenmerkt, raken of gedeeltelijk daarmede samenvallen. Als citranbsp;de nuance van sine gaat vertegenwoordigen, dan is dit,nbsp;zooals reeds werd opgemerkt, een gevolg van een ontwikkelingsgang, die in het leven geroepen werd door een concrete aanschouwelijkheid. In hun eerste verschijning gevennbsp;deze verbindingen vaak blijk van een praegnante voorstelling. Door het veelvuldig gebruik krijgen zij tenslotte ietsnbsp;mechanisch. Als citra aan het einde van een ontwikkelingsgang geheel synoniem met sine is geworden en als zoodanignbsp;wordt gebruikt, kunnen wij van substitutie spreken. Ooknbsp;deze staat in dienst van het streven naar grootere aanschouwelijkheid.

Er kunnen zich bij substitutie verschillende mogelijkheden voordoen. Men vindt bijv. in samenstellingen nog restennbsp;van een phase, die door nieuwe vormen als circum of circanbsp;vervangen werd, nl. amji.

Het verzwakte gevoel voor de oorspronkelijke beteekenis eischte een nieuwe vorming, die in staat was nauwkeurigernbsp;plaatselijk de verhoudingen tot uitdrukking te brengen. Innbsp;het onderhavige geval werd de nieuwe vorm circum sterk begunstigd, doordat amfi in nominale en verbale verbindingennbsp;meestal tot am- of an- geworden was ^). Dat ook circa op zijnnbsp;beurt door abstractie bedreigd werd, bewijst een vormnbsp;circumcirca^ die reeds vroeg (Plautus) optreedt. Het vulgairenbsp;Latijn gaat tevens tot een vorming als per girum, in giro etc.nbsp;over. Vormen als deze bewijzen dus, hoe terzelfder tijd steedsnbsp;het bewustzijn bezig is, nieuwe versterkingen te scheppen,nbsp;waar abstractie dreigt.

Aan den drang naar aanschouwelijkheid moet men het ook toeschrijven, wanneer bijv. intra uiteindelijk de plaatsnbsp;van in gaat innemen. Dit intra riep een zeer sterke plaatselijkenbsp;voorstelling op, die het zoo uitermate geschikt maakte, omnbsp;als versterkend element op te treden.

1) Vgl. Brugmann-Delbrück IP § 603, p. 785.

20

-ocr page 33-

Intra bracht tot uitdrukking de nuance van:

ö) zich binnen een begrensde ruimte bevindend (vgl. Plaut. Trin. 909 non placet qui amicos intra dentes conclusosnbsp;habet);

b. in het binnenste van een bepaald gebied (vgl. Plaut. Mere. ïSy ubi earn vidit: intra navem. Suet. Cal. 27, i stans intranbsp;porticum) 1).

Op plaatsen, waar de behoefte tot een sterker beeldende Uitdrukking zich voordeed, gaat dit intra nu steeds meer innbsp;Vervangen. In het late Latijn heeft het proces zich geheelnbsp;voltrokken. (Op een dergelijk oogenblik echter heeft eennbsp;praepositie vaak reeds veel van zijn beeldend vermogen ingeboet) . Het locale intra kan men daar vinden ter versterkingnbsp;van den locativus .

Deze substitutiegevallen zijn, zooals ook in het verdere Verloop van dit betoog telkens weer zal blijken, zeer talrijk;nbsp;propter gaat ob vervangen, omdat het volumen van dezenbsp;praepositie te zwak was en ze zelf ook door groote abstractienbsp;'vas gekenmerkt. Alleen daar, waar de praepositie bewustnbsp;urchaiseerend werd gebruikt (Tac., Ammianus Mare. e.a.)nbsp;kreeg ze tijdelijk kunstmatig een nieuwe kans. Propter neemtnbsp;haar functie over. Wanneer ook deze praepositie te grootenbsp;3^bstractie dreigt, treedt iuxta als substitutievorm wederomnbsp;Veraanschouwelijkend op.

Als één van de gevallen, die tot deze groep gerekend kunnen worden, kan men super bijv. nog noemen. Dit super kon ®P een gegeven oogenblik geheel de praepositie de in denbsp;neteekenis van „met betrekking tot” vervangen. Hofmannnbsp;^erkt hiervan terecht op: „Auch bei Prapositionen sehennbsp;einen frühzeitigen Ersatz lautschwacher und farblosernbsp;kormen in der Umgangssprache am Werk; so ist bereits imnbsp;Altlatein das vollere und anschaulichere super an die Stellenbsp;von de „inbetreff, hinsichtlich” gerückt, z.B. Plaut. Aul. 682nbsp;mecum tenes super Euclionis filia; nur in formelhaftennbsp;'Vortgruppen hat sich de im Tone der Konversation ge-

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 511 en 512. Vgl. Funaioli, A. L. L. 13, 334 sqq.

} Lateinische Umgangssprache 2, p. 162.

21

-ocr page 34-

halten. Vgl. das Nebeneinander Cas. 253 qua de re . . . rogas ? super ancilla Casina.”

Er resten voor het aanschouwelijkheidsprobleem nog enkele vragen, die, zij het ook in het kort, vermelding verdienen. Het zijn de volgende punten: 1°. in hoeverre de locale zienswijze der talen onderling verschilde; 2°. welkenbsp;rol een sociale factor hierbij speelde; 3°. welke invloed denbsp;geografische factor hierbij uitoefende en 4°. in hoeverre denbsp;aanschouwelijkheidsfactor ook op andere gebieden der taalnbsp;werkzaam was.

De locale zienswijze der talen onderling blijkt bij nadere beschouwing zeer verschillend. Maar ook wanneer men zichnbsp;tot een bepaalde taal beperkt, zal men kunnen opmerken,nbsp;dat locale voorstellingen van zeer verschillend karakter totnbsp;één doel hebben geleid.

Het Fransch bijv. zegt manger dans une assiette, hetgeen wij met uit {van) een bord eten vertalen. Er ligt hieraan eennbsp;zeer verschillende zienswijze ten grondslag. Het hoofdaccentnbsp;der Ned. zienswijze ligt op het resultaat der handeling, nl.nbsp;dat hetgeen zich op het bord bevond, daarvan verwijderdnbsp;is. Als gevolg hiervan overheerscht het scheidingsbegrip, datnbsp;door uit (van) vertolkt wordt. In het Fransch is de aandachtnbsp;op het begin gericht. Zoo zegt men ook: boire dans unenbsp;verre = uit een glas drinken, fumer dans une pipe = uit eennbsp;pijp rooken, prendre quelque chose dans 1’ar moire = ietsnbsp;uit een kast nemen . Galand gaf in dit verband voorbeeldennbsp;voor het Indisch en wees erop, dat wanneer wij zeggen: iknbsp;warm mij aan het vuur, ik wasch mij in de rivier, ik bak ietsnbsp;op het vuur etc., de ouden zeggen: ik warm mij vanuit hetnbsp;vuur etc. „Weil die Wirkung von dem Feuer, Strom etc.nbsp;ausgeht” ^).

In het Grieksch merken wij de zelfde zienswijze op, vgl. èfiTTprjaai, nvpós {B 415» I 242, H 81), d'épead'ai nvpós {Z 331,

*) Vgl. hiervoor ook Meinhof, Die Sprachen der Hamiten, p. 20; „Wir sagen „ich nehme das Geld aus dem Kasten”, denn das Resultat ist, dass esnbsp;draussen ist. Der Afrikaner sagt: „ich nehme das Geld in dem Kasten” dennnbsp;der Anfang ist dass es drinnen ist, sonst könnte man es nicht heraus nehmen.”

Vgl. Galand, I.F. 31 (1912/1913).

22

-ocr page 35-

667, p 23), dXos vlipaaamp;ai etc. ^). Homerus toont ons voor deze separatieve visie ook gevallen met een praepositioneelenbsp;Versterking, bijv. Odyss. S 224 aiirdp 6 iK irorapov vt^ÉTOnbsp;Stos ’OSuaaevs I dXpLTjv’, k 361 €S p dadpivamp;ov €alt;xaa Xó’ èic Tphtohosnbsp;MeyaAoïo. Ook hier mag men opmerken, dat de psychischenbsp;noodzaak tot verscherping van de separatieve visie eennbsp;nadere plaatselijke versterking in het leven riep. Dezelfdenbsp;Zienswijze vinden wij ook in het Latijn terug. Vgl. Ovidiusnbsp;^et. 5, 442 illa duabus flammiferas pinus manibus suc-cendit ab Aetna. Ennius trag. 367 staat: homo qui errantinbsp;nionstrat viam quasi lumen de suo lumine accendat facit.nbsp;Petr. 86 v. 64 ab aris alius accendit faces etc. Ook uit denbsp;Volgende voorbeelden zal men kunnen opmaken, dat denbsp;beoordeeling van het plaatselijke gebeuren in het Latijnnbsp;nnders is dan in de moderne talen, en wel fundamenteelnbsp;anders .

Uit voorbeelden als Cic. Verr. 4, 74 sagittae pendent umero en Fin. 3, 74 aliud ex alio nectitur blijkt, dat denbsp;l^omein geneigd is zich proleptisch uit te drukken, het resultaat te anticipeeren: iets ophangen, zoodat het ergens vanafnbsp;aangt. Dit is het zelfde verschijnsel als in c. abl. bij de verbanbsp;Ponendi, waar bijv. het Duitsch den acc. gebruikt en aan denbsp;beweging denkt (auf den Tisch legen), maar het Latijn aannbsp;be rust als resultaat. Kühner-Stegmann zeggen het aldus ®):nbsp;jjDas Verb der Bewegung involviert den Begriff der er-tolgten Ruhe, wenn die Praposition mit dem Ablative stattnbsp;aiit dem Akkusative steht. Das Moment der Ruhe (die Be-^lehung auf das dauernde Ergebnis der Handlung) herrschtnbsp;^^Isdann vor.” Men vindt deze zienswijze bij werkwoordennbsp;pono, loco, colloco, statuo, constituo, figo en defigo;nbsp;bijv. Livius 21, 42, i captivos vinctos in medio statuit,nbsp;'-aes. B. G. 2, 2, 2, asseres in terra defigebantur. Ook

2\ ysj- Havers, Erkl. Synt., p. 109.

Aufh ' Hühner-Steginann 2, i, p. 594: „Die Verben des Hangens, Hangens, Urnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haftens, werden mit den Prapositionen ex, ab, de verbunden,

^ineii''tem Begriff'e des Hangens an einem Orte oder des Hinhangens an *eichn^^’ ^'^Sleich den Begriff des Hangens von einem Orte herab zu be-

1 ^gl. Kühner-Stegmann 2, i, p. 589 sqq.

23

-ocr page 36-

numero (vgl. Cic. Leg. 2, i2 id estne numerandum in bonis) refero, consido en consisto (Cic. Leg. 2, 17 considamus hicnbsp;in umbra), inscribe, insculpo, incido etc. (Suet. Oct. loi, 4.nbsp;incidi in aenis tabulis) geven van deze zienswijze blijk.

Dat ook het Latijn uiting geeft aan verschillende zienswijzen blijkt duidelijk uit het feit, dat bijv. de verba ponendi ook met in c. ace. verbonden worden; vgl. bijv. Sail. Jug.nbsp;61, 2 exercitum in provinciam collocat; Curt. 9, 6, i statuinbsp;in medium tabernaculum iussit. Naast erubescere in (vgl.nbsp;Cic. Leg. I, 41 o rem dignam, in qua non modo doctinbsp;sed etiam agrestes erubescant) vindt men ook erubescere de ^).nbsp;Naast tutus ab — zeker van den kant van het gevaar, staatnbsp;tutus propter, zelfs naast het gevaar veilig 2), etc.

Wanneer men vraagt naar de diepere oorzaken, die tot dergelijke verschillen aanleiding geven, moet deze vraag tennbsp;opzichte van het Latijn onbeantwoord blijven. Men kannbsp;alleen vermoeden, dat een sociale factor een bepaalde localenbsp;zienswijze in haar oorsprong sterk beïnvloed moet hebben.nbsp;Bij verandering van een sociale structuur blijven zekerenbsp;taaluitingen vaak voortbestaan, maar zij verzwakken totnbsp;nietszeggende uitdrukkingen. Zoo is het bijv. zeer goednbsp;denkbaar, dat bij de zoogenaamde jagerstalen het richtings-principe een zeer groote rol speelde. De geheele leefwijze vannbsp;den jager is immers op dit principe geconcentreerd, bij hetnbsp;naspeuren van het wild, bij zijn poging het wild onder schotnbsp;te krijgen, etc. ^).

9 Vgl. Krebs-Schmalz s. v. erubescere.

“) Vgl. Schmalz, Glotta 6, p. 186 sqq.

Vgl. Knabenhans, Zur Psychologie des primitiven Menschen, Schweiz. Arch. f. Volkskunde XXIII (1921), p. i2i sqq. „Ihre Ernahrungstatigkeit haltnbsp;ihre Aufmerksamkeit in unablassiger Spannung und lasst eine gewaltige Füllenbsp;von Beobachtungen auf die Seele einstürmen. Auf ihren Streifzügen hat jedenbsp;geringfügigste Wahmemung ihre Bedeutung: alles ist Spur, eine Spur vonnbsp;Nahrung, von Menschen, von feindlichen Menschen, Blatter, Schlingpflanzen,nbsp;Baume etc. werden unwillkürlich auf ihre Tauglichkeit als Material für dasnbsp;Gewerbe gemustert. Sogar die verschiedenen Himmelsrichtungen sind Gegen-stand der Interessen. Jede Himmelsrichtung hat ihre besondere Wichtigkeit.nbsp;Von der einen Seite kommt die Trockenheit, von der anderen die Feuchtigkeit.nbsp;Auch die Baume sehen nach den verschiedenen Himmelsrichtungen verschiedennbsp;aus. So ist überall der Raum in sich differenziert. Nichts ist gleichgültig; jedenbsp;Verschiedenheit kann ihre Bedeutung haben. Was aber eine derartige einseitigenbsp;Wahrnehmungstatigkeit für das ganze Seelenleben zur Folge hat, haben schonnbsp;Europaer an sich selbst erlebt. Der Anthropologe Ranke, der in den neunziger

24

-ocr page 37-

In hoeverre ook een geografische factor de ruimtelijke zienswijze van den Romein beïnvloedde is niet na te gaan.nbsp;Dat echter de geografische ligging haar invloed wel deednbsp;gelden, meen ik te kunnen aantonnen met enkele voorbeelden, die Bachmann uit de Zwitsersche volkstaal gaf. Ernbsp;chunt vo Chilperg ufe = hij komt van Kirchberg naarnbsp;boven; er geit ge Chilperg abe = hij gaat naar K. naarnbsp;beneden. Het feit, dat we hier met een bergbevolking tenbsp;doen hebben, voor wie deze tweeheid boven-beneden eennbsp;levend begrip is, riep deze nadere plaatselijke specificatie innbsp;bet leven. Als dezelfde bevolking van „er isch z’Barn ane”nbsp;(drüben) zegt, wijst dit hierop, dat zich tusschen de plaats,nbsp;'vaar de spreker zich bevond en Bern een berg verhief. Hetnbsp;Verlangen om nauwkeurig te localiseeren riep deze uitvoerigenbsp;plaatselijke schildering in het leven, die bijv. in het Neder-landsch een onmogelijkheid geweest zou zijn.

Het is goed zich tenslotte nog deze vraag te stellen: Bleef deze psychische drijfveer, die zoo werkzaam was bij hetnbsp;scheppen van aanschouwelijke voorstellingen, slechts tot gevallen als de in het voorafgaande behandelde beperkt, of isnbsp;Ze ook elders werkzaam geweest. Dit laatste is inderdaadnbsp;bet geval. Er is geen onderdeel op het gebied der Syntaxis,nbsp;'vaar deze psyschisch zoo machtige factor ons niet voor oogennbsp;treedt. De evolutie, die met ongekende krachten en metnbsp;groote gevarieerdheid zich doet gelden, heeft twee essen-tieele oogenblikken, die alle aandacht verdienen. Aan hetnbsp;begin staat het concretiseeringsproces, aan het einde denbsp;yolkomen abstractie. Is deze abstractie eenmaal bereikt, dannbsp;is tegelijkertijd de psychische noodzaak tot nieuwe concreti-seering geschapen. M.a.w. het is een proces van voortdurendenbsp;Versterking en verzwakking, dat in zijn verschijning ietsnbsp;beeft van een eeuwige ebbe en vloed. Enkele voorbeeldennbsp;zullen bij wijze van illustratie voldoende zijn. In de Peregr.nbsp;¦^eth. 2, 2 staat bijv. fixus stat, ter veraanschouwelijking

Jahren die grosse Meyersche Expedition nach Zentral-Brasilien mitmachte, Derichtet z.B. wie sich nach einigen Monaten gemeinsamen Jagerlebens mit dennbsp;tndianern sein Natursehen in auffalliger Weise geandert habe. Er gewann „dennbsp;•Indianerblick” etc.

) Vgl. Bachmann, Festschrift f. Gauschat 85 A. i.

25

-ocr page 38-

van de actio perfecta. Een „est” was als vorm zeer kleurloos geworden, stare riep concreter gevoelens te voorschijn en verscheen psychologisch juist. Vergelijk ook Cypr. Epist. 57 ec-clesiam clausam stare etc. De aanschouwelijkheid zal hier ongetwijfeld een sterk gevoel voor het voortduren der handelingnbsp;in het leven geroepen hebben. Ook bij de ontwikkeling vannbsp;de futurumbegrippen in het latere Latijn (het begin is echternbsp;bij Plautus reeds gemaakt) heeft deze aanschouwelijkheids-factor een groote rol gespeeld; vgl. bijv. Sp. cantaré (cantarenbsp;habeo). De vele andere mogelijkheden laat ik buiten beschouwing. De plaatselijke beschouwingswijze, die zoo duidelijk waarneembaar is bij praeposities, kan ook zeer goednbsp;geïllustreerd worden aan adjectieven, die van concrete be-teekenis overgingen naar abstracte. Dit geldt natuurlijk ooknbsp;voor substantiva, bijv. een man van hooge of lage afkomst. Innbsp;dit licht moeten wij ook een substantief zien als summitasnbsp;(bijv. Peregr. Aeth. 39, 25; 43, 21 etc.) en een adjectief alsnbsp;excelsus, dat de plaats van een abstract geworden altus gaatnbsp;innemen. Een geval als Peregr. Aeth. 38, 24 permodicinbsp;colliculi heeft zijn zeer speciale momenten. Modieus gingnbsp;langzamerhand parvus geheel vervangen in de volkstaal.nbsp;Het sprak door zijn plaatselijke aanschouwelijkheid meernbsp;tot de verbeelding, en won het daarom van het verzwaktenbsp;parvus. Maar door het veelvuldig gebruik verzwakte hetnbsp;concrete gevoel ook bij modieus weer, en trad psychologischnbsp;geheel juist een versterking met per op, dat tevens in denbsp;behoefce van een grooter volumen voorzag. Opmerkelijk isnbsp;het ook hier, dat bij een schrijver als Tacitus een frequentnbsp;gebruik hiervan valt te constateeren. Modieus verschijnt hiernbsp;plm. 75 maal; zoo bijv. Ann. i, 50, ii legiones modiconbsp;intervallo sequuntur. Deze exquise litterator kwam dus bijnbsp;zijn streven naar een scherp beeldenden stijl tot het zelfdenbsp;resultaat als de man uit het volk. Deze voorbeelden, die metnbsp;veel andere zouden zijn aan te vullen, laten duidelijk zien,nbsp;dat deze aanschouwelijkheid niet tot de praepositioneelenbsp;verbindingen is beperkt, maar aan de ontwikkelingsgeschiedenis van de Latijnsche taal in haar geheel een zeer duidelijknbsp;stempel heeft gegeven.

26

-ocr page 39-

Super.

Bij het lezen van een auteur als Tacitus bijv. zal men vaak gebruik van super ontmoeten, dat men in het Latijnnbsp;Wiet de zou moeten paraphraseeren, bijv.: Ann. 6, 15 Supernbsp;re scribit . Super bezit dus een nuance die volkomennbsp;overeenstemt met de functie van de. Er heeft dus uiteindelijknbsp;substitutie plaats gehad.

In het voorafgaande werd steeds betoogd, dat daar waar oen praepositie een gewaagde nuance aannam, waarvan hetnbsp;resultaat was, dat zij de functie van een andere praepositienbsp;geheel verving, de aanschouwelijke voorstelling geheel gediend moest worden. Men verwacht dergelijke verschijnselen bij het volk, in de rhetorica, die steeds veel trekken metnbsp;de Volkstaal gemeen heeft, in de aanschouwelijke weergavenbsp;'^un een dichter, en in het algemeen kan men zeggen, datnbsp;'^eel van deze verschijnselen zijn waar te nemen op eennbsp;groot terrein van het na-klassieke Latijn.

Dit is ook geheel in overeenstemming met datgene, wat Wot materiaal van super ons laat zien. Super c. abl. wekt vannbsp;wuis uit een zeer bepaalde ruimtelijke voorstelling. Het be-teekent „boven op” en is in deze beteekenis overgeleverdnbsp;wyv. bij Hor. Carm. i, 9, 5, ligna super foco reponens. Ooknbsp;wp tijdsbegrippen werd ze overgebracht, zooals men bijv.nbsp;Y.o^g- Aen. 9, 61 kan lezen: nocte super media ^). Dat ditnbsp;tijdsbegrip zich uit een locale zienswijze ontwikkelde, blijktnbsp;tut voorbeelden als bijv. Hor. Carm. i, 18, 8 rixa supernbsp;tuero debellata. Heinze zoowel als Plessis-Lejay willen hiernbsp;won zuiver locale beteekenis aannemen . Dit is m.i. nietnbsp;Juist. We hebben hier met een tijdsaanduiding te doen, maarnbsp;bevat nog een belangrijke kern van plaatselijke zienswijze.

2 nbsp;nbsp;nbsp;A. A. Drager, Syntax und Stil des Tacitus, pag. 34.

3/ nbsp;nbsp;nbsp;Stolz-Schm.-Hofm.®, pag. 540. K.-Stegm. 2, i, pag. 572.

j,.' nbsp;nbsp;nbsp;Od. d. Hor.’, pag. 90, n. 8; Plessis-Lejay, Oeuvres d’Hor. I

40, n. 12.

-ocr page 40-

Vrij zou men mogen paraphraseeren met: „toen zij boven een glaasje wijn zaten, hebben zij een twist uitgevochten,”nbsp;of liever: „terwijl zij een glaasje wijn nuttigden. . Ditnbsp;temporeel gebruik met een localen inslag kan men ook nognbsp;in die gevallen waarnemen, waar men voor het eerst supernbsp;c. ace. ontmoet. Vgl. Curt. 8, 4, 30 Super vinum et epulas.

Vrij vroeg verschijnt het gebruik van super in de beteekenis van de. Het is vooral „umgangsprachlich”, zooals Stolz-Schmalz-Hofmann opmerken . Men vindt het reeds bij Plautus, vgl. Cas. 254 qua de re? rogas? super ancilla Casina®).nbsp;Ook Cicero bezigt in zijn brieven aan Atticus deze wending,nbsp;bijv. ad Att. 14, 22, 2 velim cogites, quid agendum sit nobisnbsp;super legatione votiva. Men kan het verder o.m. vinden bijnbsp;Cato, Pacuvius, Vergilius, Livius, in groote frequentie bijnbsp;Tacitus. Ook in het christelijk Latijn (of algemeener in hetnbsp;na-klass. Latijn) laten zeer veel auteurs deze wending zien,nbsp;met name bijv. Tertullianus, Cyprianus, Hilarius, de Vulgaat, de Peregrinatio Aeth., Palladius, etc. ®). Een enkelnbsp;voorbeeld uit iedere periode zal straks tot nadere illustratienbsp;gegeven worden. Opmerkelijk is, dat sommige auteurs alsnbsp;bijv. Caesar, zich geheel van deze constructie onthouden.nbsp;Het zijn de puristen, zooals Ernout en Meillet hen noemen.nbsp;Daartegenover staat, dat Tacitus zich opmerkelijk vaak vannbsp;die mogelijkheid bedient. Dit gebruik paste geheel in hetnbsp;kader van zijn expressieven stijl. Hij verbindt super met denbsp;volgende werkwoorden: statuere, consulere, consultare, in-terrogare, respondere, edere, orationes habere, disserere,nbsp;referre, memorare, iactare, en scribere. Men mag hier weder-

Vgl. ook Diet. Etym. p. Ernout et Meillet, pag. 962 ,,A l’époque républi-caine la langue familière l’emploie (nl. super) pour de avec Ie sens „au sujet de”; eet emploi, évité par les puristes (Cic. n’en a d’exemples que dans sa eorres-pondanee) s’est étendu dans Ia langue impériale, de tendant k se spécialisernbsp;dans Ie sens de ,,de”, etc.”

Vgl. Lindsay, Syntax of Plaut., pag. 92 en voor verdere voorbeelden Lodge, Lexicon Plautinum.

®) Vgl. Hoogterp, Cod. Bob., pag. 540 sqq.; Süss, Stud. z. Lat. Bib. i, 102; Goeltzer, St. Avit. 221 sqq.; Plater-White, Grammar Vuig. 89, 102; Bonnet,nbsp;Le Lat. de Grég. de Tours, pag. 621; M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., pag. 194;nbsp;Schrijnen-Mohrmann, Synt. z. d. Br. des hlg. Gypr., pag. 172; J. Svennung,nbsp;Untersuchungen zu Pallad., etc., pag. 381; Erik Tidner, Sprachlicher Komm.nbsp;z. d. Acta Apost. 59, 35; W. van Oorde, Lexicon Aeth., pag. 199 en J. B.nbsp;Hofmann, Lateinische Umgangssprache, pag. 163.

28

-ocr page 41-

om concludeeren, dat de rhetorica, zooals in den regel, het Verschijnsel heeft gestimuleerd. Oorzaak van het optredennbsp;Van super in de nuance van de was de aanschouwelijkheid, ennbsp;het feit dat de zich hoe langer hoe meer in de richting vannbsp;het Fransche: de ging ontwikkelen, d.w.z. veel van zijnnbsp;oorspronkelijke kracht had verloren.

Men kan zich de vraag stellen, hoe deze overgang van de tot super mogelijk was, of beter gezegd, hoe super een functienbsp;Van de kon gaan vervangen. De moeilijkheid schuilt hierin,nbsp;dat men in de oudste voorbeelden waar dit gebruik is overgeleverd, reeds met een gangbaar schema te doen heeft.nbsp;Plautus zegt reeds rogare super, scrïbere super etc. Weliswaarnbsp;tverd hier super als veel sterker gevoeld dan de, maar hetnbsp;hegrip voor de locale voorstelling, die het van huis uit had,nbsp;'vas toch eenigszins verdwenen. Er heeft zich een schemanbsp;Ontwikkeld, dat men, zooals dit geregeld het geval is, weernbsp;Op verwante groepen kan overbrengen, maar niet zonder datnbsp;de aanschouwelijke voorstelling lijdt, en zonder dat uiteindelijk dit schema door abstractie en iets mechanisch geken-o^erkt is. Zegt men bijv.; „zijn kennis strekt zich uit over eennbsp;groot gebied”, dan bevat de praepositie over nog een goednbsp;deel plaatselijke aanschouwelijkheid, die versterkt wordt doornbsp;de concrete voorstelling, die het werkwoord nog vertegen-'voordigt. Dit over kan nu naar aanleiding van dergelijkenbsp;o^m of meer concrete voorbeelden, zich verbinden met zegs-'vijzen, waarin een „weten” etc. tot uitdrukking komt. Denbsp;Consequentie, die hieruit voortvloeit is uiteindelijk, dat denbsp;aanschouwelijkheid verdwijnt en het schema iets mechanischnbsp;^ï'ijgt. Wanneer we bij Tacitus memorare super, consulere super,nbsp;(^onsultare super etc. aantreffen, is hier reeds een min of meernbsp;schematische toestand bereikt. Zooals reeds werd opgemerkt,nbsp;had deze mogelijkheid in haar oudste phase, zooals wij dezenbsp;hij Plautus aantreffen, haar ontwikkeling reeds achter zich,nbsp;cn het is zeer moeilijk om voorbeelden te vinden, die een

Ook het volumen speelt een rol. Vgl. J. B. Hofmann, Lat. Umgangs-Jrache, pag. 163: ,,Auch bei Praepositionen sehen wir einen frühzeitigen ^rsatz lautschwacher und farbloser Formen in der Umgangssprache am Werk;nbsp;o 1st bereits im Altlatein das vollere und anschaulichere super an die Stellenbsp;on de „in betreff, hinsichtlich”, gerückt”.

29

-ocr page 42-

schakel vormen van de meest concrete voorstelling van super: „boven op” tot de nuance „met betrekking tot, over”.nbsp;Alvorens enkele voorbeelden te bespreken die o.i. tot dergelijke overgangsgevallen behooren, scheen het ons goed toenbsp;een vergelijking te treffen met een andere taal en wel hetnbsp;Duitsch. Hier is het materiaal overzichtelijker, de voorbeelden waar nog iets van de oude concreetheid overblecf zijnnbsp;talrijker. Het Duitsche equivalent voor super is über. Wanneernbsp;men zegt: ,,er sitzt über den Büchern”, dan hebben wij nognbsp;met een concrete voorstelling te doen. Hieruit ontwikkeldenbsp;zich een über verbonden met begrippen die een handelingnbsp;weergaven, ,,wobei es zeitliche Beziehung erhalt und sichnbsp;mit wahrend berührt” ^). Vooral het oudere Duitsch geeftnbsp;hiervoor veel belangrijke voorbeelden. Vgl. Luther: „es kamnbsp;hart an über der Geburt”. ,,Der Faule stirbt über seinennbsp;Wünschen”. Met de hier zooeven genoemde voorbeeldennbsp;verbindt zich gemakkelijk een causaal begrip. Vgl. Luther:nbsp;,,Unsere Kleider sind alt geworden über der sehr langennbsp;Reise”, Adelung: „über einem Larm erwachen”. Maar ooknbsp;zonder tijdsbegrippen kan zich het causale element ontwikkelen. Vgl. Luther: ,,Moses floh über dieser Rede”, „Sienbsp;lobten Gott über dem was geschehen war” etc. Een andernbsp;voorbeeld, alweer bij Luther, waar nog veel plaatselijke aanschouwelijkheid overbleef, is: „die Gedanken die ich habenbsp;über dem Gesicht”. Dit schema had zeer goed aanleidingnbsp;kunnen geven tot een constructie denken über c. dat. In hetnbsp;Duitsch was dit echter niet het geval. Daar kreeg het beeldnbsp;van een zich uitstrekken over iets de overhand, d.w.z. hetnbsp;accusatieve element overheerschte.

De oorspronkelijk ruimtelijke beteekenis wordt, wanneer zij op ’t abstracte wordt overgebracht, nog weer versterktnbsp;door de ruimtelijke beteekenis van het verbum, Vgl. bijv.:nbsp;„Seine Kenntnis erstreckt sich über viele Gebiete”. Keerennbsp;wij nu tot het Latijn terug.

Met stelligheid kunnen wij hier eenzelfde ontwikkeling aannemen. Het is een psychologische tendens, die zich steeds

Vgl. Paul, Deutsches Wörterbuch, pag. 471.

30

-ocr page 43-

op dezelfde wijze zal herhalen, onafhankelijk van geografische begrippen, tijd, etc. Voorbeelden kan men ook hier aanvoeren, hoewel in minder groot aantal. Een rest van plaatselijke aanschouwelijkheid kan men bijv. nog in Verg. Aen. 7, 358nbsp;aanwijzen: (Amata) multa super natae lacrimans Phrygiisquenbsp;hymenaeis. De oorspronkelijke voorstelling moet hier geweest zijn, dat men over iemand (of iets) heengebogen,nbsp;d.w.z. over iemand (of iets) tranen vergiet. Een dergelijknbsp;beeld lacrimare super aliquo, zoo plastisch mogelijk voorgesteld,nbsp;moet de schakel geweest zijn voor die gevallen, waar mennbsp;de werkwoorden van treuren etc. met super verbindt. De be-teekenis „over, wat betreft” is dan de logische ontwikkelingnbsp;van super. Vgl. het voorbeeld, dat Bonnet in „Le Latin denbsp;Grég. de Tours” geeft, nl. Hist. Fr. 3, 34, pag. 137, 12 ^):nbsp;dole bat super eos. Ook in vigilare super schuilt nog een onmiskenbare aanschouwelijke voorstelling. Vgl. Aug. Conf. 9,nbsp;b, 18 nisi tua medicina, domine, vigilaret super nos. Vuig. Jer.nbsp;5j 6 Vigilans super civitates. Vooral voor hen, die de christe-bjke levensbeschouwing waren toegedaan, was dit schemanbsp;^cts meer dan een abstractie. Ditzelfde geldt voor intonarenbsp;super, dat men aldus verbonden in de Vulgaat kan aantreffen; bijv. I Reg. 14, 10 intonuit dominus Philisthiisnbsp;(gr. èm). De plaatselijke beschouwingswijze gaf aanleidingnbsp;tot een causale beteekenis, bijv. Verg. Georg. 3, 263: neenbsp;(revocare potest) moritura super crudeli funere virgo. Ooknbsp;bier is de locale zienswijze nog duidelijk waar te nemen ^).nbsp;Evenzoo is Aen. 6, 794 iets van een welbewuste plaatselijkenbsp;Voorstelling aan te wijzen. Weliswaar gaat het hier om eennbsp;super c. acc. (ook deze verbinding komt in de beteekenis vannbsp;de voor): super et Garamantes et Indos proferet imperium 3).nbsp;Een volgende phase had aanleiding kunnen geven tot hetnbsp;t^erbinden met super van begrippen, die een ,,heerschen, re-

, ') Bonnet, Le Latin de Grégoire de Tours, pag. 621. Super is hier met den accusat. verbonden, wat in het latere Latijn vooral zeer vaak voorkomt.

Lejay, ad locum, beschouwt super nog als adverbium. Mocht dit juist zijn, dan Zou dit pleiten voor een zeer locale zienswijze. O.i. moet men super lievernbsp;wiet Merguet, Lexicon Virg., als praepositie opvatten met causale kleur, maarnbsp;d°g Vol plaatselijke aanschouwelijkheid.

, ) _ Vgl. ook de uitdrukking bij Petronius 56, 8 positus super aliquod officium: de leiding in een zaak hebbend.

31

-ocr page 44-

geeren” etc. tot uitdrukking brachten. Deze phase is echter voor zoover wij konden nagaan niet aan te wijzen. Toch moetnbsp;nog een plaats bij Tacitus, nl. Hist. 4, 9, 7: tribunus plebisnbsp;intercessit, ne quid super tanta re principe absente statueretur,nbsp;besproken worden. Dit is een interessant geval. De oorspronkelijke beteekenis schemert in dit schema nog door,nbsp;doordat het werkwoord zelf oorspronkelijk een uitgesprokennbsp;concrete voorstelling wekte. Het behoort tot de groote groepnbsp;van werkwoorden die, zeer aanschouwelijk van oorsprong,nbsp;in het abstracte zijn overgegaan. Vgl. bijv. imarafjLai „bijnbsp;iets gaan staan” (zooals blijkt uit O 282: imaTaiJLevos ^lèv olkovti).nbsp;Ditzelfde beeld voor het begrip „begrijpen” kan men ooknbsp;in het Oud-Hoogduitsch vinden, vgl. firstan, ags. forstannbsp;etc. ^). De Rom. talen samen met het Latijn hebben hiervoor comprehendere, dat eveneens in oorsprong concreet is ^).nbsp;Men kende in het klassieke Latijn de verbinding: statuo innbsp;(c. abl., ook c. acc.) ®). Tot nadere preciseering van hetnbsp;plaatselijke werd in gebruikt. Nu is in het latere Latijn eennbsp;bekende gebruiksvorm van super, dat het in vervangt ternbsp;versterking van een locatieve voorstelling . Super trad hiernbsp;dus als aanschouwelijker vorm voor in op. Had men eenmaalnbsp;een schema als statuere super, dan kon dit analogisch zichnbsp;uitbreiden over soortgelijke begrippen. Men krijgt langzamerhand een formule, die tenslotte van alle aanschouwelijkheid verstoken raakt. Super komt hierin overeen volgens onzenbsp;voorstelling met een nuance die wij ook aan de toekennen.nbsp;Een lijst met enkele voorbeelden van plaatsen, waar men ditnbsp;gebruik aantreft, zal het duidelijkst inlichten over de algemeenheid van het verschijnsel, het min of meer vulgairnbsp;karakter en de vraag, in hoeverre de frequentie van het optreden door stilistische overwegingen is bevorderd.

Vgl. Boisacq, Diet. Etym., pag. 268.

Vgl. ook de oorspronkelijke concreetheid van de Ned. uitdrukkingen; „het snappen”, „het beet krijgen”, „het vatten”, „begrijpen”, ,,’t te pakkennbsp;hebben” etc.

Vgl. Krebs-Schmalz, Antibarbarus der Lat. Sprache, s. v. statuo.

*) Vgl. Bonnet, Le Lat. de Grég. de Tours, pag. 621 sqq.: „II (Grég. de T.) emploiera de même super pour in avec les verbes ponere, collocare etc. H. F.nbsp;I, 10, pag. 39, 3 super ripam collocatur; 2. 3, pag. 63, 27 manus super oculosnbsp;ponens etc.”

32

-ocr page 45-

Plautus: Ba. 177 epistulam Mnesilochus misit super ^Limcdi Bacchide. Ba. 367 fabricam dabo super auro amicaque eiusnbsp;inventa Bacchide. Ba. 562 misine epistulam super arnica.nbsp;Ba. 607 quid consilii dem . . . super arnica nesciam. Cas. 254nbsp;quod vir velit fieri id facias super ancilla. Behalve de hiernbsp;geciteerde plaatsen komt deze constructie nog 7 maal voornbsp;bij Plautus .

Cicero gebruikt haar uitsluitend in zijn brieven op de volgende plaatsen^): Epist. ad Att. 14, 22, 2 velim cogites quid o-gendum sit nobis super legatione votiva. 16, 6, i hac super renbsp;scrïbam ad te Regio. 10, 8, 10 sed hac super re ne nimis.nbsp;Ook Vergilius kent dit gebruik, zooals blijkt bijv. uit Aen. i,nbsp;750 (Dido) multa super Priamo rogitans, super Hectore multa.nbsp;Een van oorsprong zoo visueele constructie was hier geheelnbsp;Op haar plaats. Horatius, bij wien men zooveel trekjes terugnbsp;kan vinden, die bij het volk populair waren, zegt bijv.:nbsp;Carm. 3, 18, 17 mitte civiles super urbe curas. Welke geweldige vlucht deze constructie door de stimuleerende werkingnbsp;Van de rhetorica nam, kan men het best beoordeelen, wanneer men de plaatsen bij Tacitus overziet : Hist. 2, 8, 2nbsp;Vario super exitu eius rumore. Ann. ii, 23, 4 multus ea supernbsp;re variusque rumor erat. Ann. 2, 35, 2 Ni pretium foretnbsp;Eisonis et Galli super eo negotio diversas sententias noscere.nbsp;Hist. 4, 9, 7 Tribunus plebis intercessit, ne quid super tantanbsp;re principe absente statueretur. Hist. 4, 40, 23 Consulendumnbsp;tali super re principem respondit. Hist. 4, 82, 2 Vespasianonbsp;(erat) cupido adeundi sacram sedem, ut super rebus imperiinbsp;f^onsuleret. Ann. 3, 41, ii Consultus super eo Tiberius asper-natus est indicium. Ann. 4, 74, 5 Quamquam diversis supernbsp;rebus consulerentur. Ann. 14, 9, 11 Consulenti super Neronenbsp;responderunt Chaldaei fore ut. . . Ann. 2, 28, 14 Consul-^andum (esse) super re magna et atroci. Ann. 6, 21, i Quotiensnbsp;super tali negotio consultaret, edita domus parte . . . utebatur.nbsp;¦^rm. II, 3, I consultanti super absolutione Asiatici. Ann. 12,

Vgl. Lodge, Lexicon Plant., pag. 741 en Lindsay, A Syntax of Plautus, Pag. 92.

Vgl. Merg^et, Lexicon Cic., pag. 712.

) Vgl. A. Gerber et A. Greef, Lexicon Tacit.

33

-ocr page 46-

22, 4 obiceret. . . interrogatum Apollinis Clarii simulacrum super nuptiis imperatoris. Ann. 2, 54, 15 edit responsa versibusnbsp;compositis super rebus, quas quis mente concepit. Ann. 5, 6, inbsp;quadraginta orationes super ea re habitae. Ann. 6, 28, 4 (avisnbsp;phoenix) praebuit materiam doctissimis . . . multa super eonbsp;miraculo disserendi. Ann. 12, 38, i patres multa et magnificanbsp;super captivitate Caratici disseruere. Ann. ii, 15, i rettulitnbsp;deinde ad senatum super collegio haruspicum. Ann. 12, 61, 2nbsp;rettulit deinde de immunitate Cois tribuenda multaque supernbsp;antiquitate eorum memoravit. Ann. 15, 24, 3 se priora etnbsp;totiens iactata super obtinenda Armenia nunc omittere. Ann.nbsp;6, 15, 9 superque ea re senatui scribit. Hist. 2, 63, 10 cunctantemnbsp;super tanta re Sabinum Triaria . . . terruit. Ann. 14, 43, 4nbsp;non quia dubitarem, super omnibus negotiis melius atquenbsp;rectius olim provisum (esse). Ann. 3, 17, 13 biduum supernbsp;hac imagine cognitionis absumptum (est). Ann. 15, 5, 15nbsp;missurum ad imperatorem Romanos legatos super petendanbsp;Armenia et firmanda pace respondet. Ann. 15, 36, 5 super eanbsp;profectione adiit Capitolium. Ann. 15, 52, 17 quamvis supernbsp;eo crimine (wegens) Nero vetus adversum insontem odiumnbsp;expleverit. Ann. 6, 49, 7 magis imbecillum tali super casunbsp;(met betrekking tot) feminarum animum (ferebat),

De praepositie super staat dus bij Tacitus in verbinding met de volgende werkwoorden: statuere, consulere, consultare,nbsp;interrogare, responsa edere, orationes habere, disserere, referre, memo-rare, scribere, legatos mittere, adire.

Zeer sprekend is bij Tacitus o.a. de voorkeur voor consulere en consultare super. Men ziet twee menschen met de hoofdennbsp;naar elkaar toegebogen over een tafel heen. Oorspronkelijknbsp;lag — naar het schijnt — op tafel het object der consultatio.nbsp;Dat deze constructie ook in het christelijke Latijn zeer frequent was, moge een greep uit de volgende auteurs bewijzen:nbsp;Cyprianus epist. 55, 6 (H. 628, 4) super hac re scripsimus.nbsp;ld. 59, 9 (H. 676, 8) qui super hac re priore anno ad tenbsp;litter as fecerunt etc.

Bij Hilarius vindt men super in de nuance van de zoowel

Vgl. voor volledige lijst Schrijnen-Mohrmann, Synt. z. d. Br. des hlg. Cypr., pag. 172 sqq.

34

-ocr page 47-

met acc. als met abl. Vgl. bijv. in Ps. 68, 31 nam si super unius peccatoris paenitentiam magnum in caelis gaudiumnbsp;est angelorum. In Ps. 118, 8 et ex doctrina eadem supernbsp;inpaenitentes apostolus jleat. (Vgl. Vulg. Luc. 23, 28 sednbsp;super VOS ipsas flete). In Ps. 59, i psalmus autem totus tristisnbsp;et maestus est, cum super repulso detractoque populo dolornbsp;est. In Matth. 31, 7 totus igitur super his qui passuri erantnbsp;metus est, etc. ^). Plater-White geven voor de Vulgaat o.a.nbsp;dit voorbeeld: Joel. i, 8 (vgl. Jon. 3, 10; 4, 10) plange quasinbsp;virgo . . . super virum. Mc. 8, 2 (vgl. Jon. 3, 10 en 2 Macc.nbsp;U, 10; Mc. 6, 34) misereor super turbam^). In den Codexnbsp;Bobiensis wijst Hoogterp ®) het bijv. aan Mc. 9, 12 quianbsp;scriptum est super filio. Ook in de Acta Apostolorum vindt mennbsp;het, bijv. 59, 35 haec igitur super omnes cogitate1 2). Mennbsp;vergelijke verder nog de voorbeelden die Bonnet 2’), Hoppe ®),nbsp;J. Svennung ’) etc. geven. Tot slot nog enkele voorbeeldennbsp;uit een uitgesproken vulgairen text: Peregrinatio Aeth. 52, inbsp;benedictiones, quas dixerat super filios Israhel. 72, 24 sic dieetnbsp;episcopus stans benedictionem super cathecumenios. Deze uitdrukking: benedictioïiem dicere was voor den Christen dier dagen van groote aanschouwelijkheid.

Er blijven nog enkele andere verbindingen van super over, die het gevolg waren van het aanschouwelijk leven dernbsp;praepositie. Een belangrijk verschijnsel, dat vooral in dennbsp;na-keizertijd zich weer sterk doet gelden, is super c. acc. in denbsp;nuance van praeter. Ook dit vindt zijn oorsprong in de aanschouwelijke voorstelling van den taalgebruiker. Een voorbeeld, dat in de richting van dezen overgang gaat, maar nognbsp;Veel van zijn oorspronkelijke plaatselijkheid bewaarde, isnbsp;Plaut. Pseud. 948 tibi savia super savia quae det»). Dit is

35

1

*) Vgl. M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., pag. 194 sqq.

*) Vgl. Plater-White, Grammar Vuig., 89, 10a.

Vgl. Hoogterp, Etude Lat. God. Bob. (k), pag. 132.

2

Ook hier is super met den acc. verbonden. Dit schema vertolkt dezelfde tiuance.

Vgl. Bonnet, Le Lat. de Grég. de T., pag. 622.

®) Vgl. Hoppe, Synt. u. Stil des Tertullian, pag. 41.

’) Vgl. J. Svennung, Orosiana, pag. 53.

*) Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, pag. 541: „Die additive Bedeutung praeter, findet sich zunachst mit Wiederholung des Subst.”

-ocr page 48-

het eenige voorbeeld, dat men bij Plautus kan aanwijzen. Ook Vergilius, bijv. Aen. 7, 803 hos super en Georg. 2, 373nbsp;cui super indigenas hiemes . . . uri inludunt, vertoont dit gebruik. Bij Livius is het een volkomen gangbare uitdrukkingswijze geworden, vgl. super haec, super solitos honores, supernbsp;cetera, resp. 2, 27, 10; 2, 31, 3; 2, 51, 2.

Nemen wij bijv. den bovengenoemden regel (Aen. 7, 803) van Vergilius; Hos super advenit Volsca de gente Camilla /nbsp;agmen agens equitum et florentes aere catervas / bellatrixnbsp;etc., dan wil dit zeggen „boven op deze” (of om het accu-sativische nog beter tot zijn recht te laten komen, „bovennbsp;over deze heen”), die in het voorafgaande werden genoemd,nbsp;kwam nog Camilla. Het beeld is dat van „lagen” die mennbsp;boven elkaar aanbrengt ^). Welnu boven op de „lagen”, dienbsp;reeds aangebracht waren (dit zijn de in het voorafgaandenbsp;genoemde strijders) kwam nog een „laag” (nl. Camillanbsp;agmen agens), of, om in een beeld van de bij ons gangbarenbsp;beschouwingswijze te spreken (— de Romein kende haarnbsp;ook want hij gebruikte naast super ook praeter —), behalvenbsp;deze in het voorafgaande genoemde strijders kwam ooknbsp;Camilla etc. Hier staan dus twee voorstellingen gelijkwaardignbsp;naast elkaar: een „additieve” en één die iets exclusiefs totnbsp;uitdrukking brengt. Zij gaan terug op zeer verschillendenbsp;plaatselijke verhoudingen en bereikten langs verschillendenbsp;wegen een punt, waar hun waarde volkomen gelijk was. Ietsnbsp;van de oorspronkelijke beteekenis van super in zijn nuancenbsp;van praeter kan men bijv. ook nog waarnemen bij Tacitusnbsp;Germ. 30, 12 omne robur in pedite (est), quem super armanbsp;ferramentis quoque et copiis onerant. Boven op de „laag”,nbsp;die de arma vormen, wordt een laag aangebracht bestaandenbsp;uit ferramenta en copiae, d.w.z. behalve met de arma worden zij ook nog beladen met de ferramenta en copiae (hiernbsp;in de beteekenis van: mondvoorraad). Vooral in een voorbeeld als dit kan de voorstelling nog zeer concreet geweest

Op een beeld van lagen wijst ook een uitdrukking als: alius super alium, die wij vanaf Lucretius tegenkomen. Vgl. Lucret. 6, i86 Nubibus exstructisnbsp;aliis alias super. Liv. i, 50, 6 Alii super alios trucidantur. Vgl. verder nognbsp;bijv. Vitr. 2, 8, i; Gels. 8, 10, i, pag. 345; Sen. Dial. 7, i, 3; Plin. Epist. 6,nbsp;31, 16, etc. Voor verdere voorbeelden raadplege men Thes. i, 1644, 73 sqq.

36

-ocr page 49-

zijn. Livius 2, 31, 3 leest men: Dictator triumphans urbem invehitur. Super solitos honores locus in circo ipsi posterisquenbsp;ad spectaculum datus etc. Boven op deze honores kwam nognbsp;de locus in circo. In een abstracter schema wil dit zeggen:nbsp;behalve de honores werd hem ook nog een locus in circonbsp;toegewezen, etc. Ook bij dit schema zien wij, dat het bij eennbsp;schrijver als Tacitus een zeer groote uitbreiding gaat aannemen. Men mag hier zeker weer de rhetorica als prikkelende factor bij het verschijnsel beschouwen. Tot illustratienbsp;van de veelvuldigheid van het verschijnsel volgt hier eennbsp;lijst van voorbeelden, die zich uitsluitend tot de Historiaenbsp;beperkt ^). Tacit. Hist, i, 8, 4 Galliae super memoriam Vindicisnbsp;obligatae (sunt) recenti dono Romanae civitatis ^). — i, 14, 5nbsp;(Galba) comitia imperii transigit adhibitoque super Viniumnbsp;et Laconem Celso ... — i, 51, rg expugnationes urbium . . .nbsp;hauserant animo, super avaritiam et adrogantiam . . . contuma-cia Gallorum irritati. — 2, 8, 6 servus . . . citharae et cantusnbsp;peritus, unde illi super similitudinem oris pronior ad fallendumnbsp;fides (erat). — 2, 24, 17 super hos .. . mille equites duce-bantur. — 2, 30, 12 studia militum in Caecinam inclinabantnbsp;super benignitatem animi. . . etiam vigore aetatis, proceritatenbsp;corporis. — 2, 44, 13 (milites) flexerat, ne super cladem ad-versae pugnae suismet ipsi caedibus saevirent. — 2, 94, 11nbsp;nee coercebat voces Vitellius: super insitam inerti animonbsp;ignaviam conscius sibi instare donativum. — 2, loi, 4 nobisnbsp;super insitam levitatem et prodito Galba vilem mox fidemnbsp;aemulatione etiam . . , pervertisse ipsi Vitellium videntur.

3} 39? 6 Blaeso super claritatem natalium et elegantiam naorum fidei obstinatio fuit. — 3, 45, 2 (Venutius) supernbsp;insitam ferociam et R. nominis odium propriis in reginamnbsp;stimulis accendebatur. — 3, 77, 21 si recens victoria milesnbsp;et super insitam pervicaciam secundis ferox etc. — 3, 80, 9 auxitnbsp;invidiam super violatum legati praetorisque nomen propria

Vgl. A. A. Drager, Synt. u. Stil des Tac., pag. 34 en A. Gerber et A. C»reef, Lexicon Tacit., pag. 1595.

/) Super wordt hier evenals dit ook met praeter het geval is mede om stilistische redenen gebruikt. Men vermijdt hierdoor een opeenvolging vannbsp;sblativen. Men zou dit super gevolgd door een abl. met non solum . . . sednbsp;etiam kunnen paraphraseeren.

37

-ocr page 50-

dignatio viri. — 4, 38, 3 maesta . . . civitate, quae super instantia mala falsos pavores induerat. — 4, 55, 8 Sabinumnbsp;super insitam vanitatem falsae stirpis gloria incendebat. — 4, 58,nbsp;15 nobis super arma et viros et egregia castrorum munimentanbsp;frumentum et commeatus (sunt). — 5, 23, 8 Causa instru-endae classis super insitam genti vanitatem (erat), ut eo terrorenbsp;commeatus . . . interciperentur. — 5, 26, 2 (Civilis) prae-venire statuit super taedium malorum etiam spe vitae.

In de Annalen komt super in de beteekenis van praeter 24 maal voor. Daarnaast staan nog een plaats in de Agricolanbsp;(17, 10) en ilt;rie plaatsen in de Germania (30, 12; 32, 3;nbsp;43, 18). Dit verschijnsel is in het na-klassieke Latijn algemeennbsp;verbreid geweest. Men treft het bijv. aan bij Plinius, Celsus,nbsp;Eutropius etc. Vgl. Eutr. 7, 18 (cena) in qua super ceterosnbsp;sumptus duo milia piscium, septem avium milia appositanbsp;traduntur. Tot slot volgen nog enkele christelijke voorbeelden van dit gebruik. Vgl. Hil. in Ps. 68, 23 hunc igiturnbsp;ita a Deo percussum persecuti sunt, super dolorem vulnerumnbsp;dolorem persecutionis huius addentes. In Ps. 68, 25 et quianbsp;haec super dolorem vulnerum addiderunt, adponetur supernbsp;iniquitatem. In Ps. 68, 7 super hoe capitis sui decus odientium estnbsp;multitudo. — Trin. 7, 22 et super hoc^ adsit sibi divinae de senbsp;sententiae testimonium.

Het is niet verwonderlijk, dat daartegenover in den veel meer gepolijsten stijl van Augustinus in zijn Confessiones ditnbsp;gebruik slechts eenmaal genoteerd werd . Een andere nuance vindt men daar, waar super de beteekenis van contranbsp;gaat aannemen. Deze beteekenis verschijnt betrekkelijk laat.nbsp;Zij is weer eens het resultaat van een aanschouwelijke voorstelling, en werd vooral verbreid door een schema als bijv.nbsp;inruere super aliquem®), zooals Bonnet terecht opmerkt.nbsp;Ook Hoogterp noteerde interessante gevallen voor dit gebruik. Vgl. Mc. 13, 8 surget autem gens super gentem etnbsp;regnum super regnum (vgl. Vuig. exsurget enim gens contra

Zie M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., pag. 194.

Vgl. C. L. Hrdlicka, A Study of the Late Lat. Vocab. etc., pag. 224.

*) Vgl. Bonnet, Le Lat. de Grég. de T., pag. 623: „La préposition a presque la valeur de contra, a quoi 1’on était habitué par 1’emploi fréquent de: inruerenbsp;super aLiquemquot; etc.

38

-ocr page 51-

gentem et regnum super regnum; iyepamp;T^aerai yap êamp;vos inêamp;vos Kal jSaatAeta èm paaiXeCav) ^). Deze nuance ging ook in denbsp;Romaansche talen over, en werd daar de vertolker van eennbsp;vijandige beweging. Meyer Lübke geeft inzijnRom. Gramm,nbsp;sprekende voorbeelden hiervan, vooral voor het Roe-meensch®). Vgl. verder voor het Italiaansch uitdrukkingennbsp;als: correre, venirsene sopra uno, voor het Fransch bijv.nbsp;Brut. M. 1570: reis Gaifiers sur lui venoit.

In het voorafgaande werden enkele nuances van de prae-positie super besproken, die het gevolg waren van het aanschouwelijk leven der praepositie of anders gezegd: waar de oorspronkelijk concrete voorstelling oorzaak was van nuances als „de”, „praeter” en „contra”. Anders staat het met denbsp;gevallen waar super optreedt ter versterking van de localenbsp;Voorstelling en verschijnt als plaatsvervanger van ad, apudnbsp;of in. Ook hier verscheen super in dienst der aanschouwelijkheid. Het verschijnen van de praepositie was hier echternbsp;Veel spontaner. Men zou kunnen zeggen: er heeft hier eennbsp;directe substitutie plaats gehad, terwijl in de in het voorafgaande besproken gevallen de substitutie pas aan het einde vannbsp;een langen ontwikkelingsgang stond. Het essentieele over dienbsp;gevallen, waar super voor ad of apud verscheen, is door Slottynbsp;uiteengezet ®). Hij vergeleek vooral plaatsen waar super metnbsp;Woorden als flumen, ripam etc. in verbinding stond. Denbsp;Volkstaal riep dit plastisch gebruik in het leven. Het aanschouwelijke voorstellen vond weerklank bij dichter en rhetor. Het oudste voorbeeld vindt men Bell. Afr. 80, 3. Weliswaar leest men hier supra en niet super: Scipio supra stagnumnbsp;postero die ac nocte confecta . . . consedit ^). Super voor adnbsp;of apud vindt men ook bij Ovidius, bijv. Met. 6, 373. Slottynbsp;Uierkt hiervan in genoemd artikel terecht op: „Es kann hiernbsp;unmöglich ein besonderes erhöhtes Ufer gemeint sein; denn

Vgl. Hoogterp, Etud. Cod. Bob. (k), pag. 132.

“) Vgl. Meyer Lübke, Gramm, des Lang. Rom., trad. p. A. et G. Doutrepont S 440 (de paragraphen stemmen met de Duitsche uitgave overeen).

, 3 Vgl. Slotty, Glotta ii (1921), pag. 72 sqq.; hierbij ook F. Hornstein, Wiener Blatter i. Heft 2, p. ii.

) „Die volkstümlich gefarbte Sprache dieser Schrift erweist ebenso wie das ^ortleben des Typus im Romanischen die Alltagssprache als Quelle für diesenbsp;Ersetzung des schriftsprachlichen ad, apud durch supra.”

39

-ocr page 52-

ein solches könnten ja Frösche vom Wasser aus gar nicht erreichen. Zudem waren diese Landstriche vorher als mitnbsp;Binsen und Schilf bestanden geschildert. Es liegt also demnbsp;Ausdrucke nur die allgemeine Vorstellung zugrunde, dassnbsp;ein Ufer in Vergleich zum Wasserspiegel höher gelegen ist.nbsp;Allerdings ist die Vorstellung anschaulicher als diejenige,nbsp;welche das Schriftsprachliche ad oder apud, die nur die Nahenbsp;bezeichnen, wieder erwecken kann”. In den keizertijd, waarin elementen van de omgangstaal steeds meer doordringennbsp;in litteraire geschriften, zien wij super steeds meer naar vorennbsp;komen. Vgl. bijv. Liv. 32, 30, 4 super amnis Mincii ripamnbsp;consederunt, en Tac. Germ. 28, n Ubii. . . transgressinbsp;olim et experimento fidei super ipsam Rheni ripam collocati.nbsp;Een auteur als Caesar schrijft in dergelijke gevallen steedsnbsp;ad, angstvallig als hij is om eiken volksinvloed uit zijn stijlnbsp;te weren. Vgl. Bell. Gall, i, 73, 3 ad ripam consedisse; ib. 7,nbsp;58, 6 ad ripas Sequanae . . . considunt ^). In den schilderenden stijl van Tacitus is het aanschouwelijke echter geheelnbsp;op zijn plaats. Belangrijk is ook een plaats als Vuig. Ezech.nbsp;19, 10 vinia super aquam plantata est. De Grieksche tekstnbsp;bewijst duidelijk hoe super geheel tot versterking van hetnbsp;locatieve element geworden is: ws d^nreXos... cV p6a, eV vZari

irepvreviJ-évT}.

Zeer talrijk zijn de plaatsen waar super geheel equivalent is met in. In den Bijbel correspondeert het vaak met hetnbsp;Grieksche inl. Vooral met terra vindt men het vaak verbonden*). Vgl. ook bijv. Aug. Conf. i, 7, ii Infans cuiusnbsp;est unius diei vita super terram; id. 3, 7, 13 homines . . .nbsp;quorum vita super terram brevis est. Een bewijs, hoe supernbsp;door het volk uitsluitend tot veraanschouwelijking van denbsp;plaats werd gebruikt, geeft ook Peregrinatio Aeth. 51, 17

9 Vgl. Slotty, Glotta II, pag. 73: „Caesar halte die gleiche Anschauung (als Liv. nl.); es hinderte ihn aber die Tradition der Schriftsprache, das an-schaulichere super zu wahlen, das der Umgangssprache seiner Zeit wohl vertrautnbsp;war.”De Hss. hebben overigens op deze ééne na, wier lezing wij volgen, in ripa,nbsp;vgl. de ed. Kauer-Dittenberger-Meusel, Krit. Anhang, p. 615.

“) Vgl. C. L. Hrdlicka, Stud, of Late Lat. Vocab. etc., pag. 22a: „The phrase super terram, as the equivalent of in terra (upon the earth) is verynbsp;frequent in Scripture, and is a rendering of the Greek eirinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. 00k

Hoogterp, Etud. Cod. Bob. (k), pag. 200.

40

-ocr page 53-

campus enim est infinitus subter montes Arabiae super Jor-danen, en 45, 29 pervenimus ad mansionem, quae erat iam super mare, id est eo loco, ubi iam de inter montesnbsp;exitur et incipitur denuo totum iam iuxta mare ambulari,nbsp;sic tarnen iuxta mare, ut subito fluctus animalibus pedesnbsp;caedat, subito etiam et in centum et ducentis passibus,nbsp;aliquotiens etiam et plus quam quingentos passus de marinbsp;per herenum ambuletur. Slotty merkt van deze plaats geheel overtuigend op: „Das zweimalige iuxta das nur raum-liche Nahe ausdrückt und besonders die Tatsache, dass dasnbsp;Wasser sogar die Füsse der Wanderer bespült, zeigt, dassnbsp;hier die Bedeutung des Höhergelegenseins, die ursprünglichnbsp;dem super innewohnt, stark in den Hintergrund gedrangtnbsp;ist: super steht dem ad, apud der klassischen Schriftsprachenbsp;schon ganz nahe, ist fester Sprachgebrauch geworden undnbsp;gehort der Tradition an.”

Dat de Romaansche talen geheel op dit gebruik voortgeborduurd hebben, bewijzen zeer talrijke voorbeelden, die men uit het Fransch, Italiaansch, Spaansch, etc. kan aanvoeren. Men zegt in het Fransch: être mis sur Ie tróne,nbsp;porter sur les épaules, grimper sur 1’arbre; in het Ital.nbsp;montar sopra il cavallo; in het Sp. subir sobre asno, etc. ®).

Behalve in de reeds besproken gevallen brak de drang naar aanschouwelijke voorstelling zich nog op geheel anderenbsp;wijze baan, pn wel door middel van opeenhooping van prae-posities *). De plaatselijke voorstelling, die super tot uitdrukking bracht, werd opnieuw geaccentueerd door het te verbinden met in. De voorbeelden zijn voor insuper zeer oud.nbsp;Ook de frequentie van het optreden ervan is belangwekkend . Hoofdzakelijk bepaalt deze verbinding er zich toe,nbsp;om een zuiver locale verhouding scherper uit te drukken.nbsp;Meestal wordt insuper met een acc. verbonden, een enkele

Vgl. W. van Oorde, Lexicon Aeth., pag. 199.

Vg. Slotty, Glotta II, pag. 74.

Vgl. Meyer Lübke, Gramm. Lang. Rom. 3, § 449.

Vgl. C. Hamp, A. L. L. 5, pag. 356.

Een lijst van voorbeelden, waar de samengestelde vormen van insuper bijeen gebracht zijn, levert een voldoende bewijs, hoe deze samengesteldenbsp;vormen geheel beantwoorden aan een psychologische tendens in het leven dernbsp;taal. Zij kan ook dit nut hebben, dat zij duidelijk bewijst, dat de samengestelde

41

-ocr page 54-

maal echter ook met een abl., hetgeen uit de voorbeelden zal blijken. Vgl. Cato r. r. i8, 5 insuper arbores stipitesquenbsp;trabem plenam imponito. — 18, 6 trabes quae insuper arbores stipites stant. — 21, 4 insuper foramen librarium fer-reum indito. Vitr. pag. 82, 5 insuper coronas simae faciendaenbsp;sunt. — pag. 100, 22 insuper stylobatas columnae constituun-tur. Met een abl. vindt men insuper verbonden bijv. Vitr.nbsp;pag. 278, 17 quo insuper collocata erat materies. Lucr. 6, 191nbsp;videbis insuper esse aliis alia (daarnaast ook: alia alia) ^).nbsp;Hoe de aanschouwelijkheid steeds weer opnieuw andere mogelijkheden vormt, om zich te handhaven, blijkt nog eensnbsp;te meer uit die gevallen, waar insuper tot een beteekenis overgaat, die wij ook al bij super bespraken. Insuper neemt nl. denbsp;beteekenis van praeter aan. Hoe deze nuance zich ontwikkelde onttrekt zich aan onze waarneming. Men moet zichnbsp;dus bepalen tot het constateeren van het feit. Toch kan mennbsp;wel zeggen, dat die ontwikkeling geheel analoog geweest zalnbsp;zijn aan die van het enkele super in dezelfde nuance. Wijnbsp;mogen dus verwijzen naar hetgeen daar over de ontwikkelingnbsp;gezegd werd. De voorbeelden beperken zich tot enkele, nl.:nbsp;Verg. Aen. 9, 274 insuper his quod rex habet ipse Latinus *).nbsp;Anth. Lat. 2, 671, 59 insuper his genitor . . . populeam sterilinbsp;virgam mandavit harenae. In de verbinding desuper werd denbsp;toegevoegd, om een locale verhouding nader te preciseeren.nbsp;Zij geeft vooral de beweging „van boven af” weer ®). Adverbiaal gebruikt kende het enkele super eveneens deze nuance:nbsp;vgl. Verg. Aen. 8, 245 superque immane barathrum cernatur.nbsp;Tac. Ann. 6, 35, 22 quos (hostes) super eques et propioribusnbsp;vulneribus pedites afflictant. Desuper staat adverbiaal bij

vormen bij latere christelijke auteurs en in de bijbelvertaling niet in de eerste plaats teruggingen op Grieksche samengestelde vormen (ook daar heerschtenbsp;dezelfde drang naar versterkend materiaal) maar een reeds lang bestaandenbsp;syntactische mogelijkheid, gestimuleerd, naar het schijnt, voortzetten.

Aan dit voorbeeld ligt een zelfde beeld van „lagen” ten grondslag, zooals wij dit ook bij super zagen. Er heeft ook een verdere ontwikkeling als bij supernbsp;tot de nuance van praeter plaats gehad.

Hierbij teekenen Plessis-Lejay aan: „outre” préposition. Get emploi est unique. Dit is niet steekhoudend. Vgl. Vitr. 5, i quibus insuper, en ook Hor.nbsp;Sat. 2, 6, 3 super his, waar het enkelvoudige super ook met abl. staat.

Vgl. Nonius, die desuper tot verklaring gebruikt, 46, i; inferum recte dici potest, quod desuper mittitur. Ibid. 286, 8 demittere: desuper mittere, etc.

42

-ocr page 55-

werkwoorden die een strijden etc. tot uitdrukking brengen, om een hooger gelegen punt nader te veraanschouwelijken .nbsp;Vgl. Tac. Hist. 2, 22 ingerunt desuper Othoniani pila. Tac.nbsp;Hist. 3, 27 in quos tela desuper librabantur. Hist. 4, 23nbsp;desuper saxis volnerabantur. Vgl. ook nog Ann. 2, 16. Ook innbsp;verbinding met werkwoorden als imminere, spectare, viderenbsp;etc. schuilt nog een goed stuk plaatselijke voorstellingswijze.nbsp;Vgl. Verg. Aen. i, 165 scaena . . . desuper imminet etc. Denbsp;bekende plaats waar Augustinus (lud. 2, 21) het prae-positioneele gebruik van desuper laakt moet men m.i. als eennbsp;uitlating van een wetenschapsman beschouwen, die veelnbsp;dingen, die niet in overeenstemming zijn met de door hemnbsp;aangenomen normen van goed of fout, a priori veroordeelt.nbsp;Tevens zoekt hij voor datgene, wat volgens zijn meeningnbsp;niet met het Latijnsche taalgebruik strookt, een verklaringnbsp;door het aan een Grieksch voorbeeld toe te schrijven. Vgl.nbsp;ibid, sumpsit gladium desuper femore. Sic interpretari potuit,nbsp;quod graecus habet ano dvojamp;ev; nam locutio est minus Latina.nbsp;De in het voorafgaande aangevoerde voorbeelden van de aannbsp;het praepositioneele gebruik voorafgaande adverbia bewijzen duidelijk, als hoe gewoon deze verbinding werd gevoeld.nbsp;Zij is zeer oud en door auteurs van zeer uiteenloopend karakter gebezigd. Zij bezat in den beginne groote aanschouwelijkheid, maar werd als volkomen strookend met het normalenbsp;taalgevoel aanvaard. De daarop logisch volgende praepositioneele toepassing moet ook ongetwijfeld in overeenstemming geweest zijn met het Latijnsche taalgebruik en zal innbsp;Bijbelplaatsen een stimuleerenden invloed van het Griekschenbsp;equivalent hebben ondergaan. Afgezien van bilinguisme ennbsp;zekere substraatgevallen, kan men als regel aannemen, datnbsp;syntactische wendingen niet ontleend worden, maar uitsluitend bevorderd, mits de eigen taal zelf de mogelijkheden vannbsp;een dergelijke verbinding biedt. Desuper bezit als praepositienbsp;een nuance „over”, „wat betreft”, hierin geheel overeenstemmend met super. Dit toont een plaats als: Exod. 25, 22nbsp;(Vuig.) loquar tecum desuper propitiatorium de medio duo-

Vgl. Hamp., A. L. L. 5, p. 356 en Gerber-Greef, Lex. Tac., p. 282.

43

-ocr page 56-

rum Cherubim. Het is mogelijk, dat zij het gevolg was van een aanschouwelijk ontwikkelingsproces. Bij gebrek aan materiaal valt dit echter niet te beoordeelen. Maar misschiennbsp;heeft het proces zich hier ook zoo voltrokken, dat aan denbsp;bekende nuance van super in de beteekenis van „over”,nbsp;„wat betreft”, versterkend de praepositie de werd toegevoegd.nbsp;Men vindt van super nog de volgende verbindingen: exsuper,nbsp;asuper, adsuper. In al deze gevallen vond de samenstellingnbsp;plaats, om de locale verhouding nader te preciseeren.

44

-ocr page 57-

Circa.

Circa is een jongere vorm bij circum, die naar analogie van infra, supra, extra, intra, etc. gevormd werd^). Bij de behandeling van circa staat men midden in de ontwikkelingsgeschiedenis van het begrip „rondom” in de Latijnsche taal.nbsp;Circa is — het werd reeds opgemerkt — een jonge vorm ennbsp;zijn verschijnen is laat. Pas sedert de Lex Repetund. (122 v.nbsp;Christ.), Varro L. L. 5, 47, Caesar, Cicero en enkele anderennbsp;is zij, hoewel nog in beperkte mate, aan te toonen. In dennbsp;keizertijd komt deze vorm pas tot haar volle ontplooiing ennbsp;tot ontwikkeling van nuances, die bijv. een functie van denbsp;praepositie de weergeven. De vraag naar datgene, wat aannbsp;circa voorafging, is een gerechtvaardigde vraag. De oudstenbsp;vertolker van een begrip „aan weerszijden”, waaruit zichnbsp;secundair een beteekenis „rondom” ontwikkelde, was amb{ï).nbsp;Wij treffen dit nog aan in het Osk. Umbr., in enkele Latijnschenbsp;composita 2) en als archaïsme bij Cato Orig. 124 an ter-minum „aan weerszijden van de grens” ®). De partikel, die

') Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 515; Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 189; Walde-Hofmann, Etym. Wörterb., p. 220.

Uit talrijke gevallen blijkt nog duidelijk de oorspronkelijke kracht van deze partikel. Het zijn trekjes, die ons het bewijs leveren van het somatischenbsp;denken, dat tezamen met den dualis geleidelijk verdween. Duidelijk voelt mennbsp;de oorspronkelijke beteekenis bijv. nog in een sacraal woord als ambegnusnbsp;of ambiegnus („ab amb-, ambi- et agnus ductum esse videtur”). Het is nietnbsp;Verwonderlijk, dat ambi juist in een dergelijk woord bewaard blijft. Sacralenbsp;aanduidingen zijn uit den aard der zaak conservatief. Belangrijk zijn hiervoornbsp;zeker enkele opmerkingen, die reeds in de oudheid werden gemaakt. Vgl.nbsp;Paul. Eest. 4 ambegni bos et verbix appellabantur cum ad eorum utraquenbsp;latera agni in sacrificium ducebanturj Varro L. L. 7, 31 ambiegna bos apudnbsp;augures quam circum aliae hostiae constituuntur; Fulg. Serm. ant. 6 (quidnbsp;sint ambiegnae oves). Bebius Macer, qui fastalia sacrorum scripsit, ait lunoninbsp;eas quae geminos parerent oves sacrificare cum duobus agnis altrinsecus religatis;nbsp;quas oves ambignas vocari quasi ex utraque parte agnos habentes. Vgl. voornbsp;deze oorspronkelijke beteekenis ook een woord als ambiguus. Hierbij Paul.nbsp;Pest., p. 17: ambiguuin est, quod in ambas agi partes . . . potest. De voorbeeldennbsp;Voor deze oude beteekenis zijn nog vrij talrijk. Tot slot zij gewezen op een naamnbsp;til.: Amiternini waarvan Varro zegt: L. L. 5, 28 ab ambitu, qui circum Aternumnbsp;habitant, Amiternini appellati. Dit am- zal hier wel in de oorspronkelijkenbsp;beteekenis opgevat moeten worden: aan beide zijden van de Aternus wonend.

'*) Vgl. Wackernagel, Vorl. ü. Synt. 2, p. 160 sqq.

45

-ocr page 58-

in het Italisch deze begrippen ging vertolken, stemde semantisch hierin geheel met het Grieksche overeen (vgl.

d/x^iSe^to?).

Men moet aannemen, dat ambi op een zeker oogenblik een groote abstractie had gekregen, die bij den taalgebruikernbsp;de behoefte naar beeldender materiaal deed ontstaan. Mennbsp;vond de mogelijkheid in den accusativus van het woordnbsp;circus. Vooral begrippen van beweging zullen bij de ontwikkeling hiervan essentieel geweest zijn. Zoo zal men metnbsp;Wölfflin circum óf als een accusatief van richting óf als eennbsp;inwendig object, „in Phrasen wie circum ire: einen Kreislaufnbsp;machen”, moeten opvatten^). Men zal dan moeten aannemen, dat begrippen van rust niet eer met circum verbondennbsp;konden worden, alvorens het specifieke gevoel van een accusatief verdwenen was en circum een gewone „praepositie”,nbsp;die een accusatief „regeerde”, was geworden. Dit circumnbsp;heeft zich vrijwel alleen tot een locale beteekenis beperkt,nbsp;slechts enkele gevallen van een temporeel gebruik, zooalsnbsp;Vitruvius 4, i, 9 circum vernum tempus, zijn bekend ^). Welnbsp;ontwikkelde het een beteekenis, „aan beide zijden”, zooalsnbsp;ook zijn voorganger ambi oorspronkelijk had bezeten en hetnbsp;latere circa eveneens zou ontwikkelen. Vgl. Sent. Minuc. 8nbsp;termina duo stant circum viam Postumiam; Livius 5, 35, 2nbsp;incolentes circa Ticinum; Vergilius, Aen. 12, 662 circum hosnbsp;utrimque phalanges stant densae. Auteurs als Ennius, Plautus, Cato en Terentius gebruiken uitsluitend circum. ,,Circanbsp;n’apparait qu’ a partir de la Lex Repet. (122 av. J. C.), etnbsp;l’usage ne s’en répand qu’a 1’époque de Cicéron. (4 ex. denbsp;circa contre 33 de circum dans Cic., i ex. de circa contre 20 denbsp;circum dans César; 6 ex. de circa contre 97 de circum dansnbsp;Vg.)”®). In den keizertijd verschijnt plotseling een geheelnbsp;andere verhouding. Circum heeft vrijwel afgedaan en voornbsp;circa bestaat plotseling een uitgesproken voorkeur. In denbsp;volkstaal is circum verdwenen, bij dichters vindt men het nog

9 A. L. L. 5, p. 294 sqq.

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 514; Kühner-Stegmann, 2, i, p. 542; voor verdere voorbeelden vgl. Thes. 3, in8, 5 sqq.

Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 189.

46

-ocr page 59-

metri causa en om redenen van euphonie . Dit zou wederom als illustratie kunnen dienen voor hetgeen reeds in de inleiding werd betoogd, dat nieuwe vormingen de oude vervangen, daar zij te gegevener tijd meer tot de fantasie spraken. Als zoodanig kunnen wij een dergelijk verschijnsel toe-sehrijven aan de beeldende tendens van het taalleven. Be-sehouwt men het Spaansche, Portugeesche cerca, d.w.z. denbsp;Romaansche phase van het Latijnsche woord, dan zien wij,nbsp;dat het daar de functie van het Latijnsche iuxta of apud isnbsp;gaan vervangen. De fluctuatie is dus functioneel. Dit moetnbsp;men wederom, hoewel de wijze waarop en de middelennbsp;waardoor verschillen, aan dezelfde beeldende tendens toeschrijven, die vervaagde vormen door andere meer sprekendenbsp;gaat vervangen. Dit is overigens niet een speciale eigenschapnbsp;van de Spaansche praepositie. Ook al bij Livius en anderenbsp;Romeinsche auteurs is deze neiging aanwezig. Vgl. bijv.nbsp;Liv. 27, 21, 10 occisum a Bois circa Mutinam, 21, 25, 2nbsp;circa Padum, Placentiam Cremonamque colonias^). Mennbsp;heeft hier te doen met groep 3, waarin p. 17 substitutie werdnbsp;aangewezen. Illustratief voor het gelijkwaardig naast elkaarnbsp;optreden van twee praeposities is in dit verband wel Veil. 2,nbsp;79, 4 apud Mylas pugnatum prospere . . . circa Taurome-nium accepta clades. Circa was van huis uit een bij uitsteknbsp;plaatselijke praepositie. Evenals circum gaf deze praepositienbsp;het begrip „om iets heen” weer. Vgl. Cic. Verr. 2, 4, 107nbsp;Henna . . . quam circa lacus lucique sunt plurimi. Sindsnbsp;Horatius kan men bij circa ook een tijdelijke beteekenisnbsp;waarnemen; vgl. Hor. Carm. 4, i, 6 circa lustra decem. Mennbsp;vindt deze beteekenis verder bij Suetonius (bijv. Claud. 7nbsp;circa initia imperii), Plinius, Curtius, Columella, Celsus, etc.nbsp;Het is alsof men in den geest om een bepaald tijdsbestek eennbsp;cirkel plaatst, zonder dat nauwkeurig de plaats aangegevennbsp;Wordt, waarop een bepaalde gebeurtenis wordt vastgesteld.nbsp;Ergens op het ingesloten gebied, dat als grensgebied werd

47

-ocr page 60-

aangegeven, kan men het verwachten. In overdrachtelijke beteekenis trad vooral datgene op den voorgrond, waaromheen een handeling zich afspeelde. De nuance „omtrent”nbsp;zou als vertaling kunnen dienen. Het beeld van den circusnbsp;staat den taalgebruiker nog scherp voor den geest. Het isnbsp;een zeer plastische zegswijze, zooals duidelijk blijkt uit Nigid.nbsp;fragm. Serv. auct. Aen. i, 177 materia inventa, circa quamnbsp;versetur, sc. ars. Een soortgelijk aanschouwelijk beeld vindennbsp;wij bijv. bij Seneca Dial. 5, 33, i circa pecuniam plurimumnbsp;vociferationis est; —6, 19, 5; —10, 13, 3 circa civiliumnbsp;operum exempla; epist. 115, i anxium esse te circa verba etnbsp;compositionem; — 115,8 circa tabulas et statuas insanimus;nbsp;Seneca Pat. Suas. 5, i languet circa memoriam iacturaenbsp;animus. Bij Plinius Nat. Hist. 8, 219 benigna circa hoe natura;nbsp;— 14, 4 «Veaque alia mentes detinentur — 14, 88 ut putarenbsp;vites cogerentur rustici, alias aratores et pigri circa periculanbsp;arbusti; — 26, 43 est circa hanc (concoctionem) medicinaenbsp;opera; — 33, 27 maiorque vitae ratio circa anulos esse coepit.nbsp;Hetzelfde plastische beeld „der Kreis einer Handlung” (St.nbsp;Schm.) heeft tot nuances in den zin van: de, er ga en contranbsp;geleid. Vgl. Seneca Pat. Contr. 7, 58 circa vulnus novercaenbsp;quidem hellas res dixerunt. Seneca, Epist. 119, 10 quemnbsp;circa dicimus. Nat. Q.. 6, 52 circa verum adhuc errabatur.nbsp;Plinius, Nat. Hist, i, 7, 15 historica circa dentes; — 33, 115nbsp;Homerus naves ea (rubrica sc. pictas) commendat, aliasnbsp;circa pigmenta rarus etc. In de hierboven genoemde voorbeelden was het het doel van deze schrijvers, sterkere voorstellingen te suggereeren. Het begrip de was hun te zwak geworden, dus vonden zij een ruimtelijk zeer bepaalde voorstelling, die geheel in het kader van hun aanschouwelijkenbsp;taal paste. De rhetorische en de rhetorischgetinte schrijversnbsp;hebben dit gebruik zeer bevorderd, maar de oorsprong lagnbsp;bij het volk . Getuigenis hiervan leggen de inscripties af.nbsp;Zoowel op de profane als christelijke inscripties kan men deze

Voor volledig materiaal zie: Thes. 3, p. 1090, 20 sqq.

Vgl. Schrijnen-Mohrmann, Stud. z. Synt. d. Br. d. hlg. Cypr., p. 164. Sprekende over circa zeggen daar de auteurs; „dieser Sprachgebrauch, welchernbsp;wohl infolge der öfters erwahnten Vorliebe für visionelle Ausdrucksweisenbsp;entstanden ist, batte also bei den profanenSchriftstellemvom ersten Jahrhundert

48

-ocr page 61-

zegswijze ontmoeten . Er bestaat een wisselwerking tus-schen volk en rhetor. De rhetor immers moet zijn beelden zoodanig kiezen, dat zij ingang vinden bij het gemoed vannbsp;het volk. Taalscheppend is steeds het volk geweest, de rhetornbsp;werkte stimuleerend. Een duidelijke voorstelling hiervan zalnbsp;een lijst van plaatsen bij Tacitus en Quintilianus geven,nbsp;waar dit beeldend gebruik voorkomt.

Tacitus.

Dial. 3, 18 quominus omissis orationum et causarum stu-diis omne tempus circa Medeam, ecce nunc circa Thyesten consumas; —22, 12 otiosus circa excessus; —28, 12 denbsp;severitate ac disciplina maiorum circa educandos formandos-que liberos pauca praedixero; Germ. 28, 14 circa affectatio-nem Germanicae originis ultro ambitiosi sunt; Ann. 11, 15, 7nbsp;quod nunc segnius fieri publica circa bonas artes socordia;nbsp;— 11, 29, I ac primo Callistus iam mihi circa necem C. Cae-saris narratus; — 14, 8, circa summa scelera distentum; —nbsp;Hist. I, 13 circa consilium elegendi successoris.

Quintilianus.

Deel. Mai. i, 10 quid ais adulescens ? tunc circa ilium sanguinem defecisti; — i, 17 quid enim circa te pecunianbsp;potest; — 2, 11 et se circa venenum deprensa debilitas collegitnbsp;in vires; — 4, 7 parentibus vero circa liberos unus afFectusnbsp;est; — 5, 11 circa patris affectus; —^8,6 circa maerores; — 8, 7nbsp;sane cedat vobis circa regendas communium pignorum men-tes sexus inferior; — 8, 8 cum circa curationes liberorum nonnbsp;consentiunt parentes; — 8, 11 circa filiorum languorem; — 11,nbsp;8 quod circa se non habet moras. Bij sommige schrijversnbsp;is een zeer matig gebruik te constateeren. In de Metamor-phosen van Apuleius bijv., waar deze praepositie 13 maalnbsp;Voorkomt, kan men haar slechts twee maal in deze beeldendenbsp;beteekenis noteeren, nl. 6, 8, 17 quantos labores circa tuas in-an eine so grosse Verbreitung gefunden, dass wir in seinem haufigen Vorkommennbsp;bei den alt-christlichen Schriftstellern wohl nichts anderes als eine Folge dernbsp;allgemeinen lateinischen Sprachentwicklung zu sehen brauchen.”

Vgl. Friese, Praep. tit. Afr. 20 sqq; Diehl, Inscr. Lat. Christ. Ill, 495.

49

-ocr page 62-

quisitiones sustinuerimus, en — lo, 26, 9 si religiosa uxor circa salutem mariti sollicita necessariam afFero pietatem.nbsp;Als regel overheerscht hier het temporeel gebruik, vgl. ii,nbsp;I, I circa primam noctis vigiliam. Ook hier kan als eindconclusie gelden: het verschijnsel was bekend buiten denbsp;rhetoriek; de rhetoriek heeft een stimuleerende werking gehad. Van circa, in tegenstelling met citra, moet echter opgemerkt worden, dat deze praepositie in latere perioden in dezenbsp;beeldende nuance zeer veel gebruikt werd. Ook haar voortleven in de Romaansche talen bewijst de kracht van haarnbsp;aanschouwelijkheid. Als voorbeeld voor de voorkeur, waarinnbsp;deze gebruiksvorm van de praepositie zich in later tijd verheugde moge Firmicus Maternus, Math, dienen. Sprekendnbsp;over de beteekenis die circa bij Firmicus vaak vertoont zegtnbsp;Brakman: „itaque intellegimus hanc praepositionem frequenter usurpari in circumlocutionibus”. Vgl. —4, 19, 33nbsp;valitudines circa oculos; —4, 19, 35 vitia circa oculos; — 8,nbsp;30, 4 circa muliebres concubitus semper impatiens 1). Ook bijnbsp;Cyprianus is het gebruik zeer frequent. Vgl. Ep. i, 2 (H.nbsp;467, 7) ne ultra hoe fiat circa personam clericorum. — 3, inbsp;(H. 469, 11) honorifice circa nos . . . fecisti. — Ib. (H. 469, 15)nbsp;quodcumque circa diaconum tuum contumeliosum . . . fecis-ses, habens circa eiusmodi homines praecepta divina. — Ib. 2nbsp;(H. 471, 14) circa falsos sacerdotes, etc. ^). Tot de overigenbsp;auteurs, die dit beeldende gebruik kennen, behooren o.a.nbsp;Tertullianus, Hilarius, Frontinus, Lactantius. Circa had innbsp;den lateren keizertijd te wedijveren met een nieuwe schepping, die een zelfde beeld ten grondslag had, maar door haarnbsp;nieuwheid ongetwijfeld sterk tot de verbeelding sprak. Bedoeld is: de uitdrukking per girum of per en in giro. Zij wasnbsp;voorbestemd , om voorloopig nog naast circa een zeer concrete voorstelling in het leven te roepen. Het Grieksche leenwoord gyrus (yvpos) genoot een groote populariteit, hetgeennbsp;ook zijn voortleven in de Romaansche talen in het lichtnbsp;stelt . De aanschouwelijkheid brak zich hier wederom bij het

Vgl. Brakman, Mnemos. 52, 442.

Vgl. Schrijnen-Mohrmann, Stud. z. Synt. d. hlg. Cypr., p. 164.

Vgl. Wackernagel, Vorl. ü. Synt. 2, p. 161.

50

-ocr page 63-

volk baan, zooals ook ambi in een vroegere periode voor circum en dit op zijn beurt voor circa wijken moest. Het interessante van dezen vorm is tevens, dat men op historischnbsp;terrein zijn wordingsgeschiedenis kan gade slaan. Hoofdzakelijk werd deze uitdrukking in de Peregrin. Aeth. nog alsnbsp;adverbiaal gevoeld. Vgl. bijv. 82, 14 ut non solum ipse locus,nbsp;sed et campi omnes in giro pleni sint hominibus; 38, 20 etnbsp;cum hi omnes, qui per girum sunt tam excelsi sint ^). Hiernaast staat een enkel voorbeeld, dat ongetwijfeld als tusschen-schakel voor de praepositioneele uitdrukking diende, waarnbsp;men gyrum „nach guter grammatischer Logik” nog metnbsp;een genitief verbonden vindt. Vgl. 56, 11 per girum ipsiusnbsp;colliculi parent fundamenta. Plaatsen als 40, 29 in giro parie-tes ecclesiae; 57, 8 ista fundamenta in colliculoisto; 88, 7nbsp;stant in giro mensa dracones laten zien, dat men hier een alsnbsp;éénheid gevoelde praepositioneele uitdrukking heeft bereikt.nbsp;Toch is circa niet door deze nieuwe mogelijkheid verdrongen.nbsp;Het bezat een concreetheid, die zijn voortleven tot op dennbsp;huldigen dag waarborgde. Het Spaansch en Portugeesch gebruiken beide de praepositie cerca in de beteekenis vannbsp;„dichtbij”®). Het werd, zooals reeds is opgemerkt, plaatsvervanger van iuxta en apud. Ook in de Peregrin. Aeth., waarnbsp;per girum etc. een groote populariteit geniet, is circa nog geenszins hierdoor verdrongen. Soms treft men beide vormennbsp;naast elkaar, vgl. 40, 13, waar circa als locale praepositienbsp;staat, maar per giro nog adverbiaal: prope radicem montiumnbsp;ipsorum, id est seu circa illius, qui medianus est, seu circanbsp;illorum, qui per giro sunt. Aetheria gebruikt de praepositienbsp;zoowel in locale als overdrachtelijke beteekenis. Voor ditnbsp;aanschouwelijk gebruik kan men bijv. vergelijken 45, 13 nonnbsp;dicam in his tantis et talibus quae circa me conferre dignatusnbsp;est. En 70, 5 ne forte conentur aliquid facere circa monaste-rium. Bij de behandeling van circa resten nog twee vragen,nbsp;die een nadere bespreking eischen: le. Het verschijnen vannbsp;de samengestelde vormen: circumcirca, incirca, decirca, incircum.

9 Zie voor overige plaatsen v. Oorde, Lex. Aeth., p. 85.

Vgl. Löfstedt, Komm., p. 67.

*) Vgl. Meyer-Lübke, R. E. W., p. 154.

51

-ocr page 64-

2e. De vraag in hoeverre wellicht bij de ontwikkeling van deze praepositioneele verbindingen sprake kan zijn vannbsp;Griekschen invloed. Een vorm als circumcirca moet men wederom toeschrijven aan den drang naar aanschouwelijkenbsp;voorstelling bij het volk . Door opeenhooping van materiaalnbsp;— dus langs geheel anderen weg dan bij de voorafgaandenbsp;gevallen geconstateerd werd — tracht zij hier haar doelnbsp;te verwezenlijken. Deze samenstelling zal alleen voor diennbsp;spreker mogelijkheden voor een scherper beeld gebodennbsp;hebben, in wiens gevoel circa reeds door iets abstracts gekenmerkt was. Het is een verschijnsel, waardoor vooral denbsp;volkstaal zich onderscheidt . De beredeneerde grammaticusnbsp;echter zal van dergelijke constructies alleen kunnen opmerken circumcirca i.e. circa ®). Ook het Grieksch kent deze opeenhooping . In een meer moderne phase kan men het En-gelsch, Nederlandsch, Duitsch etc. noemen. De Fransche,nbsp;Spaansche, Italiaansche, Portugeesche, etc. samengesteldenbsp;vormen gaan natuurlijk op het Latijn terug. Tusschen denbsp;ontwikkeling in de Romaansche en Germaansche groep kannbsp;natuurlijk generlei verband bestaan. Het is eenvoudig eennbsp;psychologische noodzaak, die zich overal en geheel onafhankelijk van elkaar, telkens baan zal breken. In het Latijnnbsp;zijn dergelijke verbindingen reeds in geschriften van Plautus,nbsp;Ennius, Cato, etc. aan te wijzen. De klassieke periode kentnbsp;ze slechts in geringe mate. In de meeste van deze gevallen

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 189: „la forme circumcirca appartientnbsp;surtout £ la langue populaire, qui recherche les formes expressives. Dela k lanbsp;basse époque: circumcircare.” En Hamp merkt op, A. L. L. 5, p. 326: „Dienbsp;Sprache des Volkes besitzt überhaupt nicht die Scharfe und Feinheit dernbsp;Schriftsprache, daher werden mit Vorliebe vollere und breitere Formen ge-braucht. Die Verbindung zielt darauf ab, Körper und Bedeutung des Wortesnbsp;zu verstarken oder sie liegt im Interesse der Anschaulichkeit und iSeutlichkeit.”

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dat de beschaafde Romein dergelijke opeenhoopingen in den regel alsnbsp;vulgair gevoelde, blijkt o.a. uit Seneca Pat. Contr. i, 3, ii waar een zekerenbsp;Julius Bassus om de uitdrukking virgo desub saxo gelaakt wordt. Ook Gelliusnbsp;Noct. Att. 19, 10 waar over praeterpropter gesproken wordt: quaerimus, quodnbsp;honore non dignum est. Nam nescio quid hoc praenimis plebeium et in opificumnbsp;sermonibus quam in hominum doctorum notius. Hierbij ook Servius Aen. 7,nbsp;269 praepositio nee adverbio iungitur nee praepositioni. De grammatici zeggennbsp;over het algemeen van deze verbindingen: non licet, nemo dicit, non iungitur.

Vgl. Serv. Comm. in Don. 4, 442, 15.

*) Vgl. Prise. 14, 34 est quando circum praepositioni earn subiungimus et circumcirca dicimus ... et hoe turn fit, quando d/x^t ¦nepi significare volumus.

52

-ocr page 65-

zal de volkstaal ongetwijfeld haar invloed hebben doen gelden 1). Van veel gevallen, die men bij na-christelijke auteurs aantreft, moet wel aangenomen worden, dat zij voor eennbsp;groot gedeelte reeds in oudere perioden bestonden, maarnbsp;slechts door middel van mondelinge overlevering zijn verdernbsp;gebracht. Men denke slechts aan de vele vormen in denbsp;Romaansche talen, die in de ons overgeleverde teksten nietnbsp;aan te wijzen zijn. Nu is het eigenaardig, dat de grammaticinbsp;de verbinding circumcirca evenals usque ad wettigen, door denbsp;autoriteit van Vergilius, zooals Hamp aanneemt 1 2). Zoo vinden wij opmerkingen als Don. 4, 389, 23 praecedit prae-positio . . . se ipsam, ut circumcirca ®). Servius Comm. in Don.nbsp;4, 442, 15 praepositioni sic cohaerentem, ut pro una partenbsp;orationis habeantur, invenimus saepius apud Catonem, utnbsp;circumcirca. Serg. Expl. in Don. 4, 5173 28 usque talis est internbsp;praepositiones ut sola possit recipere alteram praepositio-nem. Nemo dicit enim depost forum, nemo abante 2), at veronbsp;dicimus abusque et adusque etc. Men moet bij deze samengestelde praeposities twee types onderscheiden, nl. de groep,nbsp;die uit twee gelijkluidende deelen of deelen wier beteekenisnbsp;vrijwel synoniem is, is samengesteld (vgl. circumcirca, deex,nbsp;deab, adin, etc.) en de groep, die gevormd werd door deelennbsp;met verschillende locale voorstelling. In het eerste gevalnbsp;trachtte men door geminatie een versterkt beeld te winnen, innbsp;het tweede geval wilde men door een nadere toevoeging het

53

1

9 Vgl. Hamp, A. L. L. 5, p. 322.

2

Vgl. A. L. L. 5, p. 324.

“) Dat Donatus en met hem andere commentatoren hier over usque spreken, als ware het reeds praepositie geworden is niet verwonderlijk. Immers er warennbsp;Veel voorbeelden waar usque een „accusatief” scheen te ,,regeeren”, maar waarnbsp;het in werkelijkheid nog als een adverbiale versterking bij een accusatief vannbsp;richting optrad. Vgl. bijv. Ter. And. 655 virginem ut secum avehat ? Sic est.nbsp;Miletum usque obsecro, en Cic. Verr. 4, 108 usque Hennam profecti sunt. Usquenbsp;staat hier echter nog adverbiaal en accentueert hoofdzakelijk het begrip, datnbsp;de reis in één stuk door zonder onderbreking heeft plaats gehad. Door eennbsp;stereotype verbinding met den accusativus van richting kon usque tenslottenbsp;een accusatief gaan regeeren en ook als zoodanig met andere begrippen verbonden worden. In de verbinding usque ad bij Verg., vgl. Ecl. 9, g usque adnbsp;aquam et veteres iam fracta cacumina fagos en Aen. 11, 262 Atrides Proteinbsp;Menelaus ad usque columnas exulat, moeten wij usque nog als adverbiale versterking van de praepositie ad opvatten.

*) De onjuistheid hiervan zal in het verdere verloop van dit hoofdstuk Voldoende blijken.

-ocr page 66-

beeld locaal preciseeren. Wil men een nog scherpere scheiding maken, dan kan men de volgende indeeling opstellen:

le. Vaak treden twee praepo ities met elkaar in verbinding, die eenzelfde locale voorstelling bezitten om tezamen een versterking te bereiken; vgl. circumcirca, insuper, etc.

2e. Vaak treden twee praeposities in verbinding met een oogenschijnlijk verschillend locaal karakter, maar waarvannbsp;het eerste deel toch dient, om het specifieke karakter van hetnbsp;tweede te versterken. Een voorbeeld zal de zaak duidelijkernbsp;maken. Trans kan de beteekenis hebben; „van de overkantnbsp;. . . hierheenquot;’. Er ligt dus een separatieve noot in deze voorstelling. Vgl. Plinius, Nat. Hist. 19, 58 Indicum piper . . .nbsp;quaeque trans maria petimus. Het Nederlandsch zou voornbsp;trans hier een „van over” tot vertaling moeten geven. Vgl.nbsp;Quint. Deel. p. 222, 5 salutem publicam trans mare petendam.nbsp;Deze speciale nuance van trans komt de nu veraanschouwelijken in gevallen als bijv. Orib. Syn. 3, 65 panis detransnbsp;mare. Ook sub bezat een nuance die duidelijkheidshalvenbsp;om versterking vroeg. Vgl. Varro, R. R. i, 54, 3 cum desiitnbsp;sub prelo fluere mustum. Sub beteekent hier ,,van onderuit”. Dit separatieve element van sub kwam de versterken.nbsp;Men vindt dan ook bij Columella 12, 34 sed mustum desubnbsp;massa et lipid um sit.

3e. Ook praeposities, die verder van elkaar af staan in beteekenis, kunnen verbonden worden tot nadere locale pre-ciseering.

4e. Men kan ook het geval krijgen dat een adverbium door een praepositie wordt geregeerd. Vgl. deintus, deforis,nbsp;aforis, etc. Dit laatste bijv. bij Marcell. 17, 23 aforis sfongeamnbsp;inponere etc. ^). In deze verbindingen moet men hetzelfdenbsp;onderscheid maken als bij de verbinding van twee praeposities. Zeer vaak verschijnt de, ab en ex in deze composita.nbsp;Van deze samenstellingen merkt Hamp terecht op; „abernbsp;zuweilen kam die Bedeutung der Zusammensetzung, namen tlich in lokaler Hinsicht, in Vergessenheit und die Kom-

Vgl. hiervoor Svennung, Unters. z. Pallad. etc., p. 329; Rönsch, Itala und Vuig., p. 231; Salonius, Vit. Pat., p. 218; Stolz-Schmalz-Hofmann®,nbsp;p. 542.

54

-ocr page 67-

posita wurden dann wieder wie die einfachen Wörter bei Verbis der Ruhe gesetzt, was um so leichter geschehennbsp;konnte, da es durch den lateinischen Sprachgebrauch, wel-cher sehr viel Verhaltnisse nach dem Terminus a quo,nbsp;woher, von wo aus, anstatt in quo, wo, ausdriickte begiinstigtnbsp;wurde” .

Daarnaast treft men wel samenstellingen aan met in en ad om het richtingsprincipe te preciseeren of ook wel het loca-tieve element. Het ontstaan van deze verbindingen is tenbsp;danken aan den aanschouwelijkheidsdrang, de behoefte omnbsp;nader te localiseeren. Haar gebruik is — precies als bij denbsp;enkelvoudige praepositie — in den beginne adverbiaal ennbsp;leidt zoo tot praepositioneele verbindingen. Circumcirca (vgl.nbsp;ook de overeenkomstige vormingen als subterinfra, transcontra,nbsp;adprope, adin, etc.)'komt alleen als adverbium voor 2). Vgl.nbsp;Plaut. Aul. 467, occepit ibi scalpurire ungulis circumcirca. Bell.nbsp;Hisp. 41 ut aqua in oppido circumcirca nusquam reperire-tur. Sulpic. ad Cic. Fam. 4, 5, 4 coepi regiones circumcircanbsp;prospicere. De auteurs, bij wie de uitdrukking voorkomt,nbsp;laten ons duidelijk het min of meer vulgaire van deze uitdrukking zien.

Incircum komt zoowel adverbiaal als praepositioneel voor. Het dient tot nadere localiseering van de vraag „waar”. Vgl.nbsp;Varro L. L. 5, 25 incircum eum locum aquae frigidae. Macernbsp;Dig. II, 7, 37 si aedificari iusserit veluti incircumquot;^) porti-cationes^). De. samenstellingen met de zijn zeer praegnant.

1) Vgl. A. L. L. 5, p. 324.

Vgl. Thes. 3, 1124, 53 sqq.

De lezing is niet geheel zeker. Naast incircum staat ook een lezing in circuitu.

Op de oudste van deze twee ons overgeleverde plaatsen verschijnt incircum als praepositie. Bij Macer wordt incircum — mocht de lezing juist zijn —nbsp;adverbiaal gebruikt. Ondanks dit feit moet men toch aannemen, dat eennbsp;adverbiale verbinding voorafging aan de praepositioneele. Het materiaal laatnbsp;ons hier echter in den steek. Dat de verbinding incircum veel verbreider was dannbsp;tnen uit deze twee voorbeelden zou opmaken, bewijzen de vele verbindingen,nbsp;die deze partikel met substantieven, adiectieven en werkwoorden aanging.nbsp;Vgl. bijv. incircumcisio (Hier. in Ier. 2, 15, 2), incircumcisus (Tert. adv. lud. 2,nbsp;P- 704, 29 Oe.), incircumscriptibilis (Rustic. Gone, i, 4, p. 243, 38), incircum-scriptio (Greg. M. Moral. 10, 14), incircumscriptus (Tert. adv. Hermog. 38,nbsp;P- 168, 13), incircumscripte (Greg. M. Moral. 2, 42), incircumspectus (Oros.nbsp;Hist. 2, 6, 14), incircumspecte (Gassian. Gonl. 4, 3), incircumveniendus (Novell,nbsp;lust. 113, 3). Vgl. voor verdere voorbeelden Thes. 7, 923, 63 sqq.

55

-ocr page 68-

Ik volsta hier met de vertaling van Hamp te geven, lerem. 13, 4 (Ital. Wirceb.) accipe cinctum decirca lumbonbsp;tuo. Ev. Pal. 437*’, 2 decirca Tyrum et Sidonem multa turbanbsp;secessit cum lesu (Mc. 3, 8 Vuig. qui circa Tyrum vene-rant). „Es ist klar dass an der einen Stelle decirca lumbo tuonbsp;kurz gesetzt ist für de lumbo, circa quem cinctum habes undnbsp;an der anderen Stelle decirca Tyrum et Sidonem kurz für denbsp;iis locis, qui circa Tyrum et Sidonem pertinent”.

Zeer interessant is, dat decirca de beteekenis van „met betrekking tot” kan hebben. Vgl. Lex. Visig. Eur. 310 decirca fi-lios. Door opeenhooping trachtte men aldus het overdrachtelijke beeld, dat zoowel circa als de eigen was, wederom te versterken.

Wat nu den oorsprong van deze samengestelde praeposi-ties betreft (ook voor het sterk beeldend gebruik van de enkelvoudige praepositie geldt dit), moet men aannemen, dat haar ontstaan te danken was aan een psychische behoeftenbsp;van het volk aan sterker, beeldender materiaal. Men heeftnbsp;deze formaties vaak aan den invloed van Grieksche equivalenten willen toeschrijven of, zoo men dit niet deed, wildenbsp;men hierop toch gaarne een hoofdaccent leggen. Dit is tennbsp;eenen male onjuist. Wel zal bij vertalingen van den Bijbel ennbsp;van wetenschappelijke werken (zooals medische boeken) hetnbsp;origineel een stimuleerende werking gehad hebben, maarnbsp;voorop dient gesteld te worden, dat de taal zelf de syntactische mogelijkheid van dergelijke formaties bezeten moetnbsp;hebben. Een uitlating als Aug. ad lud. 3,21 (Patr. Mign. 34,nbsp;542), sumpsit gladium desuper femore, sic interpretari potuitnbsp;quod graecus habet mro dvuamp;ev; nam locutio minus Latinanbsp;est, wordt volkomen weerlegd door hetgeen de Thesaurusnbsp;opnoemt s. v. desuper (zie ook de voorbeelden hieronder).nbsp;Tot nadere illustratie van het hierboven beweerde, legden wijnbsp;een lijst aan van samenstellingen met de—, waarin wij zooveelnbsp;mogelijk de Itala naast de Vulgaat en het Grieksch stelden.

Decirca. Itala Mare. 3, 8 decirca Tyrum et Sidonem vene-rant {irepl Tvpov, Vuig. circa).

») Vgl. A. L. L. 5, p. 335.

56

-ocr page 69-

Deex. Itala Matth. i8, 28 invenit unum deex conservis suis (êw TcSv, Vuig. de).

Deforas. Itala Exod. 40, 20 posuit mensam in tabernaculo testimonii . . . deforas tegimenti tabernaculi [e^utamp;ev, Vulg.nbsp;extra).

Deinsuper. Itala Ps. 73, 5 (Mediol.) sicut in exitu deinsuper (cos et? Tijv etaoSov vnepdvw, Vulg. sicut in exitu super summum).

Deinter. Itala Num. 7, 89 (Lugd.) loquentis ad se de-super praecatorium deinter duo Cherubin (dvd niaov rutv, Vulg. inter); id. 14, 13 (Lugd.) eduxisti in virtute tua popu-lum hunc deinter illos (ef avruiv, Vulg. de quorum medionbsp;eduxisti).

Deintus. Itala Exod. 36, 26 (Lugd.) imposuerunt... in cacumine posterioris umbonis deintus (eaojamp;ev, Vulg. aliter);nbsp;Id. Exod. 38, 2 (Lugd.) inauravit earn (arcam) auro deintusnbsp;et deforis (Vulg. 37, i intus).

Depost. Itala Marc. 8, 33 (Cod. k) vade depost me {omaoi fiov, Vulg. retro me).

Deprope. Itala Eph. 2, 17 (Hil. in Ps. 65, 9) evangelisavit pacem his, qui de longe et pacem his qui de prope (rots iyyvs,nbsp;Vulg. iis cpai prope).

Deretro. Vulg. Bar. 6, 5 visa . . . turba deretro et abante {oTnaamp;ev); Itala lud. 18, 12 (Lugd.) hoc castrum est deretronbsp;(/caromi?ev, Vulg. pOSt).

Desub. Vulg. 2, Macc. 2, 18; Luc. 17, 24 fulgur coruscans desub caelo (e*: riy? vno rdv ovpavóv). Itala ler. 10, II di pereantnbsp;a terra et desub caelo isto (vvoKdTCDamp;ev, Vulg. sub).

Desuper. Men vgl. bij het bekende citaat van Augustinus, dat in het voorafgaande werd genoemd, de volgende plaatsen, die een voldoende bewijs zijn voor de verbreidheid vannbsp;deze samenstelling: Caes. Bell. Gall, i, 52, 5; Verg. Aen. i,nbsp;165; Stat. Theb. i, 661; Tert. Bapt. 4; Avien. Arat. 436 etc.nbsp;(adverbiaal).

Verg. Aen. 12, 295; Sil. 2, 475; Itala Deut. 6, 15 etc. (praep.) . Desupra verschijnt bijv. bij Chiron. 534.

Detrans. Itala, Matth. 4, 25 (Codd. 6 ff^ et Vuig.) detrans lordanen (népav toG ’lopSdvov, Itala Codd. g^ a b c trans).

Men ziet dus, dat zeer vaak de Itala een samengestelden

57

-ocr page 70-

vorm vertoont, waar in het Grieksch een enkelvoudige prae-positie stond. (Vgl. decirca ~ Trepi, deex ^ omschrijving van gr. gen., deinter e^, depost ~ óttcctcü etc.). In den regel isnbsp;de Vulgaat veel bescheidener in het gebruik der samengestelde vormen. Een enkele maal vindt men de samengesteldenbsp;vormen in de Vuig., terwijl de Itala enkelvoudige vormennbsp;bezigt. Hetzelfde wat hierboven over samengestelde vormennbsp;gezegd werd, geldt ook van de uitgesproken praegnante ennbsp;sterk beeldende vormen. Circa heeft, zooals wij zagen, nuances als; de, erga, en contra. Het dient zeer vaak in Bijbelplaatsen ter vertaling van het Grieksche nept, maar ook daarnbsp;buitenom heeft dit gebruik zeer groote verbreidheid, vooralnbsp;in het na-klassieke Latijn. Volkomen terecht zeggen Schrijnen-Mohrmann hiervan dan ook : „doch dürfte das bi-blische circa nur in beschranktem Masse den Gebrauch vonnbsp;circa bei den Christen gesteigert haben, dazu Blass-Debrun-ner, N. T. Gr. 6, p. 132; Plater-White, Gramm. Vuig. 84 fnbsp;Für den allgemein sprachlichen Charakter dieser Ausdrucks-weise spricht auch die Tatsache, dass sie auf den Inschriftennbsp;wiederholt vorkommt, auf den christlichen aber wohl nichtnbsp;mit grösserer Frequenz als auf den profanen; dazu Friese,nbsp;Praep. tit. Afr. 20 f.; Diehl, Inscr. Lat. Christ. 3, 495”.

Samenvattend kan men dus zeggen, dat een blik op de geschiedenis van de praepositie, die het begrip „rondom” vertegenwoordigt, duidelijk aantoont, hoe de drang naar aanschouwelijkheid langs vele wegen zijn doel trachtte te bereiken. Hij trad daar op, waar het beeld door het veelvuldig gebruik te abstract was geworden. Hij is evident in de volgende verschijnselen;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Amb{i), circum ^), in giro etc. (substitutie);

2. nbsp;nbsp;nbsp;door praegnantie;

3. nbsp;nbsp;nbsp;door opeenhooping ®): vgl. circumcirca, incircum, incirca,nbsp;decirca.

Vgl. Stud. z. Synt. d. Br. d. hig. Cypr., p. 165.

Dezelfde oorzaak ligt ook aan het optreden van circa en circiter ten grondslag.

Men onderscheide hier wederom de verschillende geaardheid der samenstellingen waarover p. 45 gesproken werd.

58

-ocr page 71-

Citra.

Citra kunnen wij als jonge analogievorm stellen bij ultra . De oudere phase van citra is cis. Ten grondslag aan dit cisnbsp;ligt een stam ki-: ce „hier” in cedo etc. De stam van ci-tranbsp;en ci-s heeft een zeer specifiek demonstratief element, datnbsp;voor de latere ontwikkeling niet zonder beteekenis is geweest. Dit deiktische gedeelte leeft ock nog voort in anderenbsp;talen. Men vindt het bijv. in het Umbr. ^iue „citra”, in hetnbsp;Got.hi- bijv. in himma daga etc. ^). Semasiologisch wil hetnbsp;zeggen ,,meer aan deze zijde”. Dit comparatieve elementnbsp;heeft zeker ook meegewerkt tot de latere beteekenis „zonder”. Het is opmerkelijk, dat de locaal aan elkaar tegengestelde praeposities op één punt in hun overdrachtelijkenbsp;voorstelling zijn samengekomen. Dit is het geval bij citra ennbsp;ultra, extra en intra, etc. Een gemeenschappelijke trek is eennbsp;nuance, die iets exclusiefs weergeeft. De verklaring hiervoornbsp;ligt hoogstwaarschijnlijk in een geprononceerd ruimtelijkenbsp;voorstelling en in het belangrijke feit, dat wij in al deze gevallen met oude separatieve ablatieven te doen hebben. Bijnbsp;citra, ultra, extra etc. hebben we te doen met adverbia, dienbsp;tot praeposities zijn geworden. Deze tot praepositie gewordennbsp;adverbia worden met een accusativus geconstrueerd. Wacker-nagel betoogt ®), dat het gebruikelijk was: „nach dem Zeug-nis der selben Sprachen (Ind. en Iran.) den Nominalbegrilfnbsp;auf dessen einer Seite etwas vorgeht oder getan wird, imnbsp;Akkusativ zu geben.” Men vergelijke hiermede ook dennbsp;accusatief dien Sallustius, Livius e.a. bij dextra, sinistra success. „van rechts”, „van links”, gebruiken1 2).

59

1

*) Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 508; ook Walde-Hofmann, Etym. Wörterb. 222.

Vgl. Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. igo; Wackernagel, Vorl. ü. Synt. 2, p. 105; Brugmann-Delbrück, 2^, p. 322 en p. 851.

“) Vorl. ü. Synt. 2, p. 215.

2

Vgl. Otfried Muller, Eest. 206b, 18.

-ocr page 72-

De oudere praepositie cis verdween uit het levend taalgebruik niet veel later dan uls, d.w.z. in het begin van den keizertijd . Bij Cicero vindt men het nog in officieele termennbsp;gebruikt; ook bij de juristen en historici zijn nog sporen aannbsp;te wijzen ^). Dat cis vrijwel alleen in de juristentaai voortleeft, wijst op het conservatieve karakter van deze groeptaal.nbsp;Ook in composita leeft cis nog voort, bijv. in Gallia Cisalpina.nbsp;Merkwaardig is het sterk beeldende gebruik in temporeelennbsp;zin bij Plautus: Truc. 348 cis dies paucos, waar het eennbsp;nuance van het Hollandsche „binnen” weergeeft. In dennbsp;keizertijd treft ons een sterk beeldende beteekenis, waarin denbsp;praepositie citra kan voorkomen. Ook den antieken grammaticus trof deze gewaagde dictie en hij omschreef derhalvenbsp;met: extra, sine, ultra . Wanneer het aanschouwelijkheids-proces zoover is gevorderd, dat citra geheel en al equivalentnbsp;aan sine is geworden, is de toestand, die in de inleiding metnbsp;substitutie werd gekenmerkt, bereikt 1 2). In sterke mate komtnbsp;dit gebruik bij den rhetorischen schrijver Quintilianus tevoorschijn. Ook zijn tijdgenooten geven van een zeer vruchtbaar gebruik blijk, bijv. Tacitus, Suetonius, Seneca, Fronto,nbsp;etc. Maar toch mogen wij de ontwikkeling tot dit sterknbsp;plastische gebruik niet alleen bij de rhetoren zoeken. Reedsnbsp;vroeger zijn voorbeelden aan te wijzen in poëzie en volkstaal.nbsp;Het is merkwaardig hoe juist het ruimtelijke begrip zich zoonbsp;vaak bij uitstek leent, om bij het zoeken naar het schilderendenbsp;beeld de fantasie te prikkelen. Ook in het Nederlandschnbsp;bijv. is het aantal adiectieven zeer groot; adiectieven, dienbsp;oorspronkelijk dienden voor het aanduiden van een plaatselijke hoedanigheid, maar in het figuurlijk taalgebruik zulknbsp;een belangrijke plaats innemen juist doordat zij door hunnbsp;locale kwaliteit sterk spraken tot de fantasie. Vgl. bijv. „eennbsp;lage daad”, „een man van hooge afkomst”, etc. Ook citranbsp;voldeed aan deze sterk plaatselijke eischen. Om de praeg-

60

1

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 508.

Vgl. Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 190: „cis est k peu prés absent de la latinité impériale et ne subsiste que chez les historiens et les juristes, e.g.nbsp;Pomp. Dig. I, 2, 2, 31, quinqueviri constituti sunt cis Tiberim et uitis Tiberim.”nbsp;®) Vgl. Gloss. Ansileubi, p. 120.

2

Vgl. Inleiding, p. 19.

-ocr page 73-

nante ontwikkeling van citra te begrijpen moet men zich den spreker voor oogen stellen, hoe hij scherp voor ieders oogennbsp;de grenslijn trekt en door zijn gebaren tracht duidelijk tenbsp;maken, dat de grens nog niet bereikt is, nog niet is overschreden. Citra is alles wat aan deze zijde van de grensstreepnbsp;ligt, in verschillende gradaties. ,,Das Herauswachsen ab-strakter Bedeutung aus sinnlicher” i) kan men goed waarnemen bij Ovidius. In de Tristia 2, 127, waar hij zich totnbsp;Augustus richt, die op hem vertoornd is, zegt hij: Vita datanbsp;est citrflque necem tua constitit ira: Uw toorn is tot stilstandnbsp;gekomen aan deze zijde van den dood, d.w.z. de consequentie van Uw toorn is nog niet mijn dood geweest. Een soortgelijk geval vinden wij bij Tac. Ann. 12, 22, 14 ira Agrip-pinae citra ultima stetit. De oorspronkelijk locale beteekenisnbsp;van een werkwoord versterkte in dergelijke gevallen het beeldnbsp;zeer. Hoe sterk het beeld is, dat de praepositie verbondennbsp;met deze verba suggereert, blijkt uit de volgende voorbeelden:nbsp;Sen. Pat. Contr. 3 Praef. 4 quamdiu citra locos se continebat.nbsp;— 4, 7 quamvis citra exitum scelera subsederint. Sen. Benef.nbsp;5, 15,2 nee est, quod hanc nostram tantum murmurationemnbsp;putes pro pessimo pravoque numerantium, quidquid citranbsp;recti formulam cecidit. Epist. 77, 4 iter imperfectum erit, sinbsp;in media parte aut citra petitum locum steteris. — 83, 17 cuinbsp;satis est sitim extinguere, qui, etiam si quando hortata estnbsp;hilaritas aliena causa producta longius, tarnen citra ebrie-tatem resistit. Een stap verder zijn we al in Ovidius Trist. 5,nbsp;8, 23 peccavicitra scelus ^). „Die sinnliche Bedeutung ist hiernbsp;verblasst”, aldus Wackernagel ®). Toch kunnen wij ook hiernbsp;het beeld zeer scherp belichten. Als grenspaal moeten wijnbsp;ons het „scelus” denken; nu zou het denkbaar zijn, dat mennbsp;zich plaatselijk aan de ééne of de andere zijde bevond. Maarnbsp;belicht wordt een momenteel beeld, de voor onze oogen gestelde grens, het „scelus”, en men schildert tevens, dat hetnbsp;zondigen plaats heeft aan deze zijde. Welnu: bij het volvoeren der zonde, is de door het „scelus” gestelde grens niet

Vgl. Wackernagel, Vorl. ü. Synt. 2, p. 234.

“) Brugmann-Delbrück, 2^, 851 omschrijft: „non ad scelus progrediens”.

Vorl. ü. Synt. 2, p. 234.

61

-ocr page 74-

overschreden. De opmerking van Wackernagel is niet juist. De voorstelling is zeker nog als concreet gevoeld, met ditnbsp;verschil, dat de concrete voorstelling, die de praepositie

wekt, nbsp;nbsp;nbsp;in de voorafgaande voorbeelden nog sterk gesteundnbsp;werd door het werkwoord. Hier moet de praepositie het echter alléén doen. Dit voorbeeld moet men dus zeker als praeg-nant beschouwen. Er werd hier ongeveer het volgende totnbsp;uitdrukking gebracht: peccavi, sed in peccando citra scelusnbsp;mansi. Door de praegnante vormen van praeposities waren

volk, nbsp;nbsp;nbsp;dichter en rhetor in staat, om met verbazingwekkendenbsp;kortheid een scherp beeld voor het geestesoog op te wekken.nbsp;Dit is evenzeer het geval wanneer de praepositie op abstractnbsp;terrein werd overgebracht. Enkele voorbeelden van anderenbsp;praeposities zullen het verschijnsel der praegnantie misschiennbsp;nog duidelijker illustreeren. Vgl. Curtius, 7, i, 25 utinamnbsp;Philotas . . . intra verba peccasset. Hier moest dus door denbsp;praepositie alleen het volgende tot uitdrukking gebrachtnbsp;worden: utinam Philotas in peccando se intra verba con-tinuisset. Enkele andere gevallen zullen bij de behandelingnbsp;van intra besproken worden. Evident zijn ook de volgendenbsp;voorbeelden van ultra. Seneca Clem, i, 4, 3 amari ultranbsp;privatas necessitudines. Lucan. 2, 138 Romanaque Samnisnbsp;ultra Caudinas speravit vulnera furcas.

Oorspronkelijk waren deze gevallen met een bij de praepositie passend verbum, dat nog uitgesproken locale betee-kenis bezat, verbonden. Vgl. bijv. Livius, 3, 41, 4 non ultra vocem excessit. — 3, 46, i nee ultra minas processum est.nbsp;Verder ook bijv. Sen. Dial. 3, 4, 3; Tac. Ann. 2, 79, 3 etc.nbsp;„aber sehr bald trat eine Verkürzung des Ausdrucks in dernbsp;Weise ein, dass man statt progredi in laudando ultra placi-tum, sagte laudare ultra placitum (Vgl. Verg. Eel. 7, 27)nbsp;statt iratus hand ultra verba processit etwa baud ultranbsp;vocem excanduit (Suet. Vesp. 14)” ^). De rhetorica bereiktenbsp;door dit procédé toe te passen een zeer speciaal effect, datnbsp;haar geschriften een bijzondere kleur geeft. Een treffendnbsp;bewijs hiervoor zijn bijv. ook de plaatsen, waar ultra in

9 Vgl. Thielmann, A. L. L. 4, p. 376.

62

-ocr page 75-

deze praegnante beteekenis bij Tacitus gebruikt wordt ^).

Bij citra nu leidt het geaccentueerde beeld van het blijven achter een bepaald grensgebied uiteindelijk tot twee zeernbsp;belangrijke nuances, die wij aan deze praepositie in denbsp;praegnante beteekenis kunnen toekennen, n.1.: le. het begrip,nbsp;dat een ontbreken weergeeft. Wij treffen het zeer veelvuldig aannbsp;bij Seneca, Celsus, Seneca Pat., Columella, Plinius, Statius,nbsp;Quintilianus, Tacitus, Petronius, etc., later nog een enkelenbsp;keer bij Tertullianus; bij Lactantius alleen Inst. 4, 223.nbsp;2e. een begrip, dat een uitsluiting weergeeft, waarbij wij onzenbsp;toevlucht tot een vertaling als bijv. extra zouden moetennbsp;nemen (sinds Quint. Deel. 278, p. 134, 8 illa profecto citranbsp;interrogationem sunt) ^).

Wackernagel zegt het aldus: „Es handelt sich um einen nicht erreichten Höhepunkt der Tatigkeit. Nicht einmal umnbsp;das, wenn etwa Quint, sagt Inst. i, 5, ^4. citra reprehensionemnbsp;loquetur; da ist einfach ein Fehlen ausgedrückt” ®). Hoewelnbsp;het in het voorafgaande betoogde de voornaamste oogen-blikken aangeeft in de praegnante ontwikkeling van dezenbsp;praepositie, verdient het toch aanbeveling, om in het kortnbsp;een overzicht te geven van de voornaamste phasen, alvorensnbsp;tot een conclusie over te gaan ^).

I. Citra, plaatselijk gebruikt: vgl. Cic. Phil. 6, 5 ut exer-citum citra flumen Rubiconem. . . educeret. Lu-cret. 4, 275 citra postes cernitur aer. Liv. i, 38, i quid-quid citra Collatiam agri erat.

II. Citra van tijd: bijv. Columella 2, 8, 3 citra Kalendas Octobres seminare convenire .

Vgl. Tac. Ann. 6, 2, 19 haec . .. verbis moderans neque ut ultra abolitio-nem sententiae suaderet. Hist. 2, 63, 11 Triaria . . . ultra feminam ferox. —

55) 8 legiones nihil ultra fremitum et minas ausae initium erumpendi cir-cumspectabant. Ann. 15, 23, 2 natam sibi. . . filiam Nero ultra mortale gaudium accepit. •— 1, 8, 7 legata non ultra civilem modum. — 11,21,5 oblata ei estnbsp;species muliebris ultra modum humanum. Hist, t, 18, 10 legiones non ultranbsp;Verba ac voces errasse et brevi in officio fore. — 3, 58, 6 vulgus ignavum etnbsp;nihil ultra verba ausurum falsa specie exercitum et legiones appellat. Vgl. ooknbsp;uitdrukking als: ultra solitum (Hist, i, 18, 2; Ann. 4, 64, 2; — 6, 50, 13).

“) Vgl. voor voorbeelden Thes. 3, 1205, 50 sqq.

“) Vorl. ü. Synt. 2, p. 234.

*) Wij volgen hier den Thes. 3, p. 1205, 50 sqq.

. “i Vgl. Gellius 12, 13, 4 „citra Kalendas” vel „ante Kalendas” nihil ferme interest.

63

-ocr page 76-

III. nbsp;nbsp;nbsp;Citra overdrachtelijk: a. de rebus vel actionibus, quaenbsp;certum terminum non attingunt, sed intra remanent,nbsp;bijv. Ovid. Trist. 2, 127 vita data est afraque necemnbsp;tua constitit ira. Plin. Nat. Hist. 31, 20 fons calidusnbsp;citra summum fervorem.

h. de re inferiore, quae ad certum modum non ascen-dit, se infra continet, bijv. Sen. Contr. i Praef. 6 semper citra veritatem est similitudo. Cels. 5, 28, 14nbsp;fereque ulcus citra magnitudinem fabae Aegyptiaenbsp;est, raro maius.

c. Liberius i. q. sine, bijv. Ovid. Trist. 5, 8, 23 peccavi citra scelus. Sen. Contr. i, 2, 13 virginemnbsp;contrectatam oculis omnium, etiamsi citra stuprum.nbsp;Columella i, i, 2 in qua agricultura voluntasnbsp;facultasque citra scientiam saepe magnam dominisnbsp;afferunt iacturam.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Citra i.q. extra, praeter, vgl. Quint. Deck 278, p. 134, 8nbsp;ilia profecto citra interrogationem sunt.

Naast de reeds genoemde trekken nog twee nuances van citra de aandacht. In de eerste plaats dit: dat citra in zijnnbsp;praegnanten vorm ook de beteekenis van contra kan gaannbsp;aannemen; vgl. Geil. 2, 3 citra morem ceterarum civitatum ^).nbsp;Daarnaast kan citra ook de nuance van ultra niet in plaatselijke, maar wel in overdrachtelijke beteekenis aannemen. Denbsp;Itala vertaalt: (Tert. adv. Mare. 3, 7, p. 387, 8; 3, 17, p. 404,nbsp;16) ps. 44, 3 (LXX: (Lpalos KaXXeL Trapa tovs viovs tcüv dvd'pamcDv^ :nbsp;tempestivus decore citra filios hominum (Vuig. speciosusnbsp;forma prae filiis hominum) ‘¦^). In de Middeleeuwen kannbsp;citra tenslotte geheel de plaats van ultra gaan innemen ®). Watnbsp;zeggen nu onze voorbeelden over den loop en de ontwikkeling van het praegnante gebruik bij citraquot;^ Men kan metnbsp;zekerheid zeggen, dat dit gebruik reeds in de klassieke periodenbsp;gangbaar was, hoewel in beperkte mate (vgl. de hierbovennbsp;genoemde voorbeelden bij Ovidius). Van belang lijkt ons ooknbsp;de plaats bij Plautus Truc. 348 cis dies paucos. Zij belicht

Vgl. Forcellini s.v. citra.

Vgl. E. Assmann, Glotta, 21, p. 63 sqq.

*) Vgl. Schafer, Sitzungsberichte Berlin 1921, p. 378—381.

64

-ocr page 77-

nog eens te meer het reeds in mijn voorwoord genoemde verband tusschen volks- en dichterlijke taal. Het is interessant te zien, welke groote vlucht het praegnante gebruiknbsp;speciaal bij deze praepositie neemt bij rhetorische, rhetorischnbsp;getinte of door de rhetorische periode beïnvloede schrijvers.nbsp;Wij moeten bij het onderhavige geval vaststellen, dat dit aanschouwelijk gebruik van citra in het na-klassieke Latijn doornbsp;de rhetoriek is gestimuleerd. Een lijst van plaatsen van rhetorische of rhetorisch getinte schrijvers is wellicht het bestnbsp;in staat om de geweldige vlucht, die deze praepositie juistnbsp;hier nam, te illustreeren.

Tacitus.

Dial. 27, 10 indicium animi citra damnum adfectus pro-ferre. — 41, 27 bono saeculi sui quisque citra obtrectationem utatur. Agr. i, ii nee id Rutilio et Scauro citra fidem . . .nbsp;fuit. —35, 6 citra sanguinem (zonder bloed te vergieten).nbsp;Germ. 16, 8 materia ad omnia utuntur informi aut citranbsp;speciem aut delectationem. Opmerkelijk is hierbij wel, datnbsp;dit gebruik niet in de Annalen te vinden is. Want in Ann. 12,nbsp;22, 14 ira Agrippinae citra ultima stetit, hebben we hoogstwaarschijnlijk met een reminiscentie aan Ovidius Trist. 2,nbsp;127 te doen. Het bewijst tevens, dat de uitdrukking bij Ovidius nog als nieuw en sterk beeldend werd gevoeld, zoodatnbsp;zij tot navolging lokte. Daar Tacitus zelf tevoren citra praeg-nant gebruikt heeft, moet de aantrekkelijkheid ook nog welnbsp;gescholen hebben in de verbinding met het werkwoord con-sistere. Dit was in staat het beeld in localen zin nog te versterken. Misschien wijst het er ook wel op, dat het praegnante citra zijn frischheid verloren had en haar nu in dezenbsp;verbinding terug kreeg.

Seneca.

Clem. I, 25, I ut iste animus ferox .. . citra sanguinem caedemque satietur. Benef. 7, 15, 2 contra fortunam luctatanbsp;virtus etiam citra effectum propositi operis enituit. Dial. 4,nbsp;20, 3 labor illos citra Jassitudinem exerceat. — 7, 20, inbsp;studiorum salutarium etiam citra effectum laudanda tractatio

65

-ocr page 78-

est. — 9, 4, 7 ut salutaria quaedam citra gustum tractumque odore proficiunt. Benef. 3, 7, 2 qui depositum reddidit aut,nbsp;quod debebat, citra iudicem solvit. Epist. 74, 26 sive illinbsp;senectus longa contigit sive citra senectutem finitus est. —nbsp;loi, i4cui multae moriendicausae etiamcïVra crucem fuerant.

— nbsp;nbsp;nbsp;102,17 fama vocem utique desiderat, claritas potest etiamnbsp;citra vocem contingere contenta iudicio.

Plinius.

Nat. Hist. 2, 91 fiunt cometae et in austrino polo, sed ibi citra ullum iubar. — 2, 137 icta gravida partu exanimatenbsp;ipsa citra ullum aliud incommodum vixit. — 3, 28 citra fasti-dium nominentur. — 7, 108 «Vraque invidiam. — 7, 124nbsp;citra deformitatem oris curata orbitate luminis. —8, 136 oditnbsp;leo leontophonon visumque frangit et citra morsum exanimat.

— nbsp;nbsp;nbsp;10, 153 quaedam et citra incubitum sponte natura gignit.

— nbsp;nbsp;nbsp;II, 269 elephans citra nares ore ipso sternumento similemnbsp;elidit sonum. — 12, 35 bdellum gustu amarum citra acorem.

— nbsp;nbsp;nbsp;12, 79 odor aggravans capita citra dolorem. — 13, 31 masnbsp;in palmite floret, femina citra florem germinat. — 20, 225nbsp;citra vulnus. — 23, 4; — 25, 54 nigrum veratrum medetur...nbsp;hydropicis dum citra febrim. — 26, 123; — 28, 202 citranbsp;Salem. — 31, 24 citra suspicionem ullam aquae. — 35, 139nbsp;citra pulveris iactum vicit.

Quintilianus ^).

P. 221, 4 citra conatum. — 231, 2 citra spem convalescendi.

— nbsp;nbsp;nbsp;273, 23 quam multa sunt amantium remedia citra vene-num. — 302, 2 quidquid citra suprema, citra exitum estnbsp;contumaciam vocat. — 307, 6 omnis citra desperationemnbsp;dolor, ira languescit. Pseudo-Quint. P. ii, 26 nam sicutnbsp;coitus atque congressus citra ius non efficeret uxorem, itanbsp;uxor etiam citra haec manet. — 38, 14 videtur enim quaedamnbsp;posse dicere etiam citra rogationem. — 41, 3; 41, 15; 41, 24nbsp;citra rogationem. — 53, 9 ut citra periculum feratur de nostranbsp;virtute sententia. — 93, 17 nam et optimos viros citra philoso-phiam fuisse constabit. — 134, 8 citra interrogationem. — 155,

Declam. Maiores ed. Lehnert.

“) Declam, Minores ed. Ritter.

66

-ocr page 79-

12 quod mihi et citra praemium licebat. — 254, 12 multum citra scelus quoque impedimenti per se ipsa mortalitas adfert.nbsp;— 276, I ipsae tarnen etiam citra defensionem non parem rati-onem habent. — 326,10 quod illi contingere etiam citra mortisnbsp;propositum potest. — 427, 6 tuum ipsum consilium quidnbsp;profuisset citra manum meam. — 439, 25 illic, dicis, ubi nonnbsp;gratia, non genus, non divitiae, ubi citra haec omnia nudanbsp;Veritas stabat. Uit de hierboven gegeven voorbeelden blijktnbsp;duidelijk, dat dit beeldend gebruik van citra vooral bij denbsp;rhetorische schrijvers een ongekende vlucht nam. Wij moeten aannemen, dat in deze periode van onbeperkt gebruiknbsp;citra veel van zijn oorspronkelijke aanschouwelijkheid hadnbsp;verloren en tot een taalkundig schema was geworden. Innbsp;sommige gevallen zal een werkwoord met sterk locale betee-kenis de aanschouwelijkheid wel hebben verhoogd. Voor hetnbsp;eigenaardige feit, dat de praepositie, die in deze periode eennbsp;zoo belangrijke plaats innam, plotseling verdwijnt en in zoonbsp;karige resten slechts voortleeft, meenen wij ook reeds in denbsp;inleiding voldoende verklaring gegeven te hebben, door dennbsp;nadruk te leggen op het modeverschijnsel (op stijlverschei-denheid, in ondergeschikt verband) en op het feit, dat hetnbsp;natuurlijke taalgevoel zoover overschreden kon worden, datnbsp;navolging uitbleef Want een bepaald beeld, dat steeds metnbsp;nadruk gebruikt wordt, zal tenslotte deze zeer nadrukkelijkenbsp;tint verliezen. Ook een dreiging , die men vaak uit, verliestnbsp;haar kracht. Stolz-Schmalz-Hofmann merken op : „trotznbsp;dieser nach-klassischen Bedeutungserweiterung hat sich citranbsp;in der spateren Volkssprache in Gegensatz zu ultra weder innbsp;örtlicher noch in übertragenerBedeutung dauernd gehalten.”nbsp;De in ons voorwoord verkondigde stelling, dat de locaalnbsp;aanschouwelijke ontwikkeling er eene is, die fundamenteel isnbsp;voor iedere volksgemeenschap en die zich in den regel in iedernbsp;taalleven onafhankelijk zal hebben ontwikkeld, meenen wijnbsp;voor citra te kunnen bevestigen door het lersche een, datnbsp;hoogst waarschijnlijk een zelfden grondslag heeft .

sprünglich „diesseits”, gewöhnlich aber „ohne”.

67

-ocr page 80-

Propter en iuxta.

De praepositie propter is een voortzetting van prope, zooals praeter van prae. Zij had van huis uit dus een zeer specifieknbsp;karakter, dat de nabijheid van iets te kennen gaf. Adverbiaalnbsp;is het ons sinds de oudste teksten overgeleverd. Vgl. Catonbsp;Agr. 151,2 propter siet. Als zuiver plaatselijk adverbium treftnbsp;men propter later bijv. nog bij Tacitus aan. Vgl. Ann. 4,nbsp;54, 4 cum propter discumberet, nullos attingere cibos, doneenbsp;advertit Tiberius. Als praepositie verschijnt propter in localennbsp;zin sedert Naevius, trag. 42 propter amnem. Vgl. verdernbsp;bijv. Plaut. Mil. 853 ibi erat bilibris aula sic propter cados;nbsp;— Rud. 34 illic habitat Daemones in agro atque villanbsp;proxima propter mare. Pomp. 74 (R. 2^, p. 237) in caelonbsp;fiilgit propter lumen. Tac. Ann. 2, 41, i arcus propter aedemnbsp;Saturni; — 15, 47, 6 in agro Placentino viam propter natusnbsp;vitulus. Van Plautus af treffen wij van deze in oorsprongnbsp;zoo plaatselijke praepositie een causaal gebruik aan. Innbsp;nauwe verbinding met werkwoorden kon deze partikel tenslotte zelfs als substitutievorm van per gaan optreden. Bijnbsp;deze praepositie kan men weer eens te meer waarnemen,nbsp;hoe het causale begrip zich uit een oorspronkelijk uitgesproken ruimtelijke voorstelling ontwikkelde . Dit is nietnbsp;alleen het geval bij verba movendi (zooals Stolz-Schmalz-Hofmann meenen), maar ook in zeer veel andere gevallennbsp;schemert de oorspronkelijke, ruimtelijke zienswijze nog goednbsp;waarneembaar door. Vgl. Bacch. 1032 abduce me hincnbsp;ab hac .... quam propter tantum damni feci. „Voer mijnbsp;van deze vrouw hier weg in wier nabijheid . . .”. Hieruitnbsp;ontwikkelde zich heel logisch een causaal begrip. Maar ook

68

-ocr page 81-

in voorbeelden als Merc. 417 is, hoewel het causale begrip domineert, de locale achtergrond nog voelbaar.

......ego emero matri tuae

ancillam viraginem aliquam non malam, forma mala, ut matrem addecet familias, aut Syriam aut Aegyptiam:nbsp;ea molet, coquet, conficiet pensum, pinsetur flagro,nbsp;neque propter earn quicquam eveniet nostris foribus flagiti.

De oorspronkelijke voorstelling „in haar nabijheid” ging dus over naar een causaal terrein: „door”. Vgl. ook voorbeelden als Mere. 959 meauxor/)ro/gt;fcr illam toto in fermentonbsp;iacet; Miles 387 jamp;rojamp;fer eandem suspicionem maxumam sumnbsp;visa sustinere. Truc. 291 erubui propter clamorem tuom.nbsp;Gapt. 803 ne quis propter culpam capiatur suam, etc. Bijnbsp;Plautus zien wij dus een zeer ver doorgevoerde causalenbsp;functie. Het causale gebruik is op 57 plaatsen aan te wijzen.nbsp;Vóór hem bezitten wij slechts één voorbeeld van dezenbsp;nuance en wel bij Naevius, dat echter op een conjectuurnbsp;berust. Ook bij Terentius zien wij nog iets van de oorspronkelijk plaatselijke voorstelling bij dit gebruik naar vorennbsp;komen. Onder de talrijke voorbeelden, die men van dezenbsp;causale nuance kan noteeren, mag men zeker een geval alsnbsp;Heaut. 257 dum ego propter te errans patria careo gebruiken,nbsp;om de waarschijnlijkheid van een locale voorstelling bijnbsp;het causale gebruik te demonstreeren. Een nauwe verbinding met het werkwoord errare, dat oorspronkelijk eennbsp;actio in de ruimte tot uitdrukking bracht (vgl. errant esnbsp;Cic. N. D. 3, 51: TrXdvrjTes) moet zeker oorspronkelijk in denbsp;bedoeling van den taalgebruiker gelegen hebben. Men zounbsp;kunnen vertalen: terwijl ik, in jouw nabijheid zwervend,nbsp;van het vaderland verstoken ben. Bij een volgende causalenbsp;phase zal dit verband veel losser geweest zijn: „terwijl iknbsp;wegens jou, zwervend, van mijn vaderland verstoken ben”.nbsp;Ook Heaut. 259 Antiphila .... propter quam in summanbsp;infamia sum, is een voorbeeld waar men, hoewel ook hiernbsp;het causale begrip domineert, de locale kleur nog kannbsp;navoelen. Bij Caesar, waar men propter zeer vaak aantreft,nbsp;overheerscht het causale begrip volkomen. Dit is eigenlijknbsp;ook al bij Plautus het geval, waar, zooals reeds werd opge-

69

-ocr page 82-

merkt, 57 causale verbindingen gevonden worden tegenover drie zuiver plaatselijke. Er zijn in de talrijke plaatsen, dienbsp;het werk van Caesar ons laat zien, vaak gevallen aan tenbsp;wijzen, waar men propter verbonden vindt met substantivanbsp;als latitudo, altitudo, etc., dat wil dus zeggen met substantiva,nbsp;die een zuiver ruimtelijke verhouding tot uitdrukking brachten. Hier voelt men vaak sterker dan in andere gevallen denbsp;oorspronkelijk locale aanschouwelijkheid, die aan het causalenbsp;gebruik inhaerent is. Vgl. bijv. Bell. Gall. 2, 12, 2 id exnbsp;itinere oppugnare conatus . . . propter latitudinem fossae mu-rique altiturlinem paucis defendentibus expugnare non po-tuit. Hier spreekt een ruimtelijke zienswijze nog sterk mee.nbsp;Een dergelijke verbinding wilde dus zeggen: bij de breedtenbsp;van de gracht en de hoogte van den muur was hij niet innbsp;staat haar in te nemen. In deze plaats van Caesar heeft denbsp;causale kracht echter reeds volkomen de overhand. Vgl. ooknbsp;Bell. Gall. 5, 33, 3 cum propter longitudinem agminis minusnbsp;facile omnia per se obire et . . . providere posset; — 3, 2, 4nbsp;quod propter iniquitatem loci . . . ne primum quidem possenbsp;impetum suum sustineri existimabant; — 7, 52, 2 ne parvumnbsp;modo detrimentum in contentione propter iniquitatem locinbsp;accideret. In vele gevallen had de plaatselijke nabijheid eennbsp;vergelijking tengevolge. In een uitdrukking als „propternbsp;hostium multitudinem certare non ausus est”, speelde hetnbsp;vergelijkende element zeker een rol. De zin wil zeggen: „bijnbsp;een zoo groote menigte vijanden geplaatst (opziende tegennbsp;een zoo groote m.v.) durfde hij niet te strijden”. In dit gevalnbsp;werd het kleinere met het grootere vergeleken. Omgekeerdnbsp;kan echter ook het grootere met het kleinere vergelekennbsp;worden. Beide mogelijkheden vindt men vereenigd bij Caes.nbsp;B. G. 3,24,1 sqq. Prima luce productis omnibus copiis, duplicinbsp;acie instituta, auxiliis in mediam aciem coniectis, quid hostesnbsp;consilii caperent, exspectabat. illi etsi propter multitudinem etnbsp;veterem belli gloriam paucitatemque nostrorum se tuto dimi-caturos existimabant... etc. De ontwikkeling heeft dan denbsp;volgende belangrijke momenten: 1°. „bij”; 2°. „geplaatst bij

Men lette er op hoe in het Nederlandsch de praepositie bij eenzelfde ontwikkeling heeft doorgemaakt.

70

-ocr page 83-

(naast) en vergeleken met”; 3°. „op grond van een vergelijking met” (hier komt de causa te voorschijn). Dit propter gebruikt Caesar 58 maal in causalen zin. Daartegenovernbsp;staat een zeer matig gebruik van ob en dan hoofdzakelijk innbsp;vaste verbindingen als; ob hanc causam, quam ob causam,nbsp;quam ob rem (i, 33), ob easque res (2, 35, 4) etc. Misschiennbsp;kan het veelvuldig verschijnen van propter in causalen zinnbsp;bij Caesar en andere dergelijke auteurs mede een verklaringnbsp;vormen voor het feit, dat Tacitus deze praepositie zoo weinignbsp;gebruikt en bewust archaiseerend teruggrijpt naar het voornbsp;het volksgevoel zoozeer verzwakte ob. Voor zuiver causalenbsp;gevallen vergelijke men bijv. B. G. i, 39, 7 non fore dictonbsp;audientes milites necpitpropter timorem signa laturos. B. G. i,nbsp;26, 5 cum et propter vulnera militum et propter sepulturamnbsp;occisorum nostri triduum morati eos sequi non potuissent,nbsp;etc. ^). Bij Vergilius kan men eveneens aan een enkel voorbeeld nog navoelen, dat het causaal gebruik op een plaatselijke aanschouwelijkheid teruggaat. Vgl. Aen. 12, 178 estonbsp;nunc sol testis et haec mihi terra precanti, / quam propternbsp;tan tos potui perferre labores. De zuiver locale beteekenisnbsp;vindt men bijv. Ecl. 8, 87 propter aquae rivum viridi pro-cumbit in ulva. In plaatselijken zin wordt propter beperktnbsp;door Vergilius gebruikt. Ditzelfde geldt ook voor de causalenbsp;nuance. De praepositie ob is bij Vergilius nog verre in denbsp;meerderheid. In causalen zin tïa.0.propter'm. sommige gevallennbsp;vrijwel als substitutievorm van per op. Dit gebeurde vooralnbsp;daar, waar tusschen werkwoord en praepositie een nauwernbsp;verband was ontstaan. Vgl. bijv. Ter. Andr. 271 egonpropternbsp;me illam decipi miseram sinam; Phormio 469 propter tuamnbsp;fidemdecepta; —927 jamp;rop/er vos decipi. Sen. Contr. 10, i, 10nbsp;propter quas causas possem decipi. Uit de causale nuancenbsp;ontwikkelden zich twee aan elkaar tegengestelde beteeke-nissen: ten le. ter bescherming van', ten 2e. ter beschermingnbsp;tegen ^). Dit werd met zeer overtuigende voorbeelden doornbsp;Svennung aangetoond. Vgl. Pallad. 1,21 stabula propter un-gulas (ter bescherming van) animalium ab omni umore

9 Vgl. Meusel, Lex. Caes. 2, i, p. 1268 sqq.

9 Vgl. Svennung, Unters. z. Pallad., p. 381.

71

-ocr page 84-

suspensa sint. De beteekenis ter bescherming tegen kan men vinden i, 8, 2; i, 32; i, 35, 3 cicer inter olera propternbsp;multa portenta serendum est. i, 36, i; i, 37, 7 angustusnbsp;tarnen aditus admittat examina propter frigoris et calorisnbsp;iniuriam. 2, 15, 18; 4, 7, i; 4, 10, 20 viva calce perfundendinbsp;(vermes), sed parciuspropter arboris noxam. 12, 7, 15; 4, 11,8nbsp;septa üeri propter iniuriam gravidarum corivenit laxiora. 6, 2,nbsp;i; 8, I, 12; 13, 5, 6 propter serpentes cedrum uramus. Opnbsp;een dergelijke zeer aanschouwelijke nuance, die eveneensnbsp;als een aftakking van het causale gebruik beschouwd moetnbsp;worden, wees ook Schmalz 1). Propter beteekent in de Peregrin. „zur Verhütung”. Vgl. i, 8, 2 praetorii situs sit loconbsp;erectiore et sicciore quam cetera propter iniuriam funda-mentorum et ut laeto fruatur aspectu: opdat de fundamentennbsp;geen schade lijden etc.; 4, 11,8propter iniuriam gravidarum;nbsp;opdat de drachtigen geen schade lijden; 6, 2, i propternbsp;iniuriam venti: opdat de wind geen schade berokkent; vgl.nbsp;ook nog 12, 13, 5 ut sic tuta cubilia propter iniuriam pretiosinbsp;velleris umor reddat elabens. Schmalz zegt hiervan: „wirnbsp;hatten tuta ab iniuria erwartet, vgl. i, 19, 12 a mustelisnbsp;tutae hunt; aber mit propter wird nur die örtliche Auffassungnbsp;geandert; tutus ab\ sicher vor d.h. hat nichts von der Gefahrnbsp;her zu fürchten. Tutus propter: sicher neben d.h. hat selbstnbsp;neben der Gefahr nichts von ihr zu fürchten”. Behalve totnbsp;deze zeer plastische en in haar optreden ongetwijfeldnbsp;praegnante verschijning, kan men ook de ontwikkeling totnbsp;een finaal gebruik constateeren. Vgl. Sen. Pat. Contr. 2, 5, 3nbsp;nupsit isti propter liberos. Vooral in de na-christelijke latiniteit heeft dit gebruik zeer groote afmetingen aangenomen.nbsp;Het begin is echter reeds bij Sallustius en verder bij Ciceronbsp;te constateeren. Vgl. lug. 100, i quae (hiberna) propter com-meatum in oppidis maritumis agere decreverat. Sprekendnbsp;zijn voor het vulgair getinte Latijn gevallen, die men in denbsp;Peregrin. Aeth. kan aanwijzen. Het finale gebruik vindtnbsp;men daar zoowel in verbinding met een gerundivum als ooknbsp;met een enkel substantief. Voor de verbinding met gerund.

9 Vgl. Glotta 6, p. 186 sqq.

72

-ocr page 85-

vergelijke men 55, 20/gt;ro/)/«r visendammemoriamsancti lob; — 99, 10 propter vigilias celebrandas. Voor de verbindingnbsp;met een enkel substantief vergelijke men 86, 32 candelae . . .nbsp;paratae sunt propter lumen omni populo; — 66, 12 fecimusnbsp;ergo et ibi biduum . . . propter visionem sanctorum illorum .nbsp;Svennung wees bij Palladius op enkele sprekende gevallen.nbsp;Vgl. 12, 7, 21 unicuique semini propter notam surculus debetnbsp;adfigi. Vgl. ook i, 36, i; c. ger. i, 34, 7 2). Bij christelijkenbsp;auteurs zijn eveneens voorbeelden hiervan aan te wijzen. Bijnbsp;Hilarius is deze mogelijkheid nog weinig ontwikkeld ®). Bijnbsp;Augustinus zijn de voorbeelden sprekender. Vgl. Conf. 6,nbsp;2, 2 quem propter salutem meam maxime diligebat; — 10,nbsp;36, 59 timeri et amari veile ab hominibus non propter aliud,nbsp;sed ut inde sit gaudium; — 10, 37, 62 video non melaudibusnbsp;meis propter me, sed propter proximi utilitatem moveri opor-tere ^). Ten slotte zij nog op enkele voorbeelden gewezen, dienbsp;Svennung bij Orosius noteerde . Propter in verbinding metnbsp;gerundivum staat 2, i, i; 2, 13, i; 3, 22, 5. (Daarnaast vindtnbsp;men echter ook ob in finale beteekenis, vgl. 3, 15, 5; 3, 22, 13;nbsp;4, 20, 40).

Propter kan ook de nuance van de aannemen. Zij werd in de uitdrukking: propter aliquem dicere, bij Orosius genoteerd®). Stolz-Schmalz-Hofmann nemen aan, dat deze uitdrukking „singular” is. Dit is niet geheel juist. Reeds Tacitusnbsp;kent een gebruik, waar deze praepositie vrijwel synoniemnbsp;met de verschijnt. Vgl. Hist, i, 65, 3 multae clades, crebriusnbsp;. . . quam ut tantum propter Neronem Galbamque pugnare-tur. Dit voorbeeld rechtvaardigt tevens het vermoeden, datnbsp;deze nuance in haar oorsprong aanschouwelijker was dannbsp;men uit het abstracte schema dicere propter aliquem zou vermoeden. Het optreden van propter zelf moet als zoeken naarnbsp;beeldender materiaal verklaard worden. Het Latijn bezatnbsp;een ander woord, ob, dat door zijn volumen en de groote

*)

‘)

Vgl. V. Oorde, Lex. Aeth., p. 159.

Vgl. Unters. z. Pallad., p. 381.

Vgl. M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 42.

Vgl. Hrdlicka, A. Study of Late Lat. Vocab., p. 133. Vgl. Orosiana, p. 29.nbsp;ld., p. 41.

73

-ocr page 86-

abstractie voorbestemd was, om voor een anderen, meer visueelen term te wijken. Zoo zien wij dan, dat vooral in denbsp;omgangstaal propter door zijn veel aanschouwelijker gesteldheid steeds meer de plaats van ob komt innemen. Ob gaatnbsp;terrein verliezen en blijft uiteindelijk beperkt tot enkele vastenbsp;uitdrukkingen. Varro bijv. gebruikt ob geheel niet, maar wijnbsp;vinden bij hem steeds propter. Ook Cato vermijdt het. Bijnbsp;Columella treft men ob wel in stereotype causale verbindingen als ob earn rem, quam ob causam, etc. ^). Vitruviusnbsp;gebruikt ^rojamp;fer zeer veel, de praepositie ob komt men bij hemnbsp;slechts vier maal tegen en dan uitsluitend in de verbindingnbsp;quas ob res. ^). Bij Suetonius kan men een vrij frequent gebruik van propter waarnemen, maar uitsluitend in causalennbsp;zin. Ook ob komt voor, maar dan wederom hoofdzakelijk innbsp;verbindingen ob id, ob id ipsum, ob hoe, ob haec en ob quae ®).nbsp;Bij Tacitus is het gebruik van propter zeer beperkt. Wij vindennbsp;propter als locaal adverbium Ann. 4, 54, 4 als praepositie innbsp;zuiver localen zin komt propter 5 maal voor. In causalen zinnbsp;verschijnt het Dial. 21, 21 en tenslotte kan men nog eenmaalnbsp;propter in een nuance, die vrijwel de beteekenis van de nadert,nbsp;opmerken. Ob is bij hem zeer in zwang. Men moet hier aannemen, dat Tacitus bewust archaiseerend te werk is gegaan.nbsp;Wölfflin heeft hierop reeds gewezen en tevens opgemerkt,nbsp;dat Ammianus Marcellinus eveneens in navolging van Tacitus ob gebruikt. Hij wees er ook op, dat ob in de Epitomenbsp;Caesarum verschijnt. De auteur van de Epitome is bij denbsp;lulisch-Flavische keizers van Aurelius Victor afhankelijk.nbsp;Dat Aurelius Victor Tacitus kende is door denzelfden auteurnbsp;(Rhein. Mus. 29, 302 sqq.) uiteengezet. „Gleichwohl gehortnbsp;ein gewisser Entschluss dazu, wenn beide Au toren konsequentnbsp;propter vermieden haben. Dies wird deutlich, wenn wir dienbsp;Worte der Epit. 2, 2: Caldius Biberius Nero ob vinolentiamnbsp;nominatus est, mit der Quelle vergleichen; Suet. Tib. 42nbsp;propter vvsxx aviditatem pro Tiberio Biberius” etc. ®). Petronius

9 Vgl. Keil, Komm., p. 68.

Hierbij ook Schmalz, Glotta 6, p. i86 sqq.

Vgl. G. W. Mooney, Suet. Tranq. de Vit. Gaes., p. 458.

*) Vgl. A. L. L. 12, p. 449.

9 Vgl. ook Wölfflin, A. L. L. 9, p. 92: „Mit der Beobachtung unregel-

74

-ocr page 87-

gebruikt ob slechts twee maal, waarvan eenmaal in een vaste verbinding ob earn rem. Bij Apuleius komt ob ongeveer 6onbsp;maal voor, maar er staan 59 plaatsen tegenover waar mennbsp;propter kan vinden. De plaatsen waar ob verschijnt moetennbsp;opgevat worden als staande onder archaistischen invloed. Innbsp;de andere gevallen heeft Apuleius zich echter niet kunnennbsp;onttrekken aan vormen, die in de omgangstaal van zijn tijdnbsp;de gebruikelijke waren. In de Peregrin. Aeth. komt propternbsp;in het geheel 17 maal voor, ob echter in het geheel niet^).nbsp;In de Mulomedicina Chironis komt men ob slechts drie maalnbsp;tegen. In andere gevallen vindt men propter (Ahlquist).nbsp;Twee voorbeelden wijzen nog op een min of meer traditio-neele verbinding ob hoe. Ob verschijnt ook bij Palladius niet,nbsp;behalve in een enkel op zich zelf staand geval, waar men metnbsp;een vast cliché te doen heeft . In de uitgesproken christelijkenbsp;litteratuur is de toestand over het algemeen zoo, dat mennbsp;kan zeggen, dat propter het gewone is. Toch werd ob in sommige gevallen nog vrij veel gebruikt. Zoo sluit Hilarius zichnbsp;bijv. veel meer aan de litteraire usance aan. In zijn geheelenbsp;oeuvre staan 77 gevallen vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tegenover 299 van oè ®).

In de Conf. van Augustinus bijv. vindt men propter 63 maal gebruikt tegenover 12 plaatsen met ob. Hrdlicka meent dannbsp;ook terecht: „it appears quite probable that St. Augustinenbsp;was influenced in this respect not only by the general trendnbsp;of his time, but most of all by the usage of the Bible —nbsp;especially if we take into consideration two common Scriptu-

massiger Formen, Vokabeln und Konstruktionen ist freilich das Vulgarlatein nicht erkannt, vielmehr muss vor allem die Beobachtung des Fehlenden dazunbsp;kommen. Denn es starben in der Volkssprache zahlreiche Wörter ab, welchenbsp;wir darum irrtiimlich als fortlebend betrachten, weil sie uns in den Schriftennbsp;gebildeter Autoren, welche ihre Sprache aus der Lektiire der Klassdker schopfen,nbsp;immer noch begegnen. Wie in der KOivq des Clemens avv und ave.v fehlen, sonbsp;in der lateinischen Übersetzung die Proposition ob und absque, womit freilichnbsp;nicht behauptet sein soil, dass bei dem Aufgeben gewisser Wörter nicht auchnbsp;individuelle Gründe könnten mitgewirkt haben.”

Vgl. Löfstedt, Komm., p. 219: ,jDer Grund ist nicht etwa ein logischer Bedeutungsunterschied im Sinne der alten Synonymik, sondern liegt in dernbsp;bisher unbeachteten Tatsache, dass schon früh, namentlich in der nach-klassischen Zeit, propter als das volkstümliche, ob als das litterarische Wortnbsp;dasteht.”

Vgl. Svennung, Unters. z. Pallad. etc., p. 72.

Vgl. M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 196.

*) Vgl. A Study of Late Lat. Vocab., p. 132.

75

-ocr page 88-

ral phrases propter te and propter nomen tuum, the former of which occurs eight times in the Conf (4, 9, 14; 5,4, 7; 5,12,nbsp;22; 10, 22, 32; 10, 29, 40; 10, 36, 59bis; 13, 31, 46) and thenbsp;latter twice (9, 2, 3; 10, 4, 5)”. Juret wees in zijn Etud.nbsp;gramm. sur le Lat. de St. Filastrius er op, dat propter 20nbsp;maal verschijnt en ob ontbreekt. Een voorkeur voor propternbsp;toont ons ook de taal van den Bijbel. Voor den Cod. Bob. (k)nbsp;merkt Hoogterp op:,,propter a complètement vaincu ob, qu’onnbsp;ne trouve pas” ^). Samenvattend kunnen wij dus opmerken,nbsp;dat het beeldend zooveel zwakkere ob, dat tevens om zijnnbsp;volume geen groote populariteit genoot, reeds zeer vroegnbsp;stelselmatig door een in den beginne locaal zeer bepaaldenbsp;en aanschouwelijke vorm propter werd vervangen. Het beginnbsp;van dit substitutieproces moeten wij, zooals uit de in hetnbsp;voorafgaande genoemde gevallen bleek, vroeg stellen. Hetnbsp;feit, dat Cicero voor propter 1049 gevallen laat zien, waarvannbsp;33 een zuiver localen toestand weergeven en 802 dienen, omnbsp;een causaal begrip tot uitdrukking te brengen, wijst er op,nbsp;hoe ook dit propter in het taalgebruik van een wetenschapsman als Cicero algemeen was geworden®). Voor het probleem der aanschouwelijkheid is het van buitengewoon belang, dat terzelfdertijd een nog sterker equivalent het hoofdnbsp;opsteekt, nl. iuxta. luxta kreeg in het aanschouwelijkheids-proces grootere mogelijkheden, omdat propter steeds meer innbsp;overdrachtelijke beteekenis gebruikt werd. In den voor-christelijken tijd vindt men slechts een schuchter begin, omnbsp;dit iuxta als substitutievorm van propter te gebruiken, innbsp;dienst der aanschouwelijkheid. Cicero waagt zich niet aannbsp;dezen beeldenden vorm in praepositioneelen zin, die zekernbsp;gedurfd was door zijn groote concreetheid. Alleen als adverbium komt men iuxta daar wel eens tegen. Wel vindt mennbsp;het bij Sallustius reeds in verschillende stadia. Als plaatselijk adverbium lug. 65, 2 ut sellam iuxta poneret. Als zuiver locale praepositie Hist. 4 frag. 38 sapor iuxta fontis dul-

9 P. 87.

9 P. 104, § 138.

Vgl. K. Reissinger, Über Bedeut. u. Verwend, d. Prap. ob u. propter etc., diss. Erlangen 1897, p. 32 en 67,

76

-ocr page 89-

cissimos. Als praepositie in overdrachtelijken zin kan men het vinden Hist. 3 fr. gGd iuxta seditionem. Etymologischnbsp;beteekent het: „in nauwste verbinding met” ^). Plautus,nbsp;abundant als hij kan zijn, verbindt het in dezen zin alweernbsp;met cum. Vgl. Mil. 234 ut scias iuxta mecum mea consilia;nbsp;Pers. 545 iuxta tccum aeque scio; Ps. 1030 iuxta cum his. Datnbsp;iuxta ook als aanschouwelijke substitutievorm van cum kannbsp;optreden toont duidelijk een plaats als Tac. Hist. 2, 12, 12nbsp;occursantes domini iuxta coniuges et liberos. Vgl. hierbijnbsp;ook Livius 23, 7, 8 cum coniugibus ac liberis obviam ire. Innbsp;den localen zin van propter vindt men iuxta bijv. Verg. Aen.nbsp;6, 452 quam (Dido) Troius heros ut primum iuxta stetit; 7, 72nbsp;iuxta genitorem adstat Lavinia virgo; — 8, 416 insula Sica-nium iuxta latus Aeoliamque erigitur Liparen. Vgl. ooknbsp;Plinius Nat. Hist. 19, 8, 51 iuxta terram praeciditur; Quin-til. Inst. 8, 4, 22 earn filiam iuxta se locat; Columella 4, 8, 2nbsp;si iuxta truncum radicem praecideris; Celsus 2, 16 nequenbsp;enim convenit, iuxta inediam protinus satietatem esse; Val.nbsp;Maximus 5, 4, i aditum iuxta moenia urbis Volsco militinbsp;struxit. Als aanschouwelijke substitutievorm van propter vinden wij iuxta in zeer talrijke mate in den keizertijd ^). Het isnbsp;niet te verwonderen, dat wij het gebruik van iuxta bij eennbsp;rhetorisch ge tinten schrijver als Tacitus gestimuleerd aan treffen. Dit maakt ook voor een groot gedeelte het uitblijven vannbsp;een veelvuldig gebruik van propter veel begrijpelijker. Innbsp;iuxta vond Tacitus een aanschouwelijk instrument ter uitbeelding. Hij gebruikt dit als adverbium en als praepositie ®).nbsp;Ook een nuance, die men met secundum of praeter zou moetennbsp;weergeven, treft men bij hem aan. Deze beteekenis, die ongetwijfeld het gevolg was van een zuiver locale voorstelling,nbsp;werd tot een schema, dat iets mechanisch bezat. In dezenbsp;phase trad het als substitutievorm van secundum op. Iets vannbsp;de grondbeteekenis „in nauwe verbinding met”, valt zekernbsp;nog te achterhalen in die gevallen, waar iuxta met verba

Vgl. Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 504.

*) In het late Latijn komt men iuxta ook als substitutievorm van in, ter Versterking van den locativus bij namen van landen en steden tegen. Hierovernbsp;Funaioli, A. L. L. 13, p. 365.

Vgl. Gerber-Greef, Lex. Tac. s.v. iuxta.

77

-ocr page 90-

movendi verbonden werd en in het Nederlandsch door „langs” geïnterpreteerd moet worden. Vgl. Verg. Aen. 3,nbsp;506 provehimur pelago vicina Ceraunia iuxta', — 4, 255 quaenbsp;(avis) circum piscosos scopulos humilis volat aequora iuxta;nbsp;vgl. ook Mare. 4, 18 (Cod. Bob. (k)) cum praeteriret autemnbsp;iusta mare Gallilaeae. Zeer duidelijk toont het visueelenbsp;karakter van deze verbinding ook een plaats in de Peregri-natio Aetheriae, nl. daar, waar 45, 31 staat: et incipiturnbsp;denuo totum iam iuxta mare ambulari, sic tarnen iuxta marenbsp;etc. Het wandelen geschiedt in voortdurende aanraking metnbsp;de zee, d.w.z. men gaat (vlak) langs de zee. In de Peregrin,nbsp;komt overigens propter alleen in de overdrachtelijke betee-kenis voor, en wel met causale en finale kracht. Locaalnbsp;wordt echter steeds iuxta gebruikt, zoowel adverbiaal alsnbsp;praepositioneel. Als adverbium vindt men iuxta bijv. 40, 16nbsp;pomariola instituunt vel orationes et iuxta sibi; —42, 22nbsp;locus etiam ostenditur ibi iuxta; — 57, 9 si quis subito iuxtanbsp;sibi vult facere domum etc. Als locale praepositie kan mennbsp;iuxta bijv. aantreflfen 40, 3 qui ibi commorabantur iuxtanbsp;montem ilium; — 47, 21 campus iuxta latus montis; — 47, 23nbsp;Oton etiam ostensum est nobis, quod est iuxta deserta loca;nbsp;— 47, 25 iuxta quem colliculum fixerunt castra filii Israhelnbsp;etc. De Peregrinatio toont ook een zeer veelvuldig gebruiknbsp;van deze praepositie in de beteekenis van „volgens” (secundum). Dit gebruik had vooral groote verbreidheid in hetnbsp;latere Latijn. Een enkel voorbeeld is echter al in vroegerennbsp;tijd waar te nemen. Vgl. Livius 39, 9,6 huic consuetudo iuxtanbsp;vicinitatem cum Aebutio fuit. Men voelt hier nog den localennbsp;oorsprong van deze nuance. Dit iuxta kon ook op abstracternbsp;terrein worden overgebracht. De voorbeelden zijn in dennbsp;regel reeds gekenmerkt door iets mechanisch. Vgl. Vitruviusnbsp;I, I, 17 iuxta necessitatem. Ook Aetheria laat duidelijk zien,nbsp;dat een uitdrukking als iuxta consuetudinem niets meer voornbsp;haar was dan een abstracte formule. Deze uitdrukking komtnbsp;28 maal voor 2). Hetzelfde geldt voor een verbinding alsnbsp;iuxta scripturas. Men vindt dezelfde beteekenis o.a. lustin.

Zie voor de spelling Bonnet, Le Lat. de Grég. d. T., p. 174, 4.

*) Vgl. V. Oorde, Lex. Aeth., p. 118.

78

-ocr page 91-

1, 7 gt; I quern iuxta nocturnum visum ergastulo liberaverat; verder bij Ulpianus, Solinus, Salvianus, Hieronymus e.a.nbsp;Ook de scholien op Horatius gebruiken regelmatig dit iuxtanbsp;in de beteekenis van secundum . Bij Filastrius is dit, zooalsnbsp;Juret aantoonde, de eenig voorkomende nuance . Ook hetnbsp;iuxta, dat een vergelijking weergeeft (men treft het in denbsp;Peregrinatio aan), is een gevolg van locale aanschouwelijkheid. Vgl. 41, 2 ita infra nos videbantur esse illi montes, quosnbsp;primitus vix ascenderamus, iuxta istum medianum. Het zuiver locale beeld wekte deze voorstelling: die bergen, naastnbsp;de middelste, schenen zoover beneden ons te liggen, ofnbsp;abstracter uitgedrukt: in vergelijking met den middelstennbsp;berg etc. Om nu op de locale beteekenis terug te komen, hetnbsp;moet den toeschouwer verbazen, hoe de drang naar aanschouwelijkheid steeds weer opnieuw plastische voorstellingen weet te vinden. Het abstract geworden ob ondergingnbsp;substitutie va.n propter; toen propter zich steeds verder van zijnnbsp;oorspronkelijk locale beteekenis verwijderde, verscheen, omnbsp;aan den aanschouwelijkheidsdrang tegemoet te komen, iuxta.nbsp;Hiernaast ziet men in het vulgair Latijn een vorm de latusnbsp;optreden ®). Iuxta was sterk genoeg om ook in de Romaan-sche phase zich te doen gelden. Men vindt de praepositienbsp;in het Provengaalschnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oud Fransch *). Behoefte

om nauwkeurig te localiseeren was oorzaak van een samengestelden vorm. In deiuxta overheerscht echter het separa-tieve element van het eerste gedeelte der samenstelling volkomen. Deiuxta staat op de vraag: „vanwaar”. Vgl. bijv. Pard. 253 (A. 631) deiuxta ipsa villa Formulus (sc. venit) ®).

Vg]. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 503; Hand, Turs. 3, p. 542.

Vgl. Etud. Gramm, sur Ie Lat. de Filastr., p. 88.

Vgl. Löfstedt, Komm., p. 67; Wackernagel, Vorl. ü. Synt. 2, p. 164. Vgl. Meyer-Lübke, Gramm, d. Lang. Rom. 3, § 441.

Vgl. Hamp, A. L. L. 5, p. 363.

79

-ocr page 92-

Praetcr.

Praeter wekt van huis uit een zeer bepaalde locale voorstelling. Deze moet men als grondslag nemen voor alle schakeeringen, waarin men praeter vanaf de oudste overlevering tot aan zijn laatste ontwikkelingsstadia aantreft.nbsp;Van het begin af vertoont het overdrachtelijk gebruik reedsnbsp;een afgesloten proces. De voorbeelden van de overdrachtelijke beteekenis zijn veel talrijker dan die van de zuivernbsp;locale. Toch is het voor de bespreking van de verschillendenbsp;phasen, waarin praeter verschijnt, van belang, een kortnbsp;oogenblik bij deze oorspronkelijke voorstelling stil te blijvennbsp;staan. Praeter is een verdere ontwikkeling van prae, vgl. denbsp;overeenkomstige vormingen als: in-inter; sub-subter, ob-obter,nbsp;etc. In zijn zuiver locale beteekenis „aan iets voorbij”,nbsp;„langs iets heen”, treft men het nog aan bij Plaut. Stich. 460nbsp;mustela murem abstulit praeter oculos; Poen. 19 neu dissignator praeter os obambulet; in lateren tijd bijv. bij Cic.nbsp;Verr. 3, 25, 62 praeter oculos Lolii haec omnia ferebant;nbsp;Ovid. Met. 5, 158 tela volant praeter utrumque IzXus praeter-que et lumen et aures; Livius 42, 48, 7 praeter oram Italiaenbsp;subvectus. Tacitus kent dit gebruik op twee plaatsen, nl.nbsp;Hist. 4, 30, 7 praeter suorum ora . . . sublime rapti. Ann. 2,nbsp;78, 6 Domitium . . . vitare litorum oram praeter(\\ie. insulasnbsp;lato mari pergere in Suriam iubet. In zijn plaatselijke beteekenis komt praeter bij Plautus slechts twee maal voor.nbsp;Daartegenover staan dertien plaatsen in zeer varieerendenbsp;overdrachtelijke nuances. Cicero kent op slechts enkelenbsp;plaatsen een locale beteekenis, maar men vindt een vrijnbsp;talrijk overdrachtelijk gebruik. Bij Vergilius is het gebruiknbsp;van praeter zeer beperkt. Slechts twee plaatsen geven denbsp;oorspronkelijke voorstelling (Aen. 7, 24 en Cul. 307), enkelenbsp;andere een zeer summier overdrachtelijk gebruik. Ook

M Vgl. Leumann, p. 2QQ, S «iisb; Walde, Etym. Wörterbuch, p. 488; Ernout-Meillct, Diet. Etym., p. 801, etc.

80

-ocr page 93-

Caesar toont, dat zeer verschillende overdrachtelijke scha-keeringen hem geheel vertrouwd zijn en ook als volkomen juist door hem worden aanvaard. De plaatselijke voorstelling van praeter beperkt zich echter tot één plaats. Viernbsp;maal komt praeter in de nuance van „behalve”, vijf maalnbsp;in de nuance van contra voor. Bij verschillende auteursnbsp;hebben andere equivalenten het beeld van praeter in over-drachtelijken zin vervangen {citra, extra). Zij werden alsnbsp;aanschouwelijker gevoeld en waren er daarom geheel opnbsp;hun plaats. Bij Apuleius, waar het overdrachtelijke gebruiknbsp;zeer groote afmetingen heeft aangenomen, komt mennbsp;praeter in zijn oorspronkelijke beteekenis hoogst zelden tegen.nbsp;In de Confessiones van Augustinus tenslotte treft men hetnbsp;in het geheel niet meer aan .

Er zal in het verdere verloop van deze bespreking nog gelegenheid zijn nader hierop terug te komen. Een belangrijke ,,praegnante” nuance van praeter is die, waar de prae-positie vrijwel de waarde van contra heeft *). Men kan hetnbsp;ook zoo zeggen, dat op het oogenblik van haar verschijnen,nbsp;praeter in deze nuance als aanschouwelijk equivalent vannbsp;contra gaat optreden. Men zou in dergelijke gevallennbsp;van een substitutie kunnen spreken. Zij komt voor in uitdrukkingen als: praeter spem, morem, consuetudinem, naturam,nbsp;voluntatem, sententiam, aetatem, aequum, modum en wordt oorspronkelijk gezegd „vom Hinausgehen über einen abstraktennbsp;Begriff” ®). De moeilijkheid bij het nagaan, hoe deze overdrachtelijke beteekenis zich uit de locale zienswijze ontwikkelde, schuilt in het feit, dat het materiaal betrekkelijknbsp;beperkt is, en dat van het oogenblik af, dat men dit verschijnsel kan waarnemen, men met een proces te doen heeft,nbsp;dat geheel tot afsluiting gekomen is. Bij Plautus reeds kannbsp;men het als een volkomen uitgebalanceerd schema ontmoeten. Die gevallen, waar het plaatselijke beeld nog nadernbsp;belicht wordt door een oorspronkelijk concrete voorstelling

Vgl. C. L. Hrdlicka, A Study of the Late Lat. Vocab. etc., p. 147.

“) Vgl. Lindsay, Synt. of Plaut., p. 91; M. V. Brown, Synt. Prep. Hil. p. 71 sqq.; Hand. Turs. 4, p. 539 sqq.; Meusel, Lex. Caes.; A. Gerber et A. Greef,nbsp;Lex. Tac., p. 1172.

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann^, p. 516.

81

-ocr page 94-

van het werkwoord, zullen als weg naar een in mindere of meerdere mate abstract geworden schema moeten dienstnbsp;doen. In een plaats als Cic. Divin. i, 44, 100 cum lacusnbsp;Albinus praeter modum crevisset, kon wellicht nog iets vannbsp;een concrete voorstelling gevoeld worden. Het wil zeggen:nbsp;„de groei was gegaan tot een punt, dat de (gewone) maatnbsp;overschreed.”. Het werkwoord „groeien” riep een welbewuste voorstelling van een beweging wakker. Wanneernbsp;men dit verbond met de zeer bepaalde locale voorstellingnbsp;van praeter, kon hierdoor een beeld ontstaan, dat voor dennbsp;hoorder nog veel aanschouwelijkheid bevatte. Ditzelfdenbsp;geldt voor een geval als Cic. Phil, i, 4, 10 cum ei nihilnbsp;adhuc praeter ipsius voluntatem cogitationemque acciderit.nbsp;Dit werkwoord had van huis uit een zeer uitgesprokennbsp;locaal karakter, dat men nog op veel plaatsen kan aanwijzen.nbsp;Het beteekende: „bij iets neer vallen”. Dit geldt natuurlijknbsp;niet meer voor Cicero; hier was het begrip reeds volkomennbsp;tot een abstractie overgegaan. Toch heeft een voorbeeldnbsp;als dit zijn waarde. Het toont ons verbindingen, die oorspronkelijk ongetwijfeld op een concrete voorstelling berustten.

Caesar, bij wien men praeter in zijn nuance van contra verschillende keeren kan ontmoeten, gebruikt het herhaaldelijk in verbinding met dit werkwoord. Bijv. Bell. Gall. 3,nbsp;3, 2 cum tantum repentini periculi praeter opinionemnbsp;accidisset. Bell. Civ. i, 45, i Caesar paene omni acie per-territa, quod praeter opinionem consuetudinemque accideratnbsp;cohortatus suos legionem nonam subsidio ducit. Bell. Civ. 3,nbsp;70, I quod ha.ec praeter spem acciderant eius. Dit verschijnselnbsp;kan men zoo vaak waarnemen, dat men het ook hier metnbsp;terugwerkende kracht mag gebruiken. Wanneer men bijv.nbsp;zegt: mihi idem accidit, dan kent het Duitsch in den over-drachtelijken zin een uitdrukking die op dezelfde concretenbsp;voorstelling teruggaat, nl. ,,mit mir ist es der Fall”. Wanneernbsp;men in de hierboven geciteerde voorbeelden van Ciceronbsp;en Caesar probeert de concrete voorstelling te achterhalen, dan moet men het zoo vertalen: „niets is hem daarnbsp;toegevallen, waar het voorbij (de grens van) zijn willen

82

-ocr page 95-

etc. kwam te liggen.”. Hetzelfde kan men zeggen van een geval als Plant. Rud. 400 multa praeter spem scio multisnbsp;bona evenisse. De voorstelling, dat men aan een bepaaldnbsp;gestelde grens voorbijgekomen was, een grensgebied dat hetnbsp;gebruik van praeter stilzwijgend veronderstelde, was in staatnbsp;om in een bepaald stadium de voorstelling van een contranbsp;te raken. Hier volgen enkele voorbeelden, om de verbreidheid van dit verschijnsel nog nader te illustreeren. Plant.nbsp;Most. 965 praeter speciem stultus es. Bacch. 418 caveaturnbsp;praeter aequom ne quid delinquat. Epid. 10^ praeter aetatemnbsp;et virtutem stultus es^). Bij Terentius bijv. Heaut. 59.nbsp;Caesar heeft het, behalve in de genoemde gevallen, bijv.nbsp;Bell. Gall. 6, 8, 6 ubi praeter spem quos fugere credebantnbsp;infestis signis ad se ire viderunt, en 6, 40, 8 militum parsnbsp;horum virtute submotis hostibus praeter spem incolumis innbsp;castra pervenit. Tacitus schrijft Hist. 2, 29, 14 flens etnbsp;praeter spem incolumis Valens processit. Hilarius Matth. 5, 4nbsp;ex eoque fieri praeter naturam suam corpora nostra tenebrosa,nbsp;si in illis mentium lumen extinctum sit. Const. 24 iam quid-quid apud te praeter fidem tuam est, perfidia, non fides est.nbsp;In Ps. 59, 8 sed in his usurpandis nihil praeter ius proprietatisnbsp;ostensum est *). Vgl. ook Augustinus Conf. 8, 3, 7 easnbsp;voluptates . . . praeter voluntatem inruentibus .... mo-lestiis homines adquirunt. Daarnaast staat 7, 5, 7 contranbsp;voluntatem. Er is een andere belangrijke nuance, die hetnbsp;gevolg was van de concrete voorstelling, die op abstractnbsp;gebied werd overgebracht. Zij dient, om een uitsluiting aannbsp;te duiden. Men zal zien, dat de uiteindelijke ontwikkelingnbsp;weer een negatie oplevert, d.w.z. een praeter in de nuancenbsp;van sine, zooals men dit ook bij citra en extra kan waarnemen.nbsp;Deze nuance, die wij in het Nederlandsch met ,,behalve”nbsp;plegen weer te geven, kan men in twee zeer gespecificeerdenbsp;groepen scheiden. Ter verduidelijking citeeren wij hetnbsp;volgende: „praeter aut addit aliquid aut excipit, atque itanbsp;quidem, ut hoe sensu in sententiis generalibus, illo in ceterisnbsp;adhibeatur. Velut cum dico „praeter Caium omnes aderant”

Vgl. Lindsay, A Synt. of Plant., p. 91 en Lodge, Lex. Plant. 2, p. 369.

Vgl. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 71 en 72.

83

-ocr page 96-

excipi Caium volo, sed cum ita loquor: „praeter Caium et Lucius et Publius aderant”, Caius ceteris duobus additur”^).nbsp;Het Duitsch kent hiervoor ook twee vertalingen nl.: „ausser”nbsp;(„mit Einschluss des erwahnten Begriffes”) en „ausge-nommen”, „abgesehen davon” (,,mit Ausschluss des-selben”) ^). De concrete voorstelling, „langs iets heen” kannbsp;men bijv. waarnemen bij Cic. pro Cluent. 20, 55 itum estnbsp;in consilium omnibus sen tenths praeter unam. „Men is totnbsp;stemming overgegaan met algemeene stemmen, één uitgezonderd”, of als het geoorloofd is een concretere omschrijvingnbsp;te kiezen „slechts één stem voorbijgaande”. Het ontwikkelingsproces is bij Plautus al geheel afgesloten. Cicero,nbsp;Caesar, Livius e.a. gebruiken het als een gangbaar schema.nbsp;Men kan hier niet direct constateeren, dat het volk of denbsp;rhetorica dit verschijnsel in bijzondere mate zouden hebbennbsp;bevorderd; men kan het ook zoo zeggen: het schema wasnbsp;abstract genoeg geworden om door auteurs als Cicero,nbsp;Caesar, Livius e.a. gehanteerd te worden. Toch moet men,nbsp;zij het dan ook door terugredeneeren, den oorsprong bijnbsp;het volk zoeken. Voor haar abstractie pleit ook het feit,nbsp;dat de praepositie, in verhouding tot haar overdrachtelijkenbsp;beteekenis, in zuiver localen zin zoo betrekkelijk weinignbsp;voorkomt. Bij Plautus wordt alleen al de nuance „behalve”nbsp;tienmaal gebruikt (de locale beteekenis echter, komt,nbsp;zooals reeds werd opgemerkt, slechts tweemaal voor),nbsp;vgl. Mil. 1370 dicant servorum praeter me esse fidelemnbsp;neminem; Stich. 103 nullus praeter nos teque. —688 pol-luctura praeter nos dabitur nemini; Capt. 590 neque praeternbsp;te in Alide ullus servos istoc nominest; Pseud. 957 nihilnbsp;etiam dum harpagavit praeter cyathum et cantharum;nbsp;Vid. 52 nee mihi. . . quiequam duis praeter mercedemnbsp;(in negatieven zin); Amph. 613 Sosiam servom taom praeternbsp;me alterum . . . offendas domi; Trin. 69 numquis est hicnbsp;alius praeter me atque te. Cist. 146 id duae nos solae sci-mus . . . praeter vos quidem. Epid. 610 si undecim deosnbsp;praeter sese secum adducat Juppiter. Bacch. 1146 praeter

1) H. Wagenvoort, Mnemosyne 50, p. 143.

*) Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann^ p. 516.

84

-ocr page 97-

eos agnos meus est istic clam mordax canis (in addendo).

Voor een auteur als Tacitus kan men wel zeggen, dat het overdrachtelijke gebruik veel meer voorkomt dan men hetnbsp;elders aantreft. Men ontmoet de nuance „behalve” daarnbsp;21 maal. Hij gebruikt daar ook ontegenzeggelijk dezenbsp;praepositie om dezelfde stihstische reden, die Wagenvoortnbsp;voor Apuleius aantoonde: „Apuleius illa praepositione utinbsp;solet, non modo ut novum subiectum vel obiectum aliisnbsp;adiciat, sed etiam qua aliorum casuum enumerationemnbsp;variet.” Als voorbeeld wordt o.a. aangehaald Ap. Met. lo,nbsp;34 at ego praeter pudorem obeundi publice concubitus,nbsp;praeter contagium scelestae pollutaeque feminae metu mortisnbsp;etiam concruciabar. Verder ook — 4, 12 qui praeter altitu-dinem nimiam super quendam etiam vastissimum lapidemnbsp;propter iacentem decidens . . . non diu cruciatus vitamnbsp;evasit, waarbij Wagenvoort opmerkt: „vide quam artifi-ciose auctor duas mortis causas expresserit et duorum casuumnbsp;ablativorum usum vitaverit.” Deze stilistische wending isnbsp;ook bij Tacitus aan te wijzen, vgl. Ann. 2, 43, 15 praeternbsp;paternos spiritus uxoris quoque opibus accendebatur, d.w.z.nbsp;non solum spiritibus paternis sed etiam opibus accendebatur;nbsp;Germ. 44, 6 Suionum civitates .... praeter viros armaquenbsp;classibus valent, d.w.z. non solum viris armisque sed etiamnbsp;classibus valent; Hist. 3, 32, 5 exercitus praeter insitamnbsp;praedandi cupidinem vetere odio ad excidium Cremonen-sium incubuit, d.w.z. non solum insita praedandi cupidinenbsp;sed etiam vetere odio etc.; Ann. 13,42,9 nee Suillius questu ...nbsp;abstinebat, praeter ferociam animi extrema senecta liber,nbsp;d.w.z. non solum ferocia animi sed etiam senecta liber.nbsp;Praeter verschijnt ook bij Apuleius zeer opvallend veelvuldig.nbsp;Hij gebruikt deze praepositie in het geheel 50 maal 2) ennbsp;vrijwel alleen in de overdrachtelijke beteekenis „behalve”.nbsp;Ook bij hem treedt, zooals wij dit bij Tacitus zagen, eennbsp;zeer speciaal stilistisch element naar voren. Behalve in denbsp;door Wagenvoort aangehaalde plaatsen kan men dezenbsp;wending nog op de volgende plaatsen bij Apuleius noteeren:

9 Mnem. 50, p. 143.

Vgl. Oldfather-Canter-Perry, Index Apul., p. 337.

85

-ocr page 98-

Met. 4, 8, 13 praeter tan tam fortunae copiam, .... et incolumi numero castra petivimus; —4, 13, 19 sed praeternbsp;ceteram speciosi muneris suppellectilem totis utcumquenbsp;patrimonii viribus immanis ursae comparabat numerumnbsp;copiosum; — 7» 5gt; 6 nam praeter ceteram corporis molemnbsp;toto vertice cunctos antepollebat; —7, 21, 2 videtis istumnbsp;pigrum tardissimumque et nimis asinum ? me praeter ceteranbsp;flagitia novis etiam periculis angit; —8, 17, 6 praeternbsp;genuinam ferocitatem tumultu suorum exasperati contranbsp;nos ruunt; —9, 29, i at ilia praeter genuinam nequitiamnbsp;contumelia etiam, quamvis iusta .... ad amarillum rever-titur; —9, 29, praeter praemii destinatum compendiumnbsp;contemptione etiam stimulata etc. Praeter verschijnt in zijnnbsp;overdrachtelijke nuance van „behalve” betrekkelijk weinignbsp;in het latere Latijn. Dit vindt zijn oorzaak hierin, datnbsp;i.p.v. van het voor het gevoel te zwak geworden praeter,nbsp;andere aanschouwelijke equivalenten waren ontstaan, alsnbsp;bijv. citra en extra. Wel kan men de nuance contra hier ennbsp;daar tegenkomen. Zij dient hier zeker mede, om een verzwakt contra nader te veraanschouwelijken. Het zwaartepuntnbsp;van het overdrachtelijke gebruik ligt echter reeds in hetnbsp;klassieke Latijn. In de Peregrin. Aeth. bijv. komt praeternbsp;slechts eenmaal voor. Hier kan men nog de vraag stellennbsp;of we met een adverbium of met een praepositie, die gevolgdnbsp;wordt door een nominatief, te doen hebben : 79, 14 omnianbsp;aguntur, quae consuetudo est ad nonam agi praeter oblationbsp;(Geyer coni.; oblationem). Het eigenaardige van praeternbsp;is, dat ook, zooals reeds werd opgemerkt, zijn plaatselijkenbsp;beteekenis vrijwel geheel gaat verdwijnen. In de Peregrinationbsp;gaat extra, dat in deze nuance groote aanschouwelijkheidnbsp;bezat, de beteekenis van praeter overnemen. In deze nuancenbsp;komt extra in de Peregrin. 5 maal voor. Vgl. bijv. 66, 17nbsp;extra paucos clericos . Augustinus daarentegen gebruiktnbsp;praeter in zijn Confessiones wel overdrachtelijk, om het begripnbsp;„behalve”, „uitgezonderd” etc. weer te geven. In totaalnbsp;treft men het daar 23 maal aan. Extra en citra komen bij

Vgl. V. Oorde, Lex. Acth., p. 156.

Voor verdere voorbeelden zie hoofdst. 8 p. loi.

86

-ocr page 99-

hem in deze nuance geheel niet voor. Hij stemt dus in het gebruik hiervan geheel met het klassieke Latijn overeen.nbsp;Opmerkelijk is echter wel, dat praeter in zijn locale be-teekenis in genoemd geschrift van Augustinus niet voorkomt i). In overdrachtelijken zin kent hij wel schakeeringennbsp;als praeter in de nuance van contra en praeter in de nuancenbsp;van sine. Opmerkelijk voor de geschiedenis van de prae-positie praeter is ook, dat bij Palladius wel een beteekenisnbsp;van praeter in den zin van sine voorkomt, maar dat het meestnbsp;ontwikkelde overdrachtelijke beeld van praeter „uitgezonderd”, door sine wordt overgenomen. ,,Praeter war wohl amnbsp;Aussterben” ®). Een belangrijk criterium hiervoor is ooknbsp;het feit, dat praeter in de Romaansche talen niet bewaardnbsp;is. In zijn Etudes sur Ie Latin du Codex Bobiensis (k) desnbsp;Evangiles, teekent Hoogterp wel het gebruik; „praeter”nbsp;sens „excepté” aan, maar de overige nuances schijnen tenbsp;ontbreken ®). Er is een derde nuance van praeter, die hetnbsp;gevolg was van het voor oogen houden van de oorspronkelijk concrete voorstelling. Het beeld „langs iets heen”,nbsp;was uitermate geschikt om een voorrang tot uitdrukkingnbsp;te brengen. Reeds bij Plautus treft men het aan. Vgl. Amph.nbsp;772 illud praeter alia mira miror maxume etc. ^). Vgl. ooknbsp;Terentius, bijv. Andria 58 horum ille nihil egregie praeternbsp;cetera studebat; Cic. pro Sulla 3, 9 quod mihi consul!nbsp;praecipuum fuit praeter alios; Cic. de Off. 2, 27 testis estnbsp;Phalaris cuius est praeter ceteros nobilitata èrudelitas;nbsp;Hor. Epist. 2, 2, 65 praeter cetera ®), me Romaene poëmatanbsp;censes scribere posse inter tot curas totque labores; Suet.nbsp;Galba 9 multo praeter ceteras altiorem et dealbatam statuinbsp;crucem iussit; Hygin. Fab. 67 fortissimus praeter ceteros;nbsp;— 75 id fecit, ut septem aetates viveret vatesque praeternbsp;ceteros esset. Een vierde zeer belangrijke nuance van praeternbsp;is die, waar de praepositie geheel equivalent aan sine is

Vgl. Hrdlicka, A Study of Late Lat. Vocab. etc., p. 147. Vgl. J. Svennung, Untersuchungen zu Pallad. etc., p. 379.nbsp;Vgl. p. 106, § 143.

Vgl. voor verdere voorbeelden Lodge, Lex. Plant. 2, p. 369. Vgl. Scholiast: prae ceteris, ante omnia.

87

-ocr page 100-

geworden i). Men kan hier voor de zooveelste maal vaststellen, dat de exclusie ten slotte eindigt in volkomen negatie. De phase staat dus aan het einde van een langen ontwikkelingsweg. Haar oorsprong zal men wellicht in negatieve zinnen moeten zoeken. Vgl. bijv. Aug. Enchir. loonbsp;non fiat praeter eius voluntatem. De voorbeelden van ditnbsp;gebruik zijn vrij schaarsch, maar haar verschijnen bijnbsp;Palladius 2, 9, 2; 7, 2, 2 doet vermoeden, dat haar ontstaannbsp;en gebruik een vulgairen inslag had. Enkele voorbeeldennbsp;zullen het best in staat zijn het verschijnsel nader te il-lustreeren. Schmalz wees bijv. op het gebruik in deze nuancenbsp;bij Ampelius:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2, 9, 2 lupinus . . . herbas praeter auxilium

cultoris affligit: „die Wolfsbohne wird met dem Grase auch ohne Hülfe des Landmannes fertig”; 7, 2, 2 pars Galliarumnbsp;praeter hominum labores unius bovis opera spatium totiusnbsp;messis absumit: „ohne Anstrengung von Seiten der Men-schen”. Ook O. Schlutter ®) gaf enkele overtuigende bewijsplaatsen naast die bij Palladius, Ampelius, Aug. Enchir. etc.nbsp;Vgl. Vita S. Pachon. cap. 39 (Migne 73, 257) cadaver efferrinbsp;iussit ac praeter aliquam psalmodiam sepeliri. Iets verdernbsp;leest men: sepelite ergo eum sine psalmis, ut dixi (Mignenbsp;73, 258). De twee praeposities staan hier volkomen gelijkwaardig naast elkaar. Het merkwaardige is, dat praeter,nbsp;hetgeen tijdelijk ter veraanschouwelijking van sine optrad,nbsp;tenslotte geheel verdween. Sine daarentegen, dat zelf opnbsp;zijn beurt de functie „behalve” van praeter ging overnemen,nbsp;bereikte tenslotte de Romaansche talen zooals uit hetnbsp;Spaansche sin, het Portugeesche sein, het Istrische sina, etc.nbsp;blijkt 1 2). Zeer opvallend is het verschijnen van deze nuancenbsp;bij Augustinus in de Confessiones 10, 16, 25 memoriaenbsp;meae vis non comprehenditur a me, cum ipsum me nonnbsp;dicam praeter illam.

Tenslotte dient ook de verbinding praeterpropter besproken te worden. Zij was het gevolg van een aanschouwelijkheids-

88

1

Vgl. Svennung, Untersuchungen zu Pallad. etc., p. 379; ook Gloss. Cyrill.: dveu, sine, praeter.

Vgl. J. H. Schmalz, Glotta 6, p. 186.

3) A. L. L. II, p. 427.

2

Vgl. Meyer-Lübke, R. E. W. 7936.

-ocr page 101-

drang, die bij het volk onvermoeid werkzaam was. Het interessante van dit geval is, dat men ook Gellius zietnbsp;getuigen voor het „vulgaire” van deze uitdrukking, d.w.z.,nbsp;dat bij het volk steeds het begin van dergelijke samenstellingen gezocht moet worden. Het veelvuldige gebruiknbsp;van dergelijke samengestelde praeposities bewijst, hoe ditnbsp;aanschouwelijke, „vulgaire” middel tenslotte algemeen taalgoed wordt. Daar Gellius zich over het gebruik van dezenbsp;praepositie in zijn Noct. Att. 19, 10 uitspreekt en daar ditnbsp;gedeelte tevens de twee eenige plaatsen bevat, waar dezenbsp;verbinding voorkomt, is het misschien goed hem zelf eennbsp;oogenblik het woord te geven. Een vriend van Fronto heeftnbsp;zich zoojuist laten ontvallen: „et praeterpropter alia quin-quaginta”. Turn Fronto, dilatis sermonibus quos habere denbsp;balnearum sumptu institerat, aspiciens ad eum amicum quinbsp;dixerat quinquaginta esse alia praeterpropter necessaria, eumnbsp;interrogavit quid significaret verbum praeterpropter.'quot; Atquenbsp;ille amicus: „Non meum”, inquit, „hoe verbum est, sednbsp;multorum hominum quos loquentis id audias; quid autemnbsp;id verbum significet, non ex me, sed ex grammatico quae-rendum est”, ac simul digito demonstrat grammaticum,nbsp;haud incelebri nomine Romae docentem unaque ibi seden-tem. Turn grammaticus usitati pervulgatique verbi obscu-ritate motus: „quaerimus”, inquit, ,,quod honore quaestio-nis minime dignum est. Nam nescio quid hoc praenimisnbsp;plebeium est et in opificum sermonibus quam (in hominumnbsp;doctorum) notius.” Atenim Fronto iam voce atque vultunbsp;intentiore: „Itane”, inquit, „magister, dehonestum tibi de-culpatumque hoe verbum videtur, quo et M. Cato etnbsp;M. Varro et pleraque aetas superior ut necessario et Latinonbsp;usi sunt ?” Atque ibi lulius Celsinus admonuit, in tragoedianbsp;quoque Enni quae Iphigenia inscripta est, id ipsum de quonbsp;quaerebatur scriptum esse et a grammaticis contaminarinbsp;magis solitum quam enarrari. Quocirca statim proferrinbsp;Iphigeniam Q,. Enni iubet. In eius tragoediae choro inscrip-tos esse hos versus legimus:

89

-ocr page 102-

Hoc idem est; em neque domi nunc nos nec militiae sumus.

Imus hue, hinc illuc, cum illuc ventum est, ire illinc iubet.

Incerte errat animus, praeterpropter vitam vivitur.

De meeningen zoowel van oudere als van nieuwere geleerden zijn hierover verdeeld ^). Salmasius wilde vita lezen en eenzelfde locale beteekenis aan praeterpropter toeschrijven alsnbsp;men die bij Gellius zelf vindt. Hierbij sluit zich Bergk aan,nbsp;ook Hamp kiest zijn zijde. M.i. is zeer veel voor de opvatting van Hertz te zeggen *). Hertz zou voor vita voelennbsp;als het overgeleverd zou zijn en dan vertalen: „annaherendnbsp;nur (gleichsam darumherum), nicht völlig also, und anomalnbsp;lebt man sein Leben in dieser Unruhe und Unsicherheitnbsp;der Existenz”. Hertz beroept zich echter op de autoriteitnbsp;der Hss. en vat praeterpropter op als samengestelde praepositienbsp;c. acc. „Bei dieser Unsicherheit, diesem Schwanken lebtnbsp;man neben dem Leben beiher, gleichsam nicht im Centrumnbsp;des eigenen Lebens, an seinem eigenen Leben in einigernbsp;Entfernung vorbei.”

Wanneer men deze uitdrukking, die vooral tot de verbeelding van het volk sprak, hetgeen ook uit de woorden van Gellius blijkt, bij Ennius vindt, behoeft men geenszinsnbsp;dezelfde gedragslijn te volgen als de grammaticus van wiennbsp;deze auteur zegt, dat hij „sudans multum ac rubens mul-tum”, opstond en verdween met een nietszeggende opmerking. In het voorafgaande werd er steeds op gewezen, hoenbsp;volk, dichter en rhetor in het aanschouwelijk voorstellennbsp;vaak één gedragslijn volgen. Deze aanschouwelijke voorstelling was bij den dichter Ennius geheel op haar plaats.nbsp;Met Gorter zou men kunnen zeggen: „oportet poetamnbsp;oculis videre omnia, quae scribat”®).

Vgl. ook de bespreking van Hamp, A. L. L. 5, p. 331 en Hand, Turs. 4, p. 544.

Vgl. Hertz, Vindic. Geil. alt. J. J. Suppl. 7, 84, 85.

Het motto van zijn dissertatie: De interpretatione Aeschyli etc. Lugd. Batav. 1899.

90

-ocr page 103-

Intra.

Intra ontmoet men slechts in de omgangstaal en het na-klassieke Latijn als adverbium i.p.v. intus . Als praepositie antwoordt het op de vraag „waar”, „innerhalb eines um-grenzten Raumes”. In den beginne is deze beteekenis ooknbsp;nog zeer concreet aan te wijzen. De voorbeelden latennbsp;duidelijk zien, dat vooral op de grenzen, waarbinnen zichnbsp;iets bevindt, de nadruk valt. Vgl. Plaut. Trin. 909 nonnbsp;placet qui amicos intra dentes conclusos habet. Suet. Cal.nbsp;27, I stans . . . intra porticum mediam. In het latere Latijnnbsp;vervaagt dit speciale gevoel voor de begrenzing. De aan-schouwelijkheidsdrang schiep hiervoor nieuwe scherperenbsp;equivalenten, resp. in medio en inter medium c.gen. waarovernbsp;in het volgende nog kort gesproken zal worden. Intra gaatnbsp;een nieuwe functie vervullen en wel treedt het op, om dennbsp;locativus nieuwe aanschouwelijkheid te verkenen. Het uitgangspunt hiervoor zal zijn, hetgeen Drager hierovernbsp;noteerde^), nl.: intrain c.abl. Vgl. Tac. Ann. 2, 41, 71nbsp;intra iuventam. Intra trad hier op om een verzwakt in nieuwnbsp;coloriet te verkenen, het te veraanschouwelijken, maarnbsp;volgde hier tevens een trek, die kenmerkend voor de volkstaal is, nl. de tendens, dat grens en tusschenruimte verwisseld worden ®). Oorspronkelijk was de casus geheel voldoende, om den locativus tot uitdrukking te brengen. Reedsnbsp;bij Plautus echter vindt men bij namen van steden alsnbsp;locale versterker in toegevoegd, vooral bij de le. en 2e. declinatie. Vgl. bijv. Epid. 540, 541, 554, Cure. 341, 429 innbsp;Epidauro; Poen. 663 in Sparta; Trin. 901 in Sekucia etc.nbsp;„Dass dieser Sprachgebrauch vulgar war, muss man ausnbsp;dem Fehkn bei Terenz und Ennius schliessen” ^). Er werd

9 Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 511.

“) Drager, Synt. u. Stil des Tac., p. 32; vgl. ook Heraeus bij Hist, i, 1.

“) Vgl. J. Svennung, Untersuchungen z. Pallad. etc., p. 361 en 369; S. Lilliedahl, Florus Studiën 50.

*) Gino Funaioli, Der Lokativ und seine Auflösung, A. L. L. 13, p. 336.

91

-ocr page 104-

reeds op gewezen, dat deze locale veraanschouwelijking zich vooral bij het volk baanbrak, maar ook de dichters ennbsp;rhetoren voelden zich hiertoe aangetrokken en zij hebbennbsp;de algemeenheid van dit gebruik zeker zeer bevorderd. Totnbsp;de vroegste schrijvers, die geen locativus meer kennen, maarnbsp;uitsluitend praepositioneele verbindingen gebruiken voornbsp;het weergeven hiervan, behoort Firmicus Maternus ^). Kenmerkend voor de algemeenheid van het optreden van dienbsp;verbindingen is wel het feit, dat zelfs een grammaticus alsnbsp;Servius de praepositie gebruikt ter weergave van dennbsp;locativus: Aen. i, 470 in Troia, — 3, 390 inventa in Lauro-lavinio, — 10, 62 in Troia, — 10, 201 in Mantua regnabant.

Ook intra werd in lateren tijd, zooals reeds werd opgemerkt, tot omschrijving van den locativus gebruikt. Vgl. Tac.nbsp;Hist. 3, 12 intra domum opperiebatur; Suet. Galba 8nbsp;sacrificaret intra aedem publicam. Psychologisch gesprokennbsp;ligt dezelfde oorzaak hier ten grondslag, die ook bij hetnbsp;volk deze verbindingen in het leven riep. Dat juist denbsp;expressieve taal van Tacitus ons dit verschijnsel laat zien,nbsp;is niet verwonderlijk. Gino Funaioli in genoemd artikel geeftnbsp;een lange lijst van voorbeelden van verbindingen met intranbsp;bij een locativus, zoowel bij namen van landen als steden.nbsp;Vgl. bijv. Florus 2, 13, 16 (bellum civile) commissum intranbsp;Italiam, in Galliam Hispaniamque deflexit 2). Veelvuldigernbsp;wordt dit gebruik vanaf de vierde eeuw®). Vegetius 3, 23nbsp;camelos produxerunt intra Africam. Hegesippus i, 30 Silonnbsp;zKfra Judaeam positus etc. Sulpicius Severus Chron. 2, 24, inbsp;dum haec intra ludaeam geruntur. — 2, 46, i haeresis intranbsp;Hispanias deprehensa. Voor namen van steden vgl. bijv.nbsp;Paulus Diaconus i, 25 extruxit intra urbem Constantinopolimnbsp;templum. — 4, 47 sicut illa in Modicia, sic et ista intranbsp;Ticinensem civitatem basilicam construxit. Dit intra is nietnbsp;de eenige manier geweest, om den locativus aanschouwelijknbsp;weer te geven. Ook infra deed hiervoor dienst, waarvan de

g. Funaioli, A. L. L. 13, p. 339.

Dit voorbeeld is ook voor anderen uitleg vatbaar. Intra kan hierop wijzen, dat de oorlog oorspronkelijk binnen de grenzen van Italië beperkt bleef.

“) Zie Funaioli, A. L. L. 13, p. 344.

92

-ocr page 105-

medio schiep het volk „inter medium’’ c.gen. *).

Tot veraanschouwelijking van den locativus vindt men verder nog circa (reeds besproken), apud en ad. Voor apudnbsp;vgl. Tac. Ann. i, 5 apud urbem Nolam etc. —4, 18 apudnbsp;Germaniam. Deze praepositie moet iets zeer plastisch voorgesteld hebben. Reeds haar etymologie — mocht zij juistnbsp;zijn — doet dit vermoeden ®). Apud bereikte door de grootenbsp;voorkeur, waarin het zich bij auteurs als Tacitus en zijnnbsp;navolgers verheugde, een zeer groote frequentie. Toch isnbsp;het niet in staat geweest de Rom. talen te bereiken en daarnbsp;opgenomen te worden. Dit gebeurde met ad, dat eveneensnbsp;vanaf Livius (bij hem in groote frequentie) tot naderenbsp;bepaling van den locativus optrad. Er zijn veel gevallen

Vgl. Svennung, Untersuchungen z. Pallad. etc., p. 362 sqq.

ld. p. 363.

Vgl. Emout et Meillet, Diet. Etym., p. 62: II s’agit peut-être d’une forme nominale se rattachant k la racine apio et dans laquelle l’emploi pré-positionnelle se serait développé comme dans penes et plus tard dans Ie basnbsp;Latin casus (chez).

Italiaansche vormen fra en tra het gelijkwaardige optreden bewijzen. Vgl. hiervoor Antoninus Placentinus, p. i68, 14nbsp;Gey. inclusus infra oratorium; ook Bened. Casin. 474, 31 W.nbsp;infra Beneventanam urbem interempti. Ook voor infra, innbsp;medio en circa, dat de neiging tot expressieve uitdrukkingennbsp;van het volk op deze plaats bracht, geldt hetzelfde, wat innbsp;het voorafgaande werd opgemerkt, nl. dat hier de ruimtenbsp;met haar omgrenzing wordt verwisseld. In medio, dat alsnbsp;locale preciseering voor intra in de plaats treedt, toont eenzelfde ontwikkelingsgeschiedenis als zijn voorganger . Hetnbsp;is een onophoudelijk wisselen van verzwakking gevolgd doornbsp;nieuwe garanties tot versterking. Vgl. Vuig. Gen. 18, 26nbsp;si invenero Sodomis quinquaginta iustos in medio civitatis.nbsp;(eV rfj TTÓXei). Later wordt in medio gebruikt om het begrip innbsp;c.abl. te versterken. Vgl. hiervoor de voorbeelden die Sven-nung geeft: 35, 77 facta est lux magna in medio carcerisnbsp;— eV ifivXaKfj etc. „Hier scheint nur eine expressive Aus-drucksweise für in m. d. Abl. vor zu liegen vgl. den Grund-text. Die Verbindung lebt noch z.B. in it. in mezzo „mittennbsp;in” Umbr. ma „in” fort.” Voor de oude beteekenis van in

93

-ocr page 106-

waar intra restrictieve kracht bezit. Deze gevallen geven van een zeer sterk plaatselijke zienswijze blijk. Intra wektnbsp;hier nog in volle kracht een beeld van een begrensde ruimtenbsp;in de voorstelling van den hoorder. Binnen deze grenzennbsp;moet de voorstelling blijven en het comparatieve elementnbsp;moet zorg dragen, dat deze grenzen niet worden overschreden. Deze voorstelling getuigt van een groote concreetheid, en was daarom uitermate geschikt voor den expres-sieven stijl, dien rhetorische schrijvers en dichters bezigden.nbsp;Zoo moet men een plaats verstaan, waar bijv. Propertiusnbsp;3, 9, 2 zegt: intra fortunam qui cupis esse tuam en dienbsp;Hand terecht van het volgende commentaar voorziet:nbsp;qui non cupis excedere fortunae limites, modestiorem tenbsp;geris, quam per fortunam liceret. Zie ook Quint. Inst.nbsp;11, 3, 45 vitemus igitur — ne dicamus omnia clamose, quodnbsp;insanum est, aut intra loquendi modum, quod motu caret;nbsp;3, I, I intra quern modum plerique scriptures artium con-stiterunt; Florus i, 3, 5 abstulit virtus parricidam: et facinusnbsp;intra gloriam fuit ^); 4, 11, 9 regina ad pedes Caesaris provo-luta tentavit oculos ducis. Frustra: nam pulchritudo intranbsp;pudicitiam principis ®). Beide gevallen getuigen van grootenbsp;aanschouwelijkheid. Het niet bereiken van een gesteldenbsp;grens wordt zeer scherp naar voren gebracht. Vgl. verdernbsp;nog Sen. Med, 520 fortuna semper omnis intra me stetit.nbsp;Quint. Inst, ii, 3, 8 eius scripta tantum intra famam sunt.nbsp;De roem is aan een begrenzing onderhevig. Welnu, de grensnbsp;door den roem gesteld, wordt niet overschreden. Ooknbsp;Tacitus maakt van deze expressieve uitdrukkingswijze gretignbsp;gebruik: Ann. 2, 55, 24 nee Plancina se intra decora feminisnbsp;tenebat. — 3, 72, 11 laudibus Seianum extulit, tamquamnbsp;vigilantia eius tanta vis unum (nl. incendii) intra damnumnbsp;stetisset. — 3, 75, 11 illi (Labeoni) quod praeturam intranbsp;stetit, commendatio ex iniuria, hinc quod consulatum

Vgl. Hand, Tursellinus 3, p. 434.

ld. Inepte hoe Dacierius accepit pro sine gloria, a Bentleio iure re-prehensus. Bentleius interpretatur: facinus non excessit gloriam, obruebatur et extinguebatur a gloria. Sed distinguere debebat usum posterioris latinitatis:nbsp;quare intellige: facinus non attigit gloriam.

ld.: i.e. non attigit, turbare non potuit pudicitiam principis.

94

-ocr page 107-

adeptus est, odium ex invidia oriebatur’ —4, 40, 19 vis tu quidem (Seiane) istum intra locum (equitis Romani)nbsp;sistere ... — 12, 53, 10 adseveravit Claudius contentumnbsp;honore Pallantem intra priorem paupertatem subsistere. Kenmerkend voor den stijl van de brieven van Cicero is, datnbsp;wij ook daar enkele voorbeelden hiervan kunnen aanwijzen,nbsp;bijv. ad Fam. 4, 4, 14 modice hoe faciam aut etiam intranbsp;modum; —9, 26, 9 epulamur una non modo non contranbsp;legem, si ulla nunc lex est, sed etiam intra legem et aliquando.nbsp;Hand citeert hier Gellius, die het geval juist analyseert^).nbsp;Veel geprononceerder in hun voorstelling zijn nog enkelenbsp;voorbeelden, die men bij Curtius en Celsus aantreft. Denbsp;nadruk is hier zoozeer op het grensgebied gevestigd, datnbsp;hij tevens een uitsluiting van al wat daar buiten ligt metnbsp;zich mee brengt. De voorbeelden zijn uitgesproken praeg-nant. Vgl. Curt. 7, i, 25 utinam Philotas quoque intranbsp;verba peccasset (i.e. non rebus agendis. Hand). Celsus 3, 18nbsp;intra verba desipiunt (i.e. non manu, H.). —3, 24 alteronbsp;triduo validiores cibos et carnis aliquid esse intmque aquamnbsp;manere (i.e. non vino uti, H.). Nu beteekent een voorbeeldnbsp;als: utinam Philotas . . . intra verba peccasset, iets meernbsp;dan Hand aangeeft, nl.: utinam Philotas in peccando senbsp;intra verba continuisset, m.a.w. het te accentueeren begripnbsp;is op de praepositie na verzwegen: de praepositie alleennbsp;moet het doen. Door hun versch en sprekend locaal karakternbsp;zijn de praeposities in staat zoo praegnant te worden. Zijnbsp;trekken een enkel contour, waardoor een beeld voor oogennbsp;verschijnt, scherp genoeg, al wordt het niet verder uitgewerkt. Uit den aard der voorbeelden blijkt duidelijk, datnbsp;de rhetorica deze aanschouwelijke voorstelling uitbuitte.nbsp;Zij kon hierdoor zeker zijn door het volk begrepen te worden.nbsp;Men mag nooit vergeten, dat er een wisselwerking tusschennbsp;volk en rhetor bestaat. Later schijnt dit gebruik te verdwijnen. Dit kan zeer goed zijn oorzaak vinden in het feit.

Gellius 12, 13 modice dixerat, id est cum modo aequo et pari: deinde, quasi hoe displiceret et corrigere id vellet, addit aut etiam intra modum: pernbsp;^uod ostendit minus sese id facturum esse, quam quod fieri modice videretur:nbsp;id est non ad ipsum modum, sed retro paullulum et citra modum.

95

-ocr page 108-

dat het normale taalgevoel werd overschreden en deze spreekwijze geen navolging meer vond. Er is nog een andernbsp;verschijnsel, dat zeker een rol hierbij heeft gespeeld, nl. datnbsp;intra hoe langer hoe meer op den voorgrond trad als versterker van den locativus, zooals reeds werd aangetoond.

De oorspronkelijke beteekenis van intra werd door aanschouwelijker equivalenten overgenomen. Dit was temeer noodzakelijk, daar bij intra zooals wij reeds zagen, een verwisseling van begrenzing en ruimte als verschijnsel hoenbsp;langer hoe veelvuldiger werd. Er is een andere nuance, dienbsp;intra als gevolg van zijn oorspronkelijke beteekenis bereikte,nbsp;Intra verschijnt in sommige gevallen geheel synoniem metnbsp;ante. Het was zoodoende in staat het reeds abstract gewordennbsp;begrip van dit ante nieuwe kleur te verleenen. Er heeftnbsp;dus substitutie plaats gehad. Belangrijk hiervoor zijn denbsp;voorbeelden die Kalb uit de iurisprudentie bijeen heeftnbsp;gebracht^). De oude wetten gebruiken ante. Vgl. antenbsp;Kalendas Sept. in Lex. Acil. rep. g (Bruns, p. 58). Ante eidusnbsp;Martias Lex Agr. 17 (Br. 75), etc. Hiervoor treedt in denbsp;Digesten intra Kal. in de plaats. Vgl. bijv. Scaev. Dig. 45,nbsp;I, 122, i; 45, I, 135, 2. Ook formules als intra diem bijv.nbsp;bij Pap. Dig. 45, 3, 18, 3 en Ulp. Dig. 50, 16, 133. Ooknbsp;intra pubertatem, bijv. Gaius Inst. 2, 181 etiamsi intranbsp;pubertatem decessent. Van denzelfden aard zijn voorbeeldennbsp;als Quint. Inst. 9, 2, go raptor nisi intra trigesimum diem etnbsp;raptae patrem et suum exoravit, pereat, i.e. ante trig, diem,nbsp;lustin. 12, 15, I nam plerosque Aeacidarum trigesimumnbsp;annum defunctos etc, De mogelijkheid werd geschapennbsp;door het steeds scherp voor oogen houden van een bepaaldenbsp;grens. Binnen deze begrenzing moet alles blijven. Intranbsp;pubertatem wil dus zeggen: binnen de grenzen (nog eenigs-zins hiervan verwijderd) van het gebied dat de pubertasnbsp;beslaat. Hieruit ontwikkelde zich als logisch gevolg eennbsp;equivalente voorstelling als: vóór de pubertas. Ook daar,nbsp;waar intra de functie van citra gaat aannemen, heeft mennbsp;met een zelfde geval te doen. Thielmann heeft hiervan

g Vgl. Kalb, Das Juristenlatein, p. 28 sqq.

96

-ocr page 109-

enkele duidelijke voorbeelden verzameld^). Paul. Dig. 17, I, 5, 5 non ultra pretium aut intra pretium. Vulg^. i Reg. 20,nbsp;22 sagittae intra te sunt. Isid. difïquot;. verb. 579 ultra illuc velnbsp;amplius, citra hue ad nos, intra nos. Al deze nuances warennbsp;mogelijk door een concrete voorstelling van den taalgebruiker. Men doet beter ze niet (behalve de als zoodanignbsp;gesignaleerde gevallen) praegnant te noemen, daar dezenbsp;beteekenissen niets anders zijn dan het logische gevolg vannbsp;een bij uitstek plaatselijke zienswijze en de behoefte dezenbsp;zienswijze steeds door nieuwe garanties te versterken. Ooknbsp;daar, waar intra als versterking van den locativus optreedt,nbsp;zal niemand van praegnantie willen spreken. Hier zoowelnbsp;als daar was het de aanschouwelijkheidsdrang, die dezenbsp;formaties mogelijk maakte. Ook van de samengestelde prae-posities, die wij eveneens bij intra vinden, was hij de oorzaak.nbsp;Zij waren in lateren tijd, vooral onder het volk talrijknbsp;verbreid . Men onderscheidt, zooals reeds werd opgemerkt,nbsp;tweeërlei gevallen, nl. daar, waar twee praeposities met eennbsp;gelijkwaardige beteekenis verbonden worden, om zoodoende het beeld locaal te verscherpen, en daar, waar tot naderenbsp;locale preciseering twee praeposities verbonden worden.nbsp;Vaak gaat door het gebruik de waarde van één van beidenbsp;verloren. Hamp heeft voor intra voorbeelden bijeen gebracht.nbsp;In de voorbeelden van abintra is de beteekenis van het eerstenbsp;gedeelte geheel vervaagd: het tweede deel domineerdenbsp;volkomen. De verbinding heeft hier de waarde van eennbsp;eenvoudig intra. Zij wordt in onze voorbeelden uitsluitendnbsp;adverbiaal gebruikt. Vgl. Act. Mart. Ed. Ruin. Ver. 1731,nbsp;p. iib mihi potentiam petatis abintra et abextra.

Bij adintra werd ad als plaatselijke versterking toegevoegd. Vgl. Vit. S. Castr. Vit. Sanct. Feb. 2, 1528, 8 adintra dehincnbsp;alterius detineat locum.

9 Ph. Thielmann, A. L. L. 4, p. 255.

Vgl. Hamp, A. L. L. 5, p. 324: „Wenn die Grammatiker fast einstimmig den Gebrauch von zusammengesetzten Prapositionen durch ihr: „nemo dicit”,nbsp;„non iungitur”, „non licet”, verurteilen, so müssen wir schon daraus dienbsp;Tatsache ableiten, dass solche Prapositionen sehr haufig angewendet wordennbsp;sind, ohne dass jene durch ihre Gesetze und Vorschriften sie haben hindernnbsp;können.”

97

-ocr page 110-

Deintra verschijnt op twee plaatsen. Fulgent. Rusp. c. Arian. Mig. 67, 205: deintra deum. Storia d’Italia 4, 2, 498nbsp;deintra regni nostri termini. In de Romaansche talen is alleennbsp;de samenstelling deintro aan te wijzen. Deze vorm komt mennbsp;reeds betrekkelijk vroeg in vulgaire teksten tegen. Vgl.nbsp;Peregrin. Aeth. 71, 23 deintro cancellos primum dieet oratio-nem pro omnibus. —71, 27 exeunte episcopo deintro cancellos omnes ad manum ei accedunt. — 72, 3 sic exiensnbsp;deintro cancellos similiter ei ad manum acceditur. — 72, 10nbsp;lumen ... de spelunca interior! eicitur . . . i.e. deintronbsp;cancellos. Vgl. ook Lex. Sal. 10, i si quis unum vas apiumnbsp;deintro clavem sub tecto furaverit. — 22, 9 si quis ascumnbsp;deintro clavem repositum . . . furaverit. Deze samenstellingnbsp;is een gevolg van de vermenging, die in het latere Latijnnbsp;tusschen intra en intro plaats vond ^). In de Peregrinationbsp;Aetheriae is deze vermenging nog zeer goed gade te slaan.nbsp;Vgl. naast elkaar 73, 31 et tune ibi stat intro cancellos ennbsp;75, 8 stans intra cancellos interiores. Dit deintro leeft nognbsp;voort in het Spaansche, Portugeesche en Italiaansche dentro^).

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 512; Oros. Hist. 6jjio, 4 intro castra; Chiron 92 intro os.

“) Vgl. Meyer Lübke, Gramm. Lang. Rom., § 480.

98

-ocr page 111-

Extra.

De beteekenissen van deze praepositie, die op een uitgesproken aanschouwelijke zienswijze terug moeten gaan, zijn minder opvallend en werden als mine hr gewaagdnbsp;gevoeld dan bijv. die van citm. Treft men het in zyn oorsprongnbsp;zoo plastische gebruik van citra in den regel hoofdzakelijknbsp;in vulgaire en rhetorische teksten aan, dan is dit bij extranbsp;toch eenigszins anders. Een auteur als Cicero bijv. schroomdenbsp;niet extra in een sterk beeldende overdrachtelijke beteekenisnbsp;te gebruiken, al dient men op te merken, dat het weer vooralnbsp;de brieven zijn, waar men dit taalgebruik vindt. In dennbsp;stijl der brieven waren zooveel elementen van de omgangstaal aan te wijzen. Zij hebben soms tevens een zeer dichterlijknbsp;accent. Op het verband, dat tusschen dichter, rhetor ennbsp;volk bestaat werd reeds herhaaldelijk gewezen. De praeg-nante beteekenis als aanduiding van iets exclusiefs, die bijnbsp;deze zoo bij uitstek plaatselijke praepositie als phase, volgendnbsp;op de gewone overdrachtelijke beteekenis, het natuurlijknbsp;gevolg was, treft men vooral bij Cicero aan. Ook bij Liviusnbsp;en enkele anderen is dit het geval. Een enkel voorbeeld zalnbsp;dit het best duidelijk maken. Vgl. Cic. ad Fam. 7, 3, 2nbsp;extra ducem, paucosque praeterea, reliqui rapaces, crudeles;nbsp;Poet. apud Cic. Div. i, 66 optimam progeniem Priamonbsp;peperisti extra me; Ter. Phorm. 98 neque illi benevolens . . .nbsp;extra unam aniculam, quisquam aderat; Liv. 8, 32, 8 adnbsp;haec quae interrogatus es responde; at extra ea cave vocemnbsp;mittas; Liv. 26, 34, 3 ipsos liberosque earum et coniugesnbsp;vendendas extra filias, quae enupsissent prius, quam innbsp;populi Romani potestatem venirent; — 36, 21,11 argentinbsp;bigati prae se tulit centum triginta milia et extra numeratumnbsp;duodecim milia pondo argenti; —37, 7, 2 aut ex summanbsp;pecuniae demerent aut permissionem extra civium corporanbsp;fieri iuberent. Het waren twee factoren die samenwerkten,nbsp;om een volkomen begrip van uitsluiting bij extra mogelijk

99

-ocr page 112-

te maken. le. Het separatieve karakter van het eerste woordgedeelte. 2e. Het feit, dat ook extra deel uitmaakt van de groep praeposities, welker suffix een -a is. Men heeft hiernbsp;te doen met oude ablativi („des Ausgangspunktes”) . Mennbsp;mag bij de interpretatie nooit vergeten, dat deze praepositienbsp;tot doel had de tegenstelling t.a.v. intra weer te geven .

Als plaatselijke praepositie komen we extra al heel vroeg tegen. Vgl. S. C. Bacch. i6 extrad urbem. De voorbeelden,nbsp;waar een overdrachtelijke beteekenis is aan te wijzen, zijnnbsp;belangwekkend. Vgl. Liv. 34, 61,9 rem publicam non extranbsp;noxam modo, sed etiam extra famam noxae conservandamnbsp;esse; Cic. Verr. 5, 51, 134 extra culpam; De Orat. 3, 41nbsp;mollis vox ut muliebris aut quasi extra modum absona.nbsp;Veelvuldig treft men uitdrukkingen als extra periculum,nbsp;extra iocum, extra ordinem aan ®). Men kan dit Latijnschenbsp;gebruik vergelijken met ons „buiten”. Het Nederlandschenbsp;taalgebruik kent eveneens uitdrukkingen als ,,buiten zijnnbsp;schuld”, „buiten gevaar”, etc. Zij gaan evenals de Latijnschenbsp;equivalenten oorspronkelijk terug op een bewust localenbsp;voorstelling. Met extra in zijn nuance van praeter kan mennbsp;het Duitsche „ausser” vergelijken1 2). De scherp belichtenbsp;plaatselijke nuance in overdrachtelijken zin schiep eennbsp;krachtig beeld met uitsluitende werking, welke uitsluitendenbsp;beteekenis tenslotte in het ontbreken culmineerde ®); m.a.w.

100

1

Deze separatieve vorm wordt o.a. gebruikt bij substantieven om een bepaald oordeel te geven over het woord, dat in dezen vorm geplaatst wordt.nbsp;In de zuiver plaatselijke adverbia was de rol, die de separativus daar speelde,nbsp;niet geheel dezelfde, maar hij diende daar vooral, om een versterkte uitdrukkingnbsp;tot stand te brengen. Het resultaat hiervan zal in de verschillende gevallen,nbsp;al naar gelang de aard der plaatselijke adverbia (resp. praeposities) was, zeernbsp;uiteenloopend geweest zijn. Bij een locaal beeld van extra zal de separativusnbsp;direct versterkend gewerkt hebben. Bij intra zal zijn werking vooral beperkendnbsp;geweest zijn.

2

Door het comparat. suffix -ter krijgt extra een relatief karakter. Het beteekent dan: „meer naar buiten gelegen” in vergelijking met iets, dat meernbsp;naar binnen ligt. Leumann zegt het zoo (p. 220): „im Indo-Germ. und Lat.nbsp;war -tero nur für relative Gegensatze gebraucht, daher fast nur bei Gegen-satzpaaren, meist lokativ-relativ und von Adverbien (Praepositionen) aus-gebildet”.

Vgl. Kühner-Stegmann, 2, i, p. 548.

*) Vgl. Hand, Turs. 2, p. 680: „atque extra significat praeter id praesertim in negatione, „nemo extra”. Germani quoque „auszer”.

®) Vgl. Stolz-Schmalz-Hoftnann®, p. 509; Kühner-Stegmann 2, i, p. 548; Hand, Turs. 2, p. 679 sqq.

-ocr page 113-

men treft twee belangrijke beteekenissen aan: le. Het begrip, dat een uitsluiting inhoudt {praeter); 2e. Het begrip,nbsp;dat een ontbreken inhoudt (sine). Als voortzetting hiervannbsp;kan men in de derde plaats de gevallen noemen, waar extranbsp;geheel synoniem met contra geworden is. Het spreekt vannbsp;zelf dat daar, waar het oogenblik bereikt is, dat extranbsp;volkomen synoniem is geworden resp. met praeter, sinenbsp;en contra, men wederom te doen heeft met een geval,nbsp;dat in de inleiding met substitutie werd gekenmerkt. Ternbsp;verduidelijking van het hierboven gezegde zal een kortenbsp;lijst van voorbeelden volgen van de in hun oorsprongnbsp;sterk beeldende phasen.nbsp;le. extra in de nuance van praeter.

Plautus Amph. 833 mihi extra unum te mortalis nemo corpus corpore contigit. — Mil. 161 quemque videretisnbsp;hominem . . . extra unum Palaestrionem. — Mil. 1232nbsp;ille illas spernit, segregat ab se omnis extra te unam.nbsp;Varro R. R. i, 18, 3 extra familiam debuit dicerenbsp;vilicum et vilicam. Peregrin. Aeth. 66, 6 extra diemnbsp;paschae et extra diem hanc. — 66, 17 extra paucosnbsp;clericos. — 76, 11 ubi extra aurum et gemmas aut siriconbsp;nichil aliud vides. — 7^5 ^ extra ipsum ergo diem. Hetnbsp;is zeer opvallend, dat extra in zijn zuiver locale betee-kenis bij Aeth. geheel niet voorkomt. Dit wijst ongetwijfeld hierop, dat een nieuwe schepping, die meernbsp;sprak tot haar gemoed, deze plaats heeft ingenomen.nbsp;Foras, dat in dezen tijd groote aanschouwelijkheidnbsp;bezat, kwam daar te staan, waar een uitgesprokennbsp;ruimtelijke beteekenis werd vereischt.

2e. extra in de nuance van sine.

Dit komt een enkele maal zeer duidelijk bij Tacitus voor. Vgl. Agr. 8, 12 extra invidiam nee extra gloriamnbsp;erat^). —Hist, i, 49, 10 magis extra vitia quam cumnbsp;virtutibus; Ann. 4, 5, 10 nobilitas ceteraque extranbsp;animum id est „was sonst noch dem inneren Geistes-

9 Extra staat zoowel op de vraag „waar” als „waarheen”, d.w.z. zoowel bij werkwoorden, die een rust als bij werkwoorden, die een beweging weergeven.nbsp;9 Opponitur cum, vgl. Hand, Turs. 2, p. 679.

lOI

-ocr page 114-

leben nicht angehört”. Zoo ook Plin. Nat. Hist. 2, 150 arcus vocamus, extra miraculum frequentes et extranbsp;ostentum. Suet. Claud. 14 ius et consul et extra honoremnbsp;laboriosissime dixit. Bij Hilarius vindt men deze be-teekenis o.a. op de volgende plaatsen^): Trin. i, 29nbsp;et extra bonitatem dei sit, qui bonus est; in Ps. 66, 7nbsp;terrae elementum extra crimen fuit; in Matth. 7, iinbsp;mortuos au tem etiam eos esse, qui extra deum vivant;nbsp;Trin. 8, 10 extra evangelica promissa est, quisquisnbsp;extra fidem eorum est. — 8, 40 et extra tempora sitnbsp;condei? omnia intemporalis immensitas; in Ps. 14, 6nbsp;igitur 'mpollutus ingrediens et extra omnem peccatinbsp;labem vivens hic esse responsus est.

3e. extra in de nuance van contra.

Men treft haar bijv. bij Sulpicius Severus aan . Wanneer men de ruimtelijke voorstelling voor oogennbsp;houdt, is ook deze nuance volkomen begrijpelijk. Bijv.nbsp;2, II, 3 cum eum rex inter epulas maestum extranbsp;solitum animadvertisset. Bij Hil. bijv. Const. 11 ipsumnbsp;usque ad mortem demutasti exiliis et fatigasti extranbsp;Christianum quoque nomen relegasti®). Vit. Patr. 3,nbsp;149 extra voluntatem. Bened. Reg. 2a extra praeceptumnbsp;domini.

Overziet men de hierboven gegeven voorbeelden, dan kan men ook hier constateeren, dat volksinvloed (Plaut.,nbsp;Peregrin. Aeth.) en rhetorica een stimuleerenden invloed opnbsp;dit in zijn oorsprong plastische gebruik van extra hebbennbsp;gehad. Voor de laatst genoemde categorie kan men behalvenbsp;bij Tacitus en Plinius ook bij een auteur als Qumtilianusnbsp;en Pseudo-Quintilianus te rade gaan. Vgl. Ps. Quint. Deel.nbsp;min., p. 156, 24 ego nihil feci extra praeceptum; — 171, 9nbsp;multa quae singula accidere possunt, universa extra casumnbsp;sunt. Gevallen als Quint. Deel. min., p. 76, 26 extra peri-culum ponere en Sen. de Vit. Beat. extra metum, extra

Vgl. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 64.

Vgl. Goelzer, Gramm, in Sulp. Sev. Observ., p. 52: „ita apud Sulpicium extra solitum invenimus de quo, quod contra morem fit”.

Vgl. M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 64.

102

-ocr page 115-

cupiditatem positum (d.w.z. iets zoo plaatsen, dat het buiten elk gevaar, vrees, etc. komt te staan), zijn zeker in hunnbsp;aanschouwelijkheid phasen geweest, die tot stereotype uitdrukkingen als extra periculum, extra metum etc., waarnbsp;men al de beteekenis van „zonder” heeft bereikt, hebbennbsp;geleid.^) De in oorsprong zoo sterk visueele ontwikkeling vannbsp;extra vond veel vroeger plaats dan dit bij citra en circa hetnbsp;geval was. De uitgesproken locale kleur van deze praepositienbsp;is mede oorzaak geweest, dat de abstractie zich nooit geheelnbsp;van haar heeft kunnen meester maken, al moest zij veelnbsp;afstaan aan een voor dat oogenblik aanschouwelijker equivalent, nl. for as etc. Ook al kan men dit streven naar hetnbsp;„sterke beeld” waarnemen in de voor ons liggende litterairenbsp;resten, ook al kan men het al of niet in meerdere mate naarnbsp;voren treden van een bepaald verschijnsel vaak toeschrijvennbsp;aan stijlverscheidenheid en aan de keuze van het onderwerp, toch zal het ons altijd moeten spijten, dat wij zelfnbsp;niet een man uit het volk dier dagen kunnen beluisteren,nbsp;want hoe aanzienlijk veel grooter zou dan ons materiaalnbsp;zijn. Het onophoudelijk zoeken naar sprekende beeldennbsp;deed ook naast extra (zooals dit bijv. ook bij circa het gevalnbsp;was) een nieuwe formatie foris en foras, daarnaast a Joris ennbsp;a foras, foris a en foris de ontstaan . De praegnante beteekenis die extra ontwikkelde heeft deze nieuwe scheppingnbsp;echter pas in de Romaansche phase bereikt. Deze nieuwenbsp;formatie heeft extra sterke concurrentie aangedaan, maar zijnbsp;is nooit in staat geweest haar geheel te verdringen, hetgeennbsp;de proven^aalsche vorm estra en de oud-Fransche vorm estrenbsp;bewijzen. Het Prov. bijv. laat nog duidelijk zien, hoe denbsp;nuance contra van extra, daar werd voortgezet; vgl. Prov.nbsp;estra mon grat: contre mon gré®). Voor het praegnantenbsp;gebruik dat foris de in de Romaansche periode bereikt (precies

Ook de talrijke verbindingen met het werkwoord esse zullen hiertoe medegewerkt hebben. Vgl. bijv. Liv. 34, ii, 7 extra periculum esse etc.

Ook a en de werden op hun beurt tot nadere veraanschouwelijking resp. aan foris en foras toegevoegd. Vgl. Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 377:nbsp;„(foris en foras) attestés dès les plus anciens textes et renforcés a basse époque,nbsp;d’oü a foras, a foris, de foras; employés aussi dans la langue vulgaire commenbsp;prépositions.”

Vgl. Meyer Lübke, Gramm. Lang. Rom. 3, p. 508, § 447.

103

-ocr page 116-

als extra gaat het een exclusief element vertegenwoordigen in den zin \2ca. praeter), geeft Meyer Lübke zeer illustratievenbsp;voorbeelden ^). Vgl. Ital. tutti ci sono a.n6.2iti fuor solamentenbsp;due o tre. Fr. ils y sont tous allés hors deux ou trois. Hetzelfde gebruik kent ook de Spaansche en Portugeesche vormnbsp;dfuera. Daarnaast ontstonden nieuwe vormingen als Ital.nbsp;salvo, eccetto etc., Fr. sauf, excepté, Sp. excepto etc. Hoe sterknbsp;dit nieuwe beeld tot de verbeelding sprak, bewijzen duidelijknbsp;de composita, die hierdoor werden gevormd, benevensnbsp;enkele adjectivische formaties. Vgl. forasmuraneus voornbsp;extramuraneus en foraneus en foranus, die in de plaats vannbsp;extraneus en externs treden. Het begrip „buiten” of „naarnbsp;buiten” werd graag uitgedrukt door vormen, waarvan denbsp;oorspronkelijke waarde iets als „naar de deur toe” was *).nbsp;Vgl. dvpa^e lt;* dvpas-Se en dvpSa.* I^tu Hes.; hierbij ook Ar-meensch durs (loc. en acc.). Ernout en Meillet t.p. nemennbsp;met anderen aan, dat foris (abl. loc. plur.) en foras (acc. plur.)nbsp;behooren bij een doublet * fora. Foras en foris als praepositienbsp;kunnen staan met accusativus en ablativus en verbondennbsp;worden zoowel met werkwoorden, die een beweging uitdrukken als die, welke een rust aanduiden . Zooals reedsnbsp;werd opgemerkt heeft foras extra nooit geheel verdrongen,nbsp;waarvoor het voortleven in de Romaansche talen het bewijsnbsp;levert. Vaak kan men beide vormen gelijktijdig aantreffennbsp;in eenzelfde geschrift. Vgl. Peregrin. Aetheriae, waar naastnbsp;den vorm van extra ook die van foras c. abl. staat. — 99, 11 utnbsp;porro foras ecclesia audiantur voces eorum. Als praepositienbsp;c. acc. 63, 4 tantae tenebrae factae sunt, foras civitatemnbsp;tarnen ante oculos Persarum. —65, 10 ad ecclesiam, quaenbsp;est foras civitatem. — 65, 20 ecclesia, quam dixi foras civitatem. Hoe extra en foras geheel gelijkwaardig naast elkaarnbsp;gebruikt werden illustreert een plaats bij Hieronymus,

Meyer Lübke, Gramm. Lang, Rom. 3, § 447.

Vgl. Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 378.

De vorm met gen. bij Apul. Apol. 50 si foras corporis prospiravit, kan hier terzijde gelaten worden. Er is slechts één voorbeeld in de geheele Latiniteitnbsp;aan te wijzen (vgl. Thes. 6, i, 1039, 79 en Löfstedt, Syntactica, p. 424). Löfstedtnbsp;veronderstelt een vorming naar analogie van het Grieksche eftu. Wel zijn ernbsp;parallellen aan te wijzen. Vgl. hiervoor Apul. Met. 3, 17 altrinsecus aediumnbsp;en — 5, a; ook — 8, 29 intus aedium.

104

-ocr page 117-

Comment, in Matth. c. 27, v. 33 extra urbem et foras portam. Tenslotte biedt extra ons nog een voorbeeld van denbsp;onder 2 genoemde categorie, de z.g. opeengehoopte ofnbsp;samengestelde praeposities. Deze samenstelling heeft totnbsp;doel, om de zaak te veraanschouwelijken, zooals ook reedsnbsp;in het voorafgaande werd opgemerkt. Haar ontstaan ligtnbsp;bij het volk. De verbinding kan tweeërlei zijn: le. eennbsp;verbinding van gelijksoortige bestanddeelen, waarvan hetnbsp;eene ten doel heeft het andere in eenzelfde locale kwaliteitnbsp;te versterken en ten 2e. een verbinding van niet gelijksoortige bestanddeelen, die dient om den toestand nader tenbsp;preciseeren. In ons voorbeeld Hier. Reg. Monach. 28,nbsp;(Migne ii, 415) (feminae) dealbatae abextra ut monumentanbsp;quae extra auro lucent, hebben wij met het eerste gevalnbsp;te doen . Over deze verbinding, waarover in het voorafgaande reeds uitvoerig werd gesproken, volsta ik hier metnbsp;nog enkele woorden van Svennung aan te halen; „dienbsp;lateinische Volkssprache in alter und spaterer Zeit hattenbsp;ebenso wie das Griechische und Germanische die Möglich-keit, zwei Prapositionen zusammen zu fügen, um einennbsp;zweifachen Begriff auszudrücken, wo die Hochsprachenbsp;entweder zu einer Umschreibung greifen musste oder einenbsp;gewisse Undeutlichkeit riskierte.”

*) Vgl. Thes. 1, 74, 25 sqq; vgl. ook den Umbr. vorm ap-ehtre (abextra). Hierbij Muller, Altit. Wb., p. 159.

“) Unters. z. Pallad. etc., p. 327.

105

-ocr page 118-

Pro.

Pro is een zeer oude locale aanduiding, die tot in de Indo-Europeesche periode moet teruggaan. Men kan dezenbsp;partikel nog in zeer veel Indo-Eur. taalgroepen terugvinden,nbsp;bijv. O. Ind. pro, gr.Trpó, Ir. ro-, Got. fra, Lit. pra-, pró,nbsp;etc. De grondbeteekenis moet iets als; „naar voren”, geweestnbsp;zijn. Pro zou in dit geval dus met een oorspronkelijkennbsp;„Ablativ des Ausgangpunktes” verbonden zijn (niet met eennbsp;locativus), zooals men dit kan aanwijzen bijv. in Ps. Enn.nbsp;Ann. 628 hostium pro moene en Cato Orig. 4, 14 proeliumnbsp;factum depugnatumque pro castris . Wanneer men nu opmerkt, dat zeer veel gebruiksvormen van pro, waarvan denbsp;oorspronkelijke waarde een zeer sterk visueel element gehadnbsp;moet hebben, zelfs in de oudste ons overgeleverde tekstennbsp;verschijnen, dan is de ouderdom van deze locale voorstelling mede oorzaak hiervan. Na bij het volk ontstaan tenbsp;zijn, waren zij in de periode waarin wij haar kunnen waarnemen reeds algemeen goed geworden. Toch zijn er ook bijnbsp;pro latere ontwikkelingsphasen aan te wijzen, wier oorsprongnbsp;ondubbelzinnig uit het aanschouwelijke voorstellingsvermogen van het volk afgeleid moet worden. Een van dezenbsp;aanschouwelijke nuances kan men in uitdrukkingen als pronbsp;rostris, pro suggestu, pro contione, etc. terugvinden. Hetnbsp;zuiver klassieke Latijn (Cic. en Caes. bijv.) schreef hiervoornbsp;„m”. Festus reeds maakte hierop opmerkzaam, vgl. Paulinbsp;exc. pro significat in, \xt pro rostris, pro aede, pro tribunali ^).nbsp;Dit pro, dat in gaat vervangen, om de situatie nader te veraanschouwelijken (oorspronkelijk zal het de voorstelling

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann^ p. 533; Brugmann u. Delbrück, Gramm, d. IndoGerm. Spr. 2^, p. 873. Walde, Etym. Wörterb., p. 612 en 613; Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 8ti; B. Kranz, De particularum „pro” et „prae” innbsp;prisca Latinitate viatqueusu, diss. Breslau 1907. Kranz maakt voor „pro” innbsp;zijn plaatselijke bet. de volgende indeeling; I — vis quae spectat ad locum, ubinbsp;quid est; II — vis quae spectat ad locum, unde quid movetur; III — vis quaenbsp;spectat ad locum ad quem quid movetur.

P. 257 L. (indsay).

106

-ocr page 119-

„voorop” gewekt hebben, die tenslotte geheel equivalent werd met „op”), treft men in de verbinding met contio,nbsp;zooals Schmalz aantoonde van Sallustius af aan. Tochnbsp;is bij Sallustius nog geen stabiele toestand ingetreden. Mennbsp;zou kunnen zeggen, dat Sallustius in lug. 8, 2 pro condonenbsp;een gewaagd beeld gebruikte, dat er zeker bij het volk inging,nbsp;maar dat hij overigens zich aan het oude schema hield (vgl.nbsp;lug. 30, 4 en 54, I waar men „in condone” vindt), zooals ditnbsp;door andere auteurs dier dagen gewoonlijk gebezigd werd.nbsp;Zoo zal men ook zonder twijfel de plaats bij Caesar Bell. Gall.nbsp;6, 3, 6 moeten opvatten, waar hij zegt: hac re pro suggestunbsp;pronuntiata . . . proficiscitur, met dit verschil echter, datnbsp;Sallustius het beeld bewust gebruikte, maar dat men het bijnbsp;Caesar meer als een „slip of the pen” moet beschouwen.nbsp;Bij Caesar en Cicero is in zulke gevallen in c. abl. nog denbsp;gewone gebruiksvorm. Vgl. bijv. Cic. In Pis. 3, 6 in rostrisnbsp;defendere. Phil. 2, 32, 85 sedebat in rostris collega tuus, etc.nbsp;Ditzelfde geldt voor de verbindingen met contio. Eigenaardignbsp;is weer, dat men het veel aanschouwelijker pro condone welnbsp;in Cicero’s brieven aantreft, zooals Schmalz in genoemdnbsp;artikel uiteenzet, vgl. ad fam. 10, 31, 5. Dit wijst weer opnbsp;het feit, dat pro (al kan men het niet direct aantonnen) bijnbsp;het volk in deze nuance gangbaar was. Immers zooveelnbsp;trekjes uit de volkstaal kan men in deze brieven langs in-directen weg constateeren. Het verschijnen van het aanschouwelijker pro in deze verbinding bij rhetorisch getintenbsp;schrijvers als Seneca (Suas. 6, 15) en Tacitus kan geen verbazing wekken. Het is datgene, wat men bij de plastischenbsp;voorstellingswijze van deze auteurs verwacht. Inderdaadnbsp;treft men deze uitdrukking bij Tacitus in een zeer gestimuleerde hoeveelheid aan. Vergelijk bijvoorbeeld Hist, i, 17,nbsp;6 consultatum pro rostris an in senatu an in castris adoptionbsp;nuncuparetur. Ann. 3, 5, 6 defletum in foro, laudatumnbsp;pro rostris — 3, 76, 7 laudatione pro rostris .: . funusnbsp;cohonestaretur. Hist. 2, 59, 15 Valentem et Caecinamnbsp;pro condone laudatos curuli suae circumposuit. Ann. 2, 22, inbsp;laudatis pro condone victoribus. Hist. 3, 9, 25 recitatae pro

Über den Sprachgebrauch des Asinius Pollio, etc., p. 44.

107

-ocr page 120-

contione epistulae. Dit pro wordt ook in het na-christelijke Latijn steeds meer het gewone plaatselijke veraanschouwelijkende middel. Men treft het ook in specifiek christelijkenbsp;geschriften aan, vgl. Hil. Ps. ii8 koph. 8 beatus apostolusnbsp;Atheniensibus philosophiae inanitate ridiculis pro contionenbsp;respondens ait^). Ook de Vulgaat geeft voorbeelden: pronbsp;tribunal! {èniTov^rnLaros) Act. 25, 6, vgl. Mt. 27, 19^). Geheelnbsp;gelijk aan de in het voorafgaande besproken gevallen moetnbsp;men ook voorbeelden nemen als bijv. Tac. Hist. 3, 74, 12nbsp;stantem pro gradibus Palatii Vitellium et preces parantemnbsp;pervicere, ut absisteret. Hist, i, 36, 16 Otho pro vallonbsp;castrorum ita coepit. Hist. 3, 31, 14 velamenta et infulas jamp;ronbsp;muris ostentant. Ann. 2, 81, 2 regressus et pro muris modonbsp;semet adflictando, modo singulos nomine ciens . . . seditio-nem coeptabat. De voorbeelden hiervan zijn nog zeer talrijknbsp;bjj Tacitus ®). In alle is het verschijnen van pro het gevolgnbsp;van een zeer uitgesproken locale zienswijze en het voldeednbsp;als zoodanig meer dan de praepositie in. Wanneer bijv.nbsp;„pro contione” plotseling voor „in contione” verschijnt, dannbsp;hebben wij hier te doen met een geval van directe substitutie 1 2). Drager wijst op enkele opmerkelijke nuances vannbsp;pro bij Tacitus, n\. pro i.p.v. dativus commodi, bijv. Hist, i, 5nbsp;vox pro re publica honesta. Hist. 3, 7 decorum pro causa.nbsp;Agr. 12 pro nobis utilius en pro = de bij Agr. 26 securi pronbsp;salute. Hist. 4, 58 pro vobis sollicitior aut jamp;ro me securior ®).nbsp;In het eerste geval hebben wij, zooals uit de gegeven voorbeelden blijkt, duidelijk te doen met een veraanschouwelijking van den dat. commodi door de praepositie pro. Ditnbsp;schema werd ten zeerste bevorderd door een specifiek gebruik van pro, dat in den beginne zeer groote visueele kracht

*) Vgl. M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 133.

Vgl. Plater-White, A Gramm, of the Vuig., p. 101.

108

1

Vgl. Gerber-Greef, Lex. Tac., p. 1293.

2

Men doet goed de substitutie-gevallen in twee groepen te verdeden; le. de directe substitutie (bv. die gevallen, waar intra voor in verschijnt ter versterking van den locat.); 2e. die gevallen, waar de substitutie het gevolg wasnbsp;van een ontwikkelingsgang. De substitutie treedt in, als de laatste phase in dezenbsp;ontwikkeling is bereikt, en de functie van een praepositie geheel equivalent aannbsp;die van een andere is geworden.

9 Vgl. Drager, Synt, u. Stil. d. Tac., p. 33, § go.

-ocr page 121-

bezat. Het werd in den meest concreten zin oorspronkelijk verbonden met handelingen, die een ,,strijden voor”, ,,beschermen”, „verdedigen”, etc. tot uitdrukking brachten.nbsp;Kranz geeft ook een volkomen afdoende verklaring wanneer hij zegt: „pro patria pugnare, quo in exemplo pronbsp;antiquissimis temporibus, quibus Roma ipsa pro patria haberinbsp;poterat, nihil aliud significavisse putaverim nisi extra murosnbsp;patriae (i.e. urbis) pugnare. Cum is qui pro urbe (i.e. extranbsp;muros urbis suae) pugnat, praesidio vel commodo urbisnbsp;pugnet, facile pro hanc in sententiam commutari potuit.”nbsp;Dat een schema als „pugnare pro patria” op verwante groepen analogisch werd overgebracht, is vooral begrijpelijk bijnbsp;een primitieve gemeenschap, als Rome in zijn eerste dagennbsp;was, waar het strijden voor en het verdedigen van stad ennbsp;have een domineerende factor van het dagelijksche bestaannbsp;uitmaakte . Iets van de meest oorspronkelijke kracht voelennbsp;wij nog bijv. bij Tac. Hist. 5, ii, 6 crebra jamp;ro portis proelianbsp;serebant, donee intra . . . moenia pellerentur. Ann. 14, 25, 3nbsp;proelium pro muris ausi erant. Van die uitdrukkingen, waarnbsp;pro direct verbonden werd met een begrip van strijden, konnbsp;het gemakkelijk op een verwante groep tot nadere veraanschouwelijking analogisch overgebracht worden. Zulk eennbsp;groep vormden bijv. die handelingen, die het op zich nemennbsp;van gevaren, het ondergaan van den dood voor iemand,nbsp;tot uitdrukking brachten. Hier komt men dit pro onder denbsp;oudste voorbeelden tegen ®). Vgl. Enn. Trag. 384 pro vestranbsp;vita morti occumbant. Cato Orat. i, 27 pro re publicanbsp;nitentur. Zeer dicht bij het oorspronkelijk begrip staan nognbsp;die gevallen, wz-zxpro met de verba orandi verbonden wordt.nbsp;Vgl. Oros. 7, 38, 2 Alaricum ... pro pace optima et quibus-cumque sedibus suppliciter ac simpliciter orantem ^). In hetnbsp;klassieke Latijn vindt men wel pro ter veraanschouwelijkingnbsp;van de verba supplicare en precari ®). Van Ovidius af vindt

1) De Particularum „pro” et „prae” etc., p. 29; vgl. ook Hand, Turs. 4, p. 580: „Liv. 21, 41, 14 pro Italia vobis est pugnandum: velut si ante Romananbsp;moenia pugnemus”.

Vgl. O. Weise, Charakteristik der Lat. Sprache, p. 11 sqq.

“) Vgl. Kranz, De particularum „pro” et „prae” etc., p. 29.

*) Hierover uitvoerig J. Svennung, Orosiana, p. 35 sqq.

Vgl. bijv. Krebs-Schmalz, Antibarbarus 2 s.v. supplicare.

109

-ocr page 122-

men ook rogare met pro geconstrueerd . Ook orare wordt met pro aangetrofFen. Bijv. Cic. Ad Brut, i, i6, 2 ut Octa-vianus orandus sit pro salute cuiusquam civis, non dicamnbsp;pro liberatoribus orbis terrarum. Ook petere vindt men metnbsp;pro verbonden. Vgl. Suet. Oct. 40 pro cliente graeco petenti.nbsp;Svennung merkt dan terecht op: ,,wenn wir die gegebenennbsp;Belege betrachten, sehen wir, dass alle den Sinn haben, fiirnbsp;jemands Leben, Rettung, Haupt u. dgl. kurz fiir jemandsnbsp;Dasein bitten etc.” En enkele regels verder: „spater wurdenbsp;die Praposition pro auch bei Substantiven verwandt, dienbsp;weder eine Person noch das Dasein (usw.) einer Person odernbsp;Sache bezeichnen, so z. B. Tert. Apol. 39, 2 oramus etiamnbsp;pro imperatoribus . . . pro statu saeculi, pro rerum quiete,nbsp;pro mora finis.” Er stond den taalgebruiker ongetwijfeld innbsp;den beginne een concreet beeld voor oogen. Iets van denbsp;aanschouwelijkheid van het schema pugnare pro muris (patrianbsp;etc.) bleef zijn werking doen gelden. Hetzelfde gevoel domineerde bij de verba dicendi, die wij vanaf de oudste tijdennbsp;met pro verbonden vinden. Dit blijkt duidelijk uit voorbeelden, die Kranz hiervoor verzamelde ^). Vgl. bijv. Plant.nbsp;Bacch. 420 pro tam corrupto dicis causam filio. Asin. 783nbsp;pro illa ores ut sit propitius®). Cat. Orat. 41, i pro clientenbsp;testatur. Pro tot veraanschouwelijking van den dat. comm.nbsp;treft men ook bij Caesar aan, in het algemeen bij woorden,nbsp;die een defendere of tueri aanduiden. Vgl. Caes. Bell. Gall.nbsp;2, 13, 4 pacem ab Romanis petierunt. Pro his Divitiacusnbsp;facit verba. — 2, 14, 5 petere non solum Bellovacos, sednbsp;etiam/)ro his Haeduos, ut sua dementia in eos utatur etc. 1 2).nbsp;Ook in de Peregrin. Aeth. vindt men voorbeelden van denbsp;in het voorafgaande behandelde verbindingen. Vgl. 90, 26nbsp;sic facit orationem episcopuspro eis; — 71, 24 primum dieetnbsp;orationem pro nobis; —72, 21 oxaX pro nobis; —75, 6 fitnbsp;oratio pro nobis etc. Het is zeer goed denkbaar, dat voor hetnbsp;vrome gemoed van Aetheria dit orare pro iets meer dan uit-

1

*) ld. s.v. rogare.

9 Vgl. Kranz, De particularum „pro” et „prae” etc., p. 29.

De verbinding orare pro verschijnt veel eerder dan Svennung meent.

2

Voor verdere plaatsen zie Lex. Caes. ed. Meusel s.v. pro.

IIO

-ocr page 123-

sluitend een syntactisch schema vertegenwoordigde. Wel moet men aannemen, dat met de analogische uitbreidingnbsp;van dit schema over zeer veel verwante begrippen de concretenbsp;voorstelling hoe langer hoe meer op den achtergrond gedreven werd. Bij Hilarius en Augustinus bijv. heeft denbsp;verbinding reeds een groote verbreiding gekregen i). Eennbsp;grootere abstractie moest hiervan noodzakelijkerwijze hetnbsp;gevolg zijn. Vgl. bijv. Hil. in Ps. 64, 3 turn digni erimus,nbsp;pro quibus deum sanctus spiritus inter pellet. — 14, 10 etnbsp;nonnunquam falsitas utilis est, cum aut percussori de latentenbsp;mentimur, aut testimonium pro periclitante frnstramur.131,nbsp;4 ita omnia acta sunt, ut videantur studiose pro religione,nbsp;qua iurata sunt, esse perfecta etc. Om echter op datgene,nbsp;wat Drager aanteekende, n\.:pro = de terug te komen, zoonbsp;moet men ook hier pro zien als een locale versterking. Juistnbsp;bij werkwoorden, die een vreezen of verontrust zijn weergaven (ook voor de daaraan tegenovergestelde begrippennbsp;geldt dit), was de behoefte om te localiseeren zeer groot. Denbsp;meest gewone vorm hiervoor was die, welke het uitgangspuntnbsp;accentueert. Vgl. Cic. Gat. 4, i sollicitus de vestro ac reinbsp;publicae periculo. Daarnaast vindt men reeds bij Cic.nbsp;Laelius 45 ne necesse sit unum sollicitum esse pro pluribus.nbsp;Van Livius af zijn bij deze uitdrukkingen ook andere localenbsp;aanduidingen in dienst gesteld van de aanschouwelijkheid,nbsp;zooals : circa, in, propter, vicem, etc. ^). Vgl. ook Tac. Hist. 4,nbsp;58, I pro vobis sollicitior. Liv. 38, 9, 4 pro Ambracia urbenbsp;sollicitus', — 2, 24, 5 metum pro universa re publica.

Voor een ander zeer belangrijk gebruik van pro, dat in den beginne zeer groote aanschouwelijkheid bezat, heeftnbsp;Kranz een m.i. volkomen afdoende verklaring gegeven. Be-

9 Vgl. M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 133 sqq.: „Closely related to the strictly local signification of pro is the transferred meaning of pro (in behalfnbsp;of, in exchange for, instead of, as, the same as). Pro equivalent to „in behalfnbsp;of” occurs in all periods of Latin, especially with the verbs of praying, asking,nbsp;caring for, beseeching, defending etc. In this usage Hilary deviates somewhatnbsp;by using pro „in behalf of” with verbs, with which it does not occur in class.nbsp;Latin.” Vgl. verder Hand, Turs. 4, p. 580—582; Stolz-Schmalz-Hofmann®,nbsp;p. 534; Kühner-Stegmann 29 514—515; Salonius, Vitae patr., p. 161; Eriknbsp;Tidner, Sprachl. Komm. z. Lat. Didask. Apost., p. 186; C. L. Hrdlicka,nbsp;A Study Late Lat. Vocab., p. 190 sqq.

9 Vgl. Krebs-Schmalz, Antibarbarus, s. v. sollicitus, metus etc.

Ill

-ocr page 124-

doeld wordt dat gebruik, waar pro de beteekenis van „loco alicuius sive personae sive rei” heeft. Kranz betoogt hetnbsp;volgende : „hac in dictione significat pro aliquem facerenbsp;id, quod alter facere voluit vel debuit. Inde apparet, qua denbsp;causa pro praepositio neque vero alia, quae similem vimnbsp;habet, sicut prae vel ante, in hunc usum translata sit. Utnbsp;supra vidimus, significat pro aliquid esse ante locum, ex quonbsp;egressum est; respicit ergo ad interiorem partem eius reinbsp;ante quam est. Qua de re existimaverim aliquem facere aliquidnbsp;pro aliquo primo nihil aliud significasse atque aliquem facerenbsp;aliquid loco eorum, quorum ex ordine progressus est; velutnbsp;miles qui pro exercitu, i.e. ex ordine militum progressusnbsp;singulatim pugnat, exercitus loco pugnat (cf. Claud. Qua-drig. lo'’ et 12; p. 5). Item putaverim jamp;ro aliquo sacrificarenbsp;significasse eum qui sacrificat, pro eis qui sacrificio intersuntnbsp;i.e. progressum ex eorum ordine sacrificium facere; velutnbsp;Cato de Agricult. 143, i pro tota familia rem divinamnbsp;facere”. De groote verbreidheid van dit in den beginne zoonbsp;aanschouwelijke gebruik is zeer bekend. Voor ons betoognbsp;kan het dus voldoende zijn op den localen oorsprong van ditnbsp;gebruik gewezen te hebben. Pro in de nuance van secundumnbsp;is een verdere ontwikkeling van dit gebruik; terecht zegtnbsp;Kranz : „in emendi verbis pro, ut supra dictum est, sae-pissime apud earn rem positum est, cuius loco pretium datur;nbsp;pretium autem semper in ratione quadam est ad rem quaenbsp;emitur; statuitur enim pretium secundum rem, pro quanbsp;datur. Inde facile fieri potuit, ut pro similem vim acciperetnbsp;atque secundum”. Vgl. bijv. Ter. Heaut. 940 duo talentanbsp;pro re nostra ego esse decrevi satis etc.

In het na-christelijke Latijn verschijnen twee nuances van pro, die het gevolg waren van de in het voorafgaande besproken zienswijze. Men treft een causale nuance aan, waarnbsp;pro vrijwel synoniem met propter is, en daarnaast een finale,nbsp;die overeenkomst heeft met een gebruiksvorm van ad. Ditnbsp;causale pro, dat men dus als voortzetting van pro in de beteekenis van secundum moet opvatten, komt reeds bij Plautus

1) nbsp;nbsp;nbsp;De particularum „pro” et „prae” etc., p. 22.

2) nbsp;nbsp;nbsp;ld., p. 27.

II2

-ocr page 125-

voor. Vgl. Trin. 26, concastigabo pro commerita noxia (hiertegenover staat vers 23 van hetzelfde stuk, ob meritam noxiam) ^). Ook in het klassieke Latijn kan men uitdrukkingen vinden, die reeds in dezelfde richting wijzen. Vgl.nbsp;Cic. ad fam. 3, 3, 6 equidem pro eo, quanti te facio, quidquidnbsp;feceris, approbabo; ad fam. ii, 12, 2 non dubito jöro tuanbsp;singular! prudentia, quin perspicias. Liv. 4, 44,12 ampliatam,nbsp;deinde absolutam pro collegii sententia (vgl. 4, 53, i exnbsp;collegii sententia) ^). In geweldigen omvang zien wij pro innbsp;zijn causale beteekenis echter pas in het na-klassieke Latijnnbsp;verschijnen. Men kan hier opmerken, dat pro uiteindelijk denbsp;causale beteekenis van propter steeds meer ging vervangen.nbsp;Pro treedt dus als substitutievorm van propter op, dat zelf innbsp;een vroegere periode een verzwakt en al te abstract gewordennbsp;ob was komen versterken . Het feit, dat pro in staat was dezenbsp;functie te vervullen en de, Romaansche talen te bereiken,nbsp;pleit voor de groote kracht, die deze praepositie bezeten moetnbsp;hebben en er zal wellicht een reminiscentie bestaan hebbennbsp;aan zijn oorspronkelijke plaatselijke nuance, zooals deze ooknbsp;door Kranz gekenschetst werd bij zijn verklaring van denbsp;beteekenis „secundurrC'. Voor deze causale beteekenis zijnnbsp;in den loop der tijden zeer veel voorbeelden bijeengebracht.nbsp;Een greep uit verschillende auteurs zal voldoende zijn hetnbsp;verschijnsel nader te illustreeren. Hofmann wees op enkelenbsp;voorbeelden bij Ps. Ruf. waar pro geheel de nuance vannbsp;propter heeft vervangen. Vgl. bijv. 3, 195 pro iniuncto laborenbsp;(; 6, 3, 2 propter) en 3, 211 pro naturae fragilitate (: 5, 4, 2nbsp;propter) 1 2). Kalb wees op zeer sprekende voorbeelden uit denbsp;jurisprudentie. Hij meende, dat dit causale pro vooral Gallisch was. Vgl. Intr. Paul. i, 7, 2 en 4 pro eo quod ®). Ditnbsp;pro eo quod heeft een bijzondere geschiedenis, die in verbandnbsp;met de aanschouwelijkheid hier in het kort besproken moet

1

9 Vgl. Lindsay, A Synt. of Plant., p. 92.

Vgl. Hand, Turs. 4, p. 584.

Vgl. Wöfflin, A. L. L. i, p. 176: „neben dem französichen è cause de haben wir im Ital. a cagione di = ad occasionem, im Span. par razon de,nbsp;wodurch wir daran erinnert werden, dass die Rolle der untergehenden Praposi-tionen ob xinó. propter den beiden anderen/gt;er vmd pro ist zugefallen”.

2

Vgl. J. B. Hofmann, I. F. 43, p. 105.

Vgl. Kalb, Roms Juristen, p. 140.

-ocr page 126-

worden. Pro eo quod is nl. voor een ouder eo quod in de plaats getreden. De toevoeging van pro heeft om duidelijk-heidsoverwegingen plaats gehad. Eo was op zijn beurt aannbsp;quod toegevoegd ter versterking van het causale begrip, toennbsp;het gebruiksgebied van quod in die mate was uitgebreid,nbsp;dat het „eine Art Universalkonjunktion” geworden was ^).nbsp;Typeerend voor het feit, dat de aanschouwelijkheidsontwik-keling op verschillende gebieden kon plaats vinden in eennbsp;zelfde richting, is de Grieksche uitdrukking: avi?’ êiv. Zij wasnbsp;weliswaar in het Grieksch slechts summier ontwikkeld, hetgeen een Latijnsche ontleening niet zeer waarschijnlijknbsp;maakt ^). Vgl. hiervoor voorbeelden, die Salonius op genoemde plaats geeft, bijv. Appendix Mart. 53 quid est pronbsp;nihilo seipsum homo aestimare ? respondit: similem se iu-mentis irrationabilibus aestimare, pro eo quod nihil diiudicantnbsp;sicut scriptum est. Bij een auteur als Hilarius heeft het causale gebruik van de praepositie pro zeer groote afmetingennbsp;aangenomen. Vgl. bijv. Matth. 4, 17 ita quidquid lex ne innbsp;ipsis quidem operibus damnavit, evangeliorum fides pro con-tumeliosa tantum verborum facilitate condemnat. — 14, 12nbsp;et ad rei contemplationem pro difficultate tam invisibilisnbsp;negotii obstupescit ®). Ook bij een geschrift als dat vannbsp;Palladius en in de Peregrinatio is dit syntactische schemanbsp;goed bekend. Vgl. Pallad. 3, 9, 13; 3, 14; 11, 2 en Peregrin.nbsp;Aeth. ®), bijv. 45, 5 qui tarnen pro aetate aut imbicillitatenbsp;occurrere in monte dei ad oblationem faciendam non pote-rant. — 66, 21 sicut nos cum grandi reverentia attendimusnbsp;locum ilium, ubi primitus domus sancti Abrahae fuit, pronbsp;memoria illius. — 75, 28 pro monazontes ®) qui pedibusnbsp;vadent, necesse est lenius iri. Ook Orosius en Gregorius vannbsp;T. geven blijk van een goede bekendheid met dit verschijnsel. Vgl. Oros. I, 10, I aliquantulum me pro sui diversi-

Vgl. Salonius, Vitae patr., p. 344.

“) Idem.

‘I Vgl. V. Oorde, Lex. Aeth., p. 158.

®) Vgl. voor verdere voorbeelden M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 136. Vgl. J. Svennung, Unters. z. Pallad., p. 380.

De praep. pro wordt bij Aeth. ook c. acc. aangetroffen.

II4

-ocr page 127-

tate moverunt^). Met gerundivum bijv. Hist. Franc. 2, 3, p. 62, 12 pro custodienda fide, etc. Tot slot zij erop gewezen,nbsp;dat uit dit causale pro zich secundair een finaal gebruik ontwikkelde (met of zonder gerundivum). De voorbeelden zijnnbsp;vrij laat. Bij Sulpicius Severus wees Goelzer hierop: quodnbsp;ad praepositionem pro attinet, nullum exemplum occurritnbsp;quod plebeiae consuetudini iure assignare possim, exceptonbsp;hoe: M. 26, 4 inter operandum pro quodam laboris levaminenbsp;incudem suam feriunt, in quo pro nostri pour locum obtinet.nbsp;Optimi autem scriptures dixissent: ut laborem levent 1 2). Ooknbsp;Augustinus heeft dit finale gebruik. Vgl. bijv. in verbindingen met gerundivum Conf i, 9, 15 varia tormenta, pronbsp;quibus effugiendis tibi per universas terras . . , supplicatur.nbsp;En zonder gerundivum i, 7, 12 corpus instruxisti sensibus,nbsp;conpegisti membris, figura decorasti jamp;roque eius universitatenbsp;atque incolumitate omnes conatus animantis insinuasti ®).nbsp;Tenslotte moge ik voor dit gebruik nog wijzen op voorbeelden, die door Svennung voor Orosius werden bijeengebracht. Vgl. bijv. een verbinding met gerund. 3, 4, 5 pronbsp;depellenda temporali peste corporum etc. en zonder gerund.nbsp;4, 6, 42 colligi datur quanta nobis, quibus aeternitas beatanbsp;promittitur, sint toleranda pro vita, cum illi tanta potuerintnbsp;tolerare pro fama (vgl. § 41 ut gloriam famae consequeren-tur). Verdere voorbeelden kan men bijv. nog vinden bijnbsp;Optat., Cassian., Vict. Vit.2).

1

Vgl. J. Svennung, Orosiana, p. 42 en Bonnet, Le Lat. d, Grég. d. T., p. 615; „pro signifie en vue de, ob ou praeter”. Vgl. verder nog bijv. Goelzer,nbsp;S. Jéróme, p. 346; Hoogterp, Etud. God. Bob. (k), p. 116, § 178.

“) Vgl. H. Goelzer, Granlmaticae in Sulpicium Severum observationes, P- 54-

“) Vgl. Hrdlicka, A Study of Late Lat. Vocab., p. 192.

2

Vgl. Svennung, Orosiana, p. 41.

-ocr page 128-

Aanschouwelijke momenten bij enkele der overige praeposities.

Werd in het voorafgaande uitvoeriger bij het aanschouwelijk leven der praeposities stilgestaan, in de bedoeling van het volgende ligt het slechts even enkele aanschouwelijkenbsp;momenten aan te geven.

Ad.

Als een geval van aanschouwelijke versterking is ook de vorm adin te beschouwen. Zij is alleen temporeel overgeleverd. Vgl. Gains, Dig. i8, 6, i6 adin aevum custodire. Adnbsp;treedt tevens tot nadere veraanschouwelijking van den da-tivus op. Naast dare alicui komt dare ad aliquem te staan ^).nbsp;Vgl. ook loqui ad, clamare ad, bijv. Aug. Conf. 2, 6, 12 utnbsp;loquar ad te^). Bij deze groep behoort ook nuntiare ad. Vgl.nbsp;Plant. Gapt. 384 quae nuntiare hinc te volo in patriam adnbsp;patrem; mandare ad, vgl. Gypr. Epist. 2, 6 (H. 500, 8) deniquenbsp;ad minimum famulum suum . . . mandare dignatus estnbsp;etc. ®). Een aanschouwelijkheidsfactor was niet alleen werkzaam daar, waar ad den accusatief van richting kwam versterken, maar ook daar, waar ad voor in in de plaats trad .

Ante.

Ook bij ante kunnen wij verschillende samenstellingen

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 410.

Vgl. Hrdlicka, A Study of Late Lat. Vocab., etc., p. 121.

Gustafsson, De dativo latino, pag. 34. In dit verband willen wij ook wijzen op een opmerking, die Gustafsson terecht (p. 32) maakt: „Non personae omnino,nbsp;sed absentis et praesentis rationem haberi in dativis, ideoque iis localis signifi-cationis aliquam saltern remanere memoriam vel remansisse, cum genus dicendinbsp;exortum sit, probant etiam Tulliana quaedam de epistulis dandis dicta. Epistulanbsp;enim ei datur — i.e. ponitur in manum — qui adest ut ferat ad absentem: adnbsp;Att. IV, i, i cui recte ad te litteras darem; VI, 3, i dedissem ad te Philogeni,nbsp;libertotuo, litteras; VIII11 D i mandatis quae D. Laelio ad consulesdederas etc.”nbsp;Ad wekte in deze gevallen een plastisch beeld.

*) Vgl. Meyer Lübke, Rom. Synt. 477 sqq.

I16

-ocr page 129-

waarnemen, waarvan de verschijning toegeschreven moet worden aan de behoefte tot nadere localiseering. De vormnbsp;ahante komt niet alleen als adverbium, maar ook als prae-positie voor. Vgl. Itala Gen. 3, 8 absconderunt se abantenbsp;faciem domini ^). Ernout en Meillet zeggen: „dans la languenbsp;populaire, ante tend a se renforcer d’une particule préposée:nbsp;abante qui apparait dès Ie second siècle de notre ère, etc.”nbsp;Deze aanschouwelijker vorm is ook in de Rom. talen voortgezet, vgl. It. avanti, Fr. avant, Engad. avaunt, Sp. Port.nbsp;avante^). Hierbij moet men ook inante noemen, vgl. Grég.nbsp;de T. Hist. Franc. 2, 16, p. 82, 19 inante obsidam rotundamnbsp;habens, exante (alleen adverb.), subante (alleen praep.), vgl.nbsp;Acta Apost. 5, 21 subante lucem in templum introirent, deantenbsp;en adante^). Fr. devant gaat op een vorm deabante terug.

Apud.

Op het feit, dat apud als veraanschouwelijkende substitutie-vorm van in c.abl. optreedt (vooral in het vulgair Latijn), werd reeds in het voorafgaande terloops gewezen. Het bezatnbsp;in zulke gevallen een zeer groot beeldend vermogen, vgl.nbsp;Scaurus cit. Varro, Gramm. 7, 31, 6 item vitiose diciturnbsp;senatum habere apud aedem Apollinis, quod in aede dicinbsp;oportet. Nonius zegt: error consuetudinis apud pro in utitur.nbsp;Apud genoot, zooals dit telkens het geval is, ook om zijnnbsp;grooter volumen de voorkeur bij het volk. Bovendien wasnbsp;deze vorm een schepping van vrij recenten datum en vermocht ook door zijn nieuwheid zijn kracht te doen gelden.nbsp;Dit blijkt ook hieruit, dat deze praepositie nergens in samenstellingen is aan te wijzen. (Zie ook Ernout-Meillet, p. 63).nbsp;Nergens heeft het een correspondeerenden vorm, zelfs nietnbsp;in het Oskisch en Umbrisch. Mocht het etymologisch inderdaad met apio in verband gebracht moeten worden, dan isnbsp;ook dit een indicium voor zijn groote beeldende kracht.

*) Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 500; Hamp, A. L. L. 5, p. 335; Thes. I, 46, sqq.; Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 56.

Vgl. Meyer Lübke, R. E. W. 4.

3) Vgl. Hamp, A. L. L. 5, p. 335—340.

II7

-ocr page 130-

In de aanschouwelijke taal van Tacitus treft men het zeer vaak aan en ook later bij iemand als Hilarius bijv., vgl.nbsp;Ps. 137, 7 apud hoe ergo templum deo sanctum adorabit^).nbsp;Parallel loopt hiermede het geval, waar men apud vindt ternbsp;veraanschouwelijking van het locatieve begrip bij namennbsp;van steden en landen ^). Ook apud in zijn nuance van inter,nbsp;vgl. bijv. Tac. Germ. 44, 13 nee arma ut apud ceteros Ger-manos in promiscuo; in zijn nuance van penes vgl. Nep.nbsp;Phoc. 2, 4 cum apud eum summum esset imperium; in zijnnbsp;nuance van cum vgl. Sen. Pat. Contr. i, 8, 3 adhuc diutiusnbsp;fuisti cum hoste quam apud patrem, waren het gevolg van eennbsp;oorspronkelijk uitgesproken locale zienswijze®). Van eennbsp;zeer plastisch gebruik geven ook uitdrukkingen als: apud senbsp;esse, apud animum statuere, etc. blijk ^). Zij behoorden thuis innbsp;de omgangstaal (Plaut. Sail. Petr. Liv. etc.) ®).

Contra.

De praepositie contra, die panromaansch is, komt in het oud-Latijn hoofdzakelijk adverbiaal voor. Zij drukt oorspronkelijk een begrip „tegenover”, zoo ruimtelijk mogelijknbsp;gezien, uit. Voorbeelden als: Plaut. Persa 13 qui sic contranbsp;me astat, Ps. 156 adsistite omnes contra me, moeten als over-gang naar het overdrachtelijk gebruik, dat zeer verbreidnbsp;was, gezien worden. Vgl. Cic. Q,. Rose. 51 resistere contranbsp;veritatem. De groep samenstellingen, die bij sistere behoort,nbsp;had van huis uit een uitgesproken plaatselijke beteekenis.nbsp;Deze konden op abstract gebied overgebracht worden, ooknbsp;in verbindingen met contra. Vgl. Leg. agr. i, 25 contra vos innbsp;contione consistere ®). Als „forme renforcée de la basse

-ocr page 131-

époque” geeft Ernout-Meillet incontra op. Ook dezen vorm moet men als poging tot nieuwe locale versterking zien. Zijnbsp;maakt deel uit van het groote proces, waarin men dennbsp;aanschouwelijkheidsdrang zich ziet baanbreken. Soms werdnbsp;dit verschijnsel gesteund door Grieksche equivalenten, metnbsp;name bij het vertalen. Het is echter ten eenen male onjuist,nbsp;om zooals Salonius doet, hierop het hoofdaccent te leggen ^).nbsp;Het was een syntactische mogelijkheid, die men als eennbsp;typische eigenschap van de Latijnsche taal en meer in hetnbsp;bijzonder van de vulgair getinte taal kan waarnemen. Zijnbsp;beperkt zich overigens niet tot het Grieksch en Latijn, maarnbsp;ook in andere taalgroepen, zooals bijv. de Germaansche,nbsp;heeft dit verschijnsel, hoewel op een geheel eigen manier,nbsp;plaats gevonden. Het is een psychologische noodzaak, waarvan men het optreden steeds onafhankelijk van elkaar magnbsp;verwachten. Incontra komt èn als adverbium voor èn alsnbsp;praepositie. De verschijning van de praepositie is echter pasnbsp;betrekkelijk laat, vgl. Luc. 8, 22 (Ital. Cantabr.) pertransea-mus incontra stagnum {ds t6 népav), maar Vuig. transfretemusnbsp;trans stagnum. Deze samengestelde vorm is zeer verbreid innbsp;de Romaansche talen, hetgeen zijn oorsprong uit de volkstaalnbsp;bevestigt; vgl. Ital. incontra, Friaul inkuintre, Fr. encontre,nbsp;Prov. Kat. Sp. encontra ®). Daarnaast komen samenstellingennbsp;als transcontra, econtra, decontra, en acontra voor.

Adversus en Er ga.

De oorspronkelijke beteekenis van adversus spreekt voor zichzelf. Als praepositie werd adversus vooral met verba mo-vendi verbonden en beteekende; „erheen gewend”. Reedsnbsp;spoedig ging deze praepositie over naar het gebied vannbsp;contra. Gevallen als Catull. 51,3 qui sedens adversus identidemnbsp;te spectat, hebben wellicht een dergelijk gebruik gestimuleerd. Een stap verder zijn we reeds bij Gels. 3, 6 ob quamnbsp;causam medicus neque in tenebris neque a capite aegri debet

*) Vgl. Salonius, Vitae patr., p. 218.

Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 507; Meyer Lübke, R. E. W. 4361; Hamp, A. L. L. 5, p. 351; Salonius, Vit. Patr., p. 225, etc.

-ocr page 132-

residere, sed illustri loco adversus eum, ut omnes notas ex vultu quoque cubantis perspiciat. Vooral in de verschillendenbsp;groeptalen kan adversus oorspronkelijk groote aanschouwelijkheid gehad hebben. Vgl. bijv. in de rechtstaal adversusnbsp;aliquem causam dicere. Ook in die voorbeelden, waar mennbsp;adversus verbonden vindt met de verba pugnandi, zal ditnbsp;gegolden hebben. De frequentie van adversus neemt toe ennbsp;men kan later vaak een zekere voorkeur voor deze prae-positie boven contra waarnemen . Bij een bespreking overnbsp;aanschouwelijkheid moet ook een vorm als exadversum ennbsp;inadversum betrokken worden . Als latere substitutjevormnbsp;treedt in het Romaansch de praepositioneele vorm in directum op, vgl. Fr. endroit, Prov. endrech^).

Er ga wordt vanaf het begin van den keizertijd door de volkstaal gemeden (groote abstractie voor het gevoel bij hetnbsp;volk moet hiervan wel mede een oorzaak geweest zijn). Mennbsp;vindt erga bijv. niet bij Vitruvius, Seneca Pat., Petronius,nbsp;Peregrinatio Aetheriae, Greg. van T. etc. Ook in het Romaansch is deze praepositie slechts in gewijzigde beteekenisnbsp;aanwezig ®). De gewone beteekenis in vriendelijken zin, dienbsp;de schoolgrammatica’s leeren, is niet steekhoudend. Ernoutnbsp;en Meillet zeggen hiervan: „Les grammairiens latins en-seignent qu’erga s’emploie seulement avec 1’idée de bien-veillance au rebours de in, qui marque une idéé d’hostilité;nbsp;mais la distinction est loin d’etre observée, surtout dans lanbsp;langue familière” ®). Uit erga in de beteekenis van „tegenover” ontwikkelde zich een nuance, ,,met betrekking tot”.nbsp;Vgl. Tac. Ann. 4, ii, ii atrociore semper fama erga domi-nantium exitus .

*) Vgl. Hand, I, p. 178—188; Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 518; Kühner-Stegmann, 2, i, p. 527—539; Thes. i, 851 sqq.; Hrdlicka, A Study of Late Lat. Vocab. etc., p. 138; M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 54.

Vgl. Hamp, A. L. L. 5, p. 348; Wackernagel, Vorl. ü. Synt. 2, p. 232; I. F. Anz. 43, 39.

Vgl. Meyer Lübke, R. E. W. 4379.

*) Voor de etymologie van deze praepositie, Ernout-Meillet, Diet. Etym., P- 309-

®) Vgl. Meyer Lübke, R. E. W. 2892; Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 520. ®) Vgl, Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 309.

’) Vgl. hierbij ook Rönsch, Itala und Vuig., p. 398.

120

-ocr page 133-

Penes.

Penes treedt als substitutievorm van in op bij namen van landen en steden ^), zooals men dit ook bij ad en apud kannbsp;waarnemen. Vgl. Land. Sagax. 150, 17 Gordiani temporibusnbsp;Porphyrins Romae habetur, Theopompus philosophus apudnbsp;Cheroniam et Nicator sophista jamp;enei Athenas pollebant. Ooknbsp;de overdrachtelijke beteekenis van apud kan men vaak bijnbsp;penes vinden, zooals bijv. de nuance van coram, vgl. Italanbsp;Matth. 10, 33 (Tert. idol. 13) qui confusus super me fueritnbsp;penes homines {eiitrpoaamp;ev, Vulg. coram). Tot slot neemtnbsp;penes sedert Tert. ook de functie ter verwijzing naar bronnennbsp;van apud over ^).

Prope.

Prope komt in het late Latijn evenals apud, ad, circa en penes bij stedennamen te staan en wordt daar gebruikt alsnbsp;veraanschouwelijkend element van den locativus. Door zijnnbsp;speciaal locaal karakter was het hiervoor uitermate geschikt®).nbsp;Vgl. Amm. 23, 6, 19 Apollonius traditur natus prope oppidumnbsp;Tyana. Dat hiermede bedoeld wordt „in de stad Tyana” bewijst de uitlating van Philostr. Apoll. 1,4 quot;AttoXXwvlw narplsnbsp;Tvava TTÓXis 'EXXds. Vgl. ook Itin. Hieros. i6g civitas Thiana,nbsp;inde fuit Apollonius magnus. Men heeft hier dus te doen metnbsp;een geval van spontane substitutie, ter versterking van hetnbsp;locale bewustzijn. Adverbiaal vindt men ook samengesteldenbsp;vormen van prope, ter veraanschouwelijking van de localenbsp;situatie. Inprope treft men bijv. bij Tertullianus aan, exhort,nbsp;ad cast. 10 si orationem facit ad dominum inprope est caelo.nbsp;Deprope treedt op om het begrip „waarvandaan” nader tenbsp;localiseeren. Vgl. Rab. M. Hom. 5, 21 Patr. iio, 377. Denbsp;praepositioneele phase heeft adprope bereikt, waar ad versterkend is toegevoegd. Vgl. Pard. 300 (a. 642) mansionemnbsp;adprope ipsam lona, quam lupus quondam tenere visus est.

-ocr page 134-

Deze vorm is in de Romaansche talen overgegaan. Vgl. Roem. aproape, Lomb. apröf, oud Ital. apruovo, oud Fr. apruef,nbsp;Prov. Kat. aprop .

Retro.

Retro verschijnt tot aan Apuleius alleen adverbiaal. Vgl. Apul. Met. 6, 8 conveniat retro metas. Ook de Vuig. en Italanbsp;hebben deze verbindingen. Vgl. Mc. 8, 33 vade retro menbsp;satana . Als gevolg van het aanschouwelijk leven der prae-positie komt men ook enkele samengestelde vormen van retronbsp;tegen. Deretro komt ook als praepositie voor®). Vgl. Orib.nbsp;Syn. 8, I deretro capite, quod occipitium dicimus. De schrijvers, waar men dit verschijnsel kan waarnemen, zijn Palla-dius, Chiron, Vulgaat en Oribasius. Het verschijnsel braknbsp;zich dus in de volkstaal baan. Naast deretro komt ook aretronbsp;voor. Als adverb, verschijnt inretro. Vgl. C. I. L. 13, 8337 *).

Secus, secundum en sequens.

Secus is wederom een van die scheppingen van het volk, die bestemd waren, om praeposities welke abstract begonnennbsp;te worden (hetzij naar vorm of naar inhoud) door nieuwernbsp;en aanschouwelijker materiaal te vervangen. Wel was hetnbsp;adverbiaal gebruik reeds langer bekend, in het bijzonder innbsp;verbindingen als altrinsecus en intrinsecus. Sedert de derdenbsp;eeuw na Chr. komt de praepositie in grooten omvang naarnbsp;voren, vooral in locale beteekenis ®). Zij neemt hier de functienbsp;van secundum over, dat in dezen tijd vooral naar het overdrachtelijk gebied was overgegaan. Secus treedt dus als gedeeltelijke substitutievorm van het locale secundum op. Bijnbsp;Augustinus in de Conf. komt secundum in de locale betee-

1) Vgl. Meyer Lübke, R. E. W. 197.

Vgl. verder Rönsch, Itala und Vuig., p. 399.

«) Vgl. Thes. 5, 629, 35.

Vgl. Hamp, A. L. L. 5, p. 342; J. Svennung, UnterS. z. Pallad., etc., p. 330; Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 854; Wackernagel, Vorl. ü. Synt. 2,nbsp;p. 163; E. Ludwig, A. L. L. 8, 294.

“) Vgl. Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 517; Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 916.

122

-ocr page 135-

kenis geheel niet voor . Bij Hilarius is het slechts eenmaal aan te wijzen^). Ook Bonnet wijst hierop: „secundum n’anbsp;plus que Ie sens figuré, conformément a H. Goelzer, S.nbsp;Jerome, p. 333. Dans Ie sens local „prés de”, secus prend sanbsp;place une dizaine de fois dans les Miracles, beaucoup moinsnbsp;souvent dans l’Hist. Franc.” ®) Dat het ook hier het volknbsp;was, waar deze drang naar nieuwer, beeldender materiaalnbsp;zich verwerkelijkte, blijkt duidelijk uit de opmerking vannbsp;Charisius G. L. K. i, 80, 18 sqq.: id quod vulgus usurpatnbsp;„secus ilium sedi” hoe est, „secundum ilium” et novum etnbsp;sordidum est. Vgl. voor de locale beteekenis van secus Pseud.nbsp;Apul. Herb. 5, i secus flumina. Dit secus is dus o.a. een nieuwenbsp;schepping voor een begrip, dat reeds het gebruik van vormennbsp;als iuxta, circa etc. in deze nuance te voorschijn had geroepen.nbsp;Vgl. ook de wisseling van deze vormen in Itala Act. 10, 6nbsp;secus mari (Vuig. iuxta), 2, 10 secus Cyrenen (Vuig. circanbsp;~ Kara) 1 2). Secus ging ook tot vorming van een overdrachtelijke beteekenis over (hierin gedeeltelijk overeenstemmend metnbsp;secundum). Vgl. bijv. Glem. ad Cor. 20, 6 secus voluntatemnbsp;eius ®). In het Sardisch leeft deze praepositie nog op Romaan-schen bodem voort ®). Als nieuwe concurreerende vorm begint ook sequens zich te laten gelden. Zij heeft echter in denbsp;ons overgeleverde bronnen nooit de phase bereikt, dat zijnbsp;als substitutievorm kon optreden. Sequens is alleen adverbiaalnbsp;aan te wijzen. Vgl. Chiron 894 primum adicies oleum vetus,nbsp;sequens acetum ’). Men kan hiermede den nieuw-Franschennbsp;vorm suivant vergelijken. Terwijl het in de dertiende eeuwnbsp;nog gerund, part. was, heeft zich uit een absoluut gebruiktenbsp;verbinding met een nomen, bijv. suivant les raisons, eennbsp;praepositie ontwikkeld®).

123

1

9 Vgl. Hrdlicka, A Study of Late Lat. Vocab. etc., p. 137.

“) Vgl. M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 49 sqq.

®) Le Lat. d. Grég. d. T., p. 592; vgl. ook Juret, Etud. Gramm, s. 1. Lat. de S. Filastr. , p. 87.

2

Vgl. J. Svennung, Unters. z. Pallad., p. 356; id. Wortstud., p. 120; Erik Tidner, Sprachl. Komm. z. Lat. Didask. Apost. 167; Salon., Vit. Patr., p. 55, etc.

Vgl. Wölfflin, A. L. L. 9, p. 98.

®) Vgl. Meyer Lübke, R. E. W. 7777.

’) Vgl. Ahlquist 24.

®) Vgl. hiervoor E. Gamillscheg, E. W. F. Spr., p. 821; Meyer Lübke, R. E. W. 7838.

-ocr page 136-

Ultra en trans.

Ultra verscheen om het verzwakte uls nieuw coloriet te geven (vgl. ook citra t.a.v. cis). Uls bleef alleen in formulesnbsp;als Varro L. L. 5, 50 uls lucum Facutalem en uls et cisnbsp;Tiberim bewaard ^). Ultra verving in het na-klassieke Latijnnbsp;het te abstract geworden trans. Bij sommige auteurs treftnbsp;men dit niet meer aan (Curt. Solin. Cypr. Pallad.). Bijnbsp;Hilarius komt het slechts tweemaal voor. Ook in het Ro-maansch werd trans slechts gedeeltelijk en dan in gewijzigdenbsp;beteekenis bewaard . In composita komt ultra vanaf Apu-leius voor. Vgl. Apul. Dogm. Plat. i deus ille summus ultra-mundanus. Vgl. ook Spaansch oltramar. Ultra heeft zijn krachtnbsp;bewezen door een zeer levendig gebruik in de Rom. talen ®).nbsp;In samenstellingen was het oorspronkelijke bewustzijn voornbsp;de locale beteekenis van trans reeds vroeg verzwakt. Zoonbsp;zijn de plaatsen te verklaren als Livius 25, 14, 4 vexillumnbsp;trans valium hostium traiecit; —21, 26, 6 omnibus fermenbsp;suis trans Rhodanum traiectis; —38, 25, 7 donee res suasnbsp;trans Halyn flumen traicerent. Deze aanschouwelijke versterking vindt men ook bij transtineo (Plaut. Mil. 468),nbsp;transfero (Liv. 42, 10, 3), traduco (Caes. Bell. Gall, i, 35, 3),nbsp;transmitto (Pest. Brev. 14, i), transfreto (Luc. 8, 22 Colb.nbsp;Vuig. 2), etc. 1 2). Ook ultra dient in zulke gevallen vaak alsnbsp;versterkend element. Hier. 3, 1347 transduxit w/fra Jordanen.nbsp;Trans kon ook antwoord geven op de vraag „waarvandaan”nbsp;„über . . . hinüber”, „von jenseits”, zooals Thielmann vertaalt. Vgl. Plin. Nat. Hist. 10, 135 venerunt in Italiam ...nbsp;trans Padum et novae aves, etc. Dit begrip werd door beschaafde lieden graag geaccentueerd door een inde. Vgl.nbsp;Hieron. Sophon. 3, 10 in Lib. 3 in Amos 9, 7, 8, p. logidnbsp;trans flumina Aethiopiae, inde detulerint. Het volk verwerkelijkt echter deze behoefte naar een gedetailleerde localisatie

124

1

9 Vgl. Ernout Meillet, Diet. Etym., p. 1121; Thielmann, A. L. L. 4, 247; Stolz-Schmalz-Hofmann^, p. 507.

Vgl. Schmalz, Glotta, 6, 185; M. V. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 196; Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 520.

Vgl. Meyer Lübke, R. E. W. 9038.

2

Vgl. Thielmann, A. L. L, 4, p. 250.

-ocr page 137-

door een: detrans. Vgl. bijv. Orib. Syn. 3, 65 panis detrans mare. Ook atrans en etrans komen voor. Vgl. Num. 32, 19nbsp;atrans Jordanen. In ander verband vindt men nog adtransnbsp;gebruikt^). Thielmann zegt: „es ist dies ein Versuch dernbsp;Schriftsprache, den Begriff „von jenseits”, deutlich auszu-drücken ohne die Regeln der gebildeten Latinitat, die Dop-pelpraepositionen nur ungern zuliess, zu verletzen. Dienbsp;Volkssprache sagt aber kurz und deutlich detrans”. Ultra trad,nbsp;zooals reeds werd opgemerkt, als substitutievorm van uls ennbsp;gedeeltelijk ook van trans op. Het bekende gebruik van ultranbsp;bij getallen en maatbepalingen gaat op zeer locaal aanschouwelijke gevallen terug. Vgl. Cic. Att. 3, 4 ut mihi ultranbsp;quadringenta milia (mijl) liceret esse; Liv. 43, ii, 5 ultranbsp;mille passuum; —25, 5, 6 ultra quinquagesimum lapidemnbsp;etc. Van dergelijke concrete gevallen werd het gemakkelijknbsp;op veel abstracter formules overgebracht. Praegnant doornbsp;zijn kortheid verschijnt ultra vooral vaak in rhetorische geschriften. Vgl. Senec. Clem. i, 4, 3 amari ultra privatasnbsp;necessitudines; Lucan. 2, 138 Romanaque Samnis ultra Cau-dinas speravit vulnera furcas. Dit praegnante gebruik vannbsp;ultra was o.a. mogelijk doordat ieder abstract begrip ook alsnbsp;grens kon worden opgevat. Oorspronkelijk waren deze voorbeelden nog met ruimtelijke verba verbonden. In de volgende phasen bleven ook deze weg 2). Vgl. Liv. 3, 46, i neenbsp;ultra minas processum est; Tac. Hist, i, 55, 8 legiones nihilnbsp;ultra fremitum et minas ausae initium erumpendi circum-spectabant. Ultra treedt als substitutievorm op van praeter,nbsp;gedeeltelijk ook van supra en super. Thielmann ®) zegt hiervan: „es wird durch Erweiterung seiner Sphare nach allennbsp;Richtungen hin, recht zu einer Praposition des silbernennbsp;Lateins, die spaterhin ihren Rivalen praeter völlig absorbiert,nbsp;supra und super wenigstens beeintrachtigt”. Voor ultra alsnbsp;substitutievorm van praeter vgl. bijv. Liv. 28, 22, 10 nihilnbsp;ultra facile creditam mortem meam a vobis violatus sim.

9 Vgl. Thielmann, A. L. L. 4, 252; Hamp, A. L. L. 5, p. 353; Rönsch, Itala und Vuig., p. 234 en 235.

Vgl. Thielmann, A. L. L. 4, p. 376.

“) ld., p. 381.

125

-ocr page 138-

Voor supra bijv. Sen. Pat. Suas. i, 3 non magis quidquam ultra Alexandrum novimus, maar ook Aug. in Ps. 38, 10nbsp;ultra solem . . . sub sole etc. Als samengestelde praepositienbsp;in dienst der aanschouwelijkheid vindt men de volgendenbsp;vormen; deultra en abultra^).

Usque.

Ook usque laat ons, zooals zeer veel andere praeposities, een ruim adverbiaal gebruik zien, dat aan de praepositio-neele vorming voorafging. Usque trad oorspronkelijk bijnbsp;stedennamen als versterkend element op. „Ab Alpibus usquenbsp;Romam contendit, bedeutet mithin: er reiste von den Alpennbsp;nach Rom ohne diese Reise zu unterbrechen oder; er reistenbsp;in einem fort von den Alpen nach Rom, und dass das Zielnbsp;erreicht wird, ergibt sich eben aus der Versicherung, dienbsp;Reise habe keine Unterbrechung gelitten.” In een voorbeeld als Cic. Pis. 51 ut a Brindisio usque Romam agmennbsp;perpetuum totius Italiae viderit, wordt niet zoozeer hetnbsp;bereikte doel, maar de geheele beweging van het uitgangspuntnbsp;tot het einde door usque tot uitdrukking gebracht. Usque gaatnbsp;een naamval „regeeren” door vooral oorspronkelijk metnbsp;accusatieven van richting bij stedennamen verbonden tenbsp;worden. Later voelde men dit oorspronkelijke gebruik nietnbsp;meer en er verschijnt een schema usque c. acc. Als aanschouwelijke versterking moeten wij een vorm als usque adnbsp;beschouwen. Vgl. Cic. Verr. 5, 50 usque ad Oceanum mittere,nbsp;In de latere Latiniteit breidde usque zich ook over anderenbsp;gebieden uit. Daar, waar usque met andere begrippen verbonden werd, had vooral de volkstaal en de rhetorica eennbsp;levendig aandeel (Cato, Celsus, Curtius, Quintilianus, etc.).nbsp;Naast usque ad treft men ook usque in, usque sub, super, post, antenbsp;aan. In de constructie usque ad werd usque vaak achter hetnbsp;substantief gezet. Dit diende zeker ter bevordering van eennbsp;rhetorisch-stilistisch doel®). Voor andere combinaties, die

q Vgl. Thes. I, p. 227, 12 sqq. en Thes. 5, p. 867, I2 sqq.

Wölfflin, A. L. L. 4, p. 52.

®) Vgl. Thielmann, A. L. L. 7, p. 103 sqq.

126

-ocr page 139-

de locale voorstelling nader moesten accentueeren, kan men bijv. vergelijken Verg. Georg, i, 211 usque sub extremumnbsp;brumae intractabilis imbrem. Ook Ovid. Met. 5, 607 usquenbsp;sub Orchomenon. Voor usque post vgl. Vuig. 3 Esd. 2, 13, 19nbsp;usque post sabbatum. Voor usque trans Cic. Quinct. 12 transnbsp;Alpes usque ¦, Ruf. Brev. 3, 2 usque trans Padum. Voor usquenbsp;super vgl. Verg. Aen. ii, 317 finis super usque Sicanos etc.nbsp;Voor usque ad kan men bijv. zeer goed materiaal vinden bijnbsp;Augustinus: „in order to emphasize the idea of direction,nbsp;either literal or figurative, St. Augustine frequently (38nbsp;times) reinforces ad by the adverb usque”

Sub.

Tot slot van deze verhandeling over de aanschouwelijkheid als ontwikkelingsfactor bij de Latijnsche praeposities zullennbsp;wij nog bij enkele beeldende momenten van de praepositienbsp;sub stilstaan. Het spreekt vanzelf, dat men een dergelijknbsp;onderzoek zou kunnen uitbreiden over alle in het voorafgaande nog niet behandelde praeposities. Toch meenden wijnbsp;door de behandelde phasen voldoende aangetoond te hebben,nbsp;welke punten bij een bespreking over het aanschouwelijkenbsp;leven der praeposities naar voren komen. Ook de praepositienbsp;sub heeft zeer veel aanschouwelijke momenten. Haar grond-beteekenis is „onder”. Dichters gebruiken deze praepositienbsp;in de zeer schilderachtige nuance van „onderin”^). Vgl.nbsp;Propert. i, 14, 12 et legitur rubris gemma sub aequoribus;

— nbsp;nbsp;nbsp;4, 5, 22 et quae sub Tyria concha superbit aqua; Verg,nbsp;Georg. 4, 333 thalamo sub fluminis alti; Ovid. Fast, i, 186nbsp;et data sub niveo Candida mella cado. Deze dictie is uitgesproken dichterlijk. Ook bij een auteur als Tacitus vindtnbsp;men zeer veel aanschouwelijke vormen. Vgl. bijv. Ann. 2,nbsp;70, 2 si effundendus spiritus sub oculis inimicorum foret.

— nbsp;nbsp;nbsp;2, 35, 8 nihil satis inlustre . . . nisi coram et sub oculis

9 Hrdlicka, AStudyofLateLat. Vocab. etc., p. 122; voor usque ab ibid., p. 156; voor usque in ibid., p. 202. Vgl. ook M. V. Brown, Synt. Prep. Hil.,nbsp;p. 35 en 36.

*) Vgl. Rothstein, Eleg. d. Prop. ad locum.

127

-ocr page 140-

Caesaris (esse) ^). Op een aanschouwelijke voorstelling gaan ook uitdrukkingen als sub vexillis, sub signis, sub armis, subnbsp;corona, sub verbere en tenslotte niet in de laatste plaats hetnbsp;christelijke jmZ» cruce terug. Vgl. Tac. Hist. 2, 14, 10 adiunctanbsp;(est) Ligurum cohors, vetus loei auxilium, et quingentinbsp;Pannonii, nondum sub signis. — 3, 63, 2 miles transiturns innbsp;partes . . . sub signis vexillisque in . . . campos descendere.

— nbsp;nbsp;nbsp;I, 68, 12 multa hominum milia caesa, multa sub coronanbsp;venundata (sunt). Ann. 6, 24, 19 ut. . . ostenderet nepotemnbsp;sub verbere centurionis, inter servorum ictus extrema vitaenbsp;alimenta frustra orantem. Bij Hilarius en elders in den Bijbelnbsp;of bij christelijke auteurs treft men vaak plastische voorstellingen aan. Vgl. Hil. Trin. 10, 34 Paradisum meruit subnbsp;cruce latro, pendentem Christum confessus in regno; in Ps.nbsp;56, 4 sed sperans sub umbra alarum dei officio spei suaenbsp;semper intentus est dicens; — 62, 9 sub velamento alarum;

— nbsp;nbsp;nbsp;67, 10 sub velamento verborum etc. ^). In de zilverennbsp;Latiniteit en in het late Latijn vindt men vaak sub praegnantnbsp;gebruikt. Een uitdrukking als sub Domitiano zal zeker aanvankelijk tengevolge van een geaccentueerde locale voorstelling als equivalent gebruikt zijn voor sub imperio Do-mitiani of temporibus Domitiani^). Vgl. Tac. Germ. 8, 8nbsp;vidimus sub divo Vespasiano Velaedam; Agr. 45, 9 praecipuanbsp;sub Domitiano miseriarum pars erat videre et aspici; Hist.nbsp;I, 75, 10 stetit domus utraque sub Othone incertum an metunbsp;etc. Bij een auteur als Tacitus heeft dit gebruik zeer grootenbsp;afmetingen aangenomen 1 2). Als een gevolg van de oorspronkelijk locale voorstelling moet men ook het instrumentale gebruik van de praepositie sub zien. Men kan het vergelijken met die gevallen, waar ook de praepositie in als veraanschouwelijkend element van den instrumentalis optreedt.nbsp;Een dergelijk instrumentaal gebruik van de praepositie sub

128

1

9 Vgl. Schrijnen-Mohrmann, Synt. z. d. Br. d. hlg. Cypr., p. 171: „einige Male findet sich bei ihm (Cypr.) der Ausdruck sub oculis, worin wieder dernbsp;öfters erwahnte Hang nach Anschaulichkeit hervortritt”. Vgl. verder Stolz-Schmalz-Hofmann®, p. 539; Brown, Synt. Prep. Hil., p. 183 sqq.; Lavarenne,nbsp;Prud. 175 sqq.; Goelzer, St. Avit. 217 sqq., etc.

2

Vgl. Brown, Synt. Prep. Hil., p. 183 en 184.

9 Vgl. Wölfflin, A. L. L. 12, p. 449 sqq.

Vgl. Gerber-Greef, Lex. Tac., p. 1555 en 1556.

-ocr page 141-

komt men vanaf Lucretius tegen. Vgl. Propert. 2, 28, 35 magico torti suè carmine rhombi; Celsus 5, 26, 31 sub frigidonbsp;sudore moriuntur. Vuig. Interpret. Ps. 65, 17 Deum exaltavinbsp;sub lingua mea. Hil. Trin. 5, 28 cognosce sub eodem dictonbsp;utriusque temporis significationem. In Matth. 18, 6 et subnbsp;homine uno, universitas sentienda est. — 19, ii sub vestitunbsp;loannis, in camelo gentes significari etc. . De aanschouwe-lijkheidsdrang riep ook samengestelde vormen van sub in hetnbsp;leven, zooals bijv. desub. Wanneer men de voorbeelden vannbsp;den Thesaurus o verziet, zal het duidelijk zijn, dat wij ooknbsp;van dezen vorm den oorsprong bij het volk moeten zoeken .nbsp;Vgl. bijv. Chiron. 20 desub cirru sanguis trahi debet. Voornbsp;de vroegste plaats, die ons overgeleverd is, zie men lul. Bass.nbsp;Frag. Sen. Contr. i, 3, ii. De samenstelling subinde zet oorspronkelijk een bekende nuance van sub voort. Bedoeld is denbsp;temporede beteekenis „onmiddellijk na” (sub noctem).nbsp;Reeds in het Latijn ontwikkelde zich de beteekenis „dikwijls”,nbsp;die wij vaak in de Romaansche talen aantreffen. Vgl. Fr.nbsp;souvent, Ital. sovente. Ook de nieuwe vorm subtus had tot taaknbsp;de aanschouwelijkheid te dienen®). Zij verschijnt vanafnbsp;Vitruvius 4, 2, 5 subtus canterios. Tot nadere locale preci-seering verscheen ook hier wederom een vorm desubtus.

*) Vgl. Weyman, A. L. L. 14, 489 en Brown, Synt. Prep. Hil., p. 186 sqq.

9 Vgl. Thes. 5, 775, 43 sqq.

*) Vgl. Ernout-Meillet, Diet. Etym., p. 993: „Attesté surtout a l’époque républicaine et du reste rare dans lestextes, ignoré de Cic. et Gaes., mais anbsp;du être courant dans la langue parlée comme montre 1’extension du mot dansnbsp;les langues romanes M. L. 8402”.

129

-ocr page 142- -ocr page 143-

Alphabetische lijst der geciteerde werken.

Archiv für lateinische Lexikographie und Grammatik, Leipzig 1884—1908 (A.L.L.).

A. Bell, De locativi in prisca latinitate vi et usu, diss. Breslau 1889.

Charles E. Bennet, Syntax of early latin, II vols. Boston 1910— 1914.

Fr. Blass’ Grammatik des Neutestamentischen Griechisch, bear-beitet von Dr. A. Debrunner, 6e Aufl. Gottingen 1931.

M. Bonnet, Le latin de Grégoire de Tours. Paris 1890.

E. BoisAcq, Dictionnaire étymologique de la langue grecque, Heidelberg 1938.

M. V. Brown, The syntax of the prepositions in the works of Saint Hilary, Washington 1934 (Patristic studies XLI).

Karl Brugmann — Berthold Delbrück, Grundriss der verglei-chenden Grammatik der indogermanischen Sprachen II®, Strassburg 1911.

Carl D. Buck, Elementarbuch der Oskisch — Umbrischen Dia-lekte, Heidelberg 1905.

Bulletin de la société linguistique de Paris, Paris i868 sqq. (B.S.L.).

S. Cavallin, Zum Bedeutungswandel von lat. unde und inde. Bulletin de la société royale des Lettres de Lund, 1936.nbsp;(Zie ook bespreking in Museum jg. 45, kol. 28 v. doornbsp;Prof. Gerlach Royen).

E. Diehl, Inscriptiones latinae christianae veteres, Berolini 1924— 1931.

A. A. DnaGER, Über Syntax und Stil des Tacitus, 1882.

A. Ernout—A. Meillet, Dictionnaire étymologique de la langue latine. Paris 1939-

Forcellini—^De Vit, Lexicon totius Latinitatis I—VI, Prato 1858—1875.

Friese, De praepositionum et pronominum usu qui est in titulis Africanis latinis, Vratislaviae 1913.

Anders Gagnér, Studiën zur Bedeutung der Praeposition apud, Uppsala (Uppsala universitets Arsskrift 1931).

A. Gerber et A. Greef, Lexicon Taciteum, Lipsiae 1903.

Glotta, Zeitschrift für griechische und lateinische Sprache, Gottingen 1909 sqq.

H. Goelzer, Etude lexicographique et grammaticale de la latinité de St. Jéróme, Paris 1884.

—, Le latin de St. Avit, Paris 1909.

131

-ocr page 144-

A. C. Grandgent, An introduction to vulgar latin. Boston 1908.nbsp;F. Gustafsson, De dativo latino, Helsingforsiae 1904.nbsp;Ferdinand: Handii, Tursellinus seu de Particulis latinis commen-tarii. I (Leipzig 1829) — II (1832) — III (1836) — IVnbsp;(1845).

W. Havers, Handbuch der erklarenden Syntax, Heidelberg 1931.

J. nbsp;nbsp;nbsp;B. Hofmann, Lateinische Umgangssprache, Heidelberg 1936.nbsp;P. W. Hoogterp, Etude sur le latin du codex Bobiensis (k) des

Evangiles, Wageningen 1930.

Heinrich Hoppe, Syntax und Stil des Tertullian, Leipzig 1903. C. L. Hrdlicka, a study of the late latin vocabulary and of thenbsp;prepositions and demonstrative pronouns in the Confessions of St. Augustine, Washington 1931 (Patristicnbsp;studies XXXI)._

Jos. Huber, Altportugiesisches Elementarbuch, Heidelberg 1933. Indogermanisghe Forschungen, Strassburg (sinds 1919 Berlin)nbsp;1892 sqq. (I.F.).

A. nbsp;nbsp;nbsp;C. JuRET, Etude grammaticale sur le latin de St. Filastrius,

Erlangen 1904.

—, Système de la syntaxe latine^ Paris 1932.

W. Kalb, Das Juristenlatein, Erlangen 1887.

—, Roms Juristen nach ihrer Sprache dargestellt, Leipzig 1890. Keil, Catonis de agricultura (Terenti Varronis Rerum Rusticarum)nbsp;mit Kommentar und Wortindex, Leipzig 1884—1902.

K. nbsp;nbsp;nbsp;Klinck, Beitrage zur Geschichte des Lokativs und des lokativen

Ablativs im Lateinischen, diss. München 1933. Knabenhans, Zur Psychologie des primitiven Menschen, Schweiz.nbsp;Arch. f. Volkskunde XXHI (1921).

B. nbsp;nbsp;nbsp;Kranz, De particularum pro et prae in prisca latinitate vi atque

usu, diss. Breslau 1907.

Krebs-Schmalz, Antibarbarus der lat. Sprache i, 2’, Basel 1905— '907-

W. Kroll, Die wissenschaftliche Syntax im lateinischen Unter-richt, Berlin 1925.

R. Kühner, Ausführliche Grammatik der lateinischen Sprache, IP: Satzlehre, neu bearbeitet von C. Stegmann. Hannovernbsp;1914.

M. Lavarenne, Etude sur la langue du poète Prudence, Paris 1901. W. M. Lindsay, Syntax of Plautus, Oxford 1907.

E. Löfstedt, Philologischer Kommentar zur PeregrinatioAetheriae. Uppsala — Leipzig 1936.

—, Syntactica, Studiën und Beitrage zur historischen Syntax des Lateins, Lund I, 1928, H, 1933.

C. nbsp;nbsp;nbsp;Meinhof, Die Sprache der Hamiten, Hamburg 1912.

H. Merguet, Lexikon zu Vergilius, Leipzig 1912.

—, Lexikon zu Cicero, Leipzig 1905.

132

-ocr page 145-

P. A. H. J. Merkx, Zur Syntax der Kasus und Tempora in den Traktaten des hlg. Cyprian, Nijmegen 1939.

H. Meusel, Lexicon Caesarianum, Berolini 1887.

Mnemosyne, Bibliotheca philologica Batava, Lugduni Batavorum 1852 sqq.

G. nbsp;nbsp;nbsp;W. Mooney, Suet. Tranq. de vita Caesarum, London—

New York—Toronto 1930.

F. nbsp;nbsp;nbsp;Muller Jzn., Altitalisches Wörterbuch, Gottingen 1926.

W. VAN OoRDE, Lexicon Aetherianum, Amsterdam 1930.

W. E. Plater — H. J. White, A grammar of the Vulgate, Oxford 1926.

H. nbsp;nbsp;nbsp;Paul, Deutsches Wörterbuch^, Halle a. S. 1908.nbsp;Rheinisches Museum für Philologie, Frankfurt a. M. 1842 sqq.nbsp;K. Reissinger, Über Bedeutung und Verwendung der Prae-

positionen ob und praeter im alteren Latein, diss. Erlangen 1897.

H. Roensch, Itala und Vulgata, Marburg 1875.

G. nbsp;nbsp;nbsp;Royen, De jongere veranderingen van het Indogerm. nominale

drieklassen systeem, ’s Hertogenbosch 1926.

A. H. Salonius, Vitae Patrum, Lund 1920.

J. H. ScHMALZ, Über den Sprachgebrauch des Asinius Pollio in den bei Cicero ad Fam. X, 31—33 erhalt. Briefen, mitnbsp;Berücks. der bei Quintilian, Seneca u.s.w. überlief. Frag-mente aus dessen Reden und Geschichtsbüchern, 2te Aufl.,nbsp;München 1890.

Jos. Schrijnen und Christine Mohrmann, Studiën zur Syntax der Briefe des hlg. Cyprian, Nijmegen 1936.

F. SoMMER, Vergleichende Syntax der Schulsprachen, Leipzig 1931. Stolz — ScHMALZ, Latcinische Grammatik^, neu bearbeitet vonnbsp;Manu Leumann und J. B. Hofmann, München 1928.nbsp;W. Süss, Studiën zur lateinischen Bibel I, Tartu 1933.

J. Svennung, Orosiana, syntaktische, semasiologische und kritische Studiën zu Orosius, Uppsala (Uppsala universitets Arsskriftnbsp;1922).

—, Untersuchungen zu Palladius und zur lateinischen Fach und Volkssprache, Lund 1935.

Thesaurus Linguae Latinae, Leipzig 1900 sqq.

E. Tidner, Sprachlicher Kommentar zur lateinischen Didascalia Apostolorum, Stockholm 1938.

J. Wackernagel, Vorlesungen über Syntax, Basel P 1926, II 1924. A. Walde —J. B. Hofmann, Lateinisches Etymologisches Wörterbuch, Heidelberg 1931 sqq.

D. Westermann, Handbuch der Fulsprache, Berlin 1909.

133

-ocr page 146- -ocr page 147-

Plaatsregister.

Acta Apostolorum 5, 21

117

Bellum Afr. 80, 3

39

-- 59. 35 ^ nbsp;nbsp;nbsp;,

— Martyrum (Ed. Ruin.)

35

— Hisp. 40, 8

7

--41

55

Ver. 1731, p. 11 b

97

--42, I

7

Ammianus 23, 6, 19

121

Caesar Bellum civ. 1,45, i

82

Ampelius 2, 9, 2; 7, 2, 2

88

---2, 9

18

Anthologia Lat. 2, 671, 59

42

---3. 70. I

82

Apicius 3, 15, 4

12

— Bellum Gallicum i, 26,

Appendix Mart. 53

114

5

Apuleius Dog. Plat. i

124

---I, 35. 3

124

— Met. 2, 2

12

---ï. 39. 7

71

--4, 8, 13

86

---I, 48, 6

10

--4, 12

85

---L 73. 3

40

--4, 13, 19

86

---2, 2, 2

23

--6, 8

122

---2, 4, i; 2, 12, 2

70

--6, 8, 17

49

---2, 13,4; 2,14,5

IIO

--7» 5. 6; 7, 21, 2;

---3. 2, 4

70

8, 17, 6; 9, 29, i; 9,

86

---3. 3. 2

82

29. 15

--- 4, 2, 3

10

--10, 26, 9

50

---4. 17

18

--10, 34

Augustinus Confess, i, 7,

85

4. 24, 2

10

---5. 33. 3

70

II

40

---6, 3, 6

107

--I, 7, 12; I, 9, 15

“5

---6, 8, 6; 6, 40, 8

83

--2, 6, 12

116

---7. 23

18

--4. 9. 14; 5. 4. 7;

76

---7. 28, I

10

5. 12, 22

---7. 52, 2

70

--6, 2, 2

73

---7. 58, 6

40

--7. 5. 7; 8, 3. 7

83

Cassianus Conl. 4, 3

55

-- 9. 2, 3

76

Cato Agr. 143, I

112

--9, 8, 18

31

-- 151, 2

68

--10,4,5; 10.22,32;

76

— Orat. I, 27

109

10, 29, 40

--41. I

110

--10, 36, 59 nbsp;nbsp;nbsp;73;

76

— Orig. 4, 14

106

--10, 37, 62

73

--124

45

--13. 31. 46

76

— R.R. 18,5; 18,6; 21,4

42

— Enchir. 100

88

Catullus 51, 3

Celsus 2, 16 — 3. 6

119

— ad lud. 3, 21 nbsp;nbsp;nbsp;43;

56

77

— in Ps. 38, 10

126

”9

---77, 8

5

— 3. 18; 3, 24

95

135

-ocr page 148-

Celsus 5, 26, 31

129

Cicero Verr. 3, 69

3

— 5, 28, 14

64

--4, 74

23

— 8, 10, I

36

--4, 108

53

Charisius G. L. K. i, 80,

--5. 50

126

18

123

--5. 51» 134

100

Chiron 20

129

C. I. L. 13, 8337

122

— 92

98

Clemens ad Cor. 20, 6 Codex Bobiensis (k) Mc. 4,

123

— 480

12

— 894

123

18

78

Cicero ad Att. 3, 4

125

---9, 12

35

--— 10, 8, 10

33

---II, 28

8

---10, 15, 4

II

---13, 8

38

---14, 22, 2 nbsp;nbsp;nbsp;28;

33

---14, 56

4

---16, 6, I

33

---15, 20

8

— Brut. I, 16, 2

IIO

--Mt. 2, II

8

— nbsp;nbsp;nbsp;Cat. 4, I

— nbsp;nbsp;nbsp;Cluent. 20, 55

III

---5. 30

15

84

---9, 24

8

— Div. I, 44, 100

82

---14, 13

15

--I, 66

99

Columella i, i, 2

64

— Fam. 3, 3, 6

“3

— 2, 8, 3

83

4gt; 4gt; ^4

95

— 4, 8, 2

77

-- 7, 3gt; 2

--7, 26, I

99

— 6, 2

3

II

— 12, 34

54

--9, 26

8

Curtius 3, 12, 8; 6, 2, 16

7

--9, 26, 9

95

1, I, 25 nbsp;nbsp;nbsp;62;

95

--10, 31, 5

107

— 8, 4, 30

28

--II, 12, 2

“3

— 9gt;. 6, I

Cyprianus Ep. i, 2 (H467,

24

— Fin. 3, 74

23

--5gt; 9

— Laelius 45

14

7)

50

III

--2, 6 (H 500, 8)

--3, I (H 469, ii);

3, I (H 469, 15)

116

— nbsp;nbsp;nbsp;Leg. I, 41; 2, 12; 2, 17

— nbsp;nbsp;nbsp;Nat. Deor. 3, 56

24

7

50

— OfF. 2, 27

87

--55gt; 6 (H 628, 19);

55, 7 (H 628, 19); 59, 3

— Orat. 3, 41

100

— Phil. I, 4, 10

82

(H 669, 22)

12

--2, 32, 85

107

--59^ 9 (H 676, 8)

34

--6, 5

63

--59gt; 13 (H 682, 18)

8

-- 12, II

10

— — 73» 10 (785, 21)

12

— Pis. 3, 6

107

Didascalia Apost. 32, 12;

--49

7

47, 16

Donatus 4, 389, 23

9

--51

126

53

— Quinct. 12

127

Ennius Ann. 628

106

— Rose. 51

118

— Trag. 367

23

— Sulla 3, 9

'87

--384

109

— Verr. 2, 4, 107 --3gt; 25, 62

136

47

Epit. Caesarum 2, 2

74

80

Eutropius 7, 18

38

-ocr page 149-

Ev. Pal. 437, 2 nbsp;nbsp;nbsp;56

Festus Brev. 14, i nbsp;nbsp;nbsp;124

Firmicus Maternus 4, 19,

33; 4, 19. 35; 8, 30, 4 50

Florus I, 3, 5 nbsp;nbsp;nbsp;94

— nbsp;nbsp;nbsp;2, 13, 16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;92

— nbsp;nbsp;nbsp;4,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94

Fulgentius Rusp. c. Arian.

Mig. 67, 205 nbsp;nbsp;nbsp;98

— nbsp;nbsp;nbsp;Serm. ant. 6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45

Gaius Dig. 18, 6, 16 nbsp;nbsp;nbsp;116

— nbsp;nbsp;nbsp;Inst. 2, 181nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;96

Gellius Noct. Att. 2, 3 nbsp;nbsp;nbsp;64

---12, 13, 4 nbsp;nbsp;nbsp;63; 95

---19, 10 nbsp;nbsp;nbsp;52; 89

Gregorius M. Moral. 2,42;

10, 14 nbsp;nbsp;nbsp;55

— nbsp;nbsp;nbsp;T.: Hist. Fr. 2, 3 p. 62,

12 nbsp;nbsp;nbsp;115

---2, 16 p. 82, 19 117

--3. 34P-i37gt; 12 nbsp;nbsp;nbsp;31

Hegesippus i, 30 nbsp;nbsp;nbsp;92

Hieronymus Comment, in Matth. 27, 33nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;104

— nbsp;nbsp;nbsp;Ier. 2, 15, 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55

— nbsp;nbsp;nbsp;Reg. Monach. 28

(Migne II, 415) nbsp;nbsp;nbsp;105

— nbsp;nbsp;nbsp;Sophon. 3, 10 in lib. 3

in Amos 9, 7, 8 p. logidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124

— nbsp;nbsp;nbsp;dl. 3, 1347 (Migne) 124

Hilarius Gonst, ii nbsp;nbsp;nbsp;102

--24 nbsp;nbsp;nbsp;83

— nbsp;nbsp;nbsp;Matth. 4, 17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;114

--4, 27 nbsp;nbsp;nbsp;3

--5gt; 4 nbsp;nbsp;nbsp;83

-- 7, II nbsp;nbsp;nbsp;102

-- 14, 12 nbsp;nbsp;nbsp;114

--18, 6; 19, II nbsp;nbsp;nbsp;129

--3igt; 7 nbsp;nbsp;nbsp;35

— nbsp;nbsp;nbsp;Ps. 14, 6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;102

-- 14, 10 nbsp;nbsp;nbsp;III

--56, 4 nbsp;nbsp;nbsp;128

--59, I nbsp;nbsp;nbsp;35

--59, 8 nbsp;nbsp;nbsp;83

-- 62, 9 nbsp;nbsp;nbsp;128

Hilarius Ps. 64, 3 nbsp;nbsp;nbsp;iii

— nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;85,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;129

-- nbsp;nbsp;nbsp;66,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;102

--67, nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;128

--68, nbsp;nbsp;nbsp;7; 68,23; 68,25 38

— nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35

-- 118, 8 nbsp;nbsp;nbsp;35; 108

-- 131, 4 nbsp;nbsp;nbsp;III

--137, 7 nbsp;nbsp;nbsp;118

— nbsp;nbsp;nbsp;Trin. i, 29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;102

-- 5, 28 nbsp;nbsp;nbsp;129

--7, 22 nbsp;nbsp;nbsp;38

--8, 10; 8, 40 nbsp;nbsp;nbsp;102

--10, 34 nbsp;nbsp;nbsp;128

--. 10, 57 nbsp;nbsp;nbsp;5

Horatius Carm. i, 9, 5 nbsp;nbsp;nbsp;27

--I, 18, nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27

--3, 18, nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33

4, I, 6 nbsp;nbsp;nbsp;47

— nbsp;nbsp;nbsp;Epist. 2, 2,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;65nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87

Hyginus Fab. 67 nbsp;nbsp;nbsp;87

Isidorus diff. verb. 579 nbsp;nbsp;nbsp;97

Itala Act. 2, 10; 10, 6 nbsp;nbsp;nbsp;123

— nbsp;nbsp;nbsp;Deut. I, 6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

-- 6, 15 nbsp;nbsp;nbsp;57

--17, 2 nbsp;nbsp;nbsp;8

--18, 6 nbsp;nbsp;nbsp;9

— nbsp;nbsp;nbsp;Eph. 2, 17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

— nbsp;nbsp;nbsp;Exod. 36, 26; 38, 2;

40, 20 nbsp;nbsp;nbsp;57

— nbsp;nbsp;nbsp;Gen. 3, 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;117

— nbsp;nbsp;nbsp;Ier. 10, IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

~ nbsp;nbsp;nbsp;^3,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56

— nbsp;nbsp;nbsp;lud. 18, 12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

— nbsp;nbsp;nbsp;Luc. 8, 22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;119

— nbsp;nbsp;nbsp;Mc. 3, 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36

--8, 33 nbsp;nbsp;nbsp;57

— nbsp;nbsp;nbsp;Matth. 4, 25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

-- 10, 33 nbsp;nbsp;nbsp;121

— nbsp;nbsp;nbsp;- 18, 28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

— nbsp;nbsp;nbsp;Num. 7, 89; 14, 13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

— nbsp;nbsp;nbsp;Ps. 44, 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64

-- 73, 5 nbsp;nbsp;nbsp;57

— nbsp;nbsp;nbsp;— 83, 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9

Itin. Hieros. 16^ nbsp;nbsp;nbsp;121

lustin. I, 7, I nbsp;nbsp;nbsp;78


137

-ocr page 150-

lustin

• 12, 15, I

96

Nepos Phoc. 2, 4

118

Lactantius Inst. 4,

223

63

Nigid. fragm. Serv.

auct.

Landolfus Sagax 150, 17

121

Aen. I, 177

48

Lex Acil. rep. 9(Brunsp.58)

98

Novellae lust. 113,

3

55

Leg. Agr. i, 25

118

Oribasius 3, 65

54;

125

- -

17

98

-- 8, I

122

Lex Sal. 10, i; 22,

9

98

Orosius I, 10, I

114

Leg.

Visigothorum

Eur.

— 2, 6, 14

55

(ed.

Zeumer)

31

10

— 3: 4: 5 i 4: 8, 42

115

Livius

L 38, I

63

— 6, 10, 4

98

— L

50, 6

38

— 7: 38, 2

109

— 2,

24gt; 5

III

Ovidius Fast, i, i86

127

— 2,

27, 10

36;

38

— Met. 5, 158

80

— 2,

3L 3

37

--5: 442

23

— 2,

5L 2

38

--5: 807

127

— 3.

41, 4

62

--8, 373

39

— 3.

46, I nbsp;nbsp;nbsp;17

; 62;

125

— Tristia 2, 127

61;

64

4gt;

44: 12; 4, 53,

I

113

--5, 8, 23 nbsp;nbsp;nbsp;16; 61;

64

— 5gt;

35: 2

46

Palladius i, 8, 2

72

- 8,

32: 8

99

— I, 21

71

— 21,

. 25, 2

47

— I, 32

72

— 21.

1 26, 6

8;

124

~ I: 34: 7

73

— 22,

, II, 6

14

— I: 35: 3

72

— 23,

: 7: 8

77

— I: 38, I

72;

73

— 25:

. 5: 6

8;

125

— I: 37: 7; 2, 15,

18

72

— 25,

1 ^4: 4

124

— 3: 9: 13; 3: 14

114

— 26,

1 34: 3

99

— 4, 7, i;4, lo, 2o;

;4, II,

— 27,

, 21, 10

47

8; 6, 2, i; 8, i.

2

72

— 28,

, 22, 10

125

— II, 2

114

— 32:

, 30: 4

40

— 12, 7: 15

72

— 33:

, 6, II

14

— 12, 7, 21

73

— 34:

. 61, 9

100

— 13: 5: 8

72

— 38:

, 21, Ii; 37, ‘

7: 2

99

Papirius Dig. 45, 3,

18, 3

98

— 38:

1 9: 4

III

Pard. 253 (A 361)

79

— 38:

: 25, 7

124

— 300 (A 612)

I2I

— 39:

, 9: 6

78

Paulus Dig. 17, I,

5: 5

97

— 42,

. 10, 3

124

Paulus Fest. p. 4;

17

45

— 42:

. 48: 7

80

Paulus Diaconus i.

25; 4:

~ 43:

: II, 5

125

47

92

Lucanus 2, 13, 8

62;

125

Peregrinatio Aetheriae 38,

Lucretius i, 169

II

20 (ed. Gey.)

51

4gt;

275

83

--38, 24; 39,

25

26

- 6,

186

38

--40, 3

78

— 6,

I9I

42

--40, 13

51

Macei

¦ Dig. II, 7,

37

55

-- 40, 16

78

Marcellus 17, 23

54

--40, 29

51

138

-ocr page 151-

Peregrinatio Aetheriae

41, 2

--42, 22

--43, 21

--45. 5

-- 45. 13

--45. 29

--45. 31; 47. 21; 47.

23; 47. 25 --51. 17

--52, I

--55. 20

--56, II; 57. 8

--57. 9

--63. 4; 65, 10; 65,

20

--66, 6

--66, 12

--66, 17

--66, 21

--70, 5

--71. 23

-- 71. 24

-- 71, 27; 72, 3; 72,

10

--72, 2Ï

--72. 24

--73. 31

--75. 6

--75. 8

--75. 28

--76, II; 78, 6

-- 82, 14

--86, 32

--88, 7

--90, 26

--99. 10

--99, II

--I, 8, 2; I, 19, 12;

4, II, 8; 6, 2, i; 12, 13, 5 (Her.)

Philostratos Apoll. i, 4 Petronius 56, 8nbsp;— 86, 64nbsp;Plautus Amph. 28nbsp;--613

Plautus Amph. 704 nbsp;nbsp;nbsp;ii

-- 772 nbsp;nbsp;nbsp;87

-- 833 nbsp;nbsp;nbsp;lOI

— nbsp;nbsp;nbsp;Asin. 783nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;no

— nbsp;nbsp;nbsp;Aul. 105nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10

-- 467 nbsp;nbsp;nbsp;55

— nbsp;nbsp;nbsp;— 468nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17

— nbsp;nbsp;nbsp;— 682nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

— nbsp;nbsp;nbsp;Bacch. 177nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33

--181 nbsp;nbsp;nbsp;7

-- 367 nbsp;nbsp;nbsp;33

-- 418 nbsp;nbsp;nbsp;83

--420 nbsp;nbsp;nbsp;no

--.562; 607 nbsp;nbsp;nbsp;33

-- 1032 nbsp;nbsp;nbsp;68

-- 1146 nbsp;nbsp;nbsp;84

— nbsp;nbsp;nbsp;Capt. 277nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n

--360 nbsp;nbsp;nbsp;4

-- 384 nbsp;nbsp;nbsp;116

79

78

26

114

51

41

78

40

35

73

51

78

104

lOI

73

86; loi

114

--400

4

51

--590

84

98

--803

89

no

--1005

10

— Cas. 253

22

98

--- 254 nbsp;nbsp;nbsp;28;

33

no

— Cist. 60

11

35

--146

84

98

— Cure. 67

7

no

--118

3

98

--206

7

114

--225

10

lOI

--341; 429

91

51

— Epid. 106

83

73

--540; 541; 554

91

51

--574

n

no

--610

84

73

— Men. 267

13

104

— Merc. 187

21

--417; 959

89

— Mil. 116

4

72

--161

lOI

121

--234

77

31

--387

89

23

--468

124

II

--853

68

84

--975

7

139

-ocr page 152-

Plautus Mil. 1232

lOI

Plinius (maior) Nat. Hist.

--1370

84

20, 225; 23,

— Most. 233

4

4; 25, 54

66

--440

10

----26, 43

48

--865

83

----26, 123; 28,

--994

7

202

66

— Pers. 13

118

---- 3igt; 20

64

--545

77

----31, 24

66

— Poen. 19

80

----33, 27; 33,

--495

7

quot;5

48

--663

91

— --. — 35, 139

Plinius minor Epist. 6, 31,

66

— Pseud. 156

118

--737

10

16

36

--948

35

Pomponius 74 (R, 2^ p.

--957

84

237)

68

--1030

77

Pomponius Dig. 1,2,2,31

60

— Rud. 33—36

68

Priscianus 14, 34

52

--326

8

Propertius i, 14, 12

127

--400

83

— 2, 28, 35

129

— Stich. 103

84

— 3, 9, 2

94

— 460

80

— 4, 5, 22

Pseudo Apul. Herb. 5, i

127

— 688

84

123

— Trin. 23; 26

“3

— Rufinus3, 195; 3,211;

--69

84

5, 4, 2; 6, 3, 2

”3

-- 771; 885

10

Ps. Quintilianus (Decl.

-- 901 nbsp;nbsp;nbsp;13;

91

min.) 11, 26; 38, 14;

-- 909 nbsp;nbsp;nbsp;21;

91

4^, 3, 4^, ^5, 4^, 24,

— True. 291

69

53, 9

66

--348 nbsp;nbsp;nbsp;60;

64

— — — — 76, 26

102

--702

4

----93, 17; 134,

— Vid. 52

Plinius (maior) Nat. Hist.

84

8; 155, 12 nbsp;nbsp;nbsp;63; 64;

----156,24; 171,

66

I. 7gt; 15

48

9

102

----2, 91; 2,137

66

----254,12; 276,

----2, 150

102

i; 326, 10; 427, 6; 439,

----3, 28; 7,

108;

66

25

Quintilianus (Decl. maior)

67

7, 124; 8, 136

I, 10; I, 17; 2, ii; 4, 7;

----8, 219

48

5, 11; 8, 6; 8, 7; 8, 8;

---- 10, 133

66

8, II; II, 8

49

----10, 135

----269; 12,

124

---p. 221, 4

66

66

----222, 5

54

35; 12, 79; 13, 31

----231, 2;302,2;

----14,4; 14,48

48

307, 6

66

----19, 8, 51

77

— Inst. I, 5, 64

63

----19, 58

54

-- 3, I, I

94

140

-ocr page 153-

Quintilianus Inst. 8, 4, 22 nbsp;nbsp;nbsp;77

--9gt; 2, 90 nbsp;nbsp;nbsp;96

--II, 3gt; 8; II, 3, 45 nbsp;nbsp;nbsp;94

Rabanus M. Hom. 5, 21 Patr. iio, 377nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;121

Ruf. Brev. 3, 2 nbsp;nbsp;nbsp;127

Rusticius Gone®. 1,4/» 243,

38 nbsp;nbsp;nbsp;55

Sallustius Hist. 4 fragm. 38 76

— nbsp;nbsp;nbsp;— 3 fragm. 96nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77

— nbsp;nbsp;nbsp;lug. 8, 2;30, 4;54, I 107

--61, 2 nbsp;nbsp;nbsp;24

-- 65, 2 nbsp;nbsp;nbsp;76

-- 100, I nbsp;nbsp;nbsp;72

Scaurus cit.Varro Gramm.

7, 31, 6 nbsp;nbsp;nbsp;117

S. C. Bacch. 16 nbsp;nbsp;nbsp;100

Seneca Pat.Contr. i praef 6 64

---I, nbsp;nbsp;nbsp;2,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64

--- I, nbsp;nbsp;nbsp;3,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II 52; 129

---I, nbsp;nbsp;nbsp;8,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118

---2, nbsp;nbsp;nbsp;5,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;72

---3 praef 4 nbsp;nbsp;nbsp;61

---4, nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;61

---7, nbsp;nbsp;nbsp;58nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48

---10, I, 10 nbsp;nbsp;nbsp;71

— nbsp;nbsp;nbsp;Suas. I, 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126

--5, I nbsp;nbsp;nbsp;48

-- 6, 15 nbsp;nbsp;nbsp;107

Seneca Benef. 3, 7, 2 nbsp;nbsp;nbsp;66

--5, 15, 2 nbsp;nbsp;nbsp;61

--7, 15, 2 nbsp;nbsp;nbsp;65

— nbsp;nbsp;nbsp;Clem. I, 4, 3 17; 62; 125

--I, 25, nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;65

— nbsp;nbsp;nbsp;Dial. 3, 4, 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62

--4, 20, nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;65

--5, 33, nbsp;nbsp;nbsp;i; 8, 19, 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48

--7, I, 3 nbsp;nbsp;nbsp;36

--7, 20, I; 9, 4, 7 nbsp;nbsp;nbsp;65

--10, 13, 3 nbsp;nbsp;nbsp;48nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

— nbsp;nbsp;nbsp;Epist. 74, 76nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66

--77, 4 nbsp;nbsp;nbsp;81

-- 83, 17 nbsp;nbsp;nbsp;16; 61

-- loi, 14; 102, 17 nbsp;nbsp;nbsp;66

---115, i;ii5, 8; 119,

10 48

Seneca Nat. Quaest. 6, 52 nbsp;nbsp;nbsp;48

Scaevola Dig. 45, i, 122, i; 45,. I, 135, 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;98

Sent. Minne. 8 nbsp;nbsp;nbsp;46

Servius Aen. i, 470; 3, 390 nbsp;nbsp;nbsp;92

--7, 269 nbsp;nbsp;nbsp;52

--10, 62; 10, 201 nbsp;nbsp;nbsp;92

— nbsp;nbsp;nbsp;Comm. in Don. 4, 442,

15 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;52; 53

Storia d’Italia 4, 2, 498 nbsp;nbsp;nbsp;98

Suetonius Aug. 86, i nbsp;nbsp;nbsp;7

— nbsp;nbsp;nbsp;Cal. 25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

— nbsp;nbsp;nbsp;— 27, Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

— nbsp;nbsp;nbsp;Claud. 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47

-- 14 nbsp;nbsp;nbsp;102

— nbsp;nbsp;nbsp;Galba 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;92

--9 nbsp;nbsp;nbsp;87

— nbsp;nbsp;nbsp;Oct. 40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iio

-- loi, 4 nbsp;nbsp;nbsp;24

— nbsp;nbsp;nbsp;Tib. 42nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;74

— nbsp;nbsp;nbsp;Vesp. 14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62

Sulpicius ad Cic. Fam. 4,

5, 4 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55

Sulpicius Severus 2,11,3 nbsp;nbsp;nbsp;102

--2, 24, I; 2, 46, I 92

Tacitus Agr. i, 11 nbsp;nbsp;nbsp;65

--- 8, 12 nbsp;nbsp;nbsp;lOi

--12 nbsp;nbsp;nbsp;108

--17, 10 nbsp;nbsp;nbsp;38

-- 26 nbsp;nbsp;nbsp;108

-- 35, 8 nbsp;nbsp;nbsp;65

-- 45, 9 nbsp;nbsp;nbsp;128

— nbsp;nbsp;nbsp;Ann. I 8, 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63

---50, nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26

-- II ï6 nbsp;nbsp;nbsp;43

--- 22, nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;107

--- 28, nbsp;nbsp;nbsp;14; 35, 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33

---35, nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127

---41, nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68

--- 41, 71 nbsp;nbsp;nbsp;91

--- 43, nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;85

--- 54, nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34

---55, nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94

--- 70, nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127

--- 78, nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;80

---79, nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;82


141

-ocr page 154-

Tacitus Ann 8i, 2

108

Tacitus Dial. 21,

21

74

- HI 5, 6

107

22, 12

49

--17, 13

34

27, 10

65

--

-- 41, II

33

28, 12

49

-- 72, ii; 75, II

94

41, 27

65

--76, 7

107

Germ. 8, 8

128

— IV 5, 10

lOI

16, 8

65

-- II, II

120

28, II

40

-- 40, 19

95

28, 14

49

--54, 4 68;

74

30, 12

36;

38

--64, 2

63

32, 12; 43,

18

38

--74, 5

33

44, I

85

— V 6, I

34

44, 13

108

- VI 2, 19

63

Hist. I 5

108

--15

27

— 8, 4

37

--

--15, 9

34

— 13

49

--21, I

33

— 14, 5

37

--24, 19

128

— 17, 6

107

--28, 4

34

— 18, 2;

18, 10

63

--35, 22

42

— 36, 16

108

--49, 7

34

— 49, 10

lOI

-- 50, 13

63

— 51, 19

37

— XI 3, I

33

— 55, 8

63;

125

--15, I

34

II 8, 2

33

--15, 7

49

— 8, 6

37

--21, 5

63

— 12, 12

77

--23, 4

33

— 14, 10

128

--29, I

49

— 22

43

— XII 22, 4

33

— 24, 17

37

--22, 14 16; 61;

65

— 29, 14

83

--38, I

34

— 30, 12;

44, 13

37

--53, 10

95

— 59, 15

107

--61, 2

34

— 63, 10

34

- XIII 42, 9

85

— 63, n

63

— XIV 8

49

— 94, ii;

lOI, 4

37

--9, II

33

III 7

108

--25, 3

109

— 9, 25

107

--43, 4

34

— 12

92

— XV 5, 15

34

— 27

43

--23, 2

63

— 31, 14

108

--24, 3

34

— 32, 5

85

--28

10

— 39, 6; 45, 2

37

--- 36, 5

34

- 58, 6

63

--47, 6

68

— 63, 2

128

— — 52, 17

34

— 74, 12

108

Dial. 3, 18

49

— 77, 21;

80, 9

37

142

-ocr page 155-

Tacitus Hist. IV 9, 732;

33

Vergilius Aen 7, 358

31

---23

43

-- 7, 803

36

---30, 7

80

--8, 245

42

---38, 3

38

-- 8, 416

77

---40, 23

33

--9, 61

27

---55, 8

38

--9, 274

42

--- 58 nbsp;nbsp;nbsp;io8;

III

-- II, 262

53

---58, 15

38

--II, 317

127

---82, 2

33

-- 12, 178

71

--V II, 6

109

-- 12, 295

57

---23, 8; 26, 2

38

-- 12, 662

46

Terentius Andr. 58

87

— Cul. 307

80

--271

71

— Eel. I, 8; I, 53

15

--655

53

--7, 27 nbsp;nbsp;nbsp;17;

62

--703

8

--8, 87

71

--768

3

--9, 9

53

— Heaut. 59

83

— Georg. I, 211

127

-- 257; 259

89

--2, 243

15

--940

112

--2, 273

36

— Phormio 98

99

--3, 2

15

-- 469; 927

71

--3, 263

31

Tertullianus Apol. 39, 2

no

— — 4, 333

127

adv. Hermog. 38, p.

Vita S. Pachomi cap. 39

168, 13 (Oe.)

55

(Migne) 73, 257

88

adv. lud. 2, p. 704,

Vitruvius i, i, 17

78

29 (Oe.)

55

— 2, 8, I

36

adv. Marc, i, 25

9

— 3, 12

42

Ulpianus Dig. 50, 16, 133

96

— 4, I, 9

46

Valerius Maximus 5, 4, i

77

— 4, 2, 5

129

Varro L.L. 5, 25

55

— 4, 8; 10, 15

42

--5gt; 28; 5, 47

45

Vulgaat Act. 2, 10; 10, 6

123

--5gt; 50

124

--25, 6

108

--7gt; 31

45

— Bar. 6, 5

57

— R.R. I, 18, 3

lOI

— Eph. 2, 17

57

--. I, 54, 3

54

— 3 Esd. 2, 13

127

Vegetius 3, 23

92

— Exod. 25, 22

43

Velleius Paterculus 2, 79,4

47

--38, 2; 40, 20

57

Vergilius Aen. i, 160

15

— Ezech. 19, 10

40

--I, 165 nbsp;nbsp;nbsp;43;

57

— ler. 5, 6

31

--I, 750

33

--10, II

57

--3, 506

78

— Joel. I, 8

35

--4, 255

78

—- Jon. 3, 10; 4, 10

35

--6, 452

77

— lud. 18, 22

57

--6, 794

31

— Luc. 8, 22

124

--7, 24

80

--17, 24

57

--7, 72

77

-- 23, 28

35

143

-ocr page 156-

Vulgaat 2 Macc. 2, 18

57

Vulgaat Mc. 8, 33

57; 122

--II, 10

35

---13, 8

38

— Matth. 18, 28

57

--14, 56

— Num. 7, 89

3

--27, 19

108

57

— Mc. 3, 8

56

--14, 13

57

34 gt; nbsp;nbsp;nbsp;^

35

— I Reg. 14, 10

31

144

-ocr page 157-

Zaakregister.

ab

abante abeo abnbsp;abextranbsp;abindenbsp;abintranbsp;absumo supernbsp;abultranbsp;abusquenbsp;acontranbsp;ad

9; 54 2; 53; 117nbsp;10

2; 97; 105 19

97

34

126

53

”9

112

— nbsp;nbsp;nbsp;in samenstellingen 121

— nbsp;nbsp;nbsp;tot omschrijving van

den dat. nbsp;nbsp;nbsp;2;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;116

ter versterking van den locat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93

— nbsp;nbsp;nbsp;in de plaats van in 116

adante nbsp;nbsp;nbsp;ii7

adfero ad nbsp;nbsp;nbsp;3

adfero c. dat. nbsp;nbsp;nbsp;3

adeo super nbsp;nbsp;nbsp;34

adin nbsp;nbsp;nbsp;18; 53; 55; 116

adintra nbsp;nbsp;nbsp;97

adprope nbsp;nbsp;nbsp;18; 55; 121

adsuper nbsp;nbsp;nbsp;44

adtrans nbsp;nbsp;nbsp;i25

adusque nbsp;nbsp;nbsp;53

adversus nbsp;nbsp;nbsp;119

aforas nbsp;nbsp;nbsp;103

aforis nbsp;nbsp;nbsp;54;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;103

ago super nbsp;nbsp;nbsp;33

aio ad nbsp;nbsp;nbsp;5

altrinsecus nbsp;nbsp;nbsp;122

altus nbsp;nbsp;nbsp;26

amane nbsp;nbsp;nbsp;19

*ambi nbsp;nbsp;nbsp;45; 46; 51; 58

*amfi nbsp;nbsp;nbsp;20

amodo nbsp;nbsp;nbsp;19

ante nbsp;nbsp;nbsp;112; 116; 117

anunc nbsp;nbsp;nbsp;19

aperegre nbsp;nbsp;nbsp;19

apud nbsp;nbsp;nbsp;49;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;51

— nbsp;nbsp;nbsp;in denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118

— nbsp;nbsp;nbsp;in denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;internbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118

— nbsp;nbsp;nbsp;in denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;penesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ii8

— nbsp;nbsp;nbsp;ter versterking van dennbsp;locat. 14; 93; 117; 121

aretro nbsp;nbsp;nbsp;122

adscendo nbsp;nbsp;nbsp;c. acc.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

asuper nbsp;nbsp;nbsp;44

atrans nbsp;nbsp;nbsp;125

benedictionem dico super nbsp;nbsp;nbsp;35

circa nbsp;nbsp;nbsp;45—59

circa 20;51;52;103; iii; 123

— nbsp;nbsp;nbsp;in plaatselijke bet. 47

— nbsp;nbsp;nbsp;in temporede bet. 47

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van ad, apud,

iuxta etc. nbsp;nbsp;nbsp;47

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van de 45;

48; 49; 50; nbsp;nbsp;nbsp;58

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van erga en

contra nbsp;nbsp;nbsp;48;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58

— nbsp;nbsp;nbsp;ter versterking van den

locat. nbsp;nbsp;nbsp;14.;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;121

circiter nbsp;nbsp;nbsp;58

circum nbsp;nbsp;nbsp;20;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plaatselijkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;temporeelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46

circumcirca nbsp;nbsp;nbsp;2; 17;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;51;

52; nbsp;nbsp;nbsp;53;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;54;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58

cis nbsp;nbsp;nbsp;59;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64

citra nbsp;nbsp;nbsp;59—68

citra 81; 83; 86; 96; 99; 103

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plaatselijkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;temporeelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van contra 64

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van extra 60;

63; 64

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van praeter 64


10

145

-ocr page 158-

citra in de bet. van sine 20;

de latus

79

59; 60; 61; 63; 64;

66

depost nbsp;nbsp;nbsp;53; 57;

58

— in de bet. van ultra

64

deprope nbsp;nbsp;nbsp;57;

121

— in praegnante bet. 16;

deretro nbsp;nbsp;nbsp;57;

122

17; 60;

62

dès lt; de ex

17

colloco in c. abl.

23

desidero ad

9

--— c. acc.

24

desilio de

10

comprehendo

32

desub nbsp;nbsp;nbsp;54; 57;

129

concupisco in

9

desubtus

129

confirmo ad

5

desuper nbsp;nbsp;nbsp;2; 42;

57

consido in c. abl.

24

— in plaatselijke bet.

43

consilium do super

33

— in de bet. van de

43

consisto in c. abl.

24

detrans nbsp;nbsp;nbsp;54; 57;

125

constituo in c. abl.

23

de ultra

126

consulo super nbsp;nbsp;nbsp;28; 29;

33

dextra

59

consulto super 28; 29;

33

dico ad

6

contego in

12

dico propter

73

contra 81; 86; 87; 103;

118

diluo in

12

creo ex

II

discedo a

10

credo in c. abl.

6

dissero super nbsp;nbsp;nbsp;28;

34

--— c. acc.

5

do c. dat.

116

cum

118

do ad nbsp;nbsp;nbsp;6;

116

cunctor super

34

doleo ab

II

curro ad

7

dolor super

35

curro in

7

econtra

“9

da lt; de a

17

edo super

28

de nbsp;nbsp;nbsp;9; 10; 54; 57;

74

eo c. acc.

7

— ter versterking van den

— in c. acc.

7

gen. part.

15

erga

120

deab

53

erubesco de

24

deabante

117

— in

24

deante

117

etrans

125

decipio propter

71

ex nbsp;nbsp;nbsp;9;

54

decirca nbsp;nbsp;nbsp;51;

58

ex ter versterking van den

decontra

”9

genit. partitivus

15

deex nbsp;nbsp;nbsp;2; 53; 57;

58

exante

117

defigo in c. abl.

23

excelsus

26

deforas

57

exsuper

44

deforis

54

extra nbsp;nbsp;nbsp;90—

-103

deinde

19

extra 59; 60; 81; 83; 86;

deinsuper

57

103; 104;

105

deinter nbsp;nbsp;nbsp;57;

58

extra in plaatselijke bet.

100

deintra

98

— in de bet. van contra

deintro

98

loi; 102;

103

deintus nbsp;nbsp;nbsp;54;

57

— in de bet. van praeter

deiuxta

79

991 100;

lOI

146

-ocr page 159-

extra in de bet, van sine

loi; 102

fabricam do super nbsp;nbsp;nbsp;33

facio ex nbsp;nbsp;nbsp;ii;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

— nbsp;nbsp;nbsp;supernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33

figo in c. abl. nbsp;nbsp;nbsp;23

fleo super nbsp;nbsp;nbsp;35

*fora nbsp;nbsp;nbsp;104

foras nbsp;nbsp;nbsp;103; 104; 105

foris nbsp;nbsp;nbsp;103;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;104

foris a nbsp;nbsp;nbsp;103

foris de nbsp;nbsp;nbsp;103

frustror pro nbsp;nbsp;nbsp;iii

gravis in nbsp;nbsp;nbsp;12

iacto super nbsp;nbsp;nbsp;28;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34

in nbsp;nbsp;nbsp;14; 80; 111; 128

— nbsp;nbsp;nbsp;tot omschrijving van

een dat. nbsp;nbsp;nbsp;2

— nbsp;nbsp;nbsp;gironbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20; 50; 51; 58

— nbsp;nbsp;nbsp;medionbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93

— nbsp;nbsp;nbsp;terra mariquenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

inante nbsp;nbsp;nbsp;117

incido in c. abl. nbsp;nbsp;nbsp;24

incirca nbsp;nbsp;nbsp;51;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58

incircum nbsp;nbsp;nbsp;55;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5^

incircumcisio nbsp;nbsp;nbsp;55

incircumcisus nbsp;nbsp;nbsp;55

incircumscripte nbsp;nbsp;nbsp;55

incircumscriptibilis nbsp;nbsp;nbsp;55

incircumscriptio nbsp;nbsp;nbsp;55

incircumspecte nbsp;nbsp;nbsp;55

incircumspectus nbsp;nbsp;nbsp;55

incircumveniendus nbsp;nbsp;nbsp;55

incontra nbsp;nbsp;nbsp;119

inde nbsp;nbsp;nbsp;124

infra in de bet. van in 93 inicio c. dat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

inicio in c. acc. nbsp;nbsp;nbsp;3

inprope nbsp;nbsp;nbsp;12i

inretro nbsp;nbsp;nbsp;122

inruo super nbsp;nbsp;nbsp;38

inscribe in c. abl. nbsp;nbsp;nbsp;24

insculpo in c. abl. nbsp;nbsp;nbsp;24

instituo c. dat. nbsp;nbsp;nbsp;3

instituo ad nbsp;nbsp;nbsp;3

instituo in nbsp;nbsp;nbsp;3

insuper nbsp;nbsp;nbsp;2; 18; 41

insuper in de bet. van praeternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42

— nbsp;nbsp;nbsp;c. acc. ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c. abl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42

intelligo ad nbsp;nbsp;nbsp;9

inter nbsp;nbsp;nbsp;80; 118

inter medium nbsp;nbsp;nbsp;93

interpello pro nbsp;nbsp;nbsp;iii

interrogo super nbsp;nbsp;nbsp;28; 34

intono super nbsp;nbsp;nbsp;31

intra nbsp;nbsp;nbsp;91—98

intra nbsp;nbsp;nbsp;14; 59; 98; 100

— nbsp;nbsp;nbsp;adverbiaalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91

— nbsp;nbsp;nbsp;in plaatselijke bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van ante 96

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van citra^6\ 97

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van in 20;

21; 91; 92; 93; 97

— nbsp;nbsp;nbsp;praegnant i; 62;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95

— nbsp;nbsp;nbsp;restrictiefnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94

intrinsecus nbsp;nbsp;nbsp;122

intro nbsp;nbsp;nbsp;98

introeo c. acc. nbsp;nbsp;nbsp;8

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

intus nbsp;nbsp;nbsp;57;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91

irrideo c. acc. nbsp;nbsp;nbsp;8

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

iuxta nbsp;nbsp;nbsp;76—79

iuxta 2; 14; 21; 47; 51; 123

— nbsp;nbsp;nbsp;cumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77

— nbsp;nbsp;nbsp;adverbiaalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76; 77; 78

— nbsp;nbsp;nbsp;in plaatselijke bet. 76;

77; 78

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van cumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van secundum

77; nbsp;nbsp;nbsp;78;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van: in vergelijking metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79

laboro ex nbsp;nbsp;nbsp;ii

lacrimo super nbsp;nbsp;nbsp;31

libero a nbsp;nbsp;nbsp;11

litteras facio super nbsp;nbsp;nbsp;34

loco in c. abl. nbsp;nbsp;nbsp;23

loquor ad nbsp;nbsp;nbsp;4

mando ad nbsp;nbsp;nbsp;5; 116

memoro super 28; nbsp;nbsp;nbsp;29;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34


147

-ocr page 160-

12

35

6

33

26

II

II

II

23

33

24

4

4; 116

imsceo ex misereor supernbsp;mitto adnbsp;mitto supernbsp;modieusnbsp;natus c. abl.

— nbsp;nbsp;nbsp;de

— nbsp;nbsp;nbsp;exnbsp;necto exnbsp;nosco supernbsp;numero in c. abl.nbsp;nuntio c. dat.nbsp;nuntio adnbsp;ob 2; 21; 71; 73; 74; 75;

76; 79; 80; 113 obternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;80

oro pro nbsp;nbsp;nbsp;109;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iio

orationem faeio pro nbsp;nbsp;nbsp;iio

orationem habeo super 28; 34 parvusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26

pendeo ab nbsp;nbsp;nbsp;23

penes nbsp;nbsp;nbsp;118

penes in de bet. van coram 121

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;121

— nbsp;nbsp;nbsp;ter verwijzing naar

bronnen nbsp;nbsp;nbsp;i2i

per nbsp;nbsp;nbsp;68;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;71

— nbsp;nbsp;nbsp;gironbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;51

— nbsp;nbsp;nbsp;girumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20; 50; 51

permodicus nbsp;nbsp;nbsp;26

peto pro nbsp;nbsp;nbsp;iio

plangor super nbsp;nbsp;nbsp;35

pono in c, abl. nbsp;nbsp;nbsp;23

post nbsp;nbsp;nbsp;57

prae nbsp;nbsp;nbsp;68; 80; 112

praedico ad nbsp;nbsp;nbsp;5

praeter nbsp;nbsp;nbsp;80—90

— nbsp;nbsp;nbsp;68; 100; loi;

104; 125

— nbsp;nbsp;nbsp;in plaatselijke bet. 80; 81

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van „behalve”

81; 84; 86; 87

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van contra

81; 82; 83; 86; 87

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van sine 83;

87; 88

praeter ter vermijding van opeenvolgendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abl. 85;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;86

praeterpropter nbsp;nbsp;nbsp;88; 89;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90

precor pro nbsp;nbsp;nbsp;109

pro nbsp;nbsp;nbsp;106—115

— nbsp;nbsp;nbsp;in causale bet. 112;

113; 114

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van de 108; 111

— nbsp;nbsp;nbsp;in finale bet. 112; 115

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van in c. abl.

106, 107, 108

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van „loco ali-cuius sive personae sive rei” 112

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van secundum 112

— nbsp;nbsp;nbsp;ter versterking van den

dat. commodi nbsp;nbsp;nbsp;108

— nbsp;nbsp;nbsp;in verbinding met verba orandinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109

— nbsp;nbsp;nbsp;in verbinding met verba pugnandinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109

pro eo quod nbsp;nbsp;nbsp;113;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;114

profero super nbsp;nbsp;nbsp;31

prope nbsp;nbsp;nbsp;57; 68; 121

propter nbsp;nbsp;nbsp;68—76

propter 2; 21; 74; 75;

. 76; 77; 79; I”; 112; 113

— nbsp;nbsp;nbsp;in plaatselijke betee-

kenis nbsp;nbsp;nbsp;68;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;74

— nbsp;nbsp;nbsp;in causale beteekenis

68; 69; 71; 74; nbsp;nbsp;nbsp;78

— nbsp;nbsp;nbsp;in de beteekenis van de

73; nbsp;nbsp;nbsp;74

— nbsp;nbsp;nbsp;in finale beteekenis 72;

73; nbsp;nbsp;nbsp;78

— nbsp;nbsp;nbsp;in verbinding met

subst. als latitude; altitude etc.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70

— nbsp;nbsp;nbsp;in verbinding met

woorden als multitude, paucitas etc.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van „ter bescherming van”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;71

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van: „ter

bescherming tegen” 71; nbsp;nbsp;nbsp;72

provideo super nbsp;nbsp;nbsp;35

pugno pro

109; no


148

-ocr page 161-

pugno propter nbsp;nbsp;nbsp;73

pulso ad nbsp;nbsp;nbsp;8

redeo ex nbsp;nbsp;nbsp;lo

refero in c. abl. nbsp;nbsp;nbsp;24

— nbsp;nbsp;nbsp;supernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34

respondeo super nbsp;nbsp;nbsp;28;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34

responsa edo super nbsp;nbsp;nbsp;34

retro nbsp;nbsp;nbsp;57;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;122

rogo super nbsp;nbsp;nbsp;29

rogito super nbsp;nbsp;nbsp;33

rumor super nbsp;nbsp;nbsp;33

sacrifico pro nbsp;nbsp;nbsp;112

scribo pro nbsp;nbsp;nbsp;28;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35

secundum 112; 122; 123 secusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;122;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;123

sentio ad nbsp;nbsp;nbsp;9

sequens nbsp;nbsp;nbsp;122;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;123

sine nbsp;nbsp;nbsp;60;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87

sinistra nbsp;nbsp;nbsp;59

sollicitus de nbsp;nbsp;nbsp;iii

sollicitus pro nbsp;nbsp;nbsp;iii

statuo in c. abl. nbsp;nbsp;nbsp;23;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32

— --acc. nbsp;nbsp;nbsp;24;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32

— nbsp;nbsp;nbsp;supernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33

sub 17; 54; 57;80; 127;

128; 129

— nbsp;nbsp;nbsp;instrumentaalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;129

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van „onder

127

— nbsp;nbsp;nbsp;praegnantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;128

subante nbsp;nbsp;nbsp;ii7

subinde nbsp;nbsp;nbsp;129

subter nbsp;nbsp;nbsp;80

subterinfra nbsp;nbsp;nbsp;18;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55

subtus nbsp;nbsp;nbsp;129

succendo ab nbsp;nbsp;nbsp;23

super nbsp;nbsp;nbsp;27—44

super nbsp;nbsp;nbsp;14;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;125

— nbsp;nbsp;nbsp;in plaatselijke bet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van contra 38nbsp;super in de bet. van rfe 21;

27; 28; 29; 32; 33; 34; 35

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van ad, apud,

in nbsp;nbsp;nbsp;32;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van praeter

35; 36; 37

— nbsp;nbsp;nbsp;in de bet. van: „van

boven af” nbsp;nbsp;nbsp;42

— nbsp;nbsp;nbsp;ter vermijding van opeenvolgende abl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37

supplico pro nbsp;nbsp;nbsp;109

supra nbsp;nbsp;nbsp;I25

terra marique nbsp;nbsp;nbsp;14

traduco trans nbsp;nbsp;nbsp;8;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124

traicio trans nbsp;nbsp;nbsp;8

trans nbsp;nbsp;nbsp;54;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124

transcontra nbsp;nbsp;nbsp;18;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;119

transduco ultra nbsp;nbsp;nbsp;124

transeo c. acc. nbsp;nbsp;nbsp;8

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

transfero trans nbsp;nbsp;nbsp;8;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124

transfreto trans nbsp;nbsp;nbsp;124

transmitto trans nbsp;nbsp;nbsp;8;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124

transtineo trans nbsp;nbsp;nbsp;124

tutus ab nbsp;nbsp;nbsp;72

— nbsp;nbsp;nbsp;propternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;72

uls nbsp;nbsp;nbsp;60

ultra 17; 59; 60; 67;

124; 125

— nbsp;nbsp;nbsp;praegnantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62

usque nbsp;nbsp;nbsp;53; 126; 127

— nbsp;nbsp;nbsp;adnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53; 126; 127

— nbsp;nbsp;nbsp;antenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126

— nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126

— nbsp;nbsp;nbsp;postnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127

— nbsp;nbsp;nbsp;subnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127

— nbsp;nbsp;nbsp;supernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127

— nbsp;nbsp;nbsp;transnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127

vicem nbsp;nbsp;nbsp;111

vigilo super nbsp;nbsp;nbsp;31


149

-ocr page 162- -ocr page 163- -ocr page 164-

-r

V.'

-ocr page 165-

STELLINGEN.

Een uitlating als Aug. ad lud. 3, 21 (Patr. Migne 34, 542) sumpsit gladium desuper femore, sic interpretari potuitnbsp;quod graecus habet dm dvco^ev nam locutio minus latina est,nbsp;wordt volkomen weerlegd door het materiaal van dennbsp;Thesaurus s. v. desuper. Ook latere auteurs (bijv. Saloniusnbsp;Vitae Patr., p. 218) hechten te groote waarde aan Griekschenbsp;beinvloeding.

II

De opmerking van Kroll, dat men moet afzien „von der Durchführung der lokalistischen Kasustheorie für dasnbsp;Lateinische”, (Wissensch. Synt.®, p. 32) berust op eennbsp;onvoldoende schifting van het materiaal en een miskenningnbsp;van algemeen geldige psychologische tendenzen.

III

Het betoog van J. Enoch Powell, dat het Grieksche rpdxrjXos gebruikt zou kunnen worden „for neck and head”nbsp;(Glass. Rev. LUI, 1939, p. 58) is niet steekhoudend.

IV

Causale en instrumentale begrippen zijn in zeer veel gevallen terug te brengen tot een zuiver locale voorstelling.

-ocr page 166- -ocr page 167-

De opvatting van vele schoolgrammatica’s als zou erga uitsluitend in vriendelijken zin gebezigd worden, wekt eennbsp;verkeerde voorstelling aangaande de historische ontwikkeling van deze praepositie.

VI

In verbindingen van het type ATjfioaamp;évqs ArjiMcrd'évovs is geen ellips van het woord viós te constateeren.

VII

Terecht vat T. Finnegan (Class. Rev. XLX, 1935, p. 57) Aen. VII, 626 sqq. arvina pingui als ablativus separativus op.

VIII

Bij het vervagen van het specifieke gevoel voor naamvallen in het Latijn was het zeer wel begrijpelijk, dat vooral in de groeptaal der Christenen zich in vele uitdrukkingennbsp;de psychische drang tot nadere localisatie verwezenlijkte.

IX

Het zou aanbeveling verdienen, op het gymnasium ook eenigen tijd te besteden aan de lezing van een vulgair-Latijnschen tekst, mede in verband met het onderwijs innbsp;het Fransch.

-ocr page 168- -ocr page 169- -ocr page 170-

-ocr page 171- -ocr page 172-