¦ i «I I, / nbsp;nbsp;nbsp;2* ,
DE PRACTISCHE SUBLIMATIETEMPERATUUR
J. S. N. CRAMER
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEITnbsp;TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN WAAR-NEMENDEN RECTOR MAGNIFICUS L. VANnbsp;VUUREN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEITnbsp;DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENSnbsp;BESLUIT VAN DE SENAAT DER UNIVERSITEITnbsp;TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEITnbsp;DER WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGENnbsp;OP MAANDAG 15 JUNI 1942 DES NAMIDDAGSnbsp;TE 4 UUR DOOR
GEBOREN TE AMSTERDAM
1942
DRUKKERIJ S.W. MELCHIOR TE AMERSFOORT
-ocr page 6-Boek- en Kunstdrukkerij S. W. Melchior - Amersfoort
AAN MIJNE VROUW
-ocr page 8- -ocr page 9-Het verschijnen van dit proefschrift is mij een aanleiding, om een woord van dank te richten tot U, Hoogleeraren in denbsp;Faculteit der Wis- en Natuurkunde, die tot mijn wetenschappelijkenbsp;vorming hebt bijgedragen.
Hooggeleerde De Qraaff, Hooggeachte Promotor. Dat gij de taak op U hebt willen nemen, mijn promotor te zijn, stemtnbsp;mij tot dankbaarheid. Uwe raadgevingen en de vele andere bewijzen van belangstelling in mijn werk, zullen mij steeds metnbsp;genoegen aan dezen tijd doen terugdenken.
Hooggeleerde Schoorl. Zeer in het bijzonder gaat mijn dank uit tot U, voor alles wat gij mij gegeven hebt, zoowel in dennbsp;tijd, dat ik dit proefschrift bewerkte als gedurende de jaren, datnbsp;ik het voorrecht had bij U assistent te zijn. Zij zullen mij steedsnbsp;onvergetelijk blijven.
Er rest mij nog, mijn dank uit te spreken aan Noppen, Veldhuyzen en het overige personeel van het Pharmaceu-tisch Laboratorium voor hunne bijdragen tot het slagen van ditnbsp;proefschrift.
-ocr page 10- -ocr page 11-INHOUD
Biz.
Hoofdstuk I. Beschrijving van de uitgevoerde sublimatie-
Het sublimatieapparaat.......... 3
Hoofdstuk II. De sublimatiesnelheid en de factoren, waardoor zij wordt beinvloed......... 8
A. nbsp;nbsp;nbsp;De sublimatieafstand........... 8
B. nbsp;nbsp;nbsp;en C. De dampdruk en de temperatuur ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9
D. nbsp;nbsp;nbsp;De luchtdruk.............. 18
E. nbsp;nbsp;nbsp;De aard van het oppervlak der stof.....25
Hoofdstuk III. De practische sublimatietemperatuur ... nbsp;nbsp;nbsp;27
Hoofdstuk IV. Vaststelling van de practische sublimatietemperatuur met behulp van de dampdrukbepaling 31
Hoofdstuk V. De practische sublimatietemperatuur van een
aantal stoffen..............48
Organische stoffen............49
Anorganische stoffen...........96
De practische sublimatietemperatuur en de dampdruk 102
Overzicht der onderzochte stoffen met hunne practische
SUBLIMATIETEMPERATUREN..........104
Samenvatting................109
-ocr page 12-'--gt;V,-,#l'-''-'^4^-4^'i- nbsp;nbsp;nbsp;„'i-??
’-'/Ct - - ït: ‘ «^fs- ’-^V-?.'* nbsp;nbsp;nbsp;“• ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;------ L
gt;-lt;* nbsp;nbsp;nbsp;' V''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o'quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;---gt;*. W--»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H
INLEIDING
De mate van vluchtigheid van chemische lichamen is een eigenschap, die veelzijdige belangstelling geniet wegens de velenbsp;problemen, zoowel theoretische als practlsche, die daarmedenbsp;samenhangen.
Niet het minst vragen de toepassingen de aandacht, die kunnen leiden tot het vinden van scheidings- en zuiveringsmethoden van natuur- en synthetische producten, die op velerlei gebiednbsp;van belang zijn.
Ook de analytische chemie is geïnteresseerd bij deze toepassingen. Hier immers heeft men dikwijls zeer zuivere, z.g. „analytisch zuivere” stoffen noodig, waarbij voor vaste lichamen de toepassing van sublimatiemethoden het gewenschte effect kannbsp;opleveren, namelijk het verkrijgen van een preparaat, dat eennbsp;hoogere graad van zuiverheid bezit dan het uitgangsmateriaal.nbsp;Dit is het geval, wanneer de stof verontreinigingen bevat, die bijnbsp;de gekozen temperatuur, waarbij de sublimatie plaats vindt, nietnbsp;vluchtig zijn of althans in mindere mate dan de stof zelf, en, indien de stof, die aan de zuivering wordt onderworpen, bij denbsp;gekozen temperatuur niet onderhevig is aan ontleding.
Echter is het doel in de analytische chemie niet op de eerste plaats het verkrijgen van zuivere stoffen voor analytisch gebruik,nbsp;maar vooral bij het onderzoek van mengsels gericht op hetnbsp;scheiden van stoffen, zoodat identificatie kan plaats hebben.
Voor een mengsel van vloeistoffen is hiervoor dikwijls aangewezen de gefractioneerde destillatie, voor een van vaste stoffen de uitschudding met verschillende oplosmiddelen als eerste bewerking ï). Beide methoden zijn echter in vele gevallen niet opnbsp;te vatten als scheidings- maar als ophoopingsmethoden en ditzelfde geldt ook voor de stoomdestillatie.
Deze wordt soms met succes toegepast op een mengsel van vaste stoffen, teneinde een gedeeltelijke scheiding te bewerkstelligen. Men maakt hierbij gebruik van de grootere of kleinerenbsp;dampdruk van de stoffen ongeveer bij het kookpunt van water,nbsp;waarbij de aanwezigheid van water ook nog invloed kan hebben op de vluchtigheid der stoffen tengevolge van ionisatie,nbsp;hydratatie of associatie. Beperkt men zich echter niet tot eennbsp;temperatuur van ongeveer 100 C°., maar kiest men deze zoodanig, dat zij gunstiger ligt ten opzichte van de dampspannin-gen der te scheiden stoffen, dan zal een grooter effect bereikt
0 Schoorl. Organische analyse. Deel I, blz. 129 e.v.
-ocr page 14-kunnen worden dan bij de gewone stoomdestillatie, ofschoon ook dan een absolute scheiding wel tot de uitzonderingen zal behooren.
Voordat men kan overgaan tot de toepassing der sublimatie-methode, is het noodzakelijk, dat de sublimatiesnelheid der te onderzoeken stoffen bekend is bij verschillende temperaturen.
Bij het naslaan van de literatuur over de sublimatie van organische en anorganische stoffen, met het doel de meest geschikte temperatuur te vinden voor deze bewerking, stuit men op moeilijkheden. Van vele stoffen is deze temperatuur niet bekend, vannbsp;andere zijn de omstandigheden, waaronder de sublimatie plaatsnbsp;vindt, niet voldoende nauwkeurig vermeld. Het is duidelijk dat,nbsp;wanneer men een bepaalde temperatuur opgeeft als sublimatie-temperatuur, er dan rekening moet worden gehouden met denbsp;factoren, waarvan de snelheid der vervluchtiging afhankelijk is.nbsp;Dit nu is door vele onderzoekers te veel over het hoofd gezien,nbsp;waar nagenoeg geen enkele heeft gelet op de hoeveelheid sublimaat, die het resultaat van de verhitting was. Over het algemeennbsp;heeft men genoegen genomen met het aangeven van die temperatuur, waarbij juist een condensaat waarneembaar was, al ofnbsp;niet binnen een bepaalden tijd, hetzij met behulp van microscoopnbsp;of loupe, hetzij met het ongewapende oog.
Vandaar dan ook, dat men in de verschillende publicaties, voor dezelfde stof, ook al door verschil in apparaat of werkwijze nietnbsp;dezelfde sublimatietemperatuur vindt opgegeven.
Dit proefschrift is een poging om de omstandigheden vast te stellen, waaronder de sublimatiesnelheid beantwoordt aan hetnbsp;gestelde doel, namelijk het verkrijgen van een geschikte hoeveelheid sublimaat binnen een redelijken tijd en tevens voor verschillende stoffen vergelijkbare sublimatietemperaturen te vinden.
De temperatuur, die bij het onderling vergelijken de beste indruk geeft van de mate van vluchtigheid der verschillende stoffen isnbsp;wel die, waarbij onder dezelfde omstandigheden ook dezelfdenbsp;hoeveelheid sublimaat wordt opgevangen, zoodat de bewerkingen,nbsp;naar aanleiding waarvan in dit proefschrift conclusies wordennbsp;getrokken, bestaan uit quantitatieve sublimatieproeven, ondernbsp;bepaalde, steeds dezelfde omstandigheden.
Door de tijdsomstandigheden (papierbezuiniging) moesten verschillende hoofdstukken uit dit proefschrift worden weggelaten. Zoo is het overzicht van de in de literatuur beschreven sublimatie-apparaten geheel vervallen, evenals de beschrijving der sublimatie-resultaten op het gebied van de plantkunde en simplicia, vannbsp;levens- en genotmiddelen en van de toxicologie.
Bovendien waren van de vaste, organische en anorganische stoffen de literatuurgegevens verzameld op dit gebied, van welkenbsp;overzichten slechts de literatuurlijst is overgebleven op blz. 105.
-ocr page 15-HOOFDSTUK I
BESCHRIJVING VAN DE UITGEVOERDE SUBLIMATIEPROEVEN.
Het apparaat, dat hierbij werd gebruikt.
Van het eigenlijke sublimatietoestel is een afbeelding gegeven in fig. 1. De buitenbuisnbsp;A heeft een vlakke bodem, bevat onderin denbsp;te sublimeeren stof en kan aan de vacuum-pomp worden aangesloten.
De binnenbuis B wordt inwendig met leidingwater gekoeld. Het geheele apparaat bestaat uit Jenagias.
Onderaan de vlakgeslepen bodem van B wordt met water of glycerinewater 1:1 (ditnbsp;laatste bij een badtemperatuur gt; 120° C) eennbsp;rond glaasje C (z.g. dekglaasje) aangekleefd,nbsp;dat dient om het sublimaat op te vangen. Denbsp;doorsnede van dit glaasje is 25 mm, de diktenbsp;0.6 mm, terwijl de binnendoorsnede van denbsp;buitenbuis A 26 mm bedraagt.
Behoudens het verbreede onderste gedeelte, is de koelhuis B vrij nauw gemaakt, teneindenbsp;de invloed van het koude water op de ther-mostaat-temperatuur te verkleinen.
Het toestel wordt voor ongeveer de helft in de thermostaat-vloeistof gedompeld, waardoor de wand van de buitenbuis tusschen dennbsp;bodem en de ontvanger zich geheel op de temperatuur van de thermostaat bevindt. Hierdoornbsp;wordt vermeden, dat er tengevolge van tem-peratuursverlaging sublimaat op de wand neerslaat. Dit was dan ook bij geen der proeven,nbsp;die met dit apparaat zijn uitgevoerd, het
Figuur 1
De hoeveelheid stof op den bodem van de Het sublimatietoestel buitenbuis is m de meeste gevallen 0.5 gram,nbsp;van een enkele zeer volumineuze stof 0.4 gram, waardoor denbsp;dikte van het laagje op den bodem 1 mm wordt na aandrukken met een juist in de buis passende koperen staaf vannbsp;550 gram, die voorzien is van een vlakgedraaid ondervlak. De
-ocr page 16-oppervlakte van de fijngepoederde stof, waarvan de verdamping plaats vindt, is dus glad.
De opstelling van het geheele apparaat ziet men in fig. 2. Het sublimatietoestel is geplaatst in een thermostaat. Hierin be
vindt zich een thermoregulator, waarvan het kwikvat spiraalvormig op den bodem ligt, en die voorzien is van een kwikreservoir en een stelschroef. Verder bevindt zich in de thermostaatvloeistofnbsp;(bij lagere temperaturen, water, bij hoogere, dikke paraffine) eennbsp;koperen roervin, die vrij heftig roert en een thermometer.
-ocr page 17-De thermometers hebben een insteeklengte van 15 cm en een verdeelde schaal van 30 cm, die bij elke thermometer 50° Cnbsp;beslaat en in 0.1° C verdeeld is, zoodat met de loupe nog 0.01° Cnbsp;geschat kan worden. Zij werden geijkt door vergelijking metnbsp;standaardthermometers P. T. R. onder de omstandigheden vannbsp;de proef.
Het sublimatieapparaat wordt door middel van vacuumslang verbonden met B, een ledige vacuumerlenmeyer van 5 1 inhoud,nbsp;die vier aan- resp. afvoeropeningen bezit, waarvan er drie voorzien zijn van een kraan. Een opening geeft verbinding met eennbsp;manometer M, de tweede dient om zoo noodig lucht in hetnbsp;apparaat te laten, de derde voert naar het sublimatietoestel ennbsp;de vierde is verbonden met de manostaat.
De manometer heeft een buisdoorsnede van 1 cm en een papieren schaal. Ze werd geijkt op een standaardmanometernbsp;van Germ an n 1). De correctie, die bij een manometerstand vannbsp;30 mm 0.5 mm op aflezing bedroeg, werd bij het aflezen dernbsp;druk in rekening gebracht. Dit aflezen geschiedde met een loupe.
De manostaat 2) bestaat uit twee gedeelten n.1. het contact-apparaat C en het lek L.
Het contactapparaat (zie fig. 2 C) wordt gevormd door een U-buis, voorzien van twee ingesmolten platina-oogjes en eennbsp;zoodanige hoeveelheid kwik, dat, wanneer het omgebogen platina-draadje in het rechterbeen contact maakt met het kwik, het hoogteverschil der kwikoppervlakken in het linker- en rechterbeen ennbsp;dus ook de druk in het geheele apparaat juist 30 mm bedraagt.nbsp;(De ruimte in het linkerbeen is luchtledig). Op dit oogenbliknbsp;wordt de stroom gesloten van een 2-volts accu (Ac), de veernbsp;van een electrische bel wordt aangetrokken door de weekijzerennbsp;kern der bobine en de lucht kan toetreden in het apparaat doornbsp;het nu geopende lek L. Door de drukvermeerdering die hiervannbsp;het gevolg is, daalt het kwik in de rechterbuis van het contactapparaat, en het lek sluit zich weer, zoodra het contact tusschennbsp;het kwik en het platinadraadje verbroken is. De pomp bij Pnbsp;(een waterstraalluchtpomp) blijft voortdurend in werking en eennbsp;regelmatig getik elke 10 a 20 seconden van het lek wijst opnbsp;het goed functioneeren van de manostaat. Het omgebogen gedeelte der U-buis is vernauwd om de min of meer heftige beweging van het kwik bij een luchtstoot, te verminderen. Hetnbsp;einde van de capillair, waardoor de lucht toetreedt is puntvormignbsp;bijgeslepen, welke punt in gesloten toestand rust tegen een stukjenbsp;rubber met glad oppervlak, dat door middel van lak is vastge-
0 Germann. J. Amer. Chem. Soc. 36, 2456-62 (1914).
2) Voor een overzicht van de bestaande automatische drukregulatoren zij verwezen naar de publicatie van Huntress en Hershberg, Ind.nbsp;Eng. Chem. Anal. Ed. 5, 144-46 (1933), alwaar 35 literatuurplaatsen wordennbsp;vermeld.
-ocr page 18-maakt aan de veer. Door het buisje met kraan aan het linkerbeen, kan kwik worden ingelaten of verwijderd, totdat de juiste hoeveelheid ingebracht is. Dit wordt beoordeeld op de manometer.
Het geheele contactapparaat bevindt zich in een bekerglas van 2 1 inhoud, dat gevuld is met water van kamertemperatuur,nbsp;hetgeen een voldoende waarborg biedt tegen temperatuurveranderingen van het kwik gedurende de proef (30 minuten). Wanneer de temperatuur van het kwik hooger wordt, dan heeft ditnbsp;in het geheele apparaat een slechter vacuum tengevolge.
De vacuumerlenmeyer V is als veiligheid tegen het terugslaan van water tusschen de pomp en het apparaat ingeschakeld ennbsp;draagt een manometertje ter orienteering.
Teneinde de luchtstoot te remmen, is de toevoerbuis der lucht (het lek) capillair en bovendien voorzien van een capillair verlengstuk in de vorm van een spiraal, terwijl voor demping vannbsp;de stooten in het sublimatieapparaat A de luchtbuffer B dient.nbsp;De ingelaten lucht wordt aldus verdeeld over meer dan 5 1.
Het resultaat hiervan is, dat op de manometer M nagenoeg geen
schommelingen in de druk wor
den waargenomen, mits men er zorg voor draagt, dat het kwik-oppervlak in C zuiver schoon is.
De ledige vacuumerlenmeyers B en V zijn geplaatst in waternbsp;van kamertemperatuur met hetnbsp;oog op plotselinge temperatuurschommelingen, welke tijdelijknbsp;drukveranderingen in het apparaat teweeg zouden brengen.
Het hierboven beschreven contactapparaat is ingesteld op een constante druk van 30 mm en kannbsp;bruikbaar gemaakt worden (doornbsp;verandering van de hoeveelheidnbsp;kwik) voor drukken van ± 40 mmnbsp;en lager.
Er worden echter in dit proefschrift ook proeven beschreven, waarbij luchtdrukken werden toegepast varieerend van 760 mmnbsp;tot 16 mm (fig. 6).
Hierbij werd de eenvoudige U-buis vervangen door een contactapparaat, dat op een willekeurige druk ingesteld kan worden. Een afbeelding hiervan vindtnbsp;men in fig. 3. Het toestelletje wordt in het apparaat geschakeldnbsp;op de plaats van het contactapparaat C in figuur 2.
-ocr page 19-Het bestaat uit een glazen buitenmantel B en een aan de onderzijde open binnenbuis C, die aan elkaar zijn gesmolten.nbsp;In de binnenbuis bevindt zich een dun buisje, waarin onderaan,nbsp;in het gesloten einde, een platinadraadje is ingesmolten, dat doornbsp;middel van een weinig kwik contact maakt met de koperdraad,nbsp;die de verbinding vormt met de accumulator. Onder in de buitenmantel wordt eveneens kwik gebracht, dat via een platina-oogjenbsp;en koperdraad in verbinding staat met de tweede pool van de accu.
Het toestelletje, waarvan de totale hoogte 15 cm bedraagt, heeft drie aan- resp. afvoeropeningen,die door middel van vacuum-slang worden aangesloten met het sublimatieapparaat (bij A),nbsp;met de pomp (bij P) en met het lek (bij L).
Links is in een zijbuisje een kraan D aangebracht, die vacuum-dicht afsluit. Voor het in gebruik stellen van het apparaat, laat men de pomp bij P met geopende kraan D het geheele apparaatnbsp;leegpompen tot men op de manometer de verlangde druk waarneemt. Op dit moment wordt de kraan D gesloten, terwijl denbsp;pomp in werking blijft. Hierdoor stijgt het kwik in de binnenbuisnbsp;C tot het contact maakt met het platinadraadje, waardoor hetnbsp;lek geopend wordt en lucht intreedt, totdat het contact kwik-platinanbsp;weer verbroken is. Ditzelfde herhaalt zich, zoodat men regelmatig elke 10 a 20 seconden een getik hoort van het openennbsp;en sluiten van het lek.
Het geheel wordt in water geplaatst van kamertemperatuur, tot boven de kraan, om de lucht in de buitenmantel B vanaf denbsp;kraan tot de kwikoppervlakte en het kwik zelf op nagenoeg constante temperatuur te houden.
-ocr page 20-HOOFDSTUK II
De factoren, die naar willekeur veranderd kunnen worden en die invloed kunnen uitoefenen op de snelheid van vervluchtigennbsp;eener stof, zijn de volgende:
A. nbsp;nbsp;nbsp;De sublimatieafstand.
B. nbsp;nbsp;nbsp;De temperatuur.
C. nbsp;nbsp;nbsp;De dampdruk.
D. nbsp;nbsp;nbsp;De luchtdruk.
E. nbsp;nbsp;nbsp;De aard van het oppervlak der stof.
Van deze vijf factoren zijn er twee van elkaar afhankelijk, namelijk de temperatuur en de dampdruk. Dit blijkt uit de for-
mule van Young log p =-----f- B, waarin p is de damp
druk, T de absolute temperatuur en A en B constanten voor een bepaalde stof.
De invloed van deze factoren werd nu achtereenvolgens nagegaan door het uitvoeren van quantitatieve sublimatieproeven onder verschillende omstandigheden.
Reeds uit de eerste proeven (bij gewone luchtdruk) bleek, dat de dampdruk wel een groote invloed zou hebben en dat denbsp;sublimatieafstand veel minder van belang is.
Er werden een drietal stoffen gekozen, die dezelfde dampdruk bezitten bij ongeveer dezelfde temperatuur, namelijk kamfer,nbsp;naphtaleen en menthol. Het bleek dat een dampdruk (p) vannbsp;5 mm bij een buitendruk van 1 atmosfeer een voldoende opbrengst opleverde, zoodat de temperatuur gekozen werd waarbijnbsp;de drie stoffen deze dampdruk bezitten i).
Deze is voor nbsp;nbsp;nbsp;kamfernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;72.1°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vast)
naphtaleen nbsp;nbsp;nbsp;73.7°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vast)
menthol nbsp;nbsp;nbsp;82.1°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vloeibaar).
Het sublimatieapparaat werd voorzien van een laagje stof van 1 mm, verkregen door 0.5 gram poeder samen te persen,nbsp;de koelhuis voorzien van een glaasje, vastgeplakt met een druppel
1) De temperaturen werden berekend uit gegevens in de tabellen van Landolt, Börnstein, Roth.
-ocr page 21-9
water en het toestel, na instellen op de gewenschte afstand (10, 20, 30 of 40 mm) in de thermostaat geplaatst.
Na meestal 15 minuten werd in koud water afgekoeld, het glaasje met sublimaat op een horlogeglas gebracht, de druppelnbsp;water met filtreerpapier verwijderd en het geheel gewogen.
De tijd werd gerekend vanaf het moment, dat het apparaat in de thermostaat was gebracht en vastgezet met een klem. Denbsp;resultaten en de verschillen die optreden in de hoeveelheid sublimaat tengevolge van variaties in de sublimatieafstand zijn af tenbsp;lezen in het volgende tabelletje, waarvan de getallen (het aantalnbsp;mgr) gemiddelden zijn van 3 a 4 sublimatieproeven.
Deze uitkomsten gelden voor gewone luchtdruk, een dampdruk van 5 mm en een sublimatieduur van 15 minuten.
Afstand mm |
Kamfer mgrnbsp;72.P C |
A 1 mm «/o |
Naphtaleen mgr 73.7° C |
A 1 mm % |
Menthol mgrnbsp;82.1° C |
A 1 mm o/o |
10 20 30 40 |
25.0 23.8 21.8 19.4 |
0.5 0.8 1.1 |
20.6 21.0 19.7 19.3 |
0.6 0.2 |
30.7 27.1 25.4 23.3 |
1.2 0.6 0.8 |
De sublimatieafstand heeft dus wel invloed, maar tusschen 10 en 40 mm is deze toch niet zeer groot. De relatieve fout, dienbsp;men maakt door een foutieve instelling van 1 mm in de afstandnbsp;(de kolom A i „„ in bovenstaande tabel) is ongeveer 1 %.
Bij het vergelijken van de hoeveelheden sublimaat, die de drie verschillende stoffen opleveren, blijkt, dat deze onderling niet zeernbsp;sterk wisselen, zoodat men hieruit de conclusie kan trekken, datnbsp;vermoedelijk de grootte van de dampdruk vooral beslissend zalnbsp;zijn voor de sublimatiesnelheid. Het feit, dat de menthol vloeibaar was tijdens de sublimatieproef zal wel invloed gehad hebben op de grootere hoeveelheid sublimaat.
B en C. De dampdruk en de temperatuur
Het is niet mogelijk de invloed van de dampdruk en van de temperatuur op de sublimatiesnelheid afzonderlijk te bepalen;nbsp;wanneer men de temperatuur varieert dan verandert ook denbsp;dampdruk.
De invloed van deze twee factoren tezamen werd nagegaan door quantitatieve sublimatieproeven met kamfer en met salicyl-zuur, eerst bij gewone luchtdruk, later ook met luchtverdunning.
-ocr page 22-10
Kamfer
Als temperaturen werden gekozen die, waarbij de dampdruk van de kamfer is 10 mm (85.5° C)
5 mm (72.1° C)
2.5 mm (59.8° C)
1 mm (44.7° C).
Deze gegevens werden berekend met behulp van de formule 0 05223 A
log p =—^----h B, waarin de waarden voor de constan
ten A en B zijn ontleend aan de Internat, critic. Tables (A 53559 B 8.799). Bij de proeven werden de hieronder volgende resultaten verkregen;
I nbsp;nbsp;nbsp;p = 10 mm; temp. 85.5° C; tijd 10 min.; afstand 20 mm; luchtdruk 1 atm.
Hoeveelheid sublimaat in mgr: 33.2; 32.3; 32.2; 32.8; 31.6. Het gemiddelde is 32.4 mgr in 10 min. of 48.6 mgr in 15 min.
II nbsp;nbsp;nbsp;p —5 mm; temp. 72.1° C; tijd 15 min.; afstand20mm; luchtdruk 1 atm.
Hoeveelheid sublimaat in mgr: 23.5; 23.6; 24.2.
Het gemiddelde is 23.8 mgr in 15 min.
lil p = 2.5 mm; temp. 59.8° C; tijd 30 min.; afstand 20 mm; luchtdruk 1 atm.
Hoeveelheid sublimaat in mgr: 21.6; 21.5; 21.2; 21.8.
Het gemiddelde is 21.5 mgr in 30 min. of 10.75 jn 15 min.
IV p = 1 mm; temp. 44.7° C; tijd 60 min.; afstand 20 mm; luchtdruk 1 atm.
Hoeveelheid sublimaat in mgr: 14.4; 14.3; 14.6.
Het gemiddelde is 14.4 mgr in 60 min. of 3.6 mgr in 15 min.
Overzichtelijker is het volgende tabelletje; | ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Wordt met deze waarden een curve uitgezet, dan blijkt deze recht te zijn, waaruit volgt, dat voor kamfer de hoeveelheid sublimaat evenredig is met de dampdruk, binnen de onderzochtenbsp;temperatuur — resp. dampdrukgrenzen, wanneer deze curve doornbsp;het nulpunt gaat. De vraag of deze evenredigheid ook opgaatnbsp;bij luchtverdunning werd bevestigend beantwoord door de volgende proeven. |
11
Er werden quantitatieve sublimaties uitgevoerd met kamfer en met salicylzuur in vacuum en bij verschillende dampdrukken, ennbsp;de resultaten, (mgr sublimaat, verkregen na 30 minuten) en denbsp;gekozen dampdrukken tegen elkaar uitgezet in curven.
De dampdrukken, zoowel bij kamfer als bij salicylzuur, waren wederom 10, 5, 2V2 en 1 mm, voor de luchtdrukken werdennbsp;gekozen 1, V2, ^U, Vio en V25 atmosfeer.
De resultaten werden verzameld in tabellen.
Proeven met kamfer
Dampdruk p = l mm; temp. 44.7° C; afstand 20 mm | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De gegevens in het nu volgende tabelletje werden ontleend aan de tabel op bladz. 20 die reeds tevoren bepaald was. Zenbsp;werden afgelezen op de bijbehoorende curve.
Dampdruk p = 2.5 mm; temp. 59.8° C; afstand 20 mm | ||||||||||||
|
Dampdruk p = 5 mm; temp. 72.1° C; afstand 20 mm | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
13
Ook bij deze proeven, uitgevoerd onder verminderde luchtdruk, blijkt evenals bij 1 atmosfeer, dat de uit de resultaten opgesteldenbsp;curven (fig. 4) recht zijn, waaruit de conclusie getrokken kannbsp;worden, dat de hoeveelheid sublimaat in een bepaalden tijd, ofwelnbsp;de sublimatiesnelheid evenredig is met de dampdruk, wanneernbsp;deze curven door het nulpunt der grafiek loopen.
-ocr page 26-14
De sublimatieproeven hadden ten doel om uit te maken of met deze stof hetzelfde te bereiken is als met kamfer, bij gewonenbsp;of lagere luchtdruk namelijk of ook hier de sublimatiesnelheidnbsp;evenredig is met de dampdruk. Het onderzoek is een herhalingnbsp;van de zoo juist beschreven proeven met kamfer, maar nu metnbsp;salicylzuur, terwijl ook weer de gegevens en resultaten werdennbsp;vereenigd in tabellen en curven, die eender ingericht zijn alsnbsp;die bij kamfer. De sublimatieafstand bedraagt 20 mm.
Dampdruk p = l mm; Temp. 106.7° C | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Dampdruk p = 2.5 mm; temp. 120.5quot; C | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
15 | ||||||||||||||||||||
|
Dampdruk p = 5 mm; temp. 131.6° C | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Dampdruk p = 10 mm; temp. 143.4° C | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
16 | |||||||||||||||||||||||||
|
Figuur 5
Salicylzuur. Het verband tusschen de dampdruk en de hoeveelheid sublimaat bij verschillende luchtdrukken
-ocr page 29-17
Wanneer met deze resultaten de curven geteekend worden (fig. 5) dan blijkt ook hier, evenals bij kamfer, het rechtlijnignbsp;verloop.
De sublimatiesnelheid is dus recht evenredig met de dampdruk, ook bij verminderde luchtdruk.
Beschouwen we de curven (fig. 4 voor kamfer en fig. 5 voor salicylzuur) nader, dan blijkt het dat zij niet uitkomen in hetnbsp;nulpunt maar dat ze, waarschijnlijk tengevolge van de inrichtingnbsp;van het apparaat of de werkwijze, tezamen komen bij een dampdruk van 0.2 mm.
Sublimeert men echter bij deze dampdruk dan blijkt de hoeveelheid sublimaat niet nul te zijn, zoodat geconcludeerd moet worden dat de curven nabij het nulpunt een weinig krom ver-loopen.
De resultaten, verkregen bij de sublimatieproeven onder 30 mm luchtdruk en bij deze lage dampdrukken zijn de volgende:
Kamfer leverde bij 0.5 mm dampdruk (34.2° C) 16.7 en 16.6 mgr sublimaat en bij 0.2 mm dampdruk (21.3° C) 4.6 en 4.2 mgr,nbsp;gemiddeld dus 4.4 mgr sublimaat op.
Bij 0.1 mm dampdruk werd geen sublimatieproef uitgevoerd, omdat de bijbehoorende temperatuur (12.3° C) te weinig verschilde van die van het koelwater (10 a 11° C).
Dezelfde proeven uitgevoerd met salicylzuur hadden het resultaat dat bij 0.5 mm dampdruk (96.9° C) hoeveelheden sublimaat werden opgevangen van 19.2 en 19.3 mgr, bij 0.2 mm dampdruknbsp;(81.7° C) bedroegen deze 4 2 en 4.1 mgr en bij 0.1 mm 2.9nbsp;en 2.8 mgr.
Hieruit blijkt dat zelfs bij 0.1 mm dampdruk de hoeveelheid sublimaat nog niet nihil is.
Een gevolg van het feit, dat de curven niet tezamen komen in het nulpunt is, dat de hoeveelheid sublimaat, volgens dezenbsp;methode bepaald, niet evenredig is met de dampdruk p maarnbsp;met p - 0.2.
Dat dit inderdaad het geval is, blijkt uit de berekening van
Si nbsp;nbsp;nbsp;3
de verhouding - en -
0.2
uit de gegevens van de voorafgaande kamfer- en salicylzuur-sublimatieproeven. Hierin stelt a voor de hoeveelheid sublimaat, die op 1 cm^ van den ontvanger wordtnbsp;opgevangen en p de bijbehoorende dampdruk.
De resultaten van deze berekeningen vindt men hieronder vermeld en hieruit blijkt dat men inderdaad een meer constant
verhoudingsgetal verkrijgt, wanneer in de verhouding - de waarde van p vervangen wordt door p - 0.2.
-ocr page 30-18
Kamfer
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Salicylzuur |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Luchtdruk |
Bij beschouwing van de resultaten der voorafgaande proeven is reeds op te merken, dat de invloed van de luchtdruk op denbsp;sublimatiesnelheid aanmerkelijk is, vooral bij de kleinere drukken.
Bekijkt men een willekeurige proevenreeks, waarbij de damp-druk constant blijft en de luchtdruk daalt van 1 atmosfeer naar V2gt; V4,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 en V25 atmosfeer, dan blijkt dat bij afname van de
luchtdruk vanaf 760 mm in het begin de sublimatiesnelheid niet veel toeneemt.
Bereikt men echter drukken van 150 mm en kleiner, dan is de toename plotseling veel grooter. Dit wijst op een eigenaardignbsp;verloop van de curve, waarin de sublimatiesnelheid en de luchtdruk tegen elkaar zijn uitgezet, namelijk in de hoogere drukkennbsp;kleine, in de lagere groote toename van de sublimatiesnelheid.
Met het doel een goede indruk te verkrijgen van het verloop van deze curve werd van kamfer de sublimatiesnelheid nagegaannbsp;bij afnemende luchtdrukken vanaf 760 mm, telkens met ± 50 mmnbsp;verschil en de verkregen resultaten verzameld in de hierondernbsp;volgende tabel.
Voor de dampdruk werd bij deze proeven 2.5 mm gekozen, zoodat de temperatuur constant gehouden werd op 59.8° C.
Bij luchtdrukken grooter dan 200 mm werd bij elke proef gedurende 30 minuten gesublimeerd, bij kleinere drukken een korteren
-ocr page 31-19
tijd, omdat dan de hoeveelheid sublimaat in 30 minuten zoo groot werd, dat het dreigde van het opvangglaasje af te vallen.
Er is bij luchtdrukken van 450 mm en grooter duidelijk op te merken dat er meer neiging bestaat tot de vorming van „vlinder-kristallen”, dus van grootere kristallen, die van de ontvangernbsp;naar omlaag groeien en die veel meer kans op afvallen gevennbsp;dan het vaste beslag, dat bij lagere luchtdrukken ontstaat.
De hier volgende cijfers, afkomstig van de kamfersublimaties, gelden alle voor een
temperatuur 59.8° C dampdruknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mm
sublimatieafstand 20 mm
Luchtdruk mm |
Tijd min. |
Sublimaat mgr |
Gemiddelde luchtdruk mm |
Gemiddeld sublimaatnbsp;mgr/30 min. |
760 |
30 |
21.6 |
760 |
21.5 |
760 |
30 |
21.5 | ||
760 |
30 |
21.2 | ||
760 |
30 |
21.8 | ||
704.9 |
30 |
23.5 |
705.2 |
23.5 |
705.0 |
30 |
23.5 | ||
705.8 |
30 |
23.6 | ||
652.8 |
30 |
24.2 |
652.4 |
24.2 |
653.5 |
30 |
23.7 | ||
650.9 |
30 |
24.6 | ||
601.6 |
30 |
24.7 |
601.2 |
25.4 |
600.4 |
30 |
25.5 | ||
601.5 |
30 |
26.0 | ||
552.1 |
30 |
24.9 |
551.3 |
25.7 |
550.7 |
30 |
25.5 | ||
550.8 |
30 |
26.5 | ||
551.7 |
30 |
25.7 | ||
500.5 |
30 |
26.6 |
500.8 |
26.7 |
500.9 |
30 |
27.0 | ||
501.1 |
30 |
26.5 | ||
451.5 |
30 |
28.1 |
451.2 |
27.9 |
451.2 |
30 |
27.9 | ||
450.8 |
30 |
27.7 | ||
410.5 |
30 |
27.6 |
404.5 |
27.0 |
401.1 |
30 |
26.4 | ||
401.9 |
30 |
26.9 |
20 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Uit de gegevens der laatste twee kolommen van deze tabel werd een curve samengesteld (fig. 6), die inderdaad dezelfde vormnbsp;vertoont als reeds uit de vorige proeven vermoed werd.
Het blijkt uit het verloop van deze curve, dat de sublimatie-snelheid niet sterk wordt beïnvloed door vermindering van luchtdruk tot ongeveer 150 mm. Is de luchtdrukdaling echter grooter, dan vertoont de hoeveelheid sublimaat een sterke stijging.
Een tweede eigenaardigheid, die bij beschouwing van deze curve opvalt is het maximum bij 450 mm. Bij afname van denbsp;luchtdruk, gerekend vanaf 760 mm, neemt eerst de sublimatie-snelheid een weinig toe tot een druk van 450 mm, gevolgd door
-ocr page 33-21
een langzame afname tot ± 250 mm. Daarna blijft deze snelheid ongeveer constant, totdat bij ongeveer 150 mm de sterke stijgingnbsp;begint.
S 340 r
\
É 22ü
^210
f
2.00
190
aoo
370 160
ISO
UO
ISO 180nbsp;«10
OÜ 00nbsp;70nbsp;60
50 80
10
e 40 so t20 160 200 240 saO }20 360 400 - 440 480 520 560 600 640 680 720 760
m.m LUCHTBflUh
Figuur 6
Kamfer. Het verband tusschen de luchtdruk en de hoeveelheid sublimaat
Tengevolge van het verschil in temperatuur van de verdampende stof en van het sublimaat is het sublimatieverschijnsel riiet een gevolg van zuivere diffusie, maar heeft men ook rekening
-ocr page 34-22
te houden met een luchtstroom, die opstijgt langs de zijwand en daalt in het midden der sublimatieruimte. Deze luchtstroom kannbsp;als transportmiddel dienst doen voor de kamfermoleculen en wel-
-ocr page 35-23
licht zou deze overweging een bijdrage ter verklaring kunnen geven voor het eigenaardige verloop der curve.
Intusschen werd het maximum bij 450 mm luchtdruk in de curve van kamfer, niet opgemerkt bij die van salicylzuur (fig. 8),nbsp;zoodat dit geen algemeen verschijnsel schijnt te zijn, dat voornbsp;iedere stof geldt.
De resultaten uit de proeven met kamfer en met salicylzuur, die op blz. 11 e.v. werden vermeld en die ten doel hadden denbsp;invloed van de dampdruk na te gaan, kunnen ook dienst doennbsp;om de invloed van de luchtdruk te leeren kennen. Het was daarnbsp;namelijk de bedoeling, om na te gaan of de sublimatiesnelheidnbsp;evenredig is met de dampdruk, ook bij verschillende luchtverdunningen. De proeven werden aldus uitgevoerd, dat bij elkenbsp;reeks de dampdruk constant gehouden werd en de luchtdruk gevarieerd. Deze veranderingen komen hierop neer, dat voor elkenbsp;dampdruk de hoeveelheid sublimaat werd vastgesteld bij vijfnbsp;punten en wel bij 760 mm, 380 mm, 190 mm, 76 mm en 30 mmnbsp;luchtdruk.
Uit deze vijf punten kunnen nu met de gevonden hoeveelheden sublimaat curven worden samengesteld, weliswaar niet zoo nauwkeurig als bij de bovenstaande curve voor kamfer (fig. 6) waarvannbsp;17 punten werden vastgelegd, maar die toch voldoende is omnbsp;een indruk te geven van het verloop.
De curven (fig. 7 en fig. 8) werden geteekend met de volgende gegevens.
Kamfer (de gegevens uitgezet in een grafiek, zie figuur 7). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Figuur 8
Salicylzuur. Het verband tusschen sublimatiesnelheid en luchtdruk bij verschillende dampdrukken
-ocr page 37-
25 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Bij het beschouwen van de curven is, bij salicylzuur, duidelijk te zien, dat de knik in de curve (het punt waarbij de sterke stijging begint) scherper is bij kleinere dampdrukken en vervaagt,nbsp;wanneer de dampdruk grooter wordt.
E. De aard van het oppervlak van de verdampende stof
Aan den invloed van het verdampende oppervlak wijdt Kempf ) een hoofdstukje, waarin hij aanraadt de stof in fijngepoederdenbsp;toestand aan sublimatie te onderwerpen.
De verdampingssnelheid, zoo zegt hij, is bij overigens gelijke omstandigheden recht evenredig met de grootte van het grensvlak tusschen vaste stof en damp.
Wanneer de stof fijngepoederd wordt, neemt het oppervlak sterk toe en is dus de sublimatiesnelheid ook grooter, mits het geheelenbsp;vergroote oppervlak ook voor vrije verdamping toegankelijk is.
Daar de voorbereiding van de stof, namelijk het meer of minder fijn poederen, in verband hiermede invloed zou kunnen hebbennbsp;op de hoeveelheid sublimaat, werden enkele proeven ingesteld,nbsp;met het doel een indruk te krijgen van de grootte van deze invloed.
Hiertoe werd naphtaleen gepoederd en afgezift tot voldoende verkregen was van een poeder lt; B 30, B 20, B 10 en stukjes vannbsp;1 a IV2 mm groot.
Het poeder (0.5 gram) werd in het sublimatieapparaat gebracht en op den vlakken bodem aangedrukt met een koperen staaf.
Met een willekeurig fijngepoederd monster naphtaleen werd bij 50.7° C geconstateerd, dat bij 30 mm luchtdruk en 20 mmnbsp;sublimatieafstand49.2 mgr. sublimaat werd verkregen in 30 minuten.
0 Hou ben. Die Methoden der organischen Chemie 1925 I 668.
-ocr page 38-26
De hoeveelheden die gevonden werden met de poeders van bepaalde korrelgrootte was bij
lt; nbsp;nbsp;nbsp;B30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mgr
B 20 nbsp;nbsp;nbsp;50.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mgr
BIO nbsp;nbsp;nbsp;51.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mgr
stukjes nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;è IV2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mgr
Deze resultaten nbsp;nbsp;nbsp;zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeldennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van telkens vier sublimaties.
Het blijkt dus wel, dat de invloed van de korrelgrootte tusschen deze grenzen slechts van weinig belang is.
Er is zelfs een kleine afname te constateeren bij het fijner worden der poeders, maar de verschillen zijn te klein en denbsp;proeven te weinig in aantal om hieruit conclusies te kunnen trekken.
In het vervolg werd als regel aangenomen, dat de stof, vóórdat ze aan sublimatie werd onderworpen in een mortier gewoon, nietnbsp;extra fijn gepoederd werd. In het sublimatieapparaat werd denbsp;poeder vastgestampt tot een laagje van ongeveer 1 mm en werdnbsp;op de verschillen in sublimatiesnelheid tengevolge van de aardnbsp;van het verdampende oppervlak niet meer gelet.
-ocr page 39-HOOFDSTUK ill
DE PRACTISCHE SUBLIMATIETEMPERATUUR.
De sublimatietemperatuur is in de literatuur een slecht gedefinieerd punt, die voor een bepaalde stof zeer verschillend wordt opgegeven, dit in tegenstelling met de smelttemperatuur en denbsp;kooktemperatuur.
Terwijl deze beide laatste gelden voor den druk van 1 atmosfeer (760 mm) zou men volgens het toestands-(PT-)diagram tot eennbsp;meer rationeele bepaling der sublimatietemperatuur kunnen komennbsp;door als zoodanig de temperatuur te beschouwen, waarbij de vastenbsp;stof een dampdruk heeft van 0.001 atmosfeer.
Het bezwaar tegen een dergelijke bepaling is evenwel, dat van slechts weinig stoffen deze temperatuur bekend is, terwijl denbsp;metingen van de kleine dampdrukken en bijbehoorende temperaturen niet eenvoudig zijn.
Er werd daarom uitgezien naar een meer practische omschrijving van de sublimatietemperatuur, zoodanig dat deze toch evengoednbsp;een vergelijking der sublimeerbaarheid van verschillende stoffennbsp;mogelijk zou maken.
Nu was bij proeven met een drietal stoffen (kamfer, salicylzuur en naphtaleen) reeds gebleken, dat de sublimatie-opbrengst prac-tisch evenredig is met den dampdruk der stof en verder zeernbsp;afhankelijk van den uitwendigen druk (luchtdruk) althans sterknbsp;toenemend met verkleining der luchtdruk beneden 150 mm. Verdernbsp;bleek bij deze stoffen dat bij gelijken dampdruk en gelijke luchtdruk een ongeveer even groote opbrengst aan sublimaat werdnbsp;verkregen.
In verband daarmede werd als practische sublimatie-tempe-ratoürdie temperatuur der stof gekozen, waarbij onder geschikte omstandigheden evenveel sublimaat werd opgevangen.
Deze omstandigheden zijn in het hiervoor beschreven apparaat: luchtdruk van 30 mm (nog geschikt met de waterstraalpomp bereikbaar) afstand ontvangglas tot stof 20 mm (1 mm verschilnbsp;geeft ± 1 % verschil in opbrengst) duur der sublimatie 30 min.nbsp;(waarbij in het algemeen een geschikte hoeveelheid sublimaat).
Wanneer onder deze omstandigheden als eisch gesteld werd, dat een hoeveelheid sublimaat van 10 mgr per cm^ (dus van 49nbsp;mgr op ons ontvangglaasje) werd opgevangen, zou de temperatuur waarbij dit plaats vindt, de practische sublimatietemperatuurnbsp;kunnen heeten.
Deze zou in de plaats komen van de boven omschreven
-ocr page 40-28
rationeele sublimatietemperatuur, waarbij dan in plaats van gelijkheid van druk voor de verschillende stoffen, gelijkheid van opbrengst aan sublimaat in denzelfden tijd (dus gelijke sublimatie-snelheid) als eisch wordt gesteld.
Het zal hierna blijken dat deze beide voorgestelde subllmatle-temperaturen niet ver uiteenloopen.
De keuze van bovenstaande omschrijving der practische sublimatietemperatuur werd verder beheerscht door den eisch, dat deze bij de organische stoffen niet al te laag en niet al te hoognbsp;mag uitvallen.
Indien men bij de bepaling als uitwendige druk den druk van 1 atmosfeer gemakshalve zou handhaven, dan komt bij de meestenbsp;organische stoffen de sublimatietemperatuur ongeveer 25° Cnbsp;hooger te liggen en daarmede neemt de kans op ontleding toe.nbsp;Bovendien sublimeeren vele stoffen bij een luchtdruk van bovennbsp;450 mm veel grover kristallijn en vallen dan gemakkelijk vannbsp;het ontvangglaasje af.
Indien men daarentegen den luchtdruk sterk verkleinde, bijv. tot 1 mm en verder dezelfde eischen stelde, dan zou de sublimatietemperatuur veel lager gevonden worden, hetwelk vannbsp;voordeel zou zijn bij gemakkelijk ontleedbare stoffen (vele alkaloïden) maar wat de noodzakelijkheid zou meebrengen om denbsp;waterstraalpomp door een oliepomp te vervangen.
Hetgeen men bereikt met de vaststelling van de practische sublimatietemperatuur bij een groot aantal organische stoffen isnbsp;in de eerste plaats een vergelijking dezer stoffen onderling watnbsp;betreft de mogelijkheid hunner sublimatie.
In verband daarmede zal in bepaalde gevallen ook beoordeeld kunnen worden of scheiding van stoffen mogelijk is en ondernbsp;welke omstandigheden.
De boven gedefinieerde practische sublimatietemperatuur kan op verschillende manieren bepaald worden.
In de eerste plaats kan men tastenderwijze te werk gaan en bij eenige, vermoedelijk in de buurt liggende temperaturen innbsp;het beschreven sublimatieapparaat de opbrengst aan sublimaatnbsp;bepalen. Trekt men door de gevonden uitkomsten een curvenbsp;ten opzichte van de temperaturen, dan kan door interpolatie denbsp;temperatuur gevonden worden, waarbij de sublimatieopbrengstnbsp;10 mgr per cm^ bedraagt, dus de practische sublimatietemperatuur, die dan bovendien nog door een bepaling gecontroleerdnbsp;kan worden.
Deze methode is voor ieder gemakkelijk uitvoerbaar, die zich van het eenvoudige, beschreven sublimatieapparaat met mano-staat en een temperatuurbad voorziet.
De uitkomst is tot op ongeveer TC nauwkeurig.
-ocr page 41-29
Van een vrij groot aantal (± 80) stoffen is in dit proefschrift de op deze wijze verkregen uitkomst vermeld.
In de tweede plaats kan de bepaling geschieden door bij één en dezelfde temperatuur, ruw geschat in de buurt van de practi-sche sublimatietemperatuur gelegen, zoowel de sublimatieop-brengst a als de dampdruk van de stof p te bepalen. Hoewelnbsp;deze beide bepalingen voldoende zijn, is de uitvoering tochnbsp;moeilijker dan die van de eerste methode, daar de opstellingnbsp;voor de bepaling van den dampdruk minder eenvoudig is.
Men verwerkt de gegevens als volgt:
Daar onder overigens gelijke omstandigheden de sublimatie-opbrengst evenredig is met den dampdruk der stof, (eigenlijk met p —0.2, zie bladz. 17) berekent men den dampdruk, waarbijnbsp;de gewenschte hoeveelheid sublimaat (10 mgr per cm^) ontstaannbsp;zal uit de evenredigheid a : (p — 0.2) = 10 : (p^ — 0.2).
Om nu nog te weten bij welke temperatuur de stof dezen dampdruk p^ zal bereiken — en dit is dan de gezochte practi-sche sublimatietemperatuur — zou men de dampdrukcurve (P-T-curve) van de stof moeten kennen, doch men kan ook met voldoende benadering de dampdrukcurve gebruiken, passend bij hetnbsp;kookpunt van de stof, welke afgeleid is als met die van waternbsp;(hexaan) overeenstemmende dampdrukcurve volgens de wettennbsp;van Dühring (1877) en Ramsay-Sydney Young (1885).
Hierop vindt men hoeveel de temperatuur der stof moet stijgen om van den dampdruk p op den dampdruk p^^ te komen. Ditnbsp;geeft de gezochte practische sublimatietemperatuur, die dan bovendien nog door een bepaling gecontroleerd moet worden.
In dit proefschrift komen geen bepalingen met deze methode voor.
De derde methode ter bepaling der practische sublimatietemperatuur is de minst eenvoudige, maar de meest nauwkeurige. Deze geeft de uitkomst op 0.1 a 0.2° C nauwkeurig en werdnbsp;door mij op een betrekkelijk klein aantal (8) stoffen toegepast.nbsp;Noodig is daarvoor om bij twee temperaturen zoowel sublimatie-opbrengst als dampdruk van de stof te bepalen. Men kiest dezenbsp;twee temperaturen in de buurt van de verwachte practischenbsp;sublimatietemperatuur (het mooiste is wel één er onder en éénnbsp;er boven). Zij zijn aangeduid als tj en t2 of in absoluten maatnbsp;Tl en T2.
De verwerking der zoo verkregen vier gegevens ai, a2 en Pil p2 (bij tl, t2) sluit zich aan bij die der tweede methode. Mennbsp;verkrijgt evenwel met grooter nauwkeurigheid de uitkomst p^nbsp;(dampdruk der stof, waarbij de sublimatieopbrengst 10 mgr pernbsp;cm2 is) en eveneens met grooter nauwkeurigheid de temperatuur, waarbij de stof deze p^ bereikt.
Door de bepaling der sublimatieopbrengsten ai en a2 bij de
-ocr page 42-30
dampdrukken pi en p2 kan men onafhankelijk van de apparatuur-fout den dampdruk berekenen, waarbij de sublimatieopbrengst 10 mgr per cm^ zal zijn, volgens;
(32 - ai) : (P2 - Pi) = 10: p,,
welke vergelijking enkel steunt op het feit, dat de sublimatie-opbrengsten ten opzichte van de dampdrukken der stof als curve een rechte lijn geven.
Is deze dampdruk p^^ bekend, dan kan men nu met een grootere nauwkeurigheid de bijbehoorende temperatuur bepalen, doordatnbsp;twee punten van de dampdrukcurve der stof (pi bij Tj en P2nbsp;bij T2) bekend zijn en daaruit de behoorende bij p^, gevondennbsp;kan worden door interpolatie met de formule van Sydneynbsp;Y o u n g, die in het algemeen de dampdrukcurve beschrijft en luidt:
log p =----h B of anders; log p = — 7p B.
Door bekendheid van twee punten der curve kan men de constante B elimineeren en de constante C bepalen, want
log p2-l0g pi = C(;p-
T2
Hieruit volgt de gezochte temperatuur T,^, behoorende bij de
reeds gevonden dampdruk p^, want log p — log p,^ = C ^
waarin p en T (hetzij Pi en Ti of p2 en T2) bekend zijn en dus als eenige onbekende voorkomt.
Het is natuurlijk verstandig om de verkregen uitkomst nog door een afzonderlijke sublimatieproef te controleeren, maar dezenbsp;blijkt dan niet meer dan 0.1° a 0.2° C van de berekende temperatuur te verschillen.
Behalve de gewenschte practische sublimatietemperatuur, kent men dan ook nog nauwkeurig den bijbehoorende dampdruk.
-ocr page 43-HOOFDSTUK IV
DE VASTSTELLING VAN DE PRACTISCHE SUBLIMATIE-TEMPERATUUR MET BEHULP VAN DE DAMPDRUKBEPALING.
De dampdrukken der stoffen die men moet kennen om de sublimatietemperatuur te kunnen berekenen volgens de tweedenbsp;of derde methode van het vorige hoofdstuk werden bepaald bijnbsp;dezelfde temperaturen als waarbij de sublimaties werden uitgevoerd en wel volgens de „meesleepingsmethode”. Deze methodenbsp;is wel het meest geschikt voor de kleine dampdrukken in denbsp;nabijheid van 1 mm, waar het hier om gaat.
Van het apparaat dat hiervoor gebruikt werd vindt men een afbeelding in fig. 9. Ter verklaring van deze teekening dienenbsp;het volgende: De stof, waarvan de dampdruk moet worden bepaald bevindt zich bij A in een buisje dat eenige golvingennbsp;vertoont, waardoor, ook bij een thermostaattemperatuur, waarbij
-ocr page 44-32
de stof vloeibaar is, deze zoo goed mogelijk over het geheele oppervlak der buis verdeeld blijft. Door middel van een slijpstuk,nbsp;voorzien van klemmetjes wordt de ontvanger B bevestigd aannbsp;de verdampingshuis. Over de buis B wordt, nauw aansluitendnbsp;een waterkoelertje C aangeschoven.
Het meeste condensaat bevindt zich meestal ter hoogte van dit koelertje, een enkele maal ook in het vertikale gedeelte dernbsp;ontvanger, waar het terugvallen in de verdampingshuis wordtnbsp;verhinderd door het omgebogen gedeelte onderaan.
Het geheel, verdampingshuis en ontvanger bevinden zich voor ongeveer Vs 'n de thermostaatvloeistof.
Het doorleiden van lucht wordt bereikt door in de groote kolf D (3,40 resp. 3,81 liter tot de op de hals aangebrachte streep) langzaam de lucht te verdringen door indruppelen van water. Denbsp;snelheid hiervan wordt geregeld door de kraan E, daarbij geholpen door de constante druk van het invloeiende water, bereiktnbsp;door de buis F met constant niveau, die naar behoefte hoogernbsp;of lager gesteld kan worden, in verband met de (kleine) weerstand in het geheele apparaat.
Daar de temperatuur en de druk der doorgeleide lucht bekend moeten zijn voor de berekening, is de kolf geplaatst in waternbsp;van kamertemperatuur, waarvan de temperatuur bij elke bepaling wordt opgenomen, en voorzien van een manometertje Qnbsp;met water als aanwijsvloeistof.
De buis H bevat gekorreld chloorcalcium zoodat de lucht, die over de stof strijkt droog is en er in de opvanghuis geen waternbsp;neerslaat.
De aftakking bij K dient voor de aansluiting van een tweede apparaat, dat juist zoo is ingericht als bovenstaande, met alsnbsp;eenigste verschil de grootte van de kolf D (3,40 resp. 3,81 liter).
De bepalingen werden steeds in duplo gelijktijdig verricht en zoowel de verdampte als de opgevangen hoeveelheid der stofnbsp;gewogen
De berekening van den dampdruk geschiedde met de hoeveelheid stof die verdampt was.
Bij de bepalingen werden de volgende gegevens opgenomen of in rekening gebracht.
t de tem'peratuur waarbij de dampdrukbepaling werd uitgevoerd (de thermostaattemperatuur) in °C. a de opgevangen hoeveelheid sublimaat op 1 cm^ van dennbsp;ontvanger, dus de totale opbrengst, gedeeld door 4,9 (denbsp;oppervlakte van het opvangglaasje is 4,9 cm^).nbsp;b de verdampte hoeveelheid stof in mgr bij de dampdrukbepaling.
c de opgevangen hoeveelheid stof in mgr bij de dampdrukbepaling.
-ocr page 45-33
tj de temperatuur der doorgeleide lucht (opgenomen in het water, waarin de kolven geplaatst waren) in °C.nbsp;p,^ de waterdampdruk bij de temperatuur t, in mm kwikdruk.nbsp;t^ de temperatuur van het koelwater (opgenomen in de uitvloeiende waterstroom) in ° C.
B de barometerstand in mm kwik.
Vp het volume der doorgeleide lucht, droog en omgerekend tot 0° C en 760 mm kwikdruk, in liters.
V de snelheid van het doorleiden der lucht in min. per liter, pj de dampdruk van de stof bij t° C, als resultaat der bepaling, in mm kwikdruk.
Vq wordt gevonden door het volume bij 20° C tot de streep om te rekenen op 0° C en 760 mm druk:
273
3,40 resp. 3,81 X
,x-
B-P„
760
273-Ht, 760
B-P,
760
moet worden toegevoegd, omdat de tusschen-
De factor
geschakelde chloorcalciumbuis de aanwezige waterdamp wegneemt en deze in het volume dus niet meer meetelt. p( wordt berekend met behulp van de vergelijking:
V„ = ^X22,4,
waarin M voorstelt het moleculairgewicht van de stof en is uitgedrukt in cm^.
Volgens deze methode werd met een achttal stoffen de bepaling van de practische sublimatietemperatuur doorgevoerd, van welk onderzoek de gegevens en resultaten hieronder wordennbsp;weergegeven.
-ocr page 46-34
Kamfer smp. 177,5° C; 171-172° (synth.)
Uit de verschillende dampdrukbepalingen ontstond de volgende tabel.
toe |
40.0 |
49.0 |
45.9 |
46.7 | ||
b |
19.7 |
37.2 |
28.8 |
30.4 |
29.3 |
31.9 |
c |
16.6 |
30.5 |
25.4 |
26.7 |
24.8 |
26.7 |
t, |
16 |
16.5 |
17 |
16.5 |
18.5 |
18.5 |
Pw |
13.6 |
14 |
14.5 |
14 |
16 |
16 |
13 |
14 |
12 |
12 |
12.5 |
12.5 | |
B |
762.1 |
760.2 |
755.5 |
755.5 |
755.0 |
755.0 |
3.174 |
3.147 |
3.028 |
3.505 |
3.097 |
3.470 | |
V |
— |
57 |
38 |
25 |
37 |
38 |
Pt |
0.69 |
1.32 |
1.06 |
0.97 |
1.06 |
1.03 |
De bepalingen van de hoeveelheid sublimaat bij dezelfde temperaturen als waarbij de dampdrukbepalingen werden verricht, leverden de volgende resultaten op.
Temperatuur 40.0° C.
Luchtdruk 29.1 nbsp;nbsp;nbsp;mm:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.2;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33.7;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36.1;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mgrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sublimaat.
Het gemiddelde van alle bepalingen is 31.3 mgr sublimaat bij 29.8 mm luchtdruk.
Temperatuur 49.0° C.
Luchtdruk 30.4 nbsp;nbsp;nbsp;mm:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58.0;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60.2;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56.2;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mgrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;29.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62.5;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63.0;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57.4;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Het gemiddelde is 60.0 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende damp-druk werden berekend uit de volgende gegevens:
tl 49.0 pi 1.32 ai 12.25 ti 40.0 p2 0.69 a2 6.39
De berekening leverde een temperatuur op van 46.1° C en een dampdruk van 1.08 mm.
De juistheid der berekening werd gecontroleerd door de bepaling uit te voeren bij enkele temperaturen in de buurt van de berekende.
-ocr page 47-35
Temperatuur 45.9° C.
Luchtdruk 30.5 mm; 46.3; 47.9; 45.0; 47.1 mgr sublimaat.
, nbsp;nbsp;nbsp;30.4 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47.8; 46.3; 43.8; 47.4 „
Het gemiddelde is 46.4 mgr sublimaat bij 30.4® mm luchtdruk.
Temperatuur 46.7° C.
Luchtdruk 29.9 mm: 50.0; 52.2; 48.5; 52.1 mgr sublimaat.
Het gemiddelde is 50.7 mgr sublimaat bij 29.9 mm luchtdruk.
Temperatuur 46.4° C.
Luchtdruk 30.8 mm: 47.7; 48.1; 46.3; 48.6 mgr sublimaat.
Het gemiddelde is 47.7 mgr sublimaat bij 30.8 mm luchtdruk.
Worden de resultaten van deze bepalingen verzameld en overzichtelijk bij elkaar gezet, dan ontstaat het volgende tabelletje (de hoeveelheden sublimaat zijn hierin gecorrigeerd voor de afwijking van de luchtdruk van 30.0 mm met de factor 3.3 % voornbsp;elke mm verschil, een factor waarvan de waarde later gemotiveerd zal worden).
Temp. °C |
Sublimaat mgr/30 min. |
Dampdruk mm |
40.0 |
31.1 |
0.69 |
45.9 |
47.1 |
1.02 |
46.4 |
49.0 |
— |
46.7 |
50.5 |
1.045 |
49.0 |
60.0 |
1.18 |
Uit dit overzicht blijkt dat de practische sublimatietemperatuur voor kamfer 46.4° C is.
De hierbij behoorende dampdruk is 1.03 mm.
Naphtaleen smp. 80.TC.
De proeven werden uitgevoerd bij 45.2° C en 55.0° C, zoowel sublimatie als dampdrukbepaling. Uit de verkregen cijfers werdnbsp;de practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende dampdruk berekend en door proeven gecontroleerd of deze juist waren.
De naphtaleen, waarmede de proeven werden uitgevoerd, was een tweemaal uit verdunde alcohol omgekristalliseerd preparaatnbsp;„Naphtalin alc. dep. pro uso interno O.P. G.” en vertoonde hetnbsp;goede smeltpunt en kookpunt.
Temperatuur 45.2° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 30.2 mm; 28.7; 28.8; 28.6 mgr sublimaat.
Het gemiddelde is 28.7 mgr sublimaat bij 30.2 mm luchtdruk.
-ocr page 48-36
De dampdrukbepaling.
b c
Apparaat 1 nbsp;nbsp;nbsp;13.0 10.8
2 nbsp;nbsp;nbsp;13.3 12.2
V
43
26
B
760.4
760.4
Vo
3.118
3.493
18.5
18.5
13
13
Pt
0.55
0.51
Pw
16
16
Temperatuur 55.0° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 28.7 mm: 77.5; 79.0 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;30.8 „ : 71.6; 70.1; 70.2; 70.5 mgr sublimaat.
Het gemiddelde bij een luchtdruk van 28.7 mm is 78.2 mgr, bij 30.8 mm is 70.6 mgr, waaruit volgt een verschil van 3.62 mgrnbsp;voor de invloed van 1 mm luchtdrukverschil en een resultaatnbsp;van 73.5 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p^
2 nbsp;nbsp;nbsp;32.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.5
V
31
30
B
760.4
760.4
V„
3.096
3.391
tk
14
14
Pt
1.25
1.29
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende damp-druk werden berekend uit de volgende gegevens:
tl 55.0 Pi 1.27 nbsp;nbsp;nbsp;ai 15.0
t2 45.2 P2 0.53 nbsp;nbsp;nbsp;a2 5.85
De berekening leverde een temperatuur op van 50.7° C en een dampdruk van 0.86 mm.
De juistheid van deze cijfers werd gecontroleerd door de volgende proeven.
Temperatuur 50.7° C.
De hoeveelheid subiimaat.
Luchtdruk 29.5 mm: 50.4; 51.2; 51.5 mgr sublimaat.
Het gemiddelde is 51.0 mgr sublimaat bij 29.5 mm luchtdruk of, gecorrigeerd als boven 49.2 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c
o - Pt
tl nbsp;nbsp;nbsp;Pwnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V
Apparaat 1 21.5 20.7 21.5 nbsp;nbsp;nbsp;19.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;760.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.077 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.93
Zooals uit deze bepalingen blijkt is de berekening der gezochte temperatuur juist, terwijl de gevonden dampdruk 0.07 mm hooger is dan de berekende.
De practische sublimatietemperatuur van naphtaleen is 50.7° C en de bijbehoorende dampdruk 0.9 mm.
Menthol smp. 42° C
Sublimaties en dampdrukbepalingen werden uitgevoerd bij 49.9° C en 64.6° C, uit de resultaten de practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende dampdruk berekend en gecontroleerd of deze juist waren.
-ocr page 49-37
Het preparaat menthol, waarmede de proeven werden uitgevoerd was bereid uit „menthol recryst. O.P.Q.” door gefrac-tioneerde destillatie, waarbij na een voorloop van 20 ®/o de rest werd overgehaald bij 214.7 — 215° C (bar.stand 758 mm).
Temperatuur 49.9° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.4 mm: 28.0; 28.3; 28.3; 28.4 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;34.1 „ : 24.1; 24.1; 24.6; 24.4 „
Het gemiddelde bij een luchtdruk van 29.4 mm is 28.2^ mgr, bij 34.1 mm is 24.3 mgr, waaruit volgt een verschil van 0.84 mgrnbsp;sublimaat voor de invloed van 1 mm luchtdrukverschil en eennbsp;resultaat van 27.7^ mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c
Apparaat 1 nbsp;nbsp;nbsp;12.2 11.6
„ nbsp;nbsp;nbsp;2 14.2 13.1
20
20
Pw
17.5
17.5
tk
14.5
14.5
B
773.4
773.4
Vo
3.150
3.530
V
25
21
Pt
0.42
0.44
Temperatuur 64.6“ C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.6 mm; 89.3; 90.8; 91.7; 90.1 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;34.8 „ ; 77.8; 79.8; 80.1; 76.2 „
Het gemiddelde bij een luchtdruk van 29.6 mm is 90.5 mgr sublimaat, bij 34.8 mm is 78.5 mgr, waaruit volgt een A i mmnbsp;2.31 mgr en een resultaat van 89.6 mgr sublimaat bij 30.0 mmnbsp;luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c
Apparaat 1 39.2 37.0 2 43.5 42.3
tl
19
19
Pw
16.5
16.5
k
14.5
14.5
B
772.5
772.5
Vo
3.161
3.542
V
26.5
24
Pt
1.35
1.34
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende damp-druk werden berekend uit de volgende gegevens;
tl 64.6 Pi 1.346 ai 18.28 t2 49.9 p2 0.431 a2 5.76
De berekening leverde een temperatuur op van 56.7° C en een dampdruk van 0.74 mm. De juistheid van deze cijfers werd gecontroleerd door de volgende proeven.
Temperatuur 56.7° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 30.2 mm: 47.9; 46.8; 47.2 mgr sublimaat.
Het gemiddelde is 47.3 mgr sublimaat bij 30.2 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c nbsp;nbsp;nbsp;t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t,
Apparaat 2 24.2 23.9 21 18.5
k
14
B
771.2
Vo
3.503
V
25
Pt
0.75
38
De opbrengst aan sublimaat is te laag, zoodat de proeven herhaald werden bij 57.1° C.
Temperatuur 57.1° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 30.2 mm: 50.3; 48.4; 48.3 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;33.3 „ : 44.4; 43.2; 44.2 „
Het gemiddelde bij 30.2 mm luchtdruk is 49.0 mgr; bij 33.3 mm is 43.0 mgr sublimaat, waaruit volgt een Ai^m 1-94 mgr ennbsp;een resultaat van 49.4 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p^
V Pt 31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.79
27.5 0.75
B
770.3
770.3
Vo
3.099
3.488
k
14.5
14.5
Zooals uit de bovenstaande bepalingen volgt, is de practische sublimatietemperatuur van menthol 57.0° C, terwijl de bijbe-hoorende dampdruk 0.75 mm bedraagt.
Thymol smp. 49.6° C.
Zoowel de sublimatieproeven als de dampdrukbepalingen werden uitgevoerd bij 55.6° C en 64.9° C. De inrichting der proeven, berekening en controle geschiedde als bij de voorafgaande stoffen.
De thymol, waarmede de proeven werden uitgevoerd, was gezuiverd door gefractioneerde destillatie van een preparaat, dat een smeltpunt vertoonde van 49.4° C. Uit 50 gr stof werd 30 grnbsp;middenfractie opgevangen van een kookpunt 232.5—232.6° Cnbsp;(bar. stand 765.3 mm). Het smeltpunt hiervan bedroeg, evenalsnbsp;van de oorspronkelijke stof, 49.4° C.
Temperatuur 55.6° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 31.0 mm: 24.6; 22.2; 23.5; 21.7 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;28.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ : 24.5; 26.2; 24.3; 24,5 ,
Het gemiddelde is 23.0 mgr bij 31.0 mm luchtdruk en 24.9 mgr bij 28.8 mm waaruit volgt een A i mmnbsp;resultaat van 23.9 mgr sublimaat bij een luchtdruk van 30.0 mm.
De dampdrukbepaling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
39
Temperatuur 64.9° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.2 mm: 49.5; 48.8; 49.1 mgr sublimaat.
31.3 , : 45.7; 46.7; 46.0 nbsp;nbsp;nbsp;„
Het gemiddelde bij een luchtdruk van 29.2 mm is 49.1 mgr sublimaat, bij 31.3 mm is 44.6 mgr, waaruit een A i „im volgt vannbsp;2.14 mgr en een resultaat van 47.4 mgr. sublimaat bij 30.0 mmnbsp;luchtdruk.
De dampdrukbepaling. b c
Apparaat 1 20.7 20.0 2 23.6 22.8
B
760.0
760.0
V
32
28
Vo
3.111
3.485
^1
19
19
tk
15.5
15.5
Pw
16.5
16.5
Pi
0.75
0.77
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende dampdruk werden berekend uit de volgende gegevensnbsp;tl 64.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pi 0.762nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ai 9.67
ta 55.6 nbsp;nbsp;nbsp;Pa 0.39^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ag 4.88
De berekening leverde een temperatuur op van 65.4° C en een dampdruk van 0.79 mm. De juistheid van deze cijfers werdnbsp;gecontroleerd door de volgende proeven.
Temperatuur 65.4° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.4 mm; 49.8; 49.4; 51.2; 51.4 mgr sublimaat.
Het gemiddelde is 51.7 mgr sublimaat bij 29.4 mm luchtdruk of, gecorrigeerd als boven met de factor Aimm~ 2.14 mgr 50.4nbsp;mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
bet,
Apparaat 1 20.9 24.1
Vo
3.120
V
28
B
765.4
tk
14.5
Pi
0.76
Pw
17
I
20
Bij deze temperatuur is de hoeveelheid sublimaat (50.4 mgr) een weinig te hoog, zoodat de proeven werden herhaald bij eennbsp;iets lagere temperatuur.
Temperatuur 65.1° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 30.2 mm: 50.3; 47.1; 47.9; 47.6 mgr sublimaat.
Het gemiddelde is 48.2 mgr sublimaat bij 30.2 mm luchtdruk of gecorrigeerd als boven 48.6 mgr bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
-ocr page 52-40
Uit deze bepalingen volgt, dat de practische sublimatietem-peratuur van thymol 65.1° C is, en de bijbehoorende dampdruk 0.75 mm bedraagt.
Benzoëzuur smp. 122.5° C
Het smeltpunt van de stof, waarmee de proeven werden uitgevoerd, was 122.5° C.
De sublimaties en de dampdrukbepalingen bij 70° C en bij 80° C bleken te lage resultaten op te leveren, waaruit mindernbsp;nauwkeurig de gezochte temperatuur en dampdruk te berekenen zijn.
Voor deze berekening werden de gegevens gebruikt, die verkregen werden bij 90.5° C en 98.1° C. Daarna volgde weer de gebruikelijke controle. Volledigheidshalve worden ^eronder ooknbsp;de resultaten der beide eerstgenoemde temperaturen vermeld.
Temperatuur 70.4° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.8 mm: 5.3; 5.5; 5.4; 5.6 mgr. sublimaat.
Het gemiddelde is 5.4^ mgr sublimaat bij 29.8 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
bet,
Pw nbsp;nbsp;nbsp;tknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V
Apparaat 2 nbsp;nbsp;nbsp;2.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;763.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.426nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29 0.11
Temperatuur 79.4° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 30.0 mm: 14.4; 15.1; 12.8; 13.7 mgr sublimaat. Het gemiddelde is !4.0 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
B V„ V 762.7 3.054 — 0.20nbsp;762.7 3.422 — 0.23
^k
17
17
De dampdrukbepaling.
b c t, p^
Apparaat 1 nbsp;nbsp;nbsp;4.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.7
„ nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.7
Temperatuur 90.5° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.0 mm: 34.9; 34.7; 34.9 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;33.4 „ : 31.7; 33.7; 32.9; 32.9 „
Het gemiddelde is 34.8 mgr sublimaat bij 29.0 mm luchtdruk en 32.8 mgr bij 33.4 mm. Hieruit volgt een A| van 0.45^ mgrnbsp;en een resultaat van 34.3^ mgr sublimaat bij 30.0 mm. luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
bet, p^
Apparaat 1 12.0 14.3 24 nbsp;nbsp;nbsp;22.4
„ nbsp;nbsp;nbsp;2 14.4 14.8 23.5 21.8
15
15
B
760.5
760.5
Vo
3.036
3.411
V
32.5
30
Pt
0.55
0.59
41
Temperatuur 98.1° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.7 mm: 66.4; 66.6; 68.0; 68.7 mgr sublimaat. Het gemiddelde is 67.4 mgr sublimaat bij 29.7 mm luchtdruknbsp;of 66.7 mgr bij 30.0 mm.
De dampdrukbepaling.
b c
Apparaat 1 23.7 25.3 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 26.5 27.1
B V„ V 759.8 3.033 — 1.09nbsp;759.8 3.426 — 1.07
^1
24
22.5
15
15
Pw
22.4
20.4
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende damp-druk werden berekend met behulp van de volgende gegevens, tl 98.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pi 1.084nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ai 13.61
t2 90.5 nbsp;nbsp;nbsp;Pa 0.57°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aa 7.01
Het resultaat van de berekening was een temperatuur van 94.3° C en een dampdruk van 0.80 mm, welke waarden gecontroleerd werden op hun juistheid door de volgende proeven.
Temperatuur 94.3° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 28.7 mm: 49.9; 50.2; 49.2; 49.0 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;32.0 „ : 46.0; 48.0; 49.4; 47.0 „
Het gemiddelde is 49.6 mgr sublimaat bij 28.7 mm luchtdruk en 47.6 mgr bij 32.0 mm, waaruit volgt een A i mm 0.6 mgrnbsp;en een resultaat van 48.8 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
Vo V 3.067 35nbsp;3.437 33
B
762.2
762.2
tk
17
17
De dampdrukbepaling.
Pt
0.85
0.81
b nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p^
Uit deze bepalingen blijkt, dat de practische sublimatietemperatuur voor benzoëzuur 94.3° C is, en de bijbehoorende dampdruk 0.83 mm bedraagt.
Borneol smp. 204° C
De stof, waarmede de proeven werden uitgevoerd, vertoonde het smeltpunt van 206° C en was omgekristalliseerd uit petroleum-aether.
Zoowel de sublimaties als de dampdrukbepalingen werden uitgevoerd bij 60.3° C en 69.7° C, uit de verkregen cijfers werdennbsp;de gezochte temperatuur en dampdruk berekend.
Temperatuur 60.3° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.4 mm: 33.9; 34.4; 35.1; 34.6 mgr sublimaat.
-ocr page 54-42
De gemiddelde is 34.5 mgr sublimaat bij een luchtdruk van 29.4 mm, hetwelk met een correctie van 0.9 mgr voor een verschil van 1 mm luchtdruk een waarde oplevert van 34.0 mgrnbsp;sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c
t.
n Pw tk B Vo V Apparaat 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;769.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.086nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.59
„ nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;769.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.457nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.59
Temperatuur 69.7° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 28.1 mm; 67.1; 68.3; 68.8; 68.5 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;32.9 „ : 62.2; 61.9; 62.5; 62.1 „
Het gemiddelde is 68.2 mgr sublimaat bij 28.1 mm luchtdruk en 62.2 mgr bij 32.9 mm, waaruit volgt een A inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.29 mgr
en een resultaat van 65.7® mgr. sublimaat bij 30.0 mm. luchtdruk-
De dampdrukbepaling.
b nbsp;nbsp;nbsp;c tl
Apparaat 2 38.5 nbsp;nbsp;nbsp;37.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23
Pw
21.1
‘k
15
B
769.2
Vo
3.457
V
26
Pt
1.23
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende dampdruk werden berekend uit de volgende gegevensnbsp;. tl 69.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pi 1.23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ai 13.42
tg 60.3 nbsp;nbsp;nbsp;p2 0.59nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a2 6.9^
Het resultaat van de berekening was een temperatuur van 65.5° C en een dampdruk van 0.89 mm, welke waarden werdennbsp;gecontroleerd door de volgende proeven.
Temperatuur 65.5° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.0 mm; 50.5; 51.8; 51.9 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;32.4 „ ; 45.9; 44.9; 45.9 „
Het gemiddelde is 51.4 mgr sublimaat bij 29.0 mm luchtdruk, en 45.6 mgr bij 32.4 mm, waaruit volgt een A i van 1.7 mgrnbsp;en een resultaat van 49.7 mgr. sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c tl
Apparaat 1 25.5 23.9 23.5 2 27.3 27.3 23.5
t,
k
15
15
B
768.8
768.8
Vo
3.079
3.449
V
30
35
Pt
0.91
0.87
Uit deze proeven volgt, dat de practische sublimatietemperatuur van borneol 65.5° C en dat de bijbehoorende dampdruk 0.89 mm bedraagt.
43
N-Methylaceetaniüde (Exalgine) smp. 102° C.
Het preparaat dat voor de proeven gebruikt werd, had een smp. van 99.5° C.
De sublimaties en dampdrukbepalingen werden uitgevoerd bij 73.6° C en 83.3° C, uit de verkregen cijfers de practische subli-matietemperatuur en de bijbehoorende dampdruk berekend ennbsp;door proeven gecontroleerd of de berekende waarden de juistenbsp;waren.
Temperatuur 73.6° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.0 mm: 31.5; 29.4; 28.7; 30.2 mgr sublimaat.
, nbsp;nbsp;nbsp;33.2 , : 25.7; 25.6; 24.6; 26.3 „
Het gemiddelde is 29.9^ mgr sublimaat bij 29.0 mm luchtdruk en 25.55 mgr bij 33.2 mm, waaruit volgt een A , mm van 1.04 mgr,nbsp;en een resultaat van 29.1 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c
Vo V 3.084 40nbsp;3.463 34
B
766.5
766.5
^1
22.5
22
Pw
20.4
19.8
A 0.51nbsp;0 51
k
15
15
Apparaat 1 2
13.9
15.3
13.8
15.4
Temperatuur 83.3° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.6 mm: 69.6; 66.7; 69.3 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;33.8 , ; 60.2; 57.3; 58.5 „
Het gemiddelde is 68.5 mgr sublimaat bij 29.6 mm luchtdruk en 58.7 mgr bij 33.8 mm, waaruit volgt een A i mm van 2.34 mgrnbsp;en een resultaat van 67.55 ^ngr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c
Apparaat 1 nbsp;nbsp;nbsp;30.0 30.4
„ nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.8 33.6
Vo V 3.077 32nbsp;3.465 30
B
766.9
766.9
^1
23
22
t,
Pw
21.1
19.8
k
15
15
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende dampdruk werden berekend uit de volgende gegevens,nbsp;tl 83.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pi 1.10»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ai 13.78
tg 73.6 nbsp;nbsp;nbsp;p2 0.510nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ag 5.92
Het resultaat van de berekening was een temperatuur van 79.5° C en een dampdruk van 0.82 mm, welke waarden gecontroleerd werden door de volgende bepalingen.
Temperatuur 79.5° C.
De hoeveelheid sublimaat.
-ocr page 56-44
Luchtdruk 31.0 mm : 47.0; 46.2; 48.2 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;26.1 „ : 54.3; o4.9; 54.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Het gemiddelde is 47.1 mgr sublimaat bij 31.0 mm luchtdruk en 54.6 mgr bij 26.1 mm, waaruit volgt een Ai mmnbsp;en een resultaat van 48.6 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p^
Apparaat 1 nbsp;nbsp;nbsp;23.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.1
tk
14.5
14.5
B
766.0
766.0
Vo
3.073
3.461
V Pt 37 0.86nbsp;37 0.84
Uit deze proeven blijkt, dat de practische sublimatietempera-tuur van N-Methylaceetanilide 79.5° C is en dat de bijbehoorende dampdruk 0.85 mm bedraagt.
Acenaphteen smp. 96° C
Het smeltpunt van de stof, waarmede de proeven werden gedaan, was 95° C.
Zoowel de sublimaties als de dampdrukbepalingen werden uitgevoerd bij 76.0° en 84.2° C, uit de verkregen gegevens de practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende dampdruknbsp;berekend en door proeven gecontroleerd of deze berekendenbsp;waarden de juiste waren.
Temperatuur 76.0° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 29.7 mm: 27.1; 27.4; 28.0; 26.9 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;33.9 „ : 22.7; 23.6; 23.6; 23.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Het gemiddelde is 27.3^ mgr sublimaat bij 29.7 mm luchtdruk en 23.3 mgr bij 33.9 mm, waaruit volgt een A i mm 0.97 mgrnbsp;en een resultaat van 27.0 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b nbsp;nbsp;nbsp;c t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p^
Apparaat 1 nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19.2
B
761.8
761.8
V
32
32
Vo
3.081
3.477
tk
14.5
14.5
Pt
0.39
0.40
Temperatuur 84.2° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 30.0 mm : 52.8; 52.9: 54.0; 51.3 mgr sublimaat. Het gemiddelde is 52.75 f^gj- sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b c
Apparaat 1 21.1 nbsp;nbsp;nbsp;19.4
, nbsp;nbsp;nbsp;2 23.9 22.6
tl
21
20
Pw
18.6
17.5
tk
14.5
14.5
B
767.6
767.6
Vo
3.111
3.501
V
34
37
Pt
0.75
0.75
45
De practische sublimatietemperatuur en de bijbehoorende damp-druk werden berekend uit de volgende gegevens.
tl 84.2 Pi 0.752 ai 10.76 tg 76.0 P2 0.396 32 5.51
Het resultaat van de berekening was een temperatuur van 83.3° C en een dampdruk van 0.70 mm, welke waarden gecontroleerd werden door de volgende proeven.
Temperatuur 83.3° C.
De hoeveelheid sublimaat.
Luchtdruk 31.0 mm: 47.9; 48.7; 45.6 mgr sublimaat.
„ nbsp;nbsp;nbsp;26.2 „ : 54.3; 56.7; 53.7; 52.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Het gemiddelde is 47.4 mgr sublimaat bij 31.0 mm luchtdruk en 54.2 mgr bij 26.2 mm, waaruit volgt eennbsp;en een resultaat van 48.8 mgr sublimaat bij 30.0 mm luchtdruk.
De dampdrukbepaling.
b nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p^
16
16
B
769.1
769.1
Vo
3.079
3.467
V
26.5
25
Pt
0.71
0.69
Uit deze proeven blijkt dat de practische sublimatietemperatuur van acenaphteen 83.3° C is en dat de dampdruk bij deze temperatuur 0.70 mm bedraagt.
Overzichtelijker dan met de voorafgaande beschrijving worden de resultaten, gerangschikt in de volgende tabel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
46
Bij het beschouwen van deze tabel blijkt duidelijk de groote nauwkeurigheid van de methode, die berust op de bepalingnbsp;zoowel van de sublimatiesnelheid als van de dampdruk der stofnbsp;bij twee verschillende temperaturen, gevolgd door de berekeningnbsp;van de practische sublimatietemperatuur (de derde bepalingsmethode uit het vorige hoofdstuk).
Tevens is uit dit overzicht te zien, dat de dampdruk van de verschillende stoffen bij de practische sublimatietemperatuur nietnbsp;ver van 1 mm verwijderd is. Het gemiddelde voor de bovenstaande acht stoffen bedraagt ongeveer 0.8 mm of 0.001 atmosfeer.
De correctie voor een afwijking van de 30.0 mm luchtdruk, waarbij wordt gesublimeerd
Het instellen van de luchtdruk op precies 30.0 mm vereischt eenigen tijd en een gelijke temperatuur van het kwik in hetnbsp;contactapparaat met die van het water, waarin dit apparaatnbsp;wordt geplaatst.
Bij de bepalingen kwam het meermalen voor, dat de afgelezen druk op den manometer enkele tienden van mm verschilde metnbsp;de vereischte 30.0 mm.
De invloed van deze verschillen op de hoeveelheid sublimaat hangt samen met het verloop der curve, die het verband aangeeft tusschen de twee grootheden, luchtdruk en sublimatiesnelheid, die voor kamfer en salicylzuur zijn vastgelegd in fig. 6,nbsp;7 en 8. Aangenomen kan worden, dat voor de meeste stoffen,nbsp;althans over kleine afstanden, de vorm van deze curve gelijk is.
Er werden nu bij de proeven in dit hoofdstuk in verschillende gevallen sublimaties uitgevoerd bij luchtdrukken, die opzettelijknbsp;iets verschillend van 30.0 mm gekozen werden. Worden nu denbsp;verschillen in de hoeveelheid sublimaat, voor een verschil vannbsp;1 mm in de luchtdruk, omgerekend in procenten van de opbrengstnbsp;bij 30.0 mm uitwendige druk, dan ontstaat het volgende overzicht, waarin de berekende procenten een plaats vonden in denbsp;laatste kolom.
Stof |
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
mm mgr |
% |
Naphtaleen |
55.0 |
73.5 |
3.62 |
4.9 |
Menthol |
49.9 |
27.73 |
0.84 |
3.0 |
64.6 |
89.6 |
2.31 |
2.6 | |
57.1 |
49.4 |
1.94 |
3.9 | |
Thymol |
55.6 |
23.9 |
0.86 |
3.6 |
64.6 |
47.4 |
2.14 |
4.5 |
47
69.7 |
65.75 |
1.29 |
2.0 |
65.5 |
49.7 |
1.7 |
3.4 |
73.6 |
29.1 |
1.04 |
3.6 |
83.3 |
67.55 |
2.34 |
3.5 |
79.5 |
48.6 |
1.5 |
3.1 |
76.0 |
27.0 |
0.97 |
2.6 |
83.3 |
48.8 |
1.41 |
2.9 |
Borneol
N-Methylaceetanilide
Acenaphteen
Het gemiddelde van de getallen in de laatste kolom is 3.3 % voor een afwijking in de luchtdruk van i mm, zoodat dezenbsp;correctie bij de volgende proeven werd toegepast in de gevallen,nbsp;waarin de luchtdruk een weinig verschilde van 30.0 mm.
-ocr page 60-HOOFDSTUK V
DE PRACTISCHE SUBLIMATIETEMPERATUUR VAN EEN AANTAL ANDERE STOFFEN.
In dit hoofdstuk worden de bepalingen van de practische subli-matietemperatuur beschreven van een betrekkelijk groot aantal stoffen en wel volgens de tastende methode (de eerste bepalingsmethode van hoofdstuk III uit dit proefschrift). Behalve het vaststellen van deze temperatuur voor een aantal organische stoffen,nbsp;waaronder vertegenwoordigers van allerlei groepen als zuren,nbsp;aldehyden, esters enz. voorkomen, werden ook enkele anorganischenbsp;stoffen in het onderzoek betrokken.
Als hulpmiddel om deze temperatuur te vinden werd soms gebruik gemaakt van de omstandigheid, dat de gezochte temperatuur ongeveer die moest zijn, waarbij de dampdruk van de stofnbsp;± 1 mm bedraagt, maar in zeer vele gevallen was de dampdruknbsp;der onderzochte stoffen niet bekend. In het algemeen werd dannbsp;ook gehandeld als omschreven is in hoofdstuk III. Met de aldusnbsp;gevonden waarden, het aantal mgr sublimaat, gecondenseerd opnbsp;het opvangglaasje, werden tegen de temperatuur curven uitgezet,nbsp;die een plaats vonden in een grafiek aan het einde van ditnbsp;proefschrift.
Na enkele sublimaties was in den regel de practische subli-matietemperatuur bereikt. Daar de dampdrukbepalingen, die telkens 2 a 3 uren tijd in beslag namen bij deze methode kwamen tenbsp;vervallen, bleek deze methode sneller tot het resultaat te voeren,nbsp;maar moet men tevreden zijn met het vaststellen der gezochtenbsp;temperatuur met een nauwkeurigheid van 0.5 a 1 ° C, terwijl denbsp;vorige, meer bewerkelijke methode op 0.1 a 0.2° C nauwkeurig is.
Het leek geen bezwaar, waar het doel in hoofdzaak was, uit de verkregen temperaturen door onderlinge vergelijking eennbsp;indruk te verkrijgen van de mate van vluchtigheid, om de practische sublimatietemperatuur af te ronden tot geheele getallen ofnbsp;hoogstens tot halve graden.
Voor de bepalingen werd gebruik gemaakt van de „ultra-thermostaat van Höppler”, waarin getijktijdig 4 sublimatieappa-raten bij elke bepaling een plaats konden vinden. Voor de laatst-bepaalde 15 stoffen moest wegens oliebesparing een kleine thermostaat van 2 liter (Pyrex bekerglas) in gebruik genomennbsp;worden.
De luchtverdunning werd bereikt door middel van een water-straalluchtpomp.
-ocr page 61-49
De beoordeeling van de zuiverheid der stoffen geschiedde door de bepaling van het microsmeltpunt in het aluminiumblokje vannbsp;Berl-Kullmanni). Bleek dit sterk af te wijken, dan werd denbsp;stof door omkristalliseeren of op andere wijze gezuiverd, vóórdatnbsp;de sublimatie werd ingezet.
Zoowel van het sublimaat als van de sublimatierest is door het bepalen van het microsmeltpunt een eventueele ontledingnbsp;gecontroleerd.
Tenslotte werden bij iedere stof nog enkele opmerkingen gemaakt over de aard van het sublimaat en eventueele verkleuring of ontledingsverschijnselen van de sublimatierest.
Koolwaterstoffen en afgeleiden Jodoform smp. 120° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 119° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De practische sublimatietemperatuur is 78.5° C. Het sublimaat bestaat uit een fijn kristallijn beslag, waaraan doorzichtige gele kristalplaatjes hangen, die niet gemakkelijknbsp;af vallen. De kleur is zuiver lichtgeel tot 80° C toe, maar bij |
1) Commentaar op de Pharm. Ed. V. Deel 1.
-ocr page 62-50
90° C en hooger vormt zich in het midden van het opvang-glaasje een bruine vlek, veroorzaakt door ontleding.
De sublimatierest is zuiver geel en vertoont het goede smeltpunt, evenals de sublimaten.
Er werd ook nog een sublimatieproef uitgevoerd bij 118° C, die een veel te hoog resultaat opleverde en waarbij de stofnbsp;voor een groot gedeelte verdampte. Het smeltpunt van de sublimatierest was echter 120° C en dit bestond dus, ofschoon lichtbruinnbsp;gekleurd, uit zuivere jodoform, zoodat de ontledingsproductennbsp;vervluchtigen. Het sublimaat, dat bruin gekleurd was, smolt bijnbsp;117° C. Behalve kooldi- en koolmonoxyde is, volgens Schmidt®^)nbsp;jodium de eenigste verontreiniging, die in het sublimaat kannbsp;optreden en dit schijnt het smeltpunt niet veel te beïnvloeden.
Anthraceen smp. 216° C; kp. 342° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 216° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
Smeltpunt
°C
Sublimaat
mgr
Gemiddeld
mgr
Temp.
°C
subl. 214
6.4
6.5 6.9nbsp;7.2
45.7 44.2
47.7
44.7
49.9
55.0
50.4
52.5
120.0
6.5
subl. 215
143.0
45.6
51.9
144.0
subl. 215
De practische sublimatietemperatuur is 143.5° C.
Het sublimaat bestaat uit groote, violet fluoresceerende platen, die gemakkelijk afvallen. De sublimatierest is wit en heeft eennbsp;smeltpunt van 216° C.
Phenanthreen smp. 100.4° C; kp. 340° C.
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 99° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
-ocr page 63-
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
120.0 |
48.2 |
49.4 |
subl. 99 |
48.2 |
subLrest. 100 | ||
49.5 | |||
51.6 | |||
128.0 |
73.5 |
75.7 |
subl. 98 |
76.5 |
subl.rest. 100 | ||
75.7 | |||
77.0 | |||
134.0 |
104.1 |
109 |
subl. 98 |
110.5 |
subl.rest. 100 | ||
111.7 | |||
111.9 | |||
143.0 |
173.3 |
180 |
subl. 98 |
182.1 |
subl.rest. 100 | ||
185.7 | |||
179.8 |
De practische sublimatietemperatuur is 120° C.
Het sublimaat bestaat, behoudens een weinig vast, fijn-kristal-lijn beslag, uit groote, zwak violet fluoresceerende platen, die tamelijk gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is, na stollen, wit.
Zuren
Anijszuur smp. 184° C; kp. 280° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 182° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperaturen, waren de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smelgmnt |
100.0 |
2.5 |
2.2 |
subl. 144, na |
2.1 |
drogen bij 80° C | ||
2.1 |
174 | ||
130.0 |
20.1 |
19.1 |
subl. 181 |
18.2 |
(onscherp) | ||
19.1 | |||
19.0 | |||
140.0 |
45.6 |
44.1 |
subl. 182 |
45.0 | |||
46.1 | |||
141.0 |
55.7 |
54.6 |
subl. 183 |
54.1 | |||
54.2 |
52
De practische sublimatietemperatuur is 140.5° C.
Het sublimaat is een wit poedervormig beslag, benevens een vilt van fijne, witte naaldjes, hetwelk gemakkelijk afvalt.
De sublimatierest, na gebruik van dezelfde stof bij 130, 140 en 141° C, smolt bij 183° C.
Kaneelzuur smp. 137° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was, ook na drogen, 135° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
120.0 |
24.5 |
26.7 |
subl. 135 |
26.7 |
subl.rest 135 | ||
26.1 | |||
29.0 | |||
127.0 |
47.5 |
48.4 |
subl. 135 |
49.5 |
subl.rest 135 | ||
46.6 | |||
49.8 | |||
128.0 |
52.5 |
54.7 |
subl. 135 |
51.9 |
subl.rest 135 | ||
57.1 | |||
56.2 |
De practische sublimatietemperatuur is 127° C.
Het sublimaat bestaat uit een weinig, vast aanhechtend poeder en veel losse, lichte, dunne kristalplaatjes, die zéér gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is wit.
p-Oxybenzoëzuur smp. 215° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 216° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
130.0 |
1.7 |
1.5 |
subl.-t-212 |
1.4 |
(traject) | ||
1.5 | |||
1.4 | |||
170.0 |
50.8 |
48.6 |
subl. 216 |
46.8 |
subl.rest 216 | ||
48.2 | |||
485 |
53
De practische sublimatietemperatuur is 170° C.
Het sublimaat is een wit poedervormig beslag, benevens aanhangende doorzichtige kristallen, die gemakkelijk afvallen.
Barbituurzuur smp. (245° C)
Een preparaat „Barbitursaure gereinigt” van Fraenkel en Landau, dat grijs van kleur was, werd gezuiverd door het tweemaal uit water om te kristalliseeren onder toevoeging van norit.nbsp;De stof was toen wit, verkreeg bij het drogen aan de lucht eennbsp;lichtrose tint en had een smeltpunt van 252° C (gecorr.). Vóórnbsp;de sublimatieproeven werd het maandenlang bewaard in eennbsp;exsiccator boven zwavelzuur.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smel^unt |
150.0 |
1.3 |
1.1 |
_ |
1.2 | |||
1.0 | |||
1.0 | |||
180.0 |
11.3 |
_ |
subl. 252 |
190.0 |
20.8 |
— |
subl. 251 |
203 |
49.3 |
— |
subl. 252 |
205 |
57.9 |
— |
subl. 252 |
224 |
284 |
— |
subl. 252 |
De practische sublimatietemperatuur is 203° C.
Het sublimaat is een wit, poedervormig beslag, met aan de rand losse kristallen, die vrij gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is onveranderd of hoogstens een weinig grauw gekleurd. Het smeltpunt van de verzamelde resten bedroeg 252° C.
Luminaal smp. 173° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 174° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
-ocr page 66-
54 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 194° C.
Het sublimaat bestaat uit een harde kristalkorst, oogenschijnlijk gestolde vloeistof, die zéér vast aan het opvangglaasje hecht,nbsp;benevens veervormige, lichte kristallen, die zéér gemakkelijknbsp;afvallen.
De sublimatierest is na stollen lichtgeel, glasachtig bros. Door stooten ontstaan in alle richtingen barsten, maar de massa blijftnbsp;aan elkaar zitten en vertoont het normale smeltpunt.
Veronaal smp. 191° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 188° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
1) nbsp;nbsp;nbsp;met nieuwe vulling.
2) nbsp;nbsp;nbsp;met dezelfde vulling van de vorige proef (188° C), glasachtig gestold.
3) nbsp;nbsp;nbsp;met tusschenschakelen van een gaasje, om de afvallende kristallennbsp;op te vangen.
-ocr page 67-
55 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 159° C.
Het sublimaat bestaat voor ongeveer de helft uit een wit, poedervormig beslag en voor de andere helft uit naaldjes, somsnbsp;lang uitgegroeid (tot 5 mm). De naaldjes vallen gemakkelijk af.nbsp;Ze ontstaan hoofdzakelijk aan de rand, terwijl het witte beslagnbsp;zich in het midden bevindt.
De sublimatierest is wit.
Zuuranhydriden Cantharidien smp. 218° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 217° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, waren de volgende.
Temp. |
Sublimaat |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
°C |
140.0 141.01) 143.01) |
39.5 42.3 48.4 |
} subl. 215-216 ( subl.rest. 217 |
180.0 |
270 |
subl. 215-216 subl.rest. 217 |
De practische sublimatietemperatuur is 143° C.
Het sublimaat bestaat uit een weinig vast, fijnkristallijn beslag en vele aanhangende kristallen, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is wit.
1) Met tusschenschakelen van een gaasje, om de afvallende kristallen op te vangen.
-ocr page 68-56
Maleienzuuranhydride strip. 54° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 54° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
40.0 |
34.8 |
34.3 |
subl.53.5 |
34.6 |
subl.rest 130-136 | ||
35.0 | |||
32.7 | |||
42.7 |
44.1 |
44.6 |
subl. 54 |
44.1 | |||
45.5 | |||
44.0 |
59.0 |
52.8 |
subl. 53 |
60.8 |
subl.rest 130-136 | ||
59.6 | |||
51.0 |
98.6 |
98 |
subl. 54 |
94.6 | |||
97.1 | |||
102.1 |
De practische sublimatietemperatuur is 43.5° C.
Het sublimaat is soms vloeibaar, bijna altijd gestolde druppeltjes, en soms een kristalkorst. De sublimatierest is wit.
Men dient bedacht te zijn op het aantrekken van water. Het anhydride wordt door de aanwezigheid van water snel omgezetnbsp;tot maleienzuur. De sublimatierest van 3 achtereenvolgendenbsp;sublimaties, die een nacht had overgestaan in de sublimatie-buis, afgesloten met een kurk, vertoonde een smelttraject vannbsp;130—136° C en gaf bij 44° C hoeveelheden sublimaat van 12.8,nbsp;13.6, 9.2 en 3.9 mgr (terwijl deze hoeveelheden volgens bovenstaande tabel 52.8 mgr moeten zijn). Daar maleienzuur metnbsp;een p^^ van 1.93 en een p^^ van 6.10 als tweebasisch zuurnbsp;titreerbaar is op phpht., werd deze titratie uitgevoerd met 129.2nbsp;mgr der sublimatierest. Het titercijfer bedroeg 21.96 cm^ 0.1 N,nbsp;waaruit een moleculairgewicht volgt van 118 (het moleculair-gewicht van maleienzuur is 116, van het anhydride 98) of eennbsp;gehalte aan maleienzuur van 98.6%. Hiermede is dus het afwijkende smeltpunt verklaard. (Het smeltpunt van maleienzuurnbsp;is 130° C).
-ocr page 69-57
o - Phtaalzuuranhydride smp 131° C; kp. 284.5° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 131° C. Het preparaat was zelf bereid door langzame sublimatie in vacuonbsp;bijllO°Cvan een mengsel van o-phtaalzuur (van goed mole-culairgewicht, bepaald door titratie) en 1/3 gewicht phosphor-pentoxyde.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
90.0 |
23.5 |
22.0 |
subl. 131 |
22.0 |
subl.rest 131 | ||
21.7 | |||
20.9 | |||
100.0 |
48.6 |
47.8 |
subl. 131 |
47.9 |
subl.rest 131 | ||
46.8 | |||
47.9 | |||
120.0 |
222.1 |
223 |
subl. 131 |
223.4 |
subl.rest 131 | ||
223.5 |
De practische sublimatietemperatuur is 100.5° C.
Het sublimaat bestaat uit een weinig fijn, wit, vast aanhechtend beslag en vele lange, heldere naalden, die aan elkaar vastgroeien en niet afvallen.
De sublimatierest is wit.
Lactonen
Cumarien smp 70° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 68° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
95.0 |
38.1 |
38.8 |
subl. 68 |
38.9 |
subl.rest 68 | ||
39.7 | |||
38.4 |
58 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 98° C.
Het sublimaat bestaat uit zeer weinig, sterk vasthechtend beslag, benevens een bolstaand netwerk van fijne naaldjes dat als geheel niet zeer gemakkelijk afvalt.
De sublimatierest is wit.
Santonien smp. 172° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 172° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. OC |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
192.4 |
52.8 |
51.5 |
Verzamelde |
48.9 |
subl. 168 | ||
50.9 |
subLrest 170 | ||
53.6 | |||
195.4 |
54.3 |
55.9 | |
55.9 | |||
57.4 | |||
200.0 |
74.1 |
72.9 | |
71.0 | |||
72.8 | |||
73.7 |
Uit het verloop der curve is af te leiden dat de practische sublimatietemperatuur 190° C bedraagt.
Het sublimaat bestaat uit een fijn poedervormig beslag, bij 200° gedeeltelijk uit gestolde druppeltjes, benevens vele kleinenbsp;en weinig groote, plaatvormige kristallen, die zéér gemakkelijknbsp;afvallen.
-ocr page 71-59
Esters
Aethylurethan smp. 48° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 47.5° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
40.0 |
32.8 |
32.0 |
sub). 47 |
31.5 |
subl.rest 48 | ||
32.1 | |||
31.6 | |||
44.0 |
50.3 |
49.5 |
subl. 47 |
48.4 |
subl.rest 48 | ||
49.8 | |||
49.7 | |||
45.0 |
56.4 |
54.9 |
subl. 47 |
52.6 |
subl.rest 48 | ||
56.5 | |||
54.0 |
De practische sublimatietemperatuur is 44° C.
Het sublimaat is een kristalkorst van groote plaatjes, soms vochtig, waaraan heldere, doorzichtige plaatjes hangen, die nietnbsp;afvallen.
De sublimatierest is wit.
Anaesthesine smp. 89.3° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 89° C.
Bij„het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
85.0 |
2.8 |
2.8 |
subl. 89 |
2.9 | |||
2.6 | |||
2.9 | |||
110.0 |
22.2 |
23.2 |
subl. 89 |
23.4 | |||
22.3 | |||
24.9 |
60 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 121° C.
Het sublimaat bestaat uit een vilt van vergroeide naalden, benevens lichte kristalplaatjes, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is een weinig grauw gekleurd, maar vertoont toch het goede smeltpunt, zoodat ontleding practisch niet opgetreden is.
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 128° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
120.0 |
50.5 |
50.4 |
subl. 125 |
49.3 |
subl.rest 126 | ||
51.4 | |||
50.6 |
De practische sublimatietemperatuur is 119.5° C.
Het sublimaat is een wit, fijnkristallijn vast beslag, waarvan lange, dunne naalden uitgroeien, die zéér gemakkelijk loslaten.nbsp;De sublimatierest is wit.
De oorspronkelijke stof had een smeltpunt van 115° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
-ocr page 73-
61 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 123° C.
Het sublimaat bestaat uit zéér weinig, vast aanhechtend beslag, maar voor verreweg het grootste gedeelte uit losse, witte naalden, die zéér gemakkelijk afvallen. Dit afvallen is zoo sterk,nbsp;dat na vele proeven met onregelmatige uitkomsten beslotennbsp;werd een bronsgaasje tusschen de stof en het opgevangen sublimaat te plaatsen. Het bleek toen wel dat er inderdaad veelnbsp;kristallen van het glaasje loslieten, die boven op het gaasjenbsp;bleven liggen. De onregelmatigheid in de verkregen resultatennbsp;zal wellicht een gevolg zijn van kleine verschillen in de weerstand, die de damp ondervindt van deze kristallen.
De sublimatierest is wit.
p - Oxybenzoëzure propylester smp. 96.2° C (Nipasol, Solbrol P)
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 96° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. “C |
Sublimaat mgr. |
Gemiddeld mgr. |
Smeltpunt °C |
125.0 |
24.8 |
24.0 |
Verzamelde |
22.5 |
subl. 96 | ||
24.0 |
subl.rest 96 | ||
24.9 |
62
132.0
36.8
35.4
37.6
34.6
23.9
23.4
23.4 24.0
30.4 29.1
29.6
29.5
36.1
136.01)
49.9
138.01)
59.3
De practische sublimatietemperatuur is 136° C.
Het sublimaat is een wit, poedervormig beslag, benevens losse, doorschijnende kristalletjes, die gemakkelijk afvallen.
Salol smp 41.5° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 41° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur zijn de volgende.
Sublimaat mgr. |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
5.2 |
4.1 |
Verzamelde |
3.8 |
subl. 41.5 | |
3.4 |
subl.rest 41 | |
15.6 16.3 15.8 15.4 |
16.8 | |
36.0 35.8 38.1 37.2 |
36.8 | |
49.2 50.8 53.2 51.2 |
51.1 | |
61.4 61.3 |
62.8 | |
65.5 63.2 |
Temp.
°C 75.0
97.0
110.0
115.0
118.0
1 Sublim atie gedurende 15 minuten.
-ocr page 75-63
De practische sublimatietemperatuur is 115°C.
Het sublimaat is een kristalkorst met aanhangende losse kristal-letjes, die niet gemakkelijk afvallen. Na de sublimatie bij de bovenstaande 5 temperaturen, steeds met dezelfde vulling dernbsp;sublimatiebuis, was hierin een zwakke phenolgeur waarneembaar.
Aldehyden
Heliotropien (Piperonal) smp. 36° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 36° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smel^unt |
71.0 |
18.7 |
20.6 |
Verzamelde |
20.7 |
subl. 36 | ||
19.6 |
subl.rest 36 | ||
21.6 | |||
84.0 |
47.2 |
48.2 | |
47.3 | |||
48.5 | |||
49.9 | |||
85.0 |
49.5 |
52.2 | |
51.3 | |||
54.3 | |||
53.6 | |||
100.0 |
125 |
131 | |
132 | |||
135 |
De practische sublimatietemperatuur is 84° C.
Het sublimaat is een wit, fijnkristallijn beslag, benevens korte forsche kristallen, die niet gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is wit.
Vanillien smp. 82° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 81° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
-ocr page 76-
64 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 104.5° C.
Het sublimaat bestaat uit een weinig vast beslag en vele samengegroeide naalden, die niet gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is lichtgeel.
Trioxymethyleen smp. 160° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 170° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
100.0 |
6.9 |
6.7 | |
6.7 | |||
6.5 |
Quantitatieve sublimatie is onder deze omstandigheden onmogelijk. Door het geheele apparaat, ook in de luchtbuffer en manostaat is een dunne, wazige aanslag ontstaan van verdamptenbsp;en weer gecondenseerde formaldehyde. Er was uit de sublimatie-buis gedurende de proef ongeveer 300 mgr stof verdampt ennbsp;slechts 6.4 mgr weer gecondenseerd op het opvangglaasje.nbsp;Waarschijnlijk is de tijd te kort of de afkoeling te zwak om denbsp;(gedeeltelijk) gesplitste polyformaldehyde weer als polymeernbsp;neer te slaan.
Ketonen
Benzophenon smp. 47.85° C; kp. 305.9° C
Het smeltpunt van het preparaat was 45° C en dus te laag. Het werd voor de zuivering gefractioneerd gedestilleerd en de
-ocr page 77-65
fractie opgevangen van het kookpunt 304.8-305.4° C (bar.stand 743.2 mm). (Het opgegeven kookpunt 305.9 0.63 (B-76) is bijnbsp;deze druk 304.8° C). Het hierna gevonden smeltpunt was 47° C. Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 107° C.
Het sublimaat vormt een wit beslag, waaraan vertakte witte naaldjes hangen, die gemakkelijk afvallen. Soms is het geheelenbsp;sublimaat vloeibaar, maar kristalliseert dan bij krassen.
De sublimatierest is wit.
Phenolen
Phenol smp. 4rC; kp. 182°C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 41° C.
De resultaten, verkregen bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur, zijn de volgende.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
38.0 |
44.4 |
44.5 |
subl. 40 |
42.6 | |||
44.2 | |||
46.7 | |||
40.0 |
49.3 |
48.7 |
subl. 41 |
47.9 | |||
48.8 | |||
60.0 |
241 |
234 |
subl. 40 |
233 |
subl.rest 40 | ||
228 | |||
234 |
66
De practische sublimatietemperatuur is 40° C.
Het sublimaat is een doorschijnende krlstalkorst, bestaande uit groote kristallen.
Guajacol smp. 28° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 27° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De practische sublimatietemperatuur is 47° C. Het sublimaat is meestal vloeibaar, soms gedeeltelijk gekristalliseerd. |
a - Naphtol smp. 94° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 94° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
90.0 |
32.1 |
33.3 |
subl. 94 |
33.8 | |||
33.2 | |||
34.1 | |||
95.0 |
49.9 |
47.4 |
subl. 94 |
45.4 | |||
45.2 | |||
49.2 |
67
96.0
56
55.5
58.5 50.3
58.8
94.9
97.5
96.9 99.2
165.0
145.4
175.0
153.2
subl. 94
100.01)
subl. 94
71.1
160
115.0
subl. 94 subl.rest 94
De practische sublimatietemperatuur is 95° C.
Het sublimaat bestaat uit een aanhechtend wit beslag en lange, heldere naalden, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is zéér weinig bruin gekleurd.
p-Naphtol smp 122° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 122° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
100.0 |
18.1 |
17.6 |
Verzamelde |
16.9 |
subl. 121 | ||
17.1 |
subhrest 122 | ||
18.3 | |||
110.0 |
47.2 |
47.7 | |
48.7 | |||
47.2 | |||
112.0 |
54.9 |
54.3 | |
52.2 | |||
54.9 | |||
55.2 |
De practische sublimatietemperatuur is 110.5°C.
Het sublimaat is een weinig vast beslag en veel aanhangende kleurlooze plaatjes, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest was vóór en na alle sublimaties zwak gekleurd.
9 Gesublimeerd gedurende 41 minuten.
-ocr page 80-68
Pyrocatechol smp 105° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 105° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
79.8 |
24.0 |
24.3 |
Verzamelde |
23.8 |
subl. 105 | ||
25.0 |
subl.rest 105 | ||
87.0 |
51.7 |
49.2 | |
48.7 | |||
48.7 | |||
48.0 | |||
90.0 |
64.0 |
64.2 | |
62.7 | |||
66.0 |
De practische sublimatietemperatuur is 87° C.
Het sublimaat is een wit, grofkristallijn beslag, met vele aanhangende kristalplaatjes, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatlerest is wit.
Resorcinol smp. 111.4°C; kp. 281° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 110° C, ook na drogen bij 100° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
100.0 |
20.3 |
19.8 |
Verzamelde |
19.6 |
subl. 108 | ||
18.7 |
subl.rest 110 | ||
20.5 | |||
105.0 |
41.7 |
40.2 | |
37.6 | |||
38.4 | |||
43.0 | |||
107.0 |
45.7 |
48.2 | |
50.1 | |||
46.0 | |||
50.8 |
69
65.6 58.9nbsp;64.1
90.6 89.0nbsp;85.4nbsp;86.8
63
110.0
115.0
88
De practische sublimatietemperatuur is 107° C.
Het sublimaat vormt een netwerk van lange, doorzichtige naalden, die aan elkaar vastgroeien en niet gemakkelijk afvallen.
Hydrochinon smp 172° C; kp. 286°C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 172° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
80.0 |
0.7 |
0.7 |
subl. 172 |
0.7 | |||
0.6 | |||
0.8 | |||
126.0 |
36.1 |
35.8 |
subl. 172 |
34.0 | |||
34.8 | |||
38.4 | |||
128.0 |
44.7 |
43.1 |
subl. 172 |
40.7 | |||
44.0 | |||
130.0 |
59.8 |
61.3 |
subl. 172 |
60.1 |
subl .rest 172 | ||
61.7 | |||
63.4 |
De practische sublimatietemperatuur is 129’C.
Het sublimaat bestaat uit een vast aanhechtend wit beslag en heldere naalden, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is slechts zéér weinig bruin gekleurd.
Qalluszuur smp. (253° C)
De stof werd tevoren gedroogd bij 90° C en bet smeltpunt bedroeg hierna 245° C.
-ocr page 82-70
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 237.5° C.
Het sublimaat is een licht, geelgrijs gekleurd, poedervormig beslag, benevens heldere gele, aanhangende kristalletjes, die nietnbsp;gemakkelijk af vallen.
De sublimatierest is grauw gekleurd, aan de onderkant zwart.
Aminen
a - Naphtylamine smp. 48.5° C; kp. 300.8° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 48° C. Dit preparaat werd verkregen door 10 gram van een onzuiver, gekleurd preparaat (smp. 45° C) op te smelten met 2 cm^ xylol,nbsp;na mengen en bekoelen de kristalmassa scherp af te zuigen ennbsp;twee maal af te wasschen, telkens met 2 cm^ xylol. Hierna wasnbsp;de stof lichtviolet gekleurd. De geheele bewerking werd herhaald en leverde een wit product, dat 2 uren in een dunne laagnbsp;(Petri-schaal) bij 50° C werd verwarmd om de xylol te verwijderen en toen het reeds vermelde smeltpunt van 48° C vertoonde.nbsp;De opbrengst was 6.5 gram zuiver product.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
102.0 |
46.3 |
46.8 |
Verzamelde |
47.4 |
subl. 48.6 | ||
46.9 |
subl.rest 47-48 | ||
46.6 |
71
104.0 nbsp;nbsp;nbsp;56.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57.5
59.5 55.8
57.7
106.0 nbsp;nbsp;nbsp;61.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59.6
61.1
57.8 58.3
110.0 nbsp;nbsp;nbsp;74.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76.1
77.0 76.1
76.8
120.0 nbsp;nbsp;nbsp;125.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;132
136.0 129.4nbsp;136.0
De practische sublimatietemperatuur is 103° C.
Het sublimaat is zuiver wit en bestaat uit een samenhangende kristalkorst, benevens losse kristallen, die niet gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is na enkele malen gebruik paars gekleurd, p - Naphtylamine smp. 111.5° C; kp. 306° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 111° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De practische sublimatietemperatuur is 121° C. Het sublimaat is een wit kristallijn beslag, benevens grootere aangroeiende kristallen, die gemakkelijk afvallen. De sublimatierest is bruinrose gekleurd. |
72
Stikstofhoudende halogeenderivaten Adaline smp. 118° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 117° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
115.0 |
23.2 |
23.6 |
subl. 116 |
23.2 | |||
24.5 | |||
123.0 |
49.4 |
50.2 |
subl. 116 |
50.3 | |||
50.8 | |||
124.0 |
53.1 |
53.0 |
subl. 116 |
53.3 | |||
52.7 | |||
125.0 |
58.3 |
59 |
subl. 117 |
61.0 |
subl.rest 116 | ||
55.4 | |||
61.5 |
De practische sublimatietemperatuur is 123° C.
Het sublimaat is een wit poedervormig beslag met weinig losse, witte, aanhangende kristalletjes, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is zéér weinig grijsbruin gekleurd.
Bromuraal smp. 149° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 148° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
110.0 |
3.3 |
3.6 |
subl. 136 |
3.8 | |||
3.7 | |||
130.0 |
21.0 |
21.0 |
subl. 144 |
21.3 | |||
20.4 | |||
21.5 |
73 | ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
De practische sublimatietemperatuur is volgens de curve 139° C. Het sublimaat is hoofdzakelijk een zéér licht poedervormignbsp;beslag, benevens een uitgroeiing van vertakte naalden, die nietnbsp;gemakkelijk af vallen. De sublimatlerest is wit. |
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 126° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
110.0 |
19.9 |
19.2 |
subl. 126 |
18.2 |
subl.rest 126 | ||
18.9 | |||
20.0 | |||
119.0 |
48.4 |
48.8 |
subl. 126 |
46.5 |
subl.rest 126 | ||
49.1 | |||
51.1 | |||
122.0 |
72.7 |
74.2 |
subl. 126 |
73.8 |
subl.rest 126 | ||
76.8 |
De practische sublimatietemperatuur is 119° C.
Het sublimaat bestaat uit een weinig, vast aanhechtend, wit beslag, benevens afhangende heldere kristalplaatjes, die zéérnbsp;gemakkelijk afvallen.
De sublimatlerest is wit.
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 226° C. Wegens de mogelijke aanwezigheid van parasaccharine werd dit preparaat driemaal uit water omgekristalliseerd. Bij de pharmacopee-
-ocr page 86-74
proef op deze verontreiniging, uitgevoerd op de oorspronkelijke stof, werden na 24 uur staan slechts enkele kristalletjes afgezet, zoodat maximaal 2% parasaccharine aanwezig was.nbsp;Na tweemaal omkristalliseeren was het smeltpunt gestegen totnbsp;228° C, na driemaal tot 228.5° C. Met deze stof werden nanbsp;drogen de sublimatieproeven uitgevoerd.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
° C |
120.0 |
0.4 |
0.35 |
subl. 200 |
0.3 |
subl.rest 228.5 | ||
0.3 | |||
0.4 | |||
170.0 |
12.4 |
12.2 |
subl. 226 |
11.8 |
subl.rest 228 | ||
11.9 | |||
12.7 | |||
184.01) |
34.1 |
48.4 |
subl. 228 |
35.8 |
subl.rest 228 | ||
39.1 | |||
36.8 | |||
187.0 |
73.4 |
72.5 |
subl. 228 |
71.4 |
subl.rest 228 | ||
76.2 | |||
68.9 |
De practische sublimatietemperatuur is 184° C.
Het sublimaat bestaat uit een wit beslag van fijne naaldjes, die vrij gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is wit en bevat kleine holten in de samengesinterde massa.
Chinolinederivaten 8quot; Oxychinoline smp 75° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 74° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
1) Gesublimeerd gedurende 22 minuten.
-ocr page 87-
75 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 77° C.
Het sublimaat bestaat uit een weinig wit, kristallijn beslag en lange, heldere naalden, die niet gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is zéér lichtbruin gekleurd.
Atophan smp 215° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 215° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Gesublimeerd gedurende 32 minuten. |
76
y
De practische sublimatietemperatuur is 219.5° C.
Het sublimaat bestaat uit een vaste korst fijn poeder van gele kleur, en losse, aanhangende kristalletjes, wit van kleur, die vrijnbsp;gemakkelijk afvallen.
Novatophan smp. 59° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 59° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
subl. 59
150.0
8.7
9.1
8.6
8.8
8.5
34.6 35.4
34.7
35.2
35.8
33.9 35.0
33.9
43.6
41.9
42.7
41.3
48.9
47.8 49.1
48.3
35.0
subl. 59 subl.rest 57-58
173.0
173.0*
subl. 59
34.6
176.0
42.4
subl. 59
178.0
48.5
subl. 59 subl.rest 58-59
| ||||||||
120.0 0.9 1.0 1.0 0.9 0.95 |
De practische sublimatietemperatuur is 178° C.
Het sublimaat is soms gedeeltelijk vloeibaar en bestaat uit gestolde kleurlooze druppeltjes, waaraan een samenhangendenbsp;kristalmassa hangt, bestaande uit kleine, witte naaldjes, die nietnbsp;gemakkelijk afvalt.
-ocr page 89-77
De sublimatierest blijft lang geel strooperig, wordt na een nacht staan vast, ofwel onmiddellijk door roeren met entmateriaal.nbsp;Na het stollen is de rest lichtgrauw gekleurd.
Solanine smp. (250° C)
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 251° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
206 |
0.7 |
— |
230 |
5.7 |
subl. — subl.rest 250 |
249.5 |
12.3 |
subl. — subl.rest ± 240 |
De practische sublimatietemperatuur ligt dus boven 250° C.
Er treedt tijdens de sublimatie ontleding op. Bij 230° C is het sublimaat geel, de sublimatierest is aan de bovenkant wit, aannbsp;de onderkant bruin. Bij het openen van de sublimatiebuis wasnbsp;een caramelgeur waarneembaar.
Bij 249.5° C is het sublimaat geel, kleverig, niet met een spatel te verwijderen. De sublimatierest is bruingeel en samengeklonterd.
Zoowel het sublimaat als de sublimatiebuis ruiken sterk naar caramel.
Aceetanilide smp. 114° C; kp. 305° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 113° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
110.0 |
23.3 |
23.1 |
Verzamelde |
22.1 |
subl. 114 | ||
22.8 |
subl.rest 113 | ||
24.2 | |||
119.7 |
47.3 |
46.7 | |
45.1 | |||
45.9 | |||
48.5 |
78 | ||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 120° C.
Het sublimaat is een fijn beslag met aanhangende lange naalden, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is na stollen wit kristallijn.
Antipyrine smp. 110°C; kp. 319°Cj74„,„,
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 110° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
| ||||||||
121.3 |
5.3 |
5.3 |
Verzamelde |
5.2 |
subl. 110 | |
5.1 5.5 |
subl.rest 109.5 | |
30.5 30.3 29.8 30.6 |
29.3 | |
40.9 44.6 41.9 41.4 |
42.2 | |
45.6 46.1 46.6 47.1 |
46.4 | |
47.2 49.8 46.8 49.0 |
48.2 |
149.5
155.6
157.8
159.0
De practische sublimatietemperatuur is 159° C.
Het sublimaat is een fijn beslag, benevens kleurlooze plaatjes en naalden, die gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is zéér zwak geel gekleurd.
-ocr page 91-79
Cardiazool strip. 58° C (Penta-methyleen-tetrazool)
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 58° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
125.0 |
32.1 |
31.7 |
Verzamelde |
33.0 |
subl. 58 | ||
31.0 |
subl.rest 58 | ||
30.9 | |||
130.0 |
39.3 |
39.6 | |
40.0 | |||
38.2 | |||
40.7 | |||
134.0 |
48.3 |
48.4 | |
48.1 | |||
47.7 | |||
49.5 | |||
135.0 |
52.4 |
52.3 | |
53.0 | |||
51.5 |
De practische sublimatietemperatuur is 134° C.
Het sublimaat bestaat uit een kristallijn, vast beslag, met aanhangende losse, vertakte kristallen, die tamelijk gemakkelijknbsp;afvallen.
De sublimatierest is wit, ook na de vier sublimaties met dezelfde vulling.
Dulcine smp. 174° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 174° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
150.0 |
0.9 1.0 0.8 0.9 Bij het openen ruiken. Dulcinenbsp;deze omstandigh |
0.9 der sublimatiebui ontleedt dus reedsnbsp;eden. |
subl. 167 3 is ammoniak te bij 150° C onder |
80
243.8 nbsp;nbsp;nbsp;245
248.3 243.0
90.9 nbsp;nbsp;nbsp;91,0
88.8 93.2
Met de sublimatierest van deze sublimatie bij 185° C werd de volgende proef uitgevoerd bij 180° C.
200.0
subl. 191 subl.rest 204
185.0
subl. 182
180.0
33.2
34.2 33.0
33.3
subl. 175 subl.rest 210
33.6
Bij dezelfde temperatuur (180° C) werd nu ook een sublimatie uitgevoerd met een nieuwe vulling vannbsp;0.5 gr dulcine. Zooals uit de volgende cijfers te ziennbsp;is, vallen deze resultaten veel hooger uit.
180.0
69.9
75.9 71.5nbsp;71.1
72.1
subl. 178 subl.rest 185
Bij de bovenstaande proeven (behalve die bij 150° C) was de dulcine in de sublimatiebuis gesmolten. Denbsp;volgende proeven werden uitgevoerd bij temperaturennbsp;beneden 174° C.
170.0
subl. 158
18.3
17.4
21.4 18.2
49.2
51.1
46.9
48.4
18.8
subl. 170 subl.rest 177
173.0
48.9
De practische sublimatietemperatuur is 173° C.
Bij deze, en ook reeds bij lagere temperaturen ontleedt de dulcine onder vorming van ammoniak. Er ontstaat door de verhitting een stof, die een hooger smeltpunt heeft en minder vluchtignbsp;is dan de dulcine. Het smeltpunt van het sublimaat is meestalnbsp;lager, maar soms ook hooger dan dat van de oorspronkelijkenbsp;stof. Overigens vertoonen zoowel het sublimaat als de sublimatierest een smelttraject en smelten de kleinste partikeltjes tegennbsp;de wand reeds ongeveer 5°C lager.
Het sublimaat is een fijn, wit, poedervormig beslag, dat niet afvalt en dat naar ammoniak ruikt.
De sublimatierest is na een sublimatie bij temperaturen hooger dan 170° C een wit, kristallijn gestolde vloeistof.
-ocr page 93-81
Ephedrine smp 38-40° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 40° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
50.0 |
2.4 |
2.4 | |
2.4 | |||
2.3 | |||
2.5 | |||
85.0 |
42.1 |
41.9 |
subl. 40 |
42.0 | |||
41.7 | |||
88.0 |
52.8 |
50.0 |
subl. 40 |
48.7 |
subl.rest 40 | ||
50.2 | |||
48.3 |
De practische sublimatietemperatuur is 87.5° C.
Het sublimaat is gedeeltelijk, soms geheel vloeibaar; voor zoover het vast is, is het grof kristallijn. Na enten en roerennbsp;stolt de geheele massa tot een kristalkorst.
De sublimatierest blijft lang ondersmolten en is kleurloos. (Het sublimaat van een proef bij 70' C gaf voor het smeltpunt,nbsp;nadat dit vast geworden was, binnen een half uur een onscherpnbsp;smeltpunt van 34° C, na dagen liggen van 39° C, zoodat denbsp;mogelijkheid van twee modificaties der stof niet uitgesloten is).
Methacetine smp 131° C (p - Oxymethylaceetanilide)
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 128° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
°C |
140.0 |
30.6 |
subl. 128 |
170.0 |
50.2 |
subl. 128 subl.rest 128 |
De practische sublimatietemperatuur is 146.5° C.
-ocr page 94-82
Het sublimaat bestaat voor het grootste gedeelte uit een los, wit, poedervormig beslag, benevens groote, heldere, kleurloozenbsp;kristalplaten. Deze vallen vrij gemakkelijk af.
De sublimatierest is eenigszins grauw gekleurd, maar stolt toch mooi kristallijn.
Novocaine - base smp 62° C
De watervrije base werd bereid uit de stof met 2 moleculen kristalwater, welke een smeltpunt vertoonde van 51° C.
Gedurende het drogen in de koude (bij 12° C) naast phos-phorpentoxyde, werd de stof vloeibaar en bleef dit eveneens na verlies van 2 moleculen kristalwater (gevonden werd 13.24 o/qnbsp;water bij 80° C naast P2 O5 in vacuo, theor. voor 2 H2 O 13.23 o/o)-Door krassen, enten en maandenlang bewaren in een exsiccatornbsp;was de stof niet tot kristallisatie te brengen, ofschoon toch voornbsp;het smeltpunt van de watervrije base 62° C wordt opgegeven.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
143.0 |
18.7 |
vloeibaar |
155.0 |
39.3 | |
158.0 |
45.7 | |
159.0 |
48.7 |
De practische sublimatietemperatuur is 159° C.
Zoowel het sublimaat als de sublimatierest zijn vloeibaar en eerst na maandenlang staan in een exsiccator gekristalliseerd.nbsp;Het smeltpunt der kristallen was van beide 47 a 49 ° C.
Phenacetine smp 137° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 134° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °c |
150.0 |
37.1 |
38.1 |
subl. 134 |
43.1 |
subl.rest 135 | ||
36.2 | |||
36.1 | |||
153.0 |
54.0 |
52.4 |
subl. 134 |
49.6 |
subl.rest 135 | ||
53.6 |
83
De practische sublimatietemperatuur is volgens de curve 152° C. Het sublimaat bestaat uit vrij veel wit, poedervormig beslag,nbsp;benevens afvallende naalden, plaatjes en vlinders, waarondernbsp;vooral veel groote kleurlooze platen.
De sublimatierest is wit.
Pyramidoon smp. 106° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 106° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
146.5 |
44.1 |
45.8 |
subl. 105.5 |
47.5 |
subl.rest 105.5 | ||
47.3 | |||
44.2 | |||
147.5 |
55.7 |
53.9 |
subl. 105.5 |
50.8 |
subl.rest 105.5 | ||
54.0 | |||
55.2 | |||
153.0 |
83.2 |
80.2 |
subl. 105.5 |
81.1 |
subl.rest 105 | ||
76.7 | |||
79.6 |
De practische sublimatietemperatuur is 147° C.
Het sublimaat is een fijnkristallijn netwerk, samenhangend, er vallen geen of slechts weinige kristalletjes af. De kleur is zéérnbsp;lichtgeel.
De sublimatierest is grijsbruin. Er treedt bij alle drie bovenstaande sublimaties ontleding op: bij het openen van de subli-matiebuis is een sterke aminegeur waarneembaar.
Salipyrine smp. 92° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 92° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
100.0 |
3.2 |
3.35 |
subl. 130-155 |
3.5 |
(traject) | ||
3.2 | |||
3.5 |
84
16.6 |
16.6 |
subl. 130-150 |
17.0 |
(traject) | |
16.5 16.5 |
subl.rest 85-88 | |
35.5 36.0 35.0 36.4 |
35.7 | |
48.2 46.2 46.4 47.1 |
47.0 | |
48.8 48.9 47.9 48.7 |
48.6 |
125.0
138.01)
142.01)
143.01)
De practische sublimatietemperatuur is 143° C.
Het sublimaat is een weinig, vast aanhechtend, wit poeder, benevens een vilt van fijne naaldjes, dat niet afvalt.
De sublimatierest is na stollen wit.
Zooals reeds blijkt uit de gevonden smelttrajecten, ontleedt salipyrine bij de sublimatie. Omtrent deze ontleding werd eennbsp;quantitatieve indruk verkregen door titratie van de oorspronkelijke stof, het sublimaat en de sublimatierest op phpht. na oplossen in enkele cm^ neutrale spiritus. De resultaten van dezenbsp;titraties volgen hieronder. Het theoretische salicylzuur-gehaltenbsp;van salipyrine is 42.3%.
Salicylzuur-gehalte in o/o | |||
Oorspr. stof nbsp;nbsp;nbsp;; 614.4 mgr nam 18.66 cm® 0.1 N loog |
42.1 | ||
Subl. 138° C : 83.6 „ |
5.38 „ |
88.8 | |
„ nbsp;nbsp;nbsp;142° C : 63.3 „ |
4.16 „ |
90.7 | |
„ nbsp;nbsp;nbsp;143° C : 69.7 „ |
4.55 „ |
90.1 | |
Subl.rest 138° C; 992.8 „ |
27.20 „ |
37.8 | |
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ 142° C: 453.5 „ |
12.00 „ |
36.2 | |
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ 143° C: 403.9 „ |
n |
10.76 „ |
36.8 |
Het sublimaat bestaat dus voor 90 % uit salicylzuur en als sublimatierest blijft een mengsel achter, dat minder salicylzuurnbsp;bevat dan de oorspronkelijke stof. Smeltpunten werden van dezenbsp;sublimaten en resten niet bepaald.
De practische sublimatietemperatuur van salipyrine (143° C) ligt tusschen die van salicylzuur (107° C) en antipyrine (159° C) in.
1) Telkens met nieuwe vulling.
-ocr page 97-85
Urotropine smp. 295° C (dicht); kp. 270° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 295° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
90.0 |
10.2 |
9.75 |
subl. 288 |
9.9 |
subl.rest 295 | ||
9.4 | |||
9.5 | |||
110.0 |
35.1 |
34.5 |
subl. 288 |
33.6 | |||
33.6 | |||
35.9 | |||
117.0 |
50.6 |
50.8 |
subl. 290 |
50.0 |
subl.rest 287 | ||
51.5 | |||
51.2 | |||
120.0 |
60.1 |
61.7 |
subl. 288 |
61.5 | |||
62.2 | |||
64.3 | |||
130.0 |
113.3 |
120 |
subl. 295 |
118.8 |
subl.rest 294 | ||
121.1 | |||
127.4 |
De practische sublimatietemperatuur is 116.5° C.
Het sublimaat bestaat uit een aanhechtend kristalpoeder, waaraan grovere kristalletjes hangen, die niet gemakkelijk afvallen, behalve wanneer, zooals bij 130° C, veel sublimaat wordt opgevangen.
Purinederivaten Coffeine smp. 236° C (dicht)
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 235° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen met een preparaat anhy-drische cofene.
-ocr page 98-
86 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is volgens de curve 172° C. Het sublimaat bestaat uit een fijn, vast beslag, benevens langenbsp;naalden, die gemakkelijk afvallen.
Theobromine smp. 350° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 348° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
| ||||||||||||||||||||
1) Sublimatieduur 17 minuten. |
87 | ||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 237° C.
Het sublimaat is een fijn, zéér licht, wit poedervormig beslag, dat zéér gemakkelijk afvalt.
De sublimatierest is wit.
Theophylline smp 272° C
Het preparaat werd watervrij gemaakt, door 5.0406 gram stof bij 100° C te drogen. Het gewichtsverlies, 0.4579 gram, komtnbsp;overeen met 9.08% water (theor. voor Th. 1 aq 9,09%).
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
190.1 |
4.6 |
4.6 |
subl. 267 |
4.4 | |||
4.4 | |||
4.9 | |||
223.0 |
46.9 |
47.7 |
subl. 272 |
46.8 | |||
48.8 | |||
48.3 | |||
226.0 |
60.0 |
58.7 |
subl. 272 |
57.9 | |||
58.3 | |||
230.1 |
68.4 |
70.6 |
subl. 272 |
68.2 |
subl.rest 272 | ||
73.4 | |||
72.5 |
De practische sublimatietemperatuur is 223° C.
Het sublimaat is een fijn, poedervormig, wit beslag, benevens naalden, die gemakkelijk loslaten.
-ocr page 100-88
Alkaloïden Atropine smp 115° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 116° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
130.0 |
5.0 |
vloeibaar |
150.0 |
27.9 | |
158.0 |
47.2 | |
158.0') |
47.5 | |
160.0 |
60.6 |
De practische sublimatietemperatuur is 158° C.
Het sublimaat is vloeibaar, maar wordt na enten en enkele dagen staan in de exsiccator kristallijn. Het gevonden smeltpuntnbsp;is dan echter toch nog te laag.
De sublimatierest is vloeibaar, lichtgeel of kleurloos. Een proef bij 159° C, nadat met dezelfde vulling reeds viermaal was gesublimeerd (bij 130°, 150°, 160° en 158°) gaf een opbrengst aannbsp;sublimaat van 40.3 mgr, hetwelk te laag is. De sublimatierestnbsp;was hierna vloeibaar bruin, zoodat wellicht langzamerhand ontleding was opgetreden.
Brucine smp. 178° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was na drogen 179° C. De brucine werd watervrij gemaakt door verwarmen bijnbsp;95-100° C. Het gewichtsverlies bedroeg 13.15% der uitgangsstof,nbsp;hetwelk overeenkomt met de samenstelling B. 3.3 H2O. Het preparaat was dus reeds eenigszins verweerd.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Gesublimeerd met nieuwe vulling. |
89
De practische sublimatietemperatuur ligt boven 240° C. Het heeft echter geen zin om bij een hoogere temperatuur te zoeken,nbsp;aangezien blijkens de smeltpunten ontleding optreedt.
Het sublimaat is gedeeltelijk een wit poedervormig beslag, gedeeltelijk glasachtig bros gestolde vloeistof.
Cevadine smp. 209° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 205° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
180 |
0.1 |
subl. — |
210 |
2.8 |
subl.rest 205 |
230 |
22.0 |
De practische sublimatietemperatuur ligt hooger dan 230 C.
Bij 210° C bestaat het sublimaat uit enkele grove naalden en verder uit vloeistofdruppeltjes. De sublimatierest is geel, glasachtig bros gestold. Bij het openen van de sublimatiebuis is eennbsp;scherpe aminegeur waar te nemen.
Bij 230° C is het sublimaat dun vloeibaar en lichtbruin gekleurd; uit de vloeistof scheiden zich na een nacht liggen enkele kristal-letjes af. De kleur van de vloeistof is dan rood geworden. Ooknbsp;bij deze temperatuur werd de scherpe aminegeur zoowel aannbsp;sublimaat als sublimatierest opgemerkt. Er treedt blijkbaar ontleding op, zoodat het geen zin heeft om bij hoogere temperaturen te sublimeeren.
Chinidine smp. 171.5° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 170.5° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
200.3 |
11.0 |
11.1 |
subl. 163 |
11.2 | |||
10.6 | |||
11.6 | |||
224.0 |
47.9 |
48.0 |
subl. 156 |
47.7 |
subLrest 150-153 | ||
46.0 | |||
50.4 |
90
De practische sublimatietemperatuur is ruim 224° C (evenals van chinine).
Het sublimaat bij 200° C is wit, poedervormig, los, bij 224° C daarentegen een zéérvast gelijkmatig laagje, waarvan debuitenkantnbsp;kanariegeel, de binnenkant wit is. Het splintert bij afkrabben metnbsp;een spatel. Blijkens de smeltpunten treedt een weinig ontleding op.
Chinine smp. 176° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 176° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Gemiddeld mgr |
Smeltpunt °C |
146.4 |
0.7 |
0.7 |
subl. 165 |
0.8 | |||
0.7 | |||
0.5 | |||
200.1 |
10.5 |
10.4 |
subl. 165 |
10.4 | |||
10.0 | |||
10.9 | |||
219.5 |
34.5 |
34.2 |
subl. 166 |
32.9 |
subl.rest 159 | ||
35.3 | |||
34.1 | |||
224.2 |
52.0 |
49.0 |
subl. 166 |
48.0 |
subl.rest 157 | ||
47.3 | |||
52.5 |
De practische sublimatietemperatuur is 224° C.
Het sublimaat bij 200° C is een poedervormig beslag met enkele kristalpluimpjes, zéér licht en licht geel van kleur, bij 220° C isnbsp;het een fijn beslag, aan de buitenkant geel, van binnen wit.nbsp;Bovendien bij deze laatste temperatuur een fijn kristallijn holnbsp;„mutsje”.
De sublimatierest stolt donkerbruin, doorzichtig, glasachtig bros. Blijkens de gevonden smeltpunten treedt een weinig ontleding op.
Cinchonidine smp. 207° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 206° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
-ocr page 103-
91 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 217° C.
Het sublimaat is een vaste, aanhechtende poederkorst, benevens vlinder- en plaatvormige kristalletjes, helder doorzichtig, die gemakkelijk afvallen. Blijkens de smeltpunten treedt ondernbsp;deze omstandigheden slechts zeer weinig ontleding op.
Cinchonine smp (255-264° C)
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 260° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De practische sublimatietemperatuur is 229° C. Het sublimaat is een poedervormig beslag, benevens vrij veel aanhangende doorzichtige kristallen tot 2 a 3 mm lang, die vrijnbsp;gemakkelijk afvallen. |
92
De sublimatierest is eenigszins grauw gekleurd. Aan de smeltpunten der sublimatieresten is te zien dat er nagenoeg geen ontleding optreedt.
Cocaïne smp. 96° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 97° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
110.0 130.0 150.0 163.0 164.0 166.0 |
2.0 7.2 23.7 49.2 52.5 56.9 |
) subl. 97 j subl.rest 97 } subl. 97 j subl.rest 97 |
De practische sublimatietemperatuur is 163° C.
Het sublimaat is voor het grootste gedeelte een gestolde massa, die wit kristallijn en soms nog gedeeltelijk vloeibaar is. Tevensnbsp;komen aanhangende kristallen voor, lichte, witte, vertakte naalden,nbsp;die tamelijk gemakkelijk afvallen.
De sublimatierest is kleurloos en vloeibaar, stolt echter vrij vlug en is dan wit kristallijn.
Codeïne smp. 157° C.
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof bedroeg 154° C na drogen bij 100° C, waarbij 9.6693 gram stof 550.2 mgr aan gewicht verloor, hetwelk overeenkomt met 5.67 % water (berekendnbsp;voor C. 1 HgO 5.68 o/o).
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Gemiddeld |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
mgr |
°C |
170.0 |
21.5 |
21.9 |
subl. 154 |
21.5 |
subl.rest 154 | ||
21.6 | |||
22.9 | |||
180.0 |
38.2 |
38.6 |
subl. 154 |
38.3 |
subl.rest 154 | ||
38.4 | |||
39.4 | |||
184.0 |
48.2 |
— |
subl. 154 subl.rest 154 |
185.0 |
52.4 |
— |
subl. 154 subl.rest 154 |
93
De practische sublimatietemperatuur is 184° C.
Het sublimaat is een wit, voor het grootste gedeelte tamelijk vast, poedervormig beslag, waaraan naalden groeien aan denbsp;omtrek van het glaasje. Deze vallen niet gemakkelijk af. Denbsp;sublimatierest is na éénmaal gebruik bij 184 of 185° C lichtgeel,nbsp;vrijwel kleurloos, stolt glasachtig met hier en daar wat kristal.nbsp;Deze massa kristalliseert slechts langzaam en is na een nachtnbsp;oppervlakkig wit. Na twee- of driemaal verhitten is de restnbsp;lichtbruin, soms donkerbruin, maar nog wel kristallijn.
Cytisine smp 153° C; kp. 218°
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 152° C.
Zij bestond uit gele naaldjes en was verkregen door eenmaal omkristalliseeren uit aceton van een preparaat dat een smeltpuntnbsp;had van 148° C, en drogen bij 80° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C. |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
160.0 |
31.9 |
subl. 155 |
166.0 |
49.5 |
subl. 155 |
subLrest 153-154 |
De practische sublimatietemperatuur is 166° C.
Het sublimaat is volkomen kleurloos, mooi kristallijn en vormt een netwerk van forsche, doorschijnende naalden en zeshoekigenbsp;plaatjes.
De sublimatierest is lichtbruin gestold. Bij het openen van de sublimatiebuis is een sterke bloemengeur waar te nemen.
Hydrastine smp. 132° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 132° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Smeltpunt |
° C |
mgr |
°c |
200 |
7.3 |
subl. 47 |
227 |
57.5 |
subl. 45-46. |
De practische sublimatietemperatuur is ± 225° C. Er treedt echter ontleding op. Bij 200° C is het sublimaat wit, aan de buitenkant kanariegeel, eenigszins kleverig, zoodat het blijkbaar voornbsp;een klein gedeelte ook als druppeltjes neerslaat. De sublimatie-
-ocr page 106-94
rest is bruin, bros, glasachtig gestold. Bij het openen van de sublimatiebuis is een ammoniakgeur waar te nemen.
Het sublimaat, verkregen bij 227° C is een dikke, gele vloeistof, sterk kleverig. (De alcoholische oplossing hiervan fluoresceert sterk). De sublimatierest is donkerbruin. De inhoud van de sublimatiebuis ruikt sterk naar amine.
Morphine smp. 230-254° C
De stof werd gedroogd bij 80° C in vacuo naast P2O5; 3.6369 gr verloor hierbij 221.4 mgr aan gewicht, hetwelk overeenkomt met 6.09% water (berekend voor M. 1 H2O 5.94%).nbsp;Het smeltpunt was na het drogen 250° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
200.0 |
4.1 |
subl. 240 |
230.0 |
34.7 |
subl. 241 subl.rest 252 |
233.0 |
46.3 |
subl. 243 subl.rest 252 |
235.0 |
58.3 |
subl. 243 subl.rest 250 |
De practische sublimatietemperatuur is volgens het verloop van de curve 233.5° C.
Het sublimaat bestaat uit een vast, poedervormig beslag, dat aan de buitenkant lichtbruin, aan de binnenkant wit is, benevensnbsp;wat aanhangend fijn korrelig kristal, dat lichtbruin van kleur isnbsp;en niet gemakkeiijk afvalt.
De sublimatierest is aan de onderkant zwartbruin, aan de bovenkant lichtbruin gekleurd. Blijkens de smeltpunten is geennbsp;ontleding opgetreden.
Narcotine smp. 176° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 175° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
° C |
ISO |
2.5 |
subl. 156 subl.rest 169-173 |
225 |
91.7 |
subl.rest 150 |
235 |
95.2 |
subl. 58-75 subl.rest ± 210 |
95
Er treedt ontleding op, zelfs bij 180° C. Bij deze temperatuur is het sublimaat wit poedervormig, de sublimatierest lichtbruin.nbsp;Hoewel in mindere mate dan bij de hoogere temperaturen, isnbsp;toch ook hier reeds een sterke aminegeur waar te nemen.
Het sublimaat bij 225° C en 235° C is geel-oranje, gedeeltelijk vloeibaar, maar voor het grootste gedeelte vast, ruikt sterk naarnbsp;amine (vischgeur) en is kleverig. De sublimatierest is zwartnbsp;glimmend, bros.
Piperine smp. 129.5° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 128° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
150.0 |
0.5 | |
180.0 |
3.6 |
subl. 118 subl.rest 80 |
220.0 |
16.7 |
subl. 118 subl.rest -f 80 |
240.0 |
35.9 |
subl. 115 subl.rest ± 80 |
De practische sublimatietemperatuur ligt bij 248° a 250° C. Het sublimaat is vloeibaar, kristalliseert na krassen zéér langzaam en is na een nacht vast geworden.
De sublimatierest is doorschijnend geel, bros, glasachtig gestold. Blijkens de smeltpunten van sublimaat en sublimatierest treedtnbsp;er onder deze omstandigheden ontleding op.
Strychnine smp. (268° C, 288° C)
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 273-274° C (ontleding).
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Smeltpunt |
°C |
mgr |
°C |
200.0 |
1.5 | |
230.0 |
7.2 |
subl. 250 subl.rest 272 |
250.0 |
27.8 |
subl. 243 subl.rest 257 |
96
De practische sublimatietemperatuur ligt boven 250° C.
Het sublimaat is een wit, vast poedervormig beslag met lichtgele rand, benevens fijnkorrelig kristal, dat niet gemakkelijk afvalt.
De sublimatierest is bij 230° C grauw gekleurd, bij 250° C bruin. Blijkens de smeltpunten van sublimaat en sublimatierestnbsp;treedt ontleding op.
Bij het overzien der resultaten van het onderzoek naar de practische sublimatietemperatuur blijkt dat verreweg de meestenbsp;stoffen onder de vastgelegde omstandigheden niet ontleden.nbsp;Onder de alkaloïden zijn er naar verhouding vrij veel die ontleding vertoonen zooals brucine, hydrastine, narcotine, piperine ennbsp;strychnine terwijl chinlne en chinidine slechts weinig veranderen.nbsp;Gedurende de sublimatie blijven atropine, cevadine, cinchonidine,nbsp;cinchonine, cocaine, codeine, cytisine en morphine onveranderd.nbsp;Van de overige stoffen ontleden de volgende:
Trioxymethyleen, hetwelk dissocieert en als formaldehyde ontsnapt.
Galluszuur. Deze stof geeft gedeeltelijk pyrogallol; de sublimatie-resten bij 220° C en 238° C vertoonen echter nog het goede smeltpunt.
Solanine. Ook bij deze stof is het smeltpunt van de sublimatierest in orde, maar de ontleding werd geconstateerd door het optreden van een caramelgeur, afkomstig van de suiker.
Dulcine. Reeds bij 150° C (en 30 mm luchtdruk) wordt ammoniak afgesplitst.
Salipyrine. Het sublimaat bestaat voor ongeveer 90% uit salicylzuur.
In totaal ontleden er dus van de 80 onderzochte organische stoffen een tiental en van de overige 70 vertoonen zoowel hetnbsp;sublimaat als de sublimatierest het goede smeltpunt (behoudensnbsp;de geringe verlaging bij chinine en chinidine).
Uit de gegevens, die bij het onderzoek van deze stoffen werden verzameld, werd een curvenreeks opgesteld, welke een plaatsnbsp;vond aan het einde van dit proefschrift. Hieruit blijkt bij verschillende stoffen duidelijk het asymptotisch verloop van de curve.
Evenals bij de organische stoffen werd ook hier de testmethode gevolgd voor het vinden van de gezochte temperatuur en werdennbsp;de verkregen gegevens verzameld in tabelletjes.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
-ocr page 109-97
| ||||||||||||
De practische sublimatietemperatuur is 199° C. Het sublimaat vormt een vast beslag, dat niet afvalt. |
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen. | ||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 167° C.
Het sublimaat bestaat uit een vaste zoutkorst, waarvan niets afvalt.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen. | ||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 215° C.
Het sublimaat is fijnkristallijn, lichtgeel gekleurd. Tusschen de kristallen bevinden zich bruine druppeltjes van jodium. De 52.4nbsp;mgr sublimaat, verkregen bij 216° C, nam na oplossen in waternbsp;0.32 cm^ 0.1 N thio tot ontkleuring, zoodat de hoeveelheid vrijenbsp;jodium 4.1 mgr of ongeveer 8% bedraagt van de hoeveelheidnbsp;sublimaat. Hieruit blijkt de ontleding van dit zout onder dezenbsp;omstandigheden, ook reeds bij 176° C. Het preparaat ammoniumjodide was van Merck en werd bewaard in een kalkstopflesch.
7
-ocr page 110-98
Arseentrioxyde smp. 272° C
Het smelttraject van de oorspronkelijke stof was 272° C—299° C. Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werdennbsp;de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
150.0 |
3.5 |
Verzamelde |
170.0 |
15.5 |
subl. 272-301 |
180.0 |
32.5 | |
186.0 |
50.5 | |
190.0 |
65.0 |
De practische sublimatietemperatuur is 185.5° C.
Het sublimaat is voor het grootste gedeelte zéér fijn kristallijn en vastgehecht aan het opvangglaasje. Weinige, iets grovere,nbsp;kristallen groeien later uit en deze vallen tamelijk gemakkelijk af.
Volgens de literatuur is de dampdruk van AS2O3 bij 185.5° C 0.6 mm.
Jodium
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
OC |
mgr |
25.0 |
18.3 |
30.0 |
47.1 |
35.0 |
81.4 |
De practische sublimatietemperatuur is 30.5° C.
Het sublimaat is prachtig kristallijn en wordt gevormd door betrekkelijk weinige, groote kristallen.
De dampdruk van jodium bij 30.5° C is volgens de literatuur 0.47 mm.
Wordt jodium gesublimeerd bij gewone druk van 1 atmosfeer, dan worden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Luchtdruk mm |
45.0 |
29.1 |
762 |
51.0 |
48.7 |
763 |
52.0 |
52.8 |
763 |
55.5 |
74.7 |
762 |
99
De temperatuur, waarbij 10 mgr sublimaat wordt opgevangen per cm2 ontvanger is bij gewone druk 51.0° C, welke een verschil oplevert met de practische sublimatietemperatuur van 20.5° C.
De groote kristallen, die aan een fijnkristallijn laagje hangen, vallen gemakkelijk af.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«
Kwik (II)-bromide smp. 236-242° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 238° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. |
Sublimaat |
Smeltpunt |
»C |
mgr |
°C |
110.0 |
40.4 |
Verzamelde |
113.0 |
49.6 |
subl. 237 |
115.0 |
57.0 |
subl.rest 238.5 |
De practische sublimatietemperatuur is 113° C.
Het sublimaat is een vast, fijnkristallijn beslag, dat niet afvalt. De dampdruk van HgBrj bij 113° C bedraagt volgens de literatuur 0.31 mm.
Wordt kwik (ll)-bromide gesublimeerd bij gewone druk van 1 atmosfeer dan verkrijgt men de volgende resultaten.
Temp.
°C
Sublimaat
mgr
Luchtdruk
mm
41.4
50.1
141
143
762
762
De temperatuur, waarbij 10 mgr sublimaat neerslaat per cm^ der ontvanger is bij gewone druk 143° C, welke een verschilnbsp;maakt met de practische sublimatietemperatuur van 30° C.
Het sublimaat wordt gevormd door zeer lichte, veervormige kristallen, die zéér gemakkelijk afvallen. De in het begin dernbsp;sublimatie gecondenseerde stof is licht en poedervormig.
Kwik (I)-chloride
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen. | ||||||||||||
|
100
De practische sublimatietemperatuur is 164.5° C.
Het sublimaat is een vaste korst, die niet afvalt. Bij 170° C en 190° C is de buitenkant hiervan geelachtig wit, daaronder,nbsp;dus op de plaats waar het eerste sublimaat neersloeg, is de stofnbsp;grijs door kwikafscheiding. Bij de lagere temperaturen is dezenbsp;donkergrijze vlek niet meer aanwezig, maar toch is het poeder,nbsp;na verwijderen van den ontvanger, eenigszins grauw gekleurd.
De dampdruk van calomel bij 164.5° C is volgens de literatuur 0.20 mm.
Kwik (Il)-chloride smp. 277-280° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 280-281° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
Smeltpunt °C |
110.0 |
37.6 |
Verzamelde |
114.0 |
43.7 |
subl. 271-275 |
116.0 |
51.9 |
subl.rest 279-281 |
132.0 |
141 |
De practische sublimatietemperatuur is 115.5° C.
Het sublimaat bestaat voor het grootste gedeelte uit een vast aanhechtend kristalpoeder, terwijl naalden (van enkele mm lengte)nbsp;uitgroeien, die betrekkelijk gemakkelijk afvallen.
De dampdruk van HgCl2 bij 115.5°C is volgens de literatuur 0.33-0.34 mm.
Wordt kwik (Il)-chloride gesublimeerd bij gewone druk van 1 atmosfeer dan verkrijgt men de volgende resultaten.
Temp. |
Sublimaat |
Luchtdruk |
°C |
mgr |
mm |
143 |
29.4 |
761 |
150 |
47.2 |
761 |
De temperatuur waarbij 10 mgr sublimaat per cm^ ontvanger wordt opgevangen bij gewone druk is 150.5° C, welke een verschil maakt met de practische sublimatietemperatuur van 35° C.
Het sublimaat bestaat uit een wit beslag, waaraan fijne, lange naalden hangen, die zéér gemakkelijk afvallen.
Kwik (Il)-jodide smp. 241-257° C
Het smeltpunt van de oorspronkelijke stof was 256° C.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
-ocr page 113-
101 | |||||||||||||||
|
De practische sublimatietemperatuur is 128° C.
Het sublimaat is geel, gaat gedurende het wegen reeds gedeeltelijk in de roode modificatie over, veel sneller bij het verwijderen van het sublimaat met een spatel (enten). Het overgangspunt van de metastabiele gele (rhombische) modificatie en de stabiele roode (tetragonale) is 128° C.
De dampdruk van Hgjo bij 128° C bedraagt volgens de literatuur ± 0.25 mm.
Wordt kwik (Il)-jodide gesublimeerd bij gewone druk van 1 atmosfeer dan verkrijgt men de volgende resultaten.
Temp. |
Sublimaat |
°C |
mgr |
155 |
36.7 |
159 |
48.6 |
De temperatuur, waarbij 10 mgr sublimaat per cm^ ontvanger wordt opgevangen bij gewone druk is 159° C, welke een verschil maakt met de practische sublimatietemperatuur van 31° C.
Het sublimaat bestaat uit een weinig geel beslag, benevens vele grovere, gele kristallen, die gemakkelijk afvallen en die reedsnbsp;tijdens de suWimatie overgaan in de roode modificatie.
Water
De omstandigheden van de proef werden voor deze sublimatie van sneeuw eenigszins gewijzigd. De thermostaatvloeistof wasnbsp;alcohol in een Pyrex bekerglas van 2 liter, dat geplaatst werd innbsp;een bad van sneeuw en keukenzout (4 1), waarvan de temperatuur — 20° C bedroeg. De temperatuur van de alcohol, dienbsp;vrij heftig werd geroerd met een koperen roervin, daalde slechtsnbsp;langzaam en bleef bij —12.5° C constant. De temperatuur werdnbsp;opgenomen met een geijkte alcoholthermometer.
De koelhuis van het sublimatieapparaat werd gevuld met vast koolzuur (—60°C) en het opvangglaasje vastgeplakt metnbsp;een druppel alcohol.
De resultaten van de sublimaties volgen hieronder.
-ocr page 114-
102 | ||||||||||
|
Uit een curve, uitgezet met deze gegevens blijkt de practische sublimatietemperatuur te liggen bij — 8.6° C.
Het sublimaat bestaat uit fijne ijsnaaldjes, die omlaag groeien uit een fijn, wit beslag op het opvangglaasje.
De dampdruk van ijs bij — 8.6° C bedraagt 2.20 mm (Chem. Jaarb. Dl. 11, tabel 81) en is dus grooter dan voor andere anorganische stoffen werd gevonden.
Bij het zoeken naar de practische sublimatietemperatuur werden de volgende resultaten verkregen.
Temp. °C |
Sublimaat mgr |
155.0 |
33.3 |
160.0 |
44.3 |
162.0 |
48.3 |
162.0 |
50.6 |
165.0 |
58.5 |
De practische sublimatietemperatuur is 162° C.
Het sublimaat vormt een samenhangend vlies, benevens losse kristalletjes, helder en geel van kleur, vooral aan de rand vannbsp;het opvangglaasje.
De dampdruk van zwavel bij 162° C is volgens de literatuur 0.43 mm.
Hieronder volgt een overzicht van de stoffen, waarvan de practische sublimatietemperatuur in het voorafgaande onderzoeknbsp;bepaald is, en waarvan tevens in de literatuur of door eigennbsp;bepalingen de dampdruk bekend is bij die temperatuur.
-ocr page 115-
Stof |
Pract. subl. temperatuurnbsp;°C |
Dampdruk meeslee- pings- methode mm |
Dampdruk uit de literatuur of zelfnbsp;bepaaldnbsp;mm |
Aceetanilide |
120 |
(0.94) 1). | |
Acenaphteen |
83.3 |
0.70 |
1.18. |
Anthraceen |
143.5 |
0.91; 0.75; 0.95. | |
Benzoëzuur |
94.3 |
0.83 |
0.95; 0.92; (2.99). |
Benzophenon |
107 |
(1.35). | |
Borneol |
65.5 |
0.89 | |
Cumarien |
98 |
0.63. | |
Hydrochinon |
129 |
(1.79). | |
Kamfer |
46.5 |
1.03 |
1.02; 2.22; -1- 2.5; 5.48; |
Maleienzuuranh. |
43.5 |
1.00; 0.96. nbsp;nbsp;nbsp;[1.12; 1.04. | |
Menthol |
57.0 |
0.75 |
1.19. |
Methacetine |
146.5 |
(1.15). | |
N-Methylaceetanilide |
79.5 |
0.85 |
(1.34). |
Naphtaleen |
50.7 |
0.9 |
0.88; 0.86; 0.88. |
a Naphtol |
95 |
0.70. | |
(3 Naphtol |
110.5 |
1.37. | |
Phenacetine |
152 |
(0.68). | |
Phenanthreen |
120 |
(1.47). | |
Phenol |
40 |
1.11. | |
o-Phtaalzuuranh. |
100.5 |
1.55; (2.22). | |
Salicylzuur |
107 |
1.02. | |
Thymol |
65.1 |
0.75 |
1.03. |
Arseentrioxyde |
185.5 |
0.6. | |
Jodium |
30.5 |
0.47. | |
Kwik (Il)-bromide |
113 |
0.31. | |
Kwik (l)-chloride |
164.5 |
0.20. | |
Kwik (Il)-chloride |
115.5 |
0.33. | |
Kwik (ll)-jodide |
128 |
0.25. | |
Water |
— 8.6 |
2.20. | |
Zwavel |
162 |
0.43. |
1) De getallen, die tusschen haakjes geplaatst zijn, werden verkregen door extrapolatie met behulp van de formule van Youngnbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.05223 A , ^
log p ^--j---h B,
welke het bezwaar heeft, dat meestal de waarden van de twee constanten A en B niet over het geheele dampdrukgebied dezelfde zijn.
De opgaven voor de dampdrukken van de organische stoffen loopen bij de verschillende onderzoekers weliswaar eenigszins uiteen, maar blijvennbsp;toch ongeveer in de buurt van 1 mm. Voor het gemiddelde van alle getallen, met weglaten van die, welke tusschen haakjes zijn geplaatsten vannbsp;de waarde van 5.48 mm voor kamfer, die onwaarschijnlijk hoog is, werdnbsp;1.05 mm berekend, zoodat men wel mag aannemen dat bij de organischenbsp;stoffen de practische sublimatietemperatuur ongeveer daar ligt, waar denbsp;dampdruk van de stof een waarde bereikt van 1 mm. Afwijkingen naarnbsp;boven en naar beneden komen voor, zoodat het bedrag van 1 mm als eennbsp;globaal gemiddelde te beschouwen is.
Dit geldt echter niet voor de anorganische stoffen, alwaar de dampdruk over het algemeen lager ligt, namelijk bij 0.4 mm (met uitzonderingnbsp;van water).
-ocr page 116-
“C 120 |
Menthol |
83.3 |
Methacetine |
123 |
N-Methylaceetanilide |
44 |
Morphine |
121 |
Naphtaleen |
143.5 |
«-Naphtol |
159 |
^-Naphtol |
140.5 |
a-Naphtylamine |
219.5 |
/3-Naphtylamine |
158 |
Narcotine |
203 |
Novatophan |
94.3 |
Novocaine-base |
107 |
p. Oxybenzoëzuur |
65.5 |
p. Oxybenzoëzure aethylester |
139 |
p. Oxybenzoëzure methylester |
gt;240 |
p. Oxybenzoëzure propylester |
143 |
8-Oxychinoline |
134 |
Phenacetine |
gt;230 |
Phenanthreen |
224 |
Phenol |
224 |
0. Phtaalzuuranh. |
217 |
Piperine |
229 |
Pyramidoon |
163 |
Pyrocatechol |
184 |
Resorcinol |
172 |
Saccharine |
98 |
Salicylzuur |
166 |
Salipyrine |
173 |
Salol |
87.5 |
Santonien |
237.5 |
Solanine |
47 |
Strychnine |
84 |
Sulfonaal |
225 |
Theobromine |
129 |
Theophylline |
78.5 |
Thymol |
46.4 |
Trioxymethyleen |
127 |
Urotropine |
194 |
Vanillien |
43.5 |
Veronaal |
°c
57.0
146.5 79.5
233.5 50.7nbsp;95
110.5 103nbsp;121
±200
178
159
170
123
119.5 136
77
152
120
40
100.5 249nbsp;147
87
107
184
106.7
143
115
190
gt;250
254
119
237
223
65.1
116.5
104.5 159
Aceelanilide
Acenaphteen
Adaline
Aethylurethan
Anaesthesine
Anthraceen
Antipyrine
Anijszuur
Atophan
Atropine
Barbituurzuur
Benzoëzuur
Benzophenon
Borneol
Bromuraal
Brucine
Cantharidien
Cardiazool
Cevadine
Chinidine
Chinine
Cinchonidine
Cinchonine
Cocaine
Codeine
Coffeine
Cumarien
Cytisine
Dulcine
Ephedrine
Galluszuur
Guajacol
Heliotropien
Hydrastine
Hydrochinon
Jodoform
Kamfer
Kaneelzuur
Luminaal
Maleienzuuranh.
°C | |
199 |
Kwik (I)-chloride |
167 |
Kwik 01)-chloride |
215 |
Kwik (Il)-jodide |
185.5 |
Water |
30.5 113 |
Zwavel |
°C
164.5
115.5 128nbsp;— 8.6nbsp;162
Ammoniumbromide
Ammoniumchloride
Ammoniumjodide
Arseentrioxyde
Jodium
Kwik (Il)-bromide
-ocr page 117-1. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer, Mikrochemie 10, 409 (1932).
2. nbsp;nbsp;nbsp;Mayrhofer. Mikrochemie der Arzneimittel und Gifte. Teil 1, 1923.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Mayrhofer. Mikrochemie der Arzneimittel und Gifte. Teil II, 1928.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Helwig. Z. Anal. Chem. 3, 43 e.v. (1864).
Das Mikroskop in der Mikrochemie (1865),
5. nbsp;nbsp;nbsp;Guy. Pharm. J. II 9, 370 (1867-68).
6. nbsp;nbsp;nbsp;Eder. Diss. Zürich 1912.
(Schweiz. Wochenschr. f. Chem. u. Pharm. 51, 228-31 (1931)).
7. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann. Apoth. Z. 30, 678 (1915).
8. nbsp;nbsp;nbsp;HeiduschkaenMeiszner. Arch. Pharm. 261, 114 (1923).
9. nbsp;nbsp;nbsp;Rosenthaler. Toxicologische Mikroanalyse 1935.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Tut in. Pharm. J. [4] 34, 157 (1912).
11. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer. Arch. Pharm. 275, 516-26 (1937).
12. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann. Apoth. Z. 26, 812 (1911).
13. nbsp;nbsp;nbsp;Niethammer. Mikrochemie 9, 136 (1931).
14. nbsp;nbsp;nbsp;Thoms en Vogelsang. Ann. 157, 145 (1907).
15. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann, Apoth. Z. 29, 120 (1914).
16. nbsp;nbsp;nbsp;KoflerenDernbach. Arch. Pharm. 269, 104-14 (1931).
17. nbsp;nbsp;nbsp;Werner. Mikrochemie 1, 33 (1923).
18. nbsp;nbsp;nbsp;Hoffmann en Johnson. Journ. Assoc, offic. agricult. chemists
13, 367-77 (1930).
19. nbsp;nbsp;nbsp;Brown. Trans. Roy. Soc. Canada [3] 26, sect. Ill 173-175 (1932);
Chem. Zentr. 1933 I 2226.
20. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer en Ehrlich. Molisch Festschr. 1936, bladz. 103-105.
21. nbsp;nbsp;nbsp;Waddington. Pharm. J. II 9, 409 (1867-68).
22. nbsp;nbsp;nbsp;Schunck en Roemer. Ber. 13, 41-43 (1880).
23. nbsp;nbsp;nbsp;Krafft en W e i 1 a n d t. Ber. 29, 2240 (1896).
24. nbsp;nbsp;nbsp;Kempf. J. prakt. Chem. [2] 78, 201-259 (1908).
25. nbsp;nbsp;nbsp;Kempf. Z. anal. Chem. 62, 286 (1923).
26. nbsp;nbsp;nbsp;H a n s e n. Ber. 42, 210-14 (1909).
27. nbsp;nbsp;nbsp;Soltys. Emich Festschr. 1930, bladz. 275-79.
28. nbsp;nbsp;nbsp;Eder en Haas. Emich Festschr. 1930, bladz. 43-82.
29. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer en Hepp. Ber. 22, 357 (1889).
30. nbsp;nbsp;nbsp;Senf t. Pharm. Praxis 3, 337-44 (1904).
31. nbsp;nbsp;nbsp;Klein en Werner. Z. physiol. Chem. 143, 141 (1925).
32. nbsp;nbsp;nbsp;Wagen aar. Pharm. Weekblad 66, 1123 (1929).
33. nbsp;nbsp;nbsp;Eder. Schweiz. Wochenschr. f. Chem. u. Pharm. 51, 228-31 (1913).
34. nbsp;nbsp;nbsp;Van Zijp. Pharm. Weekblad 70, 1245 (1933).
35. nbsp;nbsp;nbsp;Mayrhofer. Pharm. Monatsh. 7, 83 (1926).
36. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann. Apoth. Z. 30, 272 (1915).
37. nbsp;nbsp;nbsp;Krafft en Dyes. Ber. 28, 2583 (1895).
38. nbsp;nbsp;nbsp;Steiner. Molisch Festschrift 1936, bladz. 405-7.
39. nbsp;nbsp;nbsp;Fuchs en Mayrhofer. Pregl Festschrift 1929, 106-26.
40. nbsp;nbsp;nbsp;KeeserenKeeser. Arch. exp. path.pharmacol. 147, 360-65(1930).
41. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer. Z. Untersuch. Lebensm. 67, 161 (1934).
42. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer en Paulus. Mikrochemie 17, 356 (1935).
43. nbsp;nbsp;nbsp;Wy n te r B1 y th. J. Chem. Soc. 33, 313 (1878).
44. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer en Schropp. Arch. Pharm. 269, 157 (1931).
45. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann. Apoth. Z. 31, 181 (1916).
46. nbsp;nbsp;nbsp;Brown. Trans. Roy. Soc. Canada [3] 26 sect. Ill 173-175 (1932).
47. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann. Handelsber. v. Gehe amp; Co. Dresden 1912, bladz. 165.
-ocr page 118-48. nbsp;nbsp;nbsp;Sommaruga. Ann. 195, 305 (1879).
49. nbsp;nbsp;nbsp;Crum en Dumas. Gmelin’s Handb. d. Chem. IVe Aufl. 6, 412.
50. nbsp;nbsp;nbsp;R i i b e r. Ber. 33, 1655 (1900).
51. nbsp;nbsp;nbsp;Borodin. Arb. d. Petersb. Naturf. Ges. 13, 47-60 (1884).
52. nbsp;nbsp;nbsp;Molisch. Mikrochemie der Pflanzen 3e Aufl. 1923.
53. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer en Ehrlich. Arch. Pharm. 275, 268 (1936).
54. nbsp;nbsp;nbsp;Hort vet. Journ. assoc, offic. agricult, chemists 6, 481 (1923).
55. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann. Apoth. Z. 32, 441, 447 (1917).
56. nbsp;nbsp;nbsp;Mayrhofer. Z. allg. Österr. Apoth. Vereins. 56, 297, 303 (1918).
57. nbsp;nbsp;nbsp;Volhard. Ann. 261, 380 (1891).
58. nbsp;nbsp;nbsp;Karreren Rosenberg. Helv. chim. act. 5, 575-76 (1922).
59. nbsp;nbsp;nbsp;GorupBesanez. Ann. 98, 19 (1856).
60. nbsp;nbsp;nbsp;C1 a r k e en F111 i g. Ann. 139, 203 (1866).
61. nbsp;nbsp;nbsp;Schlebusch. Ann. 141, 327 (1867).
62. nbsp;nbsp;nbsp;Schmidt en Sachtleben. Ann. 193, 106 (1878).
63. nbsp;nbsp;nbsp;Lipp. Ann. 205, 20 (1880).
64. nbsp;nbsp;nbsp;Behrens. Anleitung zur mikrochem. Analyse 1896.
65. nbsp;nbsp;nbsp;Pictet enSarasin. Helv. chim. act. 1, 87 (1918L
66. nbsp;nbsp;nbsp;Bayer. Ann. 202, 164 (1880).
67. nbsp;nbsp;nbsp;KunsemUller. Crells Annalen 1789 I, 417.
68. nbsp;nbsp;nbsp;John. Ann. [2] 31, 332.
69. nbsp;nbsp;nbsp;Buchner. Repetitorium für die Pharmazie. 9, 284.
70. nbsp;nbsp;nbsp;Fuller. Chem. analyst 29, 6-10 (1920); Chem. Abstr. 14, 3607 (1920).
71. nbsp;nbsp;nbsp;111 a r i. Ann. chim. applic.21,127-36(1931);Chem. Abstr.25,2880(1931).
72. nbsp;nbsp;nbsp;K o p p. Ann. 95, 329 (1855).
73. nbsp;nbsp;nbsp;Brocke Jahresber. f. Chem. (Berzelius) 12, 308 (1833).
74. nbsp;nbsp;nbsp;Philippe. Mitt. Lebensmitt. Hyg. 3, 41 (1921).
75. nbsp;nbsp;nbsp;Ernest. Friedl. Fortschr. d. Teerfarbenfabr. 3, 834.
76. nbsp;nbsp;nbsp;R a u t e r t. Ber. 8, 537 (1875).
77. nbsp;nbsp;nbsp;Fehling. Neues Handw.buch d. Chemie 1871. Bd. I, bladz. 1039.
78. nbsp;nbsp;nbsp;Widnmann. Ann. 193, 205 (1878).
79. nbsp;nbsp;nbsp;Hertkorn. Chem Ztg. 16, 795 (1892).
80. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer enStauder. Mikrochemie 8, 330 (1930).
81. nbsp;nbsp;nbsp;Plowman. Arch. Pharm. 205, 238 (1874).
82. nbsp;nbsp;nbsp;Schmidt. Therap. Monatsh. 15,545 (1901); Chem. Zentr. 1901, II1095.
83. nbsp;nbsp;nbsp;V. 11 a 11 i e en S t e e n h au er. Pharm. Weekblad 63, 4 (1926).
84. nbsp;nbsp;nbsp;Nol te. Pharm. Ztg. 65, 320 (1920).
85. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer en Hauschild. Pharm. Monatsh. 15, 64 (1934).
86. nbsp;nbsp;nbsp;K r e p e 1 k a en S V a r c. Coll. Trav. chim. Tchecosl. 8,191-206 (1936);
Chem. Zentr. 1936 II, 3708.
87. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer enDilthey. Ann. 335, 339 (1904).
88. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer enKofler. Arch. Pharm. 270, 207 (1932).
89. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer. Arch. Pharm. 267, 31 (1929).
90. nbsp;nbsp;nbsp;Boullay en B outro n-Char 1 ard. J. d. pharm. et sc. access.
11, 486 (1825).
91. nbsp;nbsp;nbsp;Fontana. Jahresber. (Berzelius) 14, 311 (1835).
92. nbsp;nbsp;nbsp;Sen ft. Pharm. Praxis 3, 77-83 (1904).
93. nbsp;nbsp;nbsp;Wuite. Diss. Amsterdam 1913.
94. nbsp;nbsp;nbsp;V. Zijp. Pharm. Weekblad 64, 841 (1927).
95. nbsp;nbsp;nbsp;Wagen aar. Mikrochemie 13, 141 (1933).
96. nbsp;nbsp;nbsp;K o f 1 e r en G e y r. Mikrochemie 15, 67 0934).
97. nbsp;nbsp;nbsp;H e r n d 1 h o f e r. Mikrochemie 5, 21 (1927).
98. nbsp;nbsp;nbsp;KoflerenKofler. Mikrochemie 9, 45 (1931).
99. nbsp;nbsp;nbsp;F i 11 i g en M i e 1 c k. Ann. 152, 38 (1869).
100. nbsp;nbsp;nbsp;Carles. Bull. Soc. chim. [27] 17, 13 (1872).
101. nbsp;nbsp;nbsp;Schaeffer. Ann. 152, 281 (1869).
102. nbsp;nbsp;nbsp;Z w e n g e r. Ann. 37, 329 (1842).
103. nbsp;nbsp;nbsp;Fittig en Mayer. Ber. 8, 365 (1875).
104. nbsp;nbsp;nbsp;Preusse. Z. physiol. Chem. 2, 325, Anm. 7 (1878).
-ocr page 119-105.
106.
107.
108.
109.
113.
114.
115.
116.
117.
118.
119.
123.
124.
125.
126.
127.
128.
129.
130.
131.
132.
133.
134.
135.
136.
137.
138.
139.
140.
141.
142.
143.
144.
145.
146.
147.
148.
149.
150.
151.
152.
153.
154.
155.
156.
157.
158.
159.
160. 161.
Weevers. Ree. trav. chim. bot. Neërl. IX, 236-276, 279 (1912). Eissfeldt. Ann. 92, 103 (1854).
Wöhler. Ann. 51, 151 (1844).
Hesse. Ann. 200, 242 (1880).
Zinin. J. prakt. Chem. [1] 27, 143 (1843).
Ballo. Ber. 3, 288 (1870).
Liebermann en Scheiding. Ann. 183, 265 (1876).
Merz en Weith. Ber. 13, 1301 (1880).
Krafft en Weilandt. Ber. 29, 1328 (1896).
Fischer en Stauder. Z. Unters. Lebensm. 62, 658 (1931). Skraup. Monatsh. f. Chem. 3, 536 (1882).
Fischer. Pharm. Zentralhalle 72, 545 (1931).
Heiduschka en Sieger. Arch. Pharm. 255, 18 (1917).
P u c k n e r. Pharm. Review. 23, 302-4 (1905); Chem. Zentr. 1905II, 1742. Klein en Wenzel. Mikrochemie X, 70-89 (1932).
Miller. Arch. Pharm. 240, 486 (1902).
Strecker. Ann. 118, 171 (1861).
Philippe. Mitt. Lebensm. Hyg. 6, 233-47 (1915).
Oehrli. Diss. Zürich 1923.
Kley. Rec. trav. chim. 20, 350 (1901).
Kofler. Mikrochemie 15, 319 (1934).
Burmann. Bull. Soc. chim. Paris [4] 7/8, 239 (1910).
Fendler en Stüber. Z. Nahr. Qen. m. 30, 274-77 (1915). Keller. Ann. 92, 73 (1854).
Wage naar. Pharm. Weekblad 66, 131 (1929).
Klein. Österr. botan. Zeitschr. 1927, 89.
Klein en Schilhab zie Rosenthaler. Toxicologische Mikro-analyse 1905.
Behrens. Z. Anal. Chem. 35, 135 (1896).
Wagenaar. Pharm. Weekblad 65, 1334 (1928).
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
66, 1, (1929).
65, nbsp;nbsp;nbsp;197, (1928).
66, nbsp;nbsp;nbsp;1170 (1929).nbsp;66, 197 (1929).nbsp;66, 177 (1929).nbsp;66, 261 (1929).
66, nbsp;nbsp;nbsp;250 (1929).nbsp;64, 671 (1927).nbsp;64, 472 (1927).nbsp;64, 354 (1927).
64, nbsp;nbsp;nbsp;7 (1927).
65, nbsp;nbsp;nbsp;1213 (1928).
67, nbsp;nbsp;nbsp;165 (1930).nbsp;67, 77 (1930).
Thomas. Vegetable chemistry 1837.
Hesse. Ann. 122, 230.
Behrens-Kley. Org. mikrochem. Analyse 1923, bladz. 199. Tunmann. Apoth. Z. 31, 148-150 (1916).
Wagenaar. Pharm. Weekblad 67, 205 (1930). id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64, 1119 (1927).
id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67, 44-46 (1930).
Krafft en Bergfeld. Ber. 38, 258 (1905).
Damm en Krafft. Ber. 40, 4776 (1907).
Krafft en Knocke. Ber. 42, 202-04 (1909).
Jonker. Chem. Weekblad 5, 783-85 (1908).
H e i k i c h i en S a i t o. Sc. Rep. Tohoku Imp. Univ. 16,37-200 (1927).
Chem. Zentr. 1927 II 1457.
K n o c k e. Ber. 42, 207 (1909).
Krafft en Lehmann. Ber. 38, 253(1905); zie ook Ber. 36,1710(1903).
162. nbsp;nbsp;nbsp;Harris en Meyer. Ber. 27, 1482-89 (1894).
163. nbsp;nbsp;nbsp;Quaker en Munch. J. Amer. Chem. Soc. 59, 1275-79 (1937).
164. nbsp;nbsp;nbsp;Arctowski. Z. anorg. Chem. 7, 167 (1894).
165. nbsp;nbsp;nbsp;Berthelot. Compt. rend. 117, 827-28 (1893).
166. nbsp;nbsp;nbsp;Rinse. Rec. trav. chim. 47, 33-36 (1928).
167. nbsp;nbsp;nbsp;Arctowski. Z. anorg. Chem. 12, 225 (1896).
168. nbsp;nbsp;nbsp;Krafft en Merz. Ber. 36, 4347 (1903).
169. nbsp;nbsp;nbsp;Krafft. Ber. 36, 1764 (1903).
170. nbsp;nbsp;nbsp;Greenwood. Proc. Roy. Soc. London 82, 404 (1910).
171. nbsp;nbsp;nbsp;Porter. Proc. Chem. Soc. 1897-98 No. 191, 65-66.
172. nbsp;nbsp;nbsp;Dewar. Proc. Roy. Soc. London 14, 7 (1894); Cliem. Zentr. 18941573.
173. nbsp;nbsp;nbsp;Beutell. Zentr. Min. u. Qeoi. 1913, 758-67.
174. nbsp;nbsp;nbsp;Kahlbaum. Z. anorg. Chem. 29, 177 (1902).
175. nbsp;nbsp;nbsp;Arctowski. Z. anorg. Chem. 12, 422, 427-30 (1896).
176. nbsp;nbsp;nbsp;E d e r. Ber. Wien. Akad. 82, II 1287 (1880).
177. nbsp;nbsp;nbsp;Smits. Rec. trav. chim. 46, 448 (1927).
178. nbsp;nbsp;nbsp;Scheffer. Z. physik. Chem. 71, 214-34 (1910).
179. nbsp;nbsp;nbsp;Smits en De Lange. J. Chem. Soc. 134, 2944-51 (1928).
180. nbsp;nbsp;nbsp;Wohler. Ann. 41, 155 (1842).
181. nbsp;nbsp;nbsp;Faraday. Pogg. Ann. d. Phys. u. Chem. 19, 551 (1830).
182. nbsp;nbsp;nbsp;S e 1 m i. Monit. scient. [3] 8,1012 (1878); Jahresber. d. Chem. 1878,1049.
183. nbsp;nbsp;nbsp;Sulc. Z. anorg. Chem. 25, 400 (1900).
184. nbsp;nbsp;nbsp;Smellie. J. Soc. Chem. Ind. 42, 466 (1923).
185. nbsp;nbsp;nbsp;Rushton en Daniels. J. Am. Chem. Soc. 48, 384 (1926).
186. nbsp;nbsp;nbsp;Stelzner. Diss. Erlangen 1901.
187. nbsp;nbsp;nbsp;Nlederschulte. Diss. Erlangen 1903.
188. nbsp;nbsp;nbsp;Volmer. Physik. Z. 30, 591 (1929).
189. nbsp;nbsp;nbsp;Berthelot. Ann. chim. phys. [5] 18, 382 (1879).
190. nbsp;nbsp;nbsp;Hampe. Chem. Ztg. 11, 904 (1887).
191. nbsp;nbsp;nbsp;Zenghelis. Z. physik. Chem. 57, 96 (1907).
192. nbsp;nbsp;nbsp;Jonker. Chem. Weekblad 6, 1035 (1909).
193. nbsp;nbsp;nbsp;Riegel. Arch. Pharm. [2] 61, 294 (1837).
194. nbsp;nbsp;nbsp;Vignon. Compt. rend. 118, 1099 (1894).
195. nbsp;nbsp;nbsp;B 011 e. Zie Schmidt en Walter. Ann. d. phys. [4] 72,563 (1923).
196. nbsp;nbsp;nbsp;Bor ell i. Chem. Zentr. 1908 II 1987.
197. nbsp;nbsp;nbsp;Saha en Choudhuri. Z. anorg. Chem. 77, 45, 47 (1912).
198. nbsp;nbsp;nbsp;Ruff en G r af. Ber. 40, 4199 (1907); Z. anorg. Chem. 58,209 (1908).
199. nbsp;nbsp;nbsp;West en Menzies. Journ. phys. chem. 33, 1880-92 (1929).
200. nbsp;nbsp;nbsp;Joly. Phil. Mag. [6] 25, 301 (1913).
201. nbsp;nbsp;nbsp;Emich. Mikrochemisches Praktikum 1931. bladz. 110.
202. nbsp;nbsp;nbsp;Gutbier en Payer. Chem. Ztg. 48, 807 (1924).
203. nbsp;nbsp;nbsp;Honigschmidt en Birckenbach. Ber. 55, 4 (1923).
204. nbsp;nbsp;nbsp;Hartwich en Toggenburg. Schweiz. Wochenschr. f. Chem.
u. Pharm. 46, 831 (1908),
205. nbsp;nbsp;nbsp;Tunmann. Pharm. Post 51, 305 (1918).
206. nbsp;nbsp;nbsp;Demarcay. Compt. rend. 95, 183 (1882).
207. nbsp;nbsp;nbsp;Baxter, Hickey en Holmes. J. Am. Chem. Soc. 29,127 (1907).
208. nbsp;nbsp;nbsp;Straszmann. Diss. Hannover 1929.
-ocr page 121-SAMENVATTING
De onzekerheid, die in de literatuur heerscht over het subli-matiepunt en wat hieronder is te verstaan, heeft ten gevolge, dat bij dezelfde stof dikwijls zeer verschillende temperaturennbsp;voor dit punt worden opgegeven en dat het verkrijgen van gegevens omtrent onderling vergelijkbare temperaturen voor de verschillende stoffen onmogelijk wordt.
Dit waren de redenen, waarom in hoofdstuk II van dit proefschrift, de factoren, waardoor de sublimatiesnelheid wordt beinvloed, afzonderlijk werden behandeld, waarbij door proeven werd vastgesteld, dat er slechts een kleine invloed wordt ondervondennbsp;door variaties in de sublimatieafstand en in de aard van hetnbsp;oppervlak der verdampende stof, terwijl de dampdruk van de stofnbsp;en de luchtdruk, waaronder de sublimatie wordt uitgevoerd eennbsp;veel grootere invloed uitoefenen op de snelheid, waarmede denbsp;stof sublimeert.
Zoo werd experimenteel vastgesteld, dat de opgevangen hoeveelheid sublimaat bij verschillende temperaturen, onder overigens dezelfde omstandigheden, recht evenredig is met de dampdruk der stof.
De invloed van de vermindering in luchtdruk vanaf één atmosfeer, bleek zéér klein te zijn, totdat een luchtdruk bereikt wordt van ongeveer 150 mm. Bij verder verlagen van de druk benedennbsp;deze grens wordt de invloed van de vermindering steeds grooter,nbsp;zoodat zelfs bij 30 mm een verschil van 1 mm in de luchtdruknbsp;een verandering in de hoeveelheid sublimaat teweeg brengt vannbsp;gemiddeld 3.3%.
Nadat deze verschillende invloeden waren onderzocht, werden in een volgend hoofdstuk de omstandigheden vastgesteld, waaronder voor de sublimeerbare stoffen onderling vergelijkbarenbsp;temperaturen konden worden verkregen. De voorwaarden, waaraan de omstandigheden moesten voldoen, werden alle vanuitnbsp;een practisch oogpunt bezien en hieruit groeide de definitie vannbsp;de temperatuur, die in dit proefschrift de naam verkreeg vannbsp;„de practische sublimatietemperatuur.”
Deze definitie luidt: Zij is die temperatuur, waarbij in 30 minuten 10 mg sublimaat per cm^ condenseert bij een luchtdruk van 30 mmnbsp;en een sublimatieafstand van 20 mm.
Deze temperatuur werd voor ongeveer 80 organische stoffen vastgesteld en wel voor 8 stoffen met behulp van dampdrukbepa-lingen en voor de overige volgens een benaderende methode. Bovendien werden 11 anorganische stoffen in behandeling genomen.
-ocr page 122-110
De eerstgenoemde methode bestaat hierin, dat men bij twee verschillende temperaturen zoowel de dampdruk van de stof alsnbsp;de hoeveelheid sublimaat vaststelt en uit deze gegevens de gezochte temperatuur en de daarbij behoorende dampdruk berekent.
Bij de toepassing van de tastmethode werd gebruik gemaakt van het verloop der curve, die het verband aangeeft tusschennbsp;de temperatuur en de hoeveelheid sublimaat, welke curve, evenalsnbsp;de dampdruk-curve asymptotisch nadert tot de temperatuurasnbsp;en voor verschillende stoffen overeenkomst vertoont.
Het bleek bij het beoordeelen der resultaten, dat de eerstgenoemde methode een nauwkeurigheid bezit van 0.1 a 0.2° C, terwijl de tastmethode niet nauwkeuriger werd opgevat dan opnbsp;0.5 è 1° C.
Als bijzonderheid dient nog vermeld te worden, dat uit de gegevens, die van verschillende, organische stoffen verkregennbsp;werden, op te maken is, dat de practische sublimatietemperatuurnbsp;ongeveer die temperatuur is, waarbij de dampdruk van de stofnbsp;in de nabijheid ligt van 1 mm, maar dat deze dampdruk voornbsp;de anorganische stoffen (met uitzondering van water) kleiner is.
-ocr page 123-80 nbsp;nbsp;nbsp;84nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;92nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;96nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;104nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;108nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;112nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115
124 nbsp;nbsp;nbsp;128nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;132nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;136nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l44 l'io 152nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;156nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;164nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)6Önbsp;nbsp;nbsp;nbsp;172nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;176nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;180nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;184nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;188nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;192nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;196nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;200nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;204nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;208nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;212nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;220nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;224nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;228nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;232nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;234nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;238nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;242nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2*46
250
Curvenreeks, aangevende het verband tusschen de temperatuur en het aantal mgr sublimaat dat in 30 minuten condenseert op den ontvanger van 4.9 cm^ oppervlak bij een luchtdruk van 30.0 mm en een sublimatieafstand van 20 mm.
-ocr page 124- -ocr page 125- -ocr page 126-De toepassing van de Wet van Stefan^) V = C. log
P-Pi
op de sublimatie in een normaal apparaat, is ontoelaatbaar.
Kempf in Houben, Die Methoden der organischen Chemie I, 1925, bladz. 667.
11
Bij de tegenwoordige stand van onze kennis omtrent de be-teekenis van de kleurstoffen in de plant, is het niet geoorloofd, de door verschillende kleurstoffen geabsorbeerde lichtenergie alsnbsp;aaquivalente energiewinst voor de plant te beschouwen.
Montfort, Ber. d. deutsch. botan. Gesellsch. 59, 320-32 (1941).
lil
Wanneer men suikers aan inversie onderwerpt, dan kunnen door de ontstane reversieproducten, onjuiste gevolgtrekkingennbsp;gemaakt worden omtrent het verloop of het resultaat van de proef.
IV
Het op sterkte brengen van opiumpoeder dient te geschieden met ander opiumpoeder en niet, zooals in de pharmacopee wordtnbsp;toegestaan, met rijstzetmeel.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Stefan, Ber. d. k. k. Akad. Wien [2] 68, 385 (1873).
2) nbsp;nbsp;nbsp;Met p wordt de luchtdruk aangeduid, met pi, de dampdruk der stof.
-ocr page 128-’ ■*• lt;'-
•■:
'‘s nbsp;nbsp;nbsp;^
Het verdient aanbeveling, bij het bereiden van extracten en tincturen, de percolatie te vervangen door de evacolatiemethode.
Breddin, Pharmaz. Ztg. 75, 75 (1930), Keszler, ld. id. 80, 1080 (1935).
VI
De te hooge resultaten, die Erber verkrijgt bij de jodide-bepaling met FeCls, worden niet veroorzaakt door vrij chloor, maar door luchtoxydatie van de HJ.
Erber, Z. anal. Chem. 123, 161-65 (1942).
Vil
Een specifieke jodium-gehaltebepaling in joodijzerpreparaten is te verkiezen boven de gecombineerde ijzer- en jodiumbepalingnbsp;volgens Heisig.
Heisig, J. Am. Chem. Soc. 50, 1687 (1928). V. Pinxteren, Pharm. Weekblad 79, 257-64 (1942).
J. S. N. CRAMER.
-ocr page 130-'-â– ^_. â– '.f'V.V
quot;''^i'-'X' 'K*; XXv:-,’*; ¦s*igt;
:¦
'• rquot;-'
X./CCx; v;^';