B'Ien heft den beker net geflepen,
En drinkt een feestdronk van het fop j
r
Uit de eelfle beziën genepen j
Men wenscht in onderfcheiden trap,
Dat nu de Hooge School in ’t wijsheid minnend Sticht, De glansrijke aanblik van heur heilzaame oorljarong viere;
Dat zij voor ’t Godiijk oog een plechtig outer llicht,
Gedost in ’c feestgewaad, de dankbre wierook zwaaije!
Voortreflijke oefFenpIaats der edie wijsheids min!
Gij sijt de vaste fteun der ziiivre Godsdienst, Vrijheid,
Die door den Godlijke arm en onzer Vadren moed
Gegrondvest zijn ten fpijt der trotfche Kastüjaanen.
't Pa-
-ocr page 10- -ocr page 11- -ocr page 12- -ocr page 13- -ocr page 14-C 14 )
Der wijsheid wierd gefticht. («) — Hoe blinkt heur rijp verfiana.
’t Gèflapen oordeel klaar in liaare wezenstrekken.
Terwijl de Lauwerkrans, de Gouden Konings Kroon
Om zulke fchedels dier verftanden pasfen,
Daar ’t fcheppende vernuft Geleerdheid vrugtbaar zijn;
Polijstend heur gewrogt gelijk, de vijl van ’t ijzer
De roode roest afneemt en fchitterend doet blinken.
*t Veelkleurige gewaad, ’t welk zij ten teken draagt
Van haaren edlen fchat in veele wetenfehappen
, Lokt de Edle jongüngfchap naar heuren vrugtbren flof.
Die zuivren honing puurt, uit onderfcheiden bloemen
Van Godgeleerdheid, taal, en V onvenvrikhaar Recht,
Ce-
(_a) De jthaiemie is zijn oorfprong verfchuldigd in een Lusthof van een zeker Atheensch Edelman , genaamt Akademus. Hier vergaderdenbsp;Plato met zijne Leerlingen, om van de wetenfehappen le redeneren,nbsp;gelijk Xgt;. Laè'rtius in P/alm ieveU verhaalt.