WATERONDERZOEK MET EEN BACTERIOPHAAGMETHODE
ito
R. ABDOELRACHMAN
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-WATERONDERZOEK MET EEN BACTERIOPHAAGMETHODE
-ocr page 6-.,'V'
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEITnbsp;TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS L. VAN VUUREN, HOOGLEERAAR INnbsp;DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DEnbsp;FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OPnbsp;DINSDAG 15 DECEMBER 1942,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE KEBOEMEN (JAVA)
1942
DRUKKERIJ LUCTOR ET EMERGO LEIDEN
-ocr page 8-Aan mijn Ouders. Aan mijn Vrouw.
-ocr page 10-'■ '^^''1.7 ' *^- . '* nbsp;nbsp;nbsp;''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/' ”' ,- ■'•'-■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* , ' ’ '
■’ '
'J:'-:'
■ ;■
iSifeXSV. .'•'4
•V 1
. V
---
Bij deze gelegenheid betuig ik U, Oud-leeraren van de voormalige School tot opleiding van Indische artsen te Batavia mijn erkentelijkheid voor het van U genoten onderwijs.
Ook U, Hoog-leeraren, Lectoren en Privaat-docenten der Leidsche Universiteit, wier colleges ik gedurende mijn aanvullende studie heb gevolgd, zeg ik hierbij mijn oprechten dank.
Hooggeleerde F1 u, U hebt mij in de gelegenheid gesteld, om onder Uw leiding in Uw laboratorium te mogen werken.nbsp;Mijn oorspronkelijke bedoeling, om bij U te promoveeren, isnbsp;door omstandigheden niet verwezenlijkt; doch U hebt door hetnbsp;verleenen van Uw tusschenkomst het mij toch mogelijk gemaakt, dit werk te voltooien. Hierbij betuig ik U mijn grootennbsp;dank.
Hooggeleerde Julius, Hooggeleerde Promotor, zonder U was dit proefschrift nog niet tot stand gekomen; ik betuig Unbsp;mijn welgemeenden dank voor Uw bereidwilligheid, de leidingnbsp;van mijn werk verder op U te hebben genomen en voor dennbsp;grooten steun, die ik hierbij van U heb mogen ontvangen.
Tenslotte een woord van dank aan allen, die mij behulpzaam zijn geweest bij het bewerken van mijn proefschrift en aan hetnbsp;personeel van het Laboratorium voor Hygine, Bacteriologienbsp;en Tropische Hygine der Rijksuniversiteit te Leiden voor denbsp;door hen verleende hulp bij het verrichten van mijn proefnemingen.
-ocr page 12- -ocr page 13- -ocr page 14- -ocr page 15-Biz.
HOOFDSTUK I: De ontwikkeling der methoden voor
het wateronderzoek....... nbsp;nbsp;nbsp;11
HOOFDSTUK II: De gistingsmethode van Eykman . nbsp;nbsp;nbsp;23
HOOFDSTUK III; De methode van Clemesha . . . nbsp;nbsp;nbsp;31
HOOFDSTUK IV; Het bacteriophaagprobleem .... nbsp;nbsp;nbsp;39
HOOFDSTUK V; De beteekenis van den bacteriophaag
voor het wateronderzoek..... nbsp;nbsp;nbsp;44
HOOFDSTUK VI: De beteekenis van den bacteriophaag voor de zelfreiniging van oppervlaktewater en voor de waterzuivering doornbsp;zandfilters..........58
HOOFDSTUK VIT. Eigen onderzoek........63
HOOFDSTUK VIII: Samenvatting en conclusies .... nbsp;nbsp;nbsp;107
-ocr page 16- -ocr page 17-De ontwikkeling der methoden voor het wateronderzoek.
Was de mensch in het begin van zijn bestaan reeds tevreden met het water, zooals moeder natuur het hem gaf, was mennbsp;vroeger reeds dankbaar, als men deze voor het leven onontbeerlijke vloeistof kon verkrijgen uit beekjes, rivieren, merennbsp;of bronnen, die, dank zij de dunne bevolking van dien tijd, nietnbsp;verontreinigd waren en daarom geen gevaar opleverden voornbsp;de gezondheid, met het toenemen van bet zielental en met denbsp;verdere ontwikkeling stelde men steeds meer eischen aan hetnbsp;leven en ook aan het water voor zijn dagelijksch gebruik.
Oorspronkelijk keurde men het water slechts met zijn zintuigen, voordat men het gebruikte als drinkwater, voor de bereiding van zijn voedsel of voor de reiniging van zijn lichaam, zijn kleeding en zijn omgeving; het moest helder zijn, reukloosnbsp;en smakeloos en werd afgekeurd, als het troebel was of eennbsp;onaangename reuk en smaak had.
Door de ondervinding, dat troebel, stinkend of onsmakelijk water den mensch weleens ziek kon maken, liet men het troebelenbsp;water vr het gebruik eenigen tijd staan en kookte men hetnbsp;onaangenaam riekende of smakende water of men trachtte, doornbsp;een meer of minder diepe put in den grond te graven, beter ennbsp;zuiverder water te bekomen of ook wel men verzamelde hetnbsp;schoone regenwater in grootere of kleinere bakken.
Zoo geschiedde dus het meest primitieve wateronderzoek met het bloote oog, met de reuk- en smaakorganen; zoo werd er eennbsp;begin gemaakt met een eenvoudige kunstmatige watervoorziening.
Deze eenvoudigste vorm van waterhygine en watervoorziening komt ook nu nog voor in talrijke streken op aarde, streken met een nog primitieve en onontwikkelde bevolking met weinignbsp;behoeften en weinig eischen voor het leven.
In de loop der eeuwen hebben de volkeren zich langzamerhand verheven boven dit niveau van primitieve beschaving en ontwikkeling; de vooruitgang der hyginische begrippen, ooknbsp;omtrent het water, houdt gelijken tred met de toename dernbsp;levensbehoeften en levenseischen.
Vooral gedurende de laatste twee eeuwen is de mensch geestelijk met groote sprongen vooruitgegaan en hebben techniek
-ocr page 18-en wetenschap een geweldige vlucht genomen. Begrippen over hygine zijn nu gebaseerd op wetenschappelijke grondslagen,nbsp;hyginische maatregelen en onderzoekingen maken gebruik vannbsp;ervaringen op chemisch en bacteriologisch gebied; de technischenbsp;wetenschap geeft bevrediging en voldoening aan de door dennbsp;tegenwoordigen mensch gestelde eiscben.
Een der eerste bekende hyginisten uit de laatste helft der 18e eeuw was Frank; volgens hem moest goed drinkwaternbsp;aan de volgende eischen voldoen;
Het mag, in een koperen vat bewaard, geen vlekken veroorzaken, nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
bij koken geen neerslag van klei of zand doen ontstaan, het moet helder en zuiver zijn,
het mag geen voedingsbodem voor planten vormen. [Flu (1921)].
Deze hyginische eischen voor drinkwater waren niet bepaald wetenschappelijk geargumenteerd, doch sproten voort uit de dagelijksche ervaring.
Het was Pettenkofer, die voor de bestudeering van de waterhygine gebruik maakte van de kennis der chemie en dienbsp;verklaarde, dat de aanwezigheid in een bepaalde waterbronnbsp;van chloriden, ammoniak, nitrieten en nitraten, ontledings-producten, die vrijkomen bij de rotting van faecalin en urine,nbsp;zou wijzen op een verontreiniging met deze beide afvalproducten. [Flu (1921a) ].
Eerst in de laatste helft van de 19e eeuw, de tijd, waarin, dank zij Louis Pasteur, de bacteriologie in de medischenbsp;wetenschap een belangrijke plaats begon te krijgen, werd voornbsp;het hyginisch wateronderzoek een bacteriologische methodenbsp;ingevoerd.
Robert Koch constateerde, dat verontreinigd water veel microben bevatte en stelde voor, om de bruikbaarheid van eennbsp;bepaalde waterbron te laten afhangen van het aantal bacterin,nbsp;dat in 1 cc van het water door middel van de kweek kan wordennbsp;aangetoond.
Waar men bij de bepaling van het kiemgetal slechts de aanwezigheid van bacterin aantoont, onverschillig van welke herkomst, zoo is het niet te ontkennen, dat deze wijze van onderzoek slechts een ruwe bacteriologische methode is, die niet te min haar waarde heeft. Immers, hoewel de aanwezigheid vannbsp;een groot aantal waterbacterin niet direct beteekent, dat hetnbsp;water ziektekiemen bevat en dus gevaarlijk is, toch is het gebleken, dat de bepaling van het kiemgetal voor een drinkwaterbedrijf van groot nut is.
-ocr page 19-13
Gartner morbiditeitnbsp;het aantalnbsp;(1915) ].
Inderdaad zouden volgens sommige onderzoekers, o.a. Reinc-ke in Hamburg en Meinert in Dresden, een verhoogde zuigelingensterfte in die steden in verband gebracht kunnen worden met een verhoogd bacteringehalte van het drinkwater, terwijlnbsp;Praussnitz in 1907 in Grasz een epidemie van maagcatarrhnbsp;zou hebben kunnen toeschrijven aan een sterke toename vannbsp;het aantal bacterin in het leidingwater. Daarentegen achtennbsp;en Houston het twijfelachtig, of een verhoogdenbsp;wel verklaard kan worden door een stijging vannbsp;kiemen in het gebruikte drinkwater [Gartner
De volgende stap in de goede richting is het zoeken naar en het vaststellen van de aanwezigheid van bacterin, die eennbsp;pathogene beteekenis hebben voor den mensch. Tot deze microben behooren de choleravibrio, de typhus- en paratyphus-bacterie, de dysenteriebacterie, de leptospira icterohaemorrhagiaenbsp;etc., micro-organismen, die aanleiding kunnen geven tot het uitbreken van de zoogenaamde waterborne diseases.
Bij verschillende cholera-epidemin, o.a. de cholera-epidemie in Hamburg in 1892, de cholera-gevallen in de boerenhoevenbsp;Langen Jammer in Ottensen in 1893, de cholera-epidemie innbsp;de Weichsel- en Odergebieden in 1905, kon duidelijk wordennbsp;aangetoond, dat ze hun oorsprong hadden in het gebruikte drinkwater [Gartner (1915a)].
De telkens opflikkerende cholera-epidemin in Batavia (Ned. Indi) gedurende de jaren 19091915, die voornamelijk ondernbsp;de inheemsche bevolking heerschten, waren hoofdzakelijk tenbsp;wijten aan de gebrekkige watervoorziening voor deze groep vannbsp;menschen [Flu (1915)].
Ook van de typhus-epidemin in Duitschland gedurende 30 jaar (18701900) kon Schilder in der gevallen vaststellen,nbsp;dat ze verband hielden met minder goede toestanden der watervoorziening [Gartner (1915b)].
Gedurende den Russisch-Japanschen oorlog is het aan Ko-renschewsky gelukt, om tijdens een dysenterie-epidemie uit een waterbron dysenteriebacterin te kweeken; toen deze bronnbsp;gedempt was, verdween de dysenterie spoedig [Gartnernbsp;(1915 c)].
Onderzoekingen, op Sumatra (Ned. Indi) verricht, hebben geleerd, dat men amoeben-dysenterie kan verkrijgen door hetnbsp;gebruik van water, dat met hystolyticacysten is besmet [Flunbsp;(1921b)].
Talrijk zijn de gevallen van Weilsche ziekte, geconstateerd bij personen, die in een open natuurzwembad hebben gezwommennbsp;of in een gracht zijn gevallen, bij welke gelegenheid ze waternbsp;naar binnen hebben gekregen.
-ocr page 20-14
Trouwens statistieken, o.a. van Fuller in zijn werk Sewage disposal, voor enkele Noord-Amerikaansche steden en vannbsp;Whipple voor verschillende landen in Europa, toonen aan,nbsp;dat na de invoering van een goede watervoorziening het aantalnbsp;typhusgevallen en de algemeene sterfte sterk dalen [ F1 u (1921c,nbsp;1921d)].
Zoodra de pathogene kiemen in het water terecht zijn gekomen, geraken ze in een ongeschikt millieu voor hun verdere groei; ze vinden hier onvoldoende voedsel en geen geschiktenbsp;temperatuur, om zich verder te ontwikkelen; de directe zonnestralen blijken, vooral in de tropen, op hen een heel slechte invloed te hebben, bovendien speelt de zelfreiniging een rol, zoo-dat ze birinen een paar uur tot een paar dagen voor het grootstenbsp;deel of geheel verdwenen zijn. Slechts enkele, die door faecalin-deeltjes of darmslijm omhuld zijn, vinden hierin eenige bescherming en voeding, om althans voor eenige dagen te blijven leven.nbsp;Hun aantal is dan zoo klein geworden, dat men ze moeilijk kannbsp;aantoonen.
Daarbij komt nog, dat de methoden, om pathogene bacterin uit water te isoleeren, over het algemeen nog zeer onvolkomennbsp;zijn, alleen de choleravibrionen kunnen gemakkelijk uit hetnbsp;water gekweekt worden.
Het zoeken naar pathogene bacterin wordt dan ook slechts in bepaalde gevallen verricht en is als zoodanig niet de methodenbsp;om er een faecale verontreiniging van water mee aan te toonen.
De bacteriologische methoden voor wateronderzoek gebruiken als indicator voor een faecale verontreiniging de nooit ontbrekende darmflora, omdat met de ontlasting, tezamen met de normale darmbewoners, immers ook de veroorzakers van verschillende darmziekten in het water kunnen komen. Terecht zegtnbsp;Gartner in zijn handboek ,.Hygine des Wassers: Dorthinnbsp;knnen Typhus-, Ruhr- und Cholerakeime gelangen, wohin dienbsp;Kotbakterin des Menschen vorzudringen vermogen.
De bacterinflora in de darm van gezonde volwassenen en zuigelingen bestaat uit Bacterium coli commune. Bacteriumnbsp;proteus vulgaris. Bacterium faecalis alcaligenes. Bacterium lactisnbsp;arogenes. Bacterium acidophilus. Bacillus bifidus. Enterococcus,nbsp;Streptococcus faecalis en Anarobe sporevormers, terwijl nietnbsp;constant voorkomen; Tetanusbacillen, Bacillen van het malignenbsp;oedeem, Vibrion Septique, Bacterium phlegmones emphysema-tosae. Bacillus botulinus enz.
Van dit groote aantal bacterin komen voor het beoogde doel slechts in aanmerking 3 obligate of blijvende darmbewoners:nbsp;het Bacterium coli commune, de Streptococcus faecalis en denbsp;Bacillus sporogenes enteritidis, micro-organismen, die regelmatignbsp;en in groote hoeveelheden in de ontlasting te vinden zijn.
-ocr page 21-15
Blijkens onderzoekingen van Houston in 1902 kunnen uit 1 gram faeces gekweekt worden;
100.000.000 Bact. Coli 100.000 Streptocoocennbsp;1.000.000 B. Enteritidis Sporogenes
[Thresh and Beale (1925) ].
In 1 cc rioolwater hehben Houston en Klein gevonden:
100.000800.000 Bact. Coli 1.000 60.000 Streptococcennbsp;100 2.000 B. Ent. Sporogenes.
De methode, volgens welke men voor het vaststellen van een faecale verontreiniging zoekt naar de aanwezigheid van B.nbsp;Ent. Sporogenes, vindt slechts weinig toepassing. Het wasnbsp;Klei n, die deze bacil het eerst beschreef en hem vond innbsp;rioolwater, paardenmest, in de aarde op bouwgrond etc. Hijnbsp;heeft uit de faecalin van gezonde menschen 3 groepen vannbsp;anarobe sporenvormers gevonden, n.1.:
B. Enteritidis Sporogenes (Klein)
B. Butyricus (Botkin)
B. Cadaveris Sporogenes,
waarvan de eerste groep het belangrijkst is.
De Bacil van Klein vormt resistente sporen, die tegen temperaturen van 80 C bestand zijn en, anaroob gekweekt, melk doen stollen; van deze eigenschappen maakt men gebruik, omnbsp;de bacil in het te onderzoeken water aan te toonen. Tot denbsp;weinige aanhangers van deze wijze van onderzoek hehoorennbsp;Thresh en Beale; ze hechten er zelfs zooveel waarde aan,nbsp;dat ze een faecale v; erontreiniging pas zeker achten, indien zenbsp;naast de andere minder resistente ontlastingsbacterin, het Bact.nbsp;Coli en de Streptococcen, ook de B. Enteriditis Sporogenesnbsp;hebben kunnen aantoonen [Thresh and Beale (1925a)].nbsp;Daarentegen wordt er in de ,,Hygine des Wassers van Gartner (1915) omtrent deze methode met geen woord gerept,nbsp;terwijl Flu in zijn ,,Leerboek der Parasitaire Ziekten en dernbsp;Hygine Deel III slechts een paar regels aan wijdt.
De streptococcenmethode, door Houston ingevoerd, heeft meer ingang gevonden; hij was het, die in 1898 voor het eerstnbsp;de .streptococcen in de menschelijke ontlasting aantoonde ennbsp;vaststelde, dat 1 gram faeces bevat: KXl.OOO van deze bacterin.nbsp;Behalve menschenfaeces heeft hij ook koemest, rioolwater uitnbsp;septic tanks en water uit rivieren, meren en bronnen op denbsp;aanwezigheid van streptococcen onderzocht.
C1 e m e s h a deed in Britsch-Indi dezelfde onderzoekingen als
-ocr page 22-16
Houston in Engeland; beiden hebben ook zelfreinigingsproeven genomen, om na te gaan, hoe lang de faecale streptococcen innbsp;water kunnen blijven leven.
Voor het onderzoek op de aanwezigheid van deze micro-organismen neemt men 20 cc water, centrifugeert het gedurende uur en kijkt het sediment na, door het in lactosebouillon ennbsp;op Conrad iD r i g a 1 s k i-platen uit te strijken. De fijne kolonin worden nader onderzocht, om na te gaan, of ze inderdaadnbsp;van streptococcen afkomstig zijn.
De zelfreinigingsproeven van Houston en van Clemesha gaven verschillende resultaten; terwijl bij Houston de streptococcen na 9 weken nog in leven waren, waren ze bij Clemesha na 72 uur reeds verdwenen. Dit kwam, doordat denbsp;eerste onderzoeker voor zijn proeven gebruikte gefiltreerd waternbsp;met laboratorium-streptococcenstammen en hij de waterflesschennbsp;in het donker bewaarde, terwijl de laatste rioolwater nam metnbsp;versche uit faeces gekweekte streptococcen en hij de flesschennbsp;in het gewone daglicht in de kamer plaatste bij een temperatuurnbsp;van 8085 F.
Clemesha kwam na zijn proeven tot de conclusie, dat de aanwezigheid van streptococcen in water wijst op een faecale verontreiniging van recenten datum [Clemesha (1912)].
Door Gartner wordt de streptococcen-methode in zijn handboek ,,Hygine des Wassers (1915) heelemaal niet genoemd.
Thresh and Beale achten deze methode niet af doende en met hen ook hun landgenoot Horrocks, die zegt; My experience does not support the contention, that streptococci probably indicate a dangerous contamination. The sewage-streptococci appear to maintain their vitality in sewage for a muchnbsp;longer time than Bact.Coli. Specimens of barrack sewage preserved in a laboratory cupboard for three months, and then dilutednbsp;1100 or 11000 with tap water, show, when examined by thenbsp;usual methods, large numbers of streptococci, but few or nonbsp;Bact.Coli. [Thresh and Beale (1925 b)].
Prescott en Baker zijn na hun onderzoekingen tot de volgende conclusie gekomen: Our experience is that the presence of streptococci affords no evidence as to whether the contamination is recent or remote, and that their presence has nonbsp;known significance unless they are associated with other bacterianbsp;of intestinal type [Prescott and Winslow (1904)].
Flu hecht aan de streptococcen-methode ook niet veel waarde, indien ze alleen wordt toegepast; slechts in combinatie metnbsp;andere wijzen van onderzoek heeft ze eenige beteekenis [Flunbsp;(1921 e)].
Tot de Nederlandsche onderzoekers, die aan het streptococcen-vraagstuk ten dienste van het wateronderzoek meer aandacht schenken, behoort o.a. de Graaff. In 1922 heeft hij tezamen
-ocr page 23-17
met van Dongen vergelijkende proeven genomen met 4 verschillende methoden: de Eykman-, de lactosegisting-, de B.en-teritidis- en de streptococcenmethode en is tot de conclusie gekomen, dat de aanwezigheid van streptococcen wijst op een recente faecale verontreiniging [de Graaff (1922)].
Folpmers (1940/1941) maakt voor de controle van het Maaswater, bestemd voor de drinkwatervoorziening van Rotterdam, in zijn verschillende zuiveringsstadia ook gebruik vannbsp;de aanwezigheid van de streptococcen en is over deze wijze vannbsp;onderzoek tevreden. Zijn ervaring heeft hem de conclusie doennbsp;trekken, that especially in winter, when Bact.coli and faecalnbsp;Streptococci may appear in slow sand filtered water, indicatingnbsp;that the bacteriological situation is dangerous, properly appliednbsp;and bacteriologically controlled chlorination of the water isnbsp;essential.
Ook heeft hij voor de kweek der streptococcen nieuwe ophoo-pingsmethoden ingevoerd, welke gebruik maken van de volgende voedingsmedia:
1. nbsp;nbsp;nbsp;pepton 1 /o lactose 1 /o NaCl 0,5 /o,
2. nbsp;nbsp;nbsp;pepton l/o coffene llt;gt;/o Liebigs Beef extract 0,3Vonbsp; NaCl 0,5/o glucose
Van alle bacteriologische onderzoekingsmethoden is de coli-methode het meest populair; vrijwel in alle landen vindt ze haar toepassing, al doet elke onderzoeker het op zijn eigen ipa-nier. Ze is dan ook het meest bestudeerd geworden; het vraagstuk heeft men van verschillende kanten belicht en bekeken;nbsp;telkens en telkens wordt het onderwerp actueel gemaakt.
Het Bact. Coli Commune is van alle darmbacterin het eerst bekend geworden; het was Escherich, die deze bacterie innbsp;1885 ontdekte en hem isoleerde uit de ontlasting van elk dernbsp;individuen, die hij heeft onderzocht. Deze naar den ontdekkernbsp;genoemde Escheria Coli blijkt te behooren tot een groote groepnbsp;van bacterin met overeenkomende eigenschappen:
C r a m-negatief, geen kapsel,nbsp;geen sporen,nbsp;polymorphie,nbsp;beweeglijkheid,
zuur- en gasvorming in glucose en lactose, zuur- en gasvorming in maltose en manniet,nbsp;indolvorming in pepton,nbsp;geen splitsing van saccharose,nbsp;geen acetyl-methyl-carbinolvorming,
typische groei op End o-plaat: roode kolonie met roode hof, soms met metaalglans.
2
-ocr page 24-18
De bacterie komt in een zeer groot aantal voor in het darmkanaal van menschen en talrijke dieren, ook, maar in mindere getale, in oppervlakkige grondlagen en in oppervlaktewater.
Het feit, dat hij in een groot kwantum in de ontlasting voorkomt en slechts in geringe hoeveelheden in de vrije natuur, heeft den bacterioloog-hyginist ertoe geleid, om water, dat dezenbsp;bacterie in een groot aantal herbergt, te kwalificeeren als tenbsp;zijn verontreinigd met faecalin van menschen en/of dieren. Denbsp;methoden voor wateronderzoek beoogen dan ook niet alleennbsp;de vaststelling der aanwezigheid van het Bact. Coli, maar willennbsp;bovendien bepalen het aantal dezer microben, dat in een bepaalde hoeveelheid water voorkomt of ook wel de grootstenbsp;verdunning, waarin de werking der bacterie nog kan wordennbsp;aangetoond.
Voor deze doeleinden maakt men gebruik van de verschillende eigenschappen van genoemde microbe; weliswaar legt de eene onderzoeker meer de nadruk op de vorming van zuur ennbsp;gas in glucose en lactose en hecht de andere bacterioloog meernbsp;waarde aan de indolvorming in pepton of aan een der anderenbsp;biologische eigenschappen, terwijl weer andere meer letten opnbsp;het uiterlijk der kolonin op een bepaalde voedingsbodem enz.,nbsp;maar in wezen bestaat er geen verschil tusschen al deze methoden van onderzoek; ze trachten alle de faecale colibacterinnbsp;op te sporen.
Hoewel geen principieele tegenstanders der coli-methode, moet men de toonaangevende Duitsche onderzoekers toch rekenen tot diegenen, die het niet volkomen eens zijn met het begripnbsp;,,faecale coli-bacterin. Tot hen behoort Gartner; deze isnbsp;van meening, dat de colibacterie niet uitsluitend in het darmkanaal en zeker niet uitsluitend in de darmen der warmbloedigenbsp;dieren voorkomt, maar ook in de vrije natuur, in de aarde innbsp;bosschen, die zeker nooit door menschen betreden zijn geworden [Gartner (1910)].
Ook de Graaff was oorspronkelijk om dezelfde redenen de meening toegedaan, dat een positieve Coli-proef niet beslist eennbsp;faecale verontreiniging beteekende. Bovendien was het feit, datnbsp;men onder Colibacterie meer dan n soort organisme verstaat,nbsp;voor hem nog een omstandigheid te meer, waarom hij de coli-methode niet zoo hoog aansloeg. Over de vraag, of het mogelijknbsp;zou zijn, de faecale coli-baCterin te onderscheiden van de nietnbsp;faecale had de Graaff geen positieve meening [de Graaffnbsp;(1922 a)].
Tien jaren later kwam hij echter na een bestudeering der verschillende coli-methoden, t.w. de gistings-methode van E y k-m a n, de methylrood-methode van C1 a r en L u b s, de methyl-acetyl-carbinol-methode van Voges en Proskauer, de indol-methoden van Gersbach. van Kopp en van Folpmers, de
-ocr page 25-lactosegistings-methode van de Waal, Mac Conkeys gal-of taurocholzure-natrium-ophoopings-methode en de Graaffs lactose-vergistings-methode bij 45 C tot de conclusie, dat hijnbsp;het volkomen eens kon zijn met de inzichten van Eykman ennbsp;de coli(gistings)methode van dezen onderzoeker ten zeerste konnbsp;aanbevelen.
De meeste onderzoekers der verschillende landen zijn ervan overtuigd, dat de aanwezigheid van coli-bacterin in kleinerenbsp;hoeveelheden water een betrouwbare aanwijzing is voor eennbsp;verontreiniging met faecalin. Onder deze aanhangers der coli-methode zijn het voornamelijk de Amerikanen, die de meestenbsp;waarde hechten aan de opsporing van de coli-bacterie als zoodanig; de Engelschen, de Franschen, de Nederlanders en enkelenbsp;Duitschers maken voor de aantooning der coli-bacterie gebruiknbsp;van haar vergistende eigenschappen tegenover bepaalde suikers.
De Standard Methods of Wateranalysis for the Examination of Water and Sewage 1920quot;, uitgegeven door de quot;Americannbsp;public Health Associationquot; schrijft voor:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Presumptive test.
Zuur- en gasvorming in lactosebouillon bij 37 C na 24 of 48 uur geeft het vermoeden voor de aanwezigheid vannbsp;bacterin van de coli-groep.
B. nbsp;nbsp;nbsp;Partially confirmed test.
Het opkomen van roode kolonin na een kweek van de aldus verkregen bacterin op een E n d o- of lactose-lakmoes-agar-plaat bij 37 C gedurende 18 tot 24 uurnbsp;geeft een gedeeltelijke bevestiging van het vermoeden.
C. nbsp;nbsp;nbsp;Completed test.
Dit vermoeden wordt zekerheid, indien deze roode kolonin in lactose-bouillon en op een schuine agar over-gent bij 37 C bebroed na 48 uur respectievelijk gasvorming vertonnen en kolonin doen opkomen, die blijken te bestaan uit niet spore vormende bacterin van denbsp;coli-groep.
Een nader onderzoek identificeert deze bacterin als Bact.Coli van iaecale of niet faecale origine. Hiervoor worden minstens 10nbsp;verdachte kolonin uitgezocht, die worden gent op dextrose-kaliumphosphaat-bouillon, op adonite-bouillon en gelatine ennbsp;ook op tryptophaan- en saccharose-bouillon. Geen gasvormingnbsp;in adonite- en saccharose-bouillon, indolvorming in tryptophaan-bouillon, een positieve methylrood-reactie, tevens een negatievenbsp;reactie volgens VogesProskauer met dextrose-bouillon ennbsp;geen gelatinevervloeing beteekenen: Bact.Coli van faecale her-
-ocr page 26-komst. Een negatieve methylrood-reactie, een positieve V o g e s Proskauer, geen gelatinevervloeing, wel adonite- en saceha-rose-omzetting en geen indolvorming zijn kenmerkend voor hetnbsp;Bact. aro-genes eveneens van faecale origine. Komen de reactiesnbsp;anders uit, dan zijn de bacterin wel van de coli-groep, dochnbsp;vermoedelijk of stellig niet van faecalen oorsprong.
De Engelschen volgen de coli-methode, die gebaseerd is op de uitkomsten der onderzoekingen van Mac Conkey, volgensnbsp;wien de bacterin, die in staat zijn, om glucose- en lactose-bouillon met galzout (M ac Conkeys vloeistof) bij 3637 Cnbsp;of nog beter bij 42 C te vergisten, van faecalen oorsprongnbsp;zouden zijn. De organismen, die in deze media kunnen groeien,nbsp;worden door dezen onderzoeker ingedeeld in 3 klassen;
Ie groep, die zuur en gas vormt,
2e groep, die wel zuur doch geen gas vormt,
3e groep, die er slecht in groeit.
Alleen de bacterin van de eerste groep acht Mac Conkey van belang, om er mee te kunnen aantonnen, dat het water al ofnbsp;niet verontreinigd is met faecalin. Tot deze groep behooren:nbsp;het Bact.Coli Commune, het Bact.Coli Communior, het Bact.nbsp;Lactis Arogenes, het Bact.Acidi Lactici, het Bact.Enteritidisnbsp;(Gartner) en nog 9 andere. Later bleek deze opvatting nietnbsp;geheel aan de practijk te beantwoorden en ging Mac Conkeynbsp;deze proef slechts als een presumptive testquot; beschouwen, zoo-dat de uitkomsten nog door een confirmatory testquot; bevestigdnbsp;moeten worden. [Thresh and Beale (1925 c)].
Mac Conkey deelt de coli-bactrin, die in de eerste plaats moeten voldoen aan de voorwaarde, dat ze lactose vergisten, innbsp;4 groepen in, al naar gelang ze daarnaast saccharose en duldtnbsp;al of niet vergisten:
Ie groep vergist noch saccharose noch duldt,
2e groep vergist saccharose niet, dulcit wel,
3e groep vergist en saccharose en dulcit,
4e groep vergist saccharose wel, dulcit niet.
[Mac Conkey (19051906)].
De coli-bacterin van de Ie groep zijn het minst, die van de 4e groep het meest resistent, de 2e en de 3e groep staan ernbsp;tusschen in.
Met deze coli-indeeling meent Mac Conkey de ouderdom der verontreiniging van het water vast te kunnen stellen; eennbsp;recente verontreiniging zou gekenmerkt worden door het voorkomen van veel coli-bacterin van de Ie groep; de minst re-
-ocr page 27-sistente bacterin gaan het eerst te gronde en ten slotte blijven voornamelijk de bacterin van de 4e groep over; de aanwezigheid dezer bacterin in een groot aantal zou dus pleiten voor eennbsp;verontreiniging van ouderen datum.
De Engelsche onderzoekers Houston en Clemesha hechten eveneens groote waarde aan de coli-methode en maken voor hun onderzoek ook gebruik van de suikervergistende eigenschappen der coli-bacterin.
Ook de Franschen zijn voorstanders van de coligistings-methode en volgen daarbij de door Vincent aangegeven werkwijze met gebruikmaking van de door dezen bacterioloognbsp;ingevoerde voedingsbodem, bestaande uit bouillon en carbolzuur.
In Duitschland zijn het Christian en Neuman, die wel waarde hechten aan de coligistings-methode volgens E y k m a n.
In Nederland vindt de coli-gistingsmethode van Eykman veel aanhangers; in Nederlandsch-Indi wordt naast deze methode ook die van Clemesha veel toegepast (zie Hoofdstuk IInbsp;en Hoofdstuk III).
Onder de Nederlandsche bacteriologen zijn er enkelen, die groote waarde hechten aan de directe coli-methode, door hetnbsp;aantal coli-kiemen in het water te tellen. Hiertoe behoort innbsp;de eerste plaats Mas sink; in 1929 gaf hij in het Nederlandschnbsp;Tijdschrift voor Hygine, Microbiologie en Serologie, deel IIInbsp;een overzicht van de oudere meer primitieve theoretisch mindernbsp;juiste wijzen van berekening van het aantal coli-bacterin innbsp;water, van de geleidelijke verbetering door verruimde inzichtennbsp;en besprak aan het eind de door Wolman en Weaver gewijzigde in 1923 ingevoerde methodiek, welke gebaseerd is opnbsp;de formule van MacCrady.
Mom, directeur van het Waterproef station van Manggarai bij Batavia, maakt voor zijn wateronderzoek graag gebruik vannbsp;de Amerikaansche indeeling der Bact.Coli-groep volgens Levinenbsp;en K o s e r, die een scherpe grens trekken tusschen de citraat-negatieve als specifiek van menschen en dieren afkomstige ennbsp;citraat-positieve als in de natuur (aarde en water) voorkomende colistammen [M o m 1932)].
B u 1 i r heeft de gistingsmethode van Eykman gemodificeerd, door in plaats van de vloeistof volgens Eykman neutraalrood-manniet-bouillon te gebruiken.
Verder verdient nog vermelding een coli-onderzoek volgens Ringeling, bestemd voor die gevallen, waarin men slechtsnbsp;weinig coli-bacterin in het water verwacht. Hiervoor wordtnbsp;een groote hoeveelheid water, bijv. 100 cc met 50 cc zure bouillon, 5 mg neutraalrood en 0,75 gram glucose gedurende 24 uurnbsp;in een gistingskolf in een broedstoof van 37 C bewaard. Gisting en geelkleuring beteekenen positief coli-bacterin; doornbsp;enting op gelatineplaten wordt dit nader bevestigd.
-ocr page 28-Ten slotte moet nog de methode van Gartner worden genoemd. Men maakt gebruik van End o-'platen, welke gedurende een uur met open deksel in een broedstoof van 37 C worden gedroogd. Nadat men een half tot n cc water op denbsp;platen heeft gedaan, komen ze, alweer met open deksel, voornbsp;^/4 uur opnieuw in de broedstoof, waarin ze, doch nu met hetnbsp;deksel er op, nog 24 uur blijven liggen. De coli-kolonies, die ernbsp;op komen, worden geteld; op deze wijze beschikt men dus overnbsp;een kwantitatieve coli-methode met gebruikmaking van eennbsp;vaste voedingsbodem.
-ocr page 29-De gistingsmethode van Eykman.
In 1904 heeft Eykman voor het onderzoek van water op een mogelijke faecale verontreiniging een methode uitgewerkt, dienbsp;den bacterioloog-hyginist in staat zou stellen, om uit te maken,nbsp;of een bepaalde waterbron al of niet verontreinigd is met ontlasting van menschen of warmbloedige dieren [Eykman (1904)].
De toen reeds bekende gistingsmethode van Houston voor het aantoonen van Coli-bacterin in water maakt gebruik vannbsp;een broedstoof van 20 C [Houston (1902)]. Volgens dezenbsp;methode neemt men een buisje met gesmolten gelatine met ofnbsp;zonder glucose, doet hierbij een bepaalde hoeveelheid van hetnbsp;te onderzoeken water, laat de gelatine door afkoeling stollen ennbsp;brengt het geheel in een broedstoof van 20 C. Na 24 uur onderzoekt men, of er in de gelatine gasblazen zijn gevormd of niet;nbsp;zijn er wel gasblazen opgekomen, dan wijst dit op de aanwezigheid van Coli-bacterin, geen gasblazen beteekent geen Bact.Coli.
Ook Petruschky en Pusch hechten veel waarde aan de beteekenis van het Bact.Coli als indicator voor een faecale verontreiniging (1903). Deze onderzoekers nemen voor de ,,Anreic-cherung gelijke hoeveelheden water en peptonbouillon en latennbsp;dit mengsel in een broedstoof van 37 C staan. Blijft de vloeistofnbsp;na 24 uur helder, .dan beteekent het, dat er geen Coli-bacterinnbsp;in zitten; wordt ze daarentegen troebel, dan wordt door middelnbsp;van een plaatcultuur nader onderzocht, of er uit de vloeistofnbsp;Coli-bacterin gekweekt kunnen worden. De gewone water-bacterin zouden dus volgens Petruschky en Pusch bij eennbsp;temperatuur van 37 C niet meer kunnen groeien.
R o d e t constateerde, dat bij een temperatuur van 44,5 C 45 C de typhusbacterin de andere begeleidende kiemen overgroeiden en beval daarom aan, om de E.Typhi bij deze temperatuur te kweeken.
Eykman kwam op het idee, om voor het wateronderzoek op een mogelijke faecale verontreiniging een kweektemperatuurnbsp;van 46 C te gebruiken. Waar de gewone waterbacterin volgensnbsp;Petruschky en Pusch reeds bij een temperatuur van 37 Cnbsp;niet meer zouden kunnen groeien, zoo is het zeker te verwachten, dat ze het bij 46 C nog minder zullen doen. Denbsp;faecale Coli-bacterin kunnen bij 37 C goed groeien; daar zenbsp;nog sterker thermotolerant zijn dan de E.Typhi, die bij 46 C
-ocr page 30-24
kunnen blijven leven, zoo is het te begrijpen, dat E y k m a n voor de faecale Coli-bacterin een temperatuur van 46 C uitkoos,nbsp;om ze te kweeken, een temperatuur, die de groei van anderenbsp;niet faecale micro-organismen ten zeerste belemmert. Door gebruik te maken van een temperatuur van 46 C meende E y k-man vast te kunnen stellen, dat een bepaald water verontreinigdnbsp;is met faecalin van menschen en/of warmbloedige dieren.
Talrijke watermonsters van verschillende herkomst, uit verschillende streken van Nederland werden in 1904 door E y k m a n onderzocht. Voor zijn onderzoekingen gebruikte hij als voedingsbodem een vloeistof mengsel, dat bestond uit: 10 quot;/o glucose,nbsp;10 lt;/o pepton en 5 /o keukenzout, een oplossing, die bekend staatnbsp;onder de naam Ey km a n-oplossing. Voor de Eykm an-proef wordt van deze vloeistof een bepaalde hoeveelheid vermengd met ongeveer 9 maal zooveel van het te onderzoekennbsp;water, zoodat er gekweekt wordt in een millieu van 1 /o glucose,nbsp;1 o/o pepton en /o keukenzout. Het geheel komt in een gist-huis, die in een hroedstoof van 46 C wordt geplaatst; na 24nbsp;uur kijkt men na, of er zich gas heeft gevormd of niet
De resultaten van de onderzoekingen van Eykman zijn als volgt:
Herkomst der watermonsters |
Resultaten v/h onderzoek |
I. Waterleidingen van Alfen, Arnhem, Maastricht, Tiel. Putten van 2050 M. diepte. |
Geen gas. zelfs geen troebeling. |
II. Hoogduinwatcr van Amsterdam. |
Geen gas, wel troebeling. |
III. Stadsgrachten, rivierwater van Amsterdam, den Haag,nbsp;Utrecht, Rijn, Maas, Waal,nbsp;Vecht, IJsel. |
Zelfs Vioo cc grachtwater geeft gas. Rivierwater geeft bij 0,25 cc gasvorming. |
IV. Door zandfilters gefiltreerd rivierwater. |
Geen gas. |
V. Regenwater. |
Geen gas. |
Bij microscopisch onderzoek bleken de gevonden glucose-vergisters bij 46 C niet alle echte Coli-bacterin te zijn; soms
-ocr page 31-25
waren het coccen, een paar vormden geen indol in peptonwater en stolden geen melk en soms werden boterzuurbacillen aangetoond. Boterzuurbacillen kunnen ook van den menschelijkennbsp;darm afkomstig zijn. (Zie Hoofdstuk I, blz. 15).
Uit de proefnemingen van Eykman is gebleken:
dat, hoewel een vergisting van glucose bij 46 C geen specifieke eigenschap van het Bact.Coli Coynmune is, afkomstig van faecalin van menschen en warmbloedige dieren, doch ook toegeschreven kan worden aan de aanwezigheid van niet echtenbsp;Coli-bacterin of boterzuurbacillen, het voorkomen van al dezenbsp;thermotolerante gistingsorganismen sterk pleit voor een faecalenbsp;verontreiniging.
Spoedig na de verschijning van de mededeelingen van E y k-m a n werd er van verschillende kanten critiek uitgeoefend op zijn methode.
Reeds in 1905 kwam er van Fransche zijde een ongunstige beoordeeling. Vincent (1905), eveneens een voorstander vannbsp;de Coli-methode voor wateronderzoek, achtte het echter nietnbsp;juist, om voor het kweeken van het Bact.Coli een temperatuurnbsp;van 46 C te gebruiken, omdat deze temperatuur ongunstig zounbsp;werken op hun groei, zoodat men allicht onjuiste conclusies zounbsp;kunnen trekken. De Franschen stellen meer vertrouwen in denbsp;methode van Vincent, die als voedingsbodem neemt bouillonnbsp;met 0,075 /o phenol in klimmende hoeveelheden van 1, 2, 5, 10nbsp;enz. druppels en die gebruik maakt van een broedstoof vannbsp;40 C.
Nadat de buisjes, gevuld met genoemde vloeistof en een hoeveelheid van het te onderzoeken water, 18 uur bebroed isnbsp;geweest, worden de troebel geworden vloeistofmengsels op agar-agar overgent, waarna de opgekomen kolonin nader wordennbsp;gedentificeerd.
Daartegenover kwam in hetzelfde jaar een gunstige beoordeeling van den Duitschen onderzoeker Christian (1905). Deze bacterioloog-hyginist onderzocht met de methode vannbsp;Eykman verschillende watersoorten en nam waar, dat zekernbsp;verontreinigd water steeds een positieve proef volgens Eykmannbsp;gaf; het water van de Spree vertoonde bij een verdunning vannbsp;1:100.000 nog gasvorming, terwijl rioolwater zelfs tot een verdunning van 1:1.000.000 nog gas vormde. Daarentegen was ernbsp;zelfs in 300 cc leidingwater van Berlijn geen spoortje van gasvorming te ontdekken, zoodat Christian tot de conclusienbsp;kwam, dat onverdacht water nooit en verdacht water altijdnbsp;een positieve Eykman gaf.
Een Duitsche bacterioloog, die het volkomen eens is met de inzichten van Eykman is Neuman; in 1906 publiceerde hijnbsp;een stuk, waarin hij naar voren bracht de elektieve beteekenis
-ocr page 32-26
van de E y k m a n-methode, om de coli-bacterin uit de darmen van menschen en warmbloedige dieren te determineeren.
Van de Hollandsche bacteriologen behoort Koning (1906 1907) tot diegenen, die niet geheel tevreden zijn met de methodenbsp;van zijn landgenoot. In 1906 onderzocht hij faecaalwater ennbsp;water uit een Amsterdamsche gracht, verder ook faecaalmassasnbsp;met de E y k m a n-vloeistof bij 46 C, echter met negatievenbsp;resultaten. Wel kreeg hij positieve uitkomsten, indien hij innbsp;plaats van glucose-pepton-NaCl-oplossing gebruikte een zwaknbsp;alkalische glucose-bouillon-voedingsbodem.
Tot degenen onder de Duitsche onderzoekers, die de methode van E y k m a n niet gunstig beoordeelen, behoort Kruse. Innbsp;1908 vond hij het twijfelachtig, of de coli-proef, zooals ze wordtnbsp;uitgevoerd door E y k m a n, wel een absolute maatstaf biedt voornbsp;de beoordeeling van de bruikbaarheid van het te onderzoekennbsp;water en een verbetering beteekent van de oudere coli-methoden.nbsp;Kruse achtte bovendien de waarde der coli-methode slechtsnbsp;gering en vond de proef van E y k m a n nog minder gevoelignbsp;dan de andere bestaande coli-methoden.
De Duitsche hyginist Federal! vindt de methode van Eykman eveneens ongevoelig; in 1909 deed hij vergelijkendenbsp;onderzoekingen met de methode van Eykman, met die vannbsp;Petruschky en met zijn eigen methode en kwam tot denbsp;conclusie, dat zijn Fallungsmethode, waarbij men de coli-bacterin uit het water met ferrosulfaat en natriumcarbonaatnbsp;neerslaat en het neerslag verder onderzoekt, betere resultatennbsp;geeft dan de twee andere [Federal! (1909) ].
Evenals Kruse acht Gartner (1910) de waarde van de proef van Eykman en trouwens alle colli-methoden voor hetnbsp;bacteriologisch-hyginisch wateronderzoek gering en legt hijnbsp;meer de nadruk op een plaatselijk onderzoek van de waterbronnbsp;en de toestand van het materiaal van de waterleiding. Door hemnbsp;verrichte onderzoekingen in Jena hebben aangetoond, dat hetnbsp;Bact.Coli in de natuur zeer verbreid voorkomt; zelfs in streken,nbsp;die ver verwijderd zijn van het menschelijk verkeer, heeft hij innbsp;de aarde steeds coli-bacterin gevonden (zie Hoofdst. 1, blz. 18).
F r o m m e is van meening, dat men aan de methode van E y k m a li een te hooge waarde geeft; in 1910 liet hij zich alsnbsp;volgt uit; Die Eykman-sche Methode verdient nicht dienbsp;Bedeutung fr den Nachweis von Coli-bazillen in Wasser, dienbsp;ihr vielfach beigelegt wird. Sie ausschlieslich fr die Entschei-dung ber das Vorhanden sein von Coli-bazillen geiten zunbsp;lassen, ist unzuverlassig [F r o m m e (1910) ].
Hehewerth (1911) deed in Ned. Indi proefnemingen met ijswater en andere watermonsters, waarvan enkele waarschijnlijk,nbsp;andere zeker met menschelijke faecalin verontreinigd waren.nbsp;Ook ging hij na, of echte colibacterin uit menschenontlasting bij
-ocr page 33-27
46 C glucose altijd vergistten. Uit de resultaten van zijn onderzoekingen trok hij de conclusie, dat een negatieve proef volgens E y k m a n nog niet beteekent geen faecale coli-bacterin ennbsp;achtte de methode van E y k m a n niet geheel en al betrouwbaar.
N o w a c k heeft eveneens Veel bezwaren tegen de proef volgens E y k m a n. Evenals Vincent acbt hij een temperatuur van 46 C van ongunstigen invloed op de groei van en op de glucose-vergisting door de coli-bacterin. Deze onderzoeker voerde eennbsp;z.g. quot;Secundaire Eykman in, door eerst te kweeken bij 37Cnbsp;en ingeval er gisting optreedt, de vloeistof over te enten en tenbsp;kweeken bij een temperatuur van 46 C. Op deze wijze meentnbsp;N o w a c k de methode van Eykman gevoeliger te kunnennbsp;maken en haar dus te verbeteren.
Hilge r m a n n vindt het kweeken bij 46 C gevoelig en zeer geschikt voor de Anreicherung; hij stelt echter voor, om ingeval de proef van Eykman negatief uitvalt, de secundairenbsp;E y k m a n-proef, zooals aanbevolen door N o w a c k, te verrichten en zoowel bij een positieve als bij een negatieve E y k-m a n-reactie de vloeistof uit te strijken op D r i g a 1 s k y- ofnbsp;End o-platen, om de hierop opgekomen roode kolonin verdernbsp;te identificeer en als Bact.Coli. Verder is hij van meening, dat hetnbsp;verkeerd zou zijn, om de proef volgens Eykman alleen toe tenbsp;passen en de beoordeeling van het al of niet verontreinigd zijnnbsp;met faecalih van menschen en/of warmbloedige dieren geheelnbsp;van dit onderzoek af te laten hangen.
Flu (1917) is het volkomen eens met de uitspraak van Eykman, dat alleen de echte coli-bacterie uit den zoogdier-darm in staat is, om glucose bij 46 C te vergisten; de minderenbsp;gevoeligheid van de proef bij deze temperatuur dan bij 37 Cnbsp;geeft juist meer kracht aan de praemisse, waarvan Eykmannbsp;oorspronkelijk uitging. Ook meent Flu uit de onderzoekingennbsp;van Kuenen in 1903 in Medan (Ned. Indi), waarbij denbsp;bronnen van Roemah Soemboel voor en na de capteering ennbsp;den aanleg van een waterleiding werden nagekeken [G r y n snbsp;(1907) ] en uit zijn eigen waarnemingen met de bron vannbsp;Klakah bij Djokja (Java), eveneens voor en na de vatting, denbsp;conclusie te mogen trekken, dat men met de E y k m a n-methodenbsp;in staat is, om onbeduidende verontreinigingen van voorafnbsp;steriel bronwater aan het licht te kunnen brengen.
In 1921 hield de Graaff voor de Nederlandsche vereeniging voor Microbiologie een voordracht over ,,Het een en ander overnbsp;het bacteriologisch wateronderzoek, waarbij de gistingsmethodenbsp;van Eykman ook ter sprake werd gebracht.
Tezamen met van Dongen had de Graaff vergelijkende onderzoekingen verricht met:
-ocr page 34-28
1. nbsp;nbsp;nbsp;' de gistingsmethode van E y k m a n bij 45 C,
2. nbsp;nbsp;nbsp;de Coli-gistingsmethode met zure lactose-neutraal-rood-bouillon bij 35 C,
3. nbsp;nbsp;nbsp;de boterzuurbacilmethode met melk bij 35 C,
4. nbsp;nbsp;nbsp;de streptococcenmethode met alcalische glucose-bouillon bij 35 C.
Bij deze proefnemingen constateerde hij, dat:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Een positieve E y k m a n-proef steeds samenging metnbsp;een lactosevergisting bij 35 C.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Een negatieve proef volgens Eykman niet altijdnbsp;parallel liep met een negatieve lactosevergisting bij
35 C.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Water van verdachten oorsprong zonder uitzondering gas vormde met de E y k m a n-vloeistof bijnbsp;45 C.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Soms uit een watermonster, dat een positieve E y k-m a n-reactie gaf, geen streptococcen en geen boter-zuurbacillen gekweekt konden worden.
5. nbsp;nbsp;nbsp;De streptococcen- en de lactoseproef even gevoelignbsp;waren.
Uit deze resultaten trok hij de conclusie, dat het vinden van alle 3 micro-organismen, die in de menschendarm als obligate darmbacterin het meest op den voorgrond treden, n.l. hetnbsp;Bact.Coli, de B.Butyricus en de Streptococcen, een absoluut bewijs is voor een verontreiniging met menschelijke faecalin.quot;
De Graaff achtte de E y k m a n-proef van groote beteekenis voor het vaststellen van een faecale verontreiniging, doch bevalnbsp;daarnaast ook aan: de lactose-vergisting bij 35 C, de streptococcen- en de boterzuurbacillenmethode (zie Hoofdstuk I,nbsp;blz. 18).
Verder bleek uit de vergelijkende onderzoekingen van de Graaff, dat de gistingsproef van Eykman even gevoelig isnbsp;als de Amerikaansche coli-methode met methylrood en met denbsp;reactie van V o g e sP roskauer.
In 1929 beval de Graaff voor de E y k m a n-proef speciaal pepton ,,Witte met een pH van 6,5 aan en achtte hij peptonnbsp;P o u 1 e n c met een pH van 5,3 te zuur en niet geschikt.
In hetzelfde jaar meende Hoytema de resultaten van de proef van Eykman te kunnen verbeteren door aan de oorspronkelijke E y k m a n-vloeistof K2HPO1 toe te voegen, omdatnbsp;hierdoor de groei der streptococcen zou worden geremd, waardoor de coli-bacterie beter zou opkomen en meer gas zounbsp;vormen [Hoytema (1929)].
Brown en Skinner hebben in 1930 vergelijkende onderzoekingen verricht van faecalin en water met de methode van
-ocr page 35-29
E y k m a n en met lactose-vloeistof bij 37,5 C en zijn tot de volgende conclusies gekomen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Only a small percentage of the Bact.Coli from humannbsp;faeces produced gas in 48 hours in glucose-pepton-broth at 46 C.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Many strains produced gas in 24 hours in the E y k-m a n-test, but 48 hours were necessary to include allnbsp;the gasformers.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Many typical Bact.Coli from water from a pollutednbsp;stream failed to grow in the E y k m a n-broth atnbsp;46 C.
4. nbsp;nbsp;nbsp;The E y k m a n-test did not eliminate all positivenbsp;test due to Bact. Arogenes and citrate positive Bact.nbsp;Coli.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Only Bact.Coli (never Bact.Arogenes) was found innbsp;human faeces.
[Brown and Skinner (1930) ].
Krugers Dagneaux constateerde bij een onderzoek van atypische coli-bacterin met de methode van E y k m a n en opnbsp;de Amerikaansche wijze met methylrood en met de reactie vannbsp;V o g e sP roskauer, dat de uitslagen niet steeds met elkaarnbsp;overeen kwamen. [Krugers Dagneaux (1930)].
In 1932 besprak Smit in het Nederlandsch Tijdschrift voor Hygine, Microbiologie en Serologie Deel VI de moeilijkhedennbsp;van het bacteriologisch drinkwateronderzoek en kwam tot denbsp;conclusie, dat het heter is, zich niet te verdiepen in een gedetailleerd onderzoek (zooals de Amerikanen dat doen), doch denbsp;practische bacteriologisch-hyginische methode van Eykmannbsp;te gebruiken, een methode, die voor de beoordeeling van de geschiktheid van drinkwater een onschatbaar hulpmiddel is.
Tot de tegenstanders van Eykman uit den lateren tijd behoort de Waal; deze i's van meening, dat er verschillendenbsp;oorzaken zijn, die de proef van Eykman minder betrouwbaar maken [de Waal (1932)].
In hetzelfde jaar gaf de Graaff in het Ned. Tijdschr. v. Hygine, Microb. en Serologie Deel VI een overzicht van denbsp;bestaande methoden voor bacteriologisch drinkwateronderzoeknbsp;en constateerde, dat ondanks aanvankelijk veel tegenkantingnbsp;de methode van Eykman zich heeft weten te handhaven ennbsp;in Nederland en Nederlandsch-Indi een voorname plaats inneemt. (Zie Hoofdstuk I, blz. 18).
Ook gedurende de laatste 10 jaar heeft men nooit meer getornd aan de groote waarde, die men aan de methode van Eykman voor het wateronderzoek heeft gegeven. De Nederlandsche
-ocr page 36-30
Watercodex No. 3 van 1909 noemde reeds de gistingsproef van E y k m a n als de voornaamste methode, om er faecale bacterinnbsp;mee aan te toonen; ook in het in Februari 1941 verschenen Ontwerp voorschriften voor de bacteriologisch-hyginische keuringnbsp;van drinkwater, uitgegeven door de Hoofdcommissie voor denbsp;normalisatie in Nederland onder voorzitterschap van Prof. W.nbsp;C. de Graaff is deze methode opgenomen*).
Eveneens schrijft de Watercodex voor Nederlandsch-Indi van 1930 deze methode voor.
Door de bacteriologen in Nederlandsch Indi, zooals G r y n s, Flu en Sardjito, wordt de methode van Eykman voor hetnbsp;onderzoek van water uit rivieren, bronnen en meren herhaaldelijk toegepast, en ze zijn er tevreden over.
) Inmiddels in definitieven vorm verschenen.
-ocr page 37-De methode van Clemesha.
De kwantitatieve coli-methode, op welke wijze ook uitgevoerd, stelt den bacterioloog-hyginist in staat, om de graad van verontreiniging van het te onderzoeken water met faecalin vannbsp;menschen en/of dieren vast te stellen.
Terwijl de aanwezigheid van enkele coli-achtige of thermo-tolerante coli-bacterin verwaarloosd kan worden (zie Hoofdstuk 1, blz. 18), moet, volgens de tegenwoordig algemeen geldende opvattingen een bepaald water, dat deze bacterin boven eennbsp;zeker minimum bevat, als gevaarlijk worden beschouwd ennbsp;ongeschikt worden geacht voor het huishoudelijk gebruik. (Ontwerp voorschriften voor de bacteriologisch-hyginische keuringnbsp;van drinkwater. Februari 1941) 1).
Hoe grooter het aantal aanwezige coli-bacterin per cc, des te sterker is de graad der besmetting en des te grooter is hetnbsp;gevaar, dat het gebruik van het water met zich zou kunnennbsp;meebrengen.
Behalve van de graad der besmetting met faecale bacterin hangt de meer of mindere geschiktheid van het water ook tennbsp;zeerste af van het tijdstip, waarop de faecalin er in zijn gekomen. Wij zagen reeds in hoofdstuk 1, dat niet resistente pa-thogene kiemen, die met de ontlasting het lichaam van dennbsp;zieken mensch verlaten en in het water geraken, hierin binnennbsp;een paar uur tot een paar dagen te gronde gaan (proeven vannbsp;Calmette, van Gr ij n s en van F1 u hebben dit bewezen);nbsp;ook de weinig resistente coli-bacterin kunnen zich in het waternbsp;niet lang handhaven en verdwijnen eveneens na eenige dagennbsp;[Proeven van Houston, van Fuller, van Fresh en vannbsp;Flu (Flu. 1921g, 1921h) ]. Hoe minder coli-bacterin men dusnbsp;in het water aantreft, des te ouder is de besmetting en des tenbsp;kleiner is de kans, dat er ook nog pathogene kiemen in voorkomen.
Weliswaar zijn er enkele hyginisten, die de meening zijn toegedaan, dat een oude faecale verontreiniging in bepaalde omstandigheden gevaarlijk zou kunnen zijn, en heeft de Graaffnbsp;aangetoond, dat het Bact. Coli en de E.Typhi in den grond, innbsp;modder, in septic tanks en in stilstaand water langen tijd in
Intusschen reeds definitief verschenen.
-ocr page 38-32
leven kunnen blijven [Holwerda (1928)], weliswaar ook zouden volgens Stiles en Crohurst de faecale bacterinnbsp;maanden lang in een kunstmatig met faecalin besmette bodemnbsp;kunnen blijven leven [Stiles (1922) ], toch staat het ongetwijfeld vast, dat hierdoor de besmettingskans zeer sterk vermindert. Flu heeft dit aangetoond voor de Coli-, de Typhus-bacterie en de Choleravibrio, terwijl Holwerda hetzelfdenbsp;heeft nagegaan voor de Streptococcen.
Voor het bepalen van den ouderdom der faecale veront^ reiniging maakt Clemesha niet alleen gebruik van de aanwezigheid der bacterin van de Coli-groep, maar ook van hetnbsp;gedrag van andere faecale bacterin, nl. de Streptococcen ennbsp;van de door hem genoemde Bacillus P (zie ook blz. 34).
Geholpen door zijn medewerkers Seethapathy Aijar en Covindaraja Mudalaijar heeft hij gedurende eenige jarennbsp;in Britsch-Indi uitgebreide onderzoekingen verricht met faecalin van menschen en runderen en met watermonsters uitnbsp;kleine en groote rivieren, meren en bronnen en de resultatennbsp;vergeleken met de uitkomsten van de proefnemingen van Macnbsp;Conkey en van Houston in Engeland. [Clemesha (1912)].
Betreffende de aanwezigheid der streptococcen heeft Clemesha evenals Houston de volgende conclusie getrokken-.
Ie. Streptococcen komen in groote hoeveelheden in men-schenontlasting voor.
2e. In zuiver water zijn faecale streptococcen afwezig of niet aan te toonen, zelfs niet in relatief groote volumina.
3e. Faecale streptococcen vermenigvuldigen zich niet in zuiver water.
4e. Sommige faecale streptococcen zijn weinig resistent en de aanwezigheid van zulke streptococcen in water schijnt,nbsp;indien ze onderscheiden zouden kunnen worden vannbsp;de meer resistente vormen, op een recente en daarom gevaarlijke verontreiniging te wijzen.
Clemesha stelde een nader onderzoek in naar de waarde van het schema van Mac Conkey, die de Coli-bacterinnbsp;onderverdeelt in 4 groepen (zie Hoofdstuk I, blz. 20) en kwamnbsp;tot de conclusie, dat deze indeeling geen practische waardenbsp;heeft. In de eerste plaats is het een zuivere laboratorium-indeeling en ten tweede is de bacteriologische flora van denbsp;faeces zeer afhankelijk van de verschillende jaargetijden.
Clemesha acht het wl mogelijk en practisch uitvoerbaar, om de faecale bacterin, al naar gelang hun meer of minderenbsp;resistentie, vooral onder invloed van de werking van direct zonlicht, in te deelen in 3 groepen:
-ocr page 39-33
Ie. de groep der delicate organisms, welke zeer vatbaar zijn voor de werking van zonlicht.
Hiertoe behooren:
I. Het Bact. Coli Commune van Escherich, een bac-teringroep, die practisch in de ontlasting van allenbsp;dieren voorkomt, zich in het water niet vermenigvuldigt en spoedig te gronde gaat, zoodat zijn aanwezigheid pleit voor een recente verontreiniging.
II. De Oxytocus Perniciosus, die zonder twijfel frequentnbsp;aanwezig is in de faecalin van mensch en dier ennbsp;die hijna altijd gevonden wordt in water, dat hoogstwaarschijnlijk versch verontreinigd is met zoogdierenontlasting, zoodat ook zijn aanwezigheid wijst op eennbsp;versche faecale verontreiniging.
III. Een aantal minder belangrijke bacterin, waarvannbsp;er enkele vaker, andere minder vaak in de ontlastingnbsp;en in verontreinigd oppervlaktewater zijn aan tenbsp;toonen, n.1. bacillen Nos. 10, 35, 36, 39, 69, 70, 97nbsp;en 98.
2e. de groep der intermidiate class, bestaande uit een groot aantal organismen, die minder vatbaar zijn voor de werking van zonlicht.
Hiertoe behooren:
I. Het Bact. Lactis Arogenes, een bacterie, die in versche ontlasting en in sterk verontreinigd waternbsp;weinig voorkomt, 5 a 6 dagen na de verontreinigingnbsp;in een grooter aantal is aan te toonen, die zich dusnbsp;in een bepaald stadium van natuurlijke zelfreinigingnbsp;vermeerdert, zoodat zijn aanwezigheid door C1 e-mesha wordt beschouwd als een bewijs voor eennbsp;beslist faecale verontreiniging van niet al te jongenbsp;datum.
II. Verschillende bacterin, door hem genoemd Bact. Pneumoniae, Neapolitanus, Coscoroba, Acidi-lacticinbsp;en de bacillen Nos. 6, 9, 33, 38, 100 en 101.
3e. groep der resistent organisms, bacterin, die in staat zijn, om gedurende een bepaalden tijd weerstand tenbsp;bieden aan de werking van het zonlicht.
Hiertoe behooren:
I. De B.Cloacae, de meest resistente lactosevergister, die zelfs 1 a 2 jaar na de faecale verontreiniging innbsp;opgedroogde of bijna opgedroogde rivieren is aannbsp;te toonen.
-ocr page 40-34
II. Bacillen van de Gruntha 1-groep, waarvan de B. Vesiculosus het meest resistent is; als na een sterkenbsp;faecale verontreiniging het Bact. Lactis Arogenes begint te verdwijnen, is de B.Vesiculosus het eenigenbsp;micro-organisme, dat aan de oppervlakte van hetnbsp;verontreinigde stilstaande water wordt gevonden;nbsp;eerst later neemt de B.Cloacae in aantal toe.
III. Bacillen No. 8, 73, 75 en de z.g. Bacillus P. De zeer resistente bacil, die door C 1 e m e s h a genoemd wordtnbsp;Bacillus P, omdat hij in het begin meende, dat denbsp;bacil bijna identiek was aan de gewone rioo-Proteus,nbsp;speelt bij de beoordeeling van den ouderdom der verontreiniging met faecalin van een bepaald waternbsp;volgens de inzichten van dezen onderzoeker de belangrijkste rol. Hoewel het later bleek, dat hetnbsp;micro-organisme geen riool-Proteus was, liet Cle-m e s h a hem dien naam behouden. Deze bacil, volgensnbsp;Clemesha zonder twijfel van faecale afkomst, vergist glucose wel doch lactose niet.
Voor de opsporing van de Bacillus P. maakt genoemde Engel-sche hyginist gebruik van de vergistende eigenschappen der darmmicroben t.o.v. lactose en glucose.
Coli-bacterin, die bij een kweektempperatuur van 37 C beide suikers vergisten, noemt hij true coli, in tegenstelling met nonnbsp;typical coli, die in glucose wel doch in lactose geen gas vormen.nbsp;Volgens de door Clemesha verrichte onderzoekingen bevatnbsp;Versche ontlasting voor 95 /o of meer echte coli-bacterin,nbsp;tegenover 5 quot;/o of minder niet typische coli; met den dag verandert deze verhouding, het aantal ,,echte colibacterin neemtnbsp;af, terwijl dat der ,,niet typische coli steeds toeneemt, zoodatnbsp;men binnen een week het omgekeerde krijgt, n.1. 5 /o ,,true ennbsp;95 quot;/o non typical coli.
Na een paar dagen bestaat er dus een toestand, waarbij er evenveel van beide colisoorten voorkomt, het water geeft dannbsp;in dezelfde verdunning zuur- en gasvorming in glucose en innbsp;lactose, de zuur- en gaslijn (titer) is dan vopr beide suikersnbsp;even hoog.
Aangezien de minder resistente echte coli-bacterin daarna steeds meer te gronde gaan, terwijl de meer resistente nietnbsp;typische coli veel langzamer in aantal afnemen, krijgen de nietnbsp;lactose-vergisters steeds meer de overhand boven de lactose-vergisters en gaat dus de lactoselijn sterker dalen dan denbsp;glucoselijn. Terwijl dus bij een versche faecale verontreinigingnbsp;beide titers dicht bij elkaar liggen, gaan ze met het ouder wordennbsp;der faecale infectie steeds vender uit elkaar; een divergentie der
-ocr page 41-35
glucose- en lactoselijnen pleit dus voor een oudere faecale verontreiniging.
Terwijl de coli-bacterin, eerst de echte en later de niet typische, langzamerhand uit het verontreinigde water gaan verdwijnen, gaat de hovengenoemde resistente Bacillus P vannbsp;Clemesha zich ontwikkelen; als de gasvormende werking dernbsp;niet typische coli-hacterin gaat verminderen, wordt de glucose toch nog goed vergist en wel door de ,,Bacillus P. Dientengevolge daalt de glucosetiter (lijn) in ouder verontreinigdnbsp;water slechts langzaam. De ,,Bacillus P houdt zich in het waternbsp;staande, lang nadat de andere faecale microben, o.a. het Bact.nbsp;Coli, verdwenen zijn en moet verantwoordelijk worden gesteldnbsp;voor de gemakkelijkheid, waarmee watermassas glucose bijnbsp;37 C doen vergisten. [F 1 u (1921f) ].
Terwijl Mac Conkey voor deze gistingsproeven had aanbevolen glucose- en lactose-galzout-bouillon, gebruikte Clemesha voor zijn onderzoekingen in India glucose- en lactose-bouillon.
Bij de C1 e m e s h a-proef wordt nagegaan de kleinste hoeveelheid of de sterkste verdunning van het te onderzoeken water, waarbij glucose en lactose bij een temperatuur van 37 Cnbsp;nog worden vergist. De titers voor beide suikers worden dus bepaald en bovendien met elkaar vergeleken, teneinde de graad ennbsp;de ouderdom der faecale verontreiniging te kunnen vaststellen.
In Europa en in Amerika schijnen de opvattingen van Clemesha niet veel aanhangers te hebben gevonden, in Britsch-Indi en in Nederlandsch-Indi wordt zijn methode van onderzoek zoowel in de praktijk als voor laboratoriumproeven vaak toegepast.
Na Clemesha met zijn Indische medewerkers hebben ook Stewart en Cobinda Raju in India talrijke onderzoekingen verricht en zijn zij tot de conclusie gekomen,
Ie. dat bij langdurige bewaring van water het Bact. Coli Commune een zeer zeldzaam voorkomend organisme is,
2e. dat er dan slechts 1 a 2 variteiten van niet sporen-vormende lactosevergisters voorkomen, terwijl bij een versche verontreiniging vrij veel variteiten bestaan.nbsp;[Holwerda (1928a)].
In 1917 deed Flu in Batavia (Java) verschillende proefnemingen met de E y k m a n- en de C1 e m e s h a-methode en kwam daarbij tot de conclusie, dat men met de proef van E y k-man niet alleen in staat is, om er een faecale verontreinigingnbsp;mee vast te stellen, maar ook de ouderdom der verontreiniging tenbsp;bepalen [Flu (1917a) ].
Bij waarschijnlijk verontreinigd water beteekent een negatieve Eykman-proef, dat deze verontreiniging reeds lang geleden
-ocr page 42-36
gebeurd moet zijn, dat dus de zelfreiniging reeds plaats heeft gehad. Bij de vergelijkende bespreking der methoden van Eyk-man en van Clemesha stelde F1 u vast, dat de glucosetiternbsp;bij 46 C en de lactosetiter bij 37 C bij bewaren van het waternbsp;naar omlaag gaan en dat de glucosetiter hij 37 C dat ok doet,nbsp;maar in zeer veel geringere mate.
Evenals bij de proef van Clemesha kan men uit het verschil tusschen de glucosetitergrens bij 37 C en bij 46 C besluiten, dat, als dit verschil groot is, men met een oude verontreiniging te doen heeft.
Flu is tot deze conclusie gekomen door het onderzoek van Tjiliwoengwater, dat in een hoeveelheid van 0,00001 cc in glucose bij 37 C en 46 C en in lactose bij 37 C gisting gaf, dienbsp;veroorzaakt bleek te zijn door uitsluitend Coli-bacterin, welkenbsp;een maand later onderzocht, bij 37 C wel, doch bij 46 C geennbsp;vergistende eigenschappen meer bezaten, en dat deze koloninnbsp;op een End o-plaat geen fuchsineglans meer vertoonden. Hijnbsp;Stelde toen voor, om de recentheid van een verontreiniging tenbsp;'beoordeelen op grond van een verschil tusschen de glucosetiternbsp;bij 37 C en bij 46 C.
Houston constateerde een divergentie der glucose- en lactoselijnen slechts in de eerste phase van het reinigingsprocesnbsp;van rivierwater, van de zelfreiniging in reservoirs en bij de langzame zandfiltratie, in de tweede phase vond hij weer een convergentie.
Mom (1926) is van oordeel, dat de divergentie der glucose-en lactoselijnen niet als een kenmerk van zuivering genoemd kan worden en hecht bij het onderzoek van bronwater innbsp;zooverre waarde aan dit verschijnsel, dat een positieve divergentie beteekent, dat het water van diepen oorsprong is.
Evenals F lu heeft Mom bij'een oudere verontreiniging wel pen duidelijke divergentie geconstateerd der glucosevergistingnbsp;bij 37 C en bij 46 C.
Taylor, Martin en Naidu, die in 1927 in Birma verschillende proeven hehhen genomen, sluiten zich aan bij de opvattingen van Clemesha.
In 1928 deed H olwerda in Ned. Indi uitgebreide proefnemingen met de methode van Clemesha en kreeg daarbij niet steeds dezelfde uitkomsten als de Engelsche onderzoeker.nbsp;De resultaten van zijn zelfreinigingsproeven gaan niet geheelnbsp;parallel met die van Clemesha; in tegenstelling met de bevindingen in Britsch-Indi heeft Holwerda waargenomen, dat:
Ie. Met toetreding van zonlicht geen regelmatig titerverschl optreedt tussschen de glucose- en de lactosegisting, ennbsp;dat de divergentie der glucose- en lactoselijnen slechtsnbsp;een enkele keer voorkomt.
-ocr page 43-37
2e. Zonder direct zonlicht, dus bij een afgedekt reservoir, dit verschijnsel achterwege blijft.
Om deze reden acht Holwerda het niet geoorloofd, om het kenmerk ,.uiteenwijken der gistingsgrenzen voor glucose ennbsp;lactose als een algemeen biologisch verschijnsel te beschouwen;nbsp;'dus niet in alle omstandigheden, doch slechts voor de tropen isnbsp;hij het eens met de inzichten van Clemesha.
De onderscheiding der organismen in oppervlaktewater in resistente en minder resistente soorten vindt Holwerda juist,nbsp;daarentegen is hij van meening, dat de indeeling der organismennbsp;in die van faecale en van niet faecale oorsprong te scherp isnbsp;doorgetrokken, omdat ook in zeker met ontlasting verontreinigdnbsp;water citraat-positieve Colibacterin worden gevonden, bacterin dus, die volgens K o s e r vermoedelijk niet van faecalen 'nbsp;oorsprong zijn.
Overigens is hij van oordeel, dat het toepassen van het principe van Clemesha een waardevol hulpmiddel is bij het onderzoek en de beoordeeling van oppervlaktewater, mits de overige middelen, waarover men beschikt, daarnaast worden toegepast [Holwerda (1928b)].
In 1932 besprak Smit in het Nederlandsch Tijdschrift voor Hygine, Microbiologie en Serologie Deel VI de moeilijkhedennbsp;van het bacteriologisch drinkwateronderzoek en bracht daarbijnbsp;naar vo^en, dat volgens hem de methode van Clemesha denbsp;eenige manier is, om tot een juiste benadering van de ouderdomnbsp;der faecale verontreiniging te geraken, vooral als men de Eyk-man-proef erin betrekt. (Zie ook Hoofdstuk II, blz. 29). Smitnbsp;maakt voor de vaststelling van de ouderdom der faecale verontreiniging een scherpe classificatie als volgt:
Ie. nbsp;nbsp;nbsp;Eykmannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-j-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Clemesha: glucose -f- gt; lactosenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-f-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
2e. nbsp;nbsp;nbsp;Eykmannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Clemesha: glucose -j- gt; lactosenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-j-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)
3e. nbsp;nbsp;nbsp;Eykmannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Clemesha: glucose -j- gt; lactosenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)
4e. nbsp;nbsp;nbsp;Eykmannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Clemesha: glucose ^ lactose '
beteekent versche faecale verontreiniging.
minder versche faecale verontreiniging.
oude faecale verontreiniging.
zelfreiniging is volkomen.
Bij zijn zelfreinigingsproeven in Amsterdam met verontreinigd oppervlaktewater, in diffuus daglicht geplaatst, vond hij in tegen-
-ocr page 44-38
stelling met Cl erne s ha zelden een duidelijke uiteenivijking der glucose- en lactoselijnen. De oorzaak der divergentie dernbsp;glucose- en lactoselijnen ligt volgens Smit nog in het duisteiinbsp;en de door Clemesha gegeven verklaring, dat het verschijnselnbsp;toegeschreven moet worden aan de aanwezigheid van de Bacillusnbsp;P, acht hij niet houdbaar.
Hij had gehoopt, dat het verklaard zou kunnen worden door de verhoudingen, waarin de typische en atypische Coli-bacterinnbsp;in het verontreinigd water voorkomen; de proefnemingen vannbsp;Jongbloed en Krugers Dagneaux hebben dit echter nietnbsp;kunnen aantonnen (19281930).
' De meeningen over de waarde van de proef van Clemesha met glucose- en lactosebouillon bij 37 C, om er de ouderdomnbsp;van de verontreiniging van water met faecalin mee vast tenbsp;stellen, zijn dus eenigszins verdeeld. Slechts in bepaalde omstandigheden, n.l. in de tropen, waar het volle zonlicht opnbsp;het water inwerkt, treedt er bij een oudere verontreinigingnbsp;zeker een divergentie der glucose- en lactoselijnen op, in Europanbsp;en bij proefnemingen in diffuus daglicht hebben de verschillendenbsp;onderzoekers dit verschijnsel niet kunnen bevestigen.
Als methode voor het aantonnen van een faecale verontreiniging, ongeacht de ouderdom daarvan, is ze echter zeer goed te gebruiken.
-ocr page 45-Het Bacteriophaagprobleem.
Hoewel men den bacteriophaag reeds langer dan een kwart eeuw kentt, is men er nog niet in geslaagd, om zijn wezen ennbsp;zijn plaats in de natuur vast te stellen. Weliswaar zijn denbsp;meeste onderzoekers van meening, dat hij beschouwd moetnbsp;worden als een doode materie, als een product van groeiendenbsp;bacterin, doch een belangrijk aantal bacteriologen is de meening toegedaan, dat de bacteriophaag gerekend moet wordennbsp;tot de levende organismen en wel tot de groep der ultra-microben.
Het ligt niet in mijn bedoeling, om een volledig overzicht te geven van de talrijke opvattingen, die door de verschillende onderzoekers worden gehuldigd omtrent het wezen van den bacteriophaag en om hun naar voren gebrachte argumenten te belichten; het onderwerp is te belangrijk en te uitgebreid, om hetnbsp;in een paar bladzijden te kunnen bespreken. Bovendien komtnbsp;het er voor mijn onderzoekingen niet op aan, of de bacteriophaagnbsp;een levend organisme is dan wel een doode materie; de bacteriophaag wordt door mij slechts gebruikt, om na te gaan, in hoeverre hij voor het onderzoek naar een faecale verontreiniging vannbsp;water benut kan worden.
De grondlegger van de bacteriophaag-theorie is dHrelle; in 1909 nam hij in Mexico onder de sprinkhanen een bacteriologische ziekte met sterke diarrhee waar, veroorzaakt door denbsp;Coccobacillus Acridorum. Bij deze gelegenheid verrichtte hijnbsp;laboratoriumproeven met de darminhoud van kunstmatig genfecteerde sprinkhanen. Hij entte deze darminhoud op een voedingsbodem en zag, dat midden op de conflueerende koloninnbsp;taches vierges waren opgekomen. Ook nam hij experimentennbsp;met het fikraat van de darminhoud; hierbij bleek, dat dit fil-'nbsp;traat niet virulent was voor de sprinkhanen. Uit deze waarnemingen trok hij de conclusie, dat de aanwezigheid van t zichtbare en onzichtbare virus in combinatie noodzakelijk was voornbsp;het optreden van de sprinkhanenziekte. Na een serie van onderzoekingen stelde hij voor bepaalde ziekten van den mensch, n.1.nbsp;de bacillaire dysenterie en de typhus abdominalis, de hypothesenbsp;op, dat hierbij eveneens visible en ,.invisible virussoortennbsp;een rol moeten spelen [d H r e 11 e (1926) ].
In Augustus 1916 nam hij zijn eerste proef met een volwassen
-ocr page 46-40
lijder aan bacillaire dysenterie, die in het hospitaal van het Instituut Pasteur te Parijs onder behandeling was. Dagelijks deed hij 12 druppels van de ontlasting van den patient in een buisnbsp;met bouillon en plaatste deze in een broedstoof van 37 C. Nanbsp;24 uur filtreerde hij de faeces-emulsie door een Chamber-1 a n d-kaars L 3, van dit filtraat deed hij 12 druppels in eennbsp;bouillonbuis met Shiga-bacterin en bewaarde de buis in eennbsp;broedstoof van 37 C. Terwijl gedurende de ziekte de bouillon-filtraat-Shigasuspensie een normale troebele cultuur van Shiga-bacterin gaf, werd hij, toen de patient beter ging worden,nbsp;helder en steriel. Met de genezing van den patient kwam er dusnbsp;in de ontlasting een principe, dat in staat was, om groeiendenbsp;Shiga-bacterin op te lossen.
En druppel van de helder geworden Shiga-bacterinsuspensie, gebracht in een versche Shiga-bacterincultuur in bouillon,nbsp;gaf na 15 uur weer een heldere cultuur, waarin de bacterinnbsp;opgelost waren. Werd van deze heldere vloeistof weer eennbsp;druppel gebracht in een versche bouilloncultuur van Shiga-bacterin, dan trad weer hetzelfde verschijnsel op. dHrellenbsp;herhaalde deze passages eenige keeren en constateerde daarbij,nbsp;dat de lyrische werking van het filtraat na elke volgende passage steeds krachtiger werd. Het lyrisch principe (bacterio-phaag), oorspronkelijk afkomstig van de ontlasting van een genezende dysenteriepatint, werd dus bij aanwezigheid van groeiende Shiga-bacterin telkens weer opnieuw gevormd. Aldusnbsp;redeneerde dH r e11e (1926a).
dHrelle schrijft het verschijnsel van bacteriophagie toe aair de aanwezigheid van een filtreerbare microbe, die in staatnbsp;is, om bij zijn groei zich vermenigvuldigende bacterin, die ernbsp;voor gevoelig zijn, op te lossen. Zooals de bacterin in staat zijn,nbsp;om hoogere levende wezens aan te tasten en ziek te maken,nbsp;zoo zou de bacteriophaag de eigenschappen bezitten om zich tenbsp;vermenigvuldigen ten koste van de bacterin, met wie hij in aanraking is gekomen, hij zou dus een parasiet der bacterin zijn.
Op den 19en September 1917 maakte dHrelle op een vergadering van ,,rAcadmie des Sciences in Parijs zijn ontdekking bekend.
Later bleek, dat niet alleen uit de faeces van een dysenterie-lijder in zijn reconvalescentietijdperk zulk een bacteriolytisch principe verkregen kon worden, maar ook bij andere darmziekten kon hetzelfde verschijnsel worden waargenomen [d H -relle (1920)].
Reeds in 1899 hadden Emmerich en Lw het verschijnsel van bacteriolyse waargenomen bij de B.Pyocyaneus, die door eennbsp;autolytische werking werd opgelost [Emmerich und Lwnbsp;(1899) ].nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
-ocr page 47-41
Ook Haffkine had reeds eerder een onverwacht snelle oplossing van pestbouilloncultures geconstateerd en in 1917 beschreef Gildemeister de z.g. Flatterformen, bacterie-kolo-nies op agar, die waren aangevreten.
In 1915 deed T w o r t in de Lancet mededeelingen omtrent een lytisch principe, dat door hem uit vaccinelymphe was ge-isoleerd, hetwelk in staat was, om gelijktijdig daaruit gekweektenbsp;staphylococcen op te lossen en had hij dus in feite de staphy-lococcenbacteriophaag ontdekt. Hij schreef het bacterolytischenbsp;verschijnsel echter toe aan een autolytische werking en verwierp de mogelijkheid, dat hier een ultramicrobe in het spelnbsp;zou kunnen zijn [Schuurman (1925a) ].
Verschillende onderzoekers hebben dus hetzelfde verschijnsel geconstateerd, n.1. het feit, dat bacterin, die bezig zijn, zich tenbsp;vermenigvuldigen, door een lytisch principe opgelost kunnennbsp;worden; ze zijn het er echter niet met elkaar over eens, of ditnbsp;lyrische agens bestaat uit levende organismen, die jonge bacterin vernietigen, of wel een dood product is, dat bij de groeinbsp;der bacterin wordt gevormd.
Tot op heden is men op dit punt nog steeds niet tot overeenstemming gekomen en bestaan er omtrent het wezen- van dit lytisch principe (hacteriophaag) nog steeds talrijke theorin.
Men zou deze opvattingen als volgt kunnen groepeeren.
I. De opvatting van dHrelle en zijn aanhangers.
Zooals wij boven reeds gezien hebben, beschouwt dH r e 11 e de hacteriophaag als een levend organismequot;, als een filtreerharenbsp;microbe, als een ultramicrobe, als een parasiet der bacterin.
Volgens deze opvatting zou de hacteriophaag:
Ie. zich gedragen als een autonoom organisme,
2e. het vermogen hebhen, om te assimileeren,
3e. een aanpassingsvermogen hebhen,
eigenschappen, die zouden pleiten voor zijn levende natuur.
II. De opvatting van Bail.
Volgens Bail zouden de bacterin in het bezit zijn van chromosomenquot;, die het vermogen zouden hebben, om de bac-terin-substantie op te bouwen of af te breken. Oveiweegt denbsp;afbrekende functie, dan gaat het bacterinlichaam te gronde,nbsp;waardoor de chromosomen als splitters zouden vrijkomen.nbsp;Deze splitters zouden het lichaam van gezonde bacterinnbsp;binnendringen en in overeenkomstige chromosomen dezelfdenbsp;evenwichtsverstoring veroorzaken, dus de bacterin uit elkaar
-ocr page 48-42
doen vallen. Op deze wijze zou de bacteriolyse volgens Bail plaats hebben.
III. De fermentopvattingen.
A. van Kabeshima.
Het was Kabeshima (1920), die dHrelles opvatting het eerst bestreed. In de Comptes Rendus de la Soc. de Biol.nbsp;van FebruariMaart 1920 gaf hij als zijn meening te kermen, datnbsp;de bacteriolyse veroorzaakt wordt door een ferment, dat doornbsp;de zich ontwikkelende bacterin wordt gevormd.
B. nbsp;nbsp;nbsp;van Otto en Munter.
Otto en Munter beschouwen de bacteriophagen als fermenten, die naast de autolysinen en toxinen door de bacterin worden gevormd; door verkleving aan eiwitdeeltjes krijgen dezenbsp;fermenten een corpusculaire natuur. De lysis is een uiting vannbsp;een intern-secretorische bacterieziekte.
C. nbsp;nbsp;nbsp;van Bordet en Ciuca.
Een paar maanden na Kabeshima brachten Bordet en Ciuca hun opvatting naar voren, dat de bacteriophaag eennbsp;enzym is van endogene oorsprong en dat het verschijnsel is eennbsp;autolyse microbienne transmissible.
Bordet nam proeven met een cultuur van Colibacterin, die hij intraperitoneaal inspoot bij een cavia; uit de etter, dienbsp;toen optrad, kon hij een coliphaag verkrijgen; de phaag zou dusnbsp;onder cellulaire invloed ontstaan.
D. van Seifert.
Volgens de theorie van Seifert is de bacteriophaag geen autolytisch ferment, maar een gewoonlijk snel afgebroken intermediair stofwisselingsproduct, dat als katalysator in dienst staatnbsp;der dissimilatie. Door vertraging van de afbraak hiervan zou eennbsp;normaal verloopend ouderdomsproces abnormaal worden versneld. De katalysator zou, vrijgekomen, van buiten af dezelfdenbsp;stoornis teweeg brengen in gezonde microben, zoodat er gesproken moet worden van een exogene autolyse.
E. van D o e r r.
In het begin verklaarde D o e r r de bacteriophagie als volgt. Bij de normale membraanstofwisseling komt er een hormonnbsp;vrij, bij een abnormaal sterke stofwisseling ontstaat er veelnbsp;hormon, waardoor het membraan wrdt vernietigd. Het verschijnsel treedt dus op door een verhoogde stofwisseling. Laternbsp;is D o e r r gaan overhellen tot de theorie van Bordet, doch
-ocr page 49-sprak hij niet van autolyse maar van een infectie met enzym-Virus, waarvan hij echter de levende natuur nog niet bewezen lacht; hier benadert hij dus meer de opvatting van d H r e 11 e.
F. van Da Costa Cruz.
Da Costa Cruz baseert zijn opvatting op de oude theorie van Buchner, die gesteund door Emmerich en Lw, datnbsp;de antilichamen in het bloed ontstaan door een verbinding vannbsp;de bacterinfermenten met de hloedglohulinen. Deze fermentennbsp;zouden dus van buiten af, op de microben een stofwisselings-stoornis teweeg brengen, die tot lysis leidt, waarbij dezelfdenbsp;fermenten weer vrij komen.
-ocr page 50-De beteekenis van den bacteriophaag voor het wateronderzoek.
Reeds vr de ontdekking van den bacteriophaag door d H -r e 11 e constateerde H a n k i n in 1896, dat het water van de Jumna en van de Ganges bactericide eigenschappen bezat; terwijl het Gangeswater in het algemeen bacteriolytisch werkte,nbsp;zij het ook in het bijzonder tegenover de choleravibrio, vertoonde het water uit de Jumna bij het verlaten van de stad Agranbsp;zijn lytisch vermogen uitsluitend ten opzichte van de choleravibrio.
Gedurende den vorigen wereldoorlog (19141918) onderzocht Eliova het water van de rivier Koura op de aanwezigheid vannbsp;choleravibrionen; het met peptonoplossing gemengde rivierwaternbsp;bleek deze microben inderdaad te bevatten, doch 12 uur laternbsp;waren de vibrionen weer verdwenen; dit zou dus wijzen op denbsp;aanwezigheid van de cholerabacteriophaag.
Terwijl dHrelle bij zijn eerste proeven alleen in de ontlasting van darmpatinten bacteriophagen kon vinden, is het aan Dumas in 1920 gelukt, om ook uit de faecalin van gezondenbsp;personen, uit de aarde, uit het leidingwater van Parijs en uitnbsp;de Seine Shiga- en Coli-bacteriophagen te verkrijgen. Dumasnbsp;onderzocht 8 personen, die nooit een infectie van de darmennbsp;hadden doorgemaakt; daarbij bleek, dat de ontlasting van 5nbsp;hunner Coli- en Shiga-bacteriophagen bevatte.
Ook andere onderzoekers, t.w. Debr en Hagen au (1920), Beckerich en Hauduroy (1922), Da Costa Cruz ennbsp;Tomaselli (1923) hebben in de faecalin van normale men-schen bacteriophagen gevonden; terwijl Da Costa Cruz innbsp;3 van de 5 gevallen bacteriophagen vond, hadden alle 10 doornbsp;Tomaselli onderzochte personen in hun ontlasting Shiga-bacteriophaag en 6 hunner daarnaast ook Typhus-, Para-typhus-A-, of Paratyphus-B-bacteriophaag.
In 1922 heeft Vderenne aangetoond, dat bij een pas ge--boren kind tot den 4en levensdag geen bacteriophagen tegen Bact.Coli, Bact.Dys. Hiss, Staphylococcus albus. Enterococcusnbsp;en Bact.Proteus in het meconium voorkomen.
Ook Suranyi en Kramar hebben bij pasgeborenen tot den 4en levensdag geen bacteriophagen in hun meconium gevonden. (1924).
-ocr page 51-Pierret en Bilouet konden pas op den 12en levensdag bacteriophagen in de ontlasting van een pasgeboren kind aantonnen (1925).
Beckerich en Hauduroy (1922a) hebben ook uit het water van de Illl en van de Rijn bacteriophagen gesoleerd.
dHrelle (1926) heeft later ook in de ontlasting van gezonde personen en dieren (paarden, kippen, ganzen en verschillende andere dieren) naar de aanwezigheid van bacteriophagen gezocht met de ondervolgende resultaten.
Gedurende een jaar heeft hij om de 15 dagen, dus in totaal 23 keer, de ontlasting van een gezond persoon nagekeken met denbsp;volgende uitslagen:
17 keer positief. 4
2
2
^ nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
2
^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ft
Bacteriophaag tegen Bact. Coli
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact. Dysent. Shiga
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Flexner
gt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;itnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hiss
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E. Typhi
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact. Paratyph. A
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact. Enteritidis
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Salmonella
Bij 26 paarden, die hij heeft nagekeken, heeft hij het volgende gevonden:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
24 keer positief. 22
ff nbsp;nbsp;nbsp;ff
6 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
0 nbsp;nbsp;nbsp;ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M
11 nbsp;nbsp;nbsp;
3
lt;
Bacteriophaag tegen nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Coli
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dysent. Shiga
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Flexner
ft nbsp;nbsp;nbsp;ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hiss
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E. Typhi
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Paratyph. A
ft nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gallinarum
Bij 14 kippen en ganzen heeft hij gevonden:
Bacteriophaag tegen Bact. Coli
nbsp;nbsp;nbsp; Bact. Dysent. Shiga
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Flexner
ft nbsp;nbsp;nbsp;ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hiss
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E. Typhi
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Paratyph.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A
D
ff nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gallinarum
,, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Borbone
Bij 25 verschillende dieren (1 aap, 2 katten, 4 koeien, 2 kal-
-ocr page 52-veren, 6 ossen, 6 varkens, 2 konijnen en 2 geiten) is het volgende gevonden:
20 nbsp;nbsp;nbsp;keer positief.
17 nbsp;nbsp;nbsp;
13 nbsp;nbsp;nbsp;
10 nbsp;nbsp;nbsp;
1 nbsp;nbsp;nbsp;tfnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
6 nbsp;nbsp;nbsp;,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
4
^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n
4
Bacteriophaag tegen Bact. Coli
nbsp;nbsp;nbsp; Bact. Dysent. Shiga
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Flexner
n nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hiss
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E. Typhi
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Paratyph.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A
nbsp;nbsp;nbsp;gt;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gallinarum
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bact.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Barbone
Ook heeft dHrelle geconstateerd, dat in water van een zeehaven wel, doch in de open zee geen bacteriophagen voorkomen.
Na zijn onderzoekingen en ook naar aanleiding van de resultaten der onderzoekingen van andere bacteriologen komt hij tot de volgende uitspraak;
Des races de Bactriophages virulents pour Ie bacille dysen-trique peuvent se rencontre en un mot dans tout ce qui est susceptible d'etre contamin par des djectionsquot;.
Z d a n s k y kwam in 1924 na zijn proefnemingen betreffende het gedrag der bacteriophagen bij de zelfreiniging tot de volgende slotsom:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Uit experimenten is gebleken, dat bacteriophagen bij denbsp;zelfreiniging geen rol spelen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;In faecaal verontreinigd water schijnt zich met het toenemen van de afstand tot de plaats der faecalintoevoernbsp;de getalsverhouding tusschen lysosensibele en lysore-fractaire coli ten ongunste van de eerste te verschuiven.nbsp;Hetzelfde schijnt ook bij het ouder worden van waternbsp;in vitro het geval te zijn.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Deze verschuiving ontstaat hoogstwaarschijnlijk, doordatnbsp;de in water voorkomende saprophytische coli lysorefrac-tair zijn, terwijl de in aantal snel afnemende darmcolinbsp;lysosensibel zijn.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De sensibiliteit dezer coli-bacterin veroorlooft wellichtnbsp;een onderscheiding tusschen darmcoli en saprophytischenbsp;coli in de natuur.
Nakashima trachtte in 1925 na te gaan:
1. nbsp;nbsp;nbsp;of bacteriophagenlysis constant in verontreinigd water voorkomt,
2. nbsp;nbsp;nbsp;hoe dit lysine zich gedraagt in een kunstmatig aangelegdnbsp;zelfreinigingsproces.
-ocr page 53-47
Om de eerste vraag te kunnen beantwoorden, onderzocht hij:
1. nbsp;nbsp;nbsp;afvoerwater van Groot-Hamburg,
2. nbsp;nbsp;nbsp;afvoerwater van een klein landstadje,
3. nbsp;nbsp;nbsp;afvoerwater, dat voor 50 /o van industrieele afkomst wasnbsp;(leer-, chemische en metaalfabrieken) en ging na, ofnbsp;deze verschillende oppervlaktewateren lyrische eigenschappen vertoonden tegenover het Bact. Coli, het Bact. Para-typh. A en de V. Cholera.
pen vertoonden tegenover de B. Coli, de B. Paratyph. A en de V. Cholera.
Het bleek, dat:
A. nbsp;nbsp;nbsp;het afvoerivater van Gr. Hamburg en dat van het kleinenbsp;landstadje, welke dus zeker met faecalin verontreinigd
waren, bacteriophagen tegen Bact. Coli en Bat. Paratyphus A bevatten, doch geen lytische eigenschappen vertoondennbsp;t.o.z. van watervbrionen.
B. nbsp;nbsp;nbsp;het afvoerwater van industrieele afkomst geen bacteri-ophagenlysis tegen de 3 gebruikte bacterie-stammen vertoonde.
Voor de bestudeering van het gedrag der bacteriophagen bij het zelfreinigingsproces onderzocht Nakashima de biologischenbsp;reiniging door zandfilters. Hierbij constateerde hij, dat de zand-filters de bacteriophagen doorlieten; de werking der bacterio-phagenlysine bleef na passeering dezer filters onverminderd innbsp;kracht. Ook door het biologisch reinigingsproces werd het coli-lysine niet veranderd.
Lloyd Arnold (1925) heeft in oppervlaktewater bacteriophagen tegen Typhus-, Coli-, verscheidene Dysenterie-stammen en Staphylococcen gevonden; de hoeveelheid bacteriophaag zounbsp;evenredig zijn met de hoeveelheid huishoudelijk afvoerwater,nbsp;dat in het oppervlaktewater terecht is gekomen.
Arloing, Semp en Chavanne (1925) hebben verscheidene rivieren en bronnen in Frankrijk onderzocht en daarin Coli-, Shiga-, Typhus-, Paratyphus A of Paratyphus B-bacterio-phaag gevonden.
F e r r e t i (1926) heeft in Bologna verschillende waters onderzocht en het volgende gevonden:
a. nbsp;nbsp;nbsp;Afvoerkanalen in Bologna bevatten vaak bacteriophagennbsp;tegen Bact. Dysent. Flexner, bovendien ook tegen Typhus-,nbsp;Paratyph. A- en Paratyph. B-bacterin.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Het leidingwater van Bologna bevat geen bacteriophaag.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Het aquaduct van Centro bevat bacteriophagen tegennbsp;Typhus- en Paratyphusstammen.
-ocr page 54-48
d. Het water uit verscheidene bronnen in de provincie Bologna bevat bacteriophagen tegen Typhus-, Paratyph. A en B-bacterin, Dysenterie-bacterin, Cholera-vibrionennbsp;en Staphylococcen.
Sangiorgi en Vercellana (1926) hebben in de Itali-aansche rivieren de Etsch, de Arno, de Po en de Tiber bacteriophagen tegen verschillende bacterin aangetoond; alle vier rivieren bevatten Cholera-bacteriophaag; de sterkste lysis wordt vertoond tegenover Cholera-, Dysenterie- en Typhusstammen,nbsp;de minste tegen Paratyphus en Proteus.
Bif ulco (1927) heeft in het lagunenwater van Veneti Coli-, Typhus-, Shiga-, Flexner-, Paratyph. A- en Paratyphus B-bacte-riophagen gevonden.
Fortunato (1928) heeft aangetoond, dat het water uit de haven van Messina Coli- en Shigabacteriophaag en geen bacte-riophaag tegn Bact. Paratyphus A en Bact. Paratyphus B bevat,nbsp;onafhankelijk van atmospherische en meteorologische schommelingen.
Ook S e g r e (1930) heeft in de rivier de Po en in andere Italiaansche rivieren Coli-, Typhus-, Shiga-, Flexner- en Chole-rabacteriophaag gevonden [Gildemeister en Watanabenbsp;(1931)].
Gildemeister en Watanabe hebben in 1931 verschillende oppervlaktewaters in en bij Berlijn op de aanwezigheid van bacteriophagen onderzocht en het volgende gevonden:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het bacteriophaaggehalte van de Spree vr en na denbsp;intrede in Berlijn is wisselend; boven Berlijn en ook innbsp;de stad bevat de rivier bij droog weer weinig, na zwarenbsp;regens en bij hoog water daarentegen veel bacteriophagen;nbsp;door de regens zijn faecaalbestanddeelen van mensch ennbsp;dier op de velden in het water terecht gekomen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Verschillende kanalen bij Berlijn bevatten te allen tijdenbsp;veel bacteriophagen; door de minder sterke stroom blijftnbsp;de verontreiniging er langer in.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De Krumme Lanke, de ,,Schlachtensee en de Wannsee,nbsp;meren, die midden in een bosch in de omgeving vannbsp;Berlijn gelegen zijn en die weinig verbinding hebben metnbsp;rivieren, die dus hyginisch in een bijzonder gunstige positie verkeeren, blijken phaagarm of geheel phaagvrijnbsp;te zijn.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Het afvoerwater van een pompinstallatie in Berlijn is rijknbsp;aan dysenterie- en paratyphusbacteriophaag.
Naar aanleiding van hun bevindingen en die van andere onderzoekers komen Gildemeister en Watanabe tot de volgende conclusies:
-ocr page 55-49
I. Uit de aanwezigheid van meer of minder bacteriophagennbsp;in een water kan men een zeker oordeel vormen overnbsp;zijn gehalte aan faecale verontreiniging.
II. Primaire verontreiniging komt direct, secundaire verontreiniging komt met het regenwater in de rivier; men kannbsp;aannemen, dat primaire verontreiniging afkomstig is vannbsp;menschen en secundaire van dieren.
III. nbsp;nbsp;nbsp;De bacteriophagen, die in oppervlaktewater worden aangetroffen, zijn in de eerste plaats werkzaam tegen dysen-teriebacillen en wel voornamelijk de Shiga, daarnaastnbsp;komen ook Typhus-, Paratyphus- en Colibacteriophagennbsp;voor.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Bacteriophagen spelen hoogst waarschijnlijk geen rol bijnbsp;de zelfreiniging van het verontreinigde water.
V. De vraag, of bacteriophagen in oppervlaktewater voor denbsp;epidemiologie eenige beteekenis hebben, is nog niet op-gehelderd.
De Finsche bacterioloog N y b e r g is de eerste onderzoeker, die van een Anreicherungsmethodequot; gebruik maakte, om ooknbsp;in kleine hoeveelheden water, faeces of aarde bacteriophagennbsp;aan te toonen [Nyberg (1931)].
Daarvoor nam hij bouillon met een pH van 7,8, bentte deze met de bacterie, naar welks bacteriophaag wordt gezocht ennbsp;mengde hem met een kleinere of grootere hoeveelheid vannbsp;het te onderzoeken materiaal. Na een bebroeding gedurendenbsp;24 uur bij een temperatuur van 37 C ging hij de materiaal-bacterie-bouillonsuspensie filtreeren. Een paar druppels van hetnbsp;fikraat werden gebracht in een buis met bouillon, die bent wasnbsp;met een 24 uur oude bacteriestam. De buis kwam in een broed-stoof van 37 C, om de lytische werking van den bacteriophaagnbsp;na te gaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Het is Nyberg later gebleken, dat het beter is, om in plaats 'van naar n naar meerdere bacteriophagen te zoeken.
De bruikbaarheid van deze methode heeft hij in verschillende richtingen gecontroleerd; op deze wijze heeft hij onderzocht;
1. nbsp;nbsp;nbsp;zeewater uit de Zuidhaven van Helsinki,
2. nbsp;nbsp;nbsp;water uit de Tlmeerbusen bij Helsinki,
3. nbsp;nbsp;nbsp;zes verschillende andere watermonsters,
en daarbij gevonden, dat de met de betreffende bacterin voorbehandelde filtraten tegenover deze bacterin een beduidend sterkere werking vertoonen dan de niet voorbehandelde.
Voor de Anreicherung zijn kleine hoeveelheden bacterin noodig, groote hoeveelheden werken remmend; Jansen, Wolff,nbsp;Flu en anderen verklaren dit, door aan te nemen, dat veelnbsp;bacteriophagen door de bacterin worden geadsorbeerd.
-ocr page 56-50
Ten slotte zegt N y b e r g:
Nach diese Methode knnte man wahrscheinlich auch hyginische Wasseruntersuchungen ausfhren.
In 1933 onderzochten Nyberg en Forssman gedurende 1/2 jaar het Cloakewater bij Helsinfors op de aanwezigheid vannbsp;bacteriophagen.
Het onderzoek werd verricht met en zonder Anreicherung met gebruikmaking van 5 verschillende Coli-stammen met verschillende biologische eigenschappen en met 5 pathogene bacterin, n.1. Bact. Dysenterie Shiga-Kruse, Bact. Pseudodysen-terie Flexner, E.Typhi, Bact. Paratyphi B. S-vorm en Bact. Paratyphi B. R-vorm, met verdunningen van het cloakewater vannbsp;1 :500, 1 ; 250.000 en 1 :125.000.000. De watermonsters werdennbsp;uit de cloake genomen, zoowel vr als na het passeeren van denbsp;reinigings-installatie.
Uit deze onderzoekingen is het volgende gebleken:
1. nbsp;nbsp;nbsp;dat de Anreicherungsmethodequot; meer positieve resultaten geeft dan de directe methode,
2. nbsp;nbsp;nbsp;dat tegenover n resistente Colistam de bacteriophaag-werking der verschillende monsters steeds negatief is uitgevallen,
3. nbsp;nbsp;nbsp;dat tegenover de 4 andere Coli-stammen en de 5 pathogene bacterin phagen aangetoond kunnen worden, zoowel in het gereinigde als in het ongereinigde kloakewater,
4. nbsp;nbsp;nbsp;dat in geen enkel watermonster Typhusphaag is gevonden.
Ook het kloakewater van de stad Koupio, waar toevallig typhus heerschtte, werd op de aanwezigheid van typhusphaag nagekeken, doch ook met een negatief resultaat.
Nyberg en Forssman hebben naar aanleiding van hun onderzoekingen de volgende conclusie getrokken:
I. Colibacteriophagen komen voor zoowel in het ongereinigde als in het gereinigde kloakewater; de aard der voorkomende Coliphagen is zeer veranderlijk: terwijl de lytischenbsp;werking tegen de eene Colistam sterk is, is ze tegenovernbsp;een der andere gebruikte Coli's slechts zwak.
II. Het meest komen voor phagen tegen Dysenterie-stammen,nbsp;minder tegen Paratyphus, terwijl Typhusphaag niet wordtnbsp;aangetroffen.
III. nbsp;nbsp;nbsp;Dysenteriephagen zijn regelmatig gevonden, terwijl er geennbsp;dysenterielijders in de stad zijn.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Paratyphusphaag is mogelijk afkomstig van paratyphus-patinten in de stad.
Samenvattende komen ze tot de eindconclusie, dat het aantonnen van bacteriophagen geen beteekenis heeft voor het vast-
-ocr page 57-51
stellen van de aanwezigheid van een epidemische ziekte, met name ten opzichte van dysenterie-achtige ziekten en van para-typhus.
Schloszmann verrichtte in 1931 talrijke onderzoekingen met gebruikmaking van de Anreicherungsmethode van N y-b e r g en titreerde de bacteriophaagwerking zoowel volgens denbsp;bouillonmethodevan Appelmans-Bergstrands als met denbsp;Auftropfmethode (Plattenmethode). [Schloszmann (1933)].
Voor zijn proefnemingen koos hij een der grootste rivieren van Estland, de Embach, 3 meren, n.J. de ..Wirzjarwsee, denbsp;,,Peipussee en de ,,Grosze See, 5 vijvers, 4 artesische en 8 gewone pompputten in en bij de stad Dorpat en de waterleidingnbsp;van Dorpat.
De Embach, die uit de Wirzjarwsee ontspringt, door de stad Dorpat (Tartu) met zijn 70.000 inwoners stroomt en in denbsp;Peipussee uitmondt, werd boven, in en beneden de stad, dusnbsp;vr, gedurende en na de verontreiniging met faecahn, nage-^nbsp;keken.
Terwijl de Wirzjarwsee hyginisch gunstig is gelegen, de Peipussee zeker met faecalin is verontreinigd, bevindt de Grosze See zich midden in een bosch en is faecale verontreiniging vannbsp;dit meer geheel uitgesloten.
De 12 putten en de waterleiding zijn hyginisch betrouwbaar.
De verschillende waters werden nagekeken op de aanwezigheid van bacteriophagen tegen Bact. Coli, E.Typhi, Bact. Paratyphusnbsp;B, Bact. Dysent. Shiga, Bact. Dysenterie Flexner, Proteus X2nbsp;en Proteus X 19.
Naar aanleiding van de verkregen resultaten heeft Schloszmann de volgende conclusies getrokken:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Bacteriophagen komen overal voor in water, dat met faecalin verontreinigd is.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De bepaling der primaire verontreinigingsgraad van waternbsp;met de bacteriophaagmethode heeft een practische betee-kenis.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Faecalin van visschen schijnen bacteriophagen tegen Paratyphus A en Dysenterie te bevatten.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Het is nog niet zeker, welke bacterinsoorten. voor denbsp;practische toepassing het meest geschikt zijn.
De meeste onderzoekers gebruiken Coli-, Typhus-, Para-typhus-A-, Dysenterie- en Cholerastammen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de proeven van de meeste onderzoekers is gebleken,nbsp;dat bacteriophaagarme waters voornamelijk dysenterie-phaag bevatten.
-ocr page 58-52
Ook Von Vagedes heeft in 1932 met de Anreicherungs-methode van N y b e r g uitgebreide onderzoekingen verricht, doch daarbij alleen naar de aanwezigheid van Coli-hacteriophaanbsp;gezocht.
Hij heeft 122 drinkwater-, 120 oppervlaktewater- en 58 af-voerwater-, dus in totaal 300 watermonsters onderzocht met de volgende resultaten;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Drinkwater.
Van de 122 drinkwatermonsters bleken er 19 Coliphaag t bevatten; deze 19 positieve gevallen waren afkomstig van 2nbsp;installaties. Voor de aanwezigheid van Colibacteriophaag gafnbsp;Von Vagedes de volgende verklaring: bij n drinkwaterin-stallatie was het zandfilter defect; een ander monster bevattenbsp;Coliphaag, omdat het ruw water bleek te zijn, het reine waternbsp;was wel phaagvrij, terwijl de andere positieve monsters ook eennbsp;belangrijke hoeveelheid Coli-bacterin bleken te bevatten; opnbsp;de een of andere manier was het drinkwater dus verontreinigdnbsp;geraakt. In n geval kon hij er geen verklaring voor vinden.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Oppervlaktewater.
De 120 monsters van oppervlaktewater waren afkomstig van 56 verschillende plaatsen, waarvan er 48 wel en 8 geen Coliphaagnbsp;bevatten. Alle 48 positieve gevallen waren zeker verontreinigdnbsp;met faecalin; 0,001 cc van het water bevatte Coli-bacterin.
De 8 geen Coliphaag bevattende watermonsters waren gehaald uit afgelegen vijvers en zuivere bronnen, die weinig kans hadden, om verontreinigd te worden.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Afvoerwater.
De 58 monsters van afvoerwaters waren genomen uit 34 plaatsen; 42 bevatten wel, 16 geen Coliphaag. De positieve gevallen waren afkomstig van afvoerwaters, die zeker verontreinigd warennbsp;met faecalin, de 16 negatieve van afvoerwaters van fabrieken,nbsp;spinnerijen, wasscherijen en van kleine plaatsen met een zeernbsp;sterk verdunde verontreiniging.
Von Vagedes is na zijn onderzoekingen tot de volgende conclusies gekomen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Met de ,,Anreicherungsmethode van Nybefg ishetaan-toonen van Colilysine in ongetwijfeld met faecalin verontreinigd afvoerwater niet in alle gevallen gelukt.
2. nbsp;nbsp;nbsp;TJoor het onderzoek van afvoerwater is deze methodenbsp;niet geheel geschikt.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Voor oppervlaktewater blijkt deze methode zeer geschiktnbsp;te zijn.
-ocr page 59-53
4. nbsp;nbsp;nbsp;Voor de beoordeeling van drinkwater kan deze Coliphaag-aantooning in zooverre goede diensten bewijzen, dat bijnbsp;aanwezigheid van phaag iets hapert in het bedrijf.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Ondanks de onvolkomenheden, die het gebruik van Coli-lysine-aantooning, ook na de werkelijke verbetering vannbsp;Nyb erg aankleven, blijkt deze methode toch wel eennbsp;zeer goede hulp te zijn voor de beoordeeling van waterproeven.
Naar aanleiding van de onderzoekingen van V on Vage des wees Gildemeister er in 1934 op, dat volgens zijn waarnemingen in bacteriophaagarme waters de bacteriophaagwerkingnbsp;overwegend of uitsluitend tegen dysenterie-bacterin gericht isnbsp;en onder deze speciaal tegen de Shiga-bacterin.
Volgens hem zou men nog kunnen probeeren, om de methode te verbeteren, door voor de Anreicherung volgens N y b e r gnbsp;gebruik te maken van Shiga-bacterin. Uitgaande van deze gedachte werden door hem gedurende 7 maanden waterproevennbsp;genomen; naast elkaar werden toegepast:
Ie. de phaagmethode,
2e. bepaling van het kiemgetal,
3e. bepaling van het Coligehalte,
4e. zoo mogelijk chemische analyse.
In totaal werden onderzocht 107 watermonsters, waarvan 53 afkomstig van drinkwater, 43 van oppervlakte-, 8 van afvoeren 3 van badwater; het onderzoek had plaats in 2 laboratoria,nbsp;n.1. in het Pr. Landesanstalt en in het Reichsgesundheitsambt.
Voor het aantoonen der bacteriophagen werd de Auftropf-methode toegepast; in het Pr. Landesanstalt werden voor de ,,Anreicherung 2 Colistammen en 1 lysosensibele Shigastam,nbsp;in het Reichsgesundheitsambt eerst 6 Shiga- en 6 Coli-, later 3nbsp;Shiga- en 4 Colistammen gebruikt.
Gildemeister is naar aanleiding van de door hem en door Von Vagedes verrichtte onderzoekingen tot de volgende conclusies gekomen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;De Anreicherungsmethode van N yb er g is voor het aantoonen van bacteriophagen in water aan te bevelen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe grooter het aantal te gebruiken geschikte culturen,nbsp;met des te grooter zekerheid kunnen de bacteriophagennbsp;aangetoond worden.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Voor het benten van watermonsters volgens N yb er gnbsp;is het aan te bevelen, om behalve Colistammen ook Shiga-culturen te gebruiken.
-ocr page 60-4. De vraag, of het beter is voor de ophooping een bac-teriemengsel of slechts n bacteriestam te gebruiken, kan na de genomen proeven niet positief worden beantwoord.
Gildemeister en Von Vagedes bevelen voor de Anreicherung zoowel de enkelvoudige als de mengcultuur-methode aan.
De bacteriophaagmethode wordt door beide onderzoekers betrouwbaar en dus geschikt geacht voor de praktijk ter beoor-deeling van de hyginische geschiktheid van drinkwater.
Bertarelli is van meening, dat het Bact. Coli niet behoort tot de kiemen, voor welke het gemakkelijk is, om er een volledigenbsp;of zelfs duidelijke lysis met een bacteriolytische vloeistof meenbsp;te verkrijgen; de lyrische werkzaamheid van bacteriophaaghou-dende waters is gewoonlijk gericht tegen Bact. Shiga en Bact.nbsp;Flexner. Bij zijn proefnemingen vertoonden verschillende doornbsp;hem gebruikte Colistammen tegen dezelfde bacteriophaag eennbsp;geheel verschillende gevoeligheid. [Bertarelli (1933) ].
Nick heeft zich in 1936 de vraag gesteld, of het bacterio-pbaaggehalte een criterium is voor de graad van verontreiniging van oppervlaktewater.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft hij onderzocht :
1. nbsp;nbsp;nbsp;de Lahn (Vorfluter) op de aanwezigheid van bacterio-phagen,
2. nbsp;nbsp;nbsp;de invloed van meer of minder regen op deze phagen,
3. nbsp;nbsp;nbsp;het voorkomen en de benvloeding van bacteriophagennbsp;in afvoerwater,
4. nbsp;nbsp;nbsp;de verhouding der bacteriophagen in een oude waterzuiveringsinstallatie, die met grove mechanische middelennbsp;werkt,
5. nbsp;nbsp;nbsp;de invloed op de bacteriophagen van een goede biologische reiniging en van chloor en koper, die gebruiktnbsp;worden, om de bacterin te dooden.
De resultaten van deze proefnemingen zijn als volgt samengevat:
1. In het water van de Lahn bevinden zich bij droog weer in hoofdzaak bacteriophagen tegen Bact. Coli, Bact. Dysenterie Y en Bact. Dysenterie Flexner; het bacterio-phaaggehalte van deze ,.Vorfluter houdt gelijken trednbsp;met de toe- en afname der verontreinigingen, die van denbsp;aardoppervlakte in de rivier komen.
-ocr page 61-55
2. nbsp;nbsp;nbsp;Uit het Lahnwater gekweekte bacterin kunnen ook doornbsp;deze phagen opgelost worden; de phagen doen dus meenbsp;aan de zelfreiniging.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Mechanische zuivering door middel van roosters en be-zinkingsbassins en biologische reiniging hebben geen invloed op de phaagwerking.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Chloor vernietigt de phaagwerking wel, koper doet ditnbsp;niet.
In Nederland behoort Flu (1934) tot de weinigen, die oppervlaktewaters op de aanwezigheid van bacteriophagen hebben onderzocht; in verschillende grachten van Leiden heeft hijnbsp;bacteriophagen gevonden tegen Bact. Coli, Bact. Dysenterienbsp;Shiga en Past. Pestis.
In 1936 heeft Schuurman in de Tjiliwoeng, een rivier in Ned. Oost-Indi, Typhusbacteriophaag aangetoond; deze lyrischenbsp;werking op Typhusbacterin is volgens hem slechts een functienbsp;van het nog veel hoogere totale phaaggehalte van het rivierwater ; deze rivierphagen zouden volgens Schuurman bij denbsp;zelfreiniging een rol spelen.
Gedurende de laatste jaren hebben enkele onderzoekers zich weer beziggehouden met het zoeken van bacteriophagen in denbsp;ontlasting van gezonde en zieke menschen en dieren.
Shunkichi Ohashi heeft in 1932 er op gewezen, dat de hoeveelheid bacteriophagen, die met de dierlijke ontlasting worden afgescheiden, duidelijk van de jaargetijden afhankelijk is,nbsp;en in 1940 heeft hij aangetoond, dat de hoenders, die als phagen-uitscheiders bekend staan, in den winter geen phagen in hunnbsp;afval vertoonen.
In 1941 hebben Gildemeister enAhlfeld van een groot aantal gezonde en zieke menschen en dieren de ontlasting onderzocht op de aanwezigheid van verschillende bacteriophagen.
Volgens hun publicatie heeft Sartorius de volgende gegevens uit de Russische literatuur verzameld:
-ocr page 62-
56 | ||||||||||||||||||||||||
|
Onderzochte personen |
Positieve resultaten |
100 verdachte typhuslijders 200 typhusbacterinuitscheiders 100 gezonde personen 100 100 100 |
Typhusbacteriophaag nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;% 14% nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;% Paratyph. bacteriophaag 17 % Cholerabacteriophaagnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; Dysenteriebacteriophaag 77 % waarvan tegen Shigabact. 1 %nbsp;andere Dys. b. 50 %nbsp;giftarme Dys. b. 26 % |
Uit de experimenten der verschillende onderzoekers is dus gebleken:
1. nbsp;nbsp;nbsp;dat de Dysenteriebacteriophaag voorkomt in de ontlastingnbsp;van een belangrijk percentage van de gezonde menschennbsp;en warmbloedige dieren,
2. nbsp;nbsp;nbsp;dat hij evenee.ns aanwezig is in water, dat hoogstwaarschijnlijk verontreinigd is met faecalin van menschen ennbsp;warmbloedige dieren,
3. nbsp;nbsp;nbsp;dat de Anreicherungsmethode van Nyb er g ons in staatnbsp;stelt, om de bacteriophaag ook in kleine hoeveelhedennbsp;van het te onderzoeken water aan te toonen.
-ocr page 63-57
4. nbsp;nbsp;nbsp;dat men van de aanwezigheid van de Dysenterie-bacteri-ophaag gebruik kan maken, om er een faecale verontreiniging mee aan te toonen,
5. nbsp;nbsp;nbsp;dat de bacteriophaag-methode betrouwbaar en dus voornbsp;de praktijk geschikt is voor de hyginische beoordeelingnbsp;van drinkwater.
De bacteriophaag-methode voor wateronderzoek verkeert nu nog in een experimenteel stadium en heeft nog geen praktischenbsp;toepasssing gevonden; het blijft de moeite waard, om na tenbsp;gaan, of zij naast de bestaande bacteriologische methoden kannbsp;worden aangewend, om er een faecale verontreiniging mee vastnbsp;te stellen en wat of hiervan dan de beteekenis kan zijn.
-ocr page 64-De beteekenis van den bacteriophaag voor de zelfreiniging van oppervlaktewater en voor de waterzuiveringnbsp;door zandfilters.
Doov de z.g.. zelfreiniging, die veroorzaakt wordt door verschillende factoren, z.a. verdunning, mechanische verdeeling, neerslagvorming, zonlichtwerking en biologische processen, verdwijnen langzamerhand de in verontreinigd oppervlaktewaternbsp;opgeloste organische en anorganische stoffen, de zwevende anorganische partikeltjes en de aanwezige levende bacterin.
Reeds in 1904 hebben Emmerich en Gemund het belangrijke feit aangetoond, dat de vernietiging der bacterin door flagellaten geschiedt en later hebben ze bewezen, dat behalvenbsp;flagellaten ook amoeben en ciliaten daarbij van belang zijnnbsp;[Emmerich en Gemund (1904)].
Ook F1 u s proeven, in 1914 in Nederlandsch-Indi verricht met het water uit de Tjiliwoeng en de Kroekoetrivier, hebbennbsp;het bewijs geleverd, dat de protozoa bij de zelfreiniging een belangrijk aandeel hebben [Flu (1914)].
Schnwerth heeft bij onderzoekingen naar de uitbreiding van kippencholera door bronwater een toename der Crusta-ceen bij een afname der bacterin geconstateerd; ook uit denbsp;interessante proefnemingen van Flrhammer, die de vernietigende werking van 3 soorten Crustaceen, n.1. de Cyclopsnbsp;strengus, de Canthocamptus minutus en de Cypris fasciata, opnbsp;bacterin naging, is gebleken, dat de crustaceen in het waternbsp;gebrachte typhusbacterin en choleravibrionen opeten [FI r-hammer (1911)].
Kruse is van meening, dat behalve de protozon ook de waterbacterin verantwoordelijk zijn voor de verdwijning dernbsp;niet in het water thuis hporende microben [Kruse (1908)].
Stokvis en Swelleng rebel (1911) hebben geconstateerd, dat Colpoda cucullus en Boda ovatus in staat zijn, om typhusbacterin en choleravibrionen binnen een paar dagen geheel te vernietigen.
Stokvis, Kisskalt en Mller hebben onafhankelijk van elkaar aangetoond, dat KCN in een bepaalde concentratie denbsp;protozoa doodt, terwijl de bacterin in leven blijven; doordatnbsp;KCN de protozon onderdrukt en niet op de bacterin werkt,,nbsp;heeft men hierdoor kunnen aantonnen, dat het inderdaad de
-ocr page 65-59
protozon zijn, die de bacterin opruimen [Stokvis (1909), Kisskalt (1915), Mller (1912)].
Betreffende het gedrag van Paratyphus-B-bacterin heeft d e G r a a f f in 1920 proeven genomen en geconstateerd, dat dezenbsp;aan de Coli-bacterin nauw verwante, dus meer saprophytischnbsp;levende organismen, gedurende langeren tijd dan typhus-bac-terin buiten het dierlijk lichaam kunnen blijven leven. In zuivernbsp;en steriel water gebracht, kunnen ze na drie maanden er nognbsp;uit gekweekt worden en pas na 5 maanden zijn ze alle verdwenen [de Graaff (1920)].
Na de ontdekking van den bacteriophaag waren er spoedig onderzoekers, die nagingen, welke beteekenis dit lytische -principe voor de zelfreiniging van oppervlaktewater heeft.
Reeds dH rel Ie zelf heeft er beteekenis aan toegekend.
In 1923 hebben Arloing enSemp in de Seine, de Sane en de Deule, rivieren met een sterke faecale verontreiniging,nbsp;veel en in zeewater geen bacteriophaag gevonden; ze achten hetnbsp;waarschijnlijk, dat de bacteriophaag aan de zelfreiniging aandeel heeft [Arloing et Semp (1923)].
In 1926 onderzocht B i 1 o u e t het water van de Deule, een rivier, die door de stad Lille stroomt; de concentratie van denbsp;phaag steeg bij zware regenval, dus bij een vermeerdering vannbsp;de verontreiniging; ook deze Fransche onderzoeker is vannbsp;meening, dat de bacteriophaag bij de zelfreiniging een actievenbsp;functie heeft.
De Italiaansche bacterioloog Ta'tunato, die in de lagunen van Veneti en in de haven van Messina Coli- en Dysenterie-phaag heeft aangetoond, is ook van opinie, dat bij de zelfreiniging de bacteriophaag de bacterin helpt vernietigen.
Ook Bujanowsk i deed in 1929 proeven, om na te gaan, welk aandeel de bacteriophaag bij de zelfreiniging heeft [B u j a-nowski (1929)]. In gefiltreerd Donwater, dat dus bacteriophaag bevatte, bleken bacterin, die erin gebracht werden, nanbsp;'2 a 3 weken niet meer aantoonbaar te zijn; was het water echternbsp;gesteriliseerd, dus bacteriophaagvrij, dan konden bacterin ernbsp;6 maanden in blijven leven. Bujianowski schrijft de bac-teriolytische werking van het gefiltreerde Donwater toe aan denbsp;aanwezigheid van bacteriophagen.
In 1930 hebben Beckwith en Rose de beteekenis nagegaan vaQ bacteriophagen voor de zelfreiniging van rioolwater, dat dusnbsp;veel darmbacterin bevat [Beckwith and Rose (1930) ]. Bijnbsp;deze proefnemingen hebben ze het volgende waargenomen;
1. nbsp;nbsp;nbsp;De bacteriophagen in riolen zijn effectief tegenover veelnbsp;bacterin in het rioolwater zelf.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De aanwezigheid van bacteriophagen varieert met de
-ocr page 66-60
seizoenscondities, na den regenval neemt de hoeveelheid toe, bij droog weer neemt ze af.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Veel bacteriophagen zijn resistent tegenover chloor, datnbsp;gebruikt wordt voor de desinfectie van rioolwater.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Hoewel de condities in de riolen niet optimaal zijn voornbsp;de vermeerdering en aanpassing van bacteriophagen, schijnen de aanwezige bacteriophagen effectief te werken, nietnbsp;alleen tegen de groei der rioolbacterin doch ook tegenover de erin gebrachte darmbacterin.
Schuurman deed in 1936 op Batavia onderzoekingen met Tjiliwoengwater op de aanwezigheid van Typhusbacteriophagen;nbsp;hij kwam hierbij tot de conclusie, dat de rivierphagen een zelf-reinigingsmechanisme vormen van des te hooger efficintie, naarmate de' faecale verontreiniging sterker is. [Schuurmannbsp;(1936) ].
Flu heeft in 1926 proeven genomen, om de bewering van dH r e 11 e, dat de bacteriophaag bij de zelfreiniging een factornbsp;zou zijn, te testen; hierbij constateerde hij, dat uit water, datnbsp;alleen Shiga-bacteriophaag bevatte, erin gebrachte Shiga- ennbsp;Typhusbacterin in denzelfden tijd verdwenen. Ook bleek bijnbsp;zijn proeven, dat er na het verdwijnen van Shiga-bacterin geennbsp;stijging van de phaagtiter kon worden aangetoond. Uit dezenbsp;proefnemingen trekt Flu de conclusie, dat de bacteriophaagnbsp;bij de zelfreiniging slechts een onbelangrijke rol speelt.
In 1941 deed hij weer proefnemingen, om te bewijzen, dat bacteriophagen bij de zelfreiniging van oppervlaktewater geen actieve rol spelen [Flu (1941) ]. Bij deze proeven, verricht met Rijnwater te Leiden (Galgenwater), waarin protozon en Shiga-phaag voorkwamen en geen Typhus- en Choleraphaag, werd denbsp;phaagwerking tegenover het Bact.Shiga, de E.Typhi en de V.Cholera nagegaan met en zonder toevoeging van een voor de protozoanbsp;doodelijke hoeveelheid KCN. Dezelfde proeven werden genomennbsp;zonder toevoeging van KCN, doch inplaats daarvan werden denbsp;watermonsters gedurende 2 uur bij 52 C verwarmd, een temperatuur, waarbij de protozoa worden gedood, doch waarbijnbsp;de bacteriophagen hun activiteit niet verliezen.
De resultaten van deze experimenten waren van dien aard, dat Flu daaruit geen andere conclusie heeft kunnen trekken,nbsp;dan dat de bacteriophagen bij de zelfreiniging van water geennbsp;actieve rol spelen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Een der methoden, om oppervlaktewater te zuiveren, is de filtratie door middel van langzame zandfilters, een methode,nbsp;die in 1829 door den Engelschman S i in p s o n voor het eerstnbsp;werd toegepast. Het filtratieproces in een zandfilter is niet alleennbsp;een mechanische functie der tusschen de zandkorrels gevormde
-ocr page 67-caplairen, die de bacterin tegenhouden, doch het is, zooals Van H a r t i n g in 1874. P i e f k e in 1887 en andere onderzoekersnbsp;hebben aangetoond, in hoofdzaak een biologische reiniging. Innbsp;de oppervlakkige zandlagen ontwikkelt zich een filtervlies, bestaande uit algen, die bij hun ademhaling zuurstof leveren, waardoor de organische stoffen worden geoxydeerd en ontleed ennbsp;protozon kunnen blijven leven; het zijn deze protozoa, die zichnbsp;van de bacterin meester maken en zoodoende het water reinigen.
In 1889 hebben Frankel en Piefke proeven genomen, om de werking van zandfilters na te gaan; ze gebruikten 2 zandfil-termodellen, n met een filtratiesnelheid van 300 mm en hetnbsp;andere met een filtratiesnelheid van 100 mm per uur en gingennbsp;hun werking na t.o.z. van Bact. Violaceus, E.Typhi en V.Cholera.nbsp;Deze proeven hebben geleid tot de volgende conclusies:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het water, dat een zandfilter heeft doorloopen, is nietnbsp;kiemvrij; noch de gewone waterbacterin, noch typhus-bacterin en choleravibrionen worden er met zekerheidnbsp;door tegengehouden.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het aantal microrganismen in het fikraat is afhankelijknbsp;van het aantal kiemen in het ongefiltreerde water en van
de filtratiesnelheid [Frankel und Piefke (1889)].
Flu heeft in 1922 proefnemingen gedaan met langzaam fil-treerende zandfilters en heeft uit de resultaten de volgende conclusies getrokken:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het zandfilter is, ook indien het niet door direct zonlicht wordt beschenen, in staat, cholera-vibrionen tegennbsp;te houden.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Prodigiosus- en typhusbacterin passeeren wel de zandfilters.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Door de zon beschenen zandfilters werken beter [Flunbsp;(1922)].
In Antonie van Leeuwenhoek 7. 1940/1941 verscheen van de hand van Folpmers een verhandeling over het verdwijnen vannbsp;colibacterin en faecale streptococcen als het resultaat van denbsp;werking van langzame zandfilters in verschillende jaargetijden.nbsp;Folpmers is tot de volgende conclusies gekomen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Zoowel in voorgefiltreerd water als in water, dat de langzame zandfilters heeft gepasseerd, stijgt het aantal Bact.nbsp;Coli- en faecale streptococcen bij Hge temperatuurnbsp;(23 C).
2. nbsp;nbsp;nbsp;De streptococcen verschijnen in het door de langzamenbsp;zandfilters gefiltreerde water later in het jaar dan hetnbsp;Bact. Coli en zoodra het ijs in de filters is gesmolten,nbsp;verdwijnen ze veel eerder dan het Bact. Coli.
-ocr page 68-62
3. nbsp;nbsp;nbsp;Kleine hoeveelheden van door langzame zandfilters gefiltreerd water (5 cc) bevatten streptococcen alleen gedurende perioden van heel sterke vorst, wanneer de temperatuur van het water daalt tot beneden 0 C.
4. nbsp;nbsp;nbsp;In voorgefiltreerd en in door zandfilters gefiltreerd waternbsp;komen de streptococcen in een kleiner aantal voor dannbsp;het Bact.Coli.
Bij de zelfreinigingsproeven van Nakashima is gebleken, dat de zandfilters de bacteriophagen doorlaten en dat de werking der bacteriophagenlysine na passeering der zandfilters onverminderd in kracht blijft [Nakashima (1925)].
Nick is de meening toegedaan, dat mechanische zuivering en biologische reiniging geen invloed hebben op de phaagwerkingnbsp;doch dat chloor, dat voor de waterzuivering zoo veel wordt gebruikt, de bacteriophagen wel vernietigt [Nick (1936)].
-ocr page 69-Eigen Onderzoek.
We zagen, dat de ontwikkelingsgeschiedenis der methoden voor het wateronderzoek ons leert, dat geen enkel van de bekende methoden afzonderlijk ons in staat stelt, om met 100 quot;/onbsp;zekerheid een faecale verontreiniging vast te stellen.
Slechts ingeval men de menschelijke of dierlijke ontlasting met het bloote oog in het water ziet ronddrijven, heeft men hetnbsp;onomstootelijke bewijs, dat dit water verontreinigd is en dat denbsp;verontreiniging zeer versch is.
Al heel spoedig vallen de faecalin echter uiteen, de organische en apiorganische bestanddeelen worden grootendeels door het water opgelost en slechts onoplosbare fijnere en grovere partikeltjes en faecale bacterin blijven voor korteren of langerennbsp;tijd in het water zweven.
Met het ongewapende oog is het dan niet meer mogelijk, om de aanwezigheid van faecalin te constateeren, evenmin kunnennbsp;onze andere zintuigen, zooals het reuk- en het smaakorgaan,nbsp;ons dan van dienst zijn.
Het gebruik van verschillende instrumenten, zooals de thermometer voor de bepaling van de temperatuur, de toepassing van verschillende methoden van Hazen en Whipple voor denbsp;bepaling van de troebelheid en van de intensiteit van de kleurnbsp;van het water, de nauwkeurige bepalingen van de reuk, zooalsnbsp;de Amerikanen dat voorschrijven, zijn alle slechts ruwe hulpmiddelen, om de physische eigenschappen van het te onderzoekennbsp;water vast te stellen en daarmee de reinheidsgraad te bepalen.
Het scheikundige onderzoek, zooals de bepaling van het vrije, niet gebonden koolzuur, van opgeloste nitrieten, van ammoniaknbsp;enz. geeft zonder twijfel zeer waardevolle gegevens betreffendenbsp;de hoedanigheden van het water, doch levert ons niet voldoendenbsp;zekerheid voor de beoordeeling, of het al of niet geschikt isnbsp;voor het gebruik.
De verschillende bacteriologische methoden verstrekken ons nauwkeuriger en betrouwbaarder gegevens omtrent de hyginische toestand van het te onderzoeken water; de aanwezigheidnbsp;van minder dan 100 kiemen per cc bijv. geeft ons eenige garantie, dat het water betrouwbaar is, doch omtrent de faecalenbsp;verontreiniging zelf zegt ze niet veel. Alleen het aantoonen vannbsp;in normale ontlasting voorkomende bacterin geeft ons een
-ocr page 70-direct bewijs, dat het water met faecalin in contact is geweest; het feit echter, dat deze faecale bacterin zoo moeilijk zijn tenbsp;onderscheiden van hun soortgenooten, die in de vrije natuurnbsp;voorkomen, geeft ons veel moeilijkheden.
Hoewel men op verschillende manieren getracht heeft, om de normale darmbewoners van menschen en warmbloedige dieren,nbsp;zooals de colibacterin, te kunnen onderscheiden van de coli-achtige bacterin uit de vrije natuur, is men hierin toch nog nietnbsp;volkomen geslaagd en alleen het rijkelijk aanwezig zijn van bacterin van de coligroep heeft eenige heteekenis; wanneer ze innbsp;een hoeveelheid van 10 cc of minder van het te onderzoekennbsp;water voorkomen, wordt dit water afgekeurd.
Ook de streptococcen kunnen zoowel vanuit den menschelijken darm als van buiten afkomstig zijn; de aanwezigheid van streptococcen alleen zonder andere gegevens kan ook moeilijk be-teekenen, dat er een faecale verontreiniging in het spel is.
Dezelfde moeilijkheden hebben wij bij de aantooning van de in normale ontlasting eveneens veel voorkomende B. enteritidisnbsp;sporogenes van Klein.
Al deze methoden hebben dan ook op zich zelf slechts een relatieve waarde en alleen gecombineerd hebben ze groote be-teekenis voor de beoordeeling van de reinheid van het water.
Daarnaast mogen wij echter niet vergeten, om gegevens te verzamelen omtrent de plaatselijke toestand van de waterbron, de wijze, waarop het water wordt verkregen, het materiaal, datnbsp;voor het watervervoer wordt gebruikt en de hyginische toestand van het gebruiksmateriaal bij de consumptie zelf, z.a.nbsp;glazen, vaatwerk enz.
Bij mijn beoordeeling van de resultaten van de door mij verrichte proefnemingen ga ik uit van de premisse, dat geen enkele 'bestaande methode voor rvateronderzoek ideaal is, dat van denbsp;bacteriologische methoden de Coliproef het meest wordt toegepast en dat van deze Coli-methoden de proef van Eykman innbsp;Nederland en in Nederlandsch-Indi een der belangrijkste plaatsen inneemt, terwijl de methode van Clemesha voor het vaststellen van een faecale verontreiniging zeer goed te gebruikennbsp;is. (Zie hoofdstukken II en III).
Na de ontdekking van den bacteriophaag heeft men spoedig waargenomen, dat er in de ontlasting van gezonde menschen ennbsp;warmbloedige dieren verschillende bacteriophagen voorkomennbsp;en dat de lytische werking dezer phagen in de meeste gevallennbsp;gericht is tegen het Bact. Coli en het Bact. Dysenterie. De bacteriophagen komen tezamen met de faecalin en de darmbacterinnbsp;in het water en kunnen zich, evenals de bacterin, daarin voornbsp;eenigen tijd staande houden, zoodat ze in verontreinigd water
-ocr page 71-65
aangetoond kunnen worden. Uit de aanwezigheid van meer of minder bacteriophagen in oppervlaktewater kan men een oordeel vormen over zijn gehalte aan faecale verontreiniging.
In het water geraakt, worden de bacteriophagen sterk verdund; de Coli- en de Shiga-bacteriophagen, die het meest in de ontlasting voorkomen, kunnen uit het verontreinigde water hetnbsp;gemakkelijkst gesoleerd worden.
Vooral door de invoering van de ,,Anreicherungsmethode door N y b e r g in 1931 (zie Hoofdstuk V, blz. 49) wordt hetnbsp;aantoonen van bacteriophagen in water ten zeerste vergemakkelijkt.
Hoewel in normale ontlasting de Coliphaag vaker voorkomt dan de Dysenterie-bacteriophaag, blijken volgens verschillendenbsp;onderzoekers bacteriophaagarme waters voornamelijk of uitsluitend Dysenteriephaag te bevatten en onder deze speciaal tegennbsp;Shiga-bacterin. Bovendien leent het Bact.Coli zich niet voor eennbsp;volledige of zelfs maar gedeeltelijke lysis door bacteriolytischenbsp;vloeistoffen; daarbij komt nog, dat de aard der voorkomendenbsp;Coliphagen zeer veranderlijk is: terwijl de lyrische werkingnbsp;tegen de eene Colistam sterk is, is ze tegenover andere Colisnbsp;slechts zwak.
Om bovengenoemde redenen komt het mij voor, dat, hoewel men het er nog niet met elkaar over eens is, welke bacterie-soorten voor de practische toepassing der bacteriophaag-methodenbsp;voor het hyginisch wat er onder zoek het meest geschikt zijn,nbsp;het gebruik van Dysenterie-stammen en hiervan speciaal denbsp;Shiga-bacterin daarvoor het meest in aanmerking komt.
De door mij verrichte proeven zijn dan ook in de eerste plaats bedoeld, om te onderzoeken, of de Shigaphaag-methcidenbsp;voor het hyginisch water onder zoek betrouwbaar en eenvoudignbsp;is en dus naast de bestaande bacteriologische methoden aangewend zou kunnen worden, om er een faecale verontreinigingnbsp;van water mee aan te toohen.
Daarvoor werden door mij watermonsters van verschillende oorsprong gelijktijdig volgens de E y k m a n-, de C1 e m e s h a- ennbsp;de Shigaphaag-methode onderzocht en werden de resultaten metnbsp;elkaar vergeleken.
Met deze drie methoden werden ook watermonsters, afkomstig van de drinkwaterinstallatie van Rotterdam onderzocht, om na te gaan, hoe de aanwezige Coli-bacterin (glucose- ennbsp;lactosevergisters) en de Shigabacteriophaag zich in de verschillende stadia van zuivering gedragen.
Verder werden zelfreinigingsproeven genomen met watermonsters uit verschillende grachten van Leiden, eveneens met gebruikmaking der drie bovengenoemde methoden.
Tenslotte werden van een aantal gezonde en zieke personen
-ocr page 72-van beide geslachten, van verschillende leeftijden en van verschillenden landaard de ontlasting op de aanwezigheid van Shiga--bacteriophaag onderzocht.
Voor de proef van E y k m a n werd voor de kleinere hoeveelheden water gebruikt een verdunde E y k m a n-oplossing, welke bestaat uit 1 quot;/o glucose, 1 /o pepton en ^/2% keukenzout; voornbsp;de grootere hoeveelheden gebruikte ik de geconcentreerde E y k-m a n-vloeistof, bestaande uit 10 /o glucose, 10 quot;/o pepton en 5 /onbsp;keukenzout, die in een zoodanige hoeveelheid werd bijgevoegd,'nbsp;dat er een voedingsmillieu werd verkregen, bevattende ongeveernbsp;1 o/o glucose, 1 /o pepton en ^/2% keukenzout.
Er werd steeds gewerkt met pepton W i 11 e.
Voor de proef van Clemesha werden gebruikt glucose-en lactosepeptonwater van dezelfde concentratie als voor het onderzoek volgens E y k m a n.
Voor het bacteriophaagonderzoek werd met de gewone bacteriologische bouillon met een pH van 7,6 gewerkt.
De onderzoekingen volgens E y k m a n en volgens Clemesha werden voor de kleinere hoeveelheden water verricht met gewone reageerbuisjes met een D u r h a m-gasbuisje erin, voor denbsp;grootere hoeveelheden werden E i n h o r n-vergistingsbuisjes ennbsp;voor de nog grootere kwanta E y k m a n-vergistingsbuizen gebruikt.
Voor het bacteriophaagonderzoek werd voor de kleine hoeveelheden gebruik gemaakt van gewone bouillonbuisjes en voor de grootere van gewone flesschen met meer voedingsbouillonnbsp;erin.
Terwijl voor de proef volgens Eykman de vergistings-buizen in een broedstoof van 45 C werden geplaatst, kwamen de vergistingsbuizen voor de Clemesha -proef en de bouillonbuisjes en flesschen voor het bacteriophaagonderzoek gedurendenbsp;24 uur in een broedstoof van 37 C.
Voor de ophooping der bacteriophagen uit het water paste ik toe de ,,Anreicherungsmethode van Nyberg (zie blz. 49),nbsp;een methode, die ook door andere onderzoekers, zooalsnbsp;Schloszmann, von Vagedes en Gildemeister wordtnbsp;aanbevolen.
Voor deze Anreicherung maakte ik slechts van n Shiga-stam gebruik, n.1. Shiga-stam 17, welke bij een vooronderzoek vannbsp;eenige dysenteriestammen bleek het beste lyseerbaar te zijn doornbsp;met zekerheid verontreinigd water uit een der grachten vannbsp;Leiden.
Met dezelfde stam werd ook de bacteriophaagwerking der fikraten van de water-bouillon-Shiga-suspensies nagegaan en
-ocr page 73-67
wel volgens de bouillonmethode van ApP eImans-B er g-str and.
De filtratie der suspensies geschiedde eerst door steriel met infusorinaarde doordrengd iiltreerpapier en daarna door eennbsp;Chamberlari d-filterkaars L 3.
Ook voor het onderzoek der faecalin op de aanwezigheid van bacteriophaag werd in den eersten tijd slechts van Shiga-stamnbsp;17 gebruik gemaakt. Toen het later bleek, dat er van de 65nbsp;ontlastingen slechts 2 een positief resultaat gaven, werd er eennbsp;tweede lysosensibele Shigastam bij genomen, n.1. Shiga 151. Denbsp;resultaten werden gunstiger en gedachtig aan de uitspraak vannbsp;Gildemeister, dat hoe grooter het aantal te gebruiken geschikte culturen, met des te grooter zekerheid de bacteriophagennbsp;aangetoond kunnen worden, werd daarna met nog twee anderenbsp;lysosensibele Shigastammen gewerkt, zoodat bij de laatste faeces-onderzoekingen de phaagwerking tegenover 4 verschillende Shigastammen werd nagegaan.
Onderzoek van watermonsters van verschillenden oorsprong.
Onderzocht werden watermonsters uit:
A. nbsp;nbsp;nbsp;9 grachten en 1 rivier, die zeker verontreinigd water be
vatten,
B. nbsp;nbsp;nbsp;6 waterleidingen met betrouwbaar water,
C. nbsp;nbsp;nbsp;24 Nortonputten, die tevens werden onderzocht op hun
geschiktheid, betrouwbaar drinkwater te verschaffen.
A.
Negen verschillende grachten van de stad Leiden, n.1. Rapenburggracht, Doelengracht, Galgenwater, Rijn en Schiekade, Middelstegracht, Uiterstegracht, Oranjegracht, Heerengracht ennbsp;Langegracht en de Rijn bij Leiderdorp werden voor Let onderzoek uitgekozen.
Al deze grachten stroomen door bewoonde stadsgedeelten, terwijl uit de Rijn een watermonster werd genomen op eennbsp;plaats met Afeel huizen aan den kant en met veel rivierschepennbsp;op het water. Al het rioolwater van de stad wordt in de grachten geloosd, zoodat het grachtwater zeer sterk met faecalin verontreinigd moet zijn; ook het Rijnwater is op de plaats vannbsp;monstername behoorlijk verontreinigd. Door de langzame stroomnbsp;van het water, dat op verschillende plaatsen een welige algen-groei aan de oppervlakte vertoont, wordt de verontreiniging nietnbsp;al te snel afgevoerd.
Dit onderzoek werd verricht gedurende de maanden October-November 1941.
-ocr page 74-68
Voor het onderzoek van deze verontreinigde watersoorten werden voor alle drie de proeven (volgens de E y k m a n-, dqnbsp;G1 e m e s h a- en de Shigaphaag-methode) hoeveelheden van 1,nbsp;0,1, 0,01, 0,001 en 0,0001 cc onderzocht. Voor het verkrijgen vannbsp;hoeveelheden, minder dan 1 cc werden van het water telkensnbsp;tienvoudige verdunningen gemaakt met physiologische keuken-zoutoplossing.
De uitslagen van deze onderzoekingen zien we in tabel I vermeld (zie blz. 69).
Deze tabel toont ons het volgende:
a. nbsp;nbsp;nbsp;Van de 10 watermonsters vertoonen er een positieve Eyk-m a n-reactie:
3 nbsp;nbsp;nbsp;tot een verdunning van 10~ (Nos. 4. 5, 10)
2 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Nos. 8.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9)
4 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Nos. 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6, 7)
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(No. 2)
Alle 10 onderzochte watermonsters blijken dus tot in hooge verdunningen glucose bij 45 C te vergisten, zondernbsp;uitzondering bevatten ze thermotolerante glucosevergistersnbsp;in een hoeveelheid minder dan 10 cc; volgens de tegenwoordig geldende (Opvattingen is de kwaliteit van al dezenbsp;grachtwaters slecht.
Van de monsters is er slechts n, dat een positieve Eyk man geeft jitot een titer van 10~* (No. 2), dit waternbsp;is dus bijzonder sterk verontreinigd; de 9 andere geven eennbsp;positieve reactie tot in verdunningen, die varieeren vannbsp;10~3 tot il03 en zijn dus eveneens vrij sterk verontreinigd.
Uit deze resultaten zien unj, dat van de grachten van Leiden, waarin al het rioolwater van de stad wordt geloosdnbsp;en welke dus sterk verontreinigd moeten zijn, met de Eyk-m a n-methode gemakkelijk 'bewezen kan worden, dat hetnbsp;water inderdaad sterk met faecalin hesmet is.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Het onderzoek volgens Clemesha laat ons het volgendenbsp;zien;
Van de 10 watermonsters vergisten er:
1 zoowel glucose als lactose bij een verdunning van 10' (No. 9)
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-2 (No. 5)
2 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-3 (Nos. 3,7)
2 gluc. bij een verd. nbsp;nbsp;nbsp;V. 10 3en lactose bij een verd. v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10^ (Nos. 4,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8)
2 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-3 (Nos. 2,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10)
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,, 10-3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10-'(No. 1)
-ocr page 75-Tabel I.
g = gasvorming, gl. = glucose. Ic. = lactose. = duidelijke opheldering, dus Shigaphaag aanwezig. = geen gasvorming. geen opheldering, dus geen Shigaphaag aanwezig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
ON VO |
70
Het onderzoek naar de aanwezigheid van glucose- en lactosevergisters bij 37 C toont aan, dat alle 10 watermonsters deze bacterin tot in sterke verdunningen bevatten, verdunningen, welke varieeren van 10' tot lOquot;*.
In 4 gevallen liggen de glucose- en lactosetiters even hoog (Nos. 3, 5, 7, 9), bij de 6 andere monsters liggen zenbsp;vlak bij elkaar (Nos. 1, 2, 4, 6, 8, 10); hiervan zijn er 4nbsp;Nos. 2, 4, 8, 10), waarbij de glucosetiter hooger is dan denbsp;lactosetiter, terwijl bij 2 (Nos. 1, 6) de glucose-titer lagernbsp;is dan de titer voor de lactose.
Dus ook met de Cleme sh a-methode kan duidelijk bewezen worden, dat de grachtwaters en het water van de Rijn bij Leiderdorp sterk verontreinigd zijn met faecalin.
Bovendien blijkt uit het feit, dat de glucose- en lactosetiters (lijnen) even hoog of bijna even hoog zijn, dat de verontreiniging van heel recenten datum is.
Deze uitslag was van te voren wel te verwachten, immers den heelen dag door stroomt het rioolwater in de grachtennbsp;en in de Rijn en blijft de faecale verontreiniging dus opnbsp;elk tijdstip steeds even versch.
c.
Vergelijken wij nu de uitkomsten van de Eykman- en de C1 e m e s h a-proef, wat betreft de glucosevergisting, metnbsp;elkaar, dan zien wij het volgende:
In 4 (gevallen is de glucosetiter bij 45 C even hoog als die bij 37 C (Nos. 1, 2, 3, 7),
In 2 gevallen is de glucosetiter bij 45 C iets hooger dan die bij 37 C (Nos. 6, 9),
In 4 gevallen is de glucosetiter bij 45 C iets lager dan die bij 37 C (Nos. 4, 5, 8, 10).
De glucosetiters (lijnen) bij 45 C en 37 C zijn dus even hoog of bijna even hoog. Beoordeelen wij de recentheid vannbsp;de verontreiniging volgens het principe van F l u, dan blijktnbsp;ook uit deze vergelijking der residtaten, dat de verontreiniging der grachten en van de Rijn van heel verschen datum is.
d. Laten wij nu de uitkomsten van het Shigaphaag-onderzoek in beschouwing nemen.
Van de 10 watermonsters vertonnen er 10 een lyrische werking tegen .Shigabacterin:
-ocr page 77-71
In hoogere verdunningen hebben wij geen bacteriophaag-werking kunnen aantoonen.
Wij zien hieruit, dat alle 10 watermonsters tot in tamelijk hooge verdunningen een positieve Shigaphaag-reactie ver-toonen; de Shigaphaag is aan te toonen tot in hoeveelheden,nbsp;welke varieeren van 1 cc tot 0,01 cc (verdunning van 10^).
Vergelijken wij de resultaten van de bepaling der Shigaphaag-titer met de uitkomsten van het onderzoek volgens E y k m a n, dan constateeren wij:
Ie. dat alle watermonsters zoowel een positieve E y k m a n-als een positieve Shigaphaagreactie vertoonen,
2e. dat in ^ gevallen de E y k m a n- en de Shigaphaagtiter even hoog zijn (nos. 4, 10),
3e. dat in 4 gevallen de E y k m a n-reactie 1 verdunning sterker positief is dan de Shigaphaag-reactie (nos. 1, 5, 7, 8),
4e. dat in 4 gevallen de E y k m a n-reactie 2 verdunningen sterker positief is dan de Shigaphaagproef (nos. 2, 3, 6, 9).
Uit de resultaten dezer onderzoekingen kunnen wij de eindconclusie trekken, dat de Skigaphaagmethode, hoewel zij iets minder gevoelig is dan de methode van Eykman, toch nauwkeurig genoeg is, om er een faecale verontreiniging van oppervlaktewater mee aan te toonen.
B.
Na het onderzoek van grachten met verontreinigd water werden watermonsters genomen uit waterleidingen van Leiden,nbsp;den Haag, Amsterdam, Delft, Rotterdam en Utrecht. Terwijlnbsp;in de eene stad het leidingwater uit de duinen wordt gehaald,nbsp;wordt in een andere gemeente gezuiverd rivierwater gedronken.nbsp;Door meer of minder intensieve zuivering en reiniging is hetnbsp;water voor de consumptie en voor andere doeleinden geschiktnbsp;gemaakt. De hyginische diensten zorgen ervoor, dat het ge-bruikswater geregeld wordt gecontroleerd op zijn deugdelijkheid,nbsp;het leidingwater is dus zonder eenige twijfel hyginisch betrouwbaar.
Het is dan ook gebleken, dat alle 6 watermonsters, zoowel met de Eykman- als met, de C1 e m e s h a- en met de Shiga-phaagmethode negatieve uitkomsten geven tot hoeveelheden vannbsp;1(K) cc (zie hieronder tabel II, blz. 72).
-ocr page 78-Tabel II.
|
Eykmanmethode |
Clemeshamethode
Shigaphaagmethode volgens Nyberg
gl-
Ic.
gl.
Ic.
gl.
Ic.
gl.
Ic.
gl.
Ic.
gl.
Ic.
N)
73
C.
De Shigaphaag-methode heb ik naast de methoden van E y k-man en van Clemesha in de praktijk toegepast voor het onderzoek van 24 Nortonputten.
Toen men 2 jaar geleden voor de mogelijkheid werd geplaatst, dat men de drinkwaterinstallatie van Leiden tengevolge vannbsp;een beschadiging door oorlogsgeweld niet zou kunnen gebruiken,nbsp;keek men uit naar andere waterbronnen, die in geval van noodnbsp;als waterleverancier gebruikt zouden kunnen worden.
Een 25-tal Norton- en 5 gewone welputten, in verschillende gedeelten van de stad gelegen, in gebruik bij wasscherijen, fabrieken en melkerijen en sommige buiten werking, zouden daarvoor in aanmerking kunnen komen en werden destijds op hunnbsp;hyginische geschiktheid nagekeken.
Nagegaan werden: de diepte van de boring, de capaciteit van de bron, kleur, geur, smaak en helderheid van het water ennbsp;verder werden ook chemische onderzoekingen verricht op denbsp;aanwezigheid van ammoniak, nitrieten en chloor, terwijl hetnbsp;bacteriologisch onderzoek geschiedde volgens de E y k m a n- ennbsp;de Mac Conkey-methode met hoeveelheden van 10 cc.
Het resultaat van deze onderzoekingen was van dien aard, dat van de 30 onderzochte putten er 14 als betrouwbaar werdennbsp;aangemerkt, terwijl de andere 16 werden afgekeurd. Van dezenbsp;16 werden 5 ondiepe, dus gewoon zakwater bevattende, welputten met bovendien weinig capaciteit, zonder verder onderzoek direct ongeschikt verklaard; de afkeuring der 11 anderenbsp;putten geschiedde pp grond van de verkregen minder gunstigenbsp;resultaten.
De 14 goedgekeurde putten zouden met een totale capaciteit van 1400 per dag, in geval van nood de inwoners van denbsp;stad Leiden voldoende drinkwater kunnen leveren.
Deze putten zijn:
24 nbsp;nbsp;nbsp;pernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uur.
10 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
5 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
5 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
10 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;))
30
nbsp;nbsp;nbsp;)inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
?
* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
7
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;
7
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
7
* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
2
^ II nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II
^0 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,
1 ^ II nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II
10., nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,
No.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8. 9.
10.
11.
12.
13.
14.
capaciteit
Totale capaciteit 178 per uur.
-ocr page 80-74
Met 8 uur pompen per dag hebben de 14 putten een dage-lijksche capaciteit van 1400 m.
Verschillende van de toen onderzochte Nortonputten zijn nu reeds buiten werking gesteld, andere, toen niet gebruikte, zijnnbsp;nu in gebruik genomen en zoodoende heb ik voor mijn doelnbsp;in totaal slechts 24 putten onderzocht. Bij n put werd hetnbsp;onderzoek herhaald, zoodat dus 25 onderzoekingen zijn verricht met de E y k m a n-, de C1 e m e s h a- en de Shiga-phaag-methode. Tabel III (pag. 7677) geeft het resultaat van dezenbsp;onderzoekingen weer.
Uit genoemde tabel III zien wij, dat de watermonsters uit de Nortonputten werden onderzocht in hoeveelheden van 100,nbsp;50, 25, 10, 5 en 1 cc; bleken er in 1 cc Colibacterin of Shiga-phaag voor te komen, dan werden ook kleinere hoeveelhedennbsp;nagekeken, n.1. 0,1, 0,01 cc enz. Hiervoor werden met physiolo-gische keukenzoutoplossing tienvoudige verdunningen van telkens 1 cc gemaakt en van deze verdunningen werden hoeveelheden van 1 cc onderzocht.
Van de 24 watermonsters zijn er:
19 (Nos. 2, 4, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25) tot in een hoeveelheid van 100 cc Coli- ennbsp;bacteriophaagvrij;
1 (No. 7) vergist glucose bij 37 C in een hoeveelheid van 100 cc, de E y k m a n- en de Shigaphaagproef geven tot 100nbsp;cc negatieve resultaten;
1 (No. 5) vergist glucose hij 37 C in een hoeveelheid van 25 cc, de E y k m a n- en de Shigaphaagproef geven tot 100nbsp;cc negatieve resultaten;
1 (No. 13) vergist glucose en lactose bij 37 C, beide tot in een hoeveelheid van 25 cc, de E y k m a n- en de Shigaphaagproef geven tot 100 cc negatieve resultaten;
1 (No. 3) geeft een positieve E y k m a n tot in een hoeveelheid van 5 cc, vergist glucose bij 37 C tot in een hoeveelheid van 1 cc en lactose tot in een hoeveelheid van 10 cc en bevat Shigabacteriophaag tot in een hoeveelheid vannbsp;25 cc;
1 (No. 1) geeft een positieve Eykman tot in een hoeveelheid van 0,1 cc, vergist glucose bij 37 C tot in een hoeveelheid van 0,001 cc en lactose tot in een hoeveelheid van 0,1 cc en bevat Shigabacteriophaag tot in een hoeveelheidnbsp;van 0,1 cc.
Volgens de resultaten van dit onderzoek zijn er dus 19 putten betrouwbaar; voor een juiste hyginische beoordeeling van eennbsp;waterbron is n onderzoek natuurlijk niet voldoende, daar-
-ocr page 81-75
voor zou het water nog eenige keeren onderzocht moeten worden, tenzij het eenmaal onbetrouwbaar wordt bevonden.
Ook de resultaten van het onderzoek van waterputten Nos. 5, 7 en 13 zijn bevredigend, immers de Eykman- en de Shiga-phaagproef zijn tot in een hoeveelheid van 100 cc negatief uitgevallen, terwijl de vergisting van glucose en lactose bij 37 Cnbsp;tot in een kwantum van 100 of 25 cc nog geen reden is, omnbsp;het water af te keuren; ook hier dient het onderzoek natuurlijknbsp;nog herhaald te worden, voordat men een positief oordeel kannbsp;vormen over de betrouwbaarheid van de putten.
Slechts 2 watermonsters dienen afgekeurd te worden, n.1. Nos. 1 en 3.
No. 1 geeft een positieve Eykman- en een positieve Shiga-phaagreactie, beide tot in een hoeveelheid van 0,1 cc, terwijl de Clemesh a-proef een glucosevergisting geeft tot 0,001 ccnbsp;en een lactosevergisting tot 0,1 cc, en dus vertoont niet vernbsp;^jan elkaar liggende glucose- en lactose-titers (lijnen)quot;. De glu-coselijn bij 45 C ligt ook slechts een weinig hooger dan denbsp;glucoselijn bij 37 C (principe van Flu).
De resultaten van het onderzoek van watermonsters No. 1 ^pleiten dus volgens alle 3 methoden voor een faecale verontreiniging, die zoowel volgens het principe van Clemesh a alsnbsp;van Flu van verschen datum moet zijn.
No. 3 geeft een positieve E y k m a n-reactie tot in een hoeveelheid van 5 cc en een positieve Shigaphaagreactie tot in een hoeveelheid van 25 cc, terwijl de Clemesh a-proef een glucosevergisting geeft tot 1 cc en een lactosevergisting tot 10 ccnbsp;en dus vertoont niet ver van elkaar liggende glucose- en lac-toselijnenquot;. Ook de glucoselijn bij 45 C ligt tamelijk dicht bijnbsp;de glucoselijn bij 37 C (principe van Flu).
Ook van dit watermonster zijn de resultaten van het onderzoek volgens de Eykman-, de Cleme sha- en de Shigaphaag-methode van dien aard, dat men een faecale verontreiniging mag minnemen, die zoowel volgens het principe van Cleme shanbsp;als van Flu van tamelijk recenten datum is.
De verontreiniging van watermonster No. 3 is van minder sterke graad dan die van watermonster No. 1.
De put, waaruit watermonster No. 1 was genmen, werd voor een tweede keer nagekeken (watermonster No. 15), doch hierbijnbsp;bleek het water tot in een hoeveelheid van 100 cc Coli- ennbsp;Shigaphaagvrij te zijn; het watermonster was dus deze keernbsp;niet verontreinigd.
Watermonsters Nos. 1 en 3 zijn op dezelfde wijze, uit dezelfde put, doch pp verschillende tijdstippen genomen en blijken bac-
-ocr page 82- -ocr page 83- -ocr page 84-78
teriologisch absoluut verschillend te zijn; het is mij helaas niet gelukt, hiervoor een verklaring te vinden.
De put is 20 m diep, ligt op 15 m afstand vlan de Singel, de gebouwen en de werkplaatsen van de wasscherij verkeerennbsp;in een niet al te zindelijke toestand. Het watermonster werdnbsp;beide keeren steriel opgevangen direct uit de buisopening uitnbsp;de put. Terwijl het aldus verkregen water de eerste keer heldernbsp;en licht bruin van kleur was, geen bepaalde reuk had en ma-*nbsp;croscopisch reeds zichtbare levende crustaceen bevatte, was hetnbsp;bij de tweede monstername eveneens helder en licht bruin vannbsp;kleur, met een eigenaardige aardelucht, doch zonder zichtbarenbsp;organismen. Waarom deze Nortonput de eene keer water levertnbsp;met heel andere eigenschappen dan op een anderen dag, blijftnbsp;voor mij onverklaarbaar; voor ons is echter van belang hetnbsp;feit, dat hij het onderzoek van het eerste monster de resultatennbsp;van de E y k man-, de Clemesha- en de Shigaphaag-proefnbsp;'elkaar zoo mooi dekken, dat men volgens de uitkomsten vannbsp;alle drie methoden een faecale verontreiniging moet aannemen.
Put No. 3 werd niet voor een tweede keer onderzocht; ook bij het onderzoek van het water uit deze Nortonput moet geconstateerd worden, dat de Eykman-, de Clemesha en denbsp;Shigaphaagproeven eveneens parallel met elkaar loopende uit-'komsten geven, die alle drie pleiten voor een faecale verontnbsp;reiniging.
Op welke wijze deze verontreiniging van het putwater geschiedt en of de verontreiniging te allen tijde aanwezig is, laten wij in hpt midden.
De verkregen resultaten van' het onderzoek der Norton-putten, van welke wij van te voren niet weten, of ze wel of niet met faecalin verontreinigd zijn, leiden tot de volgende conclusies.
Ie. In 1 positief geval (No. 1) is de Shigaphaagtiter even hoog als de Eykman-titer; de Shigaphaagmethode isnbsp;dus in dit geval even gevoelig als de methode van Eykman.
2e. In het 2e positieve geval (No. 3) is de Shigaphaagmethode iets minder gevoelig dan de methode van Eykman.
3e. In beide positieve gevallen blijkt de faecale verontreiniging zoowel uit de uitslagen van de Eykman- als van de Clemesha- en de Shigaphaagproef.
4e. In beide gevallen loopt het principe van Clemesha parallel met dat van F lu.
-ocr page 85-5e. In de praktijk toegepast voop hed hyginisch onderzoek van Nortonputten blijkt dus de Shigaphaagmethode evennbsp;of iets minder gevoelig te zijn dan de methode vannbsp;Eykman. Waar de Eykma n-methode in de rij dernbsp;bacteriologische methoden een belangrijke plaats inneemt,nbsp;zoo zou men de Shigaphaagmethode gerust in deze rijnbsp;kunnen opnemen.
Onderzoek van watermonsters, afkomstig van de drinkwaterinstallatie van Rotterdam.
De drinkwaterinstallatie van Rotterdam voorziet Rotterdam, Delft, Schiedam, Vlaardingen, Hoek van Holland en enkelenbsp;andere kleine gemeenten, met een totaal aantal inwoners vannbsp;750.000, van het noodige drink- en gebruikswater.
Rotterdam ligt voornamelijk aan de Noordelijke oever van de Maas; aan dezelfde oever, stroomopwaarts even buiten denbsp;stad is de watercentrale gelegen.
Bij vloed ontstaat er in de Maas een opwaartsche stroom tot voorbij de stad Rotterdam, met deze stroom wordt het in denbsp;rivier geloosde rioolwater van deze groote handelsplaats opwaarts gevoerd tot voorbij de watercentrale.
Vr 1939 stroomde het Maaswater bij hooge waterstand door middel van een kanaal in de bassins van de waterinstal-latie, waarbij tevens veel Rotterdamsch rioolvocht werd meegevoerd.
Na 1939 werd hieraan een eind gemaakt, door het benoo-digde water voor de watercentrale bij lage waterstand van de Maas uit de rivier op te pompen.
Twee groote bassins worden om de beurt met dit water gevuld, binnen 1 a 2 uur is n bassin volgepompt, het water blijft er 10 a 12 uur in, om te bezinken, waarna het door P ate r s o n-snelfilters wordt gevoerd met een snelheid van 5 mnbsp;per uur. Door deze snelfilters wordt voor de reiniging schoonnbsp;leidingwater met kool geperst. Na deze voorfiltratie komt hetnbsp;water langs kanalen in de langzame zandfilters, 25 stuks in aantal, welke met een snelheid van 5 a 20 cm per uur worden gepasseerd. Het door de zandfilters biologisch gereinigde waternbsp;wordt gechloreerd, zoo, dat er 0,55 mg chloor in 1 liter watefnbsp;voorkomt. Het gechloreerde water wordt in reinwaterkeldersnbsp;bewaard, van hieruit wordt het naar de watertoren opgepompt,nbsp;om verder langs buizenstelsels in Rotterdam en in de anderenbsp;gemeenten gedistribueerd te worden. Als het water voor hetnbsp;gebruik de waterkraan verlaat, bevat het geen restchloor meer.
-ocr page 86-80
Het water wordt in zijn verschillende stadia van zuivering geregeld bacteriologisch onderzocht, daarvoor worden watermonsters genomen uit:
1. nbsp;nbsp;nbsp;de Maas bij hooge waterstand,
2. nbsp;nbsp;nbsp;de Maas bij lage waterstand,
3. nbsp;nbsp;nbsp;het bassin, nadat het water bezonken is,
4. nbsp;nbsp;nbsp;na passeering der snelfilters,
5. nbsp;nbsp;nbsp;na passeering der zandfilters vr de chlooreering,
6. nbsp;nbsp;nbsp;na de chlooreering.
De heer Folpmers, het hoofd van de bacteriologische af-deeling van de drinkwatercentrale, heeft mij de hierboven vermelde gegevens verstrekt; ook is hij zoo vriendelijk geweest, om mij deze serie watermonsters voor mijn onderzoek eenigenbsp;keeren toe te zenden. Het onderzoek werd verricht in verschillende jaargetijden (vanaf 26 November 1941 tot 15 Maart 1942);nbsp;in totaal werden er 7 series watermonsters onderzocht met denbsp;ondervolgende resultaten. (Tabellen IV, V, VI, VII, VIII, IXnbsp;en X).
-ocr page 87-No,
g = gasvorming, gl. = glucose-pepton.nbsp;Ic. = lactose-pepton.
Tabel IV.
= Shigaphaag aanwezig.
= geen gasvorming of geen Shigaphaag aanwezig. = geen Shigaphaag aanwezig.
Monsters uit;
Datum
van
onderz.
Eykmanmethode
Clemeshamethode
Shigaphaagmethode volgens Nyberg
i o o' o'
Maas, hoog water Maas, laag waternbsp;Bassin, bezonkennbsp;Na snelfilter
Na zandfilter Na chloreering
l-
Ic.
gl-
Ic.
gl-
Ic.
gl-
Ic.
gl-
Ic.
Tabel V.
No.
Monsters uit:
Datum
van
onderz.
Eykmanmethode
Clemeshamethode
Shigaphaagmethode volgens Nyberg
Maas, hoog water Maas, laag waternbsp;Bassin, bezonkennbsp;Na snelfilter
Na zandfilter Na chloreering
flesch door bevriezen van het water gebroken.
flesch door bevriezen van het water gebroken.
Oo
K)
Datum
van
onderz.
No Monsters uit: Eykmanmethode Clemeshamethode | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
00 4^ |
Tabel IX (Buitentemperatuur 3 C.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
oo ON |
Tabel X, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
00 |
Den 22en Januari was het water in de Maas bij de lage buitentemperatuur van 20' C bevroren; voor het verkrijgennbsp;van watermonsters moest er een bijt in het ijs gehakt worden.
Den 12en Maart was de buitentemperatuur om en bij 0 C en begon het te dooien en 3 dagen later was er na een flinkennbsp;regen van 2 dagen een zonnigen dag, waarop het ijs grootendeelsnbsp;was gesmolten.
De watermonsters werden zooveel mogelijk op denzelfden dag van monstername onderzocht; lieten de omstandigheden ditnbsp;niet toe, dan werden ze in de ijskast bewaard.
De resultaten van deze onderzoekingen toonen ons het volgende :
Ie. In tabel IV zien wij, dat het Maaswater bij de watercentrale bij hooge waterstand genomen (No. 1), volgens alle onderzoekingsmethoden inderdaad versch en sterknbsp;verontreinigd is met faecalin; immers de Eykman-. proef geeft een positieve uitslag tot in een hoeveelheidnbsp;van 0,1 cc, de Shigaphaagproef is positief tot 0,1 cc, terwijl de Clemesha-proef een glucosevergisting geeftnbsp;tot 0,001 cc en een lactosevergisting tot 0,1 cc.
2e. Het watermonster, bij laag water genomen (No. 2), is, zooals te verwachten, minder sterk verontreinigd dan hetnbsp;vorige; alle 3 proeven toonen dit duidelijk aan:
E y k m a n is -|- tot 1 cc, Shigaphaag is tot 1 cc, C1 e-m e s h a-glucosevergisting is tot 10 cc en lactosevergisting tot 1 cc.
3e. In het bassin gaan geen Coli-bacterin en geen Shigaphaag verloren; zoowel de Coli- als de Shigaphaagtiter van hetnbsp;water, uit Eet bassin gehaald, is even hoog gebleven.
4e. Na passeering der snelfilters zijn de E y k m a n- en de Shiga-phaagtiters gedaald tot 5 cc en de C1 e m e s h a-titer, zoowel voor de glucose als voor de lactose, totnbsp;25 cc.
5e. De zandfilters blijken in de maand NovemberDecember uitstekend te functioneeren, zoowel de Coli-bacterin alsnbsp;de Shigabacteriophaag worden in dezen tijd door de langzame zandfilters tegengehouden; tot in hoeveelheden vannbsp;100 cc vallen alle drie proeven negatief uit.
6e. De chloreering maakt de zuivering van het water nog meer volkomen, in het gechloreerde water komen in hoeveelheden van 100 cc noch Coli-bacterin, noch Shigaphaag voor.
Tabel V laat ons, wat betreft de Colibacterin, bijna hetzelfde zien; alleen blijkt het bassin wpl in staat te zijn, om wat Coli-bacterin tegen te houden.
-ocr page 95-89
De Shiga-phaag gedraagt zich hier echter geheel anders; na passeering van het bassin en van de snelfilters komt de bacterio-nbsp;phaag nog in dezelfde hoeveelheid (n.1. in 0,1 cc) voor als innbsp;het ruwe, ongefiltreerde Maaswater.
Volgens tabel VI zijn de resultaten van het onderzoek volgens Eykman en volgens Clemesha wat onregelmatig; het bassinnbsp;en de snelfilters blijken de Colis weinig of niet tegen te houden.
De Shigaphaag gedraagt zich op dezelfde wijze als bij het vorige onderzoek (tabel V) en schijnt zich niet om het vrblijfnbsp;in het bassin en de snelfilters te-bekommeren; in het voorgefil-treerde water komt hij in dezelfde hoeveelheid voor als in hetnbsp;oorspronkelijke Maaswater (n.1. in 0,1 cc).
Hierbij constateer en wij bovendien het belangrijke feit, dat ook de langzame zandfilters in dezen tijd van het jaar door dennbsp;Shigabacteriophaag worden gepasseerd (de phaag komt nog innbsp;een hoeveelheid van 5 cc water voor), terwijl de Coli-bacillennbsp;wel worden tegengehouden en in een hoeveelheid van 100 ccnbsp;niet zijn aan te toonen.
Op den 18en Februari (Tabel VII) bevat het water, bij hoog water genomen, meer Shigabacteriophaag dan bij de vorige onderzoekingen. Terwijl de vorige keeren de Shigaphaag slechts totnbsp;in een hoeveelheid van 0,1 cc voorkomt, is hij hier zelfs nog innbsp;een hoeveelheid van 0,001 cc aan te toonen. In het watermonster,nbsp;bij laag water genomen, is de phaagtiter gedaald tot 5 cc.
De zandfilters blijken alweer, evenals de bassins en de voor-filters, zoowel door de Coli-bacterin als door de Shigaphaag te worden gepasseerd; beide komen in het gefiltreerde water nognbsp;in een hoeveelheid van 1 cc voor. Bij heel lage temperaturennbsp;(eenige graden beneden 0) schijnt de biologische reiniging dernbsp;zandfilters tegenover de Coli-bacterin zoo goed als niet plaatsnbsp;te hebben en wordt de bacteriophaag eveneens bijna geheel ongehinderd doorgelaten.
Alleen het chloor geeft ons in den winter de eenige garantie, dat het, drinkwater Coli- en bacteriophaagvrij wordt, dat denbsp;Coli-bacterin en de Shigaphaag althans in een hoeveelheid vannbsp;100 cc niet kunnen worden aangetoond. Dit klopt met de onderzoekingen van Folpmers, genoemd op blz. 61.
Tabellen VIII, IX en X toonen ons, dat de zandfilters vanaf eind Februari weer beter gaan functioneeren; volgens het laatste onderzoek, verricht op den 18en Maart, vertoont het water,nbsp;dat de zandfilters heeft gepasseerd, een positieve Eykman innbsp;100 cc, een glucosevergisting volgens Clemesha tot 10 ccnbsp;en een lactosevergisting tot in een hoeveelheid van 25 cc. Denbsp;Shiga-bacteriophaag kan nog in een hoeveelheid van 1 cc aangetoond worden.
-ocr page 96-90
Alleen de chloreering blijkt weer het eenige onderdeel in het zuiveringssysteem te zijn, dat in staat is, om de Coli-bacterinnbsp;en de Shigaphaag te vernietigen.
Hieronder worden de uitslagen der onderzoekingen van het Rotterdamsche water in zijn verschillende zuiveringsstadia, opnbsp;de verschillende data, weergegeven.
Tabel XI.
1. Water uit de Maas, bij hoog water genomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Tabel XII. 2. Water uit de Maas, bij laag water genomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Tabel XIII.
3. Water uit het bassin, nadat het bezonken is.
Data....... |
26/11 |
26/1 |
2/2 |
23/2 |
27/2 |
12/3 |
20/3 |
Eykmantiter |
1 cc |
1 cc |
10 cc |
5 cc |
10 cc |
1 cc |
5 cc |
Qemeshatiter: glucose |
1 |
1 |
10 |
5 |
1 |
5 |
1 |
lactose |
1 ,. |
1 |
1 |
10 |
5 |
5 ., |
1 ,. |
Shigaphaagtiter |
1 |
10-1 |
10-1 |
5 |
5 |
10-1 |
1 |
91
Tabel Xiy.
4. Water na passeering der snelfilters.
Data....... |
1/12 |
26/1 |
2/2 |
23/2 |
27/2 |
16/3 |
20/3 |
Eykmantiter |
5 cc |
1 cc |
5 cc |
10 cc |
10 cc |
5 cc |
10 cc |
Clemeshatiter: glucose |
25 |
1 |
1 .. |
10 |
1 |
10 |
25 |
lactose |
25 |
1 |
5 |
10 |
5 |
5 |
1 |
Shigaphaagtiter |
5 |
10-' |
io-gt; |
1 |
1 |
1 |
1 |
Tabel XV.
5. Water na passeering der zandfilters.
Data....... |
1/12 |
26/1 |
4/2 |
18/2 |
25/2 |
11/3 |
18/3 |
Eykmantiter |
_ |
quot; quot; S ^ |
-- |
1 cc |
25 cc |
25 cc |
lOOcc |
Clemeshatiter: |
u C O ? ^ | ||||||
glucose |
c |
1 |
25 |
10 |
10 | ||
lactose |
5 |
25 |
10 |
25 | |||
Shigaphaagtiter |
o .Si ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 |
5 cc |
1 .. |
5 |
1 |
1 |
Tabel XVI.
6. Water na de behandeling met' chloor.
Data....... |
1/12 |
26/1 |
6/2 |
23/2 |
27/2 |
16/3 |
23/3 |
Eykmantiter |
_ |
_ |
_ |
_ | |||
clemeshatiter: |
j- c 2 o e ^ | ||||||
glucose |
.2 c | ||||||
lactose |
-R N | ||||||
Shigaphaagtiter |
CO .Si ( fc. rt s: gt; gt; |
' ' |
92
Resumeerende komen wij na de vergelijkende onderzoekingen van de watermonsters, afkomstig van de watercentrale van Rotterdam, in hun verschillende zuiveringsstadia, tot de volgendenbsp;conclusies:
Ie. Poor het onderzoek van het ruwe, nog niet behandelde rivierwater is de Shigaphaagmethode:
a. nbsp;nbsp;nbsp;vaak even gevoelig,
b. nbsp;nbsp;nbsp;soms iets minder gevoelig,
c. nbsp;nbsp;nbsp;in verschillende gevallen gevoeliger dan de methodennbsp;van Eykman en van Clemesha. (Tabellen XI, XII).
l2e. Voor de controle op de zuiverheid van het voor de consumptie geschikt gemaakte water is de Shigaphaag-methode even betrouwbaar als de methoden van Eykman en vannbsp;Clemesha (Tabel XVI): in het gechloreerde water zijnnbsp;in een hoeveelheid van 100 cc noch Coli-bacterin, nochnbsp;Shigabacteriophaag aan te toonen.
3e. Voor de controle van de werkzaamheid der zandfilters is de Shigaphaagmethode in sommige tijden van het jaar (aannbsp;het eind van den winter) gevoeliger dan de Eykman- ennbsp;de Cleme sha-methode. (Tabel XV).
Het' onderzoek op den Jen December verricht, toont aan, dat de zandfilters op dien dag goed functioneerden; de Coli-bacterin en de Shigaphaag werden door de zandfiltersnbsp;tegengehouden, konden althans in een hoeveelheid van 100nbsp;cc niet aangetoond worden.
Uit de residtaten der onderzoekingen, gedaan op 4 Febr., 18 Febr., 25 Febr., 11 Maart en 18 Maart kunnen wij duidelijk zien, dat tegen het einde van den winter de zandfilters slecht gingen functioneeren, de Coli-bacterin werdennbsp;in groote hoeveelheden en de Shigaphaag in nog grooterenbsp;kwanta doorgelaten.
Volgens het onderzoek op den 4en Februari kon er in 100 cc gefiltreerd water geen Coli aangetoond worden, dochnbsp;bevatte het water wel Shigabacteriophaag tot in een hoeveelheid van 5 cc; met de Shigaphaag-methode kan dus eennbsp;minder goede werkzaamheid der zandfilters eerder geconstateerd worden.
4e. In de andere stadia van zuivering, na de passage van het bassin en van de snelfilters. (Tabellen XIII, XIV), is de Shi-gaphaagproef -gebleken even gevoelig of vaak gevoeliger te zijn dan de methoden van Eykman en van Clemesha.
-ocr page 99-93
5e. Het gebruik van de Shigaphaag-methode kan dus voor de controle van de werking van zandfilters naast de toepassing van andere bacteriologische methoden aanbevolennbsp;worden.
De uitkomsten van mijn onderzoekingen met de watermonsters, afkomstig van de watercentrale van Rotterdam, komen, wat betreft de minder goede werking der zandfilters in de laatstenbsp;wintermaanden, overeen met de resultaten van de door Folp-m e r s verrichte controles, waarbij worden nagegaan de Colititer,nbsp;de streptococcentiter en het aantal bacterin bij een kweek-temperatuur van 22' C (persoonlijke correspondentie).
Zelfreinigingsproeven met water uit verschillende grachten van Leiden.
Om na te gaan, hoe de Shiga-bacteriophaag zich bij de zelfreiniging van met faecalin verontreinigd water gedraagt, heb ik eenige zelfreinigingsproeven genomen met water uit verschillende grachten van Leiden.
Terwijl Schuurman meent, dat de bacteriophaag bij de vernietiging der in verontreinigd water voorkomende bacterinnbsp;een actieve rol speelt, heeft F1 u met zijn proeven bewezen,nbsp;dat de activiteit van den bacteriophaag bij de zelfreiniging slechtsnbsp;van weinig beteekenis is (zie Hoofdstuk VI).
Behalve van de Shiga-bacteriophaag werd bij mijn proeven ook het gedrag van de Coli-bacterin, met de E y k m a n- en denbsp;C1 e m e s h a-methode, nagegaan.
De proeven werden verricht met watermonsters uit 6 verschillende grachten van Leiden, t.w. Doelengracht, Galgenwater, Uiterste gracht, Oranjegracht, Rapenburggracht en Rijnen Schiekade.
Een schoone, witte flesch van 8 L inhoud werd voor Vs het grachtwater gevuld en in de kamer in het gewone daglicht. geplaatst. Het onderzoek geschiedde in de maanden De-lt;nbsp;cember. Januari en Februari; de temperatuur in de verwarmdenbsp;kamer schommelde tusschen 14 C en 20 C, terwijl de buitentemperatuur aan het eind van de maand Januari tot 20 Cnbsp;daalde.
De watermonsters werden een of twee dagen, nadat z uit de gracht waren gehaald, onderzocht; ongeveer om de week werdnbsp;het onderzoek herhaald, totdat de Coli-bacterin en de Shiga-phaag geheel of bijna geheel uit het water verdwenen waren,nbsp;althans in een hoeveelheid van 100 cc niet meer aangetoondnbsp;konden worden.
Hieronder volgen |de resultaten van deze proefnemingen;
-ocr page 100-Tabel XVIL 1. Doelengracht.
Datum van monstername: 6/12.
Tabel XVIII.
6/12.
2. Galgewater. Datum van monstername;
Tabel XIX.
3. Uiterstegracht.
Datum van monstername: 16/12.
Datum
van
onderz.
Shigaphaagmethode volgens Nyberg
Eykmanmethode
Clemeshamethode
O U |
o o |
o |
o o |
o |
u |
o o |
o o |
o |
o |
o U |
o CJ |
o t) |
O o |
o o |
o |
o o |
o |
o u |
o o |
O O |
u |
o |
O |
u |
o o |
o o |
o o | |||
8 |
S |
lO co |
o |
lO |
o' |
o o |
8 oquot; |
8 O o'quot; |
8 |
o lO |
lo CM |
o |
lO |
lt;D |
o o'quot; |
o o oquot; |
oquot; |
o O |
O if) |
to CM |
o |
lO |
o |
o 0* |
8 a | |||||
18/12 |
* |
* |
g |
g |
g |
g |
gl. |
g |
g |
g |
g |
g |
|
|
| |||||||||||||||
Ic. |
. |
. |
. |
g |
g |
g |
g |
- ^ | ||||||||||||||||||||||
5/1 |
g |
g |
g |
g |
g |
? |
, |
gl. |
g |
g |
g |
g |
g |
g |
|
|
_ |
_ |
. | |||||||||||
Ic. |
g |
g |
g |
g |
g |
g |
. |
. ' | ||||||||||||||||||||||
15/1 |
g |
g |
g |
g |
gl. |
g |
g |
g |
g |
g |
. |
H- |
|
|
_ | |||||||||||||||
Ic. |
g |
g |
g |
g |
g |
. |
. |
. |
. | |||||||||||||||||||||
28/1 |
g |
g |
? |
gl. |
g |
g |
g |
1 |
_ |
_ | ||||||||||||||||||||
Ic. |
g |
g |
g |
. |
. |
. |
. : | |||||||||||||||||||||||
16/2 |
. |
gl. |
___ |
__ |
_ | |||||||||||||||||||||||||
Ic. |
g |
g |
g |
* |
' i |
Tabel XX.
4. Oranjegracht.
Datum van monstername: 16/12.
Datum van onderz. |
Eykmanmethode |
Clemeshamethode |
Shigaphaagmethode volgens Nyberg | |||||||||||||||||||||||||
U O |
u o |
O |
o u |
u o |
u u |
o o |
o u |
o u |
o O |
o o |
u o |
u o |
u |
O o |
u u |
u u |
o |
U O |
o o |
o |
O o |
Cf |
o o |
o Cf |
CJ Cf |
o o | ||
8 |
S |
o |
o |
o' |
o o'quot; |
8 oquot; |
8 |
S |
irgt; CS |
o |
1/5 |
oquot; |
o oquot; |
8 O |
o O |
O lO |
lO CQ |
o |
lO |
o |
o o |
8 o | ||||||
18/12 |
, |
g |
g |
g |
gl- |
g |
g |
g |
g |
* |
, |
|
| |||||||||||||||
Ic. |
. |
g |
g |
g | ||||||||||||||||||||||||
15/1 |
4 |
g |
g |
, |
gl. |
g |
g |
g |
g |
, |
, |
, | ||||||||||||||||
Ic. |
g |
g |
g |
. |
. |
. |
. | |||||||||||||||||||||
28/1 |
, |
gl. |
g |
g |
. |
, |
, |
, |
, |
* | ||||||||||||||||||
Ic, |
g |
g |
g |
, |
* |
* |
Tabel XXL 5. Rapenburg gracht.nbsp;Datum van monstername : 19/1.
Tabel XXII.
6. Rijn en Schiekade. Datum van monstername: 20/1.
Alle watermonsters waren bij het begin van het onderzoek niet heelemaal helder, doch bevatten geen zichtbare levendenbsp;organismen. Na een dag staan waren ze helder geworden en nanbsp;eenige dagen gingen ze zichtbare levende organismen vertonnen, die bleken te zijn: protozon, flagellaten, ciliaten, vorti-cella en crustaceen, welke met den dag duidelijk in aantal toenamen. Bovendien kwamen er langzamerhand algen in steedsnbsp;grootere hoeveelheid in het water voor, die aanleiding gaven totnbsp;het ontstaan van opborrelende luchtbelletjes. Daarna ging hetnbsp;water in de flessschen troebel en troebeler worden; aangezien ernbsp;dan geen of bijna geen Coli-bacterin en geen Shigaphaag innbsp;voorkwamen, werd bet water niet verder onderzocht.
Tabel XVII toont ons het volgende.
Het water van de Doelengracht vertoont op 18 December, 2 dagen na de monstername, een positieve E y k m a n tot 0,01 cc,nbsp;een glucosevergisting volgens Clemesha tot 0,01 cc en eennbsp;lactosevergisting tot 0,001 cc en een positieve Shigaphaagproefnbsp;tot 0,1 cc; de versche verontreiniging van het water wordt dusnbsp;door alle 3 proeven duidelijk bewezen.
Een week later (15 December) is de E y k m a n-titer gedaald tot 1 cc, de C1 e m e s h a-titer voor de glucose en de lactosenbsp;beide gedaald tot 5 cc en de Shigaphaagtiter naar beneden gegaan tot 1 cc; de Coli-bacterin en de Shigaphaag zijn dus gedeeltelijk reeds uit het water verdwenen.
Op den 22en December is de E y k m a n-proef in 100 cc negatief, de Clemesha-proef voor de lactose positief tot 25 cc en voor de glucose tot 100 cc negatief, terwijl de Shigaphaag nognbsp;aanwezig is tot 5 cc.
De thermotolerante Coli-bacterin en de glucosevergisters bij 37' C verdwijnen dus het eerst uit het water, de lactosever-gisters bij 37 C en de Shigaphaag het laatst.
Den 12en Januari zijn ook de lactosevergisters en de Shigaphaag in 100 cc niet meer aan te toonen.
Tabel XVIII laat ons het volgende zien.
Drie dagen, nadat het grachtwater in de kamer heeft gestaan, is Eykman positief tot 5 cc, Clemesha voor beide suikersnbsp;positief tot 0,1 cc en de Shigaphaag positief tot 0,1 cc.
Zes dagen later is de E y k m a n-reactie nog steeds positief tot 5 cc, de Clemesh a-titer voor beide suikers gedaald tot 5 cc,nbsp;terwijl de Shigaphaag in 100 cc niet meer is aan te toonen.
Nog een week later (22 December) is de E y k m a n-titer nog steeds constant gebleven (bij 5 cc), de C1 e m e s h a-glucose-vergisting is eveneens gebleven bij 5 cc, terwijl de Clemesha-lactose-reactie tot in 100 cc negatief is geworden.
-ocr page 107-Pas op den 12en Januari zijn de glucosevergisters bij 45 C en bij 37 C in 100 cc niet meer aan te toonen.
Volgens dit onderzoek verdwijnt dus de Shigaphaag het eerst, daarna de lactose-vergisters en tenslotte pas de glucose-vergistersnbsp;bij 45 C en hij 37 C.
Bekijken wij Tabel XIX, dan zien wij het volgende.
Twee dagen na de monstername is Eykman positief tot 0,01 cc, C1 e m e s h a-glucose positief tot 0,001 cc, C1 e m e s h a-lac-tose positief tot 0,01 cc en de Shigaphaag positief tot 0,1 cc.
Twee weken later is de E y k m a n-titer gedaald tot 1 cc, de C1 e m e s h a-titer voor beide suikers gedaald tot 1 cc en denbsp;Shigaphaagtiter gedaald tot 10 cc.
Op den 15en Januari is de Eykman-titer nog meer naar beneden gegaan en wel tot 5 cc, de C1 e m e s h a-titer is voornbsp;beide suikers tot 5 cc geworden, de Shigaphaagtiter eveneensnbsp;tot 5 cc.
Eerst op den 16en Februari is de E y k m a n-reactie in 100 cc en de Clemesha-proef voor de glucose ook in 100 cc negatiefnbsp;geworden, de Clemesha-lactose-vergisting is tot 25 cc positief gebleven.
Bij deze proef is dus de Shigaphaag het eerst verdwenen, daarna de glucose-vergisters bij 45 C en bij 37 C en tenslotte gaan de lactose-vergisters pas weg.
Volgens Tabel XX verdwijnt de Shigaphaag ook het eerst, dan volgen de thermotolerante Coli-hacterin, terwijl de glucose-en lactosevergisters bij 37 C het laatst in het water blijven.
Tabel XXI toont aan, dat de thermotolerante Coli-bacterin en de Shigaphaag het eerst vernietigd worden en dat de glucose-en lactosevergisters bij 37 C tegelijk uit het water verdwijnen.
Het laatste onderzoek (Tabel XXII) geeft weer een ander resultaat; twee weken na de monstername zijn de thermotole-rante Coli-hacterin, de niet thermotolerante glucose- en lactose-vergisters en de Shigaphaag alle in concentratie verminderdnbsp;en 6 dagen later zijn ze tegelijk uit het water verdwenen, althansnbsp;niet meer in 100 cc aan te toonen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Resumeerende komen wij tot de volgende conclusies:
Ie. Versch verontreinigd water wordt gekenmerkt door even hooge of bijna even hooge Eykman-, Clemesha- ennbsp;Shigaphaagt iters; de Clemesh a-proef is het meest gevoelig, dan volgt de Eykman-proef en daarna het Shi-gaphaagonderzoek.
2e. In 4 van de 6 gevallen verdwijnt de Shigaphaag het eerst, in 1 geval tezamen met en in 1 geval later dan de Coli-bacterin.
-ocr page 108-Dit spoedig verdwijnen van den bacteriophaag, vaak eerder dan de Coli-bacterin, maakt het waarschijnlijk,nbsp;dat de bacteriophaag bij de zelfreiniging geen actieve rolnbsp;speelt.
3e. Bovendien zou men uit dit verschijnsel de gevolgtrekking kunnen maken, dat een positieve Eykman en een positieve Clemesha naast een negatieve Shigaphaagproefnbsp;pleiten voor een faecale verontreiniging van niet zeernbsp;jongen datum.
4e. In 4 van de 6 gevallen verdwijnen de lactose-vergisters bij 37 C het laatst, in 1 geval tezamen met de glucose-vergisters bij 37 C en bij 45 C en in 1 geval het eerst.nbsp;In 3 van de 6 gevallen verdwijnen de glucose-vergistersnbsp;bij 37 C eerder dan, in 2 gevallen tezamen met en in 1nbsp;geval later dan de lactose-vergisters bij 37 C.
Deze resultaten komen veel overeen met de door Clemesha geconstateerde feiten, welke hem aanleiding hebben gegeven, om zijn meening naar voren te brengen, dat een uiteenwijken der glucose- en lactoselijnen bij 37 Cnbsp;pleiten voor een verouderde verontreiniging.
5e. Slechts in 2 van de 6 gevallen verdwijnen de glucosever-gisters bij 45 C eerder dan de glucose-vergisters bij 37 C, in 3 gevallen verdwijnen ze tegelijk en in 1 geval worden de thermotolerante Colis eerder vernietigd.
De uiteenwijking der glucoselijnen bij 45 C en hij 37 C bij een verontreiniging van ouderen datum, welke doornbsp;F lu is waargenomen, wordt door mijn proeven in mindernbsp;dan de helft der gevallen bevestigd.
Onderzoek van menschelijke faecalin op de aanwezigheid van Shigabacteriophaag.
Uit de experimenten van verschillende onderzoekers is gebleken, dat de dysenterie-bacteriophaag voorkomt in de ontlasting van een belangrijk percentage der gezonde menschen. (Zie hoofdstuk V, blz. 4445).
Terwijl volgens de vroegere onderzoekingen van deze dysen-teriebacteriophagen de Shigaphaag heel vaak (volgens d H -relle 17Vo, volgens Dumas 62/o, volgens Tomaselli 100quot;,/o)
-ocr page 109-103
in de menschelijke ontlasting aangetoond kon worden (zie hoofdstuk V, blz. 4445), konden Gildemeister en Ahlfeld in 1941 hem slechts bij l/o der onderzochte personen aantreffennbsp;(zie hoofdstuk V, blz. 56).
Deze tegenstrijdige bevindingen hebben mij er toe gebracht, om zelf na te gaan, hoe frequent de Shigabacteriophaag in de,nbsp;menschelijke ontlasting voorkomt.
In totaal heb ik 140 ontlastingen van 110 gezonde en zieke personen van verschillenden landaard (100 Nederlanders, 6 Indonesirs en 4 Chineezen), van beide geslachten en van verschillende leeftijden onderzocht; bij 30 menschen geschiedde hetnbsp;onderzoek 2 keer.
In het begin werkte ik slechts met 1 Shigastam, eerst met Shiga 17, daarna met Shiga 151, later met 4 Shigastammen, n.1.nbsp;Shiga 16, Shiga 17, Shiga 22 en Shiga 151, alle afkomstig van hetnbsp;bacteriologisch en hyginisch laboratorium van de Leidschenbsp;universiteit.
Het onderzoek met 1 Shigastam geschiedde als volgt.
Een kleine hoeveelheid ontlasting, ter grootte van een erwt, wordt gemulgeerd met 10 cc bouillon; de aldus verkregen lichtnbsp;troebele vloeistof wordt gevoegd bij 10 cc bouillon, die met eennbsp;platinalus van de Shigastam is bent. Het geheel wordt in eennbsp;broedstoof van 37 C geplaatst; na 24 uur wordt de faeces-Shigabouillon-suspensie gefiltreerd, eerst door filtreerpapier, datnbsp;met infusorinaarde tis gempregneerd en daarna door eennbsp;Chamberland-kaars L 3. Van het aldus verkregen filtraatnbsp;worden 3 druppels gedaan in bouillon, die bent is met eennbsp;platinalusje van een 24 uur oude Shigacultuur van de bovengebruikte stam. Deze buis komt in een broedstoof van 37 C; eennbsp;bouillonbuis met dezelfde Shigacultuur, echter zonder filtraat,nbsp;wordt voor de controle erbij genomen. Na 6 uur wordt denbsp;bacteriophaagwerking nagegaan; indien de lytische werking nognbsp;niet duidelijk te zien is, wordt de proef den volgenden dag, dusnbsp;na 18 uur, afgelezen.
Bij dit onderzoek geschiedt de Anreicherung dus met n Shigastam en wordt de faeces onderzocht op de aanwezigheidnbsp;van n Shigabacteriophaag.
Op deze wijze werden, onderzocht de ontlasting van 43 gezonde en 22 zieke personen (niet dysenterielijders), dus in totaal 65nbsp;ontlastingen; slechts bij 2 ontlastingen is het onderzoek positiefnbsp;uitgevallen (zie Tabel XXIII).
Daarna werden met Shiga 151 onderzocht 11 ontlastingen, bij 3 was de uitslag positief (zie Tabel XXIII).
-ocr page 110-
104 | ||
Tabel XXIII | ||
Anreicherung met |
Aantal onderzochte ontlastingen |
Positieve uitslagen |
Shiga 17 . . . . |
65 |
2 |
Shiga 151. . . . |
11 |
3 |
Bij het onderzoek met 4 Shigastammen wordt in de faeces-bouillon-emulsie van alle 4 culturen een platinalusje gedaan; de Anreicherung geschiedt hier dus met 4 stammen. Nadat denbsp;buis gedurende 24 uur in een broedstoof van 37 C gestaannbsp;heeft, wordt de faeces-Shiga-bouillon-suspensie op dezelfde wijzenbsp;als boven gefiltreerd. Nu worden 4 buizen bouillon bent metnbsp;de verschillende Shigaculturen en in elke buis worden 3 druppels van het fikraat gedaan. Bouillon-culturen van alle 4 Shigastammen zonder fikraat dienen als controle. Op dezelfde wijzenbsp;als met 1 Shigastam wordt de bacteriophaagwerking nagegaan.
Op deze wijze werden 64 verschillende ontlastingen nagekeken (zie onderstaande Tabel XXIV).
Tabel XXIV | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
105 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
106 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Uit deze resultaten kunnen wij de volgende gevolgtrekkingen maken.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Poor het onderzoek van ontlasting op de aanwezigheidnbsp;van Shigabacteriophaag geeft de Anreicherung met 4nbsp;Shigastammen beter resultaten dan met de ophooping' metnbsp;1 Shigastam.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Met de toepassing van een Anreicherungquot; met 4 Shigastammen blijkt bij 68 quot;/o der onderzochte gezonde en ziekenbsp;personen Shigabacteriophaag in de ontlasting voor tenbsp;komen; van de 64 faecalin zijn er 20 vrij van Shigaphaag,nbsp;terwijl de overige 44 een lytische reactie vertoonen tegenover n of meer Shigastamnien.
-ocr page 113-Samenvatting en Conclusies.
In de voorafgaande hoofdstukken werd behandeld, hoe geleidelijk de methoden voor het wateronderzoek zich langzamerhand hebben ontwikkeld, gelijken tred houdende met de vooruitgang der wetenschap en met de toename der behoeften van den mensch en dat de tegenwoordig meest toegepaste onderzoekingsmethoden, om er de hyginische geschiktheid van water mee vastnbsp;te stellen, erop gericht zijn, om bepaalde faecale bacterin opnbsp;te sporen.
Verder is naar voren gebracht geworden, dat de gistings-methode van E y k m a n ondanks aanvankelijk veel tegenkanting zich heeft weten te handhaven en in Nederland en in Neder-landsch-Indi een voorname plaats inneemt, en dat de methodenbsp;Van Clemesha voor het aantoonen van een faecale verontreiniging, ongeacht de ouderdom, zeer goed te gebruiken is.
Na de ontdekking van den bacteriophaag door dHrelle heeft men aangetoond, dat het mogelijk is, om met een bacterio-phaag-methode een faecale verontreiniging op te sporen en datnbsp;de methode, die naar de aanwezigheid van Shigahactetiophaagnbsp;zoekt, de meeste kans op succes oplevert.
Onderzoekingen, door mij verricht, hebben bewezen,
1. nbsp;nbsp;nbsp;dat in overeenstemming met de bevindingen van verschillende onderzoekers de ontlasting van een belangrijk percentage der gezonde en niet aan dysenterie lijdende ziekenbsp;menschen Shigabacteriophaag bevat,
2. nbsp;nbsp;nbsp;dat de Shigaphaagmethode voor het onderzoek van verontreinigd oppervlaktewater vaak even gevoelig, somsnbsp;iets minder gevoelig en in verschillende gevallen gevoeliger is dan de methoden van E y k m a n en van Clemesha,
3. nbsp;nbsp;nbsp;dat voor het onderzoek van leidingwater de Shigaphaagmethode even betrouwbaar is als die van E y k m a n ennbsp;van Clemesha,
4. nbsp;nbsp;nbsp;dat voor de controle van de werkzaamheid van zand-filters de Shigaphaagmethode in sommige tijden van hetnbsp;jaar (aan het eind van den winter) gevoeliger is dan dienbsp;van Eykman en van Clemesha,
-ocr page 114-108
5. nbsp;nbsp;nbsp;dat in de andere stadia van zuivering, n.l. na de passagenbsp;van de bassins en van de snelfilters van een drinkwater-installatie, de Shigaphaagproef even gevoelig of vaak gevoeliger is dan die van Eykman en van Clemesha,
6. nbsp;nbsp;nbsp;dat bij zelfreinigingsproeven de Shigabacteriophaag eerdernbsp;verdwijnt dan de coliachtige en de thermotolerante Coli-bacterin, waaruit volgt, dat de Shigabacteriophaag voornbsp;de zelfreiniging van het water niet meer dan een ondergeschikte plaats inneemt.
Uit de resultaten der experimenten van verschillende onderzoekers en uit mijn eigen bevindingen meen ik de conclusie te mogen trekken,
dat voor water onder zoek de Shigabacteriophaagmethode, die nu nog in een experimenteel stadium verkeert, even of bijnanbsp;even gevoelig 'is als de methoden van Eykman en van Clemesha en dus naast de andere bestaande methoden in de praktijk toegepast zou kunnen worden.
-ocr page 115-American public. Health Association. 1920. Standard Methods of Wateranalysis for the Examination of Water and Sewage.nbsp;Arloing, F. en Semp. 1925. Bull. Soc. Sc. Vet. de Lyon.nbsp;28, 238.
Arloing, F., Semp en Chavanne. 1925. Bull. Ac. Md. Paris. 93, 184.
Beckerich en Hauduroy. 1922. Compt. Rend, de la Soc. Biol. 86, 168.
-- 1922a. Compt. Rend. Soc. Biol. 86, 168.
Beckwith, T. D. en Rose, E. J. 1930. Journ. of Bact. 20, 151. Bertarelli, E. 1933. Zentr. f. Bact. Par. u. Inf. I. Bd. 128, 36.nbsp;B i f u 1 c o. 1927. Ann. Igiene mod.
Bordet en Ciuca. 1920. Compt. Rend, de la Soc. Biol. 83. Brown, J. W. en Skinner, C. E. 1930. Jour, of Bact. Vol.nbsp;XX. 139.
Buyanowski, D. 1929. Zentr. f. Bact. 1. 110, 120. Christian, D. 1905. Arch. f. Hygine Bd. LIV. 386395.nbsp;Clemesha, W. W. 1912. The Bacteriology of Surface Watersnbsp;in the Tropics. 37.
Codex Alimentarius No. 3. Water. 1909.
Da Costa Cruz en Tomaselli. 1923. 1. Brochure A. Car-diani Milan. 53.
Dehr en Hagenau. 1920. Compt. Rend, de la Soc. Biol. 83, 1348.
Dumas, J. 1920. Compt. Rend, de la Soc. Biol. 1314. Emmerich, R. en Low. 1899. Zeitsch. f. Hygine u. Inf.nbsp;Bd. 31.
Emmerich, R. en Gemund, W. 1904. Miinch. Med. Wo-chenschr.
Eykman, C. 1904. Zentr. f. Bakt. 1. Abt. Orig. XXXVII. Heft 5.
Eykman, C. en G r y n s, G. 1904. Mededeelingen v. d. B.G.D. in Ned. Indi. Dl. I, 1.
Federal!. 1909. Archief f. Hygine. LXX. 311328.
F e r r e t i. 1926. Boll. Inst, sierat. Milan. 5, 385.
Flu P. C. 1914. Mededeelingen Gen. Lab. Weltevreden. 2e serie A. 15 22.
--1915. Gen. Tijdschr. v. Ned. Indi. dl. LV. 865925.
--1917. Mededeelingen v. d. B.G.D. in Ned. Indi. dl. III.
--1917a. Mededeelingen v. d. B.G.D. in Ned. Indi. dl. III.
--1921. Leerb. der Par. ziekt, en der Hygine, dl. III. 211.
-ocr page 116-Flu, P. C. 1921a. Leerb. der Par. Ziekt, en der Hygine, dl. III.
--1921g. Mededeelingen v. d. B.G.D. in Ned. Indi. 288.
--1921h. Mededeelingen v. d. B.G.D. in Ned. Indi. 298.
---- 1922. Mededeelingen v. d. B.G.D. in Ned. Indi. 147.
-- nbsp;nbsp;nbsp;1934. Acta Leidensia. 69.
--1941. Antonie v. Leeuwenhoek. 7.
Folpmers, T. 1940/1941. Antonie v. Leeuwenhoek. 7.
---- nbsp;nbsp;nbsp;1933. Ned. Tijdschr. v. Hyg. Microb. en Ser. dl. VII.
-- nbsp;nbsp;nbsp;1936. Natura, Orgaan der Ned. Natuurh. ver. 15 Juni.
Fortunato. 1928. Ann. Igiene. 544.
F r a n k e 1, C. en P i e f k e, C. 1889. Zeitschr. . Hygine. Bd.
Fromme, W. 1910. Zeitschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. LXV. 251304. Gartner, A. 1910. Zeitschr. f. Hygine u. Inf. Bd. LXVII.nbsp;56110.
---- nbsp;nbsp;nbsp;1915. Hygine des Wassers. 14.
---1915a. Hygine des Wassers. 2.
--1915b. Hygine des Wassers. 3.
--1915c. Hygine des Wassers. 13.
Gildemeister, E. en Watanabe, H. 1931. Zentr. . Bact.
Par. u. In. Abt. I. Bd. 122, 556.
G i Pd e m e i s t e r, E. en Ahlfeld. 1941. Zentr. . Bact. Par. u. In. Bd. 147. Heft 7/8.
de Graaff, W. C. 1920. Tijdschr. v. Verg. Gen. Gez. Par. en Inf. dl. V. 173.
--- 1922. Tijdschr. v. Verg. Gen. Gez. Par. en Inf. dl. VII. 108.
'-- 1922a. Tijdschr. v. Verg. Gen. Gez. Par. en Inf. dl. VII.
108.
-- nbsp;nbsp;nbsp;1929. Ned. Tijdschr. v. Hyg. Mier. en Ser. dl. III. 22.
--- nbsp;nbsp;nbsp;1932. Ned. Tijdschr. v. Hyg. Mier. en Ser. dl. VI. 41.
G r y n s, G. 1907. Gen. Tijdschr. v. Ned. Indi dl. XLVII. Hankin. 1896. Ann. de ITnst. Pasteur. Vol. X. 175, 511.
H e h e w e r t h, F. H. 1911. Geneesk. Tijdschr. v. Ned. Indi. Feestbundel. 218238.
dH r e 11 e, F. 1926. Le Bactriophage et son comportement. 56.
-- nbsp;nbsp;nbsp;1926a. Le Bactriophage et son comportement. 7.
-- 1920. Compt. Rend, de la Soc. Biol. 247.
Hilgermann, R. Klinisches Jahrbuch Bd. 22. H. 2. D. 315338.
-ocr page 117-Holwerda, K. 1928. Mededeelingen v. d. D.V.G. in Ned. Indie. 410455.
-- 1928a. Mededeelingen y. d. D.V.G. in Ned. Indi. II.
-- 1928b. Mededeelingen v. d. D.V.G. in Ned. Indi. II.
H r h a m m e r, C. 1911. Archief. . Hygine. Bd, 73, 183. Houston, A. C. 1902. 2e Report of the Royal Comm, onnbsp;Sewage disposal.
Hoytema, A. J. 1929. Ned. Tijdschr. v. Hyg. Micr. en Ser. dl. III. 164.
Jongbloed, 1928. Proefschrift.
Kabeshima, M. 1920. Compt. Rend, de la Soc. Biol. Febr./ Maart.
Kisskalt, K. 1915. Zeitschr. f. Hygine u. Inf. 80, 57. Koning, C. J. 19061907. Pharmaceut. Weekbl. van Nederland.
Krugers Dagneaux. 1930. Proefschrift.
Kruse, W. 1908. Zeitschr. f. Hygine u. Inf. Bd. LIX. 694.
--- nbsp;nbsp;nbsp;1908a. Zeitschr. f. Hygine u. Inf. 59, 6.
Lloyd Arnold. 1925. Amer. J. publ. Health. 950.
Mac Conkey. 19051906. Journal of Hygine. 19 Juli.
M a s s i n k, A. 1929. Nederl. Tijdschr. v. Hyg. Micr. en Ser. dl. III.
Mom, C. P. 1926. Mededeelingen v. d. D.V.G. in Ned. Indi. 309.
-- nbsp;nbsp;nbsp;1932. Nederl. Tijdschr. v. Hyg. Micr. en Ser. 182.
Mller, P. Th. 1912. Arch. f. Hyg. 75, 321.
Nakashima, T. 1925. Zentr. f. Bakt. Par. u. Inf. Abt. I. Bd. 94. Orig.
Nederlandsche Watercodex No. 3. 1909.
Neumann, D. 1906. Arch. f. Hygine. Bd. LIX. 174.
Nick, J. 1936. Zentr. f. Bakt. Par. u. Inf. Abt. I. Bd. 136. 397. Nowack. Mitteilungen aus des Knigl. Prf. f. Wasservers.nbsp;u. Abwass zu Berlin LIX. 197.
N y b e r g, C. 1931. Zentr. f. Bakt. u. Inf. Abt. 1. Bd. 122. Orig. Nyberg, C. en Forssman, W. 1933. Act. Path, et Micr.nbsp;Scandin. Suppl. XVI. 269.
Ontwerp voorschriften v. d. bact. hyg. keuring v. drinkwater. 1941. Februari.
Petruschky en Pusch. 1903. Zeitschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. LIII. 304.
Pierret en Bilouet. 1925. Compt. Rend, de la Soc. Biol. 93, 635.
Prescott en Winslow. 1904. Water Bacteriology. 102. Sangiorgi en Vercellana. 1926. Ann. Igiene. 425.nbsp;Schloszmann, K. 1933. Zeitschr. f. Hyg. u. Inf. 114. 6576.
-ocr page 118-Schuurman. C. J. 1925. De Bacteriophaag, een ultramicrobe. 5.
-- nbsp;nbsp;nbsp;1925a. De Bacteriophaag, een ultramicrobe. 6.
-- 1936. Gen. Tijdschr. v. Ned. Indi. dl. LXXVI. Afl.
40_52, 2529.
S e g r e. 1930. Boll. Inst, sierot. Milan. 9, 22.
Shunkichi Ohashi. 1932. Shanghai Sc. Inst. Sect. IV. 141.
-- 1940. Zentr. . Bakt. Par. u. Inf. I. Or. Bd. 146. Heft 51.
Smit, J. 1932. Ned. Tijdschr. v. Hyg. Micr. en Ser. dl. VI. Stiles en Crohurst. 1922. Public Health. Rep. 1350.nbsp;Stokvis, C. S. 1909. Arch. f. Hyg. 71. 46.
Stokvis, C. S. en Swellengrebel. N.H. 1911. Journ. of Hyg. II, 481.
Suranyi en Kramar. 1924. Monatschr, f. Kinderheilk. 28, 330.
Thresh, J. C. en Beale, J. F. 1925. The examination of Waters and Watersupplies. 442.
T w o r t, E. W. 1915. The Lancet. 4 December.
Vincent, M. H. 1905. Ann. de ITnst. Pasteur. Tome XIX. 233248.
Von V a g e d e s, K. 1932. Zentr. . Bakt. Par. u. Inf. I. Or. Bd. 126.
Von Vagedes, K. en Gildemeister, E. 1934. Zentr. f.
Bakt. Par. u. Inf. Bd. I 131, 414. de Waal, J. W. 1932. Ned. Tijdschr. v. Hyg. Micr. en Ser.nbsp;dl. VI.
Watercodex v. Nederlandsch-Indi. 1930.
Z d a n s k y, E. 1924. Zeitschr. f. Hygine u. Inf. Bd. 103, 164.
I.
Een bezwaar van de sulfapyridinekuur bij pneumonie is de mogelijkheid van het ontstaan van verschijnselen van anaphylaxie.
J. Zeldenrust en J. D. Verlinde,
1942, N.T. V. G. 86, IV, 41, blz. 2520. 1942, N. . V. G. 86, IV, 42, blz. 2574.
II.
Voor een doeltreffende therapie stelle men zich niet tevreden met het constateeren van een congenitale hartaandoening, dochnbsp;trachte de diagnose nader te definieeren.
S. van Praag, 1942, N. T. V. G. 86, 1, II, blz. 633.
III.
De electrische krampbehandeling van de endogene melancholie heeft veel voordeelen boven de andere vormen van shockkurennbsp;en de slaapkuur.
A. Hutter, 1941, N. T. V. G. 85, III, 32, blz. 3317.
1942, N.T. V. G. 86, I, 5, blz. 250.
IV.
In gevallen van syringomyelie, waarbij de Rntgen-therapie geen succes geeft, verrichte men een laminectomie.
W. F. Suermondt, 1942, N. T. V. G. 86, I, 4, blz. 189.
V.
De pneumonectomie (lobectomie) is zoo n ernstige ingreep, dat ze alleen worde verricht door een chirurg, die er zich speciaalnbsp;op heeft toegelegd.
L. D. Herland, 1941, N.T.V.G. 85, II, 16, blz. 1642.
VI.
Hoewel het niet te ontkennen valt, dat een actieve leiding gedurende het ontsluitings- en het uitdrijvingstijdperk den duurnbsp;van een normale bevalling belangrijk kan bekorten, is dit principe,nbsp;van verloskundige hulpverleening in de praktijk niet steeds doornbsp;te voeren.
-s
!gt;
'1
H. C. Koch Jr., 1941, Proefschrift, Leiden.
-ocr page 120-Ter voorkoming van een chronische ontsteking der traanzakken op den bodem van een mogelijk aangeboren stenose der traanwegen is het noodzakelijk, dat de arts of de vroedvrouw gedurende de eerste weken van het leven bij eiken pasgeborenenbsp;geregeld druk uitoefent op de traanzakstreek.
J. van der Hoeve, 1929, N. T, V. G. 73, Eerste Helft, N. 19.
Het ,.syndroom van Mnire is geen ziekte, doch slechts een ziektebeeld.
H. Burger, 1942, Oor-, Neus- en Keelziekten.
Het verdient aanbeveling, om in dezen tijd een kortdurende scabieskuur toe te passen.
H. Hermans, 1942, N. T. V. G. 86, 1, 11, blz. 626.
X.
De leptospirosis grippotyphosa blijve, ook na de ontdekking van de veldmuis als drager van den ziekteveroorzaker, in hetnbsp;Nederlandsch als ,,modderkoorts (Schlammfieber) aangeduid,
W. Rimpau, 1940, Ergebnisse der inneren Med. u. Kinderh., Bd. 59, bJz. 140.
W. A. Schffner en H. Bohlander, 1942, Z. f. Bakt. 442, Bd. 148, 264.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die den medicus niet toelaten, om een waterbron, waaruit El Tor-vibrionen gekweekt zijn, voor het verder gebruik af te keuren.
F. H. Meyer, 1941, Proefschrift, Amsterdam.
Bij het treffen van maatregelen ter verbetering van den gezondheidstoestand van het Javaansche volk volge men het recept van Dr. Willem Bosch: ,,Geef vr alles een behoorlijke huisvesting, voldoende kleeding en voldoende voeding.
A. H. Borgers, 1941, Proefschrift, Utrecht.
/!
-ocr page 121- -ocr page 122- -ocr page 123- -ocr page 124-