1
f
ft. nbsp;nbsp;nbsp;. ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’’*■• •'■' u'quot;
c? is VOÜ / pouSgt;
WIJSGEERIGE
A
VAN DE HOLLANDSCHE
MAATSCHAP? IJ
DER
WETENSCHAPPEN
TE HAARLEM.
TWEEDE DEELS, EERSTE STUK.
TE HAARLEM,
BIJ DE Wed. A. LOOSJES, Pz.
MDCCCXXIf,
UTRECHTS
UNIVERSITEITS
MUSEUM
No. x)
TER BEANTWOORDING DER
VRAAG:
Daar vele Geleerden, vooral in Duitschland, niet Hechts in cie Overuatuiirknnde , maar ook in de geheele Zede-lijke Wijsbegeerte, zich in afgetrokkene befpiegelingennbsp;verdiepen, en nograns de geleerde kicolai , in de //«•nbsp;teire et Mémoires de f/icad. R. de Berlin 1806, velenbsp;bedenkingen hieromtrent heeft voorgedragen, zoo wordtnbsp;gevraagd:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
„ Dc abfirsctié’n of nfgetriM'me befpiegelingen, door welke „ de IFijsgeereii de voorwerpen afzondtruik befchotiwen ,nbsp;„ hebben die meer tocgrh: agt tot bevoraering der Wijsbe-„ gcerte en ontdekking van nuttige waarheden ? Of hebbennbsp;„ di' gevolgen en uitkomjien der afgetrokkene wijze vannbsp;„ philofoplicren meer aanleiding gegeven tot misvattingen,nbsp;,, en hierdoor meer nadeelen veroorzaakt ? En welke zijnnbsp;„ de gefchiktjle middelen , otn de voordeelen dier wijze vannbsp;„ pliilofopheren te behouden, zonder in derzelver angck‘nbsp;„ genheden en dwalingen te vervallen ?”
DOOR
Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aan het Athenaeum te Amfterdain.
Aan wien, in de algemeene jaarlijkfche Vergadering van de Hoilandfche Maatfehappij der Wetenfcliap-pen, te Haarlem, op den 27 Mei 1820, denbsp;Gouden eereprijs is toegewezen.
-ocr page 6- -ocr page 7-\
De fchrijver van de volgende Verhandeling heeft gemeend denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te inoeten befcliouweti
in haar zelve , als hejhien in de omflandig-heden, welke uit den aard der zaak ont-ftaan ; zonder zich intelaten in de bijzondere flelj'els van wijsgeeren, hetgeen zijn werknbsp;noodwendig in een gefchiedkundig verflag vannbsp;derzelver gevoelens had veranderd ^ en zoowel overtollige als jlrijdig met de bedoelingen des' Maatfchappij e vooral met de aanbe-volene kortheid^ ware geweest. De grootjlenbsp;zwarigheid, welke hij bij het volvoeren zijner taak ondervonden heeft, bejlaat in denbsp;keuze der voorbeelden, vermits vele onderwerpen nog niet in allen deele die genoegzame zekerheid bezitten, welke tot het bewijzen van de deugdelijkheid eens redeneer-frants, of tot het overtuigen van dwaling,nbsp;door de uitkomflen zelve, fchijnt vereischt tenbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wer-
-ocr page 8-IV
FOORBEKIGT.
worden. Dit is voornamelijk het geval geweest in wat de pfychologie betreft, waarover buitendien de gevoelens van wijsgeeren zoodanignbsp;tiitéénloopen, dat het bijkans onmogelijk isnbsp;dit gedeelte met eenige duidelijkheid te behandelen, dan door een bepaald flelfel tennbsp;geleide te nemen, en ten minjle uit hetzelfdenbsp;oogpunt alle de eigenfchappen der ziel tenbsp;aanfchouwen. De fchrijver heeft deze zooveel mogelijk befchrljvender wijze trachtennbsp;voortedragen, en is hierin gevolgd de voor-fïelling van thomas brown , Hoogleer aar innbsp;de Zede lijke tZijsbegeerle aan de ILogcnbsp;School te Edinburgh, wiens lesfen over ditnbsp;fiuk hij het genoegen gehad heeft bijtewo-nen; doch is buiten (laat geweest de daaraan ontleende punten bijzonderlijk aantedui-den, vermits die lesfen niet in druk zijn gegeven (*). Voor het overige, zoo er in denbsp;aangehaalde voorbeelden ter ftaving van het
be-
C*) Deze Verliandeling weid ingezonden in December 1819. In het voorjaar van 1820 is er door gemtlden hoogleeraar uitgegeven hot eerfte gedeelte van een werk getiteld Sketch ofnbsp;a System of the Philofopky of the Huwen 3!ind; doch kortnbsp;daarop overleden zjjnde , zijn de lesfen zelve in den loop vannbsp;hetzelfde jaar in het licht verfchenen in 4 dcelcn onder den titel: Lectures on the Philofopky of the Human Mind; lij thenbsp;late Thomas iSrown Profesfor of Moral Philofopky i'‘ Uni-verftty of Edinlurgu,
-ocr page 9-FOORBEKIGT. nbsp;nbsp;nbsp;v
bstoogdi al iets gebrekkigs of onnaauwkeu-rigs mogt ingeflopen zijn, hoopt hij dat dit de algemeenheid der hefluiten omtrent hetnbsp;voor- en nadeel van afgetrokkene befpiegelin-sen niet zal tteoordeeld worden te verminde-ren, tioch derzelver waarheid op algemeensnbsp;gronden ftennende te verzwakken.
Em-
-ocr page 10-Ettipyrici, formicae more, congernnt tantum, et utun-tur: Rationales, aranearnm more, telas ex fe conficiunt ; Apis vero ratio media esc, q«ae materiam ex floribiis bor-ti et agri elicit; Ted tarnen earn propria facultats verrit etnbsp;digerit. Neqiie abfimile Philofophiae verum opiCcium est;nbsp;quod nee Mentis viribns tantum ant praecipue nititur,nbsp;tieque ex Historia Naturali et Mechanicis Experimemisnbsp;praebitatn materiam, in Memoria integram , fed in Intel-ketu mutatam et fubactam , reponit.
BACO.
-ocr page 11-OVER HET
WARE GEBRUIK en het MISBRUIK
VAN
INLEIDING.
.et oogmerk, waarmede men eenig onderzoek op wijsgeerige gronden aanvangt, is, ol' om waarhedennbsp;te ontdekken en te bevestigen behoorende tot eennbsp;bepaald vak van wetenfchap; of om, de redeneringen befchouvvende, welke tot dit einde in de beoefening der wetenfchappen in het algemeen gebruikelijk zijn, derzelver loop en zamenhang zelve totnbsp;een onderwerp te maken van verbetering en volmaking.nbsp;Het is eene overweging van de laatfle foort, welke denbsp;Vraag aan het hoofd dezer Verhandeling vermeld , bedoelt. Dezelve (telt voor een voornaam middel rer (lichting en bewaring van menfchelijke kennis , afgetrok-^nbsp;kent denkbeelden^ te onderzoeken in derzelver verbandnbsp;met den voortgang van die kennis, en dus van warenbsp;verlichting; het nut derzelve, en tevens de dwalingen, tot welke zij aanleiding gegeven hebben, aan-tevvijzen ; de oorzaken , zooveel mogelijk, opte-fporen , uit welke die dwalingen voortvloeijen ; enquot;nbsp;A /•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hier-
-ocr page 12-hieruit tevens de middelen te ontlecnen , welke kunnen dienen om dezelve te vermijden.
Bij bet aanvangen eener proeve , om op deze belangrijke onderwerpen eenig licht tc verlprciden , is het van belang het oogjumt vooraf naauwkeurig tenbsp;bepalen , waaruit wij inecr.cn dezelve te raoeien be-jehouwen, en hetwelk den grond zal oplcvcrcnnbsp;eener drieledige verdceüng in de behandeling dernbsp;zaak.
Hoe menigvuldig en ondcrfcheidcn van aard de ftolFe ortzer navorfehingen ook zijn moge, geeftnbsp;het gelukkig flagen in eenig onderzoek hoegenaamd hoofdzakelijk aanleiding, of tot eene groo-tere algemeenheid van begrippen omtrent het be-Ihaan van zaken , of tot meerdere kennis der veranderingen 5 waaraan dezelve ^ hetzij in het liollelij-ke of ia het ondoftelijkc , onderworpen zijn; datnbsp;is, meer bepaaldelijk, wij warden daardoor ir, Baatnbsp;gelkld, om bijzondere waarheden onder meer a ge-nieene waarheden te rangfehikken, en om or^le ennbsp;ondergefchiktheid te befpeuren in die gedurigenbsp;afwisfeüngen, welke wij den loop der wereld noemen 5 hierin te keren oorzaken van effecten on-derfcheiden, en derzelver geregelde opvolging vast-ftellen. Indedaad, alle vorderingen in wetenfehapnbsp;en ervaring Iteunen op deze twee groinilhigen.nbsp;Geene uitgebreide kennis van het heeial , indien denbsp;ziel het vermogen niet bezitte, van bijzonderliedcnnbsp;te bevatten en te vereenigen onder een kleinernbsp;aantal algeraeene begrippen ; en geen inzigt in des-zelfs toekomend befiaan, waarop de berekeningen dernbsp;wetenfehappen , waarop fchranderheid van oordeel ennbsp;voorzigtigheid in het heftier van het leven gevestigd ziin, zonder onveranderlijkheid van oorzaken.
Zich
-ocr page 13-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 9
Zich te verheffen van algeraeencr tot algemeencr begrippen, komt overeen met wat in de taal dernbsp;fcholen wordt genoemd het zamentrekkcn onder ibor-ten , gedachten , orden , klasfen , enz.; en het isnbsp;in het vormen van deze, dat het vermogen dernbsp;ahjlractie deszelfs eigenaardig werk vindt, en ooknbsp;hierin, dat deszelfs nut ten klaarde wordt aan dennbsp;In het onderzoek naar oorzaken,nbsp;de werking van dit vermogen, zoo als
gelegd.
claa
trachten te doen zien , niet minder
evenwel, is wij zullen
groot geweest, maar over het geheel minder heilzaam ; en het is in dit gedeelte dat zich de meest gegronde befchuldigingen opdoen , welke tegen dit vermogen kunnen worden ingebragt , eilnbsp;deszelfs misbruik betreffen. Wij' moeten derhalvenbsp;de befchouwing van afgetrokkene befpiegelingen,nbsp;waarin hetzelve zich met de overige verlfande-lijke vermogens vereenigt in allerlei redeneringen , doen voorafgaan door een onderzoek naarnbsp;deszelfs meer bepaald gebruik in de vorming dernbsp;afgetrokkene denkbeelden van gedachten enz., ennbsp;deszelfs invloed op onze gewone begrippen omtrent oorzakelijkheid, benevens de gevolgen vannbsp;dien in de beoefening der wetenfcliappcn. Hiermede zouden wij dan ook aanltonds een aan vang maken , zoo niet de duidelijkheid vereischte dat wij,nbsp;de zaak een weinig lager opnemende, kortclijknbsp;den aard zelven van afgetrokkene denkbeelden, ternbsp;onderfcheiding van andere , aantoonden. Beginnendenbsp;dan met het eenvoudiglie, hopen wij de vraagnbsp;voldoende te zullen omvatten, opklimmende aldus :
W’'at zijn afgetrokkene denkbeelden ? Wat is geweest, en moet zijn het gebruik derzelve in de A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vor-
-ocr page 14-lo OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
vorming onzer begrippen van gedacht en oorzaak ? W'at is gebleken derzelver wezenlijk nut te zijn in onze redeneringen in het algemeen ?
Daar de behandeling niet enkel befpiegelend mag zijn, maar, naar luid der Vrage, voornamelijknbsp;moet toegepast worden op het voordeel van abdrac-tien, ter bevordering namelijk der Wijsbegeertenbsp;en ontdekking van nuttige v/aarheden, en derzelver misbruik in de misvattingon en nadeelen, welke zij kunnen hebben veroorzaakt, zijn wij ver-pligt aan het Eerde Hoofdduk eene weinig geëven-redigde kortheid te geven, en hetzelve meer tenbsp;doen dienen tot eene bepaling van het afgetrokke-ne, dan wel tot een pfychologisch onderzoek vannbsp;deszelfs ooifprong.
VAN AFGETROKKEIvE BESPIEGELINGEN.
.Is men, naar gemeen gebruik en woorddljke beteekenis, denkbeelden afgetrokken noemt, zoodranbsp;men in eene zaak eenige derzelver eigenfcliappennbsp;aanfchouwt, de overige in de aanfchouwing uit-fluit, fchiet men ver te kort om den wljsgeerigennbsp;zin der benaming te bepalen. Eenzijdig aanJchou~nbsp;Vim, in een. goeden zin van zijne aandacht te vestigen op bepaalde punten, klimt niet tot de hoogtenbsp;waarop men zeggen kan te befchouwefi in het af-getrokkene. Zoolang een enkel voorwerp, hetzijnbsp;der zintuigen, hetzij van geheugen of verbeelding,nbsp;voor den geest tegenwoordig is, blijft het bijzonder^ of men dan alle deszelfs gedeelten in eens zoe-ke te omvatten, dan of men zich foramige metnbsp;meerdere levendigheid begeere voortdtellen; ennbsp;de voortelling kan dan hechts meer of min volledignbsp;zijn. Afgetrokken wordt het, wanneer men hetzelve vergelijkende met andere gelijklbortige voorwerpen, de eigenfcliappen, waarin zij overeenkomen,nbsp;afzondert van die, waarin zij verfchillen, deze laat-fte verwaarloost, en dc eerde alleen tot een onderwerp van overweging maakt. Alsdan ftelt mennbsp;ter zijde eenige der omdandigheden van ieder, ennbsp;bepaalt zich tot den gemLenfchappclijken aard der-zelvc; in de kunstwoorden der wijsbegeerte, denbsp;individualiteit verdwijnt, en het abjfract of het
-ocr page 16-It OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK afgetrokken denkbeeld derzelve blijft alleen overig.
Dit kan het geniakkelijkst verllaan worden uit de wiskunst. Ecnc regte lijn, met krijt bcfchreven,nbsp;blijft altijd een bijzonder voorwerp, en het komtnbsp;aan velen twiifelachtig voor, of eene éénige lijnnbsp;ooit het afgetrokken denkbeeld van lengte zoudenbsp;hebben doen ontllaan; maar hoe die ook zij, zekernbsp;is het dat men in de wiskunst niet befchouwt de lijnennbsp;zoo als die ter opheldering befchreven zijn , gevormdnbsp;uit krijt of inkdeelen 5 of gelheden in metaal of ivoor,nbsp;en onder welke geeae twee, offehoon even lang,nbsp;volkomen gelijk zijn; maar derzclver gemeene ei-genlchap van lengte en rigting, en dat het vannbsp;deze eigenfehappen alleen is dat de voorflellen betoogd worden. Hoe meerder , en hoe verichillendernbsp;de voorwerpen zijn , welker overeenkomst men wilnbsp;befebouwen , des te meerder bijzonderheden zullennbsp;er verwaarloosd werden , en des te weiniger eigenfehappen overblijven, in het afgetrokken denkbeeldnbsp;derzelve, zoodat dit denkbeeld ten hunner opzigtenbsp;hoe langer hoe meer afgetrokken zal worden. Dus,nbsp;in het voorgcllelde geval, indien men regte lijnennbsp;te zamen met kromme befchouwt, verliest zich denbsp;bepaalde riguug der doelen en men bekomt het alge-meener denkbeeld van AyVt. En lijnen wederom tenbsp;gelijk met andere figuren bevattende, verdwijnt zelfsnbsp;datgene wat lijnen meer bijzonderlijk kenmerkte, ennbsp;blijft Hechts overig hare gemeene eigenfehap vannbsp;grootheid.
Indien aldus in eene juiste bepaling der woorden, liet eigenlijk befchomven in het afgetrokketie, naarnbsp;ons inzien, verichilltnd moet gerekend worden vannbsp;het afzonderlijk befchoiuren van ten gedeelte, zoonbsp;ais men ons gcredtiijk toedemmen, dat de benaming
-ocr page 17-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 13
handelen, en maar
welker oogmerk liet dwalingen in dit vak vannbsp;levendige kleuren aftcfchildcren.nbsp;in de tweede plaats , argtftro';keu
of
ming van afgetrokken denkbeeld nog veel minder behoort gegeven te worden zonder ondciicheid aan alle denkbeelden , welke geen dadelijk voorwerpnbsp;der zintuigen tot oorfprong hebben; als of alles afgetrokken ware wat de ziel zich voorilclt in hare inwendige befpiegeling-en, wanneer geene dadelijkenbsp;aandoening der zintuigen hare aandacht trekt: eenenbsp;manier van het woord te gebruiken, niet vreemdnbsp;aan de meePe werken welke niet bepaaldelijk overnbsp;een pfychologisch onderwerpnbsp;al te gewoonlljk iii dezulke,nbsp;is de onzekerhedennbsp;wetenfehap metnbsp;Wii tneenen dan
denkbeelden zorgvuldig te moeten ondcrfchcidca van diegene, welke, alhoewel niets ftoffelijks, ecii-rer bijzondere zaken voordellen, zoo als bijzonderenbsp;gewaarwordingen en aandoeningen der ziel zelve,nbsp;daden van menfehen, betrekkingen van allerlei aardnbsp;welke er tusfehen voorwerpen en verfchijnfels, ftof-felijk en niet ftoffelijk, bellaan. Deze moeten niernbsp;zelve befchouwd worden als eigenlijk afgetrokkenenbsp;denkbeelden, zoolang ieder bepaald is tot een bijzonder voorwerp , maar zij kunnen in de befchon-wing op hunne beurt aanleiding geven tot afgeirok-kene denkbeelden, en zij openen aldus liet veldnbsp;waarop de intellectueele wetenfebappen , de wijsbe-geerte der oudheid- en gefchiedkunde, de regtsge-leerdheid, zedekunde , landhuishoudkunde, met der»nbsp;zelver uitgebreide takken, zich vestigen kunnen.
Uit deze bepalingen volgt, dat in het afgetrokkene te befchouwen overeenkomt met zich zekere geinee-• ne eigenfehappen voortedcllen, en dat derhalvenbsp;afgetrokkene denkbeelden in de meePe gevallen metnbsp;A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aU
-ocr page 18-14 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
ali^emcenc denkbeelden kunnen worden ge'Lik eefteld, eene vcrvvisleling van uitdrukking , van welke wijnbsp;, ons dan ook in het vervolg, wddr het veilig kannbsp;gefdiieden , zullen bedi'. ncn.
Over den oorfprong van afgetrokkene denkbeelden en derzelvcr betrekking tot dc taal w'aarin zij worden uitgedrukt, dat is , tot algemeenc woorden , isnbsp;veel getwist; en het w^are mislchien van belangnbsp;zelfs voor de tegenwoordige vraag, welke dc grenzen betreft binnen welke het afgetrokkene in onze wiisgecrige bvfpiegelingen moet worden belloten,nbsp;indien deze pfychologilche vraag als beflist kondenbsp;worden belchouwd. In de onzekerheid welke opnbsp;dit (luk nog heerscht, zullen wij ons vergenoegen
met twee der nicest uitéénloopcnde gevoelens korte-liik te vermelden, en ons duideüjkshalvc tot een derzelve te bepalen, zoo al niet om onze overtuiging te kennen te geven omtrent een duister punt,nbsp;ten minlle om tot rigifnoer te dienen der bewoordingen. in welke wij ons omtrent de eigenlijkenbsp;ftofie dezer verhandeling zullen uitdrukken.
Alle llelfeis komen ten laatfte overée'n, dat het afgetrokken of algemeen denkbeeld eener zaak, zekere gemeene eigenfehappen , of punten van overeenkomst , betreft tusfehen de voorwerpen in hetzelve vervat. Het verlchil ligt hierin, dat fommigenbsp;het algemeene denkbeeld als den oorfprong aanziennbsp;van de overeenkomst der voorwerpen, terwijl anderenbsp;de overeenkomst der voorwerpen aanzien als dennbsp;oorfprong van het algemeene denkbeeld. De laatRenbsp;wijze van voorllelling is die aan welke wij de voorkeur zullen geven. Uit dit oogpunt belchouwd, isnbsp;het verQag der zaak aldus. De ziel heeft de gewaarwording van zekere voorwerpen als tegeuvvoor-
-ocr page 19-dig (?) aan haar, op een bepaald oogenbük, niet lang, 'of zij ontwaart tevens zekere betrekkingennbsp;tusichen fomniige derzclve, onder andere die vannbsp;£e!i;kems, of gelijkheid in fommige opzigtm. Hetnbsp;zijn nu betrekkingen van gelijkenis, welke, innbsp;w'orden gebragt, het algemeen denkbeeld van dienbsp;voorwerpen te kennen geven. Wij rigten onzenbsp;ongen naar zekere voorwerpen; wij gevoelen tus-fchen fommige eene zekere overeenkomst, wclkanbsp;wij door het woord plani uitdrukken ; tusfehen andere eene andere overeenkomst, welke wij doornbsp;het woord dier uitdrukken. Wij aanfchoiivven vervolgens deze laatlle meer bepaaldelijk ; befpeuren alnbsp;wederom eene grootere overeenkonrst tusfehen foia-mige, deze drukken wij uit door de woorden vier-vaetig dier , vogel, infect, enz. Het is klaar dat ernbsp;in het eerlle geval niet bellaat, eene roos, eenenbsp;lelie, eene tulp, en eene plant, maar dat deze laatlle een woord is beteekende zekere gemeene eigeu-fchappen van de vorigen.
Het tegenovergcilelde gevoelen keert deze bc-fchrijving om: bet is of het algemeen denkbeeld ven dier zelf, of een nog algemeener vermogennbsp;van eenheid daarteftdkn, hetwelk, vooraf bellaan-de, onder eene afdeeling zamentrekt het viervoetig
dier.,
(*) Wg merken aan , eens vooral, dat in deze en dergeiS-uitdrukkiii-en, h -jeuwoordig aan de ziel, \vy ons flecïits Aan. iittnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tn de ge.fttlüheiJ der taal onderiverpen,
.zioi, lioe zair..;iigeftsld \gt;y liaar in onze analyfis van denk-beelden voorUciicn, is ahyd uit liaren aard lt;//«; fin de oiiJer-1‘cheïdtiiï tlcnkbocldeii, aandoeningen, verinogens, waarin wij 1/aar verdeslcn , zijn Bechts, zoo als metaphyflei met regt a*;;-nierken, verfdiiilende wijzen,van beftaan van iijn en heUeli'danbsp;wezen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
-ocr page 20-i6 OVER HET WAUE GEGRUllv en MISBllUlt '
dier ^ den vogel ^ het iufect; het is insgelijks het algemeen denkbeeld van plant, of hetzelfde vermogen op anderen toegepasr, hetwelk ons die bijzondere overeenkomst voor oogen (lelt, welke wij menen te befpeuren in roos ^ klit ^ tulp.
Dit verfchil van gevoelen wordt hoe langer hoe •meer ingewikkeld , naarmate men zich van hetnbsp;waarnemen van enkel llofièlijke voorwerpen verheft tot de vrijer fcheppingen der verbeelding , ennbsp;men in het binnenst der metaphyliche verklaringennbsp;indringt. In de uitkomlfen dezer naanwelijks genaakbare duisterheden van het menfehelijk wezen, isnbsp;het echter wederom te herkennen, kenfehetfendenbsp;tweederlei aanhangers ten duiJelijkfte met den ftem-pel van hunnen oorfprong. Zoodat , b. v. , iederenbsp;oordeelvelling volgens de eenen flechts de uitdrukking is van eene bijzondere betrekking, welkenbsp;men ontwaart tusfehen de zaken welke zij betreft,nbsp;terwiil volgens de anderen, deze betrekking doornbsp;een vermogen der ziel op de zaken , als een bandnbsp;ter vereeniging eener losfe zelfdandigheid, wordtnbsp;toegepast en gedrukt. Hierbij moeten wij flildaati.nbsp;Daar wij de zaak opnemen waar de twee partijennbsp;overeenkomen, of bijkans overeenkomen , moetennbsp;wij in de bovengemelde verklaring blijven berusten. Onze keuze hieromtrent nader te billijken,nbsp;zoude het onderzoek der zaak zelve medeüepen.nbsp;Wii zullen echter eenige aanmerkingen hieromtrentnbsp;wagen , wanneer het ons zal voorkomen, dat denbsp;theoretifche gevoelens op dit (luk gewigtige gevolgen met zich voeren in dc praktijk, dat is, in denbsp;belpiegelingen zelve.
TWEE-
-ocr page 21-OVER HET AFGETROKKENE IN ONZE BEGRIPPEN VAN GESLACHT EN OORZAAK.
voorwerpen alle te kennen, welke de natuur in hare werken oplevert, zoude met den beperktennbsp;levensloop en bekrompene vermogens der menfchennbsp;onbeftaanbaar, en dus volftrekt ónmogelijk wezen,nbsp;zoo niet bij het zintuigelijk waarnemen van dezelve tevens een ander verrchijnfel in de ziel plaatsnbsp;had, waardoor zij onderling als verbonden wierden ,nbsp;en hierdoor gefchikt gemaakt om in het geheugennbsp;geprent te worden. Te weten, verfcheiden voorwerpen kunnen niet tegelijk aan de ziel voorgedeldnbsp;worden , of er ontftaat dadelijk het gevoel of de gewaarwording van gelijkheid in fommige opzigten, ongelijkheid in andere. Dezelfde punten van overeenkomst in onderfcheiden voorwerpen doen geborennbsp;worden eeo algemeen of afgetrokken denkbeeld vannbsp;derzelver gelijkenis in dit opzigt. Het zijn deze afge-trokkene denkbeelden van gelijkeiiis, welke in de Na •nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tuur-
-ocr page 22-i8 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
tuuiiijke HiRorie door de woorden gejlachten, foor-ten {genera, [pedes') of andere benaminiJen uitgeduid, ons in flaat Rellen de voorwerpen te verdeden , en onder éénen naam geheele reekfen van ligchamen voor den geest te brengen. Gewoontenbsp;en onderwijs hebben vervolgens in onze gedachtennbsp;die denkbeelden met ieder bijzonder voorwerp verbonden ; zoodat het zien, bij voorbeeld, van eennbsp;dier dadelijk aan den geest vertegenwoordigt dienbsp;punten van overeenkomst met andere dieren, welkenbsp;om die reden onder ééne foort en déne benamingnbsp;begrepen zijn. En deze verbinding raakt zoo diepnbsp;in den geest geprent, dat er een zeker gebruik vannbsp;de metaphylifche analyfis vereisdit wordt, om den
waren oorfprong van algcmcene eigenfcliappen , welke men in dén voorwerp meent te befpeuren, te erkennen. Dit zal bevattelijker worden , zoo mennbsp;zich een dier verbeeldt, afwgkende in gedaante vannbsp;al wat men tot nog toe ergens gezien heeft; hetwelk op het eerfle gezigt zekerlyk geen denkbeeldnbsp;van eenigerlei foort zoude verwekken, dan alleenlijk, door deszelfs verplaatfingen, die van z/Zer ofnbsp;levend v/ezen.
Uit het gezegde blijkt, dat in de wetenfchappelij-ke befchouwing der natuur, welke de Natuurlijke HiRorie voordraagt, niet minder dan in de oppervlakkige waarneming van dezelve door onkundigenbsp;oogen, ieder voorwerp , zoo als het zich aan dennbsp;geest voordek, hetzij onmiddelijk door de zinnen ,nbsp;of door dc vertegenwoordigende magt van het g**nbsp;beugen , moet aangezien worden als iij deszeR*nbsp;tweeledig, beftaande gedeeltelijk uk een« oori'pron*nbsp;kelijke zielsaandoening door de zino^n leweegge-bragt, gedeeltelijk uit denkbeelden in dc ziel zelve
-ocr page 23-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 19
VC ontfproten (betrekkingen, nameliik, van gelijkenis , welke zij gevoelt bij het waarnemen, of de tegenwoordigheid van meer dan eene zaak) en metnbsp;hetzelve verbonden en vereenigd. De oogen openende in een vreemd landfchap, meenen wij dadelijk een hoogen boom, een verheven berg, eenenbsp;mtge[lrekte- vlakte, door het gezigt te befpeuren.nbsp;Dat evenwel de denkbeelden van hoog, verheven,nbsp;uitgeftrekt, niet oorfpronkelijk met de vporwer-pen zelve door de zintuigen zijn ingevoerd , maatnbsp;door het gelijktijdig aan wezen van vele, en daaruitnbsp;ontdane vergelijkingenin de ziel zijn tevyaig-gebragt, en door de ziel zelve met ieder voorwerpnbsp;vervolgens verbonden, is aan den ervarenen in denbsp;metaphyflea genotg^aain bekend. Maar zoo ditnbsp;zelfde voor den oorfprong en wezenlijken aard vannbsp;de wetenfcliappelljke verdeelingen (clasfes, ordines,nbsp;genera) nog eenig beloog mogt behoeven, zoudenbsp;het fleclits noodig zijn twee natuurkundigen lenbsp;veronderllellen, die hetzellcle ligebaam belchoiiwen,nbsp;snaar ieder onkundig is vai\ het verdeelingdellèl vannbsp;den anderen; de een zal in het ligchaam een zekernbsp;gedacht erkennen, de tweede een geheel ander;nbsp;volgens den eerften zal het gerangfdiikt moeten worden onder een zeker aantal ligchanren, en daarmede fchijnen overeen te komen; volgens den tweedennbsp;zal het beliooren tot een geheel apder getal, ennbsp;hiermede alleen, uit hoofde van de door hem aang?quot;nbsp;noinene ppnten van vergelijking, gelijkfoortig wezen. Stel een en denzelfden erts voor, aan dennbsp;verzamelaar en praktisch kenner van uiterlijke hoedanigheden, en aan den geleerden en wiskundigen beoefenaar van de mineralogie van Hauy; elk zal innbsp;hetzelfde voprvverp e^n geheel ander geflacht, ofnbsp;B anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plaat-
-ocr page 24-so OVER HET WARE GEJBRUIK en MISBRUIK
plaatfing in de algemeene huishouding der natuur erkennen.
En evenwel is de wezenlijke aard van hunne verdeelingen , zoo als zij wijsgeerig befchouwd voorkomen , aan natuurkundigen niet zelden ten eene-tnaal onbekend. Dezelve zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;betrekkelijk,
dat is, ontleenen haren oorfprong niet uit één voorwerp, maar uit de tegenwoordigheid van verfchei-den , en bovendien eene betrekking influitende welke aan vele toebehoort, en dus een algemeennbsp;denkbeeld van die betrekking opleverende, zijn zijnbsp;afgetrokkene denkbeelden in den naauvvkeurigftennbsp;zin van het woord. Dit nu altijd voor oogen tenbsp;hebben, zoude het doel niet bereiken diergenen,nbsp;welke de verdeelingen zelve, niet den oorfprong dezer in de ziel, van noode hebben. Maar, aan dennbsp;anderen kant, door op dit Ruk geheel en al onkundig te blijven, en het gedacht of foort als iets tve-zenlijks in ieder ligchaam beftaande te oordeelen,nbsp;vervallen zij in den zelfden misflag met degenen,nbsp;die aan den boom zelven grootte, aan den heelternbsp;kleinte^ aan het veld uitgeftrektheid^ aan het padnbsp;engte toefchrijven.
Dat dit echter meestal het geval is, blijkt uit onderfcheiden omftandigheden. Het blijkt uit hetnbsp;gevoelen, dat eene plant of een dier, welks aardnbsp;nog niet onderzocht is, maar in het een of andernbsp;verdeelingftelfel onder een zeker gedacht of foortnbsp;valt, ook in deszelfs geheel bellaan en functiën,nbsp;dat is, in deszelfs overige eigenfehappen en grondennbsp;van vergelijking, met dit bepaalde gedacht of foort,nbsp;zal overeenkomen: een gevoelen dat, algemeennbsp;ook bij menfehen ontRaande, den natuurkundigennbsp;fleehts een bloot vermoeden , «n naauwelijks een
ver»
-ocr page 25-vermoeden , moet opleveren. Het blijkt uit de zucht bij de meesten dezer te befpeuren, om het natuurlijke. ftelfcl te ontdekken , dat is , de fchlkking waardoor alle voorwerpen in de natuur door duidelijkenbsp;en door de natuur als het ware zelve' aangewezenenbsp;kenteekenen van elkander afgefcheiden zouden zyn;nbsp;en hun geheim misnoegen van hiernaar tot nutoenbsp;vruchteloos te Breven. Offchoon nu ten opzigtenbsp;van naauwkeurigheid, uirgeltrektheid, en gemakkelijkheid veel opteletten valt, waardoor zich het eencnbsp;ftelfel in de Natuurlijke Historie boven het andernbsp;laat aanprijzen, is het echter zeker: 1“ dat het bijnbsp;elkander plaatfen van fommige voorwerpen, en afzonderen van andere, ontftaat uit eene bewustheidnbsp;van gelijkfoortigheid in de eerstgenoemde, en vannbsp;ongelijkfoortigbeid in de laatfte; 2“ dat gelijkCoor-tigheid niet voKlfekte gelijkheid, maar gelijkheid innbsp;fommige opzigten aanduidt; 3° dat, even als gelijkheid in fommige opzigten niet noodzakelijk gelijkheid in alle opzigten medebrengt (*) , zoo ook on-
ge-
Men kan hieruit het oiiderfcheid zien tusfehen de oor-fpronkelgke manier van redeneren, en die welke de ondervinding der waarheid heeft daargeftcld. Dat gelijkheid in fommige opzigten gelijkheid in alle opzigten natuurlijk doet beduiten,nbsp;is blijkbaar in den ongeoefenden geest, en zelfs bij alle men-fclicn in die dingen waarin zjj geene vergisfing ooit ondervonden hebben noch verwachten. Het geluid van hinniken, b. v.,nbsp;doet een ieder Heilig beiluiten dat er een paard aanwezig is.nbsp;Kinder.‘n brengen gretig naar den mond al wat maar de minftenbsp;overeenkomst heeft met eene geliefkoosde lekkernij. De wildenbsp;Eskhnaux, een groot fchip in zee ziende dobberen, vroeg vannbsp;ivdilr dit ontzaggelijke dier kwam ? Het is Dechts , Wanneer innbsp;bet navol'fcben van onbekende dingen, men zich in zijne verwachting nicnigwei'f vergist heeft, dat men het onzekere vannbsp;(krgelijke befluitc't leert ontdekken. Aan den geoefenden onderzoeker naar waarheid is dit zoodanig bewezen, dat zoo deze
22 OVER HET WARE GEDRUIK en MISBRUIK
gelijkheid in foimnige opzigten geen grond moet op. leveren oni dezelve in alle opzigten, dat is eenenbsp;volflrckte ongelijkheid, te befluiten ; dat, derhalve,nbsp;een natuurlijk flelj'el, waarin alle deekn volkomennbsp;van cén gefcheiden zouden 'iijn, waarin de gelijk-foortige termen A, B in zoodanige betrekking metnbsp;de termen M, N (tonden, dat er tiisfeh en A en
M, b.
gcene overeenkomst of verlcliil zoude
kunnen beftaan welke ook niet tusfehen B en M of A en. N beflaat, dat zulk een natuurlijk pdjel,nbsp;zeggen wij, eene voorondcritellir.g is , welke de natuur tot nutoe niet geregtigt, maar die veeleer ftrij-dig is met de daadzaak, dat ligchamen in ééne af-deeling bij elkander geplaatst,, van elkander gefchei-den , en,, met andye in. verlehinende afdelingen zouden overgaan , ZOO men andere punten van overeenkomst en verfchil tot grond van de verdeeluig vooraf had daargelleld.
Er is eene andere wijze van voorwerpen te on-deifcbeiden. Gelijk het befpeuren van verfchil tiis-fchen de gedaanten en hoedanigheden der voorwerpen aanleiding heeft-gegeven tot bet daarflellen van geheel onderfcheidene geilachten, zoo beeft denbsp;waarneming dat eene en dezelfde' gedaante, of hoedanigheid , in mate kan verfchillen in onderlcheidennbsp;ligchamen, en trapsgewijze tot andere overgaan, denbsp;Rtekfcn doen geboren worden. Het oogmerk dezernbsp;verdeeling i even a's van de vorige , moetende zijnnbsp;ora de verbazende en anders onbevatbare verfehei-
den-
tegen de flclling van 3®, zelfs ffilzwïgcnd , mogt liaiidclequot;, geacht zonde worden een iiiisflag te begaan; en zoo al een*nbsp;züne gevolgtrekking waar bcvcm'.en werd, dezelve echter voornbsp;een gelukkig verraoeden, eer dan VOOr een redelijk beCuit zoude worden aancezien.
-ocr page 27-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 23
denheid der natuur magtig te worden , en tot overlevering gefchikt te maken, moeten alle pogingen, welke ter verbetering of volmaking op dit Huk worden aangewend, naar dit oogmerk gerigt, en aannbsp;dit oogmerk alleen getoetst worden. Al wat dit tenbsp;buiten gaat, al wat zou ftrekken om eene volko-niene reeks te veronderftellen , waardoor de voorwerpen als aanédngefchakeld ons natuurlijk door hetnbsp;gancfche zamenflel van liet heelal zouden geleiden,nbsp;zonder ftuiting en met volmaakt gemakkeh^ken over-gang van het een tot het ander, zoude Hechts zijnnbsp;cene ingebeelde volmaaktheid van iets dat ons eigennbsp;werk is op de werken der natuur overtebrengen.nbsp;Naarmate men eene andere eigeufchap aanneemt omnbsp;den overgang van de eene fchaitei naar de anderenbsp;uittemaken, zal cene andere reeks geboren worden.nbsp;De wet van verwantfehap of overgang Qex conti-nuitath') welke in acht genomen wordt, zoo mennbsp;de vrijheid van vcrplaatfing in ligebamen befchouwt,nbsp;zal aan het eene einde der keten den loggen rots-fteen, aan het andere den denkenden en onderne-m enden mcnscli plaatfen. Stel nu, in de plaatsnbsp;van dit kenmerk, het tijdverloop tusfehen de geboorte en de ontbinding van dezelfde ligebamen; ennbsp;de mensch verlaat aanffonds zijne hooge (landplaatsnbsp;onder het gefchapene op aarde, en vervalt, doornbsp;eene nieuwe wet van verwantfehap , beneden eenenbsp;menigte wezens, boven welke hij zich eerst verhief. Hoe gebrekkig, en in de beoefening der Na-tiHirlijke Historie hoe onwLjsgeerig ook, de reeksnbsp;zijn zoude, weike volgens de grootte der ligchamennbsp;zoude ingerigt zijn, zoude eene keten, aldus doornbsp;de voetmaat vastgefleld, in haren aard even natuurlijk zïyi\ als de kunltigde, waardoor .men ons onge-B 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voc'
-ocr page 28-quot;4 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
voelig alle de gewrochten der wereld voor oogcn zoude doen verfchijnen. Dezelfde ideale volmaakt-kei'j, welke wij aan Belfels van gedachten in onzenbsp;verbeelding toefchrijven en te vergeefs zoeken tenbsp;vinden in de natuur, heeft het denkbeeld van eenenbsp;éénige, tn volmaakte Reeks, doen geboren worden.nbsp;Dit denkbeeld nu aantenemen, als raar hetwelk denbsp;natuur zich moet gedragen ; en hetzelve dus npte-zoekcn in hare werken , in volle vertrouwen vannbsp;het bewaaiheid te vinden, is een misbruik van hetnbsp;afgeirokkene in de befchouwingen, waarvan w'ijnbsp;tharus handelen.
Wi,i zullen op deze beide wijzen van verdeelin-gen, door archeiding in gejlachten, of door op-
Voiging in nbsp;nbsp;nbsp;flechts nog aanmerken, dar ver-
mits dezelve ztkerliik ontdaan uit eene befdiouwing van belhande voorwerpen , en de eene meer dan denbsp;andere aan de voorwaarden eener goede verdeelingnbsp;beantwoordt, men dus de eene natuurlijker dun denbsp;andere kan noemen; mits men zich altijd herinnerenbsp;dat dit Hechts eene benaming is kortheidshalve gebezigd , om een verfchil aanteduiden, hetwelk innbsp;zekere omftandigheden der zake, niet in haren oor-fprong, gelegen is. Het zoude ook mogelijk wezennbsp;dat er onder de voorwerpen der natuur een verdee-lings fiellel konde bepaald worden, welk aan denbsp;vereischten der natuurkundigen ten volle beantwoordde , en aan geen gebrek onderhevig was, tenbsp;weten, volkomen duidelijk en van elkander geheelnbsp;afgefcheiden genera, of eene volmaakt doorgaandenbsp;keten of reeks; aan welke dan de naara van natuurlijk , zoo men wilde, met het meeste regc zoudenbsp;tockomen. Maar deze volkomenheid is nog doornbsp;niemand gevonden, en is (oordeelende naar cjc tot
nu
-ocr page 29-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 25
nufoe bekende gelleldheid der natuur) waaricbijn-lijk ook niet te vinden-. Het is nu de overtuiging a priori dat dezelve beflaat, en bet zoeken naarnbsp;•dezelve a!s naar iets dat, gelijk een begraven Icbac,nbsp;verborgen, maar echter zeker te vinden is, welkenbsp;uitmaakt betgene wij' in deze zaak gezegd hebbennbsp;bet misbruik van het afgetrokkene te zijn.
Dit hierbij gevoegd hebbende, om zooveel moge-ILjk dubbelzinnigheid voortekomen, welke zoo ras in metaphyfirche onderwerpen uit de woorden zelvenbsp;ontllaat, ineenen wij op dit eerde ftuk genoeg gezegd te hebben. Daar immers de Natuurlijke Historie hare verdeelingen in zoo verre tot hoofdoogmerk gebruikt, en gcene verdere gevolgtrekkingennbsp;daaruit noodzakelijk ontleent, heeft de misüag,nbsp;welken wij vermeld hebben , ook minder invloed.nbsp;Degenen die denzelven begaan, koesteren een on-naauw'keurig denkbeeld , maar dit denkbeeld is nietnbsp;zoo zeer een eerde dap tot eene redenering , welkenbsp;daarvan de gevolgen zou kunnen gevoelen. Het isnbsp;dus genoegzaam denzelven aanteduiden, om denzelven hierdoor alleen voortekomen.
Een punt echter verdient opmerkzaamheid, omdat het befcliouwd kan worden als een gevolg van het voorgaande. Door foorten, of algemeenc hoedanigheden welke die verfchillende foorten uitmaken,nbsp;te befcliouwen ais een bedanddeel der ligchamen,nbsp;hetzij uitdrukkelijk, zoo als in Ibmmige ouderenbsp;delfels van wijsbegeerte, of dilzwijgend zoo als denbsp;meesten doen, komt men eindelijk tot eene hoedanigheid, welke aan alle gemeen zijnde, dus ooknbsp;gehouden worde voor een bedanddeel van alle. Zoonbsp;men namelijk in zijne gedachten alles van ligchamennbsp;affeheidt, waardoor zy onderling verlchilleu , blijft
Bs nbsp;nbsp;nbsp;er
-ocr page 30-a6 OVER HET WARE CECRUiK en MISBRUIK
er ten laatlle iets over, dat hetzelfde is in alle. Dit nu wordt genaamd de ftofc, materia; waarvannbsp;geene an u-ic definitie kan gegeven worden dan doornbsp;de denkbeelden zelve optenoemen , van welke jiofenbsp;eigenlyk flechts de naam is : te weten, idtgeftrekt'nbsp;heid, deelbaarheid, ondoordringbaarheid, beweeg'^nbsp;baarheid. Deze -flofe nu is in alle ligchatnen; hoedanig is zii ? is eene vraag door de oude wijsgeerennbsp;in alle hunne navorfchingen omtrent de natuur ternbsp;beantwoording voorgelkld ; eene vraag welke , niet.nbsp;tegengaande eene langdurige ondervinding, heden-daagfehen nog Ichier voor den geest zweemt. Dezenbsp;Jiofe is klaarblijkelijk tot nogtoe een afgetrokkennbsp;denkbeeld: geene kunst, geene bewerking welke
door de zintuigen befpeurd wordt, maar alleen eene bewerking der ziel heeft dezelve daargefleld. Immersnbsp;hoe nioeijelijk het ook zij, althans in den tegen-woordigen (laat der metaphyfifche wetenlchappen,nbsp;juist te bepalen in iedere gewaarwording , welke denbsp;eigenlijke zintuigelijke aandoening zij, en wat gedeelte zij toetel'chrijven aan denkbeelden In de zielnbsp;zelve onraiddelijk uit voorafgaande aandoeningennbsp;ontdaan, is het evenwel niet moeijelijk, na behoorlijk onderzoek, een ligchaatn als verfchillend vannbsp;een ander te beoordeelen. Hiertoe is ook die juistenbsp;bepaling niet noodig. Want één ligchaam is andersnbsp;dan een ander, door het zamengedelde uitwerkfelnbsp;hetwelk ieder op de ziel heeft, hoe dan ook denbsp;mataphyfica dit uitwerkfel in hare deden moge heb.nbsp;hen opgelost, of in vervolg van tijd zal oplosfen-AI zoude op dit Ruk nog niets Heiligs bekend zijn gt;nbsp;is bet evenwel zeker dat de vijftig of zestig elementen, welke fcheikundigen thans tellen, duidelijk,nbsp;wanneer men die ieder nagaat, verlchillen. En
VAN AFGETROElt;K£NE BESPiEGELLNGllt;:N. 27
dergelljke verfchillen zijn dan 00k de eenigde welke in de natuurkunde moeten aangenomen worden.nbsp;Zoolang dus de ftoffe niet kan aaiigetoond wordennbsp;even duidelijk als ieder dier elementennbsp;fchillend van al wat er van zamengeftcld is, kannbsp;men niet verzekeren dat zij beflaat. Een natuurkundige moge haar vooronderdellen, zoo hij eenenbsp;dergelijke hypothefis, welke regtflrecks aanloopt tegen al wat tot nutoe ondervonden is (namelijk datnbsp;hoe fijner de analyfis , hoe grooter het getal elementen) , met de leer zijner wijsbegeerte kan verzoe?nbsp;nen. Een metaphyficus mege haar als een voort-brengfel der ziele doen voorkomen, maar hij bekentnbsp;hierdoor zelf, dat zU , niet door de zintuigen bCfnbsp;keiid gemaakt zijnde, niet als een ligchameUjk voorwerp kan aangezien worden.
2. Onftoffelijke voorwerpen.
De eigenfehappen en verfchijnfels welke meer bijzonderlijk de ziel zelve tot onderwerp hebben, zoo als hare yerfchillende werkingen , gewaarwordingennbsp;en aandoeningen, worden alsmede door ons gerang-fchikt volgens zekere bepaalde punten van overeenkomst , en begrepen onder meer of min alge-meene benamingen; doch’ geene nadere Itof vannbsp;overweging voor ons oogmerk opleverende, behoeven dus geene nadere ontwikkeling. Wat wij innbsp;dit gedeelte voornamelijk bedoelen, zyn algemcenenbsp;’!Vnar/,eden, welke als de uitdrukking van fourcgeli]-ke meer bijzondere waarheden dezelfde plaats be-kieeden ten opzigt der betrekkingennbsp;fchen voorwerpen beilaan, als dq algemeene bena--mingen waarvan wij (Iraks handelden ten qpzigt
der
-ocr page 32-a8 OVER (IET VYARE GEBRUIK en MISBRUIK
der voorwerpen z'elve; en alzoo de zelfde opklim-rning vertoonen van bijzonderheid tot meerder en meerder algemeenheid of afgetrokkenheid, welke denbsp;laatlle ons vóórhelden in hunne verdeelingen vannbsp;foorten , geflachten , klasfen , enz.; Itennende eindelijk met deze op denzclfJen grond , namelijk vannbsp;ware of gewaande overeenkomst in bepaalde puntennbsp;van vergelijking.
Iinmevs ieder bijzonder befliiit, uitgedrukt door eene propofuie . beteekent eene bepaalde betrekkingnbsp;welke men vermeent te ontwaren tusfehen het onderwerp cn hetgeen daarvan gezegd wordt, tusfehen het fubjectiim en praedicatum. Soortgelijkenbsp;betrekkingen uiigednikt als behoorende tot meerdernbsp;voorwerpen 9 verUrii^cn liierdoor larjgzatntrband eennbsp;hooger trap van algemeenheid ; en zelve onderlingnbsp;vergeleken , brengen ons tot die verdeelingen , wel-ke ARiSTOTEiES praedicabilia, latere wijsgeerennbsp;door andere benamingen hebben aangeduid, en totnbsp;andere foorten hebben gebragt; Waarheid eindelijknbsp;met een enkel woord omvattende al wat waar isnbsp;bevonden in de duizenden van betrekkingen aannbsp;welke dat woord wordt toegekend. Het is uit denbsp;goede of verkeerde toepasling van algeineene waarheden dat het nut en het misbruik van het afge-trokkene ter barer opzigt moet beoordeeld worden;nbsp;en in zooverre als deze toepasling kan ingelichtnbsp;worden door de befchouwing van den aard zelvennbsp;dier denkbeelden, is deze de gefchikte plaats voornbsp;hetgeen wij hierover meenen te moeten zeggen.
Ieder befluit, rnits die nitdrukke de wezenlijke betrekking als ontwaard in den geest van •gt; ^*2nbsp;oordeelt, is, ten opzigt van dezen, volkomennbsp;gt;i;aar. Dan hoe verfchillend de belliüten omtrent
zaken, welke allen meenen dezelfde te zijn, naar de omdandigbeden waarin zij voorkomen aan eennbsp;ieder ! De gefteldbeid van ons redelijk wezen zoowel als de gefcbiedenis der incnlchelijke rede bevestigt dit. Vooreerst, de gefteldheid van ons redelijknbsp;wezen. Als men ziet hoe dat een denkbeeld eennbsp;ander denkbeeld fpoedig verwekt, en nagaat in der-zelver gedurige opvolging den loop der gedachten ,nbsp;fchier ieder oogenblik door de zintuigen, en harts-togten, als door invloeijende (Iroomen, of verfneld»nbsp;of opgehouden, of afgewend en van kleur en aardnbsp;veranderd naar elders gedreven ; en in aanmerkingnbsp;neemt, dar geene twee de aandacht ecnigzins kunnen vestigen zonder aanieïJing tot een betrekkelijknbsp;denkbeeld te geven, hetwelk op zijne beurt met andere verbonden nieuwe opvolgingen en nieuwe betrekkingen kan teweegbrengen: — zoude men haastnbsp;twijfelen of het magelijk zij dat twee menfchen juistnbsp;hetzelfde oordeel over dezelfde zaak zouden kunnennbsp;vellen ; daar het verfchil in oorfpronkelijke zielsge-fteldbdd, ondervinding, omPcandigheden , en dus innbsp;verkregene denkbeelden, herinneringen , aangenome-ne gevoelens, vatbaarheid voor bijzondere aandoeningen , in den geheelen vorm en rigting van dennbsp;geest, het bijkans onmogelijk maakt dat eene eenig-zins zamengeftelde zaak dezelfde oraltandiglieJennbsp;voor den geest van ieder zal Hellen, niet meerdernbsp;noch minder, alle met dezelfde mate van levendigheid, en dezelfde opvolging doen plaats grijpen vannbsp;denkbeelden en betrekkingen. Het fchijnt evenwelnbsp;dat hoe meer men de gelijkheid in ibmmige of allenbsp;dezer opzigtcn nadere, hoe meer de uitkomst tennbsp;naaste bij in allen dezelfde is; en wij befpeurennbsp;bier in het intellectueele een voorbeeld van die al-
magt des Scheppers, welke in het natiuirlyke ^oo veel orde uit zoo vele fchijnbare verwarring ge*nbsp;biedt, terwijl wij zijne goedheid niet genoeg kunnen prijzen, dat waar zoo vele oorzaken van onze*nbsp;kerheid btllaan , het pad der waarheid ons niet geheel is gefloten. Het is een van de voornaainfienbsp;oogmerken der Logica, alle die omflandigheden vannbsp;verfchil te ontvvikkelen, en zoo veel mogelijk tenbsp;vereffenen , en het oordeel van allen tot gelijkheidnbsp;te brengen.
Ten andere, de gefchiedenis openbaart ons in de verfchillende omflandigheden van den geest als ’tnbsp;ware de aanleiding der verfchillende befliiiten. Hoenbsp;vele gevoelens worden nu als valsch befchouwd,
welke door derzelver ftichters niet Hechts voor waar gehouden, maar voor waar bewezen werden. Ennbsp;met betrekking tot hunne manier van inzien, datnbsp;is, tot de omflandigheden welke zij voornamelijk innbsp;acht namen, waren die ook meestal %vaar. Hetnbsp;befltiit waardoor ptolem.eus de aarde in het mid.nbsp;denpunt onzer wereld (lelde, is ten opzigt van denbsp;redeneringen die hetzelve uitmaakten, even nwrnbsp;als dat waardoor copernicus , met een riUiiner in-zigt, of door een gelukkigen inval van verwaarloosde omdandigheden, die plaats aan de zon toekende. En hoe menigmaal gebeurt het niet dat bijnbsp;het doorlezen van federt lang omvergevvorpen llel-fels , mén ais met den vinger kan aanwijzen eene kleinenbsp;omflandigheid, welke in acht genomen zijnde denbsp;waarheid reeds toen had doen uitvinden, en de dwalingen had belet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Maar toont nu de gefchiedenis boe waarheid vol-'komener wórdt- naarmate de geest in zühe aandacht 'cen ruimer veld omvat, en rijker wordt in daadzaken ;
A..
1
VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 31
ken; en verklaart de gedelJheid van ons wezen hoe dat iedere nieuwe omdandigheid het befluit van hetnbsp;geheel kan wijzigen ; volgt dan niet uit beiden, datnbsp;de ontdekking der waarheid uit haren aard progres-ficf is? en is die progresfief, zoo kunnen wij denbsp;waarheid van alle eenigzins zaïnengedelde dingennbsp;flechts befchouwen als met betrekking tot de om-dandigheden, welke tot nutoe zijn waargenomennbsp;of bekend gemaakt. Niet dat.de waarrchijnlijkheid,nbsp;dat onbekende omdandigbeden en betrekkingen kunnen bedaan, niet in de eene zaak grooter is dan innbsp;de andere: onze middelen van kennis (lellen ons innbsp;ftaat dit eenigzins te beoordeelen; maar in onzenbsp;onmagt om het beOaan van dezelve (lellig te ontkennen , fchijnt er hieruit tol de bevestiging en verbetering van onze bcduiten, dat is, tot den voortgang der waarheid voHlrekt vereischt te worden,nbsp;dat men de omdandigheden, of anders, de zaaknbsp;in fpccie zoo dikmaals mogeltjk onderzo'eke.
Algemeene waarheden dan, als de uitdrukking van gelijkfoortige betrekkingen belioorende tot vee-lerlei zaken, zijn een uitnemend middel om cepnbsp;aantal anderzins los verfpreiden kundigheden zamen-tgtrekken en te verbinden; mits de voorwerpen welke zij betreffen, en derzclver omllandigheJen, innbsp;iedere zaak bepaald zijn, en als onveranderlijk tennbsp;barer opzigte kunnen worden aangezien. Bewaringnbsp;«n overlevering van kennis , beide worden zondernbsp;dezelve onmogelijk. Maar uit haren aard fchijnennbsp;zij Weinig te kunnen bij brengen tot bet uitvindennbsp;van onbekende waarheden, dat is , of van foortge-lijke betrekkingen te voren onopgemerkt tusfehennbsp;. andere voorwerpen , of van geheel nieuwe foortennbsp;van betrekking; althans in hare toepasfing hiertoe
ge-
geven niet zelden aanleiding tot dwalingen. Want binnen hare eigenlijke grenzen befchouvvd, blijvennbsp;zij bepaald tot zaken zoo als die reeds erkend zijn,nbsp;dus tot het bekende; hier buiten tredende , en uit-geflrekt tot voorwerpen en omftandigheden welkenbsp;fchijnhaar, of in fonimige opzigten , dezelfde zijn,nbsp;kunnen zij dikwerf een bed uit doen opmaken ver-fchillend van hetgeen de befchouwing dezer zelvenbsp;in haar geheel zoude teweegbrengen. Dit gevoeltnbsp;ook een ieder bij het onderzoek eener nieuwe zaak,nbsp;en de overtuiging hiervan is de grondflag van ver-fcheiden praktifche regels voor het uitvinden dernbsp;waarheid. De Logica van aristoteles heeft geleerd hoe men denkbeelden in eene reeks of redenering kan verbinden, zonder eenige voorwerpen innbsp;het midden te brengen; zoodat men fyllogismennbsp;met de letters van het a b c kan vormen , welkenbsp;zelve niets beteekenen dan alleen zekere betrekkingen in welke zij onderling (laan. Dan het is gee-ne nieuwe opmerking, dat de uitkomst van dezennbsp;trant van redeneren zeer bepaald is gebleven; en alsnbsp;men den oorfprong van Ibmmige belangriike waarheden nagaat, of liever dien Rillen voortgang vannbsp;onze kennis, alwddr de ontdekking eener nieuwenbsp;waarheid meestal Hechts de laatlle ontwikkeling isnbsp;van eenen langdurigen groei, en men flaat dan denbsp;oogen op de (leilten der Ontologifche en Cosmolo-gifche flelfels welke in het veld der wijsbegeertenbsp;pronken, men Raat verbaasd over derzelver onvruchtbaarheid.
Er is ééne uitzondering aan hetgeen vvii aangevoerd hebben : namelijk de Wiskunde. welke geene omitandigbeden behoeven in acbt genomen tenbsp;worden , om de llelligRe, en onveranderlijkRe waarheid
-ocr page 37-heid te erlangen. Het is evenwel van belang te Weten waarin die uitzondering eigenlijk bellaat. Hetnbsp;zjin niet de waarheden , als de uitdrukking van zekere betrekkingen tusfchen wiskundige voorwerpen ,nbsp;welke in haren aard vcrfchillen van andere waarheden; maar de wiskundige voorwerpen zelve, welke, a Fgetrokkene denkbeelden zijnde, geene omdan-digheden kunnen bevatten dan die welke daarinnbsp;door ons befloten zijn, en in deOnitiën duidelijk op-genoemd en bepaald worden. Het afgetrokken denkbeeld van eene lijn, b. v., of de algemeeue eigen-fchap van lengte in alle lijnen, is het eenige voorwerp tot hetwelk onze demondratien omtrent lijnennbsp;oehooren; cn dit voorwerp niijft onveranderd, hoedanig ook wezenlijke lijnen in aard verfchiilen,nbsp;omdat deze verfchiilen in alle andere eigenfebappennbsp;bedaan dan in de kngu, welke alleen iu de wiskunde befchouwd vvordr.
Maar er zijn weinig, zoo eenige, vakken van onderzoek, wddr aldus dén enkel voorwerp, afge-fcheiden van alle omdandigheden en wijzigingen,nbsp;lang kan vervolgd worden. Wddr omdandighedennbsp;invloed hebben, kunnen zij zonder nadeel niet verwaarloosd worden ; en hier een wiskundigen redeneertrant te willen invoeren, zoo niet reeds opnbsp;zich zelf eene dwaling, fchijnt den weg te banennbsp;tot dwalingen. Wij hebben te dezer plaatfe gezegdnbsp;Vfat uit den aard van algemeene denkbeelden febijntnbsp;tfi moeten voortvloeijen. Wij bewaren eene ruimerenbsp;ontwikkellug hiervan tot het Derde Hoofdduk.
-ocr page 38-34 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
II Afd. Over oorzaken.
I. Stoffelijke voorwerpen.
De befchouwing van dit gedeelte zal vereifchen dat wij vooreerst kortelijk, zoo duidelijk als wijnbsp;kunnen, bepalen wat men door de betrekking vannbsp;oorzaak en effect te verliaan hebbe. Jn de oniwikkeling hiervan, zal het noodig zijn naauwkeurig af-tefcheiden de gewone uitdrukkingen met de daaraannbsp;verbondene denkbeelden, van de zaken of verfchijn-fels, welke tot dezelve aanleiding gegeven hebben,nbsp;en welke alleen behooren in acht genomen te worden. Wij zullen dezelve om d;e reden befchrijven-der wijze voordragen.
Het eerde dat men aantreft bij de befchouwing van twee verfchijnfels, welke gezegd worden in denbsp;betrekking van oorzaak en effect tot elkander tenbsp;ftaan, is, dat het eene voorafgaat^ dat het tweedenbsp;op het eerlte volgt. Maar al wat iets voorafgaat^nbsp;wordt niet gezegd deszelfs oorzaak te zijn ; en alnbsp;wat gebeurt, of verfchijnt, bet effect te zijn vannbsp;iets anders dat hetzelve is voorafgegaan. Wij moeten dan befluiten, dat één verichijnfel een andernbsp;kan voorafgaan, zonder gezegd te worden de oorzaak te zijn van dit andere als deszelfs effect. Maarnbsp;voegen wij er nu bij, dat bet eerlte veifcliijnfelnbsp;nooit plaats heeft of het tweede heeft plaats achtereenvolgens; en dat liet tweede nooit plaatsnbsp;heeft of het eerlte moet vooraf hebben p'aatsnbsp;gehad; zoo zullen wij eene volledige befchrijvingnbsp;hebben van al wat omtrent dezelve indedaad waargenomen is geweest, waarom dezelve oorzaak en
ef-
-ocr page 39-VAN AFGETROËKENË BËSPlEGËLiNGEN. 35
effect ziin genoemd geworden. Deze befclirljving kan dan in de diie volgende punten vervat worden inbsp;1° het eene verfchijnlel gaat altRd vooraf, her tweede volgt; 2° het eerde , of voorafgaand , verlchiin*nbsp;fel heeft nooit plaats, of liet tweede volgt; 3“ ditnbsp;laatstgenoemd verfchijnfel heeft nooit plaats, of hefnbsp;eerstgenoemd was voorafgegaan (*). Het is vannbsp;belang aantemerken, dat men hierbij altiid dilzwij«nbsp;gend verifaat, alk oniftandighedtH dezelfde blijvende ; anders immers zijn het niet meer dezelfde ver-fchijnflls , maar indedaad andere, en de betrekkingnbsp;van oorzaak en effect kan dus ook verfchillendnbsp;ayn (t;.
Dit
(*) Zie deze voorftelliiig x’aii de bètrekkirtg van omv.aak cti effect in ce« werkje tot titel voerende: Observations on thtnbsp;Relation of Cause and Effect, iy Thomas brown. Edinburgh jnbsp;xSo6.
(f) Een iieen in de lucht geworpen en toevallig op *cn mensch vallende, zou de oorzaak genoemd worden van dönbsp;kwetfuur. Onze befchryving van Wat oorzaak is blijft bleropnbsp;even toepasfeiyk, zoo men de voofwaarde in acht neemt, datnbsp;alle omjlandigheden dezelfde blijven. Immers het is niet hetnbsp;¦werpen va:i een fteen alleen, hetwelk de kwetfuur veroorzaakt |nbsp;maar het werpen van den fteen, met alle de omftaiidighedennbsp;Van plaatfing vart den perfoon enz. ; eii deze maken gezaïhcn^nbsp;lijk het verfchijnfel uit; zoodat ^ indisti zij juist dezelfde wedernbsp;plaats hadden, ook zeker hetzclule w'eder zoude gefebieden»nbsp;Hetgeen de toevalligheid uitmaakt, is llechts met betrekkingnbsp;tot ons oogmerk , of VefwaMinir , omdat v/lj het niet opzetcë-*Ük hadden ingerigt, en er geen Vermoeden Van hadden. ldnbsp;gegevene omflaudigheden Was het effect niet toevallig. Eene'nbsp;toevallige oorzaak is, uit den aard der zake befchouwd, eetid
tegenfirijdi^heid.
Dat de omftaiiijjgijgjjgj,, waarin eenig bepaald Verfchijnfel plaats heeft, een wezenlijk deel van hetzelve uittnaken , etlnbsp;dus verandering van omftaiidigheden een ander verfchijnfelnbsp;(hoezeer niogelijk gelijkfoortigj daarftcllen, behoort nimmefnbsp;«it het oog verloren te worden. Immeis hierdoor alleen Vefr
C nbsp;nbsp;nbsp;«yii*
-ocr page 40-3Ö OVER. HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
Dit nu gedeki hebbende, en vooraf herinnerende dat wij hier niet handelen over het vinden van oor-
za*
tnjjdt uien de ongerijmdheid van verfchiücnde effecten aan de zelfde oorzaak, of vei-rchUlenJe oorzaken aan ecu zelfde effectnbsp;toetefchrijven: iets dal: in alle andere hefchouwingen meestalnbsp;zonder gevaar kan doorgaan , en overeenkomflig het fpraakge-bruik de kortheid bevordert, doch in het onderzoek zelf naarnbsp;den aard dezer betrekking, verwarring teweegbrengt. Warmnbsp;•Morden, zich uithreiden, in beweging raken, wordsn gezegdnbsp;ieder uit velerlei oorzaken te ontdaan. Dan deze zijn niet eigenlijk benaniingen van bepaalde vcrfchonfcls, zü zijn alge-meene uitdrukkingen infuiitende eene menigte van verfchijnfel*nbsp;die zich in zekere opzigten gelijken, en waarvan eik , bij eenenbsp;dipte analyfis van iedere oindandigheid, bevonden wordt eennbsp;voorbeeld optebveren van gedadige opvolging, van onveranderlijkheid van oorza.ak en effect. Warm worden, in dezennbsp;naauwkeiuigcn zin, is niet bet effect van derk ioopen, maarnbsp;•warni worden in zekere bijzondere omjlandigheden is bet effectnbsp;van ligchaanis beweging bij foinmige dieren ; of liever, het itnbsp;de laafde fcbakcl van eene keten van oorzaken en effecten,nbsp;waarvan Ioopen de eerde is.
Insgelijks is bet met behulp dezer inachtneming dat van de opvolging welke men in ocirzaak cn effect befpeurt, af,;e(cbei-den worden die opvolgingen, niet van enkele vcrfchijnfels,nbsp;maar van de uitkomden van geheele reekfen van vcrrcbiinfels;nbsp;gelijk als nacht gedurig on dag volgt, cn dag op nacht, eb opnbsp;vloed , en vloed op eb, vrede oorlog volgt, cn door oor'ognbsp;wederom vervangen wordt; waai bij niet blootclijk twee ver-fchijnfels worden opgenoemd omdat Heclits twee woorden zijnnbsp;uitgefproken, maar het uitdekendfte uit de rij da.at voor de geheele i'ij : gelijk dan van eene opvolging, waarin een grootnbsp;verfchil in de onderfcheiJen gedeelten heerscht, foms meerder,nbsp;foms minder fchakels worden genoemd. Komen, zien, ennbsp;ovcrwiiwen kunnen, door tusfehenvoeging ajaii eene menigtenbsp;gebeurtenisfon en omftandigbeden , in em bepaald geval zeernbsp;wel eene reck.S uitmaken met oiivcrandrrlijkc opvolging vannbsp;oorzaken en effecten; jtenvül on zich ztlvc beftbouwd, ziennbsp;en overwinnen zekerlijk geen beftendig gevolg zijn.
Welke defniitie van oorz.akelükheid men ook verkieze. der-*e!ver naauwkeurigheii in den whsgcerigen zin hangt hierva»
8«'
-ocr page 41-VAN AFGETROKKENE CESPiEGEElN'GEN. 37
zaken, maar over den aard, van oorzaken welke als zoodanig reeds bekend (laan ; zoo vragen wij: is ernbsp;nog iets meer in de gezochte betrekking, buitennbsp;hetgeen in -de drie opgegevene punten vermeld is?nbsp;Wij vragen naar geene denkbeelden welke de overweging van het waargenomene in ons zoude kunnen doen opkomen ; wij vragen of er nog bovendien iets anders plaats heeft in eene bekende oorzaak en effect, dan dat het een voorafgaat, het ander volg:; het een nooit voorafgaat of het andernbsp;volgt insgelijks; dit andere nooit plaats heeft of hetnbsp;eerst moet zijn voorafgegaan? Zoo ja, en het isnbsp;iets dat als eene daadzaak befeft, of zintuigelijknbsp;waargenomen kan worden (en anders behoort hetnbsp;niet tot de btfchrijving van het gebeurde), moetnbsp;het een derde verfchijnfel zijn , welk na de oorzaak , en voor het ellect plaats heeft, welk de tus-fchenruimte (als ik mij eens zoo mag uitdrukken)nbsp;van de oorzaak en het effect in tweeën verdeelt. Ennbsp;in dat geval, wordt onze vraag niet beantwoord,nbsp;maar flechts herhaald; want nu in plaats van éénnbsp;tweetal verrchljnfels, welke als oorzaak en effectnbsp;tot elkander liaan, zijn er twee diergelijke tweetallen; namelijk, het eerlle verfchijnfel wordt oorzaaknbsp;genoemd van dit nieuw gevondene als deszelfs effect ; en dit laatfle , op zijne beurt, oorzaak vannbsp;het iiirerfle effect. Want de drie opgenoemde punten van befchrijving zyn hier even toepaslëlijk op
bei-
geheel af, dat men flechts vergelijke twee verfchünfels, welke men als enkelvoudig befchouwt, en waarvan elk in omftandig-heden geplaatst is die of flilzwügend of uitdl'ukkelijlv genome»nbsp;worden dezelfde te tlyven.
jS OVER HET WARE GEBPvUlK en MISBRUIK.
beije ; en wij herhalen dus de vraag in dezer voe. ge : heeft er tusfchen eene oorzaak en derzeiver on-middeHik effect iets plaats, buiten de drie onillan*nbsp;digheden van geltadige opvolging hier voren bc-fc breven ?
Om tot een voorbeeld te komen. Een vUerbol in tegenwoordigheid gebragt van den conductornbsp;eener eketrireermachine, fcliiet paar denzclven toe,nbsp;Pe conductor in deze omllandigheden zou hier denbsp;oorzaak genoemd worden van het naderen des bols,nbsp;indien het beRaan eener elecrrieke vloeilfoF ons metnbsp;bekend was. Op dit verfchijnfel zijn dan ook toe^nbsp;paslelnk de drie gemelde voorwaarden: ware cenenbsp;of meer het niet, zoude ook niet de tegenwoordigheid van d- n conductor , maar iets anders , oorzaaknbsp;van de beweging zijn genoemd geweest, Nti zegtnbsp;de natuurkundige; de tegenwoordigheid van dennbsp;conductor is wel de aankideneie oorzaak^ maar nigtnbsp;de onmiddeliike , want er is eene vlugtigCi ilibtiele,nbsp;ftofFe om denze'ven henen gefpreid , en deze is denbsp;ware oorzaak van de beweging. Wat verrigt bynbsp;It'erdoor meer, dan dat hij in de plaats van éénnbsp;geval, twee foortgelijke gevallen daarltelt ? te vorennbsp;hadden wij; de tegenwoordigheid van den conductor in zijne gegeven omllandigheden van aanrakingnbsp;ipgt de machine enz. ah oorzaak, de beweging vannbsp;den vlierbol ais effect ; nu hebben wij : de tegen',nbsp;vvoordigheid van den conductor enz, ah oorzaaknbsp;dat de tlectritke vloeillof zidi om denzelveij henennbsp;fpreidt ah effect, en deze vloeiRof op hare beurtnbsp;(lis oorzaak vau de beweging ah effect, Wonbsp;zoeken hier niet of die theorie vïn electriciteit goednbsp;is, W!,i voofonderfteUen dit;, en alsdan reder.cerc denbsp;p^rporkunJige zeer ten regte, door de ^eketrieke
Vlom,
-ocr page 43-VAN AFGETllOKKENE BESPIEGELTNGEN. 39
vlueillof te ftdlen in zijne uitlegging tusfchen de da^tdzaak van de tegenwoordigheid des conductorsnbsp;cn de beweging van den vlierbol. Maar het isnbsp;klaar , dat hiermede de kennis van deze bijzonderenbsp;beweging wel, maar niet van den aard der betrekking van oorzaak en elRct is veranderd. In de tweenbsp;voorhanden gevallen, even als in het eerde éénenbsp;geval, blijft die betrekking vervat in de drie bovengemelde voorwaarden; en wij vinden in dezelvenbsp;niets om ter beantwoording van de vraag te dienen:nbsp;heeft er buitendien nog iets plaats waardoor die be-trekking wordt daargedeld? Ja al zoude de natuurkundige de werking der vloeiltof op den vlierbolnbsp;uitleggen , dat is, tusfchen derzelver aanwezen opnbsp;den conductor en de beweging van den bol, nognbsp;een verrcbijnlel invoegen , of tusfchen dit laatlte ennbsp;de. twee uiterde nog twee, en zoo voorts de ge-heele keten van oorzaken en effecten openleggen,nbsp;en het eindelijk zoo ver brengen dat hij die beweging bewees te ontdaan uit eeue impulfic van denbsp;deeltjes eener onzigtbare dof tegen den vlierbol, ofnbsp;tegen de lucht; nogtans zoude de betrekking vannbsp;iedere oorzaak tot derzelver effect niet meerder op-gthelderd zijn dan toen wij in onze onkunde de tegenwoordigheid van den conductor zelve als ontnid-delijke oorzaak aannamen. Want wat is eene im-pulfie, of botfing, met betrekking tot de bewegingnbsp;Welke daaruit wordt gezegd te ontdaan ? Zij isnbsp;zelve eene oorzaak, cn de beweging een effect;nbsp;maar is derzelver betrekking in dit' geval verfchil-lend? Befchrijven wij bet gebeele verfchijnfel: eennbsp;bal in beweging nadert eenen anderen, gekomennbsp;zijnde in aanraking (ik za! ider zelfs volkomen aanraking voor mogelijk dellen), b'cgint de tweede ins-C 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ge-
-ocr page 44-geüilcs te bewegen; voeg hierbij de twee overige om handigheden in 2° en 3° vermeld, welke hiernbsp;ook plaats grijpen ; en ziedaar eene volledige be-fchrijving van de botfing, welke dit verfchijnfel opnbsp;denzelfdcn voet (lelt met alle amlere oorzaken, hoezeer wij ons gewend mogen hebben (zro als (Iraksnbsp;te verklaren) om hetzelve als iets veel natuurlijkcrnbsp;of noo'lzakdijker dan alle andere te befchouwen.
Dit voorbeeld is Hechts eene herhaling van hetgeen wij te voren in algemeene bewoordingen uitgedrukt hadden. \Aquot;ij komen dus terug op de vraag, of er indedaad, dat is, in de verfchijn-fels zelve, iets meer plaats heeft dan het gefta-»nbsp;dig op elkander volgen van het effect op de oorzaak , in dier voege zoo als wij het uitdnik-keliik in drie voorwaarden bepaald hebben ? Ofnbsp;is er in derzelver betrekking nog iets opgdloten ,nbsp;hetwelk in deze niet is uitgedrukt ? Dat er in onze gewone manier van deze betrekking te befeffennbsp;meer ligt opgehoten, lijdt geen twijfel. Wat ditnbsp;zij, zullen wij nu trachten te cntvoiiwcn, opdatnbsp;daaruit blijke dat dit meerdere een voortbrengfel isnbsp;van onze eigene gedaclnen, overgebragt op en verbonden met die verfchijnlels in de flolFelijke wereldnbsp;welke daartoe aanleiding gegeven bebben.
liet is ten gevolge van eene wet van bet geheugen , dat twee 'verfchijnfels elkander opgevolgd zijnde, lift eerde naderhand niet plaats kan hebben zonder dat de verwachting dadelijk in onze ziel op-rijze, dat ook bet tweede zal ontdaan. Dit gefchiedcnbsp;zelfs wanneer tusfehen dezelve Hechts eene toevallige ovrreenhomst van tijd heeft plaats gehad. Zoonbsp;als, h. V., cene zekere buitengewone gedeldheidnbsp;der lucht, eene bijzondere vorming der wolken ,
wel-
-ocr page 45-VAN AFGETROKKENE BESI'lEGELIiVGEN. 41
Welke gepaard is gegaan met een zwaar huislelijk verlies van eenen geliefden bloedverwant, in hetnbsp;vervolg, zoo hetzelfde verfchijnfel hog een§ befpeurdnbsp;wierd, naauwelijks zonder fchrik aangezien zou wor-lt;nbsp;den, zelfs door hen , wier rede dit als eene bijge-loovige vrees al ras zoude veroordeelen. Maarnbsp;heeft nu deze opvolging, deze overeenkomst vannbsp;ti)d , tusfchen twee verfchijnfels meermalen plaats,nbsp;leert de ondervinding dat dezelve altijd plaats heeft,nbsp;zoo flijgt de verwachting dat het tweede zal volgennbsp;zoodra het eerlfe zich vertoont, van een bloot vermoeden tot de volkomenIte zekerheid (?). Men isnbsp;overtuigd dat het eertle nimmer zal plaats hebbennbsp;of het tweede zal er dadelijlc op volgen; deze overtuiging prent zich in den geest, zoodat de denkbeelden zelve van beide het een zonder bet andernbsp;niet meer opkomen, maar als onaficlieidbaar zichnbsp;met onze gedachten, en van daar met onze verrig-tingen en werkzaamlieden van ziel en ligciiaam, metnbsp;ons geheel beltaan , doorweven en vereenigen. Een
man
Eene foortgellfke aanmerking als op bl. ii verdient hier eene plaats. De oorrpronkelükc ftrekking van den geest is,nbsp;oin bij het eerst plaats hebben van twee achtereenvolgendenbsp;verfchijnfels aanftimds te belluiten dat zij altijd aldus plaatsnbsp;zullen hebben. Een kind, zijne hand édns in de kaars gebrandnbsp;hebbende, mits zijn geheugen fterk genoeg is om niet de ge-hcele zaak te vergeten, zal het geen tweede reis doen, en isnbsp;even overtuigd , olat hij het doende, zich wederom zon branden , als of hij de langdiirigfte ondervinding van den brandenuennbsp;aard Van de kaars gehad had. Oorfpronkelijk dient de ondervinding, dat is, het dikwerf befpeuren van dezelfde zaak, nietnbsp;om ons te overtuigen , maar om ons van die overtuiging terugnbsp;te brengen ; en ons, door menigvuldige ttlcurüeliiugen in hetnbsp;afgewachte, Utvailige van bejiendige opvolging te leuren on-dcrfcheiden,
man nvijfelt niet meer, of een flag met zijn arm zal beweging geven aan een houten bal, welke opnbsp;de tafel voor hem ligt, dan dat hij zelf beftaat, ennbsp;de bal voor hem aanwezig is. Zoude zijne handnbsp;op het onvcrwaclus door den bal terug gehouden worden, hij zoude veibaasd zijn, en zonder eenige de minde huivering verzekeren, dat denbsp;omftandigheden waarin hij dacht te handelen nietnbsp;dezelfde zijn , dat de bal van onderen aan de tafelnbsp;vast zit.
Deze overtuiging nu van wat plaats zal hebben , neemt allengkens in onzen geest eenen anderennbsp;vorm aan; klimt van zekerheid tot noodzakelijkheid.nbsp;Hiertoe weriten mede, de op deze verwachting gegronde berekeningen en daden van het leven , eindelijk de taal zelve waarin wij onze handelwijzennbsp;en derzelver beweegredenen uitleggen. Wat zekernbsp;is, zal, moei, plaats hebben: om het eene daarte-dellen , moet dat andere vooraf plaats hebben ; zonder dit laatde, zal het bedoelde niet gefchieden : innbsp;dit derhalve is. gelegen of het bedoelde gefchiedennbsp;zal of niét: het tweede dus daartellcllen, is eene-clgcnfchap van bet eerde: dit eerde heeft de rnagtnbsp;om het tweede , dat wij bedoelen, te doen plaatsnbsp;g; ij pen. Dit gebruik van het woord magt, omnbsp;aanteduiden dat een bepaald verfchijnfel niet zalnbsp;plaats hebben, of een ander, waarin deze magt gezegd wordt te berusten , moet eerst plaats gehadnbsp;h.-bberi, is zeer waarfchijnlijk ontleend zoo nietnbsp;geheel, ten minde grootendeels, uit de bewustheidnbsp;van onzen y^iil (van welken het woord magt, bijnbsp;uitnemendheid, wordt gebezigd), welke wij wetennbsp;dat de zekere oorzaak is van allerlei bewegingennbsp;van het ligchaam. De wil ontdaat, en er gefchie-
deti
-ocr page 47-VAN AFGETROKKENE BESPiEGELIISGEN. 45
den in een gezond ligchaarn dadeii'ik cene reeks van achtereenvolgende zaïnentrekkingcn der fpicren , ennbsp;de arm beweegt zich ; of, om Hechts de eerite ennbsp;laatHe fchakel van de reeks in acht re netnen, denbsp;wil ontflaat niet of dadelijk beweegt zich de arm.nbsp;Dit nil wordt uirgedrukt door te zeggen, dat denbsp;wil de magt heeft enn , in een welgdleld ligchaam ,nbsp;den arm te bewegen. En dit ovcibiengende op denbsp;betrekking van oorzaak en effect tusfehen Hoffelijkenbsp;verlchijnfels, wordt ieder voorafgaand verfchljnfelnbsp;gezegd de magt te bezitten otn zijn effect, of volgend verlchijnfel, daarteflellen, Etne uitdriikkingnbsp;ontleend uit de werking van ons eigen gemengdnbsp;zaraenHel van geest en ligebaam, en overgebragt opnbsp;de overtuiging van wat plaats zal hebben in denbsp;reeks van achtereenv'olgende verfchijnlels (*).
Aldus heeft het water de magt om het zout te ontbinden , de magneet de magt of kracht om iizernbsp;tot zich te trekken , het vuur de magt om lieczelfdenbsp;metaal te doen fmclten; en deze manier van onzenbsp;kennis van achtereenvolgende verfchijnfels aan den
dag
(*) wy kunnen ons geen verkevener denkbeeld vormen van de alniagt van God, en indedaad dezelve op geene duidelijkenbsp;wijze anders voordragen, dan door eene eenvoudige befclirijvingnbsp;van wat plaats beeft; en deze befebrijving komt volUoinennbsp;overeen met het denkbeeld welk wij van oorzaken in liet alge.nbsp;meen uitleggen. God, namelijk, is Je oorzaak van al watnbsp;is. God wil, en de wereld verfcliijiit; God zeide, er zijnbsp;licht, cn er '»gt;as licht; God wil, en mirakelen ontllaan. Alnbsp;wat men tiisfchcn Cods 'ivil en het ontdaan van het gewilJenbsp;zoude tuslchenbrengeii bü wijze van opheldering en verbinding,nbsp;veroorzaakt duisterheid, cn verunidert het verhevene, cn , wijnbsp;aseggen , het cenige voor den mensch vatbare, denkbeeld vsnnbsp;f lmagt. jZie BkQWN 1, c. iu de voürrqde.
-ocr page 48-44 OVER HET WARE GEBR.UIK en MISBRUIK
dag te leggen, nbsp;nbsp;nbsp;veroorzaaktnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat er fchijnbaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iets
meer in dezelve plaats heeft dan enkel op elkander volgen, dat er fchijnbaar iets meer onder de ver-fchijnfels verfcholen ligt dan de verfchijnfels zelve.nbsp;Er is dan niet alleen de magneet, het ijzer, en denbsp;beweging van dit laatfte in zekere omllandighedennbsp;van plaatfing,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maar er isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nog daarenbovennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de
kracht van den magneet om deze beweging te veroorzaken. Er is niet alleen de nadering van degt; hand tot den bal met eene bepaalde fnelheid, en denbsp;beweging van den bal met eene bepaalde fnelheidnbsp;na de botfing, maar nog buitendien eene kracht innbsp;de hand om den bal te bewegen. Dit vestigt zichnbsp;nog dieper in onze gewone denkwijze, omdat natuurkundigen dikwerf, zoo als zij zeggen, krachtennbsp;uitleggen; maar wij hebben reeds boven aangetoondnbsp;dat zij hierdoornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;flechts eenenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nieuwe reeks vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verfchijnfels , iedernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de oorzaaknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van het volgendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ge
naamd , tusfehen de twee uiterde ontdekken, maar geenszins den aard der betrekking tusfehen tweenbsp;onmiddelijk achtereenvolgende ophelderen; welke altijd Hechts hierin blijft beftaan, dat het eene hetnbsp;andere volgt op de wijze door ons voorgedragen (*).
Maar hetgeen ons vooral tot het denkbeeld brengt,
als
Het gefielde door cicero (Je Fato, 15.) ,, non sic ,, causa intelligi tiebet, ut, quod cuique ainecedat, id ei caus»nbsp;,, sit , sed quod cuique efficiciiter antecedat” doet niets af tegen een betoog , welks doel is te toonen dat efficienier antt~nbsp;tedere van antecedere niet anders verfcliilt, dan als iefiendignbsp;voorafgaan verf'Iiilt van toevallig voorafgaan ^ cti hetwelfcnbsp;oorzakelijkheid doet beftaan riet in enkel volgen, maar in ieflen-iigheid van opvolging, onder de voorvvaarden nogtans uitdrukkelijk ontwikkeld in Noot op bladz. 35.
-ocr page 49-als ware er in -een ligcbaam iets dat wij deszelfs kracht noemen, is, dat het verfchijnfel, hetwelknbsp;als eflcCt op hetzelve volgt, niet volgt dan in bepaalde omftandigheden, we1*;e om handigheden dannbsp;ook werkelijk een gedeelte van het verfchijnfel uit-maken. Evenwel kan hetzelfde ligchaam beftaan innbsp;andere om handigheden, zonder dat wij in ons denkbeeld van hetzelve de herinnering kunnen verwijderen van hetgeen plaats zoude hebben in de bepaaldenbsp;omhancligheden van het bedoeld verfchijnfel , of denbsp;verwachting verliezen dat dit verfchijnfel wederomnbsp;zal plaats hebben , zoo dikwerf deze omftandighe-den teriigkeeren. Een magneet, b. v., al zoudenbsp;die op het oogenblik geen ijzer tot zich trekken,
blijft magneet; het heeft ijzer tot zich getrokken; wij zyn overtuigd dat het ook wederom ijzer zalnbsp;trekken, wanneer ijzer aan denzelven zal wordennbsp;voorgehouden. Al dit nu drukken wij uit door tenbsp;zeggen, dat de magneet de inagt heejt^ of eenenbsp;kracht bezit, om ijzer te trekken; dat hij dienbsp;kracht behoudt en weder zal uitoefenen. Voorts,nbsp;de veranderingen in fommige om handigheden dernbsp;verfchijnfelen worden door ons aldus uitgedrukt :nbsp;de kracht van den magneet is verminderd; aanliou-dende werking zal dezelve doen toenemen ; de eenenbsp;magneet is krachtiger dan de andere, enz. Het isnbsp;evenwel klaarblijkelijk dat door dit alles hechtsnbsp;in kortere bewoordingen wordt vermeld wat ons omtrent den behendigen aard en loop der natuur in dit geval bekend is, dus dat, in het eerhe geval, in dezelfde omhandigheden dezelfde verfchiinfels weder zullennbsp;plaats hebben , de magneet be'ioudt dezelfde kracht •nbsp;en dat in het laarhe, verfchijnfels van denzelfden aard,nbsp;jnaar echter verfchillend in Ibmmige bijzonderheden
(hier
-ocr page 50-4^ OVER HET WAnE GEIjEUiK en MISBRUI[4. .
(hier in de hoeveelheid ijzer enz.) vergeleken, en door ondervinding of kennis van den loop der veran-deringén , ook voorzien kunnen worden , als de krachtnbsp;is of zal grooter worden. Waaruit dan tevens blijkt,nbsp;dat het woord kracht of magt wel in de befchrijvingnbsp;der verfchijnfels eene geniakkelijke manier van fpre-ken oplevert, maar geenszins iets aanduidt wezenlijknbsp;bedaande in de ligchamen, welke tot de verfchijninbsp;fels behooren, of een gedeelte van die ligchamennbsp;uitmakende.
Het is, zeggen wij , eene geniakkelijke manier van fpreken. Dit is voornamelijk het geval wan*nbsp;neer, zoo als wij zoo even toonden, de verlchijnièlsnbsp;in verfchillende om Handigheden van tijd of plaats,nbsp;hoewel van denzelfden aard, echter eenigzins ver-fchdlende zijn , en dat deze verfchillen zoodanig bekend zijn, dat, de omflandiglieden gegeven zijnde ,nbsp;men het verfchijufel voor derzelve in ieder gevalnbsp;ten (ielliglte kan vooruitzien. Dit heeft plaats metnbsp;fommige verfchijnfels welke de natuurkunde onderzocht' heeft, en het is eene der bedoelingen van deze laatlle om dit voor aile te kunnen doen. Bijnbsp;voorbeeld, de zwaartekracht wordt gezegd te werken in de rede van de masfas , en omgekeerde verdubbelde rede van den afftand. Dit is het voor-naamlte der natuur verfchijnfels, waarvan de onder-fcheidene omdandigheden , waarin he'^zelve gefchiedt,nbsp;volkomen onderzocht en bekend zijn ; zoodac dezenbsp;in geen geval bepaald zijn of men kan het verfchijn-fel voor dien Haat derzelver befchrijven. Hier isnbsp;dus eene vollediger kennis van oorzaken dan in denbsp;meeste gevallen, in welke gewoonlijk alleen denbsp;kracht., niet tk wet dhr kracht., dat is, ver-Iciüjnfel in fommige omliandigheden, niet in aile
om-
-ocr page 51-VAN AFGETP.OKKENE BESPIEGELINGEN. 47
otndandiglieden, met dezelfde naauwkeurigheid bekend, afgomcren, en aangekondigd kan worden. Eene algcmecne wet is dus eene uitdrukking waardoor foortgelijke verfcliijnfels in bun geheel wordennbsp;aangedoi.1; de wet te kennen^ of de wet der krachtnbsp;te ontdekken de uitdrukking, wanneer men, hetzijnbsp;door waarneming , of berekening , of beide, de om-Itandigheden alle kent waarin het verfchijnlèr plaatsnbsp;kan nemen , en dus in flaat is hetzelve vooraf tenbsp;bepalen en te voorzeggen. In het onderzoek vannbsp;deze waarheden, voorwaar een grootfcli deel van'nbsp;de taak des natuurkundigen , zijn de gemelde uitdrukkingen dienstig voor de kortheid, misfchicnnbsp;wel hoogst noodzakelijk, alth^s zoodanig in denbsp;gelteldheid der talen doorweefd, dat de duidelijkheid er veeleer bij zou verliezen, zoo men trachtennbsp;wilde onze fpreekwijze nader aan den wezenlijkennbsp;aard der zake en de raetapliyfifche naauwkeurigheidnbsp;der denkbeelden te doen komen.
Aldus meenen wij uiteengezet te hebben wat eigenlijk bij het waarnemen van ooy.aken tot de lig-chamen behoort, wat daaraan door ons zelve wordt aangevoegd. Wij verklaren de definitie van oorzaaknbsp;m cfect, als afgefcheiden van alle daaraan vreemdenbsp;denkbeelden, alsmede fommige der gedachten aangevoerd ter opheldering van dezelve, verfchuldigd tenbsp;zijn aan den fchijver in de noot, bl. 35 aangehaali ;nbsp;aan wien wü, zoo dezelve raogt bevonden wordennbsp;de duidelijkheid onzer begrippen , en dus den warennbsp;voortgang van wijsbegeerte dienltig te zijn , wij denbsp;eer daarvan geheel toekennen. VVij hebben onsnbsp;hierbij c^nig^jns langer opgehouden, omdat het vol-ftrekt noodzakelijk was , ten einde den invloed vannbsp;het afgetrokkene te verdaan op het onderzoek naar
* oor-
-ocr page 52-48 OVER HET WARE GEBRUIK em MISBRUIK
oorzaken, het gedeelte van ons werk waarop wij thans terugkeeren.
In de I Afdeeling, hebhen wij trachten te doen zien, wat er bij het daarflellen van geflach-ten eigenli'k aan onzen geest is toetefchrijven ; ennbsp;vervolgens gezegl dat de misdagen welke men nopens dezelve in het natunrkuntiige kan begaan , nietnbsp;veel invloed op het onderzoek zelf hebben, alsnbsp;meestal niet flrekkendc tot grond van verdere redenering. Het eerde thans verrigt hebbende voor denbsp;befchouvving van oorzaken, moeten wij handelennbsp;over den invloed, welken het onnaauwkeurige innbsp;het afgetrokkene denkbeeld derzelve op het geheelenbsp;vak der natuurkennis heeft gehad.
Dat deze invloed groot moet zijn , volgt uit den aard van bet onderzoek dat bier bedoeld wordt, namelijk om uit zekere bekende gronden tot onbekende waarheden te komen. Dat die invloed meestalnbsp;geweest is van eenen nadedigen aard , gelooven v/ijnbsp;ingelljks dat niet te ontkennen zal zijn.
Het is reeds op zich zelf eene ongimHige om-fiandigheid, dat men met het denkbeeld van oorzaak en efect eenige begrijpen vermengt, welke tot de ver-fchijnfels zelve, welke ons die betrekking vertoonen,nbsp;niet behooren. Men fielt zich daardoor bloot, om ,nbsp;in het onderzoek van dezelve, naar iets te zoeken ,nbsp;dat indedaad geen bedaan heeft; of uit gegevene dingen waar andere willende overgaan, als grond zijnernbsp;redeneringen iets aantenemen , dat ingelijks van allenbsp;wezenlijkheid in de natuur beroofd is. Wij zeggennbsp;niet dat iemand ooit aan de magt van een iigebaamnbsp;denzelfden graad van vvezeniijkheid toegefebrevennbsp;heeft, a's aan bet ligchaam zelf j zoodat de Krachtnbsp;des magneets een even duidelijk gedeelte van den-
zei-
-ocr page 53-VAN AFGËTPvÖKKENË BESPIEGELINGEN. 4S»
delven zoude zijn als de (leendeeltjes welke in den erts ontdekt worden. Maar dat men aan dat woordnbsp;meer hecht j dan de enkele uitdrukking onzer overtuiging van wat plaats zal hebben wanneer ijzer totnbsp;denzelven gebragt wordt, zal niemand ontkennen.nbsp;Dat de eenvoudige befchrijving van wat plaats beeft,nbsp;zoo als die boven is opgegeven, niet aan het aangenomen denkbeeld van magt of krac/ii beantwoordt ^nbsp;is niet alleen eene daadzaak waarvan de bewustheidnbsp;van een ieder kan getuigen, maar het blijkt uit denbsp;definitien door velen van oorzaken uitdrukkelijk gegeven. Het ijzer nadert den magneet, dit is , volgensnbsp;de meesten, geen enkelvoudig verfchijnfel; het ijzefnbsp;zal den magneet naderen , is , volgens dezelfden , niet
enkel omdat wij vertrouwen, (volgens een bekend grondbeginfel van geloof omtrent het toekomende) datnbsp;wat altijd plaats gehad heeft, in dezelfde omdandig-heden wederom plaats zal hebben; maar het ijz-ernbsp;nadert den magneet, zal den magneet naderen^om-^nbsp;dat er in den magneet eeae zekere kracht is. Wijnbsp;drukken op dit geloof aan de wezenlijkheid van krachten in ligchamen der te delligef, daar hetzelve doornbsp;wijsgeeren niet als een vooroordeel is behandeld,nbsp;maar als een grondregel in de algemeene befchou-wing der naniiir door de meeste is aangenomen cnnbsp;bewezen. „ tlinc igitur , zegt leibnitz , praetefnbsp;« pure mathematica et phantafiae fubjecta, colleginbsp;w quaedam metaphyfica foiftque mente perceptibih’a,nbsp;w admittenda: et masfae materiali principiumnbsp;„ quoddatn fuperius, et, ut ita dicam , formale ad*nbsp;„ dendum: qaandoquidem omnes veritates reriimnbsp;,, corporearUtn ex iPlis axiomatibus logisticis et geo-„metricis, nempe de magno et parvo, toto etnbsp;„ parte, figura et fitU) eoüigj non posfint; fed
D nbsp;nbsp;nbsp;„ alia.
-ocr page 54-50 OVER iiET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
,, (ilia , de cat!fa et effect u, actioneque et pas ft me, „ accedere debcant, quibus ordinh rerim ratianesnbsp;„ folventiir. Id principii:ni rerum, annbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
„ an vim appellemus, non refert, modo memineri-„ mus, per folam 'virium jiotior,em intelligihilitcr „ expiicari” (*) Wij lialen deze woorden nietnbsp;aan met betrekking tot de bijzondere gevoelens vannbsp;LEIBNITZ omtrent de natuur, maar als duidelijk denbsp;gewaande noodzakeliikheid bef'chrijvende , van ternbsp;verklaring van dezelve iets meer in de ligchamen tenbsp;veronderllellen , dan dat zij beftaan, en onderlingnbsp;zekere bewegingen hebben. Deze bewegingen lus-fchen ligchamen, of de deeltjes der iigchamen,nbsp;zouden dus niet zelve de eenige voorwerpen zijn,nbsp;naar vvelke ons onderzoek gerigt is; zij zoudennbsp;flechts de kenteekenen zijn van iets dat aanwezig isnbsp;in de ligcliamen , of deeltjes van ligchamen, „ prin*nbsp;„ cipiutn, annbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, an vim appellemus, non
„ refert.” DU nu is noch de fioife van het lig. chaam, noch de beweging welke het ligchaam aan'nbsp;neemt, maar een derde iets, verbonden aan denbsp;ftoffe, en het ontdaan der beweging voorafgaande.nbsp;Beiden eerden, het ligchaam en deszelfs beweging,nbsp;zijn voorwerpen welke ziatuigelijk waargenomennbsp;worden, welke dus het verfchipnfel uitmaken. Hetnbsp;derde, hoe men het ook befefte, behoort zekerliknbsp;niet tot het yerffhijtfel, dat is, tot dat gene watnbsp;onze zintuigen aandoet. Hetzelve wordt uiet 'Waar-genomen; in de woorden van leibnitz: het is ietsnbsp;dat ‘de ziel alleen, dat is, zonder onmiddeJtjke ztn-tuigelijke .aandoening, bevat, „ fold mente percep-„ tibile”; of eenvoudiger, het wordt en door hem,
en
cn door allen die het beflaan van krachten beweren, aangenomen (^admittendum), omdat daardoor denbsp;verfclnjnfels alleen verrtaanbaar worden uitgelegd,nbsp;(„ per folara virium notionem intelligibiliter expU»nbsp;cari.”)
01
Hex. yerjlaanbaar uitleggen van de natuur is zekerlijk het eenige oogmerk van den natuuronderzoeker; en zoo hiertoe diendig kan zijn het invoeren van iets dat geen gedeelte van de verfchijnfels uitmaakt, moge dit ook zekerlijk gefchieden, mitsnbsp;dit dan Hechts als middel befchouwd worde, ennbsp;men niet naderhand in den waan gerake, dat dilnbsp;zelf tot het verfchijnfel behoort. Gelijk als mennbsp;het lancet gebruiken raag om zekere verborgene gedeelten van bet dierlijk ligchaam openteleggen, maarnbsp;niet het lancet zelf een gedeelte noemen van de zenuw welke het opligt. Dit echter is gefchied, en,nbsp;eene gewaande uitlegging heeft hierdoor duisterheidnbsp;teweeggebragt in de duidelijkfte zaken. Om ditnbsp;nader te ontwikkelen : den val van Hgchamen, alsnbsp;verfchijnfel van beweging, begrijp ik volkomen.nbsp;Zoo n« iemand mij zegt: een ligchaam valt, omdat er in hetzelve eene vallende bracht, of, algc-meener, eene aannadcrende kracht, of, volgensnbsp;eene nieuwere benaming, eene aantrekkende krachtnbsp;is, begrijp ik het niet meer. Het is, of de uitdrukking met andere woorden van hetzelfde, ofnbsp;eene bijvoeging tot het verfchijnfel welke niet waargenomen wordt. De aarde , het ligchaam , de beweging van het een naar het andere met bepaaldenbsp;fndheden , ziedaar de deden van het verfchgnfel;nbsp;al wat meer is dan dit, en niet als een afzonderlijknbsp;voorwerp der zintuigen kan aangetoond worden, i*nbsp;een denkbeeld door ons uit andere bronnen geput,'
D £ nbsp;nbsp;nbsp;een
-ocr page 56-een denkbeeld dat niet, gelyk d? drie overige, ons onraiddelijk een voorwerp buiten ons doet begrij.nbsp;pen , een denkbeeld derhalve dat aan de volkomennbsp;en duidelijke befchrijving van het verfchijnfel flechtsnbsp;een duister aanhangfel toevoegt. Ik zoude begrijpen , zoo men zeide, dat het ligchaarn naar de aarde valt, omdat eene fijne onzigtbarc ftofFe door hare beweging hetzelve medefieept, Ik zoude mis-fchien twijfelen of dit de ware oorzaak zij, maarnbsp;ik zoude de oorzaak zoo als die voorgedragen wordtnbsp;duidelijk begrijpen. De beweging van eene onzigt-bare doffe naar de aarde gerigt is geen afgetrokkennbsp;denkbeeld, maar een (loffelijk verfchijnfel, zeer duidelijk te befeffen, hetwelk, voor zoo ver wij weten, de oorzaak zou kunnen zijn van een andernbsp;verfcbijnfel. Is zij de oorzaak niet, zoo heeft denbsp;natuurkundige, die dezelve aanvoert, een misdagnbsp;begaan, maar een misdag van een geheel anderennbsp;aard dan dien welken wij hier behandelen. Maarnbsp;zoo hij nu de beweging van die vloeiftof verdernbsp;wilde uitleggen, door te zeggen dat zij de ligcha-men met bepaalde fnelheden medefieept, uit hoofdenbsp;van eene kracht waardoor zij naar de aarde gerigtnbsp;wordt, zou hij wederom vervallen in de ftrabs ge-gemelde duisterheid, door of hetzelfde met anderenbsp;woorden iiittedrukken , en dus geene oorzaak hoegenaamd aantevoeren, of iets wezenlijks in het ver-fchijnfel te onderftellen, dat niet in hetzelve wordtnbsp;waargenomen, dat geene zintiiigelijke aandoening kannbsp;teweegbrengen, dat dus geen gedeelte van een verfchijnfel in de Hoffelijke wereld kan uitinaken, maarnbsp;een afgetrokken denkbeeld is, toegepast en in dennbsp;geest met de zintiiigelljke aandoening der voorwerpennbsp;verbonden en vereenigd. Eindelijk zoo men het zoover-
-ocr page 57-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 53
verre bragt om te zeggen, dat de fijne vloeiftof bedaat uit eene menigte deeltjes, dat derzelver totale beweging ontdaat uit de beweging in zekere rig-tingen van die deeltjes , zou ik wederom een dui-rielnk begrip van zulk eene oorzaak verkrügen: hetnbsp;zoude er maar op aan komen om te bewijzen ofnbsp;zij in de natuur wezenlijk bedaat, hetgeen een nuttig onderwerp van onderzoek aan den natuurkundigen kan opleveren. Maar voegde men er ten laatdenbsp;bij, dat die deeltjes zich niet aldus zouden bewegen , zoo niet ieder eene kracht in eene bepaaldenbsp;rigting bezat, zou dit een derde voorbeeld zijn vannbsp;de foort van duisterheid, welke onder den naam vannbsp;uitlegging in die gedeelte van het onderzoek der natuur wordt ingevoerd.
veworden.
o
In het uitleggen, b. v., van de be
In het voorgaande heeft men duidelijk het wettige vak van den natuurkundigen kunnen onderfcheiden,nbsp;hetwelk in het navorfchen bedaat van gedurig achtereenvolgende verfchijnfels, welke, door deze om-ftandigheid alleen, oorzaken en effecten genoemdnbsp;worden. Dat in dit vak nog buitendien vele misdagen kunnen begaan worden, door onnaauwkeurignbsp;waarnemen, ligtvaardig gisfen enz., is buiten twijfel ; maar deze behooren niet tot ons onderzoek.nbsp;Men heeft ook tevens kunnen opmerken, waarin betnbsp;duistere uit afgetrokkeiie denkbeelden ontleend eigenlijk bedaat, en wanneer dat in onze uitleggingen tenbsp;hulp wordt geroepen. Het verkrijgt gewoonlijk eenenbsp;plaats bij den laatften dap van de redenering of vannbsp;bet onderzoek, wanneer alle verdere voortgang innbsp;de ontvouwing van nieuwe v'erichijnfels ónmogelijknbsp;is
weging der fijne vloeidoffe door middel van die der
deeltjes, wordt de
kracht geplaatst in deze laatde. Dgnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De
-ocr page 58-De geen die zich bepalen wilde bij het eikel beflaan van zulk eene bewegelijke vloeiftof, (lelt de krachtnbsp;onmiddelijk in deze. Eindelijk de leerling van newton , aan wien dit alles twijfelachtig voorkomt, innbsp;afwachting dat het befiaan van de vloeiftof op vaster grond worde gevestigd, fchrijft inmiddels denbsp;kracht toe en aan het ligchaam en aan de aarde ,nbsp;of, in de omzigtige taal zijner fchool, befchouvvt denbsp;aarde ah of. er eem kracht in ware enz,
de reeks van natnur-, vervolgt deze cp het
De natuurkenner derhalve , lijke verfchijnfels opfpoiendenbsp;pad der ondervinding hij het licht welk de wiskunde op hetzelve verfpreidt, tot dat dezelve voor hetnbsp;oogenbiik ophouden. Alsdan wordt aan het laatllenbsp;verfchpnfel eene kracht toegefchreven , waardoor liet-zelve plaats heeft. Opent de voortgang der weten-fchappen een nieuwen weg, en wordt hierdoor denbsp;reeks vervolgd, de kracht verwijdert zich insgelijks,nbsp;en wijkt voor de wezenlijkheid der nieuw ontdektenbsp;verfchijnfels. Het is hechts bij mangel van dezenbsp;laatfle, dat hij de kracht wederom te hulp roept,nbsp;niet zoo zeer als eene oorzaak met welke hij tenbsp;vreden is, maar als een fleunpunt in het duisternbsp;geplaatst, op welk hij flechts zoolang rust tot datnbsp;hij een nieuw licht aanfcliaffcn kan; waarna hetzelve nu overtollig gewerden zynde, hij den loop dernbsp;verfchijnlels zelven wederom verder opvolgt.
Maar waarom toch ten hotte der reeks altijd die kracht geplaatst? waarom, in ’t geheel, iets dernbsp;zaken vreemd , en geen verfchijnfel zijnde , met denbsp;vericliiinléis vermengd? De onmiddelyke reden isnbsp;hier de gewrtonte zelve om oorzaken optefporen,nbsp;dat is , bij ieder verfciiiinlcl, eet, ander te zoeken ,nbsp;en meestal te vinden, welk het ecriic geftadig vooraf-
-ocr page 59-^ afgaat. Hierdoor keren wij ieder verfchijnfel zoodanig aanichouwen met betrekking tot iets vóórgaands , dat wanneer dit laatfte niet te vinden is, wij nog liever iets bedenken, iets onbegrijpelijks aannemen , hetwelk eerder zoude zijn , dan het laatst gevonden zelf voor het eerst te houden. Ieder verfchijnfel is een tweede, waarvan het eerst gevondennbsp;moet worden. Turpe est phyfico putare quidqiiaranbsp;line cauTa fieri, zegt CICERO , en met hem allen die
' de natuur onderzoeken; en liever dan van dithoofd-ariikel onzer wijsgeerige belijdenis afteflappen, wanneer eindelijk de reeks voor onze oogen verdwijnt, en dus, met betrekking tot onze middelen, indedaadnbsp;ophoudt, verkiezen wij aan de aarde eene onbegrijpelijke eigenfehap, kracht genaamd, toetekennen,nbsp;dan hij het laatlle verlcinjnfel, namelijk den val vannbsp;ligchamen, te berusten; dat is, wij verkiezen liever iets onbegrijpelijks dan iets begrijpelijks hetnbsp;laatst te noemen (1).
Het
wij noemen den val der ligcharasn het iaattïe verrdiijnfel tot welk wij ia ons o^iderzoek op dit ftuk kunnen opklimmen.nbsp;Wij zeggen dit Hechts in den tegenwoordigen Haat der weten-fcliappen. Het is zeer geoorloofd naar de oorzaak, dat is, naarnbsp;een verfchijnfel te zoeken, waarvan de val een gevolg zou,nbsp;zijn. Alleenlijk zien wij de noodzakelylllieid niet oni- niet Asnbsp;meeste hedendaagfehe phyfici te zeggen aezeive hangt af vnttnbsp;tenc onbekende oorzaak, als of het evenwel zeker tvare dat crnbsp;«ene oorzaak, dat is, een vooi-afgaand verfchijnfel moet plaat»nbsp;Itebben. Dit te verzekeren , of voor zeker te houden, is evennbsp;fiïtvaardig als het Heilig te ontkennen. Het zoude kunnen'nbsp;ïijn een eerst yerfckihlfel, hebbende geen voorafgaand, ofnbsp;hebbende tot cenig voorafgaand den vtl van ie» ^ehipper. Datnbsp;er in de Natuur eindelijk zulk een eerst verfehijnfel beftaat,.nbsp;it klaarblijkelijk; en, wij herhalen het, te Zeggen dat dit eerstnbsp;verlbhijnlcl ift infiflito van ons veigt;vvijlt;fcrd Ss , is eVen roekel-ob»'
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;gö-
-ocr page 60-55 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
Het is eenigzins te bewonderen dat in de natuur, kunde het denkbeeld van kracht zoolang in Bandnbsp;is gebleven, en nog fteeds blijft, om in de plaatsnbsp;van eene onbekende oorzaak gebezigd te worden;nbsp;daar zelfs dan , wanneer men zegt de ^vetten lenernbsp;kracht te ontvouwen , men indedaad geheel iets anders in ’t midden brengt. Het is te bewonderen,nbsp;zeggen- wij, dat dit de oogen aan natuurkundigennbsp;niet federt lang geopend heeft. Wij nemen al wederom tot voorbeeld de zwaartekracht, welker be-,nbsp;kende wet, wel verre van bet duistere van krachtnbsp;als oorzaak befchouwd te hebben doen gevoelen,nbsp;door de meesten eerder wordt aangezien als een be-wijs van het beflaan van zulk eene oorzaak. Watnbsp;bevat nu eigenlijk die wet? de uitdrukking in alge-meene bewoordingen van bet verfchijnfel van dennbsp;val van ligchamen, of van de fnelheid van het naderen tot elkander van twee ligchamen, in verfchil-lende omftandigbeden van hoeveelheid en afjland geplaatst. Verdubbel de hoeveelheid van het een , en het
tweede zal, op den-zelfden afftand, met eene dubbelde fnelheid naar hetzelve beginnen te bewegen. Verdubbel nu den afftand , en de laatstgenoemde fnelheid
zat
geoordeeld, als het zi)n zoude zoo wü flellig beweerden dat de val van ligchamen zulk een eerst verfchynCel werke'iük is.
Maar hetgeen waar wy in den tekst voornamelijk op aandringen, gt;3, d.'t al ware de reeks van oorzaken oneindig, men niet eenen enkelen (tap vordert, door dezelve met eew kracht,nbsp;als met eene uiterste Ichakel, voor ons gezigt fchijnbaar te verlengen.
Dat in deze Noot hetzelfde verfchijnrel eerst en laets genoemd wordt, is tegenftrijdig ilechts in fchijn; bet is laatst a’s mennbsp;van effecten tot oorzaken, en eerst als men van oorzaken totnbsp;effecten ovorgaat. .dü is onvermijdely'k, doch heeft voor dennbsp;aandachtigen lezer niets aanftootelijks.
-ocr page 61-zal tot op een vierde verminderd worden. Dit alles is zeer klaar, en het was dus eene uitmuntende ontdekking van hem, die dit het eerst uitvond. Maarnbsp;ih wat beflaat indedaad de ontdekking ? Zij bellaatnbsp;hierin : dat te voren , het naderen van een ligcbaainnbsp;tot de aarde met eene bepaalde fnelheid alleen nabijnbsp;de oppervlakte derzelve bekend was; thans, hetnbsp;naderen, niet flechts tot de aarde, maar tot anderenbsp;hemelfche ligchamen, met de fnelheden op aiie af-ftanden en voor alle hoeveelheden llofFe in dezelve , bekend is; en de wiskundige rede , of de onderlinge vergelijking der grootheden, naauwkeurignbsp;uitgedrukt is. Een verfchijnfel, derhalve, dat tenbsp;Voren flechts in weinige omilandighcden , is nu innbsp;eene menigte van andere , bijkans in alle omflandig-heden, befchreven. In dit verflag van de wet dernbsp;zwaarte hebben wij het woord kracAt niet éénsnbsp;gebezigd. Indedaad dit woord verdwijnt zoo dikwerf men in de natuur tot iets duidelijks, Heiligs,nbsp;en zekers geraakt. De verfchillende foorten vannbsp;krachten , als aantrekking , botfing enz : behoordennbsp;derhalve, uit een wijsgeerig oogpunt bTchouwd,nbsp;flechts te blijven Haan als benamingen van verfchil-lende foorten van beweging, welker befchrijviagnbsp;iederen keer te omllagtig zou vallen. Het gebruiknbsp;van deze benamingen geheel te willen wegltellen ,nbsp;zoude uit den aard der talen onmogelijk zyn; hetnbsp;zoude ook onnoodig wezen, vermits alle dubbelzinnigheid uit den weg geruimd wordt, zoo men nimmer uit het oog verliest, dat er door dezelve zekerenbsp;bepaalde bewegingen (*), niet de oorzaken van dienbsp;bewegingen, moeten verliaan worden.
Maar
Wy horinncren hier den lezer, dat in de Hatimrkiindc.
D lt; nbsp;nbsp;nbsp;rfï
-ocr page 62-SS OVER HET WAlvE GEBRUIK en MISBRUIK
Maar zoo dit waar is , wat moeten wij dan den-ken van die ontelbare menigte krachten, begins fels enz. welke in alle vakken der natuurkunde, alsnbsp;geheime oorzaken van zigtbare bewegingen wordennbsp;aangenomen; welke, niettegendaande zij geheel innbsp;het duister liggen, worden aangevoerd ieder alsnbsp;uitlegging van eene ontwijfelbare daadzaak! Er isnbsp;geene beweging of die moet voortfpriiiten uit eenenbsp;kracht, De amber gewreven zijnde, bewegen zichnbsp;vezels, op een kleinen afdand gebragt, naar der*nbsp;zelven toe. De amber, beflait men, moet derhalvenbsp;door de wrijving eene aantrekkingskracht verkre*nbsp;gen hebben, als of men hierdoor iets meer deednbsp;dan hetzelfde te herhalen in andere bewoordingen.nbsp;Zoo vele foorten van beweging als er gevondennbsp;worden, zoo vele krachten worden aanllonds aaiïnbsp;de ligcharaen toegefchreven als oorzaak van de beweging welke zij ondergaan. Zwaartekracht, aan-
klevingskracht, vcrwantfchapskracht, wij behoeven alle niet optenoemen. In bewegingen nu van dezennbsp;aard, welke in de phyüca en chemie uitgelegd worden, en, in vergelijking van andere in de natuurnbsp;voci'komende, eenvoudig kunnen genoemd worden, valt het niet zeer moeijelijk tot den oorfprongnbsp;en wezenlijken zin van de krachten terugtekeereii;nbsp;en te doorzien dat men indedaad geene oorzaak aanvoert, wanneer men zegt dat zwavelziinr de kalknbsp;van het koolzuur affeheidt, omdat de aantrekkingnbsp;grooter is tuslchen de twee cerfte dan tusfehen de
twee
de rust van ligchanicn zelve meermalen tot twee tegenover, gegeide bewegingen herleid w'ordt, is tot twee foorten vannbsp;beweging, welke, zoo ieder cfzonderlyk plaats had, dezelvenbsp;ii) tcgenovcrgcftclde rigtiiigen zouden henen brengen;) als,nbsp;b. V. de aankleving ontftaac uit de tegenovcrgefteldc bcvvegin-gen iiasr de aarde, en naar bet ligcliaain aan het welk dc aan-iiltviag gïlÜiiedt.
-ocr page 63-twee laatfte; maar flechts hetzelfde denkbeeld in cenen anderen vorm overgiet, gefchikter misfchiennbsp;voor de uitdrukking, maar zekerlijk niets bijbrengende ter opheldering en duidelijker bevatting vannbsp;de zaak. Maar in de befchoüvving van organiekenbsp;ligchamen, alwaar de bewegingen niet tusfchen zigt-bare masfas plaats hebben, maar tusfchen de kleinenbsp;deeltjes van onderfcheidene en in aard verfchillendenbsp;ftoffen, en derhalve naauwelijks iets befpeurd wordtnbsp;dan de totale uitwerking of de foin van alle, isnbsp;het denkbeeld vau krachten dieper geworteld ennbsp;nioeijelijker tot de waarheid te herleiden. Gcenenbsp;functie, dat is geene tijdelijke verandering, innbsp;plant of dier, of die moet het gevolg ziin van zekere krachten in de deelen wdar die verandering ge-ichiedc, of in de ftoffen welke dezelve ondergaan.nbsp;Geen onderzoek betreffende de Phyfiologie, waaruitnbsp;gebleken is, dat de tot nutoe bekende fcbeikundi-ge en werktuigelijke verfchijnfels geene voldoendenbsp;middelen verfchafFen om het waargenomene in dezelve uitteleggen, of brengt den fchrijver tot hetnbsp;befluit, dat derhalve er eene onbekende kracht moetnbsp;onderfteld worden, welke aan deze of gene organieke deelen eigen is. Als of hierdoor indedaad ietsnbsp;meer te kennen gegeven werd, dan dat de overigenbsp;verfchijnfels, namelijk de bewegingen tusfchen danbsp;deeltjes, welke onze kunst nóg niet weet te onder-fcheiden, voor als nog in het duister liggen. Stellen wij dat de gebeele loop der natuur in dieren ennbsp;planten cpengelegd ware. Wij zouden in het lig-chamelijke gedc^he ten iaatfle tot niets anders komen, dan tot zekere bepaalde bewegingen van deeltjes naar elkander toe, en van elkander «ƒ, .deeltjesnbsp;of van dezclLle foort, indien het niogt blijker; dat
er
-ocr page 64-€o OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
er eene eerfle algemeene BofFe is, of van verfchil-lende foorten ; van dezelfde figuur of van verfchil-lende; zoo als in dat geval ons de natuur zoude aantoonen. Men zou dan nog aan ieder deeltje eencnbsp;kracht kunnen toefchrijven, aantrekkende of afftoO'nbsp;tende; dan of men dit al of niet deed, onze ken»nbsp;nis van wat is en van wat gcfchiedt, zoude innbsp;beide gevallen dezelfde blijven. Tot deze kennisnbsp;nu te geraken, is liet erkende doel van alle onzenbsp;pogingen. Waarom ons dan intusfehen met on-naauwkeurige denkbeelden liever te troosten, dannbsp;duidelijk de plaats te verkennen op welke wij gekomen zyn , en welke wij tot nutoe niet hebbennbsp;kunnen voorbijgaan? Of zouden onze pogingen
verdapt worden, en wij in onzen voortgang verhinderd zijn, door naauwkeurig het punt aantewij. zen, tot hetwelk wij genaderd zijn , en het ove.nbsp;rige als geheel onbekend, en dus voor ontdekkingnbsp;geheel open, te laten; in plaats van hier wezensnbsp;van onze eigene verbeelding te plaatfen, welke,nbsp;zullen wij het fpoor der verfchijnfels naderhand vervolgen, eerst als hindernislën uit den weg moetennbsp;geruimd worden; of w'cl, zoo wij die zelve alsnbsp;voorwerpen van ons natuuronderzoek aanzien, onsnbsp;in gevaar brengen van onze middelen te verfpillennbsp;op iets inbeeldigs , en naar iets te zoeken, wat innbsp;de natuur geen bedaan heeft.
Van denzelfden aard zijn eindelijk nog die me-nigvuldige beginfels, krachten (principia (*), vires)
waar-
Wij moeten hiervan uitzonderen de principia wia'door in de fcheikunde fomtijds verdaan worden bepaalde fluff en, welkenbsp;deze of gene eigenfehap uititiakcn , en doidelijk eene afzon-dei'Vijke ftoffe van de zaraengellclde lichamen kumieu gerchetdennbsp;•cordon; zoo als principium astriugens , aniare, enz.
-ocr page 65-VAM AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. öi
Waarmede de heelkunde teemt; waardoor onze onkunde flechts onder het gewaad van zekere uitdrukkingen den vorm eener ontdekking fchijnt aantene-men. Het is bekend, dat vele kwetfuren in het dierlijk ligchaaiii langzaam, zonder behulp vannbsp;kunstmiddelen, zich herdellen: het is het vak vannbsp;den heelkundige de omflandigheden van dit verfchijn-fel, en derzelver betrekking met zijne kunst, nate-gaan. Het moge nuttig zijn, het verfchijnlel zelfnbsp;met een naam te beftempelen; maar te zeggen datnbsp;dit gefchiedt uithoofde van eene zekere herfclkrachtnbsp;welke de deelen van het levend ligchaain bezitten , en deze als oorzaak aantevoeren, is, ofnbsp;een misbruik van taal, of een nog erger misbruiknbsp;van denkbeelden. De Imnskracht zelve (prin-cipium vitae, vis vitalis), zoo wij naauvvkeurignbsp;fpreken, wat is die anders dan de uitdrukking doornbsp;een enkel woord van het zamenflel eener menigtenbsp;verfchijnfels welke datgene uitmaken, hetwelk wijnbsp;leven noemen (ten zij wij de ziel zelve bedoelen)?nbsp;en echter handelen hierover de meesten, als of ditnbsp;zorgvuldig moest onderfcheiden worden, als of hetnbsp;Ic'ten uit de 'werkingen, de werkingen uit de levens^nbsp;kracht ontdaan, als zoovele uitwerkfels van zoovele oorzaken.
Van de verwarring, welke dit alles heeft teweeg-gebragt, getuige de gefchiedénis der natuurkunde-Vóór bet invoeren eener gezondere wijze van de natuur te onderzoeken, hoelang heeft men niet,nbsp;afgezonderd van de natuur en hare werken, overnbsp;krachten geflrljd; terwijl geen onbekend verfcliijiilelnbsp;voor den dag gebragt, geene nieuwe betrekking tus-fchen bekende verfchijnfels ontdekt werd? Indedaadnbsp;het terzijde dellen van dergelijke afgetrokkene be-fpiegelingen omtrent oorzaken heeft eerst den weg
¦ /
-ocr page 66-02 OVER HET WARE GEBRUfK en MISBRUIK
gebaand tot eenc zuiverder leer, en tot dien wezenlijken voortgang, welke (èdert in onze kennis der natuur heeft plaais gehad. Veel is echter van denbsp;oude begrippen overgebleven, en beeft zich in denbsp;ontdekkingen der latere natuurbeoefenaars vermengd.nbsp;Sommige der hevigide gefchillen, welke onder deze ontdaan zijn, hebben hunnen oorfprong enkelnbsp;hieruit ontleend. Door eene kracht te veronderllel-len, welke de verfchijnfels der algemeene zwaartenbsp;zoude veroorzaken , heeft het Newtoniaansch ftelfelnbsp;zich zelf een onoverkomelijken hinderpaal in dennbsp;weg geplaatst. Natuurkundigen beginnende gewoonnbsp;te raken aan duidelijke denkbeelden, en het voordeel der toen onlangs ingevoerde methode op zijnenbsp;regte waarde fchattende, zijn verfchrikt geweest,nbsp;toen zij de herllelling der geheimzinnige eigenfchap-pen, qualitatcs occultac, te gemoet zagen. Eenenbsp;kracht, uitgezonderd wanneer die flechts voor uitdrukking dient van de eene of andere bepaaldenbsp;foort van beweging, is in den liriklten zin van hetnbsp;woord, eene qualitas occulta, verborgene hoedanigheid. De vrees van dezelve weder te zien invoerennbsp;in dat vak, waaruit zij geheel verbannen fchenennbsp;(want het bypothefen ftelfel der Cartefianen wa»nbsp;een misdag van eenen anderen aard), heeft velennbsp;onder hen niet doen aarfelen om het gebeele nieuwenbsp;ftelfel te verwerpen. De gefchillen over dit puntnbsp;in de voorledene eeuw zijn wel bekend. De fchoolnbsp;van newton zelve heeft de noodzakeliiklteid erkend,nbsp;van, zoo als zij zeiden, het beweaene van hetnbsp;hypothetifche hunner leer te onderfcheiden. Dan denbsp;misdag belfond hier niet in het gebruiken van eene \nbsp;hypothefis. Het daarftellett van etnt aantrekkift-p’krachtnbsp;niet als uitdrukking , maar als oorzaak van zekerenbsp;bewegingen, is geenc bypothefis; bet is mx afge-
trok-
-ocr page 67-VAN AFGETR.OKKENE BESPIEGELINGEN. 63
trokken denkbeeld, welk geen natiuirverfcliijniel voorflellende, als geen gedeelte der 'natuur kan aangemerkt worden. De draaikolken van descartes ,nbsp;als oorzaak der zwaarte, zijn eene hypothelis; denbsp;aantrekking van newton , als eene eigenfchap vannbsp;ligchamen, is fleclits een duister denkbeeld. Doornbsp;dit denkbeeld te koesteren, hebben de tegcnftreversnbsp;van het fttlfel hunne oogen geflaten voor de hoogst-niogelijke zekerheid; en de aanhangers van hetzelvenbsp;zyn zelve ongerust geraakt omtrent dit gedeeltenbsp;hunner leer. Men heeft hierop getracht eeue onder-fcheiding intevoeren, van mskutuUge en natuurkundige aantrekking; het eerst als zeker, het laatstnbsp;als onzeker bcfchouwende; het ware beter geweestnbsp;ZOO men de nietigheid eener aantrekking als oen--zaak had aangetoond. De val van ligchamen innbsp;verfchillende omltandigheden, ziedaar de verfchijn-fels, de naauwkeurige befchrijving daarvan , ziedaarnbsp;de v/et, der zwaartekracht. Buiten dit blijft ernbsp;niets over. De natuurkundigen, die vloeidolilnnbsp;hebben willen, welke den val der ligchamen zoudennbsp;veroorzaken, zijn ten minde op den weg gebleven;nbsp;hebben zij hierin misdagen begaan, het is omdat zijnbsp;zonder genoegzame zekerheid het bellaan van dezelve beweerd hebben, niet omdat zij van het ge.nbsp;oorloofde fpoor (namelijk het onderzoek van ver-fchijnfels als oorzaken) waren afgedwaald. Zoonbsp;immer het geliefkoosd ftelfel van fijne vloeidoiTennbsp;mogt bewezen worden, zal de gefchiedlchrijver dernbsp;wijsbegeerte misfehien verhalen , dat de val van ligchamen , eerst aan aantrekking toegelchreven, zijnenbsp;ware oorzaak eindedjk gevonden heeft, enz. Maarnbsp;zoo hij met wijsgeerige naaiiwkeurigheid de ontdekking aan het nageflacht wil bekend maken, zal hij
zeg.
-ocr page 68-zeggen, dat eene oorzaak ontdekt is dd^r, het beliaan zelf van eene oorzaak tot dus verre on*nbsp;bekend was.
Wij hebben d't voorbeeld uit de gefchiedenis der natuurlijke wijsbegeerte gekozen, omdat het in ’tnbsp;bijzonder eene nadere opheldering fcheen te bevatten van al wat wij te voren in ’t algemeen haddennbsp;opgemerkt; en tevens den waren aard van ontdekking en wezenlijken voortgang in dat vak ten duide-lijklle aantoont. Het zoude ons te lang ophouden,nbsp;hoe nuttig het ook zijn zoude, zoo wij ditzelfdenbsp;over alle derzelver gedeelten wilden opvolgen (*),nbsp;Wij zullen ons dus vergenoegen met van hetnbsp;betoogde nog een voorbeeld aantehalen uit de laterenbsp;fcheikunde. De ontdekkers in deze wetenfchap hebben voorwaar eene guide eeuw beleefd. Maar naau-wehiks hebben zif hunnen grond eenigzins onderzocht , en beginnen de gelegenheden tot fchitteren-de uitvindingen van nieuwe (lolFen een weinignbsp;te verminderen, of het ongeduld om zich met bloo-te verfchijnfels en derzelver overeenkom den te vre-den te houden begint zich allengskens te tooneh.nbsp;Het is voor den opletttnden aanfehouwer niet moei-jelijk, eene toenemende zucht naar het duistere innbsp;de fcheikun ligen van den hedendaagfchen tijd te be-fpetiren. De fcheikunde, hebben fommige bunnernbsp;gezegd, moet thans befchouwd worden als omtrentnbsp;op dezelfde hoogte als de phyfica vóór den tijd vannbsp;DESCARTES cii NEWTON; verfchijtifels zijn wel in
me-
C*) D’alembert lieeft reeds voorlang liet nietiige bewezen van roininige aangenomen axionias omtrent krachten en clerzel-ver wetkingen in zijne meesterlijke ontwikke'ing der beriicWenbsp;vraag betreffende de F/j viva. Zie Eiicyclopddle, Forces Fiv‘-U
-ocr page 69-niCDi^te ontdekt, maar derzelver zamenhang ont* Bleekt nog, zij vereifcheii door ean zekeren onder-liugen band vereenigd te worden ; wij moeten onsnbsp;nu vooreerst toeleggen op het vinden van algemeencnbsp;tvetten. Wij voor ons zouden vermeenen de kennisnbsp;der verfchijnfelen als het voornaamst te moeten aan*nbsp;zien, de wetten Hechts ais een middel ter bevattingnbsp;van dezelve, als derzelver algemeene naauwkeiirigenbsp;befchrijving. Dan wij hebben hier niets tegen,nbsp;daar algemeene wetten, hoe dan ook verdaan, zekerlijk moeten gezocht worden. Tot dit einde,nbsp;Vervolgen zij, moeten wij beginnen met dtchemifchcnbsp;krachten optefporen: loogcn en zuren vereenigennbsp;zich, (bmmige meer, andere min; wij moeten derhalve eene wederzijdfche kracht in dezelve veronder-lietlen; deze krachten zullen wij noemen vis acidi-tatis, vis alkalinitatis enz. Aldus wordt dit nieuwe wezen ingevoerd, en vervolgens in den loop dernbsp;redeneringen gebruikt als eene nieuwe ontdekking,nbsp;als eene oorzaak, waaruit de verfchijnlels ontfiaannbsp;en nader iiitgelegd kunnen worden ; daar het evenwel Hechts diezelfde verfchijnfels zijn , mutatis mutandis. Als of de ontdekking van newton hierinnbsp;befiond dat hij den naam van aantrekking gaf aannbsp;den val der ligchamen, en niet in eene wiskundigenbsp;vergelijking en berekening van de beweging der he-tnelfche ligchamen met die op de oppervlakte dernbsp;aarde. Zoo eene dergelijke vergelijking en bereke-voor alsnog onmogelijk is met betrekking totnbsp;de gemelde bewe^insen der fcheikunde, waarom dannbsp;niet voor alsnog gewacht ? Wat baat het de v'er-fchijnfels eenen anderen naam te fchenken ? Maarnbsp;zoo de nieuwe benaming dadelijk ten gevolg hebbe,nbsp;dat men eene oorzaak denke gevonden te hebben
in iets dat, geen verfchijnf'el zijnde, geene oorzaak kan zijn; zeo de benaming aan dezelve om dezenbsp;reden opzettelijk worde gegeven, dan moeten wijnbsp;ons ten Heiligde daar tegen verzetten, als het ge-vaarlijkde misbruik van afgetrokkene befpiegeüngennbsp;in de beoefening der natuur. Vermits onze taaknbsp;niet toelaat dat wij dit misbruik tot in desze!fs afgelegen de gevolgen nafporen , hebben wij ons onthouden van eenigen fchrijver te noemen of bepaaldelijk te bedoelen; om niet te fchijnen eenig bijzonder delfél hoegenaamd in toto te veroordeelen uitnbsp;hoofde dat het in fomroige opzigten van een wijs-geerigen redeneertrant afwijkt. Wij zijn verzekerd,nbsp;dat ieder die onpartijdig zijne gedachten over ditnbsp;ftuk laat gaan, met ons zal toedemmen, dat denbsp;laatde werken over de fcheikunde, welke niet totnbsp;oogmerk hebben om vorige ontdekkingen te verhalen , of om eene nieuwe verbeterde analyfis van eennbsp;of ander ligchaam bekend te maken , wel verre vannbsp;nieuwe waarheden te behelzen, bekende veelal flechtsnbsp;roet duisterheid, en het zekere zelve door bijvoeging van afgetrokkene denkbeelden met onzekerheidnbsp;omgeven; dat de wet of algemeene befchrijving dernbsp;affiniteit nog niet gevonden is ; dat deze Hechts uitnbsp;eene vergelijking van wel bepaalde grootheden kannbsp;ontdaan; dat, zoolang dit niet gefchieden kan,nbsp;men niets vordert door krachten aan ligchamen tenbsp;verbinden ; en ein jeliik, dat door hierin te volhar.nbsp;den, fcheikundigen eenen weg inllaan, welke in on-mauwkeurigheid gelegen tot de uiterde verwarringnbsp;kan geleiden.
Na al wat in deze afdeeling verhandeld is, zal bet, meenen wij, genoegzaam gebleken zijn, datnbsp;wil niet zonder grond in den beginne zeiden , dat
de
-ocr page 71-t^e invloed van het afgetrokkene op het onderzoek van oorzaken meestal van cenen naJeeligen aard isnbsp;geweest. Ontdekkingen, wel is waar , hebben plaatsnbsp;geliad, dan v^eeleer nicttcgenflaande afgetrokkene help iegelin gen , dan uithoofde van dezelve. Het is innbsp;den loop van onze befchouwing ook gebleken datnbsp;er in dit vak van natuurkunde bovendien anderenbsp;dwalingen,kunnen beflaan; maar deze, vbortvloeLjen-de uit verkeerde gevolgtrekkingen, zijn minder gevaarlijk dan duistere denkbeelden omtrent den aardnbsp;der dingm zelve. Verkeerde befluiten kunnen her-fteld worden, zoodra de niisOag befpeurd wordt;nbsp;maar onnaauwkeurige begrippen omtrent bePaandenbsp;voorwerpen vercenigen zich zoo (lerk met onzenbsp;denkbeelden van dezelve, flrekken in hunne gevolgen zoo dikwerf tot grond van valfche redeneringen , en raken eindelijk hierdoor met ons geheelnbsp;ftelfel van wijsbegeerte zoodanig ingevlochten ennbsp;doorweefd, dat het niet meer mogelijk wordt in alle gevallen den draad te volgen , den misdag vannbsp;zijnen oorfprong af door de gelieele reeks aantetoo-nen, en er alsdan bijkans geen middel overfchiet,nbsp;dan het geheele Pelfd van denkwijzen omver tenbsp;werpen, en op beter grondflagen te hernieuwen. Wijnbsp;hebben ons bepaald tot de gevoelens die gezegdnbsp;kunnen worden ook nu te bePaan, met weglatingnbsp;van die beginfels van leven en werking welke doornbsp;wfsgeeren reeds lang verworpen zijn , en overigensnbsp;Op hetzelfde misbruik van afgetrokkene befpiegelin-gen rusten.
Maar indien dusdanig de gevolgen geweest zijn van het afgetrokkene bij hen die toch verders denbsp;natuur zelve in hare werken gePadig ondervragen ;nbsp;wat moeten wij dan verwachten van die genen, die,nbsp;E anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nt
-ocr page 72-na deze zelfde afgetrokkene denkbeelden aangenomen te hebben, dezelve met definitiën om^^at, en totnbsp;grond gelegd hebben van een geheel (lelie! van af.nbsp;getrokkene natuurkunde ? voorgevende tot de natuur te behooren en echter van bet onderzoek zelfnbsp;der natuur geheel verwijderd. Wij bedoelen hiernbsp;dat gedeelte der Ontologie en Cosn^ologie over dennbsp;aard der betrekking vap oorzaak en effect en dennbsp;zamenhang der dingen in de natuur, hetwelk echternbsp;nieesial iets geheel anders is geworden dan een algemeen overzigt van wat naiiutrkimdigen (in d t bunnbsp;eigen vak) hebben ontdekt, Eene oorzaak^ dus luidtnbsp;de dtfiniiie , is dat gene door ^yclks toedoen of ircr-ktng iets anders onifaal. Hierop volgen de bekende corollaria; l^iMl est in effectu, epoei m.n fueritnbsp;in caufa. Poientia est, qua catifa fiium effcctuinnbsp;Aelio est cppUealio potentiae. pds aatnbsp;agendi nifus est principitnn acHonis , qua ad moven-,nbsp;dum impellit, nifi vis coMraria refistat. enz. enz.nbsp;En een der grondregels van de Cosmologie is , datnbsp;de ligcbamen begaafd zijn met zekere krachten,nbsp;Qperandi fewultates, zonder welke de verlchiinielsnbsp;der natuur niet kunnen verdaan worden. Wij zullen op deze Hellingen eenige aanmerkingen maken.nbsp;Het is klaarblijkelijk, dat in alle deze definitiënnbsp;een denkbeeld doorloopt, dat cenc oorzaak als éénnbsp;vcrfchd]nfel baar effect als een ander verfchijnfcl nietnbsp;Hechts voorafgaat, maar haar effect uitwerkt, maakt.nbsp;He betrekking tusfehen beide is niet eene betrekkingnbsp;van opvolging i maar van werking. Het zijn nietnbsp;twee wezens, entia. welke hierdoor verbonden zijnnbsp;dat zij achtereenvolgens in den loop der natuur begaan, zöQ als andere wezens verbonden zijn doornbsp;,tn de natuur gelijktijdig of te zamen te bellaan;
maa r
-ocr page 73-lïiaar er heeft eene v/erh^fig plaats, welke overgaac tot het effect, want nihil est in efectii quod nonnbsp;fuerit in caufa, vel quod caufa ei dare non ¦polucrit.nbsp;Het is ons even klaar, dat dit denkllfeeld zijneti oor-Iprong verfchiil ligd is aan de verwarring van dennbsp;aard van oorzaken , met ons geloof of overtuiging,nbsp;en verwachting van wat op ieder derzeive zal volgen. Namelijk in de verfclninfels welke wij in onze werkzaamheden daarfteüen , en welke tot eennbsp;bepaald oogmerk ingerigt zijn, gebruiken wij dienbsp;ligchamen in die omllandlgiieden, welke wij opgrondnbsp;Van vorige ondervinding weten dat door het bedoelde verJchijnfel zullen gevolgd worden, en welkenbsp;Wij weten dat alleen dit gevolg zullen hebben. Metnbsp;betrekking tot ons, derhalve , zijn die ligchamen in dienbsp;omftandigheden noodzakelijk tot het verrchijufel;nbsp;zij zijn tot het door ons bedoelde einde de gefchikténbsp;middelen; er bellaat ten opzigte van ons die dezelve te zanienbrengen eene reden waaróm deze ligcha*nbsp;men en geene andere gebruikt kunnen worden. Deze denkbeelden van geichiktheid tot eenig oogmerknbsp;overbrengende tot de verfchlinfels zelve, zoo ver-meenen wij in derzelver opvolging eene noodzakelijkheid te vinden, iets gefchikts te befpearen in hetnbsp;eene ligchaara om oorzaak van iets anders te zijn;nbsp;en wij eindigen met ons ter goeder trouw intebeel-den dat wij eene reden zien waarom een bepaaldnbsp;effect uit deze oorzaak en niet uit alle andere ontflaat.nbsp;Alhoewel er nu eene zeer goede reden Voor ons isnbsp;om vuur aantelleken , willen wij ons verwarmen jnbsp;vermits de ondervinding geteerd heeft dat hierdoornbsp;alleen de gewenschte warmte zal ontflaan, is ditnbsp;echter geene reden waarom het vuur meer dan lietnbsp;water hette van zich afgeeft. Het is een grtjoienbsp;E 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mis
-ocr page 74-70 OVER HET WARE GS'BRUIK en MTSBRUfK
misflag zich te verbeelden , dat eene oorzaak uit ha* ren aard meer gefcliikt is dan eene andere om doornbsp;een bepaald effect gevolgd te worden. Eene gefchik-te oorzaak is fltcbts die welke wij altijd waargenomen hebben een bepaald effect vooraftegaan. Indien de ondervinding deze opvolging niet getoondnbsp;had, zouden wij het tweede verfchijnfel uit hetnbsp;eerst nimmer htbben kunnen beiluiun. Dit is zoonbsp;zeker , dat zelfs in madiematifche gevolgtrekkingennbsp;omtrent natuurverfchijnfels, de natuiirkundige opnbsp;het befluit niet ten volle berust, vóór dat hij betnbsp;aan de ondervinding getoetst heeft, of misfehiennbsp;ten opzigte dezer gevolgtrekkingen de oralfandighedennbsp;van de zaak ook veranderd zijn; of rekent liij ditnbsp;onnoodig, het is dan alleen wanneer hij uit de ondervinding zelve weet dat de omOandigheden hierdoor niet veranderd worden.
Er is eene groote bron van dwaling gelegen in bet gevoelen dat er in eene oorzaak eene werkingnbsp;eene magt tot haar onmiddeiijk effect bedaat; wantnbsp;er is uit voortgevloeid dat men eene bekende oorzaak tevens voor eene natuurlijke en noodzakeUjke,nbsp;cn daarentegen minder bekende oorzaken voor onna-tuvrlijke en onmogelijke heeft gehouden. Dit heeftnbsp;in ’t bijzonder plaats gehad omtrent de oorzakennbsp;der beweging. Wie befchouvvt niet als zeer natuurlijk de beweging uit botfing ontffaande? ennbsp;evenwel ware deze niet meer verwacht geweest,nbsp;zoo wij het nia altijd bevonden hadden, dan denbsp;beweging van het ijzer naar den magneet, in hetnbsp;eerde geval heeft men twee ligchamen die zich vannbsp;elkander verwijderen in zekere omdandigheden vannbsp;plaatfing, fnelheid en grootte, in liet ander twee •nbsp;ligchamen die elkander naderen. Waarom nu , vragen
-ocr page 75-gen wij , is er meer reden oin te denken, dat A naar B bewogen zijnde, B zich van A zal verwijderen , dan dat Ë naar A zal naderen ? Het is denbsp;ondervinding alleen , welke, door ons het eerstnbsp;meermalen voor oogen te (lellen , en dus onze af»nbsp;waditing van hetzelve te verflerken, ons tevens innbsp;den waan brengt, als of wij het indedaad beter begrepen dan het andere ; waaruit wij dan vervolgensnbsp;beduiten dat beweging een veel natnurlijker uit-werkfel is van botfing dan van alle andere omllan-digheden. Het is dit vooroordeel, hetwelk den geheimen grondilag uitmaakt van alle die hypothefennbsp;van fijne vloeiiloffen, waarvan wij reeds gewaagdnbsp;hebben , voor welke natuurkundigen zich algemeennbsp;ZOO genegen betoon en om het heelal mede te vervullen ten einde de zwaarte der hemeifche ligchamennbsp;nitteleggen. Immers de werking van zulke vloei-ftolFen lost zich altijd op in eene impulfie , en eenenbsp;impulfie is eene venvijtiering van ligchamen of deeltjes van ligchamen van elkander. Dan , het vooroordeel verdwijnt, zoo men zich aldus voordek,nbsp;dat ligchamen op drie wijzen kunnen bewogen worden , of te zamen in dezelfde rigting, of naar elkander t^'-e, of van elkander af; dat als verfcliijn-fels iedere wijze even mogelijk is; en dat het derhalve ons werk is de ligchamen en omllandighedennbsp;Eategaan in welke ieder iu de natuur werkelijk plaatsnbsp;heeft.
Laat ons nu deze (lellingen in fommige van der-zelver gevolgen befchouwen. Nihil est in effectu quod non fucrit in caufa ^ of in dezen vorm Qjiodnbsp;ex altqatt materia fit, hiijns proprietatts rennet.nbsp;Dit, befchouwd als de algemeene uitdrukking vannbsp;jets dat in de natuur bevonden wordt, kan in de
meeste gevallen aangenomen worden. Maar dat het een gevolg is van de definie van oorzaak, ontken-nen wij ten Heiligde. Dat was gefneden in denbsp;gedaante van eenen teerling dezelfde eigenfcbappennbsp;Behoudt als in de gedaante van eenen kloot, wetennbsp;wij alleen omdat wij in ’t algemeen ondervondennbsp;hebben dat de vervorming van dergelijke ligchamennbsp;derzelver eigenfchappen niet verandert. Dan de Helling is valsch in vele opzigten, en het is een dernbsp;voordellen in het onderwijs der fcheikunde geworden , otn te bewijzen dat de zamengeftelde ligchamennbsp;de eigenfchappen hunner bedanddeelen niet altijdnbsp;behouden, etne Helling door oudere chemici, denkelijk op grond van het gemelde gevolg, aangenomen.
Een ander gevolg is dit: Corpora non agutU ubi non funt, en dus, non agimt in distantiam.nbsp;Jdet fophisme ligt hier in het woord agum,nbsp;in hetwelk denkbeelden vervat zijn welke nietsnbsp;gemeens hebben met de beweging van twee lig-charaen, ' het zij naar of yan elkander. Neemnbsp;dit woord weg, en de Helling verdwijnt oogen-blikkelijk met ai de gewaande zwarigheden welke er tegen de attractie uit zijn voortgevloeid.nbsp;Corpora moventur in distantiam is een bloot ver-fchijnfel welks bcHaan door daadzaken moet bevestigd of tegengefproken worden (?). Wie hu zalnbsp;durven beweren dat er in de botling eene volkome-ne aanraltitig plaats heeft ? daar er ledige ruimten tus-
fchen
^ nbsp;nbsp;nbsp;(*i) zoude, zoo men wilde, de (telling door een bewijs
ex absurdo kunnen wederleggen. Niemand kan een 'nerpen. Want 'viii.e de baud is, is de bal niet; wdiir bal is, isnbsp;de band niet: eorpara non aguni ubi non sunt. Ergo. Q. E. D.
-ocr page 77-fchen de deeltjes zelve van de digtlte ligchamen be-ftaan, is het wel waarfchLinlijk dat er tusichen twee verfchillende ligchamen geene zouden bedaan ? Maarnbsp;fiel dat de aanraking volkomen is; nogtans zijn denbsp;twee ligclianien niet in todem loco, maar (lechtsnbsp;appofita, en dus volgens de Helling kan de bewe*nbsp;ging niet plaats hebben.
Wij zullen deze redeneringen in alle hare gevolgen niet nagaan. Het blijkt, gelooven wij, genoegzaam , dat porfpronkelijk uit eene misvatting ontdaan , zij nog bovendien al de onzekerheid innbsp;zich bevatten, welke aan het voortzetten van theo-riën zonder waarnemingen verbonden is: en wijnbsp;aarfelen bijkans niet dit geheele gedeelte der Ontologie te bellempekn misbruiken van een misbruik.
2. Onftoffelijke voorwerpen.
Wij hebben den aard van oorzaken, en de denkbeelden welke daaraan verbonden worden, eenigzins in het breede uitgelegd ten opzigte van ItolFelykenbsp;voorwerpen, omdat wij deze onderwerpen gaarne innbsp;hun geheel verband wilden doen aanichouwen innbsp;dat gedeelte van onze wetenfchappelijke kennis wiicnbsp;dezelve het gemakkelljkst en eenvoudigst, zoowelnbsp;wat uitdrukking als zaken betreft, konden wordennbsp;voorgeHeld; en opdat wij in Haat zouden zijn onzenbsp;gevolgtrekkingen vervolgens zonder verder oponthoud te gebruiken , wdar dezelve toepaslelijk zou-pen kunnen gemaakt worden op het moeijelijker ge-declte onzer kennis , hetwelk den geest zelven betreft.
Immers is er dan in de gewaarwordingen, werkingen van dezen ook niet eenige orde te belpeu-
E 5 nbsp;nbsp;nbsp;ren?
-ocr page 78-74 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
ren ? Verwekken niet bepaalje voorwerpoi bepaalde aandoeningen ? Is er zelfs in de vlugtigile onzer ge-dachten niets dat eenige vastheid of geregeldheidnbsp;van opvolging kan doen vermoeden? Waaraan anders hecht zich het geheugen in deszelfs aangewende pogingen om het voorbijgegane te hervatten;nbsp;waarop anders (leunen de voorfchriften der fchoonenbsp;kunlien; waardoor anders zal opvoeding iets meernbsp;zijn dan afwachting en kans, en den teleurgefteldennbsp;vader zijn eenige troost niet benomen worden, vannbsp;zi;n pligt te hebben vervuld ? Maar is er welligtnbsp;beflendigheld van opvolging zelfs in de altijd voortdurende veranderlijkheid van het gemoed, en durvennbsp;wij de hoop koesteren van die ergens immer tenbsp;kunnen bepalen , bet zal voorzeker Hechts dan zijn ,nbsp;wanneer ter zijde fiellende het axioma non est innbsp;efectu qitod non fuerit in caufa, en alle dergelijkcnbsp;fpitsvindige bedenkfels der Ontologie, men hier opnbsp;de zielsverfdVijnfcls toepasfe wat wij te voren vannbsp;de verfchijnfels in de ftoffelijke wereld hebben gezegd , cn in eene oorzaak en derzelver effect nietsnbsp;meerder inzie dan bet geftadig velgen van het laatfienbsp;op het eerde, en gedadig voorafgaan van het eerdenbsp;vóór dat het laatde in wezen kome.
a. En vooreerst, de wijze waarop de ziel uiter' lijke voorwerpen befpeurt do»r middel der zintuigennbsp;is eene vraag welke als tot heden toe onbeantwoordnbsp;door de meesten Avordt aangezien. Alle pogingennbsp;om tusfehen het ligchamelijke voorwerp, en de zielnbsp;welke hetzelve befpeurt, iets meer dan de bekendenbsp;middeldoffen intevoegen, bij wijze van onderlingenbsp;verwantfehap, hebben mislukt, en dat om vele redenen. In de eerde plaats, het bypothetifche ennbsp;duistere van ade dusdanige eigenfchappen, als van
iclia-
-ocr page 79-fchaduwachtige indrukfels , vloe^ftoffen met dcrzelvcr impiilfiën of nog kunRrger vibraciën. Maar, tennbsp;andere, dergelijke uitleggingen laten altijd nog krsnbsp;over: want na de veranderingen door een uiterlijknbsp;voorwerp op het zintuig teweeggebragt achtereenvolgens opgefpoord en befchreven te hebben het ge-heele zenuwdellcl door, blijft er nog eene onoverkomelijke fcheidslijn tusfchen de laatrte zei.uwaan*nbsp;doening, en de aandoening der ziel, die daaropnbsp;plaats heeft. Of wddr ook het laatfte ligchamelijkenbsp;verfchijnfel te zoeken zij, en hoedanig het mogenbsp;zijn, het blijft altoos een /loffelijk v'erfchijrdel; ennbsp;de knoop wordt, na al dit, bevonden niet ontwikkeld , maar fleclns verlegd te zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dan, is er
cenige waarheid in het door ons betoogde. zoo zullen wij befluiten dat er over deze beruchte vraag eigenlijk geene meerdere duisterheid heerscht dannbsp;over de gewoonlijkde verfcbijnfels der natuur. VVi}nbsp;zullen namelijk befluiten dat er in den ons bekenten aard der zaken geen meer reden is dat botfingnbsp;beweging zoude veroorzaken, dan dat eene zekerenbsp;aandoening van de gehoorzenuw het gevoel van geluid in de ziel zou verwekken; dat het eenige on-derfcheid hier is, dat in het eerde geval twee (loffelijke verfchijnlels worden waargenomen, in betnbsp;laatfte een (loffelijk en een zielsverfchijnfel; dat denbsp;beflrendigheid der opvolging het eeniglle is dat door onsnbsp;in beide gevallen hieromtrent wordt befpeurd. De redennbsp;waarom wij gewoonlijk in de aandoening van hetnbsp;zintuig eene magt zoeken om de bepaalde zielsaandoening te veroorzaken , fchijnt dezelfde te zijn alsnbsp;die waarom wij aan eenige oorzaak in de natuur denbsp;magt toekennen om haar uitwerkfel daarteftellen; ennbsp;te liggen in onze overtuiging van wat met betrekking
-ocr page 80-king tot beide in bet vervolg plaats zal hebben 5 welke overtuiging in den vorm van eene magt, ofnbsp;gelchiktheid, of ander denkbeeld hoegenaamd op denbsp;voorwerpen zelve overgebragt en daarmede in onzenbsp;gedachten wordt verbonden* Dan tot welke nutte-looze pogingen en beuzelachtige gefchillen heeft nietnbsp;deze verwarring aanleiding gegeven ! Overtuigd zijnde dat er in elke oorzaak iets befloten lag waardoornbsp;zij haar uitwerkfel noodwendig teweegbragt, moestnbsp;naar dit itts gezocht worden; en is het te bewonderen dat hetgeen in de natuurkunde zooveel onzekerheid in het midden der duidelijkhe ontdekkingen heeft verfpreid, in het mingevorderde, moeije-lijker vak der zielskennis eene bron is geworden vannbsp;eindelooze dwalingen ?
Noch fchijnt de onmiddelijke werking der ziel op haar eigen ligchaara in dit opzigt aan grootere zwarigheden onderhevig te zijn. De •wil, als een ver-fchljnfel der ziel, ontllaat: dadelijk gefchieden ernbsp;zekere bewegingen welke die van den arm , b. v.,nbsp;ten gevolg hebben. Stellen wij dat de wil insgelijks ontlla om het bloed naar bet aangezigt te doennbsp;klimmen; welke bewegingen er ook raisfchien hierop in het ligchaam plaats hebben, het bloed klimtnbsp;niet. Derhalve zegt men dat de wil oorzaak is vannbsp;het eene, of daartoe de magt beeft, doch denbsp;oorzaak niet is van het andere , of daartoe de magtnbsp;niet beeft. En eene foortgtlijke befchrijviug beantwoordt in alle die gevallen, wadr andere zielsaandoeningen dan de wil bewegingen in de leden ofnbsp;behanddeelen van het dierlijk ligchaam veroorzaken.nbsp;Al wat bier ontdekt kan worden, vak onder de be-fchouwing van den phyfioioog; de zielsaandoeningnbsp;(het eigenlijke onderwerp des pl’ycholoogs} zijnde
-ocr page 81-b. Ten tweede, de vermogens der ziel, zoo als het geheugen, bevatting, verbeelding, het vermogennbsp;der abdractiën , dat der verbindtenisfen van denkbeelden , het oordeel , en welke van dezelve meerder opgenoemd worden , met het geficele heer diernbsp;aandoeningen, welke onder de benamingen van gevoel en hartstogt zijn begrepen; befchouwd als denbsp;algetneene uitdrukkingen der verfchillende wijzen opnbsp;welke de ziel werkt, of bedaat, maken een voornaam gedeelte uit van eene redelijke pfychologie.nbsp;Plet is hier dat zich een veld opent, in hetwelk de wijsgeer zich met even veel geluk ennbsp;nuttigheid kan oefenen , en ziin verlangen naarnbsp;waarheid kan voldoen , als in het veld der natuur, alwddr de ondervinding zelve van zoovelenbsp;ontdekkingen gewaagt, en zoovele paden aantoont,nbsp;langs welke hij naar nieuwe en onbekende waarheden kan geraken. Hoezeer de ziel uit baren aardnbsp;verfchilt van het flolFelijke, zijn echter denkbeelden,nbsp;gewaarwordingen, aandoeningen even zoo zeernbsp;voorwerpen van onderzoek als ligchamen. Derzel-ver oorfprong, zamenfteliing, opvolgingen, leverennbsp;befchouwingen op gelijkfoortig met die, welke innbsp;de Hoffelijke wereld de onderfcheiden vakken dernbsp;natuurlijke wijsbegeerte uitmaken. De analyfis vannbsp;zamengellelde denkbeelden, de bepaalde orde vannbsp;opvolging, welke het geheugen, bij voorbeeld, onsnbsp;in zoovele gevailen ten diiideliiklle doet gevoelen,nbsp;kunnen in hare gevolgtrekkingen tot even onverwachte uitkoraften leiden , welligt even fchitterendenbsp;ontdekkingen doen geboren worden, als die welks
-ocr page 82-78 OVER HET WARE gebruik en MISBRUIK
de fcheikunde ons in hare elementen, de phyfica in hare wetten ten toon fpreidt. Zoodat te veronder*nbsp;Rellen dat, omdat bewustheid aan een ieder gegevennbsp;is, waardoor hij kan weten wat in zich omgaat,nbsp;daarom de kennis van de zamtnfi.elling en orde dernbsp;ziejsverfchijnfels aan een ieder bekend moet zijn,nbsp;en dus alle ontdekking onmogelijk. maakt; is nietnbsp;ver van te beweren dat een ieder de zamenilellingnbsp;van het water kent, omdat de bellanddeelen vannbsp;hetzelve gezamenlijk op onze zintuigen werken, ofnbsp;de wet der zwaarte kent, omdat wij allen een (teennbsp;hebben zien vallen en dagelijks het rondloopen dernbsp;hemellichten kunnen befpeiiren.
Het moet hier, als elders, het oogmerk zijn van den wijsgeer , onze aandacht te vestigen opnbsp;hetgeen onze aandacht meestal ontgaat, en tot onzenbsp;kennis te brengen omtrent oorzaken en algemeenenbsp;wetten wat ons toegedaan is te bevatten, en watnbsp;echter een ieder niet kent. En wie zal aan vordering in deze kennis palen durven zetten ? Wel isnbsp;waar, men hoort dagelijks van den verborgen aardnbsp;tier ziel, welken het den mensch niet gegeven isnbsp;te kennen. Maar omdat niet alles te kennen is,nbsp;zal er daarom niets te keren zijn? Of zijn wij dannbsp;reeds hierin tot de volkoraenfte kennis geklommen ,nbsp;welke den mensch kan te beurt vallen ? Doch zoonbsp;wij ons verblijden met de hoop van uitgebreidernbsp;kennis ook wadr veel nog duister is, het zoude roekeloos zijn hierin een pad te willen vootkhrijven,nbsp;of in den wandel van hen die ons zijn voorgegaan,nbsp;dwalingen met eenige zekerheid te durven aanduiden.
DER.
-ocr page 83-VAN AFGETROKIvENE BESPIEGELLXGErs^. 79
DERDE hoofdstuk.
OVER HET AFGETROKKENE IN WIJSGEERIGE BESPIE' GELINGEN IN HET ALGEMEEN.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Over f2et verband en den Voort
gang der wetenj'c/iappen.
D,
'e wetenfchappcn zijn uitgefchikkrd geworden als voortvloeijende uit ééne gezamenlijke bron ; of alsnbsp;zoo vele takken van éénen vruchtbaren Bam, wel*nbsp;ke , diep in ’s menfchen ziel geworteld, en zich doornbsp;ingeboren kracht over alles zoekende te vcrfprei*nbsp;den, den grootfchen naam van Wijsbegeerte heeft,nbsp;verkregen. Niet geheel overeenkomftig met dezenbsp;denkbeelden is de uitdag bevonden van die po*nbsp;gingen, welke van tijd tot tijd door geleerdenbsp;mannen zijn in het werk gefield om dien ge-meenen oorfprong en natuurlijke verwant'chap onzer kundigheden optefporen en uitteleggen. Vannbsp;den tijd af dat bacon (*) , met een u/t ge drek ten cnnbsp;veelbevattenden blik de voortbrengfels van het men*nbsp;fcliclyk verhand aanfchouwende, dezelve werkelijknbsp;zocht te rangfcbikken en aan onderfcheiden vermogens toetefchrijven en te onderwerpen, is de za-
meii-
(*) Ds Aug. Scienl. L. il. c. i.
-ocr page 84-8o OVER HRT WARE GEBRUIK en MISBRUIK
menbang derzelve eene vraag geworden , welker np-losfing ras is gebleken eene der rnociieliikfle te zijn. Onder de menigvuldige ontwerpen vvelke tegen betnbsp;midden der voorledene eeuw het plan der franfehenbsp;Encijclopedie voor oogen Helde, febeen de bebande»nbsp;ling dezer vraag eene der voornaamHe te moetennbsp;ziin; en zij trok ook van het begin de aandachtnbsp;der fchrijvers tot zich. Maar de onderfchei ienenbsp;vakken van kennis, gevoel en fmaak, de kuniten ,nbsp;letteren en wetenfehappen, hetzij in hare betrekkingen onderling, of ten opzigte der sremiogens welkenbsp;over ieder derzelve veronderfdeki wordt meer uitfluitend het befluur te voeren, leverden een al tenbsp;onzeker oogpunt op: welk vernuft ook de beroemdenbsp;Inleiding (*) aan den dag leide, de uitkomden fche-nen niet tot grond van eene goede fchikking der onderwerpen te kunnen dienen, en men moest tennbsp;Hotte zijne toevlngt nemen tot de letters van hetnbsp;alphabet, als tot hiertoe het gefchikfle middel vannbsp;verdeeling. Noch hebben andere fchrijvers op ditnbsp;fluk het geweiifchte licht aangebragt. Naarmatenbsp;men in de beoefening van eenig afzonderlijk vaknbsp;zekere natuurlijke punten van overeenkomst en ver-wantfehap opfpoort onder de voorwerpen zelve,nbsp;over welke het handelt j of dat men, in de uitlegging daarvan aan anderen , de gemakkelijkheid vannbsp;overgang in de opvolging der gedachten meer bepaaldelijk in het oog heeft; opent men twee verfchil-lende wegen langs welke de kennis van hetzelve zichnbsp;eveneens als van zelve fchijnt te openen en te ver-toonen ; en beide w^yken al wederom geheel af vannbsp;dien welken de eerfte ontdekkers gevolgd hebben.
Dit
Zie Discours Préliminaire, en de Systéme figure des ebini.dixsaiics l.uaaincs , an'.i het einde.
-ocr page 85-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 8t
Dit laatfte verdient in ’t bijzonder onze opmerkzaamheid. Men heeft meermalen aangetoond hoe/ de kunden overal de kennis van derzelver beginfels zijnnbsp;voorafgegaan; hoe ziekten zijn genezen en wondennbsp;geheeld vóór het bellaan der geneeskunde, maat-fchappijen tot dand gebragt, lang vóór dat eenigenbsp;regels om menfchen onderling te verbinden en tenbsp;beduren waren uitgedacht. Maar deze waarheden,nbsp;hoe bekend ook, hebben op verre na die gevolgtrekkingen in ’t algemeen niet teweeggebragt, welke zoo duidelijk uit dezelve fchijnen opgemaakt tenbsp;kunnen worden. Zoo wij, eindelpk, in den tegen»nbsp;woordingen ftaat en bloei van geleerdheid, de ver*nbsp;hevende befpiegelingen van kunstregels en wijsbegeerte befchouvven met betrekking tot de kundeitnbsp;en wetenfehappen zelve welke gezegd worden daarvan aftedamiiien, ontbreekt er nog zoo veel aannbsp;eéne volkoroene reeks, waardoor wij van de eerdenbsp;tot de laatde trapsgewijze zouden afdalen , dat wijnbsp;veeleer dezelve kunnen vergelijken met de verfchil-lende verdiepingen van een groot gebouw, waarvan ieder tot een verfchillend gebruik bedemd, hare eigene regels en fmaak van inrigting afzonderlijknbsp;heeft gevolgd. Wie zal beweren dat de theoriën innbsp;de geneeskunde daargedeld alle van grond ontblootnbsp;zijn? en evenwel is het er ver van af dat zij gevestigd zijn op eenige voorafgaande kennis van denbsp;phyfiologifche werking der bedanddeelen van hetnbsp;dierlijk geftel, welke voor het grootst gedeelte nognbsp;Oiibekenn ig. £)e onderzoekingen van gefchiedfchrij-vers omtrent de indelUngen en gewoonten welkenbsp;uit dat wonderbaar delfel , het leenregt, ontdaannbsp;zpn, beliooren tot eene der nuttigde en, wat denbsp;uitkomst aangaat, gelukkigde proeven van wijsgee-
F nbsp;nbsp;nbsp;rig
-ocr page 86-8a ovF.R HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
rig onderzoek in de gefchiedenis. Van een anderen kant is Het voor den zedelijken wijsgeer eene belangrijke vraag, den oorfprong der heerschzuchtnbsp;uit den aard des wils of der algemeene begeertenaarnbsp;ffiagt afteleiden, en den invloed van zeden en om-llanJigheden op derzelver vorm en rigting in onder-fcheiden tijdvakken te onderzoeken. Maar wie isnbsp;tot hiertoe in Raar geweest, beide overwegingen in één werk te vereenigen, uit één oogpuntnbsp;den loop der driften, en het ontRaan uit dezelvenbsp;van bellendige gebruiken en inftcllingen te befchon-wen, en beide als gellaafd in de lotgevallen dernbsp;menfchen en der volken met zekerheid aan te wijzen ? Iedere wetenfchap, ieder vak waarin redenbsp;of vernuft zich oefent, heeft niet alleen zijne bijzondere voorwerpen, maar meestal eigene redeneringwlj-ze , eigene middelen om het ware van het valfchenbsp;te onderfcheiden , eigene gefchiedenis van misluktenbsp;en geflaagde pogingen , eigene fporen tot uitbreidingnbsp;en ontdekking geleidende, eigene misvattingen ennbsp;dwaalwegen.
Er is, het is waar, één zin in welken de wijsbegeerte kan gezegd worden boven alle vakken van kennis te liccrfchen, en den weg tot alle te banen;nbsp;die verhevene zin, welke het woord in de oor-fpronkelijke taal deed geboren worden , en ook nognbsp;door de onze voor den geest wordt geReld. Als denbsp;begeerte naar wijsheid, eene ingeborene liefde voornbsp;waarheid onderRellende, en eene edele verrukkingnbsp;in ons hart otuRekende bij iederen Rap welke onsnbsp;nader tot dezelve brengt, is zii indedaad alqmvdt'nbsp;tend^ is zij oneindig- Maar de middelen welke denbsp;natuur ons tevens ter voldoening van deze begeertenbsp;gegeven heeft, bezitten nier op verre na oorlproo-
ke-
-ocr page 87-VAN AFGETHOKKENE BESPIEGELINGEN. 83
kelijk dezelfde uitgeflrektlieid: zij moeten gezocht, en door langen arbeid beproefd en verbeterd worden , terwijl het gevoel in cciis zijne rijpheid vannbsp;de natuur zelve fchijnt ontvangen te hebben. Hetnbsp;eenigst onmiddeUjk gevolg van het onbeperkte verlangen naar waarheid is om ons het zwakke ennbsp;onvoldoende onzer vermogens door tegenflelling metnbsp;levendiger kleuren voor oogen te brengen. Die genen derhalve die, hetzij uit gewoonte aan de voor-flellingen der ouden, hetzij uit eigene zielsverheffing,nbsp;algemeene waarheden aanz^en als de beoefening vannbsp;bijzonderheden voorafgaande en als in de ziel dennbsp;eerden trap uiunakende van volmaking en kennis,nbsp;fchijnen hun gevoel met hunne vermogens te verwarren , de mate van het een op de andere toete-pasfen. Wanneer Mevrouw de stacl , in hare bewondering van de geleerdheid en ijver der Duitlchenbsp;wijsgeeren, hunne liefde voor het fchoone en hetnbsp;ware iii levendige tafcreelen affchildert, wie zalnbsp;niet in liare verrukking deel némen ? „ De vervue-„ ring, welke wij bij het aanfehouwen van hetnbsp;„ ideaal fchoon ondervinden, en welke de ziel vervultnbsp;„ met eene edele ontfteltenis en met de zuiverdenbsp;„ aandoeningen , ontdaat uit het gevoel van hetnbsp;„ oneindige. In onze verheffing is het als of,nbsp;„ ontdagen van de banden welke ons aan het aarJ-„ fche en de menschheid vereenigen, wij tot denbsp;„ kennis van verborgene wonderen geroepen wor-Y, den , welke ons fchijnen in het vervolg en voornbsp;„ altijd aan moedeloosheid en vertraging te zullennbsp;„ ontrekken. Wanneer wij den hemel aanfehou-,1 wen, alwaar ieder lichtje een heelal gelijk aannbsp;„ het onze is, en het fchitterend (lof des melkwegsnbsp;„ in het uilfpanfel geheeie fporeu met werelden bc-F znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ feil rij ft.
-ocr page 88-„ fchrijft, verliezen zich de gedachten in het on-„ eindige, ons hart klopt voor al wat onbekend, „ onmeetbaar is, en wij gevoelen, dat ons warenbsp;„ leven buiten de grenspalen dezer aarde gelegennbsp;„is.” In deze dichterlijke uitdorting, wie zalnbsp;zich niet gaarne met haar vereenigen ? Maar wanneer dezelfde fchrijfder, in haren ijver- voor denbsp;fchool welke zij doet kennen, met deze zielsverheffing, met dit gevoel van het oneindige , derzelvernbsp;verheven afgetrokkene v/ijsbegeerte zoekt te verbinden , en hierdoor voor deze laatde die zelfde goedkeuring en bewondering te verwekken, kunnen wijnbsp;met haar in dezen overgang niet toellemmen (*);
en
(?') Het is deze verwarring van het indedaad oneindige des haelals met het fchijnbaar oneindige onzer vermogens, welke innbsp;het 3de en 4de gedeelte van liet werk van Mev. be staEl overnbsp;Duitschland, zooveel doet voorUoman wat naar Paradox ge-lijht. Twee oogmerken worden door haar volkomen bereikt:nbsp;het een, om het voortreffelijke van uitgebreide geleerdheid ennbsp;ftudie aan de wüsgeeren van hare natie, door het voorbeeldnbsp;der Duitfclie, aantetoonen •, liet tweede , om de praktifche zedelijkheid en wezenlijke deugd van de laatfte in het hclderftenbsp;licht te plaatfen. Maar in hare pogingen , om de zucht naarnbsp;kennis, en onbekrompene inzigten , voorteftcllcn als noodzake-Uik cii uitfluitend verbonden met hunne bijzondere gevoelensnbsp;en trant van befpiegelingcn , fchiJnt zij ons toe de leweegredt-nen van het onderzoek naar waarheid voor het middel te nemen. Als of iemand beweerde , dat de begaafdheden van eennbsp;beroemd veldheer voornamciyk beftonden in die verheffing welke zijne ziel bij den aanvang van den flag ondervond, en wel-ke de behaalde overwinning ten top van verrukking gevoerdnbsp;heeft; en niet gelegen waren in die infpanning van geest,nbsp;kraeln van aandacht op al de omflandigheden van den voornbsp;oogen zijnden ftryd, fchrander doorzigc, en bedaard, onfeilbaarnbsp;gebruik van zijne redelijke vermogens. Een dergelük denkbeeldnbsp;echter loopt door dit gcheele gedeelte van het bovengemeldenbsp;werk, hoewel het valfclie van hetzelve zich fomtps zelts aan
den
-ocr page 89-van AFGETR0KICEN£ BESPIEGELINGEN. 85
en verliest zij, naar ons inzien, uit het oog, dat in de intrede in het veld der wijsbegeerte, gelijk in
dat
den geest v»ii de fduijfftcr fcliUnt optedoen, daar zij haar ftel-fel, in ’t algemeen uitdrukkelijk verklaard, in bijzonderheden meestal weder verzwakt, en als ’t ware Iluksgewijze afbreekt.
Wij kunnen ons niet beletten van aantemerken , dat de redeneertrant op dit ftelCci gegrond geene aanbeveling ontvangt uit het voorbeeld van Mevrouw ue SïAëi. zelve, eene vrouw zekerlijknbsp;begaafd met de uitmtnitendfte bekwaamheid om de ingewikkelde omftandigheden van het werkelijk leven waartciiemen,nbsp;tiitccntezetten, en die hierbij eene kennis der wereld en ondervinding bezat, welke aan uitllekende geestvermogens niet dikwerf te beurt vallen. Dan men leze met aandacht het voornoemdnbsp;gedeelte van haar werk , alwaar zü over de wysgccrige en gods-dienlligc fleUl-ls der Duitfcheis handelt; en men zal, dunktnbsp;ous, een wonderlijk verfchil aantrefien, wat duidelijkheid ennbsp;kracht van redenering betvelt, tusfehen dit en hare befchouwingnbsp;van de zeden, litteratuur en maatfehappelijke inftellingen: hetnbsp;is indedaad eene gedurige fpeling op algemeene bewoordingen,nbsp;in welke hare zucht voor de bevestiging van deugd baar geheelnbsp;verblindt ten behoeve van eenen trant van inzien, welken zgnbsp;zich inbeeldt alleen met het beflaan van deugd overeenftemraendnbsp;te zijn. Wij zouden met haar kunnen medegaan indien zÜ onsnbsp;dergelijke gedachten in den mond van hare Corinne had doonnbsp;hooien ; maar als wüsgeevige denkbeelden neemt zij alle dichterlijke ilhifie weg , en (lelt evenwel niet in de plaats dien ernfti-gen, krachtigen toon van betoog, welken zij anders zoo meesterlijk weet te votren.
Het zij tot lof van deze onlangs overledene vrouw herinnerd dat zij, die de W'ereld van zoo nabij en geenszins van den voor-deeligften kant noch in de gunftigfle omltandigheden voor dennbsp;zedelijken toeftand der menfehen had lecren kennen, zich echter beeft weten te hew'aren voor dat wanhopen aan deugd ,nbsp;veibcteiing cn volmaakbaarheid, welk zelfs bü groote vetftandennbsp;zoo dikwijls het gevolg van ondervinding der wereld geweestnbsp;is, en iii ’t algemeen als het tceken van die ondervinding wordtnbsp;aangezien , zoodanig , dat het een onfeilbaar middel is geworden , ten einde omgang met menfehen cn diep inzigt in ’smeri-fenen hart uiitehangen, om het beftaan van deugd voor ónmogelijknbsp;te houden, en in nlle daden geheime beweegredenen van cigenbe-F 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lang
-ocr page 90-S6 OVER HET WARE GECRTJIK. en MISBRUIK
dat der wereld, de eerfie les der ondervinding is, dat wij onze begeerten gedurig moeten intoomen,nbsp;en die onderwerpen aan de geringheid onzer niagt,nbsp;en onzen toelland als mcnichen, welke beide afhangen noch van onze verU-ngens, noch van onzen wil. En met dit te zeggen, meenen wij geenszins perk te (lellen aan het onderzoek naar waarheid , of de plaats aanteduiden waar onze vermogen moeten (lilfïaan; ,maar het onderzoek naarnbsp;waarheid is een onderzoek zoowel naar middelen,nbsp;als naar het einde , en de hoop om cens alle waarheden te zullen alleiden uit eenige weinige algemeencnbsp;w^aarheden moet zorgvuldig onderfcheiden wordennbsp;van de ingebeelde overtuiging welke ons zou doennbsp;vermeenen dit reeds nu te kunnen doen. Toi denbsp;verhevenfte denkbeelden allcngskens te naderen moetnbsp;het doel zijn van eenen onbekroinpenen geest; zichnbsp;ondertuslchen reeds in zijne gedachten te verbeflennbsp;tot die grootfte algemeeriheilt;i van begrippen , kannbsp;zijn zich te bedriegen : maar ter goeder trouw tenbsp;denken deze hoogte bereikt te hebben, en niets overnbsp;te hebben dan van hier de toepasfing dier waarheden tenbsp;bewerkftelligen , dit is indedaad zijne vermogens aannbsp;den eenen kant te bekrimpen , hun een half oneindigenbsp;te ontzeggen.
Het
lang te befpeuren. Een tegenovcrgcfttld voorbeeld kan dus niet dan troostrijk zijn voor die genen , die, met zuivere liefdenbsp;voor deugd bezield, haar overal verlangen te kunnen vinden;nbsp;zij zullen met bUidfchap op Mevr. de stacl de oogen afwendennbsp;van het arinftliouwcn cens machiavel, larochefoccault ,nbsp;chesterfield , en het oneindig getal van derzelver nai'prekers.nbsp;Deze aanmerking, van het hoofddoel eenigzins afwijkende,worde ons ten goede gerekend; zij is beftemd om buide te doennbsp;aan cene vrouw, wier verdienfte in dit opzigt door hare beoordeelaars niet genoeg fchijnt gtl'cliat tc worde».
-ocr page 91-Het oogmerk in iedere wetenfchap is om de Waarheid te ontdekken. Door deze uitdrukking ver-Ilaat men niets anders dan in iedere wetenfchap denbsp;voorwerpen alle te keren kennen, welke tot dezelve behoorsn , vergezeld met alle de omftandighedennbsp;in welke zij gevonden worden , en tc onderzoeken de betrekkingen , hetzij bellendige of veranderlijke , welke zij onderling bezitten. De aard dernbsp;voorvverpen moet noodwendig eenig verfchil teweegbrengen in de manier van onderzoek welke het bestnbsp;met dezelve overeenkomt, en de kennis, welke mennbsp;bedoek, het gemakkelijkst en volledigst verlchaft.nbsp;Dat evenwel het onderzoeken zelf als eene kunstnbsp;belchouwd kan worden ^ en voor algenteene regelsnbsp;vatbaar is , zullen wij niet geheel ontkennen ; maarnbsp;de redeneerkunst, gebragt tot den hoogden trapnbsp;van volmaaktheid , kan echter niets meer verrigtennbsp;dan eenige hulpmiddelen aan de hand te geven,nbsp;welke in het geheugen geprent den arbeid eenig-zins bevorderen in die moeijelijke overwegingen, alwaar veelvuldige omftandigheden en veelvuldige betrekkingen elkander dikwerf in den weg ftaan , ennbsp;tot tegendrijdige beiluiten zouden kunnen brengen.nbsp;Alsdan zijn regels dienftig om de aandacht dadelijknbsp;te vestigen op die gedeelten welke de ondervindingnbsp;reeds geleerd beeft den weg tot de oplosfing van hetnbsp;geheel tc banen; om langwijüge en nuttelooze omwegen te doen vermijden, en door de overtuiging hun-iier beproefde deugd den ijver van den onderzoekernbsp;te onderfteunen en aameprikkekn. Meer doen zijnbsp;niet; en de onderzoeker, die, voor ceene zwarigheden bevreesd, en door geene telenrftcliingen af-gefclirikt, hetzelfde onderwerp niet onvermoeidenbsp;aandacht en naauwkeurige in acht neming van allenbsp;F 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;des-
-ocr page 92-deszelfs gedeekien zorgvuldig behandelde , zou , dezelfde begaafdheden van verlland en verkregene kennis gedeld zijnde, tot hetzelfde befluit ten laat-Re moeten komen. Op dezelfde wijze als de voor-fchrifren der zedekunde we! kunnen flrekken ooinbsp;onze keuze te befpoedigen in het midden der be-langens en bezigheden welke, ons gedrag in het leven vergezellen , maar in geene deele afbreuk doennbsp;aan het zedelijke gevoel van ieders geweten; hetwelk , met bedaardheid ondervraagd , en na in achtnbsp;neming van alle omllandigheden, dezelfde keuzenbsp;zou hebben daargeReld. Dat er een regel zou kunnen beftaan, welke in alle gevallen de waarheid zounbsp;doen kennen, aan welken, als aan een daartoe innbsp;de ziel gefchikt orgaan, dc betrekkingen van allenbsp;dingen zouden getoetst worden, zullen wij niet be-llisfen. Maar wij gelooven niet dat zulk een regelnbsp;alsnog gevonden is. Die ftelfds van wijsbegeerte ,nbsp;volgens welke waarheid niet zoo zeer ontdektnbsp;wordt, als aan de ziel eene magt wordt toegefcbre-ven van op de voorwerpen zekere betrekkingen alsnbsp;’t ware intedrukken, volgens algemcene haar eigenenbsp;wetten , mogen den aard onzer oordeelsvellingennbsp;verklaren , doch geven hiermede geene onmiddelljkenbsp;leiding tot derzelver gebruik in onze redeneringen.nbsp;Het moge eene daadzaak zijn dat de ziel zekerenbsp;onderlinge betrekkingen vormt; liet is altoos bezwaarlijk te voorzien hoe zij fomraige voorwerpennbsp;dus, en andere anders zal vormen. En hoe mennbsp;ook getracht hebbe die zwarigheid uit den weg tenbsp;ruimen ten behoeve der ftelfels waarin zij voorkomt , zij blijft alsnog met volle kracht beftaan tegen het gebruik van dezelve als leidsdraad (in de ontdekking der waarheid.
VA.v AFGETROKKENS BESPIEGELINGEN. ^9
In dezen flaat der redeneerknnst derhalve zoude het Ónmogelijk zijn de bijzondere waarheden vannbsp;iedere wetenfehap aan eenigen algeineenen regel tenbsp;toetfen , en hierdoor den voortgang der wetenfehap-pen zelve te bellisfen. Wij moeten dan onze toe-vlugt intusfehen tot een ander middel nemen, wil*nbsp;kil wij wezenlijke ontdekkingen leeren onderfchei-den , en hieruit de redeneringen beoordeelen welkenbsp;tot dezelve al of niet kunnen geleiden. Hiertoenbsp;doet zich een op, dat, van alle flelfels onafhankelijk zijnde, in den tegenwoordigen {laat onzer vermogens, aan het vereischte op eene voldoende wijze fchijnt te beantwoorden. Namelijk , zoo mennbsp;eene en dezelfde wetenfehap befchouwt, zoo als dienbsp;op verfchillende tijdvakken beftaan heeft, zal mennbsp;zien of er in de kennis der voorwerpen, welke zijnbsp;bevat, eenig verfchil te befpeuren is ; of er duidelijk denkbeelden thans ontfproten zijn, welke voorheen niet beftonden; of er daadzaken gevonden zpnnbsp;(op welke wijze de ziel dan ook daadzaken befelFe)nbsp;welke als zoodanig onbekend waren; en of onzenbsp;middelen om het toekomflige te bepalen en te voorzeggen thans menigvuldiger zijn dan te voren. De-ze punten dan zullen wij ook aannemen, voor zoonbsp;verre dit ons dienftig zal zijn ter beoordeeling vannbsp;wezenlijke ontdekkingen en nuttige waarheden , innbsp;derzelver verband met afgetrokkene befpiegelingen.j
II Afd. Over Zilt nut van afgetrokkens befpie-gelingen.
De voorwerpen , welke de ftoffe van wijsgeerig A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;on-
-ocr page 94-f)o OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
onderzoek opleveren, zijn van verfchülenden aard, naarmate men de uiterlijke wereld, of denkbeelden ,nbsp;of aandoeningen, en al wat uit dezelve ontftaat,nbsp;gebeurtenisfen, daden, inrigtingen enz., belcliouwt.nbsp;Het is evenwel niet moeijelyk intezien dat al onzenbsp;kennis omtrent bellaande, of mogelijke dingen,nbsp;•tweeledig is: kennis van het gelijktijdig aamvezennbsp;van fnmmige voorwerpen, en dus befcffen van denbsp;verfchillende betrekkingen tot welke-zij aanleidingnbsp;'kunnen geven ; en kennis der achtereenvolgende veranderingen , en dus voorzeggen van dezelve in hetnbsp;toekomende. Zaken zoo als die beltaan of bedaannbsp;hebben , en verfchijnfels zoo als die opkomen, ziedaar derhalve de ftof van alle onze overwegingen.nbsp;De eerlle dus oplettend te aanfehouwen , de laatftenbsp;naauwkeurig waartenemen, is gevolgelijk een onontbeerlijke aanleg tot de kennis welke wij begeeren.
Het is zonder de minde reden dat natuurkundigen deze manier van onderzoeken uitfluitend dc hunne noemen, de onderfcheidene regels van dezelve ter vermijding van dwaling en misfiagen doen voorkomen als de bijzondere kunstmiddelen hunner we-tenlchap , en daarmede met niet weinig zelfvoldoening gewoon zijn aan het hoofd hunner werken tenbsp;pronken. De zaken en verfchijnfels, welke de natuurkundige onderzoekt, zijn wel is waar verfchil-Jer.d van de zaken en verfchijnfels, welke de zede^nbsp;kundige, de regtsgeleerde, de onderzoeker vannbsp;maatichappelijke betrekkingen en inflellingen , behandelen ; maar zaken en verfchijnfels voor oogen tenbsp;ftellen, naauwkeiirig te befchrijven, en daaruit alge-meene befluiten vooT de toekomst te halen , dit isnbsp;het oogmerk van alle. Zoo de natuurkundige zichnbsp;o ) itts moge roemen , het is dat hij wclligt meer
dan
-ocr page 95-VAN afgetrokkene bespiegelingen, pr-
^an anderen de voortrelFelijklieid van deze manier op de proef geSfeld, en door fchitterende ontdekkingennbsp;in zijn vak bewezen en bekrachtigd heeft.
Maar de voorwerpen van onderzoek in ieder vak van wetenfchap zijn al te veelvuldig om befchouwdnbsp;en begrepen te worden, zoo wij ieder in het bijzonder op die wijze moesten nagaan, en honderdnbsp;ja duizendmalen dezelfde middelen in het werk moesten (lellen, om even zooveel malen dezelfde waar-neming te doen. En al zoude dit bevverkllelligdnbsp;zijn, onze kennis uit zoo vele beflanddeelen za-mengefteld zou, van allen batid ontbloot, naauwe-lijks kunnen overgebragt en aan een volgend ge-flacht overgeleverd worden. Deze ondervindingnbsp;derhalve , ten koste van zoo veel arbeid gedurendenbsp;een geheel leven verkregen, zou grootendeels, zconbsp;niet geheel, met het leven van den bezitter -wederom vergaan. Het is aan die inagt der ziel te danken , waardoor zij voorwerpen in het afgetrökkcnenbsp;kan befchouwen , dat de kennis derzelvc in een en-geren kring van werkzaamheid wordt gebragt, en datnbsp;de uitkomften der arbeid van het eene gellacht alsnbsp;grtMidftóf ter verdere bearbeiding aan een volgendnbsp;gelaten de wetenfehappen met gedurige fchreden naarnbsp;meerder en meerdere uitbreiding en volmaking doennbsp;naderen. Immers voorwerpen in het al'getrokkenenbsp;te befchouwen, betcekent dezelve te befchouwennbsp;ten opzigt van zekere gemeene eigenfehappen ; vannbsp;dezelve aftefcheiden al waardoor ieder van het andere verfchilt, txi bijzonder wordt; deze verfchiilennbsp;te verwaarloozcn en hunnen gemeenfchapjieliikennbsp;aard eenigUjk als onderwerp van het onderzoek aan-tenemen. Al wat nu van dezen gemeenfchappelij-kcH aard betoogd wordt, door waarneming of door
re-
-ocr page 96-OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
redenering , wordt betoogd van aiie de voorwerpen in welke dezelve gevonden wordt, in zoo verrenbsp;ten minfle als geene bijzonderheid in het een of ander daarmede Ürijdig is. De eigenfchap aldus ontdekt en in woorden uitgedrukt, verandert in eenenbsp;algemeene wet, onder welke alle de voorwerpennbsp;welke dien aard bezitten waaruit die eigenlcliapnbsp;ontleend is, zich komai fchikken; en geen nieuwnbsp;voorwerp van dienzelfden aard doet zich op, ofnbsp;wordt verwacht diezelfde eigenfchap te zullen vertonnen. Geen nieuwe magneetlleen wordt gedelfd ,nbsp;of men befluic, zonder proefneming , dat hij, ge-lijk de overige , twee polen heeft, en dat die polennbsp;zullen aantrekken en alftooten volgens de algemeennbsp;waargenome wet. Zoo iemand op algemeene grund-beginfels van regtvaardigheid bewyst dat, welkenbsp;misdaad iemand ook ten laste gelegen worde, hetnbsp;billijk is dat hij gehoord zoude worden , en de gelegenheid hebben van zich te verdedigen, alvorensnbsp;gevonnisd te worden; zal de billijkheid niet in hetnbsp;minst veranderd zijn of’ een nieuw bewijs behoeven , hetzij wij tot regters hebben een aantal medeburgers onder den naavn van gezworenen, of dat ernbsp;eenige vaste regters over ons aangelleld worden, ofnbsp;ten opperheer, of koning zelf het regt uitfpreekt;nbsp;omdat het befluit uit omftandigheden ontleend isnbsp;w'edte gemeen zijn aan alle regterlijke uitfpraak, ennbsp;ijiet aangeroerd of gewijzigd worden door de ver-fchillende vormen onder welke deze laatde gelchiedt.nbsp;liet is overtollig de nuttigheid van afgetrok-kene befpiegelingen met een langer omfchrijvingnbsp;aametoonen, of opteiielderen door meerder voorbeelden. Zonder dezelve zoude er indedaad geenenbsp;vvetenlchap zijn, maar flechts een gedurig hernieuwd
-ocr page 97-nieuwd onderzoek, daar zich alle oogenbükken voorwerpen opdoen geplaatst in eenigzins anderenbsp;omllandigheden dan die in welke wij dezelve reedsnbsp;Waargenomen hebben. Dezulke beoordeelen wijnbsp;nu naar de algemeene eigenfehappen welke wij hebben leeren kennen ; en verwachten geen onderfcheidnbsp;voigt;r zoo verre ten minfle ons belluit op deze berust; of rijst er binnen ons eenige twijfeling, hetnbsp;is dan alleen , wanneer de bijzondere omflandighcdennbsp;van het geval ons toefchijnen de algemeene waarheidnbsp;niisfchien te kunnen wijzigen, en eene bijzonderenbsp;befchouwing wordt alsdan noodzakelijk geoordeeld,nbsp;alleenlijk om dit vermoeden te bewaarheden of tegen-tefpreken. Indien wij beroofd waren van de magtnbsp;om aldus in onze gedachten bijzondere verfchil-len afcezouderen, welke niet tot het bedoelde medewerken , en het geraeenfchappeüjke met deszelfs gevolgen dadelijk op nieuwe onderwerpen toetepasfen,nbsp;zou de overtuiging van dezelfde waarheid in foort-gelijke gevallen niet meer plaats hebben; de moeitenbsp;en aandacht welke vereischt worden om waarnemin-'nbsp;gen te doen en op dezelve redeneringen te vestigen,nbsp;zouden belleed en verloren gaan op een enkel voorwerp, nimmer tot de waardigheid van wetenfcliapnbsp;of algemeene kennis kunnen opklimmen.
Het is met opzigt tot den voortgang der weten-fchappen vooral dat het gebruik van afgetrokkene befpiegelingen onmisbaar en onwaardeerbaar is.nbsp;Door middel van dezelve worden de uitkom (ten vannbsp;eenen langdurigen en moeijeUjken arbeid in étfuenbsp;zinfiiede ten dienste van anderen vervat. Volgendenbsp;arbeiders in hetzelfde vak behoeven niet wederomnbsp;alle de flappen van hunnen voorganger optevolgen;nbsp;zijn rustpunt wordt hun vertrek naar nieuwe vorde-
ria-
-ocr page 98-ringen: eenige kunstige proefnemingen aan geleerden alleen bekend in het eerde tijdvak, worden in het tweede door herhaalde waarnemingen onderlingnbsp;verbonden, en als een tamelijk algemeen verfchjin-fel verkondigd; volgende tijdvakken hunne ontdekkingen bijvoegende , vermeerderen de algemeenheidnbsp;van hetzelve, of vereenigen het met andere welkenbsp;te voren geheel verfchillend geoordeeld werden ; ennbsp;ten laatde wordt eene algemeene wet ten eenemaalnbsp;toegepast op de bijzondere gevallen welke alleen innbsp;het begin de aandacht tot zich trokken. Een he-dendaagfehe pliyficus bij het uitleggen der electrici-teit noemt den barnlteen naauwelijks als een voor^nbsp;beeld van hare algemeene wetten, welk ligebaam opnbsp;een tijdftip de geheele kennis der electriciteit innbsp;zich befloot. De ontdekkingen van een newtonnbsp;zijn de grondflag geworden, op welken ziine navolgers het tlelfel der hemelfche ligchamen volledigernbsp;en volmaakter hebben gevestigd; en die kennis welke alleen te beurt viel aan een der verhevenlle geniën , welke ooit geweest zijn, vindt thans barenbsp;plaats onder de elementaire kundigheden welke denbsp;opvoeding van befchaafde Handen behelst.
Wij hebben ons bepaald tot de voordeelcn van afgetrokkene befpiegelingen ten opzigt van rede ennbsp;wijsbegeerte , en dus van vordering, Uitgeftrekternbsp;is bet gebruik derzelve in de mededeeling onzer kennis , de ontwikkeling waarvan en verband met wel-fprekendheid eene der fchoonfte en nutdgHe gedeelten der Logica uitmaakt: doch hetzelve ligt buitennbsp;de palen van ons onderzoek. Wij gaan dus overnbsp;tot de nadeelen voortvloeijende uit het misbruik vannbsp;afgetrokkene befpiegelingen ; doch moeten alvorensnbsp;niet een woord gewagen over eene misvatting omtrent
-ocr page 99-trent algetneene waarheden , ontftaande uit dc bewoordingen zelve in welke zij gewoonUjk worden uitgedrukr.
/// Afd. Over emige misvattingen ontjlaande uit de taal waardoor afgetrokkene denkbeeUnbsp;den worden uitgedrukt.
Eene algemeene eigenfehap, vooral als die ver-fchynfels betreft welker veranderingen in gegeve-ne omflandigheden bekend zijn, en voorzien of berekend kunnen worden, wordt niet oneigenaartignbsp;eenc wet der natuur genoemd. De verfclüjnfelsnbsp;worden gezegd deze wet in achttenemen ^ aan dezelve onderworpen te zijn ; en de uitlegging van hetnbsp;verfchijnfel in cenig bijzonder geval wordt gewoonlijk in denzelfden vorm voorgedragen, met te zeggen dat het aldus gefchiedt ten gevolge eener algemeene wet. Het is aldus, zegt men , dat volgensnbsp;eene algemeene wet der magneten, polen van dezelfde benaming elkander terugdooten, van verfchil.nbsp;lende benaming elkander aantrekken. Insgelijks, eennbsp;ligchaam valt naar de aarde, omdat alle ligchamennbsp;aan de zwaartekracht onderworpen zijn. Deze manieren van voorflelling nu, hoe gemakkelijk ook innbsp;het gebruik, bevatten indedaad eene omgekeerdenbsp;befchrijving der verfchijnfels. Soortgelijke polen innbsp;den magneet Booten elkander niet af, omdat hetnbsp;eene algemeene wet is; maar het is eene algemeenenbsp;wet, omdat alle bevonden worden zulks te doen,nbsp;en wij verwachten dat dit in het vervolg ook altijd
plaats
-ocr page 100-plaats zal hebben (*). Alle ligchatnen vallen, niet uithoofde van eene algemeene wet van zwaartekracht; maar de zwaartekracht is eene algemeenenbsp;wet uithoofde van het vallen van alle ligchatnen.nbsp;Indien er magneten gevonden waren geweest, welkenbsp;elkander aantrokken met dezelfde polen, de voornoemde algemeene wet zoude niet beflaan; en zoonbsp;wij niet in alle onze redeneringen omtrent de natuurnbsp;ftilzwLjgend veronderftelden dat wat in zekere om-llandigheden gefchied is, weder in dezelfde omftan-digheden zal gefchiedm , het gebruik van het woordnbsp;wet, met deszelfs gewoonlijke vormen van uitdrukking, zoude misfehien in het geheel niet in de beoefening der natuur zijn ingevoerd geweest. Wanneer de natuurkundige dus voorgeeft de wetten dernbsp;natuur te willen opfporen , beteekent dit niets anders dan dat, hij de veranderingen, welke ligcha-nien ondergaan , in alle derzelver omftandlghcdennbsp;zoekt te ontdekken , en hieruit eene algemeene uitdrukking. afleiden, welke toepasfelijk is op alle.nbsp;Wij hebben hierover reeds in het Tweede Hoofdituknbsp;gehandeld, bij gelegenheid dat wij vermeenden totnbsp;eene misvatting van deze foort eenige der duisterenbsp;gevoelens omtrent oorzaak en effect te kunnen her-leiden. Het heeft indedaad in de gevolgen tot ern-ftiger dwalingen aanleiding gegeven, dan eene bloo»nbsp;te onnaauwkeiirigheid in de taal misfehien zou doennbsp;vermoeden.
Wij
Hst ts indedaad fiedrts deze verwuehlhg welke wö aldus te kennen geven. Het is van deze alleen dat wij dit kun. nen zeggen, dat wij veTWachten dat fooitgclljke polen elkandernbsp;zullen arftootcii, omdat liet eeiie algemeene wet is. Welke denbsp;grond zij dezer vevwacliting, is hier van geen belang.
-ocr page 101-VAN APGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 9?
Wij zullen dit nog flechts bijvoegen, dat hetzelfde geldt ten aanzien der wetten in het verflande^jke en zedelijke. Het is niet omdat het eene algenieenenbsp;wet is, dat twee denkbeelden welke gelijktijdignbsp;voor den geest geweest zijn, in het vervolg elkander zullen. verwekken, zoodra een van beide uitnbsp;andere oorzaken voorkomt; maar het is eene alge-meene wet, omdat dit in alle gevallen wordt waargenomen, en wij ons overtuigd houden dat hetzelfde ook wederom, alles gelijk (taande, zal plaatsnbsp;hebben. Insgelijks is de zedelijke wet omtrent hetnbsp;ongeoorloofde van den diefflal niet de reden waarom oorfpronkeUjk de menfchen eenige huivering gevoelden om zich het goed van een ander zondernbsp;zijne toellemraing toeteëigenen, maar het is eenenbsp;wet in het zedelijke geworden, omdat die huivering , dat gevoel van zedelijke afkeuring, bij hetnbsp;aanfchouwen of plegen van een diefflal (gefield alsnbsp;diefital wezenlijk befciiouwd) altijd is ontflaan.
In het kort, de wetten der natuur (laan in dezelfde betrekking met de veranderingen , als gedachten met de voorwerpen zelve, der natuur: de eerde zijn de algemeene uitdrukking van de veranderingen, de laatfte de algemeene uitdrukking van de voorwerpen.
IF Afd. Ovtr de ongelegenheden yoorivloeijead uit de?i aard van afgetrókkene denkbeelden.,nbsp;en de middelen om hierin hïj het gebruik te voorzien.
over
Het voorgaand aangeftipt hebbende, gaan wij G
-ocr page 102-over tot het vermelden van eenige ongelegenheden , vv^ke uit den aard zelven van afgetrokkene bel'pie-gelingen voortvloeijen. Dezelve onttlaan hoofdzake»nbsp;lijk uit twee omftaudigheden , welke wij achtereen»nbsp;volgens zullen behandelen (*).
Eene theorie verfchilt van eene hypothecs hierin, dat de eerfte de algemeene uitdrukking moet zijnnbsp;van waarheden, welke ieder op zich zelve vatbaarnbsp;is voor hetzelfde bewijs als de theorie zelve, of innbsp;welke ieder zich de theorie zelve verandert door innbsp;deze laatfie bijzondere voor algemeene woorden innbsp;de plaats te Rellen; eene hypothefis eene oorzaaknbsp;vooronderRelt dienende ter uitlegging van het een ofnbsp;ander verfchpnfel. De laatRe komt hier in geenenbsp;verdere aanmerking, dan om het onderfcheid tenbsp;doen zien hetwelk tusfehen dezelve en eene theorienbsp;bellaar; wij bepalen ons tot deze. De theorie kannbsp;van verfchillende foorten zijn naar den aard dernbsp;voorwerpen, waarvan zij de uitdrukking is. Zijnbsp;drukt fomtijds Rechts in ’t algemeen eene daadzaaknbsp;uit: ligchamen zijn uitgebreid; het onvoorziene verwekt verwondering; vrede doet het vergieten vannbsp;bloed onder de menichen Raken. Somtijds drukt zijnbsp;uit algemeene waarheden in het wetenl'chappelijke,nbsp;hetzij uit waarneming of redenering ontleend; de
drie
C*) neze verdeeling is ingeiigt naar aanleiding van betgeea zoo bondig als diiidel^k gefteld is ia bet 4 HoofdIV. 6 en 7nbsp;Atd. van stewart’s Elements of the Ehilofophy of the Humna
mine. i8ii. 4
-ocr page 103-‘^rie hoeken van driehoeken zijn gelijk aan twee regte; zuren en loogzouten vernietigen elkandersnbsp;eigenfchappen mits vermengd in zekere proportiëii,nbsp;niet in alle. Of zij bevat de wiskunfiige uitdrukking van verfchijnfels voor verfchillende waardijennbsp;der grootheden, welke in dezelve gevonden worden , zoo als de wet der zwaartekracht. Welkenbsp;foorten van theoriën men ook optelle, de definitienbsp;zoo even van dezelve gegeven is even toepasfelijknbsp;op alle. Stel in de plaats der algemeene woorden $nbsp;eenigen bij zonderen zin onder dezelve begrepen, ennbsp;de theorie, zoo die goed is, moet de uitdrukkingnbsp;worden van de waarheid in dat geval; zoo als iönbsp;de gemelde voorbeelden : een Been is uitgebreid; denbsp;terugkomst van myn zoon, dien ik dacht vergaannbsp;te zijn, heeft verwondering verwekt; de vrede vannbsp;Utrecht heeft het vergieten van bloed doen ftakennbsp;onder de mogendheden die vóór dezelve in oorlognbsp;waren ; de drie hoeken van den driehoek abc zijnnbsp;gelijk aan twee reg'e enz. Op welke wijze ooknbsp;de waarheid in ieder bijzonder geval bevondennbsp;wordt, hetzij door önmiddelijke waarneming, of alsnbsp;het gevolg van redenering, eene theorie, als hetnbsp;algemeen of afgetrokken denkbeeld van dezelve moetnbsp;niets anders influiten dan de bijzondere gevallen innbsp;welke zij zich kan laten oplosfen, door verwisfelingnbsp;der algemeene met bijzondere woorden; alles namelijk van deze bijzondere gevallen afgezonderd zijnde,nbsp;wat niet in dezelfde mate aan alle behoort, en dusnbsp;niet begrepen is geweest in de gronden uit welkenbsp;die waarheid is ontleend geworden.
Uit deze verklaring blijkt, dat Theoriën begaanbaar zijn met onderfcheklene trappen van zekerheid; want, met welk vertrouwen men ook eene algemee-G snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Be
-ocr page 104-¦ne waarheid toepasfe op gevallen, op welke zij niet in het byzonder is beproefd geweest, in de bewust-,nbsp;heid van alle voorzorgen tegen dwaling gebezigd tenbsp;hebben, is evenwel volkomene zekerheid in dennbsp;firikBelijkden zin alleen te verwachten van die theorie, welke bijzondere gevallen uitdrukt, in iedernbsp;van welke de waarheid indedaad is waargenomen ofnbsp;bewezen geworden. Alsdan , en dan alleen, kannbsp;men met de volmaaklle naauwkeurigheid zeggen datnbsp;de theorie de algemeene uitdrukking is der waarheidnbsp;in ieder bijzonder geval. Zoo men , b. v. , doornbsp;werkelijke proeven bevonden heeft, dat alle bekende zuren door eene zekere proportie loogzout geneu-tralifeerd worden, is de Theorie, welke deze eigen-fchap aan alle zuren toefchrijft, met betrekking totnbsp;de hiertoe bekende, volkomen, en in den volmaak-ilen zin, waar.. Maar zoo deze proeven op eennbsp;groot aantal, maar echter niet op alle genomen zijn ,nbsp;hoe groot de waarfchijnlijkheid ook zij dat hetzelfdenbsp;met de overige plaats heeft, en hoe geregtigd denbsp;fcheikundige zich ook gcvoele om hierop eene theorienbsp;te vestigen , kan men evenwel niet zeggen met volkomene overtuiging dat de uitdrukking van het ver-fchiinfel algemeen waar zij, zoolang als de waarneming hiervan niet is gedaan in alle de gevallen. Hieruit blLikt dat die theorie alleen aan de definitie vannbsp;eene volkomene theorie in allen deele beantwoordt,nbsp;welke in algemeene woorden uitdrukt wat in iedernbsp;geval op zich zelf is bevonden geworden. Allenbsp;menfehen zijn flerfeUjk is, wat het voorleden betreft , en dus als grond voor het toekomende , denbsp;naauvvkeurige uitdrukking van hetgeen bevonden isnbsp;geworden, namelijk dat geen mensch bellaan heeftnbsp;die niet geftorven is. Dit is clan de hoogde trap
VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. loi
van zekerheid, de limiet der volkomenheid welke theoriën kunnen bereiken.
Het is niet twijfelachtig of zeer weinige theoriën, hoe gegrond ook, kunnen gezegd worden dezenbsp;maat van volmaaktheid en zekerheid te bezitten.nbsp;Wij voeren dit dan ook niet aan om onnoodigenbsp;twijfelingen omtrent gevestigde waarheden teweeg-tebrengen ; maar omdat hierin de toetfteen te vinden is, aan welken de deugd van theoriën moetnbsp;beproefd worden, en tevens het middel ligt beflo-ten, om derzelver deugd hoe langer hoe meer tenbsp;volmaken. De voortreffelijkheid dan van eene theo*nbsp;rie bejlaat hierin, dat zij zoo nabij mogeUjk aannbsp;de volmaakte theorie, zoo als die is uitgelegd,nbsp;nadert. Deze volmaakte theorie nu is die gene,nbsp;welke de algemeene uitdrukking is van indedaadnbsp;bevondene waarheden. Het middel derhalve omnbsp;aan deze voorwaarde hoe langer hoe meer te voldoen , is, zoo dikwerf raogeUjk , de theorie in bijzondere gevallen te bewaarheden , de waarnemingen,nbsp;zoo veel doenUik is , te vermenigvuldigen , vooralnbsp;in die omflandigheden in welke de waarneming nognbsp;niet is gefchied. Het proefondervindelijke, in éénnbsp;woord, in alle andere wetenfehappen zoowel als innbsp;de natuurkunde, is de eenigfte vaste grondflag, opnbsp;welken zekere, en dus duurzame theoriën kunnennbsp;gevestigd worden.
Onze natuurlijke geneigdheid is zekerlijk om alle Waarnemingen aanftonds te generaliferen. Deze geneigdheid fchijnt even zoo met ons vermogen omnbsp;afgetrokkene denkbeelden te vormen gepaard te gaan,nbsp;als een zeker verlangen gepaard gaat met die ligcha-melijke behoeften welke de natuur eischt dat voldaan zullen worden; waarlcliijnlijk om ons tot het
G 3 nbsp;nbsp;nbsp;vol-
-ocr page 106-ipa OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
voldoen van dezelve te brengen. Maar de ondervinding van onbepaald inwilligen in deze laatlle heeft pok tevens de grenzen aangewezen, welke men nietnbsp;ponder gevaar vermag te buiten gaan. Wij gcloo-yen dat deze vergelijking juist en op het tegenwoordig onderwerp toepaslélijk is. Indedaad al watnbsp;uitBeUend is in wetenfehappen ontllaat uit het ge-meld vermogen, behoorlijk, dat is ?oo als rede ennbsp;ondervinding geleerd hebben, belluurd; de ongelegenheden beflaan grootepdeels uit bet inwiiügfn vannbsp;hetzelve zonder mate , zonder genoegzame aandachtnbsp;op het oogmerk hetwelk men daardoor bereikennbsp;moet, en op de middelen welke het vermogen bier-joe benoodigt. Eéne of twee waarnemingen zijnnbsp;paauvvelijks gefebied, af eene theorie verbindt dezelve , en wordt al ras uitgeflrekt op eene menigtenbsp;gevallen, welke fchijnbaar in dezelfde oipllandighe-den zijn , tot dat de ondervinding toevallig, en metnbsp;groote teleurflelling voor 'den fteller, het ongegronde van dezelve leert. Hoe vele Rcliingen welke alsnbsp;algemeene waarheden' zijn aangenomen geweest innbsp;het zedeljike, huishoudelijke, natuurlijke, zyn nietnbsp;naderhand gebleken op eene enge baüs te haan, ennbsp;vele omlhndigheden te vcrwaarloozen, welke nietnbsp;beflaan hebbende bij de oorfpronkelijke waarnemingnbsp;welke aanleiding tot de Helling gegeven had, ooknbsp;niet in de gevolgtrekkingen 'begrepen zijn geworden , en dus niet befpeurd konden worden dan alleen door de waarneming in onderl'cheidcn gevallennbsp;te herhalen. Zoo nu aldus de dwaling door de ondervinding alleen kan ontdekt worden, van hoeveelnbsp;belang is het niet gedurig tot dezelve zijne toevlugtnbsp;te nemen, zoo menigmaal als de gelegenheid daartoe gegeven is; te meer dat, zoo er in eenig by-
zon-
-ocr page 107-zonder geval geene dwaling oiudekt wordt, de en» kele bevestiging hierdoor van de algemeene waarheid, verre van een nutteloos werk te zijn, denbsp;Waarfchijnlijkheid verfterkt ten opzigte van die gevallen , in welke bijzondere oorzaken de waarr.e-nring misfcnien moeijelijker, of geheel onmogelijknbsp;maken. De gewoonte zelve, welke hieruit ontllaatnbsp;om gedurig de ondervinding te raadplegen, is vannbsp;groot belang, als tegenwerkende die natuurlijke logheid van den geest, welke het afgetrokkene bemintnbsp;niet om deszelfs erkende waarde , maar om de weinige moeite welke het kost, daar hij als van zelfnbsp;tot het maken van theoriëa overgaat; bet proefondervindelijke daarentegen fchuwt uithoofde van den lestnbsp;welken het behandelen of waarnemen van wezenlijkenbsp;zaken met alle derzelver omftandigheden altijd metnbsp;zich voert. Nergens openbaart zich duidelijker dannbsp;hier, dat de arbeid onzer ziel, niet minder dan denbsp;arbeid onzer handen , aan die uitfpraak des Hoog-ften Wetgevers onderworpen is, dat geen akker zalnbsp;dragen dan met het zweet des arbeiders;, en datnbsp;waarheid , als de vrucht van ftudie, even als denbsp;VGortbrcngfelen der aarde die wij benoodigen, nietnbsp;aan begeerte en wensch, hoe zuiver ook, maar aannbsp;onvermoeiden, zuren arbeid, in deze wereld ver,nbsp;knoclit blijft.
Eene voorname oorzaak derhalve welke dwalingen in afgetrokkene befpiegclingen teweegbrengt, is betnbsp;®aar al te gebruikelijke om een aigemcc7i befiuit op.nbsp;temaken uit U 'weinige, of te omiaauwheurigs Opgaven. En cie2g t\vee_ laatstgemclde oiwftantligtjedennbsp;zijn ten naauwilc verbondci). Die gene immers di?nbsp;zich met wemige voorwtirpeu vergenoegt, otn wel*
4 nbsp;nbsp;nbsp;ke
-ocr page 108-104 o^vF.R HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
ke reden ook, hetzij voorbedachtelijk of uit ligt-vaardigheid , verkrijgt niet de gewoonte om waarnemingen te doen , hetzij op menfchen , of op zaken , welke gewoonte alleen door herhaling kan tot Bandnbsp;gebragt worden ; en hierin ecne zekere vaardigheidnbsp;of behendigheid mislende, loopt hij ook groot gevaar om die weinige , welke hij gedaan heeft, nognbsp;onnaaiiwkenrig gedaan te hebben. Hij bouwt dusnbsp;op eenen te naauwen en te zwakken ^rondflag tevens.
Maar de grootlle bron van dergelijke dwalingen komt ons voor te ontdaan uit het ftelfel , hetwelknbsp;dit laaide niet Hechts toelaat, maar aanbeveelt; ennbsp;het proefondervindelijke, als geene genoegzamenbsp;zekerheid verfcbalFende, wil affcheiden van afge*nbsp;trokkene befpiegelingen, als die zekerheid in zichnbsp;zelve bezittende. Wij geven toe dat de wiskundenbsp;op geene ondervinding rust, of door ondervindingnbsp;meerder zekerheid kan erlangen. Maar wij ontkennen dat hierin iets geheimzinnigs gelegen is, of ietsnbsp;dat van den algemeenen regel afwijkt. De onderwerpen van wiskunstige redeneringen zijn geheel af-getrokkene denkbeelden. Hetgeen bewezen wordt,nbsp;dat de fom der drie hoeken van eenen driehoek gelijk is aan twee regte, wordt niet bewezen vannbsp;den driehoek uit krijt, welke Hechts dient om denbsp;aandacht te hulp te komen , maar van driehoeken innbsp;welke in onze gedachten afgetrokken is de breedte,nbsp;dikte, enz. der lijnen, in één woord, al wat we.nbsp;zenlijke driehoeken onderling van elkander doet ver-1'chillen. De driehoeken dus, op welke het bewijsnbsp;alleenlijk ten volle past, zijn uit hunnen aard volkomen dezelfde, en die aard is volkomen bepaald^nbsp;zoodat de algemeenheid ,en zekerheid van het bewijs
hier-
-ocr page 109-VAN AFGETROaKENE bespiegelingen. 105
hierin alleen bedaat dat hetzelve in allen deele aan het denkbeeld eener volkomen theorie beantwoordt.nbsp;In zoo verre als algemeene denkbeelden het onderwerp van redenering uitmaken, is het befluit metnbsp;betrekking tot hen even zeker en indedaad wiskundig. Maar hierin ligt het onderfcheid, dat weinignbsp;denkbeelden zoo volkomen algemeen en juist bepaaldnbsp;zijn als die van uitgebreidheid en grootheid. Zoo-dat in de meeste gevallen wij te doen hebben metnbsp;algemeene uitdrukkingen omtrent eigenfchappen vannbsp;ligchaam of ziel, afhangende gedeeltelijk van eenenbsp;menigte omflandigheden, aan welke herhaalde waarnemingen van bijzondere gevallen niet alleen nietnbsp;onnoodig zijn , maar volftrekt onontbeerlijk, willennbsp;wij aan dezelve die hoogstmogelijke zekerheid toekennen, waarvoor theoriën vatbaar zijn.
Hoe meer de zaken zelve ingewikkeld zijn , des te meer wordt het voldoen aan de vereischten eenernbsp;goede theorie moeijelijk, en des te meer wordt derhalve het waarnemen zelf der gevallen, welke zijnbsp;bevat, noodzakelijk. De ondervinding zal buitendien in deze waarnemingen den weg aantooneti, ennbsp;ons daarenboven loeren kennen de meerdere of mindere waarfchijnlijkheid van zonder vrees voor dwaling op de theorie te kunnen berusten; waardoornbsp;wij onze krachten niet onverfchillig op alles, maarnbsp;ten nuttigfle kunnen hefteden , wddr het vereischtnbsp;wordt. Het zoude voorzeker belagchelijk zijn, indien een natuurkundige op zijne wandelingen allenbsp;losfe voorwerpen in de hand nam, om geene gelegenheid te laten voorbijgaan van de wet der zwaartenbsp;te beproeven. De bedaarde overweging der menigtenbsp;bewijzen welke ons het beftaan der zwaarte bij iede-G 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ren
ft/
-ocr page 110-io6 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
ren blik aantoanen, zal een ieder overtuigen, dat er weinig waarl'cbijnlijklieid is dat op deze aardenbsp;eenig ligchaani zonder zwaarte immer zal bevondennbsp;worden , al is dit niet op ieder deeltje aarde beproefd ; terwyl dezelfde bedaarde overweging vannbsp;een nieuw Ilelfel van opvoeding b. v., ons zalnbsp;doen. zien dat hier daarentegen weinig verzekerdnbsp;kan worden , zonder dadelijke proefneming. Derhalve , al zoude de wet der zwaarte al niet beantwoorden aan het denkbeeld eener volmaakte theorie,nbsp;moeten wij ons vergenoegen met de zekerheid welkenbsp;te krijgen is, en ons in dit als in alle andere gevallen onderwerpen aan dien Raat der menschheid,nbsp;W'clkc ons in dit geval genoegzame zekerheid ennbsp;echter geene ideale heeft willen fchenken; en onzenbsp;pogingen liever aanwenden op onderwerpen, waarbijnbsp;wij ons met vraclit kunnen bezig jtouden met hetnbsp;opklaren van wezenlijke onzekerheid en het openbaren van onbekende waarheden.
De eerRe bron van dwaling, welke wij vermeld hebben , is dan gelegen in het opmaken van alge-meene befiuitcn uit een te klein aantal bijzonderheden. Die, welke wij in de tweede plaats Rellen,nbsp;is eenigzins onaficheidbaar van den aard zelven vannbsp;algemeene waarheden, cn derzelver nadeelige gevolgen kunnen niet dan door groote oplettendheid innbsp;de toepasfing voorgekomen worden.
Vermits alle theoriën Hechts in de voorwerpen zekere gemeene eigenfehappen befchouwen, de verdere bijzondere verfchillen verwaarloozen,
zoo
-ocr page 111-200 moeten de algetneene befluiten , welke op deze gronde» gevestigd zijn, in Inmne toepasfing op een bijzonder geval verwacht worden de waarheid Hechts omtrent, of hij nadering te zullen op-,nbsp;geven. Immers de overige eigenlchappen kunnen,nbsp;zonder het befluit geheelenal te vernietigen, in iedernbsp;geval een grooteren of geringeren invloed uitoefenen, en deze invloed wordt door de theorie nietnbsp;aangeJuid. Het klaarfte voorbeeld hiervan is tenbsp;vinden in de toepasfing van eenig voorllel hoegenaamd in de meetkunst; veel moet alsdan toegegeven worden voor de dikte van de lijnen welke wijnbsp;trekken, voor het gebrekkige der werktuigen , zoadat volkomene overeenkomst met het wiskunlfigenbsp;voordel in geen geval te verkrijgen is. Hetzelldenbsp;heeft plaats in eene meerdere of mindere mate metnbsp;alle andere theoriën. Een fehrijver, die handeltnbsp;over het openbaar beduur van een land, zal ver-fchillende vormen ondcrfcheiden, als het Eenhoofdige, het Gemengde, het Gemeenebest, de V^olksre-gering, en tot zekere algemeenc befluiten komennbsp;omtrent iederen; evenwel zou men zich gedurignbsp;aan teleurftellingen blootftellen, wilde men zondernbsp;onderfcheid op alle Gemeenebesten datgene toepas-fen, wat eene algemeene befchouwing van dezennbsp;vorm van maatfehappij heeft doen befluiten; daar ernbsp;hier zeer zeker bijzondere oraftandiglieden zullen be-llaan welke eenig verfchil kunnen teweegbrengen innbsp;de uitkoniden, welke zonder dat verfchil zoiicitnnbsp;overeenkamen raet het algemeene befluit. Dit is,nbsp;zoo als men ziet, onafl'cheidbaar van alle algemeenenbsp;redeneringen; zynder daarom derzelver nuttigheid te benemen, welke wij belcbreven hebben ; het toont flechtsnbsp;aan eene onvermijdelijke oorzaak vaa niogelijke dwa-
liuj
-ocr page 112-io8 OVER HET WAP^E GEBRUIK en MISBRUIK
ling in de beste theoiie; bet geeft de reden van het mislukken van zoovele pogingen ter verbeteringnbsp;van oude gebruiken en inllellingen, hetwelk dernbsp;theorie en het wetenfchappelijke in alle vakken zoovele vijanden gebaard heeft, zelfs onder verlichtenbsp;menfchen, maar die den waren aard en het gebruiknbsp;eener theorie niet genoegzaam inzagen ; het geeftnbsp;eindelijk het middel tevens aan de hand om de uit-komflon der theorie nog met meerdere zekerheid innbsp;de toepasfing te kunnen gebruiken.
Het is bekend, hoe dat hieruit een voornaam ge-fchil ontllaat tusfchen geleerden en lieden van ondervinding ; welke laatlle niet zelden veel gebrekkigs of onvoldoende in de voorllellingen der eerde ontdekken , en gewoon zijn zich hierop niet weinig tenbsp;verheffen. Maar het is niet minder w^aar, dat geleerden dikwerf zelve aanleiding gegeven hebben totnbsp;de zegepraal hunner tegenftrevers, door hunne theo-xiën vüortegeven als volkomen gelcliikt om in iedernbsp;bijzonder geval te kunnen voorzien, en, in vollenbsp;overtuiging van het naauwkeurige hunner redeneringen , weigeren eenigen invloed te erkennen in dienbsp;omftandigheden, welke in de gronden van die redeneringen niet begrepen waren, en evenwel in bijzondere gevallen blijven beftaan. Het middel nunbsp;om deze ongelegenheid der theorie voortekomen, is,nbsp;in ’t algemeen , om dezelve niet dan met omzigtig-heid toetepasfen ; zich te herinneren de mogelijkheidnbsp;dat, hoe naauvvkeurig zij ook uit de gegevensnbsp;gronden is afgeleid, er echter eenig verfclpl kannbsp;ontdaan uit omftandigheden in die gronden niet begrepen; en met zekerheid niet te bellisfen dan nanbsp;de overweging van de bijzonderheden van ieder geval. Aldus zal de theorie haar nut behouden, door
na-
-ocr page 113-namelijk de voornaamfte punten in het onderzoek dadelijk voor oogen te (lellen , en niets overtelaten dan de overweging van die bijzonderheden of die toevalligheden welke in haar niet zijn vervat. Haar nutnbsp;verder te willen uitdrekken, om alle befchouwing innbsp;’t bijzonder overtollig te maken, zou zijn haar te gebruiken tot een oogmerk waartoe zij niet gefchikt is.
Maar hier valt meer optemerkcn. De omfiandig-heden , welke buiten bereik van de theorie gelegen zijn, zijn dikmaals of gering, of veranderlijk,,nbsp;meestal van zulk eenen aard, dat zij niet zoo zeernbsp;door fludie , als wel door eenc zekere fchrander-heid, en gewoonte van met dezelve omtegaan, kunnen waargenomen worden; en de verandering welke zij in het befluit eener theorie vereifchen, omnbsp;die iederen keer toepasfelijk te maken , zijn dan ooknbsp;dikwerf van een even vlugtigen en onberekenbarennbsp;aard. Het is deze vaardigheid in het gebruik, welke den kunftenaar in ftaat (lelt zijne kundighedennbsp;(welke eene foort van theorie uitmaken uit eigenenbsp;ondervinding) in ieder geval dadelijk toetepasfen,nbsp;zonder vrees van zich immer te zullen vergisfen.nbsp;Het is deze gewoonte, en daaruit ontdane behendigheid, in het befpeiiren en waarderen van kleinenbsp;verfchillen , welke het onderfcheid maken tiisCchen dennbsp;man van ondervinding en den man van dudie, tusfehennbsp;den man van de wereld en den geleerden, welke laat-fte de regelen van gedrag, en de beweegredenen dernbsp;menfehen even goed onderzocht, maar in de zamenle-ving niet beproefd heeft. Beide volgen eene theorie,nbsp;hetzij uit eigene ondervinding ^ hetzij uit die van anderen gehaald; maar de eerfte alleen kent den invloednbsp;van die geringe omdandigheden, welke naauwelijks metnbsp;woorden kunnen befchreven worden, en weet zijne
the-
-ocr page 114-theorie daarnaar onverwijld te fchikken. Het is nogmaals dezelfde gewoonte van naaitwkeiirig waarnemen , en fchrander bevatten, welke de gevoelensnbsp;van een nian, die zich lang met iets bezig gehouden Iteef't, dikwerf verre meer gewigt doet bezittennbsp;dan die welke uit algcmecne overwegingen echternbsp;met reden fchijnen te ktinnen bedoten worden : denbsp;man kan zich vergisfen , zijne misfehien uitfluitendenbsp;aandacht op é(5n enkel voorwerp kan van een anderen kant vooroordeelen hebben doen ontllaan; maar,nbsp;zoo het bovengemeld verllag van theoriën naarnbsp;waarheid is opgcfleld, is zyn gevoelen ten mindenbsp;nimmer geheel te verachten.
Uit de voorgaande aanmerkingen volgt, dat behalve omzigtigheid in het toepasten van eene theorie op algemcene gronden berustende, er nog iets overblijft, waardoor men liet gebrekkige in de toepas-fing van dezelve niet alleen dadelijk befpeuren ,nbsp;maar dadelijk berflellen kan; hetwelk dus voor der-zelver goed flagen in het gebruik onontbeerlijk is.nbsp;En dit brengt ons volgens een anderen weg op hetzelfde punt, waartoe wij in onze eerde overwegingnbsp;der ongelegenheden van de theorie gebragt waren;nbsp;te weten , het noodzakelijke van zijne theorie , zoonbsp;dikwijls mogelijk, op de proef te Rellen door werkelijke waarneming. Deze noodzakelijkheid , welkenbsp;wij toen betoogden met betrekking tot het •volmakennbsp;eener goede theorie, blijkt hier alwederom ten op.nbsp;zigte van derzelver zekere toepasfing; en in beidenbsp;gevallen, buiten het onniiddelijk nut, met betrekking tot de gewoonten zelve welke daaruit ontdaannbsp;om waarnemingen te doen, eene gewoonte, waardoor alleen de vereischte naauwkeurighekl bereiktnbsp;wordt in het befiuiten van slgemeene eigenfehap-
pen ,
-ocr page 115-pen , en tevens die vaardigheid cn fclirandtrbeid in het befpenren van geringe verfchillcn, waardoor denbsp;toepasfing der theorie op ieder geval met volkomenenbsp;zekerheid kan bewerkfielligd worden.
Het fpreekt van zelf dat hoe meer eene theorie ingewikkeld is, cn hoe meerder om'dandigheden ennbsp;zaken dezelve bevat, met des te grooter orazigtig-beid moet de tocpasfing geichiedert, om dwalingnbsp;voortckoracn, cn des te voortreffelijker is de gewoonte welke men zich eigen zal gemaakt hebben,nbsp;om de zaken zon als zij zijn in alle hare bijzonderheden te ontwikkelen, en op dezelve algemeenenbsp;Waarheden toctepasfen. Insgelijks naarmate de waarheid algemeener of afgetrokkener wordt, in diezelfde mate wordt de toepasfing onzekerder, omdatnbsp;hoe langer hoe meer omftandigheden verwaarloosdnbsp;worden, welke de zaak in ieder bjjzondtr gevalnbsp;vergezellen cn uitmaken. Hoe komt dan, dar geleerden daarentegen meestal, hoe meer zij zicli innbsp;afgetrokkenc befpiegelingen verdiepen , des te meernbsp;zich genegen yoelcn om zich van het proefonder-vindeUjke te verwijderen? Vooreerst, brengt ditnbsp;de zaak zelve mede; ten tweede, vereischt dit Jaat-fte dikwijls geheel andere gewoonten, en begaafdheden , dan die welke tot redeneren cn tot het af-kiden van algemeene waarheden benoodigd zijn, ofnbsp;io de beoefening derzelve tot Hand gebragt worden : een langdurig gebruik van het wetenfehappeiif-ke doet allengskens den lust vergaan om bijzonderheden te onderzoeken, om zaken te behandelen,nbsp;om met menfehen omtegaan; en eindigt niet dit al.nbsp;les onmogelijk te maken. Het is hiermede gelegennbsp;als met vele andere dingen, die elkander wederkee-rig Ichijnen uittefluiten; een geest welke zich alleen-
-ocr page 116-112 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
leenlijk aan de wiskunde overgeeft, zal onvermijdelijk de levendigheid der verbeelding verliezen , terwijl de geen die zich aan de fcheppingen der laatfte geheel overlaat geen minder gevaar loopt van hetnbsp;pad der gezonde rede te verliezen: dan dit uitfluitennbsp;verandert noch de afhankelijkheid der zaken onderling , noch de nuttigheid van ieder. De magiflraat,nbsp;zoowel als de geleerde, trekt zijn voedfel uit denbsp;voortbrengfels van het veld, alhoewel geen vannbsp;beide den ploeg zoude kunnen behandelen , of zichnbsp;tot de proefneming de minfle genegenheid voelen.nbsp;Maar, gelijk als in het maatfchappeliike, het beflaannbsp;en de voorfpoed van het geheel ontdaan uit de me-denierking van alle de deelen, even zoo kan de geleerdheid hare volmaaktheid niet bereiken zondernbsp;toedoen van alle de deelen, uit welke zij beftaat.nbsp;De een moge dan den lust niet bezitten, of de gelegenheid ontberen, om de natuur met eigen handennbsp;te onderzoeken , en haar in verafgelegene plaatfennbsp;te volgen, om inflellingen in baar wezenlijk beflaannbsp;te doorgronden, en de handelingen van menfehen bijnbsp;menfehen zelve te befchouwen; hij kan zich in hetnbsp;uitbreiden der wetenfehappen even nuttig maken,nbsp;mits hij die hulpmiddelen door anderen aangebragtnbsp;gebruike, en niet, als van minder belang zijnde ,nbsp;verachte. De meerdere of mindere verdiende vannbsp;het eene vak boven het andere is altijd eene moei-jelijke vraag, en de beflisfing van dezelve nutteloos;nbsp;de hulp welke zij elkander wederkeerig toebrengen,nbsp;dit alleen is van eenig belang; en wij moeten dusnbsp;herhalen, dat hoe verhevener onze befpiegelingen,nbsp;hoe meer van alle bijzondere voorwerpen afgetrokken , des te meer wordt de bijfland van naaiiwkeu-rige en veelvuldige waarneming noodzakelijk, om
aan
-ocr page 117-aan de uitgePrekfIe gevolgtrekkingen cene geëvenve-digde zekerheid te geven, en derzelver toepasfmg in dezelfde evenredigheid mogelijk te maken. Ditnbsp;is het voornaamst waarop wij aandringen: laat mennbsp;zich, indien men dit gefchikt oordeele, het veld dernbsp;Wijsbegeerte verdeelen , maar laat de denker en denbsp;waarnemer , zoo niet in één perfoon vereenigd, hunne krachten tot één doel vereenigen, en laat hunnbsp;arbeid befchonwd worden dan alleen volmaakt tenbsp;zijn , wanneer bet de medewerking van beide heeftnbsp;genoten. Waarnemingen , zonder éenig verband ofnbsp;inzigt tot wetenfchappelijke oogmerken, blijven bepaald en van weinig nut; redeneringen geheel afgetrokken van alle wezenlijkheid , hetzij in het natuurlijke of zedeliike, en zonder oogmerk tot eeni-ge toepasfelijkheid ingerigt, zijn onvruchtbaar,nbsp;brengen dikmaals tot eene bloote oefening van hetnbsp;vernuft, als een fpel van het verftand, en leidennbsp;den geest altijd af van die wereld, in welke wijnbsp;geroepen zijn onze kundigheden tot nut, verlichtingnbsp;en verbetering van andere redelijke wezens te belte-den. Het eerstgemeld gebrek beftaat hierin, datnbsp;men niet ver genoeg komt, maar men bereidt altoosnbsp;den grond op welken anderen kunnen bouwen; hetnbsp;laatstgemeld gaat lt;il te ver zonder genoegzame middelen , het geeft aanleiding tot allerlei gewaagde ftel-lingen, Helt ons bloot aan dwalingen uit welke hetnbsp;ten katite onmogelijk wordt door rede den weg terug te vinden, en brengt het grootfte aller gevarennbsp;te weeg, door eene verkleefdheid aan eenen trantnbsp;van redeneren te veroorzaken, aan welken meer dannbsp;aan alle andere dit eigen is , om misvattingen eunbsp;dwalingen zelve bijkans voor onmogelijk te houden.
V Afj,
-ocr page 118-Over (Ie oiigclegetihedcn verbonden met cent bijzondere manier van het afgetrokkenenbsp;te befchouv/en.
Wij hebben aldus tot twee voornarne punten de welke de befchouwing vannbsp;zaken in het afgetrokkene na zich medeflecpt, ennbsp;tevens de middelen aangewezen om die te vermijden. Met was ónmogelijk dit tc venigten zondernbsp;het gebruik van het afgetrokkene, en den oorfprongnbsp;van afgetrokkene denkbeelden onder een bepaaldnbsp;oogpunt te doen voorkomen; en wij hebben datnbsp;oogpunt gekozen welk ons liet naauwkeurigde gezigtnbsp;van het een en het ander feheen opteieveren. Ernbsp;zijn bovendien ongelegenheden , welke bijzonderlijknbsp;voortvloeijen uit eene andere wijze van de zaak tenbsp;befchouwen; en zij maken dan ook, naar ons inzien, eene voorname zwarigheid uit tegen die wijze.
Wij hebben in het Eerde Hoofdfhik dezer verhandeling doen opmerken, dat men algemeene denkbeelden, en algemeene waarheden, welke wij voor-flellen als ontftaande uit eene vergelijking van bij-zondere denkbeelden en bijzondere waarheden, ook kan aanzien als vooreerst in de ziel bedaaride (hetzij dan uit oorfpronkellike gefleldbeid, of door eeni-ge nadere ingeving), en vervolgens op bijzonderenbsp;voorwerpen door haar overgebragt en toegepast.nbsp;Men kan zich dit op verfchlilende wijzen voordellen , en het is dan ook onder verfchillende vormennbsp;dat het in onderfcheiden llelfels van wijsbegeerte isnbsp;ingevoerd. Dat wij de tegenovergeftelde uitlegging
VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 115
gevolgd hebben, is nog minder uithoofde der pfy-chologifche zwarigheid welke in gemelde ftelfels is opgelloten, dan omdat dezelve, naar ons inzien,nbsp;de dwalingen, welke uit afgctrokkene bcfpicgelingennbsp;voortvloeijen , vermeerderen , bevestigen , en geenenbsp;genoegzame middelen daartegen verfebaffen.
De voornaamltc phyehologifche zwarigheid komt hoofdzakelijk hierop neder. Laten twee rozen voornbsp;het gezigt geplaatst worden, welke wij verklarennbsp;tot ééne foort te beliooren: het is mogdijk te begrijpen dat de ziel zelve deze bijzondere-betrekkingnbsp;van gelijkenis of eenheid op dezelve zoude drukken , de perceptie van dezelve met deze betrekkingnbsp;als met een cachet beftempelen. Laat de bewegingnbsp;van de queue de beweging van den bal op de billiard tafel veroorzaken : het is eveneens te begrijpennbsp;dat de ziel de bewegingen in deze gegevene omdan-digbeden verbinde als oorzaak cn effect, de perceptie der voorwerpen zelve met deze betrekking be-ftempele. Maar de reden wordt niet gegeven, waarom iedere betrekking op bepaalde voorwerpen, ennbsp;iiict op andere wordt gedrukt, waarom ééne betrekking liever dan eene andere; waarom, b. v.,nbsp;de eene roos niet voorkomt als oorzaak van de andere, en waarom de gemelde bewegingen van queuenbsp;en bal ais meer dan enkel gsUjkfoorttg worden geoordeeld. De moeilijkheid beflaat altijd te verkla-gt;¦20, als A en B tegelijk aan de ziel tegenwoordig door haar in eenige bepaalde betrekking, Innbsp;geene andere, gefield worden , wat hare keuze innbsp;dit opzigt vestigt? Wij zouden haast beOuiten,nbsp;dat A en B reeds eene eigeiifcbap moesten bezittennbsp;waardoor dezelve gefchikt waren om die bepaaldenbsp;Werking te ontvangen, en dus de ziel tot deze be-
H e nbsp;nbsp;nbsp;paal'
-ocr page 120-ii6 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
paalde uitoefening van haar vermogen te foUiciteren; hetgeen misfchien zoo ver niet af is van te zeggen,nbsp;gelijk in het andere ftelfel, dat deze betrekking ,nbsp;als een denkbeeld, door de tegenwoordigheid vannbsp;A en B wordt veroorzaakt. Dan wij willen hiernbsp;geenszins op aandringen, vermits in onze maniernbsp;van inzien insgelijks het beginfel van alle ervaring,nbsp;de ziel verwacht dat wat plaats heeft gehad in zekere omfiandigheden ^ in dezelfde omflandigheden wederom zal plaats hebben, wordt aangenomen alsnbsp;eene ontegeiifprekelyke daadzaak , zonder dezelve tenbsp;kunnen uitleggen. Het zijn de ongelegenheden welke deze wijs van de zaak voortedragen op onzenbsp;redeneringen ten gevolg heeft, welke wij meer bepaaldelijk op deze plaa.ts bedoelen.
Eene voorname oorzaak van derzclver nadeeligen invloed komt ons reeds voor in het gevoelen zelf
te liggen, dat de natuurlijke weg ter vevkrtiging van kennis, is, van algemeene op bijzondere waarhedennbsp;neertekomen; een gevoelen waaruit al fpoedig hetnbsp;gevaar ontdaat dat men het middel ter verkrijgingnbsp;van kennis, voor die kennis zelve zal aanzien. Zoonbsp;toch van het verdand gezegd kan worden, dat hetzelve vele zaken bevat, en diens mans verftand ge.nbsp;zegd wordt uitgebreider te zyn hetwelk een grooternbsp;aantal zaken bevat, fchijnt het dat de rijkdom onzer kundigheden, op welke wijze men die dan ooknbsp;verkrlige, bedaat in het getal van bijzonderhedennbsp;(nemende dit laatde woord in deszelfs ruimden zin,nbsp;als toepasfelyk op alle foorten van wezens) weikcnbsp;wij in (Iaat zijn ons voor den geest te dellen. Mennbsp;kan, dunkt ons, van de fom onzer kundigheden fpre-hen , zonder bewust te zijn van aan het woord fomnbsp;eenen zeer overdragtelijken, of gerekten zin te geven.
-ocr page 121-van AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 117
ven. Zoodat afgetrokkene befpiegelingen, gelijk: slle andere middelen ter bereiking van kennis , moeten beoordeeld worden, naarmate zij flrekken omnbsp;deze fom te vermeerderen. Ten einde nu zoovelenbsp;kundigheden te verkrijgen of te bevatten als moge»nbsp;lijk is, zou fcliijnbaar het middel niet cngefchiktnbsp;voorkomen, waardoor de ziel de waarheid, als ’tnbsp;ware, met zich dragende, dezelve door eigene magtnbsp;op ieder bijzonder geval toepasfelijk zoude maken.nbsp;Dan het tegendeel is tot nutoe gebleken. In dienbsp;ftelfels, welke algemeene kundigheden als de eerdenbsp;flap in alle redeneringen aanzien, worden de laatfienbsp;flappen nooit gedaan: men houdt zich aan het al»nbsp;geineene, en , hetzy llilzwijgend of uitdrukkelijk ,nbsp;wordt de beoefening van bijzonderheden geheel ternbsp;zijde gedeld. Dit verwondert ons niet grootelijks,nbsp;ten minde zoo het waar is, wat wij hierbovennbsp;hebben trachten te toonen , dat geene , of Hechtsnbsp;weinige , theoriën op wezenlijk beftaande voorwer*nbsp;pen zuiver kunnen toegepast worden ; en laatstgemeld bezwaar zal zich niet onwaarrchljniyk gevoegdnbsp;lubben bij de moeite welke waarnemingen nood-wendig kosten, en bij die algemeene ingenomenheidnbsp;voor enkel afgetrokkene befpiegelingen, welke denbsp;gewoonte voor eeuwen lang als het eenige vak dernbsp;wijsbegeerte heeft voorgedeld (*). Plato verbood
zich
C*b Het is evenwel zeker dat afgetrokkene denkbeelden te vonnun, te gencralifcren , als zoodanig, geen bijzonder vermogen is van wijsgeeren. Kinderen geiieralircren ailes; jongenbsp;lieden, zijn ijveiig in het bouwen van theoriën op al wat zijnbsp;Voor het eerst vernemen. Het ceifte uitwcrkfel van vorderendenbsp;ftiidie is om het generaliferen af;ewcnncn of te heteugekn,nbsp;niet om liet aantezetteu; om gronden te leeren zoeken, me:
n 3 nbsp;nbsp;nbsp;over
-ocr page 122-Ii8 ÓVER HET WAllE GEBPvUIK en MISBRUdC
zich niet bijzonderheden cptehouden, waarvan, zeide bij, geene wetenfchap konde zijn. Kantnbsp;fchijnt het woord kennis mede aan dezelve te weigeren. Dergelijke gevoelens, hoezeer onverfchillignbsp;in de wiskunde, zullen in de meeste overige vakken van onderzoek eene f’rekking hebben om alge-meene gevolgtrekkingen voluit toetepaslln, zondernbsp;verdere twijfeling, in alle gevallen wadr de gemeen-ifdteppelijke eigenfehappen zich opdoen, met veronachtzaming dier bijzondere vcrtchillen welke zoonbsp;menigmaal een beOuit doen veranderen hetwelk opnbsp;de eerstgenoemde alleen gevestigd is; en otn door denbsp;teleurltellingen, welke hieruit onvermijdelijk zullennbsp;geboren worden, ons in den waan te brengen alsnbsp;of er indedaad geene waarheid in bijzondere gevallennbsp;te vinden was, cn die alleenlijk belfond in de betrekkingen welke algemeene denkbeelden voor dennbsp;geest (feilen.
Het gevolg hiervan is , dat terwijl de befchou-wing van algemeene waarheden onze aandacht geheel geboeid houdt, de uitkomllen van dezelve op bijzondere onderwerpen ondertiisfchen geheel verwaarloosd liggen; en de eigenfehappen dezer laatftenbsp;Melligt geheel onbekend zouden zijn, zoo niet an-d;ren zich aan dit nederiger vak toewijdden. Ennbsp;evenwel hoe rijk een oogst, volgt bier l'ointijds zelfsnbsp;het onvoorbedachtelijk arbeiden'! Hoe gering de be-ginfelen van veel wat de mensch als grootfehe ge-
VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 119
dcnkteekencn zijner vinding opnoemt! Men be-Ichoiiwe de ontdekkingen , welke oudstijds of later gefchied zijn, in natuurkunde, de kennis desnbsp;nienschs, gefchiedenis , oudheidskunde, regtsge-leerdheid , niaatfchappelijke inrigtingen , vrije ennbsp;werktiiigelijke kunden. Men zoeke aan den anderen kant in de gelchicdenis der ontdekkingen naar dennbsp;oorfproDg van eene iedere: hoe moeijelijk optefpc-ren; hoe ingewikkeld en duister zijn niet de wegennbsp;langs welke men in het navorfchen van uitvindingen en uitvinders moet opklimmen, en wel meestalnbsp;om te vinden dat de ontdekker, die er voor gehouden werd, de ware ontdekker niet is. Terwijl inmiddels geen wrsgecrig llelfel van eenig belang ofnbsp;verklaart zijnen maker, ja wordt algemeen in hetnbsp;geiieugen geprent minder door kennis van hetzelve,nbsp;dan door den naam waarmede het pronkt; zoodatnbsp;het voorwaar gecr.e zeer inoeiielijke taak ware ontdekkingen optefporen, door Hechts boekdeelen tenbsp;openen , zoo die hierin te vinden waren. Wanneernbsp;nu eene belangrijke ontdekking aan oenen wijsgeernbsp;ongetwijfeld toekomt, en wij in ftaat zijn nategaannbsp;hoe bij tot dezelve geraakt is, vinden wy dan nietnbsp;veeleer dat algemeene befpiegelingen den man totnbsp;die hoogte verheft hebben waarop nieuwe inzigtennbsp;beginnen, dat is, waarop hij bevat al wat reedsnbsp;o.itdekt is, dan dat zijne bijzondere ontdekking zelve het laatde belluit is eener aaneenfchakeling vannbsp;^®dcnen afdalende van algemeenheid tot bijzonderheid? Welken fynthetifchen vorm newton ooknbsp;verkozen hebbe aan zijne Principia te geven, hetnbsp;is overbekend dat dit niet de weg geweest is langsnbsp;welken hij zijne ontdekkingen gedaan heeft, en datnbsp;het dc belchouvving is geweest van bijzondere ver-
H 4 nbsp;nbsp;nbsp;fehijn-
-ocr page 124-fchijnfels omtrent de hemelfcha ligchamen en de aarde, welke hem tot zijne verhevene denkbeeldennbsp;heeft opgeleid.
Terwijl nu fchoiuvd, bijnbsp;ven beflaan ,nbsp;dezelve
algemeene befpiegelingen, aldus be. eene grootfche onvruchtbaarheid blij*nbsp;verllerkt zich de verkleefdheid aannbsp;enen die dezelve op deze wijze oni«nbsp;onbeweegbaarheid zelve fchijnt iets
dier ; hare
o).
;en
toetehrengen tot het hooge gevoelen omtrent derzel-ver waarde, en men komt eindelijk tot het beBiiit dat zij alleen den naam .van 'waarheid^ en het be-feffen van dezelve dien van kennis waardig zijn. Denbsp;ingenonicniieid van geleerden voor het afgetrokkencnbsp;hebben wij reeds opgemerkt, maar zij komt geenszins in vergelijking met deze laatfie. Zij is bij hennbsp;in ’t algemeen fleebts het gevolg of van de ondervinding van derzelver waarde, of van gewoonte,nbsp;of van dat onfcliuldig zwak hetwelk geleerden metnbsp;ongcleerden gemeen hebben, van voor hun eigennbsp;vak meer dan voor alle andere genegen cp met het*nbsp;zelve behebt te zijn. Maar het itelfel, welk wijnbsp;befchouwen, verheft dit onlchuldige zwak tot eciienbsp;leerftelling, vestigt die ingenomenheid op vastgezonken palen; maar Relt zich ook tevens buiten dc mo-geliikheid, in geval de grondflag niet Revig is , vannbsp;bet gebrekkige immer te ontdekken, zonder het ge-heele gebouw omver te halen. Als wij hierin hin-dernislen meenen te belpe'uren voor de vorderingennbsp;der wetenfehappen , volgt het niet dat ontdekkingennbsp;door dergelijke Relfels niet bedoeld worden, de vraagnbsp;is of zy hiertoe eenig hulpmiddel aan de hand hebben gegeven?
Wij vragen op onze beurt, wat het haat de 'vvaarheid zoo hoog te Rellen, dat geen onderwerp
met
-ocr page 125-van AFGETRORKENE CESWEGELINGEN. lil
niet dezelve kan vereffend worden ? Dat wiskunde meerder zekerlieid bezit dan de meeste andere we*nbsp;tenfchappen, ffemmen wij toe; maar hieruit volgtnbsp;flechts , dat er in de wereld meerdere en minderenbsp;zekerheid te vinden is. De grootfte zekerheid alleennbsp;waarheid te noemen kan tot niets dienen dan om twijfeling te verfpreidcn , zonder dat wij daardoor in Haatnbsp;gefield worden de overige onderwerpen tot eenigennbsp;hoogeren trap van zekerheid te vfrheffen. Het on-middelijke gevolg zal integendeel zijn , pnze aandacht van deze laatlle te verwijderenals niet datnbsp;genoegen en die zelfvoldoening verfchaffende welkenbsp;wij bij het befchouwen van ideale, als van dichterlijke,nbsp;fcheppingen ondervinden ; zij zullen zelfs door te-genffelling met deze voor onze oogen in zekerheidnbsp;fchijnen aftenemen. Het proefondervindelijite heeftnbsp;óiiv geene plaats, alwaar het niet dient om totnbsp;voedfel te ftrekken aan algemeene waarheden , maarnbsp;zelf flechts als een gevolg of voorbeeld van dezelve W'ordt aangezien: het heeft, zeggen wij, geenenbsp;plaats, want zelfs als gevolg wordt het er zeldennbsp;uit afgeleid. Wij behoeven naauwelijks te betoo-gen, hoe weinig deze wijze van redeneren uit harennbsp;aard aan voortgang • van welke benaming ook denbsp;hand leent. Voortgang zelf beteekent hier nietsnbsp;dan beweging naar beneden, toepasfing van eenenbsp;alles bevattende waarheid op de bevattene deden ;nbsp;en wij vragen, om te gelooven, niet anders dannbsp;dezen voortgang indedaad te zien plaats grijpen;nbsp;dan dit zien wij niet, en wij befpeuren flechts innbsp;het ilelfo. de aloude voorftelling van het Noodlot,nbsp;waarvan alles afhing, maar dat zelf b/inel was. Wijnbsp;fpréken hier niet tegen 'den oorfprong der zaak.nbsp;jnaar befchouwen het flelfel als nadeelig, omdatnbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lict*
-ocr page 126-122 OVER MET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
hetzelve ons verwijderd houdt van dat veld, op welk ontdekkingen indedaad gefchieden, zoo ietsnbsp;dien naatn ooit verdiend hebbe, en dus cene verkeerde wending geeft aan den geest der menfchen.nbsp;Hetzelve Helt de liooglte wetenfchap in iets, vvatnbsp;met betrekking tot het heelal, niet als een gedeeltenbsp;tot een geheel, maar als een middel tot een einde,nbsp;moet beCchouwd worden. Zoo namelijk het eindenbsp;is , het heelal, d«c is, alle deszelfs dcelen, te kennen ; moeten afgetrokkene befpiegelingen, boe ooknbsp;ontdaan, diciiRig gemaakt worden tot het bevattennbsp;van dezelve; dan, zijn deze befpiegelingen zelvenbsp;het oogmerk en het middel, dan vragen wij: watnbsp;is dan het heelal; en in welk opzigt verichilc denbsp;fchepping zelve van dit alvermogen der ziel ?
FI ^fd. Over eenc zekere foort van Dichterlijke Wy sbegeerte^
Er wordt nog eene andere gelegenheid door het uitfluitend en hoog afgetrokkene gegeven om onzekerheid en verwarring onder alle vakken van men-fcbelijke kennis te verfpreiden, terwijl die roet dennbsp;edelen fcbljn van diep gevoel, als met een fluijer,nbsp;bedekt, voor het ernflig nazoek en de berispingnbsp;der rede, als voor eenc heiligfehennis, behoed blijft.nbsp;Verhevene denkbeelden hebben eene zekere onderlinge verwamfehap; er zijn er geene, al zouden thenbsp;nog zoo verwijderd fchijnen , welk eene levendigenbsp;verbeelding niet door eenigen geheimen band kannbsp;vereenigeii; de miiifle trekken van gelijkenis worden
zoo
-ocr page 127-isji. u VAN AFGETilOKKIL |
ESPJEGELINGEN. 12; |
zoovele fchakels ccncr oriver'orcekbarc I;e:en, tegtn-ftelling zelve verbindt voor den geest de voorwerpen welker aard door den grootften afitand fcbeen gefcbeiden te zijn. Er is niets op het geheelenbsp;fchouwtooneel der wereld, hetwelk voor hei oognbsp;der verbeelding niet met leven en gevoel fchijntnbsp;doordrongen: bloemen worden door liefdevuur ont*nbsp;vlamd; het licht vcrfpreidt dien gloed van vreugdenbsp;over het flolFelijke, welke edele daden, en de opklarende getuigenis van een zuiver geweten in hetnbsp;denkend wezen doen geboren worden; de nacht isnbsp;de rust der natuur, het onweder derzelver toorn;nbsp;het uiibarllen van onderaardfehe vuren, de verdelgende magt der baren , lloraien , de ondergang vannbsp;al wat eens beflaan en gebloeid heeft, zijn in denbsp;natuur gelijk aan die verderfelijke bewegingen vannbsp;het hart, driften, onbeperkte lusten, welke eveneens verwoesting in het zedelijke, en temeerflortingnbsp;van al wat fchoon en edel was teweegbrengen:nbsp;terwijl de zon in haren onveranderlijken loop, alsnbsp;het beeld der ftatige waarheid , de lotgevallen vannbsp;eeuwen aanfchoiiwt, en naar het eind met ftillenbsp;verwachting toeziet. De ontdekking van dergelijkenbsp;analogiën is aan den geest bijzonder aangenaam, zijnbsp;fchijnen deszelfs magt tot in het oneindige toe uit-tebreiden, en zijn de geliefkoosde bronnen uit welke dichtkunst en wellprekendlieid hare bevalligheidnbsp;en verrukking outleenen , door leven te ontfiekennbsp;het onbezielde, en een ligchaain te fchenken aannbsp;de .gedachten.
Er is eene foort van wijsbegeerte, welke met regt tien naam van dichterlijk verdient, in welke denbsp;fieraden van taal, ne voortbrengfels der verbeeldingnbsp;niet tot opheldering van een onderwerp, maar als
mid-
-ocr page 128-124 OVER HET WARE GEBRUfK en MISBRUIK
middelen ter navorfching, als het inRrunient ter ontleding van de naninr worden gebruikt. In dezenbsp;overbrenging van verbeelding tot het veld der rede ,nbsp;gevoelen wij een zekeren vvanlust, welken wij nietnbsp;anders kunnen vergelijken dan met eene foortgelijkenbsp;aandoening welke men gewaarwordt bij het overgaan van de lioogile opwekking van het kunstgevoel tot de dadelijke uitoefening van eene dernbsp;fchoone ktinllen. Te vergeefs zou het gevoel hetnbsp;werktuigelijke willen fmaden, ,te vergeefs de zielnbsp;met inlpanning aller krachten het grootfebe ideaal
trachten te bereiken, het werk volvoertn..... de
werktuigen moeten worden gereed gemaakt, en eene oefening van jaren lang moet den prijs onzernbsp;zielsverheffing betalen. Ieder die het penfeel of hetnbsp;muzijk inlh-ument als tijdverkorting fonitijds behandelt, zal die leleurllelling meermalen ondervondennbsp;hebben , van, met het levendigst gevoel van hetnbsp;fchoone bezield, niets te kunnen verrigten wat hiermede in ’t minst overeenkomt, zijn ijver in gebrekkige pogingen te zien verfpillen, en als door eennbsp;wreed noodlot tegei'iik ontvlamd en in zijne driftnbsp;gelluit en gedwarsdrijft te worden. Hieruit ziet mennbsp;hoe, terwijl aan den eenen kant de zielsverrukkingnbsp;van het fchoone noodwendig eene zekere walg tegen de middelen inboezemt; aan den anderen, nochnbsp;walg, noch zielsverrukking ons van deze middelennbsp;kan ontdaan. Iets dergelijks heeft plaats in de verbinding van de liefde van het ware met de oefeningnbsp;der wijsbegeerte: de opwekking van de eene mogenbsp;op het ernifige en koude voorkomen van de regelsnbsp;dezer laatlle terugdeinzen, zonder daarom in Raatnbsp;te zijn uit hare eigene verheffing het benoodigde tenbsp;¦ vervullen. Een fterrekundige moge zijn kijker weg-
wer-
-ocr page 129-Werpen, een fclieikundige zijn fmeltkroes verbrijzelen , en in eene edele drifc uitroepen: deze zijn Hechts de uitkomdcn'welke wij zien, verheffen wijnbsp;ons tot die algenieene wetten, welke het oneindignbsp;groot tevens en oneindig klein bevatten, en de be-llanddeclen der melkwegen met die van de plant ofnbsp;erts in één geheel verbinden ; zonder dat die alge-meene wetten zich daarom aan hunnen geest ver-toonen. Dit echter zoekt dc dichterlijke wijsbe-geerte, waarvan wij fpreken, te verrigten, en denbsp;uitflag fchijnt ook ten volle onze Helling te bevestigen.
De voortbrengfeis der verbeelding, zoo verrukkend in dicht, zijn, in de wijsbegeerte ingevoerd en nietnbsp;enkel als fieraden gebezigd, onvoldoende,jzij kunnen den geest van ouijerzoek niet bevredigen, nochnbsp;hem eenig rustpunt verfchaffeii, leveren in hunnenbsp;uitkomffen, voor den bedaarden aanrehouwer, nietsnbsp;dan onzekerheid, en hellen fomtijds over naar hetnbsp;b^agchelijke. Wanneer een fchrijver van gevoelnbsp;doordrongen, de redeneringen vergelijkende, welkenbsp;tot het Protestantisme en Catholicisme geleiden,nbsp;en vindende dat tot het eerst een geest van onder,nbsp;zoek, tot het laatst een geest van geloof voornamelijk vereischt wordt, zich aldus uitdriikr: „ hetnbsp;„ Protestantisme en Catholicisme ontflaan nietnbsp;„ hieruit dat er Pauzen en een luther geweestnbsp;„ zijn; beide beliaaii in het menfchelijk hart: hetnbsp;vgt; zijn zedelijke vermogens die zich onder natiënnbsp;„ ontwikkelen , omdat zij bij ieder meiisch gevon-„ den worden” , kan zulk eene voorftelling, uitnbsp;een dichterlijk oogpunt befchouwd, wel gedoogdnbsp;worden ; zij zonde misfehien zelfs aan den gefchied-fchrijver kunnen toegelaten wordenj maar als eene.
wijs-
-ocr page 130-126 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUüv
wijsgeerige uitlegging is zij van alle naauwkeurig-heid in de uitdrukking, en van gezonde redekaveling in het befluit ontbloot. Een geest van onderzoek en van geloof, zijn geene vermogens van de zie!; bet zijn bijzondere manieren van inzien doornbsp;opvoeding en gewoonte verderkt, en ontdaan uitnbsp;omffandigheden welke het de taak van den wijsgeernbsp;was te ontvouwen. De geest van onderzoek , alsnbsp;verfju-eid onder geheele natiën, is zekerlijk evennbsp;zoo zeer door luther teweeggebragt, als het Ma-cedonisch beduur in Griekenland en Klein Azië doornbsp;ALEXANDER bcvcstigd en uitgebreid, en Romenbsp;door ROMULus gedicht is, hoezeer omdandighedennbsp;en de gevoelens der menfehen hier noodwendig hebben medegewerkt. Te zeggen dat niet Alexander,nbsp;maar een begiDfel van overwinning en van onder-werping zijn rijk gevestigd heeft, is ongetwijfeldnbsp;van alle wijsgeerige naauwkeurigheid ver verwijderd:nbsp;onderfcheidene beweegredenen kunnen aangetoondnbsp;worden, maar zeer zekerlijk zou de bloote befchoit-wing van overwinning en onderwerping aan niemandnbsp;de lotgevallen van Alexander eerder hebben voornbsp;den geest gedelJ dan die der Titans in bunnennbsp;opRand tegen de Goden , of der Kruisvaarders innbsp;het heilige land.
Dit voorbeeld kan dienén om een denkbeeld te geven van die llelfels welke wij dichterlijk genoemdnbsp;hebben. Deze, in luiniie vermenging van zeer ver-fchillende zaken , gaan of te ver, of fchieten tenbsp;'kort. Als zuivere dichtwerken bcfchouwd, is ernbsp;te veel uitleggen^ en als redeneringen, voldoen zijnbsp;in geenen deele aan de vereischten der rede. Allenbsp;geheel afgetrokkene befpiegelingen, oflchoon metnbsp;eene andere beduLling iugarigt, en door rede binnen
ze-
-ocr page 131-eenigzins
Wekere palen befloten, hellen hiertoe Over. De algemeenheid der denkbeelden , door denbsp;aandacht geheel van bijzondere verlchillen en eigen-ichappen afteleiden, verwekt van zelve eene menigte andere, welke in dien Raat van afgetroKkenlieidnbsp;met de vorige Hechts de minfte vervvantfchap bezitten ; zoodat, door het a! te weelderige hierin eennbsp;'weinig te beperken en iniekorten, de naauvvkeurig-heid eenigermate te betrachten, en een zekerennbsp;vorm van wijsgeerige behandeling aan het geheelnbsp;te geven, men ligtelljk in den waan komt van denbsp;onvervvachtlle betrekkingen te hebben ontdekt, ennbsp;een fchitterend flelfel meent te kunnen voor dennbsp;dag brengen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dus kan men, zonder zijne ver
beelding al te ver te rekken, aantrekking en af-Rooting vergelijken met liefde en haat, de fympa-thie met fommige fcheikundige verwaïitfchappen; en deze en dergelijke gelijkenisfen, welke, aldus in af-gebrokene zinfneden voorgedragen, een ztkeren tegenzin verwekken, nemen , ingelijfd als déelen innbsp;een grootscb geheel, allengskens eene ontzagver-wekkende houding aan. Den geregelden loop dernbsp;r-atuurverfchijnfels kan men insgelijks met zekerenbsp;omllandigheden in de aaneenfchakeling van waarhe-den overeenbrengen, gelijk de onderlinge bewegingen zelve der ligchamen met zekere btginfcls vannbsp;daden en werking in ons binnenst. De onmogelijkheid om van algemeene befpiegelingen, zondernbsp;verdere hulp , op bijzonderheden terugtekomen,nbsp;brengt ook nog iets toe dat men zich op dergelijkenbsp;overeenkomflen bij voorkeur oefent, en het kan nietnbsp;misfen of denkbeelden zullen in de oneindige vormen der verbeelding gedurig in nieuwe betrekkingen
-ocr page 132-12S OVER HET WARE gebruik en MISBRUIK
voorkomen. Zij vleijen onze eigenliefde , door het gevoel gedurig als bondgenoote interoepen, hinder-nisfen uit het oog te doen verliezen, en ten laatftenbsp;aan den wil eene onbepaalde magt over de vermogens der ziel toetekennen.
yll Afd. Over dt gevolgen der ongelegenheden van afgetrokkene befpiegelingen.
Het is , geloovcn wij, niet te ontkennen, dat de gezegde gevolgen vrij algemeen zijn voortgevloeid»nbsp;uit de flelfels van wiisbegeerte welke voornamelijknbsp;in nnifschland geheerscht hebben. Het idealisme isnbsp;aldaar tot den boogden top gevoerd geweest j maarnbsp;niettegendaande de iiildekende begaafdheden van der-zelver uitvinders , en het vernuft hetwelk in derzel-
ver 'delUngen dikwerf uitbliiikt, hebben de ontdekkingen den Rap van de hoogere piiilofophie niet bijgehouden. Her is niet mogelijk bepaalde voorbeelden bljtebrengen, het gebrek ligt minder in eenignbsp;enkel heduit of gevoelen welk wij zouden kunnennbsp;aanbalen , dan in het onbepaalde , duistere , fom-tijds geheimzinnige, van de oorzaken, welke aan-gevoerd cn toegepast worden. Men lette op de manier waarop de natuur en zedekunde door fommigennbsp;is voorgelield geworden, op de lbort van behandeling der wetenfehappen , in welke wij niet zeldennbsp;aantreffen iets onzekers, onbepaalds , iets geheel afwijkends van die lirtngheid der rede welke denbsp;waarheid vereischr. Wij zeggen hiermede niet datnbsp;geene ontdekkingen gefcliied zijn, wij ontkennen
Hechts
-ocr page 133-flechts dat die uit de hnog verhevene bronnen van het idealisme zijn ontdaan. Wij vragen of nietnbsp;overal waar de vereeniging van beide beproefd isnbsp;geworden, men eene helling befpeurt naar gewaagde , overdrevene tbeoriën, welke , buiten de gewo-no gebreken welke aan alle theoriën gemeen zijn ,nbsp;nog bovendien diegene voegen wdke voortfpruitennbsp;uit het verwaarloozcn van genoegzame gronden, ennbsp;de bijmenging van duistere denkbeelden; en , derhalve , of dat grootfcne ligchaain, hetwelk in denbsp;verhevenheid der wijsbegeerte zich met eigene deugdnbsp;en zelfvoldoening bevredigt, niet meestal bevondennbsp;wordt, dalende op de aarde en derzelver belangensnbsp;Bader bij komende, geheel ongefchikt en ontoepasfe-lijk te zijn ?
Dit nackelige in de (Irekking van fommige ftelfels in Duitschland geboren wordt bij dcszelfs wijsgeeren zelvenbsp;dikwerf vergoed door fchoone inzlgten, eenen zekerennbsp;oorfpronkelijken en onafhankelijken vorm van geest,nbsp;of door ontdekkingen welke met hunne llelfels innbsp;geen onmiddcUjk verband (taan. Hetzelve is meernbsp;bepaaldelijk bij disgenen oprelettcn, die zonder denbsp;eer van uitvinder le zoeken , zich vergenoegen metnbsp;die fttlitls op hunne manier te volgen, of voorgeven een verüag van dezelve aan anderen te geven,nbsp;of die toetepaslëii op eenig afzonderlijk vak vannbsp;kennis. De ongerijtndlieid, waarin fommige dezernbsp;laatlten vervallen, doet zich dan flechts ten vollenbsp;gevoelen , wanneer die ontbloot is van het bekleed-iel met welk eene wijsgeerige of dichterlijke behandeling dezelve omgeeft. De overeenkomst van ze-vegt;i planeten met zeven metalen is zekerlijk niet on-liatuurlijker dan die van zekere hannonilche klankennbsp;met zandderltjcs welke eene figuur belclirijven. Het
I nbsp;nbsp;nbsp;valt
-ocr page 134-130 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
valt nioeijelijk te zeggen met welke fchitterende fpitsvindigheden de ingewijde in de fchool van py-THAGORAS den invloed van getallen zou voordragen. Jacob boehme , die als een dweeper voorge-fteld wordt, dacht in de 17de eeuw de wetten dernbsp;wereld in de openbaring te kunnen vinden, en be-fchreef de eerstgemelde als eene beeldtenis van denbsp;voornaamlle leerfiellingen van den Christelijken godsdienst. In welk opzigt nu wijkt dit gevoelen, watnbsp;de uitlegging der natuur betreft, zoo zeer af vannbsp;dat hetwelk in de natuur de wetten van het ver-lland meent te erkennen, en den mensch zich zcl-ven in de natuur als in een fpiegel doet wedervin-den ? De magt des wils om op metalen te werken,nbsp;dooden optewekken en andere mirakelen te verrig-ten, is die, wat magt betref:, zoo veel grooternbsp;dan die welke fommige wijsgeeren aan den wil overnbsp;het denkend wezen toefchrijven; uitgezonderd datnbsp;de eerde zich op het BofFdijke, de laatde zich opnbsp;het onlfofFeiijke oefent? Zoo nu de ondervindingnbsp;alleen geleerd heeft onze on magt ten opzigte vannbsp;die bijzondere verrigtingen in de natuur, terwijlnbsp;echter onze magt over diezelfde natuur niet geheelnbsp;vernietigd is, wie zal durven verzekeren dat de wilnbsp;in zijne werking op de ziel niet eveneens beperktnbsp;is, zonder daarom optehouden wil te zijn? Er zijnnbsp;bepaalde werkingen waarop het zeker is dat de wilnbsp;geene magt bezit, b. v., het doen verdwijnen vannbsp;een denkbeeld dat ons hindert. Zoo hier eene geheimzinnige overtuiging wordt aangevoerd als opwegende tegen dc dagelijkfche ondervinding, zullennbsp;wij dit niet tcgenlpreken , dan alleen aanmerken datnbsp;dit niet als alles afdoende kan befchouwd worden,nbsp;daar en Alchymisten en Illumineerden dezelfde over-
tui-
-ocr page 135-VAN- AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 131
tuiging inriepen, en dezelfde overtuiging als het onmisbaar en onfeilbaar middel hunner wonderwerken verkondigden.
Deze overeenkomst tusfchen de gevoelens van on-derfcheiden tijden is zoo verre van ontkend te worden , dat de' voorftanders der hedendaagfclie afge-trokkene ftelfels met eene zekere tederheid van alle enthufiasten melding maken, hunne inzigteti waarnbsp;het kan vrijfpreken , en zich de grootfte moeite geven om alle voorbeelden bijtebrengtn van foortgelij-ke denkwijzen, getrokken uit de oude gefchiede-nis, uit overleveringen, en nicuwelings gedane ontdekkingen in Afia; en na deze masfa van onzekerenbsp;oudheidkunde verzameld te hebben, eindigen metnbsp;ons tot troots toetevoegen , dat alles even onbegrijpelijk , even geheimzinnig is! Dergelijke befpiege-lingen kunnen tot in het oneindige voortgezet worden , zonder iets Heiliger dan iets anders te maken;nbsp;omdat zij ontdaan uit dat vermogen van vergelijkingen en analogiën daarteflellen, welk aan de zielnbsp;nooit ontbreekt, welk de onwetende' even als denbsp;grootfte dichter bezit, welks voonbrengfels hunnenbsp;waarde uit hunne bevalligheid ontleenen, maar denbsp;waarheid noch bevestigen noch weerleggen. De natuurkundigen kunnen op dit (luk een voorbeeld bijbrengen , hetwelk verdiende gevolgd te worden ; ernbsp;beftaat namelijk eene zekere evenredigheid tusfchennbsp;de ruimten welke de kleuren van een zonneftraalnbsp;door het prisme ontleed befiaan, en die evenredigheid is juist dezelfde als die der (lukken van eenenbsp;fnaar welke in zekere harraonifche gedeelten is verdeeld. Hier wordt op het onverwachts eene overeenkomst tusfchen licht en geluid waargenomen,nbsp;van welke geene reden te btfpeuren is, hoezeer
I 2 nbsp;nbsp;nbsp;lom-
-ocr page 136-migen die niet eene zekere nieuwsgierigheid hebben trachten te ontdekken. Het zoude nu niet ónmogelijk zijn met behulp van een weinig verbeeldingskracht een rtelfel te bouwen op deze overeenkomst; echter hebben de bedaardfle natuuronderzoe*nbsp;kers gemeend dat dit voor alsnog voorbarig zoudenbsp;zijn, dat er tot niitoe geene oorzaak bevonden was,nbsp;welke deze twee verlchijnfels konde verbinden ; ennbsp;het wordt dan ook algemeen voor eene onverklaarde daadzaak aangezien. Dit nu (laat'volkomen gelijk met eenige twee analogiën in het denkbeeldige ,nbsp;en toont ook volkomen aan de manier op welkenbsp;men die behoorde te behandelen: er wordt niet verboden naar eenig verband te zoeken, er wordt nietnbsp;befloteu dat hetzelve nimmer te vinden is , maar hetnbsp;oordeel wordt gedaakt tot dat eenige poging dit opnbsp;eene voldoende wijze zal verrigt hebben. Er heeftnbsp;hier gevvoonlijk eene zonderlinge vergisfing plaats.nbsp;Eene zaak is onbekend, men moet haar vinden,nbsp;men is overtuigd van haar te kunnen vinden, vannbsp;haar re zullen vinden , en den laatllen (lap (maarnbsp;den moeijelijkiten van alie) overfpringende, zoo heeftnbsp;men haar gevonden. Dit zoude naauvvelijks geloofdnbsp;worden zoo niet de gefchiedenis der wijsbegeertenbsp;daarvan op vele plaatfen getuigde. Wanneer dit nunbsp;uit onachtzaamheid gefchiedt, heeft men gegrondenbsp;redenen om voor de uitkomst te vreezen. Kunnennbsp;wij ons dan verwonderen over den nadeeligen in»nbsp;vloed van flelfels, welker onmiddeltjke ftrekking isnbsp;om zulke bei]uiten voorteftaan cn goedtekeuren ?
VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 133
Vni nbsp;nbsp;nbsp;Oytr eenige tegenwerpingen aan het
Proefondervindelijke gedaan.
Uit al wat gezegd is blijkt, dat in cenen algc-meenen zin het Idealisme, onze kennis van bijzonderheden uit algemeene denkbeelden afleidende , be-fchouwd kan worden a’s tegenovergefteld aan het Proefondervindelijke , verflaande door dit woord nietnbsp;losfe waarnemingen, maar waarnemingen gedaan metnbsp;oogmerk om daaruit algemeene denkbeelden optema-ken, en de theorie te vestigen op die voorwerpennbsp;zelve, welker kennis zij ons naderhand voor dennbsp;geest moet brengen. Ikt proefondervindelijke heeftnbsp;vele legendrevers ontmoet uit hoofde dat hetzelvenbsp;mecsral iu een verkeerd daglicht is geplaatst geweest.nbsp;Vooreerst heeft men veronderftelt dat het belfond innbsp;eene bloote waarneming, en alle algemeene kennisnbsp;iiitlloor. Na al het voorgaande behoeft hier nietsnbsp;nader op gezegd te worden. Ten tweede, heeftnbsp;men het proefondervindelijke aangezien als alleennbsp;toepasfelijk bp ligchamelijke voorwerpen , en denbsp;vonrlianders van hetzelve derhalve als het materialisme onnhddelijk of llilzwijgend toegedaan. Hetnbsp;waarnemen nu, en het befchrijven, is evenwel zekerlijk niet uitfluitend bepaald tot hetgeen onsnbsp;door de zintuigen bekend wordt. Zoo onze bewustheid ons denkbeelden, herinneringen, blijd-fchap, hoop, en cene menigte andere wijzen vannbsp;te gevoelen , bekend maakt, als ieder een bepaaldnbsp;zielsvcrfchiinfel, verfchillend van de overige, kunnen deze door het geheugen vertegeiiwourdigd ze*
ker-
-ocr page 138-134 ov’ER HET WAR-K GEBIlUIK f.n MISBRUIK
keiiijk even zoo zeer vooiwerpen uitmaken voor onze oplettendheid , als vormen , kleuren, fmaken ,nbsp;en de overige zintuigelijke aandoeningen. Iemandnbsp;dien men voor het eerst leert dat twee denkbeelden,nbsp;welke eene gelijkenis influiten , elkander wederkee-rig zullen verwekken; dat van verfcheiden tegenwoordig zijnde denkbeelden, datgcen dat het voorwerp is van eenigen liartstogt, het leveodigst wordtnbsp;en de overige allengskens kan doen verdvvynen;nbsp;Haat even zoo verwonderd als wanneer hij verneemtnbsp;dat water uit twee bellanddcelen beflaat, of dat hijnbsp;de lucht door zijne longen ontleedt; omdat het eer-Re even min als het laatHe voor hem een onderwerp van aandachtige waarneming, van oplettendheid en ftudie is geweest. En dit bcrdirijven vannbsp;de verfchijnfels der ziel is niet daarom minder volkomen omdat wij met woorden geene manier vannbsp;gevoelen , als hoop , blijdfehap , kunnen uitdrukken:nbsp;even min kunnen wij rood van biaauw met eencnbsp;woordeiijke befchrljving onderfcheiden , niettegen-üaande welk wij met volkomen duidelijkheid van denbsp;roode en de blaauwe Hraleh van het pris'me kunnennbsp;haudeien, en eene wetenfehap der gezigtkunde bezitten , zonder het minst gevaar van verwarring.nbsp;Het gevoel van blijdfehap is even duidelijk onderfcheiden van het gevoel van vrees, of van liefde,nbsp;of van erkentenis, of van eenig denkbeeld van hetnbsp;verHand, als in liet (lolFelijke rood onderfcheiden isnbsp;van blaativv; zoodat, door de omllandighedcn vannbsp;een ieder te befchrijven, men even duidelijke ennbsp;onderfcheiilen zielsverfchijnfels ter overweging bekomt , als de verfchijnfels der iiechamen welke denbsp;üof van Oiis onderzoek omtrent uiterlijke volt;irwer-pen opleveren. Eindelyk , de zeden der nienfchen ,
-ocr page 139-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 135
gewoonten, inllelUngen, verpligtingen, leveren eene menigte voorwerpen op, welker waarneming in bijzondere omftandigheden bet proefondervindelijke onl-trent dezelve uitraaakt, en volllrekt noodzakelijk is,nbsp;zullen wij eenigzins gegronde theoriën van dezelvenbsp;hopen daarteftellen.
In de derde plaats , heeft men het proefondervindelijke befchouwd als het gevoel uitfluitende, en de verheffing der ziel voor het fchoone en het goedenbsp;onderdrukkende. Deze befchuldiging is voornamelijk als een gevolg opgemaakt van veronderfleld materialisme. Wij merken hierop aan, vooreerst datnbsp;het gevoel, of liever de verfchillende foorten vannbsp;gevoel, als zielsverfchijnfels of aandoeningen be-fchouvvd, in derzelver oorfprong, voorwerpen, otn-ftandigheden en gevolgen, even zoovele onderwerpen ter waarneming cn beoordeeling opleveren, alsnbsp;eenig ander vak van menfehelijk onderzoek. Tennbsp;andere , dat er een onderfcheid is tusfciien gevoelen,nbsp;en dat gevoel te ontleden en te onderzoeken, datnbsp;enkel dit laatfte het oogmerk is van wijsgeerige be-fpiegeling, het eerst alleen in zooverre als men uitnbsp;den aard van het gevoel middelen afleidt om hetzelve aantekweken, en voor verbastering te behoeden.nbsp;Uit gebrek aan eene behoorlijke inachtneming vannbsp;dit onderfcheid, is er onder idealisten veel ongegronde declamatie 'opgegaan. Omdat het gevoelnbsp;van het fchoone ons tot eenig vak van ftudie aan-, volgt het niet dat de hoogfte trap van verheffing van dit gevoel juist den voordeeligllen flaat vannbsp;geest daarliek om ffig (hidie met vrucht voorttezet-ten. Men eischt niet van den wijsgeer dat omdatnbsp;hij weet dat kleuren niet veripreid liggen op de oppervlakte der iigchamen, maar eene aandoening der
1 4 nbsp;nbsp;nbsp;ziel
-ocr page 140-136 OVER HET WARE gebruik en MISBRUIK
ziel zijn door de lichtllrakn veroorzaakt, hij zijn hare zal fluiten voor het verrukkelijke van een fchoo-iien landsdouw; dat liet fcliitterend bekleedfel dernbsp;velden hem niet meer moge bekoren; maar mennbsp;eisciit dat wanneer liii de kleuren weienfcbappelljlcnbsp;overweegt, bij die middelen zal in bet werk ftellen,nbsp;welke niet zijn gevoel opwekken, maar dit oogmerknbsp;bereiktn kunnen ; en de ondervinding leert dat ditnbsp;zonder voor eeiie wij! het gevoel te bedwingen hiernbsp;niet plaats kan hebben. De theorie der kleurennbsp;zoude nooit afgeleid zijn geweest uit de verhevenflenbsp;fchouwtooneelen weike de natuur door middel vannbsp;dezelve oplevert, en newton zou zijnen naam hierdoor niet onflerfclijk gemaakt hebben, zoo hij zichnbsp;niet in eehe donkere kamer had opgefloten ^ en eenenbsp;menigte werktuigdeke bewerkingen veVrigi: had, vernbsp;van al wat dadelijk zijn gevoel konde opwekken.nbsp;Het opwellcn van het gevoel zal waarfchijnlljk opnbsp;de uitkomst van een wljsgeerig onderzoek niet dannbsp;eenen nadeeligen invloed hebben , wanfieer dat onderzoek de ziel zelve betreft, een onderzoek Waartoe inrpanning der verllahdelijke vermogens , ennbsp;onafgebroken aandacht, meer dan tot eeiiig andernbsp;vcreischt worden. De liefde voor het ware mogenbsp;de ziel vervullen bij de befchouwing van wat anderen gedaan hebben, en baar tot eigene pogingennbsp;aanvuïen, maar het onderzoek zelf, welk ook zijnnbsp;voorwerp zij , is (zoolang men een wijsgeerig onderzoek en geene dichterlijke voorlielling bedoelt)nbsp;eene werking der rede: het gevoel op het oogenbliknbsp;eener analylis der v^ermogens te willen opwekken,nbsp;is niet minder zijn werk tc belcroraeran , dan hetnbsp;het gevoel zelf zoude vernietigen, wanneer in des-zelfs opwellingen, b. v. van droefheid over den
dood
-ocr page 141-VAN ATOETllOKKENE CESPIEGELINGEN. 137
dood van een viiend, men de rede inriep om hetzelve te ana'yferen. Men kan hier wedéroin tot voorbeeld nemen het enthufiasme van den kunfle-naar, en de kunst zelve: welke verheffing van zielnbsp;de architect noodlg hebbe om het fchoone zijnernbsp;kunst te befeffen, hij moet in de uitvoering het gevoel beteugelen, de lijn en maatftaf in de handnbsp;nemen.
IX Jfd. Toepasfing van het voorgaande op den oorfprong en gcfchiedcnh van fommigenbsp;belangrijke waarheden.
Vermits de misbruiken en ongelegenheden tot welke het afgetrokkene aanleiding geeft, en welke wij hebben trachten te ontwikkelen, niet zoo zeer be-flaan in valfchc gevoelens omtrent eenig bijzondernbsp;onderwerp, als wel in de verkeerde rigting welkenbsp;zij aan het onderzoek van waarheid in het algemeennbsp;geven, zijn wij buiten de mogelijkheid van voorbeelden te vermenigvuldigen , daar men tot dit einde bijkans geheele werken zoude moeten analyfe-ren, of in eindelooze belchrijvingen vervallen omtrent de onderwerpen over welke zii handelen. Wijnbsp;zullen nu kortelijks eenige voorbeelden aanhalen vannbsp;werkelijke ontdekkingen, met oogmerk om aante-toonen hoe veel van de uitvinding van waarheidnbsp;toetefchrijvan is aan oorzaken die geheel vreemdnbsp;zijn aaa de berpiegelingen van het verldand, of aannbsp;de eigailijke werking der Rede, ei; hierdoor hetnbsp;gebruik van proefondervindelijk onderzoek nader tenbsp;bevestigen. Vermits dit voor zooverre de natnur-
l 5 nbsp;nbsp;nbsp;'kan-
-ocr page 142-138 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
kunde betreft door niemand meer in twijfel wordt getrokkenzullen wij ons bepalen tot meer alge-meene onderwerpen.
De oorfprong en lotgevallen van fomniige der regels welke in de fraaijc letteren gevonden worden, kunnen een duidelijk voorbeeld opleveren ter opbel-dering van hetgeen wij hebben trachten te betoo-gen. Wij geloovcn niet dat er ddn is, welke met'nbsp;zekerheid gezegd kan worden oorfpronkelijk het gevolg van redenering geweest te zijn; en echternbsp;fcliijnen zij alle vatbaar te zijn voor bewijs, tennbsp;minfte hebben alle op den een of anderen tijd denbsp;goedkeuring van critici ontvangen op beredeneerdenbsp;gronden* De regels in liet treurlpel, b. v., dernbsp;eenheid van onderwerp, plaats en tijd , hebben be-ftaan in liet gebruik der Griekfche dichters langnbsp;vóór dat arisïoteles over de bedoeling en denbsp;wetten van het treurfpel fchreef. De gelchiedenisnbsp;der opkomst en oorfpronkelijke gelteldheid der Griedt-fche trago-die fchijnt ten opzigte der twee laatfie ,nbsp;zoo al niet voor derzelver oorfprong Voldoende redenen aantediiiden , ten minlle derzelver betrachtingnbsp;door de Griekfche dichters niet onnatuuriijk uitteleggen uit de omftandigiieden zelve der vertooning,nbsp;als zijnde er geene geregelde afbreking in bedrijven,nbsp;zoo als federt, en het toonecl nooit geheel ledig. Denbsp;eenheid van onderwerp, offchóbn van algeineenernbsp;noodzakelijkheid, fchijnt evenwel in dit geval uitnbsp;den oorlprong zelven der zaak eenigzins voortgevloeid te zijn. Dan in hoeverre ook de beweegrenbsp;denen voor dezelve bij de eerlle treurfpcldichters opnbsp;rede en den aard der zake gegrond waren , zekernbsp;althans is het, dat de regel niet dan na dat het gebruik gevestigd was tot Rand is gebragt. Dat de
re-
-ocr page 143-VA^’ AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. i3g
regel welke eenheid van onderwerp aanbeveel1- bekrachtigd is door de llerkfte redenen ontleend uit het oogmerk van het trenrfpel, de wetten van hetnbsp;menfchelijk hart, deszelfs vatbaarheid voor aandoeningen, enz. is overvloedig aangetoond door eenenbsp;menigte fchrijvers ; en hoezeer op het Ihik dernbsp;twee andere eenigzins meerder vrijheid is toegefche-nen met de veranderde omllandigheden der vertoo-ning belhanbaar te kunnen zijn, ontbreekt het echter niet aan bewijzen door fchryvers voor de (liptenbsp;inachtneming ook van deze aangevoerd. Ons oogmerk met dit te melden , is om te doen zien dat,nbsp;zoo aan den eenen kant het gebruik beltaan heeftnbsp;vóór het bepalen van hetzelve door eenen regel, hetnbsp;aan een anderen kant niet alleenlijk aan eerbied voornbsp;de Ouden toetefchrijven is, dat dezelve de goedkeuring van de verlichtde beoordeelaars Iteeds heeftnbsp;blyven wegdragen , maar grootendeels aan redenen .nbsp;welke, ontwikkeld zijnde, een ieder moesten overtuigen; en derhalve als een merkwaardig verfcbijn-fel te doen opmerken, dat eene volmaaktheid opnbsp;dit (luk in geen zeer lang tijdverloop als van zelvenbsp;ontdaan is, welke het best aan alle vereischten dernbsp;rede fchijnt te beantwoorden. Voltaire zal doornbsp;niemand verdacht worden van eenen al te flaalTchennbsp;eerbied voor de ouden : in zijne aanmerkingen opnbsp;coRiNEiLLE (1), laat hij geene gelegenheid voorbijgaan om hetgeen deze laatde. np gezag van aristo-teles bieren daar aanvoert, te doen voorkomen alsnbsp;veeleer gegrond op den aard der zaken, De verdee-ling in vijf bedrijven, alhoewel niet zoo algemeen
voor
Corneille, Discours sur les trots unitis et Comment, lie VüLTAIUt.
-ocr page 144-140 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
voor noodzakelijk gehouden , is echter aan de meesten toegefchenen bijzonder gefchikt te zijn voor den loop en ontwikkeling van hetgeen in een goednbsp;treuifpel re verrigten is. Behoeven wij te betoo-gen, dat de meeste heldendichten, welker fchrij-vers met homerus en virgilius bekend waren ,nbsp;naar de achtbare modellen der oudheid zijn gevolgd, dat althans regels welke men voor dezelve daargelleld heeft, meest alle op de leest der tweenbsp;eerden zijn gefchoeid ? Hieruit fchijnen tot onsnbsp;oogmerk verfcheiden gevolgen te moeten voort-vloeijen.
Vooreerst blijkt het dat uit de genie van eenige vt^einige, of uit bloote omdandigheden, fommige belangrijke waarheden zijn in het licht gekomen, welke hoezeer zij uit 'de wetten der ziel kunnen afgeleid worden, echter aan geene befluiten der redenbsp;hunnen OOrfprong verfchuldigd zijn; een voorbeeldnbsp;hoe noodzakelijk de ondervinding geweest is omnbsp;ons de kennis van waarheden te verfchaffen. Tennbsp;andere, leveren dergelijke overwegingen als die welke verlichte critici over deze onderwerpen hebbennbsp;te voorfebijn gebragt, eene der nuttigde oefeningennbsp;in onderfcheiden vakken betreffende de verdandefij-ke vermogens en het gevoel, en kunnen tot voorbeeld drekken van wat het proefondervindelijke magnbsp;genoemd worden in de kennis der ziél. Ten derde , volgt uit den oorfprong van fommige der bestenbsp;regels eene belangrijke les voor den criticus , namelijk voor de omzigtige toepasfing van alle regels,nbsp;hoe gegrond die ook i'chijnen, en hoe algemeen dezelve ook mogen z'l^jn aangenomen. Het is er vernbsp;van daan dat alle regels even gegrond zijn : fommige z'ijn, en eertijds vele meer, Hechts op gezag en
in
-ocr page 145-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 141
in navolging van een enkel werk geheel ingerigt. Het afgetrokkeiie heeft ook hierin omtrent dezelfdenbsp;lotgevallen ondergaan als andere algemeene waarheden. De regel is in vele gevallen Hechts uit éénnbsp;voornaam voorbeeld afgeleid , en daarna in algeinee-ne bewoordingen uitgedrukt geworden. Vervolgensnbsp;om te toonen hoe men met den regel te werk moetnbsp;gaan , heeft men den oorfpronkelijken fchrijver zei»nbsp;ven voorgemeld als aan den regel onderworpen, ennbsp;zich op hem beroepen tot bewijs van iets, hetwelknbsp;zelf Hechts de algemeene uitdrukking is van zijnenbsp;bijzondere handelwijze. Maar zelfs ten opzigte vannbsp;die regels voor welke de gegrondde rédenen he*nbsp;Haan, diende hij zicli altijd te herinneren dat daarnbsp;genie, of toeval, of tene oorzaak hoegenaamd wel»nbsp;ke niet eigenlijk is de Rede, esnmaal tm middelnbsp;hééft voorrgebragt om fmaak en oordeel tegelijk tenbsp;behagen en te bevredigen, eene dergelijke oorzaaknbsp;andermaal een middel zou kunnen vóórtbrengen,nbsp;hetwelk zonder het eerst te benadeelen, éven zeernbsp;aan het vereischte zoude beantwoorden van den kun-digen beoordeelaar te voldoen; welk alsdan waar-fciiijnlijk zon bevonden worden op even goedenbsp;gronden te Hennen. De tijd is nog niet gekomennbsp;om met zekerheid te bedisfen over punten welkenbsp;nog betwist worden, maar her is zeker dat ver-fcheiden dichters zich van zekere aangenoraene wetten hebben verwijderd; en men heeft aangeraerkt,nbsp;dat het eenigst waarover alle Engeifchen het onderling eens zijn , is de roem van hunnen shakespea»-RE. Wij willen hiermede niet da kracht van regelsnbsp;op gezonde begin fels van fmaak en oordeel gevestigd zonder onderfcheid verzwakken ; wij willen alken dat de criticus in het oog boude, dat wat niet
uit
-ocr page 146-uir redenering is geboren geweest, hoezeer naderhand d-'or redenering bevestigd, een voorbeeld is van wat aldus nog in het vervolg kan ontdaan, tennbsp;minde de mogelijkheid hiervan niet uitflait.
De (choone kimden, de aard van het genot welk zii doen ontdaan, en de middelen welke zij in denbsp;beoefening vereifchen, kunnen insgelijks tot davingnbsp;onzer gevoelens dienen. Dat zij uitgevonden zijnnbsp;vóór de poging om het levendig genoegen, welknbsp;wij in dezelve Icheppen, te doordringen en op al-gemeene beginfels van fmaak en gevoel te vestigen,nbsp;is bekend. Welke ook de gevoelens van liedeu-daagiche kunltenaars en oudheidkenners zijn mogen ,nbsp;bemlFende de vorderingen der ouden in dommigenbsp;bijzonderheden van uitvoering in de fchilder- ennbsp;toonkunst, de hoogdravende befchrijvingen zelvenbsp;van derzelver uitvverklels, welke men in hunnenbsp;overUveringen en fabels aantreft , kunnen tot be-wVis Iirekken hoe diep hunne ziel getroffen en vervuld vvas met het gevoel van het fchoone, en vannbsp;het verhevene, edele doel der kunst, De theorienbsp;der heeldhoiuv-, fchilder-, toonkunst, als fchoonenbsp;kunllen bdehouwd, is evenwel zelfs op dezen dagnbsp;nog ver verwijderd van dien trap van volmaaktheidnbsp;Welken de gevorderde fiaat der kunflen zelve zounbsp;dom verwachten, zoo de laatfle een gevolg was dernbsp;eerde; die der toonkunst, kan naauwelijks gezegdnbsp;worden tot eenige riipheid te zijn gekomen : nie-niand is alsnog volkomen geflaagd om het doel vannbsp;dezelve, den eigenlijken aard van de zielsverheffingnbsp;welke zij in ons verwekt, en haar verband metnbsp;droefheid, blijdfchap en de overige foorten van gevoel , idtteleggcn. Het blijkt derhalve dat alle pogingen om de thcoiiën der fchoone kunllen,
VA^ AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 143
een vak van menrchelijke kennis, te volmaken , tot oogmerk hebhen om bekende, vooraf ondervonde*nbsp;ne, beflaande aandoeningen van vergenoegdheid,nbsp;bewondering, zielsverheffing te ontleden, en metnbsp;andere algeineencre beginlels der ziel te verbinden ,nbsp;en aldus te verklaren. Dan deze verklaring uit al-gemeene beginfels is niet gevonden dan na dat hetnbsp;uitwerkfel zelf bekend was ; verre dat de algemeenenbsp;beginfels tot het uitwerkfel geleid hebben, heeftnbsp;men het uitwerkfel in het oog moeten houden tennbsp;einde daarvoor uit dezelve eene gefchikte verklaringnbsp;te halen; dat is in andere woorden, de redeneringnbsp;heeft ons niet tot de waarneming, maar de waarneming tot de redenering gebragt. Hetgeen juist is denbsp;loop van Proefondervindelijke navorfchingen.
De werktuigelijke middelen , waardoor iedere kunst haar doel bereikt, leveren hetzelfde bel!uit opnbsp;uit een ander oogpunt. De fchilderkunst is het be-driegelijke van hare voorllellingen ten deele ver-fchuldigd aan eene ftipie inachtneming van de regelen der perfpectief. Het is eene bekende opmerking , dat de proeven van deze kunst welke mennbsp;onder de Oostelijke volken aantreft, bijzonder ge-brekkig zijn in dit opzigt; terwijl diezelfde volkennbsp;worden geacht de wiskundige wetenfcliappen vannbsp;vroege tijden af beoefend te hebben, wetenfcliappennbsp;welke den fleutel van de geheele perfpectief fchijnennbsp;te bevatten. Waarom dan heeft de wiskunde de-2elfde gevolgtrekkingen niet bif hen opgeleverd welke er thans zoo gemakkelijk uit afgeleid worden?nbsp;Omdat redeneringen a priori zelden den weg openen tot de ontdekking van nieuwe waarheden, dezenbsp;flechts uitleggen nadat zij uit andere oorzaken ont-fiaan zijn; omdat de toepasfing van dergelijke rede-
144 ovEa HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
neringen een dod vereischt, vvaari'.aar zij zich kun-nen vigten , en dat dit doel alleen in waarneming gelegen is. De grondbeginfels der harmonie , welkenbsp;in zekere wiskundige evenredigheden bedaan gt; zijnnbsp;thans in daat aüe derztlver zamenftellingen en wet.nbsp;ten uitteleggen; dan dit is juist de omgekeerde wegnbsp;langs welken wij oorfpronkelijk zijn opgeklommen ;nbsp;het zijn de wetten der harmonie zelve welke voorafnbsp;bekend zijnde ons die grondbeginfels hebben doennbsp;opfporen, welke op wiskunde deunende ons nu totnbsp;dezelve dadelijk febijnen aftebrengen.
Is er eene verhevener kunst dan die der opvoe* ding? De regels van dezelve, hoe onvolmaakt ook,nbsp;zijn niets anders dan de algemeene uitdrukking vannbsp;gebruiken, welke men vermeent dat de ondervinding heeft goedgekeurd. De moeijelijke vragen welkenbsp;zij oplevert kunnen niet dan door een fcherpzinnignbsp;onderzoek van het menfchelijk zïelsgedel beantwoordnbsp;worden ; dan wel.ke zorg ook hieraan bedeed worde,nbsp;durft naatiwelijks iemand een voorfchrift re wagennbsp;zonder zich dadelyk op ondervinding te beroepen.nbsp;En indedaad de theoriën, welke min belchroomdenbsp;uitvinders voor den dag gebragt hebben, bewijzennbsp;hoe ligt men op dit duk, zelfs wanneer men zichnbsp;flechts weinige fchreden door blnote overweging laatnbsp;geleiden, in ongerijmdheid en onmogelijkheden ver*nbsp;valt. Men ga nu in gedachte na fomroige der ge*nbsp;Haagde pogingen van latere dagen, bet llelfel vannbsp;wederkeerig ouderwijs, de inllellingen van pesta-Lozzi, van pellenberg, en wage zich of nietnbsp;de meer of min gelukkige uitllag van een geiukki*nbsp;gen inval of fchepping der genie htt voornaamstnbsp;bewijs oplevert ten voordeel van dezelve, en of niet
d£
-ocr page 149-de middelen in dezelve gebezigd in vele opzigten ver afwijken van al wat door de overweging op ditnbsp;Huk tot heden toe was voorgeflagen geweest? Watnbsp;ftaat dan de theorie hierin te doen voor het vervolg? uit beproefde middelen algemeene voorfchrif-ten te ontkenen, en te trachten die zoo veel mogelijk op de beginfels en wetten van onze vermogens te vestigen. Maar is dit voor de toepasfingnbsp;genoegzaam ? neen zekerlijk; de theorie zal ooknbsp;hier flechts algemeene onidandigheden kunnen bevatten, terwijl de uitdag nog bovendien van velenbsp;andere afhangt. De onpartijdigde beoordeelaarsnbsp;komen overeen dat geene ftelfels als die van PESTA-Lozzi en FELLENBERG enkel overgebragt daaromnbsp;overal zouden gelukken, dat een pestalozzi ennbsp;PELLENBERG even noodzakelijke gedeelten van hunne ftelfels uitmaken, als de vormen welke men ZOUnbsp;navolgen ; en dat dus het beste ontwerp van opvoeding nog altijd zou vèreifchen een man doornbsp;ondervinding geleerd die menigte geringe omftandig-heden te waarderen, en hierdoor in (laat om aannbsp;de theorie datgene bytevoegen, wat, uit hoofdenbsp;van deszelfs vlugtigen en veranderlijken aard, denbsp;theorie niet konde bevatten, en waarvan echter denbsp;uitkomst gedeeltelijk afhangt. Indien wij nu eensnbsp;veronderftellen dat in vervolg van tijd de theorienbsp;zooverre volmaakt ware dat zij dc voornaamlle elementen der zaak infloot, en dat een fchrijver overnbsp;de opvoeding handelende diezelfde elementen uit al-gemeenere grondbeginfels der ziel afleidde, zullen wijnbsp;een voorbeeld hebben van hetgeen thans plaatsnbsp;heeft omtrent meer volmaakte theoriën betrelFendenbsp;andere onderwerpen, namelijk dat de fynthetifche
K nbsp;nbsp;nbsp;uit-
-ocr page 150-146 OVER HET VVxVl!^ GEijRUllv en MISBRUIK
uitlegging den tegenovergeftelden weg volgt van dien langs welken de ontdekking gefchied is.
Maatfchappelijke gebruiken en inrigtingen bcvesti-gen overal, en het ongenoegzame van algemeene befpiegelingen om zonder verdere hulp nuttige ontdekkingen en waarheden aan den dag te brengen ,nbsp;en de noodzakelijkheid van onze algemeene kennisnbsp;op waarneming te gronden. Wanneer eens na verloop inisfcbien van eene of twee eeuwen de llaven-handel algemeen zal geoordeeld worden eene misdaad te zijn, welke hoezeer mogelijk door fommigenbsp;volken nog gehandhaafd, echter door geene redenbsp;vrijtefpreken is, zal het misfchien eene bron worden van verwondering, boe het mogelijk geweestnbsp;zij dat eene onregtvaardigheid, welke door geenenbsp;ingewikkelde redenering, maar door het enkel gevoel van dengd als zoodanig wordt veroordeeld,nbsp;door zoovele veriiandige, deugdzame , godsdienlligenbsp;menfchen gedurende eeuwen lang niet alleen nietnbsp;befpeurd is, maar dat bet overal de grootde verwondering baarde toen eenige menschlievende liedennbsp;dezelve voor het eerst begonnen onder het oog tenbsp;brengen. Zoo de zedekundige opmerker alsdan hetnbsp;bekrompene en zwakke van den mensch wil betoo-gen, hij zal voorzeker geen llerker voorbeeld kunnen aanhalen.
De belangrijke wetenfehap van het beduur, de welvaart en de magt van volken, is geheel in denbsp;Ichool der geichiedenis gevormd; en die iheoriënnbsp;zijn de toepasfelijklie bevonden, welke op waarneming , en de zekerde proeven gevestigd zijn; en in-dedaad hebben redenering en bewijs op dit duk nognbsp;weinig delligs verrigt dan te bevestigen wat vooraf
reeds
-ocr page 151--A, AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 1^7
\
reeds door tijd en ondervinding op deze of gene plaats was daargefteld en bekrachtigd. Het is welnbsp;niet mogelijk in een’ tijd, dat die wetenfchap nognbsp;in vele landen in hare geboorte is, en tevens groo-.nbsp;te veranderingen in het beduur van volken tot (landnbsp;gebragt, of verlangd worden, uit dit vak van onzenbsp;kennis voorbeelden te halen ter opheldering van lietnbsp;voor- en nadeel van algemeene befpiegelingen. Denbsp;proef is pog niet afgeloopen, en de waarnemersnbsp;niet als wijsgeeren bij dezelve tegenwoordig zijnde,nbsp;maar als menfehen onderworpen aan den invloednbsp;van partijzucht en bezield met het gevoel hunnernbsp;bclangens, 200 is dezelve eerder eene gelegenheidnbsp;om toettpasfen hetgeen wij reeds weten omtrent ditnbsp;voor- en nadeel, dan om hierin alsnog eene naderenbsp;opheldering der vraag te zoeken. Dan deze toepas-fing ligt buiten de palen van ons tegenwoordig on*nbsp;derzoek. Veel zal voor volgende navorfchers hieruit te leeren zijn. Wij zullen ons alleen deze aanmerking veroorloven, dat zoo tot nutoe de bestenbsp;tbeoriën in dit vak dit met alle andere gemeen gehad hebben, dat dezelve op de naauwkeuriglle cmnbsp;menigvuldigllc waarnemingen waren gegrond, hetnbsp;voorzigtig is in zaken van zulke ernflige gevolgennbsp;voor het menschdom, ook de overige overeenkomstnbsp;te veronderftellen, en in de toepasfing van dezelvenbsp;altijd iets bovendien te vermoeden, hetwelk behaan-de in de bijzondere omftandigheden van ieder geval,nbsp;uit een zorgvuldig onderzoek van ieder geval alleennbsp;te . vinden is.
Wij behoeven deze voorbeelden niet te vennenig. vuldigen. Ons voornaam oogmerk is niet geweestnbsp;om de ontdekking der waarheid te onderzoeken , ofnbsp;die in bepaalde gevallen uit genie, of toevallige
K 4 nbsp;nbsp;nbsp;om.
-ocr page 152-148 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
ouiRandigheden , of den zamenloop van beide, is ontdaan , maar om te toonen waaruit dezelve meestal niet is ontdaan. Nuttige uitvindingen fchijuen,nbsp;gdijk de verfchijnfels der natuur, in een zekerennbsp;loop voor onze oogen te droomen, terwijl onzenbsp;onmiddelijke magt op de eerde als op de laatdenbsp;binnen enge palen is bedoten. De Schepper dernbsp;wereld fchijnt de ontdekking der bronnen van men-fchelijk geluk en veredeling van verdand en gevoelnbsp;aan andere middelen te hebben toevertro'uwd buitennbsp;dat der rede. Maar aan die rede niet alle magt ontzegd hebbende, is het onze pligt dat gedeelte tenbsp;volmaken, voor misbruik te belioeden , en tot des-zelfs grootde nut opteleiden. De zucht naar waarheid is niet de voornaamde begaafdheid des wijs-geers, zij bedaat in den geringden mensch; maarnbsp;die middelen te kennen welke tot het bereiken vannbsp;dezelve gegeven zijn, dit is zijn uitfluitend voor-regt. Het eerst is , gelijk alle voorwerpen van gevoel en liefde, onbeperkt, oneindig; maar gelijk onze middelen ter voldoening van geene onzer begeerten geëvenredigd zijn aan derzelver uitgedrektheid,nbsp;zoo is ook die naar waarheid te beperken binnen denbsp;grenzen ,s welke wij aan onze vermogens gedeldnbsp;vinden; en het gebruik van ieder dezer te bepalennbsp;tot datgene, waartoe het door dc natuur gefchikt eunbsp;beftenid is.
K Afd, Bijzondere toepasfing op de Zedekunde,
Er blijft nog een onderwerp over waaraan wij onder de toepasfingen van ons onderzoek eene plaats
moe-
moeten inruimen, de zedekunde. Het is een der dien-ften door kant aan de wijsbegeerte bewezen, dat hij op het beftaan van een zedelijk gevoel, onafhanltq-lijk van alle eigenlijke redenering, ten Iterklle heeftnbsp;aangedrongen. Indedaad de goedkeuring en afkeu*nbsp;ring der deugd, befchouwd als gewaarwordingennbsp;welke bij de befchouwing van daden geboren worden , zijn in haar beflaan , even zeker, even onder-fcheiden van alle andere foorten van goed- en afkeuring, even onafhankelijk van alle redeneringennbsp;betreffende dezelve; als de overige foorten van gevoel , 200 als van verwondering, toorn, of zelfs alsnbsp;enkelvoudige aandoeningen der zintuigen, gelijk roo-de kleur, groene, enz. de eene van de andere innbsp;haren aard onderling verfchillen. In zoover derhalve als betreft den aard der gewaarwording,nbsp;als vergeleken met andere, is dezelve eene aandoening , en niet een befluit. Maar de zedekunde,nbsp;daarentegen, welke de omftandigheden, in welke zedelijke goedkeuring cn afkeuring ontftaan , navorschtnbsp;en rangfehikt, dat is, goede van flechte daden leertnbsp;onderfcheiden, en tot vaste pligten herleiden, isnbsp;eene •wetenfekap in den volden zin. Het zijn denbsp;verftandelijke vermogens welke de ingewikkelde om-Ilandigheden, waardoor vele daden vergezeld, ofnbsp;liever uitgemaakt worden, moeten uitéénzetten,nbsp;waarderen, en een befluit opmaken, hetwelk doornbsp;het geweten als goed of kwaad gekeurd zal worden; en beide toepasfende op gelijkfoortige gevallen,nbsp;aldus algemeene regels voor het gedrag daarfiellen.nbsp;Dit is ook, gelooven wij , de invloed, welken kantnbsp;aan de theoretifche rede op dit ftuk toefchrijfc. Maarnbsp;de heerfchende wijze van algemeene waarheden in-tezien , en wel bijzonderlijk in zijne fchole, heeft,
i5o OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRIUK
naar ons inzien, aanleiding gegeven tot twee ernfti-ge ongelegenheden.
De eerfte ontfiaat uit het gewone misbruik van theoriën , het al te onbepaald vertrouwen in derzel-ver toepasfelijkheid. De algemeene regel is flechtsnbsp;waar, in zooverre als hij waar zoude zijn in iedernbsp;bijzonder geval onder denzelven begrepen; ware hetnbsp;aan een ieder gegeven om in de ingewikkelde om-Ilandigheden, waarin hij zich geroepen vindt tenbsp;handelen, het gemengde goed en kwaad te kunnennbsp;ziften, en de gevolgen van elke daad met zekerheidnbsp;te doorzien; ware het geweten bij een ieder in volkomen zuiverheid behouden, en tegenovergeftelde begeerten niet in Haat om hetzelve dikwerf te onderdrukken , men zoude bij hetzelve ten volle kunnennbsp;berusten om ons telkens die keuze aantebcvelen ,nbsp;welke hetzelve goedkeurt; de regel werd alsdan innbsp;het gebruik nutteloos. In de bellaande omltandig-beden echter is het van belang zich algemeene voor-fchriften in het geheugen te prenten, ten einde onsnbsp;in den weg der deugd te verllerken, en derzelvernbsp;beflisfing te gemoet te komen. Maar zoodra de regel zelf als de wet befchreven wordt, waaronder hetnbsp;zedelijk gevoel van het geweten zich komt fchik-ken, vervalt men in de ongelegenheid van fomtijdsnbsp;als ’t ware met zich zelven in tweefpalt te geraken,nbsp;wanneer gevallen ontdaan, welke fchijnbaar, en nietnbsp;indedaad door den regel bedoeld worden. Den regel nu als eeue zedelijke theorie aaiifchouwende, innbsp;den zin welke wij aan het woord hechten, namelijknbsp;als eene algemeene uitdrukking van foortgelijke gevallen , zal eene bedaarde overweging der nieuwenbsp;omftandigheden de noodzakelijkheid dadelijk voor
-ocr page 155-VAN AFGETROKKENE BESPIEGELINGEN. 151
oogen brengen ora zich niet met den regel te vre-den te houden, maar zorgvuldig bij deiizelven het geweten op nieuw te raadplegen. Dan , ontleent hetnbsp;geweten zijne magt uit den regel, alsdan kan geenenbsp;verandering plaats hebben , en wij zijn voor onsnbsp;gedrag onderworpen aan de willekeur van den wetgever die den regel heeft daargelleld. Hieraan isnbsp;mogelijk toetefchrijven het overllrenge en onbuig-zaiue , cenigzins gerekte, bijkans (loïfche van hetnbsp;zedelijke (lelfel van kant , hetgeen zoo velen aan*nbsp;floot heeft gegeven, en voorgekomen is als met on*nbsp;ze overige lieftallige aandoeningen niet genoeg over*nbsp;eenPemmend. De berisping wordt van grooter ge-wigt, als men hierbij in aanmerking neemt dat dezenbsp;wijsgeer zijne befpiegelingen tot de hoogfle trappennbsp;van het afgetrokkene opvoerende, zijne regels fom-tijds alle verdeeling of wijzigingen uitfluiten, en alsnbsp;buiten bereik van het dagelijksch leven geraken.nbsp;Zijn voorfchrift, van zjch aldus te gedragen datnbsp;ieder beweegreden in ons gedrag een algemeene regel voor allen zou kunnen worden, bevat zondernbsp;twijfel eene der fchoonfle gedachten, welke men innbsp;de werken van zedekundigen kan aantreffen. Hetnbsp;is echter als zijnde geene bloote opwelling van en*nbsp;thufiasrae, maar een ernfligen grondregel, dat wijnbsp;tegen hetzelve zouden inbrengen, het onwaarlchijn-lijke dat de menfehen, in hunne werkzaamheden ennbsp;betrekkingen (en het is bier vooral dat regels dien-idig moeten zijn) deze. beweegreden in acht zoudennbsp;willen of zelfs altijd kunnen nemen. Buitendiennbsp;is de regel nutteloos uitgezet, zoo het oogmerk isnbsp;ons de deugd te doen betrachten; daar er tusfeheunbsp;onze keuze en het geweten, welk die keuze alleennbsp;zoude daarllellcn, een derde denkbeeld wordt tus-K 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchen
-ocr page 156-152 OVER HET WAHE GEBRUIK en MISBRUIK
fchen gevoegd, en dezelve ons aldus langs een omweg tot het eenigsc noodige brengt, hetwelk wij anders regtdreeks zouden bereiken.
Eene andere, en omtrent tegenovergedelde ongelegenheid is de helling naar die onbepaalde vereeni» ging van zielsverhelling en verbeelding, welke metnbsp;den naam van mistieke gevoelens bellempeld, mennbsp;vooral in Duitschland zoo menigmaal heeft aangemerkt. - Aan deze, offehoon reeds uit andere oorzaken misfehien beltaande, komt ons voor dat dit gedeelte van de Kamiaanfche wijsbegeerte, hoezeer innbsp;voornemen en voorfchrift tegen dezelve, echter dennbsp;weg gedurig opent. Dit ontftaat, volgens ons, uit denbsp;bijzondere manier van den aard der deugd in dit (telfelnbsp;aantezien. Wanneer de bewustheid van eene ontwa-ring of van eenig gevoel wordt voorgelteld als eenenbsp;zielsaandoening welke door zekere voorwerpen in zekere ornltandigheden ontllaat , wordt haar bedaan ennbsp;onderfcheidenheid niet zoodra bewezen, of tevens ooknbsp;bepaald tot die oniftandigheden en tot hare eigenaar-tige voorwerpen; hare overeenkomst en verfchil tennbsp;opzigte van andere aandoeningen worden hierdoornbsp;mede aangetoond. Maar door de ontwaring van ze-delijke goed- en afkeuring onder welke benaming ofnbsp;voordelling ook (en wij moeten verfchoond blijvennbsp;van eenig ftelfel in deszelfs bijzonderheden tc be-fchrijven) als een vorm der ziel te befchouwen, ofnbsp;zedelijk orgaan, door hetwelk alle daden belpeurdnbsp;worden, wordt zij tot eene verhevene afgetrokkenheid opgevoerd, alwaar zij zich ras vereenigt metnbsp;andere foorten van opwekkend en verrukkend ge
voel , als liefde,
verlangen,
het
fchoone
gevoel van het dat van het verhevene, welke in het eerde geval flechts als onderling vermengd, maar in
ha-
-ocr page 157-VAN AFGETROlvKENE BESPIEGELINGEN. 153
haren aard als onderfcheiden befchouwd worden; en aan deze bedwelmende vereeniging wordt de uit-fpraak toevertrouwd over foinmige der gewigtigfienbsp;vraagflukken voor den menscli. De nnllerfelijkheidnbsp;der ziel, het wezen van God, zijn bij kant waarheden door bijkans meer dan menfchelijke organen,nbsp;door eene halve openbaring aan onze ziel verkondigd ; en het geloof in dezelve moet ten laatfle blijven berusten bij eene geestverheffing tot welke nietnbsp;ailen in Haat zijn zich te vervoeren, welke velennbsp;zeker nooit hebben ondervonden.
Het is moeijelijk in niistieke gevoelens eenig on-middelijk kwaad te vinden; een ieder is voor eene poos vatbaar voor derzelver invloed, naar de mate van zijne verbeelding en levendigheid van gevoel ; binnen palen gehouden, zijn zij ook geheelnbsp;onfcbuldig , zyn naauw aan die dichterlijke uitllor-tingen verwant, welke ons zoo vele gcnoegelijke ennbsp;troo.strijke oogenbliken doen vervullen, en zijn,nbsp;over het geheel, van eenen zuiverenden, en dennbsp;niensch veredelenden aard. Wij vermeenen Hechtsnbsp;dat die flaat van geest bgzonder ongefchikt is totnbsp;het vinden van nuttige waarheden, omdat derzelvernbsp;onbepaalde en oneindige uitzetting allengskens aannbsp;onze verllandelijke vermogens den waan aanbrengtnbsp;van eene dergelijke uitgebreidheid, en ons over denbsp;bepaalde, bekrompene inagt van deze laatEe verblindt. Wanneer een fchrijver zegt dat de geheelenbsp;y/ij sbegeerte in den Christelijken godsdienst gelegennbsp;is, is dit in eenen dichterlijken zin een fchoon gezegde ; in een godsdienfligen zin is het waar; maarnbsp;zoo hieruit afgeleid werd, dat de zachte aandoeningen , en verrukkelijke denkbeelden, met welke hetnbsp;grootfche inzigt op vergiffenis en eeuwig leven bet
K 5 nbsp;nbsp;nbsp;bare
-ocr page 158-154 OVER HET WARE GEBRUIK, en MISBRUIK
hart vervult, een uitgeflrekt middel leveren ter bevatting der natuur, en van het verfiand, zou de waarheid in het gevoel gelegen, en met dit gevoelnbsp;aan gedurige veranderingen blootgedeld zijn. Denbsp;geestverheffing als oorfprong van deugd befchouwdnbsp;heeft ook , gelooven wij, op het gedrag in het da-geüjkfche leven weinig wezenlijken invloed; en ge~nbsp;wooiilijk ingeroepen , en gedurig aangezet zijnde,nbsp;verwekt zij, zoo als wij flraks zeiden, andere verbondene aandoeningen van gevoel, welke bij denbsp;meerderheid van menfchen niet tot de gemelde zuivere, maar dikwerf naar lust en zinnelijk genotnbsp;overhellen. Ue gefchiedenis van fanadcisme en en-thufiasme heeft dit ten allen tijde bewaarheid.
Het moet ons niet verweten worden dat wij hier tegen de uitdrukkelijke voorfcbriften des zcdekundi*nbsp;gen de ftrekking van zijn ftelfel inbrengen. De ze-dekunde is in dit opzigt van alle andere wetenfchap-pen onderfcheiden; de algemeene regels voor hetnbsp;gedrag, welke zij bedoelt, zijn voor het gebruiknbsp;van alle menfchen uitgevonden, en voor dit gebruiknbsp;alleen: bedaarde onderzoekers , door opvoeding ennbsp;gelegenheid gewend op hunne aandoeningen te letten, zouden uit hun geweten alles kunnen bcflut-ten wat nu in den vorm van algemeenen regel ofnbsp;wet wordt voorgehouden. Toepasfelijkheid op hetnbsp;leven is eene der voorwaarden, welke aan zedekun-de verbonden zijn; en men mag met rede nagaannbsp;in hoeverre een ftelfel, zonder misbruiken te wettigen, aan dezelve door het een of ander gebrek zelfnbsp;aanleiding geeft. Te beflisfen met volle zekerheidnbsp;op de gevolgen van eenig ftelfel, is niet wel be-ftaanbaar met den aard van deze verhandeling. Dezelve lijdt reeds noodwendig van het ongemak van
de
-ocr page 159-AFGETIIOKKENE BESPIEGELINGEN. 155
c!e gevoelens van anderen als in ’t voorbijgaan te moeten betwisten, welke een volledig onderzoeknbsp;van derzelver beginfels en redenen met regt zoudennbsp;verellchcn. Dit ten niinlle fchijnt zeker: de Kan-tiaanfche wijsbegeerte zal veel te verantwoordennbsp;hebben, indien het mogt blijken, dat door kennis en zekerheid al te hoog te plaatfen, zij het vertrouwen aan het wankelen gebragt heeft in waarheden w'elke zij zelve als de grootfte en gewigtig-fte voor den tnensch erkend. De bewijzen voornbsp;de wezenlijkheid eener openbaring zijn ongetwijfeld van het hoogst belang. Evenwel omdat eenenbsp;openbaring als van Goddelijke afkomst zich voordoet, volgt het niet dat zij Goddelijke middelennbsp;van overtuiging zal in het werk (lellen. Wij zullen niet onderzoeken welke middelen de Christelijke openbaring moge bezitten om zich den men-fchen aantebevelen : de voortreffelijkheid van derzelver zedeleer is zekerlijk eene gèrustvolle waarneming , en geen bewijs is hier te verwaarloozen;nbsp;maar indien echter het gevoelen der veriichtfte godgeleerden gegrond is, dat de grootfte voldoeningnbsp;bellaat in de overeenkomst en waarheid van hetnbsp;verhaal zelf, alsdan ligt het fterkfte bewijs in eenenbsp;vergelijking van gefchiedkundige daadzaken en ge-tuigenisfen, juist in die voorwerpen aan welkenbsp;de hier vereischte mate van zekerheid [geweigerdnbsp;wordt.
Wij Hippen deze omftandigheden flechts aan, als de ftrekking van het ftelfel aanduidende. Het onderzoek naar het wezenlijk uitwerkfel op het land,nbsp;wddr het geboren is, en naburige natiën , uit eennbsp;zedelijk oogpunt befchouvvd, ligt geheel buiten ons
be-
-ocr page 160-156 OVER HET WARE GEBRUIK en MISBRUIK
bedek; onwillig zoo als wij zijn om door eene oppervlakkige belchouwing het gekreet te vermeerderen tegen wijsbegeerte, en wijsgeeren; en overtuigd van een anderen kant dat het volkskarakter uit velenbsp;elementen beftaat, cn dat de voornaamde takken vannbsp;hetzelve niet zoo zeer door ecnig wijsgeerig delfel,nbsp;als door daatkundige omdandigheden, en maatfchap»nbsp;pelijke inrigtingen gevormd worden.
BE-
-ocr page 161-VAN AFGETR.OKKENE BESPIEGELINGEN. 157
O.
'ns oogmerk is niet bij het befluiten van deze Verhandeling alle onze gevolgtrekkingen te herhalen.nbsp;Het zal, hopen wij, gebleken zijn, dat de voortreffelijkheid van afgetrokkene befpiegelingen ten volle zigtbaar wordt, in het ftelfel hetwelk dezelve alsnbsp;het middel aanziet, om de kennis van het heelal,nbsp;natuurlijk en zedelijk, te doen bevatten, als oog‘nbsp;merk. Het is door dezelve alleen, dat die bevatting raogelijk en uitgeftrekt wordt, en dat aan volgende geflachten de vorderingen en vruchten ,vannbsp;vorige overgeleverd worden, tot den bellendigen ennbsp;fnellen voortgang van het verltand. Het is ook uitnbsp;dit oogpunt als middel befchouwd, dat men, doornbsp;gedurige vergelijking van hetgeen dezelve indedaadnbsp;verrigten, met derzelver doel, de onvolmaakthedennbsp;leert kennen, welke zij hebben of kunnen hebben;nbsp;en datgene aanwenden wat ter voorkoming van mis-vereischt wordt. Het middelnbsp;zal hetzelve tot zulke groote einden ingerigt zijn ,nbsp;moet fomtijds zelf het onderwerp worden van bepaalde overweging, en volmaking, hetzij in ’t algemeen, of ten opzigte van ecne bijzondere weten-fchap; gelijk een werktuig op zich zelf kan be-fchoiiwd worden, zonder betrekking tot eenig bepaald gebruik; en het uiterfte doel kan dan voornbsp;dat oogenblik verwaarloosd worden, zonder daarom minder te blijven bellaan. Even zoo de zeevaart ,
-ocr page 162-15S OVER HET WAIvE gebruik en misbruik
vaart, hoezeer in haar zelve een voorwerp van de grootfte zorg en van de afzonderliike overwegingnbsp;van velen, is echter ondergefchikt als middel aannbsp;een ander fchijnbaar eenvoudiger doel: nocli denbsp;kunst der bouworde, noch het gebruik der zeilennbsp;door langdurige ondervinding geleerd, noch de uitvinding der werktuigen, noch de berekeningen dernbsp;lengte, noch die menigte bijzondere kundighedennbsp;in het bellier van een vaartuig onontbeerlijk, hebben zich zelve tot doel, eindigen in zich zelve.nbsp;Het geheele zamenflel, waaraan zooveel arbeid, zooveel ondervinding, zooveel vernuft belleed zijn,nbsp;heeft tot enkel oogmerk, de verplaatfing des menschnbsp;van één llip op onzen aardbol naar een ander. Hetnbsp;oogmerk in de kennis der natuur, heeft men gezegd , is om bijzonderheden te doen verdwijnen, denbsp;natuur te fubtiliferen; dit is zekerlijk het onmidde-lijk gevolg , maar het oogmerk onzer lludie is nietnbsp;om de natuur te fubtiliferen, het vinden van alge-meene wetten is niet om bijzonderheden te doen verdrijven , maar integendeel om ons in flaat te Hellennbsp;zoo vele als mogelijk is te bevatten, en voor oogennbsp;te kunnen brengen. Zij vermeerderen onze magtnbsp;over de natuur, zij zijn de memoria technica dernbsp;geleerdheid, waardoor de vruchten onzer arbeid verzameld, en voor ondergang bewaard blijven.
Van den anderen kant, is ons toegefchenen eene overvloedige en onherftelbare bron van ongelegenheden geopend te worden, zoodra het vormen van af-getrokkene denkbeelden zich als het oogmerk vindtnbsp;daargelleld van den arbeid des wijsgeers. Wij zeggen onherllelbaar, want alle die onvolmaakthedennbsp;van theoriën welke de ondervinding anders leert erkennen en verbeteren, worden hkr in hetzelfde ge-
waan-
-ocr page 163-waande voorwerp onzer kennis opgedoten en geheiligd. Het bloote redeneren op algemeene denkbeelden is iiidedaad de eene theorie in de andere over-tegicten en te vermengen, en aan de uitkomst eene verdubbelde onzekerheid te beloven; gelukkig nognbsp;wanneer in de befchouwing van het verheven af-getrokkene zich geene duistere denkbeelden byvoe-gen , welke aan alle de voorgaande ongelegenhedennbsp;nog het hunne bijleggen, en verwarring en onbegrijpelijkheden overal verfpreiden. De voortgangnbsp;van wetenfchappen beeft aan deze vermoedens beantwoord : afgetrokkene befpiegelingen hebben eennbsp;verheven onnut teweeggebragt; in de geleerdheid alsnbsp;’t ware eene hofhouding ingevoerd; en herinnerennbsp;ons aan die plegtige vergaderingen in fommige geleerde genootfchappen , alwaar de vorst en llaatsdie-naars de hoogde plaats bekleeden, de werkzaamheden en wezenlijke nuttigheid bij hen beflaan, dienbsp;lager rond eene tafel eene pen in de hand zitten.
Er blijft nog eene bijzonderheid over, om aan de Vraag in alle hare deelen te voldoen. Hebben afgetrokkene befpiegelingen meer tot voor- of tot nadeel geftrekt? heeft de eene of de andere maniernbsp;van dezelve te beoordeelen bij geleerden meer algemeen gehecrscht? is het doel meerder bereikt geworden , of is men meerdermalen in derzelver misbruiken vervallen ? Na al het verhandelde, vree»nbsp;zen wij niet dit laatfie te verzekeren : eene overdre-vene zucht voor de onmiddelijke uitvverkfels vannbsp;hun werk heeft dit werk meestal als het uiterilenbsp;doel doen voorkomen. Het onmiddelijk oogmerknbsp;van ftudie is algemeene wetten , maar het oogmerknbsp;van algemeene wetten is, de kennis van al het be-ftaande; door zich bjj den cerften ttap te bepalen,
zliu
-ocr page 164-i6o OVER HET WARE GEBRUIK enz.
zijn die ongelegenheden ontdaan, welke wij breedvoerig hebben aangetoond. Het is flechts door het laatst altijd voor oogen te houden, en het eerstnbsp;dus interigten naar de vereischten van het doel, datnbsp;men de grootde nuttigheid van afgetrokkene befpie-gelingen kan erlangen; deze zijn de voorwaardennbsp;welke dezelve doen beantwoorden aan hare inflel-ling; in de woorden van de Vraag, hierin, zoo alsnbsp;gebleken is, liggen die gefchikte middelen, om denbsp;voordeelen dier wijze van philofopheren ie behouden,nbsp;zonder in dcrzclver ongelegenheden en dwalingen tenbsp;vervallen.
TV.
-ocr page 165-Inleiding......BI. 7,
eerste hoofdstuk.
Over den aard van afgetrpkkene denkbeelden, bl. ii.
tweede ÏIOOFDSTUK.
Over het afgetrokkene in onze begrippen van gefladu en oorzaak.
I nbsp;nbsp;nbsp;AFD. Over gedachten Qger.era').
II - Over oorzaken.
DERDE hoofdstuk.
Over het afgetrokkene in wijsgeerige befpiege-iingen in het algemeen.
I AFD. Over het verband en den voortgang der wetenfcliappen. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. bl. 79.
IJ
iir
Over het nut van afgetrokkene befpie-gelingen. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 89.
Over eenige misvattingen ontflaande uit de taal, waardoor afgetrokkene denkbeelden worden uitgedrukt. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 95.
Over de ongtdegenbeden , voortvloeijende. uit den aard van afgetrokkene denkbeelden, en de middelen om hierin bij hetnbsp;gebruik te voorzien, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 97.
17 nbsp;nbsp;nbsp;I N II O U I).
V nbsp;nbsp;nbsp;AFD. 0\'er de ongelegenheden , verbonden met
eene bijzondere- manier van het atgetrok-hene te befchouwen. . bl. 114.
VI nbsp;nbsp;nbsp;- Over eene zekere l'oort van Dichterlijite
Wijs begeerte. nbsp;nbsp;nbsp;•.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 122.
VII - Over de gévolgen der ongelegenheden
van afgetrokkene befpiegeiingen. — 128.
Vin -- Over eenige tegenwerpingen, aan het
Proefondervindelijke gedaan. — 133.
IX -- Toepasling van het voorgaande op den
ooriprong en gefelnedenis van dommige belangrijke waarheden. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' — 1^7.
X - Bijzondere ¦ toepasfing op dé zedekun-
de. ¦ nbsp;nbsp;nbsp;• * 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' . 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• '— 148.
Bcflait. . ¦ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 157-
DRUKFEILEN.
b'1. 48, re^.T van on,l.Jlaat -waar andere,/vm naar andexR.
— nbsp;nbsp;nbsp;88, - 2 nbsp;nbsp;nbsp;-^^ - leidsdraad,' — leiddraadi
— nbsp;nbsp;nbsp;97, in het opfchrifi van de iy~ jifd. Jiaat voortvloei-
jend , hee yoortvloeijende.
-ocr page 167- -ocr page 168-