é 1
|
||||
HERDERS-ZANGEN.
|
||||
■Qw_ ßÔ,ÃÁ cjÖ (Ô) (Ô,Ãß" Q£? '
®Ü)Ë×3À?-.®© ©ßï «isfcsö ©©
, <×> ^ <2? <3? ^ C-Gi
ZAMENSPRAAK. TUSSEN
KLORIS, en ROOSJE.
Op een Aangename Wys.
)4-GiMtâ ey vlègc -een Kransje van Mir-}
É L æú te en Fiolen ,-
f/xfl^ Want ageer dees Hagen had ik
myn vencnolen,
Ey Muiter, ey blufter myn jeugdig vier y. Hier onder dees Willegen Popelier SpeeldMars en Venus door Liefde gevan-- " gen,
En klaagt niet, wilt myn u-Härtje maar langen,
Myn Schaapjes die lbpen op Berg en DaL Maar Roosje u Schone die vind gy hier al," Komt dog Ganimedes fchenkt Neclar voor de Goden, '
En laatons Herders en Nimphjes gaan:· * noden,
Ontfängt 'er dit Kransje en Edel Gewas "r En zit hier wat neder in 't Groene Gras, Ziet Phcebus ftralen door 't lommer der - Elzen,
Hier moet nuKloris zynRöosje omhelzen,, Geen Ne£tar is zoeter nog Ambrozyn ,„ tl. Lipjes myn Roosje zyn zoeter als WyrK- Ë.7.. ZANG- |
||||
HERDERS- Æ Á Í GEN..
ZANG á á í Ê L.ORIS.
|
||||||||||||||
vwv··
|
||||||||||||||
É
|
||||||||||||||
h ik myn Philis kiiffh mag,
e Vlijfinge Lyt 'er een, enz. ««i Phcsbus in het Mor ge root.
|
||||||||||||||
Stem;
|
||||||||||||||
i..
Ag wiftje wat uw Minnaar leyd.,
Gy kreeg ô Kloris eens medogen Jk i>en myn waarde Vryheyd kwyd Die'kheb verpand aan uw fchoonOgen. . .... . ' x. . Gy hartediefje en waarom my
Gy wygerc, als ik onder 't koffen,
Voor al de Smerten, die ik ly, Eens tragt myn Minnevlam te bluffen?
3·
Denk niet, als gy watGunft betoond* Dat ik uw Schoonheyd zal ontvlugten;
Uw Oogjes, daar de Min in woond, Doen my ilaagOm uw byzyn zugtea:
4·
Myn hart aan \ uw1 alree Verpand Blyft uw gevange zonder vrezen,
Zo 'lang het doelwit van myn .Brand
Zig vind in uw bekoorlyk wezen,
S. Wat
|
||||||||||||||
HERDERS-ZANGEN, f
Wat ftookt uw glans al Minnegloed,
Wanneer ge in 't ftralen uwer lonken,
My met een Lieve Lag begroet, £n maakt myn Geeft in weelde dronken.
6. Heeft al· dat fchoon myn hart doorwond, Myn Lieve Kloris laat ons blaken!
En laat ik op uw Rozemond? Een eynde van myn· Smarte maken!
TEGEN-ZÄN G.
aan KL O R .!■.&" Stem;;Laat-Phosbus in hetMbrgemood,enz.
.:::;·/.„ ... . uay/sÊJ ·■.·.·. Al ;,.:. eiA
Neen Kloris, neen uw Minnegloed
. , Zal uw myn Vryiheyd stief weer fchaken,.. .,- [; ,;.·· nö r·''·· Ik vlugd>voor al 't betov'rend zoed-C ,:-..W^ar mê.gy harten.weet te blaken. Uw Oogjes,. daar de-Min uyt ilraaîc^.
't is waar, zyn vol van Lievedonken,,
Maar wie in Haren glans verdwaalt,,; riKan., hoe vol Liefde, ,u niet ^fttfonkem Ά ι 5, Uw/ |
||||
,. .tf HERDERS-ZANG EN.
5·
Uw boezem, als zy zwoegt en fpeeld,,
En Vrolyk wentelt op en neder,
Waar in de Min 't vermaak verbeeld, Dat zy bezit-zo zoet ,.,en teder. 4·
Blaakt wel myn Hart., en Ingewand, Maar wat verwin ik met myn zugcen?
ik raak uw nauwSyks met myn hand., Of gy beftaad me .voort t'ontvlugten.
Hoe Kloris meend ge dat een Beeld,
Van marmer my dan bekoren?
JÈieeHJ die myn Hart en Zinnen ilreelt^, Moet ook eens na myn Zugten horen. ó\ En wyl ik zonder Mïnnepligt, (. My in .uw Oog niet kan begeven^ *Ontvlugt ik liever uw gezigt, Als dat ik zo Gewond v/il leven. 7· ■ : \^/
' *k Min, op hoop *van Wedermin,
Met onophoudelyk te blaken, ©ât kan, ô wrede Harderin • Uw Daphnis langer niet vermaken, Ja ftfëel f ry met uw Orgelkeël,
Die alle harte kan veroveren:· - ,
Dät Lief en Aangenaam gekweel, ■ ·':_;' îZäïegtermy thans niet betóv'/ën. |
|||
HERDERS-ZANGEN, jr
9-
Ik ftop het oor voor dat Gezang,
Want in myn Vlammen te verteren'.
Neen Kloris, dat vald my te bang. Uw wreedheyd komt mynPligt my leren.' |
|||||||||
DAPHNIS μ KLORÏ&
|
|||||||||
Herders Vryagie.
|
|||||||||
■Stem:: LaatFbosbus in het Morgen Root$n%>
'Daplmh.
' oe Kloris, hoe zo vroeg in 't Veld, Wie heeft-in flaap u komen ftoren? Of, heeft de Liefde met geweld, y Uw na myn Minneklagt doen horen. iiloris. NeenDaphnis, neen! de dart'le Min, : •Is over lang van my verwezen, _; i Dat Boefje laat ik niet weer in, Zoo hoef ik noyt zyn Pyl te vrezen,
ïk haat de Minnerazerny, ;; En houw mynVryheyd buyten banden,
W^at baat het harOeloos gevry, ■ ÖpAard ons meer, als fpot, en fchanden. J 4 Pa$b- |
|||||||||
8 HEJID.ERS-ZA.NG.EN:.
Daphnis.
Noemt gy.de Liefde een Razerny,. Die al de Wereld kan bekoren ? Ag! dat ge eens voelde, wat ik ly,.' /k Zou u wd anders Zingen horen. Kloris. ( Ja ik.noem de-Min een.fnoo Tyran, Een vuyle Peil een Ritze Zatir, JDeed yder een hem in den baa^ Zo plaagde ons noyt die Vreugden hater.
Om dat de Min uw Hârflens kwelt, Daarom kunt gy me niet vermaken,.
Gy legt me altydaan 't oor en lelt , Van mei η in dien Gloed te. blaken.. Daar anderzins, indien ge Vry Gelykals ik,, geitaag woud leven,.
.. Wy vry van alle ilaverny Aan Vreugd ons zoude overgeven.
Dapimis. Wat Vreugde kenje, zonder Min^ Gaatwaarjè wild, ter wereld zoeken?'
<Pns leven nam hier door begin , , . ' En zoud gejdeze drift vervloeken, 't Miri.d alles wat hier Leven'heeft, Be zie 't gediert in Bos en Velden, ' *' Wat in de Lugt, of 't Water zweeft, Elk weet zyn· Minnevlam te melden.. Be zie de Kruyden op het Veld, De Bloempjes ilaan van Min te blaken. •: Elk
|
|||
HERDEIIS-ZANGEN,. #
Elk voed het Lieve Mingeweid,
En zou dat noyt uw Hartje raken.
Neen Kloris, trots uw tegenzin, De Liefde doet hier alles groeyen-,
De Blaadjes kranken zelfs van Min, Die in. u Hof en Boomgaard Bloeven. Kloris.. Wel wat vertelt een Minnaar niét, Om flegte Nimphen te bekoren ? Neen Daphnis., 't is wel meer gefchied,. Dat wy van Min u Zingen horen.
De Hemel geeft ons 't Veidgewas. En 't Aardryk leverd kruyd en bloemen,,
Maar hoe de Min hier komd te pas. Daar hoor ik u alleen .van roemen., Daphhis. Het Zaadin vrugdbaar Aard gezaayd·,. Beminde Kloris doec wel telen,
Hier door is 't diit gy vrugten maayd, KLórï's. Hoe kan de Min daar. onder fpelen.. 1 Dapbnis. De Min alleen-.weet met zyn glpet·, In 's Aardryks fchoot,een brand te.ont- fteken, Natuur, die 't Zaad daar Leven dóed,. Moet door dat vuur haar Schegzel kwe- ken, ©us.geefd, gelyk een Earens. nood; Α £ Het:
|
||||
ßï HERDERS-ZANGEN.
Het Aardryk haar gewaflen boven.,
Maar mögt ik in u Rooze fchoot,
Die Vrugtbaarheyd my ook beloven,
Natuur zou op die zeive wyz',
De Teelzugt u wel haaft doen leren,
©e LiefHe ilreek dan wys de pryz',
En deed u haar gehyme keren.
.Kloris.
"Weg Daphnis, weg, uw ydele praat.
Maakt, dat ik altyd u zal haten.
Daphnis.
Maar, trots uw af keer, en uw haat,
Zal ik u egter noyt verlaten.
Kloris.
©e Min komd altyd tyds genoeg.
.Daphnis.
'tlsydelheyd zynjeugt te fpillen-,
De Liefde komt ons noyt te vroeg.
Dan voor die nimmer Minnen willen,
Kloris.
Myn Jeugd belooft me nog wat tyd-,
Daphnis.
Maar als die tyd eens is verlopen,
Dan zyt ge "Jeugd en Vryheyd kvvyk»
Wat is 'er-, meenje dan te hopen.
. Kloris.
Een vry, en onbezorgd gemoed,
.,·,,.,. -. .Daphnis.
r * Een hartzeer, die u ilaag doet kwynen,
Dat gy die Lieve Minne gloed.
Zo
|
|||
,· HERDERS.ZANGEN, ii
.Zo Vrugteloos heb doen verdwynen,
.Kloris. Maar waarom my nu juyit gevryd, Daar ik tog nimmer zoek te Minnen. Daphnis. Wanneer gy uyt de Wereld zyd, Mag ik by anderen eens beginnen.' Kloris. Dat zy zo, 'k houw myn Vryigheyd. Gy zuid me nimmermeer belezen. Daphnis, Had dat u Moeder ookgezyd, Gy zoud niet in de Wereld wezen. .Kloris. Ag! Daphnis,, ag! myn hart dat beefd! Daphnis. Een tyken, dat gy moed beminnen. Kloris, Watof'er door myn Leden zweeft., Ik ben geheel onilelt van zinnen, Daphnis. iBetrouw uwSchoonheyt aan myn hert, Dat uw zo lang heeft aangebeden. Kloris. , Äg! ag'! ik voel de Minne fmert. Daphnis. p'' 'Zo -laat u eenmaal overreden. Khris. • Hoe,, kan ik dit nu -niét Weêrilaan. |
||||
li HERDERS-ZANGEN.
JDap/mw.
Neen,zo ge zyc een Menfch geichapen, Want tegen Liefde laat u raan, Myn Kloris.» is geweer, nog wapen. |
|||||
Stem · S Wat '&Φ dè Minnaar vol', enz.
' \0 Schoon verijdelde Dageraad. ■T'
Wanneer de Zon in 't Morgen-rood,.
In 't Ooiten kwam ontmoeten,, Lag Phcebus in. Auroraas-fchoot, Om Zee en, Duyn. te. groeten r
Om Roos, en Blom, om Phiölet, Met Elit en Linde digt bezet,.
Door zuyver koelt te buy^en, . . .. Om druppels die als Kriflalyn,
Op Roos en Blom gedropen zyn, Vol Neclar in· te zuy .. *... ..... geni.
2.. ' ·. ......... -.
De vers ontloken Dageraad,
Begroet van ztiyer-winden, Haar Morgen-zugjes vallen.laat,.
Op de digt beladen Linden, De Zon in 't Ooften opgeftaan,.
Speeld met ?.yn Glants opGroene Biaari·
Yan hoog getopte Bomen,. i Van waar myn Philjs dreef haar Vee,. Tor
|
|||||
HERDERS-ZANGEN, ij
Tot op den Oever van de Zee,
En brakke Water-iho .. ... .men. ?■
Haar Schaapjes aan de Waterkand^
Verkwikten door 't verkoelen,
Myn Philis gaat terwyl op Strand, Haar blanke Voetjes fpoelen,
En flobbert in het ruyzend nat,, Dat haar tot aan de Middel ipat. Door drifjes op-gevlogen. ...
Noyt zoeter Vreugd, noyt blyder dag, Ais doen ik weer myn Philis zag, Haar natte Leden dro......gen, 4·
Haar open Boezem heel ontbloot.,
't Albaftert wit verdoofde, Haar blanke Kaakjes blozend rood,
Auroor haar glans verdoofde, Hoe graagde myn verliefde Zin, ·
Na dit genot door zoete Min,
Dog dorft het niet betragten, . . . Dies was de Vreugde my een fmert,
En Vreugd voor'tOog,en pyn voor 'tHert, £n itryt voor myn gedag ..'. . ten.
|
|||||
VRY-
|
|||||
14 Ç ERDERS-ZANG EN.
VllYSTERS MINNE-KLAGT Over 't afïterven van: Haar- Ì É; Í Í Á Á RL Stem:. Fan de:Herde?· Piramus.
. , r., Ï Dag !' ô blyden dag r Heb ik ge-
vonden,. En doen ik myn Trouw aan hem had; Verbonden: < Den Herder Piramis,
Lyt in een Wildernis: Langs een klaar Waterkant & Daar Ruit hy op zyn hant,. • %-
Ik. wil hem niét verftoren· in zynflapen:: Ky is vermoeyt en lyt om Ruft te rapen::
Slaapt Herder, flaapt geruft,.
Tot dat gy uwen Luft:
Zult hebben doorgebragt,
Alwaar het een helen nagt::
%
Daar mê zo wil ik dan mynSchaapjes wyde: En wakker maken t eer ik vanhemfchy-
den„\. ;
|
|||
HERDERS-Ζ AN GEN. üfc
En fiet myn droevig Hert,
Dat barit van Minne-fmert, Myn Schaapjes alle gaar, Adjeu Ik volg hem naar., 4·
Cupido gy heb myn Hert; en Ziel bedol-
ven, Uyt Minne-Brandt;ïs hy alleen geftorven:: Myn dunkt ik fie zyn bloet,,
Geftort onder de voet,
Ik beef van fchrik en fchroom,.
Als ik aan zie de Boom..
S-
Den Boom daar-hy aan lag, vol'van Ge-
nügten,. ..'■. Bie brogt ons voort heel aangenameVrug-. ten;, Den Boom itaat altytRoot, En brengt zyn Vrugten voort;j5 Dat hy befproeyt nu js:; Met Bloet. van Piramis., 6. Met zynen degen dan, wil ik myn-döör*- fteken;
En met myn Hant,v/il zyn doot wreken J; En fchryven op zyn Graf,,; Met grote Letters af,. Harder en Harderin, Is geilorven, doot de Mj&. |
|||||
k,
|
|||||
λ 6 HERDERS-ZANGEN.
Een Zamen-fpraak tuffen den
HERDER CORIDON,
En zyn
HERDERIN CELADOK
•Stem: Soete Rozelinde waarom weende gy.
Celadon de Lieffelyke tyd komt aan,
Herderin't is tyd te wezen op deBaan, Ag! ziet myn Schaapjes lopen door de -groene "Wy;
Herderinne, myn Vrindinnckomt gaat met my. Celaden.
Coridon ik zal aanilons zo by u zyn,
Want ik zie voort aan de .klare Zonne- • fchyn;
:En og myn liev.e Herder wilt op ftaandß
• voet,
Myn ftal ontiluyten,
En laat buyteri, Myn fchaapjes zoet. |
||||
HERDERS-ZANGEN, ιψ
Condon.
Ik zal Herderin ,.ag Älderlieflle myn: Myn beminden Engel u behulpzaam zyn, Ik zal u Schaapjes dry ven lieve Herderin$ Door de Hey de, Zonder beyde, Na uwen fin. CeladoÉ.
Ag uDienftbaarhede itaan myn zeer wel aan,
Ik wil met myn Harder akyt treden gaan, Sa komt myn Coridon en voegt u aaa myn Zy* Speelt een Lietjëj Op u Rietje, Nevens Myi Coridöü.
Ceiadoh de woorde die gy aah myn doet j Kweft myn arm Zieltje, nu önfteekt rnyri bloet,
Komt 'dan myh Uytverkoren edel Ma- < get tèêr * Laat u vinde, Myn Beminde* Én fit wat heer t Dan zult gy hier hooren het zoete geluy 11 En van al de Vogels en van myne Fluyt j Ag! dat u Hertje in hetVeldzalopengaanj Door 't zvYiere, , S Vaft
|
||||
i8 HERDERS-ZANGEN. 1
Van de Diere,
Nu voortaan. ;
Ceiadon.
Herder door u aangename zoete Praat, Springt van vreugt myn Hert op in myn Zieltje,
Ag! door u Rekeraatfi lieve Herder myn: Alle dagen: Langs de Hagen: Wil ik met u zyn. Coridon. Ceiadon ik word geperitvanltondénaan, Dat ik op u Wangen eens moét geven gaan, -
Door u zoet Genegentheyd hier op het
Groen : Uyt zuyvere Minne, Herderinne, Eenen zoen. * Ceiadon. Zoetjes Coridon zo haaitig is te mal,
Hoort gy eens dit Nagtergaâltje in dit dal i Hy Fluyt geftadig, Herder met een bly gemoet, Hier te Lande, Allerhande, Zoet, zoet, zoet. Coridon. Zoet zal het gefchiede lieve Harderin, Zoo gy maar te vrede bent myn Enge- lih,
Ver»
|
|||||
J
|
|||||
HERDERS-ZANGEN, t?
Vergunt dog! Celadon aan uwen Herdef
Trouw; Doet myn Bede* Hier ter itede, Myn waarde Vrouw; Celadon. . Ag! myn lieve Herder fielt u dog geruit, Komt by Celadon volbrengt u luft. ■ Coridon.
Ag! komt myn twede Ziel · myn luft, myn Wert; Gy doet verdwyne, Alle pyne, Van myn Hert* |
||||||
HARDERS -GEZANG*
Stem: 't Schynd dat myn Zieltje zyn enzt,
. t.
Left'maal in }ï Krieken al vanne deri
, Dagen >v Afs !'ër dé Zonne zyn ryzen kwam doen Gink ik 'er myn Schapen te Velde-waarc .Magen- "
Gm'm het Bedoüwde Gras te voetij
Ik lydèze zoetjes aan een Waterkant, Daar ilc'myn zoete Hârderinnetje vantj "A- Bi Dieö |
||||||
to HERDERS-ZANGEN.
Dien ik met enen aangenamen Lag, Doen heb geboden eensjes goeden dagj Ik zyde wel zoete Harderinne,
Waar wilje alzo vroeg na toe? Ruft dog een wynig rnyn zoete Vrien- dinné,
Neen Harder zydzy, ik ben nóg niet moe, Den dag begint en, ik rufte nog niet, Maar op -bet left zy haar gezeggen liet; Daar vonden zy een bekwame ftee, Daar gingen zyzitte ruften met haar twee. Daar gingen zy byde zitten en ruften,
Niet ver van een klaar Water-kant, Daar hy zyn Liefje wel Duyzend-maal ■ kaften;
Daar hy zyn zoet vermaak in vant. Hy ly zyn Hoof je in zyn zoete Liefs fchöot, \ ' -
En met zyn Handjes op haar Borsjes bloot,
Daar lagen zy byde tot aan de Middag, Dat men de Zon uyt het Zuydenzag. Doen wouder myn Hardennnetjefchy-
En met haar Schaapjes hénen gaan,
Ik zy Harderinne, wilt nog wat byden, En laat het vry op Philander ftaan, Ik zalze dry ven over Berg en Dal? , ! Al-
|
||||
HERDERS.ZANGEN, ti
Alwaar het mynPringes gelieven zal';.
Ik zal 'er ze lyden en brengen in ruft, Aldaar het myn Harderinnetje luit. f·
Zy zy wel Harder wilt gyze dry ven,
D'ryfze vry aan myn Vaders Hof, Ik zal hier zo lang wagten en bly ven }- En daar mee zo nam hy oorelóf, Daar mede zo nam hy zyn af-fchyd, En met een Kusje haar adjeu gezyd, Hy zyde wel Lieflte, na de Zonne-fchynj Zoo zal ik weder by myn Engel zyn. HARDER S-K LAG T.
Op. etn. Nieuwe Stem:
ï. Ik ginger left wandelen aan een Fonty»·,
s'Avonds al in klaar Manefchyn, Daar vand ik myn Zoete Engelin, Treden met haar Schaapjes te Velden in. 2. Phileander fpeelden al op zyn Fluyt, En hy zy, wel Harderin gy zytde Bruytj. Ik derf'er geen Jonkmans fpreken aan, Want het is og lagie met myn gedaan.. 3·
Wel hebt gy niet gezworen enen Eed-,
Β $ En
|
||||
**. HERDERS-ZANGEN.
En weetgy niet wat gygifter avond deed,
Hebt gy niet gezworen by u Trou, Dat gy myne Dienareffe wezen wouw. 4·
Ja Harder, en dat geloof ik wel, Trouwen dat en is 'er geen Kinder-fpel,
Meende gy myn, ik meenden u niet,
Ziet dan dat gy na een ander ziet.
f·
Wel Adjeu dan ipytige Harderin, ·
En gy zyt de oorzaak al van myn Min,· Als ik jou dan niet Trouwen en mag, Zo Kuit myn voor 't laatite nog eens goeden dag. 6.
Maar,zy fprong op met een kloek ge- moet, En zy zey, wel Harder en gy zyt gegroet, Gy zyt myn Kint, en gy zyt myn Vrint, En gy zyt, de gene die myn Ziel bemint, HARDERS en HARDERINS
GEZANG, ^ f Fan Coridon.
è m, \ Komt myn Hertje komtmynTroosje.
|
||||||||
ñ myn Fluytje wil ik fpelen;
Vrolyk van myn Harderin, |
||||||||
O
|
||||||||
HERDERS-ZANGEN. 23
Ik moet eens een Deuntje kwelen,
Want ik haar op Trou bemin; Echo bolt myn item dog voord Dat myn Sylvia het hoord. 2. Sylvia aanhoord myn keeltje, Want het tot u lof nu zingt, Dat zoo klaar gelyk. een Veeltje, Door het groene Bosje klinkt, Komt dog aan op het geluyt, Van myn zoete Harders-Fluyt. 3·
Ik helaas! bedroefden Harder,
Moet alleen myn Schaapjes-hoen, En myn Sylvia gaat verder Wyden in het Bosjen groen; Of ik haar dryf agter an, Ik haar dog niet krygen kan. 4·
Harderin wilt my dog horen,
ïk bid u blyft een wynig. ftaan,
Nygc tot my u klagt en oren, En ziet dog myn lyden aan: Ziet hoe dat ik in myn Hert, Lyd' onlydelyke fmert. S-
Mögt ik eens myn Liefje fpreken,
Daar zy Wyd al aan dé kant, Van de klare Water-beken, Daar veel Bloempjes ilaan geplant, £4 Dat
|
||||
*4 HERDERS-ZANGEN.
Dat ik haar daar vinden zou,
Verdreven was al myn rou. 6.
Dat ik haar maar wiil te vinden,
Daadelyk zou ik my fpoen, Poor de digt beblade Linden, Om te komen in het Groen; Ras myn Schaapjes treed wat voord. Want haar Stem heb ik gehoord. 7*
Sylvia hoor ik daar Zingen»
Hemel wat een zoeten Thoon, Al myn Aderen die /bringen, Paar is geen Snare-fpel zo fchoon, Want de klare Beeke lpringt Wanneer dat myn Lieffie zingt. 8. Hoe zal ik u dan met kusjes %
O myn zoeten Sylvia; JEn met lieffelyke lusjes, In myn Armen nemen dra: Want u zoete Rooder-mond, Kon myn Hart maken gezond. 9-
Prinses, Harderin ik haake
Na de uure, dat ik jou Zal in d'Egten-Staat genake, Dan zult gy zyn myne Vrouw, En ons Schaapjes zullen meê, Zyn vérë'enigt op die iteêH |
||||
HERDERS-ZANGEN, %$
|
|||||
Zamenipraak tuffen
HARDER en HARDERIN, Stem: Hoe draayd 't Fortuyn æïâ ras.
Härder.
Ik groet u Harderin,
Godt geef u goeden Morgen Myn· lieve Engelin; Hoe komt gy zo verborgen; Zegt myn dog op dit pas, Onder de groene Linde, In het bedouwde Gras, Myn Engel myn Beminde. Harderin, 'k Ben op myn eenigheyd, Ik neem hier myn behagen, - f. Met dezen zoeten tyd, ï'
En liefFelyke Dagen;
Ik hoor het zoet geluyd, Van alderhande Dieren; Daar by het jeugdig Kruyd. ~ JComt onze Veld vergieren. " '"' Harder.
Laat ik myn Engelin, , ô Bloempjen uytgelezen, Â $ Ate
|
|||||
a* HERDERS-ZANGEN.
Als uyt een zuyv're Min,
Dog u Gezelfchap wezen: 'k Zal u behoeden gaan; Als een trouwen Harder, Komt dan myn Engel aan, En vlugt van myn niet verder« Hardetïn, 'k Zal myn en Harder ag!
Niet wygeragdg wezen, Laat ons den .helen Dag, Treden gaan als voor dezen; Met onze Schaapjens al, Za hier niet Jank te byden. Al in dit Groene-dal, Moeten wy ons vermyden. - Harder. Ag edel Maget teer!
Myn overfchoon Clarinde, Laat ons zitten neer, Myn Engel myn beminde, En nemen ons Plyzier Hier zoetjes met malkander, Al met het Pluym-gedier, Za VQßgt U by Leander. ^Br Harderin. Couragy Harder ziet,
Ter eeren van Clarinde, Za fpeeld eens op u Riet, Onder de groene Linde; |
||||
HERDERS-ZANGEN. z7,
En ik zal tuflchen by, Gaan zingea met behagen, Ter eeren van de My, Al langs de groene Hagen. De Harderinne zingt een Veersje tuffen byde „
Stem: Is liefde zoet lyden, &ς.
De Liefde moet ik pryzen,
In deze zoete tyd, En ook eere bewyzen, In 't Jeugdig Feld-tapyt, De Vogeltjes alle, Leere ons minzaam zyn% In dit groene Dalle, Ag Harder van myn\ Hoe zoet is 't te Minne? Hoe zoet is 't Gevry'1 Van een Harderinne, In de koele My. Harder.
Myn Hart is vol van Vreugd,
Myn lieve Harderinne, ,;..■.- Myn Engel vol van Deugd, ^JÜ8
Ag hoe brand ik van binne! Laat ik van ftonden aan, Myn overfchoon Clarinde, Een zoentje imaken gaan, Myn Engel myn Beminde* mr---
|
||||
ß$ HERDERS.ZANGEN,
Harderin.
Ik zal verwagten gaan,
Uw gunft nu qp heden, Wilt u niet lang beraan, Harder van nu ter ileden, "k Ben toE u dienfl beryd, Ik zal van u verwagten, Een zoenden in dees tyd, Wilt myn Min niet veragten, Harder. Ag mynen Engel ag!
Ik zeg u hier beneven; By Dagen en by Nagt, Zal ik wagen myn leven, Voor u myn Harderin.» En wilt geen zorge dragen % 'k Zal uyt zuyvere Mint By u zyn alle dagen. |
||||||
HARDERS - ZANG,
Stem: Wanneer de Zon in 't Morgen-roed;
I.
O Schoon verweelde Dageraad!
Ten Ooiten uytgeloken, Men ziet in u een Lieff gelaad,( Den Hemel doorgebroken» Men
|
||||||
HERDERS'ZANGEN» aS
Men ziet hoe Phoebus nederdaaîd,
Op Boffen -, en op Bergen ftraald, , / En pronkt met zyn gieraden, . . . Op Bos, en Kruyden van het Veld, Waar op Derinde haar neder fteJd, En pronkt met haar Gewa -......den*
2.
Dorinde maakt een Roze-bed, Daar op zo gaat zy ruiten, Zo dra als zy haar neder legt. Droomt zy van Minne-luiten, Zo dra de Schone lag en fliep, 't Was Damon Damon die zy riep, Doorfchaamt geheel aan 't blozen, , . * Og Damon Damon komt by my, En ruit wat aan myn Groene zy, Hier in het Dal van Ro , , . . t . zen* Og! Damon waarom komt gy niet,
Wat doet u Minne ichromen ? Hoe komt dat gy Zo van my vliet, En durft niét "by my komen ? Al hebt gy Harder Geld nog Goed, Uw Deugden en u Trouw Gemoed $ Dat heeft verliefd myn zinne, . . . Als gy my maar uw Trouw kwam bien$ Ik zweer, myn Gunft zal u gefchien, Ik zal u eeuwig Min ...*.. ne,, V. ï: 4· - , ,vf
Damon juyft agter het Geboomt,
Hoer*
|
||||
$ê Η ERDE RS-ZANG E Ν.
Hoorde dat zoete Dromen,
Wiens Hart met Vreugd fchier over* f /ftroomt, ' Is dadelyk gekomen,
Ter plaatze daar de fchoon Godin, Door Dromen raakt tot zoete Min s Lag gierlyk aan 't blozen,-,..» Hy ziet een lieflyk gelaad, Gekleed in cierlyk Gewaad, In 't midden van de Ro »..*.. zen. 5·
Het Gevögelt hier van Vreugde kweeld.
De Schoone tot vermaken,
Hy naderd tot dat zoete Beeld, Wenft duyzendmaal te naken, Al met een Kus dees Lipjes zoed, Waar Douw en Honig als een vloed % Gaat lieffelyk overilromen, . . . Terwyl de Harder flaat en dugt j Zo liet die fchone Maagd een zugt, , ög! Damon wild dog ko . . . * .'. men* ., '_; 6. „::
Door Liefdens Vreugt geheel ondeeld )
Raakte Dämons Hert aan 't blaken» Hy naderd aan het zoete Beeld, Kuil zoetelyk haar Kaken, , Terftond zy doe haar oog ontfluyt j
Doe riep 7,y met een naar geluvt\ Wat wilt gy hier beginnen ,Λ » . Hy fprak myn Lief ontftèld u niet,; |
||||
HERDERS-ZANGEN. %%
't Is Dämon Dämon- die gy ziet,
Gy hebt Verliefd myn zin...... nenj
7· "*':·/
Pringes ik buyg myn voor u neer,
Ag! laat my Trooft genieten ,
üns vreugden zyn geen Dromen meer*
Doen zag men Tranen vlieten ,
Uyt Dämons Ziel-verliefde bron,
Tot dat hy door de Liefde kon,
Niet bidden ofte fmeken, . . .
Doe zy zy Harder weeft geruft,'
Tot dat die twee in zoete luft,
In Minne-Vreugd bezwe...... ken,
|
||||||
HARDERS -ZANG.
Of een aangename Wyst
De Zuyder-zon liet zyne ftralen,
Op Veld en Akkers nederdalen^ Wanneer Pylander adem-togt, ... In 't lommeren en de fchaduw zogt. ! ! 2··'· ■
In 't naafte Woud, om 't Zonne-ligt te ont*
vlugcen,
En uyt de Borftyan zyneMin tezugten, Daar hy zyn Rozemond , In 't groen al ilapend vond, 3« Als
|
||||||
\% HERDERS-ZANGEN*
3. Al? opgetogen door verwonderingen j
Begon de Harder dus te zingen: Waar vond men fchoonder Tafereel.
Gemaald, door 's Kunitenaars Penceel,
,·,.- ' 4· .
Als my hier werd vertoond in 't leven;
'k Zie Rozemond hier ruiten by een Bron
In'c lommer van de groene Dreven Voor *t Heken van de Middag Zon: ., f-
Terwyl haar blonde ontfnoerde Haren Doörvlogten zyn met Bloemen en Blaren:
GyPluym-gedierd, ontwekt haar niet j Laat die bekoorelyke ruiten, „6. Myn Oog moet zig nog wat vërlüftefl In 't fchoon dat my 't hier bied , O lief geval! dat voor myrt Ogen Komt zo veel fchoonheyd t'zaam verto- gen» |
||||||
Τ E GE Ν - 2 Α Ν G.
Stem: Ag fcbont Maagd.
1.
Verliefde Maagd,
Meend gy met loak,eä t'Ontfonken ,, , ,< töpi
|
||||||
HERDERS-ZANGEN, n
Myn Hert wel eer behaagtj
Neen ik ftel de Min
Gans uyt myn zin,
'k Wil altoos met myn Vryheyd pronken £ 2.
Weg Malle Pry, Met al u Snappen
En klappen,
ïk laat u in de ly, Schoon gy myn Ziel
Wel eer Geviel,
Gy zult my noyt niet weer Betrappen. ?·
Dat komt Zottin
Van na te Loperi,
En hopeh
Op u Trouwe Min, Neen, 5k Lag u uyt,
Gewaande Bruyd, 'k Zal voor myn Geit wel Schoonder koi
pen. 4·
Het blinkent Goud Heeft groot Vermogen i
In d'Ogen
Vaii Juffers Jong en Oud. Beklaag dan niet Uw zwaarVerdriet,,
Gy hebe u zelfs te Los bedrogen. C J f.Aii
|
||||||
v^„, l„..^-„__..u_JÎi_„Î----___„*__. ■ X»-r—ô—
34 HERDERS-ZANGEN.
ft
Als ik de Wyn
Zie in de Beker,
'cis zeker
Die baart my Medecyn: Die voed de Vreugc,
En doet my Deugt,
Dies hoef ik noyt geen Apotheker. 6.
Weg dartle Min, Jou regte Zotje
'k Befpotje,
'k Verban u uyt myn zin: Schoon ik wel fchyn
Uw Slaaf te zyn,
't Is maar Geveynil, en ik Bedotje^ TEGEN- Æ Á Í G,
Ik haat de Wyn
En al die Prullen,
Die pullen
En daag'Iyks Dronken zyn. Myn Hert en Zin
Leef door Min;
Die zal myn Bachus noyt meer zuließ. |
|||||
GIF"T
|
|||||
HERDERS.ZANGEN. 3$·
GIFT aan ROZEMONDv Stem: Tranquille Coüt.
|
||||||
Daar Rozemond, daar is een Roos*
De waardfte van de Lente-Bloemen^ Hoewel ik, voor haar glans, verkoos, De Roosjes waardiger te roemen, Die met een Frifler geur , ea Schoner glans belaân,
Op byd' uw Kaakjes itaan. z. ,
Dat zyn de RoosjesEngeHn* Die Minnaars Sterven doen of Levend Om dat Gebloemt heb ik vol Min, Myn Hart in α Gebiet gegeven, Behaagt deez' Roos u Oog? fta my 'er weer een toe,
Die zulk een Offer doe. 'tZouGunftomGunft zyn,WaardfteSchat$
En 't zal u Hartje niet bezwaren, Het waardfte Roosje boven dat, Dient afgeplukt, of ftroy zyn Blaren. Uw Rozengaard zal (laat g'er nu) en daö een gaan,
Hier na te Schoner itaan; C * DAÏ?H?
|
||||||
3ö HERDERS-ZANGEN.
DAPHNIS en PHOEBUa Oj5 ce« Aangename Wys.
i.
Doen Daphne d'overfchone Maagt,
Van Apollo haar Vlugt nam tenBofch- waart in,
En van hem fnel wierd Nagejaagt, Toe liep hy, en riep hy, ô fehone Godin! Toeft wat, toeft wat,weeft niet Verbolgen, Ey waarom Loopje ? uw zelve bezind $ Leeuwen nog Beren,nogTygers u volgen, JVlaar'c is Apollo, die u zo Bemind, Wit u Erbermen iet, Agtgy myn kermen niet,
Laat gy myn Godheyd dan in de Ly, Heb Deernis 5 ô Daphne heb Deernis met- my.
2.
De geen daar gy zo fchuw voor Vlugt^
Is Harder nog Kinkel die 't Vee hoed of weyt,
Maar 't is een God die door de Lugt* De Guide Glans van zyn Stralen uyt fpryf, Den Opperile Jupiter is myn Heer Vader3 Klarös, Delphos en Tenedos ftaan, Tot myn Gebied en Bevelallegader, . , - . ,,f ' Ik' |
||||
HERDERS-ZANGEN, 37
Ik ben de Zon, myn Zufter de Maan ,
Kruyden en Bloemen, die ik na u te noe- men zie, Lokken myn Stralen alleen uyt d'Aard, Mag dit u niet lokken! ô Schone bedaard, λ-
Noyt word ik Oud, Haag blyf ik Jong,
Myn Hayr enVergryft noyt maar blyfc
even Geel,
En dat myn item, wanneer ik zong, By de Negen Muzen, en't Spel van myn Veel,
U (o myn Daphne!) mögt komen ter oren ,
Dat gy zo lang uLopen eens liet, 'k Zou buyten twyiTel u w Hartje bekoren. Om myn te helpen uyt mya verdriet, Qg! hoe gerusjes wou Ik dan met kusjes jou, Liefjes onthalen als een Godin, Nu Daphne ttaat , Daphne luyilert na. myn Min.
4·
Maar 't was om niec wat Phccbus riep, Want Daphne Vlood van hem zo fnel als
zy kon,
Waarom hy ook zo Schigtig liep, .
Dat hy haar in 'tLopen op't laatfte verwos,
Penenus! Penenus! Phoebus beftormt my,
C 5 Helpt
|
||||
3_8 HERDERS-ZANGEN.
Helpt my, ô Vaderf riep Daphne ver-
zaagt, Kuyfche Diana kom bid ik vervormt gy,
Straks deze Schoonheyd, verhoort dog
uw Maagt, Want ik wil Sterven eer,
Hy zou verwerven meer,
Dood! gy zyt myn zeer wellekoom,
Daar mede wierd, Daphne vervormt in een
Boom. f·
De droeve Phcebus Bleek van Rouw,
Omhelfde met Tranen deLieveLauwrier,
En zy, ôBoom [ Beeld van myn Vrouw!
Blyft altyd Groen en een Vyandin van
Vier, Spartelt en Klatert, wanneer men u Blade-
ren Werpt in het Vyer.doet als Daphne deed,
Doen haar het Vyer van Min kwam na-
d'ren, Stryd dan, als Daphne my wederilreed,
teerd hier ô Maagden door ι
Als men u Jaagt, het oor
Nimmermeer te buygen naarGeyle luit;-
En daar op heeft PJicebus den Boom eens
geku.lt. |
|||||
HER-
|
|||||
—J-w
HERDERS-ZANGEN. 39
Ç E R D E R S-K L Á G Ã, Op een Aangename V/y.
1.
ik ginger Ie ft wandelen aan eenFonteyn,
En daar onmoete rny een Mooy Meysjq feyn, En daar ontmoete my een Schone Veld» Godin,
Zy fpeelt'er geftadig inmynZin. 2.
Zy Speelt 'et zeer Lieflyk op haar Fluyt% En zy wel Herder ik ben de Bruyt. Ik en mag voortaan geen Jonkmans fpre- ken aan,
Want het Vryen dat is verre met mya gedaan. Weetje watje gifteren Avond deed %
Hebje niet Gezworen enen Eed 5 .;' Hebje niet Gezworen al by u Tron,
Dat ik uwen Dienaar wezen zou. 4·
Herder ,en dat weet 'er ik zo wel, Trouwen dat is 'er geen Kinder-fpel, "'
En ofgy my Bemint, en ik Bemin jou niet».
Daarom vertrekt vry Herder na een ander
ziet.
C 4 f. Wét
|
||||
4© HERDERS-ZANGEN.
÷
Wel Adjeu dan Spytige Harderin,
Wel Adjeu myn overfchoon Godin, En als ik dan niet Trouwen mag, Zoo Kuil my eens voor 't laatlle goeden, dag. V R Õ Á G I E,
Tuffen een Jonker en een Harderin.
Stem: Al wat men doet, enz.
Jonker.
C^od Groet u Goede Morgen Harde-
J · rinne., Hoe komt gy zo Vroeg in het Groene Wout,
Al met uw Schaapjes zoo te Velden inne, Hierin het fiere Groene Gras Bedoud? Ruil by de Beken, Ik moet u fpreken, 'ik Verzoek u tot myn Vrouw, Helpt my maar uyt den rouw. Hsrderin.
Ach Jonker flaakt dog al uValfle Zinnen, Ik ben een Rer'bre flegte, Hard erin, Die met haar Schaapjes trekt te Velde inne,
Gaat na het Hof verandert daar u Min, 1' ' ' ', 'kBlyf |
||||
HERDERS-ZANGEN. 4$»
'k Blyf by myn Schapen, ;#·
Om Vreugt te rapen,
Ik ben te liegt voor jou,
Kieft vry een aar Juffiou.
J-onhr. Ag Schoon' Pringes, Edele Harderinne,
Ag Schoonde Beeld verhoort dog eens
myn klagt, Ik ben een Jonker die komt Beminne,
Verzmaat my niet om dat ilc uVerwagt,
Engel geprezen,
Wilt my Genezen, Laat varen 't Groene Wout, En kieft een Schat van Goud, 'k Heb veel Lakeyen ende Kamenieren, Die u het Lyf zulle vergieren gaan, Daarom wilt uwen Min aan my belleden, Engel laat varen al wat u gaat aan, Ag Lief geprezen! Wilt myn genezen, Ontfangt myn Trouw te Pant, Een Schoone Diamant, Ik zal myn Lief'een Zyde Kleed doen ma- ken, Een Rok doorwerkt van het Roder Gout, En een pa ir Vluyltes van fyne RoödSchar- Laken,
Met Goude Kanten daar rondom geboort, En Parel-moeren, Die zult gy voeren, CT Op
|
||||
42 HERDERS.ZANGEN.
Op u Hart een fyne Boot,
IVlyn Lief gelyk de Groot,
Op u Hoofd daar zult gy een Fontanje
dragen,
Van fchone Kant en Goude Linten klaar, Dat u de Vreugt en Staat wel zal behajen, Engel laat varen al u Schaapjes maar, Dan zult gy Vuren, Een Goud Cin&uren, Gebonden om u Lyf, Myn Lief tot u geryf. Herderin.
Jonker door al uw zoete Minne woorden, Zo.zal ik my terftond beryden gaan, Uw grote ftaat die gy my iteJd te voren, Bedenkt u dog eer dat het is gedaan, Ik kom Ontfangen, Met groot verlangen, . Uw Trouw en Eerbaarheyt, Den Joqker was Verbleyt. Janker.
Ik zal myn Amarant nu rïiuys gaan halen, Hy gaf haar op de Zoete Trouw eenKus, Zy is de geen die in myn Ziel komt ma!ent En op haarBorsjes Blank heeft hy Geruit, Myn Lief geprezen, Jk ben Genezen, Verlort van *3mert en Pyn, Wellekom moet sy zyn, ' Vlegt
|
||||||
HERDERSZANGEN. 45
Vlegt nu een Krans van Groene Lauwe·»
rieren, Van Maagde-Palm, Bloemen en Groen
Kruyt, Wilt nu den Bruydegom en Bruyd ver-
gieren , ZaMuzikanten maakt eenGrootGeluyta
Speeld op Schalmeyen,
Wilt u verbleven,
En wenlt dat Zoete Paar*
Geluk en Vreugt te gaar.
|
||||||||||||
HERDERS VRYAGIE.
Op een aangename PFyx.
1,
|
||||||||||||
W
|
eeft 'er Gegroet Schoon Herde«
rinne, |
|||||||||||
De Liefde dringt my zo flerk aan,
Ik voel myn geheel berooft van Zinnen ,_ Kan ik geen Trooft van u Verwinnen h Dat gy my wik ten Antv/oort itaan. 2.
Want ik leg ftadig hele Nagten, Dat ik peyns om u myn Zoete Kind, Darom en laat my niet Lang liaan wagten^ Gy kunt myn Pynheel gaauwVerzagten^ Als gy myn maar eens weder Mind. 3. Jonk-
|
||||||||||||
é. „É...!■.,.„.,......., . , É,-_______.______________É
|
|||||
44 HERDERS-ZANGEN.
3-
Jonkman houd op van al u Klage,
Want ik en kan my dat niet verftaan,
Dat gy u nood zo aan my komt klagen, Om my veel Liefde toe te dragen, Wel waar komt dit zo gaau van daan. 4·
Daar ik nog noyt in geenOkkazie, Of Konverzatie hebgehat, Als laait in de nieuwe Spruyt Plantagie : Met onze Schaapjes vol Kuragie, Daar gy met my te Praten zat. Schoon Lief ik moet het u. Openbaren,
Zedert die tyt dat ik u daar Zag, En onze Lammeren te zamen waren , Wat is my Drqefheyt wedervaren. Om u zo Treur ik Nagt en Dag. 6.
Jonkman uw Klagen is verloren, Ik ben tot Trouwen nog niet gezint, GeenMinnaar kan myn jonkhert bekoren, Daarom en wik u niet Veriloren, Maar ziet dat gy een ander Mint. 7·
Niemant kan ik ter Wereld Minnen, NuooknietKIagenmynDroefheydGroot,
Als u myn Overfchoon .Harderinne, Die ik geheel met Hart en Zinnen, Ja, zal Beminnen tot in der Dood. 8. Jonk-
|
|||||
HERDERS-ZANGEN. 45-
8. Jonkman ikGeloof 't zyn Geyle Lüften,
Daar u Jonkhart mee Bevangen zal zyn, Dat gy een Maagt op 't Bed zag Ruiten» Die uwe Mirine-Brant eens bluften, Dah waar Genezen u Smert en Pyn. 9-
Schoon Lief wil Staken al die gedagten,
Want ik Bemin u in Eer en Deugt,
En ftort voor-u uyt myn Droeve Klagten, Zout gy daar door niet weder tragten, Met Zoete Woorden myn Hart Verheugt. 10.
Jonkman houd op van al ü Klagen, Want al myn Praten is Veynzery, Een Maagt moet altyt Liftig vragen, En tot Refpekt haar Eerbaar dragen,' Wanneer een Jonkman komt daar by. lis
Wel is myn Droef heyd dan ten Enden,
Zyt gy bewogen Og. Harderin , Myn te Vérloflen uyt veel Elenden, Zal ik met Vlyt myn dan gaan Wenden^ Dryven myn Schaapjes de Stal waard in, 1 z.
Ja Harder gaat maar na de Weyden, Zy zyn verzadigt veel gants met Groen* En laten wy Zamen om watVermyden, En met Genügten die gaan verbeyden* Komt Harder geef iriy η daar op een Zoen. 13·. Schooi*
|
||||
46* HERDERS-ZANGEN.
*3·
Schoon Lief ik neem u in myn Armenï
Ik zal u Beminnen en wezen Getrouw, En u voor Angfl en Druk Befchermen t Gy hebt verhoort myn Droevig Kermen, En gy zult wezen myn Lieve Vrouw. 14.
Komt Harders wilt nu Vreugde aanfchou- wen f
En maakt nu Kranffen met Lauwerier, Om op 't Hooft van myn Lief te Bouwen* Wat Grote Vreugt nu zal ik Trouwen, Μ yn Zoete Lieve Kaatje komt maar hief. |
||||||
HERDERS-LIED,
Tuffen Sylvefter en Coridon.
Stem: Myn Hartji is heel Doorwonh 1.
Süvefler en Koridori,
Oie gingen na de Linden * Omtrent de Zuyer Bron, Om Grasjes t'zaam te binden , ï^akj fa la la la la la la. |
||||||
HËRDERS-ZANGEN. ift
ζ.
Zy kwamen ter Piaatze daar, By een zeer Hogen Ceder j Daar 't zeer genoegelyk waar, Zy gingen Zitten neder, Fa la, enz.' Hy Vlyden haar om een Kus,
En om haar Borsjes te voelen,
Zy zey, Ey Koridon flus,
Ik voel myn Hartje Krioele, Fa la, enz,
4·
Hy zag haar zo Vriendelyk aan,
En voelden daar met zyn Handen,
Of 't Polsje begon te ilaan,
Maar ag! haar Hartje Braaden, Fa la, enz.
Haar Borsjes heeft hy der ontdaan,
Daar zag hy de Blanke Leden, Met twe Rô Tepeltjes ftaan, Én voelde voort Beneden, Fa la» enzJ 6.
Sylverftertje og ! myn Lief * Zy Koridon met een Kusje, Ey, doet eens myn Gerief, Myn Hart Öpftygent Lusje, Fa ia,eni< 7-
Og zydze myn Koridon * Mins togje moet ik 'er bedwingen, De Ceder en deze Bron , De Vogels zouden uyt Zingen, Fa la,eriz* ·· 8iGëeä |
||||
^8 HERDERS-ZANGEN.
8.
Geen Vogeltjes nog Geboomt, Geen Water zal ons Beklappen, Hec Beekje dat Ruyzent btroomt, En zal ons niec betrappen, Fa la, enz. 9-
Maar Koridon zal u Trouw,
JVly Nimmer of Oyt begevenj
Dat ik als Harders Vrouw ,
Èy u mag zyn verheven, Fa la, enz.
10.
Betrouw my dat Vryelyk toe,
Zilveritenje op! my Waarde^
Zo ik u Ontrouw doe,
Zo Schent my Lugt en Aarde ,Fala, enz.
II;
O Hemel wat ik daar Zag,
Zy Speelden het was een Wonder <t Dat Koridon boven Lag, Zilverftertje raak onder, Fa la, enz. iz. De Bladertjes maakten Gedrild
Mit gaf Züvefter een Zugje,
Dbg Κ upido zat ftil,
En Zag dit Geeftig Klugje, Fa la, enz*
|
||||||
<Q(W?
|
||||||
HER-
|
||||||
HERDERS-ZANGEN. 4?
HERDER S-Z Á Í G-
Stem '.Het beft op Aard is een geruß Gemoed. t.
Ag Amaril hoe prikkelt my uw Min.
Hoe glansryk itraalt uw Zon myn Boezem in, Myn Ziel, als in dien Gloet op nieuw verrezen,.
Start op het Schoon van uw Aanminnig Wezen,
Zo kragtig als, den Adelaar 'c gezigt Veil op den Glans,, van 'c lieffelyk Zon- neligc z.
Maar ag! gevoerd op Vleug'len van myn Zugt- En drift, gelyk Ikaris in·de Lugt! Hoogmoedig dreef, op zyn te dartele Vlerken,
Zo doet gy my helaas! te klaar bemerken Myn trotze Min, en al te lieren Moet; Mits gy my ileedis, doet fmelten in uw Gloet. Schoon uw Gezigt een onweerilaan>
b'i=en Glans |
|||||
A_
|
|||||
yo HERDERS-ZANGEN.
Uyt fchittert, tragt myn vlugge Min nog-
tans Het toppunt van haar Hey] erlang te na-
ken, Op 't Ambrozyn van uw' Robyne Kaken;
Al zoude ik gantfch, Verzengen en voor
Dooc Neer ftorten in, dea Vloet van uwen
Schoot, |
|||||
FILANDER. en AMARANTE.
Stem: Courante la Reine. ï.
Left als ik Amarant'
In 'c Lommer van de Bomen* Vond leggen Dromen Aan een Waterkant Ontregen ,'had Kupido zynBoog gefpant, Een lugtig Windje falies van veer Om haaren Hals, de Lokjes heen en weer? Wanneer het Wigje, Vloog met zyn Scnigje4 Op haar Boezem neer. |
|||||
a. -Hjr
|
|||||
HERDERS-ZANGEN, ff
2.
Hy kuil haar lieven Mond,
Daar Roos en Fiolieren, Om ilryt op Zwieren, En vertrok teriiond, Ag! riep rayn Engel, ag! ik ben gewond? Filander, ag! ik voel uw Min; Uw' Schigjes dringen tot myn Boezem in» Ik iterf ag Herder Wond my niet verder, Helpt uw' Harderin. 3-
Helaas wat zoud ik doen; 'k Gink op dit lieffelyk Zeggen,
My by haar Leggen, .
In 't bedaude Groen:;
Met kus op kus haar Sluymer Lusjes voen;
Maar Hemel toen myn Mond en Hand,
De purpere Tipjes van myn Amarant,
Haar Boezem drukte
(Dat my gelukte)
Vloog iïc voort in Branc
4·
Gelyk een Bey in 't Velt,
Haar wiekjes uyt komt ftrekkea, Om Dauw te lekken, Daar de Lym af zwelt $ En zig op't Eeurigft zoet der Roosjes fielt,' Zo lepte ik ook het zoetfte Ambroos, Van Amaranr, myne iiytverkoore Roos, ^ ' flï' Tot |
||||
yz HERDERS-ZANGEN
Tot dat ik maakte
Zy, toen ze ontwaakte ,.
My tot Bruydegom koos.
|
||||||
HARDERS-DROOM, van den
HARDER EILANDER, En de Trooil-Redenen van de
HARDERINNE DOORINDE. Stem: Ik kom u Begroette ag Scfaonßsi
ι.,
Den Harder Filander Hiep ontrent een
Hy, m Hy Droomde wie kander dog wezen met Zo droevig Doorfehoten,
Zo diepe Doorwont,.
Myn Hert is gefloten,.
Nog fprak mynen Mont,,
De Pyn is zo. groot,
Kern dan myn Doorinde s, , · · '
Helpt uwe Beminde,
AI ee* hy flerfr, de Dooü
|
||||||
HERDERS-ZANGEN, f$
2.
Doorinde die wyde haar Vee daarom-
trent » : Hoe bitter zy Schreyde, Als zy hem heeft gekent,
De ftem van Filander die riep óverlayt,
[ Ik en kiezer geen ander, :v Ik neem u voor myn Bruyt, En op het zelve pas,·
Zonder veel te zeggen,
Kwam zy haar te Leggen,
Ν effens hem in 't Gras.
3·
Den Harder ontwaakte en wiert heel
Ontfiek,
Ag liefde, wat maak je zo vroeg in het Velt, Heeft God u gezonden Tot myn Medegyn , Om te ilelpe myn Wonden, Die zo bitter zyn; Komt dan myn Engel zoet, Kom, komt aan een Beeke, Kom geneeft de Sieke, Esr ik Sterven moet. 4·
Doorinde bewogen, en bleef niet Ver-
iteent,
Kwam toegevlogen, en heeft hem ver- , leent,
Eea Kusje met Vreugde D 3 En
|
||||
5-4 herders-zangen;.
En fprak wel gernoec,
Ag Harder vol Deugde, Ik Schenk u myn Bloet, Ik Schenk u myn Trouw,, Ik Schenk u myn Leven,, Kon ik u meer geven, Als dat ik geven zou. f ·
Komt Harders te zamen wilt Vrolylé:
nu zyn, Ik bender genezen vanDroef-heyd enPyn, Ik. bender genezen van myn zwaren: Wont,
Doorinde die heeft myn gemaakt heel: Gezont
Door de Liefde groot* Heeft zy haar Leven,. Aan myn gegeven En ruil in· myn, Schoot. 6. Harderinne en Harders roept nu over* luyt, Doorinde is nu Eilander zyn Bruyt, Door Liefde eïi Minne zyn wyder ver- gaart, En met Vrolykheden te zamen Gepaart, Uyt Droef heyt en Pyn, Ben ik nu genezen,, Daar is geen vrezen,. %. ia, myn, Bruyt allym. >% E£-
|
||||
HERDERS-ZANGER j5
7·
Filander die is 'er uyt Droefheyt en
Noot, Füander is nu Opgeilaan van de Doot, Fiianderdie is vanzynkwynendeWont, Nu weder verrezen en Fris en Gezont, Uyt angft ende Pyn , Wie zal het wezen, Die myn kan genezen, Als Doorinde ryn. e.
Ik lief myn Filander voor myn Egt©
Man, Geen ander die myn Hart nu genezen kan, Filander Doorinde is u Waarde Vrouw, · Wy leeven tezaaminden Egten Trouw, En zyn nu by een, Ons kan niet doen Schromen-, Als dat zal komen, Maar de Doot alleen. |
|||||||||||
Zamenpraak tuffen
HARDER en HARDERIN.-
Stem: Ik kwam lefl aan een Beekje. ·
Harder.
|
|||||||||||
O
|
ntwaakt fchoon Harderinne,-
|
||||||||||
Myn zoete Silvia,·
£ 4.. Mjtt*
|
|||||||||||
fS HERDERS-ZANGEN.
Myn Engel wilt u Kleden gaan,
Want de Dageraat komt aan, Wilt myn Reden hooren, Ik heb u zo lang Gewekt, 't Is myn uytverkoren, Óf gy met Philander gekt- Harderin. Zou ik met u treden,
Wel Harder gy wort quaat, Dit zyn geen Reden van de Min, Voor een Jong Harderin, Zou ik met u Gekken, Ey Philander α niet Stoort, Ik zal myn Aantrekken, En gaan Zoetjes met u voort. ' ■Harder. Nu ik hoor deze woorden,
Uyt uw Lieve Mont, Myn alderliefile Silvia, Nu is myn jonk Hart gezont. Ik zal u verbeyden, Mynen Engel kleed u ras, Om ons Vee te Weyden., Samen op het groene Gras. Harderin. Harder,, harder, harder,
Zie daar, zo kom ik aan : Met opent Silvia haar deur, En zag Philander ftaan, Die haar vriendelyk Kufte* . Voor
|
||||
HERDERS-ZANGEN- si
Voor haar Jieve Lipjes root:
Zo veel als 'c hem lufte, En haar goede Morgen boot. Sus, fus,'fus., Philander,
Gy maakt het al te bont, Ey lieve lpaait u Kusjes 'wat, Al te veel is ongezond Harder. 't Is uyt vriendfchap Liefje:
En om onze Min te voen^ Kom myn Honigdiefje; Met Philander in het Groen. Daar op gingen zy dry ven:
Haar zagtgewolde Vee., Langs Berg en Da! in 't grone Wout, Heel zoetjes met haar twee, De Nagtegaal met Luiten -, Zong op eenen hoge Boom, Dat deed haar Beyde ruften, Aan een Kriftaleyne Stroom. Daar praten Zy te zamen,
Heel zoetjes van de Min. Tot dat de Son haail onder ging, Trok Harder eu Harderin, Zamen uyt de Weyden, Ên van een gefcheyden, Dreven een yder na haar Stal9 Het was haare Schaapjes al. '-■' r\r>
:-r º Â f Ver-
|
||||
β HERDERS-ZANGEN..
Vermakelyke Vryagie, van een
HARDER en HARDERIN. Stem·: Ik Fryden een Meysp teef.
Harder.
Lief, ontwaakt fchoon Harderin*
Ziet Aurora is aan 't Dagen; Dryft uw Vee ten Velden in, Met myn langs de groene Hagen, Want de Dageraat komt aan, ILief wilt u ras Kleden aan, En met myn na 't Veld toe gaan. Härderin. Harder houd een weynig ftee,
Of wilt myne Stal ontfluyten, Ik gaa daadelyk met u mee ,· Met myn Vee dryven na buyten, Myn getrouwen Harder hoor, Dryft'gy met uw Vee valt voor*. Ik zal volgen op het Spoor.. Harder. Lief myn waarde Harderin,
°k Zal u hier zo lang verbeyden*-, sk Zal myn Vee uyt fuyver Min,, Mee dry ven na de Heyden,, Engel in het groene Dal,,
6 . ° ©aar
|
||||
HERDERS-Ζ ARGΈΝ„ f&,
Daar zingt 'er de Nagtegaal,
Vrolyk met een bly Gefchal. Zo dreven zy met haar twee,
Zamen langs de groene Bomen, Met haar zagt gewolde Vee, Tot dat zy daar zyn gekomen, Aan een Beek of klare Bron, Daar fpeeld der Harder Koridon >v Een Lied voor zyn Celadon. Als zy waren op 't Veld-Tapyt,,
Haar Vee Graafde met Piyfiere,, , Met een veriTe Appetyt, En de Vogels Tiereliere, En de Lammertjes in de Wey,. Menfchen en Vee het is al ble.y„ Met den aangename .Mey. Als zy waren in de Wey,
Aan een Bron of klare Beeke : Den Harder fprakvan Vryery, Tot zyn Härderin ging fpreekeSt En hy gaf haar eenen Zoen, Aan zyn Harderinne koen , Met de Mey is alles Groen. Hardérin. Spreekt gy alreets van de Min;;
Härder wilt u wat bedaren;, Want daar fteekt veel Droef heyd in>, En daar toe veel groot bezwaren; En ik ben nog maar een Kind,, Ik.bea in de; Liefde blind ,a Daaromi
|
||||
6o HERDERS-ZANGEN.
Daarom verder u verzint. Harder. Met de aangename Mey,
Ziet men 't Piuymgediert vergaren, Lief voegt u ook aan myn zy, Laat ons ook uyt liefde Paren, "t Piuymgediert dat is vol Vreugt, Harderin zyt dog verheugt, Laat ons Paren in eer en deugt. Harderin. Heeft het GGd zo gevoegt dan,
Harder laat ons zamen Trouwen, 'k Zal u houden voor myn Man, En ik blyf u Waarde Vrouwe. Harder. Ag! nu is myn Hart geruft,
Lief daar op nu eens Gekuft, En daar na ons Vlam gebluft. |
||||||
HARDERS-KLAG T.
Stem: Ag Schoonfle Veldgodm. i.
Og fchoonfle Vrindin,
Gy zyt die ik Bemin, - Boven alle fchoone Vrouwe, Ag myn Overfchoon Godin, Ik doen tot u myn klagt, Ag!
|
||||||
.·-
|
|||||
HERDERS-ZANGEN. &i
Ag! ik van Liefde verfmagt,
Helpt my dog uyt myn fmerte r Ag myn overfchoone Maagt. a. Ag! hoe: kan het dog zyn„ Myn Hart is vol pyn, Dat de Liefde vermogen, Zo hy een Minnaar kan zynr Ag! myn Harijen dat Brant, Uyt zuyver Liefde in vlam, Cupido wilt mynder dog helpen,. Te bluffen myne Minnebrant. Helpt myn dog uyt den noot,,
Gunt myn haar teere Schoot, Op dat ik mag geraken r Door liefje in Carons Boot, Dan waar ik uyt Druk en Smart, Heel verheugt was myn jonk Hart», Dan waar ik uyt myn Leyden, Ag! ik door Min ben heel verplet^ ' 4-
Ag !* zy en hoort my niet,,
Myn klagt is voor niet,. Wie zal my dog helpen, Uyt myn zwaar Verdriet, : ' Komt Venus met u Magt,:
Toont uwe Minnelyke Kragt,. Cupido wilt haar Doorfchieteny Agiik door Liefde verfmagc |
|||||
&z HERDERS-ZANGEN.
f·
Ag! Sterre Zon en Maan,
■•Laat u Glans overgaan, .
Wie zal rriy dog helpen, Ik kan geen Trooll hier ontfangen, ©aar leyt myn Harders Staf, ;Nu moet ik dooien in het Graf, Door Liefde moet ik bezwyken, ïEn verrotten toe Kaf. ' 6. Ag! ongeruiligen Slaap, < Wie of mynder ontwaakt, Ik noyt naarder klagten, En hoorden in der Nagt, Het fchynt of het myn Harder was; ■Ik moet eens kyken op het pas·; Myn Hart ftaat heel verflagen, Ag myn! hier leyt zyn Harders Staf. 7· ' ~ ■ ■
Ag! zyt myn Harders Krnt,
"Van de Liefde verblint,
ä©p Klippe en Bergen,
Daalt neder myn verflint,
Myn Harder leyt in het Zant,
Door de Liefde ontmant,/
é Doot wilt myn genaken',
luier leyt myn Befte' Pan£
RE-
|
|||||||
^
|
|||||||
REGISTER
VAN DE
HERDERS-ZANGEN
Α.
Ag Amaril hoe prikkelt my uw Min. Stem: Het beß op Aard is een geruß Ge-
woed. 4$ ;Ag wiftje wat uw Minnaar leyd, ÎAls'jfc myn Philis kujjen mag, Τ
Te Vliffinge -Lyt 'er een, enz. > 4. LmatÏbabus inbet Morge root. j •C. cCeladon de Lieffelyke tyd komt aan, .Stem: Zoete Rozelindewaaromweende gy. rS
D. Daar RozemoncL, daar is een Roos, Stem: Tranquille Cour.. 35
De Liefde moet ik pryzen,
Stem: Is liefde zoet lyden, enz. 27
De Zuyder-zon liet zyne ftralen,
• Stem: 31
Den Harder Filander fliep omtrent een Hy,
Stem: Ik kom u IBegroette ag Schoonfle. 5a
,Doen Daphn'e d'overfchone Maagt„, Stem:: gg
G.
^aod· Groet u Goede Morgen Harderinne, Stem: Al wat men doet, enz* 4«
H.
;Hoe Kloris: hoe zo vroeg in 't Veld,' . Stem: :LaatFboebus in bet Morgen Root, enz. .7
'Ik ginger left wandelen aan een Fonteyn,
•En daar ontmoete my een Mooy Meysje feyn, '- Stem:
ik ginger lift wandelen- aan een F-entyn, -Stem;: sn
ik
|
||||
REGISTER van de HERDERS-ZANGEN..
Ik groet u Harderin, Stem: Hoe draayd 't Fortuyn zoo. ras. 25:
L. Left als ik Amarant' Stem: Courante l& Reine. 50
Leftmaal in 't Krieken al vanne den Dagen,
Stem: 'tSchynd dat myn Zieltje zynenz. 19
Lief ey vlcgt een Kransje van Mirte en Fiolen, Stem · 3
Liif, ontwaakt Schoon Harderin,,
Stem: Ik Vryden een Meysje teer. 58
N.
Neer IDor'?, ne-*n uw Minne^loed
Stem: Laai Pbahis in bet Morgenrood, enz. 5
O. O Dagi ö blydën dag., Heb ik gevonden, Stem: Van de Herder Piramus. 14.
O Schoon veiweelde Dageraad!
Stem! Wanneer ds Zon in'l Morgen-rood'. 28
Og Schoonfte Viindin, Stem: Ag, Schoonße Veldgodin. 60
Ontwaakt Schoon Harderinne,,myn zoete Silvia,
Stem: 'Ik kwam lefi' aan een Beekje. 55 Op myn Fluytje wil ik fpelen;. |
|||||||||
c£ Γ ^an Coridmi. "V
|
22
|
||||||||
' \Komtm,ynHertj.ekomtviynTro'o;je.-
S. Silvefter en Koridon, Stem: Myn. Hartje is heel Doorwmt.· +£>
V. . Verliefde Maagd, Stem: Ag febone Maagd.. '.,.·.,^γ , 32
De TègemZang. 34* W.
Wanneer de Zon in 't Morgen-rood,. - - 'ct . Γ Wat leeft de Minnaar vol, enz. "j Ί l_ O Schoon verweelde Dageraad. J Weeft 'er Gegroet Schoon Herderinne, ■■Stem.: 43;
|
|||||||||