Voorzien met Allerhande
S PR E � Κ J E S.

Rondeel, op de Dru�-Oors.

$s3�3$§|oe Vryers!. benje Stom,
$ H*u Watfchort'er,nietteSpreken?
&J, JslOf hoe na benje krom,
®^�® 't Za lullig Drinkt' eens om �

Al lang genoeg gekeken,
Ay breng' me eens, Repje kom,
Hoe Vryers benje Stom,
Ik Smoor fchier van het Spreken.

Een Thuyn een fchoone Thuyn vol ra^.
riteyten,

Den een kanze bepiflen en d'ander mag-
ze befcheytea.

Op een fuffrou die een Gaatje in
myn Kous Stopten.

Schoon dat ik u Bedank, voor 't Stop-
pen van myn Kous,

Dat is hier niet genoeg, ik moet u Kunil
betalen,

'k Kom t'Avond aan u huys, vermits ik
'~ ben go�t Vrous,

Daar zal ik u de Winft in uwe Schoot
doen dalen.

Antwoort van de Juffer.

Indien gy, als gy zegt, my wil myn Konft

betalen,
Dan kom ik t'Avont wis, en waag met u

de Kans,
Daar kunt gy zo gy zegt, myn Arbeyt

betalen,
Toont dan u Manne Kragt, vermits ik

Aan Grietje die bet zelve mede
Begeerden.

Grietje wil med' van Pietje , op haar
wat hebben Gedigc,

OLY-PODRIEGO, ^
Grietje loof ik , meent dat Pietje al 'c

Digte valt zo ligt,
Waar ik door het eerit� Digten niet

al te moe;
Grietje, ikzouw zo op jou Digt�ii
Dat gy kreeg een fclireefje toe._;/

Een ander aan dezelfde Juffer',
op V zelfde Vborvah

Gy wilt, dat ik op � myn L�efite wi�

zouDigten,
Als ik het il Verzoek, en Klage van myii

Pyn;
Zo kan ik op u riiet * in 't rninfte wat ver*

rigten,
Laat ik op u Verzoek, dan nu u Digter zyn*

D� grootfte Rymer en de kleynile Gek*
Schreef eens een Schilder op een Hek,,
En in dat Schry ven kakte een Oyevaar
in zyn Bek.

Op Klaar en haar Vaar.

Al wat gefproken wort, zy Klaar,
Is Leugenagtig of 't is waar;

#|Λ OL^P�DRI�G&'

't t� w�ar zy Guurt,. Klaar fpreekt waar- ^:

agtig, , Κ -
WantKlaar en haar Vaar zynLeugenagtigj
't Is waarheyt of 't is leugen Guurt,
Dat jy jou Kamertje verhuurt^
En kanje niet ontkennen,
Zo lang 'er Bartholomeesjes bennen.

Vraag aan myn gedaan*.

Gy Vraagt waarom ik zoek,
Een Vrou klyn van Poftuur>
Ziet dat is myn Natuur,
Ik zoek zo 't kan gefchien ,
h Kwaat over 't Hooft te zied.

Op een vies Klopje.

Juffrou Klopje, zou jy wel gedogen,

Dat ik wat Hembden op jou Zolder
mag drogen?

Ja Buurvrou Katryn , maar het moe-
iten Vrouwe Hembden zyn;

Want ik mag de lugt van Mannen niet
ruyken;

Een uur daar naa, ging zy met Pater Ja«
ques duyken

�p 't zagte Ledekant, was dat niet vrembt?

O L Ϋ - Ρ O D R IE G �;³ f

Toen kreegze reuk en fmaak vaii Patet
Jaques Herhbt. * '^:'

Aan Ltsbia Stare Juhs_t Noflru�
femper.

Hoe komt dat gy altyt gebiet
Myn Haan te ftaan, of't wil of niet»
Myn Lesbia, gelooft voor wis,
Dat hy nog Duym, nog Vinger is,
Die Regt zig op wanneer hy wil,
Deez' als hy Kan, aars legt hy Stil,
Maar Vraagt gy my, waar door en om �
Ik zeg non femper oleum.

De Haan in ^rt Henneije.

De Haan die treed de Hen met fcherri

geveerde Spooren,
Op 't breed fcheringryk gebergt ver-
wekt de Go�n tot Tooren,
Wierd ik ook eens getreen eer ik kwani

te fneuvelen,
Was 't klaagend verzoek van non otii op
fcherpe Heuvelen.
Dit is een loopje v�n de Ham en 'c

. Hennetje,
In een gevlogte Bennetje.

Aan de over Zoete'Juffrouw
Mejuffrou.

Ik bid, weeil niet vervaart,

En dog u zorge fpaart,

Al ben ik grof van Vuyilen,

Van Spieren �n van Knuyiten >

Ook Dik en lang van Leen,

En Hart en Styf van Zeen',

Gy zult 'er niet van Sterven,

Ik zal u niet Bederven,

Want weet het grootfte Vat,

N�yt groter Kraan en hat,

Als wel de minder Vaten,

Maar dat die zouden Laten

Zoo veel, en zuyver Nat $

Als wel het grootfte Vat,

Wilt nimmer dat Geloven,

Want 't Spreekwoort dat dryft boven ,�

Een grote Ton daar mag 't op ftaan;

Een Reysje meer ter Kraan te gaan.

HetWater, Pater- en Kat er-Stukje*

Ik mag geen Wyn, zy Tryn, maar drink

veel liever Water,
Dat 's waar zy Neel, maar dat met Kneel

gekookt is * vatjet Pater ?

OLY-PODRIEGO. f
Heeroom omhelft de Kat, en TrynhouE

het met de Kateren,
En driemaal overgehaalde gedifteleerde

Aan Juffrou. �. �

Gy hebt myn Kous Gedopt, van Oude

Kennis wegen,
Ik ben u Dankbaar voor die Gunit,
Als gy ook wederom , om't Stoppen beul

verlegen,
]k Stop wel Kuiiil om Kunft.

Op een Spinnende Boerin.

Hier fpint men Vlas* en daar hafpelt

men Garen,
En daar fpeelt Tys met zyn Wyf,

Op het aambeelt van ontelbareSnarerii

Aan de Zoete Juffrou,

Gy zegt myn Zoetertje, van Aart zeef

Kout te zyn,
Dat Baart myn Smerts genoeg, en al te

groten Pyn,
Ik vin' ook in der daat, want ik raak u

�� OLY-PODRIEG�.

Of ik voel dat al myn Leen, terfto�f
daar Styf van itaan,

Jan Zoet kwam van de Reys, en bragt zyri

Huysvrou Koek,
'k Hou meer, zy Tryn zyn Wyf, van

voering uyt de Broek}
Jan zagc, zo gy myn weer met Koek

komt te belonen,
Zo zal ik u met regt een kromme Koe^

Een haft verandert eens om 't Jaar,
Zyn Hoorenen zomen wert gewaar �
Maar Galathe u lieve Man,
Die krygter dagelyks ni�uwen an.

Aan twe O�erfchone Buur
Juffrouwen.

De Drol* die m�gt de Broek hier houwen^
Meel Stemmig in een' efFe Plooy,
Daar ik des s'Morgens twejonk- Vrouwen^
Jn 'tHembt zie Springen uyt de Kooy,
'T we Maagden wiens gelyk niet Leven j
Van Schoonheyt in het gantze Land,
IViens Ogen al die-L�nkjes geven,

Een yder fteken in den Brand >

Wiens Boezems als 't Albafterc Troffen*

Dat oyt Karvana over Zont>

Wiens Wangen zyn de Regte Röffen ₃-

Daar op een Minnaar Zylt te Gront, "

Wiens Lipjes geen Koraal en Wykeny

Nogtans 'talder Witlt �voor,

WiensLonkjes'tGceliteGoutdoenflrykenj,

Door 't Schitteren van een Zonnen Gloor _y

Wiens Ogen 'tzwaarfteGit döen doven*

Waar uyt Cupido de Poetzen fpeelt, ,"�

Want het is zeker te geloven

Daar meden alle. Harte iteelc,

� oyt zet ik eens myn Vengfter ©pen*

En laat 't Gezigt wat wyder gaan,

Ag myn! ik moet ^Jt zo dier bekopen,

Want 't doet myn Stom en Stokityf gaan,

Daar fta ik dan gelyk Verwezen,

En Staröog wat ik Sarren mag,

Maar Leyder 't kan myn niet genezen >

Al Tuurden ik den gantzen dag,

Ik zie haar Hoofden cierelyk Hullen,

De Boezem rygen naar om Hoog,

Maar dat Gezigt maakt Sty ve prullen,.

Heel zelde blyft het Hembt dan droog*

Wil dit gebruy nog langer duren,

Zo moet ik enen Wyder �____s

Want die Brits door 'c ftadig fchuren,
Verloren heeft zyn Voering doek.
Het is een Mens om Dol te maken,

Pafferen als een Tantalus,
'tGezigt daar van, en niet te fmaken,
]k Sterf veel Liever nu als flus;.
Neen, ik tey veel liever weer aan 't Varen.
Eer nsy de Klippen op het beft,
De Broek die valt daar ligt te fparen,
Want niemant wort daar aangeheft,
Of gy moet willen fchoonfte bchapen,
Uw Venfter iluyten digt en valt,
Up dat ik niet weer zouw itaan Gapen}
Al durent met een ftyven G ...,
Of heb gy luit om myn te plagen?
Dan Wens ik al de Bomen Groen,
Dan lach ik met die zoete Lagen,
Dan zult gy myn geen kwaat meerdoen|
De Broek zal dan zo kaal niet flyten,
Dat wed ik om myn befte Pant,
Geen Walter zal myn meer venvyten,
Dat zy de Zeep fmyt aan een kant.

De grootfie Martelaar.

De grootfte Martelaar zy Saar;
Dat was een Vrontje,
Is 't waaragtig Loutje?

De geopende Knoop-WinM.

Mier ftaanwe te kykenzyKees, en hy
zat by zyn Vroutje,

OLY-PODR.IEGO. <�_?

En hy opende de Knoop-Winkel,
Vatje de meening Boutje?

Op Klaas, voorwendende dat bet

Ijoogfle Goet in fVellufi

Klaas zo het hoogfte Goet in Wellufi:

is gelegen,
Hoe meer dan dat men 't pleegt, hoe 'Jt,

groter wezen moet,
Gy beelt u Welluit uyt.,umKan enGJas \

te vegen
Wel Zuypt dan dat gy beril, zo hebje 't

jan Vos zyn Afhmifl vraags-
gewys gefielt.

Vos, de Koning van de Beeilen,,
Zy met regt en het is waar,
Dat de Boereri zyn kwa Geeilen,
Hoe v/el zyn zalige Beflevaar,
!s geboren tot Heemskerk
In 't onvolmaakte Metzelwerk,
Alderna.aft de Glaze Vyzels,
Op de hoek van 't zwarte Ligt,
Over Koenraad van de Ryzels,'
Agter Vos zyn Grootmoers Nigt, �
:^J ' Wa|

&4 OLY-PODRIEGO.
"Wat zegje Vos, is 't waar of leugen?
Beftemt myn dit, hebje 'er niet teugen?

Hout deze Spreuk in 't Hart geprent,
Van kwaat doen zelden een goer ent,
Want Ondergang, Smert en Verderf,
Is 't Booze Lot, haar Deel en Erf.

>.Het onbegrypelyk ver/land der Poefen.

Hy die 't verftand der Poeten wil be-
fehryven,

Die mag Studeren dag en Nagt
En zal nog evenwel Gek blyven,,

Al de� ge 't met u gantze Magt.

M'hoort Kaalaart Donderen als hy op.

zyn Schatten roemt,
Maar 't Vat hoe 't leger is, hoe dat het

Pik had Klaas aan zyn Gat, en Pluymen,

op zyn Hoetje,
Is 'f �waaragtig Zoetje?

.,-;:,■, Op een. Wynfihaal

Peez' Schaal met Druyve-Vogt �,� baart

Vreugde voor de maat,
Kan houden maar Verdriet voor die'?
te buyren gaat, � �

Dit is van twee dan een
�f Vreugde of Geween.

Hans op een Doplweg,

Hoogduytfe Hans die fpeelt de baas,

Met 't Nederduytfe Nelletje,

En ftak een fpel al in haar Vel,

Hy meende dat hy in den Hemel was.,

En waar juyft in 't Helletje.

Op een Ryke Gierigaart. , -.��■

Jaap ftapelt Geut op Gout, en zit tot aaa

de kin daar midden in»
Nog is hy arm, als Irus in zyn Schatten,
Waarom hy durft het Schirnme-Stuk

niet vatten om af te, levert
Baar 't God liem om af te leven heeft

gegeven,
Jaap dient zyn Gout, die zoete Knaap,
Jaap heeft het Gout niet, 't Gout heeft

,- ,,_,...,...... _m

Be Wenjch van Tryn.

Jnlet Knyn zy Trynis een van de vrugt-

baarite Creaturen,
�laar Jan myn Man vermaakt mynmeer

met minuten als uuren,
Ag klaagt Tryn dat 'er eens een m�gt

transformeren _aPatik de minuten in uuren zag verkeren.

Op een Doots-Hooft^

Patgy nu zyc, heb ik geweefl: voor dezen,
pat ik nu ben, zult gy miflchien haait
'" wezen.

Pe Do&or Flip die was verlieft op Ja»

quemyntje.,
Wiens voorhooft met eenFlep. door koorts.

%Λ gy een Doftor Flip?, zo fprak haar

Meyt %angyntje*,'"�
Ey zetter dan een Pil j gj koiijt hier r^gt

te pas,
Om haar van deze kpom die. brandig is

te koelen, .'
Bind haar ~j\et nog een Flep, zy zalgeea
..,■.. brand'meer voelen.

■0LY-POD-R1EGG; tj

Fop was byLJgteStyn in'thooy tekooy
gekropen ■>

Om dat hy had verftaan dat Styn Vol-
maakter was

Dan menig Ryke Meyt, dus in de Min
■verzopen,

ZatFopje voor deFop,met fpillein den as,

Want haar Volmaaktheyt deed hem Of-
fe-Pluymen dragen,

Nog prees hyStyntje vanhaar onderda�
nigheyt,

Maar s'had die Deugt gemeen, en 't
wiert haar lof gezeyt,

Van Ρ____, die in 't Bed haar onder-
danig zagen.

Een Kuyper die de deur met Hoep'Ien
kwam befpringen

Van \ Burgermeefters Huys, riep, valc
'�r geen Hoep te dwingen?

Niet fprak een zeker Heer, als de Meyt
die niet digt is,

Hey Vent, kuypt u -Schoon-Vaars Dog-
ter, wyl'c u pligt is.

Het Brug- en Rug-Stukje.-

Ikmag geen Wyn.zy Tryn, en zy wan-
delde over een Bruggetje,

�DatΛ waar zy Klaas, fpeleride de.Baas, en>
h.y lydze op haar Ruggetje.

Op het gezigt van een > Roos.

Als ik een Roosje zie, in 'f Schoonfte van«

zyn Bladen,.
Daar- yder Blad een Tong tot lof van./t;

Roosje is,
Ik.zie: eengeur'ge Bloem.met l�y�er-

Pragt beladen,
En« vind in haajre. Steel zo een G�hy*



			© res? Q? - u? Α ®©

		OL Y-P Q DRIEG O_s Voorzien met Allerhande S PR E � Κ J E S. Rondeel, op de Dru�-Oors. $s3�3$§\|oe Vryers!. benje Stom, $ Hu* Watfchort'er,nietteSpreken? &J, JslOf hoe na benje krom, ®^�® 't Za lullig Drinkt' eens om � Al lang genoeg gekeken, Ay breng' me eens, Repje kom, Hoe Vryers benje Stom, Ik Smoor fchier van het Spreken. Thiyn-Stukje. Een Thuyn een fchoone Thuyn vol ra^. riteyten, Den een kanze bepiflen en d'ander mag- ze befcheytea.



		4 pLY-PODRIEGO, Op een fuffrou die een Gaatje in myn Kous Stopten. Schoon dat ik u Bedank, voor 't Stop- pen van myn Kous, Dat is hier niet genoeg, ik moet u Kunil betalen, 'k Kom t'Avond aan u huys, vermits ik '~ ben go�t Vrous, Daar zal ik u de Winft in uwe Schoot doen dalen. Antwoort van de Juffer. Indien gy, als gy zegt, my wil myn Konft betalen, Dan kom ik t'Avont wis, en waag met u de Kans, Daar kunt gy zo gy zegt, myn Arbeyt betalen, Toont dan u Manne Kragt, vermits ik ben goet Mans. Aan Grietje die bet zelve mede Begeerden. Grietje wil med' van Pietje , op haar wat hebben Gedigc, Griet-



		#\|Λ OL^P�DRI�G&' 't t� w�ar zy Guurt,. Klaar fpreekt waar- ^: agtig, , Κ - WantKlaar en haar Vaar zynLeugenagtigj 't Is waarheyt of 't is leugen Guurt, Dat jy jou Kamertje verhuurt^ En kanje niet ontkennen, Zo lang 'er Bartholomeesjes bennen. Vraag aan myn gedaan.* Gy Vraagt waarom ik zoek, Een Vrou klyn van Poftuur> Ziet dat is myn Natuur, Ik zoek zo 't kan gefchien , h Kwaat over 't Hooft te zied. Op een vies Klopje. Juffrou Klopje, zou jy wel gedogen, Dat ik wat Hembden op jou Zolder mag drogen? Ja Buurvrou Katryn , maar het moe- iten Vrouwe Hembden zyn; Want ik mag de lugt van Mannen niet ruyken; Een uur daar naa, ging zy met Pater Ja« ques duyken �p 't zagte Ledekant, was dat niet vrembt? �Toen



		O L Ϋ - Ρ O D R IE G �;³ f Toen kreegze reuk en fmaak vaii Patet Jaques Herhbt. * '^:' Aan Ltsbia Stare Juhs_t Noflru� femper. Hoe komt dat gy altyt gebiet Myn Haan te ftaan, of't wil of niet» Myn Lesbia, gelooft voor wis, Dat hy nog Duym, nog Vinger is, Die Regt zig op wanneer hy wil, Deez' als hy Kan, aars legt hy Stil, Maar Vraagt gy my, waar door en om � Ik zeg non femper oleum. De Haan in ^rt Henneije. De Haan die treed de Hen met fcherri geveerde Spooren, Op 't breed fcheringryk gebergt ver- wekt de Go�n tot Tooren, Wierd ik ook eens getreen eer ik kwani te fneuvelen, Was 't klaagend verzoek van non otii op fcherpe Heuvelen. Dit is een loopje v�n de Ham en 'c . Hennetje, In een gevlogte Bennetje.

			«4 , Aan



		f, OLY-PODRlEGa Aan de over Zoete'Juffrouw Mejuffrou. Ik bid, weeil niet vervaart, En dog u zorge fpaart, Al ben ik grof van Vuyilen, Van Spieren �n van Knuyiten > Ook Dik en lang van Leen, En Hart en Styf van Zeen', Gy zult 'er niet van Sterven, Ik zal u niet Bederven, Want weet het grootfte Vat, N�yt groter Kraan en hat, Als wel de minder Vaten, Maar dat die zouden Laten Zoo veel, en zuyver Nat $ Als wel het grootfte Vat, Wilt nimmer dat Geloven, Want 't Spreekwoort dat dryft boven ,� Een grote Ton daar mag 't op ftaan; Een Reysje meer ter Kraan te gaan. HetWater, Pater- en Kat er-Stukje* Ik mag geen Wyn, zy Tryn, maar drink veel liever Water, Dat 's waar zy Neel, maar dat met Kneel gekookt is * vatjet Pater ? Heer»



		\ �� OLY-PODRIEG�. Of ik voel dat al myn Leen, terfto�f daar Styf van itaan, De Zoet e-Koek. Jan Zoet kwam van de Reys, en bragt zyri Huysvrou Koek, 'k Hou meer, zy Tryn zyn Wyf, van voering uyt de Broek} Jan zagc, zo gy myn weer met Koek komt te belonen, Zo zal ik u met regt een kromme Koe^ koek kronen. Aan Ga�athea. Een haft verandert eens om 't Jaar, Zyn Hoorenen zomen wert gewaar � Maar Galathe u lieve Man, Die krygter dagelyks ni�uwen an. Aan twe O�erfchone Buur Juffrouwen. De Drol* die m�gt de Broek hier houwen^ Meel Stemmig in een' efFe Plooy, Daar ik des s'Morgens twejonk- Vrouwen^ Jn 'tHembt zie Springen uyt de Kooy, 'T we Maagden wiens gelyk niet Leven j Van Schoonheyt in het gantze Land, IViens Ogen al die-L�nkjes geven, Eeri



		OLY-PODRIEGO. IV Een yder fteken in den Brand > Wiens Boezems als 't Albafterc Troffen* Dat oyt Karvana over Zont> Wiens Wangen zyn de Regte Röffen ₃- Daar op een Minnaar Zylt te Gront, " Wiens Lipjes geen Koraal en Wykeny Nogtans 'talder Witlt �voor, WiensLonkjes'tGceliteGoutdoenflrykenj, Door 't Schitteren van een Zonnen Gloor _y Wiens Ogen 'tzwaarfteGit döen doven* Waar uyt Cupido de Poetzen fpeelt, ,"� Want het is zeker te geloven Daar meden alle. Harte iteelc, � oyt zet ik eens myn Vengfter ©pen* En laat 't Gezigt wat wyder gaan, Ag myn! ik moet ^Jt zo dier bekopen, Want 't doet myn Stom en Stokityf gaan, Daar fta ik dan gelyk Verwezen, En Staröog wat ik Sarren mag, Maar Leyder 't kan myn niet genezen > Al Tuurden ik den gantzen dag, Ik zie haar Hoofden cierelyk Hullen, De Boezem rygen naar om Hoog, Maar dat Gezigt maakt Sty ve prullen,. Heel zelde blyft het Hembt dan droog* Wil dit gebruy nog langer duren, Zo moet ik enen Wyder �____s Want die Brits door 'c ftadig fchuren, Verloren heeft zyn Voering doek. Het is een Mens om Dol te maken, Pa-



		in OLY-PODRIEG�. Pafferen als een Tantalus, 'tGezigt daar van, en niet te fmaken, ]k Sterf veel Liever nu als flus;. Neen, ik tey veel liever weer aan 't Varen. Eer nsy de Klippen op het beft, De Broek die valt daar ligt te fparen, Want niemant wort daar aangeheft, Of gy moet willen fchoonfte bchapen, Uw Venfter iluyten digt en valt, Up dat ik niet weer zouw itaan Gapen} Al durent met een ftyven G ..., Of heb gy luit om myn te plagen? Dan Wens ik al de Bomen Groen, Dan lach ik met die zoete Lagen, Dan zult gy myn geen kwaat meerdoen\| De Broek zal dan zo kaal niet flyten, Dat wed ik om myn befte Pant, Geen Walter zal myn meer venvyten, Dat zy de Zeep fmyt aan een kant. De grootfie Martelaar. De grootfte Martelaar zy Saar; Dat was een Vrontje, Is 't waaragtig Loutje? De geopende Knoop-WinM. Mier ftaanwe te kykenzyKees, en hy zat by zyn Vroutje, Eri



		OLY-PODR.IEGO. <�_? En hy opende de Knoop-Winkel, Vatje de meening Boutje? Op Klaas, voorwendende dat bet Ijoogfle Goet in fVellufi gelegen is. Klaas zo het hoogfte Goet in Wellufi: is gelegen, Hoe meer dan dat men 't pleegt, hoe 'Jt, groter wezen moet, Gy beelt u Welluit uyt.,umKan enGJas \ te vegen Wel Zuypt dan dat gy beril, zo hebje 't gro.Qtlte Goet. jan Vos zyn Afhmifl vraags- gewys gefielt. Vos, de Koning van de Beeilen,, Zy met regt en het is waar, Dat de Boereri zyn kwa Geeilen, Hoe v/el zyn zalige Beflevaar, !s geboren tot Heemskerk In 't onvolmaakte Metzelwerk, Alderna.aft de Glaze Vyzels, Op de hoek van 't zwarte Ligt, Over Koenraad van de Ryzels,' Agter Vos zyn Grootmoers Nigt, � *:^J* ' Wa\|

				z:



		QLY-PODRlEGa jyt .,-;:,■, Op een. Wynfihaal Peez' Schaal met Druyve-Vogt �,� baart Vreugde voor de maat, Kan houden maar Verdriet voor die'? te buyren gaat, � � Dit is van twee dan een �f Vreugde of Geween. Hans op een Doplweg, Hoogduytfe Hans die fpeelt de baas, Met 't Nederduytfe Nelletje, En ftak een fpel al in haar Vel, Hy meende dat hy in den Hemel was., En waar juyft in 't Helletje. Op een Ryke Gierigaart. , -.��■ Jaap ftapelt Geut op Gout, en zit tot aaa de kin daar midden in» Nog is hy arm, als Irus in zyn Schatten, Waarom hy durft het Schirnme-Stuk niet vatten om af te, levert Baar 't God liem om af te leven heeft gegeven, Jaap dient zyn Gout, die zoete Knaap, Jaap heeft het Gout niet, 't Gout heeft '� Jaap. V ,- ,,_,...,...... _m



		QLY-PODRIEGCX



			**fS***



		G ΕΫ- P �T3 RI�'�'�. �? Venus Loopje. Jooit befloeg een Meer (en hy was geen Smit) uyt 't hanije, En hy vatte haar by haar .-.- . . . vatje 't Hillebrantje. .,,�' . ,,.�. : Kat-Stukje. Onze Kat is heet in zyn gat, Onze Kat is heet inzyn billen, �� >■ Onze Kat zou wel piequedeni�e wi�lenv Op Zoetje altyt zuur ziende. Is 't waar dat yder een u altyt Zoetje noemt, Z.� 't Fey tje had geweeft u naam was niet verbloemt, ,' ,■ ' . ■. _,-.-. 't Is wonder, wonder is 't dat elk u �oe> - fc ^met> j �-- Vermits gy al den Dag 20 zuur op v^� ziet; De Pruyk ter �uyki Monfieur pruyk, die kogt ter fluyk' ee»" pruyk^ Was dat niet een klugtig dmgetie En hy piequedeniftedepruykniet een� Vingerlingetje.- � ,^::. ^m ,_*



		so ,�I;Y-PODRIEGQ. Kok-Stukje. "Klaas "Kamerling was Kok in de keuken , van den Hertog tot Venejy, Venez' ici venez fa, kuit eerit wat, en Kle- iteert daar na. Maagde-Stukje. "Zo ik Hyliken mdfet zyt de Meyt, zo �geeft men, een van de Paapen, JDie winnen haar koft met zingen, .en ik ;met lang �laapen. Op Feytje. Jt�oe komt liet Feytje dat tii'u niet dan Fy en heet, 'fWas.Fy zo voor als naar dat yder u verweet, Maar yder lyt het uyt met kort en goe- de Reen, De Naam komt .met de daat al veeltyts overeen. ^Advocaat van Oetmar�en. �Ik ben een Advocaat zy de Mof die Let- ters heb gegeten, Ja



			-.larara.

		i� OLY-PODRIEGO. Be Wenjch van Tryn. Jnlet Knyn zy Trynis een van de vrugt- baarite Creaturen, �laar Jan myn Man vermaakt mynmeer met minuten als uuren, Ag klaagt Tryn dat 'er eens een m�gt transformeren _aPatik de minuten in uuren zag verkeren. Op een Doots-Hooft^ Patgy nu zyc, heb ik geweefl: voor dezen, pat ik nu ben, zult gy miflchien haait '" wezen. De Set-Fih Pe Do&or Flip die was verlieft op Ja» quemyntje., Wiens voorhooft met eenFlep. door koorts. gebonden was, - %Λ gy een Doftor Flip?, zo fprak haar Meyt %angyntje,'"� Ey zetter dan een Pil j gj koiijt hier r^gt te pas, Om haar van deze kpom die. brandig is te koelen, .' Bind haar ~j\et* nog een Flep, zy zalgeea ..,■.. brand'meer voelen. Op'



		■0LY-POD-R1EGG; tj Op fop. Fop was byLJgteStyn in'thooy tekooy gekropen ■> Om dat hy had verftaan dat Styn Vol- maakter was Dan menig Ryke Meyt, dus in de Min ■verzopen, ZatFopje voor deFop,met fpillein den as, Want haar Volmaaktheyt deed hem Of- fe-Pluymen dragen, Nog prees hyStyntje vanhaar onderda� nigheyt, Maar s'had die Deugt gemeen, en 't wiert haar lof gezeyt, Van Ρ____, die in 't Bed haar onder- danig zagen. Bet Kuyp-Stukje. Een Kuyper die de deur met Hoep'Ien kwam befpringen Van \ Burgermeefters Huys, riep, valc '�r geen Hoep te dwingen? Niet fprak een zeker Heer, als de Meyt die niet digt is, Hey Vent, kuypt u -Schoon-Vaars Dog- ter, wyl'c u pligt is. ■b Bet



		tS: ©LY-PODRTEG�� Het Brug- en Rug-Stukje.- Ikmag geen Wyn.zy Tryn, en zy wan- delde over een Bruggetje, �DatΛ waar zy Klaas, fpeleride de.Baas, en> h.y lydze op haar Ruggetje. Op het gezigt van een > Roos. t Als ik een Roosje zie, in 'f Schoonfte van« zyn Bladen,. Daar- yder Blad een Tong tot lof van./t; Roosje is, Ik.zie: eengeur'ge Bloem.met l�y�er- Pragt beladen, En« vind in haajre. Steel zo een G�hy* menis,.. Dat om de Zonden die,den Dond�raar. mishagen, ^vd'Aard,,Doorn en Diftelen. tot Zonden.; Straf moet dragen.. Loop zondm Loop: Pieterneltje had de loop enkonnietpoe- - P^en* Masritong-wasbelcmmert en if koftnieti roepen. . ^:, ■* Kern-



			9gi^^ii^m.i,^-* �■ ■'■'■■ ".'.■■■ ■ � WT'^V" '

		O LT-� OOR ��G-0.- �* Ja,fprak den Boer,maar je hebt niet als extrakc van wind gefcheten. Gelyk. by gelyk. Eenonregtveerdige Koning, een laileraar,- en bleekers Hond zyn driegelyken,. En ik ben de vierde zy de Drommel, eiï hy ging met het ipel itryken. Op Klaartje'. Wel Vuyltje (neen,ik mis 'c is Klaartje)? zoete Kint, 't !s alles Klaar en Ligt het geen men ■ aan u vint, Maar 't fchynt gy Klaar, en Ligt een yders Oogverblint, Wanneer gy met uP.., dè duyfternis be- mint. Be Spinnende Meyt. Hier zit eeirMeyt en fpint van heue- ren tet, Met d'ogen in de wind van hetteren tet,- Wel Juffróu kan ik dat gebeteren Dat myn niemanraan myn aars komt ve- teren. �



		-tft OTY -� OTJ R IE G �. Loopjes van Contaate. ?ik hou van geen ydelheyt zyt.de Meyt, Maar van een vol beursje, Dat is waar zy Griet, En zy kreeg van Piet, "Wat lapis in haar Keursje. Op de Hayrhkjes van Amarll. 't Scherpzinnig Hert omvat met luyfter Praal bedolven, ■In een vergulde Zee van kronkelende Golven, Verfchaft een knevelbant die my de zin- ne bint, lis "'t wonder Amaril dat u myn Ziel be- mint. Kroeg-Stukje. iMier woont Aagt de Tamboer, die 'tnog als de befte zou klaren Zy heeft twemaal met Tromp voor Ma- troos gevaren. ;Zy is van Leden gezont en fris, En kan zwemmen als een Vis,, Ge-



		� LY- � � DKI EG �. $g. 'Gelyk zy onlangs nog een Kint^: üyt het water verlotten, �Dier''er wil�zien hoeft het maar een� glas bier te koitea. Glas-Stukje. Eygen hoend'ren, duurkoop eyeren�., Eygen klokken» duur koop beyeren-, Eygen honden, duurkoop jagt, Eygen wagen, duurkoop vragt. Maar eeH eygen deugtzaam Wyf�, Is goetkoop vermaak voor 't Lyf. � Een jlnäer.* 'Toen Trouw ter Wereld Was geboôrék, ■Zo vlood zy in een Jagers hooren. De Jager blies haar in de wind: Zo dat men nu:geen Trouw meer'-vind. -Studenten-Lof.* Ken Kaartje te fpelen in plaats van Stu- deren , ^JLibros vendere,en't geld te Verfmeren, �� nagtje te Tiktakken of Verkeren, Zou ook een Ezel zo niet wat lerea? ■s'Avonrs op ftraat te fchrappen en te zak- kermenten , %% hedendaags de mode der Studenten. è 4 Wa-



		24 O LY^ PO DRIE GOi Wagen-Stukje met drie Rotten^ Deze Wagen heb ik, doen. maken, d'Een zal ze pryzen d'ander laken, Maar wie deze Wagen niet is na zyn zin,, Blaas deze drie Rotten van agreren in. Trouw,-Stukje. Een oud^Man en e.en jonge Vrouw, Is al den dag Zorg en alle nagt Eerouws. Waal en Kleermaker,. De feromtong op zyn plaats, En drommel by zyn maats, Daag'lyks malkaar Exerceren,, Dar de.Kleermakers leren, Door d'oogen van de.Schaar,_;. Te halen, dat is klaar. Van een zieke Moff die een vizit®� . kreeg van zyn kameraat.. Hoe voor duy Liever moot,, Beginily yets te vreffen ,, Og ne� zy Jan de moff, Ich haab zo bald yer ouff,. GefreiTen, ogt pont vlies, Gekoucht, wat itief mit ries^, Daiz haab ich ouf gefreiTen, . ; beliep, yer dafz zoe weffen,, ©ier. 't zoe. z�h mingels pot,, . ; ί



		OLY-PODIUEGO. zfc (Sekoucht was ftief von broot,, 0nt nach zway paar (liehen, Hab ich fcheun k�nne fliehen^ Wafz dunkt tzou lieve moot, Wan� het feheun niet- wol goot;. Op F�p;.* Fop had'een WyFgetrouwr, en na eem - weynig dagen,, Bevont hy datze al lang, moefti hebben; 't kint gedragen. Hy klaagt het aan haar Moer,, hy zey-- de tot de Vaar, Eer ik haar. heb bekent, zo was uw D�gter zwaar.. Ja Fop, gy zyt gefopt: maardit's een: troolr. daar tegen,, Had zy niet zwaar geweeft,, gy hadze.� niet gekregen. Glas-Stukje in em Herberg. - De Zwaan voert yderkroeg, zo wel in' Dorp als Stad. ©m dat di� altyd graag is met de Eek. in 't nat. Tryn met het Poesje. Tryn,- moetje dan altyd met Janbuurs» katje fpeelen? &$, HejM



			.ι__�___i~j._ J_____-�UU

		-Μ OLY-POD�UEGO. Het arme Poesje Is geen ogenblik wet vree. '■k Wed ik de reden raad: 'tipelkanTry�i niet verveelen, �Zy woud ook wel dat Jan het met haar Poesje de�. Geen Weduwe de Trouwen. (■Gj vraagt hoe 't moge�yk is dat ik geen . agt en geef Op 't Weeutjes zoete Lonken, O neen, ten dient rny niet ik wat tevies- jes leef, 'k Verdrink myn in geen Put daa�r een is in verdronken. Luyff�l-Stukje. in deze gekroonde Kous, "Woont Nebucadnezar den Smous, Wilje wat van hem halen, 'Voorzieje van Geit om te betalen. Een ander voor een >Leert ouwe f. 'Ik heb nu zeven jaren over een huyt getouwt, dat ik naar myn aam h�b moeten hygen. Έη hoe ik 'er op leg en arby, zo kan ik -ze nog na myn zin niet krygen» u - ' "' ik



		. «OXY-PODEUEGO. 17 Ik werk 'er op nagt en dag, Dog zy hlyft nog al de felfde ilag. Waren al de huyden van dien aard, ik wilje dat wel verklaren, elk gaf het Leertouwen de zak en ging ,na Ooft-Indien varen. Ncd'ligtm zwaar. 'k Zey Mees is 't ook verdigt, 'Elk zeyt uw Neel is ligt! Neen zeyt hy, 't is niet waar, Want onze Neel is Zwaar. Hy had hem niet verzint, 'Want 't'Meysje was Met 't Kim. Van.ten Staffier. 'Hier op de Kamer woont een Styfiler«, zy gaat ook uyt ityven, <En prezenteert haardienft, om elk daar in te geryven. :Voor een Vogefoerkoopfler. ■Laat andere Patryzen verkopen, en al ander Adelyk gebroet, ■Ik win met Veugelen rnyn koft, en dat , doet my goet. (Glm�



		2& OLY-F�DKIEGO� Glias-Stukje. Jonge Dogters� zyn gefchapen Voor Studenten, niet voor Papen; Dies haat ik de Papen orden, En ben een Student geworden; Op de Timmermans^ Spreekt niet van-Tirnrnerlny,, Nooit is 'er flimmer bruyi E�ril paffen, dan meeten,. Dan ryeuze aan 't eeten, Dan ilypenze een Byl, Dan fchyienze een^wyl, Dan een beetje, gepraat, Daar me� word hex avond laat. Voor een. die. Lubben Naayde«. Ik ben gelubt aan hals en handen}. Lubben dragen is geen fchanden y Bubben dragen is de manier althans : Maar de Wyven houden van geen ge-- lubde. Mans*

			Op



		^fOL � - � OD Ri EGO. ^ 'Op V Krat van een Wagen. ik won dat ik waar 'Een oude Kluyzenaar.j En altydihad op den dis Gebrade Hoenderen en Vis: En dat Reynfche Wyn Dagelyks rnyn drank zou zyn; En een oud VVyf van 3 maal 6 Jaar,, Boezel, blank en geel van haar., En flap in 't buygen van haar Ie neten, iDaar mede wou ik mynJeven wel enden. G!as-Siükje. "Der Katers gekrol als't is in Maart, Maakt menig bloode hert vervaart, ©e Kerk-Uyl.en.-al zyn geflagt, Vliegen meed alle by nagt; Den Aap, die zyn <zelfs van agteren niet kan bedekken, Wil meelt andere-befchimpen enbegekr ken. Zeg Naturalien overluyt, Wat deeze drie tiaar doen beduyt.

			^Glas-i



			1
			1
		fpb ©LY-ΡΌ D RIE GOS- Glas-Stukje., Zo ik kbom in de Hel,, Als ik hoop, dat ik nicc en zei, Zal ik ftoken zulke vuuren, Dat '�r niet een Drommel in de H�l.' kan duuren.; Luyffel-Stukje, Hier in dit Steegje woont Aaltje de.Kop- - fter, De Naayfter, de Braayfter, �n de Ga- ren-Klopfter. Tot meer andere dingen is zy geryf-- lyk en bekwaam, Die haar gebruiken wil, die vraagt maar■:' na haar naam.. IjuyffeT-Stukje.., Hier verkoopt men Stoven, de Zonnen?) der Vrouwen, Sthoon dat zy die Glans meeft onder' haar houwen,; Daarom beftraalt hy geen Veld of Wa- randen , Maar fchynt wel om Vrouwe billen te ■ ' -branden^� < ι ■■.-.■



		©LY-PODRIEGO; 311 Graffcbrifi.. Hier l�yt Heer Lauris in het Graf _3r Die Sint Aatoon te vreten gaf, Een Zv/yn in leven en in werken , Die meer by mooye Meysjes lag, Als in Brevier of Bybel zag, Bid, zo 't kan helpen,, voor dit Verkea. - Lu)ffe�-Stukje.; In d� Koning Afluerus, die.Vafti ver- - fti�t,. Om dat zy haar te veel op� haar groots- - heyt verliet, Toen .heeft hy H�ft�r om haar fchoon-- heyc weder ten tbroon verheven, Waar door Mordechai, en al ;de Joden ; behielden het leven,, Maar Haman wierd om zyn ftout be- - ftaan, te Z�za^ aan een galg ge^� hangen. Hier verkoopt men alderhande Vallen,. om rotten, muyzen en mollen in t©e vangen.;.

			m&*



		ψ 0LY-PODR�EGO, Glas-Stukje. DeBruylufts-tafel was maar nauwlyks van 2yn plaats, '�' OfMaay viel in de kraam van tweevol�- fchapen Maats: Men zey, zy hadde v�n tevoren by ge- kropen, Zo die vankruypen komt, wat komt dan wel van lopen. Digt er Dirk, 'Digters Vyant. Dirk zeyt, een Digter is een ilegt n�et winnent Vent-, Maar Domkop zonder weten, Arm Digter, al u ipleten , Die bleven zypelen,, eik gat was 't Ie"fc gewent, 'En fchoon ge aan 't Digten nu van 't vyT- de Vroumens bent, -Nooyt bleef een gat digt digt. Zo gy 'er een kunt digten, � 'Gy wint het, Hercules kon -zooveel niet verrigteB. Smaal dan op Digters niet, of zet u zelve febrap, Een Digters pen die ileekt,is ftyf,maar de uwe ilap. *'Of*



		OLY-PODRIEGOl* $5 Op een Dronkaart. 'k Zag ftrak een droake vent ^ door Bran- dewyn h�fchonk�n. Die lag in 't Wagenfpoor vry meei; als beeftig dronken. 'kRiep, vent,wyk voor het paart;maar ik kreeg geen gehoor, Zo was hy buycen fpoor^ en l�y regt iii in het fpoor. Luyffel Schrift. Adam enEvageftek in'c groene Paradys, �aten h�ur leyfje vol van de lekkeril� .�, ^fpys' Maar zywierderiverleyt van' den fch�lrii- zen droes, Hier verkooptmeti kool, wort'len, ram- pen, �n groen Warmoes. �en ander. Jofeph vlugt� met Maria haarEgyptenop een Ezel, . Hier woont de Mteefl�r Kl��rrria'ak�r Dirk van Wezel, c ' Hf

				/



		34 OLY-PODRIEGO. Hy kan een kleed behoorlyk fatsoene- ren , En jonge Vryilers het naayen leren. Huwelyks-Stukje. : Wie genegen is tot Trouwen, Kielt vry, em goed hpys te houwen 4 Die niet zo oud is datze babbelt, Nog zo iong datze krabbelt, Nog zo fchoon dat verftrikt, Nog zo lelyk datze verfchrikt. Een ander. Moeder ik wou, ey lieve hoor my togi zo gaarn Trouwen, Daar is Celia, Agata, en Jacoba, wat zyn dat Vrouwen! Gekuyft en gehult met Slippen, en�haar Zyje Rokke met Falleblaas , Schoone Chitze Samaren , en tot Voor- fchootjes keurieuze Evaas! En daarenboven Moeder, zo llaap ik dan pieyzierig by een Man, 'tValtme te ongeruil alleen te leggen, ey help 'er my an.

			Kof-



		OLY-P�DRIEGO. \f Koflers-Stukjei De koflers Vrouw kwam in de Kerk* De Paap daar op zong even ft�rk, Ora pro nobis. En of fchoon Kiaas riep, 'c is myn Vrouw� De Paap die zey, wat bruyt dat jou; 'k Zing evenwel, Ora pro nobis. Glas-Stukje. Wann��r de Bierdrinker is by de T�hne^ En de Munnik by de Nonnen, �n de Paap by de �agynen, Dan is een yder by de zynen. Graf-fcbrift op en Gieregaarh Hier onder deze Steen levdGoverd vari der Scharen, Hy ftierf j; voor de noen, om 't middag- maal te fparen. Een ander., Hier leyd Steven van der Slappen ί , Die Dronken Dood viel van de Trappen^ Zo gy u Dronkaarts niet bekeert, Zo werd gy ook geattrappeert.


			-x.-j:,,'-äM

		5« OLY-PODRIEGO. . Aan Jan. Gy zegt voortaan zeer veel van my te zullen houwen, De reden is, om dat ik u heb goed gedaan. Maar Jan, u goed te doen j moet ik voor- taan nu fchouwen, Want doende goed aan u, zo zou 't "■ my zelve fchaan. Een Cbirurgeyn hing in �� Borduyti* HEEL- MEES TER, En was nog niet getrouwt. Na dat hy dan geteouwt was, ilond aan � de ander zyde van het Bord: HALF- MEESTER. Lotery-Stukje. De Kater, is geen Kat,� Drie Nieten, is geen Wat^ Drie Watjes, zonder Nieten, Daar kan nog overfchieten > Voor haar, zo 't wat gelukt, Die voor de JBruygom bukt. Beer-



		OLY-PODRIEGO. \� Heeroms Stukje, In dikke duyfternis, Als 't Klopje eenzaam is, Biegt Heerom, zagt en zoetjes, Op handen eri pp voetjes, Krom , regt, en ook verkeert, Daar 't Klopje abzolveert» Bom-Stukje. Het Verken is geweldig dom, Een dom veritant duyt alles krom, Dom, ftaat in Utrecht en te Keulen, Dom, moeten Roomaannifte fpeulen. Dom in 't Geloof, dom in haar Kerken, Als 't agter Endje van een Verken. Glasflukje�. Twee Schippers op een fchuyt, Twee Bruygoms voor een Bruyt,- Twee Ruykérs na een Brief, Twee Minnaars na een Lief, Twee Honden aan een been, En altyd, neen, neen, neea, Speelnootje Pieternel, Dat confronteert niet wel.,

			� % .#>#