Á V
|
||||||
■ ø*· ■ r»*p%
|
||||||
APOLLO'S
S'NICOLAAS-GIFT»
Ë AN; ■< .'
MIN E R V A.
|
||||||
UYTLEGGING
V Α Ν D E
TYTELPLAAT.
^M^inerya Edelfte der Vrouwen,
SC-fcSüDie ik hier kom Offer bien, Wilt de Gift, in-waarde .houwen, Wyl ik Nedrig op myn knien U aanbiede deze bladen ^an S*. Nicolaas' u toegewyd, Met de zoete Minne-Stryd, Cupido ilaat hier f e Letten, Wie hy .Treffen . kan met een, Om'il· Zinnen vaft te zetten, Tot het Vreyen zo ik meen, Leen u Stem aandagtige Ooren, Want ik hcbjiet allegaar Úytgekipt, op dat gy: daar Uwe Keeltjes eens doet hooren, Om een Zoete Lieve Maagt, Te Beminne en Bekoren,- Waar voor gy u Liefde draagt, Sr. Niklaas gaf my zo even, Deze Schriften met malkaar. Op dat ik die u zou geven > Effen voor het Nieuwe-Jaar. |
||||
*J[ßC/ APOLLO'S
S'NICOLAAS GIFT,
AAN
MINERVA,
Voorzien met Nieuwe en Oude
MINNE-HERDERS- E Ν
MENGEL-ZANGENj
Ook een Aardige, Kxugtige
en Aangename OLYPODRIEGO,
Gedrukt voor den Jutbeur,
En zyn te bekomen tot Leipen,
By JOHANNES vak KERCKHEIVL
|
||||
OPDRAGT
Α Α Ν D E
ZANG-BEMINNENDE
LIEFHEBBERS,
^Gü^y die genege zyt tot Zingen,
Kunt hier in vinden fraje dingen, Zoete Zang en Melody, Hier is keur van Poe'zy. Apollo, komt ü hier Verëeren, Met een Sinte Mcolaus-Gift,< Om u Vreugde te vermeeren, En ook met een u Minne-Drifc A^oort te zetten, aan te kweken 3 Zo voor Ryke als voor Leken, Gelyk gy aan Apollo ziet, Die Minerva hier aanbiet. Leen u Stem en Aandagt fchone 9 Hier zyn veelderhande Tone, Alles na de Nieuwfte trant; Uytgckjpt, op dat gy vant * jf Uwe
|
||||
Ï Ñ O. R Á G ×.
Voor u Zinne te vergaren,
Als ge bent wat duf van Geeft, 'Zo doorlhuffelt deze Blaren, En die wel ter deeg Doorleeft; Heb je hier in 't kort Befchreven» Koddigheden die u Bryn, En u Geeften doen Herleven, Als gy zomtyts bent allyn; 't Is voor Jonkman 3 of voor Vryfter, Yder na zyn Luft en Zin, Gy leeft hier van Liefd' en Min, Oorlogs Boert-en Herders-Zang, Noemde ik 't alles,'t was te lang, 't Is om de Jonkheyd te Vermaken, Tot een zoete Tydverdryf, Daar by aan de Zang te raken:. Yder heeft hier zyn Geryf, Ey! wilt dit in dank ontfangen. Zo word ik van u geloont, Want na Vreed' is myn verlangen, Pat dit word door u Gekroont. |
|||||
VOOR-
|
|||||
*'CP dbes^ e£3ê> c®®ü C£»jr
* <X> Φ&3 <Sg3f3 Φ&2 & &
|
||||||
VOORREDE
AAN DEN
LEZER.
fi£®3ïRi©3£ Ik Zotie heeft zvn
***ïe*® V"^ J «eelt ^yu J.E$5 MarotJe> en een §!***$§ yder Tent> dat
!3<@:«©st zyn Aap moye
Jongen heeft. . Dus ziet men 'er die geitadig met dé Neus in 't Boek zitten, en zo gry- nig zyn dat 'er niet een Lachje af en mag. Wat my aangaat, ik benyde die Juffers hun ver- kiezing niet, maar houde voor my
|
||||||
.· ■ VOORREDE
my vry wat meer van Vroly- ke dagen, en van Plyziertjes, die een jong hart vermaken. Wat dunkt u Liefhebbers van een Glaasje, Witte of Ro- de Wyn ? en gy beminnende Juffertjes, die niet gaarne den naam van wreed en onmede- dogend zoudêt dragen, is het niet beter met een Valk gevlo- gen , dan met een Uyl geze- ten? Jk was in zo een Vrolyke
-luym, wanneer ik voornam dit Werkje by een te verzamelen, om u Hart te Vermaken, en ü zomtyds eens imaaklyk te doen Lagchen. Want allerley Glït Bodriego zulje hier vanden* Ouden- Nieuw, voorheen ger drukt , dog noyt uytgeger 71 η ven* |
||||
AAN DEN LEZER.
ven. Het is voor Oud en Jong,
voor Mooy en Lelyk , met allerley Grapjes en Spreukjes doorvult; men vind 'er Minne- Digten , Herders - Zan- gen, Mengel-Zangen , en ik weet zelf niet wat ai, want anders was 't geen Oly-Podrie- go. Wanneer Jonge luyden onder een glaasje zitten, en Vryers en Vryfters met mal- kander mallen, kunnen ze hier in ftöfre van Kortswylen vin- den ; en wat goeilyks leren, zo ze 't niet wiften. Maar onze Meysjes zyn nu al vroeg op zulke zaken afgerigt, en we- ten gemakkelyk de Hartjes der Minnaren te bekoren. Laet ze dan zamen Vrolyk zyn, want tot Vrolykheyd dienen deze ;/.. gee-
|
||||
VOORREDE aan den LEZER,
geeilige Liedjes, en het is daa- rom , dat wy die den Naam van een ScNicolaas-Gifte gegeven hebben, want wy ge- loven waarlyk niet dat die goe- de Heylig, een houte Klaas ge weeft is. Zeker heeft hy ons daar toe al te Vrolyke dag gegeven. Daarom Zoete Meysjes, lieve Bekjes,
Moye Heertjes, zoete Gekjes Wilt geZinge, zaam Kwinkelere, Gy kunt dit Boekje niet onbere. K. V. I.
|
|||||
MIN-
|
|||||
D E
GEWONDE-KUPIDO,
|
|||||||
Stem: /^ra de Herder Piramus.
|
|||||||
VCri^ en grage-Bey, had Venus Zoon
gEgV geiteken:, \';. ^GS^ WiensRozehp metHonig ïcneei*
lW"'s' beftreken, Het Guytje liep Verwoed*, „*
Zyn Moeder te gemoed,'.' '%.
En zy Godinne zie,
Wat doet die fchelmze Bie- ?
Hoe iwaakt u zulk een kleyne wond
verlegen ?
Zy Venu's, van een pimpele Bey ver- ..'. kregen!' , _:: _, -., , _.;, · ^y- "Denk Bengel, wät hy leyd,, Wien uwe Pyl beftréyd, ., Ã,;ºí En hoe 't een Minnaar fmaft',> Als gy hen* priemt in 't Hart. Á !» Á·ÁßÍ;
|
|||||||
'4 MINNE-ZANGEN.
aan ROSEMOND.
Öp Haar gevlogte Roizekrans. |
|||||||||
Stem: Van den Herder Piramis,
|
|||||||||
Hebt gy voor my die Rozekrans ge-
vlogten ? Zo heb ik wis de Zegekroon bevogten, s De Zegen van u Hert, Het eynde van myn fmert,
,, Zeg Ja! myn Engelin, En Kroon hier mê myn Mirt» Waarom ontvynfl: uw minn'lyk medogen?
Hoe zeer gy vynft, ik leeft uyt uw fchone
ogen. ' · ,· Schoon gy te rugge treed,
Gy zyt my niet meer wreed, De Liefde blaaft uw Min, My reets den Boezem in. - . ■· 5. - ■ :
Nu kroon dan met die Zegenkrans myn
Haren, * Zoo weet 'de Zon al 't onweer op te kla-
ren. ■ · .....·,;. - "Wan-
|
|||||||||
MINNE-ZANGEN. f
Wanneer de Storm-Wind duykt, En zy al 't veld ontluykt, Gelyk de Wreetheyt wykt, Zoo Liefde niet bez-wykc MynRoze mond gy hebt het opgegeven,
J'kheb uw Hert, Ô Leven van myn Leven. Nu kus ik op u Mond,
Myn kwynend Hart gezond,
En zoek ik verder yet,
Gy wederftaat my niet.
|
||||||
Een aangenaam
Ì É Í Í E - L I E D. •See»·
Stem t Wat leeft een Minnaar vol, enz,
I. ''■:ƒ-
Het beft op'Aard is een gemftGeraoed,
Dat fteeds dePJigt van alle deugden voed, En noyt ontruft werd door geen Lafter- monde,
■Maar als een Rots onwrigtbaaar werd gevonde,
ßç weerwil van „de Wereld fchoon die woed,
Het beft opAard„is een geruft Gemoed A3 i. Ik |
||||||
ξ MINNE-ZANGEN.
2.
Ik laat de Kroon en Scepter dieze draagt,
En laat het Goud voor die liet Goud be-
haagd , En laat het die 't luft zig in de welluft ba-
den, Een Aardfche- ziel kan zig dog niet ver-
zaden , Schoon dat hy daar „gelyk een Mol in
wroet, Het beft op Aard „ is een geruft Gemoed.
3·
ô Goon! 'wie had het oy t van haar gelooft} Dat zoo de Liefde by haar was verdooft, Ten enemaal geheel en al verdurven, Ey! zeg my dog waar me heb ik 't ver- korven , Myn waarde Lief „ en opperft myn ver- maak , Gy zyt de geen „die 't hinnenfte Tan myn draagt. 4-
De valze-tongen geeft dog geen gehoor,
Ik zweer u dat gy zyt die ik verkoor, Om hier op Aard met u in Vreugd te leven,
Geef myn u Hert ik zal u'tmyne geven, Want ik verga „gelyk de Sneeuw op't Veld,
Ten zv dat gy „myn doorn Min herfteld. f. Maar
|
||||
S·
Maar zeg myn dog wat zal het wezen dan,
Als gy Regeert gelyk eene wreed Tyran, En lagt met al myn Tranen en Gebeden, Heb ik ten vollen dan nog niet geleden, Zoo bid ik u „dat gy myn Vonnis maakt, Waar door dat ik „uyt al myn droefheyd raakt. 6.
Bekoorlyk Beeld, beheeriler van mya Ziel,
Die ik het eerfl in mynen Boezem hiel, Door't Vriendelyk opflag van uwe ogen, Doe riep ik uyt, ô Ogen! vol vermogen, Die myne Ziel„zoo deerlyk heeft gewond, Zyt gy niet wreed, zoo maakt myn weer gezond. > 7.
Ik laat de Wyn voor die God-Bachus mind,
En in zyn Zap een fmakelyk voedzel vind, Ik laat die wil zig in de Wyn haar baden, De zoete Min die kan myn meer ver- zaden , En voe'rd ons Ziel „ vol vreugd ten He- mel in, Niets is op Aard'of't leeft door Liefden Min. |
|||||
Α 4 LOF
|
|||||
8 minne-zangen:
LOF der VROUWEN^
En aanraading tot den Huuwelyken*
Staad. JIM)* '"
■ Stem: Het befl op Aard, enz.
i.
Wat leeft-een Minnaar vol geruftig-
heyd, Als hy die geen daarhy zyn tyt om fleyd,.
Eens tot zyn Lieve Huysvrouw heefc
verkregen,. Een goede Vrouw,, dat; is een grote Ze-
gen, Die die,verkrygt ,> ey .'.hoort na myn ver-
maan, Trouwt dan by tyds „,ey! Jonkmans laat
uraan. Een Eerbare Vrouw zal met haar Ziel:
en Hert,, (
U trouw byitaan in Droef heyd Pyn en
Smert,
En zal u noyt in. Euwigrfeyd' verlaten, Wie zouw het Vrouw geflagt dan kunne haten a
Die
|
||||
'Ml: Í Í Å-Æ AN GEN*. p
Die Gront-Pylaar„daar'cHuys op werd! gebouwd,
Is hy iiiec Dwaas „ die dan niet haait en Trouwd.
Wie toond dan zo zynBeeiiigonverfland»
Dat hy hetgeen God met zyneyge hand, Geichapea heeft, en voor een Gruwel houwen,
Dat Lieffelyk geflagt der Vrouwen, Dat Pronk-Juweel „dat gierelyk-cieraat,. DatPeerl enGoud „zeer ver te boven gaat.. 4·
Schep God den Man niet na zyn even-
beeld, En uyt een Man heeft hy een Vrouw ge-
teeld, Om dat hy niet en zouw allenig Leven „
Heeft hy hem een tot zynen deel gege-
ven , Dat dierbaar Pand „van hem zelfs toe-
gel'eyd', Is hy niet dwaas „ die dan niet haaftig.
vreyd. Syrach fchryft in zynBoek veel van deLof
Der Vrouwen,. en hy maalt haar deugr den of,
Men leeft dat Sarahare Man noemtBeren». Abygaël deé 'c opzet van David keren, Á $ Eu |
||||
ίο MÏNNE-ZANGEN.
EnHefter heeft„Hamans boosheyd bel#, ê Mannen op „ de Vrouwe deugden lec. 6.
■Zy zal gedaurig door haar zoet beleyd, U Vriendfchap tonen do®r haar Vrien» delykheyd,
En u alleen haar Hert en Ziel toe dragen, En alles doen wat u maar kan behagen, En u haar Man „byftaan in Druk en Pyn, Wel wie wenft „dan niet zo gecrouwt te zyn.
7·
Dan zal men voorts van Pokken en Fe- nyn,
En al zyn Aanhang vry en zeker zyn, En ook bevryd van veele zware plagen, Die gy allenig zynde moeite dragen, Daarom Trouwd vry „niet om te zyn ge- paard, Maar om dat gy „ het Befte daar na jaard. |
||||||
DANK-ZEGGING.
Stem; Wiüdaatje hoe lang is't geleden.
i.
FT oog! omhoog myn ilem naa boven,
O, Om myn God altyd te loven, Dat
|
||||||
MINNE-ZANGEN. u
Datgy myn zo een heerlyk Lod, Zo verleend hebt ô myn God! Laat u Gunft dog Nederdalen , Op dat ik de Prys behalen, Van myn Lief en Waardfte Pand, Op dat'Zy haar Regter, Regter, Regter. Ja haar Regterhand. Van myn Lief en Waardfte Pand, Op dat zy haar Regter, Regter, Regter, Ja haar Regterhand, Uyt wil reyken om te geven,
Zo geftaag met haar te Leven, Vroom en Deugtzaam op der Aard, Als wy 't zamen zyn Gepaard, Geef myn Liefje deez' gedagte, Want ik ftaag haar Gunft verwagte, Daar ik zoo dikmaal om heb gebeên , Doet ons in den Egte, Egte, Egte, in den Egten treên. Daar enz;. 3·
Ik zal altyd haar Gunft bewyzen,
Om dat zy u ook zal pryzen, Voor het Lot haar toe geleyd , Vriendelyke Majefteyd. Geef dat wy ons dan verbinden, Om zo Trooft by u te vinden, Op dat wy zo uwen Naam ' - Mo
|
||||
ßæ ÌÃ Í Í E-ZANGE Í.
Mogen verbreyden j Ja heel, Ja heel", Ja heel.
Ja heel bekwaam. Op enz. 4.
Heer! hoe kan ik hier ftaag bemerken, Dat gy dag aan dag komt: werken, Tuffchen onze Hanen in, Die beladen zyn mee Min, Laat geen kwaat ons wedervaren, Als wy te zamen paren, Maar geeft ons dagdyks voorfpoet, Gelyk gy aan u kinders, Ja u kinders,. Ja u kinders,
Ja u kinders doet. Maar enz. Ik zal altyd u Gunft verwagten,
Op dat gy by daag en nagten, Myn voorhoud dan u Wet, Die gy 200 nauw myn hebt gezet, Want gy hebt myn voorgefchreven r Dat ik eerlyk zouw Leven , Onderfteund myn met u Hand, Leend myn Liefde, Liefde , Liefde, Liefde en veriïand. Onderil. enz. 6.
Om myn Liefje voor te treden, In u Wet en in u Zeden, Want het is een Lieve Maagd, Die myn Hert en Ziel behaagd, Ik wil met haar Leven en Sterven, Laas
■ - '; ■■'.■■' f
|
||||
MINNE-ZANGEN. xj
Laat ik dog haar Gunlt bc-erven, Want zy ie myn waardile Lod, Dat gy myn Verleent,Verleent,Verleent, Verleent hebt ô God. Want enz. 7·
Geeft dat onze Henen te zamen, Zo verbinde heel bekwamen, Want ik weet ô Maje'teyd, Dat gy 'c lange al heb Bereyd, Daarom ben ik nu verzadigt, En ten volle begenadigt, . Van u myn Liefen Waardfte God, Dat gy myn dit Lieve, Lieve, Lieve. - Ja dit Lieve Lod. Van enz. 8.
Hebt verleend in deze dagen, Laat ik u ô God toe dragen, Een zuyver en een dankbaar Hert, . ; Dat beladen waar met Smert, Zo beladen en gekluyftert, c ^a§ geheel gelyk verduyilert, Maar nu is het al verligt, Daarom Gy my, Gy my, Gy my.: Gy my hebt verpligt. · <— 'Maar enz. Om u dag aan dag te Loven!
Op myn item Reyit dog na boven Ik prys die Lieve Majeiteyd, · Voor zyn Liefde en genegentheyd , Die-gy myn nu-heht bewezen,
Ja; . I i./;rar-
|
||||
*'4 MINNE-ZANGEN.
Daarom zal ik Dankbaar wezen; Ik dank u ô myn Lieven Heer, Zend u Zegen, Zegen, Zegen, Zend u Zeegen op ons neer. Ikenz. |
||||||
Ì IN Í E - Ê LAG T.
Stem:: O droevig ongeval.
J'
Cupidootje kleyn venus wigt,
Waar is u boogje met u gulde fchigt,. Komt fcbiet eens uPeyltje opeenfchoon Godin,,
Waar door myn jonk Hertje geiladig brand van Min» 2.
ä Schoon Godin! Ô zoeten Engelin!'
Die myn jonk Hertje alleen beweegt tot Min, ..
W Mihnelyk wezen u zoete gezigt, Ja,dat en is niet anders als een Minne- drift. 3. ..
Wél moet ik u dan· derreven fchone· Godin,,
Zoo moet ik Sterreven uyt pure Min,, I£om£
|
||||||
MINNE-ZANGEN'. tr
Komt dan myn Voefterefle fchenkt aan· myn u BJom,,
Trooit u beminde die gy hellepe kont y Maar eylaas,myn klagen't is al oinniet^
Ik zugt,zylagt en ipot met myn verdriet* Komt wreede MinnareiTen fchenkt aan myn u Blom,
Troofl u beminde die gy hellepen kont. 6. .
Voor 't laafte MatreiTe ik zeg u adjeu, . Dat zoet gevrey ben ik nu al moê Ik wil myn gaan begeven in Bachus. koele wyn,.
Die al zyn Vriende doet vrolyk zyn;. |
||||||
een AiINNE-LIEDT:.
Stem; Bachus is in de wereld gekomen·.. -,\ l'
Vriende zou men niet Vrolyk wezen %
En in. zyn ty hy hy hytgelukkig zyn,, Men zal na1 Roem of Liefde ibreven, lik houd: in 't Veld by Juffrouw Katryn, Men zal na Roem en Liefde ftre he he he- ven , Ik houd in, 't Veld by Juffrouw. Katryn^. |
||||||
À§ ÌÔÍÍÓ-ZANGEN.
|
||||
'Æwinters zal men van Liefde fpreken ,
Terwyl een an an ander zit en treurd, Als ik myn Vyand heb doorfteken, Min ik myn Klora op haar beurd, Als ik myn Vyand heb doorfteken, Mia· ik myn Klora op haar beurd. 3·
Ach Kloris Lief myn wel beminde,
Want u zoet we he he hezen myn be* haagd,
By u plagt ik wel troofl: te vinden, Maar't is veranderd wreede Maagd, Ik kies de Wyn voor al myn vrien vriea vrienden,
Dat is het beft 't geen myn behaagd, 4·
Ik wil met Bachus myn vermaken,
En gâ verla ha ha haten Vrouw Venus gefpuys, - ■
Van Wyn kan men de vreugde maken,
Daar men hoort het fnare gedruys. 7c Is beter a!s VrouwVenus za ha ha haken, Daar mê zit by de Wyn in huys. Jn deze fles myn waarde Vrienden,
Zal myn verdri hi hibiet verdwynen doen, Want na den dronk zal men bevinden, . Dat na de Wyn ons'Min kan voen, -.":'.. ■ :.\,f: Want,
|
||||
MINNE-ZANGEN, Ι 'ψ
Want na den dronlc zal men bevin hin hin hinden,
Dat na de Wyn ons Min kan voed. 6.
Adjeu Vrouw Venus met u lonken, En ook myn Clo hohohoris appel bloos, Want ziet ik was in Min verdronken, Dat ik u tot myn Bruyt verkoos. Darom een glaasje Wyn gefcho ho ho hon- ken , Dat maakt ons Hert verheugt altoos. |
||||||
een AFSCHEYT-LIED.
Van een jOtikmûn die een togt oj*
Zee nam. Op een Aangename Wyu
i.
Verlaat gy myn verhevè Ziel,
Kieft gy voor myn deWoeite baren, Vertrouwt u op geen zwakke Kiel, Den doel van duyzende gevaren, Ey laas wat droeve zmert, •Als ik u muien moet, Gevoel ik in myn Hert: Ey laas wat droeve zmert, Nu ik u miflen moetj Sterfik vanLiefdens gloeu Β a.'tfä
|
||||||
't* MINNEZANGEN.
*t Is waar 'k verlaat myn Vaderland,
En u myn Lief myn twede Leven, Maar oordeelt niet myn waarde Fand, Dat u uw Minnaar zal begeven. Al trekt myn Lyfop Zee, 't Is maar de helft van my, Myn Ziel en reys niet mee, Al trekt myn Lyfop Zee, »t Is maar de helft van my, Myn Liefde blyft u by. ·'« ■'■'·■ Maar laas myn zugjes zyri om niet,
De Wind vervoert u uyt myn bgèn; Jk mis u Lief myn Ziels verdriet, Ach! ach! hoe ben ik nu bedrogens Of denk u myn gelaat, Veel fchonder die wel eer s Verkeert ü min in haet, Veel fchonder die wel eer, *t Gefchiede nimmermeer. "/ '4· . f
Myn Waarde fchoon die minde my. Üyt u gezigte weg doen vliegen, Zo ftraffe my de Gode vry, Indien ik u zoek te bedriegen, Gelooft dan daar niet aan, Dar, zo myn trouwe Min, Zal wyken uyt myn zin. ü 1 '.-"■■' " j.Ik
|
||||
jWTNNE-ZANGÉN,;- ΐ*
Ik zal aan uwe zyde ftaan j
In tyd van Storm en Oorlogs Vlagen j
En met u door dën Vyand iïaan,
Om de onderdruk te onderfchrageni «
Myn Hert dat Kermt enZugt,
Zweef met u door de Zee,
Als Vogelen in de Lugt,
Myn Herc dat Kermt en Zugt^
't Zweeft mee u door de Zee.
Ach!keert en neemt my mee.
Vaart wel rnyri Lief ik zal midden ili ■
Het Oorlogs vier hier op vertrouwen* Dat myn de Gunft van myn Goddin, In 'c grooft gevaar wel kan befchouwenj Myn Engel weent niet meer, Ach itaakt u droef gezicht, U Minnaar keert haait ween Myn Engel weent niet meer, Ag ilaakt u droef gezugt, Eer myn de Ziel ontvlugt. |
||||||
MINNE-LIED.
,''' ' jïèaji.
Op een Aangename Wysi
J'mhnan.
3ntwaalc, ontwaak, myn Liefmyn uyfe-
verkoreri, " Β 2 DoêÈ
|
||||||
xt> MINNE-ZANGEN.
Doet op u deurtje Lief en laat myn in En doet op u deurtjeLief en laat myn inne, Gy zyt die geen die myn den Band kan binde,
Gy zyt die geen die my kan hellepemyn Vriendin. Dogter.
Wie hoor ik voor myn deur zo lamme- teren , Die myn verzoekt te fpreken in der nagt, En die zozoetFluyte kan en karrefleren, Vertrek van hier Jonkman wiltrittereren, Want óp Jonkmans geklag en flâfikgeen « agt. Jonkman.
Het is Leander Lief u uytverkoren, Die u verzoekt uyt een zo fiere Min, En daarom myn Engel en wil u niet ftoren, Trooll u Minnaar myn Lief myn uytver- koren, Want gy fpeelt geiladig al in myn zin. Dogter.
Jonkman het is nog al te vroeg al in de morgen,
Jk doe voor niemand op zo vroeg myn duur,
Is't dat gy iets draagt in u Hart verborgen, Hout het by u zo hoef gy niet te zorgen, Want door kwâ klap raakt menig in 't ge- treur . Jonh
|
|||
MINNE-ZANGEN. ar
Jonkman.
Ik höre v/el wat ik doetenmag niet baten, 't En helpt niet een woord Lief wat ik zeg, En wat baat dan al myn Vryenenfchoon Praten,
In plaats vanMinne Lief zou gymynha* ten,
Daarom is 't beter Lief dat ik vertrek. Dogter.
Jonkman wil deze keer dog van myn fchy- den,
Want ziet ik ben met gene Min belaan, Gaat heen en wandelt dan aan eenGroen- heyden,
Telt daar de Boompjes itaan aan weder zyden,
Dan zulje myn wel uyt u Zinne flaan. |
||||||
een AMOREUS LIED.
Van een Jonkman die uyt Wan-
delen ging. Stem: Lefimaal kwam Cupido, en%,
i.
Leftmaal ging ik eens era eenTrantje,
Buy ten de Stad op myn Plyzier, Β 3 Wanc
|
||||||
ϊί ώΐΝΝΕ-ZÄNGEM,
Want ik was een Jong kwantje, ïk vond een Venus dier, In het Gras legge flapèn, Verfmagd door 't Minne vier. 2.
% Bekeekze van boven tot beneden, Deze Godinne al in het rond, Ik zag haar lieve leden, Daar ik Plyzier in vond, Van boven tot beneden, En haar lachgende Mond. Haar wangetjes Rood en Blanke leden.
Haar Boezem jierelyk open itond, Dat deed myn nader treden, Nog meer gieraad ik vond, Ik kon myn niet bedwingen, Jk kulte haar voor haar Mond. Stilletjes ging ik nederleggen,
By haar al in het groene Gras, Ik en dorft niet veel zeggen, Terwyl zy ilapende was, Ik ly myn hand op haar Borsjes, Doen ontwaakten zy ras. Toen heefze haar oogjes op myn geflagen,
En fprak Jonkman wat doet gy hier, • Hoe durft gy dat wagen» V^ïtréïkt n?ét u getier 3 .....- |
||||
MINNE.ZANGEN. ?£
Ik vatte haar in myn armen,
Met zo een groot PJyzier. 6.
Met zoete woorde ik haar bekoorden, D'e fchone Nimph en veld Godin, Klyn Cupido dit hoorden; Die bragt haar ook tot Min, Dat zy my rrê omhelfde, Dat maakte een goet begin, 7·
Geen groter Vreugde ik kon geniere, Als myn dat Hemels Beeld aan dê,
Dat zou my niet verdrieten,
Wat dat Vrouw Venus dé,
Cupido blies allarm,
Wy waren met ons twê.
8.
De blade beweegde al van de Bomen,
De takke kraakte al wat daar was,
Reviere en Water Stromen,
Het groene Kruyd en Gras,
Wy waren zonder fchromen,
Ik by myn Nimph je was.
9-
Ik fpoelde myn Lede in de Beken,
Onder de Bomen in het Groen, Myn lyf was heel bezweken, Door al het groot vermoen, Myn Hert is weer ontfteken, Ik gaf haar ook een Zoen. ~ I ■ Β 4 ίο. Au-
|
||||
Ì MINNE-ZANGEN.
* ßï.
Aurora verdween, den dag paiTeerden,
Dat ik moeft van myn Lief afgaan, Dat myn aan 't Herce deerde, Zy bleef alleen daar ilaan, Maar ik nog eens weerkeerden, Ik Lagte haar vriendelyk aan. II.
Ik Kulte en Streelden , ik Zoende en
Kweelden,
Voor 't laaft myn zoete Lief, Dat myn Jonk Hert verheugde, Zy was een Honigs dief, 'k Heb myn affchyd genomen, En zy adjeu myn Lief. 12.
* Meteen verdweenze uyt myn ogen,
Weg was myn Vreugd en al 't Plyzier, Nu ben ik heel bedrogen, Adjeu gy Meysjes fier, 'k Hoop myn Nimph te genaken, Eer dat ik fchey van hier. |
||||||
Op een Aangename Wys.
i. In de Min vind ik genügten,
En ook in de koele Wyn, Die verdryft alle ongenuchten, J3y zyn LiefFje „ is 't zoet te zyn-
?. Zegs
|
||||||
MINNE-ZANGEN. %$
æ. Zegt eens wat Plyzier kan 't wezen?
Alle dagen vol en zat,
De Wyn kan ons van al genezen, Ik loop geen Meysjes „ agter 't gat.
3·
Ik leef geruft en zonder zorgen,
De Wyn verfterkt myn Hert enZin,
Heb ik geen geld de Waard zal borgenj En dan lag ik „met de Min. 4·
Pat zyn al maar zotte reden, En een regte Dronkaarts praatj
Maar een Meysje fraay van Leden, Dat is daar myn „hert na ftaat.
f·
Dronkaarts zyn gelyk de Beeilen, Wel wat zyn de Minnaars dog?
Niet als ongeruite Geeften, Vol van Liften en bedrog.
6. Eaat ons niet meer Difputeren, Van de Liefde of van de Wyn,
Laat ons zamen accorderen, En dan lagchende vrolyk zyn :
En dan La ha ha ha hachende En dan lagchende Vrolyk zyq. ,
|
|||||
 5 VER*
|
|||||
Z§ MINNE-ZANGEN.
VERMAKELYK-LIED. Op een Aangename Wys.
i.
MooySaartje is jouMoeder niet t'huys,
Tuffen den Haag, Och neen, Fransman komd vry in huys? Tuffen den Ç 3ag en Leye, Leye, Leye, 1 uilen den Haag en Leydzendam. Zy zetten den Fransman eenen iloel,
Tuflen den Haag,
En zy wierp hem daar een kuffen toe, Tuffen den Haeg en Leye, Leye, Leye5 Tuffen den Haag en Leydzendam. Het kuffentje was van buyten zey,
Tuffen den Haag,
En van binnen was het fel fenyn, Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye» Tuffen den Haag en Leydzendam. 4·
Hy nam Mooy Saartje al by der hand,
Tuffenden Haag,
En hy fmeet haer op het Ledikant,
TuiTen den Haag en Leye, Leye, Leye,
Tuflen den Haag en LeydzeEidam.
f. De
|
||||
MINNE-ZANGEN. vf
De Moeder uit de Kerke kwam,
Tuffen den Haag,
En de Fransman van het Bed af fprong, Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye^ Tuffen den Haag en Leydzendam. 6.
De Moeder nam een dikke Stok, Tuffen den Haag,
En floeg den Fransman op zyn kop, Tuffen den Haag en Leye , Leye, Leye, Tuffen den Haag en Leydzendam. 7·
Och Liefde Moeder houd op met ilaan, Tuffen den Haag,
Of ik wil met den Fransman gaan, Tuffen den Haag en Leye, Leye,Leye, Tuffen den Haag en Leydzendam. 8.
Hy nam Mooy Saarcje al by der hand, Tuffen den Haag,
En gink'er mê na het Franze Land, Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye^ Tuffen den Haag en Leydzendam. P.
o Lieve Fransman ik ben zo ziek, *
Tuffchen den Haag,
Sterven moetje, beterje niet; Tuffen den Haag en Leye, Leye,Leye, Tuffen den Haag en Leydzendam. ßï. Ne?
|
||||
t* MINNE-ZANGEN".
|
|||||
10.
Negen Maanden na dezen dag,
Tuffen den Haag,
Mooy Saartje in het liraam Bed lag, Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye, Tuilen den Haag en Leydzendam. JMaer toen dat Kind ter Wereld kwam,
Tuffen den Haag,
Men deed 't ecnSpanjaardsbroekjenan, Tuffen den Haag en Leye,Leye, Leye, Tullen den Haag en Leydzendam. IZ.
EenSpanjaards broekje enGeel krult haar,
Tuffen den Haag,
Puur of 'c de zelfde Fransman waar, Tuffen den Haag en Leye, Leye,Leye, Tuffen den Haag en Leydzendam. 13.
Zal dat Kind zyn gelyk de Vaar, Tuffen den Haag,
Dan zal het zyn een Sneukelaar, Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye, Tuffen den Haag en Leydzendam. 14.
Zal dat Kind zyn gelyk de Moer, Tuffen den Haag,
Dan zal het zyn een mooje Hoer, Tuffen den Haag en Leye,Leye,Leye, Tuffen, den Haag en Leydzendam. VRY-
|
|||||
MINNE-ZANGEN. i>'
VRYAGIE. T
TuiTchen een Jonkman enfeen
Jongedogtèr. Stem: Mompet.
Jonkman.
Truytje myn Zoeten Engelin,
Gy zyr die geen die ik bemin > Ochlmogtik maareen kus van ugenièteflj En dat door al myn Minne fmertj Laat Cupidootje in u Hert, Zyn Minne Peyltje fchieten. Truytje myn Lief«
Zyn Minne Peyltje fchieten« „.. , Jongedogtèr. Wie hoor ik klagen voor myn deuf,
Myn dunkt 't is tnyn Zefviteur, Hy zoekt eenLonkje van myn te genieten» Jonkman ey zegt me voor 't minit, Al water is tot uwen dienft, Waar na is u verlangen. Friflche gezel
Waar na is u verlangen, ν .Jonkman. Princeflë van het Aardfch Toneel f Ach had ik u maar tot myn deel, Voof
|
||||
'jo Ml Ν NE- ZA N GEN.
Voor u is al myn zugce klagen en kermen Helpt dog-u iVlinnaar uyt de nood, Hy zal Getrouw zyn tot de dood, Ey wilt u maar ontfermen. Truytje myn Lief.
Ey wilt u dog ontfermen. Jongedogter. Al de Jonkmans getrouwigheyd', En duurt niet langer als men vreyd, Maar als 'tgetrouwt is, en komt uyt dé / Kerken; Dan is 'c jouw helfchê Duyvelin,
Jou magere Teef en jou Vuylin, Jou Pekel Hoer jou Verken. . i j Stinkenden Hond.
Jou Pekel Hoer jou Verken. ... 'Λ \ Jonkman.
Eer zal verduyftere de Maan»
En ook de Woefte Zee droog ftaan, Eer,ik op Trouw myn Lief u zal veragten, ô Neen myn alder iieffte myn '$ Helpc u Minnaar uyt de Pyii, Stelt al uyt u gedagten, Truytje myn Lief
Stelt al uyt u gedagten. Jongedogter.
jonkman het is nu algedaan^ ■ χ ïi Komt laat ons zamen henen gaaË, Daar is op Trouw myn Liefen wel Be- minde, Voor
|
||||
Μ IN Ν E-ZANG Ε Ν. $ϊ
Voor myn Minnaars getrouwigheyd, Heb ik myn zelven nu bereyd, Om myn te gaan verbinden. \Vellekom Vriencfc
Om myn te gaan Verbinden. Jonkman.
Ach Lieffte Lief tor onder Pand, Kom geef myn mâar u Rechterhand, Op dac ik u een Kus daar op mag geven. Jonkman als het is in fatzoen, Als Bruyd enBruygóm zamen doen, Laat ons in Vreugde Leven. Wellekom Vriend*
Laat ons in VreugdëLeven. |
||||||
Stem: Ik boorde dées dagen.
■■ f J J-t i! j ■ >■':■
ι. ..
Een Jonkman dieft Minnen,
Eerft komt te beginnen, Hoe kweld, hoe kweld hy zyn zinrieoj By Dagen en Nagten, Zoekt hy maar te tragtën, Na Minne, Na Minne gedagten. i. Wat doet hy al zugten Zyn Hertjen ontvlugren, Men âgt hec, men agt het ma#r kïugteni Hy doet hele Dagen * , , 1/1 ■'<
|
||||||
3t MINNË-ZANGËft
Niet anders als klagen, Hy moet het, Hy moet het verdragea. ^ l·
Hy zoekt, door Gedigten,
Van 'c Minnen, te ftigten,
Zyn Hertje, zyn Hertje te ligten,
Indien hy een Brief jert, Befchikt aah zyn Lief jen,
Het fchynd eenJHet fchynd een geriefjett»
En heeft zy 't ontfängen,
Hy fterft van Verlangen,
Hoe 'c al is, hoe 't al is vergangene En Schryft zy dan weder, Dat zet hem ter neder,
Dus wordhy, Dus word hy geredef.
Hy wil ondertuiïen,
De Letteren kuflen, Dat kan hem, dat kan hem niet;bluflen)
Hy dunkt of zyn Woorden,
Haâr beter bekoorden, Hy wenft dat, Hy wenit dat z'hem hoorä den. 6.
En komt dan den ftryef »
Na wenflen eens byer,
Hy noemt zig,Hy noemt zig haarVryefi Hy wenft haar zyn Leven, Uyt Liefde telgeven;
Éyn Hertje, zyn Herte daar neven.
|
||||
MINNE-ZANGEN. 35.
7·
Najaren te lopen, ... Begind hy te hopen»
Om 't Bantjen,Om'tBantjente knopen:
Dan wil hy van Paren >
Zyn hert openbaren, Hy zal 't haar, Hy zal 't haar verklarend o. Hy zoekt onder Deken, , s
Nog meerder te fpreken,
Ligt word het, Ligt word het bekeken:, Hy doet daar het Diertje, Een vrolyk Plyziertje,
En bluft zo, En bluft zo zyn ViertjV
. 9-
Men geeft zig tot Trouwen,
En moet malkaar houwen, Al zou het, al zou het ook rouwen:
Dan zoekt zy na 't Trouwtje,
Zo menigen douwtje Zy is nu j Zy is nu het Vrouwtjer ; 10. pan wil zy regeren,
Den Bloed commanderen,
Wie kan haar, wie kan haar dat kerenJ Hy is wel te vreden, Mag hy aan haar Leden,
Zyn Deuvik, Zyn Deuvik hefteden.
ir. Wil hy dan niet Nayen, Om 't Diertje te payen, C Zy |
||||
X4> MINNE-ZANGEN. I
Zy zal hem, Zy zal hem ondrayenj
Zy zoekt tot haar luiten, Een ander die 't bluften, Eer zal zy, Eer zal zy niet ruilen. n-
Dus word hy wat trager,
Zoo krygt hy een Zwager,
Die toond zig, Die toond zig wat grager: Die leend zy haar Buykje, j En hy haar zyn Struykje,
Dus zyn zy. Dus zyn zy in'tFuykje.
»3·
Dit luftige Paartje,
Maakt levende W aartje, Haar Man die, Haar Man die heet
Vaartje: Hy is 'er het Boertje,
Dit leerd haar, haar Moertje, Zy fpelen, Zy ipelen het Hoertje. *4·
Ziet dat komt van 't Minnen, Wat zal hy beginnen,
Al mift hy, Al'mift hy zyn Zinnen,
Hy moet het verdragen,
" Want geeft hy ze ilagen,
Men zalder, Men zalder van wagen«
Dus die voor leedwezen,
Van zin is te vrezen,
Die laat hem, Die laat hem belezen: O arme zotten.' Ik |
||||
MINNE-ZANGEN. ff
Gy laatje bedotten,
Men zalje: Men zalje befpotten. 16. Ik raadje voor 't leite, Nog eenmaal ten beiten, > ' De Vrouwen, De Vrouwen zyn Peftenï
Men kan door haar liegen, U lelyk bedriegen, Dus laat u, Dus laat u niet wiegen., ■ ____.-------------------------------------------------------------.--------------------------------i
Op een Aangename Wys.
1. ',.!
Een Meysje excelent,
Zeer §ierlyk boven maten, Staat in myn Hert geprent, Met Goud en Zilvere Platen, Zy is 'er een Schone Maagd, Die myn Jonkhert behaagd, Ik hoop dat zy der nog Liefde draagd, z.
Haar Borsjes die zyn rond, Als Appeltjes van Granaten, Haar Adem uyt haar Mond, Ruykt zoeter als Note-muskaten, Haar Ogen die zyn klaar, L Als een Ghriital voorwaar, Og! og! hoé fchoon krult haar dat Haar.
Haar Tanden in haar Mond,
Zyn Witter als een Yvoren, C ï Van
|
|||||
{
|
|||||
-gtS MINNE-ZANGEN.
Van alles is zy 'er gezond,
En daar toe fcherp van Oren,
Van alles is 't Meysjen wel,
Om te vermaken een Jong-gezel,
Ogl og! hoe fchoon blinke al haar Vel
: 4.
Haar Klederen als een glans,
Ziet men om haar Lyf zwieren,
Zy ziet zo gaarn jonkmans,
En ik die Venus Dieren,
Al zouden wy zyn een Paar;
Og! had ik het Meysjen maar,
Zy ziet my zo geern en ik Haar.
5-
Daar toe zo is zy Ryk,
Van Landen menigvuldig,
Van Deugd en Eerbaarheyd,
Niemand en blyft zy fchuldig,
Van eerlykGeflagt, Zo is zy opgebragt,
Men doet van haar Perzoon geen klagt.
6.
De Luyden, vragen myn, Wat voor een magt dat wezen, Dat door den Mond van myn, Zoo gierlyk word geprezen, Dan zeg ik die 't kan raan, :. Dié aan deez' Tafel liaan, Den eeriten Dronk zal hy ontfaan. 7·
Ag Liefde Engelin, Mögt ik u eens ge- j - ν ' naken, Met '■ ■■''·'."■■■ ■
|
||||
MINNE-ZANGEN.' 3^
Met een opregteMin, Tot aan uw Lip-r pen raken,
Dan zou deez' myne luft, ' ^ Aan u al zyn gebluft,
Ag lieffte Lief nog eens GekuiL , ' 8. Adjeu, adjeu myn Lief, Ik wil na Ooitindie Varen, 't Moet eens gefcheyden zyn,
Een Reysje voor zeven Jaren, Als ik 'er leg op de Ree,
Zoo menigen Myi in Zee, ■ Zo denkt op God, en myn Liefje meei Adjeu, adjeu myn Lief,
Adjeu, ik gâ nu dolen;
Gy zyt 'er myn zoete Lief, Scbryfc myn op u Parole.
Daar 'k in leze mag heel Lie^ Trooit, in u aang'name Brie£ ,"r
""""* ....."" """" " " " " '■'" t^m
Op een Aangename. Wyu
1. Goeden-avond myn zoete Troosje^,
Myn Zuyker-doosje, » ,t Nog eens gekuft, wy zyn alleen*
Ik mag u Schoonheyd heel wel lye»$ Want al myn Vryen,.
Dat is om u en anders geen: MjaLiefje, myn Diefje, myn Hondje; ' ' mja Schat, ' C 5 Ik |
|||||
Û
|
|||||
g8 MÏNNE-ZANGEN.
Ik zweerje by't Bond van Lubberd-ooms
Kat, Maar ag! ag! en ag! dat ik u reys had. 2. '
Wel wat Praat die Vryer aardig
Wel gy bent waardig Een Meysje, die het,maar wil dcen, Ik loof,gy zoud my wel ligt bekoren, Na ik kan horen, Gy lykt my 7,0 geweldig Groen: Gy zegt het zo geeilig,zo aardig,zo raar,
Ik wens u deBruyd'gom al binnen hetjaar,
Maar,ag!ag! en ag! myn zuykerde Vaar.
Wel myn alderzoetfte Liefje,
Myn Honig diefje,
Daar is "myn Hand, ontfang myn Trouw, Dan zo zweer ik zulje v/ezen,
MynUytgelezen, myn eygen zelven; ja myn Vrouw,
Maar zeg het wat haaftig, en maakt my niet bang,
ZoZing ik van Vreugde een vrolyke Zang, Maar ag! ag! en ag! gy wagt my zo lang. 4·
't Is wel: ik zal het myn Besje vragen,
't Is ligt te wagen,
En kom dan Morgen om befcheyd , Dan zal ik 't u al verhalen, En gaan vertalen* ' - |
|||
MINNE-ZANGEN,; 3%
Wat dat myn Besje heeft gezeyd: Maar ik vrees, zy is 'er niet toe gezind,
Praat ik vanTrouwen zo zeyd zy mynKind, Maar ag! ag! en ag! zie wat gy begind. f.
Wel myn alderlieffte Bruydje> Myn Lieve Guydje,
Gaat by uw Besje met fatzoen, Dan zult gy haar oude koude zinnen^
Wel haaft verwinnen,
En zeggen wat dat ü ftaat te doen, Dan ben ik deBruyd'gom, engybentde Bruyd, Haal een Notaris, die 't Huwelyk lluyt,
Maar ag! ag! en ag! myn Vryen is uy t» |
||||||
Stem: Het befi op Aard.
I.
Wie zal dog die gelukkige eens zyn£
Die gy ô Schone! voor zyn Minne- _, Pyn,
En voor zyn dienil zult in u Hert ontfan-
gen?
Ag! agKlarinde! dat ik dorft verlängert Naar dat geluk, en op die waardigheên j Geen eer nog ftaat: Die hier niet voor verdwees, t --' C 4 2, Maar
|
||||||
φ MINNE-ZANGEN.
ζ.
Maar al myn hoop die is voord op de vlugt, Zo haalt ik denk hoemenig Minnaar zugt, Om uVolmaaktheyd en Bekoorlyk wezen, Ag! zo veranderd al myn Hoop in vrezen, Door dien ik weet, Dat fchigr geen Menfch op Aard Te vindenis, Die dat geluk is waard. |
|||||||
Sr m · I Ithiï n'iet Cicelia, enz, of
' \ Fan doen, doen, doen. |
|||||||
Onfluyt, ontfluyt, uw Venftertje?.
Och! overfchoon Godin, o Opend my u Deurtje, Zo ik %r mag komen in, Aanhoord myn zoet geklag, klag, klag» Anhoord myn zoet geklag, Laat myn Minne, verwinne,
U Herte Godinne, Indien het wezen mag1, 2. Myn allerîieffte Jonkertje, Hoe komt gy hier zo laat, En ilaat hier in het donkertje ^
Ep voert 'er 20 zoeten Praat, Ik heb 'er tot Trouwen geen Iuft,hift, luit, |
|||||||
MINNE-ZANGEN. 41
Ik heb 'er tot Trouwen geen luit, · Gaac zoeken, In hoeken, Na ander© Doeken, Voor ray ik Min der de ruil. Myn uytverkoren Engeltje,
Ik zal u Nagc en Dag,
Met liefielyke woordekens, Begroeten zo veel ik mag,
En wat gy maar commandeerd, deerd9 deerd, En wat gy maar commandeerd ;
Zal wezen, Geprezen, Gefchieden na dezen Dus bidd' ik u rezolveerd.
4· -
Ja, ja dat zyn dePratertjes: Dat bennen wy wel gewend j
Gaat heen by al de gatertjes, En Klaagt'er u groot torment:
De Meysjes die werden geleerd, leerd> leercl, De Meysjes die werden geleerd, En zmeken, En ipreken, Kan 't Herte niet breken Dus bidd' ik u retireerd. . . ï· ...
«g * ag mdïen myn Hertje lag",
Geopend al nn terftond,
?k weet gjg 't accorderen, zag, Cf Of
|
|||||
-
|
|||||
• /
|
||||
4i MINNE-ZANGEN.
Opregtelyk met myn Mond
Maar lajy 't en kan niet zyn, zyn, zyn, Maar lajy 't en kan niet zyn,
Ik brande, Én ik blake,Hoe zal ik het make, Ag Liefje geneeft myn Pyn.
6. Zoud' ik beneden komen dan, naar gy 'er bent zo vol vlam,
Neen, Neen, gy mögt myftekenan, Dat het my kwalyk bekwam,
Gaat koelen u in de Kroeg, Kroeg, Kroeg, Gaat koelen u in de Kroeg, En ilempter, enhempter,
Of rookter, En fmookter, Het is voor myn te vroeg. 7·
Ag! ag! geen Bachuskan myn Pyn
Genezen al zonder jou, Nog geen Vulcanus Medigyn,
Maar Venus de fchoone Vrouw, Dat bend gy myn Engeltje zoet,zcet, zoet, Dat bend gy myn Engeltje zoet, ; Laat raken, Genaken Myn u Roder? kaken, [Tot demping van myn gloed. ' 8. 't Is beft dat ik myn Venftertje iluyCs En zeg 'er u goeden Nagt, Gy zult 'er hier dog niet regten uyt,
;-- . Daar- |
||||
MINNE-ZANGEN. 45
Daarom zoo itaakc 'er uw klagt, Ik lag 'er met Jonkmans praat, praat $ praat, Ik lag'er met Jonkmans praat, Haar reden, En Eden, Die duren ©p heden, Zo lang als men by haar ilaat. p. '
Myn Engeltje, ey nog een woord,
Ik zweerder by Zon en Maan, ;. Aglag! mynLiefiten myn verhoord,
Ik zai 'er u noyt afgaan, Maar tonen te zyn uw flaaf,flaaf, ilaaf.»
Maar tonen te zyn uw ilaaf,
In zaken, Die raken,Tot uwen vermaken, By Nagten en ook by Daag.
10. Hoe zoetjes Fluyt den Vogelaar, Ey hai hy den Vogel vaft,
Exempels zyn van Duyzend Jaar, Ik houder my uyt den lalt;
Als 't Meysken is in de Schuyt, Schuyt ji Schuyt, ' , '?! Als 't Meysken is in de Schuyt, &
O Maatje, Dan praatje,
Wel anders Kammeraatje,
Vaar wel, ik myn Venftertje·iluyc.' I 11. ,
Wat dunkt u van dit aardig Diery · *
Hier ftaan ik gelyk eea Kraay, 'Q |
||||
'44 MIN Í Å-ZA N GEN.
Ag Lief myn levens-Vreugd plyzier
JMyn Zonnetje daar ik na draay} Ik zeg u goeden Nagt» Nagt, Nagt:
Ik zeg 'er u goeden Nagt,
Batienzy, Sylenzy, Dat is Pcenitenzy, Verloren is hier myn klage,
tl,
Ag Deurtje van myn Liefjens luily.
Ag Venitertje toe gemaakt!
Ag Beddetje daar de Schoonite ruft, < Ag Kamertje heel volmaakt,
Gerukter myn trouwe Min, Min, Miny Gerukter myn trouwe Min; Ruftfchone, Perzone, Myn Liefjen. Ydone,
Den Hemel verkeerd u zin; |
||||||
Stem: Ik ging laafl wandelen*.
r.
ik ging leftmaal de Willige Boompjes
teile., Alwaar ontmoete myn een brave Tas: Jk fpekuleerde op deez' Jong-gezellen ^ Die der zojfraaytjes inde Noppe was; 2. JtWas een Dienft-Meysje zo ik kon beipeure,. .·.-*■ :
j.\. Msar
|
||||||
MINNE-ZANGEN. *f
Maar als een Juffrouw was zyopgedaanj
Zy droeg veel Sleutels van haar Meeiters
deure ;
Alleenig bleef zy voor het Tuynhuys ftaan.
3-
Ik heb myn Hoedje zo fraay af genomen. Ik bood dac zoeceKind daar goeden dag; ]k zey fchoon Kind wie hebt gy hier te ko- men. Waar op zy mygaf zo een bley gelag. 4· -
Zy zeyjonkman 'k heb niemand te wagten 'k Heb Gaden gehad; maar zy zyn al
gegaan:
Dat heeft geduurd drie Dagen en drie
Nagten,·
Luit u een Glaasje: blyfc niet buytea
itaan.
f·
Doen ik däat hoorde trad. ik dadelyk binne,
Ik zey fchoon Kind een Glaasje luitmy
wel. 'k Heb een Juweel dat gy ook wel zoud Minne, Maar ik beding dat gy'c niet houwen zak 6. Hebt gy een Juweeltje Vriend laat het my kyke, Ik heb 'er mogelyk een Doosje toe, Dac
|
||||
'4<S MINNE-ZANGEN.
Dat zou myn zekerlyk zeer wel gelyke,
En heel wel paffen zo ik kan veimoen. 7-
Zo ras zy dit Juweelje kreeg in hande, Zo wierd zy heel veranderd van kou-
leur, Haar Hertje fcheen van binnen als te brande, En noemde myn Rraksharen Serviteur. 8. Ik zey fchoonKind ik wil uDienaar wezen, En helpen u waar dat ik kan of mag, O Ja zeyde zy Jonkman hoog geprezen. Geen liever ding ik van myn leven zag, 9-
Als Cupido zyn Minne-pyl had gefchoten,
Doen ben ik weder van haar op geftaan, Doen fpralc het zoete Kind zeer onver- droten , Og lieffte Lief wil dog noyt van my gaan. 10.
Jk zey fchoon Kind het is nu tyd van
fcheyde, Want ziet de Klok die heeft al over drien, Morgen zullen wy weder gaan vermeyde, Maar zint die tyd heb ik haar noyt ge- zien. ··' ■- Stem;
|
||||
MINNE-ZANGEN. 47
Slem: Adjeu nu Friende^ enz. 1.
Aurora brengt den klaren Dag,
Ryft op myn Lief wilt wekken, Want ik moet vertrekken , Hier baat geen geklag,
De Ligter leyd wild horen, Aan den Boom met vlyd ,
Komt brengt myn aan den Toren , 't Is nu mooytjes tyd,
Weend niet maar weeil verblyd. 2. Hoe zou ik können zyn verblyd,
Daar gy gaat henen zwerven, God weet hoe menig werven,
Naaft de Dood gy zyt, Men zal u moeten miffen,
Mógelyk komt de Dood, En fmyt u voor de Viflen,'
Dan leef ik in nood, In angft en Droefheyd groot.
?.
De Dood die volgt ons over-al^
Niemand is hier gezeten,
Die van te voren kan weten, Waar hy fterven zal,
't Is altyd droevig fcheyden , Lief gunt myn maar een Bee,
Dat
I
|
||||
<48 MINNE-ZANGEN.
Dat ik u mag geleyden,DoordeWoefle
Zee, Lief laat ik vaaren mee. 4·
Schoon Kind dat voof u niet en paft,
Dat gy door de Woefte Baren
Zoud' na Ooit-Indie Varen, Daar de Peper waft;
Myn Lief houd op van klagen, Droogt u Tranenvloed,
Gy zult in korte Dagen Door een Brief vol moed,
Van myn werden Gegroef. f.
SchoonKind als't anders niet wezen kan,
Zoo wil u God behoeden Op Nepthunis Vloeden 3
Draagt u als een Man, Boreas laat zyn Winden, Bladen na uw zin, Dat gy Havens meugd vinden, Daar gy na uw zin, Haalt hoopt te ko- men in. 6.
Ik hoop wy vinden nog wel Reê, Maar eerit moeten wy Zeylen
Wel Drie-duyzend Meylen En Zes-honderd meê,
Dan Varen wy met luiten, Al na Batavia, Na d'een of d'ander Kuiten, Met [Ι
|
|||
Μ î K9VB -Ζ Ä Sf ö'Étf, ^@
Met ons Schepen dra,
Na -'t, Goudrryk.Afiaj' π ρ, Zoete Lief als gy komt in het Warmelandj
Zoo wild u nier? vermengen·
Met de Zwarte Krengen, Of gy raakt van kand,
Haar Ogen vol van lonken,' -■ Zy zoeken een blank Gezel £
Het zyn maar gyle Vonken,"-■'■■·"-·' Met haar bruyne Vel; »Ά. ■-'-
Zy gelyken de Drommel wel* π x· ;> Zoete Lief leeft dog na myn bevel j
Laat Dobbelen en Spelen, Vegtéft enKrakelen, leeft dog nietïeleij
Begeeft u niet toe Zuypen, Geiyk een Dronkaard doet} 3ίΛ·'
Die als een Zwyn gaat kruypetï itu v> In den Drek hy vroet, ■ «oK s
Verteerd zoo al zyn Goed; ' 3«" . 9. Ik zal myn dragen hups en koeri;*
Wilt u betraande Ogen, Zoete Lief afdrogen,
En voor 'c laaft- een.Zoen; - *b8 h\V Zoete Lief wild-zorg dragen■y^r/? =
Voor u Maagdom: fris; -'-·in 3' ibsC Eén Dief zal 't nooyt mishagen ··,.
Dat hy fteeld'-deBVisy 'rM n.ya m ,1 H3 Die noöyt Vergald en is. D KL<3- |
||||
*o MINNE-ZANGEN.
KLORIS en ROOS J&
Stem: Ik ßert m;myn klagten, ■
■ º..ß;;í " ' :.', v« 'lij
XSffaar ^ent §y myn R°°sje ·
W Myn zoete Honig-dief*
Myn lieve. Doosje .;,· , ; r.
Ik heb jou zqo Lief,
Ziet eens,'wie hier voor is>:. v;> ·,·
En ontfluyt jou Deur,
Ag, u Servkeur. *■ wssH i T 3.t2c"
Bent gy 't zoete Bekje?. .:;•■s;1
Wel Clorisje myn Maat j. Ui :,· 'Ë:,í:.Ëߺ Ey wat doet gy Gékjc., ;, ihivó Zo laat op de Straat,·. - Jou Moer zal verlegen 1 .1 >.:-jiL· m "Lyn wat begind gy^· ø ..,■.·.: 'i-p-<!=" "Derwyl dat de wegen, Nu zyn heel onvryj.· :; 1 =, m itx Jf 't Is om u myn Zoetje;
Myn Schaapje myn Lam:* * éü tv ß^ Zo veer .kruypt het Bloedje ji. 1 sjsoa" Daar 't niet gaan en kan, < : · Doet u Deurtje open,i'.i..> !■:, û ð · Laat myn hier niet ftaanu'*.·?'· yri "^'' |
||||
OF ik gâ weer lopen,
Daar ik karn Van daan. Wel Cloris hoe Praatje i
Myn Lief kom maar in i Myn zoete Maatje j 't Is wel myn zin^ ,, Weeft wellekom binrierij En zetje wat neer, Wy zullen beginnen ^ Wat is u begeer; f-...;
Wat zou ik begeren?
Wel ik begeer jou, In Deugd en Eeren, Tot myn Egte Vrouw, Êent gy riiet genegen, Te we2,en myn Bruydj Zo gaan ik myn wegen \ . Èn ik fchyer uyt. . Wel Cioris hoe Praatje j
Te haailig is quaâd, Meend gy zoete Maatje, Dat gy zult te laat, Komen om te Trouwen, . Hét kart u myn Vrind, ïn 't kort haall berouwen J XJ dog wel verzind. b ï
|
||||
ft .,, MINNE-ZANGEN.
. ?·
Myn Broek, die moet wyer, Indien ik zo blyf,
'k Moet na de Snyer,
Raak ik aan geen Wyf,
'k Kan niet langer wagten, ■
Nu zyt gy te vreên, ; ,;
*k Wil u niet verkragten,
Zeg maar ia of neen.
8.;
Gy lykt het té menen, ,_
Ik hoor 't aan joq reen, Gaan wy maar henen, : Ik ben wel te vreên, ..-.,; Doec zo Jonge Maagjes, Dan bent gy uyt de nood, Elk Trouwt al eens gragjes, En dat voor zyn Dood. |
|||||
Een vermakelyk
Μ Ι Ν N: E-L I ED- Stem: Lefimad ging ik eens om een Trant je.
ι. ' ,..
Leftmaal kwam Cupido myn opwekken,
Daar ik zéér zoet lag in myn ruft: Phoebus die kwam myn opwekken, Want ik was heel ontluft, Dat
|
|||||
MINNE-ZANGEN. fi
Dat ik myn moeil ontdekken,
Door Brand van Minne lult. 2. Ik voelde myn Hertje heel ontiteken-, Dat ik moeit uyt myn Bed opftaan : Het was om myn Liefje te fpreken, Ag hoort myn klagten aan, Lief wilt ii hooft uytiteken, Ag! hoort myn kermen aan* 3·
Stilletjes gaat Vrouw Venus Jonker,
Myn dunkt ik hoor daar myn Mompeer,
Ik wensje genagt myn Jonker,
Stilt u gelammenteer,
Gaat naar u huys 'c is donker,
Want ziet het word onweer.
4·
Liefje hoe kan ik na huys toe treden,
Ik zweerje zo waarlyk als gy leeft, Dat ik hier ftâ beneden, Gelyk een Riet dat beeft; Liefje komt dog beneden, Dat ikje een Zoentje geef. f. . . :..-'. :.- ^
Jonkman ik houder myn Contenanci,
Gaat naar u huis ik zeg u dat, En maakt dog geen Samblanci, Te kuffen van dit of dat, Wunt ik heb nooyt geen Allianci Met u Perzoon gehad. .. ! D 3 Lief«
|
||||
ÏP MINNE-ZANGEN.
8. Liefje wac is 'er aan gelegen
Dat ik hiej voor u Deurtje ftaan, Want ifc ontzie Hagel of Regen, ' Donder of onweer aan, Als ik naar jou behagen Maar inder jou Grad mag ftaan. '.:"·..·■" 5».
Ha daar Jonkman leeft dat Briefje_,
Dat ik daar Voor u leg op ftraat, %&g eens myn zoete Liefje Al watter gefchreven ftaat? Hoe komt dat zo myn Diefje, Datje myn zo verlaat, io. Hadjeu myn Liefte Lief verheven,
Hadjeu dan myn over fchoon Godin,' Dat Brief jen gy my hebt gefchreven, Daar ftaat myn Vonnis in, Kom Dood beneemt myn 't leven j Hadjeu dan fchoon Godin. |
||||||
§tem: Ainiable Vimaur.
i.
OZoefte Vrindin,
ô Zyl-fteen der Mirt, En Troofter der herten: Verjaagt myn.e finerte», Ea
|
||||||
MINNE-ZANGEN. ff
En pyn uyt myn zin, Keerd uwe zinnen, Tot het weder-minne, Dan doen ik gewin, Stilt myn droeve pyn,
Wilt niet ftuurs meer wezen, Ma-ar myn wond genezen, Eer dat ik verdwyn,Gy zyt myn vreugd,
Den er ooft van myn Jeugd,
U Schoonheyd bekoord my, U Liefde doorboord my, Maakt my eens verheugd,
Zyt niet meer zoo ftraf, Anders gy vermoord my,
En ibot my in 't Graf. i.
Ik heb nu zo la.nk
Gevoeld de Liefde dwank,
Bekoord door u zeden, En u nette Leden, En u zoete zank, Ik hebu gebeden, Altyd naar getreden,Uwen lugten gank.
En wat dat ik vraag,
Ten heeft geen. vermogen, Gy word niet bewogen, Wat ik zugtofklaagjGyzytvanftaal,
Dat geen zoete taal, Geen zugten oftranen, Een weg können banen^ ,·> -ú >■ Tot hulp van myn kwaal,
Dat al myn gekreyd, U niet kan opmanen,, . Tot medogendheyd, γ. ■ ■. ■ I.· ?.o
Lankduurige tyd, Die alles vÉrfleyt, i , D 4 Die
|
||||
~-___«J!^r^m^:__^^J,
|
||||
fS MINNE-ZANGEN.
Die bittere zaken,
Kaq zoet doen fmaken,
Pie 't Yzer doorbyt, Wien niet ftaat tegen,
Kan nog niet bewegen, U hertnekkigheyd, Het Nat door den val,
Doorboord harde Stenen, En myn iladig wenen, Helpt my niet met al,
Leu win hoe kan 't zyn, Dat gy al myn py η Geruft kond beogen,
En zonder medogen,
Ziet dat ik verdwyn, Ag hoekan uhert^ Nog niet zyn bewogen,
Door zo grote fmert. 4·
Cupido wreed Wig-t, Waar blyft uwe Schigt,
'c Schynd gy op my boos zyt, Waar is uwe loosheyd , Die my heeft verpligt,
Die my doorgriefde,
G'hebr den brand der Liefde, In myn Hert geftigt,
Maar hec is om niet, En ik gâ verloren, Wilt gy niet bekoren,
Daar myn Min op ziet,
Kond gy gene Maagt, Die ieder hehaagd, Tot Liefde verw-inne,
Zoo blyf ik van biane %
Eja
|
||||
MINNE-ZANGEN. H
En akyd geplaagd, A\ , Â Hoord myn droeve klagt,
En bekoord haar zinne, Die myn Min veragt.
Vrienden is 't dan gek, Dat gy my den nek
Tot nog toe blyft keere,
Wild gy yetsleere, Door zoo valfen trek, Zyn u gedagten, Dat ik myn klagten,
Met valsheyd bedek. Het is nu lanktyd, Van die af te weren.
Ik kan niet meer zweren,
Ik heb al uyt gezyd: Gykend myn Hert Gy weet myne fmert, Gy zend myn de plagen,
Die ik moet verdragen, _'■;"
In uw Min verwerd, Keerddanuwezin»
Laat my niet meer klagen,
Die de Trouw bemin. |
||||||
ENGELS AIR.
i.
Het Kusje, dat ik laait van uwe Lipjes
Ontftal, die vreugd was Nektar aan myn mond, Het Ambrozyn van die Coraale tipjes, Ag myn Filemeen! Is balzem voor myn wond* D f Hoe
|
||||||
jrs MINNE-ZANGEN.
Hoe joeg myn Hert, wanneer ik fteels.
wys plukten, Die Honig-douw : Noyt was ik meer
verheugt, Doen ik myn mond aan uwe Lipjes drukte,
Creftrengeld om u hals,fmoltik van zoe-
te vreugd. 2.
Gy zogt t'ontworitelen myn zoeten
Engel, Gy waard te zwak deMintewederitaan, Ik wierd geholpen vandieklyneBengel, MaarBaafje loeg wanneer ik had gedaan; Hy fcheen vergrämt, maar 't fchynt dat Venus-Wigje,
Zal maken dat ik u omhelzen mag, En u treffen met zyn vergulde bchigje, En gy dan vlugten zult voor myn ontzag. |
|||||||
Stem: Is Liefde zoet lyden>
i.
Wat is 'er groter Vreugd op Aard„
Als gepaard, Met malkaar in vreugd te wezen, Daar twe zamen eens van zin, Vloeyen uyt een zuyv're Min: Dan hoeft éçòç nergens voor te vrezen. |
|||||||
Min
|
|||||||
MINNE-ZANGEN. fs> y
z. Min onttteekt een Heft vol gloed,
En geeft moed
Aan de bloodfte van de Menfchen,
Jonk en Oud gevoeld de vlam, Pie eeril van de Goden kwa ֎; Wie zou dan de Min verwenfchan ?>
Venus die ontfonkte Mars,
Zelfs hoe bars,
Hy moeit vopr de Liefde buygen,
Zouder 'c zoete Venus-kind, Pie de koelde Herten bind, Viel de Weereld gantfch. ia duygen.
4·
Waar is nu myn Engelin, ;,, Die ik Min?
Waar mag 't poezele Meysje w^zen?.
t)ie op Venus Ledikant Bluffen zal myn Minne-brand, Als de fchoonfte plag voor dezen.
Ag daar komt dat Troetelrdier,
't Oog vol Vier, 'k Voel myn koude Boezem blaken. Gy zult dezen Nagt geruft Smaken zoete Minne-luft, Als wy aan het itrelen raken. 6. Dartel-boeltje gaat te ruft, Want
|
||||
fö'< MINNE-ZANGEN.
Want rnyn luft
Werd geperil door groot verlangen:
Gy zult my als een piloot Haaft zien varen in u Schoot, En daar volle Vreugd ontfangen.
|
|||||
Stem: Wat is 'er groter freugd op Aard,
i.
Is Liefde zoet lyden, waarom baart-
ze dan pyn Ifze bitter hoe kanze dan aangenaam zyn ? Wyl jk lyde met luifce: Waarom zoud iic dan
Gaan klagen wyl ik het niet veranderen kan,
Want de pyn is zo zoet zo heklaaglyk is de fmert
Datze op een tyd queil en doorkittelt myn Hert
2.
Als liefde is plagen laat ik de Minne-pyn,
Liever wil ikze bannen uytde zinnen van myn,
Als langer te leven in zorg en verdriet. 'k Wil my gaan begeve daar my niemant en ziet
En flyten myn dagen in eenzaamheyd, Op dat ik al myn leven de zorg raakt kwyt, a-We
|
|||||
MINNE-ZANGEN. ,^
:/■:;„-.;■ : }· : - < :.Ü u· ·,·:
Die ik laaft had verkoren, die myn Zieltje
gebiet / Die wil my niet horen, maar ilaag van
myn vliet Al offer ik myn zinnen op 't Altaar vaa
de Min, Zy wil my niet Minnen nog verand'ren
van zin: Daarom doet uw zin en ziet v/ie gy lief-
de biet, Op dat gy door 't Minne niet raakt in
't verdriet. ^ \n : , Die ik laatft had verkoren en getoond
getrouwe Min,
Die myn Hert plag te fielen tegen eenig tegenzin
Die myn Oor kwam ftrelen door haar lieve gezang,
Is van my verdwenen en door haar ge- noeglykheyd,
O Liefde! ô liefde waarom hebt gy my verleyd.
f.
Abdiiïe van'tKlooitergeefmymyn Lief* je weer
Penitentie, poenitentie roep ik na u be* geer:
Of gunt my te woonen by myn lieveBa^yri, ■■-in ' ' My*
|
||||
x_„------,-----,__j_„.jj.
|
||||||||
fix MINttÉ-ZANGËN.
Myn Leven zalder veel te geruiler oni zyn .- -f;-·'.' . 'f >»ί
Jochem zal ik bidden dat hy riiy tot haar
wend, < '- En myn zieltje wil behoede voor alle
torment. 6.
'k Zäl my wel fchikken' na de Werte van
't Convent, 'k Zal dagelyks lereii een Lesje wel be-
kend, Én ofFren myri zinnen op 't Altaar vari
de Miri, Op dat ik mag beminrie myn fchoone
ψ- Vrindin,
Op dat ik mag beminne myri fchoone
Vrindin, Α g Pater! ag Pater laat my het Κ löofter in;
|
||||||||
äÉ-
|
||||||||
REGISTER
; VAN DE-' ■
minNe-zangîem
Α, vi
Aurora brengt den klaren Dag, Bladw.
Stem: Adjeu nü Vriende, enz. 47
G
Cupidootje kleyn Venus Wigt, '
Stem: O droevig ongeval. 14
E.
Een grage Bey, had Venus Zoon gefteken. Stem: Van de Herder Piramus. $
Een Jonkman die 't Minnen,, ί
Stem: Λ boorde dees dagen. 3Ï
Een Meysje excelent, ■·'
Stem: 3y
•■AW' ■■' "■
Goeden-avond myn zoete Troosje^
Stem: ■ ·> gy
Hebt gy voor my die Rozekrans gevlogten?
Stem: Van de Herder Piramis. .4
Het beft op Aard is een geruft Gemoed.
Stem: Wat leeft een Minnaar vol gerußig·
heyd- ' '.,:,.. . S Het Kusje, dat ik laaft van uwe Lipjes.
.' Stein: S7 Hoog! om hoog myn Stem naa boven,
Stem: Pbilid'aatje hoe lang is 't geleden. 19
·.' % m V.'-;'.-. ' I· tl ' I ■ ■ ■■· "
Ik ging leftmaal de Willige Boompjes teile, Stem; jk ging haß wandelen. /44
In;de Min. vind ik genügten, ,, '
Stem: Baccbus of er. Ik myn harte* 24,
|
||||
REGISTER vik m MINNE-ZANGEN.
Is Liefde zoet lyden, waarom baartze dan pyri Stem: Wat is 'er groter Vreugd op Aard. 60 L. Lïftmaal ging ite eens om een Tran&j», . - ■ »yJ. -Stem: L'eflmaai kwam Cupido myn ópvèek- ken. 21 Leftmaal kwam Cupido myn. opwekken,
.,.:, · Stem: Leflmaql ging ik eens omeenTrantje. 52 „r.;vc ''£,; M.
Mooy Saartje is jou Moeder hiet t' huys, Stem: ,- „.,. , , ... 26
■*:i ί-Χ.'.'Ρ·''- .^tu't'J'LS; '·
Ö zoetfte Vrindin', ô Zylfteen der Min,
Stem: Ai mable Vincwur. - „, 54
Ontfluyt, ontfluyt., úw Venftertje,' \,
cf, ' . f Is .het niet Cecelia.' ehä.l Q
\_.Wan. doen-, doen, dóen, j ■ Ontwaak, ontwaak, iriyh Lief, myn üytvérkoren,
Stem: """ .Z,':, ' «
• . '· t
Truytje myn Zoeten Engelin,,,, f.,,,,,, ,.,-.t. - -
«.,■ Stem': Mompéer. ""■'"/ ''.„,'„* ■ -&9 > V.
Vrienden zou men· niét Vrolyk wezen » , Stem:. Bacchus is in de iMéreid. gekonietl. ί 5 'Verlaat gy' myii vqrlleve Ziel, ' "'"
-,■'.■■ Stem:.;:* ' ■ ' ' ' ,„ *" 1? w. :.;■ '"'"'
Waar bgßft.sgf ,myn Roosje?'·~1 .
StemYÈ'jlort"'nu myn 'klagten,.. 5&
Wat is 'cr..gjtOtrer,;Vreugd op. Aardj ' ', .;
., Stem,: 'Js'. Liefde zoet Lyden.] 58 Wat' leeft een 'Minnaar vol géruftfghëyd,
... Stem: Hetr hejl. op Aard is een geruß Ge-
'"-■■'■' - 'maeâ','. : ' '-''- JßtnaiaT *;, ;: <·8 Wie zal .dog die gelukkige eens ''zyii'ï,]':
Stem; Het léfl op Aari is e'eit'geruft Ge-
' '.'mbedi mnm, ·■:"·■ 39 |
||||||
f 1
|
||||||