-ocr page 1-
DE                          ^,
GETROUWE en WIJZE
HU IS VOO GD,
TER UITVAARTE
DES EERlVAARDIGEN HEERE
WILHELMUS van WETERING,
In Leven R. PI
EN EERTIJDS PASTOOR TE
ZOETERMEER;
NADERHAND IN DE
VOGELE'NZANG,
EN LA AS Ô TE
ROELOFS-ARENDS-VEER
DOOR
M. H. W É Ô Â O L S,
R. P. en Pastoor te Rijnzaterwoude.
Den 18. van Grasmaand 1781.
TE L E Ô D E N,
gij H. en A. KOSTE R,
Bóekverkoopers.
-ocr page 2-
Opgave van de maten van:
De getrouwe en wijze huisvoogd : ter uitvaarte des eerwaardigen heere Wilhelmus
van Wetering, in leven R. P. en eertijds pastoor te Zoetermeer, naderhand in de
Vogelenzang en laast te Roelofs-arends-veen / door M. H. Witbols ; den 18. van
Grasmaand 1781. - Te Leyden : bij H. en A. Koster, [1781]. - THO: WRT 77-328 dl 6
Omslag: 20 cm ÷ 12 cm (h ÷ b)
Pagina's: 19, 7 cm ÷ 11, 7 cm (h ÷ b)
-ocr page 3-
WAARSCHUWING.
'Er zullen in deze Leer- en Lijkreden eenige za-
ken voorkomen, die, woordlijk, niet gepre-
dikt zijn, gelijkze hier gedrukt ftaan. Ook
zullen 'er, ongetwijffeld, eenige gepredikt
zijn, die, woordlijk, niet gedrukt zijn. De
reden is deze: De Isortheid van tijd, op wel-
ken het onderwerp moest voltrokken worden,
liet niet toe, het al, daar toe nodig, te fchrij·
ven. Evenwel kan ik den Lezer verzekeren,
dat alles, .wat mijn Geheugen mij heeft toege-
laten, trouwlijk, ter drukperfe is opgegeven»
-ocr page 4-
Bladz. £
D E
GETROUWE en WIJZE
Η U I S V O O G D.
il------                         ---------                 ', -                   ""g
Quis putas eß fidelis dispenfator aut prudens, quem
conßituit Dominus fupra familiam fuam, ut det
Ulis, in tempore, tritici menfuram? Beatus ille
fervus, quem, cum venerit Dominus, invenerit
ita facientem
vere dico vobis , quoniam fupra
omnia, que posfidet, conßituet illum.
Wie is dog de getrouwe en wijze Huisvoogd, dien
de Heer gefteld heeft over zijn Huisgezin, om
hun, op hunnen tijd de maat koorn te geven?
Zalig is die Knecht, dien de Heer, als hij komt,
alzoo doende zal gevonden hebben: Ik zeg u
waarlijk, dat Hij hem over al het geen hij bezie
aal ftellen.
Luc. XII: vs. 42, 43, 44.
VOOR-REDEN.
J_k verfchijn thans voor u , (Eerwaardige Hee-
ren, Aanzienlijke Vergadering) om, op het ver-
zoek dezer Godminnende Gemeente, een werk,
allenzints moeilijk, te verrichten. Daar de Ge-
trouwheid, mijner Bedieninge verfchuldigd, van
mij afvraagt, om der ware deugd des Overleden,
in de fchale des Heiligdoms gewogen, hulde te
doen, daar eischt, van den anderen! kant, de
Α 2                        wjjs-
j
-ocr page 5-
t 4 É
í.
Wijsheid van mij, om alle lof-gevingen, binnen
de juiste palen eener Christelijke ingetogenheid,
te beperken: en dit is het, welk 'er den laft van
doet aangroeien. Welk eene onderneming,
Christenen, om de ftof behaaglijk aan den kiefchen
fmaak der verfchillende, hier tegenwoordig zijn-
de gezindheden, interichten, en de waarheid van
den blaam der vit-zieke bedillinge zuiver te hou-
den. Voegt daar bij den Tijd, ter dezer uitvoeringe
gefchikt, te gelijk met de omftandigheid, waar
inik mij bevind, en gij zult met mij toeftemmen,
dat de laft fchier ondraaglijk worde. Want wat is
het thans voor een tijd? de Paasch-tijd, die den
iganfchen mensch, van Gods Priefter, afvraagt.
Verdubbelde Predikbeurten, daaglijkfche uitdee-
ling der Heilige Sacramenten aan een aanzienlijk
getal van Geloovigen, meer dan gewoonlijk ziel-
zorgen, ziet daar (A:A:) bijvalligheden, die
mij, vreemden arbeid bezwaren. Nu; al het ge-
wicht des werks, in een, door langduurende
ziekte, afgemat ligchaam, op zwakke, en nog
waggelende fchouders, en (gelooftme) meteen'
verzwakten geest te torfchen; oordeelt, of ik aan
het oogwit dezer onderneminge, en aan uwe ver-
wachtinge, naar den eisch, voldoen kan? In waar-
heid! Indien de agting, welke ik den Overleden
heb toegedragen, indien de zucht en genegen-
heid, tot deze Gemeente, welker aanzienlijk ge-
deelte, ik bij de 16 jaren, bediend heb, in mij
geen heilige drift ontvonkten, om aan uwe be-
geerte te voldoen, ik zoude mij, of van uw ver-
zoek hebben moeten verfchoonen, of het aan-
nemende, onder denjast hebben moeten bezwij-
ken.
Het
-ocr page 6-
E 5 ]
Het is die heilige drift, welke mij, terverkie*
ginge eener ftoffe heeft aangezet, die niet zoo
zeer een Lof- als wel een Leer-reden, niet enk-
lijk een Lijk- , maar ook een. Zede-Les kan
uitmaken.
Waar deed zich ooit gunftigere gelegenheid,
tot dat einde, op, dan in de Text - woorden, die
ik verkozen heb?
Wie is dog, de getrouwe en wijze Huis voogd,
dien de Heer over zijn Huisgezin gefteld heeft,
om hun, op hunnen tijd, de maat koorn te geven ?
Zalig is die Knecht, dien de Heer, als hij komt,
alzoo doende zal gevonden hebben: Ik zeg u,
waarlijk, dat Hij hem, over al het geen, wat hij
bezit, zal ftellen. Hier vindt Gij, Geliefden,
het drievouwig inzicht, ;tgeen wij ons voorftel-
Jen. Het Leerbeleid in de verklaringe; de Lijk-
ftof in de toepasünge, de Zede-Leer in het be-
lluit.
Alwijze en Getrouwe Huisvoogd van Hemel
en Aarde, zend af, door den Geest der waarheid,
van uwen throon een vonk des Godlijken Pinxter-
vuurs, om den ijver, die in mij ontbrandt, te fpij-
zen, en daar door het onderwerp, ter uwer eere,
en ter fttchtinge mijner Toehoorers te voltrekken.
En Gij, Aanzienlijke Vergadering, guntmä, tea
dien einde uwe aandagtigheid.
VERKLARING.
Het is eene tweede gelijknis, die de Zaligma-
ker, ter verklaringe en uitbreidinge eener onmid-
iijk voorafgaande, in mijne Text-woorden invoert.
jPe Eerfte bragt den Apostel Petrus in bedenkin-
A 3                      ge,
-ocr page 7-
[ â ]
ge, of die op allen, dan wel op hun bijzonder-
lijk, moefte toegepast worden, en dit verftoutte
Hem, om het den Zaligmaker te vragen. Duidlijk
genoeg had Hem die Godlijke Leermcefter te
kennen gegeven, dat de Eerfte tot allen gezegd
was, gelijk de H. Evangelist Marcus (á) dat
ik aan uwU zeg, zeg ik aan allen: Waakt;
dit
ons, door deze woorden aantoont; En niet on-
duidlijk gaf Hij te verftaan, dat de Tweede, op
Hun, die Hij in 't beftier zijner Kerke zoude Hel-
len, bijzonderlijk moest toegeëigend worden. Hoe
juist is dit denkbeeld, wanneer men zich herin-
nert, datze zinipeelt op het gebruik, bij de Joo·
den, in groote Huisgezinnen in zwang, alwaar
een Baas-knecht, over alle de ilaven zijn's Hee-
ren werd aangefteld, (£) om hun 't zij , allen
maanden, 't zij alle \veeken, 't zij allen dagen,
eene geftelde maat Koorn uittedeelen, waarbij het
nu en dan gebeurde, dat de Heer, deszelfs ge-
trouw-en wijsheid beproefd hebbende, Hem het
bewind van zijn geheel Huishouden, in handen gaf.
Wat eene gevolg-trekking moest dit voor de
Apostelen maken? geene andere, dan datzij, in zijne
Kerk op aarde, welke Hij hier bij zulk een Huis-
gezin vergelijkt, ieder, naar rang, in het beftier,
door
(a) Mare. 13: 37.
(fe) Zie Salvian- Lib. 3. alwaar hij uitvalt tegen zulke
Meefters, die, fchoon ze den gewoonHjken Loon ont-
vingen , meer aan de gewoonte , dan aan de genoeg-
zaamheid voldeden, en de maat zoo vulden, dat ze den
Honger niet ftilden. Servis, etiamfi ftipendia ufitata pras-
ftentur confuetudini ha;c magis , quam iufficientia; fatisfa-
dunt; & ita impient canonem, ut non impleant fatietdtem.
Theopbrailts zegt:'dat de gierige rneefters zich zelveo
vpor^agen met het voetf/el hunner ilaven.
-ocr page 8-
t 7 ]
door Hem, aangefteld zijnde, dien Huisvoogd,
in de gelijknisfe voorgedragen, in Getrouw- en
Wijsheid moeften gelijk zijn.
Het is niet ongemeen in het H. Schrift, Gods
Kerk op aarde bij een Huisgezin vergeleken te
«ien. Behalven dat men 'er voorbeelden van vindt
in het H. Evangelie (c) zoo fpreekt 'er de A-
postel Paulus van , tot zijnen Leerling Timo-
theus (d) . . . Het Huis Gods, welke de Kerk
is van den Levenden God. Etn Huisgezin
, 'f
ivelk de Geloovigen uitmaken (e), en om die re-
den van Hem de Huisgenooten ff) des Geloofs
genoemd worden, welke tot hunnen Huisvoogd-
dezer ftichtinge hebben, Jefus Christus, het
Hoofd (g) der H. Kerke. *
Van den beginne zijner openbare intredinge in
deze wereld, heeft deze Godlijke Huisvader, aan
dit Gebouw, welk hij zich (hj door zijn bloed
verkregen heeft,
gewerkt, en 'er, met eenen
Zuuren arbeid, tot aan zijne dood toe, in volhard.
En, offchoon Hij, deze wereld, met zijne zicht-
bare tegenwoordigheid, zoude verlaten, wilde
hij echter het niet onvoltooid laten, maar door
zijne Apostelen, die Hij, tot dat einde met zijne
volmacht (i) voorzag, laten optrekken, endoor
hunne Opvolgers, met welke Hij tot het einde (k)
der
- O) Matt. 20: 1, Matt. 21.
(<i) 1 Tim. 3: 15.
(«) Hebr. 3: 6.
(f) Gal. ó: 10.
<g) Eph. 3: 35.
<A) AO. as: 28.
(O Matt. 28.
(4) Mau. aS.
A4
-ocr page 9-
[ 8 ]
der wereld zijn zoude, afbouwen. Zie daar Hen
&lsDienaars van Christus(l) en als JJitdeelerszij-.
ner Geheimnisfen
; En wat wil dit anders zeggen,
dân door Christus ('t zij midlijk of onmidlijk) aan-
geilelde Huisvoogden zijner Kerke, aan wie het
beilier dezes Godlijken Huisgezins , mitsgaders
de uitdeeling der Geestlijke fpijze aan de Geloofs-
genooten; is opgelegd.
Is het niet de uitdeeling dier Spijzen, waarop
de Zaligmaker doelt door de maat Koorn, in de
gelijknisfe ? worden door die waai »worden door dat
Koorn, niet zekere gefielde uitdeelingen van alle,
voor de Huisgenooten benodigde Spijzen verilaan?
Wat is Gods woord, weik's verkondiging hunner
zorge is aanbevolen ? Is het niet een Brood, door
het welk de Ziel, aan welke het bedeeld wordt,
jn de woeftijne dezer wereld gevoed wordt?
Hoort het uit den mond der eeuwige Waar-
heid. Cm) de mensch leeft niet enklijk bij broodf
maar bij alle woord, dat uit Gods mond voort-
komt.
Wat zijn de Onderwijzingen anders, dan
het daaglijksch Brood, dat de Geloofsgenooten
nuttigen ? Zijn de H. Sacramenten niet een geest-
lijk Zielen-brood, waar door de Huisgenooten
der H. Kerke, op den wech dezes Levens, on-
derhouden worden? .Zeide David niet van de
Boetvaardigheid C«) dat hij de asfche, als Brood
at, en dat de tranen zijn drank waren ?
Kan
men het H. Sacrament des Altaars, op het Avond-
maal des Nieuwen Vetbonds opgedischt, wel an-
ders aanmerken, dan het Brood, dat uit den He-
mel
(0 é Cor. 4. é,
(f«) Matt, ë ; 4·
(ç) Ff. éïß: éò>.
-ocr page 10-
Î9]
mei <V) gedaald is, daar ?er J. C. zelf van zegt (/>).*
Mijn Vleesch is waarlijk Jpijs, en mijn Bloedis
waarlijk drank?
Wat eene verkwikkende fpijs is
de troostreden niet voor eene kwijnende Ziele ?
noemtze David Cq) niet zoet boven honig?
befiraffingen zelfs, wat zijn die anders dan een
Brood, door hét zuurdeeg eener Christelijke Lief-
de gedeeszemd, hoogst nodig voor eene walgäg-
tige Ziele? moet hunne, door de zonden vervuil-
de Ziel, even gelijk eene vervuilde maag door
bittere Geneeskruiden, hier door niet gezuiverd
worden? Zoo waar is dan, Christenen, dit alles
het geestrijk Koorn, waar van de maat en uitdee-
ling, aan de bezorginge van 's Heilands dienaren,
de Huisvoogden zijner H. Kerke, is toever-
trouwd.
Denkt hier echter niet, dat de uitdeeling dier
fpijzen aan hunne willekeur worde overgelaten ?
verre van daar. Volgt de Gelijkenis, en gij zult
hooren, dat 'èr in den Huisvoogd, twee zaken,
bij de ukdeelinge, veréischt worden; Getrouw-
beiden Wijsheid.
Wat is de Getrouwheid, die hier gevraagd
wordt? de H. Chryfoftomus zal voor mij ant-
woorden (r) dat het deze zij, welke zich van
des Heeren goederen niets toevoegt, en niets
vruchdoos uitgeeft. Wat is de Wijsheid? het
is die, .zegt Hij, welke met voorzichtigheid en
vooruitzicht haar beftier weet te. regelen: waar-
lijk verëischtens, die onäffcheidlijk zijn van deze
**                                                         hunne
(<0 Joan. 6: 50.
(ρ) Joan. 6: 55.
(ï) Pf· 118: 103.
(r) Chryfoft. Hom. 78. in Mstt.
Α 5
-ocr page 11-
[ ßï j
hunne bedieninge, en die Hen, niet als Beheer-»
jfchers, maar als Beftierers dezer heilige Huishou-
dinge willen aangemerkt hebben.
Het is deze gewichtige vermaning, welke
J. C. aan zijne Apostelen gaf, zeggende: (j) de
Vorflen der Volken hecrj'chen over hen, en die,
welke de voornaamfte zijn
, gebruiken macht over
hen; maar Gijl. thoo niet.
Hij zelfs getuigt
van zich, dat Hij, daar Hij het Hoofd was
der H. Kerke, evenwel niet gekomen was,
O) om gediend te worden, maar om te die~
nen
; gevolglijk, dat zij, die zijne voetftappen
moeiten navolgen, gehouden waren, dit voor-
treflijk voorbeeld te betrachten. De H. Bernar*
dus, die van deze verplichtinge in den grond
overtuigd was, fchreef, om die reden aan zijnen
gewezen Kloosterling, Paus Eugenius, dac Hij
geen beter zwaard konde gebruiken, dan wel de
befchroomdheid over de verhevenheid aijnes
ftaats, (ö) en dat 'er in Hem geen trek moest ge-
vonden worden, om te heerfchen: en den Aarts-
Bisfchop van Sens vermaant hij nadruklijlc, ora
deszelfs Bedieninge (v~) te verheerlijken.
Een Dienaar Gods, die beven het Huisgezin
in eere is, moet beneden het Huisgezin zijn door
Ootmoedigheid, zelfs volgens de taal des Apos-
tels Paulus («O eikanderen onderworpen zijn,
in de vreeze van Christus.
Dat de Bisfchoppen,
dat de Priefters (.r) dit booren, en het voor-
beeld ,
(j) Matt. 2c: 25.
(t) Matt. 20: 28.
(u) Bern. Lib. 3. de Confid.
(v) Idem Epift. 42.
(w) Eph. 5: 21·
1%) Hier*»,
-ocr page 12-
[ " ]
beeld, welk 'er Paulus, met de daad, van ge-
toond heeft, navolgen. Daar ik vrij was, zegt
hij, (gelijk een ieder dit van Hem rnoelle getui-
gen,) heb ik mij (y) tot aller dienaar gemaakt,
om 'er meerderen te winnen.
Wat een gevaar-
lijk en lastig beftier (A. T.) voor hun, die 'er
toe geroepen zijn! waar het genoeg, nu en dan,
de verëischte wijsheid te doen hlijken; konde
men volftaan, met, _ voor een weinig tijds ge-
trouw
te zijn, wie is 'er, Christenen, die aan
dien eisch niet voldoen zoude? Maar eene wijs-
heid,
die, volgens den wijzen man (z) nooit
verlept
, te moeten bezitten : maar Getrouw te
zijn tot de dood toe,
gelijk J. C van den (α)
Bisfchop van Smyrna verëischte; ziet daar, Be-
minden, wat den last, wat het gevaar uitmaakt.
En in waarheid, wie is 'er niet IVijs, en wie
niet Getrouw, wanneer de Lucht weergalmt van
de gezegende Hozanna's, waar toe de Kindcrs
zelfs hunne ftemmen leenen, en wanneer men
den Mesfias, zegevierende, inhaalt binnen Jeru-
ialem? Maar dan Wijs, dan Getrouw te zijn,
wanneer men in het Voorhof van Pilatus fraande,
de ganfche menigte hoort uitfehreeuwen, Kruist
Hem, Kruist Hem, en met Jefus, onder een
zwaar Kruis, naar Golgotha te willen gefleept
worden; dan kent men eerst te recht den Huis-
voogd,
dien de Zaligmaker, in de gelijkenisfe, af-
beeldt.
Waar is nu die Getrouwe en Wijze Huisvoogd
te vinden? (è) waar is Hij, en wij zullen Hem
prij-
(y) ι Cor. 9: tg.
(z) Sap. 6: 13.
(α) Openb. 2 : 10.
(i) Ecclef. 31: 9.
-ocr page 13-
[ ί* ]
frijzen? want Hij heeft wondere dingen, in zijn
leven, gedaan.
Het lijdt geene tegenfpraak, dat J. C, de
Stichter en Óppervoogd dezes Huisgezins, de
oneindig Getrouwe en Wijze geweest zij. Dit
Gebouw, van eene Godlijke onderneminge,
Iconde door Niemand aangelegd worden, dan door
Hem, in wien alle J chatten (c) van Gods VVijs-
heiden Kennisje opgefioten waren,
en dus in ftaat,
om alle Wereldjche Wijsheid, tegen.welker Oor-
deel de Orde was, (d) te befchamen. En hoe
konde het werk desGebouws, tegen alle mensch-
ïyke en duiveliche hindernisfen, gehandhaafd wor-
den, dan door Hem, wiens Getrouwheid, nim-
mer, konde afvallen of bezwijken? Nimmer Baat-
zucht , nimmer eigen eer ; nimmer tijdlijk belang,
maar overal Gods eer, overal de Zaligheid der
Zielen, welke de Ziel was zijnes arbeids. Met
waarheid konde Hij zeggen '<?) ik zoek mijne eer
viiet,
maar (f) ik eer mijnen Vader. Hij moch-
te de rijke God zijn, van wien alle Rijkdommen
op aarde bedeeld worden, evenwel verkoos Hij,
van kindsbeen af, arm te zijn. Hebben de Vos*
Jchen holen
(g) en de Vogelen des Hemels nes-
ten, de Zoon des menfchen, had niets om 'er zijn
hoofd op te doen rusten.
Voorzag en wist Hij,
dat het Hem de dood kosten moeste, om zijne
Kerk, tot die hoogte, van zijnen Vader, Hem,
voorgefchreven, optetrekken , Hij was , die
Huisvoogd, welke Zijn Leven, voor zijn Huis-
gezin
(f) Colosf. 2:3-
\d) 1 Cor. 1: 19.
(e) Joan. 8: SP·
(ƒ) Joan. 8: 49·
ig) Joan. 8: 20.                       ^
-ocr page 14-
£ *3 ]
gezin (h^yten beste wilde geven; Hij moeite met
de daad bewijzen, 't geen Hij met woorden ge-
zegd had. Heilige Vader ! Toen ik (/) met bun
was, bewaarde ik ze in uwen name; die Gij mij
gegeven hebt, heb ik behouden, en niemand uit hun
is verloren gegaan, dan de Zoon des Verderj's.
Zulke Wijze en Getrouwe Huisvoogden waren
de Apostelen, die door het H. Pinxter- vuur, de
gaven van Wijsheid en van Sterkte ontvangen heb-
bende, in den arbeid des Heeren getreden zijn,
en met zulk een beleid, Gods Huisgezin, ieder
naar rang, beftierd hebben,,dat Petrus, aan het
Hoofd der Apostelen, op den Eerften dag zijner
Predikinge, het zelve (£) met omtrent drie dut'
zend Zielen
vergroot hebbe. Was de ganfche
Sanhedrin, zoo vooringenomen met hunne inzet-
tingen, wel in ftaat, om hunne wijsheid te keer
te gaan, daar zij het niet waren, welke, voor de
Vïerfcharen, fpraken,
(/) maar de Geest hun's
Vaders, die in hun/prak?
En welk eene Getrouwheid muntte 'er niet uit
in alle hunne uitdeelingen? Aan wien gaven zij de
maat Koorn niet? Wie kreeg die niet op den
tijd, wanneer hij het nodig had? Alle Baatzugt en
eigen belang moeiten zwichten voor het belang van
Gods Huisgenooten, hunner zorge aanbevolen.
Geen trek om te heerfchen, of om gediend te
worden, kon in hun plaats grijpen. Het ftond
te vast bij Hun, dat zijniet mochten heerfchen (m)
over
(A) Joan. iï: II.
(j) Joan. 17: 12.
(*) Aft. 2: 41.
(/) Matt. 10: 20,
(m) 1 Petr. $: 3.
-ocr page 15-
r ì é
ever het Erfdeel, maar dat zij, van harte, een
voorbeeld hunner kudde moeflen worden;
zij moe-
iten aangemerkt kunnen worden als (») Dienaart
van Christus,
die vol konden houden, het geen
zij alvorens gezegd hadden: (o) Zie wij hebben
alles verlaten
, en wij zijn u gevolgd; en wilden
■zij de Getrouwheid hun's meefters na volgen, moe-
ite hunne moed door geene bedreigingen, ofte
vervolgingen bezwijken. Zij mochten vluchten (p)
van de eene Stad tot de andere,
nimmer mochten
zij aartzelen, om hun Leven, daar het Gods eer
en de welvaart zijn's Huisgezins vereischten, te
verliezen: want het uur zoude komen (q) dat al-
len die hen om 't Leven brachten, zich zouden
verbeelden, Gode dienst te zullen doen.
Wie zoude zich hier niet verbeeld hebben, dat
Gods Huisgezin, na hunne Marteldood aan de
woede der bloeddoritige Wolven overgelaten,
ganfchlijk zoude verwoesd zijn? Maar neen, Aan-
dachtigen, het bloed der Martelaren werd het
zaad der Christenen, 't Ontbrak der Kerke aan
geen Heilige Ijveraren, die door Gods Geest
opgewekt, en door 's Heilands Bruid gevolmach-
tigd, het Evangelie-Licht verfpreidden in die Ge-
westen, alwaar het Volk in eene diepe onkunde
der GodÜjke zaken, en dus in de fchaduwe en
duifternisfen der dood begraven lag. Door hunne
befcheidenheid en Wijsheid verdwenen de wol-
ken der ingezogen vooröordeelen; de Dagons
der Tempelen vielen voor de Arke des Nieuwen
Ver-
(w) é Cor. 4: 1.
(») Matt. 19: 27.
(ñ) Matt. 10: 23.
(j) Joan. 16: 2.
-ocr page 16-
ί ϊ5 1
Verbunds; de Gekruiste Christus nam den zetel
in der Altaren, en men aanbad in Geest en Waar-
heid. .Kwamen 'er hinderpalen in den wech, die
hunnen arbeid dwarsboomden , wat een IJver,
wat eene Getrouwheid, om met die Heilige drift,
die hen bezielde, door alle beletzelen te dringen?
Waren Houtftapels wel groot, Schavotten en
Galgen wel hoog genoeg, om Hun den moed te
doen ontzinken, en hunne Getrouwheid, aan het
Kruis van Jefus gezworen, te doen ftruikelen?
Neen voorwaar. Toen las men de vreugd, even,
gelykby de Apostelen, uit hunne oogen , om dat
zij
(r) waardig gevonden waren, voor den naant
van Jefus verfmaadheld te lijden.
Zoo werd het Gebouw van Gods Huis, op
aarde, door de Getrouw- en Wijsheid oer Apos-
telen, en Apostolijke Mannen, van tijd' tot tijd,
door de bekende wereld, zichtbaar. Het kwam
'er nu op aan, om over alle,»bij dit Huisgezin
aangewonnen Gemeentens, f gelijk het van het
begin gefchied is) bekwame Voogden aan te
ftellen, welke den Luiiter van Gods Huis, door
een Getrouw en Wijs beftier moeiten uitbreiden,
en voer deszelfs eer en welvaart, alles opofferen.
Het Huis des Heeren zou blijven ftaan tegen (x)
ai het ■geweld der Helle; het zou dan eerst voltal-
lig zijn, wanneer de overblyfzelen der Joden (f)
fer zouden aangebragt worden,
dat is tegen de
volëindiging der wereld; en hoe konde het itaan-
de de onöphoudlijke vervolgingen der Boozen, in
ûand blijven, dan door de zorge en waakzaamheid
der
(O Aft. 5: 4I.
(s) Matt. 16: 18.
(*) Rora. p: a?.
-ocr page 17-
E ie ]
'der van tijd tot tijd , aangeftelde HuisvöogdenJ
die door onafgebroken opvolginge, den last des
Beftiers, op hunne fchouders, zouden nemen-?
Dit zag men van Eeuw tot Eeuw, van Jaar
tot jaar gefchieden, door de Getrouwheid en Wijs-
heid van zulke Eerwaardige Mannen, wiens na-
gedachtnis, door de Hiftorie ons bekend, bij de
Kerk in eere blijven zal.
Hier zag men voorbeelden van, op onze Zen-
dinge, in die Ijveraren, dewelke, door hun Gf-
trouw en Wijs beilier, en door hunne onbaat-
znchtige Spijs-deelinge aan Gods Huisgenooten,
waardig geworden zijn, dat hunne Naam, nooit
dan met eerbied, van de Geloovigen genoemd
worde. Thans ter tijde zelfs, bij eene algemeene
overftroominge der boosheid, ziet men nog den
zelfden IJver, dezelfde Godsvrucht, dezelfde Ge-
trouwheid, dezelfde Wijsheid, welke de Zalig-
heid van eenen Dienaar des Heeren, bewerken
moet, uitmunten in alle haare Huisvoogden, die
het waar belang hunner Zendinge kennen, en
met de daad behartigen.
TOEPASSING.
Wat een voorbeeld doet zich hier niet op voor
uwe oogen (A. T.) in uwen Overleden Har-
der? Waar zag men ooit Getrouwheid, waar ooit
Wijsheid in het beftier van dat gedeelte des God-
Jijken Huisgezins, zijner zorge toevertrouwd',
zijne Getrouw- en Wijsheid voor hetzelve over-
treffen?
Maar zacht! De diepe Nederigheid; die ge-
trouwe Gezellin des Levens van uwen Overle-
den
-ocr page 18-
r 17 3
«ten Harder, verbiedt mij alle Loftuitingen, hoe
ook verdiend, Hem toetezwaiën, en doet my
zwijgen.
Dan Gij, Geliefde Gemeente, kunt Gij wel
zgnen Lof verbergen ? Kunt Gij zwijgen, daar
zelfs de H. Geest u aanfpoort in foortgelijk voor-
beeld, zeggende («) de Gemeente zal zijnen
Lof verkondigen. Velen zullen zijne Wijsheid
prijzen
, die in der Eeuwigheid niet zal vergeten
'worden; zijne Gedächtnis zal niet vergaan ι zij-
ne Naam zal opgehaald worden van geflachte tot
geflacht.
Moet de ondervinding van, omtrent»
vijfjaren, voor u niet getuigen van zijn Liefde-
rijk Gedrach? Van zijne onafgebroken zorge?
Van zijnen onvermoeiden arbeid ? Van zijne va-
derlijke neiginge voor den welvaart zijn'.s Volks?
Werd 'er meer dan gemeene Wijsheid ver-
zocht, om dien dikken fcheids - muur, die , eene
halve Eeuwe, te jammerlijk dqze uwe Gemeente
verdeelde, aftebrekeii, was Hij het niet (Α. Τ.)
welke dien, der mate geflecht heeft, dat de eene
fieen op den anderen niet gebleven zij, maar al-
len tot eenen Schaapjlal en tot eenen Harder ge*
bragt zijn? En wat konde men anders van zijne
onderneminge verwachten, daar Hij 'er reeds
een roemwaardig voorbeeld van had gegeven irj
de Gemeente van Zoetermeer, alwaar Hij geroe-
pen was , om hetzelfde werk te verrichten ?
Werd 'er Wijsheid geyraagd, om met een be-
fcheiden oordeel, de maat Koorn, dat is de
Geestlijke Spijzen aan de Huisgenooten des Hee-
ren uittedeelen, waar vond men ooit doorzichtt-r
ger beleid, om, naar ieders vermogen, en op
(.«) Ecctef. 39: ï4%
-ocr page 19-
ΓΊ8- 31
gevoeglijken tijde, de maat en hoedanigheid van
ipijzen te regelen? de Sterken genoten de vleesch-
fpijs van Gods Geheimnisfen; de Zwakken de
onvervaischte melk der waarheid.
Werd 'er ooit wel de tijd, op welken 'er de
bedeeling van gefchieden moest, verzuimd of na-
gelaten ? 't Ontbrak den Gezonden nooit aan het
Brood van Gods Woord, door het welk hunne.
Ziel moeite gevoed worden; den Zieken en
Gebreklijken nooit aan verkwikkenden Troost-
honig. Laat dè Droëvigen voor mij getuigen,
of Hij, met hun (op den raad des Apostels) niet
altijd droevig was
(v). Laat de Armen voor
mij fpreken, of zij, in hunnen nood niet altijd zijn
verzadigd geworden ? Zijn 'er niet manden met
broklingen voor hun overgefchoten ? Laat de
klederen, waar door hunne naaktheid bedekt is,
en welke zij thans nog dragen, voor het oog der
wereld, 'er getuignis van geven. Dat de Zon-
daars hier komen verklaren, of zij het tranen-
brood, Hun, door zijne gepaste beftraffingen toe-
bedeeld, op hunnen tijd niet gegeten hebben.
Wie is 'er onder Hen, die met de Emmaus-
gangeren niet moet uitroepen: (w) Was ons hart
niet brandende in ons, toen Hij, met ons, op den
xvegjprak, en ons de Schrift opende ?
Werd 'er Getrouwheid verë'ischt, om het op-
geleid Beftier, naar den wil des Heeren waarte-
nemen, Gij moogt vrij zeggen, dat die in Herû
gevonden wierd, en dat die zijner Wijsheid
evenaarde. Heeft ooit de Baatzucht zijne Bedie-
ïiinge bevlekt? Heeft ooit eigen Eer, heeft ooit
tijdlijk-
(y) Rom. 12: 15.
(ψ) Luc. 24: 32. ,
-ocr page 20-
f ίο ]
iïjdlijk belang in zijne bedeclingeii kunnen IfSï*
pen? Heeft ooit Voor- of Tegenfpoed zijne'
Trouw kunnen krenken ? Zijne IJver voor Godi
Huis,
(jO die-Hem verjlondefi had, zoude aoöil
zijne gezondheid, nooit zijn Leven ontzien heb-
ben, daar het noodig zou geweest zijn, zich zei*
ven voor de Zaligheid zijner Gemeeüte opteöfe-
ien.
Ziedaar, Christenen, de GetroüWe en Wijze
Huisvoogden, die de Heer over zijn Huisgezin
gefteld heeft, om hun, op hunnen tijd, ds maa»·
K.oorn te geven. Zalig zijn dan die allen, die
Heer, als Hij komt, alzoo doende zal gevende«
hebben. Ik zeg u waarlijk, dat Hij hen, over'
al, wat Hij bezit, zal fteilen. Heerlijke Loon*
voor een oogenblik weiks, een gewicht Vafi
Heerlijkheid!
Is dit de vergelding niet geweest voor den vef-
ïiederenden arbeid, welken de Godlijke Opper^
voogd des Kerklijken Huisgezins, met eêne vol-
vaardige gehoorzaamheid aan zijnen' Hernèlfche*
Vader, tot zijne Kruisdood toe, voltrokken'
heeft. Heeft de Vader Hem daarom niét verhe-
ven
(y) en eenen Naam gegeven boven alle na-
men
, op dat in den Name van jfefus alle kni'M
•zouden gebogen worden van hun
, die in den He-
mel, op de aarde, en onder de aai'äe 7Jjn, en altë
tongen zouden belijden^ dat J. C. in de' Heerlijk-
heid Gods zijn's Vaders is'? h
Hij daarom va«
God' niet aangeßeld als Rechter éfr Levenden ë#
dooden? (.%)
(*) Joan. 2 : ι?,
y ) Philipp. 2: 5,
s) A^fe. 10: 42.
Β s
-ocr page 21-
t zo Τ
Zijn de Apostelen, die de Heere, bij zijne kom'
ße atzoo doende gevonden heeft,
niet waardig,
zalig genoemd te worden? Hebben zij geen recht
tot die vergelding, welke J. C. hun heeft toege-
zegd, om C«) op twaalf ketels te zitten, ter be-
oordeelinge der
12 flammen van Israel? Komt
dan de Heer niet tot Hen
, Wanneer hij hun, met
de Kroone der Heerlijkheid, in hun ilerven, te
gemoed treedt? Gaan zij dan niet in het vol-
vreugdig bezit der Gelukzalige Eeuwigheid, ons,
door al het geen de Heer bezit, afgebeeld ? On-
getwijfeld, Christenen; en niet alleenlijk zij,
maar ook alle die getrouwe en wijze Huisvoog-
den, die de Heer, bij zijne komfle, alzoo doende
zal gevonden hebben;
dat is, die dat gedeelte van
het Huisgezin des Heeren, hunner Getrouw- en
Wijsheid aanbevolen, tot het einde hun's Le-
vens toe, met een Apostolijken IJver hebben
waargenomen. Weet gij niet (b) dat zij de En-
gelen zullen oordeelend
Zal het zalig genot van
Gods goederen, niet hun deel zijn, daar zij
de (e) onverwelkbare Kroon der Heerlijkheid,
•Dan den Vorst der Harderen zullen ontvangen?
Wie is 'er dan (Godminnende Gemeente) die
tiwe welgegronde verwachting op den zelfden
Loon voor uwen Harder niet zal billijken? Zal
"er wel één eenige Protestant zijn, bij wien de
Eerwaardige, in Leven, bekend was, die u dit
vertrouwen zal misduiden ? . Wordt de Wijsheid
en Getrouwheid eenes Huisvoogds, met het vol
bezit de*s Heeren Goederen beloond, en zou Hij,
die
(a) Luc. sa: 30.
(δ) ι Cor. 6: 3.
(c) 1 Petr. 5: 4-
-ocr page 22-
ß 21 ~3
die 'er in uitgemunt heeft, 'er van ontdoken
zijn?
Groote God! vergeef aan uw Volk dit hun on
fchuldig vermaak: verfchoon in hun het denk-
beeld dezer gunftige beoordeelinge. De Over-
tuiging van 's Mans Liefderijke zorge, öieze al-
len, op hunnen tijd, genoten hebben, rukt hun
dien wensch ten boezem uit.
Dan, (A. T.) kan dit wel gepaard g^an met
die vreeze, weike Hij, op het fterfbed, mij
deed blijken? Ik mochte Hem vragen: wat vreest
Gij, Getrouwe Dienaar Gods? Laat hun vree-
zen, die Gods werk trouwloos verricht, en hun-
nen plicht verraden hebben. Ik vrees, ant-
woordde Hij, niet voor de Dood, maar voor
Gods Oordeel.
Met recht, Christenen; zoude Hij niet vree-
zen, daar de Heiligfte Mannen, Hieronymusfcn
van hunnen tijd, beefden > wanneerze zich ver-
beeldden de bazuin des Laaften Oordeels te hoo-
ren?
Zoude Hij niet vreezen, die te wel wiste, dat
men zijne (d) Zaligheid,■ met vreeze en bevinge
bewerken moet?
Wordt Hij niet gedagvaard voor
dezelfde Vierfchare , daar ie) Jerufakm met
Lantaamen zal doorzogt worden
? Zag Hij,
fchoon Hij ò f) alles gedaan had, 't geen Hij heeft-
moeten doen, zich niet aan, als eenen onnutten
Knecht?
Waar is de Huisvoogd, die niet beven
zal, wanneer hij zich herinnert; dat het verlies
van
(d) Philipp. 2: 12.
(«) Soph. 1: i2.
(f) Lue. 17: 10.
J5 ,3
-ocr page 23-
Ι 22 ]
wen èéne JtZtete,zijnerzorge aanbevolen, (?) van
zijne hand zal afgevraagd vjorden? If^ie flaat
ooit de hand ζοθ ernßig aan den ploeg
(h) die
nimmer agter uit ziet ?
Zullen alle onze werken, wat meer is» alle onze
woorden, ja wat het meest is, alle onze gedach-
ten, voor den Alweetenden Rechter, ter veränt-
woordinge moeten komen , en zal de rechtvaar-
dige zelfs (i) daar Hij zevenmalen op den dag
valt,
niet beducht zijn, dat Hij in de Jchale der
Gere-chtigkcid
(£) te ligt zal bevonden ivorden?
Hoe rein moet het niet zijn, dat voor de Bronne
der Zuiverheid verfchijnen moet ?
Houdt echter moed, en laat de Nagedachtnis
des braven Mans, door uwe gebeden, onäffcheid-
Jijk, gepaard gaan. De traanen van Weduwen en
Wezen, die npg hunnen Vader befchreiën , zullen,
van hunne wangen biggelende, te gelijk met de
Aajmoefen der Armen, voor den throon des Eeu-
wigen Vaders opklimmen, om Hem, (l) indien
Hij mochte bezweken zijn, in de Eeuwige TVoon«
tenten binnen te halen.
Dan; ik verfchijn hier niet, om uwe droef-
heid te vergrooten. Ik heb hooger inzicht
ïk wil U de voonmmite vrucht, weSke U, door
de Géïijfonisfe, als met de« vinger y/ordt aange-
toond, niet onttrekken»
ZEDE-
(g) Bzeth· §.· fS.
' h ) Luc. g: $2.
(?) Spreuk. 24: i(j,
(k)
Dan. 5: 27,
(0 Lvs. ii; ^
-ocr page 24-
. \
ZEDE-LEER.
ïk vind u allen door den Knecht, in de Gelijk-
fiisfe aangeduid. De Armfte , zwo wel als de
Rijkfte; de minst begaafde, zoo wel als de ver-
ftandigfte, kan hier zijne verplichting lezen. Zijt
gij niet allen, Knechten , aan wie de Heer meer
of min van zijne goederen heeft toevertrouwd?
Zijn dit de Ponden niet, die Hijugegeven heeft,
en iveiken Hij wil, dat tot woeker im) zullen
aangelegd worden?
Zal de Heere, als Hij komt,
U 'er geen rekening van vergen ? Ongetwijffeld.
Van allen, aan wie veel gegeven is, («") zalmen
veel,
gevolglijk van allen, aan wie weinig gege-
ven is,
weinig afvragen. Van allen wordt eene
evenredige Getrouwheid en Wijsheid verwacht,
willen zij, volgens de begeerte des Heeren, met
die Ponden, die hun zijn toevertrouwd, even zoo
velen winnen, en dus zich met die vaste hoop
ftrelen, dat zij, wanneer de Heer komt, en hen
alzoo doende gevonden heeft, onder de zalige
Knechten zullen gerekend worden. Zij zullen al-
len hun aandeel erven in de heerlijke bezlttingc
des Heeren; want op hun ziet de belooning; van
welke de Zaligmaker fpreekt, (o) Kom Goede en
Getrouwe Knecht, om dat gij over weinig zijt
getrouw geweest
, zal ik u over vele zaken fiel-
ten, treed binnen in de vreugde uw es Heeren.
En Gij, voornamenlijk Huisvoogden, op wie
het beftier uw's Huishoudens gelegd is, ziet Gij
'U niet afgebeeld in den Huisvoogd, van wien
men
(m) Luc. 19: 23.
(η) Luc. 12: 48.
(0) Matt. 25: ai.
B4
-ocr page 25-
[ Η ]
men Getrouw- en Wijsheidafvordert? Hebt Gij
kinders en dienstboden, en zoudt gij niet den-
ken, dat 'er eene onöphoudlijke zorg verè'ischt
worde, om hun, op hunnen tijd, de uitdeeling
der, voor Ziel en Ligchaam, benodigde fpijzert
te geven? Welk eene Wijsheidis 'er niet nodig,
om die, naar hunnen verfchillenden aart, te ver-
deelen, dat een ieder echter, tot verzadiging toe,
gevoed worde? Deze kan niet, dan eene zachte
fpijs van onderwijïinge verdragen, daar geene
de harde der beftraffinge kan verduuren. Wat
eene bekommernis moet het oog doen waken,
om de tedere Spruitjens, van kindsbeen af, tot
de deugd, en tot de vrees des Heeren te bui-
gen ! ô Wat eene omzichtigheid moet den Huis-
vader verzeilen, om de Kinders, bij hunne open-
bare intredinge in de wereld, van de algemeene
overftrominge der boosheid te bevrijden! Wat
een vooruitzicht moet 'er zijn, om hen optelei-
den tot een' ftaat, waar in zij hun beroep (p)
door goede werken kunnen verzekeren! Zijn dit
niet allen, plichten, die de Wijsheid des Huis-
Voogds moet omvatten? En nog, Christenen,
reiken deze niet toe, zoo niet de Getrouwheid in
hare verbindnisfe, ongefchend blijve. Geene
baatzucht kan hier geduld , geene eigenliefde
.verdragen, geen Zelf belang verfchoond worden;
het moet al, hun ten dienite geofferd worden,
Geene Armoede mag hen doen verilappen; gee-
ne Tegenfboed, afvallen; geene Vervolging, be-
zwijken. Wees Qetrouw tot aan de dood toe,
wordt Hun zoo wel, als aan den Bisfchop van
Smyrna, door den Oppervoogd toegeroepen.
Niet
(ƒ>") 3 Pfeif. I', ΙΟ,
-ocr page 26-
[ 25 ]
'Niet eerder kunnen zij, onder het getal der
Szalige Knechten gerekend, niet eerder in het
gansch genot der Eeuwige bezittinge gefteld
worden, dan wanneer de Heer, als Hij komt,
hen alzoo doende zal gevonden hebben.
Wie is nu die Getrouwe en Wijze Huisvoogd?
Hetfchijnt, of'er de Zaligmaker, in mijne Text-
woorden, de fchäarsheid van heeft willen aan-
wijzen. Waarlijk, 't gedrach van het heden-
daagsch Huisbeftier fpreekt te duidlijk, om 'er
de waarheid niet van te erkennen. Hoe kunt Gij
God vrucht in de kinderen vinden, daar hunne
eerfte Jeugd aan den thans bedorven imaak der
wereld gewijd wordt? Hoe kan de zede in hun
onbeimet blijven, daar zij, door hunne Ouders
zelfs, of toegelaten, of geleid worden tot zulke
gezelfchappen of plaatfen, daar zij in het gevaar
der bedervinge, verre van het te kunnen ontwij-
ken, noodzaaklijk (q) vergaan moeten? Waar
is die voorbeeldige itichting, waar mede een
Huisvoogd zijne Huisgenooten moet voorgaan?
Hunne woorden en werken zijn de ftruikelftee-
nen, waar over de jonkheid valt en verbrijzeld
wordt; Het waar hun beter ( r) met een' mole-
fleen aan den bah, in de diepte der zee gewor-
pen te worden, dan dat ze dekkenen, die in den
Heere gelooven , verargemis ge-ven.
Waar is die
waakzame oplettendheid, met weike een Huis-
voogd liet gedrach zijner dienstboden, als mee
arends oogen befpieden moet? Is hunne verwaar-
loozing op dat ftuk de oorzaak niet, dat dezen in
weeldrigheid uitipatten? Zijn zij den" naam van
Geloo-
id) Ecclef. 3: 27.
ò»·) Matt. 18: 6.
 5
-ocr page 27-
[ 26 3
Geîobvîgen wel waardig? Moeten zij (ƒ) rfie
TÂcb de zorg van,hunne Huisgenoten niet aantrek-
ken
, niet aangemerkt worden, even of zij het Ge-
loof verlochent hadden? Ztjn zij niet arger dan
Qngeloovigen
?
Hoe zou nu hunne Getrouwheid de proef kun-
nen uitftaan, daar zij in IVijsheid te kort fchie-
ten? Daar de baatzucht de fpringveder is, die
bet rad hunner beilieringe doet draiën, daar moet
het wezen eener Christlijke opvoedinge mis-
vormd; daar moet de uitdeeling der ICoornmaat,
of niet op den tijd, of niet naar den eisch gedaan
worden. Nietige beuzelzaken (?) die het ver-
jtandverduijteren;
tijdlijke belangen, die het hart
overftelpen; onverzaadbare nijgingen tot ijdele
verkwistingen; ziedaar, Christenen, de daaglijk-
fche fpijze, met welke de Huisgenooten, tot
Walgens toe, gevoed .worden. Ongelukkige
dienstknechten, die de Heer; als Hy komt, al-
zoo doende zal vinden; want daar de Loon der
Getrouwe en wijze dienaren, het Lot der Heili-
gen zijn zal, daar zal de vergelding voor de
Trouwlooze en dwaze («) het deel zijn der
Schijnheiligen.
Evenwel, hoe fchaars de voorbeelden eener
Getrouwe en Wijxe beilieringe zijn, moet men
bekennen, dat 'er in alle tijden, hoe ook bedor-
ven, Huisvoogden gevonden zijn, die door Ge-
trouwe en wijze fchikkingen, aan den wil des
Heeren in alle hunne verplichtingen beantwoord
hebben. Thans vindt Gij nog Jaïrusfen en Cor-
neliusfen, die door hun voorbeeldig Geloof, het
waar
(j) ι Tim. 5: 9. .
(i) Wijsh. 4: 2.
(») Matt. 24: sï.
/
-ocr page 28-
t 27 ]
waar geluk hun's Huisgezins bevorderen. En;
indien uwe zedigheid mij niet wederhiel, zoude
ik deze uwe Gemeente in het Huis-beftier,
door Getrouwheid exi fVijsheid uitmuntende, ten
voorbeelde van veele anderen ftellen. Inderdaad,
indien men eenigen ftaat op de uitwendige God-
vrezendheid maken mag; Indien de Nedrigheid
en Spaarzaamheid voor mij getuigen mogen, zoo
vrees ik niet, door deze mijne ftelling, te veel te
wagen.
Jk weet we!, dat 'er nog argernisfen, onder
u, zijn, die nog niet volkomen zyn uitgerooid;
•dan wij weten, dat (v) 'er verargernisfen zijn.
moeten (w
), op dat zij^ die beproefd zijn, on-
der
« kenbaar worden. Waar men tarw vindt,
daar vindt men onkruid, en beiden (x) moeten
Zij opgroeien tot den Oogst.
Gelukkig dat het
onkruid niet zoo menigvuldig zij, dat het de goe-
de tarw verftikke, en dat de aanwas door de
ijverige waakzaamheid der Huisvoogden, te ge-
lijk met de onvermoeide zorge des Geestlijken
Beftierers, van tijd' tot tijd, meer en meer ge-
fluit worde. 0 Wat eenen zaligen Loon ftaat u,
voor dezen uwen arbeid te wachten ? Gaat voort
in Getrouwheid en iVysheid, om het Huisgezin
des Heeren, over welk Gij gefteld zijt, te be-
ftieren: deelt ieder der Huisgenooten, op den
tijd, de maat hoorn uit; en ik kan u, van Gods
wege verzekeren, dat Gij, alzoo doende, wan-
neer de Heer komt, onder de zalige Knechten
zult bevonden worden: Ik zeg u waarlijk, dat
Hij u, over al 't geen Hij bezit zal ftellen.
(v) Mstt. 18: 7·
(w) 1 Cor. 11 : 19,
($0 Matt. 13: 30·
-ocr page 29-
[ *8 ]
GEBED.
V^/iiëindig Getrouwe en Wijze Oppervoogd
van Hemel en Aarde; Het is van U, dat alle
Getrouwheid en Wijsheid , tot een Chrisdijk
Huis beftier nodig, moet afkomen, willen alle,
door U, aangeftelde Huisvoogden bekwaam zijn,
om uw 'voorbeeld te kunnen navolgen. Zend
van uwen Throon, dien Gij thans in de Heerlijk-
heid aan de regterhand des Vaders, ter vergcl-
dinge van uwen zuuren arbeid voor uw Huisge-
zin gedaan, bezit, de medehelpende wijsheid
uw es Geest''s op Hen af, op dat die met Hun zij,
en met Hun werke, om te weten wat Ubehaag-
lijk is.
Daar de menschlijke zwakheid van hun
onäffcheidlijk is in dit Leven, daar hebben zij
cene Hemelfche fterkte nodig, om het opgeleid
werk, zonder bezwijkinge te verrichten. En
van wien kunnenze die verwachten, dan van U,
die Hun gezegd hebt, vraagt en Gij zult ver-
krijgen.
Gij zijt die Getrouwe God, die uwen
goeden Geest zal geven aan allen die Hem V vra-
gen.
Wij bidden en fmeken dien, voornamenlijk
voor alle die Huisvoogden, die den lasten hitte
van den dag moeten verduuren; en het zwaar
gewicht der Ziel-zorge moeten dragen. Gij
Geliefde Je.fus, Gij hebt het beproefd, hoe zwaar
die voetftappen zijn, die Gij hebt moeten zetten
om de verloren Jchapen van het Huis van Israël
optezoeken,
en zoudt Gij, als Opperprießer, niet
mßedogent'heid hebben mt hunne zwakheden?
Wij fmeken dien voor Hem, dien Gij, dezer Ge-
meente, als Hoisvoogd bebt toegevoegd, cp da'.
*Hlj
-ocr page 30-
e 29 3
Hij doof zijne Waakzaamheid, aan de Gettvuw-
en Wijsheid des Overleden niets verfchuldigd
blijve, en met dezelfde Liefde, de bedeeling der
fpijzen, Hem toevertrouwd, aan uwe Huisge-
nooten, waarneme.
Zend dien Geest, bidden wij U, op alle Christ-
lijke Huisvaders, voornamlijk op Hen dezer
Gemeente, op dat hunne Vaderlijke zorg voor
hun Huisgezin, in Gods vreeze aangelegd, tot
hunne dood toe, met zegeninge voltrokken wor-
de, op dat zij allen ten tijde uwer komfte, alzoo
doende gevonden wordende, in uw verheerlijkt
        ^^^
Huisgezin , nevens de Geestlijke Huisvoogden              /1
uwer Kerke, over al het geen Gij bezit, mogen           ^™
geiteld worden
AMEN.
i
-ocr page 31-
Bij de Drukkers dezes zijn nog eenige
weinige Exemplaaren te bekoomen van
M. H. WITBOLS Inwijdinge van Gods Tem
pel in de Gelovigen, afgebeeld door de Plech-
tige Inwijdinge der Kerken; ter gelegenheid
der Kerk-wijdinge van de R. C. Kerk te Äar-
ianderveen.
Aanfpraak der R. C. Paftoren, onder de Baifiua-
gie van Rijnland, aan den Hoog Ed. Welgeh.
Heere W. J. Th. vander Does, bij ge-
legenheid van deszelfs aanftellinge tot Dijkgraaf
en Bailjuw van Rijnland enz. enz. door M. H,
WITBOLS.