OVER DE WERKING VAN RÖNTGENSTRALEN
OP
ONTSTEKING VAN DE HUID
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-^ '
. -¦ ,:-r- ' ' .'C nbsp;nbsp;nbsp;-’ .
1 • ^ sr.
? ^
|c •'¦'i nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--*'_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’¦-;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;¦'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ .^jr-' *1 '. •¦vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'4. jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
^x~' j ..-¦. A - nbsp;nbsp;nbsp;,¦'¦'' ¦“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' '*' --'' j
it’¦'*'''¦ nbsp;nbsp;nbsp;'è:-'.L-1
r'S-' nbsp;nbsp;nbsp;lt;¦ ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- t.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-='nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.•* ,',’-,--'---1
quot;ri.quot; nbsp;nbsp;nbsp;' V. ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-Hi'* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»r-^' “ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦quot;'.:
¦- . nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 1.4' -' '--V^:--;-/-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;öH
-V.,,,-i-'.7-'.gt;¦gt;'
ggt;-*-.••-: nbsp;nbsp;nbsp;'-r,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;.vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.lt;ï:!.j
. f nbsp;nbsp;nbsp;-r-'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;-lt;1
fc.-'r--i-.-v .'4-4f-gt;'.'-•¦= :A- ;• . -. ---.v- -';:.4C-'. j
h:^-- nbsp;nbsp;nbsp;. ..-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4v.4#'’«r-.-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- ' j-
OP
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTORnbsp;IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OPnbsp;GEZAG VAN DEN WND. RECTOR-MAGNIFICUS, L. VAN VUUREN.nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEITnbsp;DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE.nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN. OP DINSDAG 27 JANUARInbsp;1942. DES NAMIDDAGS TE 4 URE.
DOOR
WILLEM FERDINAND HENDRIK
BRUNET DE ROCHEBRUNE.
ARTS,
GEBOREN TE BATAVIA.
-ocr page 8- -ocr page 9-AAN MIJN OUDERS AAN MIJN VROUW
-ocr page 10- -ocr page 11-Het verschijnen van dit proefschrift hiedt mij een welkome gelegenheid, U, Hoogleeraren, oud-Hoogleeraren, Lectoren ennbsp;Privaatdocenten der Medische en Natuurphilosophische Faculteit te Leiden, mijn dank te brengen voor het van U genotennbsp;onderwijs.
Voorts geldt mijn dank U, Hooggeleerde van Leeuwen, Hooggeschatte Promotor, in het bijzonder. Den tijd, dien iknbsp;aan Uw kliniek heb mogen doorbrengen, zal ik steeds metnbsp;vreugde blijven gedenken.
Voor het feit, dat U mij de gelegenheid heeft geboden, dit proefschrift te bewerkstelligen, en voor Uw hulp hierbij, zegnbsp;ik U ook hartelijk dank.
Het voorbeeld, als mensch en als geneesheer door U gegeven, zal mij U immer met eerbied en dankbaarheid doen gedenken.
Hooggeleerde Tendeloo, de jaren, gedurende welke ik Uw assistent en hoofdassistent mocht zijn, hebben mij de belangstelling en de kennis bijgebracht in de Algemeene Pathologienbsp;en de Pathologische Anatomie, die mij bij den arbeid aan ditnbsp;proefschrift van groot nut zijn geweest.
Ik zeg U dank voor het vele, dat ik van. U heb mogen leeren. Mocht slechts een sprank van Uw critischen geest en Uw veelzijdige kennis op mij zijn overgegaan, dan zou ik mij reedsnbsp;gelukkig prijzen.
HoogedelGestrenge Jansen, aan Uw medewerking dank ik het feit, dat ik gedurende de mobilisatie in staat was, diennbsp;arbeid te verrichten, welke voor dit proefschrift den grondslagnbsp;heeft gevormd. Ik betuig U hiervoor mijn oprechten dank.
Ten slotte breng ik hierbij dank aan Boin en Meijers voor de groote toewijding, waarmede zij mij ter zijde hebben gestaannbsp;bij mijn proefnemingen, voor de goede verzorging der proefdieren en de Judp bij de Röntgenbestralingen.
-ocr page 12- -ocr page 13-INHOUD
Bladz.
9
VOORWOORD ................
Aanleiding tot dit proefschrift.
INLEIDING ..................................................... 11
Korte historische beschouwingen over Röntgenbestraling van de huid. Oorzalcen van de langzame ontwikkeling dernbsp;Röntgenbestraling als therapeutisch hulpmiddel bij ontstekingen. Het cardinale verschil tusschen de Röntgenbestraling van ontstekingen en die van tumoren.
Wat met dit proefschrift wordt beoogd.
HOOFDSTUK 1 nbsp;nbsp;nbsp;............................................. 15
Het ontstekingsbegrip. Ontstekingsprikkel. Vasculaire, proliferatieve en regressieve veranderingen. Hoe en waardoor weefselveranderingen ontstaan bij een ontsteking.nbsp;Verloop van een ontsteking in verband met constellatie vannbsp;plaatselijke en algemeene factoren. Moeilijkheden bij denbsp;beoordeeling van resultaten bij experimenten met Röntgenbestraling van ontstekingen. Stand van de wetenschapnbsp;over het mechanisme van Röntgenbestraling van een ontsteking.
HOOFDSTUK 2 ......... ................................... 19
Analoge chemische reacties bij acute ontsteking en Röntgenbestraling. De twee phasen in de reactie opnbsp;Röntgenbestraling van de huid. Verklaring van dit ver-schijnsel. Belang van de tweede of alcalotische phase nanbsp;Röntgenbestraling van een ontstekingsproces.
-ocr page 14-HOOFDSTUK 3 ............................................. 27
Proef van Cohnheim en Röntgenstralen. Het gedrag der leucocyten na Röntgenbestraling van een ontstelcing vannbsp;de fluid gedurende dei eerste 24 uur en later, aangetoondnbsp;aan de hand van verschillende proefnemingen. Röntgenbestraling in verband met fagocytose. Röntgenbestralingnbsp;en fermentwerking. Röntgenbestraling en proliferatie. Hetnbsp;belang van de juiste doseering bij Röntgenbestraling vannbsp;een ontstekingsproces. Belangrijke uitspraak van Freund.
HOOFDSTUK 4 ............................................. 37
Röntgenbestraling in verband met bacteriën en toxinen. Algemeene afweerreacties door Röntgenbestraling. Schematisch overzicht van theorieën en meeningen over de werking van Röntgenstralen bij een ontsteking. Samenvattingnbsp;aan de hand van histologische en klinische verschijnselen.nbsp;Belangrijke uitspraak van Schaefer.
HOOFDSTUK 3 ............................................. 46
Histologische methodes van onderzoek betreffende de werking van Röntgenbestraling van een ontstekingsproces. Bezwaren, aan de verschillende methodes verbonden. Hoenbsp;deze bezwaren theoretisch zijn te verminderen. Doelstellingnbsp;van het experimenteel onderzoek voor deze dissertatie.
HOOFDSTUK 6 ............................................. 52
Nieuwe methode van onderzoek uitgedacht. Experimenten. Resultaten. Samenvatting van uitkomsten van eigen onderzoek.
SLOTBESCHOUWINGEN .............................. 64
Eigen onderzoek in verband met opvattingen uit de literatuur.
LIJST DER AANGEHAALDE LITERATUUR ...... 68
-ocr page 15-VOORWOORD
Dit proefscKrift vindt zijn oorsprong in Ket feit, dat tlians in vele Idinielcen bij allerlei huidaandoeningen Röntgenstralen worden gebruiict als tberapeutiscK hulpmiddel, terwijlnbsp;in andere deze hehandelings-methode wordt gemeden en alsnbsp;onjuist verworpen.
Dit heeft mij tot nadenhen gebracht.
Pogingen om hier en daar mijn licht op te stelten over de therapeutische werking van Röntgenstralen, hadden weinignbsp;resultaat. (Op de Universiteit was mij hierover niets onderwezen. 1955). Ik moest ervaren, dat niemand mij een bevredigende uiteenzetting vermocht te geven van de werking vannbsp;Röntgenstralen op de ontstekingsprocessen, die men hij denbsp;behandeling van huidziekten het meest tegenkomt. (Eczemen!)
Dit heeft mijn belangstelling geprikkeld en mij er toe gebracht de literatuur te raadplegen en zelf een experimenteel onderzoek in te stellen.
De literatuur was tot voor zeer kort onoverzichtelijk. Toen het mij, na veel moeite en ten koste van zeer veel tijd, geluktnbsp;was, eenigszins een overzicht te verkrijgen van het onderwerp,nbsp;en ik het experimenteele onderzoek voor deze dissertatie reedsnbsp;had beëindigd, verscheen het werk van R. Glauner: ,,Dienbsp;Entzündungshestrahlung”, het eerste hoek, dat speciaal aannbsp;dit onderwerp is gewijd.
Bij de hestudeering van dit geschrift bleek mij opnieuw, dat er op het gebied van Röntgenhestraling van ontstekingsprocessen weinig experimenteel werk is verricht. Dit is dannbsp;ook aanleiding geweest mijn onderzoek te benutten voor hetnbsp;schrijven van een proefschrift.
-ocr page 16-« w -
'•quot;¦'ti nbsp;nbsp;nbsp;' V-'Il.quot; , 1. -t-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--Vv- l-j-,-»’'gt;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
5»r ~'''gt;lt;’¦ nbsp;nbsp;nbsp;' ‘ï't*»!.Cv«,-“‘V*^quot; ¦'^•^ '¦'-i' quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r .-fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^Z'*
r*-'-'
INLEIDING
Wilh. Konr. v. Röntgen (1843-1923), physicus te München, ontdekte in 1895 de naar hem genoemde stralen.
Bij het experimenteeren met deze stralen nam men waar, dat zij huidveranderingen konden veroorzaken. Den meestennbsp;indruk maakte aanvankelijk het verschijnsel van haaruitval.
In Juni 1896 vermeldde een krantenbericht het feit, dat iemand, die met Röntgenstralen had gewerkt, kaalhoofdignbsp;was geworden. Kort daarop verscheen een publicatie vannbsp;W. Marcuse te Berlijn, welke zich met eenzelfde geval bezignbsp;hield.
Een en ander bracht in November 1896 Freund er toe, om te trachten door middel van Röntgenstralen ontharing te verkrijgen, bij een meisje met een uitgebreide naevus pigmentosusnbsp;pilosus. Hij was hiermede de eerste, die Röntgenstralennbsp;trachtte te gebruiken als hulpmiddel bij de behandeling vannbsp;een huidafwijking en in zekeren zin is hij daarom te beschouwen als de grondlegger van deze therapie. Het experimentnbsp;van Freund had een zeer ernstige huidbeschadiging tengevolge, zoodat men achteraf beter van een mishandeling dannbsp;van een behandeling kon spreken.
Freund beschrijft het geval uitvoerig in zijn ,,Handbuch der Radiotherapie”, en niemand die verneemt, dat Freund zijnnbsp;patiënte tien achtereenvolgende dagen gedurende twee urennbsp;achtereen aan Röntgenstralen blootstelde, zal er zich thansnbsp;nog over verwonderen, dat het resultaat van de bewerkingnbsp;ongunstig was. Het gevolg was een ,,auszert schweren Dermatitis gangraenosa”, welke vier jaar later nog niet genezennbsp;was. De onmiskenbare werking van Röntgenstralen op de huidnbsp;was intusschen met dit geval opnieuw aangetoond.
11
-ocr page 18-Naarmate men met Röntgenstralen meer proeven nam, kon men de Widversckijnselen, die zij veroorzaakten, naar denbsp;intensiteit rangschikken, van een voorbijgaande lichte roodheidnbsp;tot niet of moeilijk genezende ulcera.
Men kwam tot de gevolgtrekking, dat het werken met Röntgenstralen allerminst vrij van gevaren was. Er ontstondnbsp;echter tegelijkertijd een streven, om deze geheimzinnige stralennbsp;dienstbaar te maken aan de behandeling van huidziekten,nbsp;hetgeen men aanvankelijk, in de jaren 1896-1900, volkomennbsp;willekeurig beproefde. Er was letterlijk geen huidziekte, waarbij men de bestraling met Röntgenstralen onbeproefd liet. Denbsp;resultaten waren afwisselend, nu eens gunstig, dan ongunstig,nbsp;en dikwijls twijfelachtig. Meermalen bleven min of meernbsp;ernstige laesies niet uit, zoodat men over het algemeen zeernbsp;sceptisch stond tegenover Röntgenbehandeling van huidziekten. Destijds kon men zich omtrent de oorzaak van dezenbsp;wisselende resultaten slechts in gissingen verdiepen. Thansnbsp;kan men zeggen, dat die oorzaak gelegen was in de technischenbsp;onvolkomenheid van de Röntgentoestellen en het ontbrekennbsp;van goede meetinstrumenten, waardoor men de patiëntennbsp;vrijwel willekeurig aan de Röntgenstralen blootstelde. Na denbsp;verbetering der technische hulpmiddelen, van omstreeks 1900nbsp;af, was het mogelijk Röntgenstralen meer wetenschappelijknbsp;toe te passen, doordat men de doseering leerde beheerschen.
De Röntgenbehandeling is empirisch ppgebouwd. Hoewel thans de groote therapeutische mogelijkheden der Röntgenstralenbehandeling in het algemeen niet meer in twijfel wordennbsp;getrokken en Röntgenbestraling in alle moderne klinieken doornbsp;vaklieden zonder verrassingen wordt toegepast, tast mennbsp;omtrent de uiteindelijke werking dezer stralen nog in hetnbsp;duister. Een der empirisch vastgestelde feiten is de gunstigenbsp;werking van Röntgenbestraling op vele ontstekingsprocessennbsp;en in het bijzonder op die van de huid.
Het nut van Röntgenbestraling van ontstekingsprocessen is nog niet algemeen erkend, dit in tegenstelling tot de bestraling
van tumoren, de Röntgentestraling tij bloedziekten, de Röntgenepilatie en de Röntgencastratie.
üe ernstige teschadigingen, met als gevolg de angst voor Röntgenstralen, betten zeker remmend gewerkt op de ontwikkeling van deze behandelingswijze tij ontstekingen. Vooropgesteld zij, dat de therapeutische bestraling verricht moetnbsp;worden door hen, die zich op dit gebied speciaal bekwaamdnbsp;hebben. Dan is het werken met Röntgenstralen niet meernbsp;gevaarlijk te achten.
De angst voor deze stralen, welke omstreeks het einde van de vorige eeuw als modern kon worden beschouwd, moet nunbsp;als ouderwetsch worden aangemerkt. Hij is een gevolg vannbsp;onbekendheid met de Röntgenstralen.
Op het gebied der tumorenbehandeling was Röntgenbestra-ling dikwijls de eenige therapie, waarbij men nog op gunstig resultaat durfde hopen. Vandaar dat op dit gebied de behandeling met Röntgenstralen grondig is onderzocht. Anders isnbsp;het gesteld met de behandeling van ontstekingsprocessen doornbsp;middel van Röntgenstralen. Voor de behandeling van ontstekingsprocessen beschikte men over zooveel beproefdenbsp;methoden, dat de behoefte zich niet deed gevoelen, met eennbsp;andere werkwijze te beginnen, waarvan de eerste resultatennbsp;onbevredigend waren geweest. In bepaalde gevallen echter,nbsp;waarbij men door behandeling met de gebruikelijke methodennbsp;geen goede resultaten verkreeg, werden de Röntgenstralennbsp;wel beproefd en hierbij kwam menigeen tot de conclusie, datnbsp;deze behandelingswijze de beste was. Dit is o.a. het geval metnbsp;de behandeling van furunkels van het aangezicht.
Daar hierbij met Röntgenstralen gunstige resultaten werden
Baensch: Stralilenther. 47: 188 en Arch. klin. Chir. 135:367. Vergelijkend onderzoek van 103 gevallen van gelaatsfurunkels, behandeld volgens conservatieve methode en een even groot aantal gevallen,nbsp;bovendien behandeld met Röntgenbestraling, in dezelfde kliniek.nbsp;Mortaliteit van de eerste groep gevallen 10,7 %; van de tweedenbsp;groep 1.9%.
13
-ocr page 20-verkregen, terwijl dit bovendien bij tal van andere behandelingen bet geval was, ligt bet voor de band, dat bet zeer wel mogelijk is, dat men ook nog andere ontstekingsprocessennbsp;beter zal kunnen behandelen met Röntgenstralen, indien mennbsp;althans over deze stralen kan beschikken. Het is in ieder gevalnbsp;reeds een uitgemaakte zaak, dat meerdere onstekingsprocessennbsp;zeer goed te behandelen zijn met Röntgenstralen (Panaritia,nbsp;lympfangitis, erysipelas, enz.).
Dat men aan Röntgenstralen dikwijls het begrip gevaar verbindt, vindt zijn oorsprong in het resultaat van de bestraling van kwaadaardige gezwellen, bijvoorbeeld van carcinomen. Hierbij past men namelijk de grootst mogelijke dosisnbsp;toe, waarbij de tumor zooveel mogelijk wordt geschaad, terwijlnbsp;men tevens beoogt de rest van het organisme zooveel mogelijk hiervoor te behoeden. Uit den aard der zaak werkt mennbsp;hierbij dus met voor het weefsel vernietigende doses.
Men moet zich bij de bestraling van ontstekingsprocessen echter geheel van dit begrip vernietiging losmaken. Men werktnbsp;hierbij namelijk uitsluitend met zeer kleine doses.
Omtrent de procesen, die zich afspelen bij Röntgenbestra-ling van ontstekingen wist men tot voor kort in het algemeen niet veel. De practische ervaring was de theoretische wetenschap ook op dit gebied voor. De wetenschappelijke bevestiging van proefondervindelijk vastgestelde feiten kon dennbsp;laatsten twijfel betreffende de gunstige werking van Röntgenstralen op ontstekingsprocessen wegnemen.
Met dit proefschrift is beoogd:
Ie. enkele der voornaamste onderzoekingen en theorieën over de werking van Röntgenstralen in verband metnbsp;ontsteking naar voren te brengen;
2e. een eigen onderzoek te beschrijven en de resultaten hiervan te toetsen aan opvattingen uit de literatuur.
14
-ocr page 21-HOOFDSTUK l.
Ontsteking is een begrip, dat veel aanleiding beeft gegeven tot verwarring. Het is derhalve dienstig bet begrip ontstekingnbsp;nauwkeurig te omscbrijven, alvorens te beginnen met een uiteenzetting over de werking van Röntgenstralen op ontsteking.
Herbaaldelijk beeft men voorgesteld bet ontstekingsbegrip op te geven, daar zeer verschillende processen niet van ontsteking zouden zijn te onderscheiden. Inderdaad is bet gebiednbsp;der ontsteking niet overal scherp te begrenzen, maar bet begripnbsp;laat aan scherpte nauwelijks te wenscben over. (N. Pb.nbsp;Tendeloo: Grondbeginselen der Algemeene Ziektekunde,nbsp;1928. bladz. 308).
Ontsteking (in bet organisme van boogere zoogdieren) is een proces, bestaande uit vasculaire, proliferatieve en regressieve veranderingen.
De oorzaak van deze veranderingen is een ontstekingver-wekkende schadelijkheid, een z.g. ontstekingsprikkel. Ont-stekingsprikkels kunnen worden onderscheiden in natuurkundige, fysico-cbemiscbe en scheikundige, of volgens een anderen j maatstaf in steriele en parasitaire (infectieuze).
Samenwerking van meerdere prikkels is mogelijk.
De vasculaire veranderingen onderscheiden zich bij ontsteking door een zekere beschadiging van den vaatwand (begrip ,.alteratie” van Cohnheim). Zij bestaan uit hyperaemie, haemorrhagic, vloeibare en cellige exsudatie (uittreding van wittenbsp;bloedcellen door diapedese; zie bladzijde 27).
Cellige exsudatie of emigratie kan bestaan in uittreden van gelobdkernige leucocyten, kleine lymfocyten en plasmacellen.
Gelobdkernige leucocyten komen voor bij acute ontstekingen en acute verergeringen van chronische ontstekingen.
15
-ocr page 22-Kleine lymfocyten voornamelijk bij chroniscbe ontstekingen. Plasmacellen bij subacute en chronische ontstekingen.
De prolijeratieve veranderingen bestaan uit woekering (proles, kroost: fero, dragen) van weefsel-elementen. Het is meestal bindweefsel, dat prolifereert. Maar ook gliaweefsel in hetnbsp;centrale zenuwstelsel kan dit doen, evenals glomeruluskapsel-epitheel en epitheel van huid en slijmvlies (bijvoorbeeld bijnbsp;lupus: atypisch woekeren in het subepitheliale bindweefsel).
Ook bij ontsteking geldt het principe, dat cellen alleen ontstaan uit gelijksoortige cellen. Jonge bindweefselcellennbsp;kunnen wel op lymfocyten gelijken, zelfs op plasmacellen,nbsp;maar het bewijs is nooit geleverd, dat zij ooit uit iets anders,nbsp;dan uit bindweefselcellen ontstaan. Dus: omnis cellula enbsp;cellula eiusdem generis.
Bindweefsel kan reeds na eenige uren bij een ontsteking teekenen van beginnende celdeeling toonen: zwelling van cel-lichaam en kern, daarna deeling. Gewoonlijk duurt het langer,nbsp;eer er noemenswaardige vermeerdering van het bindweefselnbsp;is waar te nemen. Hiervan is voornamelijk sprake bij subacutenbsp;en chronische ontsteking.
Vezelachtig bindweefsel kan zich ook uit endotheel vormen. Waar vaathoudend bindweefsel groeit, kan vaatvorming uitgaan van haarvaatjes.
In weefsel met proliferatieve ontsteking zien we derhalve nieuwgevormde haarvaatjes, bindweefselcellen van verschillenden vorm, grootte en leeftijd. Zeer jonge bindweefselcellen,nbsp;welke lijken op lymfocyten, noemt men epitheloide cellen.nbsp;Zoodra ze vezelvorming toonen noemt men ze fibroblasten.
Regressieve veranderingen kunnen bestaan uit ontaarding van het parenchym, necrobiose en necrose. De ontaarding isnbsp;meestal troebele zwelling, vettige of slijmachtige ontaarding,nbsp;soms celhydrops of afstooting van epitheel. Necrobiose is eennbsp;ontaarding die tot versterf leidt. Necrose is een omschrevennbsp;versterf in het levende organisme.
Vasculaire, proliferatieve en regressieve veranderingen
vinden wij nooit samen zonder ontstelcing. Maar deze veranderingen zijn niet altijd even duidelijk aanwezig, In den aanvang, zoowel als aan het einde, kunnen een of meerdere er vannbsp;onduidelijk zijn en zelfs wel ontbreken. Zelfs op het hoogtepunt van een ontsteking kan het moeite kosten regressieve veranderingen aan te toonen, wanneer de beschadiging gering isnbsp;en gevoelige parenchymcellen ontbreken, zooals bijvoorbeeldnbsp;in het onderhuidsche bindweefsel. Soms vindt men als teekennbsp;van proliferatie slechts ,,geprikkelde” cellen en kernen. Ooknbsp;exsudatie (emigratie) is niet altijd zeker aan te toonen.
Bij de beschouwing, hoe en waardoor weefselveranderingen ontstaan bij ontsteking, rijst de vraag, of zij tegelijk of na elkaar,nbsp;eventueel of zij afhankelijk van elkaar optreden. Men moetnbsp;zich hierbij meestal tevreden stellen met onderstellingen.nbsp;Wanneer een ontstekingverwekkende schadelijkheid door hetnbsp;bloed het weefsel bereikt, is het aannemelijk, dat de alteratienbsp;van den vaatwand aan de beschadiging van het perivasculairenbsp;weefsel voorafgaat. De mogelijkheid is echter niet uit te sluiten,nbsp;dat een bepaald deel van het weefsel een bijzondere affiniteitnbsp;heeft voor de ontsteking-verwekkende schadelijkheid. De verschillende weefselveranderingen kunnen ook onafhankelijk vannbsp;elkaar door dezelfde schadelijkheid ontstaan.
Het verloop van een ontsteking wordt bepaald door een constellatie van algemeene en plaatselijke factoren, welkenbsp;slechts ten deele zijn te overzien. (N. Ph. Tendeloo, Grondbeginselen der Algemeene Ziektekunde, 1928, bladz. 26).nbsp;Zij bepalen de prikkelbaarheid van het weefsel ten opzichtenbsp;van de ontsteking-verwekkende schadelijkheid: de ontstekings-prikkel. Een ontsteking is dus afhankelijk van de verhoudingnbsp;van prikkelbaarheid en prikkelsterkte.
Bij de beoordeeling van resultaten van experimenten in het algemeen, zullen onvermijdelijk altijd groote moeilijkhedennbsp;blijven bestaan, door telkens optredende wijzigingen van denbsp;constellatie door wisselwerkingen, circuli vitiosi en andere
17
-ocr page 24-verwikkelingen. Proefdieren kunnen allerlei ras- en individueele verschillen vertoonen. De verschillende soorten van aanleg,nbsp;disposities en constellaties spelen ook een rol.
De histologische veranderingen bij ontsteking zijn het gemakkelijkste voor onderzoek toegankelijk en daarom ook bet beste onderzocht. Behalve de problemen, die zich hierbij voordoen en waarbij men nog op tal van vragen het antwoordnbsp;schuldig is gebleven, doen zich nog chemische en serologischenbsp;vraagstukken voor, waarvan de oplossing, die niet mindernbsp;moei lijk is, ons in de toekomst wellicht een beter inzicht zalnbsp;kunnen geven.
Hoewel het begrip ontsteking dus geen aanleiding behoeft te geven tot verwarring, doen zich bij de verklaring der verschillende processen nog tal van moeilijkheden voor. De invloednbsp;van Röntgenstralen op normaal weefsel is nauwelijks onderzocht. Het is niet bekend, hoe Röntgenstralen werken, nochnbsp;waar het aangrijpingspunt der stralen is. Hieruit kan men reedsnbsp;de gevolgtrekking maken, dat men ook nog over het mechanisme van de Röntgenbestraling van een ontsteking uiteindelijk volkomen in het duister tast.
Een aantal belangwekkende feiten zijn echter bij verschillende experimenten op dit gebied aan het licht gekomen, welke zeker de moeite waard zijn om nader bezien te worden ennbsp;welke althans eenig inzicht geven in het gebeuren bij Röntgenbestraling van een ontsteking.
18
-ocr page 25-HOOFDSTUK 2
In ieder boek over patKoIogiscbe anatomie kan men vermeld vinden, dat stralen in bet algemeen ontstekingen kunnen verwekken. Ook van Röntgenstralen is dit een bekend feit. Veelnbsp;minder bekend is, dat na Röntgenbestraling, ook in kleinenbsp;doses, in de bestraalde weefsels processen plaats vinden, dienbsp;analoog zijn aan die, welke zicK voordoen bij iedere willekeurige ontsteking. Deze processen zullen in de volgende bladzijden worden besproken.
Vasculaire, proliferatieve en regressieve veranderingen staan in verband met veranderingen van bet zuur-base-even-wicbt in bet weefsel. In hoeverre er een oorzakelijk verbandnbsp;bestaat, wordt bier buiten beschouwing gelaten. Een vaststaand feit is, dat men bij een ontsteking een verschuivingnbsp;vindt van bet zuur-base-evenwicbt naar den zuren kant, hetgeen men ook vindt na Röntgenbestraling.
Schade, Neukirscb en Halpert onderzochten H-ionencon-centraties van weefselvloeistoffen in het subcutane weefsel, door middel van een voor dit doel speciaal geconstrueerdenbsp;subcutane electrode. (Z. exper. Med. 24:11). Als normale phnbsp;werd gevonden 7,29—7,14. Deze getallen konden door anderennbsp;worden bevestigd. In het algemeen worden voor de H-ionen-concentraties van het bloed lagere waarden gevonden.
Bij acute etterige ontsteking van de huid vond Schade een ph van 6,44—5,96. In het bloed komen zulke sterk zure reactiesnbsp;praktisch niet voor. Het buffersysteem van de subcutis is veelnbsp;kleiner dan van het bloed. Bij pathologische toestanden in denbsp;huid zijn de schommelingen van de ph in de subcutis daaromnbsp;veel grooler.
Veranderingen van de ph in de weefselvloeistof der subcutis
19
-ocr page 26-zijn van invloed op alle cliemisclie processen van de kuid. (CoIIoidale toestand der eiwitten, werkzaamheid van fermenten, pigmenteering, transmineralisatie, enz.) De acidose vannbsp;het weefsel hij een ontsteking hrengt men in verhand metnbsp;verschillende klinische symptomen, o.a. met de pijn.
Terloops zij hier opgemerkt, dat acidose van het weefsel een grootere gevoeligheid voor Röntgenstralen geeft, hetgeen doornbsp;Uhimann is waargenomen, hij Röntgenhestraling van konijnen,nbsp;die met haver waren gevoerd, waardoor acidose van het weefselnbsp;ontstaat. (Ellinger : Die hiologischen Grundlagen der Strahlen-hehandlung).
Kapansky en Soloweitschik bepaalden op dezelfde wijze als Schade (met een suhcutane electrode) den invloed vannbsp;Röntgenhestraling op de ph. (Z. experim. Med. 55 : 111.)nbsp;Deze onderzoekers konden reeds na eenige uren een verschuiving van het zuur-hase-evenwicht vaststellen, naar dennbsp;zuren kant, analoog aan het gebeuren hij een ontsteking.nbsp;De proeven werden gedaan hij konijnen. Vóór de bestralingnbsp;werd een ph gevonden van 7,18. Na de bestraling: na 3 uur:nbsp;7,06; na 6 uur: 7,02: na 24 uur: 7,00: na 48 uur: 7,07.
Hoewel in geringere mate, kon ook een overeenkomstige invloed van de bestraling op de ph van het bloed wordennbsp;waargenomen.
Ongeveer te zelfder tijd deed Liechti soortgelijke proeven, waarbij hij hetzelfde resultaat verkreeg. (Klin. Wschr. 1927:nbsp;11). De acidose na Röntgenhestraling wordt na korten tijdnbsp;gevolgd door een lang aanhoudende alcalose, hetgeen vannbsp;groote practische beteekenis is.
Het was Kohier reeds opgevallen bij het kleuren van microscopische praeparaten, dat de bestraalde praeparaten veel moeilijker te kleuren waren met eosine, dan de onbestraalde.nbsp;Hij zocht de verklaring hiervan in een veranderde reactie vannbsp;het weefsel, in verband met de mededeelingen van Kroetz,nbsp;betreffende alcalose van het bloed na Röntgenhestraling.
20'
-ocr page 27-(BiocKem. ZscKr. 151:146 en 449). KoKIer nam waar, dat als Kij normale praeparaten voorteKandelde met een büffer-mengsel van sec. Natriumtifosfaat, ketzelfde verschijnsel optrad als na Röntgenbestraling, hetgeen hij in overeenstemmingnbsp;achtte met de mededeeling van Kroetz.
De verschuivingen van de waterstofionenconcentratie zijn in het hloed veel gemahhelijher aan te toonen dan in hetnbsp;weefsel, en daarom ook meer onderzocht. Meerdere onderzoekers konden aantonnen, dat na Röntgenhestraling in hetnbsp;bloed eerst een acidose optreedt, die korten tijd blijft bestaannbsp;en uiterlijk den derden dag gevolgd wordt door een lang aanhoudende alcalose. Dit is een algemeene regel bij Röntgen-bestraling, waarbij de aard van het bestraalde gebied (orgaan)nbsp;een duidelijke rol speelt, wat betreft de mate van acidose ennbsp;alcalose. Een uitzondering maakt de lever. Wanneer men hetnbsp;gebied van de lever met Röntgenstralen bestraalt, treedt welnbsp;een sterke acidose op, maar de tweede phase, van de alcalose,nbsp;blijft uit. Een zeer sterke acidose treedt op na bestraling vannbsp;het gebied van de maag. Een en ander komt duidelijk totnbsp;uiting in de proeven van v. Pannewitz (Arch. Klin. Chir.nbsp;143 : 697).
V. Pannewitz bestraalde bloedserum in vitro en stelde vast, dat na de bestraling een verschuiving van het zuur-base-even-wicht naar den zuren kant had plaats gevonden. Hier gebeurdenbsp;dus hetzelfde, als in weefselvloeistof en bloed in het organismenbsp;plaats had, in de eerste phase. Hij nam derhalve aan, dat dezenbsp;eerste phase ontstaat door directe inwerking van Röntgenstralen op het bloedserum. De tweede alcalotische phase isnbsp;moeilijker te verklaren.
Het is te verwachten, dat het organisme op de acidose zal reageeren met een vermeerderden toevloed van basen. Hiermede is echter de sterke en langdurige alcalose niet te verklaren. v. Pannev/itz is van meening, dat de tweede phase dernbsp;alcalose het gevolg is van stofwisselingsproducten, die ontstaan door de bestraling. Op klinische gronden onderstelt hij
een wericing op Ket vegetatieve zenuwstelsel, voornamelijk op dé N. Vagus.
Holthusen trackt alle versckijnselen na Röntgenkestraling te verklaren door vagusprikkeling (StraKIentker. 2 : 403). Ooknbsp;de Röntgenkater wordt in verband gebracht met vagusprikke*nbsp;ling en alcalose. De Röntgenkater treedt altijd op in de alca-lotiscbe pbase.
Aangezien er bij een ontsteking een acidose van bet weefsel bestaat en er ten gevolge van Röntgenbestraling ook eennbsp;acidose optreedt, ligt bet voor de band aan te nemen, dat ernbsp;bij bestraling van een ontstekingsproces, altbans in de eerstenbsp;pbase, een cumulatie zal plaats vinden van de factoren, dienbsp;acidose teweeg brengen. In de tweede pbase kan men verwachten, dat de alcalose tengevolge van de bestraling, denbsp;acidose van de ontsteking zal tegenwerken. Voor de juistheidnbsp;van deze veronderstelling pleiten meerdere klinische en experi-menteele waarnemingen. (Zie verderop).
In overeenstemming met bet bovenstaande is ook bet volgende. Uitgaande van de veronderstelling, dat de acidose bij een ontsteking de oorzaak is van de pijn, hebben v. Gaza ennbsp;Brandi getracht door kunstmatige alcaliseering van bet ontstoken weefsel de pijn te verdrijven. (Klin. NVscbr. 1926:nbsp;1123; 1927:11).
In gepuncteerde abcessen spoten zij een buffermengsel van sec. Natrium bifosfaat. (Zie bet experiment van Kohier,nbsp;bladz. 20l) Hierd oor gelukte bet inderdaad de pijn voor 10 totnbsp;20 uur te doen verdwijnen. Op soortgelijke wijze behandeldennbsp;zij de meest uiteenloopende huidaandoeningen met gunstignbsp;resultaat. (Furunculose, ulcera cruris, herpes zoster, erysipelas,nbsp;enz.). Ook de functio laesa bij de ontstekingen verbeterde doornbsp;de behandeling. Nu kan men bij Röntgenbestraling vannbsp;ontstekingen waarnemen, dat de pijn kort na de bestralingnbsp;toeneemt. Omstreeks bet tijdstip, dat de alcalose na deRöntgen-bestraling verwacht kan worden, neemt ook de pijn af.
22
-ocr page 29-Zooals op tiadzijJe 20 reeJs werJ vennelJ, staat Je .aciJose ooic in vertanJ met Ket transmineralisatieproces.
Door Meltzer zijn onJerzoelcingen geJaan, omtrent veranJe-ringen van Je anorganiscke bestanJJeelen in ontstolcen weefsel. (Arcbiv. klin. Cbir. 184: 191, 210 en 229). Deze proevennbsp;werJen geJaan volgens bet principe van verasscbing van on-gelcIeurJe coupes voor microscopiscb onJerzoelc. Hierbij is betnbsp;mogelijlc, om Je organische Jeelen te verbranJen, terwijl Jenbsp;zouten in bun oorspronkelijke groepeering voor waarnemingnbsp;bebouJen blijven. Het scbijnt, Jat een ervaren onJerzoeker ooknbsp;in een z.g. verascbt praeparaat Je oorspronkelijke bistologiscbenbsp;structuur kan herkennen, JoorJat bet anorganische ,,scelet ’nbsp;volkomen intact blijft. Dit is bet z.g. ,,GesamtascbenbilJ”, Jatnbsp;verkregen worJt Joor verhitting tot 300°C. Door verJerenbsp;bebanJeling is bet mogelijk calcium-, magnesium-, pbospbaat-en ijzerverbinJingen te Jifferentieeren. *)
Ontstekingen werJen verwekt Joor miJJel van catgut-JraaJjes, Jie Joor Je buiJ van konijnen werJen gebaalJ. Bij Je proefexcisie werJ Je JraaJ met omgeving geëxciJeerJ,nbsp;terwijl Je coupes werJen gemaakt looJrecbt op Je richting vannbsp;Jen JraaJ. Men kon zooJoenJe in ieJere coupe een JoorsneJenbsp;van Jen JraaJ vinJen, met onstekingsreactie er om been, tengevolge van Je aanwezigbeiJ van dit corpus alienum. Denbsp;anorganische veranJeringen Joor Jeze ontstekingen werJen opnbsp;verscbillenJe tijJstippen gevolgJ.
De praeparaten zijn niet houJbaar, zooals gewone gekleurJe microscopische praeparaten. De waarnemingen moesten Jannbsp;ook fotografisch worJen vastgelegJ. VeranJeringen werJennbsp;beoorJeelJ naar het ,,normales GesamtaschenbilJ”, ,,normalesnbsp;KalkaschenbilJ”, ,,normales MagnesiumbilJquot;, enz.
Een onJerzoek wees uit. Jat met een Josis van 825 r bij konijnen het beste te werken was. Deze Josis werJ gelijknbsp;gestelJ aan ^/2lt;—Jer menschelijke erytheemJosis.
Voor technielc en verdere bijzonderheden wordt bier verwezen naar de oorspronkelijke publicatie.
23
-ocr page 30-Bij liet onderzoek werd aangetoond, dat de anorganiscKe structuur van ket weefsel in de versckillende stadia van eennbsp;ontsteking op karakteristieke wijze verandert.
Bij een ontsteking ontstaat aanvankelijk een vermeerdering van de totale zoutKoeveelkeid, met een maximum na ongeveernbsp;8 dagen. Daarna vermindert de KoeveelKeid zouten weer langzamerhand. Voor wat betreft de verschillende zouten afzonderlijk, is het proces ook typisch. Een groote hoeveelheid magnesium is hijvoorheeld karakteristiek voor een acute ontstekingnbsp;en een geringe hoeveelheid voor een chronische.
Meltzer en Küthz onderzochten volgens dezelfde methode den invloed van Röntgenhestraling op de normale anorganischenbsp;weefselstructuur. (Strahlenther. 62 : 406).
Het hleek hij deze proeven, dat na Röntgenhestraling ook karakteristieke veranderingen plaats vonden, die aanvankelijknbsp;analoog waren met die hij een ontstekingsproces. Na 7 uurnbsp;was reeds een toename van de hoeveelheid zouten te zien, metnbsp;een maximum ongeveer 30 uur na Röntgenhestraling. Van dennbsp;tweeden tot den zesden dag verminderde de hoeveelheid zoutennbsp;weer langzamerhand, om daarna weer toe te nemen. Evenalsnbsp;hij het proces van de acidose kan men hier weer van eennbsp;reactie in twee phasen spreken.
Meltzer en Kühtz onderzochten verder, wat er gebeurde hij Röntgenhestraling van een ontstekingsproces. (Strahlenther.nbsp;62 : 425). De ontsteking werd weer verwekt op dezelfde wijzenbsp;als hoven beschreven. Na V2 uur werd het gebied van dennbsp;draad bestraald met 823 r. Een reactie in twee phasen was ooknbsp;na deze bestralingen waar te nemen. Er had een interferentienbsp;plaats van verschijnselen van draadontsteking en van Röntgenhestraling. Het eindresultaat was een geringere hoeveelheidnbsp;zouten, dan hij een overeenkomstige ontsteking zonder Röntgen-bestraling.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
Zeer interessant zijn de proeven van Meltzer en Kühtz met gefractionneerde bestralingen van een ontsteking (Strahlenther.nbsp;62 : 406). ^Vanneer zij een half uur na het inhrengen van
24
-ocr page 31-den draad tegonnen met gefractionneerde testraling van tel-; kens 220 r, met één dag hisscKenpoos, dan fcleef zout-toename,nbsp;karakteristiek voor ontsteking zonder bestraling, gedurende 5nbsp;dagen achterwege en kon pas na dien tijd worden waargenomen. De Röntgenreactie in twee phasen bleef bier dusnbsp;uit. Merkwaardig is, dat ontsteking en Röntgenbestraling iedernbsp;afzonderlijk tot zouttoename aanleiding gaven, maar dat beidenbsp;processen samen eikaars werking de eerste 5 dagen neutraliseerden. Het maakt den indruk, dat bet gebeele proces verschoven wordt.
\Vanneer de Röntgenbestraling werd toegepast 4 Va uur na bet inbrengen van den draad, dus nadat er een reactie opnbsp;dit corpus alienum was te verwachten, was 7 uur later eennbsp;belangrijke zouttoename waar te nemen, die door Röntgenbestraling niet werd beïnvloed. In de overeenkomstige bistolo-giscbe praeparaten was te zien, dat bet ontstekingsproces doornbsp;den draad na de bestralingen langzamerhand terug ging,nbsp;terwijl de anorganische reactie bleef bestaan. Een verklaringnbsp;voor deze feiten is nog niet gevonden.
De aandacht wordt erop gevestigd, dat de anorganische veranderingen in de huid tengevolge van Röntgenbestralingnbsp;zich het eerst en voornamelijk in de subcutis afspelen.
De chemische onderzoekingen zijn, hoewel slechts gering in aantal, van groote theoretische beteekenis.
Een analogie tusschen het gebeuren bij een ontstekingsproces en dat na Röntgenbestraling is duidelijk.
Röntgenbestraling staat gelijk met een prikkel, die veranderingen teweeg brengt, zooals onstekingsprikkels kunnen doen. De vraag is: moeten Röntgenstralen ook worden opgevat alsnbsp;een ontstekingsprikkel?
Van groote beteekenis is de reactie in twee phasen na Röntgenbestraling. Neemt men aan, dat Röntgenbestralingnbsp;een ontstekingsprikkel geeft, dus dat Röntgenbestralingnbsp;gelijk staat met een ontstekingverwekkende schadelijkheid, dannbsp;zou men bij Röntgenbestraling van een ontstekingsproces een
23
-ocr page 32-samenwerking (cumulatie?) van twee scliadelijlce processen moeten krijgen. De mogelijkKeid kiervan is in de eerste pKasenbsp;geenszins uit te sluiten. In de tweede pkase gebeurt echternbsp;iets, dat in volkomen tegenstelling is met het proces van denbsp;eerste phase (overgang van acidose in alcalose). Hier vindtnbsp;juist een reactie plaats, om de schadelijkheden te neutrali-seeren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II fl ^
Uit klinische en experimenteele waarnemingen is gebleken, dat Röntgenbestraling van ontstekingsprocessen tot snellerenbsp;genezing leidt. De gunstige werking van Röntgenbestralingnbsp;van ontstekingsprocessen is absoluut onmiskenbaar en bovennbsp;iederen twijfel verheven. (Statistieken, Klin. Wschr. 31:1462).
Men zou kunnen veronderstellen, dat het ontstekingsproces in de eerste phase sneller verloopt, door versterking van dennbsp;oorspronkelijken ontstekingsprikkel, om vervolgens in de tweedenbsp;phase gunstiger te verloopen, door een reactie tengevolge vannbsp;de prikkels van de eerste phase. De tweede phase moet theoretisch de belangrijkste zijn.
Een open vraag is, of het proces in de tweede phase ,,specifiek” geacht moet worden voor Röntgenstralen. Zou dit inderdaad het geval zijn, dan zou de behandeling met Röntgenstralen een uitzonderlijke plaats innemen in de therapie der ontstekingen.
In verband met klinische en experimenteele waarnemingen zal later op deze theoretische beschouwingen nader wordennbsp;teruggekomen. (Zie o.a. bladz. 45 en 63).
De gefractionneerde bestralingen maken het nog moeilijker, de processen te begrijpen. Vele problemen zullen vermoedelijknbsp;pas tot klaarheid gebracht kunnen worden, wanneer meernbsp;onderzoek verricht is op chemisch en biologisch-chemischnbsp;gebied.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Over het algemeen zijn tot dusver de resultaten van klinische en histologische onderzoekingen, door de mogelijkheid van directe waarneming, meer grijpbaar.
26
-ocr page 33-HOOFDSTUK 3
De vasculaire veranderingen spelen bij een ontsteking dikwijls een overwegende rol. Zij onderscheiden zich doornbsp;alteratie van den vaatwand. (Bladz. 15).
Door middel van de klassieke proef van Julius Cohnheim kan men een zeer belangrijk mechanisme van het ontstekings-proces demonstreeren. Bij deze proef gebeurt het volgende.
In een uitgespannen long, in het peritoneunm of in het zwemvlies van een kikvorsch wordt microscopisch waargenomen, wat zich afspeelt in de bloedvaten, wanneer het weefselnbsp;geprikkeld wordt door prikkels, die als ontstekingsprikkelsnbsp;bekend zijn.
Men ziet, dat eerst slagadertjes, dan adertjes en ten slotte haarvaatjes zich verwijden, terwijl de bloedstroom aanvankelijk versneld wordt. Bij toenemende verwijding neemt denbsp;stroomsnelheid af. In de vaten, waarin de stroomsnelheid hetnbsp;geringst is (aders), treden witte bloedcellen uit den axialennbsp;bloedcylinder in de wandruimte vanPoiseuille. Zij hoopen zichnbsp;tegen den vaatwand op. Aan den buitenkant van zulk een vatnbsp;ziet men na eenigen tijd witte bloedcellen door den vaatwandnbsp;heenkruipen, door amoeboide bewegingen. Chromocytennbsp;treden ook wel eens door den vaatwand naar buiten, waarschijnlijk passief, door den bloeddruk, aangezien van roodenbsp;bloedlichaampjes nooit bewegingen zijn waargenomen.
De verplaatsing tegen den vaatwand kan zuiver natuurkundig worden verklaard. Bovendien kan een positief chemo-tactische werking een rol spelen.
Onder gewone omstandigheden treden witte bloedcellen ook wel eens door den vaatwand in het omgevende weefsel. Denbsp;alteratie van den vaatwand zal dit doorkruipen wellicht verge-
27
-ocr page 34-makkelijken. Houdt de tloedstroom door den een of anderen factor op, dan vindt ook de diapedese een eind.
Door de nieuwe opvattingen wordt de acidose van het weefsel verantwoordelijk gesteld voor hetgeen hij de proef vannbsp;Cohnheim is waar te nemen.
Door middel van Röntgenstralen kan men precies dezelfde vaatver^chijnselen te voorschijn roepen hij het experiment vannbsp;Cohnheim, als met andere (onstekings)prikkels.
Volgens Lewis kunnen door prikkels in het weefsel hista-minachtige stoffen vrijkomen, die tot vaatverwijding aanleiding geven. (Lewis: The hlood vessels of the human skin and theirnbsp;reponses 1927 : 59).
Het is niet onmogelijk, dat door Röntgenhestraling hetzelfde gebeurt. Het Röntgenerytheem tracht men op deze wijze welnbsp;te verklaren.
Theoretisch hlijft dan nog de vraag hestaan, of Röntgenstralen direct of indirect op de vaten werken.
De meeste onderzoekers nemen aan, dat Röntgenstralen werken op de weefselhestanddeelen zelf en niet via zenuwen.
Vast staat, dat Röntgenstralen vaatverwijding kunnen veroorzaken en invloed kunnen uitoefenen op de diapedese.
Klinisch is ten duidelijkste bewezen, dat witte bloedcellen in het algemeen zeer gevoelig zijn voor Röntgenstralen.nbsp;(Bestraling van milt en lymfklierenl)
De diapedese bij de proef van Cohnheim tengevolge van Röntgenhestraling is schijnbaar in strijd met tal van waarnemingen, die aantoonden dat leucocyten bij experimenteelnbsp;verwekte ontstekingen na Röntgenhestraling uit de weefselsnbsp;verdwenen. Op deze waarnemingen heeft men een aantalnbsp;theorieën gebaseerd, die onjuist zijn gebleken. (Freund ennbsp;Fukase; door Röntgenhestraling wordt een ontstekingsprocesnbsp;geremd, bladz. 4l).
De waarnemingen, volgens welke leucocyten na Röntgen-bestraling in ontstoken weefsel in aantal verminderden, waren juist, maar dit ziet men pas 24 uur na de bestraling. Gedurende
28
-ocr page 35-de eerste 24 uren neemt het aantal leucocyten na Röntgen-Lestraling toe! Dit is wèl in overeenstemming met de proef van CoKnheim.
Er zijn weinig onderzoekingen bekend over het gedrag der leucocyten in de eerste 24 uur na bestraling van een ontste-kingsproces. Dit tijdvak is van groote theoretische beteekenis.
Buhtz heeft zulk een experimenteel onderzoek gedaan. (Frank. Z. Path. 44 : 37). Hij bestraalde snijwonden van denbsp;huid en onderzocht het weefsel histologisch op opeenvolgendenbsp;tijdstippen. Hierbij bleek, dat reeds na 1 uur in de bestraaldenbsp;wonden meer leucocyten waren te vinden dan in onbestraalde.nbsp;Dit bleef het geval gedurende 24 uur. Daarna veranderde hetnbsp;beeld geheel. In de bestraalde praeparaten waren toen alleennbsp;leucocyten in de oppervlakkige lagen van de huid, terwijl zijnbsp;uit het gebied van de wond zelf verdwenen waren. In denbsp;onbestraalde daarentegen waren nu veel meer leucocyten tenbsp;vinden. Het proces van de diapedese was hier in vollen gang.
Tenslotte kon worden opgemerkt, dat de bestraalde wonden veel gauwer genezen waren.
Soortgelijke onderzoekingen werden gedaan door Tannen-berg en Bayer, die hetzelfde vonden. (Strahlenth, 47 : 408).
De verklaring voor het gedrag der leucocyten bij de proeven van Buthz, Tannenberg en Bayer zoekt men in de acidose van het weefsel, welke optreedt na Röntgenbestraling en nanbsp;eenigen tijd overgaat in een alcalose. In het eerste stadiumnbsp;worden de leucocyten door positieve chemotaxis in het weefselnbsp;gelokt. In het tweede stadium houdt de leucocytose op.
Misschien wordt de chemotaxis wel negatief.
Bij een ontsteking bestaat een acidose van het weefsel.
Bestraalt men dit proces met Röntgenstralen, dan krijgt men een cumulatie van factoren, die acidose teweeg brengen. (Zienbsp;bladz. 22). Tengevolge van de sterkere acidose neemt denbsp;diapedese toe. Theorie is hier in overeenstemming met waarneming. Zijn bij een ontsteking reeds leucocyten in verval
29
-ocr page 36-geraakt (etteringsproces), dan verloopt ook dit proces intensiever, door cumulatie van ontstekingverwekkende sckadelijkheid ennbsp;Röntgenprikkel, hetgeen men klinisch heeft waargenomen ennbsp;experimenteel bewezen is.
Mischtschenko maakte hij proefdieren kunstmatig abcessen door inspuitingen van staphylococcen en diftherietoxinen innbsp;de huid. (Strahlenther. 32: 464). Deze abcessen werdennbsp;bestraald en daarna op geregelde tijden gepuncteerd. Waargenomen kon worden, dat in de bestraalde abcessen meernbsp;leucocyten uiteengevallen waren, dan in onbestraalde.
Pordes heeft den invloed van Röntgenstralen op leucocyten in vitro onderzocht. (Strahlenther. 33 : 147; 24 : 73).
Bij een kikvorsch werd door injectie met een bepaalde vloeistof (,,Aleuronataufschemmung in Milch”) een steriele ontsteking verwekt in den dorsalen lymfzak. Na 24 uur werd het ontstekingsexsudaat opgezogen en in geparaffineerde ampullennbsp;gedaan, die luchtdicht werden afgesloten. Een deel van denbsp;ampullen werd met kleine doses Röntgen bestraald. Na 6 ennbsp;na 24 uur kon waargenomen worden, dat in de bestraaldenbsp;ampullen meer leucocyten uiteengevallen waren, dan in denbsp;onbestraalde.
Pordes is een voorstander van de theorie, dat de voornaamste werkzaamheid der Röntgenstralen bij een ontstekingsproces gezocht moet worden in het bevorderen van het verval dernbsp;leucocyten. Ook Holzknecht is deze meening toegedaan.nbsp;(Strahlenther. 24 : 722).
Bij de onderzoekingen van Buhtz, Tannenberg en Bayer werd het gedrag der leucocyten onderzocht, in het tijdsverloopnbsp;van de eerste 24 uur na de Röntgenbestraling. De ontstekingennbsp;die bestraald werden, waren ouder dan 24 uur. Deze situatienbsp;is practisch het belangrijkste, want in de practijk zal een ontstekingsproces waarschijnlijk nooit binnen 24 uur onder behandeling komen.
De volgende onderzoekingen betreffen het gedrag der leucocyten bij ontstekingen in het tijdsverloop van 24 uur na de
bestraling. Deze tijd komt overeen met de alcalotiscbe of tweede phase uit het vorige hoofdstuk.
In de eerste phase was er door de acidose een positieve chemotaxis. In de tweede phase ontbreekt deze of wordt negatief. Men kan dus verwachten, dat er in deze periode bij allenbsp;onderzoekingen van Röntgenbestraling van ontstekingen eennbsp;duidelijke vermindering van het aantal leucocyten is gevonden,nbsp;vergeleken bij ontstekingen, die niet bestraald zijn.
Freund en Fukase maakten snijwonden in de buikhuid van konijnen, waardoor mechanische ontstekingen ontstonden, dienbsp;zij deels bestraalden en deels afschermden met looden platen.nbsp;(Strahlenther. 33:373; 36:102; 40:333; 60:19). In de bestraalde gebieden vonden zij in de histologische praeparatennbsp;duidehjk minder leucocyten, dan in de onbestraalde. Een ennbsp;ander is op de microfoto’s goed te zien. De verklaring welkenbsp;Freund voor dit feit gegeven heeft, is eenigszins uitzonderlijk.nbsp;Hij is van meening, dat door Röntgenstralen een remmendenbsp;werking wordt uitgeoefend op de vorming van bindweefselnbsp;tot leucocyten. Deze meening is zeer veel omstreden. Overigens wordt hier verwezen naar bladz. 16 (Omnis cellula enbsp;cellula eiusdem generis).
Mittermaier verwekte ontstekingen in de huid van caviae, door er in AgNo3 gedrenkte catgutdraden doorheen te halen.nbsp;(Dtsch. Z. Chir. 204 : 537; 203 : 197).
Verder maakte hij kunstmatige abcessen in de huid van konijnen, door inspuitingen met ,,Eiweisz-Kieselgur Gemisch ”,nbsp;en door injectie van diftherietoxinen bij caviae.
Mittermaier vond bij Röntgenbestraling van deze ontstekingen in alle histologische praeparaten een belangrijk geringer aantal leucocyten, dan in praeparaten van soortgelijke ontstekingen, die niet bestraald waren.
De werkzaamheid der Röntgenstralen bij een ontstekings-proces schreef hij toe aan fermenten, die door uiteenvallen van leucocyten vrijkomen.
Schaefer is dezelfde theorie toegedaan. (Archiv. klin. Chir.
31
-ocr page 38-146 : 394; Stralilenther. 25 : 370). Hij beshaalde huicliniecties door een stafylococcus aureusstam, waarbij bij tot dezelfdenbsp;gevolgtrekking kwam, voor wat betreft de leucocyten.
Motojima deed proeven volgens de ,,draadmetbode”, net als Mittermaier, eveneens met dezelfde gevolgtrekking als denbsp;andere onderzoekers. (Strablentber. 29 : 30).
Deze proeven laten geen twijfel over.
Merkwaardig is, dat tegenover bet groote aantal onderzoekingen over de leucocyten in de periode volgend op 24 uur na Röntgenbestraling, slecbts die van Bubtz, Tannenberg ennbsp;Bayer staan voor de periode van de eerste 24 uur na de bestraling. Dit zijn de eenigste onderzoekingen die bekend zijn,nbsp;hetgeen ook door Glauner wordt opgemerkt. (Die Entzün-dungsbestrablung, 1940 : 28).
In nauwen samenbang met bet vraagstuk der leucocyten bij Röntgenbestraling van ontstekingen, staat dat der fago-cytose. Het begrip fagocytose is afkomstig van Metscbnikoff,nbsp;die aan de fagocyten een beslissende rol bij de natuurlijkenbsp;immuniteit toekende, omdat zij in staat zijn microben in zicbnbsp;op te nemen. Gelobdkernige witte bloedcellen en groote lym-focyten noemde bij mobile, endotbeel-, epitbeel- en zenuwcellen beette bij fixe fagocyten.
Mittermaier vestigde o.a. de aandacht op de versterkte fagocytose na kleine doses Röntgenbestraling bij ontstekings-processen. Miscbtscbenko, Fomenko, Feszenko, Fedanow ennbsp;Morgatscbow verrichtten een onderzoek, waarbij zij niet alleennbsp;de verhoogde fagocytose na Röntgenbestraling bij ontstekings-processen aantoonden, maar deze ook in getallen uitdrukten.nbsp;(Strablentber. 52: 464). Zij maakten kunstmatige abcessennbsp;door middel van stafylococceninfecties, welke abcessen zijnbsp;bestraalden en op regelmatige tijdstippen puncteerden. Denbsp;gefagocyteerde stafylococcen werden per 100 macro- en micro-fagen geteld. Kort na de Röntgenbestraling was de fagocytosenbsp;belangrijk verminderd tot uiterlijk den tweeden dag; daarnanbsp;nam deze sterk toe, tot 80 % op den vierden dag.
Ooit Kier is dus weer een reactie in twee pKasen waar te nemen I
Westman onderzocht de fagocytaire werkzaamheid na Röntgenhestraling, door bepaling van den opsonischen indexnbsp;(dat is het quotient van het fagocytengetal: de verhoudingnbsp;van het aantal in een praeparaat getelde bacteriën, die doornbsp;de fagocyten zijn opgenomen, tot het aantal witte bloedlichaampjes) na Röntgenhestraling van zweetklierabcessen,nbsp;volgens een gemodificeerde methode van Wright. (Actanbsp;radiol. 2 ; 57).
Hij toonde aan, dat door Röntgenhestraling een duidelijke stimuleerende werking op de fagocytose wordt uitgeoefend.nbsp;W^estman beschouwt dit als een van de factoren, die denbsp;gunstige werking van Röntgenstralen kan verklaren.
Boven werd reeds eenige malen vermeld, dat verschillende onderzoekers de vervalproducten van leucocyten van grootenbsp;beteekenis achten voor het gunstige verloop van een ont-stekingsproces. (Pordes, Holzknecht, bladz. 30; Mittermaier,nbsp;Schaef er, bladz. 3l). Tot de stoffen, die bij verval van leucocyten vrijkomen, beboeren fermenten, die een belangrijke rolnbsp;spelen bij de weefselreiniging. Men heeft dezen fermenten innbsp;de ontwikkelingsgeschiedenis van de Röntgenstralen meermalen een al te groote beteekenis toegeschreven. Men heeft n.l.nbsp;wel verondersteld, dat de werkzaamheid der Röntgenstralennbsp;uitsluitend zou berusten op een activeeren van fermenten.
Door Röntgenhestraling kan het uiteenvallen der leucocyten vvorden bevorderd (bladz. 30). Hierbij komen fermenten vrij,nbsp;zoodat Röntgenstralen indirect invloed uitoefenen op de werkzaamheid van fermenten. Een activeering als zoodanig isnbsp;echter niet aangetoond. (Gudzent, Strahlenther. 4 : 666).
Heidenhain en Fried vestigden de aandacht op het feit, dat er na Röntgenhestraling van flegmoneuze processen bijnanbsp;nooit necrose gevonden werd. Zij schreven dit toe aan resorp-Oe tengevolge van proteolytische fermenten. (Strahlenther.nbsp;24 : 57).
33
-ocr page 40-Freund neemt het bestaan aan van proteolytische fermenten, die specifiek tegen de noxe gericht zouden zijn, zulks in overeenstemming met hetgeen Metschnikoff hieromtrent aanneemt.
Mischtschenko heeft door een experimenteel onderzoek verband aangetoond tusschen Röntgenbestraling en proteolytische fermenten. (Strahlenther. 32:46). In normale huid vond hijnbsp;minder trypsinferment, dan in een abces van de huid. Nanbsp;Röntgenbestraling van dit ontstekingsproces vond hij in dennbsp;etter een grootere hoeveelheid trypsinferment dan in den etternbsp;van eenzelfde onbestraald proces.
Een en ander liep parallel met het aantal der uiteengevallen leucocyten.
In alle publicaties over experimenteele onderzoekingen betreffende Röntgenbestraling van ontstekingsprocessen vindtnbsp;men vermeld, dat de bestraalde processen klinisch gunstigernbsp;verloopen, dan de overeenkomstige onbestraalde. Fagocytairenbsp;werking van witte bloedcellen en fermenten zal hier ongetwijfeld een rol spelen. Voor de regeneratie zijn verder denbsp;proliferatieve veranderingen van groote beteekenis.
Verschillende onderzoekers hebben de aandacht gevestigd op de stimuleerende werking van Röntgenstralen bij het bind-weefselproliferatieproces (bladz. 16).
Buhtz, Tannenberg en Bayer namen waar, dat na 6 dagen in praeparaten van bestraalde huidwonden een sterke proliferatie aanwezig was, terwijl bij de onbestraalde nauwelijksnbsp;eenige reactie van het bindweefsel was te zien. Soortgelijkenbsp;mededeelingen treft men ook aan in de publicaties vannbsp;Freund, Fukase, Mittermaier en Motojima.
Mittermaier deelt mede, dat wanneer bij bestraalde, terwijl een proliferatief proces aan den gang was, dit door de Röntgenbestraling werd bevorderd.
Glauner vermeldt onderzoekingen van Busineo en Milani, die bijzondere aandacht hebben geschonken aan de bind-weefsel-proliferatie na Röntgenbestraling van abcessen doornbsp;tyfusbacillen en stafylococcus aureus. (D ie Entzündungs-
54
-ocr page 41-bestraKlung 1Q40 : 58). Zij namen een snelle aflcapseling van de abcessen waar. Reeds 48 uur na de bestraling waren denbsp;ontstekingshaarden door geprolifereerd bindweefsel omgeven.nbsp;Na 7 dagen waren de processen bijna genezen.
Lubarcb en Watjen exstirpeerden bij bonden op den rug op symmetriscbe plaatsen een gelijkvormig stuk buid. (H and-bucb der ges. Strablenbeilk. van Lazarus, 1 : 543). Na drienbsp;weken, toen duidelijke granulaties in de wonden waren tenbsp;zien, werd één zijde bestraald. Weer 10 dagen later werdennbsp;Kistologiscbe praeparaten gemaakt van beide wonden. In denbsp;bestraalde praeparaten vonden Lubarcb en Watjen granu-latieweefsel, dat cel- en vaatarmer was, maar meer collagenenbsp;vezels bevatte dan de onbestraalde. Ook deze onderzoekersnbsp;zijn van meening, dat door Röntgenbestraling een indirectenbsp;werking wordt uitgeoefend op bet proliferatieproces, door uiteenvallen van leucocyten.
Bij cbroniscbe ontstekingsprocessen speelt bet proliferatieproces dikwijls een overwegende rol.
Verder treden kleine lymfocyten op den voorgrond. Deze zijn evenals alle witte bloedcellen zeer gevoelig voor Röntgenstralen.
Principieel zijn bij bestraling van een cbroniscbe ontsteking dezelfde processen te verwachten, als bij een acute waargenomen worden. (Acidose, byperaemie, emigratie, enz.).
Een zekere reactiveering van de ontsteking is bierbij niet te sluiten.
Bij een cbroniscbe ontsteking zal men er voor moeten zorgen, dat de jonge bindweefselcellen, die in een stadium van verhoogde gevoeligheid verkeeren (wet van Bergonié en Tri-bondeau), gespaard blijven, terwijl de kleine lymfocyten dermate getroffen moeten worden, dat zij uiteenvallen (fermenten).nbsp;De juiste doseering is dus van bet grootste belang voor betnbsp;welslagen van de Röntgenbestraling van een ontstekings-Proces. In de practijk zal men zich bierbij door de empirienbsp;inoeten laten leiden. Neemt men de factoren in overweging,
55
-ocr page 42-die van invloed zijn op het verloop van een ontstekingsproces (constellatie van algemeene en plaatselijke lactoren, hladz. 17),nbsp;dan komt men tot de gevolgtrekking, dat de juiste doseeringnbsp;voor ieder geval afzonderlijk het grootste probleem vormt hijnbsp;de behandeling van ontstekingsprocessen met Röntgenstralen.
Freund schreef in de inleiding van een artikel ,,Zum Wir-kungsmechanismus der Röntgenstrahlen hei entzündlichen Erkrankungen” reeds in 1927: ,,Es scheint demnach offen-sichtlich zu sein, dasz bei der Röntgen therapie entzündlichernbsp;Erkrankungen nicht mehr das „oh sondern nur mehr dasnbsp;„wie” eine Frage bilden kann.’ ’ (KI in. Wschr. 31:1462).
36
-ocr page 43-HOOFDSTUK 4
In de twee voorgaande hoofdstuldcen zijn de belangrijliste experimenteele onderzoekingen op Ket gebied van Röntgen-bestraling van ontstekingen, welke van principieel tbeoretiscbnbsp;belang zijn, in bet kort samengevat. Hierbij is geenszins gestreefd naar volledigbeid.
De resultaten van de verscbillende onderzoekingen zijn slecKts tot op zekere Koogte met elkaar te vergelijken. Denbsp;proeven zijn genomen onder gebeel verscbillende omstandig-Keden, met verscbillende soorten proefdieren, verscbillendenbsp;qualiteit Röntgenstralen en verscbillende doseeringen. In verband met bet feit, dat men juist op bet gebied van de doseeringnbsp;zoo weinig eenbeid beeft gebad en men bij bet werkennbsp;met proefdieren (andere gevoeligheid, enz. bladz. 18) moeilijknbsp;een vergelijking kan maken met bestralingen bij menscben,nbsp;is de vermelding van de door de onderzoekers gebruikte doseering vrijwel overal met opzet achterwege gelaten.
In verband met bet onderwerp moeten bier verder nog eenige vraagstukken worden aangeroerd, die hoewel van weinig prac-tiscbe beteekenis, toch niet ongenoemd mogen blijven.
Dit betreft in de eerste plaats de rol, die bacteriën en toxinen spelen bij Röntgenbestraling van ontstekingsprocessen, welkenbsp;door deze schadelijkheden worden veroorzaakt.
De gevallen, die men in de practijk tegenkomt, zijn voor bet meerendeel van dezen aard. Robert Koch beeft reedsnbsp;gewezen op de bacterie-doodende werking van lichtstralen.nbsp;Daarna is meermalen bewezen, dat vooral bet ultraviolettenbsp;licht deze eigenschap in booge mate bezit. Door de geringenbsp;dieptewerking van deze stralen komen zij niet in aanmerkingnbsp;voor behandeling van plaatselijke bacteriëele ontstekings-
37
-ocr page 44-processen. Men is het er nu ooh wel algemeen over eens. Jat Je gunstige invIoeJ van het zonlicht hij Je hehanJeling vannbsp;o.a. tuberculeuze ontstehingsprocessen niet herust op Je hacte-rie-JooJenJe werhing, maar op een inJirecte wericing, Joornbsp;activeering van afweerkrachten van het organisme.
De invlo eJ van Röntgenstralen op micro-organismen is zoowel in vitro als in levenj organisme uitvoerig onJerzocht. In Je hoopvolle verwachtingen, welke men in Jit opzicht heeftnbsp;gehaJ voor Je therapie, is men teleurgestelJ geworJen.
Ook hij Röntgenhestraling heeft men een Jirecte en inJirecte werking. Een Jirecte werking van Röntgenstralen op bacteriën is voor een groot aantal gevallen met zekerheiJnbsp;aangetoonJ (JooJenJe werking, remming van groei), maar Jenbsp;Josis Röntgenstralen, Jie men hiervoor heeft moeten gebruiken,nbsp;is zoo groot. Jat zij voor Je practijk niet in aanmerking kannbsp;komen, omJat zij ernstige schaJe zou meebrengen voor hetnbsp;organisme. Een Jirecte werking op bacteriën kan Jerhalvenbsp;buiten beschouwing gelaten worJen.
Tot een inJirecte werking van Röntgenstralen op bacteriën moet men besluiten, naar aanleiJing van gunstige resultatennbsp;bij bestraling van bacteriëele ontstekingsprocessen. Eenige vannbsp;Jeze proeven zijn reeJs genoemJ in Je voorgaanje hoofJ-stukken.
Er bestaat een zekere analogie tusschen Je werking van sommige geneesmiJJelen en Röntgenhestraling. Chinine kannbsp;in vitro Je malariapIasmoJieën niet JooJen en is in Jit opzichtnbsp;alleen werkzaam in het levenJe organisme. HetzelfJe gelJtnbsp;voor Je werking van bismuth op spirochaeten. De inJirectenbsp;werking van Röntgenstralen op bacteriën moet men vermoe-Jelijk eveneens opvatten als een stimuleering van natuurlijkenbsp;afweerreacties van het lichaam.
Glauner vestigt Je aanJacht op Je veranJering van Je weefselreactie na Röntgenhestraling (Die EntzünJungsbestrah-lung 1940 ; 45):
De levensvoorwaarJen voor micro-organismen zijn over het
algemeen sterk aan een tepaald milieu getonden. Door kunstmatige verKooging van de alcaliciteit van ket kloed is de resistentie ten opzickte van versckillende ziekteverwekkersnbsp;experimenteel te vergrooten. Bij de kekandeling van pyelitidennbsp;is de verandering van ket milieu van groot tkerapeutisck kelangnbsp;(wisseldieet). Meerdere voorkeelden op dit gebied recktvaar-digen de opvatting, dat de reactieveranderingen in ket weefsel,nbsp;na Röntgenbestraling van een ontstekingsproces door bacteriën, eveneens van invloed zijn op virulentie en groei vannbsp;deze ziekteverwekkers.
Op ket verband met fagocytose en fermenten werd reeds gewezen (bladz. 51 en 52).
Toxinen zijn over ket algemeen in vitro zeer resistent voor Röntgenstralen. Bij bestraling van door toxinen verwekte ontnbsp;stekingen spelen directe invloeden geen rol, een indirectenbsp;invloed is eckter onmiskenbaar, ketgeen o.a. blijkt uit denbsp;proeven van Mittermaier en Motojima (bladz. 51 en 52).
Of de indirecte werking van Röntgenstralen moet worden opgevat als een specifieke, is een vraag, die door de meestenbsp;onderzoekers ontkennend wordt beantwoord. Zij stellen denbsp;werking der stralen gelijk aan die van versckillende geneesmiddelen.
Een locaal ontstekingsproces is tkeoretisck niet denkbaar zonder invloed op ket óverige organisme en omgekeerd. Denbsp;reacties van een locaal proces op ket gekeel en de wisselwerkingen die kierdoor ontstaan, zijn afkankelijk van tal vannbsp;plaatselijke en algemeene factoren, die geenszins alle zijn tenbsp;overzien (zie bladz. 17 en 18). Het wordt nog moeilijker, denbsp;gebeurtenissen bij Röntgenbestraling te begrijpen, wanneer ernbsp;bovendien nog immunisatoriscke problemen bij komen.
De invloed van Röntgenbestraling op algemeene afweerreacties van ket organisme, in ket bijzonder op immunisatoriscke en serologiscke problemen, is moeilijk te beoordeelen, omdat de resultaten van experimenteele onderzoekingen voornbsp;ket meerendeel met elkaar in strijd zijn.
59
-ocr page 46-Men is het er vrijwel over eens, dat Röntgenhestraling van een ontstelcingsproces practisch een locale wericing heeft.nbsp;(Onderzoek van Wagner, Strahlenther. 24: l).
Tengevolge van de bestraling wordt de vorming van antistoffen versterkt, voor zoover deze bij een proces reeds aan den gang was. Algemeene invloeden worden vergeleken met denbsp;,,Proteinkörpertherapie”. Men betrekt hierbij het reticulo-endo-theliale systeem en het vegetatieve zenuwstelsel (bladz. 22),nbsp;maar het verband hiermede is nog betrekkelijk vaag. Er blijvennbsp;vele vragen over, waarop men het antwoord nog niet kannbsp;geven. Het aantal theorieën dat men heeft op geworpen, omnbsp;de gunstige werking van Röntgenhestraling van ontstekingennbsp;te verklaren, is zeer groot en staan voor een deel soms lijnrecht tegenover elkaar. Het behoeft geen betoog, dat dit aanleiding kan geven tot verwarring. Toch zijn de theorieën ennbsp;meeningen gegrondvest op waarnemingen, waarvan men denbsp;juistheid over het algemeen niet kan betwijfelen. In iederenbsp;hypothese schuilt zeker een kern van waarheid. Dit wijst ernbsp;op, dat men het verband tusschen alle faktoren bij de Röntgen-bestraling nog niet kan overzien.
Hieronder volgt een schematisch overzicht van de voornaamste theorieën en meeningen, welke men in de literatuur aantreft en welke worden aangevoerd ter verklaring van, of in verband gebracht worden met de gunstige werking vannbsp;Röntgenhestraling van ontstekingsprocessen. Opgemerkt zijnbsp;hier, dat geen enkele theorie onbestreden is gebleven.
Ado: ,,Gesteigerter Vitalitat” van de leucocyten. (Zschr. exper. Med. 79 : 752) 1931.
Bauer: Versterking afweerkrachten van het lichaam. (Münch. med. Wschr. 1923 : 646).
Belluci: Vagusprikkeling. Strahlenther. 65:647) 1939.
40
-ocr page 47-David en Gabriel: Primaire vaatzenuwpriklceling. (StraKIen-tker. 15 : 125) 1923.
Deyes: Röntgenbestraling geeft een ontsteking en summatie van ontstekingsprikkel en Röntgenprikkel bij bestraling vannbsp;een ontstekingsproces. (Strablentber. 47:160) 1933.
Freund: „Bildungsbemmung” van ontstekingscellen, tengevolge van ,,Röntengif , waardoor weer remmende werking op ontstekingsproces. (Vircb. Arcb. 273 : 794; Strablentber. 62 :nbsp;156) 1938.
Fukase: idem. idem. (Strablentber. 36 : 102) 1930.
Fischer: Stoornis van bet celleven, door vorming van toxische stoffen. (Strablentber. 40 : 466) 1931.
Glauner: Röntgenbestraling geeft ontsteking, summatie van prikkels, activatie van een ontstekingsproces. (Die Entzün-dungsbestrablung) 1940.
Heidenhain en Fried: ,.Humorale Tbeorie”: tengevolge van bestraling worden in den ontstekingsbaard proteolytiscbe fermenten gevormd, waardoor verhoogde bactericidie van betnbsp;bloed. Algemeene werking. (Klin. Wscbr. 25 : 1121: Zscbr.nbsp;Cbir. 1924 : 1312).
Holthusen: Vagusprikkeling. (Strablentber. 4:203) 1914.
Holzknecht: Zie Pordes, Weenscbe school. (Strablentber. 24 : 722) 1927.
Jolly en Lacasagne: Wisselwerking weefselreactie en bloedvaten. (C. r. Biol. 91 : 351 en 354) 1924.
Kaznelson en Lorant: Algemeene ..Leistungssteigerung” door fermenten. (Müncb. med. Wscbr. 1921 :132).
Kroetz: Alcalose-acidose. (Klin. Wscbr. 1923 : 631).
Kapansky en Soloweitschik: idem. (Zscb. exper. Med. 55 ;
41
-ocr page 48-Mittermaier: Zie Pordes. „Immunitatsvorgange ”, ..Unspe-cifiscKer Reiz HecKt ook veel waarde aan fagocytose en fermentwerking. (ZscKr. Hals-uns. Heilk. 18 : 260; ZscKr.nbsp;Chir. 203 : 197) 1927.
Motojima: Zie Pordes. (StrahlentKer. 29 : 30) 1928.
Mischtschenko, enz.: Versterkte fagocytose, proteolytische fermenten. (Strafilentker. 52 : 464) 1935.
Milani; Activeering van ket reticulo-endotkeliale systeem. (Straklentker. 43 : 401) 1932.
Nathanson: ,,Veranderungen des Reactionsvermögens der Gewebe ”. (Straklentker. 53 : 524) 1936.
Pordes: Z.g. Weenscke sckool. ,,Cellulaire Tkeorie . Plaatselijke werking: door verval van ket cellig infiltrant komennbsp;immuunstoffen vrij; kactericiede stoffen. (Straklentker 33 :147)nbsp;1929.
Pfalz: ,,Unspezifiscker Reiz ”, met als gevolg protoplasma-activeering. (Münck. klin. Wsckr. 1929; 617 en 637).
Riecker : Primaire vaatzenuwprikkeling. (Ekenda 5 : 679; Straklentker. 5:107)1913.
Schade: Locale weefselacidose. (Zsckr. exper. Med. 79:752. Verk. Ges. Patkol. Bd. 19) 1931.
Schaefer: Ontsteking versterkt, bacteriën gedood door antistoffen uit leucocyten. (Arckiv. klin. Ckir. 146:394) 1937.
Tannenherg en Heeren: Werking op de weefselbestand-deelen zelf. (Klin. Wsckr. 1931 : 2208).
Wagner: ,,Proteinkörpertkerapie . (Verk. dtsck. Röntgen-Ges. 1926:22).
Wagner en Bauer: Werking op ket autonome zenuwstelsel, die de grondstofwisseling beïnvloedt. (Straklentker. 24:1) 1927.
Uil de experimenteele onderzoelcingen die in de beide voorgaande boofdstuldcen zijn beschreven, beeft men in denbsp;analogie tusscKen de processen bij een ontsteking en dienbsp;welke ontstaan tengevolge van Röntgenbestraling, aanleidingnbsp;gevonden tot de gevolgtrekking, dat Röntgenstralen moetennbsp;worden opgevat als een onstekingsprikkel, m. a. w. dat mennbsp;tengevolge van Röntgenbestraling een ontsteking veroorzaakt.nbsp;(Deyes, Scbaefer, Glauner). Zoowel cbemiscbe als bistolo-giscbe verschijnselen wijzen in deze richting; ook de klinische symptomen zijn hiermede in overeenstemming (Erytheem,nbsp;oedeem enz.).
Aanvaardt men deze theorie, dan doet zich de vraag voor, hoe men zich de verklaring moet denken van de gunstigenbsp;werking der Röntgenbestraling van een ontstekingsproces.nbsp;Indien men aan een ontstekingsprikkel een anderen toevoegt,nbsp;(..Röntgenprikkel ), kan dit slechts een cumulatie van ont-stekingsprikkels doen verwachten. In de ,,eerste phase” wijzennbsp;de verschijnselen inderdaad in deze richting, maar in denbsp;,,tweede phase” treden processen op, die tegengesteld zijnnbsp;aan die van de eerste. Een gunstige werking gedurende denbsp;eerste phase kan men zich nauwelijks voorstellen, behalve dannbsp;dat men zich kan indenken, dat het ontstekingsproces doornbsp;activeering in zekeren zin bespoedigd wordt. Een en ander zalnbsp;afhangen van prikkelbaarheid en prikkelsterkte, constellatienbsp;van algemeene en plaatselijke factoren, enz.
Daar klinisch vast staat, dat Röntgenbestraling van ontstekingen tot gunstige resultaten leidt, moet men wel besluiten, dat deze voornamelijk tot stand komen in de tweede phasenbsp;der processen, waarin de z.g. tegengestelde reacties (acidose-alcalose) een aanknoopingspunt geven, alsmede factoren alsnbsp;versterkte fagocytose, enz.
NVaardoor de reactie-omslag ontstaat is nog een onuitgemaakte zaak. Tenslotte rijst de vraag, of de gunstige reacties ,,specifiek” geacht moeten worden voor Röntgenstralen. Aangezien ontstekingen op de gewone wijze ook genezen, zij het
dan ook soms minder goed dan met Röntgenbestraling, is Ket zeer wel mogelijk, dat een versterking optreedt van een ,.normaal” proces.
Een voorstander van deze opvatting is o.a. Schaefer. Deze heeft een voortreffelijk experimenteel onderzoek gedaan ennbsp;komt tot gevolgtrekkingen, die in overeenstemming zijn metnbsp;het bovenstaande. (Arch. klin. Chir. 146 : 394).
Schaefer werkte met ontstekingen, die hij verkreeg, door subcutaan bij konijnen een stafyloccus aureusstam in tenbsp;spuiten, die voor het konijn virulent is. Hij onderzocht dezenbsp;ontstekingen op achtereenvolgende tijdstippen, met en zondernbsp;Röntgenbestraling (na 13, 24 uur, 2, 8, 16, 21 dagen).
Röntgenbestralingen zoowel als het onderzoek van de resultaten werden verricht na intervallen van verschillenden duur.
Schaefer vond in het grootste aantal gevallen, dat de ontstekingen, die bestraald waren, verergerd waren, of verder waren voortgeschreden op den weg der genezing, vergelekennbsp;bij de onbestraalde. Hierbij kon worden opgemerkt, dat hetnbsp;weefsel eerst een bepaalden tijd na de infectie goed op denbsp;bestraling reageerde. M. a. w., wanneer de ontsteking een bepaald stadium had bereikt, was het weefsel gevoeliger voornbsp;Röntgenstralen. Het gelukte niet door bestraling infectie tenbsp;voorkomen. Na de bestraling braken de abcessen spoedignbsp;door, terwijl de onbestraalde nog niet gerijpt waren. Denbsp;genezingstijd werd door bestraling duidelijk bekort. Op hetnbsp;tijdstip, dat de wonden der bestraalde dieren genezen waren,nbsp;bestonden er bij de onbestraalde nog abcessen.
Schaefer is van meening, dat door Röntgenbestraling van een ontsteking het proces verergert. De bacteriën worden vernietigd door de leucocyten, terwijl bij het uiteenvallen anti-lichamen vrijkomen, die ook van invloed zijn op de snellerenbsp;genezing.
Schaefer stelt de werking van Röntgenstralen gelijk aan andere ,,conservatieve middelen ,,wie Breiumschlagen odernbsp;der Bierschen Stauung ’.
44
-ocr page 51-„Welchen Vorteil bringt uns die Röntgenbestrablung gegenüber altbewarten methoden?
1. nbsp;nbsp;nbsp;Die exakte Dosierung.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Die beliebig zu localisierende Tiefenwirkung.
Wabrend wir mit Umschlagen oder Leinsamenbeutein nur
bis zu einer gewissen Tiefe byperaemisierend wirken können, vermogen wir niemals auf die anderen Mittel zu verzichten,nbsp;sondern werden es von Fall zu Fall zu entscbeiden baben, obnbsp;wir das eine oder das andere Mittel nebmen oder gar beidenbsp;in kombinierten Form.
In de vrij omvangrijke literatuur over Röntgenbestraling van ontstekingsprocessen, treft men voor de practijk geen beterenbsp;uiteenzetting aan dan die van Schaefer.
45
-ocr page 52-HOOFDSTUK 5
Betreffende de werking van Röntgenstralen op ontstekingen zijn betrekkelijk weinig histologische onderzoekingen gedaan.nbsp;De meeste werden verricht, om een inzicht te verkrijgen innbsp;bacteriologische en serologische vraagstukken. Hierop werdnbsp;de aandacht gevestigd door VVatjen (1927), Schaefer (1927),nbsp;Motojima (1928) en Glauner (1940).
Over Röntgenbestraling van ontstekingen in het belangrijke tijdsverloop van de eerste 24 uur na de bestraling, zijn slechtsnbsp;drie mededeelingen bekend (Buhtz, Tannenberg en Bayer,nbsp;bladz. 29). Chemische ontstekingen zijn in verband metnbsp;Röntgenbestraling zoo goed als geheel nog niet onderzocht,nbsp;afgezien van de proeven van Motojima, Mittermaier ennbsp;Schaefer, met draadjes gedrenkt in oplossingen van AgNo3nbsp;en met injecties van ,,Eiweisz-kieselgur-gemisch”, waarmedenbsp;abcessen werden gemaakt (Glauner: Die Entzündungs-bestrahlung 1940 : 67).)
Het schijnt, dat den laatsten tijd onderzoekingen zijn gedaan van Duitsche zijde betreffende de werking van Röntgenstralen op ontstekingen tengevolge van chemische strijdgassen.nbsp;In verband met de tijdsomstandigheden is hieromtrent echternbsp;niets bekend gemaakt.
De ontstekingen, die in verband met Röntgenbestraling werden onderzocht, waren voornamelijk bacteriologische ennbsp;mechanische.
Mittermaier werkte met difterietoxinen (Dtsch. Z. Chir. 204: 557), Busineo en Milani infecteerden honden met tyfus-bacillen (Strahlenther. 43 : 401), Spinelli en Talia entten bijnbsp;caviae subcutaan stafylococcus aureus (Zbl. Radiol. 12: 601).nbsp;Lagasagne en Vincent spoten bij konijnen den streptobacillus
46
-ocr page 53-caviae in (Strahlenther. 47 : 160). De proeven van Mischt-schenko, die stafylococcus aureus bij konijnen inspoot, werden genoemd op bladzijde 30).
Mecbaniscbe ontstekingen werden o.a. onderzoekt door Tannenberg en Bayer (bladz. 29), Bubtz (bladz. 29), Freundnbsp;en Fukase (bladz. 3l), LubarcK en Watjen (bladz. 35). Dezenbsp;ontstekingen verkreeg men door bet maken van wonden in denbsp;Kuid van een proefdier.
De gewone gang van zaken bij bet onderzoek was, dat men uit de betreffende weefsels, die men wilde onderzoeken, stukjesnbsp;excideerde, die men na fixatie, coupes maken, kleuring, enz.nbsp;microscopiscb onderzocht.
Van de methoden van onderzoek is die van Schaefer de meest vernuftige: de ,,draadjesproef .
De moeilijkheid bij het histologisch onderzoek is, het gebied rondom een ingebrachtenontstekingsprikkel in een microscopischnbsp;praeparaat te krijgen. Bij de ,,draadjesproef” wordt een draad,nbsp;eventueel geïmpregneerd met een of andere stof, door de huidnbsp;van een proefdier gehaald. Na eenigen tijd ontstaat om dennbsp;draad een ontstekingsreactie tengevolge van de aanwezigheidnbsp;van dit corpus alienum, c.q. van de geïmpregneerde stol.
Bij de proefexcisie wordt de draad met het omgevende weefsel geëxcideerd. De coupes voor microscopisch onderzoek worden gemaakt loodrecht op de richting van den draad. Innbsp;iedere coupe treft men zoodoende een doorsnede van den draadnbsp;aan, met de reactie er om heen. Hiermede is bereikt, dat mennbsp;de directe inwerking van een ontstekingsprikkel op weefselnbsp;kan onderzoeken.
Motojima, die experimenteerde met verschillende methoden, kwam tot de conclusie, dat deze werkwijze de beste was.nbsp;(Strahlenther. 29: 30).
Bij de proeven met bacteriën en toxinen, werden deze in bepaalde verdunningen door middel van een injectiespuitje innbsp;het weefsel gespoten. Hierdoor ontstaan ontstekingen, waarbij
47
-ocr page 54-van een nauwkeurige localisatie van den ontstekingsprikkel geen sprake is. (Zie verderop!)
In de meeste gevallen werd Ket verloop van een serie-onderzoek nagegaan tij meerdere proefdieren. Dit is niet noodig tij de methode, waartij men atcessen maakt, die opnbsp;geregelde tijdstippen worden gepuncteerd en waartij tetnbsp;punctaat wordt onderzocht. Gewoonlijk wordt hier bij het eenenbsp;proefdier een bestraald abces en bij het andere een onbestraald abces nagegaan.
De verschillende methodes hebben alle min of meer he-zwaren, die op de volgende punten neerkomen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de „d raadjesproef”, waarbij de localisatie van dennbsp;ontstekingsprikkel oogenschijnlijk ideaal is, is het practisch nietnbsp;mogelijk om op verschillende plaatsen bij een proefdier steedsnbsp;op precies dezelfde wijze een draad door de huid te halen.nbsp;Den eenen keer krijgt men dus een dieper gelegen gebied tenbsp;beoordeelen dan den anderen keer. Juist bij het werken metnbsp;Röntgenstralen is dit een factor van het grootste belang. Denbsp;reactie op Röntgenbestraling is op de verschillende lagen vannbsp;de huid verschillend, zooals trouwens door Schaefer zelf wordtnbsp;opgemerkt. (Arch. klin. Chir. 146:394).
Voorts kan men bij een proefdier maar een beperkt aantal draden door de huid halen, omdat men niet ad libitum proef-excisies kan maken, zonder den algemeenen toestand van hetnbsp;dier te beïnvloeden. De proefexcisie bij een draadproef is eennbsp;ingreep, waarbij een betrekkelijk groot stuk huid geëxcideerdnbsp;wordt. Dit is een van de redenen, waarom men voor een serie-onderzoek (onderzoek na 13, 24 uur, 2, 8, 16, 21 dagen,nbsp;Schaefer, bladz. 44), meerdere proefdieren noodig heeft.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Bij het inspuiten van een ontstekingverwekkende schadelijkheid met een injectiespuitje gelukt het bij de gebruikelijkenbsp;methode evenmin om twee maal achtereen op precies dezelfdenbsp;wijze een ontstekingsprikkel in te brengen. Het is hierbij verder
48
-ocr page 55-onmogelijk om een proefexcisie en een coupe te maken, waarbij de naaste reactie van dezen prikkel op bet omgevende weefsel in een praeparaat is te onderzoeken.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Bij bet werken met abcessen, die berbaaldelijk gepunc-teerd worden, krijgt men na iedere punctie door veranderingennbsp;van spanning en druk in bet weefsel een beïnvloeding van denbsp;reacties tengevolge van ontstekingsprikkel en bestraling. (Bijnbsp;vergelijkende proeven is dit van minder beteekenis).
4. nbsp;nbsp;nbsp;Bij bet werken met abcessen krijgt men een beïnvloedingnbsp;van den algemeenen toestand van bet proefdier, betgeen denbsp;beoordeeling van bet plaatselijke proces moeilijker maakt.nbsp;Voor een serie-onderzoek beeft men hierbij zeker meerderenbsp;proefdieren noodig. (Zie punt 6).
3. Het werken met bacteriën en met toxinen is op zichzelf en zeker voor de practijk van groote beteekenis, maar voor denbsp;beoordeeling van principieele vragen inzake de werking vannbsp;Röntgenstralen op ontstekingen ongeschikt, omdat men hierbijnbsp;allerlei immunisatoriscbe processen krijgt, die bet geheel onoverzichtelijk maken.
6. Het serie-onderzoek, waaraan men niet kan ontkomen, wanneer men bet verloop van een proces wil onderzoekennbsp;(bebal ve bij bet puncteeren van abcessen), is een bron vannbsp;fouten, wanneer men er meerdere proefdieren voor moet gebruiken, aangezien dan verschillen in individueele gevoeligheidnbsp;en constellaties van algemeene en plaatselijke factoren een rolnbsp;spelen, die niet zijn te overzien.
Vooropgesteld zij, dat aan iedere methode van onderzoek bezwaren verbonden zullen blijven en dat bet theoretischnbsp;beoogde doel nooit absoluut verwezenlijkt zal kunnen worden.nbsp;De bovengenoemde bezwaren zijn echter bij een experimenteelnbsp;onderzoek, betreffende de werking van Röntgenstralen opnbsp;ontstekingen, waarbij bel om de principes gaat, theoretisch opnbsp;de volgende wijze te verminderen.
49
-ocr page 56-1. nbsp;nbsp;nbsp;Door de opvolgende en te vergelijken stadia van éénnbsp;proces te onderzoeken, na te gaan en te vergelijken hij hetzelfdenbsp;proefdier.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Door de ontstekingverwekkende schadelijkheid steeds opnbsp;dezelfde wijze (diepte) in te brengen
3. nbsp;nbsp;nbsp;Door de proefexcisies steeds op volkomen dezelfde wijzenbsp;te doen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Door het ontstekingsproces steeds op denzelfden afstandnbsp;van den ontstekingsprikkel te onderzoeken.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Door te werken met zeer lichte ontstekingen en het makennbsp;van zeer kleine proefexcisies, zoodat de algemeene toestandnbsp;van het proefdier zoo min mogelijk wordt beïnvloed.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Door een constanten, niet-bacteriëelen ontstekingsprikkelnbsp;te gebruiken, zoodat men immiinisatorische problemen buitennbsp;beschouwing kan laten.
Bij het experimenteel onderzoek voor deze dissertatie werd het volgende als doel gesteld.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Te onderzoeken of Röntgenbestrakng van de huid metnbsp;een kleine dosis Röntgenstralen moet worden opgevat als hetnbsp;toedienen van een Ontstekingsprikkel.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Te onderzoeken, of de reactie op Röntgenbestraling alnbsp;dan niet moet worden opgevat als,,specifiekquot; voor deze stralen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Te onderzoeken, of na Röntgenbestraling van de huid.nbsp;direct na het inbrengen van een ontstekingsprikkel, een cumulatie is waar te nemen van „Röntgenprikkel” en ontstekingsprikkel.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Te onderzoeken, of bij de bestraling, als genoemd onder 3,nbsp;invloed is waar te nemen op de genezing van het ontstekingsproces.
50
-ocr page 57-5. nbsp;nbsp;nbsp;Onderzoekingen te doen met een chemischen ontstekings-prikkel gedurende het tijdverloop van de eerste 24 uur na denbsp;bestraling.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Een werkwijze te vinden, waarbij de bovengenoemdenbsp;bezwaren voor onderzoek zooveel mogelijk worden vermeden,nbsp;dus waarbij in acht zijn genomen de op bladzijde 46 genoemdenbsp;punten 1, 2, 5, 4 en 5.
51
-ocr page 58-HOOFDSTUK 6
Wanneer men op de gebruikelijke wijze een injectienaald onder de liuid brengt, is bet practiscb niet mogelijk, dit eennbsp;tweede maal op een andere plaats op volkomen dezelfde wijzenbsp;te doen. Bij een konijn, dat bet meest gebruikte proefobject isnbsp;voor onderzoekingen met Röntgenstralen (uitgezonderd denbsp;mensclil) is deze moeilijkheid al zeer groot, omdat konijnenbuidnbsp;uitermate straf is.
De diepte tot waarop men de naald wenscbt in te steken, is te markeeren, bijvoorbeeld door een metalen kraaltje op eennbsp;bepaalden afstand van de naaldpunt te soldeeren. Hierbijnbsp;boudt men ecbter de moeilijkheid, dat men de naald in de huidnbsp;moet brengen onder een constanten boek, wil men voldoen aannbsp;den eiscb, dat de naald op precies dezelfde wijze in de huidnbsp;wordt gebracht. Bij bet construeeren van een apparaatje, datnbsp;aan deze moeilijkheden tegemoet zou kunnen komen, stuit mennbsp;op practiscbe bezwaren, die gelegen zijn in de huid en bij uitstek in de huid van bet konijn. Deze is op de eene plaatsnbsp;elastischer dan op de andere (beenige onderlaag!) en nietnbsp;geheel vlak, zoodat men van den juisten insteekboek nooit tennbsp;volle verzekerd is
Wanneer men een ontstekingsprikkel door middel van een injectienaald in de huid brengt, is men er dus nooit zeker van,nbsp;dat deze steeds op dezelfde diepte terecht komt. Het gevolgnbsp;hiervan is, dat het ook niet mogelijk is, om later met zekerheidnbsp;de plaats, waar de punt van de naald een ontstekingsprikkelnbsp;heeft gebracht, te localiseeren en te bezichtigen in een microscopisch praeparaat.
W^anneer men met een chemischen prikkel een ontsteking in de huid wenscbt te verwekken, is men aangewezen op het
52
-ocr page 59-inbrengen van dezen prikkel door middel van een naald.
Er is maar één manier, waarop men steeds op dezelfde wijze een naald in de huid kan brengen en dat is loodrecht er in.
In de practijk blijkt, dat bet niet mogelijk is een gewone dunne injectienaald (zoo weinig mogelijk mecbaniscbe prikkel!)nbsp;loodrecht in de huid van een konijn te steken.
Konijnenhuid is n.I. zóó taai, dat de naald doorbuigt en afbreekt.
In deze moeilijkheid is te voorzien, door een gewone injectienaald af te slijpen tot op eenige mm van het aanzetstuk. De punt moet hierbij zeer kort worden bijgeslepen. Men krijgtnbsp;zoodoende een uiterst kort en stug naaldje, dat op de gewonenbsp;wijze op een spuit is te zetten en verbluffend eenvoudig in denbsp;huid kan worden gestoken. Wanneer men doorsteekt, tot mennbsp;niet verder kan (aanzetstuk), komt men met de punt steedsnbsp;op dezelfde diepte in de huid. Zoo is het mogelijk een ont-stekingsprikkel practisch op dezelfde wijze in te spuiten.
De eenvoudigste methode om een kleine proefexcisie uit de de huid van een mensch te maken, is die waarbij men doornbsp;middel van een hol metalen cylindertje van eenige mm doorsnede, met scherpe randen, al draaiende en drukkende alsnbsp;het ware een stukje huid met het onderliggende weefsel uitponst, nadat de huid door inspuiting anaesthetisch is gemaakt.nbsp;Deze methode wordt o.a. gebruikt in de Dermatologischenbsp;Universiteits-kliniek te Utrecht.
Bij het konijn brengt deze werkwajze zonder meer practische bezwaren mede. Te voren moet de huid ter plaatse volkomennbsp;van haar worden ontdaan. Anaesthetisch maken door middelnbsp;van inspuiting is bij onstekingsproeven ongewenscht. Met hetnbsp;gewone huidboortje gelukt het nauwelijks of slechts met zeernbsp;veel verwoesting van weefsel een proefexcisie bij een konijnnbsp;te maken. De methode wordt vrijwel ideaal, wanneer men hetnbsp;boortje op een gewone drilboor bevestigt en de huid te vorennbsp;met chlooraethyl bevriest. Men kan nu direct incideeren tot op
55
-ocr page 60-die gewenschte diepte, die men te voren, bijv. door een kleef-pleisterstroolcje op den bollen cylinder, kan aangeven. Men boort, tot men niet verder kan. Met bet terugbalen van bet instrumentje gaat als regel bet uitgeponste weefselstukje mede omboog,nbsp;alleen nog vastzittend aan eenige vezeltjes, die met een schaartje doorgeknipt moeten worden. Op deze wijze is een proef-excisie een zeer kleine, pijnlooze en zeer gemakkelijk uit tenbsp;voeren bandeling. De wondjes trekken samen en zijn klein. Denbsp;algemeene toestand wordt ook bij een groot aantal proelexcisiesnbsp;hoegenaamd niet beïnvloed. Van groot belang is de toepassingnbsp;van cblooraetbyl. Behalve dat bet anaesthesia geeft, beeft betnbsp;tot resultaat, dat bet weefsel, bevroren als bet is, veel beternbsp;gesneden kan worden. Voorbehandeling met cblooraetbyl beeftnbsp;geen invloed op de microscopische praeparaten.
Wanneer men de bovenomschreven proefexcisie zoo verricht, dat de insteekopening juist in bet midden valt van den bollennbsp;cylinder (dus eveneens loodrecht op de huid), is bet steekkanaalnbsp;te beschouwen als de as van den uitgeponsten cylinder. Denbsp;plaats, waar de punt van de naald komt, is te voren door denbsp;lengte van de naald bepaald. Deze kan men zoodanig kiezen,nbsp;dat de punt binnen den uitgeponsten cylinder valt.
Een insteekopening, die na eenige dagen niet is terug te vinden, maar waarvan men de plaats ongeveer vermoedt, vertoont zich na bespuiting met cblooraetyl als een zwarte stip tenbsp;midden van bet wit-bevroren weefsel.
De insteekopening in de huid is ook na fixeering in paraffine gemakkelijk terug te vinden. Het is practiscb mogelijk geblekennbsp;steeds een coupe te maken, die min of meer door bet steekkanaal been gaat. Hiermede benadert men dus bet ideaal:nbsp;steeds op een soortgelijke plaats een ontstekingsprikkel ondernbsp;bet microscoop te krijgen, althans op dezelfde diepte in de huid.
Tot de chemische middelen, die in aanmerking komen voor bet verwekken van experimenteele ontstekingen behoort betnbsp;mierenzuur. Deze stof is gemakkelijk te verkrijgen in iedere
gewenscKté verdunning en goed Koudbaar. Tendeloo verwekte ontstekingen in de long van ket konijn door inspuiting vannbsp;een 60% waterige mierenzuuroplossing. (Hiermede beoogdenbsp;bij de collaterale ontstekingszones aan te toonen. Grondbeginselen der Algemeene Ziektekunde 1928:576).
In bet centrum van den baard werd necrotiscb weefsel gevonden: daaromheen een mantel van uiteenvallende leuco-cyten en weefselkernen. Vervolgens een mantel van doornbsp;levende leucocyten doorspekt weefsel en een zoom van fibrine-vlokken. Ten slotte een gebied van sereus exsudaat.
Vanuit de plaats, waar bet mierenzuur gedeponeerd is, diffundeert bet gif door de weefselspleten. Naarmate bet verdernbsp;van de kern verwijderd is, is de verdunning geringer en denbsp;reactie op den ontstekingsprikkel minder. De verschillendenbsp;vormen van exsudatieve ontsteking beantwoorden dus aan eennbsp;verschillenden graad van verdunning van bet gif, d.i. aan eennbsp;verschillende prikkelsterkte.
Op de bovenbeschreven wijze van inspuiten en proefexcisie is bet zeer eenvoudig om door middel van mierenzuur verschillende vormen van ontsteking te verwekken en te onderzoeken in de huid van bet konijn.
Indien men een mierenzuuroplossing gebruikt van een zoodanige sterkte (ongeveer 2 %), dat er om de plaats vannbsp;inspuiting langzamerhand in den loop van eenige uren eennbsp;beperkte locale necrose ontstaat, kan men in vrijwel allenbsp;microscopische praeparaten de plaats van de insteekopeningnbsp;terugvinden. Uit de injectie-opening loopt wat mierenzuuroplossing terug na de inspuiting; op deze plaats krijgt mennbsp;ook een typische opeenbooping van gelobdkernige leucocyten,nbsp;welke grootendeels uiteengevallen zijn. Ook in de dieperenbsp;lagen kan men af en toe duidelijk zien, op welke wijze denbsp;naald in bet weefsel is gedrongen. Een en ander is bet bewijs,nbsp;dat men in bet microscopisch praeparaat inderdaad bet gebiednbsp;aanschouwt, waar de ontstekingsprikkel is gebracht.
35
-ocr page 62-Bij lage concentraties mierenzuuroplossing gelulct Ket veel moeilijlcer om Ket verloop van de naald terug te vinden,nbsp;omdat de reactie veel minder uitgebreidheid heeft. (Vergelijlcnbsp;proeven van Tendeloo met collaterale ontstekingen!)
In de Kliniek te Utrecht is een dosis Röntgenstralen van E de meest gebruikte.
^/s ,,Erytheemdosis” komt overeen met 1,04 sec. bij 72 K.V., 2 mAmp. primaire Ampèrage, focus-huidafstand 20 cM.
E = 640 r in 5 min. 20 sec. zonder filter.
Met het dagelijks in de Polikliniek gebruikte Röntgen-apparaat werden bij konijnen huidveldjes bestraald, welke op volgende tijdstippen histologisch werden onderzocht. Denbsp;proeven werden gedaan bij witte konijnen, omdat men hierbijnbsp;op de huid ook klinisch het beste de reacties kan waarnemen.
Eenige dagen te voren werden veldjes op den rug ter grootte van een cent van haar ontdaan. Eerst waren de haren zooveelnbsp;mogelijk kort geknipt. Daarna werd de huid op deze plaatsennbsp;ingesmeerd met een ontharingspasta van de volgende samenstelling:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. '
Tarwebloem 35 deelen,
Sulf. barit. 55 nbsp;nbsp;nbsp;„
Talc, venet. 55 nbsp;nbsp;nbsp;„
Sapo medic. 5 nbsp;nbsp;nbsp;,,
Dit ontharingsmiddel moet men even laten inwerken, waarna met een houten tongspatel het geheele gebied volkomen schoon is te scheren. Er treedt geen prikkeling van het weefselnbsp;op, hetgeen door histologisch onderzoek is aangetoond. Konijnen zijn zeer gevoelig voor temperatuurverschillen. De restennbsp;van het ontharingsmiddel moeten daarom met lauw waternbsp;worden verwijderd, waarna het dier zorgvuldig moet wordennbsp;afgedroogd.
De volkomen onthaarde huid van een wit konijn is even blank als blanke menschenhuid.
Na bestraling met ^IsE kan men er in de volgende uren
56
-ocr page 63-geen macroscopiscK zichtbare veranderingen aan Avaarnemen.
Microscopisch lean men echter zeer typische veranderingen vinden, welfce vrijwel constant voorkomen.
Onderzoekingen werden telkens gedaan in 8 huidvelden, voornamelijk in het verloop van de eerste 24 uur na de bestraling.
Op de bovenbeschreven wijze werden proef excisies gemaakt na 1, 2, 3, 5, 7, 12, 24 en 48 uur na de Röntgenbestraling.
Terwijl men in een normale konijnenhuid vrijwel nooit een gelobdkernige leucocyt in het weefsel vindt, komen deze cellennbsp;na Röntgenbestraling regelmatig te voorschijn.
Na I uur onderscheidt het bestraalde weefsel zich nog niet van het onbestraalde.
Na 2 uur vindt men sporadisch een gelobdkernige leucocyt.
Na 3 uur vindt men in capillairen en eventueel in grootere bloedvaten leucocytose. Af en toe hoopjes leucocyten om capillairen, zoodat een diapedese waarschijnlijk moet wordennbsp;geacht.
Na 5 uur worden deze verschijnselen duidelijker.
Na 7 uur is het hoogtepunt van de veranderingen bereikt.
Diapedese is nu niet meer zoo duidelijk. Wel komen in het weefsel en voornamelijk in het subcutane weefsel van de huidnbsp;vrijwel diffuus leucocyten voor, hoewel toch voornamelijk innbsp;de buurt van de bloedvaten.
Na 12 uur nemen de leucocyten in aantal af.
Na 24 uur is het aantal nog meer afgenomen. Men vindt nu nog maar hier en daar een leucocyt. Verder komen er nunbsp;plasmacellen bij en vindt men ook „geprikkelde” jonge bind-weefselcellen. (Bladz. 17).
Na 48 uur is het weefsel vrijwel weer rustig geworden.
Men vindt nu nog wel plasmacellen.
Uit het voorgaande blijkt onomstootelijk, dat er na Röntgenbestraling in ieder geval een reactie plaats vindt, welke na ongeveer 7 uur het duidelijkst is. Deze reactie' tiit zich in een
5T
-ocr page 64-optreden v,an gelotdicemige leucocyten, ten slotte in Ket ver-scKijnen van plasmacellen en epitheloide cellen. Een en ander zou men kunnen opvatten als een ontsteking, n.1. een lichtenbsp;cellige (exsudatieve) -ontsteking. Deze opvatting zou echter opnbsp;grond van de hovenomschreven veranderingen aanvechtbaarnbsp;zijn, door het ontbreken van die andere verschijnselen, dienbsp;men over het algemeen verwacht hij een duidelijke ontsteking,nbsp;welke volkomen voldoet aan de definitie. (Bladz. 15). Maarnbsp;deze veranderingen behoeven niet altijd even duidelijk aanwezig te zijn! (Bladz. 17). Het is derhalve niet uit te sluiten,nbsp;dat tengevolge van de Röntgenhestraling toch een zekere vormnbsp;van ontsteking optreedt. M. a. w. dat Röntgenhestraling moetnbsp;worden opgevat als een ontstekingverwekkende schadelijkheid.
Indien dit juist is, moet het mogelijk zijn met een andere ontstekingverwekkende schadelijkheid dezelfde reactie, alsnbsp;hoven beschreven voor Röntgenstralen, te voorschijn te roepen,nbsp;aangezien een ontsteking slechts afhankelijk is van de verhouding van prikkelbaarheid en prikkelsterkte. (Bladz. 17).
Van het mierenzuur staat vast, dat het een ontstekingverwekkende schadelijkheid is.
Door stelselmatig steeds sterker verdunde oplossingen hiervan in te spuiten, is getracht een prikkel te vinden, die dezelfde reacties teweeg brengt als die, welke optreden na Röntgen-bestraling. Dit is inderdaad mogelijk gebleken.
Bij injectie van ^/lo cc eener pl.m. ”/o waterige mieren-zuuroplossing op de boven aangegeven methode, ziet men op dezelfde tijdstippen hetzelfde gebeuren als na Röntgenbestra-ling.
Een en ander werd gedemonstreerd met het volgende experiment.
Op den rug van een konijn werden 3 rijen van 8 huid-velden onthaard.
In de huidvelden van de eerste rij werd telkens ^/lo cc quot;/o waterige mierenzuuroplossing geinjiceerd.
Met de middelste rij huidvelden werd niets gedaan.
De Kuidvelden van Je JerJe rij werJen acKtereenvoIgens, onJer zorgvuIJige afscherming van Je omgeving met looJennbsp;platen, bestraalJ met ^Is E.
Na 1, 2, 5, 5, 7, 12, 24 en 48 uur werJen tellcens van 5 overeenkomstige huiJveIJjes proefexcisies gemaakt.
Waargenomen kan nu worJen, Jat in Je praeparaten van Je miJJelste rij (waarmeJe niets is geJaan) geen veranJerin-gen zijn te vinJen. De praeparaten van Je beiJe uiterste rijennbsp;(behanJelJ met mierenzuur en Röntgen) toonen nagenoegnbsp;JezelfJe veranJeringen, zooaïs Jeze boven reeJs voor Jenbsp;Röntgenbestraling zijn uiteengezet. Alleen kan men in Jenbsp;praeparaten met mierenzuurinspuiting hier en Jaar een aan-JuiJing treffen van Je insteekopening, welke in Je praeparatennbsp;van Je Röntgenbestraling ontbreken.
Uit Jit experiment kan men Je volgen Je conclusies trekken:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Mierenzuur en Röntgenstralen geven analoge prikkels.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De uitwerking van Jeze prikkels is plaatselijk, want opnbsp;overeenkomstige tijJstippen is in proefexcisies van Je huiJ,nbsp;waarmeJe niets geJaan is, ook niets te vinJen.
Met een anJer experiment werJ nagegaan, wat er gebeurt, wanneer men aan een prikkel tengevolge van mierenzuur eennbsp;Röntgenprikkel toevoegt.
De proef werJ als volgt geJaan.
Op Jen rug van een konijn werJen weer 3 rijen van 8 huiJvelJen ter grootte van een cent van haar ontJaan.
In Je eerste rij 8 vel Jen werJ ^/lo cc V4 “/o waterige mieren-zuuroplossing ingespoten.
Met Je miJJelste rij werJ weJerom voor controle niets geJaan.
In Je JerJe rij huiJvelJen werJ eveneens Vjo cc ”/o waterige mierenzuuroplossing ingespoten, waarna Jeze huiJvelJen onmiJJelIijk met Vs E Röntgen werJen bestraalJ.
In Jeze gebieJen van Je huiJ werJ Jus een Jubbele prikkel toegeJienJ.
59
-ocr page 66-In soortgelijke series van deze praeparaten kan Ket volgende worden waargenomen.
In de eerste rij kuidvelden treedt de gewone reactie op, zoo-als dit Ket geval is na Röntgenbestraling of na injectie van de mierenzuuroplossing.
In de tweede of middelste rij vindt men in de Kuidexcisies geen afwijkingen.
In de praeparaten van de derde rij daarentegen zijn de reacties sterker dan in de overeenkomstige praeparaten van denbsp;eerste rij. Het maakt den indruk, dat de reactie niet alleennbsp;heftiger verloopt, maar ook sneller afloopt.
In de praeparaten na 24 en 48 uur vindt men in die van de eerste rij nog duidelijk afwijkingen, terwijl deze op dezelfdenbsp;tijden in de overeenkomstige praeparaten der 3e rij practiscKnbsp;reeds verdwenen zijn. Een en ander volgt uit de bescKrijvingnbsp;der praeparaten. (Zie hiernaast).
Alle 24 proefexcisies zijn gemaakt hij hetzelfde konijn. Bij het vergelijken van de praeparaten kan men derhalve verschillen tengevolge van andere constellaties buiten beschouwing laten.
Uit de bovenstaande serie blijkt, dat tengevolge van de inspuiting van mierenzuuroplossing met opvolgende Röntgenbestraling een sterkere reactie optreedt, dan na mierenzuur-inspuiting alleen. Men kan derhalve spreken van een cumulatie van prikkels.
Opgemerkt zij hier, dat men bij de beoordeeling van de histologische praeparaten is aangewezen op den indruk, diennbsp;men van de hoeveelheid leucocyten krijgt, aangezien het nietnbsp;mogelijk is deze te tellen. Hierop heeft ook Schaefer de aandacht gevestigd. (Es ist natürlich ganz unmöglich, die Zeilennbsp;in den Praparaten auszuzahlen, man kann jedoch aus demnbsp;ganzen Bilde erkennen, ob eine Entzündung in dem einennbsp;oder dem anderen Teile starker oder schwacher ist, oder obnbsp;derHeilungsvorgang weiter vorgeschritten ist. Walter Schaefer;
60
-ocr page 67-
Injectie ^/lo cc. nbsp;nbsp;nbsp;®/o waterige mieren- zuuroplossing: |
Contróle-praeparaten: niets mede gedaan |
Injectie ^ho cc. ^l4°lo waterige mierenzuuropl., waarna bestraling metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E Röntgenstralen: |
A. Na 1 uur: geen afw. |
B. Na 1 uur: geen afw. |
C. Na 1 uur: zeer sporadisch een leucocyt. |
D. Na 2 uur: Een hoogst enkele leuco-cyt; leucocyten in bloedvaten. |
E. ( Na 2 uur: geen afw. |
F. Na 2 uur: sterk gevulde bloedvaten: leucocyten om capillairen. |
G. Na 5 uur: wat meer leucocyten dan bij D. |
H. Na 3 uur: geen afw. |
I. Na 3 uur: meer leucocyten dan bij F en ook meer dan bij G. |
J. Na 3 uur: meer leucocyten dan bij G. |
K. Na 3 uur: geen afw. |
L. Na 3 uur: meer leucocyten dan bij I. Duidelijke diapedese. Ook meer leucocyten dan bij J. |
M. Na 7 uur: meer leucocyten dan bij J. |
N. Na 7 uur: geen afw. |
O. Na 7 uur: ongeveer evenveel leucocyten dan bij L. Meer leucocyten dan bij M. |
P. Na 12 uur: leucocyten meer diffuus verspreid. |
Q. Na 12 uur: geen afw. |
R. Na 12 uur: minder leucocyten dan bij O. Ook iets minder dan bij P. |
S. Na 24 uur: nog diffuus leucocyten. Enkele plasmacel. |
T. Na 24 uur: geen afw. |
U. Na 24 uur: minder leucocyten dan bij R. Ook minder dan bij S. Plasmacellen. |
V. Na 48 uur: nog hoogst enkele leucocyt en een enkele plasmacel. |
W. Na 48 uur: geen afw. |
X. Na 48 uur: plasmacellen. |
Experimentelle Untersucliungen über die Wirbung der Röntgenstrahlen auf bakterielle Entzündungen. StraKIentK.nbsp;23:370).
Een sterkere leucocytose van bet weefsel kan men ook waarnemen na bestraling van weefsel, waarin een sterkere mieren-zuuroplossing is gespoten.
Een proef werd genomen met inspuiting van een ongeveer 2 % waterige mierenzuuroplossing. Tengevolge van deze inspuiting treedt in den loop van eenige uren necrose op in denbsp;directe omgeving van de plaats, waar bet mierenzuur terecbtnbsp;is gekomen. Onmiddellijk na de inspuiting werd de belft vannbsp;bet aantal injectieplaatsen bestraald met E. Proefexcisiesnbsp;werden gemaakt na 3, 7, 9, 12, 24, 48, 72 en 96 uur. Wanneer men de overeenkomstige praeparaten van dezelfde tijdstippen na de injectie met elkaar vergelijkt, kan men duidelijknbsp;waarnemen, dat de leucocytenboeveelbeden van de bestraalde weefsels grooter zijn dan van de onbestraalde. Dit verschilnbsp;is niet twijfelacbtig, ook al kan men de leucocyten niet tellen.nbsp;Na 24 uur is in de bestraalde praeparaten reeds ,,organisatie”nbsp;van bet necrotiscbe weefsel waar te nemen. Dit kan men innbsp;bet onbestraalde praeparaat eerst na 96 uur zien. Op dit tijdstip is bet bestraalde praeparaat reeds vrij ,,rustig”. Het maaktnbsp;den indruk, dat ook bier bet bestraalde proces wel is waarnbsp;heftiger verloopt, doch sneller afloopt.
Wat betreft de klinische waarneming van de wondjes van de proefexcisies kon worden opgemerkt, dat die van de metnbsp;Röntgen bestraalde gebieden duidelijk sneller geheeld warennbsp;dan bij de overeenkomstige niet bestraalde.
Bij de proeven met drie rijen van 8 proefexcisies (eerste rij mierenzuurinspuiting, tweede rij niets mede gedaan, derde rijnbsp;Röntgenbestraling alleen of mierenzuur inspuiting met opvolgende Röntgenbestraling) kon zonder uitzondering wordennbsp;vastgesteld, dat de wonden van de bestraalde gebieden betnbsp;eerste geheeld waren.
62
-ocr page 69-Samenvatting:
Onderzocht werd, wat er gebeurt bij bestraling van konijnenhuid met ^/s E.
Hierdoor treedt een reactie op, welke zich kenbaar maakt door het uittreden van gelobdkernige leucocyten in het weefsel.nbsp;Het hoogtepunt van dit verschijnsel ligt ongeveer 7 uur na denbsp;Röntgenbestraling. Het maakt den indruk, dat dit een lichtenbsp;cellige ontsteking is.
Uitgaande van de gedachte, dat iedere ontsteking bepaald wordt door de verhouding van een prikkel ten opzichte van denbsp;prikkelbaarheid van het organisme, werd getracht dezelfdenbsp;reactie als na Röntgenbestraling, te verwekken door een anderen prikkel, waarvan het niet twijfelachtig is, dat deze eennbsp;ontstekingsprikkel is. Hiervoor werd mierenzuur gebruikt. Doornbsp;systematische verdunningsproeven kon worden aangetoond, datnbsp;Röntgenbestraling met ^/s E en inspuiting van ^lo waterigenbsp;mierenzuuroplossing in het weefsel dezelfde reactie teweegnbsp;brengen, op dezelfde tijdstippen na de toediening. Indirect isnbsp;hiermede aangetoond, dat ook Röntgenstralen moeten wordennbsp;beschouwd als een ontstekingsprikkel. De reactie op denbsp;Röntgenbestraling kan wat betreft de histologische verschijnselen niet worden beschouwd als een ,,specifieke .
Verder werd onderzocht, wat men histologisch kan waarnemen, indien er °lo mierenzuur in de huid wordt gespoten, waarna bovendien Röntgenbestraling wordt toegepast.
Het blijkt, dat de beide ontstekingsprikkels samen een sterkere reactie teweeg brengen dan mierenzuur alleen. Men kan derhalve spreken van een cumulatieve werking van de beidenbsp;ontstekingsprikkels. Men krijgt den indruk, dat de sterkerenbsp;reactie sneller afloopt. Klinisch bleek onomstootelijk, dat denbsp;wonden der proef excisies van met Röntgen bestraalde gebiedennbsp;in het algemeen het snelst genazen.
De onderzoekingen werden verricht met een nieuw uitgedachte methode van inspuiting en proefexcisie.
63
-ocr page 70-SLOTBESCHOUWINGEN
In de reeks der experimenteele onderzoekingen betreffende Röntgenbestraling ontbrak een schakel: de invloed van kleinenbsp;doses op normaal weefsel en op zeer lichte ontstekingen, welkenbsp;doses geen blijvende veranderingen geven, dus reversibel zijn.
De ontbrekende schakel vindt men in dit proefschrift.
Aangetoond is, dat Röntgenbestraling van normaal weefsel in kleine doses een ontstekingsproces teweeg brengt, welk procesnbsp;niet ,,specifiek” voor Röntgenstralen mag worden genoemd,nbsp;terwijl Röntgenbestraling van een zeer lichte ontsteking eennbsp;verergering van dit proces veroorzaakt.
Hiermede is dus de meening van Schaefer, Dyes en Glauner bevestigd, die Röntgenstralen beschouwen als een ontsteking-verwekkenden factor. Zij hebben ook de aandacht gevestigdnbsp;op het feit, dat er bij Röntgenbestraling van een ontstekingnbsp;een summatie optreedt van ontstekingsprikkels (bladz. 41 ennbsp;42), hetgeen ook in overeenstemming is met de uitkomstennbsp;van mijn histologisch onderzoek. Ook de resultaten van denbsp;theoretisch zoo bij uitstek belangrijke experimenten van Butz,nbsp;Tannenberg en Bayer, welke een inzicht geven omtrent hetnbsp;gedrag der leucocyten in de eerste 24 uur volgende op de bestraling van een ontsteking (bladz. 29), zijn in volkomen overeenstemming met hetgeen bij mijn histologisch onderzoek isnbsp;gevonden. Gedurende dit tijdsverloop neemt het aantal leucocyten toe. Het hoogtepunt van dit verschijnsel vond ik 7 uurnbsp;na Röntgenbestraling van normaal en van licht ontstokennbsp;weefsel.
Mijn onderzoek heeft mij niet nader gebracht tot de oplossing van het vraagstuk hoe men zich de gunstige werking van Röntgenbestraling van een ontsteking, welke een vaststaand
64
-ocr page 71-feit is (statistieken, Klin. Wschr. 31:1462), door vele experi-menteele onderzoekingen gestaafd (Koofdstukken 2 en 3) en na jarenlange ervaringen in de Kliniek te Utrecht steeds opnieuwnbsp;bevestigd, als mechanisme moet denken.
Men kan zich hieromtrent slechts in gissingen verdiepen, In de eerste plaats doet zich de veronderstelling voor, dat denbsp;verergering van de ontsteking tengevolge van de bestraling eennbsp;snelleren afloop van het ontstekingsproces bewerkstelligt. Dezenbsp;veronderstelling is in overeenstemming met hetgeen men waarneemt bij experimenteele onderzoekingen, terwijl zij ook klinisch is bevestigd, hoewel dit niet opgaat voor Röntgenbestra-ling van alle ontstekingen, hetgeen al blijkt uit de oneenigheid,nbsp;die nog op dit gebied heerscht. (Zie mijn Voorwoord ennbsp;Inleiding).
Omtrent het mechanisme moet men echter grootendeels het antwoord schuldig blijven. Het eenigste wat ons hieromtrentnbsp;bekend is, ligt op chemisch gebied. (Hoofdstuk 2: invloed vannbsp;de z.g. tweede of alcalotische phase).
Het feit, dat Röntgenbestraling gelijk staat met de toediening van een ontstekingsprikkel, dus met een zekere schade-lijkh eid, brengt de consequentie met zich mede, dat men er zoowel bij de toepassing van Röntgenstralen als therapeutisch-, maar ook als diagnostisch hulpmiddel rekening medenbsp;moet houden. Men moet zich bewust zijn van het feit, dat mennbsp;door het maken van een longfoto, bijv. in een voor den patiëntnbsp;beslissend stadium, een nadeeligen afloop teweeg kan brengen.nbsp;Bij navraag is mij door verschillende klinici mededeeling gedaan van ,.toevallige” ervaringen, welke dit bevestigden. Hetnbsp;lijkt mij van belang, dat hier de aandacht op gevestigd wordt.^)nbsp;Freund gaf in 1927 als zijn meening te kennen, dat bij denbsp;behandeling van ontstekingen door middel van Röntgenstralen alleen nog maar ,,de wijze waarop” een probleem kon
In de literatuur treft men wel op meerdere plaatsen aan, dat na het vervaardigen van een Röntgenfoto een verbetering in een ontstekingsproces optrad!
65
-ocr page 72-vormen. Ik zou hieraan willen toevoegen, dat ,,het stadium waarin ’ men de Röntgenbestraling bij een ontsteking toepast,nbsp;van principieel belang is voor het welslagen van deze behandeling. (Zie ook bladz. 33).
Nogmaals vestig ik hier de aandacht op de uitspraak van Schaefer (bladz. 44), welke de werking van Röntgenstralennbsp;gelijk stelt aan die van andere ,,conservatieve” middelen, metnbsp;dien verstande, dat men met Röntgenstralen de doseering meernbsp;exact kan toepassen en met de stralen een betere dieptewerkingnbsp;kan bereiken.
Voor de practische toepassing der Röntgenstralen is deze uitspraak van groote beteekenis. De theoretische vraag blijftnbsp;echter bestaan, of men ook voor wat betreft de chemischenbsp;reacties mag besluiten tot een gelijkstelling van de z.g.nbsp;,,conservatieve” methodes en de Röntgenbestraling.
De resultaten van mijn onderzoek doen besluiten, dat de reactie tengevolge van Röntgenbestraling voor wat betreft denbsp;histologische veranderingen niet als ,,specifiek” kunnen worden aangemerkt. Het is echter nog een open vraag, in hoeverrenbsp;het chemisch gebeuren bij Röntgenbestraling kan wordennbsp;beschouwd als ,,specifiek” voor deze therapie.
In de eerste plaats moet men zich deze vraag stellen voor de tweede of alcalotische phase na de bestraling. (Bladz. 26).
Zooals reeds in den aanvang van dit proefschrift werd opgemerkt, zullen verschillende problemen, welke zich voordoen bij de Röntgenbestraling van een ontstekingsproces, eerst dannbsp;tot klaarheid gebracht kunnen worden, wanneer de ontwikkeling der chemie verder zal zijn voortgeschreden.
Ten slotte moge hier worden gewezen op de mogelijkheid van verder onderzoek, welke geopend is door toepassing vannbsp;de door mij uitgedachte onderzoekingsmethode. Het komt mijnbsp;voor, dat deze mogelijkheid van beteekenis kan zijn voor hetnbsp;verkrijgen van een beter inzicht inzake het belang van ,,hetnbsp;stadium waarin quot; men Röntgenbestraling toepast bij eennbsp;ontstekingsproces.
66
-ocr page 73-Bij een levend organisme zal men bij eiken tberapeutiscben maatregel te maken Rebben met een gecompliceerde constellatie van plaatselijke en algemeene factoren, die men nooit innbsp;zijn gebeel zal kunnen omvatten en overzien. Hetzelfde zalnbsp;ook steeds blijven gelden voor de behandeling met Röntgenstralen, zelfs indien men omtrent bet mechanisme volkomennbsp;op de hoogte zal zijn.
67
-ocr page 74-Baenschi Arcb. klin. Cbir. 153:367, bladz. 15.
Bauer: Münch. Med. Wscbr. 1923 : 646, bladz. 40.
Belluci: Strablentber. 63:647, bladz. 40.
Buhlz: Frank. Z. Patb. 44: 37, bladz. 29.
Busineo en Milani: Strablentber. 47: 160, blaz. 46.
Busineo en Milani: Strablentber. 43:401, bladz. 46.
Dessauer: Arcb. Zellforcb. 11 : 63, bladz. 40.
Deyes: Strablentber. 47: 160, bladz. 41.
Ellinger: Die biologiscben Grundlagen der Strablenbebandlung 1933, bladz. 20.
Fischer: Strablentber. 40:466, bladz. 41.
Freund: Vircb. Arcb. 273:794, bladz. 41.
Freund: Strablentber. 62: 136, bladz. 41.
Freund en Fukase: Strablentber. 33:573, bladz. 51.
Freund en Fukase: Strablentber. 40:353, bladz. 31.
Freund en Fukase: Strablentber. 60: 19, bladz. 51.
Fukase: Strablentber. 36: 102, bladz. 41.
Glauner: Die Entzündungsbestrablung 1940, bladz. 32, 34, 38, 41, 46. Gudzent: Strablentber. 4 : 666, bladz. 53.
Heidenhain en Fried: Strablentber. 24 : 57.
Holthusen: Strablentber. 2:403, bladz. 22.
Voor volledige literatuuropgave zie men „Die Entzündungs-heslrahlung” van R. Glauner (Georg TbiemeA^erlag/Leipzig, 1940).
68
-ocr page 75-Holzkiiecht: Strahlenther. 24: 722, bladz. 50, 41.
folly en Lacasagne: C. r. Biol. 91: 351 erv 554, bladz. 41.
Kapansky en Soloweitschik: Z. exper. Med. 55:111, bladz. 20, 41. Kaznelson en Lorant: MüncK. med. Wschr. 1921:132, blad. 41.nbsp;Kohier: Biocbem. Zschr. 151:146 en 449, bladz. 21.
Kroetz: Klin. Wschr. 1925:631, bladz. 20. 21 en 41.
Lacasagne en Vincent: Strahlenther. 47:160, bladz. 47.
Lewis: The blood vessels of human shin and their reponses, 1927, bladz. 28.
Liechti: Klin. Wschr. 1927: 11. bladz. 20.
Lubarch en V\^atjen: Handbuch der ges. Strahlenheilh. van Lazarus, 1:345, bladz. 35.
Meltzer: Arch. hlin. Chir. 184:191, 219 en 229, bladz. 25.
Meltzer en Küthz, Strahlenther. 62:406 en 425, bladz. 24. Mittermaier: Dtsch. Z. Chir. 204:557, bladz. 46, 31.
Mittermaier: Dtsch. Z. Chir. 205:197, bladz. 42.
Mittermaier: Zschr. Hals- und. Heilh. 18:260, bladz. 42. Mischtschenko, enz.: 25:370, bladz. 30.
Milani: Strahlenther. 43:401, bladz. 42.
Motojima: Strahlenther. 29:30, bladz. 32, 42, 47.
Nathanson: Strahlenther. 53:524, bladz. 42.
Pannewitz: Arch. hlin. Chir. 143:697, bladz. 21.
Pfalz: Miinch. hlin. Wschr. 1929:617 en 637, bladz. 42.
Pordes: Strahlenther. 24:37, bladz. 50.
Pordes: Strahlenther. 33:147, bladz. 50, 42.
Riecker: Ebenda 5:679, bladz. 42.
Riecker: Strahlenther. 3:107, bladz. 42.
Schade: Zschr. exper. Med. 79:732, bladz. 42.
Schade: Verb. Ges. Pathol. Bd. 19, bladz. 42.
Schade, Neukirch en Halpert: Z. exper. Med. 24:11, bladz. 19. Schaefer: Arch. hlin. Chir. 146:394, bladz. 51, 52, 42, 44, 48.nbsp;Schaefer: Strahlenthr. 25:370, bladz. 31, 32, 62.
Spinella en Talia: Zbl. Radiol. 12:601, bladz. 46.
Tannenberg en Bayer: Strahlenther. 47:408, bladz. 29 en 42. Tannenberg en Heeren: Klin. Wschr. 1931:2208, bladz. 42.nbsp;Tendeloo: Grondbeginselen der Algemeene Ziehtehunde 1928, bladz.nbsp;13. 17, 53, 56.
Wagner: Verb, dtsch. Rontgen-Ges. 1926: 22, bladz. 42.
Wagner en Bauer: Strahlenther. 24:1, bladz. 40 en 42.
V^estman: Acta radiol. 2:37, bladz. 33.
Alvorens bij vrouwen Röntgenbestraling toe te passen, hetzij voor diagnostische, hetzij voor therapeutische doeleinden, overwege mennbsp;de mogelijkheid van een bestaande zwangerschap, in wellc geval mennbsp;de bestraling vooral in de eerste maanden moet nalaten.
Een normale of een vertraagde bezinhingssnelheid der chromocyten sluit het bestaan van een of ander ziekteproces geenszins uit.
Bij klachten, welke het vermoeden wekken van het bestaan van een ulcus duodeni, moet in geval van twijfel de anamnese- en niet denbsp;Röntgenfoto den doorslag geven voor de te volgen gedragslijn inzakenbsp;de behandeling.
4
Bij de behandeling van impetigo vulgaris is de techniek hoofdzaak.
De Röntgenepilatie behoort slechts gedaan te worden door hen, die hiertoe geregeld in de gelegenheid zijn.
Het recht tot het verrichten van obducties aan Universiteitsklinieken moet (beter) geregeld worden.
Tegenover het beginsel ,,algemeen belang gaat voor eigenbelang” kan het medisch beroepsgeheim, in zooverre als het gebaseerd is opnbsp;het persoonlijk belang van den patiënt, niet ongewijzigd gehandhaafdnbsp;worden.
Het zou van groot wetenschappelijk en sociaal belang geacht moeten worden, indien van ieder mensch aanteekening werd gehoudennbsp;van de ziekten, welke hij doormaakt van zijn geboorte tot zijn dood.
Iedere misdadiger is in zekeren zin te verontschuldigen wegens ,,abnormale geestesgesteldheid”.
Medische artikelen in dagbladen en radiovoordrachten de geneeskunde betreffende, zijn over het algemeen af te keuren.
j;lt;^ST6EL VAN AEHSTeH
-ocr page 78-■- ■,/ - .gt;■-V*e-i^ •gt;'gt;=' ■- '
’ -
-ocr page 79- -ocr page 80-, 'f
/ ,
é-;'.
^^Vgt;V'..T â–
'5feS».;/,.
â– nbsp;nbsp;nbsp;'-7:
â– ' 'â–
t' .■»:*
*
‘‘Tâ€quot; i'’-'quot; nbsp;nbsp;nbsp;gt;v
-ocr page 81- -ocr page 82-