. 1 ¦ ¦
- :'V
JAN VAN WIJK
-ocr page 2-f .\t'‘'.'
■,'■nbsp;nbsp;nbsp;‘.ft- '■■' ft'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, -ftquot;'‘‘;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'''ié,-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■* ■'■M
HET SIERTEELTCENTRUM BOSKOOP
-ocr page 6-BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3148 552 1
-ocr page 7-PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TEnbsp;UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. H. R. KRUYT, HOOG-LEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- ENnbsp;NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT VANnbsp;DE SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEITnbsp;DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE EN VANnbsp;DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAGnbsp;30 MEI 1941, NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE 's-GRAVENHAGE
KEMINK EN ZOON — Domplein 2 — UTRECHT
-ocr page 8- -ocr page 9-AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER.
-ocr page 10- -ocr page 11-Nu mijn academische opleiding op het punt staat afgesloten te worden, moge ik een woord van grooten dank richten totnbsp;allen, die medewerkten aan mijn wetenschappelijke vorming.
In het bijzonder breng ik U, Hooggeleerden van Vuuren, Hooggeachten Promotor, mijn dank voor hetgeen U mij voornbsp;mijn leven, vooral in den tijd, dat ik als Uw assistent werkzaam was, meegaf.
Den Burgemeester, den Secretaris en den Hoofdcommies ter secretarie van Boskoop, alsmede den Heer Ir. C. Ph. Moerlands,nbsp;voormalig Directeur van de Rijkstuinbouwschool, zij hier mijnnbsp;erkentelijkheid betuigd voor de vele inlichtingen, welke iknbsp;mocht ontvangen.
-ocr page 12- -ocr page 13-INLEIDING
Boskoop, een gemeente in het Zuid-Hollandsche weidegebied, met een naam welke tot ver buiten onze grenzen bekend is,nbsp;is een plaatsje dat den sociaal-geograaf als studieobject innbsp;hooge mate aantrekt.
Het typische eenzijdige productieproces, waarom alles in de gemeente draait, met zijn fleurige en solide artikelen heeft denbsp;belangstelling van een ieder die iets om plant of bloem geeft.nbsp;Vandaar dan ook de groote bekendheid, welke het plaatsjenbsp;geniet.
Opmerkelijk is het dan ook, dat er over deze streek veel meer op tuinbouwtechnisch dan op historisch of geografischnbsp;gebied geschreven is. Groot is het aantal artikelen waarin denbsp;verschillende producten en de wijze van telen beschrevennbsp;worden; uiterst spaarzaam daarentegen zijn de gegevens welkenbsp;het ons mogelijk maken een inzicht in den groei van dit sier-teeltcentrum te krijgen. Steeds zijn het weer dezelfde schrijversnbsp;die men tegenkomt bij het opsporen der daartoe noodigenbsp;gegevens.
In de volgende studie is een poging gedaan, om aan de hand van moeizaam verkregen, nochtans spaarzame gegevens, vannbsp;uit den gezichtshoek van den sociaal-geograaf een inzicht tenbsp;verkrijgen in de problemen, welke zich in het sierteeltcentrumnbsp;Boskoop voordoen. Moge het gelukt zijn hiermede een kleinenbsp;bijdrage geleverd te hebben om de kennis van dit deel van oiisnbsp;Vaderland te vergrooten.
-ocr page 14- -ocr page 15-HOOFDSTUK I
BEGRENZING EN BESCHRIJVING VAN HET GEBIED
Wanneer men van het sierteeltcentrum Boskoop een studie wil maken, is het begrijpelijk, dat men niet kan volstaan metnbsp;alleen de gemeente Boskoop te bestudeeren.
Het zou wel zeer toevallig zijn, indien de grenzen der gemeente geheel zouden samenvallen met die van het gebied van één bepaald productieproces, i.c. het boomkweekersbedrijf.nbsp;Immers de eerste worden in hoofdzaak bepaald door historische en administratieve invloeden, terwijl de tweede afhankelijk zijn van de geboden mogelijkheden alsmede het technischnbsp;kunnen der menschen.
In het onderhavige geval omvat de grens van het sierteelt-centrum, die dus getrokken is met als criterium: één en het zelfde productieproces, een grooter gebied dan de grens vannbsp;de gemeente Boskoop.
Deze gemeentegrens loopt zooals een blik op de topografische kaart ons doet zien, in het Noorden langs de Padensche Wetering, den Otweg en den Groeneweg. In het Oosten langsnbsp;den westelijken dijk van den Polder Middelburg. De zuidelijkenbsp;grens loopt even ten Noorden van den Nieuwen Kerkweg,nbsp;langs de z.g. Landscheiding naar het N.W., van het eind vannbsp;deze scheiding westelijk naar de Gouwe, ter hoogte van dennbsp;Ouden Vliet, volgt daarna de Gouwe tot aan den ringdijk vannbsp;den Voorofschen Polder, verder langs dezen dijk tot aan hetnbsp;stoomgemaal, vervolgens op Spruijtdam, aan den Noordeinder-weg gelegen, aan. Deze laatste vormt tezamen met de Koot-kade, welke weer op de Padensche wetering uitkomt denbsp;westelijke grens der gemeente.
Zooals reeds gezegd werd, omvat de grens van het sierteelt-
1) Chromotopografische Kaart, schaal 1 : 25000, blad 442, Boskoop.
-ocr page 16-centrum een grooter gebied. Buiten het oppervlak van de gemeente Boskoop kan men hiertoe nog rekenen de poldersnbsp;Rijneveld en Nesse, liggend in het gebied der gemeente Alphennbsp;aan den Rijn. Ook in de gemeente Hazerswoude liggen terreinen, welke men tot het centrum moet rekenen, zoo de poldernbsp;Loete, welke geheel door de sierteelt in beslag genomen is,nbsp;verder nog deelen van den polder Rietveld en den Ambachts-polder, alsmede een strook grond tusschen de Kootkade en dennbsp;weg Boskoop-Hazerswoude. Van Reeuwijk zijn het voornamelijk eenige perceelen in den polder Randenburg en bij dennbsp;Tempel, een buurtschap Z.O. van Boskoop, welke laatste echternbsp;niet met het sierteeltcentrum verbonden zijn. In de gemeentenbsp;Waddinxveen zijn maar heel weinig terreinen voor sierteeltnbsp;in gebruik.
Een begrenzing als hierboven aangegeven, dus een waarbij verschillende deelen van gemeenten in één gebied vallen metnbsp;een zelfde productieproces, stelt den onderzoeker voor moeilijkheden bij het verkrijgen der statistische gegevens, die,nbsp;aangezien de gemeente de kleinste administratieve eenheid is,nbsp;niet altijd zijn op te lossen. Daarom zal men in sommige gevallen het best doen een in Boskoop gevonden verschijnsel metnbsp;zijn verklaring in de andere gemeenten te toetsen.
Door overeenstemming in het productieproces in de gemeente Boskoop en de gebiedsdeelen der andere gemeenten, is er opnbsp;velerlei gebied een nauw contact ontstaan. Dit contact is nietnbsp;alleen cultuur-technisch maar ook administratief en sociaal.nbsp;Het is dan ook onmogelijk om Boskoop als gemeente los tenbsp;maken uit het centrum, anderszij ds zijn echter ook de omliggende gebieden zoo nauw met Boskoop verbonden, dat denbsp;gang van zaken daar niet goed te begrijpen is als men Boskoopnbsp;niet in de beschouwing betrekt.
Het zoojuist begrensde gebied, is gelegen ter weerszijden van de rivier de Gouwe en wordt doorsneden door den straatweg Benthuizen—Boskoop—Draaibrug—Reeuwijk.
Dit sierteeltcentrum Boskoop onderscheidt zich in sterke mate van het omliggende gebied. Of men nu van Noord, Zuid,nbsp;Oost of West nadert, opmerkelijk is steeds de plotselinge ver-
-ocr page 17-FOTO 1.
Overzicht van een Boskoopsche Kweekerij. Op den Voorgrond een der typische draaibruggetjes over de vaart. Foto genomen van Reijerskoop af naar het Noorden. De huisjes links op den achtergrond staan aan de Bieze.
-ocr page 18-FOTO 2.
Eén der Akkertjes te Boskoop. Duidelijk is de ligging tusschen twee vaarten in te zien. Foto genomen van Reijerskoop af naar het Noorden.
-ocr page 19-andering van het landschap. De geheele omgeving heeft het karakter van het Zuid-Hollandsche weidegebied. Groote per-ceelen weiland, afgewisseld met groepjes knotwilgen, een boerderij temidden van een door tijd en wind typisch gevormdenbsp;boomgroep, hier en daar een Hollandsche of Amerikaanschenbsp;windmolen. Op den achtergrond wazig de contouren van eennbsp;of ander dorp, een ranke kerktoren en, zooals in deze streek,nbsp;de machtige hefstellingen van een moderne brug, eindeloosnbsp;lijkt het uitzicht, dat men heeft.
Slechts op enkele plaatsen ten Westen van Boskoop wordt het groen van de grasmat, welke zoo levendig gestoffeerd isnbsp;met het mooie zwartbonte vee, onderbroken door wat bouwland.
Laat ons eens van den westelijken kant op Boskoop toerijden, langs den grooten weg van Benthuizen. Voortdurend voert de breede betonweg ons door een landschap als hierboven beschreven. Waar deze weg overgaat in een veel smal-leren klinkerweg naderen wij de grens van het sierteeltcen-trum. De laatste 2 a 300 meter zien wij aan de zuidzijde vannbsp;den weg reeds een kleine kweekerij nog in den diepen poldernbsp;gelegen. Dan loopt de weg vrij sterk omhoog, over een zeernbsp;korten afstand moeten wij een hoogteverschil vai^4 a 5 meternbsp;overwinnen, om op den dijk van de Hazerswoudsche droogmakerij te komen. Vanaf dezen dijk zien wij naar het Westennbsp;over de diepe polders waar wij doorkwamen. Naar het Oostennbsp;gaat onze blik over het sierteeltcentrum, dat op vrijwel hetnbsp;zelfde niveau gelegen is als het wegdek op den dijk waaropnbsp;wij staan. Afgeloopen is het naar dezen kant met den blik innbsp;het verre verschiet. Overal zien wij kweekeryen zoover hetnbsp;oog gaat, hier is de opstand eens wat hooger, daar zijn het nognbsp;maar zaailingen nauwelijks boven den grond komend. (Foto 1).
In den bloeitijd van Rhododendrons of Azalea's is het een intense kleurenpracht, die ons oog aanschouwt, maar ook innbsp;andere tijden van het jaar is de schakeering van de verschillende kleuren groen afgewisseld door een partij acers met hunnbsp;licht roodbruine bladeren of het blauwachtige zilver van dennbsp;zilverden een lust voor de oogen.
-ocr page 20-Op sommige plaatsen wordt onze blik over de kweekerijen onderbraken door hooger opgaand hout, dit staat op z.g.nbsp;akkers (foto 2), smalle strooken grond met aan weerszijdennbsp;een sloot, tusschen de kweekerijen gelegen. Een wandelingnbsp;over zoo'n akker is, hoewel die geen groote uitgestrektheidnbsp;heeft toch de moeite waard. Tusschen het elzenhout, afgewisseld met lijsterbes en ander struikgewas door, is het uitzichtnbsp;over de begrenzende kweekerijen steeds weer verschillend. Innbsp;het totale beeld van dit gebied werken de slooten en akkersnbsp;zeer afwisselend te midden der kweekerijen. Op deze akkersnbsp;komen wij bij het grondgebruik nog terug. Vervolgen wij onzennbsp;weg vanaf het punt waar wij het sierteeltcentrum binnen zijnnbsp;gekomen in oostelijke richting, dan passeeren wij al spoedignbsp;de grens van de gemeente Boskoop. In het terrein merken wijnbsp;hiervan echter niets, het eenige verschil is, dat de Hoogeveen-sche weg waarop wij rijden, den naam van Zijde of Zijdewegnbsp;gaat dragen.
Wat ons wel reeds opgevallen is, is de bebouwing welke wij hier aantreffen. Aan de zuidzijde is de weg geheel volgebouwdnbsp;met kleinere woningen van ,,kweekersknechts'' of „kweekersnbsp;aan land”, (zie Hoofdstuk V pag. 89) hier en daar een winkeltje of arbeiderswoning. (Foto 3). Van het achter deze huisjesnbsp;gelegen land is vrijwel niets te zien. Men constateert hier lintbebouwing van de ergste soort. De noordzijde daarentegennbsp;vertoont een totaal ander beeld. Hier liggen met groote tusschen-ruimten de vaak zeer moderne woningen van de kweekers dernbsp;grootere bedrijven. Alle liggen zij, door een breede sloot vannbsp;den straatweg gescheiden, wat men te Boskoop noemt ,,op dennbsp;kop van de kweekerij”. (Foto 4). Elk huis en iedere kweekerijnbsp;heeft zijn eigen bruggetje. Iedere kweekerswoning aan dezennbsp;kant van den weg heeft haar eigen tuin bij het huis, dat innbsp;vele gevallen met Clematis begroeid is. Deze tuinen wordennbsp;voor genoegen, maar tevens voor reclame gehouden, vandaarnbsp;dan ook dat wij hierin een keur van de beste Boskoopschenbsp;producten aantreffen. Op een mooien, zonnigen dag vormt ditnbsp;alles een buitengewoon fleurig beeld vol leven en afwisseling,nbsp;vooral ook door de tallooze soorten bruggetjes en vonders.
-ocr page 21-Op de Zijde. Blik naar het Oosten. Aan den rechterkant van de foto da aaneengesloten bebouwing der middenstands-, winkeliers- en arbaiders-woningen. Aan den linkerkant de bruggetjes, welke toegang geven tot de
kweakerswoningen op den ,,Kop van de Kweeksrijquot;.
-ocr page 22-FOTO 4.
Kweekerswoning op den ,,Kop der Kweekerijquot;.
-ocr page 23-welke met hun frissche kleuren scherp tegen het donkere water afsteken.
Gaan wij nu de Zijde verder af in de richting van Boskoop, dan zien wij een aardig voorbeeld van modernen wegenbouw, jnbsp;De Zijdeweg behoefde dringend verbreeding. Dit is in het zoonbsp;veenachtige Boskoopsche gebied een moeilijk probleem, vooralnbsp;met het tegenwoordige zware autoverkeer. Om te voorkomen,nbsp;dat de weg in den slappen veenbodem verzakt, paste men nunbsp;een nieuwe methode van wegenaanleg door het veen toe. Totnbsp;op bepaalde diepte werd het veen uitgegraven, de ontstanenbsp;kuil opgevuld met verschillende lagen van balen turfstrooiselnbsp;die in hun geheel als een meersteensmuur werden gestapeld.nbsp;Over deze turfmolmlaag werd zand aangebracht en daarop eennbsp;normale klinkerbestrating gelegd. Om zijdelings uitwijken vannbsp;de balen molm te voorkomen is een betonnen damwandnbsp;tusschen sloot en weg aangebracht. Te oordeelen naar het gedeelte van de Zijde ten Oosten van den spoorweg Gouda—Al-phen, dat reeds twee jaar geleden op deze wijze is aangelegd,nbsp;voldoet deze nieuwe methode goed.
Onzen weg verder voortzettend, kruisen wij ten slotte over een moderne hefbrug de rivier de Gouwe. Hier bevinden wijnbsp;ons in de eigenlijke kern van het dorp Boskoop. Hier staat hetnbsp;moderne Gemeentehuis, hier is ook het cultureele centrum,nbsp;dat zijn uitdrukking vindt in de kerken en scholen o.a. de Rijkstuinbouwschool.
Hier treft men ook de winkels aan, waarvan er verscheidene veel grooter zijn dan men in een dorp van nog geen 8000 zielennbsp;zou verwachten. Ook het economisch leven speelt zich in dezenbsp;kern af. De veiling is er gevestigd, evenals de bijkantoren dernbsp;groote banken. Alweer geheel onverwacht treft ons de aanwezigheid der kantoren van de Rotterdamsche Bankver-eeniging, van T. Goedewagen en Zn. uit Gouda en van denbsp;Coöperatieve Boerenleenbank.
Het dorp Boskoop heeft een typisch kruisvormige structuur als gevolg van de ligging langs de Gouwe en langs den wegnbsp;zoo juist door ons afgelegd, terwijl de kom van het dorp a.h.w.nbsp;gevormd wordt door de opvulling van de ruimte tusschen de
-ocr page 24-vier armen van het kruis. Men zou kunnen denken aan de combinatie van een straat-, rivier- en komdorp.
Na het overgaan van de brug komen wij op de Reijerskoop. Voorloopig verandert er aan het hierboven gegeven beeld nognbsp;niets. Pas tegen dat wij Boskoop haast weer uitgaan, wordt denbsp;bebouwing aan de zuidzijde van den weg iets minder aaneengesloten. Voordat wij de gemeentegrens passeeren vallen onsnbsp;eenige perceelen weiland en een drietal boerderijen op. Zijnbsp;steken wel heel erg af bij al de kweekerijen waar wij langsnbsp;gekomen zijn. Aan het eind van de Reijerskoop moeten wijnbsp;rechtsaf buigen en zijn dan meteen op den dijk van den poldernbsp;Middelburg, op weg naar Reeuwijk.
Opmerkelijk is hier weer het niveauverschil. Oost van ons kijken wij in den diepen polder. West van ons ligt het onverveende gebied van Boskoop. In het Oosten is het, op een smallenbsp;strook grond langs den weg naar den Tempel na, afgeloopennbsp;met de sierteelt. Alleen bij den Tempel zelf vinden wij nog eennbsp;klein areaal voor sierteelt in gebruik. Dit stukje van de gemeente Reeuwijk is het, dat nog nader bekeken zal worden.
Wanneer wij een tocht van Zuid naar Noord door dit gebied gemaakt hadden, dan had er in de beschrijving niet veel veranderd behoeven te worden. Het eenige verschil is feitelijknbsp;dat op dit traject geen niveauverandering optreedt. Van Goudanbsp;tot Alphen blijft het niveau practisch onveranderd.
Naast de bebouwingskern hierboven genoemd, treffen wij nog andere oudere woonwijken aan langs een tweetal wegennbsp;evenwijdig aan de lijn Zijde-Reijerskoop, en wel langs den Laag-Boskoopschen Dijk en de Bieze, alsmede langs den Otweg ennbsp;den Groeneweg. Bij beide combinaties is het deel ten Westennbsp;van de Gouwe steeds het eerst genoemd. Er bestaat echter geennbsp;vaste verbinding tusschen deze wegen over de Gouwe. Ooknbsp;langs Zuidwijk en het Goudsche Rijpad, welk laatste loopt vannbsp;Boskoop naar Alphen, liggen oudere woningen.
Gedurende den laatsten tijd werden vele nieuwe huizen gebouwd langs een aantal straten tusschen Reijerskoop en de Bieze. Ook tusschen de Gouwe en den spoorweg Gouda-Alphennbsp;werd een nieuwe woonwijk geprojecteerd, die gedeeltelijk reeds
-ocr page 25-in uitvoering is. Wat al deze uitgebreide woningbouw voor de gemeente Boskoop en het sierteeltcentrum beteekent, zullen wijnbsp;bij de behandeling van het grondgebruik leeren inzien.
Wanneer men zoo door dit Boskoopsche gebied kruist, maakt het geheel een welvarenden indruk. Op menig punt denkt mennbsp;eerder in een moderne tuinstadwijk te zijn, dan in een Zuid-Hollandsch dorpje. Deze indruk wordt nog versterkt door hetnbsp;vele plantsoen, waarbij zich uiteraard de kweekerijen zeer harmonisch aansluiten.
Na onzen tocht door Boskoop wordt het duidelijk dat de menschelijke groep hier, in tegenstelling tot die van het omliggende, geheel verveende gebied, een ander gebruik van denbsp;geboden mogelijkheden heeft gemaakt. Het opvallend grootenbsp;verschil in bodemgebruik met de omgeving, dat gepaard gaatnbsp;met een niveauverschil van rond 4 meter zoowel aan de oost-als aan de westzijde, wekt het vermoeden dat dit verschil zijnnbsp;oorsprong vindt in den bodem zelve.
Daarom zullen wij aan de hand van een geologische kaart de samenstelling van den bodem van het gebied zooals wij datnbsp;doorgetrokken zijn, nader bezien.
Uit de geologische kaart van het westelijke jonge Nederland blijkt, dat het afgeperkte gebied van Boskoop geheel gelegennbsp;is op het groote samenhangende veen van het Noord- en Zuid-Hollandsche polderland. Over het algemeen heeft dit veen,nbsp;volgens de legenda dezer kaart, een dikte van meer dannbsp;20 dm. In het Oosten en Westen wordt het sierteeltcentrumnbsp;ingesloten door twee gebieden waar het veen op de oudenbsp;zeeklei ligt. Daar heeft het veen een dikte van minder dannbsp;1 m. Ten Oosten van Boskoop loopt de grens van dit veelnbsp;dunnere veengebied vrijwel evenwijdig aan den westelijkennbsp;dijk van den polder Middelburg. Ten Westen wordt de grensnbsp;gevormd door de oostelijke dijken van den polder de Drooggemaakte Putten en de Hazerswoudsche Droogmakerij. Naarnbsp;het Zuiden toe ligt weer het veen van groote dikte; het is daarnbsp;echter in sterker mate vergraven dan in Boskoop en het tennbsp;Noorden daarvan gelegen terrein. Ten Noorden van den poldernbsp;Nesse en van de Toegangsche Wetering in den polder
-ocr page 26-10
Rijneveld raakt het veen langzamerhand bedekt met een steeds dikker wordende laag rivierklei, daar afgezet door overstroo-mingen van den ouden Rijn. Op de genoemde kaart komt eennbsp;profiel voor getrokken volgens een lijn over den driesprongnbsp;van wegen waar wij het sierteeltcentrum binnen kwamen, doornbsp;het punt 250 m Noord van de hefbrug over de Gouwe, naarnbsp;het punt 450 m Noord van den Reijerskoopschen weg, aan hetnbsp;Goudscherijpad. Een profiel dus in vrijwel oost-westelijkenbsp;richting. Dit profiel laat duidelijk een opwelving zien. Vannbsp;den genoemden driesprong af ligt het terrein van den poldernbsp;Laag Boskoop tot aan de insnijding waar de Gouwe doornbsp;stroomt, belangrijk hooger dan in de Hazerswoudsche Droogmakerij, ook ten Oosten van de Gouwe wijst het profiel eennbsp;hoogere ligging aan van de gronden uit den Vereenigden Poldernbsp;aan de oostzijde van de Gouwe, dan van den polder Middelburg. Deze feiten waren ons reeds uit eigen waarnemingnbsp;bekend. Wat het profiel ons aan nieuws brengt is, dat hetnbsp;maaiveld West van de Gouwe hooger ligt dan Oost, al is hetnbsp;verschil niet groot. Daar in dit profiel de dikte der verschillende grondsoorten aangegeven is, kunnen wij constateeren,nbsp;dat het juist de veenlaag is, die de verschillen in hoogte vannbsp;het maaiveld teweeg brengt en wel door het varieeren van denbsp;dikte der veenlaag. Hiervoor zijn geen natuurlijke oorzakennbsp;aan te wijzen. Het verschijnsel is een gevolg van het ingrijpennbsp;der menschen.
Zoowel in de polders ten Oosten als ten Westen van Boskoop heeft men indertijd ter wille van brandstof voor de groote steden het veen vergraven. In de polders met een hooger gelegen maaiveld is dit niet of althans in veel mindere mate hetnbsp;geval geweest. Afgezien van de wordingsgeschiedenis van hetnbsp;veen, levert de geologische toestand van het gebied weinignbsp;moeilijkheden op.
Ingewikkelder daarentegen is de hydrografische toestand. Het hier te behandelen gebied is verdeeld over tal van poldersnbsp;en gedeelten van polders. Tot het eigenlijke sierteeltcentrumnbsp;behooren de volgende polders: 't zuidelijk deel van den poldernbsp;Rietveld tezamen met den Loetepolder; de Nessej 't zuidelijk
-ocr page 27-11
deel van den polder Rijneveld; de Ambachtspolder; de polder Laag Boskoop; de Vereenigde Polder aan de oostzijde van denbsp;Gouwe; het Noordelijk deel van den Voorofschen Polder ennbsp;eenige perceelen in den polder de Drooggemaakte Putten.
Deze polders hebben alle een zomerpeil, dat varieert van 2 m.-A.P. tot 1.7 m.-A.P. Binnen sommige polders treft men nognbsp;wel eens één of meer perceelen aan, welke partieele bemalingnbsp;hebben door middel van een Amerikaanschen windmolen. Metnbsp;uitzondering van den polder de Drooggemaakte Putten en dennbsp;Voorofschen Polder worden alle polders in de archieven vannbsp;Rijnland reeds op het eind der 16e en begin 17e eeuw genoemd.nbsp;Vervening heeft over het algemeen weinig in deze poldersnbsp;plaats gevonden. Van de drie noordelijke polders was het veennbsp;van te slechte kwaliteit, dan dat turfgraven loonend zou zijnnbsp;geweest, terwijl de twee polders waarop het eigenlijke Boskoopnbsp;gelegen is, reeds vroeg voor landbouw en tuinbouw in gebruiknbsp;genomen waren, zoodat het ook daar niet tot vergraving gekomen is. Van een enkele van deze polders zullen nog nadere bijzonderheden behandeld moeten worden, zoo van den Ambachtspolder, die zoowel volgens Gevers van Endegeest als Teixeiranbsp;de Mattos meer als een administratief beheer over een binnenwater dan als een polder opgevat moet worden. Toch maaktnbsp;de Ambachtspolder volkomen denzelfden indruk als de anderenbsp;polders. Tot 1903 heeft hij een grooter oppervlak gehad dannbsp;thans. Vóór 1903 behoorde de strook grond, gelegen tusschennbsp;de Kootkade en den weg Boskoop-Hazerswoude nog tot dennbsp;Ambachtspolder; zij werd in dat jaar afgestaan aan den poldernbsp;Laag-Boskoop.
In dezen laatsten polder is het maaiveld niet overal even hoog, wat tot gevolg heeft dat verschillende perceelen eerdernbsp;last van hoogen of lagen waterstand hebben dan de andere.nbsp;Na eenigen strijd over het waterpeil tusschen de verschillende
1) Voor een uitgebreider beschouwing zie Jhr. Mr. Gevers van Endegeest „Het Hoogheemraadschap Rijnlandquot; 1871 en Teixeira de Mattos „De Waterkeeringen, Waterschappen en Polders van Zuid-Hollandquot;, Deel I, 1906.
-ocr page 28-12
ingelanden, is tenslotte de regeling hiervan aan het bestuur van den polder overgelaten.
De Vereenigde Polder aan de oostzijde van de Gouwe is een combinatie van de blokken: Voor- en Achter de Bieze ennbsp;Reijerskoop in het Noorden, Randwijk in het Zuiden, terwijlnbsp;daar tusschen in Zuidwijk gelegen is.
Over den Voorofschen Polder en de Drooggemaakte Putten moeten wij iets uitvoeriger zijn. Het zijn twee afzonderlijkenbsp;polders maar hun ontwikkelingsgang is zoo nauw verbonden,nbsp;dat het beter is ze gezamenlijk te bespreken.
De Voorofsche Polder behoorde eertijds tot het Ambacht Noord-Waddinxveen. Toen in het jaar 1869 besloten werd allenbsp;ambachten op te heffen, werd er voor dat van Noord-Waddinxveen een uitzondering gemaakt, daar het nog niet voldaan hadnbsp;aan de verplichting de z.g. Putten droog te leggen. Deze Puttennbsp;waren een overblijfsel van den reeds eerder drooggemaaktennbsp;Achterofschen of Drooggemaakten Polder, welke weer tot denbsp;Hazerswoudsche Droogmakerij behoorde. De verplichting totnbsp;droogmaking van de Putten was in 1873 geheel nagekomen. Denbsp;merkwaardige toestand ontstond toen echter, dat de Voorofschenbsp;Polder, welke bestond uit de heele landen van Noord-Waddinx-veen reeds eerder bedijkt en bemalen werd, derhalve ook reedsnbsp;lang een reglement had. Hoewel de ,,Drooggemaakte Puttenquot;nbsp;nu feitelijk tot den Voorofschen Polder behoorde, kreeg hij eennbsp;eigen polderreglement. De gevolgen waren nu, dat zich allerleinbsp;bezwaren voordeden, ten nadeele van de ingelanden. Om aannbsp;deze bezwaren tegemoet te komen, werd er in 1882 een verandering in de reglementeering gebracht. Er werd één reglement opgesteld voor den Achterofschen of Drooggemaaktennbsp;Polder samen met de „Drooggemaakte Puttenquot; en een tweedenbsp;voor den Voorofschen Polder. Hiermede waren de bezwarennbsp;afdoende ondervangen. Van den Polder de Drooggemaaktenbsp;Putten, welke in zijn geheel bij Waddinxveen behoorde is bijnbsp;de wet van 12 Juli 1895 het noordelijk deel ter grootte vannbsp;rond 74 ha. naar de gemeente Boskoop overgegaan.
Doordat het sierteeltcentrum ter grootte van ongeveer 1000 ha over zooveel verschillende polders verspreid ligt, is het
-ocr page 29-13
begrijpelijk, dat men den grondwaterstand in zeer sterke mate in de hand heeft. De bemaling wordt nog vergemakkelijktnbsp;doordat alle polders door talrijke slooten doorsneden zijn.
Bij de behandeling van het productieproces moeten wij zoowel op de kwestie van het veen als op die van den waterstaatkundigen toestand terugkomen.
Voordat wij den huidigen toestand van het sierteeltcentrum nagaan, moge een kort historisch overzicht voorafgaan, voornamelijk van de gemeente Boskoop.
-ocr page 30-HOOFDSTUK II
KORT HISTORISCH OVERZICHT
Spoedig nadat Rijnland in het bezit der Hollandsche graven kwam, lieten deze een hofstede bouwen te Boskoop, waarbijnbsp;later de eigenlijke dorpskern ontstond.
In het jaar 1204 was Graaf Willem I in oorlog met Graaf bodewijk van Loon. In dezen strijd werden twee sterkten opgericht, één te Zwanenburg en één in ten Bussche. Zeer waarschijnlijk is hiermede het latere Boskoop bedoeld. De reedsnbsp;bestaande schans te Zwammerdam sloot één der toegangswegen tot Leiden af, de andere weg naar deze stad ging langsnbsp;Boskoop en geheel buiten het gebied van de schans te Zwammerdam om.
Het is zeer waarschijnlijk dat de graven van Holland, die immers vrije heeren waren te Boskoop, aldaar een tweedenbsp;versterking lieten aanleggen om den vijand te beletten Leidennbsp;te bereiken.
Hoe de naam ten Bussche later in dien van Buckiscope veranderd is, is een vraag waarvan de beantwoording hier niet op haar plaats zoude zijn.
In 1222 had Gijsbrecht van Amstel eigendomsrechten verkregen op de goederen van Willem I, gelegen in en om Boskoop. Om rust voor de ziel van zijn voorouders en zich zelf te verkrijgen, deed deze Willem I in het bovengenoemde jaarnbsp;de volgende schenking aan de Abdij te Rijnsburg:
Graaf Willem I schenkt aan de Abdij van Rijnsburg een som groot honderd pond om daarmede de eigendomsrechten vannbsp;den Heer van Amstel op de goederen te Boskoop af te koopen.nbsp;De giftbrief behelsde het volgende;
1) Zie C. L. J. Schaum „De Historie van Boskoop”, 1908, pg. 9, 10. J. van Wijk, „Aardrijkskundig Woordenboekquot;, 1821, „Boskoopquot;.
-ocr page 31-15
„Met deze honderd ponden zal de abdisse onze goederen in Buckescop wederom koopen van den Heer G. van Amstel, totnbsp;eigendom van haar klooster, en zal het klooster van Rijnsburgnbsp;deze in eeuwigheid bezitten met volkomen recht, gelijk dezelvenbsp;bij onze voorouders zijn bezeten.
Daarboven zal Mevrouwe de Abdis aan de zonen van den Heer Egbert van Amstel betalen, vijftig ponden, en alzoo zalnbsp;het voornoemde klooster alle rechten en inkomsten in Buckescop zoowel van het gezaaide als ongezaaide eeuwiglijk genieten.”
Na twaalf jaren van onderhandelen tusschen de Abdis en de Heeren van Amstel, waren de zaken tenslotte zoover gekomen,nbsp;dat de Abdis van Rijnsburg eigenaresse van Boskoop werd. '
Menig maal heeft ook te Boskoop in den loop der tijden de trom geroffeld, om het krijgsvolk bij zijn handwerk te begeleiden. Uiteraard heeft het dorp daarvan geleden, maar wijnbsp;zullen dit alles niet op den voet volgen. Wel zullen wij trachtennbsp;aan de hand van de weinige gegevens, welke er bestaan onsnbsp;een denkbeeld te vormen van de ontwikkeling van het dorp.
Toen in het jaar 1514 een nieuwe schildtale^) geheven zou worden, werd in geheel Holland en West-Friesland een onderzoek ingesteld naar den toestand in de verschillende plaatsen.
Omtrent Boskoop wordt in dit onderzoek het volgende vermeld;
Boscoep.
Nicolaas Huperszoon, oud 50 jaren, ende Claes Janszoon,
1) nbsp;nbsp;nbsp;Schaum t.a.p. pg. 13 en 14.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Schildtale of Schilttael. Hieronder wordt verstaan een belasting, welkenbsp;in de Middeleeuwen aan de inwoners van de Nederlanden werd opgelegd.nbsp;Oorspronkelijk werd het aandeel, dat iedere stedelijke of dorpsgemeenschapnbsp;in de bede of andere heffing had bij te brengen, berekend naar het aantalnbsp;morgen land waarover zoo'n gemeenschap beschikte. Dit waren de z.g.nbsp;,,Morgentalenquot;. Later, toen men inzag, dat ook ander bezit dan alleen denbsp;grond belast moest worden, werd de op te brengen belasting uitgedruktnbsp;in de toenmaals gangbare munt en wel het schild. Vandaar de naamnbsp;schildtale of wel het aantal schilden waarvoor de gemeente te boek stond.nbsp;Later is na het ingebruik komen van het pond de naam dezer belastingnbsp;veranderd in „Schotpondquot;. Het principe bleef echter gelijk.
-ocr page 32-16
oudt 52 jaren, beijde ambachtsbewaarders, geëxamineerd bij hueren eede de lesten dach in Februari anno 1514, verklaerenj
1. nbsp;nbsp;nbsp;Datter zijn omtrent veertig haertsteden onder arm endenbsp;rijk d'een helft en zouden niet twee maanden in ziekten leggen,nbsp;zij en moesten van der aelmisse leven ende zijn nu veel mindernbsp;dan over 10 jaren,
2. nbsp;nbsp;nbsp;datter zijn bet dan anderhalf honderd communicantennbsp;maer niet veel meer ende de pastoor is wech omme die mijters,nbsp;die daar geweest zijn,
3. nbsp;nbsp;nbsp;dat zij hem geneeren met alrehande hantneringe dat eennbsp;landman doet, als met de koe, spitten, delven, rietsnijden, turf-halen ende diergelijke. Dat ambacht is groot 551 mergen in det-selve lant, wat alle gebruict den burgeren ende inwonendennbsp;van Boscoep, uitgesonderd de abdisse ende dat convent vannbsp;Rijnsburch hebben daer inne omtrent 47 mergens ende die erfgenamen van wijlen Adriaen van der Does omtrent 32 mergennbsp;ende is waerdich de mergen jaerlijcx in huijere 5 st, 1 oert vrijnbsp;gelts ende incoopen penninck tien.quot;
Wij zien dus, dat er in dezen tijd ongeveer veertig huizen in Boskoop stonden. Het was toen nog een zeer klein plaatsje,nbsp;waar men van landbouw in de beteekenis van akkerbouw,nbsp;veeteelt en vervening leefde. Met geen woord wordt er overnbsp;tuinbouw of boomkweekerij gerept.
Schaum teekent bij punt 3 nog aan, dat de 551 morgen land bestonden uit veel grasland en boschgrond, een gedeelte vannbsp;het Reijerskoopsche bosch bestond nog omstreeks 1500. Ooknbsp;in Laag Boskoop was toen nog veel bosch, het Boskooperboschnbsp;genaamd.
Over het langzaam veranderen van het landbouwbedrijf te Boskoop en naaste omgeving in de huidige sierteelt staan maarnbsp;weinig gegevens tot onze beschikking. Vast staat, dat in ennbsp;bij de naburige, toen reeds groote, steden Gouda en Leidennbsp;al vroeg de tuinbouw bedreven werd. Voornamelijk was ditnbsp;verbouw van groenten en ooft.
1) Fruin (Uitgegeven door................). Informatie op de staet, facul-
teyt ende gelegenheyt van de steden en dorpen van Holland ende Vriesland 1515. 1866, pg. 607 e.v.
-ocr page 33-17
Bovendien is bekend, dat omstreeks 1380 het groote bosch, dat , gelegen was tusschen Gouwe, IJssel, Waddinxveen en Mooj,- ’nbsp;drecht vrijwel geheel gerooid werd en op den vrijgekomen grond jnbsp;akkers en hoptuinen werden aangelegd. Langzamerhand gingennbsp;deze hoptuinen over in z.g. pleziertuinen, welke den naam kortenbsp;akkers kregen. Onder deze pleziertuinen of korte akkersnbsp;hebben wij het begin van de boomkweekerij van thans te verstaan. Kort na het jaar 1401 is er n.1. sprake van entlieden, dienbsp;op de korte akkers veel jong plantsoen van vruchtboomennbsp;hadden, waarin tevens een belangrijke handel gedreven werd^).
Ook rond de stad Gouda trof men dit soort tuinen aan. In 1573 werden deze tuinders gedwongen naar andere terreinennbsp;om te zien, daar er een nieuwe uitleg van de stad Gouda geprojecteerd werd, waarbij de stad tevens ommuurd zou wordennbsp;en daardoor verschillende buitenhuizen moesten worden afgebroken. Een deel der tuinbouwers trok naar elders om daarnbsp;goedkooper tuingrond te vinden, daartoe kozen zij het plaatsjenbsp;Boskoop uit*).
Hier kwamen zij op terreinen, die niet van meet af aan bewerkt moesten worden. Reeds eerder was een begin gemaakt met de ontginning van het veengebied. Door het graven vannbsp;slooten en greppels werden de terreinen voor ontwatering gereed gemaakt. In verband met het feit dat het maaiveld op denbsp;laagste plaatsen in de omgeving van Boskoop van 1.25 m.—
1.75 m. beneden N.A.P. ligt, moesten zij echter ook tegen hooge waterstanden beschermd worden. Daar immers de onmiddellijknbsp;langs den ouden Rijn loopende strook rivierklei ongeveer opnbsp;N.A.P. ligt, is een overstrooming van de landen om Boskoop bijnbsp;buiten de oevers treden van deze rivier niet denkbeeldig. Omnbsp;alle polders waarover het sierteeltcentrum zich uitstrekt zietnbsp;men dan ook kaden loopen.
Nadat de terreinen door een kade omgeven waren, moest aan de tweede voorwaarde tot ontginning, n.1. het regelen vannbsp;den waterstand voldaan worden. Hiertoe werden sluisjes en
1) nbsp;nbsp;nbsp;Schaum t.a.p., pg. 91.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Schuiling. Aardrijkskunde van Nederland. Dl. II, 1936, pg. 195 e.v.
-ocr page 34-18
watermolens gebouwd. De derde fase in de ontwikkeling van dit veengebied was nu de kaalslag. Met het gekapte hout werdnbsp;een stevige weg gemaakt, die dan nog verhoogd werd metnbsp;grond welke vrijkwam doordat ter weerszijden een sloot gegraven werd ter verdere ontwatering van den weg. Van uitnbsp;dezen weg werd dan door het graven van slooten loodrechtnbsp;daarop het terrein in perceelen ter grootte van ongeveernbsp;20 ha. verdeeld en verder ontgonnen. Met tallooze slootennbsp;werden deze perceelen dan weer doorsneden om toch maarnbsp;zooveel mogelijk invloed op den waterstand te kunnen uitoefenen . De kaart toont aan, dat er te Boskoop thans vrijwelnbsp;geen terrein, tusschen twee slooten gelegen, te vinden is, datnbsp;een grooter breedte heeft dan 25—30 meter.
Door de ontbossching van het veengebied en de steeds toenemende vraag naar brandstof van de groote steden als Gouda, Leiden, Rotterdam en Delft kwam de turfgraverij tot grootennbsp;bloei. Overal in het Westen des lands werd de bodem vergravennbsp;en opgestookt in den vorm van turf. Ook het veengebied rondnbsp;Boskoop had hier in hooge mate van te lijden. Ten Westen ennbsp;ten Zuiden van Boskoop ontstond het groote plassengebied, datnbsp;later met zoo veel kosten weer drooggemaakt is. Het gebiednbsp;van het huidige sierteeltcentrum is echter voor vervening,nbsp;waarschijnlijk met uitzondering van eenig turfsteken voornbsp;eigen gebruik, gevrijwaard gebleven.
In Boskoop kwamen zooals reeds werd aangeduid in 1573 de eerste tuinders. In 1611 waren er reeds 20 tuinderijen metnbsp;een gemiddelde grootte van ongeveer 80 Rijnlandsche Roe“).
Schaum geeft een specificatie waar deze tuinderijen precies gelegen hebben”).
Zoo troffen wij er in Laag-Boskoop vijf aan, aan de Roemer lag er één, de Zijde had er drie. In de Bieze (Voor en Achter)nbsp;lagen er zeven, terwijl Reijerskoop voor twee tuinderijen te
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands. Boskoop in zijn historische ontwikkeling 1925, pg. 14.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 14.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Schaum, t.a.p. pg. 94.
-ocr page 35-19
boek staat. Aan de Voorkade waren enkele tuinen van particuliere huizen tot tuinderij ingericht, zij waren maar klein van omvang. Van 11 dezer tuinen valt met zekerheid te zeggen,nbsp;dat het geen boomgaarden waren, maar wel degelijk kweeke-rijen van vruchtboomen. Men moet bij dit alles bedenken datnbsp;de kweekerij geen uitsluitend middel van bestaan was in dienbsp;dagen, veelal werd het kweeken van vruchtboomen naast dennbsp;landbouw uitgeoefend door dezelfde lieden. In feite zal er dusnbsp;ook al in die jaren wel meer vruchtboomenteelt geweest zijn,nbsp;dan uit de cijfers naar voren komt.
Reeds in 1670 mocht Boskoop zich verheugen in een gun- ' stigen roep om zijn boomen en vruchten. In den tijd die daaropnbsp;volgt werd aan het bedrijf ernstige schade toegebracht door denbsp;krijgsverrichtingen waarbij het land gedurende 20 maandennbsp;ruim drie voet onder water kwam te staan. Na afloop van dennbsp;oorlog kon men vrijwel geheel opnieuw beginnen. Toch lezennbsp;wij bij Blinkdat er in 1715 weer vele enterijen in Boskoopnbsp;in bedrijf zijn. Na dien schijnt er echter weer een ineenstortingnbsp;gekomen te zijn, want in een officieel stuk vinden wij, dat ernbsp;in 1787 in het toenmalige Boskoop 784 morgen land en 3nbsp;morgen 100 roeden kweekerij waren. Op de groote hoeveelheidnbsp;land is dit oppervlak gering.
Wil men een goed inzicht verkrijgen in de ontwikkeling van het boomkweekers- en later van het sierteeltbedrijf dan is hetnbsp;noodzakelijk deze ontwikkeling te zien tegen den achtergrondnbsp;der geestelijke stroomingen.
Het boomkweekersbedrijf is immers niet toevallig ontstaan in de hoop dat het zijn producten wel ergens zou kunnennbsp;plaatsen, maar het baseerde zich op de behoeften welke aanwezig waren in de samenleving.
Zooals bekend, vestigden zich op het eind der 16e eeuw de 1 eerste kweekers in Boskoop. In dezen tijd bestond er reeds van ^nbsp;uit de groote steden een levendige handel op Indië. De winstennbsp;die deze handel afwierp, werden hoofdzakelijk belegd in den
1) Blink. Opkomst van Nederland als Economisch-Geografisch gebied. 1925, pg. 351.
-ocr page 36-20
grond. In het begin der 17e eeuw komen de eerste droogmakerijen tot stand. In 1610 de Beemster, 1622 de Purmer, 1623 Waterland, 1625 de Hugowaard en in 1635 de Wormer en denbsp;Schermer . Hierin weerspiegelt zich de krachtige spanning vannbsp;de eerste jaren van den stoffelijken en geestelijken opgang vannbsp;ons volk^). De groote winsten en de steeds stijgende welvaartnbsp;bieden de mogelijkheid de behoefte aan schoonheid te bevredigen. In het vlakke polderland werden talrijke buitens langsnbsp;de vaarten en rivieren aangelegd. Vooral van Amsterdam uitnbsp;trof men deze langs Amstel en Vecht aan. De tuinen van dezenbsp;buitens werden allen in den zelfden stijl als van de 16e eeuwnbsp;aangelegd. De z.g. Hollandsche tuinstijl, die tot ver buiten onzenbsp;grenzen met name in Engeland bekendheid gekregen heeft®).nbsp;Wel waren de tuinen grooter dan in de voorafgaande eeuw,nbsp;maar toch altijd was nog het principe dat de tuin van het omringende land afgesloten moest zijn. Hiervoor gebruikte mennbsp;hoogopgaand haagplantsoen. In de tuinen trof men de zoonbsp;bekende labyrinthen aan, de paden werden begrensd door laagnbsp;haagplantsoen. De figuren die zij voorstelden waren symmetrischnbsp;over den tuin verdeeld. De meeste dezer tuinen hadden verdernbsp;nog berceaux of loofgangen. Vrijwel al deze buitens beschiktennbsp;naast dezen pleziertuin ook nog over een boomgaard.
Toen in de tweede helft der 17e eeuw ook in deze streken de invloed van den stijl van den Franschman Ie Nötre doordrong veranderde in de soorten der te gebruiken gewassennbsp;niet veel. Een volkomen navolging van Ie Nótre's stijl heeftnbsp;hier nooit plaats gehad, deze stijl was veel meer berekend voornbsp;tuinen met veel grooter oppervlak dan ooit hier gebruikt werdnbsp;of kon worden. Toch wilde men, typische geest van dezen tijdnbsp;van verval, den stijl van Ie Nótre toepassen, het was immersnbsp;mode. Het grootsche ging dan ook verloren. Hier legde mennbsp;nog steeds, in tegenstelling tot Ie Nótre, den nadruk op hetnbsp;afgescheiden houden van tuin en park. Met het veranderen van
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van Vuuren, Die Niederlande und Ihr Kolonialreich, pg. 33.
2) nbsp;nbsp;nbsp;idem. Een nationaal park in Nederland, pg. 3.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Van Sypesteyn. Oud-Nederlandsche Tuinkunst, pg. 87 e.v.
-ocr page 37-21
een tuin, aangelegd in den oud-Hollandschen stijl, in dien van Ie Nótre waren groote bedragen gemoeid. Al het lage haag-gewas moest o.a. vervangen worden door hoogopgaand haag-plantsoen ^).
In Engeland is in het begin der 17e eeuw als reactie op de ontaarding van den stijl van Ie Notre de z.g. Landschapsstijl,nbsp;naar Fransch voorbeeld in opkomst. In ons land dringen dezenbsp;denkbeelden echter pas omstreeks 1750 door. In verband metnbsp;de groote kosten, welke aan de verandering tot den stijl van Ienbsp;Nótre verbonden waren, was daarvoor de tijd hier echter nognbsp;niet rijp. Toen het een maal wel zoover was, waren intusschennbsp;de omstandigheden dermate veranderd, dat een overgang totnbsp;tuinaanleg in den landschappelijken stijl financieel niet meernbsp;mogelijk was.
Dit is voor Boskoop tot ongeveer 1750 de achtergrond, waartegen de sierteelt zich ontwikkeld heeft. Men kweekte reeds vroeg het benoodigde materiaal voor den boven beschrevennbsp;tuinaanleg. Appel, peer, kers, abrikoos en wijnstok waren o.a.nbsp;de producten voor den boomgaard. Voor de kleinere stadstuinen, die in navolging van de groote tuinen der buitensnbsp;werden aangelegd, kweekte men struiken, pyramiden enz. opnbsp;dwergonderstam *). Verder veel leiboomen, vaak in den vormnbsp;van pauwenstaarten, van peer, perzik en abrikoos, bestemd omnbsp;tegen een muur of schutting geplaatst te worden en zoodoendenbsp;beschermd tegen de koude noordenwinden, de teelt van fijnernbsp;fruit mogelijk te maken.
Al deze boomen konden in dragenden toestand op de kwee-kerij gekocht worden, zoodat de kooper reeds het volgende jaar vruchtdragende boomen had.
Als laanboomen werden olm, linde, beuk, haagbeuk, populier, eschdoom en lijsterbes gekweekt. Ook deze waren binnen zeer korten tijd leverbaar, op de kweekerij werden zij eenmaalnbsp;per drie jaar verpoot. Voor haagplantsoen zien wij Spaanschenbsp;aak, hagedoorn, kornoelje, buxus, taxus, en jeneverbes gekweekt worden.
1) nbsp;nbsp;nbsp;V. Sypesteyn t.a.p.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten, van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 12 e.v.
-ocr page 38-22
Toen in de eerste helft der 18e eeuw de vormboomen tot in het overdrevene in de tuinen een plaats kregen, legde mennbsp;zich speciaal toe op het kweeken van buxus, taxus en hulst ^).nbsp;Vooral ook in den tijd van den stadhouder-koning waren denbsp;vormboomen in groote mate in Engeland in zwang. Reeds toennbsp;bestond er een groote uitvoer van uit Boskoop naar Engeland ^).
In de geheele, hiervoor beschreven periode is het kweekers-bedrijf nog steeds een nevenbedrijf van den landbouw. Afzonderlijke kweekerijen van boomkweekersartikelen bestonden toen nog niet®). Wel was er in het begin van de 18e eeuw denbsp;teelt van aardbeien bijgekomen, maar ook deze was nog alsnbsp;nevenbedrijf te zien. De toenemende zucht naar weelde maaktenbsp;het voor den kweeker loonend te trachten in de groote stedennbsp;de aardbeien van de hand te doen. Daartoe werd in 1742 ennbsp;nogmaals in 1745 een verzoek tot den schout gericht om toestemming tot het verschepen van aardbeien naar Amsterdam.nbsp;Met deze aardbeienteelt is er een belangrijk keerpunt in hetnbsp;Boskoopsche bedrijfsleven gekomen. Zij werd de directe aanleiding, dat het kweekersbedrijf zich ging afscheiden van hetnbsp;eigenlijke boerenbedrijf. Het kweeken van aardbeienplanten,nbsp;vruchtboomen en haagplantsoen werd een afzonderlijk bedrijf.nbsp;Vooral de teelt van aardbeien vergde veel zorg van dennbsp;kweeker, de bewerking van de uitgestrekte bedden aardbei-planten vraagt veel meer werk, dan het bewerken van bouwen grasland. Als vlakwortelende plant deed de aardbei het goednbsp;in dit veengebied met zijn hoog grondwaterpeil. De opbrengsten waren ruim en brachten veel geld binnen, terwijl er buitennbsp;het aardbeienseizoen genoeg tijd overbleef om de kweekerijnbsp;van haaggewassen uit te oefenen.
Tusschen 1740 en 1780 werd de grondslag gelegd voor het ,,Boomkweekerscentrum Boskoopquot; waaruit dan later het sier-teeltcentrum voortgekomen is.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 12 e.v.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Sypesteyn, t.a.p. pg. 87 e.v.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 15.nbsp;Schaum, t.a.p. pg. 95.
-ocr page 39-23
Wel zijn er nadien nog verschillende veranderingen in de cultuur opgetreden, terwijl een verdere specialisatie doordrong, zoowel in soorten van kweekgoed als in den aard vannbsp;het bedrijf, maar de boomkweekerij is toen een afzonderlijknbsp;bedrijf geworden en sindsdien gebleven. Uit het voorgaandenbsp;zien wij dus, dat Boskoop toen reeds functioneel als verzorgendnbsp;centrum voor de behoefte aan boomkweekerij gewassen t.o.v.
het weelde-landschap van Amstel en Vecht eener- en de groote handelscentra (Rotterdam, Amsterdam) anderzijds wasnbsp;komen te liggen.
Alvorens de verdere ontwikkeling van de boomkweekerij te volgen zullen wij eerst nagaan, hoe het met het boerenbedrijf en andere bedrijven en beroepen in Boskoop in dezennbsp;tijd gesteld was.
Het boerenbedrijf was, zooals overal in het uitgestrekte laag-veengebied van Noord- en Zuid-Holland, voornamelijk op de veeteelt ingesteld. Van de melk werd door zelfkazers, kaasnbsp;gemaakt, die niet voor die van Leiden onderdeed en dan ooknbsp;als zoodanig verkocht werd. In 1791 was de omzet van dezenbsp;kaas op de Leidsche markt nog van beteekenis, in 1821 mag hetnbsp;bedrijf geen naam meer hebben. Het boerenbedrijf bestondnbsp;echter niet alleen in veeteelt, ook vlas, graan en vooral hennepnbsp;werden verbouwd. De teelt van hennep had ten gevolge, datnbsp;door de allerarmsten der bevolking het maken van zwavelstokken in den vorm van huisnijverheid ter hand werd genomen ^). Deze zwavelstokken konden als de beste van Nederlandnbsp;gelden®).
Dat Boskoop, gelegen aan de rivier de Gouwe, een drukke scheepvaartbeweging heeft gehad laat zich hooren. Vóór denbsp;droogmaking van het Haarlemmermeer moesten alle schepen,nbsp;die den IJssel bevoeren naar en van Zeeland, Brabant en anderenbsp;zuidelijke gebieden en komende van of gaande naar Amsterdam via het meer, door de brug over de Gouwe te Boskoop.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, 1746. Beschrijvingnbsp;van Boskoop, pg. 375—379.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Schaum, t.a.p. pg. 90.
-ocr page 40-24
Dit gaf daar vaak een groote drukte vooral als er te Gouda pas geschut was. Het gebeurde dan wel, dat de brug om de vijfnbsp;minuten opgehaald moest worden. De drukte op de rivier werdnbsp;echter niet alleen teweeg gebracht door passeerende schepen,nbsp;maar ook door de te Boskoop thuis behoorende vaartuigen.nbsp;Naast de vaste marktschippers, die voor de „enterijenquot; voerennbsp;waren er in 1746 26 schippers uit Boskoop, die met eigennbsp;schepen „door alle de zeven Provinciën met allerhande koopmanschappen voordeelig handel drijven”^). In verschillendenbsp;bronnen treffen wij als verdere middelen van bestaan nog aannbsp;het maken van klompen en het smeden van huis- en tuingereedschappen. Veel is er van dit alles verdwenen door denbsp;steeds verder gaande ontwikkeling van den tuinbouw. Zooalsnbsp;wij reeds gezien hebben, zette de afscheiding van den tuinbouw in met de teelt van aardbeien, vruchtboomen, laanboomennbsp;en haagheesters op afzonderlijke bedrijven. Verschillendenbsp;kweekers legden zich toe op het telen van geneeskrachtigenbsp;kruiden als de Engelwortel, Angelica Silvéstris L. en Althaeanbsp;officinalis of Altheewortel. Daartoe had men contact gezochtnbsp;met Noordwijk aan Zee waar veel van deze producten gekweekt werden. Daarheen gingen tevens de te Boskoop gekweekte kruiden om verder verhandeld te worden. Omstreeksnbsp;deze jaren werden ook bloembollen en asperges nog in belangrijke mate verbouwd. Tegenwoordig is er van al die productennbsp;te Boskoop niets meer te vinden.
De tweede helft der 18e eeuw heeft een verandering gebracht in de wijze van verkoop der Boskoopsche producten. Sedertnbsp;ongeveer 1750 werd het meer en meer gebruikelijk, dat iederenbsp;kweeker er zelf op uitging om in een bepaalde streek vannbsp;Nederland zijn producten aan den man te brengen en contactnbsp;te zoeken met zijn klanten. Tijdens den Franschen tijd is hierinnbsp;tijdelijk een stilstand gekomen, maar toen de tijden weer rustiger waren, werd een en ander weer op den ouden voet voortgezet. Bleef men zich aanvankelijk beperken tot Nederland,nbsp;allengs werden er connecties aangeknoopt met het buitenland.
1) Tegenwoordige staat, t.a.p. 375—379.
-ocr page 41-waaruit later het bezoeken van de afnemers buiten onze landsgrenzen voortvloeide. Ook hierbij had iedere kweeker weer een speciaal gebied. Eer de zaken zich echter zoover uitgebreid hadden, schreef men al 1850. Vóór dien tijd was hetnbsp;zeer moeilijk om buitenlandsche reizen te maken, daarnbsp;de verbindingen toen nog met de dilligence en zeilschipnbsp;onderhouden werden. Was dus eenerzijds de ontwikkeling vannbsp;het verkeerswezen gunstig voor de Boskoopsche kuituren,nbsp;anderzijds werden zij vooral na 1800 in groote mate gestimuleerd door de verandering van den aan Ie Nótre aangepastennbsp;stijl in den landschapsstijl, welke verandering hiervoor reedsnbsp;aangeduid is.
De tuinen welke met veel kosten in den stijl van Ie Nótre aangelegd waren en meerendeels in handen van koopliedennbsp;of hun nazaten waren, konden in den tijd van de Franschenbsp;Revolutie door hun enorme onderhoudskosten niet meer innbsp;stand gehouden worden. Toen na het gunstiger worden dernbsp;tijden, ongeveer 1820, een gedeelte van deze tuinen (velenbsp;landhuizen waren intusschen gesloopt) weer gerestaureerd werdnbsp;gebeurde dit in den landschapsstijl. Ook werden er in dezennbsp;tijd door oude en nieuwe rijken, — het was den landbouw innbsp;de voorafgaande periode goed gegaan —, vele nieuwe buitensnbsp;op de hoogere gronden gebouwd. Hierdoor ontstond een grootenbsp;vraag naar de gewassen benoodigd voor den landschapsstijl.nbsp;Het sombere groene geboomte van voorheen werd vervangennbsp;door welig bloeiende en vruchtdragende boomen en heesters,nbsp;afgewisseld door grasgazons met daarin ovale of ronde perkennbsp;met rijk bloeiende planten .
Boskoop profiteerde in hooge mate van deze stijlverandering, welke juist in het begin der 19e eeuw op haar hoogtepunt was.nbsp;Reeds in 1780 was Pieter Brakel te Boskoop begonnen met denbsp;teelt van boomen en heesters welke in Engeland gevraagdnbsp;werden voor den landschapsstijl “). Ook Schotsche rozen werden toen reeds geïmporteerd.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 24.
Van Sypesteyn, t.a.p.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 24.
-ocr page 42-26
Na de eerste helft der 19e eeuw is er een gestage ontwikkeling in het Boskoopsche bedrijf waar te nemen. Door het contact met en de studie van Amerika, leerde men vele tropische en subtropische, alsmede voor Europa totaal onbekende winterharde planten en hoornen kennen, waarmede ook te Boskoopnbsp;teeltproeven genomen werden. Ook de Japansche flora werdnbsp;in dezen tijd ontsloten. Met vele exotische planten werdennbsp;kweek- en veredelingsproeven genomen, waarbij verschillendenbsp;successen geboekt werden. De vraag naar al deze noviteitennbsp;nam steeds meer toe, voor Boskoop brak een goede tijd aan.
De verbeterde verkeersmiddelen brachten de Boskoopsche kweekers in nauwer contact met de verschillende boomkwee-kerscentra in het buitenland, waar zij nieuwe ideeën opdeden,nbsp;die ook in ons land weer ingang vonden en waarop voortgewerkt werd. Vooral het centrum Gent heeft veel bijgedragennbsp;tot de ontwikkeling hier te lande. Van Straaten van Nes ennbsp;Moerlands zeggen hierover in hun gedenkboek Boskoop hetnbsp;volgende; „Uit Gent betrok Boskoop zijn eerste sortimentennbsp;van Rhododendron-, Azalea pontica- en Azalea mollis variëteiten, evenals Gent nieuwigheden dankte aan Von Siebold ennbsp;Co. te Leiden. Het veelvuldig verkeer der Boskoopers in denbsp;kweekerijen van Von Siebold en Co. te Leiden en de omstrekennbsp;van Gent maakte hen bekend met het zaaien, stekken en entennbsp;onder glas, zooals dat vooral wordt toegepast bij de vermenigvuldiging van Camelia's, Rhododendrons, Azalea's en Coni-feeren” ^).
De hierboven genoemde kweekerij van Von Siebold en Co. was niets meer, of minder dan de proefkweekerij van dennbsp;bekenden verzamelaar der Japansche Flora Philip Franz Balthasar von Siebold (1776—1866). In 1820 was deze von Sieboldnbsp;als Officier van Gezondheid naar Indië gegaan. Vandaar gingnbsp;hij met een gezantschap mede naar Japan, waar hij vannbsp;1823—1830 verbleef. Door de kringen waarin hij verkeerde,nbsp;werd hem de gelegenheid geschonken een grondige studie vannbsp;de Japansche flora te maken. Hij zond talrijke planten in potten
1) Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg 31.
-ocr page 43-27
gekweekt naar Holland, waar het gelukte een deel hiervan in leven te houden. Na zijn terugkeer in Holland exploiteerde hijnbsp;o.a. in samenwerking met prof. Blume en dr. J. Pierot te Leidennbsp;een proeftuin. Nadat er verschillende moeilijkheden o.a. op hetnbsp;gebied van den invoer ontstaan waren, werd von Siebold tennbsp;slotte de eenige exploitant en verplaatste hij de kweekerij naarnbsp;zijn buiten bij Leiden.
Door moeizaam werken van Blume en von Siebold kwam in 1842 het Koninklijk Besluit tot stand waarbij de ,,Koninklijkenbsp;Maatschappij tot aanmoediging van den Tuinbouwquot; te Leidennbsp;opgericht werd^). Deze maatschappij heeft zeer veel voor denbsp;boomkweekerij beteekend.
Na 1850 is het vooral van Engelsche zijde, dat de Chineesche flora onderzocht werd. Ook hier te lande werden toen spoedignbsp;de Chineesche gewassen gekweekt. De proeftuinen als die vannbsp;von Siebold bewezen, evenals verschillende andere, dat velenbsp;uitheemsche gewassen het ook in het Nederlandsche klimaatnbsp;„wel wilden doenquot;.
Kruising en selectie, waarbij mannen als Vos, Koster en Ottolander zich naam verwierven, deden niet alleen het aantalnbsp;soorten, maar ook de kwaliteit der gewassen belangrijk vooruitnbsp;gaan ^).
Het verhoogde contact met het buitenland bracht al spoedig met zich mede, dat er stemmen opgingen om aan de scholen tenbsp;Boskoop vreemde talen te onderwijzen, in 1867 werd dit onderwijs ingevoerd. Pogingen om tot oprichting van een vakschnol'nbsp;te komen hebben veel langer geduurd, eerst in 1897 hadden zijnbsp;succes.
Door het persoonlijk bezoek aan het buitenland, kreeg de kweeker een zeer goed overzicht van die artikelen waarnaarnbsp;in het gebied, dat hij bereisde veel vraag was; deze artikelennbsp;vormden derhalve dan ook het grootste percentage van zijnnbsp;opstand.
De bedrijven werden ook op veel moderner leest geschoeid.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 20 e.v.
2) nbsp;nbsp;nbsp;P. den Ouden. In „De Rijnstreek en haar naaste omgevingquot;, pg. 25 e.v,
-ocr page 44-28
waartoe de, in 1861 opgerichte, Vereeniging tot regeling en verbetering der vruchtensoorten te Boskoop, in 1865 omgezetnbsp;in Pomologische Vereeniging, veel heeft bijgedragen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Tusschen de jaren 1874 en 1924 exploiteerde deze Ver- ) eeniging te Boskoop een proeftuin.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
De verbetering van de transportmiddelen enz. deed in Boskoop wederom een nieuwe richting in de cultures komen. Behalve op het kweeken van de hiervoor reeds genoemdenbsp;haag- en taxusgewassen, ging men zich ook toeleggen op deinbsp;teelt van z.g. trek- en potgoed, waarbij het glas zijn intrede!nbsp;deed te Boskoop. In 1860 verscheen de eerste kas om meernbsp;zeldzame planten in bloei te kunnen krijgen, terwijl later ooknbsp;de vermenigvuldiging onder glas geschiedde^).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
Was tot ongeveer het laatste kwart der 19e eeuw de teelt ! van vruchtboomen nog steeds overheerschend, sedert 1880nbsp;treedt er een zeer groote verandering op. De vruchtboomennbsp;worden dan steeds meer verdrongen door Buxus, Coniferen, jnbsp;bladhoudende heesters en struiken, trekheesters, rozen en jnbsp;klimplanten.
Verschillende andere boomteeltcentra kregen nu a.h.w. een schenking van Boskoop. De vruchtboomteelt ging naar Zeeland, Gelderland en Zuid-Limburg, bladverliezende planten ennbsp;sierboomen naar Oudenbosch, bosch- en haagplantsoen naarnbsp;Zundert, onderstammen naar de Groninger Veenkoloniën ennbsp;boomkweekerij voor binnenlandschen tuinaanleg naar Naar-den-Bussum. Deze steeds verder doorgevoerde specialiseeringnbsp;van het Boskoopsche bedrijf kon tot stand komen, omdat denbsp;vraag naar de boomkweekerijproducten voortdurend toenam.nbsp;Reeds in het laatste kwart der vorige eeuw begon de opvattingnbsp;van den stedeb-CjUW te veranderen. Op vele plaatsen werdennbsp;plantsoenen aangelegd terwijl de straten en wegen ruimernbsp;werden geprojecteerd dan tot dan het geval was geweest, terwijl in parken en boschcomplexen het gebruik van in fellenbsp;kleuren bloeiend onderhout (rhododendrons etc.) toeneemt.
1) Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 28/31. Schaum, t.a.p. pg. 102.
-ocr page 45-29
Daarnaast komt meer en meer het buitenwonen (forensen) in zwang. Wassenaar, Aerdenhout, Heemstede, Laren, Bussum,nbsp;Blaricum en vele andere specifieke forensenplaatsen ontstaan.nbsp;Hier lag een groot afzetgebied, waarop de Boskoopsche kwee-ker zich ging instellen. Naar voorbeeld van de villatuinennbsp;ondergingen ook de meer eenvoudige stadstuintjes een verandering. Dit alles vergrootte de vraag naar boomkweekerij-producten. Men mag de hierboven genoemde specialiseeringnbsp;echter niet alleen op rekening van het binnenland brengen.nbsp;Uit pag. 25 bleek reeds dat de verbetering in de verkeersmiddelen de kweekers in meer persoonlijk contact bracht metnbsp;hun afzetgebieden. Omtrent de verschillende tijdstippen,nbsp;waarop de voor Boskoop zoo belangrijke expgr^naar_ hetnbsp;buitenland inzette, deelt Blink het volgende mede. Met uit-'zöndering van Engeland, waarheen reeds zeer vroeg en vannbsp;1778 af regelmatig geëxporteerd wordt, begint de groote exportnbsp;pas na 1845, dan gaat de eerste zending naar Rusland, kortnbsp;daarop volgen Duitschland, Vereenigde Staten van Amerikanbsp;en Noorwegen, die weer gevolgd werden door vele anderenbsp;landen ^).
Ook over de bevolking zijn in den loop der jaren enkele gegevens bewaard gebleven. Zij zijn onvolledig maar tochnbsp;wel interessant om te vermelden.
|
huizen |
245
Gedeeltelijk berusten deze cijfers op schattingen van de schrijvers, waaraan zij ontleend zijn, anderdeels echter op
1) Blink, t.a.p. pg. 351 e.v.
-ocr page 46-30
officieele tellingen, hetzij in verband met nieuwe verpondingen, hetzij voor de conscriptie in en kort na den Franschen tijd.
Over Boskoop is maar weinig bewaard gebleven, een groote brand in 1753 heeft wat er nog aan archief bestond vernietigd.
In het Rijksarchief te 's Gravenhage zijn echter nog aanwezig de verschillende tellingen, op last van d'Alphonse gehouden, ten behoeve van een rapport over Holland aan den Keizer uitgebracht in 1812.
Hieraan werd het volgende ontleend:
Boskoop en Zuidwijk (d.i. de tegenwoordige gemeente Boskoop met uitzondering van het Noordelijk deel van den Polder de Drooggemaakte Putten) hebben samen 281 gehuwde en 383nbsp;ongehuwde gezinshoofden.
Aantal kinderen Gezinnen
0. nbsp;nbsp;nbsp;1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.
158 nbsp;nbsp;nbsp;58nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Het aantal groote gezinnen is in dezen tijd dus niet groot, nog geen 10®/o heeft meer dan 3 kinderen. Eenigszins begrijpelijk is dit wel als men denkt aan den tijd waarin deze tellingnbsp;gehouden is.
Dat er nog veel veehouderij in Boskoop is in dien tijd, blijkt | uit de volgende opgave:
Bezitters van runderen in de volgende klasse:
1 |
tot |
5 runderen |
vol belast 13 | |
5 |
rr |
10 |
rr |
12 |
10 |
f» |
15 |
rr |
7 |
15 |
M |
20 |
rr |
— |
20 |
it |
30 |
rr |
16 |
verminderd belast 24nbsp;6nbsp;1
Ook schapen werden er te Boskoop gehouden al is het totaal aantal niet overweldigend:
Schapen
Bezitters
7.
2
4.
5
5.
1
3.
10
Tenslotte is aan dit rapport ook een beroepstelling toegevoegd. Hieraan ontleenen wij het volgende:
-ocr page 47-
31 | ||||||||||||||||||||||||
|
In de opsomming van de agrarische beroepen ontbreekt dat van boomkweeker of tuinder geheel. Dit wil echter niet zeggennbsp;dat het niet in Boskoop voorkwam. In 1813 waren er minstensnbsp;50 bedrijven waar de boomkweekerij werd.,uitgeaeiend. „Zeernbsp;'waafschijnlijk“~vallen deze tuinbouwers onder de categorienbsp;welke wei- en zaailand bewerken. Uit het staatje zien wijnbsp;dat er weinig groote bedrijven te Boskoop voorkomen; denbsp;beide laagste TcTassen hebquot;binijte”meeste eigenaars of pachters.
Over de sociale toestanden, welke er eertijds in Boskoop bestonden is zoo goed als niets terug te vinden. Benige uitkomst geeft Ottolander in zijn gedenkboek der „Pomologischenbsp;Vereeniging Boskoop”.
Kort voor de oprichting dezer vereeniging in 1861 was Boskoop een dorpje met rond 2000 inwoners. Er waren slechts een zestal wat men toen noemde deftige huizen, toebehoorend aannbsp;de notabelen van het dorp en enkele flinke burgerhuizen vannbsp;de grootste kweekers. De kleine burgerij van toen woonde innbsp;huizen van minder soort dan tegenwoordig de arbeiders, terwijl deze laatsten toen in niet meer dan krotten woonden. Hetnbsp;loon, dat deze arbeiders verdienden, was laag ook voor diénnbsp;tijd. In den winter bedroeg het niet meer dan 60 cent per dag,nbsp;in den zomer steeg dat dan tot 75 cent^). Zeer nadeelig wasnbsp;dat zoowel in den zomer als in den winter veel onwerkbare
1) Ottolander. Gedenkboek „Pomologische Vereeniging Boskoop 1861— 1911quot;, pg. 9 e.v.
-ocr page 48-32
tijd voorkwam, door regen of vorst. Viel er bij het begin van den werktijd veel regen, dan ging de draai, die iederen tuinnbsp;afsloot niet los en konden de arbeiders naar huis gaan. Uit-keeringen werden voor zulke dagen niet gedaan, evenmin alsnbsp;in den winter, wanneer er door vorst niet gewerkt kon worden.nbsp;Het meerendeel van de Boskoopsche bevolking was arm ennbsp;had een slechte ontwikkeling.
Ook de toestanden op hygiënisch gebied waren slecht. Rio-leering was er niet, de fecaliën kwamen in de slooten terecht met alle nadeelen daaraan verbonden. Ook de drinkwatervoorziening liet in dit veengebied zeer veel te wenschen over.nbsp;De sterfte was er dan ook hoog; in de jaren 1855—1864 bedroegnbsp;zij gemiddeld 34®/oo.
Veel is er in Boskoop en omgeving veranderd in den loop der jarenj in vele opzichten zijn belangrijke verbeteringennbsp;aangebracht.
-ocr page 49-HOOFDSTUK III
BEVOLKING VAN DE GEMEENTE BOSKOOP EN AANGRENZENDE GEBIEDEN
Na het beeld, dat wij ons hebben kunnen vormen van het sierteeltcentrum en de historische ontwikkeling, voornamelijknbsp;van de gemeente Boskoop, zullen wij de bevolking van hetnbsp;sierteeltcentrum aan een nader onderzoek dienen te onderwerpen.
Voor de gemeente Boskoop levert het verkrijgen van de gegevens hiervoor geen moeilijkheden op, voor de aangrenzende gebieden wordt dit echter veel bezwaarlijker, daar zijnbsp;alle slechts gedeelten beslaan van de gemeente waartoe zijnbsp;behooren. Zou men voor deze onderdeelen van de gemeenten /nbsp;Alphen, Hazerswoude en Reeuwijk, waar het voornamelijk om/jnbsp;gaat, alle inwoners in het probleem van de bevolking in hetnbsp;sierteeltcentrum betrekken, dan wordt het beeld volkomennbsp;onduidelijk. Het spreekt dan ook bijna vanzelf, dat geboorte,nbsp;sterfte, vestiging en vertrek van deze gemeenten in hun geheelnbsp;niet in deze studie opgenomen zijn. Voor de gedeelten waarnbsp;het om gaat is het ondoenlijk een overzicht te geven vannbsp;geboorte en sterfte; wel is het mogen gelukken aan de handnbsp;van ingestelde enquêtes, iets te weten te komen van de migratie. Bij dat deel van het bevolkingsonderzoek zullen zij dannbsp;ook ter sprake komen.
1. De loop der bevolking in de gemeente Boskoop.
Zooals nagenoeg overal in ons land is ook de bevolking van Boskoop in den loop der jaren in getalsterkte toegenomen.nbsp;In het jaar 1798 vonden wij als totale sterkte der Boskoopschenbsp;bevolking opgegeven aan aantal van 1334. (Zie pag. 29). Innbsp;1836 waren dit er reeds 1800; in 1861 2000. Hieronder volgtnbsp;dan verder, van 1900 af, een opgave om de 5 jaar.
3
-ocr page 50-
34 | ||||||||||||||||||||||||
|
Op 1 Januari 1940 bestond de bevolking van Boskoop tenslotte uit 7972 zielen, te weten: 4118 mannen en 3854 vrouwen. In den loop van deze eeuw is de bevolking derhalve met 75 ®/o toegenomen.
Hoe is nu deze toeneming tot stand gekomen? Het zijn geboorte, sterfte, vestiging en vertrek, welke tenslotte als eind-resultante een eventueel toe- of afnemen der bevolking te weeg brengen.
In de bij gevoegde grafieken I en II zijn deze vier oorzaken uitgedrukt per duizend der totale bevolking van elk jaar.nbsp;Een beschouwing hiervan leert, dat het vooral het vertrek is,nbsp;dat verantwoordelijk is voor de, van tijd tot tijd zich voor-jnbsp;doende, vermindering van de bevolking van Boskoop. Willenjnbsp;wij echter een duidelijk inzicht krijgen in den loop der bevolking, dan zullen wij elk der vier genoemde oorzaken aan eennbsp;nader onderzoek moeten onderwerpen.
Achtereenvolgens zullen dan ook geboorte, sterfte, vestiging en vertrek, alsmede hunne resultanten nagegaan worden.
2. Geboorte en sterfte, benevens bun resultante.
Geboortefrequentie:
Wanneer men de geboorte per 1000 inwoners in Boskoop berekent en tot een grafisch beeld verwerkt, dan verkrijgt mennbsp;een lijn met een dalende tendens. Hierin stemmen Boskoop ennbsp;het Rijk overeen, al is het verschijnsel bij het Rijk veel sterker.nbsp;Lag voor Boskoop in de jaren van 1900—1910 de geboorte nognbsp;boven de 34 pro mille, in het volgend decennium loopt zijnbsp;reeds sterk terug. Het verloop is in de jaren 1910—1920 zeernbsp;onregelmatig tengevolge van verschillende oorzaken. Zoo isnbsp;duidelijk de invloed te zien van den warmen zomer van 1911
-ocr page 51-35
en verder van den veelbewogen tijd van den wereldoorlog, welke rond onze grenzen woedde.
Steeds verder daalt de geboortefrequentie: 1920—'25 geeft gemiddeld nog 26,4 per duizend, de daaropvolgende vijf jaarnbsp;een gemiddelde van 24,2, terwijl in de periode van 1931—'35nbsp;een val optreedt van ruim 26 op 21 per duizend.
Naast de dalende tendens valt ons ook het zeer onregelmatige verloop van de geboortefrequentie op, de oorzaak hiervan is niet alleen gelegen in het feit, dat de geboorte in absolute cijfers van jaar tot jaar wisselt, maar evenzeer in den wisselenden gang van vestiging en vertrek. Deze laatste laten indirect hun invloed gelden, doordat men de geboorte pernbsp;duizend van de totale bevolking op 1 Januari uitdrukt. Ditnbsp;neemt echter niet weg dat de dalende tendens blijft bestaan,nbsp;ook wanneer wij alleen naar de absolute geboorte zien.
Wanneer wij de geboortefrequentie van het Rijk en Boskoop vergelijken dan zien wij, dat Boskoop vooral na 1926 ver bovennbsp;het Rijk blijft, al valt ons het verschil voor een plattelandsgemeente wel iets tegen. Het verschil wordt genivelleerd doornbsp;de aanwezigheid van de Rijkstuinbouwschool en het vrijwelnbsp;monopolistische karakter van de Boskoopsche cultures. Hierdoor zijn er in Boskoop altijd een vrij groot aantal jongenbsp;mannen aanwezig, welke geen invloed uitoefenen op de gezinsvorming en derhalve op de geboorte, terwijl zij wel meehelpennbsp;het totale bevolkingscijfer te verhoogen. Een gevolg van eennbsp;en ander is, dat wanneer wij de geboortefrequentie per duizendnbsp;van de totale bevolking uitdrukken, wij geen volkomen zuivernbsp;beeld krijgen. Wil dit laatste wel bereikt worden, dan is hetnbsp;noodzakelijk, dat men nauwkeurig de samenstelling der bevolking van Boskoop naar sexe en leeftijd kent, telkenmale opnbsp;1 Januari. In verband met de inrichting van onze statistiek,nbsp;is een dergelijke opgave niet mogelijk. Wel kunnen wij aannbsp;de hand van enkele berekeningen betreffende het aantal gehuwde vrouwen en de kinderen, die zij het leven geschonkennbsp;hebben, een nauwkeuriger inzicht in de Boskoopsche bevolking krijgen. Daarvoor is per 31 December 1936 uit het bevolkingsregister van de gemeente Boskoop van alle gehuwde
-ocr page 52-36
vrouwen genoteerd hoeveel kinderen zij het leven geschonken hebben. Naar dit aantal kinderen zijn absolute cijfers opgemaakt en hieruit is voor tabel I berekend het percentagenbsp;vrouwen uit een zelfde leeftijdsgroep dat een bepaald aantalnbsp;kinderen gehad heeft. Voor tabel II is berekend het percentagenbsp;vrouwen dat een zelfde aantal kinderen gehad heeft, maar nunbsp;verdeeld naar de verschillende leeftijdsgroepen. De uitkomstennbsp;van deze berekeningen zijn hieronder weergegeven.
TABEL I | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Wij zien uit deze tabel, dat reeds tot en met de vrouwen tusschen de 40 en 44 jaar het maximum bij twee kinderen ligt,nbsp;eerst daarna zien wij het maximum naar drie of vier kinderennbsp;verspringen. Wij kunnen hieruit gevoegelijk besluiten dat,nbsp;wanneer over een vijftal jaren een dergelijke berekening gemaakt wordt, deze over de geheele linie het maximale per-1nbsp;centage bij twee kinderen zal hebben. Deze tabel toont ons 'nbsp;een gestadige veroudering van de Boskoopsche bevolking,nbsp;voor zooverre het de aanvulling door geboorte betreft. Ditnbsp;wordt nog eens bevestigd door tabel II.
-ocr page 53-37
TABEL II
Percentage vrouwen met een zelfde aantal kinderen in iedere leeftijdsgroep per 31 December 1936 Aantal Leeftijdsgroep | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Schakelen wij een oogenblik de groep van 50 jaar en ouder uit, daar het daarbij uitgesloten geacht kan worden, dat er nog •nbsp;kinderen geboren worden, dan zien wij nog eens te duidelijker,nbsp;den achteruitgang der geboorten. Drie kinderen komen het \nbsp;meest voor bij de groep van 30—34 jaar, terwijl vier kinderen,nbsp;zooals de detailberekening leerde, eerst maximaal bij de 60nbsp;jarigen en ouder voorkwamen. Bij de bovenstaande tabellennbsp;moet nog opgemerkt worden, dat niet van alle vrouwen hetnbsp;zuivere aantal kinderen genoteerd kon worden. Bij immigratienbsp;worden n.1. die kinderen, welke niet mee komen naar de nieuwenbsp;gemeente, niet meer in het bevolkingsregister genoteerd.
Aan de tendens, die uit de tabellen I en II spreekt, doet dit niets af, integendeel, zij wordt er eerder nog door versterkt,nbsp;daar dit vrijwel allen kinderen zijn, die reeds zelfstandignbsp;werken en dus van ouderen leeftijd. Naar mijn meeningnbsp;kunnen wij den leeftijd der moeder op omstreeks veertig jaarnbsp;stellen.
De veroudering van de bevolking te Boskoop, die dus eener-zijds voortvloeit uit het afnemen van het geboortepercentage
-ocr page 54-38
en anderzijds uit het verminderen van het sterftepercentage ^)| wordt nog eens duidelijk geïllustreerd door onderstaande tabel,nbsp;waarbij met elkaar vergeleken zijn de cijfers van de totalenbsp;bevolking en die, welke het aantal kiezers op de lijsten voor denbsp;verschillende verkiezingen van leden voor de Tweede Kamernbsp;of de Provinciale Staten weergeven.
TABEL in
Vergelijking tusschen bevolking en aantal kiezers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'l
Terwijl de totale bevolking slechts met 2,7 ®/o is toegenomen zien wij, dat het aantal kiezers met 16,5 ®/o is gestegen. Dezenbsp;tabel spreekt dus wel heel sterk, te meer daar in het meeren-deel van deze jaren nog een tamelijk groot vertrekoverschotnbsp;optrad (zie grafiek II).
3. Sterfte.
Ook deze ligt voor Boskoop op een gunstiger niveau dan voor het Rijk. Over het algemeen is in deze lijn eveneens eennbsp;dalende tendens waar te nemen, zooals dat ook bij het Rijk hetnbsp;geval is. Reeds in de jaren 1915—1920 is de sterfte in de gemeente Boskoop omstreeks 10 per duizend, vanaf 1920 komtnbsp;zij met uitzondering van het jaar 1928 daar niet meer boven. Innbsp;de laatste jaren is zij zelfs zeer laag, zij komt dan niet meernbsp;boven de 8 per duizend.
Het is dan ook duidelijk dat de resultante van geboorte en sterfte, het geboorte overschot dus, nog een gunstigen indruk
1) Zie ook sterfte.
-ocr page 55-39
maakt. Het geboorteoverschot is hier immers de resultante van twee functies die in ongelijke mate dalen, waarbij de functie,nbsp;welke winst beteekent, de geboortefrequentie in sterker matenbsp;daalt dan de functie ,,verliesquot;, sterftefrequentie. Deze sterkerenbsp;daling wordt echter genivelleerd, doordat de vermindering, bijnbsp;het toch reeds lage sterftecijfer eerder begonnen is dan bij denbsp;geboortefrequentie.
Daarnaast is de onregelmatigheid van de lijn, welke de geboortefrequentie aangeeft, verminderd door het veel regelmatiger karakter van de sterftecurve, zoodat de lijn van het geboorteoverschot een veel gelijkmatiger verloop heeft.
Tenslotte is uit de grafiek duidelijk te zien, dat de geboorte aanmerkelijk de sterfte overtreft en dus voor het toenemennbsp;van de totale bevolking een belangrijk onderdeel vormt.
4. Vestigings- of vertrekoverschot.
Wanneer wij voor de gemeente Boskoop de totale migratiecijfers berekenen per duizend van de bevolking, dan krijgen wij twee getallenreeksen die, in een grafiek omgezet, een zeernbsp;onregelmatig verloop vertoonen. Over het algemeen wordt denbsp;vestiging voortdurend overheerscht door het vertrek. Vanafnbsp;1908 tot en met 1936 zijn er maar 9 jaren, waarin er geen vertrekoverschot is. Het zijn de jaren 1910 tot 1913; 1923 en '24 ennbsp;1928 en '29, gedeeltelijk dus jaren, die achter een periode vannbsp;opleving aankomen. Of men het verminderde vertrek opnbsp;rekening van deze opleving mag schrijven, zullen wij trachten,nbsp;aan de hand van een gehouden steekproef, (pg. 42 e.v.) te
ontdekken. lt;
gt;'
In grafiek H zijn verwerkt; a. het geboorteoverschot, b. het vestigings- resp. vertrekoverschot en c. de resultante van dezenbsp;twee, dus een bevolkingstoe- eventueel bevolkingsafneming,nbsp;dit alles weer per jaar per duizend. Het geboorteoverschotnbsp;hebben wij reeds bekeken, terwijl ons van het migratie-overschot bekend is dat het overwegend negatief is, het vertrek dus overweegt. Doordat het geboorteoverschot voor denbsp;gemeente Boskoop aan den hoogen kant is heeft dit een zeernbsp;sterk egaliseerenden invloed gehad op de totale bevolkings-
-ocr page 56-40
toeneming. Tusschen 1900 en 1936 zijn er tenslotte maar zes jaren, waarin de Boskoopsche bevolking in totaalcijfer achteruitgaat. Wij kunnen dus gelukkig nog constateeren, dat er in denbsp;gemeente Boskoop onder de bevolking, ondanks de slechtenbsp;tijden, welke het sierteeltcentrum doormaakte, genoeg levenskracht aanwezig is om het verlies ontstaan door vertrek, aannbsp;te vullen. Hiermede steekt de gemeente voor de jarennbsp;1925—'30 nog gunstig af bij het verdere Zuid-Hollandsche gebied. Voor de jaren 1931—'35 is zij gelijk gekomen met denbsp;vier omliggende gemeenten, maar blijft daarmee toch nognbsp;boven de doorsnee gemeente uit dit polderland ^).
De invloed van vestiging en vertrek op de totale bevolking is in Boskoop dermate groot, dat het gewenscht is, vestigingnbsp;en vertrek niet alleen in hun absoluten vorm na te gaan, eennbsp;vorm die op zich zelf weinig zeggend is, maar tevens te onderzoeken wat de beteekenis van de migranten is, voor de economische zoowel als voor de sociale structuur van Boskoop.
Dit kan men alleen bereiken door op het gemeentehuis na te gaan, welke de beroepen, leeftijden en richting van bewegingnbsp;der migranten zijn. Wat de immigranten betreft, heeft men eennbsp;goede hulpbron aan de ingekomen verhuisbiljetten, voor denbsp;emigranten zal men zich tevreden moeten stellen met dennbsp;datum van afschrijving, welke op de betreffende bevolkings-registerkaart vermeld is en het eventueel daarop voorkomendnbsp;beroep, alsmede de gemeente waarheen de beweging gegaan is.
Bij de emigratie komen dus wel eenige moeilijkheden naar voren zoo bijvoorbeeld bij een lid van een gezin, dat Boskoopnbsp;verlaat om ergens anders een beroep uit te gaan oefenen. Nietnbsp;altijd is opgegeven welk beroep in de nieuwe woonplaats uitgeoefend zal worden. Toch zal uit de volgende bladzijdennbsp;blijken, dat er wel eenige gevolgtrekkingen te maken zijn.
Niet over de geheele periode waarover de grafieken loopen is het onderzoek als hierboven aangegeven uitgestrekt, vol-
1) Zie kaart III A. C. de Vooijs. Trek der Plattelandsbevolking en de kaart van Boerendonk in Verslagen en Mededeelingen van de Directienbsp;van den Landbouw 1939, No. 1.
-ocr page 57-41
staan is met den tijd van 1 Januari 1927 tot 1 Januari 1937. Hierin zijn dan eenige jaren met een goed en eenige met eennbsp;slecht bedrijfsresultaat opgenomen.
Het onderzoek is gedaan aan de hand van den volgenden opzet:
Daar het er om gaat de belangrijkheid voor de gemeente Boskoop van de immigranten of emigranten te bepalen, zijnnbsp;bij de tellingen in de eerste plaats niet medegeteld alle personen, die jonger dan vijftien jaar waren, verder zijn zij, dienbsp;wel ouder waren maar in gezinsverband meetrokken en geennbsp;eigen beroep uitoefenden, eveneens weggelaten. Migrantennbsp;boven de vijf en zestig jaar zijn eveneens niet meegeteld, daarnbsp;zij van weinig beteekenis zijn voor het economische leven. Ditnbsp;voor zoover de leeftijd als bepalende factor is genomen. Daarnaast is echter nog met een ander feit rekening gehouden. Denbsp;officieele statistiek rekent een ieder, die vertrekt of zichnbsp;vestigt, onder de desbetreffende rubriek, ongeacht den tijd vannbsp;verblijf binnen of buiten de betrekkelijke gemeente. Op dezenbsp;plaats zijn zij, die binnen 1 jaar weer terug waren of vertrokken zijn, echter door mij buiten beschouwing gelaten, zijnbsp;toch vertroebelen het beeld eerder dan dat zij van veel waardenbsp;zijn voor eenige conclusie betreffende vestigings- of vertrek-saldo. De op deze wijze gevonden gegevens zijn in tabel IIInbsp;weergegeven. Terwille van de duidelijkheid zijn de verschillende beroepen in grootere groepen samengevat.
Hiervoor zijn voor de mannen de volgende groepen gekozen.
1. Handwerkslieden waaronder timmerlieden, metselaars,
schilders, scheepstimmerlieden.
2. Verzorgende Beroepen
,, nbsp;nbsp;nbsp;kruideniers,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;manufactu
riers, slagers, bakkers, sigarenhandelaars, melkslijters etc.
3. Landbouwers
,, nbsp;nbsp;nbsp;landbouwers,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veehouders
en beider knechts.
-ocr page 58-42
4. Boomkweekers waaronder 5. nbsp;nbsp;nbsp;Tuindersleerlingen 6. nbsp;nbsp;nbsp;Vrije beroepen 7. nbsp;nbsp;nbsp;Leerlingen dernbsp;Rijkstuinbouwschool. 8. nbsp;nbsp;nbsp;Zonder beroep |
boomkweekers, rozenkweekers, z.g. kaskweekers en hun knechts. alle beroepen welke een hoogere opleiding dan M.O.nbsp;vergen. |
De vrouwen zijn verdeeld in de volgende groepen.
Huishoudelijk personeelnbsp;Winkeljuffrouwnbsp;Vrije beroepennbsp;Gehuwd zondernbsp;beroep
Ongehuwd zonder beroep
waaronder dienstboden, huishoudsters, etc.
dit zijn vrouwen, die later dan hun man naar Boskoop komen of z.g. naarnbsp;Boskoop huwen.
„ nbsp;nbsp;nbsp;,, vrouwen die zelfstandig migree-
ren-
5.
Beschouwen wij eerst de vestiging, dan zien wij, dat deze een maximalen omvang heeft gehad in de jaren 1929 en 1930.nbsp;Twee jaren, waarin de sierteelt weer wat meer perspectiefnbsp;bood. In elk der volgende jaren wordt de vestiging steedsnbsp;minder. Bij de vestiging zijn het bij de mannen steeds denbsp;groepen van 15 t.m. 19 jaar, 20 t.m. 24 jaar en 25 t.m. 29 jaar,nbsp;welke het grootste contingent immigranten leveren. In denbsp;eerste leeftijdsgroep zijn het de rubrieken 7 en 8, welke denbsp;grootste getallen hebben. Voornamelijk zijn het dus jongenbsp;mannen, die als leerling van de R.T.S. of zonder beroep naarnbsp;Boskoop komen. Wij moeten ten aanzien van de laatstennbsp;bedenken, dat ook hierbij velen zijn, die tot de leerlingen dernbsp;R.T.S. gerekend moeten worden, daar het scholier zijn voor denbsp;wet niet geldt als het hebben van een beroep en derhalve opnbsp;het verhuisbiljet dan ook vaak „zonder beroepquot; ingevuld
-ocr page 59-43
wordt. Later is dan niet meer terug te vinden, wie R.T.S.'ers waren. Hiermede is tevens de verklaring gevonden voor denbsp;groote aantallen immigranten zonder beroep in de verschillende jaren. In de tweede leeftijdsgroep zijn het tot 1933 denbsp;handwerkslieden, welke het overwicht hebben, na dat jaarnbsp;loopt de immigratie hiervan sterk terug. Verder bereiken innbsp;deze groep de boomkweekers een hoog aantal tot 1933, hunnbsp;aantal blijft echter steeds beneden dat der handwerkslieden.
In de derde groep, die van 25—29 jaar dus, is de samenstelling anders dan in de andere groepen. Deze groep is echter wat het totale aantal betreft het meest constant. In tegenstellingnbsp;tot de tweede groep, laat de derde veel minder sterk het doorzetten van de crisis zien. Zij bereikt in de jaren 1929 en '30 haarnbsp;maximum met bijna dertig mannen, terwijl het aantal in denbsp;andere jaren om de twintig schommelt. Ook nu weer vormennbsp;de handswerkslieden een voornaam deel, al is de onderlingenbsp;verhouding juist andersom geworden, de boomkweekers zijnnbsp;hier het grootst in aantal. De voornaamste oorzaak daarvan isnbsp;gelegen in het feit, dat men eerst een zekere opleidingsperiodenbsp;moet hebben doorgemaakt, alvorens men het uitoefenen vannbsp;het sierteeltbedrijf met eenig succes kan beginnen.
In de vierde groep zijn de voornaamste samenstellende leden niet alléén boomkweekers en handwerkslieden, daarnbsp;komen ook nog de vrije beroepen bij. Daar ook hiervoor eennbsp;langere opleidingstijd noodig is, is het verklaarbaar dat denbsp;immigratie op lateren leeftijd plaats vindt. Doordat deze groepnbsp;een verzameling van talrijke beroepen is, komt het verschijnselnbsp;niet zoo sterk naar voren, dan wanneer men een verder doorgevoerde verdeeling zou aanleggen.
Zoowel wat samenstelling, als aantal betreft zijn de andere leeftijdsgroepen zeer onregelmatig. Slechts in zeer enkele gevallen komt het aantal mannen in de groep van 35 t.m. 39 jaarnbsp;boven de tien.
Bij de vrouwen ligt het maximum iets anders dan bij de mannen. Over alle jaren is het aantal vrouwen van 20 jaar en jonger dat naar Boskoop komt gering. Het voornaamste zijnnbsp;hier de groepen van 20 t.m. 24, 25 t.m. 29 en 30 t.m. 34 jaar.
-ocr page 60-44
In deze leeftijdsgroepen overweegt voortdurend het aantal gehuwde vrouwen, dat zich in Boskoop komt vestigen. Hieronder is een vrij groot aantal, dat zich door een huwelijk innbsp;Boskoop komt vestigen, de anderen komen of met hun echtgenoot mede of volgen korter of langer tijd na hem. De tweedenbsp;categorie, welke een groot aantal vrouwelijke immigrantennbsp;levert, is die van het huishoudelijk personeel. Over het algemeen genomen kan men vaststellen, dat het aantal vrouwennbsp;in de tien jaren waarover de tabel loopt, in geringer mate terugnbsp;loopt dan het aantal mannen. Voornamelijk komt dit doordatnbsp;het aantal gehuwde vrouwen in de jaren na 1933 niet vermindert. Het verminderende aantal huishoudelijk personeel, innbsp;verband met den slechten toestand in de sierteelt, is uitsluitendnbsp;de oorzaak voor de afname van het totaal.
Bezien wij vervolgens het vertrek, dan valt onmiddellijk op dat de maxima anders gelegen zijn dan bij de vestiging.
Voor de mannen zien wij het volgende:
Het maximale aantal emigranten valt in de leeftijdsgroep van 20 t.m. 24 jaar met uitzondering van het jaar 1927, waarnbsp;het met zeer gering verschil in de volgende groep gelegen is.nbsp;De oorzaak moet gevonden worden in het groote aantal mannennbsp;in die groep, die behooren tot de kweekers, tuindersleerlingennbsp;of leerlingen van de Rijkstuinbouwschool, die Boskoop weernbsp;verlaten. Deze genoemde categorieën zijn bijna alle afkomstignbsp;van de geïmmigreerden, die in de groep van 15 t.m. 19 jaarnbsp;vielen. Na een paar jaar onderwijs aan de R.T.S. of een anderenbsp;opleiding genoten te hebben en (of) na een korter of langernbsp;verblijf als volontair op een der kweekerijen verlaten zijnbsp;Boskoop weer, daar zij echter intusschen een paar jaar oudernbsp;zijn geworden, komen zij dan in de volgende leeftijdsgroep.nbsp;Naast deze mannen, welke tenslotte allen tot het agrarischnbsp;bedrijf gerekend moeten worden, hebben de handwerksliedennbsp;eveneens een voornaam deel van de emigratie op hun rekening, zij het in minder mate dan de eerstgenoemde categorieën.nbsp;Zij zijn van meer beteekenis in de volgende leeftijdsgroep, dienbsp;van 24 t.m. 29 dus. Bij de vestiging zagen wij, dat na de groepnbsp;van 35 t.m. 39 jaar de immigratie niet belangrijk meer was.
-ocr page 61-45
voor het vertrek geldt dit reeds bij de groep van 30 t.m. 34 jaar. De samenstellende categorieën zijn de zelfde als bij denbsp;vestiging.
Bij de vrouwen ligt het maximum zoowel bij vestiging als vertrek bij de groep van 20 t.m. 24 jaar. Hier zijn het denbsp;vrouwen zonder beroep en het huishoudelijk personeel, dienbsp;aan de spits staan. Vooral na 1931 neemt het aantal der laatstenbsp;rubriek in hooge mate toe. Dit valt samen met het scherpernbsp;doorzetten van de slechte bedrijfsresultaten der sierteelt. Gaannbsp;wij tevens de gemeente van geboorte der vrouwelijke emigranten na, dan zien wij het aantal in Boskoop geborenen toenemen.nbsp;Als gevolg van den slechter geworden economischen toestandnbsp;valt het niet alleen op, dat er verschillende dienstboden verdwijnen, maar ook dat er jonge meisjes uit Boskoop in anderenbsp;gemeenten gaan werken.
Maken wij tenslotte de balans op van komenden en gaanden, dan valt het volgende waar te nemen. Tot aan het jaar 1932nbsp;zijn er geregeld zoowel meer mannen en vrouwen in Boskoopnbsp;gevestigd dan eruit vertrokken. Na dat jaar is de vestigingnbsp;kleiner dan het vertrek, met uitzondering van de vrouwennbsp;voor het jaar 1936, waarin dan weer de oude toestand is hersteld. Omtrent de verschillende beroepen kan het volgendenbsp;medegedeeld worden. Tot het jaar 1932 heeft de categorie vannbsp;tuindersleerling voortdurend een vertrekoverschot. Dit is tenbsp;verwachten als men bedenkt, dat er zich zoo goed als geennbsp;tuindersleerlingen vestigen en dat vele jongens na afloop vannbsp;hun studie aan de R.T.S. Boskoop als tuindersleerling verlaten.nbsp;Men moet voor Boskoop een scherp onderscheid makennbsp;tusschen leerling R.T.S. en tuindersleerling. De eersten volgennbsp;een vakopleiding aan een erkend instituut, niet alleen voornbsp;den binnenlandschen tuinbouw, maar eventueel ook voor denbsp;tropen, voor toelating tot de school is een bepaalde vooropleiding noodig, terwijl tuindersleerlingen voor het vak gevormd worden door den kweeker zelf, vaak in aansluiting opnbsp;de opleiding der R.T.S. Een beschouwing van kolom 3 vannbsp;tabel III leert ons, dat de handwerkslieden zich tot '31 innbsp;grooter mate vestigen dan vertrekken, daarna is de toestand
-ocr page 62-46
omgekeerd. De oorzaak ligt in den economischen toestand in de Boskoopsche bedrijven. Zooals wij bij het productieprocesnbsp;(pag. 96 e.v.) zullen zien, waren de jaren voor '31, jaren waarinnbsp;de zaken weer beter gingen en er te Boskoop dus ook werk-mogelijkheid voor andere vakken dan de kweekerij was. Hetnbsp;zelfde geldt voor de verzorgende beroepen. Voor de eerstenbsp;ligt de grootste winst bij de leeftijden van 15—19 en 20—24nbsp;jaar, terwijl het verlies na '31 voornamelijk bij de 20—24 jarigennbsp;ligt. Voor de verzorgende beroepen is het in beide gevallennbsp;in hoofdzaak de groep van 20—24 jaar. De landbouwers blijvennbsp;zich vrijwel gedurende de geheele periode in grooter matenbsp;vestigen dan dat zij vertrekken. Ook hier zijn het weer denbsp;jongere groepen die voor de grootste aantallen zorgen. Vestiging en vertrek bij de boomkweekers blijken maar in geringenbsp;mate afhankelijk te zijn van de conjunctuur; dit wordt begrijpelijk als men bedenkt dat de sierteelt eenige jaren van hardnbsp;werken vereischt, voordat een bedrijf eenigermate rendabelnbsp;wordt. Deze trek is veel meer afhankelijk van de mogelijkheidnbsp;een huis in de nabijheid van het terrein, waarop de kweekerijnbsp;gelegen is, te verkrijgen. Zooals wij verderop zullen zien, liggennbsp;er vele kweekerijen buiten Boskoop. Daarnaast zijn vele vannbsp;de boomkweekers feitelijk meer knecht dan kweeker, vandaarnbsp;dan ook dat het verlies meer in de jongere groepen steekt. Denbsp;groep der tuindersleerlingen als eenige groep met een voortdurend vertreksaldo hebben wij reeds besproken. De anderenbsp;groepen, welke van minder belang zijn, vertoonen vrijwelnbsp;soortgelijke verschijnselen als de hiervoor besprokene.
Wat de leeftijden betreft kan opgemerkt worden, dat de jongste groep verreweg het grootste vestigingsoverschot oplevert, terwijl de tweede groep in de jaren na '31 het grootstenbsp;cijfer voor het vertrek geeft. In het eerste geval zijn het voor- fnbsp;namelijk leerlingen van de R.T.S., in het tweede tuindersleer- ƒnbsp;lingen, die de grootte der cijfers bepalen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''
Voor de vrouwelijke beroepen zien wij, dat ook '31 daar een scheiding beteekent voor vestigings- of vertrekoverschotnbsp;bij het huishoudelijk personeel. De oorzaak hebben wij reedsnbsp;gezien bij het vertrek. Verder is er bij de vrouwen weinig
-ocr page 63-regelmaat te vinden, dan zien wij in de eene, dan weer eens in de andere leeftijdsgroep een vestigings- of vertrekoverschotnbsp;optreden.
Uit het voorgaande komt wel vast te staan, dat Boskoop weinig profijt heeft van deze migratie. Voor de boomkweekersnbsp;kan ons dit niet verwonderen, kleiner dan de bedrijven nu zijnnbsp;kunnen zij niet worden zooals ook blijken zal uit het hoofdstuknbsp;bodemgebruik. De cultuurgrond is niet onbeperkt, hij steltnbsp;onverbiddelijk zijn eischen. Ook voor de verzorgende beroepennbsp;is er weinig plaats meer in Boskoop.
TABEL IV | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu de soort migranten van Boskoop bekend is, zullen wij |
48
ook den duur van het verblijf binnen of buiten de gemeentegrenzen behandelen.
Daartoe is eerst voor de vestiging een tabel samen gesteld waarin boven de horizontale scheidingslijn de mannen en ernbsp;onder de vrouwen aangegeven zijn. In de tabel is weergegevennbsp;de duur van de afwezigheid uit Boskoop, ten eerste voor personen ouder dan 14 jaar, in Boskoop geboren en voor eenigennbsp;tijd daaruit geëmigreerd geweest zijnde, en ten tweede voornbsp;personen niet in Boskoop geboren, maar daar reeds eerdernbsp;gewoond hebbend. De kolom waarboven een 0 staat wilnbsp;zeggen: korter dan 1 vol jaar.
De hierbovenstaande tabel is niet geheel zuiver, daar de bepalingen van de bevolkingsboekhouding het voor een gemeente welke een verhuisbiljet af geeft, niet verplicht stellen den datumnbsp;van vestiging in de gemeente van vertrek in te vullen, indiennbsp;dit langer dan twee jaar terug heeft plaats gehad. Toch zijnnbsp;er wel enkele gevolgtrekkingen te maken. In de eerste plaatsnbsp;vraagt het groote aantal onder ,,onbekend” vermeld, om opheldering; deze wordt gevonden in de hierboven genoemdenbsp;bepaling betreffende de bevolkingsboekhouding. Wij zien, datnbsp;in bovenstaande tabel, zoowel bij de mannen als bij de vrouwen, in beide groepen het grootste deel voor ieder jaar binnennbsp;de twee a drie jaar weer in Boskoop terug is. Wij kunnen dusnbsp;voor de zich vestigenden spreken van een migratie over kortennbsp;duur. De oorzaak hiervan vinden wij gedeeltelijk in het ontbreken van inrichtingen voor middelbaar onderwijs te Boskoopnbsp;en verder in het feit, dat verschillende aankomende boom-kweekers eenigen tijd buiten het sierteeltcentrum gaan werkennbsp;om meerdere ervaring in het vak op te doen. Ten slotte ligtnbsp;een der oorzaken in de aanwezigheid van woonwijken uit denbsp;aangrenzende gemeenten in de onmiddellijke nabijheid dernbsp;grens van Boskoop. Deze woonwijken dienen vrijwel geheelnbsp;voor de huisvesting van boomkweekers uit het sierteeltcentrum, zooals wij ook verderop nog zullen zien. Dan zullen wijnbsp;ook zien dat de migratie van korten duur er ook een wordtnbsp;over korten afstand. Dit wordt nog duidelijker, wanneer wij ernbsp;ook het vertrek bij betrekken. Uit den aard der zaak is dezelfde
-ocr page 65-49
maatstaf aangelegd als bij de vestiging. Verwerkt zijn dus gegevens over personen ouder dan 14 jaarjn Boskoop geboren,nbsp;die Boskoop voor het eerst of al meerdere malen verlaten ennbsp;van personen die niet in Boskoop geboren zijn maar er eennbsp;bepaalden tijd verbleven hebben.
TABEL V
Vertrek. Duur van het verblijf in Boskoop in jaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
In tegenstelling met tabel IV zien wij uit tabel V, dat er een groot aantal migranten is dat slechts voor korten tijd Boskoop als verblijfplaats kiest. Zelfs onder de in Boskoop geborenen zijn er verschillende, die maar voor korten tijd weer innbsp;Boskoop terugkomen om dan opnieuw te vertrekken. Vooralnbsp;onder de niet uit Boskoop geboortig zijnde personen zijn er
4
-ocr page 66-zeer veel, die binnen de twee jaar weer vertrokken zijn. Hieronder is natuurlijk voor de mannen, een aantal leerlingen van de R.T.S. maar naar mijn meening ligt de voornaamste oorzaaknbsp;weer bij de woonwijken der omliggende gemeenten, welk immers dicht tegen Boskoop en binnen het sierteeltcentrum gebouwd zijn, zoodat voortdurend heen en weer getrokken wordt.
Uit de tabellen IV en V blijkt dus wel heel duidelijk, dat de duur der migratie in zeer veel gevallen maar kort is. Vooralnbsp;ook als men erbij bedenkt, dat in de tabellen alleen maarnbsp;zelfstandig migreerende personen boven de veertien jaar zijnnbsp;geteld, met andere woorden inwonende kinderen, welke nognbsp;geen beroep uitoefenen, niet genoteerd zijn, dan is deze beweging wel zeer merkwaardig. Dan dringt zich ook de vraag opnbsp;of deze migratie, welke intens is maar kort van duur, eventueelnbsp;ook voor korten afstand gaat.
In tabel VI is de vestiging naar de verschillende gemeenten
Vestiging Jaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m. IS mannen V. IS vrouwen |
51
van herkomst weergegeven, de telling van het aantal gevallen heeft onder dezelfde voorwaarden als hierboven plaats gehad.nbsp;Terwille van de overzichtelijkheid zijn in de hierboven gegeven tabel alleen die gemeenten opgenomen, die in één ofnbsp;meer jaren een hooger aantal dan 6 migranten per jaar naarnbsp;Boskoop zonden.
In bovenstaande tabel zijn het de gemeenten Alphen, Amsterdam, Gouda, 's Gravenhage, Hazerswoude, Reeuwijk, Rotterdam en Waddinxveen, welke gedurende de geheele periode mannen zoowel als vrouwen aan de gemeente Boskoop afstaan.nbsp;Wij zien dus twee verschillende groepen van gemeenten. Tennbsp;eersten zijn het de groote steden, welke emigranten naar Boskoop zenden. Voor het grootste deel zijn dit leerlingen voornbsp;de R.T.S. of jonge menschen uit Boskoop die te Amsterdam ofnbsp;Rotterdam hun opleiding voltooid hebben. Uit den Haag komennbsp;meerendeels jongens uit Nederlandsch Indië die eerst eenigenbsp;jaren M.O. opleiding volgen en dan naar de R.T.S. gaan. Voornbsp;de vrouwen geldt, dat met uitzondering van Gouda, de meesten terugkeerende dienstboden zijn. Uit Gouda komen echternbsp;veel vrouwen door een huwelijk met Boskoopsche mannennbsp;naar deze gemeente. De vier andere gemeenten, t.w. Alphen,nbsp;Hazerswoude, Reeuwijk en Waddinxveen zijn juist de vier omnbsp;Boskoop gelegen gemeenten en tevens vormen gedeelten vannbsp;hun gebied met Boskoop samen het sierteeltcentrum Boskoop.nbsp;Dat van deze gemeenten uit een trek naar Boskoop bestaat isnbsp;dan ook niet te verwonderen. In de volgende tabel is nu eennbsp;overzicht gegeven van het vertrek naar de verschillendenbsp;gemeenten.
Ook hier zijn het weer twee groepen van gemeenten waarheen zich de beweging richt. Zonder nu bepaald van een groote trek naar de steden te kunnen spreken, zien wij toch wel datnbsp;zij een belangrijk aantal der Boskoopsche emigranten opnemen.nbsp;Hieronder is een groot aantal leerlingen van instituten vannbsp;M.O. of Hooger Onderwijs. Bij de vrouwen schuilen er ooknbsp;verschillende dienstboden onder. Het meerendeel van dezenbsp;emigranten wordt echter weer vrij spoedig, zooals wij immersnbsp;reeds weten uit de voorgaande bladzijden, tot immigranten.
-ocr page 68-52
TABEL VII
Vertrek Jaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Verder staan de vier omliggende gemeenten juist als bij de vorige tabel weer met groot cijfers te boek. Hier is het weernbsp;dezelfde oorzaak, als reeds bij de vestiging genoemd. Eennbsp;gemeente is er, welke wij niet in tabel VI maar wel in VIInbsp;vermeld zien. Dit is de gemeente Oegstgeest. Zij neemt veelnbsp;meer emigranten op dan dat er t.o.v. Boskoop immigrantennbsp;vandaan komen. Dit komt doordat er in Boskoop geen gelegenheid bestaat om ernstige geesteszieken te verplegen. Dezenbsp;worden voor een groot deel in een der gestichten te Oegstgeestnbsp;ondergebracht.
1 \ Zagen wij in de tabellen IV en V dat de migratie over een korten tijdsduur ging, aan de hand van de tabellen VI en VIInbsp;kunnen wij constateeren, dat zij voor een groot gedeelte ook
/ over korten afstand gaat.
^ Het is deze laatste migratie die nog nader onder oogen gezien moet worden, daar dit de kennis van de beweging in het sierteeltcentrum kan verdiepen. Ter afsluiting echter van de
-ocr page 69-53
beschouwing der eigenlijke Boskoopsche bevolking, moge tevoren de samenstelling dezer bevolking naar leeftijdsgroepennbsp;aan de hand van de volkstelling van 1930 behandeld worden.nbsp;De verschillende totaalcijfers per leeftijdsgroep zijn omgerekend in percentages van de totale bevolking en in grafiek IIInbsp;samengevat. Wordt op de zelfde wijze met de gegevensnbsp;voor het Rijk gehandeld, dan valt het op, dat er maar weinignbsp;verschil tusschen beide grafieken bestaat. Het grootste verschil ligt bij de groep mannen van 15—19 jaar en wel met 2,7nbsp;per honderd. Ook hier is weer de oorzaak de aanwezigheid vannbsp;de Rijkstuinbouwschool, welker leerlingen in Boskoop bij particulieren intern zijn. De aanwezigheid van deze leerlingen werktnbsp;in de twee volgende groepen nog door. Na het 29ste jaar zijnnbsp;zij echter nog maar van weinig invloed, daar zij tusschen 20nbsp;en 29 jaar voor een groot deel wegtrekken, slechts een enkelenbsp;vestigt zich blijvend in Boskoop. Hiermede is meteen de sprongnbsp;van de groep van 25—29 jaar op die van 30—34 verklaard.nbsp;Veel opmerkelijke feiten vertoont de bevolkingspyramidenbsp;verder niet. Haar vorm is nog normaal, al is de basis niet zoonbsp;hecht meer als eenige decennia geleden.
Aan de hand van deze pyraihide is het mogelijk een inzicht in de productiecapaciteit van de Boskoopsche bevolking tenbsp;krijgen. Daartoe diene de volgende indeeling.
Totaal het Rijk
Boskoop
Nog niet of niet meer aan het prod, proces deelnemend (0—14 jaar en 65
jaar en ouder). nbsp;nbsp;nbsp;36,1 ®/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36,9 ®/o
Nog niet of niet meer volledig aan het productieproces deelnemend (15—19 jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18,2 ®/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16,6 ®/q
en 55—64 jaar)
VOLLEDIG AAN HET PRODUCTIEPROCES DEELNEMEND (20—54 jaar) 45,4 «/o nbsp;nbsp;nbsp;46j^»/o
Voor Boskoop volgt uit deze cijfers, dat slechts 45,4 ®/o van de bevolking ten volle en 18,2 ®/o gedeeltelijk de zorg heeftnbsp;voor de resteerende 36,1 ®/o. Gezien de tendens, verkregen uit
-ocr page 70-54
de groepeering van de cijfers van de kiezerslijsten op pag. 38, zal nu (tien jaar na de telling van 1930) dit percentage ongetwijfeld reeds weer grooter geworden zijn, zoodat een zwaar-lnbsp;dere last op de werkende groep gaat drukken. Uit de genoemde Inbsp;gegevens van de verkiezingen volgt tevens, dat de oorzaaknbsp;van de verzwaring gelegen is in de veroudering van de Bos-koopsche groep, zoodat ook hier de afname der geboorte haar Inbsp;invloed doet gelden.
Een indeeling naar beroepen alleen van de gemeente Boskoop te geven, heeft weinig zin en leidt tot een verkeerden indruk van den totalen toestand in het geheele sierteeltgebied.nbsp;Voordat echter het geheele centrum beschouwd kan worden,nbsp;vereischt de bevolkingsbeweging over korten afstand nognbsp;nadere bespreking. Hiervoor komen in aanmerking de ge-hnbsp;meenten Alphen, Hazerswoude en Reeuwijk en in geringe mate wnbsp;de gemeente Waddinxveen. Het laat zich begrijpen dat een jnbsp;onderzoek in deze gemeenten niet over de geheele gemeentenbsp;uitgestrekt behoeft te worden. Op de volgende wijze zijn denbsp;verschillende gedeelten der gemeenten, welke onderzochtnbsp;zullen worden uit hun gebied waartoe zij administratief beboeren, gelicht.
Aan de hand van de kaart van het grondgebruik (kaart I) is vastgesteld tot hoe ver het sierteeltcentrum zich uitstrekt.nbsp;Woningen welke zich binnen de op deze wijze getrokken grensnbsp;bevinden, zijn in het onderzoek opgenomen, In de bevolkingsregisters is toen nagegaan, welke de antecedenten van de bewoners dezer woningen tusschen 1927 en 1936 waren. Aan de|nbsp;hand hiervan zijn toen verdere opgaven samengesteld.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
Voor de gemeente Alphen waren het de buurtschappen Groe-neweg, Otweg, Nesse, Toegangsche weg, Jaagpad en Goudsche Rijpad. Voor Reeuwijk, een deel van den polder Spoelwijk,nbsp;het complex bij Draaibrug, den Tempel en Randenburg, terwijlnbsp;voor de gemeente Hazerswoude de woningen langs den Voorweg, Dwarszijde, Loeterwetering en Rietveldsche vaart onderzocht zijn. Van Waddinxveen kwamen maar een paar huizennbsp;in aanmerking. De verkregen gegevens zijn in de hierondernbsp;volgende tabellen verwerkt.
-ocr page 71-55
Uit de tabellen VI en VII werd reeds vastgesteld dat van de vier gemeenten waar het hier om gaat, Alphen de sterkstenbsp;beweging met Boskoop heeft, terwijl Reeuwijk en Hazerswoudenbsp;elkaar niet veel ontloopen. Waddinxveen valt maar voor eennbsp;zeer klein gedeelte binnen het centrum, zoodat een dergelijknbsp;onderzoek daar niet ingesteld is.
In de hieronder volgende tabel VIII is voor elk der drie gemeenten in totaal voor de jaren 1927—1936 opgegeven, hoeveel personen er zich uit Boskoop vestigden of erheen trokken,nbsp;een en ander onderverdeeld naar verschillende groepen vannbsp;beroepen.
TABEL VIII | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De voornaamste groep bij de mannen blijkt die der boom-kweekers te zijn. Alphen is de eenige gemeente, welke meer
-ocr page 72-56
boomkweekers opneemt dan dat zij er aan Boskoop afstaat. Bij Reeuwijk en Hazerswoude is dat juist andersom. Wat denbsp;andere cijfers betreft blijkt, dat Boskoop van de meeste gemeenten meer personen krijgt dan er aan af staat. Mennbsp;krijgt uit deze tabel den indruk, dat Boskoop een aantrekkende lnbsp;kracht op de andere gemeenten uitoefent.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f
Opmerkelijk hoog is bij de vrouwen het aantal gehuwden, dat naar Boskoop komt. Dit zijn of getrouwde vrouwen dienbsp;later dan hun man naar Boskoop komen of er vandaan gaan,nbsp;of het zijn vrouwen, die met een man uit een andere gemeentenbsp;in het huwelijk treden. Dit laatste komt in het sierteeltgebiednbsp;veelvuldig voor. Ten gevolge van het nauwe contact der verschillende siertelers door het geheele gebied, krijgt men onwillekeurig ook op ander terrein dan het eigenlijke vak eennbsp;nauweren band.
Om nu een duidelijk overzicht van den toestand te verkrijgen, zijn naast het algemeen overzicht ook de verdere verschijnselen, die bij het onderzoek werden gevonden in tabellen verwerkt. In de eerste plaats is de richting waaruit de bewonersnbsp;van de verschillende buurten in de drie gemeenten kwamennbsp;of waarheen zij gingen, vastgelegd. Het resultaat is neergelegdnbsp;in tabel IX. De nadruk wordt er op gevestigd, dat tabel VIIInbsp;voor alle drie gemeenten in hun geheel geldt, terwijl tabel IXnbsp;alleen voor de gedeelten welke binnen het sierteeltcentrumnbsp;vallen is samengesteld. Zij kunnen dus niet onderling vergeleken worden.
Opgemerkt moge worden, dat deze tabel alleen handelt over mannelijke, zelfstandig migreerende personen of indien dezenbsp;laatste in gezinsverband over kwamen, alleen wanneer zijnbsp;zelfstandig een beroep uitoefenden. In de praktijk komt ditnbsp;neer op het feit, dat vrijwel alleen de bedrijfshoofden werdennbsp;opgenomen. Voor een klein aantal gemeenten in de naastenbsp;omgeving is in de hieronder volgende tabel een nauwkeurigenbsp;specificatie gegeven, terwijl verder een indeeling naar provincies gegeven is.
De getallen tusschen () geven aan, dat het opgegeven aantal personen zich vestigde uit, resp. vertrok naar de gedeelten van
-ocr page 73-57
TABEL IX
Richting der migratiebeweging voor de gemeenten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
de bepaalde gemeenten, welke buiten het begrensde gebied vallen.
Uit de bovenstaande cijfers blijkt, dat de gemeente Boskoop voor de drie andere gemeenten de voornaamste plaats isnbsp;zoowel voor vestiging als vertrek. De hoogste cijfers wordennbsp;hierbij bereikt door Alphen, terwijl Reeuwijk op de tweedenbsp;plaats komt. De gemeenten die uit de migratie met Boskoopnbsp;winst geput hebben, zijn echter Alphen en Hazerswoude. Heelnbsp;duidelijk komt in deze tabel nog eens uit, hoe nauw de relaties
-ocr page 74-58
tusschen de verschillende gemeentegebleden en Boskoop over en weer zijn. In verhouding tot de andere gemeenten uitnbsp;tabel IX en de provincies, vertoonen juist de vijf gemeenten,nbsp;waartoe wij ons beperken, betrekkelijk groote getallen. Opmerkelijk is, dat, waar in de gemeente Reeuwijk nog lang nietnbsp;alle grond voor sierteelt in gebruik genomen is, dit ook duidelijk in de tabel valt af te lezen. De migratie tusschen Reeuwijknbsp;en Zwammerdam b.v. is veel grooter dan die van de buurtennbsp;van Alphen of Hazerswoude en Zwammerdam. Hieruit volgtnbsp;een breeder oriënteering van de beweging dan alleen op denbsp;sierteelt.
De detailtellingen waaruit tabel IX is samengesteld, stellen ons in staat om de gevallen, welke tusschen 1 Januari 1927 ennbsp;31 December 1936 migreerden er uit te lichten, waardoor eennbsp;vergelijking met tabel VIII mogelijk wordt.
Dan blijkt, dat van de emigranten van Boskoop naar Alphen er 50 ®/o niet verder dan de onderzochte buurten komen, voornbsp;Reeuwijk en Hazerswoude is dit respectievelijk 50 en 4 ®/o. Innbsp;omgekeerde richting bedraagt dit percentage 25, 52 en 31. Uitnbsp;deze cijfers volgt, dat Alphen nog immigranten opneemt, voornamelijk boomkweekers, terwijl Reeuwijk plaats te kort heeftnbsp;en Hazerswoude meer afstaat dan het opneemt, daar in dezenbsp;gemeente een groot deel der bedrijven in handen van in dezenbsp;gemeente geboren kweekers is en er weinig mogelijkheid totnbsp;uitbreiding is.
Uit tabel VIII werd reeds geconstateerd, dat de beweging over korten afstand ging; tabel IX toont duidelijk aan dat zijnbsp;voor een groot deel niet buiten de grenzen van het sierteelt-gebied gaat.
In de eerste plaats werd hierboven de richting vastgesteld waarin de migratie in dit gebied gaat; ten tweede de afstandnbsp;waarover zij gaat. Het derde punt van onderzoek zal nu denbsp;tijdsduur moeten zijn. Een overzicht hiervan is gegeven innbsp;tabel X. De eerste kolom geeft aan, het aantal jaren dat de
1) Van Wijk, Soc. geogr. rapport aan B. en W. van Boskoop 1939, pg. 21—36.
-ocr page 75-reeds weder geëmigreerden in het betreffende gemeentegebied gewoond hebben, de tweede kolom het aantal jaren, dat denbsp;nu nog aanwezigen in het gebied wonen.
Verblijfsduur |
van de |
bewoners der gedeelten |
van | |||
Alphen |
Reeuwijk |
Hazerswoude | ||||
Tijd |
vertr. |
nog aanw. |
vertr. |
nog aanw. |
vertr. |
nog aanw. |
korter d. 1 jaar |
5' |
19 |
16 |
10 |
__ |
6 |
1 jaar |
7 |
3 |
21 |
10 |
4 |
10 |
2 jaar |
13 |
5 |
18 |
7 |
2 |
6 |
3 jaar |
8 |
5 |
9 |
3 |
— |
5 |
4 jaar |
6 |
4 |
13 |
1 |
— |
— |
5 jaar |
4 |
7 |
9 |
2 |
1 |
— |
6—10 jaar |
8 |
24 |
9 |
25 |
3 |
10 |
11—15 jaar |
3 |
12 |
19 |
19 |
2 |
10 |
16—20 jaar |
1 |
10 |
4 |
16 |
-- |
— |
21—25 jaar |
1 |
3 |
6 |
15 |
2 |
2 |
langer dan 25 jaar |
I |
3 |
5 |
39 |
— |
4 |
onbekend ter plaatse geboren |
1 |
10 |
7 |
28 1 ¦ |
2 4 |
8 |
Een scherpe conclusie is alleen te trekken wat degenen betreft, die reeds vertrokken zijn. Uit het bovenstaande blijkt,nbsp;dat het grootste aantal van deze groep binnen de vijf jaar weernbsp;vertrokken is.
Voor de gedeelten van Hazerswoude ligt de geheele verhouding tusschen hen, die reeds weer vertrokken zijn en de nog aanwezigen, iets anders dan bij Alphen en Reeuwijk.nbsp;Opgemerkt dient nog te worden, dat vele huizen in de buurten ,nbsp;van Alphen van vrij jrecenten da^um zijn, in tegenstelling totnbsp;dïe van Reeuwijk, welke veel ouder zijn. Dit valt ook reedsnbsp;eenigszins af te leiden uit het feit, dat het aantal in Alphennbsp;geborenen nul is, terwijl dat voor Reeuwijk 71 bedraagt. Watnbsp;Hazerswoude b-Etreft, blijkt, dat daar de Ijewegelijkheid hetnbsp;minst is van de drie gemeenten, terwijl het aantal ter plaatsenbsp;geborenen in verhouding tot de andere nog aanwezigen hetnbsp;grootst is. Wat de kweekers betreft komt dit deel van het
-ocr page 76-sierteeltcentrum het dichtst Boskoop nabij. Dit volgt ook uit de cijfers van de volgende tabel waarin voor Hazerswoudenbsp;het aantal landbouwers en veehouders het laagst is; voornbsp;Reeuwijk is het daarentegen het hoogst. Uit de verschillendenbsp;detailtellingen bleek ook, dat er in de buurten dezer gemeenten, welke onderzocht zijn, nog 32 veehouders en 30 landbouwers een bedrijf uitoefenden op 31 December 1936. In tabelnbsp;XI is nu voor alle onderzochte gevallen uit de statistiekennbsp;hierboven gegeven, een overzicht naar beroepsgroepen gemaakt. Wij zien daaruit, dat voor de drie gebieden een grootnbsp;deel der bewegelijkheid van de bevolking in de groep dernbsp;kweekers schuilt. In percentages uitgedrukt wordt dit voornbsp;Alphen, Reeuwijk en Hazerswoude achtereenvolgens 53, 26 ennbsp;'48 ®/o. Voor Alphen is de groep der veehouders eveneensnbsp;groot. In de meeste gevallen zijn dit veehouders, die in verband met uitbreiding van de kweekersbedrijven te Boskoopnbsp;naar de onderzochte buurten in Alphen trekken en vandaarnbsp;weer verder gaan.
Indeeling naar beroepsgroepen van de in de tabellen IX en X onderzochte gevallen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
In Reeuwijk zijn de groepen 3, 4, 5, 6, 7 en 12 ongeveer gelijkwaardig. Dit wijst, zooals reeds uit het voorgaande eenigs-
-ocr page 77-61
zins bekend was, op een andere structuur van het productieproces aldaar. Vooral opmerkelijk is de bijna 10 ®/o der gevallen, welke tot de verzorgende beroepen te rekenen zijn.
Zooals reeds eerder opgemerkt is, zijn de woningen te Reeuwijk van ouderen datum, de buurt vertoont dan ook meernbsp;het karakter van een woonkern en het is dan ook begrijpelijknbsp;dat het aantal winkels er grooter is. Te Reeuwijk dringt de sier-Jnbsp;teelt in een woonkern binnen, terwijl bij de twee andere'
TABEL XII
Beroep
Boomkweekers
Tuinders
Landbouwers
Veehouders
Landarbeiders
Handwerksl.
Verzorgende b. Verkeernbsp;Overheidspers.nbsp;Vrije beroepennbsp;Geestel. verz.nbsp;Losse arb.nbsp;Zonder ber.
Totaal
Totaal Generaal In percentages
Alphen
Reeuwijk
Hazerswoude
pa
PQ
16 |
41 |
— |
(31) |
60 | |
26 |
69 |
62
gemeenten de bebouwing meer achter de sierteelt aankomt. Het aantal landbouwers en veehouders van Reeuwijk bevestigtnbsp;nog eens, dat deze gemeente het meest het type van het Zuid-Hollandsche weidegebied bewaart. Dit blijkt mede uit de volgende tabel (XII), waarin een overzicht gegeven is van denbsp;verschillende beroepsgroepen, onderverdeeld naar het al ofnbsp;niet uit Boskoop afkomstig zijn, terwijl tevens hierin eennbsp;eventueel verder migreeren is vastgelegd. Tusschen () is voornbsp;Reeuwijk en Hazerswoude, het aantal ter plaatse geborenennbsp;aangegeven.
Wanneer een en ander in percentages berekend wordt, dan blijkt voor de drie buurtschappen, dat 24, 5 en 5 ®/o van ennbsp;weer naar Boskoop getrokken is, terwijl er van de nog aanwezigen, in de zelfde volgorde 44, 7 en 26 */o uit Boskoopnbsp;afkomstig zijn. De volgorde waarin de migratie afneemt is dusnbsp;gerekend t.o.v. de gemeente Boskoop, Alphen, Hazerswoudenbsp;en ten slotte Reeuwijk. Deze volgorde is geen toevallige. Uitnbsp;de beschrijving van den geologischen toestand weten wij reedsnbsp;dat het veen zich meer naar het Noorden dan naar het Oostennbsp;uitstrekt, terwijl uit de hoofdstukken Grondgebruik en hetnbsp;Sierteeltbedrijf een en ander nog duidelijker zal worden.
Bij de voorgaande tellingen werd alleen rekening gehouden met zelfstandig migreerenden boven de 14 jaar.
Wat niet uit de tabellen blijkt, maar wat wel bij het onderzoek gevonden werd, is dat verschillende personen binnen een jaar tijds verschillende malen van gemeente van inwoning,nbsp;binnen het sierteeltgebied verwisselden.
In het kort kunnen de gevonden resultaten worden aangegeven als in het staatje op pg. 63.
Voor de gemeente Waddinxveen is een dergelijk diepgaand en tijdroovend onderzoek niet ingesteld, daar het hier slechtsnbsp;om luttele woningen gaat. De uitkomst zou op het volgendenbsp;toch geen invloed hebben.
Na het vaststellen van de groote bewegelijkheid van de bevolking van het sierteeltcentrum, kan het ons niet verwonderen, dat de bevolking van de gemeente Boskoop, wanneernbsp;men haar indeelt naar de gemeente van geboorte, een groote
-ocr page 79-CARTOGRAM 1
amp; E. ME. E. N TE. N VAN GEBOORTE. AN GEZJNSHOOFD^
-C
[1 6*10 ¦ II-IS
lC»*20 nbsp;nbsp;nbsp;2 6-30
2t*2S nbsp;nbsp;nbsp;31 en vy^eer
63 | ||||||||||||||||||||
|
verscheidenheid vertoont. In de hieronder staande tabel en op het bijgevoegde cartogram is voor de gezinshoofden, welke opnbsp;31 December 1936 in Boskoop aanwezig waren een en andernbsp;weergegeven. Wanneer voor de geheele Boskoopsche bevolking de verkregen gegevens in beeld gebracht worden, dan zounbsp;dit het beeld in hooge mate vertroebelen, daar dan ook denbsp;leerlingen van de Rijkstuinbouwschool en leerlingtuinbouwersnbsp;mee gerekend moeten worden. Het meerendeel hiervan verblijft echter zooals bekend maar kort in de gemeente Boskoop,nbsp;zoodat zij dan ook buiten beschouwing gelaten zijn.
Cartogram 1 geeft het aantal mannen (gezinshoofden) en vrouwen (daarmede gehuwd) uit de verschillende gemeentennbsp;uit de omgeving geboortig en op bovengenoemden datum tenbsp;Boskoop aanwezig.
Cartogram 2 geeft van die mannen het aantal Boomkweekers uit deze zelfde gemeenten afkomstig, terwijl tabel XIII denbsp;zelfde feiten voor de provincies gecombineerd laat zien.
Naast de gemeente Boskoop is het Waddinxveen, dat het grootste aantal mannen geleverd heeft (138).
Ten deele kan de oorzaak gevonden worden in de annexatie van een deel der gemeente Waddinxveen in 1898 door Boskoop.nbsp;Verder is het echter weer de aantrekkingskracht van de sier-
5
-ocr page 82-64
TABEL XIII | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
teelt, welke de mannen naar Boskoop deed komen. Behalve Waddinxveen zijn het de gemeenten Reeuwijk, Alphen ennbsp;Hazerswoude van waaruit zich een groot aantal mannen tenbsp;Boskoop vestigde. In verband met het voorgaande is dit gemakkelijk verklaarbaar. Berekent men voor de vijf gemeentennbsp;hierboven genoemd de percentages, waarbij de som van hetnbsp;aantal mannen, uit deze gemeenten afkomstig, als totaal genomen is dan verkrijgt men het volgende resultaat:
perc. man. gezinsh.
65,4 «/o 13,6 o/o.
7.6 nbsp;nbsp;nbsp;«/o
6.7 nbsp;nbsp;nbsp;«/onbsp;6,6 o/o
Gemeente
Boskoop
Waddinxveen
Reeuwijk
Alphen
Hazerswoude
perc. boomkw. gezinsh. 71,7 ö/onbsp;11,3 »/onbsp;8 o/onbsp;4,1 «/onbsp;5,3 «/o.
Uit deze percentages blijkt, dat de verhouding voor de man-
1) Onder boomkweekers zijn hier tevens boomkweekersknechts begrepen, daar het onderscheid niet scherp te trekken valt, zooals in het volgende ook zal blijken.
-ocr page 83-65
nelijke gezinshoofden vrijwel gelijk is aan die voor de boom-kweekers, alleen Alphen en Hazerswoude zijn daarbij van plaats verwisseld.
De gemeente Alphen blijkt het kleinste percentage boom-kweekers aan Boskoop afgestaan te hebben. Dit verschijnsel is geheel in overeenstemming met het feit, dat het juist denbsp;gemeenten ten Noorden van Boskoop zijn, welke nog hetnbsp;meeste terrein voor de sierteelt beschikbaar hebben. Ook hetnbsp;percentage van Hazerswoude is om deze reden klein. Voornbsp;beide gemeenten is voor de boomkweekers dus de minste aanleiding te trachten in Boskoop een stukje grond te bemachtigen.nbsp;Uit het geheele overzicht blijkt, dat hoe geringer de mogelijkheid voor boomkweekerij is, te meer boomkweekers naar Boskoop trachten te komen. Dit aantal heeft dan weer zijn invloednbsp;op het aantal mannelijke gezinshoofden dat wegtrekt. Voor denbsp;gemeente Boskoop kan men zeggen, dat verreweg het grootstenbsp;deel der daar aanwezige beoefenaars van de sierteelt uit denbsp;provincie Zuid Holland afkomstig is. (Tabel XIII).
In verhouding tot het groote aantal boomkweekers zijn diegenen, die uit andere provincies komen, vrijwel van geen be-teekenis.
Ook tabel XIII en de cartograms 1 en 2 doen duidelijk zien, hoe nauw de gemeenten waarover het sierteeltcentrum zichnbsp;uitstrekt met elkaar verbonden zijn.
Tenslotte is van de bevolking uit Boskoop en de vier er omheen gelegen gemeenten nog een overzicht gegeven van denbsp;verschillende gezinshoofden verdeeld naar beroepen, naar dennbsp;stand op 31 December 1936.
Zooals te verwachten was zijn de groepen boomkweekers en boomkweekersknechts voor Boskoop en de aangrenzendenbsp;buurten de voornaamste groepen.
In tegenstelling tot de andere groepen heeft in Boskoop en Reeuwijk de groep der verzorgende beroepen een groot aantalnbsp;vertegenwoordigers. Voor Boskoop is dat heel natuurlijk. Bijnbsp;Reeuwijk is dit meer een gevolg van het feit, dat de daar onderzochte buurt veel meer het karakter van een woonkern draagt.nbsp;Dit blijkt tevens nog uit de groepen handwerkslieden en geeste-
-ocr page 84-66
TABEL XIV
Gezinshoofden verdeeld naar beroepen | |||||
Bos koop |
voor de gemeentedeelen |
van | |||
Alphen |
Hazers woude |
Reeu wijk |
Waddinx- veen | ||
Landbouwer |
8 |
30 | |||
Veehouder |
15 |
— |
7 |
33 |
— |
Landarbeider |
— |
— |
2 |
12 |
— |
Boomkweeker |
554 |
50 |
55 |
69 |
6 |
Boomkw.knecht |
283 |
3 |
— |
— |
2 |
Boomzoeker |
16 |
— |
— |
¦- |
— |
Kaskweeker |
2 |
— |
— |
— | |
Rozenkweeker |
2 |
— |
— |
— |
— |
Tuinder |
2 |
— |
1 |
5 |
— |
Visscherij |
1 |
— |
— |
— |
— |
Handwerksl. |
165 |
— |
3 |
36 |
— |
Verzorgende ber. |
218 |
2 |
5 |
27 |
— |
Verkeerswezen |
53 |
— |
2 |
7 |
1 |
Vrije beroepen |
119 |
1 |
3 |
8 |
— |
Geestel. verz. |
6 |
— |
— |
3 |
— |
Arbeiders (ong.) |
129 |
2 |
2 |
24 |
— |
Diversen |
36 |
— |
— |
1 |
— |
Zonder beroep |
66 |
1 |
8 |
lijke verzorgers. Reeds eerder is ook de aandacht er op gevestigd, dat de structuur van het deel van Reeuwijk eenigszins anders was dan van de andere, vanzelfsprekend vinden wijnbsp;ook dit hier weerspiegeld en wel in de groepen landbouwersnbsp;en veehouders.
Het verschil in getalsterkte der verzorgende beroepen verdient nog nadere bespreking.
De onderzochte buurten van Alphen en Hazerswoude vormen in veel mindere mate aaneengesloten woonwijken, dan Boskoopnbsp;en Reeuwijk. Het drijven van een winkel in de eerst genoemdenbsp;buurten heeft daar dan ook veel minder levensvatbaarheid,nbsp;temeer daar ook het aantal inwoners niet groot is.
Voor de bewoners van deze buurten is het gevolg, dat zij óf
1) Deze waren niet onder te brengen.
-ocr page 85-67
in de bebouwde kom van hun eigen dorp, óf in Boskoop hun inkoopen moeten gaan doen.
In de praktijk blijken de meesten naar Boskoop te gaan, niet alleen als gevolg van de veelal grooter afstanden tot het dorpnbsp;van inwoning (b.v. Alphen), maar vooral ook, omdat Boskoopnbsp;met zijn vele en mooie winkels, op dit gebied veel aantrekkelijker is.
Dat het aantal winkels te Boskoop groot is, moge ook nog blijken uit het volgende overzicht samengesteld naar het markt-analytisch handboek^).
Voor groep A. zijnde ,,Winkels in voedings- en genotmiddelenquot; worden 83 winkels vermeld waar deze artikelen als hoofdartikel verkocht worden. Hieronder vallen 25 bakkers en 21 slagers. Groep B. ,,Kleeding en Reiniging” telt er 35. Het aantalnbsp;winkels in groep C. waar huishoudelijke artikelen de voornaamste plaats innemen, bedraagt 26, terwijl er tien zaken zijn,nbsp;welke onder de groep cultureele behoeften vallen. In totaalnbsp;zijn dit 155 zaken, waarbij dan nog 48 inrichtingen komen,nbsp;welke ressorteeren onder den groot- en tusschenhandel, waarbijnbsp;inbegrepen ,,detailhandel niet in een winkel gedrevenquot;. Dezenbsp;telling is samengesteld naar de Beroeps- en bedrijfstelling vannbsp;1930. Intusschen is het aantal winkels nog weer uitgebreid.
De meeste dezer winkels zijn gevestigd in het centrum van het dorp en langs de Zijde en de Reijerskoop. Langs anderenbsp;straten enj wegen vindt men ze niet.
Wat uit de grove indeeling van tabel XIV niet blijkt, maar wat wel volgt uit de bestudeering van de beroepstelling vannbsp;1930 is het, voor een gemeente van nog geen 8000 zielen,nbsp;groote aantal boekdrukkers, mandenmakers, expediteurs,nbsp;schilders, timmerlieden en personen werkzaam in het bankwezen. De oorzaak hiervan is niet moeilijk te vinden. Vrijwelnbsp;al deze lieden zijn op de een of andere wijze verbonden met denbsp;Boskoopsche cultures. Het Boskoopsche bedrijf geeft aan velenbsp;andere beroepen eveneens werk. Zoo b.v. aan boekdrukkersnbsp;die de vele prijscouranten en andere drukwerken voor de
1) Markt Analytisch Handboek, Tabel IV en V.
-ocr page 86-68
kweekers verzorgen, de mandenmakers, die voor een deel de verzorging van het verzendingsmaterieel voor hun rekeningnbsp;hebben, scheepsbouwers in verband met het groote aantalnbsp;schuiten dat er noodig is, daar bijna iedere kweeker een eigennbsp;schuit heeft voor het transport der producten.
Verder talrijke expediteurs voor het transport over grootere afstanden van de verschillende kweekerijproducten. Schildersnbsp;en timmerlieden, welke de gebouwen en gebouwtjes op denbsp;kweekerijen in orde houden en de zorg voor de kassennbsp;hebben. Bankdirecteuren en personeel in verband met denbsp;zaken welke in binnen- en buitenland gedreven worden.
Alles wijst erop, dat het de sierteelt is waarom het bedrijfsleven in Boskoop en omgeving zich groepeert. Gaat het de sierteelt goed dan gaat het ook het verdere Boskoop goed en gaat het andersom dan is ook oogenblikkelijk de terugslag tenbsp;merken.
Boskoop en de sierteelt is één.
-ocr page 87-HOOFDSTUK IV GRONDGEBRUIK EN BEDRIJFSGROOTTE
Wanneer op de topografische kaart 1 : 25.000, aan de hand van eigen verkenningen het gebruik van den bodem in de gemeente Boskoop ingeteekend wordt, dan blijkt, dat met uitzondering van den polder de Drooggemaakte Putten, practischnbsp;alle grond voor de sierteelt gebruikt wordt.
Het is helaas niet mogelijk om op een kaart van genoemde schaal de voor het oudste deel van Boskoop zoo typischenbsp;akkertjes, begroeid met lijsterbes, elzen en berken, aan tenbsp;geven. Om deze akkertjes te verklaren, is het noodzakelijknbsp;terug te gaan tot den tijd toen het aanwezige weiland in tuingrond omgezet werd.
Zelden of nooit waren de afmetingen van het weiland, dat men voor de kweekerij wilde gaan inrichten, van dusdanigennbsp;aard, dat zij onveranderd gebruikt konden worden. Bij het bepalen van de afmetingen voor een kweekerij heeft men voornamelijk rekening te houden met de afwatering van het betrokken perceel in verband met de te kweeken producten. Ver-eischt is een snelle afvoer van den overtolligen neerslag, wilnbsp;men dat bereiken dan mag de tuin niet veel breeder zijn dannbsp;25—30 meter. De hoogte van het maaiveld boven het polder-peil is ongeveer 60 cm (2 Rijnlandsche Voet). Deze hoogte isnbsp;voor de niet zoo diep wortelende gewassen voldoende.
De meeste perceelen waren bij de omzetting van wei- in tuinland te breed en te laag. Volgens Moerlands was het weiland meestal zoo breed dat men er twee breede tuinen ieder 25—30 mnbsp;breed en gescheiden door een sloot of een breede en eennbsp;smalle tuin van een 10 a 15 m van kon maken. Ook werd ernbsp;wel op dusdanige wijze vergraven dat er een breede tuin eennbsp;z.g. tweebreed^) ontstond plus een sloot van 4 meter breedte
1) De naam tweebreed is afkomstig van het feit, dat een tuin van 25 m. breedte door een pad in tweeën gedeeld wordt, zoodat afwateringnbsp;naar 2 zijden verkregen wordt.
-ocr page 88-70
en een houtakker van 2 meter overbleef. De sloot lag dan tusschen den houtakker en de kweekerij in. Deze houtakkers,nbsp;ook wel kortweg akkers genoemd, treffen wij alleen in hetnbsp;oudste gedeelte van Boskoop aan. Dat is dus in dat gedeeltenbsp;van Boskoop waar reeds langen tijd de kweekerij uitgeoefendnbsp;wordt. De tegenwoordig geteelde producten zijn veel lagernbsp;dan de vroeger gekweekte laan- en vruchtboomen, zij hebbennbsp;dan ook veel minder behoefte aan hooge windschermennbsp;waar voor de akkerbegroeiing gebruikt werd. In de jongerenbsp;kweekerijen meer naar de grenzen van het centrum toe (zienbsp;kaart bodemgebruik) treffen wij de akkers in het geheel nietnbsp;aan, terwijl er reeds enkele in het oudere deel tengevolgenbsp;van het steeds nijpender wordende gebrek aan cultuurgrond bijnbsp;de tuinen getrokken zijn. De sloot tusschen akker en tuin isnbsp;dan gedempt en het opgaande hout van den akker gerooid.nbsp;Zoo’n nieuw verkregen deel noemt men een aandam. Dezenbsp;aandam is van den oorspronkelijken tuin gescheiden en wordtnbsp;behandeld als een eenbreed. De op deze wijze ontstane tuinnbsp;heeft men den naam van driebreed gegeven. Over zoo'n tuinnbsp;loopen dan twee paden, zoodat hij uit drie deelen bestaat. Mennbsp;heeft dan door opoffering van het windscherm een belangrijknbsp;stuk cultuurgrond erbij gekregen. Is er nog eens voor zoo’nnbsp;tuin windscherming noodig, dan kan men dit met kunstmatigenbsp;schermen gemakkelijk bereiken. Door de oudere verkavelingnbsp;van de polders staat de lengte van den tuin reeds vast. Zij bedraagt 200 a 300 R.R. dit is 760—1080 m. Bij de geringe afmetingnbsp;van de tuinen in de breedte is de lengtemaat van geen invloednbsp;op de afwatering.
Op de hierbij gevoegde kaart 1 zijn in vier verschillende signaturen de gronden, welke achtereenvolgens voor de sierteelt in gebruik zijn genomen aangegeven.
1. nbsp;nbsp;nbsp;In zwart is de toestand van 1881 aangegeven, ontleendnbsp;aan de chromotopografische kaart van dat jaar.
2. nbsp;nbsp;nbsp;In stippelsignatuur zijn aangegeven de gronden, welkenbsp;tusschen de jaren 1881 en 1888 in gebruik genomen zijn voornbsp;het bedrijf.
-ocr page 89-71
3. nbsp;nbsp;nbsp;Horizontaal gestreept zijn de gronden tusschen 1888 ennbsp;1913 in exploitatie genomen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Verticaal gestreept is de uitbreiding van 1913 tot en metnbsp;1932.
De toestand tusschen de jaren 1881 en 1913 is ontleend aan een kaart vervaardigd t.b.v. de tuinbouwtentoonstelling innbsp;1913 en nu nog aanwezig in de Rijkstuinbouwschool.
De uitbreiding tusschen 1913 en 1932 is ingeteekend aan de hand van eigen verkenningen gedaan in het jaar 1932. In denbsp;opname is sindsdien geen noemenswaardige wijziging gekomennbsp;door de stabilisatie van de teelt in 1933.
In 1881 was het meerendeel van den grond, welke voor boomkweekerij gebruikt werd in de onmiddellijke omgevingnbsp;van de kom van het dorp Boskoop gelegen, In de periode vannbsp;1881 tot 1888 heeft het bedrijf zijn uitbreiding voornamelijknbsp;gezocht in aansluiting aan het reeds bestaande areaal. Aan denbsp;Peripherie komt dan nog zoo goed als geen sierteelt voor. Welnbsp;is het aantal verspreid liggende perceelen iets toegenomen,nbsp;maar buiten de grens der gemeente komen nog vrijwel geennbsp;terreinen met sierteeltproducten voor. Doordat de daaropnbsp;volgende periode van 1888—1913 langer is dan de voorgaandenbsp;lijkt de uitbreiding uiteraard grooter, waarbij dan nog eennbsp;sterke groei van de sierteelt in die jaren komt. In deze periodenbsp;werd de polder Laag Boskoop geheel in exploitatie gebrachtnbsp;voor het bedrijf. In den Vereenigden Polder ten Oosten van denbsp;Gouwe is ook wel uitbreiding gekomen, maar daar vindt mennbsp;nog veel blijvend grasland. Een aaneengesloten geheel vannbsp;tuingronden is daar in 1913 nog lang niet aanwezig. In dennbsp;Voorofschen Polder heeft in dien tijd in het geheel geen uitbreiding plaats gehad. In de nu volgende twintig jaren, isnbsp;vrijwel alle beschikbare grond binnen de grenzen der gemeentenbsp;in gebruik genomen, met uitzondering van den polder denbsp;Drooggemaakte Putten, welke zich door zijn geologischen opbouw niet voor sierteelt leent, en een smalle strook in hetnbsp;oostelijke deel der gemeente tegen den polder Middelburg aan.nbsp;Ook buiten de gemeentegrens heeft in deze jaren de grootste
-ocr page 90-uitbreiding plaats gehad en wel voornamelijk in de richting van Hazerswoude en Alphen.
Bij de bespreking van de bevolking bleek reeds hoe eenzijdig het productieproces in de gemeente Boskoop is, terwijl kaart Inbsp;aantoont, dat het geheele areaal van de gemeente Boskoop, ternbsp;grootte van 827 ha, dat voor sierteelt in aanmerking komt, daarvoor ook gebruikt wordt. Bovendien is de sierteelt reeds innbsp;sterke mate in noordelijke en noord-westelijke richting overnbsp;de gemeente grens heengegaan. De resteerende deelen vannbsp;Boskoop zijn evenals die der omliggende gemeenten, voor zoover zij binnen de gegeven begrenzing liggen, als weiland innbsp;gebruik.
De vraag doet zich nu voor, hoe wonen de kweekers en hun personeel over dit gebied verspreid en hoe groot is het oppervlak van den voor de sierteelt in gebruik genomen grond?
Ter beantwoording van de eerste vraag moet een onderscheid gemaakt worden tusschen de eigenlijke bebouwde kom en de verspreid staande huizen, soms tot bewoonde oordennbsp;vereenigd, binnen en buiten het areaal der gemeente.
Uit een gehouden telling, weergegeven in tabel XV, blijkt,
Verdeeling der woningen bewoond door Boomkweekers en -knechts | ||||
Boomkweekers |
-knechts | |||
In bebouwde kom te Boskoop |
397 |
167 | ||
Verspreid staande woningen te Boskoop |
157 |
U57) |
116 |
(116) |
Totaal gemeente Boskoop |
554 |
283 | ||
Buiten de gemeente, maar wel in het siert, gebied |
180 |
5 | ||
Totaal buiten de bebouwde kom van B. maar in het gebied |
337 |
121 |
73
dat er ongeveer evenveel boomkweekers en kweekersknechts binnen de bebouwde kom van Boskoop wonen als in de verspreid liggende huizen te Boskoop en het omliggende gebiednbsp;tezamen.
In de gemeente Boskoop zelve heeft het meerendeel der beide groepen in de bebouwde kom een woonplaats gevonden.
Met het oog op de beschikbare hoeveelheid cultuurgrond, is dit van veel belang, immers vele verspreid staande woningennbsp;vergen ook meer grond, welke aan de eigenlijke productie onttrokken wordt door aanleg van wegen, erven etc. dan aaneengesloten bebouwing.
Buiten de verzorgende beroepen, ambtenaren, timmerlieden, schilders enz. enz. herbergt de bebouwde kom ongeveer 400nbsp;boomkweekers en een 150 knechts, terwijl er ongeveer 350nbsp;boomkweekers en 120 knechts buiten wonen. In het totaalnbsp;omvat deze laatste groep dus nog een 470 woningen, wat dit tenbsp;beteekenen heeft in verband met de geringe hoeveelheid grondnbsp;geschikt voor de sierteelt, volgt uit de beantwoording van denbsp;tweede vraag, welke gesteld werd.
De vraag betreffende de oppervlakte grond voor sierteelt in gebruik kan het gemakkelijkst beantwoord worden door nanbsp;te gaan hoeveel grond er voor andere doeleinden dan hetnbsp;agrarisch productieproces gebruikt wordt. Wij zullen zien, datnbsp;dit vrijwel alleen grond is in gebruik genomen voor woningbouw en verkeer te land en te water.
Van de 827 ha, welke de gemeente groot is, kan men rekenen dat ongeveer 200 ha in beslag genomen worden door de bestaande waterwegen. Voor de bebouwing was in 1927 reedsnbsp;84 ha in gebruik. In de laatste tien jaren is daar nog rond 20 hanbsp;bijgekomen, welke reeds volgebouwd zijn. Bovendien moet nognbsp;rekening gehouden worden met rond 20 ha, welke op rekeningnbsp;komen van de reeds eerder beschreven akkers.
Aan cultuurgrond blijft er dus over een hoeveelheid van rond 503 ha. Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat nietnbsp;al deze grond geschikt is voor de teelt van siergewassen,nbsp;immers een deel van de gemeente Boskoop strekt zich uit overnbsp;den polder de Drooggemaakte Putten, welke polder zooals
-ocr page 92-74
reeds in de praktijk gebleken is, voor de sierteelt niet gebruikt kan worden. Het deel van dezen polder is te schatten op 70 ha,nbsp;zoodat er in feite nog maar 430 ha overblijven.
Toch is ook dit getal nog te groot daar er een uitbreidingsplan bestaat waarbij rond 15 ha nog voor bebouwing gereserveerd is, terwijl er voor Arboretum, Rosarium, Tentoonstellingsterrein, Proeftuin voor de Boschcultures en Opslagplaatsen aan de Parklaan nog 5 ha af gaat.
Over eenigen tijd zal er derhalve nog 410 ha grond beschikbaar zijn voor het specifieke Boskoopsche bedrijf. Thans is de oppervlakte nog ongeveer 425 ha binnen de grenzen van de gemeente Boskoop, daarbij komt dan nog voor de sierteelt in haarnbsp;geheel een areaal van 300 ha van de omliggende gemeenten tenbsp;verdeelen op onderstaande wijze:
Alphen 110, Hazerswoude 134, Reeuwijk 44 en Waddinx-veen 20 ha. In het totaal komen wij voor het sierteeltgebied dus op rond 720 ha. Op deze oppervlakte zijn 952 bedrijvennbsp;gevestigd (dit cijfer klopt niet met de opgave uit tabel XV,nbsp;doordat het getal van 952 niet alleen de geheele gemeente Boskoop maar ook de omliggende gemeenten in hun geheel omvatnbsp;en bovendien aan talrijke knechts eveneens teeltvergunningnbsp;is verleend). Berekent men aan de hand van bovenstaande getallen de gemiddelde bedrijfsgrootte dan komt men tot 2/3 hanbsp;per bedrijf.
Dat deze bedrijfsgrootte niet een door toevallige omstandigheden beïnvloede is, moge blijken uit tabel XVI ^).
Reeds bij den eersten oogopslag blijkt uit deze tabel, dat de gemiddelde bedrijfsgrootte op nog geen hectare per bedrijfnbsp;komt. Let men daarbij nog op het feit, dat er 119 bedrijvennbsp;boven de ha zijn, welke in het totaal een oppervlakte omvattennbsp;van meer dan 260 ha, dan vindt men voor de bedrijven kleinernbsp;dan 1 ha een gemiddelde bedrijfsgrootte van ongeveer een
1) De cijfers dezer tabel zijn indertijd welwillend door de Nederlandsche Sierteelt Centrale aan het bestuur van de gemeente Boskoop verstrekt ennbsp;door mij ontleend aan mijn Rapport in Februari 1939, aan B. en W. vannbsp;Boskoop uitgebracht.
-ocr page 93-75
TABEL XVI
Bedrijfsgrootte der sierteelt in de gemeente Boskoop. | ||
Bedrijfsgrootte |
A.antal Bedrijven |
Totale Oppervlakte |
0.01— 10 a |
32 |
1.99.83 |
10.01— 20 a |
38 |
5.70.46 |
20.01— 30 a |
34 |
8.54.68 |
30.01— 40 a |
41 |
14.45.47 |
40.01— 50 a |
55 |
25.30.11 |
50.01— 60 a |
80 |
43.82.45 |
60.01— 70 a |
73 |
47.02.25 |
70.01— 80 a |
57 |
42.35.61 |
80.01— 90 a |
33 |
27.92.93 |
90.01 —100 a |
21 |
19.86.18 |
boven 1 ha. |
119 |
261.48.53 |
Totaal |
583 |
498.48.50 ') |
halve ha. Het zijn n.1. 462 bedrijven met een gezamelijk oppervlak van 237 ha.
De sierteelt blijkt dus v.z.v. het den grond betreft den vorm van kleinbedrijf te bezitten. Dat dit ook het geval is in het geheel sierteeltcentrum volgt duidelijk uit de onderstaande tabel.
Ook voor het geheele gebied komt de gemiddelde bedrijfs-grootte niet uit boven de hectare. Van de bedrijven onder de hectare, in het totaal 776, ligt het maximum bij de groepen vannbsp;50—60 en 60—70 are.
Bij de beschrijving van het productieproces zal blijken, dat dit juist de bedrijven zijn die reeds aan een kweeker met zijnnbsp;gezin een volledige bestaansmogelijkheid verschaffen. Nu gebleken is hoe klein het oppervlak in het sierteeltbedrijf is datnbsp;aan een gezin een bestaansmogelijkheid verzekert, is hetnbsp;meteen duidelijk welk een groote beteekenis gehecht moetnbsp;worden aan een zuinig gebruik van den grond voor andere
1) De teeltvergunningen worden uitgegeven op naam van de gemeente waar het bedrijf gevestigd is, alle grond behoeft daar echter niet gelegen te zijn.
-ocr page 94-76
TABEL XVII
Bedrijfsgrootte in het geheele sierteeltcentrum | ||
Bedrijfsgrootte |
Aantal Bedrijven |
Totale Oppervlakte |
0.01— 10 a |
78 |
464.82 |
10.01— 20 a |
67 |
9.81.29 |
20.01— 30 a |
63 |
15.88.32 |
30.01— 40 a |
74 |
25.92.90 |
40.01— 50 a |
89 |
40.15.60 |
50.01— 60 a |
111 |
61.92.03 |
60 01— 70 a |
111 |
71.72.43 |
70.01— 80 a |
89 |
66.29.12 |
80.01— 90 a |
63 |
53.46.64 |
90.01 — 100 a |
31 |
29.56.82 |
boven 1 ha. |
176 |
361.73.08 |
Totaal |
952 |
742.13.45 |
doeleinden. De grond in de laatste tien jaren gebruikt voor bebouwing en straten alsmede het geprojecteerde uitbreidingsplan en andere noodzakelijke bestemmingen der terreinen,nbsp;ontnemen reeds aan een kleine zeventig kweekers de mogelijkheid zich een bestaan te verwerven op bedrijven vannbsp;Yt—Va ha. Elke nieuwe bebouwing brengt noodzakelijkerwijzenbsp;een wegtrekken van kweekers met zich mede, terwijl de tochnbsp;al hooge grondprijzen er nog meer door stijgen, daar het Bos-koopsche areaal immers al volledig in gebruik genomen is.
Naast het hierboven gegeven overzicht van de bedrijfs-grootte, is het eveneens mogelijk een overzicht te geven van de verdeeling der verschillende sierteeltgewassen over hetnbsp;areaal.
In 1937 blijken de volgende oppervlakten, welke in handen zijn van kweekers woonachtig te Boskoop, door de in tabelnbsp;XVIII gegeven drie groepen van producten te wordennbsp;ingenomen.
Tabel XVIII lijkt op het eerste gezicht in tegenspraak met de cijfers, welke in tabel XVI gegeven werden. Men moet
-ocr page 95-77
TABEL XVIII | |||||||||||||||
|
hierbij echter bedenken, dat de cijfers van tabel XVI geen betrekking hebben op den grond, die alleen in de gemeentenbsp;Boskoop gelegen was. Wanneer de zetel van het bedrijf tenbsp;Boskoop is, dan wordt voor de tuinbouwinventarisatie hetnbsp;geheele bedrijf voor Boskoop gerekend, ook al ligt een deelnbsp;van den grond er buiten. Anderzijds is in tabel XVIII weernbsp;niet alle grond begrepen, welke in Boskoop voor sierteelt innbsp;gebruik is.
Door deze wijze van indeeling is het niet mogelijk alle feiten zuiver te achterhalen, toch laten zich echter wel eenige conclusies trekken.
Ten eerste blijkt, dat de kweekers te Boskoop een kleine 100 ha grond exploiteeren buiten de gemeente maar wel in hetnbsp;sierteeltcentrum gelegen, terwijl ook buiten deze z.g. intensievenbsp;gemeenten nog grond in gebruik is bij Boskoopsche bedrijven.nbsp;Ten tweede, dat er buiten Boskoop kweekers wonen, die binnennbsp;de gemeente grond in gebruik hebben. Er is immers aan tenbsp;Boskoop woonachtige kweekers slechts teeltrecht gegevennbsp;voor rond 355 ha, terwijl wij berekenden, dat er rond 400 ha innbsp;gebruik is, binnen de grenzen van Boskoop.
Ten derde, dat de artikelen rozen en vruchtboomen in verhouding tot de overige artikelen (coniferen, azalea's, rhododendrons, dwergheesters etc.) in zeer geringe mate geteeld worden.
1) Van Wijk. Sociaal-geographisch rapport betreffende de gemeente Boskoop etc. 1939, pg. 50.
-ocr page 96-78
Het zijn juist deze overige artikelen, welke Boskoop en het sierteeltcentrum hun roem deden verkrijgen tot ver over denbsp;grenzen van ons land.
Ten slotte blijkt bovendien, dat door Boskoopsche kweekers ongeveer 15 ha grond geheel buiten het centrum — dat voornbsp;de inventarisatie nog ruimer genomen is dan door mij —nbsp;gelegen, in gebruik zijn genomen voor rozen- (onderstammen)nbsp;en vruchtboomcultuur. Bij de laatste overtreft het zelfs hetnbsp;areaal dat in het centrum daarvoor in gebruik is.
Uit het feit, dat er ruim 100 ha buiten de grens van de gemeente Boskoop in gebruik genomen is moeten worden,nbsp;komt nog eens duidelijk tot uiting, dat de gemeente Boskoopnbsp;zelve reeds over te weinig bodemoppervlak beschikt om allenbsp;sierteeltkweekers van grond te voorzien.
In de hieronder volgende tabel werd de verdeeling van de verschillende boomkweekerij artikelen over de andere viernbsp;gemeenten van het centrum opgenomen.
TABEL XIX | ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De eerste kolom geeft van de kweekers de oppervlakte grond, welke zij in hun gemeente van inwoning exploiteeren.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ongeveer 2/3 te Hazerswoude.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Ongeveer 1/2 te Hazerswoude.
-ocr page 97-79
De cijfers voor de verschillende gemeenten zijn hier samengeteld. Geheel anders dan bij de gemeente Boskoop is hier de verhouding tusschen Rozen en Overige Boomkweekerijartike-1nbsp;len; was deze bij Boskoop ongeveer 1 op 9, hier is zij 3 op 5. !
Uit de aanteekeningen onder de tabel volgt, dat te Hazers-woude nog bijna 100 ha in gebruik zijn voor de sierteelt. Naast Boskoop is dit de oudste gemeente waar de sierteelt zetelt.nbsp;Het aantal ha dat voor vruchtboomen gebruikt wordt, is uiterstnbsp;gering. Opmerkelijk is dat de kweekers uit deze gemeentennbsp;geen grond buiten het centrum exploiteeren. Dit komt, doordatnbsp;er onder deze bedrijven weinige zijn, welke op den handelnbsp;afgestemd zijn.
Naast de verdeeling van den bodem naar geteelde producten kunnen wij in het sierteeltcentrum moeilijk een verdeelingnbsp;maken van de gronden met als maatstaf de versnipperingnbsp;daarvan. In een streek met bouwland of weiland komt hetnbsp;meerdere malen voor, dat terreinen bij een pachter of eigenaarnbsp;in gebruik, over verschillende deelen van het gebied verspreidnbsp;liggen. Bij de sierteelt met de kleine bedrijven is dit niet hetnbsp;geval. Waren deze kleine bedrijven nog over verschillendenbsp;deelen van het gebied verspreid, dan zou de exploitatie prac-tisch onmogelijk worden. Het zijn slechts enkele der grooterenbsp;bedrijven, welke in verschillende deelen van het gebied terreinen bezitten. Wel komt het in het sierteeltcentrum voor, dat denbsp;exploitant niet op zijn terrein woont. Dit laatste dan weer meernbsp;in het bijzonder bij de kleinere bedrijven, welke ook veelal opnbsp;pachtgrond worden beoefend. Daardoor is ook mogelijk, dat ernbsp;zooals uit tabel XVIII volgt, voor 95,5 ha teeltrecht aan Bos-koopers verleend is buiten de gemeentegrens. Natuurlijknbsp;bestaat er de drang om zoo dicht mogelijk bij het bedrijf tenbsp;wonen, vandaar ook, dat de uitbreiding van de sierteelt gepaard gaat met een uitbreiding der bebouwing. In verbandnbsp;echter met de geringe hoeveelheid goeden teelgrond en de beperktheid daarvan, tracht men dit streven tegen te gaan om dennbsp;kostprijs van den grond niet tot het onmogelijke op te voeren.nbsp;Dat deze kostprijs ondanks den slechten tijd toch nog hoog is,nbsp;blijkt wel uit het feit, dat een vierkante roede normale teel-
6
-ocr page 98-80
grond nu nog een pacht doet van 40—45 cent, wat neerkomt op ongeveer 280 tot 315 gulden per ha. Thans kost een ha teelgrond nog altijd ongeveer 7000 gulden. In den goeden tijdnbsp;waren bedragen van 17500 gulden echter normaal, om zoo'nnbsp;ha in eigendom te verkrijgen. Het laat zich begrijpen, dat metnbsp;deze hooge pacht- en koopprijzen, het kleinbedrijf alleen al omnbsp;die reden op pachtgrond uitgeoefend moet worden. Wij zagennbsp;reeds dat de gemiddelde bedrijfsgrootte van de bedrijven ondernbsp;de ha, zelfs ongeveer bij een halve ha lag, alleen voor aankoopnbsp;van grond zou dan al een bedrijfskapitaal van om en nabij denbsp;negen duizend gulden noodig zijn, daarbij komen dan nognbsp;groote bedragen voor de bakken, opstand en gereedschappen.nbsp;Het meerendeel dezer kweekerijen wordt dan ook uitgeoefendnbsp;op gronden welke vroeger aan een groot bedrijf hebben behoord, maar waar in den loop der jaren door omstandighedennbsp;de eigenaren een ander beroep dan het kweeken van plantennbsp;zijn gaan uitoefenen. Hierop komen wij in het hoofdstuk overnbsp;het productieproces nog nader terug. Voor het sierteeltbedrijfnbsp;heeft de omstandigheid, dat zoovele bedrijven op pachtgrondnbsp;worden uitgeoefend, geen nadeelige gevolgen, daar het hiernbsp;gaat om een meerjarige teelt, zoodat uit den aard der zaak denbsp;pachtovereenkomsten over meerdere jaren gaan. De pachtersnbsp;wisselen lang niet zooveel van terrein als in een bouw- ofnbsp;weidestreek. Was in 1930 de verhouding pacht-eigendom in hetnbsp;Rijnland waartoe het geheele sierteeltcentrum behoortnbsp;ongeveer gelijk, in het sierteeltcentrum is dit zeer zeker nietnbsp;het geval.
De „dwergbedrijvenquot; en ,,de kweekers aan landquot; zijn allen pachters, terwijl er ook onder de grootere bedrijven verschillende pachters voorkomen. Ook in dit opzicht wijkt het sier-teeltgebied dus van het Zuid-Hollandsche weidegebied af.
In Boskoop zelf zoowel als in het geheele sierteeltcentrum, is de verhouding pacht-eigendom ongeveer 3 tegen 1.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Verslagen en Mededeelingen van de Directie van den Landbouw 1935,nbsp;No. 3. Het grondgebruik in Nederland in 1930 etc., pg. 205.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Hoofdstuk Sierteeltbedrijf.
-ocr page 99-Het Boskoopsche boomkweekersbedrijf omvat meer dan alleen de eigenlijke boomkweekerij, zoodat het dan ook beternbsp;is in den vervolge van het sierteeltbedrijf te spreken. De teeltnbsp;is langzamerhand van het kweeken van zuiver utiliteitsgewas-sen overgegaan op producten, welke meer dienen voor verfraaiing van tuin en park, plantsoen en bosch, zoodat de naamnbsp;sierteelt beter aangeeft wat de voornaamste producten vannbsp;Boskoop en omgeving zijn.
Bij het telen van deze siergewassen is de mensch erin geslaagd, de mogelijkheden, welke hem door zijn woongebied geboden werden, dermate in zijn dienst te stellen, dat er eennbsp;bedrijf is ontstaan, zooals er geen tweede in Nederland gevonden wordt.
De positie is dan ook ten opzichte van ons eigen land welhaast eenig geworden. Zooals aan elk eenzijdig gericht bedrijf, is ook aan dit sierteeltbedrijf het nadeel verbonden, dat schommelingen in de conjunctuur zich veel sterker doen gevoelen,nbsp;dan in een bedrijfstype dat in moeilijke tijden verschillendenbsp;kanten uit kan gaan. Gaat het de sierteelt slecht, dan is thansnbsp;het onherroepelijk gevolg, dat het de geheele gemeenschapnbsp;der gemeente Boskoop, met die van het omliggende gebiednbsp;slecht gaat, aangezien alle geledingen dier samenleving afhankelijk zijn van het eenzijdig gerichte sierteeltbedrijf.
Wanneer men door Boskoop trekt en zich de positie van het sierteeltbedrijf voor oogen houdt, dan vraagt men zich onwillekeurig af, wat dan wel de voorwaarden waren die het gebiednbsp;bood, dat daaruit een zoo merkwaardig bedrijf als de sierteeltnbsp;tot stand is gekomen.
Welnu, uit de beschrijving van het gebied en de beschouwing van de geologische kaart bleek, dat de samenstelling van den
-ocr page 100-82
bodem in het sierteeltgebied thans een geheel andere is dan die van de gebieden uit de naaste omgeving. In het historischnbsp;overzicht is reeds uiteengezet dat te Boskoop het veen nietnbsp;vergraven is, terwijl dat in de omgeving en dan wel speciaalnbsp;in de huidige droogmakerijen wel het geval is. Het veen datnbsp;in het sierteeltgebied den bodem bedekt, biedt na een goedenbsp;bewerking een gunstigen teeltbodem voor de sierteeltgewassen.nbsp;Deze goede bewerking van den grond bestaat voor een deel innbsp;het op de juiste breedte brengen van het vergraven grasland,nbsp;zooals dat bij het grondgebruik beschreven is. Daarnaast isnbsp;echter een speciale bewerking van den grond noodzakelijk.nbsp;Bij het vergraven van grasland tot tuinland spit men in eennbsp;steek tot op het peil van het grondwater (ongeveer 60 cm diepnbsp;dus), wat men hierbij omspit is de veenaarde, ontstaan door denbsp;inwerking van lucht en hemelwater op het veen.
Deze veenaarde is van een lager zuurgehalte dan het eigenlijke veen. Na de vergraving moet men er voor zorgen dat de veenaarde goed los wordt, m.a.w. een behoorlijke kruimel-structuur krijgt; dit wordt vooral bereikt door den grond goednbsp;te laten uitluchten en doorvriezen. Daarom zorgt men er dannbsp;ook voor, dat de vergraving voor kerstmis heeft plaats gehad.nbsp;Op zulk pas omgezet weiland kan men de eerste twee jaarnbsp;geen andere artikelen dan rozen kweeken. Dit nieuwe landnbsp;wordt zoo goed als nooit bemest, hoogstens brengt men er hetnbsp;eerste jaar, in het najaar gevischt en doorvroren kroos op, daarnbsp;dit de kruimelstructuur van den bodem bevordert, speciaal bijnbsp;omgezet grasland dat als hooiland heeft dienst gedaan, wordtnbsp;dit toegepast.
De verdere bewerking van den grond bestaat uit bemesting met koemest twee jaar na het vergraven, terwijl na een jaarnbsp;of vier a vijf de z.g. opmaak plaats vindt met aarde en mest.nbsp;Is de grond voor een bepaalde cultuur wat schraal, dan wordtnbsp;er tusschentijds nog wel eens kroos, koe- of kunstmest opgebracht.
Bij een goed beheerde kweekerij wordt jaarlijks de helft van de oppervlakte gespit en opnieuw beplant. Onder de hierbovennbsp;genoemde opmaak van den grond wordt verstaan het diep-
-ocr page 101-•:s':. «•? •
Cquot;^4-V‘i'»‘.i
'4.V-- •••' nbsp;nbsp;nbsp;_ . quot;â–
. ;5,..lt;'gt;.A:'; â–
■’Wv nbsp;nbsp;nbsp;■;
Grondtransport te Boskoop. Men ziet hoe de grond in schuiten aangevoerd wordt en daarna over
de kweekerij verspreid.
83
spitten van den grond en het opbrengen van mest en aarde. Vooral dit laatste is voor veengronden een typische bewerking.nbsp;Als aarde wordt in de eerste plaats de bagger uit de slootennbsp;gebruikt. Deze bagger laat men op z.g. stalen overwinteren,nbsp;waarbij zij nog wel eens omgezet wordt. Lucht en vorst zorgennbsp;er voor dat het zuurgehalte sterk afneemt. Het opmaken vannbsp;veengronden is een oud gebruik waarbij het mes van tweenbsp;kanten snijdt; in de eerste plaats houdt men op deze wijze denbsp;polderslooten op diepte, in de tweede plaats het land op hoogtenbsp;door het uitgebaggerde materiaal op het land te brengen.nbsp;Vooral bij de sierteelt verliest het land aan hoogte, daar velenbsp;artikelen als z.g. kluitgoed (zie pag. 93) geëxporteerd worden,nbsp;terwijl de tuingrond, doordat hij hooger boven het grondwaterpeil ligt en ook meer omgewerkt wordt dan weiland, snellernbsp;slinkt.
De bagger-aarde die gebruikt wordt, verhoogt dus de ligging van het maaiveld, maar tevens voorkomt men er mede, dat denbsp;grond een zekere moeheid krijgt door het gespecialiseerdenbsp;productieproces met zeer beperkte vruchtwisseling. Daarom isnbsp;reeds eeuwenlang de boomkweekerij en de latere sierteelt opnbsp;dezelfde gronden mogelijk. Door de omzetting van de culturesnbsp;van die van bladverliezend goed (vruchtboomen etc.) in dienbsp;van bladhoudend, is de bagger den laatsten tijd steeds mindernbsp;bladhoudend geworden. De afgevallen bladeren kwamen metnbsp;het gewiede onkruid en het snoeiafval in de slooten terecht ennbsp;verteerden daar. Daarom is men noodgedwongen moeten gaannbsp;omzien naar andere aarde, welke als aanvulling van de bagger-aarde dienst kon doen. Zij werd gevonden in de z.g. damboekennbsp;van de veenpolders. De grasboeren verknopen deze aardenbsp;gaarne aan de kweekers of grondschippers die haar dan innbsp;schuiten naar het sierteeltcentrum vervoeren (zie ook pag. 94nbsp;en foto 5).
De keuze of men bagger of veenaarde bij het opmaken gebruikt, hangt af van de zwaarte van den grond en van de te kweeken artikelen. Op grond die wat licht van samenstellingnbsp;is, brengt men voornamelijk baggeraarde, in het andere gevalnbsp;dus zware grond, wordt met veenaarde opgemaakt. Het weder-
-ocr page 104-84
om voor cultuur bruikbaar maken van den grond geschiedt nooit alleen met veenaarde, daar deze te arm is aan planten-voedsel. Het geschiedt met baggeraarde alleen, met mest alleennbsp;of met een combinatie van deze twee of ook wel met eennbsp;mengsel van bagger- en veenaarde, soms samen met koemest.nbsp;Zooals reeds eerder opgemerkt is, wordt ook wel bemest metnbsp;kroos wanneer men den grond losser wil maken. Een gelijktijdig verwerken van kroos met de hiervoor genoemde combinaties komt ook wel voor.
Ondanks al de hiervoor beschreven maatregelen blijft de grond steeds zwak zuur van aard; dit is echter geen bezwaar,nbsp;daar de Boskoopsche gewassen voor het grootste deel thuisnbsp;behooren op den eenigszins zuren bosch-, heide- of alpenhumus.nbsp;Om te voorkomen dat de grond te zuur wordt, zijn de eerstenbsp;maatregelen welke genomen worden, dat er zoo weinig mogelijk tijdens de groeiperiode op den tuin buiten de paden ge-loopen wordt. Vooral de natte grond moet zoo rustig mogelijknbsp;blijven. Is het onverhoopt noodzakelijk, dat men het terreinnbsp;voor het verrichten van werkzaamheden buiten de paden moetnbsp;betreden, dan legt men eerst loopplanken uit om het dicht-trappen van den bovensten laag van den grond te voorkomen.nbsp;Verder wordt bij droog weer veel geschoffeld, zoodat de grondnbsp;dan niet zoo spoedig dichtslaat, waardoor de kruimelstructuurnbsp;beter behouden blijft.
Mocht voor een enkel soort gewassen de grond te zuur zijn, dan wordt kalk of mergel bij gevoegd.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk, dat het de mensche-lijke activiteit geweest is, die de oude veenlaag op dusdanige wijze heeft weten te bewerken, dat zij thans de drager is vannbsp;dit wereldbekende sierteeltcentrum. Daar, zooals op pag. 69nbsp;reeds opgemerkt is, de hoogte van het maaiveld boven dennbsp;grondwaterspiegel van groot belang is voor de kweekerij, is denbsp;beheersching van het grondwaterpeil een belangrijke zaak.
•• Hoewel de huidige producten vlakwortelender zijn dan de vroegere, is het toch nog steeds noodzakelijk het peil van hetnbsp;grondwater goed te kunnen regelen. In tijden van grootenbsp;droogte of wanneer er een tekort aan neerslag valt om het
-ocr page 105-85
grondwaterpeil in stand te houden, dan bestaat er voor alle polders van het gebied de mogelijkheid óf door een duikertjenbsp;óf door een schutsluis direct of indirect, water van de Gouwenbsp;in de polderslooten binnen te laten. Omgekeerd kan een tenbsp;hooge waterstand gemakkelijk verholpen worden door uit-maling van het overtollige water uit de polders op de Gouwe.
Met het voortschrijden der bemalingstechniek, waarbij de hulpmiddelen eerst windwatermolens, dan stoomgemalen ennbsp;vervolgens diesel- of electrische gemalen zijn geworden, werdnbsp;de grondwaterstand steeds beter te regelen. Men was toennbsp;niet meer afhankelijk van den wind om de polders droog tenbsp;krijgen.
Een voordeel van de sierteeltgewassen is, dat, hoewel de verscheidenheid zeer groot is, zij in het karakter van hunnbsp;wortelstelsel niet zooveel uiteenloopen. In zeer enkele gevallen , een tiental in het geheele gebied, treffen wij partieelenbsp;bemaling aan; zij is verder niet noodig, hoewel de verschillendenbsp;deelen van een polder niet altijd op hetzelfde niveau liggen, janbsp;zelfs in een tuin de verschillende deelen niet altijd op hetzelfdenbsp;niveau gelegen zijn. Men lost deze moeilijkheden op door opnbsp;de laagste hoeken (gedeelten) van den tuin de jongste gewassen te poten. Ook op den aandam treffen wij in verband metnbsp;het jarenlang inklinken dat deze doet, altijd jong gewas aan.nbsp;Men kan in doorsnee zeggen, dat de jongste gewassen steedsnbsp;het meest naar den slootkant geplaatst worden terwijl denbsp;oudste aan den padkant staan. Verder zorgt men er door hetnbsp;snoeien van het wortelstelsel en de pootdiepte, vooral vannbsp;jong goed, voor, dat er zich geen zwaar wortelstelsel ontwikkelt.
Een derde omstandigheid die gunstig gewerkt heeft op de ontwikkeling van het sierteeltgebied is het klimaat dat volgensnbsp;deskundigen veel ten goede bijgedragen heeft. Helaas zijn hierover echter weinig détailgegevens bekend. Uit waarnemingennbsp;van een te Boskoop geplaatsten regenmeter is over een reeksnbsp;van jaren vast komen te staan, dat het neerslagminimum in
Ill, bewer-
1) Waterstaatk. kaart van Nederland. 1 :50.000, No. 31 king 1882.
-ocr page 106-86
Boskoop in April valt en 47 mm bedraagt. Het maximum ligt in Augustus met 83 mm terwijl ook in de maand October denbsp;neerslag nog meer dan 80 mm bedraagt (precies 81 mm). Zomernbsp;en Herfst zijn het vochtigst, resp. 211 en 209 mm, de lentenbsp;daarentegen het droogst 133 mm. Het aantal dagen met meernbsp;dan 1 mm neerslag bedraagt gemiddeld 120 per jaar^).
In het algemeen kan men wel zeggen, dat de scherpe zeewinden met hun betrekkelijk groot ziltig-vochtgehalte reeds veel van hun nadeeligen invloed verloren hebben voor zij Boskoop bereiken. Voor een deel vindt dit zijn oorzaak in het feit,nbsp;dat de hoeveelheid neerslag van de kust uit binnenwaartsnbsp;gaande afneemt, zoodat het vochtgehalte, maar daarmede ooknbsp;de daarin aanwezige zoutbestanddeelen te Boskoop reedsnbsp;minder zijn geworden. Bovendien is de verdamping van hetnbsp;vocht uit zwarte aarde, zooals waarnemingen te Oude Weteringnbsp;geleerd hebben, betrekkelijk groot. In Februari, de maand metnbsp;het neerslagminimum in Oude Wetering, bedroeg de neerslagnbsp;37 mm, de verdamping 10,8 mm, in Augustus, neerslag maximum, was de neerslag 88 mm, de verdamping daarentegennbsp;56,8 mm. ^). Het laat zich begrijpen, dat hierdoor het vochtgehalte van de lucht steeds betrekkelijk groot is waardoor hetnbsp;ziltig-vochtgehalte afneemt.
Over den dagelijkschen gang van den wind, de windkracht, den barometerstand, de temperatuur en het aantal zonnedagen,nbsp;alsmede den duur van den zonneschijn, zijn geen nadere gegevens te verstrekken. Wet kan men uit de daarover verschenen publicaties van geheel Nederland concludeeren dat Boskoop geen uitzonderlijke positie inneemt. Wat de nachtvorstennbsp;betreft, kan alleen gezegd worden, dat deze door de aanwezigheid van de vele slooten en vaarten en het betrekkelijk hoogenbsp;vochtgehalte in mindere mate dan elders voorkomen.
De gunstige voorwaarden van bodem, neerslag en weinig nachtvorst alleen waren echter niet voldoende om de sierteeltnbsp;haar groote ontwikkeling te doen verkrijgen.
1) nbsp;nbsp;nbsp;K.N.M.I. Verslagen en Mededeelingen 34a, pg. 38 en 39.
2) nbsp;nbsp;nbsp;K.N.M.I. Verslagen en Mededeelingen 39, pg. 16.
-ocr page 107-87
Immers vrijwel geen der thans gekweekte gewassen is in dit gebied inheemsch. Het is de mensch geweest die, voortbouwend op de eenvoudige cultuur van vruchtboomen en aardbeien en de daarmede opgedane ervaring, zijn verkregen kennisnbsp;is toe gaan passen op gewassen die van elders kwamen. Talloosnbsp;zijn de experimenten geweest om exotische plaiiten dusdanignbsp;te selecteeren, dat zij in het Hollandsche klimaat aansloegennbsp;en voor veredeling en voortplanting vatbaar werden. Was datnbsp;eenmaal gelukt, dan werden weer nieuwe variëteiten doornbsp;voortdurende selectie gekweekt, die dan over de geheelenbsp;wereld verspreid werden. Juist deze uitgebreide plantenhandelnbsp;werd weer de stimulans om de producten te verbeteren.
Het sierteeltbedrijf kent, evenals alle andere agrarische productie, perioden van drukte en slapte. De verdeeling der werkzaamheden, waaronder ook het hierbovengenoemde veredelen valt, hangt ten nauwste samen met de rust- en groeiperiode vannbsp;de gewassen. In het algemeen valt de groeitijd van de Boskoop-sche gewassen in den zomer, de rusttijd in den winter. Pak- ennbsp;verzendtijd vallen in den voor- en nawinter. Daar de maandennbsp;December en Januari in groote mate kans bieden op vorst,nbsp;waarbij noch gerooid noch verzonden kan worden met het oognbsp;op het bevriezen der wortels, staat de handel geheel stil. Dezenbsp;twee maanden vormen den bij uitstek slappen tijd in het bedrijf.
Met uitzondering van het trekgoed, dat speciaal in den herfst verzonden moet worden, kunnen alle andere leverbare producten zoowel in voor- als najaar verzonden worden.
Voor het Boskoopsche bedrijf is een lange winterrust van de planten met het oog op de verzending der artikelen van grootnbsp;belang. Men bevordert dan ook den duur van de winterrustnbsp;door reeds in den laten nazomer de planten rond te steken ofnbsp;op te rooien en zoo zij leverbaar zijn, tot den verzendtijd in denbsp;omgeving van de pakloods in te kuilen. Ook de nog niet leverbare planten worden gedeeltelijk gedurende den winter ingekuild om zoodoende den grond voor opmaak vrij te krijgen.
Moet een terrein opgemaakt worden, dan geschiedt dat zoo-als hiervoor reeds beschreven is in den winter. Bij vorst en zeer vochtig weer is er weinig buitenwerk te verrichten, dan
-ocr page 108-88
wordt de tijd nuttig gebruikt, men werkt voornamelijk met vast personeel, voor het repareeren en aanvullen van allerleinbsp;scherm- en dekmateriaal en gereedschap.
Een der drukste perioden in het bedrijf is het voorjaar en wel speciaal van Maart tot Juli wanneer gepoot, gesnoeid, ge-ent en gezaaid wordt. Is deze periode achter den rug, dan wordtnbsp;de geheele kweekerij zelve onderhanden genomen, waarbijnbsp;allerlei onderhoudswerkzaamheden verricht worden.
De aankweek of vermenigvuldiging door enten, scheuren, stekken en afleggen vindt voornamelijk in het voor- en najaarnbsp;plaats. Zaaien vindt het minst plaats, daar de Boskoopschenbsp;artikelen meerendeels cultuurvormen (hybriden) zijn waarbijnbsp;de zaailing meestentijds andere eigenschappen vertoont dan denbsp;moederplant, terwijl juist deze eigenschappen zoo bijzondernbsp;op prijs gesteld werden. De hierboven genoemde vermenigvul-digingsmethoden geven veel meer zekerheid, dat de nieuweling er precies eender als zijn voorganger uit zal zien. Hetnbsp;zaaien wordt alleen toegepast bij botanische soorten, of nanbsp;opzettelijke kruising ten behoeve van nieuwigheden. Naarnbsp;gelang men voor deze werkzaamheden al of niet kassen ofnbsp;bakken gebruikt, is men meer of minder afhankelijk van hetnbsp;jaargetijde. De meeste bewerkingen kunnen op den koudennbsp;grond uitgevoerd worden, zoodat niet alleen de grootere maarnbsp;ook de kleinere bedrijven aan de vermenigvuldiging of veredeling meewerken.
Het is noodzakelijk dat, om een goed inzicht te verkrijgen in de sierteelt, de aandacht uitga naar de verschillende groepennbsp;siertelers, welke het vak zelve onderscheidt.
Van klein naar groot zijn dit:
In de eerste plaats de groep van het dwergbedrijf, uitgeoefend door den kweeker-knecht of den knecht-kweeker. Het is het bedrijf, dat aan een volwaardige arbeidskracht geen volledige werkkring noch volledige bestaansmogelijkheid biedt.nbsp;Deze kweeker heeft dan vaak een tweeledige positie; gedurende een deel van de week werkt hij op het eigen bedrijf,nbsp;terwijl het andere deel in loondienst op de grootere bedrijvennbsp;productief wordt gemaakt. Naar gelang dit laatste deel van de
-ocr page 109-89
week meer of minder dan de helft is, wordt hij kweeker-knecht of knecht-kweeker genoemd. Uit de dwergbedrijfjes is reedsnbsp;meerdere malen te Boskoop, door noeste vlijt en zakenkennisnbsp;een groot bedrijf gegroeid, waarvan de voormalige knecht-kweeker, eigenaar geworden is.
Zelden of nooit treft men op deze bedrijfjes teeltbakken aan. De voornaamste producten zijn dan ook rozen en ander bladverliezend goed. Een enkele maal worden wel eens heestersnbsp;gekweekt.
De volgende groep is die van het normale kleinbedrijf, aangeduid met de typische Boskoopsche benaming van het bedrijf van den ,,kweeker aan land”. Deze kweeker vindt op zijnnbsp;bedrijf ter grootte van Yi—ha gedurende het volle jaar werknbsp;en in normale jaren voor zich en zijn gezin een bestaan.
De outillage is veel uitgebreider dan van de voorgaande groep. Teelt- en zetbak zijn hier wel aanwezig, zoodat ook allenbsp;in Boskoop voorkomende artikelen aangekweekt kunnennbsp;worden. Verschillende bedrijven, welke heden ten dage eennbsp;wereldnaam hebben zijn uit deze groep voortgekomen.
In 1911 deelt Claassen^) mede, dat met een dergelijk bedrijf een kapitaal van ongeveer 4000 gulden gemoeid is. Op hetnbsp;eerste oog lijkt dit misschien wat hoog, maar wanneer mennbsp;bedenkt, dat bij de tuinbouwinventarisatie van 1934^) de opstand op de Boskoopsche kweekerijen op ƒ 7.83 per (vierkante)nbsp;Rijnlandsche Roe (d.i. per 14,4 m^) geschat werd, dan leert onsnbsp;een kleine berekening, dat ook nu nog een ,,kweeker aan land”nbsp;alleen al aan opstand op zijn bedrijf voor een kleine 4200 guldennbsp;heeft staan. Daar komen dan nog zijn gereedschappen bij.nbsp;Zoo'n bedrijf van nog geen ha vergt dus al een behoorlijknbsp;bedrijfskapitaal. Een enkele maal treffen wij het genre bedrijfnbsp;van den ,,kweeker aan land” op een grooter oppervlak aan,nbsp;dit zijn dan familiebedrijven, door toevallige omstandighedennbsp;ontstaan, welke de IH ha niet te boven gaan.
1) nbsp;nbsp;nbsp;C. H. Claassen, Economische Ontwikkeling en Toekomst van Boskoop.nbsp;T.E.G. 1911, pg. 211 e.v.
2) nbsp;nbsp;nbsp;De Landbouwcrisismaatregelen, hunne werking en uitvoering. Drie-maandelijksch verslag etc. 1934, pg. 77 e.v.
-ocr page 110-90
De derde groep bedrijven nemen een oppervlakte tusschen de iH en 3 ha in beslag. Het zijn de tuinen van de handelaar-kweekers. De eigenaar werkt zelf vooral in het seizoen vannbsp;zaaien, enten en pooten, van half April tot 15 Juni en in dennbsp;tijd van den export, Maart-April en October-November hardnbsp;mede. Wel heeft hij al verschillend personeel in dienst maar hijnbsp;blijft toch altijd meer kweeker dan handelaar. Alleen in dennbsp;slappen tijd, December, Januari bestaat er voor hem gelegenheid zijn afnemers te bezoeken. Deze heeft hij deels in het binnenland, deels in een bepaalde streek in Europa. Vandaar dannbsp;ook dat Ir. Moerlands schrijft; ,,zijn kweekerij weerspiegeltnbsp;het karakter van zijn afzetgebiedquot;. Dit karakter komt, daar ernbsp;zooveel mogelijk uit eigen bedrijf geleverd wordt, zoowel innbsp;zijn kweekkas, welke geheel persoonlijk verzorgd wordt, alsnbsp;op den kouden grond van het bedrijf naar voren.
Doordat de handelaar-kweeker zoo'n gedegen kennis van de producten bezit, in verband met zijn voortdurend zelf meewerken, ziet de afnemer hem meer als vakman, dan als eennbsp;reiziger in planten en heesters. De administratie en correspondentie van het bedrijf worden geheel zelf in de avonduren afgedaan, waardoor hij dan ook volkomen op de hoogte is van hetgeen er op zijn bedrijf omgaat en tevens van de wenschen vannbsp;zijn klanten.
Een bedrijf van deze grootte vertegenwoordigt aan opstand een kapitaal van een twintig duizend gulden.
Ten slotte komt het grootste bedrijf in Boskoop, met een oppervlakte van meer dan 3 ha, welke echter zelden of nooitnbsp;de 5 ha te boven gaat.
Dit is het eigenlijke grootbedrijf van den handelaar-kweeker. De naam geeft reeds aan dat de handel voornamer is dan hetnbsp;kweeken. Dit soort bedrijven zorgt voornamelijk voor de distributie van de sierteeltproducten, t.o.v. het buitenland nietnbsp;alleen voor Boskoop, maar ook voor andere boomkweekerij-gebieden in Nederland. Ongeveer 90 ®/o van onzen uitvoer aan
1) Ir. Moerlands. Rapport uitgebracht aan B. en W. van de gemeente Boskoop. Aug. 1938.
-ocr page 111-91
deze artikelen loopt via Boskoop. Daar het ondoenlijk is, dat dit geheele bedrijf door één man uitgeoefend wordt, is er dannbsp;ook op al deze grootbedrijven een heele staf van personeel.nbsp;Zoo'n bedrijf beschikt over meerdere tuinlieden, vaak een tuinbaas, verder een kasbaas, verschillend kantoorpersoneel en éénnbsp;of meerdere boomzoekers.
Het vak van boomzoeker is ook weer een van de speciale Boskoopsche beroepen, welke verder in ons land zelden ofnbsp;nooit beoefend worden. In verband met bet groote afzetgebiednbsp;van het bedrijf van den handelaar-kweeker, is het niet mogelijknbsp;om alle artikelen waar vraag naar is zelf te kweeken. Het isnbsp;nu de taak van den boomzoeker om die producten, waarnaarnbsp;de clientèle vraagt en welke niet uit eigen bedrijf geleverdnbsp;kunnen worden, bij de kleinere kweekers te Boskoop of eldersnbsp;in te koopen. Tot dit doel zijn de boomzoekers dan ook voortdurend op pad.
Daar zij zich voor hun inkoopen niet beperken tot een der groepen van kweekers, maar bij alle bedrijven rondzien of ernbsp;iets is, dat hun patroon noodig heeft, is de boomzoeker vaaknbsp;degeen, die op het kweeken van nieuwe producten of variëteiten de aandacht vestigt.
Hij geeft daardoor dikwijls den stoot voor het aankweeken van nieuwe artikelen en niet het minst voor de kleinere bedrijven. Zijn er moeilijkheden met de productie, dan kloppennbsp;deze laatsten meestal niet tevergeefs aan bij de grooteren,nbsp;daar de band onder de kweekers op vakgebied zeer nauw is.
Merkwaardig van deze- grootbedrijven is, dat zij in de meeste gevallen niet langer dan twee generaties in handennbsp;van dezelfde familie blijven. De kinderen van deze grootenbsp;kweekers worden in vele gevallen niet voor het vak opgeleid,nbsp;maar volgen een of andere universitaire opleiding en verdwijnen voor een groot deel op deze wijze uit de sierteelt. Bijnbsp;overlijden van den eigenaar volgt geen bedrijfssplitsing.nbsp;Wordt het bedrijf in de familie voortgezet en zijn er meerderenbsp;mannelijke nakomelingen, die zich er voor interesseeren, dannbsp;exploiteeren zij gezamenlijk den tuin, de een dan als kweeker,nbsp;terwijl de ander zich met den handel belast.
-ocr page 112-92
Zijn er geen nakomelingen, die het bedrijf voort willen zetten, dan wordt het óf in kleinere perceelen verpacht, óf hetnbsp;geheel wordt van de hand gedaan aan een kapitaalkrachtigennbsp;kleineren kweeker of aan eenige kweekers die het in compagnonschap exploiteeren.
Zoo komt er juist in deze grootere bedrijven regelmatig een vernieuwing in de gelederen der kweekers, welke aan het vaknbsp;zelve eer goed dan kwaad doet.
Na deze uiteenzetting over de verschillende soorten kweekers, moge nu een nadere beschouwing van de sierteelt zelve volgen.
Uit het historisch overzicht bleek, dat omstreeks 1880 het Boskoopsche bedrijf zich los heeft gemaakt van de teelt vannbsp;vruchtboomen, aardbeien en laanboomen. Toen is de grondslagnbsp;gelegd voor het zuiver sierteeltbedrijf.
Langzamerhand ging men toen over tot de uitgebreide teelt van Azalea's, Rhododendrons, Acers, normale- en dwerg-Coniferen, Buxus en talrijke andere soorten van planten ennbsp;heesters, alsmede allerlei variëteiten, te veel om hier op tenbsp;sommen. Van dezen tijd af kwamen de Boskoopsche culturesnbsp;in de categorie der intensieve cultuur. De maatstaf intensiefnbsp;of niet intensief, wordt aangelegd naar mate er veel of weinignbsp;arbeidskracht en kapitaal per bepaalde vlakteëenheid wordtnbsp;aangewend. Zooals Ir. Moerlands in zijn reeds eerder genoemdnbsp;rapport opmerkt, uit de intensiteit zich in;
„De vermenigvuldiging der gewassen, in het gebruik van koud en verwarmd glas (bakken en kassen) bij den opkweek,nbsp;in de zorgvuldige bewerking en toebereiding van den grond,nbsp;het dekken tegen vorst, het schermen tegen wind en zon, denbsp;bestrijding van onkruid, schadelijke insecten en plantenziekten, de vorming der planten door snoeien en binden enz.”.
Uit deze opsomming zou men eenigszins den indruk krijgen, dat te Boskoop alle artikelen van zaailing tot volwaardignbsp;product opgekweekt worden. Dit is echter niet met alle gewassen het geval. Sommige soorten, vooral de fijnere worden welnbsp;geheel te Boskoop opgekweekt, andere daarentegen zooalsnbsp;b.v. de rozen, worden in den vorm van onderlagen aangevoerd.
-ocr page 113-93
Voor een groot deel komen zij van de Groningsche Veenkoloniën, o.a. Veendam, Sappemeer en Wildervank ^). Op deze wilde roos, want dat zijn de onderlagen voor alle veredeldenbsp;rozen, wordt dan te Boskoop de gewenschte variëteitnbsp;geënt, soms wordt de geënte roos verder opgekweekt en geschikt gemaakt voor tuinaanleg of trekkerij, soms wordt zij nanbsp;eenige jaren verblijf naar buitenlandsche bedrijven uitgevoerdnbsp;en daar verder opgekweekt. Ook van Oudenbosch en Zundertnbsp;worden, in hoofdzaak grovere onderlagen en wel van Piceanbsp;excelsa, Pinus en Beuken aangevoerd ter verdere veredeling.nbsp;Zeer bijzondere onderlagen worden van het buitenland, Orleans en andere buitenlandsche kweekerscentra, aangevoerd. Innbsp;enkele gevallen komen er zelfs wel onderlagen van Japan.nbsp;Zoo zien wij een ver doorgevoerde specialiseering over denbsp;geheele wereld van het boomkweekers- en sierteeltbedrijf. Innbsp;zeer geringe mate bestaat deze arbeidsverdeeling ook in Boskoop. Er zijn enkele kweekers die zich alleen bezighouden metnbsp;het kweeken van onderstammen, verder zijn er die alleen werknbsp;maken van enten of het veredelen van variëteiten en weernbsp;andere die zich speciaal hebben toegelegd op het afkweekennbsp;van een en ander®). Met uitzondering van het kweeken vannbsp;onderstammen zien wij alle andere werkzaamheden op vrijwelnbsp;elk bedrijf geschieden. Van al het verrichte werk is tenslottenbsp;het uiteindelijk doel voor den export geschikte gewassen tenbsp;kweeken. Zoowel binnen als buiten onze landsgrenzen komtnbsp;men de Boskoopsche producten tegen; de Japansche kers metnbsp;zijn prachtige roze bloesem, de Acer met zijn fijne blaadjes,nbsp;de massaal bloeiende Rhododendrons en Azalea's, de Coniferen en Thuya's en tallooze andere planten en heesters. Opnbsp;elke bloemen- en plantententoonstelling kan men de Boskoopsche artikelen in de zeer fraaie ,,standsquot; bewonderen, terwijlnbsp;de tentoonstellingen te Boskoop zelve gehouden, wereldberoemd zijn, zoowel om de keur van de tentoongestelde plantennbsp;als om de wijze van aanleg van de geheele tentoonstelling.
Al de producten welke van Boskoop uitgevoerd worden.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Keuning, De Groninger Veenkoloniën, pg. 163.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Straaten van Nes en Moerlands, t.a.p. pg. 32.
-ocr page 114-94
worden als „kluitgoed” verzonden, dit brengt een specifiek Boskoopsch probleem met zich mede, n.1. de aanvulling van dennbsp;kostbaren Boskoopschen grond, noodzakelijk om de tuinen opnbsp;voldoende hoogte te houden.
Uit de voorgaande bladzijden is ons reeds bekend, dat deze aanvulling bij den opmaak der tuinen verzorgd wordt doornbsp;aanvoer van bagger en veenaarde.
De baggeraarde leent zich echter niet zoo goed voor de teelt van Rhododendrons en Azalea's, daarom wordt juist voor dezenbsp;artikelen veel veenaarde uit de naburige veengebieden o.a.nbsp;van den Tempel (Reeuwijk) en Sluipwijk aangevoerd, maarnbsp;ook komt deze wel van elders. Zoo zagen wij op eennbsp;onzer zwerftochten door het sierteeltgebied in de haven aannbsp;den Otweg een schip vol veen uit Vinkeveen liggen. Dit aangevoerde materiaal wordt in de te Boskoop veel gebruiktenbsp;schouw overgeladen en daarmede door de kleinere slootennbsp;naar de kweekerijen gebracht, waar het dan over het terreinnbsp;verspreid wordt (zie Foto 5). Ten slotte verkrijgt men nog eennbsp;aanvulling van den grond door ter wille van een goede kluit-vorming balen turfmolm uit de noordelijke provinciën aan tenbsp;voeren. Op deze wijze tracht men zooveel mogelijk het grond-peil op de oude hoogte te houden. De hoeveelheden, welkenbsp;benoodigd zijn, zijn van niet geringe afmetingen daar er pernbsp;jaar zoo’n paar honderd duizend stuks planten de verschillendenbsp;kweekerijen verlaten. (Zie tabel XX pag. 102). Het Boskoopschenbsp;bedrijf is voor het grootste deel op export aangewezen. Dienbsp;export is niet alleen bestemd voor Nederland, maar ook voornbsp;gebieden ver buiten onze landsgrenzen. Het bedrijf heeft in denbsp;jaren tusschen 1880 en 1914 een groote ontwikkeling doorgemaakt. De financieele resultaten zijn in verscheidene jarennbsp;zeer goed geweest.
Door de steeds beter wordende verkeersmiddelen, kon men sneller de klanten bedienen, maar men kon ook zijn afnemersnbsp;steeds verderweg zoeken.
Voor 1914 telde het sierteeltcentrum Zweden, Noorwegen, Rusland, de Donaustaten, Duitschland, Engeland, Canada en denbsp;United States onder zijn klanten.
-ocr page 115-95
Vele Boskoopsche producten vonden daarheen hun weg per trein of schip en in later tijd zelfs per vliegtuig.
Het merkwaardige van dezen export is, dat door Boskoopsche plantenhandelaren, de handelaar-kweeker dus, artikelen verhandeld worden, welke nooit of te nimmer in Boskoop geweest zijn. Voor een groot deel zijn dit producten, welke innbsp;Zuid Frankrijk besteld werden.
Het ging het Boskoopsche bedrijf in de jaren voor 1914 goed. Door het nationale en internationale contact werden tal vannbsp;nieuwe planten-soorten gekweekt en werd het zoeken naarnbsp;nieuwe variëteiten, waarvan vooral de eerstelingen grootenbsp;bedragen opbrengen, gestimuleerd.
Het laat zich begrijpen, dat het sierteelt-bedrijf met zijn internationale markt bij het uitbreken van den wereldoorlognbsp;een harden klap te verduren kreeg. Een groot deel van dennbsp;export ging immers naar de belligerenten. Was 1914 op zichnbsp;zelf nog een goed jaar, al spoedig werd de export minder ennbsp;minder. Naast de zeer beperkte vervoersmogelijkheden, verboden verschillende landen den invoer van sierteeltproducten.nbsp;Bovendien werd na 1917 de export op Amerika zeer sterknbsp;bemoeilijkt door de afkondiging van den verscherpten duik-bootoorlog.
Steeds verder schrompelde het afzetgebied in, terwijl in het overblijvende deel daarvan de concurrentie voortdurendnbsp;grooter werd. Vele bedrijven kwamen er financieel zwak voornbsp;te staan en noodgedwongen ging men over tot den verbouwnbsp;van andere dan sierteeltproducten. Men zocht zijn heil in dennbsp;groven tuinbouw en zoo werden er in de laatste oorlogsjarennbsp;veel boonen en andijvie gekweekt, welke in het zout gezet,nbsp;uitgevoerd werden naar de oorlogvoerende landen, waar doornbsp;gebrek aan hulpkrachten de voedselvoorziening stagneerde.nbsp;Na den oorlog was deze soort tuinbouw echter weer spoedignbsp;verdwenen. Naast dezen groven tuinbouw ging men ook innbsp;sterker mate over tot de teelt van bloemen, maar geen vannbsp;beide maatregelen waren voldoende om het bedrijf zijn finan-cieele positie van weleer terug te geven.
Men achtte het dan ook juist om financieelen steun te ver-
7
-ocr page 116-96
leenen aan de noodlijdende bedrijven, temeer, daar men na afloop van den oorlog een spoedige opleving van den exportnbsp;verwachtte. Zoodra deze opleving zich voordeed zou mennbsp;moeten kunnen leveren, wanneer men nu het bedrijf niet opnbsp;peil hield zou men, daar de meeste gewassen meerjarig zijn,nbsp;niet aan de snel stijgende vraag kunnen voldoen. Al heeftnbsp;deze opleving veel langer op zich laten wachten, dan vermoednbsp;was, toch zijn de credieten, aan de sierteelt te Boskoop verstrekt, geen verloren geld geweest. Van het totaal uitbetaaldenbsp;bedrag, groot ƒ 208.510,35 aan 46 voorschotnemers is 32 ®/onbsp;niet terugbetaald kunnen worden. In vergelijking met Ouden-bosch waar van ruim 3 ton aan 12 kweekers voorgeschoten,nbsp;81 ®/o niet terugkwam, slaat Boskoop geen slecht figuur.
Kort na den wereldoorlog, — men rekende alweer op uitbreiding van den afzet —, trof Boskoop en de sierteelt een nieuwe slag. De United States verboden toen den invoer van kweekerij-producten om te voorkomen dat met de planten tevens ziektennbsp;en schimmels ingevoerd zouden worden. Dit verbod was gebaseerd op de z.g. Plant Quarantine Act 37, aangenomen in 1912,nbsp;maar eigenlijk nooit in zijn volle scherpte toegepast. In dezenbsp;P. Q. A. werden zeer scherpe maatregelen getroffen om hetnbsp;hierboven genoemde euvel te voorkomen. Wanneer er echternbsp;planten ingevoerd werden, voorzien van een certificaat vannbsp;gezondheid, afgegeven door den Plantenziektekundigen Dienst,nbsp;konden deze zonder moeilijkheden de grens passeeren.
Aan deze faciliteiten kwam nu echter een einde. Wel werden er talrijke pogingen in het werk gesteld om toch toelating vannbsp;de sierteeltproducten te verkrijgen, maar deze stuitten alle afnbsp;op tegenstand van den „Federal Horticultural Boardquot;. Denbsp;Board wees er op, dat verschillende Europeesche landen gelijksoortige bepalingen reeds lang kenden, als gevolg van denbsp;Druifluisconventie van Bern. De Amerikanen zagen hierbijnbsp;echter over het hoofd, dat de aangesloten landen wel degelijknbsp;bij de medeonderteekenaars mochten importeeren, indien denbsp;artikelen maar van verklaringen van deugdelijkheid warennbsp;voorzien.
Met het uitvallen van een der voornaamste importeurs, wat
-ocr page 117-97
tot op heden nog steeds het geval is, kreeg het bedrijf het nog zwaarder te verduren.
In Economisch Statistische Berichten van 14 Juli 1920 schreef F. L. Rutgers, dat de Nederlandsche Boomkweekerij in hetnbsp;algemeen en het sierteeltcentrum Boskoop in het bijzondernbsp;staat of valt met de openstelling van de Vereenigde Staten. Ernbsp;gingen zelfs stemmen op om het Boskoopsche bedrijf maar tenbsp;liquideeren met behulp van het Rijk of om te zetten in eennbsp;bedrijf voor groven tuinbouw.
Noch het een, noch het ander is tenslotte gebeurd. De Rijkshulp is door blijven gaan op goed vertrouwen in de toekomst en in het jaar 1922 begon zich een geringe opleving af te tee-kenen, welke aanhield, zoodat het jaar 1926 weer goede vooruitzichten opende. In dat jaar was de vraag naar sierteeltproducten grooter dan het aanbod, zoodat behoorlijke prijzennbsp;gemaakt konden worden. In 1923 werd door Duitschland hetnbsp;invoerverbod, ingesteld tijdens den oorlog, opgeheven en ernbsp;werden dan ook groote bestellingen gedaan. Ook anderenbsp;landen stelden hun grenzen weer open. Zoo werd de werkloosheid te Boskoop allengs minder en verdween tenslotte geheel,nbsp;de grondprijzen en die der producten liepen op, de loonennbsp;stegen. Het zag er voor de komende jaren rooskleuriger uitnbsp;dan het een tijd het geval was geweest. Het jaar 1926 was watnbsp;men noemt een best jaar, maar helaas reeds in 1927 kwam denbsp;kentering, de eenjarige producten zijn dan alweer in prijs gedaald, in 1930 gevolgd door de meerjarige. In 1929 begon innbsp;de United States de crisis, daar Boskoop hier geen directenbsp;relaties meer onderhield, waren de gevolgen niet onmiddellijknbsp;merkbaar. Deze crisis breidde zich echter spoedig over denbsp;geheele wereld uit en ging dan ook niet ongemerkt aan Boskoop voorbij. Wederom beleefde het bedrijf zeer zware tijden.nbsp;Steeds verder schrompelde het afzetgebied en de juist opgebouwde handel ineen, door contingenteeringen en deviezenbepalingen. In den buitenlandschen, zoowel als den ouderlingen handel, daalden de prijzen en wel het meest voor gewassen met een korten kweekduur, zoodat de kleine kweekersnbsp;het eerst en het hevigst gedupeerd werden.
-ocr page 118-98
Personeelsvermindering en verlaging der loonen bij de groote bedrijven en stopzetten van het bedrijf na afloop vannbsp;den pachttermijn van de kleinere bleven niet uit. Bedroeg denbsp;uitvoerwaarde van de totale boomkweekerij en sierteelt innbsp;Nederland in 1930 nog zeven millioen gulden, in 1933 liep zijnbsp;terug tot nog geen twee millioen om daarna weer op te loopennbsp;en in 1937 op 3,5 millioen te komen.
De toestand werd wederom dusdanig, dat het bedrijfsleven alleen geen kans zag de moeilijkheden, welke zich voordeden,nbsp;het hoofd te bieden.
De Bond van Plantenhandelaren te Boskoop, dit zijn de kweeker-handelaren, wendde zich in samenwerking met hetnbsp;Gemeentebestuur van Boskoop tot het Rijk, om van die zijdenbsp;hulp te krijgen voor het zoo noodlijdende bedrijf. Volgens eennbsp;schrijven van de genoemde combinatie waren er toen ter tijdnbsp;ongeveer 100 kweeker-handelaren tegen 700 kweekers ennbsp;kweekertjes .
Beide groepen verkeerden in groote financieele moeilijkheden.
In 1932 was van de betalingen, welke gemeenlijk op 1 Juli plachten te geschieden nog geen derde voldaan.
Het schrijven aan het Rijk bevatte drie voorstellen om uit de moeilijkheden te geraken, als beste oplossing werd het ver-leenen van een crediet aanbevolen. Hiervoor werd tegelijkertijd een uitgewerkte regeling ingediend.
Op 13 Maart 1933 wordt door den Minister van Economische Zaken een wetsontwerp tot verleening van een boomkweekers-crediet aanhangig gemaakt.
In de Memorie van Toelichting wordt er op gewezen, dat een loonende exploitatie van het sierteeltbedrijf niet meernbsp;mogelijk is, ondanks een daling van de loonen van 25—30 ®/onbsp;en een terugloopen van den grondprijs van f 25.— tot f 10.—nbsp;per vierkante roede ^).
De Minister ziet, vooral in aanmerking genomen, dat door
1) nbsp;nbsp;nbsp;De Landbouwcrisiswetgeving. Beknopt overzicht etc. Deel I, pg. 400-415.
2) nbsp;nbsp;nbsp;De Landbouwcrisiswetgeving t.a.p.
-ocr page 119-99
dit steunplan voor honderden menschen werkgelegenheid kan blijven bestaan, een goede reden om over de financieele bezwaren, die een credietregeling nu eenmaal met zich brengt,nbsp;heen te stappen. Na een korte bespreking werd de wet aangenomen.
In de verslagen over de Landbouwcrisiswetgeving treffen wij een opgave aan van de aangevraagde en verleende credie-ten in het ambtsgebied van de Regionale Commissie Boskoop.
Deze ziet er als volgt uit:
Aantal aanvragen |
Bedrag van het aangevraagde crediet |
Toewijzingen |
6 |
tot f 1000.— |
16 |
52 |
1000.-- 2000.— |
51 |
75 |
2000.-- 3000.— |
53 |
55 |
3000.-- 4000.— |
32 |
33 |
4000.-- 5000.— |
15 |
38 |
5000.-- 7500.— |
13 |
25 |
7500.--10000.— |
5 |
10 |
10000.-- 15000.— |
2 |
5 |
15000.--20000.— |
2 |
2 |
20000.--50000.— |
In dezelfde publicatie deel II treffen wij een overzicht aan van het verleende en uitgekeerde crediet per gemeente naarnbsp;den stand van April 1934.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) De Landbouwcrisismaatregelen, hunne werking en uitvoering, deel I pg. 129 Bijlage E. |
100
Uit het bovenstaande volgt wel hoe groot de behoefte aan liquide middelen te Boskoop en omgeving was. Toch was dezenbsp;financieele hulp alleen niet voldoende om de bestaansmogelijkheid van het bedrijf te verzekeren, te meer niet, daar spoedignbsp;na de instelling van het boomkweekerscrediet de exportmoei-lijkheden nog grooter werden.
Van de zijde van het vak, zooals men dat gemeenlijk noemt, werd aangedrongen op het door bemiddeling van het Rijk af-koopen van overjarige producten. Tevens werd het noodzakelijk geacht een stabilisatie van het bedrijf in het leven tenbsp;roepen, mede om te voorkomen, dat andere tuinbouwgebieden,nbsp;waar ook van Overheidswege ingegrepen was, over zoudennbsp;gaan tot de teelt van sierteeltproducten van korten kweekduur.
Door den afkoop van overjarige producten, kreeg het bedrijf als het ware naar twee zijden lucht.
Ten eerste, kwam er door het verwijderen van de overjarige producten meer ruimte op de bedrijven, wat van groot belangnbsp;is in verband met de reeds meer genoemde meerjarigheid vannbsp;de teelt.
Ten tweede, zouden de kweekers door dezen afkoop geld in handen krijgen, dat voor verschillende noodzakelijke uitgavennbsp;zoo hoog noodig was.
Medio 1935 was er op deze wijze voor de Boskoopsche cultures reeds voor een bedrag van ƒ 320.— per ha afgekocht.
Om dezen afkoop echter blijvend, succesvol te verzekeren, was het noodzakelijk, dat er geen verdere uitbreiding van denbsp;teelt plaats vond. Hiertoe werd bij Koninklijk Besluit vannbsp;11 Mei 1934 Staatsblad 243, het zoogenaamde Crisisboomkwee-kerijbesluit, bepaald, dat het kweeken van sierteelt- en boom-kweekerijproducten voor den handel gebonden is aan eennbsp;teeltvergunning, onder meer houdende het percentage, van hetnbsp;beteelde oppervlak per bedrijf op 1 Juni 1934 in gebruik, datnbsp;nu beteeld mocht worden. Dit percentage werd bij Crisisboom-kweekerij beschikking vast gesteld op 100 “/o.
Met andere woorden komt de toestand van dien datum af, dus hier op neer, dat er geen uitbreiding van de kweekerijen magnbsp;plaats hebben, evenmin is het geoorloofd, dat er zich nieuwe
-ocr page 121-101
kweekerijen vestigen zonder dat zij een oude teeltvergunning opkoopen. Is dus eenerzijds wel een beperking van het areaalnbsp;opgelegd, in de keus van de gewassen is de kweeker echternbsp;geheel vrijgelaten, mits deze zich beperken tot de sierteelt. Alsnbsp;administreerend en beheerend lichaam voor de stabilisatie ennbsp;den afkoop is de Boom- en Bloemkweekerij Centrale in hetnbsp;leven geroepen, welke later omgezet is in de Sierteeltcentralenbsp;gevestigd te 's Gravenhage.
Het geld voor den afkoop zou beschikbaar gesteld moeten worden uit het Landbouwcrisisfonds. Het boomkweekersbedrijfnbsp;zelve, verklaarde zich bereid in de kosten van afkoop bij tenbsp;dragen tot 20 ®/o van het bedrag van Overheidswege ter beschikking te stellen. Deze 20 ®/o zouden gevonden moetennbsp;worden, door van het bedrijf een heffing te eischen. Zeer juistnbsp;werd hierbij aangevoeld, dat er voor deze heffing een onderscheid gemaakt moest worden tusschen intensieve en nietnbsp;intensieve cultures. Vastgesteld is, dat van terreinen beplantnbsp;met rozen, rozenzaailingen, vruchtboomen en vruchtboom-onderlagen 3,5 cent per are gevraagd zou worden. Van terreinen beteeld met de z.g. overige producten zal de heffing voornbsp;intensieve districten 40 cent per are en voor niet intensievenbsp;districten 10 cent per are bedragen. In het sierteeltcentrum,nbsp;dat als een zeer intensief district bekend staat, is dus alleennbsp;sprake van de heffingen van 3.5 cent en 40 cent per are.
Het streven van de Centrale werd erop gericht om per ha Boskoopsche cultures minstens voor ƒ 200.— te koopen. Hierboven zagen wij reeds, dat dit bedrag verre overschreden is.nbsp;In 1935 is van de Boskoopsche cultures voor een bedrag vannbsp;177.449 gulden afgekocht. Ter oriëntatie laten wij hierondernbsp;volgen den stand van den afkoop per 31 Maart 1938^). Hierdoor wordt niet alleen een indruk verkregen om welkenbsp;planten, maar ook over welke hoeveelheden en bedragen hetnbsp;gaat. Naast elkaar is de toestand gegeven voor het Depotnbsp;Boskoop en het Depot buiten Boskoop.
1) De Landbouwcrisismaatregelen etc. t.a.p. deel XVIII, Bijlage XXV 1.
-ocr page 122-102
TABEL XX
Soortnaam |
Depot Boskoop afkoop |
— Depot buiten Boskoop afkoop | ||
Aantal |
Bedrag |
Aantal |
Bedrag | |
I Laan- en Parkb. |
1041 |
f 616,45 |
82032 |
f 40413,- |
2 Halfstammen |
4492 |
1175,60 |
2893 |
676,80 |
3 Bladh. sierh. |
33842 |
6720,84 |
10450 |
1709,93 |
4 Ilex (Hulst) |
27939 |
14540,95 |
837 |
512,85 |
5 Prunus |
3555 |
1544,10 |
808 |
292,90 |
6 Dwerg-Kruipcon. |
9622 |
3728,05 |
1504 |
749,— |
7 Abies |
2931 |
1115,20 |
2918 |
1176,05 |
8 Chameacyparis |
13825 |
3955,40 |
7456 |
3134.50 |
9 Taxus |
11390 |
2681,25 4165,20 |
8244 |
1116,90 |
10 Thuya |
14564 |
8722 |
2743,10 | |
11 Overig, conif. |
6836 |
4243,65 32955,49 |
4373 |
1925,75 |
12 Buxus |
124965 |
5658 |
1441,95 | |
13 Rhododendron |
14978 |
7081,20 |
2042 |
740,65 |
14 Azalea's |
8996 |
3954,50 |
184 |
72,80 |
15 Sierheesters |
41179 |
2980,35 |
32383 |
3043,40 |
16 Pyramiden |
1690 |
422,50 |
4303 |
920 93 |
17 Acer Fagus |
5019 |
3055,30 |
1589 |
880.90 |
18 Klimheesters |
15960 |
2000,50 |
1230 |
190,10 |
19 Naaldhout |
150 |
1,80 |
28500 |
255,- |
20 Loofhout |
6 |
0,09 |
111602 |
1035,56 |
Totaal overige gewassen |
342981 |
96937,62 |
317728 |
63032,07 |
21 Struikrozen |
229853 |
6840,66 |
368421 |
7408 11 |
22 Klimrozen |
10379 |
415.16 |
19872 |
794,88 |
23 Stamrozen |
2040 |
185.04 |
10129 |
1890,80 |
24 Treurrozen |
80 |
20,— |
104 |
26,— |
Totaal Rozen |
242352 |
7460,86 |
398526 |
10119,79 |
Totaal Generaal |
585333 |
104398,48 |
716254 |
73151,86 |
Al de hierboven staande producten zijn op surpluslijsten aan de Sierteeltcentrale aangeboden en pondspondsgewijze bij denbsp;kweekers afgekocht. Voor het Boskoopsche centrum bedraagtnbsp;de afkoop 1937 plus de z.g. na-afkoop ƒ 104398,48, een bedragnbsp;derhalve dat kleiner is dan in 1935. Deze vermindering vannbsp;den afkoop mag echter niet geheel op een verbetering van dennbsp;toestand geschreven worden, immers in 1935 werd de afkoopnbsp;voor het eerst toegepast en het is duidelijk dat toen het surplusnbsp;grooter was dan in 1937. Bovenstaande tabel geeft een duidelijk
-ocr page 123-inzicht in hetgeen onder den term overige gewassen moet worden verstaan. De „overige gewassen” omvatten een plantengroep van groote verscheidenheid. Zij beslaan 20 nummersnbsp;van de lijst der sierteeltgewassen.
Duidelijk komt in deze tabel het verschil tusschen het centrum Boskoop en de andere teeltcentra in ons land naarnbsp;voren. Te Boskoop zijn de artikelen 1 t.m. 18 en 21 de voornaamste producten, welke voortgebracht worden.
Ondanks alle getroffen maatregelen is de financieele draagkracht der Boskoopsche bevolking in sterke mate verminderd.
Een duidelijk inzicht daarin verschaft een artikel van Boerendonk ^), voor Boskoop is hieraan het onderstaande ontleend en aangevuld met gegevens verstrekt door den secretaris vannbsp;Boskoop.
Overzicht van het zuiver inkomen | ||
Jaar |
Totaal zuiver inkomen |
Index |
1929/30 |
ƒ 4.664.000,— |
100,— |
1930/31 |
„ 4.934.000,— |
106,— |
1931/32 |
„ 5.066.000,— |
108,9 |
1932/33 |
„ 3.705.000,— |
79,6 |
1933/34 |
„ 2 294.000,— |
49,3 |
1934/35 |
„ 1.804.000,— |
38,8 |
1935/36 |
„ 1,959.116,— |
42,- |
1936/37 |
„ 2.049.454,— |
43,9 |
1937/38 |
„ 2.175.480,— |
46,6 |
Hiermede slaat Boskoop van alle tuinbouwgebieden onverschillig welke cultuur er bedreven wordt lang niet het slechtste figuur. Toch zien wij, dat in de belastingperiode 1937/38 hetnbsp;zuiver inkomen te Boskoop nog geen 50 Vo van dat vannbsp;1929/30 bedraagt. Het slechtst is de toestand in 1934/35 geweestnbsp;in welke periode slechts 38,8 quot;/o van die van 1929/30 bereiktnbsp;werd. De gang van zaken in het sierteeltbedrijf valt niet geheel
1) Boerendonk. Aanwijzingen omtrent den economischen toestand in den tuinbouw, T.E.G. 15 Februari 1937, pg. 47—54.
-ocr page 124-zuiver uit bovenstaande tabel af te leiden, daar er natuurlijk ook te Boskoop gelden in andere ondernemingen, dan denbsp;plaatselijke belegd zijn, welke in dezen tijd eveneens mindernbsp;opgebracht hebben. Hoe de verdeeling tusschen een en andernbsp;is, is niet na te gaan. Wel kan men voor Boskoop aannemen,nbsp;dat het meerendeel van het plaatselijk kapitaal ook in plaatselijke ondernemingen i.c. het kweekersbedrijf geïnvesteerd is.
Uit onderstaande tabel blijkt kan ook, dat in den slechten tijd een groot aantal menschen beneden het minimum inkomennbsp;voor de belastingen is gekomen, terwijl tevens het gemiddeldenbsp;inkomen van de nog aangeslagenen ook zeer laag geweest is.
Overzicht van het aantal aangeslagenen en het gemiddeld inkomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
In een streek als de onderhavige, waarin het kleinbedrijf overwegend is, zal het aantal aangeslagenen in de inkomstenbelasting bij het minder worden der bedrijfsopbrengsten innbsp;sterker mate achteruit gaan dan in een gebied met overwegendnbsp;grootbedrijf. De tabel toont aan dat in vijf jaren tijd het aantalnbsp;aangeslagenen bijna tot de helft is gedaald om daarna in eennbsp;jaar tijd weer met 20®/o van het aantal van 1930 te stijgen,nbsp;terwijl in denzelfden tijd het totale inkomen slechts met 4 ®/o isnbsp;toegenomen. (Tabel XXI).
Het gemiddelde inkomen is zelfs nog verminderd. Uit dit laatste volgt, dat het juist vele bedrijven met een zeer laagnbsp;inkomen zijn, welke weer in de termen voor inkomstenbelastingen vielen. Hoewel de tabellen XXI en XXII beide voor denbsp;laatste jaren weer een geringe stijging van de bedrijfs
-ocr page 125-105
opbrengsten doen zien, zijn het toch voornamelijk de kweeker-handelaars, welke van de verbeterde omstandigheden profi-teeren. Zij kunnen nog vrijwel voor het grootste deel uit eigen bedrijf aan de vraag voldoen.
De groep der kleine en kleinste kweekers merkt er echter nog weinig van en daar zij met credieten en afkoop alleen nognbsp;niet voldoende geholpen zijn, — hun opstand is immers hetnbsp;eenige onderpand dat hiervoor kan dienen en deze is uit denbsp;aard der zaak niet groot —, is naar een meer directen vormnbsp;van hulp gezocht. Deze werd gevonden door de regeling, welkenbsp;ontworpen was voor den steun aan kleine boeren, ook op denbsp;kleine kweekers toe te passen. Hierdoor is het mogelijk dezenbsp;menschen op hun eigen bedrijf te werk te stellen. Er zijnnbsp;ongeveer 100 kleine kweekers voor deze wijze van steun ennbsp;tegelijkertijd werkverschaffing te Boskoop ingeschreven. Zijnbsp;krijgen nu weer regelmatig geld in handen om de zoo noodzakelijke uitgaven voor huishouding en bedrijf te kunnennbsp;financieren.
Naast de drie hierboven opgesomde maatregelen van Overheidswege heeft het bedrijf zich intusschen trachten aan te passen aan de veranderde omstandigheden.
In zijn reeds eerder genoemd rapport schrijft Ir. Moerlands, het volgende:
,,Intusschen richten de culturen van het Boskoopsche centrum zich sinds den wereldoorlog gestadig meer naar de uitbreiding van dwergheesters voor kleine tuinen en van rotsplanten voor rotstuintjes etc. Vooral was er een groote verandering in de richting van de vaste plantenteelt te consta-teerenquot;.
Deze verandering van producten is geen toevallige. Door de verminderde economische omstandigheden werd ook denbsp;afnemer van de Boskoopsche producten genoodzaakt te bezuinigen op de uitgaven voor zijn tuin. Daardoor treedt een verandering in de tuinarchitectuur op. De vroeger zoo bekendenbsp;perken met bloemen van één kleur, werden vervangen door denbsp;veelkleurige border, daarmede ontstond tevens de vraag naarnbsp;bloeiende vaste planten. Deze laatsten zijn bij het aanschaffen
-ocr page 126-106
veel goedkooper en gaan bovendien veel langer mee dan de planten van het eenkleurige perk. Door het gebruik van vastenbsp;planten kan tevens gemakkelijker worden voldaan aan denbsp;vraag naar veel en voortdurend bloemen in tuin en park.
De vaste plantenteelt heeft zich dan ook een plaats veroverd naast de eigenlijke boomkweekerij getuige ook tabel XX.
Een tweede cultuur die sinds de oorlogsjaren opgekomen is, is de teelt van snijbloemen. Gedurende den oorlog van 14—18nbsp;was Zuid-Frankrijk gesloten als aanvoergebied van snijbloemen voor ons land. In Boskoop en omgeving heeft mennbsp;zich toen meer dan gewoonlijk op den bloemenhandel toegelegd. Deze cultuur is na den oorlog voort blijven bestaan al isnbsp;zij verreweg de minst belangrijke gebleven. Alleen in slechtenbsp;tijden leeft zij wat op.
Uit het voorgaande zien wij, dat ook de sierteelt zwaar onder de steeds minder geworden economische toestanden te lijdennbsp;heeft en het laat zich begrijpen, dat waar deze teelt verrewegnbsp;het voornaamste middel van bestaan in het sierteeltcentrum is,nbsp;ook de verdere handel en nijverheid hiervan den terugslagnbsp;ondervinden. Gaat het de sierteelt slecht, dan is dit dadelijknbsp;merkbaar in de verzorgende beroepen, het eerst natuurlijk innbsp;zaken, welke voornamelijk luxe artikelen verknopen, maarnbsp;allengs dringt de invloed door in zaken van gebruiksvoorwerpen en dergelijke. Ook de schilders-, timmer- en aannemersbedrijven ondervinden spoedig den terugslag van dennbsp;slechten gang van zaken. Het minst lijden uiteraard de levensmiddelenwinkels. De Boskooper verkijgt geen aanvullend inkomen uit eigenslacht, of uit de teelt van broodgraan en aardappelen. Een enkel bedrijf kweekt wel groenten voor eigennbsp;gebruik, maar dat zijn meer de grootere, daar de kleine bedrijven alle ruimte noodig hebben voor de sierteelt.
Het is duidelijk, dat met het verminderen van de resultaten van het sierteeltbedrijf, de werkloosheid haar intrede gaatnbsp;doen. De cijfers der arbeidsbemiddeling geven helaas eennbsp;onjuist beeld van den omvang. Immers is de inschrijving bijnbsp;de arbeidsbemiddeling alleen maar verplicht voor hen, dienbsp;geldelijken steun wenschen te ontvangen. In feite zal de werk-
-ocr page 127-107
loosheid dan ook altijd grooter zijn, dan deze cijfers doen vermoeden. Alleen bij uiterste noodzaak zal men zich tot het orgaan van de steunverleening wenden, te meer aangeziennbsp;het bedrijf reeds op verschillende andere wijzen geholpen is.nbsp;De eigenlijke arbeidsbemiddeling is voor wat de kweekersknechts betreft niet van zoo'n groot belang. De werkgevernbsp;weet te goed wie er als werknemers beschikbaar zijn en wendtnbsp;zich dan ook in de meeste gevallen rechtstreeks tot hen. Hetnbsp;meerendeel der steuntrekkers ingeschreven bij het orgaan dernbsp;arbeidsbemiddeling zijn dan ook personen die werkzaam zijnnbsp;in de andere bedrijven te Boskoop. Zij beschikken ook niet,nbsp;zooals de meeste der kweekersknechts over een klein bedrijfje, waar zij ondanks den slechten toestand toch nog altijdnbsp;wel iets uit halen.
Hoe het in de toekomst met het sierteeltbedrijf zal gaan, valt juist in den huidigen tijd moeilijk te voorspellen. Het Boskoop-sche bedrijf zal goed doen er rekening mede te houden, datnbsp;de exportmogelijkheden voorloopig niet beter zullen worden,nbsp;dat het met andere woorden dus zijn afzet op de binnenland-sche markt zal moeten zien te vinden. Hiervoor zal het zichnbsp;moeten toeleggen op het kweeken van sierheesters en hetnbsp;trekken van bloemheesters en snijbloemen, terwijl de tuinaanleg, tot nu toe alleen nog maar in tijden van nood ter handnbsp;genomen, een belangrijke, blijvende bron van inkomsten kannbsp;worden. Ir. Moerlands schrijft daarover het volgende:
,,Daartoe zou het een gedeelte van het opkomend geslacht, dat daarvoor zin en aanleg toont, een grondige lagere ennbsp;middelbare opleiding, al naar de grootte van het bedrijf, waarvoor het bestemd is, moeten verschaffen in tuinarchitectuur.nbsp;Daardoor zou een grooter afnemen van zijn artikelen verzekerd zijn, vooral zoo de, aldus toegeruste, jongeren voor eennbsp;gedeelte naar elders afvloeien en daar afnemers van Boskoop-sche artikelen voor tuinaanleg wordenquot;.
Het hierboven gegeven middel tot verbetering der economische positie van het bedrijf, namelijk het trekken van bloemheesters en snijbloemen, brengt met zich, dat vele trekkassen gebouwd zullen moeten worden, daar het doorsnee
-ocr page 128-108
bedrijf deze nog niet bezit. Naast de financieele opoffering, welke de bouw dezer kassen zal vragen, zal hij echter velenbsp;voordeelen brengen. In de eerste plaats zal het mogelijknbsp;worden, dat de economische omstandigheden van het bedrijfnbsp;verbeteren. In de tweede plaats wordt de arbeidsmogelijkheidnbsp;van het bedrijf er door vergroot, immers door deze kassen zalnbsp;er in den laten winter en het vroege voorjaar meer werknbsp;komen, juist in verband met het in bloei trekken der gewassen.nbsp;De teelt in vollen grond vraagt juist in deze jaargetijden denbsp;minste zorg.
Daarnaast is het tevens mogelijk om door den verbouw in kassen meerdere malen per jaar producten voor de markt tenbsp;leveren, terwijl intusschen nog andere tuinbouwproducten gekweekt kunnen worden. De werkzaamheden zullen derhalvenbsp;niet alleen meer over het geheele jaar verdeeld worden, maarnbsp;zij worden ook vergroot, waardoor de sociale toestand in hetnbsp;bedrijf ongetwijfeld zal worden verbeterd.
Wanneer men eenmaal de kassen heeft dan zal er ook tijdens slecht weer, wanneer werken in de open lucht onmogelijk is, productief werk in de kassen verricht kunnen worden.
In het natte polderland waarover het sierteeltcentrum zich uitstrekt en waar men den stand van het grondwater, zoo vannbsp;belang voor het telen onder glas in groote mate beheerscht,nbsp;levert dat geen moeilijkheden meer voor de kweekerij. (Zienbsp;ook pag. 85). Ook het regelen van de temperatuur in de kassennbsp;zal hier gemakkelijker zijn dan elders, daar de zeewinden reedsnbsp;veel van hun scherpte verloren hebben.
Ten slotte is de ligging van het sierteeltcentrum Boskoop ten opzichte van de groote steden buitengewoon gunstig voornbsp;den afzet van bloeiende heesters en snijbloemen. Door denbsp;spoorlijn Gouda—Alphen, welke langs Boskoop loopt, heeft hetnbsp;centrum directe spoorwegverbinding met alle groote plaatsennbsp;in ons land en wel speciaal met Amsterdam, 's Gravenhage ennbsp;Rotterdam. Zonder overladen kunnen eventueel de productennbsp;afgevoerd worden.
Voor de totstandkoming van dezen spoorweg, moesten de producten per schuit of vrachtauto naar Alphen of Gouda ge-
-ocr page 129-109
bracht worden, alwaar zij dan in den trein overgeladen werden. Voor vervoer over zee moest dan nog weer eens overladingnbsp;plaatsvinden. Alleen de export naar Engeland ging anders.nbsp;Daarbij werd gebruik gemaakt van zoogenaamde containers,nbsp;welke in hun geheel in de scheepsruimen werden geladen ennbsp;bij aankomst in Engeland onmiddellijk weer per rail vervoerdnbsp;konden worden. Daar voor alle plantenvervoer geldt, dat denbsp;beste wijze, die is waarbij de minste overlading plaatsvindt,nbsp;waardoor mede de goederen zoo snel mogelijk overkomen,nbsp;was het voor Boskoop van groot belang een eigen spoorwegverbinding te krijgen. Zoowel de kweekers als het gemeentebestuur van Boskoop zagen zeer goed het groote voordeel vannbsp;een dergelijke lijn in en zoo werden na besprekingen denbsp;eerste plannen in 1896 ingediend. In 1906 werd de wet aangenomen waarbij het verlangde crediet werd toegezegd, ondernbsp;voorwaarde dat de streek een bedrag van ƒ 1.000.000 bijeennbsp;bracht. Het is mogen gelukken dit bedrag te vergaren, maarnbsp;het zou nog heel lang duren eer de eerste trein reed. In 1908nbsp;werd het tracé uitgezet . Er gingen stemmen op om den spoorweg ten Oosten van Boskoop te leggen. De directie der spoorwegen was echter van oordeel dat een aanleg aan de westzijdenbsp;te verkiezen ware, daar dan tevens de mogelijkheid van dennbsp;aanleg van een spoorweghaven aan de Gouwe opengelatennbsp;werd. Deze is dan ook na voltooiing der lijn aan den Otwegnbsp;gekomen.
Bij het uitbreken van den wereldoorlog werden de werkzaamheden gestagneerd. Pas vele jaren later werden zij weer voortgezet. Toen rezen er echter van de zijde van het gemeentebestuur van Waddinxveen ernstige bezwaren. Dit college was van meening, dat met het toenemende autoverkeernbsp;de spoorweg uit den tijd was geraakt. Het is voornamelijk hetnbsp;bestuur van Boskoop geweest, dat de uiteindelijke voltooiingnbsp;heeft weten door te zetten.
De aanleg der baan is met geweldige moeilijkheden gepaard
1) Ankersmit. De spoorweg Gouda—Boskoop—Alphen. Spoor- en Tramwegen, 1931 pg. 280, 2e Halfjaar.
-ocr page 130-gegaan, de slappe bodem waarin het dijklichaam moest worden aangelegd, zorgde voor talrijke verrassingen. Talloos warennbsp;de verzakkingen die zich voordeden. Tientallen meters ternbsp;zijde van het profiel werd de grond door den druk van hetnbsp;baanlichaam opgeperst. Bij deze werkzaamheden, waarvoornbsp;verschillende boringen moesten worden verricht, bleek denbsp;vaste zandgrond op een diepte van 12 tot 13 meter benedennbsp;A.P. te liggen; dit is ongeveer 10—11 meter beneden hetnbsp;maaiveld^). Ondanks dit alles is de spoorlijn toch tot standnbsp;gekomen tot groot voordeel van het geheele sierteeltcentrum.nbsp;Wanneer er te Boskoop een der wereldberoemde tentoonstellingen gehouden wordt, dan is er een buitengewoon grootnbsp;passagiersverkeer over deze lijn. Het dagelijksche verkeer isnbsp;echter ook van dergelijke afmetingen, dat het duidelijk is, datnbsp;de lijn in een groote behoefte voorziet. Ter verduidelijkingnbsp;van de beteekenis van de spoorlijn zijn hieronder enkelenbsp;cijfers gegeven van de verschillende soorten goederen- en hetnbsp;passagiersvervoer.
TABEL XXIII
WAGONLADINGEN. | ||
Jaar |
Verzending |
Aankomst |
1936 |
630 |
380 |
1937 |
643 |
390 |
1938 |
752 |
315 |
1939 |
630 |
279 |
1940 |
836 |
493 |
Volgens den Stationschef te Boskoop, die mij deze gegevens welwillend ter beschikking stelde, waren met uitzondering vannbsp;het jaar 1940 slechts 10 a 15 verzonden wagons niet met producten van de kweekerijen geladen. Het grootste deel dernbsp;zendingen ging naar Duitschland. Ongeveer 20 wagonladingennbsp;gingen naar Zweden, Noorwegen en Denemarken, 10 wagons
1) Ankersmit t.a.p.
-ocr page 131-Ill
naar Zwitserland en een veertigtal naar het eigen binnenland. Het zeer groote aantal wagons in 1940 vond voor een deel zijnnbsp;oorzaak in de mobilisatie van het leger. Te Boskoop was innbsp;dien tijd het I-Veterinair-Hospitaal ingericht. Wat de aankomstnbsp;betreft werd mij medegedeeld, dat in de jaren 1936—1939 elknbsp;jaar ongeveer een 40 wagons planten binnenkwamen; dit zijnnbsp;dan voorn, onderstammen welke te Boskoop verder opgekweekt worden (zie pag. 93). In '40 was dit getal iets grooternbsp;door het ontbreken van voldoende autotractie. Het werd voornbsp;dat jaar op 80 wagons geschat. Een belangrijk contingentnbsp;wagons, ongeveer 90 per jaar, is geladen met cokes t.b.v. denbsp;verwarmde kassen. Ook bij de aankomst is natuurlijk de aanwezigheid van het I-Veterinair-Hospitaal van belang. Regelmatig moest er in die dagen voor een 400 zieke paarden fou-rage etc. aangevoerd worden. Naast het vervoer per wagonlading volgt hier dan nog een opgave van het stukgoederen-vervoer per spoorweg en om het overzicht volledig te makennbsp;van het vrachtstukgoederenvervoer per A.T.O.
TABEL XXIV | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Wat het expresgoed bij aankomst betreft, is volgens mede-deeling voornamelijk te rekenen met goederen voor de kwee-kerijen en dan wel voornamelijk planten. Ook bij de verzending is dit het geval met uitzondering weer van 1940, waarbij
6
-ocr page 132-een deel op het I.-Vet.-Hosp. te brengen is. Daarnaast is het autotractieverkeer in 1940 minder geworden. Dit verklaartnbsp;tevens den grooten sprong bij de verzonden stukgoederen pernbsp;spoor en de afname van het vervoer per A.T.O. Van de verzonden hoeveelheden per A.T.O. staat ongeveer ®/a in directnbsp;verband met de kweekerijen, terwijl dit voor de aangekomennbsp;ongeveer de helft bedraagt.
Tenslotte volgt hieronder dan de opgave van het ontvangen bedrag voor het reizigersvervoer met de geschatte aantallennbsp;vervoerde reizigers. Hiervan zijn geen zuivere cijfers te gevennbsp;daar er van tijd tot tijd slechts tellingen gehouden worden.nbsp;Men kan gevoegelijk aannemen, dat er ongeveer evenveelnbsp;reizigers aankomen als er vertrekken; daarom is dan ooknbsp;slechts één getal in de tabel opgenomen.
Jaar |
Ontvangsten |
Aangekomen reizigers |
Vertrokken reizigers | |
1936 |
f 28.000 |
Ongv. |
79.000 | |
1937 |
„ 28.900 |
80.000 | ||
1938 |
„ 29.400 |
80.000 |
Deze aantallen zijn | |
1939 |
„ 31.300 |
„ |
82.000 |
vrijwel gelijk. |
1940 |
„ 45.400 |
n |
100.000 |
Het bagagevervoer is van geringe beteekenis. Het bedraagt per jaar ongeveer 700 zendingen met een gewicht van 5000nbsp;kg. Naast het spoorwegvervoer heeft Boskoop nog een autobusdienst op Leiden via Hazerswoude. Vroeger bestond er nognbsp;een dienst op Gouda via Reeuwijk, maar deze heeft de concurrentie tegen de spoorwegen niet kunnen volhouden ^).
Naast het passagiersvervoer is in normale tijden ook het goederenvervoer en dan speciaal van sierteeltproducten vannbsp;groot belang. Door aanleg van een spoorweghaven kunnen de
1) Dr. L. M. Mispelblom Beyer-v. d. Bergh van Eysinga. Les communications par autobus de Leiden è Ia campagne. Comptes Rend. etc. T. II sec. lila, pg. 184 e.v.
-ocr page 133-113
sierteeltproducten onmiddellijk per schuit aangevoerd worden, wat voor de kweekers weinig kosten met zich brengt, daarnbsp;een knecht om de schuit te voeren altijd wel bij de hand is ennbsp;vrijwel iedere kweeker over een eigen schuit beschikt. Vervoer per as is, vooral wanneer de prijzen der producten laagnbsp;zijn, veel te duur en bovendien niet bevorderlijk voor denbsp;artikelen.
De spoorlijn en haar voltooiing is een getuigenis van de geestkracht in het sierteeltcentrum, speciaal in Boskoop, dienbsp;wanneer het gaat om verbetering van de ontwikkelingskansennbsp;van het bedrijf, ieder bereidt vindt zijn beste krachten tenbsp;geven. Zoo is ook op initiatief van Boskoop voor het gebiednbsp;een waterleidingbedrijf opgericht, dat nu door verschillendenbsp;gemeenten geëxploiteerd wordt. Het veenwater dat in hoogenbsp;mate verontreinigd was door afvalstoffen, moest ook als drinkwater gebruikt worden, waar het uit den aard der zaak feitelijknbsp;volkomen ongeschikt voor was. In 1911 klaagt Ottolander^)nbsp;over de slechte hygiënische toestanden, welke er voor kortnbsp;nog heerschten, waardoor het sterftecijfer zeer hoog wasnbsp;(zie ook pag. 32). Een der oorzaken is volgens hem het slechtenbsp;drinkwater. Inderdaad is sinds den aanleg der waterleiding ditnbsp;sterftecijfer belangrijk teruggeloopen. Ook het voor het centrum zoo belangrijke vereenigingsgebouw Flora is op initiatiefnbsp;van Boskoop tot stand gekomen. Door de omliggende gemeenten wordt hierin financieel bijgedragen. Aan het vereenigingsgebouw is een groote tentoonstellingshal verbonden.
Door de diverse beperkende bepalingen voor den uitvoer was het langzamerhand ook onmogelijk geworden, op tentoonstellingen in het buitenland uit te komen. Nu tracht mennbsp;door het periodiek organiseeren van tentoonstellingen de bin-nenlandsche belangstelling voor de sierteeltproducten te ver-grooten. Het is niet toevallig dat voor zoovele maatregelennbsp;op het gebied der sierteelt, het initiatief van Boskoop komt. Tennbsp;eerste is het de eenige gemeente, welke geheel in het sierteelt-
1) Ottolander, t.a.p., pg. 9 e.v.
8»
-ocr page 134-114
centrum gelegen is en er dus het meeste belang bij heeft, dat het de sierteelt goed gaat. Ten tweede echter zijn de kweekersnbsp;door hun veelvuldig contact met het buitenland, lieden geworden met breede opvattingen, waar het hun vak betreft. Zijnbsp;hebben een breeden kijk op den gang van zaken, maar blijvennbsp;toch in de engere dorpsgemeenschap conservatief. Geloof ennbsp;politieke richting zijn vaak criteria, waardoor de omgangnbsp;onder elkaar, buiten het vak om bepaald wordt. Dezelfdenbsp;kweeker die, laat ons zeggen er niet voor schroomt reizennbsp;naar Amerika te ondernemen, om zijn producten van de handnbsp;te doen of nieuwe artikelen te bemachtigen, zal zeer nauwkeurig wikken en wegen, alvorens met een anderen kweekernbsp;omgang te zoeken. Geldt het echter de belangen van het vak,nbsp;dan valt dit alles weg. Vandaar ook, dat zij nieuwe ideeën omnbsp;het vak of het sierteeltcentrum Boskoop vooruit te brengen,nbsp;hoewel niet kritiekloos toch wel met een zeker gemak accep-teeren. Het veelvuldig contact benevens de grondige vakopleiding heeft van den kweeker een apart slag mensch gemaakt, dat afsteekt bij de andere leden der Boskoopschenbsp;gemeenschap.
Op vakgebied bestaat er een zeer nauwe samenwerking tusschen groote en kleine kweekers, welke aan allen ten goedenbsp;komt. Ervaringen en resultaten van het vak worden voortdurend uitgewisseld, waardoor het peil van de producten, zoowelnbsp;van de kleinen als de grooten, aan hooggestelde eischennbsp;voldoet.
-ocr page 135-SLOTBESCHOUWING
Uit de voorgaande hoofdstukken is het duidelijk geworden, dat er tusschen de gemeente Boskoop eenerzijds en de aangrenzende gebieden der gemeenten Alphen, Hazerswoude,nbsp;Reeuwijk en Waddinxveen anderzijds zeer nauwe relaties zijnnbsp;ontstaan.
Door den groei van het productieproces is er, geheel buiten het verloop van de gemeentegrenzen om, een centrum ontstaan dat volkomen van de omliggende gebieden afwijkt. Hetnbsp;is dan ook niet te verwonderen, dat de bevolking van dit centrum zich in den loop der jaren meer en meer op de gemeentenbsp;waar de sierteelt verreweg de voornaamste bron van inkomennbsp;is, is gaan oriënteeren. Bewijzen daarvan zijn in de verschillende voorafgaande bladzijden te vinden. In de kringen, welkenbsp;de sierteeltproducten afnemen, geldt dan ook algemeen, datnbsp;deze producten van Boskoop komen; zoo sterk is dit zelfs, datnbsp;de post van vele kweekers, welke buiten de gemeente wonen,nbsp;toch naar Boskoop geadresseerd is.
Voor de gemeente Boskoop geeft de vrij dichte bewoning aan haar grenzen aanleiding tot moeilijke problemen. Doornbsp;het zoo nauw met elkaar in verbinding staan van de verschillende onderdeelen van het sierteeltcentrum, heeft de gemeentenbsp;gedeeltelijk de zorg voor personen, welke niet tot haar machtsgebied behooren.
Maatregelen, welke in het belang van het sierteeltcentrum of de sierteelt genomen moeten worden, kunnen niet andersnbsp;dan in overleg met de andere gemeenten getroffen worden.nbsp;Dit geeft dan weer aanleiding tot moeilijkheden, daar juistnbsp;voor deze gemeenten de sierteelt van veel minder belang is.nbsp;Uit een oogpunt van gemeentepolitiek is het van groot belangnbsp;en dan ook zeer wenschelijk, dat de grenzen van de gemeentenbsp;Boskoop herzien worden en wel aan de hand van dien maatstaf, dat die gebieden waar sierteelt bedreven wordt en welke
-ocr page 136-116
aan Boskoop grenzen, ook tot het machtsgebied van de gemeente Boskoop komen te behooren.
Mocht het eenmaal zoover komen, dan zal het mogelijk zijn de economische voorwaarden in dit gebied belangrijk te verbeteren. Dan zal het pas goed mogelijk zijn, regelend op tenbsp;treden op het gebied van bebouwing en grondgebruik. Dat hetnbsp;zoo zuinig mogelijk omspringen met den beschikbaren cultuurgrond van groote urgentie is, hebben wij uit het hoofdstuk overnbsp;het grondgebruik wel zeer duidelijk kunnen constateeren.
Echter zal het pas mogelijk zijn om een goed plan tot uitbreiding van de bebouwing samen te stellen, wanneer het ge-heele oppervlak van het sierteeltcentrum onder een en de zelfde leiding komt te staan. Toch zal men het in de toekomstnbsp;ook in dit gebied niet zonder een planmatige indeeling kunnennbsp;stellen. Ieder gebruik van den grond immers, voor een andernbsp;doel dan de sierteelt, geeft aanleiding tot het vertrekken vannbsp;kweekers, die wel binnen het sierteeltcentrum blijven, maarnbsp;toch naar de uiterste randen moeten gaan om een woning tenbsp;vinden. Nog steeds is dat proces waardoor het sierteeltcentrum zich nog uitbreidt gaande, maar hieraan komt eenmaalnbsp;een einde als alle voor het bedrijf bruikbare grond in hetnbsp;Zuid-Hollandsche polderland geoccupeerd zal zijn. Vereenigingnbsp;van het geheele sierteeltgebied kan niet anders dan tot beterenbsp;leiding van het gebied strekken. Ook voor de bevolking zijnnbsp;naast de hierboven genoemde indirecte voordeelen nog eennbsp;aantal directe aan te wijzen.
Vatten wij in enkele punten de resultaten uit ons onderzoek samen, dan komen wij tot de volgende gevolgtrekkingen:
1° Er bestaat tusschen de vijf gemeenten waarover het sierteeltcentrum zich uitstrekt een voortdurende, over korten tijdsduur en afstand gaande, trek der bevolking.
2° Dezen trek vinden wij voornamelijk onder de boomkwee-kers en hun personeel.
3° Hij wordt veroorzaakt door het gebrek aan voldoenden teelgrond.
4° Door het kleine oppervlak waarop het bedrijf uitgeoefend
-ocr page 137-117
wordt en de hooge intensiteit der cultuur, is bedrijfssplit-sing niet verder mogelijk.
5° Het grootste deel der gronden in Boskoop, die daarvoor in aanmerking komen, zijn door de sierteelt in gebruiknbsp;genomen.
6° Ondanks de slechte economische voorwaarden, is het noodzakelijk het bedrijf voort te doen blijven bestaan, innbsp;verband met het feit, dat een sierteeltbedrijf verschillendenbsp;jaren noodig heeft voor het werkelijke resultaten afwerpt.
Tenslotte mogen wij hier onze laatste conclusie doen volgen en wel deze-. Boskoop en de sierteelt zijn onafscheidelijk metnbsp;elkaar verbonden. Het eene is niet denkbaar zonder het andere.
-ocr page 138-Ankersmit, L. A.
Blink, Prof. Dr. H. Boerendonk, Dr. Ir. M. J.
Boerendonk, Dr. Ir. M. J.
Braak, Dr. C.
Broersma, R.
Bijl, J. G.
Claassen, .C H.
Frost, J. Fruin, Mr. R.
Gevers van
Endegeest, Jhr. Mr.
Mispelblom Beyer-v. d. Berghnbsp;V. Eij singa, Dr. L. M.nbsp;Moerlands, Ir. C. Ph.
Ollefen, L. van en Bakker, Rs.
Ottolander, P.
Schuiling, R.
Schaum, C. L. J.
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN
De Spoorweg Gouda—Boskoop—Alphen aan den Rijn.
Spoor- en Tramwegen 1931, II, pg. 280.
Opkomst van Nederland als economisch geogra-phisch gebied. Amsterdam 1925.
Aanwijzingen omtrent den economischen toestand van den tuinbouw. Tijdschr. voor Economischenbsp;Geografie 15-2-'37. Pg. 47—54.
De Migratie der Bevolking met kaart in Verslagen en Mededeeling van de Directie van den Landbouw 1939, No. 1, 's Gravenhage 1939.
Het klimaat van Nederland, Med. en Verh. K.N.M.I. Nos. 32, 33, 34a en b en 39.
Herleving van den Boskoopschen Boomkweeker. Vragen van den Dag 1926, pg. 458—462.
Het Grondwater in Rijnland.
Nieuwe Verhandelingen v.h. Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, 2e Reeks. Deel X, 1930.
Economische Ontwikkeling der Toekomst van Boskoop. Tijdschrift voor Economische Geografie, 1911, pg. 211 e.v.
Crisis Boomkweekerij Besluit 19341.
Die Hollandische Landwirtschaft. Berlin 1930. (uitgegeven door). Informatie up de staet endenbsp;gelegenheyt van de steden ende dorpen van Holland ende Vriesland 1515. Uitg. 1866.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland 1871.
De Landbouwcrisiswetgeving. Bekn. Overzicht van de totstandkoming en werking van de Landbouwcrisiswetgeving in Nederland vanaf 1929. Deel I,nbsp;II, III, 's Gravenhage.
De Landbouw-Crisismaatregelen. Hunne Werking en Uitvoering. Deel I-XVIII. 's Gravenhage.nbsp;Marktanalytisch Handboek 's Gravenhage 1936.nbsp;Les communications par Autobus de Leiden è lanbsp;Campagne. Comptes Rendus du Congr. Int denbsp;Géographie. Tome 11. Section Ilia. Leiden 1938.nbsp;Rapport uitgebracht aan B. en W. van Boskoopnbsp;over de Ontwikkeling der Boomkweekerij.
De Nederlandsche Stad- en Dorpbeschrijver. Deel VIII, Rhijnland. Bew. door Bakker, 1801.nbsp;Gedenkboek Pomologische Vereeniging Boskoopnbsp;1861—1911. Boskoop 1911.
Nederland. Handboek der Aardrijkskunde. Deel II, 1936. pg. 195 e.v.
De Historie van Boskoop. Boskoop 1908.
-ocr page 139-Straaten van Nes, van, en Moerlands, Ir. C. Ph.nbsp;Sijpesteyn, Jhr. C. H.nbsp;C. A. van
Teixeira de Mattos
Vooys, Dr. A. C. de
Vuuren, Prof. L. van
Vuuren, Prof. L. van
Wijk, J. van Wijk, J. van
Boskoop in zijn Historische Ontwikkeling. Boskoop 1925.
Oud-Nederlandsche tuinkunst, 's Gravenhage 1910.
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, Deel VI, Amsterdam 1746.
De Waterkeeringen, Waterschappen en Polders van Zuid-Holland. Deel I. Rotterdam 1906.nbsp;Verslagen en Mededeelingen van de Directie vannbsp;den Landbouw, 1906, No. 3; 1913, No. 6; 1934, No. 3;nbsp;1934, No. 4; 1935, No. 4; 1936, No. 3.
Volkstelling in de Nederlandsche Republiek. Uitgegeven op last van de Commissie tot het ontwerpen van een plan van constitutie voor het volk van Nederland, 's Gravenhage 1796.nbsp;Volkstelling 1930.
De trek van de Plattelandsbevolking. Groningen 1932.
Die Niederlande und ihr kolonial Reich. Utrecht 1932.
Een nationaal park in Nederland. Utrecht.
Wet van 5 Mei 1933, Staatsblad 252. Aardrijkskundig Woordenboek 1821.nbsp;Sociaal-Geografisch Rapport betreffende de Gemeente Boskoop, uitgebracht aan het Gemeentebestuur van Boskoop. 1939.
-ocr page 140-’ï^i.' •- nbsp;nbsp;nbsp;■'
r gt;■«' nbsp;nbsp;nbsp;'
r
:
w
al-i. '•-f
*'â– ; â– ' â– '.i'sâ„¢ '
14
INHOUD
Inleiding................
HOOFDSTUK I.
Beschrijving van het gebied.........
HOOFDSTUK II.
Kort Historisch Overzicht..........
HOOFDSTUK III.
Bevolking van Boskoop en het aangrenzende gebied HOOFDSTUK IV.
Grondgebruik en Bedrijfsgrootte.......
HOOFDSTUK V.
Het Sierteeltbedrijf............
Slotbeschouwing.............
Lijst van geraadpleegde werken........
KAARTEN.
Gemeenten van geboorte der inwoners van Boskoop
Cartogram 1............t.o. pag
Gemeenten van geboorte der Boomkweekers. Cartogram 2............. t.o. pag.
Grondgebruik in het Sierteeltcentrum. Kaart I schaal
1 : 25.000 ............i. d. omslag
GRAFIEKEN.
Grafiek I. Geboortefrequentie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. i. d. omslag
Grafiek II. Bevolkingstoe- of afneming . i. d. omslag Grafiek III. Leeftijdsopbouw in procenten der bevolking
i. d. omslag
BIJLAGE.
Tabel III. Vestiging, vertrek en het overschot daarvan naar Leeftijden en Beroepen voor de jaren 1927—1936
i. d. omslag
33
69
81
115
118
62
63
STELLINGEN.
Ten einde een gelijk gerichte grondpolitiek in het sierteelt-centrum Boskoop te verkrijgen, is het noodzakelijk dit onder één administratief beheer te stellen.
In een streekplan zal het stedebouwkundig inzicht wel een belangrijk, maar niet het alles overheerschende element moeten zijn.
(Mr. Dr. C. Ch. A. van Haren. De Neder-landsche gemeenten op de helling. 1941.)
III.
Het standpunt, dat het noordelijke deel van den Noord-Oost polder tot het verkrijgen van een hechte (volks)gemeenschapnbsp;voor de Friesche immigranten gereserveerd moet blijven, isnbsp;niet juist.
(Rapport Betr. Friesland en Nrd.-Oostpolder 1941.)
IV.
De invoering van een arbeidsboekje en de verwerking van de gegevens uit de daaraan verbonden registratie voortkomend, is noodzakelijk indien de Overheid in het bedrijfslevennbsp;wil ingrijpen.
-ocr page 144- -ocr page 145-V.
Voor Sociaal-Geografen, die een werkkring in een socialen of sociaal-economischen dienst wenschen, is het aan te bevelen, dat zij een inleiding in sociale wetgeving volgen.
Ten behoeve van het sociaal-economisch onderzoek is het zeer gewenscht, dat men de beschikking krijgt over een opnbsp;het bedrijfsleven gebaseerde beroepsnomenclatuur.
De onderzoekingen van J. Büdel in het Ertsgebergte werpen een nieuw licht op de verklaring van de zoogenaamde blok-velden.
In zijn „Inleiding tot de Ethnologie van de Indische Archipelquot; is J. Ph. Duyvendak niet consequent in zijn definitie wat hij onder magie en religie verstaat.
Scholing en herscholing van arbeiders is een taak, die het bedrijfsleven in eerste plaats zelf ter hand moet nemen.
-ocr page 146- -ocr page 147-r j I
iïf$. *
'a
.1 1
)
3£t
-ocr page 152- -ocr page 153- -ocr page 154- -ocr page 155- -ocr page 156-OPBOUW DE.R BEVOLKINb NAAR CsE-SLACHT EN LEEFTIJD
1330
876^43:^1 o I 2. 2 B 6 y 8 MANNEN IN % totaal MANNENnbsp;VROUWEN IM % TOTAAL VROUWEN
I BOEIKOOP gt; RUK B RUK gt; BOSKOOP
-ocr page 157-‘ ,1 ’
-ocr page 158-
Overschot |
Vertrek |
Vestiging | |||
H | |||||
O oT £L |
OV'OU»OutO'J'OU» |
a'Uiui^^v^oiNdto — 0vji0Wi0'^0U»0'-n |
OS'-nUi^4k.03W3tOtO — OvjiO'-^OU^OUiOUi 1 i 1 1 1 ! 1 1 1 1 |
Leeftijdsgroep |
_ ^ sO P) N3 Q) •sj ^ |
1 1 1 1 1 1 1 1 ! 1 |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 O^UiUi4k.^OiVj.)tOtsJ — |
Oslt;wnU)^^vgt;3V.»3S)N3 — 4h.s0lt;^'lt;04»k | |||
— |
jlo 1- 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 — ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1 -sj |
bO — 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— N) Jknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
1 i 1 — lo 03 ^ — 03 |
Handwerkslieden | |
¦vj |
1 1 1 - 1 1 l^ou. |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 — 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — sj — ro |
— 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — 1 — — w ^ |
Verzorgende ber. | |
1 1 1 1 -1 1 — |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 1 - 1 1--- |
Landbouwers | ||
1 o |
1 —1 — i. N) — — igt; — |
— — 1 — |
— 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 Jk 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Jk. 0^ 1 N) |
Boomkweekers | |
1 |
1 i 1 1 1 1 1 i-1- |
1 1 1 1 1 1!--- |
1 1 1 1 1 1 M 1 N. |
Tuindersleerling |
03 |
1 |
^ 1 I -1 nbsp;nbsp;nbsp;1 |
— —1 nbsp;nbsp;nbsp;1 —uioiO'to — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — SJ — otgt; Jk 1 |
Vrije Beroepen |
fD 3 |
M 1 1 1 1 1 1 -u. |
1 1 1 1 1 1 1 1 -1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;! to U, |
Leerling R.T.S. | ||
lt;x |
1 1 - M |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — — os — Oi |
1 1—1 1 1 1 — |
Zonder beroep | |
ugt; |
It] nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;U) Vgt;Jts)| sgt; — Uï — vjgt;OsO |
— lo ho — ^o.) — — UisOOCso^O |
1 nbsp;nbsp;nbsp;— 03 ^ tol —Ui.U4^sOsDN3sD |
Totaal | |
sgt; |
1 1 11 1-V.l- 1 |
1 1 — 1 — 1 to V*gt; o V*j |
i 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — U» to — 03 |
Huishoudelijk p. | |
i |
1 1 M ! M 1 1 1 |
11 1 M 1 1 1 - 1 |
1 ! 1 1 1 1 1 1 - 1 |
Winkeljuffrouw | |
1 1 1 s. 1 -^1-1 |
1 1 1 1 1 1 1 w — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 NJ 1 — N) to S) 1 |
Vrije beroepen |
lt; O | |
OD |
I nbsp;nbsp;nbsp;t 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 to—.1 —tol —ONi — |
Jk 1 nbsp;nbsp;nbsp;— UJ Jk ^ — Jk Jk — |
lo — — ts3t04i.t04k.as 1 |
Zonder ber. geh. |
3 ft) 3 |
Ngt; |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II — 1 NjI to — tO*vl4ai.O) |
— 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OD |
ts3 1 S3 1 tO 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 sD 03 Ut |
Zonder b. ongeh. | |
l nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — — — — — — 4».^) U» |
Ui] t003UiUtOit00303 |
— S3 03 .S — O34gt;.4i.CssO*sJO300 |
Totaal |
H
gt;
td
m
f
-ocr page 159- -ocr page 160-
|
H gt; td m r* |
H |
Overschot |
Vertrek |
Vestiging | ||
O agt; |
O^UiUi4i^4a^UiUiN}tU—« OUiOuiOuiOUiOUi 1 1 1 1 1 i 1 1 1 1 |
O^UiUi^^UiUltOlO — OUlOUlOUlOUlOUl |
ONUiUi^^NUiUitOtO — OUlOUlOUlOUlOUl |
Leeftijdsgroep |
v£gt; ^ tO p)nbsp;sO gt;-1 |
C'UiUi^^kUiUitUtsJ-^ 4gt;gt;'04^sO-^'0-^nOgt;U'0 |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 OsUiUi^^UiUitOtO — 4itlt;0-t^'lt;0-tigt;s0.Us04k.vD |
1 1 1 1 1 1 1 i 1 1 a'Uiui44.44UiUitoto — ^'0-(4v0^Ö44sD^nD | |||
•vl |
1 1 — lu — — 1 nbsp;nbsp;nbsp;4^4^'sj09^ |
--1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 lo — O' OD 1 |
! Ui — — ! ouiuiO^ — |
Handwerkslieden |
1 |
1 |
111111-11^ |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — 1 — UI vO to |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 to — Ui o |
Verzorgende ber. |
1 |
O |
1 to--1 1 llo.- |
M - M 1 — II |
1 to to — 1 1 1 1 UJ — |
Landbouwers | |
— |
to 1 1 1 1 - 1 5l« |
1 — — toto — UlUiODUi |
to — — — tOtOUiUi^Oi |
Boomkweekers |
i 2 : anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i |
1 'ai |
M 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 M 1 M ovv. |
1 1 1 1 1 M 1 1 1 |
Tuindersleerling | |
O |
1 1 1 1 tó — — co OJ — |
— 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 to — — Ui — 1 |
1 1 1 1 ! to to o ^ — |
Vrije Beroepen |
agt; nbsp;nbsp;nbsp;i P nbsp;nbsp;nbsp;! |
ro |
1 1 1 1 1 1 1 1 toK |
1 1 1 1 1 1 1 1 to to |
111111114.!^ |
Leerling R.T.S. | |
11111111 |
1 1 1 i —. — — Uj o |
1 1 1 1 1 1 1 u.rt |
Zonder beroep |
' | |
o |
1 nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ON 1 4^ tO —gt; 41^ Ui 4kgt; Ui nbsp;nbsp;nbsp;00 |
to 44. — tOtOtOtOONUiOO — 44.00 |
— — Ui Ui 00 toa'4i^uitootoa'00' |
Totaal | |
n |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — CMO 1 cn |
! 1 1 1 UJ to i to 1 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Ui Ui a^ ^ 00 O' |
Huishoudelijk p. |
1 |
1 |
1 M 1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 |
W inkel j uf f rouw | |
«ai |
1 1 1 1 otlllo,! |
1 1 1 1 1 — to to co to |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 W 1--0. 1 |
Vrije beroepen |
3 |
Ui |
1 nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tsi ] —*1 to — Ui'NJ — ***4Uil |
— Ui — Ui — io«ooo^ 1 |
tOUiUitOO'vOOO'OvO 1 |
Zonder ber. geh. |
t nbsp;nbsp;nbsp;\ |
1 to ¦u |
Mill |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — ! 4it 'O Ui — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — Ui 1 to Ui Ui |
Zonder b. ongeh. |
C3 |
Ui Ui |
— 1 lO — ODONiUiUiÜi |
— tO Ui — — Ui — UiUiUiUi — Ui44 |
— — — to 44. tOUiUitOUiUiUi44.00sO |
Totaal |
gt;
CO
rquot; co
-ocr page 163-
H |
Overschot |
Vertrek |
Vestiging | ||||
P Si- |
a^oiui^^ojvjjtoto-« OOiOV»Ov.nOVgt;Ov.n 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 |
a^UlUt^^ugt;OJto^o — 00100100^001001 |
OOiOi^^OJOJtOtO — OOiOOiÖOiOoiOOi |
Leeftijdsgroep |
— ClB| vO p W p O ^ | ||
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 O'U'UiJ^^O^V^tOtOquot;- •UsO-U^Olt;U'0-^'0*UnO |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 OOiOi^^V^OitOtO — |
1 { 1 1 1 1 1 III O^UiOi^^O^OJtOtO — 4k04^04^04gt;-NO^\0 | |||||
to w |
11 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;—* 1 — to — 1 —J^klOO'tO |
1 — 1 — — to to sO o 1 |
1 I lO 1 — — O' — ^ to |
Handwerkslieden | |||
o |
1 M - 1 1 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 to ts) N) OJ |
1 1 |
I — ! 1 to oi o oi |
Verzorgende her. | ||
w |
Mil 1 -1 — to |
1 1 -1 1 1 -1 - 1 |
1 1 |
1 1 1 — 1 — to to |
Landbouwers | ||
1 to |
1 1 --0.11 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 — to — tOOJOisOtO |
i 1 to 1 to UJ o 41- 41. to |
Boomkweekers | |||
1 O' |
1111111111 |
- 1 11 1 1 1! -vol |
1 1 II 1 1 1 -too. |
Tuindersleerling |
S P E3 | ||
O) |
- 1 . 1 1 1 1-0. 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— — — IJl — — j |
— 1 |
— — 1 — 0gt; to 4i. 1 |
Vrije Beroepen |
0 (tgt; S3 | |
to |
1 1 1 1 1 1 1 lis |
1 1 1 1 1 1 1 -^lt;^ |
1 II 1 II 1 1 -ii |
Leerling R.T.S. | |||
1 |
- 1 11 II 1 lt;5=3:1 |
111II11=Kr |
1 M 1 1 M O.otg |
Zonder beroep | |||
V» nO |
1 1 1 11^ to — OJtOl — ^V^O' — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;— OJ Oi OJ I — to 4^ Oi Oi OJ o 00 o |
to I |
— to Oi *0 OitOOiO'O'OtOvj |
Totaal | ||
VJ |
11 1 1 1 — — 1 — totol — OJOOI |
1 nbsp;nbsp;nbsp;[ — 1 O) lo to Oi *0 OJ |
— 1 |
1 to — to — 00 *0 00 |
Huishoudelijk p. | ||
- |
II11111111 |
1 1 1 1 1 1 II -1. |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 |
Winkeljuffrouw | |||
1 |
II1111111 - |
1 1 1 — 1 1 — to to 1 |
1 1 M 1 M -to- |
Vrije beroepen |
lt; •-1 | ||
4k. |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;to — 1 — — — nbsp;nbsp;nbsp;O'OONl |
— |
1 — — nbsp;nbsp;nbsp;4i. O' o 4*. 1 |
1 - |
1 nbsp;nbsp;nbsp;— to to 1 1 U1 OJ 4». to O' O 1 |
Zonder ber. geh. |
^ 1 |
i Vgt;d |
1 • 1 1 ' ' |
to |
III i — 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 Oi Oi «O vq |
to — |
1 — 41. to 4i. 4gt;.. O' |
Zonder b. ongeh. |
S3 |
to 00 |
11 1 — 1 1 tO'wP'O — — Ui\0 — — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;— to 41^ — 1 OJtOvl'04i^O — O |
Oi to |
1 nbsp;nbsp;nbsp;— Oi 41. — 1 00 00 00 *o vO to Oi |
Totaal |
H
gt;
Cü
r
l.v '1
quot;tÉ.
gt;vn ••
quot;. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i '‘ - m ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- ;
|
H gt; 00 m r |
H |
Overschot |
Vertrek |
Vestiging | ||
amp; £- |
OUiOUiOmOmOUi 1 1 1 1 i 1 1 i 1 1 |
O^UiUi^^^UJUitOts)—• OUiOUiOU»OUiOUi i 1 1 1 1 1 I 1 1 1 |
C^UiUi^^U)UJtUtsgt;—• OuiOUiOuiOuiOUi |
Leeftijdsgroep |
sO p U) Q) tu |
O^UiUi^4agt;.UJUJtlt;ON)-^ ^sO^nO^s0«^s04gt;^s0 |
t 1 1 1 1 1 1 1 1 1 O'UiUi^^UiU^tUtU-^ 4^s04^sO.UsO-^v04k‘NO |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 t 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 a^uiui^^u)U)ts)ts)—• •UvO^ksD^ssD-b^sO^v^ | |||
1 \0 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 4gt;. — Ugt; N) — 1 |
— tul Ij». — UJtUvO — |
111111-3S- |
Handwerkslieden | |
1 OD |
- 1 1 1 - 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 — 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — ts)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;UJ |
- 1 - 1 - 1 1 1 — |
Verzorgende ber. | |
- |
1 1 1 1 1 1--1 1 |
1 1 1 1 1 1 1 1 - 1 |
1 1 1 1 1 1 — II |
Landbouwers | |
i |
^ 1 ^1-li 1 - 1 |
to — nbsp;nbsp;nbsp;— i UJUi4i.vjto |
i — —1 —ls)tO4s00ts) |
Boomkweekers | |
1 1 1 1 1 1 1 Iri. |
1 1 1 M 1 1 - = o. |
1 1 1 1 1 1 M 1 1 |
Tuindersleerling |
0) 3 | |
1 1 Ivi. 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— U) — — UJ Ui i — |
— 1 i I — ts) 1 UJ O' 1 |
Vrije Beroepen |
ö (Tl 3 | |
1 Is) OP |
1 M 1 1 i 1 1^0 lt;i. |
1 M 1111-Ki |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 -Ov |
Leerling R.T.S. | |
ts) O |
111II111-K |
— —* 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 U) OP ugt; |
1 1 1 1 1 1 1 1 |
Zonder beroep | |
1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* Jv —. — UJ^ts) — so^vo'^ |
— Is) 0^ tU 4^^Uii^UiUits)0D4^sj |
1 nbsp;nbsp;nbsp;— UJ U) U)—gt;ts)| U)4^4sOOUlO^ |
Totaal | |
1 N) O |
1 bo 1 rü — ! uj Ui sj N) |
1 ts) 1 ts) 1 — UJ vo 00 Ui |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1--1 4.^0. |
Huishoudelijk p. | |
I Ui |
1111111111 |
1 1 1 1 1 M -4. 1 |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 |
Winkeljuffrouw | |
- |
1 -11111-11 |
1 1 1 1 1 M -ro 1 |
1 - 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 to- 1 |
Vrije beroepen |
lt; |
1 |
1 1 1 1 1 1 1 gt;- 1 — 1 Ugt;U1N)U) — — o 1 |
ts)ts)^O.U4i.UiQ04^ 1 |
— Is) — — Is) — ^sO^ 1 |
Zonder ber. geh. |
e |
l^ o |
lil 1 --1 111 |
1 U) — —‘ 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 ts)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O 00 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— — —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[sj — 00 os |
Zonder b. ongeh. |
3 |
1 U) 00 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 t 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 gt;^4:k.U3vj 1 tO^sO-U-tk |
— ts) nbsp;nbsp;nbsp;. ts)’s4v^vO^UiOU»00U) |
— U) — U)ts)ts).UU)ai^4^vO |
Totaal |
H
gt;
m
r
-ocr page 169- -ocr page 170-
|
H gt; öd ITI r |
|
00 |
H
gt;
CÖ
|
H gt; dd m f' |
gt; ' •
-ocr page 176-
|
H gt; dd m t-quot; |
¦f -s
Sh-
-----quot;-
;• lt;
'k’-kx-''- •; ^
4!
'. (
tl 1 ¦ i