-ocr page 1-

ET2EBH2: en 02102^

IN HET GRIEKSCH TAALGEBRUIK NA DE rVe EEUW

WITH AN ENGLISH SUMMARY

’a

DOOR

W. J. TERSTEGEN

I {7^ nbsp;nbsp;nbsp;• -¦nbsp;1

-ocr page 2-




V


• - ï

'V'- â– gt;-!


-ocr page 3-

fSt: '¦''':^,wt



•''' „..^y

'J


vil


!•- ' i


^¦irV-




. 1



t;


4gi--]


f'y\







'il



-'.-%'i ''- %}¦



.',i




¦^ïVVïV; 'V

quot; nbsp;nbsp;nbsp;t .!


•. % v^-r-aÉ


-ocr page 4- -ocr page 5-

ETSEBHS EN OIIOS

-ocr page 6-

A''


ZCÏZ o

iT nbsp;nbsp;nbsp;TT Cl i*::

.. J. 1 Ci gt;. L— 1 »J

-ocr page 7-

PROMOTOR PROF. Dr. H. BOLKESTEIN

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT


0852 0854


-ocr page 9-

^

et2:ebh2: en osiox

IN HET GRIEKSCH TAALGEBRUIK NA DE IVe EEUW

WITH AN ENGLISH SUMMARY

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DENnbsp;WAARNEMENDEN RECTOR MAGNIFICUS L. VANnbsp;VUUREN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT VANnbsp;LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUITnbsp;VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DEnbsp;BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTERENnbsp;EN WIJSBEGEERTE IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 21 NOVEMBER 1941, DESnbsp;NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

!

WILHELMUS JOHANNUS TERSTEGEN

GEBOREN TE HOUTEN

DRUKK, EN UITG^-MIJ. KEMINK EN ZOON - DOMPLEIN 2 - UTRECHT

-ocr page 10- -ocr page 11-

IN BLIJDE DANKBAARHEID OPGEDRAGEN AAN MEVROUW ROLANDA VAN SEUMEREN-VAN ENGELEN. Z. G.

-ocr page 12-

.AYgt;' i.AQyA'E'/i' S” C’

m ziKAKOn/A KOrVMDY/.Ygt;1 YEf;,Y: ' iY W. BrilDE Jgt;YyiLil7VKHEflgt; OLCK’;h ;(; i :¦

-ocr page 13-

VOORWOORD.

Daar deze dissertatie de sluitsteen is van mijn academische studie, gevoel ik de behoefte om allen, die mij hierin geleid ennbsp;geholpen hebben, mijn erkentelijkheid te betuigen.

Aan U, Hooggeleerde Bolkestein, Zeer geachte Promotor, breng ik op de eerste plaats mijn oprechten dank. U hebt mij een wetenschappelijke methode van werken bijgebracht. Uw groote belangstelling en hulpvaardigheid, met den onmisbaren steun waarvan iknbsp;dit proefschrift geschreven heb, zullen mij steeds als een aangename en tot dankbaarheid stemmende herinnering bijblijven.

Uw belangstelling voor de zedelijkheid en den godsdienst der oudheid heeft aan uw colleges steeds een bijzonder cachet gegeven. De aantrekkingskracht, waarmee U deze belangrijke stofnbsp;wist te behandelen, is voor mij de doorslaggevende factor geweestnbsp;om onder uw bekwame leiding deze dissertatie te schrijven.

Wat ik van uw voor mij hoogst interessante colleges heb mogen meenemen en wat ik daarna van uw leiding bij dit proefschriftnbsp;als een geestelijke verrijking heb meegekregen, zal voor mij eennbsp;hooggeschat bezit blijven voor heel het leven.

U, Hooggeleerde Vollgraff, betuig ik mijn hartelijken dank voor uw colleges, die ik heb mogen volgen. Uw hoogstaande wetenschappelijke critiek, die wist te waardeeren of te kapittelen, waarnbsp;dit op zijn plaats was, maakte uw colleges in hooge mate leerrijk,nbsp;omdat zij aan uw collegianten een wetenschappelijke methodenbsp;van critiekbeoefening gaven. Steeds zal ik uw colleges in dankbaarheid gedenken.

Ook U, Hooggeleerde Wagenvoort, zij mijn dank voor uw leerrijke colleges, die, naast taalkundige problemen, ook rijkelijk stof van godsdienstigen aard behandelden.

Uw colleges. Hooggeleerde Franken, Gerlach Royen en Zeergeleerde Van Hoorn, hebben belangrijk tot mijn ontwikkeling bijgedragen en steeds zal ik dankbaar zijn ze te hebben gevolgd.

-ocr page 14-

Naast deze Hooggeleerde Professoren wil ik ook aan J. F. van Seumeren mijn oprechte erkentelijkheid betuigen, omdat hij, innbsp;voortzetting van zijn Moeder, mij een academische vorming mogelijk gemaakt heeft. Behalve zijn finantieele steun, hebben zijn christelijke levensopvattingen een basis voor mijn wetenschappelijkenbsp;opleiding gevormd. Aan zijn op christelijken grondslag gebaseerdenbsp;ideeën, die hij zelf van zijn vrome Moeder z.g. als ook van Prof.nbsp;Dr. R. Ligtenberg O. F. M. z.g. ontving en die hij mij als een kostbaar kleinood heeft meegegeven, hoop ik in mijn toekomstig levennbsp;vorm te geven.

Ik dank den Heer J. F. van Seumeren tevens voor de leerrijke gezellig-wijsgeerige gesprekken, waaraan ik buitengewoon veelnbsp;goeds te danken heb. Mogen zijn bezielend levensidealisme en denbsp;verheven levensopvatting van zijn Moeder mij in het verderenbsp;leven tot een leidstar zijn.

Rest mij nog mijn erkentelijkheid te betuigen aan de Roomsch Katholieke Studentenvereeniging Veritas. De jarcn, dat ik lidnbsp;van Veritas geweest ben, zijn voor mij een geestelijke verrijkingnbsp;geweest en zullen voor mij steeds een aangename herinneringnbsp;blijven.

-ocr page 15-

INHOUD

Voorwoord...................... 0

Inleiding....................... 1

Groep A. Geschiedschrijvers.

Polybius....................... 2

Diodorus Siculus.................... 12

Dionysius van Halicarnassus.............. 18

Strabo........................ 38

Arrianus....................... 40

Appianus....................... 40

Pausanias....................... 46

Cassius Dio............;......... 48

Philostratus...................... 61

Herodianus...................... 62

Eunapius....................... 63

Groep B. Wijsgeeren en Moralisten.

Oude Stoa...................... 65

Midden Stoa Panaetius................. 66

1 Epictetus................ 66

Nieuwe Stoal nbsp;nbsp;nbsp;,a

1 Marcus Aurelius............. 68

Palaephatus...................... 70

Philodemus...................... 70

Dio Chrysostomiis................... 71

Plutarchus...................... 76

Lucianus.......................105

L. Annaeus Cornutus.......... 114

Apollonius van Tyana................ . nbsp;nbsp;nbsp;114

Maximus uit Tyrus.................. 115

Sextus Empiricus...................115

Phlegon........................ 116

Plotinus....................... 116

-ocr page 16-

Diogenes Laertius................... 117

Jamblichus...................... 118

Dexippus....................... 121

Sallustius..........¦ nbsp;nbsp;nbsp;.......... 121

Groep C. Dichters.

Pseudophocylidea................... 121

Aratus, Theocritus. Appollonius Rhodius......... 122

Callimachus...................... 122

Lycophron...................... 122

Herondas, Bion, Moschus, nbsp;nbsp;nbsp;Nicander........... 122

Appianus uit Corycus, Quintus Smyrnaeus........ 123

Philippus Thessalonicus................. 123

Babrius........................ 123

Appianus uit Apamea................. 124

Scriptures Varii.

Athenaeus....................... 124

Aristides............. 126

Anonymus, Herodes Atticus.............. 131

Alciphrori.......................131

Julianus....................... 132

Xenophon Ephesius..................136

Heliodorus...................... 137

Apollonius....... 138

Artemidorus..................... 138

Summary....................... 143

Register der besproken plaatsen.............175

-ocr page 17-

INLEIDINCx.

De bedoeling van deze dissertatie is een bescheiden bijdrage te leveren tot de kennis van de zedelijkheid en religie der Griekennbsp;en van den onderlingen samenhang van deze twee verschijnselen.

In deze dissertatie zijn de auteurs van den post-klassieken tijd behandeld na de IVe eeuw. De klassieke tijd, met betrekking totnbsp;dezelfde termen, is reeds in een vroegere dissertatie behandeld i),nbsp;zoodat deze beschouwd kan worden als een vervolg op de genoemde.

Wegens de omvangrijkheid van het materiaal, heb ik mij moeten beperken tot de heidensche schrijvers, de Joodsche en Christelijke auteurs heb ik achterwege moeten laten.

De auteurs zijn zooveel mogelijk in chronologische orde behandeld. De samenvatting is, ten behoeve van buitenlandsche lezers, in het Engelsch gesteld.

Bolkestein, Johanna Christina. quot;Octio? en nbsp;nbsp;nbsp;bijdrage tot de gods

dienstige en zedelijke terminologie der Grieken. Diss. Utrecht. 1936.

1

-ocr page 18-

GROEP A. GESCHIEDSCHRIJVERS.

Polybius^).

Door een gelukkig toeval is ons bij Polybius in een overigens verminkt overgeleverde passage een omschrijving bewaard gebleven van wat de Grieken van zijn tijd onder dwspyjga verstonden.nbsp;In het begin van het XXXVIIe boek geeft hij een overzicht vannbsp;de verschillende meeningen, die men in Griekenland had over hetnbsp;optreden van de Romeinen tegen Carthago. Sommigen zagen daarin een voorbeeld van dcrs[37)(xoc, van TcapaffTuóvSTjfxo; en van dStxyjga.nbsp;Anderen echter betwistten dit.

’A a é p 7) [i, a gèv yap slvizi to sip -ö-eoui; xal too? yoveï? xal TOO? TsD-vswTa? dg,apTdvsi,v 7T«paa7t:óv87).u,a 8s Trapa tou? svópxou?nbsp;xai Ta? èyypdTCTOu? ógoAoyta? Tcpo? tov .... too? èHiCTpioó? iTTiTEXoGgsv

---- d)v oüSèv ____TO Tcapov Ivó^ou? sïvai. 'Paipiatou?' oü ydp sic to\j?

•hsoij? out’ sic, Tou? yovsic, ouS’ Et? Toij? TsHvTjxÓTa? s^aptapTavEtv, oóSÈ ptrjv opxou? oüSÈ cruvDrjxa? TrapaPatvstv t6 8’ èvavTtov, auTou? EyxaXsivnbsp;Tot? Kap;(r;Soviot? oti TrapapsjBvjxaCTf xat g-yjv oóSs vóptou? oöSÈ sStcptou?nbsp;ooSè T7)v dxspatav TrtoTtv dSlETSiv: „Een dcrs[37)u,a is een vergrijp tegennbsp;de góden, de ouders en de dooden. Een TcapatjTióvSYjpta is het schenden van verdragen, die 'onder eede en op geschrift bekrachtigd

zijn____ Hieraan hebben de Romeinen zich in geen enkel opzicht

schuldig gemaakt. Zij hebben noch jegens ouders noch jegens dooden een vergrijp gepleegd, noch hebben zij eeden of verdragennbsp;geschonden. Omgekeerd beschuldigen de Romeinen de Carthagersnbsp;van deze misdaden; zelf hebben zij noch de wetten, noch de geldende gebruiken noch de tot nog toe ongerept bewaarde trouwnbsp;geschonden.”

Onder acré^Tjua verstond men dus een vergrijp tegen de góden, de ouders en de dooden ®).

Ed. Lud. Dindorf.

XXXVII l.c.

Wat Polybius hier noemt als omschrijvitij5 van vele Grieken sluit zich nauw aan bij een definitie, die ons uit de school van Aristoteles is overgele-

-ocr page 19-

Bij de beschouwing der volgende plaatsen zal dus uitgegaan worden van de genoemde volgorde; daarbij zal dan blijken dat hetnbsp;feitelijk spraakgebruik van Polybius slechts zeer ten deele overeenkomt met de door Polybius zelf overgeleverde definitie.

Eerst dus eenige voorbeelden van ajrapTavsw siq zouq ffsoup. De Aetoliërs kwamen bij den tempel van Artemis en trachtten denbsp;kudde vee van de godin weg te voeren en de bezittingen van dennbsp;tempel te rooven. De Lusiaten wisten het tot een compromis tenbsp;brengen en gaven hun eenige gewijde voorwerpen en zoo uapTjTTj-cravTO TTjv twv AItwXwv aalpsiav xal tou [XTjSèv TiaD-sw avyjxsCTTOvnbsp;hielden zij hen af van tempelroof en van het begaan van zwarenbsp;misdaden.

Philippus had de tempels te Thermi geplunderd en was daarom schuldig aan ®) pisv yap tic, to ö-etov lt;kaslt;^sia’(;, heiligschennis jegensnbsp;de godheid. Het schenden van tempelgoederen wordt vaak alsnbsp;ac7£[3sta sip toü? D-eou? aangeduid. Omdat Philippus de standbeelden in den tempel van Apollo schond wordt er van hem gezegdnbsp;tÖ yap Toïp avffpwTiOi.; opyii^ópiEvov sip t6 D-slov a(7s[3£Ïv TTji; 7TaCT7;(;nbsp;a?.oyi(TTla? IcttI c77](j,eiov dat het volkomen dwaas is zich jegens denbsp;góden aan heiligschennis schuldig te maken omdat men op men-schen vertoornd is.

Het Arcadische volk genoot een goede reputatie onder de Grieken, niet alleen op grond van zijn humaan en gastvrij karakter®) verd. [Arist.] IIïpl aperwv xa't xaxtcöv 1250 b. 22. Er is sprake van de rechtvaardigheid: StxaioauvY). ’Eöti 8è TcpéiTT) twv Sixaioauvcöv Ttpó? toÜ:; S-eoü?, elxa Trpo;nbsp;Sai[j.ova(;, eItoc npoc, TiarptSa xal yoveiq, Atoc rcpop xoui; xaTOi/opévoupquot; èv ol^ èarlvnbsp;rjeüaé^eta r,Tot [lépoq ouctoc Stxatotróvïj? ri TrapaxoXou-ö-oÜCTa; ,,De eerste plichtnbsp;van rechtvaardigheid geldt ten eerste jegens de góden, ten tweede jegens denbsp;half-goden, ten derde jegens het vaderland en onze ouders en tenslotte jegensnbsp;de gestorvenen. Hieronder is de EÜaépsia als deel van genoemde plichten gerangschikt ofwel volgt zij onmiddellijk op de rechtvaardigheid.”

Beperkter is de Stoïsche definitie bij Stobaeus II p. 68. W. Trjv yap aoE^Eiav xaxlav oSaav, ayvoiav elvai Heöiv S-epaTrElai;, tï]V S’ suaeliEiav, eÏTrojxev (p.62.2),nbsp;è-iazi][ir,w Hecöv S-EpaTOiap : ,,Immers aaipsia bestaat in slechtheid en in onkundenbsp;aangaande den dienst der góden; EuoipEta echter, zooals wij reeds uiteengezetnbsp;hebben (p. 62. 2) in kennis aangaande den cultus der góden.

') Hetzelfde is omtrent het woordgebruik bij Plato opgemerkt door Mej. Bolkestein pag. 146.

2) IV. 18.

“) IX. 30.

XI. 7.

«) IV. 20.

-ocr page 20-

[xdcXiffTa 8s Sta tyjv sï; to aVsïov suas^stav doch vooral wegens zijn vroomheid jegens de góden. Zoo wordt ook van Alexander verteld, dat hij allerlei verwoestingen bij de Thebanen aanrichtte, dochnbsp;zich ervoor hoedde hun tempels en heiligdommen te schenden, i)nbsp;T^!; ys. npoQ toxjc, D-sou^ eücjspsta^ oux wXtywpTjtrs rrspi ttjv xaTflcXr^tj^tvnbsp;T7)p ttóXsw!;: ,,Bij het innemen van de stad verwaarloosde hij zijnnbsp;plicht jegens de góden niet.”

In de aangehaalde voorbeelden verdienen sommige wendingen nader onze aandacht. Het is n.1. opvallend dat de woorden d- ennbsp;sudépeta vaak verbonden worden met de toevoeging eïp to Hstov,nbsp;waaruit men misschien zou mogen afleiden dat deze, althans alsnbsp;verduidelijking, wenschelijk werd geacht, omdat het absoluut gebruik een te vage aanduiding zou zijn. Ook het werkwoord dcjs[32wnbsp;wordt nauwkeuriger bepaald door de toevoeging zie, to Hsïov.nbsp;Omgekochte jonge mannen vielen den Ephoor aan, juist toen hijnbsp;bezig was te offeren, en doodden hem. Deze misdaad wordt een^)nbsp;TCpdypLa d.Gis(SéaTaTov genoemd.

Opmerking verdient verder de verbinding iaz^tóc, xal rrapavogco? en d(7sp7]ga xcd TTapavófrvjpia. Onomarchus en Philippus maaktennbsp;zich meester van Delphi en ®) daspwp xa'i Trapavogw;; sysvovTo xiipioinbsp;Twv Toü llsoü xP'CjirocTwv stelden zich op heiligschennende en misdadige wijze in het bezit van het geld van de godheid. Dan volgtnbsp;er in het relaas, dat Philippus wreed was tegenover menschen ennbsp;verschillende tempels plunderde. Later troffen hem vele rampennbsp;die men beschouwde als een straf voor TidvTcov twv dospyjfxdTwvnbsp;xal TrapavofxTjpaTwv al zijn goddelooze en misdadige handelingen.

Men zou kunnen meenen dat hier twee soorten vergrijpen onderscheiden worden: xaz^-^iiccza zie, Toöp ö-sou? en TrapavogyjpaTa tegenover menschen. Ditzelfde moet men aannemen op grond van de wonderlijke mededeeling, die Polybius geeft omtrent Dicaearchus.nbsp;Deze persoon wordt als een doortrapt mensch beschreven, die hetnbsp;er op aanlegde góden en menschen vrees aan te jagen. Overal waarnbsp;hij met zijn schepen landde Suo xaTscrxsóa^s pwpoó;, tov pisvnbsp;’AtTspsiap, TOV Ss Ilapavopta?, xal etiI TOUTOip sHus xal TOÓToup npoazr

h V. 10.

IV. 35.

gt;) IX. 33.

*) XXIII. 10. b XVIII. 37.

-ocr page 21-

xóvst, xa^dcTTsp av ei Satfxova? richtte hij twee altaren op, een voor ,,Onrecht” betreffende de godheid, een voor ,,Onrecht” aangaandenbsp;de menschheid. Op deze offerde hij en hij vereerde ze alsof zij gódennbsp;waren. Deze booswicht bouwde dus een altaar ter eere van ’Aaé-Peia met betrekking tot zijn godsdienstige vergrijpen en een ternbsp;eere van Ilapavofrta met betrekking tot zijn zedelijke misdaden.nbsp;De scheiding van ’AaépsLoc te beschouwen'als de personificatie vannbsp;alle onrecht dat den góden geschiedt en Hapavopita als de personificatie van alle onrecht tegen de menschen begaan, lijkt mijnbsp;op deze plaats zeer aannemelijk,

In dit licht moet men ook de volgende passage zien. Moordenaars, inbrekers en dieven stroomden samen naar het hof van den tyran Nabis te Sparta. Het waren lieden olc, apaTo; Ijv tj hpé^iaaa.nbsp;Sl’ dcCTspsiav xal Tuapavopiiav die geen voet in hun eigen vaderlandnbsp;durfden te zetten wegens hun goddeloos en schurkachtig gedrag;nbsp;wij zouden zeggen ,,menschen die om God noch gebod gaven”.

Een duidelijk voorbeeld dat eenzelfde vergrijp zoowel tegen góden als menschen gericht is doet zich voor bij het breken vannbsp;eeden. Meer dan 300 burgers waren uit de stad Cynaetha verbannen. Door middel van den Achaeischen Bond wisten zij weernbsp;terug te keeren naar hun vaderland nadat zij de meest bindendenbsp;eeden hadden afgelegd. Toch smeedden deze gerepatrieerde burgersnbsp;een samenzwering tegen de stad. Ik kan moeilijk gelooven, zegtnbsp;Polybius, dat zij, op het oogenblik dat zij plechtig hun woordnbsp;van trouw gaven en hun eed aflegden onder offerplechtigheden,nbsp;reeds het plan koesterden Tzepi ts rijt; t6 hsiov xai tou:; tticttsü-

') Pauly-Wissowa s.v. eüaépEia. Wenn Dikaiarchos, der Admiral Philippes’ V. von Makedonien, in Frevelmut überall, wo er landete, zwei Altare errichtete, den der Asebeia und den der Paranomia, auf diesen opferte undnbsp;Asebeia und Paronomia als göttliche Wesen (Sodpovai;) verehrte, so ist diesnbsp;ein indirektes Zeugnis für den Kult der E. und den der Eunomia und derennbsp;Bedeutung. Dan haalt hij verschillende plaatsen aan om te bewijzen dat ernbsp;een heiligdom van Eusebeia was te Philippopolis in Syrië. S.v. Eunomia wordtnbsp;gezegd: Eunomia: die Gesetzmaszigkeit personifiziert E. die in der Ordnungnbsp;des Gesetzes Prangende, veranschaulicht mit einem einzigen Wort, dessennbsp;schone Begriffsfügung in jeder anderen Sprache unnachahmlich ist, die dienbsp;ganze Natur beherrschende Gesetzmaszigkeit, welche sich aber nicht als Zwangnbsp;offenbart, sondern als freie Hingebung an jene uranfanglichen Vorschriften,nbsp;durch welche die Welt im Innersten zusammengehalten wird. Cf. p. 41.

2) IV. 17.

-ocr page 22-

cravTac awspsta? hun woord van trouw jegens de godheid en jegens hen, die op hen vertrouwden, te verbreken. Ook misbruik van vertrouwen kan dus dcrépsLa heeten. Een soortgelijk voorbeeld treftnbsp;men aan met betrekking tot het gedrag van Philippus en Antio-chus. Deze waren groote vrienden van Ptolemaeus IV. Toen Ptole-maeus bij zijn dood een kind als troonopvolger achterliet, trachttennbsp;Philippus en Antiochus, misbruik makend van het zwakke kind,nbsp;het rijk van Ptolemaeus onder zich te verdeden. Wie ziet nu nietnbsp;in dit schandelijk gedrag, klaar als in een spiegel, het beeld tt/?nbsp;TTpoi; Toüt; flsou? do-spsta? y.vX rij? Tüpö(; -zouc, dvD-pcoTrou;; wpiÓTTjTOi; vannbsp;een handelwijze die tegenover de góden onverantwoordelijk is ennbsp;van wreedheid jegens menschen getuigt? Dit een en hetzelfdenbsp;gedrag beteekent dus een dalpsia upop tou;; -Steou? en eennbsp;TTpOi; TOU:; dvffpWTTOU?.

Echter komt de combinatie daspcji; xal TrapavofTw;; ook op verschillende plaatsen voor, waar uitsluitend van vergrijpen tegen menschen sprake is. Tegen de Carthagers was een opstand vannbsp;hun huurlegers uitgebroken; deze huursoldaten belegerden zelfsnbsp;de stad Carthago. In hongersnood geraakt, begonnen zij elkaar opnbsp;te eten, wat beschouwd werd als een strafnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;izzkaq

dffspsia xal Trapavopiioc voor hun misdadig optreden tegenover hun medemenschen.

Philippus trok Messenië binnen en pleegde allerlei gruwelen en wreedheden. De geschiedschrijvers zijn in stilte aan de wreedheden, die Philippus den Messeniërs aandeed, voorbijgegaan. Janbsp;zelfs ®) oux oïov £V apiapTia ysyovévat. ttjv eiq zouq Msa-ar^viou!; aciépeiavnbsp;lt;ïgt;i,XÓTC7iou xal Trapavopiiav, dcXAa ToüvavTiov sv sKaivw xal xocTopf)'c[)[i,aTi.nbsp;Ta TOTTpaypisva zij verklaarden dat men de wreedheid en onmensche-lijkheid, waarmee Philippus tegen de Messeniërs gewoed had, nietnbsp;als een fout moest aanrekenen doch als een prachtige daad moestnbsp;prijzen.

Ook een besluit, voor het doorvoeren waarvan men het volk opruit en handelt in strijd met grondwettelijke bepalingen, heetnbsp;aasp-/)(; xai Trapdvopio!;. Critolaus voerde zulk een besluit uit en gingnbsp;hierbij te werk *) oüSevl Xóyw toüto TipaxTcov, dXXd ttxvtwv daspsfj-

h XV. 20.

2) IV. 17.

») VIII, 10. b XXXVIII. 5. '

-ocr page 23-

7

TocToi.? xai Tïapavoji.wTaToi.5 sTïtpaXXófxsvo' zonder naar rede te luisteren en volgens volkomen minderwaardige en onwettige plannen.

Door den grondigen afschuw, dien de oudheid gehad heeft voor de tyrannen, wordt de tyrannie geteekend met de combinatie vannbsp;acTsp-/]; en Tiapavopóa. De schrijver Phylarchus trachtte den indruk te wekken dat Aristomachus lang niet zoo wreed was geweestnbsp;als men voorgesteld had. Bij dit pleidooi vertelde hij echter datnbsp;Aristomachus tyran te Argos was geweest en van tyrannen afstamde. Een zwaardere beschuldiging had de schrijver nauwelijksnbsp;tegen Aristomachus kunnen aanvoeren. Auto yap Touvopia nspiéjsinbsp;TTjv dtaspsCTTaTTjvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xod Tziaap TzspLei'Ar](ps toci; sv avffpwTTOip aSt-

xia? '/.at Kapavopiap: ,,Het woord ,,tyran” bevat de sterkste uitdrukking van wreedheid en sluit in zich de som van alle mensche-lijk onrecht en misdadigheid”.

In al deze gevallen is van apiapTavstv sic; hsoóp geen sprake; er blijkt uit datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c.s. ook gebruikt wordt voor zekere als zeer

ernstig beschouwde vergrijpen tegen menschen; vergrijpen tegen zekere fundamenteele zedelijke regels^); en wel geheel anderenbsp;dan die betrekking hebben op de plichten tegenover ouders ennbsp;gestorvenen. Een dergelijk gebruik van xGs^r]c, treffen we aan innbsp;de volgende gevallen. Samenzweringen van een huurleger tegennbsp;hen, die het gehuurd hebben, heeten iai^sia, zooals wij reedsnbsp;zagen ®). Een dergelijke handelwijze is in strijd met ra xotva twvnbsp;avD-pwTCwv ID'/;. Het huurleger voerde openlijk strijd met de Car-

1) II. 59.

Natuurlijk was het geen algemeene opvatting, wat in de Stoa geleerd werd, dat ieder D aftapv/jfra eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;was. Stob. II p. 105 W. ’ Apin-

xei 8è xai rrav a(juxpT7)(J.a aaépTjp.a elvai. Tó yap Trapa Tyjv (3oóXr)C7iv ti TipaTTeaUai. Toü Heou, aospeiap sïvat Tex(j.T)piov Tcöv yap {tecöv oï/sioufrévcov y.k'J Tfl apsTT) '/alnbsp;Toïg TauTïji; epyoip, aXXoTpiou[j.£Vcov 8è Ty; xa'/.la -/al Totp drco TauTT,? auvTsXouptévoii;,nbsp;Toü S’ a[j,apTY]p.aTO(; ovxop èvEpyf)[J.aTop xard xaxlav, xaxEcpalvETO Tiav d(r.dpTï]p.anbsp;dTrapeoTov üeotp Ü7rdp5(ov, toüto 8’ èorlv dasPrjpia' 'xaH’ exaaxov ydp dp.dpTï)(jianbsp;6 tpaüXop (XTrapEaTÓv Tt ttoieï Deo!?: ,,Men neemt aan dat ieder d[j.dpTY)[xa eennbsp;da£p7-(xa is. Elke daad, die indruischt tegen den wil der godheid, is een bewijsnbsp;van aoÉpEta. Daar de góden geheel opgaan in de deugd en haar werken ennbsp;afkeer hebben van de slechtheid en wat daarmee samengaat, en elk d[j.dpTY]p.anbsp;een slechte daad is, is het zonneklaar dat elk d[j,dpTYjp,a een afschuw beteekentnbsp;voor de góden; dit is dttJÉp-/)pia. De (paüXop begaat bij' elk dp.apTï](xa een in denbsp;oogen der góden af keurenswaardige daad”.

gt;) p. 6.

‘) Cf. p. 66.

-ocr page 24-

8

thagers truvwpiOCTLat; nbsp;nbsp;nbsp;xal Tcapa xa xowa twv av^pwTrwv s-S^yj

7TO!,7](ia(xsvoL nadat zij zich verbonden hadden in goddelooze samenzweringen, indruischend tegen algemeen erkende beginselen en het volkenrecht.

Synoniem met xa xotvoc xwv avhpcÓTcwv shv) is xa xowa xwv avhpcó-Tcwv SLx(xi.a. Ook een vergrijp hiertegen wordt als een a(7sp-/)fi(z beschouwd. De Mantineërs hadden op hun verzoek 300 man Achae-ers gekregen om hun stad te bewaken. Toen er twist ontstaan wasnbsp;gaven zij hun stad aan de Lacedaemoniërs en vermoordden hetnbsp;garnizoen der Achaeërs. Dit was een afschuwelijke daad; zij hadden het garnizoen kunnen laten wegtrekken, een behandeling dienbsp;men, op grond van het internationaal recht, zelfs aan vijandennbsp;toestaat. De Mantineërs xa xoiva xwv avhpcÓTuwv Slxaia Tcapa-xo p.Éyi(7xov ao-épyjpia xaxa npoMpemv sTTsxÉXeo-av schonden eennbsp;algemeen aanvaarde zedelijke norm en bedreven opzettelijk eennbsp;lage daad.

Wanneer menschen elkaar opeten, ook al geschiedt het uit hongersnood, wordt dit aangeduid als xaxaxpaopiat, awspwc; xlva, ongetwijfeld omdat het in strijd is met xa xotva xwv avhpcÓTrwv èTy;. Het ingesloten huurleger der Carthagers geraakte in hongersnood. ®)nbsp;’Etce!. Ss xaxsxpTjci-avxo psv ólgs^^Gx; xoü^ al/piaXwxou!;, xpO(p^ xaóxT]nbsp;/pwpsvoi, xaxs)jpïj(7avxo Ss xa SouXLxa xwv o'wp.axwv: ,,Nadat zijnbsp;reeds hun krijgsgevangenen op deze afschuwelijke wijze, door zenbsp;op te eten, hadden verbruikt, aten zij ook hun slaven op”.

Vaak wordt in het algemeen wreedheid en onmenschelijk optreden als een uiting van iaé^jsLx gekarakteriseerd. Meermalen wordt de wreedheid van tyrannen er mee aangeduid. Zoo werd Philip-pus van koning een wreed tyran, ijp^axo aTrxscïhaL xwv asyiaroivnbsp;a(js[37)piaxwv hij begon de grootste wreedheden te begaan. Dannbsp;wordt beschreven hoe hij moord op moord stapelde, rnenschen-bloed vergoot en bondgenooten verried.

De tyran Nabis vermoordde vele aanzienlijke burgers; S^Xov spisXXs 7ioXu/póvi.ov EX^iv xy;v zn atispeta 9y]pi7]v xal Suvacrxsóav: ,,hetnbsp;was duidelijk dat hij een langdurige heerschappij zou bezitten.

h I. 70.

II. 58.

quot;) I. 85.

‘) VII. 13. «) XIII. 6.

-ocr page 25-

zelfs ten koste van een duurzamen naam van misdadigheid”.

Hasdrubal had de krijgsgevangenen wreed behandeld. Toen hij later aan Scipio voorstelde de ongelukkige stad Carthago te sparennbsp;antwoordde deze hem: rauTa laéXXwv d^toDv, scpTj, TOLaüxvjv xalnbsp;TV)XixaÓTr;v do-éSetav sic, toÜc aL/ji,aX6)T0U£: Tjpwv svarcsSsi^oj: „je dientnbsp;dit verzoek in terwijl je onze krijgsgevangenen zoo onmenschelijknbsp;behandeld hebt”.

Eveneens worden de in oorlogstijd bedreven wreedheden dc-s^Y)-[xara genoemd. Ik heb een beschrijving gegeven, zegt Polybius, van den opstand der Libyërs tegen Carthago, van al zijn dramatische verrassingen en afloop xai xd cru[jipdvxa xaxd xoijxov ikas^y]-(xaxa en van al de verschrikkelijke onmenschelijkheden in dezennbsp;oorlog begaan. Wie krijgsgevangenen vermoordt daspsC Gesconbsp;met de zijnen (Carthagers) werden vermoord. De Carthagers verzochten Hamilcar en Hanno wraak te nemen voor de slachtoffers, Tüpö;; Sè xoup 7j(7£[37)xóxap XTjpuxac è^aTréo-xeXXov Tcspi. x^5nbsp;xwv vsxpwv dvaipécjswp tot de moordenaars zonden zij gezantennbsp;om de lijken te verkrijgen.

Een folterdood op de pijnbank heet, w'aarschijnlijk als uiting van wreedheid, eveneens xaé^snx. Aristomachus werd op de pijnbank doodgefolterd. Sommige kreten van hem werden opgetee-kend door de omstaanders, üv xoüp pèv sxTiXyjxxopiévou^ xyjv aas-Psiav, Toup S’ d7ri.GxouvTap, xoup 8’ dyavaxxoüvxap èni xoip yivopiévoi?nbsp;-po(Txpsxs'-v Trpop X7]v oïxtav sommigen van hen huiverden overnbsp;deze wreedheid, anderen konden het nauwelijks gelooven en anderen, in verbittering hierover, snelden naar huis.

De aangewezen beteekenis van iné^six, blijkt nader ook uit de verbinding met een synoniem als wji.óxy)p. Sommige geschiedschrijvers hebben uitvoerig geschreven over Hieronymus xpay(.)So'jv-xep X7]v wjaóxyjxa xcüv xpoTrtóv xa'i X7]v df7spsi.av xwv lupd^scov terwijlnbsp;zij in dramatische woorden de ruwheid van zijn karakter en denbsp;onmenschelijkheid van zijn daden beschreven.

Ook komt dcjs^rjc in denzelfden zin persoonlijk gebruikt voor. Philippus was jegens menschen, die hij in zijn macht had, zacht-

') XXXIX. 2.

II. 1.

=) I. 85.

‘) II. 59.

‘) VlI. 7.

-ocr page 26-

10

zinnig, tegenover menschen die hij nog in zijn macht moest brengen was hij 1) ac7s[3écj-ïaTO(;.

Nog meer plaatsen zouden aan te halen zijn om aan te toonen dat (XCTcflYi? c.s. dikwijls het gevoelloos handelen van menschennbsp;aanduidt.

Het werkwoord acrepsïv komt ook in een meer omvattende be-teekenis voor en heeft dan zoowel op zuiver zedelijke als op zuiver godsdienstige misdragingen betrekking. Hit wordt door de volgendenbsp;passage duidelijk geïllustreerd. Philippus was op aanraden van denbsp;Epiroten de stad Ambracia binnengedrongen. Hij had er de stadsmuren, het gymnasium, de zuilen rondom het heiligdom, de godsdienstige monumenten en de koninklijke standbeelden vernield.nbsp;Toen hij daarna weer naar Aetolië terugkeerde, werd hij geëerdnbsp;en bewonderd oux w? ¦?)a’sp7)xw(; aXX’ wt; dcyaho:; avijp elp toc xoivanbsp;TTpayfxaTa ysyovwp alsof hij zich niet aan schandelijke verwoestingen had schuldig gemaakt, doch alsof hij een grooten gemeenschapsdienst bewezen had.

In weer anderen zin treffen we dcc£S£i.a aan wanneer het gebruikt wordt tot karakteristiek van de Epiroten. Zij waren uit hun landnbsp;verdreven, omdat zij vrienden en landgenooten verraden hadden.nbsp;Opgenomen door de Carthagers, plunderden zij Agrigentum; daarna verrieden zij de Carthagers en liepen over naar de Romeinen.nbsp;Bij dezen plunderden zij den tempel van Venus. Onmiddellijk nanbsp;den oorlog nu verbanden de Romeinen hen uit geheel Italië:nbsp;Bib aatpüc, sTceyvwxÓTs:; 'Pwiaaioi. ttjv acrépsiav aïiTwv: ,,omdat zij vannbsp;hun verraderlijkheid overtuigd waren”.

Handelingen, die indruischen tegen een eenmaal gesloten verdrag, vallen onder dcrÉpsia. Hannibal bracht, in strijd met het verdrag, burgers uit verschillende steden over naar andere plaatsen en liet hun goederen door zijn soldaten plunderen. 1 2) ’E^ divnbsp;TTpouxÓTTTOvTs^ ol [xèv dalpsiav xaTsylvtócrxov: ,,Op grond hiervannbsp;beschuldigden sommigen hem van verdragschennis”.

Zooals het schenden van een verdrag onder oiaé^eix valt, heet een expeditie, die geen open en eerlijk karakter draagt, dochnbsp;gebaseerd is op list en bedrog, dffépyjpia. Philippus had besloten op

1

‘) IX. 23. quot;) IV. 62.nbsp;’) II. 7.

2

IX, 26.

-ocr page 27-

11

verraderlijke wijze de Cycladen en de steden in den Hellespont aan te vallen. Dicaearchus, met de opperleiding belast, was overtuigd dat hij hierdoor góden en menschen deed huiveren: ininbsp;TTpóSTjXov daé^Eiav èxTTSjjiTrófjLevo!;: , .uitgezonden als hij was voornbsp;deze klaarblijkelijk misdadige onderneming”.

’Affépsia teekent ook het onredelijk doorzetten van een oorlog, die alle burgers uitput zonder met succes bekroond te kunnennbsp;woorden.

De strateeg Diaeus maakte zich hieraan schuldig zoodat de verbittering toenam, omdat de leiders van de Achaeërs s-AaPo[a£-voup 7rpOT£pv)jj,aTop, dcTroSsl^acjllat. aÜTWv dtrépetav stp Toup

door een of ander succes vol eigenwaan blijk gaven van ,,Rück-sichtslosigkeit” jegens hun burgers.

In de opgesomde gevallen blijken te ontbreken: vergrijpen tegenover ouders en dooden; daarentegen blijkt het gebruik veel ruimer toepassing te hebben dan uit de definitie zou kunnen afgeleidnbsp;worden.

Slechts zeer zelden treffen wij ocjLop bij Polybius aan. Sprekend over verschillende staatsvormen zegt hij, dat er twee belangrijkenbsp;factoren zijn: de gewoonten en de wetten. Wat hierin begeerens-waardig is maakt het algemeen karakter van den staat zachtzinnignbsp;en rechtvaardig en: xar’ ISóav [Bloup twv avD-pwTtwv óo-foup d-nroTS-Xzï: ,,maakt de menschen in hun privaat leven humaan”.

De wending ocnóv zg-ïi komt bij dezen schrijver voor om den plicht, een geschreven verdrag na te komen, aan te duiden; denbsp;wending dvócnóv Icjtiv teekent de schande van daden te stellen, dienbsp;indruischen tegen de uit bewezen diensten voortvloeiende verplichtingen. Zoo wijst een redenaar zijn toehoorders er op oïix ourcop

OCTlÓv ZGGl TO TOOp SyypdcTTTOUp TTlCTTSlp jBsPaiOÜV, (óp aVOCTLOV TO Tolp

GÜiGOLGi. TToXepisïv dat de plicht een geschreven verdrag na te komen minder zwaar is dan de schande tegen zijn weldoeners te strijden.

Het schaars voorkomen van oatop c.s. laat niet toe een duidelijk verschil en overeenkomst in beteekenis met ziaz^ric, c.s. aan te wijzen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;XXXI. 37.

2) nbsp;nbsp;nbsp;XXXX. 5.nbsp;») VI. 47.

*) IX. 36.

-ocr page 28-

12

Diodorus Siculus i).

In de mythologische verhalën treft men herhaaldelijk daépeix aan om verschillende tegen de góden gerichte misdaden te kenmerken. Zoo werden de Titanen, die den strijd aanbonden tegennbsp;Zeus, schuldig verklaard aan dulpeta.

Pirithoüs, de vorst der Lapithen, besloot Persephone te schaken en te huwen; hiertoe riep hij de hulp in van zijn vriend Theseus.

'O ©Tjo-suc; [r£TeTTSi.hev ditOTpSTcwv TTpdcEecop auTOV Side tyjv daspsiav: ,,Theseus ried het hem af wegens de goddeloosheid ervan”. Ooknbsp;Minos trachtte de godin Dictynna te schaken en daarom verweetnbsp;men hem*) daspsLav.

EuctsP^k; Staxeicrhai. heet het vroom gestemd zijn, soms met de toevoeging jegens de góden; van den koning van Egypte wordtnbsp;openlijk verklaard dat hij irpop ts toÜ:; D-sou^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Staxsirai..

Zoo treft men bij dezen schrijver ook suaspsioc vaak aan in den zin van vroomheid ®).

Wie anderen belet offers te brengen dcrspsi si? to D-stov. De Joniërs brachten, op grond van een orakel, offers op het altaar van Poseidon; ’) oi S’ 'EXtxsï? rd xp-qy-oiza. St,appl;J;avT£? twv Twvwv, toó? tsnbsp;hswpoü? (juvYjpTcaoav yjaspyjirdv ts si? to Hslov: ,,De Helicensers wierpen de zaken van de Joniërs omver en zondigden zoo tegen denbsp;góden”. Zoo wordt ook het spotten met de mysteriën als dcrspsïvnbsp;beschouwd. Alcibiades bespotte ze en ®) daspsï -sp'i rd [iUCTTYjpLanbsp;vergreep zich aan de mysteriën.

Wie godenbeelden voor een of ander doel realiseert ®) dusper Ttspi Toó? hsou?. Dieren dooden, die als goddelijk beschouwd worden, rekent men aan als “) daspsiv.

Vergrijpen jegens de góden en godsdienstige zaken worden herhaaldelijk met genoemde termen aangeduid**). Zich aan heilig-

Ed. Imm. Bekker.

III. nbsp;nbsp;nbsp;73. 8.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;63. 4.

V. nbsp;nbsp;nbsp;76. 4.

I. 70. 6.

I. 2. 2. 65. 2. 5. en nog talrijke andere plaatsen.

XV. nbsp;nbsp;nbsp;49. 3.

XIII. 69. 2.

XVI. nbsp;nbsp;nbsp;57. 3.

XX. 58. 5.

XX. 101. 3. XIV. 71. 3.

-ocr page 29-

13

dommen vergrijpen is i) ac7s[3£Lv tic, toc kpa. Door tempelroovers te straffen en orakelopdrachten na te komen geeft men blijknbsp;van sücrépsLa. Ook bij deze voorbeelden zijn de termen vaaknbsp;nader gepreciseerd door toevoeging van to D-slov.

Ook priesters gelden als eigendom der góden en bijgevolg wordt mishandeling van priesters als een zwaar religieus vergrijp aangevoeld. Sabaco, een Ethiopiër, regeerde over Egypte. De god vannbsp;Thebe verscheen hem herhaaldelijk in een droom en deelde hemnbsp;mee, dat hij noch lang noch gelukkig zou heerschen over Egypte,nbsp;tenzij hij alle priesters van Egypte zou dooden. Sabaco trok zichnbsp;terug naar Ethiopië liever dan ®) [xidcvoct; ixaz^sï cpóvcp tov ÏStov piovnbsp;ccpxsiv Tvji; AlyÓTTTou zijn leven met een heiligschennenden moordnbsp;te bezoedelen en koning van Egypte te zijn.

Het niet-erkennen van inheemsche góden door den veroveraar wordt als daé^stx aangemerkt. .Dit was een van de redenen waarom de Egyptenaren tegen de Perzen in opstand kwamen cpépswnbsp;G'J Suvapevoi ttjv Tpaj^uTVjTa Tvji; STiLaTxaixi; xxt ttjv sic; touc; èy^coptou;;nbsp;-heoijt; xaéjieLXM omdat zij de hardheid van hun regiem en de miskenning van hun inlandsche góden niet konden verdragen.

In de boven aangehaalde plaatsen worden de- en sÏktePsïv gebruikt rechtstreeks in betrekking tot de góden, die niettemin soms nog ernbsp;bij genoemd worden. De verstrengeling van het godsdienstige ennbsp;het zedelijke komt uit in een verbinding als de volgende. Eennbsp;voorstelling geeft weer hoe de koning van Egypte geschenken offertnbsp;aan de góden van Egypte om zoo voor Osiris te getuigen 6tinbsp;TOV piov è^sTÉXscrsv suae^wv xxl Si.xai07rpaywv Tzpóq te dcv-9'pcÓ7TOU(;nbsp;xxi D-soiji; dat hij zijn leven heeft doorgebracht in trouwe plichtsvervulling tegenover góden en menschen.

Onder bijzondere bescherming van de góden staan de s m e e-kelingen; vandaar dat de eerbiediging van hun recht als zudé^zix, gode-welgevallige daad, daarentegen het schenden ervannbsp;als xaé^zix, smaad jegens de góden werd aangemerkt. De Griekennbsp;waren verwoed met elkaar slaags geraakt; de tempels verschaftennbsp;geen veiligheid aan hen die daarin hun toevlucht gezocht had-

h XVII. 49. 2. =) XVI. 1. 4.nbsp;h I. 65. 8.

«) I. 44. 4.

I. 49. 3.

-ocr page 30-

14

den; i) aXX’ •/; npbc, -S-soui; nbsp;nbsp;nbsp;èvixa ttjv Tcpo? avD-pcÓTrou^ doch de

goddeloosheid jegens de góden overtrof nog de wreedheid jegens de menschen. De volledige zin zou natuurlijk zijn: ttjv Tipo;; avD-pcó-TToup (atrépsiav) welke term het schenden van het smeekelingen-recht aangeeft ^).

Het tegengestelde n.1. de eerbiediging van het smeekelingen-recht werd als zugs^sio. gequalificeerd. Decutius was naar Syracuse gevlucht en werd smeekeling bij hun altaren. De Syracusanen overlegden wat zij met hem doen zouden. ®) ’ATcoy.zEÏvai yap tovnbsp;TreTCTcoxoTKnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[XT] :Tpoa7ixov,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S’ apia ttjv Trpot; Toup -flsoup

eü(7£[3£i.av xocl tov 1xÉt7]v a^tóv sa-ri TTjp tou S'/jpiou (x£yaXo’gt;|ju)^tap: „Iemand, door het lot terneergeslagen dooden is onbehoorlijk,nbsp;doch van eerbied jegens de góden te getuigen door den smeekeling te redden strekt het volk tot eer”.

Van de Carthagers wordt verhaald, dat zij zich soms van actie tegen den vijand onthielden om de tempels der góden te plunderen.nbsp;Dit vormt een schrille tegenstelling twv XoitvoIv IvExa toü gTjSévnbsp;acEpsïv zie, TO Satfxóviov Si.aa-w^óvTa)v Toup £lp ra i£pa xaTaTC£9£uyÓT(xpnbsp;tot de anderen die, om geen misdaad tegenover de godheid te begaan, hen, die naar de tempels vluchten, vrij laten.

De aangehaalde plaatsen bewijzen ons duidelijk hoe innig het asylrecht met het godsdienstig voelen was samengeweven.

Evenals de ixétk!. staan ook de vreemdelingen-gasten onder bescherming der góden; vandaar dat de ongastvrijheid, a^Evia,nbsp;als aiaz^eioL wordt bestempeld. Psammetichus was de eerste Egyptische koning die het land openstelde voor vreemdelingen. Zijnnbsp;voorgangers hadden Egypte steeds voor hen gesloten gehoudennbsp;door ze tot slaaf te maken of te dooden. Kal yap y] nzpl tov Bou-cnpiv a(7£|3ei,a Sta T'ljv twv èyj^wpiwv a^Evtav StEpoTjUv) Trapa Totp quot;EXXrpnbsp;env: ,, De wreedheid van Busiris werd algemeen bekend bij denbsp;Grieken wegens de ongastvrijheid van het volk.”

De gastvrijheid daarentegen wordt met zuaz^zia. aangeduid. Medea nam de Argonauten welwillend op. Toen zij van haar vernamen dat het landsgewoonte was vreemdelingen te dooden, prezen

‘) XIX. 7. 4.

-) XIII. 90. 2. daÉpsia in denzelfden zin gebruikt. “) XI. 92. 3.nbsp;h XIII. 57. 5.nbsp;q I. 67. 11.

-ocr page 31-

15

zij haar zachtheid doch wezen haar tevens tov uTTap^ovra xivSuvov xKo Toü TLKTpÓ!; Sia TTjv TTpo? Tou^ ^svou^ siiaspsiav op hetnbsp;dreigend gevaar van den kant van haar vader wegens haar vriendelijkheid ten opzichte van vreemdelingen.

Meermalen treft men nbsp;nbsp;nbsp;aan in den zin van verworpen

in het hiernamaals, sócjs^-^i; in de beteekenis van gelukzalig in het hiernamaals.

Menschen offeren, ook al waren het boosdoeners, voelde men aan als een onmenschelijke wreedheid, waarin de góden geen genoegen vonden. De Cimbriërs namen Rome in en traden wreed op. *)nbsp;rispL Ta^ HuCTiap extottw; aaspoucri.' tou? yip xaxoüpyou;; xaxa TcsvrasTT)-piSx 9uXa^avTsp xMxaxoXom^ouai Tolp D-soit;: ,,Betreffende de offersnbsp;voerden zij een uitheemschen goddeloozen vorm in; hun misdadigers, die zij vijf jaren gevangen gehouden hadden, sloegen zij ternbsp;eere van de góden aan het kruis”.

Evenals auspstv op menschenoffers betrekking heeft, komt ook duipsia voor om een soortgelijk offer aan te duiden. De Cartha-gers hadden de overwinning behaald en brachten dankoffers aannbsp;de góden. Bij deze gelegenheid offerden zij de schoonste krijgsgevangenen;^) auT^p TTjpnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïuTjV T7)v TijjLwpiav 7iopiaa[x£V7)p later

boetten zij hun wreedaardig optreden jegens de krijgsgevangenen.

Van zuiver menschelijke betrekkingen is sprake in het volgende. Van dcffépsia voor onmenschelijke wreedheid volgt hier nog eensnbsp;een voorbeeld. Phalaris had zijn burcht op den heuvel Ecnomus;nbsp;hier stond ook de bekende bronzen stier, die witgloeiend gemaaktnbsp;werd om menschen levend te verbranden. ®) Ato xal tov tÓttovnbsp;’'Exvouov aTTO Tyjp sip Toup aTuj'oüvTap xaz^zixc; TrpocTTjyopsÜCTD-aL:nbsp;,,Daarom wordt ook de plaats, naar de onmenschelijke folteringnbsp;jegens de ongelukkigen ,,Misdadig” genoemd”.

Eigenaardig is de beteekenis van aaspyjp in den zin van ophitser, raddraaier tot den oorlog, in tegenstelling tot vredelievende menschen. De Phocensers overlegden in een vergadering over den

b IV. 46. 4. b I. 96. 5.

b I. 93. 3. 92. 5. V. 79. 2. b V. 32. 6.nbsp;b XX. 65. 2.

“) XIX. 108. 1.

-ocr page 32-

16

oorlog. 01 [jlsv oüv èmeixéara.zoi Tcpó^ tv)v £LpyjV7]v è'ppsTTOv, oi S’ aaz^eic, xal TÓXpiY) xal TrXsovs^tqc 8(.a9£povT£(; Ècppóvouv Ta Ivavxla:nbsp;„De oprechtvoelende menschen waren tot vrede geneigd, de oor-logsophitsers en die zich sterk lieten meesleepen door overmoed ennbsp;hebzucht waren van tegenovergestelde gevoelens”.

Het adjectief nbsp;nbsp;nbsp;komt ook voor om een stempel te drukken

op misdaden in het algemeen. Antigonus vertrouwde de opstandelingen der Argyraspiërs toe aan Sibyrtius, wien hij opdracht gaf ze voor zulke oorlogsdoeleinden te gebruiken dat zij zouden omkomen. Onder hen waren ook zij die Eumenes hadden verraden,nbsp;zoodat er weldra wraak genomen werd om hun misdaden. Ainbsp;yap aasf^sZq xp£tai Toiq ji.èv Suvaaraic; Sia ttjv è^oudiav yivovTai Xuctite-Xeï?, toï^ S’ UTtaxoóaaaiv ïSicoxai!; pEyaXwv xaxtov (!)(; èniTKXv xïrixinbsp;xaafiCTTavTai; ,,Misdadige plannen loopen gewoonlijk voor vorsten,nbsp;gezien hun macht, goed af, voor onderdanen echter beteekenennbsp;ze gewoonlijk veel ellende”.

Typhon vermoordde zijn broeder Osiris en heette daarom das^T]^. Zoo wordt ook broedermoord als *) dGs^rju.x gebrandmerkt.

’Aoépïjpia kan ook, bloedschandige en tegennatuurlijke handelingen aanduiden. Oedipus huwde, weliswaar zonder het te weten, met zijn moeder en verwekte vier kinderen bij haar. Toen dezenbsp;kinderen groot geworden waren xa'i tcov rcEpi T-ijv oixiav atrEpTj-[xaTcov yvwaD-ÉvTwv en de schanddaden der familie bekend warennbsp;geworden, dwongen zij Oedipus teruggetrokken te leven ®).

Dezelfde dubbelzijdigheid in het gebruik van nbsp;nbsp;nbsp;c.s. n.1.

in betrekking tot de góden en in die tot de menschen, treffen wij ook aan in de beteekenissen van ouiog c.s.

Volgens oude verhalen zou Themis ’) gavrEia? xai D-uaiat; xai

-ö-efTfXOU^ TOÜ5 TTEp'l TWV ffsWV TCpCüTTJV sïcTTjyTJCraCThai, xai. Ta TtEpl T7JV

¦Eiivogiav xal £ip‘/]V7)v xaTaSEÏ^ai orakels, offers en godsdienstige instellingen ingevoerd hebben, alsook de op wetten berustende

') XVI. 32. 2.

2) XIX. 48. 4.

=) I. 21. 2. h IV. 50. 2. 3.

IV. 65. 1.

“) Cf. Mej. Bolkestein p. 27. waar voor hetzelfde verschijnsel de term dcvóaio? gebruikt wordt,nbsp;h V. 67.' 3.

-ocr page 33-

17

orde en vredelievendheid. Deze instellingen worden dan in den volgenden zin onderscheiden in xa Trspl toü? amp; s ou q 6 a i ot.nbsp;X(xi -ï o i) q Tcöv «v-ö-pwrccov v 6 ji o v q. Ato xal ¦D-so-p.otpü-Xxxixq xal iiecyfxoiisTa;; ovopial^so-üai, tou? xa Trepl roitq üsoü? oaioc xalnbsp;XOU5 xtóv avoipcÓTTCov vó(j.ou(; StaipuXaxxovxa?; „Daarom worden zij,nbsp;die de godsdienstige ceremonies en de wetten der menschen bewaken, Thesmophylaken en Thesmotheten genoemd”. Dat ondernbsp;xa oCTia godsdienstige ceremonies zijn te verstaan wordt nog doornbsp;het volgende gesteund. Schamen wij ons niet onze godsdienstigenbsp;aangelegenheden toe te vertrouwen aan den vijand, die de tempelsnbsp;met heiligschennissen bezoedelt ? Zoo spraken de Syracusanen dienbsp;door den vijand overrompeld waren en wier land bezet was. Wij doennbsp;dit, zoo zeiden zij, xciv ócXXov [raXiaxa xTjpoóvxwv xa rcpcx; xoix; Dsoix;nbsp;otna Sta xo jréysD-o!; xwv xtvSuvwv terwijl anderen de godsdienstigenbsp;gebruiken jegens de góden eerbiedigen wegens de groote gevaren.

Daarentegen heeten in een ander verband xa oaix de verplichtingen tegenover cpiXoi en aoyysvsïq. Agathocles belegerde de Uti-censers en had ongeveer drie honderd Uticensers op het platteland gevangen genomen. Door middel van deze gevangenen trachttenbsp;hij de overgave van de stad af te dwingen. Hij bond ze daartoenbsp;vast aan de krijgsmachines die hij tegen de stad aanvoerde. Zoonbsp;stonden de Uticensers voor het alternatief, ofwel hun burgers tenbsp;sparen en de stad over te geven, ofwel de stad te verdedigen ennbsp;hun burgers zonder medelijden te dooden. Kal xaóx’ sylvsxónbsp;xtcriv UTTO CTUYysvwv ij (plXwv, si xój'ot, x^? avayxrjt; oïgt; rroXoTTpaypiovouaT)?nbsp;XL xwv Trap’ avffpwTLOLj; óctlcov: ,,En het gebeurde dannbsp;dat sommigen gedood werden, zooals dit trof, door hun verwantennbsp;en vrienden omdat de dwingende noodzaak geen rekening hieldnbsp;ihet de onder de menschen geldende verplichtingen”.

De oneerlijke bloedige manier om aan geld te komen heeft als praedicaat avóaioq. Agathocles liet vermogenden om het levennbsp;brengen en eigende zich hun rijkdommen toe. Aloc Sè (ita? avowLounbsp;¦Kpix?,scigt;q )^p7][iaxwv sunop-qaxq: ,,Door een schandelijke daad verrijkte hij zich met geld”.

'¦) V. 67. 4.

“) XIV. 67. 4. ») XX. 54. 7.nbsp;XX. 4. 8.

-ocr page 34-

18

De wending to ocriov teekent het recht dat de smeekelingen bezitten.

Om zich meester te maken van het geld en de vloot trok Psam-metichus zich niets aan van de bewezen diensten i) xai to irpo; Toü(; IxÉTa? OCTiov Trap’ ouSèv y)y7)fTd[i£vop dTrsacpa^s tÖv Ixsttjv xalnbsp;9tAov pisTa Twv tsxvwv en schond het smeekelingenrecht en dooddenbsp;den smeekeling en vriend gezamelijk met de kinderen.

Opmerkelijk is dat to ocrtov en tj sij(js[3s!,a respectievelijk de rechten en de plichten vertegenwoordigen betreffende de smeekelingen. Het blijkt dat to oolov het persoonlijk recht is van den smeekeling verhoord te worden; daarentegen is t) eücjé[3£i.a de op godsdienstige grondslag gebaseerde plicht den smeekelingen genade te schenken.

Hierboven werd een plaats aangehaald waar broedermoord aCT£p-/)ga heet; merkwaardig is nu, dat elders de wending Tupa^ii;nbsp;dvocno? wordt gebezigd om dezelfde misdaad aan te geven. Denbsp;broeders van Hyperion zwoeren samen tegen hem en dooddennbsp;hem. Dit was een ®) 7rpa^t(; dvocnoi; lage daad. Het is een duidelijknbsp;voorbeeld dat iaz^ric, en dvoaiop elkaar raken.

Dionysius van Halicarnassus^).

Men mag van te voren verwachten dat hier zich veel gevallen van nieuwe toepassing der onderzochte termen zullen voordoen;nbsp;immers het is een vreemde, on-Grieksche gedachtenwertli waarvannbsp;hier verhaald wordt: de Romeinsche. Ook is het niet onmogelijknbsp;dat hier rekening zou moeten gehouden worden met den invloednbsp;van Latijnsche termen. Een onderzoek hiernaar, een vergelijkingnbsp;dus met het gebruik van pius en fas, ligt geheel buiten het kadernbsp;van dit werkje.

Het gebruik van suaspr);; en acrsprjt; is schaarsch, terwijl dat van oCTio? en avócnop zeer veelvuldig is. We zullen beginnen met denbsp;voorbeelden van het eerste.

Den tribuni werd onder het oog gebracht dat zij hun ambt van den staat hadden ontvangen onder bepaalde voorwaarden. Gij,nbsp;tribuni, wordt niet centuries-gewijze gekozen, noch brengt gij vóór

gt;) XIV. 35. 5.

“) p. 16.

=) III. 57. 5.

‘) Ed. Carolus Jacoby.

-ocr page 35-

19

de vergadering offers aan de góden, welke de wet voorschrijft OUTS aXXo t£5v Tcpót; tou:; -9-soüi; süaspwv tj Tupop avD-pciTrout; óatwvnbsp;oüffèv It:!, tt]? ap/^p TTjp upisrlpac; yivsTai noch geschiedt er in uw ambtnbsp;een godsdienstige daad, noch worden er voor de menschen bindendenbsp;maatregelen in getroffen. Ta sucrsp^ wordt verduidelijkt door 7Tpolt;;nbsp;Toup Heou!;; ra oaia door Trpop dvffpwTTou^. Waarschijnlijk denkt denbsp;schrijver ook aan de verhouding tot de góden wanneer hij naastnbsp;siaamp;^-l]c, en sucrépsLa van Sixato? en SixaioauvT] spreekt. Van denbsp;Romeinen, oorspronkelijk een laag gepeupel van barbaren ennbsp;vagebonden, wordt gezegd dat zij uitgegroeid zijn tot een wereld-beheerschend volk door de onrechtvaardigheid van de Fortuin,nbsp;die meestal hen het meest begunstigt die dit het minst verdienen oü St’ euGs^zioc'j Ss y.al SixatoaóvTjv xa! ttjv dXXvjv dpsT7]v niet opnbsp;grond van hun vroomheid, rechtvaardigheid en andere deugden.nbsp;De combinatie elaipsia xa! Sixatoauv?) komt men vaak tegen. Dezenbsp;verbinding beantwoordt volkomen aan de vaak uitgesprokennbsp;opvatting dat godsdienstig leven en zedelijk-hoogstaand levenspeilnbsp;onafscheidelijk samengaan. Dit vindt men o.a. scherp geformuleerd bij Lucianus ®).

Dionysius wil dit wanbegrip betreffende de Romeinen uit de wereld weghelpen en aantonnen dat geen staat van meet af aannbsp;out’ sIcrSiSECTTÉpoup OUTS SixaioTspou? OUTS CT6J9p0CTUV7] TüXstovt Tiapdcnbsp;TTavTa Tov [31ov )[pyjCTa(rsvou? vromere noch rechtvaardigere of redelijkere menschen heeft voortgebracht.

Meermalen heeft ®) süaspv)? de beteekenis van vroom en ®) süas-Psia van vroomheid.

Ook ten aanzien van sommige handelingen tegen menschen worden de woorden gebruikt. Evenals het verbreken van een eednbsp;een vergrijp is zoowel jegens de góden als tegenover de menschen,nbsp;geldt ook het schenden van een politiek verdrag, waarbij men de góden tot borgen gemaakt heeft, als een

b X. 4.

b 1.4.

“) Lucianus: Pro. imag. C. 170: quot;Oaot to {Istov (ty) èv 7rapspYlt;p cé^ouaiv, ouToi xal Ta Trpöi; avD-pcÓTrou? apiaroi av elsv: ,,Zij die de godheid met hart ennbsp;ziel eeren zullen ook onberispelijk zijn in het zedelijk verkeer met de menschen”.

‘) I. 5.

b II. 72. 73. VIII. 28.

«) II. 15. 62. 72. VIII. 33.

-ocr page 36-

20

misdaad tegen góden en menschen. De twaalf steden wilden zich niet aansluiten bij koning Tullius, hoewel zij aan zijn voorgangernbsp;Tarquinius de souvereiniteit hadden gegeven, i) TóXXio(; Sènbsp;(i.Èv acppocïüvTjt; svsy.oc xal tmv slt; tou? D-sout; aa£(B7)[xaTWV, ou? èyyuTjTacnbsp;7roi7]cgt;d[i£voi Twv ófroXoytwv Trapépvjaav tA auyxslpLSva, tïoXXwv auToijgnbsp;S97] TipLcoptciv d^toui; elvai. xat. gsydXwv: ,.Tullius verklaarde dat zij,nbsp;wegens hun dwaasheid en goddeloosheden jegens de góden, die zijnbsp;als borgen van hun overeenkomsten hadden gemaakt, terwijl zijnbsp;die toch verbraken, vele en groote straffen verdienden”.

De goede verstandhouding tusschen ouders en kinderen wordt als s u cr é (3 s t a gequalificeerd. In eennbsp;vergadering verklaarde de oudste zoon niet eigenmachtig het rechtnbsp;te hebben een beslissing te nemen; eerst wilde hij zijn vader, zonder wiens advies hij niets wilde doen, raadplegen. ’ETrawétjavTo?nbsp;Ss Toij TuXXoU TTjV SUCTS^StaV aïlTWV xal X£X£UCT(ZVT0(; OUTW TCOISÏV aTTYjl-

lt;jav Tov TiaTspa: ,.Tullus prees hun kinderlijke piëteit en spoorde hen aan zoo te handelen; daarna gingen zij naar hun vader”.

Geheel synoniem met eucrspsia in dezen zin is -paypia suaspèc. Toen de zonen hun vader om raad vroegen zei deze; aXX’ siiaspè;nbsp;(XEv, S97], Tcpaypioc ttoielts, amp; tzolïSzq, tw T^y.xpi E^wvts; xzi oüSèv avsunbsp;xTiq s[X7j(; yvwpiYit; StaupaTTogevoL: ,,uw gedrag, mijn zonen, is voortreffelijk als je voor je vader leeft en niets doet zonder mijn advies”. Ook To £ij(7£[3élt;; drukt de piëteit uit van kinderen tegenovernbsp;hun ouders ^).

Strikte eerlijkheid in het rechtspreken heeftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als epitheton. Tusschen de Aricini en de Ardeaten

was een geschil ontstaan over een stuk grond. Een college van Romeinsche scheidsrechters moest in dit geschil een vonnis vellen.nbsp;Van deze commissie wordt gezegd: ®) oüx sij(7s[3s? s^ot(Tsi.v tsXo?nbsp;ij7roXa(i.(3avovTS£;, sAv ’Ap(.XY)voult;; ij ’ApSsara; xupiou? aTroSsl^tóffi -rij!;nbsp;A[i,9i.(jPTjTOup!.Év7;£; yv];; ofxwiroxÓTS? (ï)v av supw(Ti,v aijTTjv oOaav rouTwvnbsp;s7r(.xpi.vslv: ,,zij meenden in strijd met hun geweten te zullen handelen als zij het omstreden gebied aan de Aricini of aan de Ardeaten zouden toekennen, daar zij gezworen hadden het gebied

q IV. 27. q III. 17.nbsp;q III. 17.

*) X. 49. q IX. 25.

-ocr page 37-

21

toe te kennen aan hen, aan wie het volgens hun bevindingen zou toebehooren”.

Zij die hun verplichtingen jegens vaderland en medeburgers nakomen worden als sücrspeït; geprezen.nbsp;Eenigen hadden een geheim verdrag tegen hun vaderland en medeburgers gesloten. Men wees hen op het schandelijke van dit gedragnbsp;en verklaarde: tpuXaTTOfxéva? (xsv avouiou? eIvki vó(r(.!^£, w; xamnbsp;TToXiTMv xa'i TiXTpiSoc, xaTaXuojréva? 8’ sücrspsït;: ,,indien gij dezenbsp;belofte houdt pleegt gij lage daden, omdat zij tegen uw vaderlandnbsp;en medeburgers gericht zijn, breekt gij ze, dan stelt gij eervollenbsp;daden”.

De betrekkingen en verplichtingen tus-s c h e n mo ederland en kolonisten worden onder to suas^st; samengevat. De Fidenaten, die in een driegevecht overwonnen hadden op Alba, uit welke stad zij kolonisten waren,nbsp;verklaarden dat zij na ^pn strijd tuschen drie mannen uit elkenbsp;stad overwonnen hadden en verder geen vijandelijkheden haddennbsp;begaan. Wij hadden, aldus verklaarden zij, een garnizoen in denbsp;stad kunnen achterlaten, de voornaamste bewerkers van dennbsp;strijd kunnen dooden of verbannen etc., etc.. Toutwv [xèv oüSèvnbsp;y]i;i.waafi.£v Tcoi^uai., t(o S’ eüctePeï [xkXXov rj tw aa9aX£Ï Trjpnbsp;£7r£TpÉiJ;a(x£v; ,,Van dit alles hebben wij niets gedaan omdat wijnbsp;handelden volgens onze verplichtingen jegens onze moederstadnbsp;eerder dan volgens de veiligheid van onze macht”.

Voor drastische en bloedige voorstellen in den senaat treft men avócnop en SutTCTÉpvjga aan. Men had voorgesteld het volk door hongersnood te vernietigen. Dit heet ®) tkxvtwvnbsp;dvoruwTaTov. Door zoo te handelen zouden wij de straten en hetnbsp;forum van de stad met lijken bezaaid hebben. ToioÜTwv ófxïvnbsp;SuafjspTjirdTOiv slCTyjyTjTTjp, amp; Tzxrépsp, èyévsTo: ,,Van deze drastischenbsp;voorstellen, senatoren, was hij de zegsman”.

Ook de plicht en discipline van soldaten ten opzichte van de legerleiding wordt ondernbsp;euaépELa uitgedrukt. Onder de soldaten was opstand uitgebroken.nbsp;Virginius, de leider van de beweging, spoorde de Centurionen aan

b XI. 11. b III. 28.nbsp;b VII. 44.nbsp;*) VII. 44.

-ocr page 38-

22

hun troepen naar huis te voeren. Toen hij nu bemerkte dat de soldaten talmden, verklaarde hij dat hun krijgseed niet meer vannbsp;kracht was omdat een wettig gekozen veldheer over de troepennbsp;moest bevelen en dat de macht van de decemviri tegen de wetnbsp;indruischte, aangezien het jaar, waarvoor ze gekozen waren, verstreken was. 1) To Ss Toï^ [TT] xara vófrov ap^oucu ttoisiv to xsXsuópievovnbsp;oüx EUTLslD-siav ELvai xai. £Ïgt;c7S|0si.av, aXX’ avoi,av xal [raviav: ,,De bevelen op te volgen van hen, die niet krachtens de wet bevelen,nbsp;beteekent geen gehoorzaamheid en soldatenplicht doch dwaasheidnbsp;en onzin”.

Hiervóór ‘^) werden plaatsen aangehaald, waaruit kan worden afgeleid dat siicrspiQ:; als goede houding tegenover de góden gesteldnbsp;werd naast Sixato? tegenover menschen. Het komt echter ook voornbsp;dat rechtschapenheid in gedragingen tegenover menschen alleennbsp;€U(7s(3% genoemd wordt als nagenoeg synoniem van Sixatop.

De eerlijkheid, die men betoont door een onrechtvaardig verkregen positie aan den rechtmatigen eigenaar terug te geven, wordt EÜcispr;!; xa'i Sixaio? genoemd. Toen Tarquinius maatregelennbsp;trof om Tullus van den troon te verjagen, deed Tullus hierover zijnnbsp;beklag in den senaat. Tarquinius antwoordde hem echter: ,,Mijnnbsp;grootvader Tarquinius verkreeg de koningsmacht van de Romeinen op grond van zijn heldendaden. Volgens de wetten ben ik, nanbsp;zijn dood, de opvolger ervan. Langs den weg van kuiperij en om-kooperij hebt gij die macht verkregen. Volgens het recht moet gijnbsp;mij het koningschap terstond teruggeven, reeds lang hebt gij ditnbsp;behooren te doen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yap av ooi. TaCra upa^avri. ttowtov ji.èv

xal Sixalw XÉyscrhai., zoudt gij dit gedaan hebben dan zoudt gij een reputatie van eerlijkheid en rechtschapenheid verworvennbsp;hebben”. Euas^-fj^ en Stxaiop zijn hier nagenoeg synoniem gebruiktnbsp;en onderstrepen gecombineerd het begrip eerlijkheid.

Alvorens over te gaan tot de bespreking van ocno? c.s. zal ik het verhaal betreffende Coriolanus in zijn samenhang behandelen,nbsp;omdat juist hierin de onderzochte woorden zeer veelvuldig wordennbsp;gebruikt. Om den draad van het verhaal te kunnen volgen zullennbsp;sucr£p7]5 en oaioQ niet afzonderlijk behandeld worden.

») XI. 43. cf. p. 52.

2) p. 19.

=) IV. 32.

-ocr page 39-

23

Coriolanus was door de Romeinen verbannen en vriendelijk opgenomen bij de Volsci. Tullus, behoorend tot de Volsci, ennbsp;Coriolanus besloten Rome den oorlog te verklaren. Tullus meendenbsp;dat zij Rome terstond moesten aanvallen; Marcius maakte hiertegen bezwaar. 'O Ss Mapxi.o(; aiTiocv 7i:p(7)TOv (bsTO Ssïv eia-spT] xalnbsp;Sixaixv £v(7-yj(jaallai. toG TioXépiou: ,,Marcius meende eerst een rechtvaardige en gegronde reden te moeten hebben tot oorlogvoering”.nbsp;Wanneer nu de ocRia om oorlog te voeren sGcsp-lip xal Stxata — eennbsp;vaak voorkomende verbinding — is, toont ons het verdere relaas.nbsp;Wij, zoo merkte Marcius op, hebben een vredesverdrag voor tweenbsp;jaren gesloten; zouden wij nu haastig den oorlog tegen Romenbsp;beginnen, dan schenden wij dit verdrag. Laten wij nu wachtennbsp;tot de Romeinen het eerst met den oorlog beginnen, dan kunnennbsp;wij den ons aangedanen oorlog afslaan en ons wreken voor hetnbsp;geschonden verdrag. 'Hfish; Sè Só^aigsv oatov xal Slxatovnbsp;psw TioXegov: ,,Zoo zullen wij een zedelijk gewettigden en rechtvaardigen oorlog voeren”. Verder sprekend over dit onderwerpnbsp;zegt Marcius: TrptÖTOv pèv o5v up,ïv Trapaww ctxotisïv, ottwc; suas^T)nbsp;xal Sixalav TLOc/jcrsCT-fls tou TToXépou 7TpÓ9aGi.v. EijcrsjjT]^ Ss xal Stxata

Tou TToXépou npórpy.mc, r^x\.c, av ycvoiTO----dxouaaTs pou: ,,Eerst heb

ik gezorgd dat gij een grondige en rechtvaardige reden hebt tot oorlog voeren. Verneemt nu welke die gegronde en rechtvaardigenbsp;reden is”.

Een oorlog dus, die gevoerd wordt omdat een vredesverdrag geschonden is, heet oawi; xal Slxaio;; ofwel suasp-yji; xal Slxaiop.nbsp;Zonder zulk een voorafgaande verdragsschending wordt de oorlognbsp;tegen het eigen vaderland als oü/^ 6lt;7io(; beschouwd. Ik ben er zekernbsp;van, zegt Marcius, dat de gezindheid der góden steeds tegen mijnbsp;zal zijn sl yap Stj av xaxa tyjc TiaTplSo;; oatov Èyw TsóXspov svsctt]-craprjv indien ik een onrechtvaardigen oorlog tegen mijn vaderlandnbsp;zou voeren. Echter kan ook om een geheel andere reden, een for-meelen grond, van een oaioc xal Slxaioc; rróXspop gesproken worden.nbsp;Een plaats uit het Xe boek bewijst ons dat een oorlog eveneensnbsp;als oCTioc xal Sixaioc, beschouwd werd, als de Fetiales alle ceremonies in acht genomen hadden en van den kant van den vijand

h VIII. 2. h VIII. 2.nbsp;h VIII. 8.nbsp;‘) VIII. 33,

-ocr page 40-

24

geen voldoening geschonken was. Hoewel de Romeinen hevig verbitterd waren tegen de samenzweerders, die heimelijk ’s nachts de stad wilden aanvallen, trokken zij niet terstond tegen hen op;nbsp;voor een tweede keer zonden zij de Fetiales [xapTupófisvoL ttsoói;,nbsp;iz xai Saipovac, OTi 8uv7]9évtec twv Sixoctwv zu'/sw ocnov xal Sixatovnbsp;avayxacjD-vjffovTai, TróXspiov sxcpépzi'j en riepen de góden tot getuigennbsp;dat, indien zij hun recht niet zouden krijgen, zij zich genoodzaaktnbsp;zouden zien een eerlijken en rechtvaardigen oorlog te voeren

Naar aanleiding van deze oneenigheid wilde men Marcius terugzenden naar zijn vaderstad, waar hem veel ellende zou wachten. Tot den spreker, die hem met dezen terugtocht dreigde, spraknbsp;Marcius; dip’ oü tpavspov, 6ti xaXXiXoysÏTE xai SLpcovsüsCTite, d)nbsp;Mïjvuxts, ovopa xaXóv epyw TuspittsvTsp avoaicp;; Ziet gij niet, Minu-cius, dat gij onder een schoone en geveinsde rede en onder eennbsp;schoon voorwendsel een schandelijke daad verbergt?” Marciusnbsp;had den Volsci veel diensten bewezen, zoodat een è'pyov avocnovnbsp;een daad teekent die in strijd is met de bewezen diensten vannbsp;iemand. In tegenstelling tot zulk een epyov avóaiov beteekentnbsp;suos^sia de goede reputatie die men geniet door zijn weldoenersnbsp;goed te behandelen. Weet wel, zegt Marcius, dat de terugtocht,nbsp;dien gij mij oplegt oüSs irpo;; süSo^lav ij rigriv ij npbq sbaé^sioi'j unbsp;noch tot roem noch tot eer noch tot goede reputatie zal strekken.nbsp;De verbinding met euSo^ia en Tip,-/), die in dit geval zeker als synoniemen van £U(7ép£i.a optreden, rechtvaardigt de beteekenis vannbsp;goede reputatie.

Interessant is het te hooren hoe Marcius, op grond van zijn succes, concludeert vroom, misschien nog beter: van de gódennbsp;gezegend te zijn: 'Otióte Sè oiiplco TivEouay; xÉypyjfxat. tt) rrEplnbsp;TröXÉpLOU^ quot;roxy, xal ónóaoïc av ÈTixPaXwpLai Trpdyfxatn xar’ ópHov aTravró.nbsp;pioi. ytopEL, SïjXov oTi Etja-E^Y]? Etgi. dvyjp; ,,Daar ik in oorlogen steeds

') X. 10.

h Ook de katholieke leer spreekt van een rechtvaardigen oorlog (helium justum). De behandelde plaats bewijst dat de oudheid het al of niet rechtvaardig karakter van een oorlog bepaalde naar de wijze waarop hij verklaardnbsp;werd; de katholieke leer daarentegen beoordeelt het al of niet rechtvaardignbsp;karakter van een oorlog, naar de motieven die eraan ten grondslag liggen.

=) vni. 32.

VIII. 32.

5) VIII. 33.

-ocr page 41-

25

succes heb en al wat ik onderneem mij steeds gelukt, blijkt het duidelijk dat ik van de góden gezegend ben”.

Onder ra oaioc verstond men ook de plichten van den burger tegenover den staat. Minucius hield een rede waarin hij Marciusnbsp;aanspoorde terug te keeren naar zijn vaderstad. Hierop antwoordde Marcius: wij allen beminnen hen die ons beminnen en hatennbsp;hen die ons haten. quot;Orav Sè 91X00; Iti xaXyj;, ü Mtjvóxis, toö;nbsp;l^eXdctravTa; [jis, xal TiarpiSa tyjv aTLapvyjixévyjv, 9Óasa); ts vopiou;nbsp;avaxaXj] xal Tiepl twv óalwv SiaXéyy], 9alv7; [j.01. ra xaivoxara xal utzo [xt]-Ssvo; dyvóoófxsva pióvo; dyvosïv: ,.Wanneer gij nu, Minucius, hennbsp;nog bevriend noemt die mij verbannen hebben als ook het vaderland dat mij uitgestooten heeft en gij de wetten van de natuurnbsp;aanroept en uitweidt over de verplichtingen tegenover het vaderland, dan blijkt het dat, hoe treurig het ook zij, gij alleen nietnbsp;weet wat iedereen weet”. Verplichtingen tegenover het vaderland,nbsp;0017., vormen een onderdeel van het natuurrecht. Bij zijn berede-neering dat hij terecht zijn vaderland haat, gebruikt Marcius denbsp;wending Trpó; tou; Hsoi; oanoTaxa, waarmee hij een gedragslijnnbsp;bedoelt die volledig overeenkomt met de menschelijke psyche ennbsp;de natuurwet en bijgevolg de goedkeuring der góden heeft. Wijnbsp;beminnen onze vrienden, sprak hij, als zij ons beminnen, wij beminnen het vaderland als het ons bevoordeelt, wij haten onzenbsp;vrienden als zij ons haten, wij haten het vaderland als het onsnbsp;schaadt. Wie deze opinie heeft, zondigt noch tegen de góden nochnbsp;tegen het volkenrecht. Daar ik nu deze meening heb Slxaianbsp;¦/lyoü^aai. .... xal ~po; to'jc hsou; oaiwraTa meen ik dat mijn gedragnbsp;juist en volkomen rechtvaardig is in de oogen der góden.

Toen Marcius met een Volscisch leger voor Rome lag, ging een deputatie vrouwen tot Volumnia, zijn echtgenoote, en verzochtnbsp;haar,haarman te smeeken naar zijn vaderstad terug te keeren ennbsp;de stad te sparen.®) 11 smet; yap, su ïcrhi., xal oü rcsptótJjsTal os spftx-(xsvTjv Trapa toï; ÉauTOÜ ttoctIv av/jp süctsJïy];: ,,Weet wel dat gij hemnbsp;hiertoe zeker zult overhalen en dat, indien hij u lief heeft, hij nietnbsp;zal kunnen toezien dat gij uitgestrekt aan zijn voeten ligt”. Zoonbsp;heeft sijc7s[3-/;; op de verhouding tusschen man en vrouw betrekking.

’ActsPsIv schildert het brute optreden, zuoifjtiy. daarentegen het

‘) VIII. 34.

VIII. 34.

=) VIII. 40.

-ocr page 42-

26

humaan optreden tegenover zwakke vrouwen. De senaat juichte de deputatie vrouwen toe in de hoop op goed resultaat. ToGnbsp;Ss Mapxtou ziiae^sioa; ozi noXsuioc, a)v Itticttslisto (jItjSèv acrsp-^o-sivnbsp;SLQ TO aahsvécjTaTOv TcóXsw? (rspo? xupioc; aiiToG xaTacTTa?: „Wegens de zachtzinnigheid van Marcius was de senaat er zeker vannbsp;dat hij, hoewel vijand, geen wreedheid zou begaan tegenover hetnbsp;zwakste deel van den Staat, wanneer dit in zijn macht zou komen”.

Hetzelfde begrip sucrépsia wordt gebezigd om den eerbied van een man tegenover zijn vrouw, kinderen en moeder aan te duiden.nbsp;Genoemde deputatie, met de echtgenoote, kinderen en moedernbsp;aan het hoofd, trok buiten de stadsmuren naar het kamp der vijanden. Marcius trad hen tegemoet en beval de lictoren hun fascesnbsp;en secures neer te laten. Dit doen de Romeinen tot op heden toenbsp;zoo dikwijls magistraten van minderen rang die van hoogeren rangnbsp;tegemoet gaan. Deze gewoonte kwam Marcius ook toen na alsofnbsp;hij een grootere macht tegemoet ging, terwijl hij alle teekenennbsp;van macht aflegde, ToaaÓTT;’ Tcspl aïiTov -^v aiStlx; xal Tipovoia ty)?nbsp;TTpop To ysvoc;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zooveel eerbied en hoogachting bezat hij

voor zijn familie.

Een verzoek dat men niet inwilligen kan of mag, heeft als prae-dicaat avooioe; bij zich. Marcius vraagt zijn moeder waarom zij gekomen is. Deze antwoordt hem: ®) oïiSsvo? yap moaiou Ssriasaamp;y.Lnbsp;dat zij niets onbetamehjks zou vragen.

Zoo heeten daden, die met de aan politieke weldoeners verschuldigde plichten in strijd zijn, avocaoï. Marcius wijst er op, hoe hij door zijn landgenooten is uitgestooten en zeer welwillend ontvangen is door de Volsci: *) coü Sè, w (x^-sp, èv pispsi tzóXi'j u1Ó(; wvnbsp;syw Séopiai. [xy] [xs TrapaxaXsïv sip avoGioup Tipd^stp: ,,ik op mijn beurtnbsp;vraag u dan ook, moeder, mij niet tot ondankbare handelingennbsp;aan te sporen”.

Het is daspép vijandelijkheden tegen eigen landgenooten te beginnen, alsook zijn gegeven woord tegenover politieke weldoeners niet gestand te doen. Op het verzoek van zijn moeder denbsp;stad te sparen, voerde Marcius aan, dat hij aan zijn weldoenersnbsp;verplicht was Rome den oorlog aan te doen. Zijn moeder gaf hem

') VIII. 43. =') VIII. 44.nbsp;=gt;) VIII. 45.nbsp;U VIII. 47.

-ocr page 43-

27

vervolgens den raad voor een jaar wapenstilstand te sluiten om in dien tijd door onderhandelingen een eervollen vrede te sluiten.nbsp;Zoo behoeft ge geen verrader te worden van hen die op u vertrouwen noch de vijand te worden van hen die nauw met u verbonden zijn: 1) acrs[3è; yap exarspov: „want beide daden zijn slecht”.nbsp;Ik vraag u echter dingen, mijn zoon, die dSlxou xai dvoatou ctuvsi-Stjctsw;; xaHapd vrij zijn van elk godsdienstig en zedelijk bezwaar.nbsp;Bij deze verbinding zou men kunnen aannemen dat dSixo? opnbsp;zedelijke, dvócno:; op religieuze vergrijpen slaat. Zoo moet mennbsp;wellicht ook de volgende passage beoordeelen, waarin dezelfdenbsp;verbinding zich voordoet. Opdat alles goed zou afloopen steldenbsp;de deputatie vrouwen borgen: ®) Hsou? [i.èv TrpwTov, oLp xaHocnw-D-sïtjai rdi; Ixstrla? TCOiTjCTOVTai., e—eirx tov dvSpa aitróv, Trpoi; 6v è'jasXXovnbsp;Tiopsuscrllai, Trac-Tji; dSlxou rs xal dvocjiounbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xaHapov xa'i djiiavTov

é^TjxÓTa TOV piov: ,,allereerst de góden, onder wier bescherming zij zouden smeeken, vervolgens den man, naar wien zij gingen,nbsp;omdat hij een vlekloos leven geleid had, rein in de oogen vannbsp;menschen en góden”.

Dat llspiiTÓp en ocnop nauw aan elkaar grenzen toont ons het volgende voorbeeld. Ik zal mij, zegt de moeder, neerwerpen aannbsp;uw voeten en ik ben bereid, om wille van het heil van den Staat,nbsp;ook elke andere vernederende en dienende houding aan te nemen *)nbsp;si 8’ ocrióv ECTTi. xal ö-epiiTov indien dit passend en plichtmatig is.

Oneerlijkheid in het rechtspreken wordt avócuoc genoemd. Omdat Marcius op het voorstel van zijn moeder was ingegaan trachttenbsp;Tullus hem uit den weg te ruimen. Daar hij geen kans zag hemnbsp;in het geheim te vermoorden, beschuldigde hij hem ten onrechtenbsp;van verraad en daagde hem voor de rechtbank. ®) ©pocaoTdcTou!;nbsp;t’ ocvSpxQ süspysCTtwv eXtulow sTidpapnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dvoalou spyou ysvÉCTÖ-ai:

.,Overmoedige lieden had hij door voorgespiegelde beloften aangedreven om het initiatief tot deze valsche beschuldiging op zich te nemen”. Ook het ter dood brengen van iemand zonder vorm vannbsp;proces gold als een s'pyov dvoaiov. Na deze valsche aanklacht betradnbsp;Marcius het spreekgestoelte om zich te verdedigen; een omgekochte

1) VIII. 48, quot;) VIII. 48.nbsp;=) VIII. 43.

VIII. 53. =) VIII. 58.

-ocr page 44-

28

bende sprong op hem toe en doodde hem. Zijn lijk werd op het forum ten toon gesteld. Velen bejammerden hem; velen verlangden hen gevangen te nemen, die dit schelmstuk voltrokken hadden : 1) 0)5 dvoCTiou epyou xai, dcrufx^ópou Taï^ tcÓXsglv dp^avTap, dvsunbsp;SixYjQ èv ))sipc5v vófxcp Tivd oLTiox-zivoci: ,,omdat zij voor de steden denbsp;bewerkers waren geweest van een lage en nadeelige daad doornbsp;iemand gewelddadig, onder het uitspreken van zijn verdediging,nbsp;te dooden”.

Na de behandeling van dit Coriolanus-verhaal zullen we nu de beteekenissen van oaioc; nagaan.

Onder töc oaix verstond men de verplichtingen tegenover de góden. Een van de Vestaalsche maagden. Ilia, had haar maagdelijkheid geschonden. Op advies van haar moeder hield zij zich zieknbsp;xacpxXsixc ts xxi twv Trpo? tou? flsou? ócjitóv svsxa omwille van haarnbsp;veiligheid en religieuze plichten. Zoo heet ook al wat van den dienstnbsp;der góden geheim moet blijven en slechts aan de Vestaalschenbsp;maagden bekend is. Hierover sprekend zegt Dionysius; ®) tExnbsp;Sè t; ü r’ stTTi.v oïix 7ioXu7rpaYp,ov£Ï.v ouV spiauTov outs aXXov oüSévxnbsp;TÜv PouXo[X£vo)v Tx Tipó^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oCTix TYjpsLV! ,,Wat dcze dingen nu

precies zijn daaromtrent zal, naar ik meen, noch ik noch een ander, die den aan de góden verschuldigden eerbied in acht neemt, eennbsp;nauwkeurig onderzoek instellen”.

Een voorbeeld van deze beteekenis biedt ook het volgende. Horatius had onvrijwillig zijn zuster gedood. Hoewel hij door hetnbsp;volk werd vrijgesproken, ontbood zijn vader de pontifices en verzocht hen de góden te verzoenen en Horatius te zuiveren doornbsp;reinigingsplechtigheden, omdat hij meende dat het door het volknbsp;uitgesproken vonnis geen voldoende boete was *) toïc pouXopisvoLgnbsp;TX 7:po5 T0U5 -9-SOU5 oryix (puXaTTEi,v; ,,in de oogen van hen die denbsp;plichten jegens de góden in acht nemeir”.

Deze plaats leert ons ^tevens hoe een zedelijk misdrijf uitge-wischt wordt door godsdienstige handelingen en hoe de misdaad, door één lid begaan, besmetting brengt over geheel de gemeenschap.

') VIII, 59.

h I. 77.

h n. 66.

n III. 22.

-ocr page 45-

29

''Octioj; en avoCTLo? hebben vaak betrekking respectievelijk op ritueele reinheid en ritueele onreinheid. Zoo wordt de bijwoordelijke uitdrukking oüxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aangewend als Vestaalsche maagden,

na schennis van haar maagdelijkheid, haar religieuze functies blijven uitoefenen. Dionysius vertelt hoe ze dan levend begraven werden. IloXXa j^èv oüv xai. aXkoL Soxel [i.7]vójiaTa sivat. tt]? oux óoLc:gt;c,nbsp;UTTTjpsToótjT]!; Toïp kpoL;! ,,Naar het schijnt zijn er verschillendenbsp;aanwijzingen als een priesteres haar heilige functie niet in reinennbsp;staat bekleedt”.

In een 'gebed dat Aemilia, een valschelijk beschuldigde Vestaalsche maagd, uitsprak komen verschillende termen voor die op het ritueele leven betrekking hebben. Ten onrechte aangeklaagdnbsp;ging zij voor het altaar van de godin staan en bad; 'EcTTia,nbsp;’Pcopiaiccv 7LÓAew(; ipuXa^, si piév óaioi' y.7.1 Sixociwp è—(.tstIXsxoc ctoi.nbsp;Ta tepa xpóvamp;v óXiyou SéovTa TpiaxovTasTou;; xalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s/oucra xaD-apav

xat (Tcoga i.'fv6v, errKpavyjilc por xal poyiUrjO'ov xal pyj TrsprlS]^'; tvjv lt;TSai)Tr;5 Lspsrav tov oÏxtkjtov pópov dcTCOiIavoücTav si Ss dvocnóv Trnbsp;TrsTTpaxTal por, Tarc; spare Trpwprar;; to Tyjp 7có/iScolt;; dyoc dtpdyvrrjov:nbsp;,,0 Vesta, bewaakster van de stad Rome, indien ik gedurendenbsp;bijna dertig jaren in een reinen en ongerepten staat uw heiligenbsp;diensten vervuld heb, terwijl ik rein van geest en zuiver van lichaamnbsp;was, verschijn nu dan tot mijn verdediging; sta mij bij en duldnbsp;niet dat uw priesteres een afschuwelijken dood sterft. Heb iknbsp;echter een verontreinigende daad begaan, laat dan mijn straf denbsp;smet over deze stad uitboeten”. Dit citaat leert ons dat oarolt;; opnbsp;ritueele reinheid betrekking heeft en in dezen zin versterkt kannbsp;worden door zijn synoniem Slxaiop, terwijl dvóaiov ti een daadnbsp;teekent die deze reinheid schendt. De wendingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xaD-apav xal

lt;7Öpa dyvóv wijst evenzeer op ritueele reinheid zoodat men conclu-deeren mag dat ocnop, Sixatop, xaD-apó^ en dyvóp als synoniemen van elkaar kunnen optreden met betrekking tot het ritueel leven.

De verbinding oux óctiwc oüSè xaHapw!: heeft eveneens betrekking op de reinheid, waarmee Vestaalsche maagden haar functies uitoefenen.

Bij dezen auteur treedt ook het substantief óoiwct!.? op met de

II. 67. II. 68.nbsp;«) IX. 40.

-ocr page 46-

30

beteekenis van ritueele reiniging. Het volk had in een onderlingen strijd talrijke dooden gemaakt. Romulus legde een vuur aan ennbsp;beval het volk door de vlammen heen te springen v/jt; óctiwctsw?nbsp;Twv [xi.aar[xdTwv svsxa om zich van zijn smetten te zuiveren.

Geheel gelijk aan ocnwgi? is het compositum depoo-iwCTi.? ^). Toen er afgezanten vermoord waren kwam het Romulus voor dat ditnbsp;een groote misdaad was xal 'Tx.ysLCf.i^ dqsocnwCTSCüi; Ssó[jisvov en terstond uitgewischt moest worden.

Men treft oo-to? ook aan in den zin van reinigend. Tengevolge van onderlingen burgermoord rustte er smet op de stad. Er werdnbsp;bepaald dat er dan pas dankoffers aan de góden mochten gebracht worden, sttsiSt) ttSv octov Ijv oatov ótto tcov I^Tjyoufxsvcovnbsp;rd h-sïa xard tovnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vópov sjTpa/afv] nadat alle reinigings-

plechtigheden volgens traditie verricht waren door hen die voor de res divinae te zorgen hadden. Ook zou octlov hier heel goednbsp;beteekenen; al hetgeen door het heilig gebruik vereischt werd.nbsp;Deze beteekenis wordt wellicht nog gesteund door het gebruiknbsp;van oaioi; in betrekking tot de Fetiales. In een uitvoerige beschrijving wordt uiteengezet hoe zorgvuldig zij te werk gaan voordatnbsp;zij openlijk in den senaat verklaren 6zl TcsTïpaxTat Trdv aïixoi;nbsp;ö(Tov -^v ÖC71.0V èx Tcav Ispwv vópwv dat door hen alles betreffende denbsp;heilige voorschriften zoo nauwgezet mogelijk volbracht is.

De aan Romilius opgelegde geldboete werd kwijtgescholden. Hij wilde echter van deze gunst geen gebruik maken doch stondnbsp;er op de geldboete te betalen; ®) Ispav yap twv D-ewv eivai, xalnbsp;0UT2 Slxxioc outs odioc otv Tïoisïv, a7T0C7Tspwv Toüc flsoup óc StSwOT.V auToïi;nbsp;6 vópiop: ,,want deze boete was reeds het eigendom der góden ennbsp;hij zou zijn plichten verzaken tegenover menschen en gódennbsp;door de góden van hun eigendom te berooven”. Ook hiervóórnbsp;vonden wij dat to, ocna de verplichtingen tegenover de gódennbsp;beteekenen. Wie geld steelt uit de tempels is avóaio? en deze wijzenbsp;van geld bemachtigen is een Tcópoc; avóstop. Toen Pyrrhus in geld-

‘) I. 88.

“) Hiervóór (p. 29) bleek dezelfde reiniging a^ayvi^eiv te heeten. ») II. 52.

‘) V. 26.

II. 72.

') X. 52.

’) p. 28.

-ocr page 47-

verlegenheid zat oi xdcxvjTot. xal avoc7t.wTaTot twv cplXwv Trópov

’JTTOTtftsVTai. }(p7][J!,aT0W dcVOCTlOV, TOÜp IspOUp (XVOl^ai T% riepaSipÓVTJp

fl-rjcaupoup deden zijn slechtste en misdadigste vrienden hem een heiligschennend middel aan de hand om aan geld te komen doornbsp;de tempelkassen van Persephone te openen.

Als heilig beschouwde voorwerpen met bloed te bevlekken was o\)'l oaiov. Zoo beschouwden de Romeinen den grenssteen als eennbsp;godheid en brachten er jaarlijks offers voor, doch offerden daarbijnbsp;geen dieren oii yip ocaov aó(i,aTT£t.v Toup Xlboup want het was ongeoorloofd deze steenen met bloed te bevlekken. Gelijk in dit gevalnbsp;ouy_ oatov als een cultusverbod optreedt kan oaiov permissie, verlofnbsp;beteekenen om een godsdienstig terrein te betreden. Vlak bijnbsp;Cutilia ligt een meer dat iets goddelijks heeft; men beschouwdenbsp;het als heilig aan Victoria. In dat meer ligt een eiland dat niemand mocht betreden ®) oti ijLT] xoupoïp tigiv i-rriaioiq, sv oic Ispanbsp;buoucav a vópoc è7n[iaivovTsp TYjp sv aïiTT) v7]mSop oLc ociiov behalvenbsp;dat op bepaalde tijden van het jaar diegene toegang daartoe hadden die er de gebruikelijke offers brachten.

Naast dit gebruik van godsdienstigen doen zich ook vele gevallen voor van zedelijken aard. Zoo slaat ocjiop op de w e-derzijdsche rechten en plichten tusschen de patriciërs en cliënten.*) Koiv^ S’ apicporspoipnbsp;ouTS oaiov ouTS ffépiip tiv xaTTjyopsiv aXXyjXtov stci Sixaip ij xarajiapTU-psïv ij (jy^cpov ÈvavTiav sTTVpspsiv: ,,Het was zoowel den patriciërsnbsp;als den cliënten streng verboden elkaar voor de rechtbank tenbsp;beschuldigen of tegen elkaar te stemmen”. Reeds is opgemerkt ®)nbsp;dat oGLoq synoniem is van fl-epiTO!;; de juistheid ervan wordt gesteund door aangehaald voorbeeld, waar oaiov in beteekenis overeenkomt met D-spip. Het vogelvrij verklaren wordt met oaióv èarinbsp;uitgedrukt. Indien iemand van de twee genoemde partijen denbsp;wederzij dsche rechten en plichten schond dan werd hij beschuldigd van verraad krachtens de wet 6v èxupcoasv ó 'PwpióXo?, tovnbsp;Ss aXóvTa tw BouXopevco xtsivsiv öaiov -^v welke Romulus had

gt;) XX. 9. 2) II. 74.nbsp;“) I. 15.

‘) II. 10.

p. 27.

“) II. 10.

-ocr page 48-

32

bekrachtigd en het stond aan een ieder vrij hem te dooden.

Naast rechtsverhoudingen heeft 'órjioc, ook betrekking gp de verhoudingen tusschen de Romeinen ennbsp;hun onderdanen. De Veiënten en de Fidenaten besloten hunnbsp;gehoorzaamheid aan de Romeinen te weigeren en smeedden eennbsp;samenzwering tegen hen, die echter mislukte. Eenige samenzweerders n.1. stelden de vijanden van de list op de hoogte hetzij uitnbsp;persoonlijk voordeel hetzij uit afgunst tegen de leiders, s’ótenbsp;uttÓ flsta!; avaYXizï^óg,£voi. yvcojxTji; oÏ)knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;è'pyov dvócriov zie, z\i'VJ'/kq

-izkoc, hetzij door den goddelijken wil er toegedreven, die niet toestaat dat een lage daad met succes bekroond wordt

Deze samenzweerders worden dvótnoi genoemd. Zoodra de samenzwering bekend was spoorde een spreker de Romeinen aan niet te aarzelen: dXXd yap 6zi jxsv ÈtiI vou; dvoaiout; dvamp;pwTrou^nbsp;itIov 7)[i.Lv ajiaa-finbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,doch laten wij met alle ijver oprukken

tegen deze afschuwelijke menschen”. Ook elders wordt een samenzwering TrpKypid Tl dvóffiov genoemd.

De wending octiov slaat op de betrekkingen tusschen bloedverwanten onderling. Toen de spreker de Romeinen tot den strijd aanspoorde maakte Tullus de tegenwerping; *) opa S-q [xtj ttote ol»S’ öcnov ^ Toóroii; dvaJi^ovai vdnbsp;ottXk xa'i xaXsiv auTou.; Itci tov xaT’ dXXfjXwv 9ÓVOV dv£(|;iouc xai cuv-Tpóepou;; ovTac’. ,,Zie toe of het niet, aangezien zij neven en gezame-lijk opgevoed zijn, goddeloos is dat wij hun wapenen geven ennbsp;aansporen tot wederzijdsche moorden”. Menschen, die onderlingnbsp;verwant zijn, tegen elkaar in de wapenen te jagen is dus oüy oaiov,nbsp;evenzeer is het oü)( ocnov oorlog te voeren in strijdnbsp;met een gesloten vriendschapsverdrag. Denbsp;Etruriërs verzochten de Latijnen om hulp; de Latijnen weigerdennbsp;hen te helpen, w;; ooiov aÜToïp ov outs 1 apxuvioi;; TroXsgsïvnbsp;oÖte 'Pcogaioii;, ItoiS'J] xqiv^ au\/éf)-£VTO upop dpnpOTspouc; too TtEpi tt)?nbsp;9iX[at; opxia; ,,omdat ^ij noch met de Tarquiniërs noch met denbsp;Romeinen oorlog mochten voeren, daar zij met beide volkeren eennbsp;vriendschapsverdrag gesloten hadden”.

q iii. 6. q III. 8.nbsp;q III. 23.

q III. 15.

q V. 26.

-ocr page 49-

33

Zelfs het verzoek van goede burgers af te wijzen valt onder het begrip ocnov. Toen een burgeroorlog op het punt stond uitnbsp;te breken, deden de tribuni alles om dit te voorkomen. Tot hetnbsp;volk, in een vergadering bijeen, zeiden zij het vergrijp, tegennbsp;hen gepleegd, kwijtgescholden te hebben i) xapicrdcgsvoi ttoXXoc?nbsp;xal ayaD-oïi; avSpaai Seogévotc;, olc, oüx Jiv octiov avTiXsysiv terwijl zijnbsp;zoo gunstig besloten hadden op het verzoek van talrijke goedenbsp;burgers, wder verzoek af te wijzen zij voor onverantwoord hielden.

Evenals zias^ijc; betrekking heeft op de verhoudingen tusschen ouders en kinderen, man en vrouw,nbsp;slaat ook octio? op dezelfde betrekkingen. Een dochter van Tullusnbsp;was gehuwd; zij spoorde haar man aan haar vader van dennbsp;troon te stooten en zelf koning te worden. Hoewel haar man zichnbsp;hiertegen verzette, bleef zij hem aansporen ®) Irci xa? avoatou?nbsp;TTpa^EK; tot deze lage daden. Ook persoonlijk gebruikt komt hetnbsp;voor. Zij liet haar vader dooden; wij weten dit met zekerheidnbsp;zegt de schrijvernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;avotria? auxoG Huyaxpo? è'pyoc TiapaSlSoxat.

want de daden van deze afschuwelijke dochter zijn ons overgeleverd. Zij vermoordde zelfs haar man en huwde met den broer van haar man, dien zij, om dit huwelijk te bereiken, aangespoordnbsp;had zijn eigen vrouw te dooden. Hit huwelijk wordt een móaioc,nbsp;ydcgoi; genoemd. Heze twee personen worden op grond van hun laagnbsp;gedrag tegenover ouders en echtgenooten als ®) avóaioi xal avSpó-90V01. (puCTci.? laaghartige en afschuwelijke wezens gebrandmerkt.

De termen komen ook voor met betrekking tot staatsinstellingen, staatsambten en het leven der burgers onderling. De combinatie oü Stxaia oüS’ ocna wordt toegepast om daden te schilderen die indruischen tegen den plicht van dankbaarheidnbsp;der burgers aangaande weldaden die zij vannbsp;staatsinrichtingen ontvangen.’) Ou Slxaia ttolsIxsnbsp;oüS’ ocTLa, amp; Syjfxóxa!., xwv gèv süspyscnwv, a? supscrSs Trapa -VTfi ^00X7)5,nbsp;rroXXtóv oüawv xal [reyaXcov oüx slSóxs? aüx^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;)Gij handelt in

*) X. 35. h p. 20, p. 25.nbsp;*) IV. 28.nbsp;h IV. 39.

“) IV. 28.

') IV. 30.

’) IX. 32.

-ocr page 50-

34

strijd met recht en billijkheid, burgers, omdat gij voor de zoovele en groote weldaden, u door den senaat bewezen, geen dank weet”.

Een soortgelijk voorbeeld levert het gedrag van den tribuun Publius op. Hij trachtte een wet door te voeren die tot doel hadnbsp;de macht van den senaat te vernietigen en over te dragen op hetnbsp;volk. Quintius wist door een bij het volk zeer in het gevlei komendenbsp;rede de voorstanders van dit wetsontwerp tot groote verlegenheidnbsp;te brengen, Ei (xYjSèv sti TroXuTrpayfxovsiv ó cruvÜTraTOi; aÜToü Trposi-XsTO, auvyvoü^ av ó STjpoc, co; outs Stxaoa. oü-ft’ oaiix a^tcov, sXucts tovnbsp;vófjLov: ,,Indien zijn collega het niet op een al te hoogvaardigennbsp;toon zou beproefd hebben, dan zou het volk, in het bewustzijnnbsp;dat het onredelijke en onbillijke eischen stelde, het wetsvoorstelnbsp;afgewezen hebben”.

Ook teekent oötc Slxaia ouh’oaia het wangedrag der burgers die tegen iemand, die zich verdienstelijk gemaakt heeft voor zijnnbsp;vaderland, onbillijke maatregelen treffen. Een spreker wees ernbsp;op hoe verdienstelijk hij zich gemaakt had voor den Staat, hoeveel oorlogen hij tot een overwinnend einde gebracht had ennbsp;bracht hun onder de aandacht cIj; outs ocna outs Slxaia outsnbsp;7ipocjy)xovTd 09101, 7roi.7)oouot., Xóycuv pisv auTw (jLVY)oi.xaxouvTs; 9a’jX(uv,nbsp;spywv S’ dxapioTouvTs; xaXcöv dat zij noch plichtmatig, noch billijknbsp;noch passend zouden handelen indien zij zich steeds ijdele woorden zouden herinneren doch voor zijn schitterende daden geennbsp;dank zouden weten. Deze plaatsen bewijzen tevens nog eens duidelijk, dat 0010; en Slxaio; als synoniemen naast elkaar optreden,nbsp;terwijl het laatste voorbeeld nog een nieuw synoniem oplevertnbsp;n.1. TTpooyjxov. De verbinding ooiov xccl ffspuTov heeft het recht, denbsp;aanspraak tot inhoud van de patriciërs op het vervullen vannbsp;bepaalde ambten. Claudius verklaarde in den senaat dat tot eikennbsp;prijs het consulaat aan niemand zou toevertrouwd worden

7rX7)V T«V TlOCTplXtCUV, olc (xóvoi; OCTIOV TS xal hspUTOV èoTI, TUy/OtVElV

dan aan de patriciërs die alleen hierop recht en aanspraak haddeii. Ook hier, evenals op p. 27, treden octco; en hs[jiiTÓ; als sjmoniemennbsp;naast elkaar op.

Het adjectief otno; teekent ook het wettig karakter van een

gt;) IX. 44.

2) VII. 60.

») XI. 56.

-ocr page 51-

35

regeering. Toen de Staat in nood verkeerde, hield een spreker in den senaat een rede, dat een man van wijs beleid en inzicht noodignbsp;was. Tusschenkoningen, verklaarde hij, hebben wij op het oogen-blik niet noodig kjoxtaric, -Kokziiic, ttjv ocnov apj^vjv daar de Staatnbsp;een wettige regeering bezit.

Een daad, die de solidariteit van de Romeinsche burgers schaadt, wordt avóato? genoemd. De verschillende Romeinsche volksgroepennbsp;hebben steeds aan en van elkaar weten te geven en te nemen.nbsp;Door overleg losten zij steeds de geschillen op als broeders metnbsp;broeders en als kinderen met hun ouders: avYjxsCTTOv Ss 7^ avocnovnbsp;epyov fi.7)ltèv uTrogsivat Spaaai, xax’ dXXYjXwv: ,,nooit hebben zij eennbsp;ongeneeslijke of onsolidaire daad jegens elkaar begaan”.

Een slaaf die zijn meester vermoordt heet «vórnoc ®).

Wat met de militaire discipline en krijgs-e e d in s t r ij d is, is ou)' otnov.

Naar aanleiding van een opstand onder de soldaten spoorde Virginius de centurionen aan met hun soldaten naar huis te trekken. Velen durfden dit echter niet te doen toui; rjyspióva; xxinbsp;TOU(; (TTpaTTjyoiji; xxrxXiTceïv oürs ocnov ours ac79aXè£; stvat. naai vofxi-^ÓVTCOV oTS yap opxo? ó oTpaTLCOTixoc, ov ócTLavrcov paXicTa èpTcsSoucnnbsp;'PwpKZÏOl,, TOÏt; GTpXTyjJol^ dcxoxouffsïv XsXsUSl TOU; CFTpaTEUOplSVOU^,nbsp;OTToi 7uot’ av aycocnv: en meenden dat het meineedig en onveilignbsp;was voor geheel het leger om de leiders en veldheeren in den steeknbsp;te laten. De militaire krijgseed, welke de Romeinen het meestnbsp;bindend houden, beveelt dat de soldaten hun leiders zullen volgen, waarheen deze hen ook leiden.

Naast xvÓGioc; treedt soms wpo; op als synoniem. Het wreed optreden van een vijand heet wpia xal xvógix. De op een verdienstelijk man bedreven moord wordt ®) HdvaTO? wgo? xal dvócno?nbsp;genoemd.

De verbinding oute octlov out’ süajcYjpióv slaat op w o o r d-breuk. Toen Pyrrhus met zijn leger optrok tegen Rome, zond

h V. 71. h VII. 66.nbsp;») VIII. 8.nbsp;*) XI. 43.nbsp;‘) X. 11.

•) XI. 25.

-ocr page 52-

36

deze stad gezanten tot hem. Pyrrhus wilde echter van geen onder-handelingen weten, i) Tapavrivoi? xcd toï^ aXXoig ’IraXitoTai.;; óttoct-XÓjjLEVOi; Po7){)quot;i^a£i,v, 0Ö5 ouTS OCTtov out’ sucrj^Tjfxov èazL (aoi syzaTaXi,-TOov: ,,Daar ik beloofd heb de Tarentijnen en de overige Italianen te helpen zou het woordbreuk en schande beteekenen, ze nu innbsp;den steek te laten”. Hier zien we nu sucy^rifrcov als synoniem vannbsp;oGioq optreden.

Moord uit hebzucht heeft het epitheton avóaio; bij zich. De Rheginers kregen op hun verzoek een bezetting van 1200nbsp;man met Decius aan het hoofd om hun stad te beschermen. Toennbsp;Decius bemerkte dat de Rheginers zeer rijk waren, doodde hij zenbsp;allen om zich van hun bezittingen meester te maken. De gódennbsp;straften hem met het verlies van beide oogen avrl twv avoatcovnbsp;PouXsupiaTcov: voor zijn roofmoord.

Het werkwoord xaffoaiouaD-ai wijst dikwijls op een godsdienstige wijding. De deputatie vrouwen naar Marcius bestond uit Vestaal-sche maagden die zich de góden oï? xalgt;oCTi.tóll£LCTai: aan wie zijnbsp;gewijd waren, als borgen stelden. Ook het oprichten van beeldennbsp;ter eere van de góden wordt met dit werkwoord aangeduid. Numanbsp;trof de noodige maatregelen dat de verdragen en overeenkomstennbsp;een goddelijk karakter zouden dragen; daarom wijdde hij eennbsp;standbeeld van Fides, want hij bemerkte dat Themis en Dikénbsp;reeds van oudsher sxTsFsLtóCTFai. ts xal xaFo^aiwaFai goddelijkenbsp;eer ontvingen en gewijd waren.

Romulus stelde verschillende offerplechtigheden in voor elke curia. Voor elke curia was een feestzaal om te eten ®) èv aÜTw xodfo-(tIcotó Tt? .... écjTia xoivT) TMv cppaTpLswv en daarin was een gemeenschappelijke tafel voor de curiales gewijd.

Evenals de substantiva nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wijst ook het

werkwoord acpocaoSaFai op ritueele reiniging. Er was een moord

x'-pomouzxi ’’)

TO T£ XYOC

tegen afgezanten begaan en Romulus

*) XIX. 14. ii) XX. 5.nbsp;h VII. 43.

O) II. 75.

“) II. 23.

®) II. 53.

’) Voor dezelfde reiniging werd op pag. 29 dtipayviCeiv gebruikt, het is dus duidelijk, dat dtpayvl^Etv en d^ooioücrdat eikaars synoniemen zijn.

-ocr page 53-

37

TO TTspl Tou; Ttpso-psi^ ysvójxEvov wischtc de tegen de afgezanten bedreven misdaad uit. Eveneens beteekent het zich ontdoen vannbsp;blaam, slechte reputatie op grond van misdaden. Tarquinius hadnbsp;zijn broer en vrouw vermoord. In plaats nu van te trachten aannbsp;te toonen dat het zijn daad niet was of rouwkleeren te dragen ofnbsp;smart te toonen, gaf hij een groot drinkgelag ouS’ dtpocriwaaCTflainbsp;Twv (pappiaxEiwv dpiiyoTÉpMv Td? SiajioXd^ en hij reinigde zich nietnbsp;eens van de blaam tengevolge van deze vergiftigingen.

De onschendbaarheid van de tribuni wordt met een vorm van xahocnoÖCTflao aangegeven. In de vergadering was groote oneenig-heid ontstaan; men was zelfs handgemeen geworden. Den volgenden dag beschuldigden de magistraten elkaar. De tribuni verwetennbsp;den consul w; èpLpspXTjxÓTi, 7:X7]ydc CTü)piac7i,v ispoli; xxi xaD-foaicoptevoi.?nbsp;UTTo Toü vófxou dat hij zware slagen had toegebracht aan hen, dienbsp;heilig en krachtens de wet onschendbaar waren. Ook treft men ditnbsp;werkwoord aan in den zin van zijn leven veil hebben voor hetnbsp;algemeen heil. De spreker betoogde in den senaat dat het algemeen belang gesteld moet worden boven het individueel. ®) AéSoTou yapnbsp;TOL? 'jTrèp upicöv xivSóvoi? to crwpia Toüfxóv, ü ^ouXt), xal xaamp;cotTicjTainbsp;Toï? Ó7T£p TT]? ttóXsw? aywCTLv! ,,Mijn lichaam, senatoren, is reedsnbsp;bestemd gevaren te ondergaan om uwentwille en is gewijd aan denbsp;gevaren van den Staat”.

Deze schrijver is van groot belang, omdat hij vaak de termen van het betrokken onderzoek met verschillende synoniemen verbindt. Daar deze gevallen zich talrijk voordoen, lijkt het mij wen-schelijk ze in een kort schema samen te vatten.

E ó u £ p 71 c heeft als S5moniem Slxklo?*), ook kan het volkomen gelijk in beteekenis zijn aan 6 lt;7 i o ?. Een oorlog is oolo? xal SixxLo? ofwel, wat juist hetzelfde is, £ua£p7)? xal Sixaio? ®).

E ü o: £ p £ i a wordt aangetroffen met de synoniemen £ÜSo-^ L a en T i [i. ¦/) ®).

quot;O a L o ? wordt gevonden, gecombineerd met de volgende

q IV. 79. q IX. 48.nbsp;q VII. 48.

q p. 22. q p. 23.nbsp;q p. 24.

-ocr page 54-

38

38

synoniemen: 6'

oc y-'j a-

Sixaio^ en zuas^y]^^), xaamp;apóg en

V ó c, ‘), nbsp;nbsp;nbsp;-ö- É (I t c ^),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t)- e L T O ? TT p O C7 X O V ®), en

3^^ A e- (I I nbsp;nbsp;nbsp;TT r\ r\ rr -r\ -,j r\ \È ^

X ï] ^

’A V ó cr 1, o s heeft als synoniem d c; s p yj ?. Men zou verwachten dat in tegenstelling tot £L)a£p-^(; de term dasp-^c zou optreden, toch kan soms dvoaio? als opponent van suctsPy)? fungeeren ^).nbsp;Hieruit valt dus te besluiten dat a.v6moq en daepYj? synoniemnbsp;zijn. Zoo wordt ook voor eerlijkheid in het rechtspreken süas-

gebruikt. Ook

Prj? ®), voor het tegengestelde echter dvocno^ komt w [JL ó lt;; voor als synoniem i“).nbsp;’AtpoCTtoutThai. heeft als synoniem

S t r a b o 1^).

Zich vergrijpen aan een tempel geldt natuurlijk ook bij Strabo als daspSLV i®).

De giganten worden een i^) £D'VO(; dcispèt; xal dvopiov genoemd, een slag menschen die om God noch gebod geven.

In de uitdrukking i®) suaspwv nbsp;nbsp;nbsp;beteekent siasp-/]; geluk

zalig in het hiernamaals.

Wanneer Strabo de termen sudépeia en ócuótt)? gebruikt, speelt daarin het begrip angst zulk een groote rol dat men siicrépsia zounbsp;kunnen weergeven met: angst voor de góden en óctlótt];; met denbsp;uit angst voor de góden voortvloeiende levenshouding. Kleinenbsp;kinderen, zegt hij, voedt men voor een groot gedeelte op langsnbsp;den weg van fabels; ongeletterde menschen voedt men op metnbsp;mythologische verhaaltjes, waarvan de aangename dienen om ze

h p. 22. h p. 29.

“) p. 31. h p. 27.

p. 34.

«) p. 36.

’) p. 21.

*) p. 20.

») p. 27.

'») p. 35.

quot;) p. 36.

Ed. Horace Leon. Jones. Loeb. class, libr.

”) IX. 2. 4. XIII. 1. 40.

“) VII. 25.

») III. 2. 13.

-ocr page 55-

39

tot het goede aan te sporen, de angstwekkende om ze van hét kwaad af te houden. Als men immers met de volksmassa te doennbsp;heeft is het onmogelijk TipoKaXscacr-Stat Xóyco npbq suaspeiav xainbsp;xai Tziariv, aXXa Ssï xai S£iC)LSai.[rovla?' toüto 8’ oux aveunbsp;(j,'j9o-o!.lac xal Tspxxsio'.q ze door redeneering te beïnvloeden totnbsp;een godsdienstige levenshouding, eerbied en geloof in de góden,nbsp;hiervoor is een godsdienstige angst noodig en deze kan niet opgewekt worden zonder mythen en wonderverhalen.

Een tweede voorbeeld dat sterk in deze richting wijst is het volgende. Voorspellers en toovenaars trekken van huis tot huisnbsp;en vertellen allerlei verhalen over den Hades oax Soxsc 7rpO(;nbsp;sucrépsLav xal ócnÓTTjxa voor zoover dit bevorderlijk schijnt voor hetnbsp;geloof in goddelijke machten en de daaruit voortvloeiende levenshouding. Ook hier toont de samenhang den religieuzen angst aannbsp;die, volgens Strabo, aan de süaépeia en óffiÓTTji; van de volksmassanbsp;ten grondslag ligt.

Betreffende de Joden, zegt Strabo, dat zij overgingen tot bijge-loovige praktijken hoew'el zij aanvankelijk ItsoaspH? wi; ak-q^üc, w-ïzc, in den waren zin van het woord vroom waren. Uit deze plaatsnbsp;blijkt dat in tegenstelling met bijgeloovigen de 9-soCT£[isïc; de waarlijknbsp;vromen zijn.

Bij den vorigen schrijver zagen wij, hoe piëteit van kinderen jegens ouders weergegeven werd met sudépsia en ®) upaypianbsp;sÜCTspéi;. Hier ontmoeten wij een geval waarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;persoonlijk

gebruikt wordt in denzelfden zin. Tijdens uitbarstingen van de Aetna hadden Ampliinomus en Anapices hun ouders op hun

TTspi Toult;; eöcrspsïi; èxeï

schouders w'eggedragen en gered '

Tsö-péXTjTai. Tov ’Apiqilvopiov xal tov ’Avarrlav en nu nog wordt daar over de piëteitsvolle Amphinomus en Anapices gesproken.

Eveneens vinden we de aan de nagedachtenis van Alexander verschuldigde piëteit uitgedrukt metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Alexander had veel

aandacht besteed aan verschillende steden in Klein-Azië. Na diens dood deed Lysimachus hetzelfde. Hij schonk o.a. veel belangstel-

b I. 8. b XV. 1. 60.nbsp;b XVI. 2. 37. Cf. p. 94.

•) p. 20.

b p. 20. b VI. 2. 3.

-ocr page 56-

40

ling aan de stad Alexandrië, welke stad, door Antigonus gesticht, Antigonia heette. MsTaPaXoó'TVj? Ss Toövojra, sSo^s yap sÜctePè?nbsp;EÏvat Tou; ’AXé^avSpov StaSs^ajjisvou; IxeIvou TrpÓTspov xri^sfv Ittcovó-piou? TróXst.!;, sID-’ éauTwv: ,,Deze stad had echter reeds haar naaihnbsp;veranderd want het werd door de opvolgers van Alexander als eennbsp;piëteitsplicht beschouwd steden te stichten naar zijn (Alexanders) naam, alvorens steden te bouwen die hun eigen naam zouden dragen”.

Zeer wonderlijk is het gebruik van suas^six als eigennaam van een stad zonder meer. Zoo heet een stad Eïias(3sia ^). De termnbsp;oaio^ treffen wij bij dezen schrijver slechts één keer aan in de wending oix oaioy en heeft betrekking op den eerbied voor gestorvenen.nbsp;De Albaniërs hadden veel eerbied voor den ouderdom ®) tsDvtjxótcovnbsp;Ss o6y öaiov 9povT[i(£tv oüSe (xöpivTjCTffai en zij achtten het onbehoorlijk over hen, wanneer zij gestorven zijn, bekommerd te zijn.

Arrianus.

De betrokken termen worden bij dezen schrijver niet aangetroffen.

Appianus*).

Ook bij dezen schrijver worden de woorden zooweel van handelingen tegenover góden als menschen gebruikt.

De godsdienstige plicht een tiende van den buit aan de góden te offeren en religieuze nauwgezetheid worden beide iiitgedruktnbsp;met sias^six. Na de inneming van Veii werden er slechte voor-teekenen van Juppiter waargenomen. ®) 01 [xavTsi.? eXsyov £xX£L(pamp;-/i-vai Tiva npo^ soGS^siav xai 6 KdipuX^iO^ dvYjV£yx£v oti Ty;v SExaTVjv t^i;

},SLlXC SK?Mamp;OLTO TW ff£W Ttó J'pTJO'aVTi TTSp'l TTJ? XipVTJp £'£X£C7Ö-ai' 7)

(xèv oüv PouXy] tou? Xa^óv-a? órioiiv lx tt)? Ou‘/;i.£VTYj5 IxIXeuctev «tto-TtfX'^aao'ita!. xaft’ ocüroog xal (juv opxw to Slxarov £t,a'£V£yx£Ïv, littó Ss £'JC7£,S£La(; OUX WXV7](T£ XOcl T^? y^C vjSv; TTETUpagÉv/jC, wp Xacpópou, tÖ

j) XII. 1. 26.

2) Het blijkt dat meer steden aldus heetten. Cf. Pauly-Wissowa. Eüaé^Eia: Caesarea in Kappadokiën, früher Mazaca, dann E. genannt. Waarschijnlijknbsp;vond deze verandering plaats 12 — 9 v. Chr.

=) XI. 4. 7.

Ed. Horace White. Loeb class, libr.

®) De Reb. Ital. II. frag. 8.

-ocr page 57-

41

SÉxaxov dcvaamp;eïvat: „De zieners verklaarden, dat een of andere godsdienstige plicht verwaarloosd was. Camillns merkte op datnbsp;hij vergeten had een tiende van den buit te wijden aan den god,nbsp;die het orakel betreffende het meer gegeven had. Dientengevolgenbsp;besloot de senaat dat zij, die iets van Veii gekregen hadden, eennbsp;schatting zouden maken, ieder voor zich, en een tiende onder eedenbsp;zouden inleveren. In zijn religieuze angstvalligheid aarzelde denbsp;senaat niet om aan het wijgeschenk een tiende toe te voegen vannbsp;het land, als zijnde buit, hoewel dit land reeds verkocht was”.nbsp;EuctéPeioc drukt hier duidelijk uit wat in het Latijn r e 1 i g i onbsp;wordt genoemd.

Ook wordt het aangetroffen in den zin van vroomheid ^). Aan dit 2ÜCTÉp£i.a grenst ö-soCTspeia waarvan men blijk geeft door bijnbsp;algeheele verwoesting de wijgeschenken der góden te sparen.nbsp;Pyrrhus nam wraak op de Locriërs omdat zij zijn garnizoen ennbsp;opperbevelhebber hadden vermoord. Hij hield een nietsontziendenbsp;slachting onder hen en plunderde alles en allen en spaarde zelfsnbsp;de wijgeschenken van Proserpina niet sTrmxwijiKC v/jv axaipavnbsp;D-socrépsiav elvai 8£i.CTiSai(ji.ovi(y.v spottend opmerkende dat misplaatste vroomheid gelijk stond met bijgeloof.

Een expeditie tegen den tempel van Delphi wordt met aaépsia aangeduid. De Cimbren hadden een expeditienbsp;tegen den tempel van Delphi ondernomen; later werden zij doornbsp;Marius volledig verslagen; ®) toioutov [xèv 8yj tsXo?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ó

D-eöc £7i:£9-/)x£v ’iXXupioït; T£ xal K£Xto'öp: ,,zoo strafte de godheid d; Illyriërs en Geiten voor hun goddeloosheid”. Evenzeer heetnbsp;een expeditie, die in strijd met de Sibyllijnschenbsp;boeken ondernomen wordt,

Pompeius strafte Milo omdat hij Clodius vermoord had en^) Pa^ivioc TTapKVopiiac;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xal a.(js^zici.Q, oti ycuplcnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ic,

AïyuTtTov pi£Ta arpaxiap £fT£[iaX£v aTrayopEuóvTw; xwv 2;i3uXX£l(ov Gabinus wegens wetschennis en goddeloosheid omdat hij metnbsp;een leger was opgerukt tegen Aegypte zonder senaatsbesluit ennbsp;in strijd met de Sibyllijnsche boeken. Reeds eerder hebben wijnbsp;de onderscheiding van Trapavogla en acr£p£!.a aangetrof en als respec-

h De Reb. Gall, IV. frag. 6.

“) De Reb. Samnit. III. frag. 12.

De Reb. Illyr. 5.

‘) De Bell. civ. 11. 24.

-ocr page 58-

42

tievelijk overtreding van menschelijke en goddelijke geboden i). Gabinius had deze expeditie ondernomen zonder machtiging daartoe van den senaat, waardoor hij zich schuldig maakte aan notpa-vo(i,ia; tevens had hij den veldtocht doorgezet in strijd met denbsp;Sibyllijnsche boeken en werd daarom schuldig aan dcs^six.

Toch doet de verbinding aaspTji; xcci Trapdcvofro? zich ook voor in gevallen, waarbij de góden niet zijn betrokken. Het handelen i nnbsp;strijd met de beslissing van senaat en volksmeerderheid wordt als acrspv)? xal Tiapavopio? bestempeld.nbsp;Heel het volk eischte dat men de moordenaars van Caesar zounbsp;straffen; ook de senatoren waren bij hun beraadslaging van ditnbsp;gevoelen. Toen Lepidus nu een rede hield eischten huurlingennbsp;vrede voor den Staat. Haar Lepidus hierop ongunstig reageerde,nbsp;prezen zij hem en boden hem Caesars plaats aan als Pontifex Maximus. Hiervoor bezweken zei hij: acrepÈp pisv, ëffj, xal Trapavopiov,nbsp;èpyatTOfxai Si ogwp, o pouXstjfis: ,,hoewel het ongeoorloofd en onwettig is, zal ik doen wat gij wenscht”.

Verdragen nakomen en z ij n gegeven woord van trouw gestand doen heet £)j(Tsp£i.a; het tegengestelde wordt als xGé^six beschouwd. Scipio had den oorlog in Africanbsp;tot een zeer succes vol einde gebracht. Op grond hiervan veronderstelde men dat de Carthagers nu zouden geleerd hebbennbsp;hun verdragen na te komen, omdat zij van hun vroegere verdrags-schendingen veel ellende ondervonden hadden xal rrjv eöaé^stxvnbsp;èp To [xÉXXov T:oi,y)cy£(il)'ai Ti:£pl ttoXXoü, xasPisixp ic, yóvu TCEaovra?nbsp;en dat zij voortaan het nakomen van overeenkomsten op hoogerennbsp;prijs zouden stellen, omdat zij door schending van verdragen tennbsp;val gebracht waren. In dezen zin wordt xaé^si.x nog nader toegelichtnbsp;door het volgende voorbeeld. Nu wij Carthago overwonnen hebben,nbsp;zeiden de Romeinen, moeten we het eens en voor goed verzwakken.nbsp;De góden hebben Carthago in dezen toestand gebracht hx Süglnbsp;nors SixTjv xas^sixi; ot xal TC£pl 2ix£Xlav xal Ttpoc vjpLai; xal npöpnbsp;Toup aXXoup xnxMrxt; xsl amsriSsyro xal Trapwpxouv opdat zij zoudennbsp;boeten voor hun trouweloosheid daar zij in Sicilië in hun omgangnbsp;met ons en al de anderen steeds verdragen afsloten en weer schon-

') p- 5.

2) De Bell. civ. II. 132.

*) De Reb. Pun. VIII. 60. ‘) De Reb. Pun. VIII. 62.

-ocr page 59-

43

den. Zoo wordt sugz^tic, persoonlijk toegepast op hen die het trouw nakomen van overeenkomsten en gegeven woord eischen. Antonins hield een rede tot het volk, dat in twee groepen verdeeld was.nbsp;Tot de eene groep, die vrede wenschte, zei hij dat allen naar vredenbsp;streefden en verlangden dat deze zou komen en duurzaam zounbsp;zijn; het was echter zeer moeilijk vrede en veiligheid te krijgennbsp;daar zooveel eeden en beloften van geen waarde waren bij Caesar.nbsp;Tot de groep, die eischte dat men hiervoor wraak zou nemen,nbsp;zei hij 1) ETTTjvsi jxèv EÜopxÓTspa xai EUöspéaTspa alpoupisvou!; datnbsp;hij ze prees omdat zij het strenger nakomen van eeden en verdragen eischten.

Ook slaat EutTspvit; op het humaan optreden tegenover overwonnen vijanden. Toen een sterk Romeinsch leger en de vloot in Utica aankwamen, zond Carthagonbsp;gezanten om de clementie van de Romeinen in te roepen en hennbsp;te verzoeken de stad te sparen. Zij zijn de sterkste, merkten denbsp;gezanten op, die medelijden hebben met gevallenen en overtuigdnbsp;zijn anderen nooit leed te hebben aangedaan. Kat vaSs (aèvnbsp;ójiciv a^ia xai Tvjc ufisTÉpa?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TzpoG-KoizÏG^z (xdtXicTTa avUpw-

TTcov: ,,Zulk een gedrag is u waardig en stemt overeen met uw zachtmoedigheid, waarin gij, zooals gij u er op beroept ^), uitmunt.

EuGspt]? in den zin van menschlievend komt voor verbonden met de synoniemen ayaSói; en (piXmd-pMKoq. Een gezantschap uitnbsp;Carthago smeekte de Romeinen hun tempels, graven en onschuldige stad te sparen. Gij immers, Romeinen 1 2)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S’ ayallY)? xat

EUCTspoü; EtpiEaO-E, lt;b 'Pw(xatot, Trapa Tcavxa Ipya streeft in elk opzicht naar de reputatie van goedheid en zachtheid. Uit het verder smeeken blijkt dat het euGzBzq xat iptAdvhpwTTov is, een stad, dienbsp;zich overgeeft, te sparen. Wilt de stad Carthago, die zich overgeeft, niet vernietigen. Laat ons een gezantschap naar den senaatnbsp;te Rome zenden om goedkeuring te vragen dat gij de stad spaart:

To S’ EUGEpè? xat (ptXdvUpcoTrov ETriyiyvETai: ,,en zoo zult gij een daad van clementie en zachtheid stellen”.

1

h De Bell. civ. II. 130.

h De Reb. Pun. VIII. 78.

“) Zeer vaak beroemden de Romeinen zich op hun dementia, mansuetudo Jenitas. Bolkestein, Wohltatigkeit und Armenpflege im vorchristlichen Alternbsp;turn p. 300 sqq.

2

De Reb. Pun. VIII. 85.

!gt;) De Reb. Pun. VIII. 78.

-ocr page 60-

44

Gelijk süaépsioc humaniteit weergeeft, beteekent nbsp;nbsp;nbsp;onmen-

schelijkheid, wreedheid, i) Het adjectief nbsp;nbsp;nbsp;dient als praedicaat bij

strenge maatregelen tegen opstandige onderworpenen. Sulla bracht den toestand inKlein-Aziëweerin orde. Hij liet hen de oorlogskostennbsp;betalen en legde hun een schatting op voor vijf jaren. Deze termen, verklaarde hij, hebt gij te aanvaarden i/tjttots Sè 'Pwpaïoi

cjipayac; aaepsït; 87)[j.£uc7£L(; a[3oóXoug____£7vl vouv Xa[3oi.Ev en mogen

de Romeinen nooit behoeven over te gaan tot nietsontziende slachtingen en drastische verbeurdverklaringen van goederen.

EuctePt)!; doet zich ook voor als titel van koningen. Zoo heette Antiochus EüctePt)!;: Antiochus Pius. Appianus geeft ons nu eennbsp;uiteenzetting waarom Antiochus^EüaEpyj;; heette. ®) E(j.ol 8e 80X05(717nbsp;ettI yéXcoTi auTW Tcoi.YjcjacrD'ai. to ovopia ol Sópoi’ sy/jps yap oÓTop ónbsp;euctePt];; EsX'/jvyjv, y) xal tw Trarpi. auToü syEydcfjiTjTO tw Ku^txTjvw twnbsp;PpuTTtó D-Eicp yEvofxsvcp: ,,Het wil mij voorkomen dat de Syriërs hemnbsp;dezen titel gegeven hebben bij wijze van spot, aangezien dezenbsp;Pius huwde met Selene, die de vrouw van zijn vader Cyzicenusnbsp;en van zijn oom Grypus geweest was”.

Wij zagen reeds gevallen waarin op een zoon, die blijk geeft van piëteit jegens zijn ouders, siaé^sia toegepastnbsp;werd *). Uit de nu volgende passage blijkt dat een zoon den bijnaamnbsp;EütTEpYjp kan krijgen omdat hij al het mogelijke doet om een gunstnbsp;voor zijn vader gedaan te krijgen. De senaat en het volk eischtennbsp;dat Metellus zou teruggeroepen worden uit de ballingschap. Denbsp;tribuun Publius Eurius verzette zich heftig tegen dit voorstel.nbsp;Metellus, de zoon van Metellus, dien men terugroepen wilde,nbsp;smeekte Publius Eurius, ten aanschouwe van geheel het volk,nbsp;met tranen in de oogen terwijl hij zich aan zijn voeten neerwierp.®) 'O piEV Tiaï; EX TYilt;;8£ o’Iismq EuctePy]? lp to STOira ÈxXvjhT]:nbsp;,,0p grond van deze dramatische vertooning werd de zoon voortaannbsp;genoemd ,,Metellus Pius”. Hier is het dus in den waren zin vannbsp;het woord een titel dien men ontleent en te danken heeft aan denbsp;piëteit jegens zijn ouders.

Zeer merkwaardig is het gebruik van nbsp;nbsp;nbsp;als wachtwoord

') De Bell, Mithrid. 58. 2) De Bell. Mithrid. 62.nbsp;“) De Bell. Syriac. 69.

‘) p. 20.

De Bell. civ. I. 33.

-ocr page 61-

45

gebezigd door Pompeius. Caesar bond den strijd aan met Pom-peius: nbsp;nbsp;nbsp;o-óvttyjjra xal tÓts Sou' ’A9poSiT7;v sScoxs Ss xxi 6 no(ji7TYji,0(;

EücréBsixv: „ook toen gaf hij als wachtwoord „Venus”. Pompeius van zijn kant gaf als wachtwoord „Pietas”. Het is misschien nietnbsp;gemakkelijk te zeggen, wat hij zich hierbij dacht. Pauly-Wissowanbsp;toont aan dat er heiligdommen waren van Euaépsia. Uan wordtnbsp;er gezegd: ,,Caesar gab vor der Schlacht bei Munda die Parolenbsp;Aphrodite bezw. Venus aus, Sextus Pompeius aber E. bezw.nbsp;Pietas; er führte ja das Cognomen Pius und hat dann auch nachnbsp;der Schlacht auf den Revers seiner Denare die Pietas gesetzt innbsp;ganzer Eigur mit Beischrift”. Zoo zou het begrip, hier in eüaspsianbsp;opgesloten, vroomheid beteekenen. M.i. vertegenwoordigt hiernbsp;EUCTÉSsia veeleer het begrip ,,Soldatentrouw”, ,,Soldatenplicht.”

Wie strijdt tegen kuiperijen en wetsverdraaiing kan zeker zijn dat hij vecht süa£[3£Ï yvcopiTj met de bedoeling het recht te latennbsp;zegevieren. Antonius hield een rede tot de tribuni waarin hij hennbsp;er op wees dat hij beroofd was van de hem reeds toegewezen provincie en hoe er kuiperijen gepleegd werden met Decimus om denbsp;wet betreffende deze provincie gewijzigd te krijgen: ®) aXAa auvnbsp;D-eoIi; rs Trarpwoip xal criv sïgt;(7£|3st Yvwfry) xot-i auv Taïp upiETÉpaip dvSpa-yalEaii; dpiuvoupisv auvcp: ,,maar met de hulp der voorvaderlijke gódennbsp;en met de rechtschapen gezindheid aan onze zijde en met behulpnbsp;van uw kloek optreden zullen we ons wreken op hem”.

Slaven die hun meester in tijd van nood redden kunnen zeker zijn dat een goede reputatie sóas^-^Qnbsp;Só^oc hen wacht. Virginius sprak tot zijn slaven dat, als zij hemnbsp;zouden dooden om een kleine en onzekere belooning, zij laternbsp;daarover veel spijt en gewetenswroeging zouden hebben TTepLo-w-CTocvTsp Sè 80^7)5 Te eüc?s,3oup xoci èXtciSwv dyaD-wv zouden zij hemnbsp;redden, dan zouden zij een reputatie van trouw genieten en goede hoop kunnen koesteren.

quot;Octiop c.s. treft men bij dezen schrijver niet aan.

1) De Bell. civ. II. 104. *) Cf. p. 27, p. 52.

=) De Bell. civ. III. 38. n De Bell. civ, IV. 43.

-ocr page 62-

46

Pausanias.

Op verschillende plaatsen ontmoeten wij nbsp;nbsp;nbsp;in den zin

van vroom, ®) suaipEta vroomheid en 1 2) suaspstv vroom zijn. Pen-theus verzette zich tegen het invoeren van den Bacchuscultus; daarom heet hij: ^)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Atovócrou: ,,vijand van Bacchus”.

Van keizer Nero wordt verteld dat hij verschillende godenbeelden liet wegruimen, o.a. het beeld van Amor. Dit optreden beteekent aas^stv è? tóv D-söv ,,zich vergrijpen aan de godheid”.

Men treft dcCTépsia aan ter aanduiding van tempelroof. Omdat de Phociërs de tempelschatten van het heiligdom te Delphi geplunderd hadden, werden later hun steden met den grond gelijk gemaakt behalve Abae; deze stad stond èxtoi; oias^ziac, buitennbsp;dezen tempelroof. In deze beteekenis doet aarépEta zich meer voor ®).nbsp;Zoo beteekent de wending tq t6 kpóv daspEiv tempelroof plegen.nbsp;Gedurende den Heiligen Oorlog hadden de bewoners van Anti-cyra den tempel te Delphi geplunderd: iq t6 Ispovnbsp;t6 sv AeX9oïp ’AvTtxupéap.

Bij dezen schrijver ontmoeten wij EÜasPïjp in den zin van vol kinderliefde toegepast op een geheel volk. De bewoners van Catananbsp;hadden, bij een uitbarsting van de Aetna, alles in het werk gesteld om hun ouders te redden. Daarom worden zij de i®) Euaspsi!;nbsp;,,Pii” genoemd.

Bij Pausanias wordt oaioq c.s. evenzeer gebruikt in betrekking tot de góden als s’jae^rjq c.s. Handelingen die iemand bij het offeren belemmeren, heeten ou^ oglx. Een zoon liep per ongeluk eenigenbsp;houtblokken van het altaar af, terwijl zijn vader bezig was teofferen.nbsp;Deze sloeg zijn zoon dood omdat hij meende dat zijn zoon o6xnbsp;fltna begaan had. Een maagdelijke priesteres schenden is dvóaiov.

1

*) Ed. Frederic. Spiro.

‘) I. 16.

quot;) I. 17. V. 21. 4. 23. 6. VIII. 2. 4. X. 11. 5.

‘) I. 17.

Opvallend is hier de constructie dat aasjSfj? met een gen. verbonden is. IX. 5. 4.

•) IX. 27. 4.

’) X. 3. 2.

“) X. 32. 2.

2

X. 36. 6.

'») X. 28. 4.

»') I. 42.

-ocr page 63-

47

Aristocrates schond de priesteres van Artemis Hymnia. Dit werd als;^) avoaiwraTa Ipywv zc, ttsouc: ,,de meest goddeloozenbsp;daad jegens de góden beschouwd”.

Onder epra oü/ oma worden handelingen verstaan, die een godin verkrachten. Aéyouan Ss xal sv (hoXóy; tw opsi To^sütrsiv ’'ApTspu;;nbsp;Boucpayov spya ToX(i.Y](TocvTanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oaia èp TVjv iIeov; ,,Men vertelt dat

Artemis Buphagus neerschoot op den berg Pholoë, omdat hij onkuische daden tegen haar wilde begaan”..

’'Epyov avÓCTLov komt voor in den algeraeenen zin voor zonden, al dan niet tegen de godheid begaan. Van Orpheus wordt verteldnbsp;dat hij EÓpExsvai. TsAsTat; -ö-ewv xal epywv avoaiwv xaDappioÓ!;, denbsp;diensten der góden en reinigingen van zonden heeft ingevoerd.

Zijn landgenoot en verraden en uitleveren aan den vijand is een spyov dvócjiov. Archias leverde zijnnbsp;landgenooten uit aan den vijand, wat als een Ipyov avótriov bestempeld wordt. Ook elders wordt het verraad van vaderland ennbsp;burgers zoo genoemd . Wie te kort schiet in aannbsp;dooden verschuldigde plichten en wreed isnbsp;tegenover menschen, bedrijft avóiria. ®) OXopTudSo; Sènbsp;óiQ è—zy.pxTy]GZv dvÓCTia piEV £pyac7a[j,£V7jc xod zc tov ’ApiSodou IfdvaTov,nbsp;TToXXw Ss zTi !zvoc7i.wTEpa Èc KvSpa? MaxsSóvac;: ,,Olympias handeldenbsp;goddeloos betreffende den dood van Aridaeus en nog goddeloozernbsp;jegens de Macedoniërs”.

Politieke vrienden in tijd van nood niet helpen is oü^ octiov. Pyrrhus stak op verzoek van deTarentijnennbsp;de zee over om de Romeinen aan te vallen. Pyrrhus was hiertoenbsp;verplicht omdat zij hem een vloot gegeven hadden in den oorlognbsp;met Corcyra:’) wp oóy octiov aÜTW TrapaTOja^iai. fftpa? 91X00!; te xalnbsp;Ixé-uxc èv Tw Tzxpóvri vjx.ovra;: ,,zoodat hij zedelijk verplicht wasnbsp;om hen, die zijn vrienden waren en hem waren komen smeeken,nbsp;in tijd van nood niet weg te zenden”.

Het schenden van het internationaal recht

*) VIII. 5. 11. h VIII. 27. 17.nbsp;=) IX. 30. 4.

‘) I. 8.

‘) VII. 10. 1.

') I. 11.

•) I. 12.

-ocr page 64-

48

door een afgezant te dooden is een spyov avoaiov. Ook slaat oMÓawc, op moord en diefstal. Euaephnus, een Spartaan, verkocht heimelijk de aan hem toevertrouwde kudde vee vannbsp;Polychares uit Messenië. Daarna spyov sToXpvjusv Euai9vo?nbsp;avotncÓTspov roö Tcporspou: pleegde hij een nog lagere daad dan denbsp;vorige: hij vermoordde den zoon van Polychares. Deze deed zijnnbsp;beklag bij de magistraten te Sparta over het gedrag van dennbsp;Spartaan Euaephmjs; Sparta reageerde hierop niet het minst,nbsp;wat tot gevolg had dat Polychares alle Spartanen, die hij ontmoette, doodde. Toen eischte Sparta de uitlevering van Polychares:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0)5 dvócna ts xal TOpa Ssivwv slpyacrjj.Évov: ,,als schuldig aan

monsterachtige en afschuwelijke daden”.

Zoo zien wij dat ook op moord uit wraak dvóaiov wordt toegepast.

Daden, die indruischen tegen de onder burgers onderling geldende verplichtingen, heeten dvoota. De bewoners van Zancle met verschillende Grieken hadden zich schuldig gemaakt aannbsp;zeerooverij. Tot straf hiervoor werden zij ter dood veroordeeld ofnbsp;tot slaaf gemaakt. Gorgus en Manticlus, met de terechtstellingnbsp;belast, verzochten dat zij deze straf niet behoefden toe te passennbsp;op de Grieken: *) ótïo oruyysvwv avSpwv TusTiovlfÓTac avócna: ,,hoewelnbsp;zij door hun landgenooten zoo laag behandeld waren”.

Staatslieden, die zich laten omkoopen, zijn avócrto!.. De Oropiërs kochten Menalcidas om, die op zijn beurtnbsp;weer Callicrates omkocht. Menalcidas perste het omkoopgeld afnbsp;zonder de helft af te staan aan Callicrates, hoewel hij dit beloofdnbsp;had. KaXXixpaTTjv avooiwTaTOv t£5v tÓts MsvaXxlSa? 'jnzpripzvnbsp;amazia., KaXXixpdcTvjv, 05 èXacawv TcavToloi) XY][ji.[jiaT05: ,,Menalcidasnbsp;overtrof in onbetrouwbaarheid Callicrates, den grootsten schurknbsp;van zijn tijd, iemand die aan geen enkele som omkoopgeld konnbsp;weerstaan”.

Cassius Dio®).

Het schenden van een Vestaalsche maagd door haar te huwen

') I. 36.

IV. 4. 7.

“) IV. 5. 6.

') IV. 23. 9.

') VIL 12. 2.

®) Ed. Boissevain, Berlijn.

-ocr page 65-

49

geschiedt i) aGs^ia-XTc/.. nbsp;nbsp;nbsp;komt voor in den zin van vroom

en ®) süaé^sia in dien van vroomheid.

Bij dezen schrijver treffen we de betrokken termen veelvuldig aan in betrekking tot den keizer. We kunnen dan zien dat denbsp;termen uit den godsdienst onveranderd zijn overgegaan in dennbsp;keizercultus. Zoo ontmoeten we het gebruik van acrspY); voor hetnbsp;eerst bij dezen auteur met betrekking tot Tiberius. Deze keizer,nbsp;zoo wordt ons verteld, handelde aanvankelijk zeer democratisch;nbsp;geen heiligdom noch beeltenis mocht te. zijner eer opgericht worden. ’E—ys uPpiCTD-a!, T^poc; -rivot; vj xal tonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Trpoi; two?

— adépsidv Tl, ydp y]8-q xxl to TOtoÜTOV wvópiai^ov, xal Sfxocc Itï’ aÓTw TToXXd? èo^yov ;— IjxKTTa TCpotJTtoieÏTo: ,,Want hij wilde volstrektnbsp;niet, dat op dit punt de schijn kon bestaan, dat hij beleedigd ofnbsp;,,godslasterlijk bejegend” was — zulk een misstap noemde mennbsp;reeds daépsta en men had reeds talrijke processen op grond hiervan gevoerd”.

Tiberius werd later wreed in zijn bestuur, Ta ts ydp aXXa dypico? yjp^E, xal Taïc t^? das^óia? Slxat?, sï Ti? ooov êc tov AuyouuTOVnbsp;dXXd xal èc auTov èxsïvov TTjv ts pi,7;Tspa auTou icpd^a? ti vj xal eEttwvnbsp;avsTTiTYjSsiov ÈTCExXYjllT], Ssivw? STts^TjEi.! ,,Hij Werd o.a. ook wreednbsp;in zijn bewind door hardvochtig op te treden in processen vannbsp;majesteitsschennis wanneer iemand een ongepaste daad begaannbsp;had of een ongepast woord gesproken had, niet alleen jegens Augustus, doch ook jegens Tiberius zelf en zijn moeder”. Zoo werd Gainsnbsp;ter dood gebracht dospsla? ydp è? tov Tipépiov ÈyxXifjDsl? aangeklaagd van majesteitsschennis jegens Tiberius.

Zoo komt duépsLa op meer plaatsen voor in dezen zin

Ook dCTsSsLv treft men aan in de beteekenis van majesteitsschennis plegen. Allen, die een woord spraken of een vers schreven dat eenigszins van beleedigenden inhoud was voor Tiberius, werden gestraft. *) Kdx toÓtou aovéSawsv auTW TsdvTa ts èxswa, Itp’

1) LXXIX. 9.

‘) XVII. 61.

») XXXIII. 109. ‘) LVII. 9.

5) LVII. 19.

‘) LVIII. 4,

LX. 3. 4. LXV. 9. LXVI. 19 en nog meer plaatsen.

’) LIX, 6. LIX. ») LVI. 123.

-ocr page 66-

50

dir Toui; aXXouc wt; affeSoüvxa? èy^óXaï^sv, auxov è? eauxov TrXïjpLjxsXstv: „Zoo gebeurde het dat hij die smaadwoorden, naar aanleidingnbsp;waarvan hij anderen strafte als majesteitsschennis, zich op dennbsp;hals haalde”. Van Gaius wordt verteld dat hij veel kwaad spraknbsp;over zijn voorganger Tiberius doch, wispelturig als hij was, duldde hij niet dat anderen dit deden. Zoo berispte hij het volk en dennbsp;senaat, omdat zij kwaad gesproken hadden over Tiberius. Ik, alsnbsp;keizer, zei hij, kan mij veroorloven dit te doen: ’jfxsÏ!; Sè S-^ ounbsp;póvov aSixsïxe dXXa xat XGe^elrs Tipoc tov dp^avTa noze ufj.amp;y outconbsp;SiaxelfTSvoi.: ,,gij echter begaat niet alleen onrecht doch ook majesteitsschennis tegenover hem die eens uw keizer was”. Ook dfTEpsïvnbsp;treft men meer aan in dezen zin ^).

Eveneens vindt men xas^rji; gebruikt in den zin van majesteits-schendend. Een der praetoren werd genoodzaakt den senaat te verlaten, omdat hij ervan beschuldigd werd ®) tóp xal daspsp ti. spnbsp;aÜTOv slpTjxwt; ï] xal tietcoitixcóc; een beleedigend woord, of een daadnbsp;tegen hem (Tiberius) gericht te hebben.

Een zeer pregnant geval van sios^six doet zich voor in de volgende passage. Een slaaf hield zijn meester verborgen omdat men hem wilde dooden. Toen zijn meester toch ontdekt werd, trok denbsp;slaaf diens kleeren aan en trad op de moordenaars toe, die hemnbsp;doodden in de meening dat hij de meester was. Een zoon had zijnnbsp;vader, die men wilde dooden, heimelijk verborgen. Hiervoor werdnbsp;de zoon met alle mogelijke folteringen gekweld, doch hij uittenbsp;geen woord. Omdat de vader vernam wat er met zijn zoon gebeurde, kwam hij uit zijn schuilplaats te voorschijn en leverdenbsp;zich vrijwillig over aan de moordenaars om zijn zoon te sparen. 1 2)nbsp;’ApsT^p pèv SI) xal Euaepslap zogxUzix zózs èmcpavri spya sysvETo:nbsp;,,Zulke bewijzen van onwankelbare trouw en aanhankelijkheidnbsp;werden er toen geleverd”. Het blijkt dat men ondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in

dit geval verstaat: de aanhankelijkheid van een slaaf voor zijn meester, de liefde van kinderen voor hun ouders en de liefde van oudersnbsp;voor hun kinderen. In dezen zin wordt £UCTs[3si.a gecombineerd met dpsTT) wat hier zeker als synoniem ervan optreedt.

1

') LIX. 16.

“) LXIII. 3.

=) LVII. 21.

2

XLVII. 11.

-ocr page 67-

51

Wij zagen reeds dat^ eiktePt]? voorkomt als bijnaam, dien men zich verwerft door blijk te geven van grooten eerbied voor zijnnbsp;ouders i). Ook kan deze bijnaam verkregen worden op grond vannbsp;een liefdevolle verhouding tusschen broedérs onderling. Zoo wordtnbsp;van Lucius medegedeeld: Sia yap ttjv tov aSEX9ov sïicyspEiavnbsp;xcd ETttóvujjiiav ÉauTw fltExav èTrsDETo: ,,wegens zijn liefde voor zijnnbsp;broeder verwierf hij den naam Pietas. Duidelijk is dat hier eucte-PEia broederliefde beteekent. Pietas is natuurlijk de Latijnschenbsp;weergave van EUffEpvjc.

De combinatie Sixaioi; xal Euc7EpYj(; teekent het plichtsgevoel van den Romein om zijn cultuur- en beschavingsleven te verdedigen.nbsp;Antonius en Octavianus stonden op het punt een zeeslag metnbsp;elkaar te leveren. Octavianus hield een aansporende rede tot zijnnbsp;soldaten waarin hij verklaarde, dat groote ondernemingen meestalnbsp;gunstig afloopen voor hen: toïc xa xs SixaióxEpa xa'i xa EÜcTspÉCTXEpanbsp;xal (ppovoij(Ti xal TcpaxxouCT'. xaxophoójxsva: ,,wier streven en handelen er op gericht zijn om recht en zedelijkheid te handhaven”.nbsp;Octavianus schildert dan de verslappende Oostersche zeden, denbsp;bijgeloovige praktijken en stelt het op deze wijze voor dat hij,nbsp;in tegenstelling tot Antonius, den verwijfden Oosterling, de Ro-meinsche traditie en zeden wil beschermen tegen de barbaarschenbsp;Oostersche zeden, fn dit kader vertegenwoordigt m.i. de combinatie SixocióxEpK xai xa EucyEpÉffxspa het beschavingsleven dernbsp;Romeinen.

De vrome nagedachtenis jegens gestorvenen wordt met EuaspEia uitgedrukt. Agrippa spoorde Octavianus aan niet naar de monarchie te streven. Zouden wij dezen regeeringsvorni kiezen, dan zounbsp;het volk meenen dat wij het slachtoffer geworden zijn van onsnbsp;fortuin en dat wij wegens ons succes van zinnen beroofd zijn: 1 2)nbsp;^ xal TiaXat aüxYji; È9i£ii.svoi xóv xs rcaxspa xal xtjv sq aüxov suffépEtavnbsp;ÈCTx^99'ai: ,,ofwel dat we reeds lang naar de monarchie streven ennbsp;dat we ons beroep op uw vader en onze vrome nagedachtenisnbsp;jegens hem slechts als voorwendsel gebruiken”.

De wending eïictePcïx; ttoiew komt voor in den zin van zich plichtmatig gedragen tegenover familieleden. Gaius Caesar gedroeg

1

‘) p. 44.

lt;‘) XLVIII. 5. ») L. 24.

2

LII. 2.

-ocr page 68-

52

zich zeer wellustig: iq ts ttjv [xrjTÉpa xai, iq ¦zxq aSsXtpai; te TyjhTjv TV]V ’AvTwviav TTASLCJTa oua EÏiaepwi; Troiïjcrap; „tegenover zijn moeder, zusters en grootmoeder Antonia betoonde hij zich vol piëteit”. Het tegengestelde aasBsï'^ wordt aangetroffen in den alge-meenen zin van menschen mishandelen. Antoninus deelde zwarenbsp;straffen uit; ook Laetus zou hij zwaar mishandeld en gedoodnbsp;hebben zoo deze niet ziek was geweest. Hij noemde deze ziektenbsp;een straf van de góden omdat: glj xai. Ttspl èxsïvov aa-ESr^aai. aurwnbsp;ETTETps'jjsv: zij hem niet toestond Laetus afschuwelijk te behandelen.

Ontuchtige betrekkingen worden duspT] genoemd ®).

We troffen reeds suffépsia *) aan in de beteekenis van soldatentrouw. Zoo .wordt ook het adjectief suaslt;^r]q toegepast op een legioen dat zich trouw en aanhankelijk betoont. Verschillende samenzweringen waren tegen Claudius gesmeed. Toen deze, dank zij hetnbsp;krachtig optreden der soldaten onderdrukt waren, beloonde hijnbsp;zijn soldaten op verschillende wijze, vooral echter tcS rd 710X1-Tixd auTWV (jTpaTOTTsSa, tÓ te sjiSopiov xai to EvSsxaTov, xal KXauSiEianbsp;xal TTiCTTa xai sucts[37) xal npoq T'^p ^ouXt]? £Tcovofi.acrlly)vai; door denbsp;legioenen, samengesteld uit burgers — het zevende en het elfde —nbsp;door den senaat te laten betitelen met: Claudiaansch, aanhankelijk en trouw. Bij deze beteekenis sluit ook ti sucjEpé? aan in dennbsp;zin van trouw, aanhankelijkheid van soldaten jegens hun vorst.nbsp;Antonius beloofde zijn soldaten met weldaden te zullen overladen.nbsp;Hij stopte hun mond met zoovele en groote beloften vol ®) ó'xjtenbsp;(jlyit’ Ewo^ua!, piYiTE cphEy^acrhai. Ti auTou? EutJEpè? SuvTjamp;'^vai dat zijnbsp;geen enkel woord van trouw konden bedenken en uitspreken.

Een Judas-streek wordt met aas^-l]q aangeduid. Pompeius ging naar Egypte. Eenige Egyptenaren gingen hem tegemoet en prezen de moordenaars van Caesar als bevrijders van het volk; ’)nbsp;t6 Sk ocXyjamp;èq èxelvcp te das^wi; èiTEpoóXEuaav: ,,in werkelijkheidnbsp;echter hadden zij het plan opgevat hem te vermoorden”.

Wat de inhoud van den titel Eiiasp-/)? kan zijn en hoe deze van

p Lix. 3.

P LXXVII. 5. P LIX. 22.

P p. 45; p. 21. P LX. 15.nbsp;p LXXVIII. 3.nbsp;p XLIV. 1.

-ocr page 69-

53

geslacht op geslacht kan overgaan, leeren wij uit het volgende. Aan Antoninus werd de titelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verleend. Aangezien de

reden wordt opgegeven waarom hij dezen titel kreeg, weten we ook den inhoud ervan. Hij verwierf hem door zijn zachtmoedigheid en genadig optreden tegenover zijn burgers, met name tegenover aangeklaagde burgers. Toen in het begin van zijn regeeringnbsp;velen aangeklaagd en voor bestraffing voorgedragen werden, straftenbsp;hij niemand, zeggende: ,,ik moet mijn loopbaan als leider over unbsp;niet beginnen met zulke daden”. Dit optreden was de reden i)nbsp;OTi Aövouo-tov aiiTOV y.ctl Eücjsp^ Sta ToiaÜTTjv aiTiav STccovófxacrsv vjnbsp;PouX-^: dat de senaat hem den titel Augustus en Pius verleende.nbsp;Ook Commodus kreeg den titel Euffsp-/):;. De volgende passagenbsp;verklaart misschien den oorsprong van het cognomen Pius. Dezenbsp;titel kan verkregen worden om persoonlijk gedrag, ook kan hijnbsp;echter overgaan op nakomelingen: kinderen en ook geadopteerdenbsp;kinderen. Pompeius, consul geworden, koos als ambtgenoot Quintus Scipio. Deze was krachtens geboorte de zoon van Nasica:nbsp;èx Sè Stj xXyjpou SiaSox^p ze, to toü MetsXXou toü EuctsPoö^ ysvoi;nbsp;7toi7]-9-£l; y.oLÏ Sta toüto TTjv sTrtxXTjotv aÜToü (pÉpow: ,,hij was echternbsp;geadopteerd in de familie van Metellus Pius als diens erfgenaamnbsp;en droeg daarom ook diens bijnaam”. Deze plaats bewijst ons hoenbsp;een cognomen ontstaat en, doordat het van geslacht op geslachtnbsp;overgaat, aan een bepaalde familie verankerd blijft.

Men ontmoet ook dat deze keizerlijke titel Eóosp-^i;, ter eere van een keizer ook de naam wordt van een maand. Zoo wordt vannbsp;Commodus verteld dat hij allerlei titels aannam en dat een maandnbsp;van het jaar naar zijn titel*) Eücyep-yjt; omgenoemd werd.

We troffen de wending oü/ ocnov reeds aan in betrekking tot den cultus. Het nu volgende voorbeeld heeft ocnov niet met betrekking tot leeken of offers, doch het slaat op priesters. De tempelnbsp;van Juppiter werd gewijd door Horatius, hiertoe door het lotnbsp;aangewezen. Valerius wees er echter op dat de zoon van Horatiusnbsp;pas gestorven was en verlangde dat dit aan Horatius, terwijl hij

') LXX. 2.

') LXXII. 15. =) XL. 51.

‘) LXXII. 15. ‘) p. 31.

-ocr page 70-

54

met de tempelwijding bezig was, zou meegedeeld worden: i) ivoc UTio TS Tou Traamp;ou?, xal oti ouS’ aXXw? octlov ^jv èv ttsvUsi tivoo ovxanbsp;Eepo7roi,£Ïv, TtapaxwpYic7£i.£v ol tt;? toS Ipyou l£pa)C7£Wi;: ,,opdat Hora-tius tengevolge van dit treurig bericht en omdat het in het algemeen ongeoorloofd was dat een priester in rouw zijn priesterlijkenbsp;functie verrichtte, hem de wijding van dit gebouw zou opdragen”.

Vinden godsdienstige feesten niet plaats volgens traditie en voorschriften dan geschieden zij oii^ óa’Mc,: ongeldig. Publius Clo-dius schond in het huis van Caesar diens vrouw op een tijdstipnbsp;dat de vrouwen, streng gescheiden van de mannen, godsdienstigenbsp;feesten vierden. Naar aanleiding van deze echtbreuk werd Clodiusnbsp;aangeklaagd terwijl de pontifices:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ocvaTuh^vai toc kpa w? ou^

Six tcGto TCXEtrlfévToc E-pywaav: ,,van oordeel waren dat de religieuze plechtigheden op nieuw moesten geschieden omdat zij,nbsp;gezien het geval van echtbreuk, ongeldig plaats gehad hadden”.nbsp;Eveneens is het oüx ócriw? iemand op een gewijde plaats te begraven.nbsp;De vrouw van Pompeius werd op het Campus Martius begraven,nbsp;hoewel Domitius zich hiertegen verzette en verklaarde ®) otinbsp;óaLtó? £v Tw kpw TOTTcp av£u TI.V05 (];7)cpt(Tp.aTO(; D-aTtroiTo: dat hetnbsp;heiligschennend was haar te begraven op een gewijde plaats zondernbsp;vergunning. Ou^ óolw? in den zin van in strijd met voor heiligenbsp;plaatsen geldende voorschriften komt meer voor .

Onder dcvócna Ipya verstaat ook Cassius Dio slechte daden in den algemeenen zin van het woord. Men moet de menschen beoordeelen naar hun daden, niet naar hunnbsp;woorden. ®) Ta piÈv yap avócna è'pya xno yvcopirjc aArj-S-ou? sxdaTOinbsp;ytyv£Tai CTuXXaPa^ 8’ av ti? £ij7tpE7r£Ï; cTug,7cXacr£i.£v: ,,Misdaden komennbsp;bij een ieder uit zijn ware gezindheid voort, iedereen echter kannbsp;fraai klinkende woorden zeggen”.

Het epitheton dvócjio? staat bij hem die zich tegenover zijn weldoener misdraagt. Cassius Dio beschrijft hoenbsp;Caesar handelde met de aanhangers van Pompeius. Slechts minachting had Caesar voor hen, die vele weldaden van Pompeiusnbsp;ontvangen hadden en hem daarna te midden van groote gevaren

') III. 13. h XXXVII. 46.nbsp;’gt;) XXXIX. 64.nbsp;‘) XLVIII. 53.

') III. 12.

-ocr page 71-

55

in den steek gelaten hadden. Ook Pharnaces vond op grond van deze gedragslijn geen genade bij Caesar:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6ti xal TiovTipo? xal

avódio? TTspl Tov £ÜöpY£T7]v èyévETo! „omdat hij zich laag en ondankbaar gedragen had tegenover zijn weldoener”. Zoo wordt het meer toegepast ^).

Evenals®) acfsprj^ wijst ook avóatoc op een Judas-streek. Toen Pompeius zich naar Egypte begaf trokken eenige Egyptenaren alsnbsp;ook Lucius Septimius hem in schijn als vrienden tegemoet:nbsp;£TO[3o0X£uaav Sè avotjiw?: „doch koesterden een laaghartig plannbsp;tegen hem”. Uit het vervolg blijkt dat zij Pompeius vermoordden.

Wij hebben reeds ®) Ipyov dvócnov ontmoet om aan te duiden dat iemand zonder vorm van proces ter doodnbsp;veroordeeld wordt. Zoo treffen we ook dvocriw? aan. Denbsp;schrijver spreekt over het schandelijk gedrag van Cicero tegenover Lentulus. Hij vraagt zich af welke schanddaden hij verrichtnbsp;had: ®) ïv’ outw? oïxxpwt; xai dvooiwp; dv:^p ÜTcaTEuxcói;, (jTpaTYjyoiv,

[JIY]T£ Tl £lTCa)V [i.7)T’ dxoÓlTai; E? Te t6 OlX7)ji.a EplTTECry] xal £X£Ï WCTTOp

o'i xaxoupyÓTaTOl 9lt!xp7i: „dat hij consul, vervolgens praetor geworden, zoo wreedaardig en gewetenloos, zonder procesvoering, in de gevangenis werd geworpen en daar ter dood gebracht werd evenalsnbsp;de laagste misdadigers”. Hier zien we avóaio? verbonden metnbsp;oïxTpóg, beide termen wijzen wellicht op het beklagenswaardigenbsp;lot van Lentulus. Waarschijnlijk is móaioc, dus ook synoniemnbsp;met oïxTpó?. Trouwens dcvócnoc komt meer voor verbonden metnbsp;oixTpó? om een beklagenswaardige situatie te teekenen. Antoniusnbsp;liet Ciceros hoofd vastspijkeren aan de rostra waar Cicero zoonbsp;dikwijls zijn redevoeringen gehouden had: ’) xai ètti tcXeïcttov tt]?nbsp;T£ avoCTicoTdcTT]^ xai Trj(; oixTpoTaTr]? aiiTcSv ö(|/£co; £V£Tci[X7rXaT0: ,,ennbsp;hij verzadigde zich aan dit zeer wreede en deerniswaardige schouwspel”.

Burgeroorlogen worden ®) avouioi genoemd.

Wat in strijd is met de aan dooden verschul-

h XLI. 63.

2) LXXIX. 6.

=) p. 52.

*) XLII. 3.

‘) p. 27.

•) XLVI. 20.

’) XLVII. 8.

‘) LII. 15.

-ocr page 72-

56

digde piëteit is oü)( octiov. Juist toen Drusus gestorven was keerde Augustus van overwinnende veldtochten terug; xal oüxnbsp;¦^v ol Öaiov [xv] oü Toc xocD-yixovtx èni -rolq xaTsipyaojisvoi? Tcxp’ aïiTïivnbsp;T-yjv sïacü Toij TTWjxTjplou ecroSov èTriTeXéuai: ,,en het was hem nietnbsp;toegestaan de gebruikelijke dankfeesten voor zijn heldendadennbsp;te houden op het tijdstip dat hij het pomerium binnentrad”.

Ook is het oatov weinig of geen kinderen te wekken omdat dit indruischt tegen den natuurlijken plichtnbsp;zijn geslacht te handhaven. Zoo heet het in een rede van Augustus; Oü [xrjv ouS’ omov ij xal xaXfö' kazi zo pisv yjpisTspov ylvocnbsp;Tiocücyaoöai. xal to övopia to 'Pcopiaicov èv Tjpiïv iTzoo^TjVai: „Het zounbsp;toch onverantwoordelijk en laag zijn als ons geslacht zou ophouden te bestaan en de nomen Latinum in ons zijn eindpaal zounbsp;vinden”.

Bloedschandige ontucht wordt als een Ipyov avocntó-TKTov gekenmerkt. Nero was verliefd geworden op Sabina, die hij o.a. om deze reden van haar man liet scheiden. Agrippina, denbsp;moeder van Nero, uit vrees dat Nero met deze arnica zou huwen,nbsp;trachtte door vleierijen, onbeschaamde blikken en omhelzingen ^nbsp;haar zoon over te halen tot ontucht. Zoo nu; ®) è'pyov avomcÓTaTovnbsp;èTÓX[jL7)CTsv; ,,bedreef zij een bloedschandige daad.”

Nero stelde alles in het w'erk om zijn moeder uit den weg te ruimen. Deze moedermoord heet 1 2) pnaicpovla dvóo-ioi; ennbsp;dvocnoupyta.

De s p i o n a g e-dienst, de z.g. delatio heet dvóaio?. Ulpius Julianus en Nestor Julianus waren onder de regeering van Antoninus berucht geworden; ®) npoQ töc? dvocriou? TroXuTrpayfxoCTÜva;nbsp;ÜTi-/]p£TYj(7ai; ,,en waren hem van dienst geweest met hun spionagediensten” .

Het substantief óatwcn; duidt een wijdingsfeest ,,de consecratio” aan van een heroum. Ruiterspelen, wedstrijden met renpaarden,nbsp;bokswedstrijden en wilde dierengevechten vonden plaats; èv

1

h LV. 2.

“) LVI. 7.

“) LXII. 11.

2

LXII. 12.

‘) LXII. 13.

') LXXVIII. 25. ’) LI. 22.

-ocr page 73-

57

TY) Toü Tjpwou ócricoCTsc: ,,bij gelegenheid van het wijdingsfeest van het heroum”.

Een merkwaardige beteekenis heeft het adverbium óctlw;; in het volgende citaat. Caesar stelde een wet voor om landerijen aan zijnnbsp;soldaten te geven. Bibulus verzette zich hiertegen en om de doorvoering van de wet te voorkomen bepaalde hij de overige dagennbsp;van het jaar te beschouwen als tspofrTjvia feestdagen, de z.g. diesnbsp;festi, waarop het openbaar leven stilstond en er dus ook geennbsp;wetsvoorstel kon plaats hebben. Telkens nu als Caesar hem gedurende deze periode een nieuw wetsvoorstel wilde voorleggen:nbsp;IveTÉXXeTo Sii tcov UTTYjpeTwv OTt [£po(i7]v£a Ts eÏt] xai oüSèv ónfcop exnbsp;Tcüv vópcov £v SóvaoTO Spacrh-a'.; ,,liet hij hem door zijn dienarennbsp;weten dat het dies festi waren, op welke dagen hij krachtens denbsp;wet geen enkele geldige daad kon stellen”. Blijkbaar beteekentnbsp;óalcop in dit verband geldig, wettig voor het nemen van staats-besluiten.

Wie een ander uit afgunst vermoordt is avócroot;.

Zich schandelijk gedragen tegenover zijn naaste familieleden wordt met dvóaio? bestempeld. Gaius Caesar dwong zijn grootmoeder een eind te maken aan haar leven en verbande zijn zustersnbsp;na ze verkracht te hebben. ’AvoCTicoTarop dvhpwTrwv xal —zpi t7)vnbsp;TTjO-’/jv xa'i Tiepl rdc oiSsXcpap ÈyévsTo; ,,Hij werd de grootste bruutnbsp;van de wereld jegens zijn grootmoeder en zusters”.

Een opvallend gebruik van dvómop is, dat het voorkomt als epitheton bij dieren in den zin van wild, verscheurend. Hierbij moet men wellicht denken aan het begrip wreedheid dat vaak in dvóciop,nbsp;zooals het onderzoek heeft aangetoond, ligt opgesloten. De veldheer spoorde zijn manschappen aan om ten koste van wat ook tenbsp;overwinnen. Elke foltering zou beter zijn dan overwonnen te worden, ja het zou zelfs beter zijn: *) xxamp;dnsp èp amp;Y]pix rivd dypia. Svopixnbsp;dvóaiix èumTZTCüxó-x' voor wilde, redelooze en verscheurende dierennbsp;geworpen te worden.

Meermalen treft men de verbinding van oawp en cepóp aan, waarbij het eerste dan profaan beteekent.

Toen Cicero uit zijn ballingschap was teruggekeerd kreeg hij zijn

gt;) XXXVIII. 6.

XLI. 5.

=) LIX. 3. nbsp;nbsp;nbsp;.

‘) LXII. 11.

-ocr page 74-

58

eigendommen weer terug, ook den grond van zijn huis. Daar deze grond echter gewijd was aan Libertas bracht Clodius hieromtrentnbsp;religieuze bezwaren in het midden. Cicero trachtte daarop te bewijzen dat het tribunaat van Clodius, waaronder het besluit betreffende zijn huis had plaats gehad, van nul en geener waardenbsp;was. Hij wees er op dat het tribunaat op onwettige wijze op denbsp;plebejers was overgegaan en dat geen enkel besluit in deze functienbsp;uitgevoerd, als bindend kon worden beschouwd, Kal eTreitrsnbsp;Sta toÓtou tou:; TTOVTi^ixat; t6 iSacpó^ ot xat öatov xal pépvjXov ovnbsp;aTToSoijvat: ,,Op deze wijze overtuigde hij de pontifices hem dennbsp;grond terug te geven als zijnde profaan en ongewijd”.

Zoo kan ou/ 6aLolt;; weer gewijd beteekenen in den zin van tspó?. Allerlei wonderteekenen hadden zich voorgedaan. De zieners gavennbsp;als reden hiervan op: w? xat tspwv Ttvwv yj j^wptwv ouy^ óatwv sTrot-xoupiévwv; ,,dat er eenige tempels en gewijde plaatsen als woningen gebruikt werden”. Zoo treft men ook het substantief t6 outovnbsp;aan in den zin van profaan gebouw, staatsgebouw, dit in tegenstelling tot To ffstov tempelgebouw. Milo had zijn tegenstandernbsp;Clodius vermoord. Tengevolge hiervan ontstond er zooveel verbittering, verwarring en opschudding onder het volk dat het:nbsp;[XYjTS TOÜ ÓcjtOU JJtfjTS TOÜ ffstOU STt CppOVTtCjat, aXXa TTOtVTa [jlèv Ta Ttsptnbsp;rxi; Tacpap vópttpta CTuyysat, Tcaciav S’ óXtyou tvjv TróXtv xaTaTrpvjcrat:nbsp;noch profane noch gewijde instellingen ontzag, doch alle begrafe-nisgebruiken over boord wierp en bijna geheel de stad in brandnbsp;stak. Eveneens komt het onzijdig meervoud ra. ocaa voor, tegenover Ta afsla, waarbij dan Ta ffsla de tempelgelden, Ta ocna denbsp;Staatsgelden zijn. Cleopatra liet verschillende vermogenden doo-den en eigende zich hun geld toe. Zij verkreeg veel geld èx ts twvnbsp;èxsóvow XTTjpiaTWV xal sx twv aXXwv xal ótrlwv xal Ifslcüv, [xyjSsvói;nbsp;[i.7)Ss Tcöv Tiav’j apdcTwv Isptóv cpsiSofxÉvT): *) tengevolge van hun bezittingen, als ook op grond van Staats- en tempelgelden, daar zijnbsp;zelfs de heiligdommen niet spaarde. Ook van Vespasianus wordtnbsp;gezegd dat hij te Alexandrië groote sommen geld verzamelde,nbsp;waarbij hij geen enkele manier van geld inzamelen naliet: aXXa

b XXXIX. 11. b XXXIX. 20.nbsp;b XL. 49.nbsp;b XLI. 5.nbsp;b LXV. 8.

-ocr page 75-

59

xa'l EX TMV ÓfflWV TTOCVTWV Xal èx TWV kpwv Ó[i.OlCO? )'p7][XaTt^Ó[X£VO(;

doch hij verzamelde het geld zoowel uit profane als uit gewijde bronnen.

Zoo blijkt offw? in tegenstelling tot Ispó? meestal profaan te beteekenen.

Het is, tenslotte, niet gemakkelijk een doorgaand verschil in beteekenis tusschen ocroot; c.s. en sutTEprjt; c.s. aan te wijzen. Somsnbsp;worden de woordgroepen duidelijk onderscheiden, zooals in denbsp;berispende toespraak van Augustus tot ongehuwden en gehuwdennbsp;met weinig of geen kinderen. Augustus gebruikt daarbij avocnoup-yEÏv om uit te drukken, dat men te kort schiet in zijn verplichtingen jegens zijn voorouders — misdaad tegenovernbsp;menschen — door geen kinderen te verwekken, terwijl hij acyspswnbsp;gebruikt om aan te geven dat men zijn plichten jegens denbsp;góden verwaarloost — misdaad jegens de góden — door zijnnbsp;eigen geslacht, door de góden ingesteld, niet in stand te houdennbsp;door kinderen te verwekken en door het menschelijk geslacht innbsp;het algemeen 'te laten wegkwijnen en bijgevolg aan de gódennbsp;hun vereerders en offeraars te onttrekken. Moordenaars, zoo zegtnbsp;hij, straffen wij streng, doch ook gij bedrijft moord door geennbsp;kinderen te verwekken, i) Kal avoaLoupyslTE ra te ovopiara xal vat;nbsp;Tipia^ Twv TTpoyóvwv TraóovTE^, xal auE^EÏTE, Ta te ysvT] üpiwv Ta xaTa-8Ei;({fÉvTa UTTO t«v D-ewv acpavlJ^ovTEC, xal to pisymTov twv avaffTjpiaTWVnbsp;auTwv, Trjv avD-pcoTïlvTjv, aTioXXüvTEC, Ta te tspa Sia toutou xal tou?nbsp;vaoup aÜTWv dvaTpsTrovTE:;; ,,Uw gedrag is onverantwoordelijk doornbsp;aan den naam en de eer van uw voorouders een eind te maken,nbsp;gij beleedigt de góden door uw geslachten, ingesteld door de góden,nbsp;ten gronde te richten en door het grootste geschenk der góden,nbsp;het menschelijk leven, te niet te doen en bijgevolg hun tempelsnbsp;en cultus aan de vernietiging prijs te geven”.

De gedachte dat het leven een gave Gods, en kinderen verwekken een goddelijk gebod is, vinden wij bij de Christenen herhaaldelijk. Reeds Plato spreekt deze opvatting duidelijk uit.

Zijn leven veil hebben voor den keizer, zich innig en nauw aan den keizer verbinden wordt uitgedrukt met xa^ocnouCTlfai. Naarnbsp;aanleiding van gunstige voorteekenen verklaarden de zieners dat

‘) LVI. 5.

Geurts. Het huwelijk bij de Gr. en Rom. moralisten p. 13.

-ocr page 76-

60

Octavianus tot een zeer hoogen graad van roem en eer zou komen. Velen hielden daarna een wedstrijd in vleierijen, waarbij Pacuviusnbsp;allen overtrof: èv yap tw crjvsSplw ékutov ts ol tov twv ’I^yjocovnbsp;xpoTTOV xa-S-cocrlwa's xal Toop aAXotp o-uvspoóXsus toüto 7zoi.yj(TXi, as’nbsp;oÓTisp xal vüv TTpoCTTpsTrópiEvoi TOV xpaTOÜVTa Xéysw elfóD-apisv oti golnbsp;xaS-agt;(7s(ópislfa; ,,in den senaat wijdde hij zich aan hem toe op denbsp;wijze van de Spanjaarden en gaf aan de anderen den raad hetzelfdenbsp;te doen. Vanaf dit tijdstip zijn ook wij nu nog gewoon om tot dennbsp;vorst te zeggen; we hebben ons aan u gewijd”.

Het simplex óctioüv wordt aangetroffen in betrekking tot den keizercultus. Het wijden van tempels ter hunner eere wordt hiermee uitgedrukt. Zoo wordt van Gains meegedeeld: ,,to Tjpwovnbsp;tó toü AiiyouffTou wtuwas, tyjv stzivlmov cttoXt^v èvSóp: ,,dat hij, innbsp;triumphgewaad gekleed, den tempel van Augustus wijdde”. Ooknbsp;duidt het op de plechtige onthulling van een keizersbeeld. Denbsp;tooneelspelers gaven een feestelijke voorstelling; *) xal eïxóvk tounbsp;T£ Patou xal Tyjt; ApouolXXT);; aTYjcravTSt; axrtwcrav en richtten eennbsp;beeld op van Gains en Drusilla en onthulden het plechtig. Zoonbsp;wordt het ook gebruikt voor het wijden van een heiligdom vannbsp;Sabina ®) en van een altaar ter eere van een gestorven keizer ®).

’Avoaioupystv schildert het invoeren van een uitheemschen en barbaarschen godsdienst. Elagabalus voerde een nieuwen god in,nbsp;liet zich door den senaat priester van dezen god benoemen, bou^^•denbsp;er een tempel voor, droeg Syrische kleederdracht, offerde jongenbsp;lieden, had een leeuw en een slang in den tempel, xal aXXa a.TTanbsp;avotrtoupywv en volgde nog meer dergelijke barbaarsche riten.

Ook doet dit werkwoord zich voor in den algemeenen zin van misdaden begaan. Antoninus had zijn broeder Geta vermoord ennbsp;om diens damnatio memoriae zoo ver mogelijk door te voeren

1) Liir. 20.

Zoo vertelt Valerius Maximus II. 6. 11. dat de Celtiberiërs het schandelijk achtten om te overleven in een strijd, wanneer hun leider, voor wiens levensbehoud zij hun leven hadden gewijd (spiritum devoverant) was omgekomen. Cf. Caesar. B. G. III. 22.

») LIX. 7. b LIX. 24.

5) LXIII. 26.

«) XLVIII. 14. b LXXIX. 11.

-ocr page 77-

61

bedreef hij uitgerekend op diens verjaardag: avo(ji.oupYsïv éttsty]-Ss’j'Ts allerlei misdaden.

Daden van kinderlijke piëteit jegens ouders, van ouderliefde jegens kinderen, van aanhankelijkheid van slaven tegenovernbsp;meesters, worden vertegenwoordigd door £ucrs[i£i.a, dat in dezennbsp;zin verbonden voorkomt met het synoniem «p£Ty).

Voor een Judas-streek zien wij dc;£(37]lt;; en dvóaio? toegepast, zoodat deze twee termen synoniem zijn; bij een beklagenswaardige situatie is dvócrioi; met ®) olxTpot; als synoniem verbonden.

Flavius Philostratus. ®)

Bij dezen auteur treffen we alleen oaioq c.s. aan, £Üct£P7)? c.s. ontbreekt. quot;Oaioi; vindt men gebruikt in den zin van ritueel-vlekloos, zondeloos. De menschen smeeken om allerlei gunsten o.a.nbsp;ook; ’) ó(TicÓT£poi. pLÓ£iv, oGicorepoi Svsiv: ,,dat zij in reineren staatnbsp;mogen inwijden en offeren”.

Verder wordt dvócno? aangetroffen om een onmatig hooge rente aan te duiden. Er wordt uiteengezet hoe handelaren en koopliedennbsp;tot alles in staat zijn. ®) Tóxo^g ivoaioig Tag auTwv xscpxXxg inoTi-Fév-e; ig t6 dp^atov aTTEÓSoucn: ,,Zij geven af met woekerrente innbsp;hun haast het hoofdkapitaal terug te krijgen”.

Philostratus Junior.®)

Deze schrijver gebruikt alleen het werkwoord óctioüv, en dit in den zeer merkwaardigen zin van een onbegraven lijk met aardenbsp;bestrooien. Betreffende Palamedes is een wreed verbod afgekon-digd: 1 2®) pv) yap FdcTïTEiv tÖv IlaXapYjSTjv prjSè ótnoijv tt) aTroD'VYjo'XEi.vnbsp;SÈ t6v dcvEAópEvóv te xal ffa(j;avTa: ,,niemand mag Palamedes begraven noch met een handvol aarde bestrooien; wie hem zal opnemennbsp;en begraven wordt ter dood gebracht”.

1

') LXXVII. 12.

h p. 50.

») p. 52.

•) p. 55.

lt;¦) p. 55.

') Ed. C. L. Kayser.

’) Vit. Apoll. VIII. 7.

») Vit. Apoll. IV. 32.

2

Ed. C. L. Kayser.

Heroica. 10. 7. cf. Pausanias I. 32. 5. navrcog oaw'j avapcóirou vsxpov xpu'iai..

-ocr page 78-

62

Herodianus.

Elagabalus huwde een Vestaalsche maagd, dit werd als een a(T£p7)(i,a beschouwd. Deze schrijver levert ons een plaats op, waaruit zeer duidelijk blijkt dat het schenden van eed als een smaadnbsp;jegens de góden wordt aangerekend. In een aansporing luidt het:nbsp;laten we met moed en dapperheid oprukken tegen hem:

T£ è'/ovTs? nbsp;nbsp;nbsp;SQ o\)q s7Ti.opx7]crai;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,terwijl wij kunnen

rekenen op de hulp der góden, die hij beleedigd heeft door meineed te plegen”.

De wending (jlyjts octiov p-^Ts Sóxatov geldt het verbod voor krijgslieden, die hun vorst vermoord hebben, om nog langer met de bescherming van een vorst belast te worden. Tot een lijfwacht,nbsp;die den vorst gedood heeft, wordt in een berispende toespraaknbsp;gezegd dat zij haar vorst niet langer meer mag beschermen: 1 2)nbsp;ènsi Sènbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Öctiov pvjxs Slxsaov I'tlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ópa; SopU9opsLV xal è;

Tov opxov aa£[37](TavTa^; ,,aangezien het in strijd is met recht en billijkheid dat gij uw vorst beschermt, omdat gij uw eed geschonden hebt”. In dit citaat zien we tevens een overdreven gebruiknbsp;van daspslv; zijn eed schenden wordt hier uitgedrukt met è? xovnbsp;opxov dcTspsw.

Evenzeer vinden wij ook een overdreven gebruik van d90(TtoÜCT-•9-ai in de wending d90ffioijcTD-ai opxov in den zin van een eed van trouw afleggen. Aan Severus werd gemeld dat Pertinax de machtnbsp;aanvaard had. Van Severus nu wordt verteld, dat hij terstondnbsp;daarna: ®) D-utrai xal tov uTrsp 'zrfi IIspTivxxo?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opxov d9ocrico-

oaahai: ,,een offer bracht en eed van trouw af legde ten opzichte van de keizerlijke macht van Pertinax”.

In een geheel anderen zin treft men elders a90ffiouallai aan; het beteekent dan de laatste eer aan dooden bewijzen. Toen Antoninus gestorven was, kozen de soldaten een nieuwen keizer. Dezenbsp;hield een rede tot de soldaten waarin hij hen wees op de verdienstennbsp;van zijn voorganger Antoninus en hoe deze als ook al zijn heldendaden in eeuwige herinnering zouden voortleven bij de soldaten. ®).

1

b Ed. K. Stavenhagen. =‘) V. 6.

III. 6. 7.

‘) II. 13. 15.

') II. 9. 5.

2

IV. 14. 6.

-ocr page 79-

63

Nüv Sè xacipóc,, zip.riGotyia.Q wi; )(pï] ty)v [ji,V7)|i,7]V toü tetsXsuxÓto?, alt;po-aiwlt;7a(j.£vo(; te tol Tcpot; èxEovov, £)(Ecri)'ai, twv sTtEiyóvTWv: „Nu echter eischen de omstandigheden dat wij, na de gedachtenis van dennbsp;overleden vorst geëerd en onze plichten jegens hem vervuld tenbsp;hebben, het dreigend gevaar onder oogen zien”.

Ook bij dezen schrijver zien we het werkwoord acpotjioÜCThai, toegepast in den zin van zich wijden aan den vorst Gordianusnbsp;en Maximimus waren twee tegenkeizers die elkaar bestreden.nbsp;Gordianus wilde Capellianus uit zijn ambt ontslaan doch dezenbsp;rukte tegen hem op; tw te Ma^ipivco x(xD'W(nwfji£vop innig verbonden als hij was aan Maximinus. Ook wilde hij Vitalianus uit dennbsp;weg ruimen xaD-wo-noptÉvov tw Ma^tpiivw; ,,omdat hij zeer bevriendnbsp;was met Maximinus”.

Eunapius^).

Jamblichus, op den terugweg van een offer, volgde een anderen weg omdat langs den ouden weg een lijk gevoerd was. Zijn vrienden zeiden dat dit niets te beteekenen had, zoo wel, dan moestnbsp;hij hen er grondig van overtuigen. Jamblichus ging hier niet opnbsp;in, doch toen zij bezig waren warme baden te nemen drongen zijnbsp;er nogmaals op aan. MsiSacrap Ss ó ’lapipXixop aXX’ oux euuePÈ!;nbsp;fjiÈv ,,£97)” TaÜToc ETnSElxvuCTlfai., ójxwv Ss EVExa TCETTpd^ETai.: ,,Jamblichus glimlachte en zei dat het niet strookte met den eerbied voor denbsp;góden doch omwille van u zal ik het doen”. Wellicht moet mennbsp;oüx EÜcTEpÉi; hier opnemen in den zin van onverantwoordelijk om n.1. godsdienstige wetenschap aan een ieder zonder onderscheid mee te deelen. Deze opvatting treft men meer aan®), metnbsp;de wending o u ^ ö t o v. Iemand uit afgunst om zijn kwaliteiten verbannen en tegenwerken valt onder daspsiv. Prohaeresius wasnbsp;een man van zeer groote lichamelijke schoonheid en geestelijkenbsp;gaven. Hij was een zeer beroemd redenaar; zijn collega’s wistennbsp;het te bewerken dat hij verbannen werd. Teruggeroepen doornbsp;den keizer, moesten hij en de andere Sophisten geimproviseerdenbsp;redevoeringen houden. Toen Prohaeresius optrad verzocht hij zijn

gt;) VII. 9. 3.

‘) VII. 6. 10.

”) Ed. W. C. Wright. Loeb. class, libr. *) p. 368 in gen. ed.

‘) p. 158 in gen. ed.

-ocr page 80-

64

tegenstanders hem een onderwerp te geven om hierover een rede te houden; ïaoiq yap oTt yjcrepyjCTav TOKrS-TjcrovTai; wellicht zoudennbsp;ze dan overtuigd worden hoe laag zij gehandeld hadden.

Eveneens wordt het verzwijgen van de roemrijke daden van een groote figuur als aaspew beschouwd. Bij een beschouwing overnbsp;groote geesten wordt opgemerkt dat ook Xenophon een grootnbsp;wijsgeer geweest was. Verschillende personen van gering formaatnbsp;waren besproken, groote figuren mochten dus zeker niet verzwegen worden. El yap to rtatyviov tt]? apeTV]? a^iov Xóyou, aaepoÏTOnbsp;av TrdvTO)? to (77rouSa!^ó[j.£vov cnwTTwpsvov: ,,Indien zelfs het speelschenbsp;element van de deugd vermeldenswaardig is, dan zou het inderdaad ongepast zijn te zwijgen omtrent haar grootsche daden”.

Socrates wordt als een zeer verdienstelijk man geteekend, daarom was de tegen hem gerichte aanklacht der Atheners een ypatpy). Aristophanes met de zijnen bespotten Socrates en diensnbsp;wetenschappelijken arbeid. Toen zij zagen dat dit bij het volk innbsp;den smaak viel: Yjyopla(; fjijjavTÓ tivsc;, xal ttjv dosp^ ypatpljv zie;nbsp;èxstvov £TÓX(xy)fjav; ,,waagden sommigen het een onverdiende beschuldiging tegen hem in te brengen”.

Het is opmerkelijk dat bij dezen schrijver de term doEpd]? c.s. in zedelijke betrekkingen alleen gebruikt wordt om de onbillijkenbsp;critiek tegen intellectueele arbeid en miskenning van wetenschappelijke menschen te bestempelen.

') p. 492 in gen. ed. “) Exordium.

“) p. 380 in gen. ed.

-ocr page 81-

GROEP B. WIJSGEEREN EN MORALISTEN

Oude Stoa^).

Volgens de Oude Stoa is hij, die geen kennis heeft van den eeredienst der góden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wat de Stoa verstond onder dtjépeia

en ELiclpeia blijkt duidelijk uit de volgende omschrijving ervan. Tyjv yap dcsPstav xaxG.v oücrav, dyvotav slvat D-ewv D-spaTrstai;, Tr]Vnbsp;S’ eUGS^ZLOCV, dn; ELTIOpiSV, £TCl(TT-i^[J.7)V HeWV ffspaTTSÓa? : ,,De xgs^sixnbsp;is een slechte toestand die bestaat in onkunde betreffende dennbsp;cultus der góden, vroomheid is, zooals wij zeiden, kennis van dennbsp;cultus der góden”.

Herhaaldelijk ontmoet men: ®) euaéjisixv sTuaTvjpiTjv ö-swv Hepa-Tielai; en *) xas^eioc dyvoLa Ifscöv HspaTisiai;. Volgens de definitie zou men mogen vaststellen dat de Stoa genoemde termen uitsluitendnbsp;in religieuzen zin gebruikt.

Zoo ontmoet men dikwijls de opvatting dat alleen de wijze ®) suCTspfj;; en de (paGXo(; dcjspv)!; is; ook dat de ®) (rTroiSaiot sïiaspslt; xalnbsp;oaioi zijn, waartusschen hier blijkbaar geen of weinig verschilnbsp;gemaakt wordt.

Van ódLÓTY]? geeft de Stoa de volgende omschrijving. ’) 'Ouiott);; TzxpzxoyLé'JY] TTtcTTOu:; xal TYjpoüvTa? rd Ttpó(; tó -S-stov Sóxata; ,,'0(7oÓt7](;nbsp;is datgene dat maakt, dat men in de góden gelooft en men nakomt de verplichtingen tegenover de godheid”. M.i. wordt hiernbsp;uitgedrukt dat de óoiÓtt;? de vereering der góden is, die als een plichtnbsp;der menschen jegens de góden — rd Trpó? to amp;elo\i Sixxix — beschouwd wordt. Wellicht wordt deze opvatting gesteund door hetnbsp;feit dat men vaak tegenkomt; ®) Qai.ÓT7)lt;; ScxaioaóvT] Ttpo? ^sou?;

‘) Ed. Arnim.

2) III. p. 157. 5-10.

=) II p. 304. 18. III p. 64. 40. 67. 11. 157. 11. 25.

h III p. 157. 10.

III p. ') III p.

165. 43. p. 153. 29.

166. 25.

¦) III p. 67. 4.

») III p. 165. 41.

-ocr page 82-

66

de eeredienst is een plicht (der menschen) tegenover de góden.

Volgens de Stoa-leer was elke fout, groot of klein, vrijwillig of onvrijwillig een aa-s|37]g,a; to yap Trapa tïjv (3o6X7]CTtv ti. TipaTTScrhainbsp;Toü hsoG acrepeóa; sivat Tex[xf]piov: ,,want elke handeling indrui-schend tegen den wil der godheid is een bewijs vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dit

zal zeker geen algemeene opvatting geweest zijn ^).

Ook wordt to ayaamp;óv als ®) ocnov xai. sucsps? bestempeld.

M i d d e n-S toa. Panaetius.

Panaetius. Zijn fragmenten leveren niets op.

Nieuwe Stoa. Epictetus en Marcus Aurelius.

Epictetus^).

Wij hebben van de góden het vermogen om alle levensmoeilijkheden te boven te komen. Als men jammert, klaagt, droefheid toont over alles wat er gebeurt, kan men zeggen: ®) tC ydp èaTivnbsp;dXXo dxóXouhov tt) TOtaÓTTj dysvveia 7] y.ou. dciépeta; ,,Wat anders isnbsp;het gevolg van zulk een lafheid dan goddeloosheid”. Neerslachtigheid wegens de lasten van het leven wordt dus als dwépsia gekenmerkt. Zoo wordt ook hij die, naar aanleiding van levenslasten,nbsp;de góden verwenscht en beweert dat zij zich om de menschennbsp;niet bekommeren ®) dospv];; genoemd. Daarentegen teekent tónbsp;suCTsps;; de kloeke levenshouding om alle tegenslagen van het levennbsp;te overwinnen. ’) To cyóvoXov éxsivou [isjavyjolfai., oti, èdv piv] èv twnbsp;auTW •/) Tonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xal cru[xoépov, oïgt; SóvaTai. acohriva!. to suosSèc Iv

Tivi: ,,Kort en goed, wij moeten bedenken dat, als vroomheid niet samengaat met wat nuttig is voor ons, vroomheid bij niemandnbsp;behouden kan blijven”. Hier zien wij hoe to sÜCTspép de op eennbsp;kloeke levenshouding gebaseerde godsdienstige levensbeschouwingnbsp;vertegenwoordigt, levensaanvaarding.

b III p. 166. 5-15. b Cf. p. 7.nbsp;b I p. 127. 4.

Ed. Schöll. b I. 6. 39.nbsp;b I. 27, 14.nbsp;b I. 27. 14.

-ocr page 83-

67

Dikwijls beteekent siiaé^sian, to £Ücts[3s; en ®) tó octiov vroomheid, d.w.z. de juiste gezindheid tegenover de góden. Soms echter omvatten de woorden zoowel het zedelijke als het godsdienstige.

Het ideaal van den echten stoïcijn wordt ons in de volgende passage geteekend. ’Eyw S-éaco pèv xa'i aTra-ö'/);; elvai xal ÓLTipoLyjoq,nbsp;S’ wï; suctePt)? xal (piXÓCTOcpO!; xal stulpeXt]? EiSÉvai, Tt [roi Trpot;nbsp;•amp;EOÓ!; ECTTi xatl^xov, Tl Tupo? yovEip, Tl npbc, a8e\(po\}c,, ri Tcpo? ty]v tzx-TpiSa, Tl Tipop ^Evoup: ,,Ik wil vrij zijn van hartstocht en onrust,nbsp;ook wil ik als vroom en wijsgeerig man en, wie het ernst is, wetennbsp;wat mijn plicht is tegenover de góden, mijn broeders, ouders,nbsp;vaderland en vreemdelingen”. Een Stoïcijn die werkelijk onverstoorbaar is, en zijn godsdienstige en zedelijke plichten vervultnbsp;is euas^rjc;.

De wendingen oaiov en dvóaiov doen zich voor in den zin van ritueel (on)geoorloofd. De kwestie wordt besproken of hetnbsp;oiTiov of dvóffiov is varkensvleesch te eten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, •

Uitspraken die de goedheid en voorzienigheid der góden bestrijden zijn oü ö-spiiTa oüS’ ocna. Te veronderstellen dat alles slecht bestuurd wordt en de godheid zich om ons niet bekommert: ®)nbsp;TaÜTa oü -ö-EpiiTd ouS’ ouia svHupiTjil^vai: ,,dit is ongeoorloofd ennbsp;goddeloos”.

Epictetus gebruikt 6 oaiop in den zin van geweten. Hij hield een betoog dat de mensch trouw moet zijn. Laten we de trouw varennbsp;dan vernielen en vernietigen wij iemand. ‘^) Tiva; tov tticttóv, tovnbsp;aiSripiova, tov oaiov: Wien? Den trouwen, zich schamenden fijn-gevoeligen mensch. Hier is 6 oaioc; het innerlijk besef van goed ennbsp;kwaad ,,het geweten”.

Gehoorzaamheid aan de goddelijke wetten wordt met oaióry]^ aangeduid. Heracles was de reiniger van alle onrecht en EiaaywyEu?nbsp;Se SixaioaóvT]!; xa'i octióttjto?: invoerder van gehoorzaamheid aannbsp;menschelijke en goddelijke wetten. Zoo beteekent het werk-

gt;) E. 31. 4.

E. 31. 4.

») I. 22. 4.

*) II. 17. 31.

») I. 22. 4.

') III. 24. 19. ’) II. 4. 2.

®) III. 26. 32.

-ocr page 84-

68

woord xai^ocnoüaS^at zich richten naar, leven volgens de wetten van de godheid. Men moet zich vrij maken van elke aandoening,nbsp;dit kan men alleen door óp te zien, naar de godheid, zich te richten naar haar en toïc; èxdvou TrpoaTayfiacri, xa'amp;wcTiwp.svov: doornbsp;te leven naar haar wetten.

Marcus Aurelius^).

Aurelius gebruikt dccrspriv geheel in het kader van de Stoa-leer.. Zoo was de grondstelling van de Stoa: ófxoXoyoufxsvw^ (póast.nbsp;^yjv: ,,overeenkomstig de natuur leven”. Het schenden nu van denbsp;natuurlijke wetten valt onder dae^ew omdat de natuur als god beschouwd wordt. ®) 'O xSixüv xas^sl- zr^ yap tov oXwv cpiasoic;nbsp;xaTSCTXsuaxulac; ra Xoytxanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;svsxsv «XXyjXtov amp;gzz ixpzAzlv pèv

«XXïjXa xar’ d^lav, pXdcTTTSiv Sè fXTjSafXW?, 6 to [ioüXTjpa TaÓTTji; napa-paivwv doepst StjXovÓti ziq ttjv TipsaPuTOCTTiv twv Hewv'. ,,Wie onrecht pleegt zondigt. Aangezien de natuur van het heelal rationeele wezens gemaakt heeft omwille van elkaar met de bedoeling elkaarnbsp;wederzijds te helpen naar vermogen, doch niet om elkaar te bena-deelen, is hij, die de wet van de natuur over treedt, een schendernbsp;van de natuur, de eerbiedwaardigste der góden.

Evenzeer gold het als een dogma van de Stoa tegenover de dSidcpopa, de res indifferentes, een volledig neutraal standpunt innbsp;te nemen. Het zondigen tegen dit dogma is atjspriv. 1 2) quot;Octtk; oóvnbsp;Tzpbq ttÓvov xat yjSovyjv rj ö-avaTov xod ^ojy]v yj Só^xv xxi xSo^ixv, oi?nbsp;s7rta-7](; rj rwv oXwv cpuai!; y^p^zac, xuzoi; oux zniGy]:;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S'^Xov Uic, xgz-

pri; ,,Hij die zich niet neutraal gedraagt tegenover moeite, genoegens, dood, leven, roem en schande, dingen die de natuur ook neutraal behandelt, zondigt tastbaar”.

Dat men aas^zl door de res indifferentes niet neutraal te beoor-deelen, wordt nog nog eens door het volgend voorbeeld onderstreept. 'O zxp TjSova? wt; ayaHa Siwxow tou? Ss tcÓvoU(; wt; xaxa cpsuywv, daspsi:: Wie de genoegens, als zijnde een goed, nastreeft,nbsp;de inspanningen, als zijnde een ramp, ontvlucht, zondigt. Plichtverzaking en onrecht zijn twee ondeugden die voortvloeien uit het

1

gt;) II. 16. 46.

Ed. J. Stich en H. Schenkl.

2

IX. 1. h IX. I.

IX. 1.

-ocr page 85-

69

feit dat men handelt in strijd met de als god beschouwde natuur, quot;'Eti Ss ó 9opoü[jisvo? toÏx; ttÓvou? 9op7]{)'y)aETai ttots xal twv £cro[jiévwvnbsp;Tt èv Tw xódfxcp, ToÜTo SÈ TjSy) acrspÉ?’ 6 te Sicoxcov Tocc YjSova^ oüxnbsp;a9£^ETai Toü dcSixEÏv toüto Se èvapyw;; oLGZ^éq: „Hij die moeitenbsp;vreest zal ook eens vreezen voor wat moet gebeuren in deze wereld;nbsp;dit is plichtverzaking. Wie naar genoegens streeft zal zijn handnbsp;ook niet kunnen afhouden van onrecht, dit is zondigen”.

Het substantief octiótt;!; beteekent ook berusting in de dingen zooals de godheid die bestiert. Laat het verleden over aan zichnbsp;zelf en de toekomst aan de goddelijke voorzienigheid: xal tonbsp;Tcapov pióvov aTTSuhÓVT]^ TTpOp Ó(7lÓT7)Ta Xai SlXatOCTUVTJV Ó(TlÓT7]Ta (XÉv,nbsp;tvanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TO aTCovEfxópisvov; ,,Richt het aanwezige in de banen van

berusting en onderwerping, opdat gij tevreden moogt zijn met uw lot”.

De goede werken, waarvoor men in het hiernamaals beloond wordt, heeten è'pya öorta, vrome, d.i. godewelgevallige daden. Hetnbsp;is onaannemelijk dat de goeden geen tweede bestaan zoudennbsp;hebben wanneer zij eenmaal getorven zijn; èTtt ttAeIotov Si’ spycovnbsp;óalcov xal Ispoupyiwvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tw D-eIco ysvojjiÉvou:;; ,,vooral wanneer

zij door vrome handelingen en offers bevriend geworden zijn met de godheid”.

Opvattingen huldigen, die in strijd met de goddelijke voorzienigheid zijn, is oóx ocjiov. De góden zorgen voor alles en allen tot in de kleinste bijzonderheden toe. Aan te nemen nu dat de gódennbsp;nergens voor zorgen is: xictteueiv [xèv oiy^ ouiov ongeoorloofd tenbsp;gelooven. quot;Octio? wordt ook toegepast op het menschelijk handelennbsp;in den zin van eerlijk, oprecht. Laten wij ons niet met anderennbsp;bemoeien doch alleen op onze eigen daden letten: “) 'Iva auTo toütonbsp;Slxaiov fj xal octiov: ,,of zij rechtschapen en eerlijk zijn”. Zoo wordtnbsp;oCTiot; ook toegepast op het levensgedrag in den zin van ongerept. ®)nbsp;Bpaxo? ó plo?' sic; xxpnoc; tt]? ÈTrtyEtounbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SodD-ECTi,? óala xal Tipd^sn;

xoivcüvixal: ,,Kort is het leven; de eenige oogst van ons aardsch bestaan is een levensgedrag zonder blaam en vrucht van gemeen-

‘) IX. I. 2) XII. 1.nbsp;“) XII. 5.nbsp;h VI. 44.

IV. 18. •) VI. 30.

-ocr page 86-

70

schapsgevoel”. Synoniem met Siaitsai,? oa'ia is to octiov. Wees in alles de leerling van Antoninus, denk aan zijn standvastigheid, zijn verstandige ondernemingen xal to óy-alèc, tcolvxciljou, xod to ocnov,nbsp;xai t6 suSlov too TrpoowTTOU xal t6 [x£i.Xl}(iov, xal to axevóSo^ov: aannbsp;zijn onveranderlijke gelijkmatigheid, zijn ongerepte levenswandel,nbsp;helderheid van gelaat, zachtheid van karakter en verachting vannbsp;roem. Van _dezen Antoninus vertelt Aurelius wi; hsoorspv]!; xwpi(;nbsp;SciCTtSatpioviai; hoe vroom hij was zonder tot bijgeloof te vervallen.nbsp;Dat h-soaepvic; de ware vrome is hebben we reeds eerder vastgesteld ®), geheel synoniem hiermee is ogioc, gebruikt. Sprekend overnbsp;Socrates en diens dood merkt Aurelius op, dat men zich moetnbsp;afvragen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tl èSóvaTO apxsïohKi tw Sixaioc, elvai Ta Trpo? avffpwTcouc;

xal OGIOC, Ta Tipoc; hsoót;: of hij tevreden kon zijn over zijn rechtschapenheid tegenover menschen en over zijn plichtsvervulling ten opzichte van de góden. In dit citaat zijn ooto? en Slxaiolt;; duidelijk gescheiden, hoewel zij dikwijls als synoniemen van elkaarnbsp;optreden. Hier blijkt dat men Slxaioc is door zijn zedelijke plichtennbsp;na te komen, ogioq door zijn godsdienstige plichten te vervullen.

Palaephatus®).

In het werk van dezen schrijver komt slechts één keer sogs^sio. voor, dat dan de wederzijdsche opofferende echtelijke liefde tee-kent. Toen Admetus op het punt stond te sterven wilde niemandnbsp;het op zich nemen om voor hem den dood in te gaan behalve zijnnbsp;echtgenoote Alcestis. ®) 'HpaxXTj? aÜTviv Sia ttjv zugs^skvj a'psXópis-\ioQ, xal avayaywv lx tou aSou, aTilSwxsv ’ASpiYjTtó: ,,Heracles ontrukte haar en voerde haar weg uit den Hades, op grond van haarnbsp;opofferende liefde voor haar man”.

P h i 1 o d e m u s. ’’)

Het slecht behandelen van smeekelingen en priesters valt onder dtjepsïv. ®) ’Afjepslv sl? Ispslc; üppl^ovTa;; xal TrapoivoCvTat; ziq IxÉTai;:

gt;) VI. 30.

2) VI. 30.

’) p. 39.

*) VII. 66.

‘) Ed. Joh. Fischerus.

•) XXXXI. 1. I. h Ed. André v. Krevelen.

) De Ira. col. 14.

-ocr page 87-

71

„Zij zondigden door priesters overmoedig en smeekelingen slecht te behandelen”. Uit het feit dat hier priesters en smeekelingen innbsp;één adem genoemd worden, en het vergrijp tegen beide groepen alsnbsp;(xcjsPeïv beschouwd wordt, valt op te maken dat de smeekelingen,nbsp;even goed als de priesters, onder goddelijke bescherming stonden.

Philodemus is een Epicureisch wijsgeer, bijgevolg gebruikt hij de wending oü^ octlov om aan te duiden wat in strijd is met denbsp;deugdenleer van den catechismus der Epicureërs. Zij beschouwdennbsp;de onverstoorbare gemoedsrustnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als de hoogste deugd.

.¦\lwat nu tegen deze hoofddeugd indruischt is oï»x ocriov. Vandaar verklaart hij:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,t7]v S' èpcüTixyjv 06 S’ octlov Xsysiv ap£TY)v: ,,de ero

tiek als deugd beschouwen is onjuist”. Hartstochtelijke liefde schaadt de arapa^la, het is dus ou^ oaiov haar als deugd aan tenbsp;merken.

Dio Chrysostomus. 2)

Bij hem zien we affépsia toegepast in den zin van goddeloosheid ®).

Homerus stelde het voor, dat Ares en Aphrodite gewond werden door Diomedes, dit standpunt is xgs^si;. ®) Oüx eÏtcy] aXyj-ö-ép, Siot ttjv dcTioplav sli; aSévava è|X7ri7tTtóv xalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rrpay-

pLxrx: ,,Niet wetend de waarheid te zeggen vervalt hij tot onmogelijke en godenkrenkende verhalen”.

Eüaépeoa gebruikt hij in den zin van vroomheid en godsdienst.

Daar deze schrijver het Euhemerisme huldigt, worden de termen onveranderd, in religieuzen zin, toegepast op deze categorie góden.nbsp;De heroën van hun eer berooven en hen smaden, wordt als een ’)nbsp;aCTspTjfioc beschouwd. De krans van hun beelden wegnemen of hunnbsp;beelden bespatten beteekent ®) acrspsw.

Naast dit godsdienstig gebruik zien wij de termen ook van toepassing op meer menschelijke aangelegenheden. Geheel over-

De Dis. fr. 76.

“) Ed. De Arnim.

’) Orat. I. 53.

‘) Orat. XI. 87.

Orat. XXXI. 146. ») Orat. XII. 48.

’) Orat. XXXI. 81. •) Orat. XXXI. 81.

-ocr page 88-

72

eenkomstig de definitie van acTÉjSTjpia bij Polybuis zien wij gebezigd om het onrecht, dat den dooden geschiedt, aan te wijzen. Ta yap TOpi. tou? xaTOi/ogsvou; ytyvopieva oux opttw^ acrs(3Y)[jLaTanbsp;xéxXvjTai: ,,De bejegeningen, den dooden aangedaan, wordennbsp;acjepYipiaTa genoemd”.

Zij, die zich aan hun ouders vergrijpen, affspoüai.. ®) Oi yoüv TOpl Toü(; yoveïi; è^apiapTavovTEt;, oti, Tvj^ TTpcoTyji; xai. iizyiarriQ wyjp^avnbsp;euepysCTia? st^ 'fliaa?, sÏxÓt6)c acrspsïv Soxoüffiv: ,,Zij, die misdrijfnbsp;plegen jegens hun ouders, hoewel zij ons toch de grootste weldaden bewezen hebben, geven duidelijk blijk van piëteit verstoken te zijn”.

’ActsPt]? duidt in het algemeen boosdoeners aan.

De eerroof, waaraan men zich schuldig maakt door beelden, die iemand gewijd heeft, te schenden, of de daarop staande inscripties weg te nemen; door eerestelés te beschadigen of de opschriften ervan weg te nemen, heet atrspTjpa. Na hiertegen gewaarschuwd te hebben, zegt hij: ®) ,,oü towuv oüSè èxeïvó ecttiv arfszéov,nbsp;èmiizzp TOU5 Xóyouc ett’ auEpYjpiaTi ÈTT:oi.7)CTa[xr;V; ,,dit moet mennbsp;niet over het hoofd zien, daar ik, om zoo te zeggen, over een eer-roovend bedrijf gesproken heb”. Ook het werkwoord acE^ELvnbsp;wordt gebruikt in den zin van eerroof plegen. ®) ’Eav oüv «tcó tmvnbsp;aXXwv avall'yjpiaTOjv acpsXcóv tk; toü 9-£vto(; tö ovopia aXXov sTnypd^r),nbsp;pióvov TOÜTOv oux dcTEpELv 9-rjCT0(i,Ev; i ,,Wanneer iemand van de wijgeschenken, door een ander gegeven, den naam van den schenkernbsp;wegneemt en er een anderen naam op aanbrengt, zeggen wij dannbsp;niet dat hij eerroof pleegt?”

Het vernielen van iemands standbeeld uit afgunst heeft het epithetonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Theagenes was een groote politieke persoonlijk

heid, doch had een mededinger dien hij tijdens zijn leven haatte, ’’) TEXEUTYjoavroi; Ss TtpSypia xdvTWV dvoTjTOTaTov xal dcr£[3£(TTaTOV stcoiei.'nbsp;Tov ydp dvSp!.dvTa auToü tov scjTWTa sv U£C77) ttÓXei vuxTwp èp.ao'Ti-you na diens dood echter beging hij een zeer onverstandige en lage

‘) P- 2.

2) Orat. XXXI. 14. =) Orat. XXXI. 15.nbsp;*) Orat. XXXI. 28.nbsp;=) Orat. XXXI. 87.nbsp;») Orat. XXXI. 89.nbsp;’) Orat. XXXI. 96.

-ocr page 89-

73

daad: het standbeeld van zijn tegenstander, dat midden in de stad stond, beschadigde hij ’s nachts.

’ActéPeik vertegenwoordigt in zeer algemeenen zin onrecht. Waar magistraten, rechters en wetten slecht zijn, daar is het levennbsp;ongelukkig en CTTao-stt; xal dSixixt xxi üamp;pztc, xxi daé^sLX tïoXat)nbsp;«puEvai Trap’ xi'coÏQ is de bodem geschikt voor opstand, onrecht,nbsp;overmoed, kortom voor allerlei misdadigheid.

Ue wending oux sucrspéc teekent een levensgedrag dat een fatsoenlijk mensch niet past. Men moet niet geheel opgaan in sexueele genoegens, spijs en drank: piT] yap oüSè eÜctsPÈi; vi ToiauTa TiEp',nbsp;voü (XETpiou xai TrExaiSsupiEVOu StavoïjD-yjvai tiote avSpó; het is zelfsnbsp;onbehoorlijk zoo iets ooit van een fatsoenlijk en welopgevoednbsp;mensch te denken.

Een frappant gebruik van xaé^six is dat het beteekenen kan diefstal onder bezwarende omstandigheden, het duidt n.1. aannbsp;diefstal bij gelegenheid van schipbreuk en stranding. Na eennbsp;zware schipbreuk is Dio in Euboea geland. Doelloos rondloopendnbsp;wordt hij voor de rechtbank gebracht en o.a. ervan beschuldigdnbsp;dat hij reeds langen tijd als kustbewoner van Euboea zich rijknbsp;gestolen heeft aan menschen, die bij de kust schipbreuk lijden.nbsp;In zijn verdediging zegt Dio dan: ®) quot;O Ss sTÓ^ipiTjasv sïttsïv —pinbsp;TCüv vauayiwv, TrpaypKx outwc avócnov xai. rrovTjpóv.... Tïpo^ yap tt)nbsp;(xaz^sLX xal aSuvaTÓv èariv exsiUsv xai ótloüv Xapsïv: ,,Hij heeft onsnbsp;durven beschuldigen van een zoo afschuwelijke en laaghartige

diefstal bij gelegenheid van schipbreuk en stranding____ behalve

dat dit diefstal onder bezwarende omstandigheden zou zijn, is het zelfs ook onmogelijk ook maar iets ervan weg te nemen”.

Hier beteekent dus acrépeca gequalificeerde diefstal, wat ook aangeduid wordt met Trpaypia avoaiov xai 7rov7]póv; avotnop, tcovt]-póp ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dekken elkaar.

Wanneer men weet dat iemand ware woorden gesproken heeft is het acTEpép dit niet als zoodanig te bevestigen. Toen Dio zijnnbsp;verdediging uitgesproken had, stond iemand, die ervan overtuigd was dat hij naar waarheid gesproken had, op en zei: *) ,,S£ivóvnbsp;[j.01 SoxEÏ, [xaXXov Ss aaspèp p.v) einzï'j d CTuvsTctcrTapLai: ,,het komt

q Orat. LXIX. 6. q Orat. LXXIIX. 30.nbsp;q Orat. VII. 51.nbsp;q Orat. VII. 54.

-ocr page 90-

74

mij onbillijk, ja zelfs oneerlijk voor, zijn bevestigingen niet te bekrachtigen, daar ik weet dat ze waar zijn”.

Eenmaal wordt het critiseeren van groote figuren als gekenmerkt, juist zooals wij overdrachtelijk van ,,heiligschennis”nbsp;spreken. Dio oefent critiek uit op Homerus en zegt: ,,aXX’ öfxcoi;nbsp;UTrèp TYjAixoÜTWV 6vto(; toü Xóyou Ttvèi; twv CToqjmTWV acrspsïv (xs cpr-CTOufTiv '0[xY]pcp dvTiXéyovTa: ,,daar het gesprek over zulke belangrijke onderwerpen gaat, zullen sommige sophisten beweren datnbsp;ik heiligschennis pleeg door Homerus tegen te spreken”.

Evenals sücrépsta beteekent ook ógióttic, vroomheid ^). Wij zullen in het volgende ziGz^r^q ontmoeten in den zin van een juiste opvatting aangaande de góden hebben ^), geheel synoniem hiermeenbsp;is 6aiolt;;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ss xaxo^ wv TjysÏTai. tcots -hsoiji; dpsuxsiv, xoct’ «uto

ToijTO TrpWTOV OU}( OGIOQ SCTTW ij ydp dvÓ7]T0V ij TTOVyjpÓV VSVÓ(i,I.X£ tÓ

{fsïov: ,,Wie slecht is waant dat hij niettemin soms den góden behaagt, is juist in deze opvatting verkeerd georiënteerd, want hijnbsp;meent dat de godheid ofwel dwaas ofwel slecht is”.

Het adverbium óctlw? is weer te geven met een den góden passende wijze. Zoo ontmoet men de uitdrukking ouitoi; Sè ^spa-TOuaaL -ö-sout; de góden op passende wijze vereeren. Naast süctsPsïvnbsp;¦hsout; treffen wij hier hspaTssüuai ffsoix; aan, waaruit blijkt dat dezenbsp;twee werkwoorden als synoniemen kunnen optreden. Ook beteekent ®) oCTto? vroom en avóuio? goddeloos.

In den geest van de Stoa wijst de verbinding ogioc; xai süusPyji; op het eenvoudige natuurlijke leven, waarbij de levenseischen totnbsp;het noodzakelijke beperkt worden. Dio trad te Rome als zedenmeester op en wees de Romeinen er op dat zij gelukkig zoudennbsp;zijn als zij rijkdom, goud, zilver en allerlei weeldeartikelen, waarnaar zij zoo ijverig streefden, zouden verachten. Naarmate gijnbsp;toeneemt, zoo sprak hij, in rechtvaardigheid en matigheid, zultnbsp;gij minder om deze dingen geven en evenmin zult gij waardenbsp;hechten aan een groot aantal slaven: ®) oato yap av susspsaTspoi. xal

») Orat. XI. 14.

2) Orat. III. 53.

=) p. 107.

•) Orat. I. 16.

b Orat. LXIX. 2.

•) Orat. LXIX. 4.

b Orat. LXIX. 4.

») Orat. XIII. 35.

-ocr page 91-

75

óai.c!)T£poi yévigcjamp;e, toctoutw eXocttcov sgtm Trap’ 6|i,ïv ó XipavcoTO? ical Ta •ö'Ujjii.apiaTa xai. Ta cTT£(pavó)[jiaTa, xai. Mcjsts èXaTToui; ö-ucriap xalnbsp;aTi’ èXaTTovop Sa7iav7](;; „Hoe eenvoudiger en natuurlijker gij leeftnbsp;des te minder wierook, offers en kransen hebt gij noodig en ooknbsp;zult gij minder offers brengen en minder kostbare”. Dio neemtnbsp;hier een Stoïcijnsch standpunt in, waarnaar men oGioq ennbsp;te beoordeelen heeft.

Dezelfde verbinding teekent ook de lage handelwijze der Athe-ners jegens Socrates. Van de Atheners heet het: eti yap vüv övEiSC^ovTai TTspi StóxpaTou^, lt;xgt;q ouT£ Sixatco; ouT£ ófftax; tw avSplnbsp;7rpoG£V£/amp;£VT£(;: ,,Zelfs nu nog worden zij berispt om Socrates, diennbsp;zij onrechtvaardig en in strijd met zijn verdiensten behandeldnbsp;hebben”.

Evenals eüctePy)? op de verhouding tusschen ouders en kinderen slaat,heeft ook öctio? er betrekking op.quot;Outk; (tèv yap ayvcojacov TCplnbsp;Toi^ cpiiasi yovÉaf;, oüx av yévoiTO oaio^ oüSè npoc, ro\)i; D-EpiÉvoui; auTOv;nbsp;,,Wie ondankbaar is jegens zijn natuurlijke ouders zal ook nietnbsp;dankbaar zijn jegens de ouders die hem aannemen”.

De wending ó pTjSè etoeïv ocnov zou men kunnen vertalen met venia sit verbo. Zij die alles, ook de menschen, haten: ®) 6 pivjSÈnbsp;£OT£tv oCTiov, Toïp D-Eoïpnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;worden, vergeef mij het

woord, bij de góden verafschuwd.

Een unieke beteekenis heeft ouio? in het volgende. Inrichtingen voor lichtekooien moet men niet oprichten *) è'v te TtapóSon; ap^óv-TCijv xal ayopacc;, ?tXi^lt;tcov apj^Etwv t£ xal kpwv, ptETa^u tójv óaiwTaTwvnbsp;bij de huizen der magistraten en op de markten naast de Staatsgebouwen en tempels, te midden van deze deftige buurten. Ditnbsp;vormt een afwijking van de vaak gemaakte onderscheiding kpanbsp;tempels en ocna profane gebouwen ®).

Het wil mij voorkomen dat gETa^ü twv octuotoctov in het kort de vooraf opgesomde wijken en gebouwen samenvat. Deze gebouwen zijn tempels. Staatsgebouwen en magistraatswoningen, zoo-dat men het kan weergeven, zooals ik in mijn vertaling reedsnbsp;getracht heb, met in deze indrukwekkende, def-

gt;) Orat. XLVII. 7. ‘) Orat. XLI. 4.

“) Orat. XLI. 11.

‘) VIII. 134.

gt;) p. 58.

-ocr page 92-

76

tige w ij ken, waar genoemde inrichtingen niet op hun plaats zijn.

Dat de woordgroepen nbsp;nbsp;nbsp;en öato? congruent zijn, blijkt

duidelijk uit het feit dat zij als equivalent optreden; zoo zijn synoniem oaioi; en nbsp;nbsp;nbsp;sucrépsoa en ócnÓTY)^, ®) avócnoc;, TcovTjpó:;

en aCTsp-y)?. Verder zijn ook *) süuspsïv en IfspaTTsóeiv synoniem.

Plutarchus. ®)

Bij dezen vromen moralist treffen wij beide woordgroepen, zooals men verwachten mag, zeer vaak aan.

Beschouwen wij eerst de gevallen, waarin zij in de verhouding tot de góden gebruikt worden. Van de ,,bijgeloovigen” zegt Plutarchus dat zij door allerlei vreemde en barbaarsche namen ®)nbsp;XKTai.CT^'üveiv xal Tcapavopisïv tÓ hefov xal Tcarptov a^lco[j,a tt)? sücrs-Psiac; de godheid beleedigen en de van oudsher bestaande waardigheid van onze religie schenden. Zoo vertelt hij ook dat Aemiliusnbsp;opgenomen werd in het college der wichelaars; hun functie wasnbsp;niet alleen een eerepost doch ook een wetenschap, waardoor hetnbsp;oordeel bevestigd wordt van die wijsgeeren ’’) ouoi ty]v sïiaspstavnbsp;wpiaavTO ffspaTrsiap D-eciv ÈTncyTYjfXTjv sivai: die den godsdienst beschreven hebben als een wetenschap om de góden naar behoorennbsp;te eeren.

’Aaépsioc heet iedere verdraaide vorm van sucrspsia, zoowel de alfsÓTTjt; ¦ als de SetcnSatpiovLa. Na een bespreking van de eigenaardige praktijken der ,,bijgeloovigen” zegt hij;®) 69-sv epoiyenbsp;X(XL ffaupiai^si.v stcskti tou(; tyjv alfsÓTYjTa qjao’xov'rap aaépeiav eïvai,nbsp;pv) (pdcffXOVTa? Ss T7)v Ssic7(.Sa(.poviav, xkItoi, y’ ’Ava^ayópoe; SixTjvnbsp;ecpuysv auspsta^ sttI tm Xl-D-ov elttsiv tov ijXiov, Kippepiout; S’ oïiSsii;nbsp;sïtcsv dcCTspsï;; otl tov ijXiov oüS’ slvai. to TiapdcTrav vopt^oucri.: ,,Ik verwonder mij over hen die atheïsme als dccrépsia bestempelen, terwijlnbsp;ze dit niet zeggen van bijgeloof. Anaxagoras werd voor de recht-

gt;) p. 74, 75.

q p. 74.

q p. 73.

q p. 74.

q Ed. Moral. M. Pohlenz —W. Sieveking. Nachstadt-Titchener. Vit. Cl. Lindskog —K. Ziegler.

“) De Sup. 3.

’) Vit. Aemil. Paul. 3.

q De Sup. 10.

-ocr page 93-

77

bank gebracht op grond van atheïsme omdat hij beweerde dat de zon een steen was, niemand echter noemt de Cimmeriërs atheïsten hoewel deze menschen heelemaal niet in het bestaan van denbsp;zon gelooven”.

EuCTÉpsLa duidt dus niet alleen in het algemeen den godsdienst aan, doch ook den waren godsdienst, dezen in tegenstelling totnbsp;bijgeloof en atheïsme.

Dit wordt duidelijk bewezen door de volgende passage, i) Outw yap evioi (peóyovTSp tv)v SsmiSaipLOviav è|i,7ri7T:TOult;Ti.v sip aD-sÓTvjTa Tpa-)'ELav xal dcvtÓTOTiov, ij7r£pTi:ï]SY)(TavTsp Èv (xectw XEipiévvjv T7]v EUCTepstav:nbsp;,,Sommige menschen trachten bijgeloof te vermijden doch vervallen in een ruw en hard atheïsme, terwijl ze den waren godsdienst, die in het midden ligt, over het hoofd zien”.

Priesters, die hun priesterlijke plichten ten opzichte van de góden niet stipt vervullen, maken zich schuldig aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;roup

amp;£oup. Daarom mochten de priesters van Bacchus geen ambt be-kleeden, want zou toevallig hun wereldsch en godsdienstig ambt hen op hetzelfde moment opgeëischt hebben, dan zouden zijnbsp;vöv piÈv aaspsïv Toup hsoup, vüv Ss pXaTrTEiv Toüp TcoXiTap ofwel hunnbsp;plichten jegens de góden ofwel jegens hun medeburgers verzaaktnbsp;hebben.

Opmerkelijk is dat hij, die met opzet een bepaalde godheid van zijn offers uitsluit, als aasptip beschouwd wordt. Cyanippus, eennbsp;Syracusiër, offerde alleen aan Dionysus niet. Toen de Syracusiërsnbsp;door pestziekte gekweld werden gaf de Pythische godheid hunnbsp;den raad; ®) Seïv tov aaspTj TpoTraioip h-Eoip arpoLyid-Gai dezen goden-krenkenden man aan de kwaadafwendende góden te offeren.

Het vertrouwen dat men bij groote ondernemingen op de góden heeft, wordt met EÜcrspsca uitgedrukt. De motieven voor zijn verwachting van succes worden opgesomd wanneer Alexander zijnnbsp;tocht naar Klein-Azië onderneemt. 1 2) Aurop S’ eï^^ev sv ékutw rapnbsp;pLEydcXap EXidSapnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TiEpl O-Eoup: ,,Zelf bezat hij in zich ge

gronde hoop; vast vertrouwen op de góden”. Nog duidelijker wordt EucE^Eia in genoemden zin gebruikt door Fabius Maximus.nbsp;Toen deze tot dictator gekozen was hield hij een rede tot de sol-

1

') De Sup. 14.

“) Quaest. Rom. 1,3.

“) Parall. Graec. et Rom. 19.

2

De Alex. fort. aut virt. 12.

-ocr page 94-

78

daten. Hij verzekerde hen dat niet de lafheid van de soldaten maar de minachting van de veldheeren jegens de góden de oorzaak van hun nederlaag was geweest. Hij spoorde ze aan dennbsp;vijand niet te vreezen en de góden te verzoenen en te eeren. i)nbsp;Ou SsiCTiSaifrovlav èvspyai^ójjisvo^ aXXa D-appóvcov eüuspsla tyjv (xpeTï)vnbsp;xal racLQ rcapa twv -S-iMV èXnim tov arco twv ttoXsjjiIwv (pó[3ov dctpaipcivnbsp;xocl Tcapot[jLultoiI)[i£vo(;; „Hij deed dit niet om bijgeloof bij hen wakkernbsp;te roepen doch om door het vertrouwen op de góden hun dapperheid te versterken en om hun vrees voor den vijand, door verwachtingen van de góden, weg te nemen”.

Op Alexander wordt ook sucrspf)? toegepast in de beteekenis van: een verheven opvatting aangaande de góden hebben.nbsp;'Eias^éazspoq Sè Aio[j.y)Sou?’ ó gèv ydcp ffsoÏ!; piaj^scrD-at. -^v STOiyLO;;, 6nbsp;Sè TiavTa Toü? -ilsoüi; èvófxti^s xoczopamp;ow: ,,Alexander had een verhevener opvatting van de góden dan Diomedes; deze was bereidnbsp;met de góden te strijden, hij echter beschouwde de góden als denbsp;bewerkers van elk succes”.

Wanneer menschen zich eer, aan góden bewezen, aanmatigen beteekent dit aaé^sioc begaan. In grenzenlooze hoogmoed lietennbsp;velen zich góden noemen en tempels voor zich bouwen. Dit allesnbsp;echter duurde slechts korten tijd en dan verdwenen zij xsvÓTTjranbsp;xal aXa^ovstav pisT’ xGspislxp xxi Trapavopla^ TrpocrocpXóvTs; beschuldigd van goddelooze ijdelheid, grootdoenerij, charlatanerie ennbsp;onrecht.

Hermesbeelden verminken en de mysteriën van Demeter profa-neeren valt onder dccrspsw. Zoo wordt ook van Alcibiades verteld dat hij in dronkenschap op bespottelijke wijze de mysteriën nabootste. Taüra yap sv ty] sEcrayysXiqc yéypaTTTzi ©sacaXoS toünbsp;Kificovop, sto-ayyslXavToc; ’AXxiPHSyjv a a s p s ï v repl to) hscó :nbsp;,,Aldus luidde de aanklacht van Thessalus, den zoon van Cimon,nbsp;die Alcibiades aanklaagde als schender van Ceres en Proserpina”.nbsp;Zeer opmerkelijk is nu dat er tusschen acrspsw en xSixslm niet hetnbsp;geringste verschil kan bestaan, zoodat zij volledig eikaars synoniemen zijn; de aanklacht tegen Alcibiades wordt n.1. ook als

') Fab. Max. 4.

“) De Alex. fort. aut virt. 12. ’) De Isis. et Osir. 24.

*) Vit. Alcib. 19.

-ocr page 95-

79

volgt weergegeven:^) ©sco-aXo;; Ktfjiwvo? Aax[.aSY]^ ’AXxi(3idSY]v KXsiviou Sx(X(jiPcüviSy;v eïctyjyysiXsv d S l x s t v Trepl tw 9-sw dcrrogi-[xoügevov T(x piufTTifipia: „Thessalus, de zoon van Cimon, een Lakiade,nbsp;heeft Alcibiades, een Scambonieër, den zoon van Clinias, beschuldigd gezondigd te hebben tegen Ceres en Proserpina door de mysteriën na te bootsen”.

Tempels ontheiligen en in brand steken is xas^eïv, tempel-plundering dcréprjga. 1 2) Eutrépsia is vroomheid en ®) suas^ri^ vroom.

Hoezeer de eisch gold dat het uitwendig godsdienstige een weerspiegeling moest zijn van een innerlijk godsdienstige overtuiging blijkt ons uit een mededeeling over Domitianus. Zou men, na eennbsp;beschouwing van het Capitool, vervolgens het paleis van Domitianus, de zuilengangen, zalen, badkamers, vrouwenvertrekken etc.nbsp;bezichtigen, dan zou men zeker zeggen: ®) oüx suuspvit; oüSs ^Ckó-Tipo^ TÓ y’ èoai'-èjZK vócjov jxipeiq xaTOixoSopiwv: ,,Het komt bijnbsp;u niet voort uit vroomheid noch uit prachtliefde, doch het is eennbsp;ziekte bij u en gij kunt niet buiten bouwen”. Domitianus bouwdenbsp;en versierde weliswaar de tempels der góden, maar uit andere dannbsp;religieuze motieven; daarom was hij oüxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zoo bewijst ons

het gedrag van Ptolemaeus dat men ook onder Eualpsia een innerlijke vroomheid verstond en niet het uitwendig eerbetoon. Lof, die aan misdaden bewezen wordt als waren het deugden, neemtnbsp;den schroom van boosdoeners weg. ’’) Oüto? AÏyutitov aTrAXsos,nbsp;T7)v riToXepiaiou ¦StvjXuTTjTa, xai. flsoXTjtl^tav, xa'i 6\oXuy[j.ouq xai. tu[x-Ttavcovnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;süoépsLav ovofxa^wv xai. Itewv Xarpsiav: ,,Deze

valsche lof heeft ook Egypte ten gronde gericht omdat het de verweekelijktheid van Ptolemaeus, zijn bijgeloof, het luid roepennbsp;en het slaan op de pauken, vroomheid en eerbetoon jegens denbsp;góden noemde”.

Ook treft men bvgs^slx aan als wetenschappelijk-gefundeerde kennis aangaande de góden. Onkunde leidt tot allerlei dwaze ennbsp;verwarde begrippen. De natuurkundige wijsbegeerte bestrijdt dit

1

b Vit. Alcib. 22. b Vit. Arist. 10.

*) Vit. Nic. 16.

2

Vit. Num. 6. b Vit. Num. 7.

“) Poplic. 15.

’) De Adul. et Amic. 12.

-ocr page 96-

80

en in plaats van een schrikbarend en door inbeelding verhit bijgeloof ryjv XGipocXyj [xst’ IXttIScov dcyaS-wv sucrépsiav èvspydï^sTai. roept zij onomstootelijke godskennis in het leven, verbonden metnbsp;het beste vertrouwen. Zoo moet men wellicht ook in het volgendenbsp;sij(7£ps!,a weergeven met godsdienstkennis, theologie. Een zekernbsp;genre disputen is geschikt voor maaltijden, sommige onderwerpennbsp;doet de geschiedenis aan de hand, andere ontstkan in spontanenbsp;gesprekken:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TcoXXd [xev si:; 9iXocro9lav TcapaSsiyfxaTa, TroXXd S’ zIq

suuépstav s/oótTa:;: die veel voorbeelden bevatten betreffende wijsbegeerte, ook betreffende theologie.

Zoo doet ook £ucjs[3yi5 zich voor in den zin van godsdienstig-onderlegd. De een spreekt gaarne hierover, de ander daarover; over offers, orakels etc. spreekt gaarne de sij(T£(ïy)p.

Wat in strijd is met de voorschriften van religieuze feesten wordt als een aaépsia beschouwd. Clodius schond Pompeia, denbsp;vrouw van Caesar, juist op een tijd dat vrouwen in het huis vannbsp;Caesar godsdienstfeesten hielden, waarbij mannen geen toegangnbsp;hadden. Caesar 1 2) Stx7]v d(jspsLalt;; èypdi|^aTo tw KXcoSiw daagde hemnbsp;voor de rechtbank wegens schending van een godsdienstige traditie.

Tusschen religieuze nauwgezetheid (sücjépsia) en overdreven vroomheid (Eucrépsia) il n’y a qu’un pas. Zoo treft men suffépsianbsp;aan in den zin van overdreven religieuze nauwgezetheid. Niciasnbsp;gaf allerlei theaterspelen; dat deze vermakelijkheden de gunstnbsp;van de massa beoogden was voor iedereen doorzichtig; toch alsnbsp;men het karakter van Nicias kende dan zou men ervan overtuigdnbsp;zijn dat dit alles slechts •')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;èTcaxoXoóHyjpia ysvsallai. een

gevolg was van overdreven godsdienstigheid. Immers, zoo zegt Plutarchus in hetzelfde hoofdstuk, hij behoorde tot twv èxTcsTtXTjy-(xsvow Ta Saifxóvta xal ffsi.aap.w TTpoaxslpiEvo?: die menschen dienbsp;zeer beangst voor de goddelijke machten zijn en overhellen totnbsp;overdreven geloof. lederen dag offerde hij aan de góden en hijnbsp;had een wichelaar in huis. Deze £ijcjépsi,a van Nicias wordt echternbsp;onder andere omstandigheden weer als stiptheid in het vervullen

1

Vit. Pericl. 6.

“) Quaest. Conv. I. 1. 4.

Quaest. conv. II. 1. 3. *) Vit. Cicer. 28.nbsp;q p. 40.

2

Vit. Nic. 4.

-ocr page 97-

81

van godsdienstplichten beschouwd. Toen Nicias n.1. vrede gesloten had met den vijand had iedereen den mond vol over hem i) w? av7)p SLT] •9'£otpiX'y]i; xal to Saipovtov auTW Si’ suffépsiav sTrwviifxconbsp;YZ'jsGd-M Toü p£y[aTou xal xaXXlcrTou twv dyaHoiv SéSwxE als een mannbsp;door de góden begunstigd en wien de góden, wegens zijn stiptheidnbsp;inzake godsdienst, de eer gegeven hadden het allerhoogste en hetnbsp;allervoortreffelijkste goed tot stand te hebben gebracht.

Wanneer er gesproken wordt over de £ÜaÉp£ia van vorsten kan dit dikwijls gevoeglijk weergegeven worden met: belangstellingnbsp;voor het godsdienstig leven. Plutarchus somt de door Numa ingestelde priesterschappen op en zegt dat hij er nog veel meer zounbsp;kunnen aangeven, doch hij wil er slechts twee vermelden n.1. datnbsp;van de Saliërs en Fetialen; aï [raXto-ra ttjv £uc!'Ép£iav to5 avSpo?nbsp;£lJi9alvouCTLv omdat deze het meest zijn belangstelling voor hetnbsp;godsdienstig leven releveeren.

Zelfs het concreet offer wordt onder svaé^sioc verstaan. Numa had verschillende geheimzinnige instellingen ingevoerd: men mochtnbsp;den góden geen wijn plengen van een ongesnoeiden wijnstok,nbsp;men mocht geen offer brengen zonder meel, onder het biddennbsp;moest men zich ronddraaien en na het bidden gaan zitten. Tanbsp;pèv oüv TTpWTa Süo tyjv yv]!; E^TjpLÉpcücnv soixs Si,SacTX£i.v, co? popiovnbsp;£ÜCTep£ia? oöcrav: ,,De eerste twee voorschriften schijnen er op tenbsp;wijzen dat de landbouw een deel is van het offer”. Hier is m.i.nbsp;zeker met £ijCTÉ(3£La ,,offer” bedoeld in concreten zin. Immers wijnnbsp;en meel, landbouwproducten dus, zijn een essentieel bestanddeelnbsp;van het offer, dat tot zijn volledigheid geraakt door de ritueelenbsp;voorschriften volgens welke de offers moeten geschieden. Denbsp;wijn en het meel bepalen de stof, de ritueele voorschriften dennbsp;vorm van het offer.

Evenals nbsp;nbsp;nbsp;den waren godsdienst aangeeft *), duidt het

ook de ware godsvrucht aan. Tullus Hostilius dreef openlijk den spot met den godsdienst. Door een zware ziekte tot inkeer gekomen ®) zl^ SEKTtSatpLOvlav zvéSuxzv o’jSzv Ti t^ xaTa Nopiav zoacfizix

‘) Vit. Nic. 9.

Vit, Num. 12. “) Vit. Num. 14.nbsp;8 P- 77.

‘) Vit. Num. 22.

-ocr page 98-

82

TTpofjyjxoutjav verviel hij tot bijgeloof, geheel onderscheiden van de ware godsvrucht van Numa.

Dat de verheerlijking van een mensch, als ware hij een goddelijk wezen, niet strookte met het gevoelen van sommige Grieken leeren ons eenige versregels. Demetrius had groote praestatiesnbsp;verricht; in huldebetuigen ter eere van hem ging men over totnbsp;buitensporige vleierijen. Zoo werd op advies van Stratocles besloten om hem, telkens als hij naar Athene kwam, te ontvangen alsnbsp;Bacchus en Ceres en de feesten van Dionysus in plaats van Dio-nysia Demetria te noemen. De godheid gaf hierover haar toorn tenbsp;kennen door den peplos met een windruk door midden te scheuren. Dit had tot gevolg dat Philippides, een vijand van Stratocles,nbsp;hem aanviel met deze verzen: i)

Al’ ov (XTTÉxaucrsv 7) nbsp;nbsp;nbsp;Tot? «[XTcsXoup

Si’ ov ao-ePoüvD-’ ó nsnXoQ IppdtyTj piécroi;

T»? Twv D-scöv Tipiai; ttoioüvt’ avD-pWTriva?,

TaÜTa xaraXuEi S^pov, oïgt; xwpicoSia:

,,Het was zijn schuld dat de vorst de wijnstokken verzengde, het was zijn godenkrenkend gedrag waardoor de peplos scheurdenbsp;omdat hij aan menschen goddelijke eer toekende; dit brengt vloeknbsp;op het volk, niet het blijspel”.

EüctsPy)? wijst niet alleen op een innerlijke vroomheid ^), doch ook op den uitwendigen vorm, waaronder godsdienstige plechtigheden plaats hebben. Men besloot wijgeschenken te offeren aannbsp;den tempel te Delphi; Aan de Atheners werd voorgesteld aannbsp;Demetrius te vragen: ®) ttw? av Euo-EpÉa-TaTa xa'i xdtXXioTa xai Ty)v

T0C)(lCTT7jV Ó STjplOp T7)V aTEOXaTaCTTOCCTlV TTOlYjCaTO TWV ava^yjpKXTCov:

,,hoe het volk het plechtigste, het luisterrijkste en het spoedigst de wijding der geschenken zou verrichten. Ook komt het voor alsnbsp;epitheton bij het geloof in de orakels. Vroeger werden de orakelsnbsp;in versmaat geschreven, nu niet meer; dit beteekent niet dat denbsp;goddelijke macht minder is en men moet *) ttjv Sè. Eucrsp-?] xai Trarpiovnbsp;piTj TipoisaD-ai tticttiv het vroom en traditioneel geloof niet prijsgeven.nbsp;Het geloof in de orakels is van geslacht op geslacht overgegaan

') Vit. Demetr. 12. p. 79.

’) Vit. Demetr. 13.

De Pyth. Oracul. 18.

-ocr page 99-

83

(TrocTpio?) en heeft daardoor iets eerbiedwaardigs, heiligs (sixrspïjp) aan zich.

Evenals euctsPtj? kan ook het substantief süaépsia op het uitwendig godsdienstige wijzen in de beteekenis van godsdienstige sfeer, dienbsp;door bloemen in het leven geroepen wordt. Ik verwonder mijnbsp;erover, zegt een spreker, dat Erato, die anders bij feestelijkhedennbsp;niets van bloemen wil weten, het symposion gevuld had met bloemen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xocTK ra opipaTa xal Ta? pïva?, coCTTrep xaff’ ETSpa? ffópa?,

ÈTreiCTaycov nbsp;nbsp;nbsp;CTTScpavov tjSovt)? ttoiwv, oüx EUCTsPsia?:

,,terwijl hij deze genoegens langs de oogen en neus, om zoo te zeggen als door een deur, in de ziel binnenvoerde; hij had de bloemenkransen bestemd voor een gezellige sfeer, niet voor een godsdienstige sfeer”.

In het algemeen vertegenwoordigt £iJCTÉpEi,a de aan góden bewezen hulde, toch kan het ook ditzelfde beteekenen jegens een tot godheid verheven macht. Op de vraag door welk motief hij geleidnbsp;werd, die Amor den naam van god gaf, wordt geantwoord: sSpanbsp;Tl? auTT) xai pdai? uipsarcicrx xoivi) 7rpo? EuaÉpEiav: ,,er ligt een gemeenschappelijk fundament en basis in eerbetoon aan ten grondslag”.

De eerlijkheid der orakels vervalschen door omkooperij wordt als een xcréprjiJLx beschouwd. In het vijfde boek vertelt Herodotusnbsp;dat Clisthenes de Pythia overhaalde aan de Spartanen valschenbsp;orakels te geven waardoor zij hun zou opdragen Athene van denbsp;tyrannen te bevrijden. KaXXicrTCo piÈv Epyco xa'i SixaioTaTCO Trpocr-aTTTwv daEPïjpiaTO? SiapoXyjv ttjXixoÓtou xa'i paSioupyYjpiaTO?, dlt;pai-poüpiEvo? Se toü ^soü (xavTEiav xaXvjv xa'i dyaamp;yjv: ,,Aan een zeer schoonnbsp;en prijzenswaardig plan verbond hij een lage en onbezonnen daadnbsp;door de godheid te berooven van een eerlijke en oprechte orakel-geving”. Zoo zien we reeds in de oudheid de opvatting dat het doelnbsp;de middelen niet heiligt, wat ook in het gedrag van Croesus totnbsp;uitdrukking komt. Deze bracht den góden een offer dat hij langsnbsp;moord en roof verkreeg en dat bijgevolg als duEpf)? bestempeldnbsp;wordt. Hij liet zijn broer dooden en van diens geld wijgeschenken maken ter eere van de góden: 1 2) auTo toüto tuxvtwv xae^éaTX-Tov spyov: ,,dit was het afschuwelijkste van alle offers”.

1

*) Quaest. Conv. III. 1. 1. ‘) Amot. 13.

“) De Herod. Malig. 23.

2

De Herod. Malig. 18.

-ocr page 100-

84

Het geloof in de goddelijke voorzienigheid heet eutrépeia. Zoo wordt van Epicurus gezegd; Kal yacp ttjv Trpóvoiav avaipwv, euas-Psiav djcoXiTOLv Xéysi: „als hij de goddelijke voorzienigheid nietnbsp;aanneemt, geeft hij daardoor ook te kennen dat hij het geloof erinnbsp;verwerpt”.

Volgens de Pythagoreërs was de wetenschap het eigendom van een bepaalde groep menschen. Het mededeelen van de wetenschapnbsp;aan het volk wordt dan ook als een oLGs^eM veroordeeld, daaromnbsp;hebben de Pythagoreërs hun lessen nooit in geschrift gebrachtnbsp;doch den inhoud ervan aan bevoegden bekend gemaakt. Zoo verhalen zij dat, toen eens de fijnste en moeilijkste stukken van denbsp;meetkunde aan een onbevoegde waren geopenbaard, de gódennbsp;verklaard hadden dat zij deze Tiapavopiiav xa'i acTsjisiav overtreding en heiligschennis op buitengewoon zware wijze zoudennbsp;straffen.

Men ontmoet ®) aasP'/jp in de beteekenis van verworpen in het hiernamaals ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als gelukzalig in het hiernamaals.

Tot zoover het gebruik van sij(js|3y]p c.s. in betrekking tot de góden. Vaak ontmoet men de woorden in gevallen waarin denbsp;góden niet rechtstreeks betrokken zijn.

Plutarchus schrijft een troostbrief aan Apollonius, wiens zoon gestorven is. Hij somt de goede eigenschappen van den jongen op:nbsp;hij hield veel van zijn ouders, beminde zijn vrienden, eerde zijnnbsp;meesters en was zacht voor allen: ®) aXXa yap sxzZvoi; [xev ts «rijpnbsp;suCTsPsiap xal sauTou ty]v TipsTtoucrav eütpTjjKavnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tipop tov dsl

Xpóvov 7rpoaTC£90tTT;a£: ,,met de heerlijke roem van uw en zijn eigen beminnelijkheid is hij vóór ons naar de eeuwigheid gegaan”. Hiernbsp;is zuGz^zia. de uit een zedelijk-hoogstaand leven voortvloeiendenbsp;beminnelijkheid. In denzelfden zin komt ook ziGz^-qc; voor. In hetzelfde caput zegt Plutarchus: rolp euctsPecti. twv (XETaXXa^dvTOvnbsp;zGGi Tip TLjjiY]; ,,Zulken humanen menschen wacht eer in het hiernamaals”.

Handelen in strijd met een gesloten verdrag is oLGzf^éq. ®) ’Era-

*) Adv. Coloten 8.

2) Vit. Num. 22.

=) De Solert. Animal. 22. cf. p. 15. *) Cons, ad Apoll. 35. cf. p. 15.

®) Cons, ad Apoll. 34.

•) Apophth. Lac. Agesil. 11.

-ocr page 101-

85

CTTTEia’apLEVov |jL£v (xSixELv (xcrspé?! Onrecht begaan, na een verdrag gesloten te hebben, heet olgz^zc,. Zoo wordt Cleomenes, die, na hetnbsp;sluiten van een wapenstilstand, Argos aanviel, hoewel dit slechtsnbsp;door vrouwen verdedigd kon worden, i) aasp-})? xal imopxoc; genoemd.nbsp;Ook dient acrepT)? als stempel op misdaden in het algemeen. Zoonbsp;werd aan een Spartaan, die zich wilde laten inwijden, gevraagd:

Tl TzpoL^cnQ sauTw CTuvoiSsv (xcrEpÉCTTaTov! ,,welke meest zedelooze daad hij bedreven had”.

Een è'pyov Ssivov xai «aepst; teekent een misdadig gedrag tegenover weldoeners, bondgenooten en medeburgers. Toen de Bebry-ciërs moordplannen koesterden tegen genoemde groepen wees Lampsace, de dochter van den koning, hen er op: «i; epyov Seivovnbsp;xa't acTspèi; iy^zipouGi TrpdcTTEtv, eüspyÉTai; xal GupLpL(ixou(; avSpa? vuvnbsp;8È xal TzoXhoLc; aTroxTwóvTEi;: ,,dat zij een afschuwelijke en verschrikkelijke daad zouden begaan door weldoeners en bondgenooten, nu medeburgers geworden (als kolonisten) te vermoorden”.nbsp;Dezelfde combinatie geeft ook schending van het internationaalnbsp;recht aan. 1 2) 'O rsvatioi; spyov o-gs^sc; xal SeivÓv ISpacyE, npzG^zic, yapnbsp;ÈXö-óvTac 'Pwgatcov Trpot; auTov auvÉXapE xal xaréSTjcrEv: ,,Genthiusnbsp;deed iets afschuwelijks en misdadigs; hij liet de Romeinsche gezanten, die tot hem gekomen waren, gevangen en vast zetten”.

Dat het goed geordende zedelijk leven een gave der góden is en dat de góden het op prijs stellen leert ons het optreden vannbsp;de vrouw van Osiris. Typhon beging allerlei misdaden en brachtnbsp;hemel en aarde in beroering. De vrouw en zuster van Osiris tradnbsp;straffend tegen hem op. Zij wilde echter niet dat haar strijd ennbsp;worsteling in vergetelheid zou- geraken. Elxóvai; xal umwixc,nbsp;xal pupn![(i,aTa twv tÓte nad-yjuxTW, zugz^z'iocc; ófxoü SÈSayjra xal Trapa-fihamp;iov avSpatn xal yuvai^lv utto aupicpoqjcov z^opizvoK; opioLcov xahw-atwCTEv: ,,Zij wijdde afbeeldingen en suggestieve voorstellingen vannbsp;haar ervaringen als een les in den strijd voor het goede en tevensnbsp;als belooning en aansporing voor mannen en vrouwen die doornbsp;gelijke rampen worden getroffen”. Hier teekent dus zogz^zix denbsp;bestrijding van misdaad en de bevordering van het goede; even-

1

¦) Apophth. Lac. Cleom. 6.

Apophth. Lac. Charill, 68. =) Mul. Virt. 18.

2

Vit. Aem. Paul. 13.

‘) De Isis. et Osir. 27.

-ocr page 102-

86

zeer teekent het nauwgezette plichtsvervulling. Nooit komen wij vrij van verschillende passies en ongeregeldheden van de ziel,nbsp;zegt Plutarchus, ook niet: to (xèv Tipovotav to S’ IXeu{l£pi.ÓT7)Ta tonbsp;S’ EUCTÉpstav xaXoüvTEc door het nu eens omzichtigheid, dan weernbsp;eens vrijheid en dan weer eens plichtsbesef te noemen. Gezien denbsp;termen omzichtigheid, vrijheid, die den ketting vormen waarinnbsp;EotrépEia als schakel voorkomt, zal het wellicht, evenals de vergezellende termen, op het zedelijk leven slaan. Mogelijk is het weernbsp;te geven met nauwgezet plichtsgevoel dat soms, bij het zien datnbsp;anderen hun plicht niet naar behooren vervullen, tot opwindingnbsp;aanleiding kan zijn.

De schending van de natuurlijke plichten tegenover zijn geboortestad wordt ixGz^ric, genoemd. Camillus belegerde de stad der Faleriërs. Een schoolmeester trok met de kinderen buiten denbsp;muren en gaf ze aan Camillus over om hem zoo de stad uit te leveren. Daarop verklaarde Camillus dat ook in oorlogstijd regelsnbsp;golden voor menschen van eer en dat men de overwinning nooitnbsp;zoo driftig moest najagen wctte [xt] 9£tiysi,v Ta? ex xaxwv xai aaE-Pwv spycovnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat men de voordeelen, door schandelijke en

verraderlijke middelen behaald, niet moest verafschuwen.

Valsche beschuldiging, lastertaal wordt als dcaÉpTjpia veroordeeld. Er zijn lieden die heel hun leven wijden aan spot, hekel, laster ennbsp;kwaadspreken. Kal STYja-lpiPpoTo? ó ©acno? Selvov aarspTjpia xal

(XU-D-wSe? E^EVEyXELV ÈtÓX[X7](TS eI? T7]V JWIXÏXX TOU ulou XaTa TOÜ IlEpl.-

xXÉou?: ,,Zelfs Stesimbrotus, de Thasiër, heeft de vrouw van Pericles’ zoon en Pericles zelf een verachtelijke en verzonnen beschuldiging ten laste gelegd”.

Ontuchtige bijeenkomsten organiseeren heet xaijisix. Aspasia zou, ten gerieve van Pericles, in het geheim vrouwen in haar huisnbsp;hebben ontvangen, ’AaTraaia Slx7]v EcpEuyEv aCTE^Eia?, toch wistnbsp;Aspasia aan de aanklacht van ontucht te ontkomen.

Hoezeer in de oudheid de goede verstandhouding tusschen broeders hooggeschat werd, toont ons de broedermoord van Timoleon, wiens broer Timophenes te Corinthe als tyran optrad; daaromnbsp;doodde Timoleon hem. Hoewel de moord op een tyran in de oud-

*) De Cohib. ira. 14.

Vit. Camil. 10.

“) Vit. :^ericl. 13.

*) Vit. Pericl. 32.

-ocr page 103-

87

heid verheerlijkt werd, wordt toch van dezen moord gezegd, dat het een dccrepè? xal (xucrwSsi; Ipyov afzichtelijke gruweldaad was.nbsp;Ook Calippus vermoordde zijn broer Dion om langs dezen wegnbsp;te Syracuse oppermachtig te worden: deze moord heet dcrépïjfxa.

De eerste en meest elementaire plicht tegenover dooden is ze te begraven, vandaar dat dit werk euaspv);; genoemd wordt. Denbsp;moordenaars lieten Pompeius’ lijk onbegraven achter. Philippusnbsp;vond het, reinigde het met zeewater en was bezig het te begravennbsp;toen een oude Romein hem smeekte: ®) all oü póvw ao'i, srpy], toütonbsp;tö xocXóvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xdfjiènbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S’ wffTOp supYjpLaTo^ siKrepoüpnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xoivwvóv:

,,wil die eer niet voor u alleen behouden, laat mij deze daad van piëteit, als een gevonden schat, met u deelen”. Eveneens heeftnbsp;men het als een natuurlijken plicht aangevoeld een verdienstelijknbsp;man na zijn dood te eeren overeenkomstig zijn verdiensten; ditnbsp;niet te doen was een dcjépTjpLa. Toen Aratus gestorven was, werdennbsp;er gezanten naar Delphi gezonden om de Pythia te raadplegennbsp;omtrent zijn begrafenis. Deze sprak: 1 2)

BouXeÓt), Stxówv, J^waypiov alèv ’Apdrou dpilt;p’ ómr] AaXóv] re xaroixopt-ivoio dvxxro^;nbsp;óiQ rb Papuvópsvov rcb S’ dvspi. xa'i to Papuvovnbsp;yaiT)? ec7T’ dc7épv)ji.a xal oüpavoü yjSè fidXaCTCTT]!;.

Wilt gij, Sicyon, de laatste eer bewijzen aan Aratus, voor de levens die hij redde, met een passend offermaal ter eere van uwnbsp;gestorven meester? Weet wel dat alles wat hem drukt, hetzij innbsp;den hemel of op aarde een groote smaad is.

’AcTép7]ji.a duidt ontucht aan ®), ook wandaden in het algemeen. Jugurtha schrok voor niets terug, doch gevangen genomen doornbsp;Marius, boette hij zwaar voor ®) twv dfj£p7](j!,dTcov, zijn gruweldaden.

Er doen zich voorbeelden voor waaruit blijkt dat dae^ric; en pua-pbc, eikaars synoniemen zijn. Zoo wordt een verraderlijke waard aGz^rii; xal [juapó? genoemd. Marcus Antonius had zijn toevluchtnbsp;genomen bij een armen rechtschapen vriend, die hem gul wilde

1

') Vit. Timol. 5.

*) Vit. Dion. 58.

“) Vit. Pomp. 80.

‘) Vit. Arat. 53.

‘) Dem. et Ant. 4.

2

Vit. Mar. 12.

-ocr page 104-

88

onthalen. Hij zond een slaaf naar een waard om wijn te halen, doch de slaaf, in zijn onnoozelheid meenend met een vertrouwdnbsp;persoon te doen te hebben, vertelde den waard dat zijn meesternbsp;Antonius wilde onthalen. ’Aaspvjt; xai fjiKzpó? wv ó xoctttjXoi; aptanbsp;Tw Tov otxsT7]v aTcsX-ilsïv auTot; CTUV£T£i.v£ Tcpoi; Mdcpiov; ,,De verraderlijke en verachtelijke waard deelde het, zoodra de slaaf was heengegaan, mee aan Marius”.

Deze combinatie wordt ook op den echtbreker Ixion toegepast.

Een comisch gebruik van nbsp;nbsp;nbsp;treft men aan in het volgende.

Dichters kunnen soms een slechten invloed hebben; zij schilderen bedorven karakters, dieven en geldzuchtigen. Dan volgen dezenbsp;verzen:

TOcXaVTOV Y) TTpoi^' (TT) XaPw; nbsp;nbsp;nbsp;8’ £(7X1 [XOt

xaXavTov u7r£p(.SóvTi.; TCU^opiai. S’ umou,

T:poÉpi£vo(;; oii Scóirco Sè xav aSou Sixtjv, yictePyjxwc ei^ xdXavTOv dpyupoüv;

,,Zal ik dat talent der bruidsgift niet nemen? Zal ik dan maar leven zonder dat talent. Zal ik echter wel kunnen slapen als ik hetnbsp;laat schieten? Zal ik in den Hades niet boeten als ik mij vergrijpen zal aan een zilveren talent?”

Cleanthes was van oordeel dat de Grieken Aristarchus van 1 2) dffépEioc moesten aanklagen, omdat hij het had voorgesteld dat denbsp;hemel in een toestand van rust verkeerde en de aarde in eennbsp;schuinen cirkel rond haar eigen as wentelde.

Ook komt svai^six voor in den zin van bevordering van het godsdienstig leven. Men moet geven, zegt Plutarchus, zondernbsp;vergelding te verwachten: ®) sksitx (tuv xzipw 7Tpó'poc(7!.v xrj-dx'jnbsp;xal xaXvjv £)(ovtl [xetknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-0-ioïi Kxvrx:; XYoóarj' 7rpó; £ij(7£[3£Lav:

,,vervolgens moet men geven op een geschikt oogenblik dat een uitstekend voorwendsel heeft, verbonden met een offerfeest ternbsp;eere van een godheid waardoor dan ook het godsdienstig levennbsp;bevorderd wordt”.

1

‘) Vit. Mar. 44.

Da Aud. Post. 4.

’) Ds Aud. Poet. 3.

2

Praec. ger. Reipu b. 30. ') Praec. ger. Reipu b. 30.

-ocr page 105-

89

’Avóai.0? komt voor in den zin van godloochenend. 'O (xvj vofii^cuv IIeou? EÏvat dcvócrtot; èo-rtv; ó Sè ToioÓToUi^ vopLL^cov oLo\)' olnbsp;SskjlSxÏixovs^ oü f/axpw Só^ailt;; xvoaioirspxi^ o-Óvecttiv; ,,A1s iemandnbsp;niet in de góden gelooft is hij dan een atheïst ? Maar indien hij gelooftnbsp;in die góden, waarin de bijgeloovigen gelooven, houdt deze er dannbsp;geen veel goddeloozer begrippen op na” ? Ook komt dvótnov voornbsp;om aan te geven dat bepaalde opvattingen omtrent de góden innbsp;strijd zijn met den aan de góden verschuldigden eerbied. ’Ap’nbsp;oüv TO [JLEV XsyEiv Toc cpauXa UEpl twv D-ewv dvócnov, to Se So^di^Eiv oiixnbsp;dvÓCTiov; : ,,Is het dan wel oneerbiedig, minderwaardig over denbsp;góden te spreken doch niet oneerbiedig een verkeerde opvattingnbsp;over hen te hebben” ?

Het substantief óaiózyjp vertegenwoordigt den eerbied van koning Numa jegens de góden. De fluitspelers genieten groote eer 1 2)nbsp;Toü paotXéco!; Xopd Sóvtoi; aÓToït; Sid ttjv irpop rö ¦O-stov óa’cÓTï]Tanbsp;omdat koning Numa hun die gaf wegens zijn eerbied voor denbsp;góden; opmerkelijk is de toevoeging Trpcx; to ^eïov.

IMenschenoffers zijn ou^ oaix, menschen te offeren aan de góden is avóatov.

Plutarchus stelt de vraag waarom de Romeinen de Vestaalsche maagden levend begroeven en niet levend verbrandden. ®) IIÓTEpovnbsp;OTt. xatoucn tou; kttoD-xvóvTap, D-dcTCTEiv Sè Trupl tó Trüp to D-eïov óotco?nbsp;[i.7) (puXa^aoav oüx Ijv Slxaiov: ,,Of was het ongeoorloofd om, hoewelnbsp;zij toch hun dooden verbranden, een Vestaalsche maagd te verbranden die het goddelijk vuur niet in reinheid bewaakt had”.nbsp;Hier wordt de wending oó Sixaiov gebezigd in denzelfden zin alsnbsp;oü HspiTov wordt toegepast. De Romeinen gaven wat eten ennbsp;drinken mee in het graf van de Vestaalsche maagden, omdat zij ’)nbsp;OU tiE|jii.TÖv s^ióp'.^ov het voor ongeoorloofd hielden een Vestaalschenbsp;maagd te vernietigen. Zoo blijkt dus dat Stxxiolt;; en D-spuTo:; synoniem zijn.

Slechts één keer treffen wij het substantief èotwTTjp aan als naam

1

De Sup. 10. h De Sup. 11.

Quaest. Rom. 55. *) Quaest. Rom. 83.nbsp;‘) Quaest. Rom. 83.

2

Quaest. Rom. 96. ') Quaest. Rom. 96.

-ocr page 106-

90

van een offerdier. Te Delphi, zegt Plutarchus, i) ,,ÓCTiwir^pa” pèv xaXoücyt, to ffuógsvov Ispsrov, oTav ,,0010;;” a7ToS£i,)(amp;^ noemt mennbsp;,,reiniger” het slachtoffer, telkens als men een heilig man gekozennbsp;heeft. Hier wordt dus het offerdier ócncoT7]p genoemd, wellicht omdat het gedacht wordt met de zonden der menschen beladen tenbsp;zijn en aldus den mensch te reinigen. Dat óctlmttip deze beteeke-nis heeft kan ook afgeleid worden uit het volgende:

De Tralliërs bepaalden wettelijk dat, indien een Tralliër een Minyër of Lelegiër doodde, hij een medimne erwten moest gevennbsp;aan de nagelaten betrekkingen van den vermoorde, dan pas zounbsp;hij vrij zijn van smet, xaftapó?. Deze verklaring wordt gegevennbsp;op de vraag: Sia tI TpaXXtavol xaffapT^pa xaXoüai tóv opo^ov xa't,nbsp;y'pwvTat. fxaXicTTa Tipo? a90criagt;ae!.(; Kod toult;; xaffappioót;: ,,Waaromnbsp;noemen de Tralliërs de erwten ,,reiniger” en maken zij daarvannbsp;veelvuldig gebruik bij boeten en reinigingen”. Zoo zien wij datnbsp;xah-apxYjp en ócjicoTYip gelijk zijn in beteekenis.

Wat onder een omoQ verstaan wordt, omschrijft Plutarchus nader. Hévts S’ slclv öcrtot. Sia (3iou, xal xa TToXXa jrsxa xtov 71909?]-xwv SpwaLV o6tol xal (ruvospoupyoucriv: ,,Er zijn vijf ,,heilige mannen”nbsp;die veel doen in samenwerking met de orakelverklaarders en deelnemen aan de ritueele ceremonies”. Deze oaioi zijn dus blijkbaarnbsp;zelf geen priesters doch helpers van priesters en orakelkundigen 1 2).

Telkens als een god aan den Romeinschen Staat een dienst bewees, werd hem ter eere een tempel gebouwd of een dankfeest gehouden. Deze gewoonte van dankbaarheid jegens de góden tenbsp;getuigen, groeide uit tot een vrome traditie die aangeduid wordtnbsp;met 001.0!; vopo.;. Toen Coriolanus met zijn leger Volsci op hetnbsp;smeeken van zijn moeder terugtrok en Rome spaarde, richttennbsp;de Romeinen een tempel op ter eere van Fortuna Mhliebris. Mennbsp;vertelt dat het beeld, na gewijd te zijn, sprak: ®) èolcp ps ttóXsw?nbsp;vóptü, yuvatxE!; dcoxat, xafftSpóoaohs: ,,vrouwen van de stad, volgens de heilige traditie van Rome hebt gij mij gewijd”.

De wetenschap en met name die wetenschap, die kennis aangaande de góden beoogt, is een spyov ooiov arbeid die ons nader

1

‘) Quaest. Graec. 9.

Quaest. Graec. 46.

Quaest. Graec. 9.

2

Deze öcjioi worden ook genoemd; De defect, oracul. 51. ‘) De Fort. Rom. 5.

-ocr page 107-

91

tot de góden brengt en ons meer aan hen gelijk maakt. Het streven naar waarheid, vooral naar de waarheid betreffende de góden, is een hunkerend verlangen naar goddelijkheid; dit streven isnbsp;ayvsiai; ts ttocctvi^ xal vswxopta? epyov ócncüTspov een arbeid die onsnbsp;nader in contact met de godheid brengt dan welke vorm van reinnbsp;leven of tempeldienst ook. De godin Isis werd immers è^apsTwpnbsp;C0971V xal (piXÓGocpoM oÖCTav buitengewoon wijs en verstandig gedacht.

Als zoodanig werd ook de mantiek beoordeeld. Het geestesleven van den mensch is tot groote dingen in staat doch t6 Ss piavnxovnbsp;psCipa xal Ttvsüpia ffsioTaTov sctti. xal ócricoTaTOV de gave van voorspelling is een goddelijke en heilige ingeving en inspiratie. Immersnbsp;de mantiek leert ons, evenals de góden dit kennen, het verleden,nbsp;heden en de toekomst. Evenals ®) süctsPtjp een godsdienstig onderlegdnbsp;persoon aanduidt kan ook het adverbium ócilwp op hetzelfde betrekking hebben. Men zou tot allerlei bijgeloof vervallen zoo mennbsp;alle góden verhaaltjes zou gelooven; hiertoe geraakt men echternbsp;niet als men 1 2) rrapa twv è^YjYOupiÉvcov tov piühov ócrlwt; xal 9i.XoaÓ9Cocnbsp;godsdienstkennis leert van hen, die de mythe vroom en met begripnbsp;uitleggen. De combinatie ócrtcop xal 9i.Xoc7Ó(pcop is teekenend voornbsp;Plutarchus’ denkwijze.

Het adjectief avócnop komt ook voor als goddeloos.

Tö ocnov wijst zoowel op uiterlijke als op innerlijke reinheid. De Egyptenaren leggen sterk accent op praktijken, die voor eennbsp;goede gezondheid bevorderlijk zijn: ®) (xdgt;.ic7Ta Ss ratp Ispoopylaipnbsp;xal Taïp dyvslaLp xal Sialxaip Ijttov evectti toö óalou to uyisivov:nbsp;vooral bij hun heilige diensten en levensregels is de gezondheidnbsp;niet minder belangrijk dan de reinheid. Een gaaf en gezondnbsp;lichaam, gepaard met een innerlijke reinheid, werd van hen, dienbsp;heilige handelingen verrichtten, geëischt; zij beschouwden hetnbsp;immers als ongeoorloofd om datgene, wat in alle opzichten rein ennbsp;ongerept is, te dienen met een lichaam of ziel die ongezond ofnbsp;ziekelijk zijn.

In een wijsgeerig betoog wordt gesproken over het zijn, dat

1

') De Isis. et Osir. 2.

*) De defect, oracul. 40.

“) p. 80.

2

De Isis. et Osir. 11.

') De Isis. et Osir. 31.

') De Isis. et Osir. 78.

-ocr page 108-

92

eeuwig en een essentieele eigenschap van de godheid is: oö-ev oüS’ oCTióv £C7Ti. oüS’ ÈtcI toü 6vtolt;; XéysLV üic, -^v 7^ è'iTTai: „daarom isnbsp;het wijsgeerig onjuist en onvroom tegelijk, te zeggen van het zijnnbsp;dat het was of zal zijn”. Evenzeer is het een theologisch-wijsgee-rige fout Apollo en de zon identiek te stellen. De godheid is eennbsp;eeuwig-zijnde, reine en onsamengestelde eenheid en kent geennbsp;enkele transformatie of wijziging. De zon is veranderlijk, ondergaat transformaties en zwerft. Naar zulk een identiteitsleerstel-ling is het zelfs oüS’ axoóstv ocnov niet geoorloofd te luisteren.

De aan de góden gebrachte eer en hulde wordt met ®) siaspsia en ook met óatÓTy]? aangeduid. Sinds Decelea door de Spartanennbsp;versterkt was, hadden de Eleusinische plechtigheden niet meernbsp;plaats gehad. Alcibiades herstelde deze feesten in hun vroegerennbsp;luister en beschermde den optocht met gewapende soldaten. Hijnbsp;deed dit ‘‘j icpó? ffswv ócTLÓTTyTa xal Tipó? dcvhpwTrwv Só^av aTcoSoüvainbsp;om de góden te eeren en roem bij de menschen te verwerven.

De feestdagen der góden te schenden door op die dagen een doodvonnis te voltrekken, werd als avocnwTaTov beschouwd; het zou een smet werpen op de stad waar dit vonnis ten uitvoer gebrachtnbsp;werd. Phocion en Thudippus moesten op de Diasia den giftbekernbsp;drinken. Aan iedereen kwam het voor dat dit avocnwTaTov ysyo-vsvai. tö fxrjS’ èmGysÏM ttjv vjtxspav Ixelvtjv, ptyjSs xaffapsGcai. S^jfrocrtounbsp;lt;póvou TTjv TïóXiv èopTaï^ouCTav: een bevlekking-brengende daad wasnbsp;om met de uitvoering van het vonnis niet dezen éénen dag gewacht,nbsp;noch de stad onbevlekt bewaard te hebben van burgerbloed opnbsp;het feest dat zij vierden.

Elke menschelijke drift en hartstocht kon in het polytheïstische denken tot een godheid worden verheven. In een beschouwingnbsp;over het menschelijk gevoelsleven wordt verklaard dat het ®)nbsp;oÜtS Tcd-Ö-T] TOtj;; hsou? TCOl£ÏV OCTtOV, OUTS Cf.igt; —dXtV rd 77x9-7) hsoup vogt-

ongeoorloofd is menschelijke aandoeningen tot góden te maken noch om deze als zoodanig te beschouwen.

Bij een beschouwing dat elke vriendschapsvereeniging een god

b De E apud Delph. 19. -) De E apud Delph. 21.nbsp;b p. 83.

b Vit. Alcib. 34. b Vit. Phoc. 37.nbsp;b Amat, 14.

-ocr page 109-

93

tot beschermheer heeft, wordt opgemerkt, dat alleen de erotische vriendschap dvocio?, de bescherming van een godheid onwaardignbsp;is. Alle vormen van vriendschap hebben een god als patroonnbsp;|i.óvov tÓ èpWTLxöv WCTUsp Sucnepoüv, dvóai.ov xoci aSérnzoTOVnbsp;dcpeï-ra!, alleen de erotische vriendschap, als zijnde niet waardignbsp;daarvoor, staat zonder patroon.

Het substantief dvoCTioTY].; teekent de krenking, die men den góden aandoet, door bepaalde misdaden. Plutarchus zegt datnbsp;Chrysippus in zijn eerste boek over ,,Rechtvaardigheid” verklaartnbsp;dat de góden zich tegen sommige misdaden verzetten. Asycovnbsp;èvioi? c)cSi.XY)piai:tóv èv'lo'TacjTl'ai tov llsov, epLCpacnv udcXiv TTjp twv agap-T7}jjLaT(ji)v SiSwCTiv avocjLÓTYjTop; ,,Daar hij nu zegt, dat de gódennbsp;zich tegen bepaalde misdaden verzetten, heeft hij de krenking, dienbsp;men den góden aandoet door misdaden, in een duidelijk lichtnbsp;gesteld”.

Overdreven religieuze nauwgezetheid komt ook tot uitdrukking in de wending oü^ otuov. Zoo heet het van een slaaf, die de rol vannbsp;een godheid speelt en als zoodanig uitbundig toegejuicht wordt,nbsp;dat het ou/ octlov is hem nog langer slaaf te laten. Nicias gaf verschillende theaterspelen aan het volk. Bij een van deze vertoo-ningen liet hij een slaaf van rijzige gestalte en voortreffelijkenbsp;schoonheid als Bacchus optreden. De Atheners, door dit gezichtnbsp;bekoord, gaven door luid en langdurig handgeklap hun genoegennbsp;te kennen. Toen stond Nicias op en zei:®) wlt;; ofuov -fiyoÏTo 8ou-Xeueiv xaTaTts^Tjfrnipisvov ffsw owfia, xal tov veavlaxov dcTcrjXeulfépwcrs:nbsp;,,dat hij het niet met zijn geweten in overeenstemming kon brengennbsp;om iemand, aan een god toegewijd, langer slaaf te laten en terstond liet hij den jongeling vrij”.

Dat er voorstanders geweest zijn van een beeldlooze religie toont ons het volgende. Pythagoras en Numa stemden hierinnbsp;overeen, dat het opperste Wezen niet onder de zinnen valt dochnbsp;dat het een onzichtbare en onvergankelijke macht is, die alleennbsp;met het verstand is te bevatten, daarom verbood Numa de godheid onder de gedaante van mensch of dier voor te stellen: 1 2) w?nbsp;oö-ö-’offtov xcpofioiow Toi psXTtova toï; ;(sipo(ji.v: ,,daar het niet strookte

1

h Amat. 16.

2

De Stoic. Repug. 36. gt;) Vit. Nic. 3.

¦•) Vit. Num. 8.

-ocr page 110-

94

met de verhevenheid der góden om zulke sublieme wezens door iets, wat laag en vergankelijk is, voor te stellen”.

Van den volmaakten mensch werd geëischt dat hij zijn plichten tegenover góden en menschen, va öai.a xal 8iy.ai,a, nakwam. Plu-tarchus troostte Apollonius over den dood van zijn zoon, die bijnbsp;allen geliefd was. NsavLaxou xoa-friou ttocvu xal aéxppo'joi^ xod Sia-^spóvTOii; Ta Ts Tzpop üsou;; xal to. Ttpo; yovsï^ xal (piXou!; ocna xa'inbsp;Sixaia SiaipuXa^avTo^: ,,Hij was zeer schoon en bescheiden en kendenbsp;zijn plichten tegenover góden, ouders en vrienden”.

Vaak treft men oaio:; c.s. aan in voorbeelden waar elk recht-streeksch verband met góden ontbreekt. Zoo is het nbsp;nbsp;nbsp;öaiov

lastertaal te spreken over gestorvenen. De piëteitsplicht de dooden in vrome nagedachtenis te houden is oatov. Solon voerdenbsp;een wet in, die verbood over dooden kwaad te,spreken; xal yapnbsp;ocuov Tou; [i.£igt;£crTc5Ta(; Ispoüc;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;want het gold als een plicht

om hen, die gestorven waren, in heilige nagedachtenis te houden.

Een sexueel-slecht persoon wordt 1 2) avócito;; genoemd.

De combinatie avótnoc xal aSixot; wordt toegepast op dieven en inbrekers. De Laren moesten als waakhonden slechtenbsp;individuen af weren, daarom hebben zij een hond bij zich en zijnnbsp;zelf in hondenhuiden gehuld en er zwerven kwade geesten rondomnbsp;hen ®) oli; ol llsolnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/pwvxat xal xoXaCTxal; èm toui; avoatou^

xal aSlxou!; avD-pwxoui; van wie de góden zich bedienen als straffers en wraaknemers tegen dieven en inbrekers.

Wat Trapa vóptou? plaats heeft geschiedt avocrlco(;. Langs den weg van geweld en in strijd met alle recht was Tarquinius aannbsp;de macht gekomen; ®) oute XajBóvxa ttjv ap/7)v xaXw? aXX’ avotrlcoi;nbsp;xal Tcapavópuo!;; ,,hij verkreeg de macht niet eerlijk doch op eennbsp;afschuwelijke, nietsontziende wijze”.

De combinatie ogloq xal Slxaio;; teekent de onschendbaarheid van het volkenrecht. Romeinsche afgezanten kwamen om een verdrag tot stand te brengen tusschen de Galliërsnbsp;en de stad Elusium. De gezanten hadden geen succes en deden

1

q Cons, ad Apoll. 1. q Cons, ad Apoll. 27.nbsp;q Vit. Sol. 21.nbsp;q Mul. Virt. 20.nbsp;q Mul. Virt. 51.

2

Vit. Poplic. 1.

-ocr page 111-

95

tegelijk met de bewoners van Elusium een uit val buiten de muren. In dezen strijd sneuvelde één van de gezanten en toen de Gallische bevelhebber hem herkende riep hij uit: mi; napoc Tti xotvanbsp;xal vsvojjLiCTjxévoc Tiaaiv avUpwTTOi? octik xal Slkmcx.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[ièv

•JjxovTo?, 7ioXÉ[xia S' sipyacrpLEvou: „dat hij met schending van het volkenrecht, dat bij alle menschen voor heilig en onschendbaarnbsp;werd gehouden, zich als vijand had gedragen hoewel hij als afgezant was gekomen.”

Vaak zagen wij dat de rechten en plichten tusschen ouders en kinderen metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en®) suCTepr).; getee-

kend worden. Deze verhoudingen worden ook met otno? bestempeld. Toen Coriolanus zijn vaderstad Rome wilde aanvallen smeektenbsp;zijn moeder hem en zei o.a.: 1 2) ¦Jjv pièv oöv ótnwTaTov avsu tivo? avdy-X7)£; TUj'stv [X£ Tcocpd CTQÜ SsouévTjv ouTco xaXwv xal Stxatcüv; ,,het zounbsp;zelfs zeer plichtmatig zijn dat ik, ook buiten nood, door mijnnbsp;smeekbede deze redelijke en heilzame verzoeken van jou ingewilligd kreeg”. Zoo zien we oaio; ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als eikaars synonie

men optreden.

quot;Oaiop slaat ook op betrekkingen tusschen de burgers en hun vaderstad. Sparta ging gebukt ondernbsp;de dwingelandij van Archias en Leontidas. Vele ballingen uitnbsp;Sparta waren naar Athene gevlucht. Pelopidas moedigde hen aan ®)nbsp;xal TTpö? tÓnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;STTOLTjaaTO Xóyou?, amp;)lt;; oute xaXóv ouff’ ocnov eItj

SouXsooucrav ttjv TrarplSa xal (ppoupoupiévvjv Trsptopav en sprak in samenkomsten tot hen dat het afkeurenswaardig en verfoeilijk was lijdelijk toe te zien dat hun vaderland aan tyrannic en bezetting onderworpen was.

Verraders worden geteekend als gehaat bij góden en menschen. Te Syracuse begaven lieden zich onder de menschennbsp;om hun geheime gezindheid en gezegden te weten te komen en dezenbsp;vervolgens aan den tyran bekend te maken: ,,tou(; xaXoupiÉvou;nbsp;TEpoCTaycoyiSa:;, avD-pwTrou!; dwatouq xal ffsotp è^amp;poó?: ,,de zoogenaamde aanbrengers, een verachtelijk soort menschen en gehaatnbsp;bij de góden”.

1

*) Vit. Camill. 17.

=) p. 20.

») p. 39.

•) Vit. Alcib. 36.

Vit. Pelop. 7.

2

Vit. Dion. 28.

-ocr page 112-

96

Plutarchus beschrijft hoe Caesar in volle senaatsvergadering werd vermoord. Tot den moordenaar Casca riep Caesar uit:nbsp;avócas Kdcffxa, tioizIc,] afschuwelijke Casca, wat wilt gij doen?nbsp;In het leven van Caesar roept hij echter; ,,fiLapcóraTs Kdcyxa,nbsp;Tzoizïq] Hieruit blijkt dus dat ovotrio^ en jriapo^ synoniemen zijn evenals óf.as.lt;^r]q en piapo:; ®).

quot;Oatog dient ook in het algemeen als praedicaat ,,goed” bij handelingen en ondernemingen. Cassius, een volgeling van Epicurus,nbsp;zegt dat er geen geesten bestaan, hoewel ik zou wenschen, zegt hij,nbsp;dat zij wel bestonden, dan behoefden wij niet alleen op de machtnbsp;van wapenen en soldaten te vertrouwen doch ook op de bijstandnbsp;van geesten: ‘‘j óoimtoctcov è'pycov xai. xaXXtcjTwv vjysfxóvst; övte? ;nbsp;,,Wanneer wij leiders zijn van goede en voortreffelijke ondernemingen”.

Een laffe levenshouding door voor levensmoeilijkheden te wijken door zelfmoord, is ouiov. In een gesprek tusschen Cassius ennbsp;Brutus merkt laatstgenoemde op®) w? oït^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o’jS’ dvSpo? spyov

’jTTO/wpsïv Tw Sa£[jLOVi., xcd [X7) nbsp;nbsp;nbsp;t6 CTupiTcÏTiTov ot.8sGgt;(;, dXX’

dTtoSi.Spdcrx£iv dat het laf en onmannelijk is te wijken voor het lot en niet gelaten op te nemen alles wat ons overkomt, doch er voornbsp;te vluchten.

Ook de collegiale verhouding tusschen veldheeren onderling wordt met oaioc, gekleurd. Antigonus en Teutamus wilden hun medeveldheer Eumenes aan den vijand uitleveren. Deze smeektenbsp;hen dit niet te doen doch hem te dooden of voor de wilde dierennbsp;te werpen of wat ook. Zouden zij dit doen, dan zou hij hen beschouwen ®) (1)5 avSpsc? OCTicoTaTOUp xai. SixatoTocTou^ Tispl tov auTwv arpa-Tr,yov yevo[X£vamp;u5 als mannen die zich zeer humaan en nobel gedragen hadden tegenover hun medeveldheer.

Een hardvochtige tyran wordt ’’) ivómoq xal Tcapavo|i.o5 genoemd. De term slaat ook op schurken en misdadigers in het algemeen.

') Vit. Brut. 17.

Vit, Caes, 66. ») p. 87.

‘) Vit. Brut. 37. ‘) Vit. Brut. 40.nbsp;«) Vit. Eum. 17.nbsp;’) Vit. Pomp. 5.

-ocr page 113-

97

Pompeius bond den strijd aan tegen de zeeroovers omdat hij avö-pfüTTOi;; avoaioilt;i xai dttéoi;; Touvopot xi^/pdvTa zijn naam aan dezenbsp;schurken en booswichten wilde verbinden.

Theseus regelde het bestuur zoo, dat hij de Eupatriden aanstelde yivoxTxstv Tot S-EÏa y.al Trapé/sw dpyovTap diuoSoijp xal vópwv SiSoi.oxó.'kouq eïvai xal ócriwv xal Ispwv è^TjyTjTac om voor de godsdienstige aangelegenheden te zorgen en dat uit hun rangen denbsp;overheidspersonen zouden gekozen worden en dat zij leeraars vannbsp;de wetten zouden zijn; zij moesten in profane en religieuze quaes-ties advies geven. Reeds' meermalen zagen wij dat oawp profaannbsp;beteekent ®), hier zijn nu m.i. rd oaicx. Staatsaangelegenheden, zijnbsp;moesten immers Tuapéx£i.v dp^^ovrap xal vóptwv StSacrxdXoup en rdnbsp;Ispd de godsdienstzaken, want zij moesten ywcooxsiv rd HsLa.

Menschen van buitengewone verdiensten (ouwp) moeten dienovereenkomstig vereerd worden. Zoo ontving Lucurgus te Sparta groote eerbewijzen; hem was een tempel gewijd en jaarlijks werdnbsp;hem, als een god, een offer gebracht. De bliksem sloeg op zijnnbsp;graf waardoor de góden die plaats voor heilig verklaarden 1 2);nbsp;d Tw D-EOfpiAECTTocTw xal óoiwTocTtó TipoTEpov GuvETcsas hetgeen diennbsp;man vroeger te beurt viel, omdat hij bij de góden zeer geliefdnbsp;en een zeer verdienstelijk man was. quot;Oaiop wijst hier wellichtnbsp;op de groote verdiensten van Lycurgus als wetgever. Volgensnbsp;Apollo te Delphi waren zijn wetten voortreffelijk en een zegennbsp;voor zijn burgers. Zoo moest ook Aratus, een verdienstelijknbsp;iemand, volgens de Pythia begraven worden ®) óatrjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met een

passend lijkmaal; mogelijk begrafenis van Staatswege.

Sexueele bandeloosheid is ®) dvóuiop 2).

Het substantief ómÓTTjp komt voor in den zin van e e r 1 ij k-h e i d. De Phaeaken gaven Odysseus geld mee en brachten hem per schip weg. Odysseus was bang dat de hem wegvoerendenbsp;Phaeaken het geld zouden verduisteren. ’) Oïs-rai. ttjv twv yp-^fiarcov

1

*) Vit. Pomp. 29. q Vit. Thes. 25.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

q p. 57.

2

Vit. Lyc. 31. q Vit. Arat. 53.

«) Vit. Oth. 2.

’) De Aud. Poet. 8. *) Cf. p. 52.

-ocr page 114-

98

crwT7)p£av iknóSsi'^LV sivai tt^c; twv lt;I)ai.axwv ótJtó'TTjTO!; hij beschouwde het behoud van het geld als een bewijs van hun betrouwbaarheid,nbsp;w.s. tegenover een gast. In dezen doch algemeenen zinnbsp;wordt het ook gebruikt met betrekking tot Dio. Deze straalde innbsp;de hoogste roem en ieder had den mond vol over hern. Speusippusnbsp;' schreef hem niet trotsch te worden aXk' ópav, ottw? baiÓT-q^L xalnbsp;StxaiocrüvT) xa.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ixpiaroic, xoap-riaoLC, SixeXtav eïixXsoc llTjcjst ttjv

’AxaSTjjjiiav doch er voor te zorgen de Academie beroemd te maken door Sicilië te voorzien van onkreukbaarheid, rechtschapenheidnbsp;en goede wetten.

Ondankbaarheid jegens ouders en opvoeders wordt dvouioc; genoemd. Het aangenaamste voor de góden is, dat men zijn ouders en opvoeders gaarne vergoedt wat zij gedaan hebben. Schiet men hierin te kort dan dvóoiov TjyoüvTainbsp;xcd ahscrpiov beschouwt men deze handelwijze als ondankbaarnbsp;en slecht. Zoo wordt ook wat in strijd is met de naastenliefde alsnbsp;oortov beoordeeld. Men moet het licht niet uitdooven, wantnbsp;anderen, na ons, hebben het soms nog noodig, outs ydp xpocpljvnbsp;dcpavi^ew octiov ouxoü;; dS'/jv ouy^ öcnov ook mogen wij het voedselnbsp;niet wegwerpen wanneer wij verzadigd zijn.

Zelfs de roem van groote personen negeeren is ou-y ouiov. Er is een gesprek geweest over verschillende filosofen, doch het zounbsp;schande zijn te zwijgen over Democritus, Plato, Empedocles ennbsp;Parmenides dXX’ oüSè ouiov svSoüvai ti xai. ócpsXscrha!. y.y.gcf.c,nbsp;unèp aïgt;Twv TïappijCTLa? zip touto Sóct]? (piXoao'pix'v TipcayayovTcov:nbsp;,,men zou hen in eer te kort doen, door van de hoogste vrijheidnbsp;ten hunnen gunste te spreken ook maar iets af te doen, daar zij opnbsp;wijsgeerig gebied zulk een grooten roem verworven hebben”.

’Atpoo-toGa-hai.. Dit werkwoord komt zeer vaak bij Plu-tarchus voor, zoowel in zedehjk als godsdienstig verband. Zeer vaak speelt godsdienstige angst ,,taboe” een belangrijke rol in ditnbsp;werkwoord, zoodat men zeer dikwijls het taboe-begrip erin aantreft.

Het simpele óaiouv komt slechts zeer weinig voor, het teekent

h De Adul. et Amic. 19.

“) De frat. Am. 4.

“) Quaest. Conv. VII 4. 2. ‘) Adv. Coloten. 3.

-ocr page 115-

99

het louteren en reinigen van zielen in het proces der zielsverhuizing. De zielen der deugdzamen gaan overeenkomstig hun natuur en goddelijk recht over in helden, van helden in daemonen en van.nbsp;daemonen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;av tsXsov wcrTcsp sv tsXet'^ xaHapUwa-o xxi ómojQ-axyLV

«Ttav aTro9uyo’jCTai to 11v7]tov xa'i 7Ta'9'/;T[.xóv; ,,wanneer zij uiteindelijk, evenals bij een wijding, gereinigd en gelouterd zijn en zij al het stoffelijke en de aandoeningen der driften hebben afgelegd,nbsp;in góden”. De wendingen xaüapifwffi. en ócrtwffwcnv zijn hier eikaarsnbsp;synoniemen en geven, gecombineerd, de intensiteit van ongereptheid weer die van de zielen geëischt wordt om in gódennbsp;over te gaan.

Het angstvallig uitsluiten van cultushandelingen wordt door acpoCTio'joS-a', vertegenwoordigd. Wanneer de vrouwen in hun huisnbsp;de godin Bona Dea vereeren dan sluiten zij daarvan uit hun mannen en al wat mannelijk is, ook tï]v oöv piupnivTjv wp Ispav ’Acppo-SiTT;? a9oai.oijvTai: de myrte, omdat zij aan Venus gewijd is, sluitennbsp;zij van dezen cultus uit. Ook heeft dit werkwoord betrekking opnbsp;innerlijke reinheid. De Pythagoreërs verbanden de zwaluwen uitnbsp;hun huizen. Vanwege het in de mythologie bekende verhaal dat zijnbsp;hun jongen verslinden acpoatouvTat Tap /sXiSóvap verafschuwennbsp;zij de zwaluw'en, beschouwen ze als taboe. De smet van moord,nbsp;in de zw’aluwen aanwezig gedacht, zou ook op hen kunnen overslaan.

Zoo wordt ook met dit werkwoord het reinigen van voorwerpen, die besmet zijn, uitgedrukt. Werd te Cumae een vrouw op echtbreuk betrapt dan moest zij op de markt, ten aanschouwennbsp;van allen, op een steen gaan zitten. Daarna echter tov 8s Xiamp;ovnbsp;a—o toÓtoi» oigt; xaHapov vopii^ovTsp acpwcïiouvTo houden zij dezennbsp;steen voor onrein en zijn zij gewoon hem te reinigen.

Bij voedselvoorschriften in den cultus zien we vaak dit werkwoord toegepast. De priesters van Isis mogen geen knoflook eten: oó 8’ ispstp acpocrtotjvTai: ,,de priesters beschouwen het als taboe”.nbsp;Zoo aten de Egyptenaren geen snoek en geen zeebrasem omdatnbsp;deze visschen het mannelijk lid van Osiris hadden verslonden;

b Vit. Rom. 28. b Quaest. Rom. 20.

“) Quaest. Conv. VIII. 7. 2. *) Quaest. Graec. 2.

*) De Isis. et Osir. 8.

•) De Isis. et Osir. 18.

-ocr page 116-

100

Twv i^Wcov a90(jioücri)'ai. Zoo wordt het ook gebruikt om aan te geven dat de priesters de zee moesten vermijden i).

Dikwijls beteekent het dat men een dag, waarop iets zeer onaangenaams gebeurd is, als een dies ater beschouwt. Volgens de Egyp-tenaren stierf Osiris op den zeventienden van de maand, daarom •oXco? Tov apiUgov toütov acpoatoovTap verafschuwen zij dit getal.

Het bekend maken van religieuze geheimen moet men ^90-lt;7(.oijCTlgt;ai.. Men treft het ook aan in den zin van gunstig stemmen der góden. Het is moeilijk aan te nemen dat de menschen oudtijdsnbsp;menschenoffers brachten en dat koningen zelfs hun kinderennbsp;offerden jaXsnch'J xal SuarpÓTcwv opya^ xoa papuhupiiai; OL'pocyi.oït-[isvoi: om den toorn en verbittering der góden genadig te stemmen. Ook wordt het aangetroffen in de beteekenis van iemandnbsp;beschermen tegen de gramschap der góden. De senatoren beraadslaagden over een gepleegde misdaad, sommigen drongen er opnbsp;aan ®) ayo(; ty]v cüyxkTjTov eilt;; eva tov aÏTiov Tps',j;aaav u—èp rÜM aXXwvnbsp;a90(Ttcócrac7igt;ai dat de senaat de schuld op één der schuldigen zounbsp;schuiven (en straffen) en zoo de anderen voor den toorn der gódennbsp;zou behoeden.

Het te niet doen en herroepen van vervloekingen geeft men met a90(noGCT{)'at weer. Alcibiades werd uit de ballingschap teruggeroepen en men besloot hem zijn goederen weer terug te gevennbsp;xxi Tap apap oapoaMaxGamp;xi TrdAiv EuptoXTiiSap xal Kyjpuxap, dp STioivj-cavTo Toü Sfj[jiou TrpocToc^avTop en dat de Eumolpiden en de anderenbsp;priesters de vervloekingen, op bevel van het volk tegen hem uitgesproken, zouden herroepen.

Het wordt ook aangetroffen om de vrees, door voorteekenen ontstaan, te verbannen. Er gebeurden allerlei voorteekenen, o.a.nbsp;verzamelde zich een bijenzwerm ’) Tuspl tóttov Tivd toS ji^dpaxopnbsp;svTop ov s^éxXstfTav oi [xdvTE!.p, d90(jLoil[i.Evoi. TVjv SsiaiSavLogiav op eennbsp;bepaalde plaats, die de wichelaars afgesloten hielden om de vrees,nbsp;¦door voorteekenen ontstaan, te niet te doen.

'¦) De Isis. et Osir. 32.

De Isis. et Osir. 42.

“) De Isis. et Osir. 78.

*) De defect, oracul. 14.

Vit. Camill. 18.

‘) Vit. Alcib. 33.

’) Vit. Brut. 39.

-ocr page 117-

101

Betreffende Olympias, de moeder van Alexander, gebeurden vele wonderlijke teekenen. Zoo gebeurde het dat, toen Olympiasnbsp;te bed lag, een slang zich naast haar uitstrekte, wat de liefdenbsp;en de genegenheid van Philippus, haar man, benevelde, met alsnbsp;gevolg dat hij haar niet zoo dikwijls meer bezocht hetzij uit vreesnbsp;voor vergiftiging van den kant van zijn echtgenoote zÏtz xvjvnbsp;ópiOaav O)!; xpsiTTOVi. auvoócrTjc acpotnoófxsvov hetzij hij uit godsdien-stigen schroom haar omgang vermeed, omdat zij zich overgaf aannbsp;een hooger wezen. Zoo onthoudt zich iemand, tengevolge van eennbsp;droomgezicht, van het eten van eieren, a^oCTiouaD-ai.

De godenkrenkende laster uit de wereld helpen wordt eveneens met dit werkwoord aangeduid. Uit de verhouding van Olympiasnbsp;met een god, in de gedaante van een slang, zou Alexander geborennbsp;zijn; ®) êrspoLcpor.aw auTrjv acpoaioüa^xi. anderen zeggen dat zijnbsp;dit bestreed als zijnde een beleediging jegens de góden.

Ook wordt de angstvallige houding in het straffen van de Ves-taalsche maagden met a90CTtoÜCTafat geteekend. Stond het vast dat zij haar kuischheid geschonden hadden, dan werden zij levend innbsp;een onderaardsche cel begraven, waarin een bed geplaatst werdnbsp;met een brandende kaars, verder wat olie, water en melknbsp;(ooTiep a90CTi,ou[ji,évMV tó piT] Xipico SiaipHeLpsiv aSipia Taïp [xeytaTati;nbsp;xaffiEpcopiEvov ayicjTSLatc als kon men het niet over zich verkrijgennbsp;om een persoon, door de plechtigste wijdingen geheiligd, doornbsp;honger te laten omkomen. Zoo slaat het ook op het vereerennbsp;van bepaalde objecten uit angst. Hup pièv yz Trapa MfiSotp xalnbsp;’Atraupioip (Sapjiapixat; zyzi Ttpiap, oï cpópco Ta pXarrTovTa flEpa-Treijoucn Trpó twv aspivwv acpoCTtoüfxsvot; ,,Het vuur wordt op de wijzenbsp;van barbaren geëerd bij de Meden en Assyriërs, die schadelijkenbsp;dingen vereeren uit vrees, terwijl zij die uit angst, als waren hetnbsp;heilige objecten, vereeren”.

Het kan echter ook, evenals ziaz^zïv, rechtstreeks op de ver-eering der góden slaan. Er wordt uiteengezet hoe de eerste gedichten van lyrischen aard dienden om de góden te huldigen, hun heldendaden en verjaardagen te bezingen. ®) To yap Trpóp too?

*) Vit. Alex. 2.

“) Quaest. Conv. II. 3. 1.

“) Vit. Alex. 3.

‘) Vit. Num, 10.

*) De fac. in orb. Sun. 21.

•) De Musica. 6.

-ocr page 118-

102

•vlsou? tü^ PoóXovTai a90C7ico(7af/,svot, s^épawov sïiamp;U!; ènl ts ttjv 'Ofi,-;Qpou xocl Twv aXXcov Tcolrjtjiv: „Nadat zij, volgens hun meening, aan hunnbsp;verplichtingen jegens de góden voldaan hadden, gingen zij pasnbsp;daarna over tot de gedichten van Homerus en andere dichters”.

Met betrekking tot smeekelingen wordt het aangetroffen. The-mistocles werd verbannen en zocht zijn toevlucht bij Admetus, den koning van de Molossers. Hij nam den zoon van den ko-ning in zijn armen en wierp zich neer bij de haardstede. Dezenbsp;vorm van smeeken mag bij de Molossers niet geweigerd worden.nbsp;Men neemt aan dat Admetus hem dit liet doen a);; a90CTia)craiTonbsp;Tzpbq Tou^ SicoxovTa:; tyjv avayxvjv Si.’ '^v oux sxSlSwo'!. tov avSpa opdatnbsp;hij den achtervolgers de dringende reden zou kunnen voorhoudennbsp;op grond waarvan hij den man niet zou kunnen uitleveren.

Bepaalde voorteekenen als onheilspellend beschouwen is acpo-lt;7toücTD-ai. Pompeius beweerde, dat hij het had hooren donderen en sXuus TVjv IxxATjcrtav slO-icrfi.svwv aqjoCTi.oücffai. ra rotauTa, xalnbsp;p7]Ssv Ènxxupoüv Stoc77]uH.? ysvopsvTjp hij brak de vergadering op, wantnbsp;de Romeinen w'aren gewoon dit als een kwaad voorteeken te beschouwen en niets te bekrachtigen als er van den hemel teekenennbsp;gegeven werden. In dezen zin komt het meer voor ^). Ook wen-schen dat bepaalde voorteekenen geen slechte gevolgen hebbennbsp;wordt met dit werkwoord aangeduid. Iemand, die allerlei won-derteekenen beleefd had, ging naar een wijsgeer: *) tóv Ss acpocnw-lt;Td(j.svov xal xsXsuiravTa xaff’ êaUTOv ópav xal TTpocysuxs^ltai zoïp ffsoï?;nbsp;,,deze wenschte dat de voorteekenen geen kwade gevolgen zoudennbsp;hebben en gaf hem den raad de noodige maatregelen voor zich tenbsp;treffen en smeekbeden tot de góden te richten”.

Een bedreven misdaad goed maken is (Z9ocr!.oijlt;jf)'ai. Theseus stelde de Isthmische spelen in ter eere van Sciron. Toü Oïjcéocx;nbsp;d9oc7!,ou[i,évou tov 9ÓV0V Sia t7)v c7uyysvEi,av: ,,Zoo trachtte hij dennbsp;doodslag, aan hem begaan, te verzoenen, gezien hun nauwe verwantschap”.

We treffen het aan in den zin van weigeren, van de hand wijzen. Afgevaardigden kwamen tot Numa om hem de koningsmacht op

') Vit. Themist. 23.

“) Vit. Cat. 42.

Vit. Caes. 64.

‘) Quaest. Conv. IV. 2. 3. ») Vit. Thes. 25.

-ocr page 119-

103

te dragen. Hij wees echter op de genoegens van het eenvoudig landleven en op de gevaren van de koningsmacht; toioütoi?nbsp;XoyiCTfzot^ alt;po(7ioi»(iÉvou tvjv (BacriXsiav tou avSpo^: „door zulke motieven trachtte Numa het rijksbestuur, dat men op zijn schoudersnbsp;wilde leggen, te ontduiken”. Zoo trachtte Sulla Achelaus aan denbsp;Romeinen ontrouw te doen worden:^) dcpomouixévou Ss toü ’Ap-XsXdou T-/)v TcpoSoGLxv: ,,doch Achelaeus wees dit voorstel van verraad af”. In deze beteekenis komt het meer voor ®).

De grondige afkeer der Atheners voor den koningstitel wordt uitgedrukt met dit werkwoord. Demetrius hadden Atheners zeernbsp;groote diensten bewezen, daarom gaven zij van alle opvolgersnbsp;van Alexander hem het eerst den koningstitel dXXw? dcpowtougé-V0U5 Touvoga hoewel zij anders afschuw hadden voor dezen titel.

Het feit dat de Romeinen den dag, waarop zij een groote ramp geleden hadden, als een dies ater beschouwden, wordt met dcpo-Gtoüad-xt aangegeven; ’'AXXtj ts yap Tjpspa ttjvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yjTzyj^-rjaxv,

¦^v ’AXiaSa Six tamp;v Troxapiov xaXouvTsc acpocjiouvTai; ,,Zoo werden zij in den strijd overwonnen op een anderen dag, dien zij naar de riviernbsp;Alliensis noemden en als een ongeluksdag, als taboe, beschouwden”.

In Elis werden geen muilezels gefokt, omdat koning Oenomaüs, een groot paardenliefhebber, hierover vervloekingen had uitgesproken. De bewoners van Elis 9o[3oi)p,evoi. ttjv xaxdpav sxsIvtjvnbsp;d90(7toijv-ai onthouden zich van muilezels fokken uit vrees voor dienbsp;vervloekingen. Ook ziet men het toegepast om het oppervlakkignbsp;volbrengen van een opgenomen taak aan te geven. Pericles werdnbsp;door het Atheensche volk als aanklager van Cimon aangesteld.nbsp;Elpinice, de zuster van Cimon, trachtte hem van deze taak afnbsp;te houden. Het gevolg was; ®) dvra^ dvécrTir) ttjv TrpopoXljv d^oaiou-[xévop; ,,dat hij slechts één keer opstond om zich van de hem opgelegde taak te kwijten”. Ook duidt het ’t straffend optredennbsp;aan bij schending van het internationaal recht. Caesar had afgezanten gevangen genomen; velen waren van meening; ’) «90-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vit. Num. 6.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vit. Suil. 22.

Vit. Demetr. 10.

*) Quaest. Rom. 25. ‘) Quaest. Graec. 52.nbsp;') Vit. Pericl. 10.

*) Vit. Caes. 22.

-ocr page 120-

104

cTioüpisvot; TO Trapaa-TTÓvSrjfia UTièp t^c; nóXsac,: hem voor den Staat te laten boeten voor dit misdrijf.

Met dit werkwoord wordt niet alleen gewezen op inwendige reinheid doch ook op uiterlijke reinheid. Voor een rein levennbsp;wordt aanbevolen dat men geen groenten eet wp ot iruffayopixoi,nbsp;Tou? [xèv Kudcgout; a9wcrioüvTo evenals de Pythagoreërs zich onthielden van boonen. Dit slaat wellicht op de uiterlijke reinheidnbsp;op grond waarvan ook de Joden zich van varkensvleesch onthouden. Tó Ss ÖSI.OV xpsa? oi avSps^ acpoo’i.oijCTifai. Soxouffi., 6ri [laXiazoi.nbsp;oi pdcppapoi. Tap STuXsuxtap xal Xsrcpap SuCTj^spatvouai, xal tt] TTpocrpoXTj

Ta ToiauTa xaTapócxsuhai. Tcddfï] Toup avlfporTroup oïovTai; „Het schijnt dat de Joden het varkensvleesch als verontreinigend, taboenbsp;beschouwen omdat de barbaren afschrik hebben van uitslag ennbsp;melaatschheid, welke ziekten, naar zij meenen, opgeloopen wordennbsp;door het eten van dit vleesch”.

De wending xaffoffiouwhai wordt gebezigd in den zin van wijden van Vestaalsche maagden 1 2), priesters als ook voor het opstellennbsp;van afbeeldingen die een religieus karakter dragen. Ook vindtnbsp;men het toegepast voor het wijden van boomen en planten aan denbsp;góden. De vraag wordt gesteld ótivi Xoycp HodsiScövt xat Aiovuctwnbsp;T7]v TTtTuv oi TïaXaioL xaHwatwcrav waarom de ouden de pijnboomnbsp;aan Poseidon en Dionysus hebben gewijd. Eveneens is het inwijden in de mysteriën xahoatouaD-ai. Wie zou beter weten dan jij,nbsp;Clea, dat Osiris identiek is aan Dionysus ? Jij staat aan het hoofdnbsp;van de thyaden te Delphi en ’’) Toïp S’ ’Ocnpiaxotp xaamp;wcnwgsvyjvnbsp;kpoïp (XTTo TTaxpop xal |i.r)Tpóp door je vader en moeder ben je ingewijd in de mysteriën van Osiris.

Opvallend is het, dat het beteekenen kan een volk onder goddelijke leiding plaatsen. Boven alle lof zijn zij verheven, die tegen de dierlijke en brute hartstochten der menschen zijn opgekomennbsp;door het instellen van wetten, staatsbesturen en ambten, vooralnbsp;door het instellen van die wetten waarbij aan de góden gedacht

1

quot;) p. 99.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Quaest.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rom.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Quaest.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Conv.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5. 3.

2

nbsp;nbsp;nbsp;Quaest.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rom.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;96.

') Den Gen. Socrat. 17.

') Quaest. Conv. V. 3. 1. ') De Isis. et Osir. 35.

-ocr page 121-

105

is fi xal Auxoupyof; AaxsSat[j.ovtoup, xai NopiSi; 'Pwfxaiou^, xal ’'I(0v 6 nxAxio:; ’Aamp;rivaioup, xai AsuxaXiwv quot;EXXyjva^ ófxoü Tt. Travxa?nbsp;xaamp;wo'LCOcrav,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xal opxoiQ, xal ptavTSupiaai. xal (pyj^ixip, IfxTraamp;sli;

Trpo? xa Dsia Si’ eXttISwv apia xal (pó^cov xaxaaxYjo'avxst;: „waardoor Lycurgus de Lacedaemoniërs, Numa de Romeinen en de oudenbsp;Ion de Atheners en Deucalion bijna alle Grieken onder goddelijkenbsp;leiding geplaatst heeft, door gebeden, eeden, orakels en voor-teekenen, terwijl zij hen aldus onderdanig maakten door hoopnbsp;en vrees tegenover de góden”.

Ook kart het zich voordoen in zuiver zedelijk verband, het slaat dan op de magistraten in den zin dat het hun plicht is denbsp;belangen van het volk te behartigen. Tiberius Gracchus hieldnbsp;een rede tot het volk waarin hij o.m. zei: ëcprj yap Ispov xov Sajaap-}(ov elvai xal acruXov, 6xi xw Srjpicp xaHwalcoxai xal xou Syjpiou irpo-éax7)X2v: ,,een volkstribuun is heilig en onschendbaar omdat hijnbsp;het volk is toegewijd en over het volk staat aangesteld.”

Slechts schaarsch is het gebruik van het compositum è^ocrioijv. Het wordt gebruikt om het wijden van vuur aan te duiden. Hetnbsp;vuur bezit groote beweegkracht die het aan alles meedeelt en isnbsp;bijgevolg de ziel van alle dingen, daarom stelde Numa Vestaalschenbsp;maagden aan om het vuur steeds te bewaken en è^ocnwaai xalnbsp;9poup£Ïv axolfjiTQxov èv sixóvi xr^p xa Tcdvxa xocjjjioüff-^? aiSlou Suvdfxecocnbsp;en hij heiligde het vuur en beval het steeds brandend te houdennbsp;als zinnebeeld van het eeuwig vermogen, waardoor het heel-alnbsp;in stand gehouden wordt.

Verder komt het voor in den zin van de góden verzoenen: 1 2) è^OCTicoCTaorltai xd Itsïa.

Lucianus. 2)

Bij dezen auteur komen alle betrokken termen voor. Zooals gewoonlijk zullen we eerst suerepv)? c.s. in godsdienstig en daarnanbsp;in zedelijk verband behandelen, en tenslotte omoq c.s. in dezelfdenbsp;volgorde.

Phalaris wilde den tempel te Delphi den stier als wijgeschenk

1

*) Adv. Coloten. 31.

“) Tib. Graech. 15.

gt;) Vit. Camill. 20.

‘) De Gen. Socrat. 77.

2

Ed. Nils Nilen.

-ocr page 122-

105

aanbieden, daardoor toonde hij^) to zuaz'^iq. Lucianus geeft nu het woord aan een Delphiër, om, ondanks Phalaris’ wreedheid,nbsp;het aannemen van dit wijgeschenk te bepleiten. Men moestnbsp;[iriTZnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;avSpa Suvixctttjv £ijci-£[BoüvTa [X'/jTE avaD-Tjjj.a TjSv] tw ¦8-£lt;ö

xaD'Wji.oXoyTjgÉvov dTcoXXoTpioijv een vorst, die een vrome daad verricht, niet tegenwerken noch het geschenk, voor de godheid reeds bestemd, weigeren. Hier heet dus siktePeïv ; een tempel geschenkennbsp;aanbieden. Verderop wordt deze term heel duidelijk in genoemden

zin gebezigd. De pleitbezorger is aan het woord: nbsp;nbsp;nbsp;Slopiai. ____

[xyit’ d7ToxX£L£(.v TO kpov Toï^ £ija-£[3oiiCTi. [j.r)T£ TY]v TzoAiv Ttpoc, ócTcavTa;; dvhpwTiou^ SiapdXXEtv Ta 7T£[i.7ró(j.eva tw D-ew (Tuxo'pavTOÜaav y.a.1nbsp;(j;Yi9W xal Sixa(7T7]pLW Soxi.|j.d^ouc7av tou:; dvaT!.{)-svTap' oóSsl^ ydp sTt.nbsp;dva-ö-ElVaL ToX[XY]CT£t.£V dv slSwp oü TTpOCTY)(lÓ[j|.£VOV TOV -ifsOV 6 TI. dv [XYj

TTpÓTEpov AeX9o'ic; Soxvj: ,,Ik verzoek u .... de tempels niet te sluiten voor de vrome aanbieders van geschenken en den staatnbsp;niet bij alle menschen in opspraak te brengen als zou hij bezwaarnbsp;hebben over de aan de godheid toegezonden geschenken en alsnbsp;zou hij de schenkers voor het gerecht onderzoeken. Niemand zounbsp;het meer wagen geschenken aan te bieden, daar hij weet dat denbsp;godheid geen geschenk aanvaardt als dit niet van te voren door denbsp;Delphiërs is goedgekeurd”. Neen, zoo gaat de pleitbezorger verder,nbsp;men moet de geschenken accepteeren ongeacht het zedelijk levennbsp;van den schenker. De geschenken aan den tempel beteekenen eennbsp;groote bron van inkomsten voor de Delphiërs, bijgevolg moetnbsp;men de eischen niet al te streng stellen teneinde deze inkomstennbsp;zoo hoog mogelijk op te voeren. Gezien de slechte bodemgesteldheid zouden wij steeds in ellende zijn, doch *) tó 8’ tEpov xal HóO-iOi;nbsp;y.cd To ypTjUTYipiov xal ci 01)ovtE(; xa'i ol eÜcteIBoüvte^ .... TaÜTa 7) Trpóa-oSo?, èvteG-ö-ev 7) EUTTopta de tempel, de godheid, de offeraars, zijnbsp;die geschenken aanbieden, dit alles bepaalt ons inkomen en onzenbsp;welvaart.

Zoo wordt ook euctePtj? gebruikt in den zin van gever, schenker. De tempel dankt zijn groote rijkdom en bijgevolg de bewonersnbsp;rond dit heiligdom zijn welvaart aan de tallooze giften; laten wij

') Phal. Alt. 1. “) Phal. Alt. 1.nbsp;=) Phal. Alt. 3.nbsp;h Phal. Alt. 8.

-ocr page 123-

107

dus de geschenken aannemen en aldus i) UTTTjpsToüvTa^ ag9oiv, xal Tw hsw xa'i -lolc, südspéai voldoen zoowel aan de godheid als aannbsp;de vrome gevers.

Men vindt zelfs £ucrs[isia in de beteekenis van wijgeschenk. Phalaris is weliswaar wreed, doch, dank zij de godheid, heeft hijnbsp;een goede en rustige zeevaart gehad en is behouden geland, lt;bnbsp;xa'i SyjXov oti. TrpoCTÓsTai, t7)v tou [xovap^oa sóffé^eiav waaruit duidelijknbsp;blijkt dat de godheid het geschenk van den vorst aanvaarden wil.

Tegenover ahso'; teekent ó suctsPyii; hem die in de góden gelooft.

®) npó; 8s TOV £l)(7£(3ïi y.xl tptXÓh-EOV nbsp;nbsp;nbsp;(ZifEOi; Kvl O-VOmOQ ó cpi?M^

Sia^aXXcTXi xxi w? to D-eïov Trapco-9'OÓ(j.£vo? xai T7]v rcpovotav apvoupie-vo;: ,,Bij een geloovig en vroom mensch wordt een vriend belasterd als godloochenaar en goddeloos en dat hij de godheid verwerpt en niet in de voorzienigheid gelooft”. Hier zou men kunnen aannemen dat eutjs^-^c; geloovig beteekent, in het bestaan dernbsp;góden gelooven, wat de voorwaarde is tot 9i.XóhEo? de góden ver-eeren, evenalsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hem teekent, die niet in het bestaan der góden

gelooft en bijgevolg avóaio;; de góden niet vereert.

Het miskennen der goedheid van de góden voor mensch, dier en ding is *) ao-épeoa.

De góden tot het kwaad verleiden wordt door den spotter Lucia-nus als dcCTÉpEia gekenmerkt. De Stoa en de Academie treden op voor de rechtbank en doen hun beklag dat Methé en Hedonénbsp;eenige van hun volgelingen door verleiding aan hun school ontrukt hebben. Maar, zoo zegt de Stoa, xaciroi zi av lywyE ayavaz-Toi7]v xar’ auTT]? (jLtjSÈ twv D-ewv (oeiSszxL, xXka. t7]v s7r(.(jL£X£t.av aïiTwvnbsp;StapdiXXEi; wctte ei atócppovEÏTs, xal aCTspsla? av Slxrjv Xapoirs Trap’nbsp;aïiTvit; waarom zou ik vertoornd zijn op Methé daar zij zelfs denbsp;góden niet spaart en den draak steekt met hun zorgen? Als gijnbsp;verstandig waart zoudt gij haar aanklagen op grond van het feitnbsp;dat zij de góden verleidt.

Onder EixTEpEr? worden zij verstaan, die een juiste voorstellingen een goed begrip betreffende de góden hebben. Er zijn van die dwazen die bij offers, feesten en optochten ter eere van de góden

h Phal. AU. 9.

2) Phal. Alt, 5.

Calum. nontem. cred. 14. h Jup. trag. 41.

*') Bis Accus. 20.

-ocr page 124-

108

meenen dat de góden zoo hulpbehoevend en zwak zijn, dat zij de menschen noodig hebben en van den anderen kant denken zijnbsp;van de góden alles te kunnen afkoopen door offers en gebeden.nbsp;Ten opzichte van zulke menschen moet men zich af vragennbsp;TcÓTspov zhaz^zic, aiiTou^ )(p7) xaXstv ij Touvavxóov lyamp;pou? xal xaxo-Satpiova? of zij godsdienstig juist georiënteerd zijn ofwel rampzaligenbsp;dwazen zijn tegenover de góden.

Wie twijfelachtig staat tegenover de godenverhalen heet soms «crepTjt;. In een dialoog tusschen Tychiades en Philocles wordt denbsp;oorzaak van allerlei verzonnen verhalen besproken. Indien iemandnbsp;niet gelooft in de verzinselen betreffende het graf van Zeus, hetnbsp;te voorschijn komen van menschen uit drakentanden, dan ‘‘)nbsp;oLOZ^ric, o5tO(; ys xal dvÓ7)TO(; auToï^ eSo^sv outw TcpoSfjXoi.? xal dXyjhéfft.nbsp;TipocygaCTW dTruiTwv wordt hij voor scepticus gehouden en voor eennbsp;dwaas, omdat hij zulke evidente en ware feiten niet gelooft.

De geheime raadsbesluiten der góden aan de levenden openbaren is dcCTspsta. Menippus was levend in de onderwereld afgedaald ennbsp;had daar met eigen oogen aanschouwd welke straffen de gódennbsp;den misdadigers toekennen. Na zijn terugkeer vroeg Philos hemnbsp;hiernaar. Menippus antwoordde hem dat het niet geoorloofd wasnbsp;de geheimen der góden te openbaren gv) xal rit; Ijga!;

Ypsccpajv acrspsla? sttI tou 'PaSapiavUuo? want iemand zou hem dan wel kunnen aanklagen van verraad voor de rechtbank van Rada-manthus.

Hoe de Grieken zich de góden afgunstig voorstelden op groot geluk en roem der menschen en hoe zij zich beangst gevoeldennbsp;voor den «pD-ovot; der góden, die allen en alles wat hen nabij komt,nbsp;neerslaan — denkt slechts aan den ring van Polycrates bij Herodotus — blijkt ons duidelijk uit het gedrag van Panthea. Dezenbsp;schoone dame is, naar haar opvatting, veel te uitbundig doornbsp;Lucianus geprezen. Zij wijst dit uitdrukkelijk af en roept denbsp;godinnen tot getuigen dat hij haar, tegen haar wil in, te hoognbsp;verheven heeft, dat het geschrift een doorn in het oog is en datnbsp;hij het gepubliceerd heeft ou gdcXanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ouSè ógImq Ta 7rpó?

TOU? Ifeou? zonder rekening te houden met respect en een nederige

*) De Sacrif. 1.

Philosp. 3.

Menip. 2.

*) Pro Imag. 8.

-ocr page 125-

109

houding tegenover de góden. Hij had haar vergeleken en gelijk gesteld met góden en godinnen, i) ’ESóxsi ts acréP'/)[roc EauT^ xai

7rX7][X(i.£A7]pi!X TOÜTO SÓ'StV, zl UTTOfXSVO!. T'^ £V KvtSo) Xat T'fj Èv Kt^ttocc;

ófToia Xéyso-hai.: „Het scheen haar heiligschennis en zonde toe wanneer zij goed zou vinden met de Cnidische Aphrodite of met.nbsp;Aphrodite in de tuinen gelijk gesteld te worden”. Zich op één lijnnbsp;stellen met een goddelijk wezen is dus aCT£p7)[ra, ook wordt hetnbsp;aangeduid met è.ai^zw.. Eveneens het werkwoord ólgz^zlv betee-kent de góden krenken door menschen al te hoog te prijzen. Lucia-nus wijst er op dat ook Glaucus door een dichter zeer hoognbsp;geprezen werd en1 2) oörz èxeivoi YjjjLwavTo rj tov rXaüxov yj tov 7ro!.7;T7)vnbsp;¦wg atTEpoüvTa —Eol TOV ETuatvov de góden straften noch Glaucus nochnbsp;den dichter naar aanleiding van den lof.

Daarentegen betwist Lucianus, dat het ocaE^éc; is iemand met de beeltenissen van een godheid te vergelijken. In zijn verdedigingnbsp;zegt hij, dat hij haar niet vergeleken heeft met de godinnen zelfnbsp;doch met hun afbeeldingen, die als meesterstukken van de kunstnbsp;gelden en®) raSè utz’ avD-pwTcwv yEyEvrjpi.Évo' oux aCTE^s^, oLpia!., avhpcó-Ttou? zixi^zi'j het wekt de afgunst der góden niet op door datgene,nbsp;wat door menschenhanden gemaakt is, te nemen om het metnbsp;menschen te vergelijken.

De combinatie nbsp;nbsp;nbsp;xoci ahsop, meer omvattend gebruikt,

slaat zoowel op religieuze als zedelijke misdrijven. Toxaris heeft veel hoogachting voor Orestes en Pylades. Mnesippus wijst ernbsp;echter op dat zij den koning van Scythië hebben gedood en datnbsp;zij Artemis en haar priesters hebben weggevoerd. Als gij nu zulkenbsp;menschen eert dan ®) èpiol pièv yap Soxelts Ta/niTa dlv ourcx; xaz^zï^nbsp;aÜTol xai (xhEoi yEvÉchai. komt het mij voor dat ook gij spoedignbsp;eveneens zoo misdadig en goddeloos zult worden.

Het adjectief nbsp;nbsp;nbsp;wordt ook op Socrates toegepast. Wij weten

nu dat hij als zoodanig beschuldigd werd omdat hij de godsdienstige traditie der Atheners verbrak door niet in de traditio-neele staatsgoden te gelooven en nieuwe in te voeren. Bij het

1

Pro Imag. 8.

Pro Imag. 13.

“) Deze dichter is Simonides: Bergk, frag. 8. *) Pro Imag. 19.

Pro Imag. 19.

2

De Amic. 2.

-ocr page 126-

110

opsommen der slachtoffers van den laster zegt Lucianus; zi yap av Tip 7] tov So^xpKTVjv Xsyoi tov dtSizojp Trpóp Toup ’A9'7]vaioupnbsp;Sia[3spXr;[xévov wp aasp-?] xa'i sTrópouXov; „waarom zou ik nog Socratesnbsp;vermelden die ten onrechte bij de Atheners belasterd werd alsnbsp;vijand en belager van de góden” ?

Zelfs op vriendschappelijke voet te leven met tempelplunderaars gold als een daépvjpia. Antiphilus had den tempel van Anubis geplunderd. Toen hij te midden van zijn vrienden gevangen genomen werd, bood niemand hem hulp, aTrscrpscpovTo, tóp ’Avou-P'.Ssiov crscTuXTjxÓTa xa'i das^Tjijia aÜTWV 7]yoijVT0 sivai et tjuveTrióv ttotsnbsp;7} CTuveiaTtdh7]c-av aï)Tw doch zijn vrienden keerden zich van hemnbsp;af omdat hij het Anubideum geplunderd had en zij beschouwdennbsp;het zelfs als een schande ooit met hem gegeten of gedronken tenbsp;hebben.

Eenige malen wordt sias^-qc; c.s. toegepast in gevallen waar uitsluitend sprake is van verhoudingen tegenovernbsp;menschen. Soms gebeurt dit doordat bewust menschelijkenbsp;aangelegenheden gelijk gesteld worden aan goddelijke; zoo laatnbsp;Lucianus de philosophie gelijkstellen aan den godsdienst, wanneer hij Plato de woorden in den mond legt; Ntj Ata, lt;!gt; 3)iXo-(Tocpia, TuavTCüv ys kpocuXojjV aas[3ÉCTT0tTop, op tyjv i£p«TaTy]v ak y-cc/mc,nbsp;dyopsusiv STi:£7_£tp7]ci’sv xai. TjfXKp drcavTap, móaoi ti Trapa ctou paffovTspnbsp;Toïp [xeD-’ Yjgap xa.TaXsXoiTragEv: ,,Waarlijk, Philosopia, van allenbsp;heiligschenners is hij de brutaalste, omdat hij het heeft durvennbsp;bestaan u, zeer eerbiedwaardige, te belasteren en ook ons allen,nbsp;die iets van u geleerd hebben en aan ons nageslacht achtergelaten hebben”. In dezen zin komt ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor.

Onder den persoon van Parresiades wijst Lucianus er op dat velen philosophen zijn in uiterlijk — baard, manier van loopen,nbsp;kleederdracht — doch in werkelijkheid leven zij volstrekt nietnbsp;volgens de principen van Philosophia. Hun slechte praktijken ennbsp;ondeugden worden dan door de buitenstaanders op rekening vannbsp;Philosophia gezet. Kunt u nu, vraagt hij, op grond van deze weliswaar scherpe, doch ware critiek ègè tov awEpoCvTa TjyYjdsaamp;ainbsp;Eivai; mij als een aantaster van het heilige beschouwen? ,,De

Calnm. non tem. cred. 29.

De Amic. 28. ¦

Reviviscentes. 14.

Reviviscentes. 33.

-ocr page 127-

Ill

waarheid mag niet gezegd worden” blijkt een kwestie van alle tijden, doet men het wel dan heet men bij zijn tegenstanders eennbsp;aas^Y)!; te zijn en zich schuldig te maken aan atrspstv.

Van den lasteraar wordt gezegd w? aSixo? ó toioGto? xal Tirapa-vopióp saTi zal awslÏYjp zal toÏc, }(pw[xévoi(; stcl(^y][xlop, piSiov zaTapLaD-siv dat het voor de hand ligt dat zoo iemand onhebbelijk, onbeschaafdnbsp;en onbeschaamd is. De begrippen, met ocStzoc, Trapdcvopio? en aaspv):;nbsp;uitgedrukt, zullen wel niet verschillen van elkaar en kunnen dannbsp;ook als eikaars synoniemen beschouwd worden in den zin vannbsp;iemands eer en goeden naam bezoedelend.

Reeds hebben wij kunnen vaststellen dat een onpartijdig oordeel nbsp;nbsp;nbsp;tot epitheton heeft; voor het tegengestelde wordt

avócaoc en acrsS'/); gebruikt. Solon en Dracon stelden wetten in, die de rechters onder eede verplichtten beide partijen gelijkelijknbsp;aan te hooren met gelijke welwillendheid, totdat blijken zou vannbsp;welke partij het pleidooi het rechtvaardigst was, want een oordeelnbsp;te vellen icpiv ys avTs^cTocaai. ttjv ar^oXoylav zaTy;yopla, ttkv-ac7s[i'^ zoc'i avótnov TjyYjaavTo easaffai ttjv zpttnv alvorens denbsp;beschuldiging tegen de verdediging af te wegen, beoordeelden zijnbsp;als volkomen onbillijk en onrechtvaardig. In dit voorbeeld isnbsp;dvoCTiop en das(iy)!; synoniem.

Paederastie werd reeds in de oudheid als nbsp;nbsp;nbsp;veroordeeld.

Hoewel Alexander de Leugenprofeet allerlei sexueele uitspattingen beging 1 2) TipoXsyojv Sz tckctiv (XTiéyzaamp;cu uaiSlou CTOVoucrtap, oit; ör.Gz[izq, 6v vermaande hij allen zich van knapenliefde te onthouden, daar dit iets verfoeilijks was.

Een vadermoord geschiedt do-sfioi;.

quot;Ogio' heeft vaak betrekking op ritueele tempelvoorschriften. Zij, die een doode hebben aangeraakt, mogen in geen zeven dagennbsp;den tempel betreden:®) rcpó Ss too-éwv ijv scrsX-iloic-tv, ouz ogio.nbsp;-oiéoucuv: ,,gaan zij binnen dit tijdperk den tempel binnen dannbsp;plegen zij ongeoorloofde daden”. Pas na een bepaald tijdstip of

1

') Calum. non tem. cred. 8. -) p. 20.

Calum. non tem. cred. 8. *) Alex. Pseud. 41.

De Mort. Peregr. 15.

2

De Dea Syr. 52.

-ocr page 128-

112

speciale reiniging wordt men in een dergelijk geval weer als ritueel-rein beschouwd èn acht men de besmetting des doods, waarmee men den tempel niet mag binnengaan, verdwenen. Vele tempel-voorschriften bevatten op dit punt soortgelijke voorschriften. Denbsp;bloedverwanten van den doode blijven zelfs dertig dagen buitennbsp;den tempel en laten hun hoofd kaal knippen, want 7zpi,v 8è tocSsnbsp;TTOc^uai, oü crcpt(7i èaLsvai outov vóór zij dit gedaan hebben mogennbsp;zij niet in den tempel. Zoo mag een pelgrim, die een offer in dennbsp;tempel gebracht heeft, niet op een vreemd bed slapen doch alleennbsp;op den grond; oü yap ol süvyj^ sTupïjvai oaiov sp ttjv koyu-oü aüD-t;;nbsp;aTuxscjamp;ai. want hij mag niet op een bed slapen alvorens hij zijnnbsp;tocht heeft afgelegd en in zijn eigen land is aangekomen.

Dooden begraven op een heilige plaats is ®) oü/ oaiov.

Met minachting spreken over het dansen dat in het religieus leven zulk een groote rol speelt is avootov. Crato heeft het land aannbsp;dansen, daarom brengt Lycinus hem onder de aandacht dat hetnbsp;dansen ook plaats vindt bij godsdienstige feesten, vervolgensnbsp;wijst hij op de Corybanten, het dansen bij Homerus, bij de mysteriën en feesten van Bacchus en vermaant hem tenslotte: 1 2) opanbsp;piT) avÓGiov f) xaryjyopsïv èTci.TTjSsüpia'rop ©slou rs aua xcd (j.ucTi,xoijnbsp;xaL TocroÜToip Ifsoöp ÈoTrouSaapisvou: ,,Zie toe of het niet ongeoorloofdnbsp;is een praktijk te veroordeelen, die goddelijk en mystiek is ennbsp;¦door zooveel góden reeds is uitgevoerd”.

Vele mythologische verhaaltjes belieft Lucianus niet te geloo-

ven; ®) xwp yap Si] ocriov

TCKjTEUaal

TcatSa Alv£[7)v ’AcppoSiTTj^

ysvsCTxiaL xai Aiop Mivco xa'i. quot;Apsop ’AaxiXixcpo'j xai AütÓauxov 'Ep-pisw;: ,,Hoe zou het immers geloofwaardig zijn dat Aeneas een zoon van Venus is. Minos van Juppiter, Ascalaphus van Mars ennbsp;Autolycus van Mercurius” ?

De góden beloonen in de onderwereld ®) Toóp ayaffoüp te xa't ¦óaio'jc, xal xaV apsxTjv pE^icoxoTap de goeden n.1. hen, wier levensgedrag onbesproken geweest is en die deugdzaam geleefd hebben.nbsp;Wellicht zijn met ócrEou? diegenen bedoeld, die tegenover de góden

1

') De Dea Syr. 53.

-) De Dea Syr. 55.

’) De Mort. Peregr. 22. h De Saltat. 23.

2

De Astrolog. 20.

'“) Jup. Confut. 18.

-ocr page 129-

113

schuldloos zijn en met xax’ apsTyjv ^sfiicn-nó-uxc, zij die tegenover de menschen zonder schuld zijn.

Er zijn twee groepen gebeden; Zeus nu overweegt elk gebed doch verhoort niet alle gebeden, Tap psv yap Stxalap twv sü;(wvnbsp;TipoCTtevo avtü Sca tou crroaiou èni rx Ss^lx xaTsrid-si cpépcov, rap 8snbsp;avotrioup aüHip xnsTcsyLTtev aTco9ucrwv xxrcu: „De goede gebeden laatnbsp;hij door de hemelopening naar binnen komen en vervuld laat hijnbsp;ze aan zijn rechterkant terugkeeren. De slechte gebeden zendtnbsp;hij onverhoord'terug en wijst ze af”. Onder Tap avoaLoup twv su^övnbsp;heeft men gebeden te verstaan zooals Lucianus ze ons opsomt:

Qsoi, Tov TrarÉpa ptoi zxyéoi; xnod-xvsïv: „O góden, laat mijn vader toch spoedig sterven”. ElD-ï Xa-8-ot[jii. sruPouXsiia-ap tw aSsX9cö: „Mogenbsp;mijn broeder toch niet bemerken dat ik hem belaag”. Het zijnnbsp;dus gebeden met een zedelijk slechten inhoud. Onder Sixxixg tojvnbsp;sü/tóv worden gebeden verstaan die zedelijk verantwoord zijn.

Zzxj, Ta xpofxpud [xoi. 9Üvai xai. tA cjxópoSa; „O Zeus, mogen mijn uien en knoflook goed groeien”. Verder het feit dat ó yswpyopnbsp;fiTzi ijsTÓv de boer om regen vraagt.

In zedelijk verband komt omop schaars voor. Lucianus is op een schip, waarvan de kapitein opdracht gekregen had hem overnbsp;boord te werpen. Hij kon echter niet van zich verkrijgen dezenbsp;daad te volvoeren; nooit, zoo zei hij, had hij een misdaad begaannbsp;en zestig jaar oud avsTclXyjTTTOv pCov xal öctlov TcpoPspyjxwp hadnbsp;hij een onbesproken schuldloos leven geleid. In dezen zin komtnbsp;oCTiop meer voor.

De combinatie Sixaiop xal ocaop teekent de houding van kinderen tegenover hun ouders. Mnesippus verklaart dat de Scythen hun ouders, na hun dood, opeten. Toxaris antwoordt hierop:nbsp;eï fxèv xal tA aXXa Tjpsïp twv 'EXXyjvcov xal SixaiÓTspoi tA Trpop Toüpnbsp;yovsap xal ócncoTepoi ètrfisv oux av Èv tco TcapóvTi cpiXoTtpTjamp;slTjv rcpopnbsp;ai\ ,,Of wij in het algemeen niet eerbiediger en liefdevoiler zijnnbsp;tegenover onze ouders dan de Grieken, daarover wil ik op hetnbsp;oogenblik liever niet met u debatteeren”.

Het werkwoord ó(jtoüv komt slechts één keer voor in den zin van wijden in de mysteriën. De Daidouchus en de Hierophant verkla-

*) Icaromenip. 25. Alex. Speud. 56.nbsp;Jup. Confut. 16.nbsp;*) De Amic. 9.

-ocr page 130-

114

ren dat zij kpwvufxoi zijn; i) oüTirsp watwO-Yjaav vanaf het oogen-blik dat zij gewijd zijn.

L. A n n a e n s C o r n u t u s. 1)

Bij dezen auteur treffen wij slechts de wending a9oc7!,oÜCT9'at. aan. Hij geeft een uiteenzetting met welke bloemen en plantennbsp;men Venus moet huldigen en welke aan haar gewijd zijn. Ttjvnbsp;Sè Tró^ov (puXdcTTOVTai, hewnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, acpouiougevol stt’ aÜTYji;

TY)v 7ruy7)v: „Zij wachten er zich voor de godin bukshout aan te bieden wanneer zij de tegen haar bedreven sexueele uitspattingennbsp;verzoenen.” Zoo zou dus aoocyioüu-O-ai beteekenen de tegen Venusnbsp;bedreven schanddaden verzoenen. Ook lijkt mij de volgende verklaring aannemelijk;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en Truy/j zijn homonymen, men zou dan

in den Venuscultus m^oc, vermijden omdat het wegens gedachtenassociatie daarbij aan Truy/j „zonde tegen Venus” doet denken.

Apollonius van Tyana. 2)

Hier ontmoet men een opvallend gebruik van aaspeïv; het tee-kent hoe zekere leerstellingen een smaad zijn jegens de góden doch ook jegens gestorvenen; hierbij wordt dan xae^sZv gebruiktnbsp;tegenover de góden en aSixsïv tegenover menschen, doch als eennbsp;krachtigere en meeruitdrukkende wending wordt auspeïv gebruikt.nbsp;Men beweert, zoo zegt hij in een troostbrief tot een vader wiensnbsp;zoon gestorven is, dat nooit iets tot het niets kan terugkeeren.nbsp;Door zoo te spreken echter ®) ocas^eÏQ gèv tov D-sÓv aSixsïc; Sè tóvnbsp;ulóv, (iaXAov Sè xaxsïvov oLaz^zic, beleedigt gi] de godheid, smaadtnbsp;gij uw zoon, ja zelfs, gij krenkt hem.

Tevens leert hij ons dat het octiov is in alles wat ons overkomt te berusten als zijnde door de góden zoo gewild. In dezen troostbrief zegt hij; ttoü Sè xal ocnovnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;to pouXYjus!. hsou yevó-

pievov; ,,Hoe zou het góden welgevallig zijn door smeekbeden datgene af te weren wat met toestemming van de godheid geschiedt”.

1

Lexiph. 10.

*) Ed. Villoison et Osannus. De Ven. 24.

2

Ed. C. L. Kayser. h Epist. LUX.

‘) Epist. LUX.

-ocr page 131-

115

Maximus uit Tyrus. 1)

In tegenstelling tot 8£iCTi8aLfi.wv beteekent suaapv)? de ware vrome, i) 'O (i,èv £Üa-£l3r);; 91X0? Heco, ó 8è 8£ic7i8ai[j.wv xóXa^ D-ewv xai (xaxapioc;nbsp;EucTEjiT)!; 91X05 Hewv, 8uaTU)'y)5 8e 8£i.CTi.8at[jL(ov: ,,de vrome is de vriendnbsp;van de godheid, de bijgeloovige een vleier, gelukzalig is de waarlijk vrome omdat hij een vriend van de godheid is, ongelukkig isnbsp;de bijgeloovige”.

Wij zagen EÜasjiEia reeds gebruikt in den zin van concreet offer ; een nieuw voorbeeld moge deze beteekenis nog eens als juist bekrachtigen. De landlieden zijn den Staat nuttiger dan de soldaten.nbsp;De landbouwers hebben het eerst Bacchus vereerd, het eerst aannbsp;de góden hun eerstelingen van vruchten gebracht; deze offersnbsp;zijn ongetwijfeld aangenamer aan de góden dan de tienden vannbsp;den buit die Pausanias of Lysander offerden; sx ttoXs^kov alnbsp;anapyjyiX, ex crufx9opwv al EocrÉ^Eiai: ,,immers hun eerstelingen kwamen voort uit oorlogen en hun offers uit de ellende van anderen”.

EüaEpy]5 vertegenwoordigt hem, die zijn religieuze plichten kent naast 6(1105 dat hem teekent die zijn zedelijke plichten kent. Socrates had een goddelijke stem, Socrates 1) av8pi xahapoi pisv to crwpia,nbsp;(xyalfw 8e tt^vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.... £15 8e tov Heov EiioEpEi, ócrlco 8s ra avofpoÓTciva

een man rein van mond, voortreffelijk van geest ____ en die zijn

plichten jegens góden en menschen kende.

De oata zijn de burgerlijke rechten in tegenstelling tot ra kpa de godsdienstige rechten. Het werd Anaxagoras als een schandenbsp;aangerekend dat hij van de Klazomeniërs was heengegaan alsnbsp;waren zij wilde dieren, ®) [jiETdlt;Txa)v kpciv xal óaicov, xal vópicov,nbsp;xal Twv dXXtov, (Sv xal ol Xoticol K?ia^o[x£vi.ot, hoewel hij het gebruiknbsp;genoot van dezelfde burgerlijke en religieuze rechten, wetten,nbsp;voeding en al het andere, wat ook de Klazomeniërs genieten.

Sextus Empiricus.2)

Euas^Eta teekent vroomheid, büióri]^ echter den eerbied voor

1

Ed. Reiske.

*) Dissert. XX. 6. p. 81.

*) Dissert. XXX. 5. h Dissert. XIV. 1.

') Dissert. XXII. 1.

2

Ed. R. G. Bury. Loeb class, libr.

-ocr page 132-

116

gestorvenen. Er wordt gesproken i) rrspi tt]? ziq zouc, D-eouc eiicre-^ziixq xai, t^lt;; Tcspi toui; xaTOi/opiévou? ócnÓTyjTOi; over de vroomheid jegens de góden en den eerbied voor overledenen. Ook geeftnbsp;OGiÓTrjq den eerbied tegenover ouders weer. Er wordt gehandeld TTspl Ss TT]? siq zouq jovelq ócnÓTyjTo^ over den eerbied tegenover ouders.

Opmerkelijk is, dat, zooals uit deze plaats blijkt, óaióxyjt; juist het tegengestelde is van dctjÉpTipia overeenkomstig de definitie hiervan bij Polybius. ®) Volgens deze definitie is immers een a(7sp7]|i.anbsp;een vergrijp tegenover góden, ouders en gestorvenen. Hier ziennbsp;wij nu dat ouioty)? weliswaar niet op de góden slaat doch welnbsp;ook op de ouders en gestorvenen, maar in goeden zin.

P h 1 e g o n. 1 2)

Bij hem treffen we slechts de wending a9ocioijc7D-ai aan in den zin van de noodige maatregelen treffen om een verschijning uitnbsp;de onderwereld te voorkomen. Iemand keerde uit de onderw'ereldnbsp;terug om zijn zoon op te eischen. 2) Twè? pisv oüv üo'jto Ssïv oltzo-Soüvai TO uaiSlov xal i'foaiüxjxa^-xi to (pxaiix xxl tov STrEffTavTa Sxi-piova: ,,Sommigen waren nu van meening zijn zoon uit te leverennbsp;om aldus den terugkeer van die verschijning en dat monster tenbsp;voorkomen”.

Plotinus.3)

Te loochenen dat de Voorzienigheid het heelal doordringt TXMQ s\)as^éq; hoe zou dit van een religieuze wereldbeschouwingnbsp;kunnen getuigen? De wereld participeert aan de godheid, daarnbsp;deze het heelal doordringt en bestuurt; dit ontkennen betee-kent 2) dctjspsïv.

Wat met de Voorzienigheid in strijd is, wordt ook aangegeven met de wending outs ouiov outs zhaz^iq. Dat de slechten soms rijk

1

1) Pyrrh. Institut. XXIV. 198. h Pyrrh. Institut. XXV. 246.nbsp;h p. 2.

2

Ed. Otto Keiler, h Mirab. 2.

3

Ed. Adolph Kirchhoff.

‘) Contra. Gnost. 16.

®) Contr. Gnost. 16.

-ocr page 133-

117

en de goeden arm zijn, is geen bewijs dat de Voorzienigheid zich niet op aarde openbaart, aXX’ oöte öcnov oöts sucrEpèt; èvSóvTa?nbsp;t6 (xïj xoOmq l/eiv xaTaixÉixcpsa-ö-a!. tw noi-qiiaTt., het is echter volkomen in strijd met de voorzienigheid der góden te beweren, datnbsp;deze feiten afschuwelijk zijn en ze den schepper te verwijten.

Het vrij zijn van aandoeningen en geneigdheid tot het kwade wordt met ocnoi; geteekend. Om dit nu te bereiken moet mennbsp;wegvluchten van deze aarde; dit beteekent een gelijk worden aannbsp;de godheid waardoor men oaiot; wordt.

Diogenes Laertius.*)

Meermalen treffen wij hier ®) sias^sioc aan in den zin van vroomheid, *) süffspsïv vroom zijn, nbsp;nbsp;nbsp;vroom en ®) kctsPï)!; god

deloos.

Socrates werd aangeklaagd ’) ixae^sLcc^ xal tcöv véwv Si.a99'0pK(; van schending van godsdienstige traditie en omdat hij de jeugdnbsp;bedierf. *)

De mysteriën bekend maken aan oningewijden beteekent ®) atrspstv; dit gebruik van dcaspsiv komt meer voor bij dezen auteur .

Opvallend is dat hij nbsp;nbsp;nbsp;genoemd wordt, die het volksge

loof en de volksopvatting omtrent de góden aanhangt. ’AcrspTjt; Ss 6 Toü? Twv TcoXXwv Heou^ avatpwv, aAX’ ó ra? twv ttoXAcöv Só^ocqnbsp;{koÏ!; TTpoCTKTTTwv: ,,Niet hij die de góden, tot wie de massa bidt,nbsp;loochent, doch die de volksopinie omtrent de góden bevestigt, isnbsp;goddeloos”.

Reeds in het voorgaande zagen wij dat a.ai^z\.y. gebruikt wordt om een nieuwe natuurkundige theorie aan te duiden Hier ont-

De Prov. I. 7.

De Virt. I. 1.

Ed. C. Tauchnit.

Pitt. 78. Bias 86. Zeno 119. Plato. 83.

Xenoph. 56.

Bias. 86.

Socrat. 38.

Cf. p. 109.

.\ristipp. 101.

Chrysipp. 186.

Epic. 123.

Cf. p. 88.

-ocr page 134-

118

moeten wij een nieuw voorbeeld van dit gebruik. Sotion werd veroordeeld, aaz^s'nxc, xpiD-^vai., Slót!. tov -SjXiov [xüSpov sXsys Sia-TTUpov wegens dwaalleer omdat hij verklaarde dat de zon een roodgloeiende massa was.

De wending suaspoi? 1^7)v beteekent vroom leven; dezelfde vorm wordt ook gebezigd in uitsluitend zedelijk verband. Van Pyrrhonbsp;wordt verteldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sè xai t-^ aS£X9'^ ctuv£[3iw [ialqc oÖcty) dat hij

in broederlijke liefde met zijn zuster, een vroedvrouw, leefde. ®) ''0(7iolt;; is synoniem metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en ¦1 2) óctióttjc met zuas^eix in den

zin van vroom en vroomheid. Verder komt het slechts voor in de verbinding ocaóv stTTt en avóatov scttl. Van de Chaldaeërs wordtnbsp;verteld dat zij avócnov riYsiCT-Hat. rcupi UaTCTSw xai octlov vopilCsi’Vnbsp;piTjTpi ij D-uyarpl piiyvoahai lijkverbranding af keuren doch het daarentegen voor geoorloofd houden met zijn moeder of zuster tenbsp;huwen. Van Diogenes wordt meegedeeld dat hij pivjS’ avótnovnbsp;slvat To xal twv avhpwTCiwv xpswv ajjaoffai er zelfs niet voornbsp;terugdeinsde menschenvleesch aan te pakken. Met genoemdenbsp;wending wordt dus uitsluitend een zedelijk geoorloofd-zijn aangeduid.

Jamblichus. 2)

Behalve in den zin van vroomheid ontmoeten wij ’) suaspsia ook in de beteekenis van goddelijke inspiratie. Pythagoras zounbsp;de gave van voorspelling bezeten hebben. Hij voorspelde aardbevingen en rampen ®) xai rauTa [xsv sotw T£xp.Y)piac tt);; eücrspsiagnbsp;aÜToü en dit kan zeker beschouwd worden als een bewijs, dat hemnbsp;goddelijke openbaring gewerd.

Ook valt het soms weer te geven met het complex van het ritueel. Hij schreef voor, welke offers men aan de verschillendenbsp;góden moest brengen en hoe; dat men den tempel rechts zou bin-

1

b Anaxag. 12.

2) Pyrrh. 66.

Zeno. 119.

*) Epic. 10.

‘) I. 7.

“) Diog. 73.

2

Ed. Lud. Deubner.

’) Vit. Pyth. 11. 33. 28. Vit, Pyth. 23.

-ocr page 135-

19

nentreden en links verlaten; toioutoi; rte; 6 TpÓ7rolt;; XsysToa aüroü ysyovsvai, Tïj^ Tcepi tyjv sücrépsoav sKt.rriSeuGelt;xgt;lt;;: ,,zoo groot was, naarnbsp;men zegt, zijn zorg voor het ritueel”.

Zij, die de met zooveel moeite verworven wetenschap aan iedereen mededeelen of aan oningewijden de mysteriën van de Eleusi-nische góden openbaren, zijn aSixoi xocl dcaepést;.

Hoe zeer de natuurkunde steeds als een goddelijke wetenschap werd beschouwd en nieuwe ontdekkingen op dit gebied als eennbsp;soort ketterij dcaéjïeioc veroordeeld werden, hebben wij reeds meermalen kunnen constateeren. ®) Zoo wordt ook van Hippasus meegedeeld dat hij het eerst een beschrijving gaf en een algemeenenbsp;bekendmaking 1 2) cjjpaïpav ttjv èx twv SwSsxa TrsvTaywvwv (XttwXstonbsp;xaxa S-aXaTTav wt; d(Ts[iY)cra? van de sfeer der twaalf pentagonen ennbsp;daarna, als zijnde goddeloos, in de zee was omgekomen.

Geheel synoniem met surépsia in den zin van vroomheid treffen wij oaiÓTT];; aan. Nooit overkwam het Pythagoras XyjhTiv s^swnbsp;T7)5 rcpo:; TO hEiiov ófji.ÓT7)TÓlt;; TE xal otEpaTiEiag zijn godsdienstzin ennbsp;zijn vereering voor de góden te vergeten. Zoo treffen wij óctlótyj;;nbsp;meer aan ®).

quot;Octiov treedt ook als tempelvoorschrift op. In een tempel een kind ter wereld brengen is verboden: oó ydp slvai octiov ev lEpwnbsp;xaTaSEÏcrhai tö D-eIovnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;frwpia: ,,want het is niet ge

oorloofd dat op een heilige plaats de goddelijke ziel zich zou verbinden met het lichaam”. Voor vrouwen is het, na gemeenschapnbsp;met hun man, ocnov den tempel te betreden op denzelfden dag.

Ook heeft omoT-/)? betrekking op de gestorvenen in den zin van doo-dencultus. Pythagoras riep in het leven ») h-p-rjo-xEtz hswv xal ócnÓTyji; Tïpó^ xaToiyopLEvou^ den eeredienst der góden en den cultus voornbsp;de gestorvenen. Hetzelfde geldt voor het adjectief ocjiop. Hij wilde

1

b Vit. Pyth. 28. b Vit. Pyth. 17.nbsp;b p. 117. 88.

*) Vit. Pyth. 28. b Vit. Pyth. 30.

2

Vit. Pyth. 28. b Vit. Pyth. 28.nbsp;®) Vit. Pyth. 11.nbsp;b Vit. Pyth. 6.

-ocr page 136-

120

niet dat de dooden zouden verbrand worden, i) tou? Sè rsXsur-^-CTavTKc; £v Xsuxaï;; so-ttyjat TzponépLTzsiy ocriov èv6p.i^e doch hij beschouwde het als een plicht jegens hen ze in witte kleeren weg te voeren.

Een strijd waarbij men de humaniteit in acht neemt is oaioc;. Nopupov Ss sLvat, xoci ocrtov tov TróXsptov, st (alt;; óivd-pM-KOlt;; avHpcoTirwnbsp;TToXsgyjasisv: ,,Wettig en eerlijk is de strijd als mensch tegenovernbsp;mensch staat”.

Hoe hoog het wetenschappelijk leven in de school van Pythagoras stond blijkt ons uit het volgende. Hij zorgde steeds dat zijn leerlingen niet door smart, zorg of schandelijke begeerte besmetnbsp;werden oóSs tt]? toÜtwv aTcaawv avoCTLcoTocTT)? ts xai. ^^aXsTitoTocTTit;nbsp;afxalEa? of, wat nog schandelijker en lager is dan dit alles, doornbsp;domheid. Het was zelfs ocnov om deze wetenschap, in de schoolnbsp;van Pythagoras beoefend door uitsluitend zijn volgelingen, nietnbsp;aan een ieder, zonder onderscheid, bekend te maken. Dit weten-schapsmonopolie blijkt uit het volgende.

Hipparchus had de wetenschap aan het gewone volk bekend gemaakt; daarover werd hij berispt: weet wel dat het Öcnovnbsp;sit; xal twvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9-slcov ts xai avffpwTrslcov TrapaYysXptaTwv, fxTjSs

xoiva TiosïaO-a'. va aocpiocc, ayaO-a tol? oÏiS’ ovap Tav nbsp;nbsp;nbsp;xsxaHap-

gsvoi;;, uw plicht is het, zijn (van Pythagoras) goddelijke en men-schelijke voorschriften indachtig te zijn en de zegeningen der wijsheid niet mee te deelen aan menschen die zelfs in hun droomnbsp;geen zielereiniging ondergaan hebben.

Een der moraalvoorschriften van Pythagoras luidt: ttoXXw Ss [j.a?iXov aScxslaDat oclov sLvat gt;iSysi ij xTstvstv avHpojTTOv: ,,het isnbsp;veel beter onrecht te lijden dan een mensch te dooden”.

Het werkwoord a90(T[,oii(7lgt;ai beteekent bij dezen schrijver: voor heilig houden. Pythagoras verbood zijn volgelingen bepaaldenbsp;spijzen, o.a. harten en hersenen omdat deze het princiep vannbsp;denken en leven waren: “) lt;x(poGioözo Ss auTa Si.a ttjv toG S-siounbsp;9Ó(Ttv; ,,want deze hield hij voor heilig, taboe, krachtens de natuurnbsp;van de goddelijke rede”.

') Vit. Pyth. 28.

2) Vit. Pyth. 232. =) Vit. Pyth. 16.nbsp;*) Vit. Pyth. 17.

Vit. Pyth. 28. ®) Vit. Pyth. 24.

-ocr page 137-

121

D e X i p p u s.

Deze schrijver levert niets op.

Sallustius. 1)

Alleen het werkwoord nbsp;nbsp;nbsp;wordt aangetroffen met de

beteekenis van concessie doen aan. Telkens zien wij ongeloof opkomen omdat de menschelijke naüiur zwak is en niet altijd innbsp;staat is juist te oordeelen; Sta touto wi; eotxsv oi ra? koprikq xxtol-aTYjadjiswi xa't aTrocppaSa; £7TOt7)cjav Iv aï? va fj,èv ijpyst tcov 'lepwvnbsp;Ta Ss sxXstSTO Twv Ss xat tov xóaptov atp^pouv Tcpöc ttjv atrhsvstav rij;nbsp;ïjpsTspa!; atpofTioópisvoi cpvuzMp: „daarom, naar het mij voorkomennbsp;wil, hebben de stichters van godsdienstige feesten ook dies nefastinbsp;ingesteld, waarop sommige tempels ongebruikt bleven, anderenbsp;gesloten werden en sommige werden zelfs van hun ornamentennbsp;ontdaan, om zoo tegemoet te komen aan de zwakheid van denbsp;menschelijke natuurquot;.

GROEP C. DICHTERS.

Pseudophocylidea. 2)

De term eüctsStjp c.s. komt bij dezen dichter niet voor, alleen ontmoet men het gebruik van öcrtoc; c.s. doch alleen in zedelijkenbsp;gevallen. Een verstandige raad luidt:

.... fXYjf)'’ atpiaTt ysïpa giatvstv

[J.Y) TsXouTStv aStxtus, aXX’ èE óaicov StoTsóstv.

,,Men moet zijn handen niet met bloed bezoedelen, men moet geen onrechtvaardige rijkdom bezitten doch van eerlijke winstnbsp;leven”. Hier slaat oaio' op de wijze waarop men in zijn onderhoud voorziet, de wending^ èE óctiwv is weer te geven met ,,vannbsp;eerlijk gedreven zaken”.

Zeden bedervers hun laag bedrijf laten uitoefenen zonder dat men anderen hiertegen waarschuwt door de betrokken persoonnbsp;te signaleeren is oïgt;-/^ öctlov.

Oöx oaioM xpuTiTsiv TOV aTacrhaXov avSpa aSsixov

126.

1

Ed. Arth. Darby Nock.

De Dis et mund. 13.

2

Ed. DiehI.

-) Poem. Admon. 2, 3.

“) Poem. Admon. 124. 125.

-ocr page 138-

122

aXXa /py) xaxospyöv aTCOTpo7raaa{)-a!. avdcyxT].

rioXXaxi. CTUVolvYjG-xoucri, xaxoïp ol aupiTtapsovTSi;.

„Een boosdoener verbergen zoodat hij onopgemerkt blijft is onverantwoordelijk; een boosdoener moet men verafschuwen,nbsp;want dikwijls komen zij ,die omgang hebben met slechten, tegelijknbsp;met hen om”.

Ook heeft ogioc, betrekking op de verhouding van familieleden onderling. Suyysvécnv 9iXÓTy)Ta vepioit;, óo'tTjv If’ ópLÓvotav.

,,Moge men steeds liefde bezitten voor zijn bloedverwanten en in goede harmonie leven”.

Aratus, Theocritus, Apollonius Rhodius.

Deze dichters leveren niets opmerkelijks op.

Callimachus.1 2)

Deze dichter gebruikt e'jaépsia in den zin van eerbied voor den naam der góden door hem niet ijdel te gebruiken,nbsp;val (xa Tov

Suid. s.v. val [xa .... xal 'ExaXv; slra ,,val jxa tov” xal ouxéxi. STraysL tov Ifsóv, puO-jxli^si. Sè ó Xóyo? rrpo; eücïépsiav: ,,Suid.: Hecale

zei: ja waarachtig bij ____ zonder den naam van den god er aan

toe te voegen, een vorm van spreken die van eerbied jegens de góden getuigt”.

De mysteriën van religieuze feesten bekend maken is®) ouy^ óal-q.

L y c o p h r o n. 3)

Met betrekking tot Aeneas wordt eïxTsjBy)? in een praegnanten zin toegepast en dient dan als praedicaat bij Aeneas die zoowelnbsp;zijn plichten tegenover de góden als tegenover de menschen vervult. Hij redde de góden en zijn vader uit Troje; 2) tw xal Tcap’nbsp;ij^D-poïi; suGspstJTaTo:; xpi-9-sc!;: ,,daarom werd hij zelfs bij zijn vijanden als een zeer hoogstaand mensch beschouwd”.

1

') Poem. Admon. 206.

2

Ed. Wilamowitz.

3

-) Hecale 25 (66d).

=) Aitia. I. 5.

'3) Ed. A. W. Mir. Loeb clas.s. libr. Alexandra. 1270.

-ocr page 139-

123

Herondas. Bion. Moschus. Nicander. Appia-nus uit Corycus. Quintus Smyrnaeus.

Al deze dichters leveren niets bijzonders op.

Philippusïhessalonicus, 1)

'H Ypijü(; Nixo.) MsXittjp Tdt(pov èarscpikvtóas

Tzxpd-sviycrjc. ’AtSyj, toüD'’ nbsp;nbsp;nbsp;xsxpixap;

„De oude Nicon belegde het graf van de jeugdige Melite met kransen. Hades, was uw oordeel wel rechtvaardig?” Wellicht heeftnbsp;men ’AiSt), toGO-’ óatwc xexptxap op te nemen als woorden die denbsp;oude vrouw voor zich spreekt, terwijl zij het graf versiert. Zijnbsp;vraagt zich af of Hades wel óatwp besluit als hij, niet oude uitgeleefde menschen, doch jeugdige krachtige menschen voor zichnbsp;opeischt.

quot;Oaiop slaat ook op het baren van kinderen, die later een bron van levensvreugde voor de ouders zijn.

’AvTtÓTcTjp óaiT), /aXsTiy] 8’ o’jSip ’Ioxac7T7]p

•5)'; ’Ivw cptXÓ7T:a!.i;, dcX?3 dcCTS^V]:; ’Affaiaap'

: ,,Het baren van Antiope was gezegend, dat van Jocaste rampzalig. Ino beminde haar kinderen, Athamas was een kindermoordenaar”.

Antiope was de moeder der Muzen, vandaar heet haar baren

0(71.0?.

Athamas vermoordde zijn zoon Learchus en heet kctsSy)?.

B a b r i u s. 2)

In de oudheid genoot de ooievaar de reputatie zeer liefdevol te zijn voor zijn ouders, vooral als zij ziek of in nood waren, daarom heet hij ®) £5(7£j3£(7T0('ro?.

Verder komt b só(7s[3y]? voor in den zin van vroom en ®) sócjépsia in de beteekenis van eeredienst van Hermes.

1

Ed. Anth. Pal.

') Anth. Pal. VII. 187. -quot;) Anth. Pal. IX. 253.

2

Ed. C. Lachmann.

“) XIII. 7.

‘) LXIII. 1.

¦») CXIX. 10.

-ocr page 140-

124

Appianus uit Apamea. 1)

Verdraaiing van de feitelijke waarheid van een religieuze aangelegenheid geschiedt ou^ oaioc. Pentheus verzette zich tegen den Bacchusdienst, vrouwen zouden hem verscheurd hebben. Innbsp;werkelijkheid veranderde Bacchus Pentheus in een stier en denbsp;vrouwen in luipaarden. Dat deze vrouwen als menschen Pentheusnbsp;zouden verscheurd hebben is een verhaal dat^) oü/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ipsuSy;-

yopéouatv aotSoi zangers ten onrechte verspreid hebben.

Scriptores Varii.

A t h e n a e u s. 2)

Bij dezen auteur komen de termen van het onderzoek vaak voor in citaten van comici. Deze plaatsen worden bij dit onderzoeknbsp;niet behandeld omdat zij uitingen zijn van verschillende blijspeldichters en niet van Athenaeus zelf; bovendien is de wijze vannbsp;citeeren in de oudheid zeer onbetrouwbaar.

Eücjspvjp beteekent vroom en ®) söaé^six vroomheid. Goud, dat een godheid is toegewijd, stelen is acrÉ(ïeia. 1)

Wierook wordt eÜctsPy)? wanneer hij geofferd wordt. Plengoffers brengen, terwijl men met menschenbloed bevlekt is, is aaspè:;. Hecuba spoorde Hector aan om een plengoffer te brengennbsp;en te drinken. ®) Kal t) gsv a^ioï aTzsiay.via. msXv, ó Ss xaD-Tjfxayfxsvoi;nbsp;acjspèp TiyslTat: ,,Zij verlangde dat hij zou plengen en drinken, hijnbsp;echter meende hiertoe niet in conditie te zijn, omdat hij bezoedeldnbsp;was met het bloed van den strijd”.

Bij de Egyptenaren golden de hond en de ibis als góden, bijgevolg werd een vergrijp tegen deze dieren als acrs^stv beschouwd.

Archias had tijdens de Haloa een offer gebracht hoewel het bij de wet verboden was op dien dag een offer te brengen, bovendiennbsp;was niet hij doch de priesteres met het offeren belast. Hij werd

1

Ed. A. W. Mail'. Loeb class, libr.

gt;) IV. 319.

2

Ed. C. Burton Gulich. Loeb. class, libr.

=) II. 12.

=) VI. 107.

‘) VI. 25.

=) IV. 27.

») I. 17.

h VII. 55.

-ocr page 141-

125

'voor de rechtbank veroordeeld w? ao-epoövTa xcd HóovTa Trapa -a TiaTpta ra? ¦ö^ucriac omdat hij geofferd had zonder daartoe gerechtigd te zijn en in strijd met de traditie. Dat hij op een verboden tijdstip geofferd had wordt uitgedrukt met Tuapa tk TrdcTpianbsp;en aCTspeïv beteekent dan een offer brengen hoewel men daartoenbsp;niet de bevoegdheid heeft.

Pompilos is een soort visch die voor heilig gehouden wordt en bij Poseidon en de góden van Samothracië hoog geëerd is. Tochnbsp;had een visscher deze visch gevangen en opgegeten, dientengevolgenbsp;werd hij op grond van 8ucrCT£psi.a gestraft. Bij dezen schrijvernbsp;zagen wij, dat het mishandelen van den hond en den ibis als aCTePeivnbsp;gequalificeerd werd; tusschen aasptj? en Suo-aspfit; bestaat dusnbsp;geen verschil.

Zedelijk wangedrag, bestaande in sexueele losbandigheid, beteekent een krenking van de godin Aphrodite. De spreker heeft het steenigen van iemand in tragische kleuren geschilderd en laatnbsp;er dan waarschuwend op volgen: ®) opare oüv xal ógsip, ó qxXócro-lt;poi, 01 Txapa 9Ücj(,v A9po8ÓT’y] j^pojgsvoi xod acrepoüvTsc; tvjv fléov,nbsp;(X7j Tov auTov ^la.rpQ-a.pri'ïs TpoTtov: ,,past op, gij wijsgeeren, die unbsp;aan onnatuurlijke liefde overgeeft en zoo de godin beleedigt, datnbsp;gij niet op dezelfde wijze ten gronde gaat”.

quot;Ocrioi; komt voor als praedicaat bij offers in den zin van aangenaam aan de góden. Toen Nestor offers bracht aan Poseidon spoorde hij zijn zonen aan; *) a/A’ ay’, ó gèv rtsSiovS’ èrci pouv 1'tw, xocinbsp;rxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ótntóTspa yap v; ffucrla S-eoi; xxl Ti:poa(pLXs(7Tépx rj Sia twv

oixdcüv xxi süvouaTaTwv avSpwv: ,,Laat iemand een rund halen op het veld. Vervolgens: dit soort offers, gebracht door goedgezindenbsp;en edele mannen, is welgevalliger en aangenamer bij de góden”.

Uitvoerig stilstaan bij zaken, die alleen de góden betreffen, is oüx öcnov. Bij een opsomming van gevallen, dat de góden bij elkaarnbsp;of bij vorstelijke personen gedineerd hebben, wordt opgemerkt: ®)nbsp;èv 8s rxic Twv ffswv soprxlc, oï»8’ ocïlov eivat 8ox£'ï tcXsico xpóvo'j Trapa-géveiv: ,,het lijkt mij niet wenschelijk toe langer bij de feestennbsp;der góden te blijven stilstaan”.

q XIII. 65. q VII. 18.nbsp;q XIII. 84.nbsp;q I. 15.nbsp;q V. 18.

-ocr page 142-

126

Ook kan een tempel het praedicaat oyóawc, krijgen omdat er een moord in bedreven is. Laïs, een schoone vrouw, was uitnbsp;jaloerschheid in den tempel van Aphrodite met stokslagen gedood:nbsp;Sto xa.1 ro TSjjievoi; xX^iQ-ö-vivai. dvoaixc; ’A9poS[T7)?: ,,daarom werd hetnbsp;heiligdom genoemd ,,dat van de bloedige Aphrodite”.

Ook dient dvóaio^ als epitheton van tafelschuimers in den zin van schaamteloos. Alexis vertelt dat de Atheners bij een symposion steeds dansen. Voor jonge mannen nu beteekent dit eennbsp;vreugde en een aantrekkelijkheid, aXX’siv Si) tov yórjToc ©sóSotovnbsp;Yj TOV TcapafXKdóvTTjv ÏSw TOV dcvó(Ti.ov Pauxtl^ópisvov Toc Xsuxa t’ ava(3aX-Xov h’ apia ijStfjT’ dcv avaTrij^aip.’ stiI toG ^óXou Xotpdiv maar als ik dennbsp;charlatan Theodotus, of den schaamteloozen parasiet uitgelatennbsp;zie, terwijl zij het wit van hun oogen laten zien, dan zou ik zenbsp;wel aan de galg kunnen ophangen.

Zoo komt het ook voor als praedicaat van vischhandelaars, die sluw en met trucs te werk gaan. Naar aanleiding hiervan heetnbsp;het:

Twv S’ lj^D-uoticoXwv (piXoaoqjcÓTspov ysvo!;

oiix ECTTI.V oüSèv oóSe piaXXov avócrtov.

,,Geen slag menschen is zoo listig als de vischverkoopers”.

Aristides.1 2)

Deze schrijver deelt de zienswijze van Dio Chrysostomus 2) dat Homerus TrpaypiaTa acrepi) verkondigde door het voor te stellennbsp;als zouden de góden in den strijd gewond kunnen worden. Ik huiver ervoor te beweren dat de góden aan rampen en smarten onderhevig zijn, dat Ares geboeid werd, Apollo voor loon diende, Hephaestus in zee gestort werd, Ino smarten en dwaaltochten beleefde: ®) ?) TOUTO (xèv ouTE oaiov ouTE EtjcrE[ièp ELTCEiv: ,,veeleer is hetnbsp;onbehoorlijk en oneerbiedig zulke verhalen omtrent de góden tenbsp;vertellen”.

Reeds hebben wij vastgesteld dat nbsp;nbsp;nbsp;het vertrouwen

op de góden aanduidt, dat zij bij belangrijke expedities hun

1

h XIII. 15.

IV. 12.

=¦) VI. 6.

2

Ed. G. Dindorf.

‘) P. 71.

'') 1st. in Nept. Orat. 25.

-ocr page 143-

127

hulp zullen verleenen. In tijd van nood een stad toe te vertrouwen aan de zorg der góden is eveneens een bewijs van sijffépsia, vertrouwen dat de góden in nood uitkomst zullen brengen.nbsp;De Grieken vertrouwden hun stad, toen gevaar haar dreigde, toenbsp;aan de godin Athene. Dit wordt aangemerkt als een blijk van

.... nbsp;nbsp;nbsp;[xÈv ttjv Triarw Iv toïc; Dsoï; sïy^ov ver

trouwen en wel van godsvertrouwen op grond van hun hoop op de góden.

Evenzeer vertegenwoordigt suaspeta de dankbaarheid van een volk jegens de góden wegens het herkrijgen van zijn vrijheidnbsp;en onafhankelijkheid. Toen de Grieken hun vrijheid terug herwonnen hadden hielden zij plechtige dankfeesten, richttennbsp;altaren op en brachten• talrijke wijgeschenken en dankoffers.®)nbsp;Ta yap aijj.^o'Xx irTi^ svas^sia.!; aürrjc; Taüxa toü xdXXou? xal fxsyéS-ou?nbsp;IcttI Tsxp-^pta: ,,Deze teekenen van dankbaarheid jegens de gódennbsp;waren tevens bewijzen van schoonheid en grootheid”. Zoo treftnbsp;men het meer aan. 1 2)

Het is ook een cjcrspsiai; Ssiypa toonbeeld van godsdienstzin om de feestelijke optocht van Athena naar Eléusis te doen plaats hebben, niettegenstaande de groote moeilijkheden hieraan verbonden.

Dat bij het vereeren der góden de offers essentieel waren en niet de vorm waarin zij gebracht werden, wordt in de volgendenbsp;passage uitgesproken. ®) 0Ü£iv psv d p,'/] yp^ SuCTcrspèp •fjyoóp.sD-a,nbsp;Ttpav 8è oÏq OU ypri Toü; Hsoüp eiKrspsia!; (xépsi TTpoCTTiamp;sgsv: ,,Offersnbsp;te brengen die niet passen beschouwen wij als goddeloos, doch denbsp;góden te eeren op een niet passende wijze rekenen wij nog alsnbsp;vroomheid aan.” Met een wijze die niet past wordt bedoeld, hetnbsp;£U97)jj,sw niet in acht nemen.

Onder dcrépsia wordt ook verstaan het tegenspreken van orakels. Zou Plato het gewaagd hebben de orakels, aan Themistocles gegeven, tegen te spreken, dan zou dit een bewijs geweest zijn ’’)nbsp;ÓLGz^zMCi tic, Tov IIeov van oneerbiedigheid jegens de godheid.

1

gt;) p. 77.

“) Panath. Orat. 139.

*) Panath. Orat. 149.

2

Orat. de non agen. Comoed. 505.

') Panath. Orat. 191.

“) Orat. de non agen. Comoed. 508.

’) Orat. Platon, secund, pro quatuorvir. 212.

-ocr page 144-

128

Ook bij Aristides treft men^) sixrsp-^c; aan in den zin van vroom en sucrspsia in den zin van vroomheid.

De woordgroep suctePyic; c.s. komt ook voor in gevallen waarbij de góden niet direct betrokken zijn. We zagen de wending outïnbsp;oCTtov oüte EUfTspé? in een religieus verband toegepast, dezelfdenbsp;wending komt ook voor in een zuiver zedelijk geval. Marcus Aurelius was op rechtmatige wijze aan het bewind gekomen en betoondenbsp;zich een voortreffelijken vorst. Blijkbaar waren zelfs de góden bezorgd *) OTiCxx; ócTLw^ xainbsp;nbsp;nbsp;nbsp;èm(yc-ï]asza.i zoïc, npayg.acriv dat hij

zachtzinnig en zonder bloedvergieten zou heerschen. De humaniteit van dezen vorst wordt met zias^sia. aangeduid. De góden a Ss tt]? StxawcróvTjp xcd 9i.AavD-pco7Tla;; xal aXXrjp süas-psóac, TouTcp SiscpóXa^av hadden hem rechtvaardigheid, humaniteitnbsp;en zachtheid geschonken.

Aristides wijst op de schoonheid van het Grieksch, op de talrijke uitblinkende redevoeringen in deze taal uitgesproken en hoe deze taal overal in de beschaafde wereld bewonderd wordt ennbsp;groote aantrekkelijkheid heeft. Dit beteekent een overwinningnbsp;die belangrijker is dan die bij Tanagra en Marathon; ®) aXX’ w;nbsp;aXyjD-wp TVjv TrpsTcoucrav avlfpwTrw xal Si7]vsx7) xal yjv Atop TiatSa Trpoa-siTCtv Eijcrspép: ,,het is een overwinning die in waarheid eennbsp;mensch past, die eeuwig is en die we terecht een dochter van Zeusnbsp;zouden kunnen noemen”. Hier is m.i. sóospép verbleekt tot eennbsp;bekrachtigende formule; waarachtig, naar waarheid, inderdaad.

Op deze wijze, zoo gaat Aristides verder, bezit gij Grieken, daar gij de leiders zijt van beschaving en wetenschap, buiten uw eigennbsp;vaderland, het vaderland van alle volkeren. Evenals wij nu gewoonnbsp;zijn de góden te eeren boven onze eigen ouders outw ttjv xoivyjvnbsp;TraTptSa toü yévoup Trpo T^p tStap sutTspÈp Ttptav zoo is het ook plicbt-matig het vaderland van geheel het geslacht te stellen boven onsnbsp;eigen vaderland. Hier teekent dus sijosp-^p de zedelijke verplichtingen van een volk, voortvloeiend uit zijn invloed op gebied vannbsp;wetenschap en beschaving.

Orat. Platon, secund. pro quatuorvir. 223.

Orat. Platon, secund. pro quatuorvir. 290.

“) p. 126.

‘‘) In Reg. Orat. 58.

h In Reg. Orat. 58.

«) Panath. Orat. 180.

’) Panath. Orat. 182.

-ocr page 145-

129

Een doodvonnis binnen de stadsmuren voltrekken geschiedt

O'JX nbsp;nbsp;nbsp;^).

Rhadamanthus werd na zijn dood rechter in de onderwereld omdat hij quot;c-offouTov Tisptriv Euaspsiap xai Sixaioauv/jp zeer eerlijknbsp;en onpartijdig was. Hier teekentnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nog eens de zoo hoog

geschatte eigenschap van den rechter „onpartijdigheid”, welk begrip hier nog gesteund wordt door StxaiotnjvT) wat in dit gevalnbsp;zeker als synoniem van zvaz^zioL optreedt.

Tó sucrspép kan het onderwerp voor een suasoria zijn ®).

Polybius heeft ons definitie overgeleverd van aaspTjfjia; Aristides geeft ons een definitie van tó zugz^zc; en tó oatov.

*) Tó Ss sucrsjiÈï; CTUvicrTaTai. Èx 9ucri,x7jp TrapaTTjpTjCTSCO^ twv rcpóp Toóp ffsoó^ Sixalcov xal vojaipiwv

Tó Ss OCTiov cruviaTaTai èx TTjpyjCJSCoi; twv Stxaitóv, twv Trpóp t1)v TTaTpiSoc, xal t7]v TaÓTTjp Ttpovoiav, xal Toót; yovsïp xal sóspyÉTai; xalnbsp;TraiSsurap xal toÓ; xaxa

Tó sucrspép bestaat uit de natuurlijke naleving van de billijke en wettelijke plichten jegens de góden.

Tó oCTiov bestaat in het vervullen van onze plichten jegens het vaderland, de bescherming ervan, jegens ouders, weldoeners, opvoeders en hen die in het graf rusten.

Volgens deze definities zou tó sij(ts(3ép in betrekking tot de góden gebruikt worden.

Tó otnov heeft betrekking op het vaderland, ouders, weldoeners en gestorvenen, zuiver zedelijk dus.

Moge deze scheidingslijn tusschen beide woorden in theorie gegolden hebben, het praktisch gebruik ervan echter, zooals ditnbsp;onderzoek herhaaldelijk heeft aangetoond, loochent deze scheiding volkomen.

De woordgroep omoQ c.s. komt bij Aristides slechts zeer schaars voor in betrekking tot de góden. Sprekend over de waterput vannbsp;Aesculapius, zegt Aristides, dat dit water evenzeer al het anderenbsp;water overtreft als de godheid van dit water alle andere gódennbsp;overtreft. Aomóv sv sItoïv, öti xal ocna av TcoiolpiEv oötw xplvov-

1) Orat. Rhod. 546.

“) Orat. Plat. secund. pro quatuorvir, 147.

“) Art, Orat. I. 12. 5. 1.

*) Art, Orat. I. 5. 8.

‘) In put. Aescul. orat. 256.

-ocr page 146-

130

TS?’ 6 yap ¦9-so;; TcpwTO;; Tcsp'i auToü TauTTjv tvjv ^/TÏpov l^vsyxsv, w;; cpaaiv: „Verder blijft er nog aan toe te voegen dat wij vroom zullen handelen door zoo er over te oordeelen, aangezien de godheid hetnbsp;eerst, naar men zegt, daarover deze meening heeft uitgebracht”.nbsp;Over heilige zaken oordeelen volgens het oorspronkelijk oordeelnbsp;der godheid is oo-ia tioisw.

Wie tyrannen uit den weg ruimt bezit een oaioq TpójzoQ nobel karakter. Laten wij, zoo heet het, Dionysius tot vorst benoemennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TÏ]? T£ St] vuv porjD'£la5 xal óctiou TpÓTCOU' 6? ysvópisvoi;

Tupavvou TraTpo^ éxwv tyjv tcóXiv eXsuUspot: ,,Omwille van zijn hulp en van zijn edel karakter, daar hij, hoewel geboren van een vadernbsp;die tyran was, uit eigen beweging de stad in vrijheid hersteldnbsp;heeft”.

Wat in een vorstelijk bestuur de ontevredenheid van zijn onderdanen gaande maakt is oawv. Marcus Aurelius veranderde dan ook veel in het bestuur; ópwv TcoXXa tt]? paatXstac; oü xaXwc; oüSènbsp;oaicii; Si.oLxoij[j.£va: ,,omdat hij zag dat vele dingen op schandelijkenbsp;en verbitteringwekkende wijze geregeld werden”.

Zoo kan men ocno?, persoonlijk gebruikt van een vorst, weergeven met bekwaam. Marcus Aurelius wist woelige elementen tot rust te brengen, zorgde voor alles wat den Staat ten goede konnbsp;komen, zoodat men terecht kon zeggen dat de goddelijke voorzienigheid ®) èxdD-LCTEV eip tov ^aalXEiov ffpóvov tov SixaioTarov xal ócnw-TaTov paaiXÉwv dezen zeer rechtvaardigen en bekwamen vorst opnbsp;den troon geplaatst had.

Het compositum dcpoGtouaD-ai. komt voor in de beteekenis van een gelofte jegens de godheid gestand doen. Aristides had beloofd ternbsp;eere van Zeus een hymne te schrijven. Tot nog toe had hij geennbsp;gelegenheid gehad, doch 1 2) TrEipaD-wfxEV dja.a)(Ty£7Tco' dcpocnwcraCTÖa!.nbsp;Tcpot; TOV xIeov laten wij nu echter trachten deze belofte, aan denbsp;godheid gedaan, gestand te doen. Ook beteekent het de door denbsp;góden gegeven opdrachten vervullen. De góden hadden Aristidesnbsp;opgedragen droomgezichten te beschrijven. Wegens ziekte nu, zoonbsp;zegt hij, heb ik dit werk niet volledig kunnen volbrengen; aXx’

1

') Orat. Plat. II. 47.

“) In Reg. Orat. 59.

In Reg. Orat. 60.

2

Hym in Jov. 2. Sacr. Serm. II. 291.

-ocr page 147-

131

(jLOt amp;(jTzep acpoCTioijc7'i)'ai npbq tov ¦S-sov, ajj,a pièv Sta ty^v aSuva[itav, wffTTEp £(p7]v, toG cTcopiaTOi;: „doch zooveel leek mij voldoende om denbsp;godheid te voldoen, wegens, zooals ik reeds gezegd heb, mijnnbsp;lichamelijke zw^akte”.

Ook beteekent het aan het verzoek van een godheid voldoen doch ook het verzoek van menschen in willigen ^).

Toegezegde hulp verleenen wordt met a90G'toÜCTxlat uitgedrukt. De Lacedaemoniërs hadden Athene hun hulp toegezegd, doch toennbsp;zij de zware nederlaag bij de Thermopylae vernamen zonden zijnbsp;slechts weinig manschappen a90CTioó[jL£vot Trpop toui; ''EXXvjvapnbsp;om zoo hun verplichting ten opzichte van de Grieken na te komen.

Het compositum xaHocrtouCTllat beteekent toewijden aan een godheid. 1 2) To TeXsoxatov rpt^pia tcóXswi;, ö tw (jcoTijpt xaamp;co-CTtcoTat xara T7]v xotvvjv aTravTWV avamp;ptoTcwv ayallYivnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,De

uiterste sector van de stad is toegewijd aan Servator, op grond van het algemeen goede fortuin van allen”.

Ook beteekent het zich geheel en al geven aan zijn ambt. Van Marcus Aurelius wordt gezegd dat hij zich ®) outw xaD-coatcoTO tt)nbsp;PaoiXsia zóó aan zijn bestuursambt wijdde, dat hij tot tevredenheid van allen zijn functie bekleedde.

Anonymus. Herodes Attic us.

Deze twee auteurs leveren niets op.

Alciphron2).

Bij dezen auteur treffen we de betrokken termen aan, hoofdzakelijk overdrachtelijk toegepast op de verhoudingen der liefde. Wanneer een hetaere zich uitsluitend tegen geld prijs geeft, wordtnbsp;zij van aas^sia. beticht. Wij meretrices ®) zl yap aHoGcrai Trapa twvnbsp;ÈpaoTwv apyópi.ov o’j Tuyxavofxsv y) toï? SoSoGoïv 'ïuyj'avouaat iaz^zio-c,nbsp;xpLUTjoopisHa, wanneer wij onze minnaars om geld vragen, krijgennbsp;wij het niet, ofwel als wij ons geven aan hen die geld geven, worden

1

’) Sacr. Serm. IV. 324.

-) In Smyrn. Orat. 229.

“) Orat. Plat. secund. pro quatuorvir. 190. •) Orat. de conc. ad civitat. Asiat. 520.

In Reg. Orat. 59.

*) Ed. Schepers.

2

IV. 3.

-ocr page 148-

132

wij van aoépsta beschuldigd (wij kunnen dus beter ons ambt opgeven) .

Zoo wordt ook een trouwe minnaar nbsp;nbsp;nbsp;genoemd. Glycera

te Athene schrijft aan haar geliefden Menander in Egypte. Ik ben er zeker van, schrijft zij, dat gij alleen, terwijl gij uw Glycera tenbsp;Athene achterlaat, niet in Egypte zoudt blijven, zelfs niet al werdnbsp;u daar het koningschap aangeboden. Wat zou Menander zijnnbsp;zonder Glycera? Kav oi ^(XGikzlq èma-zikMai. rcavre^, syco TrdcvTOivnbsp;ziyil Trapa aol paatXixcoTSpa y.cd züaz^zi aoi xé;(py][j.a[, èpaaTY) xal öpxwvnbsp;Espwv p,vy)p.ovi: ,,A1 zouden alle koningen tot u schrijven dan ben iknbsp;toch nog koninklijker en ik beschouw je als een trouwen minnaarnbsp;en als iemand die zich aan heilige eeden houdt”.

Ook gebruikt Alciphron zuaz^ifi in een beteekenis waarin zoowel het godsdienstige als het zedelijke opgesloten ligt. Wij, hetaeren,nbsp;zijn beter dan de sophisten, wij loochenen het bestaan der gódennbsp;niet, wij gelooven onze minnaars als zij zeggen ons lief te hebben,nbsp;wij wenschen niet dat de mannen verhoudingen hebben met hunnbsp;zusters en moeders:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttÓctw 8è apisivou:; Yjjastp xal sucrspécrTspai.

hoeveel voortreffelijker en degelijker zijn we dus niet.

De uitgelatenheid en brooddronkenheid van weelderige maaltijden wordt met (xvocïlóty)!; aangeduid. Een stadsbewoner, Limo-pyctes, is bevriend geworden met een plattelandbewoner. De stadsman prijst zich gelukkig dikwijls op het platteland te mogen vertoeven en, zoo zegt hij,^) xal jxéya aTcoxspSalvsiv wópiTjv, u[3p£covnbsp;xal paTutcrpiocTCdv xal rijp Trspl Ta sSwSipia tmv TrXoucrltov dvocnÓTTjTopnbsp;dTC7)XXaY[r£vo(; ik beschouw het als een groot voordeel vrij te zijnnbsp;van de smaad, klappen en de ruwe handelwijze der rijken bij hunnbsp;maaltijden.

J ulianus. 1 2)

De makkers van Odysseus verslonden de runderen van Helios; dit beteekende daépsia. Helios verklaarde dan ook 2) oti dpa Sidnbsp;T7)v dcrépsiav twv ’OSuaCTÉcop ÉTalpcov aTroXslij/s!, tÓv ”0?,ujjltiov dat

1

gt;) IV. 19.

quot;) IV. 7.

*) III. 34.

2

Ed. W. C. Wright. Loeb class, libr.

M Hym. in Reg. Sol. 136. Cf. Ilias. VIII. 24.

-ocr page 149-

133

hij den Olympus zou verlaten naar aanleiding van het goddeloos misdrijf van de makkers van Odysseus.

1) EuCTEpsta komt voor in den zin van vroomheid ^), van vroom en aoEp-y]? in den algemeenen zin van misdadig.

AuctctePeïc heeten zij die voedselvoorschriften, door godsdienstige secten ingesteld, bespotten. De izpoQ vofro; staat toe dat men vleesch eet, doch bepaalde spijzen verbiedt zij; bepaalde planten,nbsp;wortels en kruiden mag men niet eten. 1 2) ’Exstva Sè TjSv) xcofrcoSoGcrinbsp;xal Twv avO-pwTTtóv ol BuaasfieatoLToi: ,,de in merg en been godde-loozen drijven den spot met zulke voorschriften”.

’AaÉpTjpia is goddeloosheid en synoniem met nbsp;nbsp;nbsp;in den

zin van vroom is D-EOCTspTji; ®).

Over de góden vroom denken TCEpl twv ffsciv suCTspè? Siavosiaffai wordt gerekend tot roe vijc suGB^eioee; epya ’).

De godheid zal ons uit de duisternis en onzekerheid helpen indien wij ®) [jlet’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aïixw 7rpocii.óvT(ov tot haar naderen ,,with

pious awe”. Dit begrip ,,awe” wordt ook met EuXapsia uitgedrukt. Uitgerust met de werken van vroomheid TcpoaióvTalt;; [xèv roZe,nbsp;^Eoi? [xet’ £ijgt;.a(3elai; moeten wij tot de godheid naderen met diepnbsp;vrome eerbied.

Julianus bestrijdt de in de oudheid zoo algemeen verspreide opvatting dat de góden jaloersch en afgunstig zijn ^®). Wijsgeeren,nbsp;die leeraren dat de góden verheven en goed, zonder afgunst ennbsp;jaloerschheid zijn, geven blijk van EuuÉjÏEta

De vroomheid als innerlijke gesteldheid, met mate en beperking in uitwendige demonstraties, wordt met sZogs^zm geteekend Te Batnae, zegt Julianus, zag ik overal talrijke wierookaltarennbsp;en tallooze offerdieren. Toüto piÈv o5v el xal Xiav vjucppaivÉ [te, amp;Ep-

1

1) Hym. in matr. Deor. 169. Frag, Epist. ad Sacerd. 299.

Frag. Epist. ad Sacerd. 300.

“) Hym. in Const. 33.

*) Hym. in matr. Deor. 174.

®) Ad Heracl. 205.

“) Ad Heracl. 212.

’) Frag. Epist. ad Sacerd. 293.

®) Frag. Epist. ad Sacerd. 300.

2

Frag, Epist. ad Sacerd. 300.

gt;«) Cf. p. 108. 109.

”) Frag. Epist. ad Sacerd. 301.

Epist. ad Liban. 400.

-ocr page 150-

134

(AOTspov opio^p èSóvxi. xai. tt)? si; tou; S-eou; euaspsla!; aAXÓTpi,ov; ,,Hoewel dit mij genoegen deed scheen het mij toch te overdreven toe en wars van de ware vroomheid jegens de góden”.

De Christenen begroeven hun dooden op den dag zonder zich te bekommeren om de vrees der heidenen dat er van een doodenbsp;besmetting uitgaat i). Deze begrafenissen op den dag bestrijdtnbsp;Julianus en hij verlangt dat dit ’s avonds of ’s nachts moet gebeuren want het begraven op den dag bij vol zonlicht oüx sxcpsóyet,nbsp;tÖ (J.Y) sl; artavTa; tou; D-sou; sivai Soo'crs^Ssi.av is ongetwijfeld eennbsp;afschuw in de oogen der góden.

Ook komen de termen voor in gevallen van meer zedelijken aard. Een overwinnaar bedrijft tallooze a(T£p7](j!,aTa. De wettennbsp;van het vaderland o vertreden, beschouwde Constantius als eennbsp;aCTspTjpia 1 2).

EuCTspla is de eigennaam van een Romeinsche keizerin ®).

Evenals sÜCTsBsia beteekent ook óctióty); vroomheid in de wending ®) óariÓTTj; Trpo; tou; heou;. 'Octlóst]; is ook de eerbied waarmee men tot heiligdommen en godenbeelden opziet '^).

Een priester heeft zijn religieuze plichten tegenover de góden te vervullen; deze plichten worden genoemd ®) xa Tipo; xou; Ösoü;nbsp;ocrta.

Tempels dienen tot handhaving van het godsdienstig leven, dit wordt met to octlov aangeduid. Toen een tempel verwoest werdnbsp;kwam onmiddellijk de afkondiging den tempel te herstellen. Mennbsp;moest hiervoor kostbaar materiaal gebruiken, doch was dit nietnbsp;in voldoende hoeveelheid te krijgen dan moest men zich vannbsp;goedkoop materiaal bedienen; zoo luidde de opdracht aan dennbsp;uitvoerder van dit werk; Sè oo-iov oti TcoXuxsXsóa; sctti. xpsÏT-Tov aï»To; oïSac;; ,,want dat de handhaving van het godsdienstignbsp;leven moet gesteld worden boven pracht en praal weet gij zelf”.

1

‘) Cf. p. 63.

lt;=) Epist. LVI.

“) Hym.in Const. 42.

*) Hym. in Const. 89.

‘) Hym. in Euseb. 102. 106.

2

Ad Heracl. 213.

’) Frag. Epist. ad Sacerd. 293.

®) Frag. Epist. ad Sacerd. 297.

») Epist. XXIX ad. Julian.

-ocr page 151-

135

Vaak hebben wij kunnen vaststellen, dat in de verbinding oato? y.in ispbq het eerste profaan beteekent i); toch komen zij ook voornbsp;als eikaars synoniemen. Offerdieren, wierook etc. worden genoemdnbsp;Ta T:pbq tou? heou? izpot xcd ocna heilig en gewijd aan de godheid ^).

quot;Oato? wordt ook toegepast op deugden in den zin dat deze den góden aangenaam zijn. Ik wil, zoo heet het in een aanhalingnbsp;van Crates, de góden verzoenen: ou SaTvavatt; Tpucpspaï?, dXX’nbsp;dpsraï? ómMp niet met kostbare lekkernijen doch met vrome,nbsp;d.i. godewelgevallige deugden.

Constantins verkreeg óaiw:; xal Sixaicoq de macht. Wat men onder de wending éaiup xal sücjspco?, om de wijze aan te gevennbsp;waarop men de koninklijke macht krijgt, te verstaan heeft, blijktnbsp;uit het volgende. Van den vader van Constantins heet het:^)nbsp;ó TraTTjp Sè TY]V pèv npoarjxouaotM aÜTW poipav [xdXa suaspCx; xal óaiox;nbsp;èxrrjGaro, nspiyLSiMai; t7]v sl[i.ap[i.£V7]v tsXsuttjv toS ysysvvYjxoTO?:nbsp;,,uw vader verkreeg de hem toekomende macht op een eerlijke ennbsp;piëteitsvolle wijze door te wachten totdat zijn vader den natuurlijken dood gestorven was”.

Hoewel süctePy)? en oaiop dikwijls door elkaar, zonder onderscheid, gebruikt worden, kunnen zij toch voorkomen met duidelijke onderscheiding. Een nobel mensch ®) Ictti Ss TipcoTov psv svas^yjp xal ouxnbsp;óXlycopo? öspaTEEta^ ¦9'Ewv, ELra èc, tou? Toxsa^ ^wvrac te oïpai xalnbsp;TEXEUTTjtravTai; oGiop xal sTcipiEXv]; is op de eerste plaats vroom ennbsp;devoot jegens de góden en is zijn ouders, zoowel tijdens hun levennbsp;als na hun dood, toegewijd en aanhankelijk. Hier slaat eucte^tj^nbsp;dus op de góden en oaiop op de menschen.

Ook treft men ocnov aan in den zin van menschlievend, weldadig. Wij moeten ons geld en goed meedeelen aan allen, vooral aan de goeden, hulpeloozen en armen. ®) «halvjv S’ av eI xal nxpx-SoEov sinelv, ozi xal zolc, novTjpoli; SGamp;yjzop xal rpoip^? octwv av eÏt]nbsp;(iETaSiSóvai: ,,Ik durf zelfs beweren, hoe paradoxaal het ook klinke,nbsp;dat het juist een bewijs van menschlievendheid is, ook aan denbsp;slechten kleeren en voedsel te geven”.

h p. 57.

*) Epist. ad Liban. 400.

De Cyn. non educ. 200.

*) nbsp;nbsp;nbsp;Hym.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in Const.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;52.

‘) nbsp;nbsp;nbsp;Hym.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in Const.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;86.

') nbsp;nbsp;nbsp;Frag.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Epist. adnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sacerd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;290.

-ocr page 152-

136

Wij zagen reeds vaak dat süctsBy)? gelukzalig in het hiernamaals beteekent, vooral in de uitdrukking eüaspcöv x“P°?- Geheelnbsp;synoniem metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in dezen zin is otno?. Toen iemand Diogenes

aanspoorde zich te laten inwijden, merkte deze spottend op: ysXoïOV, SITISV, tb VEOCvlcTXS, zi TOUC [aÈV TSXcóva? oïzi T(XÓT7jlt;; EVEXOC TT]?

xo!,va)vy]ci£i,v toli; óaioiq twv ev aSou xocXwv: ,,het is belachelijk, jongeling, als je denkt dat de belastinggaarders, alleen om het feit dat zij ingewijd zijn, deel zullen hebben met de gelukzaligennbsp;in de belooningen in de onderwereld”.

Duidelijk is reeds gebleken dat ócnÓTYj? en *) omoq op de dooden betrekking hebben. Ook xipaaioua^xi slaat op de dooden. Metnbsp;betrekking tot het leven en den dood zijn er verschillende plechtigheden ingesteld, omdat er tusschen leven en dood een zeer grootnbsp;verschil bestaat. ”0 Sr) SiavorjD-svTEi; sToc^av ïSta (xèv acpoCTioGdita!.nbsp;ra TEpot; TOUi; xacTOxofxÉvout;, iSla Ss Ta Tcpbq tÖv xaT’ rjpépav otxovo|XEL-crllai plov: ,,Hiervan overtuigd, stelden zij aparte instellingen innbsp;met betrekking tot de gestorvenen en aparte instellingen metnbsp;betrekking tot het dagelijksch leven”.

Het zich volledig innerlijk wijden aan de godheid wordt met xaö-ocnouaö-at uitgedrukt. Diogenes bezocht geen tempels, brachtnbsp;den góden noch wierook noch plengoffers, hij vereerde hen echternbsp;met geheel zijn ziel. AiSout; oI[rai Ta TipticoTaTa twv éauTou, tonbsp;xaS-otnwcïai. ttjv sauTou ij^uxrjv Sia twv evvowv: ,,Naar ik meen, gafnbsp;hij op deze wijze het kostbaarste wat hij bezat n.1. de toewijdingnbsp;van zijn ziel door beschouwingen”. Verder beteekent d90CTi,oü(jD'ai.nbsp;de góden verzoenen’) en xaHotnouaffai iemand priester wijden®).

Xenophon Ephesius*).

Van dezen auteur bezitten wij een roman, waarin de echtelijke liefde en trouw geschilderd wordt. Anthia was gehuwd met Habro-comes, beiden echter leefden gescheiden in slavernij, toch bleven

h p, 15.

2) Ad Heracl. 238.

quot;) p. 119. h p. 119.

Epist. LVI.

') De Cyn. non educat. 199.

’) Hym. in Constant. 75.

®) Frag. Epist. ad Sacerd. 297. *) Ed. Geo. Dalmeyda.

-ocr page 153-

137

zij, rein van hart en ziel, elkaar volkomen trouw, hoewel op ieder afzonderlijk een sterke invloed werd uitgeoefend om elkaar ontrouw te worden. De wreede Manto, de echtgenoote van Moeris,nbsp;heeft de adellijke Anthia als vrouw gegeven aan een simpelennbsp;boerenherder. De diepe eerbied, dien deze eenvoudige herdernbsp;gevoelt voor deze adellijke gehuwde vrouw, wordt uitgedruktnbsp;met euuspeïv en suuspsia. Toen de herder haar meedeelde, datnbsp;Moeris verliefd was geworden op haar, riep zij uit: i) aXXa Ssopainbsp;(JOU, Aocttttcov aimXc, (1)(; yis^pi vüv eiiaé^riax', av «tcoxtsIvtji;, xavnbsp;óXlyov ifaipov (j,£ tt) 7rapax£i[X£VY) : ,,ik smeek u herder Tampon,nbsp;die mij tot op heden toe gerespecteerd hebt, mij tenbsp;dooden en mij kort in uw omgeving te begraven”.

Habrocomes gaat op zoek naar zijn vrouw en ontmoet den herder Tampon en vraagt hem of hij Anthia kent. 'O Ss xlnoKoc,nbsp;xal To Övopoc EiTTEv OTi ’Avitla xai tov yapLOV xal tyjv £’jtj£[2£i.av TTjv Ti£pinbsp;y.ÜTVjv xai. tov MolpiSoc Ipcoxa xai to TirpóoTaypa to xaT auTTj; xainbsp;TYjv sic, KiAixtav óSóv; ,,De herder antwoordt hem, dat hij haarnbsp;kent en dat zij Anthia heet, hij vertelt hem van zijn huwelijk ennbsp;hoe hij haar weet te eerbiedigen, van de hartstochtelijke liefdenbsp;van Moeris, van de order die hij ontvangen had haar te dooden ennbsp;van haar vertrek naar Cilicië”.

Een onschuldig iemand te dooden is een avóoiov spyov. Hoewel de herder opdracht gekregen had haar te dooden, kon hij dit nietnbsp;over zich verkrijgen Ivvowv avóaiov spyov £pyao'£Tai. xóp7]vnbsp;oóSèv dSixoüoav d7ïoxT£ivac outw xaXvjv bedenkend dat hij een afschuwelijke daad zou begaan als hij haar, onschuldig en schoonnbsp;als zij was, zou dooden.

Heliodorus. 1 2)

Hier ontmoeten wij slechts het werkwoord xaffocnoocrD-ai in de beteekenis van een bijzondere devotie hebben voor een bepaaldenbsp;godheid. Een groep menschen begaf zich op weg om den gódennbsp;offers te brengen. Zoodra zij bij den tempel van Hermes gekomennbsp;waren bracht Nausicles hem het offer 2) wp dyopalw ts xal èpTio-

1

') II. 11. 5.

2) II. 12. 3.

») II. 11.6.

*) Ed. Rattenburg et T. W. Lumb.

2

V. 13. 2.

-ocr page 154-

138

pixw Si.a(p£póvTtó(; Twv aXXcov ilstov auTOv xa-D-oCTi.oóp.svop want hij had een speciale devotie tot dezen god van handel en kooplieden.

Apollonius.

Bij dezen schrijver komen de termen niet voor.

Artemidorus1 2).

Wie wierook, waarmede men de góden vereert, tot minderwaardige doeleinden gebruikt, maakt zich aan acrs[i£ia schuldig. Iemand gebruikte deze bij wijze van closetpapier en werd daarom w'egensnbsp;aalpsia veroordeeld.

Hij gebruikt aas^ric, in den zin van goddeloos.

Bij Artemidorus ontmoeten wij de wending ra Eüaépsia; de spelen ter eere van een gestorven keizer. OlSa 8s rwa uTaSiéa,nbsp;6c (rsXXcovnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eutrépsia rot èv ’IraXta dj^amp;évra Trpwrov \m6

PaatXéwc ’Avrcovtvou ènl rcö Tcarpt ’ASptavw: ,,Ik ken een stadion-looper die wilde deelnemen aan de ludi Eusebii in Italië, die voor het eerst gehouden werden door koning Antonius ter eere vannbsp;zijn vader Hadrianus”.

Betreffende het vereeren der góden wordt opgemerkt: urs-cpavoüv Ss h-souc dvS-stTt xal xXdSoic roïc TspocYjxoua-i xai, vsvopttfffisvotc óaioic, sïvat dyaD-ov Tiracnv; ,,de góden bekransen met passende bloemen en takken, nadat ze volgens gebruikelijke wijze gewijd zijn,nbsp;beteekent een zegen voor allen”. Niet alle bloemen komen dusnbsp;blijkbaar in aanmerking doch slechts bepaalde soorten en dezenbsp;Worden dan aan hun profaan gebruik onttrokken door vevopitcpis-voic óaioLc, ritueele wijding.

Ta dvÓCTta 'ispsïa zijn Kaïnsoffers, offers waarin de góden geen welbehagen vinden. fa Ss dvófrta t] fXT) vsvopita'p.sva tspsta D-óstvnbsp;flsotc pt^viv rwv ¦0-swv olp samp;ucrs rtp npoayopsósi: ,,Brengt men dennbsp;góden offers die krenkend zijn of niet gebruikelijk, dan kondigtnbsp;men den toorn aan van die góden tot wie men offert”.

Het wreedaardige en monsterachtige van een handeling wordt

1

*) Ed, Ru. Hercher. gt;) V. 5, 4.

’‘) II. 46.

») I. 26.

2

II. 33.

II. 33.

-ocr page 155-

139

met nbsp;nbsp;nbsp;TE xal avóaio; geteekend. Zoo heet het van iemand i)

Trjv «TTO atfzaTo^ avO-pcoTteiou wpiigv te xocl avociov Èa'^fxai.vEV «ütoü Tpoip^v dat hij van menschenbloed een wreed en afschuwehjknbsp;voedsel voor zich bereidde.

'OcriÓTY)?, ócTia en euctePelv worden bij dezen auteur niet aangetroffen.

Het substantivum ''O lt;t i a.

Dit schaars voorkomende substantivum is in hoofdzaak gehandhaafd in de wending èatap ëvExa, en beteekent dan meestal: uit traditie.

Wanneer de Romeinen vergaderden om besluiten te nemen werd een vlag opgesteld. De geschiedenis van deze vlag is alsnbsp;volgt. Oudtijds waren er eens veel vijanden vlak bij Rome. Denbsp;Romeinen vreesden dat, terwijl zij vergadering hielden, de vijanden den Janiculus zouden bezetten en de stad bestormen. Daaromnbsp;besloten zij dat afwisselend een deel gewapend de wacht zou houden, een deel zou vergaderen. Zoo nu bewaakten zij den bergnbsp;zoolang de vergadering duurde; toen deze uiteenging werd denbsp;vlag neergestreken en kon er geen wettig besluit genomen worden. Kal £Ti xal vüv ócTia? Evsxanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,Ook nu nog geschiedt

dit op grond van de traditie”.

Eenmaal wordt aan óaLa het woord ap^aO. toegevoegd. Tiberius benoemde de consuls en wees ook de candidaten voor de overigenbsp;ambten aan. Deze candidaten verwees hij dan naar den senaat,nbsp;die ze dan natuurlijk eenstemmig koos, daar zijn rol slechts formeel was. Kal [XETa toGto sq te tÓv Sijpov xal si; to TrXijffo; ol TTpoav]-xovte; ÉxaTÉptp, t‘^; apj^ata; oaixq IvExa, xallaTcsp xal vüv, wffTS svnbsp;Elxóvt. SoxEÏv yl-^o/ECTllai. ÊaióvTE; aTCESslxvuvTo: ,,Daarna gingen denbsp;candidaten naar de comitia centuriata en de comitia tributa,nbsp;naar gelang zij tot de een of ander behoorden, en werden dannbsp;gekozen; dit geschiedde overeenkomstig het oude precedent,nbsp;• zooals het ook nu nog gebeurt, zoodat het slechts een bloote formaliteit is”. In dezen zin komt óala meer voor*).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

b V. 58.

2) Dio Cass. XXXVII. 28. s) Dio Cass. LVIII. 20.nbsp;Dion. van Halicar. II. 6.

-ocr page 156-

140

Wanneer een traditie zinloos geworden is, wordt het handhaven daarvan een bloote formaliteit. Drusilla, een concubine van Gaius, genoot na haar dood goddelijke eer. Gaius liet op haar verjaardag groote zoogenaamde religieuze feesten houden, hoewel er op dien dag andere godsdienstige plechtighedennbsp;moesten plaats hebben. Omwille van de feesten van Drusillanbsp;echter werden deze opgeheven, want i) toutoii; ts ouv auTYjv 6 Falo?nbsp;èTijjiTjas, xal tw tk? TravTjyupsi? toi:; tÓt£ ocpsiXoüaa^ ysvéaflai [xtjtenbsp;sv Tw vsvo[xitT(révw ^^póvw, rrXyjv ócjtap é'vsxa, auD-ic ttots ttoltj-D-ijvai. behalve haar op deze wijze te eeren wilde Gaius niet datnbsp;de feestelijkheden, die toen moesten plaats hebben, zouden gehouden worden op den vastgestelden tijd, behalve als bloote formaliteiten, noch op een lat eren datum,

Echter komt óctG. ook nog buiten deze verbinding voor in de beteekenis van eerbetoon jegens de dooden. Toennbsp;Alexander gestorven was, wilde ieder hem als een schat in zijn landnbsp;begraven weten. Ptolemaeus nu voerde het lijk naar Alexandrië.nbsp;De Macedoniërs hielden zich rustig doch Perdiccas begon hem tenbsp;achtervolgen, ou toctoütov zy-zlz toigt;tw zc, ’AXé^avSpov ttoXuw-pLaq xKi Tyjt; è? tov véxpov ógmc, terwijl hij zich niet het minst bekommerde om het eerbetoon jegens Alexander en den eerbied aan zijnnbsp;lijk betoond.

Pherecydes vertrok uit Italië naar Delus om zijn meester in diens ziekte bij te staan. Hij deed dit tot aan diens dood toe ennbsp;toen zijn meester gestorven was xal ttjv óctiocv dcTCTrXvjpwffs izzpinbsp;TOV auToü xaamp;y]YS[xóvoc bewees hij hem ook de laatste eer.

Verder wordt het ook aangetroffen in den zin van argument, bewijsgrond om een eed te verbreken. Apollonius spoorde Vespa-sianus aan zich keizer te maken, doch bracht hem daarbij hetnbsp;volgende onder zijn aandacht. Wanneer een consul van plan isnbsp;een tyran te verdrijven, dan moet hij zijn plannen zeer goednbsp;voorbereiden en zorgen een passend voorwendsel te hebben omnbsp;zijn eed te verbreken. Ei yap ztz aïiróv, 6q inzfprfjzv aïiróv crpa-TYjyóv xal amp; Ta péXTicjTa pouXsócrsw te xad TTpa^siv wpioo's, ptéXXornbsp;¦/^priGza^ai T0Ï5 orrXot;;, aT:o7,oye'ï(Ta)-ai SyjTTou xoZq Hsol? Seï TrpÓTEpov,

') Dio Cass. LIX. 11.

*) Aelian. Var. Hist. XII. 64.

“) Jambl. Vit. Pythag. 30. 184.

*) Flav. Philostr. Vit. Apoll. V. 35.

-ocr page 157-

141

^uv óaiqc èuiopxoijvTa; „Indien hij van plan is de wapenen op te nemen tegen hem, die hem tot generaal benoemde en wiensnbsp;welvaart hij gezworen heeft te beschermen in den senaat en opnbsp;het slagveld, dan moet hij zich tegenover de góden kunnen verdedigen, dat hij zijn eed om grondige redenen verbreekt”.

Zelfs in den zin van eeredienst wordt 6aix aangetroffen. Apollonius reisde naar Cyprus, waar hij een standbeeld aantrofnbsp;van Aphrodite, quot;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tSpufxévov D-aufrao-ai tov ’AttoaXco-

viov, xal TToXXa touc 'ispéixc; èc; vljv óaiav toS ispoü 8i,8a^cic|jLEVov: ,,Apollonius stond verbaasd over de symbolische constructie van het beeld en hij gaf den priesters verschillende instructies aangaandenbsp;den cultus van den tempel”.

Hieraan grenst óaia in de beteekenis van vroomheid. Pythagoras gaf op velerlei wijze blijk van vroomheid, zeer veelnbsp;daden stelde hij die getuigdennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tipo? hsoüp éaixg van zijn

godsvrucht tot de góden.

De innerlijk vrome gesteldheid, waarmee men moet offeren en die aan elk offer een verheven waarde verleent, wordt doornbsp;óaix vertegenwoordigd.

Weet je dan niet, zoo heet het, ötl j^avra, xal va pieyaXa xal Ta opixpa, [XETa tt):; óola^ toïc; Hsol? Trpoo-ayófxsva Tf]v ïarjv Sóva-(XIV, èaTSp'iQ(xév7j 8è ttjc; ócrla; sxxrópi^y], [xó. S-soui;, y) tt);; ’0?n(x-Tcia8og yjXiófjL^-r] avaXwfxa [xóvov scttIv, aXXo 8s ou8sv; dat alle offers,nbsp;groote of kleine, aan de góden met vroomheid gebracht, dezelfdenbsp;waarde bezitten, terwijl zonder die vrome gezindheid niet alleennbsp;hecatomben doch zelfs offers van duizend runderen slechts ijdelenbsp;uitgaven zijn en niets anders?

Een zeer opmerkelijke beteekenis heeft éaia. in een uitlating van Julianus. Hij wijst de bewoners van Antiochus er op hoenbsp;hij eenvoudig, ja zelfs streng leeft en zich tegen alles hardt. Hijnbsp;is eenvoudig en degelijk, terwijl de bewoners van Antiochus verwijfd en weelderig leven. 1 2) KaXol 85 TravTSt; xal [xsyaXoi xal Xeïqinbsp;xal dyéveioi, véoi rs ófxolco^ xal TTpecrpuTepot ^TjXwTal t^lt;; etj8aifxovia?nbsp;Ttóv ^gt;aiaxwv

1

') Flav. Philostr. Vit. Apoll. III. 58.

Jambl. Vit. Pythag. 30.

=) Julian, ad Heracl. 213.

2

Julian. Misopog. 342.

-ocr page 158-

142

EifzocTa t’ nbsp;nbsp;nbsp;XosTpa te -O-Epfiot xkI swap

(xvtI ómac, aTroSexopiEvof

; „Gij allen zijt schoon, slank, glad en zonder baard, want, zoowel jong als oud, zijt gij naijverig op het geluk der Phaeaken;nbsp;gij geeft aan afwisseling van kleeding, warme baden en beddennbsp;de voorkeur boven eenvoud en degelijkheid”.

*) Odys. VIII. 249.

-ocr page 159-

SUMMARY

After the approximately chronological enumeration of the places where the terms of our investigation occur, we will now try tonbsp;arrange the different meanings from certain points of view.

Our chief object being to contribute to the solution of the question concerning the connection between religious and moralnbsp;thought among the Greeks, it will be pointed out where the wordsnbsp;are used in relation to the deities, where in relation to the deities and men alike, and finallynbsp;where in relation to men only. In the last case specialnbsp;mention will be made of different kinds of acts and groups ofnbsp;people. Naturally it will appear that it is not always possiblenbsp;to draw a hard and fast line.

As philosophers and moralists are likely to express themselves differently, their use of the words investigated will be discussednbsp;separately.

With both groups of authors attention will be drawn to any deviation from classic usage.

Next it will be pointed out w'hat resemblance and what difference is noticeable in the use of the wordgroups nbsp;nbsp;nbsp;and omo'

in connection with one another.

I. E Ü a £ p •/] ? c.s.

1) Historici, rhetores, scriptores varii^).

A. In relation to deities.

The whole of religious matters is once denoted by tk Ttpo; too? Usout; sucrs^ri ^). The personified ’Aaspsta comprises all offencesnbsp;against deities and religion, as contrasted with napocvo[jiia whichnbsp;sums up all offences against men ®).

q The words are so seldom used by the poets of the post-classical period, that their use may be neglected.

q Dion. Halicarn. p. 19. nbsp;nbsp;nbsp;“) Polyb. p. 5.

-ocr page 160-

144

The words are specially used with reference to:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Acts towards the gods in myths.

The Titans joined battle with Zeus whereby they committed atrépsia Pirithoiis wanted to take Persephone to wife, whichnbsp;is characterized as aaépsta ^). Minos, too, is charged with olgz^ziol,nbsp;because he wanted to abduct Dictymna ^).

Pentheus opposed Bacchus-worshipping, therefore he is called aCT£(37]t; Aiovuctou 1 2); the use of the genitive in the case of dcaepvjï;nbsp;Aiovuctou is unique. Odysseus’ companions ate the cattle of Helios;nbsp;this was acépsta^). The Giants are samp;voi;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xocl avofrov ®).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Thepropertyofthegods.

The plundering of temples as well2 as the breaking of images in a temple isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^). To sell images of gods is {zcsjieLv uepl ttoui;

ffsou? ®) and to violate sanctuaries is acrspsiv si? kpa 2). ’Aaé-(isia is applied to an expedition against the temple at Delphi i®) and to the plundering of temples To remove the images ofnbsp;gods is a,(js(istv elp tou?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;To steal gold belonging to a

deity is xgs^sic/. i®).

’Affspsiv expresses the violation of animals looked upon as deities To punish temple-robbers is called suasjieia

3) nbsp;nbsp;nbsp;Ministers to the gods.

To murder priests is aaeps? i®). To wed a Vestal virgin is done aCTspécjTaTot ; such a wedding is also called acrépTjpia i®).

4) nbsp;nbsp;nbsp;Worship of the gods.

To murder an Ephor who is in the act of offering is Trpaypia dtjspé? 1®). He who prevents others from offering dtrspsi st? to D-sïov^®).

'2) Pausan. p. 46.

Pausan. p. 46.

1^) Athen. p. 124. Athen. p. 124.nbsp;Diod. Sicul, p. 13.nbsp;'2) Diod. Sicul. p. 13.

Cass. Dio. p. 48. **) Herodian. p. '62.

**) Pqjyb. p. 4.

Diod. Sicul. p. 12.


1

') nbsp;nbsp;nbsp;Diod.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.

*) nbsp;nbsp;nbsp;Diod.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.

=) nbsp;nbsp;nbsp;Diod.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l'2.

‘) Pausan. p. 46 Julian, p. 132nbsp;“) Strab. p. 38.

’) nbsp;nbsp;nbsp;Polyb. p. 3.

2

nbsp;nbsp;nbsp;Diod,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,

*) nbsp;nbsp;nbsp;Diod.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13.

Appian. p. 41.

-ocr page 161-

145

Through being offered, incense is süospé?^). Those who sacrifice men acrspouai and commit aCT£p£i,a2), Unqualified offering to anbsp;deity, at a time prohibited by law, is ocoePeIv ®).

The duty of offering a tithe of the booty to the gods is denoted by £UG£[iEi,a ^). To offer libations, though one is stained withnbsp;human blood, is doEpé; ®).

5) Disposition towards the gods.

’AcTs[3£ta is applied to a campaign which is undertaken contrary to the Sibylline books ®). To commit cities, in times of danger,nbsp;to the care of the gods is zuaé^eiix To make it possible that thenbsp;religious procession from Athens to Eleusis takes place, in spitenbsp;of attendant dangers is EUfjE^Eia ®).

EuaE^Eia is frequently found in the sense of piety ; euctePtji; in the sense of piousnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

EuctePslv often means to be pious “). EuoePwi; SiaxEiaffai as well as euctePew mean the same

EücTÉpsia denotes the awe felt by the common people before gods and divine powers ; it is also the equivalent of the Latinnbsp;,,religio”, religious awe for that which is taboo i1 2). Gratitude towardsnbsp;thé gods for deliverance and independence is denoted by eucte-Psia

From his successful career Marcius concludes that he is euctePquot;^? pious and blessed by the godsi®). To euctePe^ is the subject of anbsp;suasoria^^).

6) Conceptions about the gods.

To impart religious knowledge to anyone is oüx süctePÉi;^®). In representing the gods as joining in the battle and being wounded

Athen. p. 124. “) Appian. p. 41.nbsp;’) Aristid. p. 127.nbsp;®) Aristid. p. 127.

10

1

Athen. p. 124. Diod. Sicul p. 15.nbsp;“) Athen. p. 124.

*) Appian. p. 40.

2

Polyb. p. 4. Diod. Sicul. p. 12. Dion. Halicarn. p. 19. Pausan. p. 46. Aristid. p. 128. Athen. p. 124.

1») Dion. Halicarn. p. 19. Pausan. p. 46. Aristid. p. 128. Athen. p. 124.

quot;) Pausan. p. 46. nbsp;nbsp;nbsp;Aristid. p. 127.

Diod. Sicul. p. 12. nbsp;nbsp;nbsp;Dion. Halicarn. p. 24.

”) Strab. p. 38. nbsp;nbsp;nbsp;”) Aristid. p. 129.

Appian. p. 41. nbsp;nbsp;nbsp;'2) Eunap. p. 63.

-ocr page 162-

146

in it, Homer tells TTpayiJiaTa dcc7£p7i i). That the gods can feel pain is OUTS oCTtov OUTS suCTspè? zineiv ^). To contradict oracles is aos-PsLx ®); to comply with them is süaÉpsia ^). To scoff at mysteries

is dco'sps'ïv TCSp'l TOC [XUCTT^pla ^).

From the time when monarchs came to be worshipped as gods, the words have also been used with reference to them. A ,,blasphemous” treatment of the deified emperor Tiberius, is. denotednbsp;by aospsiK ®). In this sense xaz^eiot is often used by Cassius Dio ^).

’Affspstv is to treat the emperor ,,blasphemously” ®); he who dares to treat the emperor blasphemoiisly is xas^rji; ®).

Just as acrépsia is applied here to the emperors, xas^six is likewise applied to them in inscriptions. Thus an inscription dating from about A.D. 37 and recording a resolution, ends with thenbsp;words: to Ss ij;7)cpi.c7ji.a sïvai, Tsspl t’ suaspslap t^? sli; tov SspaoTOv xalnbsp;TTjc; sip Toup paoiXsap Tipiijp: ,,this resolution concerns the divinenbsp;reverence felt for the emperor Augustus and the homage paid tonbsp;the emperors” i1 2).

Another inscription dating from about A.D. 60 deals with several ceremonies which were to take place: iva toutcov outcopnbsp;TsXsCjFsVTCOV xad 7) fjplSTSpOl TCÓXip (paiVTjTKl TCOCGOCV TSlpiYJV xai sucspsiavnbsp;sy.TtsTTXTjpMxuia sip TOV TOÜ xuplou SspacTTou NÉpwvop oixov: ,,in ordernbsp;that our city by these means should also show respect and divinenbsp;reverence to the house of our Lord Augustus Nero”

B. In relation to gods and men alike.

There are a number of acts with respect to men, in which the gods are invoked or called upon for help and thus directly involvednbsp;in them. This is the case:

1) In swearing an oath.

To break an oath is a case T^p sip to Fsi'ov y.oci Toup TrioTsiicTavTap aas^siap Perjury is dcaspsiv sip Toup Fsoup i®).

®) Cass. Dio. p. 49. ®) Cass. Dio. p. 50.nbsp;1») Ditt. Syll.2 798.nbsp;”) Ditt. Syll.3 814.nbsp;Polyb. p. 5.nbsp;Herodian. p. 62.

1

') Dio. Chrysost. p. 71. “) Aristid. p. 126.

*) Aristid. p. 127.

*) Diod. Sicul. p. 13.

Diod. Sicul. p. 12.

2

Cass. Dio. p. 49.

’) Cass. Dio. p. 49.

-ocr page 163-

147

2) Inconcludingatreaty.

The unwarranted breaking of a political treaty is to commit zIq tou? -9-eoÜï; aa-EpfifraTa ^). The breach is also called aaé-|3eia ^). The close observance of treaties and agreements is sütjé-Peia ®). He who demands the close observance of treaties is

z\)Gz^rj(; ^).

3) With supplicants.

'IxETat i.e. people who, for the sake of preserving their lives have placed themselves under the protection of the deity. The Syracusans thought that they should spare supplicants becausenbsp;8a[i,a TTjv Tcpo? Tout; D-sout; suaé^zLCfy xa'i tov Ixettjv a^iov ectti,

TOÜ S-y)(rou peyaXotj^uxiai; ®). Not to spare supplicants is oLai^zia. Tzphc, roue, S-zou^ ®). Supplicants are spared in order not to acrepEÏvnbsp;zi(; TO 8ai[i.óvtov

C) In relation to men, in which case the gods are not directly involved. That the ideas suffspfj? c.s. are not felt asnbsp;exclusively related to acts and dispositions towards gods, cannbsp;be negatively concluded from the fact that the words are oftennbsp;made clearer by one of the additions npb^, zi^, Tcepl toui; D-eoÜi; ornbsp;TO Helov. Thus the plundering of temples is called zic; to Hsïov aaé-Peik . The breaking of images in a temple is eI;; to Heiov aoEpEtv .nbsp;The Arcadian people were highly respected for their Eua£p£i.a ziqnbsp;TO D-EÏOV 1quot;). To preserve the temples when a city is destroyednbsp;proves xpo? too? D-eou? £uc7£Pei.k

The violation of an oath sworn before the gods is ziq too? S-eoui; ixGz^zix 12); the misappropriation of another person’s estate is repo?nbsp;Tou? D-eou^ aoÉpEia i®); to sell images of gods is occtePew TtEpl toÜ(;nbsp;¦9-eoÜi; 11); to scoff at mysteries is doEpEÏv uEpl tooi; D-eoö? i®).

To prevent others from offering is dcEpELv zic, to S-elov i®). Want

') Dion. Halicarn, p. 20. “) Polyb. p. 10. Appian.nbsp;®) Appian. p. 42.

*) Appian. p. 43.

') Diod. Sicul. p.

*) Diod. Sicul. p.

’) Diod. Sicul. p.

¦) Polyb. p. 3.


14.

13.

14.


') Polyb. p. 3. 42.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“) Polyb. p. 4.

quot;) Polyb. p. 4.

Polyb. p. 5.

1’) Polyb. p. 6.

*') Diod. Sicul. p. Diod. Sicul. p.


12.

12.


*') Diod. Sicul. p. 12.


-ocr page 164-

148

of appreciation of the gods of another nation is characterized by sic; T01J5 syxwptou;; D-soit; ly.ai^sux. ^). Religious matters are denotednbsp;by Ta npoc, roup Usou?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^). To commit perjury is sc, tou? Usou?

(XCTspsw ®). By opposing oracles, one manifests aoépsia sic; tov Heov 1 2). The king of Egypt was pious: npoQ ts tou? Usou;; suaepw;; Siaxsirai ®).

However, people must have felt unconciously and therefore vaguely, that acts which are dishonest in the intercourse withnbsp;others, are also offences against the deity. This is in general provednbsp;by the fact that the terms of the wordgroups which have beennbsp;examined are mentioned in close connection with purely moralnbsp;terms.

We come across the following combinations: ’Aaipsia and w[xÓt7)(; ®). EuffsPï)? and Slxaio? ’). TUgs^six, suSo^ta and ti.[xy] ®).nbsp;Eücrépsta and dpsTYj ®). HuGs^-qc;, ajcKd-oq and cpiXckvd-pCLinoc; ^®). ’Acre-and dvopiot; ’AaspsLa and 7rapavop.[(Z'^^). EuctsPy)!; andnbsp;SixaioTrpocyta

A few times a distinction is made, so e.g. between ’Aaipeia and IlapocvojjLtoc in the example quoted on page 5. Sometimes thenbsp;idea of the connection is expressed ipsis verbis, as is the casenbsp;when the procedure of Philippös and Antiochus is instanced as anbsp;proof TT]? Ttpop -rou? D-soui; ias^siac; xal 7rpO(; tou? dvUpwTcou?nbsp;w(xÓTy]TOi; .

An immoral act is in a few places characterized as an offence against a definite deity; thus sexual dissipations are referred tonbsp;as das^stv siq ttjv D-sov viz. Aphrodite^®).

’Aasp-^;; c.s. is a few times used in general to denote moral depravity. However in a large majority of cases no mention is made of any connection with gods. It is worth while considering whatnbsp;acts are denoted by the words, and especially what groups ofnbsp;people are concerned.

®) Cass. Dio. p. 50. Appian. p. 43.nbsp;Strab. p. 38.nbsp;Polyb. p. 4. p. 7.nbsp;*“) Diod. Sicul. p. 13.nbsp;Polyb, p. 6.

Athen. p. 125.


1

Diod. Sicul. p. 13.

“) Dion. Halicarn. p. 19.

Herodian. p. 62.

2

Aristid. p. 127.

“) Diod. Sicul, p. 12.

“) Polyb. p. 6.

’) Dion. Halicarn. p. 22. “) Dion. Halicarn. p. 24,

-ocr page 165-

149

Acts

Breach of trust is acrépeta i). Cruelties committed in times of war are called atrspYjtJiaTa ; racking a person to death is ias^zia. ;nbsp;treacherousness isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Criminal plans in general are called

0LGzlt;^s.lc, ®), Unreasonable proposals to the senate are Su(TCT£pYi[i,aTa ®). A Judastrick is characterized as aaspv)? ^). To hate a person outnbsp;of jealousy and to suppress the deeds of great men is auspsïv ®).

The honesty shown in the surrender of an ill-gotten position to the lawful owner is called sicfsjiTi? xal 8lxoLioq ®). An expeditionnbsp;based on cunning is aaÉpTjfioc i®), which also denotes the murder ofnbsp;soldiers of a garrison withont reason The unreasonable prosecution of a war is xgs^zu/.

Eüffépsia means a soldier’s loyalty and also occurs as a military password^*). The procreation of no or few children is aaepstvnbsp;towards the gods^®). An impartial verdict of an arbiter is callednbsp;and impartiality in passing judgment is Eijcrép£i,(z^’). Thenbsp;just grounds of a war are expressed by suosPy]? xal Sixaio;;

Groups of people

1) The dead.

, In this connection it might be pointed out that the dead were generally looked upon as a kind of gods. The remembrance ofnbsp;Alexander bears the epithetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i®)., The pious memory of the

dead is denoted by süffépsia ®®).

2) Parents and children, brothers and sisters, relatives in general.

Oedipus-marriages are (XCTsp-fjjjiaTa Eucrspsia as well as Ttpayfjia

b Polyb. p. 6.

*) Polyb. p. 9.

Polyb. p. 9.

*) Polyb. p, 10.

Diod. Sicul. p.

“) Dion. Halicarn.

’) Cass. Dio. p. 52 *) Eunap. p. 63, p.nbsp;*) Dion. Halicar.n pnbsp;Polyb. p. 10.

*') Polyb. p. 8.

16.

p. 21.

p. 64. 22.

Polyb, p. 11.

Dion. Halicarn. p. 21. Appian. p. 45.

Cass. Dio. p. 59.

Dion. Halicarn. p. 20. Aristid. p. 129.

**) Dion. Halicarn. p. 23. '*) Strab. p. 39.

^ Cass. Dio. p. 51.

Diod. Sicul. p. 16.

-ocr page 166-

150

Eucspéi; expresses the good understanding between parents and children ^). To euospé? just as the rendering zuaél^zix represents filial piety. Children who show love of their parents, arenbsp;eütTspeï? ^). A son may get the by-name sóospv)? because of hisnbsp;reverent conduct towards his father, which title by hereditarynbsp;transmission may become a cognomen ®). Parental love, too, isnbsp;called suCTspsta ®).

In this group of authors no examples are found — accidentally no doubt — in connection with brothers and sisters, to whomquot;nbsp;zvaz^r]q c.s. are applied.

3) F e 11 o w-c itizens and native country.

To fight one’s fellow-citizens is (xgz^zq ’). Those who know their obligations towards their country and fellow-citizens are called zugz-Pst? ®). The mutual rights and duties between the mother-city andnbsp;the colonists are summed up as to suasplt; ®). To act in defiancenbsp;of the senate and the majority of the people is aazlt;^zc, xal Trapa-

VO[XOV

Contempt of the country’s laws is aaspYjixa

4) nbsp;nbsp;nbsp;International relations.

Drastic measures against subdued people who rebel are è.Gz'^zlc,.

Kindness towards a defeated enemy is denoted by suospeia i®); to show him mercy is zugz^zi; xal (piXdcvhpwTcov

5) nbsp;nbsp;nbsp;Married people.

A loving husband is called £ÓctePy)(; ®®). A man’s love for his wife and children is expressed by suaspsta The respect felt by a plainnbsp;shepherd for his wife of noble birth is denoted by zugz^zio. andnbsp;SÜCTEpeïV

^“) Appian. p. 42.

Julian, p. 134.

Appian. p. 44.

'1 2) Appian. p. 43.

Appian. p. 43.

Dion. Halicarn. p. 25. **) Dion. Halicarn. p. 26.nbsp;1’) Xenoph. Ephes. p. 137.

1

') nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20.

*) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio. p. 50.

2

Pausan. p. 46.

Appian. p. 44. Cass. Dio. p. 53. ®) Cass. Dio. p. 50.

’) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26.

*) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.

®) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.

-ocr page 167-

151

6) Men towards women.

Brutality to women is nbsp;nbsp;nbsp;i); dealing gently with them is

euCTépsia ^).

7. nbsp;nbsp;nbsp;Benefactors.

Treating one’s benefactors well is called sualpsia®). Breach of promise with respect to political benefactors isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*).

8. nbsp;nbsp;nbsp;Monarchs and tyrants.

Eü(TEp-^(; is the title of Antiochus Pius®). The gentle monarch Antonins received the title of svasfiiriq ®). A monarch’s benevolencenbsp;is denoted by euaépsiot A monarch is expected to reign over hisnbsp;people octCw? xainbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®).

Tyranny is characterized by occtePt)? and Trapavoiala ®); its cruelty is indicated by acrépeia i®). Phalaris burned men in a blazing bull,nbsp;which is called icsé^zia.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Soldiers a n d captains.

A legion loj^al to the emperor is honoured with the title euctePyj? .

10. nbsp;nbsp;nbsp;Masters and slaves.

Slaves, devoted to their masters, enjoy slictsPtj? Só^a i®), a good reputation of faith. Their attachment is sücjÉpEia i*).

Miscellanea

The terms are occasionally used metaphorically. So e.g. acrÉ-Psia is used for a prostitute who offers her body exclusively for hire “). A faithful lover is called euctePt);; i®).

EuCTÉpsia is the name of a city i’’) . As a proper name EïiaE^T^? is the name of a month . EucrEpia is the name, of an empress i®).nbsp;EÓCTspÉ? is found as an emphatic formula ®®).

quot;) Diod

Cass. Dio. p. 52. ”) Appian. p. 45.

'*) Cass. Dio. p. 50. '®) Alciphr. p. 131.nbsp;'*) Alciphr. p. 132.nbsp;*’) Strab. p. 40.

Cass. Dio. p. 53. '*) Julian, p. 134.nbsp;Aristid. p. 128.

15.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Dion. Halicarn. p.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dion. Halicarn. p.nbsp;“) Dion. Halicarn. p.nbsp;*) Dion. Halicarn, p.

Appian. p. 44.

*) Cass, Dio. p. 53.

’) Aristid. p. 128.

*) Aristid. p. 128.

®) Polyb. p. 7.

1») Polyb. p. 8.

25. nbsp;nbsp;nbsp;“) Diod. Sicul. p.

26.

24.

26.

-ocr page 168-

152

2. Philosophers and Moralists

A. In relation to the deities.

In contrast with the authors discussed, no example has been found here of a very general use.

In particular with reference to;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Acts towards the'gods in myths.

Of this no example has been found.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Property of the gods.

The plundering of temples is auspstv and (x(TÉ;|3-ir)|jLoc ; to live in friendship with temple-robbers is acrsjiTjpa ^). The defilement ofnbsp;images of heroes is aaspsw ®).

3. nbsp;nbsp;nbsp;Ministers to the gods.

To maltreat priests is dae|3eIv 1 2).

4. nbsp;nbsp;nbsp;Theworshipofthegods.

Priests who neglect their duties, daspouwi toü? D-zou?'®). The concrete offer is called eutrépsia®). He who sacrifices an offeringnbsp;obtained by murder or theft commits spyov dcaspsa-TocTov ’). Thenbsp;rites taken collectively are embodied in siaspEia 2). The violationnbsp;of religious festivals is das^sia ®). The ceremony with which thenbsp;offering is attended is rendered by £ucrepYjlt;; i®).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Dispo'sition towards the gods.

The right disposition towards the gods is denoted by suuépsca and TO suCTEpét; 11). ’Acrspsia,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is impiety and ikas^zlv impious

conduct 12). Eóffspv)? is he who believes in the godsi®), the really pious man 11), he who has a right'conception of the godsi®), andnbsp;pious in general!®). He who sacrifices what has been obtainednbsp;by murder and theft commits spyov dtrspsoTaTov i’).

*») Plutarch, p. 82.

Epict. p. 67.

'2) Dio, Chrysost. p. 71.

Lucian, p. 107.

^2) Max. Tyr. p. 115.

“) Plutarch, p. 78.

1®) Plutarch, p. 79.

1’) Plutarch, p. 83.

1

') Plutarch, p. 79.

¦ Lucian, p. 110.

“) Dip Chrysost. p. 71.

2

Philod. p. 70.

'2) Plutarch, p. 77.

®) Plutarch, p. 81. Max. Tyr. p. 115. ’) Plutarch, p. 83.

*) Jamblich. p. 118.

quot;) Plutarch, p. 80.

-ocr page 169-

153

To endow a temple with gifts is suasps'tv; the donor is called suCTS^-/); ^). To £Üc7£!3é; is shown by endowing a temple with gifts ®).nbsp;Objects devoted to the gods are denoted by süaépsia. *).

The rites together *) and the cult itself *) are rendered by the ceremony of the sacrifice is expressed by eoctePt)? ^).

He who purposely excludes a definite god from his sacrifices is aCTsp-y)? ®). EiicrÉpsix is piety *), faith in gods i®), heartfelt pietynbsp;exaggerated piety and interest in religious life ^®).

EuwePew 1*) just as euctePw; nbsp;nbsp;nbsp;is to be pious. ’AaEpt];; is [

impious 1®). He who adorns the temples of the gods for love of display only is ohy. siKTsp-yji; 1’). Falsification of oracles is aCTspTjjia i®).

Eua-Épsta is religious spherei®), reverence shown to the gods®®), divine inspiration ®i). To revile heroes is ias^iqiix ®®); faith in oraclesnbsp;is eucePt;; . Charity should tend Ttpo? Eucrépstav to the furtherancenbsp;of religious life®*). To draw a parallel between men and gods isnbsp;'XCTÉpTjp.a ®®) and to praise men too exuberantly is aaspstv ®®).

6. ConcepTions about the gods.

Ignorance of the worship of the gods is acyspsia ®’). EiffÉpsia is knowledge of the worship of the gods®®), religion®®), true religion®®) and theology®*). To divulge mysteries®®) or hold themnbsp;up to scorn ®®) is aaspelv; to assert that never anything fades intonbsp;nothingness ®*) and deny that the deity pervades the universe

**) Plutarch, p. 83.

'®) Plutarsji. p. 83.

“») Plutarch, p. 83. Jamblich. p. 118.nbsp;Dio. Chrysost. p.nbsp;Plutarch, p. 82.

“*) Plutarch, p. 88.

Lucian, p. 109.

“*) Lucian, p. 109.

Stoa p. 65.

**) Stoa p. 65.

*”) Dio Chrysost. p. 71. ®“) Plutarch, p. 77.

®') Plutarch, p. 79, p. Diog. Laert. p. 117.nbsp;Plutarch, p. 78.

’*) Apoll. Tya^^. p. 114.

71.

’) Lucian, p. 106.

“) Lucian, p. 106.

Lucian, p. 105.

') Lucian, p. 107.

Jamblich. p. 118.

*) Jamblich. p. 118.

') Plutarch, p. 82.

•) Plutarch, p. 77.

’) Plutarch, p. 79. Dio. Chrysost.

p. 71. Sext. Empir. p. 115.

'“) Plutarch, p. 77, p. 78.

”) Plutarch, p. 79.

Plutarch, p. 80.

Plutarch, p. 81.

’*) Diog. Laert. p. 117.

”) Diog. Laert. p. 118.

'*) Diog. Laert. p. 117.

¦’) Plutarch, p. 79.

80.

-ocr page 170-

154

is likewise acrspsïv i). To disavow providence is outs octiov outs sücspét; ^). To hold the same opinions about the gods as the common people is dtcsjiit; ®). To reveal the mysteries of the gods tonbsp;the people is aaljBeia 1); to draw a parallel betw^een men and godsnbsp;is aoépeia or atjépTjfxa ®).

Socrates was nbsp;nbsp;nbsp;because he did not accept the official

gods ®). He who is ignorant of the worship of the gods is das^rj!; ^). To relate that gods are wounded in battle is TcpdyjxaTa a.azlt;^ri 2).nbsp;He who doubts mythological stories is said to be daz^riq ^). Henbsp;who has a correct idea of the gods is z'joz^-qc, Faith in divinenbsp;providence is called sualpsia Not to appreciate the goodnessnbsp;of the gods 12) or to assume divine honour is daipsta i®).

New discoveries in the domain of physics are probably taken in the sense of stripping nature of its divine elements, and consequently called duépeia 11).

B. nbsp;nbsp;nbsp;In relation to gods and men alike.

l.Inswearinganoath.

Of this no example has been found.

2. In concluding a treaty.

To act contrary to a treaty is dcr£pé?i“). He who attacks after the cpnclusion of a peace-treaty is do£[i7)(; y.a'i £r:!.ópxo? i®).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, -

.3. Inthecaseofsupplicants.

To maltreat supplicants is dasjBeiv i’).

C. nbsp;nbsp;nbsp;Inrelationtomen.

From the authors mentioned above nunierous expressions could be quoted which point to a vague notion of the connection between

’) Plotin. p, 116.

Plotin. p. 116.

'1) Diog. Laert. p. 117.

Lucian, p. 108. q Lucian, p. 109.

*) Lucian, p. 109. q Stoa p. 65,

®) Dio Chrysost. p. 71. Lucian, p. 108.

1

Plutarch, p. 78. nbsp;nbsp;nbsp;t

“) Lucia-ftr-p. 84.

'q Lucian, p. 107.

Plutarch, p. 78.

2

Plutarch, p.88. Diog. Laert. p. 118.

Plutarch, p. 84.

*“) Plutarch, p. 85.

*’) Philodem. p. 70.

-ocr page 171-

155

religion and morality. Here, too, dccjspYig can in general denote crimes. (Plutarch, p. 85).

Here acrspsw and dSixsïv ^), aas^yjt; and piapó? ^), aosPvjp, Trapavopo^ and aSixop ®), a(j£,57]p and sTriópxop 1 2),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;and Sst-

vop ®), dcCTspr)? and puawS-/]? ®) are also connected.

Special proceedings characterized by acrsprip are: defamation aa£|J7)pa to defame da£^£w ®). To demolish a statue out ofnbsp;envy is (xc7£p£p'’) and the total of all criminality isnbsp;Indulgence in culinary or sexual pleasures is oix zias^ét;

Amiability in the intercourse with people, sprung from a highly-moral life is £ijCT£[3£i.ai^). The fight against evil and the furtherance of what is right isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i®); strict discharge of one’s duties is

also zuaz^zia. ’¦2). A traitor is called ioz^riq xcd [xiapop ; a slanderer dSixop, Trapdvop.0? and da£(3r)p^®); slanderous language dCTipTjpa

To organize meetings in order to commit prostitution is iaz-peia ^®). The ephitet used of paederasty is dcj£p7]!; i»).

' Not to affirm the truth as such in a law-court is a.szlt;^zc, ; a false verdict is called daE^rip xal dvócnop ; theft in case of shipwreck and stranding aiGz^ziy.

Furthermore we find the words in connection with the following groups of people;

1. T h e d e a d.

Injustice done to the dead is dCT£(i7)|j.a ®®), daÉpvjfxa also means; no to bury a deserving man according to his merits To burynbsp;the dead is Ipyov £gt;jct£P£p . ’Aue^eiv is a stronger term thannbsp;aSixEÏv to denote the wrong inflicted on the deceased ®®).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Plutarch, p. 86. Plutarch, p. 87.

¦®) Lucian, p. 111.

Plutarch, p. 86.

'3). .Plutarch, p. 86.

'2) Lucian, p. 111.

^“) Dio. Chrysost. p. 73. Lucian, p. 111.

Dio. Chrysost. p. 73. Dio. Chrysost. p. 72.nbsp;Plutarch, p. 87.nbsp;Plutarch, p. 87.

**) Apoll. Tyan. p. 114.


1

*) Philodem. p. 78. Philodem. p. 87.nbsp;Lucian, p. 111.

2

Plutarch, p. 86.

Plutarch, p. 85.

3

») Plutarch, p. 87.

') Dio. Chrysost. p. 72. ®) Dio. Chrysost. p. 72.nbsp;’) Dio. Chrysost. p. 72.nbsp;*“) Dio. ChrysosL p. 73.nbsp;Dio. Chrysost. p. 73.nbsp;Plutarch, p. 84.

*“) Plutarch, p. 85.

-ocr page 172-

156

2. nbsp;nbsp;nbsp;Parents and children, brothers and sisters.

Those who wrong their parents acrepouc, i). Parricide is committed acyspw:; ^). Fratricide is either acrs^èi; xal (i,uawSs(; epyov or aCT£^7)fra ®). Eu(7e!3w? (^Tiv signifies that brothers and sisters are onnbsp;good terms 1 2).

3. nbsp;nbsp;nbsp;F e 11 o w-c i t i z e IT s and native country.

To murder fellow-citizens is spyov Sswov xal acrspé; ®). To surrender one’s native city to the enemy is acrsfiè? epyov ®).

gt;

4. nbsp;nbsp;nbsp;International relations.

To imprison ambassadors is epyov Seivov xal iaz^zc, ’).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Married people.

The devoted love of a woman for her husband is euoépeiy, ®).

6. nbsp;nbsp;nbsp;Benefactors.

Criminal behaviour towards benefactors is epyov Seivov xal dccrepé; ®).

7. nbsp;nbsp;nbsp;Allies.

To murder allies is epyov Seivov xai. atre^e:

Moreover we see aae^eiv used methaphorically in renderings as eic TocXavTov acrepeiv to steal a talent To criticize great men asnbsp;Homer is doejBeiv ; this rendering suggests our metaphoricalnbsp;use of ,,sacrilege”.

In all this no remarkable deviations from the usages pointed out before, have been found; slight deviations may be attributednbsp;to chance in tradition.

Quite new, however, is the conception specially taught in the Stoa that every crime against man is a sin against the deity.

’) Plutarch, p. 85.

“) Palaeph. p. 70.

Plutarch, p. 85.

’quot;) Plutarch, p. 85.

”) Plutarch, p. 88.

*-) Dio. Chrysost. p. 72.


1

*) Dio. Chrysost, p. 72. '^) Lucian, p. 111.

Plutarch, p. 86.

2

Diog. Laert. p. 118.

Plutarch, p. 85.

‘) Plutarch, p. 86.

-ocr page 173-

157

There it says: to yap ijapi tyjv pouXTjaw ti TTpo-TTea-S-ai toG tisou oLas^zioLQ sivai TsxixTjpiov i); „every act which is contrary to thenbsp;will of the deity is evidence of impiety”.

A definition from the Stoa of nbsp;nbsp;nbsp;and aaé^zix runs as fol

lows; TY)v yap aGz^zixM xaxlav odaav, ayvoiav elvai {Iewv flspocTOtac,

TTjV S’ ZUGZ^ZIX'J, wp £’l7rO|iSV, £TTl(JT7)pl,7)V a)'£a)V •9£paTr£tap „’Acj£[3£l«

consists in wickedness and in ignorance concerning the worship of the gods; EÜcrépEca, however, as was stated above, consists innbsp;knowledge concerning this worship”.

This teaching is probably connected with tlje Stoic identification of god and nature; once the opinion is éxpressed that xgz-®) is: to sin against nature.

II. quot;O cr I o p c.s.

1. Historici, rhetores, scriptores varii

A. In relation to the gods.

Ta oGix generally denote all religious matters ¦1 2), especially, the religious rites . It also signifies; the reverence due to the gods ®),nbsp;and the religious (ritual) duties of the Vestal Virgins’^).

In particular the words are used with reference to;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Acts towards the gods in myths.

Acts which violate a goddess are called zpyx ou/ oaioc ®). Oute ocaov ouTE EUCTspè? smsw denotes that Apollo was a wage-earner,nbsp;that Hephaestus was thrown into the sea and that Ino felt sorrownbsp;and had to wander about ®).

2. nbsp;nbsp;nbsp;Property of the gods.

To steal gold out of temples is iropo? avótnopi®). To stain objects of reverence with blood is oaiov

’) Dion. Halicarn. p. 28. ®) Pausan. p. 47.

quot;) Aristid. p. 126.

*“) Dion. Halicarn. p. 30. quot;) Dion. Halicarn. p. 31.

1

Stoa. p, 66.

2

Stoa p. 65.

“) Stoa p. 68.

Diod. nbsp;nbsp;nbsp;Sicul. p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.

«) nbsp;nbsp;nbsp;Diod.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul. p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28, p. 30.

-ocr page 174-

158

3. nbsp;nbsp;nbsp;Ministers to the gods.

The violation of a Vestal virgin is avoaiwxaTa Ipycov tc ^sou;; . avoCTióv Tl is what violates the chastity of a priestess ^).

4. nbsp;nbsp;nbsp;The worship of the gods.

Vestal virgins perform their religious functions oaicd^ if they have violated their virginity ; in chaste condition theynbsp;perform them óctiw? .

Acts which hamper offering are called oam ®). For a priest in mourning it is ouiov to consecrate a temple ®). Ouy ocfiovnbsp;denotes prohibition of worship ’’) and octiov permission to treadnbsp;sacred ground ®). A sacrifice pleasing to the gods is oaio? ®). Henbsp;who is ritually pure is oaio? i“). Religious festivals which do notnbsp;conform to tradition and regulations are observed oi-y oaiw^^^).nbsp;Interment in consecrated earth likewise takes place ouy ocrlwc;^^).nbsp;'Outwai? andnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;are ritual purifications. The conse

cration of a hero’s temple is ouiwoic; i®).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Disposition towards the gods.

'0(jiÓT7]£; is the attitude towards life of the uncultivated masses, which results from religious awe^®). It also means piety i’).

6. nbsp;nbsp;nbsp;Conceptions about the gods.

To introduce a foreign and barbaric religion Ts signified by avo(Tioupyeïv 1®). To octiov is the maintenance of religious life^®).nbsp;To express one’s opinion on sacred matters as the gods do is ocnxnbsp;Ttoisïv 2®). To dwell at length on matters which only concern thenbsp;gods is ouy oCTiov

Pausan. p. 46.

Dion. Halicarn. p. 29. Dion. Halicarn. p. 29.nbsp;Dion. Halicarn. p. 29.nbsp;Pausan. p, 46.

Cass. Dio. p. 53.

Dion. Halicarn. p, 31. Dion. Halicarn. p. 31.nbsp;Athen. p. 125.

Flav. Philostr. p. 61. Cass. Dio. p. 54.

2) Cass. Dio. p. 54.

“) Dion. Halicarn. p. 29. *) Dion. Halicarn. p. 30.

Cass. Dio. p. 56.

') Strab. p. 38.

’) Julian, p. 134.

“) Cass. Dio. p. 60.

®) Julian, p. 134.

“) Aristid. p. 129.

') Athen. p. 125.


-ocr page 175-

159

B. In relation to gods and men like.

Of oaths and supplicants no example has been found. That which corresponds with natural right is npoc, tou? flsoui; ócncoxaTot .nbsp;To fulfil the conditions of a treaty is ocriov ^). To wage war contrary to a pact of friendship is oux oatov ^).

C. In relation to men.

It is frequently stated ipsis verbis that wicked acts in the intercourse with people are at the same time offences against the gods.

To wage oü-/ oaiov TróXsfiov against one’s native country cannot fail to exasperate the gods . A moral offence must be expiatednbsp;if one wants to preserve too upo; ^zoigt;c, oaicn inviolate ®).

quot;Omolt;; is often mentioned by the side of purely moral terms; oCToop and S-spooTop ®). quot;Otrooi;, Soxaiop, y.odtapóp and ayvó^ ’). ''Otroovnbsp;and D-spu:;*). quot;Oaiop and TTpotTvixov ®). ’AvotTiop and wpoop^®). ''Ooio?nbsp;and sucryyjpioov ’Avó(no(; and olxxpóp

’AvÓCTiop generally denotes mean acts or persons. Accordingly wicked deeds in general are expressed by epya avócna^®). More innbsp;particular this denotes:

A dishonest and bloody way to get money ; an unreasonable request 1®); murder out of greed i®) and usury i’). Breach of promise is OUTS OOTIOV OUTS £UC}(Y)pLC0V ^®).

Murder and theft as well as a Judastrick are signified by dcvoCTioo;. ’AvoCTiop is applied to civil wars and spongers ; alsonbsp;to incest ^®). Not to procreate any children is ovx ofnov espionage is (xvÓCTio; . He who disposes of tyrants possesses oaiopnbsp;TpoTTo?^®). Dishonesty in the administration of justice is called

Diod. Sicul. p. 17. Dion. Halicarn. p. 26.nbsp;Dion. Halicarn. p. 36.nbsp;Flav. Philostr. p. 61.nbsp;Dion. Halicarn. p, 35.nbsp;Pausan. p. 47.

Cass. Dio. 55.

Cass. Dio. p. 55. Athen. p. 126.

Cass. Dio. p. 56.

Cass. Dio. p. 56.

Cass. Dio. p. 56. Aristid. p. 130.

Dion. Halicar. p. 25.

Polyb, p. 11. nbsp;nbsp;nbsp;“)

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”)

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28.

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27, p. 34.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;**)

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^°)

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“')

Doin. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34.

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35.

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36.

Cass. Dio. p. 55.

Cass. Dio. p. 54.

-ocr page 176-

160

avocrioi; ^); to put a person to death without trial is spyov «vó-atov and this process is carried on avoahr: . A false accusation is spyov avotnov 1 2).

Elation at copious meals is expressed by a.'joaió—rfi ®).

We can distinguish the following groups of people with reference to whom acts are thus denoted:

1. nbsp;nbsp;nbsp;T h e d e a d.

To be anxious about the fate of the dead is oü^ octiov ®). To be lacking in reverence towards the dead is dcvócnov ’). To holdnbsp;thanksgiving services, though a great statesman died only anbsp;short time before is ou/ ocaov 2).

2. nbsp;nbsp;nbsp;Parents and children, brothers and sisters, relatives.

Patricide bears the epithet avoaio? ®). Matricide is ptai^ovLa dcvocnoi; and dtvoaioupyla He who causes his grandmother to benbsp;murdered is dvocio;;^^). Not to procreate any children is dvomop-ysïv tow'ards one’s ancestors . Obligations among relatives arenbsp;called xd ocna^®). To set relations against one another is ociov^2).nbsp;Fratricide is rtpaS'-c dvouio:; He who violates his sisters andnbsp;sends them into banishment is dvoaio? i®).

3. F e 11 o w-c itizens and native country.

quot;Ocnoi; xa'i Scxocio? TroXsgo? is waged against one’s native country after a peace-treaty has been violated ; if this is not the casenbsp;it is oi»x oortot; Tzóy.z^Loc, i®). The rights and duties of citizens in respectnbsp;of their native country are signified by rd, ocna i®). That whichnbsp;is detrimental to mutual solidarity is dvócnov ®®). To decline anbsp;request of good citizens is o^y oaiov^i). To take rigorous measures

Dio. p. 59.

Sicul. p. 17. Halicarn. p. 33.nbsp;Sicul, p. 18.nbsp;Dio. p. 57.nbsp;Halicarn. p, 23.nbsp;Halicarn. p. 23.nbsp;Halicarn. p. 25.nbsp;Halicarn. p. 35.nbsp;Halicarn. p. 33.

1®) Cass. 1’) Diod.nbsp;'¦2) Dion.

Diod. '2) Cass.nbsp;Dion.nbsp;Dion.nbsp;Dion.nbsp;Dion.nbsp;Dion.

1

Dion. Halicarn. p. 27. “) Dion. Halicarn. p. 27.nbsp;“) Cass. Dio. p. 55.

*) Dion. Halicarn. p. 27. ') Alciphr. p. 132.

®) Strab. p. 40. q Pausan. p. 47.

*) Cass. Dio. p. 56.

2

Dion. Halicarn. p. 33. “) Cass. Dio. p. 56.

’) Cass. Dio. p. 57.

-ocr page 177-

161

against an otherwise deserving citizen is outs Slxaia ou^’ oaia ^). The murder of a deserving citizen is wjxo!; xal avooio? ^). To betraynbsp;one’s fellow-citizens and extradite them to the enemy is epyovnbsp;avócnov ; to rob them is dvotnov .

It is OUTS Slxata ouS’ oaia if citizens are not grateful for the benefits resulting from their public institutions ; this phrasenbsp;also signifies the destruction of the power of the senate®).

A lawful government is called oaioQ ’). Corruptible statesmen are dvóaioi ®). On festivedays the government cannot oatw? takenbsp;decisions ®).

4. nbsp;nbsp;nbsp;International relations.

To murder ambassadors is spyov dvoatov i®).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Married people. She who causes her husband tonbsp;be killed is dvocTio;;

6. nbsp;nbsp;nbsp;Friends.

The mutual obligations among them are designated by rd

7. nbsp;nbsp;nbsp;Benefactors. To oppose one’s benefactors is dvouiov ;nbsp;to revile them is spyov dvocnov Acts incompatible with thenbsp;reverence due to benefactors are dvóaioi ; he who misbehavesnbsp;towards them is dvóato;; i®).

8. nbsp;nbsp;nbsp;Tyrants, monarchs and subjects, (usur-persandsubdued).

Ougt;f otnov denotes the elements in the reign of a monarch that rouse his people’s discontent A gentle and able monarch is

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35.

“) Pausan. p. 47.

') Pausan. p. 48.

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33.

') nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34.

’) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34.

*) Pausan. p. 48.

®) Cass. Dio. p. 57.

'“) Pausan. p. 47.

*') Dion. Halicarn. p. 33. 12) Diod. Sicul. p. 17.

12) Polyb. p. 11.

11) nbsp;nbsp;nbsp;Dion. Halicarn. p. 24.

12) nbsp;nbsp;nbsp;Dion. Halicarn. p. 26.nbsp;1®) Cass. Dio. p. 54.

1’) Aristid. p. 130.


11

-ocr page 178-

162

oGiog ^). ’Avoctw? denotes the rebellion of a subdued people against the Romans ^). Conspirators against the Roman Empire arenbsp;called avócTLot. ®) and a conspiracy is denoted by Trpayfia ti, av-ocriov ^). Drastic action of a conqueror is expressed by w[xo? y.ocinbsp;móaio^ ®).

9. Soldiers and captains.

What is contrary to discipline and a military oath is oiy^ ootov ®). For a bodyguard who have murdered their king it is outs otnovnbsp;OUTS SfxKLov to protect a king any longer ^).

10. Masters and slaves.

A slave who murders his master is avócuo? ®).

11. Patricii et clientes.

The mutual rights and duties between these two groups are denoted by og:lo(; and ®). If these rights and duties are violatednbsp;it is offiov to anybody to punish the offender i®).

Varia.

Wild animals are called avócna

2. Philosophers and Moralists.

A. In relation to the gods.

1) Acts towards the gods in myths.

With regard to these no example has been found.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Property of the gods: no example.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Ministers to the gods: no example.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Worship of the gods.

To execute a death-sentence on the festivals of the gods is avoCTLovi^); likewise it is avócaov to hold dancing in contempt, as it

Herodian. p. 62.

®) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35.

*) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31.

'”) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31.

'1 2) Cass. Dio. p. 57. Plutarch, p. 92.


1

') nbsp;nbsp;nbsp;Aristid. p, 130.

-) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.

2

nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.

Dion. nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35.

‘) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35.

-ocr page 179-

163

plays a prominent part in religion . Human sacrifices are oma^); to sacrifice human beings to the gods is avotuov 3). Tonbsp;ootov denotes inner and outer purity 1 2).

A vestal virgin attends óotco^ to the sacred fire after the violation of her chastity®). It is ooiov or avotnov to eat pork®)?nbsp;He who enters the temple within a week after contact with anbsp;dead body commits ou^ oaia. ’). After special ceremonies it is ocaovnbsp;for the relatives of the defunct to enter the temple ®). To bury thenbsp;dead in consecrated earth is oux oaiov ®). To give birth to a childnbsp;in a temple is oi^ oejLov^°). After sexual connection with hernbsp;husband it is oaiov for a woman to enter the temple on the samenbsp;day 11).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Disposition towards the gods.

’'Epya oaix are pious deeds, pleasing to the godsi^). To omov is both inner and outer purity i®). quot;Ooiop is pious n), dvóotoi; isnbsp;impious 1®) and atheistic i®). To submit to all that god sends us isnbsp;ocriovi’). To speak irreverently about the gods is dvomov i®). Tonbsp;guard oneself against emotions is a distant approach to the perfection of the gods, i.e. to become ocnopi®).

6. nbsp;nbsp;nbsp;Conceptions about the gods.

It is oix oaiov to disavow divine providence ^“); to assert of to ov, which is an attribute of the gods, that it was or will be ^i); tonbsp;identify Apollo with the sun ^^); not to free a slave who acts thenbsp;part of Bacchus excellently 2®) and to depict the deity ^i). It isnbsp;dvÓCTtov to speak disdainfully about dancing, as it plays a great partnbsp;in religion ^®).

14)

15) le)nbsp;11)nbsp;1»)nbsp;1»)nbsp;.0)nbsp;.1)nbsp;22jnbsp;23^nbsp;.4)

Dio. Chrysost. p. 74. Dio. Chrysost. p. 74.nbsp;Plutarch, p. 89.nbsp;Apoll. Tyan. p. 114.nbsp;Plutarch, p. 89.nbsp;Plotin. p. 117.

Marc. Aurel. p. 69. Plutarch, p. 91.nbsp;Plutarch, p. 92.nbsp;Plutarch, p. 93.nbsp;Plutarch, p. 93.nbsp;Lucian, p. 112.


1

’) Lucian, p. 112.

“) Plutarch, p. 89. Plutarch, p. 89.nbsp;Plutarch, p. 91.nbsp;Plutarch, p. 89.

“) Epict. p. 67.

3 Lucian, p. 111.

2

Lucian, p. 111.

”) Lucian, p. 112.

Jamblich. p. 119.

quot;) Jamblich. p. 119. gt;2) Marc. Aurel. p. 69.nbsp;Plutarch, p. 91.

-ocr page 180-

164

Myths should be explained otriw; xod cpiXoaotpcot; ,,with devotion and understanding” ^). How is it octlov to believe in all thosenbsp;myths) ? To have a wrong idea about the gods is avóoiov ®) andnbsp;assertions that the gods do not care about the world are ou D-cfxtTanbsp;ouS’ ocnoc^). '0lt;7tÓT7)(; is the reverence felt for the gods^); thenbsp;honour rendered to the gods ®); obedience to the divine laws ’)nbsp;and resignation to all things, which the deity ordains*). To impart knowledge to anyone is oux oaiov ®).

B. In relation to gods and men alike.

No examples have been found.

C. In relation to men.

Occasionally it is directly stated that good acts also concern the gods. quot;Ooioi; and siioepyj? are used of a sober life by which onenbsp;pleases the gods To show gratitude to parents and instructorsnbsp;is pleasing to the gods; not to do so is dvóatov xa'i dD-Eajrovnbsp;’AvoaiÓT7](; is to offend the gods by moral crimes It is ocyioc;nbsp;wy.oc, to build temples out of gratitude towards the gods i®).

c.s. as well as octio? c.s., when exclusively used with reference to the gods, are supplemented by upo; -vouc, ffsou? ornbsp;7rp6lt;;’T6 llsLov. Socrates was pious; oaioc, Ta Trpoi; O-eou? Piety isnbsp;called: yj Tipoi; to Hslov ótnÓTTjc; ; homage to the gods is Hewvnbsp;óctÓTT)? . Devotion to the gods is upot; to D-eïov óatÓTTji; . Religious ceremonies are named Ta nspl tou? D-eou? ooia^*).

That which is in accordance with natural right is upoq tou? •0-SOÜ? ocriwTaToc 1*). The religious functions of the Vestal virgins arenbsp;denoted by too 7rpO(; Toup ffsou? ooia ®®). The violation of a priestessnbsp;is dvoaiwTocTa Ipywv eQ S-soüo; . Acts that violate a goddess are

1) Plutarch, p. 91.

Lucian, p. 112.

“) Plutarch, p. 89.

*) Epict. p. 67.

‘) Plutarch, p. 89.

*) Plutarch, p.

’¦) Epict. p. 67 *) Marc. Aurel. ^nbsp;quot;) Jamblich. p. 120nbsp;*quot;) Dio. Chrysost ”nbsp;•1) Plutarch, p. '


92.


69.


p. 74.


*) Plutarch, p. 93.

=) Plutarch, p. 90.

*) Marc. Aurel. p. 70.

*) Plutarch, p. 89.

®) Plutarch, p. 92.

’) Jamblich. p. 119.

*) nbsp;nbsp;nbsp;Diod.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul. p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28.

‘) Pausan. p. 47.


98.

-ocr page 181-

165

ëpva ouyi omx ic, tyjv O-eov ^). The offerings are Tipot; Toup ffsoui; ispa xai ëcna ^). (’Av)óar:o? often express the same ideas as adjectivesnbsp;with a moral sense; thieves and burglars are called avócnot xainbsp;aSixoi ; murderers avomoi xal piiapol *). An irreproachable life isnbsp;avsTtiXTjTTTop ptop xal oaioc, ®). Human acts ought to be Slxaiov xalnbsp;ocnov ®).

Zeus hears xa? Sixalap twv sü/quot;''- prayers which are morally good’), and rejects xap avoaloui; xwv su/wv: evil prayers®). Yetnbsp;Ta ocna xal Slxaia are sometimes used to distinguish betweennbsp;duties towards the gods and those towards men, although theynbsp;may express, more or less, the same ideas.

Many times particular proceedings or persons are defined by (av)ÓCTtop. A profligate is called avoaioc ®); sexual indulgence isnbsp;expressed by avomopr»). Theft in case of shipwreck and strandingnbsp;is TTpaypia avooLov ri). The phrase 6 piTjSè sIttsIv ocnov may be renderednbsp;by ,,venia sit verbo” ^2).

To suffer an injustice is tcoXXw [raXXov oaiov than to kill a person i®). The words are specially found with reference to the followingnbsp;groups of people;

1. nbsp;nbsp;nbsp;The dead.

To slander the dead is oux ocnov^^); duties towards the dead are denoted by oatov®®). Funeral ceremonies are called óctlótt)? i®).

2. nbsp;nbsp;nbsp;Parents and children.

He who is animated by pious sentiments towards his parents is otjcoc;^’); this feeling is also designated by Slxaiop xal ocnop i®).nbsp;Deference towards one’s parents is óctióttjc ®®).

') Pausan. p. 47.

“) Julian, p. 135.

Plutarch, p. 94.

*) Plutarch, p. 96.

‘) Lucian, p. 113.

‘) Marc. Aurel. p. 69.

’) Lucian, p. 113.

*) Lucian, p. 113.

•) Plutarch, p. 94.

*quot;) Plutarch, p. 97.

**) Dio. Chrysost. p. 73.

Dio. Chrysost. p. 75.

Jamblich. p. 120.

'*) Plutarch, p. 94.

Jamblich. p. 119.

Jamblich. p. 119 Sext, Empir. p. 116.

”) Dio. Chrysost. p. 75. Plutarch p. 95.

“) Lucian, p. 113.

**) Sext. Empir, p. 116.

-ocr page 182-

166

3. nbsp;nbsp;nbsp;Citizens and native country.

quot;Oaio;; indicates the relations between native city and citizens ^).

4. nbsp;nbsp;nbsp;M o n a r c h s.

Tarquinius came into power avocjlw(; xal rcapavofiox; ^).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Colleagues.

The mutual relations among colleagues are expressed by oaLo? .

6. nbsp;nbsp;nbsp;Guests.

Honesty towards guests is óaiÓTTj? ^).

Varia.

'O oCTto? means conscience ^). That which is contrary to the Epicuran teaching about virtues is ou^ oatov ®). At Delphi therenbsp;are five ooioi „holy men” ’). In the school of Pythagoras stupiditynbsp;was looked upon as dvócnoc ®).

spoc; y. ai ocjlo^.

In this combination oaioi; generally means profane. Public money is rd ooia®); the money belonging to a temple is rd kpd i®).nbsp;Public affairs are xd ocna^^) and xd kpd are religious mattersnbsp;Td OGM also denote civil rights and xd kpd religious rightsnbsp;In connection with Hslo?, too, oaioc means profane. Td oglolnbsp;are public buildings and public money; xd S-sIa are the temple-buildings and the money belqnging to them i®).

quot;Ooio? by itself also means profane i®), and the negative expression omoq gets the meaning of kpo? „consecrated” i’). Td kpd are the temples andnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;consecrated places i®).

Yet a few times kpot; and ogmc, occur in quite the same sense i®).

1') Plutarch, p. 97.

Plutarch, p. 97.

'q nbsp;nbsp;nbsp;Max.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tyr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115.

r1 2) nbsp;nbsp;nbsp;Max.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tyr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115.

'“) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58.

'2) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57.

'’) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58.

'2) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58.

**) nbsp;nbsp;nbsp;Julian, p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;135.

1

*) Plutarch, p. 95.

Plutarch, p. 94.

*) Plutarch, p. 96.

Plutarch, p. 97.

’) Epictet. p. 67.

') Philod. p. 71.

’) Plutarch, p. 90.

2

Jamblich. p. 120..

®) Cass. Dio. p. 58, p. 59. ’“) Cass. Dio. p. 58, p. 59.

-ocr page 183-

167

Summary of


O CT I, 0 u V


and compounds.


The verb ómoüv is of rare occurrence. It denotes the purification of the souls in the process of migration i); the consecration ofnbsp;temples in honour of emperors and the solemn unveiling ofnbsp;statues of emperors ®).

To strew a body with a handful of sand is ócnoijv ^).

'OctuÓttjp is the name of a sacrificial animal and of pease®).

Of '/.aTocnouaTat the following meanings have been found: to be consecrated to a deity ’), when applied to Vestal virgins; thenbsp;consecration of Vestal virgins ®); the consecration of Themisnbsp;and Dike ®); to entrust a city to the protection of the gods *®);nbsp;to live in accordance with the divine laws ; to consecrate treesnbsp;and plants to a deity ; to initiate people into the mysteriesnbsp;and to put a nation under divine guidance

To devote oneself to a monarch ; to devote oneself entirely to an office is expressed by xaToo'i.oijCTS'ai. . By tw Sfijacp xaamp;o-cno'jcrTai. is indicated that state-officers look after the interests ofnbsp;the people .

’AfpouwüaD-as may denote; to keep a vow made to a deity i®); to acquit oneself of a task imposed by a deity ; to exclude fromnbsp;worship ; to regard a day on which a god died as a day ofnbsp;mourning ; to divulge religious secrets ought to be a90(nouCT-Ta.i ; to propitiate the gods 2®); to protect a person from thenbsp;wrath of the gods , to revoke imprecations ; to set aside fearnbsp;caused by omens ; to abstain from something because it isnbsp;taboo ; to suppress slander offensive to the gods .

Plutarch, p. 99. Cass. Dio. p. 60nbsp;Cass. Dio. p.nbsp;Philostr. ]unnbsp;Plutarch, p. 89nbsp;Plutarch, p. 90,nbsp;Dion. Halicarnbsp;Plutarch, p. 1nbsp;Dion. Halicarnbsp;Aristid. p. 127nbsp;Epictet. p. 68.nbsp;Plutarch, pnbsp;Plutarch, pnbsp;Plutarch, p


”)

quot;)


60.

p. 61.


36.


104.


36.


104.

104.

104.


Cass. Dio. p. 60.

Aristid. p. 131.

Plutarch, p. 105.

Aristid. p. 130.

Aristid. p. 131. Plutarch, p. 99.nbsp;Plutarch, p. 100.nbsp;Plutarch, p. 100.nbsp;Plutarch, p. 100.nbsp;Plutarch, p. 100.nbsp;Plutarch, p. 100.nbsp;Plutarch, p. 100.nbsp;Plutarch, p. 99, p. 101.nbsp;Plutarch, p. 101.


-ocr page 184-

168

The cautious and anxious way of punishing Vestal virgins is designated by acpoGLouahai ; also the veneration of particularnbsp;objects because of taboo ; to honour the gods ; to regard certainnbsp;omens as inauspicious *) and to wish that they may have nonbsp;evil consequences ; ritual cleaning ®); to look upon as impure ’)nbsp;and to abstain from certain food ®).

Besides acpoGLouafl-ya is used to express: the immunity of the tribuni ®); to free oneself from blame i®); to swear an oath ofnbsp;allegiance to the emperor is acpoGtouGllao opxov ; a9oa!.oija9'ainbsp;¦Kpoc, Ttva is to grant the aid promised to others ’AcpocotÜGamp;a',nbsp;is to refuse something ; to ask to be excused ; to abhor thenbsp;title of king ; to abstain from something for fear of imprecation 1*); to discharge one’s duties ; to make one atone for anbsp;crime i®); to take measures to prevent an apparition from thenbsp;nether world is acpoaiouGllaL tonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i®). As the principles of life,

hearts and brains were held sacred by Pythagoras: atpoGtoüaamp;at .

To make concessions to the weak nature of man is a90GtoÜG{)'ai TzpoQ TY)v aa9'sv£i,av ty)? 9ijg£co;^i).To render the funeral honoursnbsp;is a90CT(.oÜG-amp;ai, Trpó;; Tiva^^), and to reconcile a fratricide is 1x90-GtOÜG'ö-al ^®).

'0 G 1 a.

In the phrase oGta; Ivsxa, oaict generally means tradition, so that oaioLc; Ivsxa can often be rendered by t r a d i t i o n a ;nbsp;hence oGia means mere formality^®). Other meanings are:nbsp;honours to the dead^®); the funeral honours

Plutarch, p. 101 Plutarch, p. 101nbsp;Plutarch, p. 101nbsp;Plutarch, p. 102nbsp;Plutarch, p. 102nbsp;Dion. Halicarn.nbsp;Plutarch, p. 99.nbsp;Plutarch, p. 104nbsp;Dion. Halicarnnbsp;Dion. Halicarnnbsp;Herodian. p. 6nbsp;Aristid. p. 131nbsp;Plutarch, pnbsp;Plutarch, p


p. 36.


62.


p. 37. p. 37.


103.

102.


Plutarch, p. 103.

'*) Plutarch, p. 103. iq Plutarch, p. 103.

'*) Plutarch, p. 103.

'») Phleg. p. 116.

“quot;) Jamblich. p. 120.

“*) Sallust, p. 121.

Herodian. p. 62.

Plutarch, p. 102.

quot;*) Dio. Cass. p. 139.

*') Dio. Cass. p. 139, p. 140. Aelian. p. 140.

Jamblich. p. 140.


1.)

-ocr page 185-

169

worship^), piety 2), pious disposition®), frugal habits^) and reason to break one’s oath®).

III. Agreement and difference in the use of Eucte|3y]i; and 6 a i o

1. Instances have been found where they are used all but synonymous 1 3^ or which provenbsp;that they have the same meaning. Ilpa^ii; dcvó-aioQ ®) is fratricide, which is also acrépTjjjLa ’). To steal gold belonging to temples is denoted by moaioq 1 2) as well as by acripeta ®).nbsp;The violation of a Vestal virgin is expressed by dcrEpv)!;, dcr£pirig.a ^“)nbsp;and dvoCTio; ^’^). Outs 6lt;nov outs sucrspsi; sIttsIv means that Apollonbsp;was a wage-earner and that Ino suffered pain an wandered about 1®).

Immoral acts in general are called dvóatoi; ^®) and dcjsp-;^? 1^). N ot to procreate any children is dcrs(Is w^®); likewise it is ouy oaiov^®).

The memory of the dead is suasptici’) or ocno?2®); a gentle monarch is EUCTspyji;^®) or otnoi;®®). A monarch is expected to reign £U(Ts[iw?nbsp;xa'i oaioiq ®i). A sober life is oaioc, xal euctsPt];; ®®).

Both dvómot;®®) and dasp-/)?®2) mean impious; oow?®®) as well as Euaspyjt; mean pious ®®). EualpEia ®^), oaia. ®®) and octwttj^; ®®) meannbsp;piety. Dishonest administration of justice is dciEpf)!; xal dvooLo; ®“).nbsp;To impart knowledge to anyone is oux euctsPe;; ®i) and also ouxnbsp;oCTiov ®®). He who reveres his parents is suasp-^^ 3) or omo; ®2).

39.

Cass. Dio. p, 53.

Aristid. p. 130.

=') Aristid. .p 128.

Dio. Chrysost.^ p. 74.

Plutarch, p. 91.

Diog. Laert. p. 117.

“‘j Diog. Laert. p. 118.

Plutarch, p. 69.

”) Plutarch, p. 79.

2») Jamblich. p. 141.

2) Julian, p. 134.

Lucian, p. 111.

*') Eunap. p. 63.

Jamblich. p. 120.

Appian. p. 44. Dio. Chrysost. p. 75.

2) Julian, p. 115.


1

1) Flav. Philostr. p. 141.

Jamblich. p. 141.

“) Julian, p. 147.

‘) Julian, p. 141. s) Flav. Philostr. p. 140.

®) Diod. Sicul. p. 18.

’) Diod. Sicul. p. 16.

2

Dion. Halicarn. p. 30.

3

“) Athen. p. 124.

Herodian. p. 62.

“) Pausan. p. 46.

Aristid. p. 126.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;54.

'2) nbsp;nbsp;nbsp;Diod.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sicul. p. 16.

Cass. nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59.

'2) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56.

*’) nbsp;nbsp;nbsp;Cass.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;51.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Strab. p.

12) Plutarch, p. 94.

-ocr page 186-

170

2. nbsp;nbsp;nbsp;Instances where a distinction is madenbsp;or which prove that their meanings differ.nbsp;Euasp-^t; sometimes refers to gods and oclo; to men. A noble-minded man should be Eiiaepyii; xa'i oux oXlycopo;; ffspaTisiag ffscovnbsp;ELTOC zc, Toup ToxzciQ l^wvTai; T£ oïfxai xai TEXsuT'rjCJavTap octioi; xodnbsp;STripLEA'iQ? ^).

3. nbsp;nbsp;nbsp;Meanings of euctePyjp which have not benbsp;found of 6 a i 0 Q. A loyal legion is called suas^rii; ^). Thenbsp;concrete sacrifice is EUdépELa ^). Ei)CT£[3Et,a is divine inspiration^)nbsp;and religious sphere ®); to entrust cities to the care of the godsnbsp;in times of danger and faith in gods .

New discoveries in the domain of physics are aosj^Eia ®). He who is ignorant of the cult of the gods is auz^r]i; ®);nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i®) is igno

rance and EUCTÉ[3Eta knowledge of the worship of the gods.

EuffE^y)? is he who is amiable in the intercourse with others ; it is also the name of a month of the year ^®). Our attitude towardsnbsp;deified emperors in aas^Eia i*) or euctePeioc . Love between husbandnbsp;and wife is called z^az^-i]c, and euctsPeik

4. nbsp;nbsp;nbsp;Meanings of ouiop which have not beennbsp;found of ziae^iiq. quot;Oaio? is ritually pure^®). 'OaiMG'-q isnbsp;the consecration of a temple^®). To oatov is inner and outer puritynbsp;when offering^®). After contact with a dead body it is octiov tonbsp;enter a temple Is it ocnov or avooiov to eat pork 2^)?

per-®) and

Chaste Vestal virgins perform their duties oaiw? ; when unchaste they perform them ócilco? Prohibition or

mission in the cult are expressed respectively by oA/_

*) Julian, p. 135.

‘) Cass. Dio. p. 52.

*) Max. Tyr. p. 115.

*) Jamblich. p. 118.

*) Plutarch, p. 83.

*) Aristid. p. 127.

’) Plutarch, p. 77.

®) Diog. Laert. p. 117. ®) Stoa p. 65.

‘quot;) Stoa p. 65.

*') Stoa p. 65.

12) Plutarch, p. 84.

12) Cass. Dio. p. 53.


11) nbsp;nbsp;nbsp;Cass. Dio. p. 49.

“) Ditt. Syll.2 798. 814. p. 146.

Dion. Halicarn. p. 25.

”) Dion. Halicarn. p. 26. Palaeph. p. 70.

1*) Flav. Philostr. p.

12) nbsp;nbsp;nbsp;Cass. Dio. p. 56.

2“) Plutarch, p. 91.

21) nbsp;nbsp;nbsp;Lucian, p. 111.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Epictet. p. 67.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.

2'') nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31.


61.


29.


-ocr page 187-

171

oGtov 1). Religious festivals which are not observed according to tradition and regulations take placenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6cyilt;.o(; ^). 'Ocawcn?

and dcipocTtwcni; 1 2) are ritual purifications. A lawful government is called oGi-oq ®).

Conclusion.

It may be stated that oawc, often refers to ritual life; various regulations concerning the rites are denoted by omoc. He whonbsp;is ritually pure is oaio?, never suctePt)?. Through various rites onenbsp;may become omoc; e.g. xafioc7toüv in the sense of consecration of thenbsp;Vestal virgins, initiation into mysteries etc.

So through this xaamp;oatoüv a person becornes ritually pure, and through the rites one becomes ogioc,, though not

Heinrich Dörrie ®), in his criticism on a thesis published some years ago ’), makes among others the following remark; ,,Viel-mehr istnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pflicht eines jeden, óctiót/]? Eigenschaft bestimm-

ter Menschen”. From what precedes it appears that this opinion does not correspond with the facts, as, in my opinion, both èaióxT];;nbsp;and EucTEpEia have a general character. Thus ódiÓT-/]? is the religiousnbsp;attitude of the masses towards life ®). Piety is v; npoQ xo Fsïovnbsp;ÓGi,óx7]? ®); homage to the gods is óaióxvjt; ; devotion to thenbsp;gods is Tïpóc xo D-eïov ócnóxTjt; Funeral rites are called ócnóxrji;nbsp;Reverence towards parents i®) and honesty towards a guest arenbsp;oGWTrfi . Why should óctióxt]? in the sense of ceremonies in connection with the dead, reverence towards parents and honestynbsp;towards a guest only be an individual and not a general quality ?

*) Strab, p, 38.

®) Plutarch, p. 89. '“) Plutarch, p. 92.nbsp;Jamblich. p. 119.nbsp;Jamblich. p. 119.nbsp;“) Sext. Empir. 116nbsp;**) Plutarch, p. 97.

1

') Dion. Halicar. p. S’!.

“) Cass. Dio. p. 54.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29.

*) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30.

“) nbsp;nbsp;nbsp;Dion.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Halicarn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34.

2

Theol. Literaturzeit. 1937. Nr. 18.

’) J. C. Bolkestein. Diss. Utrecht. 1936.

-ocr page 188-

172

The definitions of the ancient authors.

In conclusion, the definitions which have come down to us from the school of Aristoteles, in Polybius and in Aristides, will nownbsp;be compared with one another and examined from the point ofnbsp;view of actual usage.

The definition of nbsp;nbsp;nbsp;in Aristoteles runs as follows :

’Eari Ss upwTT] tmv Sixatocruvciv Tipo? too:; D-sou;;, eItoc T^po? Saip.ovap, slra npoi; narpiSx xoct yoveïi;, slrx Tzpop zoug xaTOi/opévou^' èv olgnbsp;idzl'j 7) £ijc7Ép£i.a i^Toi. [ispog oïgt;ax StxaLocruvTjt; ^ TcapaxoXou-iIouffa:nbsp;,,The first kind SixatoaivT) concerns the gods, next the demons,nbsp;the country, the parents and the dead. EüaÉpsia consists in thisnbsp;or is the immediate result of it.”

The definition of Polybius runs : ’AcTe(37)|xa pisv yap slvai to sig Tout; llsou^ xai Toup yoveït; xal Tout; TshvswTat; a[i,apTdv£i.v: ,,’Act£-Pr)(i.a is an offence against the gods, the parents and the dead”.

Aristides distinguishes to £iKTE(i£t; and to oaiov thus :

To §£ EUCTEpEt; tJUVlOTaTai £X T^p CpUOtXTj!; 7iapaT7)pY](TEC05 TWV Tupo? Toui; D-Eout; Sixaiwv xai. vopifro^v

To 8È ociiov auvlcTTaTai èx t^? zy]p'l]lt;3soig twv Sixaiwv, twv Trpo? T7)v TraTpiSa, xal tyjv TauTTjt; T^povoiav, xal tou? yovEÏt; xal EUEpysTat;nbsp;xal TLaiSEUTat; xal Tout; xaTa y^i;.

To sios^ég consists in the natural performance of the reasonable and lawful duties towards the gods.

To ocaov consists in the performance of one’s duties with respect to one’s native country and the protection of it, to parents, benefactors, teachers and those who rest in their graves.

The definition of Aristoteles proves that sugz^six is looked upon as part of Sixaioouw) and that it refers both to gods and people,nbsp;so that EuaE^Eia comprises the religious as well as the moral obligations. On the other hand the definition of to zhaz^ig given bynbsp;Aristides would prove that to zhaz^kg is, indeed, also considerednbsp;StxaiocruvT) but exclusively with reference to the gods.

It may, moreover, be remarked that to ocnov, according to Aristides’ definition fully agrees with the moral part of Aristoteles’nbsp;definition of EuaÉpEia. In both definitions mention is made of thenbsp;native country, parents and the dead; to oatov, on the other hand,

129.

p. 2, n. 3.

-ocr page 189-

173

also includes the obligations towards benefactors and teachers.

Because of its larger scope Aristoteles’ definition of suctéPeik corresponds more fully with the common usage than that of Aristides. Moreover this usage completely ignores the line of demarcation between to ociov and to

According to Polybius aoéprjpa can only be committed against gods, parents and the dead. This investigations, however, provenbsp;that this is in contradiction with the practical usage of thisnbsp;term; numerous other offences and crimes are also denoted by it.

Also the definitions of Polybius and Aristoteles are too much limited, which was already pointed out before with respect tonbsp;Plato 1). From this we may conclude that no great value shouldnbsp;be attached to definitions given by ancient writers themselves.

') J. C. Bolkestein: öatoq and nbsp;nbsp;nbsp;p. 150 sq.

-ocr page 190-

. -.' ', nbsp;nbsp;nbsp;imnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.Wjöi' ‘.'■fj-tïji»» ra Ói^ guik ''■«...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

' ■quot;■' 'fl nbsp;nbsp;nbsp;igt;«‘ï)?s««^je4 tlMit ï^. ■'attiöfsSNf''\

• • ■^-' gt; ‘ctefjjoöt^vcir tóstó'fjüw tn -teafettiwi# isu^^tk i» m^. nbsp;nbsp;nbsp;.

m

■':1' ' nbsp;nbsp;nbsp;iimü |Jört^:Asi^to«ias'

■s' •■..■• ___

'^':V ‘ nbsp;nbsp;nbsp;^'■

â–  'â– %

:'*'K nbsp;nbsp;nbsp;t%•■'•■•■.■?■■■= V :.0'4-i

\ . nbsp;nbsp;nbsp;i j ^ a .-rvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-'•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' *■ li ’.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t,'’’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘■‘

-ocr page 191-

REGISTER DER BESPROKEN PLAATSEN

A e 1 i a n u s.

Orat.

Panath. 139. p. 127. n. 2.

Var. Hist.

149, p. 127. n, 3.

xir

64. p.

140. n. 2.

ISO. p. 128. n. 6.

Apollonius

van T

y a n a.

182. p. 128. n. 7.

Epist. LI IX

P-

114. n. 3.

191. p. 127. n. 5.

P-

114. n. 4.

Orat.

Plat. sec. pro quat.

,A p p i a n u s.

147. p. 129. n. 2.

De Reb. Ital. II

190. p. 131. n. 3.

frag.

8. p.

40. n. 5.

212. p. 127. n. 7.

De Reb. Gall. IV

223, p. 128. n. 1,

frag.

6. p.

41. n. I.

290. p. 128. n. 2.

De Reb. Samnit.

III

Orat.

de non agen. comoed.

frag.

12. p.

41. n. 2.

505. p. 127. n. 4.

De Reb. Illyr. 5

P-

41. n. 3.

508. p. 127. n. 6.

De Reb. Pun. VIII

Orat.

in Reg. nbsp;nbsp;nbsp;58. p. 128. n. 4.

60. p.

42. n. 3.

58. p. 128. n. 5.

62. p.

42. n. 4.

59. p. 130. n. 2.

78. p.

43. n. 2.

59. p. 131. n. 5.

78. p.

43. n. 5.

60. p. 130. n. 3.

85. p.

43. n. 4.

Orat.

Rhod. nbsp;nbsp;nbsp;546. p. 129. n. 1.

De Bell. Syriac.

69. p.

44. n. 3.

Orat.

Plat. II nbsp;nbsp;nbsp;47. p‘. 130. n. 1.

De Bell. Mithrid.

58. p.

44. n. 1.

Orat,

in put. Aescul.

62. p.

44. n. 2.

256. p. 129. n. 5.

De Bell. civ. I

33. p.

44. n. 5.

Orat.

in Smyrn. 229. p. 131. n. 2,

II

24. p.

41. n. 4.

Orat, de conc. ad, civ. Asiat.

104. p.

45. n. 1.

520. p. 131. n. 4.

130. p.

43. n. 1.

Sacr.

Serm. II 291. p. 130. n. 5.

132. p.

42, n. 2.

IV 324. p. 131. n. 1.

Appianiis uit Api

i m e a.

A r i s

t o t e 1 e s.

IV

319. p

124. n. 1.

1250 b. 22 nbsp;nbsp;nbsp;p. 2. 11. 3.

A 1 c i p h r 0 n.

Art

e m i d 0 r u s.

III

34. p.

132. n. 3.

I 26. p. 138. n. 3.

IV

3. p.

131. n. 6.

II 33. p. 138, n. 4.

7. p.

132, n, 2,

33. p. 138. n. 5.

19. plt;

132. n. 1. .

46. p. 138. n. 2.

Aristides.

V nbsp;nbsp;nbsp;5. p. 138. n. 1.

Orat. art. I 5.

8. p.

129. n. 4.

13. p. 137, n. 4.

12.

5. p.

129. n. 3.

58. p. 139. n. I.

Orat. 1st. in Nept.

25. p.

126. n. 5.

-ocr page 192-

176

C a

e n a e u s.

XLI

5.

P-

57.

n. 2.

I

15.

P-

125.

n. 4.

5.

P-

58.

n. 4.

17.

P'

124.

n. 6.

63.

P-

55.

n. 1.

II

12.

P-

124.

n. 2.

XLII

3.

P'

55.

n. 4.

IV

27.

P-

124.

n. 5.

XLIV

1.

P-

52.

n. 7.

12.

P-

126.

n. 2.

XLVI

20.

P-

55.

n. 6.

V

18.

P-

125.

n. 5.

XLVII

8.

P-

55.

n. 7.

VI

6.

P-

126.

n. 3.

11.

P-

50.

n. 4.

25.

P-

124.

n. 4.

XLVI II

5.

P-

51.

n. 2.

107.

P'

124.

n. 3.

14.

P-

60.

n. 6.

VII

18.

P-

125.

n. 2.

53.

P-

54.

n. 4.

55.

P-

124.

n. 7.

L

24.

P-

51.

n. 3.

XIII

15.

P-

126.

n. 1.

LI

22.

P-

56.

n. 7.

65.

P-

125.

n. 1.

LII

2.

P-

51.

n. 4.

84.

P-

125.

n. 3.

15.

P-

55.

n. 8.

e 1 i u s Ma

reus.

LUI

20.

P-

60.

n. 1.

IV

18.

P-

69.

n. 5.

LV

2.

P-

56.

n. 1.

VI

30.

P-

69.

n. 6.

LVI

5.

P-

59.

n. 1.

30.

P-

70.

n. 1.

7.

P-

56.

n. 2.

30.

P-

70.

n. 2.

123.

P-

49.

n. 8.

44.

P-

69.

n. 4.

LVII

9.

P-

49.

n. 4.

VII

66.

P-

70.

n. 4.

19.

P-

49.

n. 5.

IX

1.

P-

68.

n. 4.

21.

P-

50.

n. 3.

1.

P'

68.

n. 5.

LVIII

4.

P-

49.

n. 6.

1.

P-

69.

n. I.

20.

P-

139.

n. 3.

XII

1.

P-

69.

n. 2.

LIX

3.

P-

52.

n. I.

5.

P-

69.

n. 3.

3.

P-

57.

n. 3.

rins.

4.

P-

49.

n. 7.

XIII

7.

P-

123.

n. 3.

6.

P-

49.

n. 7.

LXIII

1.

P-

123.

n. 4.

7.

P-

60.

n. 3.

CXIX

10.

P-

123.

n. 5.

11.

P-

140.

n. 1.

1 i m a c h u s

16.

P-

50.

n. I.

Aitia I

5.

P-

122.

n. 3.

22.

P'

52.

n. 3.

Hecale

25.

P-

122.

n. 2.

24.

P-

60.

n. 4.

s i u s D i o.

LX

3.

P-

49.

n. 7.

III

12.

P-

54.

n. 5.

4.

P-

49.

n. 7.

13.

P-

54.

n. 1.

15.

P-

52.

n. 5.

XVII

61.

P-

49.

n. 2.

LXII

11.

P-

56.

n. 3.

XXXIII

109.

P-

49.

n. 3.

11.

P-

57.

n. 4.

XXXVII

28.

P-

139.

n. 2.

12.

P-

56.

n. 4.

46.

P-

54.

n. 2.

13.

P-

56.

n. 5.

XXXVIII

6.

P-

57.

n. 1.

LXIII

. 3.

P-

50.

n. 2.

XXXIX

11.

P-

58.

n. 1.

t

26.

P'

60.

n. 5.

20.

P-

58.

n. 2.

LXV

8.

P-

58.

n. 5.

64.

P-

54.

n. 3.

9.

P-

49.

n. 7.

XL

49.

P-

58.

n. 3.

LXVI

19.

P-

49.

n. 7.

51.

P-

53.

n. 3.

LXX

2.

P-

53.

n. I.

-ocr page 193-

177

LXXII

15.

P-

53.

n.

2.

70.

P-

12:

n.

5.

15.

P-

53.

n.

4.

93.

P-

15.

n.

3.

LXXVII

5.

P-

52.

n.

2.

96.

P-

15.

n.

2.

12.

P-

61.

n.

1.

III

57.

P-

18.

n.

3.

LXXVIII

3.

P-

52.

n.

6.

73.

P-

12.

n.

2.

25.

P-

56.

n.

6.

IV

46.

P-

15.

n.

1.

LXXIX

6.

P-

55.

n.

2.

50.

P-

16.

n.

4.

9. p

49. n

1

63.

P-

12.

n.

3.

11.

P-

60.

n.

7.

65.

P-

16.

n.

5.

a e s a r.

V

32.

P-

15.

n.

4.

B. G. Ill

22.

P-

60.

n.

2.

67.

P-

17.

n.

1.

hrysostom

u s

D

o.

67.

P-

16.

n.

7.

Orat. I

16.

P-

74.

n.

4.

76.

P-

12.

n.

4.

53.

P-

71.

n.

3.

79.

P-

15.

n.

3.

Orat. III

53.

P-

74.

n.

2.

XI

92.

P-

14.

n.

3.

Orat. VII

51.

P-

73.

n.

3.

XIII

57.

P-

14.

n.

4.

54.

P-

73.

n.

4.

69.

P-

12.

n.

8.

Orat. VIII

134.

P-

75.

n.

4.

90.

P-

14.

n.

2.

Orat. XI

14.

P-

74.

n.

I.

XIV

35.

P-

18.

n.

1.

87.

P-

71.

n.

4.

67.

P-

17.

n.

2.

Orat. XII

48.

P-

71.

n.

6.

71.

P-

12.

n.

11.

Orat. XIII

35.

P-

74.

n.

8.

XV

49.

P-

12.

n.

7.

Orat. XXXI

14.

P-

72.

n.

2.

XVI

1.

P-

13.

n.

2.

15.

P-

72.

n.

3.

32.

P-

16.

n.

1.

28.

P-

72.

n.

4.

57.

P-

12.

n.

9.

81.

P-

71.

n.

7.

XVII

49.

P-

13.

n.

1.

81.

P-

71.

n.

8.

XIX

7.

P-

14.

n.

1.

87.

P-

72.

n.

5.

48.

P-

16.

n.

2.

89.

P-

72.

n.

6.

108.

P-

15.

n.

6.

96.

P-

72.

n.

7.

XX

4.

P-

17.

n.

4.

146.

P-

71.

11.

5.

54.

P-

17.

n.

3.

Orat. XLI

4.

P-

75.

n.

2.

58.

P-

12.

n.

10.

11.

P-

75.

n.

3.

65.

P-

15.

n.

5.

Orat. XLVII

7.

P-

75.

n.

1.

101.

P-

12.

n.

11.

Orat. LXIX

2.

P'

74.

n.

5.

Diogenes L

a e r t

i u

s.

4.

P-

74.

n.

6.

Aristipp.

101.

P-

117.

n.

9.

4.

P'

74.

n.

7.

Anaxag.

12.

P-

118.

n.

1.

o r n u t u s, L.

A

1 n

a e u

s.

Bias.

86.

P-

117.

n.

6.

De Ven.

24.

P-

114.

n.

2.

86.

P-

117.

n.

3.

i o d o r u s Si

c u

u

s.

Chrysipp.

186.

P-

117.

n.

10.

I

2.

P-

12.

n.

6.

Diog.

73.

P-

118.

n.

6.

21.

P-

16.

n.

3.

Epic.

10.

P-

118.

n.

4.

44.

P-

13.

n.

4.

123.

P-

117.

n.

11.

49.

P-

13.

n.

5.

Plato.

83.

P-

117.

n.

3.

65.

P-

12.

n.

6.

Pitt.

78.

P-

117.

n.

4.

65.

P-

13.

n.

3.

Pyrrh.

66.

P-

118.

n.

2.

67.

P-

14.

n.

5.

Socrat.

38.

P-

117.

n.

7.

12

-ocr page 194-

178

Xenoph,

56.

P-

117.

n.

5.

44. p.

21.

n. 4.

Zeno

119.

P-

117.

n.

3.

48. p.

37.

n. 3.

119.

P-

118.

n.

3.

60. p.

34.

n. 2.

ionysius

van

H a 1

i c

a r-

66. p.

35.

n. 2.

n a s s u s.

VIII

2. p.

23.

n. 1.

I

4.

P-

19.

n.

2.

2. p.

23.

n. 2.

5.

P-

19.

n.

4.

8. p.

23.

n. 3.

15.

P-

31.

n.

3.

8. p.

35.

n. 3-

77.

P-

28.

n.

2.

28. p.

19.

n. 5.

88.

P-

30.

n.

1.

32. p.

24.

n. 3-

II

6.

P-

139.

n.

4.

32. p.

24.

n. 4.

10.

P-

31.

n.

4.

33. p.

19.

n. 6-

10.

P'

31.

n.

6.

33. p.

23.

n. 4.

15.

P-

19.

n.

6.

33. p.

24.

n. 5.

23.

P-

36.

n.

5.

34. p.

25.

n. 1.

52.

P-

30.

n.

3.

34. p.

25.

n. 2.

53.

P-

36.

n.

6.

40. p.

25.

n. 3.

62.

P-

19.

n.

6.

43. p.

26.

n. I.

66.

P-

28.

n.

3.

43. p.

27.

n. 3.

67.

P-

29.

n.

1.

44. p.

26.

n. 2.

68.

P-

29.

n.

2.

45. p.

26.

n. 3.

72.

P-

19.

n.

5.

47. p.

26.

n. 4.

72.

P-

30.

n.

5.

48. p.

27.

n. 1.

72.

P-

19.

n.

5.

48. p.

27.

n. 2.

73.

P-

19.

n.

5.

53. p.

27.

n. 4.

74.

P-

31.

n.

2.

58. p.

27.

n. 5.

75.

P-

36.

n.

4.

59. p.

28.

n. I.

III

6.

P-

32.

n.

1.

IX

25. p.

20.

n. 5.

8.

P-

32.

n.

2.

32. p.

33.

n. 7.

15.

P-

32.

n.

4.

40. p.

29.

n. 3.

17.

P-

20.

n.

2.

44. p.

34.

n. I -

17.

P-

20.

n.

3.

48. p.

37.

n. 2.

22.

P-

28.

n.

4.

X

4. p.

19,

n. 1 ¦

23.

P-

32.

n.

3.

10. p.

24.

n. 1 -

28.

P-

21.

n.

2.

11. p.

35.

n. 5-

IV

27.

P-

20.

n.

1.

35. p.

33.

n. 1 ¦

28.

P-

33.

n.

3.

49. p.

20.

n. 4.

28.

P-

33.

n.

5.

52. p.

30.

n. 6.

30.

P-

33.

n.

6.

XI

11. p.

21.

n. 1 •

32.

P-

22.

n.

3.

25. p.

35.

n. 6.

39.

P-

33.

n.

4.

43. p.

35.

n. 4-

79.

P-

37.

n.

1.

43. p.

22.

n. 1 ¦

V

26.

P-

30.

n.

4.

56. p.

34.

n. 3-

26.

P-

32.

n.

5.

XIX

14. p.

36.

n. 1 ¦

71.

P-

35.

n.

1.

XX

5. p.

36.

n. 2.

VII

43.

P-

36.

n.

3.

9. p.

31.

n. 1 ¦

44.

P-

21.

n.

3.

-ocr page 195-

179

Empiricus Sextus.

Pyrrh. Institut. XXIV

!98. p. 116. n. 1.


XXV

Epictetus.

I


246. p. 116. n. 2.


II


Ill

IX

E


6. p. 22. p.nbsp;22. p.

27. p. 27. p.nbsp;4. p.

16. nbsp;nbsp;nbsp;p.

17. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;24. p.

26. p. 1. p.

31. p. 31. p.


66. nbsp;nbsp;nbsp;n. 5.

67. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.nbsp;67. n. 5.nbsp;66. n. 6.

66. nbsp;nbsp;nbsp;n. 7.

67. nbsp;nbsp;nbsp;n. 7.

68. nbsp;nbsp;nbsp;n. 1.nbsp;67. n. 4.nbsp;67. n. 6.

67. nbsp;nbsp;nbsp;n. 8.

68. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.nbsp;67. n. 1.nbsp;67. n. 2.


Eunapius (Ed. W. C. Wright. Loeb). Exordiumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.

p. 158. p. p. 368. p.nbsp;p. 380. p.nbsp;p. 492. p.nbsp;Herodianus.

II


III

IV

V VII

Heliodorus.

V


9. p.

13. nbsp;nbsp;nbsp;p.

6. p.

14. nbsp;nbsp;nbsp;p.

6. p. 6. p.

9. p.


64. n. 2. 63. n. 5.

63. nbsp;nbsp;nbsp;n. 4.

64. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.nbsp;64. n. 1.

62. n. 5. 62. n. 4.nbsp;62. n. 3.nbsp;62. n. 6.

62. nbsp;nbsp;nbsp;n. 2.

63. nbsp;nbsp;nbsp;n. 2.nbsp;63. n. 1.


13. p. 137. n. 4. Inscripties (Dittenberger Sylloge’).

798. p. 146 n. 10 814. p. 146 n. 11

6. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;119.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.

11. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;119.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.

11. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.

16. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.

17. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.

17. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;119.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.

24. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.

28. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.

28. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.


Jamblichus. Vit. Pyth.


28. p. 28. p.nbsp;28. p.nbsp;28. p.nbsp;28. p.nbsp;28. p.nbsp;30. p.nbsp;30. p.nbsp;30. p.nbsp;33. p.nbsp;232. p.

Julianus.

Epist. ad Liban. 400. p.

400. p.

Epist. XXIX ad Julian.

P-

Epist. LVI nbsp;nbsp;nbsp;p.

P-

Frag. Epist. ad Sacerd.

290. p. 293. p.nbsp;293. p.nbsp;297. p.nbsp;297. p.

299. nbsp;nbsp;nbsp;p.

300. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;300. p.

300. nbsp;nbsp;nbsp;p.

301. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;Ad Heracl. 205. p.

212. nbsp;nbsp;nbsp;p.

213. nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;213. p.nbsp;238. p.

Julian. Misopag. 342. p. De Cyn. non educ.

199. nbsp;nbsp;nbsp;p.

200. nbsp;nbsp;nbsp;p.

33. p. 42. p.nbsp;52. p.nbsp;75. p.

86. p.

89. p.


Hym. in Const.


Hym. in Reg. Sol.


119. n. 7. 119. n. 7.nbsp;119. n. 6.nbsp;119. n. 4.nbsp;119. n. 1.

118. nbsp;nbsp;nbsp;n. 8.

119. nbsp;nbsp;nbsp;n. 5.nbsp;141. n. 2.

140. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.nbsp;118. n. 7.

120. nbsp;nbsp;nbsp;n. 2.

133. nbsp;nbsp;nbsp;n. 12.

135. nbsp;nbsp;nbsp;n. 2.

134. nbsp;nbsp;nbsp;n. 9.

134. nbsp;nbsp;nbsp;n. 2.

136. nbsp;nbsp;nbsp;n. 5.

135. nbsp;nbsp;nbsp;n. 6.nbsp;134. n. 7.

133. nbsp;nbsp;nbsp;n. 7.

134. nbsp;nbsp;nbsp;n. 8.

136. nbsp;nbsp;nbsp;n. 8.nbsp;133. n. 1.nbsp;133. n. 2.nbsp;133. n. 8.nbsp;133. n. 9.nbsp;133. n. 11nbsp;133. n. 5.

133. nbsp;nbsp;nbsp;n. 6.

134. nbsp;nbsp;nbsp;n. 6.

141. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.nbsp;136. n. 2.nbsp;141. n. 4.

136. n. 6.

135. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.

133. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.

134. nbsp;nbsp;nbsp;n. 3.

135. nbsp;nbsp;nbsp;n. 4.

136. nbsp;nbsp;nbsp;n. 7.nbsp;135. n. 5.nbsp;134. n. 4.


136. p. 132. n. 4.


-ocr page 196-

180

Hym. in matr. deor.

169.

174.

Hym. in Euseb.

102. 106. L y c i p h r o n.

Alexandra Lucianus.

Alex. Pseud.


p. 133. n. 1. p. 133. n. 4.

p. 134. n. 5.


1270. p. 122. n. 4.


De Amic.


41.

56.

2.

9.

28.

20. p, 20.


De Astrolog.

Bis Accus.

Calum. non tem. cred.


De Dea Syr.


Icaromenip.

Jup. trag. Jup. confut

Lexiph.

Menip.

De Mort. Peregr.


Phal. Alt.


Philosoph. Pro imag.


Reviviscentes


111. n. 4. 113. n. 2.

109. nbsp;nbsp;nbsp;n. 6.nbsp;113. n. 4.

110. nbsp;nbsp;nbsp;n. 2.nbsp;112. n. 5.

p. 107. n. 5.


8.

14.

29.

52.

53. 55.nbsp;25.nbsp;41.nbsp;16.nbsp;18.nbsp;10.

2.


15.

22.

1.

1.

3.

5.

8.

9.

3.

8.

8.

13. 19.nbsp;19.

170.

14. 33.


111. n. 1. 111. n. 3.nbsp;107. n. 3.

110. nbsp;nbsp;nbsp;n. 1.

111. nbsp;nbsp;nbsp;n. 6.

112. nbsp;nbsp;nbsp;n. 1.

112. nbsp;nbsp;nbsp;n. 2.

113. nbsp;nbsp;nbsp;n. 1.nbsp;p. 107. n. 4.nbsp;p. 113. n. 3.nbsp;p. 112. n. 6.nbsp;p. 114. n. 1.nbsp;p. 108. n. 3.


111. 112.nbsp;106.nbsp;106.nbsp;106.nbsp;107.nbsp;106.

107.

108. 108.nbsp;109.nbsp;109.nbsp;109.


P-P-

P-P-P-P-P-P-

p. 109. p. 19.

p. 110. p. 110.


n. 5. n. 3.nbsp;n. 1.nbsp;n. 2.nbsp;n. 3.nbsp;n. 2.nbsp;n. 4.nbsp;n. 1.nbsp;n. 2.nbsp;n. 4.nbsp;n. 1.nbsp;n. 2.nbsp;n. 4.nbsp;n. 5.nbsp;n. 3.nbsp;n. 3.nbsp;n. 4.


De nbsp;nbsp;nbsp;Sacrif.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;108.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

De nbsp;nbsp;nbsp;Saltat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;112.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

Maximus int Tyrus.

XIV nbsp;nbsp;nbsp;1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

XX nbsp;nbsp;nbsp;6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

XXII nbsp;nbsp;nbsp;1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

XXX nbsp;nbsp;nbsp;5.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

Maximus Valerius.

II nbsp;nbsp;nbsp;6.11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

Palaephatus.

XXXXI 1. p. 70. n. 6. Pausanias.

I


16. 17.nbsp;17.nbsp;32.nbsp;36.nbsp;42.

4.

5. 23.

V 21.23. VII 10.nbsp;12.nbsp;2.nbsp;5.nbsp;27.


IV


VIII


IX


8. p. 11. p,nbsp;12. p.

P-P-P-P-P-P-P-P-P-


5.

27. 30.

3.

11.

28. 32.


36. p.


47. n. 47. n.

47. nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;46. n.nbsp;46. n.nbsp;46. n.nbsp;61. n.

48. nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;46. n.nbsp;48. n.nbsp;48. n.nbsp;48. n.

46. nbsp;nbsp;nbsp;n.

47. nbsp;nbsp;nbsp;n.

48. nbsp;nbsp;nbsp;n.

46. nbsp;nbsp;nbsp;n.

47. nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;47. n.nbsp;46. n.

46. nbsp;nbsp;nbsp;n.

47. nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;46. n.nbsp;46. n.nbsp;46. n.nbsp;46. n.nbsp;46. n.


Philostratus.

Vit. Apoll. III nbsp;nbsp;nbsp;58.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;141.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

IV nbsp;nbsp;nbsp;32.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;61.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

V nbsp;nbsp;nbsp;35.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;140.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

VIII nbsp;nbsp;nbsp;7.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;61.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.

Philostratus Jun.

Heroica 10. p. 61. n. Philodemus.

De Ira col. 14. p. 70. n.


4.

6.

7.

2.

3.

4. 10.nbsp;1.nbsp;11.nbsp;2.

3.

4. 3.

5. 5.nbsp;3.nbsp;1.nbsp;2.

5.

6. 3.

7.

3. 10.

8.

9.

1.

8.

4. 7.

10.


-ocr page 197-

181

De Dis. frag.

76. p. 71.

n. I.

9. p.

81.

n. 1.

P h 1 e g o n.

16. p.

79.

n. 3.

Mirab.

2. p. 116.

n. 4.

Vit. Num

6. p.

79.

n. 4.

P hi lippus Thessalon

i c u s.

6. p.

103.

n. 1.

Ant. Pal. VII

187. p. 123.

n. I.

7. p:

79.

n. 5.

IX

253. p. 123.

n. 2.

8. p.

93.

n. 4.

Plutarchus.

10. p.

101.

n. 4.

Vit. Alex.

2. p. 101.

n. 1.

12, p.

81.

n. 2.

3. p. 101.

n. 3.

14. p.

81.

n. 3.

Vit. Arat.

53. p. 87.

n. 4.

22. p.

81.

n. 5.

53. p. 97.

n. 5.

22. p.

84.

n. 2.

Vit. Arist.

10. p. 79.

n. 2.

Vit. Oth

2. p.

97.

n. 6.

Vit. Alcib.

19. p. 78.

n. 4.

Vit. Pelop

7. p.

95.

n. 5.

22. p. 79.

n. I.

Vit. Pericl

6. p.

80.

h. 1.

33. p. 100.

n. 6.

10. p.

103.

n. 6.

34. p. 92.

n. 4.

13. p.

86.

n. 3.

36. p. 95.

n. 4.

32. p.

86.

n. 4.

Vit. Aemil. Paul

Vit. Phoc

37. p.

92.

n. 5.

3. p. 76.

n. 7.

Vit. Pomp

5. p.

96.

n. 7.

13. p. 85.

n. 4.

29. p.

97.

n. i.

Vit. Brut.

17. p. 96.

n. 1.

80. p.

87.

n. 3'.

37. p. 96.

n. 4.

Vit. Poplic

1. p.

94.

n. 6.

39. p. 100.

n. 7.

16. p.

79.

n. 6.

40. p. 96.

n. 5.

Vit. Rom

28. p.

99.

li. 1.

Vit. Cicer.

28. p. 80.

n. 4.

Vit. Sol

21. p.

94.

n. 3.

Vit. Camil.

10. p. 86.

n. 2.

Vit. Suil

22. p.

103.

n. 2.

17. p. 95.

n. 1.

Vit. Themist

23. p.

102.

n. 1.

18. p. 100.

n. 5.

Vit. Thes

25. p.

97.

n. 2.

20. p. 105.

n. 3.

25. p.

102.

n. 5.

Vit. Caes.

22. p. 103.

n. 7.

Vit. Timol

5. p.

87.

n. I.

64. p. 102.

n. 3.

Amat

13. p.

83.

n. 2.

66. p. 96.

n. 2.

14. p.

92.

n. 6.

Vit. Cat.

42. p. 102.

n. 2.

16. p.

93.

n. 1.

Vit. Demetr.

10. p. 103.

n. 3.

Apophth. Lac.

Agesil.

12. p. 82.

n. 1.

11. p.

84.

n. 6.

13. p. 82.

n. 3.

Apophth. Lac.

Cleom.

Vit. Dion.

28. p. 95.

n. 6.

6. p.

85.

ïi. 1.

58. p. 87.

n. 2.

Apophth. Lac.

Charill.

Dem. et Ant.

4. p. 87.

n. 5.

68. p.

85.

n. 2.

Vit. Eum.

17. p. 96.

n. 6.

De Alex. fort. aut virt.

Fab. max.

4. p. 78.

n. 1.

12. p.

77.

n. 4.

Vit. Grach. Tib.

15. p. 105.

n. 2.

12. p.

78.

n. 2.

Vit. Lycur.

31. p. 97.

n. 4.

De Adul. et Amic. 12. p.

79.

n. 7.

Vit. Mar.

12. p. 87.

n. 6.

19. p.

98.

n. I.

44. p. 88.

n. I.

De Aud. poet

3. p.

88.

n. 3.

Vit. Nic.

3. p. 93.

n. 3.

4. p.

88.

n. 2.

4. p. 80.

n. 6.

8. p.

97.

n. 7.

-ocr page 198-

182

Cons, ad Apoll.

1. p.

94. n. 1.

32. p. 100.

n. 1.

27. p.

94. n. 2.

35. p. 104.

n. 7.

34. p.

84. n. 5.

42. p. 100.

n. 2.

35. p.

84. n. 4.

78. p. 100.

n. 3.

De defect, oracul

14. p.

100. n. 4.

78. p. 91.

n. 6.

40. p.

91. n. 2.

Quaest. Conv. I

1. p. 80.

n. 2.

51. p.

90. n. 4.

II

1. p. 80.

n. 3.

De E apud Delph.

19. p.

92. n. 1.

3. p. 101.

n. 2.

21. p.

92. n. 2.

III

1. p. 83.

n. 1.

Adv. Coloten.

3. p.

98. n. 4.

IV

2. p. 102.

n. 4.

8. p.

84. n. 1.

5. p. 104.

n. 3.

31. p.

105. n. 1.

V

3. p. 104.

n. 6.

De Cohib. ira.

14. p.

86. n. 1.

VII

4. p. 98.

n. 3.

De Herod. Malig.

18. p.

83. n. 4.

VIII

7. p. 99.

n. 3.

23. p.

83. n. 3.

De Pyth. Oracul.

18. p. 82.

n. 4.

Quaest. Graec.

2. p.

99. n. 4.

De Solert. Animal.

22. p. 84.

n. 3.

9. p.

90. n. 1.

Mul. Virt.

18. p. 85.

n. 3.

9. p.

90. n. 3.

20. p. 94.

n. 4.

46. p.

90. n. 2.

51. p. 94.

n. 5.

52. p.

103. n. 5.

Praec. ger. Reipub.

De Fort. Rom.

5. p.

90. n. 5.

30. p. 88.

n. 4.

De Gen. Socrat.

17. p.

104. n. 5.

30. p. 88.

n. 5.

77. p.

105. n. 4.

De .Sup.

3. p. 76.

n. 6.

De frat. amor.

4. p.

98. n. 2.

10. p. 76.

n. 8.

De Stoic. Repug.

36. p.

93. n. 2.

10. p. 89.

n. 1.

De fac. in orb. Lun.

11. p. 89.

n. 2.

21. p.

101. n. 5.

,14. p. 77.

n. 1.

De Musica

6. p.

101. n. 6.

Plotinus.

Quaest. Rom.

3. p.

77. n. 2.

Contra Gnost.

16. p. 116.

n. 5.

20. p.

99. n. 2.

16. p. 116.

n. 6.

25. p.

103. n. 4.

De Prov. I

7. p. 117.

n. 1.

55. p.

89. n. 3.

De Virt. I

1. p. 117.

n. 2.

83. p.

89. n. 4.

Polybius.

83. p.

89. n. 5.

I

70. p. nbsp;nbsp;nbsp;8.

n. 1.

95. p.

104. n. 2.

85. p. 8.

n. 3.

96. p.

104. n. 4.

85. p. nbsp;nbsp;nbsp;9.

n. 3.

96. p.

89. n. 6.

II

1. p. 9.

n. 2.

96. p.

89. n. 7.

7. p. 10.

n. 3.

Parall. Graec et Rom.

58. p. 8.

n. 2.

19. p.

77. n. 3.

59. p. 7.

n. 1.

De Isis, et Osir.

2. p.

91. n. 1.

59. p. 9.

n. 4.

8. p.

99. n. 5.

IV

17. p. 5.

n. 2.

11. p.

91. n. 4.

17. p. nbsp;nbsp;nbsp;6.

n. 2.

18. p.

99. n. 6.

18. p. 3.

n. 2.

24. p.

78. n. 3.

20. p. 3.

n. 5.

27. p.

85. n. 5.

35. p. 4.

n. 2.

31. p.

91. n. 5.

62. p. nbsp;nbsp;nbsp;10.

n. 2.

-ocr page 199-

183

V

10. p.

4. n. 1.

II

304. p.

65. n. 3.

VI

47. p.

11. n. 3.

III

40. p.

65. n. 3.

VII

7.p.

9. n. 5.

64. p.

65. m 3.

13. p.

8. n . 4.

67. p. 65.

n. 3. n, 7,

VIII

10. p.

6. n. 3.

153. p.

65. n. 6.

IX

23. p.

10. n. 1.

157. p.

65. n. 4.

26. p.

10. n. 4.

157. p.

65. n. 2.

30. p.

3. n. 3.

165. p.

65. n. 5.

33. p.

4. n. 3.

165. p.

65. n. 8.

36. p.

11. n. 4.

166. p.

66. n. 1.

XI

7. p.

3. n. 4.

Stobaeus.

XIII

6. p.

8. n. 5.

II p.

68. W.

p. 2. n. 3.

XV

20. p.

6. n. 1.

P-

105. W.

p. 7. n. 2.

XVIII

37. p.

4. n. 5.

Strabo.

XXIII

10. p.

4. n. 4.

I

8. p.

39. n. 1.

XXXI

37. p.

11. n. 1.

III

2. p.

38. n. 15.

XXXV

l.c. p.

2. n. 2.

VI

2. p.

39. n. 6.

XXXVIII

5. p.

6. n. 4.

VII

25. p.

38. n. 14.

XXXIX

2. p.

9. n, 1.

IX

2. p.

38. n. 13.

XXXX

5. p.

11. n. 2.

XI

4. p.

40. n. 3.

Pseudophocylide

a.

XII

1. p.

40. n. 1.

Poem. Admon.

2. 3. p.

121. n. 2.

XIII

1. p.

38. n. 13.

124, 125,

126, p.

121. n. 3.

XV

1. p.

39. n. 2.

206. p.

122. n. 1.

XVI

2. p.

39. n. 3.

Sallustius.

Xenophon

E p li e s i u s.

De Dis et mund.

18. p.

121. n. 1.

II

11. p.

137. n. 1.

Stoa {Arnim)

12. p.

137. n. 2.

I

127. p.

66. n. 3.

-ocr page 200-

C .11 ..j'i nbsp;nbsp;nbsp;!'¦)lt;,

« .n nbsp;nbsp;nbsp;.f;

r. nbsp;nbsp;nbsp;.nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.V

^ .i: .c .'F .-F' .'i

d .dd .q tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Scnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-|

S nbsp;nbsp;nbsp;.Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.?.dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.tS!

2 nbsp;nbsp;nbsp;.nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.cdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;¦gt;.:!

H nbsp;nbsp;nbsp;(inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-öonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-öi

I nbsp;nbsp;nbsp;.11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.ódnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.ddi

e .n .S. q ,V/ 5Ó ,ii .T .q .vr ,20;

.n .ï-e

.21

.0

.M

.ei

r

. i .et

e

.n se .11 ^gt;enbsp;.« .ee

:n ,Sf.

•li -R

.n

. n

s'ei 1

R -vC .gt; f; i y

.!• .-vei .F;

.II .-ie: .lt;ï

-ocr page 201-

STELLINGEN

I

Eüffo[iYj; en atjepr)? hebben vaak betrekking op handelingen en personen, waar de vertaling respectievelijk vroom en goddeloosnbsp;geen zin heeft.

II

quot;Offio? kan ritueel-rein beteekenen, welke beteekenis zuGz^riq nooit heeft; door wijding (xaboCTLoSv) kunnen menschen en dingennbsp;ocjioi worden, nooit kunnen zij sucre^eLt; worden.

III

Voor een juiste interpretatie van d90CTi.oüarbai. moet men zeer vaak rekening houden met het taboe-begrip.

IV

De mededeebng over Dicaearchus — Polybius XVIII. 37 — dat hij altaren oprichtte voor ’Acréjieia en IlapavojjLla, moet innbsp;overdrachtelijken zin worden opgevat.

V

De definitie van züaé^zM bij Aristoteles (1250 b. 22) en die van daé[37)[ia bij Polybius (XXXVII. 1. c), alsook de definities van tonbsp;zödzt^zq en To ocnov bij Aristides (Art. Orat. 1. 5. 8) stemmen nietnbsp;overeen met het feitelijk spraakgebruik.

VI

Hom. II. 1. 8.

Tiq t’ (xp GcpcoE hewv spiSt. nbsp;nbsp;nbsp;;

Dr. W. G. van der Weerd (Homerus’ Ilias in proza vertaald) vertaalt ten onrechte: ,,Wie dan der góden bracht hen beiden

-ocr page 202-

*//

'If iarjl

Ti / nbsp;nbsp;nbsp;quot; ï

'T‘ 'nn^ai^?.

iiv

¦ ï nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ 1.

• ¦ nbsp;nbsp;nbsp;jquot;*innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

1.1; _'ii Kt; nTn/i ). nbsp;nbsp;nbsp;.1

JTrijVl'V’ •

,i!H' Ti ' nbsp;nbsp;nbsp;1,1',::nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-uü::'

.’ nbsp;nbsp;nbsp;¦: 'j l'T ;f

t-.Uir,/ r . nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, •

fifli (fvino-

/ ' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• 'lt; }iU 'jO T.C. ¦:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

. nbsp;nbsp;nbsp;.;,,i 1; '1-K'i f.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tgt;n;! (ri’iMi lgt;' 't- .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

rtiK T ir.-^l t' nbsp;nbsp;nbsp;rfci? jï«i, . :

, quot;ilTjlj;. f ¦¦.tói.l,; i // nbsp;nbsp;nbsp;JTrf».nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H;

. nbsp;nbsp;nbsp;I'.'t/inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nv;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

.(i nbsp;nbsp;nbsp;i‘gt;rf n; Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v ; •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fiuyujft;” ,

-¦nTiiiïiiJf'.r( !'j ii-,*i'lt;iTJi nr.'iJ fj.T i. r? ¦¦ iKi . 'ifi, . ,L v Ac-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. AKK^ri^iiT-'-KiKTOTl^ iitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-.

-ocr page 203-

-ocr page 204- -ocr page 205-


,1

‘' fil'‘-Téquot;' \ nbsp;nbsp;nbsp;. ¦ i.'-sV' ' '•;-*'i''^'l?








-ocr page 206-