DE
DOOD
EIGENBAAT:
O F D E
Ç E RS TELDE
Ø I L,
In het Eiland van
V R Õ E Ê E U R;
ZINNE SPEL.
Zynde een vervolg op het Æ é nne s ñ å l, genaamd
deTlERANNY van EIGENBAAT, uyt- gegeven door het Kunflgenootfchap onder de zin- spreuk Ni l Volentibus Arduum: 7.0 als dit fpel bedacht, gemaakt, en aan Y: VIN- CENT, lit van het genoemde Kunflgenootfchap y overgelangd is; die het onder de 7 pel van ONDER- GANG van EIGENBAAT uitgegeven heeft. Nevens een Voorreeden; en eenige korte Aak*
merkk Ingen op Y: VINCENT zyn ge- waande verbeetering in het gemelde Zinnespei, gedaan. Door
J: Ñ O O K.
('AMSTERDAM.
|
|||||
By Ì á R c e 1.1 s V á í Ç e å ì S, Boekverkooper,
op het Rok-in, by de Vispoort. BIBLIOTHEEK DER
{i{-' RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT. |
|||||
UITLEGGING.
Van de
TITELPRENT,
ÔP de voorgrond,werd Eigenbaat,Arg-
listig heit, Trouwloozheït, Bedrog,1 Schynheiligheit en Ondeugd, alle aan malkander geklui- fterd,door Rechtvaerdighei T,,onder(teund |
||||||||||||
r
|
||||||||||||
van Oprechthei τ, in een vuyle vuurkcjk, daar
|
en
|
|||||||||||
^en (linkende damp uit komt geworpen.
Opde Middelgrond, zit Wil, in de Openlucht ik ,
op een verheeven Ryks troon; voerende een Koning-; \i lyke Scepter, gedekt met de mutsvan Vryhei t, injt ·'■ haar hand. aan haar Rechterzyde ziet men Gods- vrucht, en aan haar Linker Voorzichtig- my heit, die haar als Opperraadsluiden verzeilen; de voor haar , op de trappender Troon, leggen haar ^.rp' gebroken boeijens en banden, die zy door Be rouw, , die de trappen van de Troon afgaat, om haar te verlaten, ^eî gebroken heeft, voorts is zy op haar Troon van de Vee Zinnen omheind; en beneeden dezelve van haar <ι verderejuichchende Onderpaanen. In het verfchiet leggen de doode rompen van Vlei- '*Cr
fERY en Kwaad aard, opeen meühoop by een ger vervallen gebouw. ^ J WAARSCHOUWING. <
Om datde koopers van dit Werk, geen valfe naa- Vol
drukken, voor de waare in de hand geftoken zullen <>0, werden, diend tot haar narecht; dat geene drukken *j- voor goed gehouden werden als die den Auteur met '§ 2yn naam geteekent heeft. ^^ s^) y *le ken
dei
|
||||||||||||
o p-
|
||||||||||||
OPDRAGT
AAN MYNHEER • TAN WENKINK,
' ^' 'Bem'tnnaar der Dichtkunfl.
MYNHEER,
DEwylmy bewuft is welk een Vyand
en haater gy van ydele Loftuiteryen, r enverachtenswaardige Vleijeryenzyr, zal t ik, dewyl zulks buiten myn gewoonten is, 'U, alleen met een behoorlyke F.erbiedig- . heit, die ik u, voor uwe genegen tb eden, - my aliints bevveezen , verfchuidigd ben,
i de Eerfteling van myn Tooneelwerk op- r offeren ; my verzeckerd houdende, dac ' dezemyne Herstelde W é l , hoe i veel verdrukkingen zy van Eigenbaat gele- r den heeft, en daar zy zo laat om aan 'c J'icht komt, by u zo welen willigonrfan- 1 gen zal werden, als ik ze uit een goede wil 11 roe eigen,
Ontfang haar dan, Myn heer, niet in
- Voldoenning van het ^eene ik aan uwe
]goedegenegentheden, tot my, verichul- t digtd ben, maar tot een teeken van my- ne dankbaarheit daarvoor; en tot een er-
kentenis van myn plicht, die mygeduuren- de rnyn leven leeren zal re blyveri en te zyn, AlYN HEER, U.E. gehoorzaamftedienaar J: Pook.
|
||||
Γ
|
||||||
OP J:POOKS
D O O D V Α Ν
EIGENBAAT
|
||||||
OOKS vedeF afgeregt op Zin en Zédedich
ten, Komt weer het keurig oogenoorvermaaklyî
^H ûigren. Zyne eigen voeftcrling door hem zelv groot gemaakt E£r door een fnode vond in vreemde magt geraakt. Mishandeld en byna onkenbaar vol gebreken, Zien wy, ter goeder uur vol blydfchap 't hoofd of iteken,
Bevryd van gruwelen daar 't eêr meê wierd befmet. Het voegt den Eigenaar, en geen roofvogel, met Verdiende Lauweren te pronken, wy zien heden Dien trotzen Eigenbaat weer't hoog toneel betreden; Maar in eene and're itaat dan hy te vooren plag; Gehaate Tierany riet hier 7.yn hafte dag. Rechtvaardigheid^enWmxxw Opregtheit,die ontdekken: Enonderzoekken'rgeentotheilvan'tRykkanilrekken, En yveren om 's eerft te rokkenen de ftraff Van 't haat'lyk hoff, dat ongewettigd tot de ftaff Van Vorft Verßand, 't beilier aan Eigenbaat dorit ge- ven. Maar, hoe koomd Eigenbaat dien waereldpeftom'l leven ?
Ik zeg, die'tmefterltek, zo groots! te weten tragt, Een fcharp geil epen Pook heeft't ondier omgebragt. J. v. Hoven. Extempore.
VOOR- |
||||||
Voor-reeden.
SSf-ÄS: Nder de Schryveren die Tooneelfpels wyze
ïiifxa^ verfchyden leerzaame werken, voor de Wae- V^SffA rel<* aan 'C ^' 8eSeven hebben, munt den \p$Sge& geleerde Sbarra niet weinig uit, als hebbenJ *6, ens, onder veele van zyn deftige 'Zinfpeelende> + ooneel-flukken , het al-om vermaarde Zinnefpel ge- kaamd Tieranny van Eigenbaat, enz: nagelaten: waar van de waardigheit, door de ver- maling , uyt het Italiaans in het Nederduits, gedaan Zoor het Kunflgenootfcbap, bekend by haar Ziufpreuk Wu Volentibus Arduum, de kenne- *en, der Tooneelfpel-kunde, genoegfaam bekend is; t Zoude voor my dan een vruchtelozen arrebeid zyn, orn hier meer van de roemWaardigheit van dat over- heerlyk werk te fpreken, dewyl goede wyn geen krans van noden heeft. Het voornoemde Zinnefpel eenige jaaren ftil gele-
§en hebbende, en voor omtrent zes jaren voorleden, Wederom ten lOoneele gebracht werdende, en ik het ^°or de eerftemaal ziende vertoonen, kweekte de be- schouwing daar van, in my een lud en begeerte, ®*n, op het zelve een vervolg te maken: dewyl ik j^greep dat het niet onaangenaam noch onleerzaam konde zyn, om aan de Waereld te vertoonen, hoe de
Gevjeldenaaryen van Eigenbaat (daar het voorge-
melde "Zinnefpel mede eindigd) kunnen te gronde ge- fragt en vereideld werden. Want onder alle kwade Zeeden,óic den Mens van hetfpoorder Deugddoen af- zwaaien, verbeelde ik my, die van Eigenbaat wel f*n van de eerltetezyn: dewyl die Menfen, daar die •jartstogt eenmaal vat op gekregen heeft, aan- "Onds de lievdetothun Eeven-naaflen en mede Men* J**, als met een fcharpe viym, de doodfteek in haar harte geven; beneemende alzo, verbafterd van alle Wenslykheit wordende, door een Kwadenaard, ia ^aar at de Goedenaard ^ die de Wil tot· goed doen noch
|
||||
V Ï Ï R-R Å Å DE N.
noch was hebbende; en kittelen zich, als met hei
aldergrootile vermaak voor haar, wanneer zy dooi Bedrog, Arglißigheit. en Schynheiligheit ieman/, op Zyn alder Ondeugendlykfl, van zyn Staaten, Aapten, of Goederen weten, t'ontzetten, en tot haar zelvste doen overkoomem Die in zulke Gruweldaden het doorfleepenfle is, werd onder haar de naam vau Staatkundig of Ñ olittiek gegeven; en zyn daden door ydele Loftuiteryen, en verflaavde Vleijerye» by aide IVaereld als wonderdaden van een uitneemend Ver' fiand uitgekreten, en tot aan den Hemel toe verhe- ven, voeg hier by, dat by zodanige geaarde, de Godsvrucht, Rechtvaerdigheit en Oprechtheit gants niet geacht en verbannen zyn; enfchelden (als of het een ichande was) diegene, die, die Leidingen des Gemoeds navolgen voor Onnozel, en Onbedreven, om met Menfen van Verfland, die zyzelven waanen te zyn, om te gaan: dewyl de eenvoudige wyze van leven, van zulke Menfen by haar een Boerf en veel- tyds den naam van Onbedreven Graauvj in de Wel· leeventheit, gegeven werd. want zy anders geen Welleeventheit kennen als die zy in de lellen van Veinzery komen te leeren; dat is yder met de Mond en Hand bleefdelyk te bejegenen, en in het hart een booz Venyn van Vyandfcbap en Haat, te verbergen, tot zo lange haar een gelegentheit ontmoet, om tot een anders fchade haar tydelijke goederen te vermeer- deren, welke afgryzlyke Hartstochten in den üfo«.! niet Vernietigt kunnen worden, ten zy hy Voorzichtig* de Wil, in al haar begeertens, Rechtvaerdiglyk be- fiuurd; en niets begeerd, als dat hem door een Op- rechte en Eerlyie luinß is toekomende.· en dusdanig de Wil, Godsvruchtiglyk tot haar einde daar in te doen volharden. Om deze reden kwam my dit werk als een bood»
zaaklykheit te vooren; te meer om dat het voor een onwrikbare Grond-regel in de Tooneel-dichtkunde ge- houden |
|||||
j
|
|||||
VOO R-R E E D E Ν.
|
|||||
ïouden werd, dat men altyd beoogen moet, het
K.ivade te ftraffen, en het Goede te belóorien. hoe^- cvel er fchry veren van Tooneel werken gevonden wer- ten die deze regel geheel verwerpen (welke voet ik ξείοον den Hr. Sbarra in zyn Tieranny van Eigen- >aat ook gehóudert heeft) brengende by voor bewyz fan de gewisheit haarer onderftelling, dat die gerie, ïie de voorgemelde tegeniielligé Grondregel volgen, liet kundig noch magtig genoeg zyri, om de 0»- ieugden, zo krachtig (ichoon die ongeftraft in eën "pel over blyven) te verbeelden, dat yder daar eeii ifschrik voor krygt öm die te volgen. Deze bewyx eden zoude kunnen doorgaan, indien zulke Toneel- tukken, nooit gelezen noch befchouwd wierden, ils van Mjpifen, die waarlyk berninnaars van de Deugd waren. Maar, wie is zo onkundig en on- wetende , die eenig bordeel heeft, die niet weet eri bekennen móet dat dezelve werken, zo wel,, en veel ?an Ondeugende als Deugdelyke Mehfen gezien, be« landeld, en gelezen werden? en dit wäarheit zynde, Jelyk het is, zo volgt daar van zelvs uit, dat dierge- lyke werken , die aan de Deugdfame tot een afschrik fzn'i kwaad, aan de Ondeugende tot een voorbeeld eri eermeeilreflè zullen dienen, om haar neigingen, dié •eets in haar beruften, daar door noen meerder aanf 'ydingen tot haar boze begeertens te geven: 't geerk men met het fpreekwoord, de bloem daar de bia ien honing Uit zuigt, zuigt de fpin het vergiv uit, folkomentlyk zoude kunnen beveiligen. Myn lüft, uit de voorige redenen Veroorzaakt,
teed my dit werkje aanvangen; doch niet zonder. ?roote moeiten ten einde brengen. Volvoerd zynde, raakte het, op het verzoek van J.van Ryndorp ,Meef- ter der Haagfe eri Leydfe Schouwburg , dien ik het ^oor een briev aangeboden had om het te doen ipee1- 'en, in handen van T: Vincent, fóvanhetvoorfchre- ven Kuqftgenootfcbap; die my door een briev, van |
|||||
VOO R-R E E D E Ν.
gedachte Ryndorp , aangeprezen wierd , voor een
bekwaam man, om het Spel eert over te zien, enmy dan te raden wat my dienftig zoude zyn met het zel- ve te doen. Hier meende ik nu (gelyk de meefte Nieuwelin-
gen in de Dichtkunde beftaande) de haven van mvn verlangen en begeren bezeild te hebben : door dien ik my vooritelde met een man te doen te hebben die geen eer, (als ik die met dit werkje verdiend heb) van een ander hem zoude toe eigenen Op dit vertrouwen heb ik hem, dan het Spel, ne-
vens een befchryving vanden inhoud daar van en een getekende fchets en befchryving van ae Titel plaat Ter hand gefleld; verzoekkende niets va§ hem tot belooning, van alle myne gedane moeien en ârre- beid, als dat ik alleenig de eer mögt genieten om het Opel, na de gedane overzicht die hy op hem geno- men had uyt de naam van het Kunßgenootfchap aan een Heer, zulks wel waardig op te dragen· dat hy my, na ik hem een opilel van den Opdrazi had gegeven, beloofde en toeftond; voegende by de be- lofte (indien ik zulks, zonder opfpraak, van mv zelvs durv zeggen) dat hy een Ee delmoe dizheit in my befpeurde, die méér als ik van hem verzocht ver- verdiende en waardig was. Maar, waarde Lezer wat ontmoet my? het werk
werd gedrukt; de tyd wanneer het uit gegeven zou- de werden in de Leidfe Courant bekent gemaakt· voorts uitgegeven; my daar een Druk van te huis gezonden; en dit alles zonder dat my daar de minde wetenfchap van gegeven , of geen overzicht van l/incent zyn gewaande verbeetering, toegelaten wierd. k geev u te bedenken of ik my over Zulk een doen- mng verwonderde! Noch zoud ik, fchoon my alle deze redenen daar
toe fcheenen te noodzaken, dit werkjen in 't licht te geven , en zyn Roverye daar van , aan de Wac-
|
||||
VOO R-R EEDEN.
Waereld te vertoonen, het zelve niet aan 't licht ge- bragt hebben; indien eenige van myne vrienden my, daar van voorlange, niet toe hadden aangepord, en als gedwongen, door my te vertoonen, dat ik ver- fchuldigd was , om zulk een bedrieggelyke ondank- haarheit niet ftilzwygende voorby te laten gaan: voe- gende voorts daar by , dat het zelve Spel, door de overzicht van Vincent, veel van zyn luider, ten op- zichte van de Zinfpeelingen door my in acht geno- men, hadde verloorea; dat ik die behoorde aan te toonen; en my te zuiveren, van die haatelyke uit- drukfelen, die Fincent op zyn eigen reekening daar (pag: 17) heeft ingevoegt, alwaar hy Kwaadaard aldus tegen Eigenbaat doet iprekem • de Zinnen, en V gemeen
Zyn, op uw weigering, aan 'i hollen, gants te onvreên. Ze Schreeuwen V Eiland door, ah zinneloos , én-vol tooren,
^at Sy■> ô gruwel! met twétanden zyt gehoor en Tien maanden naa de dood uws Vaders, dat ge uw volk
Twémaal verfiinden zult; én met uw' wreeden dolk Doenfneuv'len in een uUr, indien *t de huighUeryen , *Jus noemen ze uw geloof, niet nevens u belyen. En wederom, wat lager vervolgd hy.
Elk, door wanhoope uitgelaten, **-oept dat de Burger in zyn Voorrecht is -verkort, *£» van den Adel op het Jlrafft mishandeld wordt: *-*at deez* den Handel niet alleen, maar na zich trekken "W 't geen den Onderdaan tot onderhoud moet firekken. jatgy, opmynenraad, al't goud én't zilver geld, \ermunt, én naar belang, nu hoog, dan lager fielt, ~!ƒin papier e munt verandert. Nieuwe laßen "draagbaar , invoert. Dat uw weelderige Oorlogs
£ gafien e»meefler fpeelen in de Steden, en op V land.
^an welke redenering, het ooi deel aan den be*
* % fchy- |
||||
VOO R-R E EDEN.
fchyde Lezer overlatende; zo twyfel ik geenfints of
hy zal met.my, volgens het gemeen gerucht, begry- pen kunnen, en zo klaar als den dag zien , wat hy daar mede is meenende. Hier door werden van hem twee van de aldergrootfte misflagen begaan, die men in een Xinnefpel begaan zoude kunnen ; want, het kan geen Zinfpeelen genaamd werden, als de uit- drukfelen der rede, een Levendig Mens, in plaats van een Hartstocht verbeelden; dewyl in een Zinne- fpel niet anders als die, en de Men£'elyke Neigingen moeten verbeeld werden, ten andre is het tegen de Wetten van het Tooneel itrydende, om dat men nie- mant in 't byzonder, veel minder gekroonde hoofden,, zonder vreez van ftraf, in 't openbaar moet ten toon ftellen; maar, aWtgebreeken alleen, zo afs die in \ge· meen voorvallen, door fchetfen van het Kwaad dat daar in fteekt te geven, dezelve beftrafFen; en daar door zoeken te verbeteren. En om dat door de aange- wezen redenvoerring, ons niet alleen vertoond werd wat byzonder perfoon, maar zelv wat Vorfi hy, Vin- cent, daarmede is meenende, zo is die misllag in zyn zelv grooter, als ze by den eerden opflag ons voor - komt. Heb het dierhal ven nodig geacht om die aan te tonen, op dat ik vry en onfchuldig begeer gehouden te zyn van uitdrukfelen die men de naam van Laßerfchrif' ten zoude kunnen en mogen geven, aan 't licht gebracht te hebben: en op dat de verantwoordinge daarvan (of diegeëift wierd ) op hem alleen mögt aankoomen. Hier hebt gy Lezer, nu gezien de reden waarom
dit werkjen door my aan 't licht werd gegeven ; en geenfints uit Roem of Eerzucht, zal het daar* om ook gants weinig , en niet meer als het ge- gons van een groote Flieg achten, cf by eenige myn beftaan, van dat ik dit werkje Spelswyze befchrevefl beb, voor een verwaande daad, en iets dat onmoog' lyk goed , voor het Toneel, konde zyn , gelyk my voer gekomen is, gehouden wierd, om deze reden alleep
|
|||||
^
|
|||||
V Ï ¼ R-R Å Å D Å Í.
|
||||||
alleen, dat het aan haar begrip voorkomt, of dat zy
het uit Horatius dichtkunfl gelezen hebben, dat een Toeneeldichter nooit geen eigenvindingen moet aan 't licht brengen, maar, altyd de ftof van zyn Toaneel werken, uit Gedenkschriften of andere befchryvingen halen moet. het welk my toe fchynt evenredig te zyn met den arrebeid van een Schilder die zoo veel geests niet bezit, dat hy bekwaam is, om zyn eigen Werk dat hy fchilderen moet op het panneel door zyn begrip zamen te Hellen, zonder behulpvan een voor- beeld dat voor hem gefchilderd of getekend is, daar hy de trekken maar alleenig heeft van te volgen, maar , ô jammer ! de ftoffe van TOoneel werken. werden hedendaags van onze TOoneeldichters noch, het alderminfte uit Gedenk of andre Schriften ge- haald , om uit dezelve gelyk andre Landaarden ons voorgaan een "Treur of Blyfpel aan den dag te brengen, om het vermogen van haar geefl en be- kivaamheit te doen blyken; die waarlyk indien zy daar op toe lyden niet minder als die der Spaanfe , Franfe, or EngeJfe zouden door nralen ; gelyk aan eenige, dog weinige, diergelyke gemaakte werken i# *e ïien : maar de meefte der zelve is het genoeg ge- daan , als zy een Toneelfluk uit een andre fpraak in |jet Nederduits hebben Berymd^ dat immersniets an- öers is, rechtzinnig geoordeeld , als het klappen van een pappegaay na gebootft , die niets weet te fpreken <ws dat hem geleerd is; daar een mens, by zulk een 'er vergeleken, alles weet te zeggen , door verhalen, r*g*n, en Antwoorden, wathy begrypt; na hem de <£legenheit om zulks te doen voorkomt, waar uit eJ dunkt te blyken, hoe, of wy, een Dichter van Rymer onderichyden kunnen; en aan niemand de afn van Dichter behoren te geven, als aan die, die
r haare eigenvindingen, lulke Leerzaame verdicht-
'/e*> weten famen te (lellen, dat door de kunß daar
ngebruikt, onderde verbloeming van ecnwareGe-
|
||||||
* 3 fcbie.
|
||||||
VOOR-REEDEN.
fchiedenis, de doeling, van haar, op de LeerzaambeP
doorfteekt; waar van de waarheit in de werken van de 0 ν ertreffelyke Dichters des oude tyds, al s Homerus, Vergilius, Ovidius en andre duidelyktezienis. Dir, hoewel niét eigentlyk hier geplaatft , vloeide my by na buiten fchuld uit de pen; bid uw , befcheide.nheit Lezer om vergiffenis van deze uitfchreiding. en zal nu , zo kort my mooglyk is , u verder aantoonen welk een Regelmaat ik , in dit Zinnejpel heb gehou- den; en dan aanmerken hoe kundig T: Vincent imyn verbeelde verbeetering is te werk gegaan. Voor eerft heb ik allede, in dit Spels, by gevoegde
"Zinnebeelden, als, Voorzichtigheit, Godsvrucht, Be- rouw, en Trouwloosheit, die in de 'ïieranny van Ei- genbaat , niet verbeeld zyn , na den aard van hunne naamen, met kleederen, die my'heteigentlykite daar aan fchenen te voegen, gekleed; van gelyken heb ik Oprechtheit en Rechtvaerdigheit, na haar verbloemde namen Ondekking en Onderzoekking, klederen daar op Zinfpelende toegevoegd; en voorts alle die het nodig waren. Ten anderen heb ik, yder Zinnebeeld zoo veel my
mooglyk was, by zyn Karakter doen bly ven; gelyk, buiten andere, by Ondeugd b\ykt, die ik op een zelve wyze als in de T'ieranny van Eigenbaat doe fpreken; en niet op zulk een Hoffelyke wyze, als Vincent hem zyn reden laat voeren, alzo het my oneigentlyk voor komt, dat hy, hem op een verhevener trant van taal laat hooren als in de Tiranny van Eigenbaat, men zou my hier kunnen tegenwerpen, dathy, in dit Spel van naam veranderd, wanneer men hem het Belangen van het Hof hoord noemen, wedervaart hem diergelyke veranderring in de T'ieranny van Eigenbaat ook niet ? daar werd hy immers wel aan^Pi/, voor Hooffezwier uitgeveild ; en die pallen het wel een hoffelykheit in het fpreken te hebben : maar het tegendeel is waar; waut hy veranderd niet het aldermiufte in zyn taal: het
|
||||
VOO R-R E E D E Ν.
het kan ook niet wel met reden bewezen werden dat
het hem voegd; want wat naam men hem geven mag, Ondeugd blyft en is altyd Ondeugd, zowehn werken als in woorden. , , Ten Darden heb ik , zo veel my mooglyk was,
getracht, om yder Zinnebeeld, die Hartstocht;te doen uitdrukken, daar het de naam of voerd, of het «»f , door het ander ; als te zien is in het Eerfle Bedryv {Pag: 4 en f.) daar Wil, na haar aard wyfeld , of Zy Ondeugd volgen wil of niet; en (Pag: 16. hoe Ondeugd, na dat Eigenbaat hem , Wil «* Y10^ gegeven heeft, den aard van Wil verder befchryvt; voorts ondekt Ondeugd (Pag: 19.; zyn eigen hoe- danigheit. in het Tweede bedryv (Pag: 29 en 30 ) ondekt Kwaadaard, waar toe, dat door zyn aard, de ^Linnen verleid kunnen worden , wanneer zy door Ondeugd aan hem verknocht zyn; (P^: 31·) on- dekt Treuwloozbeit aan Kwaadaard haar eigenicnap- pen, die hy , de zyne, op {Pag: 32.) verder mede beichryvt. en (Pag:84- ) in het Vyvde Bedryv, ziet men Godsvrucht haar Eigenfchappen ontleden ; en hoe zy Bedrog , en Scbynheiüghett gevangen heett ; enz: welke nootzaaklykheden die in een Zmne- fpel voor alles dienen waargenomen te wor- den (want, hoe zal men het Karakter der Zinne- beelden anders kennen ? ) heeft Vincent fhlzwygen de voorby geflapt; of, het zoude wel kunnen zyn dat hy ze niet gezien heeft. Eindelyk heb ik zo veel ik kon gepoogd , de
fchikking van dit Svel, zo danig te doen na malkan- der volgen, dat, aan die gene, die de Tteranny van Eigenbaat gezien of gelezen hebben , dadelyk zou blyken , dat het begin van dit Spel, aan het einde van de Tieranny; en voorts aan dat gehele Spel valt gehecht was; nevens dit, is myn doelwit geweelt, orri door dit gehele werkjen , eeu waarfchynlykheit Van een gefchiedenis te houden. |
||||||
* 4
|
||||||
VOO R-R E E D E Ν.
Zo ik nu daar, of ergens anders in gedwaald mögt
hebben , zo verzoek ik den Lezer, de fchuld daar van op de Onkunde , dien ik , toen ik dit Werkjes begon , in de Tooneel-kunde had te leggen : alzo dit de eerfteling in die ftoffè vân my is. zo niet; zal ik my gedragen aan de verontfchuldiging, van den Kunfiryke en Dichtkundige Schilder , Karel Ver- mander , die hy met deze woorden over zyne Wer- ten doet. Jk ben zo niet befchroomd, voor Mvmus fchimpig [malen,
Als andre Dichters zyn. waarom ? ik hen geen Got Γ Is in myn IVerk gebrek; of is 't ie grof en bot7. Men denk, ik ben een Mens : en Menfen kunnen falen. Maar hier van aftrappende; zal ik tot de Aanmer-
kingen, op Vincent Zyn overzicht op úit Spel gedaan, overgaan. - AANMERKINGEN.
Wat de verfen van Vincent aangaan, ik wil gaarn
belyden dat ze beter zyn als dé myne ; ja zelv dat jk ze zo goed niet zou kunnen maken, al had ik daar jaar en dag over gearrebeid , gëlyk Vincent over de zyne, aan myn werk, gedaan heeft, maar zo de Verfen de zin van een Fraai Werk maken , dan zyn ze gelukkig dié wel fymen kunnen ; doch beide te zamen gevoegd, maakt een werk Roem·? waardig, maar, noch acht ik gemeene Verfen die Ztnryk zyn waardiger, als künftige Rym werken daar weinig zin in té vinden is. Wie zou gedacht hebben , als hy het nu niet
zag , dat ik zo ongelukkig zou geweeft bebben , in de Tytel Gevingvan dit Spel, De Dood van Ei- genbaat ; of de Herfielde WH. dat ik daar niet een woord.
|
||||
VOO R-R E E D E Ν.
woord als Eigenbaat wel in gefield had ; maar
dat het met drie woorden , Ondergang van Eigen- haat moed geweelt zyn ? doch , het zal den Le- zer niet vreemd voorkomen, dat het dus her- fchikt is , als hy weten zal , dat Vincent niet al- leen in ftaat is , om de twee Ongelyke Broeders, in Steiloorige Egbert; maar ook weederom, Steiloorige Egbert, in de Lißige Vryjler te veranderen , om een anders werk voor het zyne te doen doorgaan. Zo dat ik het alleen , noch de eerfle niet ben daar hy , om zyn roemritcBt te voldoen de per- foon van Bedrog aanvertoond heeft. De uitlegging op de Tytel Prent door D: van
Hoogflraten gedaan, zal ik voor by gaan ; om dat die Man , door my , daar toe nkt verzocht is ; en alleen tot die van Vincent overtreeden. In de- ze zien ik , dat hy niet een Zinnebeeld meer heeft als ik hem voor gejchetfl en in het Spel befchre- ven heb ; en in zyn verbeterd Spel heeft hy er drie, als , Vrsheit , Dapperheit en Eendracht kunnen in lappen, tot een blyk der bekwaamheit van zyn Seeft. maar het verwondert my , waarom die uit °e Tytel Prent gebleven zyn ! want, heeft hy die Mi het Spel gebragt, zo diende hy die ook wel in de Prent gefchikt te hebben. Maar ik geloov dat voor naar in de Tytel Prent niet te zeggen was, deïvyl 2y in het Spel ook maar voor Stemmetje fpeelen. In het befchryven der klederen der Zinnebeelden,
ichynt het hem gants ongeraden geweefl te zyn , om gely'k als ik gedaan had, Oprechtst en Recht- i'aerdigheit, de klederen, van Undekking en On-, "fzoekking , onder welke namen zy in het Spel fcich Vertoorien , te kleden, trouwens, hy heeft van elks wat willen verbeetere:ii, om het werk te beter volmaakt onvolmaakt te maken. I ot het Spel zelvs komende , komt ons met
den eetflen opflag voor , hoe dat hy een wonder- |
|||||||
*
|
|||||||
S flag
|
|||||||
VOO R-R E ED E Í,
flag van Zinfpeeling heeft weten te bedenken, en
op het papier te brengen , met te willen doen be- grypen , dat WH , gebannen geweeft zyhde , door Eigenbaat, zo dwaal zoude zyn geweeft , van , op zyn wederinroeping , weder te keeren in een Slaverny , die haar , in het begin van dezelve 20 nadeelig, by gevolge laflig heeft gevallen, is dat niet een deftigheit van geeft vertoonen , als men de Waereld kan doen begrypen , dat iemant Slaav zynde, gebannen werdende ( 't welk hem de Vry- heit geevt, om een Landfchap , na zyn zinlykheit te verkiezen , daar hy in een gerufte Vryheit kan leven ) zich daar niet in zou houden ; en op het weder inroepen, van die hem door de banning zyn Vryheit veroorzaakt had , hem daar uit begeven om in zyn eerfle ftaat van elende te keeren ? maar de- ze geeftige -vinding , zal moogelyk in zyn begrip beter aan de Tieranny van Eigenbaat geknoopt, en netter aan een fchakeling gemaakt hebben als myn redenvoeringe van Wil in het begin van dit Spel; die ik flechts Slavin laat blyven , zo als Eigenbaat haar in de "Tieranny , van hem , gemaakt had ; en ver- zeld met die Onnozelheit , dat zy , Ondeugd noch niet anders als voor Hooffezwier, zo als zy hem van te vooren niet anders gekend heeft, is kennende. In zyn verbeterd Spel {Pag: 8.) en dan verders
het hele Spel door, daar de "Linnen gelykelyk ver- beeld werden te fpreken , gebruikt Vincent het Ge- hoor; daar ik in tegendeel het Gevoel gebruik, maar hier heeft ha niet alleen my , maar alle de Wysgee' ren (die onaerfteilen en beweeren , dat geen gezon- de zin , zyn behoorlyke werkinge kan doen , zon- der aangebootft te worden door de voorwerpen daar zy op werken ; waar uit gezegt werd te volgen dat het Gevoel in al de 'Linnen is ; of dat het Gevoel de eerfle van alle moet wezen ) van onkunde willen berifpen. Op
|
||||
VOO R-R E E D E Ν.
|
|||||
Op (Pag: 17·) krygt Kwaadaard een waarzeg-
gers Eigenjchap van hem ; want die weet aldaar dat de 'Z.innen van Eigenbaat , hun verzoek (Pag: 10.) om Rechtvaerdigheit en Oprechtheit weer in 't Hof te doen komen geweigerd is , fchoon dat hy , noch niemant van Eigenbaats aanhangeren daar tegen- woordig is gewceft. In 't verhaal van Ondeugd (Pag: 23.) hoe hy de
Zinnen verftrikt heeft , toont Vincent , wel de geeftigfte van zyn vindingen ; hy doet Ondeugd hier een yzelyke damp uit de mond blazen, daar hy de ^Zinnen door verblind , zonder dat hy toont door welk een magt of kunfl dat Ondeugd zulks doet. Maar wie weet of hy, Ondeugd niet by zyn gedach- ten verbeeld , een haartfteê in 'c lyv, en defc&oor- fleen daar van in de mond te hebben , daar hy wan- neer het hem luft de rook kan uitlaten vliegen? Wie heeft ooit in een Ondeugd mededogen gezien
als in die van Vincent ( Pag: 26.) daarhy , hem doet Zuchten om het wedervaren der Zinnen, door hem Zelvs bewerkt ? van gelyken heeft hy ( Pag: 48. ) Eigenbaat herfchapen ; want die heeft hier mede be- rouw , dat hy, door de Liften , en Geweldenaryen die hy gebruiken moet, op den Troon en tot het doekuit van zyn begeertens geraakt is. ik moet be- kennen, dat het niet alleen wonderlyk de Karakter der Zinnebeelden bewaard is, maar zelvs daar byook een bewyz van zyn vermogen gegeven, hoe dathyie- mant zou kunnen doen berouw nebben , van dat hy bezat wat hy begeerd te bezitten. Of den Lezer niet wilt wie Ondeugd zyn Moeder
geweeft is, zo kan hy het in Vincent zyn verbeete- r>ng (Pag: 32) zien, daar hy zegt, dat 'net Arremoe- de is ; en dat zy uit het Ryk van Overvloed, daar hy gebooren wierd , gevlucht zynde , hem komt op ïoeken. ô Jeetje! arreme Arremoedc wat zyt gy te beklagen, datVincent, u uit het Ryk van Overvloei, daar
|
|||||
VOO R-R E E D E Í
daar gy nooit niet zyn kunt doet vluchten · en dat
Ondeugd, tot een blyk dat hy van een ryke afkom ft SSV70.? "é U gt°renm°eft worden™
le'd hy u daar al meede ten lafte ; want gy óp 7yn beft genomen by zyn Vader de pîaatfe vanS bekledende, met anders als Ondeugds Stiefmoeder Zoud kunnen genoemd werden '«moeaer Die ook niet weet dat het Lot een vyand van het
Kwaad is , kan het mede ( op Pag: 39. ) van fl" r,«w hoorcn zegge„ . en a]/het h%mZ(i glZfn lig** ziet ßËÁ^ÃÅ^
üP(epi"-t7i 'm ***&** herfchapen wil zien,
zie é j^. 41 ) want h moet daar al de , £<?«***, Hofgezin hebben ; dewyl de tölblZ
is , dat yder Rechtvaerdtgheit en Oprechthek ken- nen zou , als Ondeugd alleen haar maar kwam l De kortheit. van Eigenbaats geheueen nmtr.«»
anbelangen, dat zef wonderfykb^pen moet werden als het Vincent begrypt , blykt ( pi °Á kZJZ 'T' 0rf?1ehtb?. f" R^tva>rdïgU^l
Kwaadaard en Heyery fpeekt, niet duirterlyk. wan het is hem daar al vergeeten , dat zy bewuft zyn dat die twee gevangen waren , fehoon hy haar' zelvs , als {Pag: 49.) te zien is , by de gevangens geftuurd heeft, maar het komt my niet vrS voor dat hy, Eigenbaat hier kort van geheugen Ç e zyn, dewyl het hem zelv daar aan fcS, S (rog: 74·) blykt; want het is hem daarzelvs vereee- ten wat hy , aan de andre zyde van het blad (L·· 73- ) gefchreven heeft; doende Trouwhozèeit afn Oprechthen en Rechtvaerdighcit verzoeken een :SraAklT\ een *i<*1 * doen «at zy voorfte 3
met ArgUßtghnt te hebben : en , op (Pag:™) doet
|
||||
VOO k-R È E D E N.
doet hy Arglifligheit, Trouwloozheit gelyk geven;
én Of rechtheit en Rechtvaerdigheit haar uitfpraak tegenfpreken. Wat was ( Pag: f6.) Ondeugd alweêer een wak-
ker Kareï, daar hy , met Staatkunde een einde van Zyn dagen wilde maken , zo Vincent daar geen zorg voor gedragen had ; waar door hy óp het xelvde öogeriblik , zonder zich te bedenken , hem onver- fchillich toond , hoe het met een ander gaat, als hy zyn rol mag fpeelen ; en daar op aanitonds befluit, om Staatkunde alleen, en hem niet met haar, te ver- moorden. Ik kan [Pag- 6Ό.] wel zien hoe dat het komt dat
Ondeugd daar van een Verfpie-jacht fpreekt, door dien Vincent het daar gefchreven heeft; maar waar- om dat hy het er gefchreven heeft heb ik nooyt kun- hen begrypen. Want merk ik het aan als een ant- woord van hem, op het zeggen van Schynheyligheit * zo moet ik wel dom zyn dat ik niet de minfte toe- paflïng daar op, daar in kan vinden ; zal ik het aan- merken als een knoop die in het Spel geleid word , Zo komt het my noch vreemder voor; dewyl ik ner- gens de oploiTing daar van in het Spel ontmoet: of het moeft \_Pag: 77 en 78.] gefchieden , daar 0n~ deugd, hoe wel in het hele Spel van geen Oorlog gerept werd, een verhaal van de veroverring van het Eiland Vrijekeur doet. maar het moet my daar we^ derom aan het gezicht, of'Vincent aan zyn gehen* gen fchorten , om dat hy hier , noch op geen andre Plaatfen > het alderminiïe van het Verfpie-jacht ipreekt. Zyn dit Lezer , geen uitnemende kundigheden
Van Tooneel, en wel Voornamentlyk van "Zinnefpel- iberken, voor een Man als Vincent, die ia die weeten- fchappen grondig begeerd ervaren te zyn ; en die de- 2elve 20 veele jaaren heeft helpen behandelen, ea ïe Zelvs dagelyks noch alleenig, of zo als hy by my «n
|
||||
VOO R-R E E D E Ν.
eh andere gedaan heeft, bewerkt? ik ftel het aan uw
btjcbetdcm oordeel; en twyfel niet, of gy zult, be- halven het geen ik hier zo kort ik kon aangemerkt neb dit Werkjen nevens zyn uit gegeven Onderaan? van Eigenbaat leggende, volkomen vinden waar hét hem gefeheeld heeft. Waar mede ik hoop uw ver- noegenxn verlangen voldaan te zyn, vanop dezewyze het onderscheid der Werken gekregen te hebben, daar u mogelyk, voor lange, al iets van ter ooren geko- men zal zyn. ö Voorts verzoek ik , u Lezer, de ingeiloopen
Druk , en Spel fouten gunihglyk te verbeteren ; waar meede ik my aan u verplicht zal houden. |
|||||
ZIN-
|
|||||
Æ INN'E Â E E L DE L YK E
|
||||||
VERTOONERS.
|
||||||
\Ttfi i,#A jonge juffer,erv Prm/es van 't Eiland Vryefceur, idtr
Eigenbaat tttJlavingemaakt , in een kleed van allerly kleu- ren , wild haar > een onruft op het hoofd, en ter Zyden van 't Zelve een vleugel en vlerk.· Godsvrucht, een oude vrouw, in een wit doorfebyneni
tnder, en blaauw boven kleed, met een zon, waar in een drie- boek i" welkers midden een oopen oog jiaat op het hoofd , en een vlammend hart op de borflgeborduurd. "°ok.zichtigheit, een fiaatige vrouw in een wie
kleed , over al met oopen oogen bezaaid. •R-ECHTVAER.DICHE IT, infebynvan Onderzockking
voorhme Gouvernante van Wil geweefi , door Eigenbaat verbannen, in een blaauw kleed, met Zonnen geborduurd, en een Weegfchaal op de borfl, leggende in de eene bak ^Ëáô íâç eel* mond, en in de andere een hart. CpK.EcHTHEiTj infchyn van Ondekking , voor heene
eerße Staatjufvrouw van Wiljnsgelyks door Eigenbaat uythet bofvanVerRindgebannen, met een openbart op de borjl, en *Het een Zuiver wit k/eedgekßeed. " s 8. o u w , een oude maagre vrouw , in een Zwart kleed, met
een omgekeerd bart tuffen een fcbroev gekneld op de borjl. e Æ é í Í e í ,als Gevoel, Gehoor, Geziciu,Smaak,«»Reuk, Onderdanen van Wil, op allerlye wjt.e gekleed. 'oenbaat, zich door tier anny gemaakt hebbende tot Ko- ningfijtf't Eiland VryzVtni,voorheen i/oor Ver ftand geregeerd, *n roode en zwarte klederen, met een Griffioen op de borfl. ^CIISTIGHHT, moeder van Eigenbaat, een oude ""rouw , met achter en voor een aangezicht, in een bruin kleed etßiMigen bezaaid, en een riem van een wolvs vel om bet lyv. "»»loozhïit, in fchpi van Staukunde, onder- trouwde van Eigenbaat, een bedaagde Juffer, ineen wit bo- l" > en zwart onderkleed, en een dier, verbeeldende bet voor c '* een lam , en bet achterfle een Scorpioen, op de borß.
""HbuicHîi T,zußer van Bedrog, en bafterd Zus»
r fan Eigenbaat, in een Geefllyk, boven , tn dartel onderkleed, Bi-
|
||||||
 e D R. Q G , baflerd broeder van Eigenbaat, een jongeling, in
een helder weerfchftigeel kleed , met muiuvallen en vishoe'ken geborduurd. Kvaadaard, Raadsheer van Eigenbaat in een bruin ori-
XMtver kleed, met onzuivere vlammen oM laag bewerkt, en een omgekeerd hart aan eenflrop bangende om Xyn hals, V L e é é e R. r, flaavinvan Eigenbaat , dartel geleed, met een
kuiffeltje, paauwe veeren en blaauwe bloemen op het-hoofd , th een kleed met allerly, dotb meefl blaauwe bloemen bejli\u O Í D é w G D, faav van Eigenbaat} een leelyk gebocheld
dwergjen, HetTooneelvetfeeeMhethofvan Verfijnd waar in Bigenbâat
zyn troon gevtftigt heeft, |
|||||
D E
|
|||||
Pag. é
DÉ DOOD
Van
EIGENBAAT:
Of de
Ç ERSTELDE
W I L.
ZINNÉS FEL.
-—.-------------------,--------_-----------------------------#»
EERSTE BEDRYV.
EERSTE TOONEEL.
Wil.
- At wreedheit Eigenbaat! hoekundgymyz»
f hoonen?
Is dit myn lievde en trouw, met wederliev-
de loonen ? *s 't dit dat gy my eêr zo duur bezwoerd ? maar ach !
iyat eeden houd gy doch ? uw loon dat is beklag jr,u na berouw, voor die, u keurd voor zyn behoeder. S^y hebt uw valfche trouw, geveftigt op myn Broeder ~yn dierbaar harte-bloed; ô bloed te wreed gcitort ã? 't onverzienfte! toen ik door uw min gepord ã . hoopten in myn arme als echtgenoodt'ontfangeni, ,Lllet gy ,me als een flavin ,in deze bocijens.prangen; Ë Maar |
||||
2 DE Π O O D
Maar tot myn grootile plaag, volgd my,dat haat'lyk dier
Dien allerihootfte dwerg, dien valfcheHoofïè-zwier En zoekt my door uw laft... achGoôn! ik zie hem komen!
Zo hy my heeft verilaan! TWEEDE TOONEEL.
Wil, Ondeugd.
Ondeugd.
'kHAd naauw uw ilem vernomen.
Of'k heb me volgens plicht, me-Juffer, hier vervoegd. Maar hoe dus droevig.' wit, wat maakt u onvernoegd ? Is 't hulfel uit de zwier? of fchorthetaandekleêren? Wat is 't ? wat let u toch ? Wil.
Zien ik my noch onteer«
Van zulk een wangedrocht! Ondeugd.
Nu zoeterd, zyt niet kwaad,
Op my, uw Hooffe-zwier. Wil. Ô Voorwerp van myn haat!
OnDeu gd. Dus fchielyk tegen my, een wrok een haat te vatten! Wel Wil! wat 's dit ? gy pleegd nog onlangs uit te ipatten
In alle dartelheit, en kleéren, die 'k u brogt Met groor vermaak: en die ik, zelver had gekocht By Ydelheit, daar 't ftof vróu Hoogmoed had ge- weven. En zyn dat dienften om by u veracht te leven? Is dat die dankbaarheit die gy, my heb beloovd ? Wil.
Spot gy noch fnode Schelm! dooru,ben ikberoovd, Van Deugd en van Verfland. helaas! On-
|
||||
VAN EIGENBAAT, 3
Ondeugd.
Wyt dat uw driften
Veel eerder, als aan my. maar 'k bid u Wil, ai fchiften Wy 't nodeloos gefchil; 't is lang genoeg gemopt; Daar Wil haar wil volgd, werd de Redens mond geflopt.
't Is vruchteloos gepoogd om dus elkaar te winnen; Maar kon de Wil, my recht, zy zou my wel beminnen, Zo wel als ik, haar min met onverdraagb're pyn. Wit.
Zyt gy geen Hoofse-zwier ? O NDEUGD.
Die ben ik maar in fchyn;
Men heeft my korteling maar Hooise-zwier geheeten. Wil.
Zyt gy die niet' wie dan ? doe me uwe naam dan weeten. Ondeugd.
Hoord eens na deze raad: ik twyffel nie(,gy zult, My daar uit kennen, volg myn willen met geduld; Dit is den weg, waar door ge, uw ftaat weer zult ver- heffen: En al myne ondeugd, voor klinkklare deugd befeffen,. Wil.
Genoeg: ik ken u; gy zyt Ondeugd waard gehaat.' Ondeugd.
Hoe! haat gy Ondeugd, en bemind gy Eigenbaat ? Wel zoete Wü,dats fchoon! hoe kryg je 't in uw binnen?
Koft ge Eigenbaat wel ooit, zeg , zonder Ondeugd ■minnen ?
En, zyt gy noch zo fleCht datgy nietkundbevroên, Ebt Eigenbaat, geen ding kan zonder Ondeugd doen ? Moet Ondeugd niet, voor af, de toeft el vaardig maken, E>aar Eigenbaat door,komt aan 't oogmerk van zyn _ 5 zaken, ■*;n 't doel daar hy op mikt? hoezytgynochzobJind?
**y hebt,doormynbedryv, zelv Eigenbaat bemind: Α χ .. Ên,
|
||||
4 D E D O O D
En, die heeft u, door my, flegts in die waan gehouwen,
Om u, als zyn ilavin, aan my, zyn flaav te trouwen, Na dat hy zou, door my, geveftigd zyn teil Troon, Van uwen broeder, Heer V erfland. Wil.' Behoê my Goôn!
Zou dit het oogmerk van myn Eigbaat dan wezen ? Kan ik't gelooven ? neen. maarach! ik ben vol vrezen Dat Wilzaldwaku, nu dat Ondeugd, haarzo noopt. Ondeugd.
Nu Wil, maak een befluit; 't is doch vergeefs gehoopt Op Eigenbaat; ik weet, hy zal u eeuwig haten, Indien ge u, niet aan my verhuw'lykt. Wil. Ach!
O ND E UGD.
Wat baten
Die zuchten; 't is vergeefs; 'k verliez zo wel ais gy Myne eerite minnares, myn zoete Vleijery: En 'k ben niet eens bedroevd, dat ik, haar nu moet miiïèn,
Als 'k u, voor haar verruil.' en, gaat het na myn giflèn, Zo zyt verzekerd, dat ge in heerlykheit en ftaat, Om my, zult zyn herlteld, door Koning Eigenbaat, Die hierzodaad'lyk, zal ten hoogeRyks-troon treden. Befluit dan waarde Wil; en fchik' u na de Reden-* Van-ftaat, weieêr Vrindin van u, myn Wil, gewecfl. W ι L. (bcvreeft; Jk kan niet Ondeugd; want uw naam maakt my
En doet my , uwe min, my te verdrietig, wraken. ■ O Ν DEUGD.
Mo, ho.' is 't anders niet dat u 't befluit doet Haken?
jVIvn aldcrliefïrc Wil, leer eens uw misverlland. ik ben we! Ondeugd; maar men noemt my, hier te Land,
°t Belangen-van-hct hof: aldus doe ik my kennen. En fchoqn ik Ondeugd ben,zo zuid ge, aan my wel wennen: En |
||||
VAN EIGENBAAT. ?
*~a lyden, als gy ftaâg uwe Eigenbaat zult zien
Tvcrgrooten, dat ik, u met vreugde mag gebiên. j^iOndeugdichept vermaak, om u,zyn Wil te volgen. ■Nu Wil, wat zeg je er toe? hoebenjezoverbolgen ? *^oe draalje ? al lang genoeg, flatoe! flatoedekoop. r> WlL·
~at ftaat niet inmynmagt. ftelopde Vorftuwhoop.
* Ben Eigenbaats ilavin: ik mag my niet verbinden, i^'s met.zyn wil. zo als hy 't heden goed zal vinden, •'-'at moet ik,met geduld,verdragen rechtevoord. y. Ondeugd. ^■Iezo! dat bruft noch heen; nufpreekje een deeglyk
woord.
11 Nu 's Ondeugd wel te vreên, nuhy, deWilzoveer heeft,
•pp-'at zy,haar onder 't juk van Eigenbaat, ter neer geeft. at ik, op 't goed gevolg u, myne Wil, eens kus,
s > Wil. Ai c·' ,,:'snoggeentyd· de Vorftdiekomt daar. flus,
,!s Eigenbaat het wil, zult gy my mogen kuilen.
»Maar nooit met myne wil. en houd u ondertuflèn ^«uft. daar is de Vorft. Ondeugd.
t> Ga dan aan deze kant: «angen-van-het-hof paft's Vorften hoger hant.
DARDE TOONEL.
Eicenbaat, De Zinnen,
Wil, Ondeugd.
|
|||||||||
κ
|
Eigenbaat, of den troon.
|
||||||||
°°m nader Zinnen, myn gehoorzame Onder-
ra , darten; helpt uwe Eigenbaat, tot zyne plicht vermanen:
Ρ f*3* hy, als uw Hoofd, de Zinnen wel Regeer. A3 tt Ge· |
|||||||||
6 D E D O O D
't Gehoor.
Ik koom, ô groote Vorft, en buig me ootmoedig neer, Op't horen van uw naam, ah flaav vopr uwe voeten. 't Gezicht.
Vergeev myn mifflag, dat ik u niet eêr begroeten, Aanminnige Eigenbaat, wyl ik u nimmer zag, Als heden, brave Prins. 'r Gevoel.
Dat ik, op deze dag,
Uw Koninglyke hand, mag aan myn Lippen drukken; Vergun dit uw Gevoel. De Reuk.
Koomt, wilt myn Offer plukken, Roemruchtige Eigenbaat, die nu, uw Reuk u fchenkt. De Smaak.
Al koom ik 't laafte, Ô Vorit, myne Eigenbaat, ge- gedenkt Daarom niet, dat my min de zoete vrucht zal fmaken, Die gy, de Zinnen zult door uw Regering maken: Neen, opper Majefteit; 'k begeer zo wel myn deel, Als de and're Zinnen, in uw Roem. Ei genbaat. Ik ben geheel
Voldaan myn Zinnen ryz; ik wil geen meer betuiging Van onderdanigheit, nu 'k,zie uw nederbuiging Voor myn verheven troon, 'k geev weder in uw hand' 't Gezag, 't geene elk - voorheen gehat heeft, toeq Verftand
Pit Ryk Regeerden; en, ik fchenk, u ciaar nog boven , Al 't geen dat Eigenbaat, de Zinnen-kan beloven. 't Gevoel.
Heb dank, Vorft Eigenbaat, voor al de gunften, die Gy, aan uw Zinnen toont, wy zullen weder,· wie Dat uw geboden wraakt, behoorlyk loon verfchaffen: Dat s elk na zyn verdiende op 't al'er felfte flraffen. ,, ^. Eigenbaat, Myn Zinnen, vaar dus voort.
't G e-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 7
'τ Gevoel.
De Goden die behoên
De Vorft. wat die gebied, zal yder Zin ftraks doen. Eigenbaat.
Dus bloeid een Vorftin'tRyk.maar weet, getrouwe Zinnen;
'k Ondek u nu myn hart, ik won, door 't lange minnen Staatkunde, een Godlyk beeld, van yder hoog geacht.' Tot myne min; die fteets zal blyven in haar kracht; Door haar, die Ed'le vrouw, ben ik dus hoog getreden, QpVorftVerftandzyntroon, des is't, met recht, en reden,
Dat ik nu, naar myn magt, haar min en dienften loon. Dies eifchen wy, dat zy, beneven ons, de krorm Van 't Eiland Vryjekeur, op 't Edel hoofd mag zetten, 't Is tot u aller ruil; tot haav'ning uwer wetteu Gaius dienftig; voor 't gemeen noodzaak'lyk; en uw Vorft
Tot vreugd, hy twyfeld niet; nu dat hy zyne borft, U, gul ontfloten heeft, of gy, zult hem vergunnen *t Geen hy, op u, verzoekt. 't Gevoel.
Groote Eigenbaat, hoe kunnen
Wy, zonder vreez voor ftraf, u weig'ren deze beê ? Elk z' Zin die üemt met ons, dat in vrou Deugd haar fteê
Zy Staatkunde, in'tbeftuurvanonze vryje Ryken, Naaft Eigenbaat gefteld. nooyt moet den eenewyken Van d'and're-jdan alleen,door d'alderhoogfte nood, Die al het fterff'lyk icheid, en leverd aan de dood. £ Geluk volvoer dien wens. Eigenbaat.
T t Wie twyfeld, aan dien zegen? J* 'kacht, dat ik die reedts ten vollen heb verkregen,
i^u 'k, uw genegenheit eendragtichlyk befpeur. ï~w goede wil, ontfluit, voor uwen Heer, een deur, Um aan u Zinnen, zyn genade en gunft te tonen. Α 4 Belaa-
|
||||
S D E D OO D
Belangen-van-het-hof. ga; 'k zou Staatkunde honen,
Indien dat ik, haar nu min achte als wel voorheen, Eer ik dit Ryk bezat, laat haar diefchonekleên, Zo prachtig,alseenBruid,van Eigenbaat,zalvoegen; Wyl 'k, om die Ed'le Vrouw volkomen te vernoegen, Haar , in een Majefteit, wil nellen, nevens my, Op myn verheven troon, en Heer Bedrog, gely Haar herr'waard, 'k hou hem voor de befte myner Vrinden;
Dat Vlijery zich, met Heer Kwaadaard laaten vinden, Met vrouw Schynheiligheit, inhaargevolg; enkeer Toch haait met haar. myn oog; vol lievde, haakt gants zeer
Te zien, dat overfchoon! dat fchoon vol grote gaven.' Die zuil des Waerelds magt, vermag my ziel laven Met weelde en welluft: al wat ademd, buigt voort licht, 't Geen vrouw Natuur, door kunft, haar heeft in't hoofd geflieht.
ô God'lyke ogen! neen, het zyn vetgode zonnen/ Die Eigenbaat alleen, ten voorwerp dienen können, Om, door haar held're glans, in 't diepft' geheim te zien, Van zyn vyanden. wech, wechdanmynvreez; wild vlién,
Wyk verre van my af, gy twyff'lende gedachten: 'k Heb niet als heil op heil uit dezen Echt te wachten! Vlieg: naald haar myn Belang. Ondeugd. ö Vorft! uw' wil gefchied;
Uw ilaaf volvoerd met luft', 't geen Eigenbaat gebied. VIERDE TOONEEL.
Eigenbaat, De Zinnen, Wil.
't Gevoel,
'rI S Vorft'lyk van een Vorft, een groote, gunft te
toonen
Aan 't Volk, op zulk een dag, waar op hy zich laat krooneu, Of |
||||
VAN EIGENBAAT 9
Of zich verbind in d'Echt, door 's Huw'lyks Heil-.
1'ge wet:
En, wyl dat uw, 't Geluk in bei die ftaten zet, ^ Vorft, zo bidden we, om ons eene beê te gunnen, Waar meê, ge ons, in uw dienft noch meer zult wik- k'len kunnen.
:·* Is voor 't Gemeenebeft, dat wy verzoeken, Heer. Eigenbaat.
Wat eifcht ge ? 't Gevoel.
Alleenig, dat Rechtvaardigheit weer keer Met Vrouw Oprechtheit, die uit 't hof zyn wech geüoten. Eigenbaat.
£ou ik die ballingen, weer roepen, die befloten Ten val van myne ftaat, en myn belang daar by! Was 't voorftel billyk; 'twierdutoegeftaanvanmy, 't Gevoel.
' Verzoek is redelyk; en tot de Vorft zyn voordeel. Eigenbaat.
Gy oordeeld als het graauw: dat oordeeld zonder oordeel. 't Gevoel.
Nooit bleek hunne ontrouw; al haar daden zyn opregt. -. Eigenbaat.
Maar daar zy heerfchen, daar ben ik maar ilaaf en knegt.
γ,. 'τ Gevoel.
■^u zyt ge haar meefter. geev haar na uw wil Hechts
ampten. λ Eigenbaat.
^y Zaaid twe-drachtig zaad, daar ik ftaâg tegen
~ kampten. Y^ fergd myn ftreng geduld met die onnutte reen,
,rr^ez wufte Zinnen, vreez myn toorn en ftrafrjgheên. erttek uit myn gezicht, verdwaalde met uw raden. Λ s 't Ge- |
||||
ßï DÉ DOOD
'ô Gevoel.
Vergeev onze onfchuld;Vorft,wy fmeken om genaden· Eigenbaat.
Vertrek. VYVDE Ô O O l5 E E L.
Eigenbaat,Wil.
Eigenbaat.
ONnooz'le ga, die nergens niet van weet
Ab gy gefcheiden zyt. 'k zweer u, 'k zal u dat leet, My aangedaan door u, u haait op 't felft belonen. Wie dorit myn mogendhcit, ooit met zulk fmeken honen,
En vrezen voor geen itraf. kan ik dit dulden? neen. Als't yzer gloeiden weid dan diend men 't af te fmeên: Het ambeeld van myn wraak, ftaat vaardig! 'k zal my wreken,
En door myn magt, de magt van haar vermogen breken...
Daar komt Staad-kunde al aan, met haar gevolg. Dat fchoon!
ZEZDE TOONEEL.
Eigenbaat, Arglistigheit in fchyn va»
Staatkunde. Bedrog, Schynhei ligheit, Ktaadaard, Vleijery, Ondeugd, Wil. Eigenbaat.
MEvrouw, wild nevens irjy, bekleden deze troon;
Ik ben nu magtig, u naar waarde te verheffen. Arglistigheit Myn Heer,'t is nog geen tyd. wilt uw befluitbefeffen; Gy kend my niet, myn Vorft. ik bid u neem geduld: Hoopt nimmer op myne Echt; als gymy kennen zult. Eigen-
|
||||
VAN EIGENBAAT. ii
Eigenbaat.
Wat 's dit! ken ik, úniet, myn Hef,mynhoop ,myn leven ?
Zyt gy Staatkunde niet, die my een kroon koft geven ? ïk dank, hetu alleen, dat ik dit Ryk bezit! En wraakt gv myne Trouw! wel hoe, Mevrouw, wat 's dit! Arg Li st ig he it.
Ja, tegens myne wil; 'k zou my gelukkig achten Als ik, als Gemalin, mogtbyu, Vorft, vernachten. Maar, 't is Natuur, die my ontfteeld dat groot geluk! Gy zyt myn zoon, myn Heer, ach! matig uwe druk. Ja Heer. ik mag wel roemen,
Dat ik, van zulk een zoon, my durv een moeder noemen,
o Lang gewenfte dag, die my de tong ontbind, Dat ik, in 't openbaar , erkennen mag myn kind! Eigenbaat.
Is 't moog'lyk ! kolt gy u, voor my, zo lang bedekken * ■ Arglistig heit. 1 Gefchiede om u, myn zoon, uyt groot gevaar te
trekken,
Dat u, gedreigd wierd van't Verftand,Gemeenebeft, En Wil, en Deugd, die elk, u haten als een peft. Toen d'onverwachte dood, Vorft Heerszucht, had doen fneven,
Myn waarde bedgenoot, in d'aanvang van uw leven, Wat was ik toen in angft, om u, door haar bcdryr: ^y dongen, elk vol woede, umynezoon,naar'tlyv. i?|e by uw vaders tyd, niet hadden durven kikken, i^e ftonden toen gereed, om u naar't hart te mikken. •Ik wetten 't ilaal, op u, Λ brave Heerszucht z' fpruit! ^emeenebeft, riep u voor 's Lands bederver uit; £n dreev, als m' u eens liet tot rype jaren grocyen, Dat
|
||||
ïi D E D O O D
Dat gy eeq mes zoud zyn, om 't Recht gants dood te
fnoeijen :
En, dat gy zoud vertreên, al wat m' Oprechtheit h iet Maar myne argliftigheit, redde u, uit dit derdriet Het eenig middel, om uw leven te behouwen Was uwe opvoeding, aan Geveinftheit te vertrouwen Ζγ hielp my, trouwelyk u redden uit de noot Door een verdichtfel en verzierfel uwer dood. ' Ontrooftelyk fcheenen wy, uw fterveU te beklagen- ten yd ledoodbuswierd, voor u, in 'tgrav gedragen' Door welke lift ik, u geruft, het lyν behield De wiffelval'ge tyd, keerde eindelyk het wiel Van onze denden om, toen ik u wéér kon voeren Voor Reên-van-ftaat, in 't hof: de vaft verbonden fnoeren
Uw 's Vyanden verbond, ik hier door ftukken fnee. De naam Staatkunde, lootfte u verder op de ree Daar gy nu veilig ruft. dit zyn, myn 7.00,11, dereden Dat gy, my altyd voor die vrouw hebt aangebeden' Maar fchoon gy, nu in my, van haar 't verliez geloovd Noch zuid gy, nimmer van Staatkunde zyn beroovd · 'k Heb u in 't heimelyk, voor lang aan haar verbonden' Scheen ik u fchoon, licht werd zyfchoonder noch be- vonden , Aan u, myn Heer, als ik. ftel dan uw hart geruft : Die fchoone is reets in 't hof, uw harten-wens uw luft: '
pntfang haar, van myn hand.
Eigenbaat.
Hoe vleid gy myn verwachting! Mevrouw, vergeev he? my, heb ik te weinige achting U als een zoon betoond; 't was door onkuiidigheit: Gy hebt, door deze lift, uwe Eigenbaat mifleid Om onverwacht, op 't hoogft, te doen zyn glori ftei- g'ren. ° Wie durvd my, d'eernaam nu, van Oppervorft nocb,-
wergren; , Na
|
||||
VAN EIGENBAAT. 13
Nu 'k door Argliftigheit, het ongeftaâg Geluk
Buig, naar myn wil en wens ? 6 heelfter van myn druk, Hoe zult gy, (laag door my, uwe achting zien ver- ' meeren,
Als door Staatkunde, elk een uwe Eigenbaat zal'ceren! Gy moogt, door my, geruft ftaat maken op uw ftaat; Want niemant haete u ooit, die Eigenbaat Tii et haat. Maar om myn ftaat, Mevrou ^ te ftellenmeêr gerufter. Hy ivyfi op Β edrνζ en Schynheiligbeyt.
öndek my 't waar geflacht van deze Broer en Zufter, ^P dat ik wete, of zy me ook in het bloed beftaan; En hen, voor huiane trouw en dienfte, aan my gedaan t Te deftiger beloon, want ik wil nu betooneh, Dat Eigenbaat, omwind, haarbydealtydzalloonen. Arglistig heit.
Door zulke voorzorg, werd uw roem alom verbreid, t Is warelyk Bedrog en ook Schynheiligheit, Zo nodig voor uw ftaat: doch zydelingfe loten En uit de lenden, van uw vader voort gefprooten; •Die was haar Stam-boom; enditïshaarwaargeilacht. Eigenbaat. HyombelfdBedrogetz Schynheiligheit. ö Zoet Bedrog, die 'k als myn Broeder sereen acht'; Engy, Schynheiligheit, die met bedriegeryen, Hef dom onnozel Volk, tot Eigenbaat kunt lyen, Gun dat ik, u omhelze, en als myn Zufter eer. Λ SCHÏNHEILIGHEIT.
Met my te roemen, hoont ge uw eigen lof, myn Heer.
i Eigenbaat. r"een, neen verachte ik u, dat was myzelven honen.
Maar om naar uw waardy myn gunft aan u te tonen, ntfang Heer Kwaadaard dan, als Bruigom, .van
Ρ mvn hand: ^y ïyt elkander waard, om uw gelyk verftand.
^^rBedrog,7.ult tot uw Bruid van my ontfangsn, - yn Vleijery, die door haar lieffdyke zangen, y° doen·ten Hemel heft: en gv zult neven dien,
Dit
|
||||
I4. D E D O O D
Dit Eiland Vryekeur* als onder Voriï gebién.
Bedrog.
Λ Eigenbaat, voor wie we ootmoedig nederbukken * Wat doet ge, aan ons, niet al gewenfte vruchten plukken ?
Dankbaarlyk buigen wy hier aan uw voeten neer; En wenfen, dat uw Ryk van tyd tot tyd vermeer. Ël GENBAA T.
Ryz op: gyhebt u, in uw dienften, wel gekweten.
Ik zal 't herdenken en . *.
Ondeugd.
En kunt ge 20 vergeten
Uwe eigen Ondeugd, die wel 't meefle heeft gedaan Tot uw verheffing? ziet: die laat ge droevig (taan; Al even eens, of gy hem nimmermeer gezien had, Die ftaâg om uw belange, een bloed by't pinkerbien vat.
Is dit nu't geen ge my beloofd hebt ? t mögt de droez! Λ Eigenbaat! hoe maakt gy Ondeugdz'kopzokroes, Dat hy, voor 't hele hof, moet uw gedrag bedillen, Dat ge aan die't minft verdiende, een eind'loosgoed kunt fpillen; t
Ën my, die van het rad uw 's heil, ben d'as en fpiL
Die geevt ge een niet met al. Eigenbaat.
Eifch eens. wat wilt gy?
Ondeugd. 'k Wil
Niet anders, als dat gy, alleen uw Woord zult hou- • wen,
Ên doen my, Juffer Wil, op uw beloften trouwen. Dit hebt gy, by de hand, voor lang my toegezeid, Dat Wil myn vrouw zouzyn, in alle ondeugendheid. Eigenbaat.
Is 't met haar wil: wel aan zo is ze aan u gegeven. Ondeugd.
Neem, dat ze onwillig was: durft ze ooit wel weder- ftrevcn X>at |
||||
VAN EIGENBAAT. 15-
at gy gebied ? ô neen. 't fcheeld haar niet hoe 't er
gaat, Of ze Ondengd volgd, of Deugd, als 't is voor Ei- genbaat,
Myn zoete Wil? mag ik, nuweleenkusjenfnoepen? Nu itaat de Vorft het toe: dat kunt ge niet weêrroepen. Wil.
Nu werd de Wil, helaas! de onzaligite die leeft Nu Eigenbaat haar heel aan Ondeugd overgeevt. Ach, waarde broeder! diein'tzaligveldnuwandeld; Zie eens, hoe Eigenbaat, hier met uw zufter h andeld ? Myn wil brogt u, en my, ellendig in 't verdriet, ~F°en ik u, Ô Veriland! om Eigenbaat verliet. ■En nu die wreedaard, my beroofd heeft van myn flaten,
"uwt hy, my aan een man, die'k tot myn dood zal haten. Eigenbaat.
Zacht Wil. niet hoger, ik gebied het u: zwyg ftil. Wil.
is dit de trouw, die ge eer toe zwoerd, aan my, uw Wil? Eigenbaat.
Wat eede.' ik ken geen eed; die heb ik nooit gehouwen Wil.
■uaiizytgy, 't fnootft gedrocht, dat m'immer kaa befchouwen.
.p Eigenbaat. *-n gy het wuftfte dat men in de Waereld vind:
■^ie alle driften volgd; en wat gy wild begind. , . Wil. ° boozwicht.' Ô tieran daar yder voor moet gru«
wen...
» i Eigenbaat, q lang genoeg: laat af uw lailer uit te fpuwen.
Q^ tyt niet die gy waart, ikbenuwmeefter: zwicht: te"°orzaam; 'k geev u aan myn Ondeugd: ken uw Plicht; Hy
|
||||
16 t> E D Ô Ö D.
Hy zal uw Man zyn: leer hem, als zyn Vrouw te'
volgen. Ondeugd.
Dank heb, Vorft Eigenbaat, al is de Wil verbolgen Dat duiird maar voor een pooZ; ze is als een lichte wind Die ongeftadig waaid: vaak dreigd; en vaak verflind Met felle normen; of met zoete zomer vlagen De fterveling verheugd, ô Wil, 't zal anders dagen * Wanneer ik, u alleen een nachtjen heb gehad... Dat ik u, op die hoop, eenë in myne armen vat; Ik weet, gy zult, met my heel weltevreden wezen j Als ge Ondeugd z' hanenboek, eens recht hebt door- gelezen. Eigenbaat.
Ontfluit haarboeijens, tot vermind'n'ngvan haar rouw: Ze is vaft genoeg geboeid, nu ze Ondeugt heeft tot Vrouw.
Wat kan nu,meêr 't Geluk van Eigenbaat verhind'ren ? Ondeugd.
Noch iets van groot belang. E ι genbaat.
En wat ?
Ondeugd. Vyv zotte kind'reti.
Eigenbaat. Wie zyn 't ? Ondeugd.
D^e Zinnen, Vorft.. envreezd ge daar niet voor? Zy volgen Deugd noch , op haar aangewezen fpoor. Ei genbaat.
'kGeloovhet. want dat graauw, dat heeft my durvea fmeken,
Dat ik de ballingen wéér in zou roepen. Κ Ψ AADAAR D.
Steken
Zy reets naar uwe Kroon! die pas die diend ver- zet. Ei-
|
||||
VAN EIGENBAAT. i7
E I GENBAAT.
Door welk een middel werd die ftoutheit haar belet?
Ik eifche wraak daar van. maar wie zal haar bedwin-
gen. Ondeugd.
Wel ben ik Ondeugd niet? 'k ïou uit myn vel haaft
fpringen, Van puure kwaadheit, dat men my zo weinig acht,
Daar ik , by na 't heele Al, kan dwingen door myn
magt! Wie thans voor wyz wil gaan, moet tot my overhellen.
Staatkunde, leerd van my, de Waereld wetten (tellen.
Veel fchieten in een hof, door my, na 't hoogfte wit.
Wat Rykaard woekerd, als hy niets van my bezit?
'k Doe duizend wond'ren meer, te lang om hier te
noemen! Ze zyn de Vorft bewuft. ook zoek ik niet te roemen
Op myne daden, weet: al ben ik maar een flaav
Van Eigenbaat; dats. niets; elk koefterd my doch braav-
Want, word ik in den dienft, van imant, aangenomen;
Straks laat die, me in't vertrek van zyneharffensko-
, men:
Daar werd ik, op een troon van eer, gevleid, gekuft,
Zolang, zyneEigenbaat, doormy, geniet zyn luft.
Maar, door myn dienften, die zy dan in my betrachten,
"oud elk, my voor zyn slaav. daar ik, hen voor kan
^ achten,
*Jie zyn hartstogten, heel na Ondeugd overwend.
■Laat my maar Hechts begaan, Myn Heer, gy zult in
v. 't end,
^eelkortgewrokehzyn,van die verdoolde Zinnen.
_^ Eigenbaat.
^«dek ons,op wat wyz dat gy zulks zult beginnen.
Q Ondeugd.
gP deze wyze, ô Vorft, heb ik hetoverleid :
er|* ï'al haar Vleijery, door Vrouw Argliftigheit, Β In |
||||
j8 η E D O O o
In 't groot vertrek van u, Mynheer , Bedrog doen
komen;
EnalsSchynheiligheyt, doormy, dan heeft vernomen Dat ïe in 't vertrek zyn, dan moet zy metfnelle vaard Haar derwaard fpoeden, met haar Bruidegom Kwaad- aard; Daarzynde, moet zyftraks, haar godsvruchts rol gaan fpelen,
En, door vrouw Vleijery, haar gaven uit gaan delen Uit's Vorften naam; 'die, door't Bedrog zyn kunft gemaakt,
Zo krachtig zyn, dat wie haar maar eens even raakt, Zich zelven gants vergeet, dan kunt ge uw luft verkoe- len, Als ik, en Kwaadaard, haar gevoellooz doen gevoelen Hoe dat men, zwoegt, en zweet, in 't Eigenbatig juk,' Om fchyn van winft; de trooftinzulk eenenzwareii druk.
Dit is het, dat ik heb tot zulk een werk verzonnen. Behaagd elk myn begrip. Bedrog.
Voortreffelyk. wy können,
U niet, als met veel roem bedanken voor die raad. Kwaadaard.
'k beloov daar in, myn hulp, ten dienft van Eigenbaat. Eigenbaat.
Gy,iHeeren, wilt uw befte, in my te dienen, toonen; En haar, om haar gezucht, noch fmeken niet ver- fchonen.
Wat Ondeugd, u gebied, volg dat in alles op: Zo heft gy, Eigenbaat, ia d'aller hoogfte top. Tegen Arglifligheit.
Mevrouw, wilt midd'lerwyl, my zo yeel gunft ver- leen en, Dat ik, Staatkunde zien en fpreken mag: wy meenen, Dat gy, ons al te lang onthoud, haarfchoongezicht- Arglistigheit.
Ik ben bereid, Myn Heer. Ei- |
||||
VAN EIGENBAAT» 19
Eigenbaat, tegen 't Hojgezin.
Betracht terwyle uw plicht.
Kwaadaard. In uw belangen, zult ge ons altyd vaardig vinden. Ondeu gd.
Kom Wil, kom volg met my; kom hier gy halve ontzinden,
Reik my een hand; kom aan. hoeftaatgyzoenziet? Strak zal ik ... maar om 't hof, zo kan en dunr ik niet. Wil.
Schaamt ge u niet, zulk een taal, voor'teerlykoorte ipreken ? Ondeugd.
Wel neen; moet Ondeugd niet zo wel in ïipraak uit- fteken,
Alsinzyn daden zeg't? kom volg maar Hechte floov; Ondeugd, die leid u, nu voor's Konings-magt ten hoof. Einde van '/ eerfte Bedryv.
|
|||||
 æ TWEDE
|
|||||
xo DE DO OD
TWEDE BEDRYV.
EERSTE TOONEEL.
Eigenbaat. TROüwLoozHEïT,f'»/ciy8W),
Staatkunde. Arg listighei τ. Ei genbaat.
Μ E vrouw, dank zy 't geluk, en moeder, die my geeft,
Een vrouw, waar in het beeld van Eigenbaat 2elv leevd: Stond noch de keur aan my, uit duizende een te keuren, U zou, als gemalin, van my; de keur gebeuren. Trouwloozheit.
Gy acht my al te hoog, Ô Prins, daar ik voor leev; En in wiens dienft, ik my, voor altyd overgeev. Arg listig he ι τ.
Myn kind'ren, die, door my, nu famen zyt verbonden, Nooit moet door arregwaan, uw huwlyk zyn gefchon- den.
Doel op een zëlvde wit; zo zult ge u altoos zien, Als Voogden van 't Geluk, het Noodlotzelvgebien. Want waar Staatkunde, haar by Eigenbaat laat vinden, Gelukt hem alles, wat hy hem durvt onderwinden. Eigenbaat.
Wy danken u, Mevrouw; en uw zorgvuldigheên, Zult ge, als een Heiligdom, van ons zien aangebeên. Tegen Trouwloozheit
Maargy, Mevrouw; hoe kon't myn moeder, opu winnen,
Om my, die gy nooit zaagt, zo vierig te beminnen, Dat gy zelv. herwaard komt, met lyvs gevaar? wat pord'
U tot die lievde? ai zeg 't. Trouwloozheit.
Myn Heer, ik zal. om kort
Te
|
||||
VAN EIGENBAAT. 21
Tegaen, zo weet dan, dat Argliftigheit voor dezen,
Metmy, plecht ia een ftark en naauw verbond te we-
zen; Niets wierd verricht, dat tot uw voordeel heeft ge-
ftrekt, Oft wierd, door Staatsbeleid , van my, aan haar
ontdekt. Zy, vol argliftigheit, wift dus in alle deelen,
Myn rol, naar 't leven, heel ftaatkundiglyk te fpeelen;
En, onder vord'ring van uw Staat, zo merkt zy, dat
Een vuur van lievde,u, tot Staatkunde, in 'thartezat*
<Zy, wetende hoe groot, gydiekwaamtafte meren,
Zondmy, uwjbeeltenis; en liet me'er nevens weten,
Oat,wylik doch,altyd, was tot uw heil gezind,
Of't dan niet beter was, ten befte van haar kind,
Dat ik, zelv deel genoot zou zyn, in uw belangen;
*rni, tot myn Gemaal van hare hand t' ontfangen ?
t Verzoek en beeltenis, ftak voort dit hart in brand;
En 'kgavu, met myn ziel, voort over hart en hand.
Maar, vrezende, dat gy , zoud gruwen voor myn
. boozheit
Wanneer gy my, Mynheer, zoud kennen voor Trouw-
. loozheit,
^o fchreev ik haar, of my zulks niet zou kunnen
y, fchaân?
•^•e antwoorde my, van neen ; maar, hoe dit, me
^ eerder, aan
Uw gunften helpen zou, om in uw hart te dringen.
i°en ftemde ik. in u Echt; en lette op alle dingen
~>e, tot uw welzyn, en aan Vorft Verftandtot leet
^edeyde; ikgav, Mevrouw, altyd daar van de weet.
^ant nimmer kon ik, Prins, tot u, myn oogwit
-p komen,
en ty Yer[tand, om u, wierd Troon en Ryk ont- 'y. y nomen.
Uev Cr^Qnc^ dit naauwlyks; of, my dreef een heete luft,
0erd op vleug'len van myn min, aan deze kuft,% Β 2 Om |
||||
2% DE DOOD
OmumynLiev, Mynheer, te zien met eigen oogen.
Nu heb ik 't u gezegd, Mynheer. E ι genbaat. 'kBen opgetoogen
Van blydfchap! Goôn.' zyt gy Trouwloozheit ? gy Mevrouw!
'k Zweem, ineeuwigheiteenonverbreekb're trouw: Niet zal ons fcbeiden; fteunen ftutfel myner Staaten, Waar op dat Eigenbaat, zich kan geruit verlaten. Dat ik uw' handen kus, Mevrouw, maar hebt gy al Verdaan, van Moeder, op wat wyz men hand'len zal, Om op der Zinnen nek, myn laftig juk te leggen ? Argli sti gheit.
Mynheer, dat werk is al verricht; dies achte ik't zeg- _ gen, Daarvan, voor vruchtelooz: en Ondeugd, die zal hier
Aanftonts verfchynen, om aan ons 't beloop, en zwier Van die verrichting, gantsomftandigt'openbaren. Eigenbaat, tegen Trouwloozheit.
Geen loozer flaav als hy; dat kan ik u verklaaren, Zaagt ge ooit! Mevrouw, ik bid, dat gy genoegen neemt,
In hem te wachten; want hy, zal ons, licht een vreemd
Geval verhalen, dat u zeker zal vernoegen.... Zie daar verfchynt hy zelv. TWEEDE TOONEEL.
Eigenbaat, Trouwloozheit, Arg·?
Li sti gheit, Ondeugd. Eigenbaat.
HOe Ondengt, zo te zwoegen
Dat ben ik ongewoon vanu, gy fchynt vermoeid? Waar zyn de Zinnen; zyn zy al, door u, geboeid î Os-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 23
Ondeugd.
Ja Vorft. maar 't kofte werk eêr ik haar kon beteu- g'len;
Geen een ftond immer ftil; 't was puur orydervleu»
g'len Aan't lyvhad; die vloog hier, en d'ander weder daar,
Gelyk een wind; Mevrouw, Argliftigheit, had jaar
En dagen werk gehad, om haar by een te brengen.
Bedrog, en Vleijery, die konden op die krengen,
Zo veel niet vordren, als, de breete van een hand.
Schynheiligheit, 'k bekeii 't, een Vrouw van groot
verftand, Volbrogt haar plicht, met haar als Godsvrucht aan
te fpreken; Maar, 't was zo veel als voor een blinde een kaars t'ont-
fteken. En Kwaadaard, deedzynbeft zo wel als elk, Mynheer;
Maar wat hy ondernam, hy mifte keer op keer.
Toen ftond ik als benard , en kon in 't minft door-
gronden, Van waar, of welk een zyd' die moeilykheé'n out-
ftonden, Of, wat de dwarsboom was die ons in't werk weer-
hield.' £ Wfis gants beteuterd; of nooit moet ik zyn bezield ?
Nu docht ik, zal het my in eeuwigheit niet lukken,
Dat ik, voor Eigenbaat, de Zinnen zal doen bukken;
Geveinzd heeft elk, de Vorft gehoorzaamheit beloovd.
ßus kwam haar doen my voor, en 'k wou daar op,my η
hoofd Verliezen, en myn ly ν en al daer op verzetten.
Wat raad? goê raad is duur! ik ging op alles letten;
kn Zette op elk geval myn geefte en krachten fchrap:
^yel docht ik eindelyk, hoe vuldmenmydekap/
wat llechthoofdbenik! foei! degrootitegek dergeli-
jk ken! atl door Argliftigheit, nu Ondeugd niets ontdekken, Β 4 Waar- |
||||
U D E D O OD
Waarom de Zinnen, ons dus fchuwen.' hier op ftak
Ik myne hand, Mynheer, tot onder in myn zak, Daar ik dit kykglas vond; een glaz, dat ik in klaar- heit Durv trotfen , tegen 't fchoonfte en befte glas van Waarheit!
Hier kunnen duizenden gelykelyk door zien: Dat nimmer door een gl as van Waarheit kan gefchiên; Want als dat, een alleen, maar voorzyn oog gaat hou- wen, Zo kan hy 't voorwerp noch maar duifterlyk befchou- wen.
Dit glaz, daar'k niet vergeevs myn hoop en hulp aan nam,
Dat bragt myn oog zo wyd dat ik er achter kwam; Wantaanftondszagik, hoezy, om de Vorftzyn zeg- gen t'Onvreden en misnoegd, vaft gingen overleggen Hoe men Oprechtheit en Rechtvaardigheit in 't hof, Weerom zou ftellen, in hun ftaaten , eer en lof, Schoon dat, u Majelteit, het nimmer wildetoeftaan. 't Gevoel zei, laat ons, naar Voorzichtigheit eens toe gaan, ,
Daar is geen toevlucht, als tot haar, in zulk een ftaat.
Elk Zin die keurden't goed; en volgde fluks zyn raad. Ga, ga dacht ik, uw gang; licht zal het anders dagen Gelyk gy denkt! met treed elk't fpoor in dat zy zagen Dat vrouw Voorzichtigheit, hen aanweez in haar glaz; Die, met Verftand en Deugd verzeld, heel bezig was, Om elk, op zyn verzoek, goed onderwyz te geven. Ik ftond verbaafd! en dacht; hoe, zyn zy niet om't leven
Door myne raad gebragt.|( wat maak ik voorbefluit!) En deelen doden, aan het volk, noch leflen uit! ]a, Heer, het was zo! 'k zag het met myne eigen oogen: En 't oog is nimmer my, door dit myn glas, bedrogen. |
||||
Ei-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 25
Eigenbaat.
Wat zegt gy! doch, ga voort. Ondeugd.
Voorzichtigheit, die zag
Be Zinnen, en begroete elk met een blyde lach. Voorts fprak ze, ô Zinnen! 'k weet waaromgyzyt gekomen;
Gy hebt een Godd'lyk werk, 'k beken het voorgeno- men: Maar ach.' nu eifcht gy raad daar't by naar is tefpâ: Gy hebt, Veriland, en Deugd verlaaten: en daar na Uw loffe Wil gevolgd, nu ziet gy, van ter zyden, Indien gy verder, haar wild volgen, dat ge in 't lyden, Van haar, vervallen zult, door laft van Eigenbaat, Die 't goede Zinnen-werk veracht, verftoot, en haat. Dat u, het blikfem-vuur moet fchenden, voor dit fpreken
Dacht ik, verdoemde kol! kari ik me eens. aan u, wreek en:
'k Zweer dat gy't voelen zult. maar, wat toch nu ge- gedaan,
í roeg haar 't Gevoel, terwyl de zaken nu zo (laan ? Wat weg ftaat ons, Mevrouw, in deze noot te kiezen ? Wel, op dat gy geheel, uw hoop niet zult verliezen; Endatge, uit, de eene, m'etind'and'rerampengleid, Onthoud dan deze raad; dus fprak Voorzichtigheit. Van deze geeften, moet ge u, altyd doen verzeilen, Want, tot Verftand, en Deugd, moet yder overhellen, Die recht ondekken wil, hoe Eigenbaat regeerd; En welk een loon, dat hy, aan't booz geflacht ver- Tv eerd'
■L'ie hem, als Vorft, ontzien... 'k had toen genoeg
ñ gekeken,
tri heb, daar op, dit glaz terftond weer wech gefte-
D-. · kcn'
,paar ik, al haar bedryv, zo levendig door zag.
n kreeg de dampftof, van Onkunde, voor den dag;
 s \ Dis
|
||||
zó DE DOOD
Die'k rookten, en meê fcheen myn geeften te ver-
gaâren:
Maar, 'kwift, door deze lift, hun brein zo te be- zwaaren,
Dat hun, gehelderd oog niet zag, door deze rook, Wat hen aanftaande was. en, met dien zwaren fmook, Vervulde ik 't, om haar heen, met zulke zware dampen,
Dat, voor die nevel, ftraks Voorzichtigheit ging fchampen,
Met haar Verftand, en Deugd, uw grote hofftad uit. Dit ziende, zie ik, ga, ga Domheit; haaftig; fluit De poort nu, na haar, toe; zo blyft ze er Eeuwig buiten,
Die Ondeugd, dacht in zyn begonnen werk te fluiten. De logge Domheit, gav, eé'rhyde poort noch floot; Voorzichtigheit, met voete en handen, meenig ftoot; En zei, voort, voort maak haait! of'kmaakuand're voeten;
En koom ik, immer u, weer hier ontrent t' ont- moeten , Zo zal ik, u de kop aan duizend (lukken liaan. Vreezniet, by Domheit, zal Voorzichtigheit, nooit ftaan,
Zei ze; en zo ging ze deur. toen ging ik, my weer » voegen,
By Vleijery; zie of de Zinnen, nu genoegen, Zei 'k, nemen, in 't gefchenk, van onzen Vorft en Heer:
Beproev het eens; ik weet, gy zult; een and're keer In't werk bevinden: maar, gy moet niet lange dralen; Want, d'eens verzuimde tyd is niet te wederhalen: 'I oond haaftig 't geen gy kund, 't ontbrak u nooit aan kunft.
Schenk om verbeeld genot, haar weer, een fchynvan gunft.
Zy, dus geprikkeld, nam't gefchenk, zo fchoon voor d'oogen! En
|
||||
VAN EIGENBAAT. 27
En preez 't de Zinnen aan; verbloemde 't groot ver-
moogen Van die vergifte gaav,op 't fchoonfte;en door den damp,
Die henverblinde ontfong, elk d' oorzaak van zyn ramr»
Met luft. maar, naauw'lyks was 't gefchenk, by
haar, ontfangen, Offtraks, liet elk zyn hoofd, zich zelv vergetend'han-
gen: Waar op 't Bedrog, terftond, met een byzond're vleit,
My klede, met het kleed der flechte Onnozelheit.
Diefchyn, enkleed, deed heu fluks om my heen ver«
gaâren: Toen ried ik hen , om 't beft hun voorrecht te be-
waren , Hoe 't gants noodzaak'lyk was, dat men hen t' iamen
bond; Wyl in hunne Eendracht, al haar grootfte kracht be-
ftond: Het geen zy, op myn raad, geduldiglyk verdroegen.
Maar toen wift ik hen, zo verward door een te voegen,
En wel te kluift'ren, in uw boeïjens, dat die band
Niet is te breken, als door Deugd, endoor Verftand;
En wyl die dood zyn, zal dien bandbreuk nooit ge-
lukken. Hper Kwaadaard, die dus lang, verborg zyn boze
nukken, Die hy, nu weer, door haar is t' oeffenen gezind.
Liet ik, deZinnen, hyverzoekt, van haar't bewind,
Doormy, van Eigenbaat, nu oordeel eens, naar
reden, pf Ondeugd, ooit zyn tyd met meerder laft hefteden.
Want, daar Voorzichtigheit eens plaats grypt, byelk
JJaar kom ik nimmer, als door zwaren nrr'beid in.
Maar, waar of Kwaadaard, met de Zinnen mag verbeiden ? |
|||||
Hy
|
|||||
28 DE DOOD
Hy zeide, dat hy hen, zouaanßonds herwaard leiden >
En u doen zien, hoe hy, met haar weet om te gaan... Bedriegt myn oog my niet, zo komt hy daar al aan; Men mag hem, als een man, van woord en eer, ver- trouwen. DARDE TOONEEL.
Eigenbaat,Trouwloozhe é xinfchyn van
Staatkunde, Arglistigheit, Vleijery, O ND EUG D, Kwaadaard, DeZinnen, die aan malkander geboeid zyn, vafthoudende.
E I G Å Í Â Á Á Ô-
Ç Oe komt zich nu dit volk, heer Kwaadaard, alte houwen?
Neemt yder wel in acht wat datgy hen gebied? Kwaad á ARD.
Voortreffelyk.' aan haar gebreekt het minft niet· Wilt gy,tenproev, haar zien op onze maatzang fprin·* gen?
Beveel dan Vleijery, dat Ondeugds liet te zingen ; Elk zal op haar gezang, verheugd ten danfe gaan. Eigenbaat.
Wel dat men 't ons vertoond. Kwaad aard, tegen de 'Linnen.
Spring op. Ondeugd, tegen Vleijery.. Nu zing. vang aan.
Vleijery, zingt, op welke zang de Zinn/en
Dan(fen. Gy Zinnen, die voor heen*
In 't kleine harflënvat,
Voorzichtig wierd gefloten; En, die door beezigheén
U maakten moede en mat.
All
|
||||
VAN EIGENBAAT. é?
Alsgy, 't Verftand vergroten.
Wat baten u, doch, al die flovernyen? Nietsanders, als dat gy, in't end, Wierd overmeefterd door elend; En dat ge u, door een kale Deugd liet leijen. Zyt gy nu niet in beter ftaat, Nu dat gyleerd, uwe Eigenbaat, Door myne kracht vergroten ? Des luftig zingt; En vrolyk fpringt, Dat gy, door Ondeugd, zyt aan kwaadaard , Vaft gefloten. Ondeugd.
Dat 's luftig! helder op! en herelyk met eenen! Zy zouden, 'tlosenvry, niet beter naar myn meenen, Verrichten kunnen, maar, is dit het in't geheel, Dat gy haar hebt geleerd > Ê 'T Á AD Á ARD.
ôNeen, 't is 't minftedeel
Derkunften, die ik, haar geleerd heb; en kan tonen, Ondeugd.
Wat zyn die? noemt ze ons eens. Kwaadaard. Zy zullen yder honen,
Op myn begeren; en 't is naauw verricht, of dan Dryftyder, noch gelyk en recht te hebben, van Den moetwil, diezy aan oprechte menfchen deden. ^ Ondeugd. i-Jat's treffelyk het fpoor van u gevolgt! daar Reden
lekortfchiet, red Geweld uw zaken, nu vaar voort. . Ê W Á Á D Á Á R D,
A1s't met myne inkomft niet, zo vlot gaat, als 'tbe-
-^ noord, õ3Ð weet elk, dit gebrek, zeer haaft, te hulp te ko-
men , Door
|
||||
30 DE DOOD.
Door 't geen, door fchyn van Recht, dan Vroomhart
werd ontnomen. Ondeugd.
Dat is derechte weg; elks goed ftaat even fchoon Voor Eigenbaat, wat noch ? Kwaadaard.
Wanneer de minfte hoon
My toegebragt werd, fluks is yder van haar vaardig, Ommy, in 't kort, daar van te wreken, zo kwaad- aardig Als ooit bedagtwierd. voorts tot Brandftigt; Vrouwe kracht;
Het fchenden van 't Gerecht, by yder hoodgeächt! Vergifting; Rovery; ja tot wat ichelmeryen Dat ik begeer, kan ik, door Ondeugd haar, geleijen. Ondeugd.
'k Heb nimmer minder, van uw groot vernuft, ver- wacht. Maar tot wat boosheit, werd geen goede zin gebragt; Als Ondeugd, op haar, heeft den overhand verkregen, Dan moet dat volk, zich wel, na Kwaadaards aart bewegen.
Maar 't is me een groote vreugd, myn Heer, nugy erkend,
Dat gy, alleen door my, der Zinnen meefterbent. Beftuurd haar, verder, als uwe eigen Onderzaten. Eigenbaat.
Op Ondeugd zyn verzoek, werd u dit toegelaten. Kwaadaard.
Ik kus de Vorft zyn hand. Eigenbaat.
Maakt dat gy, haar verwekt
Tot al uw driften, daar het tot my η voordeel ftrekt. Kwaad aard.
Verand'ring, in myne aard, die liet ik nimmer blyken: Niets zoek ik, als de Vorft zyn ftatente verryken. En nu ik, over hen, byu, 't gezach verdien, Zo
|
||||
VAN EIGENBAAT. 31
Zo zult gy, haar, door my, alzo behand'len zien,
Datgy , van myne dienft, ugeenfints zuid beklagen. Ei genbaat.
Vaar Kwaadaard , vaar dus voort ; wilt hen gefta- dig plagen
Met nieuwe zwaerigheên; op dat ik, in het end, Mynvreez, voor hare magt, van my mag zien ge- wend. Enofgy, haar uw wil, hen niet koft onderdruk- ken. Zo zal 't door hulp, van myn Staatkunde, u wel gelukken.
Bedien in zulk een noot, u, van haar wyze raad; Want zy durft alles,, om 't belang van Eigenbaat. Trouwloozheit.
Waar ik, u, helpen kan, Heer Kwaadaard, wilt vry achten,
Dat ik het, om de Vorft zyn voordeel, zal betrach- ten, 't Met eed geftaafd verbond, is me als een riet ζθ brooz:
Ik breek dat als 't my luft: 'k ben altyd trouweloos Om Eigenbaat, by elk. 'k weet door myn regels za- ken, Hoe flinks, hoe averrechts! door Schynrecht recht te maken:
Geen onrecht, hoe onrecht.' er inde Waereld is, Of 'k doen het, door een ftreek van ftaatkundig vernis, In 't oog van 't flegte Volk, in zulk een fchyn ver- and'ren,
Dat zulks rechtvaardig fchynt. en wyldat wyelkan- d'ren
Heel wel gelyken, in onze eigenfchappe en aard, 2o zult ge, altyd, myn raad, zien aan uw doen ge- j., paard, «md, druk, en pars, en knel de Zinnen, ftaâg verwoeder;
Myn
|
||||
32 DE DOOD
Myn raad, en 's Vorften magt, verftrekken u behoeder.
Kwaadaard.
O, over wyze Vrouw! 6, Dwingfter van 't geluk!
Sta Kwaadaard toe, dathy, ootmoedig neder buk», Omu, voor 'tgantfe hof, zyn plichten te betuigen. ô, Achtbaarheit! waarvoor all' Heerszuchts vrien- den buigen, Ik zal, op uw bevel, en hoop van uwegünft, Ten dienft van Eigenbaat, de Zinnen, door uwkunft, Zo leiden, datdeVorft, engy,fteetszult bekennen, Dat Kwaadaard, net in 't fpoor kan van Staatkunde rennen. Eigenbaat.
Ryz Kwaadaard; wy zyn wel verzekerd van uw trouw. Verzel me, in uw vertrek, vrouw Moeder, met Me- Vrouw, - ,
Om daar, door uwe raad, een middel vaft te ftellen,
Om, 'toverfchotvanmynvyanden, zo te knellen, Dat elk, door vreezvoormy, me al bevend vriend- fchap toon. Trouwloozheit.
Zo heerft een Vorft als gy. Arglistighei t.
Zulk heerfchen paft myn Zoon.
Volgt Ondeugd, ons niet, om de Vorft te helpen raden? Ondeugd.
Myn raad kan nu, Mevrouw, meer baten, noch meer fchaden;
Want, als Staatkunde, en gy, uw raad te famen voegt, Zo is het hof, daarmee, volkomen vergenoegd: Dewyl gy beiden , nooit iets anders zult betrachten i . Als al wat Eigenbaat verheft tot hoger magten : En dat 's ons aller doel. Dieszyn wy wel geruft In alles't geen gy aan de Vorft zult raden, 'tluft Mynu, om wat vermaak te fcheppen met de Zinneii. Arglistigheit,
Voldoet uw luft, ik ga. VIER-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 33
VIERDE. TOONEEL. KwAABAARD, Ondeugd, de Zinnen;
Geboeid.
Ondeugd.
jA, ga, Mevrouw, ga binnen;
Zyn Majefteif zal u al wachten, ô gants bloed '. Wat doet Staatkunde door haar komft aan Ondeugd goed.
Heer, rywaadaard, 'k meen voortaan te Iyde een lekker leven,
En my, nu' k mag, geheel aan Welluft overgeverJ. Nu trots ik elk in't hof.' ja, zie me'er vry op aan! Kwaadaard.
Is't ernft? Ondeugd.
Gewis is 't ernft. Kwaadaard,
Waar komt u dit van daan ?
'k Begryp geenfints, hoe u, die vreugde is aangekomen / Want gy had nauw'lyks, vrouw Staatkunde in 't hof vernomen,
Of ftraks heb ik beipeurd, een vreugde op uw gelaat, ï)ie nu op 't krachtigfte uit uw hart na buiten flaat, Ondek my d'oorzaak toch; Ondeugd.
• Zou ik my niet verheugen Daar ik myfc pensje op't beft mag vuile; en teuge op
teugen
Mag zwelgen; en myn brand vol op mag zien gebluft Met myn beminde Wil: in't kort, ik leev geruft Nu Eigenbaat de zorg voor zyn verkregen (laten, Op vrouw Staatkundes raad geheel zal ruilen laten. ^y» met Argliftighcit, ontflaat my van een laft, •Uaar niets alsmoejte ea Werk voor Ondeugd was anti valt. CJ Ê w Á á »-
|
||||
34 D E D O O D
Kwaadaard.
De waarom blykt my, van uw vreugde nu zo klaarlyk; Dat ik, u, met dit Volk, meen na te volgen. Ondeugd. Waarlyk!
Kwaadaard. Hoe! twyfeld gy daar aan ? 't gaat immers altyd wis, Dat Kwaadaard fig verheugd, als Ondeugd vrolyk is: Geen drift beheerd u, of zy komt my ook bekruipen. Óndeu gd.
Zo dat gy zeggen wild, dat Kwaadaard zulke ftuipen, Als Ondeugd krygt. heel goed! en die geeft hy dan weer De Zinnen over; die dan, op't bevel, myn Heer, Van u, doen wat gy wild. Kwaadaard.
Ja dus kan ik haar leiden,
Waar dat ik wil. zou ik dan, van u kunnenfcheiden ? Dat was me onmogelyk te doen.... Ondeugd. Houd u toch ftil;
Daar komt myn ziels vermaak. Kwaad aard.
o Ja, het is Vrouw Wil.
Zy ziet geftadig om! wat of haar voort mag jagen. Ondeugd.
Ik denk zy tracht te zien hoe wy de Zinnen plagen: Zy heeft,zo 't fchyiit. noch veel genegentheit voor haar- VYVDE TOONEEL.
Wit, Kwaadaard, Ondeugd.
Ondeugd.
Wei Wil hoe dus ontfield! hoe 's uw gezicht zo naar- Wat jaagt u? ftatochflil. Waar wild gy verder lopen? Wil.
Ach/ Ondeugd 'k heb nu, niets, als ramp op ramp ic hopen. OK' |
||||
VAN EIGENBAAT, 35
Ondeugd.
Om welkereden ? fpreek; en meld ons waar 't u fchort. Wil.
't Is Arremoede, die my zo te lopen pord, Verzeldmet Zuiverheit. nu weet ge't. laat my vluch- ten? Ondeugd.
Hoe Á rremoede in 't hof, met Zuiverheit! geruchten Die 'k niet begrypen kan. Wl L.
Och! neen dat zeg ik niet.
Daar ik, haar heb ontmoet, is buiten 't hof gefchied. Ondeugd.
Dat wilde ik zeggen, dat ik geenfints kon bevatten , Hoe Arremoede, zo in ftoutheit, uit zou ipatten Om by u, in dit hof, daar geene als Eigenbaat Regeerd, te komen! maar hebt gy, van uweftaat, ! Geen famenfpraak gehat ? ik w il 't van u niet hopen. Wil.
Dan zoud ik, zo verbaazd, niet herwaards zy ç gelopen, Gelyk gy hebt gezien; om van dat vuil gebroed In 't hof bevryd te zyn. Ach! zou de Wil haar voet By haar liên zerten, dan was 't al te veer gekomen Met my. hoe wel, na 't fcheen, had yder voorgenomen. Om my haar flechten ftaat t'ontdekken; en miilchien My, van u afgeruk. had iemand haar gezien Van 't hof, wat had men my al lafter na gegeven! En licht gewaand, dat ik de lente van myn leven Verflyten wou met haar. neen 'k heb zulks nooit ge« tracht
2o haaft my Ondeugt heeft als zyne Vrotiw geacht. ^n nu dat Eigenbaat my, aan u heeft verbonden ^° wil ik, u myn trouw ook houden ongefchonden. ~ Ondeugd. Wel dat behaagd my, dat gy fpreekt gelyk een Vrouw,
Die Ondeugd, nazynlyv, nooit beter wenflen zou. •En ik zal, Arremoede, ik zweer 't u! haaft befnoeijen C i Die |
||||
l6 D E D O O D
Die ftoutheit, vanuooit, metZuiverheit,temoeijen.
Maar heeft het u, myn Wil, niet aan het hart geknaagd Dat gy, aldus door my, de Zinnen binden zaagt ? Wil.
ό ja het; 'k wil het u oprechtelyk bekennen. Μ aar 'k zal het, dacht ik, om myn Eigenbaat, wel wen- nen Haar dus te zien: dewyl't my mede was ontmoet Dat ik geboeid wierd. KWAABAARD.
Maar op een heele andre voet
Als deze. men heeft u, nooit langer willen binden, Al s tot ge, in Ondeugds min, zoud uw behagen vinden. En deze, zullen nooit geraken uit den band, Zo lang Vorft Eigenbaat den Septer van dit land In zyne fterke vuift, als Koning om zal zwaaijen; En door die grote magt, die alle neer zal maaijen, Die niet enzwigt, en buigt, voorzyn geftreng gebod. Trooit u dan Wil, in uw méér als gelukkig lot, Dat gy nu, als een vrye in 't hof van hem moogt leven: Een lot, dat Eigenbaat, aan niemant ooit zal geven, Als aan de Wil; en aan geen ander Onderdaan, Van hem. denk ofgy dan niet in zyngUHÏl moet (laan? Wil.
'k Zal ook betonen, dat ik, altyd evenwillig, Uw raad zal volgen; wyldeWil, tog onverfchillig, Na 't kwaad, zo wel als 't goede, in even treeden gaaf, Als zy door een van twee'n vermeerd'ren mag haar ilaat.
'k Meen ook, dat ik nu heb dat zoet vermaak gevonden, Toen my, myne Eigenbaat, aan Ondeugd heeft ver- bonden. Vergeev 't my dan, myn liev, dat ik, niet eêr, myn plicht Gekend heb: 'k ben nu door.Heer Kwaadaard gants verlicht,
'k Beloofu, nu voortaan, my zelven te gedragen, Dat ik aan u, de Vorft; en't hof fteeds zal behagen. On-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 37
Ondeugd.
'k Heb anders nooit van u verwacht.nu zult ge ook ïien,
Hoe al, 't geen Wil begeerd, door Ondeugd 7.alge-
fchiên. Koom Kwaadaard, laten wy hier op het hart wat
fterken, Want dronken kunnen wy doch 'tmeefte kwaad uit-
werken. Kwaadaard.
Wel Ondeugd'k ben te vreên. tree met uw Wil maar
voor; Terwyl volgd Kwaadaard, met de Zinnen, u op 't
fpoor. |
||||||||
Einde ven het tweede Bedryv.
|
||||||||
DAR-
|
||||||||
C3
|
||||||||
3S D E Ρ O O D.
DARDE Β E DR Υ V.
EERSTE TOONEEL.
VOORZICHTIGHEIT, BEROUW.
VOORÏICHTIGHEIT.
Nu zyn wy in het hof, Berouw, eertyts, 20 ftaat'lyk,
Door Vor ft Verftand geboud; maar nu te doods en haat'lyk
Herfchikt, door Ondeugd, op een grond van kwaden aard;
D e hoek fteen is Bedrog; de muuren zyn vergaard, Door Vleijery, en door Argliftigheit; de zaaien Schvnheiliglyk verzierd; de ruime welffels pralen Met Trou weloozheits lof; en 't grootfte hoffieraad, Dat's hatelykft gedrocht des Waerelds, Eigenbaat. Berouw.
Wat zegt gy ? hemel! ach, vertrekken wy, Mevrouw, Uit dit gehate hof. want licht mögt u, 't Berouw, Als gy ondekt wierd, 't hart door fmart en zuchten knaagen.
VOORZICHTIGHEIT.
Vreez niet; Voorzichtigheit, hebt gy nooit kunnen pla-
gen Met vruchtelooz berouw, dat ik my nu bedien Van u, is om Vrouw Wil ;'t zou anders nooit gefchiên, Dat m'u hier by my zag. maar 'k zal u wel bewaren Door myn voorzichtigheit, voorallelyfsgevaren. Noch eens (lel u geruft: 'k zweer dat geen ongeval, Zo lange ik by u ben, u ooit ontmoeten zal. Berouw.
Zo 't evenwel geviel, dat ik wierd aangehouwen, Metu, hier in dit hof; hoezou het my berouwen, Dat ik, Voorzichtigheit, gevolgd had uwen .zin! V00R-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 39
VOORZICHTIGHEIT.
't Sal nooit gebeuren: ikfta, u daar heel voor in.
Wie met Verftand my volgd, zal niemant ooit zien
dwalen. En had de Wil haar voet, gehouden in de palen
Van myn Voorzichtigheit, zy had nooit in den band
Van Eigenbaat geweeft.
Berouw.
Maar hoe hebt gy Verftand
Verlaten kunnen, 't fchynd heel vreemd voor myn ge-
dachten ! Daar hy, uw halzvriend was?
VOORIICHTIGHE IT.
Hy, (leunende op zyn krachten,
Heeft my, door fnodelnft tot Eigenbaat belacht. Dit 's d'oorzaak, dat ik hem heb wederom veracht. Want wie my immer haat, die zal ik weder haten. Dit heeft Verftand geleerd, ten pryz van lyv en ftaten, Toen hy, op't hoogde, dacht van zyn geluk te zyn. Berouw.
Had gy, hem by geftuan, zo had gy zo veel pyn Noch arr'beid, omdeWil,tekrygeninuwhauden, Nietop uw hals gehaald. VOORZICHTIGHEIT.
Verftand zond me uit zyn landen
Om Eigenbaat: jauitzynkleinfteHeerlykheên. En zou ik, die my dus durvt hand'Ien helpen: neen. Men moet altyd met my geheel voorzichtig leven, Wanneer dat imand wil, datik, hem hul ñ zal geven. Berouw.
Denkt gy, dat Wil, uw raad nu meer zal ondergaan Als wel voor dezen, Vorft Verftand die heeft gedaan; En, die de ware Deugd noch had tot Vrouw verkoren? V O O R ÆI C Ç Ô I G Ç E I T.
Ach.' heeft hy die niet mee, door Eigenbaat verloren ?
Berouw.
Maar 't fchynt dat Wil 't beloop van zyn belangen mind; C 4 En |
||||
4-0 D E D O O D
Enblyvt, door Ondeugd, als met opene oogen blind.
Ach/'txa! vergeefszyn, 'kvreez't, haar weder te her- ftellen. VoORZICHTIGHEIT.
Ik ben 't verzekerd; wild u daar niet meer om kwellen.
Volggy, maar (liptelyk, al't gene ik, aan uraad; Gyzultbevinden, dat vrouw Wil, die hoon enfmaat Haar aangedaan, wanneer datgy haar hebt gefproken, Zal trachten, door myn hulp,op 't felft-tezien gewroken Op Eigenbaat;die haar, 't otonenfchelyk heeft gehoond. Let. als ^y, met haar fpreekt, dat gy haar ftraks vertoond Haareerfteftaat. ..maarzacht; ik zie haar herr'waards komen.
Zy fchynd verheugd; en daar geheel in opgenomen. Gann wy ter zyden; laat ons hier haar drift eens zien. 7k Zal onderwyl, wat u te doen ftaat, voorts bedien. TWEEDE TOONEEL.
Voorzichtigheit, Berouw, ter
zyden. Wh. Wil, Zingende.
6 lYd, vol vrolykheit,
Waar in dat Wil, haar leven In alle vreugden fleit,
Met Ondeugd na te ftreven! En, d'enge palen, diemy, door Verftand
En Deugd gefteld zyn, heeft hy overmand;
Om myn geluk veel hoger op heffen, Als Wil te voren kon befeffen. Wech dan met al die dweperyen Van Eer en Deugd;
't À* groter vreugd
NuWil, volkomen haar, door Ondeugd mag vcrblyen. Be-
|
||||||
VAN EIGENBAAT. 41
Berouw.
j,Hoord gy nu wel, hoe ver, door Ondeugd, zy ver- leyd is ? VOORZICHTIGHEIT
·>■> Gewis; maar'thinderd niet hoe zeer datzyverblyd is,
■>■> Verdraai, met uwe fern, de klanken van haar nwat;
» 'k Weet, zy ftraks om zal zien na haar verlopen ftaat.
BEROUW, zingende.
ôT Yd, vol jammerheit
Waar in dat Wil, haar leven
Zo onvoorzichtig fleir,
Met Ondeugd na te ftreven! De ruime palen, die haar door Verftand En Deugd gefield zyn, heeft hy overmand; Om in een fchyn haar luk hoog op te heffen; Dat Wil, zo'tfchyntnietkan befeffen ! Wyl zy bemind zyn dweperyen. Mind Eer en Deugd; 't Is groter vreugd, (blyen. Als zich, in't doodlyk kwaad van Ondeugd, te ver-
Wir, Wat naaregalm, helaas! ontfang ik in mvn ooren, Die myne vreugd, zo fnel,in droef heit gaat verfmoren.' Zou't Broeders geeft welzyn, diemetditdroev gezang Mynziel ontruften wil r" aimy'my werd zo bang. Het klamme en koude zweet.· druipt my, vanalmyn* hââren.
Help, Hemel fta my by! Berouw. ,
H Stil Wil; wilt u bedaren,
Het is nu veel te laat, dat gy van hulpe rept,
£{u ik, op 't onverwachfte u hier hebt onderfchept. *^en beterd door berouw, geen booze gruwelftukken; alleen ziet men door my, van acht'ren d'ongelukken, Aan vriende of aan zich zclv veroorzaakt en gedaan. Jk dacht u, buiten 't hof al met berouw teilaan C s Toen
|
||||
4.2 DE DOOD
Toen ik als Arremoede, infchyn, udacht te fpreken
Met Zuiverheit. maar gy zyt toen myn magt ontweken, Die gy nu geenfints, hoe ge u daar ook tegenfteld., Ontworft'lenzulr. nuik, u heb in myn geweld. Zy vat Wil by de hand. Wil. Ai, laat my los, Berouw.' ik kniel voor uwe voeten; 'k Zal doen wat gy begeerd, wie aal myn fmart verboe- ten.' ô Hemel! uwe ftraf zet, my nu duur betaald Myn fnode daden' mögt die tyd eens zyn herhaald, Dieikbeleevdheb, ik zoumy nu2o gedragen Dat van myn goede Wil, Verftand en Deugd zou wa- gen: En gy, myn Zinnen, die noch vaft gekluifterd zyt Aan Kwaadaard, zou ik wéér, in eer en waardigheit Envryhcit nellen. Ach.' Berouw.
Berouw wil u gelooven,
Maar nu ge, uw Kwaadenaard ondekt ziet, fmeekt ge een dooven,
Die u, niet hoord om hulp. Wil. Vind ik dan niernant niet, Die my, in dezen angft, de minfte byftand bied; Zo moet ik jammerlyk verftikkcn in myn klagten. Berouw.
Ja, jabefchreinu'tkwaad daar gy wel eer om lachten; En leer, nu, maar te Iaat, hoe dat het Nootlot ftraft Alszy, een kwade Wil, een droevig eind verfchaft: En door myn pynen, 't hart van uws gelyk laat knagen, Door 't wroegen van 't gemoed. Wil.
Maakt niemand dan myn klagen Meclydend! dat deez dolk myn leven dan verkort. |
|||||
Voor-
|
|||||
VAN EIGENBAAT. 45
VooRZiCHTiGHElT. haarhand
weerhoudende* Laat af van uw beftaan. 'k werd, tot uw hulp gepord; Nu ik u, tot der dood, zie door Berouw benepen, Heb ik de hoop van uw herftelling aangegrepen. Wil.
Wie is het die, 20 goed, my hare hulp toe zeid? VoORZICHTIGHEIT.
Ik ben het; zie my aan; het is Vporzichtigheit,
I>ie u, in 't korte zal volkomentlyk herftellen Zogy, uw wil, tot my wild laten over, hellen. Wil.
Zyt gy 't Voorzichtigheit ? zie hoe 'k ootmoedig buk Voor u, ter aarde, dat ik uwe handen druk Aan myn befturven mond; en in dis af te kuilen Met myne tranen natte; om zo de gloed te bluflèn Van uwe toorn, door een oprecht en waar berouw. VOORZICHTIGHEI T.
Rys op; ik ben voldaan, ik zweer u, myne trouw;
En neem 't belangen aan, van uw verlopen zaken. Wil.
Raad my: wat moet ik doen, om in myn ftaat te raken \ VOOZICHTIGHEIT.
Weet, dat ik nimmer, als in noot, van 't veinzen my
Bediend heb; maar als ik begeer bedriegery, Aan den bedrieger, op het felft betaald te zetten , Zo neem ik't veinzen tot myn hulp.wilt Wil dan letten I>at gy ook veinft, by elk die u in 't hof ontmoet, E>at uw gedrag is, of gy zulks door Ondeugd doet. Enzoek,doorVleijery, dan weer, uw lieve Zinnen, Uit Kwaadaards, in uw magt te krygen. ik zai binnen In uw vertrek, in ftilt, weerom Rechtvaardigheit. En »rouw Oprechtheit doen verfcheinen: die altyd Als halzvriendinnen, van u Wil, u zullen raden Hoc ge u gedragen moet. Wil.
Maar 'k vreez, en ben beladen-, Du
|
||||
44 DE DOOD
Dat Ondeugd, haar terftond zal kenne, als hy haar tiet
En dat ze om weder in dit hof te komen, niet Genegen zullen zyn. Voorzichtig he it.
Verban die zorg en fchromen:
Berouw, heeft haar, om u, al in het hof doen komen. En voordat, niemant haar zal kennen, blyfikborg: Want ik droeg daar voor, al een vafte en zeeVre zorg. Weet dat ik haar, was 't niet om u, 't zou niet betamen, Verkleed heb; en na't kleed gegeven elk haar namen, 't Zyn namen, naar ik meen, die Eigenbaat ten ftut En fteun van zyne magt verftrekken; ja 't befchut Zelv, van zyne ondergang. Wil. Ai, doe ze my toch weten? VOORZICHTIGHEIT.
'k Heb Onderzoeking deze,Ondekking, die geheten.
Wil.
Voorzichtigheit. 'k beken, dat gy een zorge draagt Voor myn belangen, die my boven al behaagd. Gaat nimmer van my; en beftuur al myn bedryven ? Voorzichtigheit.
'k Zal u befluuren; en myn geeft nooit van ubly ven; Maaralsik,wezentlykmy by u nodig acht, Te wezen, zal ik nooit, van u, zyn lang verwacht... Zie daar komt Vleij ery, 'k zal my haar oog onttrekken, Veinzd nu voorzichtig, om haar, uw verzoek t'on- dekken. DARDE TOONEEL.
Wil. Vleijery.
Wil. 6 2Loete Vleijery, diemy, hier onverwacht
Ontmoet, 'k heb u alleen te fpreken lang getracht: Den Hemel is my nu, zo 't fchynt op 't hoogfte gunftig· Kon ik nu maar,door kracht van woorden,over künftig. Op
|
||||
VAN EIGENBAAT. 4?
Op u verwerven, een verzoek van klein "gewicht;
Gy zoud my altyd zien, daar voor, aan u verplieht, En vaardig tot uw dienft: ja zelfs in lyvs gevaren? Vlei jery.
Wilt my 't geen gy verzoekt,vrou Wil,eens openbaren? 't Werd mogelyk van my, ç daadlyk toe geftaan; Want gy hebt, eertyds my, ook wel een dienft gedaan. Wil.
Die kleinigheden j moet uw heusheit niet herhalen; Gy wist die, my voor lang, veelvoudig te betalen. En 'k zoek me u meerder te verplichten, deze reen Doen me, u verzoeken, dat gy, Kwaadaard bid, alleen, My toe te ftaan, dat ik my, heden mag vermaken, Met al de Zinnen, 'k zoek haar banden niet te flaken. Dat hoeden al de Goôn! ik zal myn vreugde, maar Met haar liên zoeken, in't vertrek myns mans. wat daar (den.
Gefchied, kan immers niet aan 's Vorften welzyn fcha-
Wild dan, 6 Vleijery, myn bede niet verfmaden; 'k Weet Kwaadaard, my, 't op uw verzoek ftrakstoc zal ftaan;
Want gy vermoogt heel veel op hem. daar komt hy aan. Voldoe my. 'k bid nog eens. VLEI JERY.
Wel; 'k zal hem daar van fpreken.
kZie ook niet, wat gevaar, voor hem, daar in kan fteken. XT - WlL·
-Niets in de Waereld; en 't verminderd zyne laft.
VIERDE TOONEEL.
Wil. Vleijery, Kwaadaard* met
i/tZlNNEK aan malkandergeheid.
Vlei jery. í» Õ hebt, Heer, Kwaadaard, 'k ziet, de Zinnen noch
alvaft.
js'cugeen overlaft, met haar zo om te lopen? Ê w á Á D-
|
||||
4.6 D E D O O D
Kwaadaard.
'k Verzeker 't u; 'k wou my,fomwylen,wel ontknopen Van haar gevolg, als ik een andre wachter wift. Vleijery.
'k Befchik er, u licht een. die trouw is. Kwaadaard. En wie is 't ?
Als my, zyn trouwheit blykt, wil ik my wel ontlaften, Van haar, voor heden; mits, dat hy dan ook oppaflen Datzyhaar, doorgeweld niet wrongen uit my η band; En my ze, als ik het wil weer geven aan myn hand. Vleijery.
Zy zullen al zo wel, als by u zelfs bewaard zyn. Ei genbaat.
Wie is't? Vleijery.
't Is Wil. die haar, zo als ze aan een gefchaard zyn, In Ondeugd zyn vertrek zal leiden, zy verzocht Enbadmy, dat ik u daar toe bewegen mögt. Myns oordeels kuntgy, 't haar gants zonder fchroom vergunnen:
't Zal haare droevheit, die zy heeft, verzachten kunnen. Wil.
Om myn vermaak van geeft alleenig is 't, dat ik, U om zo kleinen gunft verzoek, dat oogenblik Als gy haar weder eift, zult gy ze weder krygen. Kwaadaard.
Daar zyn ze. maar voor al moet gy haar niet ontrygen, Noch geen ontloffing doen, aan d'eene of d'andre knoop. Wil.
In tegendeel zalik, veel eerder, om hun loop Te ftuiten, knoop op knoop in haare banden leggen. Kwaadaard.
Doet zo : ik heb u dan van haar niets meer tezeggen. Gymoogt, tot morgen, met haar leven naar uw zin. |
|||||
Wil·
|
|||||
VAN EIGENBAAT. 47
Wil.
'k Bly ν u daar voor verplicht, koom Zinnen,volg my in 't Vertrek van Ondeugd. VYVDE TOONEEL.
Vleijery, Kwaadaard. Vlei jery.
Zie, hoe dat zy, haar kan leiden.' 't Is of gy 't zelver deed. maar kan het haar verblyden, Dat zy de Zinnen zo gekluifterd, zelvs verleid, Dan fteekt de Wil, gewis, heel vol ondeugendheit! KWAADAARD.
'tlsmybewuft; en, omdat zulks noch meer zou ftei-
g'ren
In haar, heb ik haar uw verzoek niet willen weig'ren: Zy denkt,door Ondeugd, niet meer om haar eerfte ftaat; En 't is ons beft dat men haar daar in ftyft, en laat In die gedachten... zacht laat ons die reden ftaken Daar is Staatkunde met, deVorft. ZESDE TOONEEL.
Eigenbaat, TrouwloozheyTjnfchynva* Staatkunde. KwAADAAKD, VLEIJERY.
ter zyden. Eigenbaat
Μ Yn liev wat fmaken
Wy niet al vreugden, door uwe staatkundigheên. Geen waardiger als gy, kon ooit de zyd bekleên Van Eigenbaat! Trouwloozheit·
Ik volg, alleenlyk, maar, de plichten Die ik u fchuldig beu... maar zie eens! wat verrichten ° Ginte |
||||
48 D E D O O D
Gints t' famen Vleijery en Kwaadaard? wat is dat!
Is hy de Zinnen kwyt. Eigenbaat.
Dat 's meer als ik bevat,
Mevrouw! men doe terftont, hier, Kwaadaard nader komen.
Hy mag myh toorn, zo zy hem zy η ontfnapt vry fchro- men. Trouwloozheit.
Hy voelle , en dar met recht, de ftraf van zulk een daat; Daar hy een fteun pilaar meê rukt, uit uwen ftaat. KwaadAarp.
Waarvan believt de Vorft, zyn trouwe knecht te ipreken ? Eigenbaat.
Hoe hebt gy, fnode, myn bevelen durven breken, Met al de Zinnen los te laten uit uw hand ? Waar zyn ze ? fpreekt. Kwaadaard.
Ze zyn, 6 Vorft, hoch in den band. Ik heb haar aan de Wil, tot morgen toe, gegeven; En ben tot dit beftaan door Vleijery gedreven. E I GENBAAT,
Welk een vermetelheit, heeft u, daar toe gepord,
Datgydus, Vleijery, myne Achtbaarheit verkort? Vleijery.
'k Heb altyd,grote Vorft, getracht,naar myn vermogen, XJwmagtteftyven, en uw Haten te verhogen, En myne zorge en vlyt, daar immer aanbefteed, En neemt gy deze daad zo euvel, 't is my leet. En mag de Wil zich met de Zinnen niet verheugen Door Ondeugd? zou men haar die gunft niet toeftaan meugen ?
Zy heeft beloofd, dat zy, haar na die vreugd, weer zou Aan Kwaadaard geven. Ei genbaat.
Hoe behaagd dit u,' Mevrouw.? 't Is'
■
|
||||
VAN EIGENBAAT. *9
Tröuwloozheit.
*tls 's Vorften magt gefchend'. Men doe, ftraks zonder draalen,
Hier Ondeugd, by de Vorft, uit zyne kamer halen; Op dat men hoor, van hem, hoe't met de Zinnen is. En dat men deze beyde, aanftonds in hechtenis Doe ftellen; tot der tyd dat gy hebt ondervonden Wat d'oorzaakis, dat zy die floutendaadbeftonden, Die me onvergeevlyk fchynt. Eigenbaat.
't Kan zyn: maar 't gaat niet vaft:
En haar opfluiting, dunkt my, datmy geensints paft. Want, zal zich Eigenbaat verfteken van zyn vrinden; Waar zal hy dan, in noot, zyn hulp en heul by vinden ? Τ R ο,,υ wloozheit.
Wie Eigenbatig leevd, moet niemant niet ontzien In zulke zaken; zelfs onze Ouders niet. Gebiêti Uw wetten niet, dateik, wie'tis, u moet geduldig Gehoorzaam zyn, myn waarde ? en vind men haar ont- ontfchuldig,
Men ftel haar dan, weer in haare eere en dienft in 't hof, Wie buiten uw bevel iets doet, die zondigd grov; En kwetft uwe Achtb3arheit! Eigenbaat.
. ■. Men neemt haar dan gevangen. En'k zal nahaarbedryv, haar ftraf of loon doen langen.
Kwaadaard, *n Vleijery.
Genade, Ô Vorft, genade. Eigenbaat.
M Uzalgenaagefchiên, Naar dat men uw beftaan zal hebben door gezien.
Men breng haar wech. Tröuwloozheit.
~ , Myn Vorft, ditzalaanand'relerea, On* nimmer iets te doen dat gy niet zult begeeren...
•Maar zie hoe vrolyk komt daar Ondeugd herwaards aan D 5Se*
|
||||
5ü DE DOOD
ZEVENDE TOONEEL. N
Eigenbaat, Trouwlooïheit,- in Schyn
van Staatkunde, Ondeugd. ι
E ι genbaat.
DUs vrolyk Ondeugd.' waar komt u die vreugd van daan ? Ondeugd.
Wild my, toch in de drift van myne vreugd niet fluiten; Maar laat my, eer ik u, daar d'ooraak van zal uiten, Een vrolyk dansjen en wat luchte fprongen doen? Eigenbaat.
Laat af; het is genoeg, help my uit mynvermoên, En uit myn vrezen: fpreek recht uit. waarzyndeZin- nen ? Ondeugd.
In myn vertrek myn Vorft: de Wil die heeft haar binnen Myn woning vafl gemaakt, en zy fchept grote vreugd In haar te foppen: want zy heeft geen meer geneugt' Als dat zy, met de zweep die Domheit heeft gevlochten Haar hier, en derwaard jaagd. Eigenbaat.
Is't zo? 't is wet wy dochten
OfWil, haaronzemagt, doord'eeneofd'and'relift, Ontrukken wou. Ondeugd.
Wie Wil! dat is gants mis gegift. Zy zal de Zinnen, dat kan ik de Vor ft verklaren, Zo wel als Kwaadaard, voor haare Eigenbaat bewaa- ren. El GENB AAT.
.Door die verklaring fteld gy me eenigfints geruft.
Zeg nu waarom gy had tot danilen zulk een luft? Ondeugd.
Om dat ik by de Wil, gantsbuiten myn verwachting Twe Juffers vond, welwaard, de Vórftzyngunft en achting, 'k Ver' |
||||
VAN EIGENBAAT. $i
'k Verzeker u, als dat ie beide in onze kraam
Gants nodig zullen zyn. Ondekking is de naam Dereene, zo my dunkt! en Onderzoekking d'ander Geheten, gut, Mynheer, zy lyken na malkander, Zo net, als d'eene drop van water d'and're doet / Dit maakte my zo vlug en luchtiglyk ter voet, Om u, die bly de mââr al danfende te brengen. Zy bidden dat gy haar wilt zonder tyd verlengen Goedgunilig, in uw dienft aanvaarden en doenftaan. Trouwloozheit.
Zulk eeti gelegentheit voorby te laten gaan Is, ongeraadfaam. want nu zal in alle delen Uw magt vermeerdren, nuuzelve, die gefpelen Vry willig, onverzogt, aanbieden hare dienft. Eigenbaat.
Zy komen my,'k beken't, ten dienfte op't onvoorzien IL Ga, Ondeugd, haal haar hier. Ondeugd.
Ik zal haar aahftonds beide
Gaan halen: en haar hier, ftraks, by de Vorft geleide. ACHTSTE TOONEEL.
Eigenbaat, Trouwloozheit, ïhfchyn
van Staatkunde.
WAt komt my hare komft te ftade en wel te pas.
'k Beleid het u, Mevrouw, dat ik verlegen was,
Toen ik myn Vleyery en Kwaadaard, liet gevangen Weg leiden, op uw raad: maar 'k zie nu met Verlangen Door Onderzoekking reets haar ontfchuld ai ontdekt. Trouwloozheit.
Hebt geen gedachten dat u zulks tot nadeel ftrekt: En zo ze onfchuldigzyn, 't gedei het tot haar voordeel: En naar uw regels, als ik vellen mag myn oordeel, Zo ftaat het Eigenbaat tot allen tyden vry Op enkeldeaehterdocht, elkeen, wie dat het zy-, D ζ Te
|
||||
$i DE DOOD
Te grypen by het hoofd; nooit hebt gymistevatteä
In diergely k geval: en 't al te ftoüt uitfpatterï U ws hovelingen, werd op 't alderbeft gefluit Door zul k een voorbeeld, en nu dat ge Ondekking fluit Met Onderzoekking, in uw hof, zo zal 't behoeven Dat zy, de rrieening der gevangenen beproeven; Schoon Ondeugd u, zo 't fehyrit, haar onfchuld heeft getoond;
Wyl gy niet weeten kunt, wat hart in Kwaadaard woond,
Voor Onderzoekking,voorU,zulks heeft ondervonden. Eigenbaat.
Mevrouw, uw raad, die ruft op onverwrikbregrondem, En zal volbragt zy ç, alzo haait als Ondeugd keerd. Trouwloozheit.
MynVorft, daar is hy al. NEGENDE TOONËEL,
Eigenbaat, Trouwloozhe.it, infchy»
van Staatkunde ,Onbeugd.RïCHTVAER-
DI G ç E é T, /'» fehytt van Onderzoekking , O P-
R E C il ô ç Å é Ô, infchyn van Ondekking.
R E C Ç T V Á Å R Ô> i G Ç Å É Ô'.
Wyi gy 't alzo begeerd,
Verfchynen wy, om u eerbiediglyk te toonen Datweuwflavinnenzyn; maarVorft, wild ons ver- fchonen
Dat wy, niet eerder, aan dit wydberoemde hof Verfchenenzyn, dewyl wygeenzintswillen, of Veritand, alhier de troon als Koning noch beklede, Of niet. O Ñ R E C Ç Ô Ç Å I Ô.
Wy hadden nooit verfchenen hier ter ftede
Hadt ik, ôEigenbaat, zyn fterven niet ondekt |
||||
VAN EIGENBAAT. $$
Dat ons tot een geheele onnoembre vreugd verftrekt.
Eigenbaat. Zy t welkoom waarde twee: 'k zal door Staatkunde, u
voorfpraak, TJ altoos gunftigzyn. maar zeg myn de eigen oorzaak
Waerom ge, om 't derven van Verftand kund zyn ver-
heugd ? O Ñ RE CHT HE IT.
Wy hebbeïi, grote Vorft, van d'aanvang onzer jeugd,
Verftand altyd gediend, als fchuldige onderdanen ; En zochten, tot zyn plicht, hem immer te vermanen: Maar fchoon, of myn gefpeel, het alles onderzocht Wat tot zyn welvaard, en zyn heil verftrekken mögt; En, of ik aldathemkonhind'ren, hemontdekte, Noch was't, dat hy, verwaand, ons doen geftaâgbe- ■ gekte:
^.o lteunde op eigen magt, dat magtelooz Verftand! Ja, hy heeft ons op 't laaft verftoten uit zyn land, Alsnoodlooz en onnut aan' t hof, en aan zyn Staten.' Dit zyn de redens, dat wy, hem zo doodlyk haten. Maar op verwachting van uw gunft, vermogend Heer, <o keeren we om uw Wil, na zyne dood, hier weer; Om onze dienft u op 't gehoorzaamde op te dragen: Met die verbeelding, dat ze ç zeker zou behagen. E é genbaat.
Op 't hoogfte.' en, tot bewyz dat gy my zyt gants waard, Zo onderzoekt, op 't naauft, ftraks Kwaadaard zynen aard,
Als ook van Vleiiery; en wilt het kenbaar maaken Aan my wat gyondekt: zy hebben beide zaken van na bedenken, en myn laft te kort gedaan. Verplicht my, met het gene ik wil te doen. wygaan, Terwyl gy dit verricht, myn moeder uwe ontmoett'nis í erhalen. Ondeugd, volg. Ondeugd.
^, Mejufferen, de groett'nis, * °t op ons wederzien.
D 3 TIEN·
|
||||
5+ DE DOOD.
TIENDE TOONEEL.
Rechtvaerdigheit, Oprecht heit.
o.pr.ec η the it.
V Ervloekte.' ga geruft;
De gloed van onze wraak, werd licht, he«| haaftge-r bluft
Op u! verbafterdzaad! wy zullen, u zo knellen, Dat uwe ziel, door angft, zal zoeken 't pad der hellen, Wanneer gy weten zult, wie dat wy beide zyn. Rechtvaerdigheit.
Myn Zufter neem gedult; men zou hier door , de fchyn "Van ons ontdekken, denkt wanneer dat zy ons kenden, Hoe flecht het met de Wil, en u, en mv zou enden · Dus toom uw driften, 'k bid tot dat zy is herfteld ... Daar komt Voorzichtigheit. ELVDE TOONEEL.
Voorzichtigheit , Rechtvaerdig-;
heit, Oprechtheit. Voorzichtigheit.
HOud in, Oprechtheit; 't geld
Onz aller leven, zogyunietftilkundhouwen! Gy moet hier wel vfels,grond en wanden zelfs mistrou- wen : 't Heeft allesin dit hof, een luift'rend open oor; Een onvoorzichtig woord,klinkt't hele hof ftraks door. Oprechtheit.
Wel aan, 'k zal Zwygen, om te volgen uw bevelen. Voorzichtigheit.
Zulk is hoognodig, hcord, wat ik u meêzal deelen; Maar
|
||||
VAN EIGENBAAT. ^
Maar houd het beide, met Voorzichtigheitgantsftil!
De Zinnen , zyn al los gebonden, door de Wil: Ik heb het zelv gezien! Doch 't fchynt of ze in de knopen Van Ondeugd noch zyn vaft gemaakt. Rechtvaerbigheit.
Dat doet my hopen.
Een goeden uitflag, van ons aangevangen werk. VOORZICHTIGHEIT.
'k Verzeker u daar van. maar laat ons eer men 't merk
Na haar gaan zien. voldoe terwylen myn verlangen, En, zegmy, hoe gyzyt van Eigenbaat ontfangen; Ik zal u dan, daarna, ondekken mynen raad, Tot verder ondergang derWreedaard Eigenbaat. |
||||||||
Einde van het darde Bedryv.
|
||||||||
D4
|
||||||||
• VIER-
|
||||||||
$6 DE DOOD
VIERDE Â E D R Õ V.
EERSTE TOONEEL.
Eigenbaat. Rechtv á erdigheit infchyn
van Onderzoekkittg, OPRECHTHEIT in
fchyn van Ondekking.
Rechtvaerdigheit.
J Á 't is de waarheit Vorft; wy hebben ondervonden
Dat door haer 't groot gezach der Maj efteit gefchonden Engants'lyk is veracht, door haar verwaand bedry í : En, wie zulks poitbeftaat, die boet na rechte aan 't ly í En goederen die fchuld. Oprecht heit.
Het fchenden uwer wetten
Werd met de dood geuraft. Eigenbaat.
'k Beken 't. en elk moet letten,
Om myn geboden nooit te fchenden hier noch daar: Doch myns bedunckens, tild ge aan deze zaak te zwaar. W^nt zeg, wat voordeel kan zich Eigenbaat beloven Alshy hem Vleijery en Kwaadaard liet ontroven Door zulk een vonnis? fchoon ik dan de fchuld kan zien Van haare dood, zo mag zulks'daarom niet gefchiên. Oprechthei ô. (hopen
Wat voordeel, kunt gy doch van zulk een boozwicht
Die, door zyn Ê wadenaard, u maakt den toegang open,
Daargy gevoellooz, langs moet gaantotuwbedervi Diesishetbillyk, dathy, om die reden ftery : Hier by vertoond, zyn naam, wat bank zyn ingewanden Verbergen, daar noch eens u welvaard op zal ftranden ¸£ã gy het giflèn zu!t. en wat is Vleijery, My Vorilen, re,cht bezien ? niets als bedriegery / |
||||
VAN EIGENBAAT. $7
Bie met haar guichchel-taal, 20 lang der Prinfen oogen
Verblindjtot zy op 't laaft zich zien, door haar bedrogen. Eigenbaat,
Dit, uwbewyz nietmy, maar dwaze Vorften raakt: Waar van ik meenig tot myn Haven heb gemaakt, Met haar te ftooten uit haar ftaaten, eêren fchatten; Welk voordeel ik op hen, door Kwaadaard koom te vatten,
En Vleijery: en als ik die nu nam het hoofd, Zo zag ik me,eeuwig,van zo fchoone een hulp beroovd. Rechtv α erdigheit.
Gants niet, vermogend Prins; ik durv my zelvsver- kloekken , Om al wat u ten befte ooit zyn kan t'onderzoekken. Oprechthei t.
En wat zy onderzoekt, werd u, door my ondekt; Waer uit gy, zelfs kunt zien wat tot uw voordeel ftrekt. Zo dat gy niets verliezt. Eigenbaat.
Gy maakt my gants onmagtig
Om ure weder ftaan, door uwbewyz, zo krachtig. Welaan, ik ftem haar dood; engeevuliêndemagt, Dat aan haar, als gy't wilt, dit vonnis werd volbragt. Rechtvaerdigheit.
Wy zullen, ftraks aan haar 't bevsl, van u volbrengen. Maar, eêr dat wy, haar bloed rechtvaerdig zullen plen- gen, Noch ondesLoekken, of niet 't eene oft andre kwaad Verborgen zit in't hart. Eigenbaat.
DoetzulksvoorEigenbaat. 1
En wilt u weer by my, na gy 't volvoerd hebt, voegen; Want u afwezen, baard myn ziel een ongenoegen; Deweil ik, voor de glans en gloed van uw gezicht, Heb in myn hart, alreets, een Altaar opgericht, paar op ik u, mynlievde, als uit een wierook koffer,' Voizoetigheên, als zeubehagenkan, opoffer. D f Denli
|
||||||
58 DE DOOD
Denk of'k u beide, nu niet fchatte hoog en waard;
Nu 'k my, voor altyt, wens met u te zyngepaard. Rechtvae rbigheit.
U Majefteit, doet ons door zulks te zeggen bloozen. Ei genbaat.
Zegt, dat ge uit eerb're fchaamte, uw zoet gezicht, met rozen
En gloejend purper fierd, op 't wit eens lelie grond. Vergun my, dat ik mag, van uw robyne mond, Voor dat gy gaat, door die op 't fmakelykft te drukken Aanmyne lippen, 't zoet der Ambrozyn afplukken, Die als een morgen dauw, vermengt met roiengeur, Vol zoeten Nectar daar, vloeit onophoudlyk deur. Oprechtheit.
Groot Waereld voogd, houd ftal; Staatkunde mögt ondekken
Door Ondeugd dat ge ons minde, ik zie hem. wy ver- trekken Een kleine wyl van u, tot d'uitvoer onzer plicht, En uw beyel; waar na wy geenfints ons gezicht Misgunnep zullen, aan u Majefteits begeren. Ei genbaat.
Myn ziel zal met u gaan; en, eêr niet weder keeren Jn zyne plaatfe, voor dat gy weer by my zyt. TWEEDE TOONEEL.
Eigenbaat, Ondeugd. Ondeugd.
Ν U zie ik, dat'er niets beftaan kan in de tyd.'
Hoe laat ge u, van de Min zofchandigringelooren? Gaat danuwlievde, tot Staatkunde gants verlooren ? Denkt, denkt hoe dat gy hoond die ichone engroote Vrouw,
Die, om uwe Eigenbaat, u fchonk haar hart en trouw. Is't mooglyklhoe kan't zynük kan't my niet verzinnen, Hoe
|
||||
VAN EIGENBAAT. 59
Hoe gy, zo fchielyk kunt die onbekende minnen]
Zy hebben naauwelyks, haar voete in 't hof gezet, Of haare, liefde, heeft u,, 't warrig minne net Al over 't hoofd gehaald! voor my, 't zyn blinde zaken Die 'k niet begrypen kan. Eigenbaat.
En die u ook niet raken
Ofhindrenkunnen, want, het moet u, alles wel En waardig zyn, hoe ik het in het hof beitel. En, omdatgymynlievde, ondeugend, hierverraften, Zal ik, u weder, iets vol ondeugds ftraks belauen; 't Geen gy, wanneer gy aan my η draf heit wilt geen deel- Genoot zyn, doen zult, zo als ik het u beveel. Os »e υ GD.
'k Moet u gehoorzaam zyn; en 't zal terftönd gefchieden Wat gy, door uwe magt, aan my ook zult gebieden. Eigenbaat.
Wel ga dan, eêr myntoorneengramfchapopu daal, En breng Staatkunde om hals, door ftrop, vergif, of ftaal;
't Is my alleens. Ondeugd.
Och! zwyg... ôVorft, hebt mededogen... E I GENB AA T.
Ik zeg, gy zult het doen; of vrees myn groot vermogen;
De noot vereift het; zy is my niet meerder nut, Nu Onderzoekking enOndekking my befchut. DARDE TOONEEL.
Ondeugd. w El Ondeugd, zult gy't doen, wat raad; of zult gy
't laten ?
Volbrengik't, hoezalmy, in'rhof, ftraksyderhaten; Volvoer ik 't niet, dat 's wis, dan ben ik 't hachjenkwyr; Want Eigenbaat zal dan, in zyne toornigheit, My, om dat ik niet heb'gehoorzaamd zyn geboden, Met
|
||||
6o DE DOOD
Met d' alderwreetfte pyn, doen fterven dufaend doden.
Hoe raakt hier Ondeugd't befte, uit iulk een grootert noot?
Ik ïie niet anders, Ô Staatkunde, als door uw dood. Wel aan; 't befluit leit vaft, en wat kan 't my verfchelen, Hoe 't met een ander gaat, als ik my η rol mag fpelen. Dat gaat er to na toe om... maar lic daar Bedrog Met vrouw Schynheiligheit. VIERDE TOONEEL.
Ondeugd,Bedrog, Schynheiligheit,
Ondeugd. Η Oe ! in den rouw ?
SCHYNHEI LIGHEIT.
Qch! och.'
Myn Ondeugd, xyt ge alleen die noch niet hebt verno- men, Wat rampen Kwaadaard ,nu ftraks, over ï,yn gekomen Met Vleijery ? iy xyn... helaas! zy... .ach! Ondeugd. Gy ïucht!
SCHYNHEIUGHFYT.
Beide pm den hals gebracht! Ondeugd.
ν Waarom toch! fpreekt. Bedrog.
De vrucht
Die Kwaadaard, door 't ontdaan der Zinnen, hem ver- beelde , is d'oorzaak, dat hy mik een droeve treurrol fpeelde.' £n, V leijery, die hem daar toe geraden heeft, Die heeft, gelyk met hem, een fterrev-lot beleevd. Ondeugd.
Wie was to ftout, om die twee moorden uyt te voeren? Bedrog.
Ach! Onderioekking en Ondekking. Ou*
|
||||
VAN EIGENBAAT. £§
Ondeugd.
Snode hoeren /
!Zyt gy haair beulen ? dorft gy deeze moord beftaan ? Daar moet de donder u te pletteren voor flaan. Määr kon haar niemant, zulk een gruweldaad belettend SCHYNHEILIGHEIT.
Wie durvt hem, tegens het bevel der Koning zetten ?
Ondeugd.
Is 't mogelyk! is dit gefchied door 's Vorften laft ? Bedrog.
Gewis; Ondeugd.
Daar is voor ons noch meer gevaar aan vait Als dit alleen. Bedrog.
Is 't niet genoeg ? gy doet my vrezen ! Wat is het Ondeugd ? zeg 't. Ondeugd.
Wat is het; wat zou 't wezen ?
Ach.' Eigenbaat, die heeft zo evenmygeboón Dat ik,ô jammer/vrouw Staatkunde ftraks moet doôa. SCHYNHEILIGHEIT.
ô Harten wee! ôramp! wat boze gruw'lykheden.'
Ondeugd. ,
Een nieuwe lievde, heeft zyneaaderen en leden
Doorkropen; die zo 't fchy nt, hy niet durvt ondergaan, ■^o lang Staatkunde leevd. Bedrog.
Ach ! 't is met ons gedaan
•indien zulks voortgang heeft, maar wie is 't die door lievde,
Des Vorften borft,eêr wy het merkteu,zo doorgrievde? Kend gy haar naam ? ik bid, zo maak ze ons ook bekend. ' Ondeugd. Niet kennen ! al te wel. was ik daar nooit omtrent
Geweeft,ikhaddanniet... hoor toe ik zal ze u noemen. % SCHÏNHÊIUCHEJT. Wie is't? Ok«
|
||||
6z ¼ È D O O D
ONDEUfil).
Die twee, die ik zo even dorft verdoemen.
Bedrog. ô Min, die 's Vorilen magt gewiflelyk gantsverplet. Ondeugd.
Wat raad hier tegen ? VYVDE TOONEEL.
Bedrog, Schynheiligheit, On- d e u g d. v o o r z ic h ô 1 g ç e i t, r e c ç t- VAERDIGHEIT, infchyn van OnderZoe-* kkirir, O Ñ R E G Ç ô HE é ô , in fchyn van undekking, ter zyden haar verbor- gen houdende. VOORZÏCHTIGHEIT.
„ K. Oom, 't is tyd, vriendinnen let
j, Ophaarbefluiten. hier kunt gy haar fpreken hooren; j, En zonder dat wy haar in 't minft daar in verftooren. Ondeugd.
Nu, Heer Bedrog, laat ons doch horen uwen raad? Bedrogv
*k Ben Ondeugd radelooz. t Ondeugd.
Een jammerlyken (hat
Voor zulk een man! doorzoek al uw bedriegeryen Om deze zwaren ftorm, en doodse klip te myen; Daar anders, licht, den hulk van ons geluk op ftoot, En barftende verzinkt Bedrog.
Wyzyn, 'k bek en't, in noot; En Hoe ik my bedenk, ik kan geen middel vinden, Om d'oorzaak van't gevaar t'ontdekken of t'ontbinden. Ondeugd.
En gySchynheiligheit, weet gy bok niet met al Te raden, dat men keer die zwaar gedrygdeval, Die ons hangd boven hoofd ? S c ç í x«
|
||||
VAN EIGENBAAT. 6$
ScHYNHEILIGHE I T.
ôNeen. ik voel myn zinnen
Niet magtig om teraân, wat dat men moet beginnen Tot onze welftand. leen onz, Ondeugd, uwe hand: Zoniet, zo raken, Vorft, enwygelykvankant. Ondeugd.
Indien 't my mooglyk was, gy zoud niet lange wachten Na myne hulp; ik zweer 't, ik had al lang myn krachten,. In'twerkgefteld. maar 't is met my nu, eveneens Of Ondeugd, niets meer heeft met Eigenbaat gemeens. Die hekfen, brengen ons gewis in desz verwarring, Door d'eene of d'andre vond / had ik maar, zonder marring,
Haar beide, toenikhaarhetallereerftezag, Fluks uit het hof gejaagd; dan had hier geen geklag Noch jammeren geweeft.maar... ftil... 'k heb iets ver- zonnen. Bedrog.
Laat hooren wat het is ? ONDEUGD
Het befte dat wy kotinen
Verrichte in deezen noot, na ik hethebgegift, Is, dat we Argliftigheitgaaftfpreken; ofzywiïl Ons raad te geven, want haar brein dat is geflepetl Op alderhande flag van llinkfe en arge grepen: Zy heeft met ons, gelyk, ookaandeelinditkwaaf Dat ons gedreigd werd, door de drift van Eigenbaat: Licht brengt zy, hem weer, tot zyn kennis en tot reden; Want hy, gelyk gy weet, volgt met vermaak haar zeden. Bedrog.
t Behaagd my. laaten we ons, fluks naar die waarde fpoên:
•tn, doorArgliftigheit, ons voor 't gevaar behocn. |
|||||
ZES-
|
|||||
DE DOOD.
|
||||||||
6a
|
||||||||
ZESDE TOONEEL.
Voorzichtig heit,. Rechtvaerdig- H EÉÔ infchyn vanO nderzoekking , O Ñ R E C Ç Ô-
(HEiT, infchynvanOndekkitig. VoöRZICHTIGHEIT.
GA, gamaar; en gebruik Argliftigheit haar ftrekeri;
Voorziehtigheit, zal die vermorff'len én verbreken: Gy zyt al veer genoeg, nu dat gy ftaat benard In uwe vonden. zie, van vreugde fpringt myn hart*.,· Myn waarde Oprechtheit en Rechtvaardigheit ver- heven! Ik zie de Wil, alreets door u, weer gants herleven * In een veel hooger ftaat als zy voordezen was. Zie eens Vriendinnen, door dit helder fpiegel gJaz, Hoe hoog uw luyfter ftygt, en hoe de boze dalen.' Zie, hoe oprechte Wil, iri 't eind, zal Zegen pralen, Op haar vyanden; en, haar trappen met de voet; ¸ç parficn uit haar hart, haar gruwlyk harten bloed! Ja, als demorgen zon verfchynd met guldeglanfen, Zo zult gy zien haar hoofd verzierd, met goude kranfeh Van 't Hemelfe Verftand: de zuivre Deugd zal weer, Vergood, in haar gemoed ^ zich zetten heerlyk neer. Noch maar een kleine wyl, belet aan u, die trappen Van zulk een waardighei't, in vry heit op te ftappen. Hoord wat dat gy, hier toe, alleen hebt t'onderftaan... Oprechtheit.
Mevrouw, daar ginder komt het yloek verwantfchap aan;
Argliftigheit verzeld haar. Voorzichtig heit.
Laaten we ons verftekeriv
Ik lal u, ftrak, van 't geen gy doen moet, verder fpreken. |
||||||||
ZE-
|
||||||||
VAN EIGENBAAT. 65
ZEVENDE TOONEEL. VoORZICHTIGHEIT, ReCHTVAERDIG-
heit, infchyn van Onder zoekking, O Ñ R E c ç ô-
ç E é ô , infchyn van Ondekking, ter zyden. Á R G LI S Ô I G Ç E ÉÔ , Â E D R O G, SCHÏN- HEILIGHEIT, OnDEUGP. Argli sUgheit.
Ç Oe kan het zyn, dat hy zo buitenfporig komt,
Dat hy Staatkunde wi 1 vermoorden! 'k ita verftomd Van uw verhaal.' en ik befpeur met myn gedachten Dat wy al dit gevaar van Onderzoekking wachten, En van Ondekking; die hem fnodelyk ondekt Wat haar tot voordeel, en wat ons tot nadeel ftrekt. En zo dit waar is; zyn het, vafte en klare blyken, Dat zy liên gemfints zyn, die geen, die zy geleiken. Want wie in Eigenbaat behagen vind, die zal Nooit naar zyn vrienden dood niet trachten, noch haar val:
Maar w ie die doden durvt, die geeft, ons, klare merken, Datzy OprechtheitenRechtvaerdigheit inwerken En daden zyn. SCHY Í HEILIGHEIT.
Die zyn te magtelooz, om in
Dit hof te komen. Arglistigheit.
En 'kgeloov 't nochtans vriendin.
Zy zullen geen gevaar ontzien; noch goed, noch leven, Om Eigenbaat en ons een fteek des doods te geven. J^°eg hier haar wraakluft by, voor d'aangedane ipyt, :~0eT, door Eigenbaat, het alles raakten kwyt ç at>Ze' a's een wett,S erv ■> m vrede en ruit bezaten
"y 't leven van V erfland. Ondeugd.
Ik wil my hangen laten
E Aan |
||||
66 D E D O O D
Aan d'aller hoogfte galg, in ketens, banden ffrop,
Indien Mevrouw niet flaat die fpykeropzynkop! Want als ik my bedenk, zo vind ik, in hun weien- Verfcheide trekken van Rechtvaerdigheit te lezen: Te meer, wy 1 al haar doen gants even is en Hecht, Recht tegen onzen aard, op liften afgerecht. Haar aangezichten zyn vol kreuken en volplooijen! Bekwame grinzen, om twee aapen op te tooijen: Daar onz, in tegendeel, een glad en fierlyk vel, Behaaglyk overdekt het gantse lyvs geftel. Bedrog.
Gefteld, zy zyn het. hoe kunt gy dan mooglyk vinden r Dat zy, des Vorften oog, zo wiften te verblinden ? Want hy heeft immers, een te liiel en fcharp gezicht Dat hy, die ballingen niet kennen zou. SCHYNHEILIGHEIT.
Niet licht
Is zulks, myns oordeels ook, door haarliên aan te vatten. Ondeugd.
Maar denk, dat Eigenbaat heel lichtlyk uit kan fpatten Als hy zyn Vleijery, en zyne Kwaadaard mift ? En dan, Staatkunde wil vermoorden. ArGLI ST I GHE I T.
Ja, zo is 't.
Bedrog. Hoe werden wy 't bewull ? hoe is dit te beletten ? Arglistig heit.
Laat my begaan; ik zal zyn driften wel verzetten. Ik heb noch pylen op myn koker, waar door hy Verlort zal werden, van die lievde en razerny: En zy, die deze brand, in zyne boezem Aichten Zal ik, doen beven en voor myn vermogen zwichten. Myn liil heeft nooit voor zulke onnozele gebukt; Maar 'k heb Oprechtheit en Rechtvaerdigheit verdrukt Wanneer het my maar lufte! en zyn 't de bannelingen |
||||
Zo
|
||||
VAN EIGENBAAT. 67
Zo zullen, 'k zweer het haar, zy 't jammer lied haart
zingen.
Het zy dan hoe het zy; 'k wil weten wie zy zyn; En niet verleid zyn, door zulk een verbloemde ichyn: Men moet my zelvs niet, met myne eigenfchappen ter- gen. Ga ergens, Ondeugd, u zo lang in 't hof verbergen Totik, de neiging van myn zoon heb ondertaft; Maar maak dat hy, u, in uw fchuilhoek, niet verrart; Hy zou, u daar, gewis, in zyne toorn doorfteeken, Om dat gy , waart te lang gebleven in gebreken, Van zyn bevelen uit te voeren: hy is wreed Op elk, die zyne laft veracht, gelyk gy weet; 'k Beloovu, dat myn zorg terwyl, voor u zal waken, Endoen'u wederom, in's Vorft zyn gunft geraken. Ondeugd.
Ik zal my wel, Mevrouw,verbergen. maar uw woord... Argli st é ghei t.
Stel u geruft... daar komt hy; Ondeugd! maak u voort. ACHTSTE TOONEEL.
Eigenbaat, Arglistighei t,Bedrog,'
schynheiligheit. voorzichtig-.
heit,Rechtvaerdigheit, mfchyn -
<van Onderzoekking, Oprechtheit,
in fchyn van OndeMing, ter %.ydett
•verfcholen.
Ei genbaat.
'kH Ad niet gedacht, om u, myn moeder, hier te
vinden.'
Argli stigheit.
Is dit de plaats dan die gy (lelde, aan uw beminden ? Eigenbaat.
k Verftaa niet, wat gy daar mee zeggen wilt, Me- vrouw / E ÷ Ar-g-
|
||||
68 DE DOOD
Arglistigheit.
Ik dacht wel, dat ik zulk een antwoord krygenzou; Maar denk niet, dat ik zo, myn kennis heb verloren,' Dat my uw nieuwe min niet komen zou ter ooren. Wat roekeloozheit heeft u dus myn zoon,verlyd, Dat gy zo verre van uw plicht geweken zyt? ô Onverzetbre fchand! vergroot gy dus uw ilaaten Door uwer vrienden dood ? kunt gy Staatkunde haten, En twee gedrochten, die niet waardig zyn het licht Beminnen; en om die, haar doden? "ken uw plicht Toch beeter. ruk van uw gezicht dien band,dat kluifter Datuverlydheeft; en, uwand'lendoet, in'tdüiiter, Langs een onveilig pad, daar gy de weg niet kend. Eigenbaat.
Niet hoger; 't is genoeg; ik ben geenfints gewent Te hooren zulk een taal, van u; of vreez my moeder. Wat veyliger beichut; wat zekerder behoeder Voor my, nu my verzeld het waardig Onderzoek En zuivre Ondekking beide in wysheit even kloek ? Kan ik delievde, vandiefchoonheênwelverfmaden, Die my elk oogenblik ten dienit ftaan, en my raden In alles wat my lïrekt tot wel-zyn, en tot eer, Door vafter redens, als Staatkunde me immermeer Heeft kunnen tonen? want, haar nieuwichheên en vonden,
Die fleunen maar alleen op loffe en broiïè gronden, En giffingen, die haar zelvs veelmaal zyn gemift. Waarom noch langer dan myn tyd met haar\erk wilt, Die gy, zo wel als ik, zo menigmaal zaagt dwalen ; En die in fchoonheit, by myn fchoonheên, niet kan halen ?
Wraak dan niet meer Mevrouw, 't beloop dier eed'le drift
Die my vergoden zal. Arglistigheit.
Of, daar ge u door, een ih'ft
|
|||||
Ge-
|
|||||
VAN EIGENBAAT. 69
Geilepen tot uw moord, zult zien door 't hart heen
drukken,
Wanneer gy denken zult de vrucht dier vreugd te pluk- ken, 'k Vreez, vaart gy voort, dat gy zult vallen zulk een val Dat u, en 't hof te laat, uw min berouwen zal. Laat u, myn zoon, dan door uw moeder toch ver- manen Dat gy te rugge ziet? Eigenbaat.
Mevrouw uw arrigwanen,
Werd met de minlte fchyn van reden onderfteund. Arglistig heit.
Kund* gy niet zien, op welk een brooz geitel gy leund Met uw gedachten? 'tisalshart'loozriet, en brozer. Zy zyn die gy bemind, veel arger en veel lozer Als gy ooit denken zoud. Eigenbaat.
■ 'k Zeg noch, gy toond my niet De minßeblyk, waar in men haare loozheitziet. Argli st ighe é ô.
Ik, zal, 'tutoonen, alsgymy maar aan wild hooren. Eigenbaat.
Wel aan,fchoon 't my mishaagd, 'k leen u daar toe my- ne ooren. Arglist é ghe é ô.
ã dat geen klaare hlyk haars looshe*t, dat ze u doen In dolle gramfchap op uwe onderdanen woên ? Twee hebt ge'er reeds gebragt, door haare raad om't leven!
■*rti tot de darde moord hebt ge Ondeugd laft gegeven: Om haare min, wilt gy, dat hy Staatkunde dood. ■^at fteld die min myn hart, om u, in angil en noot.' ^ch ! -wilt ge uw magten, zo verfpillen en vcrdeelen; Wat magtelozc rol zult gy in 't eind dan fpeelen ! Kunt gy, het onheil noch niet merken, dat m' u brouwd ^oor een verbloemde fchyn?gy werd dus voort g-cHoud E 3 En |
||||
70 DE DOOD
En als een roerloos fchip gefolterd in de baaren,
Door felle ftormen: en, zo gy dus voort wild varen Zozultge, in't kort, uw hulk van welvaard zien ge- ftrand.
Neem haaft een middel, tot uw redding, by de hand; 't Gevaar is al te na om lang daar mee te dralen. Eigenbaat.
Wat zal ik doen, Mevrouw? myn zinnen zyn aan't dwalen.'
Myn kennis, ik beken 't, flaat pal hier voor en ftil.' Myn twy ff'ling wil al 't geen dat myne min niet wil. Arglist ig heit.
Beveel aan my, myn zoon, 't belangen uwer zaken: Ik zal u, dan wel haaft doen uit dit doolhof raken. Eigenbaat,
Doet alles wat dat gy voor my het nodigfte acht. Arglistigheit.
Wanneer, en waar heb ik, uw welftand niet betracht? 'k Hoop u, zo klaarlyk, als het daglicht aan te toonen Wat voo r gedrochten ,in die fchone kleêren woonen, Daar gy uw min, zo haaft en ftark hebt op geveft. Gaat, neem uw ruft, in uw vertrek; het is u't beft: Gy zult my daar niet lang, 'k verzeker'tu, verbeiden, Of ik zal door Bedrog, uw Hevftens by u leiden, Geheel ontmaskerd, en gants anders opgefchikt, Als in 't bedrieglyk kleed, waardoor gy zyt verftrikt. Eigenbaat.
Achlzo 't die fchone zyn, Mevrouw,die zy my fchynen. Arglistig he ι τ.
Plaagt my dan, vryelyk met d'alderwreedfte pynen, Die ge ooit bedacht hebt :en het zal my zyn een vreugd, Als gy uw min, haar, door myn dood opofF'ren meugt. Eigenb aat.
Ik ga. vol hoopenvreezzalikuwkomft verwachten. Arglistig heit.
Enikzaionderwyl, myn zinnen en gedachten Opfcherpeo; en haar dan bcfpringéu van naby. NE-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 71
NEGENDE TOONEEL. VOORZICHTIGHEIT, ReC Ç Ô V AE RD1 G-
HEIT, OPRECHTHEIT. VOORZICHTIGHEIT.
VRiendinnenhaaftu; volg. want anders wierden wy
Hierlichtelyk ondekt: haar lift diezy befloten Dîend door de Zinnen en deWil om vergeftoten. Einde -van het vierde Bedryv.
|
|||||
E 4 VYV-
|
|||||
DE DOOD
|
|||||||
7*
|
|||||||
VYV DE BEDRYV.
EERSTE TOONEEL.
VoORZICHTIGHEI T, W I L, ZlNNEN.
WlL. MAak u, myn Zinnen, nu tot myne hulp bereid;
Ik eifch uw byftant nu, door Vrouw Voorzichtigheit: Wy zyn reeds halv gered uit al d'ondraagbre laften, Die Eigenbaat op myne en uwe fchoud'ren paften; De Goden helpen ons; verzuim nuharegunft Niet roekelooz; want gy zoud, namaals maar om Zunft Weer pogen tot die ftaat en dat geluk te raken: Wilt dan met my gelyk, voor uw behoud'nis waken; Streev naar die Vryheit die gy t' famen eêr bezat: Dat onwaardeerlyk goed, dat alles in zich vat Wat fchoon genaamd werd! jadaarVorft Verftantop roemde
In zyne tytels, en hem d'opper Vryheer noem de! Maar, laas! te vroeg, voor ons, van't levens licht be- roovd,
Van't wreedfte - monflerdier, dien Eigenbaat! zyn hoofd,
Dat zyn vervloekte rif noch torft, zal ik verwachten Van u, tot koeling van myn wraakluft; of verfmachtea Als een rampzalige die 'talles wederftreevd , Als dien tieran,my, in myn ervdeel overleevd: Niets is my fchrikkelyk ,de dood, noch beul,noch Unar- ten Wanneer gy, nevens my, myn wraakluft neemt ter harten. Voorzichtigheit.
Mevrouw gy woed; ik bid u, fcbep een weinig aâm', De Zinnen zullen u, in aller Goden naam, Kloekmoedighelpen; wantzyvoelenhaarbezwaren Zo
|
|||||||
VAN EIGENBAAT. n
Zo wel als gy, vrouw Wil: zyzyn reets veel gevaren
Met u doorworfteld. zou elk nu ten einde loopt Het laaft van uw verdriet (ik bid u dit niet hoopt.) U niet behulpzaam zyn? ik weet, dat haare harten Gevaaren, pynen, noot, en alle rampen tarten Die ooit de Wreedheit vond: zyzyn in't zelve fchip Van uw geluk gefcheept; ô Wil! een zelve klip Daar gy opjlranden zoud, zou meê haar heil op ftran- den.
't Gevoel.
Voorzichtigheit zegt wel: zo lange als deze banden, Onz onafscheidelyk, te famen houd aan een, Zozweerenwe, onze trouw en hulp u, in 't gemeen, Om al dat adderszaad, en eereloze fielen Te brengen om den hals! of anders onze zielen Op t'ofFeren voor uw heil, en onze vryigheit! En, die zulks niet volbrengt, zyneeuwiglykontzeid Der Goden hulp; uw gunft; en, voorts als een verrader Van 't Volk voor't Vaderland gehandeld. Wil. _ 'k Wil geen nader
oewyzen van uw trouw, myn Zinnen; neen, gants niet: En, heb ik dooreen driftvan wantrouw, heden, iet Getwyfeld, wyt zulks, aan 't herdenken van myn fmarte
En hope van myn wraak; die lyden op myn harte .jfe worft'len tegens een, en, maakten' my ontroerd: jJoor diehertstogten, wierdmy brein zo ver vervoerd Uat ik onmagtig was 't beloop daarvan te dwingen... j^ Voorzichtigheit. Jl·^ komt Argliftigheit; zy zoekt u te beibringen
Vlet haar Trouwloozheit. komt, verfchuilduhicr ρ tot dat il£ï aan u, raden zal dat gy haar beide vat.
|
|||||
E s TWEE-
|
|||||
74 D E D O O D
TWEEDE TOONEEL.
VOORZICHT IGHEIT, Wit, deZlNNEN,
ter zyden verscholen. ArgliSTigheii,
Trouwloozheit, infcbyn
•van Staatkunde.
Arglisti gheit.
*° ) Α bedank het niet, Mevrouw, als aan myn liften,
Die u, uit dat gevaar des doods te redden wiften, Dat ü befteld was, door de Vorft zyn nieuwe min. Trouwloozheit.
Maar, vrouw Argliftigheit, beeld gy u ielven in, Aïs dat Oprechtheit zou haar klederen verruillen En met Rechtvaerdigheit,zich onder 't dekkleed fchuil- len
Van Veinzery ? het heeft, myns dunkens, weinigfchyn. Arglist ι gheit.
Ja'k twyfel niet, Mevrouw, ofzyliên zullen't zyn: En dat ze uit wraakluft, om ons onheil te verwekken, Haarzelven, met het mom van Veinzery bedekken. Trouwloozheit.
Maar haar voorgaande wyz van leven, hier in 't hof, Die geven my, van haar te denken, and're ftof: Mevrouw, gy zyt miileid; zy zullen die niet wezen: W*nt al haar doen, dat was gants flecht en recht voor dezen. Arglistigheit.
Maar 't geen dat eertyds was, dat vind men heden niet: Wat nooit gedacht wierd, is doch menigmaal gefchied: De tyden keren om, en maken vaak in dingen Die elk ftantvaftig dacht te zyn veranderingen. Voor dezen heeriien hier Verftand, nu Eigenbaat; V erfland die hield haar beide, in achting, eer,enftaat, Tot zo lang, tot hy wierd door Eigenbaat bedroogen; üp wien hy achteloóz, door lievde floegzyne oogen Vol
|
||||
VAN EIGENBAAT. 7?
Vol van onkuife min; wyl hy die Vorft verfleet
Voor 't geen hy nimmer was. nu weet gy welk een leet En hoon, men haar toen deed, door onze lift,verdragen: En voorts liet haar, Verftand van 't hof door Ondeugd. jagen.
Ook weet gy, alzo wel als ik 't u zeggen kan, Dat nooit Rechtvaerdigheit, haar liet mishand'len van Onze Ondeugd, noch van zyn voortdry vers, ongewro* ken.
En kunnen ze onz wel, op een beter wyz' beftoken, Om doel te treffen van 't verlangen na haar wraak y Als door een fchyn diegants vervreemd fchynt van dife zaak?
My dunkt dat wy daarvan geen meer bewyz behoeven; Dewyl weaan Vleijery en Kwaadaard,reets de proeven Daar hebben van gezien: ja lichtelyk zo zou Gy daar meê een bewyz van zyn geweeft, Mevrouw. Sla verder, zogywilt, maar eens een weinig achting, En neem 't gedrag der Wil, na reden in betrachting, Kund gy, zo keur haar dan meê van dien aanilagvry: Ik acht de Zinnen reets al uit haar llaverny Geraakt te zyn.' is't waar, zo gaan wygants verloren Als hier, door ons, geen hulp daar tegen werd geboren. Trouwloqzheit. '.
Wat hulp is dienflig, als het reets zo verre al is/ ArGLI ST I GHEIT.
Dit; dat men heim'lyk haar in een gevangenis.
Doe fneuvlen,zonderdathet komt tot'sVorften kennis. Trouwioozhf.it.
Wie zou hier durven doen de Maj efteit die fchennis; Arglistigheit.
Een yder; wyl 't gefchied om beibvi!, en uit nood. Trouwloozheit.
Maar hoe verbloemd gy als 't gefchied is hare dood ? Arglist ighei t.
Men zal haar lyken, zo lang dekken en bewaren, Tot dat des Vorften min verkoeld, raakt aan 't bedaren, En
|
||||
*
76 D E D O O D
En, ftrooijen, daadlyk, na haar dood een vals gerucht,
Dat zy, bekend zynde, ons zyn met geweld ontvlucht. Trouwloozheit.
Devindingdieis'goed. maar wiezal haar doen fneven? Arglisiigheit.
Daar toe heeft Ondeugd, my, alreeds,zyn woord ge- geven. Trouwloozheit,
Maar dat men ze eerft geveinsd eens aanfprak, en dus wift
Haar wel te kennen ? Arglistigheit.
Neem de proev; gebruik uw lift;
'k Zal u behulpzaam zyn. Trouwloozheit.
En, komen wy t' (indekken
Wiedatzezyn,'t zal my een vreugd zyn; en,verftrekken Tot veel geruftheit in 't vergieten van haar bloed. Arglistigheit'.
Hoe gund Staatkunde haar vyanden zo veel goed? Gy moeft in hare dood, alleen, uw vreugde ftellen; En geenzints,om een zaak u,zo voordeellig,kwellen : Volg zelvs de regels van uw kennis van den ftaat, Daar elk door fneuv'len moet, als 't is voor Eigenbaat. Trouwloozheit
Gy hebt gelyk, Mevrouw, een menslykmededaogen Diemaaktemy, methaar, meêlydendenbewnogen, Om dat zy fchoon zyn. Á R G L I S Ô É G Ç £ É Ô.
Neem haar fchoonheit eer tot ftof
Van uwen haat... ai zie eens, naar het buiten hof! Zy komen hcrwaards aan. laat ons nu wel oppafien Om door Staatkunde, haar t'ondekkenenverraiïèn. |
||||||
DARDE
|
||||||
<*
|
||||||
VAN EIGENBAAT. yj
DARDE TOONEEL.
Trouwloozheit, in fchyn van Staatkunde,
Arglistigheit. Rechtvaerdig- HEiT, in fchyn van Onderzoekking, Op- recht heit, infchyn van Ondekking. VoORZI CHTIGHEIT, Wtt,
de Æ é í í E Í ter zyden verfehlen.
Rechtvaerdigheit.
Õ fleuren, na het fchynt, Mevrouwen, in haar reen.
Trouwloozheit. Gants niet, Mejufferen, het zyn geen bezigheên Van ftaadsbelangen, daar wy t'famen over fpraken., Noch zouden die, gants niet, om uwe bykomft ftaken: Maar in het tegendeel, zynwyop't hoogft vereerd, Als door u byzyn, ons gezelfchap werd vermeêrd. Ook zal ons minder ftof van reden, nu gebreken, Als we in u byzyn , voorts vervorderen te ipreken Van zoetigheden, die ons brein en onze geeft In alle zedigheit opfeherpen. Rechtvaerdigheit.
't Is het meelt
Daarwy, ontilagen van de ftaatfe bezigheden, Gants nutt'lyk onze tyd aangeven en belleden. Arglistig heit, tegen Trouwloozheit.
„ Vaar voort het zal welgaan; d'onnooz'ledie begint 5, Alreets t'ondekken welk een harts-tochtzy bemind. Trouwloozheit, tegen Arglißigheit.
„ Stel u geruft, Mevrouw, ikzal't zo wel beleggen, „ Dat ge u verwond'ren zult. Rechtva erdigheit.
Wat b'iieft Mevrouw te zeggen ?
Trouwloozheit. Mejuffer,'k fpreek, Mevrouw van een gering verfchil Dat
|
||||
78 D E D O O D.
Dat we u, indien het was met uwer beider wii,
Voordellen wilden, om te fliflèn ons verfchelen. Rechtvaerdigheit.
Indien 't Mevrouw behaagd, kan ze ons zulks mede delen:
En ingevalle dat het is in onze magt Een uitfpraak over uw verfchil te doen, verwacht Een oordeel van onz, zo rechtvaerdigh en befchyden Als gy begeeren zult: want wy tot allen tyden Een billyke uitfpraak doen. Arglistigheit, tegen Trouwloozheit.
„ Dat bind myn argwaan vaft ! „ Gy hebt d'onnoozle reeds al meer als halv verraft. Trouwloozheit.
Wy wenflèn anders niet; en trachten na geen voordeel: Wie ongelyk heeft van ons tween, Zal by uw oordeel Beft kenn'lyk zyn. 'tgefchilbeftaathierindan, dat Mevrouw Argliftigheit zegt, datOprechtigheit'tpad Van Veinzery vaak heeft bewandeld; en met kleêren Haar afgeleetid, wel durvt haar zuiv're leen onteeren; Om, op een liftige en bedriegelyke wyz, t' Ondekken eenig kwaad, dit houd zy ryz op ryz Styf ftaande tegenmy, fchoonikhaarkoomtetooneti Dat by Oprechtheit, gants geen Veinzery kan woonen. Oprechtheit.
't Zou kunnen zyn, Mevrouw, dat meenigmaal, door noot,
Oprechtheit zulks moeit doen, om door die lift een groot
Gevaar, hetgeen dat haar gedreigd wierd voor te ko- men : Of als zy wettelyk een kwaad heeft voorgenomen Te ftraffen; en, dat zy d'ontknoping van dat kwaad Zyn oorfprong duifter vind, zo moet zy haar gelaat En kleed, een andre fchyn als haar behoorlykgeven; Om door die Veinzery, door 't diepft geheim te ftreven Het geen de waarheit, van die kwaade zaak bedekt. Trouw-
|
||||
VAN EIGENBAAT. 79
Tröuwloozhei t.
Maar werd Oprechtheits eer niet door die daad bevlekt? Op rechthei t.
ô Neen; het ftaat haar vry om by der hand te vatten Die midd'len die zy Ί befte en oorbaarlykft zal fchatten Tot een beftraffing, van die Onrechtvaerdig is En afwykt van de Deugd. Arglistigheit.
Mevrouw, het is gewis,
Gy ftaat in Η ongelyk: haar oordeel ruft op reden Die zelv Rechtvaerdigheit niet beter zou ontleden, AlhadOprechtheitzelvs voor haar het woord gedaan. Trouwloozheit.
Ik zie deez Jufferen, Mevrouw, daar ook voor aan Arglistigheit.
Men zal het zien met haar, diekleedrenafte lichten, OPRECHTHEIT
Het zal niet noodig zyn dat gy dit zult verrichten;
Wyl we, openhartig u, bekennen dat wy zyn Die gene die gy meend: wy hebben deze fchyn, Ô Aterlingen van het mensdom! aangenoomen, Om u, op 't onverzienfte, uw boozheit in te toornen, Trouwloozheit.
Weet gy wel waar gy ftaat ? Oprfchtiieit.
. Ja j in het heerlyk hof, Dat Eigenbaat, door zyn gevolg en Ondeugd, grof
En gants tierannig heeft Verftand zynmagtontwron- gen; tn, op de Wú haar nek het ilaavse-juk gedwongen. Trouwloozheit.
Durvt gy, aan ons, zo ftout, dit wry ven in'tgezicht^. Verwaande ballingen? het was de Vorft zyn plicht, Verftand, en Wil, aldus te hand'len en te fnuiken, Zou hy, voor zyn gezach, Verftand zyn magt doen duiken,
0 Harflenloze, toevd, het geld gewis uw lyv; Wjr
|
||||
8o D Å DO Ï D
Wy zullen, ftraks, de Vorit ondekken uw bedryv.
VOORZICHTIGHEIT.
Nu is het tyd.
WlL.
Schiet toe, engrypthaaraan, myn Zinnen. 't Gevoel. Wy zullen d'aanvang nu van onze wraak beginnen, Aan u vervloekte twee. Wil.
Bind, meteenftrikenbaft, Haar handen voort by een. Arglistighext.
Help, help; wat overlaft
Werd ons hier aangedaan... Wil. Stop met een doek haar monden. Rechtvaerdigheit gy kund haar nu, zo fterk gebonden Zo lange in zekerheit bewaren, tot dat wy U Eigenbaat en al zyn. .. VOORZICHTIGHEIT, tegen Rechtvaerdigheit en Oprechtheit.
Haaftig aan een zy,
Alsge Ondeugd, onverwacht, wilt in zyn loop betrap- pen : Hy naderd onz,maak haait,met groote en wyde flappen. VIERDE TOONEEL.
Wil, De Zinnen. Ondeugd. Voor-
1. i c ç ô i g ç e é ô,ï ñ r e c ç ô ç e i t,r e c ç ô- VAERDIGHEIT, met de gebundene Á R G-
LISTIGKEIT en Ô R O U W É. Ï ÏÆ- Ç Å É Ô , ter zyden verscholen. Ondeugd.
AvAar leid dat Duivels zaad die twee Mevrouwen
heen? Wil.
|
|||||
ì
|
|||||
VAN EIGENBAAT. tt,
Wil.
Zwyg, daar het my behaagd, en 'k meen aan u geen reen Daar van te geven. Ondeugd.
Niet.' dan zal ik 't u wel leeren Door deze buliepeez, ubraav wat af te fmeeren. Wat bruft my hierdeWil.' zult gy, tot rhy, üw man . Dus fpreeken ? weet, dat ik u anders leeren kan. Wil.
Ondeugenfte der aard, poogd gy hier door uw dreigen Myn Wil, zo gy begeerd te buigen en te neigen ? Uwe ingebeelde magt, heeft uitgediend by my; Verwagt eerlang uw loon. Ondeugd.
Wat bruft my deze pry "
Zydreigd. hoe zal't hier gaan? WiL. Zo als het van te voren
Ging, in Verftand zyn tyd. Ondeugd.
Wat moet ik langer hoorcn?
Als in Verftand zyntyd! 'twasgoedindienhierniet, Door Eigenbaat gevoerd wierd, 't opperfte gebied: Die mogendheit, heeft al te goeden zorg gedragen Voor zulk een wiffel-beürt. 'τ Gevoel.
Hoe laat gy u zo plagen
Mevrouw ? 't is al teveel gevergt van ons geduld. O Ν D E U C D.
Roert gy denfnatermeê? 'k zég rekel dat gyzult
Uw bakhuiz houden, als gy niet uw maagre kneuken Wilt door myn handen zien gelvkals ftokvis beuken. 'Ziet gy noch Zuur, zegfehurk2 dat u de moord moet
flaan. |
||||
82f D E D O O D
Wil.
't Is lang genoeg, vat hem, myn Zinnen, daadlyk aan. Ondeugd.
Dats mis. ôhoük zal die pas u wel verzetten. Rechtvaerdigheit.
Dat zal Rechtvaerdigheit wel, aan u fchelm, beletten. Ondeugd.
Hoe! wie Rechtvaerdigheit ? die heb ik nooit gekend. Rechtvaerdigheit.
Niet eereloze fielt.' waart gy 'er niet ontrent Toengy, en Vleijery,haar van dit hof verbanden? 'k Voorzeid u toen al, datgyzoud,inmynehanden Vervallen, alsgy, daar het allerminfte op dacht. Ondeugd.
Ach! 't wierd om Eigenbact, door my, alleen volbragt; Jk moeft gehoorzaam zyn. ai wilt het my vergeven; Gy hebt, wel meer, op hoop van Ondeugds beter leven, Door uwe vingeren, zyn feilen aangezien. Rechtvaerdigheit. Wilt nu niet hopen dat zulks meerder zal gefchiên. 't Is waar, 'k vergaf u vaak uw boosheên en gebreken; Maar 'k heb nooit, na die tyd, het allerminfte teken Van beterfchap, in al uw levens-loop befpeurd. Ondeugd.
Maar denk Rechtvaerdigheit dat nimmer is gebeurd Kan, ach! verhoor my toch, daar na wel eensgebeuren Yegens Wil.
Spreek toch een woord voor my. Wil. 'k Zag liever uverfcheuren,
Als losgelaten; neen,bezucht, beween, beklaagd Nu uwenmoetwil daargyonsmeê hebt geplaagd. Rechtvaerdigheit wilt hem by d'andre twee bewaren; 'k Wil voor een korte wyl hem noch in't leven fparen. Ondeugd.
Was Eigenbaat hier. ach! ik was verzekerd, dat Hy wel beletten zou my zo te kneev'Ien. Wil.
|
||||
VAN EIGENBAAT. 83
Wil.
Wat
Rept gy van dien Tieran.' zyn magt is hem ontnomen. Ondeugd.
Door wie? Wil.
Dat zult gy zien wanneer hy hier zal komen: Gy zult, dien rover van my η ftaaten goed en bloed, Vol doodfchrik, magtelooz zien vallen my te voet.... Maar wat wil dat gerucht? VOORZICHTIGHEIT.
't Is Godsvrucht, die hier beide
Schynheiligheit, komt met, Bedrog gevangen leiden. VYVDE TOONEEL.
Wil, Voorzichtigheit, Oprecht-
heit, de Zinnen; Godsvrucht, met Schynheiligheit en Bedrog ge- vangen. Rechtvaerdigheit, met Arglistigheit, Trouw- tOOZHEIT,f»ON])EUGP/fr
zyden gevangen houdende^ verfcbolen, Schynheiligheit.
LAat los gy oude; ofvreezdesKonings ongenaâ. Godsvrucht.
Wie is uw Koning, zeg PBedriegfter, zielen fchaâ, •En oorzaak van 't bederv der menfelyke zeeden; Gyhuichchelaarfterin uw plichten en gebeeden; Verachtfter van de Deugd, bezitfter van myn ftaat; Wie zou ik vrezen ?fpreekt. Schynheilighei t.
Den Groot- Vorft Eigenbaat,
|
|||||||
Die
|
|||||||
F 2
|
|||||||
84 DE DOOD
GqPSVRUCHT.
Die kende ik nimmer; noch ik zal hem nimmer eeren:
DeremeWil, plachtmyalleenigteregeeren, Door Deugden door Verftand; en 'k volg noch haar geboon
Met een Oprecht gemoed , úç 't dienen van de Goôn. Mögt ik 'my eenmaal, voor de Wil noch neder buigen, Hoe needrig zou ik, haar, myn dienftbaarheit betuigen; Maar'k vind haar nergend. ach! Oprechthei t.
't Schynt, moeder, dat gy zucht
Om iemanr. Godsvrucht.
Ja't is waar. 'k ben Godsvrucht, die de lucht En Hemelen vervuld, met bidden enmet fmeeken, Ommyn Vorilin , de Wil, eens voor myn dood te fpreeken!
Maar, 'k heb haar iteets vergeevs by Ydercen gezocht; Hyzeimyeindelyk, hoe dat zy was, verknocht Aan Ondeugd door de» trouw; en hoe, dat Deugd om 't leven
Gebragt was met Verftand; een moord zo booz bedre- ven , Door raad van't fnood Bedrog en van Schynheiligheit, Die ik gevangen hou. myn yver en myn vleit Die heeft haar overmant, ik zal haar dus gebonden Bewaren, tot dat ik myn Wil heb weer gevonden. Oprechthe é ô.
Waar vongt gy deze twee ? G onsvRuCHT.
Hier eeven voor IietHof
Daar ik haar heb myn kleed gerukt van 't lichchaam of, Om het gemeen daar door niet meer in flaap te wiegen ; NochvroomeOnnoozclheit, niet Godlooztebedrie- gen.
Bedrog,,diehad bynaontworfleldmyne macht, HadmydeWaarheit niet verfterkt met haare kracht. O p-
|
||||
VAN EIGRNBAÄT. 8?
Oprechthe é ô.
Hoe koomt gy hier met haar ? Godsvrucht.
Zy trokken, hoegebonden
Zy waren, my hier in dit hof. Op rech ô he it.
Gewis zy konden
U fchoon 't met eigen wil gefchied was, nimmermeer Meer dienftdoen; want gy vind, daar door, uw Wil hier weer:
Daar ftaat zy. Godsvrucht.
Kan hetzyn! dezwakheitmyneroogen, Veroorzaakt door geween uit louter mededoogen, Om u, mynwaardeWil, inuwgeletnelend Die maakten u, aanmyn gezicht, gants onbekend, Leg dan de fchuld daar op dat ik u niet gegroet heb. Maar, dank zy 't Godendom! dat ik u hier ontmoet heb. Wil.
Ryz; waarde moeder ryz; het paftnietdatzich buigt De Godsvrucht, voorde Wil: ftaat op. ik bid betuigt Alleen de Goón die eer.' Godsvrucht.
Ik ryz op uw begeeren;
En zal de Goon , met u, eerbiedig altyd eereh- Wit.
Rechtvaerdighei't, neem haar die twee gevangens af: Breng haar by d'andre tot den uitvoer haarer ftraf. R E C Ç X V Á E R D I G II E É Ô
't Zal daadelyk, al wat vrouw Wil begeerd gefchieden.
V O O R Z I C II Ô I G Ç E 1 T.
Daar naaderd Eigenbaat.
|
|||||
F 3 ZES
|
|||||
86 DE DOOD
ZESDE TOONEEL.
Wl L,VoORZICHTlGHEIT,Goi»SVRUCHT,
Opechtheit, De Zinnen; Recht-
VAERDIGHEIT, met ArGLISTIG-
heit, Trouwlooïheit, On-
deugd, Bedrog, Schynhei- IIGHEIT gevangen houdende ver-
schelen. Eigenbaat. Eigenbaat.
At 's dit? wat doet gy lieden ?
Waarom hier buiten myn bevel by een vergaard ? Vreeft gy myn mogentheit niet meer, daar elk op aard Verflaavd aan myn gedrag, eerbiedig voor moet bak- ken? Waar is myn lyvwacht ? Wil.
Dood. en uw gezach aan ftukken, Door vrouw Voorzichtigheit, gebroken; gryp hem an, Myn Zinnen, gy zult nu afïchrikk'lyke aarts tieran Voor al uw wreetheên, en myn broeders moord erlan- gen Een welverdiende ftraf: en loon nawerk ontfangen. Eigenbaat, zich tegen de 'Z.'tnnen verweerende.
Help my Staatkunde; help Ondeugd; Argliftigheit; Helpmy Bedrog; toon nu Schynheiligheituw vlek; De Wil doet my geweld, hoe kunt gy noch vertoeven Uw Vorft die is innood. ach! haaftu; wybehoeven Uwbyftant, cedmy, ofuw Koning werd vermoord. Waar zyt gy, dat my niet een van u alleen hoord ? Wil.
Denk geensints dat zy úniet hooren: maarzywachten U al te famen, om met uwe, haare klachten Te mengen; 'k zal ze u voort doen werden hiergewaar. Rechtvaerdigheit, breng hen te voorfchyn. |
||||
VAN EIGENBAAT. 87
ZEVENDE TOONEEL.
w i l,v oorzichtighei t,g odsvrucht,
Oprechtheit, Rechtvaerdtgheit
met de gevangene Tr o ÜWLO OïHE ι t,Arg-
listigheit, Ondeugd, Bedrog,
Schynheiligheit; DeZinnen
met degekluifierde EIGENBAAT.
Wil.
£->ls, ziedaar;
Daar zyn uw helpers. Eigenbaat.
Ach! wat zien ik voor myn oogen! Helaas.' Arglisiigheit,
Vbomchtigheit heeft ons, ô Vorir, bedrogen, Toen Zy Oprechtheit, enRechtvaardigheit, ôpyη! In een bedrieggelyke en onbekende ichyn, Bedekt'lyk by de Wil, heeft in het hof doen komen. Eigenbaat.
En hebt gy haar bedrog niet eer als nu vernomen ? ô Duldelooz verdriet! ô fmart.' Ô hamen wee! Arglist igheit.
Was ooit Argliftigheit zo looz als zy ? Eigenbaat. Waar meê,
Hebt gy, δ ballingen , zo ver vervoerd myn zinnen, Datgy die, tot myn fchaâ, koft leiden u te minnen? Foei my, elendige! dat ik my, van u, liet Bedriegen. Ondeugd.
Ach! mynVorft' 't is uit met ons. Rechtv α erdigheit· Om niet
Onmenfchelyk geflacht, betreurd gy nu uw iyden; 't Zal
|
||||
SS DE DOOD VAN EIGENBAÂf.
» 't Zal u nkt van de irraftdie Wil begeerd bevryden; Zy is door Otts iierfteld in haar verheven ftaat. Mevrouw, wat dood begeert gy dat zy lkrven • Wil. 'k Laat
Zulks aan Voorzichtigheit. VOORZICHTIGHEIT.
Werp haar, aaneengekluifterd,
Straks in de ftinkpoel van Vergetelheit; verduifterd Blyv euwig haare naam, by haar, die, na Ver'ïlandj Van 't Eiland Vrijekeur de fcepter in haar hand Zal Voeren. Eigenbaat tegen Wil.
Ach i hebt gy dan vaftelyk beiloten
Om ons te doden ? Wil.
Ja verderv van kleine en groten; En kanker in het hart van 't x\lgemeenebeft. Ik zal myn Heerfchappy, nu fchuimen van die pelt. Tegen de "Zinnen.
Keurd gy het vonnis van Voorzichtigheit van waarde 't Gevoel.
ô Ja Mevrouw Wil.
Werp haar dan daadlyk van der Aarde Rechtvaerdigheit, in die veiflindbie poel. ik zal Myn Zinnen nu dat ik door u herfteld ben, al Wat my ontmoeten mag, uw raad, daar eer ft op vragen Om door Voorzichtigheit, my daar na wel tedragen. 'τ Gevoel.
Dat daar Oprechtheit en Rechtvaerdigheit, Mevrouw , Ons in den hand bic, tot verfterking onzer trouw. Wil
Gy Godsvrucht wilt aan my myn plichten Verder ke- ren. Godsvrucht
Ik zal; en Wil moet tot het einde zo regeerem Einde van hei Fyvde en laatfie Bedryn |
||||