DE ^,
GETROUWE en WIJZE
HU IS VOO GD,
TER UITVAARTE
DES EERlVAARDIGEN HEERE
WILHELMUS van WETERING,
In Leven R. PI
EN EERTIJDS PASTOOR TE ZOETERMEER;
NADERHAND IN DE
VOGELE'NZANG,
EN LA AS Ô TE
ROELOFS-ARENDS-VEER
DOOR
M. H. W É Ô Â O L S,
R. P. en Pastoor te Rijnzaterwoude.
Den 18. van Grasmaand 1781.
|
||||||
TE L E Ô D E N,
gij H. en A. KOSTE R, Bóekverkoopers.
|
||||||
Opgave van de maten van:
De getrouwe en wijze huisvoogd : ter uitvaarte des eerwaardigen heere Wilhelmus
van Wetering, in leven R. P. en eertijds pastoor te Zoetermeer, naderhand in de Vogelenzang en laast te Roelofs-arends-veen / door M. H. Witbols ; den 18. van Grasmaand 1781. - Te Leyden : bij H. en A. Koster, [1781]. - THO: WRT 77-328 dl 6 Omslag: 20 cm ÷ 12 cm (h ÷ b)
Pagina's: 19, 7 cm ÷ 11, 7 cm (h ÷ b) |
||||
WAARSCHUWING.
'Er zullen in deze Leer- en Lijkreden eenige za-
ken voorkomen, die, woordlijk, niet gepre- dikt zijn, gelijkze hier gedrukt ftaan. Ook zullen 'er, ongetwijffeld, eenige gepredikt zijn, die, woordlijk, niet gedrukt zijn. De reden is deze: De Isortheid van tijd, op wel- ken het onderwerp moest voltrokken worden, liet niet toe, het al, daar toe nodig, te fchrij· ven. Evenwel kan ik den Lezer verzekeren, dat alles, .wat mijn Geheugen mij heeft toege- laten, trouwlijk, ter drukperfe is opgegeven» |
||||
Bladz. £
D E GETROUWE en WIJZE
Η U I S V O O G D.
Quis putas eß fidelis dispenfator aut prudens, quem
conßituit Dominus fupra familiam fuam, ut det Ulis, in tempore, tritici menfuram? Beatus ille fervus, quem, cum venerit Dominus, invenerit ita facientem .· vere dico vobis , quoniam fupra omnia, que posfidet, conßituet illum. Wie is dog de getrouwe en wijze Huisvoogd, dien
de Heer gefteld heeft over zijn Huisgezin, om hun, op hunnen tijd de maat koorn te geven? Zalig is die Knecht, dien de Heer, als hij komt, alzoo doende zal gevonden hebben: Ik zeg u waarlijk, dat Hij hem over al het geen hij bezie aal ftellen.
Luc. XII: vs. 42, 43, 44.
|
||||||
VOOR-REDEN.
J_k verfchijn thans voor u , (Eerwaardige Hee-
ren, Aanzienlijke Vergadering) om, op het ver- zoek dezer Godminnende Gemeente, een werk, allenzints moeilijk, te verrichten. Daar de Ge- trouwheid, mijner Bedieninge verfchuldigd, van mij afvraagt, om der ware deugd des Overleden, in de fchale des Heiligdoms gewogen, hulde te doen, daar eischt, van den anderen! kant, de Α 2 wjjs-
j
|
||||||
t 4 É
í.
Wijsheid van mij, om alle lof-gevingen, binnen
de juiste palen eener Christelijke ingetogenheid, te beperken: en dit is het, welk 'er den laft van doet aangroeien. Welk eene onderneming, Christenen, om de ftof behaaglijk aan den kiefchen fmaak der verfchillende, hier tegenwoordig zijn- de gezindheden, interichten, en de waarheid van den blaam der vit-zieke bedillinge zuiver te hou- den. Voegt daar bij den Tijd, ter dezer uitvoeringe gefchikt, te gelijk met de omftandigheid, waar inik mij bevind, en gij zult met mij toeftemmen, dat de laft fchier ondraaglijk worde. Want wat is het thans voor een tijd? de Paasch-tijd, die den iganfchen mensch, van Gods Priefter, afvraagt. Verdubbelde Predikbeurten, daaglijkfche uitdee- ling der Heilige Sacramenten aan een aanzienlijk getal van Geloovigen, meer dan gewoonlijk ziel-
zorgen, ziet daar (A:A:) bijvalligheden, die mij, vreemden arbeid bezwaren. Nu; al het ge- wicht des werks, in een, door langduurende ziekte, afgemat ligchaam, op zwakke, en nog waggelende fchouders, en (gelooftme) meteen' verzwakten geest te torfchen; oordeelt, of ik aan het oogwit dezer onderneminge, en aan uwe ver- wachtinge, naar den eisch, voldoen kan? In waar- heid! Indien de agting, welke ik den Overleden heb toegedragen, indien de zucht en genegen- heid, tot deze Gemeente, welker aanzienlijk ge- deelte, ik bij de 16 jaren, bediend heb, in mij geen heilige drift ontvonkten, om aan uwe be- geerte te voldoen, ik zoude mij, of van uw ver- zoek hebben moeten verfchoonen, of het aan- nemende, onder denjast hebben moeten bezwij- ken. Het
|
||||
E 5 ]
|
|||||
Het is die heilige drift, welke mij, terverkie*
ginge eener ftoffe heeft aangezet, die niet zoo zeer een Lof- als wel een Leer-reden, niet enk- lijk een Lijk- , maar ook een. Zede-Les kan uitmaken. Waar deed zich ooit gunftigere gelegenheid,
tot dat einde, op, dan in de Text - woorden, die ik verkozen heb? Wie is dog, de getrouwe en wijze Huis voogd,
dien de Heer over zijn Huisgezin gefteld heeft, om hun, op hunnen tijd, de maat koorn te geven ? Zalig is die Knecht, dien de Heer, als hij komt, alzoo doende zal gevonden hebben: Ik zeg u, waarlijk, dat Hij hem, over al het geen, wat hij bezit, zal ftellen. Hier vindt Gij, Geliefden, het drievouwig inzicht, ;tgeen wij ons voorftel- Jen. Het Leerbeleid in de verklaringe; de Lijk- ftof in de toepasünge, de Zede-Leer in het be- lluit. Alwijze en Getrouwe Huisvoogd van Hemel
en Aarde, zend af, door den Geest der waarheid, van uwen throon een vonk des Godlijken Pinxter- vuurs, om den ijver, die in mij ontbrandt, te fpij- zen, en daar door het onderwerp, ter uwer eere, en ter fttchtinge mijner Toehoorers te voltrekken. En Gij, Aanzienlijke Vergadering, guntmä, tea dien einde uwe aandagtigheid. VERKLARING.
Het is eene tweede gelijknis, die de Zaligma-
ker, ter verklaringe en uitbreidinge eener onmid- iijk voorafgaande, in mijne Text-woorden invoert. jPe Eerfte bragt den Apostel Petrus in bedenkin- A 3 ge,
|
|||||
[ â ]
|
|||||
ge, of die op allen, dan wel op hun bijzonder-
lijk, moefte toegepast worden, en dit verftoutte Hem, om het den Zaligmaker te vragen. Duidlijk genoeg had Hem die Godlijke Leermcefter te kennen gegeven, dat de Eerfte tot allen gezegd was, gelijk de H. Evangelist Marcus (á) dat ik aan uwU zeg, zeg ik aan allen: Waakt; dit ons, door deze woorden aantoont; En niet on- duidlijk gaf Hij te verftaan, dat de Tweede, op Hun, die Hij in 't beftier zijner Kerke zoude Hel- len, bijzonderlijk moest toegeëigend worden. Hoe juist is dit denkbeeld, wanneer men zich herin- nert, datze zinipeelt op het gebruik, bij de Joo· den, in groote Huisgezinnen in zwang, alwaar een Baas-knecht, over alle de ilaven zijn's Hee- ren werd aangefteld, (£) om hun 't zij , allen maanden, 't zij alle \veeken, 't zij allen dagen, eene geftelde maat Koorn uittedeelen, waarbij het nu en dan gebeurde, dat de Heer, deszelfs ge- trouw-en wijsheid beproefd hebbende, Hem het bewind van zijn geheel Huishouden, in handen gaf. Wat eene gevolg-trekking moest dit voor de Apostelen maken? geene andere, dan datzij, in zijne Kerk op aarde, welke Hij hier bij zulk een Huis- gezin vergelijkt, ieder, naar rang, in het beftier, door
(a) Mare. 13: 37.
(fe) Zie Salvian- Lib. 3. alwaar hij uitvalt tegen zulke
Meefters, die, fchoon ze den gewoonHjken Loon ont- vingen , meer aan de gewoonte , dan aan de genoeg- zaamheid voldeden, en de maat zoo vulden, dat ze den Honger niet ftilden. Servis, etiamfi ftipendia ufitata pras- ftentur confuetudini ha;c magis , quam iufficientia; fatisfa- dunt; & ita impient canonem, ut non impleant fatietdtem. Theopbrailts zegt:'dat de gierige rneefters zich zelveo
vpor^agen met het voetf/el hunner ilaven. |
|||||
t 7 ]
|
|||||
door Hem, aangefteld zijnde, dien Huisvoogd,
in de gelijknisfe voorgedragen, in Getrouw- en Wijsheid moeften gelijk zijn. Het is niet ongemeen in het H. Schrift, Gods
Kerk op aarde bij een Huisgezin vergeleken te «ien. Behalven dat men 'er voorbeelden van vindt in het H. Evangelie (c) zoo fpreekt 'er de A- postel Paulus van , tot zijnen Leerling Timo- theus (d) . . . Het Huis Gods, welke de Kerk is van den Levenden God. Etn Huisgezin , 'f ivelk de Geloovigen uitmaken (e), en om die re- den van Hem de Huisgenooten ff) des Geloofs genoemd worden, welke tot hunnen Huisvoogd- dezer ftichtinge hebben, Jefus Christus, het Hoofd (g) der H. Kerke. * Van den beginne zijner openbare intredinge in
deze wereld, heeft deze Godlijke Huisvader, aan dit Gebouw, welk hij zich (hj door zijn bloed verkregen heeft, gewerkt, en 'er, met eenen Zuuren arbeid, tot aan zijne dood toe, in volhard. En, offchoon Hij, deze wereld, met zijne zicht- bare tegenwoordigheid, zoude verlaten, wilde hij echter het niet onvoltooid laten, maar door zijne Apostelen, die Hij, tot dat einde met zijne volmacht (i) voorzag, laten optrekken, endoor hunne Opvolgers, met welke Hij tot het einde (k) der
- O) Matt. 20: 1, Matt. 21.
(<i) 1 Tim. 3: 15. («) Hebr. 3: 6. (f) Gal. ó: 10. <g) Eph. 3: 35. <A) AO. as: 28. (O Matt. 28. (4) Mau. aS. A4
|
|||||
[ 8 ]
|
|||||
der wereld zijn zoude, afbouwen. Zie daar Hen
&lsDienaars van Christus(l) en als JJitdeelerszij-. ner Geheimnisfen; En wat wil dit anders zeggen, dân door Christus ('t zij midlijk of onmidlijk) aan- geilelde Huisvoogden zijner Kerke, aan wie het beilier dezes Godlijken Huisgezins , mitsgaders de uitdeeling der Geestlijke fpijze aan de Geloofs- genooten; is opgelegd. Is het niet de uitdeeling dier Spijzen, waarop
de Zaligmaker doelt door de maat Koorn, in de gelijknisfe ? worden door die waai »worden door dat Koorn, niet zekere gefielde uitdeelingen van alle, voor de Huisgenooten benodigde Spijzen verilaan? Wat is Gods woord, weik's verkondiging hunner zorge is aanbevolen ? Is het niet een Brood, door het welk de Ziel, aan welke het bedeeld wordt, jn de woeftijne dezer wereld gevoed wordt? Hoort het uit den mond der eeuwige Waar- heid. Cm) de mensch leeft niet enklijk bij broodf maar bij alle woord, dat uit Gods mond voort- komt. Wat zijn de Onderwijzingen anders, dan het daaglijksch Brood, dat de Geloofsgenooten nuttigen ? Zijn de H. Sacramenten niet een geest- lijk Zielen-brood, waar door de Huisgenooten der H. Kerke, op den wech dezes Levens, on- derhouden worden? .Zeide David niet van de Boetvaardigheid C«) dat hij de asfche, als Brood at, en dat de tranen zijn drank waren ? Kan men het H. Sacrament des Altaars, op het Avond- maal des Nieuwen Vetbonds opgedischt, wel an- ders aanmerken, dan het Brood, dat uit den He- mel (0 é Cor. 4. é,
(f«) Matt, ë ; 4·
(ç) Ff. éïß: éò>.
|
|||||
Î9]
|
|||||
mei <V) gedaald is, daar ?er J. C. zelf van zegt (/>).*
Mijn Vleesch is waarlijk Jpijs, en mijn Bloedis waarlijk drank? Wat eene verkwikkende fpijs is de troostreden niet voor eene kwijnende Ziele ? noemtze David Cq) niet zoet boven honig? Dé befiraffingen zelfs, wat zijn die anders dan een Brood, door hét zuurdeeg eener Christelijke Lief- de gedeeszemd, hoogst nodig voor eene walgäg- tige Ziele? moet hunne, door de zonden vervuil- de Ziel, even gelijk eene vervuilde maag door bittere Geneeskruiden, hier door niet gezuiverd worden? Zoo waar is dan, Christenen, dit alles het geestrijk Koorn, waar van de maat en uitdee- ling, aan de bezorginge van 's Heilands dienaren, de Huisvoogden zijner H. Kerke, is toever- trouwd. Denkt hier echter niet, dat de uitdeeling dier
fpijzen aan hunne willekeur worde overgelaten ? verre van daar. Volgt de Gelijkenis, en gij zult hooren, dat 'èr in den Huisvoogd, twee zaken, bij de ukdeelinge, veréischt worden; Getrouw- beiden Wijsheid. Wat is de Getrouwheid, die hier gevraagd
wordt? de H. Chryfoftomus zal voor mij ant- woorden (r) dat het deze zij, welke zich van des Heeren goederen niets toevoegt, en niets vruchdoos uitgeeft. Wat is de Wijsheid? het is die, .zegt Hij, welke met voorzichtigheid en vooruitzicht haar beftier weet te. regelen: waar- lijk verëischtens, die onäffcheidlijk zijn van deze ** hunne
(<0 Joan. 6: 50.
(ρ) Joan. 6: 55. (ï) Pf· 118: 103. (r) Chryfoft. Hom. 78. in Mstt. Α 5
|
|||||
[ ßï j
|
|||||
hunne bedieninge, en die Hen, niet als Beheer-»
jfchers, maar als Beftierers dezer heilige Huishou- dinge willen aangemerkt hebben. Het is deze gewichtige vermaning, welke
J. C. aan zijne Apostelen gaf, zeggende: (j) de Vorflen der Volken hecrj'chen over hen, en die, welke de voornaamfte zijn, gebruiken macht over hen; maar Gijl. thoo niet. Hij zelfs getuigt van zich, dat Hij, daar Hij het Hoofd was der H. Kerke, evenwel niet gekomen was, O) om gediend te worden, maar om te die~ nen; gevolglijk, dat zij, die zijne voetftappen moeiten navolgen, gehouden waren, dit voor- treflijk voorbeeld te betrachten. De H. Bernar* dus, die van deze verplichtinge in den grond overtuigd was, fchreef, om die reden aan zijnen gewezen Kloosterling, Paus Eugenius, dac Hij geen beter zwaard konde gebruiken, dan wel de befchroomdheid over de verhevenheid aijnes ftaats, (ö) en dat 'er in Hem geen trek moest ge- vonden worden, om te heerfchen: en den Aarts- Bisfchop van Sens vermaant hij nadruklijlc, ora deszelfs Bedieninge (v~) te verheerlijken. Een Dienaar Gods, die beven het Huisgezin
in eere is, moet beneden het Huisgezin zijn door Ootmoedigheid, zelfs volgens de taal des Apos- tels Paulus («O eikanderen onderworpen zijn, in de vreeze van Christus. Dat de Bisfchoppen, dat de Priefters (.r) dit booren, en het voor- beeld , (j) Matt. 2c: 25.
(t) Matt. 20: 28.
(u) Bern. Lib. 3. de Confid.
(v) Idem Epift. 42.
(w) Eph. 5: 21·
1%) Hier*»,
|
|||||
[ " ]
|
|||||
beeld, welk 'er Paulus, met de daad, van ge-
toond heeft, navolgen. Daar ik vrij was, zegt hij, (gelijk een ieder dit van Hem rnoelle getui- gen,) heb ik mij (y) tot aller dienaar gemaakt, om 'er meerderen te winnen. Wat een gevaar- lijk en lastig beftier (A. T.) voor hun, die 'er toe geroepen zijn! waar het genoeg, nu en dan, de verëischte wijsheid te doen hlijken; konde men volftaan, met, _ voor een weinig tijds ge- trouw te zijn, wie is 'er, Christenen, die aan dien eisch niet voldoen zoude? Maar eene wijs- heid, die, volgens den wijzen man (z) nooit verlept, te moeten bezitten : maar Getrouw te zijn tot de dood toe, gelijk J. C van den (α) Bisfchop van Smyrna verëischte; ziet daar, Be- minden, wat den last, wat het gevaar uitmaakt. En in waarheid, wie is 'er niet IVijs, en wie niet Getrouw, wanneer de Lucht weergalmt van de gezegende Hozanna's, waar toe de Kindcrs zelfs hunne ftemmen leenen, en wanneer men den Mesfias, zegevierende, inhaalt binnen Jeru- ialem? Maar dan Wijs, dan Getrouw te zijn, wanneer men in het Voorhof van Pilatus fraande, de ganfche menigte hoort uitfehreeuwen, Kruist Hem, Kruist Hem, en met Jefus, onder een zwaar Kruis, naar Golgotha te willen gefleept worden; dan kent men eerst te recht den Huis- voogd, dien de Zaligmaker, in de gelijkenisfe, af- beeldt. Waar is nu die Getrouwe en Wijze Huisvoogd
te vinden? (è) waar is Hij, en wij zullen Hem prij-
(y) ι Cor. 9: tg.
(z) Sap. 6: 13. (α) Openb. 2 : 10. (i) Ecclef. 31: 9. |
|||||
[ ί* ]
frijzen? want Hij heeft wondere dingen, in zijn
leven, gedaan. Het lijdt geene tegenfpraak, dat J. C, de
Stichter en Óppervoogd dezes Huisgezins, de oneindig Getrouwe en Wijze geweest zij. Dit Gebouw, van eene Godlijke onderneminge, Iconde door Niemand aangelegd worden, dan door Hem, in wien alle J chatten (c) van Gods VVijs- heiden Kennisje opgefioten waren, en dus in ftaat, om alle Wereldjche Wijsheid, tegen.welker Oor- deel de Orde was, (d) te befchamen. En hoe konde het werk desGebouws, tegen alle mensch- ïyke en duiveliche hindernisfen, gehandhaafd wor- den, dan door Hem, wiens Getrouwheid, nim- mer, konde afvallen of bezwijken? Nimmer Baat- zucht , nimmer eigen eer ; nimmer tijdlijk belang, maar overal Gods eer, overal de Zaligheid der Zielen, welke de Ziel was zijnes arbeids. Met waarheid konde Hij zeggen '<?) ik zoek mijne eer viiet, maar (f) ik eer mijnen Vader. Hij moch- te de rijke God zijn, van wien alle Rijkdommen op aarde bedeeld worden, evenwel verkoos Hij, van kindsbeen af, arm te zijn. Hebben de Vos* Jchen holen (g) en de Vogelen des Hemels nes- ten, de Zoon des menfchen, had niets om 'er zijn hoofd op te doen rusten. Voorzag en wist Hij, dat het Hem de dood kosten moeste, om zijne Kerk, tot die hoogte, van zijnen Vader, Hem, voorgefchreven, optetrekken , Hij was , die Huisvoogd, welke Zijn Leven, voor zijn Huis- gezin
(f) Colosf. 2:3-
\d) 1 Cor. 1: 19.
(e) Joan. 8: SP·
(ƒ) Joan. 8: 49·
ig) Joan. 8: 20. ^
|
||||
£ *3 ]
|
|||||
gezin (h^yten beste wilde geven; Hij moeite met
de daad bewijzen, 't geen Hij met woorden ge- zegd had. Heilige Vader ! Toen ik (/) met bun was, bewaarde ik ze in uwen name; die Gij mij gegeven hebt, heb ik behouden, en niemand uit hun is verloren gegaan, dan de Zoon des Verderj's. Zulke Wijze en Getrouwe Huisvoogden waren de Apostelen, die door het H. Pinxter- vuur, de gaven van Wijsheid en van Sterkte ontvangen heb- bende, in den arbeid des Heeren getreden zijn, en met zulk een beleid, Gods Huisgezin, ieder naar rang, beftierd hebben,,dat Petrus, aan het Hoofd der Apostelen, op den Eerften dag zijner Predikinge, het zelve (£) met omtrent drie dut' zend Zielen vergroot hebbe. Was de ganfche Sanhedrin, zoo vooringenomen met hunne inzet- tingen, wel in ftaat, om hunne wijsheid te keer te gaan, daar zij het niet waren, welke, voor de Vïerfcharen, fpraken, (/) maar de Geest hun's Vaders, die in hun/prak? En welk eene Getrouwheid muntte 'er niet uit
in alle hunne uitdeelingen? Aan wien gaven zij de maat Koorn niet? Wie kreeg die niet op den tijd, wanneer hij het nodig had? Alle Baatzugt en eigen belang moeiten zwichten voor het belang van Gods Huisgenooten, hunner zorge aanbevolen. Geen trek om te heerfchen, of om gediend te worden, kon in hun plaats grijpen. Het ftond te vast bij Hun, dat zijniet mochten heerfchen (m) over
(A) Joan. iï: II.
(j) Joan. 17: 12. (*) Aft. 2: 41. (/) Matt. 10: 20, (m) 1 Petr. $: 3. |
|||||
r ì é
|
|||||
ever het Erfdeel, maar dat zij, van harte, een
voorbeeld hunner kudde moeflen worden; zij moe- iten aangemerkt kunnen worden als (») Dienaart van Christus, die vol konden houden, het geen zij alvorens gezegd hadden: (o) Zie wij hebben alles verlaten, en wij zijn u gevolgd; en wilden ■zij de Getrouwheid hun's meefters na volgen, moe- ite hunne moed door geene bedreigingen, ofte vervolgingen bezwijken. Zij mochten vluchten (p) van de eene Stad tot de andere, nimmer mochten zij aartzelen, om hun Leven, daar het Gods eer en de welvaart zijn's Huisgezins vereischten, te verliezen: want het uur zoude komen (q) dat al- len die hen om 't Leven brachten, zich zouden verbeelden, Gode dienst te zullen doen. Wie zoude zich hier niet verbeeld hebben, dat
Gods Huisgezin, na hunne Marteldood aan de woede der bloeddoritige Wolven overgelaten, ganfchlijk zoude verwoesd zijn? Maar neen, Aan- dachtigen, het bloed der Martelaren werd het zaad der Christenen, 't Ontbrak der Kerke aan geen Heilige Ijveraren, die door Gods Geest opgewekt, en door 's Heilands Bruid gevolmach- tigd, het Evangelie-Licht verfpreidden in die Ge- westen, alwaar het Volk in eene diepe onkunde der GodÜjke zaken, en dus in de fchaduwe en duifternisfen der dood begraven lag. Door hunne befcheidenheid en Wijsheid verdwenen de wol- ken der ingezogen vooröordeelen; de Dagons der Tempelen vielen voor de Arke des Nieuwen Ver-
(w) é Cor. 4: 1.
(») Matt. 19: 27. (ñ) Matt. 10: 23. (j) Joan. 16: 2. |
|||||
ί ϊ5 1
|
|||||
Verbunds; de Gekruiste Christus nam den zetel
in der Altaren, en men aanbad in Geest en Waar- heid. .Kwamen 'er hinderpalen in den wech, die hunnen arbeid dwarsboomden , wat een IJver, wat eene Getrouwheid, om met die Heilige drift, die hen bezielde, door alle beletzelen te dringen? Waren Houtftapels wel groot, Schavotten en Galgen wel hoog genoeg, om Hun den moed te doen ontzinken, en hunne Getrouwheid, aan het Kruis van Jefus gezworen, te doen ftruikelen? Neen voorwaar. Toen las men de vreugd, even, gelykby de Apostelen, uit hunne oogen , om dat zij(r) waardig gevonden waren, voor den naant van Jefus verfmaadheld te lijden. Zoo werd het Gebouw van Gods Huis, op
aarde, door de Getrouw- en Wijsheid oer Apos- telen, en Apostolijke Mannen, van tijd' tot tijd, door de bekende wereld, zichtbaar. Het kwam 'er nu op aan, om over alle,»bij dit Huisgezin aangewonnen Gemeentens, f gelijk het van het begin gefchied is) bekwame Voogden aan te ftellen, welke den Luiiter van Gods Huis, door een Getrouw en Wijs beftier moeiten uitbreiden, en voer deszelfs eer en welvaart, alles opofferen. Het Huis des Heeren zou blijven ftaan tegen (x) ai het ■geweld der Helle; het zou dan eerst voltal- lig zijn, wanneer de overblyfzelen der Joden (f) fer zouden aangebragt worden, dat is tegen de volëindiging der wereld; en hoe konde het itaan- de de onöphoudlijke vervolgingen der Boozen, in ûand blijven, dan door de zorge en waakzaamheid der
(O Aft. 5: 4I.
(s) Matt. 16: 18. (*) Rora. p: a?. |
|||||
E ie ]
'der van tijd tot tijd , aangeftelde HuisvöogdenJ
die door onafgebroken opvolginge, den last des Beftiers, op hunne fchouders, zouden nemen-? Dit zag men van Eeuw tot Eeuw, van Jaar
tot jaar gefchieden, door de Getrouwheid en Wijs- heid van zulke Eerwaardige Mannen, wiens na- gedachtnis, door de Hiftorie ons bekend, bij de Kerk in eere blijven zal. Hier zag men voorbeelden van, op onze Zen-
dinge, in die Ijveraren, dewelke, door hun Gf- trouw en Wijs beilier, en door hunne onbaat- znchtige Spijs-deelinge aan Gods Huisgenooten, waardig geworden zijn, dat hunne Naam, nooit dan met eerbied, van de Geloovigen genoemd worde. Thans ter tijde zelfs, bij eene algemeene overftroominge der boosheid, ziet men nog den zelfden IJver, dezelfde Godsvrucht, dezelfde Ge- trouwheid, dezelfde Wijsheid, welke de Zalig- heid van eenen Dienaar des Heeren, bewerken moet, uitmunten in alle haare Huisvoogden, die het waar belang hunner Zendinge kennen, en met de daad behartigen. TOEPASSING.
Wat een voorbeeld doet zich hier niet op voor
uwe oogen (A. T.) in uwen Overleden Har- der? Waar zag men ooit Getrouwheid, waar ooit Wijsheid in het beftier van dat gedeelte des God- Jijken Huisgezins, zijner zorge toevertrouwd', zijne Getrouw- en Wijsheid voor hetzelve over- treffen? Maar zacht! De diepe Nederigheid; die ge-
trouwe Gezellin des Levens van uwen Overle- den |
||||
r 17 3
|
|||||
«ten Harder, verbiedt mij alle Loftuitingen, hoe
ook verdiend, Hem toetezwaiën, en doet my zwijgen. Dan Gij, Geliefde Gemeente, kunt Gij wel
zgnen Lof verbergen ? Kunt Gij zwijgen, daar zelfs de H. Geest u aanfpoort in foortgelijk voor- beeld, zeggende («) de Gemeente zal zijnen Lof verkondigen. Velen zullen zijne Wijsheid prijzen, die in der Eeuwigheid niet zal vergeten 'worden; zijne Gedächtnis zal niet vergaan ι zij- ne Naam zal opgehaald worden van geflachte tot geflacht. Moet de ondervinding van, omtrent» vijfjaren, voor u niet getuigen van zijn Liefde- rijk Gedrach? Van zijne onafgebroken zorge? Van zijnen onvermoeiden arbeid ? Van zijne va- derlijke neiginge voor den welvaart zijn'.s Volks? Werd 'er meer dan gemeene Wijsheid ver-
zocht, om dien dikken fcheids - muur, die , eene halve Eeuwe, te jammerlijk dqze uwe Gemeente verdeelde, aftebrekeii, was Hij het niet (Α. Τ.) welke dien, der mate geflecht heeft, dat de eene fieen op den anderen niet gebleven zij, maar al- len tot eenen Schaapjlal en tot eenen Harder ge* bragt zijn? En wat konde men anders van zijne onderneminge verwachten, daar Hij 'er reeds een roemwaardig voorbeeld van had gegeven irj de Gemeente van Zoetermeer, alwaar Hij geroe- pen was , om hetzelfde werk te verrichten ? Werd 'er Wijsheid geyraagd, om met een be- fcheiden oordeel, de maat Koorn, dat is de Geestlijke Spijzen aan de Huisgenooten des Hee- ren uittedeelen, waar vond men ooit doorzichtt-r ger beleid, om, naar ieders vermogen, en op (.«) Ecctef. 39: ï4%
|
|||||
ΓΊ8- 31
|
|||||
gevoeglijken tijde, de maat en hoedanigheid van
ipijzen te regelen? de Sterken genoten de vleesch- fpijs van Gods Geheimnisfen; de Zwakken de onvervaischte melk der waarheid. Werd 'er ooit wel de tijd, op welken 'er de
bedeeling van gefchieden moest, verzuimd of na- gelaten ? 't Ontbrak den Gezonden nooit aan het Brood van Gods Woord, door het welk hunne. Ziel moeite gevoed worden; den Zieken en Gebreklijken nooit aan verkwikkenden Troost- honig. Laat dè Droëvigen voor mij getuigen, of Hij, met hun (op den raad des Apostels) niet altijd droevig was (v). Laat de Armen voor mij fpreken, of zij, in hunnen nood niet altijd zijn verzadigd geworden ? Zijn 'er niet manden met broklingen voor hun overgefchoten ? Laat de klederen, waar door hunne naaktheid bedekt is, en welke zij thans nog dragen, voor het oog der wereld, 'er getuignis van geven. Dat de Zon- daars hier komen verklaren, of zij het tranen- brood, Hun, door zijne gepaste beftraffingen toe- bedeeld, op hunnen tijd niet gegeten hebben. Wie is 'er onder Hen, die met de Emmaus- gangeren niet moet uitroepen: (w) Was ons hart niet brandende in ons, toen Hij, met ons, op den xvegjprak, en ons de Schrift opende ? Werd 'er Getrouwheid verë'ischt, om het op-
geleid Beftier, naar den wil des Heeren waarte- nemen, Gij moogt vrij zeggen, dat die in Herû gevonden wierd, en dat die zijner Wijsheid evenaarde. Heeft ooit de Baatzucht zijne Bedie- ïiinge bevlekt? Heeft ooit eigen Eer, heeft ooit tijdlijk-
(y) Rom. 12: 15.
(ψ) Luc. 24: 32. ,
|
|||||
f ίο ]
|
|||||
iïjdlijk belang in zijne bedeclingeii kunnen IfSï*
pen? Heeft ooit Voor- of Tegenfpoed zijne' Trouw kunnen krenken ? Zijne IJver voor Godi Huis, (jO die-Hem verjlondefi had, zoude aoöil zijne gezondheid, nooit zijn Leven ontzien heb- ben, daar het noodig zou geweest zijn, zich zei* ven voor de Zaligheid zijner Gemeeüte opteöfe- ien. Ziedaar, Christenen, de GetroüWe en Wijze
Huisvoogden, die de Heer over zijn Huisgezin gefteld heeft, om hun, op hunnen tijd, ds maa»· K.oorn te geven. Zalig zijn dan die allen, die Heer, als Hij komt, alzoo doende zal gevende« hebben. Ik zeg u waarlijk, dat Hij hen, over' al, wat Hij bezit, zal fteilen. Heerlijke Loon* voor een oogenblik weiks, een gewicht Vafi Heerlijkheid! Is dit de vergelding niet geweest voor den vef-
ïiederenden arbeid, welken de Godlijke Opper^
voogd des Kerklijken Huisgezins, met eêne vol- vaardige gehoorzaamheid aan zijnen' Hernèlfche* Vader, tot zijne Kruisdood toe, voltrokken' heeft. Heeft de Vader Hem daarom niét verhe- ven (y) en eenen Naam gegeven boven alle na- men , op dat in den Name van jfefus alle kni'M •zouden gebogen worden van hun , die in den He- mel, op de aarde, en onder de aai'äe 7Jjn, en altë tongen zouden belijden^ dat J. C. in de' Heerlijk- heid Gods zijn's Vaders is'? h Hij daarom va« God' niet aangeßeld als Rechter éfr Levenden ë# dooden? (.%) (*) Joan. 2 : ι?,
y ) Philipp. 2: 5, s) A^fe. 10: 42. Β s
|
|||||
t zo Τ
|
|||||
Zijn de Apostelen, die de Heere, bij zijne kom'
ße atzoo doende gevonden heeft, niet waardig, zalig genoemd te worden? Hebben zij geen recht tot die vergelding, welke J. C. hun heeft toege- zegd, om C«) op twaalf ketels te zitten, ter be- oordeelinge der 12 flammen van Israel? Komt dan de Heer niet tot Hen, Wanneer hij hun, met de Kroone der Heerlijkheid, in hun ilerven, te gemoed treedt? Gaan zij dan niet in het vol- vreugdig bezit der Gelukzalige Eeuwigheid, ons, door al het geen de Heer bezit, afgebeeld ? On- getwijfeld, Christenen; en niet alleenlijk zij, maar ook alle die getrouwe en wijze Huisvoog- den, die de Heer, bij zijne komfle, alzoo doende zal gevonden hebben; dat is, die dat gedeelte van het Huisgezin des Heeren, hunner Getrouw- en Wijsheid aanbevolen, tot het einde hun's Le- vens toe, met een Apostolijken IJver hebben waargenomen. Weet gij niet (b) dat zij de En- gelen zullen oordeelend Zal het zalig genot van Gods goederen, niet hun deel zijn, daar zij de (e) onverwelkbare Kroon der Heerlijkheid, •Dan den Vorst der Harderen zullen ontvangen? Wie is 'er dan (Godminnende Gemeente) die
tiwe welgegronde verwachting op den zelfden Loon voor uwen Harder niet zal billijken? Zal "er wel één eenige Protestant zijn, bij wien de Eerwaardige, in Leven, bekend was, die u dit vertrouwen zal misduiden ? . Wordt de Wijsheid en Getrouwheid eenes Huisvoogds, met het vol bezit de*s Heeren Goederen beloond, en zou Hij, die
(a) Luc. sa: 30.
(δ) ι Cor. 6: 3. (c) 1 Petr. 5: 4- |
|||||
ß 21 ~3
|
|||||
die 'er in uitgemunt heeft, 'er van ontdoken
zijn? Groote God! vergeef aan uw Volk dit hun on
fchuldig vermaak: verfchoon in hun het denk- beeld dezer gunftige beoordeelinge. De Over- tuiging van 's Mans Liefderijke zorge, öieze al- len, op hunnen tijd, genoten hebben, rukt hun dien wensch ten boezem uit. Dan, (A. T.) kan dit wel gepaard g^an met
die vreeze, weike Hij, op het fterfbed, mij deed blijken? Ik mochte Hem vragen: wat vreest Gij, Getrouwe Dienaar Gods? Laat hun vree- zen, die Gods werk trouwloos verricht, en hun- nen plicht verraden hebben. Ik vrees, ant- woordde Hij, niet voor de Dood, maar voor Gods Oordeel.
Met recht, Christenen; zoude Hij niet vree-
zen, daar de Heiligfte Mannen, Hieronymusfcn van hunnen tijd, beefden > wanneerze zich ver- beeldden de bazuin des Laaften Oordeels te hoo- ren? Zoude Hij niet vreezen, die te wel wiste, dat
men zijne (d) Zaligheid,■ met vreeze en bevinge bewerken moet? Wordt Hij niet gedagvaard voor dezelfde Vierfchare , daar ie) Jerufakm met Lantaamen zal doorzogt worden ? Zag Hij, fchoon Hij ò f) alles gedaan had, 't geen Hij heeft- moeten doen, zich niet aan, als eenen onnutten Knecht? Waar is de Huisvoogd, die niet beven zal, wanneer hij zich herinnert; dat het verlies van
(d) Philipp. 2: 12.
(«) Soph. 1: i2. (f) Lue. 17: 10. J5 ,3
|
|||||
Ι 22 ]
|
|||||
wen èéne JtZtete,zijnerzorge aanbevolen, (?) van
zijne hand zal afgevraagd vjorden? If^ie flaat ooit de hand ζοθ ernßig aan den ploeg (h) die nimmer agter uit ziet ? Zullen alle onze werken, wat meer is» alle onze
woorden, ja wat het meest is, alle onze gedach- ten, voor den Alweetenden Rechter, ter veränt- woordinge moeten komen , en zal de rechtvaar- dige zelfs (i) daar Hij zevenmalen op den dag valt, niet beducht zijn, dat Hij in de Jchale der Gere-chtigkcid (£) te ligt zal bevonden ivorden? Hoe rein moet het niet zijn, dat voor de Bronne der Zuiverheid verfchijnen moet ? Houdt echter moed, en laat de Nagedachtnis
des braven Mans, door uwe gebeden, onäffcheid- Jijk, gepaard gaan. De traanen van Weduwen en Wezen, die npg hunnen Vader befchreiën , zullen, van hunne wangen biggelende, te gelijk met de Aajmoefen der Armen, voor den throon des Eeu- wigen Vaders opklimmen, om Hem, (l) indien Hij mochte bezweken zijn, in de Eeuwige TVoon« tenten binnen te halen. Dan; ik verfchijn hier niet, om uwe droef-
heid te vergrooten. Ik heb hooger inzicht ïk wil U de voonmmite vrucht, weSke U, door de Géïijfonisfe, als met de« vinger y/ordt aange- toond, niet onttrekken» ZEDE-
(g) Bzeth· §.· fS.
' h ) Luc. g: $2. (?) Spreuk. 24: i(j, (k) Dan. 5: 27, (0 Lvs. ii; ^ |
|||||
. \
ZEDE-LEER.
ïk vind u allen door den Knecht, in de Gelijk-
fiisfe aangeduid. De Armfte , zwo wel als de Rijkfte; de minst begaafde, zoo wel als de ver- ftandigfte, kan hier zijne verplichting lezen. Zijt gij niet allen, Knechten , aan wie de Heer meer of min van zijne goederen heeft toevertrouwd? Zijn dit de Ponden niet, die Hijugegeven heeft, en iveiken Hij wil, dat tot woeker im) zullen aangelegd worden? Zal de Heere, als Hij komt, U 'er geen rekening van vergen ? Ongetwijffeld. Van allen, aan wie veel gegeven is, («") zalmen veel, gevolglijk van allen, aan wie weinig gege- ven is, weinig afvragen. Van allen wordt eene evenredige Getrouwheid en Wijsheid verwacht, willen zij, volgens de begeerte des Heeren, met die Ponden, die hun zijn toevertrouwd, even zoo velen winnen, en dus zich met die vaste hoop ftrelen, dat zij, wanneer de Heer komt, en hen alzoo doende gevonden heeft, onder de zalige Knechten zullen gerekend worden. Zij zullen al- len hun aandeel erven in de heerlijke bezlttingc des Heeren; want op hun ziet de belooning; van welke de Zaligmaker fpreekt, (o) Kom Goede en Getrouwe Knecht, om dat gij over weinig zijt getrouw geweest, zal ik u over vele zaken fiel- ten, treed binnen in de vreugde uw es Heeren. En Gij, voornamenlijk Huisvoogden, op wie
het beftier uw's Huishoudens gelegd is, ziet Gij 'U niet afgebeeld in den Huisvoogd, van wien men
(m) Luc. 19: 23.
(η) Luc. 12: 48.
(0) Matt. 25: ai.
B4
|
||||
[ Η ]
|
|||||
men Getrouw- en Wijsheidafvordert? Hebt Gij
kinders en dienstboden, en zoudt gij niet den- ken, dat 'er eene onöphoudlijke zorg verè'ischt worde, om hun, op hunnen tijd, de uitdeeling der, voor Ziel en Ligchaam, benodigde fpijzert te geven? Welk eene Wijsheidis 'er niet nodig, om die, naar hunnen verfchillenden aart, te ver- deelen, dat een ieder echter, tot verzadiging toe, gevoed worde? Deze kan niet, dan eene zachte fpijs van onderwijïinge verdragen, daar geene de harde der beftraffinge kan verduuren. Wat eene bekommernis moet het oog doen waken, om de tedere Spruitjens, van kindsbeen af, tot de deugd, en tot de vrees des Heeren te bui- gen ! ô Wat eene omzichtigheid moet den Huis- vader verzeilen, om de Kinders, bij hunne open- bare intredinge in de wereld, van de algemeene overftrominge der boosheid te bevrijden! Wat een vooruitzicht moet 'er zijn, om hen optelei- den tot een' ftaat, waar in zij hun beroep (p) door goede werken kunnen verzekeren! Zijn dit niet allen, plichten, die de Wijsheid des Huis- Voogds moet omvatten? En nog, Christenen, reiken deze niet toe, zoo niet de Getrouwheid in hare verbindnisfe, ongefchend blijve. Geene baatzucht kan hier geduld , geene eigenliefde .verdragen, geen Zelf belang verfchoond worden; het moet al, hun ten dienite geofferd worden, Geene Armoede mag hen doen verilappen; gee- ne Tegenfboed, afvallen; geene Vervolging, be- zwijken. Wees Qetrouw tot aan de dood toe, wordt Hun zoo wel, als aan den Bisfchop van Smyrna, door den Oppervoogd toegeroepen. Niet
(ƒ>") 3 Pfeif. I', ΙΟ,
|
|||||
[ 25 ]
|
|||||
'Niet eerder kunnen zij, onder het getal der
Szalige Knechten gerekend, niet eerder in het gansch genot der Eeuwige bezittinge gefteld worden, dan wanneer de Heer, als Hij komt, hen alzoo doende zal gevonden hebben. Wie is nu die Getrouwe en Wijze Huisvoogd?
Hetfchijnt, of'er de Zaligmaker, in mijne Text- woorden, de fchäarsheid van heeft willen aan- wijzen. Waarlijk, 't gedrach van het heden- daagsch Huisbeftier fpreekt te duidlijk, om 'er de waarheid niet van te erkennen. Hoe kunt Gij God vrucht in de kinderen vinden, daar hunne eerfte Jeugd aan den thans bedorven imaak der wereld gewijd wordt? Hoe kan de zede in hun onbeimet blijven, daar zij, door hunne Ouders zelfs, of toegelaten, of geleid worden tot zulke gezelfchappen of plaatfen, daar zij in het gevaar der bedervinge, verre van het te kunnen ontwij- ken, noodzaaklijk (q) vergaan moeten? Waar is die voorbeeldige itichting, waar mede een Huisvoogd zijne Huisgenooten moet voorgaan? Hunne woorden en werken zijn de ftruikelftee- nen, waar over de jonkheid valt en verbrijzeld wordt; Het waar hun beter ( r) met een' mole- fleen aan den bah, in de diepte der zee gewor- pen te worden, dan dat ze dekkenen, die in den Heere gelooven , verargemis ge-ven. Waar is die waakzame oplettendheid, met weike een Huis- voogd liet gedrach zijner dienstboden, als mee arends oogen befpieden moet? Is hunne verwaar- loozing op dat ftuk de oorzaak niet, dat dezen in weeldrigheid uitipatten? Zijn zij den" naam van Geloo-
id) Ecclef. 3: 27. ò»·) Matt. 18: 6. Â 5
|
|||||
[ 26 3
|
||||||
Geîobvîgen wel waardig? Moeten zij (ƒ) rfie
TÂcb de zorg van,hunne Huisgenoten niet aantrek- ken , niet aangemerkt worden, even of zij het Ge- loof verlochent hadden? Ztjn zij niet arger dan Qngeloovigen ? Hoe zou nu hunne Getrouwheid de proef kun-
nen uitftaan, daar zij in IVijsheid te kort fchie- ten? Daar de baatzucht de fpringveder is, die bet rad hunner beilieringe doet draiën, daar moet het wezen eener Christlijke opvoedinge mis- vormd; daar moet de uitdeeling der ICoornmaat, of niet op den tijd, of niet naar den eisch gedaan worden. Nietige beuzelzaken (?) die het ver- jtandverduijteren; tijdlijke belangen, die het hart overftelpen; onverzaadbare nijgingen tot ijdele verkwistingen; ziedaar, Christenen, de daaglijk- fche fpijze, met welke de Huisgenooten, tot Walgens toe, gevoed .worden. Ongelukkige dienstknechten, die de Heer; als Hy komt, al- zoo doende zal vinden; want daar de Loon der Getrouwe en wijze dienaren, het Lot der Heili- gen zijn zal, daar zal de vergelding voor de Trouwlooze en dwaze («) het deel zijn der Schijnheiligen. Evenwel, hoe fchaars de voorbeelden eener
Getrouwe en Wijxe beilieringe zijn, moet men bekennen, dat 'er in alle tijden, hoe ook bedor- ven, Huisvoogden gevonden zijn, die door Ge- trouwe en wijze fchikkingen, aan den wil des Heeren in alle hunne verplichtingen beantwoord hebben. Thans vindt Gij nog Jaïrusfen en Cor- neliusfen, die door hun voorbeeldig Geloof, het waar
(j) ι Tim. 5: 9. .
(i) Wijsh. 4: 2. (») Matt. 24: sï. |
||||||
/
|
||||||
t 27 ]
|
|||||
waar geluk hun's Huisgezins bevorderen. En;
indien uwe zedigheid mij niet wederhiel, zoude ik deze uwe Gemeente in het Huis-beftier, door Getrouwheid exi fVijsheid uitmuntende, ten voorbeelde van veele anderen ftellen. Inderdaad, indien men eenigen ftaat op de uitwendige God- vrezendheid maken mag; Indien de Nedrigheid en Spaarzaamheid voor mij getuigen mogen, zoo vrees ik niet, door deze mijne ftelling, te veel te wagen. Jk weet we!, dat 'er nog argernisfen, onder
u, zijn, die nog niet volkomen zyn uitgerooid; •dan wij weten, dat (v) 'er verargernisfen zijn. moeten (w), op dat zij^ die beproefd zijn, on- der « kenbaar worden. Waar men tarw vindt, daar vindt men onkruid, en beiden (x) moeten Zij opgroeien tot den Oogst. Gelukkig dat het onkruid niet zoo menigvuldig zij, dat het de goe- de tarw verftikke, en dat de aanwas door de ijverige waakzaamheid der Huisvoogden, te ge- lijk met de onvermoeide zorge des Geestlijken Beftierers, van tijd' tot tijd, meer en meer ge- fluit worde. 0 Wat eenen zaligen Loon ftaat u, voor dezen uwen arbeid te wachten ? Gaat voort in Getrouwheid en iVysheid, om het Huisgezin des Heeren, over welk Gij gefteld zijt, te be- ftieren: deelt ieder der Huisgenooten, op den tijd, de maat hoorn uit; en ik kan u, van Gods wege verzekeren, dat Gij, alzoo doende, wan- neer de Heer komt, onder de zalige Knechten zult bevonden worden: Ik zeg u waarlijk, dat Hij u, over al 't geen Hij bezit zal ftellen. (v) Mstt. 18: 7·
(w) 1 Cor. 11 : 19, ($0 Matt. 13: 30· |
|||||
[ *8 ]
|
|||||
GEBED.
V^/iiëindig Getrouwe en Wijze Oppervoogd
van Hemel en Aarde; Het is van U, dat alle Getrouwheid en Wijsheid , tot een Chrisdijk Huis beftier nodig, moet afkomen, willen alle, door U, aangeftelde Huisvoogden bekwaam zijn, om uw 'voorbeeld te kunnen navolgen. Zend van uwen Throon, dien Gij thans in de Heerlijk- heid aan de regterhand des Vaders, ter vergcl- dinge van uwen zuuren arbeid voor uw Huisge- zin gedaan, bezit, de medehelpende wijsheid uw es Geest''s op Hen af, op dat die met Hun zij, en met Hun werke, om te weten wat Ubehaag- lijk is. Daar de menschlijke zwakheid van hun onäffcheidlijk is in dit Leven, daar hebben zij cene Hemelfche fterkte nodig, om het opgeleid werk, zonder bezwijkinge te verrichten. En van wien kunnenze die verwachten, dan van U, die Hun gezegd hebt, vraagt en Gij zult ver- krijgen. Gij zijt die Getrouwe God, die uwen goeden Geest zal geven aan allen die Hem V vra- gen. Wij bidden en fmeken dien, voornamenlijk voor alle die Huisvoogden, die den lasten hitte van den dag moeten verduuren; en het zwaar gewicht der Ziel-zorge moeten dragen. Gij Geliefde Je.fus, Gij hebt het beproefd, hoe zwaar die voetftappen zijn, die Gij hebt moeten zetten om de verloren Jchapen van het Huis van Israël optezoeken, en zoudt Gij, als Opperprießer, niet mßedogent'heid hebben mt hunne zwakheden? Wij fmeken dien voor Hem, dien Gij, dezer Ge- meente, als Hoisvoogd bebt toegevoegd, cp da'. *Hlj
|
|||||
e 29 3
Hij doof zijne Waakzaamheid, aan de Gettvuw-
en Wijsheid des Overleden niets verfchuldigd blijve, en met dezelfde Liefde, de bedeeling der fpijzen, Hem toevertrouwd, aan uwe Huisge- nooten, waarneme. Zend dien Geest, bidden wij U, op alle Christ-
lijke Huisvaders, voornamlijk op Hen dezer Gemeente, op dat hunne Vaderlijke zorg voor hun Huisgezin, in Gods vreeze aangelegd, tot hunne dood toe, met zegeninge voltrokken wor- de, op dat zij allen ten tijde uwer komfte, alzoo doende gevonden wordende, in uw verheerlijkt ^^^ Huisgezin , nevens de Geestlijke Huisvoogden /1
uwer Kerke, over al het geen Gij bezit, mogen ^™
geiteld worden
AMEN.
|
||||
i
|
||||
Bij de Drukkers dezes zijn nog eenige
weinige Exemplaaren te bekoomen van |
||||||||
M. H. WITBOLS Inwijdinge van Gods Tem
pel in de Gelovigen, afgebeeld door de Plech- tige Inwijdinge der Kerken; ter gelegenheid der Kerk-wijdinge van de R. C. Kerk te Äar- ianderveen.
|
||||||||
Aanfpraak der R. C. Paftoren, onder de Baifiua-
gie van Rijnland, aan den Hoog Ed. Welgeh. Heere W. J. Th. vander Does, bij ge- legenheid van deszelfs aanftellinge tot Dijkgraaf en Bailjuw van Rijnland enz. enz. door M. H, WITBOLS. |
||||||||