-ocr page 1-

[ELECTRENCEPHALOGRAPHI

EXPÉRIMENTEEL-CRITISCH OVERZICH

RESULTATEN EN PERSPECTIEVEN VOOR D PSYCHIATRISCHE EN NEUROLOGISCHE KLINIE

-ocr page 2-



-ocr page 3- -ocr page 4-

BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT

2839 971 9

-ocr page 5-

ELECTRENCEPHALOGRAPHIE

/Xgt;/j nbsp;nbsp;nbsp;/'

EXPERIMENTEEL-CRITISCH OVERZICHT

RESULTATEN EN PERSPECTIEVEN VOOR DE PSYCHIATRISCHE EN NEUROLOGISCHE KLINIEK

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEITnbsp;TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN WAARNEMENDnbsp;RECTOR-MAGNIFICUS L. VAN VUUREN, HOOGLEERAARnbsp;IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEITnbsp;TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN. OP DINSDAG 30 JUNI 1942nbsp;DES NAMIDDAGS TE 5 UUR.

DOOR

LAMBERTUS JOSEPHUS FRANKE,

ARTS, GEB. TE UTRECHT.

N.V. DRUKKERIJ „HET CENTRUMquot;


STEENWEG 37


UTRECHT


-ocr page 6- -ocr page 7-

VOORWOORD.

Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij de gelegenheid U, Hoogs leeraren, OudsHoogleeraren en Docenten der Medische en NatuursPhiloinbsp;sophische faculteiten van de Utrechtsche en Groningsche Hoogeschool,nbsp;wier onderwijs ik mocht genieten, mijn welgemeenden dank te betuigen.

Hooggeleerde Rümke, dat ik U op deze bladzijde als mijn promotor mag gedenken, is slechts te danken aan het toeval, waartoe ongewonenbsp;omstandigheden leidden, toen de arbeid voor dit proefschrift practischnbsp;reeds was voltooid. Ondanks deze ongewone situatie hebt U zich denbsp;bijzondere moeite getroost zich in uiterst korten tijd in de materie in tenbsp;werken, waarna U mij nog verscheidene zeer instructieve aanwijzingennbsp;kon geven, gebaseerd op een opbouwende critiek. Zeer bijzonderen danknbsp;ben ik U hiervoor verschuldigd.

Hooggeleerde van den Broek, gedurende de jaren, dat ik mijn opleiding tot specialist genoot en de jaren daarna, dat ik als specialist was gesnbsp;vestigd, heb ik ten volle geprofiteerd van de bijzondere kennis van denbsp;anatomie van het Centrale Zenuwstelsel, welke ik tijdens mijn assistantsnbsp;schap bij U verkreeg. Met grooten dank denk ik aan dit assistentsnbsp;schap terug.

Zeergeleerde Hoelen, de jaren, welke ik als assistent in Uw kliniek doorbracht, zijn zonder twijfel vormend geweest voor mijn geheelen toesnbsp;komst als specialist. De wijze waarop U mij, deels door mij onder Uwnbsp;voorbeeld in groote vrijheid te laten werken, deels door mij in de bijzonsnbsp;dere moeilijkheden der klinische Neurologie en Psychiatrie daadwerkelijknbsp;in te wijden. Uw leiding gaf, heeft mij zeer aan U verplicht.

Grooten prijs stel ik er op mijn oprechten dank ie betuigen aan de personen of instanties, die door hun gastvrijheid in de, onder hun leidingnbsp;staande, inrichting, het mij mogelijk maakten mijn onderzoek voort tenbsp;zetten en te voltooien, op de wijze, welke het reeds vroeger bereiktenbsp;resultaat als noodzakelijk aanduidde. Hiertoe mag ik mij in de eerstenbsp;plaats richten tot U, Hooggeleerde Carp, die mij door Uw groote belangsnbsp;stelling en snel inzicht in de perspectieven der Electrencephalographienbsp;een bijzonderen steun gaf, naast de groote gastvrijheid, welke U mij voornbsp;mijn wetenschappelijk werk in Uw kliniek ' boodt. Vervolgens mag iknbsp;noemen het bestuur van de Mariastichting te Haarlem, dat niet aarzeldenbsp;een vertrek van de nieuwe polikliniek geheel als Faradaysche kooi tenbsp;doen bouwen; het Bestuur van de Ned. Ver. voor Psychical Research,nbsp;Coll. Dr. H. J. Schim van der Loeff, Coll. A. Severijnen en de resp.nbsp;Religieuze Oversten.

Zeer veel verplicht ben ik aan de Directie van de fa. Almara te Amsterdam, in het bijzonder in den persoon van U, Ingenieur Koopman, Uwnbsp;persoonlijke steun als electrosphysicus, en de permanente, dankbaar vannbsp;hem aanvaarde, hulp door het af staan van een Uwer bekwaamste electro^nbsp;technici, den Heer S. Quax, boden mijn onderzoek, waar en wanneer hetnbsp;ook geschiedde, steeds de garantie, dat noch op het gebied der hoogerenbsp;mathematica en mathematische physica, noch op dat der electroHechnieknbsp;der precisie^meetinstrumenten, fouten werden begaan.

Met respect constateert men hier hoe een firma, welke in princiepe een zuiver commercieeUindustrieel karakter draagt, de wetenschap, welke aannbsp;haar industrie ten grondslag ligt, steunt en zelfs verrijkt.

-ocr page 8-

-ocr page 9-


an


mijn



roLiuj.


-ocr page 10-

INHOUD.

VOORBEREIDING.

HOOFDSTUK I. ALGEMEENE INLEIDING.

§ nbsp;nbsp;nbsp;1. Algemeene opmerkingen.

§ 2. Doelstelling.

HOOFDSTUK II. METHODIEK.

§ 3. Inleiding.

§ 4. De Oseillograaph.

§ nbsp;nbsp;nbsp;5. Spanningsmeter of stroomsterktemeter?

§ nbsp;nbsp;nbsp;6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Versterker=OseiIiograaph.

§ nbsp;nbsp;nbsp;7.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eleetrencephalograaphnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Koopman en

Hoelandt.

HOOFDSTUK III. METHODIEK (vervolg). Enkele raad= gevingen gegrond op de ervaring.

§ nbsp;nbsp;nbsp;8.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Electroden.

§ nbsp;nbsp;nbsp;9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kooi van Faraday.

§ nbsp;nbsp;nbsp;10.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het opbergen der E.E.G.’s.

HOOFDSTUK IV. METHODIEK (vervolg). Uitbreiding van het instrumentarium.

§ 11. Cassette voor versnelde film.

§ 12. Electrencephaloscopie.

§ 13. De film zonder eind.

§ 14. Electrencephalogram en Psychogalvanisch Reflexï phaenomeen.

EERSTE DEEL.

ALGEMEENE E L E C TR E N C E P H A LOGR APHIE

HOOFDSTUK V. DE ELECTRO^BIOLOGISCHE FUNC.

TIE VAN DE HERSENSCHORS. (DE ALPHA. GOLVEN).

§ 15. Inleiding.

§ 16. Het normale Electrencephalogram. (E.E.G.)

§ 17. De invloed van zintuigprikkels op het Electrence. phalogram.

§ 18. De invloed van narcotica op het Electrencephalo. gram.

§ 19. De invloed van zuurstofgebrek op het Electren. cephalogram,.

HOOFDSTUK VI. DE ALPHA.GOLVEN (vervolg).

§ 20. Inleiding.

§ 21. De spanning der Alpha.golven.

-ocr page 11-

§ 22. De vorm der Alphasgolven.

§ 23. De frequentie der Alphasgolven.

§ 24. Een E.E.G., dat het grondtype benadert?

§ 25. Van Alpha=golf tot Deltasgolf.

§ 26. Waar ontstaan de Alphasgolven?

§ 27. De beteekenis der Alpha^golven.

§ 28. Alpha^golven en Bethasgolven.

§ 29. Het synchronisme in het ontstaan der Alphas golven.

HOOFDSTUK VIL DE ELECTRO=BIOLOGISCHE FUNCTIE VAN DEN HERSENSTAM.

§ 30. Inleiding.

§ 31. Bewustzijn en Hersenstam.

§ 32. Psychisehe Passiviteit.

§ 33. De Hypnose.

§ 34. De Autoshypnose of „Trance”. (De physiologic van het Occultisme.)

§ 35. De Verdringing en de Neurose.

§ 36. De Hysterische schemertoestand.

§ 37. De „Zelfbewuste” persoonlijkheid.

HOOFDSTUK VIII. COMA EN HERSENSTAM.

§ 38. Inleiding.

§ 39. Hypoglycaemie en Hersenstam.

HOOFDSTUK IX. EPILEPSIE EN HERSENSTAM.

§ 40. Inleiding.

§ 41. Het mechanisme van den Epileptischen Toeval.

HOOFDSTUK X. DE THERAPEUTISCHE SLAAP.

KUREN EN DE SHOCK.BEHANDELING.

§ 42. De therapeutische slaapkuren en de shock.behan. deling.

TWEEDEDEEL.

SPECIEELE ELECTRENCEPHALO GR APHIE

HOOFDSTUK XL PSYCHIATRISCHE DIAGNOSTIEK. § 43. Inleiding.

§ 44. Melancholie en Psychopathie.

§ 45. De Schizophrenic en andere Psychosen.

§ 46. Enkele voorbeelden uit de praktijk.

§ 47. Perspectieven voor de Psychiatrische Kliniek.

HOOFDSTUK XII. NEUROLOGISCLIE DIAGNOSTIEK. § 48. Inleiding.

§ 49. Enkele voorbeelden uit de praktijk.

§ 50. Perspectieven voor de Neurologische Kliniek.

7

-ocr page 12- -ocr page 13-

I.

ALGEMEENE INLEIDING.

§ 1. Algemeene opmerkingen.

Er heeft een innig verband bestaan tusschen de onL wikkeling der Electrosphysiologie en die der Electrosnbsp;metrie. Het was eenigszins een toeval, dat een der eerstenbsp;ontdekkingen op het gebied der electrosphysiologie aansnbsp;leiding was tot verschillende fundamenteele vondstennbsp;op het gebied der electrologie, in plaats, dat de belang?nbsp;rijke gegevens der electriciteitssleer den stoot gaven aannbsp;het ontstaan van de electrosphysiologie.

In 1756 had Caldani reeds gevonden, dat een poot van een kikvorsch ging trekken, als deze bij een electriseersnbsp;machine werd gebracht. Ditzelfde werd in 1789 opnieuwnbsp;ontdekt door Mevrouw Galvani. Dit bracht Luiginbsp;Galvani (1737—1798), professor in de anatomie innbsp;Bologna, tot zijn fundamenteele onderzoekingen; o.a.nbsp;leidden deze tot de eerste vormen van electrometric, uitnbsp;welke zich later de „Galvanometrie” ontwikkelde, welkenbsp;in de snaargalvanometer van W. Einthoven (1860—1927)nbsp;tot nu toe de grootste evolutie vond.

De electrosphysiologie van het centrale zenuwstelsel en meer in het bijzonder van de grijze hersenschorsnbsp;vond pas bijna een eeuw later haar eerste beoefening,nbsp;toen de British Medical Assocation in 1874 aan dennbsp;Engelschen physioloog Caion een som gelds ter beschik?nbsp;king stelde om onderzoek te doen naar de electrischenbsp;verschijnselen van de grijze hersenschors.

Precies een halve eeuw later, in 1924, deed H. Berger, professor in de psychiatrie te Jena, voor het eerstnbsp;electrosphysiologisch onderzoek van de grijze hersensnbsp;schors van den mensch, met behulp van de snaargal?

-ocr page 14-

vanometer van Einthoven, wien in ditzelfde jaar den Nobel^prijs werd toegekend.

Sedert Bergers fundamenteele onderzoekingen spreekt men van „Electrencephalographie”.

§ 2. Doelstelling.

De naam „Eleetrencephalographie” als titel te kiezen voor deze studie zou een zeker gevaar bieden, indiennbsp;de practisehe eleetreneephalographie niet nog zulk eennbsp;jonge tak van wetensehap was, dat zij in haar belang?nbsp;rijke elementen nog geheel is te overzien. Echter mochtnbsp;ik mij juist als doel stellen de voornaamste uitkomstennbsp;van het experimenteel onderzoek van Berger (alsnbsp;pionier) (i) en vele andere onderzoekers {Adrian (2),nbsp;Matthews (2), Yamagiwa (3), Jasper (^), Loomis (3),nbsp;Gibbs (6), Lennox (6), Davis (^), van der Elorst (3),nbsp;Bremer (9), Forster (^0), Altenburger (1*^), Rohrachernbsp;(11), Kornmiiller (12), Tönnies (13), ten Cate (14), Walternbsp;(14), Koopman (i^) e.a.) samen te vatten in een geslotennbsp;geheel en hieraan toe te voegen deels eritische, deelsnbsp;aanvullende opmerkingen en gegevens, als uitkomstennbsp;van eigen onderzoek.

Deze laatste strekten zich uit tot een poging de eleetrencephalographie vruchtbaar te maken voor denbsp;kliniek. In de eerste plaats werd getracht te komen totnbsp;een vorm van objectieve diagnostiek in de psychiatri?nbsp;sche kliniek. Er wordt dan ook als resultaat hiervan eennbsp;beschrijving gegeven van een nieuwe methode daartoenbsp;en een overzicht van haar resultaten. Bovendien bleeknbsp;deze methode ook met vrucht gebruikt te kunnennbsp;worden in de neurologische kliniek, m.n. bij de diepte?nbsp;localisatie vari hersentumoren.

Besloten wordt met een bespreking van de epilepsie, welke uit oogpunt der eleetrencephalographie zulk eennbsp;belangrijk onderwerp is.

Bijzondere, misschien wel de belangrijkste, resultaten waren de perspectieven, die zich, hetzij door verschil?nbsp;lende uitkomsten, hetzij door uitbreiding van het instru?

10

-ocr page 15-

mentarium of modieficatie van het onderzoek, openden.

De perspeetieven eischen meerdere serie^onderzoes kingen, vóóraleer de nieuwe uitkomsten rijp zijn voornbsp;publicatie; als resultaten van de onderzoekingen, welkenbsp;achter den rug liggen, kwamen de perspectieven zekernbsp;in aanmerking vermeld te worden.

Waar boven gesproken wordt over een „gesloten ge? heel” wordt bedoeld een overzicht van de positievenbsp;uitkomsten, door verschillende onderzoekers verkregen,nbsp;welke uit hoofde van een consequente redeneeringnbsp;onderling een organische samenhang vertoonen.

In zekeren zin beoogde deze studie dan ook een op= zettelijke poging na te gaan in hoeverre de electrencesnbsp;phalographie zich thans reeds heeft ontwikkeld tot eennbsp;zelfstandige hulpwetenschap, die zich leent tot een be«nbsp;schrijving, welke den niet of onvoldoenden georiënteersnbsp;den lezer genoegzaam oriënteert omtrent de algemeenenbsp;en specieële strekking.

Hoe gevaarlijk het ook moge zijn, hoe speculatief het dreigt, doch niet behoeft, te zijn, als een bijzonder aan=nbsp;trekkelijke facet van het electrosphysiologische onder?nbsp;zoek van het centrale zenuwstelsel, moet het strevennbsp;naar een psychologische interpretatie beschouwd wor?nbsp;den. Indien men hierbij een grooten schroom aan dennbsp;dag legt, dan behoort elke conclusie, welke men in hetnbsp;kader vain een psychologische interpretatie dan gerech?nbsp;tigd is te nemen, tot de rijpste en rijkste vruchten vannbsp;het onderzoek.

Het is juist Berger geweest, die gepoogd heeft de wisselwerking, welke heerscht tusschen psyche en soma,nbsp;tusschen het animale en het vegetatieve, tusschen hetnbsp;intellectieve en het sensitieve terug te vinden in denbsp;wisselwerking tusschen de verschillende deelen van hetnbsp;centrale zenuwstelsel, tusschen hersenschors en hersen?nbsp;stam, welke zich in de uitkomsten van het electrence?nbsp;phalographische experiment manifesteerde.

Hoe deze poging geslaagd is, zullen de volgende hoofdstukken leeren.

11

-ocr page 16-

Berger kende in den loop van zijn onderzoekingen aan het diëncephalon een voorname rol toe in de regusnbsp;latie der versehillende eleetrosphysiologische processen.nbsp;Berger gaf ons in de eerste plaats een physiologie vannbsp;het inwendig bewustzijn (dierlijk bewustzijn).

In Bergers interpretatie schuilen zeker nog enkele speculatieve elementen, doch zeker géén tegenstrijdige.nbsp;Er moest echter nog een en ander nader bewezennbsp;worden.

De lezer moge het als een huldeblijk aan den pionier van het moderne electrencephalographisch omnbsp;derzoek beschouwen, dat als bijzonder onderdeel vannbsp;de doelstelling van deze studie geldt: te pogen Berger’snbsp;opvattingen, waar gewenscht, nog iets nader te belichsnbsp;ten en een verslag te geven van de uitkomsten dernbsp;experimenteele onderzoekingen of theoretische over=nbsp;wegingen, welke noodig waren om zoo mogelijk nognbsp;een nader bewijs te leveren.

Mochten mijn pogingen, de electrencephalographie vruchtbaar te maken voor de psychiatrische diagnosenbsp;tiek, met één positieve vrucht, hoe gering ook, beloondnbsp;worden, dan zou hierin reeds een krachtig bewijs tenbsp;zien zijn voor de juistheid van Bergers opvattingen,nbsp;daar de redeneering, die leidde tot een bijzonderenbsp;methode van diagnostiek, op deze was gebaseerd, dochnbsp;bovendien en in de eerste plaats zou dit op zichzelfnbsp;reeds beteekenen: een begin van een zuivere psycho^nbsp;logische interpretatie van het electrencephalogram.

12

-ocr page 17-

II.

METHODIEK.

§ 3. Enkele historische gegevens.

De verschillende onderzoekers, die zich tot aan het jaar 1913 aan het electrencephalographisch onderzoeknbsp;wijdden, gebruikten voor hun metingen gevoelige gaknbsp;vanometers. Meestal berustten deze op de krachtwer^nbsp;king tusscben stroomgeleiders en magneten of tusschennbsp;stroomgeleiders onderling. Een bijzonder gevoeligenbsp;vorm was de capillairselectrometer van Lippman.

Deze berust op de verkleining van de 'OppeTvlaktespanning van kwik in een verdunde oplossing van zwavelzuur door bijvoeging vannbsp;kwikzout. Wanneer men kwik gebruikt als eleotroden, in verdundenbsp;zwavelzuur, dan is rondom deze steeds kwikzout in oplossing aanlt;nbsp;wezig. Bij de kwikkathode wordt kwik uitgescbeiden en de concernnbsp;tratie van het opgeloste kwikzout verminderd: de oppervlaktespansnbsp;ning wordt grooter. Bij de kwikanode wordt kwikzout opgelost,nbsp;waardoor de oppervlaktespanning daalt.

Men denke zich een Nsvormig buisje, waarvan het schuine capih laire been met het R«been een Usvormig buisje vormt. In dit U=vormignbsp;buisje zit kwik, daarboven met mercurosulfaat verzadigde zwavehnbsp;zuur; in het linker been van de „N” zit eveneens kwik en daarbovennbsp;dezelfde vloeistof.

Voert men een te meten stroom van den bodem van het laatste buisje naar het ondereinde van de kwikkolom in het rechterbeennbsp;van de „N”, dan steigt de kwikkolom in het capillaire buisje doornbsp;verandering der oppervlaktespanning. Met een miscroscoop is hetnbsp;potentiaalverschil aldus te bepalen.

Eventueel zou men deze zelfs kunnen vastleggcn door projectie van den top van de kwikkolom op een loopende film, door middelnbsp;van een projectiesoculair op den miscroscoop.

Terwijl in 1903 door W. Einthoven de snaargalvanoï meter werd geconstrueerd, was Neminski in 1913 denbsp;eerste, die deze galvanometer bij het onderzoek naar denbsp;electroïbiologische verschijnselen van de hersenschorsnbsp;gebruikte. Sedert dien hebben practisch alle onderzeesnbsp;kers zich tot 1921 van een snaargalvanometer bediend.

Deze berust op de beweging van één, enkele millis . meters lang, uiterst dun verzilverd kwartsdraadje, datnbsp;als stroomdrager fungeert in een zeer sterk magnetisch

13

-ocr page 18-

veld (10.000 a 20.000 gauss). De beweging is aiperiodisch, de insteltijd is c.a. 0.01 seconde, de weerstand is hoognbsp;(10.000 ohm) de gevoeligheid gaat tot 0.00001 microsnbsp;ampère per schaaldeel. De uitslag van de snaar wordtnbsp;op een loopenden filmband geprojecteerd en aldusnbsp;vastgelegd.

§ 4. De oscillograaph.

In 1931 kreeg Berger de beschikking over een, speciaal voor zijn doel, door Siemens en Halske geconstrueerdenbsp;oscillograaph. De naam oscillograaph zou kunnen doennbsp;denken, dat de registratie van de trillingen voor ditnbsp;instrumentarium specifiek zou zijn. De eenvoudigenbsp;wijze, waarop de registratie geschiedt, is, tezamen metnbsp;den origineelen galvanameter, méér specifiek, doch hetnbsp;instrument onderscheidt zich van alle vorige meetsnbsp;instrumenten hierin, dat het geen stroomsterktemeternbsp;is, maar een spanningsmeter.

Fig. 1. Schemaitische voorstelling van -de spiegel-galv-aTiometer: m = magneet: L =nbsp;lus; ,s = spiegel.

In dit instrument is gebruik gemaakt van een z.g. spiegelgalvanometer (zie het schema fig. 1). Een zeernbsp;licht beweegbaar spoeltje (meestal een enkele draadlus)nbsp;bevindt zich in een sterk magnetisch veld (deze galsnbsp;vanometer draagt dan ook den naam dubbelspoelgalsnbsp;vanometer). Aan deze lus is een zeer licht spiegeltjenbsp;bevestigd.

Een lichtbundel, op het spiegeltje geworpen, wordt teruggekaatst op een loopende film, welke door een

14

-ocr page 19-

uurwerk wordt voortbewogen. Aldus wordt de uitslag van den galvanometer vastgelegd.

Terwijl deze galvanometer het „hart” van de door Berger gebruikte oscillograaph is, en ook van de doornbsp;Siemens en Halske geconstrueerde „Versterker^electro^nbsp;cardiograaph” biedt het instrument als spanningsmeternbsp;bijzondere voordeelen tegenover den tot nu toe gesnbsp;bruikten stroomsterktemeter.

§ 5. Spanningsmeter of stroomsterktemeter?

Vijftien jaren geleden, in 1927, heeft Kahlson (Göteborg) (15) reeds aangetoond, dat voor de electrosnbsp;cardiographie eerder een registreermethode in aanmersnbsp;king komt, waarbij de spanningen der bioselectrischenbsp;stroomen electrostatisch overgedragen worden, d.w.z.nbsp;zonder energie uit het orgaan zelf te ontnemen. Bij dezenbsp;methode worden niet alleen de steeds wisselende oversnbsp;gangsweerstanden aan de electroden, doch ook missnbsp;vorming van het E.C.G. door electrolyse en polarisatienbsp;vermeden.

In het electrencephalogram hebben de belangrijkste elementen, de alphasgolven, een gemiddelde spanning,nbsp;welke het tiende gedeelte van die der hartsactiesnbsp;stroomen bedraagt; de vorm van de details der curvennbsp;is nog van grooter belang dan in het E.C.G.; wat dusnbsp;geldt voor de electrocardiographie geldt asfortiori voornbsp;de electrencephalographie.

De methoden, waarbij de stroom direct uit de schors afgeleid wordt, zijn minder zuiver, omdat er energienbsp;verbruikt wordt, wanneer stroom uit het orgaan zounbsp;worden afgetapt, waardoor de spanning der energiesnbsp;bron daalt. De stroomscurve wordt bovendien hierbijnbsp;vervormd daar de verschillende weefsellagen, die denbsp;stroom doorloopt, een verschillenden specifieken Ohmsnbsp;schen weerstand hebben.

Voor den lezer, die belang stelt in de theoretische bijzonderheden door Koopman en Hoelandt (16) in eennbsp;publicatie medegedeeld, wordt aan het bovenstaandenbsp;nog het volgende toegevoegd:

15

-ocr page 20-

De po'tenitialen, welke van de grijze hersenschors, worden afgeleid, wisselen periodiek van richting en .amplitudo^grootte; aildns zijn hetnbsp;wisselstroomen, welke een bepaalde frequentie bezitten-.

Er zijn slechts twee manieren om deze energie af te leiden;

1) nbsp;nbsp;nbsp;door middel van oondensatorelectro-den,

2) nbsp;nbsp;nbsp;door directe afleiding van stroom of spanning.

ad 1) Hierbij stellen wij voorop, dat de electrische energie van de grijze hersenschors zich langs den weg der capaciitieve koppe«nbsp;ling -met de spierlaag op de schedel overplant; daar de spiersnbsp;laag een bepaalden electrischen weerstand heeft, zal hier eennbsp;verdeeling der potenitialen plaats vinden.

Aangenomen, dat de energie zich oapacitief overplaint, dan zal deze weer door middel van .oondensatorelectroden afgeleidnbsp;kunnen wo-rden.

IDeze capacitieve energieooverdracht hangt echter weer van een ’mathematische formule af, waaruit terstond volgt, dat denbsp;weerstand van -een condensator in een wisselstroomveld o-msnbsp;gekeerd evenredig is met de frequentie, m.a.w. bij lagernbsp;wordende frequentie wordt de bedoelde weerstand naar versnbsp;houding grooter en omgekeerd.

In het E.E.G. gaat bet echter om laagdrequentesstroomen, zoodat het uitgesloten is., dat -de energie door middel vannbsp;condensiatorelectroden wordt afgeleid,nbsp;ad 2) De grijze hersenschors wordt omgeven door weefsellagen,nbsp;welke een verschillenden specifiök-en weerstand 'be.bben; te om*nbsp;derscheiden zijn: de hersenschors, die hersenvliezen, -de tabulanbsp;interna, de diploë, de tabula externa., en de harde hoofdhuid.nbsp;Al deze lagen geleiden meer of minder gemakkelijk den elec«nbsp;trischen stroom. De spanning verdeelt zich dan ook opnbsp;een wijze, alsof de betreffende lagen weerstanden zijn, welkenbsp;aan een einergiebron parallel geschakeld zijn. Onderzoek -dernbsp;verschillende lagen bij het dierexperiment toonde aan, datnbsp;de verschillende curven synchroom verloopen.

Verder bleek, dat de spanningen in de verschillenide lagen congruent zijn; had men nu gebruik gemaakt van een appa»nbsp;ratuur, welke stroom ontneemt aan de .energiebron door haarnbsp;eigen weerstand, dan zou deze weerstand natuurlijk een versnbsp;andering in de spanningsverdeeling in de tusschen de elec=nbsp;tro-den iiggende lagen tengevolge -gehad hebben. Deze ver*nbsp;andering zal grooter worden al naar gel-aing de weerstand vannbsp;den meetkring kleiner wordt. M-en m-oet hierbij ook rekeningnbsp;houden met den .overgan-gsweerstand bij de plaatsen vannbsp;afleiding.

Tönnies heeft in het „Journal für Psychologie und Neurologie” een theoretische uiteenzetting van de mosnbsp;gelijke energiesverdeeling gegeven, en deze aan de handnbsp;van een schema van de Aequipotentiaallijnen toegelicht,nbsp;de . lezer zij hier naar deze uiteenzetting verwezen (i^).nbsp;Aan het bovenstaande kan nog de opmerking wordennbsp;toegevoegd, dat het uit technischsphysikalisch standsnbsp;punt niet juist kan zijn eenerzijds van een of andernbsp;punt van de grijze hersenschors af te leiden en andersnbsp;zijds van het oog.

16

-ocr page 21-

Hierdoor zullen steeds grootere of kleinere potent tiaalverschuivingen optreden, tengevolge van het onder»nbsp;scheid in specifieken weerstand van de tusschenliggendenbsp;weefsels.

Beschouwt men n.1. de grijze hersenschors als energie» bron, dan liggen de verschillende weefseldeelen alsnbsp;voorschakelweerstand met haar in serie, elk weefseldeelnbsp;heeft echter, gelijk gezegd, een specifieke geleidbaar»nbsp;heid, zoodat hierdoor potentiaal»verschuivingen totnbsp;stand komen.

De methode van Berger om de electro»biologische actiestroomen te registreeren moet dan ook wel als denbsp;juiste beschouwd worden, daar de gezamenlijke weef»nbsp;seldeelen weerstanden zijn, die parallel aan den meet»nbsp;kring geschakeld zijn en aldus het opnemen van zuiverenbsp;spanningscurven niet verstoren.

§ 6. De versterkenoscillograaph.

Sedert men in de electro»techniek beschikt over de z.g.n. versterkingslampen (of radio»lampen), die in denbsp;radio»techniek worden toegepast, is men in staat denbsp;uiterst zwakke electro»biologische actiestroomen pri»nbsp;mair duizendvoudig te versterken; hierdoor is hetnbsp;mogelijk geworden voor de meting van deze uiterstnbsp;zwakke wisselstroomen gebruik te maken van mindernbsp;gevoelige, doch daardoor kleinere en lichtere galvano»nbsp;meters.

Dit is aanleiding geweest tot het bouwen van het draagbare model van de electro»cardiograaph.

De constructie van de radiolamp berust op de eigen» schap, dat metaaloppervlakten bij verhitting electronennbsp;uitzenden. Indien men nu in de nabijheid van dit ver»nbsp;hitte metaal (cathode) een metalen plaat (anode) brengt,nbsp;welke t.o.v. het verhitte metaal een positief spannings»nbsp;verschil heeft, worden de electronen naar de plaat ge»nbsp;trokken. Er ontstaat een electronen»stroom. Teneindenbsp;nu een practische vorm van uitvoering te vinden, con»nbsp;strueert men het te verhitten lichaam als een gloeidraadnbsp;van een lamp en verwarmt men den gloeidraad elec»

17

-ocr page 22-

trisch. Het geheel wordt dan in een luchtledige glazen of metalen ballon ingesmolten, o.a. om oxidatie vannbsp;den gloeidraad tegen te gaan. Een radiolamp, welke, alsnbsp;boven beschreven, slechts 2 electroden bezit, heeft denbsp;eigenschap, dat ze, op geschikte wijze daartoe aangesnbsp;sloten, slechts in één richting, n.1. van anode naarnbsp;cathode, stroom doorlaat. Wordt dus een wisselstroomnbsp;door een dergelijk apparaat geleid, dan laat het slechtsnbsp;den stroom in één richting door en werkt het dus alsnbsp;gelijkrichter.

Naast de toepassing als een gelijkrichter en als detec« tor vindt de lamp toepassing als versterker. Als mennbsp;n.1. tusschen anode en cathode een metalen gaas ofnbsp;geperforeerde plaat, gewoonlijk rooster genaamd, aan;nbsp;brengt, dan zal een deel der electronen op dit roosternbsp;neerslaan. Hierdoor remt de electrische stroom zich;nbsp;zelf af. Geeft men anderszijds dit rooster een zekerenbsp;spanning, dan zal deze spanning eveneens invloed gaannbsp;uitoefenen op den electronemstroom en dus op hetnbsp;spanningsverschil tusschen anode en cathode. Is denbsp;lamp goed geconstrueerd, dan zijn eventueele spannings;nbsp;variaties aan de anode belangrijk grooter, dan die opnbsp;het rooster, welke ze veroorzaken. De spanningsvaria;nbsp;ties op het rooster worden dus versterkt. De lampnbsp;werkt als versterker.

Ter technische volmaking worden nog vaak hulp; roosters ingebouwd, welke alle verschillende functiesnbsp;hebben; naar hun aantal spreekt men van dioden, trio;nbsp;den, penthoden, enz. (Dubois).

§ 7. De electrencephalograaph van Koopman en Hoelandt.

Bij al mijn onderzoekingen werd van dit instrumen; tarium gebruik gemaakt.

Om een electrencephalograaph te construeeren, welke eenvoudig in haar gebruik is en niet zoo buitengewoonnbsp;kostbaar als de spannings;oscillograaph, die Berger ge;nbsp;bruikte, maakten Koopman en Hoelandt gebruik vannbsp;het draagbare model van de electro;cardiograaph van

18

-ocr page 23-

Siemens en Halske (transportable 5jeméns=Versterker ElectrOïCardiograaph) (l^) (Fig. 2).

Deze electro=cardiograaph is een drielampssversters ker. Hoewel de eigenfrequentie en de insteltijd (8 mil.nbsp;sec.) van den galvanometer toereikend waren voor denbsp;frequentie van de hersenstroomen, was de meetgevoesnbsp;ligheid van het instrumentarium, echter niet grootnbsp;genoeg. Om deze meetgevoeligheid te verhoogen werdnbsp;door de genoemde constructeurs een vóórversterker versnbsp;vaardigd, die, gebouwd in een metalen doos, op eenvousnbsp;dige wijze op de contacten van de versterker electrosnbsp;cardiograaph kan worden gemonteerd; hierdoor wordtnbsp;de gevoeligheid van dit instrument zoodanig verhoogd.

19

-ocr page 24-

dat zij met die van Berger s instrumentarium overeem stemt 1) (Fig. 3 en 4).




Fig. 4. De elcctrocardiograaph -omgebouwd in eleotrencephalograaph.

Fig. 5 geeft een sehematisch beeld van het proces van afleidingsversterking^meeting en registratie der electro?nbsp;biologische actiestroomen van de hersenschors vannbsp;den mensch.

a is de patient, bij wien twee electroden zijn aan?

1) Het -voorversiterker apparaat wordt in de werkplaatsen van de N.V. Almara te Amsterdam (filiaal van de SiemenssReinigersWerkenbsp;A.G. Berlijn) vervaardigd.

20

-ocr page 25-

gelegd; de twee electroden zijn bevestigd frontaal bij de haargrens en occipitaal op de kruin; al is een één=nbsp;lampswóórversterker; b is de kiessschakelaar (van denbsp;electrojcardiograaph), ingeschakeld volgens de eerstenbsp;afleiding; c is de drielampswersterker; d is de batterij;nbsp;e is de galvanometer; f is de spiegel op de galvanosnbsp;metermaald.

Het optische systeem bestaat uit een lichtbron (g) met een lens (h), die het licht centreert op het galvano;nbsp;meterspiegeltje en het tijdschrijver^spiegeltje; de terug?nbsp;gekaatste lichtbundel passeert de lens (i), welke dezenbsp;centreert op de film (j); vóór de lens (i) passeert denbsp;lichtbundel een prisma (k); hierdoor wordt een deelnbsp;van het licht naar boven geworpen en wordt door denbsp;lens (1) gecentreerd op het matglaasje (m), dat zichnbsp;bevindt op het schakelbord. In dit matglaasje ziet mennbsp;dus tijdens de opname een trillend lichtpunt, dat eennbsp;beeld geeft van de amplitudo, doch vooral bestemd isnbsp;om te kunnen zorgen, dat de lichtbundel niet buitennbsp;de grenzen van de film, valt. Hiertoe dient de handgreepnbsp;op het schakelbord, waarmede men de galvanometer in

21

-ocr page 26-

zijn geheel in dien stand kan draaien, dat de weerkaatste lichtbundel steeds op de film gecentreerd is.

Naderhand werd op het instrument nog een tijdmar^ keeringsinrichting gebouwd. Hiermede is het mogelijknbsp;den patient of den proefpersoon een willekeurige priksnbsp;kei, (b.v. een lichtprikkel) te geven, waarbij de reactie*nbsp;tijd van den patient met exacte juistheid op de curvenbsp;wordt gemarkeerd, terwijl de reactietijd van den experi*nbsp;roentator volkomen wordt uitgeschakeld. Hiertoe werdnbsp;een eenvoudige, volkomen doeltreffende, oplossing ge*nbsp;vonden: op de film bevindt zich onder de opgenomennbsp;curve steeds een rechte lijn, waaraan men herkennennbsp;kan, dat de curve op de juiste wijze, d.w.z. niet onderste*nbsp;boven, wordt bekeken. Door aan een kleinen hefboomnbsp;te draaien wordt de genoemde rechte lijn onder denbsp;curve onderbroken en op hetzelfde moment wordt dennbsp;proefpersoon een uitwendigen prikkel gegeven, doordatnbsp;door het draaien aan het hefboompje tevens een elec*nbsp;trisch lampje, of een schelsignaal enz., in werkingnbsp;wordt gebracht.

22

-ocr page 27-

III.

METHODIEK (Vervolg).

Enkele raadgevingen gegrond op de ervaring.

§ 8. De electroden.

Hiertoe werd practisch steeds gebruik gemaakt van zilveren plaat^electroden, ter grootte van 2’/2 X 3'/2 em.nbsp;De electroden zijn met linnen omwonden.

Gedurende de jaren, dat ik mij met het electrence^ phalographisch onderzoek bezig houd, werden de plaat«nbsp;electroden op verschillende wijze bij den proefpersoonnbsp;of den patient aangelegd.

Aanvankelijk werd langen tijd gewerkt met een linnen motorkap, waarin de twee electroden op de plaats vannbsp;voorhoofd en kruin werden aangebracht, terwijl eennbsp;rubber spons je er voor zorgde, dat zij stevig genoegnbsp;werden aangedrukt. Deze methode had het nadeel, datnbsp;de motorkap op verschillende maten van schedel nietnbsp;gemakkelijk paste; een ander zeer belangrijk nadeelnbsp;was, dat de zoutoplossing, waarmede de twee electrosnbsp;den bevochtigd worden, tenslotte door het linnen vannbsp;de kap in elkaar vloeide, waardoor de geheele kapnbsp;geleidend werd.

Na verschillende andere methoden gedurende eenigen tijd te hebben geprobeerd, wordt nu reeds sedert langennbsp;tijd met volkomen tevredenheid gebruik gemaakt vannbsp;een stevigen rubberband, welke om. het hoofd wordtnbsp;gebonden, zonder krachtig aan te spannen. De sluitingnbsp;geschiedt tot nu toe verreweg het gemakkelijkst metnbsp;stevige manchetknoopen, die het eene eind met hetnbsp;andere verbinden door een drukknoop.

Door een aantal van deze knoopen naast elkander op

23

-ocr page 28-

een afstand van 2 cm. in de twee uiteinden van den rubberband aan te brengen, bleef de band geschikt voornbsp;alle maten van schedel, zonder dat de sluiting bemoei*nbsp;lijkt werd. Een tweede rubberband wordt in de mediaan*nbsp;lijn over de schedel gespannen van frontaal naar occi*nbsp;pi taal; voor de neurologische diagnostiek worden o.a.nbsp;twee banden van frontaal naar occipitaal gespannen,nbsp;om de productie van actie*stroomen in de beide bemi*nbsp;spheren met elkaar te kunnen vergelijken. De verschil*nbsp;lende electroden hebben elk een afzonderlijk snoer, vannbsp;ongeveer '/a mtr. lengte, aan welks uiteinden een sluitingnbsp;bevestigd is, gelijk men uit gewone stopcontacten kannbsp;nemen. Het begin van het snoer naar het instrumen*nbsp;tarium is voorzien van den stekker.

§ 9. De kooi van Faraday.

Behalve dat men de beschikking heeft over een goed instrumentarium bleek in het begin van het onderzoek,nbsp;dat er nog aan talrijke bijkomstige voorwaarden vol*nbsp;daan moet worden, willen de experimenten slagen.

Wanneer men werkt in een groote kliniek, waar den geheelen dag, ook ’s avonds, bedrijvigheid heerscht, zijnnbsp;het allereerst de geluiden, die het onderzoek storen.nbsp;Elk geluid is een ongewenschte zintuigprikkel, welkenbsp;het resultaat van het onderzoek vertroebelt.

Vervolgens zijn het de electrische invloeden uit de omgeving, welke den experimentator voortdurend aisnbsp;een onberekenbaren vijand belagen.

Afgezien van de talrijke electrische instrumenten in

1, 1.

»¦ j..................... - nbsp;nbsp;nbsp;‘-f-T—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- —

hH'if, h 1 i id i- :.'.' ö'

V . 1 nbsp;nbsp;nbsp;'

• I

Fig. 6.

24

-ocr page 29-

een kliniek, zijn het de wisselstroominvloeden van het lichtnet, waartegen men zich moet verdedigen.

Fig. 6 is een curve, die men verkrijgt, wanneer een wisselstroomdnvloed in de nabijheid is.

Men plaatse dus den patient of proefpersoon in een kamer, waar hij niet door extra geluiden wordt ge«nbsp;prikkeld.

Om de wisselstroomsinvloeden uit de omgeving tegen te gaan verricht men het onderzoek bij voorkeur in denbsp;avondmren, althans wanneer men in een ziekenhuisnbsp;werkt. Steeds wordt gebruik gemaakt van de z.g. kooinbsp;van Faraday. Hiertoe dient een houten geraamte vannbsp;2 X 2 X l'/2, bespannen met fijnmazig ijzeren gaas. Denbsp;kooi dient gemakkelijk uit elkaar te kunnen worden gesnbsp;haald. Zij moet steeds zoo hoog zijn, dat zoowel patientnbsp;als onderzoeker er gemakkelijk rechtop in kunnennbsp;staan. Ook de deur mag niet noodzakelijk maken, datnbsp;zij zich buigen omi de kooi binnen te gaan.

Duidelijk heb ik ervaren, dat proefpersonen en vooral patiënten onrustig zijn in een te lage kooi; dit vertroesnbsp;belt begrijpelijkerwijze de resultaten van het onderzoeknbsp;volkomen.

Een betere oplossing is, dat in de muren van het vers trek, waarin de patient of de proefpersoon geplaatstnbsp;wordt, het ijzeren gaas is ingemetseld. Door toevalligenbsp;omstandigheden beschik ik reeds sedert een zeventalnbsp;jaren over een dergelijk vertrek, door nieuwbouw vannbsp;het ziekenhuis. In de aangrenzende kamer staat hetnbsp;instrumentarium; door een klein gat in den muur loopennbsp;de kabels van de electroden naar het meetinstrument.

Een kooi, gelijk boven beschreven, is ideaal. Toch moet opgepast worden, de omstandigheden a.h.w. nietnbsp;té ideaal te maken. Eenigen tijd gebruikte ik voornbsp;het onderzoek een kooi, gelijk bovenbedoeld, waarsnbsp;van de muren zwart geverfd waren, terwijl de deurnbsp;den patient zoodanig isoleerde, dat practisch geennbsp;zintuigsprikkels meer tot hem doordrongen. Deze onsnbsp;natuurlijke toestand geeft een E.E.G., dat eigenschappennbsp;vertoont, welke ook in pathologische gevallen voorsnbsp;komen (zie later § 25).

25

-ocr page 30-

§ 10. Het ophergen der E.E.G.’s.

Zoolang men nog niet besehikt over een zeer groot aantal E.E.G.’s is het nog mogelijk deze in hun geheelnbsp;in opgerolden vorm te bewaren. Tot zoolang wordt mennbsp;nog niet al te veel geïrriteerd door het telkens moetennbsp;afrollen, en vooral telkens weer moeten oprollennbsp;der films.

In het bijzonder wanneer het onderzoek niet uitsluis tend meer van experimenteelen aard is, is een eenvousnbsp;dige, overziehtelijke methode van opbergen gewenscht.nbsp;Vooral voor de diagnostiek vond ik tenslotte een n.m.m.nbsp;ideale methode door gebruik te maken van albumsnbsp;bestemd voor de z.g. Contax=fotografie, door Zeiss innbsp;den handel gebraeht. Deze bevatten ook een zeer goednbsp;bruikbaar register. Thans zijn zij door de tijdsomstan;nbsp;digheden helaas niet meer te verkrijgen. Elk blad vannbsp;deze album, gemaakt van een dubbel vel ealqueerpapiernbsp;(dporziehtig papier), bevat zes vakken van de breedtenbsp;der films, waarin een filmstrook geschoven kan worden,nbsp;welke een lengte heeft overeenkomend met 5'/2 sec.nbsp;opname (bij normale papiersnelheid van een Siemenssnbsp;electrocardiograaph). Elk album kan 150 filmstrookennbsp;bevatten. Een belangrijk voordeel is, dat men het E.E.G.nbsp;in ’t vervolg kan bestudeeren, zonder dat men het uitnbsp;het album verwijdert, terwijl men dan bovendien ooknbsp;de aanteekeningen achterop de film, kan lezen. Eennbsp;geduldige hand maakt een dergelijk album na, zoolangnbsp;dit noodig zou zijn.

In bet hoofdstuk over bet gebruik van het E.E.G. bij het stellen of steunen eener diagnose, wordt de vraagnbsp;behandeld of het gewenscht is hiertoe een korte film?nbsp;strook, of noodzakelijk is hiertoe een lange filmstrook,nbsp;als E.E.G. van den patient, op te nemen.

Overigens moge ik ieder, die bet plan beeft de elecs trencephalographie practisch te beoefenen, met nadruknbsp;adviseeren de ontwikkelde films nooit op te rollen!nbsp;Hecht geen waarde aan films, die enkele meters langnbsp;zijn. Indien een film van 5 M. lengte belang heeft, dan

26

-ocr page 31-

kan men zich ook niet met een van minder dan 10 M. lengte tevreden stellen.

N.m.m. is de beste methode zich van den aanvang af te wennen aan versneden films. Beter 150 korte film?nbsp;strooken in één album., dan 9 films van 5 M. af? ennbsp;oprollen met twee handen.

Verbetering der apparatuur, gelijk in het volgende hoofdstuk beschreven is, maakt het mogelijk óf doornbsp;oscilloseopie elk belangwekkend moment vast te leggen,nbsp;óf door het meermalen gebruiken van een en dezelfdenbsp;film.

27

-ocr page 32-

IV.

METHODIEK (Vervolg).

Uitbreiding van het instrumentarium.

§ 11. Cassette voor versnelde film.

In de standaardscassette loopt de film 3.5 cM. p. sec.

Koopman verbeterde in 1937 het instrumentarium door een extra cassette, waarin de film met grooterenbsp;snelheid (10 cM. per seconde) loopt.

Hiermede werd het mogelijk het E.E.G. graphisch en mathematisch te analyseeren.

§ 12. Electrencephaloscopie.

De Siemens^electrocardiograaph, welke door Koop^ man en Hoelandt tot electrencephalograaph werdnbsp;versterkt, was het z.g. „draagbare model”. De draag*nbsp;baarheid geeft den cardioloog mogelijkheden, welkenbsp;den encephaloog voorloopig niet interesseeren.

Niet profiteerend van de voordeelen der draagbaar* heid, zijn deze voor hem. juist nadeelen. In figuurlijkennbsp;zin schuilen deze nadeelen in de strenge beslotenheidnbsp;der ijzeren doozen, daar de voordeelen er in den werke*nbsp;lijken zin des woords zoodanig in verscholen zijn, datnbsp;ze voor de electrencephalographie uiterst moeilijknbsp;vruchtbaar te maken zijn, zonder de strenge besloten*nbsp;heid der ijzeren doozen te kwetsen.

Terwijl het object der electrocardiographic meer statisch is, is dat der electrencephalographie meernbsp;dynamisch. Het E.E.G. toont een voortdurende wijzi*nbsp;ging in amplitudo, frequentie en phase der sinus*tril*nbsp;lingen. Wil men de belangrijke wijzigingen gedurendenbsp;een of ander proces vastleggen, dan moet men, gebruik*

28

-ocr page 33-

makende van de draagbare Siemens?Koopmamelec« trencephalograaph, de film gedurende het geheelenbsp;proces laten draaien. Het proces van een normale dosisnbsp;scopolaminsmorphine op de hersenen geheel te volgen,nbsp;eischt dan een filmlengte, welke een kilometer benadert.

Voor de electrencephalographie heeft het draagbare model het nadeel, dat niet de oscilloscopie, doch denbsp;oscillographie primair is.

Uit deze impasse komt men slechts door een methode, waarmede men in staat is de electrobiologische curvennbsp;permanent gedurende het geheele proces met de oogennbsp;te volgen, zoodat de filmmotor wordt aangezet op hetnbsp;moment, dat zich een verandering in het E.E.G. abnbsp;speelt. Afgezien hiervan is het van groot belang nauw^nbsp;keurig het tijdstip te bepalen, waarop b.v. een vergifnbsp;zijn invloed doet gelden en of de te verwachten reactienbsp;van den proefpersoon of den patient zich op hetzelfdenbsp;moment manifesteert, misschien ook later, mogelijknbsp;vroeger.

Hierin openen zich reeds perspectieven voor de

29

-ocr page 34-

diagnostiek, daar ziekten hier verandering der verhou? dingen kunnen brengen.

Het gelukte een dergelijke methode uit te werken en practiseh te doen uitvoeren.

Door op het instrumentarium een z.g. draaiende spiegel te monteeren, welke door middel van eennbsp;lenzenstelsel het trillende liehtpunt, dat in gewonenbsp;doen op het matglaasje van het schakelbord van hetnbsp;instrument wordt geprojecteerd, nu in curvewormnbsp;projecteert op een scherm, dat verticaal in de nabijenbsp;heid of horizontaal op het tafelblad naast het instrusnbsp;ment geplaatst is. Bovendien heeft men hierdoor denbsp;gelegenheid de electro^biologische actie der hersenennbsp;te toonen aan een groot aantal belangstellenden tegelijk,nbsp;terwijl de proefpersoon in een belendend vertrek in denbsp;Faradaysche kooi ligt.

Voor de montage van de oscilloscoop was slechts noodig het instrumentarium in zooverre aan te tasten,nbsp;dat het matglaasje van het schakelbord moest ver«nbsp;wijderd worden. 1)

Doordat het beeld zich voortdurend over het scherm verplaatst, hetgeen nog onrustiger wordt, indien mennbsp;met den gewonen handgreep tracht het beeld binnen denbsp;grenzen te houden, die overeenkomen met de grenzennbsp;op het matglaasje, is het practiseh niet mogelijk denbsp;belangrijke verschijnselen te constateeren, zonder versnbsp;dere hulpmiddelen.

Deze middelen kan men kiezen uit de meest eenvous dige tot de meest verfijnde.

Eerstens laat men de handgreepscorrectie achterwege. Het meest eenvoudige middel is verder het schilderennbsp;van lijnen op het scherm met lichtgevende verf, of,nbsp;indien deze niet voldoende lichtgevend is, het beschik

1) De oscilloscoop zal in definitieven vorm, geheel aangepast aan het instrumentarium, door een instrumentmaker worden veivaarsnbsp;digd. Hierbij wordt beoogd de oscilloscopiscbe onderdeelen in tenbsp;bouwen in een cassette, zoodat op de plaats van de cassetteshandsnbsp;greep op het schakelbord een matglazen ruitje wordt gemonteerd,nbsp;waarop aan den onderkant de curve wordt geprojecteerd. Door ditnbsp;ruitje eruit te schuiven kan de curve met een kleinen spiegel, gemonsnbsp;teerd in een hoek van 45 graden, op een grooter scherm geprojec=nbsp;teerd worden, ter demonstratie.

30

-ocr page 35-

deren van een matglazen ruit met witte dekverf, waarbij genoemde lijnen worden uitgespaard en doornbsp;een lichtbron onder het matglas, duidelijk zichtbaarnbsp;worden.

Men laat dus den handgreep zooveel mogelijk los. De grenzen van bet scherm zullen, indien het scherm dichtnbsp;bij het instrument staat, de bewegingen van het beeldnbsp;niet spoedig beperken.

Niet onmogelijk is, dat de electrocardiographic het niet noodzakelijk maakte, dat in het instrument bijzon^nbsp;dere maatregelen werden genomen om, de stoornis,nbsp;welke de beweging van het lichtbeeld door de bewegingnbsp;van den patient maakt, tegen te gaan. In de toekomstnbsp;zou, met het oog op de electrencepha'lographie, eennbsp;dergelijke verbetering zeer waardevol zijn.

Meer verfijnde middelen, om alle belangrijke vers schijnselen te constateeren, kan men zich op allerleinbsp;wijzen denken. Het gebruik van de foto^electrische celnbsp;geeft hier meerdere mogelijkheden.

§ 13. De film zonder eind.

Een tweetal andere methoden om besparing van film? materiaal te verkrijgen, zijn reeds geprojecteerd. Dezenbsp;methoden bereiken deze besparing door elke film meer?nbsp;dere malen te gebruiken. Voor de eerste is noodig, dat,nbsp;wanneer in het verloop van het proces een gewone filmnbsp;van 15 Meter is verbruikt, terstond door middel vannbsp;een tweede cassette een tweede film wordt ingezet. Isnbsp;deze afgelopen, dan wordt de eerste film, in de donkerenbsp;kamer teruggerold in den ouden toestand, opnieuw gesnbsp;bruikt. De lichtbundel, welke op de film valt, wordt nunbsp;voor de tweede belichting regelmatig onderbrokennbsp;door een ronde, draaiende schijf, welke op regelmatigenbsp;afstanden een opening bevat. Deze ronde schijf wordtnbsp;op de cassette gemonteerd en aangedreven door dennbsp;filmmotor. Door gebruik van meerdere schijven is denbsp;ononderbroken curveslijn meermalen te veranderen innbsp;een gebroken curveslijn; het bekende morsessysteemnbsp;dient hier tot voorbeeld. Het bleek mij, dat een vijftal

31

-ocr page 36-

curven, door elkander loopend, nog gemakkelijk te volgen zijn, vooral wanneer men gebruik maakt van denbsp;groote papierssnelheid en de aard der curve zich ernbsp;toe leent.

Op de tweede plaats heb ik, omdat in de gebroken lijn niet alle op de curve gesuperponeerde trillingennbsp;zichtbaar zullen zijn, reeds een methode in teekeningnbsp;gebracht, waarbij gebruik gemaakt wordt van een film«nbsp;strook, die geschikt is voor kleurendruk. Men kan zichnbsp;een ronde houten schijf of wiel denken van de breedtenbsp;van de filmstrook. Door uit bedoeld afdrukpapier eennbsp;strook te vervaardigen, even breed als de gewone filmnbsp;en even lang als de omtrek van de ronde schijf, kannbsp;men deze strook op de draaiende houten schijf mon^nbsp;teeren om aldus een film zonder eind te verkrijgen.

Terwijl de eerste methode slechts een kleine appa^ ratuur op de cassette vereischt, vereischt de kleuren^nbsp;druk een werkelijke aantasting van het instrument; innbsp;zooverre toch slechts, dat achter de plaats, waar de filmnbsp;door het lichtpunt wordt belicht, een luikje gesnedennbsp;wordt in den wand van de ijzeren doos; een lenzenstelselnbsp;zorgt er voor, dat het lichtpunt geprojecteerd wordtnbsp;op de draaiende houten schijf, welke vlak achter hetnbsp;bedoelde luikje geplaatst wordt.

De techniek der kleuremfotographie vereischt enkele speciale détails (o.a. filters), welke op de juiste plaatsnbsp;gemonteerd worden.

De houten schijf wordt voortbewogen door den film= motor, of een tweeden gramophoon^motor.

Worden in plaats van gebroken curveslijnen, ges kleurde ongebroken curveslijnen gebruikt, dan heeftnbsp;men hiermede een methode, welke het volgen der doorsnbsp;elkandersloopende lijnen zeer vergemakkelijkt.

Overigens kan in bepaalde gevallen gewenscht zijn, dat een langdurig proces in zijn geheele verloop wordtnbsp;vastgelegd. Door de twee methoden te combineerennbsp;geschiedt dit op een betrekkelijk kleine kleurensfilmsnbsp;strook.

Automatische wisseling der verschillende materialen is een illusie, welke minder fantastisch is, dan de vroes

32

-ocr page 37-

gere illusie, dat de electrencephalographie nog eens gebruikt zou worden voor de diagnostiek in de psychia?nbsp;trisehe en neurologische kliniek.

en psychogalvanisch

§ 14. Electrencephalographie reflexphaenomeen.

Het experimenteel onderzoek leverde meer dan eens resultaten op, welke aantoonden, dat veranderingen innbsp;het E.E.G. een zeker parallelisme met het psychogalvasnbsp;nisch reflexphaenomeen demonstreerde. Daar men hetnbsp;bestaan van een regulatiecentrum voor de P.G.R. innbsp;het diëncephalon aanneemt is een dergelijk parahnbsp;lelisme verklaarbaar, gezien de belangrijke rol, welkenbsp;het diëncephalon speelt in de reguleering der electro^nbsp;biologische verschijnselen van de hersenschors.

In bepaalde gevallen, waarin nml. een dergelijk parah lelisme behoort te bestaan, zal een stoornis in dit parahnbsp;lelisme kunnen duiden op een aandoening van denbsp;hersenschors. Door een of meer experimenten zal dezenbsp;stoornis dan moeten worden geconstateerd.

Het bovenstaande maakt het wenschelijk de apparas tuur aan te vullen met een instrumentarium voor regis^nbsp;tratie van het psychogalvanisch reflexphaenomeen. Metnbsp;behulp van een eenvoudige brug van Wheatstone is denbsp;electrencephalograaph te veranderen in een dergelijknbsp;instrumentarium.

Er was nog geen gelegenheid de nieuwe mogelijk# heden, hierdoor geboden, voldoende uit te werken omnbsp;de resultaten te vermelden; dat zich hier bijzonderenbsp;perspectieven bleken te openen is een resultaat, datnbsp;reeds waard is te vermelden.

33

-ocr page 38-

EERSTE DEEL.

ALGEMEENE ELECTRENCEPHALOGRAPHIE

V.

DE ELECTRO.BIOLOGISCHE FUNCTIE VAN DE HERSENSCHORS.

(DE ALPHA.GOLVEN.)

§ 15. Enkele historische gegevens.

Reeds in de laatste decenia der vorige eeuw zijn er' onderzoekers geweest, die van de hersensehors vannbsp;dieren electrische stroomen wisten af te leiden, welkenbsp;zij aantoonden met gevoelige galvanometers.

Tot hen behooren Caton (^®), Fleischl von Marxow (19), Beek (20) en Cybulski (2i). De stroomschomme?nbsp;lingen, welke zij vonden, waren onafhankelijk van dennbsp;pols en de ademhaling. In 1912 slaagde Kaufmann er innbsp;stroomen af te leiden van de schedelbeenderen vannbsp;dieren (i^).

Neminski, die in 1925 het eerst onderzoekingen deed met den grooten Edelmannsche snaargalvanometer, on^nbsp;derscheidde in de stroomschommelingen golven van 10nbsp;tot 15 per seconde en golven van 20 tot 32 per seconde.

ƒƒ. Berger (Jena), die reeds sedert 1902 gelijksoortige experimenten had gedaan, deed in 1924 zijn eerstenbsp;onderzoek bij menschen; aanvankelijk bij patiënten, dienbsp;wegens een chirurgische indicatie waren getrepaneerd.nbsp;Hij werkte met naaldelectroden en plaatelectroden ennbsp;legde ze aan op verschillende plaatsen; in de schors,nbsp;op de schors, op de dura, op den schedel, terwijl hemnbsp;tenslotte bleek, dat men kon volstaan door ze met eennbsp;vochtige onderlaag te plaatsen op de behaarde hoofd'nbsp;huid. Toen dit laatste ontdekt was, kon pas een aansnbsp;vang worden gemaakt met het eigenlijke electrence^nbsp;phalographische onderzoek bij den mensch. Toen pasnbsp;was men in staat een inzicht te krijgen in de electronbsp;biologische verschijnselen van de hersenschors van den

34

-ocr page 39-

normalen gezonden mensch. Zonder deze mogelijkheid zou men nimmer inzicht verkrijgen in pathologischenbsp;verschijnselen, daar een vergelijk met de normale elec^nbsp;troïbiologische actie ontbrak.

De uitkomsten, welke Berger verkreeg, waren steeds dezelfde.

Reeds vóór 1924, toen Berger bij zijn dierproeven veranderingen aantoonde in de stroomschommelingen,nbsp;wanneer hij uitwendige prikkels gaf (tastprikkels,nbsp;lichtprikkels, enz.) was hem gebleken, dat het nietnbsp;noodig was de electroden te plaatsen in de nabijheidnbsp;van de schorsscentra, welke met de gegeven periferenbsp;prikkels correspondeeren; m.a.w. hij kreeg dezelfde versnbsp;anderingen in de stroomschommelingen onverschillignbsp;waar hij de electroden aanlegde. Later zal blijken, datnbsp;dit feit van fundamenteel belang is.

Berger nam zich tenslotte als gewoonte aan plaats electroden te gebruiken, die hij met een vochtige ondersnbsp;laag bipolair aanlegde: frontaal op de haargrens ennbsp;occipitaal op de kruin.

§ 16. Het normale electrencephalogram.

Sedert Berger in 1924 voor het eerst electrische stroos men afleidde van de hersenschors van den menschnbsp;vond hij regelmatig dezelfde stroomschommelingen.nbsp;Terwijl zijn techniek steeds meer werd geperfectionsnbsp;neerd en hij in 1931 de beschikking kreeg over dennbsp;oscillograaph van Siemens en Halske, werd het beeldnbsp;der curven wel markanter, doch het karakter der stroom,snbsp;schommelingen veranderde niet.

Wat betreft de lengte der golven kon Berger hetzelfde onderseheid maken als Neminski reeds gedaan had bijnbsp;zijn dierproeven. Berger onderscheidt golven van 90 totnbsp;100 milliseconden, overeenstemmend met die van 10—15nbsp;per seconde volgens Neminski en golven van 40—50nbsp;milliseconden (20—32 per seconde volgens Neminski).nbsp;De eerste noemde hij a/p/iasgolven, de tweede betha^nbsp;golven. Het fotografiseh geregistreerde beeld kreeg dennbsp;naam: Electrencephalogram (E.E.G.).

35

-ocr page 40-

Nauwkeurige onderzoekingen wezen uit dat de alphas golven alléén door de grijze hersenschors geproduceerdnbsp;worden. De bethasgolven vond hij overal in het cere=nbsp;brum, ook in de diepere lagen, ook in hersentumoren.nbsp;De bethasgolven veranderen nimmer en Berger be^nbsp;schouwt ze voorloopig als de golven waarin de levens?nbsp;uitingen van het hersenweefsel zich manifesteeren,nbsp;terwijl ze met de psychophysische processen in engerennbsp;zin niets te maken hebben. Hierna nam Berger als werk?nbsp;hypothese voor zijn verdere onderzoekingen aan, dat denbsp;alphaigolven de begeleidingsverschijnselen zijn van denbsp;bijzondere functie van de hersenschors, m.n. die mennbsp;als psychophysische aanduidt.

Terwijl de lengte der alpha?golven bij normale per? sonen geen wijziging ondergaat onder invloed van denbsp;psychophysische processen, zijn het de spanningsver^nbsp;schillen welke ten nauwste met deze samenhangen.

Schematisch kan een E.E.G. als volgt worden weer?


De betha?golven zijn op de alpha?golven gesuper? poneerd. De ruimte tusschen twee verticale lijnen komtnbsp;overeen met 1/20 seconde. Bij het pijltje is er sprakenbsp;van een lagere spanning (spanningsverval), want denbsp;spanningsverschillen uiten zich in de verschillen dernbsp;amplitudo’s.

Fig. 8 en 9 geven het E.E.G. van twee normale ge? zonde proefpersonen, bij wie uitwendige prikkels zoo?nbsp;veel mogelijk vermeden werden. Men onderscheidtnbsp;duidelijk de alpha?golven en de gesuperponeerde betha?nbsp;golven. Deze curven vertoonen op bepaalde puntennbsp;onderlinge verschillen en zijn elk op zich onregelmatig

36

-ocr page 41-

in haar verloop. In deze verschillen en onregelmatigi heden uiten zich spanningsverschillen in de hersensnbsp;schors. In de volgende paragraphen zullen wij een nadernbsp;inzicht krijgen in hun oorsprong en beteekenis.

De figuren 7 en 8 vertoonen ook punten van overeen^ komst, waarvan er één van primaire beteekenis is. Waar


het nl. curven zijn van normale menschen, moet de gemiddelde lengte der alpha^golven 90—100 milliseconsnbsp;den (1/10 seconde), zooals Berger aangeeft, bedragen,nbsp;wil men er zeker van zijn, dat men een menschelijknbsp;E.E.G. heeft afgeleid. Op de film beteekent de tusschensnbsp;ruimte tusschen twee verticale lijnen een tijdsduur vannbsp;1/20 seconde; op elke cm. filmlengte zijn er 6, dus elke

*

-J. nbsp;nbsp;nbsp;y.


¦VvA


Mr


Fig. 9.

cm. komt overeen met 6/20 is gelijk 3/10 seconde. Op elke cm. filmlengte tellen we nu gemiddeld 3 alphasnbsp;golven, zoodat dus de gemiddelde lengte 1/10 secondenbsp;bedraagt.

Voor de alpha^golven in het E.E.G. van den mensch is de frequentie van 10 per seconde karakteristiek.

37

-ocr page 42-

§ 17. De invloed van zintuigprikkels op het E.E.G.

Terwijl onder normale omstandigheden het E.E.G. van gezonde personen voortdurend spanningsverschihnbsp;len vertoont, krijgt men markante spanningsverschillennbsp;te zien wanneer opzettelijke zintuigprikkels worden toe=nbsp;gediend. Berger s onderzoek naar den invloed van zimnbsp;tuigprikkels op het E.E.G. had een verrassend resultaat:nbsp;De alphasgolven, de begeleidingsverschijnselen van de

iffiifiaieeiif

!•••••••tie •!•§•••§••

' ^


jTFT• i i re i.t • • tJ • t ¥t,tTi

Fig. 11.

psychophysische proeessen, worden niet hooger maar krimpen in.

Hieronder volgen enkele resultaten van eigen on« derzoek:

Fig. 10 is het E.E.G. van een gezonden volwassen man, wien een lichtprikkel werd gegeven. Ik beschikte toennbsp;nog niet over de tijdmarkeerinrichting (welke pas laternbsp;werd ingebouwd). Duidelijk ziet men de inkrimping vannbsp;de alpha^golven; zonder de tijdmarkeering meende iknbsp;toen toch te mogen veronderstellen, dat zich de invloed

38

-ocr page 43-

van den lichtprikkel in genoemde inkrimping manis festeerde.

Toen het E.E.G. van fig. 11 werd opgenomen was de markeerinriehting in het instrumentarium ingebouwd.nbsp;Het E.E.G., waarbij eveneens sprake is van een lieht«nbsp;prikkel, spreekt overigens voor ziehzelf (zie het pijltje).nbsp;Zoowel de inkrimping der alpha^golf als de onderbre*nbsp;king der markeerlijn is duidelijk te zien. Deze opnamenbsp;gesehiedde bij een normale volwassen vrouw.

Fig. 13.

Het E.E.G. van fig. 12 is van een uitgesproken debiele vrouw. De inkrimping heeft hier pas plaats 3/20 secondenbsp;na het geven van den lichtprikkel. Hoewel het niet denbsp;bedoeling is hier te wijzen op bijzondere uitkomstennbsp;in pathologische gevallen, mag ik niet nalaten er evennbsp;de aandacht op te vestigen.

Fig. 13 is het E.E.G. van een psychopathe, met overs gevoeligheid voor zintuigprikkels, welke haar zelfsnbsp;beangstigen; de lange duur van de reactie op den zinsnbsp;tuigprikkel valt hier op.

39

-ocr page 44-

Fig. 15 geeft de reactie op een pijnsprikkel weer. De inkrimping is relatief gering. De tijdmarkeering en dusnbsp;ook de reactietijd is hier onzuiver geregistreerd; hiernbsp;moest ik door iemand worden geassisteerd, die dennbsp;pijnprikkel toediende terstond na het lichtsignaal, datnbsp;wèl door dezen assistent, niet door den proefpersoonnbsp;werd gezien.

Dit geval geeft aanleiding op het volgende te wijzen; De lezer zal hebben opgemerkt, dat op de verschillendenbsp;afgebeelde electrencephalogrammen de inkrimping vannbsp;de alphasgolf wordt voorafgegaan door één groote,nbsp;scherpe amplitudo. Even heb ik gemeend, dat dezenbsp;eveneens was op te vatten als een reactie op den lichts

40

-ocr page 45-

prikkel, m.a.w. dat het psychophysisch proces van den lichtprikkel zich vóór de inkrimping eerst manifesteerdenbsp;in dien eenen grooten uitslag. Later bleek echter, datnbsp;in de gevallen, waarin het lichtsignaal werd gebruikt,nbsp;zonder dat de proefpersoon het licht zag, de bewustenbsp;groote uitslag niet te zien was, wanneer den proefsnbsp;persoon een lichtprikkel werd gegeven met een nietsnbsp;electrische lichtbron. Van dit laatste is ook fig. 9 eennbsp;sprekend voorbeeld.

De conclusie lag voor de hand; die eene groote amplis

•tsiiiitilitit


tudo gesehiedde onder invloed van het batterijtje, welke de energie levert voor het lichtsignaal. Dit batterijtjenbsp;bleek dus een vijand binnen de vesting, waarover innbsp;§ 9 werd gesproken.

Naast den invloed van zintuigprikkels werd door . '¦ Berger ook nagegaan den invloed van andere schorssnbsp;functie’s, m.n. intellectueelen arbeid, gespannen denken,nbsp;enz. Ook hierbij treedt een markante inkrimping dernbsp;alphasgolven op (z.g. concentratiescurve; fig. 16).

Fig. 16 is het E.E.G. bij gespannen denken door een

41

-ocr page 46-

persoon, die van te voren het E.E.G. van figuur 17 vertoonde.

Om tot een juist begrip te komen van den oorsprong en beteekenis van de spanningsverschillen dient hiernbsp;nog eens de aandacht gevestigd te worden op het feit,nbsp;dat het onverschillig is, waar de electroden worden aamnbsp;gelegd. Bij den zintuigprikkel is het niet noodzakelijknbsp;ze te plaatsen in de buurt van de correspondeerendenbsp;centra. In navolging van Berger nam. ik als gewoontenbsp;aan de electroden te plaatsen frontaal op de haargrensnbsp;en occipitaal op de kruin, hoewel ook andere plaatsennbsp;werden gebruikt met volkomen dezelfde resultaten.nbsp;Tusschen de twee polen meet men de spanning van eennbsp;zeer groot deel van de hersenschors en Berger conclu;nbsp;deert dan ook aldus: wanneer het centrum, dat met dennbsp;zintuigprikkel correspondeert, geprikkeld wordt, treedtnbsp;er een spanningsverval op over de geheele rest van denbsp;hersenschors en hij veronderstelde aanvankelijk, dat ditnbsp;spanningsverval ontstaat door een remming, welke vannbsp;het geprikkelde centrum uitgaat.

Wat men bij een zintuigprikkel met het E.E.G. dus meet, is niet een spanningsverandering in het corres^nbsp;pondeerende eentrum, maar een spanningsverval in denbsp;geheele rest van de schors.

Hier mag niet achterwege blijven dezelfde uitspraak van Pawlow te citeeren, als Berger deed in aansluitingnbsp;aan bovengenoemde conclusie’s, daar hij meende, datnbsp;zij overeenstemmen met de wijze waarop Pawlow zichnbsp;uitsprak over het psychophysisch gebeuren: „Wennnbsp;eine Region der Groszhirnrinde über eine optimalenbsp;Erregbarkeit verfügt, in denselben Moment befindetnbsp;sich der ganze übrige Teil der Hemisphere im Zustandnbsp;mehr oder minder herabgesetzter Erregbarkeit”.

§ 18. De invloed van narcotische middelen op het E.E.G.

Bergers hypothese, dat de alpha^golven de begeleis dingsverschijnselen zijn van de bijzondere functie vannbsp;de hersenschors, n.1. die men als psychophysische aans

42

-ocr page 47-

duidt, wordt krachtig gesteund door zijn onderzoeking gen (gepubliceerd in 1931) met vergiften welke de her«nbsp;senschors aangrijpen. Zoo zag hij na het toedienen vannbsp;cocaine een duidelijke verhooging der alpha^golven,nbsp;welke parallel ging met de verhooging der psychischenbsp;prestatie’s. Wanneer hij vergiften toediende, welke denbsp;hersenschors verlammen, m.n. chloroform, aether, morsnbsp;phine, scopolamine en andere specifieke schorsgiften,nbsp;werden de alphasgolven steeds lager om ten slotte tenbsp;verdwijnen.

• ••••••••••••••lt;

Fig, 18.

••••ittittttttt

Fig. 19.

iia«9§8i«a8ettt

Fig. 20.

43

-ocr page 48-

Fig. 18, 19 en 20 is het E.E.G. van een volwassen vrouw, wie scopolamine^morphine werd toegediend. Fig.nbsp;18 is het E.E.G. vóórdat de invloed van de injectie zichnbsp;deed gelden; fig. 19 is het E.E.G. opgenomen toen zijnbsp;bijna sliep, terwijl het E.E.G. van fig. 20 werd opge*nbsp;nomen in slaap.

In 1933 verscheen een van de meest verrassende pu? blicatie’s van Berger. Hierin deed hij mededeelingennbsp;over zijn resultaten met de bekende hersenstamsnarcos

Fig. 21.

\v/

- .!¦

til

Fig. 22.

tica pernocton en evipan; in de toestand van slaap en bewusteloosheid onder invloed van deze middelen wonnbsp;den de alpha^golven, in tegenstelling als bij de schors^nbsp;giften het geval is, in sterke mate verhoogd.

Fig. 21 is het E.E.G. van een volwassen vrouw in normale conditie.

Terstond na deze opname werd haar intraveneus evipan toegediend. Fig. 22 is het E.E.G. opgenomennbsp;toen zij in diepen slaap was. Behalve de zeer hooge

44

-ocr page 49-

amplitldo’s der alpha^golven ziet men in fig. 22 wat Berger noemt de groepvorming; door een overvloedigenbsp;productie vormen zich groepen van onvoltooide alphasnbsp;golven.

I I t • • • • I • • t e • 8 t • @ s • • fl

Fig. 23.

, l/

I • yi • • 9 I • • i-t 0 • • • 0 0 0 • 0 (

Fig. 24.

00000090000000000000'

0 0 0 9 0 0 0 0 0 0 I YTiHTT iTXïTir

Fig. 25.

Fig. 23, 24 en 25 zijn de E.E.G.’s van een anderen patient, wien intraveneus evipan werd toegediend. Denbsp;figuren toonen 3 phasen: bewusteloosheid, het stadiumnbsp;van ontwaken en het ontwaakt zijn.

Dat er een fundamenteel onderscheid bestaat tus« schen den schors^slaap en den hersenstam=slaap is

45

-ocr page 50-

bekend, maar in de vondst van Berger manifesteert zich het bestaan van dit onderscheid op verrassende wijze.

Tot de hersenstammarcotica (ook genaamd subcortis cales, thalamisches of basismarcotica) behooren allenbsp;barbituurzuurwerbindingen o.a. pernocton, evipan, somsnbsp;nifeen, veronal, luminal, rutonal en prominal. Uit hetnbsp;feit, dat onder invloed van deze giften de alphasgolvennbsp;hooger worden, trok Berger de conclusie, dat bijnbsp;uitschakeling van den hersenstam de schors wordtnbsp;ontremd en hij vraagt zich af hoe deze ontremmingnbsp;ontstaat. In dit verband verwijst Berger naar de onder?nbsp;zoekingen van onzen landgenoot Dusser de Barenne (2'^),nbsp;die vond dat, wanneer hij een punt van de motorischenbsp;zóne van de hersenschors van dieren blokkeerde metnbsp;novocaïne, er een groote prikkelbaarheid van dit puntnbsp;ontstond. Dit beteekent, dat de remmende invloeden,nbsp;welke blijkbaar in den thalamus ontstaan, geblokkeerdnbsp;worden. Onder invloed van de barbituurzuur^verbin?nbsp;dingen valt de thalamussremming uit. Dit leidt tot ver?nbsp;hoogde prikkelbaarheid der hersenschors en verklaartnbsp;het ontstaan van de myoklonieën, de motorische onrustnbsp;en ook de epileptische insulten, die men soms na toe?nbsp;diening van een barbituur?derivaat ziet.

In ons land heeft Meerloo (^) speciaal de aandacht gevestigd op deze complicaties bij het gebruik vannbsp;barbituurzuur?verbindingen. Zelf zag ik in de klinieknbsp;een epileptisch insult na een slaapkuur en een epilep?nbsp;tisch insult in een evipan?narcose.

In dit verband vestig ik nog even de aandacht op de myoklonieën, welke zich bij vele normaal gezondenbsp;menschen manifesteeren bij het inslapen. Waarschijn?nbsp;lijk begint de gewone slaap steeds als hersenstamslaap,nbsp;om later in een schors?slaap over te gaan. Het ontremdnbsp;zijn van de schors kan dan aanleiding geven tot denbsp;bewuste myoklonieën („secousses présomniques”),nbsp;welke met een hevige schrik gepaard gaan.

Met recht stelt Berger zich de vraag hoe het mogelijk is dat een ontremming van de hersenschors tenslottenbsp;een toestand van slaap of volkomen bewusteloosheid

46

-ocr page 51-

teweeg brengt. En het antwoord op deze vraag geeft een dieper inzicht in het mechanisme van het bewustsnbsp;zijn. Wij zagen reeds, dat prikkeling van een bepaaldenbsp;zóne van de schors gepaard gaat met remming van denbsp;geheele rest van de schors en Berger concludeert hieruit,nbsp;dat het bewust worden van een zintuigprikkel (dusnbsp;het bewustzijn) een samenwerking is van de prikkelingnbsp;van het correspondeerende centrum en de remmingnbsp;(het niet functioneeren) van de rest van de schorsnbsp;(waarvoor de hersenstam zorg draagt). Het bewustzijnnbsp;pretendeert dus o.a. een relief van potentiaalverschillennbsp;op de schors.

Schakelt men nu de remming van de hersenschors geheel uit door een hersenstam,gift, dan kan er van eennbsp;potentiaal verschil geen sprake zijn en is het bewustsnbsp;zijn opgeheven. Men kan dus het bewustzijn verliezennbsp;óf door het verdwijnen van de schorsfunctie (vergelijknbsp;de chloroformnarcose) óf door een functie van denbsp;schors, die men in zekeren zin ideaal zou kunnennbsp;noemen; er bestaan namelijk geen remmingen, dus geennbsp;potentiaalsverschillen.

§ 19. De invloed van zuurstofgebrek. De hyperventU latie.

Later deed Berger nog een onderzoek naar het E.E.G. onder invloed van zuurstofgebrek (b.v. bij lichtgassnbsp;vergiftiging). Het resultaat was, dat ook hierbij eennbsp;ontremming van de schors plaats vindt en het E.E.G.nbsp;dus hooger alphasgolven vertoont.

Hij herinnert dan ook in dit verband aan het epileps tisch insult na hyperventilatie en concludeert, dat ditnbsp;alles pleit voor de opvatting, dat de hersenstam eennbsp;belangrijke, zoo niet primaire, rol speelt in het onLnbsp;staan van de epilepsie. Onderzoekingen o.a. van Specht,nbsp;Bingswanger en Ziehen, hadden vroeger reeds voornbsp;deze opvatting gepleit. Berger heeft zelfs kunnen consnbsp;stateeren, dat het begin van het epileptiseh insult, vóórnbsp;het intreden van de bewusteloosheid, gepaard gaat metnbsp;een verhooging der alphasgolven. De ontremming van

47

-ocr page 52-

de schors bleek gevolgd te worden door een algeheele remming, m.n. het verdwijnen der alpha^golven (post=nbsp;epileptische slaap).

Tenslotte dient in dit verband nog gewezen te worden op het feit, dat door een flinken uitwendigen prikkelnbsp;b.v. het omsnoeren van den arm, een naderend epilepjnbsp;tisch insult kan voorkomen. Door dezen uitwendigennbsp;prikkel wordt de ontremming vanuit den hersenstam,nbsp;voorkomen. Op het epileptisch insult kom ik laternbsp;nog terug.

48

-ocr page 53-

IV.

DE ALPHA.GOLVEN.

§ 20. Inleiding.

De experimenteele electrencephalographie bij den mensch heeft uit den aard der zaak tot rechtstreeksch,nbsp;zij het ver verwijderd, doel, haar als praetische methodenbsp;van onderzoek bruikbaar te maken voor de differentnbsp;tiaabdiagnostiek, hetzij in de neurologische, hetzij in denbsp;psychiatrische kliniek.

In de allereerste plaats is hiertoe vereischt, dat men een dieper inzicht krijgt in de eigenschappen van hetnbsp;E.E.G. Een oppervlakkige bestudeering van een E.E.G.,nbsp;zoowel van den mensch, als van het dier, laat ons eennbsp;zeer onregelmatige curve zien, waarin op het eerstenbsp;gezicht, naast een redelijke systematiek in de periode,nbsp;althans bij den mensch, geen enkele systematiek innbsp;amplitudo of phase is te constateeren.

Bij het dier blijkt het merkwaardige feit, dat de perioden dezelfde systematiek krijgen als bij dennbsp;mensch, wanneer het dier in hersenstam^slaap wordtnbsp;gebracht.

Door bij het dier speciaal den invloed van het diën; cephalon op de schors uit te schakelen, neemt de schorsnbsp;pas een vrij systematische trillingsfrequentie aan; mennbsp;zou haast zeggen, dat men de dierlijke hersenschors totnbsp;menschelijke hersenschors evolueert, wanneer men hetnbsp;diëncephalon, dat bij het dier de voornaamste plaatsnbsp;in het centrale zenuwstelsel inneemt, in de functie’s,nbsp;die gevoelig zijn voor de barbituurzuur^derivaten,nbsp;verlamt.

De voornaamste eigenschappen van het electrences phalogram zijn:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

49

-ocr page 54-

1. nbsp;nbsp;nbsp;De spanning.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De vorm.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De frequentie.

§21. De spanning dej- alpha^golven.

Deze bedraagt gemiddeld 0.1—0.2 millivolt. Het be^ rekenen der spanning gaat zéér eenvoudig en snel innbsp;zijn werk.

Door middel van de ijkspanning wordt het instrm mentarium op zulk een gevoeligheid ingesteld, dat, bijnbsp;den hoogsten stand der gevoeligheids^sehakelaar (ge?nbsp;voeligheid 10), een uitslag van 1 em. overeenkomt metnbsp;0.1 millivolt spanning.

De afstand tusschen de horizontale lijnen op het E.E.G. bedraagt 2 millimeter. De spanning der verschiknbsp;lende golven is dus op een uiterst snelle en eenvoudigenbsp;wijze op het E.E.G. te bepalen.

Fig. 8 en 9 zijn electrencephalogrammen van gezonde personen in normale omstandigheden, bij wie uitwensnbsp;dige prikkels vermeden werden. Vroeger werd reedsnbsp;opgemerkt dat deze figuren onderlinge verschillen versnbsp;toonen en elk op zich onregelmatig zijn in hun verloop;nbsp;dit betreft voornamelijk de spanningsverschillen, zichnbsp;voortdurend uitend in de wisselende hoogte der alphasnbsp;golven. M.a.w. het E.E.G. van een normaal persoon,nbsp;wien geen uitwendige prikkel wordt toegediend, versnbsp;toont toch spanningsverschillen in de alphasgolven. Ditnbsp;is ons nu duidelijk, omdat niemand, ook wanneer hemnbsp;geen uitwendige prikkels worden toegediend en hij zichnbsp;niet in het bijzonder bezig houdt met intellectueelennbsp;arbeid, of gespannen denken, in staat is zijn gedachtensnbsp;leven volkomen uit te schakelen, hetgeen zich uit innbsp;de spanningsverschillen.

Aan deze normale proefpersonen werd verzocht zich zooveel mogelijk van de wereld om hen heen los tenbsp;maken en de intensiteit van hun gedachten zooveelnbsp;mogelijk te verminderen (dus psychische passiviteit)nbsp;om mooie d.w.z. hooge alphasgolven te verkrijgen. Hetnbsp;is zonder meer begrijpelijk, dat de een daar beter in

50

-ocr page 55-

slaagt dan de ander; het zal afhangen van den aard van zijn persoonlijkheid en ook van oefening.

Wij zagen in § 18, dat de spanning der alphasgolven verhoogd wordt, wanneer de functie van den hersensnbsp;stam wordt uitgeschakeld.

De graad, waarin een uitwendige prikkel (b.v. een zintuigsprikkel) de spanning der alphasgolven verkleint,nbsp;hangt af van de reguleerende functie van den stam,nbsp;waarin het omschakelingscentrum van de affectievenbsp;naar de vegatatieve sfeer gelocaliseerd is. Vandaar, datnbsp;normale personen verschillende electrencephalogramsnbsp;men geven en het E.E.G. van een en denzelfden persnbsp;soon geheel afhangt van de omstandigheden, waarinnbsp;hij zich bevindt. Wanneer een geoefende proefpersoonnbsp;constant mooie alphasgolven kan produceeren (verg.nbsp;fig. 8), dan kan men van hem zeggen, dat hij door dienbsp;oefening, maar ook door zijn karakter, in staat is zijnnbsp;affectsleven te beheerschen. Anatomisch uitgedrukt zounbsp;men kunnen zeggen, dat hij in staat is zijn thalamussnbsp;functie uit te schakelen. Hij, wiens affectsleven mindernbsp;rustig is, zal dit ook minder gemakkelijk doen (verg.nbsp;fig. 9). Het electrencephalographisch onderzoek vannbsp;personen, die niet weten waarom het gaat, levert geheelnbsp;andere resultaten op; wanneer het onderzoek hennbsp;emotioneert, wat zeer dikwijls het geval is, krijgt mennbsp;slechts zeer lage alphasgolven.

Ik kan b.v. verwijzen naar fig. 14; dat de alphasgolven hier ook vóór den lichtprikkel laag zijn, is het gevolgnbsp;van den angst van den proefpersoon.

In § 17 werd vermeld, dat Berger aanvankelijk dacht, dat het spanningsverval, welke op een zintuigprikkelnbsp;volgt, ontstaat door een remming, welke van het gesnbsp;prikkelde centrum uitgaat.

Later werd door eigen experimenten bewezen, dat de hersenstam, een rol vervult in de regulatie der alphasnbsp;spanning. De proeven met stamslaapmiddelen haddennbsp;getoond, dat bij blokkeering van de stamfunctie denbsp;schors ontremd wordt en de spanning der alphasgolvennbsp;dus wordt verhoogd.

51

-ocr page 56-

In tegenstelling hiermede verkleinen de zintuigprik= kels, doordat zij den stam stimuleeren, de alpha?nbsp;spanning.

Een extra?bewijs voor de remmende werking van den hersenstam op de sehors, meende ik te zullen leverennbsp;door experimenten met middelen, die den hersenstamnbsp;stimuleeren. Indien de zintuigprikkels en deze middelennbsp;een identieken invloed zouden blijken te hebben op denbsp;schors, dan zou dit alleen verklaard kunnen wordennbsp;door de eenige eigenschap, die ze gemeen hebben: dennbsp;stimuleerenden invloed op den stam,.

Zou bet dus blijken, dat de bewuste middelen de spanning van de alpha?golven verkleinen, dan moetnbsp;deze remming geschieden vanuit den stam.

De middelen, die een sterk stimuleerende werking op den stam hebben, zijn de z.g. wekaminen, o.a. de benzi?nbsp;drine.

Fig. 26 is het E.E.G. van een proefpersoon, vóór het toedienen van benzidrine.

••••tttftitiittttftii



8 8 0 8 i f 8 l ij fff til I l~f • • I

52

-ocr page 57-

Fig. 27 is het E.E.G. van denzelfden proefpersoon, een half uur daarna.

De analeptisehe werking van stoffen als benzidrine, welke behoort tot de groep der wekaminen, zien wenbsp;a.h.w. verklaard in de wijziging der alpha^spanning,nbsp;waardoor het E.E.G. meer het karakter van een consnbsp;centratiescurve aanneemt (vgl. fig. 16 en fig. 17), welkenbsp;van een sterker bewustwording, een krachtiger psysnbsp;chisch leven getuigen.

Elk middel, of elke omstandigheid, welke den stam stimuleert, maakt of houdt den mensch wakker!

§ 22. De vorm der alpha^golven.

Een goed inzicht in den vorm der alphasgolven krijgt men door een graphische en mathematische analysenbsp;van het electrencephalogram. Hiertoe niet competentnbsp;zijnde, dank ik aan Ir. L. J. Koopman een versnbsp;gelijkend analystisch onderzoek van het electrencephasnbsp;logram van patiënten (resp. proefpersonen) bij waaksnbsp;bewustzijn en in hersenstamsslaap. Koopman gaf eennbsp;beschrijving van dit onderzoek bij de publicatie vannbsp;mijn resultaten van het experimenteel onderzoek bijnbsp;den z.g. „trance”stoestand (autoshypnose) G^).

Door dit onderzoek ontdekte Koopman een kwaliteit van het electrencephalogram, welke nog niet bekendnbsp;was, n.1. de vrijwel constante afwijking van den sinussnbsp;vorm der curve in den hersenstamsslaap.

De graphische en mathematische analyse der potens tiaalscurven vereischt kennis der hoogere mathematicanbsp;en mathematische physica, zoodat ik den deskundigennbsp;lezer naar bedoeld artikel verwijs. Voor den lezer, dienbsp;overigens belang stelt in de resultaten van dit vergelijsnbsp;kend analytisch onderzoek, volgt hieronder een kortenbsp;beschrijving.

Vooreerst dient te worden opgemerkt, dat het electros physiologisch diagram andere trillingen vertoont, dannbsp;de technische potentiaalstrilling. Op het eerste gezichtnbsp;vertoont een electrosphysiologisch diagram als het

53

-ocr page 58-

E.E.G. groote onregelmatigheid in de amplitudo en de phase der trillingen (in de hersenstam;slaap ook in denbsp;frequentie).

Uit dit oogpunt gezien zou men moeten concludeeren, dat een mathematische analyse volgens Fourier nietnbsp;mogelijk is, daar deze een regelmatigheid in de perio^nbsp;diciteit impliceert.

Koopman gebruikte echter een eenvoudig middel om uit deze impasse te geraken. Van een bepaald deelnbsp;van bet E.E.G. maakte hij een z.g. graphische analyse;nbsp;op deze wijze slaagde hij er in een gemiddelden curve;nbsp;vorm (grondscurve) te verkrijgen, welke een analysenbsp;volgens Fourier mogelijk maakte. Deze mathematische

a/ \J W yv

Fig. 2S.

analyse toonde aan uit welke vormen een trilling is samengesteld. Door middel van experimenteel onder;nbsp;zoek werd geconstateerd, dat de golven in den hersen;nbsp;stam;slaap niet alleen een geheel andere amplitudo ennbsp;frequentie vertoonden, doch dat in dezen toestand ooknbsp;de vorm is veranderd. Tijdens het proces van waak;nbsp;bewustzijn tot hersenstam;slaap verandert de grond;nbsp;toon van een sinusoïdalen tot een hoekigen vorm.nbsp;Fig. 28 toont het E.E.G. van denzelfden patient alsnbsp;fig. 29, nu echter in den toestand van hersenstam,;slaap;nbsp;de mathematische analyse gaf een grondtoon gelijknbsp;fig. 29. Deze vorm is zeer merkwaardig, de lijn stijgtnbsp;eerst stijl omhoog tot aan den top en verandert daarnanbsp;plotseling van richting naar beneden. Een dergelijkenbsp;vorm van curve draagt den naam: relaxatie;trilling. Dezenbsp;vorm komt, in tegenstelling met den sinus;vorm, welkenbsp;kenmerkend is voor de trilling in de techniek, in de

54

-ocr page 59-

levende natuur regelmatig voor, niet alleen als electro physiologische kromme, maar men kan zeggen, dat zijnbsp;optreden daar, waar zich in dezen curve^vorm een snelnbsp;stijgende lading van energie manifesteert, gevolgd doornbsp;een plotselinge ontlading van energie.

Men ziet dezen relaxatiesvorm ook bij biologische phaenomenen, b.v. het probleem van de toename en,nbsp;afname van het aantal visschen volgens Vitto^Volterra,nbsp;het periodiek terugkeeren van epidemieën enz.; ook innbsp;de sociale economie, in de fluctuatie van de beurs b.v.,nbsp;ook in de meteorologie.

Terwijl de symmetrische sinussvorm een vorm is van het levenlooze en het statische, is de relaxatiesvorm denbsp;manifestatie van het leven en het dynamische. Bij denbsp;pogingen de electrencephalographie te gebruiken in denbsp;klinische diagnostiek bleken het al of niet voorkomennbsp;of het meer of minder op den voorgrond treden vannbsp;den relaxatiesvorm klinisch bruikbare verschijnselen.

Het bleek zeer goed mogelijk het eventueel voor^ komen en op den voorgrond treden van relaxatieTrihnbsp;lingen op eenvoudiger wijze te bepalen, dan door eennbsp;graphische of mathematische analyse. Een E.E.G.,nbsp;waarin de relaxatieworm op den voorgrond treedt,nbsp;vertoont relatief meer alpha^golven, waarvan de op=nbsp;gaande lijn een grooteren hoek met de horizontalenbsp;maakt, dan de dalende lijn.

Een tweede, eenvoudiger, middel om relaxatiehrih

5.5

-ocr page 60-

lingen aan te toonen, is het bepalen van het aantal duidelijk uitstekende betha=golven in de stijgende lijnnbsp;en in de dalende lijn. Hoe stijler de lijn, hoe mindernbsp;duidelijk de betha=golven te zien zijn, daar zij nu nietnbsp;als „zaagtandjes” uit de lijn uitsteken, doeh zich slechtsnbsp;als een knoopvormige verbreeding of sterkere zwartingnbsp;van de lijn voordoen. Men kan van eiken alpha^golf,nbsp;waarvan men ook de spanning bepaalde, ongeveer besnbsp;palen of zij een sinussvorm of een relaxatieworm heeft,nbsp;door het aantal tandjes te bepalen van de stijgende lijnnbsp;t.o.v. het aantal tandjes van de dalende lijn.

Van de alpha^golven, waarin men deze verhouding bepaalt, neemt men de dalende lijn even lang als denbsp;stijgende, wanneer deze korter is dan de dalende, terwijlnbsp;men de stijgende lijn even lang neemt als de dalende,nbsp;indien deze korter is dan de stijgende.

§ 23. De frequentie van de alphasgolven.

De gemiddelde frequentie der alphajgolven bedraagt 10 Hertz, (minim, in normale gevallen 8 H.; maxim, innbsp;normale gevallen 12 H.).

Daalt de frequentie tot minder dan 6 H., dan spreekt men van Delta^golven.

Zéér frequente alpha=golven noemt men krampstroo^ men. Deze hebben niet steeds de zéér hooge amplitudonbsp;van de ontladingsstroomen bij het epileptische insultnbsp;(vgl. het Cheyne Stake’s type, § 43). In het klonischenbsp;stadium bleken de krampstroomen nog wel eens tenbsp;meten; zij bedroegen steeds meer dan 0.35 millisvolt.

De krampstroomen kunnen soms een frequentie aam nemen, waardoor de alpha^golven als een nevel op denbsp;film worden vastgelegd. Wellicht heeft de galvanometernbsp;dan een eigen frequentie aangenomen.

In de volgende hoofdstukken zullen voorbeelden van de krampstroomen en de nevelvorming gegeven worden.

Sedert ik beschik over het merkwaardige E.E.G., dat in de volgende paragraaph wordt besproken, ben ik

56

-ocr page 61-

zeer geneigd aan te nemen, dat de grondvorm of de ideale vorm der alpha^golven de sinus'vorm is en datnbsp;de gemiddelde frequentie of grond^frequentie SVquot; H. is.

§24. Een E.E.G. dat het grondtype van het E.E.G. benadert?

Het normale electrencephalogram wordt als electro^ biologische spannings=curve uitsluitend alleen gekaraksnbsp;teriseerd door een trilling, welke een frequentie heeftnbsp;van ongeveer 10 per seconde: de alpha=golven.

Nimmer zag ik deze trilling echter meer karakteriss tiek dan in het E.E.G. (fig. 30) van een patiënte lijdendenbsp;aan de ziekte van Recklinghausen met melancholischenbsp;psyehose. Het lijkt een kromme uit de techniek.

Moeilijk is uit te maken hoe men het E.E.G. van deze zwaarmoedige patiënte moet beschouwen. Spreekt uitnbsp;de regelmaat een affect^starheid? Dat de ziekte vannbsp;Recklinghausen gepaard gaat met melancholische toe«nbsp;standen is bekend. Toch is deze melancholie nietnbsp;dezelfde als de primaire melancholie van de manischsnbsp;depressieve psychose; ook het electrencephalographischnbsp;onderzoek wijst dit duidelijk uit, hetgeen we laternbsp;zullen zien bij het bespreken van het electrencephalosnbsp;graphisch onderzoek van de primaire melancholie.

Rohracher beschrijft een geval, dat met het bovens genoemde zeer veel overeenkomst vertoont. Hij wijdtnbsp;er een afzonderlijk hoofdstuk aan onder den titel: Einnbsp;Fall von aussergewöhnlicher Regelmassigkeit, Konstanznbsp;und Widerstandsfahigkeit der AlphasWellen (23)nbsp;(fig. 31).

Het is het E.E.G. van een jong Italiaansch student, die een opgewekte, lichamelijk goed ontwikkelde, persnbsp;soonlijkheid is, die, naar zijn eigen zeggen, volkomennbsp;gezond is, reeds langeren tijd in militairen dienst wasnbsp;en het tot den rang van officier bracht; hij deed gaarnenbsp;aan sport en vermeed graag het verblijf in een grootenbsp;stad; hij heeft niet het aanzien van een boekenmensch,nbsp;is echter ontwikkeld en intelligent en heeft zich voornbsp;het onderzoek zéér levendig geïnteresseerd.

57

-ocr page 62-

In mijn geval betreft het een oudere Limburgsche vrouw; zij isnbsp;een sombere, lichamelijk licht asthejnbsp;nisch ontwikkelde, persoonlijkheid,nbsp;die zich zeer ongelukkig voeltnbsp;en zich van alles isoleert, dat haarnbsp;belangstelling van haar eigen iknbsp;afleidt. Zij is van het platte landnbsp;afkomstig. Haar stemmingsleven isnbsp;op geen enkele wijze te beïnvloesnbsp;den, terwijl zij zich in het minstnbsp;niet interesseert voor het ongewonenbsp;onderzoek. Het lijkt, alsof haarnbsp;doffe, starre, melancholie is uitgesnbsp;drukt in de doode regelmaat vannbsp;haar E.E.G.

Rohracher analyseerde het E.E.G. van zijn proefpersoon volgens denbsp;mathematische methode van Fownbsp;rier en vond, dat de alpha^golvennbsp;een zuiveren sinussvorm, vertonnen,nbsp;hetgeen alleen mogelijk zou zijn,nbsp;indien er van het affectleven geennbsp;invloeden uitgaan (vgl. § 22).

De beschrijving van de persoom lijkheid van zijn proefpersoon wijstnbsp;echter geenszins op een star affecEnbsp;leven; het E.E.G. wijst er daaren=nbsp;tegen zeer duidelijk op, indien hetnbsp;inderdaad alphasgolven zijn, welkenbsp;het E.E.G. samenstellen.

58

-ocr page 63-

De verklaring van deze tegenstrijdigheid is niet te geven. De twee gevallen zijn in verschillende opzichtennbsp;uiterst interessant, in de eerste plaats door onderlingenbsp;vergelijking. Het betreft hier vraagstukken van prinsnbsp;cipieëlen aard, m.n. de functie van het diëncephalonnbsp;in verband met psychische passiviteit en psychischenbsp;activiteit, in verband met emotie en affectsstarheid.

Het is daarom, dat ik nog even opmerk, dat het bovenste E.E.G. van fig. 31 geen bethasgolven bevat,nbsp;althans naar ’schrijver’s eigen meening.




De afbeelding van het E.E.G. van den proefpersoon van Rohracher deed mij n.m.1. nog denken aan de mogesnbsp;lijkheid, dat hier de a/phasgolven geheel ontbreken, datnbsp;men dan alleen befhasgolven zou zien van vrij lagenbsp;frequentie en relatief hooge amplitudo. Met een versnbsp;grootglas gezien, zijn, naar mijn meening, alle trillingen,nbsp;die in de onderste curve van fig. 31 op de alphasgolven

59

-ocr page 64-

gesuperponeerd zijn, (die door Rohvacher als betha= golven beschouwd worden) óók waar te nemen in denbsp;bovenste curve.

Fig. 31a is een klein gedeelte van het E.E.G. van fig. 31, sterk vergroot weergegeven. Ondanks den raster vannbsp;het cliché, die de weergave vrij onduidelijk maakt, zijnnbsp;alle in de onderste curve op de alphasgolven gesupersnbsp;poneerde trillingen, onmiskenbaar óók waar te nemennbsp;in de bovenste curve.

Volgens het onderschrift van den schrijver is de bovenste curve opgenomen met een versterker, dienbsp;alleen de trillingen van 15 Hertz registreert, terwijl innbsp;de onderste curve ook de snellere bethasgolven geregis^nbsp;treerd zijn. De schrijver interpreteert hier zijn E.E.G.,nbsp;n.m.m., niet juist.

Indien inderdaad alleen de onderste curve betha^ golven zou bevatten, zou hiermede het eenige zekerenbsp;bewijs zijn geleverd, dat de overige golven a/p7iajgolvennbsp;zijn. Mijn veronderstelling, dat het E.E.G. van fig. 31nbsp;uitsluitend uit betha^golven bestaat van vrij lage fre;nbsp;quentie en relatief hooge amplitudo, is derhalve nietnbsp;ongemotiveerd. De betha^golven met hooge amplitudonbsp;ziet men bij een psychische hyperactiviteit (S). E.E.G.’snbsp;zonder alpha=golven ziet men, indien de onderzochtenbsp;persoon in een toestand van waakbewustzijn is, alleennbsp;bij de manische psychose; theoretisch is eenerzijds nietnbsp;ondenkbaar, dat een hyperactiviteit van de psyche ooknbsp;zonder manische psychose de alpha^golven kan doennbsp;verdwijnen, anderszijds zou het, gezien de beschrijvingnbsp;door den auteur van de persoonlijkheid van zijn proef*nbsp;persoon, niet eens geheel onmogelijk zijn, dat hier vannbsp;een min of meer duidelijken manischen toestand bij dennbsp;proefpersoon sprake was.

De tegenstrijdigheid in beide gevallen zou hierdoor opgelost zijn, en meteen de verklaring van de doodenbsp;regelmaat in fig. 30, zooals hierboven veronderstellen*nbsp;der wijze geschiedde, gemakkelijker te accepteeren zijn.

Fig. 30 is het beeld van een bijna ideaal E.E.G. van den mensch. Het is een zuiver toeval, dat de patientnbsp;juist in die psychische constellatie verkeert, die de

60

-ocr page 65-

asgolven bijna niet in hun grondvorm aantast. Niette? min een uiterst waardevol E.E.G., dat men misschiennbsp;nimmer meer in zijn verzameling terugziet.

§25. Van alpha^golf tot Deltasgolf.

Naast de alpha?goIven, en de hieronder ook nog nader even te bespreken betha?goIven, is er in dezenbsp;tweede druk reden te spreken over een derden vorm. vannbsp;golven; de deltatgolven. Deze trillingsvorm heeft allen,nbsp;die zich met het electrencephalographisch onderzoeknbsp;bezig houden, reeds sedert vrij langen tijd min of meernbsp;dwars gezeten. Eenigszins merkwaardig is bet, dat mennbsp;een vijftal jaren geleden weinig of niet hoorde sprekennbsp;of zag schrijven over dezen trillingsvorm. Niet, dat mennbsp;hem verwaarloosde, doch men krijgt den indruk, datnbsp;de delta?golven pas in lateren tijd regelmatig geziennbsp;werden. De oorzaak hiervan schuilt n.m.m. in het feit.nbsp;dat de omstandigheden, waaronder men tegenwoordignbsp;het onderzoek verricht, in de meeste gevallen wellichtnbsp;beter zijn, dan vroeger. Doch de omstandighedennbsp;kunnen ook té ideaal zijn. Hoe beter men is geïnstal?nbsp;leerd, hoe rustiger de patient of de proefpersoon hetnbsp;tijdens het onderzoek heeft. Tenslotte geschiedt dit innbsp;een situatie, die in het geheel niet meer physiologischnbsp;(hier meer in den zin van ,,gewoon”) kan genoemdnbsp;worden n.1., dat de patient of proefpersoon practischnbsp;van iederen zintuigprikkel verschoond is. Hierdoor ont?nbsp;staat bij velen een toestand van psychische passiviteit,nbsp;welke, gelijk andere auteurs meenen, op zich alléén nognbsp;niet tot een deltasproductie aanleiding kan gevennbsp;(v. d. Horst) (8).

„Wanneer de psychische passiviteit”, zegt v. d. Horst, „wel tot een aanzienlijke daling van de bewustzijns?nbsp;graad voert, doch zonder dat er sprake is van een totaalnbsp;bewustzijnsverlies, blijven de alpha?golven, met ver?nbsp;hoogde amplitudo, maar in geringere frequentie. Alsnbsp;deze golven zich voordoen met een frequentie van 4 a 5nbsp;per seconde spreekt men van delta?golven. Deze tredennbsp;op wanneer de functie van de schors als geheel gestoord

61

-ocr page 66-

is, zooals b.v. bij dementia senilis, of in coma, veroors zaakt door insuline, soms ook bij de bewustzijnsdalingnbsp;door hyperventilatie of gedurende petit mal” (®).

In de meening, dat in het bijzonder de psychische passiviteit aanleiding geeft tot de delta^productie,nbsp;zonder dat de functie van de schors als geheel gestoordnbsp;is, heb ik getracht de delta^golven experimenteel op tenbsp;wekken door bij den proefpersoon opzettelijk psychi*nbsp;scbe passiviteit teweeg te brengen. Ik trachtte dit te

11 • I ¦ • ¦ • ¦ I • • • ......

i,:!* nbsp;nbsp;nbsp;'

i-

•.....• • ¦ é I ¦ I I • 'iPf”i I I ¦ I t ¦


bereiken door de proefpersonen practisch volkomen te onttrekken aan eiken zintuigprikkel. Hiertoe was ik o.a.nbsp;toevallig vrij gemakkelijk in de gelegenheid door eennbsp;stokdoove juffrouw te onderzoeken in een verduisterdenbsp;donkere kamer. Eerst werd zij onderzocht met hetnbsp;kunstlicht aan, vlak boven de oogen, terwijl zij werdnbsp;toegesproken met lippentaal. Dit gaf het E.E.G. vannbsp;fig. 32. Hierna werd een E.E.G. genomen, nadat hetnbsp;kunstlicht was uitgedraaid en de patiënte verzocht was

62

-ocr page 67-

stil in zichzelf tot 100 te tellen. Met dit laatste was bedoeld elke, door eigen onwillekeurig gedachtenlevennbsp;opgewekte, intrapsychische emotie, te vermijden. Ditnbsp;leverde het E.E.G. van fig. 33 op, dat duidelijk eennbsp;deltasproductie toont.

Fig. 34 toont het E.E.G. van een patiënte in evipam narcose. Fig. 35 is het E.E.G. van dezelfde patiënte,nbsp;genomen terstond, nadat het E.E.G. van fig. 34 wasnbsp;genomen, doch nu terwijl ik mij met de patiënte bezignbsp;hield. Het doel der narcose was het opheffen eenernbsp;hysterische verlamming. Hiertoe werden met de versnbsp;lamde extremiteit allerlei manipulaties uitgevoerd ennbsp;tegelijk de patiënte verschillende suggesties gegeven,nbsp;die inderdaad tot genezing leidden.

Terwijl bij het onderzoek met de doove patiënte de deltasgolven op duidelijke wijze opzettelijk waren te


Fig. 35.

voorschijn geroepen, ziet men bij het laatste onderzoek de deltasgolven ontstaan in een toestand van stamsslaapnbsp;door een stam-snarcoticum, terwijl de deltasgolven versnbsp;dwijnen zoo gauw er van een intraspsychische activiteitnbsp;sprake is. Dat hier niet de stoornis van de functie vannbsp;de schors oorzaak is van het ontstaan der deltasgolvennbsp;(de evipan zou in zekere mate ook de schors kunnennbsp;vergiftigen) werd reeds aangetoond door het onderzoeknbsp;met een typisch schorssnarcoticum b.v. scopolaminesnbsp;morphine; zie fig. 18, 19 en 20.

Uit het bovenstaande mag het besluit getrokken worden, dat alleen reeds door psychische passiviteitnbsp;deltasgolven kunnen ontstaan. Inderdaad is het hiers

63

-ocr page 68-

door mogelijk gebleken, dat een eleetreneephalogra= phiseh onderzoek onder omstandigheden, die a.h.w. ténbsp;ideaal zijn, die den proefpersoon practisch van lederennbsp;zintuigprikkel verschoonen, aanleiding is, dathetE.E.G.nbsp;deltasgolven vertoont; inderdaad zou dan ook de in=nbsp;druk, dat de delta^golven pas in lateren tijd regelmatignbsp;werden gezien, niet onjuist behoeven te zijn. Het delta?nbsp;rythme kan derhalve een kunst?product zijn, waaraannbsp;de onderzoeker zelf sehuld heeft. De delta?golven zijnnbsp;misschien in hun laagste frequentie als den meest uitge?nbsp;sproken en zuiveren vorm van ruststroom van de schorsnbsp;te beschouwen. Het is wel degelijk noodig bij het elec?nbsp;trencephalographisch onderzoek hiermede rekening tenbsp;houden.

Het delta?rythme is, als kunstproduct, kunstmatig op te heffen, hetgeen niet wil zeggen, dat alle kunstmatignbsp;op te heffen delta?golven kunstproducten zijn.

De psychische passiviteit is kunstmatig op te heffen door middelen welke het diëncephalon stimuleerennbsp;(ephedrine, benzidrine e.a.). Fig. 36 is een E.E.G., dat

geen bijzondere afwijkingen vertoont, waartoe ook geen aanleiding bestond; fig. 37 is het E.E.G. van dezelfdenbsp;patiënte 20 minuten na het toedienen van een sterknbsp;werkend diëncephalon?stimulans.

Het deltasrythme zal in vele gevallen verdwijnen onder invloed van een verandering in de uitwendigenbsp;omstandigheden. Het experiment met de stokdoovenbsp;juffrouw behoeft men slechts om te keeren om dit prac?

64

-ocr page 69-

tisch te ervaren. Op grond van theoretische over? wegingen is dit echter reeds vast te stellen.

Uit den aard der zaak zijn de verschillende onderzoen kers het er niet over eens of de delta^golven een gevolgnbsp;zijn van een stoornis in de hersenschors of van eennbsp;stoornis in het diëncephalon. Waar het mij bleek, datnbsp;allerlei invloeden, die een reactie vanuit het diëncephas

Ion oproepen, het deltasrythme beïnvloeden, zal zeer waarschijnlijk het laatste bet geval zijn.

Soms twijfelt men er aan of de delta=golven wel iets anders zijn dan een regelmatige groepeering van alpha?nbsp;golven, welke regelmaat in de rustige psyehische passi?nbsp;viteit haar oorzaak vindt. In dezen zin zou men zichnbsp;het ontstaan der delta?golven veroorzaakt kunnennbsp;denken door een, door ontremming belangrijk ver?nbsp;hoogde, amplitudo. Ontremming brengt dan met zichnbsp;mede, dat, alvorens de dalende lijn eener alpha?golfnbsp;gelegenheid heeft gehad de basis te bereiken, zich denbsp;volgende alpha?golf aan de onvoltooide toevoegt. Nadatnbsp;zich enkele alpha?golven aldus hebben gegroepeerd,nbsp;gelukt het tenslotte de volgende dalende lijn de basisnbsp;te bereiken.

Tenslotte vraag ik mij af of zich in het delta?rythme, wanneer het de laagste frequentie heeft aangenomen,nbsp;niet een vorm van eigen?rythme van het diëncephalonnbsp;manifesteert. Temeer, omdat deze delta?golven een fre?nbsp;quentie hebben, welke dezelfde is als de frequentie bijnbsp;een anderen vorm van diëncephale functie?stoornis, m,.n.

65

-ocr page 70-

wanneer het E.E.G. het z.g. Cheyne^Stoke’s type ver^ toont. Dit type komt hieronder nog ter sprake (§ 43).

§26. Waar ontstaan de alpha^golven?

Gedurende vrij langen tijd zijn de voornaamste ons derzoekers het niet eens geweest over de plaats, waarnbsp;de alphasgolven in de hersenschors geproduceerdnbsp;worden.

Terwijl Berger de meening was toegedaan, dat de alphasgolven in de schors geproduceerd worden en datnbsp;deze in haar geheel als bron der alphasgolven moetnbsp;worden beschouwd, stelde Adrian hier tegenover denbsp;opvatting, dat alleen de occipitale schors alphasgolvennbsp;voortbrengt (2) (3).

Belangrijke argumenten van Adrian waren:

1) nbsp;nbsp;nbsp;De grootste amplitudo’s vindt men in de afleidingennbsp;van het achterhoofd.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Deze verdwijnen geheel, als de proefpersoon optisnbsp;sche prikkels krijgt.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zelfs verdwijnen ze als hij in het donker zich eennbsp;beeld tracht voor te stellen.

Berger baseerde zijn opvatting op uiterst nauwkeurige experimenten, waarbij hij practisch alle deelen van denbsp;hersenschors onderzocht met naaldselectroden.

Terwijl de opvatting van Adrian later door exact experimenteel onderzoek onjuist werd bevonden, isnbsp;n.m.m. tegen zijn argumenten het volgende in tenbsp;brengen;

ad 1) In de occipitale schors bevinden zich de twee visiueele centra zeer dicht bij elkaar; de centra voor de andere zintuigsfunctiesnbsp;liggen daarentegen vrij ver uit elkaar. Men meet dus bij denbsp;gewone bipolaire frontooccipitale of bij unipolaire afleidingnbsp;practisch de actiesstroomen van twee zintuig=centra tegelijk;nbsp;het is wel waarschijnlijk, dat men bij unipolaire afleiding vannbsp;het achterhoofd aan één zijde óók den invloed van de actiesnbsp;stroomen van de andere zijde registreert. Bij bipolaire afleidingnbsp;heeft men practisch het geheele centrale visueele systeemnbsp;tusschen de electroden, van retinae tot centra,nbsp;ad 2) Dit argument is niet juist; dit bewijzen reeds figuur 6 en 7,nbsp;terwijl zelfs figuur 8 en 9 nog alphiasgolven vertoonen, nadatnbsp;de lichtprikkel is gegeven.

ad 3) Dit argument is waardeloos; zelfs bewijst het eerder het tegendeel. Men moet de oogen sluiten om zich tot een der»

66

-ocr page 71-

gelijk fantasiebeeld te concentreeren, d.w.z. het verdwijnen der alphasgolven wordt hier door de sterke concentratie, welkenbsp;vereisoht wordt, veroorzaakt (vergelijk bladz. 15).

Eerder is mogelijk dat men, -door b.v. op een vlakke muur te kijken, een beeld ziet, -dat men wenscht te zien. Doch dan oomsnbsp;poneert men zélf dit beeld uit de verschillende licht» en donkersnbsp;schakeeringen of kleursc'hakeeringen, welke men steeds waarneemt:nbsp;men kiest eenvoudig -de lijnen en vlekken, noodig voor het gesnbsp;wensch-te beeld en „verdringt” de rest. De eene persoon is hiernbsp;sterker in dan de ander, sommige, speciaal de sensitieve persoon»nbsp;lijkheden, hebben een buitengewoon talent hiertoe, soms zelfs -eennbsp;dwang. 'Hier is het de fantasie, die a.h.w. op -den muur -gepr-ojecteer-dnbsp;wordt. Z-eer wel m-ogelijk acht ik, dat sommige visueele hallicunaties,nbsp;b.v. die bij het delirium tremens, op deze wijze ontstaan. Dit zijnnbsp;dan de ballicunatie’s, die voortkomen uit een stoornis van hetnbsp;diëncephalon. Van Valkenburg publiceerde in 1935 -een artikel, datnbsp;deze materie behandelt (^*). Van der Scheer toont -door een -onder»nbsp;z-oek -over alcohol en hersenstam speciaal de functi-e van het dién»nbsp;oephal-on bij dezen vorm van hallicunatie aan f®'*).

Overigens zij hier n-og opgemerkt, dat in vele gevallen een stoornis van de functie van het diëncephalon primair toch n-og op een ver»nbsp;anderd-e functie van de schors moet worden teruggebracht.

Ten Cate, Walter en Koopman bewezen in 1939, langs proefondervindelijken weg, dat de alpha=golven ook zijnnbsp;af te leiden van de hersensehors, wanneer de oceipitalenbsp;schors geëxtirpeerd is (14). Zij vatten hun resultatennbsp;als volgt samen: de in de litteratuur te vinden tegen^nbsp;spraak, wat betreft de plaats van ontstaan der alpha;nbsp;golven in het E.E.G. en het ontbreken van rechtstreek»nbsp;sche bewijzen, waren ons een aanleiding tot het doennbsp;van extirpatieproeven. De E.E.G.’s van normale dierennbsp;werden vergeleken met die, verkregen na verwijderingnbsp;der oceipitale schors, resp. het geheele neopallium.

Wij konden hiermede bewijzen, dat in het neopallium ook buiten de oceipitale schors alpha»golven gevormdnbsp;worden en bovendien in mindere mate, in subpallialenbsp;deelen. Van het cerebellum en het mesencephalonnbsp;hebben wij geen alpha»golven kunnen registreeren.

§ 27. De beteekenis der alpha^golven.

Dit probleem vindt zijn uitdrukking in verschillende theorieën, waarvan de opvattingen van Berger ennbsp;Rohracher tot een controverse leidden, die zeer prin»nbsp;cipieele grondslagen van de theoretische electrologienbsp;van het centrale zenuwstelsel raken. In den aanvang van

67

-ocr page 72-

het tweede hoofdstuk zagen wij, dat Berger meent, dat het alphasrythme een begeleidend verschijnsel is vannbsp;de psycho=physische processen. Rohracher meent, datnbsp;het alpha=rythme de uiting is van een autonome functienbsp;van de schors, waarin zich de vegetatieve proeessennbsp;manifesteeren. Ook spreekt hij van „nutritieve”nbsp;stroomen (ii) (22).

Wanneer deze onderzoeker de alphasgolven als z.g. ruststroomen beschouwt, dan wil dit zeggen, dat zijnbsp;optreden, wanneer de psyche in rust is; hij wijst er dannbsp;ook op, dat men de mooiste alphasgolven ziet in eennbsp;toestand van psychische passiviteit (zie ook (^)).

De theorieën van Berger worden door Rohracher bestreden, juist, waar zij fundamenteele elementen vannbsp;de theoretische electrologie van het centrale zenuw?nbsp;stelsel betreffen.

Van belang is het dus de argumenten van beide onderzoekers nauwgezet tegen elkaar uit te wegen, wilnbsp;men zelf een houvast hebben en houden, waar het gaatnbsp;om fundamenteele opvattingen.

Rohracher meent, dat de reguleerende functie’s van het diëncephalon in de bewustzijns?processen niet be?nbsp;staan. Hij gelooft niet in de remming en ontremmingnbsp;van de schors door het diëncephalon, en hij meent, datnbsp;de groepeering der alpha?golven, gelijk in den stamslaapnbsp;optreedt, niet anders is dan een stoornis in het syn?nbsp;chronisme van de schors.

Deze stoornis zou, naar de schrijver veronderstelt, te danken zijn aan de giftwerking van het barbituur?nbsp;zuur?derivaat, dat op den stam aangrijpt en van hieruitnbsp;indirect ook op de schors invloed uitoefent; „der Stoff?nbsp;wechsel der Rindenzellen würde nach dieser Auffassungnbsp;durch die subkortical angreifenden Schlafmittel zwarnbsp;nieht beschrankt, wie durch die Rindennarkotika, abernbsp;immerhin so stark afficiert, dass die Natur mit einernbsp;Steigerung der Stoffwechselprozesse reagiert”. Om zijnnbsp;theorie te verdedigen moest dus de thans algemeennbsp;geldende theorie, oorspronkelijk door Piek opgesteld,nbsp;dat de barbituurzuur?derivaten speciaal op den stam in?nbsp;werken, aldus aangevuld worden, dat zij een zoodanigen

68

-ocr page 73-

toestand van het stofwisselingsproces teweegbrengen, dat er een bijzondere, compenseerende, reactie van hetnbsp;stofwisselingsproces in de schors voor vereischt is,nbsp;welke aan de natuur wordt toegeschreven.

Overigens moet tegen het bovenstaande ingebracht worden, dat men deze groepeering ook ziet in een vormnbsp;van hersenstamsslaap, welke niet door vergiften wordtnbsp;opgewekt, m.n. de hypnose (zie fig. 2b).Y/^

Rohracher trachtte verder zijn inzichten te verdedig gen door experimenten, welke op zich als een trouvaillenbsp;moeten worden beschouwd: hij nami van twee proef=nbsp;personen tegelijk een E.E.G. (paralleh en serieschake*nbsp;ling). Het E.E.G. bij de seriesschakeling toont dezelfdenbsp;stoornis in het synchronisme. De groepvorming be^nbsp;schrijft hij woordelijk als een: „gegenseitige Ueber^nbsp;lagerung vom Phaser und Frequenz® verschiedenenbsp;AlphasW ellen”.

Bovengenoemde experimenten hebben toch niet veel waarde als steun voor zijn theorie. Indien men de regu^nbsp;leerende functie’s van den hersenstam, m.n. de remmingnbsp;en ontremming, voor een deel ziet als een reguleeringnbsp;van het aantal schorsvelden, dus het aantal schors?nbsp;cellen, dat aan het bewustzijnsproces moet deelnemen,nbsp;dan is er bij de samenwerking van twee of meer schors?nbsp;velden evenzoogoed sprake van super?positie van alpha?nbsp;golven van verschillende phasen en frequentie opnbsp;elkaar; deze schorsvelden vertonnen elk voor zich welnbsp;een synchronisme en gelijkheid van phasen, doch be?nbsp;zitten overigens elk hun „Feldeigenstrom” (KornmüUer)nbsp;(12) (19), De resultante van de spanning in de overigenbsp;schorsvelden wordt geregistreerd in het E.E.G.; ooknbsp;hierin ziet men derhalve een stoornis in het synchronis?nbsp;me, daar men tusschen de twee electroden niet meet denbsp;spanning in de schorsvelden, die aan het bewustzijns?nbsp;proces deelnemen, doch juist de spanning in practischnbsp;alle deelen van de schors, met uitzondering van denbsp;deelnemende velden, die tezamen verreweg het klein?nbsp;ste deel van het cerebrum bleken uit te makennbsp;(Pawlow, Berger).

Aldus leidt de redeneering vanzelf tot een korte

69

-ocr page 74-

vermelding van de bijzondere onderzoekingen van KornmüUer, een der meest op den voorgrond tredendenbsp;onderzoekers op het gebied der electrencephalographie.

Hij registreerde de electro=biologische actie van een groot aantal der architectonische schorsvelden volgensnbsp;Rose. Elke curve draagt een eigen karakter. Bij de velenbsp;dier experimenten, waarbij dit onderzoek werd versnbsp;richt, vond KornmüUer, afgezien van geringe indivisnbsp;dueele verschillen, steeds weer gelijke curven. Aldusnbsp;stelde hij de theorie der „Feldeigenströme” op (12).

Wij zien, dat hij rekening houdt met de accidenteele inkrimping der alpha^golven door zintuigprikkels ennbsp;door periodieke deelname aan het bewustzijns^proces;nbsp;echter is er één factor, die zich niet accidenteel, dochnbsp;permanent doet gelden. (Deze leidt ons weer terug naarnbsp;de controverse Berger^Rohracher.) Het onafgebrokennbsp;voortschrijdende bewustzijnsproces van het niet^genarsnbsp;cotiseerde dier impliceert n.1., volgens Berger’s theorie,nbsp;een voortdurende remming en ontremming van telkensnbsp;weer andere schorsvelden. Dat KornmüUer steeds versnbsp;schillen ziet in de electro=ibiologische actie der schorssnbsp;velden onderling was a priori te verwachten. Indiennbsp;hij echter steeds dezelfde verschillen ziet, dan speeltnbsp;hier het bewustzijnssproces geen rol, dan moet er indersnbsp;daad sprake zijn van „Feldeigenströme”.

Overigens zij opgemerkt, dat KornmüUer s theorie niet overal wordt aanvaard. Het bleek b.v., dat eennbsp;lange curve van een en hetzelfde veld verschillendenbsp;beelden gaf. Een van mijn groote bezwaren is steeds,nbsp;dat men uitkomsten van dierproeven toepast opnbsp;den mensch. Het is mij gebleken, dat het dier eennbsp;geheel ander electrencephalogram vertoont, dan denbsp;mensch. De alphasproductie manifesteert zich pas,nbsp;wanneer het dier in een stam?narcose wordt gebracht.nbsp;Het is alsof de souvereine functie van den hersensnbsp;stam, welke deze bij het dier inderdaad vervult, uihnbsp;geschakeld moet worden, om een alpha^rythme van denbsp;schors te voorschijn te roepen. Hierbij ziet men dus,nbsp;dat men de uitkomsten bij dierproeven op uiterst voorsnbsp;zichtige wijze dient te gebruiken. Het zou zeer goed

70

-ocr page 75-

mogelijk zijn, dat de theorie der Feldeigenströme bij den mensch niet opgaat; dat de mensch met zijn rede=nbsp;lijk verstand, niet afhankelijk van de Feldeigenströme is.

Uit het bovenstaande blijkt, dat de argumenten van Rohracher zeer moeilijk te aanvaarden zijn, vooral wan=nbsp;neer zij een theorie over het bewustzijnsproces, gelijknbsp;uit de opvattingen van Berger kan worden opgesteld,nbsp;zonder dat op geforceerde wijze een groot aantal hypo?nbsp;thesen wordt te hulp geroepen, moeten bestrijden.

Een oplossing van de vraag naar de 'Jjeteekenis der alpha^golven is vooralsnog niet te geven. Wat hierovernbsp;is gezegd kan hoogstens dienen den lezer in te wijdennbsp;in de problemen, die hiermede in verband staan. In hetnbsp;negende hoofdstuk wordt de theorie van Berger in haarnbsp;geheel behandeld; wij kunnen zeggen, dat er nog geennbsp;theorieën bestaan, die de meening van Berger op ern«nbsp;stige wijze aantasten, al is ook deze meening slechtsnbsp;een hypothetische.

Twee gegevens wilde ik tenslotte naar voren brengen; deze kunnen rechtstreeks met het probleem in verbandnbsp;gebracht worden:

lo. Dit is een motief, dat noch direct vóór, noch direct tégen Bergers meening pleit, doch zéér tegen denbsp;meening van Rohracher. Bij de manische psychosenbsp;ontbreekt het alphasrythme. Fig. 38 is het E.E.G.


Fig. 38.

van een patiënte in de acute phase eener manische psychose. Als uitdrukking van een psycho=physischnbsp;proces kan men het E.E.G. van fig. 38 een concen*nbsp;tratie^curve in het quadraat noemen. Op psycho^

71

-ocr page 76-

tische wijze is de patient erop geconcentreerd zich op alles te concentreeren, en concentreert zich aldusnbsp;op niets. Dit wordt door fig. 38 duidelijk gedemon?nbsp;streerd. Bij concentratie wordt de cortex voor haarnbsp;grootste deel stil gelegd, waardoor het deel dat aannbsp;het actueele denks en bewustzijnsproces deelneemt,nbsp;zijn activiteit zoo scherp mogelijk kan ontplooien.nbsp;Bij de manie is het a.h.w. de heele cortex, die actiefnbsp;wil zijn, doch elke activiteit wordt door een anderenbsp;activiteit verdrongen. Indien nu de alpha^golven denbsp;uitdrukking zijn van de stofwisselingsprocessen vannbsp;de gangliëncellen, dan vraagt men zich af, waaromnbsp;de alphasgolven bij de manie zouden ontbreken,nbsp;terwijl hierbij van een groote activiteit, zoowel vannbsp;den stam als van de schors sprake is.

2o. De experimenten met den draaienden spiegel leerde mij reeds het volgende feit; in het verloop van hetnbsp;inwerkingssproces van een injectie scopolaminesnbsp;morphine werd geconstateerd, dat de patiënte, toennbsp;zij, in slaap gevallen, geen alphasgolven meer prosnbsp;duceerende, gewekt werd, zich terstond weer eennbsp;alphasrythme op het projectiesscherm liet zien.nbsp;Door het wekken werd de toestand van de patiëntenbsp;gelijk aan een psychische passiviteit. Ondanks datnbsp;de hersenschors vergiftigd en verlamd was door denbsp;scopolaminesmorphine, manifesteerden zich denbsp;alphasgolven terstond toen er weer van een psycho»nbsp;physisch proces sprake was.

Rohracher ziet in het verdwijnen der alpha»golven door de inwerking van schorssverlammende giften eennbsp;beperking der stofwisselings»processen. Bij het wekkennbsp;bleef de scopolamine^morphine aanwezig; het psycho»nbsp;physisch proces keerde niettemin terug (H) (22).

Naar mijn meening valt de controverse Berger» Rohracher in het voordeel van Berger uit.

§ 28. Alpha^golven en bethasgolven.

Aan de betha»golven zijn, sedert de ontwikkeling der E.E.graphie, verschillende beteekenissen toegekend. In

72

-ocr page 77-

het algemeen kan men zeggen, dat de strijd over de beteekenis der bethasgolven het spiegelbeeld is van dennbsp;strijd over de beteekenis der alphasgolven. Berger steldenbsp;de hypothese, dat zij niet anders waren dan een uitingnbsp;van de stofwisseling van het zenuwweefsel. Van dernbsp;Horst toonde aan, dat de betha«golven bij psychischenbsp;activiteit hooger schijnen te worden en inkrimpen ofnbsp;verdwijnen bij gestoorde schorssfunctie. Tenslotte ersnbsp;kennen sommige auteurs (o.a. Adrian) geen onderscheidnbsp;in alpha? en betha?golven. Berger, Rohracher, v. d. Horstnbsp;blijven echter van meening, dat de twee soorten golvennbsp;een voldoende onafhankelijk karakter hebben om vannbsp;elkaar onderscheiden te blijven (0 (8) (H).

§29. Het synchronisme in het ontstaan der alphas golven.

Slaat men de litteratuur over dit onderwerp na, dan bemerkt men reeds spoedig, dat het verschijnsel vannbsp;de synchronisatie een door eiken onderzoeker vol?nbsp;komen onbegrepen phaenomeen is. Zoodat men prac?nbsp;tisch niet verder blijkt te zijn gekomen, dan het con?nbsp;stateeren van het verschijnsel.

Daar in het E.E.G. de electro?biologische actie ge? registreerd wordt van die deelen van den cortex, welkenbsp;niet aan het actueele bewustzijnsproces deelnemen, ligtnbsp;het wel voor de hand te veronderstellen, dat de rust?nbsp;stroomen van den cortex synchroon geproduceerd wor?nbsp;den en dat de alpha?golven, die worden opgeroepen,nbsp;tot deelname, aan dit synchrone rhythme onttrokkennbsp;worden.

73

-ocr page 78-

vil.

HET AANDEEL VAN DEN HERSENSTAM IN HET BEWUSTZIJNSPROCES EN DEnbsp;BEWUSTZIJNSSTOORNISSEN.

§ 30. Inleiding.

Bij de verschillende beschouwingen, waartoe de uits komsten van anderen en enkele van mij zelf aanleidingnbsp;gaven, ontmoetten wij den hersenstam reeds meer dannbsp;eenmaal.

Zijn functie in de electrosbiologische actie van het cerebrum kon voor een belangrijk gedeelte reeds be^nbsp;paald worden uit de volgende feiten;

Ie. Uitval van de stamTunctie, voorzoover een stam= narcoticum teweegbrengt, ontremt de schors.

2e. Blokkeering van een zone van de schors door novo= caïne leidt tot ontremming van deze zóne (Dussernbsp;de Barenne). De remmende functie van den stam,nbsp;(voortgeleid langs banen naar de schors) wordt ge?nbsp;blokkeerd door de novocaïne.

3e. Stoffen, die den stam prikkelen, geven aanleiding tot spanningsverval in de schors.

4e. Psychische emotie’s, die den stam stimuleeren, geven eveneens aanleiding tot spanningsverval.

5e. Stoffen, die den stam verlammen, vervormen den sinussvorm van de alphasgolf tot den relaxatiesnbsp;vorm. Stimuleerende stoffen doen andersom.

Hieruit kan de reguleerende functie van den stam duis delijk geconstateerd worden. De opvatting van Bergernbsp;over de rol van den stam (zie § 2) kunnen wij reedsnbsp;bevestigen.

Overigens heeft de analytische school ons de rol van

74

-ocr page 79-

het gemoedsleven in het geestesleven van den mensch doen kennen. Tenslotte ging zij wellicht te ver, doornbsp;het gemoedsleven te zien a.h.w. als het element, datnbsp;de constellatie van het geestesleven bepaalde. Het „ver«nbsp;geten” staat volgens deze school onder invloed vannbsp;„lust en onlust”*principe’s.

In plaats van te zeggen, dat het bewustzijnsleven, het redelijk verstand en de redelijke wil onder een souve*nbsp;reinen invloed van het gemoedsleven kunnen staan,nbsp;wordt gezegd, dat zij niet alleen altijd onder dezennbsp;invloed staan, doch, dat zij steeds onder dezen invloednbsp;moeten staan. Daar het gemoedsleven in den hersensnbsp;stam zijn reguleerende centra heeft, impliceert de op?nbsp;vatting der analytische school een zekere autonomienbsp;van den hersenstam.

In de volgende paragraphen wordt nog nader hierop ingegaan.

Behalve, dat de stam een invloed kan hebben in het bewustzijnsleven van den mensch, bestaat er een hechtnbsp;verband tusschen psyche, soma en stam, voorzoovernbsp;het betreft de wisselwerking tusschen de psyche en denbsp;vegetatieve functie’s. Weinberg spreekt van een „gelijk^nbsp;gerichte wisselwerking” (45). Bij de ziekte van Basedownbsp;treedt er soms een verhoogde hyperthyreoïdie op doornbsp;verhoogde emotiviteit; een analogon hiervan vinden wenbsp;in de physiologie: sympathicus^prikkeling geeft adrena^nbsp;linesafscheiding, adrenaline geeft weer sympathicus*nbsp;prikkeling.

Belangrijke centra in den hersenstam i.v.m.. de ge» noemde wisselwerking, zijn; Ie. Een drietal „steken”nbsp;n.1. van Bernard, Eckhard, en van Aronsohn en Sachs.nbsp;Resp. in den bodem van de vierde ventrikel: geeft gly»nbsp;cosurie en polyurie, in de corpora quadrigemina: geeftnbsp;polyurie, in den nucleus caudatus: geeft koorts. Vervol»nbsp;gens: het eentrum van Erdheim voor de veTstofwisse»nbsp;ling; het centrum van Aschner voor de suikerstofwis»nbsp;seling; in den hypothalamus vindt men centra voor denbsp;zweetsecretie, de vasomotoren, en de blaasmuskulatuur.nbsp;Tenslotte is er o.a. een slaapcentrum, waarschijnlijk in

75

-ocr page 80-

den bodem van de derde voktrikel (Fulton en Dailey, von Economo, Hess e.a.).

Indien we het mechanisme van den slaap zien, gelijk Berger het voorstelt, m.n., dat een hersenstamslaap op;nbsp;treedt, wanneer alle centra van de schors ontremd zijn,nbsp;dan impliceert deze voorstelling geenszins het bestaannbsp;van één reguleerend slaapcentrum,; indien elk schors;nbsp;centrum een correspondeerend stamcentrum heeft, gelijknbsp;waarschijnlijk élke zóne van de schors remmende impul;nbsp;sen ontvangt langs banen uit den stam, dan kan men hetnbsp;slaapregulatie;mechanisme zien als een functie van dennbsp;stam in het algemeen.

De vele vegetatieve stoornissen bij verschillende psy; chiatrische ziektebeelden, doen veronderstellen, dat denbsp;stam een belangrijke rol vervult in de genese van dezenbsp;ziekten.

Toch moet men hierin voorzichtig zijn. De schors; functie’s worden geremd of gedempt door toedoen vannbsp;een remmenden invloed vanuit den stam, indien ditnbsp;noodig is.

Bij verschillende psychische stoornissen zal de schors aan den stam geheel andere eischen stellen, dan ge;nbsp;woonlijk. Hierdoor ontstaan stoornissen van de stam;nbsp;functie’s, die een rol van den stam in de genese vannbsp;de ziekte geenszins impliceeren.

Bij het chronisch alcoholisme zal de stam minder reguleerend behoeven op te treden, omdat de schorsnbsp;verdoofd wordt. Bij plotselinge abstinentie ontstaannbsp;ernstige stoornissen van het vegetatieve zenuwstelsel,nbsp;doordat de stam, nu haar remmende functie weer plot;nbsp;seling wordt opgeëischt, hieraan niet kan voldoen, daarnbsp;zij „onttraind” is. Na eenigen tijd is zij weer aangepastnbsp;aan de behoeften van de schors. Het diëncephaal karak;nbsp;ter van de hallucinatie’s bij het delirium tremens, isnbsp;hiermede eenigermate verklaard. Het kan de tijdelijknbsp;gestoorde en verwarde remmende functie van den stamnbsp;zijn, die de hallucinatie’s veroorzaakt, doordat denbsp;schors;centra op verwarde wijze geremd en ontremdnbsp;worden.

Van Valkenburg maakte mij de opmerking, dat hij

76

-ocr page 81-

langs geheel anderen weg tot dezelfde conclusie’s was gekomen (vgl. § 26) (28).

Zijn artikel over deze materie besluit van Valkenburg als volgt: „Maar ook thans, bij een nog onvoldoendenbsp;anatomische kennis, (schr. bedoelt de kennis omtrentnbsp;de banen tusschen schors en stam, die de reguleerendenbsp;functie van den stam op de schors mogelijk maken),nbsp;schijnt het mij gerechtigd, in deze samen? en wissel?nbsp;werking een noodzakelijke voorwaarde te vermoedennbsp;voor het ontstaan van het verschijnsel”.

De volgende en laatste zin is mij niet geheel duidelijk: „In de leer van het hallucineeren blijft voor de zuivernbsp;psychische momenten nog waarlijk ruimte te over.” Hetnbsp;komt mij voor, dat noch het een het ander, noch hetnbsp;ander het een uitsluit.

Vergelijk het bovenstaande ook met de hallucinose? achtige verschijnselen bij de insuline?therapie, die doennbsp;denken aan de hallucinose pedunculaire van Lhermite.nbsp;(Meerloo) (22).

§ 31. Bewustzijn en hersenstam.

In § 27 (vierde hoofdstuk) werd kennis gemaakt met enkele problemen, die het vraagstuk omtrentnbsp;de beteekenis der alpha?golven biedt. In het alge^nbsp;meen beperkten wij ons tot de controverse Berger?nbsp;Rohracher, daar Rohracher’s opvatting lijnrecht tegen?nbsp;over die van Berger staat.

Bij nadere beschouwing bleken de argumenten van Rohracher aan critiek onderhevig te zijn, zoodat denbsp;controverse in het voordeel van Berger scheen uitnbsp;te vallen.

Daar de oplossing van dit vraagstuk reeds op een controverse strandde, kwam, het niet tot een vergelijkennbsp;van de theorieën van beide onderzoekers omtrent denbsp;bewustzijnsprocessen.

In § 17 (derde hoofdstuk) werd Berger’s theorie in het kort vermeld. Tot nu toe werd er geen tweedenbsp;theorie opgesteld, die Bergers opvattingen overtuigendnbsp;in de schaduw stelde.

77

-ocr page 82-

Merkwaardig is de reactie van Berger zelf op zijn theorie over „die psychophysischen Vorgange mitnbsp;Bewusztseinerscheinungen verbunden”.

Wie de publicaties van Hans Berger (Jena), den gronds legger der moderne „eleetreneephalographie” leest, kannbsp;niet ontkomen aan den indruk van nauwgezetheid, dege=nbsp;lijkheid, waarheidszin en waarheidsliefde, volhardingnbsp;en vooral rust, welke van zijn levenswerk uitgaat;nbsp;anderszijds ervaart men ook het gemis aan vuur, élannbsp;en enthousiasme over eigen resultaten, waardoor hetnbsp;lezen zijner publicaties zonder twijfel wordt bemoeilijkt.

Op bet einde van zijn achtste mededeeling komt Berger tot het opstellen van zijn theorie over hetnbsp;proces van de bewustwording en zoowaar gaat denbsp;schrijver zich hierna twee maal achtereen te buitennbsp;door ten eerste een citaat aan te halen uit Rückerfsnbsp;„die Weisheit der Brahmanen” en te zeggen: „Ichnbsp;glaube es aber so unserem Verstandnis naher gebrachtnbsp;zu haben, und hoffe, auf den Wegen des E.E.G. diesemnbsp;Unzuganglichen noch weiter zu naken”. Dan besluitnbsp;Berger met een variant op een bekend woord vannbsp;Lessing „Dasz nicht der Besitz der Wahrheit, sondernnbsp;das erfolgreiche Ringen um Sie das Glück des Forchersnbsp;ausmacht!” Toch schijnt het wel alsof Berger hier ge*nbsp;lukkig was met een verworven bezit.

Hieronder wordt zijn theorie, welke in de derde par. van het Tweede Hoofdstuk reeds werd beschre=nbsp;ven, doch op zéér summiere wijze, uitvoerig behandeld,nbsp;zooals ze zich uit de electrencephalographische experi«nbsp;menten ontwikkelde. Hierdoor worden enkele dernbsp;belangrijkste gegevens uit de eerste Hoofdstukken innbsp;’t kort herhaald, in logisch verband en met verwijzingnbsp;naar de betreffende figuren.

Bij het electrencephalographisch onderzoek worden de twee groote electroden geplaatst op het voorhoofdnbsp;(haargrens) en op de kruin; aldus wordt practischnbsp;de resulteerende spanning gemeten van de totale her^nbsp;senschors. Op het electrencephalogram uiten zich denbsp;voortdurende wijzigingen in de spanning in de voortsnbsp;durende veranderingen in de amplitudo der sinustriU

78

-ocr page 83-

ling. In de amplitudo der golven leest men aldus de mate van eleetrisehe aetiviteit van de gezamenlijkenbsp;hersenschorsdeelen. Maakt men b.v. een E.E.G. tijdensnbsp;het geven van een lichtprikkel, dan meet men niet denbsp;door dezen prikkel ontstane eleetrisehe activiteit in hetnbsp;gezichtscentrum (hetgeen technisch ook onmogelijk zounbsp;zijn), doch men meet de gelijktijdige eleetrisehe activi=nbsp;teit in de geheele rest van de hersenschors.

Een der eerste belangrijke vondsten van Berger is geweest, dat er bij het toedienen van een zintuigprikkelnbsp;een spanningsverva/ optreedt in de hersenschors (fig.nbsp;10—14). Pawlow schreef vroeger reeds: ,,Wenn einenbsp;Region der Groszhirnrinde über eine optimale Erreg=nbsp;barkeit verfiigt, in dem selben Moment befindet sich dernbsp;ganze übrige Teil der Hemisphere im Zustande mehrnbsp;oder minder herabgesetzter Erregbarkeit”. Het electrensnbsp;cephalographisch onderzoek nu bevestigt dit: de functienbsp;van het geheele overige deel van de hersenschors isnbsp;dus geremd en de veronderstelling is gewettigd, datnbsp;deze remming een biologische voorwaarde is wil denbsp;prikkel in een bepaald centrum tot volledig inwendignbsp;bewustzijn komen.

Vroeger vermoedde men reeds, dat er van den hersenstam uit een remmende invloed uitgaat op denbsp;hersenschors; de experimenten van Berger met narcotisnbsp;sche middelen bevestigen dit. Men verdeelt n.1. denbsp;narcotische middelen (slaapmiddelen) in hersenschors?nbsp;en hersenstamsslaapmiddelen. De eerste verlammennbsp;rechtstreeks de functie van de schors, de tweedenbsp;werken op den hersenstam, waar het reguleerings?nbsp;centrum voor den slaap is gelegen. (Tot de schors?nbsp;narcotica behooren aether, chloroform, morphine, sco?nbsp;polamine, e.a.; tot de hersenstam?narcotica behoorennbsp;veronal, somnifeen, dial, luminal, evipan, m,a.w. denbsp;barbituurzuur?derivaten.)

In het E.E.G. blijkt nu, dat bij toediening van schors? narcotica de eleetrisehe activiteit van de schors ver?nbsp;mindert om in den toestand van bewusteloosheid geheelnbsp;te verdwijnen (fig. 18—20). Bij het toedienen vannbsp;hersenstamnarcotica blijkt daarentegen de eleetrisehe

79

-ocr page 84-

activiteit van de schors steeds grooter te worden, naars mate de slaap dieper wordt (fig. 21 en 22). Bij uitvalnbsp;(blokkade) van de functie van den hersenstam wordtnbsp;dus de schors ontremd.

Opmerkelijk is, dat slaap en bewusteloosheid kunnen intreden, zoowel bij een sterk verhoogde schorsfunctie,nbsp;als bij uitval daarvan. Het laatste is onmiddellijk besnbsp;grijpelijk; het eerste lijkt, oppervlakkig beschouwd,nbsp;paradoxaal. Voortbouwend op de boven reeds opgesnbsp;stelde hypothese, dat remming in het eene deel van denbsp;schors noodzakelijk is, wil de activiteit in het anderenbsp;deel van de schors tot bewustzijn komen, maken wijnbsp;deze paradox echter tot een feit: de noodzakelijke remsnbsp;ming in de hersenschorssfunctie is bij blokkade vannbsp;den hersenstam onmogelijk geworden; het bewustzijnnbsp;is dan onmogelijk. In den idealen hersenstamsslaap isnbsp;er dus bewusteloosheid juist doordat alle bewustzijnssnbsp;eentra in optimale activiteit verkeeren. Het bewustzijnnbsp;pretendeert a.h.w., gezien uit electrosbiologisch oogsnbsp;punt, een relief van potentiaalsverschillen in de schors.nbsp;Ten opzichte van het proces der bewustwordingnbsp;kan men in figuurlijken zin zeggen, dat hier „innbsp;het land der blinden één oog koning is”. De bewus=nbsp;teloosheid in den stamslaap door verhoogde activiteitnbsp;van alle bewustzijnscentra wordt in meer werkelijkennbsp;zin nader aangeduid door het hollandsche gezegde: „ernbsp;is zulk een spektakel, dat hooren en zien vergaan”.nbsp;Een dergelijke zegswijze, spontaan in de ontwikkelingnbsp;van het taalgebruik ontstaan, zegt ons, als nadere aan;nbsp;duiding van het schijnbaar paradoxale element innbsp;Berger's theorie, niet weinig.

In de taal en het taalgebruik manifesteert zich het menschelijk instinct met bijkans eenzelfde onfeilbaar*nbsp;heid als een redeneering gebaseerd op een exact uit*nbsp;gevoerd experiment.

§ 32. Psychische passiviteit.

De uitvoerige redeneering, welke aan Berger s theorie ten grondslag ligt, bewijst op zich, dat de hersenstam

80

-ocr page 85-

(het gebied dus, waar het gemoedsleven zijn regu« leerende centra heeft) een reguleerende functie heeftnbsp;in het bewustzijnsleven.

Het bewijst echter niet, dat deze functie autonoom is, gelijk de moderne psychologen, die langs analytisnbsp;schen weg dezen invloed van het gemoedsleven op betnbsp;bewustzijnsleven aantoonden, meenen. Evenmin bewijstnbsp;het, dat deze functie niet autonoom per se is in denbsp;gewone normale constellatie van het geestesleven, gelijknbsp;wordt aangenomen door de scholastieke leer, de leernbsp;van Kant e.a.

Een psychische constellatie, waarin het gemoedsleven een meer dan gewonen invloed op het bewustzijnslevennbsp;heeft, is b.v. de psychische passiviteit.

Men zou deze kunnen onderscheiden in een actieve, waarin het redelijk verstand haar leidende functienbsp;opzettelijk loslaat, en een passieve, waarin dit buitennbsp;het redelijk verstand om geschiedt. De „actieve psychhnbsp;sche passiviteit” i) leidt de trance in en ook de doornbsp;den patient gewilde hypnose; de „passieve psychischenbsp;passiviteit” leidt een hypnotischen toestand in, dienbsp;buiten den wil van den patient geschiedt. Men ondersnbsp;scheidt slapen gaan en in slaap vallen (overmeesterdnbsp;worden door slaap).

Men kan de verhouding tusschen het redelijk vers stand en den redelijken wil, de intellectieve sfeer eenersnbsp;zijds en de zinnelijke strevingen (de sensitieve sfeer)nbsp;anderszijds, vergelijken met die tussehen den „Heer”nbsp;en zijn „knecht”.

In de actieve psychische passiviteit is het een „laisser aller” door de intellectieve sfeer, waardoor de sensitievenbsp;sfeer vrij spel krijgt. Wanneer de Heer vacantie neemt,nbsp;dan neemt de knecht de leiding niet zonder meer over,nbsp;doch krijgt ook vacantie; het diëncephalon staakt zijnnbsp;remmende taak en alle centra van de schors verkeerennbsp;in ongebreidelde activiteit, waardoor het bewustzijnssnbsp;niveau verlaagd is.

1) De lezer moge hier deze vreemd aandoende, docli sledhts schijnbaar onjuiste, uitdrukkingswijze even accepteeren.

81

-ocr page 86-

In den toestand van waakbewustzijn, waarin het rede^ lijk. verstand zijn souverein gezag uitoefent, blijft denbsp;knecht zijn functie vervullen, gelijk de Heer hem dienbsp;oplegt, d.w.z. het diëncephalon remt en ontremt dienbsp;deelen van de hersenschors, die resp. niet en wel aansnbsp;gewezen zijn aan het actueele bewustzijnsproces deelnbsp;te nemen.

Terwijl de toestand van psychische passiviteit zoowel in den actieven vorm, d.w.z. door het redelijk verstandnbsp;en de redelijke wil gewild, als in den passieven vorm,nbsp;d.w.z. buiten het redelijk verstand om, voorkomt (bijv.nbsp;lichte hysterische schemertoestand) is de leugen steedsnbsp;een actieve nalatigheid van de rede en de vergissingnbsp;een passieve. Merkwaardig is, dat de analytici in denbsp;„vergissing” in zekeren zin toch weer den opzet van hetnbsp;individu (het „Ich”) terugzien. Eigenlijk gaan zij hierinnbsp;verder, dan de scholastieke en Kanfsche ethica, die hetnbsp;individu voor de vergissing in het geheel niet verant=nbsp;woordelijk stellen !)•

§ 33. De hypnose.

Deze vorm van slaap is de oudste vorm van thera^ peutisch toegepaste slaap. Zij wordt ingeleid door psysnbsp;chische passiviteit. Eigenlijk vertoont zij slechts eennbsp;gradueel verschil hiermede.

Schilder heeft reeds opgemerkt, dat er een overeem komst bestaat tusschen de hypnose en de barbituursnbsp;slaap; mede omdat de psychische passiviteit een lichtenbsp;hypnose zou kunnen worden genoemd en in de hypnosenbsp;het normale verband tusschen het affectleven en denbsp;cerebrale functies verbroken is, kon a priori wel ver=nbsp;wacht worden, dat de hypnose eveneens een vorm vannbsp;hersenstamslaap zou zijn.

In 1936 en 1938 had ik de gelegenheid electr.encepha; lographisch onderzoek te doen bij den hypnotischen

1) Gezien uit scholastiek gezichtspunt is het „Ich” zeker identiek tc stellen met de intellectieve sfeer en het „Es” identiek met hetnbsp;streefvermogen en de vegetatieve potentie’s. 'Deze Ich» en Es^verhou^nbsp;ding zal niet identiek zijn met die der analytici.

82

-ocr page 87-

i ë ■gt;»»«»»» » » # mWWM

Fi'g. 40a. E.E.G. bij waakbewustzijn.

■ ••••■■Stil 01 0 jLi gt; • gt; M

â–  â– 08lll0f0000ll0tll'

■ •■■■011 ■■■■■■■I

I

L_

Fig. 41b, E.E.G. tijdens hypnose.

83

-ocr page 88-

toestand in het laboratorium voor experimenteele psy^ chologie te Leiden.

Fig. 40a t.m. fig. 42b toonen de veranderingen in het E.E.G. van patiënten en proefpersonen in hypnosenbsp;gebracht.

i I 11

Fig. 42a. E.E.G. bij vv^aakbewustzijn.

I • i • • t •••••• •••••••• •

Fig. 42b. E.E.G. tijdens hypnose.

Terwijl bij alle gevallen bleek, dat de hypnose ge« paard gaat met een ontremming van de schors, dus denbsp;hypnose een stamslaap is, bleek de mate van ontremsnbsp;ming zeer te varieeren. Het is daarom niet mogelijknbsp;uit de mate van ontremming te besluiten, dat er wer?nbsp;kelijk een toestand van hypnose is ingetreden. Wèl isnbsp;het mogelijk vast te stellen, of er een hypnose wordtnbsp;gesimuleerd ja of neen.

Vóór mijn eigen onderzoek bij de hypnose vond ik in de litteratuur geen mededeelingen over dit ondersnbsp;werp. Zoodoende was aanvankelijk het eenige, wat mijnbsp;uit de litteratuur hierover bereikte de publicatie vannbsp;zijn hand, die Loomis mij toezond (^).

84

-ocr page 89-

Loomis vond géén veranderingen in het E.E.G. bij hypnose.

Echter blijkt, dat hij zijn conclusie practisch uitsluis tend trekt uit de veranderingen in de frequentie!

Loomis geeft in zijn publicatie jammer genoeg geen E.E.G. betreffende zijn onderzoek bij de hypnose.

In de text bij de wel aanwezige E.E.G.’s wordt de amplitudo nauwelijks vermeld en practisch niet gebruiktnbsp;bij de conclusie’s.

Toch is er aanleiding te meenen, dat de amplitudo der a^golven in Loomis’ E.E.G.’s van den hypnotischennbsp;toestand, min of meer verhoogd is geweest. De lagenbsp;frequentie’s, die hij vindt, vond ik ook; in de figurennbsp;40a t/m 42b berust die lage frequentie meestal opnbsp;groepvorming, welke bet resultaat is van de hoogerenbsp;amplitudo.

§34. De autoihypnose of trance. (De physiologie van het occultisme.)

Na het onderzoek naar de electrobiologische proces» sen in de hersenschors gedurende den toestand van hyp»nbsp;nose, werden onderzoekingen verricht bij den toestand,nbsp;welke wordt aangeduid met „trance”, ook wel „auto»nbsp;hypnotischen” toestand genoemd.

Daartoe werd tijdens het verloop van enkele z.g. occulte of parapsychologische phaenomenen geëxperi»nbsp;menteerd en werd een aantal personen, die zich ,,helder»nbsp;zienden”, „psychometristen” of „psychoskopisten”, „te»nbsp;lepathen” enz. noemen, aan electrencephalographischnbsp;onderzoek onderworpen. Velen van hen vervulden ooknbsp;den rol van „medium” in de z.g. spiritistische seances.

Vanzelfsprekend is de vraag of er in werkelijkheid occulte phaenomenen in genoemden zin bestaan, hier»nbsp;bij volkomen buiten beschouwing gelaten. Wèl kan mennbsp;aannemen, dat zich in het gewone dagelijksche levennbsp;méér „occulte” phaenomenen voordoen, dan tijdensnbsp;dergelijke zittingen, waarbij ze opzettelijk worden tenbsp;voorschijn geroepen.

Het onderzoek had uitsluitend tot doel den bewust»

85

-ocr page 90-

i-d

era'

m.-S

^ lt;1^

,

quot;k

:S

-'V

rgt;

proefpersoon toestand van

zijnstoestand van de proefpersonen, tijdens hun parapsychologische presta=nbsp;ties, nader te leeren kennen.

Fig. 43 toont het E.E.G. van een 35^ jarigen man, die zich psychometristnbsp;noemt; hij verstond ook de kunst zichnbsp;in trance te brengen. Ik ben van mee^nbsp;ning, dat de trancèstoestand ontstaat,nbsp;deels onder den invloed van uitwendigenbsp;omstandigheden, b.v. den suggestievennbsp;invloed, welke uitgaat van de gespannennbsp;verwachting der aanwezigen, deels doornbsp;een zekere „Bereitschaft” van den proef*nbsp;persoon tot autohypnose; in het alge*nbsp;meen kan men wel aannemen, dat eennbsp;zuivere autohypnose niet bestaat, zelfs,nbsp;dat een onopzettelijke auto*intoxicatienbsp;door een opzettelijke, doch niet als zoo*nbsp;danig bedoelde, hyperventilatie, welke,nbsp;gelijk bekend is, het bewustzijnsniveaunbsp;verlaagt, hier medewerkt.

Fig. 43 is het E.E.G. gemaakt toen de proefpersoon uit zijn trance wakkernbsp;werd. Men kan duidelijk het afnemennbsp;van de trillingsamplitudo der alpha*nbsp;golven vaststellen. Deze proefpersoon,nbsp;die een vrij rustige persoonlijkheid was,nbsp;en inzicht had in de consequenties vannbsp;een kleine dosis somnifeen per os, wasnbsp;bereid een volkomen ongevaarlijke dosisnbsp;somnifeen in te nemen.

Fig. 44a geeft het E.E.G. gedurende den hersenstamslaap door de somnifeen.nbsp;Terwijl dit E.E.G. zeker niet in alle op*nbsp;zichten gelijkt op het E.E.G. van Fig.nbsp;43, kunnen we zonder meer constatee*nbsp;ren, door fig. 44a te vergelijken met fig.nbsp;44b, welke het E.E.G. is van denzelfdennbsp;bij waakbewustzijn, dat de trance eennbsp;hersenstamslaap is.

86

-ocr page 91-

Fig. 43 en 44a vertoonen verschillende duidelijke gelijkenissen; de voorlaatste alphasgolf van fig. 43 heeftnbsp;bijna denzelfden vorm als de laatste alphajgolf van fig.nbsp;44a. Overigens heeft fig. 44a alphasgolven, welke innbsp;denzelfden vorm voorkomen in fig. 27.

Vl-VAv-

Fig. 44b.

Fig. 44a.

Figuur 45 is het E.E.G. van een 32sjarig medium, wiens paranormale gave zich uit in het maken vannbsp;teekeningen en olieverfsschilderijen in trance. In norsnbsp;malen toestand van waakbewustzijn is deze proefpersnbsp;soon niet in staat „een koe te teekenen welke men ooknbsp;niet voor een huis zou kunnen aanzien”. Flij had in denbsp;jeugd ook nimmer teekem of schildersonderricht gehad.nbsp;Een Professor der Rijksaeademie voor Beeldende Kunsnbsp;sten te Amsterdam verzekerde ons, dat de teekeningennbsp;en sehilderijen van dezen proefpersoon meer dan midsnbsp;delmatige kwaliteiten bezaten. Hij heeft dus een latentnbsp;talent voor de schilderkunst; deze aanleg manifesteertnbsp;zich slechts in trance, waarin de proefpersoon onttrok^nbsp;ken is aan de directe invloeden van buiten. Het wasnbsp;vooral deze man, die zijn trance inleidde met een sterkenbsp;hyperventilatie.

» I t

I nbsp;nbsp;nbsp;^ i* i **nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ • ik 11

Fig. 45.

Fig. 45 toont duidelijk, dat de trancestoestand van den proefpersoon een hersenstamslaap is.

87

-ocr page 92-

Van belang acht ik het op te merken, dat het E.E.G. van fig. 45, hoewel het, evenals fig. 43, door denbsp;sterk verhoogde alpha^amplitudo aantoont, dat ernbsp;sprake is van een stamslaap, toch een geheel andernbsp;karakter draagt dan fig. 43. Dit is echter schijnbaar,nbsp;daar fig. 45 met kleine papiersnelheid werd opge*nbsp;nomen. De zesde alphasgolf van fig. 45 zou ongeveernbsp;hetzelfde beeld geven als de derde van achteraf van Eig.nbsp;43, indien zij met groote papiersnelheid was afgeleid.nbsp;Het onderzoek naar de physiologic van het occultismenbsp;geeft aanleiding tot de volgende conclusies:

De passieve toestand van de personen tijdens paras normale prestaties, zoowel als de slaapstoestand tijdensnbsp;de trance, berust op een vorm van slaap, die aantoont,nbsp;dat de remmende werking van het hersenstamgebiednbsp;in meer of mindere mate is uitgeschakeld, hetgeen aansnbsp;leiding is tot de daling van het bewustzijnssniveau.

De electrobiologische actie van de hersenschors vers toont dus een verhooging dezer activiteit. Het is versnbsp;leidelijk hieruit een hypothese betreffende de para=nbsp;psychologische verschijnselen op te stellen, n.m. datnbsp;door de ontremming van de hersenschors meerderenbsp;zintuigsfuncties tegelijk samenwerken. De opgenomennbsp;prikkels worden, doordat het bewustzijnssniveau versnbsp;laagd is, niet bewust op het moment van waarneming,nbsp;doch door het samenwerken van meerdere zintuigsnbsp;functies wordt misschien méér zintuigelijk waargenosnbsp;men. Later worden de gepercipieerde prikkels verwerktnbsp;tot een bewust weten.

§ 35. De verdringing en de neurose.

In verband met het bovenstaande en ter inleiding van * het volgende, is zeer vermeldingswaard, dat Fortaniernbsp;en Kandou op grond van een hypnotische behandelingnbsp;in combinatie met een kleine dosis evipan (z.g. slaapsnbsp;middelhypnose) Schilders meening, dat traumatischenbsp;amnesieën op te heffen zijn, gedeeltelijk konden besnbsp;vestigen (44).

Zij meenen bovendien, dat de reeds lang bestaande.

88

-ocr page 93-

door Hartman en Jelgersma opnieuw naar voren ge* brachte opvatting, dat het vergeten onder invloed staatnbsp;van het lust^onlustsprincipe, te kunnen bevestigen.

Het feit, dat door slaapmiddehhypnose de amnesie kan worden opgeheven, houdt dus in, dat dit thera*nbsp;peutiseh effect berust op ontremming van de schorsnbsp;door uitschakeling van den stam.. M.i. kan men hiernbsp;ook eenig inzicht krijgen in het mechanisme van denbsp;bovengenoemde verdringing: tijdens het trauma capitis,nbsp;welk gepaard gaat met een hevige schorsprikkelingnbsp;(commotio), treedt er een remming vanuit den hersemnbsp;stam op, welke tot amnesie aanleiding geeft. Laterenbsp;ontremming door de slaapmiddelhypnose leidt tot op^nbsp;heffing der amnesie.

Allerlei handelingen, welke het individu, geleid door zijn redelijk verstand, vele malen achtereen herhaalt,nbsp;kunnen zich tenslotte buiten het redelijk verstand omnbsp;quasi autonoom manifesteeren. Dit noemen wij ge^nbsp;woonte^vorming. Een tic is ook een gewoonte;hande=nbsp;ling. In het kader van het voorafgaande is hier denbsp;functie van het diëncephalon duidelijk. Indien de gesnbsp;woonte een handeling is, welke het individu tenslottenbsp;onaangenaam of nadeelig is, kan zij uitgroeien tot eennbsp;neurose, een toestand van psychisch verworven psysnbsp;chopathie. Meestal zal zij dan in de plaats komen voornbsp;een „verdrongen” object. De gewoonteshandeling is hetnbsp;individu zich niet bewust, indien zijn aandacht er nietnbsp;opzettelijk of door omstandigheden op wordt gevestigd.nbsp;Dus uit oogpunt van het „bewustzijn” staat dan denbsp;gewoonteshandeling naast en niet „in de plaats van”nbsp;het verdrongen object. Wij kunnen ons nu afvragennbsp;of het proces der „verdringing” inderdaad dezen naamnbsp;verdient. Wanneer wij zien, dat in den toestand vannbsp;bewusteloosheid, waarin het affect, dus het diën?nbsp;cephalon, een rol speelt, het eene onbewust wordt,nbsp;omdat het andere zich ernaast plaatst, dan voelen wijnbsp;hierin eigenlijk geen verdringingsproces, doch meernbsp;„een opgelost worden in de veelheid” (door de velenbsp;boomen het boseh niet zien).

89

-ocr page 94-

§ 36. De hysterische schemertoestand. (De anatomisch physiologische basis van de hysterie.)

Gedurende enkele maanden was ik in de gelegens heid onderzoek te doen in het laboratorium van denbsp;studiesvereeniging voor psychicahResearch te Amstersnbsp;dam. In het volgende hoofdstuk wordt een verslagnbsp;gegeven van de resultaten van dit onderzoek.

Het onderzoek van een der proefpersonen, die de kunst verstond zich in „trance” te brengen, is versnbsp;meldenswaard in verband met het onderwerp van dezenbsp;paragraaph.

De trance van dezen proefpersoon werd in haar beloop meermalen geobserveerd; het proces verliepnbsp;steeds op de volgende wijze: de trance wordt ingeleidnbsp;met een intensieve hyperventilatie: na een korte phasenbsp;van lichte, eenigszins dramatisch getinte, opwinding,nbsp;waarbij de proefpersoon hevig zweet, de pols zeernbsp;frequent is, en de bloeddruk ongeveer 40 mM. versnbsp;hoogd, zinkt het bewustzijn. langzaam in; tenslotte isnbsp;de autoshypnose zoo diep, dat de proefpersoon moeilijknbsp;is te wekken; hij reageert niet op sensibele prikkels;nbsp;men kan een speld door de huid prikken; de pupilsnbsp;reacties blijven bestaan; de reflexen der extremiteitennbsp;zijn zeer levendig; pathologische reflexen ontstaan ernbsp;niet; de pharynxreflex is opgeheven.

Tijdens het ontwaken herstellen zich de gestoorde functies zeer geleidelijk; het bewustzijn komt langzaamnbsp;op normaal niveau terug; in overeenkomstig tempo hersnbsp;stellen zich de motorische, sensorische en sensibelenbsp;functies; bij terugkeer van het gehoor heeft de proefsnbsp;persoon de sensatie, alsof de geluiden van zéér verafnbsp;steeds meer nabijkomen; bij terugkeer van het gezichtssnbsp;vermogen herstelt zich eerst de centrale visus: de proeftnbsp;persoon ziet eerst een lichtstip; later ziet hij „als doornbsp;een buis”, waarna het gezichtsveld zich langzaam uit?nbsp;breidt in concentrischen zin.

Amnesie voor den duur der trance blijft over.

Clinisch toont het bovengeschilderde proces vob

90

-ocr page 95-

komen overeenstemming met een vorm van hysterU schen schemertoestand.

Beoordeelt men de persoonlijkheid van dezen proeh persoon, dan is een duidelijk hysterisehspsychopathiïnbsp;sche aanleg niet te miskennen; hij is nerveus, driftignbsp;en emotioneel; „onechtheid” is zeker wel een typischnbsp;kenmerk van dit karakter; de sexueele instelling is zeernbsp;infantiel. In de familiesanamnese komen chronischnbsp;alcoholisme en zwerfzucht voor.

Het electrencephalographische onderzoek toont aan, dat de proefpersoon tijdens den schemertoestand ver?nbsp;keert in een min of meer diepen hersenstamslaapnbsp;(fig. 46).

In een uitvoerige beschouwing over de hysterie schrijft Rümke (33) na het psychologische toestandssnbsp;heeld scherp te hebben geanalyseerd: „wanneer wij ditnbsp;alles overwegen, dan kunnen wij als centrale stoornisnbsp;aangeven: de afwijking in het uitdrukkingsvermogen.nbsp;Steeds vinden wij daarnaast een stoornis in bet instinctnbsp;tieve leven. Het moet mogelijk zijn de physiologischenbsp;of anatomische basis hiervan aan te geven. In de physnbsp;siologische basis van het instinctleven moet iets ge^nbsp;stoord zijn”. Aan het eind van het artikel zegt denbsp;schrijver: „ik zou daarom, deze conclusie ter beoor^nbsp;deeling willen neer schrijven: Hysterie is een organischsnbsp;neurologisch te omschrijven stoornis”.

Het electrencephalographische onderzoek toont aan, dat tijdens den schemertoestand van onzen proefpersnbsp;soon de reguleerende functie van den hersenstam is

91

-ocr page 96-

gestoord; de remmende functie van dit gebied, dat zoo nauw met het affectleven en het instinctleven samen^nbsp;hangt, blijkt min of meer uitgeschakeld te zijn.

Op de vraag waarom bij onzen proefpersoon deze uitschakeling betrekkelijk zoo gemakkelijk tot standnbsp;komt, is slechts het speculatieve antwoord te geven,nbsp;dat door een minderwaardigen aanleg van het hersensnbsp;stamgebied (vergelijk de verworven psychopathie doornbsp;organische veranderingen in den hersenstam na encesnbsp;phalitis lethargica) de „beheersching” van de reactievenbsp;functies van dit gebied gemakkelijk verloren gaat, wamnbsp;neer de proefpersoon zich maar passief instelt.

Van belang is het echter, hierbij nog eens te wijzen op de intensieve hyperventilatie, waarmede de proefsnbsp;persoon den schemertoestand inleidt. Uit proeven vannbsp;Berger is reeds gebleken, dat zuurstofgebrek een versnbsp;giftigingstoestand teweegbrengt, welke het hersenstamsnbsp;gebied verlamt; bewusteloosheid door zuurstofgebreknbsp;is een stamnarcose; wij weten allen, dat hyperventilatienbsp;het bewustzijnsniveau verlaagt; bij epilepsielijdersnbsp;wordt door hyperventilatie een toeval (ontremming vannbsp;de schors) uitgelokt.

Als centrale stoornis ziet Rümke de afwijking van het uitdrukkingsvermogen (33).

Is bij het postsencephalitissParkinsonisme het uits drukkingsvermogen teniet gedaan, bij de hysterienbsp;functioneert het uitdrukkingsvermogen foutief.

Dat de hersenstam een belangrijken rol vervult in de physiologic van het uitdrukkingsvermogen, manifessnbsp;teert zich o.a. duidelijk in de uitdrukkingsbewegingennbsp;en afweerbewegingen.

Het geheele lichaam kan de emoties van het individu in doeltreffende plastische houdingen en bewegingennbsp;tot uiting brengen. De fijnere plastische bewegingennbsp;van het gelaat worden met een afzonderlijken naamnbsp;genoemd, m.n. de mimiek. Het diëncephalon speelt opnbsp;dit terrein een zeer belangrijke rol en de intellectievenbsp;spheer verleent hem hier een autonome functie,nbsp;welke in zooverre beperkt is, dat de rede er in de

92

-ocr page 97-

meeste gevallen controle op uitoefent. Dit is niet meer mogelijk, althans veelal niet, bij het lachen en hetnbsp;huilen, welke dan ook eenigszins bet karakter aannemennbsp;van een neurotisch verschijnsel. Bij aandoening vannbsp;het diëncephalon krijgt men het dwangdachen en hetnbsp;dwang=huilen als organisch symptoom.. Bij het postsnbsp;encephalitissParkinsonisme zien we een stoornis innbsp;de uitdrukkingssbewegingen, een gebrek aan mimiek ennbsp;een gebrek aan plastiek. De uitdrukkingssbewegingennbsp;bij de verschillende affecten zijn reeds door Darwinnbsp;onderzocht. Zijn theorie was, dat de uitdrukkingssnbsp;bewegingen resten van oorspronkelijke doelmatige hansnbsp;delingen zijn; b.v. bij schrik ziet men afweerbewegingen.

De theorie van „JamestLange” luidt weer anders. Volgens hem zouden de uitdrukkingssbewegingen prisnbsp;mair zijn. Pas als deze lichamelijke veranderingen onsnbsp;bewust worden, zouden wij de emotie ondergaan. Dezenbsp;verklaring lijkt mij moeilijk te accepteeren. Eerstensnbsp;is het individu zich de uitdrukkingssbewegingen in hetnbsp;geheel niet bewust; overigens meen ik, dat de uitdruksnbsp;kingssbewegingen geschieden juist omdat de „adaesnbsp;quate” emotie ontbreekt en het individu zich en denbsp;omgeving aldus suggereert, dat hij in dien zin geëmotiosnbsp;neerd is. Men schrikt omdat men niet angstig is, mennbsp;huilt als surrogaat voor verdriet, men lacht omdat mennbsp;niet blij is. Echt verdriet is even stil als echte blijdsnbsp;schap. De ware, zuivere emotie behoeft geen uitdruksnbsp;king naar buiten. Bij den manischen patient voelen wijnbsp;in de vroolijkheid een ziekelijk gebrek aan blijdschapnbsp;en van den melancholicus hooren wij, dat hij zoo ongesnbsp;lukkig is omdat hij geen verdriet kan voelen. In figuursnbsp;lijken zin vergelijkend zouden wij in verband met denbsp;uitdrukkingssbewegingen de woorden van Goethenbsp;kunnen gebruiken; „Wenn eben die Begriffe fehlen,nbsp;da stellt zur rechten Zeit ein Wort sich ein”.

De analytici gaan nog verder en meenen, dat b.v. in schrik een verlangen schuilt, in haat een liefde enz.nbsp;In elk geval lijkt de theorie van James^Lange, dat denbsp;uitdrukkingsbeweging primair is, onjuist. Dan zou een

93

-ocr page 98-

lijder aan postsencephalitissParkinsonisme niet kunnen schrikken.

In Hoofdst. VIII wordt vermeld, dat een patiënte, die moest inslapen door kunstmatig opgewekte hypoglycae;nbsp;mie, niet insliep, doordat zij geëmotioneerd was. Hiernbsp;zien wij, dat de emotieseffecten nog van geheel anderenbsp;processen afhankelijk kunnen zijn: het nietdnslapen kannbsp;hier direct biologisch verklaard worden, doordat hetnbsp;bloedsuikersgehalte door de emotie niet voldoende konnbsp;dalen (42) (3i).

§ 37. De „zelfbewuste” persoonlijkheid.

Wanneer iemand „zelfbewust” genoemd wordt en het wordt niet bedoeld alsof het een „houding” is, dannbsp;heeft dit woord niet direct zijn werkelijke beteekenisnbsp;behouden. Het heeft eerder de beteekenis van de eigenenbsp;schap, die er het gevolg van is: krachtig, flink.

Realiseert men zich echter wat „zelfbewust” werke* lijk inhoudt, m.n. een autonomie van het redelijk versnbsp;stand, dan is het een eigenschap, die wel als tegenpoolnbsp;van „neurotisch” beschouwd kan worden.

Het electrencephalographisch experiment kan een dieper inzicht geven in de physiologischsanatomischenbsp;basis van het „bewustzijn” en het „zelfbewustzijn”.

In zooverre kan het ook doen zien, hoe de eigenschap „zelfbewust” voldoet aan de physiologische eischen vannbsp;den gezonden en gezondflevenden mensch.

Gelijk elke biologische wetenschap, vindt de elecs trencephalographie hier een vèr verwijderde, dochnbsp;schoone taak.

94

-ocr page 99-

VIII.

COMA EN HERSENSTAM.

§ 38. Inleiding.

Marinesco, Sager en Kreindler (26) en andere onder^ zoekers hebben een onderzoek gedaan bij verschillendenbsp;toestanden van Coma. De algemeene conclusie luidde,nbsp;dat het electrencephalographisch aspect van het comanbsp;gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van tragenbsp;golven (groepvorming, Delta=golven) en een grootenbsp;amplitudo. Dit vonden zij o.a. bij gasvergiftiging, comanbsp;bij meninchitis, coma bij een hersenbloeding en hetnbsp;uraemisch coma.

§ 39. Hef hypoglycaemisch coma en hersenstam.

Toen door mij vóór 1936 de voornaamste experimens ten van Berger waren geïmiteerd en volkomen dezelfdenbsp;uitkomsten waren gevonden, was het zeker een bijzon^nbsp;dere sensatie door Berger de uitkomsten van een expe=nbsp;riment bevestigd te mogen zien. Door toevallige om^nbsp;standigheden was ik met het onderzoek zoover gevorsnbsp;derd, dat het ondernemen van origineele experimentennbsp;aan de beurt mocht komen, in denzelfden tijd dat denbsp;shocktherapie haar eerste triomfen vierde; in de kliniek,nbsp;waar ik werkzaam was, was het de hypoglycaemischenbsp;shocktherapie, volgens Sakel, die het eerst werd toe^nbsp;gepast.

Deze kuur beoogt genezing van betrekkelijk jonge gevallen van schizophrenic. Zij bestaat hierin, dat dennbsp;patiënt gedurende langen tijd dagelijks een stijgendenbsp;dosis insuline wordt toegediend, totdat zij dagelijksnbsp;gedurende een paar uur in een hypoglycaemischen s/aapnbsp;(en tenslotte coma) geraken. Hoewel Sakel spreekt van

95

-ocr page 100-

shock, meen ik toch te mogen constateeren, dat hier* mede aan de reeds bestaande therapeutische slaapkurennbsp;wederom- een nieuwe vorm van slaapkuur is toegevoegd.

Het interesseerde mij daarom, welk E.E.G. de patiënt in den hypoglycaemisehen slaap vertoonde.

Gelijk men weet, was de hypoglycaemische shocks therapie indertijd een zeer precaire methode, voorsnbsp;namelijk om het gevaar van epileptische insulten, dienbsp;dikwijls door myoklonieën worden ingeleid. Het elecsnbsp;trencephalographisch onderzoek ging aanvankelijk metnbsp;groote moeilijkheden gepaard, doch tenslotte kreeg iknbsp;verschillende volkomen exacte resultaten.

Fig. 47a is het E.E.G. van een 225jarig meisje (lijdende aan een schizophrene psychose) in hypoglycaemisehennbsp;slaap. Tijdens het electrencephalographiseh onderzoeknbsp;trad er gevaar op voor een epileptisch insult. Terstondnbsp;werd de patiënte adrenaline toegediend om het gevaarnbsp;voor een epileptisch insult te coupeeren; hierna kreegnbsp;zij de voorgesehreven dosis suikerwater door middelnbsp;van de maagsonde. Ik was toen voor het eerst in denbsp;gelegenheid de uiterst snelle werking van de adrenalinenbsp;te constateeren, welke, in samenwerking met de toesnbsp;gediende suiker, de patiënte binnen enkele minutennbsp;deed ontwaken.

Hierna werd een tweede E.E.G. opgenomen (fig. 47b).

96

-ocr page 101-

De twee electrencephalogrammen spreken voor zichzelf en uit het verschil kan zonder meer worden geconclu?nbsp;deerd, dat de hypoglycaemische slaap als een typischenbsp;hersenstam^slaap is op te vatten.

Hierna was ik nog meermalen in de gelegenheid het E.E.G. tijdens den hypoglycaemischen slaap op tenbsp;nemen. De uitkomsten waren steeds dezelfde. Ternbsp;illustratie hiervan dienen nog fig. 48a en 48b, welke hetnbsp;E.E.G. weergeven van een 23;jarigen man, die lijdendenbsp;is aan een beginnende dementia paranoides. Het eerstenbsp;werd opgenomen vóór het intreden van den slaap, hetnbsp;tweede tijdens den slaap.

Sedert den korten tijd, dat in de kliniek de hypo^ glycaemische shock^therapie wordt toegepast, is geble=nbsp;ken, dat de geringste emotioneele factor in staat is dennbsp;patiënt uit den slaap te houden.

Het meisje, bij wie ik het eerste electrencephalogras phisch onderzoek tijdens hypoglycaemischen slaap deed,nbsp;kon bij de eerste poging daartoe niet in slaap vallennbsp;alléén vanwege het feit, dat zij voor de opname van hetnbsp;E.E.G. naar een andere kamer moest worden oversnbsp;gebracht. Zijzelf gaf deze verandering van omgevingnbsp;als oorzaak aan. Na deze mislukking heb ik den vohnbsp;genden dag gewacht tot de patiënte op haar eigen

97

-ocr page 102-

kamer in slaap viel en liet haar toen pas naar de elecs trencephalographie^kamer overbrengen.

Nu gebleken is, dat de hypoglycaemische slaap een hersenstamsslaap is, is het verklaarbaar, dat de patiëntnbsp;ten onder invloed van emotioneele factoren, welkenbsp;immers prikkelend op den hersenstam werken, niet innbsp;slaap vallen. Bovendien herinnerde ik mij in dit versnbsp;band de dissertatie van Falies (Groningen) getiteld:nbsp;Emotie, Bloedsuiker en Hersenstam, waarin werd vast^nbsp;gesteld dat onder invloed van emotie het bloedsuiker;nbsp;gehalte verhoogd wordt door prikkeling van den her;nbsp;senstam. Men mag hier dus de mogelijkheid veronder;nbsp;stellen, dat het in slaap vallen van geëmotioneerdenbsp;patiënten verhinderd wordt, doordat het bloedsuiker;nbsp;gehalte niet in voldoende mate kan dalen (v. d. Scheer,nbsp;Falies) (32) (42).

Wat mij anderzijds bij de toepassing van de hypo; glycaemische shock;therapie frappeerde is het feit, datnbsp;de patiënten, wanneer zij niet in slaap kunnen vallen,nbsp;door middel van de eenvoudigste hypnotische beïmnbsp;vloeding inslapen.

Het valt niet te ontkennen, dat de hypoglycaemische slaap in verschillende opzichten overeenstemt met dennbsp;slaap onder invloed van barbituurzuur;verbindingen.nbsp;Zij hebben o.a. deze eigenschap gemeen, dat, wanneernbsp;de patiënten nog gemakkelijk uit den slaap zijn tenbsp;wekken, men een betrekkelijk normaal gesprek met hennbsp;kan voeren, terwijl zij later weer rustig in slaap vallen.nbsp;Een ander punt van overeenstemming is het veelvuldignbsp;droomen. In dit verband moet nog worden opgemerktnbsp;dat Berger den droomslaap beschouwt als een hersen;nbsp;stam;slaap. In het droomen manifesteert zich volgensnbsp;hem het intact blijven van de schorsfunctie.

Een van de belangrijkste punten van overeenkomst is het voorkomen van myoklonieën en epileptische insuhnbsp;ten. De epileptische insulten tijdens den hypoglycae;nbsp;mischen slaap verschillen in geen enkel opzicht van dienbsp;der genuine epilepsie. Nu het electrencephalographisch

98

-ocr page 103-

onderzoek bewezen heeft, dat de hypoglycaemische slaap een hersenstamsslaap is en zij gepaard kan gaannbsp;met typische epileptische insulten, is dit wederom eennbsp;belangrijken steun voor de opvatting, dat het epilep=nbsp;tisch insult in een stoornis van den hersenstam zijnnbsp;oorzaak vindt.

99

-ocr page 104-

IX.

EPILEPSIE.

§ 40. Inleiding.

De Amerikaansche onderzoeker Hallowell Davis (Boston) eindigt een artikel over electrencephalographienbsp;als volgt: .. ..we may justly claim that electrophysiologynbsp;has given new insight into the mechanism, and naturenbsp;of the actual seizures of epilepsy and also into thenbsp;hereditary constitution which underlies the occurencenbsp;• of epilepsy

Het heeft inderdaad den schijn, dat de electrencephas lographie naar verhouding de meeste perspectievennbsp;biedt op het gebied der epilepsie. In de eerste plaatsnbsp;schuilt dit in het ontladingsselement, dat aan den episnbsp;leptischen toeval ten grondslag ligt, of het begeleidendnbsp;symptoom ervan is.

Van niet minder belang hierbij is het feit, dat de geheele tumorsdiagnostiek tegelijk ook epilepsie=diag=nbsp;nostiek is.

De epilepsie is een ziektebeeld, dat reeds sedert jaren in het middelpunt der bijzondere wetenschappelijke be^nbsp;langstelling staat.

Het groote vraagstuk, dat nog geenszins is opgelost, is het verband tusschen de hypothalamus en epilepsie.nbsp;In vroegere jaren werden de afwijkingen, die ten grondsnbsp;slag lagen aan de verschijnselen der epilepsie, meestalnbsp;uitsluitend in de schors gezocht en werd er allerminstnbsp;aan gedacht, dat ook de hypothalamus hierbij een rolnbsp;zou kunnen spelen.

Thans zijn er vele onderzoekers, die zich zullen afs vragen hoe het mogelijk is, dat men nooit aan den

100

-ocr page 105-

hersenstam heeft gedacht, wanneer het ging om de grondslagen der epileptische verschijnselen. Dit vindtnbsp;haar oorzaak vooral in het feit, dat de hersenstam bijnbsp;vele ziektebeelden in het middelpunt der belangstellingnbsp;is gekomen, zoowel bij psychiatrische^ als bij neuro?nbsp;logische ziekten.

Onderzoekers als Specht, Bingswanger, Ziehen, Frisch en ook Wilson hebben vroeger toch wel aan de moge;nbsp;lijkheid van een deel hebben van den hersenstam aannbsp;de epileptische verschijnselen gedacht.

In zijn up;to;date boek over epilepsie (^5) vergast Joosten ons op de vertaling van het volledige referaatnbsp;namens Lennox en Gibbs (Boston) uitgebracht op hetnbsp;Ille Internationale Neurologencongres te Kopenhagennbsp;(21—25 Aug. 1939) over: „The inheritance of Epilepsynbsp;as revealed by the Electro;encephalograph”.

De belangrijkste conclusie’s in dit referaat luiden: Ie. Epilepsie is een paroxysmale cerebrale dysrhythmie;nbsp;2e. De onderzoekingen toonden aan, dat de rhythmennbsp;met abnormale frequentie zich niet alleen gedurendenbsp;de aanvallen voordoen, maar gewoonlijk ook in denbsp;intervallaire perioden. Deze rhythmen met abnormalenbsp;frequentie zijn meestal deltasrhythmen, veelal metnbsp;vierkanten vorm.

Bij onderzoek door mij verricht bij een groot aantal epilepsiespatienten, werden andere resultaten bereikt.

Inderdaad toonden velen een delta;rhythme, doch hun aantal was niet het grootste. Bovendien bleek bij hetnbsp;speciëele onderzoek over het delta;rhythme, dat ditnbsp;door bijzondere maatregelen geprovoceerd kan worden.nbsp;Het c/;rythme is in de eerste plaats afhankelijk van dennbsp;toestand van psychische passiviteit, d.i. verlaagdnbsp;bewustzijnsniveau, doch kan overigens verscheidenenbsp;andere oorzaken hebben.

Dat andere onderzoekers veelal een delta^rythme vinden, vooral in de periode voorafgaande aan den toegt;nbsp;val, zou veroorzaakt kunnen zijn door den toestand vannbsp;verlaagd bewustzijnsniveau, welke aan een toeval voor;nbsp;afgaat, en er de aanleiding toe kan zijn, en waartoe

101

-ocr page 106-

bovendien elke epilepsie^pafient steeds, ook in de intern vallaire perioden, geneigd is.

Het onderzoek van de genoemde Amerikaansehe onderzoekers wees uit, dat ook.de bloedverwanten vannbsp;lijders aan epilepsie, die zélf niet aan epilepsie leden,nbsp;zulk een dysrhythmie kunnen vertonnen, en zij meenen,nbsp;dat de dysrhythmie dan een praedispositie voor epilepsnbsp;sie of eenige verwante ziekte kan beteekenen.

„Deze waarnemingen kunnen van practische waarde zijn voor de prophylaxis en de eugenese van de epilepsnbsp;sie en kunnen helpen bij het opsporen van de oversnbsp;erving van epilepsie en bij het adviseeren van patiëntennbsp;inzake het huwelijk.”

§ 41. Over het mechanisme van den epileptischen toeval.

In de vorige paragraaph werd vermeld, dat er belangs rijke punten van overeenkomst zijn tusschen den hyposnbsp;glycaemisehen slaap en den slaap onder invloed vannbsp;barbituurszuursverbindingen. O.a. hebben zij gemeen,nbsp;dat de patiënten, na gewekt te zijn, een betrekkelijknbsp;normaal gesprek voeren, om daarna weer rustig innbsp;slaap te vallen, als zij aan hun lot worden overgelaten.nbsp;Eén van de belangrijkste punten van overeenkomstnbsp;is het voorkomen van myoclonieën en epileptischenbsp;insulten. De insulten tijdens den hypoglycaemischennbsp;slaap dragen volkomen dezelfde kenmerken als denbsp;epileptische insulten. Daar de hypoglycaemische slaapnbsp;zich als een hersenstamslaap manifesteert, is dit wedersnbsp;om een belangrijke steun voor de opvatting, dat hetnbsp;epileptisch insult in een stoornis van den hersenstamnbsp;zijn oorzaak vindt.

Indien zulks het geval is, dan zou men aangaande het ontstaan van den toeval m.i. kunnen veronderstellen, datnbsp;het mogelijk is, dat de hersenstam hetzij door een ontsnbsp;stekingsproces (in de jeugd) hetzij door een aangeborennbsp;(familiaire) minderwaardigheid betrekkelijk snel versnbsp;moeibaar is; de prodomaahverschijnselen, die het episnbsp;leptisch insult voorafgaan, zijn dan de voorboden van

102

-ocr page 107-

deze uitputting. Zij leidt tenslotte tot een paroxysmale uitschakeling van de hersenstamsfunctie; dit heeft eennbsp;ontremming van de schors tengevolge, hetgeen tot eennbsp;insult aanleiding geeft. Er is dus niet sprake van eennbsp;„paroxysmale prikkelingstoestand” van de schors, maarnbsp;van een paroxysmale uitputting van den hersenstam.

Hierdoor zou voor de werking van de luminal ook een ongedwongener verklaring te geven zijn, dan gelijknbsp;bijv. een bekend handboek het doet, door „wel tenbsp;moeten aannemen, dat de luminal óók een remmendennbsp;invloed op den cortex zal hebben”. Veel aannemelijkernbsp;is het de luminal als specifiek stamnarcoticum te hand?nbsp;haven en overigens t.o.v. de epilepsie aan te nemen,nbsp;dat door het chronisch toedienen van dezen stof eennbsp;uitputting van den stam voorkomen wordt, waardoornbsp;toevallen vermeden worden.

Echter kunnen allerlei processen in de schors, die dus een chronische schorsprikkeling teweeg brengen (ontsnbsp;stekingen, traumata, tumoren, enz.) epilepsie veroorsnbsp;zaken. De chronische schorsprikkeling brengt met zichnbsp;mede, dat de hersenstam chronisch zijn focaabremmen;nbsp;den invloed moet uitoefenen; periodiek leidt dit totnbsp;uitputting. Primair manifesteert zich dit in een focalenbsp;ontremming, waarna deze zieh over de geheele schorsnbsp;uitbreidt: Jackonsche epilepsie. Dat deze vorm vannbsp;epilepsie (speciaal bij de traumatische is dit beschreven)nbsp;eerder optreedt bij personen in wier familie epilepsienbsp;voorkomt, is hierbij een punt van groot belang; denbsp;familiaire minderwaardigheid van den hersenstam zalnbsp;begrijpelijkerwijze eerder tot uitputting leiden en totnbsp;de dysrythmie bij nieEtoevallijders, die wèl een famibnbsp;liairen aanleg vertoonen (vgl. vorige paragraaph).

De reflexsepilepsie, welke uit elk willekeurig lichaams? deel, dat chronisch geprikkeld wordt, opgewekt kannbsp;worden, ontstaat doordat deze chronische prikkel evensnbsp;als elke zintuigprikkel een remming van de geheelenbsp;schors, met uitzondering van het correspondeerendenbsp;centrum, ten gevolge heeft, welke van den hersenstamnbsp;uitgaat; ook dit leidt periodiek tot een insult.

De affectsepilepsie zou kunnen ontstaan, doordat een

103

-ocr page 108-

hevig affect den hersenstam, als centrum van het affect; leven, optimaal prikkelt, hetgeen door een paroxysmalenbsp;uitputting gevolgd wordt.

Over de oorzaak van de epileptische insulten bij hypoglycaemie bestonden tot nu toe slechts hypothe;nbsp;tische opvattingen. Kuhn (Frankfurt) vermeldt dezenbsp;hypothesen in een publicatie en komt tenslotte tot denbsp;conclusie, dat men niet met zekerheid kan zeggen, welkenbsp;de oorzaken der krampen zijn (blz. 43). Nu het electren;nbsp;cephalographisch onderzoek aantoonde, dat door denbsp;hypoglycaemie de hersenstam wordt uitgeschakeld,nbsp;meen ik de oplossing van dit probleem nader te zijnnbsp;gekomen.

Waren de uitkomsten van het electrencephalogra; phisch onderzoek bij de hypoglycaemie in zijdelingschnbsp;verband te brengen met de epilepsie, zoodat langsnbsp;dezen weg reeds een inzicht in een mogelijk mecha;nbsp;nisme van de epilepsie kon verkregen worden, hetnbsp;rechtstreeksche onderzoek van het epileptisch insultnbsp;gaf eveneens resultaten, die, door de belangrijke be;nbsp;zwaren, verbonden aan het opnemen van een E.E.G.nbsp;tijdens een insult, veelal niet manifest waren, doch voor;nbsp;zoover zij dit waren, dan ook een rechtstreekschenbsp;waarde hadden.

De uitkomsten, bij eigen onderzoekingen op het ge; bied der epilepsie verkregen, zijn verzameld uit denbsp;verschillende gevallen van epilepsie, die ik in den loopnbsp;der jaren onderzocht en de uitkomsten van een serie;nbsp;onderzoek bij de cardizohshock;behandeling. Voor eennbsp;ser/e;onderzoek bij lijders aan epilepsie was nog geennbsp;gelegenheid.

Het doel van het rechtstreeksche onderzoek van het epileptisch insult was in de eerste plaats gegevens tenbsp;verzamelen, welke bovengenoemde theorie over hetnbsp;mechanisme van den toeval zouden steunen.

Hiertoe moest o.a. gezocht worden naar bijzondere eigenschappen van de electro;biologische curve, welke

104

-ocr page 109-

zouden aantoonen, dat er inderdaad van een uitput» tingstoestand van het diencephalon, althans van zijnnbsp;remmende functie, kon gesproken worden, kort voornbsp;het optreden van den toeval.

Verschijnselen, welke hiervoor zouden pleiten, zouden o.a. zijn: Ie. het voor korteren of langeren tijd achter»nbsp;een uitvallen van de remming door den stam, zondernbsp;dat er nog aanleiding is tot krampen.

Dat een totaal uitvallen van de stamsremming op zich nog niet aanleiding behoeft te zijn tot een toeval, be»nbsp;wijzen de kramppotentialen, die men in vele E.E.G.’snbsp;ziet, zonder dat er een verband bestaat met epilepsie.

Het is nuttig op deze plaats er eens op te wijzen dat de vroegere experimenten tot conclusie’s aanleiding gaven, wier strekking zondernbsp;meer niet omkeerbaar was.

Terwijl bijv. de stamslaap gepaard gaat met zéér hooge amplitudo vans en groepvorming in het alphasrythme, gaan zeer hooge ampli»nbsp;tudo en groepeering niet altijd samen met slaap (bewustzijnsverlies).

Terwijl de grandsmal steeds gepaard gaat met kramppotentialen, gaan ononderbroken krampstroomen, zielfs over groote deelen dernbsp;curve, niet altijd gepaard met toevallen of krampen.

Bij de epilepsie is er zeker sprake van een labiel diënoephalon; bij eiken psychopaath ook; ook bij psychopathen ziet men partiëelennbsp;uitval van de stamfunctie, doch wielke factor er ontbreekt, die aan»nbsp;leiding is tot zoodanigen uitval. Dit is een vraag, die wellicht innbsp;de toekomst het principiëde wetenschappelijk onderzoek zal richten.

Een encephalitis kan aanleiding geven tot verworven psychopathie en tot epilepsie; doch hoe en waar of hoe sterk moet de stamnbsp;ont.stoken zijn, wil er epilepsie ontstaan, wil er een schorsontremsnbsp;ming ontstaan, waarbij ooik de pyramideremming uitvalt?

2e. Een verschijnsel, waaruit blijkt, dat er een uitput» tende invloed werkzaam is. Nauwkeurige bestudeeringnbsp;van de verzamelde curven van epilepsie»lijders of vannbsp;cardiazobinsulten deed inderdaad dergelijke eigenschap»nbsp;pen vinden. Demonstratief is het volgend geval, datnbsp;beide verschijnselen in zich vereenigde.

Het is een E.E.G.raphische opname van een cardiazol» insult (fig. 49a en fig. 49b).

Dit geval demonstreerde op zeer markante wijze een verschijnsel, dat ik a priori reeds verwachtte te zullennbsp;zien bij het onderzoek bij de cardiazohinsulten.

Het mechanisme der cardiazohinsulten meende ik aldus te moeten zien, dat de cardiazol, als diëncephaalnbsp;stimulans, het diëncephalon dermate prikkelt bij intra»nbsp;veneuze „stoot”»injectie, dat hierop een paroxysmale

105

-ocr page 110-

uitputting en uitval van de stamsfunctie volgt. In de curve zou men dan vóór het plotseling opkomen dernbsp;onfremming, een inkrimping van de a^golven moetennbsp;waarnemen. Terwijl dit in de meeste gevallen duidelijk,nbsp;doch quantitatief niet zeer uitgesproken, werd waarsnbsp;genomen, toont fig. 49b deze prikkeling der stamremsnbsp;ming zeer demonstratief.

Fig. 4913.

Fig. 49a is het E.E.G. van een patiënte lijdende aan schizophrenie, tijdens de periode der shocksbehandeling.nbsp;Des morgens had zij een cardiazohshock gehad. Hetnbsp;E.E.G. van fig. 49a werd genomen ± 5 uur na de shock.nbsp;Het E.E.G. toont uitsluitend „krampstroomen”.

Blijkbaar is deze toestand van den cortex nog het gevolg van de shock.

Bij andere patiënten, die in een shocksbehandeling waren en die ik opzettelijk onderzocht met het doelnbsp;eventueel hetzelfde te constateeren, bleek de cortex nanbsp;den posTepileptischen slaap (waarbij steeds zéér lage,nbsp;of géén asgolven voorkomen) eveneens krampstroomennbsp;te vertoonen. De stam blijkt dus ook na den toevalnbsp;nog uitputtingssverschijnselen te vertoonen, terwijl zijnbsp;soms periodiek in staat blijkt haar normale remmendenbsp;functie uit te oefenen. (Dit is van groot belang i.v.m.

106

-ocr page 111-

het therapeutisch effect der shock^kuren.) (vgl. hoofde stuk XI).

De patient kreeg, nadat het eerste E.E.G. was ge^ nomen, niet meer dan 5 streepjes cardiazol subcutaan,nbsp;daar den vorigen dag het opnemen van het tweedenbsp;E.E.G. mislukt was, doordat er na 10 streepjes cardiazolnbsp;een toeval optrad. Mogelijk was ook het affect oorzaak.

Het stimuleeren der stam^remming ziet men in fig. 49b in de sterke inkrimping en vervorming der kramp=nbsp;stroomen tot normale asgolven, waarvan enkele zelfsnbsp;een sinussvorm nabij komen.

Periodiek vertoonde de film van fig. 49b een korE durenden paroxysmalen uitval van de stamsremming,nbsp;(zonder dat zich uitwendig krampen manifesteerden),nbsp;welke in de fig. éénmaal is te zien; dus vóór den toevalnbsp;juist het tegenovergestelde van na den toeval, waarbijnbsp;de remming periodiek wordt ingeschakeld.

Spoedig nadat begonnen was met de opname van het E.E.G. van fig. 49b trad een toeval op.

Fig. 49a toont dus de a priori bestaande uitputtings? toestand van den stam, waardoor 5 streepjes cardiazolnbsp;een toeval opwekten, daar zij „de druppel waren, dienbsp;het vat deed overloopen”.

Fig. 49b vertoont de inkrimping der a?golven als uiting van het stimuleeren van den stam en de plotse?nbsp;linge ontlading als uiting van het plotseling uitvallennbsp;van de remmende functie van den stam.

Opmerkenswaard is, dat fig. 49b eigenlijk het E.E.G. van het volledige beeld van een epileptischen toevalnbsp;vertoont. Alle stadia zijn vertegenwoordigd: Ie. de nor?nbsp;male curve, 2e. de inkrimping (de cardiazol stimuleertnbsp;den stam), 3e. de uitval van de remming met de ont?nbsp;lading van de schors, en 4e. de post?epilepti£che inkrim?nbsp;ping (als uiting van een uitputting van de schors), dienbsp;tot een typischen schors?slaap leidt.

Periodiek komt dit beeld in de curve terug, totdat de stam het opgeeft, en de grand mal intreedt.

Aldus gezien is het E.E.G. van fig. 49b de graphische voorstelling van het mechanisme van den epileptischen

107

-ocr page 112-

toeval en steunt deze beschouwing mèt de andere elementen, hierboven besproken, de theorie, die alsnbsp;hypothese over het mechanisme werd opgesteld in dennbsp;aanvang van deze paragraaph.

Het beeld van fig. 49b was mij niet vreemd.

Vooreerst ziet men herhaaldelijk E.E.G.’s, waarin zich op min of meer regelmatige afstanden van elkaarnbsp;krampstroomen voordoen; hetzij een groep hooge, stijlenbsp;pieken, hetzij één of enkele min of meer hooge breedenbsp;golven; deze curven kunnen afgeleid zijn van personen,nbsp;die met epilepsie niets te maken hebben; in vele ge=nbsp;vallen n.m.m. wèl met psychopathie.

Ook gaan ze lang niet altijd gepaard met uitwendig waarneembare organische symptomen, als krampen,nbsp;tremoren, onwillekeurige bewegingen of dergelijke.

Keerde het beeld van fig. 49b in de geheele curve herhaaldelijk terug, zonder eenige regelmaat, periodiek,nbsp;met uiterst starre regelmaat, herhaalde zich eenzelfdenbsp;beeld in een curve, die ik in 1936 afleidde van een dernbsp;patiënten op mijn afdeeling in de kliniek (fig. 50).

Dit typische electrencephalogram deed mij terstond denken aan het Cheyne^Stokes type van de ademsnbsp;haling. In dit type manifesteert zich n.1. ook een periosnbsp;diek paroxysmaal uitvallen van een functie, welke, nanbsp;korten tijd rust, spontaan weer optreedt. Als E.E.G.nbsp;moet het aldus geïnterpreteerd worden, dat de stamnbsp;met een periodiciteit van ongeveer 2 a 3 per secondenbsp;zijn remmende functie verliest door uitputting. Denbsp;hersenschors verliest dan plotseling haar remming ennbsp;vertoont dan de snelle en stijle trillingen, die krampsnbsp;stroomen genoemd worden. Het E.E.G. van fig. 50 isnbsp;van een patiënte, die in 1936 opnieuw werd opgenomennbsp;wegens een recidiveerende encephalitis. Het periodieknbsp;uitvallen van de remmende functie is hiermede vohnbsp;doende te verklaren. Bovendien is fig. 51 als E.E.G.nbsp;van dezelfde patiënte, terwijl haar regelmatig middehnbsp;sterke pijnprikkels worden gegeven, een nader bewijsnbsp;voor de opvatting, dat men hier met een gestoordenbsp;functie van het diëncephalon te doen heeft. Hetnbsp;geven van pijnprikkels stimuleert het diëncephalon, dat

108

-ocr page 113-

weer reguleerend moet optreden.

Hier werken deze pijnprikkels sti^ muleerend op het zieke diëncephasnbsp;Ion, waardoor het E.E.G. het typhnbsp;sche karakter dan ook geheel ver;nbsp;liest, om weer terug te keeren, zoonbsp;gauw werd opgehouden met denbsp;pijnprikkels.

Onafgebroken vertoont de vele meters lange film van het E.E.G.nbsp;van fig. 50 volkomen hetzelfdenbsp;beeld, zonder ooit de minste wijzi^nbsp;ging in de regelmaat der afwijkingnbsp;te vertoonen, zoolang men maarnbsp;geen verandering in de omstandigenbsp;heden aanbrengt.

Bertrand, Delay en Guillain deee len in hun monographie mede, datnbsp;ook Marinesko, Sager en Kreindlernbsp;dit type van E.E.G. vergeleken metnbsp;het CheyneiStoke’s ademhalingsenbsp;type (26).

Overigens wordt door deze onderzoekers dit typische alpha?nbsp;rythme geïnterpreteerd als eennbsp;type, dat gekarakteriseerd is doornbsp;een merkwaardige periodiciteit innbsp;den modulatie der amplitudo. Overnbsp;eenig verband met het diëncepha?nbsp;Ion wordt niet gesproken.

De krampstroomen gingen bij deze patiënte niet gepaard met denbsp;een of andere daarmee corres^nbsp;pondeerende uitwendig zichtbarenbsp;kramp.

Korten tijd geleden, dus ongeveer 7 jaren nadat ik voor het eerst hetnbsp;CheyneiStoke’s type bij mijn elecenbsp;trencephalographische onderzoekin?nbsp;gen tegenkwam, ontmoette ik het


’O

oj;


rG

O.


-Ot

o


o/:


109

-ocr page 114-

voor de tweede maal. Terstond herinnerde ik mij het E.Ë.G. van fig. 50, blij het vindbaar bewaard te hebben.

Er was mij een patient ter onderzoek gegeven bij wien reeds vele maanden geleden de diagnose primairenbsp;melancholie was gesteld. Elet electrencephalographischnbsp;onderzoek, verricht vóór het somatisch onderzoek, weesnbsp;uit, dat deze patient lijdende was aan een organischenbsp;aandoening van het centrale zenuwstelsel, en dat deze

• nbsp;nbsp;nbsp;• I • J I O • • iJl

1f 1 nbsp;nbsp;nbsp;• • LMJLÈJ • • ¦ ¦ • •

Fig. 51.

aandoening waarschijnlijk niet in het neopallium geloca= liseerd was. Het onderzoek gaf n.1. het E.E.G. van fig.nbsp;52, dat na het toedienen van een diëncephalon^stimulansnbsp;vervormd werd tot het E.E.G. van fig. 53. Na een nauw;nbsp;gezet onderzoek bleek thans inderdaad, dat bij dennbsp;patient een vrij uitgebreid proces met verschijnselennbsp;van subcorticalen aard, van den kant van het diën;nbsp;cephalon, waren opgetreden. Een regelmatige bewegingnbsp;in den linkerarm, welke beschouwd was als een dwang;nbsp;beweging, bleek dezelfde periodiciteit te vertoonen alsnbsp;de typische afwijking in het E.E.G. en bleek bovendiennbsp;ook ie verdwijnen met hetzelfde stimulans als waannbsp;mede de stoornis in het E.E.G. verdween.

Naderhand eens alle tot dien tijd reeds verzamelde electrencephalogrammen achter elkaar doorkijkend,nbsp;kwam ik het Cheyne^Stoke’s type toch nog een paarnbsp;maal tegen, echter véél minder duidelijk uitgesproken.nbsp;In al deze gevallen was er sprake van psychopathie,nbsp;met een zekere explosiviteit in den reactievorm. Dusnbsp;ook hier een stoornis, waarin het diëncephalon eennbsp;belangrijken rol vervult. Fig. 54a is het E.E.G. van een

110

-ocr page 115-

explosieve hysterische psychopathe, fig. 54b toont het E.E.G. van desnbsp;zelfde patiënte na het toedienennbsp;van een diëncephalonsstimulans;nbsp;fig. 54c is het E.E.G. eveneens vannbsp;dezelfde patiënte, thans nadat onsnbsp;geveer een uur na het stimulansnbsp;een injectie dilaudid was gegeven.

Bij deze figuren is nog op te merken, dat het E.E.G. van fig. 54bnbsp;met kleine (gewone), de twee ansnbsp;dere met groote papiersnelheid zijnnbsp;opgenomen. De kleine trillingennbsp;met groote frequentie zouden missnbsp;schien toch wel zichtbaar geweestnbsp;zijn in fig. 53, indien deze figurennbsp;óók met groote papiersnelheidnbsp;waren opgenomen, echter niet metnbsp;hooger amplitudo. Dit is een besnbsp;langrijk feit, dat tot diagnostischenbsp;fouten aanleiding kan geven.

In de vermelde 3 gevallen werd duidelijk aangetoond, dat een midsnbsp;del, dat het diënoephalon stimusnbsp;leert, in staat was de afwijkingnbsp;te doen verdwijnen, terwijl in hetnbsp;laatste geval bleek, dat een middel,nbsp;dat schorsverlammend werkt, denbsp;afwijking weer te voorschijn roept.

De pijnprikkel in het geval van fig.

51 is zonder meer ook als diënces phalonsstimulans te beschouwen.

De meening, dat het diëncephas Ion een belangrijke rol speelt bijnbsp;het ontstaan van het Cheyne^

Stake’s type van het E.E.G., wordt door het bovenstaande aanmerkesnbsp;lijk gesteund.

We zien hier dus een electrencephalographisch beeld (fig. 49b), dat afgeleid is van een patient verkeerende

c

•01

.Hf

£

111

-ocr page 116-

in de phase voor het uitbreken van den eigenlijken toeval. Dit beeld herhaalt zich in de betreffende curvenbsp;min of meer regelmatig. Hetzelfde beeld zien we innbsp;uiterste regelmaat in curven, die afgeleid zijn vannbsp;patiënten, die beide een ziekte hebben, waarin hetnbsp;diëncephalon een belangrijken — eigenlijk primairen —nbsp;rol speelt.

• I • ¦ t -i 1 ï ¦ I ¦

Deze conclusie betreft dus twee schakels uit de rede^ neering; de eene is aan de eene zijde verbonden aannbsp;de epilepsie-, de ander aan de eene zijde aan den her;nbsp;senstam; ze sluiten aan elkaar doordat ze dezelfdenbsp;beelden vertoonen. Zoo sluit dus de redeneering, datnbsp;de epilepsie in den hersenstam haar oorsprong vindt.

112

-ocr page 117-

Ariens Kappers eindigt zijn referaat over „Hypotha= lamus en epilepsie” (46) als volgt:

„Ik zal mij wel onthouden een oordeel uit te spreken over den aard dezer ziekte, maar wil toch niet nalatennbsp;te zeggen, dat een centraliseering van al hare verschijn;nbsp;selen met den hypothalamus als constant uitgangspuntnbsp;mij niet verantwoord lijkt, wel echter een constant be;nbsp;trokken worden van dit hersengebied daarbij.” (cursi;nbsp;veering van A. K.)

,,Een constant betrokken worden” van den hypo; thalamus bij het ontstaan en het verloop van dennbsp;epileptischen toeval mag m.i. minstens toch wel denbsp;beteekenis hebben van een conditio sine qua non\

Men onderscheidt enkele vormen van insult, op grond van hun verloop. O.a. spreekt men van de „grand mal”nbsp;en de „petit mal”.

Indien deze vormen niet aan elkaar verwant waren, zou men ook meer dan één mechanisme moeten onder;nbsp;scheiden.

Hiertoe zou men geneigd kunnen zijn, indien men de opvatting leest van Lennox en Gibbs, dat de petit malnbsp;gekenmerkt wordt door een voor deze vorm specifieknbsp;rythme, dat volgens hen zelfs diagnostische waarde zou

Fig. 55. Wave; en spike;type. Overgenomen uit H. Davis, Elec; trenccphalography C). Ben aanval van petit;mal, in zijn fieheelennbsp;verloop afgeleid van de motor.zóne (boven) en de L;frontaal;kwa'bnbsp;(onder).

113

-ocr page 118-




De eerste vraag is dan ook: is het wave; en spiketype inderdaad kenmerkend voor de petit mal, of komt hetnbsp;ook in het verloop van de grand mal voor?

Eigen onderzoekingen wezen uit, dat het wave* en spiketype ook voorkomt hij den gewonen epileptischennbsp;toeval (grand mal) en wel vóórdat de eigenlijke kramp=nbsp;stroomen optreden.

In verschillende curven, die ik maakte van cardiazoh insulten, kwam ik het wave^ en spiketype tegen; steedsnbsp;als voorlooper van de eigenlijke krampstroomen. Denbsp;phase vóór de eigenlijke krampen is veelal zeer goednbsp;electrencephalographisch vast te leggen; meestal valtnbsp;kort daarop weinig of niets meer in het E.E.G. tenbsp;onderscheiden.

In één der electrencephalographische films van mijn onderzoek in 1938 bij bet CQvdiazohinsuli, kwam ik hetnbsp;waves and spikestype (destijds als typisch beeld nog

114

-ocr page 119-

niet bekend) in wel zéér markanten vorm tegen, toen ik de films enkele jaren later nog eens bestudeerdenbsp;(fig. 57).

Het protocol van dit geval vermeldt, dat de naald, even nadat begonnen was de cardiazol in te spuiten,nbsp;uit de vena schoot. Eerst leek de patient niet noemens=nbsp;waard te reageeren; een poos later kwamen er tochnbsp;eenige schokken. Het geheel maakte den indruk vannbsp;een „nietsdoorgezetten toeval”.

Buitengewoon merkwaardig en belangwekkend acht ik het, dat deze aanteekeningen juist voorkomen bijnbsp;het geval, dat het wave? and spike=type vertoonde innbsp;de electrobiologische curve, tijdens de shocksbehande^nbsp;ling genomen (fig. 55).

De veronderstelling is geoorloofd, dat de petit mal identiek is aan een niet^doorgezetten epileptischennbsp;toeval.

Dat het wave^ en spike^type practisch wel bij elk insult zal voorkomen is eerstens waarschijnlijk doordat zoosnbsp;vele cardiazobcurven het type vertoonden, de eenenbsp;meer, de andere minder duidelijk.

Bovendien wordt dit zéér waarschijnlijk gemaakt door een E.E.G. als van fig. 56, dat een gedeelte toontnbsp;van een curve, welke een volledig cardiazoldnsult bijnbsp;een konijn vastlegde.

Het zijn de krampstroomen, afgeleid van de area praecentralis granularis, even voor het eigenlijke insultnbsp;(overgenomen uit Kornmüller) (12)_

Tenslotte kom ik nog eens terug op de vraag over een detail der mededeelingen van Lennox en Gibbs op hetnbsp;Ille Internationale Neurologencongres te Kopenhagennbsp;(zie § 43).

Het onderzoek van deze auteurs wees ook uit, dat de bloedverwanten van lijders aan epilepsie, die zelf nietnbsp;aan epilepsie leden, een „dysrythmie” konden ver=nbsp;toonen, en zij meenen, dat de dysrythmie door eennbsp;praedispositie voor epilepsie of eenige verwante ziektenbsp;kan beteekenen.

115

-ocr page 120-

Tot de verwante ziekten zullen Lennox en Gibbs wellicht wel rekenen de z.g. epileptische aequivalenten.

De vraag doet zich nu voor: indien een bloedverwant van een lijder aan epilepsie een of andere ziekte heeft,nbsp;welke een epileptisch aequivalent genoemd zou kunnennbsp;worden, is deze dan ook een aequivalent indien de

iiiiiiiiiiiriitiiiiii

Fig. 58a.

I • ifi i,t •

......' nbsp;nbsp;nbsp;I, '

if lt; gt;11quot;' j/r fr • #

I 8 • « • ft • ¦ • • I ft ft ft 8 ft ft ft ft ft ft I

Fig. 58b.

patient een dysrythmie vertoont en niet, wanneer hij geen dysrythmie vertoont? Ook deze kwestie is vannbsp;belang bij huwelijksadviezen.

In de electrencephalographie zou men wellicht ook een middel hebben om de diagnose: „epileptisch aequhnbsp;valent” te stellen (van belang o.a. voor deskundig rapsnbsp;port aan de Rechtbank).

In dit verband wordt het volgend geval vermeld:

Fig. 58a is het E.E.G. van een psychopathischen man, afkomstig uit een epileptische familie. Zijn beroepnbsp;bewoog zich op occult terrein in een goeden zin desnbsp;woords; hij had de „gave der voorspelling” en verstond

116

-ocr page 121-

de kunst zich in trance te brengen. Bovendien was hij zéér suggestibel, zoodat hij zéér gemakkelijk door eennbsp;collega in trance gebracht kon worden, en even gemak?nbsp;kelijk en snel „gedemagnetiseerd” kon worden tot dennbsp;gewonen waaktoestand.

In fig. 58a ziet men de plotseling intredende trance. Het is alsof de „krampstroomen” door 2 a 3 curven,nbsp;die eenigszins het wave? and spike?type vertoonen.nbsp;worden voorafgegaan.

Fig. 58b vertoont het ,,demagnetiseeren”. Hier is het alsof de „krampstroomen” afloopen in 2 a 3 curven,nbsp;die eveneens iets van het wave? and spike?type hebben.

Psychopathie zal een epileptisch aequivalent genoemd kunnen worden, indien de lijder verwant is aan eennbsp;lijder aan epilepsie en zelf een dysrythmie vertoontnbsp;(lt;i?rythme, wave? en spiketype, of kramppotentialen).

Dit is een geval, dat bij waakbewustzijn eigenlijk de dys?rythmie had moeten vertoonen; doch hij is zoonbsp;gemakkelijk in een toestand te brengen waarin dys?nbsp;rythmie, en wel in den vorm van krampstroomen, welkenbsp;even het beeld der wave? en spike’s vertoonen, voor?nbsp;komt, dat ’s mans psychopathische reactie?neiging welnbsp;als een epileptisch aequivalent mag gezien worden. Denbsp;krampstroomen zijn anders onverklaarbaar.

In dit verband is het doelmatig in het kort te wijzen op het volgende:

Indien men in electrencephalogrammen als van fig. 49a en fig. 49b, de ontwikkeling der krampstroo?nbsp;men bestudeert, dan is het niet mogelijk zich tenbsp;onttrekken aan den indruk, dat de krampstroomennbsp;ontstaan uit de bet/ia?golven en niet uit de a/pha?golven.

In fig. 49a ziet men geheel links nog duidelijk drje a/pha?golven, reeds met hooge betha?golven, dan volgennbsp;er krampstroomen, waarvan verschillende opeenvol?nbsp;gende groepen telkens ieder op zich de configuratienbsp;van de alpha^golven aanhouden.

Terwijl in fig. 49a de krampstroomen zich ontwik? kelen, nadat zoowel de a/pha?golven als de hetha?golvennbsp;langzamerhand steeds hooger zijn geworden, ontwik?

117

-ocr page 122-

kelen ze zich in fig. 49b, waar ze voorafgaan aan een toeval, abrupt, nadat de a/p/ia=golven kleiner, doch denbsp;bethasgolven tóch grooter zijn geworden.

Daarentegen maken de „krampstroomen” in fig. 58a en fig. 58b veeleer den indruk, dat ze hooge alphasnbsp;golven zijn, die nog de gewone superpositie van betha^nbsp;golven vertoonen.

Zijn de „krampstroomen” van fig. 49a en fig. 49b en die van fig. 58a en fig. 58b heterogene elementen?nbsp;Moet men de hooge golven als in fig. 58a en fig. 58bnbsp;anders noemen? En leiden alleen de uit be/ha^golvennbsp;ontstane krampstroomen tot een toeval?

118

-ocr page 123-

X.

DE THERAPEUTISCHE SLAAPKUREN EN DE SHOCK=BEHANDELING.

§42. De Therapeutische slaapkuren en de Shock^beham deling.

Daar in het vorige hoofdstuk het eardiazohinsult behandeld werd, kan nu geconcludeerd worden, dat allenbsp;vormen van therapeutisch toegepasten slaap electremnbsp;cephalographisch onderzocht werden, met uitzonderingnbsp;van den eenvoudigsten en meest toegepasten vorm; denbsp;somnifeen=slaap. Eig. 59a is het E.E.G. van een patientnbsp;in diepen somnifeen^slaap; 2 x 24 uur plus 4 uur nanbsp;het begin der kuur en 4 uur na de morgendnjectie

119

-ocr page 124-

afgeleid. Dit was dus zijn 5e injectie. Fig. 59b is het E.E.G. van denzelfden patient ± 2 uur vóórdat hij denbsp;tweede injectie van dien dag moest hebben. De patientnbsp;verkeerde in dit stadium in een toestand van half—nbsp;waken—half—slapen. Laat men hem aan zijn lot over,nbsp;dan slaapt hij weer in. Occupeert men zich met hem,nbsp;dan is hij in staat een vrij normaal gesprek te voeren.nbsp;(De slaapkuur was 2 dagen geleden begonnen.)

Dit is voor mij steeds een der meest kenmerkende verschijnselen van den stam,slaap; bovendien is dit ver^nbsp;schijnsel begrijpelijk, daar de schors practisch intactnbsp;blijft en de labiliteit van de stamfunctie zich, ook alnbsp;is zij door een narcoticum gestoord, niet gauw geheelnbsp;laat vastleggen. Vroeger vermelde experimenten be=nbsp;wezen dit reeds (vgl. bijv. fig. 34 en fig. 35).

Pas nadat de patient een vijftal dagen diep heeft geslapen, maakt hij duidelijk den indruk geïntoxiceerdnbsp;te zijn. Hierbij staat dan bijv. de spraakstoornis duidennbsp;lijker op den voorgrond dan de bewustzijnsstoornis.

Merkwaardig is ook, dat men door een middel, dat den stam stimuleert (coramine, strychnine, benzidrine)nbsp;de slaapneiging oogenblikkelijk opheft. Hierbij is ernbsp;geen sprake van chemische neutraliseering van hetnbsp;narcoticum. Het chemische narcoticum heeft schijnbaarnbsp;nauwelijks een anderen invloed dan de suggestie’s, dienbsp;tot den hypnotischen slaap leiden.

Voor zoover het de slaapmiddelen betreft, moge ik aangaande het onderwerp van dit hoofdstuk resumeernbsp;rend opmerken:

In de laatste jaren gebruikt men in de psychiatrische kliniek den slaap, in het bijzonder in den vorm vannbsp;slaapkuren, ter genezing van verschillende psychosen.nbsp;De slaapkuren met barbituurzuursverbindingen bestaannbsp;reeds langen tijd.

Evipamslaapkuren kent men niet; doch in dit vers band herinner ik mij toch een voordracht van eennbsp;collega uit Maasoord, die een patiënte voorstelde, wiernbsp;hysterische psychose door één evipamnarcose, welkenbsp;om een chirurgische ingreep geschiedde, was genezen.

120

-ocr page 125-

Het geval van figuur 34 en 35 kan ik mijnerzijds hierbij vermelden.

Als derden vorm meen ik de hypoglycaemische shockstherapie hieraan te kunnen toevoegen. In zijnnbsp;publicatie „Neue Behandlungmethode der Schizophresnbsp;nie” bespreekt Sakel de werkhypothese, die hem dezenbsp;methode heeft doen uitwerken, en hij schrijft: „Dienbsp;Wirkungsweise meiner Behandlungsart und Methodieknbsp;ist jetzt noch völlig problematisch”. Vervolgens deeltnbsp;hij in het kort zijn hypothetische opvattingen mede.nbsp;Hij wijdt hierbij voornamelijk uit over chemische be=nbsp;invloeding der stofwisseling, welke misschien een ont«nbsp;giftende werking ten gevolge heeft, die ten slotte eennbsp;therapeutisch effect teweeg brengt. Aan den hypoglysnbsp;caemischen slaap zelf schrijft hij geen therapeutischnbsp;effect toe.

Tenslotte moet de oudste vorm van therapeutisch toegepasten slaap, de hypnose, genoemd worden.

In het vorig hoofdstuk is op verschillende punten van overeenkomst tusschen de genoemde vormen vannbsp;slaap gewezen. Wat betreft den hypoglycaemischennbsp;slaap wilde ik er nog eens in het bijzonder de aandachtnbsp;op vestigen dat de patiënten, wanneer zij niet in slaapnbsp;kunnen komen, door eenvoudige hypnotische beïnvloe?nbsp;ding inslapen. Overeenkomstige ervaringen deeldenbsp;Schilder vroeger reeds mede betreffende den barbituursnbsp;zuurslaap. Door electrencephalographisch onderzoeknbsp;kon ik vaststellen, dat alle bovengenoemde vormen vannbsp;slaap behooren tot het type van den hersenstamslaap,nbsp;waarbij de stam wordt uitgeschakeld en de schors onTnbsp;remd wordt.

Het vermoeden dringt zich dan ook op, dat het therapeutisch effect m.n. een redressement in den psy?nbsp;chischen toestand tot stand komt onder invloed vannbsp;eenzelfde mechanisme.

In de slotbeschouwing van zijn dissertatie geeft Meerloo een overzicht van enkele theorieën betreffendenbsp;de werking der slaapmiddelen, speciaal de z.g. „Dauersnbsp;schlaf’ïkuur.

121

-ocr page 126-

Kïasi veronderstelt, dat de „Dauerschlaf” rust geeft aan hypothetisch ontstoken deelen van het cerebrum.

Epifanio beschouwt den slaap als een assimilatieproces, dat het verbruikte zenuwstelsel weer opbouwt.

Gundert waardeert het slaapkuurmiddel als een om derbreker van een circulus vitiosus, die in het ziekelijknbsp;proces ontstaan is.

Engelman meent ook, dat de bewusteloosheid van eenigen duur een circulus vitiosus doorbreekt, terwijlnbsp;’t ontwaken een nieuw stofwisselingsevenwicht brengt.

Muller is overtuigd, dat een „pharmacologische Ums stimmung” plaats heeft.

Meerloo meent terecht, dat al deze psychiatrische theorieën zich haast niet boven het hypothetischenbsp;konden verheffen.

Aan de genoemde hypothesen meen ik de volgende te mogen toevoegen: om met den slaap een therapeusnbsp;tisch effect te bereiken, is het een factor van doorslag^nbsp;gevend belang, dat de hersenstam, wordt uitgeschakeldnbsp;en de hersenschors ontremd. Deze constellatie is aan^nbsp;wezig in den hersenstamslaap, welke men op verschil;nbsp;lende manieren kan toepassen. Het therapeutisch effectnbsp;is daardoor ook verschillend; dat de hypoglycaemischenbsp;slaap genezend werkt bij de schizophrene psychose,nbsp;vindt wellicht zijn oorzaak in het feit, dat in dezennbsp;slaap op de meest intensieve wijze voldaan wordt aannbsp;de bovengenoemde hypothetische factor; bovendien isnbsp;geenszins uit te sluiten, dat naast het effect van dennbsp;slaap andere invloeden, door Sakel in zijn werkhypo;nbsp;these genoemd, werkzaam zijn.

Bij de hypnose wordt het redressement bereikt door; dat de hypnotiseur actieve psychotherapie toepast,nbsp;waarbij het ontremd zijn van de cerebrale functie’s eennbsp;waardevolle steun is.

Bij de barbituurslaapkuren en de hypoglycaemische shock;therapie geschiedt het redressement passief. Hetnbsp;is echter de vraag of aetieve psychotherapie tijdensnbsp;deze slaapkuren het therapeutisch effect niet grooternbsp;zal maken. Deze vraag is overigens niet nieuw.

Het artificieel door insuline verkregen hypoglycae;

122

-ocr page 127-

misch coma werd, als s/aapkuur, gemakshalve ook wel een shockstherapie genoemd, zoolang de cardiazohshocknbsp;van Meduna nog weinig ingang had gevonden.

Later kreeg de shock^therapie veel aanhangers en bedoelde men er de convu/sie^therapie mede.

Aan de cardiazoLshock (of corvis=shock) werden later nog toegevoegd de azoman^shock en de electro^nbsp;shock.

In het vorige hoofdstuk werd het mechanisme van de convulsie behandeld en wederom constateerden wijnbsp;het belangrijke aandeel van den hersenstam.

Wanneer er inderdaad sprake zou zijn van een redressement in de psychische constellatie, welke spe;nbsp;ciaal mogelijk zou zijn in den toestand van stamslaap,nbsp;wanneer dus de schors ontremd is, dan treft het welnbsp;bijzonder het feit, dat mijn onderzoek uitwees, datnbsp;patiënten, die een geprovoceerd insult achter den rugnbsp;hadden, veelal nog uren na het insult een ontremdenbsp;schors vertoonen, ondanks, dat het bewustzijn, na dennbsp;poshepileptischen slaap intact bleek (scheen?).

En men vraagt zich af of dan het bijzondere theraj peutische effect niet berust op het samengaan van tweenbsp;factoren, die elk voor zich voor het psychisch redres^nbsp;sement de kansen reeds groot maken: het ontremd zijnnbsp;van de schors en desondanks het relatief intact zijnnbsp;van het bewustzijn.

Met een bepaalde bedoeling spreek ik hier van „relatief”. Het zou zeker mogelijk zijn, dat de bewushnbsp;zijnstoestand van de patiënten, die enkele uren geledennbsp;een kunstmatig opgewekt insult doormaakten, toch nietnbsp;volkomen identiek is met den normalen bewustzijnssnbsp;toestand.

Theoretisch zou de kans groot zijn, dat zijn toestand qualitatief overeenkomt met dien van den slaapwandelnbsp;laar, of dien van een patient lijdend aan een bepaaldennbsp;vorm van schemertoestand, hetwelk den toeschouwer,nbsp;ook den meer deskundige, niet zonder meer opvalt.

Overigens is de werking van de shock^kuren nog geheel onbekend, of gelooft men eerder aan een uiterstnbsp;sterk suggestief effect, of een a.h.w. tot genezing

123

-ocr page 128-

dwingenden invloed; vooral, indien inderdaad zou blijken, dat de shock=kuur alleen effect heeft bij dienbsp;ziekten, waarbij ook de gewone slaapkuur effect heeft.

Eén ziektebeeld zou ik n.m.m. kunnen noemen, waar= bij op den duur, nadat alle andere (meer consersnbsp;vatieve) middelen faalden, een shocksbehandeling anbsp;priori rationeel genoemd zou kunnen worden, daar hetnbsp;mechanisme van het effect verklaarbaar is: een hardgt;nbsp;nekkige hysterische verlamming, speciaal van de ledesnbsp;maten.

Met de klonische krampen van het insult benadert men de normale willekeurige bewegingen van het ver^nbsp;lamde lid het meest.

De bewegingen worden door den patient actief ,,cerebraal” uitgevoerd, terwijl zijn comateuse toestandnbsp;een stamslaap is, waarin hem dus het reëele feit vannbsp;het actief bewegen van het verlamde lid, niet volkomennbsp;onbewust is, doch, evenals de bij de hypnose gegevennbsp;therapeutische suggesties, waarschijnlijk in het ondersnbsp;bewustzijn toch wel voldoende „geweten” worden, zijnbsp;het niet „bewust”.

Een voorbeeld nit de praktijk: Mej. W. oud 39 jaar, gehuwd, 4 kinderen, kreeg 12 jaar geleden een aandoening van een dernbsp;wervels, waarschijnlijk van tubercnleuzen aard. Zij werd opgenomennbsp;in het sanatorium „iHeliomare” te Wijk aan Zee. Na eendgen tijdnbsp;ontwikkelde zich een zeer lichte parese van het linker been, welkenbsp;eigenlijk niet meer beteekende, dan een snelle vermoeidheid bijnbsp;het heffen vian het been in de heup. Reflexsverschillen waren nietnbsp;duidelijk aan te toonen.

Nog liater ontwdkkelde zich uit deze monodparese: eerst een parese van het rechter been, dan een paralyse van het linker beemnbsp;gevolgd door een paralyse van bet rechter been. Tenslotte breiddenbsp;zich de totale paralyse uit over alle vier de ledematen.

De verlammingen waren met zekerheid fiunctioneel (de wervel» aandoening had gezeten onder de arm»oentra).

Na 1% jaar verpleegd te zijn geworden, werd de patiënte ont» slagen, totaal invalide.

Thuis heeft zij in de twaalf volgende jaren practisch het bed niet verlaten. Haar echtgenoot droeg haar bij goed weer naar het prieelnbsp;in den tuin.

Na een consult aan hnisi, werd de patiënte opgenomen. In het ziekenhui.s werd eerst nog eens een nauwigezet onderzoek verricht.nbsp;Het neurologisch onderzoek leverde niets op. De verlamde lede»nbsp;maten vertoonden na 12 jaar geen spoor van atrophie.

Alle denkbare middelen werden toegepast, zonder eenig resultaat.

Toen ging ik over tot een oardiazohinsult, waarna de patiënte stond, liep, greep en droeg.

124

-ocr page 129-

TWEEDE DEEL.

SPECIEELE ELECTRENCEPHALOGRAPHIE

XI.

PSYCHIATRISCHE DIAGNOSTIEK.

§ 43. Inleiding.

Waar de electfencephalographie ons een dieper in^ zicht geeft in de electrosphysiologie van de weefsels,nbsp;door middel van welke de psyche zich manifesteert, isnbsp;het begrijpelijk, dat practisch ieder onderzoeker op ditnbsp;terrein het uiteindelijk doel nastreeft, te onderzoekennbsp;of de electrencephalographie ons ook niet inlicht omsnbsp;trent de patho=physiologie dier weefsels, waardoor zij,nbsp;indien zij dit op systematische wijze zou doen, een hulpjnbsp;middel zou kunnen worden bij het stellen of steunennbsp;eener psychiatrische diagnose.

Anderzijds zal ieder psychiater erkennen, dat de psychiatrie een groote behoefte heeft aan een objectnbsp;tieve methode van diagnostiek; tot nu toe schakeldennbsp;persoonlijke opvatting, persoonlijke levensbeschouwingnbsp;en persoonlijke smaak zich onwillekeuring in als subjec;nbsp;tieve elementen, die de diagnostiek steeds vertroebelden.

Toen Berger zijn bipolaire transcranieele methode zorgvuldig had uitgewerkt en aan het E.E.G. een be^nbsp;teekenis had gegeven door het vaststellen van enkelenbsp;algemeene eigenschappen, welke thans over de geheelenbsp;wereld aanvaard zijn, deed hij zijn experimenten metnbsp;centraaLaangrijpende giften (morphine, scopolamine,nbsp;cocaïne, barbituurzuur;derivaten„ enz.).

Geconstateerd hebbende, dat deze giften, die met psychische veranderingen gepaard gaan, veranderingennbsp;in het E.E.G. gaven, meende Berger, dat ook te ver?nbsp;wachten was, dat hersenziekten, die met psychischenbsp;veranderingen gepaard gaan, afwijkingen in het E.E.G.nbsp;zouden vertoonen.

Berger zocht dus niet naar de wijze waarop de ver;

125

-ocr page 130-

anderde psyche zich manifesteerde, doch de wijze waarop de hersenziekten, die aan de psychische stoor*nbsp;nissen ten grondslag lagen, zich in het E.E.G. mani*nbsp;festeerden.

Deze methode van onderzoek is voor Berger in zoo* verre ongewoon, omdat Berger steeds getoond had tenbsp;streven naar een psychologische interpretatie van hetnbsp;E.E.G., indien zulks geïndieeerd en mogelijk scheen.

Het resultaat werd ook door hemzelve practisch als negatief beschouwd, ondanks dat hij enkele symptomennbsp;kon vastleggen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Bij hersendruk lagere frequentie der a*golven (6*7nbsp;H.); geen bijzonderheden wat de spanning betreft.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Genuine epilepsie: hoogere amplitudo der d*golvennbsp;en lagere frequentie (dus langere golven) speciaalnbsp;bij gedementeerde epiletikers.

3) nbsp;nbsp;nbsp;De ziekte van Alzheimer: geen regelmatige ver*nbsp;anderingen.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Multiple sclerose: soms veranderingen.

5) nbsp;nbsp;nbsp;ManisehïDepressieve Psyehose: geen veranderingen.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Schizophrenie: geen veranderingen.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Oligophrenie: geen veranderingen.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Dementia Paralytica: Bij niet behandelde patiëntennbsp;lage a*golven en onregelmatige frequentie. Bij metnbsp;malaria behandelde patiënten: geen veranderingennbsp;meer te zien.

9) nbsp;nbsp;nbsp;Arterio selerosis cerebri: geen veranderingen.

Vergelijken we Bergers uitkomsten met de resul* taten van andere onderzoekers, die volgens dezelfdenbsp;¦methode te werk gingen, doch deze toepasten met denbsp;betere inzichten, die men in den loop der jaren in denbsp;eigenschappen van het E.E.G. had gekregen. In denbsp;eerste plaats ook door het werk van Berger na dennbsp;tijd, dat hij bovenvermeld onderzoek verrichtte.

1) De uitkomsten bij hersendruk zijn dezelfde ge* gebleven. De a*golven met lagere frequentie werdennbsp;later (i*gloven genoemd.

126

-ocr page 131-

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vergel. hoofdstuk IX.

3) nbsp;nbsp;nbsp;De ziekte van Alzheimer: ook hierbij vond men hetnbsp;dsrythme, overigens geen bijzonderheden.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Bij multiple scJÊerose hangt het resultaat geheel afnbsp;van de toevallige localisatie der haarden.

5) nbsp;nbsp;nbsp;ManischsDepressieve Psychose: geen nader houvast.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Schizophrenic: Hierbij werd iets meer bereikt; mennbsp;vindt in het algemeen 3 type’s:

a) nbsp;nbsp;nbsp;geen bijzonderheden,

b) nbsp;nbsp;nbsp;dysrythmie als bij epilepsie,

c) nbsp;nbsp;nbsp;een E.E.G. dat een organisch proces suggereert.nbsp;Het bstype wordt voornamelijk bij katatonennbsp;gezien en komt het meest voor.

Het c=type komt het minst voor. (Davis) G).

7) nbsp;nbsp;nbsp;Oligophrenic: Bij de nieuwe onderzoekingen werdennbsp;evenmin karakteristieke veranderingen gevonden.nbsp;(Maurer) (48)

8) nbsp;nbsp;nbsp;Dementia paralytica: De oorspronkelijke uitkom^nbsp;sten van Berger werden ook door andere onder?nbsp;zoekers verkregen.

9) nbsp;nbsp;nbsp;Arterio sclerosis cerebri: geen nieuwere inzichten.

Terwijl het onderscheiden van verschillende geestes? ziekten direct uit het bij den patient opgenomen elec?nbsp;trencephalogram bleef mislukken, moest een geheelnbsp;anderen weg gevolgd worden om eenig resultaat tenbsp;bereiken. Hieronder wordt een dergelijke methodenbsp;beschreven en met enkele voorbeelden de resultaten,nbsp;die ermee bereikt werden, getoond.

Niet onmogelijk is, dat men er via deze methode op den duur voor vele gevallen toch in zal slagen directnbsp;uit het bij waakbewustzijn opgenomen E.E.G., eennbsp;diagnose te lezen. Het is merkwaardig te constateeren,nbsp;hoe de E.E.Grammen van patiënten, wier ziektebeeldnbsp;zich reeds electrencephalographisch liet aantonnen, opnbsp;den duur voor zich zelf gaan spreken, alsof bijvoorbeeldnbsp;de starre melancholie van de patiënte van Fig. 30anbsp;(§ 24) ligt uitgedrukt in de starre regelmaat dier curve.

127

-ocr page 132-

of dat de hyperactiviteit, de rusteloosheid, van den manischen patient toch ligt uitgedrukt in de leege, ver^nbsp;laten lijn, die ervan getuigt, wat het diëncephalon heeftnbsp;uitgericht onder de asgolven van de schors.

In het zevende hoofdstuk zagen wij, dat tijdens het proces van waakbewustzijn tot hersenstamslaap denbsp;grondtoon van het E.E.G. verandert van een sinussvormnbsp;tot een relaxatie=vorm; het is duidelijk, dat niet uitsluisnbsp;tend en alleen in den toestand van werkelijken stamsnbsp;slaap de relaxatiesvorm voorkomt. In een toestand vannbsp;lichtsverlaagd bewustzijnsniveau wordt de sinussvormnbsp;reeds verlaten en treedt de relaxatiesvorm op. In denbsp;voortdurende wisselingen van de amplitudo’s der asnbsp;golven in het E.E.G. van den normalen mensch in norsnbsp;male omstandigheden onderkent men de voortdurendenbsp;reguleerende werking van het diëncephalon; het voortsnbsp;durend voortschrijden van het bewustzijnsproces geeftnbsp;aanleiding tot voortdurende remmingen en ontremsnbsp;mingen overal op de hersenschors en bovendien totnbsp;onafgebroken reactieve stemmingswisselingen van hetnbsp;individu, welke op haar beurt aanleiding geven totnbsp;voortdurende veranderingen in het bewustzijnssniveau;nbsp;hier is het wederom het diëncephalon, dat reguleert,nbsp;hier is het die onafgebroken regulatie, welke, naast denbsp;voortdurende veranderingen in de amplitudo, onopsnbsp;houdelijk veranderingen in den vorm, zwevend tussnbsp;schen idealen sinussvorm en extremen relaxatiesvorm,nbsp;te voorschijn roept.

Waar de stemmingswisselingen hier hun rol spelen, zal het karakter van het individu de individueelenbsp;karakters der electrencephalogrammen bepalen, innbsp;samenhang met ziekten, in samenhang dus ook metnbsp;eventueele geestesziekten.

Naast het al of niet voorkomen van sinuss of relaxas tiesvormen in de alphasgolven, dus naast den vorm dernbsp;alphasgolven, is nog een ander element, dat misschiennbsp;zelfs eerder een rol zal spelen (in het bijzonder wanneernbsp;het gaat om een persoonlijkheidssdiagnose of een psysnbsp;chiatrische diagnose); dit element is de reactie van hetnbsp;individu op verandering van omstandigheden; zij bes

128

-ocr page 133-

paalt nog eerder het karakter zijner persoonlijkheid of de geestesïziekte, waaraan hij lijdt.

Dan zoekt men dus niet naar den vorm, doch naar den graad en den aard der veranderlijkheid van dezennbsp;vorm. Deze stelt men derhalve vast door de omstandigenbsp;heden te veranderen. Dit dient te geschieden op eennbsp;wijze, welke men geheel in de hand heeft en eenvoudignbsp;is in haar toepassing.

Een verandering van omstandigheden kan het indis vidu in het algemeen op twee manieren doen reageeren;nbsp;zij kan het individu stimuleeren of het inactiveeren.

Verscheidene malen zagen wij reeds, dat de chemie sche middelen, die het diëncephalon stimuleeren, een;nbsp;zelfde reactie in het E.E.G. teweegbrengen, als omstan^nbsp;digheden en maatregelen, die psychisch stimuleeren.nbsp;Een pijnprikkel geeft bijv. dezelfde reactie als het toe^nbsp;dienen van een diëncephalon^stimulans.

De reacties, welke men in het E.E.G. constateert, zijn in de eerste plaats het verdwijnen van afwijkingen, doornbsp;toedoen van het stimulans, welke berusten op eennbsp;stoornis van het diëncephalon, waardoor dit in zijnnbsp;functie verzwakt was; in de tweede plaats constateertnbsp;men, dat de remmende invloed van het diëncephalonnbsp;gestimuleerd wordt, waardoor men dus een verlagingnbsp;van de gemiddelde spanning der a=golven ziet, een over?nbsp;gaan van de relaxatie?vorm in de sinus?vorm, en tennbsp;slotte, dat het delta?rythme verdwijnt, wanneer hetnbsp;a priori aanwezig was.

Daar men dit alles constateert bij het electrencepha? lographisch onderzoek van het normale individu, konnbsp;verwacht worden, dat dit eveneens het geval zou zijnnbsp;bij het psychopathische individu, doch in sterkere mate,nbsp;daar er tusschen het normale individu en het psycho?nbsp;pathische slechts een gradueel onderscheid bestaat,nbsp;althans zooals dit zich uitdrukt in de veranderingen innbsp;het E.E.G. Een tweede veronderstelling was, dat dezenbsp;reacties zouden ontbreken bij de echte, primaire,nbsp;endogene melancholie, omdat mij steeds als een ken?nbsp;merk van deze ziekte heeft toegeschenen; in bijnanbsp;absolute „starheid” van het diëncephalon in die functie.

129

-ocr page 134-

waarin de modulatie van het affeetdeven zich mani* testeert.

Dit volgt b.v. reeds uit het volkomen gemis aan beïnvloedbaarheid of afleidbaarheid bij de primairenbsp;melancholie, het gebrek aan uitdrukkingsvermogen, denbsp;slapeloosheid enz.

De chemische stoffen, die het diëncephalon stimus leeren zijn talrijk; coffeïne, camfer, azoman, cardiazol,nbsp;strichnine, coramine, adrenaline, ephedrine, benzedrine,nbsp;e.a. Tot de sterkst werkende behooren de z.g. weksnbsp;aminen.

Tot deze groep behooren de adrenaline, ephedrine, benzedrine e.a.; van de wekjaminen werkt in het a/ge?nbsp;meen het benzedrine het sterkst i).

Van groot belang is, dat de werking der diëncephalons stimulantia bij enkele individuën controvers is. Ditnbsp;zelfde constateert men ook van de reacties van hetnbsp;diëncephalon. Zoo constateerde v. d. Scheer bij eennbsp;experimenteel onderzoek over bloedsuiker en emotie,nbsp;dat, terwijl over het algemeen door emotioneele spamnbsp;ningstoestanden het bloedsuikergehalte verhoogd was,nbsp;sommigen een controverse reactie, of geen reactie versnbsp;toonen (32) (42)

Overigens vermeldde ik met eenigen nadruk, dat in het algemeen het benzedrine de sterkste reactie geeft;nbsp;tot nu toe wees het onderzoek reeds uit, dat er ziektesnbsp;toestanden zijn, b.v. bijzondere vormen van epilepsie,nbsp;die sterker reageeren op een ander middel uit de groepnbsp;der weksaminen, dan de benzedrine. Sommige epilepticinbsp;bleken sterker te reageeren op een stof, die dennbsp;motoriek in het bijzonder prikkelt, o.a. strichnine; weernbsp;anderen reageerden het sterkst op cardiazol. Deze gesnbsp;gevens wachten nog op een nadere bewerking, sommigenbsp;vragen nog om een onweerlegbaar bewijs en dienen nognbsp;door meer experimenten te worden aangetoond. Denbsp;voorloopige resultaten bieden echter perspectieven,nbsp;waarvan in de toekomst veel zal kunnen worden vers

1) Nauw verwant met het benizidrine zijn: aktedron (ohinoïn), pharmedrine en neospharmedrine (iBrocades en Sthecman) en Pervisnbsp;tine (Temmler).

130

-ocr page 135-

wacht. Het bleek b.v. reeds, dat zeer waarschijnlijk de genuine epilepsie, voor zoover men hiervan nog sprekennbsp;mag, meer reageert op cardiazol, dan de symptomatisnbsp;sche epilepsie bij het bersengezwel; ook schijnt hetnbsp;luminahgebruik hierbij invloed te hebben.

Naast de stimuleerende middelen werden nareoth seerende middelen gebruikt. Hiertoe konden niet dienennbsp;de barbituurzuursderivaten, omdat men hiermede nietnbsp;in staat is een licht verminderd bewustzijnsmiveau tenbsp;krijgen, terwijl de werking van deze middelen een^nbsp;voudig antagonist is aan die der weksaminen. Hiernbsp;werden dan ook met meer resultaat de opium^alkosnbsp;loïden gebruikt, waarmede men tegenover de reactiesnbsp;op de wekaminen, zeer bijzondere reacties krijgt. Denbsp;opiumsalkoïden werden soms gecombineerd met atrogt;nbsp;pine of scopolamine. Waar voor de narcotica met opzetnbsp;dus schorsverlammende middelen werden gebruikt,nbsp;waren ook te gebruiken geweest de brometa en denbsp;aliphatische slaapmiddelen. Doch de brometa zijn innbsp;hun werking te zwak, terwijl de genoemde middelennbsp;overigens moeilijk en de meeste in het geheel niet alsnbsp;injectie zijn toe te dienen. Dit laatste is een absolutenbsp;vereischte, daar de werking van per os gegeven mid?nbsp;delen onbetrouwbaar is.

Alvorens een kort overzicht te geven van de bereikte resultaten, zij nog het volgende opgemerkt.

De indeeling der psychiatrische ziektebeelden heeft, sedert de eerste ontwikkeling der psychiatrie, berustnbsp;op verschillende gronden. De indeeling der psychosen,nbsp;zooals die gegeven werd in het eerste staatsverslag vannbsp;Feith en Schröder v. d. Kolk, het „geschiedkundig over*nbsp;zicht” loopende over de jaren 1844, 1845 en 1846 bestondnbsp;in: mania, monomania, melancholia, dementia, idiotissnbsp;mus en epilepsia. In dien tijd werd als diagnose het toe*nbsp;standbeeld opgegeven, omdat men de samenhangendenbsp;groepen niet kende, die van zoo groot gewicht zijn,nbsp;vooral voor het bepalen der prognose. Het eerst werdennbsp;twee groepen afgescheiden, die te herkennen warennbsp;door de haar begeleidende lichamelijke verschijnselen

131

-ocr page 136-

n.m.1. de dementia paralytica en de dementia senilis, beide met een ongunstige prognose. In ongeveer denbsp;helft der gevallen vervielen de acute psychosen, dienbsp;men wel een naam, kon geven, maar verder in het geheelnbsp;niet van elkaar onderscheidde, tot secundaire dementie.nbsp;De prognose lag nog steeds in het duister, zoolang dezenbsp;dementie niet was opgetreden, en was dan volkomennbsp;infaust (Schade) (34).

In de tweede helft der vorige eeuw kwam er een ver; andering. Morel bouwde een systeem op, waarbij denbsp;indeeling berustte op de vermoedelijke oorzaken dernbsp;psychose. Zoo onderscheidde hij: Folies héréditaires,nbsp;F. par intoxication (alcohol, lood enz.), F. névrosiquesnbsp;(hystériques, épileptiques), F. sympathiques, F. para;nbsp;lytiques en F. par dégénérescence.

Tegelijkertijd trachtte Kahlbaum door het bestudee; ren der klinische verschijnselen een inzicht te krijgennbsp;in het ziektebeeld, waardoor hij in staat werd gesteldnbsp;reeds in het begin der ziekte de prognose te stellen.nbsp;Een dertig jaar later zou de grootmeester der psychia;nbsp;trie, Kraepelin, de opvattingen van Kahlbaum over;nbsp;nemen en verder uitwerken. In 1899 vatte hij voor hetnbsp;eerst de groep, waarbij de eigenaardige demente eind;nbsp;toestanden zich voordoen, voor het eerst samen ondernbsp;den naam van dementia praecox.

De manie en melancholie vereenigde hij onder den naam van manisch^depressieve psychose. Aldus kwamennbsp;uit de toestandsbeelden, waanzin, manie en melancholienbsp;twee groote groepen met bekende prognose te voor;nbsp;schijn, de dementia;praecox en de manisch;depressievenbsp;psychose. De d.p. zou altijd en de m.d.p. zou zoo goednbsp;als nooit tot dementie vervallen.

Zoo fraai als het in het begin leek, is het echter niet lang gebleven. Langzamerhand begon men te sprekennbsp;van „gunstig verloopende gevallen” van dementia prae;nbsp;cox. Daardoor verloor echter de diagnose een grootnbsp;deel van haar practische waarde, daar deze immersnbsp;berustte op de prognose. Om. deze moeilijkheid te ont;nbsp;loopen, begon men in de kliniek van Kraepelin denbsp;de diagnose dementia praecox scherper te omlijnen.

132

-ocr page 137-

Hierdoor kregen wij een sterk subjectieve waardeering van het klinische beeld en daardoor is de waarde dernbsp;prognose ook sterk verminderd. Al te vaak werd denbsp;m.d.p. gediagnostiseerd op het toestandbeeld, terwijlnbsp;de eindtoestand bewees, dat de zieke leed aan d.p.

Dergelijke feiten hebben niet nagelaten menigen psy^ chiater tot pessimistische overwegingen te brengen.

De d.p. wordt, naast de dementie, ook in het bijzon^ der gekenmerkt door de afstomping van het gemoed.nbsp;De later ontstane dementie hangt misschien nauwnbsp;samen met het door gemoeds^afstomping ontstaan ge^nbsp;brek aan belangstelling, hetwelk zoo groot is, dat denbsp;patiënten geen nieuwe indrukken, geen nieuwe psychi?nbsp;sche aanwinsten meer krijgen. Aldus zijn beide ziekte?nbsp;beelden, de d.p. en de m.d.p., teruggebracht tot eennbsp;ziekte van het gemoedsleven. Hierdoor werd een diffe?nbsp;rentiaahdiagnose weer moeilijker (Schade) (34).

Doen wij nu een poging om te komen tot een electron; cephalographische diagnostiek, dan dienen wij ons tenbsp;houden aan de bestaande en meest gebruikte indeelingnbsp;der geestesziekten. Het gaat niet aan te constateeren,nbsp;dat het eene ziektebeeld niet en het andere ziektebeeldnbsp;wèl beantwoordt aan vooropgestelde uitkomsten vannbsp;het electrencephalographisch onderzoek. Dit onderzoeknbsp;berust niet op de prognose, wel op het toestandsbeeld,nbsp;doch waarschijnlijk op een ander toestandsbeeld, dannbsp;de ziektebeelden, zooals zij gegroepeerd zijn doornbsp;Kraepelin. Pas wanneer zou blijken, dat bepaalde toe;nbsp;standsbeelden zouden beantwoorden aan bepaaldenbsp;electrologische processen, vastgelegd in het E.E.G., pasnbsp;dan zou men den gang van zaken mogen omkeeren ennbsp;een nieuwe indeeling van geestesziekten, berustend opnbsp;het electrencephalographisch beoordeelde toestands;nbsp;beeld, mogen maken.

Overigens mogen wij constateeren, dat wij ons met de indeeling van Kraepelin betrekkelijk nog zeer veilignbsp;voelen i). Het onder den naam van m.d.p. vereenigde

1) Kraepelin handhaafde den naam dementia praecox. Deze naam geeft echter het toestandsbeeld niet weer. De door Bleurer inge»nbsp;voerde naam Schizophrenie is uit dit oogpunt beter bruikbaar.

133

-ocr page 138-

ziektebeeld der manie en melancholie, kan ons, zelfs nu wij er langs electrencephalographischen weg reeds be=nbsp;paalde kenmerken voor kennen, zeer goed bevredigen.nbsp;Fig. 30a weerspiegelt de affect=starheid van de zwaarnbsp;gedeprimeerde patiënte met de ziekte van Recklingsnbsp;hausen; Fig. 38 doet ons de sterke bewegelijkheid vannbsp;het affect, waardoor alle alpha^golven verdrongen worsnbsp;den, op sprekende wijze zien. De Fig. 30a en 38 naastnbsp;elkaar gelegd doet ons spontaan reeds zeggen: manischnbsp;depressieve psychose. Echter zijn deze electrencephalo=nbsp;grammen typisch kenmerkend en zullen de ziektebeehnbsp;den ons geen moeilijkheid geven, wanneer zij dermatenbsp;markant zich manifesteeren. Flet gaat er ten opzichtenbsp;van een objectieve differentiaahdiagnostiek om, datnbsp;twijfelachtig gekenmerkte ziektebeelden toch eennbsp;zekere, objectieve, diagnose mogelijk maken.

Met dit doel heb ik getracht langs electrencephalos graphischen weg van elkaar te onderscheiden eennbsp;primaire en een secundaire melancholie. Dit werd toennbsp;voor het eerst gedaan met de methode, welke kannbsp;heeten: de methode met tesEvloeistoffen.

In de eigenschappen van het E.E.G. lezen wij de reactie’s der Psyche, doch wij weten niet waardoor dezenbsp;reactie’s opgewekt zijn. Willen wij de reactie’s leerennbsp;kennen, dan moeten wij in de eerste plaats de „actie’s”nbsp;kennen. Dit leidde tot de „methode met testvloeistoffnbsp;jen', aldus leerde ik de „actie’s” kennen door ze zelfnbsp;te kiezen.

Een methode van diagnostiek met testvloeistoffen, toegepast in de psychiatrische kliniek, is slechts eennbsp;consequentie van een eenvoudige psychologische intersnbsp;pretatie van het E.E.G., zooals deze zich ontwikkeldnbsp;heeft uit de voorafgaande experimenteele onderzeesnbsp;kingen. De fundamenteele feiten, dat zich in de inkrimsnbsp;ping van de asgolven de remmende functie van hetnbsp;diëncephalon manifesteert (behalve, wanneer er eennbsp;schorsnarcoticum is toegediend) en dat in het optredennbsp;van een relaxatiestrilling (en ev. ook dstrilling) zich de

134

-ocr page 139-

ontremmende functie manifesteert, zijn wel de twee belangrijkste overwegingen, die zich bij de boven?nbsp;genoemde methode doen gelden. Zooveel mogelijknbsp;wordt getracht in het E.E.G. het voortschrijdende psy?nbsp;chische proces te lezen, zooals het zich van secondenbsp;tot seconde, van gedeelten van seconden tot gedeeltennbsp;van seconden afspeelt. Het electrocardiogram deelt eennbsp;klein aantal feiten mede, het electrencepha/ogram isnbsp;een verhaal, een volledig verslag van het doen ennbsp;laten van het diëncephalon (voor zoover het zijn regu?nbsp;leerenden invloed op den cortex betreft) en een tiende?nbsp;seconde?reportage van de lotgevallen der a?golven innbsp;het psychisch leven van den mensch.

Van tevoren werd van de werk?hypothese uitgegaan, dat de endogene melancholie gekenmerkt zou zijn doornbsp;een starheid van het diëncephalon. Deze starheidnbsp;zou in het E.G.G., genomen, nadat de patiëntenbsp;een middel was toegediend, dat het diëncephalon innbsp;normale omstandigheden belangrijk zou stimuleeren —nbsp;en dus ook zijn remmenden invloed op de a?golven —nbsp;tot uitdrukking komen in een onveranderde gemiddeldenbsp;spanning der a?golven en een onveranderde verhoudingnbsp;tusschen relaxatie? en sinus?trillingen.

Bovendien zou in beide E.E.G.’s de relaxatie?vorm zeker niet op den voorgrond staan, zoo niet practischnbsp;ontbreken. Een d?rythme zou practisch niet voorkomennbsp;bij de m.d.p.

Bij de secundaire melancholie zou men daarentegen een diëncephalon aantreffen, zeer labiel in zijn regu?nbsp;leerende functie, terwijl zich deze labiliteit zou uit?nbsp;drukken in een aanmerkelijke verlaging van de gemid?nbsp;delde spanning der alpha?golven door het toedienennbsp;van 'de stimuleerende testvloeistof, terwijl de relaxatie?nbsp;trillingen, mochten zij in het E.E.G. voorkomen, innbsp;sinus?trillingen zouden worden vervormd. Overigensnbsp;was ook niet te verwachten, dat zich in het E.E.G. vóórnbsp;het toedienen van een stimulans veel relaxatie?trillingennbsp;zouden voordoen. Een eventueel d?rythme zou door hetnbsp;stimulans verdwijnen.

135

-ocr page 140-

Bij de endogene melancholie gaan een uitwendige verandering van omstandigheden, een emotioneerendenbsp;gebeurtenis, een gedachtengang, die emotioneerend zounbsp;moeten werken, aan den patient voorbij, zonder eenigenbsp;merkbare modulatie van het affectleven. Dit brengt nietnbsp;met zich mede, dat de asgolven van het E.E.G. bij denbsp;primaire melancholie weinig of geen variatie in denbsp;amplitudo zouden vertonnen; de lotgevallen der a=nbsp;golven staan ook nog onder invloed van andere fac=nbsp;toren, dan modulaties in het effectieven, b.v. van dennbsp;normalen gedachtengang. Echter wanneer men door hetnbsp;toedienen van een middel, dat gedurende eenigen tijdnbsp;achtereen dezelfde stimuleerende werking blijft uitoefe?nbsp;nen op het diëncephalon, als een momentane emxotioinbsp;neerende gebeurtenis of gedachtengang gedurende eennbsp;moment, en dat haar werking dus uitbreidt over al dezenbsp;momentane invloeden heen (deze werking er a.h.w. opnbsp;superponeert), dan manifesteert zich in het tweedenbsp;E.E.G. practised geen enkele reactie welke adaequaat isnbsp;aan het toedienen van een diëncephalon=stimulansnbsp;(d.st.); dan wordt dit uitgedrukt in het ongewijzigdnbsp;blijven van de gemiddelde spanning der a=golven ennbsp;een ongewijzigd blijven der verhouding tusschen re»nbsp;laxatie* en sinussvormen.

Bij den psychopaath gaat elke fundamenteele invloed aan hem voorbij met markante reacties; reacties, dienbsp;adaequaat zijn aan den invloed, die echter slechts grasnbsp;dueel verschillen van de reacties van den niet=psychosnbsp;pathischen mensch. De uitkomsten, die gelden voor dennbsp;psychopaath, gelden dus niet als differentiaal diagnosticnbsp;cum tusschen een normale persoonlijkheid en eennbsp;psychopathische. Het is bij de objectieve beoordeelingnbsp;van den psychopaath door den nietspsychopathischennbsp;mensch evenmin de reactie zelf, die bepalend is, dochnbsp;de waarde, welke deze reactie in de sociale situatienbsp;van dat oogenblik heeft. Dezelfde reactie, die op denbsp;eene plaats en op het eene tijdstip psychopathisch gesnbsp;noemd wordt, kan op een andere plaats of op eennbsp;anderen tijd in het geheel niet als abnormaal opvallen.nbsp;Het normale is even relatief als het abnormale. Het is

136

-ocr page 141-

het gemis aan vermogen tot aanpassen, dat den psycho; paath tot psychopaath stempelt.

In het algemeen zal men bij de psychopathische per; soonlijkheid een reactie;vorm aantreffen, waarbij zichnbsp;de remmende zoowel als de ontremmende functie vannbsp;het diëncephalon manifesteert; de psychopaath con;nbsp;centreert zich of vlucht in een toestand van verlaagdnbsp;bewustzijnsniveau, zoo gauw de omstandigheden hemnbsp;fixeeren of zich tegen hem keeren. Dit demonstreertnbsp;het E.E.G. van jaar tot jaar, van maand tot maand,nbsp;doch ook van seconde tot seconde, zelfs ook van 1/10nbsp;seconde tot 1/10 seconde in verhoogingen en inkrim;nbsp;pingen. Wanneer echter een d.st. wordt toegediend, dannbsp;weten wij, dat wij voor den patient de omstandighedennbsp;in dien zin wijzigen, dat de remmende functie van hetnbsp;diëncephalon zich dan sterk doet gevoelen over allenbsp;andere invloeden heen. Wij hebben de reactie met dezenbsp;testvloeistof in de hand en constateeren dan ook denbsp;gevolgen van den rem,menden invloed, hetgeen ons eennbsp;inzicht geeft in de labiliteit van het diëncephalon.

De uitkomsten van het eerste onderzoek werden begrijpelijkerwijze met spanning tegemoet gezien, nietnbsp;alleen, omdat zij zouden bewijzen, dat een diagnos;nbsp;tiek langs dezen weg al dan niet mogelijk zou zijn,nbsp;doch ook, omdat zij de geheele redeneering en opvat;nbsp;ting, welke, zoowel waar het geldt hypothesen vannbsp;Berger e.a., als waar het geldt eigen hypothesen, daar;nbsp;aan aansluitend, in belangrijke mate zouden steunennbsp;of anders wellicht geheel zouden omverwerpen.

§ 44. Melancholie en Psychopathie.

Thans worden de uitkomsten van het eerste onder; zoek vermeld:

Er werden twee patiënten onderzocht, van wie de eerste 61 jaar was en voor de derde maal in haar levennbsp;leed aan een melancholische phase van typisch endo;nbsp;geen karakter. Er was suicide;neiging. De lichaamsbouwnbsp;was typisch pyknisch. Het gelaat droeg het kenmer;nbsp;kende masker van de primaire endogene melancholie.

137

-ocr page 142-

Het toonde een strakke zwaarmoedige uitdrukking en liet geen enkele modulatie van het affectleven zien.nbsp;De psyehische constellatie is uiterst star. Zij sprak metnbsp;monotoon stemgeluid. Overigens was zij zwaar geremdnbsp;in haar handelingen.

De tweede patiënte was 25 jaar oud, was enkele dagen voor het onderzoek acuut opgenomen, daar zijnbsp;Zondags in de kerk een toeval had gehad. Deze toevalnbsp;was zeker niet van epileptischen aard. De patiënte wasnbsp;lijdende aan een typische secundaire, hysterische, de*nbsp;pressie, voornamelijk als reactie op een slechte verhousnbsp;ding met haar stiefmoeder. De gelaatsuitdrukking wasnbsp;eenigszins theatraal gedeprimeerd. Zij toonde eennbsp;sterke suggestibiliteit, was door enkele opwekkendenbsp;woorden reeds van stemming veranderd, hetgeen zichnbsp;duidelijk op het gelaat afteekende.

¦ gt;-

A.

III

Fig. 60a.


De figuren 60a, 60b, 61a en 61b zijn in volgorde de E.E.G.’s van de patiënte met primaire melancholie bijnbsp;waakbewustzijn, dezelfde patiënte 20 minuten na een

138

-ocr page 143-

injectie benzidrine, de patiënte met secundaire melam cholie (hysterische depressie) bij waakbewustzijn ennbsp;dezelfde patiënte 20 minuten na een zelfde injectie i).

De gemiddelde spanning der alphasgolven van fig. 60a bedraagt 0,13 m.V.; dezelfde van fig. 60b bedraagtnbsp;0,125 m.V.; dezelfde van fig. 61a bedraagt 0,08 m.V.nbsp;en dezelfde van fig. 61b bedraagt 0,042 m.V.

Vervolgens werd in elk E.E.G. het aantal alpha? golven jbepaald, dat, berekend volgens de methodenbsp;aangegeven op blz. 70, een relaxatie?vorm vertoont. In

Fig. 61a.

fig. 60a is de gemiddelde grootte der hoeken, welke de stijgende lijnen met de horizontale maken; 76 graden;nbsp;voor de dalende lijnen bedraagt dit gemiddelde: 78nbsp;graden; voor de fig. 60b, 61a en 61b zijn deze getallen

1) De term „waakbewustzijn” (w.b.) is hier tegenover den psy? chischen toestand na het toedienen van het stimulans niet geheelnbsp;te verantwoorden. De lezer weet echter, dat zij gebruikt wordt voornbsp;den toestand, wiaarin een persoon of patiënt verkeert, wien geennbsp;middelen, noch niarcotisdhe noch stimuleerende, zijn toegediend.

139

-ocr page 144-

resp. 75 en 78 graden, 72 en 73 graden en 69 en 69 graden.

Het gemiddelde aantal relaxatie^vormen, dat voor^ komt in fig. 60a berekend door het tellen der b?golvennbsp;bedraagt; 9; dit getal bedraagt voor fig. 60b: 10; voornbsp;Hg. 61a en 61b zijn zij: 4 en 2.

Deze berekeningen zeggen ons het volgende; in het E.E.G.b. van de patiënte met endogene melancholienbsp;blijkt, dat het diëncephalon refractair is tegen het sti^nbsp;muleerende middel, voorzoover zijn functies zich uiHnbsp;drukken in het E.E.G. De gemiddelde spanning isnbsp;practisch ongewijzigd, terwijl de relaxatie=vorm nochnbsp;in het E.E.G.a. noch in het E.E.G.b op den voorgrondnbsp;treedt. Het E.E.G.b. van de patiënte met de reactievenbsp;depressie vertoont daarentegen een sterke verlagingnbsp;der gemiddelde spanning van de alpha^golven, terwijlnbsp;er in het E.E.G.a. relatief méér relaxatiewormen voor?nbsp;komen, dan in het E.E.G.b. Overigens staan in beidenbsp;E.E.G.’s de relaxatiewormen sterk op den achtergrond.

Aldus bleken de uitkom^sten van de allereerste poging om te komen tot een electrencephalographische dia;nbsp;gnostiek voor de psychiatrie volkomen te voldoen aannbsp;de strekking van de vooropgestelde werkhypothese.nbsp;Dit dankbaarsstemmend resultaat gaf grooten moed om.nbsp;de pogingen voort te zetten in dezelfde richting, om,nbsp;wanneer zich in andere gevallen van endogene melan;nbsp;cholie .en psychopathie dezelfde uitkomsten zoudennbsp;voordoen, tenslotte te mogen besluiten, dat de elec;nbsp;trencephalographie inderdaad mogelijkheden biedt voornbsp;een objectieve psychiatrische diagnostiek. Inderdaadnbsp;kon tot nu toe in alle gevallen van endogene melancho;nbsp;lie en psychopathie, waarvan de diagnose van te vorennbsp;aan geen twijfel onderhevig was, dezelfde resultatennbsp;worden vastgesteld. Een uitzondering maken de enkelenbsp;gevallen van psychopathie, die een controverse reactienbsp;vertoonen. Overigens zal de lezer begrepen hebben,nbsp;dat het resultaat bij de reactieve depressie niet hetnbsp;gevolg is van de depressie, doch van den psycho;nbsp;pathischen aanleg.

Om allen twijfel buiten te sluiten en alle mogelijkheden van het insluipen van fouten te vermijden, werd een

140

-ocr page 145-

onderzoek verricht, dat als contra^proef gold; hierbij werd door buitenstaanders een objectieve controlenbsp;uitgeoefend.

In plaats, dat de diagnoses van de verschillende te onderzoeken patiënten van te voren bekend waren ennbsp;onderzocht werd of hun reacties bij het electrencepha^nbsp;lographisch onderzoek voldeden aan de voorwaarden,nbsp;gesteld door bovengenoemde werk^hypothesen, werdnbsp;thans na bestudeering der electrencephalogrammen ennbsp;berekening hunner verschillende qualiteiten aan denbsp;contróleerende collega’s medegedeeld, welke diagnosenbsp;elk E.E.G. aangaf. Vergelijking van de nummers dernbsp;E.E.grammen met een lijst, waarop deze nummers corsnbsp;respondeerden met de namen en diagnoses der patien?nbsp;ten, toonde aan, dat uit alle E.E.grammen de goedenbsp;diagnose was gelezen. Een dergelijke test werd drie?nbsp;maal verricht.

Het volgende geval is waard vermeld te worden, in de eerste plaats uit oogpunt van objectieve diagnostiek.nbsp;Het betreft het onderzoek van een man, die voor eennbsp;zedenmisdrijf terecht moest staan en over wien eennbsp;deskundigsrapport aan de Rechtbank moest wordennbsp;uitgebracht.

Het toeval wilde, dat de verdachte electrencephalos graphisch werd onderzocht vóórdat een psychiatrischnbsp;onderzoek had plaats gehad, waardoor noch van dennbsp;verdachte zelf, noch uit zijn familie^anamnese bijzon^nbsp;dere gegevens bekend waren. Gelijk wel elke lijder aannbsp;een sexueele perversiteit, was ook deze man een psysnbsp;chopathische persoonlijkheid, die in zijn reacties eennbsp;zekere verslagenheid toonde, welke, als psychopathienbsp;sche reactie, toch een markant verschijnsel mocht geenbsp;noemd worden. Fig. 62a is het E.E.G. van den verdachtenbsp;bij waakbewustzijn. Fig. 62b is het E.E.G. van dennbsp;verdachte na het toedienen van een d.st. Eenvoudigenbsp;berekening der kwaliteiten, op dezelfde wijze geintersnbsp;preteerd als tot nu toe geschied is, wees uit, dat denbsp;verdachte lijdende was aan een endogene melancholie.nbsp;De gemiddelde alpha^spanning bedraagt in fig. 62a;nbsp;0.085 m.V. en in fig. 62b: 0.08 m.V. Het aantal relaxatie?

141

-ocr page 146-

vormen bedraagt in fig. 62a: 6, en in fig. 62b: 7. Het diëncephalon is hier dus duidelijk refractair. Dit resuUnbsp;taat gaf aanvankelijk eenige verlegenheid, doch hetnbsp;verdere onderzoek bracht volkomen opheldering. Denbsp;familiesanamnese vermeldde naderhand, dat een broernbsp;en een zuster van zijn Vader door verdrinking suicidenbsp;pleegden en dat een oudoom een suicideipoging deednbsp;met gas, welke mislukte, doordat men hem bijtijdsnbsp;ontdekte. Deze drie patiënten maakten in hun levennbsp;enkele melancholische phasen door. Ook de verdachte

I • ¦ • ¦ • • I i 8 • • ¦ I t I ¦ • •

Fig. 62a.

ssiassoifti

M'

^ I ^


VvVV^.


Ai


Fig. 62b.

bleek reeds eenige malen aan melancholie te hebben geleden en maakte ook thans een phase door, welkenbsp;reeds was begonnen vóór het plegen van het zedemnbsp;delict. Hij vertoonde enkele typische symptomen, o.a.nbsp;een duidelijke paranoïde instelling t.o. van het milieu,nbsp;welke uitsluitend zijn phasische depressies kenmerkten:nbsp;meer dan eenmaal geschiedde het irt een vroegere phase,nbsp;dal besloten werd een ander werk^milieu te zoeken,nbsp;omdat de tegenwerking in het huidige milieu onver?

142

-ocr page 147-

dragelijk werd; de patient meende dan, dat zijn coh lega’s allen iets tegen hem hadden en probeerden hemnbsp;te benadeelen; steeds kwam er spontane genezing vóórnbsp;hiertoe definitief werd besloten. De patient, die dusnbsp;aan een psyehose leed, werd van rechtsvervolging ont?nbsp;slagen. In dit geval waren de verschijnselen van denbsp;melancholie a.h.w. begraven onder de markante psy^nbsp;chopathische symptomen en men vraagt zich af ofnbsp;deze melancholie óók ontdekt zou zijn geworden, indiennbsp;er b.v. géén sprake was geweest van gevallen van zelf=nbsp;moord in de familie en géén electrencephalographisch

A. A A ^ nbsp;nbsp;nbsp;......

Cl nbsp;nbsp;nbsp;; i V ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1 tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ i

i - : nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fl \nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I i ? ' !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' Vquot; v u.' i '. \ A

. ...................

Fig. 63a (gr. p.s.)

/V.i'A.i V v/quot; V y

*1% ¦ • I ¦ 1 Vi iTiii r«

Fig. 63b (gr. p.s.)

onderzoek bestond en ook, of het niet méér zal voor= komen, dan wij vermoeden, dat een melancholischenbsp;psychose in zulk een geval miskend wordt. Deze gevahnbsp;len vragen nadrukkelijk om een objectieve psychiatrhnbsp;sche diagnostiek.

Het is doelmatig op deze plaats het geval van fig. 42

1) nbsp;nbsp;nbsp;= groote papiersnelheid.

143

-ocr page 148-

nog eens in herinnering te brengen, waarbij een endo= gene melancholie werd gediagnostiseerd, en later doornbsp;het electrencephalographisch onderzoek een organischnbsp;hersenlijden werd vastgesteld.

In aansluiting aan het bovenvermelde geval is het volgende geval instructief. Hier ging het om een psysnbsp;chopatischen man van middelbaren leeftijd, die, doornbsp;enkele malen verblijf in een psychiatrische inrichting,nbsp;eenigszins op de hoogte was met den naam en denbsp;beteekenis van enkele geestesziekten. Hij beweerdenbsp;nadrukkelijk, dat zijn depressieve gemoedsstemmingnbsp;berustte op een „manischidepressieve«psychose”. „Mijnnbsp;zondewaan is psychotisch” zei de patient o.a.

Fig. 63a is het E.E.G. van dezen man bij w.b.; fig. 63b is het E.E.G. van denzelfden man na het toedienennbsp;van een d.st.

Op wel zeer markante wijze ziet men hier in curve de markante labiliteit van zijn diëncephale functies,nbsp;in zooverre deze reguleerend optreden bij de reactiesnbsp;op emotioneerende gebeurtenissen.

In fig. 63a is de gemiddelde spanning der alphasgolven: 0.128 m.V.; in fig. 63b is dit: 0.05 m.V. Dit E.E.G. isnbsp;opgenomen met groote papier snelheid; hierdoor is denbsp;sinussvorm, der alpha^golven in fig* 63b moeilijk nognbsp;waar te nemen, doch door een lijn door de curve tenbsp;trekken, krijgt men een curve, waarin nauwelijks eennbsp;relaxatie^vorm voorkomt. De bethasgolven zijn in dezenbsp;figuur relatief zeer hoog en maken de curve onduide;nbsp;lijk. Het aantal relaxatie^vormen bedroeg resp. 3 en 1.

Wèl leek uit medisch oogpunt dit geval té duidelijk, om aan de juistheid der diagnose ook maar eenigszinsnbsp;te twijfelen; doch het vorige geval geeft te denken!nbsp;Daardoor is het resultaat van het electrencephalograsnbsp;phische onderzoek in dit geval slechts schijnbaar waar«nbsp;deloos voor de diagnose.

§ 45. De Schizophrenie en andere Psychosen.

Kenmerkend voor dit ziektebeeld zijn de oninvoeb bare reactie^vormen, die inadaequaat zijn aan de invloe^

144

-ocr page 149-

den, welke hen oproepen, of andere inconsequentie’s vertonnen.

Het is dan ook niet mogelijk een fundamenteele redeneering, gelijk ook ten grondslag lag aan de eerstenbsp;onderzoekingen op diagnostisch terrein en als inleidingnbsp;tot de beschrijving der resultaten van de diagnostieknbsp;bij de melancholie en psychopathie hierboven werdnbsp;vermeld, te volgen. Dat zich de inconsequente reactie’snbsp;van den schizophreen zouden manifesteeren in denbsp;inconsequente reactie’s op de test^vloeistoffen in hetnbsp;E.E.G., zou men mogelijkerwijze kunnen constateeren,nbsp;b.v. in het feit, dat de inkrimping der gemiddelde spam

biaittiiiitijlif nbsp;nbsp;nbsp;• t •

fX nbsp;nbsp;nbsp;UWiV

'Li

I • 1 t • a

Fig. 64a.

Fig. 64b.

ning van de alpha^amplitudo uitblijft, om in sommige gevallen zelfs voor een vergrooting plaats te maken;nbsp;de relaxatie=vormen zouden in het tweede E.E.G. innbsp;geringer aantal kunnen voorkomen, al is er een versnbsp;hooging der gemiddelde alphasspanning in het tweedenbsp;E.E.G. Ondanks de dankbare uitkomsten tot nu toenbsp;was het toch met het beste optimisme niet mogelijk

145

-ocr page 150-

te gelooven, dat het onderzoek op schizophrene patiënten overeenkomstige resultaten zou geven, zoodatnbsp;zou blijken, dat ook de schizophrenie binnen denbsp;mogelijkheden van de electrencephalographische diag^nbsp;nostiek zou liggen.

Fig. 64a is bet E.E.G. van een patient voor de tweede maal lijdende aan een katatonen stupor.

Fig. 64b is het E.E.G., na het toedienen van een d.st. De gemiddelde spanning der alphasgolven van fig. 64anbsp;bedraagt: 0.13 m.V.; dezelfde van fig. 64b bedraagt:nbsp;0.17 m.V.

Fig. 64a bevat 9 relaxatiesvormen; fig. 64b bevat er 5. Dit resultaat vertoont een aan den normalen invloednbsp;van het d.st. inadaequate reaetie in de verhoogde spamnbsp;ning der alpha=golven en adaequate reactie in de versnbsp;kleining van bet aantal relaxatiesvormen, terwijl denbsp;reacties onderling weer niet adaequaat zijn. Vanzelfsnbsp;sprekend zegt ons dit resultaat pas iets, indien eennbsp;uitgebreid seriesonderzoek gelijke resultaten oplevert.

Het twintigtal goed uitgewerkte gevallen, dat tot nu toe werd onderzocht, sprak de juistheid der diagnostisnbsp;sche methode niet tegen.

Het volgende geval sluit eenerzijds goed aan bij het laatste, en plaatst ons anderszijds voor bijzondere moeisnbsp;lijkheden. Fig. 64a is het E.E.G. van een patient, dienbsp;reeds meerdere malen „tegen het vallen der blaren” eennbsp;melancholische phase had doorgemaakt. Dezen patientnbsp;leerde ik kennen zoowel in een dezer phase’s, als innbsp;een voor hem normalen toestand. In dezen toestandnbsp;was de diagnose psychopathie zeker geoorloofd, terwijlnbsp;enkele typische eigenschappen de diagnose schizoïdenbsp;psychopathie wettigden. Van dezen patient kon mennbsp;zeer zeker zeggen, dat zijn persoonlijkheid „afgewendnbsp;was van de ervaring der buitenwereld en geheel hetnbsp;eigen ik was toegewend” (Carp). Het is, alsof zich bijnbsp;een dergelijke persoonlijkheid de psychopathische eigemnbsp;schappen niet uitsluitend, en ook niet in de eerstenbsp;plaats, manifesteeren als de reacüe’s der persoonlijk^nbsp;heid op de buitenwereld, doch dat zij hier a.h.w. totnbsp;een habitus (tot „behaviour”) zijn gegroeid, waardoor

146

-ocr page 151-

de patient buiten de psychotische phase’s primair in al zijn handelingen van de ervaring der buitenwereld

^ ^

^1:

Cquot;'

3

gt;

¦gt;

gt;

-c

'O

sO

i:d

lo

sO

gt;

i

'H

is afgewend en dus steeds eenigszins vreemd, apart, dwaas (enz. enz.) optreedt. De psychose draagt eennbsp;min of meer autistisch karakter, waarin zich een Sper^

147

-ocr page 152-

rungsselement openbaart, waardoor zij zich duidelijk onderscheidt van de zuivere endogene melancholie,nbsp;welke door een remming gekenteekend is. Toch heeftnbsp;men niet het recht deze gevallen, waarbij de patientnbsp;zijn phasen als een onherstelbare ellende doorleeft, eennbsp;schizophrene psychose te noemen. Van een processnbsp;psychose is dan ook geen sprake, evenmin van eennbsp;„afbraak der persoonlijkheid”. De psychose is minder,nbsp;dan de zuivere endogene melancholie gekenmerkt doornbsp;starheid in de reacties, welke hiermede volkomennbsp;adaequaat zouden zijn aan de subjectieve zwaarmoedigsnbsp;heid. Typisch is b.v. reeds de gelaatsuitdrukking, dienbsp;wèl de kenmerken van het maskersgelaat droeg, dochnbsp;waarin zich niet een zuivere melancholie weerspiegelde.

Fig. 65a en fig. 65b zijn de twee E.E.G.’s van den patient. De gemiddelde alphasspanning is vóór het toesnbsp;dienen van het d.st.: 0.86 m.V. en daarna 0.113 m.V.nbsp;Het aantal relaxatiesvormen bedraagt in het eerstenbsp;E.E.G. 4, in het tweede 4. Uit deze eenvoudige, exactenbsp;berekening spreekt terstond iets voor zichzelf, althans,nbsp;wanneer men reeds serie’s berekeningen heeft gemaaktnbsp;als tot nu toe vermeld, valt onmiddellijk op, dat denbsp;gemiddelde spanning na het toedienen van het d.st.nbsp;hooger is, dan ervóór en dat het aantal relaxatiesnbsp;vormen gelijk is. Dus twee elementen zijn anders dannbsp;„gewoon”. Wij mogen zeggen, dat de reactie’s in hetnbsp;tweede E.E.G. inadaequaat zijn aan den normalen insnbsp;vloed van het d.st., of onderling inadaequaat.

De bijzondere moeilijkheden, waarvoor dit geval ons plaatst, staan in verband met de indeeling der psysnbsp;chosen, besproken in den aanvang van dit hoofdstuk.nbsp;Dat deze zich spoediger zullen doen gelden, indiennbsp;de ziektebeelden gecompliceerder worden, is begrijpesnbsp;lijk, vooral, wanneer het om een terminologie gaat, dienbsp;eigenlijk niet past in een indeeling, welke in de grootenbsp;fijn thans nog actueel is, n.m.1. de indeeling volgensnbsp;Kraepelin. Het samenvoegen van verschillende zieksnbsp;tebeelden in de groote groepen; manischsdepressievenbsp;psychose, schizophrenieën en psychopathieën is nognbsp;volkomen actueel. Dit is in de eerste plaats te danken

148

-ocr page 153-

aan de structuursanalytische grondslagen, waarop deze indeeling in zeker opzicht is opgebouwd. Zooals wijnbsp;zagen kon zonder eenige geforceerde redeneering aan?nbsp;getoond worden, dat in de structuur der genoemde drienbsp;groote groepen van ziektebeelden de gestoorde struc?nbsp;tuur der normale psychologische processen te onder^nbsp;kennen is; tegelijkertijd kunnen we in de betreffendenbsp;E.E.G.’s nagaan of de reactie’s adaequaat of inadaesnbsp;quaat zijn aan een ons volledig bekenden invloed.

Tenslotte kon vroeger reeds geconstateerd worden, dat de normale psychologische processen beantwoordennbsp;aan de groote lijnen van een logisch grondsysteem,.

De onderverdeeling der drie groepen berustte daaren; tegen in ’t geheel niet op structuursanalytische grondsnbsp;slagen. Zoodoende plaatste het laatste geval ons voornbsp;bijzondere moeilijkheden. Willen wij deze oplossen, dannbsp;moeien wij, afgaande op de uitkomsien van het electnbsp;trencephalographisch onderzoek, de schizoïde psychotnbsp;paihie rekenen tot de schizophrene reactietvormen.nbsp;Terwijl hiermede het toestandsbeeld de indeeling betnbsp;heerscht, dienen wij het ziektebeeld tot de psychotnbsp;pathieën te blijven rekenen, indien wij ons door denbsp;prognose laten leiden.

Dit geval toont wel duidelijk aan, dat een electrem cephalographische diagnostiek op den duur in botsingnbsp;komt met de actueele indeeling der geestesziekten.

Hier wordt de lezer terugverwezen naar de inleiding van deze paragraaph.

Het systematisch opgezette onderzoek met testvloeb stoffen strekte zich tot nu toe nog niet uit over anderenbsp;ziektebeelden, dan de melancholie, de psychopathie ennbsp;de schizophrenie.

Wèl beschik ik reeds over tal van uitkomsten bij andere psychosen, doch hiervan kan slechts wordennbsp;vermeld, dat Ie. de uitkomsten, die typisch waren voornbsp;de melancholie en de psychopathie (resp. normale persnbsp;soonlijkheid), nimmer bij andere ziektebeelden werdennbsp;verkregen, 2e. dat een verdere systematische beoordeesnbsp;ling dier overeenkomsten nog niet plaats vond, zoodat

149

-ocr page 154-

niet kan worden gezegd, dat er geen andere psychosen zijn, die hetzelfde resultaat opleveren, als boven bij denbsp;schizophrenic. Het spreekt daarentegen vanzelf, dat hetnbsp;eerder den schijn heeft, dat andere psychosen zich metnbsp;eenzelfden reactieworm in de E.E.G.’s zullen manifessnbsp;teeren, omdat, grofweg beoordeeld, nog een anderenbsp;karakteristieke reactieworm niet bestaanbaar lijkt. Dezenbsp;zou dan toch wel reeds zijn opgevallen.

Doch er werden reeds wegen voor een meer verfijnde diagnostiek aangegeven.

De uitkomsten van het onderzoek bij de schizophre= nie werden niettemin vermeld, daar zij m.i. met vohnbsp;doende zekerheid aantonnen, dat de schizophrenic doornbsp;middel van electrencephalographisch onderzoek metnbsp;testvloeistoffen te onderscheiden is van de melancholienbsp;en de psychopathie.

Overigens is het wel waarschijnlijk, dat het systemas tisch voortgezette onderzoek spoedig zal doodloopennbsp;op de actueele indeeling der psychosen, m.n. daar, waarnbsp;deze indeeling, als berustend op toestandsbeelden, dienbsp;zich typisch van elkaar onderscheiden, evenzoogoed isnbsp;doodgeloopen, en verder ongemerkt overging op eennbsp;onderscheiding naar prognose of aetiologie.

„Amentia” is bijv. een diagnose, die voor een zéér groot deel berust op de oorzaak (of althans aanleiding)nbsp;van het ontstaan der ziekte.

Een acuut schizophreen beeld na den partus zal ge« makkelijk als een amentia beschouwd worden.

Is er na jaren en jaren nog van geen herstel sprake, dan komt het moment, dat men de diagnose wijzigt,nbsp;ook al is er evenmin sprake van een duidelijke proces^nbsp;psychose.

Weer een paar jaar later komt er een onbekende dame op het spreekuur. Deze patiënte blijkt dannbsp;te behooren tot de categorie van: „Kent U mij nietnbsp;meer?” — en de diagnose wordt weer gewijzigd (eennbsp;historisch geval, gelijk men in elke psychiatrische in«nbsp;richting wel zal meemaken).

150

-ocr page 155-

Tenslotte is het n.m.m. thans, nu de electrencephalo; graphic zich heeft ontwikkeld tot een wetenschap,nbsp;waarin de constellatie der verschillende verschijnselennbsp;blijvend berust op bekende physiologische processennbsp;en wetten, geoorloofd sommige dier verschijnselen tenbsp;bevorderen tot objectieve psychospathologische sympsnbsp;tomen en misschien zelfs tot ziektebeelden.

Om een enkel voorbeeld te noemen: men verzamelt een aantal patiënten, die een of meer electrencephalo^nbsp;graphische symptomen gemeen hebben, in één groep.nbsp;Vervolgens onderzoekt men of de leden van deze groepnbsp;in het verloop van hun ziekte een of meer bijzondersnbsp;heden gemeen hebben.

Een dergelijke methode zou bijv. resultaat opleveren, indien men haar toepaste bij de manie. Het gemeensnbsp;schappelijke electrencephalographische verschijnsel isnbsp;het volkomen ontbreken van een asrythme. Men zounbsp;hier, indien de hsgolven niet nog juist te zien waren,nbsp;kunnen spreken van „electrencephalographisch analsnbsp;phabetisme; nu men de hsgolven nog juist kan ondersnbsp;scheiden spreekt men beter van „analphatisme”.

Op den duur zal het uitvoerbaar moeten zijn een uitgebreid methodisch onderzoek te verrichten, gelijknbsp;hierboven in groote lijnen werd aangegeven. Men zounbsp;op deze wijze komen tot een rationeele indeeling vannbsp;de geestesziekten, gebaseerd op het toestandsbeeld,nbsp;indien men gemeenschappelijke vormen van reactie’snbsp;weet te ontdekken: bij de melancholie (om nog evennbsp;een oude term, in te lasschen) vindt men bijv. met denbsp;methode met testvloeistoffen een starheid in de gemidsnbsp;delde asspanning. Het invoeren van nieuwe termen isnbsp;steeds een hachelijk werk; doch iets riskeerend: voornbsp;de „zwaarmoedigheid” zou de electrencephalographisnbsp;sche term „starspannigheid” in aanmerking komen.

Mocht het inderdaad door de electrencephalographie in de toekomst mogelijk zijn de psychiatrie zoo goednbsp;als geheel uit het moeras der subjectiviteit te redden,nbsp;dan mag men er iets voor riskeeren.

151

-ocr page 156-

§ 46. Enkele voorbeelden uit de praktijk.

Hieronder volgen nog enkele voorbeelden uit de praktijk:

Electrencephalogram (no. 217/D.rv6) van mej. B., oud 46 jaar. Opname in het gesticht 95ll5’40 (fig. 66a en 66b).


Electrencephalogram (no. 217/D.ds/) van dezelfde patiënte.

i-

Fig. 66b.

De gemiddelde spanning van E.E.G.wb: 0,065 mV.

idem nbsp;nbsp;nbsp;E.E.G.dst:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,060nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m,V.

Relaxatiesvormen nbsp;nbsp;nbsp;in E.E.G.wb: 3.

idem nbsp;nbsp;nbsp;E.E.G.dst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.

Uitr. ziektegesch.: vroeger verpleegd in een ander ge* sticht. Thans opgenomen onder het beeld der melan=nbsp;cholie. Diagnose: Man^Depr. Psychose. E.E.G.: pos.nbsp;refractair. Rel. 3s4.

Electrencephalogram (no. 116/D.m6) van mej. P. R.,

152

-ocr page 157-

oud 43 jaar. Opname in het gesticht 23s7s’40 (fig. 67a en 67b).


iS

J

'I I I i • 8

De gemiddelde spanning nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E.E.G.wb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,085nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mV.

idem nbsp;nbsp;nbsp;E.E.G.dst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mV.

Relaxatieïvormen nbsp;nbsp;nbsp;in E.E.G.wb. 3.

idem nbsp;nbsp;nbsp;E.E.G.dst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.

Uifr. ziekfegesch.: Manifest psychotisch beeld. Ver? schijnselen van vervolgingswaan. Insulineskuur gaf ver*nbsp;betering. Diagnose: Paranoïde Schizophrenie. E.E.G.:nbsp;Neg. refractair; converse reactie. Rel. 3=6.

Electrencephalogram (no. 237/D.coma) van mej. B., oud 37. jaar. Opname in het ziekenhuis 3=12=’40 (fig. 68anbsp;en fig. 68b).

De patiënte werd ter observatie opgenomen. Bij con= suit aan huis luidde de anamnese (door de moedernbsp;verstrekt) als volgt: Is „zenuw=overspannen”. Zij tobtnbsp;over haar verkeering; kan maar niet besluiten of zijnbsp;met hem zal trouwen. De verkeering is al driemaal

153

-ocr page 158-

uit geweest. Het is een zeer nette jongen; een goede partij! Telkens komen ze weer vanzelf bij elkaar terug.nbsp;Ze blijken toeh voor elkaar bestemd.

I • • S • I • ¦ 1^1 ¦ till! ¦ ¦ I ¦ 1

I i^t I t t I ¦ I f I I ¦ i t I

Vroeger was zij een rustige, lieve meid. Nu is zij heelegaar veranderd. Is nukkig en vervelend; is altijdnbsp;moei, terwijl zij vroeger niet wist wat moeheid was.nbsp;’s Morgens is het ’t ergste; dan is zij gewoon versehriksnbsp;kelijk. Zij blijft dan maar in haar bed liggen en doetnbsp;net alsof zij niet wakker kan worden. Als ik haarnbsp;wakker schud, slaapt zij even later weer in. Zij eet dannbsp;vooreerst niets. Soms slaat en trapt zij mij; dan is zenbsp;gevaarlijk. Tegenwoordig kan ik haar niet goed meernbsp;wakker schudden; zij is te sterk voor mij.

Meestal probeer ik haar wat te laten drinken en eten. Als ze maar thee heeft gedronken, gaat het meteennbsp;beter. Voor een 7 weken was ze nog geheel gezond.nbsp;Toen begon zij ’s morgens met te blijven suffen innbsp;haar bed. Het vreemde is, dat zij na een uur of elfnbsp;heelemaal goed is. ’s Middags en ’s avonds suft ze nooit.

154

-ocr page 159-

Zij is verplicht ’s morgens om half acht naar haar werk te gaan. Vroeger was ze altijd precies op tijd.

Jeugd: geen bijzonderheden. Lichamelijk altijd sterk en gezond geweest. Ook nu is ze nog gezond, als ’tnbsp;maar na elf uur is. De menstruatie is normaal.

Onderzoek: Patiënte is volkomen compos mentis. Maakt een zeer normalen indruk. Heeft twijfel overnbsp;haar genegenheid voor haar verloofde. Doch ziek is zijnbsp;daar niet van.

Het psychiatrisch zoowel als het neurologisch onder? zoek vallen practisch negatief uit. Therapie: Brometa,nbsp;luminal, enz. Komt op de poliklinek voor psycho?nbsp;therapie.

In de volgende dagen geen verbetering. Opname voor observatie. In het ziekenhuis: De eerste 5 dagen vol?nbsp;maakt gezond en opgewekt. Den zesden dag blijft zijnbsp;’s morgens lang slapen; de zuster kan haar niet goednbsp;wakker krijgen; zij is licht agressief. Langzamerhandnbsp;klaart zij op en gedraagt zich tenslotte den geheelennbsp;verderen dag gewoon. De volgende dagen werd de toe?nbsp;stand ’s morgens geobserveerd: Zij ligt suf in bed,nbsp;spreekt wartaal. Als men haar aanraakt, toont zij ter?nbsp;stond neiging tot agressiviteit. Door echter aan tenbsp;houden richt zij zich tenslotte op en staat eenige oogen?nbsp;blikken volmaakt wakker en helder op de beenen.

Eiken morgen herhaalt zich dit. Collega’s, die haar zagen, achtten, evenals ik, de ochtend?scenes typischnbsp;hysterisch.

Tweemaal vertoont zij een houding, die de „arde du Ciel” bijna volkomen benadert.

De schemertoestand (soms is er een totale bewuste? loosheid: coma) werd electrencephalographisch onder?nbsp;zocht en vergeleken met den toestand van waak?nbsp;bewustzijn.

Fig. 68a is het E.E.G. genomen tijdens een hysteri? schen schemertoestand, waaruit zij met veel moeitenbsp;was te wekken.

Fig. 68b is het E.E.G. genomen bij waakbewustzijn.

Het E.E.G. van fig. 68a is te interpreteeren als een typische curve van een hersenstamslaap.

155

-ocr page 160-

Lumbaabpunctie werd met opzet achterwege gelaten. Gezien het typische hysterische beeld en het E.E.G.nbsp;werd de diagnose gesteld op; Hysterische Reactievorm.

Het electrencephalographisch onderzoek werd ver; richt op 19;12;’40. Op 265l2;’40 succombeert de patiëntenbsp;’s morgens tijdens de „hysterische scène”.

Sectie op 27sl2;’40 (Dr. Dijkstra). Verslag: Behalve de aanstonds te beschrijven afwijking, werden geennbsp;andere afwijkingen gevonden.

Bij palpatie van den Pancreas werd een knobbeltje gevoeld, dat vrij hard aanvoelde. Bij doorsnijding vannbsp;het orgaan werd een tumor zoo groot als een knikkernbsp;gevonden; hij lag op de grens van kop en staart. Het

156

-ocr page 161-

bloedsuikergehalte was p.m. 0,32=0,30, doeh het is mij gebleken, dat het bloedsuikergehalte post mortem altijdnbsp;sterk daalt. Op de foto zien we een epitheliale tumor,nbsp;aan een zijde begrensd door pancreassweefsel (makke=nbsp;lijk te herkennen aan het eil. van Langerhans). De epi=nbsp;theliale tumor groeit in solide strengetjes. De cellennbsp;herinneren aan die van de eil. van Langerhans. Hoewelnbsp;ik geen kerndeelingen gezien heb, zou ik toch in denbsp;eerste plaats aan een carcinoom willen denken (fig. 69).

Een buitengewoon merkwaardig en leerzaam geval. Een weinig suiker had de patiënte in leven gehouden.nbsp;Doch zij zou aan Ca. sterven. Haar toestand in denbsp;morgenuren leek niet op een hysterischen toestand, hijnbsp;was er volkomen identiek mee! Althans was het gedragnbsp;van de patiënte in haar hypoglycaemische periodennbsp;volkomen identiek met een hysterisch gedrag.

Is het steeds juist het alternatief: „functioneel of organisch” te stellen?

Overigens mankeeren wij nog een electrencephalogra= phische differentiaahdia.gnostiek betreffende de ver«nbsp;schillende vormen van hersenstamslaap!

§ 47. Perspectieven voor de Psychiatrische Kliniek.

Tot nu toe is er in de toepassing van de methode met testvloeistoffen slechts van één teststof gebruiknbsp;gemaakt. De methode met test=vloeistoffen houdt in,nbsp;dat er meer dan een test=vloeistof kan worden ge=nbsp;bruikt. Waar het experimenteel onderzoek in dezenbsp;richting nog niet zoover gevorderd is, dat van meer=nbsp;dere definitieve resultaten gesproken kan worden,nbsp;zij hierover niet méér vermeld, dan dat anderenbsp;diëncephalonsstimulantia inderdaad een fijnere diagnos=nbsp;tiek mogelijk maken. Zoo bleek o.a. dat slechts vormennbsp;van zware psychopathie reageerden op de zwakkerenbsp;stimulantia. Fig. 70a is het E.E.G. van een explosievennbsp;psychopaath, die leed aan hevige driftbuien, klepto=nbsp;manie, pseudologie enz. Fig. 70b is het E.E.G. vannbsp;denzelfden patient na het toedienen van een subcutanenbsp;injectie ephedrine. Er is geen berekening noodig om

157

-ocr page 162-

hier aan te toonen, dat het diëneephalon van dezen patient door de ephedrine voldoende beïnvloed wordtnbsp;^ om het E.E.G. te wijzigen.

Eig. 71a is het E.E.G. van een patiënte lijdende aan dementia paranoides. Fig. 7rb is het E.E.G. na het toe^nbsp;dienen van een subcutane injeetie coramine. Terwijlnbsp;andere individuën niet op coramine reageeren, voornbsp;zoover het de kwaliteiten van hun E.E.G. betreft, zietnbsp;men hier in de eerste plaats een duidelijke reactie op


Fig. 70a (gr. p.s.)

-.......-----:-.............' .... .

Sli

¦ lil lilt laii

Fig. 70b (gr. p.s.)

het coramine, en in de tweede plaats, dat de coramine hier ook de te verwachten inadaequate reactie’s gaf.

Dit geval behoorde tot een serie patiënten, waarvan, ten behoeve van een contra^proef, de diagnose rechtsnbsp;streeks uit de E.E.G.’s moest worden gelezen; het zounbsp;thans ook den lezer zonder moeite mogelijk zijn gesnbsp;weest hier de diagnose schizophrenic te stellen.

Waarom echter de eene patient niet en de andere wel op coramine of ephedrine reageert, en waarom denbsp;eene patient niet op ephedrine, coramine, strichnine,

158

-ocr page 163-

enz. en de andere wel op deze stoffen reageert, ligt nog geheel in het duister.

Naast het gebruik van zwakkere stimulantia, dient een geheel ander element, dat de mogelijkheden voornbsp;de differentiaahdiagnostiek nog belangrijk vergroot,nbsp;vermeld te worden.

Het gebruik van testvloeistoffen zal de mogelijkheden

1 t I • i t • • I111111 1 1


111......... ltl;P.lll


iiiiiiiieiiiiiiiii

Fifi. 71b.

tot bet stellen eener differentiaabdiagnose nog belangd rijk vergrooten, indien men, gebruik makend van denbsp;onderlinge verhoudingen van de verschillende deelennbsp;van het centrale zenuwstelsel, zooals de electrencesnbsp;phalographische experimenten leerden, nog andere stofsnbsp;fen gebruikt, die een geheel anderen invloed op hetnbsp;centrale zenuwstelsel uitoefenen, dan de stimuleerendenbsp;weksaminen.

159

-ocr page 164-

Aanvankelijk mislukte het gebruik van narcotische middelen t.o. de stimuleerende middelen, volkomen.

Overtuigd echter, dat ook de narcotische middelen te gebruiken zouden zijn voor het gestelde doel, daarnbsp;deze bij de verschillende ziektebeelden een bijzonder,nbsp;in sommige gevallen zelfs specifiek, effect hebben, werdnbsp;na de mislukking nogmaals een poging gedaan, in aamnbsp;sluiting aan en aangemoedigd door de overweging, datnbsp;het gebruik van narcotische middelen geen resultaatnbsp;had opgeleverd, omdat 1ste de aliphatische slaapmid=nbsp;delen niet te injiceeren zijn, en het toedienen per osnbsp;niet betrouwbaar te doseer en is; 2 de, dat uit het gebruiknbsp;van opium=alcaloïden, die wèl te injiceeren zijn, die denbsp;gemiddelde spanning der a=golven in normale gevallennbsp;echter nimmer bleken te verlagen, té vlug de conclusienbsp;getrokken was, dat de opiumsalcaloïden, ondanks datnbsp;zij typische schorsverlammende stoffen zijn, daartoenbsp;niet in staat waren. Het zou toch mogelijk zijn, dat denbsp;opium^alcaloïden het emotioneerend effect van eennbsp;emotioneerende omstandigheid of gebeurtenis dermatenbsp;verzwakten, dat het diëncephalon zijn dempende functienbsp;niet meer behoeft uit te oefenen, zoodat deze ontrem^nbsp;ming de spanningsverlaging door de opium compenseertnbsp;en opheft.

Het uitblijven van effect van de opium op de schors bij een gezond individu zou dan slechts schijnbaar zijn.nbsp;Het positief effect bij de endogene melancholie zounbsp;dan meteen verklaard zijn door de starheid van hetnbsp;diëncephalon.

Deze voorloopige hypothese als basis aannemend, was er aanleiding te verwachten, dat zich bij het onder^nbsp;zoek van de verschillende ziektebeelden de volgendenbsp;feiten zouden voordoen. Bij de endogene melancholienbsp;zou zich de verlammende invloed van de opiumsalca^nbsp;lolden wèl manifesteeren, omdat door de starheid vannbsp;het diëncephalon de boven besproken compenseerendenbsp;invloed niet tot stand zou komen. Bij de psychopathienbsp;zou daarentegen door de labiliteit van het diëncephalonnbsp;deze compensatie a priori gegarandeerd zijn.

160

-ocr page 165-

Fig. 72a is het E.E.G. van een patiente, lijdende aan endogene melancholie. Fig. 72b is het E.E.G. van desnbsp;zelfde patiente, na het toedienen van een d.st. Fig. 72c




.'ji nbsp;nbsp;nbsp;a ,'i

lil I t i i • I I I nbsp;nbsp;nbsp;• • • k •

Fig. 72a.



Fig. 72c.

is het E.E.G. van dezelfde patiente, na het toedienen van een opiumsalcaloïd ('/2 uur na het d.st.).

De fig. 73a, 73b en 73c zijn de E.E.G.’s van een

161

-ocr page 166-

patiënte lijdend aan psyehopathie met dezelfde eoms mentaar, als bij de fig. 72a, 72b en 72e.

M •(JL* • • • • f P

fÖ,v,d '

Fig. 73b.


Bij de melaneholie is de gemiddelde spanning der asgolven: in het eerste E.E.G.; 0.11 m.V., in het tweedenbsp;E.E.G.: 0.17 m.V. en in het derde E.E.G.; 0.11 m.V.nbsp;Deze getallen zijn in het geval van de psychopathie:nbsp;0.11, 0.09 en 0.11. Dus resp. géén en wèl compensatie.

Deze uitkomsten spreken voor zich zelf. Hoewel het seriesonderzoek met de opium=alcaloïden niet volledignbsp;is uitgewerkt (er was weer een even zoo groot ondersnbsp;zoek met stimulantia voor noodig) zegt dit resultaatnbsp;ons mèt de andere resultaten op dit gebied, welke voornbsp;het grootste deel overeenkomstige uitkomsten toonden,nbsp;dat de methode van onderzoek met testvloeistoffennbsp;hiermede zéér verrijkt is, dat de differentiaahdiagnossnbsp;tiek hiermede zeer veel aan zekerheid heeft gewonnen.

Enkele berekeningen toonden nog een, uit theoretisch oogpunt, belangrijk feit aan, dat door fig. 54 reedsnbsp;werd gedemonstreerd: bij de endogene melancholienbsp;blijft het aantal relaxatie^vormen gelijk, wanneer denbsp;gemiddelde spanning der asgolven door de opium, ver^

162

-ocr page 167-

laagd wordt; bij de psychopathie komt door de opium niet alleen de gemiddelde spanning op het oude niveaunbsp;terug, doch de relaxatiesvormen nemen weer in aantalnbsp;toe, terwijl de lage krampstroomen, die in fig. 54b versnbsp;dwenen waren, in fig. 54c weer aanwezig zijn.

Dit beteekent een belangrijken steun voor de opvats ting in de vorige hoofdstukken meermalen vermeld, datnbsp;het diëncephalon door zijn reguleerenden invloed nietnbsp;alleen de hoogte der alphasomplitudo regelt, doch ooknbsp;den vorm en de frequentie der asgolven.

Het is niet een directe functie van de schors om dergelijke qualiteiten te regelen; zij laat dit actief passnbsp;sief, of passief passief aan het diëncephalon over. Denbsp;schors zou dan niet rustig kunnen slapen en de stamsnbsp;functie valt nooit gehéél uit.

Hieruit moge ik concludeeren, dat de methode met testvloeistoffen nog perspectieven biedt voor de toesnbsp;komst.

Zouden met deze methode de endogene melancholie en de psychopathie reeds met objectieve zekerheid tenbsp;stellen zijn, dan mag dit als winst beschouwd worden.

Ovrigens heeft elk diagnostisch middel meer waarde, indien gebruikt tezamen met andere middelen.

163

-ocr page 168-

XII.

NEUROLOGISCHE DIAGNOSTIEK.

§ 48. Inleiding.

De neurologische diagnostiek was slechts een bijkoms stig element in de doelstelling van deze studie.

Daar de methode met testvloeistoffen óók vrucht* baar bleek voor de neurologische kliniek, wordt eennbsp;kort overzicht gegeven van de mogelijkheden aan*nbsp;gaande de diagnostiek der intracraniëele haard*nbsp;processen en het totale overzicht over den stand dernbsp;electrencephalographie volledig te maken.

Hierbij betreft het in de eerste plaats de hersen* gezwellen, terwijl uiteraard enkele andere aandoenin*nbsp;gen, welke steeds bij de differentiaabdiagnostiek vannbsp;het hersengezwel ter sprake komen, bedoeld zullennbsp;worden. Het gaat dus eigenlijk om de intracranieelenbsp;haardprocessen.

Overigens is het zonder meer duidelijk, dat het hoofd* stuk der epilepsie reeds zeer onvolledig zou zijn, indiennbsp;een bespreking van de hersentumoren hier niet zounbsp;volgen.

De hersentumoren zijn electrisch inactief, voorzoover het een productie van actiestroomen betreft {Swarz ennbsp;Kerr) (49).

De electro*biologische actie der gezwellen is beperkt tot uiterst zwakke potentiaalverschillen, als uiting vannbsp;de stofwisseling van het weefsel (Berger; Waterman).

In de omgeving van den tumor produceert de cortex delta*goIven. Men zoekt (met de unipolaire methode)nbsp;daarom naar de//a*haarden. Er wordt verondersteld, datnbsp;hier de delta*golven door hersenoedeem ontstaan.

Wanneer de intracraniëele druk verhoogd is, zijn er

164

-ocr page 169-

gemeenlijk delta^haarden te vinden. Deze verdwijnen bij verlaging van den druk.

De reehtstreeksche signalen van de aanwezigheid van den tumor worden dan juister geregistreerd.

Dit is vooral ook van belang bij de bipolaire methode met testvloeistoffen.

Er is over de electreneephalographisehe diagnostiek van tumoren reeds veel gepublieeerd, en het sehijnt, datnbsp;de electrencephalographie zieh in de neuro^ehirurgisehenbsp;kliniek reeds een vaste plaats heeft veroverd (Walternbsp;(50-53)^ Swarz en Kerr Mc Donald (53), Yeager (54),nbsp;Balado (55), Case en Bucy i^^), Gibbs (5^), Boerster ennbsp;Altenburger (58)^ Bertrand (59), v. d. Horst (50), v, Gehnbsp;deren (5t).

Terwijl men, de sehedel aftastend met de unipolaire methode, de aanwezigheid van een tumor vaststelt, ennbsp;dus localiseert ten opzichte van de schedelconnexiteit,nbsp;wordt met deze methode niet rechtstreeks vastgesteldnbsp;of men te maken heeft met een intra^cerebrale, eennbsp;extrascerebrale of een corticale aandoening.

Het is de methode met testvloeistoffen, welke het uit theoretische overwegingen mogelijk maakt (hetgeennbsp;met enkele practische ervaringen reeds mocht wordennbsp;aangetoond) te differentieeren tusschen een. intra^ ofnbsp;extrascerebrale localisatie. Wanneer men bedenkt, datnbsp;de intrascerebrale tumor de banen blokkeert, die denbsp;remmende invloeden vanuit het diëncephalon op denbsp;cortex geleiden, dan is het duidelijk, dat de invloednbsp;van een diëncephalonsstimulans zich niet laat geldennbsp;boven of in de buurt van een intrascerebralen tumor,nbsp;terwijl met de bipolaire methode in verschillende richsnbsp;tingen den remmenden invloed van het diëncephalomnbsp;stimulans kan worden aangetoond, zal dit niet of mindernbsp;duidelijk kunnen geschieden, wanneer een der electro?nbsp;den boven de plaats van den tumor is aangelegd.

Extra?cerebrale tumoren zullen, zij het dat zij de schors aantasten, zij het dat zij de schorsfunctie ternbsp;plaatse intact laten, met verschillende testvloeistoffen

165

-ocr page 170-

(b.v. een diëncephalonsstimulans en een schorsnarco* ticum) eveneens uiteenloopende reaetie’s in het E.E.G.nbsp;vertoonen. Op deze wijze zal de differentiaahdiagnosenbsp;tusschen extrascerebrale, eorticale en intra=eerebralenbsp;aandoeningen, nader gesteld kunnen worden.

Frappante resultaten krijgt men ook door een stimu= lans en een corticaal narcoticum samen te voegen totnbsp;één diagnosticum, dat in normale omstandigheden neu=nbsp;traal werkt (dus geen duidelijken invloed heeft).

§ 49. Enkele voorbeelden uit de praktijk.

Eig. 74a is de rechter oeeipito^frontale afleiding van een patient bij w.b., die verdaeht werd van een R=zijdigenbsp;cortieale aandoening in de aehterste schedelgroeve. Fig.nbsp;74b is dezelfde afleiding van denzelfden patient na toe*nbsp;diening van een d.st. De exploratie had plaats vóór hetnbsp;electrencephalographiseh onderzoek. Hierbij werd eennbsp;groote cyste gevonden rechts in de aehterste schedehnbsp;groeve. Deze reeds jarenlang bestaande tumor konnbsp;ehirurgisch verwijderd worden. Het versehil der beide

^1.

^ . 'U......

Fig. 74a (gr. p.s.)

Fig. 74b (gr. p.s.)

166

-ocr page 171-

E.E.G.’s toonde aan, dat hier de aandoening niet intras cerebraal gelegen zou zijn. Anders had zich het stimu=nbsp;lans niet zoo duidelijk op de schors doen gelden. Eennbsp;dergelijk resultaat bevestigde althans de localisatie, dienbsp;bij de exploratie reeds was gevonden.

Fig. 75a is het E.E.G. van een patient bij wien gedus rende een tiental jaren niet anders dan de diagnosenbsp;hemicranie gesteld was kunnen worden. Het neurolosnbsp;gisch onderzoek, na deze tien jaren ingesteld, wees opnbsp;het bestaan van een organische aandoening. Bij denbsp;ventriculographie werd een intracerebraal proces gesnbsp;vonden, dat ook de schors belangrijk had aangetast.nbsp;Het electrencephalographisch onderzoek werd verricht,nbsp;nadat bij exploratie linkssoccipitaal een chronischenbsp;arachnoiditis was gevonden.

Fig. 75a is het E.E.G. bij w.b. genomen bij rechter frontosoccipitale afleiding en fig. 75b is het E.EG. bijnbsp;w.b. genomen bij linker frontosoccipitale afleiding.nbsp;Het tweede E.E.G. toont een gemiddelde spanningnbsp;der asgolven, welke aanmerkelijk lager is, dan de gemidsnbsp;delde spanning in het eerste E.E.G. De aandoening,nbsp;waarvan wij weten dat zij links occipitaal gelegen is.



167

-ocr page 172-

moet uit hoofde van een theoretische interpretatie van de E.E.G.’s zeker corticaal gelegen zijn, daar denbsp;cortex ter plaatse van de cyste een hoogere gemiddeldenbsp;spanning der a^golven had moeten vertonnen. De lagerenbsp;spanning wijst op een corticale aandoening gelijk denbsp;aandoening inderdaad óók was.

Fig. 75c is het E.E.G. als fig. 75a afgeleid, doch na het toedienen van een d.st.; fig. 75d is het E.E.G. als fig.nbsp;75b afgeleid, eveneens na toediening van een d.st. Innbsp;fig. 75c constateert men een verlaging der gemiddeldenbsp;spanning der a^golven ten opzichte van fig. 75a; innbsp;fig. 75d is er ten opzichte van fig. 75b een verlaging,nbsp;welke echter minder duidelijk uitgesproken is (t.o.v. fig.nbsp;75b) dan in fig. 75c (t.o.v. fig. 75a). De organische aan?nbsp;doening heeft dus niet verhinderd, dat het d.st. zichnbsp;op den frontalen, wèl, dat het zich op den occipitalennbsp;cortex deed gelden, terwijl de aandoening zelf denbsp;asspanning reeds verzwakt had.

§ 50. Perspectieven voor de Neurologische Kliniek.

Men ziet hoe hier de methode met testvloeistoffen theoretisch diep doordringt in de localisatie der gezwehnbsp;len. Variatie in de methode, al naar gelang het gevalnbsp;vraagt, is op uitgebreide schaal mogelijk en vergrootnbsp;vanzelfsprekend de kansen op een juiste localisatie.

Overigens is het niet mijn doel geweest de neurolos gische diagnostiek verder uit te werken en reeds in dezenbsp;studie te verwerken. De psychiathie eischt voorloopignbsp;nog de aandacht.

Wat de perspectieven betreft. Het is n.m.m. zonder meer duidelijk, dat de electrencephalographie zich opnbsp;den duur een souvereine plaats zal kunnen veroverennbsp;onder de middelen, die dienen voor de diagnostiek dernbsp;intracraniëele haardprocessen en dat zij een ernstigenbsp;en elegante concurrente kan worden voor de ventrisnbsp;culographie. De nietschirurgisch geschoolde neuroloognbsp;zal de diagnostiek der hersentumoren weer volledignbsp;kunnen behandelen, hetgeen dan wellicht moge medesnbsp;helpen tot het stellen eener juiste indicatie voor dennbsp;chirurgischen ingreep.

168

-ocr page 173-

SAMENVATTING.

De inleiding vermeldt als doelstelling: een overzicht over de elecs trencephalographie, zooals ze zich tot nu toe als hulpwetenschapnbsp;heeft ontwikkeld. Hieraan worden toegevoegd, hetzij als commen*nbsp;taar, hetzij als toevoeging van niéuwe gegevens, uitkomsten vannbsp;eigen experimenteel onderzoek.

Doordat mijn onderzoek over de bioselcctrischc ver.schijnselcn van de grijze hersenschors reeds begon, juist toen Berger aan de theoresnbsp;tische en practische grondbeginselen vasten vorm had gegeven, konnbsp;ik commentaar en uitkomsten van oorspronkelijke experimenten toesnbsp;voegen aan de nieuwe gegevens, die Berger en andere onderzoekersnbsp;op de reeds vastgestelde feiten deden volgen.

'Het tweede hoofdstuk geeft een beschrijving van de historische ontwikkeling van den g-alvanometer tot de moderne spiannings*nbsp;oscillograaph, gelijk de electrencephalograaph van Koopman ennbsp;Hoelandt.

Met dit instrumentarium werden al mijn onderzoekingen verricht.

Terwijl het derde hoofdstuk eendge raadgevingen inhoudt betref= fende enkele details van de m,ethodiek, geeft het vierde hoofdstuknbsp;een beschrijving van de uitbreiding, die het instrumentarium kreeg,nbsp;in het verloop van het experimenteel onderzoek. Aldus wordennbsp;'beschreven de cassette voor de versnelde film, die Koopman aannbsp;dê apparatuur toevoegde, de Eleotrenoephaloscoop en „de filmnbsp;zonder einde”, waarmede ik Zelf het instrumentarium uitbreidde.

Bovendien modificeerde ik het onderzoek door de oomibinatie van electrencephalographie en de registratie van het psychosgalvanischnbsp;reflexsphenomeen.

Het vijfde 'hoofdstuk beschrijft de electroïbiologi.sche functie van de hersenschors, de invloed van zintuigprikkels, narcotische middelennbsp;en zuurstofagebrek daarop, terwijl de juistheid van de vroegerenbsp;uitkomsten van Berger e.a. door eigen experimenteel onderzoeknbsp;werden nagegaan of getoond.

Het zesde hoofdstuk behandelt in het bijzonder de alpha^golven en hun kwaliteiten, m.n. de spanninig, de vorm en de frequentie.

Terwijl ook deze gegevens met experimenten werden bewezen, werd door uitkomsten van eigen experimenteel onderzoek een extranbsp;bewijs geleverd, van de „remmende” werking van den hersenstamnbsp;op de hersenschors.

Par. 22 'beschrijft de graphische en mia'tbematische analyse van Koopman, die hierdoor ontdekte, dat de sinus»vorm der alphasnbsp;golven voortdurend aan verandering onderhevig is.

Par. 24 geeft een voorbeeld van een zéér merkwaardig en 'zeldzaam E.E.G., uit eigen verzameling, dat waarschijnlijk het grondtype vannbsp;bet E.E.G. van den inensch benadert. Dit E.E.G. gaf aanleidingnbsp;tot een bijzonder commentaar op versehillende 'Opvattingen, die 'Overnbsp;bet normale E.E.G. bestaan.

169

-ocr page 174-

De deltiasgolven, die misschien als lange alphasgolven met lage frequentie zijn op te vatten, worden in par. 25 besproken.

Door uitkomsten van eigen onderzoek werd bewezen, dat het voorkomen van delta»golven kan berusten op een min of meernbsp;toevalligen samenloop van omstandigheden', zoodat het voorkomennbsp;van deltasg'olven niet zonder meer de wiaarde van een pathologischnbsp;verschijnsel heeft.

Het vraagstuk naar de beteekenis der alphasgolven is zeker nog niet geheel opgelost. In de litteratuur vindt men hierover een controjnbsp;verse Berger^Rohracher.

Deze controverse wordt besproken en met uitkomsten van experi» menteel onderzoek nader belicht. .De conclusie is, dat de controversenbsp;ten gunste van Berger uitvalt (par. 27).

Het zesde hoofdstuk wordt beëindigd met een beschrijving der bïgolven en een korte bespreking van het probleem der synchrosnbsp;nisatie.

Het zevende hoofdstuk 'beschrijft het aandeel van den hersenstam in het bewustzijnsproces en de bewustzijnsstoornissen.

De reguleerende taak van den hersenstam wordt uitvoerig be* handeld.

Terwijl de theorie van Berger wordt vermeld als de theorie over de physlologie van het bewustzijn, welke tegenwoordig waarschijn*nbsp;lijk wel als de meest aannemenelijke kan worden beschouwd, wordennbsp;de verschillende bewustzijnsstoornissen vanuit deze theorie belicht.

Hierbij worden de verschillende theorieën op zeer summiere en eenvoudige wijze getoetst aan enkele philoso'phische begrippen.

Als uitkomsten' van eig^n experimenteel onderzoek worden in dit hoofdstuk beschreven de electrencephalograp'hische bevindingen bijnbsp;den toestand der hypnose. Vóór het eigen onderzoek bij de hypnosenbsp;werden in de litteratuur hierover geen mededeelingen gevonden.nbsp;Zoodoende was het onderzoek van Loomis, dat hij kort daaropnbsp;verrichtte, aanvankelijk het eenigste, waaraan ik mijn resultatennbsp;kon 'toetsen. 'Het blijkt, dat Loomis géén veranderingen dn het E.E.G.nbsp;tijdens de hypnose vindt, doch óók blijkt, dat hij aan de spanningnbsp;'der alphasgolven, die bij mijn experimenten constant aanmerkelijknbsp;verhoogd bleken, geen aandacht schonk.

'Het onderzoek naar de bio«electrisohe verschijnselen van de grijze hersenschors bij de z.g. occulte pbaenomenen, dat ik verrichtte innbsp;'het laboratorium van de Ned. Ver. voor Psychical Research, wordtnbsp;in dit hoofdstuk besproken.

Tenslotte wordt in dit hoofdstuk een poging gedaan om met de uitkom.sten van mijn onderzoek, aan enkele 'psychospathologischenbsp;toestanden of verschijnselen een anatomisch physiologische basisnbsp;te geven.

Het achtste hoofdstuk geeft een beschrijving va,n de electro^ biologische 'bevindingen bij het coma.

Mijn uitkomsten van het onderzoek bij de hypoglycaemie waren aanleiding tot een uitvoerige behandelinig van het mechanisme vannbsp;den e'pileptischen toéval. (N-egende hoofdstuk.)

Om de theorie, die ik hieromtrent hypothetischerwijze opstelde, met exacte bewijzen te steunen, werden enkele experimenteelenbsp;onderzoekingen verricht.

170

-ocr page 175-

Het hoofdstuk over de epilepsie werd als een der belangrijkste deelen van deze studie bedoeld.

Het tiende hoofdstuk handelt over de verschillende vormen van therapeutisch toegepasten slaap. Op grond van enkele experimentennbsp;wordt een theorie over de werking der therapeutische slaapkurennbsp;opgesteld.

Het elfde hoofdstuk geeft een beschrijving van een nieuwe .methode voor objectieve psychiatrische diagnostiek, m.n. de electrencephalo»nbsp;graphische methode met testvloeistoffen.

Een laantal voorbeelden uit de praktijk worden gegeven.

Het twaalfde hoofdstuk geeft een overzicht van datgene, wat door anderen bereikt werd op het gebied der neurologischenbsp;diagnostiek.

Daar de methode met testvloeistoffen, welke ik in de eerste plaats bedoelde voor de psychiatrische diagnostiek, ook een middel bleeknbsp;om te komen tot een electrencephalographische dieptedocalisatienbsp;van intfacraniëele haardprooessen, werden enkele voorbeelden hiersnbsp;van gegeven.

Dit onderdeel is overigens nog niet als uitgewerkt te beschouwen.

RESUME.

Quelques unes des recherches fondamentales de Berger (Jena), relatives a rélectren'cêphialogramme humadn ont été reïterées, aunbsp;cours -des travaux relatés par ce traité, a l’aide du Electrooardiosnbsp;grapheaamplificateur de Siemens et Halske combiné avec Ie pré»nbsp;amplificateur que L. J. Koopman et N. Hoelandt (Amsterdam) ontnbsp;spécialement construit a eet effet.

Le Ilième ebapitre donne Je commentaire de quelques détails pratiques de Texamen éleotrencéphalographique.

Le Illième chapitre décrit rextension des appareils en usage. Koopman a mis a ma disposition la cassette supplémentaire dansnbsp;laquelle le film se -dérouJe plus rapidement et j’-ai pu effectuer ainsinbsp;Fanalyse graphique et mathém.a.tique des électrencéphalogrammes.

L’instrument a eet inconvenient qu’étant tout d’abord un électro» cairdiographe portable de Siemens (Berlin), il a été construit commenbsp;un oscillographe exclusivemcnt. H en résulte que la recherche desnbsp;processus psychdques, qui présentent sans cesse dans l’E.E.G. (élec»nbsp;treneéphalogramme) un aspect différent, exige remploi d’unenbsp;longueur de film si considérable, qu’il est pratiquement impossiblenbsp;de suivre, par exemple, 1’influenoe exercée par un narcotique surnbsp;le cerveau; il faudrait pour cela un kilometre de film environ.

Je crois avoir surmonté cette difficulté par I’introduction, dans I’instrument, d’un oscilloscope, ce que montre la photo de la pagenbsp;29. On peut ainsi suivre entièrement des yeux le cours qui estnbsp;projeté électrencéphalogTaphiqucment sur un écran. Ohaque foisnbsp;qu’un changement important se produit dans l’iappareil, le moteurnbsp;est intercalé et l’on obtient un tracé graphique.

En ce qui cOincerne l’enregistrement de rensemble d’un processus de longue durée, il a été construit un appareil auxiliaire, peTmetta.ntnbsp;de faire plusieurs fois usage d’un même film. Le faisceau de lumière.

171

-ocr page 176-

projeté sur ce dernier, est interrompu a eet effet par un disque rond' et tournant, muni douvertures a des intervalles déterminésnbsp;entre eux. L’usage de plusieurs disques permet Tobtenition d’unnbsp;tracé dans lequel s’entremêlent autant d’E.E.G., qu’il y a eu denbsp;disques en mouvement, itandis que chaque E.E.G. est oonstituénbsp;par une ligne, régulièrcment interrompue a des intervalles détersnbsp;minés, variés selon Ie système de Morse.

La partie générale oommente les différents concepts théoriques, exposés au cours des trois premiers chapitres. Les recherches expérisnbsp;mentales ont révélé, entre autres, que les ondes^d peuvent êtrenbsp;des „produits artifidels”, résultant d’un isolement de la personnenbsp;examinee établi dans Ie but d’obtenir un enTegistrement satisfadsantnbsp;et de telle fapon, que cette personne soit praitiquement soustraitenbsp;a toute excitation sensorielle.

L’expérience a démontré, de plus, que Ie diencéphale peut être stimulé de plusieurs faQions: par une émotion, par un stimulusnbsp;sensoriel et par des substances qui 1’excitent par suite de leurnbsp;affinité particulière pour cette partie du système nerveux central:nbsp;cardiiazol, cafeïne, strychnine, coramine, azoman et les amines,nbsp;analeptiques, tels que réphédrine et la benzidrine.

Ces substances ont servi tu ot d’abord a Tobtention d’une méthode de diagnostic objectif électrencéphalographique a Lusage de lanbsp;cHnique psychiatrique. Le manque de résultats satisfaisants résultenbsp;principailement, a mon avis, du fait que l’E.E.G. permet de suivrenbsp;les réactions psychiques, tandis que leur cause est inconnue. Pou-rnbsp;connaitre la nature des réactions, il faut être, en premier lieu, aunbsp;courant de I’action. Une méthode de liquides de test met eet atoutnbsp;en nos miains.

Les premiers essais que j’ai tentés pour la pose d’un diagnostic éleotrencéphalographique psychiatrique ont été faits a l’aide, ennbsp;tant que „liquide de test”, d’une substance stimulatrice du diencésnbsp;phale. La supposition qui a servi de point de depart a ces recherchesnbsp;est que la mélanoolie endogène présente un diencéphale „rigide”,nbsp;lequel ne peut être suffisamment excité par la substance stimulantenbsp;pour que se produise une stimulation de la fontion freinante, manisnbsp;festée dans l’E.E.G., prds après, administration de la substance stimu»nbsp;lante, par le défaut de la reduction du potentiel moyen des ondes^a.nbsp;Par oontre, la psychopathie donnerait une réaction toute différente,nbsp;par suite de la labilité anormale du diencéphale lors de maladienbsp;psychique.

Les figures 60a, óOb, 61ia et 61b démontrent clairement le résultat des premières recherches. Les figures 60a et 60b représentent les E.E.G.nbsp;d’un malade atteint de mélancolie primaire, endogène; les deuxnbsp;dernières, oeux d’un malade souffrant de mélancholie secondairenbsp;(ou réactive), hystérique. Le potentiel moyen des ondes»ai de lanbsp;figure 60b ne différe pas de celui de la fig. 60a, tandis que le potentielnbsp;moyen de la fig. 61b est réduit de moitié a Pegard de celui de lanbsp;fig. 61a.

Les recherches suivantes, effectuées sur des cas de mélancolie endogène et de psychopathie, ont donné des résultats tout a faitnbsp;analogues. Le cas des fig. 62a et 62b est incisif et prouve la valeurnbsp;que peut avoir un diagnostic psychiatrique objectif. 11 fallait icinbsp;présenter a la Justice un rapport d’expert, au sujet d’une affaire

172

-ocr page 177-

de moeurs. C’est par hasard que rexamen eleatrencépihalographique fut effecitué avant l’examen psychiatrique. L’e.e.gramme démontranbsp;que Ie malade souffrait d’une mélanoolie endogène, alors qu’ilnbsp;présentait manifestemerrt' des symiptómes de psychopathie qui dissnbsp;simukient complètement ceux de raffection dont il était atteintnbsp;réellement. Un grand oncle et deux tarites de I’inculpe s’étaientnbsp;suicidés; ils avaient été traités plusieurs fois pour mélancolienbsp;endogène. L’inculpé avait passé, lui aussi, plus d’une fois par unenbsp;phase de ce genre.

II paraissait incroyable que la schizophrénie put être révélée par les deux E.E.G. (en dépit de l’attente suscitée par des consi=nbsp;derations théoriques). Ce sont les réactions inadêquates du deuxièmenbsp;E.E.G., qui ont rendu possible de poser ici de diagnostic (voir lesnbsp;fig. 64a et 64b). Ces réactions inadêquates semblaient multiples:nbsp;raugmenitation du potentiel moyen des ondessa après Ie stimulus,nbsp;par exemple, une transformation singulière des ondes=a par Ienbsp;stimulus, etc. L’auteur de ce traité tient pourtant a oonsidérernbsp;comme „provisoire” Ie résultat atteint lors de la schizophrénie.

Le dernier chapitre mentionne, que la méthode des liquides de test a de même donné des résultats a la clinique neurologiquenbsp;quant au diagnostic des tumeurs cérérales profondes.

La localisation de tumeurs cérébrales put, en plusieurs cas, .se determiner plus e.xactement paree que, si la tumeur était intracéré-,nbsp;brale, les substances stimulantes ne pouvaient exercer leur influencenbsp;indirecte sur le cortex a Fendroit de la tumeur, a cause du blocagenbsp;des vqies qui oonduisent la fonction freinante du tronc cérébralnbsp;vers 1’écorce.

On put de même déterminer chez plusieurs malades si la loca» lisation de la tumeur était infra^oêrébrale ou exfrsscérébrale.

L’E.E.G. reproduit par la fig. 30a est le plus régulier que j’ai o'bservé jusqu’a présent. Les ondessa ont une forme sinusoïdenbsp;presque pure, une fréquence de 10 Hertz et une amplitude trésnbsp;régulière. C’est FE.E.G. d’une malade, atteinte de maladie denbsp;Recklinghausen, acoompagnée d’une psychose mélancoiique fixe etnbsp;de débilité mentale avec indolence prononcée (hypothymie).

Les caractères présentés par la malade font supposer qu’il es ici question d’un E.E.G. „idéal”. Tous les facteurs qui déterminentnbsp;les irrégularités normales font défaut, en particulier: les gestesnbsp;affectifs, 1’intérêt, l’attention, l’émiotion, la joie, les pensées, l’inteLnbsp;ligence, etc.

Tandis que ceci est FE.E.G. de la mélancolie la plus lourde, la fig. 38 montre celui de la grande exaltation de la psychose maniaque.nbsp;La desolation que trahit oette courbe sans ondessa, témoigne denbsp;la violence des ravages faits par le diencéphale dans les ondessanbsp;du cortex.

Les figures 38 et 30a placées l’une a coté de Fautre, accusent: ,.psychose maniaquefdépressive”!

L’E.E.G. de la figure 50, pris il y a 8 ans environ, est celui d’une malade atteinte d’encéphalite; j’ai observé un même cas il y anbsp;quelques mois. II était question, ici aussi, d’une affection du troncnbsp;cérébral.

II y a 8 ans, je comparai eet E.E.G. a la respiration du type

173

-ocr page 178-

Cheyne^Stokes. La bdbliographie m’a révélé qu’un savant francais en avait fait autant.

Les figures 57 et 58b montrent, que lors d’accès d’épilepsie, pros Yoqué par le cardiazol, I’E.EjG. permet robservation des formesnbsp;dites „waves and spike”. En ce cas,, Faccès' n’a pas „poursuivi”nbsp;son cours. La forme „waves and spike” serait caractéristique quantnbsp;au petit mat; cette forme seraitselle essentiellement caractéristiquenbsp;pour ce qui concerne une défectuosité de la décharge?

Le chapitre IX traite de répilepsie au point de vue de l’élecs trencéphalographie.

Quand j’eus déterminé, que la thérapeutique par le choc hypos glycémique, indiqué par Sakel (Vienne) en tant que traitement denbsp;la schizophrénie, est réellement, parmi les cures de ce genre, unenbsp;forme nouvelle 'de la cure de somimeil, des recherches électrencésnbsp;phalographiques me permirent de déterminer que, tout comme celuinbsp;du sommeil que provoquent les dérivés de l’acide barbiturique,nbsp;le centre du sommeil hypoglycémique est localisé dans le troncnbsp;cérébral.

On ne peut nier qu’a certain égards, le sommeil hypoglycémique soit en rapport avec le sommeil de l’acide barbiturique. II se peutnbsp;que, sous rinfluence des dérivés de I'acide barbiturique, il se manisnbsp;feste des compliciations telles que myoclonies et accès d’épilepsie.

Basé sur ,ses recherches électrencéphalographiques. Berger a déja déterminé que les crises d’épilepsie sont produites par une élimisnbsp;nation du tronc cérébral qui provoque Ie relachement du freinagenbsp;du cortex.

Plusieurs auteurs ont déja mis en avant le concept, que le troinc cérébral joue un róle important dans la pathogénèse des attaquesnbsp;d’épilepsie.

Le fait que des accès d’épilepsie peuvenlt se produire au cours du sommeil hypoglycémique est un important appui a cette opinion;nbsp;j’ai réussi a déterminer rélimination du tronc cérébral au coursnbsp;de l’état hypoglycémique.

Après que j’eus établi que le centre du sommeil hypoglycémique .se localise dans le tronc cérébral, des recherches électrencéphalosnbsp;graphiques m’ont permis de déterminer que le sommeil hypnotique,nbsp;forme la plus ancienne de sommeil thérapeutique, est de mêmenbsp;localisé dans Ie tronc cérébral, ce dont j’étais d’ailleurs convaincunbsp;a priori, par suite de considerations diverses.

En résumé, j’ai déterminé que tous les genres de sommeil, appli» qués en thérapeutique (la cure de sommeil continuel par les dérivésnbsp;de I’acide barbituriqu'e, la thérapeutique par le choc hypoglycémiquenbsp;et rhypnose), appartiennent au type de sommeil, localisé dans lenbsp;tronc cérébral,

Ce commeil est oaractérisé par une élimination du tronc cés rébral, qui relache le fTeinage du cortex.

C’est sur cette base que j’ai émis rhypothèse que l’importiance de ce facteur sgéoifique est décisive, quand il s’agit d’atteindrenbsp;par le sommeil a ce succès thérapeutique: le rétabli.s-sement denbsp;l’état psychique.

174

-ocr page 179-

ZUSAMMENFASSUNG.

Einige der grundlegenden Untersuchungeni von Berger (Jena) über das Elektrenkepbalogramm des Menschen wurden in der vorliegendennbsp;Arbeit mit dem Siemens;Verstarker^Elektrokardiographen in Ver»nbsp;biodung mit dem von L. J. Koopman uind N. Hoelandt (Amsterdam)nbsp;eigens dafür konstruierten VorverstarikeT wiederholt.

lm IV Absehnitt ist eine Beschreibung der Erweiterung des Instru» mentariums enthalten. Die von Koopman zur Verfügung gestelltenbsp;Extraslvassette, wodurch der Papderstreifen schneller lauft, war ©innbsp;wichtiger Fortsohritt; hierdurch wurde die graphische und mathe»nbsp;matische Analyse dar EEGe ermöglicht.

Der Nachteil des Instrumentarinms, welches ursprünglich ©in trag» barer Elektrokardiograph der Siemens»Reiniger»Werke A.G. (Berlin)nbsp;war, ist der, dass es ausschliesslich als Elektrokardiograph für dienbsp;medizinische Praxis gebaut war. Dies bringt mit sdoh, dass die Unter»nbsp;suchung psychischer Prozesse, welche unausgesetzt im EEG weüh»nbsp;seinde Bilder zeigen, eine solche ‘Lange des Papierstreifens fordert,nbsp;dass es praktisch unausführbar ist einen Vorgang wie z.B. die Ein»nbsp;wirkung eines Narkotikums auf das Cerebrum im Ganzen ununter»nbsp;brochen zu beobachten. Hierzu wiirde ein kilometerlanger Papier»nbsp;streifen benötigt sein. Ich glaube diese Schwierigkeit umgangen zunbsp;haben, indem ich das Instrumentarium als Oszilloskop geandert habe,nbsp;wie die Abb. auf Seite 29 zeigt. Der ganze Vorgang kann nunmehr aufnbsp;einen Projektionsschiirm projektiert, sowie im ganzen Verlauf adnbsp;oculus studiert werden. Falls sich nun eine wichtige Aenderung imnbsp;EEG zeigt, wird der Motor eingeschaltet und die Kurve graphischnbsp;festgelegt.

Zur kontinuierlichen Aufzeichnung eines langer wahrenden Prozesses, wird ein Hilfsgerat eingebaut, wodurch es mögliah geworden istnbsp;einen Papierstreifen mehrere Male zu verwenden. Hierbei wird dernbsp;Lichtstrahl, der auf den Papierstreifen projektiert wird, unterbrochennbsp;von eiiner rotierenden runden Scheibe, welche mit Oeffnungen innbsp;bestimmten Abstanden versehen ist. Dadurch, dass man mehrercnbsp;dieser Scheiben verwendet, kann man eine Kurve erhalten in dernbsp;gleich viel EEGe enthalten sind, wie man Scheiben verwendet hat,nbsp;wobei jedes EEG aus einem in bestimmter regelmassiger Weiscnbsp;gebroc'henen Linienzug besteht.

Im VI u. Vil Absehnitt wird ein Kommentar auf die verschiedenen theoretischen Betrachtungen der ersten drei Abschnitte gegeben, imnbsp;Zusamimenhang mit den neueren Auffassungen. Aus unseren Experi»nbsp;menten ging nl. hervor, dass die sog. Delta»Wellen „Kunstprodukte” seinnbsp;können, welche dadurch entstehen, dass der zu unteTsuchende Patiëntnbsp;derart gut isoliert wird (behufs tadelloser Aufnahme des EBG’s),nbsp;dass er praktisch keinen einzigen .Sinnesreiz mehr erhalten kann.

Die Experimentaluntersuchung zeigte, dass man den Hirnstamm in verschiedener Weise stimulieren kann: Gemütsbewegung, Sinnesreizenbsp;und mittels Substanzen, welche den Hirnstamm stimulieren, infolgenbsp;einer besonderen Affinitat zu diesem Teil des zentralen Nerven»nbsp;systems: Karddazol, Koffeïn, Striohnin, Koramin, Azoman, die sog.nbsp;Wecksaminen wie Ephedrin und Benzidrin.

In ©rster Linie wurde von diesen Stoffen Gebrauch gemacht zur Erreichung einer Methode der objektiven elektrenkcphalographischen

175

-ocr page 180-

Diagnostik in der psychiatrischen Klinik. M.E. ist die Taitsache, dass man bis jetzt noch nicht in befriedigender Weise zu einernbsp;solchen Methode gekommen ist, hauptsachlich darauf zurückzuführen,nbsp;dass man im EEG die Reaktionen ider Psyche liest, aber nicht weissnbsp;wodurch diese Reaktionen hervorgebracht werden. Zur Erkennungnbsp;der Art solcher Reaktionen muss man in erster Linie die Aktionnbsp;kennen. Dies hat man nun mittels einer Methode mit Erprobungs-!nbsp;flüssigkeiten in der Hand.

Die ersten Versuche eine elektrenkephalographische Diagnostik für die Psychiatrie, auszuarbeiten. wurden gemacht, indem ich von einemnbsp;Hirnstammreizmittel als Erprobungsflüssigkeit Gebrauch machte.nbsp;Hierbei ging ich von der Annahme aus, dass die endogene Melancholienbsp;einen „starren” Hirnstamm zeigen würde, d.h. dass der Reizmittel' nichtnbsp;imstande sein würden den Hirnstamm derart zu reizen, dass dienbsp;hemmende Funktion stimuliert wird, welcher Umstand sich im EEG,nbsp;gleich nach Verabreichung des Reizmittels .aufgenommen, diiTch einnbsp;Ausbleiben der Einschrumpfung der mittleren Amplitude der Alphasnbsp;Wellen manifestieren würide. Hingegen würde die Psychopathie einenbsp;vollkommen andere Reaktion zeigen, infolge der anormalen Labilitatnbsp;des Hirnstammes bei dieser GeisteskTankiheit.

Der Erfolg der ersten Untersuchungen wird deutlich in den Abbib dungen 60a, 60b, 61a sowie 61b dargestellt. Die beiden ersten Abbibnbsp;dungen stellen die EEGe eines Patiënten dar, der an einer endogenennbsp;primaren Melancholie leidet. Die beiden letztgenannten sind dienbsp;EEGe eines Patiënten, der an einer hysterischen, sekundaren (odernbsp;reaktiven) Melancholie erkrankt ist. Die mittlere Amplitude dernbsp;AlphasWellen ist in Abb. 60a noch die gleiche wie in Abb. 60b,nbsp;wahrend die mittlere Amplitude in Abb. 61a hinsichtlich der innbsp;Abb. 61b bis auf die Halfte zurückgegangen ist.

Die Ergebnisse der weiteren Untersuchungen bei endogener Melans cholie und Psychopathie waren dementsprechend. Der Fall Abb. 62anbsp;sowie Abb. 62b bat bereits gewisse Anzeichen dafür gegeben vonnbsp;welch hobem Werte eine objefctive psychiatrische Diagnostik seinnbsp;könnte. Es handelt sich hier um einen Fall wobei das Gericht einennbsp;fachmannischen Bericht eingefordert batte. Es lag ein Sittendeliktnbsp;vor. Ganz zufallig batte eine elektrenkephalographische Untersuchungnbsp;stattgefunden ehe die psychiatrische Untersuchung selbst erfolgte.nbsp;Wahrend dieser Patient den starken Eindruck eines Psychopathennbsp;machte, mit ausgesprochenen psycbopatischen Symptomen., zeigtenbsp;¦die elektrenkephalographische Untersuchung, dass er an einer endo»nbsp;genen Melancholie erkrankt war. Die Anzeichen dieser Krankheitnbsp;waren vollkommen versteekt hinter den ausgesprochenen psychopasnbsp;thischen Symptomen. Ein Grossonkel, sowie zwei Tanten des Ange«nbsp;klagten batten Selbstmord begangen und waren auch öfters als Patiëntnbsp;ten in einer Anstalt anfgenommen wégen endogener Melancholie. Anchnbsp;der Angeklagte hatte bereits öfters eine solohe Phase durchgemacht.

ObwoH es von vornberein aus theoretischen Erwagungen hier ebenfalls erwartet werden konnte, ersobien es mir doch nicht möglich,nbsp;dass sich auch die Schizophrenie aus den beiden EEGen deuten Hess.nbsp;Hierbei sind es die inadaequaten Reiaktionen im zweiten EEG, welchenbsp;die Diagnose ermögHchen (vergl. Abb. 64a sowie Ahh. 64b). Diesenbsp;inadaequaten Reaktionen zeigen sich öfters, z.B. in der Zunahme dernbsp;Amplitude der mittleren AlphafWellen nach Verabreichung des

176

-ocr page 181-

Reizmittels; eine aussergewohnliche Formanderung der Alph-a^Wellen durch das Reiizmiittel, u.s.w. TVoitz dieser Ergebnisse leg-e ichnbsp;beso,nderen Went diarauf diese Erfolge bei der Schizophrenie nurnbsp;als Vorlaufige zu betrachten. lm letzten Abschnitt wird‘ nochnbsp;erwahnt, dass die Methode mit Erprobungsflüssigkeiten ebenfallsnbsp;Erfolge zeitigt in ider 'neurologischen Klinik.

Eine Lokalisierung von IHirntumoren konnte in verschiedenen-Fallen genau erzielt werden, dadurch, dass die Reizmittel an der Stellenbsp;des Tumors ihren indirekten Einfluss auf die graue Himrinde nichtnbsp;geltend machen konnten, indem die Bahnen, welche die hemmendenbsp;Funktion des iHimstammes nach der Himrind'e leiten, blockiert waren,nbsp;falls der fragliohe Tumor intra^cexebral lag. In dieser Weise war esnbsp;bereits in mehreren Fallen möglioh vorher zu besitimmen oh einnbsp;Tumor sich in intra» bezw, extra^oerebraler Lage hefand

Abb. 30 ist das weitaus regelmiissigste EEG, da.s ich jemals geséhen habe. Die Alpha^Wellen sind nahezu rein sinusförmig, sie haben einenbsp;bestimmte Frequenz von 10 Perioden und ferner eine ausserst gleichsnbsp;massige Amplitude. iDieses EEG rührt von einer Patientin her, welchenbsp;an der Recklinghausen'Krankheit leidet mit einer starrennbsp;melancholischen Psychose, sowie ferner Debilitas mentis mit aus=nbsp;gesprochener Indolenz (Hypothymie).

Die Eigenschaften der Patientin gehen Anlass zu der Ueberzeu» gung, dass es sich in diesem Falie um ein ideales EEG handelt.nbsp;Samtliche Faktoren, welche Anlass zu der normalen Unregelmassigkeitnbsp;gehen, fehlen und zwar Gemütsbewegungen, Interesse, Aufmerksamsnbsp;keit. Emotion, Frohsinn, Gedanken, Intelligenz, u.s.w.

Wiihrend es sich hier also um ein EEG der tiefsten Melancholie handelt, stellt Abb. 38 ein EEG der höchsten Erregung dar: dernbsp;manischen Psychose. Die leere Verlassenheit dieses alphaswellenlosennbsp;Lini'enzuges zeigt uns die Gründlichkeit, mit der der Hirnstammnbsp;hier unter den AlphaaWellen der grauen Himrinde hausgehalten hat.

Abb. 38a sowie Abb. 30 zeigen uns neben ©inander liegend eine „manischsdepressive Psychose”!

Das EEG Abb. 50a wurde vor ungefahr 8 Jahren von mir bei einer an Enkephalitis erkrankten Patientin aufgenommen; gerade vornbsp;einigen Monaten sah ich zum 2. Male einen solchen Fall. Auch innbsp;diesem Falie handelte es sich um eine Erkrankung des Hirnstammesnbsp;(Abh. 51ia). Vor 8 Jahren verglich ich dieses EEG mit dem Cheyne’snbsp;Stake’s Typus der Atmung. Ich habe der diesbezügliohen Literaturnbsp;entnommen, dass ein französischer Forscher das gleiche getan hatte.

Die Abb. 57 sowie Abb. 58 zeigen, dass bei einem mittels Kardiazol künstlich hervorgerulenen epileptischen Insult .die sog. „wave» andnbsp;spike’VFormen sich im EEG zeigen können, In diesem Falie hat .dasnbsp;Insult sich nicht durohgesetzt. Die „wave» and spike’VFo'rm warenbsp;kennzeichnend für petit mal; sollte eine solche Form -also in Wesennbsp;kennzeichnend sein für eine unvollkomm.ene Entladung?

Nachdem festgestellt wurde, dass mit der sogenannten Hypogly» kamdesShocksTherapie', von Sakel (Wien) .als BehandIungsm.ethode fürnbsp;die Schizophrenic ausgeiarbeitet, den bereits bestehenden Schlafkurennbsp;tatsiiahHch eine neue Form von Schlafkur zugefügt wurde, konntenbsp;ich durch elektrenkephalographische Untersuchungen feststellen, .dassnbsp;der HypoglykamiesSchlaf .genau wie der Sohlaf unter Einfluss vonnbsp;BarbitursauresVerbindungen ein Himstammschlaf ist.

177

-ocr page 182-

Es is't nicht a-bzuleugnen, -daiss der HypoglykamieaSchlaf in ver; schiedener Hinsicht übereinstimmt mit dem iBarbitursauresSchlaf.nbsp;Auoh Myoklonien sowie epileptiscbe Insuke, welche als Kompli;nbsp;kationen auftreten können, kommen unter den Einfluss von Barbitur;nbsp;sauresVerbindungen vor.

Berger stekte bereits auf Grund elektrenkepihalographisdher Unter; suchungen fest, dasis die epileptischen Insuke ihre Ursaahe lindennbsp;in einer Ausschaltung des Hirnstammes wodurch die Grosshirnrindenbsp;enthemmt wird,

•Die Auffasisung, dass der Hirnsitamm eine wichtige Rolle beim Entsteben epileptischer Insuke spiek, wurde bereits früher von ver;nbsp;schiedenen Untersuchern vertreiten.

Die Tatsache, dass im Hypoglykamie;Schlaf epileptische Insuke auftreten können, wobei ich feststellen konnte, dass im Zustandnbsp;von Hypoglykamie der Hirnstamm ausgeschaltet wird, ist wiederumnbsp;eine wichtige Stütze für diese Auffiassung.

Nacbdem deh festgestellt batte, dass der Hypoglykamie;Schl'af ein Hirnstammschlaf ist, land ich miittels elektrenkephalographdscheTnbsp;Untersuchungen, dass auch der hypnotische Bchlaf ein iHirnsitamm;nbsp;schlaf ist, von welcher Tatsache ich ührigens auf Grund mehrerernbsp;Ansiohten a priori bereits überzeugt war.

des therapeutisch angewiandten Schlafes (die Dauerschlaf;iKur mit B'arbitursaure;Ve'rbindungen, die Hypoglykamie;Shock;Tiherapie undnbsp;die Hypnose) zum Typus des Himstammschlafes gehören.

Das Spezifische eines Himstammschlafes ist, dass der Hirnstamm ausgeschaltet und infolgedessen die Grosshirnrinde enthemmt wird.

Aus dem Grunde steilte ich die Hypothese auf, dass dieser spezi; fische Faktor von aussohlaggebendeT Bedeutung ist, falls man mitnbsp;dem Schlaf einen therapeutiscben Erfolg, namlich eine Wied'erher;nbsp;stellung im psychischen Zustande. erreidheii will.

SUMMARY.

Of the classical experiments of Berger (Jena) on the human electrosencephalogram, some were reproduced in the present studynbsp;bij means of the Siemens amplfying electrocardiograph combinednbsp;with the preamplifier especially constructed for this purpose bynbsp;L. J. Koopman and N. Hoelandt (Amsterdam).

In the 2the chapter a description is given of the extension of the apparatus. The special filmholder put .at our disposal by Koopman,nbsp;which .allowed a more rapid passage of the film, was a considerablenbsp;improvement, which made possible a graphic and mathematicnbsp;analysis of the E.E.G.’s.

The apparatus, originally a portable electrocardiograph from the Siemienis;Reiniger;Werke A.G. (Berlin), had the disadyantage ofnbsp;being specially constructed for medical practice as an electrocardio;nbsp;graph. This implied that for the study of mental processes withnbsp;their continually varying pictures in the E.E.G., such a length ofnbsp;film would be required, that the observation of, for instance, thenbsp;effect .of an anaesthetic upon the brain was in fact unpracticable,nbsp;as this would take several miles’ length of paper. We think to have

178

-ocr page 183-

evaded this difficulty by changing the apparatus into an oscilloscope, as is shown by the figure on p. 2’9. The whole process can there»nbsp;fore be followed on a screen .and the course studied ad ooulos,nbsp;a graphic record of the curve only being taken, as soon as annbsp;important change is' observed in the E.E.G., for which the motornbsp;has merely to be switched in.

For the oontinuous recording of a process of long duration, an auxiliary design w,as added which allowed of using the same filmnbsp;more than onoe. For this purpose the projecting light beam isnbsp;interrupted by a rotating round disc, provided with holes in definitenbsp;distances. By using different discs, a curve can be obtained con»nbsp;taining as many E.E.'G.’s as discs have been used, every E.E.G.nbsp;showing its own pattern of interrupted line.

In the general part, the various theoretical considerations are commented upon, in connection with the more recent views. Fromnbsp;our experiments it became clear, that the so»called delta»wavesnbsp;are artefacts, arising by the patient under examination being sonbsp;rigidly isolated (on behalf of a faultless E.E.G. recording), thatnbsp;practically he can obtain no sensory stimuli at all.

The experiments showed that the brain»stem can be stimulated in various ways: affective stimuli, stimuli from the organs of sense,nbsp;and substances stimulating the brain»ste.m as a result of theirnbsp;special affinity towards this part of the brain; cardiazol, cafein,nbsp;strychin, coramin, azoman, and the sympathomimetic drugs suchnbsp;as ephedrin and benzedin.

In the first place use was made of these substances, to obtain a method for objective electrocephalographic diagnosis in’ clinicalnbsp;psychiatry. We think the fact, that for this aim no satisfyingnbsp;method has yet been arrived at, to be mainly due to the tendency tonbsp;read the E.E.G. as mental reactions, without knowing the sourcenbsp;from which these reactions arose. For an understanding of thenbsp;nature of such reaction one must in the first place know theirnbsp;exciting causes. We are now able to assess these causes by meansnbsp;of a method with teshfluids (part. XI).

The first attempt at an electrencephalographic diagnosis in psy» chiatry were made hy using a bradnsstem stimulating substance asnbsp;a testsfluid. We started from the assumption that in endogenousnbsp;melancholic a „stiff” brain»stem would be found, the stimulatingnbsp;drug not being able to raise the inhibiting function to such anbsp;degree as to produce the normally observed narrowing of thenbsp;average range of the a»waves, in the E.E.G. taken just after thenbsp;application of the stimulant. In psychopathia on the other hand,nbsp;a quite different reaotion was to be expected, in view of thenbsp;abnormal lability of the br.ain»stem in this oondition.

The results of these first experiments are illustrated, a.o., in the figures 60a, 60b, 61a, 61b. The first two charts show the E.E.G.’s ofnbsp;a patient with en.dogenous primary melancholia, the latter two arenbsp;taken from a patient .suffering from a hysterical, secondary (ornbsp;reactive) melancholia. In fig. 60b the average amplitude is stillnbsp;the same as in fig. 60a', where as and in fig. 61b it has diminished tonbsp;half the size of that found in fig. 61a.

The results of the further experiments in endogenous melan» cbolia and psychopathia are analogous. The case of the figures

179

-ocr page 184-

62a and 62b, already indicates how great a value objective methods can have in psychiatric diagnosis. In this case an expert accountnbsp;was desired by .the Court of Justice in connection with a moralnbsp;offence. Quite accidentally electrencephalic examination had beennbsp;made before the psychiatric inquiry took place. Although thenbsp;patient made a strong impression of being a psychopath, withnbsp;outstanding psychopathic symptoms, the eleotrencephalographicnbsp;examination showed him to suffer from endogenous melancholia.nbsp;The signs of this condition were completely masked by the strikingnbsp;psychopathic manifestations. A great-uncle and two annts of thenbsp;accused had committed suicide and had been repeatedly admittednbsp;to asylums for endogenous melancholia. The accused himself hadnbsp;also gone through several attacks of this kind.

Although., on theoretical oonsideratioms, a detection of schizophrenia from the E.E.G. might be expected, I had not thought of this event as a practical possibility. In fact the inadaquatenbsp;reactions in the second E.E.G. make such a diagnosis possiblenbsp;(see fig. 64a and 64b). These inadequate reactions are repeatedlynbsp;met with, e.g. as an inchrease of the average amplitude of thenbsp;a-waves after the ingestion of the stimulant; or an uncommonnbsp;change of the form of the a-waves bij the drug, etc. In spite ofnbsp;these findings, I want to stress that I consider these results innbsp;schizophrenia as provisional.

In the concluding part mention is made of the test-fluid method also yielding results in the clinic of neurology, especially in depth-diagnosis of brain-tumours. The location of brain-tumours couldnbsp;be made accurately in several cases., by the fact that in the sitenbsp;of the tumour the stimulants could not produce their indirectnbsp;effect on the gray cortical substance, as a result of obstructionnbsp;of the paths leading the inhibiting function of the hrain-stemnbsp;towards the cortex, when the site of the tumour was intracerebral.nbsp;In this way it has already been possible in several cases to decidenbsp;whether a tumour was ..situated intra-or extraoexebrally.

Fig. 30 is by far the most regular E.E.G. I ever saw. The a-waves have a nearley pure sinusoid course, they have e precise frequencynbsp;of 10 periods and an exceptionally equal amplitude. This E.E.G.nbsp;originates from a patient suffering from Recklinghausen’s diseasenbsp;with a „stiff” melancholic psychosis, besides mental debility withnbsp;outstanding indolence (hypothymia). The features of this patientnbsp;led us to the assumption, that in this case the basic form of thenbsp;E.E.G. was present. All the factors, that lead to the normalnbsp;irregularity are lacking, such as emotion, interest, vigility, .alertness,nbsp;thought, intellect, etc.

Whilst this case shows the E.E.G. of the deepest melancholia, fig. 38a, shows a tracing of the highest excitement, viz. mania.nbsp;The empty desertedness of this tracing lacking any a-waves showsnbsp;us, bow thoroughly the brain-stem has dealt with the a-waves ofnbsp;the gray cortical substance. The figures 38a and 30 show the combined tracings of mianiac-depressive cyclic insanity.

The E.E.G. of fig. 50a wias taken by me about 8 year ago in a case of encephalitis; a few months ago I encountered a second casenbsp;of this kind. In the latter, again, a lesion of the brain-stem underlies the condition. Eight years ago I compiared this E.E.G. with

180

-ocr page 185-

the breathingstype of CheynesStokes; from the literature on the subject I learned that a French author made the same remark.

The figures 57 and 58 show that in epileptic seizure provoced with oardiazol, the so-called „wave and spike” form of the E.E.G.nbsp;can 'arise. In this case the seizure has not come through. This formnbsp;is assumed to be characterictic of „petitsmal”; may be it' is thusnbsp;a manifestation of an imperfect discharge.

In the IX chapter epilepsy is dealt with from the viewspoint of electrencephalography. Where as it has been .stated, that the so-callednbsp;hypoglycaemicsshock treatment, intrOiduced by Sakel (Vienna) asnbsp;a method of treatment for schizophrenia, in fact means an additionalnbsp;form of sleepstreatment besides the existing cures with protractednbsp;sleep, I could show by electrencep'halograpihy that hypoglycaemicnbsp;sleep, just as sleep caused by barbiturates, is a form of brainsnbsp;stem sleep.

One cannot deny that hypoglaemic sleep, from several aspects, agrees with sleep caused by barbiturates. Even the myoclonic andnbsp;epileptic attacks complicating the conditiion are found to arisenbsp;also under the effect of barbiturates.

It was already Berger who stated as a result of electreneephalolt; graphic studiesi, that epileptic seizures are caused by exclusion ofnbsp;the brain^stem and its inhibiting action from the cerebral cortex.nbsp;The as.sumption of the brain^stem playing an important role innbsp;the causation of epileptic seizures, was already put forward bynbsp;several authors. The fact that in hypoglaemic sleep epilepticnbsp;seizures can arise, and the statement that in hypoglycamia thenbsp;brainsstem is put out of function again, lends support to this theory.

After having demonstrated hypoglycaemic sleep to be a brain* stem sleep, I found by means of the E.E.G. that hypnotic sleep,nbsp;the oldest form of therapeutic application of sleep, is also localizednbsp;in the brain*stem, a fact of which I -was convinced a priori on thenbsp;ground of more than one oonsideration.

In summary, I could state that all kinds of therapeutic appli* cation of sleep (protracted sleepscure by barbiturates, hypoglycaemicnbsp;shockitreatment and hypnosis) belong to the type of brain*nbsp;stem sleep.

The characteristic feature of brain*stem sleep is the abolition of the activity of the brain*stem and the consequent unchaining ofnbsp;the cerebral cortex. On this ground I put forward the hypothesisnbsp;that this specific factor is the decisive moment, if a therapeuticnbsp;effect, in the form of mental restoration, is to be obtained by sleep.

181

-ocr page 186-

LITTERATUUROVERZICHT.

1. nbsp;nbsp;nbsp;H. Berber. Deber das Elektrenkephalogramm des Menschcn.

Arch. f. Psychiatrie nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;98

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;99

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;102

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;103

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;104

2. nbsp;nbsp;nbsp;E. Adrian and B. Matthews. The Berger Rythm. Brain. Vol. LVII.

3. nbsp;nbsp;nbsp;E. Adrian and K. Yamagiwa. The origin of the Berger Rhytm.nbsp;Brain. Vol. LVIII.

4. nbsp;nbsp;nbsp;H. EI. Jasper. Human Brain Rhythms. Recording Techniques andnbsp;Preliminary Results. J. Gen. Psychol. 14. S. 98. (1936).

5. nbsp;nbsp;nbsp;A. L. Loomis, E. N. Harvey and J. Hobart. Potential Rhythmsnbsp;of the cerebral cortex.

6. nbsp;nbsp;nbsp;F. A. Gibbs, H. Davis and W. G. Lennox. The ElectrosEncepha^nbsp;logram in Epilepsy and in Conditions of Impaired Consciousness.nbsp;Arch, of Neur. 34. S. 1133 (1935).

7. nbsp;nbsp;nbsp;H. Davis. Electrencephalographie. Journ. Americ. Medic. Assoc.nbsp;Vol. 117. No. 12.

8. nbsp;nbsp;nbsp;L. V. d. Horst. Bewustzijnsprocessen en begeleidverschijnselennbsp;van de hersenen. Psych, en Neur. Bl. Jaarg. 1941. No. 2.

9. nbsp;nbsp;nbsp;F. Bremer. L’activite électrique de l’écorce cérébrale. Paris 1938.

10. nbsp;nbsp;nbsp;O. Foerster und H. Altenburger. Elektrobiologische Vorgangenbsp;lan der menschlichen iHirnrinde. Dtsch. Z. Nervenheilk. 135. S.nbsp;277 (1935),

11. nbsp;nbsp;nbsp;H. Rohracher. Die elektrischen Vorgange im menschlichennbsp;Gehirn.

12. nbsp;nbsp;nbsp;A. E. Kornmiiller. Die Bio»Elektrischen Erscheinungen der Hirnsnbsp;rindenfelder. Georg Thieme/Verlag/Leipzig.

13. nbsp;nbsp;nbsp;J. F. Tonnies. Die Ableitung bioelektrischer Effekte vom uner»nbsp;offneten Scihadel. Physikalisohe Behandlung des Problems. J.nbsp;Psychol, u. Neur. 45.'S. 154 (1933b).

14. ) J. ten Cate, W. Walter en L. J. Koopman. Proefondervindelijkenbsp;bijdrage tot de Electrenioephalogriaphiie. Ned. Tijdschr. v. Gen.nbsp;Jaarg. 84. No. 50.

15. nbsp;nbsp;nbsp;G. Kahlson. Aus der I. Medizin. Klinik. München. 1927.

16. nbsp;nbsp;nbsp;L. J. Koopman und N. Hoelandt. Ein einfaches Instrumentariumnbsp;zur iHerstellung des Elektrenkephalogramms.

17. nbsp;nbsp;nbsp;H. Hirschfeld. Psychogalvanische Reflex en Hersenstam. Vannbsp;Gorcum. Assen.

18. nbsp;nbsp;nbsp;R. Caton. Brit. faed. J. 2 S. 278 (1875). (Ref.: Zbl. Physiologienbsp;4. S. 785. Untersuchungen ueber elektrische Erscheinungen dernbsp;gr. Hiirnrinde (1875).

19. nbsp;nbsp;nbsp;E. Fleischl von Marxow. Mitteilung betreffend die Physiologienbsp;der Hirnrinde. Zbl. Physiol. 4. Nr. 18. S. 537 (189Ó). Doornbsp;Kornmiiller aangehaald (No. 12).

20. nbsp;nbsp;nbsp;A. Beck. Die Bestimmung der Localisation der Gehirn* undnbsp;Rückenmarhsfunotionen vermittelst der elektrisahen Erschei*nbsp;nungen.

182

-ocr page 187-

21. nbsp;nbsp;nbsp;N. Cybulski und Jélenska Macieszyna. Buil. intern. Acad. Soi.nbsp;Cravovia (1914). Cl. Math. nat. 13776 (1917). Ref. Zbl. Physiol.nbsp;33 (1919). Zie verder Franke (No. 31).

22. nbsp;nbsp;nbsp;H. Rohracher. Experimentelle und theoretische Untersuchungennbsp;ueber die Gehirnelektrischer Vorgange. Commentationes exnbsp;Aedibus Academicus in civitate Vaticana. 1938. No. 6. Vol. I.

2i Idem Vol. II.

24. nbsp;nbsp;nbsp;A. Meerloo. Ervaringen bij de insulinedherapie bij psychosen.nbsp;Psych. Neur. hl. J. 1936.

25. nbsp;nbsp;nbsp;M. Sakel. Neue Behandlungsmethode der Schizophrenie. Wien.nbsp;Verlag von Moritz, Pcrles. 1935.

26. nbsp;nbsp;nbsp;/. Bertrand, J. Delay et J. Guillain. L’électrosencéphalogrammenbsp;normal et pathologique. Masson et Cie. Paris.

27. nbsp;nbsp;nbsp;J. G. Dmser de Barenne and H. S. M. Culloch. Some Effectsnbsp;of Laminar Thermocoagulation upon the Local Action of thenbsp;Cerebral Cortex of the Monkey. Amer. J. Physiol. 114. No.nbsp;3 (1936).

28. nbsp;nbsp;nbsp;C. T. van Valkenburg. Zintuig, iHersenen en Hiallucinatie. Ned.nbsp;Tijdschr. v. Gen. 1935, No. 17.

29. nbsp;nbsp;nbsp;IF. H. V. d. Scheer. Over Alcohol en Hersenstam. Psych, ennbsp;Neur. bl. Jaarg. 1936. No. la. Huldigingsbundel J. Kat. Wzn.

30. nbsp;nbsp;nbsp;A. Meerloo. De Werking van Barbituurzuurverbindingen. Proefsnbsp;schrift. Paris. A’dam. 1932.

31. nbsp;nbsp;nbsp;L. J. Franke und L. J. Koopman. Parallelismen in electrobiolo*nbsp;gischen Vorgangen der Hirnrinde bei pathopsychologischen u.nbsp;parapsychologisoben Erscheinungen. Z. ges. Neur. Psych. 162.nbsp;1938.

32. nbsp;nbsp;nbsp;IF. H. V. d. Scheer. Over Bloedsuiker en Emotie. Psych, ennbsp;Neur. Bl. 1933. No. 1.

33. nbsp;nbsp;nbsp;H. C. Riimke. Opmerkingen over de physiologische en anato»nbsp;mische basis van de Hysterie.

34. nbsp;nbsp;nbsp;FI. J. M. Schade. Prognose. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. Jaarg.nbsp;1920. No. 12.

35. nbsp;nbsp;nbsp;J. FI. H. Jooslen. Epilepsie. 1941. Scheltema en Holkema. A’dam.nbsp;'36. Chr. V. Gelderen. Over de electrencephalographie en haar be*

teekenis voor de chirurgie der hersenen. Psych. Neur. bladen 1941. No. 3.

37. nbsp;nbsp;nbsp;FI. C. Riimke. Inleiding in de Karakterkunde. De Erven Bohn.nbsp;N.V. Haarlem.

38. nbsp;nbsp;nbsp;E. A. D. E. Carp. iDe Psychopathieën. Leerb. v. d. Psych. ScheLnbsp;tema en Holkema. A’dam.

39. nbsp;nbsp;nbsp;C. Lange. Ueber Geirniitsbewegungen.

40. nbsp;nbsp;nbsp;E. A. D. E. Carp. De Neurosen. Leerb. v. d. Psych. Scheltemanbsp;en Holkema, A’dam.

41. nbsp;nbsp;nbsp;A. E. Kornmiiller u. R. Janzen. Hirnbioelektrische Erscheinungennbsp;bei Aenderungen der Bewusztseinslage. Deutsche Zeitschr. f.nbsp;Nervenheilk. B. 149. H. I/II.

42. nbsp;nbsp;nbsp;A. Palies. Emotie, Bloedsuiker en Hersenstam. Proefschr. vannbsp;Gorcum, Assen, 1933.

43. nbsp;nbsp;nbsp;H. Kuhn. Spontarihypoglycaemie als Ursache einer organischennbsp;Anfallserkrankung. Moinatschrift f. Psych, u. neur. B. 93.

44. nbsp;nbsp;nbsp;A. Forfanier und T. Kandou. Aufklarung von Amnesic nachnbsp;Kopftrauma. Zeitsch. f. d, Ges. Neur. u. Psych. B. 156.

45. nbsp;nbsp;nbsp;A. A. Weinberg. De wisselwerking tusschen Psyche en vegetatiefnbsp;systeem, en haar beteekenis voor de kliniek. Psych. Neur. Bl.nbsp;p. 260. 1928.

46. nbsp;nbsp;nbsp;C. U. Ariens Kappers. Hypothalamus en Epilepsie. Psych, ennbsp;Neur. Bl. 1938. No. 4,

183

-ocr page 188-

47.


48.


49.

50.

51.

52.

53.

54.

55.

56.

57.

58.

59.

60. 61.


62.

63.

64.

65.

66.

67.


68.


69.


70.


71.


72.

73.

74.

75.

76.

77.


78.


79.


80.

81.


82.

83.

84.


H. Davis and L. J. Saul. Action .'Currents in the Auditory Tracts of the Midbrain of the Cat. Science (N.Y.) 2. S. 205 (1931).nbsp;H. Maiirer. Ueber enioephalographische Befunde bei Schwachsnbsp;zinnigen. Psych, lu. Nervenkl. Univ. Bonn. Med. Welt. 1939.nbsp;Schwarz und Kerr. Archiv. Neur. Psych. 43. 1940.

C. Walter. J. Neurol, en ‘Psychiatr. N.S. 1. 1938.

C. Walter. Practica Oto rhino lar. 3. 1940.

C. nbsp;nbsp;nbsp;Walter. J. Ment. Science 83, 1937, 85, 1939.

A. Me. Donald::Korb. Rhode Island. M. J. 23, 1940.

L. YeagenWalsh, Jama. 114, 1940.

H. Balado e.a.. Arch. Argent. Neurol. 20, 1939.

L. CasesBusy, J. Neurop'hysiol. 1. 1938.

F. A. Gibbs, Journ. Pediatrics 15, 1939.

Foerster:Altenburger, IDeu. Z. Nervenheilk. 135, 1935.

L. V. d. Horst. Psych. Neur. Bl. 1937.

L. nbsp;nbsp;nbsp;V. d. Horst. Psych. Neur. Bl. 1941.

Chr. V. Gelderen. Over de electrencephalographie cn haar bcï teekenis voor de chirurgie der hersenen. Psych. Neur. Bl. 1944.nbsp;No. 3 citeert de klinische litteratuur zoo volledig mogelijk.

E. nbsp;nbsp;nbsp;D. Adrian. Bericht, ü. d. 11 Intern. Psychol. Comgresz S. 229.

F. nbsp;nbsp;nbsp;Bremer. Bull, de l’Acad. Roy. de Med. Belg. Seance 27. 2.nbsp;F. Bremer, R. S. Dow and G. Muruzzi. J. of Neurosphys. 2. 1936.nbsp;H. ]. F. W. Brugmans. Meded. Studiever. Psych. Res. 1923. 7.nbsp;Z. Drohocki. Z. f. d. Ges. Neur. u. Psych. 164.

J. Dusser de Barenne. „Corticalization” of Function and Funclt; tional Localisation.

M. nbsp;nbsp;nbsp;M. Fischer. Elektrobiologische Aus-wirkungen von Kramp»nbsp;giften am ZentralnervensysLcm. Med. Klin. 29. 8. 15 (1933).

M. M. Fischer. Elektrobiologische Unteisuchungen. I. Pflüger’s Archiv. 230. S. 161.

L. J. Franke. Electrische potenjtiaLverschillen in de grijze hersen» schors. Utrecht. Dekker en v. d. Vegt. 1936.

L. J. Franke. Over de Phys. anat. Basis van de Hysterie. Ned. Tijdschr. v Gen. J. 82.

L. J. Franke und L. J. Koopman. Revue Metapsychique. 1937.

L. nbsp;nbsp;nbsp;J. Franke. Ned. Tijdschr, voor parapsych. 1937.

D. nbsp;nbsp;nbsp;Linsley, J. of Cren. Psychol. 19.

O. Bruns. Pervitin. Fortschr. d. Ther. 17 J. H. 2 und 3 (1941). A. Desmet. Psych. Neur. Bl. 1937.

A. Kornmüller IDer Mechanismius des epileptischen AnfaUes auf Grund bioelectrischer Untersuchungen am Zentralnervensystem.nbsp;Fortsch. d. Neur. v. Psyoh. J. VIL 9. 10. 1935.

A. Kornmüller. Zum Problem des Lokalisation auf des Grosz» hirnrinde auf Grund der bioelectrischer Studiën. Naturwiss. 22.nbsp;H. 22»23. H. 22»24. (1934).

A. Kornmüller. Los fenomenos bioelectrioos de la corteza cere» brale. Inv. y. Progr. Madrid. 7 N 4.

D. Linsley, J. of Gen. Psychol. 19.

A. L. Loomis. Electrical Potentials of the Human. Brain. J. of Exp. Psych. Vol. XIX. 3.

Balth. V. d. Pol. Z. Hochfrequenzteohn. 28. 178. (1926),

M. nbsp;nbsp;nbsp;A. Rubin and L. H. Cohen. Arch, of Neur. 40.

N. nbsp;nbsp;nbsp;Waterman. Bioohem. Z. 133. Abl. 4/6 (1922).


N»''


184

-ocr page 189-

STELLINGEN.

1.

De Electrencephalographie is in de eerste plaats een vorm van experimenteele physiologie van het Diënce?nbsp;phalon.

11.

Indien de theorie over den slaap, door Berger ops gesteld, het bestaan van een slaapcentrum nog implLnbsp;ceert, dan beantwoordt zij het meest aan de opvattingnbsp;van Hess, aangaande de localisatie.

III.

Een bronchographisch onderzoek, verricht wegens een vermoedelijk bestaand bronchusscarcinoom, zalnbsp;door een voorafgaand planigraphisch Röntgenonder=nbsp;zoek het meest doeltreffend zijn.

IV.

Bij een hardnekkige hysterische verlamming, waarbij elke meer conservatieve therapie faalt, is één convulsiefnbsp;behandeling een rationeel en meestal doeltreffendnbsp;middel.

V.

Het gebruik van de z.g. wekfaminen in de chirur? gische kliniek, is, naar verhouding van hun therapeusnbsp;tische breedte, in ons land wellicht nog te beperkt.

VI.

In het mechanisme van den Epileptischen toeval is een mede betrokken zijn van het Diëncephalon, eennbsp;conditio sine qua non.

-ocr page 190-

^'v nbsp;nbsp;nbsp;â– 

...Tquot;


' ■'• ■ nbsp;nbsp;nbsp;7»- ^'1- ■


-ocr page 191-

VIL

De Retroflexio uteri, zonder eenige verdere afwijking aan de genitaliën, behoeft geen gynaecologische behan;nbsp;deling; zéker behoort elke operatieve ingreep hierbij tenbsp;worden nagelaten.

VIII.

Het is mogelijk en gewenscht, dat de operatieve Ventriculographie in de toekomst wordt af geschaft.

IX.

Een scherp onderscheid te maken tusschen schors; en stamslaapmiddelen op grond van hun effect, isnbsp;slechts gedeeltelijk juist.

X.

De Overheids;Inspectie op het Lager;Onderwijs schenke meer aandacht aan de paedagogische spheernbsp;op de scholen en aan de paedagogische talenten vannbsp;het onderwijzend personeel.

-ocr page 192- -ocr page 193- -ocr page 194- -ocr page 195-


1:



-ocr page 196-